uk
Uf
3
yi ih'-
De inandato lllustrissimi ac Rcverendissimi !). ü, Joannes Aoobsiini, Episcopi Ruraemundeiisis, attente pcrlcgi opus cui titulus: Geschiedenis der katholieke Kerk , door Cl. Siemers , voormalig Professor aan hel Gymnasium van Munster. Uit het Hoogduitseh vertaald en bewerkt door G. Verzijl, R. K. Priester en Professor aan het Seminarie te Holduc. Tweede , belangrijk verbeterde Druk; quod «mi nihil Mei aut lionis monbus contrarium contineat, ordine vero , brevitatc «c reruni copia plurinmm se eoniniendet, imprimi posse ac studiosce juven-tuti utilissimum lore ccnseo.
P. F. li. Canoy, pr.
Iteruni prelo sul^jici potest P. J. H. RUSSEL, Prof.,
ad hoc delegatus.
lliirwmmdiv , li Augusti 1871,
DER
1)0011
Voormalig Professor aan liet (iymnasiuni van Munster.
UIT UKT HOOGDÜITSCH VERTAALD EN BEWERKT DOOK
Oud-Professor der Geschiedenis aan het Seminarie
TE
DEllDE DHUK.
SNELPERSDRUK VAN J. J. ROMEN.
1871.
GEUEPONEEIU) VOLGENS DE WET.
Dij de toeneniendi! belangstelling, die ten onzen dage de studie der geschiedenis , der gewijde zooals der ongewijde, ten deel valt, wordt in gelijke mate de behoefte aan deugdelijke handboeken voor dit vak met den dag levendiger. Opzigtens de gewijde geschiedenis hebben bereids verdienstelijke schrijvers hierin trachten te voorzien door de zamenstelling van verscheidene werkjes over «Bijbelsche Geschiedenisquot;; maar voor alsnog is naar ons beste weten niets dergelijks voor de eigenlijke «Kerkelijke Geschiedenisquot; vervaardigd. En hoe onmisbaar toch , hoe leerrijk en hoe verblijdend levens is eene ietwat zaakrijke kennis van de opkomst , den voortgang, de worstelingen en zegepralen onzer eeuwenheugende katholieke Kerk voor onze studerende jeugd ! Bij gebrek aan een oorspronkelijk werk mee-nen wc derhalve onzen jeugdigen vrienden eene welkomme dienst te bewijzen , met hun eene vertaling van een Hoogdiiitsch handhoek voot de kerkelijke geschiedenis te bezorgen.
Het werkje , dat wij tot ons doel hebben uitgekozen , is geschreven door een geleerd en deugdzaam priester, in leven professor aan het Gymnasium van Munster, liet beveelt zich vooreerst aan door eene geleidelijke voordragt en eene methodieke indeeling. Kik wel afgebakend tijdvak bevat drie onderdeden. Op de eerste plaats worden de gewigtigste gebeurtenissen , op het eigenlijk historisch gebied voorge-
komen , naar waarheid voorgesteld en niet veel beleid aan elkander geregen. Verders deelt de Sclirijver de voornaamste dwaalleeringen mede, die gedurende elk tijdvak ontstonden , benevens de wijze waarop deze bestreden en onderdrukt werden : zoodat hieruit eene vrij volledige, meesterlijk geschetste . historische uiteenzetting der katholieke geloofsleer geboren wordt. De tweede afdeeling bevat een helder overzigt van den oorsprong en de ontwikkeling der Hiërarchie en van het geestelijk bestuur in de Kerk ; ook wordt Ie dezer plaatse het ontstaan der geestelijke orden en wat daarmeê in verband staat vermeld. Op de derde plaats bespreekt de Schrijver de eigenlijke eeredienst en de toediening der
Mil. Sakramenten ; aantoonende hoe deze oude heilige handelingen 0112
niet onze hedendaagsche in wezenlijke overeenstemming zich bevinden. bel
De grondige kennis der voornaamste kerkelijke toestanden en de ver- kei
knochtheid van den Schrijver aan onze Moeder do II. Kerk strekken sel
bovendien ten waarborg voor de deugdelijkheid van het gansche; ook wc
Is het oorspronkelijk werkje verrijkt met eene goedkeuring van het ke
bisdom Munster. Dat wij ons evenwel deze ot' gene wijziging veroorlootd, be
voor ons Nederlanders minder belangrijke omstandigheden over het tei hoofd gezien , andere iets breeder ontwikkeld en het gansche tot dit
loopend jaar voortgezet hebben, heelt zijn grond in de zucht om dit da
handboekje nog beter aan de eigenaardige behoeften onzer katholieke is
scholen te doen beantwoorden. gi Mogten we door onzen bescheiden arbeid er iets toe bijgedragen
hebben om onze Nederlandsche jeugd meer algemeen met de geschiedenis onzer dierbare katholieke Kerk vertrouwd te maken , ten einde door deze kennis de liefde en verknochtheid nog te versterken, die zij der Kerke reeds toedraagt; zoo zouden wij de losse uren, aan deze overzetting besteed , rijkelijk beloond achten. God geve het!
Op den vooravond van Maria-Geboorle, 18aD.
Ten einde aan het herhaald verzoek diergenen tc voldoen , die in onze inrigtingen voor middelbaar en hooger onderwijs met de taak belast zijn hunne jeugdige leerlingen uit te rusten met eenige grondige kennis van den zegepralendon gang der katholieke Kerk door do afwisselende vormen heen der wereldgeschiedenis, hebben wij op nieuw dit werkje tor perse gelegd. Hetzelve niet geheel en al kunnende omwerken , gelijk het verdiende, hebben we ons moeten bepalen bij het verbeteren van enkele uitdrukkingen of voorstellingen , en het inlasschen ter voltooijing van de voornaamste gebeurtenissen der laatste jaren.
Moge intusschen het boekje, onvolmaakt als het is, aanhoudend dat goed stichten, 'twelk de daarin bevatte stoffe van nature geroepen is voort te brengen in 't verstand en 't hart diergenen , die gelegenheid gehad hebben er zich eenigzins meer vertrouwd meè tc maken !
Roermond , op hel Zilver Jubelfeest van Pius IX.
=1 !ian olk;iii(l('i ^leoringon mede, ;e waarop deze vrij volledige, ■olieke. gelool's--verzigt van den -Stelijk bestiiui der geestelijke = tierde plaats ■oediening dei e handelingen sich bevinden, ■i en de ver-Hierk strekken Hgansche; ook airing van het 5gquot; veroorlool'd, zden over hot -sche tot dit zucht om dit =cr katholieke
i bijgedragen de geschie-, ten einde ken, die zij , aan deze
-
§ I-
Begrip en nut der kerkelijke geschiedenis.
Christus, de Zoon Gods , heeft op aarde eeno Kerk gesticht, dal is acne verzameling van men-schen , die door één en hetzelfde geloof en onder de heerschappij van één en hetzelfde Opperhoofd , den Paus van Rome , vereenigd zijn ; en Hij heefl gewild , dat zij tot aan het einde der wereld onwankelbaar zou blijven voortbestaan. Aan deze Kerk heefl Hij niet slechts zijne leer, maar ook , door de instelling van de HH. Sacramenten en het H. Misoffer , de rijke schat der genaden ons door zijne Verlossing verdiend ter bewaring toevertrouwd. De Kerk is dus ingesteld tol heil der menschen ; zij die aan hare genaden deel nemen , en hun inner-en uiterlijk leven volgens hare voorschriften regelen , worden daardoor tot hunne eindbestemming , de eeuwige zaligheid , gevoerd.
De Kerk van Christus beweegt zich , zoowel in haren oorsprong als in haar voortbestaan , op het gebied der geschiedenis : deze moet ons derhalve alles ophelderen wat met hare stichting , hare in-en uitwendige vorming , hare uitbreiding en werkzaamheid, wat met al dc toestanden, waarin zij zich in den loop der tijden bevonden heeft, in betrekking staat. De ontwikkeling al dezer gebeurtenissen maakt te zamen de Christelijke Kerkgeschiedenis uit.
— 2 —
De kerkelijke geschiedenis is in allen opzigte voor de
den Katholiek nuttig, omdat zij het geloof aan de zij
waarheid zJjnef godsdienst in hem verlevendigt, bj1
en zijne verknochtheid aan de Kerk , die de be- ni'
waarster der Godsdienst is , inniger maakt. uquot;(
Immers 1° de geschiedenis der Kerk betuigt ons be
feitelijk de waarheid van het prophetisch woord , be
door haren Stichter uitgesproken ; »En ik , wanneer ha
ik van de aarde zal verhoogd zijn , zal alles tot st!
mij trekken.quot; De Kerk ontstond uit eene zwakke ^
kiem en wies in den loop der eeuwen tot eene all
onoverzienbare grootte op. Reeds hadden de Apos- iff
telen ze in drie werelddeelen gegrond , hunne op- st'
volgers hebben dat werk verder voortgezet, en ar- g( beiden nog voortdurend aan de verspreiding des
Evangelies tol in de afgelegenste gewesten. de
2° quot;Niet minder bewaarheidt zich dit ander woord dc
van onzen Zaligmaker : »En zie , ik ben met u al g(
de dagen, tot aan de voleinding der wereld.quot; Ie
Zwiajfi stormen hebben zich tegen de Kerk verhe- t0
ven ; maar deze stormen hebben ze slechts meer glt;
bevestigd en uitgebreid. Zulke stormen waren de Di
bloedige vervolgingen , welke de Kerk in de drie aa
eerste eeuwen te verduren had ; deze hebben on- if
telbare geloovigen tot den marteldood veroordeeld, d(
maar ook tevens hun onoverwinnelijk geloof en d(
hunne zegepralende liefde heerlijk aan den dag bi
gelegd , en daardoor de Kerk zelve naar binnen en m
naar buiten bovenmate opgeluisterd. ïen tijde der 11 i
vervolgingen werd de Kerk wel is waar uiterlijk te
in smaad en verachting bedolven , maar met der g1
daad vierde zij toen de dagen barer verheerlijking. di
Doch verderfelijker dan de vervolgingen van buiten O]
waren voor de Kerk de dwaalleeren en tweespalten, v:
die in haar eigen schoot ontkiemden. Maar , hoe ki
smartvol ook deze dwalingen voor de Kerk waren, tc
zij hadden toch dit voordeel , dat zij insgelijks tot b
— 3 —
de verheerlijking der Kerk medewerkten. Mogten zij al voor een tijdlang der waarheid weerstand bieden , toch zien wij deze telken keere met een nieuw licht en een verjongde Kracht te voorschijn treden : de afgescheidene sekten immers hebben bewezen dat de katholieke Kerk eene goddelijke bescherming geniet. Ja , honderden sekten zijn tot haren naam toe verdwenen , en de nog heden bestaande vervallen en spatten meer en meer uit malkaar ; de katholieke Kerk integendeel overleeft ze allen , en' bloeit voort, thans gelijk voorheen , met immer jeugdige kracht. Zij rust onwrikbaar op de steenrots dooi- Christus gelegd, en de klotsende golven spoelen slechts de vuilnis der tijden weg.
3° Nog van een anderen kant treedt de waarheid der katholieke godsdienst uit de kerkelijke geschiedenis te voorschijn. De godsdienststelsels der wijs-geeren bepaalden zich slechts bij afgeslotene scholen , en vermogten weinig ot' niets quot;bij te dragen tot de veredeling van het menschdom ; de Joodsche godsdienst heerschte slechts bij een eenig volk. Daarentegen was de katholieke godsdienst uit haren aard tot eene wereldgodsdienst bestemd: alle menschen die zich tot haar bekennen , ofschoon ook door rivieren en zeeën , door taal en zeden gescheiden , vereenigt zij tot één gezin , door denzelfden band van geloof en liefde verbonden. Zij alleen maakt ons met de hoofdkwaal der menschelijke natuur bekend , en zij alleen geeft ons de middelen ter hand tot barer genezing.quot; De haar bezielende goddelijke kracht toonde zij eenerzijds daardoor, dat zij de verouderde wereld uit haren doodslaap opwekte en ten opzigte van godsdienst en zeden van uit den grond hervormde; die goddelijke kracht toont zij anderzijds doordat zij den tot zonde teruggevallen mensch altijd op nieuw weet op te beuren. Valsche godsdienstelsels, als b. v. de
des
de leer van Mohammed , konden wel eene oogen-blikkelijke geestdrift te weeg brengen ; maar naauwe-lijks was deze eerste geestdrift uitgedoofd , of het ontbrak hun aan de noodige kracht om over de ongunstige tijdsomstandigheden te zegevieren , wijl het hun 'aan waarheid ontbrak.
4U De geschiedenis der Kerk staaft eindelijk de zoo zwaarwigtige overtuiging, dat de Kerk, zoo als zij tegenwoordig bestaat, in hare leer en wezenlijke instellingen, met de oorspronkelijke Kerk overeenstemt. En , met het bewijs te leveren dat deze leer en deze instellingen , te midden der voort-loopende stormen en gedachtenwisselingen der eeuwen , tot op den huidigen dag volledig ea ongekrenkt zijn bewaard gebleven , toont de geschiedenis zonneklaar dal de H. Kerk , volgens de belofte van Christus , door den H. Geest bestierd wordt.
§ 2-
Tijdvakken der kerkelijke geschiedenis. lc
w
Deze tijdvakken worden bepaald door gewigtige vi
veranderingen, welke in den loop der eeuwen h
hebben plaats gegrepen. H Men kan ze volgenderwijze vaststellen ;
1. Van Christus tot Constantijn-den-Groote. i—313. o
2. Van Constantijn tot Karel-den-Groote, 313—800. v
3. Van Karel-den-Groote tot den H. Gregorius Vil, a; 800—1073. _ vi v
4. Van den II. Gregorius VII tot Luther, 1073—1517. v
5. Van Luther tot op den tegenwoordigen tijd , t( 1517—1870. . . . P
ieder tijdperk laat zich voorts in drie afdeelingen d
«. Uitbreiding en strijd der Kerk. h
c. Eeredienst der Kerk. n
T
VAN CHRISTUS TOT COKSTASTIJX-BEN-CKOOTE, 1—313.
EERSTE AFDEELING.
UITBREIDING EN STRIJD DER KERK.
§ 1-
Godsdienstige en zedelijke toestand der oude wereld.
Om de groote behoefte aan den Goddelijken Verlosser te leeren beseffen, moet men oen terugblik werpen op den toestand der oude wereld, die Diens verschijning onmiddelijk voorafging. Laten wij derhalve den godsdienstigen en zedelijken toestand der Heidenen en Joden een oogenblik ter toetse brengen.
De godsdiensten des heidendoms berustten op de overleveringen der fabelleer, of wel zij waren het. werk van menschelijke wetgevers. Men geloofde aan het bestaan van een aantal goden, die in magt, wel is waar, boven den menseh verheven gedacht werden, maar die voor het overige aan al de harts-togten en dwalingen van het menschdom onderworpen waren. Buiten de groote godheden, welke door de Grieken en Romeinen werden aangebeden, bestond er nog een onnoemelijk getal mindere godheden, welke op bijzondere plaatsen van het' Ho-meinsche rijk vereerd werden. Tevens heerschte de meening, dat niet slechts de menschen, maar ook
■ene oogen-aar naauwe-lt;fd , of het m over de ieren , wijl
iindelijk de ■Kerk, zoo er en \ve-^lijke Kerk severen dat der voort-ngen der 5 en onge-=geschiede-de belofte -i'd wordt.
idenis.
-gewigtige :• eeuwen
. I—313. i 13—800. ■orius Vil,
3-1517. -;en tijd ,
3eelingen
de goden zeiven door een onverbiddelijk noodlot beheerscht werden. Nevens de vereering van dit veelgodendom bestond ook wel het geloof aan éénen God; maar dit geloof was slechts het aandeel van eenige weinige wijsgeeren, en kon door hen uit gebrek aan goeden wil, aan gezag en vaste zelfover-tuiging der menigte niet medegedeeld worden.
Indien het derwijze met de godsdienst geschapen was, hoe moest het dan met de zeden uitzien? Met de kennis van den waren God, van den Schepper en Behouder der wereld, van den Vader aller menschen, ontbrak tevens het middenpunt van het zedelijk leven. De vereering der goden konde wel den kunstzin wekken en voeden; maar godsdienstigheid en vroomheid in het hart te doen kiemen vermogt zij niet. Ja, zoo diep zonk de heidensche godsdienst weg, dat zij beschermgoden der afschuwelijkste wulpschheid op hare altaren verhief, welker vereerders zich zeiven met de uitspattingen der ergerlijkste ongebondenheid en wreedheid bezoedelden. — Ook met de geleerde heidenen stond het niet beter. De ongerijmdheid der volksgodsdienst indiende, gaven dezen zich over aan het ongeloof, dat in de klaarblijkelijkste tegenstrijdigheid der philosophische leerstelsels een nieuw voedsel vond. Grootendeels loochenden zij de onsterfelijkheid der ziel, hunne hoop en hunne wenschen verhieven zich niet boven den engen kring dezer aarde. Zoö was het met de Heidenen gelegen, kort vóór de komst van den Zaligmaker, en zoodanig was niet slechts de toestand der Grieken en der Romeinen, maar ook die der andere toenmalige volkeren. Ook de Duitsche stammen, die toch, naar het zeggen van den geschiedschrijver Tacitus, onder het zedelijk opzigt, verre boven de andere volken verheven stonden, waren niettemin der afgoderij toegedaan en droegen menschenoffers op.
_ 7 —
^lot De godsdienst vaa het Joodsche volk was eene
dit goddelijke openbaring en bij gevolg waarheid. Doch
ook deze godsdienst was niet in allen deele volko-van men, in zoo verre namelijk zij grootendeels tot
uit 'voorbereiding diende voor de Kerk van Christus,
ver- -7- op wien zij dan ook gedurig heen wees als op den
Stichter van een geestelijk Rijk, dat alle volkeren pen der aarde in zijn schoot moest opnemen en door
;en v alle eeuwen heen moest voortduren. Maar toen ter
ep_ tijd, als de Joden het zware juk der Romeinscbe
[jer overheersching torschten, oefende die godsdienst
}iel harea behoorlijken invloed niet meer uit. De Joden
wel waren aan de letter der wet en aan uiterlijke dingen
gehüuIiL. en miskeudon diensvolgens de ware leiding aêr goddelijke Voorzienigheid. Met vurig verlangen .elie verwachtten zij den Messias, maar slechts als een
quot;|lu_ bevrijder uit de rardsche ellende, dewijl zij hunne quot;
geestelijke en zedelijke ellende niet kenden.
lCler r Dit verval van het Joodsche volk bleek daarenbo- »
^el_ ven uit de verscheidene sekten en partijen, waarin —
ljet het verdeeld was, en die elkander eene bittere
insl vijandschap toedroegen. Tot deze sekten behoorden
de volgende:
„Iqi'. 1. De Pharizeërs. Dezen beschouwden als kenbron
K1C1_ van hun geloof niet alleen de wet van Moses, maar
.der 00k de overlevering, welke zich aan den tijd der
ich wetgeving op den berg Sinaï aanreeg. Zij leerden
-tVas het bestaan der goddelijke Voorzienigheid, de onster-
felijkheid der ziel, eenea staat van belooning en hts bestraffing in het andere leven en de verrijzenis.
-aai. Het waren schijnheilige lieden, vol eer-en hebzucht;
de zij zochten zich van de anderen te onderscheiden
^an «p. door het streng onderhouden van de uitwendige
Hijk voorschriften der wet en van eene menigte gebrui
ken ken, die niet door God, maar door den mensch
3an waren ingevoerd. Overigens laat het zich niet ont
kennen, dat het edelste gedeelte van 't Joodsche volk
deze partij was losgedaan. Onder de regering van Herodes-den-Groote waren zij meer dan 6000 in getal.
2. De Sadduceërs waren vrijgeesten, die slechts naar zinnelüst haakten. Zij loochenden de Voorzienigheid, het bestaan der engelen, de onsterfelijkheid der ziel, en gevolgelijk de verrijzenis en het laatste oordeel. Zij verwierpen de overleveringen en hielden slechts aan 't geschreven woord der H. Schrift. Deze partij, welke'merkelijk kleiner was dan die der Pharizeërs, bestond vooral uit de rijke en voorname lieden des volks.
3. De Esseniérs leefden aan de Doode Zee en aan den Jordaan in afgezonderde eenzaamheid, ten einde hunne godsdienstige gevoelens en denkwijze ongestoord te kunnen belijden. Zij namen geen deel aan de godsdienstoefeningen der Joden. Zij telden omstreeks 4000 leden.
4. De Samaritanen. Deze partij was ontstaan uit de vermenging dier Joden, welke bij de wegvoering der tien stammen in Palestina waren achtergebleven, met de heidensche volkplanters, welke er door den Assyrischen koning Assarhaddon, tot vervanging der Joden, waren heengezonden en aan hunne afgodendienst verzaakt hadden. De Samaritanen bezaten eenen tempel op den berg Garizim, alwaar zij volgens de Joodsche gebruiken offers opdroegen. Deze tempel was tevens quot;een scheidsmuur tusschen de Samaritanen en de Joden, daar de eersten hem als de eenigste wettige bidplaats hielden, welk voorregt de Joden aan den tempel van Jerusalem toeschreven.
Bemerking. Volgens de getuigenis des Joodschen geschiedschrijvers. Flavins Josephus, leefden vele Joden reeds vroegtijdig buiten Palestina, te weten: in Babyion, waai- hunne voorouders ten tijde van Cyrus waren achtergebleven; in Egypte, en wel voornamelijk te Alexandriè; in Syrië, Phrygië en Lydië, van waar zij zich in hot overige gedeelte van
— 9 —
van Klein-Asië en in Griekenland verspreidden; eindelijk
■etal. in Arabië. Naar Rome werden de eerste Joden als
maar krijgsgevangenen door Pompejus gezonden; zij hreid-
aeid, den er zich spoedig uit, en bezetteden een groot
:ziel, gedeelte van de stadswijk over den Tiber. Deze in
leel. de verspreiding levende Joden onderhielden stiptelijk
■clits hunne godsdienst en de gebruiken hunner vaderen,
irtij, Jerusalem betrachtten zij als hun middenpunt, waar-
■ërs, heen zij nagenoeg telken jare in bedevaart togen ;
des tevens trokken zij vele Heidenen tot zich. Deze laat-sten werden Pr osei y ten genoemd.
aan
=nde quot; § 2.
Verschijning en werkzaamheid des Verlossers.
aan
3m- Den treurigen toestand der oude wereld en de komst van haren goddelijken Verlosser had reeds Isaïas.
de met de volgende woorden voorspeld: «Het volk, dat
ing in de duisternissen wandelde, heeft een groot lichtquot;'
en, 'gezien; dengenen, die in het land der schaduwe
-den des doods zaten, is een licht opgegaan____ Want
sing eén klein kind is ons geboren, en een zoon is ons
dgo- gegeven. »Dit prophetisch woord ontviner toen ziine
■ten vervuil inq.
—'ol- Jusus-Chhistis, de Zoon Gods, kwam in de wereld
seze onder de regering van keizer Augustus en koning
Sa- Herodes, in het jaar 749 na de stichting van Rome.
de Hij werd op eene wonderbare wijs van den H. Geest
de ontvangen, en uit eene onbevlekte maagd, met name Maria, uit den stam van David, geboren. Zijne ge-
—ien boorteplaats was Rethlehem in Juda. Een engel des
=ele Hemels verkondigde deze blijde tijding aan de nabu-
n: --j» rige herders, terwijl een wonderbare ster de Wijzen
fin i uit 't Oosten naar den pas geboren Koning der Joden
—^1 ter aanbidding leidde. De koning Herodes zocht ech-ter het Kind te vermoorden, maar Maria, zijne moe-
=ni der, en Joseph, zijn voedstervader, vluchtten naar
/ *
— 10 —
Egypte, om hetzelve aan het bloedbad te onttrekken, dat Herodes nu onder de kinderen van Bethlehem en omstreken liet aanrigten; na 'skonings dood keerde Joseph terug en vestigde zich te Nazareth,
zijn gewone verblijfplaats. Daar leefde het goddelijk Kind in eenzame stilte, en, naarmate het in ouderdom toenam, wies het ook in wijsheid en genade bij God en de menschen.
Edoch het bewees zich weldra zonneklaar dat die wijsheid des Kindes niet van deze aarde kwam.
Jesus, twaalf jaren oud zijnde, ging met zijne ouders naar Jerusalem, alwaar hij door zijne vragen en ant-woorden de leeraars der wet met verwondering vervulde. Van dezen tijd af houdt de geschiedenis te zijnen opzigte een diep stilzwijgen in acht, lot aan zijn openbaar leerambt, dal hij in don ouderdom van 30 jaren aanvaardde. De indruk, welken hij te weeg bragt, was zeer verschillend. Hel volk bewonderde zijne mirakelen en de kracht zijner leer; het volgde hem met duizenden tot in de afgelegen woes- •'« tijn, en wilde hem lol koning verheffen. De Phari-zeërs integendeel waren tegen hem verbitterd, en wilden hem niet voor den Messias erkennen. Slechts weinige edele, o-nbevooroordeelde zielen erkenden zijne goddelijke natuur en het doel zijner zending, en sloten zich bij hem aan. Doch Jesus, wiens rijk niet van deze 'wereld was, verijdelde zoowel de zotte plannen der onverstandige menigte, als de aanslagen zijner vijanden; tol eindelijk het uur was gekomen,
waarop hij besloten had zijn leven, als een losgeld voor het menschdom, op te offeren. Hij slierf aan een kruis in don ouderdom van 33 jaren. De zon verduisterde toen haar licht, de gordijn des tempels scheurde, de aarde beefde, de steenen barstten en de graven openden zich. Den derden dag kwam hij weder levend uit het graf te voorschijn, en drukte daardoor een onmiskenbaar zegel op de waarheid
zijner goddelijke zending. Veertig dagen verkeerde hij nog op aarde, en klom alsdan, voor het aange-zigt zijner discipelen, ten hemel op.
Toen Jesus zijn leerambt begon, had hij zich 12 Apostelen uitgekozen, met welke hij in de innigste betrekking verkeerde. De H. Schrift maakt nog gewag van 72 discipelen, die ook met hem in naauwe verbinding stonden en na zijne hemelvaart het Evangelie verkondigden, maar die toch een minder aanzien hadden dan de Apostelen. De namen en handelingen dezer 72 discipelen vinden zich echter niet in de H. Schrift opgeteekend.
De Apostelen.
De door Christus gekozen Apostelen zijn de volgende.
1. Simon Petrus, een visscher uit Bethsaïda. Christus verhief hem tot opperhoofd der Apostelen.
2. Andreas, broeder van Petrus, met wien hij te gelijker tijd door Christus beroepen werd.
3. Joannes, zoon van Zebedeus, een visscher uit de streken van Capharnaüm. Christus droeg hem bij voorkeur eene bijzondere liefde toe.
4. Jacobus, broeder van Joannes, gewoonlijk Jacobus de Oudere genaamd.
5. Philippus, met Petrus uit Bethsaïda geboortig. Hij leerde Christus kennen, toen Deze door Joannes den Dooper als de Messias verklaard werd.
6. Bartholomoeus. Het Evangelie eeeft slechts zijnen naam aan.
7. Simon, uit Kanaan, de IJveraar bijgenaamd. De geschiedenis der Apostelen maakt slechts gewag van zijnen naam.
8. Thomas of Didymus, die zich aanvankelijk tegen het geloof aan 's Heeren verrijzenis verzettede.
- 12 —
9. Matthmis, een tollenaar uil Capharnaüm. Door Jesus van de tolbank geroepen, volgde hij hem bereidwillig.
10. Jacobus de Jongere, zoon van Alphaius en Maria, welke voor de zuster van Maria, de Moeder van Jesus, gehouden wordt.
11. Judas Thaddoeus of Labboeus, broeder van Jacobus den Jongere. Men kent slechts zijnen naam.
12. Judas Ischkarioth, dat is een man uit Karioth, een stadje aan den westelijken oever der Doode Zee. Deze verried Christus, den Heer, en bragt zich hierop uit wanhoop om het leven. De gierigheid schijnt hem tot dit snoode misdrijf verleid te hebben; ook legt de wijze, waarop hij zijn zelfmoord voltrok, getuigenis af van de laagheid zijner ziel. De
Apostelen kozen Mathias in zijne plaats.
Handelingen der Apostelen.
Het Boek der Handelingen bevat geene volledige geschiedenis der Apostelen. Het houdt, zich bezig met Petrus, Jacobus, Joannes en bijzonderlijk met Paulus; de latere berigten aangaande de Apostelen zijn onzeker: die van Eusebius verdienen de meeste aandacht.
De Apostelen, die bij den dood huns Meesters nog aardschgezind en kleinmoedig waren, hadden tot het volbrengen hunner zending eene hoogere kracht van noode. Deze kracht ontvingen zij op het Pinksterfeest; de H. Geest daalde over de Apostelen neder en bragt zoo bet Nieuw- Verbond tot voltooijing. Door hunne bezielde redevoeringen, en vooral door de gave der talen, waardoor de Apostelen zich tegelijkertijd aan de ontelbare Joden en Proselyten , uit verscheidene landen ter gelegenheid van het feest naar Jerusalem toegestroomd, verstaanbaar maakten, zetten zij allen in verbazing: nog op denzelfden dag
— 43 —
werden 3000 hunner toehoorders tot de Christengemeente, die nog slechts uit 120 leden bestond, door Petrus bekeerd. Velen dezer nieuw bekeerden droegen het zaad van het Evangelie naar hunne woonsteden en baanden zoo den weg voor den daar-opvolgenden arbeid der Apostelen.
Het geloof en de liefde toonden zich zoo levendig in 't gezelschap der eerste Christenen te Jerusalem, dat er de gezamenlijke leden als het ware slechts ééne ziel en één hart van uitmaakten. De rijken gaven groo-tendeels hun eigendom af ten gunste der armen, en stelden het ter vrije beschikking in de handen dei-Apostelen. Overigens werd deze gemeenschap der goederen uiet als pligt opgelegd. De eerste geloo-vigen bleven aanvankelijk in betrekking met het Jodendom, welks gebruikeii zij onderhielden; maar zij beschouwden zich als de uitverkorenen onder de Joden en als het bijzonder eigendom des Heeren. Onder malkander noemden zij zich Broeders of ook Geloovigen; door do Joden werden zij Nazareërs of Galileérs geheeten. »En zij waren volhardende in de onderrigting der Apostelen, en in de gemeenschap van het breken des broods, en in de gebeden. »{Hand. d. Ap. 2,42.) De klagten, welke de Hellenisten, dat is, de bekeerde Joden uit de Grieksch-sprekende provinciën, indienden, dat namelijk hunne weduwen bij de dagelijksche uitdeeling der aalmoezen minder mild bedacht werden dan de Hebreeuwsche, gaven aanleiding tot de aanstelling van 7 diakens. Dezen waren tegelijkertijd den Apostelen in het verkondigen van Gods woord en in het bedienen der H. Sakramenten behulpzaam.
Omstreeks het jaar 33 ontvlamde de volkswoede tegen Stephanus, eenen der diakens, die openlijk leerde, flat Christus aan het Oud-Verbond een einde gemaakt had. De Joden, die Jesus niet als den Messias wilden erkennen , scholen hierover in gram-
— '14 —
schap ; zij trokken hem voor den Raad , en toen n
Stephanus , na hun aldaar met even vrijmoedige T tale hunne hardnekkigheid verweten te hebben,
Jesus zeide.te zien staan aan de regter hand Gods, n
vielen zij woedend over hem heen , sleurden hem H
buiten de stad en steenigden hem. Hierop keerde d
zich de vervolging tegen de Christenen in Jerusa- v
lem. Dezen verlieten de slad, met uitzondering E
der Apostelen , en legden , zich alom verspreidende, d
den grond tot nieuwe kerken in Palestina , Samarië v
en zelfs in Phenicië , Syrië en op het. eiland Cyprus. e
Onder de vervolgers der Christenen muntte vooral a
Saulus (naderhand Paulus genaamd) door woesten d
ijver uit. Hij werd te Tarsus, in Cilicië, van J
Joodsche ouders , die het Romeinsch burgerregt (1
bezaten , geboren , en in de sekte der Pharizeërs v
opgevoed ; hij erlangde bovendien eene grondige z
kennis der Grieksche wetenschap. Omstreeks 't zei file c
jaar 33 werd hij van vervolger der Christenen dooi' J
een wonder eensklaps tot een ijverigen aanhanger c
hunner goddelijke leer hervormd. j
Onze aanbiddelijke Verlosser zelf verscheen hem 1
op den weg naar Damascus, waarheen hij zich begaf, c
met volmagten des Hoogenpriesters, om de aldaar r
vertoevende Christenen te vervolgen, wordende hij t
alzoo door eene onmiddelijke openbaring en verlich- 1
ting tot een uitgelezen werktuig voor de verbreiding t
des Evangelies verkozen. Zóó trad Paulus als der- 1
tiende lid van het aposteltal op. Ten einde zich tot i zijnen roep voor te bereiden, begaf hij zich naar
het steenachtig Arabië, en bragt aldaar drie jaren in I
stille eenzaamheid door; vervolgens keerde hij naar 1
Damascus terug en verkondigde Christus den Ver- i
losser. Het leed niet lang of hij toog naar Jerusalem, 1
om Petrus te zien .^^folfekier verkondigde hij vrij- 1
moedig het Evangelie; maarWëldra moest hij zwich- 1
ten voor de verbitterde grieksche Joden, die hem 1
— 15 —
, en toen naar het leven trachtten ; hij begaf zich alsdan naar
rij moedige Tarsus, zijne geboortestad.
hebben , Thans brak het tijdstip aan , dat ook de Heide-
and Gods, nen in de Christenkerk zouden opgenomen worden,
rden hem Hieromtrent door een visioen onderrigt, beval Petrus
up keerde den centuriër Cornelius , te Cesarea in Palestina
n Jerusa- woonachtig, met diens huisgenooten te doopen.
:zondering En zoo was het dan weer het opperhoofd der Kerk,
ireidende, de apostel Petrus, die, gelijk hij het op Pinksterdag
Samarië voorde Joden gedaan had, nu ook den Heidenen het
1 Cyprus. eerst den toegang tot de Kerk ontsloot. Van dien tijd
Ite vooral af verbreidde zich het Christendom schielijk onder
woesten de Heidenen , zoodat weldra naast de kerk van
, van Jerusalem , meerendeels bekeerde Joden bevattende,
quot;irgerregt de nieuwe kerk van Antiochië zich heugelijk ont-
■harizeërs wikkelde. Hier had de apostel Petrus reeds vroeger
grondige zijn bisschopszetel gevestigd ; maar nu ook de Hei-
't zelfde denen er het geloof aannamen , werd Barnabas uit
len dooi' Jerusalem derwaarts gezonden ten einde met Paulus,
nhanger door Barnabas uit Tarsus afgehaald , deze opbloei-jende kerk te verzorgen. De Heer zegende zoozeer
hem hunnen arbeid dat quot;de geloovigen daar voor het
■i begaf, eerst Christenen genoemd werden. Doch Petrus,
1 aldaar na omstreeks 7 jaren zijn stoel te Antiochië bezeten
=nde hij te hebben, bragt hem met het daarvan onafscheid-
—verlich- baar opperherdelijk gezag naar Rome over, Evodius
-jreiding tot opvolger te Antiochië achterlatende, die op zijne
_ls der- beurt door den H. Ignatius als bisschop werd op-
quot;quot;:ich tot gevolgd.
^ naai' Zoo stond dan de Kerk voor de Heidenen open.
5l.ren i'1 Maar eenige, uit het Jodendom bekeerde, Christenen
■ij naar beweerden dat dezen ter zaligheid niet zouden ge-
m Ver- raken, ten ware zij zich onderwierpen aan de wet
=salem, van Moses. Dien ten gevolge ontstond er in de kerk
_j vrij- van Antiochië eene zulke beweging, dat het noodig
swich- werd deze zaak aan 't hoogste gezag der te Jerusa-
=2 hem lem aanwezige Apostelen ter beslissing voor te leg-
— 16 —
gen; weshalve Paulus en Barnabas derwaarts gezonden werden. De Apostelen en priesters, die zich in deze stad bevonden, vereenigden zich om over de zaak te beraadslagen. Petrus, als opperhoofd der Kerk, het eerst opstaande, sprak ten voordeele van de christelijke vrijheid, en aldra werd het besluit genomen, dat aan de geloovigen niets anders zou worden opgelegd dan de onthouding van het genot der offerspijzen, der verstikte dieren, des bloeds en der ontucht. Dit besluit, onder de leiding des 11. Geestes genomen, werd aan de kerken van Syrië en Cilicië medegedeeld (52).
Omstreeks 't jaar 42 was reeds eene nieuwe vervolging tegen de opwassende Kerk verwekt door Herodes-/-Sgrippa (kleinzoon van Herodes-den-Groote), aan wien de Komeinsche keizer Claudius het Joodsche land met den koningstitel geschonken had. In deze vervolging werd Jacobus, broeder van den Apostel Joannes , onthoold, en Petrus in de gevangenis geworpen. Deze werd echter des nachts door een engel uit de hechtenis en van den dood gered, waarop hij Jerusalem verliet; dan de even plotselinge als walgelijke dood van Herodes-Agrippa maakte alhaast aan de vervolging een einde.
Onderinsschen waren de Apostelen, die tot dusverre het geloof slechts den Joden gepredikt hadden, gezamenlijk tot liet besluit gekomen nu het groote werk der wereldbekeering te aanvaarden. Alvorens zich in de onderscheidene gewesten des aardrijks te verspreiden, hadden zij eerst een kort begrip des gelools in 12 artikelen zamengesteld, hetwelk wij nog heden ten dage het sijmbolum ol' de geloofsbelijdenis der Apostelen noemen. Alsdan begaven zij zich op reis en rigteden hunne schreden naar de afgelegenste oorden der wereld, opdat hunne heil-verkondende stemme mogt weerklinken over de gansche aarde.
De H. Petrus, die vooreerst de kerk van Jerusalem en vervolgens die van Antiochië gesticht, en voorts in Pontus, Galatië, Cappadocië, Bithynië en Asië het Evangelie verkondigd en kerken gegrond had, begaf zich eindelijk in 't jaar 42 naar Rome, de hoofdstad en het middenpunt der heidensche wereld , om aldaar zijn opperherderlijken zetel te vestigen en zoo doende de heilige roomsche Kerk ten middenpunt en lot aller moederkerk te verheffen. Wij bezitten van den H. Petrus twee brieven. — Andreas verkondigde de leer des heils in de noordelijke provinciën van klein-Asië, in Scythië en in Griekenland, alwaar hij te Patras in Achaïa den kruisdood gestorven is. — Philippus preekte het Evangelie in Phrvgië en stierf insgelijks den kruisdood te Hiërapolis in een hoogen ouderdom. — Bartholomaeus verkondigde hel Evangelie in Indië, en schijnt in het jaar 50 den dood des kruises geleden te hebben. — Thomas heeft hel Evangelie aan de Parihen gepreekt en moet van daar tol in Oosl-Indië doorgedrongen zijn. — Mallhaeus verkondigde de leer van Christus vooreerst aan de Hebreeuwen, en toog vervolgens naar Aelhio-pië: zijn Evangelie, oorspronkelijk in het Hebreeuwsch geschreven, werd vroegtijdig in het Grieksch vertaald. —Judas Thaddteus heeft in Syrië, Ara-bië , Mesopotamië en in Persië het Christendom verspreid. — Betreffende Simon en Malhias heeft men geene zekere berigten, even zoo min als van de 72 discipelen en de reisgenooten dei-Apostelen. Van Marcus weet men, dat hij door zijn meester, den 11. Petrus , van Rome naar Alexandrië gezonden werd en de kerk dier stad slichtte. Barnabas verdwijnt uit de geschiedenis na zijne scheiding van Paulus , even quot;als Lucas , die uit Antiochië in Syrië geboortig en heelmeester van beroep was. Lucas schreef een Evangelie en de Handelingen der Apostelen. 2
— 18 —
Onder de Apostelen munt vooral de H. Paulus uit door zijne overgroote werkzaamheid: zijn vertrouwen op Christus was onwrikbaar, en onverschrokken zijn moed te midden der grootste gevaren ; tevens bezat hij eene ongewone welsprekendheid en eene diepe kennis van het menschelijk hart. Hij begon zijne apostolische loopbaan te Antiochië , nadat hij van de hoofden der kerk door de oplegging der handen de apostelwijding ontvangen had. Van daar breidde hij met onvermoeiden ijver, op zijne drie apostolische reizen , het Christendom in verscheidene landen van Asië en Europa uit. Overal waar hij kwam , stichtte hij Christen-gemeenten, welke , met den goddelijken zegen besproeid , snel en krachtig opbloeiden , en met welke hij door talrijke brieven ia betrekking bleef. A oor Q de laatste maal legde hij zijnen ijver aan den ^ ' !lt;d'ag te Rome , alwaar hij tijdens de^ vervolging van keizer Nero , omtrent het jaar 6/ , onthoofd * werSTrégêiijkertijd werd de vorst der Apostelen, de H. Petrus, te Rome, gekruist, nadat hij de aldaar bestaande kerk tal van jaren als bisschop bestierd, en er alzoo het primaatschap gevestigd had, 'l welk op zijne opvolgers , de Pausen van Rome , natuurlijk moest overgaan. Volgens Eusebius lieeft Petrus 25 jaren tequot; Rome geleefd. Hij stichtte er , zooals boven vermeld werd , eene kerk in de eerste tijden van zijn Apostelambt, verliet alsdan deze stad , en keerde onder Nero in dezelve terug ; zoodat de 25 jaren niet van een onafgebroken verblijf van Petrus te Rome , mf.ar van den tijd, die er sedert het begin zijns apostoii-schen arbeids in deze stad tot aan zijnen dood verliep , moeten verstaan worden.
De Apostel Jacobus de mindere, eerste bisschop van Jerusalem, was reeds in het jaar 62 in genoemde stad met de gruwzaamstewreedheidomhctleven gebragt.
T - ig-
gs uit De.......H. Joannes wijdde de laatste jaren zijns
■uwen levens aan de kerken van Voorder-Asië, en maakte
ikken van Ephese het middenpunt zijner werkzaamheid.
E3vens Op bevel van Keizer Domitianus werd hij te Rome
eene in een ketel kokende olie geworpen , waaruit hij
logon y 'évenwei op wonderdadige wijze bloeijender té
□nadat voorschijn kwam ; alsdan zond de keizer hem in
-'ging ballingschap naar het eiland Pathmos , in de
'Van quot;nabijheid van Klein-Asië. Het is daar dat hij in
zijne het jaar 96 zijne Apocalypse schreef. Na den dood
ver- van Domitianus keerde' hij naar Ephese terug ,
veral j en schreef zijn Evangelie, alsmede den grootsten
=iten, zijner katholieke brieven. Hij stierf aldaar in het
ieid , jaar 101 een natuurlijken dood , in den ouder-
E3 hij dom van meer dan 90 jaren.
Voor Bij het afsterven der Apostelen was het Chris-
den tendom, trots de bijna onoverkomelijke hinderpalen,
Iging . over de gansche, toen bekende wereld verspreid
■loofd en bevestigd , tot een klaar bewijs van zijne
_i, de ' bovennatuurlijke kracht.
—ierd, § 5.
—welk
na- De Joodsche oorloq en de verwoesting van Jerusalem ■heeft
—Na den. dood. van Tlerndps-^grippa , in hct jaar
in 44quot;7~werd Palestina weder tot eene Romeinsche
='rl'et provincie ingengT'en aan de Romeinsche proku-
^elve 'raförs onderworpen. Dezen 'onderdrukten het volk
quot;fg®- op veelvuldige wijze , en daardoor' verhoogden
vfn zij nog meer zijne reeds verbitterde stemming tegen de Romeinen. Maar niemand bragt de
=^ood f gewelddenarijen zóó ver als de door keizer Nero gezonden landvoogd Florus, die, zoo het scheen,
=ïhop het volk opzettelijk wilde tergen.
in(le De onlusten stegen ten topquot; en barstten weldra
ag^ los in een openlijk oproer. Het volk bestormde
20
de burelen van Jerusalem en vermoordde de Romeinsche bezetting. Dat was de oorzaak van een alles verwoestenden krijg. De Chiistenen verlieten Jerusalem , en begaven zich naar het st'idie Pella , aan ajene zijde des Jordaans.
OnderUisschen tamp;k de veldheer Vespasianus met een ontza^cceliik heer naar Judea. De Usee-spalt onder de Joden zeiven uitgebroken kwam de Romeinen te stade. Een heerschzuchUg en geslepen bedrieger , Jan van Gischala geheeteu , had zich in Jerusalem geworpen en aldaar een schrikbwind opgerigt. De hoogepnester Ananias wapende het volk tegen hem ; weidia moest cle booswicht voor de overwegende ma-t wijken, doch hii verschanste zich in den tempel. Deze voo t-durende partijschappen kostten aan duizenden
leven.
Ter zelfder tijd had Vespasianus vernomen, dat Nero vermoord was en de Romeinsche legioenen teeen elkander aanrukten. Deze staat van zaken bewoog hem om naar Italië te vertrekken.
De onderbreking des oorlogs deed slechts de ellende in hel Joodsche land en mzonderheid te Jerusalem stimen. Eene bende roovers , die nu ongehinderd 'hun spel konden drijven , ^civ.amel-den zich onder de banier van zekeren S mon , trokken tegen de hoofdstad op en belegerden ze. De inwoners , zoowel van binnen als van buiten bestookt , sloten tegen Jan van Gischala een verbond met Simon , wien zij de poorten dei ataü openden. Nu werd Jerusalem het tooneel van een
at1nluSche1nl0Llmdd Vespasianus , twee jaren later tot keizer uitgeroepen, den krijg tegen d0 Joden aan zijn zoon Titus overgelaten , die aldia cle hpdrukte stad op eenen afstand van zes stadiën omsloot. Dit geschiedde omtrent het Paaschfeest,
hetwelk eene ontelbare menigte Joden naar de stad gevoerd had. (*)
Reeds had Titus het noordelijk gedeelte dei-stad stormenderhand ingenomen , toen hij den Joodschen geschiedschrijver , Flavius Josephus , die zich in het Romeinsche leger bevond , tol de belegerden zond om ze tot de overgave te bewegen ; maar hij werd met minachting van de hand gewezen. Nu liet Titus allen toevoer tot de stad afsnijdön , hetgeen den hongersnood zóó hoog deed klimmen , ' dat men gedwongen was met de walgelijkste spijzen zijn leven te rekken.
De Romeinen hernieuwden hunnen aanval en maakten zich meester van den burg Antonia. Na een gevecht van verscheidene dagen werd het noordelijk gedeelte van de belendende gebouwen des tempels door den brand verwoest. Toen het om zich grijpende vuur weldra den tempel zeiven bedreigde , beval Titus het vuur te blusschen ; maar een Romeinsch soldaat , uit eigen beweging eenen brandstok grijpende , wierp dien door een venster den tempel binnen. De vlammen woedden dra zóó hevig , dat er aan geen bedwingen te denken was. Met den tempel ging ook de laatste hoop der Joden te gronde. Titus werd nieestej' van de stad , den 8 SeptembeT^van het jaar 70. Èenen dag en eenen nacht bragtën de Romeinen door met moorden. Over een millioen Joden waren gedurende de belegering omgekomen ; 97000 werden gevangen genomen. Dezen werden deels voor den triomf des overwinnaars bewaard, deels als slaven verkocht. Jan van Gischala werd tot eene levenslange hechtenis veroordeeld;
{*) De omvang 'Ier stad bedroog Si/« uur gaans; hare bevolking, gewoonlijk 120,000 zielen sterk, klom op groole feestdagen tot een millioen.
— 22 —
Simon, met ketenen beladen, naar Rome gezonden om den triomf van Titus op te luisteren.
De nog overeind staande muren des tempels werden omvergehaald , de stad gesloopt en de ploeg over de puinen getrokken , tot teeken dat hier niet meer mogt gebouwd worden. Derwijze vervulde zich letterlijk de voorzegging , w-elke 37 jaren vroeger de Heiland over Jerusalem had uitgesproken ; en die schoone stad , welke gedurende 2000 jaren gebloeid had , zeeg in quot;tstof na eene belegering van 6 maanden.
Hiermede was quot;de Joodsche natie ontbonden. Onder keizer Adrianus , in het jaar 132, zochten wel is waar de Joden weder een eigenen Staat te vormen ; maar hunne pogingen werden verijdeld , en van dien tijd af verspreidden zij zich in alle deelen der wereld, alwaar zij tot op den huidigen dag voortleven , zonder zich met de andere volkeren te vermengen.
Deze ondergang van den Joodschen Staat kon slechts het opwassend Christendom ten voordeel strekken. De Joodsche godsdienst trouwens was de eenige die , naast het Christendom , op een goddelijken oorsprong mogt roemen , en was ook metterdaad te midden der algemeene dwaling alleen de getrouwe bewaarster der goddelijke openbaring en beloften geweest: thans , nu de Verlosser een einde gemaakt had aan het Oud-Verbond was dit natuurlijk het geval niet meer ; daar evenwel het Christendom op de grondslagen van het Jodendom was opgetrokken , bestond er toch altijd nog een zeker gevaar voor de Joodsche Christenen hun oude godsdienst met het Christelijk geloof te verwarren. Dit gevaar was met den val des Joodschen Staats gansch verdwenen, en nu kon de Kerk naar haar eigen natuur zich ook van dezen kant onbelemmerd ontwikkelen.
I
— 23 —
n § 6.
s Verdere uitbreiding des Christendoms.
e
it Na den dood der Apostelen zetleden hunne
e « opvolgers het door hen begonnen werk voort.
7 De verwoeste stad Jerusalem rees gedeeltelijk
J vveêr uit hare puinhoopen. De bisschop Simeon
keerde er terug met eene uit het Jodendom be-,t' keerde gemeente ; tot aan de tweede verwoesting
der stad , onder keizer Adrianus , werd hij er door dertien bisschoppen , allen van Joodsche n afkomst, opgevolgd. Naast de kerk van Jerusalem
t was die van Cesarea , reeds door de Apostelen
gesticht , de voornaamste des lands. Ook in 1 Phenicië bloeide het Christendom. De kerk van
ft ïyrus was van apostolischen oorsprong.
0 Onder de Oostersche kerken blonk die van
Antiochië bijzonder uit. De volledige reeks barer n ' bisschoppen van den H. Petrus tot Vitalis, die ,1 de twintigste was en in 318 stierf, is bekend,
s — Vroegtijdig drong het Christendom in Mesopo-
u tamië , Medië , Persië en Baktrië binnen. — In
Cilicië , waar het door de Apostelen zeiven Q verspreid was, bloeiden de kerken van Tarsus en
y Mopsuestia. Onder de vele kerken van Asië ver
ft dienen nog genoemd te worden ; die van Ephese,
t; welker eerste bisschop, Timotheus, door den H.
t Paulus werd aangesteld ; die van Smyrna , welke
(j den beroemden H. Polykarpus tot bisschop had ,
ft en eindelijk die van Nicomedië in Bithynië.
ft Het Christendom vond ook vroegtijdig ingang in
e I Egypte. Marcus wasdeeerstebisschop der Alexandrijn-s sche kerk geweest, welke in rang de tweede der
q Christenheid werd. Alexandrië was te dien tijde
ft de hoofdzetel der wetenschappelijke beschaving van
het Oosten. De beroemde school, die daal- ter
— 24 —
plaatse reeds vroegtijdig gesticht was , trachtte het Christendom, naar de behoefte des tijds, wetenschappelijk te hegronden: tot de uitstekendste leeraars dezer school behoorden Athenagoras, Panta3nus, Clemens van Alexandrië en Origenes. Nogtans bragt deze laatste op den weg der navorsching menige dwaalleering voort, welke eenen verren weerklank vonden. Van uit Alexandrië konde zich het Christendom gemakkelijk naar Boven-Egypte uitbreiden, alwaar het tegen het einde der tweede eeuw reeds gevestigd was.
Naar Carthago en het noordelijk gedeelte van Afrika kwam het Christendom niet uit Egypte, maar uit Italië en wel uit Rome. In het midden der derde eeuw was het reeds in Mauretanië en Numidië bekend. Cyprianus, bisschop van Carthago, de beroemdste aller Afrikaanschp bisschoppen vóór Augustinus, hield reeds eene kerkvergadering van 90 Numidische kerkvoogden.
Wenden wij ons thans naar Europa. Het Christendom werd alhier zeer vroegtijdig verbreid in de provinciën van Thracië, welke aan Asië grenzen. Naar Macedonië en Griekenland bragten het de Apostelen.
In Italië was Rome ongetwijfeld de eerste stad, welke eene Christen kerk bezat. Petrus was haar eerste bisschop ; diens eerste opvolgers waren Linus, Cletus en Clemens. De kerk van Rome groeide spoedig op : dit blijkt daaruit, dat zij in het jaar 250 reeds 46 priesters telde en onder de de vervolging van Diocletianus reeds 40 kerken bezat. — De stichting der andere groote kerken van Italië wordt aan de discipelen des H. Petrus toegeschreven.
Onbekend is het tijdstip waarop het Christendom naar Spanje overgeplant werd. Men kan echter aannemen dat het in dit land door den Apostel
Paulus werd ingevoerd; Paulus zegt immers zelf in zijnen brief aan de Romeinen (15, 24), dat hij voornemens was naar Spanje te reizen ; en Clemens van Alexandrië getuigt van hem, dat hij zijne apostolische zending «tot aan de grenzen van het Westen heeft uitgestrektquot;; tegenover dit gevoelen staat echter de daadzaak , dat omtrent het jaar 250 het Christendom in Spanje nog weinig verspreid was. Iets laler vindt men het over het geheele schiereiland uitgebreid.
Even onzeker is het tijdstip, waarop het Christen-tendom in Gallië doordrong; schoon de eerste kerken van dit land vrij zeker gezegd worden eveneens door de leerlingen van den H. Petrus te zijn gesticht: dooi' Sixtus te Rheims en Trophimus (leerling van den H. Paulus) te Arles. Volgens anderen werd er het geloof voortgeplant in 't midden der tweede eeuw en wel ten gevolge der handels-verbindtenis van dit land met Klein-Asië. Pothinus, uit Klein-Asië, een discipel van den H. Polykarpus, werd de eerste bisschop van Lyon en Vienne. Hij werd opgevolgd door irenaeus, insgelijks uit Klein-Asië afkomstig, en discipel van Polykarpus. Volgens Gregorius van Tours, geschiedschijver uit de zesde eeuw, zou de Paus Fabianus, in het midden der derde eeuw, zeven missionarissen naar Gallië gezonden hebben, die in zeven steden kerken gevormd en deze als bisschoppen bestierd hebben. Kort na dien tijd breidde zich de Kerk van Christus naar alle zijden van Gallië uit.
In Boven- en Onder-Germanië, dat is, in de landen op den linker oever des Piijns, tot in België, was de Christelijke godsdienst, volgens getuigenis van den H. Irenaeus, reeds in de tweede eeuw aanwezig. Het is onzeker of zij toenmaals insgelijks in het eigenlijk Duitschland, op den regter Rijnoever, bekend was.
— 26 —
Het Christendom vond ook vroegtijdig ingang in Britannië. Eusebius beweert dat reeds de Apostel Paulus in dit gewest werkzaam was; en de eerwaardige Beda verhaalt dat een Britsch koning van Paus Eleutherius Christelijke leeraars verlangd en ook verkregen heeft. Anderen houden het voor waarschijnlijk dat het Christendom uit Klein-Asië, of liever uit Lyon derwaarts gebragt werd; volgens getuigenis van Tertullianus en Origenes bestonden er Christen kerken omtrent het begin der derde eeuw.
Oorzaken, die de uitbreiding des Christendoms bevorderden. Minderpalen.
Het laat zich niet ontkennen dat, toen het Christendom in de wereld verscheen, er onderscheidene oorzaken bestonden, welke zijne verbreiding moesten begunstigen.
1° De Christelijke godsdienst, eene geestelijke zijnde, kon gemakkelijk tot alle menschen, in welk tand en in welken stand zij ook leefden, toegang vinden; zij liet immers hunne uiterlijke betrekkingen onaangeroerd, en werkte slechts op hun hart en hunnen wil. Zij had geen nationaal, maar een wereldburgerlijk, een waarlijk katholiek karakter.
2° Deze verlichtende en heiligende godsdienst ontmoette tevens in de ziel der Heidenen een smachtend verlangen naar waarheid en deugd, waaraan het diepe zelfbewustzijn hunner zedelijke en geestelijke ellende ten grondslag lag.
3° Allen die het Christendom omhelsden, geestelijk herboren zijnde, legden deugden aan den dag, welke met de wandaden van dien tijd in scherpe tegenspraak stonden; niet zelden zelfs stierven zij als bloedgetuigen voor hun geloof. Dit alles moest
I
— 27 —
voorzeker op vele nadenkende personen krachtdadig werken en ze op den weg der waarheid brengen.
4° De toen bekende wereld stond daarenboven onder éénen opperheerscher: daardoor werden al de vrije betrekkingen van land tot laad en dienvolgens ook. de spoedige verbreiding der Christelijke godsdienst bevorderd. Deze veelvuldige betrekkingen werden nog begunstigd door het algemeen gebruik der Grieksche taal, die, tijdens de Macedonische heerschappij, zich over het geheele Oosten verspreid had.
ö0 Als laatste, doch alomvattende oorzaak, zonder welke de voorgaande zelfs van geene waarde zouden wezen, moet nog opgegeven worden; de innerlijk werkende kracht der goddelijke genade op het verstand als op den wil der Heidenen, benevens de omveêrstaanbare- aandrang van buiten der menigvuldige mirakelen, waaruit de ongeloovigen, van voor-oordeelen bevrijd, zonneklaar moesten inzien dat die godsdienst, tot welker bevestiging zij geschiedden, als een licht uit den hemel, op aarde was neêrgedaald.
Edoch, bestonden er al van den eenen kant oorzaken, die de verspreiding des Christendoms bespoedigden, van den anderen kant ontbrak het ook niet aan zulke zwaarwigtige belemmeringen, dat des Christendoms snelle verbreiding zich niet dan door den bijstand eener goddelijke kracht laat verklaren. Jjexe Irinrlerpalen waren voornamelijk de volgende: X 1° Toen heTTlhristendoin in de wereld verscheen, was het gros van het volk innig aan het geloof en de eeredienst des heidendoms verknocht. Het vereerde de goden door feesten en offeranden, en in eiken hagchelijken toestand ondervroeg het de orakels. Dit geloof en deze eeredienst waren aloud; het was als onder hunne bescherming dat zich de volkstammen gevormd, en Rome de wereldheerschappij verworven had. De bedriegelijke orakels en
— 28 —
de valsche wonderwerken der goden gaven daarenboven aan deze godsdienst een schijn van waarheid. Die verkleefdheid des volks aan de afgoderij werd door den invloed der opvoeding, de pracht der eeredienst en der feestvieringen nog verhoogd. Daarentegen was het Christendom in de wereld gekomen als eene nieuwe godsdienst, welke voor de zinnen hoegenaamd niets aantrekkelijks had. Zijne eeredienst, welke in nachtelijke vergaderingen werd uitgeoefend, was eenvoudig en ontzagwekkend. En de stichter dezer godsdienst was Jesus, die, in eene verachte landstreek geboren, een zwervend leven geleid had, en aan een kruis gestorven was.
.«K. 2^Ji£t Heidendom stond de volle bevrediging van alle Tcwade lusten aan zijne bekenners toe; het Christendom integendeel schreef eene strenge beteu-
feling der zinnelijkheid voor; het eischte de onder-rukking van alle booze neigingen, ja, zelfs de verloochening van alles wat volgens de heidensche begrippen aan het leven waarde kon bijzetten: van af de wellustige schouwspelen en godenfeesten tot de bloedige zwaardgevechten. Het moest derhalve den zinnelijken mensch lastig vallen zich tot het omhelzen eener godsdienst, die tegen de neigingen zijner bedorven natuur zoo sterk aandruischte, te besluiten.eling der zinnelijkheid voor; het eischte de onder-rukking van alle booze neigingen, ja, zelfs de verloochening van alles wat volgens de heidensche begrippen aan het leven waarde kon bijzetten: van af de wellustige schouwspelen en godenfeesten tot de bloedige zwaardgevechten. Het moest derhalve den zinnelijken mensch lastig vallen zich tot het omhelzen eener godsdienst, die tegen de neigingen zijner bedorven natuur zoo sterk aandruischte, te besluiten.
3° Maar het was niet slechts de verknochtheid aan de veelgoderij, die het volk van de nieuwe godsdienst afkeering maakte; het waren ook de valsche vooroordeelen, welke de hatelijkste lastertaal onder het volk verspreidde. Men hield de Christenen voor Godloochenaars, omdat zij de heidensche goden niet aanerkenden, noch vereerden. Deze aantijging verbriTdde zich des te spoediger, wijl de Chris;enen de tempels der Heidenen niet bezochten, en tevens geene openbare tempels, altaren, of offers bezaten. Daarenboven verklaarde men de Christenen als openlijke vijanden van den Staat. De Christelijke gods-
— 29 —
dienst, krachtens hare algemeene strekking, die zich reeds in dea beginne krachtig ten toon spreidde, moest het Heidendom omverwerpen. Daarom zagen de Heidenen, die het heil van den Staat slechts van hunne goden verwachtten, in de Christenen niets anders dan vijanden van de openbare welvaart, vijanden die men met het zwaard moest uitroeijen. De argwaan der Heidenen klom in zulke mate, dat zij den Christenen, op den ondergang des Staats opzettelijk berekende, plannen toedichtten. De vergaderingen der Christenen, welke uit vrees der vervolging in 't geheim plaats hadden, gaven tol nog zwaardere beschuldigingen aanleiding. Men legde hun moordpleging, eten van menschenvleesch en bloedschuld ten laste. Trouwens een onbepaald gerucht aangaande het H. Misoffer en de H. Communie had bij de Heidenen de meening doen ontstaan, alsof de Christenen het vleesch van een vermoord kind aten en zijn bloed dronken.
4quot; De grootste hindernis echter vond de verbreiding des Christendoms in de Romeinsche Staatswetten. De Romeinsche afgodendienst was zoo innig met het Staatswezen verbonden , dat men ze niet kon aanranden , zonder zich tevens aan hoogverraad tegen den Staat pbgtig te maken. Het was uit hoofde van dit verband, dat de Romeinen alle vreemde godsdienst verafschuwden en de Staat hare uitoefening ten strengste verbood. Nogtans, in latere tijden , toen ontelbare volken met hunne verschillende eerediensten in het Romeinsche rijk waren ingelijfd, kwam men tot meerder verdraagzaamheid, en werden den overwonnen volkeren hunne eigene godsdienstoefeningen toegelaten ; zelfs de Joden mogten zich inc deze toegevendheid verheugen, hetzij men hen verachtte , of welligt hunne godsdienst als eene oude nationale instelling eerbiedigde. Maar met de Christelijke godsdienst was het heel
— 30 —
anders gelegen. Deze was niet slechts nieuw, maar was bestemd om al de andere godsdiensten te verdringen en alleen te heerschen. Deze bestemming der katholieke Kerk vertoonde zich reeds op eene onmiskenbare wijze, ten tijde van Trajanus, door de verlatenheid waarin fle Heidensche tempels verkeerden. Hieruit verklaart zich gemakkelijk hoe de Romeinen, die het voortbestaan van hunnen Staat bedreigd waanden, naarmate het Christendom hunne afgodendienst onttroonde, de Christenen haatten en bloedig vervolgden.
5° Deze vervolgingen waren van dien aard, dal van af het oogenblik waarop zij tegen de Kerk uitbarstten tot aan Coiistantijn-deu-Groote, zij mogen gezegd worden hare werking nooit volkomen gestaakt te hebben. Niet als of gedurende deze gansche tijdruimte en over het geheele rijk de geloovigen zonder de minste verademing hunne godsdienst onder aanhoudenden schriK zouden uitgeoefend hebben; maar was eens een bloeddekreet tegen de Christenen uitgevaardigd, zoo werd het zelclen ingetrokken, en verslapte er al de werking van onder zachtere keizers, altijd bleef het toch in handen van dezen of genen landvoogd een gereed werktuig, hetzij om zijne eigene bloed- of dweepzucht naar luste bot te vieren, hetzij om de opbruisende volkswoede te bevredigen. Talrijke martelaren hebben hunne kroon verdiend juist tijdens de verpoozingen, die tusschen de grootere, door een nieuw edikt verordende, algemeene vervolgingen plaats grepen.
Vervolgingen onder de Keizers.
Keizer Tiberius, opvolger van Augustus, heeft niets vijandelijks tegen de Christenen ondernomen.
1
— 31 —
Terlullianus vermeldt zelfs dat deze keizer, door het verhaal van Pilatus getroffen, Christus onder de goden had willen opnemen. Ook de keizers Caligula en Claudius lieten de Christenen in rust. De eerste vervolging werd verwekt door keizer Nero. in het ' jaar o4. Om net vermoeden eener üranastichting, welke de Romeinen hem te last legden, van zich af / te weren, schoof de wreede keizer de schuld van dit wanbedrijf op o'e Christenen, en hitste dusdoende quot; de woede des volks tegen hen aan. Eene groote menigte hunner werden op de gruwzaamste wijze gemarteld. Eenigen werden gekruist, anderen in dierenvellen gewikkeld en door de honden verscheurd, andere met brandbare stoffen overstreken en in brand gestoken, om bij wijze van fakkels den weg naar het amphitheater te verlichten. Deze vervolging, die aanvankelijk slechts in Rome woedde, breidde zich weldra over het gansche Romeinsche rijk uit. Te midden dezer vervolging ondergingen de Apostelen Petrus en Paulus den marteldoocl (67). Petrus werd gekruist het hoofd naar beneden. Paulus, zijnde een Romeinsch burger, werd onthoofd.
Onder de regering van Vespasianus en Titus werden de Christenen niet verontrust; maar Domitianus, ( broeder en opvolger van Titus, verwekte eehe nieuwe vervolging (93—96). Hij liet vele Christenen ter dood brengen; anderen beroofde hij van hunne goederen en zond ze in ballingschap. Hij was voornamelijk tegen de Christenen verbolgen, wijl de consul Flavius Clemens, zijn bloedverwant, zich tot het Christendom bekeerd had, en men hem had doen gelooven, dat Jesus' naastbestaanden naar de kroon streefden.
Van 98 tot 117 heerschte Trajanus, die, door zijn verbod tegen alle gesloten gezelschappen, de Christenen in eene netelige lage bragt, daar ook op hen dit verbod werd toegepast. Plinius de Jonge, landvoogd
— 32 —
van Bithynië, een edel, maar met vooroordeelen ingenomen man, schreef alstoen den keizer de volgende opmerkenswaardige getuigenis : «Ik kan er niet toe besluiten op valsche aanklagten zooveel onschuldigen om te brengen en diegenen te veroor-deelen, die zich openlijk aan de wetten onderwerpen. Na alle vereischte nasporingen gedaan te hebben, ben ik er van overtuigd, dat de dwaling dier onge-lukkigeii zich bij het bezoeken bepaalt van op vast-gezelten dag voor zonnenopgang te houden vergaderingen. Daiir aanbidden zij den Christus, die hun God is, en zingen lofliederen te zijner eere : hun eed, hetzij verre van ze tot eenige misdaad te nopen , verpligt hen integendeel om zich van diefstal, gewelddenarijen on onttucht te onthouden, om geen toevertrouwde goederen te verduisteren, nooit hun woord te breken. «En toen de landvoogd dien ten gevolge van den keizer te vernemen wenschte, hoe hij zich jegens deze talrijke Christenen te gedragen had, gaf de keizer hem hel volgende stuitend antwoord : dal men de Christenen niet moet opspeuren, maar toch diegenen moet bestraffen, die als dusdanigen aan 't gerigt worden overgeleverd.
De keizer beschouwde overigens het Christendom als een voorbijgaand bijgeloof, slechts dan strafbaar, wanneer het de Staatsgodsdienst met verachting in den weg trad. Zoo werd door deze voorgeschre-vene gedragslijn aan de verdachtmaking den vrijen loop, quot;en de Christenen aan de willekeur hunner vijanden prijs gegeven. Onder de talrijke martelaren, die gedurende deze vervolging den zegepalm plukten, verdienen vooral vermeld te worden de H. Simeon, de grijze bisschop van Jerusalem, en de H. Ignatius, bisschop van Anliochië.
Keize- Adrianus, schoon hij de Romeinsche Staatsgodsdienst ijverig voorstond, was nogtans den Christenen minder vijandig. Hij bepaalde dal slechts
in regterlijken vorm ingediende aanklagten konden aangenomen worden. Tevens sprak hij tegen de valsche belichters zware straffen uit. Desniettegenstaande was het op zijne eigene bevelen dat de onverschrokken Symphorosa met hare zeven zonen te Tibur eenen wreeden marteldood leden. Onder zijn opvolger, keizer Antoninus Pius, ontvlamde de volkswoede op nieuw tegen de Christenen. Er werd daartoe gelegenheid gegeven door verscheidene heillooze voorvallen, als hongersnood, overstrooming des Tibers, aardbevingen in Kiein-Asië, brandstichtingen te Rome, te Antiochië en te Carthago, al hetwelk men den Christenen ten laste legde ; wijl alreeds, ten gevolge hunner vermeerdering, de tempels der goden ledig stonden. Maar de mensch-lievende keizer verklaarde zich tegen de vervolging.
Onder den volgenden keizer, Marcus Aurelius (161—180), werd het volk wegens ~e5nequot;~verwoes-tende pest legen do Christenen nogmaals opgeruid. M. Aurelius was de Stoïsche wijsbegeerte toegedaan en derhalve reeds van het Christendom afkeerig. liet spotten met den dood, den Christenen eigen, zag hij aan als eene dolzinnigheid en eene weder-spannigheid tegen de Staatswetten. Daarom gaf hij het volgend bevel : «Wij hebben vernomen dat door diegenen, die zich Christenen noemen, de Staatswetten overtreden worden; men neme ze dus in hechtenis en bestraffe ze met verschillende folteringen, tenzij zij den goden offeren; doch dermate dat reglvaardigheid met gestrengheid gepaard ga en de straf gestaakt worde, zoodra het doel bereikt is.quot; Het laat zich ligt begrijpen hoe, bij deze gezindheid dos keizers, de 't Christendom vijandige stadhouders in de provinciën met de grootste gruwzaamheid tewerk gingen. Eerst trachtten zij de Christenen door de schrikkelijkste folteringen tot afval te bren-
— 34 —
gen; dan werden degenen, die standvastig bleven, te midden der uitgezochtste pijnigingen ter dood gebragt; zij werden aan het kruis gehecht, verbrand, de wilde dierenquot; ten prooi toegeworpen. Bijzondere berigten bestaan er aangaande de afgrijselijke vervolgingen, welke in 467 te Smyrna, en in 177 te Lyon en te Vienne plaats hadden. Te Smyrna verloor de H. Polykarpus het leven, omdat hij Christus niet verloochenen wilde? De grijsaard beklom dankzeggend den brandstapel, maar de vlammen kronkelden zich onder en om zijn ligchaam heen, zonder hetzelve te deren, zoodat eindelijk een beulsknecht moest toetreden om hem met oenen dolk te dooden. Te Lyon werd de negentigjarige bisschop Pothinus dermate mishandeld, dat hij na verloop van twee dagen in de gevangenis stierf. De vervolging schijnt intusschen het meest gewoed te hebben te Rome, waar Justinus den marteldood leed, nadat hij den keizer zijn tweede verdedigingsschrift had aangeboden.
Omtrent dezen tijd had de keizer evenwel reden zich toegevender jegens de Christenen te toonen. Hij was namelijk in 'tjaar '174 over den Donau getrokken om het land der Quaden te verwoesten. Maar zijn leger- werd er door de vijanden omsingeld en was op het punt van dorst te vergaan, toen de Christen soldaten, die in grooten getale in 't leger dienden, den Hemel om uitkomst smeekten. Plotseling stortte nu een losbarstend onweer over het kamp der Romeinen een overvloedigen regen neder, die aldra hun moed opbeurde; terwijl de op den vijand neerschietende bliksemstralen zooveel schrik en angst in zijn midden verspreidden, dat hij verslagen en op de vlugt gedreven werd.
De 'regering van Commodus (180-192) was eeni-germate een tijd van rust voor de Christenen, voor zoover hij geene bevelen gaf om ze op te zoeken en te veroordeelen; daar hij echter de vroegere wetten
— 35 —
niet afschafte, zoo bleven de vervolgingen der stadhouders in de provinciën niet minder voortduren
De volgende keizer, Septimius Severus (193—211) Ia * '' verontrustte de ChrisTOTCTT^m quot;ÏÏëT begin zijner regering volstrekt niet; maar in het jaar 202 verbood hij den overgang tot het Christendom onder de zwaarste straffen. Nog in dat zelfde jaar liet hij in Egypte vele geloovigen regten, onder welke zich Leonidas, vader van Origenes bevond. Te Lyon werd toen ter tijd de bisschop Irenaeus ter dood gebragt. Inzonderheid blonk tijdens deze vijfde vervolging de heldhaftige gelatenheid uit, waarmede zich de twee heilige vrouwen, Perpetua en Felicitas,
aan de wilde dieren ten prooi overgaven.
De wreedaardige keizer Caracalla (211—217),
zoon van Septimius, ontstak geene nieuwe vervolging, maar liet de vervolging der stadhouders voortbestaan. Heliogabalus (218—222), die der zon eene eeredienst wijdde, duldde het Christendom gelijk de overige godsdiensten. Alexander Severus was zelfs den Christenen genegen. Zijne moeder Mammea riep Origenes aan hef hof, en omhelsde misschien zelve het Christendom.
Alexander werd opgevolgd door den ruwen Traciër,
Müxiïuiuus (233—238), die de Christenen haatte en vervolgde. Ia Klein-Asië werd weer de volkswoede «v - . -ontstoken door verwoestende aardbevingen. Doch reeds in 238 werd de dwingeland vermoord; een zijner opvolgers, Philippus (244—249), toonde zich zoo gunstig voor de Christenen dat men hem zeiven voor een Christen hield.
De rust, welke de Christenen sedert 40 jaren genoten hadden, de korte vervolging van Maximinus afgerekend, had wel is waar hun getal merkelijk vermeerderd, maar ook tevens eene zekere laauw-heid doen geboren worden. Daarom was eene nieuwe vervolging niet ongepast, om de verslapte
— 36 —
ledematen des Christendoms wederom op te wekken, . . en de verdorde er van af te scheiden. Deze vervolging ontstond onder keizer Decius (249—251). -— Onder de vorige keizers haddSTT vrel algemeene vervolgingen plaats gegrepen, doch geene was er noiï zoo hevig geweest als die nu stond uit te breken. Decius nam den schepter over met het vaste voornemen het Christendom ten eenen male te verdelgen. In het eerste jaar zijner regering verkondigde hij een edikt, waardoor hij alle stadhouders belastte, de Christenen door allerhande folteringen tot de Staatsgodsdienst terug te voeren. Nu werden alle pijnigingswerktuigen aangewend: zwaarden, brandstapels, wilde dieren, gloeijende zetels, ijzeren haken, enz. Vele Christenen, vooral onder de gegoede klasse, verloochenden hun geloof en offerden aan de -afgoden ; eenigen op de eerste opeisching, anderen door de hevige smart der folteringen overwonnen. Velen ook kochten zich een ambtelijk getuigschrift, behelzende dat zij hun geloof verloochend hadden; of wel bewerkten door geld dat hunne namen in de openbare registers werden opgeteekend met de bemerking dat zij aan de wet voldaan hadden. Alle werden door de Kerk als afgevallenen beschouwd. Maar de ergernis, door deze verloochenaars gegeven, werd door de heldenmoedige gedragingen van ontelbare martelaars, onder welke paus Fabianus, rijkelijk vergoed. De vervolging was echter van korten duur. Decius verloor het leven in den krijg legen de Cothen, ten jare 251.
Onder de regering van zijn opvolger, Gallus, en diens zoon, Volusianus, werd de vervolgingswoede wederom ontstoken door aanhoudende droogte en hongersnood. De keizer beval dat, tot afwering dezer onheilen, den goden algemeen zou geofferd worden. De Pausen Cornelius en Lucius werden achtervol-
1
— 37 —
gens ter dood gebragt. Maar Gallus werd vermoord,
en zoo keerde de i-ust in de Kerk terug.
De volgende keizer, Valerianus, was aanvankelijk^ * den Christenen gunstigV maaï Vervolgde ze naderhand. Om liet Christendom te verdelgen, scheidde hij de bisschoppen en priesters van de hun toevertrouwde geloovigen en verbood de vergaderingen. ' ■ Maar, dit middel ijdel bevindende, liet hij de bis- „ i schoppen, priesters en diakens met het zwaard '' ombrengen, en de Christelijke Senatoren van hunne waardigheid en goederen berooven. De Paus Sixtus stierf als martelaar; na weinige dagen volgde hem zijn diaken Laurentius, die op eenen ijzeren rooster langzaam tot den dood toe gemarteld werd. Do bisschop Cyprianus werd op eene vrije plaats voor Carthago onthoofd.
Gallienus, zoon en opvolger van Valerianus, vaardigde, ten gunste der Christenen, een edikt van tolerantie uit. Hij veroorloofde hun de vrije uitoefening hunner godsdienst, en gaf hun de verbeurdverklaarde goederen terug. Zoo werd nu het Christendom eensklaps eene wettelijke godsdienst, en aan de katholieke Kerk een wettelijk bestaan verzekerd.
Van dit tijdstip tot aan het eerste vervolgingsedikt lt; _—van I)iodetianus_ genoten de Christenen eenige rust,
dank TleïïBe de regeringloosheid, waaraan destijds het rijk ten prooi viel (259—303). Laatstgemeld^
keizer, wiens hof' te Nicomedië gevestigd was, had in de eerste achttien jaren zijner regering niets tegen het Christendom ondernomen, begrepen hebbende dat de vorige vervolgingen het eerder gediend dan benadeeld hadden. In de naaste omgeving des keizers bevonden zich zelfs talrijke Christenen, die door hem zeiven van het bijwonen der heidensche godendienst ontslagen waren. Niet zoo was de gedraging van 's keizers ambtgenoot, Maximianus. Deze eerlooze dwingeland was met zijn léger ter demping van een
— 38 —
opstand naar Gallië getrokken. Aau den voet der Alpen hield hij rust en liet er, niet verre van het meer van Geneve, den goden offers opdragen voor den voorspoedigen uitslag der onderneming. Maar de Thebaansche legioen, die uit Christenen was zamengesteld, en haar naam waarschijnlijk ontleend had aan 't Egyptische Thehen, waarvandaan de legioen herkomstig was, weigerde er deel aan te nemen. Alsdan liet de verbolgen keizer tot tweemaal toe den tienden man dezer heldhaftige schare ter dood brengen ; toen evenwel de overblijvenden, door hun aanvoerder Mauritius aangewakkerd, kloekmoedig volhielden eerst den Koning des Hemels en dan slechts dien der aarde hunne trouwe schuldig te wezen, ontstak de toorn des keizers zoozeer, dat hij de gansche legioen, die tot den laatsten man met gestreken wapen den dood rustig afwachtte, door het leger in de pan liel hakken. Gedurende de even vermelde vrij rustige jaren had inmiddels het Christendom verbazend toegenomen ; de voornaamste lieden uit alle standen waren tot hetzelve toegetreden, en de ontbinding des Heidendoms scheen aanstaande. De eerste opruijing der nieuw opstekende vervolging was het werk van Diocletianus' schoonzoon, den wreeden Galerius, die den ouden zwakken man zoo lang bestormde, dat hij zich eindelijk tot eene vervolging der Christenen liet overreden (303).
Zijn eerste edikt verklaarde de Christenen als bezijden de wet, en tot alle ambten onbevoegd ; het beval tevens de verwoesting der kerken, de verbeurdverklaring der goederen en het verbranden der H. boeken. Een tweede edikt verordende de gevangenneming der priesters. Een derde heette degenen, die den goden niet wilden offeren, op de pijnbank te brengen. Eindelijk, omtrent 'tjaar 304, werd de doodstraf uitgesproken, en dit bloedbevel werd in 't Romeinsche rijk met eene voorbeeldelooze
— 39 —
wreedaardigheid ten uitvoer gelegd. Maar de heiden-moed der Christenen was onoverwinnelijk. Hun bloed vloeide met stroomen. Zwakke grijsaards, teedere maagden en zelfs onmondige kinderen, met name de H. Agnes, gaven zich met vreugde aan de beulen over. Zij stierven zonder klaagtoon, noch smartekreet. De beulen stonden afgemat onder den last hunner slagtoffers. Ongelukkigerwijze lieten zich ook vele Christenen, onder welke zelfs bisschoppen waren, tot afval verleiden. De priesters of andere kerkdienaren, die de gewijde handschriften ter openbare verbranding afgaven, haalden zich het verwijt van verraders op den hals. Diocletianus drong gansch bijzonderlijk op de vernietiging dier schriften aan. Nogtans waren vele ambtenaren te vrede, hetzij uit menschllevendheid of uit ligtzinnigheid, bijaldien men hun slechts schriften, welke dan ook, uitleverde.
Tijdens deze vervolging leden de Christenen het minst in Gallic en Britannië, wijl Const an tins Chlorus, een zachtmoedig en menschlicvend man, in deze landen het bewind voerde.
Geene der vorige vervolgingen was zoo hevig, zoo bloedig, zoo groot in omvang en zoo lang van duur geweest, als die van Diocletianus. Zij was de laatste geweldige poging van 'tHeidendom tegen het Christendom.
Op den 1 Mei 305 legde Diocletianus te Nicome-dië den schepter neder. Galerius en Constantius namen tegelijkertijd den titel van keizer aan, en verdeelden onderling het rijk. In het Westen maakte Constantius aan de vervolging een einde; hij stierf wel is waar in 306, maar zijn zoon en opvolger, Constantijn was den Christenen niet minder gunstig, daar hij niet alleen zijns vaders troon, maar ook deszelfs deugden had overgeërfd.
Het was dan een gelukkige zamenloop van gebeurtenissen, die de opperheerschappij in de handen van
— 40 —
Constantijn nederlegde. Na op een zijner voornaamste tegenstanders, den wreeden keizer Maxentius, twee overwinningen behaald te hebben, trok Constantijn aan 't hoofd van 40,000 man tegen Rome, onder de muren van welke stad Maxentius een vier maal sterker leger verzameld had. Toen Constantijn, nog Heiden zijnde, zich tegen deze geduchte legermagt ten aanval voorbereidde, verscheen hem het teeken des kruises helder stralend in de wolken met het opschrift: in dit teeken zult gij zegevieren. Hierop liet hij een vaandel maken met hetzelfde teeken en inschrift versierd, en dit Labarum in 't uur des aanvals voor zich uitdragen. Maxentius werd verslagen en verloor het leven. Nu vaardigde de overwinnaar in het daaraanvolgende jaar 313 te Milaan het volgend edikt uit; »be Christenen mogen, gelijk al de overige onderdanen, hunne godsdienst met volle vrijheid uitoefenen; een ieder kan ongehinderd tot hen overgaan; de ontroofde kerken en gemeentegoederen worden hun terug gegeven, en de aankoopers er van uit de Staatskas schadeloos gesteld.quot; Dit edikt werd insgelijks door Licinius, mede-regent van Constantijn, in al de Oostersche provinciën uitgevoerd. Zoo eindigde dan de driehonderdjarige, bloedige strijd tegen het Christendom. Deze, door de wet gewaarborgde, toelating schonk der Kerke langzamerhand een volkomen zegepraal over het Heidendom.
§ 9-
Godsdienstige en zedelijke toestand der eerste Christenen.
Het eerste tijdperk des Christendoms wordt te regt als zijn bloeitijd geroemd. Het Christelijk geloof had zijne eerste bekenners zoodanig herschapen, dat zij een genootschap uitmaakten, hetwelk met de
— 41 —
diep ontaarde heidensclie wereld in de scherpste tegenspraak stond. Deze buitengewone uitwerking des Christendoms wordt reeds door de eerste Apologeten in het licht gesteld, en als een sprekend bewijs ingeroepen voor deszelfs innerlijke waarheid. «Men vergelijke, zegt Origenes, het vorige leven van zoo vele geloovigen met hunnen tegen-woordigen wandei , en men zal aldra bemerken hoeveel regtvaardiger, ernstiger, standvastiger en deugdzamer zij sedert hunne bekeering geworden zijn. »De oorzaak van zulk eene verandering laat zich ligt begrijpen. Het Christendom was immers als eene nieuwe, bovennatuurlijke godsdienst in de wereld getreden, 'twelk door zijne goddelijke waarheid en kracht allen, die liet omhelsden, veredelde, hun hart eu zeden zuiverde, en hun den moed inboezemde om bloed eu leven voor hetzelve op te offeren. Deze edele geestdrift werd op eene bijzondere wijze verhoogd door de veelvoudige, in de eerste Kerk bijna voortdurend aanwezige wonderwerken, die aan eiken onbevooroordeelden mensch zonneklaar toonden, dat de Christelijke godsdienst van hemelschen oorsprong was. Maar laat ons hieromtrent lot eenige bijzonderheden overgaan.
Volgens cle.5,,c.lui. der-g'-eachiedenis, beocien-den cfe eerste Christenen de strengste deugden van allen aard, en wél luj' iiüslrk de kiiischheid. De Juslimis wijst in zijn verdedigingsschrifi met de volgende woorden daarop: »Er zijn onder ons vele lieden beider kunne die, reeds 60 tot 70 jaren oud zijnde, nog hunne eerste zuiverheid bewaren ; zul-ken kan ik u in alle standen aantoonen. » (Apol. I. 15.) De afstand tusschen Christenen en Heidenen was zóó groot, dat euveldaden , als die van onmatigheid, van wellust en hebzucht, welke dezen zoo diep verlaagden, onder genen zelfs niet genoemd werden. Hoewel grootendeels arm, waren zij toch
rijk genoeg om de nooddruftigen te ondersteunen. Zoozeer blonk daarenboven hunne weêrgalooze naastenliefde uit , dat de Heidenen niet konden nalaten vol verwondering uit te roepen : Ziet hoe de Christenen malkander beminnen ! Getrouw aan 't woord van het hoofd der Apostelen, vervulden zij mede op het stiptelijkste hunne pligten als onderdanen jegens de heidensche gezagvoerders, die toch van hunnen kant het onregtvaardigste juk op hen lieten drukken. Ten tijde der vervolging, schiuerde vooral de onoverwinnelijke siandvastigheid huns geloofs in voÏÏën glans, en hierin bleef ook het zwakke geslacht niet ten achteren. Het ontbrak niet, wel is waar, aan lafaards, die het geloof verloochenden ; maar hun getal was klein, ja zeer klein, in vergelijking met die ontelbare Christenen, die hun geloof kloekmoedig beleden.
Derwijze werd dan de oude, in ondeugd verzon-kene, wereld door het Christendom herboren , en ten eenen male herschapen. Door diens geestelijken invloed op de bekeerde volkeren werd de slavernij afgeschaft, de huwelijksband geheiligd, de waardigheid der vrouw, die door bet Heidendom was verlaagd geworden, weer aanerkend, en langs dezen weg voor eene goede opvoeding der kinderen en eene algemeene achting voor de stille, huiselijke deugden den orond gelegd.
ö c? O ö
Aanvallen der heidensche schrijvers tegen het Christendom. Verdediging daartegen.
Terwijl de keizers en stadhouders het Christendom door ruw geweld zochten te onderdrukken, werd het insgelijks van den kant der heidensche schrijvers door de wapens des geestes, en wel voornamelijk
— 43 —
door scherts, spotternijen en spitsvondigheden bevochten.
De eerste die, voor zooveel bekend is, het Christendom op dit terrein bestreed, was een zeker Celsus. Hij leefde in het midden der tweede eeuw, en is slechts bekend door uittreksels, welke bij Origenes, die hem wederlegde, te vinden zijn. Deze Celsus greep het Christendom, met welks geest hij in het geheel niet bekend was, in vele leerstukken en handelingen aan ; voornamelijk zocht hij den aan-biddelijken Persoon des Verlossers te verlagen.
Hierop maakte Lucianus uit Samosata, die omtrent het jaar 200 leefde, het Christendom tot voorwerp van zijn spottenden scherts. Geen diepzinnig denker zijnde, en van alle godsdienstige gevoelens ontbloot, bleef hij den geest des Christendoms geheel vreemd ; hij beschouwde het met even zoo veel onverschilligheid als ware het slechts eene bijgeloovigheid of dweeperij.
Doch de voornaamste bestrijder des Christendoms was Porphyvius uit Syrië. Hij bevocht hetzelve in vijftien boeken, die door de grootste toenmalige bisschoppen wederlegd werden; hunne werken, gelijk dat van Porphyrins, zijn echter verloren gegaan. Uit aanhalingen, welke men bij de Vaderen aantreft, blijkt dat Porphyrins tegenstrijdigheid in het Nieuw-Testament meende te vinden; dat hij de voorzeggingen van Daniël bestreed, en den eeuwigen duur der hellestraften loochende. Hij sprak nogtans met eerbied over Christus, maar betreurde diegenen, die hem als God aanbaden.
Omtrent het jaar 300 werd de Christelijke leer bestreden door Hiërocles, stadhouder van Bithynië. Ten einde de Christenen van hun geloof af te trekken, schreef hij een boek ten opschrift voerende: Woorden der waarheidsliefde, in hetwelk hij niets te berde bragt, wat niet reeds door Celsus en Por-
— 44 —
phyrius was beweerd geworden. Hij werd wederlegd door Eusebius.
Deze wetenschappelijke bestrijding des Christen-doms, zoowel als de wreede vervolgingen waaraan zijne belijders bloot stonden, riepen van dezen kant verdedigers in 't leven. Apologeten genoemd, die de leer van Christus tot onderwijzing der Heidenen uiteenzetteden; of ook voor keizer en stadhouders als verdedigers de/ Christenen optraden. Tevens regt-vaardigden zij, door de ongerijmdheid van 'tHeidendom aan de kaak te stellen, derzelver overgang tot het Christendom. De schriften der Apologeten die vóór Justinus geleefd hebben, zijn verloren gegaan.
Deze Justinus was een Heiden, uit Neapolis, in Samarië, geboortig. Na langen tijd de waarheid te vergeefs in de heidensche wijsbegeerte gezocht te hebben, werd hij door de standvastigheid der martelaren op het geloof der Christenen opmerkzaam gemaakt, en weldra door de onderwijzing eens Christens en het lezen der H. Schrift tot hetzelve bekeerd. Hij schreef vervolgens twee verdedigingsschriften; het eene aan Antoninus Pius , het andere aan M. Aurelius gerigt. Ais Apologeten staan nog hekend: Talianus uit Syrië, een leerling van Justinus; Athenagoras, een christelijke wijsgeer uit Athene, Theophilus, bisschop van Antiochië. In de westelijke Kerk trad vooreerst Minucius Felix , een Afrikaan, en daarna Tertullianus voor de Christenen op. Deze laatste quot;Tiet ziclTTafer ongelukkiger wijze tol de sekte der Montanisten verleiden, liever zijne eigene zucht tot strengheid wiL'ende opvolgen, dan zich ootmoedig aan de algemeens tucht der'Kerk te onderwerpen; eveneens had de eerstgenoemde Tatianus, zich te veel op zijne geleerdheid quot;inbeeldende , schipbreuk geleden in zijn geloof. Voorts moet nog gewag gemaakt worden van Flavins Clemens en zijn leerling Origenes, beiden
— 45 —
bestuurders der geleerde school van Alexandrië; wijders nog van Cyprianus, bisschop van Carthago, en van Arnobius, die in het begin der laatste vervolging zijne zeven boeken tegen het Heidendom schreef.
Dwaalleer en en uodsdienstige twisten in de eerste tijden des Christendoms.
a. Builen de Kerk bestaande dwaalleeren, die met het Chrislendum te zamen hangen.
In de eerste tijden leelde er een groot getal Joden en Heidenen, die liet Christendom niet omhelsden, maar eenige zijner waarheden met hunne Joodsche, of heidensche zienswijze trachtten overeen te brengen. Hieruit ontstonden onderscheidene sekten, welke, als gebrekkige leerstelsels , nevens het Christendom aanzien zochten te verwerven. Hiertoe behoorden ;
1. De Gnostieken. Deze, uit het heidendom voortspruitende , 'sekte bestond uit eene zamensmelting van heidensche leerbegrippen met christelijke waarheden. Het Christendom, zooals het door de Kerk geleerd werd, scheen hun te eenvoudig, en zi j meenden hetzelve tot hooge bespiegelingen te moeten opvoeren. De Gnostische dwaalléeren vonden al vroegtijdig onder de Christenen ingang. Reeds de Apostelen Paulus en Joannes waarschuwden de geloovigen tegen dezelve. Volgens hel verhaal van Irenseus, Epiphanius en Hiëronymus rigtte de H. Joannes zijn Evangelie voornamelijk tegen den Cnostiekgezinden Cerinthus, die te gelijkcr lijd met den Apostel te Ephese woonde.
In de drie eerste eeuwen was de leer der Gnostieken de gevaarlijkste vijandin der Kerk, waaraan zij
vele leden onttrok; evenwel slaagde de Kerk er in, deze dwaalleer geheel uit te roeijen, maar ^ de zege werd slechts langzamerhand, en niet zonder-merke-lijke verliezen behaald.
2. Do Manicheërs. Naauwelijks had de katholieke Kerk over de leer der Gnostieken gezegevierd, of er ontstond eene nieuwe dwaalleer, welke het Christendom tot het Heidendom zocht terug te leiden. De stichter derzelve was zekere Manes, uit Persie geboortig. Hij gaf zich uit voor Jen Geest, dien Christus beloofd had, en voor den voleinder der ware godsdienst.
Hij nam twee ongeschapen, van eeuwigheid bestaan hebbende beginselen aan, waarvan er een van nature goed is, God genoemd wordt en heer van 't rijk des lichts is; en het ander van nature kwaad en Satan, heer van 'trijk der duisternis, geheeten is. Elk dezer beginselen heeft met zijne natuur overeenstemmende wezens voortgebragt en er zijn eigen rijk meê bezet. Dien overeenkomstig leerde hij dat ook de mensch uit twee bestanddeelen is zamengesteld, het eene van eene goede, het andere van eene kwade natuur zijnde, en dat zijn ligchaam uit de stof is gevormd, die kwaad is. Volgens hem was de Zoon Gods niet werkelijk mensch geworden, maar had slechts in een schijnbaar ligchaam op deze aarde geleefd, had schijnbaar geleden en was schijnbaar gestorven. De werking van Christus bepaalde hij tot deszelfs leer, welke aantoonde hoe de mensch, door het beteugelen zijner zinnelijke driften, zich van de banden van het stoffelijke moet zoeken te bevrijden en tot zijnhemelsch vaderland wederkeeren.
Manes werd door de voorstanders van 't Magisme hevig vervolgd. Zij overtuigden hem van ketterij, en daar hij dezelve niet wilde herroepen, bragten zij hem door de gruwelijkste folteringen om het leven. Zijne leer, welke in het Oosten vele aanhangers
— 47 —
vond, bleef tot in de zesde eeuw onder zijnen naam voortduren.
b. Dwaaüceren in dm schoot der Christelijke Kerk.
1. De Cerinthianen hebben hun naam aan Cerinthus, een tijdgenoot der Apostelen, ontleend, die^ een Jood van geboorte zijnde, zich eerst te Alexandrië op de oostersche philosopbie toegelegd en later het Christendom omhelsd had. Docli daar hij aldra zijne wijs-geerige begrippen met de Joodsche ceremoniën en mei de geheimen der christelijke godsdienst zocht zaam le smelten, verviel hij tot dwaalleeren zoo ongerijmd, dat bij onder anderen beweerde dat de wereld buiten Cods weten was geschapen, en de regtvaar-digen na de algemeene opstanding nog duizend jaren op de dan hernieuwde aarde de lage geneugten der zinnelijkheid zouden smaken.
2. De Ebioniten. Dezen loochenden de bovennatuurlijke geboorte van Christus, die, volgens hen, geen andere bestemming had, dan de Joodsche godsdienst te zuiveren, en dezelve alsdan ook den Heidenen, als eenige bron der zaligheid, aan te bieden. Zij onderhielden de besnijdenis, den sabbath en de overige voorschriften der wet.
Tot deze sekte moeten ook de Nazareërs gerekend worden, die de bovennatuurlijke geboorte van Christus uit eene maagd en zijne godheid aannamen, en door deze geloofspunten de katholieke Kerk nader bij kwamen; doch verder onderhielden zij de ceremoniën der Joodsche wet, zonder ze echter den Heidenen op te dringen. Deze beide Joodschgezinde partijen hadden haren zetel in het Zuid-Oosten van Palestina.
3. De Antitrinitariërs. De leer van Gods aanbiddelijke Drieeehlièid, in verband met het geloofspunt der menschwording van en verlossing door den goddelijker! Zoon, is de grondslag van het Christendom.
— 48 —
Maar deze leer is een geheim, en moet als dusdanig geloofd worden, 's Menschen ligtzinnige en navorschende geest, die dezelve beeft willen doorgronden, is in velerlei dwaling gevallen. De Kerk werd dus genoodzaakt deze dwalingen af te weren, en dien ten gevolge in de gelegenheid gesteld de waarheid, waarvan zij, wat het wezen betreft, steeds volkomen bewust was, ofschoon zij, wat de bewoording aangaat, deze nog niet stiptelijk alstoen had vastgesteld, immer meer te ontwikkelen, en, tegenover de dwaalleer, met scherpere naauwkeurigheid af te bakenen. De dwaalleeren aangaande de Drieëen-heid traden reeds vroegtijdig te voorschijn. Eenige loochenden de godheid van Christus, dien zij voor eenen, met groote genaden verrijkten, mensch hielden. Andere namen de godheid des Verlossers aan, maar verwierpen de onderscheiding der drie goddelijke personen, willende de namen: Vader, Zoon en H. Geest, slechts als verschillende benamingen van den eéuen God doen gelden.
De eerste, meer bekende, Antitrinitariër noemde zich Theodotus; hij leefde op het einde der tweede eeuw. Daar hij in de vervolging Christus verloochend had, zochl hij zich te verontschuldigen met te zeggen, dat hij slechts eenen mensch verloochend had; hij nam nogtans de geboorte van Christus uit eene maagd aan.quot; Hij kwam naar Rome, waar hij door den Paus Victor buiten de Kerkgemeenschap werd gesloten.
De Antitrinitariërs moeten als de voorloopers der Arianen betracht worden.
4. De Montanisten. De Phrygiër Montanus.. een nieuwbekeerde, werd omtrent het jaar 171, in eene geestvervoering opgewonden, of, om het beter te zeggen, door eene herschenschim misleid. In zijnen overspannen geestestoestand voorspelde hij vervolgingen tegen de Christenen, die hij lot 't streven naar de martelkroon aanwakkerde. Men kan aan-
_ 49 —
nemen , dat hij aanvankelijk zich zeiven bedroog, daar hij de holle droombeelden, die zijn hevig ontroerde geest hem voorspiegelde, voor waarheid aanzag; maar naderhand schijnt hij zich aan opzettelijk bedrog te hebben pligtig gemaakt. Mon-tanus beweerde, dat de geloofsleer door Christus en de Apostelen was voltrokken geworden , maar dat de leer ten aanzien dor tucht, dat is,quot; der wijze waarop de Christenen hun leven hadden in te rigten, door eene nieuwe openbaring moest bekend gemaakt worden, en dat de H. Geest hem te dien einde tol zijn tolk had uitgekozen. Hij beweerde, dat Christus en de Apostelen te veel aan de zwakheid van hunnen tijd hadden toegegeven; maar dat die tijd van zwakheid en toegeving thans voorbij was. Steunende op de hersenschimmige ingeving van den H. Geest, bctwisUe hij der Kerk de magt, zware, na den doop gepleegde, zonden te vergeven. Hij voerde eene strengere vaste in dan die, welke in de Kerk gebruikelijk was, en verbood den marteldood, om wat reden ook, te ontwijken. Het middenpunt der Montanistische sekte was te Pepuza in Phrygië. Van daar verbreidde zij zich in verscheidene provinciën van Asië en zelfs tot in Afrika. Zij spatte van lieverlede uiteen, maar bleef toch, alhoewel in zwakke overblijfsels, tot in de zesde eeuw voortbestaan.
5. De Novatiancn hebben hunnen naam te danken aan een geleerden doch heerschzuchtigen priester der roomsche Kerk, Novatianus geheeten. Deze maakte er Paus Cornelius een verwijt van, dat hij de onder de vervolging afgevallen Christenen ter boetepleging en verzoening weêr aannam. Eene door gemelden Paus' zaamgèroepen kerkvergadering bevestigde de gebruikelijke tucht der Kerk; terwijl Novatianus met i.ijne partijgangers buiten de kerkgemeenschap geslo-
— 50 —
ten werd. De sekte der Novatianen, die later dei-Kerk de magt ontzeide zelfs eiken zwaren zondaar tot boete en verzoening aan te nemen, wist door dezen schijn van grootere heiligheid eene vrij ruime verspreiding te erlangen en zich tot in de 5*' en op sommige plaatsen tot in de 7l!'' eeuw slaande te houden. Het was tegen deze scheurmakers dat de H. Cyprianus zijn voortreffelijk hoek over de eenheid der Kerk in 'tlicbt gat.
Gemelde dwaalleeren zochten de Kerk van binnen te verscheuren, middelerwijl haar van buiten de bloedige vervolgingen bedreigden; maar gelijk deze, zoo zijn ook gene haar ten voordeele gekomen. De goed-gezinden quot;sloten zich enger te zamen, en de naam van Katholiek legde hunne scherpe tegenstelling tegenover de valsche sekten krachtig aan den dag.
TWEEDE AFDEELING.
INRIGTING DER KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
Kerkel ij ke Hi iira rchie.
De katholieke Kerk was in 't leven getreden mei, de bestemming alle geslachten tot aan t einde der wereld in haar school op te nemen, om elk lid derzelver niet alleen te onderwijzen door mededeeling der in haar wonende goddelijke waarheid, maar ook te heiligen door toediening der in haar levende genade, ten einde derwijze den mensch te hervormen, hem tot een «nieuw schepselquot; te verheffen en van hem een waardig erfgenaam te maken van het rijk der hemelen. Om het grootc werk dezer algemeene
— 51 —
herschepping van 't menschelijk geslacht te voltrekken was der Kerk eene bepaalde organisatie onontbeerlijk, die, om krachtig en duurzaam te wezen, van haar goddelijken Stichter zeiven moest uitgaan.
Onze aanbiddelijke Verlosser heeft in der daad zijne Kerk gegrond op de steenrots en haar met alvermogende hand eene onwrikbare inrigting gegeven, waarvan de ontwikkeling in den loop der tijden, onder de leiding des H. Geestes, moest voltooid worden. Dat is de reden waarom nu deze, dan gene hoofdtrekken dezer goddelijke inrigting, naar eisch der omstandigheden, in een meer bepaalden vorm te voorschijn treden.
Vooreerst worden de gezamenlijke ledematen dei' Kerk, volgens den wil onzes Heeren, in twee groote klassen verdeeld: de geestelijken en de leelcen.
Onze Goddelijke Verlosser trouwens heeft zich een bepaald getal Apostelen uitgekozen, die Hij met de magt bekleedde, welke Hij zelf, tot vervulling zijner zending, van zijn Hemelschen Vader ontvangen had. De Apostelen kozen op hunne beurt uit de geloovigen eenige bijzondere mannen, aan welke zij in verschillende mate de magt mededeelden, die zij zeiven van den Heiland ontvangen hadden. Ook oefenden de Apostelen deze magt uiC en zoo deden ook degenen die zij door gemelde magtbekleeding tot hunne medearbeiders verheven hadden, met uitsluiting van alle overige geloovigen, die daarentegen derzelver overheid erkenden. — Zoo treffen we dan van af 't oorspronkelijk bestaan der Kerk eenige bijzondere leden aan, die, om wille der magt waarmeê zij bekleed zijn, van ai de overige geloovigen onderscheiden en boven hen verheven staan: deze bijzondere leden, die in verschillende mate in de magt der Kerk deelen, maken de geestelijken of den ckrus uit; al de overige, van deze magt uitgeslotene, leden worden het volle, of, naar een grieksch woord, de leekcn genoemd.
— 52 —
De geestelijken, zoo als reeds uit 't gezegde blijkt, bekleeden niet allen denzelfden rang, maar zi]__zi]n in orden verdeeld, naar gelang zij minder of meer deel hebben aan de magt, die Christus aan zijne Kerk-heeft geschonken.
Deze magt is drievoudig en bevat het leer-, het eigenlijk priester- en het herderambt. De«e drievoudige magt, aanvankelijk in den persoon van Christus ver-eenigd, werd door Hem, zoo als wij boven zagen, overgedragen aan Zijne twaalf Apostelen, die Hij te dien einde had uitgekozen. Volgens den wil van Christus moest deze drievoudige magt aan hunne opvolgers, tot op 't einde der wereld, overgaan. Deze opvolgers zijn de Bisschoppen. Zij treden op als de plaatsbekleeders des Heeren in Zijne drievoudige betrekking tot den mensch, als de erfgenamen en de bewaarders van Zijn leerambt, Zijn priesterschap en Zijne kerkelijke gezagvoering. Aan 't hoofd dezer bisschoppen en der geheele Kerk slaat met de hoogste magt bekleed de Paus van Rome, die de opvolger is van den prins der Apostelen en de Stedehouder van Jesus Christus op aarde. Hem is in den persoon van den H. Petrus de volle magt gegeven om de gansche Kerk als opperherder te leiden, te regeren en te bestieren; hij is de Vader en de leeraar' aller geloovigen, de bisschop der bisschoppen en de zigt-bare bron van de eenheid der Kerk in geloof en in liefde. Door deze regeling is het bestaan, zoowel als het voortbestaan eener uiterlijk zigtbare Kerk van Christus tot aan het einde der wereld gewaarborgd.
In iedere kerk of bisdom bevond zich ylechts één bisschop, die het middenpunt was der door liefde gevormde eenheid der Christenen. Wie deze eenheid scheurde door zich, naast den wectigen bisschop, op eigen gezag bisschoppelijke magt en waardigheid aan te matigen, werd als scheurmaker, dat is te zeggen, als verstoorder der door Christus
— 03 —
ingestelde verordening, buiten de gemeenschap der Kerke gesloten.
De Bisschoppen, getrouw aan het voorbeeld der Apostelen, beschouwden het verkonden van het goddelijk woord als hun eersten pligt; maar hunne werking schreed de grenzen hunner bisdommen niet te buiten. In den regel was het de bisschop, die voor de vergaderde geloovigen preekte. Als in de Oostersche Kerk een priester preekte, dan geschiedde dit slechts met verlof des bisschops. In de Afrikaansche Kerk was de H. Augustinus de eerste, die als eenvoudig priester, met verlof zijns bisschops, het predikambt uitoefende. Insgelijks kwam den bisschop de bediening der Sakramenten in de eerste plaats toe. Inzonderheid droeg hij het II. Misoffer voor de gemeente op, weshalve hij Hoogepriester genoemd werd.
De Apostelen pleegden in elke stad, waar zich eene Christengemeente gevormd had, naast den bisschop nog eenige Priesters (presbyteri) aaii te stellen, die den bisschop ondërhoorig 'waren, en hem tot medehelpers en raadgevers dienen moesten. Schoon zij persoonlijk geene bestierende magt in de Kerk hadden, namen zij toch gezamenlijk, als een den bisschop ter zijde staand Ik-chaam, aan het bestuur der Kerk deel.
De derde orde der kerkbedienaren zijn de Diakens, de opvolgers der zeven, door de Apostelen aangestelde, diakens voor de verzorging der stoffelijke en geestelijke belangen der Kerk. Aanvankelijk telde iedere bisschoppelijke kerk er ook zeven. Zij bedienden den bisschop bij het H. Misoffer, reikten deH. Communie uit, bragten dezelve aan de afwezenden, en doopten met verlof des bisschops. Overigens was hun de bewaring der gewijde vaten, het toezigt over de vergaderde geloovigen en de uitdeeling der aalmoezen toevertrouwd, in grootere kerken werd een hunner, die het bijzonder vertrouwen des bisschops bezat, door de benaming
van Archidiaken van de overigen onderscheiden. De bisschop plagt bij hem te rade te gaan, hem als
fezant af te vaardigen, of als zijn begeleider naar e kerkelijke vergaderingen mede te nemen.ezant af te vaardigen, of als zijn begeleider naar e kerkelijke vergaderingen mede te nemen.
Behalve deze orden bestaan nog van de oudste tijden af die der Subdiakens, in de Oostersche Kerk hypodiakens genoëmdr'eh de vier volgende mindere orden : de Akolythen, die de Diakens en Subdiakens bij de H. Offerande moeten behulpzaam wezen; de Exorcisten, die den bezetenen de handen oplegden en over hen baden; de Lectoren, die in de vergadering der geloovigen de H. Schriftuur voorlazen, en de Ostiariërs , die met het openen en sluiten des tempels belast waren. Van deze mindere orden treft men alleen die der Lectoren in de Grieksche Kerk aan.
In de eerste tijden der Kerk, toen de geest der liefde hare leden vervulde, stonden de geloovigen in de innigste verbinding met hun bisschop, die in alle gewigtige aangelegenheden in overeenstemming met hen, dat is, met de leeken zoowel als met de geestelijken, handelde. Voornamelijk was het aangaande de opname in de Kerk of de verbanning uit dezelve, dat de Bisschop, in overeenstemming met zijne onderhoorige gemeente, een besluit nam ; nogtans was het gezag des bis-schops in geenen deele van deze laatste afhankelijk; de bisschoppen immers hebben hunne magt en zending van boven, en worden tot hunne waardigheid door de heilige wijding verheven. Als evenwel de geest van liefde in den boezem der kerkelijke gemeenten allengs begon te verflaauwen , verslapte insgelijks de innige betrekking tusschen haar en de bisschoppen, zoodat dezen nu hunne besluiten buiten de toestemming en soms zelf in weerwil der gemeenten namen.
— 55 —
Opperheerschappij van den Paus van Rome.
Reeds in het, begin der Kerk waren de bisschoppen, ten opzigte van hunne waardigheid, in eene zekere orde gerangschikt. De Apostelen vestigden de eerste bisschoppelijke zetels in groote steden : de nieuwe bisdommen, die zich langzamerhand in de omliggende kleinere steden vormden, traden dan als dochter-kerken met deze stam- en moederkerk ia eene ondergeschikte betrekking. De kerkvoogd der hoofdstad droeg den naam van Metropolilaan of Aartsbisschop.
Ten tijde der Apostelen bestond reeds eene raetropolitaan-verbinding tusschen de stamkerk van Jerusalem en de kerken van Gallilea, Judea en Samarië. De tweede hoofdkerk na die van Jerusalem was de kerk van Antiochië, welke weldra de me-tropolitaan-kerk der, buiten Palestina , in Syrië en aangrenzende landen gevestigde kerken werd. Behalve deze waren er nog andere kerken, zooals die van Alexandrië, gesticht door den H. Marcus, die van Ephese en Carthago, welke boven de omliggende kerken den voorrang bekleedden. Het mctropolhaan-stelsel ontwikkelde zich regelmatig, zoodat het in 't begin der vierde eeuw reeds in geheel het Oosten , en in een groot gedeelte van het Westen in werking was.
Onder de metropoliiaan-kerken muntten er drie boven de andere in voorrang uit, te weten: Rome, Antiochië en Alexandrië, en naderhand ook Constan-tinopel. Deze werden patriarchale kerken genoemd.
Eindelijk stond boven deze patriarchale zetels de kerk van Rome in waardigheid en gezag verheven. Zooals de bisschop in zijn bisdom en de aartsbisschop in zijne
— 56 -
kerkelijke provincie het middenpunt der eenheid is: zoo berust het middenpunt der eenheid van de gansche Katholieke Kerk in den bisschop van Rome, wiens bestemming het is, al de kerken van de
ffeheele aarde in de eenheid des geloofs en der iefda vereenigd te houden.feheele aarde in de eenheid des geloofs en der iefda vereenigd te houden.
Christus heeft dit primaatschap of die opperheerschappij over de Kerk aan Petrus met de volgende woorden opgedragen : »En ik , ik zeg u: Gij zijl. Petrus, (dat'is; steenrots) en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der helle zullen haar niet overweldigen. En aan u zal ik geven de sleutelen van het Rijk der Hemelen. En al wat gij zult gebonden hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in den hemel; en al wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden wezen.quot; Krachtens dit, met zoo duidelijke woorden aan den H. Petrus opgedragen, opperherderambt zien wij hem werkelijk overal, als de eerste onder de Apostelen, aan 't hoofd staan van alle belangrijke aangelegenheden. Hij leidt de keuze van den nieuwen apostel Matthias; na de nederdaling des II. Geestes spreekt hij het eerst tot het volk en in aller naam voor den Joodschen Raad ; hij wrocht het eerste mirakel en spreekt de eerste straf uit over Ananias'; hij opent het eerst den Heidenen de deur der Kerk; de bekeerde Paulus zoekt hem op te Jerusalem om met hem te beraadslagen; en op hot eerste concilie te Jerusalem bekleedt Petrus het voorzitterschap. — Dat de overige Apostelen van hunnen kant aan Petrus dezen voorrang toekenden blijkt duidelijk hieruit, dat de H. Evangeliën hem gestadig het eerst noemen, ofschoon hij toch niet het eerst zicïi bij Christus aansloot. Zelfs voegen zij er uitdrukkelijk het woord »de Eerstequot; (Primus) bij. Deze oppermagt nu, door Christus aan Petrus opgedragen, zijnde een wezenlijk bestanddeel dèr Kerk, moest derhalve voortleven in,
en ging metterdaad over aan zijne opvolgers op den zetel der kerk van Rome, welke kerk Petrus tot het einde zijns levens bestierd had, en in welke hij als martelaar gestorven was. Dit wordt bewezen door eene menigte feiten uit de vroegste tijden, als ook door de uitdrukkelijkste verklaringen der kerkvaders. Overigens heeft zich het primaatschap van den bisschop van Rome, gelijk alle andere wezenlijke bestanddeelen der kerkelijke inrigting, langzamerhand ontvouwd, en tot eenen bepaalden vorm ontwikkeld. In de drie eerste eeuwen, toen de bisschoppen hunne pligten stiptelijk en in gemoede vervulden, vond het kerkelijk opperhoofd weinig gelegenheid om krachtig op te treden; zijne werking strekte zich meestal op de naastliggende bisdommen uit. Des onverminderd werd toch dikwijls genoeg den voorrang der kerk van Rome in een helder licht gesteld. Zoo beval de Paus Victor, dat tot verkrijgen van eenparigheid in het vieren van het Paaschfeest, in de geheele Kerk vergaderingen zouden gehouden worden, en dit geschiedde zonder tegenspraak. De Montanisten van Klein-Asië, die door de naburige bisschoppen uit de kerkgemeenschap waren gebannen, droegen hunne klagten den bisschop van Rome voor, alhoewel deze stad ver afgelegen was; dus met terzijdestelling der bisschoppen van Antiochië, Corinthe en andere naastgelegen beroemde kerken. Cyprianus verzocht Paus Stephanus den bisschop van Aries, die der Novatiaansche ketterij was toegedaan, af te zetten, en eenen nieuwen bisschop in diens plaats te laten kiezen. — Ook de H. Vaders duiden het primaatschap van den bisschop van Rome met klare woorden aan. De H. Bisschop en Martelaar Ignatius , een leerling der Apostelen, schreef reeds in zijn brief aan de Romeinen »dat de Kerk van Rome in den Christelijken liefdebond aller kerken voorzit.quot; De H. Irenams zegt het noodzakelijk te zijn
— 58 —
dat alle kerken met die van Rome overeenstemmen, uit hoofde van haren magtigen voorrang. Cyprianus noemt de Kerk van Rome, »de moeder en wortel van alle kerken,quot; en hij verklaart ze te zijn het middenpunt der eenheid, omdat zij den stoel van Petrus in bezit heeft, dat is te zeggen, omdat hare bisschoppen de opvolgers zijn van den vorst der Apostelen.
Kerkelijke Vergaderingen.
De kerkelijke vergaderingen staan in naauw verband met de hiërarchieke regeling der geestelijke overheid en zijn uit het ei^en wezen der Kerk geboren. Men onderscheidt drie soorten van kerkelijke vergaderingen: de bisschoppelijke, de provinciale en de alyemeene. De eerste wordt gehouden door den bisschop met de vereenigde priesterschap tot regeling van de aangelegenheden zijns bisdoins; de tweede door den metropol itaan met de onderhoorige bisschoppen tot regeling van de aangelegenheden zijner kerkelijke provincie; de derde door den Paus of zijn afgezant met de verzamelde bisschoppen, uit alle provinciën zaamgeroepen, tot regeling van de aangelegenheden der gansche Kerk. In die vergaderingen was ieder bisschop de natuurlijke vertegenwoordiger zijner kerk, de tolk van haar geloof en hare gevoelens.
De eerste vergadering werd te Jerusalem door de Apostelen zeiven gehouden. Over de later gehouden vergaderingen tot in het midden der tweede eeuw zwijgt de geschiedenis; maar omstreeks dezen t;;jd gaf de ketterij van Montanus aanleiding tot verscheidene «provincialequot; vergaderingen in Klein-Asië. üp het einde der tweede eeuw ontmoet men zulke ver-
— 59 —
gaderingen in het Westen, zoowel als in het Oosten. — De bisschoppen waren de gewone en noodzakelijke leden dezer vergaderingen; nogtans namen ook priesters aan de beraadslagingen deel. De besluiten plagten aan alle bisschoppen der Kerk, of ten minste aan den bisschop van Rome te worden medegedeeld. Eene algemeene vergadering, die de gan-sche Kerk zou vertegenwoordigd hebben, kon, staande de vervolgingen, niet plaats grijpen.
-'MH ——
DERDE AFDEELING.
EEUED1ENST UER KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
Het H. Misoffer en de IIH. Sakramenten.
Het H. Misoffer en de HH. Sakramenten maken het wezenlijke bestanddeel der katholieke eeredienst uit. Zij werden van Christus zeiven ingesteld, en zijn derhalve onveranderlijk. Alleen de ceremoniën, die de Kerk er bij gevoegd heeft, zijn voor verandering vatbaar.
In zijn eerste verdedigingschrift beschrijft Justinus met uitdrukkelijke woorden op welke wijze het H. Misoffer in de eerste tijden gevierd werd; zijne woorden bewijzen dat de wezenlijke bestanddeelen der H. Mis reeds toenmaals in dezelfde orde op elkander volgden als thans. Het openbare, voor de gansche gemeente bestemde. Misoffer werd opgedragen door den bisschop, bijgestaan door priesters en diakenen. Nogtans werden reeds vroegtijdig privaatmissen, in
~ 60 —
welke geene communie der leeken plaats had, door een enkelen bisschop of priester gelezen. Onder het Misoffer plagt men een of ander stuk van het Oud-Testament voor te lezen, en wel bij voorkeur die plaatsen, welke op den Zaligmaker betrekking hadden. Naderhand voegde men er de Evangeliën en de brieven der Apostelen bij. Verders zongen de Christenen onder de heilige dienst psalmen en liederen lot verheerlijking der Godheid van Christus.
Treden wij nu in eenige bijzonderheden ten aanzien der Sakramenten.
Het Doopsel leidt den mensch in den schoot dei-Kerk. Het werd toegediend door eene drievoudige indompeling, een gebruik dat zich tot de veertiende eeuw heert, slaande gehouden; noglans moet men bemerken dat den zieken slechts water op het hoofd werd gegoten. Men werd tot het ontvangen des doopsels door onderrigting in de Christelijke leering, door priesters of diakenen, en-somwijlen ook wel door leeken gegeven, voorbereid. Zij die dit onder-rigt gaven werden Katecheten, zij die het ontvingen Katechumenen genoemd. De Katechumenen werden met de leer van het H. Sakrament des Altaars niet bekend gemaakt; ook was het hun niet geoorloofd bij het vieren van de H. Altaargeheimnissen tegenwoordig te zijn, om welke reden het eerste deel dei-Mis, dat zij bijwoonden, de Mis der Katechumenen genoemd werd. Vóór het ontvangen des doopsels moesten zij eene geloofsbelijdenis afleggen. Naar oude berkomste werd het Doopsel op den vooravond der groote feestdagen, Paschen en Pinksteren, toegediend. Het doopen der kinderen was ook reeds sedert de eerste tijden in de Kerk gebruikelijk. Daar dezen echter geene geloofsbelijdenis konden afleggen, werd dit gedaan door plaatsbekleeders, doopheffers of peten genoemd, die zich tot het bezorgen eener christelijke opvoeding verpligtten.
— 61 —
Het Vormsel werd in de eerste tijden onmiddelijk na den doop toegediend, een Sakrament zijnde, waardoor de gedoopten in het geloof bevestigd werden door het in al zijne volheid ontvangen van den H. Geest. Het vormsel werd door den bisschop zei ven door oplegging der handen, gebed en zalving toegediend, ook dan wanneer het voorafgaande doopen door een priester was verrigt geworden; hieruit blijkt dat ook in de oude Kerk het doopsel en het vormsel als twee verschillende Sakramenten beschouwd werden.
Het uitdeelen van het H. Sakrament des Altaars stond in verband met het H. Misoffer. Het werd doorgaans onder de beide gedaanten van brood en wijn ontvangen, in vele gevallen echter slechts onder eene gedaante; want nooit is het in twijfel getrokken, dat het wezen des Sakraments, ook onder eene gedaante, volkomen bestaat. De zieken, de martelaren, de gedoopte kinderen ontvingen helzelve slechts onder éene , gedaante: deze laatsten onder de gedaante van wijn.
Het Sakrament der Biecht was het eenige heilsmiddel voor degenen, die het ongeluk hadden na den doop zwaar te zondigen. De boetoefeningen werden aanvankelijk door den bisschop alleen bestierd, maar weldra moest hij zich medehelpers of boetpriesters toevoegen. Er bestond eene tweevoudige biecht: de geheime en de openbare. — De eerste alleen is door God zeiven ingesteld; de laatste, welke in de tegenwoordigheid des bisschops en der gemeente werd afgelegd, behoorde tot de kerkelijke tucht; zij werd met veel behoedzaamheid aangewend en slechts voor zware misdaden , die eene openbare ergernis veroorzaakt hadden. Deze misdaden waren aanvankelijk ten getalle van drie , te weten : afval van het geloof, echtbreuk en doodslag ; naderhand voegde men er tiog eenige andere bij , welke met de voornoemde in verband stonden. Na de openbare belijdenis moest
— 62 —
de zondaar de toen gebruikelijke kerkelijke straffen ondergaan. Was de boetvaardige in treurgewaad voor den bisschop verschenen, dan strooide deze hem asch op het hoofd en verwees hem naar de verblijfplaats der boetelingen, die in vier trappen of klassen verdeeld waren: die der Weenenden, der Hoorenden, der Knielenden en der Staanden. De tijd der boetepleging was verschillend naar gelang de schuld des boetelings. De bisschop had de magt den boeteling eene verkorting of Aflaat zijner boet-pleging toe te staan.
Het Sakrament des Oliesels is insgelijks van het eerste begin in de Kerk gebruikelijk geweest; dit blijkt met zekerheid uit de woorden van den Apostel Jacobus (5.44). Ook Origenes maakt er gewag van.
Het Sakrament der Priesterwijding werd, van af de tijden der Apostelen, algemeen toegediend door oplegging der handen met gebeden vergezeld, ten einde de mededeeling des H. Geestes te erlangen.
Van het Sakrament des Huwelijks gewaagt reeds Tertullianus met uitdrukkelijke woorden. Het huwelijk was onoplosbaar; eene tweede echtverbindtenis, na den dood van een der echtgenooten, was evenwel geoorloofd.
Ten slotte moeten wij nog bemerken, dat in de eerste tijden der Kerk het gebruik bestond de heilige geheimenissen' van ons geloof met een sluijer te omhullen, opdat dezelve niet aan de lasteringen of den spot der ongeloovigen bloot stonden ; zij werden zelfs niet eens aan de Katechumenen , maar slechts aan de gedoopten medegedeeld. Dit gebruik, dooide kerkleeraars tot in de vierde eeuw onderhouden, stond bekend onder den naam van Tucht des geheims. Hieraan is het dan ook toe te schrijven, dat de oudste kerkelijke schrijvers slechts uiterst spaarzaam over zekere geloofspunten en geheimen spreken.
§ 2.
Heilige Tijden en Feestdagen.
ïen eindo de groote gebeurtenissen van het Christendom steeds levendig in het geheugen te bewaren, werden zij reeds vroegtijdig in jaarlijks wederkee-rende H. Tijden en feestdagen herdacht. Derzelver zamenhang maakt het kerkelijk jaar uit.
1. De Zondagsviering. In plaats van den Joodschen Sabbath hebben de Apostelen het vieren van den Zondag of den eersten dag der week ingevoerd , ter gedachtenis van de verrijzenis des Heeren, welke op dien dag heeft plaats gehad.
2. Het Paaschfeest is van den beginne in de Kerk gevierd geworden. Dit feest werd voorafgegaan door eene vaste, waarvan de duurtijd aanvankelijk verschillend was, maar die naderhand op veertig dassen bepaald werd.
3. Het Pinksterfeest nam reeds ten tijde dei-Apostelen de plaats van het Joodsche Pinksterfeest in, ter herinnering van de komst des H. Geestes.
4. Het feest van de Verschijning des Heeren werd in het Oosten op den 6 Januarij gevierd ter gedachtenis van den doop des .Zaligmakers ; in het Westen draagt het sedert de vierde eeuw den naam van Drie-koningen-feest, ter herinnering van de Koningen of Wijzen uit het Oosten, die naar Bethlehem kwamen, om er den pas geboren Messias te aanbidden.
5. Het feest van Kersmis werd in de vierde eeuw ingevoerd en weldra algemeen op den 25 December gevierd. De Advent (komst des Verlossers), die als voorbereidingstijd het Kersfeest voorafgaat, het eerst in Frankrijk opgekomen, werd tegen het einde der zesde eeuw in Rome en vandaar in de geheele Kerk ingevoerd.
_ 64 —
6. De Sterfdagen der Martelaren (Natalitia) werden reeds in de eerste tijden door het gebed en het H. Misoffer gevierd. De H. Cyprianus zegt: »zoo vaak wij het lijden en den sterfdag der Martelaren door jaarlijksche gedachtenis vieren, dragen wij iedermaal het H. Misoffer op.quot; (Brief 34.)
De nachten vóór hooge feestdagen bragten de Christenen gewoonlijk in hunne heilige vergaderplaatsen door, weshalve nog hedendaags de vooravonden dezer feestdagen Vigiliën , dat is te zeggen ; nachtwaken , genoemd worden.
Heilige plaatsen en gebruiken.
De eerste Christenen vergaderden tot het vieren der godsdienstplegtigheden in dezulke hunner huizen, die er het best loe geschikt waren. Ten tijde der vervolging werden de heilige geheimenissen wel ia het vrije veld, op de graven der martelaren, of in de kata-komben (onderaardsche gangen) gevierd. In de derde eeuw verheffen zich reeds prachtvolle kerken, namelijk tijdens de tusschenpoozen der vervolging.
Velerlei gebruiken en inrigtingen, die hedendaags nog in de Kerk bestaan, waren er reeds in de vroegste tijden in wezen, als daar zijn: de vereering deiquot; Heiligen en hunner Reliquiën of overblijfsels, de aanroeping der Heiligen om hunne voorspraak te verkrijgen, het veelvuldig gebruik van hel H. Kruisteeken, veelsoortige kerkelijke zegeningen, het plegtig begraven der dooden, het vasten, enz. Tevens ontstonden reeds toenmaals weldadigsheidgestichten voor behoef-tigen van allen aard, van welke gestichten bij het Heidendom zelfs geen spoor te vinden is.
Met hetgeen wij hier over de eeredienst in de eerste tijden der Kerk met korte woorden aangehaald
— 65 _
hebben, mogen wij voorloopig volstaan; te dien tijde immers kon de Kerk, onder den zwaren druk der vervolging gebukt, gaande, de schoone plegtigheden harer eeredienst . welke even zoo leerrijk voor den geest als heilzaam voor het hart zijn, niet naar behooren ontvouwen. Slechts mogt do Kerk hare plegtige feestvieringen ten toon spreiden , nadat keizer Constantijn haar volle vrijheid geschonken had.
TA5 COSSTAKTIJK TOT KAEEL-DEN-GHOOTE, 313--800. --f JCi—
EERSTE AFDEELING.
UITBREIDING EK STUUD DER KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
Constantijm verdiensten ten opzigte der Katholieke Kerk.
Constantijn-de-Groote schonk den Christenen, gelijk reeds vroeger bemerkt werd , door het edikt van Milaan vanquot;'t jaar 313 eene algemeene en onbepaalde godsdienstvrijheid. Hij gaf hun de goederen terug, welke zij onder de vervolging van üiocletianus verloren hadden, en wettigde door een uitdrukkelijk besluit de, tot een vroom doel te besteden, schenkingen. Ilij eerde de bisschoppen en bevestigde de regterlijke magt, die zij tot dien tijd in het beslissen der strijdvragen onder de geloovigen hadden uitgeoefend. Hij was milddadig jegens de geestelijken en onthief ze van openbare belastingen en staatsdiensten. De voornaamste openbare ambten gaf hij aan Christenen.
Intusschen was de oorlog weêr uitgebroken, daar 's keizers ambtgenoot in 'tOosten, in weerwil van het, ook door hem geteekend , edikt van Milaan, een nieuwe vervolging had geopend tegen de Christenen. Licinius werd herhaaldelijk geslagen , tot de nederlegging der kroon gedwongen en eindelijk, wegens eene zamenzwering waaraan hij zou deel genomen hebben, ter dood gebragt (324).
— 67 —
Nu was voor Constantijn de tijd aangebroken, waarop hij zelf het Christendom zou omhelzen. Het was de Paus Sylvester die het geluk had den eersten romeinschen keizer den heiligen doop toe te dienen. Van dezen oogenblik af leide de nu Christen keizer een nieuwen ijver voor de verheerlijking van 't geloof aan den dag, want niet alleen vaardigde hij eene wet uit om de Christenen tot het opbouwen van kerken aan te wakkeren, maar met eigen voorbeeld ging hij voor. Op den berg Coelius, ter plaatse waar zijn paleis van Lateranen (1) stond , liet hij eene kerk ter eere van den Allerheiligsten Verlosser bouwen en daaraan een doopkapel, den H. Joannes-den-Dooper gewijd, toevoegen, zijnde deze de plaats waav de keizer zelfden heiligen doop ontvangen had. Genoemde kerk steeg weldra, onder den naam van St-Jan-van-Lateranen, in groote vereering bij de geloo-vigen; zij dient den Pausen tot Kathedraal-Kerk (2) en wordt met alle regt «aller kerken der stad en der wereld moeder en hoofdquot; geheeten. Onder de overige kerken, die Constantijn te Piome bouwen liet, verdient nog genoemd te worden die , welke hij ter eere van den H. Petrus stichtte op den Va-tikaanschen berg, alwaar de Prins der Apostelen den marteldood geleden had. Nog verhieven zich door 's keizers zorg in andere deelen van 't Rijk talrijke kerken, vooral te Nicomedië , te Antiochië en te Bethlehem. Ook door de moeder des Keizers, de godvruchtige Helena, werden prachtvolle kerken gesticht op het graf des Verlossers, op den berg
[\) Dit paleis was hel oud stamhuis van een rijken senator, Publius Lateranus, door Nero ter dood gebragt. Constantijn had bet geërfd van zijne vrouw Fausta, die het van haar vader, keizer Maximianus, als bruidschat ontvangen had.
(2) Het houten altaar, waarvan de H. Petrus eu zijne opvolgers, de Pausen van Rome, gezegd worden zich bediend te hebben tol het opdragen van hel H. Misoffer, werd door Paus Sylvester tol hoofdaltaar dezer kerk verheven; en niemand, behalve den Paus, is het toegestaan, zonder 's Pausen uitdrukkelijke vergunning, daarop de H. Mis te lezen.
— 68 —
van waar hij ten hemel geklommen was , en boven den stal, waarin hij geboren werd. Buitendien beval de keizer dat de handarbeid en de regtspraak op de Zondagen zouden rusten ; nogtans liet hij op die dagen den landbouw en de vrijlating der slaven toe. Om het kruis des Verlossers in aanzien te brengen, schafte hij de straf des kruises voor de misdadigers af. Niemand voorzeker zal het verwonderen dat, onder zulke omstandigheden, het Christendom als een welige boom, zijne takken immer hooger en bloemrijker uitspreidde.
In het jaar 330 verplaatste Constantijir zijne residentie van Rome, alwaar het Heidendom nog diep ingeworteld was, naar Byzantium, dat aan hem den naam van Constantinopel ontleende; hij bevrijdde zoo doende, zonder het te vermoeden, het kerkelijk opperhoofd van den invloed der wereldlijke magt. Volgens Constantijns bedoeling moest deze nieuwe stad eene geheel Christelijke stad worden. ïe dien einde versierde hij ze met prachtvolle kerken , en duldde er volstrekt geene heidensche tempels, altaren, noch godenfeesten. Constantijn overleed in zijn paleis te Nicomedië, in het jaar 337.
Constantijn was begaafd met al dezulke hoedanigheden, die eenen vorst verheerlijken kunnen ; hij eerde daarenboven het Christendom, en bevorderde het door alle, hem ter dienst staande middelen. Enkele misdrijven worden hem wel is waar ten laste gelegd; onder den druk der huiselijke en openbare bekommernissen liet hij zich in oogenblikken van opwellende gramschap tot de strengste maatregels, zelfs tegen zijne eigene bloedverwanten, vervoeren; men moet er evenwel de bemerking aan toevoegen dat de omstandigheden, onder welke deze misdrijven gepleegd werden, van zulk een aard waren dat, zoo zij niet ter regtvaardiging, dan toch ten minste ter verontschuldiging dienen van den groeten vorst, die
— 69 —
edurende zijne gansche regering aanhoudend met en vurigsten ijver aan de voortplanting en verheerlijking van 't Christendom heeft gearbeid.
De drie zonen van Constantijn: Constantius, Con-stantijn en Constans verdeelden onderling het groote Romeinsehe rijk volgens den wil huns vaders. Maaide twee laatsten verloren vroegtijdig het leven , en zoo viel de opperheerschappij aan Constantius alleen ten deel. Deze keizer trad in de voetstappen zijns vaders, en trachtte, naar vermogen het Heidendom in te krimpen.
Julianus-de-Afvallige.
Constantius werd opgevolgd door Julianus , zijn neef (1) , onder welken keizer het Heidendom zijne laatste krachten inspande tegen het Christendom. Julianus was in het Christendom opgevoed geworden, maar zóó uiterlijk en zóó verkeerd , — want zijn leermeester was een Ariaan, — dat het geene degelijke wortelen in zijngemoed had kunnen schieten. Het gevolg hiervan was, dat hij weldra een vooroordeel tegen hetzelve opvattede, hetwelk van den eenen kant door den haat tegen Constantius , zijn verdrukker en den moordenaar zijner bloedverwanten, en van den anderen kant , door den toestand dei-toenmalige , dooi- het Arianisme deerlijk verscheurde Kerk , nog meer versterkt werd. Het Heidendom integendeel, dat hij door het lezen der Grieksche dichters en den omgang met heidensche wijsgeeren, die zijn hoogmoed vleiden, had leeren kennen ,
(Ij Julianus was de zoon van Jalius Constantius, stiefbroeder van Constantijn-d«n Groote.
— 70 —
maakte op hem een gunstigen indruk. Hij gaf derhalve aan het Heidendom de voorkeur ; hij moest echter zijne gezindheid , zoo lang hij op den troon aanspraak maakte, zorgvuldig verbergen; maar naau-welijks had hij dezen beklommen , of hij legde zijne inzigten bloot. Hij zocht het Heidendom te herstellen, en alle banden, die het Christendom met het Staatsleven zamensnoerden , te verbreken. Hij gebruikte echter te dien einde geene gewelddadige middelen, vermits hem de ervaring geleerd had, dat de openlijke vervolging het Christendom niet kon verdelgen ; maar hij trachtte door langzaam en zacht voortgrij-pende maatregels tot zijn doel te geraken. Volgens zijn plan moest de Christelijke godsdienst, als slechts geduld zijnde , aan de algemeene verachting worden prijs gegeven ; het Heidendom integendeel, door eene hervorming der eeredienst en eene zedelijke veredeling des priesterdoms , in aanzien verheven worden.quot; De tempels der goden werden derhalve weêr hersteld. de afgodenbeelden opgerigt en de offers hernieuwd. De keizer zelf aanvaardde de waardigheid van hoogepriester , en oefende ijverig allo priesterlijke bedieningen uit. De Christenen werden van alle Staatsambten , de kinderen van alle openbare scholen uitgesloten ; alle gestichten , die door keizer Constantijn , ten gunste der Christenpriesters , weduwen en maagden waren opgerigt, werden vernietigd. Het laat zich wel gissen , dat, onder zulke omstandigheden, de verbitterde stemming der Heidenen op meer dan eene plaats in gruwzame gewelddenarijen losbarstte. De keizer liet ze onbestraft geschieden , zonder nogtans zijne eigene handen met bloed te bevlekken. (1)
Maar wat de keizer ook mogt doen om het afgestorven Heidendom tot het leven terug te roepen ,
(1) De HH. Joannes en Paulus schijnen nogtans op zijn bevel, schoon in l geheim , om het leven te zijn gebragt.
- 71 —
de heidensche tempels bleven ledig staan. Wat meer is , de pogingen des keizers om het Christendom te vernielen, strekten tot deszelfs verheerlijking. Om de voorzegging van Christus , betreffende den tempel van Jerusalem (1), te logenstraffen, besloot hij dien tempel weêr op te bouwen; te dien einde riep hij de Joden uit al de werelddeelen naar Jerusalem te zamen. Maar zijn onbezonnen plan mislukte ; de steenen der oude fondamenten werden door eene bovennatuurlijke kracht losgerukt en in de hoogte geslingerd ; lichtelaaije vlammen stegen tevens uit de diepte en verslonden de arbeiders. Zoo werd de keizer gedwongen van het werk af te zien, en de voorzegging van Christus op de krachtdadigste wijze bewaarheid.
Julianus vond den dood in den oorlog tegen de Persers , in den ouderdom van twee en der-lig jaren (363).
§ 3-
Ondergang des Heidendoms.
Het werk van Julianus daalde met hem ten grave. Zijne opvolgers waren weêr Christenen: Jovianus, VaTehtiuianus I, Cratianus en Valentinianus II duldden het Heidendom, maar Theodosius I (379—395) stelde alles in het werk om het uit te roeijen. Hij vaardigde tegen hetzelve de strengste wetten uit: alle afgodendienst, van welken aard zij ook zijn mogt, werd als eene euveldaad beschouwd; het navorscnen der toekomst uit, de ingewanden der offerdieren werd voor hoogverraad gehouden en met den dood bestraft.
(1) Christus had de straf van het .Toodsche volk, als ook de verwoesting van Jerusalem en van den tempel, met de uitdrukkclijkste woorden voorspeld. Ten op/.igte des tempels had Christus gezegd: »Hier zal geen steen op steen gelaten worden, die niet worde afgebroken.quot; (Matth. 2.)
— 72 —
In 'tjaar 392 werden zelfs de afgodenoffers onder doodstraf verboden. Het Heidendom moest nu de steden ontvlugten, en de wijk nemen naar het platte land, waar het wegens gebrek aan toezigt minder aan gevaar was blootgesteld. Het werd daarom Payanismus (paganus, landman) genoemd.
De zonen en opvolgers van Theodosius, te weten; Arcaclius, die 395—410 het Oostersche, en Honorius, die tot 424 het Westersche rijk bestierden, zette-den het werk huns vaders voort. Hat Heidendom, dat bijna overal in de steden was uitgestorven, werd nu ook uit de schuilplaatsen, welke het op 't land gevonden had, verdreven. Zoo werd het Heidendom in 't Oosten in den beginne der vijfde eeuw uitgeroeid ; in hel Westen echter bleef het tot in de zesde eeuw, hoewel in zwakke overblijfsels, voortduren.
§ 4-
Verdere uitbreiding des Christendoms.
Nadat het Christendom eindelijk zegepralend uit den strijd met het Heidendom was te voorschijn getreden, breidde het zich over de drie toenmaals bekende werelddeelen met grootere snelheid uit.
1. Asie. Het Christendom was reeds in het voorafgaande tijdvak tot in Persië doorgedrongen; in de vierde eeuw bevonden er zich overal Christen kerken, die onder den aartsbisschop van Seleucia stonden. Ook hier hadden de Christenen eene hevige vervolging (342) te verduren, waarin 14 bisschoppen, honderden priesters en duizenden geloovigen hun leven voor het geloof opofferden. Maar ofschoon deze gedurende 40 jaren woedde, en ontelbare slagtoffers wegsleepte, kon zij toch het christelijk geloof niet uitroeijen.
— 73
In het begin der 4dc eeuw verspreidde zich het Christendom in Armenië, door de zorgen van een Armeniër, Gregorius geheeten, uit eene koninklijke familie afstammende.
Het kwam in Iberië door eene vrome Christinne, Nino genoemd, die waarschijnlijk onder Constantijn I als gevangene naar dit land was gevoerd geworden. Van Iberië ging het tot andere omliggende volkeren over.
Ook in Arabië breidde zich het Christendom uit tot aan de tijden van Mohammed. Het drong zelfs door tot in Indië en China.
2. Afiuk.v. liet Christendom werd naar Abyssinia door twee jongelingen van Tyrus, Frumentius en Edesius, overgcbragt. Frumentius, die in het jaar 826 door den H. Arhanasius tot eersten bisschop van Axuma, hoofdstad van Abyssinië, gewijd werd, had het geluk weldra den koning en diens broeder te kunnen doopen. Het Christendom heeft zich in deze
streken tot den huidisren dat? behouden.
• •
3. Europa. In dit tweede tijdvak breidde zich bet Christendom in Europa meer dan elders uit.
De Got hen, een Duitsche volkstam, hadden reeds vroegtijdig, in hunnen krijg met de Romeinen, het Christendom leeren kennen; ook had het onder hen, hoofdzakelijk onder de Westgothen, tot op de tijden van Valens, veld gewonnen. Ongelukkiger wijze vond weldra het Arianisme bij dit volk ingang: hun bisschop Uiphilas, die door de uitvinding eener Cothi-sche schrift en door eene vertaling des Bijbels in de Gothische taal bekend is, trad tot hetzelve over. De West-Gothen, onder welke de Ariaansche dwaalleer zich het eerste gevestigd had, deelden deze aan de naast gelegen volkstammen, de Oost-Gothen en Gepiden, en weldra ook aan de Vandalen, Alanen en Sueven mede. Deze volkstammen bragten bij hunne landverhuizingen de dwaalleer naar hunne nieuwe
— 74 —
woonsteden mede; de Oost-Gollien, onder hunnen koning Theodorich, naar Italië; de Vandalen naar Afrika, en de West-Gothen naar Spanje. Op deze wijze won de Ariaansche leer verbazend veel grond; zij moest niettemin,voor de katholieke leer, alhoewel niet zonder hevige worsteling, het strijdperk ruimen.
De Burgondiërs, die zich in het begin der vijfde eeuw in het Romeinseh Boven-Germanië nederlieten, zich van daar naar Zwitserland en Savoye uitbreidden, en een gedeelte van Gallië veroverden, namen vooreerst het 'katholieke Christendom aan; vervielen vervolgens tot het Arianisme; maar keerden, in 't begin der zesde eeuw, weer tot de katholieke Kerk teru£?.
De Franken, die zich in Gallië gevestigd hadden, bekeerden zich ook omtrent denzelfden tijd tot het Christendom. Hun koning Clovis (481—511) had aan de pogingen zijner katholieke gemalin Clotilde, die hem tot het Christendom zocht te bekeercn, lang weêrstand geboden; maar toen hij in 496, bij Tol-biac, tegen de Alemannen vocht en zijne gelederen begonnen te wankelen, riep hij den God zijner echt-genoote aan, onder de gelofte zich tot het Christendom te bekeeren, .indien de God der Christenen hem de zege mogt verleenen. Hij behaalde werkelijk eene volkomen zegepraal en volbragt zijne gelofte het naastvolgende Kersfeest. Hij werd plegtig gedoopt te Reims door den Bisschop Remigius; 30(W edele Franken ontvingen het doopsel met hem. Eer de koning de geloofsbelijdenis aflegde en den H. doop ontving, sprak de bisschop tot hem: »Buig uw hoofd, fiere Sykamber; verbrand, wat gij aangebeden, en aanbid, wat gij verbrand hebt.quot; Zoo werd Clovis de eerste katholieke koning van het Westen. Hij was milddadig jegens de priesters en de kerken; ook bestreed hij het Arianisme. — Van de Franken kwam het Christendom tot de overwonnen Alemannen.
— 75 —
De Lcmgobarden, die naar Italië trokken en dit land grootendeels veroverden, waren Arianen; ook zij bekeerden zich later tot de katholieke Kerk. Niemand had zoo ijverig aan hunne bekeering gewerkt als Theodelinda, dochter van den Beijerschen hertog , die als gemalin des konings Autharis naar Italië was gekomen. Paus Gregorius-de-Groote was haar leidsman geweest in haar gezegend streven.
De Britten hadden reeds in het begin der vierde eeuw het Christendom omhelsd. Men vindt er reeds sporen van ten tijde van ïertullianus, maar het werd schier geheel uitgeroeid, toen de Anglo-Saksen m 445 Brittanië veroverden. Doch in de zesde eeuw ging een nieuw licht over dit eiland op, toen de H. Augustinus, een Benediktijner monnik, met omtrent 40 medebroeders zijner orde, door dea heiligen Gre-gorius I als geloofsboden naar dit land gezonden, aan de bekeering der Anglo-Saksen zijn ijver wijdde. Do H. Augustinus beklom aldra den toen gestichten aartsbisschoppclijken zetel van Cantelberg. Het gelukte aan zijne ijverige pogingen, het Christendom meer en meer te bevestigen, zoodat het in het midden der zevende eeuw over alle Anglo-Sak-sische Staten verbreid was.
De Ieren en Schotten waren nog aan het Christendom vreemd, toen het den Britten reeds bekend was. Bij de leren werd het in 't begin der vijfde eeuw door den H. Patricius verkondigd. De vele kloosters, welke hij stichtte, werden kweekscholen voor mis-sionnarissen, en in de zesde eeuw had het Christendom het geheele volk onder zijne banieren geschaard; van dien' tijd af werd het nimmer door dwalleer of scheuring ontroerd. ïot de Schotten werd het Christendom gebragt in 't jaar 565 door den lerschen monnik, Columbanus, die tot zijnen dood toe de leer des heils met de gelukkigste uitkomsten verkondigde. Hij doopte dea koning met deszelfs volk, en, om de
— 76 —
nieuwe leer in hare jeugdige kracht te behouden, stichtte hij insgelijks een groot aantal kloosters.
.Uitbreiding des Christendoms in Duitschland en de
; ,• Nederlanden.
•••
Het Christendom werd hoofdzakelijk door Angel-Saksische, lersche en Schotsche geloofsgezauten naar Duitschland gebragt.
Gallus en Columbanus, twee Ieren, verkondigden de leer van Christus omstreeks 't jaar 612, de eerste aan de oevers van het meer van Constanz, de andere aan die van het meer van Geneve; hunne werkzaamheid bragt de heilzaamste vruchten voort. Columbanus begaf zich naderhand naar Italië om daar zijnen heiligen ijver aan het heil der zielen te wijden; maar Gallus bleef in Zwitserland, alwaar hij de abdij van St-Gallen stichtte.
De Schotlander Kiliaan bekeerde, omtrent het einde der zevende eeuw, eene menigte Oost-Franken, onder dewelke zich de hertog Gosbertus van Wurtzburg bevond. Kiliaan werd met zijne medebroeders door sluikmoord om het leven gebragt.
In 't jaar 580 werd het Christendom in Beijeren bevestigd door Rupertus, bisschop van Worms , die door Emmeranus , bisschop van Poitiers , werd opgevolgd. Na een zevenjarigen arbeid in de omstreken van Regensburg, waar men hem als een \ ader vereerde, werd Emmeranus door den zcon des hertogs ïheodo vermoord.
In de Nederlanden was het geloof reeds zeer vroeg verkondigd geworden. Onder de ijvervolle geloofsboden, die het Christendom in de Zuid-Nederkr.iden verspreidden, worden wij op de eerste plaats bekend gemaakt met den H. Maternus, die als bis-
schop van Keulen te Tongeren inzonderheid werkzaam was. Zijn arbeid bragt te dezer stede zulke zegenrijke vruchten voort, dat kort na zijnen dood een bisschop aan 't hoofd dezer kerk geplaatst moest worden. Onder de bisschoppen van Tongeren bekleedt de H. Servatius. een der verdienstelijkste mannen van zijn tijd, eene eerste plaats. Doordien hij naar Maastricht de wijk genomen had, en aldaar overleed (384), werd deze stad zeer waarschijnlijk van nu af de verblijfplaats der bisschoppen van Tongeren. De vijfde eeuw , zijnde die der groote volksverhuizingen , was eerder na- dan voordeelig voor de verspreiding des geloofs hier te lande ; des te voorspoediger werd alom het Evangelie gepredikt in den loop cler zevende eeuw. Terwijl de H. Eligius , bisschop van Doornik , aan de Vlamingen met onvermoeiden ijver het geloof verkondigde ; de H. Livinus , een lersch bisschop , in Brabant het heidensch bijgeloof uitroeide en de martelaarskroon verdiende ; breidde de II. Amandus zijn werkkring over al deze gewesten uit, duurzame blijken van zijn arbeid in de onderscheidene , door hem gestichte , abdijen achterlatende (67S). Iets later bragt de H. Hubertus , laatste Bisschop van Maastricht, de relikwiën van zijn voorganger , den H. Lambertus , te Luik wegens zijne apostolische vrijmoedigheid vermoord, naar laatstgenoemde stad terug, werwaarts hij insgelijks den bisschoppelijken zetel verplaatste (721).
Te dezer tijd was ook voor Noord-Nederland het' gelukkig uur geslagen , waarop het licht des geloofs over onzen vaderlandschen bodem moest opgaan. In 'tjaar 690 stapte de H. Willibrord met 11 deel-genooten in zijn godsdienstijver aan de toenmalige landingsplaats der Engelschen, te Katwijk, aan wal. Hij vond evenwel het land , '^mede de stad Utrecht, in de magt van den Frieschen hertog Ratbod , die niet alleen als Heiden , maar ook als
— 78 —
vijand der Franken het Christendom zeer afkeerig was. Eerst na eene overwinning op hem door Pipiin behaald , kon het bekeeringswerk met vrucht ondernomen worden. Willihrord spoedde derhalve naar Rome , ten einde met 's Pausen magtiging de verkondiging des Evangelies te aanvaarden (692). Teruggekeerd zijnde , slaagde hij zoo voorspoedig dattot bevestiging en verderen bloei der opkomende kerk in deze gewesten , het oorbaar gehouden werd een eigen herder aan hare spits te plaatsen. Te dien einde werd Willibrord nogmaals naar Rome gezonden, met het verzoek aan Paus Sergius hem tot Risschop der Friezen te wijden. Hieraan werd den 22 November van het jaar 696 voldoening gegeven. Willibrord vestigde zijn zetel te Utrecht'; van daar breidde hij zijn zendelingsijver tot in Denemarken, doch zonder goed gevolg, uit; later bezocht hij het eiland Walcheren en stichtte er eene kerk te West-Capelle. Ondertusschen had Ratbod na Pipijns dood het juk der Franken weêr afgeworpen en vertrapte , voor zooveel mogelijk , hel door Willibrord uitgestrooide zaad des geloofs; desniettemin kon Willibrord als aanvankelijk verwinnaar van 't ruwe Friesche volk deze wereld verlaten. Hij , de Apostel der Friezen, overleed den 7 November 739 ; hij werd volgens zijn verlangen begraven in de abdij van Epternach, door hem zeiven gesticht en tot aan zijnen dood bestierd.
Onder de geloofsboden , die in Willibrords arbeid wenschten te doelen , verdient Winfried, insgelijks Angelsaksisch monnik, meer bekend onder den naam van Bonifacius , eene heel bijzondere melding. In 716 was hij bij de Friezen aan wal gestapt, maar , geen ingang vindende , keerde hij naar zijn klooster terug. Kort daarna begaf hij zich naa.' Piome, van waar hij door Paus Gregorius II als missionaris naar Duitschland werd gezonden. Hij wijdde
— 79 —
zich eenigen tijd aan de bekeering der Thuringers en Hessen , en toog voorts weêr naar Friesland, (waar intusschen de geduchte Ratbod overleden was,) om zijnen landgenoot Willibrord te ondersteunen. Na er gedurende drie jaren werkzaam te zijn geweest , verliet hij zijn medebroeder om nogmaals het Evangelie aan de Hessen te gaan verkondigen. Zijne pogingen werden rijkelijk gezegend. De Paus riep hem naar Rome terug , wijdde hem tot bisschop zonder bepaalden zetel , en gaf hem den naam van Bonifacius (723). De naast-volgende Paus , Gregorius III, verhief Bonifacius , ten loon zijner verdiensten , tot de waardigheid van aartsbisschop. Bonifacius zette ondertusschen zijn arbeid voort in Duitschland, alwaar hij de betrekkingen der kerk van Beijeren regelde , en bij de reeds opgerigte bisdommen van Freisingen en Salzburg nog die van Passau en Regensburg voegde. Tevens stichtte hij de bisdommen van Wurzburg , Eichstad , Buraburg en Erfurt, alsmede het klooster van Fulda, waaruit zich naderhand het licht der wetenschap over een groot gedeelte van Duitschland verspreidde.
Na den dood van den bisschop van Mentz, werd hij in 't jaar 748 door den Paus Zacharias tot aartsbisschop dezer stad verheven. Dertien bisdommen waren hem onderhoorig, te weten : Straatsburg, Spiers, Worms, Keulen, Luik, Utrecht, Augsburg , Wurzburg , Buraburg , Erfurt, Eichstad, Constanz en Coër. ' Het doelwit van zijn streven was hoofdzakelijk de Duitsche kerken enger met Bome te verbinden , en de afwijkende liturgische gebruiken naar de kerkelijke gebruiken van Rome in te rigten.
Ronüacius had reeds het 75sle jaar zijns levens bereikt, en op zijne moeitevolle loopbaan meer dan 100,000 Duitschers met eigen hand gedoopt.
— 80 -
k
toen hij zich op nieuw gedrongen voelde om naar d
Friesland te reizen. Dit maal bleef zijn streven h
niet zonder goede uitkomsten ; zijn laatste levens- e
uur was intusschen genaderd. Vele duizenden, })
die gedoopt waren, moesten het H. Vormsel ont- e
vangen en waren te dien einde ter plaatse van c
't huidige Dokkum ontboden ; maar toen de grijs- s
aard zich tot de heilige handeling voorberciude , e
werd hij plotseling door eene bende heidensche lt;
Friezen overvallen en met 52 zijner gezellen om c
het leven gebragt. Dit geschiedde in 'tjaar 755. t
Zijn lijk werd , volgens zijn verlangen , in het \
klooster van Fulda begraven. De dankbare nako- (
melingschap heeft hem , om reden zijner over- ( groote verdiensten, zeer te regt den bijnaam van Apostel van Duitschland bijgelegd.
Het Islamisme en zijn stichter Mohammed.
Terwijl het Christendom zich met eene buitengewone snelheid over het Westen verbreidde, werd het in het Oosten uit die streken verdrongen, waarin het de eerste wortelen geschoten en het vroegste gebloeid had, te weten : uit Syrië, Meso-potamië, Palestina, Egypte en Noord-Afrika. Een nieuwe godsdienstleer , het Islamisme dat is: volle overgeving aan God , nam daar zijne plaats in.
Mohammed , afstammeling van Ismaël en zoon van Abdallah, een Arabier, was de stichter van deze sekte. Hij werd geboren te Mekka, hoofdstad van het steenachtig Arabië, in 't jaar 569. Daar hij zijne ouders vroegtijdig verloren had, werd hij opgevoed door zijn oom Abou-Taleb, opzigter van den tempel Caaba, godsdienstig middenpunt der Arabieren. Hij huwde eene rijke weduwe en hield zich met
— 81 —
koophandel, cn menigvuldig reizen onledig. Doch den ouderdom van 40 jaren bereikt hebbende, trad hij bij zijne landgenooten , die , behalve de Joden en de Christenen , eene grove afgodendienst aanhingen , als profeet op , zich voor den stichter eener nieuwe godsdienst uitgevende. Ofschoon Ei], om aan zijné' goddelijke zending geloof te doen slaan , niets anders in het midden bragt dan de eenvoudige verzekering, dat God zich aan hem geopenbaard had ; gelukte het hem niettemin , in eene tijdruimte van twintig jaren , zijn volk, dat tot dien tijd in verscheidene nationale partijen verdeeld was, tot één gezin te verzamelen , en de bijna algemeen hëerschende afgodendienst door de vereering van een enkelen God te vervangen. Mohammeds karakter bestond uit een zonderling mengsel van edelmoedigheid , trotschheid en zinquot; neïijkheid. Daar zijne familie het opzigt der Caaba erfelijk bezat, en daaraan rijkdom en magt.ie danken had, begnjpi men gemakkelijk hoe van kindsbeen af geheel zijn handel en wandel eene godsdienstige rigting aannam. Door zijne dweepzucht vervoerd, heeft zijn vurige geest welligt hersenschimmen ontwaard, welke hij te goeder trouw voor goddelijke ingevingen genomen heeft; doch in zijne laatste levensdagen nam hij allerlei bedrog en goochelarijen te baat om zijne volgelingen te misleiden. Ook werd hij toen wreedaardig, en bezoedelde zich met het slijk der schromelijkste ongebondenheid.
Wat in zijne leer, die hij de oorspronkelijke godsdienst van Abraham en der goddelijke profeten voorgaf te wezen, aannemelijk is, had hij aan het Joden- en Christendom ontleend; voor het overige is zij een weefsel van heidensche begrippen en ongerijmde droombeelden.
6
— 82 —
De hoofdpunten zijner leer zijn de volgende: 81
a) Er is slechts één God, en Mohammed is zijn v'
hoogste profeet; want ook Moses en Christus worden e(
proleten genoemd, bj Er bestaan goede en kwade ^ engelen, cj De eerste mensch, van wien alle men-
schen afstammen, werd door den duivel verleid en a:
viel in zonde; hij werd derhalve uit het paradijs b;
verbannen, dj Na dit leven bestaat voor den mensch g1
eene verrijzenis, een oordeel en een eeuwigdurend l'i
verblijf ter vergelding: een paradijs volle zinnelijke v; geneugten, of eene jammervolle hel. Hij alleen, die
aan Mohammed gelooft en door hem vertegenwoor- v:
digd wordt, kan ter zaligheid ingaan. Van de ver- hi
lossing en regtvaardiging der menschen wordt slechts w
in 't voorbijgaan gewag gemaakt, en dan nog in 0 eenen niet christelljken'zin.
De zedeleer van Mohammed neemt eene neiging 11 tot het kwaad in de menschelijke natuur aan; maar . 11
zwijgt over haar oorsprong. De Koran spreekt haast P
niet van inwendige heiliging,' en schrijfl slechts uit- z( wendige werken voor, als: bepaalde gebeden vijfmaal
daags, de besnijdenis, aalmoezen, namelijk voor den ^
heiligen krijg, vasten, eene bedevaart naar Mekka, b
waar zich een zwarte steen, die het aloude heilig- n
dom der Arabieren is, in den tempel Caaba bevindt; 21
verders eischt hij het heilighouden des eeds, de g
onthouding van bloedspijze, van verstikte dieren en v
van wijn. Maar boven alles legde hij den strijd voor d
de godsdienst van Mohammed als een heiligen pligt 0
op. Do polygamie en de bloedwraak werden toe- 11
Mohammed vond in zijne vaderstad Mekka geenen v
a'akpahg ; luL moést zich integ'endèei'rlt;Ipor de vlugt F
naar Medina aan de vervolgingen zijner medeburgers i
onttrekken. (T) Hier werd hij als profeet quot;eif vorst I
(1) Van liet tijdstip dezer vlugt , welke op den IS Jul ij C22 plaats vond tellen dc Mohaminedaueu hunne tijdrekening.
83 —
aanerkend en door zijne landgenooten ondersteund; vervolgens rustte hij een leger uit, en veroverde een gedeelte van Arabic. Het overige deel trad vrijwillig op zijne zijde.
Mohammed stierf in den ouderdom van 63 jaren aan de gevolgen eener vergiftiging (632). Zijne openbaringen, aan welke hij welligt zelf geloof heetl gehecht (want hartstogtelijke geestdrijvers laten zich ligt door zelfbedrog misleiden), had hij in den loop van 23 jaren stuksgewijs doen opteekenen; zij werden twee jaren na den dood des profeets door zijn schoonvader en opvolger, den kalif Abou Bekr, in één boekdeel (Koran d. it boek) ve rxaiFeTtT. M o ha mm e d was aanvankelijk slechts van plan eene nieuwe nati-oriaal-godsdienst tot vereeniging der Arabieren te Stichten; maar dit plan werd afehgs uitgestrekter,
naar mate hem het geluk begunstigde. Zeven jaren . na zijne vlugt zond hij afgezanten naar Constantino-pel, Egypte en Persië, om in die rijken voor zijne zending aanerkenning te erlangen.
De Kalifen, die de erfgenamen zijner geestelijke en koninklijke magt waren, zetteden het doorquot; hem begonnen werk krachtdadig voort. Bezield met eenen moed, dien slechts de dweepzucht vermag in te boezemen , en aan het hoofd van oorlogzuchtige legers geplaatst, beraamden zij de stoutste plannen; zij werden in derzelver uitvoering door de tijdsomstandigheden buitengewoon begunstigd. De naburige T~ oostersche rijken waren te zwak om den Musuiman™ quot; nen een ernstigen weèföland te bieden: Persië was 7/ door burgerkrijg verscheurd, terwijl de quot;^TOvihcjen van het Grieksche Rijk, niet slechts door inwendige partijschappen véïzwakt en door lange oorlogen uitgeput, maar bovendien aan . de kwellende verdrukkingen der keizerlijke landvoogden zoo weerloos waren prijs gegeven, dat zij er niet érg tegen opzagen het Grieksche juk met het minder drukkende
— 84 —
der Arabieren te ruilen. De snelle veroveringen , die dc quot;Mohammeds volgelingen maakten, moeten nog minder ze verwondering baren, als men tevens acht slaat op dï de werking van een der meest doorslaande leerpun- hc ten hunner godsdienst, het geloof aan een onveran- te derlijk noodlot, krachtens'hetwelk de Mohammedanen Blindelings aan hun veldoversten gehoorzaamden en zij in 't barnen van het krijgsgevaar met dood en leven schenen te spotten. Geen Kalifaat was intus-schen luisterrijker dan dat van Omar; in alle veldslagen boeide deze onstuimige krijger de zege aan zijne banieren. In 638 waren reeds Syrië, Palestina g( en Phenicië ; in 644 Persië en Egypte; in 711 haast g( geheel Spanje veroverd. De Christenen, die niet tot vt de godsdienst des profeets wilden overgaan, sneef- w den onder het zwaard, of werden als slaven verkocht. te Van Spanje uit wilden de Mohammedanen door eene g( aaneenschakeling van veroveringen het Westen met ei het Oosten verbinden. ïe dien einde hadden zij reeds n; het zuidelijke gedeelte van Frankrijk tot aan de Loire hi r onderworpen, toen de heldhaftige Karei Martel in e( A- den slag van Poitiers hunne pogingen voor immer D f den bodem insloeg. _ v, quot;Tiet rijk van Mohammed is aan het Romeinsche rijk ei niet gelijk geweest in duur, maar heeft dit overtrof- d fen in omvang. Toen het zijne voleinding bereikt had, o sloeg het vuur der geestdrift, dat het ontstoken had, h met verslindend geweld naar binnen. Het werd door n tweedragt, wraakzucht en dweepzuchtige godsdienst- s woede verscheurd, middelerwijl de overvloeijende (t rijkdommen de zede des volks bedierven. Daarenboven bezat het Islamisme de magt niet de ongebonden t( driften te beteugelen en aan de menigvuldige mis- h daden palen te stellen; het was tevens te koud om het menschelijk hart te verwarmen, te zinnelijk om hetzelve te reinigen en te veredelen. Het Islamisme t spattede van lieverlede uiteen; bloedige burgerkrijgen (
— 8o —
doorwoelden zijne ingewanden, en op het einde der zevende eeuw verdeelden zich bereids de Mohammedanen in twee groote godsdienstige partijen, die nog hedendaags onder dc namen van Chiiten en Sounni-ten voortbestaan.
Dwaalleeren en scheuringen in dit tweede tijdvak.
Zoolang de Kerk onder den druk der vervolgingen gebakt ging, omhelsden de Christenen de ontvan-gene leer met een vroom gemoed , en rigtten volgens hare voorschriften hun geheelen handel en wandel in. Et bestonden wel is waar ook toen ter tijd dwaalleeren , zij vonden echter weinig of geen bijval. Maar toen de vervolgingen ophielden en de christelijke godsdienst eerst als gelijk beregtigd naast de heidensche , en vervolgens als de algemeen heerschende optrad, werd zij maar al te dikwijls als een bloot wetenschappelijk stelsel ter sprake gebragt. Dit misbruik vond bijzonder plaats onder de Grieken, welken eene natuurlijke neiging tot spitsvondigheden en drogredenen eigen was. Daardoor gebeurde het, dat sommige leerstukken des Christendoms valsch opgevat en voorgesteld werden. De Kerk , wier pligt het is, de haar toevertrouwde heilsleer volkomen en rein te bewaren, moest tegen zulke misbruiken hare stem verheffen ; dit deed zij vooral op hare algemeene (oecumenische) conciliën.
De gewigtigste dwaalleeren benevens de daartegen uitgesproken leerstellige beslissingen worden hier in 't kort medegedeeld.
1. Het Donut isme.
De Donatistische scheuring'werd uit een personen-twist geboren. Te Carthago namelijk was zekere Cecilianus in stede van den aldaar gestorven bis-
— 86 —
schop , Mensurius , gekozen en door den naburigen bisschop, Felix van Aptunga, in 'tjaar 311 gewijd geworden. Deze keus wekte veler ontevredenheid op. Onder voorwendsel dat Felix, wijl hij de heilige boeken ter verbranding had overgeleverd, geene geldige wijding kon toedienen , verwierp men Cecilianus , en stelde zekeren Majorinus als tegen-bisschop aan. Hieruit ontstond te Carthago eene scheuring, die zich weldra over gansch Romeinsch Afrika verspreidde. De afgevallenen noemden zich Donatisten , naar i)onaïus , bisschop van Caste Nigra , die als opvolger van Majorinus een hoofdbevorderaar der scheiding was. Zij trachtten hunne scheuring op het terrein der kerkelijke leer te regtvaardigen , met te zeggen , dat alle kerken , buiten de hunne , door de godsdienstige gemeenschap met den overleveraar (traditor) (1) Felix, hadden opgehouden de ivare Kerk te zijn, die slechts uit heiligen bestaat. Tegelijkertijd beweerden zij dat het uitwerksel der Sakramenten van de waardigheid des bedienaars afhing , en verklaarden derhalve ongeldig alle Sakramenten, die buiten hunne gemeenschap toegediend werden. De Donatisten droegen hunne zaak aan keizer Constantijn ter onderzoeking voor. Zij werd in verscheidene vergaderingen, en met name in die van Aries, ten jare 314 , besproken. De Donatisten werden op onwederlegbare wijze van hun onregt overtuigd ; niettemin bleken alle pogingen , om ze tot de Kerk terug te voeren, vruchteloos. Zelfs bleef de onvermoeide ijver van den H. Augustinus, die de volle kracht zijns geestes aan deze zaak wijdde , over 't geheel zonder gevolg. De afgevallenen door eene dweepzuchtige, ja waanzinnigs woede vervoerd , achtten hun eigen leven niet , uit ver-
(1) Traditoros noemde men degenen , die de gewijdo boeken den vervolgers ter verbranding overleverden.
— 87 —
langen naar den marteldood ; maar zij spaarden ook even zoo weinig het leven van anderen. Voornamelijk hadden zij het op de katholieke priesters gemunt. In woeste horden doorliepen zij het land, brand en moord stichtende ; tot dat eindelijk de Staatsmagt aan hunne razernij palen stelde. Dit gebeurde in 't jaar 414. Overblijfsels dezer sekte bleven tot in de zevende eeuw voortbestaan.
il. Het Arinnisme. JJo stichter dezer dwaalleer was Arius, uit Lybië herkomstig , eerst diaken , en vervolgens priester te Alexandrië. Met vele talenten begaafd wist hij tevens diepen ernst met zekere lieftalligheid te paren , die echter niet uit chris-telijken ootmoed voortsproten. Het bewustzijn van het overwigt zijns geestes boezemde hem een onbeperkt zelfvertrouwen in , hetwelk met der tijd in een önbuigzamen hoogmoed ontaarde.
De dwaalleeren , nopens de Allerheiligste Drievuldigheid , de grondleer des Christendoms , waren door de Antitrimtariërs (1) nog niet uitgeput; Arius voegde er eeue nieuwe bij. Hij beweerde, dat tusschen den Vader en den Zoon .. een ouder-sclieid van wezen bestond. Toen eens Alexander, de bisschop van Alexandrië , het geloofspunt der aanbiddelijke Drieëenheid ontwikkelde , en met de katholieke Kerk leerde , dat in God drie personen in één wezen bestaan , verhief zich Arius legen deze leer, bewerende dat de Vader, de Zoon en de H. Geest niet één en hetzelfde wezen , maar drie ^verscheidene wezens waren. Volgens hem was de Zoon , wijl van den Vader geboren', niet eeuwig, gevolgelijk niet God. Zoodoende verlaagde Arius den Zoon Gods tot een schepsel ; hij gaf evenwel toe , dat Hij oneigenlijk God kon genoemd worden , en Hij hierom boven de overige schepselen moest
(I) Zie bladz. 47.
- 88 —
geplaatst worden , aangezien deze door Hem hun di; aanzijn ontvangen hadden. Pt De bisschop Alexander liet van den beginne af en geen middel onbeproefd om Arius door zachtmoedig- de heid tot de leer der ware Kerk terug te voeren; sc maar de hoogmoedige ketter betoonde zich te meer aa onhandelbaar, daar hij zich reeds een aanzienlijken gi aanhang verworven had. Hij werd alsdan door eene vergadering van 100 bisschoppen , in 't jaar 320 te d{ Aléxandnc te zamen gekomen, van zijne bediening vc ontzet en buiten de geestelijke gemeenschap gesloten. Ie Arius verliet Alexandrië, maar liet er zijne dwaal- Zi leer achter, welke in deze, met nieuwigheden zeer 't gediende, stad welhaast wortel schoot, en zich van al daar over gansch Egypte uitbreidde. Hij zelf begaf glt; zich naar het Oosten, waar hij er in slaagde nieuwe im aanhangers voor zijne leer te winnen, inzonderheid K Eusebius, bisschop van Nicomedië, eefifijn geslepen, d zelfzuchtig man, aan wien in deze streken de Ari- tc aansche partij den naam van Eusebianen ontleende. 0 Keizer Gonstantijn zag het gevaar wel in, dat de e Kerk bedreigde, maar doorgrondde niet de verderfelijke gevolgen, die de nieuwe leer in zich opsloot. s Hij trachtte derhalve den bisschop Alexander met k Anus te verzoenen; toen echter ook deze poging n mislukte, beriep de keizer met toestemming van Paus d Sylvester eene algemeene kerkvergadering, om aan e den ergerlijken, steeds aangroeijenden twist een h einde te maken. Deze vergadering, die de eerste s algemeene was, kwam in 't jaar 325 te Nicea , in 1* Bithynië, tot stand. Er verschenen 318 Ooslêrschc s bisschoppen, van welke ér 22 Ariaanschgezind waren. t Onder de katholieke bisschoppen blonken velen door c wetenschap en vroomheid uit; zelfs zag men er met de l merkteekens der, voor 'tgeloof onderstane, folte- ( ringen prijken. Ook verscheen er Alexander, de i bisschop van Alexandrië, die in gezelschap van zijn t
— 89 —
diaken, Athanasius, herwaarts gekomen was. De Paus Sylvester had twee Romeinsche Priesters, Vitus en Vinccntius, als zijne legaten ter vergadering gezonden. Toen de plegtige zitting geopend werd, verscheen. mede Constantijn, die tot eendragt en vrede aanmaande, zonder zich nogtans met de beraadslagingen zelve het minste in te laten.
De Vaders gaven zich alle moeite om de dwalen-den tot het ware geloof terug te brengen, maar te vergeefs. Zij gingen alsdan tot de bepaling der ware leer over. De eenheid van wezen des Vaders en des Zoons, alsmede het eeuwig geboren worden van 't Woord uit het wezen des Vaders, werd plegtig als geloofspunt uitgesproken. Deze uitspraak was gegrond op de Geloofsbelijdenis der Apostelen, waaraan men eenige zinsneden toevoegde, om het geloof der Kerk krachtiger en bepaalder uit te drukken. Bijzonderlijk bediende men zich, om alle dubbelzinnigheid te voorkomen, van het Grieksche woord homoöusios (consubstantialis), om aan le duiden dat de Vader en de Zoon één en hetzelfde wezen bezitten.
De aanwezende bisschoppen onderschreven de uitspraak der vergadering, twee uitgenomen, die de ketterij niet wilden verzaken, en derhalve met Arius naar Illyrië verbannen werden. Maar liet bleek weldra, dat menig Ariaansch bisschop slechts uiterlijk en uit vrees zijne toestemming gegeven had. Velen hunner quot;zochten weer onmiddelijk het zaad der val-sche leer te verspreidden, en, daar de aandacht des keizers door verscheidene staatkundige gebeurtenissen van de Kerk werd afgetrokken, konden zij hun boosaardig drijven onbelemmerd voortzetten. Zij hadden het vooral gemunt op Athanasius, opvolger van Alexander op den bisschoppelijken zetel van Alexan-drië, een man, die met bezonnen en onwrikbaren moed het katholiek geloof met woord en schrift tegen zijne tegenstanders roemrijk verdedigde. Zij
— 90
bestormden derhalve den keizer met grove, laster- ri
lijke aantijgingen tegen Athanasius, en LragLen het b
eindelijk zoövèr, dat deze heilige bisschop van o
zijnen zetel ontzet werd; Arius, die middelerwijl d
uit de ballingschap was teruggeroepen, zou in de n
kerkgemeenschap van Constantinopel plegtig hersteld, v en voorts in Alexandrië van wegens den Staat ingeleid worden. Maar God beschikte er anders over.
Toen de Arianeiïquot;hunnen held in statigen optogt door
de straten van Constantinopel begeleidden , werd deze e
door eene walgelijke ziekte plotseling uit 't leven d
geroepen. Dit gebeurde in 't jaar 336. a
Een jaar daarna sliertquot; keizer Constantijn. Het uit- g
gestrekte rijk wérd, zoo als bekend is, lusschen 5
zijne drie zonen, Constantijn, Constantius en Con- i
stans, verdeeld. In het Westen verklaarden zich d
Constantijn en Cohstahs voor de vergadering van I
Nicea, en namen de Katholieken onder hunne bescher- d
ming; maar Constantius, die in het wispelturige s
Oosten heerschte, stond de partij der Arianen voor, c
en liet zich, uit gebrek aan oordeel, tot het uitvoe- 1
ren hunner plannen misbruiken. Zoodoende duurden l
deze droevige twisten nog altoos voort. Geheime \
kuiperijen en openlijk geweld werden beurtelings in I
het werk gesteld, om de nieuwe leer ingang te doen i
vinden. De heilige Athanasius, de grootste man zijner ( eeuw, moest onuitsprekelijke beproevingen verduren.
Hij was wel is waar na den dood van Constantijn, i
door tusschenkomst van keizer Constans, die sedert i
340 geheel het Westen beheerschte, op zijnen bis- (
schoppelijken zetel zegevierend teruggekeerd; maar 1
hij werd nog vier maal van denzelven verwijderd ! en tot de meest rampzalige ballingschap veroordeeld.
Desniettegenstaande werd het hem op den avond zijns ( levens toch vergund, den dood rustig te geinoet te gaan.
In het jaar 330 werd Constans vermoord, en Constantius tot alleenheerscher van geheel het Romeinsche
— 91 —
rijk uitgeroepen. Als thans de Arianen onder de bescherming van den Staat jubelend zegevierden, ontstond eensklaps eene scheuring in den schoot der sekte zelve. Eene partij bleef met Arius beweren dat de Zoon niet aan den Vader gelijk was, zij werden daarom Anomoeers (van het Grieksch anomoios, niet gelijk) genoemd; de overigen verwijderden zich van het echte Arianisme, en namen de gelijkheid van den Zoon met den Vader aan; zij verschilden evenwel van de Katholieken hierin, dat zij de uitdrukking consubstantialis, door 't concilie van Nicea als het merk van het ware geloof vastgesteld, weigerden aan te nemen ; dezen noemde men Semi-Arianen. De scheuring der sekte, die in 't jaar 358 in eene vergadering te Ancyra klaarblijkelijk aan den dag trad, was de eerste stap lot haren ondergang. De pogingen veler uitstekende kerkleeraren slaagden er in, de Semi-Arianen meerendeels in den schoot dor katholieke Kerk terug te voeren. Door den dood van Constantius, in 't jaar-361-voorgevallen, werd de magt van 't Arianisme geknot. In het Romeinsche rijk kwijnde het allengskens weg; terwijl het bij eenige Duitsche volken, zooals de Sueven, Langobarden, Gothen en Vandalen, nog zijn kommervol bestaan, deels tot in de zesde, deels tot in de zevende eeuw vóórsleepte.
III. Het Mucedünianisme. Deze dwaalleer, uit het Arianisme geboren, werd door Macedonius, patriark van Conslantinopel, in 't leven geroepen. Arius had de godheid van den Zoon geloochend, Macedonius loochende cle Godheid van den H. Geest: zooals gene geleerd had dat de Zoon een schepsel des Vaders was, omdat hij van den Vader is geboren, beweerde deze dat de H. Geest een schepsel was van den Zoon, omdat hij van den Zoon voortkomt. De dwaalleer van Macedonius bestaat mitsdien hoofdzakelijk in de loochening der godheid van den H. Geest.
Macedonius was een eerzuchtig man, die zich den ijdelen roem, aan het hoofd eener partij te staan, zocht te verwerven; maar tevens een wreedaardig man, die al degenen, welke hem durfden tegenspreken , koelbloedig vervolgde. Hij dreef zijne geweldenarijen tegen de Anomeërs, zoo wel als tegen de Katholieken, zoo ver, dat hij in 't jaar 360 van zijne waardigheid ontzet werd.
Zijne dwaalleer duurde voort, ondanks zij in sene kerkvergadering te Alexandrië en naderhand te lïome gedoemd was. Om deze heillooze leer uit te roeijen, werd in 't jaar 381, onder den Paus Damasus en den keizer Theodosius, eene kerkvergadering, die de tweede algemeene is, te Constantinopelzaamgeroepen. Er waren 450 Oostersche bisschoppen, waaronder zich 36 Macedonianen bevonden, tegenwoordig. De Vaders bevestigden de geloofsbelijdenis van Nicea, en voegden er eene zinsnede bij, waarin de godheid des H. Geestes in klare woorden word uitgesproken.
IV. Het Pelajianisme. Pelagius, een Britsch monnik, was de stichter dezer leer, welke op de volgende punten neerkomt: a) De zonde van Adam deert hem alleen en geenszins zijne nakomelingen, die met dezelfde geestelijke en zedelijke gaven, als die Adam voor zijnen val bezat, geboren worden; er bestaat gevolgelijk geene erfzonde; ook is de dood des ligchaams geene straf der zonde, maar een noodzakelijk gevolg der menschelijke natuur, b) De mensch vermag door eigene kracht zijne eeuwige zaligheid te verwerven; dat is: door zijne eigene natuurlijke kracht, zonder den bijstand der bovennatuurlijke genade, kan hij, als regtvaardigende werken, het goede doen en het kwade laten.
De dwaalleer van Pelagius was mitsdien niet tegen het een of ander leerpunt, maar tegen het gelieele Christendom gerigt.
— 93 —
Pelagius was met zijn vriend Celestius in 'l jaar 409 naar Rome gekomen , waar hij zijne leer voordroeg. Hij was, wel is waar, een vroom en geleerd man ; maar zijn vurige geest wist niet den regten middenweg te houden. ïoen Rome door Alarik veroverd weid , vlugtte hij naar Afrika, en van daar naar Palestina. Hij werd gedurende 20 jaren door den H. Augustinus zeer ijverig bestreden. Zijne dwaalleeren werden in 't jaar 416 op eene vergadering te Carthago gedoemd ; hij zelf werd met zijn vriend Celestius uit de kerkgemeenschap gebannen. Zulks deed ook de vergadering van Milevi, aan welke de H. Aueustinus deel nam. Beide ver-gaderingen zonden hare akten aan den Paus limo-centius 1, »opdat het genomen besluit door de goedkeuring van den Roomschen Stoel grootere kracht zou verkrijgenquot;. De Paus bevestigde het besluit der vereaderincren en loofde tevens de AM-
c) c?
kaansche bisschoppen, dat zij zich, gelijk het behoorde , tot den H. Stoel gewend hadden. Daar nu de Paus de zaak beslist had, kon de H. Augustinus te regt zeggen; »Rome heeft gesproken, de zaak is geëindigdquot;.
Uit het Pelagianisme ontstond eene nieuwe dwaalleer , Se mi-Pelagian i sme genoemd , wijl deze sekte een middenweg insloeg , tusschen de ketterij van Pelagius en de leer der katholieke Kerk. Eenige monniken en geestelijken van Marseille hielden, door misverstand der schriften van den H. Augustinus , de meening staande , dat wel is waar tot het volbrengen van de werken der regtvaardiging de bovennatuurlijke genade noodzakelijk is , maar dat het begin der regtvaardiging slechts van 's men-schen natuurlijke werking uitging. Insgelijks schreven zij de eindelijke volharding in het goede niet aan Gods genade , maar aan 's menschen verdiensten toe. Overigens namen zij met de Katholieken
— 94 —
f
de erfzonde aan , alsmede 's menschen onvermogen vei
om zich van dezelve uit eigen kracht te bevrijden. scli
Deze , zoo als de voorafgaande , door de Kerk ver- dw
worpen dwaalleer duurde tot in het begin des zesde op1
eeuw. Nogtans was zij niet bij magte geweest om ma
eene sekte te vormen ; zij werd slechts door afzon- mo
derlijke geleerden verdedigd, en drong niet tot het leg
V. Het Nestorianisme. Terwijl in het Westen het de
Pelagianisme begon te verdwijnen , ontwikkelde zich sla
in het Oosten eene reeks van dwaalleeren, met den Au,
persoon van Christus in betrekking staande. nils
Apollimris, bisschop van Laodicea in Syrië, moet hai
als de voorlooper dezer sekte beschouwd worden. Za!
Door zijnen ijver tegen de leer van Arius , en zijne en
zucht om de godheid van het menschgeworden lin.
Woord des te krachtiger te staven , werd hij tot te
de ontkenning verleid van het wezenlijkste deel der de
menschheid van Christus, de redelijke ziel. Deze Pa
dwaalleer werd door verscheidene synoden , bijzon- zaa
derlijk door de algemeene kerkvergadering te Con- ma
stantinopel, van 't jaar 381 , verworpen en vernie- op1
tigd. Maar uit hare kiemen ontwikkelden zich andere na:
Nestorius, patriark van Constantinopel, loochende vai
de geheimnisvolle vereeniging der menschelijke en der vei
goddelijke natuur van Christus in éénen persoon , en lus
mm derhalve twee personen in Christus aan. Bijge- lee
volg moest men Maria , de moeder des Zaligmakers, tor
niet, zooals het gebruikelijk was, Moeder Gods ke
noemen ; aangezien zij slechts den menschelijken tie
persoon , in denwelken de goddelijke persoon zijne ziji
woning genomen had , zou gebaard hebben. be;
Nestorius was met een verregaanden hoogmoed uit
bezield, dien hij echter allersluwst wist te verbergen. in
Zijne eenzame en strenge levenswijs had hem de uit
achting en het vertrouwen van alle standen verwor- scl
— 95 —
ven ; bovendien steeg hij in aanzien door zijne vrij schitterende kanselwelsprekendheid. Ofschoon zijné dwaalleer aanvankelijk grooten wrevelzin bij het volk opwekte , wist hij ze toch van lieverlede aan de markt te brengen. Zij plantte zich voort tot in de monnikcellen van Egypte, waar zij echter een tegenstander vond in den H. Cyrillus , patriark van Alexandrië, die in den op nieuw te beginnen strijd de belangen der Kerk met denzelfden goeden uitslag voorstond als vroeger de HH. Athanasius en Augustinus. Cyrillus waarschuwde vooreerst de monniken van zijn kerkgebied , stelde vervolgens verhandelingen over de ware leer ten opzigte van den Zaligmaker aan den keizer en zijne gemalin ter hand , en trad eindelijk met Nestorius in eene briefwisseling , welke zijne kwade inzigten , in stede van ze te veranderen , nog verergerde. Ondertusschen was de scheuring te Rome ruchtbaar geworden ; zoodat Paus Celestinus aan Cyrillus last gaf over de geheele zaak een naauwgezet en uitvoerig berigt op te maken. Terwijl Cyrillus zich met het uitvoeren dezer opdragt onledig hield , zond Nestorius twee brieven naar Rome benevens verscheidene preken , ten einde het vermoeden, alsof hij eene nieuwe leer invoerde, van zich af te weren en zich 's Pausen gunst te verwerven. Deze stukken werden met die van Cyrillus te Rome door eene vergadering onderzocht. De leer van Cyrillus werd goedgekeurd , die van Nestorius verworpen ; tevens werd deze ketter met den kerkdijken ban bedreigd , in geval hij binnen de tien dagen na de ontvangst van den pauselijken brief, zijne dwaling niet afzwoer. Cyrillus, belast met de beskuiten dor kerkvergadering bekend te maken en uit te voeren, legde Nestorius 12 leerpunten voor, in dewelke de katholieke leer op het duidelijkst was uitgesproken , en eischte hem op dezelve te onderschrijven. Doch Nestorius weigerde niet alleen zich
te onderwerpen, maar stelde er van zijnen kant 12 andere tegenover. Nu verwikkelden zich de zaken zoozeer , 5at men slechts van eene algemeene kerkvergadering eene afdoende regeling kon verwachten.
quot; Deze kerkvergadering , die de derde algemeene was, werd , met toestemming van Paus Celestinus , door den keizer Theodosius II in 't jaar 431 te Ephese te zamen geroepen. Er verschenen meer dan 200 bisschoppen , over welke de H. Cyril lus in den naam des quot;Pausen het voorzitterschap bekleedde. De katholieke leer werd eenstemmig door de Vaders uitgesproken en over die van Nestorius liet doem-vonnis geveld. Nestorius zelf , die zich te Ephese bevond , maar ondanks eene drievoudige uitnoodi-ging geweigerd had in de vergadering te verschijnen , werd van zijne waardigheid ontzet en als een hardnekkige ketter uit de kerkgemeenschap uitgesloten. Kort daarna werd hij door den keizer naar Lybië verbannen, alwaar hij in 't jaar 440 zijn leven eindigde. Zijne dwaalleer bleef echter voortleven , hoofdzakelijk in Persië en in Indië. Hare overblijfsels werden in 't jaar 1846 geheel en al door de Turken uitgeroeid.
VI. Het Eutychianisme. Eutyches , abt van een klooster bij Constantinopel , bestreed krachtig de dwaalleer van Nestorius , maar verviel door dien strijd zeiven in eene tegenovergestelde dwaling. Nestorius had , op grond van twee naturen in Christus , ook twee personen in Hem aangenomen; Eutyches integendeel nam , op grond van éénen persoon in Christus , ook slechts éei-e natuur in Hem aan. De ware leer intusschen ligt in het midden en erkent twee naturen in Christus , de goddelijke en de menschelijke , doch in eenen persoon vereenigd.
Eutyches beweerde , dat beide naturen zich dusdanig wederzijds doordrongen en vermengd hadden, dat zij slechts ééne natuur uitmaakten. Gelijk een
— 97 —
druppel water, die in den oceaan valt , door de baren der zee verzwolgen wordt , zoo was ook , volgens hem , de menschelijke natuur in de goddelijke gansch verdwenen. Volgens haren inhoud wordt deze leer ook Monophysisme , dat is : leer van ééne natuur , genoemd.
Deze dwaalleer vernietigde het gansche werk der verlossing door Christus ; want Christus zou dienvolgens noch eene rein goddelijke , noch eene rein menschelijke natuur bezitten; aangezien de mengeling der beide naturen eene nieuwe natuur zou hebben voortgebragt. Hij zou aldus noch waarlijk God, noch waarlijk mensch zijn geweest , en had derwijze noch als mensch kunnen lijden , noch als God aan dit lijden der menschelijke natuur eene oneindige waarde bijzetten. Hij kon alzoo het werk der verlossing niet voltrekken.
Eutyches kwam als hoogbejaarde grijsaard met zijne leer voor den dag. Zijn vromer leven was onbe-rispelijk geweest, doch zijne hoogmoedige hardnekkigheid maakte van hem een ketter. Eerst trachtte men hem op een vriendschappelijken weg tot de ware leer der Kerk te brengen, maar te vergeefs. Daarop werd hij door Flavianus, patriark van Constantinopel, ontboden op eene kerkvergadering, welke toevallig in deze stad plaats had. Deze vergadering verwierp de dwaalleer, en toen Eutyches ze weigerde te herroepen, werd hij van zijne geestelijke waardigheid en van het bestuur zijns kloosters ontzet. Eutyches , hevig hierover verbitterd, wendde zich tot den Paus Leo I, met het doel den H. Vader, tegen de vergadering in, voor zijne zaak gunstig te stemmen; maar dit mislukte hem ten eenen male, vermits de Paus zijne goedkeuring hechtte aan de besluiten der vergadering. Eutyches nam hierop zijn toevlugt tot den keizer Theodosius II, bij wien hij in gunst
— 98 —
stond, en drong zoo lang op een nieuw onderzoek zijner zaak aan, dat te dien einde in 'tjaar 449 te M( Ephese eene synode beroepen werd, met den naam éé van Roover-synode gebrandmerkt. Dioscorus, patriark tv van Alexandrië, quot;opvolger van den H. Cyrillus en to onstuimig van aard, bekleedde het voorzitterschap; in hij besliste de zaak, door middel van ruw geweld, ten gunste van Eutyches; zoodat deze geregtvaardigd sti en de patriark Flavianus van zijn zetel ontzet werd. va Theodosius nam vrede met de besluiten der synode; ke hij stierf echter weldra, en nu werd door zijn opvol- va ger Marcianus, op dringend aanzoek van den Paus ee Leo, die de misdadige synode als nietig verklaard had, eene algemeene kerkvergadering naar Chalce- P; donië, in 'tjaar 451, beroepen. Deze was de vienle na algemeene. Er waren 520 bisschoppen tegenwoordig. w De pauselijke afgezanten bekleedden het voorzitter- ij\ schap. De besluiteng^er kerkvergadering van Constan- bi tinopel werden bevestigd; tevens stelde men eene Hi geloofsbelijdenis op, waarin uitgesproken werd, dat in Christus twee naturen zijn, eene goddelijke en eene ve menschelijke, welke onvermengd en onscheidbaar in ée'nen P; persoon zijn vereenigd, zoodanig dat de verscheidenheid ril van heide naturen, door hare vereeniging in één en ge persoon, niet wordt opgeheven. 68 Eutyches werd afgezet, uit zijn klooster verdreven pa en verbannen; zijn naam bleef intusschen bij zijne de aanhangers voortleven. In Egypte noemden dezen de zich Kopten, (1) in Syrië en Mesopotamië Jacobiten (2). vc In de IT110 eeuw is een gedeelte Eutychianen tot de Je katholieke Kerk teruggekeerd. In Egypte beloopt m zich nog thans het aantal dier ketters op 30,000 el huisgezinnen; zij staan onder een patnark, die vc gewoonlijk te Cairo zijne verblijfplaats heeft. or ____ec
(4) Door verbastering uit het grieksche Jiyuptins ontstaan. m
(2) Zoo genoemd naar Jacob Baradaius (uil—ï»78)t die door eene bijzondere kerkre- «
geling de uiteenspattende parijen der^sektc vereenigd heeft. W
VII. Het Monothelisme (leer van éénen wil). De Monophysiten hadden beweerd,, dat in Christus slechts ééne natuur bestond; de Monotheliten leerden dat de twee naturen in Christus wel verscheiden, maar toch dusdanig met elkander vereenigd waren, dat in beide slechts een enkel wil bestond.
Deze dwaalleer, welker stichter onbekend is, ontstond in het be^m dei 7'1quot; eeuw. Sergius, patriark van Constantinopel, omhelsde dezelve, en haalde den keizer Heraclius en door dezen den patriark Cyrus van Alexandrië tot haar over ; zoo werd nu wéér een betreurenswaardige strijd in amp;e Kerk verwekt.
Om de opwassende dwaalleer tc stuiten , beriep Paus Martinus I , in 't jaar C49 , eene vergadering naar Rome , welke de leer der Monotheliten verwierp en met het doemvonnis belegde. Door dezen ijver voor de ware leer haalde zich de Paus eene bittere vervolging en eindelijk den dood op den hals Hij stierf in ballingschap.
Ten einde den vrede in het Oosten te herstellen, verzocht eindelijk keizer Constantijn Pogonatus den Paus Agatho door eene algemeene kerkvergadering een einde aan de dwaalleer te maken. Dit gebeurde inderdaad op het concilie , dat in 't jaar 680 te Constantinopel , onder voorzitterschap der pauselijke legaten , gehouden wierd. Deze vergadering, welke de zesde algemeene is , bevestigde de vijf voorafgaande , en sprak de kerkelijke leer volgen derwijze uit : Wij bekennen éénen Heer Jesus-Christus, die volkomen God is en volkomen mensch even zoo bekennen wij in Hem twee eiker nature eigene willen en werkingen , welke, volgens de leer der H. Vaders, onverdeeld , onscheidbaar en onvermengd zijn ; wanneer wij echter twee willen aanerkennen , bedoelen wij toch geenszins twee tegenstrijdige , maar bedoelen wij een goddelijken wil , welke de leidende is ,
en een menschelijken, welke zich naar den eersten voea;t.
De dwaalleer der Monotheliten raakte nu van lieverlede in verval , zij hield zich echter het meest in Syrië staande. De terugkeer dezer ketters tot de katholieke Kerk had slechts in de 1- e eeuw plaats.
Met de Monotheliten werd de eeuwenheugende strijd over het geheim der menschwording van Christus gesloten.quot; De langdurigheid dezer aanvechtingen en de ligtvaardigheid tevens , waarmede zij gevoerd werden , hadden het godsdienstige en zedelijke gevoel der Christenen ontroerd , en als van verre den weg tot de later plaats grijpende scheiding tusschen het Oosten en Westen gebaand.
Vlil. he Iconoclasten (beeldbrekers). De zucht der Grieksche keizers om zich door bemoeijingen met godsdienstige strijdvragen eenen naam te verwei-ven , trad nooit ellendiger aan den dag dan in den' beeldstrijd , welke in 'tjaar 726, onder Leo den Isauriër , een aanvang nam. Deze man , die eene valsche of liever hoegenaamd geene opvoe-ding genoten had, en van gemeen soldaat, door allequot; rangen der krijgsdienst heen , tot op den keizerstroon geklommen was, had de valsche meening opgevat , dat de vereering der beelden afgoderij tuas, enquot;vervolgens uit het Christendom moest^ verbannen worden. Dien ten gevolge gaf hij in 't jaar 726 een edikt uit, waarin hij de verwijdering van alle beelden voorschreef. Doof voor de vermaningen en beden van Germanus , patriark van Constantinopel, liet hij in de kerken alle beelden verbrijzelen en alle schilderijen der muren uitverwen. De burgers werden gedwongen op de open pleinen de beelden tot brandstapels opeen te pakken , en al wie zich daartoe weigerachtig toonde, werd met den dood of minstens met ligchamelijke verminking bestraft.
— 101 —
De keizer zond zelfs zijn edikt naar Rome ; maaide Romeinen verre van hem te gehoorzamen, hoonden zijne eigene beeldlenissen, wierpen ze in 't stof en traden ze met voeten. Dergelijke onlusten rezen in al de steden van Italië , waar nog slechts eene schaduw der keizerlijke heerschappij overbleef. De Paus Gregorius II moest zijn ganschen invloed doen gelden , om de verbitterde gemoederen te bedaren en eenen bloedigen krijg af te wenden. De keizer stierf intusschen, maar zijn zoon Constnntijn Copro-nymus (741—775) zettede het werk des vaders met nog grootere gruwzaamheid voort. Eene talrijke vergadering, welke hij te Constantinopel zamen-riep , ondersteunde zijn misdadigen moedwil. De voorstanders der beeldenvereering, bijzonder de monniken , werden in zakken genaaid en met steenen in zee geworpen; anderen werden aan paarden gebonden en door de straten der stad gesleept; anderen nog werden tot den dood toe gegeeseld of gruwzaam verminkt.
Cönstantijn werd opgevolgd door zijn zoon Leo IV , die de wetten tegen de beelden insgelijks in kracht hield ; maar hij stierf na eene vijfjarige regering , en Cönstantijn Porphyrogenitus werd erfgenaam van zijn troon. Deze was nog een kind, zoodat zijne moeder Irene hel bewind van den Staat in handen naam. Om aan de langdurige verwarring een einde te maken , verzocht zij den Paus , Adrianus I , eene algemeene kerkvergadering bijeen te roepen. Deze, de zevende algemeene, kwam in 't jaar 787 te Nicea tot stand. De Paus zond er zijne afgezanten heen. Er waren 245 bisschoppen en abten, alsmede 132 monniken vergaderd. De regtmatigheid der beeldenvereering werd uitgesproken , met de verklaring dat deze vereering niet op de beelden zelve , maar op de personen , welke zij voorstelden , betrekking heeft.
— 102 —
Tevens werd deze vereering van de aanbidding , welke God alleen toekomt , zorgvuldig onderscheiden. Desniettemin bleef de beeldenstrijd nog eenigen tijd voortduren. Overigens dient bemerkt te worden , dat men slechts tegen de beelden der heiligen was opgekomen, maar geenszins tegen de aanroeping der heiligen om hunne voorspraak te verwerven.
De Paus Adrianus zond de verhandelingen der kerkvergadering van Nicea in eene gebrekkige latijnsche vertaling aan keizer Karei , met verzoek de besluiten der vergadering aan de bisschoppen zijns rijks voor te leggen. Maar de bisschoppen weigerden dezelve aan te nemen. Zulks gebeurde nogmaals in 't jaar 794 op de vergadering van Frankfort , waarheen zich een groot aantal Frankische bisschoppen begeven hadden. De oorzaak dezer weigering lag in de gebreken der ingezon-dene latijnsche vertaling , welke tot velerlei misverstand had aanleiding gegeven. Zoo stond er bij voorbeeld het woord aanbidden in plaais van vereeren. Dat overigens in dit geval geen verschil van leering tusschen het Oosten en het Westen plaais had,, blijkt uitliet wederleggingsschrift der bisschoppen , hetwjelk het gebruik der beelden-, als ook derzelver vereering, aanerkende. Niet minder blijkt deze overeenstemming daaruit, dat na, als vóór gemeld voorval , de vereering der beelden in beide kerken feitelijk op gelijke wijze tot op de tijden der kerkscheiding is blijven voort-beslaan.
Wij kunnen van het beknopt overzigt dezer 1 alrijke dwaalleeren niet scheiden , zonder er eene laatste bemerking aan toe te voegen. Gedurende vijf volle eeuwen hebben wij de Kerk zien bloot staan aan de aanvallen van den geest der leugen : veelsoortige ketterijen , door de sluwste vernuften
— 103 —
, uitgedacht, met een wijdschen omhaal van schijn-
i- geleerdheid verdedigd, door menigvuldige patriarken
n en bisschoppen voorgestaan, door de invloedrijke
magt en vaak door 't zwaard der wereldsche keizers - in bescherming genomen, hebben niet nagelaten nu
met list, dan met geweld de Kerk aan te randen, e ten einde de haar toevertrouwde waarheid op het
een of ander punt te verminken en ziet: ongeschon-r den heeft de Kerk den schat der goddelijke open-
e baring bewaard, zonder er het kleinste deeltje van
k te laten verloren gaan, zonder ook slechts een haar
ri breed .links of regts af te wijken, zonder ooit der
i waarheid de minste afbreuk te doen, al was het
3 maar door het plooijen van een enkel woord, om
i aan de magtigen dezer aarde, of aan eigene kerk
voogden te gelieven Kan er een treffender bewijs l gevonden worden van den bijstand des 11. Geestes,
die, volgens de belofte van Christus, niet ophoudt de Kerk en haar zigtbaar Opperhoofd te midden der hevigste stormen te leiden en te bestieren, opdat i zij tot aan 't einde der eeuwen de onfeilbare leer-
[ meesteresse blijve van alle volken der aarde.
De Kerkvaders van het tweede tijdvak.
Tot afwering der gemelde dwaalleeren verhieven zich uitslekende mannen deels in de Grieksche, deels in de Lalijnsche Kerk. De voornaamste hunner zullen wij hier opnoemen.
In de Grieksche Kerk:
1. De H. Athanasius, patriark van Alexandrië, geboren in het begin der vierde eeuw. Aan eene uitstekende, schitterende welsprekendheid en vast-gaande redeneerkunde paarde hij een diep godsdienstig gevoel, en was door deze hoedanigheden bijzonder geschikt om in den Ariaanschen strijd een
— 104 —
krachtig werktuig in de handen der Voorzienigheid te wezen. Bij monde en bij schrifte trad hij als kloeke verdediger op der H. Drieëenheid en der Godheid van Christus. Maar ook aarzelde hij niet zich aan de grootste onheilen bloot te stellen en zich de zwaarste opofferingen te getroosten om zijne harde taak te voltrekken. Vijf maal werd hij in ballingschap gezonden, waarin hij 29 jaren doorbragt; hij stierf te Alexandrië in 'tjaar 373.
2. De H. Basilius-de-Groote, geboren in 'tjaar 329 te Cesarea in Kappadocië, werd naderhand bisschop dezer stad. Hij bezielde zijne buitengewone geleerdheid met eene warme godsvrucht; zijn moed in den strijd tegen het Arianisme was onwrikbaar. Zijne schriften zijn diep doordacht en in een verheven stijl ingekleed. Hij stierf in 'tjaar 379.
3. De H. Gregorius van Nyssa, insgelijks uit Kappadocië, en broeder des evengenoemden Basilius, schittert als ijverige verdediger der geloofsbelijdenis van Nicea en als een groot redenaar. Hij stierf als bisschop zijner geboortestad tegen 't einde der vierde eeuw.
4. De H. Gregorius van Nazianzen, mede uit Kappadocië , boezemvriend van Basilius, prijkt eveneens als een krachtig tegenstander der Arianen en een steun des geloofs te midden der grenzelooze verwarring dier tijden. Hij stierf ten jare 390, vele schriften nalatende.
5. De H. Joannes Chrysostomus, vooreerst priester in zijne geboortestad, Antiochië, en naderhand patriark van Gonstantinopel, veredelde zijne buitengewone geestesgaven door zijn onberispelijken levenswandel. Zijne vurige en kernvolle welsprekendheid verwierf hem den bijnaam van Chrysostomus (gulden mond), dien hij sedert iö eeuwen onbetwist in de geheele Kerk voert. Zijn ijver voor de waarheid berokkende hem evenwel veel rampspoed. De ijdele, gebied-
zuchtige en trotsche keizerin, Eudoxia, zocht hem in 't verderf te storten, wijl hij aan hare aanmatigingen in kerkelijke zaken vrijmoedig wederstand had geboden. Theophilus, bisschop van Alexandrië, gezworen vijand van Chrysostomus, stond de keizerin in haren toeleg ten dienst. Hij noodigde Chrysostomus naar Chalcedonië tot eene vergadering uit en ontzette hem om de nietigste redenen van zijne bediening. De keizer Arkadius voltrok dit onregt-vaardig oordeel en zond Chrysostomus in ballingschap. Maar eene aardbeving, welke Constantinopel hevig schokte, en door het gansche volk als eene straf des Hemels werd aangezien voor den, hun heiligen bisschop, aangedanen smaad, bewerkte zijne terugroeping. Hij genoot echter niet lang het geluk onder zijn volk te verwijlen: de kuiperijen der wraakzuchtige keizerin, die zich door een zijner preken beleedigd voeide, wierpen hem andermaal in ballingschap. Na onbeschrijflijk lijden verduurd te hebben, stierf hij als balling, in 't jaar 407, in den ouderdom van GO jaren.
In de Latijnsche Kerk:
1. De H. Amhrosius, zoon van een Romeinschen stedehouder van Gallië, werd te Trier in 't jaar 340 geboren. Na den dood zijns vaders begaf hij zich naar Rome, alwaar hij zich weldra door zijne uitstekende hoedanigheden en zijn edel hart groot aanzien verwierf. Rij het overlijden van den bisschop van Milaan rezen te dezer stede, wegens de keuze van een nieuwen kerkvoogd, hevige geschillen tus-schen de Katholieken en de Arianen. Ambrosius, in zijne hoedanigheid van stadhouder, beklom den kansel om het volk tot orde te vermanen. Eensklaps verhief zich uit het midden des volks de stem van een kind : Ambrosius zal onze bisschop wezen, en aanstonds stemde de opgetogene menigte met des kindes keuze overeen. Ambrosius werd tot bisschop
— 106 —
gekozen, hoezeer hij er zich ook tegen verzette, en ma;
schoon hij toenmaals nog maar Katechumeen was. nan
Hij werd door een katholieken bisschop gedoopt en het
vervolgens gewijd. Als bisschop werkte hij, onder smi
de hagchelijkste omstandigheden, met eenen waarlijk ziel
apostólischen geest. Üyk den grooten dezer wereld zon
verkondde hij openlijk de waarheid. Keizer Theodo- zijr
sius had, wegens den moord, dien de inwoners van fee
Thessalonica op velen zijner ambtenaren gepleegd Do
hadden, een overgroot getal dezer opstandelingen ke(
laten ter dood brengen. Als de keizer kort daarna lee
de kerk te Milaan wilde bezoeken, trad hem Ambro- pel sius op den drempel met de volgende woorden te
gemoet: «Een mensch, die van bloed druipt, heetl he
geen deel in het Allerheiligste.quot; De keizer eerbie- ev
ciigde het woord zijns bisschops en onderwierp zich na
ooimoedig aan eene langdurige, openbare boetple- de
ging. Ambrosius, die zich ook door zijne rijke na
schriften in de Kerk zeer verdienstig heeft gemaakt, toi
stierf in 't jaar 397, na gedurende 22 jaren de bis- nü
schoppelijke waardigheid bekleed te hebben. va
2. De ƒƒ. Augustinus, de grootste leeraar der Wester- sc
sche Kerk, werd geboren te Tagaste in Numidië, in g(
het jaar 354. Zijne moeder, de H. Monica, had reeds dc
vroegtijdig het zaad der katholieke leer in zijn hart h(
neêrgelegd; dit zaad moest zich echter eerst later te
ontwikkelen en overvloedige vruchten voortbrengen. A
Zijn geest kwam snel tot rijpheid, maar zijn hart h
verwilderde onder den drang der verfoeijelijkste it
hartstogten. Zijn dorst naar waarheid voerde hem h
tot de sekte der Manicheërs; maar hunne leer, waar- II
aan hij gedurende 8 jaren gehecht bleef, vermogt n
dien dorst niet te stillen. Na de spraakleer en rede- n
kunde te Tagaste, te Carthago en eindelijk te Rome z
met veel bijval te hébben onderwezen , werd hij , a in den ouderdom van ruim 30 jaren , als leeraar
der welsprekendheid , naar Milaan beroepen. Hier 1
maakte de omgang met den H. Ambrosius en voornamelijk diens predikatiën een diepen indruk op het gemoed van Augustinus, die weldra een voorsmaak van de waarheid des Christendoms in zijne ziel ontwaarde. Het gelukte hem, alhoewel niet zonder groote moeite, den twijfel gansehelijk uit zijnen geest te verbannen ; hij werd op het Paasch-feest van 't jaar 387 door den H. Ambrosius gedoopt. Door Gods genade tot een nieuw leven herboren , keerde hij naar zijne geboortestad terug , om als leek zijne dagen in stille godsvrucht en wetenschap-peiijken arbeid te slijten.quot;
Hij schreef verscheidene boeken , die zijnen naam heen en weder bekend maakten. Hij vertoefde evenwel niet lang le ïagaste, maar begaf zich naar Hippo , waar hij eene zekere zaak te verhandelen had. Hier werd hij door den bisschop Aurelius, na langen tegenstand , eerst tot priester en aldra tot medebisschop gewijd. Nu kende zijn onvermoeide ijver geen ander doel meer, dan de eer van God en de verheerlijking zijner Kerk. Als bisschop leefde hij met zijne geestelijken in huiselijke gemeenschap; hij maakte het zich ten pligt zelve de aanstaande geestelijken in de wetenschap en tot het zielenambt te vormen ; zijn ijver voor het geestelijk welzijn zijner onderhoorigen was onuitputbaar. Al wat hij vermogt te bezuinigen , gebruikte hij tot het bouwen van kerken én het verzorgen der armen; ook droeg hij zeer veel tot bevordering van het kloosterleven bij. Hij stierf als bisschop van Hippo in 't jaar 430. Zijne talrijke schriften ademen den reinsten geest der Christelijke liefde , en munten uit door diepzinnigheid en geleerdheid ; zij zijn in de geheele Kerk verspreid , en stichten nog aanhoudend het grootste nut.
3. De H. Hieronyrnus, geboren te Stridon in Dalmatië, in 't jaar 331 , bragt zijne jeugd te Rome
* 1
— 408 —
door, alwaar hij zich op de wetenschappen en schoone kunsten toeleide, maar zich tevens tot zekere hoogte door de aanlokselen der wereld liet verleiden. Doch weldra overtuigde hij zich van de ij delheid aller dingen buiten Christus , versmaadde nu alle aardsche vreugde , en begaf zich naar de woestijn van Chalcis in Syrië , om er als kluizenaar verscheidene jaren in harde verstervingen door te brengen. In 'tjaar 378 verliet hij dit verblijf, werd te Antiochië priester gewijd , en begaf zich daarop naar Constantinopel , ten tijde dat de H. Gregorius Nazianzenus in deze stad vertoefde. Naderhand keerde hij naar Rome terug , en ontving van Paus Damasus de opdragt eene 'nieuwe Latijn-sche uitgave van het Nieuw-Testament te bewerken. Na den quot;dood van dezen Paus ruilde Hieronymus het onrustige leven der hoofdstad met de kloostercelle. Hij nam zijne wijk in de omstreken van Bethlehem om er zich in afgezonderde eenzaamheid met het opstellen van geleerde geschriften , die zijnen naam vereeuwigd hebben , tot den dood toe bezig te houden. Bijzonderlijk heeft hij zich door zijne ervarenheid in de Oostersche taien en zijne verbetering der . Latijnsche vertaling des Bijbels in de Kerk zeer verdienstig gemaakt. Zijne schriften munten uit, zoowel door kernvolle gedachten , als door reine en krachtige tale.
4. De H. Leo I , de Groote bijgenaamd , beklom den pauselijken Stoel in 440 en bestierde de Kerk met kracht en wijsheid tot 461. Twee maal redde hij alleen , door zijne persoonlijke waardigheid , de stad Rome ; eerst uitde magt van Ati.ila , koning der Hunnen , bijgenaamd de geesel Gods , en iets later toen Genseric , koning der Vandalen, ze met een volkomen ondergang bedreigde. De naam van Paus Leo schittert met eere te midden der twisten aangestookt door de Manicheërs , de
Pelagianen en voornamelijk door de Monophysiten.
S. De H. Gregorius I, insgelijks de Groote bijgenaamd (590—604) , heeft in de moeijelijkste tijden de Kerk bestierd. Hij legde in 't Oosten en in 't Westen , als beschermer en bevorderaar des geloofs en als heilige ijvsraar voor de kerkelijke tucht, eene onvermoeide werkzaamheid aan den dag. Te midden dezer uitgestrekte apostolische bekommernissen wijdde hij nog eene bijzondere zorg aan de verbetering van den kerkzang : hij verzamelde de in gebruik zijnde liederen en melodiën, voegde er nieuwe bij en regelde het gansche volgens den tijdkring der feestdagen. Deze Greyoriaansche zang werd allengs in de gansche Latijnsche kerk ingevoerd. Ofschoon met bezigheden overladen en door ligcha-melijke smarten ter neer gedrukt, vond hij nog den tijd om een groot aantal theologische schriften in plicht te geven, welke op de toenmalige en latere tijden een zegenrijken invloed uitoefenden. Hij was de eerste der Pausen, die zich de nederige benaming van ^Dienaar der dienaren Godsquot; bijlegde.
--HS-H-
TWEEDE AFDEELING.
INRIGT1NC DER KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
Terugblik op de in- en uitwendige ontwikkeling der Kerk.
De Kerk had de grondtrekken harer inrigting van Christus zeiven ontvangen, met de opdragt dezelve in den loop der tijden te ontwikkelen. Deze ontwikkeling trad reeds in het eerste tijdvak, alhoewel slechts langzaam, te voorschijn. De Kerk, die toen-
— 110 —
maals onder den aanhoudenden druk der vervolgingen zuchtte, moest in de eerste plaats voor haar zelfbehoud zorg dragen; overigens werd hare inwendige eenheid niet merkelijk gestoord, omdat de geloovigen de overgeërfde leer in gemoede nakwamen. Er deden zich bijgevolg geene gevallen op, die tot eene krachtiger tentoonstelling van de eenheid der Kerk konden aanleiding geven. Ook kon de Kerk in het eerste tijdvak in geene bepaalde betrekkingen treden met den Staat, wijl zij door dezen niet was aaner-kend, maar veeleer vervolgd, of hoogstens toegelaten. Anders was het met haar gelegen in het tweede tijdvak. Onder Constantijn werd de katholieke godsdienst de Staatsgodsdienst, de Kerk verkreeg eene volkomen vrijheid, en kon zich derhalve zoowel in- als uitwendig ontwikkelen.
1. Betreffende de inwendige ontwikkeling der Kerk moet vooreerst bemerkt worden, dat de werking van het door Christus aangesteld Opperhoofd steeds meer en meer op den voorgrond treedt, naarmate de dwaalleeren, welke gedurende dit tijdvak ontstonden, meermalen zijne tusschenkomst vorderden. De door 'tArianisme onderdrukte bisschoppen riepen den Paus van Rome, als den hoogsten beschermheer in de Kerk, om hulp aan; elk bedenkelijke twijfel werd hem ter beslissing voorgelegd; de leiding der algemeene kerkvergaderingen, onder zijn of zijner afgezanten voorzitterschap, werd hem zonder tegenspraak toegekend; de in geloofszaken genomen besluiten erlangden door zijne goedkeuring volle kracht en algemeen gezag. De Paus was de zigtbare vertegenwoordiger der kerkelijke eenheid; elk bisschop moest met hem in gemeenschap staan. De ketters zeiven, gelijk Nestorius en Eutyches, erkenden het primaatschap van den Paus van Rome, doordien zij zijne goedkeuring voor hunne dwaalleeren zochten in te winnen.
Gelijk de bisschoppen met het kerkelijk Opperhoofd in de innigste betrekking stonden, zoo waren diezelfde bisschoppen met de kerkgemeenten hunner bisdommen op het engste verbonden. Aan het hoofd van elk dezer kerkgemeenten stond een priester, die de tot hare leiding noodige magt van den bisschop had ontvangen.
Zoodanig was dan de inwendige inrigting der Kerk. Ieder geloovige stond met zijnen bisschop, en ieder bisschop met den opperbisschop, den Paus van Rome, in innig verband.
Ten opzigte der keuze bestond het oorspronkelijk gebruikt nog voort, volgens 'twelk de bisschoppen door de bisschoppen, met raadpleging der overige priesters en onder deelname des volks, gekozen werden. De verkozen bisschop werd door den Paus of dooi' den Metropolitaan, krachtens pauselijk gezag, in zijne nieuwe waardigheid bevestigd.
2. Aangaande de ontwikkeling der Kerk naar buiten valt in de eerste plaats op te merken, dat in dit tijdvak de Kerk tegenover den Staat met vrijheid en zelfstandigheid optreedt. Ook in het voorafgaande tijdvak ontbrak het haar niet aan vrije zelfstandigheid ; deze echter werd toenmaals door den druk der tijdsomstandigheden veelvoudig gestoord; terwijl de Kerk thans, daar zij door den Staat was aanerkend, onverhinderd hare vrije werking mogt ten toon spreiden. De betrekking tusschen Kerk en Staat was eene vriendschappelijke: de Staat verleende zijne wereldlijke bescherming aan de Kerk, welke van haren kant het welzijn van den Staat bevorderde, daar zij het den volken tot pligt maakte de staatswetten te eerbiedigen en na te komen. Het regt van een vrij en wettelijk bestaan, hetwelk toenmaals de Kerk ten deele viel, sloot nog andere regten in zich op: als eigendomsregt, vrijstelling der geestelijken van per-soneele staatsdiensten, bestaan van een afzonderlijk
— 412 —
regtswezen voor de geestelijken, regterlijke magt De
in burgerlijke regtszaken, in geval zich geestelijken ong
of leeken aan de bisschoppen wendden, enz. en
4de
ker
Het celibaat. dei:
hoi
De ongehuwde staat der geestelijken is niet door I
eene goddelijke, maar door eene kerkelijke wet op
vereischt. Onder de Apostelen was Petrus alleen ge- vul
huwd; althans gewaagt de geschiedenis niets van dien vol
aard nopens de overige Apostelen; van Paulus en dat
Joannes wordt uitdrukkelijk vermeld, dat zijlot den het
dood toe in den maagdelijken staat volhard* ebben. dei
De Apostelen vergden van hunne opvolgers in het afs
episkopaat een vast geloof, grondige kundigheden, eei
bekwaamheid tot onderwijzen, en vooral een onge- zij
schonden levenswandel. Ongehuwde mannen, met dei
deze hoedanigheden versierd, waren toenmaals niet de
in genoegzaam getal voorhanden, weshalve men ook st?
gehuwde mannen in het priesterschap opnam; dezen pr
moesten nogtans slechts één maal gehuwd wezen. w(
Eveneens ging men na de Apostolische tijden te tir
werk. Men koos bij voorkeur ongehuwde mannen; on
slechts in val van nood nam men ook gehuwde op, de
en dan nog maar dusdanigen, die nog in het eerste hi
huwelijk leefden, en beloofden na den dood hunner ve
echtgenoote ongehuwd te blijven. Zoo werd de ech- bc telooze staat in het priesterdom hoe langer, zoo algemeener. En hoe kon dit ook anders! Immers,
van de vroegste tijden des Christendoms stond het echteloos leven in 't algemeen, en de maagdelijke zuiverheid in 't bijzonder, in zeer groot aanzien;
en daar om deze reden vele Chistenen den echte- tc
loozen staat verkozen, konden de geestelijken voor- ir zeker niet met hun voorbeeld te achter blijven.
— 113 —
gt De Kerk streefde er dan onophoudelijk naar slechts 3n ongehuwde bisschoppen en priesters aan te stellen ; en zij bereikte eindelijk haar doel op het einde der 4de eeuw , ton tijde van Hieronymus en Epiphanius. Van toen af telt het priesterlijk celibaat onder de kerkelijke instellingen. De latere kerkelijke verordeningen dienden slechts om hetzelve in stand te houden.
Dr Hier zij de vraag beantwoord , waarom de Kerk
et op de instelling van 't priester-celibaat zoo zorg-3- vuldig heeft aangedrongen ? Daartoe bestonden de ;n volgende beweegredenen: Vooreerst wil de Kerk in dat de priester , wien de heiligste handelingen , m het opdragen van het H. Misoffer en de bediening i. der Sakramenten zijn toevertrouwd , door vrijwillig 3t afstand te doen van den huwelijken staat, naar i, eene hoogere volmaaktheid streve. Vervolgens wil zij dat de priester zich geheel en al , met onver-ït deelde zorg , aan zijne ambtspligten toewijde. Ein-;t delijk wil zij door het celibaat den geestelijken k stand van de leeken onafhankelijk maken. De n priester trouwens, door familiebanden aan de wereld geketend , zoude zich menigvuldige verplig-e tingen op den hals halen , maar al te zeer geschikt ; om de waardigheid van zijnen slaat te verlagen , i, de werking van zijnen roep te belemmeren en hem e hinderlijk te zijn om de waarheid openlijk te r verkondigen en de belangen der godsdienst naar behooren voor te staan.
t Het kloosterleven.
; Het kloosterleven , 't welk in dit tweede tijdvak
tot rijpheid kwam , is eene instelling, die uit het innigste wezen des Christendoms voortspruit, en
— 414 —
als deszelfs bloem behoort beschouwd te worden ; het Christendom zoekt immers den mensch door zelfverloochening en versterving tot godsdienstige en zedelijke volkomenheid te leiden. Elk Christen, die zich van de banden dezer aarde los maakt om ongehinderd voor eene hoogere wereld te kunnen leven , mag , in den wijdsten zin des woords , tot den kloosterstand gerekend worden, en in dezen zin loopt de opkomst van dezen stand met de opkomst des Christendoms zamen. Maar bovendien leefden er reeds vroegtijdig volmaakte zielen, die om Christus' wil van haren eigendom afstand deden, den echteloozen staat verkozen en zich de noodige levensbehoeften door handarbeid verschaften. Schoon zij de geloften dei-latere monniken nog niet kenden , hebben zij niettemin den grond gelegd tot het eigenlijk kloosterleven. Egypte telde een aantal Christenen , die steden en dorpen verlieten en de afgelegene woestijn tot verblijfplaats uitkozen. Dezen droegen den naam van Eremiten , Anachoreten, of ook Monniken.
De II. Antonius moet als de stichter van het kloosterleven beschouwd worden. liij werd te Koma , een dorp van Opper-Egypte , uit' aanzienlijke ouders geboren. Toen hij eens de woorden des Heeren ; «Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen , verkoop wat gij hebt, en geef het den armenquot; hoorde voorlezen , werd hij zoodanig door dezelve getroffen , dat hij al zijne goederen aan de armen uitdeelde en zich terug trok , in eene afgelegen woestijn , alwaar hij zich met aanhoudend gebed en met handarbeid onledig hield. Zoat en brood was zijne spijs, een dronk waters leschte zijn dorst, eene stroomat en dikwijls de bloote aarde diende hem tot legerstede. De roep van zijn heilig leven voerde een groot aantal Christenen tot hem in de woestijn ; Antonius vervulde hun hart
f
met geestelijken troost of heelde wonderbaar hunne gebreken. Zijn voorbeeld spoorde vele Christenen tot navolging aan , zoodat het afgescheiden leven zich in Egypte meer en meer uitbreidde. Antonius stierf in 356 , in den ouderdom van 105 jaren.
Een leerling van Antonius , met name Pachomius, die op een eiland des Nijls in Opper-Egypte zijn verblijf hield, vereenigde de Eremiten , welke tot dusverre afzonderlijk geleefd hadden , in geregelde genootschappen , en werd zoodoende de stichter van het eigenlijk kloosterleven. Zoo ont-stonde de zoogenaamde Cmnohia of momsteria , in dewelke slechts beproefde mannen werden opgenomen. Zij hielden zich met handarbeid bezig , leefden van de voortbrengselen der aarde en gaven het overtollige aan de armen. Hunne gebeden verrigtten zij gemeenschappelijk 's avonds enquot; 's mid-dernachts. De H. Communie werd hun doorgaans uit de nabijliggende stad gebragt , dewijl zich aanvankelijk slechts weinige priesters onder hen bevonden. Pachomius stichtte in 't geheel 9 kloosters , welke door 9000 Eremiten , die gezamenlijk onder zijn opzigt stonden , bewoond werden. Hij is ook de stichter der Nonnenkloosters.
De H. II Har ion , uit Tabatha bij Gaza geboortig, mede een leerling van Antonius , verplantte het kloosterleven naar Palestina. Van hier drong het verder in de Oostersche gewesten door en werd overal zeer gunstig opgenomen. Het werd bijzonderlijk opgeluisterd door den H. Basil lus , die de liefde der wetenschappen bij de monniken wist op te wekken.
Het kloosterleven vond aanvankelijk weinig bijval in het Westen. Het was de H. Athanasius , die er het eerst den kloosterzin gaande maakte , toen hij wegens de vervolgingen der Arianen naar Rome gekomen was. Het schoot wortel in
Italië , en verbreidde zich vervolgens naai' Frankrijk , waar het door den H. Martinus, bisschop van Tours en Joannes Cassianus , abt van een klooster te Marseille , die beiden in 't begin dei-vijfde eeuw geleefd hebben, bijzonderlijk bevorderd werd. Te dezer tijd werd ook het beroemde klooster van het eiland Lerina gegrond , hetwelk tegen de naderhand indringende barbaarschheid een hechten dam opwierp , omdat het vroomheid met wetenschap paarde.
Van Italië verspreidde het kloosterleven zich verders naar Numidië, waar het door den H. Augus-tinus in bescherming werd genomen, en van daar naar Spanje. In Engeland bevond het zich reeds tegen het einde der eeuw.
In het Westen kreeg het kloosterleven eene nieuwe inrigting van den li. Benecliktus , in 'tjaar 480 te Nursia in Umbrië geboren, en te Rome opgevoed. In het jaar 529 stichtte hij een klooster in een oud slot , gelegen op een berg van Campanië , Monte Cassino genoemd. Hij stelde een regel op , die tot onbeperkte gehoorzaamheid jegens den abt en bestendig verblijf in het klooster verpligtte ; voorts werden buiten den bidtijd aan een elk volgens bekwaamheid veelsoortige bezigheden aangewezen , als : handarbeid , onderrigting der jeugd , afschrijving van boeken , enz. De nieuwe leden moesten daarenboven een proefjaar ondergaan , en zij die de proef behoorlijk onderstonden , verpligtten zich door eene plegtige gelofte tot onderhouding van den voorgeschréven regel. De regel van Benedictus werd door schier alle kloosters van het Westen aangenomen.
Het kloosterleven is een zegen voor 't mensch-dom , mits het met waren ijver tot zijn doel streve. Het is eene voortdurende , maar feitelijke prediking der verhevenste deugden, welke de Hei-
— 117 —
hndhier op aarde door woord en voorbeeld geleerd heefU clëi' vrijwillige armoede, der kuischheid, der gehoorzaamheid; en deze prediking treft, roert het hart, en brengt zelfs den ligtzinnigen wereldling tot ernstige gedachten; want iets onbeschrijfelijk groots ligt er in het besluit van een mensch die, om de toekomende wereld te winnen, de tegenwoordige met al hare aanlokkelijkheden onder de voeten treedt, en zich in eene arme cel opsluit om, door een beschouwend en Gode toegewijd leven, eene volkome^, zegepraal over de zinnelijke driften te behalen.jj Maar de kloostergenootschappen verbreidden rïm[ hloot door goede voorbeelden en godvruchtige gebeden het rijk van Christus, zij oefenden tevens een heilzamen invloed uit door de de kerkelijke wetenschap, die zij in hoogen graad bezaten en in ruime mate verspreidden. De grootste mannen dier tijden waren in de kloosters gevormd, zoozeer zelfs dat men sedert het midden der 4de eeuw haast geen uitstekend leeraar der Kerk meer aantreft, die niet aan de monniken zijne vorminsc te ^-danken heeft.
' ^ .--'Buitendien hebben de kloosters nog tijdelijke zegeningen over de wereld verspreid; zij zijn het die'de uitrei oeid, moerassen uitgedroogd, woeste streken ontgonnen en, zoo doende, eene onmetelijke uitgestrektheid van barre woestenijen in vruchtbare velden herschapen hebben.
Ten slotte dient hier aangemerkt te worden dat de kloosterstand, met het Christendom innig verbonden zijnde, ook met hetzelve door alle eeuwen heen tot op den huidigen dag voortleeft , alhoewel in afwisselende vormen. Twee zaken trouwens moeten hier onderscheiden worden, te weten: de geest en de vorm. De geest, die het kloosterleven doordringt, blijft dezelfde als die zijn eersten stichter bezielde: de geest van gehoorzaamheid en .
en van opofferende liefde; de vorm is de regel zelf, welke het gemeenschappelijk leven der kloosters ordent. Gene is doel, deze middel; gene mag niet veranderen, deze is veranderlijk volgens de tijdsomstandigheden. Overigens moet men de monnikorden zorgvuldig van de Kerk onderscheiden: deze is eene goddelijke instelling, die eeuwig is en onveranderlijk; de monnik-orden integendeel zijn van menschelijken oorsprong en derhalve aan verandering en ontbinding onderhevig.
Uit het gezegde blijkt tevens, dat slechts onwetende of kwaadwillige menschen het kloosterleven als een treurige overspanning des geestes beschouwen kunnen; zulke lieden weten noch het verhevene voordeel der christelijke volmaaktheid, noch de gestichten, waar deze aangekweekt en beoefend wordt, naar waarde te schatten.
—M-ïï-i-—
DERDE AFDEELING.
EEREDIENST DEK KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
Het H. Misoffer en de HU. Sakramenten.
Het H. Misoffer werd over het algemeen op dezelfde wijze als vroeger opgedragen. Dat deze heilige handeling met de tegenwoordige overeenstemt , blijkt uit de liturgiën van dat tijdvak , nog thans den naam dragende van de stichters der kerken, waarin zij gebruikt werden (zooals de liturgie van den H. Jacobus, van den H. Marcus); of van
— 119 —
beroemde bisschoppen , die zich van dezelve bedienden (zooals de liturgie van den H. Chrysostomus, van den II. Basilius).
De Katechumenen , die alleen in de eerste helft der H. Mis durfden aanwezig zijn , waren in drie klassen verdeeld :
1. De Hoorenden, die slechts bij het begin der H. Mis tegenwoordig waren en het voorlezen der H. Schrift en de preek aanhoorden.
2. De Knielenden, die ook nog bij de daaraanvolgende gebeden tegenwoordig bleven en knielend den zegen des bisschops ontvingen.
3. De Beproefden , die reeds genoegzaam onderwezen en tot het ontvangen des doopsels op het eerstvolgend plegtig hoogtijd waren aangenomen. — Vroeger doopte men op iedere passende plaats, maar in dit tijdvak bestonden daarvoor bijzondere gebouwen , Baptisterien genoemd.
Het ontvangen der H. Communie slechts onder ééne gedaante werd hoe langer hoe meer gebruikelijk. De reeds vroeger ingevoerde gewoonte van de H. Communie nuchter te ontvangen werd in het begin van dit tijdvak tot wet verheven , deels om misbruiken te verhoeden, deels om de waardigheid van t Sakrament aan te duiden , hetwelk , als eene bovennatuurlijke spijze, vóór elke aardsche moet genoten worden.
De boetetucht werd meer naar behooren geregeld. Zelfs de grooten der aarde konden zich aan dezelve niet onttrekken, zooals wij daarvan een voorbeeld in Theodosius hebben aangetroffen, die zich aan de openbare boetpleging had moeten onderwerpen en zijn keizerlijk gewaad met het ootmoedig kleed eens boetelings gewillig verruild had. Edoch werd het naderhand , wegens de talrijke bekceringen der heidenen tot de Kerk , den bisschoppen onmogelijk de boetetucht behoorlijk te handhaven : zij
— 120 —
konden trouwens het zedelijk, gedrag van ieder persoon in 't bijzonder niet meer genoegzaam nagaan.
Het H. Oliesel werd zooals vroeger toegediend. Het Huwelijk werd door de priesters met zekere ceremoniën ingezegend.
De bisschoppen dienden , volgens oud gebruik , de priesterwijding toe onder gebed en oplegging der handen.
De II. Tijden , plaatsen en gebruiken.
1. Gedurende dit tijdvak werd de feestkring uitgebreid door de invoering van het feest der Hemelvaart van Christus op den 40stcn dag na Paschen ; van het feest, der Besnijdenis op den 1 Januarij , hetwelk 't losbandig nieuwjaarsfeest der Romeinen verving; van het feest der Opoffering in den tempel, en eindelijk van het feest, van O. L. V. Boodschap, op den 23 Maart. — insgelijks werden de feestdagen der Martelaren en andere Heiligen vermenigvuldigd. Het feest van den H. Stephanus en dat der Onnoozele kinderen werden bij het H. Kerstfeest gevoegd. — De sterfdag der Apostelen Petrus en Paulus werd op den 29quot; Junij bijzonderlijk te Rome, de geboortedag van den H. Joannes den Dooper op den 24 Junij gevierd. Het feest van Allerheiligen had in de Grieksche Kerk, toen als heden, op den Zondag na Pinkster, in de Latijnsche op den 1 November plaats. — Het kerkelijk jaar, dat vroeger met Paschen een aanvang nam, begon nu met den Advent.
2. In dit tijdvak verhieven zich vele prachtvolle kerken. Keizer Constantijn bouwde onder anderen eene kerk op het graf des Zaligmakers en de Apostelkerk te Constantinopel; zijne moeder Helena stichtte eene kerk op de geboorteplaats des Ilcilamls
— 121 —
en eene andere op den Olijfberg, van waar onze Verlosser ten Hemel was geklommen. Al deze kerken waren met ongemeenen luister gesierd. Tevens werden openbare regtsgebouwen, Basiliken genoemd, en heiden-sche tempels tot kerken hervormd. De kerken waren langwerpig en hadden de gedaante van een schip. Van binnen waren zij in drie hoofdafdeelingen gescheiden: het voorportaal, waarin de Katechume-nen en de boetelingen moesten verwijlen; het schip of middendeel, waar de geloovigen verzamelden; en het koor of heiligdom, dat door een voorhangsel en traliewerk van het overige der kerk was afgezonderd, en het altaar, den troon des bisschops en de zetels der geestelijken bevatte. Vóór het altaar was eene verheven plaats ten dienste der zangers; ter zijde stond een kansel, die tot het voorlezen der H. Schrift en 't prediken bestemd was. Bij den ingang der kerk bevond zich een vat met gewijd water. De wanden der kerk waren met stichtend schilderwerk versierd, daar thans de vereering der beelden geen vrees meer kon inboezemen voor afval tot de heidensche afgodendienst.
3. In dit tijdvak zag men insgelijks sierlijk, gouden en zilveren vaatwerk, alsmede prachtvolle priestergewaden in de kerken prijken, voornamelijk ten gevolge der milddadige giften van keizer Constantijn. De eenvoudige homiliën der vroegere lijden verhieven zich tot heerlijke redevoeringen. De vereering der relikwiën nam meer en meer toe; het gezegend hout van hel 11. Kruis, door de H. Helena, moeder van Constaniiju, gevonden, was het voorwerp eener heel bijzondere vereering. Ook werden reeds op hel einde der 4lt;le eeuw bedevaarten naar het Heilig Land gehoudep. De kerkzang, door aanstelling van kerkzangers en zamenstelling van nieuwe kerkliederen bevorderd, ruischte in nog verhevener toonen hemelwaarts.
— 124 —
néergeknielcl, nam eensklaps Paus Leo III eene kostbare kroon, en plaatste ze statig op het hoofd van den verrasten vorst, terwijl hij met luider stemme uitliep : «Leve Karei, de verheven en vreedzame Keizer der Romeinen!quot; De ontelbare menigte, die van deze plegtigbeid getuige was, herhaalde opgetogen de woorden des Pausen, en driemaal weergalmde de
7 c?
tempel van den jubelenden kreet; »Leve Karei, de verheven en vreedzame Keizer der Romeinen !quot; Deze krooning werd nog verheerlijkt door de zalving, welke onmiddelijk daarop door den Paus werd toegediend. Door deze plegtigbeid werden Karei en zijne opvolgers, de Duitsche Keizers, als wereldlijke beschermbeeren der katholieke Kerk, boven de overige Christen vorsten verheven. De Paus huldigde den Keizer als wereldrijk opperhoofd der Christenheid , terwijl de Keizer van zijne zijde den Paus als het geestelijk opperhoofd dierzelfde Christenheid vereerde. Zoo werden deze beide hoogste magten innig met elkander verbonden, doch ook tevens, als van elkander onderscheiden, aanerkend. Deze Romeinsche keizerskroon met het daaraan verbonden beschermambt bleef gedurende meer dan 1000 jaren een voorregt der Duitsche Keizers; maar de» Pausen was uitsluitend de toekennine- er van voorbehouden.
Verspreiding des Christendoms in het noordelijk Europa.
Bij de noordelijke volken van Europa vond het Christendom ingang in het begin der 9de eeuw. In vroegere tijden had het Christendom zich van de lagere volksklassen opwaarts tot de hoogere een weg gebaand; maar in de noordelijke gewesten volgde bet eene meestal tegenovergestelde rigting: bier waren bet de vorsten, die 't eerst het Christen-
125
dom aannamen om het vervolgens hunnen onderdanen mede te deelen.
Lodewijk-de- Vrome, zoon van Karel-den-Groote, die over het gansche grondgebied, dat zich van de Eider tot den Tiber en van de Elbe tot den Ebro uitstrekte, zijns vaders schepter voerde, was even zoo ijverig als deze om de verspreiding van het Christendom bemoeid. Toen Harald, koning van Jutland , uit zijn rijk was verjaagd en zijn toevlugt tot Lodewijk genomen had, bood deze hem zijne huJp aan, onder voorwaarde dat de koning don doop zou ontvangen, en katholieke geloofverkondigers in zijnen staat medenemen. Harald nam de voorwaarde aan, en zoo kwam Anscharius, een geleerd monnik uit Gorvey, als missionaris naar de noordelijke gewesten, waar hij het Christendom aanmerkelijk verspreidde. In 't jaar 831 naar Duitschland teruggekeerd, werd deze ijverige geloofsbode, onder nadere goedkeuring van Paus Cregorius IV, op den toeu door den keizer gestichten aartsbisschoppelijken zetel van Hamburg verheven, van waar hij, lot zijnen dood toe, vele bekeeringsreizen naar het Noorden ondernam. Hij stichtte de kerken van Jutlanden Sleeswijk, en verkondigde de leer des heils in Denemarken en Zweden; hier stiet hij echter op hinderpalen, welke eerst later uit den weg werden geruimd. Iets dergelijks had plaats in Noorwegen, waarheen het Christendom in de 9de eeuw uit Engeland verspreid, maar slechts in de ll'ie eeuw heerschend werd. Van Noorwegen verbreidde zich 't geloof naar IJsland en Groenland.
Verspreiding des Christendoms bij de Slaven.
De Slaafsche volkstammen bewoonden de landen, die zich tusschen de Elbe en den Don, van de Oost- tot de Adriatische zee, uitstrekken.
— 126 —
De Kroaten, tusschen de Adriatische zee en den Donau gevestigd, namen het eerst, en wel uit vrije beweging, het Christendom aan. Hun voorbeeld werd gevolgd door de Karantanen, die zich in Carin-thië, in de Krain en in Stiermark hadden gezeteld; en door de Slaven, die Dalmatië en Illyrië bewoonden. In de 9'le eeuw verkondigden twee Griek-sche monniken, de heilige gebroeders Methodius en Cyrillus, het Christendom onder de Bulgaren, die op den reeter oever van den Donau langs de Zwarte zee woonden; zij begaven zich voorts naar Mora-vië (862), alwaar zij het geloof' tot een nieuw leven opwekten, en Methodius, door Paus Adrianus II tot bisschop van Pannonië en Moravië gewijd, zijnen zetel vestigde. Van Moravië verbreidde dezelfde Methodius het Christendom in het toenmalige hertogdom Bohemen; de bekeering van dit land werd echter slechts voltooid onder de regering van den H. Wenceslaüs (936).
Nog verspreidde zich het Christendom van uit Moravië naar Silesië en naar Polen, alwaar het in 'tjaar 966 als staatsgodsdienst uitgeroepen werd.
De Wenden, die tusschen de Saaie en den Oder woonden, hebben hunne bekeering bijzonder aan Otto I te danken. Deze vorst stichtte het aartsbisdom Maagdeburg, alsmede de bisdommen Meissen, Merse-burg, Brandenburg, en andere.
Naar Rusland kwam het geloof in het midden der 40quot;quot; eeuw uit Constantinopel, waar de Groot-vorstin ülga Christen werd. Het was echter haar kleinzoon, Wladimir-de-Groote, die het Christendom werkelijk in Rusland vestigde (988); deze vorst liet de Russen troepsgewijze in den Dnieper doopen. Het eerste bisdom werd in de hoofdstad Kiew gevestigd. De bisschoppen en priesters werden hun van Constantinopel toegezonden, hetwelk oorzaak was van de innige verbinding tusschen de Russische en Griek-
— 127 —
sche kork. Door deze gemeenschap werden de Russen vroegtijdig in de scheuring getrokken, alhoewel zij nagenoeg vijftig jaren langei\dan de Grieken het oppergezag van Rome erkenden.
Omtrent 'tjaar 1000 bewerkte de H. Stephanas, eerste koning van Hongarije, dat de katholieke godsdienst in zijn land heerschend en het daardoor in den rang der beschaafde staten opgenomen werd.
Ter zelfder tijd werden ook Lijfland en Estland bekeerd; Riga verkreeg een bisschopszetel.
De Pruissen boden aan de invoering des Christen-doms een grooteren tegenstand; zij vermoordden de tot hen afgezonden missionarissen, zooals den H. Adelbert van Praag en den H. Bruno. Zij werden eerst bekeerd door de Duitsche orde, welke zich met dat doel onder hen gevestigd had (1226).
Dwaalleeren in dit tijdvak.
1. Het Adoptianisme was de eerste opmerkenswaardige dwaalleer, die sedert de volksverhuizingen in het Westen te voorschijn trad. Zij had haar ontstaan te danken aan twee Spaansche bisschoppen, Etipandus van Toledo en Felix van Urgel, die, in de voetstappen van Nestorius tredende, (sedert 790) leerden dat Christus ten aanzien zijner godheid waarlijk Gods Zoon is; maar dat Hij ten aanzien zijner mensch-heid zulks niet is dan door juluplie. ofamineming; zoodanig dat Hij, als mensch, niet wezenlijk en met der daad, maar slechts figuurlijk en met den naam de Zoon Gods zou wezen, even gelijk men van eiken mensch zegt, dat hij een zoon Gods is. Het eeuwig Woord, beweerden zij, heeft in den mensch, met wien Hij zich door de menschwording verbonden heeft, als in eenen tempel gewoond en de adoptie
— 428 —
van dezen mensch heeft plaats gehad bij den doop van Christus in den Jordaan, toen eene stem uit den hemel klonk zeggende: »Gij zijt mijn welbeminde Zoon, in u heb ik mijn behagen gesteld.quot; De Nestoriaansche leer van twee personen in Christus was alzoo in klare woorden uitgesproken, en diensvolgens het geheim der menschwording ten eenen male vernietigd. Deze dwaalleer, welke tot doel had de Mohammedanen met dit geheim te verzoenen, werd in geheel Spanje en zelfs over de Pyreneën gunstig opgenomen. Maar zij werd weldra quot;door aanzienlijke tegenstanders bestreden (onder anderen door den reeds genoemden Alcuïnus, den grootsten godgeleerde van zijnen tijd), die met even zoo veel geleerdheid als diepzinnigheid bewezen, dat de H. Schrift en de Kerk slechts één en onscheidbaren Zoon Gods erkennen in Christus, die dit zöowel naar zijne menschheid als naai' zijne Godheid is. Het Adoptianisme werd op twee, door Karel-den-Groote beroepen, vergaderingen gedoemd, welke doemvonnissen aldra door Paus Adriaan op eene Synode te Rome bevestigd werden. Nu verdween eerlang de dwaalleer, ofschoon hare stichters niet tot eene opregte afzwering konden besluiten. Zij volgden den weg van schier alle dwaalleeraars, die wel eene kerkelijke uitspraak over hunne zaak verlangen, maar dezelve uit hoogmoed ter zijde stellen, zoodra deze niet ten hunnen voordeelc uitvalt.
2. Aanvechtingen tegen de II. Eucharistie. De leer der transsubstantiatie of wezensverandering, zooals die der wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het Allerheiligste Sakrament des Altaars, was tot in de 9d0 eeuw haast niet aangerand geworden. Maar omtrent dezen tijd traden gevaarlijke dwaailee-ren te voorschijn, welke naderhand door Berengarius nog overtroffen werden.
Berengarius, die sedert 1030 eene kloosterschool te Tours bestierde, was een welsprekend en een.
— 129 —
voor dien lijd, vrij geleerd man, maar zijnnieuwig-heidszuchtige geest bragt hem tot het verwerpen van de leer der Transsubstantiatie. Hij beweerde dat Christus in de H. Eucharistie slechts op eene geestelijke (l) wijze genoten werd, en baarde door deze ongehoorde leer veel opzien. Daar alle vriendschappelijke vermaningen en ophelderingen zonder gevolg bleven , werd de Kerk genoodzaakt tegen hem op te treden en zijne leer te veroordeelen. Als evenwel Berengarius des ondanks voortging dezelve te verdedigen , en zijn aanhang bovendien toenam , hield het Paus Nicolaus 11 voor geraden , den ketter naar Rome voor eene vergadering van 113 bisschoppen te doen verschijnen. Berengarius verscheen en onderwierp zich , daar hij eene hem voorgelegde belijdenis, waarin de leer der wezensverandering op hel klaarste was uitgesproken , onderschreef en uiel eed bevestigde. Maar zoodra was hij niet in Frankrijk teruggekeerd, of hij verklaarde dat de vrees voor den dood hem die herroeping had afgeperst. Nu bragt hij niet slechts zijne vroegere bewering op hieuw te berde , maar schaamde zich niet de billerste smaadwoorden legen den H. Sloel uit te braken. Gregorius VII verordende een nieuw kerkelijk onderzoek en beriep Berengarius naar Rome , waar zich 130 bisschoppen vereenigd hadden (1078). Daar herriep hij andermaal zijne dwaalleer; maar naauwelijks was hij in zijn vaderland teruggekeerd , of hem bekroop weer de lust zijne vroegere meeningen voor te staan. Dit maal echter liet hij zich tol betere gevoelens overhalen ; hij trok zich terug op een eenzaam eiland bij Tours, St-Cóme geheeten, waar hij stil en boetvaardig leefde en, als
(1) Want volgens Berengarius kon de communie slechts hierin bestaan , dat zich s menschen geest bij de nuttiging tot het in den hemel zich bevindend ligchaam des Hoeren verhief.
9
— 130 —
een opregte katholiek, in den ouderdom van 90 jaren stierf (1088). Zijne leer daalde met hem ten grave, zonder eene bijzondere, van de Kerk gescheiden , sekte te hebben in 't leven geroepen.
Om alle dubbelzinnigheid van uitdrukking voor immer te voorkomen , bediende zich de 12dc al-gemeene kerkvergadering (1215) van het woord transsubstantiatie. Hierdoor wordt uitgedrukt dat het wezen van brood en wijn door de goddelijke almagt in Christus'vleesch en bloed veranderd wordt.
De scheuring der Grieksche Kerk.
De Grieksche Kerk genoot na de beroerten der beeldstormerij eenige rust , maar deze was niet van langen duur. In 't jaar 858 brak de storm weêr op nieuw los , doch een storm welks gevolgen tot op den huidigen dag voortduren. De keizerlijke schepter rustte toenmaals in de handen van Michael III, die, door zijn oom Bardas misleid, aan zijne schandelijke driften den ruimen teugel vierde. Ignatius, patriark van Constantinopel, een waarlijk vroom man, keurde het gedrag van Bardas en van den keizer openlijk af. De keizer werd daardoor zoodanig verbitterd, dat hij Ignatius liet gevangen nemen, en zijn eersten geheimschrijver, met name Photius, een man in boosheid maar zelden overtroffen, tot patriark van Constantinopel verheffen. In 6 dagen werd hij van leek tot bisschop gewijd. Deze onbeschaamde handelwijze verontwaardigde de geestelijkheid en het volk. Pholius echter, om zijne waardigheid te staven, vroeg zijne bevestiging van den toenmaligen Paus, Nicolaus, hem tevens berig-tende dat Ignatius, wegens vergevorderden leeftijd, vrijwillig afgedankt en zich in een klooster terugge-
— 431 —
trokken had. De Paus vaardigde gezanten naar Con-stantinopel af om de zaak te onderzoeken; maar dezen werden door Photius, deels door bedreigingen afgeschrikt, deels door geschenken omgekocht. Ignatius werd op eene, te Constantinopel gehouden, synode afgezet, daar hij standvastig weigerde zijn ambt neêr te leggen; Photius werd in zijne bediening bevestigd. Maar de Paus werd weldra door Ignatius van den waren loop der zaken onderrigt; hij bestrafte derhalve zijne gezanten, ontzette Photius als een ingedrongen kerkvoogd van zijn ambt, en maakte dit oordeel aan hem en aan den keizer bekend.
Tot hiertoe was het Photius niet in de gedachte gekomen het primaatschap van den zetel van Rome te bestrijden; maar begrijpende, dat hij van dien kant voortaan geen bijval meer verwachten kon, verhief hij zich zeiven tot primaat der Kerk, en sprak, in eene vergadering te Constantinopel, het doem-vonnis over Paus Nicolaus Iuit. De gronden, waarop hij zich beriep, waren de volgende: hij legde namelijk der latijnsche Kerk ten laste , dat zij op Zondagen vasten hield ; dat zij den vastetijd om eene week verkortte en in denzelven het gebruik van melkspijzen toeliet; dat zij het huwelijk des priesters verbood ; en eindelijk dat zij in de geloofs1belijdenis van Constantinopel het woord filioque (en den Zoon) had ingelascht, in andere woorden , dat zij leerde dat de H. Geest niet uit den Vader alleen, maar uit den Vader en den Zoon voortkomt. (I)
Dit laatste punt alleen was van gewigt, wijl het met de geloofsleer in betrekking stond. Om de ongerijmdheid dezer aantijging te bewijzen diene het volgende : IK' kerkvergadering van Constantinopel had tegen de Macedoniërs, die den H. Geest voor een schepsel van den Zoon hielden, niets anders vast te stellen, dan dat de H. Geest God is, en van den Vader voortkomt. Maar er was eene andere dwaalleer mogelijk , welke zich ook werkelijk opdeed, te weten: dat, gelijk de Schismatieke Grieken dit beweren, de H, Geest slechts van den Vader en niet van den Zoon voortkomt. Om deze nieuwe dwaalleer tegen te gaan, en het door de H. Vaders steeds geleerde geloofspunt in klare woorden uit te drukken, voegden, reeds sedert de vijfde eeuw, achtervolgens de Kerken van Spanje, Frankrijk, Duitschland , alsook de Kerk van Rome het woord filioque (en den Zoon) in de geloofsbelijdenis van Constantinopel bij. Men zie verder de tweede kerkvergadering van Lyon (1271).
- 132 —
Maar Basilius, de Macedoniër, besliste dezen strijd met het zwaard. Hij liet den keizer Michaël, die hein naar het leven trachtte, vermoorden, Photius afzetten en den wettigen patriark, Ignatius, op zijnen zetel terugroepen. Evenwel duurde de ongelukkige strijd nog aanhoudend voort, daar Photius, o-edurende zijn tienjarig bestuur, door het bezetten der meeste bisdommen met zijne gunstelingen zich een aanzienlijken aanhang verschaft had. Om aan den strijd een einde te maken, beriep Adriaan II, opvolger van den H. Nicolaus-den-Groote, in tjaar 869 eene kerkvergadering , de achste algemeene, naar Constantinopel, die der Kerk den vrede teruggaf.
Edoch ook deze vrede was niet van langen duur. De kiem der tweedragt was eenmaal in de gemoederen neergelegd, en deze wies des te sneller optf om rede dat de strijd over de geloofspunten, die sedert eeuwen in 'tOosten reeds voortduurde, den godsdienstigen zin van geestelijkheid en volk hevig geschokt had. De twist ontbrandde dan andermaal in 't jaar 1053 onder den patriark Michaël Cerularius, die Photius wel in eerzucht, maar niet in geleerdheid evenaarde. Deze bragt nog andere onbeduidende bezwaren tegen de Latijnen ter tafel, onder anderen, dat zij on^edeesemd brood bij de H. Offerande gebruikten, van verstikte dieren aten, en gedurende den grooten vastetijd geen alleluja zongen. De toenmalige Paus, Leo IX, wees den patriark behoorlijk te regt, en vaardigde gezanten naar Constantinopel af, om den vrede te herstellen. Daar echter Cerularius zelt alle onderhandeling met dezelven hardnekkig van de hand wees, legden de gezanten, ten aanschijn van geestelijkheid en volk , een banschrift op het altaar der Sophia-Kerk neder, en keerden onder de bescherming des keizers in hun vaderland terug. Cerularius sprak van zijnen kant den ban tegen de gezanten uit, en stelde tevens alles in t werk,
— 133 —
om de Oostersche Kerk van de Roomsch-Katho-lieke af te scheiden. Zijn overmoed klom zoo hoog , dat hij na weinige jaren door den keizer in ballingschap werd gezonden, waarin hij ten jare 40o9 stierf. Ongelukkigerwijze daalde het onheil, dat hij gesticht had , niet met hem ten grave ; zelfs werd de klove tusschen het Oosten en het Westen in latere tijden nog wijder. De gemeenschap werd wel is waar, na vele vruchtelooze pogingen , toch eindelijk op de algemeene kerkvergadering van Florence , in 't jaar 1439 , onder Eugenius IV wéér gelukkig hersteld ; maar na verloop van tijd viel andermaal een gedeelte der Grieken van de Roomsche Kerk af. Hieruit is het onderscheid tusschen de met de Roomsch-Katho-lieke Kerk vereenigde en niet vereen iade Grieken ontstaan.
De wereldlijke magt van het Pausdom. w
Reeds op het einde van 't tweede tijdvak bereidde zich in Italië eene staatkundige omwenteling voor, en het was te voorzien dat de Pausen , uit hoofde van hun standpunt, aan dezelve moesten deelnemen. Het onvermogen der Grieksche Keizers , onder welker heerschappij zich Rome , alsmede het zuidelijk en een deel van het noordelijk Italië bevond , kwam met den dag duidelijker aan 't licht; daarentegen vervolgden de Langobarden het plan geheel Italië en inzonderheid Rome te bemagtigen. Inrleze gevaarlijke tijden berustte de regering van Rome ten eene male op den Paus. Hij stond daar als het feitelijk opperhoofd van 't Romeinsch grondgebied, zoodat de, door den keizer benoemde dux en exarch, die overigens nooit in Rome hunne verblijfplaats
— 134 —
hadden, weinig of niets nevens hem vermogten. Toen daarenboven de keizer Leo, de Isauriër, door zijn edikten tegen de beelden, in Italië een opstand verwekte, moest de Paus het bewind van Rome in zijnen ganschen omvang in handen nemen. Van dezen tijd af klom zijne wereldlijke magt derwijze, dat hij weldra, na de Langobardische vorsten, het grootste gezag in Italië bezat.
Evenwel grondde zich dit gezag niet op de magt der wapens, maar op de aanzienlijke waardigheid der Pausen, en de onschatbare diensten, die zij, te midden der hagchelijkste tijdsomstandigheden, aan gansch Italië bewezen hadden, zoowel als op de bezittingen der Romeinsche Kerk, welke door geheel Italië verspreid lagen.
Paus Zacharias voltrok daarenboven op het einde zijner regering eene daad, die zoowel onder kerkelijk als staatkundig opzigt van zeer groot gewigt was, toen hij namelijk de verandering van dynastie, door de Frankische natie besloten, goedkeurde en zoo den schepter in de handen van Pipijn stelde (752). De volgende Paus, Stephanus ü, schonk nog aan Pipijn cn zijne opvolgers den titel van Romein,sch Patricius, dat is, beschermvoogd der Romeinsche Kerk.
Naderhand kwam Pipijn zelf naar Italië om den door de Grieken verlaten Paus, Stephanus II, tegen de Langobarden, die tot voor Rome waren doorgedrongen, te beschermen. Hij ontrukte dezen de reeds gemaakte veroveringen en schonk dezelve voor eeuwig aan den H. Petrus en diens opvolgers, dat is, aan de Pausen, die reeds sedert geruimen tijd aan het hoofd van den Romeinschen staat gestaan hadden. De bezitting van den H. Stoel omvatte toenmaals Rome en verscheidene omliggende gewesten. Keizer Karel-de-Groote, de schenkingen van zijnen vader Pipijn bevestigende en vergrootende, legde als de
— 135 —
iaalste hand aan de nu voltrokken soevereiniteit der Pausen.
Deze soevereiniteit verschafte aan de Kerk zeer grdóte voordeelen. Zij verhief den Paus tot den rang van onafhankelijken vorst en stelde hem daardoor in staat om het opperherderambt, hetwelk hem door Christus is opgedragen, buiten allen landsheerlijken invloed van keizers of koningen, ongehinderd uit te oefenen.
TWEEDE AFDEELING.
I.MRIGTISG DER KATHOLIEKE KERK IN HET DERDE TIJDVAK.
§ 1-
De inwendige inriyting der Kerk.
Het Primaatschap van den Paus werd in dit tijd-vatT, ten opzigte van het kerkelijk bestuur, in een nog klaarder daglicht gesteld dan in het voorafgaande. De Paus oefende de hoogste regterlijke magt over de bisschoppen uit; Nicolaus I verklaarde dat geen bisschop veroordeeld of afgezet kon worden zonder 's Pausen toestemming. In dringende gevallen beriep de Paus de bisschoppen naar Rome, om aan de daar belegde vergadering deel te nemen. Het oprigten van nieuwe bisdommen , voornamelijk van nieuwe aartsbisdommen, geschiedde hoofdzakelijk door het pauselijk gezag. Het Pallium, eertijds eene onderscheiding der pauselijke vicarissen en van enkele bisschoppen , werd , sedert Bonifocius , als het zinnebeeld der aartsbisschoppelijke waardigheid beschouwd, en deszelfs ontvangst tot het uitoefenen der , met deze waardigheid verbondene, magt als noodzakelijk gehouden.
— 136 —
Overgave van bisdommen , alsmede verplaatsing der bisschoppen van de eéne kerk tot de andere, geschiedde niet zonder 's Pausen goedkeuring. In het voorafgaande tijdvak had de Paus de kerkelijke aangelegenheden door zijne, onder de aartsbisschoppen gekozen, vicarissen geregeld; in dit tijdvak treedt hij zelf regtstreeks door buitengewone legaten op. Dezen bekleedden op de nationale Synoden hel voorzitterschap.
De bisschoppen oefenden over de hun ondergeschikte geestelijken dezelfde magt uit als eertijds. Pligtvergetene priesters konden zij niet willekeurig, maar slechts door een kanoniek vonnis van hun ambt ontzetten ; zij , die afgezet werden , mogten bij den aartsbisschop en de provinciaal-synode in beroep gaan. Het regt der bisschoppen om alle geestelijke plaatsen hunner bisdommen te vergeven was aanerkend ; maar dikwijls werd de uitoefening daarvan door het patronaat-regt , dat de stichters der landskerken genoten , grootendeels feitelijk opgeheven. Het kwam zoo ver , dat de wereldlijke fandsheeren de priesters hunner kapellen benoemden, en ze als dienstbare vassalen behandelden. Daardoor bragten zij in de Kerk eene klasse van hoofsche geestelijken, die hunne heeren in alles ten dienst stonden en eene, met hunne waardigheid strijdende , behandeling ondergingen. Velen hunner vervielen in onwetendheid en zelfs in zedeloosheid. Bovendien werd de kerkelijke tucht nog met der daad verslapt door het , in vroegere lijdén onbekende , gebruik van priesters te wijden, zonder hun eene bepaalde standplaats aan te wijzen. Deze geestelijken, clerici vaynntcs (omzwervende geestelijken) genoemd , voerden een rondzwervend, des priesters onwaardig , leven.
Destijds bestonden ook nog de Archidiakens die, als plaatsvervangers des bisschops , de bisdommen
— 137 —
doorreisden en bisschoppelijke jurisdictie uitoefenden.
Naar het voorbeeld van den H. Augustinus leiden vele bisschoppen een gemeenschappelijk leven met de geestelijken hunner hoofdkerk. Dit aloude , maar vervallen , gebruik werd door Chrodegang , bisschop van Metz , hersteld, en nam dermate toe , dat het op het einde der 8'le eeuw reeds in een groot aantal bisdommen was ingevoerd. De bisschop vereenigde de geestelijken zijner kathedraalkerk in één huis en schreef hun eene geregelde levenswijze voor, de uren van arbeid, gebed en uitspanning bepalende. Zij verschilden van de eigenlijke monniken hierdoor, dat zij eigendom mogte'n bezitten en zij geene geloften aflegden. Zij droegen den naam van kanunniken (canonici) en leefden onder de gehoorzaamheid des bisschops. ïn hunne kapittels waren niet slechts de bisschop, maar ook de proost benevens de deken voorzitters. Ten opzigte van de bestiering des bisdoms nam het kapittelquot; de plaats in der oude presbyteriën.
Tot in de H1quot;0 eeuw was, in de bisschoppelijke steden, de kathedraal gewoonlijk de eenige kerk voor de geloovigen der stad, waarin het IL Misoffer plegtig opgedragen en de HH. Sakramenten werden toegediend. Sinds dien tijd verhieven zich in dezelve de afgezonderde parochiën.
De Tiende, reeds vroeger ingevoerd om in de behoeften der Kerk te voorzien, werd in dit tijdvak door Karel-den-Groote over de geheele uitgestrektheid van zijn rijk uitgebreid.
De verhouding der Kerk tot den Staat.
De beslissende invloed, welken de Kerk op de beschaving der Germaansche volken had uitgeoefend,
— 138 —
verschafte haar bij dezen eene niet geringe uitwendige magt. De bisdommen en abdijen werden rijkelijk begiftigd met landerijen en andere bezittingen; hunne titularissen mogten aan de Mei-vergaderingen, waaruit naderhand de rijksdagen voorsproten, deel nemen, en vormden bij verloop van tijd een wezenlijken rijksstand. Toen Pipijn zijn rijk tusschen zijne twee zonen verdeden wilde, ging hij niet bij de wereldlijke grooten alleen, maar ook bij de bisschoppen té rade. Van den anderen kant verschenen de koningen en vorsten niet zelden op de kerkvergaderingen, en ondersteunden hare besluiten door hunne wereldlijke magt. Dit wederzijdsch verband tusschen Kerk en Staat'werd nog inniger door de herstelling van het Westersch Keizerrijk. Karel-de-Groote en zijne latere opvolgers in het Duitsche Rijk werden met de, door den Paus verleende, keizerskroon ook met het regt en den pligt bekleed van beschermvoogden der Kerk te wezen. De Christenheid bezat alzoo, nevens haar geestelijk opperhoofd, nog een wereldlijk opperhoofd in den keizer.
Maar deze wederzijdsche verhouding tusschen Kerk en Staat moest tot groote verwarring aanleiding geven, zoodra de wereldlijke magtvoeder, zijne regtsbevoegdheid te buiten gaande, zich in kerkelijke zaken wilde inlaten. Het leenwezen, in de Karolingische tijden tot stand gekomen, gaf daartoe bijzonder aanleiding. Daar vele goederen der bisschoppelijke kerken leenroerig waren, moesten de nieuw gekozen of nieuw benoemde bisschoppen, sedert (fe O'1 eeuw, den koning als hunnen leenheer hulde (homagium) doen, ten einde het leengoed te verheffen. Hierop werden zij in het bezit gesteld van dat leen, d. i. van de wereldlijke, aan hunne kerk gehechte, goederen, hetwelk de leenheer later door Overgave van ring en staf, als zinnebeeld der bisschoppelijke waardigheid, verrigtte. Deze wijze van
- 139 —
verlei of investituur, welke waarschijnlijk onder Karel-den-Groote een aanvang had genomen , was in den beginne geheel onschuldig; maar zij kreeg bereids onder de Otto's eene bedenkelijk beteekenis, aangezien dezen gewoonlijk de benoeming der bisschoppen slechts door overgave dezer teekens ter kennis bragten, en, na den dood des bezitters, de terugzending derzelven vergden. Hieruit, werd aüengs-kens de valsche meening geboren, alsof de bisschoppen , ten aanzien van hun leenheer, met de wereldlijke vassalen op gelijken voet stonden, en dat zij bijgevolg niet slechts de goederen, welke met het geestelijk ambt verbonden waren, maar ook de bisschoppelijke waardigheid en magt zelve van den leenheer ontvingen. Immers, de vermelde zinnebeelden hadden geene andere dan eene geestelijke beteekenis: de ring, de huwelijksband des bisschops met zijne kerk; de staf, zijne herderlijke magt. Ontzaggelijke onheilen sproten uit deze wijze van verlei voort. De vorsten bragten de bisschoppen in eene ergerlijke dienstbaarheid; niet zelden stelden zij de geestelijke zetels als het ware te koop, en vergaven ze aan de ellendigste en onwaardigste mannen. Daardoor vond natuurlijkerwijze het zede-bederf in de Kerk ingang; want niet de geest der Kerk, maar de geest der wereld en harer begeerlijkheden had deze ongeroepen herders in Christus' schaapstal binnengedrongen; doch op den pauselijken Stoel ontbrak het ook niet aan edele mannen, die zich tegen deze misbruiken krachtig verhieven. Onder dezen blonk vooral uit de H. Gregorius VIL Edoch de strijd, welken deze grootmoedige voorvechter dei-kerkelijke vrijheid en (onafhankelijkheid te dezen opzigte te voeren had, behoort tot het volgend tijdvak.
— 440 —
De keuze der Pausen en Bisschoppen.
De keuze der Pausen was, sedert den ondergang der Byzantijnsche heerschappij in Rome tot de herstelling van het Westersch keizerrijk, volkomen vrij geweest; maar naderhand werd zij door den partijgeest des adels, en door den invloed des keizers veelvuldig belemmerd. De. vrijheid der pauselijke verkiezingen werd echter weêr hersteld door Nicolaus II (1059), die ze aan een bijzonder kieskolle-gie, dat der kardinalen, toevertrouwde, en dusdoende hare onafhankelijkheid voor de toekomst waarborgde. Den naam van Kardinaal droegen oorspronkelijk zulke bisschoppen, priesters of diakens, die bij eene bepaalde hoofdkerk eene vaste standplaats hadden, en niet slechts tijdelijke vicarissen ^waren. Het Romeinsche kieskollegie bestond uit / kardinaalbisschoppen, 28 kardinaal-priesters eil 18 kardinaal-diakens (1).
De keus der bisschoppen was onder Karel-den-Groote en zijn zoon, bodewijk, genoegzaam vrij, vermits genoemde vorsten den bisschop door geestelijkheid en volk kiezen lieten, schoon zij zich de van ouds herkomstige goedkeuring dier gedane keuze voorbehielden. In het midden der 9'ie eeuw geschiedde de keus der bisschoppen door de kanunniken (cano-nici) der domkerk en der overige kerken. Edoch, in vele gevallen trachtte de keizer zekere personen den kiezers op te dringen; zelfs matigden zich hertogen en graven het regt aan de, onder hunnen invloed staande, bisdommen aan verwanten ot hun
(1) De kardinaal-bisschoppen waren de kerkvoogden der zeven, Roin^ naastomlig-eende, steden, die, als Suffraganen der Romeinsche metropool-kerk, aan al hare gewigtige aangelegenheden deel namen. De kardinaal-priesters waren de bestierders der 28 parochiekerken van Rome.
- 141 —
persoonlijk verknochte lieden te vergeven, waardoc natuurlijk de bisschoppelijke waardigheid maar al te dikwijls door ongeschikte personen bekleed werd.
Het Kloosterwezen.
in de achtste eeuw geraakten in het Frankische rijk de kloosters in verval, deels door de invallen der Saracenen, die ze verwoestten; deels door Karei Martel, die ze van hunne goederen beroofde. Met de kloosters vielen ook de openbare, in deze gestichten gevestigde, scholen.
c? _ ö 7
In Duitschland verhieven zich, bijzonder door de bemÏÏêijlngen van den H. Bohifacius , de kloosters van FiTtzlar , Fulda, Hirzfeld en andere, die alle kweekscholen 'van geestelijken werden.
In 't jaar 742 werd de regel van den H. Bene-dictus in alle Frankische kloosters ingevoerd. De kloosterlingen waren toenmaals nog grootendeels leeken; er werd echter een besluit genomen, dat slechts priesters tot abt konden gekozen worden. De magt der bisschoppen over de kloosters hunner bisdommen was zeer uitgestrekt:
Lodewijk-de-Vrome nam de verbetering van het kloosterwezen bijzonder ter harte, in eene te Aken gehouden vergadering werd eene duidelijker omschrijving en volmaking van den regel des H. Benedictus ontworpen. Er bestonden le dien tijde in 't Frankische rijk, Italië afgerekend, 83 aanzienlijke kloosters.
Sedert het midden der 9'10 eeuw gingen vele bloeijende kloosters , ten gevolge der verwoestende invallen der Noormannen en Saracenen en der aanhoudende binnenlandsche verdeeldheden , te gronde ; in vele andere verslapte de kloostertucht van lieverlede. Maar in 'tjaar 910 kwam er een klooster tot stand , dat den ouden kloostergeest niet slechts
volkomen deed herleven binnen zijne muren . maar dezen ook in Litsjestrekte gewesien voor.plantle. D:'. was tei docr den hertog ^Tiiem van Aquitaniê gestichte klooster van Jjuny. Onder de leiding van Bèfriö . een squot;raaf van Éoargondie . eersten aht dezes kloosters . maar voorêd onder die van z;jn opvolger, den H. Ode. ontwikkelde zich hetzelve op het alierzegenrijkste. Niet ai leen op de kloosters van FranJu'ijk . die met hetzelve in gemeenschap traden . maar tot ir. Itaüë . .Spanje en Polen oefende het zijn heilzamen invloed uit. Meer dan 2WU kloosters stonden weldra onder deszelfs leiding. Hei kloosterleven klom nu weê- ir. hoog aanzien en achting bij de geloovigen , en bragt op nieuw de heerlijkste vruchten voon op het veld der godsvrucht en wetenschap.
In Italië stichttequot; de H. Romualdus, ten jare 4023 . de orde der Camald Jen . u een da. der Apennijnen, Gamaldoli genoemd; koit daarna stichtte de H.' Gualbeilus de neg strengere orde der Val-1 ombrozan en op F. : e r. t;; r. u gro n dg eb: ed;
Ook in Duitsehland verhieven zich te lezer ujd vele kloosters ; onder anderen iet i-ooster ooiTey aan den Weser in 822 ; de abdij Lindau aan het meer van Constanz; de abdi; van Quediinburg, door Hendrik I gesticht : het klooster van Elnsieoien in Zwitserland is insgelijks uit dezen tijd herkomstig.
De privilegiën . welke de kloosters -:n dit trdvak genoten . hadden inzonderheid op de vrre keus van Sen abt en de onafhankelijke beschikking over hunne tijdelijke goederen betrekking. Overigens waren zij in dezen . zooals in vroegeren tijd aan de bisschoppelijke jurisdictie onderworpen; eene volledige vrijstelling daarvan wordt vóór de 11quot;quot; eeuw hoogst zeldzaam aangetroffen.
— 143 — DERDE AFDEELING.
EEREDIENST HER KATHOLIEKE KE11K IN' HET DKRDE TIJDVAK.
Heilige Handelinyen.
Het opdragen van het Misoffer, alsmede het bedienen der HH. Sakramenten gesehiedde, over het algemeen, nog op dezelfde wijze als in de eerste tijden des Christendoms.
Het Doopsel werd gedurende dit tijdperk en tot in de veertiende eeuw gewoonlijk door indompeling, maar vervolgens door eene drie maal herhaalde uitgieting van water op het hoofd des doopelings toegediend.
De openbare zondenbelijdenis werd reeds in 't 390 te Constantinopel onder den bisschop Necta-rius en vervolgens in de overige kerken van het Oosten afgeschaft. In het Westen had reeds Paus Leo-de-Groote, die in 461 stierf, uitdrukkelijk verklaard, dat de geheime biecht voldoende was; de oude boetetucht bleef evenwel hier nog een tijd lang in gebruik; na de 7dn eeuw nam zij evenwel allengs-kens af, en na de il'le eeuw schijnt zij geheel en al afgeschaft te wezen, daar het gebruikelijk werd de kanonieke straffen door aalmoezen, deelname aan de kruistogten, enz. te vervangen. — Het regt van biecht te hooren berustte bij de bisschoppen, nogtans werd dit regt reeds vroegtijdig door priesters uitgeoefend , die daartoe van den bisschop de vereischte magt ontvangen hadden. — De ontbinding van zonden werd over de boetelingen volgens de'oude tucht gewoonlijk eerst na de volbrenging der boete uitgesproken , maar de geheime_boetelingen ontvingen deze ten allen tijde.
De excommunicatie of ban , vroeger eene bloote afscheiding van de Kerkgemeenschap , werd sedert de 8sl0 eeuw in de Latijnsche Kerk als eene straf gebezigd tegen diegenen , welke zich van groote en openbare misdaden , als doodslag , enz. pligtig hadden gemaakt , in geval zij zich binnen de 15 , dagen, na driemaal vermaand te zijn , niet aan de kerkelijke boetetucht wilden onderwerpen. Zulken belegde de bisschop met den ban , dat is te zeggen : hij sloot ze , voor zoo lang zij weigerden de boete te ondergaan, van de Kerkgemeenschap uit , en verbood tien geloovigen met hen te verkeeren. Ten opzigte van hooggeplaatste misdadigers , die aan den ban onverschillig bleven, werd nog eene strengere straf' gebruikt , te weten ; het Interdilit , of' het verbod om op het gebied van den misdadiger godsdienstoefeningen te houden en de HH. Sakramenten openbaar te bedienen. Alsdan werden de altaren van hunne versiersels ontbloot ; de kerken werden gesloten, en slechts éénmaal 's daags, tot verrigting van boetgebeden, geopend; geen huwelijk werd plegtig ingezegend , geen lijk met kerkelijke plegtigheden ter aarde besteld ; zelfs was het genot van vleeschspijs verboden. Het eerste interdikt werd omtrent het einde der tiende eeuw ten uitvoer gelegd.
VAK BEN H. GEEGOEICS VII TOT LCTHF.R. 1073--I3i7.
EERSTE AFDEELING.
LITBREIDING EN STRIJD DER KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
I er dienst i' van den 11. Gregorius VU ten opzigte der Kerk.
In hel begin van dil tijdvak bevond zich de Kerk in een beklagcnswaardigeu toestand. Door de wereld- — lijke oppermagt aan banden gelegd, moest de Bruid des Heeren mede het geloot in haar boezem zien verflaauwen, en allerlei gebreken, onder hare kinderen verwoestend voortgrijpen. Kiet slechts de vors-ten, maar ook tal van bisschoppen, want velen . dezer waren door de eersten der Kerk opgedrongen, leidden een wereldsch, met hunne heiligste pligten strijdig, Teven. .Maar God kwam zijne Kerk te hulp. Hij koos tot zijn bijzonder werktuig den grooten iïildebrand, vroeger archidiaken van de Kerk van Rome, en sedert 1073, ondanks zijnen tegenstand, op den pauselijken troon verheven. Onder den naam van Gregorius Vil staat genoemde Paus in de geschie-dèTitsquot; Ttér~\verciTi-bekend als een der grootste mannen van Gods Kerk. ■
Gregorius , te Saona in Toskanen geboren , had als kloosterling te Gluny onderscheidene jaren in
— 146 —
in de strengste levenswijze doorgebragt. Hij was met een veel omvattend en navorschend verstand begaafd, zijn zin steeds geneigd naar al wat hij als goed en regt erkende; aan een ernstig en standvastig karakter paarde hij bovendien een onvermoeide werkzaamheid. Reeds onder vijf Pausen, en bijzonderlijk onder zijn naasten voorganger, had hij aan de herstelling der kerkelijke tucnt met rusteloozen ijver gewerkt; maar sedert hij den pauselijken Stoel beklommen had, stelde hij de bevrijding der Kerk van de onwaardige banden, die haar knelden, ten hoofddoel van zijn hoogpriesterlijk streven.. De magt des Pausdoms was te dien tijde reeds tot eene aanzienlijke hoogte gestegen, daar de volken er zich aan gewend hadden, onder den menigvuldigen dwang dien zij verduren moesten, hunne handen tot den Opperpriester te verheffen. Gregorius' persoonlijke hoedanigheden en zijn alles herscheppende invloed straalde op deze magt nog hoogeren luister af.
De toenmalige maatschappij trouwens steunde op de godsdienstige eenheid aller Christen-volken, alsmede op de ondergeschiktheid van alle magt aan diegene, waarmede God zelf zijn plaatsvervanger op aarde bekleed heeft, als op hare twee grondzuilen; het doel waarna zij streefde was het eeuwig en tijdelijk welzijn van al hare ledematen. Maar deze twee grondslagen waren geschokt geworden dooide aanmatigingen der vorsten op het kerkelijk gebied, en zoo menigvuldig waren de verderfelijke vruchten dezer wereldlijke overheersching, dat de maatschappij haar dubbel doel niet meer kon bereiken en hare eenheid stond uiteen te spatten, toen Gregorius het ondernam ze op den rand des afgronds te weerhouden.
Te dien einde begon Gregorius de drie grootste misbruiken des tijds te bestrijden. Ten eerste werden de verhevenste geestelijke waardigheden, als
— 147 —
die der bisschoppen en abten, ten gevolge eener ontaarding van 't investituur-regt, door de'wereldlijke magt vergeven. Daardoor geraakten de geestelijken in eene slaafsche afhankelijkheid van de wereldlijke magthebbers, te meer daar dezen bij hunne keuze niet naar de verdiensten te werk gingen,
maar volgens de gunst, die onwaardige pretendenten door lage vleijerijen en kruipende onderwerping trachtten te verwerven — Aan dit misbruik -sloot zich eene tweede wanordelijkheid aan , die der Simonie (1), welke met het koopen en verknopen der winstgevende geestelijke posten , voornamelijk in Duitschland, sedert den dood van Hendrik III , gepleegd werd. — Het derde misbruik des tijds was de schending van het celibaat meestal van wege derwijze geplaatste geestelijken, die zonder goddelijke roeping het heiligdom waren ingetreden en hetzelve door hun gedrag onteerden.
Gregorius sloeg aldra hand aan werk om deze drievoudige wanorde uit de Kerk te roeijen. In tjaar 1074 verbood hij , op eene talrijke synode TC? te Rome vergaderd , de Simonie en hernieuwde de oude wet op het geestelijk celibaat. De genomen besluiten liet hij in de Westersche Kerk als onschendbare voorschriften afkondigen , en om dezelve des te zekerder in werking te brengen verordende hij tevens , dat_ het volk geene godsdienstoefening van priesters , die hunnen 'pligt verwaarloosden , zouden bijwonen. De besluiten bevatteden hoofdzakelijk: 1. Geen geestelijke mag l-voortaan een , door koop verkregen , geestelijken rang of ambt bekleeden. 2. Niemand magderegten eener kerk koopen of verkoopen , noch eene door kööp verkregene kerk in bezit houden. 3. Aan
(4) Deze benaming stamt af van Simon den toovenaar, die aan de Apostelen Petrus en Joannes geld aanbood, om van hen de gave af te koopen van den H. Geest door ople«Kinir der handen mede te deelen. f *6 is
— 148 —
losbandige geestelijken is elke kerkelijke bediening ! ontzegd. 4. Het volk mag in de ambtsbedieningen
van priesters, die de apostolische verordeningen overtreden , geen deel nemen. Gregorius vond natuurlijk bevigen tegenstand ; maar hij behaalde toch eindelijk cle zegepraal, dank hebbe de goede gezindheid des volks , 't welk de tuchtelooze gees-jtelijken uit hunne posten verdreef.
i Op eene volgende synode , 1075 , verbood tevens f Gregorius , op straf van den ban , de geestelijke l- investituur , hierin bestaande , dat de vorstelijke leeken met ring en staf de bisschoppen ot abten in hunne, waardigheden aauamp;lftUIafl- Daarin toch lag^de wortel van alle quot;Twaaïï ,' aangezien het misbruik dezer geestelijke investituur de kerkelijke
_ _-waardigheden open stelde voor alle , hoezeer ook
i'/ bedorven, gunstelingen der vorsten. DU laatste /f — verbod gaf aanleiding tot den zoogenaamden investituur-strijd. De wereldlijke gezagvoerders beriepen zich op hun sedert lang uitgeoefend regt; maar Gregorius hield zich aan hel grondbeginsel, dal een quot;onrégt. nimmer een regt worden kan ; dat is te zeggen, dat de Kerk nooit van her regt de bisdommen en abdijen te bezetten , hetwelk haar uitsluitend toekomt , door de wereldlijke magt kan beroofd worden. Den grootsten tegenstand ondervond de Paus van wege den Duifscheïrkeizer Hendrik IV.
-TV' Deze vors!quot; wiens aangeboren begaafdheden door / . eene slechte opvoeding waren bedorven geworden, had zich door zijn misdadig leven , zijne dwingelandij en trouweloosheid den haat zijner onderdanen op den hals gehaald. Onder de menigvuldige buitensporigheden, waaraan hij zich pligtig maakte , moet hier de onbeschaamde handel, dien hij met de geestelijke waardigheden dreef, op de eerste plaats genoemd worden. Gregorius , alle middelen,
om den keizer tot betere gevoelens terug te brengen , te vergeefs beproefd hebbende , ontbood hem ter verantwoording naar Rome. Doch Hendrik wees niet slechts deze uitnoodiging met minachting van de hand , maar hij schaamde zich zelfs niet, op eene synode te Worms , den Paus als eenen dwingeland af te zetten (1076). Hierop sprak Gregorius over den keizer den ban uit, en schorste hem in zijne keizerlijke. waardigheid ; tevens zouden zijne onderdanen hem de gehoorzaamheid weigeren tot hij zijn wangedrag hersteld had. De ' Uuitsche Rijksstanden , op het hevigste verbitterd over het gedrag des keizers, vergaderden te Tribur en wilden hem van den troon vervallen verklaren ; doch op 's Pausen aanzoek gaven zij hem nog een jaar uitstel om zich met de Kerk te verzoenen. In dien uitersten nood snelde nu de ter neêr gebogen geweldenaar , ten einde zijne kroon niet te verliezen , midden in den winter over de met sneeuw bedekte Alpen naar Italië. Hij ontmoette den Paus te Kanossa , waar hij zich gedurende drie dagen aan de gebruikelijke boetpleging onderwierp. Op den morgen van den vierden dag ontsloeg hem de Paus van den ban , nadat hij'onder eed beloofd had de gegevene ergernis naar krachten te herstellen , en de misbruiken in de kerkelijke zaken volgens 's Pausen voorschrift af te schaffen.
Edoch, naauwelijks zag zich Hendrik weêr op den troon bevestigd , of hij trad , wrokkend over de geledene vernedering en door de vijanden van 's Pausen hervorming opgehitst , al zijne beloften onder den voet. In 'tjaar 1084- drong hij aan 't hoofd van een magtig leger naar Italië binnen, bemagtigde zich der stad ' Rome , en sloot den Paus in den Engelenburg op. De Paus werd echter door Guiskard van Apulië uit dit gevaar verlost; hij begaf zich vervolgens naar Monte-Cassino en
verders naar Salerno , alwaar hij in 't jaar 4085 , den 25 Mei, zijn zegenrijk leven met de volgende woorden besloop: »Ik heb de regtvaardigheid bemind en het onregt gehaat ; daarom sterf ik in balling-scliap. »Deze woorden kon de II. Gregorius op den drempel der eeuwigheid met opene ziel uitspreken , wijl hij niet uit eigenbaat, noch uit eer- of heerschzucht, maar slechts tot heil dei-Kerk den strijd tegen de wereld ondernomen , en hij dezen grootschen strijd met vastberaden moed en krachtigen wil gestreden had (1). De H. Gregorius VII is de laatste Paus geweest, die door Se wereldlijke magt bevestigd werd.
Wat aan de zegenpraal van Gregorius nog te w7enschen overbleef, werd door zijne opvolgers voltrokken. Onder den Paus Calixtus II en den keizer L ^endrïk V wefJ eiadeliJKquot; deze strijd , öp éène synode te3Voïjiïamp; (1122):; tot bevrediging der Kerk gesloten. De keizer deed afstand van de in-stelliilg met ring en staf, het zinnebeeld der geestelijke' magt, en kende aan alle kerken des Rijks het regt toe door vrije , kanonieke keuzen de zetels der bisdommen en abdijen te bezetten. Het door de twee partijen gesloten verdrag , bekend onder den naam van Wormser Konkoruaat , werd in het volgende jaar op de eerste Lateraansche kerkvergadering , de negende algemeene , bevestigd. Zoo trad dan uit dezen vijftigjarigen investituur-strijd de Kerk zegepralend te voorschijn. Tegelijkertijd had zij ook' in andere landen, met name in Frankrijk en Engeland , even bevredigende uitkomsten verworven.
(1) Men moet waarlijk, zegt een protostantsche geleerde, met een min verlichten en sterk vooringenomen geest bedeeld zijn , om zich niet te verblijden over de zegepraal te Kanossa door eer. groot man opeen verwijfden dwingeland behaald. Leo, Gesch. der Ital. St. I, 459.
— 151 —
De Kruistogten.
-iquot; De Kruistogten moeten als de merkwaardigste geCëurtems dér middeleeuwen beschouwd worden. Het waren gewapende bedevaarten der Christenen naar het Oosten , om het land , door Christus' leven en werken geheiligd, aan de ongéloovigen te ontweldigen. Hun naam hebben zij te danken aan het kruis dat de krijgers, die aan deze togten deel , r namen , op hun regter schouder vast hechteden.
De eerste aanleiding tot de kruistogten lag in de zware verdrukkingen, welke de Christenen, die Sis pelgrims het Heilige Land bezochten , van wege quot;de-Muzelmannen te lijden hadden. De bedevaarten naar het H. Graf waren reeds ten tijde van Con-stantijn-den-Groote in bloei. De Christenen togen daarheen , of om de schuld van zware zonden te boeten , of om op de H. Plaatsen, die de Heiland door zijn leven en lijden verheerlijkt had , hun geloof te verlevendigen. Aanvankelijk stoorden de Arabieren de godvruchtige pelgrims niet ; maar het leed niet lang of dezen keerden met bittere wee-klagten over de geledene mishandelingen in hunne svoonsteden terug. Ten gevolge dezer klagten had reeds op het einde der 10dc eeuw Paus Sylvester 11 zijne stem verheven om de Christenen tot quot;dé bescherming dier onderdrukte pelgrims op te nekken ; zelfs had Gregorius VII reeds ernstige maatregelen beraamd om met een leger naar het Oosten te trekken ; maar het bleef den Paus Ur-banus II voorbehouden dit trotsche plan ten uitvoer te brengen.
Peter van Amiens , de Kluizenaar bijgenaamd, die in 'tjaar 1093 eene bedevaart naar Jerusalem gedaan, en zich daar met eigene oogen van den treurigen
— 152 —
toestand der pelgrims overtuigd had, vervulde door zijne vurige klagten geheel Italië en Frankrijk met deernis. Paus Urbanus II, die met veel belangstelling de bijzonderheden omtrent het H. Land uit zijnen mond vernomen had, maakte in 'tjaar 1095 van de bevrijding der Christenen en van 't Graf des Verlossers uit de handen der ongeloovigen, het voorwerp van ernstige beraadslagingen op twee verscheidene vergaderingen, waarvan de eerste op de Vaste-Synode te Piacenza en de tweede te Clermont in Auvergne gehouden werd. De warme redevoering, die hij op deze laatste plaats voor eene uiterst talrijke, uit geestelijken en leeken bestaande, vergadering hield, vervulde aller oögen met tranen. Onder den kreet : God wil het! God wil het! verklaarden zich duizenden tot den heiligen togt bereid. De Paus stelde de goederen dergenen, die aan deze vrome onderneming deel namen, onder de bescherming der Kerk en schonk hun tevens, mits zij met een opregt gemoed deze bedevaart hielden, een volkomen aflaat (1).
In de lente van 1096 togen ontelbare scharen onder de leiding van Peter van Amiens en zijn onderbevelhebber, Walter von Habenichts, in verscheidene rigtingen naar het Oosten; zij sneuvelden echter onder weg, zonder het H. Land gezien te hebben. In hetzelfde jaar brak Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, een der edelste ridders van zijnen tijd, met een leger van 8Ó,ÖÖÖ voetknechten en 10,000 ruiters op; na ontelbare gevaren en de grootste ontberingen te hebben geleden, mogt hij er in slagen beheerscher van Jerusalem te worden (1099). Godfried werd tot koning dezer stad gekozen, hij wees nogtans alle teekens der koninklijke
(1) Geene volkomen kwijtschelding der ronden bijgevolg, die door don priester in de biecht wordt uitgesproken. Slechts grove onwetendheid of kwade trouw kan zoo iets beweren.
— 153 —
waardigheid van zich af, zijn hoofd niet met eene gouden kroon willende versieren, daar ter plaatse, waar de Verlosser een doornen kroon op zijn hoofd
fedragen had. Hij noemde zich ootmoedig de Be vrijer én Baron van het II. Graf. Hij stierf in het jaar TTüO, zijne heerschappij ging op zijn broeder Bou-edragen had. Hij noemde zich ootmoedig de Be vrijer én Baron van het II. Graf. Hij stierf in het jaar TTüO, zijne heerschappij ging op zijn broeder Bou-dewijn over.
quot;DT H. Oorden waren thans bevrijd en talrijke Christenscharen begaven zich ongehinderd ter bedevaart naar Jerusalem. Maar in 't jaar 1444 werd het pas veroverde rijk door de Turken weêr ernstig bedreigd, ten gevolge van de inname van Edessa.
gt; Toen was het de II. Bernardus, abt van Glaravallis, die op last van Paus Eugenius III het Westen tot een tweeden kruistogt aanvuurde. Deze werd geleid door den Duitschen keizer Conrad III, en den koning van Frankrijk, Lodewijk VH, in den jare 1147. Doch hunne onderneming mislukte; van den eenen larff werden zij het slagtoffer van de listige en verraderlijke vijandschap des Griekschen keizers, Manuel I, en ten anderen hadden zij in Asië van hongersnood, pest en andere rampen veel te lijden. Bei Je aanvoerders keerden onverrigter zake in hun Y, vaderland terug.
Toen Saladijn, Sultan van Egypte, in 1187 de VJ—-Stad Jerusalem na een 88jarig bezit aan de Christenen weêr ontrukt had, ontgloeide op nieuw de vroegere geestdrift. Frederik Barbarossa, keizer van Duitschland, Philips-August, koning van Frankrijk , en Richard 1, koning van Engeland, vereenigden hunne strijdkrachten tot een derden kruistogt. Maar ook deze heertogt viel ongelukkig uit; het Duitsche leger was bereids tot Cilicië voortgerukt, zonder groote verliezen te hebben ondergaan, toen Frederik zelf het leven verloor in de rivier Seleph, waarop het gros des legers huiswaarts keerde. Zijn neef, Frederik van Zwaben, die slechts uOOO man naar
Palestina gevoerd had, bestierf het insgelijks onder de muren van Akkon. Het eenigste voordeel van dezen togt was ctirinname dezer stad, welke met behulp der Franschen en Engelschen was tot stand gebrast. De tweespalt, die de beste krachten van het Christen leger voortdurend verteerde, belette allen verderen voorspoed. Zelfs moest de dappere Richard Leeuwenhart het H. Land verlaten, zonder zijne blikken op de heilige stad te hebben kunnen vestigen.
De vierde kruistogt, door eenige hoofden van den Franschen en Belgischen adel, benevens de Venetia-nen, ondernomen, werkte veeleer nadeeling op hetH. Land, daar deze kriiislogtVtegen des Pausen bedoeling, op de inname van Constantinopel uitliep (1204). Het Latijnsche rijk, dat aldaar gevestigd werd onder Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen, werd reeds in 1261 door de Grieken heroverd.
Frederik II, kleinzoon van Frederik Barbarossa, voerde den zoogenaamden vijfden kruistogt aan. Naauwelijks had deze keizer aan het hoofd van een talrijk leger zich ingescheept, of hij keerde na twee dagen reizens terug, om rede eener voorgegeven ontsteltenis. Doch de Paus, het geveinsd karakter des keizers kennende, beschouwde 's keizers ziekte teregt als een voorwendsel en deed den mijneedi-gen (1) keizer in den ban. Frederik vertrok alsdan naar Palestina en sloot er een verneren,d verdrag met de Turken, ten gevolge waarvan de stad Jerusalem aan de Christenen werd afgestaan, maar onder voorwaarde van hare muren niet weer op te bouwen. Tien jaren na 's keizers vertrek viel de stad op nieuw in de handen der Turken.
De wederwaardigheden der Christenen van Palestina spoorden Lodewijk IX van Frankrijk (den Heilige)
(4) Frederik II had namelijk zijns den Paus plegtig gedane belofte verbroken van op straffe der excommunicatie binnen twee jaren eenen kruistogt te ondernemen.
— 155 —
aan een nieuwen kruistogt te ondernemen (1248). De heldhaftige vorst wilde vooraf den Sultan van Egypte , zijnde deze de gevaarlijkste vijand der Christenen onderwerpen ; reeds trok hij zegevierend tëgeïi dè hoofdstad des lands , Cairo , op , toen de Turken de dijken des Nijls doorstaken en den koning met zijn leger tot overgave noopten. Hij beproefde in het jaar 1270 eene laatste poging ten voordeele van Palestina, maar hij bezweek aan eene besmettelijke ziekte onder de muren van Tunis. Twintig jaren later verlieten de Christenen hunne laatste quot;bezittingen in het H. Land ^I29 ij.
Schoon nu de kruistogten geen duüïzafhe gevolgen gehad en te dezen opzigte hun hoofddoel genoegzaam gemist hebben , blijven zij toch steeds onder de roemrijkste ondernemingen , in de geschie-ttënls opbewaard , eene eerste plaats innemen. De '[ voórdeelen , die zij der beschaving hebben aange-' bragt , zijn overgroot. Vooreerst hebben zij Europa bevrijd van den inval der verwoestende Turken die nu door de kruisvaarders gedurende twee eeuwen in hun eigen land bestookt werden. De kruistogten,, de verschillende volkeren Europa's onder de gemeenschappelijke banier des kruises scharende, hebben veelzins de nationale afkeerigheden verzwakt en zoodoende vele oorlogen voorkomen ; terwijl zij - anderzijds het geloof in de harten verlevendigd ea -den eerbied voor het gezag dér Pausen , de voornaamste bevorderaars der kruistogten , verhoogd hebben. Voorts komt den kruistogten een-niet gering aandeel toe in de toenmaals plaats grijpende hervorming der maatschappij , teweegge-bragt door de ontwikkeling der koninklijke magt ten koste van het verouderde leenwezen , en de opkomst en den bloei veler vrije gemeenten. Nog zijn het de kruistogten , die het verkeer tusschen de verschillende landen begunstigd , den handel ,
— 456 -
de scheepvaart en het krijgswezen bevorderd en uitgebreid , en tevens den lust tot kunsten en wetenschappen opgewekt en verspreid hebben.
De Ridderorden.
7 Ten tijde en deels., ten gevolge der kruistogten ontstonden uit de zamensmelüng van .het riddermet 'het kloosterleven verscheidene ridderorden , die
rzich alle aan de dienst der Kerk toewijdden.zich alle aan de dienst der Kerk toewijdden.
1. Dé órde der Joanniters. Kenige kooplieden, uit Amalphi , in'het kómh^i-ijk Napels , hadden te Jerusalem , lei' verpleging quot;der pelgrims in quot;t jaar TÖÏ8 het gasthuis van den H. Joannes met eene kerk ifT dè nabijheid van het H. Graf gesticht.
Zij, die hier de zieken bijstonden , leidden een kloosterlijk leven , hetwelk de drie gewone kloostergeloften ten grondslag had. Een Fransch ridder uit de Provence , Gerhard , voëgdë èr 'eenn vierde gelofte bij : de bescherming der bedevaartgangers en de gewapende verdediging van het H. Xand ten TObrwèrp hebbende. De regel der orde door haar eersten gTodtmëester , Raymond du Puy. opgesteld werd door Paus tTaïixtus li quot;Bevestigd. De Joanniters waren in drie klassen verdeeld : in pi'ies-ters , ridders en (.IjT^eiide broeders , welCêallen W3'ëV'wweênerr^gi^otmeester (magister hospitalis) stonden. Als ordeskleed droegen zij een zwarten mantel met een wit achtpuntig kruis op de linker borst. Naderhand werd de orde naar Cypren , vervolgens naar Rhodus , en eindebjk^ door KafeT V naar Malta vèWegcT ' Aan dit laatste verblijf hebben zij dernraam van ridders van Malta ontleend. Deze orde heeft steeds aan haar éÏÏêföquot; roeping blijven beantwoorden ; hare oorspronkelijke bestemming ,
de verpleging der kranken, trad echter langzamer-^god voor het ridderschap op den achtergrond. 7 2. De orde der Tempelheeren , die insgelijks ten ' dogl. l^^ë'^^nms~légen'quot; cle oneeloovigen te beschermen en deze laatsten te bestrijden , ontstond even als de voorgaande te Jerusalem, in het jaar 112a. Zij werd gesticht door ne^eii Fransche ridders.--' wienBowlewijn II een vleugel van zijn paleis inruimde. Baar dit in. de nabijheid . gelegen was,
^aar vroeger de tempelquot; van Salomqn ^gestaan had, [^n'ïïOeïïeiTdêr. oridc den.'iiiiaiu van
Ook dezen waren in drie klassen
verdeeld: in vijlflftra, die tot den adel hooren, priesters en dienende broeders. Hunne kleeding bestoncl uit een wTttenquot;manM'mJTeen eenvoudig rood kruis. Deze orde, die insgelijks een grootmeester aan hare spits had, werd goedgekeurd door Honor rius II_. Toen later de tiicht, in haar boezem verslapte en een aantal barer leden dwaalleeren warén röEgëdclan, werd de orde, op aanvraag van Koning PMfcOC. gt;]i; kerkvergadering van , Vjeme o^er^Qi^ieji^ V, opgeheven (TM2).
^Z'ü^Umtsme orde werd gesticht in 't jaar 1498, tijdens de belegering van Akkon, door eenige Duitsche ridders, die ontevreden waren over den voorrang-dien de Franschen en Italianen in de twee bestaande orden genoten. Zij droeg den, naam van Duitsche _nrde. omdat, zij van Duitschen oorsprong was en slechts Duitsche medeleden opnam. Haar óriïïerlühei-dingsteeken was een witte mantel met een zwart kruis. Hendrik van Walpot, uit het Rijnland geboortig, was de eerste grootmeester dezer orde. Zij werd later uit Palestina verdrongen en liet zich alsdan neer in Mergentheim, alwaar zij hare werkzaamheid bij de verbreiding van het Christelijk geloof beperkte, ïoen zij zich naderhand in Pruissen vestigde, verplaatste de grootmeester zijne residentie van Venetië
— 158 —
naar Mariënburg. Bij de eerste protestantsche bewegingen werden hare bezittingen door Albrecbt van Brandenburg, haar grootmeester, verwereldlijkt (1525) en in diens geslacht erfelijk gemaakt. Hierop trok zich de orde' andermaal naar Mergentheim terug, en verbleef er tot 1809, toen zij door Napoleon werd opgeheven.
Al deze, met groote voorregten verrijkte, orden stonden onmiddelijk onder de jurisdiktie des Pausen. Allengs verwierven zij aanzienlijke bezittingen in alle landen van Europa. De heldhaftige moed en de edele onverschrokkenheid dezer ridders in den krijg tegen de Mohammedanen overtreffen al de wonderen van dapperheid, waarvan de geschiedenis gewaagt.
De Pausen na den 11. Gregorius VII.
Gregorius' edele pogingen hadden geen ander doel gehad dan de vrijheid cler Kerk, de reinheid der oude tucht te herstellen, dan der volken geestelijk en tijdelijk welzijn te bevorderen. De meesten zijner opvolgers volgden hem op het aangewezen voetspoor, en arbeidden met kracht aan de verwezenlijking van het grootste plan, dat hij zoo gelukkig ontworpen had. Onder de groote Pausen, die in dit tijdvak schitterden, behooren bijzonder genoemd te worden: Alexander III (1160—1181), Innocentius III (1198—1216), Honqrius UI (1216—1227) en Innocentius IV 1243—1254). Deze Pausen zagen zichquot;ifTeen bijkans aanhoudenden strijd gewikkeld, dien zij inzonderheid gedurende ongeveer 100 jaren tegen de keizers uit, het Huis van Hohenstaiifen te voeren hadden. Dejoprzaak daarvan was gelogen in de aanmatigingen dezèr keizers op de geestelijke en tijdelijke magt der Pausen, alsmede in de ver-
— 139 —
grooteringsplannen, die deze vorsten in het Rijk nastreefden.
Onder de gemelde Pausen munt Innocentius 111 boven allen uit. Deze, door wijsheid en geleerdheid uitstekende, kerkvorst was een zoon van Graaf Segni, uit Anagni. Hij beklom den pauselijken Stoel in den ouderdom van 37 jaren' quot;quot;
eerst de pauselijke soeverein
aan den Kerkelijken Staat, door bijvoeging van verscheidene gewesten en steden, zijn huidigen om-vangwTn Duitschland moest hij de pauselijke magt doen géiden ter gelegenheid van den troon-strijd tussclnniJMiilips, broeder des afgestorvenen keizers, flencTrik VI, en Otto IV van Bronswijk, hoofd der Welven. quot;quot;quot;
Frankrijks toenmalige koning had de heilige wet des huwelijks durven schenden, tot groote ergenis zijner onderdanen. Innocentius, die de voorschriften der Kerk overal opbeurde, waar hij dezelve vertrapt zag , vermaande den vorst ernstig tot zijn pligt; zelfs sprak hij het interdikt over het gansche rijk uit om~'het volk zelf tot de handhaving van de geschonden regten der openbare zedelijkheid te doen medewerken. Philips-August gehoorzaamde. Met evenveel vastberadenheid en heiligen ijver verzette luf zich tegen den koning van Engeland , Jan-zonder-IMcT, welke de regten der Kerk en die zijner onder-lïMrigen straffeloos meende onder den voet te kunnen treden.
quot;quot;Ünder Innocentius 111, in 't jaar 1215 , had de vierde Lateraansche of twaalfde algemeerw quot; kerk^gr-gadering^plaats , aan dewelke 71 aartsTnsscïïoppen, 413 msschoppen en 800 abten deel namen. De patriarken van Alexandrië en Antiochië waren er door gezanten vertegenwoordigd , die van Gonstan-tinopel en Jerusalem waren er persoonlijk heengetrokken. Voorts hadden er de keizers van Duitsch-
— 160 —
land en Constantinopel, de koningen van Frankrijk, z
Engeland, Aragonië en Hongarije hunne afgevaar- g
j21 digden heen gezonden. Deze vergadering had ten d
,,,-doel de herstelling der quot;quot;kerkeliike tucht, de uit- li
-^•.j^rrnTg der dwaalleeren en het beramen van maat- e
^S-ïegeleiïT.öt ondei'steTming der Oostersche Christenen. d
Er-^TTltrnquot;TöT quot;öpt\'ekkiiig van het kerkelijk leven v
70 bepalingen opgesteld , waiironder 'öok deze : 3
dat ieder volwassen Christen ten minste één maal o
jaai^^HTjicchten , ën in den Paaschtijd de H. v
quot;Tmiócéntius stierf in 't jaar 1216. Onder hem t(
bereikte het pausdom den hoögsten top zijner e
grootheid. Deze kerkvoogd trouwens had in hare d
volle uitgestrektheid de hooge zending begrepen , h
die hem door zijne waardigheid van Christus, stede- n
houder op aarde was opgedragen. In dezen tijd , a
toen velerlei ruwe driften nog vaak losbandig het a
hoofd verhieven , was de magt eens wereldlijken z
heerschers geenszins toereikende , om de uiteen- E
spattende bestanddeelen van het leven der volkeren zi
in een vriendschappelijk verband zamen le houden; h
tot dat einde moest de hoogste geestelijke magt op- v
treden , daar zij alleen in staat was , zoowel den g
koningen als den volken, in Christus' naam, eerbied t( in te boezemen. Het is krachtens deze magt dat de Pausen gewerkt hebben ; dat zij 1quot; ten opzigle ' S van het individu , de slavernij in dequot; Christenheid - n
uitgeroeid.quot;, het lot cfer hoorigen en lijfeigenen quot;cTra- is
genJEêr gemaakt en dezelven , zoowel als allen , d
die onderdrukt of zwak waren, de armen, de wedu- h
wen en weezen tegen de willekeurige barbaarschheid d
hunner heeren en meesters in bescherming hebben g
genomen ; dat zij 2° de ontwikkeling en het geluk- d
kig voortbestaan der Ja'mfZJe bevorderd hebben door n er aanhoudend voor te zorgen , niet sléchts dat de'
vrije zonen en dochters door hun vader niet als
— 161 —
zijne slaven, dat de echtgenoote door haar gemaal niet als zijne dienstmaagd behandeld werde, maar vooral door de heiligheid en de onoplosbaarheid der huwe- X l^strou^y,. te handhaven tegen alle mtspattingeo v-ëéiier losbandige zedeloosheid, zetelde deze ook op '' de schitterendste troonen ; dat zij 3quot; de gansche maatschappij van regerina'loósïïelcf doordien zij elk quot;wettig gézagTêrdemgd'éh tegen de oproerige onderdanen , quot;maar ook het misbruik, ,er van T)tn^TcUcdeu. .uloor de dospotiekc willekeur dergenea , die er mQC'. bokieed .wai'cu » in bodwang Cë houden. Het is krachtens deze magt dat ook en inzonderheid Innocentius UI gewerkt heeft , en dit werken was des te invloed- en zegenrijker , wijl hij altijd en allerwege handelde als de opperste magthouder dier Kerk , waarvan alle volkeren dei-aarde geroepen zijn deel te maken. Hij beschouwde alle Christen natiën als een enkel groot gezin , en zich zeiven als hun gemeenschappelijk vader. Daarom waakte hij met de meeste naauwlettende zorg over alle geestelijke aangelegenheden ; daarom handhaafde hij op alle bedreigde punten met onwrikbare standvastigheid de regten der regeerders en geregeerden, onophoudelijk de eenen en'de anderen tot hunne wederzijdsche pligtvervulling aanmanende, j. Aanmerkintj. De verhouding tusschen Kerk en Staat was in de middeleeuwen geheel anders dan - in de nieuwere tijden. Kerk en Staat streven wel is waar onmiddelijk elk naar een bijzonder doel,
deze naar de bevordering van het tijdelijk, gene naa'r die van het eeuwig welzijn der menschen; maar deze verscheidenheid van doel belet niet, dat de geestelijke en wereldlijke magt in eene , nu meer, dan minder quot;naauwe w?ederzijdschê betrekking moeten treden. In de middeleeuwen waren dan ook
— 162 —
■
beide innig met elkander verbonden : de Staat , op het Christendom gebouwd en van deszelfs waarheden doordrongen , steunde derwijze op de Kerk , dat hij haren geestelijken bijstand voor zijn zelfbehoud behoefde en dezen ook inriep ; het zich levens, en zeer teregt, ten pligt rekenende,
de Kerk en hare geloofsleer te beschermen en g*
legen alle , zoowel in- als uitwendige , vijanden te vj verdedigen. Van haren kant bevorderde de Kerk ^ _S( naar krachten deze gelukkige verstandhouding door _Z m
den regtmatigen Staat te beschermen : zij kroonde zi.
deszelfs opperhoofden , den keizer en de chris- lu
telijke koningen, hun tevens de vervulling der te
zware pligteri voorhoudende , die ten gevolge der d(
van boven ontvangen magt op hen rusten. Door éi
deze tusscheakomst verhoogde de Kerk insgelijks -bi
den eerbied , dien de volken aan hunne vorsten d;
verschuldigd zijn , en stelde zij zich mede ten w
waarborg voor het behoud der wereldlijke magt. blt; Deze bijzonder naauwe betrekking tusschen Kerk
en Staat werd naderhand opgelost. Reeds in de 01
middeleeuwen werd het innig verband dezer beide klt;
magten verzwakt , maar eerst in latere tijden, b(
vooral ten gevolge der hervorming en menige andere d(
hieruit voortvloeijende gebeurtenis, verbroken. Ten w
huldigen dage tracht zelfs de moderne Staat alle ni
nog overblijvende betrekkingen met de Kerk op te k(
heffen en deze ten eene male buiten te sluiten, di
als hadde zij met de burgerlijke maatschappij niets a;
, te maken: hiertegenover blijft de Kerk verkonden d(
en handhaven haar onvervreemdbaar regt van open- g1
baar bestaan, dat is, het regt van ook door den klt;
Staat als dusdanig geëerbiedigd en gehoorzaamd v(
te worden, welken regeringsvorm deze ook moge aangenomen hebben. c i
orl me Ph
kei
— 163 —
De Pausen te Aviynon.
Het pauselijke oppertoezigt werd ten eersten male geschokt onder Bonifacius VIII. De aanval ging uit van Frankrijk, en wel van Koning Philips-den-Schoone, een listig, behendig^en hcërs'cteuclitig man. Deze vorst beklom den troon in 'tjaar 1285; zijne handelwijze veroorzaakte weldra een geschil tusschen hem en den Paus Bonifacius. Om den krijg tegen Engeland te kunnen voeren, had Philips ook de 'geestelijk®n met willekeurige schattingen belast, en toen' de' P'aiis zich over deze verordening -bgzwaarde (1) , verbood de koning aan zijne onder-danen alle geldverzending naar vreemde landen. Dit was juistr gemunt öp Rome , daar het pauselijk bewind deze'geldverstrekkingeff behoefde, om de Kosten van het bestuur der Kerk te bestrijden. Allengs ontwikkelde zich een hevige strijd, in welken de koning den moedigen Paus op verregaande wijze beleedigde, en die'slechts in 'tjaar 1303 jnet den dood des Pausen een einde nam. Het bleef onbeslist wie van beiden de zege behaald had; maar er was nu den vorsten getoond op welke wijze zij den Paus konden weêrstand bieden. Zeker is het daarenboven dat het, tegen den Paus gepleegde, ruw geweld aan den heilzamen invloed, door den H. Stoel op de katholieke wereld sedert Karel-den-Groote uitgeoefend, en tot dus verre door alle Christen volken van het Westen aanerkend en geëerbiedigd, een verderfelijken slag had toegebragt.
(1) Daar destijds de geestelijkheid in alle katholieke landen, volgens het toenmaak erkende geestelijk en burgerlijk regt, vrijstelling van direkte belastingen genoot, moest de Paus , naar het voorbeeld zijner voorgangers , zich tegen de handelwijze van Philips als tegen een misbruik verzetten, toen deze zonder 's Pausen toestemming «le kerkelijke goederen wederregtelijk belastte.
— 164 —
De opvolger van Bonifacius was Benedictus XI.
Dczo Paus reaoerdo sleclifs één jaar en werd opge-i/ völgd';dooiquot; CÏemens^ V, aartsbisschop van Bordeaux,
faitfrZi ■■ dfé 'dèn kóningTvanTPral^rM was toegedaan. Cle- A M u quot;/ / fifetis Vquot; bleef in^fanTrijk en vestigde zich in
t^CTTê^vïgnÖri, waar nu gedurende 70 noodlottige / jarerr-TïrTrmrcïi' hun verblijf hieldenquot;quot;** 1[[ bloedige twisten tusschen de Welven en Gibel-
lijnen, TvEtanfin Ualië vaak het tooneel was, hadden tot Til de hoofdstad der Christenheid hunne woelingen a^TlTöïïdend voortgezet. Schoon nu deze onlusten de Pausen grootendamp;ek bewogen Hebben voor tijd, en wijl'in fWnin^Ic Te vertoeven, zoo 'heeft toch diFquot; wBfijf buiten Bome bedroevende gevolgen na zich g'eslftept. Van den mien kant geraakte de pauselijke bewindvoering in eönfc ongelukkige afhankelijkheid yan de Fransche staatkunde, waardoor voor der Pausen 'werking het onbeperkt vertrouwen verloren ging. Ook liet' zich Frankrijks overwegende invloed #fn de aanvulling van het kollegie der Kardinalen gevoelen, dat weldrafeh grooten deele uit Franschen werd zamengesteldjyan een anderen kant viel het gezag der Pausen in Tfalie ten gevolge hunner -aKvezigheid'bükans geheel m duigen. De Paus Joan- \ nes XXlf, opvolger van Clemens V, zag zich bovendien uit geldgebrek gedwongen de kerkelijke goederen in'Frankrijk en in andere landen te belasten, ten einde in de onkosten van het pauselijk bestuur te voorzien. Deze maatregel mishaagde zoowel aan de vorsten als aan de geestelijken, en hunne klagten werden van dag tot dag luider.
De verwarring werd bijzonderlijk groot in Duitsch-land, waar tusschen Paus Joannes XXII en Lode-wijk van Beijeren, wegens de bezetting van den keizerlijken troon, een langdurige strijd was uitgebroken.
— 165 —
Lodewijk van Beijeren , die de vijanden van het pauselijk gezag in Italië ondersteunde en zich later . zoo ver te Buiten ging, dat, hij te Rome den Paus 'L% Itef afzetten, werd in den kerkolijycn.Fan gedaan.
De onderhandelingen door den keizer met Joannes / aangeknoopt, doch door 's Pausen dood onderbreken, werden hervat door Benedictus XII. Ook 'dacht deze Paus er aan, zooals zijn voorganger, zijne ver-bTijlpIaats weêr in Rome te vestigenT maar de Fran-sctie invloed verijlde (Têzé hedoeTIngen. zoowel A .. als de verzoening met denTTiiltschen keizer. Clemens [f t'*-^lt; ^ yr7~dïë~Trr~1342 aan Benedictus was opgevolgd,
vermeerderde nog het, getal der Fransche Kardinalen.
en kocht daarenboven de stad Avignon van Joanna,
koningin van NapeTs^h^graviff van Provence, waardoor de verblijfplaats der Pausen in Frankrijk nog duurzamer quot;moest worden. Zijn opvolger, Innocentius VI, •
zond den vastberaden Kardinaal Albornoz naar Rome,
ten einde er de regeringloosheid te onderdrukken en het pauselijk gezag te herstellen. De terugkeer van den pauselijken zetel naar Rome was nu voorbereid.
^ Zelfs begaf l.rbanus Y zich derwaarts in weerwil ? van den tegenstand der Fransche partij; doch hij ver-l toefde slechts 3 maanden te Rome en keerde naar Avignon tmig^De vrees van het gezag in Rome te vêrïïëzenT^de aanvallen der Florentijners. alsmede ^ uitnoodiging van de H. Catharina van Sieha bewo-/gen eimleTijk Gregorius XI naar Rome terug te kee- h relT Dtr g^bciircTe in 1377. Zoo werd dan deze ' ' toestand opgeheven, treurig genoeg om op zich zelf een onbetwistbaar bewijs te leveren hoe noodzakelijk het is dat de Pausen in eene stad verwijlen, waar zij, onafhankelijk van allen wereldlijken invloed, al de regten hunner opperste waardigheid vrij kunnen uitoefenen. JDe 6 Pausen, die te Avignon gezeteld hebben, waren allen kundige ënjdeug-dzame kerkvoog- ■) üen; desniettemin heeft hnn^erblijf in Frankrijk op
— 166 —
hiin naam een vlek geworpen, die hunne talentjen-ea 3c KéTligüercl van hun levenswandel niet vermogen uit te wisschenT'
De veertigjarige verdeeldheid van het katholieke Westen. Het Concilie van Basel en Florence.
Het zeventigjarig verblijf-der Pausen te Avignon had, zooals wij gezien hebben, den heilzamen invloed, dien Christus' stedehouders op de vorsten en volkeren lot groot voordeel van 't openbare regt, de orde en zedelijkheid hadden uitgeoefend, deerlijk verzwakt; maar hierbij bepaalden zich nog niet de noodlottige gevolgen dezer gebeurtenis. Immers de verdeeldheid, die aldra het katholieke Westen in twee, en vervolgens in drie partijen splitste, sproot insgelijks uit deze zelfde bron voort. Deze treurige toestand der Kerk nam een aanvang ten jare 1378 en duurde tot 1414 voort, als wanneer de eenheid y hersteld werd.
S Na den dood van Gregorius XI werd Urbanus VI, y- een Napolitaan, op den pauselijken Stoel verheven.
Als deze het weinig kerkelijk leven veler Kardinalen mét klem te hervormen poogde, verklaarden deze laat-sten de keuze van Urbanus, hoe eenparig zij ookgsweest ^ was, voor gedwongen en kozen in diens plaats Robert van Geneve ^'(lie den naam van Clemens VII aannam. Beiden hielden zich voor wettige Pausen en trachtten zich te handhaven. Clejgaeiis, VII, die zijn verblijf te Avignon nam, won Frankrijk, en, door Fraukrijks'quot;quot;tmit»ed, ook Schotland en Spanje te zijnen gunste; maar het grootste gedeelte der Christenheid verklaarde zich voor Urbanus.
Het laat zich gemakkelijk bevroeden, welke
m VJ!
i I
— 167 —
rampen hieruit voor de Kerk moesten voortvloeijen,
daar deze nu twee hoofden had, die vijandig tegenover elkander stonden (1). De Christenen, die niet wisten welken Paus zij voor hun wettig Opperhoold moesten houden, werden ligt geschokt in hun geloof en verontrust in hun geweten. Italië in 't bijzonder had ten gevolge dezer verdeeldheid veel te lijden.
Urbanus stierf in 1389 en Clemens in 1394.
de plaats van den eersten werd Bonifacius IX, in ' y de plaats van den tweeden Peter de Luna, uit '1'' Aragonië, onder den naam van Benedictus XIII i quot; , gekozen. In 't jaar 1404 stierf Bonifacius, hij werd opgevolgd door Innocentius VII, en deze door Gregorius XII, die gekozen werd onder voorwaarde, Vquot;' dat hij zou afdanken, in geval Benedictus zulks ook deed; maar deze laatste vestigde zich in Spanje en weigerde zijne waardigheid neêr te leggen.
Toen werd, om aan de betreurenswaardige ver- \ deeldheid een einde te maken, eene vergadering te
Pisa belegd „(lA^V: daar echter deze maaTfêgëi op --------
eigen .gezag; floor een groot getal Kardinalen was genomen, kon er weinig goeds van verwacht worden. Deze vergadering verklaarde den H. Stoel vakant en koos verders den aartsbisschop van ^
Milaan tot Paus, die den naam van Alexander V aannam. Daar vele katholieke vorsten dezen laatsten erkenden, en de twee anderen nog hunne aanhangers behielden, zoo was thans de Christenheid in
(1) De Kerk kon, om juist te spréken, geen twee hoofden hebben. Een enkel slechts .diergenen, die den naam van Paus droegen, kon de wettige opvolger van Petrus wezen, maar er was twijfel ontstaan omtrent den persoon, die als wettige opvolger moest gehouden worden. Allen waren het hierin eens, dat de Kerk een is in haar opperhoofd, allen waren van harte den H. Stoel toegedaan; maar de verschillende partijen waren het niet eens omtrent den regtmatigen bezitter van den H. Stoel. Daarom kan ook deze verdeeldheid geene eigenlijke scheuring genoemd worden, daar de eenheid der Kerk ten aanzien der leer en der tucht nooit opgehouden heeft te beslaan in 't Westen. De eene of andere partij dwaalde noodzakelijker wijze, maar dwaalde te goeder trouw.
— 168 —
plaats van in twee, in drie partijen verdeeld. De verwarring had nu haar toppunt bereikt. Alexander V nam intusschen zijn verblijf te Bologna, waar hij weldra stierf. Zijn opvolger, de kardinaal Balthasar Cossa, die zich Joannes XXlil noemde, een sluw en heerschzuchtig man, nam zijn verblijf te Rome, , vanwaar hij door den koning van Napels verdreven werd. Allerwege vroeg men met luider stemme de herstelling der orde; allerwege drong men aan op eene verbetering in hoofd en leden.
Om aan dit zoo regtmatig, als prig verlangen ^ te voldoen, beyyoog keizer Sigismond, niet zonder groote moeite, Joannes XXlll eene kerkvergadering te Constanz jé beroepen, die werkelijk te dezer s'fëde7 m t jaar 1414. totquot; stand kwam. Deze vergadering is een ïïértal- en glansrijkste, die ooit gehouden werd. Joannes XXIII opende ze in persoon. De te verhandelen aangelegenheden waren drie in getal: de opheffing der oneenigheid omtrent den wettigen Paus uitroeijing der ketterij en ; quot;dequot;'hervorming der Kerk. De vergadering was in * vier n^iën verdeeld; dè Italiaansche, de Fransche, f de Duitsche en de Engelsche, welke ter beraadsla-^ ging afzonderlijk vergaderden, en door afgezanten onderling in betrekking stonden. Wat gezamenlijk door de afgezanten der vier natiën'was goedgevonden, werd, als een algemeen besluit der vergadering, in openbare zittingen verkondigd en aangenomen.
Joannes XXIIl, tegen wien 40 klagten waren opgeSTSSkT, werd afgezet; Gregorius XII dankte vrijwillig af, ni'^tvorens' dé oproeping der vergadering goedgekeurd te hebben; liexifitliktus XIII-, het voorbeeld van Gregorius niet willende volgen, wérd van zijn post vervallen verklaard. Daarna werd dë- algemeen geachte en vrome kardinaal, Otto Colonna, door de, in het konklaaf te Constanz vergaderde, kardinalen eenstemming tot Paus gekozen;
— 169 —
hij nam den naam aan van Martinus V. Deze keus ' vond algemeenen bijval, en oe^eenEeid van Opperhoofd in de katholieke Kerk was nu feitelijk hersteld. Wij kunnen evenwel van deze ongelukkige gebeurtenis niet scheiden zonder nog op het volgende gewezen te hebben, xjïot dusverre was de katholieke wereld gewend geweest den persoon des Pausen den diepsten eerbied en het kinderlijkste vertrouwen toe te dragen, en met de opregste onderwerping de woorden des beils van zijne lippen te ontvangen; thans was deze warme hoogachting in veler harten werkelijk bekoeld, en er verhiel zich om den H. Stoel als eene wolk van vooróordeelen, welke diens helderen glans veelzins overschaduwde. In dier voege werd die min of 'meer vijandige stemming tegen den Jen pauselijken Stoel aangekweekt, waarmeê het opkomende Protestantisme later zooveel voordeel deed. Alle lastertaal tegen de Pausen vond nu ingang en de goddeloosheid scheen te zegevieren. Maar tóch van een anderen kant was de goddeloosheid werkelijk geknakt geworden; want meer dan de heerlijke regering zoo veler uitstekende Pausen had juist deze verdeeldheid de goddelijkheid der kerkelijke hiërarchie doen uitschijnen. Hadde de Kerk kunnen vergaan, dan ware het thans geschied. Maar God, door zijne Kerk deze harde beproejjjuig te laten onderstaan, heeft klaarblijkelijk bewezen, dat zij onafhankelijk is van alle uitwendige hulp, zelfs van die harer bedienaren, gebouwd zijnde op de rots, die alle vijandelijke magten nimmer zullen overweldigen. tT-
Nu drong men vurig bij den nieuwen Paus op eene kerkelijke hervorming aan. De Paus beloofde hand aan werk te slaan, en liet der vergadering een hervormingsontwerp voorleggen; maar de natiën koTiden het over de aanname^ van dit voorstel niet eens worden, zoodat de Duitschers en Engel-
— 170 —
schen afzonderlijke Konkordaten sloten om in de meest dringende behoeften te voorzien. Daarna liet de Paus nog zeven hervormingsdekreten bekend maken, welke ten minste tot de opheffing der ingeslopen misbruiken en tot de herstelling der gestoorde orde den grond legden.
Het derde doel der vergadering, te weten, de uitroeijing der ketterijen, zal straks ter sprake gebragt worden.
Eer de vergadering uiteenging besloot zij, dat naquot; verloop .van vijf jaren eene nieuwe vergadering te Pavia zou plaats hebben. De Paus keerde onmid-(Mijlt'iiaar Italië terug, waarde, in den Kerkelijken Staat uitgebroken, wanorde zijne gansche werkzaamheid vereischte.
De beraamde synode kon evenwel op den bepaalden tijd te Pavia niet plaats hebben, daar in deze stad eene besmettelijke ziekte was uitgebroken; zij werd derhalve verlegd eerst naar Siena, dan naar Basel, en tevens lot in 't jaar -1431 verdaagd. De Paus stierf vóór dit tijdstip, door de gansche Christenheid betreurd. Zijn opvolger, Eugenius IV, opende de vergadering van Basel door zijnen gezant Cesarini. De voorwerpen der beraadslagingen waren:/de uitroeijing, der ketterijen, bijzonderlijk der ketterij~quot;fSn' 7an Huss .quot;quot;ffiê vereeniging der Griek-sche en Latijnsche Kerk, de herstelling des vrédes onder de Christen vorsten .;.en eindelijk de hervorming der kerkelijke tucht. quot;Dequot;quot;quot;in gering getal vérgaderde bisschoppen, in den geest van het Concilie van Constanz voortschrijdende, traden krachtig tegen de in de kerk bestaande misbruiken op; maar aldra ontstond er een geschil tus-schen de vergadering en den Paus ten opzigte der hervormingsdekreten, welke de Paus niet beamen kon. Dien ten gevolge bestond Eugenius er op dat de vergadering naar eene stad van Italië
— 471 —
zo.u.._-verlegd, worden. Het grootste gedeelte der vergaderde vaders gaven gevolg aan 's Pausen verordening, en vormden eene nieuwe vergadering te Ferrara (1438); maar de overigen bleven te Basel en zetteden de synode op eigen gezag voort. Deze laatsten gingen zelfs in hun strafbaar drijven zoo ver, dat zij den Paus voor afgezet verklaarden en in zijne plaats Amadeus, hertog van Savoye, onder den naam van Felix V kozen, die zich toch geenen aanhang verschaffen kon. Deze ongerijmde handelwijze bragt de vergadering tot val. Zoodra zij tegen den Paus begon te ijveren, trokken zich de aanzienlijkste mannen terug, en zoo werd zij ten volle opgelost in 't janr 1443, zonder iets tot de verbetering der kerkelijke tucht te hebben bijgedragen. De kerkvergadering van Basel wordt tolT hare 25^ zitting, dat is tot liet tijdstip waarop de Paus alle gemeenschap met haar afbrak, als oecumenisch beschouwd (1).
De vergadering van Ferrara had naauwelijks een aanvang genomèn, of de Paus, door uiterlijke omstandigheden genoodzaakt, liet ze naar Florence verleggen. Beeds in Ferrara waren met de Grieken, die onder leiding van den keizer Joannes VI Paleo-logus en den patriark Joannes in grooten getale naar de vergadering waren opgekomen, aangaande de wedervereeniging der Grieksche met de Latijnsche Kerk, onderhandelingen aangeknoopt; deze werden te Florence voortgezet en gelukkig ten einde gevoerd; hêrr voortkomen des FL Geestes uit den Vader en den Zoon, alsmede het primaatschap des Pausen over de geheele Kerk werd door de Grieken volmondig aanerkend. De vereenigingsakte kwam in 't jaar 143£L-iat-sUind. Desniettemin leed dit heilzaam vereenigingswerk op de groote afkeerigheid der Grieken van de Westersche Kerk, nog door eenige wederspannige kerkvoogden gevoed, grootendeels
(1) Men zie achter de Overzigtstafel der Algemeene Conciliën.
schipbreuk. De Grieken, die tot de Kerk toetraden, worden Vereenigde, de overigen, wier getal verreweg hefgi'oolste bleef, Niet-vereenujde of Afgescheidene Griëfën genoemd. Deze laatsteri bevinden zich hoofd-zaïretijk m Rusland en Turkije, vervolgens ook in Hongarije, Illyrië, Zevenbergen, Polen, enz. Zij beschouwen den patriark van Constantinopel als hun opperhoofd. De vereenigde Grieken bezitten te Constantinopel, Smyrne en Damaskus door den Paus benoemde Apostolische Vicarissen.
De straf, welke de weerbarigste Grieken verdiend hadden, liet zich niet lang wachten. De Turken veroverden Constantinopel in 't jaar en vestigden déér hunne drukkende heerschappij. Zij lieten wel is waar den Grieken de openbare godsdienstoefening toe, maar slechts met lastige en hatelijke beperkingen. Te Constantinopel ontnamen zij hun den heerlijken steenen tempel der H. Sophia, en gedoogden slechts dat in zijne plaats een houten bedehuis werd opgerigt. Hadden de arglistige Grieken, in plaats van de Latijnsche kruisvaarders op verraderlijke wijze te dwarsboomen, dezen naar be-hooren geschraagd, zoo zoude het welligt nooit zoo ver met hen gekomen zijn: vrij sta het hun intusschen liever de knie te buigen voor den turkschen tulband dan voor de pauselijke tiara.
De Russische kerk, eene dochter der Grieksche en van deze afhankelijk, had in den beginne niet in de scheuring gedeeld en was met den H. Stoel in gemeenschap gebleven. Isidorus, aartsbisschop van Moskou, had de vereenigingsakte op het conilie van Florence onderteekend, maar huiswaarts gekeerd zijnde, werd hij door den Grootvorst verdreven. Kort hierop werd ook de band, die Rusland met Constantinopel vereenigde, stuk gescheurd. Na de inname dezer stad door de Turken, stemde de patriark van Constantinopel er in toe, dat de Russische bisschop-
— 173 —
pen eigenmagtig hun metropoliet konden aanstellen; doch weldra matigde zich de Grootvorst het regt aan den metropoliet persoonlijk te benoemen. Sedert dien tijd was de Russische kerk van de Giieksche on-afhankelijk, maar raakte nu van lieverlede iaeene vol-slagen,_ afhankelijkheid van de Bussische Autokraten. En dit was heel gevolgelijk, want niinmer nog.heeil eene geestcTiikheid haar natuurlijk opperhoofd, den Paus van Rome, verlaten, of zij_,heeü, den nek moeten krommen onder de drukkende hand der wereld--HjtaT magt. Peter I, wiens despotiek karakter geen geestelijk opperhoofd boven zich dulden kon, randde nog geweldiger het kerkelijk gezag aan. Na den dööd van den patriark Adriaan, 1702, liet hij het patriarkaat onbezet, en verklaarde iets later zich zei ven tot eenig opperhoofd der kerk. Tevens stelde hij in stede van den patriark de Zeer heilige Synode m,J weTke uit geestelijken en leeken bestaat, en in naam des czaars dooi' een officier wordt voorgezeten , om als hoogste geregtshof over alle geestelijke zaken te beslissen. Deze synode heeft thans haar zetüttBquot; Petersburg. De keizer, die sedert Peter I het opperhoofd der Russische kerk is, heeft zich de bevoegdheid voorbehouden de besluiten der synode te veranderen.
Aanmerking. Uit hetgeen wij tot dusverre gezien hebben blijkt, dat de hoogste waardigheid der Kerk niet altijd door mannen bekleed werd van onbesproken levenswandel. Kwaadwilligen hébben dit feit niet slechts zoeken te vergrooten, maar zelfs te verwringen om het Pausdom zelf in minachting te brengen, maar ten onregte. Mogen dan bij eenige weinige Pausen gebreken aangetroffen worden, zij vallen op hunnen persoon en niet op hunne waardigheid terug. Deze kan wel is waar door den persoon die ze bekleedt ontheiligd worden, gelijk alle-heilige zaken, die aan menschen handen zijn
I
_ 174 —
toevertrouwd; maar daardoor houdt zij niet op eene van God ingestelde waardigheid te zijn. Zelfs in het heiligste gezelschap dat ooit op aarde gezien werd,
onder de twaalf Apostelen, was een booswicht, en toch heeft diens wangedrag de waardigheid van hel apostelambt zelf niet bezwalkt. Overigens moet men niet uit het oog verliezen dat die weinige Pausen,
welke hunne pligten mogten te kort gedaan hebben, niettèmin het geloof steeds ongeschonden bewaard en ^
dit kostbaar kleinood tegen de valsche leei'stelsels met A
klem verdedigd hebben; waaruit zigtbaar blijkt, dat de katholieke Kerk zich in de goddelijke bescherming verheugt, die haar de Zaligmaker voorspelde, toen Hij tot zijne Apostelen sprak: »En zie, ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.quot;
(i) Maar naast dezer gering getal zien wij de overige Opperpriesters, in onafzienbare schaar, met den
flans der schoonste deugden prijken. De Pausen er eerste eeuwen behooren allen onder de Heiligen, velen hunner stierven als martelaars, anderen hebben als belijders in de ballingschap den dood gevonden. Kortom, de reeks der Pausen over 'tgeheel is zoo luisterrijk, dat geen vorstenhuis op aarde op zulk een rij van eerbiedwaardige hoofden ook maar van verre kan roemen.
Dwaalleeren in het vierde tijdvak.
1. ^De Katharen (d. i. Reinen). (2) Deze ketters versclienen in het begin der elfde eeuw en welligt het eerst in Boven-Italië, van waar zij zich naar
(1) Men dient hier insgelijks niet uit 'toog te verliezen, dat de gebreken der Pausen veel zijn overdreven geworden; en tweedens, dat de pauselijke Stoel juist in die tijdstippen door min waardige mannen bekleed was, in welke hij door de wereldlijke uiagt overheerscht werd; zoo dat men der wereld wel zeggen kan meteen vermaard schrijver: Er zijn slechte Pausen geweest, wijl gij ze zoo gemaakt hebt.
(2) Van dezen naam Katharen, zooals zij zich in Italië en Duitschland noemden, zou ons Nederduitsch ketter afstammen.
1
— 175 —
Frankrijk, Duitschland en zelfs naar Engeland verspreidden en overal een ontzaggelijk k^aad stichtten.
'ÏWopseTen aan hel Sacrament des Altaars eenige uitwerking toe te kenneri^^ij beweerden dat zij alleen de ware kerk van Christus uitmaakten, en dat men slechts Ta hunne gemeenschap kon zalig wor-u dén. Toor het overige hielden zij het met de leer der vroegere Manicheëys. aan welke zij onder |' f anderen het dualisme, of de leer van twee elkan-| der tegenstrijdige wezens, ontleend hadden. (1) De, i| ketterij der Katharen werd eedoemd door den Pausquot; 1 paCo£:ecne synode van Verona TTllS'lu ffmocchliüs~llI achtte het niettemin Tiobclzakelijk ^fiOffiange. maatregels tegen dezelven op te treden.
2. De Waldensen. Deze quot;sekfè werd geslicht door een zd^éreri Waldö, een rijken burger vqn T.ynn _ die in 't jaar 1170 zijn geheel vermogen onder de armen verdeelde eri ze daardoor tot een gemeenschappelijk leven onder zijne leiding vereenigde. Toen de sekte zich begon te verspreiden, werd haar door Joannes, bisschop van Lyon, het prediken verboden. Daarop zocht zij bij onderscheidene Pausen aanerkenning te erlangen; maar te vergeefs. Toch wist haar dweepzuchtige ijver het zoo ver te brengen, dat er in Zuid-Frankrijk, Italië en andere gewesten gemeenten oprezen.
Het valsche leerstelsel der Waldensen trad niet voltooid de wereld in, maar vormde zich van lieverlede, daar deze ketters zich niet aanvankelijk van de katholieke Kerk afscheidden, maar zich slechts voor hervormers uitgaven. Zij leerden dat de katholieke Kerk, sedert Paus Sylvester I.quot;quot;ïïad opgehouden de ware Kerk van Christus te zijn ; dat de H. Schrift het eenige middel was om tot de kennis van het christelijk geloof te geraken; dat de HH. Sakramenten
(1) Zie bladz. 4C.
I
— 176 —
en het H. Misoffer, alsmede alle eeredienst verwerpelijk waren; dat de leer van een vagevuur valsch was; eindelijk dat het celibaat, de vereering der Heiligen en de Vasten moesten .afgeschaft worden. ïnzóudei'Heid beweerden zij dat de Kerk en hare overheid geene tijdelijke goederen bezitten mogten.
3 De Albifiensen. werdén zoo genoemd naar de de siaS.Albi, in LangilëdócT waar zij hun hoofdverblijf BiülTloh. De 'leer (ïezquot;èr'ke tiers wasquot; gel ijk die der Katharen, uit Manicheïsche, begrippen zamengesteld. De scfiepping der wereld schreven zij aan den duivel toe; zij verwierpen het Oud-Testament, de Kerk, de Sakramenten en alle uiterlijke eeredienst. Hunne zedeleer ;\vas hoogst verderfelijk, daar zij allé^god-dëlijke en meuschelijke wetten verachtten. De Paus. frinocentius lll stelde alles in 't werk om de ketters nr-tferquot;mTiiiie tot de ware leer der Kerk terug te bi'ertgen, maar zonder welslagen; hoe meer de Paus zérvgrschbonde, des te heviger gingen zij te werk. Hun getal klom van dag tot dag en weldra namen zij niét alleen jegens de Kerk, maar ook jegens den Staat zulk eene dreigende houding aan, dat men in 'tjaar 1209 genoodzaakt werd een kruistogt tegen hen-Ttt- !t lev«n . te roepen,' Olfl zelts' de Burgerlijke maatschappij, toen ter tijd op hét innigst met de kerkéïïjke verbonden, tegen hunne aanslagen te be-vêiligenTTN'a eenen krijg van twintig jaren werd de sekte verslagën; ïïare overblijfsels werden verders door de toenmaals ingevoerde Inquisitie ganschelijk ultprwiit ft).
4. De Wiklej/ieten. Jan Wikleff, ten jare l324 in een dorp van het graafschap Torek géborén, voltrok zijTHTstudiën aan de hoogeschool van Oxford en wijdde zichTUeia geestelijken stand toe. Na verToQ.Br.Y3P vvBinige'jaren'werd hij tot leeraar benoemd aan ge-nóemcle tfoogescbooT 7 waar zijné lessen welhaast
(1) De Inquisitie zal hier achter nader besproken worden.
grooten bijval vonden. In zijne lessen trad hij hevig tegeff dequot; misbrüikén des tij ds en bijzonderlijk' tégen de bedelorden op. Maar hij berustte er niet bij de toenmaals in de Kerk bestaande misbruiken hevig te gispen; hij randde aldra de kerkelijke inrigtingën en regten quot;zelve aan. Voornamelijk was hij op de icërkeliike hiërarchie gSbeteaquot; en, niet zelden barstte hu in ffloeiiende smaadredenen tegen 3e bisschop-pen en zelfs tegen de Pausen los.
' quot;VVikleir werd bij den Paus Gregorius XI aangeklaagd en zelfs van ketterij beschuldigd. Dé Paus gebood zijne gedragingen aan een streng onderzoek te onderwerpen, hetwelk echter zonder gevolg bleef, wijl Wikleft door het hof beschermd, wwd; slechts zoudequot; hij verder zijne lastertaal te staken bebbén. Dan WiklefF door deze straffeloosheid aangemoedigd, ging nog een stap verder; niet tevreden met de tncfilquot; der Kerk te laken, bestreed hij nu ook hare leer , bijzonderlijk de transsubstantiatie , naar het voorbeeld van Berengarius. De hoógeschool, welke hem tot hiertoe. in bescherming-genomen had, moest fiu'zelve tegen hem optreden. Weldra werden, op VPüusen ërnstigeren aandrang, zijne leerbegrippen aoor eene synode te Londen vergaderd onderzocht, éïl 24 uit zijne schriften, getrokken ^tMnhgeïiquot;' 'aTs kettersch verworpen.... Wikleff werd nu van quot;zijn leëramLl ontzet en opgeëischf om zich door aiïêg-■gtng'eener geloofsbelijdenis aan het oordeel zijner geestelijke overheid te onderwerpen. Alsdan nam hij zijne wijk naar Lutherworth , waar hij zijn voornaamste , der Kerke uiterst viianjig'wérk', JTrialó-giiR- .pënoemfl. oii^itdé. Hij stierf ten gevolge 5eher heroërte in 't jaar ISS-T 'in den ouderdom van CO jaren.
Zijne dwaalleeren bestonden hoofdzakelijk hierin: hij nam de H. Schrift als eenige kenbron van het
Christendom aan ; hij verwierp de transsubstantiatie, de belijdenis der zonden , dé arlatèn , tiet Sakï'ameul ■ des Oliesels , de vereering der Heiligen, het celibaat der geestelijken en het kloosterleven: hij beweerde tevens dat men aan de wereldlijke, noch aan de ^g6steTijkëquot;quot;'bversten gehoorzaamheid verschuldigd wasquot; rials mèn wist dat zij zich in staat van dood-zOtlden bevonden. Als kerkelijke opperhoofden er-kendé liijUIechts de priesters en de diakens , alle overigen , zelfs de Paus , waren volgens hem door de menschen ingesteld. Overigens toonde hij--zich hoogst ontevreden over 3e bezittingen der Kerk, 'éy^nn maakte het den wereldlijken vorst tot pligt dê^kerkelijke goederen in beslag te nemen. Dit laatste-ptrnt-vond een gansch bijzonderen bijval.
Tie leèr van Wikleff was niet met hem ten grave gedaald. Zij vond vele aanhangers , die ze ijverig verdedigden en verspreidden. Ziende dat de geestelijke maatregels , die men tot onderdrukking der sekte had aangewend , niet toereikende waren , rtanr ~de Koning Hendrik IV met . het Parlement dwafigmidde]en ter hand , waarop men er eindelijk ifTstagen mogt dezelve 7 schoon niet zonder bloed-vergieting , uit te roeijen. De leer jan Wikleff wérd. in 1413 te Rome en naderhand te Constanz veroordeeld. In 't jaar 1428 werden zijne beenderen uitgegraven en van de gewijde begraafplaats verwijderd.
5. De Hussiten. Het voornoemd geschrift van Wikleff, zijn Trialogflsquot;, was van Oxford naar Praag vWzonden en gunstig opgenomen. Niemand vond er meer genoegen in dan Jan Huss,^~pfêdiker aan de' Bethlonémskapeï te Praag , biechtvader der koningin en sedert 1402 professor der godgeleerd-jieid aan de hoo^eschool yah Praag , een man van goede zeden en in de redekunst'wel ervaren. Deze prees de schriften van Wikleff ter lezing aan erT
— 179 —
vertaalde den Trialogus in bet Boheemsch. Tevens viërTnf uit tegen Je Pi-aag^cTie geésteTijklioid en ruide het gepeupel, dat hij op zijne zijde had weten te trekken, tegen haar op. Een bij het hof invloedrijk edelman, Hieronymus FaulïïscIT, magister dërschoonenEïïnsiën , trad insgelijlcs tot zijne partij over. Hij dreef zijn spel zoo'ver , dat de aartsbisschop van Praag gedwongen werd tegen hem op te treden : hij verbood het lezen der kettersche schriften en vorderde dat ze hem ter verbranding zouden ter hand gesteld worden ; maar deze maatregels bleven zonder gevolg , omdat Huss door den verachtelijken koning Wenceslaus beschefmd'^verd. Daaro£ wendde zich de bisschop tot Alexander V, ttfê in 't jaar 4409 door eene bulle de nieuwe dwaalleeren doemde , zonder echter daardoor den vrede te herstellen; Jan Huss en zijn vriend Hieronymus, op den komng steimende , gingen tn-tegeilcïeel met nog grootere onstuimigheid té werk. Hieronymus, liet zj.ch zelfs tot gewelddaden veryoe-rerï ; hij sleepte twee monniken in de cevantrenls, W^Stoftte een derden in de Moldau. ' '
quot;Nu werden gedurig meer klagfen over Huss en zijne partij naar Rome opgezonden , zoodat Joannes XXIII eene commissie benoemde om de Bo-r heemsche aangelegenheden te onderzoeken. Huss werd als ketter verklaard en benevens zijn vriend / Hieronymus met den kerkdijken ban belegd. De aartsbisschop yan Praag poogde nu nog een laat-Sfè maal den ketter door vriendschappefijke onder-MnTelingen tot Betere gevoelens terug te brengen; maar zijne pogingen te leur gesteld ziende , voltrok hij onverwijld het pauselijk oordeel en legde hst interdikt op de stad Praag , met uitzondering van het koninklijk paleis. Huss verliet hierop de staT. en trol van dorp tot dorp overal tegen flënTaus en de Kardinalen prekende. Tevens schreef
— 180 —
hij verscheidene schriften , waarin hij zijne grondbeginselen op bitteren toon ontwikkelde. Hij leerde onder anderen , dat de Kerk slechts een bovenzinnelijk ligchaam was , hetwelk geen ander hoofd had dan Christus , geene andere ledematen dan de uitverkorenen, de verworpelingen daarentegen behoorden niet tot de Kerk, al namen zij ook aan hare eeredienst deel ; dat de kerkelijke gehoorzaamheid eene uitvinding der priesters was , welke met de H. Schrift in uitdrukkelijke tegenspraak stond; eindelijk dat het berouw alleen tot de vergeving der zonden toereikend was.
In Augustus van het volgende jaar (1414) keerde HüSS^fiffar Praag ierug en begaf zich van daar naar CöIïStrffiz , waar toen de aïgemeene kerkvergadering verzameld was. Er werden hem in eene openbare zittingquot;40 uit zijne schriften getrokken stellingen als even zoo vele dwaalleeren voorgelegd. Vele dezer stellingen erkende Huss als zijne leer aan, doch voegde er ophelderingen aan toe ; van andere beweerde hij , dat zij niet getrouw uit zijne schriften waren uitgenomen ; de overige verwierp hij gan-sctïölijk. Bij het sluiten van 't verhoor werd hij Öpgeëischt om zich aan het oordeel der Kerk te tmdci'wërpen ; maar hij gaf voor zich geener dwa-ling bewust te zijn , aangezien men hem van geen enkele door klare teksten uit de H. Schrift overtuigd had. Den volgenden dag werd hem eene zeer milde afzwermpRrTWte; voorgelegd ; hij bleef èchl^wöpquot;quot;zijnè zienswijze hardnëlttag bestaan, en verwierp dé formule ondanks alle waarschuwingen. Zoo werd hij dan als oproerig ketter veroordeeld, v;an zijne priesterlijke waardigheid ontzet en der wercWhilce magl overgeleverd. De keiler, gal' hem aan den keurvorst , Lodewijk van den Paltz , over met bevél van de straf der ketters op hem toe te passénr'Dit' geschiedde. Jan Huse werd volgens
het toenmalig strafregt levendig verbrand (lil5). riet volgend jStf^^nïïergTng zïjnquot; viTerid' Hieronymus hetzelfde lot.
Terwijl Jan Huss te Constanz vertoefde , trad te Praag Jacobus van Miess , een aanhanger van Wikleff, die sedert 't jaar 4400 te dezer stede leeraar der wijsbegeerte was , met de nieuwe leer te': berde , dat tot volkomcu gcuot van het H. Sakrament oftk'ïïêTgebruik des kelks noodzakelijk
. • Ttquot; r i n i • -w. •
\vas; Hij bewoog zelfs drie pastoors van Praag tot Ket uitdeelen der II. Communie onder de beide gedaanten van brood en wijn. De Hussiten namen dit gebruik aan , en de invoering des kelks werd hierdoor voor hen van belang, dat deze nu tot uiterlijk vereenigingsteeken hunner partij diende.
De veroordeeling van Huss verbitterde zijne aafthrtng'ers op het hevigst, en' zette ze quot;tot het wi'volgen hunner tegenstanders aan. Het vuur dfs oproers sloeg zijne vlammen nog woedender in het ronde , toen zich de ridder~7an Ziska aan het hoofd der sekTffl^en ■ plaatste. Ih quot;Tjaarm \^Tg?THprdcTr-4'^;000 Hn?sitcn op'' den berg Hardistin , naderhand door de sekte berg'quot; Tabörquot; genoemd.
Een groot aantal dezer trokken.....naar I^raag en
ruiden er het volk op , zij bestormden het raadhuis en wierpen 13 raadsheeren door het venster op straat , waar het gepeupel ze op de spits der lansen opving en vermoordde. De dood van Wen-ceslaüs , welke kort na dit afschuwelijk voorval plaats greep , had een volledigen opstand der Hussiten tegen de regering ten gevolge. De kroon ging op Sigismond , broeder van'Wenceslaüs , over; maar de Hussiten weigerden hem te huldigen. Hieruit ontstond een langdurige en bloedige burgerkrijg. De Hussiten streden onder Ziska met wan-hopigen moed én woedden gruwzaam tegen allés
— 182 —
wat katholiek was. Gansche steden en dorpen werden te vuur en te zwaard verdelgd.
Na den dood van Ziska splitsten zich de Hussiten in twëë partijen , eene meer gematigde , die zich KalixtJjneH (Qalix , kelk) noemden en eene strengere, helend onder den naam van Taboriten (Berg Tahor). Deze twee partijen bestreden malkander. De laat-sten verwierpen alles , wat niet uitdrukkelijk door Christus en de Apostelen was voorgeschreven ;
maar de___Kalixtijnen verzoenden zich eerlang met
He Kerk op de vergadering van Basel , 1431 , onder vponvaarde dat hun hét gebruik des kelks WSrcTToegestaan. De Kerk willigde hun verzoek in, maar verpligtte tévens elkeii priester het vplk te onderrigten, dat het ontvangen van het heilig Sakra-ment onder ééne gedaante even zoo geldig is als onder beide gedaanten, vermits Christus onder elke gedaante volkomen tegenwoordig is. De Taboriten wezen alle pogingen tot wedervereeniging van zich af; maar zij werden in 1434 in een afgrijselijk gevecht bij Böhmischbrod door de Kalixtynen verslagen en tot volle onderwerping genoodzaakt. Uit eenige overblijfsels, dezer sekte vormden zich naderhand de zoogenaamde Boheemsche of Moravische Broeders, die echter niet alleen aan het ontvangen der H. Communie onder de beide gedaanten bleven vasthouden, maar ook de transsubstantiatie, alsmede andere gewigtige leerpunten der Kerk verwierpen. Hun tegenwoordig leerstelsel heeft zich slechts in latere tijden ontwikkeld.
Wetenschappelijke toestand van dit tijdvak.
De wetenschap, welke met de christelijke godsdienst in naauw verband staat, werd ten allen tijde door de Kerk zorgvuldig beschermd en bevorderd.
Naauwelijks had het Christendom in het Westen wortel geschoten, of er kwamen onder de leiding der Kerk, voornamelijk in de kloosters en naast de kathedraal-kerken, invloedrijke scholen tot stand. Reeds leefden onder de Karolingers een aanzienlijk getal uitstekende geleerden, die in deze scholen waren gevormd geworden.
Onder de hevige stormen der negende en tiende eeuw (1) kon echter de tengere plant der wetenschap noch wasdom, noch vruchtbaarheid ten toon spreiden ; zij werd buiten de kloosters haast niet aangekweekt. Maar toen onder Gregorius VII het godsdienstig leven weer met verjongde krachten opwies, schoot ook op nieuw het wetenschappelijk leven zijn weligen bloesem uit. Niet slechts de Pausen, maar ook magtige vorsten, als Lodewijk VII van Frankrijk, de Duitsche keizers Hendrik II, Frederik I en 11, Hendrik I van Engeland en anderen traden als vrienden en beschermers der wetenschap op en bekleedden de beroemdste geleerden met de hoogste waardigheid in Kerk en Staat. Sedert de twaalfde eeuw ontwikkelden zich uit de klooster- en Domscholen van Italië, Frankrijk, Spanje, Portugal en Duitsch-land de reusachtige opvoedingsgestichten der middeleeuwen, de Universiteiten (studia universa). Deze hadden ten doel de wetenschap, die tot dusverre nagenoeg het uitsluitend eigendom der geestelijken geweest was, voortaan tot een gemeenschappelijk goed voor alle volksklassen uit te breiden. Europa bezat omstreeks zestig hoogescholen, die alle door een ongeloofelijk getal leerlingen bezocht werden. In 't jaar 1340 telde Oxford omstreeks 30,000 studenten ; Praag telde ih 1ÏÖ8 omtrent 36,000 studenten en 700 leeraars. Eene eeuw later had Parijs 20,000 studenten. De leerzalen der bestaandèTniivërsiteiten
(i)^ Hierdoor worden vooral de invallen en verwoestingen der Noormannen, Magyaren en Saracenen bedoeld.
— 184 —
waren niet ruim genoeg om de toehoorders te bevatten; dit veroorzaakte de stichting van vele andere scholen, gelijk, die van Deventer met 600, die van Alkmaar met 900, die van Zwolle met 800 tot 1000 scholieren, enz. Deze scholen, die alle het vertrouwen der onderscheidene volksklassen bezaten, waren uit de kerkelijke inrigtingen voortgesproten. Die beroemde leeraars, welkete Bologna, te Pavia, te Parijs, enz. duizenden leergierigen aan hunne kansels boeiden . waren geestelijken en meestal kloosterlingen.
De godgeleerdheid was toenmaals het voornaamste gebied voor 't wetenschappelijk leven; meer dan twee derde der schriften dier tijden handelen over deze stof. In de I2dc eeuw trad ten opzigte der theologische wetenschap de zoogenaamde scholastieke, dat uTpde- speculatieve, of beschouwende leerwijze in het leven. Deze leerwijze nam de leer der Kerk als onloochenbare waarheid geloovig aan , maar zij zocht vervolgens met de kracht der rede in dezelve binnen te dringen, en ze te bewijzen, niet om ze zoodoende te begrijpen, want zij ligt, als bovennatuurlijke waarheid, boven het begrip der rede, noch om van dat bewijs de zekerheid der waarheid afhankelijk te maken; maar om te doen zien dat vele leeringen der chistelijke openbaring ook op natuurlijke of innerlijke beweeggronden rusten, ja, allen én onder elkander én met het menschelijk verstand in de schoonste overeenstemming staan. Men bediende zich te dien einde van de philosophic van Aristoteles, niet den inhoud ervan, maar den vorm (de methode) aannemende. Onder de Scholastieken muntten aanvankelijk uit Lcmfrancus van Pavia, abt van het klooster Beck in Normandië en naderhand aartsbisschop van Kantelberg; en vooral zijn leerling en opvolger in genoemd bisdom; de U. Anselmus, geboren te Aosta in 1034. Na dezen schitterden het meest Petrus Lombar dus, sedert 1159 bisschop van Parijs, beroemd door het werk: libri
— 185 —
quatuor sententiarum, dat 300 jaren in de scholen geheerscht heeft; Alexander van Hales en Albertus Magnus, leeraars der godgeleerdheid te Parijs; doch voornamelijk de R. Thomas van Aquino, uit de Domi-nik^£üttk, ( 'XvTPTis 'OnlzeFFënd ' genie
alle takken der gewijdeals ongewijde wetenschap schijnt omvademd te hebben. Vervolgens moet nog gewag gemaakt worden van Duns Scotus, een Engelander, de spitsvondigste scholastiek, en van den ft.-.Mmiavvttura, van de orde der Franciskanen en naderhand kardinaal, ook wel de Scrnfflhijnsche leeraar geheeten (gest. -1308).
Naast de gemelde scholastieke leerwijze ontwikkelde 'zich de mystièke , welke de leer des Christen-doms niet zoozeer met het verstand zocht te door-gronden, als ze veeleer aan 't hart beminnelijk te makêri, om den mensch, door deze ware liefde gedreven, des te gemakkelijker tot het stipt volbrengen aller pligten der Christelijke volmaaktheid te bewegen. Tot de nitstekendste mannen, die in dezen zin werkzaam waren, behooren de H. Bernar-dus, abt van Clairveaux, die door zijne engelachtige vroomheid, zijne diepgaande kennissen, z'ijn verheven geest, zoowel als door zijne vurige welsprekendheid zijne gansche eeuw beheerschte (gest. 1153), Hugo en Richard van St-Victor, Joannes Taaier, Dominikaan te Keulen en te Straatsburg, eindelijk Thomas a Kempis, Augustijner koorheer in het St-Agneten klooster bij Zwolle, gestorven in 't jaar 1471.
9.
De schoone kunsten in de dienst der Kerk.
Gedurende dit tijdvak werd een groot aantal hymnen opgesteld, welke wegens hare diepzinnige gedachten en tevens eenvoudige uitdrukkingen door alle eeuwen worden hooggeprezen. Onder deze noe-
i
— 186 —
men wij de volgende: Veni sancte Spiritus, Stabat \
Mater, Lauda Sion, Adoro te. Dies irce, enz. (
Eveneens zagen deze bloeijende eeuwen van geloof 1 en kunst prachtvolle tempels in grooten getale oprijzen. De geest der christelijke bouwkunde werd in £ het Westen door de kruistogten tot hooge levendig- 1 heid- en volmaaktheid opgevoerd. Het gezigt der 1 heerlijke, in Byzantijnschen stijl gebouwde, kerken s van het Oosten spoorde de kruisvaarders aan om 1 soortgelijke gebouwen in hun eigen land tot stand p te brengen. Toen rezen in ons vaderland de kerk 1; van den H. Servatius en van 0. L. Vrouwe te Maas- z tricht, de Munsterkerk te Roermond, de onder- en k bovenkerk der abdij van Rolduc, enz. Omtrent het z, einde der IS110 eeuw werd deze, naar het Byzantijnsche k overhellende, romaansche stijl door den Gothischen, of k liever spitsbogenstijl vervangen. De prachtvolle ge- t( denkmalen dezer bouwkunst behooren in de 13de en 14d0 n eeuw te huis, zooals de dom van Keulen,' het koor zi van het Munster van Aken (1), de domkerk van Utrecht, d de St. Janskerk te 's Hertogenbosch, enz. Nog staan g zij daar die grootsche gebouwen en zien hoog uit g over de woningen der menschen. Deze behuizingen d zijn rondom hen heen in' 't stof gezonken en weêr s( opgebouwd. Dezeden, de taal, de maatschappelijke b instellingen zijn aan hunne voeten verouderd, maar di zij blijven voortbestaan en verkondigen in hun stouten, ten hemel strevenden bouwtrant aan de afwisselende geslachten, eeuw uit eeuw in, het dichterlijk verheven , maar tevens diep godsdienstig H gevoel van den tijd , die ze tot stand bragt. De spitsbogen-stijl heeft zich over het geheele katholieke Westen uitgebreid , bijzonderlijk over Enge- er land. Frankrijk, Duitschland en de Nederlanden. ei Met de bouwkunst ontwikkelde zich eveneens de w schilder- en beeldhouwkunst , welker doel het was P(
(1) De achlhoekige koepel werd gebouwd door Karei-deu-Groote. ^ e
— 187 —
met hare meesterstukken de kerken te versieren en de godsdienstige gevoelens der geloovigen op te wekken.
In dier voege bloeiden op 't gemeenschappelijk gebied der Kerk , waar alle Christen volken , trots hunne nationale vijandelijkheden, steeds bij hernieuwing de broederhand reikten , kunst en wetenschap zoo rijk en zoo schoon , dat zij als een tweeden band , nevens dien der godsdienst , om de Euro-peesche volken heenvlochten. Die levenademende litteratuur , waarin zich het ridder- en volksleven zoo getrouwelijk afspiegelt ; die grootsche domkerken , «monumentale gedichtenwaarvan het ontzaggelijk gevaarte als de fijne volkomenheid der kleinste onderdeelen evenzeer de bewondering trekken van het verre nageslacht; die reusachtige en toch talrijke gewrochten des geestes, welke de nieuwere vernuften dreigen te verpletten : bewijzen zij alleen niet genoeg dat er in de geloovige middeleeuwen eene krachtsontwikkeling werkte op alle gebied en door alle kringen heen , als waarop een ander leeftijd roemen kan ? En wat dan te enken van zekere kortzigtige of bevooroordeelde schrijvers die, zelfs nog heden ten dage, deze bloeijende tijden met den naam van «ijzeren eeuwquot; durven brandmerken ?
Herleving der heidensche letteren en schoone kunsten.
De zoogenaamde herleving der klassieke letteren en schoone kunsten nam haren aanvang op het einde van dit tijdvak. Zij ging uit van Italië , waar zij door drie beroemde mannen: Dante , Petrarca en Bocaccio , die tot de 14de eeuw behoo-ren , werd opgewekt en bevorderd. Deze nieuwe
beweging won buitengewoon in kracht en omvang, toen in 't jaar 1433 de val van Constantinopel , waar de letterkundige voortbrengselen der Grieken en Romeinen steeds in achting gebleven waren , een aantal geleerden naar Italië voerde. Hier viel dezen aan het hof der Medecis , te Florence , en aan dat van Alphonsus V , te Napels, eene gulhartige gastvrijheid teu deel. De uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Koster of Guttenberg , omstreeks 't jaar 1450 voorgevallen , benevens de invoering der brievepost door Lodewijk XI (1464), bragten 'de nieuwe denkbeelden met eene bewonderenswaardige snelheid in omloop. De geestdrift voor de Oudheid verbreidde zich van Italië naar de andere landen van Europa. Onder de bevorderaars dezer heidensche litteratuur moeten , in Nederland, Gerardus de Groot van Deventer en zijn leerling Erasmus van Rotterdam ; in Duitschland de bekende Reuchlin vermeld worden.
Het was natuurlijk en billijk dat men de Grieksche en Romeinsche lettervruchten bewonderde , en wat den vorm betreft, trachtte na te bootsen, maar daarbij bleef men niet; van de bewondering van den vorm ging men tot die der denkbeelden zelve over,' welke laatste allengs in den geest wortel schoten, en met eene geheime voorliefde gekoesterd werden. Men voegequot; er bij dat de heidensche kunst, die men overal met zooveel geestdrift opzocht en bewonderde, vaak onzedige , zelfs wulpsche voortbrengsels geleverd heeft en men zal ligt begrijpen dat ^deze geestdrift onvermijdelijk het godsdienstig gevoel moest verslappen , het hart tot zinnelijke geneugten neigen , den geest met valsche begrippen voeden , in één woord , het echt katholiek leven verstikken. Deze verderfelijke strekking sprong van dag tot dag klaarder in het oog ; zij moest natuurlijkerwijze van wege meer doorzigtige man-
— 189 —
nen, die het aan geloof en zeden meer dan aan de schoone letteren gelegen lag, eene tegenstreving uitlokken te levendiger naar dat de bedreigde belangen kostbaarder waren. Zoo ontstond de betaamde strijd tusschen de Humanisten en de Scholastieken, welke laat-sten meestal kloosterlingen waren. KTêquot;eersten hlevftn meester van het strijdperk, en nu werd de hulde-dienst der heidenschè kunst in de katholieke maatschappij grootendeeis overheerschend, tot verlijnering wel is waar van den vorm van 't schoone, maar tevens tot vervalsching en verdringing van de christelijke denkbeelden en hel godsdienstig gevoel. De geestverwarring ging zoo ver, dat men op de boven besproken kunstgewrochten der middeleeuwen, op die grootsche Godgewijde gebouwen, welke de katholieke denkbeelden zoo wondervol en zoo geheimzinnig den hemel te gemoet voeren, zelfs ten onzent, als op (jothische, dat was te zeggen, wanstaltige, barbaarsche scheppingen met verachting neerzag. Gode zij dank! die dwaling heeft haren tijd beleefd; thans begint men de kunstwerken onzer godvruchtige voorvaderen weêr naar waarde te schatten en in te zien, hoe ongerijmd het is een katholiek volk uitsluitend denkbeelden en vormen op te dringen, die te huis behooren in eene maatschappij, welke sedert eeuwen van afgeleefdheid vergaan is.
TWEEDE AFDEELING.
1SRIGTING DER KATHOLIEKE KERK.
§ 1-
De Hiërarchie.
1. Verhouding der pauselijke en bisschoppelijke magt tot elkander. Uit het voorafgaande blijkt dat het pausdom over eene buitengewone magtsvolheid in
— 490 —
•wereldlijke aangelegenheden gedurende dit tijdvak jin
beschikte. Niet geringer was het gezag , dat de ve
Pausen in de Kerk zelve voerden. Dit gezag had uit
tot aan de dertiende eeuw eene steeds klimmende he aktiviteit ontwikkeld; onderscheidene bisschoppen , zei
trouwens hadden zeiven tot velerlei beperkingen hun- aai
ner magt aanleiding gegeven, daar zij deels hun her- pk
derambt nalatig uitoefenden, of het zelfs door misbruiken do
ontheiligden; deels uit onedele toegevendheid den ijvi
aanmatigingen der wereldlijke vorsten op het ker- in
kelijk regtsgebied geen afdoenden tegenstand boden, Ak
of dezen zelfs somwijlen in de hand werkten. In zet
zulke gevallen moest de Paus gebiedenderwijs optre- we
den, ten einde de eenheid der Kerk ongeschonden naf
te bewaren. Dien ten gevolge gebeurde het dat de ]
Paus door zich zeiven regten uitoefende, welke hij uit!
voorheen aan de bisschoppen had afgestaan. dei
Deze pauselijke magt werd onder anderen beves- be[
tigd door de algemeene kerkvergaderingen, welke gar
fedurende dit tijdperk plaats grepen (ten getale van bis;
0) en grootendeels disciplinaire belangen tot voor- lint werp hadden; door de jaarlijksche synoden, die te Rome gehouden en tot welke ook bisschoppen uit afgelegen landen beroepen werden; alsmede door de legaten, welke de Pausen met uitgebreide volmagt in alle gewesten heenzonden. Alreeds vóór Grego-
rius VII hadden zich de Pausen van legaten bediend, I
doch enkel in zwaarwigtige gevallen; later werden op
dezen ook zonder bepaalde aanleiding met het onder- eim
zoek van kerkelijke aangelegenheden belast, waar- ten door zij buitengewoon in aanzien stegen. 1 alth 2. Het Diocesaan-Bestuur. De verergerde toestand J der
der Domkapittels, zooals wy dezen in Let vorig AIbi
tijdvak hebben leeren kennen, duurde nog steeds wer
voort. Hoezeer de bisschoppen op vele plaatsen drij
getracht hadden het gemeenschappelijk leven in nikj
dezelve te herstellen, bleven evenwel deze bemoei- bels
191
jingen over het geheel zonder uitkomst. En toch vergrootte zich het regtsgebied der kapittels. De uitslag van den investituur-strijd had de kapittels in het uitsluitend regt gesteld de bisschoppen te kiezen ; doch daar zij zich te gelijker tijd het regt aanmatigden de, in hunnen boezem opengevallen, plaatsen te bezetten, zoo drong weêr de simonie, door den H. Gregorius VII en zijne opvolgers zoo ijverig bestreden, onder eene veranderde gedaante in de Kerk binnen. Toen derhalve de Pausen sinds Alexander III zich de bekleeding der bisschoppelijke zetels voorbehielden, bewezen zij der Kerke eene weldaad, aangezien nu de verdiensten wederom naar waarde gehuldigd werden.
Het gezag der archidiakens, hetwelk vroeger reeds uitgestrekt en gedurende dit tijdperk nog vermeerderd was, werd in den loop der dertiende eeuw beperkt en eindelijk, op enkele uitzonderingen na, gansch opgeheven. In hunne plaats kwamen de bisschoppelijke vicarissen. Ook behoort de aanstelling van wij-bisschoppen tot de dertiende eeuw.
De Inquisitie.
Langen tijd vóór Innocentius III was men er reeds op bedacht geweest de ketters op te speuren, ten einde dezen door overtuiging tot de ware leer terug te voeren , of zë door iri 'hcchfenlsneming althans onschadelijk te maken. Als nu in het begin der 13de eeuw de gruwelijke buitensporigheden der AIEigensers in Zuid-Frankrijk onderdrukt waren ,
I werden onder andere maatregels , om deze wanbedrijven in hun oorsprong te voorkomen , de Domi-nikanen door Paus Gregorius IX met het toezigt belast over de zuiverheid der geloofsleer in deze werden onder andere maatregels , om deze wanbedrijven in hun oorsprong te voorkomen , de Domi-nikanen door Paus Gregorius IX met het toezigt belast over de zuiverheid der geloofsleer in deze
— 192 —
gewesten (1233). Na zich met de bisschoppen aai verstaan te hebben , traden de leden van dit ge- ge regtshof, waaraan men later den naam van Inquisitie gegeven heeft , in werking. Zulke ketters , de: die hardnekkig voortgingen met hunne dwaalleeren 7 wa openbaar ^ belijden , of deze_^._hetzij door voor- 1 nSj EëënrT hetzij door leering , te verspreiden , wer- tTTC dèn tuui ien wereldlijlién 'arin overgeleverd, ten einde opi volgens de toen bestaande wetten bestraft te worden. wa quot;Later werd dit geregtshof aan het bisschoppe- ' ge; lijk gezag onttrokken en ten eenen male onder vai de onmiddelijke jurisdiktie der Pausen geplaatst. zij In dezen vorm werd deze heilzame inrigting in Oo bijkans geheel Europa ingevoerd. onn De strenge straffen , welke de toenmalige wet- bei geving op de ketters toepaste , klommen somwijlen im tot de doodstraf. Deze uiterste strengheid volgde be1 natuurlijk uit de naauwe verhouding die er alstoen gai tusschen de burgerlijke maatschappij en de Kerk bei bestond; maar sproot ook uit het hooge besef der ine godsdienstige waarheid en de innige overtuiging be: voort dat elke ketterij de grondslagen van den Staat voi zeiven ondermijnt. Immers in de geloovige middel- en eeuwen, toen men nog diegenen meer vreesde welke ge de ziel, dan die, welke slechts het ligchaam schaden dk kunnen , rustte de Staat, gelijk het van regtswege me behoort, op de katholieke godsdienst als op zijn bol- de werk ; bijgevolg konde niemand de leer der Kerk [ijl aanranden, zonder zich te gelijker tijd aan den Staat bu zeiven te vergrijpen en de misdaad van staatsschen- wr nis te plegen. En hoe heeft men, zelfs in onzen tijd sti van godsdienstige onverschilligheid, met Socialisten lai gehandeld die, gelijk de middeleeuwsche sektarissen, te de Albigensers bijvoorbeeld en Waldensers, grondbe- ge ginselen verspreidden en zich gedragingen veroorloof- ge den, welke tegen de maatschappelijke orde regtstreeks
— 193 —
aandruischen en derzelver bestaan in het grootste gevaar brengen ?
Wij merken hier als bij voorraad aan, dat deze kerkelijke inquisitie met de Spaansche is verward geworden , als om in eenen adem tegen beide naar hartelust uit te varen. Immers de Spaansche inquisitie werd slechts tegen liST^ncIe^gr ldde eeuw opgerigt, wegens de buitengewone omstandigheden, waarin zich alstoen quot;Spanje bevond. Zij werd ingesteld ïïoor Ferdinand van Aragonïë~eïï Isabella van Kastïïie , schoon met 's Pausen toestemming ; zij was bijgevolg en bleef steeds zuiver koninklijk. Ook was zij oorspronkelijk eene gepaste inrigting om én de godsdienst én de nationaliteit van Spanje, beide door de talrijke Mooren en vooral door de invloedrijke Joden met den ondergang bedreigd, te bewaren. Zij mag derhalve teregt als eene nationale, gansch in den zin des volks werkende , instelling-beschouwd worden. Later evenwel week deze inquisitie langzamerhand van hare oorspronkelijke bestemming at', en werd vaak in de handen der vorsten een werktuig tot uitbreiding hunner magt en tot voldoening hunner heerschzucht. Desniettegenstaande zijn de misbruiken en wreedheden , die der inquisitie worden te laste gelegd , ongemeen overdreven geworden ; en nimmer zal men deze twee feiten kunnen logenstraffen, dat namelijk de inquisitie met de daad het land van burgertwisten en godsdienstoorlogen heeft gevrijwaard ; en tweedens, dat in vergelijking met de stroomen bloeds , die het Protestantisme in de landen , waar geene inquisitie het belette binnen te dringen, vergoten heeft , Spanje steeds moet gerekend worden als het best te zijn bedeeld geweest.
13
— 494 —
nen te Cluny Moeide nog in de eerste helft der le
twaalfde eeuw , vooral onder den abt Petrus-den- d(
Eerwaardige , onder wiens bestuur meer dan 300 d(
kerken , scholen en kloosters stonden. bi
Naast deze orde verhief zich tot een hoog aan- b(
zien de met de Benediktijnen insgelijks verwant- le
schapte orde der Cisterciencers, door den H. in
Robert, eëh eïïërman'uTr'TKampagne^gFsïrchl. Aan te
de door hem gegronde abdij, yan Citeaux (Cister- er
tium) , nabij Dijon , ontleende de orde haar naam. ni
Doch haar glans ontleenïïe zij 'aan den II. Bernar- j h(
tlusn ^00n ëéfts BOurgcndSËïïên edelmans , een Zi
schitterend van vroomheid en gloeijenden bi
zielenijver , het schoonste sieraad zijner eeuw. or
Aldra na zijne intrede in deze orde legde hij een * he
nieuw Cisterciencer-klooster in een woud aan , dat J
later Clairveaux (Clara vallis) genoemd werd. J de
Reeds op vijfentwintigjarigen leeftijd was hij abt A?
dezes kloosters. Het strenge onvermoeide leven hij
had zijn ligchaam derwijze uitgeteerd, dat hij pr
veeleer op een doode dan op een levende geleek. dil
Uit het diepste zijner cel scheen hij de wereld tn
te bestieren. Hij stond in verbinding met de oo
eerste mannen van Kerk en Staat , zoowel in dilt;
als buiten Frankrijk ; in de gewigtigste aangele- en
genheden der Kerk was hij werkdadig betrokken. be
Nooit deinsde hij er voor terug met eerbiedige ce
vrijmoedigheid de waarheid openlijk te verkonden, | or
zelfs aan' Pausen en monarken. Hij stierf in 'tjaar sti
1153. Zijne geleerde en talrijke werken bestaan ïei uit gewijde redevoeringen , brieven , gedichten en
Be
praktische schriftuur-verklaringen.
— 195 —
Ten jare 1084 moet de stichting der Karthuizer-orde door den H. Bruno van Keulen geplaatst worden. Deze orde onderscheidde zich door de gestrengheid van haren regel , welke tot een bestendig stilzwijgen , tot de onthouding van vleesch en aller-\e steivingen verpligtte. Slechts eenmaal in dë wéék vergaderde men zich ter regeling van de kloosterlijke aangelegenheden. De kloosterlingen bragten hun tijd toe met biddenT^'fschrijven van boeken en akkerbouw. In weêrwil dezer strenge leefwijze werd de orde sterk bezocht , zoodat zij in haar bloeitijd 168 mannen- en S vrouwenkloosters telde , welke door meer dan 3000 monniken en nonnen bewoond werden. Dionysius Carthusia-nus, die in het klooster te Roermond geleefd heeft, is een der beroemdste mannen dezer orde. Zij heeft haren naam aan de woestenij Chartreuse, bij Grenoble , te danken ; zij is tevens een dier orden, welke hare oorspronkelijke bestemming het meest getrouw zijn gebleven.
De orde der Premonstratensers werd gesticht dooiden H. Norbertus , in 1082 te Xanten geboren. Aanvankelijk leide hij een wereldsch leven , maar hij kwam plotseling tot inkeer, liet zich tot priester wijden en doorreisde hierop als boetprediker een groot gedeelte van Frankrijk. Ten laatste trok hij zich terug naar Prémpntré, een woest oord bij Laon , alwaar hij eene orde stichtte , die met het beschouwend leven het predikambt en de zielezorg verbond , en tevens veel de studiën beoefende. Groote Pausen als Alexander III, Inno-centius III, Honorius 111 , Gelestinus lil heeft deze orde der Kerk geschonken. Bij den dood haars stichters (1134) telde zij reeds meer dan 10,000 leden.
De orde der Karmeliten stichtte de kruisvaarder BerOroMquot;, uit Calabrië , die zich (1152) met eenige
— 196 —
togtgenooten op den berg Karmel nederliet. De veroveringen der Sarracenen vernietigde deze orde in 't Oosten ; zij werd echter in het Westen met veel graagte opgenomen.
De^orde der Trinitariërs werd door twee Fransch-mannen tegen het einde der 12dc eeuw gesticht en door Innocentius 111 bekrachtigd. Bestemd om de, in de Mohammedaansche kluisters zuchtende , Christenen los te koopen , heeft zij tot in de laatste tijdefi trouw aan dit liefderijk doel beantwoord.
De orden , welke in het begin der 1S1quot;' eeuw gesticht werden, verschillen veelzins van de orden der li'1quot; eeuw. Deze werden meestal in eenzame woestenijen gevestigd en hare medeleden stelden zich hoofdzakelijk zelt-heiliging ten doel ; gene waren bestemd om in de wereld te blijven en niet alleen aan het eigen zieteheil , maar ook aan dat des naasten te arbeiden. Daarom moesten laatstge-melde orden van alle aardsche bekommernissen oiTtheven en tegen den bedervenden invloed der rijkdommen beveiligd worden; te meer, wijl ze ook ten strijd geroepen waren tegen de Sektarissen dier tijden., welke der Kerk het bezit van tijdelijke goederen betwistten. Zoo ontstonden de orden der Dominikanen en der Franciscanen. De stichter dei-eerste dezer orden is de H. Dominicus , uit eene adelijke familie te Calaroga , in Oud-Kastilië. gesproten (1170). Op eene reis, die hij met zijn bisschop , Diego van Osma, in Zuid-Frankrijk deed, sloot hij zich bij de missionarissen aan , welke Paus Innocentius II derwaarts geaonden had om de Albigensers te bekeeren. Ten einde hieraan met meer kracht te werken , trad hij in verbinding met onderscheidene gelijkgezinde pries-ters en nam zijn iitrek m een huis te Toulouse. Hiermede was de grond gelegd tot eene nieuwe orde. Dominicus nam den regel van den H. Nor-
bertus aan , waarbij hij de gelofte van vólkernen armoede der Franciskanen voegde (1215). Het prediken werd der orde tot voornaamsten pïigt opgelegd, waaraan zij den naam van orde der Pre-dikheeren ontleende. Vijftig jaren later telde zij bereids 417 kloosters.
De stichter van de orde der Franciscanen was de H. Franciscus , zoon van een rijken koopman, in 1182 te Assisi , in Umbrië , geboren. Reeds in vroegen leeftijd tot de christelijke volmaaktheid strevende , deelde hij alles wat hij bezat aan de armen uit , waarop zijn vader hem dwong afstand te doen van al zijne goederen. Toen hij kort hierop in eene kerk het evangelie hoorde voorlezen, hoe Christus aan zijne Apostelen voorschreef zonder goud , noch zilver, zonder twee kleedingstukken, zonder schoeisel , noch reisstok ter prediking uit te gaan , vatte hij het grootmoedig besluit iif der Apostelen voetstappen te treden en een genootschap van gelijkgezinde mannen op te rigten. Zijne wrereldschgezinde medeburgers dreven den -spot met hem , maar ook velen bewonderden zijne verachting voor de wereld en schonken »den verheven dwaasquot; hunne liefde. Den grond zijner orde legde hij te Portiuncula (1). Hij preekte in een boetkleed gehuld en bedelde zijn brood langs de deuren. In t jaar 1210 hadden zich 12 leerlingen bij hem aangesloten. Nu zag hij naar eenen regel uit. Bij de gewone kloosterplinten voegde hij dien der strengste armoede , zooSat hij niet alleen aan elk medelid in 't bijzonder , maar aan de orde zelve het bezit van goederen verbood , om daardoor alle , uit den rijkdom voortspruitende , misbruiken van voren uit af te snijden. De oversten
(4) Zoo heette het toen verlaten kerkje, op een stukje gionds (portiuncula) aan eene abdij der Benediktijnen toebehoorende gesticht, en waarheen de H. Franciscus zijne w}i* genomen had. Dit kerkje, later door den H. Franciscus hersteld, lag op eene nnjl afstands van Assisi.
— 198 —
der orde moesten dienaren (ministri, guardiani), de medeleden minder-broeders (fratres minores) heeten, van waar de naam Minóriten afstamt; aan het hoofd der orde zoude een minister-generaal het Beheer voeren. Hun dagelijksch brood moesten de medebroeders van de liefde dergenen vragen, aan welker zieleheil zij hun gansch leven hacfden toegewijd. Uit hoofde dezer laatste bepaling werd deze orde, zooals die der Dominikanen, ook bedel-orde genoemd. Niet zonder veel moeite verwierf de H. Franciscus de goedkeuring dezer orde (1211) van den Paus Innocentius III. Sedert dien tijd wies zijn lioep en het aantal zijner medebroeders in hooge mate. Dat hij zich tevens ten doel gesteld had bij wijze van missie het katholiek geloof te verbreiden, droeg zeer veel tot de snelle opkomst der orde bij. Het voorbeeld van den H. Franciscus haalde de H. Clara, dochter van den graaf Sciffi, er toe over, de orde der Arme Clarissen volgens denzelfden regel te stichten. De instelling van de broederschap der Tertiariërs, welker medeleden in de wereld leefden, maar door zekere gebeden en goede werken met de beide bedel-orden in verbinding stonden, oefende een hoogst zegenrijken invloed uit op de zedelijke hervorming der maatschappij.
Ten jare 1216 hield de H. Franciscus het eerste generaal-kapittel der orde te Assisi; vóór zijnen dood telde hij alreeds 5000 leerlingen; in het begin der 14'u' eeuw verhief zich het getal der Franciscanen tot 100,000. Deze buitengewone opkomst had de orde te danken aan de engelachtige vroomheid en den gloeijenden zielenijver haars stichters, alsmede aan hare strenge lucht, die bij het wellustige leven der toenmalige wereld zoo scherp afstak. Het beeld des Verlossers, die niets bezat waarop Hij zijn hoofd konde neêrleggen, trachtte de H. Franciscus, zooals het zijne ziel met bran-
— 199 —
(lenden liefdegloed omsloten hield, in zijn uiterlijk i leven te verwerkelijken, en opdat ook geen trek l aan de volmaaktheid van dit beeld zoude ontbreken, drukte de Heiland zelf de teekens van zijn . lijden, de merkmalen zijner heilige wonden, in [ lijn ligchaam af. Hij stierf in 't jaar 1226 en werd
reeds 2 jaren na zijnen dood heilig verklaard. . Deze twee orden hebben door bekeering der
. zondaren en oefening der gewijde wetenschap ongeloofelijke rijke vruchten gedragen. Ten aanzien i der wetenschap schitteren de H. Thomas van Aquino [ onder de Dominikanen, en de H. Bonaventura gt; onder de Franciskanen, nevens vele anderen als j onvergelijkelijk schoone sieraden van Gods Kerk.
Nog andere orden zag dit tijdvak ontstaan: bijv'. 3 de Serviten (Servi beaue Mariae Virginis), een genoot-i ' schap van aanzienlijke kooplieden, te Florence, in 3 1233 opgerigt en in 1235 door Alexander IV goedgekeurd; de Heremieten van den H. Augustinus, een genootschap van Italiaansche kluizenaars, vol-3 • gens den regel van genoemden bisschop levende; 3 de orde des Verlossers, door de Zweedsche konings-y dochter, de H. Brigitta, gesticht, en door Urbanus ï IV goedgekeurd (1370).
Midden tusschen de geestelijke orden en de leeken e vormden zich in den loop der llde eeuw, vooral rj in België, Duitschland en Frankrijk, vrije vereeni-t gingen van godvruchtige vrouwen, Beghijnen genaamd, ter uitoefening van christelijke liefdewerken, t, Zij waren door geene geloften gebonden. Volgens haar voorbeeld kwamen ook in den loop der 13d'' ^ eeuw dergelijke vereenigingen van mannen tot stand, Begharden geheeten. Deze vereenigingen werden p later gedeeltelijk door de Kerk opgeheven, wijl zij t haar aanzien verloren.
e Van de geestelijke ridder-orden is boven bladz.
140 gewag gemaakt.
— 198 —
der orde moesten dienaren (ministri, guardiani), de medeleden minder-broeders (fratres minores) heeten, van waar de naam Minóriten afstamt; aan het hoofd der orde zoude een minister-generaal het Beheer voeren. Hun dagelijksch brood moesten de medebroeders van de liefde dergenen vragen, aan welker zieleheil zij hun gansch leven hacfden toegewijd. Uit hoofde dezer laatste bepaling werd deze orde, zooals die der Dominikanen, ook bedel-orde genoemd. Niet zonder veel moeite verwierf de H. Franciscus de goedkeuring dezer orde (1211) van den Paus Innocentius III. Sedert dien tijd wies zijn lioep en het aantal zijner medebroeders in hooge mate. Dat hij zich tevens ten doel gesteld had bij wijze van missie het katholiek geloof te verbreiden, droeg zeer veel tot de snelle opkomst der orde bij. Het voorbeeld van den H. Franciscus haalde de H. Clara, dochter van den graaf Sciffi, er toe over, de orde der Arme Clarissen volgens denzelfden regel te stichten. De instelling van de broederschap der Tertiariërs, welker medeleden in de wereld leefden, maar door zekere gebeden en goede werken met de beide bedel-orden in verbinding stonden, oefende een hoogst zegenrijken invloed uit op de zedelijke hervorming der maatschappij.
Ten jare 1216 hield de H. Franciscus het eerste generaal-kapittel der orde te Assisi; vóór zijnen dood telde hij alreeds 5000 leerlingen; in het begin der 14'u' eeuw verhief zich het getal der Franciscanen tot 100,000. Deze buitengewone opkomst had de orde te danken aan de engelachtige vroomheid en den gloeijenden zielenijver haars stichters, alsmede aan hare strenge lucht, die bij het wellustige leven der toenmalige wereld zoo scherp afstak. Het beeld des Verlossers, die niets bezat waarop Hij zijn hoofd konde neêrleggen, trachtte de H. Franciscus, zooals het zijne ziel met bran-
— 199 —
(lenden liefdegloed omsloten hield, in zijn uiterlijk i leven te verwerkelijken, en opdat ook geen trek l aan de volmaaktheid van dit beeld zoude ontbreken, drukte de Heiland zelf de teekens van zijn . lijden, de merkmalen zijner heilige wonden, in [ lijn ligchaam af. Hij stierf in 't jaar 1226 en werd
reeds 2 jaren na zijnen dood heilig verklaard. . Deze twee orden hebben door bekeering der
. zondaren en oefening der gewijde wetenschap ongeloofelijke rijke vruchten gedragen. Ten aanzien i der wetenschap schitteren de H. Thomas van Aquino [ onder de Dominikanen, en de H. Bonaventura gt; onder de Franciskanen, nevens vele anderen als j onvergelijkelijk schoone sieraden van Gods Kerk.
Nog andere orden zag dit tijdvak ontstaan: bijv'. 3 de Serviten (Servi beaue Mariae Virginis), een genoot-i ' schap van aanzienlijke kooplieden, te Florence, in 3 1233 opgerigt en in 1235 door Alexander IV goedgekeurd; de Heremieten van den H. Augustinus, een genootschap van Italiaansche kluizenaars, vol-3 • gens den regel van genoemden bisschop levende; 3 de orde des Verlossers, door de Zweedsche konings-y dochter, de H. Brigitta, gesticht, en door Urbanus ï IV goedgekeurd (1370).
Midden tusschen de geestelijke orden en de leeken e vormden zich in den loop der llde eeuw, vooral rj in België, Duitschland en Frankrijk, vrije vereeni-t gingen van godvruchtige vrouwen, Beghijnen genaamd, ter uitoefening van christelijke liefdewerken, t, Zij waren door geene geloften gebonden. Volgens haar voorbeeld kwamen ook in den loop der 13d'' ^ eeuw dergelijke vereenigingen van mannen tot stand, Begharden geheeten. Deze vereenigingen werden p later gedeeltelijk door de Kerk opgeheven, wijl zij t haar aanzien verloren.
e Van de geestelijke ridder-orden is boven bladz.
140 gewag gemaakt.
— 198 —
der orde moesten dienaren (ministri, guardiani), de medeleden minder-broeders (fratres minores) heeten, van waar de naam Minóriten afstamt; aan het hoofd der orde zoude een minister-generaal het Beheer voeren. Hun dagelijksch brood moesten de medebroeders van de liefde dergenen vragen, aan welker zieleheil zij hun gansch leven hacfden toegewijd. Uit hoofde dezer laatste bepaling werd deze orde, zooals die der Dominikanen, ook bedel-orde genoemd. Niet zonder veel moeite verwierf de H. Franciscus de goedkeuring dezer orde (1211) van den Paus Innocentius III. Sedert dien tijd wies zijn lioep en het aantal zijner medebroeders in hooge mate. Dat hij zich tevens ten doel gesteld had bij wijze van missie het katholiek geloof te verbreiden, droeg zeer veel tot de snelle opkomst der orde bij. Het voorbeeld van den H. Franciscus haalde de H. Clara, dochter van den graaf Sciffi, er toe over, de orde der Arme Clarissen volgens denzelfden regel te stichten. De instelling van de broederschap der Tertiariërs, welker medeleden in de wereld leefden, maar door zekere gebeden en goede werken met de beide bedel-orden in verbinding stonden, oefende een hoogst zegenrijken invloed uit op de zedelijke hervorming der maatschappij.
Ten jare 1216 hield de H. Franciscus het eerste generaal-kapittel der orde te Assisi; vóór zijnen dood telde hij alreeds 5000 leerlingen; in het begin der 14'u' eeuw verhief zich het getal der Franciscanen tot 100,000. Deze buitengewone opkomst had de orde te danken aan de engelachtige vroomheid en den gloeijenden zielenijver haars stichters, alsmede aan hare strenge lucht, die bij het wellustige leven der toenmalige wereld zoo scherp afstak. Het beeld des Verlossers, die niets bezat waarop Hij zijn hoofd konde neêrleggen, trachtte de H. Franciscus, zooals het zijne ziel met bran-
— 199 —
(lenden liefdegloed omsloten hield, in zijn uiterlijk i leven te verwerkelijken, en opdat ook geen trek l aan de volmaaktheid van dit beeld zoude ontbreken, drukte de Heiland zelf de teekens van zijn . lijden, de merkmalen zijner heilige wonden, in [ lijn ligchaam af. Hij stierf in 't jaar 1226 en werd
reeds 2 jaren na zijnen dood heilig verklaard. . Deze twee orden hebben door bekeering der
. zondaren en oefening der gewijde wetenschap ongeloofelijke rijke vruchten gedragen. Ten aanzien i der wetenschap schitteren de H. Thomas van Aquino [ onder de Dominikanen, en de H. Bonaventura gt; onder de Franciskanen, nevens vele anderen als j onvergelijkelijk schoone sieraden van Gods Kerk.
Nog andere orden zag dit tijdvak ontstaan: bijv'. 3 de Serviten (Servi beaue Mariae Virginis), een genoot-i ' schap van aanzienlijke kooplieden, te Florence, in 3 1233 opgerigt en in 1235 door Alexander IV goedgekeurd; de Heremieten van den H. Augustinus, een genootschap van Italiaansche kluizenaars, vol-3 • gens den regel van genoemden bisschop levende; 3 de orde des Verlossers, door de Zweedsche konings-y dochter, de H. Brigitta, gesticht, en door Urbanus ï IV goedgekeurd (1370).
Midden tusschen de geestelijke orden en de leeken e vormden zich in den loop der llde eeuw, vooral rj in België, Duitschland en Frankrijk, vrije vereeni-t gingen van godvruchtige vrouwen, Beghijnen genaamd, ter uitoefening van christelijke liefdewerken, t, Zij waren door geene geloften gebonden. Volgens haar voorbeeld kwamen ook in den loop der 13d'' ^ eeuw dergelijke vereenigingen van mannen tot stand, Begharden geheeten. Deze vereenigingen werden p later gedeeltelijk door de Kerk opgeheven, wijl zij t haar aanzien verloren.
e Van de geestelijke ridder-orden is boven bladz.
140 gewag gemaakt.
schillende reizen tot in de kleinste bijzonderheden zorgvuldig onderzocht worden en telkens moet zijn vdmaakte levenswandel, door nieuwe feiten gestaafd, met eenen nieuwen luister ten voorschijn treden. De eerste maal wordt hij ummihjd. of eerbiedwaardig verklaard , hetwelk nog hoegenaamd geene vereering toelaat ; hierop volgt de beatificatie of zaligverklaring , welke de vereering niet voor de gansche Kerk , maar slechts aan een land of eene kloosterorde vergunt ; eindelijk spreekt de Paus de canonisatie of heiligverklaring uit, waardoor de vereering én' aanroeping des Heiligen aan alle geloovigen uitdrukkelijk wordt aanbevolen. — De Kerk wil door deze handelwijze den geloovigen voorhouden , dat de lidmaten der strijdende en zegevierende Kerk met elkander in eene naauwe verbinding staan , en hun tevens heerlijke voorbeelden ter navolging aanbieden.
VAN DES OOESPEOKG VAN HET PROTEST ASTISME TOT 01' ONZE DAUEN, 1517-1871.
Voorafgaande Bemerkingen.
liet ontstaan van het Protestantisme is de gewig-tige gebeurtenis , die aan het hoofd staat van dit laatste tijdvak der kerkelijke geschiedenis. Wij noemen deze gebeurtenis eene gewigtige , niet zoozeer uit hoofde van hare innere waarde , als wel wegens hare uitwendige gevolgen. Immers , heeft het Protestantisme eenerzij ds den band verbroken der geloofs-eenheid, die de gezamenlijke katholieke volkeren van het Westen om den Stoel van Petrus' opvolger zamen-schaarde en in dier voege het beginsel, dat de geschiedenis der middeleeuwen beheerschte,opgeheven: zoo zien we ten anderen met het Protestantisme eene nieuwe orde van zaken beginnen , zoo omvat-
c? 7
tend , dat de voornaamste gebeurtenissen der nieuwere geschiedenis door hetzelve in 't leven zijn geroepen , of althans er mede in verband staan. Maar in zich zelven beschouwd , heeft het Protestantisme niet meer waarde dan elke andere dwaalleer , welke wij in iedere eeuw der kerkelijke geschiedenis zagen opkomen , een tijdlang regeren en dan weêr ondergaan. In de lange rij der veelsoortige ketterijen komen zich dienvolgens op hunne beurt in de 1G'|C eeuw rangschikken het Lutheranisme, het Calvinisme, enz. De grootere invloed, dien het Protestantisme heeft uitgeoefend , zoowel als de spoedige verbreiding aan hetzelve te beurt gevallen, is het verschuldigd aan de gu-nstige omstaadighe-
den , die het bij zijne opkomst in 't begin der 16de eeuw allerwege aantrof.
Onder deze gunstige omstandigheden tellen we hoofdzakelijk de volgende ;
1. De vroeger sterk verspreide. en nog thans niet ganschelijk verdwenen dwaalleeren van Wickff en Euss, die grootendeels door Luther werden opgerakeld.
2. Van grooten invloed waren vooral de veelvuldige misbruiken , die destijds in de kerkelijke tucht waren ingeslopen. Die misbruiken zijn wel zeer overdreven geworden , het goede en edele daarentegen , dat ook alstoen in ruime mate in de Kerk aanwezig wTas, der vergetelheid prijs gegeven ; het laat zich nogtans niet ontkennen dat de kerkelijke tucht toenmaals veelzins verslapt was. Deze misbruiken waren meerendeels voortgesproten uit eene te groote toegevendheid bij de overtreding der bestaande regels in de begeving of het beheer der kerkelijke bedieningen. De wereld was dien ten gevolge in de Kerk ingedrongen ; de adel vooral had in het genot der kerkelijke goederen en waardigheden vaak eene vergoeding gezocht voor den invloed , dien hij in den strijd met de burgerklasse verloren had. Van daar dat bij vele , zoo hoogere als lagere , geestelijken die kerkelijke zin, die naauwgezette pligtsbetraehting, die gloeijende ijver voor het heil der zielen gemist werden , welke het volk van zijne herders teregt vorderen mag. De onbetamelijke onwetendheid en het ongeregeld leven, welke men aan vele monniken verweet, hadden vooral tegen de kloosters een grooten haat verwekt; zoozeer dat deze haat tegen 5e monniken den hervormers de toegenegenheid des volks en der meeste grooten bezorgde. Doch quot; verreweg van eenige schuld te hebben aan deze misbruiken had de Kerk integendeel dezelve steeds bestreden,
— 207 —
maar hoezeer verminderd , bleven zij intusschen het hart van vele welgezinden bedroeven. Eindelijk begon ook de wereldlijke magt , om welke redens dan ook, luidkeels hierover te klagen , zoodat in 't begin der 16'le eeuw een levendig verlangen naar eene afdoende hervorming zich van gansch Duitschland vooral had meester gemaakt.
3. In dien toestand was het Luther hoogst gemakkelijk het onbezonnen, vaak onwetende volk en zelfs menig nadenkend, hooger geplaatsten persoon in den waan te brengen, als^of hij de lang verbeide hervorming kwam bewerkstelligen; (1) schoon hij zich slechts van de misbruiken bediende als van een dekmantel, om er zijne in te voeren dwaalleer onder te verbergen en het volk blindelings in den afval van de oude Moederkerk meê te slepen.
4. Ook kwamen Luther wel te stade de vurige twisten, die toen ter tijd tusschen de boven besproken Scholastieken, en de beoefenaars der oude letteren, Humanisten geheeten, in Duitschland de gemoederen gaande hielden. Deze twisten hadden mede bij de laatstgenoemden een diepen haat opgewekt tegen de monniken, welke allerbitterst werden uitgekreten als de tegenstanders der zoogenaamde «herlevingquot; en meerdere verlichting. Dat die wrok allengs van de monniken op de kloosters en zeifs op de Kerk zelve overging, lag wel in den aard der zaak; en toen Luther, zelf monnik zijnde, het zwaard omgordde tegen de monniken
(1) Luther was het nooit ernstig _ gemeend met de hervorming, anders hadde hij moeten beginnen met althans zich zelven te hervormen. Ook spreken de ijzingwekkende uitwerksels zijner leer op het volk niet ten voordeeie van zijn hervormingsstelsel. Eene hervorming was en kon enkel van noode zijn in de uitwendige tucht dei-Kerk , Luther hragt ze in het ongenaakbaar heiligdom des geloofs over; die hervorming moest een uitvloeisel wezen van de daartoe bevoegde kerkelijke overheid, Luther, ongeroepen als hij was, wilde haar van onder naar boven doen stroomen , voor zoo verre althans als men bij hem hervormingszucht kan vooronderstellen; daarom was zijn gansch streven slechts een geweldige uitval tegen de Jwrk en bragt hij er in stede van bezielende hervorming verwoestende omwenteling te weeg,
en de Kerk, mogt hij op den bijval van een belangrijk gedeelte van Duitschlands geleerden rekenen.
ö. Maar het waren voornamelijk Duitschlands politieke aanyeleyenheden, die Luther veel bescherming verschaften en meer regtstreeks de spoedige verspreidihg zijner leer bevorderden. De Duitsche vórsten, in hun streven naar eene onafhankelijke soevereiniteit , moesten in de godsdienstige bewegingen en partijen eene gewenschte gelegenheid vinclen om zich meer en meer los te maken van 't keizerlijk oppergezag. Want in geval het Protestantisme de bovenhand kreeg in Duitschland over het Katholicisme was het natuurlijk te voorzien, dat de vorsten, die als voorstanders der nieuwe leer waren opgetreden, in gelijke mate zouden zegevieren over den keizer, die de Kerk in bescherming had genomen.
6. Daarenboven had Luther den vorsten het rijke erfgoed der Kerk toegeworpen, daar hij hun de confiscatie der kerkelijke goederen niet slechts veroorloofde, maar er hun een pligt van maakte; en wie weet niet, bemerkt Dossuet, hoe wegslepend het eigenbelang is en hoe vermogend, bijaldien het onder de mom van godsdienstijver weet weg te schuilen.
Afgezien van de natuur der nieuwe leer, die 's menschen diepst ingewortelde hartstogten, zijn hoogmoed en zijne zinnelijkheid, uitermate streelde; afgezien van de vrijheid, die Luther den lageren volksklassen in naam van liet Evangelie beloofde en den betooverenden invloed van elke iiieuwigheid op 's menschen geest: zijn de even-aangestipte besckouwingen voldoende, ter bevestiging van ons beweren, üat het Protestantisme in zich als een gewoon feit is te betrachten, maar dat het zijne overwegende belangrijkheid te danken heeft aan de omstandigheden, die om zijne wieg geschaard stonden.
— 209 —
§ i-
Luthers nieuwe geloofsmeening.
Martinus Luther werd den 10 November 1483 te EisleLen geboren. Zijne ouders gaven hem eene vrome opvoeding; maar hij volgde hunnen wil meer uit vrees dan wel uit lietde op, en verzette zich met trotsch gemoed tegen hunne bevelen, in geval hem geene straf te wachten stond. Op veertienjarigen leeftijd ging hij te Maagdenburg, en hierop te Eisenach bij de Franciskanen ter school. Hier , zooals ginder, was armoede zijn deel. Deze nooddruftige toestand zijner jeugdige jaren heeft misschien, zooals dit meermalen metquot;begaafde , doch laatdunkende jongelingen gebeurt, zijn karakter ontstemd en er een bitsen toon aan gegeven. In den ouderdom van 18 jaren ging hij naar de universiteit van Erfurt om. er zich op de regtsgeleerd-heid toe te leggen ; maar hij veranderde aldaar zijn besluit en trad in de orde der Augustijnen. Het was in eene angstvallige gemoedstemming , zooals hij zelf 't verhaalt, dat hij zich door eene gelofte tot het kloosterleven verbond ; de plotselinge , wreedaardige dood zijns vriends, die aan zijne zijde doorstoken of door den bliksem getroffen werd, schijnt hiertoe de aanleiding geweest te zijn. Zooveel althans is zeker , dat geenerlei aardsche nevenbedoelingen op de keuze \quot;an zijn levensstand gewerkt hebben. De onvermoeide ijver , waarmede hij in het klooster te Erfurt zich in de wetenschappen trachtte te bekwamen , bleef niet onbekroond : hij verwierf vaardigheid in de latijnsche en voornamelijk in de duitsche taal ; tevens had hij zich door aanhoudende lezing de H. Schrift eigen gemaakt. Hij was bovendien in hooge mate
I
— 210 —
met het talent der gewijde welsprekendheid begaafd, zoodat zijne redevoeringen op het volk een weg-slependen indruk te weeg bragten ; ook werd hij ten jare 1508 naar de toenmaals opbloeijende universiteit van Wittenberg beroepen. Des ondanks bevredigde hem geenszins deze vroegtijdige onderscheiding ; hij was van een onrustigen , ontevreden geest bevangen , die door alles wat hem beroerde , geprikkeld werd.
Luther was hot geloof der Katholieke Kerk toegedaan ; groot was de eerbied , dien hij voor het kerkelijk opperhoofd koesterde. Zich te Rome ter behandeling van eene aangelegenheid zijner orde bevindende, bezocht hij aandachtig de heilige plaatsen en droeg er dikwerf het H. Misoffer op. Door gewetensangsten gekweld zocht hij heul voor zijn lijden in de stipte naleving der ordesvoorschriften, welke hij met de uiterste gestrengheid onderhield, in 't vasten , waken , bidden en de beoefening van andere goede werken. Maar dewijl hij in dit alles meer zich zeiven zocht dan God , en veeleer van quot;jjne eigen krachten dan van Godes hulp de genezing zijner zielekwaal verwachtte, was het niet te verwonderen dat hij den vollen vrede des harten en de vreugde dos geestes, naar welke hij verzuchtte, niet vondquot;: want niet op den weg des hoogmoeds en des zelfvertrouwens , maar alleen op dien der nederigheid en des betrouwens op God, die ons gerust en gelaten het uur der vertroosting doen afwachten, is quot;de vrede des harten te vinden. In stede van eenige legening in zijn lijden te bespeuren, verergerde hetzelve dan ook dermate , dat zelfs de opbeurende taal van zijne oversten en zijn biechtvader geen verzachting aan te brengen vermogt. Zoo verviel hij allengs in eene soort van moedeloosheid, die hem tot de valsche opvatting bragi, dat het •tniet op werkheiligheid , maar alleen op geloot aan
— 211 —
I, Gods barmhartigheid aankomt, die om der verdien-r sten van Christus wille alle zonden vergeeft. Deze ij opvatting bragt eene volslagen omwenteling in zijne ie ziel te weeg. Had hij vroeger door de strengste :s pligtsbetrachting, doch op eigen krachten steunend, i- zijne zaligheid te bewerken gezocht : thans verliet 3- hij ganschelijk dit voetspoor , wijl hjj het vruchte-m loos bewandeld had. Bij 's menschen heiliging alle eigene zelfwerking uitsluitende, steunde hij nu 3- enkel op het geloof aan God ; want zeide hij : het et Evangelie is de heugelijke boodschap dat Christus er voor onze zonden voldaan heeft. Alleen door het le geloof aan de toerekening van de geregtigheid des -n Verlossers worden wij regtvaardig ; dat is : door pr het bloote vertrouwen , dat wij menschen , om jn Christus' wil , die door zijn dood voor ons voldaan n, heeft, van God de vergiffenis der zonden erlangen, i, Luthcr kwam aldra zóó ver , dat hij de zedelijke m gaven van 's menschen ziel ganschelijk loochende es en de goede werken als nutteloos , ja zondig verin klaarde. Hij meende God hierdoor' het meest te e- verheerlijken, dat hij alle medewerking des menschen te bij het voltrekken zijner regtvaardiging te niet deed, 3n en dit uitsluitend aan God quot;alleen toekende ; vermits e, het, volgens zijne zienswijze, den mensch onmoge-ds lijk is Gods geboden te onderhouden. Vroeger er had hij God uitgesloten en bloot op eigen krachten ist willen bouwen ; nadat hem dit mislukt was , wilde n, zijn hoogmoed ook dat niet meer verrigten , wat an hij met Gods genade zamenwerkende te doen ver-!igt; mogt , en bood zich diensvolgens der Godheid als p- een willoos werktuig aan. Deze valsche meening , er volgens welke het geloof alléén 'zonder goede oo | werken ter zaligheid voert, had Luther alreeds in d, de jaren 1515—1517 opgevat, zooals het uit zijne iet toenmalige schriften blijkt , zonder evenwel op de an gevolgtrekkingen te letten, die uit deze zienswijze
212
vloeijen moesten. Hij waande een nieuw Evangelie ontdekt te hebben en zich zeiven tot verkondiging daarvan (1) beroepen. In deze dwaalleer poogde hij zich te bevestigen door het lezen der H. Schrift, voornamelijk der'brieven van den H. Paulus , in welke hem enkele , uit haren zamenhang gerukte, plaatsen met zijne meening eensluidend toeschenen (2). Zelfs veroorloofde hij zich tot zijn oogmerk eene vervalsching derzelver , door op eene beslissende plaats van den brief aan de Romeinen (ad Rom. 111, 28) het woordje qllem in te schuiven ; met hetzelfde doel verwierp hij den brief van den Apostel Jacobus als onecht , en_ maakte bovendien een bedenkelijk onderscheid tusscïien de mate van geloofwaardigheid der Heilige Schriften. Hiermede werden tevens de overlevering en de leerende Kerk op den achtergrond geschoven.
Hadde Luther grondige theologische kennissen bezeten, zoo ware hij wel nimmer tot deze valsche geloofsopvatting gekomen. Maar zijne studiën hadpen zich hoofdzakelijk bij de schriftuur bepaald en de dogmatieke zijde der theologie veelal over 't hoofdquot; gezien ; zoodat hij zelf in tien beginne misschien niet duidelijk inzag , in welke tegenspraak hij met de leer der Kerk gevallen was. Ook laat zich hieruit verklaren , hoe hij later de uitspraak der Kerk nu eens verwierp en ze dan weêr inriep.
Intusschen had de nieuwe geloofsleer des hervormers het Katholicisme , welks grondleer is : dat het door de liefde werkend qeloof den mensch heiligt, in 't hart getroffen ; zoodat dien overeenkomstig , j bij strenge gevolgtrekking , vele andere leerstukken
(1) Ten jare 150 duidde reeds de H. Justinus eene dergelijke dwaalleer van zijnen tijd aan. Dialog, cum Tryphone Judajo. § i ll.
(2) Als de Apostel van de regtvaardiglng door het geloof spreek', zoo bcteekent hel geloof of , in objectieven zin, de gansche door Christus ingestelde heilsverordening in tegenoverstelling met de wet van Mozes: of in subjectieven zin, het levendig geloof, d. i. een geloof dat de werkdadige liefde insluit; maar nooit het blootc vertrouwen op de vergeving der zonden.
lil,
----------
der Kerk deels wegvallen , deels verminkt moesten worden ; iels dat ook werkelijk in den loop des lijds gebeurd is.
Opkomst en eerste ontwikkeling van 't Protestantisme.
De opstand tegen de Kerk werd te Wittenberg , toenmalige hoofdstad van 't Saksisch keurland, tegen het einde der regering van keizer Maximiliaan 1, in 't leven geroepen. De aanleiding hiertoe gaf de afkondiging van een aflaat door Paus Leo X uitgeschreven ter voltooijing van de prachtvolle St-Pie-ters Kerk te Rome , welke zijn voorganger , Julius II, beginnen was te bouwen (l). Met deze afkondiging werd in Duitschland door den keurvorst Albert van Brandenburg , Aartsbisschop van Maintz en Maagdenburg , de Dominikaan , Joannes Tetzel van Leipzig , belast. Daar deze zich van zijne taak op eene onvoegzame wijze kweet , schoon niet in dien graad als meestal voorgegeven wordt , zoo had hem zijne faam reeds te Wittenberg vooruitgesneld , alwaar hij in Luther een ernstigen tegenstander aantrof. Deze laatste predikte tegen de aflaatsverkondiging en liet ten jare 1517 , op den vooravond van Allerheiligen , aan de hofkerk der stad 95 «thesesquot; tegen Tetzel en zijne ambtgenooten openlijk aanplakken , met het aanbod ze tegen een
(1) Het gebruik van door middel van een atlaat de geloovigen tot geven van aalmoezen op te wekken werd reeds vroeger nit een godsdienstig en staatkundig oogpunt bestreden. Doch ten onregte. Niemand kan van uit't eerste standpunt geldstortingen tot vrome doeleinden, waartoe ook het winnen eens aflaats behoort, wraken. Do Kerk maakt do uitdeeling harer gunsten van het verrigten van goede werken afhankelijk , tot welke laatste de aalmoes immers ook behoort. Van een anderen kant hadden de Pausen geld noodig, zoo als vroeger ten behoeve der kruistogten, zoo thans tot afwering der Turken ; zij toch zorgden voor Europa's vrede. Wordt ten huidigen dage Duitschland aangemoedigd tot bijdrage voor den opbouw van den Keulschen dom , welk wonder dat toenmaals de Christenen uitgenoodigd werden om een penning te offeren N-n behoeve der •St. Pieterskerk te Rome, die niet alleen als een der grootste en schoonste der wereld , •naar teregt als eene kerk voor de gansche Christenheid mag beschouwd worden.
— 214 —
ieder , of schriftelijk of mondeling , te willen verdedigen. Luther liet de leer cles aflaats over 't geheel onaangeroerd , hij verklaarde zich bloot tegen het daarvan werkelijk gemaakte , of vermeende misbruik: de gedachte aan eene breuk met de Kerk was nog ver van hem verwijderd. Deze, door Luther in 't licht gegeven , theses werden aldra door den druk vermenigvuldigd en met eene onge-loofelijke snelheid overgansch Duitschland verspreid. Schoon onderscheidene dezer bereids verkeerde lee-ringen bevatteden , waren zij toch hoofdzakelijk als eene verklaring tegen een bepaald misbruik te beschouwen ; desniettemin werden zij als een aanval tegen de gansche Kerk alom begroet en toegejuicht.
De oorzaak dezer verschijning lag in de tijdsomstandigheden. De minachting en de haat, waaraan vele , maar volstrekt niet alle leden der hoogere en lagere geestelijkheid om boven (bl. 206) vermelde redens veelal bloot stonden , vielen , zooals dit maar al te ligt gebeurt , op de Kerk zelve, wier bedienaren zij waren , 'terug. Inzonderheid koesterden vele edelen een geheimen wrok tegen den geestelijken stand, wijl het hun smartte, dat met toedoen dei' geestelijkheid onder de regering van Maximiliaan de ridderlijke roof- en krijgstog-ten gestaakt waren ; zij zagen eene politieke of kerkelijke omwenteling verlangend te gemoet en meenden in Luther een passent! werktuig gevonden te hebben. Bovendien waren er verscheidene aanzienlijke mannen aanvankelijk Luther toegedaan , niet ten gevolge van vijandelijke stemming jegens de Kerk , maar omdat zij zijne onderneming voor edel en hem zeiven voor een werktuig der lang gewenschte hervorming hielden. Het spreekt van zelf dat dezen zich later van hem scheidden ,
— 215 —
toen zij erkenden , dat er geen spraak was van ware hervorming , maar van de oprigting eener nieuwe geloofsleer op de puinhoopen der oude Moederkerk.
De luide goedkeuring , die Luther in Duitschland te beurt viel, wekte in hem eene aanmatigende zelfschatting op , welke de aanvallen zijner tegenstanders nog verhoogden. Tetzel beantwoordde Luthers stellingen onder leiding van zijn vroegeren leermeester Wimpina , professor in de godgeleerdheid te Francfort aan den Oder , met 156 antitheses. Menig geleerde nam tegen Luther den handschoen op, voornamelijk : Silvester Prierias te Rome , een kundig man , en Joannes Eek , een aanzienlijk godgeleerde en professor te Ingol-stadt. Deze laatste wees in een schrift , Obelisken betiteld, op de bedenkelijke overeenstemming tusschen Luthers beweringen en de grondstellingen der Boheemsche ketters. Deze ondervondene tegenkanting krenkte de eigenliefde des hervormers dermate , dat hij in de hevigste smaadredenen uitbarstte en beweringen waagde, die hem, misschien buiten zijn willen en weten, openlijk met de Kerk in tegenspraak stelden. Hij bragt eerlang als grondbeginsel in 't midden, dat de H. Schrift de eenige ïegèl des geloofs was en dat tegen haar noch de leer der overlevering, noch de uitspraken zelve der kerkvergaderingen waarde hadden. Dit grondbeginsel evenwél, dat alreeds de eerste ketters, de Valentinianen, de Donatisten, de Arianen, enz. ingeroepen hadden, was niet de bron zijner dwaalleer; hij nam het énkel uit verlegenheid ter hand, als een wapen ter afwering van de aanvallen zijner bestrijders. Ook bediende hij zich daarvan in den beginne slechts tegen enkele leerstukken der katholieke Kerk; nog-tans moest deze grondregel, met het wezen der Kerk in lijnregte tegenspraak staande, tot alles verwoes-
- 216 —
tende gevolgtrekkingen leiden; trouwens, volgens dit grondbeginsel werden de inhoud en de opvatting-der katholieke leering van het subjektief oordeel van ieder privaat man afhankelijk gemaakt. Luther zelf zag deze gevolgtrekkingen niet vooruit, daar zijn geloof aan de grondwaarheden des Christendoms nog vast stond; desniettemin werden zij te voorschijn geroepen, hetzij door hem zeiven, hetzij door anderen, die op zijne baan voortschreden.
Steunend op dit beginsel kwam thans Luther met zijne boven vermelde en door hem reeds vroeger voorgestane meening voor den dag: dat alleen het geloof aan Christus en aan Diens zoendood den mensch noodig is ter zaligheid en de vergiffenis der zonden teweegbrenge, de goede werken daarentegen nutteloos, ja, zelfs zondig zijn; dat dooide erfzonde 's menschen godsdienstige en zedelijke gaven, vooral de zedelijke vrijheid vernietigd is geworden, zoodat hem het middel ontbreekt om aan de goddelijke genade te beantwoorden. Schoon het niet uit belangstelling in deze bijzondere leeringen was, maar veeleer wegens zijn opstand tegen den Paus en de geestelijkheid, dat zich alom in Duitsch-land talrijke, partijgangers onder zijne banier schaarden , belette dit evenwel niet, dat de nieuwe leer van lieverlede in het leven overging en een groot zedebederf na zich sleepte. Hiervan leggen niet slechts talrijke tijdgenooten, maar Luther zelf de meest bedroevende getuigenissen af; zoozeer noopte hem de aandrang der waarheid.
intusschen werd de godsdienstige beweging te Rome niet over 't hoofd gezien. Paus Leo X belastte den overste der Augustijnen, destijds de Venetië vertoevende, nagenoeg 3 maanden na de verschijning der 95 bovenvermelde theses. Luther tot stilzwijgen te brengen. Den 7 Aug. 1518 werd hij zelf door den Paus naar Rome ter verantwoording
opgeroepen, maar door tussohenkomst van Frederik, keurvorst van Saksen en landsheer des hervormers, welke de katholieke Kerk ijverig aanhing, maar niet in staat was om Luthers leering te toetsen, alsmede door die der universiteit van Wittenberg, berustte de Paus er in, dat het onderzoek van Luthers geloofsleer in Duitsehland plaats zou grijpen. Hiertoe bevol-magtigde hij zijn legaat bij den Augsburger Rijksdag, den kardinaal Thomas Cajetanus, den beroemstcyi scholastiek van zijn tijd. Luther verscheen voor hem in October. De kardinaal ontving hem mot innemende minzaamheid en poogde hem met toegevende goedertierenheid van zijn dwaalspoor af te brengen. Als evenwel zijne pogingen vruchteloos bleven, zond hij hem henen, hem tevens te verstaan gevende, dat hij voortaan niet meer dan ter herroeping zijner dwaalleer voor hem zoude te verschijnen hebben. Luther ontviugtte alsdan, een klaagschrift achterlatende , hetwelk 2 dagen later door een notaris openbaar op de markt werd aangeplakt. Dit geschrift eindigde met een beroep te doen van den slecht onderrigten, op den beter onderrigten Paus.
Dat zulk eene gedraging den geestelijken ban verdiende, had Luther zélf begrepen. Om derhalve den indruk dezer straf als bij voorraad te ontzenuwen, zond hij een schrijven mver den kerkelijken banquot; in t licht. Zelfs was hij vermetel genoeg om zich, met overtreding van 't gewoon en 't kanoniek regt, van den Paus op een algemeen concilie te beroepen. Zoo onttrok hij zich aan zijn regtstreekschen regter en verplaatste eene eindbeslissing in de onbepaalde toekomst. Het volk, niet bij magte om dezen val-schen zet te beseffen, geloofde des te liever aan de regtvaardigheid van Luthers zaak; en deze waan wortelde, gedurende den loop der jaren, zoo diep in deszelfs gemoed, dat het later, toen deze vei-
beide uitspraak verscheen, niet meer tot terugschrijden besluiten kon.
Destijds vond Luther een partijgenoot en een ijverigen voorstander zijner zaak in Philips Melanch-thon (Schwarzerde), leeraar der Grieksche letteren te Wittenberg, die hem verre overtrof in kennis, verstandeskracht en bedrevenheid in de Latijnsche taal. Beider karakter liep bovendien zeer uiteen. Luther was van eene driftige, Melanchthon van eene zachte en rustige inborst. Luther was doorgaans vrijmoedig, Melanchthon terughoudend, nadenkend, zelfs somwijlen geveinsd. Dienvolgens konden beiden wel voor een zekeren tijd, maar niet op den duur het zich eens blijven. Melanchthon ontving zijn eerste theologisch onderrigt van Luther zeiven.
ïe Rome hoopte men nog altoos het geschil door milde, verzoenende tusschenkomst bij te leggen.
Met dit doel werd Karei van Miltiz , een Saksisch edelman , die met de meest invloedhebbende mannen van Frederiks hof bevriend was , naar Duitschland gezonden. Deze slaagde er werkelijk in Luther , op eene zamenkomst te Altenburg (1519) , te doen beloven het stilzwijgen te bewaren , bijaldien zijne tegenstanders ook hiertoe gedwongen werden , en een ootmoedig geschrift aan den Paus op te stellen. Hierin legde Luther de bekentenis af, dat hij te hevig was te werk gegaan ; ook verklaarde hij , dat het nooit zijne bedoeling geweest was het aanzien der Kerk en des Apostolischen Stools eenigzins te krenken. »De magt dezer Kerk, zeide hij, staat boven alles verheven, en niets in den hemel en op aarde kan haar voorgetrokken worden dan alleen Jesus Christus , de Heer over alles.quot; (1)
(Ij Hiertegen wordt echter in bedenking gegeven hetgeen Luther kort hierop aan zijn vriend Spalatin schreef: »lk houd veel terug om des keurvorsten en der universiteits wille, dat ik, bevond ik mij ergens anders, uitspuwen zou tegen de verdelgerin der Suhrift en der Kerk, tegen Rome of liever legen Babyion.quot;
Ep. Luth. I, 1G8.
— 219 —
Doch de strijd had reeds de gemoederen te zeer verhit , om door een gewoon middel beslecht te kunnen worden.
Bovenvermelde Joannes Eek , bekend wegens zijne theologische kundigheden , zijn vloeijend Latijn en zijne ongemeene bespraaktheid, had met Luthers ambtgenoot, Andreas Bodenstein , naar zijne geboorteplaats Karhfadt genaamd , een geleerden wedstrijd te Leipzig belegd , en de »thesesquot; derwijze opgesteld, dat Luther er zich' niet aan durfde onttrekken. Deze , voor de tijdsomstandigheden heillooze, strijd werd in tegenwoordigheid des hertogs, George van Saksen , gedurende 19 dagen in 't openbaar voortgezet , en liep hierop uit , dat Luther zich door zijn tegenstander overwonnen en beschaamd zag gemaakt. Luther had vlak af het primaatschap van den H. Petrus en de onfeilbaar der leerende Kerk geloochend ; en ter verdediging zijner leer opzigLeus het alleen zaligmakend geloof de kanonieke echtheid van den brief des H. Jacobus verworpen.
Deze openbare redetwist bragt den hoogmoed des hervormers de diepste woncle toe en vormde liët merkwaardigst keerpunt in zijn leven. Tot dusverre was zijn verzet tegen de Kerk min of meer onbedacht geweest; thans trad hij met volle bewustzijn in een hardnekkigen kamp tegen haar , willekeurig het eene leerstuk na het andere verwerpende. En na in stede van het zigtbaar oppergezag dei-Kerk dat van zijn eigen privaatgeest voorgeschoven te hebben , kon het ook wel niet anders.
§ 3.
Verdere ontwikkeling van Luthers strijd tegen de Kerk.
in Junij 1520 gaf Luther een revolutionnair schot-schrift in het licht: Aan den Keizer en aan den
— 220 —
Christelijke)), adel der Duitfiche, natie, waarin hij het onderscheid tusschen den leek- en priesterstand verwierp, en de opheffing der pauselijke magt, der kloostergeloften en van hel priesterlijk celibaat, de afschaffing der feest- en vastedagen , de vernietiging van het kanoniek regt; — kortom , de omverhaling der gansche Kerk met haren opperherder eischte.
Na al het voorgevallene , vooral na de redetwist van Leipzig , voelde de Paus zich genoopt om tot meer doorslaande maatregels te grijpen. Hij liet den 15 Junij 1520 eene zorgvuldig opgestelde bulle uitgaan , die 41 uit Luthers schriften getrokken stellingen als kettersch veroordeelde , en hem zeiven met den kerke) ijken ban bedreigde , ingeval hij niet binnen 60 dagen zjjne dwaalleeringen quot;herriep. Hoe vaderlijk ook een toon in deze bulle heerschte , en hoewel de Paus den dwalende slechts met strengere straffen bedreigde , bijaldien hij hardnekkig zijne leering bleef aankleven , zoo wist Luther toch deze handelwijze niet te schatten. Door de ongunstige ontvangst , die der bulle te beurt viel , nog stouter gemaakt, gaf hij een schrift in het licht: over de H. Mis, waarin hij volgens zijne grondstelling van het alleen werkend geloof de Mis, als eene offerande, verwierp; en een ander: over de Bdbyloütsche gevangenis der Kerk, waarin hij dezeven Sakramenten tot,drie, dat, des doopsels, der boetvaardigheid en des Altaars beperkte , en mede de kerkelijke wetten ais onregtmatigbéscfiouwde.
Nu was de vraag of Luthers landsheer ten zijnen opzigte de bulle zou ten uitvoer leggen. Ongelukkigerwijze was deze van oordeel, dat Luthers aangelegenheden door vrome èh geleerde mannen moesten onderzocht worden, alvorens hij tegen hem zou optreden. Derwijze werd voor de eerste maal eene openlijke getuigenis door een regerenden vorst ten
— 221 —
zijnen gunste afgelegd, 's Pausen oordeel miskend, als partijdig en ongegrond verworpen, en een verzoeningsmiddel aangewezen, dat nutteloos moest blijven.
Luther zelf trad tegen de gevreesde bulle op in een schrift ; Jetjen de Bulle van den Antichrist getiteld; maar hij ging nog verder. Den 10 December 1520 liet hij voor de poorten van Wittenberg een brandstapel van hout en kanonieke regtsboeken oprig-ten en aansteken, waarna hij de Bulle in de opstijgende vlammen wierp, zeggende: »Wijl gij den heiligen des Hoeren bedroeft hebt, zoo bedroeve en vertere u het eeuwige vuur.quot; Deze beteekenisvolle handeling verbrak den laatsten draad , die Luther tot dusverre nog uiterlijk aan de Kerk verbonden had.
Middelerwijl was keizer Maximiliaan gestorven en zijn kleinzoon, de Nederlandsche Karei, bereids koning van Spanje, tot zijn opvolger gekozen (1519). Deze werd bij zijne krooning te Aken genoodzaakt eene overeenkomst van 33 artikelen te onderschrijven, waaronder ook 's keizers verpligting tot de verdediging der Kerk en des pauselijken Stoels stond opgeteekend; zoo min dacht men toen nog aan eene vredebreuk met Rome. Ter opheffing van de aanwassende partijschappen beriep hij vooreerst een Rijksdag naar Worms 1521. Luther zelf werd, ondanks het verzet van den pauselijken legaat, voor 's keizers troon gedaagd. Deze maatregel bragt de verderfelijkste gevolgen te weeg: want iiij verhoogde van den eenen kant den hervormer in de oogen van zijne partijgangers, en gaf een politiek karakter aan een zuiver kerkelijke zaak, die bovendien reeds door de bevoegde magt, den Paus, haar beslag had gekregen. Aanvankelijk scheen Luther ontmoedigd en beangstigd, doch des anderen daags verdedigde hij stout zijne grondstellingen en besloot zijne gerekte
— 222 —
redevoering met te zeggen; dat hij, zonder door klare en heldere beweeggronden, aan de H. Schrift of aan de rede ontleend, wederlegd te zijn, niet herroepen zoude. Hierop werd hij heêngezonden en de Rijksban over hem en zijne aanhangers uitgesproken. Ten einde hem aan deze straf te onttrekken, liet de keurvorst, Frederik, Luther op zijne terugreize door vermonde ruiters opligten en hem naar het slot Wartburg wegvoeren, alwaar Luther l gedurende 9 maanden vertoefde en zich onder anderen met eene Duitsche bijbelvertaling onledig hield (1).
De keizer verliet ondertusschen Duitschland en vertoefde 7 jaren in Spanje door veelvuldige staatszaken teruggehouden. In Duitschland werd hij vervangen door een zwak ingerigt Rijksbestuur, te Neurenberg gevestigd, met 's keizers broeder, Ferdi-dinand, aan 't hoofd; daartegenover stonden de vermogende Rijksvorsten, zoodat aan het voltrekken van boven vermelden Rijksban, noch aan de schorsing der kerkelijke tweespalt te denken was.
Leo X was intusschen na eene, voor de kunsten en wetenschappen bijzonder glansrijke regering van 8 jaren (1513—1521) den 1 December 1521 overleden. Hij werd opgevolgd door 's keizers voor-maligen leeraar, den kardinaal Adriaan van Utrecht, een even geleerd als vroom man. Deze stelde het zich eveneens ten ijverigste ter taak niet slechts de opwassende ketterijen te bestrijden, maar ook alle andere, in de Kerk ingeslopen, misbruiken te weren. Doch deze regtzinnige bemoeijingen berokkenden hem een onuitsprekelijk groot verdriet, waarvan de dood hem alras kwam verlossen (1523).
(\) Reeds waren vóór Luthers bijbelvertaling (1534 afgewerkt) 5:0 onderscheidene Duitsche vertalingen sedert 't jaar 1460 verschenen, 14 in den Hoog- en 6 in den Neder-duiuchen tongval.
— 223 —
Adriaan VI kreeg tot plaatsvervanger Clemens Vil , uit het huis der Medicis.
Hevige , uit Luthers leer voortspruitende , bewegingen.
Luthers ordebroeders , de Augustijnen van Meissen en Thüringen , hieven weldra dé ordesgeloften op ^ en veroorloofden een ieder het klooster te verlaten ; ^ waarop velen hunner in den echt traden en allengs' de kloosters begonnen ledig te staan.
Wittenberg zelf werd het tooneel van een stormachtig drijven. Bovenvermelde Karlstadt was er ijverig bezig met de uiterlijke eeredienst volgens de nieuwe leerbeginsels te hervormen. Ue Mis werd openbaar in de Duitsche taal opgedragen , de Communie aan een ieder, zonder voorafgaande biecht , onder beide gedaanten uitgereikt. Maar hiermede was hij nog niet tevreden. Hij drong met een hoop volks in de kerken, haalde er de kruisen en altaren omver en verbrijzelde de beelden.
Ook buiten Wittenberg gistten de gemoederen. In Zwickau had zich eene partij gevormd onder aanvoering van den lakenwever Nicolaas Storch , Thomas Münzer en anderen, met het doel om op de puinhoopen der oude Kerk , een nieuw Christen Rijk te stichten , zonder eeredienst, zonder uitwendige wet , zonder wereldlijke oppermagt ; maar waarin allen onderling gelijk, allen priesters en koningen zijn zouden. Alle wetenschappelijke beschaving werd door deze partij voor afgoderij uitgekreten ; zij verwierp bovendien alles wat niet met klare woorden in de H. Schrift staat opgetee-kend , schafte dien overeenkomstig den kinderdoop af en leerde de noodzakelijkheid der herdooping voor de volwassenen. Uit Zwickau verjaagd zijnde.
— 224 —
kwam zij naar Wittenberg, alwaar zij vele aanhangers , onder anderen ook Karlstadt won en zelfs op Melanchthon een diepen indruk maakte. Karlstadt , op Gods voorliefde voor de eenvoudigen van harte afgaande , doorliep de werkplaatsen der schoenmakers en looijers , om er zich de H. Schrift te laten verklaren. Toen Luther dit vernam verliet hij , ondanks den keurvorst , den WartLurg , 8 Mei 1022 ; want Wittenberg zelf was op het punt hem te ontvallen , zoodat hij den ganschen invloed zijns aanziens behoefde om de oude betrekkingen te herstellen. De oproermakers verlieten de stad en Karlstadt moest zijn predikambt neder-leggen.
Luther voelde zich thans bij magte op de betreden baan ras voort te schrijden. Hij schafte in 't jaar 1524 het H. Misoffer af, wijl hij het met zijn alleen werkend geloof zonder offer en zonder goede werken niet te rijmen wist; hij raasde tegen de kloosters, zette op het keurvorstelijk gebied de trouw gebleven katholieke priesters af; terwijl hij pligtver-geten geestelijken, ja zelfs gemeene ambachtsfieden in hunner plaats met het predikambt belastte. Ook werd nu het huwelijk der afvallige priesters algemeen; Luther zelf was hun hierin voorgegaan. Hij was in het jaar io25 (een jaar te voren had hij het ordeskleed afgelegd) in den echt getreden met Catharina van Bora, eene fion uit het opgeheven klooster der Cistercienseressen te quot;Nimp^schen. Zoo verbrak Luther niet slechts zijne vroeger gedane geloften, maar zelfs alle banden der betamelijkheid; ook ergerde hij zoodoende zijne vertrouwdste vrienden, zooals het uit een brief van Melanchthon aan Camerarius blijkt. ïe gelijker tijd ried hij den Grootmeester der Duitsche Ridderorde, den markgraaf Albert van Brandenburg, de orde te verlaten, te huwen, en Pruissen in een wereldlijk vorstendom
i
— 225 —
te veranderen. De markgraaf trad werkelijk in -152G uit de orde en uit de Kerk , doordien hij zich in 't huwelijk begaf met de dochter van den koning van Denemarken. D'è' Rijkshan , waarmede hij helegct werd , zooals het verzet zijner ordebroeders tegen hem, bleven zonder uitwerking (1). Luther had iets dergelijks beproefd bij den neef des Landgraafs, den kardinaal Albert van Brandenburg , keurvorst en aartsbisschop van Mainz en Maagdenburg , maar te vergeefs. Het kwam Luther bij zulk eene gewelddadige verwerkelijking der Reformatie welquot; te stade, dat de nieuwe keurvorst vanSaksen, Johan, sedert den 5 Mei 1525 aan zijn broeder Frederik opgevolgd , hem toegedaan was en niet slechts zijne handelingen duldde , maar ze zelfs met zijn landsheerlijk goedvinden beschermde.
Omtrent dezen tijd greep Luthers vermaarde strijd met Erasmus van Rotterdam plaats. Deze gevierde 'vórst der letteren had reeds vóór Luthers opstand in vele schriften de kerkelijke misbruiken bijtend gelaakt , zoodat hem zelfs verweten werd het zaad uitgestrooid te hebben , dat te Wittenberg ontkiemde. Hij bleef des ondanks het katholiek geloof onwankelbaar aankleven : de vleijerij , zoowel als de schimptaal , die Luther hem beurtelings toe-stierde , sprongen ganschelijk op hem af. Ongelukkigerwijze bewaarde hij te langen tijd omtrent Luthersquot; ondernemen een lakenswaard stilzwijgen. Eindelijk werd hij zoo scherp aangevallen , dat hij ter verdediging der Kerk en ter vergoeding van het haar toegevoegde kwaad openlijk in 't slagveld trad. In 1523 ondernam hij zijn geschrift tegen Luther over den vrijer, wil, waarin hij de leer der
(1) Deze sckularisatie van Pruissen, welk land der Orde toebehoorde, is in de geschiedenis Diiitsehlands het eerste voorbeeld eener vervreemding van kerkelijke goederen. Later wérd het maar al te dikwijls nagevolgd.
15
— 226 —
Kerk omtrent dit punt verdedigde en tevens duidelijk bewees, hoe hij de verloochening dier leer als het steunpunt van Luthers geloofsmeening teregt opvatte. Luther beantwoordde hem in een geschrift: over den kneclitelijken wil (de servo arbitrio), waartegen Erasmus , nu Luther niet verder sparende , in 1526 en 1527 bijtend te velde trok. Edoch , de hervormingsbewegingen waren reeds te diep in de maatschappij doorgedrongen , om door zulk een pennestrijd voortaan nog gestremd te kunnen worden.
Destijds bekenden zich reeds talrijke leden des Rijksadels en vele steden, bijzonder Maagdenburg, Neurenberg en Frankfort voor Luthers leer , maar behalve den keurvorst van Saksen , had zich nog geen lid der hoogere Rijksstanden te harer gunste verklaard. Op het hevigst werkte deze onder den boerenstand. Plotseling verhieven zich in onderscheidene streken Duitschlands de lagere tegen de hoogere volksklassen, daar zij de leer van de Evangelische vrijheid en die van het vrij gebruik der H. Schrift eene toepassing gaven, die het wereldlijk , zoowel als het geestelijk gezag den bodem moest inslaan. Het landvolk en de bewoners der kleinere steden in Boven-Duitschland gevoelden zich zwaar gedrukt , en in onderscheidene streken niet zonder grond. Edoch, de maatschappelijke betrekkingen waren hier niet alleen in 't spel ; de hervorming werd mede hoofdhefboom. Luthers oproerige schriften hadden de boeren aangevuurd , en hetgeen daarin tegen de geestelijke heerschappij was uitgebraakt , pasten zij (zeer logisch) op de wereldlijke toe. En geen wonder , hadden zij gene fe verachten geleerd , hoe konden zij dan nog deze voor heilig houden ? Zij legden hunne eischen , volgens welke de bestaande staats-ordening krachtens quot;hunne hoogst onzinnige schrif-
— 227 —
tuurverklaring omver moest gehaald worden , in '12 artikelen zaamgevat aan Luther ter beslissing voor. Dit zette den hervormer in eene niet geringe verlegenheid ; ten einde echter voor alle geval eene achterdeur open te houden , rigtte hij eene vermaning aan de vorsten en eene aan de boeren , Welke laatsten hij gainsch vriendelijk behandelde en ze «zijne gelielde fléeren en vriendenquot; noemde.
Het oproer werd intusschen bedenkelijk. Het boerenleger , onder leiding der nieuwgezinde predikanten , Thomas Münzer , Karlstadt en anderen , stortte zich ten jare la2ö van uit Zwaben over Frankenland , den Elzas , den Rijngau tot in Beije-ren en Tyrol uit, zijn doortogt met plundering en verdelging brandmerkende. In wilde horden overstroomden de opstandelingen de steden, verwoestten de kasteelen des adels en verbrandden de kloosters. Toen durfde Luther niet langer dralen , want uit gansch Duitschland verhief zich eene zware klaagstem , die de wanbedrijven op rekening zijner leer zette. Hij veranderde derhalve van toon en voer nu tegen die misleide boeren op ergerlijke wijze uit in zijn geschrijf: Tegen de roof- en moordzuchtige Boeren. «Men moest, zoo heette het daarin , de boeren mededoogenloos verdelgen , ze als razende honden dood slaan ; aaliger dood kan men niet sterven, dan met te dezer gelegenheid het leven te verliezen. »De boeren leden weldra dooiden katholieken ridder George von Waldburg op vele plaatsen bloedige nederlagen en werden eindelijk gansch uitgeroeid. Men berekent dat er omtrent 100,000 hunner als slagtoffers vielen van deze eerste toepassing der nieuwe leer op het maatschappelijk leven. De bloeijendste en volkrijkste landstreken waren in woestenijen omschapen met rookende puin- en lijkhoopen overdekt. Nog ten huidigen dage leggen de ruïnen veler burgten en kloosters
— 228 —
getuigenis af van den storm, welke toenmaals over c Duitschland vernielend heenvoer. Doch van een anderen kant openden ook deze voorvallen velen bezadigden de oogen en toonden hun het onheil , waarmede eene breuk met de Kerk hen bedreigde.
c?
Tweespalt in het nieuwe lierkgatffotscliap.
Het nieuwe kerkgenootschap had bereids van buiten weinig meer te vreezen; maar het was geen zelfstandig ligchaam meer, door eene zigt-bare geestelijke hiërarchie met zijn onfeilbaar opperhoofd verbonden ; slechts bevatte het een aantal gemeenten eener zelfde geloofsbelijdenis onder oppertoezigt der wereldlijke magt. Ter instandhouding van dit toezigt werden uit de geestelijkheid Superintendenten gekozen , die tevens de predikanten, door het wereldlijk bestuur beroepen, te keuren hadden. De landsheer besliste in hooger beroep. In dier voege bragt deze nieuwe, in der vorsten handen neêrgelegde , magt de vorstelijke territoriaal-heerschappij tot de hoogste ontwikkeling ; maar de hieruit geboren toestand had ook tevens de hoogst noodlottige verwarring der geestelijke en tijdelijke magt ten gevolge.
Edoch de grootste zwarigheid voor de nieuw-gezinden bestond hierin , dat zij de voor elk kerkgenootschap onontbeerlijke eenheid niet te rijmen wisten met het vrije onderzoek der H. Schrift , waarop nogtans liet regt der hervorming zelf steunde. Karlstadt was de man , die deze eenheid het eerst, rerscheurde. Luther had nog het geloof aan de tegenwoordiyheid van Christus in het Sakrament des Altaars bijbehouden, maar had het leerstuk der
transsubstantiatie verworpen, als zijnde volgens zijne schriftuur-verklaring niet uitgedrukt in den Bijbel.
Karlstadt , -die voorzeker Luthers gezag niet meer behoefde te eerbiedigen , dan Luther het onfeilbaar gezag der Kerk geëerbiedigd had , verwierp Luthers voorstelling en weigerde Christus' tegenwoordigheid in het iï. Sakrament te erkennen , voorgevende dat deze doelloos was , daar er zich geen voordeel laat uitdenken, dat niet bereids in het geloof aan den dood van Christus ligt opbewaard.
Karlstadt, die zich met zijne nieuwe geloofsopvatting naar Ürlamünde begeven en aldaar de eeredienst volgens zijne denkwijze had ingerigt, doch eerlang door den keurvorst uit den lande gewezen werd, hield weldra op in den strijd betreffende het H. Sakrament de hoofdrol te spelen. De Zwitsersche hervormer. Zwingel, vereenigde zich met Karlstadts leering, schoon hij er wederom eene andere verklaring aan gaf en volgens zijn oordeel beweerde, dat de woorden van Christus: «dit is mijn ligchaam,quot; geen anderen zin konden hebben dan dezen: dit heteekent mijn ligchaam. Luther trok tegen de Zwitsersche hervormers met uitsporige bitterheid te velde, hij kreet ze uil als Sakramentisten en dweepers, en poogde zelfs den arm der wereldlijke overheid tegen hen te wapenen. Een dogmatisch gesprek, door den landgraaf Philips van Hessen (in 't jaar 1Ö27 tot de nieuwe leer overgegaan) tusschen Luther en Zwingel in 1529 te Marburg belegd, had veeleer de klove tusschen de beide partijen uitgewijd dan bijgehaald. Luther eischte onvoorwaardelijke onderwerping aan de beteekenis, die hij aan den gewijden tekst toedacht, en wees de hand, die Zwingel hem al weenende toereikte, met deze woorden af: «gij
— 230 —
hebt een anderen geest.quot; Zelfs vond hij er nu geen bezwaar in zich op het aanzien der katholieke Kerk te beroepen, hoezeer hij dit ook vroeger verguisd had. Want zoo schreef hij in 1532 aan den hertog Albert van Pruissen: «De getuigenis der gansche christelijke Kerk (hadden wij verders ook niets meer) moet ons alleen genoegzaam wezen, om bij dit artikel te berusten, en hieromtrent geen partijgeest te hooren, noch te dulden. Want het is gevaarvol en verschrikkelijk iets te hooren, of te gelooven tegen de eenparige getuigenis, het geloof en de leer der gansche heilige christelijke Kerk, zooals het van den beginne af, nu over vijftien honderd jaren, in de heele wereld eendragtig is gehouden geworden.quot; Maar als nu diezelfde man, in zijne uitlegging van den brief aan die van Galatië (zijn dogmatisch hoofdwerk), de bewijzen door zijne katholieke tegenstanders aan datzelfde gezag ontleend baldadig verwerpt, dan volgt immers hieruit dat hij de meest monsterachtige tegenstrijdigheden vreedzaam in zich vereenigen kon; een verschijnsel dat slechts in uitsporige hartstogtelijkheid zijn grondslag heeft, welke ^ den heldersten blik des geestes verdonkert.
Politieke invloed der hervorming.
De bedenkelijke uitwendige verschijnsels, die de hervorming in 't leven had geroepen; het oppervlakkige der nieuwe leer, iets dat van dag tot dag duidelijker te voorschijn trad; en eindelijk de onlusten, die in den schoot der pas ontstane kerk woelden, waren wel ter dege geschikt om menig nadenkend man te doen stil staan en tot ommekeer te bewegen: op groote schaal vonden evenwel deze
— 231 —
beschouwingen geen ingang. De nieuwe leer was eenmaal in het leven doorgedrongen en won dagelijks nog te meer veld, daar zij juist de twee hoofdhartstogten van den mensch; den hoogmoed en de zinnelijkheid, ten sterkste streelde. Zij vleide den hoogmoed met het kerkelijk gezag te verwerpen en tot grondbeginsel aan te nemen, dat een ieder op het gebied ^ der H. Schrift bevoegd is tot het opmaken van zijne eigene geloofsmeening. Hoe klonk toch het woord: Geloofs- en gewetensvrijheid begoochelend in de ooren der onnadenkende menigte! Zij prikkelde inzonderheid deu hoogmoed der vorsten, doordien zij dezen eene onbeperkte heerschappij over de kerk en het geloof afstond en dienvolgens ook over den staat; want als leidsmannen van het nieuw ontstane kerkgenootschap beschikten zij over alle middelen, dienstig tot het onderdrukken der demokratische begeerlijkheden en lot het voorthelpen eener staatsmagt, die naar absolutisme heenstreefde. Nog meer vleide zij de zinnelijkheid. Door middel van de afschaffing van het celibaat en de klooster-geloften haalde de nieuwe leer vele ontaarde geestelijken van hoogen en lageren stand op hare zijde over. Dezen, het laat zich denken, werden de ijverigste voorstanders der nieuwe godsdienst, en trokken vaak de gemeenten, waarin zij werkzaam waren, met zich over. Door de opheffing der kloosters en der vrome stichtingen lokte zij de baatzucht der vorsten uit : in Saksen verrijkte zich voornamelijk de adel, in Hessen de landsheer zelf met de katholieke kerkgoederen. Door de afschaffing der goede werken won zij het volk voor zich; immers eene leer die van alle, tot dusverre door de Kerk opgelegde verstervingen en boetplegingen vrijsprak en bloot om den wille des geloofs een ieder het hemelrijk verzekerde, moest al dezulken
— 232 —
hoogst welkom zijn, die aan dezen of genen hartstogt verslaafd waren. Hoe kan het dan nog verwondering baren, dat eene dergelijke leer zich snel verbreidde; te meer, daar toen ter tijd het godsdienstige onderwijs op meer dan eene plaats te zeer verwaarloosd en het volk bijgevolg onwetend genoeg was om het katholiek geloof voor een ander te hebben kunnen ruilen, zonder het zelfs te vermoeden. Ten einde dit ongelukkig misleide volk in het geopende dwaalspoor te bevestigen, overhoopte men de katholieke Kerk en hare goddelijke leer met matelooze lasteringen, die zich tot op den dag van heden hebben voortgeplant. De misbruiken of bijgeloovigheden, hier of elders te voorschijn gekomen, werden de Kerk zelve ten laste gelegd ; ja, men schaamde zich niet het heilig Misoffer als quot; eënc afgodendienst uit te krijten, en men herhaalde het onverpoosd dat in de katholieke Kerk de Heiligen, de beelden en de relikwiën worden aangebeden.
Middelerwijl waren de toenemende aanhangers der hervorming allengs tot eene politieke partij aangewassen. Dit bewoog onderscheidene katholieke Standen ; 's keizers broeder, Ferdinand, de hertogen van Beijeren, Willem en Lodewijk, en 12 bisschoppen van Zuid-Duitschland tot het nemen van een gemeenschappelijk besluit, krachtens hetwelk een ieder hunner op zijn grondgebied het Wormser-edikt zoude doen uitvoeren en de verspreiding der Luther-sche leer naar krachten weren. Deze verbindtenis , te Regensburg den 6 Julij 1524 tot stand gekomen, gaf evenwel aanleiding tot eene tegenovergestelde. De keurvorst , Johan van Saksen , broeder van den kinderloos afgestorven keurvorst Frederik , en de landgraaf Philips van Hessen, de openlijke beschermers der nieuwe leer, sloten te Torgau in Mei 1326 een formeel verbond tot de verdediging dezer
— 233 —
Keer tegen de aanvallen der Katholieken ; tot dit verbond traden onderscheidene Noord-Duitsche vorsten toe.
Om des vredes wille werd op den Rijksdag te Spier iu 't jaar 1529 bij meerderheid van stemmen besloten , dat de Standen, welke het Wormseredikt hadden nageleefd, tot aan het toekomstig algemeen Concilie daarbij zouden berusten ; de andere Standen daarentegen, in welker grondgebied de nieuwe leer was ingevoerd , zouden zich tot vermeld tijdstip van verdere nieuwigheden te onthouden hebben en wie aan 't oud geloof getrouw gebleven was in geenen deele onderdrukken. De nieuwgezinde Standen verzetteden zich tegen dit, voorzeker niet te streng, besluit en dienden , als zij afgewezen werden , het betaamde protest in , naar hetwelk zij in het vervolg
den ondersctieiTliiigsnaam van Protestanten ontvingen.
§ '•
De Rijksdag te Awjshurcj. Het Interim.
Keizer Karei keerde in 1530 naar Duitschland terug , alwaar zich de zaken gansch tegen zijnen wil hadden toegedragen. Hij beriep voor den 8 April des jaars eenen Rijksdag naar Augsburg , want in hem leefde nog altoos de hoop de afgeval-lenen tot de Kerk te kunnen terug voeren. Onder anderen verschenen aldaar de keurvorst en de landgraaf, beiden met een talrijken stoet. Melanchthon had eene breedvoerige geloofsbekentenis der Protestanten opgesteld , later onder den naam van : Augsburgsche Confessie tot symbolische waarde verheven , en door de vorsten naar behooren onderteekend. Deze werd openlijk voorgelezen. Zij bevatte, behalve eene inleiding, 2 hoofdafdeelingen, waarvan de eerste, in 42 artikelen, de protestantsche
leering uiteenzette ; en de tweede de af te schaffen misbruiken besprak , onder welke laatste gerekend werden : de uitdeeling der H. Communie onder de Mis : de biecht , het priester-
onderscheid van spijzen , de
_____B________ en de bisschoppelijke magt. Dit
stuk was in zijn eerste gedeelte wel is waar met matigheid opgesteld , doch deels onvolledig , deels onbepaald gelaten ; ook werd het niet voor een duurzame geloofsleer gehouden , het bevatte enkel het feitelijke , het toenmaals aanwezige (1).
Van den kant der Katholieken werd door de godgeleerden Eek, Wimpina , Cochlaus en Faber een tegen-schrift opgemaakt, dat ook openlijk werd voorgelezen; doch het cliende wel een bovenmenschelijk gewrocht geweest te zijn , om in de aanhangige omstandigheden op eenen gelukkigen uitslag te nebben kunnen rekenen. Melanchthon vervaardigde hiertegen eene Apologie der' donftme-y wélk 'stuk later insgelijks symbolisch aanzien verwierf onder de Protestanten.
Vervolgens vonden mondelinge redetwisten plaats , die aanvankelijk tot eene toenadering schenen te leiden , doch eindelijk gansch mislukten. Luther trouwens, wegens den op hem rustenden Rijksban te Koburg teruggebleven, zoowel als de protestant-sche Standen, oordeelden eene proeve tot volkomen verzoening niet wenschelijk.
De keizer liet hierop het eindbesluit van den Rijksdag afkondigen, dat hoofdzakelijk hierop neerkwam; tot de beslissing van wege een algemeen Concilie moeten in geloofszaken geene nieuwigheden meer ingevoerd, geene valsche leering verder verbreid worden; alles, bijzonderlijk in zake van katholieke eeredienst, moet bij het voorvaderlijke blijven.
(1) Hoe min reeds destijds de Protestanten zich verstonden bewijzen de twee afzonderlijke geloofsbekentenissen, welke den keizer tegen die van Melanchthon overhandigd werden én door de vier Zwingliaansche steden : Straatsburg , Lindau , Menuningen en Constanz én door Zwingel zeiven.
- 23S —
Twee dagen later verliet de keizer Augsburg, er ondanks zich zeiven het nieuwe kerkgenootschap niet Weinig gesterkt hebbende.
De protestantsche vorsten, voor een oorlog van wege den keizer beducht, in gevat zij gëëngêhoor gaven aan het eindbesluit van Augsburg, sloten de Schmalkalden in 't jaar 1531 een tegen_ den keizer gerigt verbond voor 6 jaren, waamoor zij' zich tot wederzijdsche bescherming verpligteden tegen alle onderdrukking om der godsdienst wille of om hier-meê in betrekking staande zaken. De hoofden van dit Schmalkaldisch verbond waren: Johan, keurvorst van Saksen, en quot;Philips ,- landgraaf van Hèsséh. De eërsïBquot; stierf in het daaraanvolgend jisar', hém volgde evenwel zijn zoon, Johan Frederik, als regent van het keurvorstendom op en als voorstander der politieke partij uit het Protestantisme voortgesproten.
Doch een oorlog, waarmede de Turken den keizer bedreigden, haalde dezen tot nog grootere toegevendheid over. Hij stond den Protestanten op den Rijksdag te Neurenberg (1532) een voorloopigen vrede of het zoogenaamde Interim toe, bepalende: dat de uitvoering der Rijksdagsbesluiten van Worms en Augsburg tot eene algemeene kerkvergadering, of bijaldien deze niet tot stand kwam, tot op een nieuwen Rijksdag zou verschoven worden; en dat elk, tegen de Protestanten in kerkelijke zaken aanhangig, Rijks-proces geschorst en geen nieuw meer tegen hén zou opgenomen worden. Derwijze verklaarde hij zich feitelijk voor het bestaan van het Protestantisme.
Desniettegenstaande kwam er tusschen den keizer en de protestantsche Standen geene opregte toenadering tot stand; dezen poogden veeleer door aanwerving van nieuwe leden hun verbond te versterken. Zij hadden thans des te vrijer speling, daar de keizer door zijne onderneming op de Afrikaansche
— 236 —
kusten en door een nieuwen oorlog met Frankrijk de handen zoo vol had, dat hij Duitschland nagenoeg uit het oog moest verliezen. In Pommeren, Osnabruck en Munster was de nieuwe leer reeds in 1S32 ingevoerd; van Munster bemagtigden zich aldra de Herdoopers, doch dezen werden op hunne beurt eerlang verdreven en de katholieke godsdienst volkomen hersteld. In Gulik drong de nieuwe leer door in 1534, in Wurtenberg in 1534, in Keur-Branden-burg en Palts-Brandenburg in 1539. In ditzelfde jaar, waarin de ijverig katholieke hertog George van Saksen kinderloos gestorven was, werd ze diens onderdanen door zijn jongsten broeder, den hertog Hendrik, opgedrongen. Tevens waren de 4 bovenvermelde Hooglandsche steden, met Luthers leer van het Avondmaal eenigzins verzoend zijnde door de Wittenbergsche concordiën-formuul van den Straatsburger predikant Bucer opgesteld, tot het Schmalkaldisch verbond toegetreden; haar voorbeeld werd later door de Zwitsers, behoudens hunne Avondmaalsleer, opgevolgd. Naarmate do magt der Protestanten aanwies, gaapte ook wijder de quot;klove tusschen hen en de Katholieken. Zelfs trad Luther nogmaals op het tooneel om de laatste hoop op eene mogelijke hereeniging te verstikken; hij stelde in 't jaar 1537 de Sclmalkaldische Artikelen op, insgelijks later tot de symbolische schriften gerekend, in welke hij al hetgeen hij vroeger tegen het H. Misoffer en inzonderheid tegen den Paus beweerd had, nog te overschrijden zocht.
Uitbarsting des oorlogs en godsdienstvrede.
Te midden dezer bedroevende omstandigheden plaatste de keizer zijne laatste hoop op een alge-
meen Concilie en op de kracht zijner wapens. Clemens Vil hóodigde tot het eerste uit ; doch de' Protestanten verwierpen het, hoe ijverig zij er vroeger ook naar hadden uitgezien. Zij begeerden een vrij, vroom en christelijk concilie, waaronder zij eigenlijk zulk een verstonden, waarop hunne predikanten als regters, doch de Paus en de gezamenlijke bisschoppen als aangeklaagden te verschijnen hadden om hunne veroordeeling te ontvangen. Na den dood dezes Pausen beriep zijn opvolger, Paulus III, werkelijk een algemeen Concilie, eerst, naar Mantua, vervolgens naar Vicenza en ten laatste naar Tfeiile in 't jaar 1345. Gaarne zou de keizer de Protestanten tot aanerkenning van hetzelve gedwongen hebben; maar twee magtige vijanden, de Turken en de Franschen , weerhielden hem. Na dezen afgewend te hebben hield hij eenen Rijksdag te Regensburg. Hier leed zijne laatste poging tot vreemdzame vereffening van den godsdienststrijd schipbreuk; dat was de reden waarom hij nu het besluit nam tot de wapens te grijpen, welke reeds in gereedheid lagen. Maar ook het Schmalkaldisch verbond rustte zich uit tot ernstigen tegenstand.
Nog vóór hel uitbreken des oorlogs stierf Luther den 18 Febr. 1546 in zijne geboortestad, Eisleben, in den ouderdom van 02 jaren. Zijn gemoed was gansch geschokt door de bedroevende ondervinding, die hij in zijn laatsten leeftijd had opgedaan; hij was getuige geweest van de veelvuldige scheuringen , welke de dag aan dag toenemende, teugellooze geloofsvrijheid aan de eenheid zijner kerkgemeente had toegebragt; de twist nopens het Avondmaal had hem inzonderheid een onuitsprekelijk verdriet berokkend; des ondanks vergezelde hem de gloeijende haat tegen de katholieke Kerk en haar Opperhoofd tot in het graf. Luther, men mag het niet ontkennen, was een veel begaafd man. De goede hoeda-
— 238 —
nigheden, die hem eigendommelijk waren, wilskracht, onvermoeide bedrijvigheid, menschenkennis en wegslepende welsprekendheid hadden hem welligt, als een H. Bernardus of een H. Vincentius van Paulo, tot een verdienstelijk hervormer kunnen verheffen, ware hij met den geest der ootmoedigheid en der liefde bezield geweest en der Kerk onderworpen gebleven; doch zijne goede hoedanigheden werden tloor zijn opbruisenden hoogmoed, door zijne woeste, onstuimige hartstogten derwijze ontsteld, dat zij der Kerke enkel ten verderve gestrekt hebben.
Intusschen stond de oorlog te beginnen. Zelfs had zich een protestantsch vorst, hertog Maurits van Saksen, zoon van den bovengenoemden hertog, Hendrik van Saksen, met den keizer verbonden. De keurvorst Johan Frederik werd aldra te Mühlberg geslagen, 24 April 1347, gevangen genomen en van zijne landen beroofd, doch later weêr in vrijheid gesteld. Zijne staten, alsmede de keurvorste-lijke waardigheid, vielen hertog Maurits ten deel. Ook onderwierp zich de landgraaf van Hessen, hij wierd 5 jaren in hechtenis gehouden. Hierdoor was het Schmalkaldisch verbond opgelost.
Alsdan beriep de keizer een nieuwen Rijksdag naar Augsburg. Verre van door deze zege zijne heerschappij te willen uitbreiden, was hij er enkel op bedacht de Protestanten, die hij op ernstigen toon tot onderwerping aan het Concilie van Trente aanmaande, tot de Kerk terug te brengen. Hij bood nogtans voorloopig een interim aan, d. i. een, in katholieken jzin opgestelden, voorloopigen geloofs-regel, die tot de sluiting van het Concilie van Trente in 't Rijk van kracht zou blijven. Dit interim stuitte evenwel op de misnoegdheid van onderscheidene steden en vorsten; en waar men hetzelve ook had trachten in te voeren, schoot het aldra bij de verbittering des volks te kort. Zelfs Maurits
— 239 —
viel toen ter tijd van den keizer af, dien hij zijne verheffing te danken had. Zich met Wilhelm van Hessen en den markgraaf, Albert van Brandenburg, verbonden hebbende, overviel hij den keizer in Tyrol. In dezen toestand besloot de keizer, wars van de gestaage onlusten en in de overtuiging, dat de Protestanten het Concilie nimmer ernstig zouden aanerkennen, dezen godsdienstvrijheid toe te staan. Dien overeenkomstig werd ten jare 1552, te Pas-sau, een verdrag met de Protestanten gesloten, later door den Augsburgergodsdienstvrede bevestigd (1555). Het werd den landsheeren vrijgelaten met hunne onderdanen in de oude Kerk te verblijven, of tot de nieuwe leer over te gaan. Er werd nog-tans voorbehouden dat, ingeval een aartsbisschop, bisschop, abt, of ander geestelijk landsheer uit de oude Kerk traden, dezen hunne geestelijke goederen en inkomsten verliezen zouden. Overigens werden allen, die de Augsburgsche confessie niet toegedaan waren, als bijv. de Herdoopers en de Zwinglianen, buiten dezen godsdienstvrede gesloten. Terwijl deze vrede het Protestantisme van regtswege een vast standpunt in 't Pdjk verzekerde, waarop het zich krachtiger ontwikkelen konde, bragt hij daarentegen der katholieke Kerk geen voordeel aan; vermits de katholieke Standen het aanvankelijk niet waagden het hervormingsregt in hunne staten uit te oefenen, en de Protestanten bovendien van lieverlede de Bisdommen en stichtingen, tusschen protestantsche gewesten ingesloten, buit maakten.
Te zelfder tijd trad Karei V van het tooneel. Op den 25 Oct. 1555 droeg hij te Brussel, te midden eener plegtige vergadering der Standen, aan zijnen zoon Philips de Nederlanden op. Het Duitsche Bijksbewind leide hij in de handen zijns broeders, Ferdinand, neder. In het volle besef der nietigheid van alle aardsche grootheid en pracht, ging hij de
— 240 —
laatste dagen zijn levens in de eenzaamheid bij het Spaansch klooster te Yuste slijten. Hij overleed aldaar den 21 Sept. 1538.
§ 9-
Luthers leerstelsel.
Luther, zooals uit hel bovenstaande blijkt, had het Christendom in zijne bronnen, in zijne leering en in zijne instellingen op het levendigst aangerand.
1. Aangaande de bronnen des Christendoms had hij twee zijner kenbronnen: de overlevering en het onfeilbare leerambt der Kerk verworpen, üe gewijde schriften van 't Oude en Nieuwe Testament werden als de eenige kenbron des Christendoms voorgegeven en 's menschen individueele rede tot regtsler over dezelve aangesteld. De leerstellingen en voorschriften, in de geloofsbelijdenissen der oudste kerken opbewaard, hadden voor hem slechts in zooverre waarde, als zij werkelijk in de H. Schrift vervat waren.
2. Opzigtens de leer had Luther het Christendom in zijne wezenlijkste grondstellingen geschonden. De katholieke Kerk leert; dat de geest- en zedelijke vermogens, waarmee God oorspronkelijk den mensch begiftigd had, door de erfzonde niet vernietigd, maar verzwakt zijn; zoodat het den mensch nog mogelijk is, middels de hem bijgebleven natuurlijke kracht, aan de genade van Christus zelf handelend te beantwoorden; zij leert voorts; dat God den gevallen mensch daardoor regtvaardigt, dat Hij de liefde en de genade in 's menschen hart door den H. Geest instort en de zonde van hem wegneemt, zoodal de door God geregtvaardigde mensch ook innerlijk regt-vaardig en geheiligd is, — en dat van den kant
— 241 —
des menschen, ter verwerving van de genade der regtvaardiging en heiliging, niet het geloof alleen, maar het in liefde werkdadig geloof vereischt is. Deze grondleer der katholieke Kerk loochende Luther. Hij beweerde integendeel: dat de geesten zedelijke vermogens in den, door de erfzonde bedorven, mensch zijn te niet gegaan, zoodat het hem ganschelijk ontbreekt aan natuurlijke kracht om het goede te kennen en te beminnen. Gods genade alleen moet alle goed in hem voortbrengen. Ook wordt de mensch volgens hem door God geregtvaardigd en der zaligheid deelachtig hierdoor, dat hem Ghristus' geregtigheid uiterlijk aangerekend wordt; hij wordt niet werkelijk regt-vaardig, maar bloot voor regtvaardig verklaard. De erfzonde , zoowel als de dadelijke zonden , welke slechts uitvloeisels of bijzondere vormen van de erfzonde zijn, blijven in den geregtvaardigde voortbestaan , maar zij zijn met Christus' geregtigheid als toegedekt. Bij de bewerking der regtvaardiging worden de liefde tot God en alle uitwerksels der liefde, gevolgelijk alle goede werken, uitgesloten. Alleen het geloof aan Christus (1) wordt hiertoe ver-eischt. Ter teweegbrenging van dit geloof in den mensch is slechts van noode, dat hij onderrigt worde over Christus, als zijnde de Verlosser der wereld. Dienvolgens is de mensch naar deze geloofs-meening bloot lijdend, en God alleen handelend. Met deze leer van het alléén regtvaardigend geloof, die de grondleer is van het nieuwe stelsel, staat deze andere leer in naauw verband: dat namelijk de Christen zijner regtvaardigheid voor God en zijner eeuwige zaligheid heel zeker zijn moet; terwijl daarentegen de katholieke Kerk eene dusdanige be-driegelijke zekerheid verwerpt en den Christen voor-
(1) Wal Luther hier door het geloof verstaat is boven verklaard geworden.
— 242 —
houdt, met het onwankelbaar vertrouwen op Gods barmhartigheid te gelijker tijd eene zekere vrees ; voor zijne eindelijke volharding in het goede te paren, en, volgens de vermaning des Apostels, aan zijne zaligheid met vreezen en beven te arbeiden.
Het was gemakkelijk vooruit te zien dat deze, het innigste wezen.des Christendoms aanrandende, j grondstellingen op deszelfs bijzondere leerstukken ook inbreuk moesten maken, zoodat er eenige van veranderd werden, andere gansch zouden wegvallen.
De Sakramenten, welker getal door Luther ten laatste tot twee, het Doopsel en het Avondmaal, beperkt waren, konden, krachtens zijne grondleer, als noodeloos beschouwd worden, want zij hielden op kanalen der goddelijke genade te wezen; er bestond immers slechts eene soort van genade, die de zonden bedekt en den mensch regtvaardigt (d. i. die wel den zondaar als geregt verklaart, doch hem niet te gelijker tijd regtvaardig en heilig maakt); en dezer genade wordt de zondaar alleen deelachtig door het quot;geloof, hetwelk de H. Geest zonder zijne medewerking in hem schept. Daarom werden oorspronkelijk quot;de Sakramenten door Luther slechts als onderpanden en teekens der door 't geloot bereids verworven vergiffenis der zonden en geregtigheid voorgesteld. In den loop der strijdvoering kwam hij, cbetreffende dit punt, de oude katholieke leer eenigzins nader.
Het Doopsel, dat, overeenkomstig de katholieke leer, de erfzonde en bij volwassenen te gelijker lijd de dadelijke zonden in den doopeling uitwischt, hem met de heiligmakende genade verrijkt, en door de instorting der drie goddelijke deugden een nieuw leven in hem verwekt, heett, volgens Luthers stelsel , geen ander uitwerksel, dan dat door hetzelve de erfzonde wel niet afgewasschen, maar toch niet meer toegerekend wordt. Vermits nu volgens hetzelfde
L
— 243 —
leerbegrip de dadelijke zonden des gedoopten als ees uitvloeisels der in hem voortbestaande erfzonde aan-9n' gezien worden, zoo werd gansch gevolgelijk beweerd, ]ne dat deze alreeds door den doop medevergeven zijn, zoodat er aan geen bijzonder heilsmiddel '(het Sakra-zegt; ment der boetvaardigheid), maar slechts aan eene j-le' geloovige vertegenwoordiging der in den doop verten Worven verzekering behoefte is, om de vergiffenis van dezer zonden te erlangen.
en- Ten opzigte van het H. Sakrament des Altaars tei werd slechts een gedeelte van het katholieke leer-ial. stuk bijbehouden; de transsubstantiatie werd geloo-eiquot;, chend en men beweerde dat Christus wel is waar c en tegenwoordig is, niet onder de (jcdaante 'van brood, 1er maar in, met en onder het brood; tevens werd die dl.e tegenwoordigheid tot het oogenblik der nuttiging • x- beperkt. Bij de uitdeeling der Communie aan de J6'11 leeken werd de kelk weder ingevoerd, het eeniqe k7; positieve in het nieuw geloofsstelsel. Het H. Mistig offer werd afgeschaft, wijl het denkbeeld eener 'J116 dagelijks vernieuwde offerande met de opvatting jor- • van het alleen voldoende geloof zonder offer en als zonder goede werken niet te rijmen was.
ïids Andere leerstukken der Kerk vielen ten gevolge ,C1(J i: der besproken grondstellingen gansch weg. Tot ram deze behooren de leer aangaande dequot; vereering der Heiligen en derzelver aanroeping om hunne voor-bede; het geloof aan eene zuiveringsplaats in het [eke andere leven en aan de heilzame kracht onzer gebe-lf-er t den voor de afgestorvenen.
i t' 3. Wat eindelijk de inrigting van hel nieuwe wor kerkgenootschap aangaat, hieromtrent verwierp 3uw Luther volstrekt de hiërarchieke orde door Christus ■te - in zijne Kerk gesticht. De Paus werd niet meer eiye ais opperhoofd erkend en het onderscheid tusschen j^e bisschoppen, priesters en leeken opgeheven. Chris-n,le tus alleen werd als het onzigtbaar hoofd der kerk
iüaiÉa
— 244 —
öehuldigd. Alle lidmaten dezer kerk zijn onderling gelijk beregtigd; door den doop bezitten zij de vol-magt der leer en de beschikking over de sakra-menten; edoch slechts het medelid, dat hiertoe dooide gemeente beroepen is, oefent deze volmagt uit. Deze beroeping der gemeente is niet eene overdraft der vermelde volmagt en der uit haar voortspruitende ambtsverrigtingen, maar veeleer eene verklaring dei-gemeente, dat zij van deze volmagt afziet en ze (lezen enkelen overlaat. Deze beroeping, ook wel ordinatie geheeten, is derhalve geen sakrament, wijl den beroepene niets wordt medegedeeld, wat hij niet reeds bezat; evenmin drukt zij den uitgekozene een onuitwischbaar merkteeken in. In geval van voorkomende stoornis en verdeeldheden was het opperste beslissingsregt den wereldlijken vorst, toevertrouwd, op wien dienvolgens de volheid dei-kerkelijke magt overging.
Zoo was dan de gansche oude kerkregeling, van hel onderscheid tusschen geestelijken en leeken door alle trappen opwaarts tot'den Paus toe, omvergeworpen. Hel organieke verband der oude Kerk was verscheurd, het sakramenteel karakter dei-wijding uitgewischt, het priesterdom met de Eucha-rislieke offerande ontbonden, en met het Episkopaat tevens de gulden kelen der apostolische opvolging stuk gebroken.
Dal evenwel in een kerkgenootschap , 't welk voor zijne leer en inrigling zich bloot op hel persoonlijk gezag zijns stichters beroepen, geene vastheid van geloof bestaan kan, laat zich bij voorraad verwachten. Een onwankelbaar vaststaand geloof kan slechts in eene kerk huisvesten, die zich in het bezit verheugt eener doorslaande, van God zeiven gegronde eenheid. In deze staal niemand afgezonderd, aan zijne wankelende, persoonlijke overtuiging overgelaten ; een elk leunt zich in haar school op de
Squot;!
gezamenlijke genootschap, zijn geloof aan dat zijner broederen sterkend; terwijl allen op de onverwoestbare grondvest van de goddelijke autoriteit steunen en zoo doende met dankbare harten in het zekere genot der geopenbaarde waarheid berusten.
De behoefte aan eenheid deed zich in de pro-testantsche kerk maar al te vroeg gevoelen. Ten einde deze eenheid te bewerkstelligen, werden op den Augsburger Rijksdag en nog^ later bepaalde belijdenissen opgesteld, die der kerk ten grondslag moesten liggen. Doch deze schriften hadden een bloot menschelijk geza^ en leidden derhalve niet ten doel. Hij alleen, clie hun inhoud met de H. Schrift in overeenstemming oordeelde, konde aan dezelve vasthouden; voor hem die in deze overtuiging niet deelde, konden ze in geweten niet ver-pligtend zijn.
Het Protestantisme in Zwitserland. Zwingel en Calvijn, de Hoofden der Hervormden.
Ulrik Zwingel, in 1484 te Wildhaus in 'tgraatschap Toggenburg geboren, eerst pastoor te Glarus, hierop te Zurich, hield zich met zijn hervormingswerk onledig, nagenoeg ter zelfder tijd als Luther in Duitschland optrad. Hij was een onstuimig, veeleer vurig dan kundig man; in zijne redevoeringen ontvouwde hij verreweg stoutere denkbeelden, dan dit bij elk ander der toenmalige hervormers het geval was; zijn zedelijk gedrag was met velerlei uitspattingen bezoedeld. Zooafs Luther in Melanchthon, had hij in Oekolampadius (Hausschein), predikant en professor te Basel, een werkzamen medestander aangetroffen. In overeenstemming met dezen sluwen ambtgenoot slaagde Zwingel er in een nieuw kerk-
— 246 —
genootschap te vormen en het in Zwitserland in te voeren. Hier bleven nogtans de oudste kantons, die vroeger 's lands onafhankelijkheid bevochten hadden, zooals Luzern, Schwyz, Uri, ünterwalden, Zug, alsmede Freiburg en Solothurn, ondanks alle te verduren geweldpleging, der katholieke Kerk getrouw.
Het leerstelsel, dat in Zwitserland lot stand kwam, stemt over het algemeen met het Luthersch overeen; het onderscheidt zich echter van het laatste hierdoor, dat het de openbaring als een voorwerp ter verstandsoefening beschouwde en hare hoogere waarheid op dit gebied trachtte neêr te halen. Zoo gebeurde het dat Zwingel en zijne partijgangers de gaasche eeredienst der katholieke Kerk, alle beelden en kerkelijke plegtigheden, zelfs de muziek en het klokkengelui afschaften, en tevens Christus' tegenwoordigheid in het Allerheiligste loochenden. Wij hebben boven reeds gezien dat Zwingel omtrent dit laatste punt de meening van Carlstadt omhelsde, schoon op anderen grondquot;. Daarover ontvlamde de besproken strijd tusschen hem en Luther, welke eindelijk op eeno volslagen splitsing der nieuwe leer uitliep. Zwingel werd het hoofd eener nieuwe partij, die zich later den naam van «Hervormdenquot; aanmatigde.
De moedwillige en gewelddadige onderdrukkingen, door de nieuw opkomende partij op de Katholieken gepleegd, vuurden een verderfelijken godsdienstoorlog aan. Ten jare 1531, den 11 October, stieten de beide legers te Kappel op elkander; de Protestanten werden geslagen en Zwingel zelf, die quot;als predikant'èn soldaat was te velde getrokken, vonder den dood. De uitslag van dien oorlog stelde den hervormingsbewegingen paal en perk. Luther betreurde het zelfs dat de katholieken hunne overwinnig niet beter ten nutte gemaakt en het geheel Zwingliaansch
— 247 —
geloof niet uitgeroeid hadden; zoodat ook Iiier op nieuw het bewijs geleverd wordt, dat die tweespalt het hevigste is, welke in 't eigen huis rondgiert. Deze zelfde tweespalt bleef nagenoeg twee volle eeuwen tusschen de Lutheranen en de Hervormden voortbestaan.
In Zwingels voetstappen trad nu Jan Calvijn, een man van hardvochtige, onbuigzame inborst. Hij was te NoyonJn Picardie geboren 1509, en bragt in Frankrijk zijne jeugdige jaren door, zich afwisselend op de studie der god- en reglsgeleerdheid toeleggende. Velerlei betrekkingen, die hij aldaar met de talrijke gunners der Duitsche Hervorming aanknoopte, waren beslissend voor de rigting zijns geestes; doch naauwelijks kwam deze aan 't licht of hij moest het land ruimen. Hij begaf zich naar Basel, alwaar hij zijne grondstellingen in een schrift: Institutiones reliyionis christianae, omstreeks '1035, veropenlijkte , en voorts, na geruimen tijd rondgezworven te hebben, naar Geneve, alwaar kortste voren de nieuwe feer met geweld was binnengedrongen. Hier vestigde Calvijn het middenpunt zijner werkzaamheid.
In zijn leerstelsel wijkt hij daarin van Luther en Zwingel af, dat hij beider gemeenschappelijke grondstellingen op eene scherpere, maar tevens het christelijk gevoel ongemeen dieper krenkende wijze ontvouwde. Het had Luther aan kracht en moed ontbroken om de algeheele gevolgtrekkingen uit zijne regtvaardigingsleer af te leiden; hij schrok voor dén afgrond, die zich voor hem opende en stuitte voorzigtig zijne vaart, maar verwarde zich ook tevens door de tempering zijner leering in een doolhof der meest opvallende tegensprake. Zoo stond het niet om Calvijn. Deze verklaarde zich openlijk voor eene onvoorwaardelijke p^aidgsim^i^, krachtens welke God, om zijne barmhaiifgheid'te openbaren.
— 248 —
een gedeelte der menschen van alle eeuwigheid, onvoorwaardelijk,, zonder eenig vooruitzigt van ver- : diensten, ter zaligheid heeft voorbestemd, zoodat zij deze door geene zonden verliezen kunnen; het ander gedeelte der menschen daarentegen heeft God onvoorwaardelijk ter eeuwige verdoemenis met der daad voorbeschikt, zonder eenige voorziening van zonde, opdat Hij in hen een voorwerp hebbe om er zijne regtvaardigheid door te kunnen openbaren. De leer over de onvrijheid van 's menschen wil had eveneens Luther tot dezen uitersten grenspaal voortgedreven; doch hij was er stilzwijgend van teruggetreden.
De pradesti natie-leer van Calvijn bleef niet zonder invloed op zijne denkwijze aangaande de Sakra-menten. Over het algemeen komt hij hierin met Luther overeen, doch wijkt van hem af in zoo verre hij leert, dat de heiligende kracht der Sakra-menten in dezelve scheidbaar aanwezig is. De heiligende kracht vloeit door dezelve slechts den uitverkorenen toe; de nietverkorenen blijven er van verstoken, dezen worden in het doopsel slechts uiterlijk afgewasschen en ontvangen in 't Avondmaal slechts brood en wijn. Aangaande het Avondmaal hield hij het met Zwingel, doch dacht voor zijn hoofd weêr eene nieuwe opvatting uit. Volgens deze is het ligchaam van Christus werkelijk in het Sakrament tegenwoordig en wordt door de uitverkorenen ook genuttigd; doch derwijze, dat zij met het zinnelijk genot der zigtbare bestanddeelen, die gansch onveranderd blijven, tevens eener, uit Christus' verheerlijkt ligchaam uitvloeijende, kracht deelachtig worden.
In de verwerping van de godsdienstplegtigheden der uiterlijke eeredienst is hij het met Zwingel eens. Hetgeen hij hiervan in stand liet was zoo eenvoudig
— 249 —
en zoo naakt, dat het onmogelijk het gemoed te verheffen vermogt.
Hoe duister en ijzingwekkend dit leerstelsel ook was, slaagde Calvijn er toch in hetzelve in Geneve, alwaar hij tot predikant en leeraar in de godgeleerdheid benoemd was, ingang te verschaffen; hij rigtte er zelfs op presbyterialen voet een nieuw kerkgenootschap op. Hoe meer zijn aanzien rees, des te grooter werd zijne onverdraagzaamheid tegen eenieder, die zijne geloofsbegrippen niet huldigde; want hij beschouwde zich als eene onfeilbare autoriteit. Zijne aanmatiging steeg zoo hoog, dat hij de ketters met de doodstraf wilde gevonnist hebben. De Spaansche geneesheer Servet werd wegens zijne leer over de H. Drievuldigheid, het meest overeenstemmend met die van Paulus van Samosata, te Geneve in looS ten vure gedoemd.
Calvijn stierf in 1564. Van Geneve verspreidde zich zijne leer naar Frankrijk, naar de Nederlanden, Engeland en Schotland. Zijn opvolger was Theodorus Beza, die tot aan zijnen dood als het hoofd der Hervormden werd aangezien.
§ M-
Het Protestantisme in de overige Europeesche Rijken.
De nieuwe leer bleef niet in Duitschland en Zwitserland opgesloten; zij stortte zich als een verwoestende stroom over de overige Europeesche Rijken uit, burgeroorlogen en staatsomwentelingen na zich slepende.
1. DE NOORDSCHE RIJKEN.
De gunstige opname, die haar aldaar te beurt viel, heeft zij bijzonder aan de bescherming te
— 250 —
danken, die de vorsten en bewindvoerders haai verleenden.
In Zweden diende het Protestantisme tot voetbank voor denquot; troon des nieuw opgekomen konings Gustaaf Wasa. Deze meende in de nieuwe leer hel Beste middelquot; te vinden om quot;de magt der geestelijkheid te verbrijzelen en zich derzelver rijkdommen toe té eigenen, die zijn nog wankelenden troon ten hechten grondslag dienenc moesten. Het viel hem intusschen zeer moeijelijk het oude geloof te onderdrukken, 't welk er met het volksleven als 't ware was zaamgegroeid. De nieuwe Zweedsche kerk behield het bisschoppelijk bestuur; schoon er •de bisschoppelijke waardigheid slechts een bloote tMflm, een holle titel werd.
' in Denemaden legde koning Christiaan II (1513 —1523) uit dergelijke beweegredenen den grond tot de hervorming. Zijn oom en opvolger Frederik 1, tot dusverre hertog van Sleeswijk en Holstein, bewandelde dezelfde baan, maar met meer geluk.
rederiks zoon en opvolger, Christiaan 111, die alreeds het katholiek geloot' in genoemde hertogdommen onderdrukt had, slaagde er in het gezag der hiërarchie te verbreken, 1533. Hij hield de bisschoppen zoo lang in hechtenis, tot dat zij zich bereid toonden te beloven van het bezit der kerkelijke goederen af te zien en den voortgang dei-nieuwe leer geen wederstand te bieden. Maai alsdan begon hij zoo wreedaardig de Katholieken te vervolgen , dat dezen als het ware slechts te kiezen hadden tusschen afzwering des geloofs of verhuizing.
Iets dergelijks greep sedert 'tjaar 1537 in Noorwegen en op IJsland plaats. De eenvoudige katholieke bevolking werd hier door brutaal geweld aan haar voorvaderlijk geloof onttrokken.
— m —
II. FRANKRIJK.
Uit Geneve drong de Kalvinistische leer in Frankrijk door. Hier droegen hare aanhangers den naam van Hugenoten , wel ligt eene verbasterde uitspraak van dè Duitsche benaming: Eidgmossen (Zwitsers). Gedurende de regering van Frans I bleven zij tamelijk magteloÓST ondèï dié vaiTzijriëh zoon , Hendrik II , namen zij reeds sterk toe ; doch onder den zwakken , slechts zestienjarigen Frans II groeiden zij tot eene magtige partij op. Zij namen eene nog dreigender houding aan , toen Catharina van Medicis hun uit politieke inzigten, tijdens' de minderjarigheid van haar zoon , Karei IX , eene zekere godsdienstvrijheid toestond. Reeds in 1559 hadden de nieuwgezinden kerken en kloosters uitgeplunderd en verbrand ; doch in I5G0 en 1561 , gedurende welken tijd zij bijzondere inwilligingen genoten hadden , schreden zij nog verder op de baan des gewelds voorwaarts ; als wilden zij daardoor te kennen geven , dat zij met bloote dulding geen genoegen namen , maar slechts door volle omverhaling der katholieke godsdienst in Frankrijk konden te vrede gesteld worden. Zij mishandelden de priesters en kloosterlingen , of vermoordden ze zelfs ; zij drongen de Katholieken uit hunne woonsteden , zij verbrijzelden de beelden en altaren , verbrandden de relikwiën en gewijde voorwerpen , zij woelden zelfs uit godsdiensthaat de graven der dooden open. Vooral moesten het de kerken misgelden. De heerlijkste gedenkteekens der Gothieke bouwkunst zonken in 't niet onder hunne verwoestende handen ; alleen in Montpellier werden 46 kerken omvergehaald , in Orleans werden er nagenoeg 19 gansch of gedeeltelijk verwoest. Zoo ontgloeide dan eindelijk na deze en dergelijke voorvallen , welke onbegrijpelijk genoeg door de hoofden der
ngs het ijk-nen ten lem te als che er
'OtC
— 250 —
danken, die de vorsten en bewindvoerders haai verleenden.
In Zweden diende het Protestantisme tot voetbank voor denquot;quot; troon des nieuw opgekomen konings Gustaaf Wasa. Deze meende in de nieuwe leer het beste middéf te vinden om quot;de magt der geestelijkheid te verbrijzelen en zich derzelver rijkdommen toe tcPólgenen , die zijn nog wankelenden troon ten hechten grondslag dienen moesten. Het viel hem intusschen 'zeer moeijelijk het oude geloof te onderdrukken, 't welk er met het volksleven als 't ware was zaamgegroeid. De nieuwe Zweedsche kerk behield het bisschoppelijk bestuur; schoon er •de bisschoppelijke waardigheid slechts een bloote t^am, een holle titel werd.
vIn Denemarken legde koning Christiaan II (1513 —1523) uit dergelijke beweegfedéhen den grond tot de hervorming. Zijn oom en opvolger Frederik I, tot dusverre hertog van Sleeswijk en Holstein, bewandelde dezelfde baan, maar met meer geluk. 1^rederiks zoon en opvolger, Christiaan 111, die alreeds het katholiek geloof in genoemde hertogdommen onderdrukt had, slaagde er in het gezag der hiërarchie te verbreken, 1533. Hij hield de bisschoppen zoo lang in hechtenis, tot dat zij zich bereid toonden te beloven van het bezit der kerkelijke goederen af te zien en den voortgang der nieuwe leer geen wederstand te bieden. Maar alsdan begon hij zoo wreedaardig de Katholieken te vervolgen , dat dezen als het ware slechts te kiezen hadden tusschen afzwering des geloofs of verhuizing.
Iets dergelijks greep sedert 'tjaar 1537 in Noorwegen en op IJsland plaats. De eenvoudige katholieke bevolking werd hier door brutaal geweld aan haar voorvaderlijk geloof onttrokken.
— 251 —
[I. FKANKRIJK.
Uit Geneve drong de Kalvinistische leer in Frankrijk door. Hier droegen hare aanhangers den naam van Hugenoten , welligt eene verbasterde uitspraak van de Duitsche benaming: Eidgenossen (Zwitsers). Gedurende de regering van Frans 1 bleven zij tamelijk niagtelodST oiidei7 die van'zljncn zoon , Hendrik II , namen zij reeds sterk toe ; doch onder den zwakken , slechts zestienjarigen Frans II groeiden zij tot eene magtige partij op. Zij namen eene nog dreigender houding aan , toen Catharina van Medicis hun uit politieke inzigten, tijdensquot; de minderjarigheid van haar zoon , Karei IX , eene zekere godsdienstvrijheid toestond. Reeds in 1559 hadden de nieuwgezinden kerken en kloosters uitgeplunderd en verbrand ; doch in loGO en 1561 , gedurende welken tijd zij bijzondere inwilligingen genoten hadden , schreden zij nog verder op de baan des gewelds voorwaarts ; als wilden zij daardoor te kennen geven , dat zij met bloote dulding geen genoegen namen, maar slechts door volle omverhaling der katholieke godsdienst in Frankrijk konden te vrede gesteld worden. Zij mishandelden de priesters en kloosterlingen , of vermoordden ze zelfs ; zij drongen de Katholieken uit hunne woonsteden , zij verbrijzelden de beelden en altaren , verbrandden de relikwiën en gewijde voorwerpen , zij woelden zelfs uit godsdiensthaat de graven der dooden open. Vooral moesten het de kerken misgelden. De heerlijkste gedenkteekens der Gothieke bouwkunst zonken in 't niet onder hunne verwoestende handen ; alleen in Montpellier werden 46 kerken omvergehaald , in Orleans werden er nagenoeg 19 gansch of gedeeltelijk verwoest. Zoo ontgloeide dan eindelijk na deze en dergelijke voorvallen , welke onbegrijpelijk genoeg door de hoofden der
— 252 —
Hervormden , met name door Beza , gebillijkt werden , ten ja re 1562 , een burgerkrijg tusschen de Katholieken en de Hugenoten , welke den bloedigen slag van Dreux en hierop een vrede ten gevolge had, die den laatsten, hoewel overwonnen zijnde, nog meerdere godsdienstvrijheid toestond. Deze werd hun evenwel in 156o weêr onttrokken. Zij grepen nog tweemaal naar de wapens ; liep het al even ongelukkig af, toch kwam telken male een voor hen gunstige vrede tot stand. Van nu af aan sloop de tweedragt der beide partijen bedektelijk voort, totdat zij ten laatste, bij gelegenheid der echtverbindtenis' van Hendrik van Navarra , een voorstander der Hervormden , met Margaretha van Valois , 's konings zuster , verschrikkelijk losbarstte. De voornaamste Hugenoten hadden zich naar Parijs begeven om er de plegtigheid , die den 17 Aug. 1572 plaats greep, bij te wonen ; zij werden in den nacht van den 24 Aug. verraderlijk ter dood gebragt. Beducht voor de terugwerking van den mislukten moordaanslag op den admiraal Coligny, een hoofdman der Hugenoten , had men van den koning , door voorschildering van een nieuwen burgerkrijg en van het gevaar, waarin zijn eigen leven verkeerde, na lange tegenkanting, eindelijk de toewilliging weten af te persen in eene ijlings beraamde vermoording van de voornaamste hoofden der Hugenoten. De nacht waarin deze bloedige daad verrigt werd , staat in de geschiedenis onder den naam van Barllwlomeus-nacht bekend. Van Parijs breidde zich deze noodlottige opgewondenheid even bloedig over talrijke steden Frankrijks uit. Het getal der slagtoffers dezer wandaad moet op ongeveer 40G(i begroot worden. Afgezien van de meerdere gruwelen te voren reeds door de Hugenoten gepleegd , dient wel in aanmerking gebragt te worüen , tlat dit ongelukkig voorvalquot; niet der godsdienst, welke er
— 253 —
gansch vreemd aan was, maar eener valsche staatkunde moet worden ten laste gelegd. Intussclien sloot Hendrik III met de Hugenoten een quot;hieuwen godsdienstvrede , die nog voordeeliger dan welke ook der vroegere luidde. Eindelijk werd aan dezen treurigen, godsdienst- en burgeroorlog een einde gemaakt door de bekeering van Hendrik IV lp93 , die Frankrijks troon reeds besFêgenTiad en na zijne bekeering algemeen door de Fransche natie aanerkend werd. quot;Door de politieke omstandigheden eenigzins gedrongen vaardigde de nieuwe koning eenige jaren later, 1598. het edikt van Nantes uit, hetwelk den Hugenoten volledige godsdienstvrijheid,en toegang tot aTTë burgerlijke ambten verleende. Sinds dien tijd sfélden dezen alles in 't werk ten einde zich eene kerkelijke en politieke constitutie te geven , steeds meer en meer er naar strevende om zich van den Staat te scheiden, zooals zij zich van de Kerk gescheiden hadden. Edoch Lodewijk XIV herriep in 1685 , uithoofde der veelvuldige overtredingen, waaraan de Protestanten zich hadden pligtig gemaakt-, dit van zijn koninklijken voorzaat uitgegaan edikt , ten gevolge waarvan een groot aantal Hugenoten, 67,000 personen, naar Engeland , Holland , Denemarken en Pruissen uitweken. Des onverminderd hieven er nog velen achter, die na Lodewijks dood niet verder bemoeijelijkt werden ; door een edikt van Lodewijk XVI van 't jaar 1787 erlangden zij gelijke regten met de Katholieken.
III. GROOT-BUITTAME.
4. Engeland. In den beginne scheen het dat de hervorming in Engeland geen ingang zoude vinden, vermits de Koning zelf , Hendrik VIII , tegen Luther de pen opgevat en hiervoor van den Paus den titel van »Beschermer des geloofsquot; verkregen had. Doch
— 254 —
een rampzalige hartstogt des konings bragt aldra ook hier eene bloedige scheuring te weeg. De koning namelijk wensclite met eene zekere hofdame, Anna Boleyn, in den echt te treden en verzocht deswegens Paus Clemens VII dringend , zijn huwelijk met Catharina van Aragonië, reeds vóór 20 jaren wettig aangegaan , te verbreken. Als aan dit verlangen, zoo het te denken was, geen gevolg kon gegeven worden , ging de hartstog-telijke koning zich zoo ver te buiten, dat hij, gesteund op de uitspraak van ettelijke god- en regtsgeleerden zijns rijks (zelfs buitenlandsche universiteiten hadden in deze aangelegenheid zich tegen hem uitgesproken), zijne bestaande echtverbindtenis als onwettig liet verklaren en met Anna Boleyn eene andere aanging. Dit gebeurde in lo32. Dien ten gevolge bedreigde hem de Paus, naar het voorbeeld zijner onverschrokken voorgangers, met den kerkdijken ban, in geval hij zich niet binnen een bepaald tijdsverloop van haar scheidde en zijne wettige echtgenoote in hare reg-ten herstelde. Hierover verbitterd scheurde zich de despotieke koning van het middenpunt der Kerk los, en liét zich zeiven door zijn parlement tot het opperhoofd der Engelsche kerk verklaren. Alle beroep op, of alle geldelijke opbrengst ten voor-deele van den Heiligen Stoel werden verboden; alle dispensaties van Piome uitgaande te niet gedaan ; deze laatste had men voortaan bij den aartsbisschop van Kantelberg aan te vragen. Hierop werd door Paus Paulus III den banvloek over hem uitgesproken. Bij deze omwentelingen betoonde zich Thomas Cranmer, door Hendrik VHI tot aartsbisschop van Kantelberg verheven, des konings bereidwillig werktuig. Al wie aan de wettigheid van 's konings tweede huwelijk, of aan diens kerkelijke suprematie twijfelde, was des doods schuldig. De bis-
— 255 —
schop Joannes Fischer van Rochester en de kanselier Thomas Morus boeteden hun edelmoedigen weêr-stand op het schavot. De geestelijkheid plooide zich grootendeels naar 's konings wil en huldigde diens suprematie; doch de kloosterlingen en voornamelijk die der strengere orden verzetteden zich tegen zijne heerschzucht. Dit haalde hun de wreedaardigste vervolging op den hals; ten jare 1540 waren bereids alle kioosters verwoest en derzelver roerende en onroerende goederen buit gemaakt.
Uit afkeer van het Lutheranisme sloeg de koning niet de hand aan de katholieke leer; hij liet veeleer hare wezenlijke geloofspunten door parlementsbesluiten op nieuw bevestigen. Slechts na zijnen dood in 't jaar 1547, tijdens het regentschap voor Eduard VI, werd door Cranmer het Kalvinisme ingevoerd.
Na Eduards dood ir. 1553 beklom de katholieke Maria, Hendriks dochter uit zijn eerste huwelijk, den troon. Deze herstelde aldra des Pausen gezag en de uitoefening der oude godsdienst in overeenkomst met het parlement; zij slaagde hierin des te gemakkelijker, wijl het volk ten deele aan het oude geloof in gemoede was getrouw gebleven, ten deel e in godsdienstige onverschilligheid verzonken was, ten gevolge der veelsoortige godsdienstveranderingen. Doch de regering van Maria was van korten duur; zij stierf reeds in 1558. Hare opvolgster Elisabeth, dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn, voltooide het hervormingswerk. Onder de regering van Maria had zij liet katholiek geloof beleden; doch bij het aanvaarden van het bewind bekende zij zich aldra openlijk voor het Protestantisme, waarin zij tegen de onwettigheid harer geboorte en de daaruit voort-vloeijende troonsuitsluiting een zekerder waarborg vond. Met behulp van 't parlement wierp zij de kerkelijke regeling harer voorgangeres omver (1559),
— 256 —
en verbond op nieuw de hoogste kerkelijke suprematie met de kroon. Negen en dertig door het parlement goedgekeurde, artikels, in welke de deutero-kanonieke boeken, de traditie, het pauselijk primaatschap, het zevental der Sakramenten, het Misoffer, de transsubstantiatie, de aflaten, het vagevuur, de voorbede der heiligen, enz. verworpen werden, stelden van nu af' een hoogen scheidsmuur tusschen de katholieke en de nieuw ontworpene kerk. Het hoofd des Staats oefende de hoogste kerkelijke magt uit; de bisschoppen werden bijbehouden, doch den Staat ganschelijk ondergeschikt en met beperkte kerkelijke regten voorzien; daarentegen golden zij in wereldlijke betrekking als de eerste baronnen des rijks. Derwijze trad de Anglikaansche Staatskerk, ook wel Hoog-of'Episcopaalkerkgenoemd, Ln 't leven. Ten einde deze nieuwigheden ingang te verschaffen, werd eene nieuwe, zeer bittere vervolging tegen de Katholieken geopend ; de bisschoppen, die zich gezamenlijk, een enkele uitgezonderd, tegen deze maatregels verzetteden, werden van hunne zetels verdreven en in den kerker geworpen; de onwillige geestelijken door hervormde predikanten vervangen.
Toch nam de streng Kalvinishsche partij met deze hervorming geen genoegen; zij verlangde de afschaffing van dat alles, wat nog eenigzins naar Katholicisme zweemde, inzonderheid van het oppergezag der bisschoppen, in wier plaats van den Staat onafhankelijk zijnde óuderlingen (presbyteri) moesten aangesteld worden; o'p ïïe H. Schrift alleen zouden de inrigting en de tucht der kerk steunen. Daarvan dragen deze laatsten den naam van Puriteinen, ot'Presbyterianen. Deze partij groeide merkelijk aan ondanks de harde vervolgingen, waaraan zij van den kant der Hoogkerk was blootgesteld. Desniettemin was haar lot, met dat der Katholieken vergeleken, zacht.
— 257 —
Dezen moesten in Engeland niet meer toegelaten worden, en smachtten in de gevangenis of stierven op het schavot; nogtans bleven zij in aanzienlijken getale voortbestaan, schoon de vervolging van tijd tot tijd met vindingrijke wreedheid aangevuurd werd.
2. Schotland. Hier werkten eenerzijds de onwetendheid des volks en de ontaarding der geestelijkheid, die er grooter waren dan elders, en anderzijds de zwakke regering in name der onmondige koningin, Maria Stuart, gevoerd, de hervorming zeer in de hand. Jan Knox, een vurig dweper, onder Calvijn te Genêve opgeleid, ruw en onmenschelijk van inborst, ijverde het meest voor de invoering der hervorming in Schotland. Hij slaagde er in, met behulp deels van geweldige, deels van arglistige maatregels, de katholieke godsdienst te verbannen en naar den maatstaf der kerkregeling van Geneve eene nieuwe kerkinrigting tot stand te brengen. Tegen Maria, die in 1561 de teugels des bewinds aanvaard had, doch der hervorming afkeerig was, brak een opstand los; zij moest in 1568 haar toe-vlugt nemen lol koningin Elisabeth. Deze, hare bitterste vijandin, wierp de vlugleling iri de gevangenis. Na_ twintig drukkende jaren in den kerker te hebbenquot;doorgebragt werd de ongelukkige, doch grootmoedige en vrome Maria op het schavot onthalsd. Voor haar onmondigen zoon, Jacob VI,-vormde zich uit de hoofden der hervormde partij een regentschap, dat de nog overgebleven sporen van 't Katholicisme uit te wisschen zocht. Later werd in slede van 'tbisschoppelijk bestuur, hetwelk onder koning Jacob begon wortel te schieten, de pres-byteriaansche kerkregeling ingevoerd (1592).
3. Ierland. In dit eiland verbrijzelden zich alle pogingen ter hervorming van wege Engelands koningen tegen de onwankelbare, stalen trouw,
— 258 —
welke de lerlanders der katholieke Kerk gezworen hadden. Hebben de Katholieken in Engeland en Schotland eeuwen lang hartverscheurende vervolgingen te verduren gehad: in Ierland hebben zij aan mishandelingen bloot gestaan, waarvoor het menschelijk gevoel ineenkrimpt. Zij verloren tevens het regt een zetel in het parlement of eene bevelhebbersplaats te bekleeden; slechts in onzen tijd, '1829, werden zij door de emancipatie-bill uit deze verorukking eenigenhate verlost.
IV. DE NEDERLANDEN.
Het was te voorzien dat de Nederlanden, tusschen Duitschland en Frankrijk ingesloten en om des handels wille door vreemdelingen, vooral uil Duitschland herkomstig, druk bezocht, niet lang verschoond konden blijven van de hervormingsbewegingen. De sekte der Herdonpers maakte er zich aldra aan de snoodste wantooneelen pligtig. Keizer Karei V, hun soeverein, was er daarom ernstig op bedacht de hervorming eerst door zachtere en later door strengere maatregels af te weren , doch zonder afdoend gevolg. Zijn zoon en opvolger Philips , als koning van Spanje de tweede van dien naam , hernieuwde vooreerst zijns vaders |ÉBi-bevelen ; doch nu namen tal van misnoegde edellieden, aan wier hoofd Willem van Oranje zich plaatste, deze ongelegenheden te baat om , onder de leuze van «gewetensvrijheidquot; en bescherming van 's lands voorregten , afbreuk te doen op het grafelijk gezag van koning Philips hier te lande. Ziende wat deze ontevredene en zaam-verbonden edellieden (toen ter tijd Geuzen genoemd) zich straffeloos veroorloofden , zoo traden de uit Frankrijk en Duitschland toestroomende sectarissen openlijk te voorschijn en preekten met veel gewelds
Uv'...
— 259 —
en bedreigingen tegen de Katholieke Kerk. Dien ten gevolge brak er een afschuwelijke beeldstorm uit, 1566 , door het opgehitste graauw in bijkans alle provinciën gepleegd. Ten einde deze en andere uitsporigheden te straffen zond Philips zijnen veldheer Alba met strenge bevelen naar de Nederlanden ; maar het bleek ^alras dat deze maatregel, in plaats van doeltreffend te werken , integeiicleel de afscheiding der noordelijke provinciën na zich sleepte. Terwijl de zuidelijke gewesten der 'Kerk trouw bleven en zich ten slotte met hun soeverein verzoenden , vielen de noordelijke van Philips af en verhieven zich tot eene onafhankelijke Republiek. In haar schoot stak weldra eene drukkende vervolging op tegen de Katholieken in weerwil der verdragen , die onderscheidene steden bij hare overgave ten voordeele van hare godsdienstvrijheid bedongen hadden. De uitoefening der katholieke godsdienst werd veelzins uitdrukkelijk verboden. Dan , het onverdraagzame Kalvinisme , dat in de Vereenigde-Provinciën de bovenhand verworven had , zochtj ook andersdenkende Protestanten te over-heerschen. Zoo werden de Remonstranten (zie hier achter § 12 , Arminianen) door de dweepzuchtige Kalvinisten niet slechts hard vervolgd , maar zelfs slaagden deze laatsten er in met behulp van prins Maurits' zwaard, ondanks het protes-tantsch beginsel van vrij onderzoek , op eene synode te Dordrecht zaamgeroepen 1618 , der Remonstrant-sche minderheid de buitenspongste leeringen op te dringen. Het toen ter tijd geformuleerde Kalvinisme en de hiermede in verband staande kerkregeling vormde de Hollandsche Staatskerk. De Katholieken groeiden , ondanks de voortdurende , hoewel in verloop van tijd wel eenigzins gewijzigde , onderdrukking allengs aan quot;in getal en magt, tot eindelijk ten gevolge der Fransche
.
- 260 —
overheersching de verouderde Staatskerk instortte 1798 , en den Katholieken , zooals aan andersdenkende Protestanten , de geloofsvrijheid hergeven werd.
V. POLEN.
la het eigenlijk Polen bleef' de katholieke godsdienst in stand , schoon het al vroeg de verzamelplaats der meest uiteenloopende godsdienstige partijen geworden was, zooals; der Hussiten, Lutheranen en Kalvinisten. liet land is deze weldaad aan den onverdroten ijver zijner bisschoppen verschuldigd. De protestantsche sekten verkregen wel is waar onder de benaming van Dissidenten de verzekering van volle godsdienstvrijheid; doch deze werd in den beginne der 18'lc eeuw uit politieke beweegredens zeer beperkt. Dien ten gevolge knoopten de Dissidenten betrekkingen met Rusland aan en zetteden door de confederatie, welke zij onder de bescherming van laalstgemelden Staat oprigteden, de eerste schrede tot den ondergang des koningrijks. Lijlland werd in 1522 protestantsch, weldra volgde Koerland.
In Hdiii/arije vond de hervorming vroegtijdig ingang, hoezeer ook de regering zich er tegen verzette; de onwetendheid des volks en de roofzucht des adels, op de kerkgoederen belust, baanden haaiden weg. Even vroegtijdig drong de Luthersche leer van Silezië in Zevenbergen binnen. Schoon het Lutheranisme later door het Kalvinisme fel bestreden werd en er zelfs het onderspit moest delven, is het thans toch wederom heerschende geworden. De Socinianen vormen er nog eene derde geloofspartij.
— 261 —
Scheuring van het Protestantisme.
Het grondbeginsel van 't vrije schriftuuronder-zoek verscheurde, zooals we gezien hebben, vroegtijdig de /lieuwe kerk. Dit verschijnsel herhaalde zich in verloop van tijd meermalen. Er ontstonden tallooze protestantsche seklen, die nu meer, nu minder van het leerbegrip der eerste hervormers afweken en onder elkander geene andere betrekking meer hadden, dan die eener gemeenschappelijke protestering tegen de katholieke Kerk. De voornaamste dezer seklen zijn de volgende:
1. De Herdoopers. Het eerste spoor dezer sekte liet zich al vroeg in Zwickau ontwaren. Zich op eene onmiddellijke ingeving des H. Geestes beroepende, verwierpen hare stichters niet alleen den kinderdoop, maar tevens den ganschen uiterlijken regeringsvorm der Kerk. Zij streefden naar een christelijk-theokratisch rijk zonder overheid en zonder wetten, waarin allen onderling gelijk en in gemeenschap van goederen leven zouden. Zij kwamen allerwege te voorschijn, in Duitschland, in Zwitserland en in de Nederlanden. Hun uitzinnig drijven bereikte zijn toppunt te Munster, alwaar de kleêrmaker, Jan Beukelszoon uit Leiden, als profeet optrad, zich tot absoluut koning verklaarde en allerlei gruweldaden van wreedheid en wellust pleegde, tot eindelijk de prinsbisschop von Waldeck hem de hard bedrukte stad ontweldigde, 1535, en er de katholieke godsdienst volkomen herstelde. — Menno Simonis , eertijds katholiek priester in Friesland , ging tot de Anabaptisten over, temperde hunne leering en voerde eene strenge kerktucht in. Naar hem heeten zijne volgelingen Mennonisten of
— 262 —
Doopsgesuiiden. Dezen splitsten zich later in twee Calvi
partijen. iijkli(
2. De Socinianen. De godsdienstige bewegingen bescl der toenmalige tijden hadden ook in Italië onder- de g scheidene vurige hoofden meegesleept, volgens welker zijn meening de hervormers in het omverhalen van de hevii oude geloofsleer niet ver genoeg waren gegaan. na'A Dezen waren geene godgeleerden, maar leeken uit aang den geleerden stand. Zij verlieten hun vaderland om sche elders hunne beginsels te verspreiden. Onder hun Gene getal bevond zich een zeker Lselius Socinus, uit een waai voornaam geslacht van Siëna gesproten. Deze door- Zij 1 reisde sinds 1547 Duitschland en Zwitserland; hij wen kwam eindelijk in Polen, waar hij aanhangers vond. verg Zijns broeders zoon, Faustus Socinus, omhelsde er groc zijne leerstellingen en bragt ze tot een systeem. De c 4. Schriftuur wordt door de Socianen als de hoogste darrl autoriteit in geloofszaken aangezien, maar zij nemen Leic
- ér slechts datgene uit aan, wat het verstand begrij- ' sclïc
» pen kan. Zij loochenen de godheid van Christus, vree
dien zij blö'ot als een vergoddelijkt mensch beschou- ingc
wen, alsmede de godheid des H. Geestes, dien zij voèt
voor eene bloote kracht en eigenschap van God sch;
houden: bijgevolg de H. Drievuldigheid (weshalve hiei
zij ook Unitarissen lieeten). Ook loochenen zij nog ven
de erfzonde, de plaatsvervangende voldoening, de ied(
bovennatuurlijke uitwerkingen van het doopsel en te (
het Sakrament des Altaars: het doopsel wordt slechts gro
als eene plegligheid ter opname in de Christen- ver-
gemeente aangezien, en het Avondmaal als eene ten
gedachtenis van Christus' dood, in 'twèlk brood en ook
wijn enkel beelden zijn van zijn ligchaam en bloed. den Ten jare 1658 werden zij in Polen niet meer geduld;
velen werden er als toen katholiek, anderen ver- van
huisden naar Pruissen, Zevenbergen, Holland, enz. die
3. De Arminianen. Hun stichter, Jakok^Arminius, zaa professor der godgeleerdheid te Leiden, verwierp det
2G3 —
Calvijns absolute praedestinatie-leer, die alle zedelijkheid den bodem moest inslaan, en kwam in zijne beschouwingswijze, betreffende de regtvaardiging en de genade, de katholieke leer meer nabij. Gomarus, zijn ambtgenoot, een streng Ralvinist, Averd zijn hevigste tegenstander. Beiden vonden aanhang; doch na'Arminius' dood, 1609, werden de Arminianen aangeklaagd ter zake van afwijking van de Calvijn-sche leer. Dezen dienden derhalve bij de Staten-Generaal een verdedigingsschrift (remonstratie) in, waarnaar zij den naam van Remonstranten dragen. Zij werden nogtans, zooals boven reeds vermeld werd, op de hun vijandige synode, te Dortrecht vergaderd, als ketters van hunne ambten ontzet en grootendeels uit den lande verdreven.
4. De Kwakers. Dezen hebben hun ontstaan te danken aan een schoenmaker, GeorgFox, in 1624 te Leicester geboren. Deze scheidde zich' van de Engel-sclïè Hoogkerk, omdat haar godsdienst hem niet be-vrédigde, en putte uit eene ingebeelde regtstreeksche ingeving des H. Geestes, waaraan hij geloof sloeg, voedsel voor geest en hart. Vele eensgezinden schaarden zich om hein. Hunne hoofdleer bestaat hierin, dat zij aan eene innerlijke verlichting geloo-ven, welke hij wijze van goddelijke openbaring een ieder onmiddellijk wordt meegedeeld om de waarheid te erkennen. Dit innerlijk licht heeft in hunne oogen grooter waarde dan het woord der H. Schrift. 'Zij verwerpen het uitwendig leerstelsel, de JSakramen-ten, de godsdienstige gebruiken van welken aard ook; zij weigeren de krijgsdienst, de betaling der tienden en de eedzwering; zij versmaden de onschuldige genoegens des levens en ontduiken zich zelfs aan de van oudsher gebruikelijke wellevendheid. Ter godsdienstviering verzamelen zij zich jn eene sierlooze zaal, alwaar zij, in stilte nederzittencfe, de ingevingen des H. Geestes afwachten. Deelt de H. Geest zich
— 264 —
aan iemand mede, aan man of vrouw om 't even, zoo neemt deze het woord op voor de gemeente; deelt de H. Geest zich niet mede, zoo gaan zij weêr uir malkander. Dit smachtende verbeiden des H. Geestes legt zich m Tiunne vergaderingen door stenen en trillen (to quake) aan den dag, vanwaar zij den naam van Kwakers ontvangen hebben. Tijdens de regering van Karei II werden zij in Engeland zeer onderdrukt ; Wüliam JPenn opende hun een toevlugts-oofd iii de provincie Pennsylvanië in Noord-Amerika. Jakob 11 stond hun wederom het verblijf toe in het moederland.
5. De Herrnhutters of de Broeder-gemeente. Hun stichter is de graaf Lodewijk von Zinzendorf, in 1700 geboren, die eëhe piëtistisch? rigting was toegedaan. Het onderscheid der belijdenissen als van minder belang voorbijziende, maakte hij er de hoofdzaak van, dat de leer van Christus' verlossing grondig werd opgevat en levendig gevoeld. Hij liet aan Moravische landverhuizers, op zijn erfgoed in de' Opper-Lausitz, eene vriendelijke opname ten deel vallen en vereenigde ze in eene, bij bepaalde statuten opgerigte, broeder-gemeente, welker leiding hij zelf in handen nam. Aan de stadjlerrnhut ('s Heeren hoede), die zij aldaar 1722 bouwden, hebben zij hun naam te danken. Het karakteristieke der sekte bestaat niet in eene-bijzondere leering, maar in eene eigendomme-lijke piëtistische geestesstrekking. Deze sekte werd op zeer vele plaatsen gunstig opgenomen, vermits in haar het gevoel, waarop de eerste hervormers geen acht geslagen hadden, eenige bevrediging vond.
6. De Methodisten vormen eene presbyteriaansche partij in Engeland en Noord-Amerika, zoo genoemd wegens hunne streng geregelde, d. i. jnethodische leefwijze, die zij als den wissen weg ter zaligheid beschouwen. Hun stichter heet Johan Wesley. Deze kon geen vrede nemen met de koude Engelsche
— 265 —
Hoogkerk, zooals zij in den beginne der I8,c eeuw m'V f bestond. Hij vereenigde zich met zijn broeder Karei, quot; ' een zekeren Whietelield en andere eensgezinden te Oxford, 1729, om godzalige oefeningen te houden.
Deze vereeniging breidde zich allengs uit en won vooral tallooze aanhangers, als Wesley in openbare redevoeringen zijne toehoorders opgetogen op zijne grondbeginsels deed neêrzien. Hierop trad Wesley mei zijne partij uit de gemeenschap der Hoogkerk en stichtte eene afzonderlijke gemeente, welke hij als bisschop voorzat en tot welker dienst hij priesters wijdde. Deze sekte, thans zeer talrijk, stemt met de broeder-gemeente te Herrnhut veelzins overeen; zij onderscheidt zich inzonderheid door eene strenge kerkelijke tucht. Jhu*. •
quot; y/ ■ ■
Het Concilie van Tvenfa. \
'tJE^SmSSi ——«*'■•• -■ quot;..r'u-Hp'nl
Uit het voorgaande kan men gereedelijk de gevolgen afleiden, die de door Luther beproefde hervorming na zich sleepte. Gansche landen hadden de oude Kerk verlaten en buiten haar afzonderlijke kerkgenootschappen opgerigt, die zich eerlang onderling 'op het hevigst bevochten. Deze zware ramp,
welke zoo vele duizenden trof, kon de katholieke Kerk, die als eene teeder beminnende moeder voor alle menschen zorgt, niet onverschillig over 't hoofd zien. Zij liet herhaaldelijk hare stem klinken om de verdwaalden terug te roepen, en, toen deze pogingen vruchteloos bleken, nam zij tot het laatste en gewigtigste hulpmiddel haar toevlugt, tot de beroeping namelijk van eene algemeene kerkvergadering.
Maar slechts na de grootste hinderpalen overwonnen te hebben kon deze tot stand komen.
I
— 266 —
Paus Paulus III beriep eindelijk dit Concilie te Trente in den jare 1545, in een tijdstip bijgevolg, waarop de eerste beweging der gemoederen met alleen tot bedaren was gekomen, maar tevens de nieuwe leer zich derwijze ontvouwd had, dat het thans der Kerke mogelijk was tegenover de velerhande dwaalleeringen de waarheid vast te stellen. Den 13 Deo. werd het plegtig geopend, onder de Pausen Julius 111 en Paulus IV voortgezet, en na herhaalde onderbreking onder Pius quot;iV in 't jaar 1563 gesloten.XTalrijke quot;kerkvoogden, waaronder A 0 velen door hunne geleerdheid en godsvrucht als de JlCcc-u) schoonste sieraden hunner eeuw schitterden, bezoch-
ten hetzelve. Er werden 2ö zittingen gehouden. De stemming greep er niet plaats naar natiën, zooalsj^l Constanz, maar hootdsgewijze, zooals het vroeger y ^^^stecds in de Kerk was gebruikelijk geweest. De ? c J. quot; verhandelingen nopens de geloofsleer stonden, zooals het van tevoren bepaald was, mei die over de tucht /V/quot; in verbinding. JDj^^esluil^n, het dogma betreffende,
zijn deels in vei^andelingen. deels in korte stellingen uitgedrukt; deze laatste, canones geheeien, bevatten eenvoudig_.eii-kIaar de katholieke leer .en verwerpen de haar tegenoverstaande jiwaling. De disciplinaire verordeningen (decretum de reformatione) hebben de hervorming der Kerk in.den waren zin des woords ten voorwerp; de maatregels, ter opheffing van de kerkelijke misbruiken voorgeschreven, geven van even zooveel zorgvuldigheid, als wijsheid en nadruk blijk.
De geloot'sbesluiten hebben op de volgende onderwerpen betrekking. Vooreerst werd door voorlezing van het symbolum van Nicea de grondslag gelegd des geloofs, hetwelk door de opvolgende dogmatieke besluiten moest opgehelderd en ontwikkeld worden. Alsdan verklaarde het Concilie, dat het niet slechts alle boeken van het oude en Nieuwe Testament,
— 267 —
maar ook. de overleveringen aangaande geloof en zeden, die van Christus mondeling geleerd, vari den H. Geest ingegeven, en in de Kerk onafgebroken bewaard zijn geworden, met denzelfden eerbied aanneemt. Tevens werd de kanon der boeken van het Oude en Nieuwe Testament vastgesteld, en de Vulgata bij openbare lessen, preken, enz. als authentiek aangenomen. In de vijfde zitting werd het dogma van de erfzonde tegenover de veelsoortige dwaal-leeren in 5 canones uiteengezet. In de zesde zitting werd de gewigtige en breedvoerige leer aangaande de regtvaardiging bepaald; de nevengaande 33 canones zijn tegen de nieuwe dwalingen nopens deze leer gerigt. In de volgende zittingen werd de leer van de Sakramenten in 't algemeen en in 'tbijzonder, en die van het H. Misoffer besproken. De katholieke leer werd vastgesteld en de haar tegenoverstaande dwalingen gedoemd. In de vijfentwintigste en laatste zitting werd de leer van de zuiveringsplaats na den dood, van de aanroeping en de voorbede der Heiligen, en van de relikwiën behandeld. Ten slotte werd den naastvolgenden dag het besluit over de aflaten afgekondigd.
Op geene der vorige kerkvergaderingen zijn zoo vele voorwerpen besproken en beslist geworden als op die van Trente. De Paus bevestigde de genomen besluiten den 6 Januarij 1364. — De werkzaamheden der Vaderen prijken als een meesterstuk, dat alle eeuwen bewonderen zullen. De beslissingen in zake van geloof zijn met buitengewone duidelijkheid en scherpte, de verordeningen in zake van zeden met bewonderenswaardige wijsheid opgesteld.
Voorzeker lag het ook in het te bereiken doel der Vaderéfnie Protestanten met de Kerk te vereenigen ; edoch, ondanks hunne ijverigste en liefderijkste pogingen, mogt dit werk ■•des vredes niet gelukken. Juist diegenen, die voormaals zoo ont-
— 268 —
stuimig een algemeen concilie verlangd hadden, toonden zich, nadat het werkelijk was zaamgeroepen, yol afkeer van hetzelve. Des onverminderd hebben de Vaderen hunne hoofdtaak volkomen vervuld: der dwaalleer de waarheid helder en bepaald tegenover te stellen en daardoor de der Kerke getrouw gebleven geloovigen tegen elke verleiding te beveiligen.
Nadat het concilie van Trente, welks besluiten aldra in Venetië, Spanje, Napels, in de Nederlanden, in Portugal, Savoye, Polen, in de Oostenrijksche Staten, in de katholieke vorstendommen Duitschlands, enz. werden afgekondigd, zoo gelukkig ten einde was geloopen, bloeide in den schoot der Kerk een nieuw, krachtvol leven op. De stormlucht, die ze geschokt had, was voorbijgetrokken; de in haar schoot aanwezige bedorven stoffen waren middelerwijl in ontploffing geraakt en verdwenen; thans glinstert de zon op nieuw aan haar hemel met zuiverder en prachtvoller glans. — De wetenschap ontwikkelde zich vooral in Italië en Frankrijk met eene vroeger naauwelijks gekende pracht. Nieuwe orden werden ter opbeuring van 't kerkelijk leven gesticht. Hetgeen de Kerk in 't Westen verloren had, won zij daarenboven door hare kloekmoedige geloofsboden in 't Oosten en elders in rijkere mate terug. Doch hierover in /Ie volgende nummers.
v. '
Geestelijke Orden en Congregatiën.
Ten tijde der hervorming waren het voornamelijk de kloosters, die der Kerke veel reden lot droefenis gaven. Onderscheidene hunner ontbonden zich zelfs toen ter tijd, maar de kloosterlijke zin verdween niet met dezelve; veeleer hernieuwde zich deze aldra. Veelsoortige geestelijken orden traden eerlang
— 269 —
in 't leven, die het mensclidora in alle standen en betrekkingen met opofferende liefde omarmden. De bijzondere behoeften des tijds riepen ze te voorschijn, en de Kerk, welke te midden der afwisselingen van het ondermaansche hare roeping bij de menschen onverdroten voortzet, heeft haar den geest ingeboezemd, in welken zij werkzaam zijn. Onder de voornaamste tellen we :
1. De orde der Tlieatijnen. Verscheidene aanzienlijke quot;mannen, onder anderen de H. Cajetanus, Petrus Carafa (later Paus Paulus IV) bisschop van Chieti, hetwelk vroeger Theate hcelte, waren de stichters dezer orde. Zij deden afstand van hunne waardigheid en hun eigendom en waren met datgene te vreden, wat vreemde milddadigheid hun toereikte. Hunne ordesgeloften waren de gewone, hunne kleeding onderscheidde zich niet van die der wereldlijke priesters. Zij stelden zich voornamelijk ten doel den ijver voor wetenschap en deugd bij de geestelijken hooger op te voeren, en alle valsche leeringen te bestrijden.
2. De orde der Capucijnen, uit de orde der Fran-ciskanen geboren, werd gesticht door Mattheus de Bassi, overste der Minoriten in 't klooster Monte Fajlqo... Deze vroeg van Paus Clemens VII verlof om de strenge armoede en do echte kleeding van den H. Franciskus weer te herstellen. De Paus stond zijn bede toe. De nieuwe orde werd zoo gretig opgenomen, dat zij zich aldra in eene pauselijke bevestiging mogt verheugen. Hare werkzaamheid in het zielzorgersambt en in de missies droeg rijke vruchten. In den beginne der 18',c eeuw telde zij 1600 kloosters en 25,000 medebroeders.
3. Het gezelschap der Barnabiten, zoo genoemd naar de kerk van den H. Barnabas te Milaan, werd in 1030 door 3 priesters daar ter plaatse opgerigt. Naar gelang van de behoeften der bisdommen zouden hare
— 270 —
leden zich met biecht hooren, prediken, met het onderrigt der jeugd, met de leiding der seminariën, en des noods met het geven van missies onledig houden. Clemens Vil bevestigde ze. Zij leide voornamelijk in Italië een grooten ijver aan den dag.
4. De orde der Sommiers, een genootschap van reguliere geestelijken, werd door den Venetiaanschen edelman., Ilieroirymus iEmilianus, in 't dorp Somascho (in de nabuurschap van Milaan) voor de opvoeding en de verzorging van arme weezen gegrond (1328), en door onderscheidene Pausen bevestigd.
5. Een vroom Portugees, Joannes van God, rigtte in 1S45 te Grenada eene broederschap op, die zich aan de oppassing der zieken toewijdde. Haar edel doel en hare verdiensten maakten ze eerlang zeer beroemd. In Frankrijk ontvingen hare leden den naam van: Broeders der christelijke liefde, in Duitsch-land dien van Barmhartige Broeders.
6. De Vaders der christelijke leer behooren tot een genootschap, dat in Frankrijk door Gesar de Bus in 1592 opgerigt en insgelijks door Clemens VII bevestigd werd. Het onderrigt in de christelijke leer was hunne bestemming.
7. ])e Priesters van 't Oratorium, door den H. Philippus Nerius te Rome gestichtquot; en door Grego-ï'ius xill m 'l.,i7i bevestigd, hebben hun naam van een oratorium der kerk van den H. Hieronymus te Rome ontleend, alwaar zij hunne eerste vergaderingen hielden. Zij beoefenden de godgeleerde wetenschappen, hielden godsdienstige vergaderingen gedurende welke gepreekt werd, en verpleegden de zieken in de gasthuizen. — Een dergelijk genootschap werd in Frankrijk ten jare 1611 door den later kardinaal geworden Petrus de Berulle gevormd; zijne leden stelden zich voornamelijk de opleiding van kwee-kelingen voor den priesterstand ter taak. Uit dit Fransch Oratorium zijn groote mannen, als: Male-
f
branche, Morinus, Thomassin, Richard Simon, Massillon, enz. voortgesproten. . . • ■ ; -
8. Omtrent dezen zelfden tijd grondde de H. Vin-centius van Paulus, uit het dorpje Pouy in Gasconje geboortig, de Conijvetjalie der Missies in Frankrijk, welke Ürbanus VIII in 't jaar T632 bevestigde. Zij verhiefquot;quot;zTcTr üuitengëwobnquot;'Tïïoêl]en3 reeds ^bij het leven des stichters. Hare leden zijn wereldlijke pries-ters, welke evenwePde gewoneoTHesffeloften aflee:-
' gm; zf^jKn; gch^oifiedig '^t teTlroirde-n van mTssies ter ondierwijzing ën godsdiénstige lefding'vah Tvork, doch bestieren ook de sèminariën ter öpkweé-kirig van geestelijken. Innocentius XI zoud 7.c voor het eerst als missionarisseri naarTïëldFriscbe gewësteri^riög thans zijn zij in deze hoedanigheid zégënnjk werkzaam.
9. De Congregatie des H. Maurus ontstond in Frankrijk uit eene, door Didier de la Cour, prior dei-abdij Saint-Vannes, ingevoerde hervorming van de orde der Benediktijnen, welker oude tucht verslapt was. De arbeid der handen werd door dien des geestes vervangen. Deze congregatie viel in wetenschappelijk opzigt eene groote vermaardheid ten deel; onderscheidene sèminariën en collegiën stonden met haar in verband. Zij heeft haar naam van den H. Maurus, een der eerste leerlingen van den H. Bene-diktus, ontleend.
10. De Trappisten, zoo genaamd naar de abdij La Trappe, welker overste, de Bancé, in 1662 den oorspronkelijken regel van de orde der Cisterciencers herstelde, onderscheiden zich door een uiïèïs'rstrenge leefwijze. Dagétfjks wijden zij eenige uren aan den handarbeid en bewaren een altijddurend stilzwijgen.
Nog treden in dit tijdperk onderscheidene vrouwenkloosters in 't leven :
1. De orde der Carmelitessen, welke van de H. Theresia, die er een strengerèri regel invoerde, eene zegenrijke hervorming ontving.
— 272 —
2. De congregatie der Ursulinnen. De H.Angela Mericia slichUe in 1535 te Brescia eene vrije vereeniging van jonkvrouwen ter beoefening van godvruchtige werken, met name van ziekenverpleging en opvoeding van jonge dochters. Deze vereeniging telde aldra 70 leden, welker bestuurderes Angela, en welker beschermheilige de H. Ursula was. Paulus 111 bevestigde ze. Zij 'verbreidde zich allengs van Italië naar andere landen.
3. De orde der Bezoeking (visitatie) onzer lieve Vrouwe werd door den_H. Franciscus van Sales en de weduwe. Vrouwe Joanna Francisca van Chantal, in 1610 te Annecy in Savoye gesticht en door Paus Paulus V bevestigd. Zij houdt zich voornamelijk bezig met de ziekenverpleging.
De orde der Jesuit en.
Deze en andere geestelijken orden en congregatiën der drie laatste eeuwen bewijzen reeds alleen welke rijke overvloed van levenskracht in de katholieke Kerk lag opbewaard. Haar groot aantal kweekte een edelen wedijver aan in godsvrucht en naauw-gezette tucht, en behoedde een elk harer te veiliger voor ontaarding en verval, doordien zij naast elkander staande zich onderling bewaakten. Er verhief zich intusschen nog eene andere orde, die de voornoemde in werkzaamheid verre overtrof, namelijk de orde der Jesuit en. Hadden gene zich hoofdzakelijk ten 'doel gesteld hare ijverige bemoeijingen op vreedzame baan voort te zetten, laatstgenoemde zoude post gaan vatten op het tooneel der ruste-looze wereld en niet slechts door liefdewerken dei katholieke Kerk achting en invloed verschaffen, maar ook de tegenstanders der Kerk met de wapens des geestes bestrijden.
— 273 —
De stichter dezer orde was een Spaanscli edelman, Ignatius Loyola, in 1491 geboren.^Aan de gevolgen eener wonde, bij.de belegering van Pampeluna in 1521 ontvangen, te bed uitgestrekt liggende, kwam hij door het lezen van de Levens der Heiligen tot het grootmoedig beeluit insgelijks zijne overige levensdagen uitsluitend aan de dienst Gods toe te wijden. Ilij sloeg al dadelijk hand aan werk. ïe Parijs, alwaar hij, schoon in gevorderden leeftijd, zijne studiën voortzette, vatte hij met den gloeijenden ijver eener voor 't edele blakende ziel het denkbeeld op eene nieuwe orde te stichten. Hij verbond er zich met 6 eensgezinde vrienden, die in de kerk des kloosters Montmartre in 1534 de gelofte aflegden , zich van allen eigendom te ontdoen en in het Heilige Land aan de bekeering der ongeloovigen, of voor elk ander doel te gaan arbeiden, dat de Heilige Vader hun mogt aanwijzen. Hunne reis naar liet Heilige Land werd echter door een oorlog, die tusschen Venetië en de Turken was uitgebroken, verhinderd, lematius becraf zich derhalve naar Rome
ö c?
en ontwierp aldaar de grondtrekken eener nieuwe orde, welke de Paus Paulus 111 in 1540 onder den naam van: het Gezelschap van Jesus bevestigde.
Godes meerdere eer was het doel dezer orde : daarheen moesten hare medeleden, zoowel door de hoogst mogelijke volmaking van hun zeiven, als ook door hunne meest ijverige werkzaamheid voor het heil der zielen, d. i. door een beschouwend en een handelend leven streven. Opzigtens dit laatste punt zouden zij zich belasten met preken en catechiseren, met het houden van missies onder dé afgedwaalden en ongeloovigen, met de zorgvuldige bestiering der gewetens en hoofdzakelijk met de opvoeding en het 'ÓMêiWlJè der jengd. Bij de drie gewone geloften voegden zij nog eene vierde, die van op missie te
— 274 —
faan, d. i. de gelofte van overal, waarheen de aus bevelen mogt, te gaan werken aan de bekeering der ongeloovigen en andersgezinden. ' De armoede bestond hierin, dat de medeleden persoonlijk van allen eigendom afstand deden; maar de orde zelve mögt goederen bezitten.aan, d. i. de gelofte van overal, waarheen de aus bevelen mogt, te gaan werken aan de bekeering der ongeloovigen en andersgezinden. ' De armoede bestond hierin, dat de medeleden persoonlijk van allen eigendom afstand deden; maar de orde zelve mögt goederen bezitten.
Aan het hoofd der orde stond een te Rome vertoevende Generaal (Pnepositus generalis) , die aan ieder medelid naar gelang zijner bekwaamheid zijne bezigheid aamvees. Later bevond zich een raad van 5 tot 6 assistenten aan zijne zijde, die onder de bekwaamste mannen der orde uit de hoofdnaties van Europa gekozen werden. Een enkele wil bestuurde het gansche gezelschap, vermits allen tot dequot; strengste gehoorzaamheid gehouden waren; eerzuchtige bedoelingen waren uitgesloten. Geen medelid was hel geoorloofd naar dezen of genen rang binnen de orde zelve te streven; buiten de orde durfde niemand eene kerkelijke waardigheid aanvaarden, ten ware de Paus hem tot de aanneming verpligtte. Men ging met de grootste behoedzaamheid te werk bij de opname van nieuwe leden, want slechts waardige personen zouden deel uitmaken der orde. Het noviciaat duurde 2 jaren , vervolgens begonnen de wetenschappelijke studiën. In den aanvang bestond de Societeit uit novicen en geprofesten, welke laatsten de 4 geloften hadden afgelegd. Coadjutores noemde men verders dezulken, die de vierde, tot het aangaan van missies verbindende, gelofte niet deden en meestal in het zielen- of leerambt werkzaam waren. Ook telde de orde leekebroeders, die zich met godsdienstige oefeningen en handarbeid onledig hielden. — Op-zigtens de kleeding was slechts voorgeschreven dat zij zedig, en met de gebruiken van elk land in overeenstemming moest wezen.
Ignatius, de stichter en eerste generaal der Societeit, stierf in 't jaar 1553. De orde telde toenmaals
— 275 —
reeds meer dan 1000 medeleden, met 100 collegiën, profeshuizen en residenties, die in 12 provinciën verdeeld lagen. Nog sterker ontwikkelde zij zich onder Lainez, zijn naasten opvolger. Hare werkzaamheid was buitengewoon: door stichtende en verheven viering der heilige dienst en door vurigen zielenijver voorzag zij in de godsdienstige behoeften des volks; het onderwijs en de opvoeding der katholieke jeugd werden bijkans uitsluitend door haar bezorgd; de voortschrijdende hervorming weerhield zij niet alleen binnen hare palen, maar zij vergrootte ook door veelvuldige missies het gebied der Kerke in talrijke landen van Oost en West.
Deze onvermoeide ijver der Sociëteit van Jesus maakte met der tijd de ijverzucht der vorsten en den haat van de vijanden der Kerk gaande. In Duitsch-land waren de Lutheranen en Hervormden hunne bitterste tegenstanders, in Frankrijk,de Kalvinisten, de latere Jansenisten en ten laatste de parlementen. Al wat de lastering hatelijks vermogt uit te denken werd den Jesuiten ten laste gelegd', de fouten van enkele leden werden de gansche orde tot misdaad aangewreven. Des ondanks kon deze aanwassende haat hen niet deren, zoolang de vorsten zeiven regeerden, wijl hunne verdiensten algemeen aan-erkend waren. Maar toen in de IS'10 eeuw'de ministerregeringen in 't leven traden, moesten zij eindelijk voor de vereenigde pogingen hunner vijanden onderdoen. In 1759 werden zij uit Portugal verjaagd, in 1764 uit Frankrijk, in 1767 uit Spanje, Napels en Panna. Eindelijk beval Paus Clemens XIV, toegevende aan de luide eischen der vorsten, de opheffing der orde in de gansche katholieke wereld door de breve «Dominus ac Redemptorquot; den 16 Aug. 1773 uitgevaardigd. De orde telde toenmaals quot;20,000 leden. Na de Fransche omwenteling heeft Paus
— 276 —
Pius VII ze door de bulle wSollicitudo omniumquot; over den geheelen aardbol hersteld (1814).
Uitbreiding der katholieke Kerk.
De Jesuiten, zooals boven werd aangemerkt, bevochten niet alleen met goed gevolg de hervorming in de Europeesche staten, zij breidden insgelijks de katholieke Kerk buiten Europa uit.
De H. Franciscus Xaverius, in 1506 te Pampeluna uit een voornaam geslacht geboren, de vriend en medegezel van den H. Ignatius, een der edelste mannen van zijn tijd, ontsloot voor het Evangelie nieuwe wegen naar de Indien, naar de Molukken en Japan. Hij ging op aanbeveling van Joannes III van Portugal en met 's Pausen volmagtiging in 1542 naar Goa. Zijne apostolische werkzaamheid, die hij van hieruit ten toon spreidde, leverde de heerlijkste uitkomsten op. Meer dan een millioen menschen heeft hij met eigene hand gedoopt, en onderscheidene koningen en vorsten in den schoot der Kerk opgenomen. Zijn gloeijende, onvermoeide zielenijver en de wonderwerken, die hij verrigte, zegenden buitenmate zijne apostolische ondernemingen. Hij stierf op eene reis naar China (1562), na het kruis op eene uitgestrektheid gionds van 3000 mijlen geplant te hebben. In latere dagen werd in laatst-^ genoemd land de verbreiding des Christendoms door
tie Jesuiten voortgezet, onder welke vooral te noemen is pater Ricci, die zelfs toegang kreeg aan het Hof; zoodaT'hef geloof er zich , in weerwil der bitterste vervolgingen, tot op den huidigen dag zegenrijk behouden heeft. — Eveneens vond het Christendom in de 17dc en 18dc eeuw ingang in Tibet, Tonchin, Cochinchina en Siam. De Kerk, die in deze gewesten
— 277
opgroeide, werd herhaaldelijk door het vuur dei-vervolging gezuiverd, in welke vele Christenen en niet weinige missionarissen omkwamen. Inzonderheid maakten de missies gelukkige vorderingen op de Philippijnsche eilanden. — In Japan bloeide de door Franciscus Xaverius gegronde kerk zoo heugelijk op ten gevolge der inspanningen der Jesuiten, dat men eene volkomen bekeering des lands verhopen mogt. Ten jare 4582 telde men er 200,000 Christenen, onder welke velen tot de hoogste standen behoorden, 250 kerken, 3 seminariën en een noviciaat voor Jesuiten; doch eene verschrikkelijke vervolging, waartoe de protestantsche Hollanders, die er om den broode hun Christendom verloochenden, niet weinig bijbragten, vernielde ganschelijk het schoone werk, waaraan men jaren lang gearbeid had. Het jaar 4614 voerde er de tijden van Diocletiaan terug. In 4649 hoorde er de kerk op te bestaan. Onder de missionarissen , welke den marteldood stierven, telt alleen de orde der Jesuiten meer dan 150 harer leden.
Het Christendom drong insgelijks in Afrika dooien vond aldaar op vele plaatsen gunstige opname, in onze dagen liet bijzonder Frankrijk zich aan de uitbreiding des geloofs in dit land veel gelegen liggen.
In Amerika betoonden de inboorlingen sterken afkeer van het Christendom, dewijl het de godsdienst hunner baatzuchtige onderdrukkers was. Eenen anderen hinderpaal legden de beperkte geestvermogens der Indianen in den weg, zoodat het den missionarissen zeer moeijelijk viel hun de verheven en
feestige leeringen van het Christendom mede te eelen. Naauwelijks had Christophorus Columbus, die meer belang stelde in het uitbreiden van 't rijk van Christus dan in het behalen van een ijdelen roem, in 4492 Amerika ontdekt, of de Kerk, getrouw aan hare goddelijke zending, spoedde zich het licht des Evangelies over dit nieuw werelddeel te doeneestige leeringen van het Christendom mede te eelen. Naauwelijks had Christophorus Columbus, die meer belang stelde in het uitbreiden van 't rijk van Christus dan in het behalen van een ijdelen roem, in 4492 Amerika ontdekt, of de Kerk, getrouw aan hare goddelijke zending, spoedde zich het licht des Evangelies over dit nieuw werelddeel te doen
— 278 —
opgaan. Al dadelijk zond Paus Alexander VI (1493) 12 Benediktijneivderwaarts om Kei bekeeringswerk te beginnen: de Dominikanen', de Tranciskanen en andere geestelijke orden haastten zich in hun ijvervollen arbeid te deelen. In Mexico werd reeds in 1524 de Kerk regelmatig gevestigd, twintig jaren later telde zij er bereids 6,000,000 bekeerlingen. In Brasilie, Peru en Chili vond het Christendom voornamelijk wegens de bedorvenheid der eerst aangekomen Europeanen grooteren tegenstand. Maar ook herwaarts bragten inzonderheid de Jesuiten hunne liefde en hun arbeid over. In Brasilië kwamen zij in 1549 en bekeerden er de quot;ohwelende en in groote ondeugden verzonken wilden tot het geloot' en eene christelijke leefwijze. Voorts drongen zij door tot de woeste en barbaarsche stammen van het binnenland, van welke de meesten anthropophagen (menscheneters) waren. Zij vereenigden de verstrooid levende Indianen tot Christen-gemeenten en gewenden ze aan zachtere zeden. In Paraguay grondeden zij zelfs eene republiek, wier onafhankelijkheid in 1610 door Spanje werd toegestaan en binnen welker reducties de deugden der eerste Christenen in al haren glans schitterden. Oorspronkelijk uit 200 bekeerde huisgezinnen gesproten, telde zij in 't jaar 1730 eene bevolking van 280,000 zielen. — In het midden der zeventiende eeuw bestierden de Jesuiten alleen in Mexico zeventig missies. Van hieruit drongen zij insgelijks in het binnenland, bekeerden erquot; vele wilden en verspreidden het Christendom tot op het schiereiland Californië.
ïer regeling van het gansche missie-werk stichtte de Paus Gregorius XV in 1622 te Rome eene Con-gregatie ter voortplantinfi van 't geloof (de propaganda lide). Ürbanus VIII verbond met haar een seminarie, waarin jongcTlicjden quot;uit alle natiën tot geloofsbo-
— 279 —
den zouden aangekweekt worden. Deze inrigtingen waren zeer werkzaam en zijn het nog aanhoudend.
De Protestanten gevoelden oorspronkelijk weinig-lust tot het missie-werk; zij beperkten hunne bedrijvigheid bij de onderdrukking van het oud geloof; tevens stond hun het beginsel, naar 't welk de bekeerling zich zeiven uit den bijbel van de waarheid des Christendoms overtuigen moet, en nog meer de gehuwde staat hunner geestelijken in den weg. Maar zij gevoelden zich aangespoord door den ijver, dien de Katholieken in deze ondernemingen ten toon spreidden, zoowel als door de zucht om den voortgang van het Katholicisme in die landen zooveel mogelijk te beletten: in 1647 vormde zich te dien einde een genootschap in Engeland, dat nogtans weinig tot stand bragt; in 1700 zond Frederik IV, koning van Denemarken, eene missie naar zijne kolonie Tranquebar, in Oostindië. Sedert de naanvang dezer eeuw toonde zich vooral Engeland, bijzonderlijk in zake van bijbelverspreiding, zeer werkzaam. Doch de ondervinding der laatste vijftig jaren heeft bereids geleerd dat er geen geld, noch bijbels, maar alles opofferende liefde en bloed van noode zijn om zielen voor den hemel te winnen. En zoo bewijzen de protestantsche zendelingen ondanks hen zeiven, dat de geest Gods niet onder hen woont, daar deze zich niet door onvruchtbaarheid kenmerkt, maar door altijd scheppende, altijd vruchtbare levenskracht, die alleen in de katholieke Kerk te vinden is.
§ 17.
De dertigjarige oorlog 1618—1648.
De dertigjarige oorlog , die over Duitschland een vloed van ontelbare rampen heeft uitgestort , en het Duitsche Rijk den rang deed verliezen, welken
— 280 —
het tot dusverre onder de Europeesche staten had ingenomen , was het werk der Protestanten. Alle vaderlandsliefde in den wind slaande , gingen zij verbindtenissen aan met vreemde mogendheden tegen hun keizer , en leverden zij zoodoende hun vaderland over aan vorsten , die , onder voorwendsel van de godsdienstvrijheid te beschermen , hoofdzakelijk hunne heerschzuchtige plannen najaagden. De Westphaalsche vrede , die dezen verwoestenden oorlog besloot, zette voor goed de kroon op de verbrokkeling van het Rijk en verlaagde het tot de ondergeschikte rol , die het sinds dien tijd tot op onze clagen gespeeld heeft.
Keizer Rudolf 11 had aan de Bohemers een majes-teitsbrief uitgereikt (1609) , die hun onderscheidene regten waarborgde. Krachtens dezen brief was het den Boheemschen Landstenden (aan den Hoeren- en ridderstand benevens de koninklijke steden), doch geenszins den onderhoorigen van katholieke lands-heeren veroorloofd op katholieken bodem protes-tantsche kerken te bouwen. Het gebeurde evenwel dat de protestantsche onderhoorigen van den aartsbisschop van Praag te Kloostergrab en die van den abt te Braunau , ondanks voornoemde bepaling en in weerwil hunner overheid, kerken bouwden. Maar keizer Math ia s-, tusschen beide komende , liet de te Kloostergrab gestichte kerk afbreken en die van Braunau sluiten. Hierover klaagden nu de Protestanten als over schennis van den majesteitsbrief. De graaf von Thurn plaatste zich aan 't hoofd der misnoegden, die den 23 Mei 1618 in Praag binnendrongen , het slot overrompelden en er twee keizerlijke stedehouders met hun secretaris uit het venster naar beneden stortten. Dat was het begin van den ongelukkigen dertigjarigen oorlog. De opstandelingen verjoegen de keizerlijke burggraven en stelden eene regering uit protestantsche edellieden
— 281 —
zamen; de graaf von Thurn bragt aldra een leger op de been. Midderwijl stierf keizer Mathias en Ferdinand II beklom den troon in 't jaar 1619. De Bohemers erkenden hem niet, maar kozen tot hun koning Frederik V, keurvorst van den Palts, zijnde hij het opperhoofd van de Duitsche Unie der Protestanten. Laatstgenoemde hield zijne intrede in Praag, onderdrukte er de katholieke godsdienst en liet zich kroonen. Daartegenover vormden de katholieke Standen eene ligue onder aanvoering van den hertog van Beijeren ter ondersteuning van den keizer. Op den Witten-Berg, bij Praag, kwam het in 1620 tot een gevecht, waarin de keizer met behulp der ligue over Frederik zegevierde. Frederik vlugtte naar de Nederlanden; hij werd met zijne aanhangers in den Bijksban gedaan. Alsdan hief de keizer de godsdienstvrijheid der Protestanten op en vernietigde den majesteitsbrief mei eigene hand. Deze handelwijze verbitterde de Protestanten en vuurde ze tot een nieuwen strijd aan tegen de keizerlijke magt. Maar tegen deze waren zij niet bestand; de wapens der ligue zegevierden allerwege onder het beleid van Tilly, zooals die des keizers onder Wallenstein. Zoo gebeurde het dat de keizer in 1629 het reeds boven besproken restitutie-edikt uitvaardigde, krachtens hetwelk de Protestanten alle kerken en kerkelijke goederen moesten afstaan, die zij sedert den godsdienstvrede van 15o5 den Katholieken ontnomen hadden. Deze vordering, welke zich tot een derde der protestantsche bezittingen uitstrekte (de aartsbisdommen Maagdenburg en Bremen, twaalf andere bisdommen en vele kloosters waren er in begrepen), was voorzeker regtvaardig; of zij echter staatkundig was, mag, althans met het oog op den uitslag, betwijfeld worden. De Protestanten trouwens riepen hierop de hulp in van den krijgs- en heersch-zuchtigen koning van Zweden, Gustaaf-Adolf, toen
— 282 —
ter tijd nog tamelijk onbekend, maar die aldra Europa schrik aanjoeg. De kardinaal Richelieu, Frankrijks alvermogende minister, ondersteunde hem met geld, ten einde het Habsburgsche Huis dusdoende te verzwakken. Toen Gustaaf-Adolf, in 4630, op de Pommersche kusten met 40,000 krijgshaftige soldaten aan land stapte, had de keizer juist, ten gevolge van een te haastig genomen maatregel, Wallenstein afgezet en 18,000 krijgers bedankt. Van deze stonde af ontvlood het geluk zijne vanen. Gustaaf-Adolf dwong de protestantsche vorsten tot een verbond met hem tegen den keizer, en, nadat hij Tilly in een hoofdslag bij Leipzig, en iets later op de oevers van den Lech geslagen had, was hij meester van Duitschland. Alles zwichtte voor zijne magt. In dezen nood was Wallenstein de eenige redder. Inderdaad wist de keizer hem te bewegen om op nieuw hel tooneel des oorlogs te betreden. In het jaar 1632 leverde hij bij Lützen den koning van Zweden slag in 't open veld : de koning en de keizerlijke veldheer Pappenheim vonden er den dood, de Zweden behielden niettemin het slagveld.
Na den dood van Gustaaf-Adolf werd de oorlog nog 16 jaren lang door de Zweedsche veldheeren met afwisselend geluk voortgezet; zelfs deelde Frankrijk in dezen noodlottigen krijg, daarliet zijne legers den Zweden ter ondersteuning op Duitsch grondgebied liet voortrukken. Duitschlands rampspoed klom in ijsselijke mate ; het land werd afgemat, en wat het moordend zwaard verschoond had, kwam door honger en verwoestende ziekte om.
Eindelijk zochten de strijdens moede partijen heul in vredesonderhandelingen. Deze werden te Munster en te Osnabruck in het jaar 1642 aangeknoopt, schoon het vredesverdrag slechts in 1648 tot stand kwam. Gedurende de vijfjarige onderhandelingen zette men den oorlog, welks afwisselende kansen op derzelver gang
— 283 —
terugwerkten, onophoudelijk voort. Het moeijelijkste punt lag in de toepassing van den godsdienstvrede, die eindelijk volgenderwijze werd vastgesteld; de Augs-burger godsdienstvrede des jaars 1555 zal in kracht gehouden worden en tevens op de Hervormden toegepast. Geene godsdienst, behalve de katholieke, cle luthersche en de hervormde, zal geduld worden. De regten der katholieke vorsten over protestantsche onderdanen en omgekeerd blijven in dien toestand voortbestaan, waarin zij zich in het zoogenaamde normaaljaar 1624 bevonden. De kerkelijke goederen, zooals: bisdommen, abdijen, kloosters, kerken, scholen, stichtingen, zullen die partij toebehooren, welke deze op den 1 Jan. 1624 in bezit had; al het overige moet uitgekeerd worden. Een katholiek of protestantsch geestelijke, die van godsdienst verandert , verliest zijne betrekking en de hieraan verbonden inkomsten. Strijdvragen nopens godsdienstzaken zullen op de Rijksdagen niet door meerderheid van stemmen, maar in der minne btfslecht worden; in Kerk- en Staatsaangelegenheden beslist een Rijks-kamergerigt,uit even zooveel katholieke als protestantsche regters zamengesteld.
Deze vredesbepalingen zijn nog thans voor vorsten en onderdanen verpligtend. Edoch de toenmaals regerende Paus Innocentius X weigerde deze aan te erkennen. Met het oog op het eeuwige regt konde hij aan de verwereldlijking der geestelijke goederen en regten , mogt deze ook door de nood en des oogenbliks vereischt schijnen , zijne goedkeuring niet hechten , daar diensvolgens de bezitlings-toestand der Kerk merkelijk werd ingekrompen. Hij protesteerde dan tegen dit vredesbesluit vooreerst op het congres door zijn nuntius , Fabius Cbigi , vervolgens door eene bijzondere bulle.
— 284 —
De katholieke Kerk in strijd ntft nieuwe dwaalleer en.
Het leerstuk der genade was tijdens de hervorming een voornaam onderwerp der twisten geweest; ook van katholieke zijde waren desaangaande strijdvragen geopperd , die hoofdzakelijk de verhouding tusschen de goddelijke genade en de menschelijke vrijheid betroifen. Verschillende oplossingen werden door de Thomisten , de Molinisten , de Gongruïsten en de Augustijnen aan*ïïit vrUagstuk gegeven. De strijd tusschen deze scholen werd met eene buitengewone hevigheid voortgezet, tot Paulus V (1607) verklaarde, dat het aan ieder der strijdvoerende partijen vrij stond hare meening te verdedigen , onder voorwaarde nogtans van op de tegenovergestelde geene censuur te drukken.
Ter zelfder tijd evenwel ontstonden er over hetzelfde leerstuk der genade ook leeringen , welke met de waarheid des geloofs in strijd waren en door de Kerk als zoodanig werden gedoemd.
Michael Bajus trouwens , sinds 1541 professor in de godgeleerdheid aan de universiteit van Leuven , stelde aangaande de verhouding tusschen vrijheid en genade leeringen op , die eene bedenkelijke overeenkomst hadden met dë quot;beweringen der Protestanten ten opzigte van dit punt. Hij vatte de bovennatuurlijke gaven, aan den stamvader van 't menschelijk geslacht door Gods goedheid geschonken , als tot het wezen der menschelijke natuur be-hoorende op; zoodanig dat door het verlies dier gaven, ten gevolge der erfzonde, 's menschen natuur, en inzonderheid zijn wil, geheel en al verdorven is. Dien overeenkomstig beweerde hij, dat de mensch van den eenen kant niet in staat was aan den in-wendigen drang der goddelijke genade te wederstaan,
— 285 —
maar ook van den anderen kant dat hij zonder die genade niets anders doen kon dan zondigen. Hiermede evenwel was 's menschen vrijheid onbestaanbaar; ten einde nu deze niet openlijk te loochenen, beweerde hij verder dat het voor 's menschen vrijheid niet vereischt was vrij te zijn van allen inwen-digen aandrang, maar dat het voldoende was vrij te zijn van allen uitwendigen dwang of coactie. De Sor-bonne , d. i. de theologische fakulteit te Parijs , verwierp onderscheidene , uit de schriften van Bajus getrokkene , leerstellingen. Dit verwekte een hevigen theologischen strijd, waarin nog andere geloofspunten getrokken werden. Eindelijk werd deze aangelegenheid aan Paus Pius V voorgelegd, die ten jare loG? eene pauselijke bulle uitvaardigde, welke 79 leerstellingen van Bajus, zonder zijn naam te noemen, verwierp. Het duurde nog een zekeren tijd, alvorens deze tot opregte onderwerping aan het oordeel van den H. Stoel kon besluiten. Na afgelegde herroeping berustte hij in het bezit van zijn ambt. Hij stierfin 'tjaar 1589, in den ouderdom van 77 jaren, den roem van groote geleerdheid en onbesproken levenswandel nalatende.
§ 19.
Het Jansenisme.
Een nieuwen strijd riep Jansenius, vooreerst professor in de godgeleerdheid te Tèuveh, vervolgens bisschop van Yperen, in het leven door zijn werk Augustinus, hetwelk hij bij zijnen dood (1638) had nfrpTafênT Dit werk moest de ware leer van den H. Augustinus over de genade bevatten, doch werkelijk stonden de daarin voorgedragen leeringen in naauw verband met het Kalvinisme, naar de wijze van Bajus' opvatting. Wel had Jansenius
— 286 —
in zijn testament en in den aanhef van zijn werk de verklaring afgelegd, dat hij diens inhoud aan den H. Stoel onderwierp; desniettemin werd het aldra na zijnen dood gedrukt en door herhaalde uitgaven verspreid. Het vond veel bijval in de Nederlanden en in Frankrijk. De Paus ürhanus VIII verbood het reeds in het jaar 1640 door een bulle; dócfr deze ontmoette veel tegenspraak. In Frankrijk ontbrandde een zoo heftige strijd, dat dien ten gevolge eene synode van 85 bisschoppen vergaderde, welke de dwalingen van vermeld werk in 5 stellingen zamenvatte, en deze aan den Paus Innocentius X voorlegde, opdat hij er over beslissen zoude. Na een langdurig en naauwgezet onderzoek veroordeelde hij dezelve. Deze stellingen bevatten hoofdzakelijk het volgende: 1. Eenige geboden Gods kunnen door de regtvaardigen niet onderhouden worden; bijaldien dezen ze ook onderhouden wilden, zoo ontbreekt hun daartoe de vereischte genade. 2. In den staat der gevallen natuur weerstaat niemand aan de inwendige genade. 3. Om in den staat der gevallen natuur verdienstelijke werken te verrigten, is het niet noodig dat de mensch vrij zij van alle noodzakelijkheid (a necessitate), maar slechts dat hij vrij zij van allen uitwendigen dwang (a coactione). 4. De dwaalleer der Semipelagianen bestond in dc bewering, dat het in de magt stond van 's menschen wil, aan de voorkomende inwendige genade te weerstaan of ze in te volgen. 5. Het is Semipelagiaansch te beweren, dat Christus voor alle menschen zonder uitzondering gestorven is.
De strijd der Jansenisten werd door de veroordeeling dezer stellingen niet ten volle beslecht. Zij verklaarden ze wel is waar voor verwerpelijk, maar beweerden te gelijker tijd dat ze in het boek van Jansenius niet vervat waren; en wat het historisch vraagpunt betreft, of dezelve in het boek werkelijk
— 287 —
vervat zijn of niet, dat de Kerk hierover met geen hooger gezag beslistte dan de wetenschap. Zoo werd dan een nieuwe, langdurige twist opgezet, welke in Frankrijk, na onderscheidene bedroevende neven-voorvallen, daarmede eindigde, dat de Jansenistische partij onder Lodewijk XIV door de staatsmagt bijkans geheel onderdrukt werd. Vele Jansenisten weken naar de Nederlanden, alwaar zij bescherming vonden. De in Frankrijk achtergebleven partij zette nog onder Lodewijk XV een tijdlang haar drijven voort, tot zij eindelijk in de Fransche omwenteling van 1789 onderging zonder uit dit haar grat meer te verrijzen.
In Holland hield ongelukkigerwijze het Jansenisme langer stand. Hier te lande had de bisschoppelijke hiërarchie, uit hoofde 'der protestantsche overheer-sching, opgehouden te bestaan (1583), tengevolge waarvan de jurisdictie over deze gewesten aan een apostolisch vicaris moest toevertrouwd worden. Deze bedroevende toestand had natuurlijk den band verzwakt, welke de onder de protestantsche bevolking verspreide katholieke geestelijkheid vereenigde, en begunstigde ilu de nederzetting der uit Frankrijk gevluchte Jansenisten. Bovendien knoopte de apostolische vicaris, Joannes de Neercdssel, reeds betrekkingen aan met de hoofden der partij; zelfs verklaarde zich zijn opvolger. Petrus Coclde (1686), openlijk ten gunste van 't Jansenisme. Hij werd wel is waar door Clemens XI van zijne bediening ontzet (1704), maar een gedeelte der Utrechtsche geestelijkheid weigerde zijne wettige opvolgers, te erkennen. ïe midden der hieruit voortgesproten beroeringen gingen enkele geestelijken, die zich den titel van kanunniken der kathedraalkerk van Utrecht aanmatigden, zich zoo ver te buiten, dat zij een zekeren Cornelius Steenhoven tot aartsbisschop van Utrecht kozen, en hem voorts de heilige wijding lieten toe-
' A ••• , /• /•• -
dienen door Dominicus Variet, bisschop van Babylon, niettegenstaande deze in zijne geestelijke bedieningen geschorst was (1723). Eenigen tijd latei-herstelde de Jansenistische aartsbisschop Meindarts de bisdommen van Haarlem en Deventer en bestendigde door dezen maatregeT het schisma der Jansenisten in Holland.
Het overheerschend Onyeloof.
De Hervormers hadden het beginsel van autoriteit in geloofszaken verworpen, maar des ondanks hunne symbolieke schriften als geloofsregel vastgesteld. Gedurende twee eeuwen werden diegenen hard vervolgd , welke zich aan het gezag dezer schriften niet- onvoorwaardelijk wilden onderwerpen; dit was mtusschen eene tegenspraak , die op den duur niet kon blijven bestaan. Toen derhalve de uit de katholieke Kerk overgehouden waarheden werden losgelaten , trad er een schrikbarend ongeloof in 't leven , dat aldra tot revolutie leidde. Ook moes-teïTTof déze' laatste uitkomst de beginsels der her-£■*• vormers natuurlijk voeren, zoodra ze van het kerke-v '- lijk op het politiek terrein werden overgebragt. ■ Het protestantsche door allerlei sekten verscheurde
i . ^''--Engeland bewandelde het eerst de baan van het zoo-'/V'' 'genaamd vrije denken; het werd daarop al zeer ras tot quot;f quot;quot;^quot;quot;quot; de uiterste grenspalen, tot het ongeloof voortge-zweept. Deze schaamtelooze vrijgeesterij, die zich ■* moedwillig verzette tegen alles, wat naar een positief ;y,.vVi. Christendom zweemde, plantte zich van Engeland TTT,.. in het begin der 18de eeuw naar Frankrijk over.
..Op de eerste plaats werd deze door Voltaire ? ' -'' (46^—T778) gehuldigd, doch het was niet met dien „koelen ernst het Engelsch karakter zoo eigen, maar
— 289 — ■—
met de vurige Fransche geestigheid en den meest J.!,. ^ bijtenden spot, dat hij de geopenbaarde godsdienst^v,. * ? en den godsdienstzin der natie zocht te verpletteren. quot;quot;
Nagenoeg eene halve eeuw lang misbruikte hij tot dit helsch ontwerp zijn onloochenbaar talent. De tweede held des ongeloofs, die nog een meer ver-derfelijken invloed heeft uitgeoefend dan zijn voorganger , was J. J. Rousseau. Deze greep de christelijke maatschappij in het hart aan, stelde haar zelve met beur wetten en instellingen als bron voor van alle bederf, en gaf aan het zwaarwigtige vraagstuk der staalkundige ongelijkheid eene oplossing, die de maatschappelijke zamenleving tot in hare grondvesten schokte. Onder de overige zoogenaamde phi-; losophen en. sterke geesten noemen we; (i'Alémbort. quot; ' quot; Diderot, Condiliac, Deslandes. enz. Het meesterstuk dezer godclelooze partij was de groote Encyclopedie,
die sedert 1750 onder leiding van (TAlembert en Diderot verscheen en de valsche beginselen of liever sofisterijen met ongeloofelijke snelheid verbreidde.
Met het geloof ging de zedelijkheid te gronde.
De ongodsdienstige geschriften van Engeland en Frankrijk werden ook in Duitschland verspreid en /- '
droegen er even verderfelijTüT vruchten. Van af de / openbare protestantsche leergestoelten werd bet *•'
Christendom stuksgewijze zoo lang aangerand, tot :'«/ het eindelijk vernietigd was. De nieuwe philosophic van Immanuel Kant (1724—1804) was in denzelfden ^rmir^T verwoesten(tenquot;zin Werkzaam. Zij kweekte het scepticisme aan, dat ten laatste op het ongeloof uitloopt. Het naturalisme, dat hieruit ontsproot, vond nog een bijzonderen steun in Frederik 11, koning van Pruissen, deels wegens de spotternijen, welke bij zich ten aanzien van het Christendom veroorloofde;
deels wegens de persvrijheid, die hij in godsdienstzaken toestond en ten gevolge waarvan tal van
19
onchristelijke schriften verschenen, die geene andere strekking hadden, dan de overblijfsels van 't christelijk geloof van den bodem der protestantsche kerk .weg te vegen. Derwijze stortte zich een stroom van ongeloof over de protestantsche sekten van Puitschland uit, die zelfs de katholieke Kerk niet onaangeroerd liet.
De Munstersche vrede had, zooals we boven zagen, een einde gemaakt aan de godsdienstoorlogen in' Duitschland, maar ook tevens de wereldlijke magt aan de hoede der Kerk onttrokken en in de protestantsche landen aan de vorsten het regt van toezigt over de kerkelijke aangelegenheden toegekend. Maar deze zamensmelting van het geestelijk met het wereldlijk gezag was een terugkeer tot het Heidendom, en voor de vorsten een gewenscht middel om zich der absolute magt meester te maken. Daar nu in de katholieke landen destijds de vorsten eveneens naar het absolutisme streefden, vonden dezen zich opgewekt öm, naar 'het voorbeeld hunner protestantsche naburen, op de onafhankelijkheid der Kerk inbreuk te maken. Ten einde dan de Staats-magt uit te zetten ten koste van de onafhankelijkheid der Kerk , begonnen de meeste katholieke regeringen aan den H'. Stoel en de geestelijkheid die regten en vrijdommen te betwisten, welke zij tot dusverre genoten hadden; te gelijker tijd poogden zij den band, die het epigkopaat met den Paus, het middenpunt der eenheid, verbindt, te verbreken en de universaliteit der katholieke Kerk door een even bekrompen als baatzuchtigen geest van nationaliteit te vervangen. Ongelukkigerwijze werd deze zucht tot afzondering maar al te zeer in de hand gewerkt door de anti-roomsche strekking van een zeker gedeelte des episkopaats. Het Fransche hof opende in dezen zin den strijd tegen den H. Stoel. Lodewijk XIV liet de zoogenaamde vrijheden der galMaansche
— 291 —
/ ^
kerk in 4 artikelen zamenvalten ^(1682), ' die den Pausen Eet regt ontkenden, hetwelk dozen in de middeleeuwen over de katholieke soevereinen hadden uitgeoefend, en daarenbovertèeweerden dat het gezag Tïër Pausen aan dat van een algemeen concilie onderworpen ;s, en verders dat hunne besluiten de Fransche geestelijkheid niefquot;verpïigten, alvorens quot;cTezé êr hare toestemming aan gegeven heeft. Schoon nu Lodewijk XIV later deze artikelen introk, handelde toch voortdurend het Parlement van Parijs, alsof zij tot staatswet waren verheven.
Omtrent eene eeuw later openbaarde zich in Duitschland eene den H. Stoel even vijandige strekking, bij gelegenheid van een werk onder den valschen naam van Vebronius in 't licht gegeven. Deszelfs schrijver Tandde de goddelijke instelling aan van^CT^tmaatschnp des !1. Stoots,—on- •wilde den Pausquot; in 'verhoudi11ij- tot de bisscBoppiSï' ''slécKts aTs den 'eéfsten onder zijns ^eriJkëiV'affigêzien~E^-Jben.7 In dit 'werk' quot;pull o keizer .tozcf, Tïquot; de \:erdigrfe-lijke beginselen, die hij in zijne staten trachtte in të voeren, en waartoe hem vooral behulpzaam moesten zijn de Aluemeene Seminnriën. die hij, na' sluiting der bisschoppelijke^ te Weenen, Pest, C' Pavia en Leuven vestigde. In den zinvanTÏÏïl Duitsch Gallikanisme, teregt met den naam van Josephisme gebrandmerkt, werd er tevens door êTïe^e sche aartsbisschoppen een gnp/jmt ff~~Kms helegrd (TTSö) , èn eene ponctuatie van 24 art. opgesteld, ten einde dö 'bisschoppen van 's Pausen jurisdiktle te ontheffen. Doch de tegenkanting der overige kerkvoogden bragt de voorstanders dezer maatregels tot inkeer, zij onderwierpen zich aan den Pausquot; en bij het naderen der Fransche omwenteling, weldra gevolgd door de oplossing van 't Pujk en de seku-ïarisatie der geestelijke vorstendommen, vergingen al die aanmatigende ontwerpen in rook.
— 292 —
De eerste Fransche omwenteling.
Na de hervorming is de Fransche omwenteling de belangrijkste gebeurtenis der nieuwe geschiedenis. Hare eerste kiemen lagen opgesloten in den boezem van het Protestantisme, niet alleen uit hoofde der daarin uitgesproken en hiervoren herdachte beginselen, maar ook uit hootde der langdurige en verderfelijke burgeroorlogen, die het Kalvinisme in Frankrijk had na zich gesleept. Wel zegepraalde in dezen krijg het koningschap, maar dit laatste verslond ook de vrijheden der natie. Frankrijk ging eene onbeperkte alleenheerschappij te gemoet, welke onder Lodewijk XIV haar volkomen zegepraal vierde. De regering dezes vorsten was uiterlijk schitterend, maar toch drukkend voor de Kerk; want zooals hij de gansche staatsmagt in zijn persoon vereenigd had, in dier voege wilde zijne overheerschende staatkunde ook in de Kerk gebieden. Maar de slagen, die hij ,'t pauselijk gezag toevoegde, moesten op de koninklijke magt met dubbele kracht nederval-len; aan het boven den Paus geplaatste concilie van 't Gallikanisme stelde zich weldra tegenover de nationale vergadering, die den koning afzette; des-zelfs verzet tegen den Paus beantwoordde de revolutie met een doodvonnis tegen Lodewijk XVI. Ook was meermalen de buitenlandsche staatkunde, door Lodewijk XIV gevolgd, weinig geschikt om den geest des Christendoms te bevorderen. Doch een veel ergeren keer nam Frankrijks godsdienstige en zedelijke toestand onder Lodewijk XV. Het was uit het bedorven koninklijk hof, dat de meest ongebondene zedeloosheid tot in den burgerstand afdaalde. Met deze van den troon uitgaande ergenis verbond zich de boven besproken vuilaardige litteratuur, die met
— 293
al wat heilig en eerbiedwaardig is den ergerlijksten spot dreef, het christelijk geloof en het koningschap op gelijke wijze verguizende.
Lodewijk XVI, een uiterst regtschapen en ' welwillend koning, was toch te zwak en te besluiteloos om den losgelaten storm te kunnen bedaren. Toen hij de teugels des bewinds in handen nam vond hij daarenboven eene overgroote staatsschuld, welke nog met ieder jaar toenam. Ten einde hierin te voorzien had hij onderscheidene maatregels te baat genomen, die metterdaad slechts gediend hadden om de verbittering des volks tegen de bestaande staatsregeling op het ergste te prikkelen. De adel en de geestelijkheid stonden wegens hun rijkdom en hunne voorregten het meest aan den haat van het opgeruide volk bloot.
In dezen hagchelijken toestand beriep de koning den 24 Januarij 1789 de Rijksstanden naar Versailles, welke sinds 1614 niet meer waren zaamgeroepen geworden. Den derden- of burgerstand werd, in strijd met de oude inrigting, een dubbel getal vertegenwoordigers toegestaan. Ten aanzien van de verhouding dezer vergadering tot de kroon, van de al of niet plaatsgrijpende splitsing der kamers volgens de drie standen, en van den vorm der stemming was te voren niets beslist geworden. Op den 4 Mei opende de koning zelf de vergadering. Maar hij, noch zijne ministers beroerden ook toen in hunne redevoeringen deze zwaarwigtige vraagstukken. Die van den derdenstand haastten zich er zeiven over te beslissen: zij noodigden de twee andere standen uit zich met hen te vereenigen, en als dit afgewezen werd, legden zij de verklaring af, dat in hun boezem alle volmagt berustte en zij derhalve deJSationde vergadering uitmaakten. De koning werd verklaard slechts openbaar ambtenaar te wezen, belast met de voltrekking van den soevereinen wil des volks.
— 294 —
r
Hiermede was de revolutie voltrokken. De graaf Mirabeau, dien de adel wegens zijn wangedrag had uitgesloten, was bet hoofd dezer demokraten en de ziel van den derden-stand. Deze stand legde vervolgens den eed af, zoo lang te zamen te blijven tot dat bij Frankrijk eene constitutie zou gegeven hebben; hij zette in weerwil des konings zijne vergaderingenvoort. Een aanzienlijk getal der geestelijke afgevaardigden sloot zich hierop bij deu derden-stand aan, zoowel als eenige leden van den adelstand. Onder deze laatsten bevond zich ook de hertog van Orleans. Deze wending der zaken bewoog den koning om de rest des adels en der geestelijkheid lot toetreding tot den derden-stand over te halen.
In Sier voege was dan de grond gelegd tot die politieke omwentelingen, welke gansch Frankrijk in vuur zetten en met den koningsmoord en devolsla-
inrigting werd
koningsmoord gen instorting van hel oude staatsgebouw eindigden.
Deze gebeurtenissen le verhalen behoort echter tol de ongewijde geschiedenis.
Doch Frankrijks kerkelijke lijks in dezen rampzaligen tijd ondermijnd. De nieuw ontlokene magtvoerders, mannen, niet alleen van alle geloof begeven, maar daarenboven met haat
O cquot;
vervuld tegen de Kerk, hadden bet op hare dienaren en goederen gemunt. Vooreerst werd het aloude
goederen gemunt.
feodaalregt in Frankrijk te niet gedaan. De geestelijkheid verloor de tienden en grootendeels dien ten gevolge alle middel van bestaan. Edoch de demo-kralen of revolutiemannen vergenoegden zich niet met dezen maatregel. Den 31 October 1789 werd in de Nationale Vergadering'éën dekreet aangenomen,^ dat alle'geekftlijke^oeiterftirir.ftp liftshKiKMripiièlde vanjtte ijatlë, schoon onder verpligling van yoor de kosten der eeredieiist en voor het onderhoud.hater dienaren te , zorgen. Aan dit bedrijf reeg zich in 1790 de opheffing aller geestelijken orden aan.
— 295 —
Nu was de Kerk in Frankrijk wel arm geworden, maar zij bestond toch nog. Dat was haren vijanden een onverdragelijke doorn. Het duurde niet lang of er werd in de Nationale Vergadering de zoogenaamde civiele „constitutie der geestelijkheid voorgedragen en den, 17 Julij 1790 aangenomen, welke de hiërarchie en met haar de Kerk zelve in Frankrijk den bodem moest inslaan. Hierdoor werden #de,_i36 bisdommen Frankrijks tot 83 (in even zooveefdepartementen was het land ingedeeld), en de 18 aartsbisdommen tot 10 beperkt; de domkapittels, de overige kanonikaten en abdijen opgeheven._JIet yerband. tusschen de-kerk in Frankrijk en haar middenpunt, den Paus, werd verbroken door de bepaling, dat de kanonieke bevestiging der bisschoppen van wage den Paus zou ophouden; de keuze der bisschoppen en pastoors zou in het vervolg door kiesvergaderingen geschieden, in welke zich cok Kalvinistea en Israëliten bevonden. De bisschoppen en priesters, eenige weinigen uitgezonderd, verwierpen deze constitutie en weigerden er den eed op te doen. Dit had ten gevolge dat zij afgezet en uit den lande verwezen werden. Duizenden zworven nu rond in ballingschap. Hunne standplaatsen werden, voor zooveel doenlijk, met dusgenoemde constitutioneele priesters, het uitvaagsel der geestelijkheid, bezet. Ongeveer twintig pastoors, die in de Nationale Vergadering waren afgevallen, erlangden bisschoppelijke zetels: Talleyrand, de pligtvergeten bisschop van Autun (die echter later tot inkeer kwam), wijdde de eerste constitutioneele bisschoppen en dezen weer anderen. De Paus Pius VI verwierp herhaaldelijk de civiele constitutie, verklaarde de verkiezingen der nieuwe bisschoppen voor ongeldig en schorste de gewij-den in hun ambt; te gelijker tijd boezemde hij den vervolgden geestelijken moed in. Dat kostte hem zijne bezittingen in Frankrijk, Avignon en Venaissin.
C'~ ^
Cfyyt
— 296 —
Van nu af trad de goddeloosheid steeds naakter en afschuwelijker te voorschijn. De onbeëedigde priesters , die men in handen kreeg,, ten getafie van 400 en meer, werden in de gevangenis geworpen en wreedaardig vermoord. Eene republikeinsche tijdrekening werd ingevoerd, waarin alle Christelijke feestdagen waren uitgeschrapt. De schaamtelooze godsdienst der Rede «la déesse Raisonquot; verving de kerkelijke plegtighedenT~TtF'llTevc-'Wouwe kerk van Parijs werd hierdoor het eerst ontheiligd. Als de revolutie die uiterste grenslijn bereikt had, waarop zij niet bloot het Christendom vernietigde, maar ook de Godheid openlijk loochende, greep eene terugwerking plaats. De diktator Robespierre, de bloeddorstige hoofdman van het schrikb'ewincf^ TIet den 8 Julij 1794 door de Conventie besluiten dat er een Hoogste Wezen bestaat, en dat 's menschen ziel onsterfelijk is; hij stelde tevens ter aanbidding van het Hoogste Wezen een belagchelijk nationaal-feest in. Doch juist deze terugwerking tegen het schrikbewind kostte hem zeiven oppermagt en leven.
Pius VII en Napoleon.
Destijds bemagtigde Napoleon, die zijn naam als veldheer in Italië en Egypte door groote overwinningen had verheerlijkt, het oppergezag in Frankrijk. Napoleon had verstand genoeg om te begrijpen dat een staat zonder godsdienst niet bestaan kan, en dat de zege, over de revoiutionnaire regeringloosheid te behalen, slechts door het herstel der godsdienst in Frankrijk volkomen kon wezen; daarenboven droeg hij nog in zijn hart de zaden der Italiaansche godsdienstigheid, die eene christelijke opvoeding er in gestrooid en de revolutiekoorts niet vermogt had
— 297 —
gansch te verslikken. Hieruit vestigde zich bij hem de vaste wil de Kerk in Frankrijk te herstellen. Met dit doel liet hij onderhandelingen aanknoopen met Pius VII (opvolger van den heldhaftigen Pius VI, in 1799 te Valence als, gevangene overleden), welke het sluiten van een konkordaat (1801) en de herstelling der katholieke Kerk in Frankrijk ten gevolge hadden. Ongelukkigerwijze nam hij een gedeelte der weldaad terug, waarmeê hij Frankrijk begiftigde. De Voltairiaansche geest, die nog veel-zins in zijne omgeving voortleefde, vloeide met zijn eigen verlangen zamen om de Kerk steeds in zijn bedwang te houden; uit deze tweevoudige bron sproten de organieke artikels voort, wplke te gelijker tijd met quot;het kohlordaat, -..dflch zonder 's Pausen^ voorkennis, werden afgekondigd,. Deze laatste kenden der wereldlijke regering eene magt over de Kerk toe, die haar niet toekwam en vielen de geestelijkheid met velerlei beperkingen lastig.
Ten jare 1804 gaf de Paus gehoor aan Napoleons verzoek om naar Parijs te komen en hem tot keizer te kroonen, in de hoop dat hij door deze inschikkelijkheid der Kerke menig voordeel bezorgen kon. Hij verrigtte deze plegtige handeling den 2 Dec. deszelfden jaars, maar verliet na 4 maanden toevens Frankrijks hoofdstad, zonder iets belangrijks voor de Kerk tot stand gebragt te hebben. Zelfs verkoelden sinds dezen oogenblik de vriendschapsbetrekkingen tusschen den Paus en den Keizer. Deze laatste, door de fortuin verblind en door zijne klimmende heerschzucht misleid, waagde het de hand te slaan aan 's Pausen onafhankelijkheid: Rome moest aan Parijs dienstbaar gemaakt, 's keizers gezag over dat des Pausen verheven worden. Dienvolgens werd in 1809 een dekreet uitgevaardigd, datquot; den Kerkdijken Staat bij het Fransche rijk inlijfde; en toen de Paus hierna den kerkdijken
— 298 —
ban legde op diegenen, welke in zijne Staten geweld pleegden, werd hij den 6 Julij gevankelijk naar Grenoble weggevoerd. Later werd hij naar Savona gebragt.
Toen ter tijd had de keizer het toppunt zijner magt bereikt, want ongeveer het gansche vasteland boog voor hem de knie; des te vinniger moest het hem grieven, dat een enkel weerloos priester den moed had zich tegen zijnen despotieken wil te verzetten. De Paus weigerde aan de bisschoppen, die door Napoleon benoemd waren, de kanonieke bevestiging te geven. Daar bij hem niets te winnen was met verleidende voorspiegelingen, beproefde de keizer een anderen weg. Hij beriep een nationaal-con-cilie naar Parijs (1811), waarop 97 bisschoppen uit Frankrijk, Italië en Duitschland verschenen, ten einde in de bezetting der bisdommen buiten den Paus om te voorzien. Doch ook deze maatregel mislukte. De bisschoppen bleven den Paus gehoorzaam en oordeelden zich geenszins bevoegd om 's keizers bedoelingen te schragen. Hierop ontbond de vertoornde keizer de vergadering en beproefde het nogmaals, of hij den gevangenen en benaauwden Paus niet tot grootere inschikkelijkheid te bewegen vermogt. Deze laatste , werd thans van Savona naar Fontaine-bleau vervoerd.
Doch juist op dit tijdpunt veranderde zich het tooneel der politieke wereld. In Ruslands sneeuwvelden waren de wapens ontvallen aan de bevrozen handen van Napoleons soldaten, en in een luttel tijds moest de dwingeland bukken voor het zegevierende staal der verbondene mogendheden. Dezen hielden haren plegtigen intogt in Parijs den 31 Maart 1814 en maakten door de afzetting des keizers en de herstelling der Bourbons op Frankrijks troon een einde aan het reusachtige keizerrijk. Dien ten gevolge werd het insgelijks den hard beproefden
— 299 —
Paus vergund den 24 Mei 1814 te midden der uitbundigste vreugde in Rome weêr zijne intrede te houden; in het daaraanvolgende jaar herstelde hem het Weener-Congres in de bezitting van den ganschen Kerkdijken Staat. Rome werd wederom het levend middenpunt der katholieke wereld; maar terwijl Pius, uit zijne ballingschap van Fontainebleau teruggekeerd , weêr zegevierend den Stoel van den H. Petrus beklom, was dat zelfde Fontainebleau, nog heel onlangs getuige van 's Pausen harde beproevingen, getuige van een ander nog treffender schouwspel. Napoleon deed daar ter plaatste afstand van zijn troon, om vervolgens zelf als balling naar het eiland St-Helena te worden weggevoerd. Hij stierf aldaar een christelijken dood, ten jare 1821. De kerkelijke aangelegenheden van Frankrijk werden inmiddels door een konkordaat, dat Lodewijk XVIII met Pius VII sloot, geregeld (1817).
Laat ons thans een terugblik werpen op Duitsch-land. De oorlog, door Duitschland tegen Frankrijk gevoerd, was ongelukkig uitgevallen. Ingevolge van den vrede, in 1801 te Luneville gesloten, en het hoofdbesluit der Rijksdeputatie van 1803, werden alle geestelijke goederen verwereldlijkt, en deels aan Frankrijk afgestaan, deels tot schadeloosstelling dier vorsten, welke bij het afstaan van den linker Rijnoever bezittingen verloren hadden, aangehouden. De aartsbisschoppelijke keurvorstendommen Mainz, Keulen en Trier hielden op te bestaan. Regensburg werd tot aartsbisdom en metropolitaan-kerk van gansch Duitschland verheven. De katholieke Kerkquot; in Duitschland bevond zich intusschen in een bedroevenden toestand. Ook ondervond zij geene meer welwillende behandeling van wege het Weener-Congres, ofschoon de Paus zich bij hetzelve over hare verdrukking beklaagd had bij monde van den kardinaal Consalvi, en op herstel barer
gt;
— 300 —
goederen en regten had aangedrongen. Het Congres zweeg ten aanzien dezer voorstellen en liet de Kerk aan de edelmoedigheid der Duitsche vorsten over. Dezen sloten met Pius VII konkordaten. Het konkordaat met Beijeren kwam in 1817 tot stand ; desgelijks werden konkordaten met Hanover, Wur-temberg , Baden , Keur-Hessen , Nassau , Weimar , enz. gesloten. In Pruissen werden de aangelegenheden der katholieke Kerk ten jare 1821 door middel van de circumscriptie-bulle: De salute animarum geordend. Keulen bleef metropolitaankerk met de suffragaankerken Trier , Munster en Paderborn ; bij het aartsbisdom Posen en Gnesen werd Culm toegevoegd ; het prinsbisdom Breslau en het bisdom Ermeland bleven onmiddelbaar den H. Stoel onderworpen ; de bezetting der bisschoppelijke zetels moest door verkiezingen der domkapittels geschieden.
Het jaar 1823 zag den roemvollen kerkvorst Pius VH, op tachtigjarigen leeftijd, ten grave dalen. Gedurende meer dan 23 jaren had hij het roer dei-Kerk ondanks het woeden der allerhevigste stormen met vaste hand bestuurd , maar ook had de kloeke bebjder den bitteren en wrangen droesem , dien het ongeluk in zijn beker draagt, tot op den bodem geledigd. Hij werd opgevolgd door Leo XII , die met kracht en ijver aan het heil der Kerk en in het bijzonder aan de bestiering der Kerkelijke Staten werkzaam was. Hij zette de door Pius VII geopende onderhandelingen met de buitenlandsche mogendheden voort ter regeling van het katholieke kerkbewind, en knoopte er nieuwe aan. Zoo sloot hij onder anderen een.konkordaat met Willem I, koning der Nederlanden (1827), hetwelk echter wegens Protestantsche voor-oordeelen en politieke gebeurtenissen slechts ten deele ten uitvoer werd gebragt. Hij werd in 1829 opgevolgd door Paus Pius VIII , die slechts 1 jaar en 8 maanden regeerde.
— 301 —
§ 23.
De nieuwste kerkelijke gebeurtenissen.
I. FRANKRIJK.
Toen ten gevolge der tweede (Julij-) omwenteling de Bourbons uit Frankrijk waren verjaagd geworden (1830), werd Lodewijk-Philips , zoon des beruchten hertogs van Orleans, op den troon verheven , dien hij gedurende 18 jaren bekleed heeft. Hadden de Bourbons , uit vrees voor hunne vijanden , het niet gewaagd openlijk de belangen der Kerk voor te staan, zoo was hot wel te voorzien , dat Lodewijk-Philips dit nog minder doen zou , daar hij den vijanden zeiven der Kerk zijn troon verschuldigd was. De geestelijkheid hield zich daarom verre van hem; ook baarden zijne eerste bisschopsbenoemingen groot misnoegen. Doch later kwam , op 's Pausen wenken, eene naauwere betrekking tusschen de geestelijkheid en het nieuwe koninklijke stamhuis tot stand, die der Kerk in Frankrijk tot groot voordeel strekte.
Lodewijk-Philips erkende en behandelde gedurende zijne regering de Kerk en haar opperhoofd als eene groote staatkundige magt. Hij trachtte met beiden in vrede te leven , doordien hij voorbeeldige bisschoppen benoemde en den voortgang der katholieke godsdienst althans niet stuitte. Onder hem werd door de waardige Fransche geestelijkheid het heerschend ongeloof met goed gevolg bevochten , zoodat de kerkelijke zin weêr van lieverlede in het volk begon te herleven. Heerlijk bloeiden weer op vele plaatsen talrijke , ten behoeve van 't lijdend menschdom en tot opvoeding en vorming der jeugd , opgerigte kerkelijke instellingen (met name de in 1833 ontworpene Conferentiën van den H. Vincen-
— 302 —
tins a Paulo) ; het bereids in 1822 te Lyon gestichte Genootschap tot voortplanting van het geloof mogt zich in eene gansch aanzienlijke uitbreiding verheugen. Met dat alles bleef het regeringsbeleid van 'den burger-koning een zoodanig^ dat hij er niet in slagen mogt de liefde van het Fransche volk te winnen en zijne heerschappij te handhaven.
Door de Julij-omwenteling was Lodewijk-Philips op den troon verheven , door eene derde Fransche omwenteling, die den 24 Februarij 1848 uitbrak, werd hij er weer afgestort. DezeFebruarij-omwenteling maakte niet alleen aan de regering van Lodewijk-Philips , maar zelfs aan het koningschap een einde : de koningstroon werd onder woest gejuich vóór de Julij-zuil verbrand , en de leuze van: «vrijheid, gelijkheid en broederschapquot; klonk op nieuw in den mond van het Fransche volk. Parijs en geheel Frankrijk stond een tijd lang aan al de gruwelen eener roode republiek bloot. Nadat de rust eenigzins hersteld was , slaagde de Nationale Vergadering er in eene Republikeinsche staatsregeling tot stand te brengen. Tot president dezer Fransche Republiek werd Louis Napoleon, zoon des voor-maligen konings van Holland , met eene ongemeen groote meerderheid van stemmen voor 4 jaren gekozen. Het duurde evenwel niet lang of ook deze verjongde republiek daalde ten grave. Reeds den 2 December van 't jaar 1852 liet de voormalige President zich onder den naam van Napoleon Hl tot keizer der Franschen huldigen. In den beginne scheen de nieuwe keizer met de beste inzigten jegens de Kerk bezield te zijn, en dat zijne soldaten gedurende zijn twintigjarig bewind de wacht gehouden hebben bij het Vatikaan zal hem altijd ten goede moeten aangerekend worden. Maar het bleek, helaas, maar al te ras dat hij, hetzij uit vrees, hetzij uit verkeerdheid, een der Kerk onheilbrengenden weg bewandelen
— 303 —
wilde. Na de overwinning op de Russen behaald in de Krim, liet hij tóe dat op het daaraanvolgend Congres te Parijs het regeringsbeleid des Pausen en der overige Italiaanamp;che vorsten door den vertegenwoordiger van den koning van Sardinië openlijk gesmaad werd. In 1859 vereenigde zelfs de keizer zijne wapens met die van genoemden koning om den keizer van Oostenrijk Lombardije te ontweldigen en het koningrijk Italië tot stand te helpen. Meer nog dan door deze feitelijke medewerking heeft Napoleon de Kerk en de heele christelijke maatschappij geschaad, niet slechts door het valsche nationaliteitsbeginsel en dat van non-interventie, zoowel als de zoogenaamde «onsterfelijkequot; principen van 89 steeds en overal voor te staan en te bevorderen; maar evenzeer door zijne dubbelzinnige en huichelachtige staatkunde, met sluwe berekening het goed en het kwaad beurtelings in bescherming nemende; zich den vriend betoonende van den 11. Stoel, maar ook tegelijkertijd van diens snoodste en meest verklaarde vijanden. Maar ook weet de geschiedenis kwalijk een tweede voorbeeld aan te wijzen van een slag zoo plotseling en zoo verplettend als die neêrviel op Frankrijks revolutionnairen keizer. Nadat hij met ongehoorde ligtzinnigheid den oorlog verklaard had aan den koning van Pruissen, zag hij aldra het zegevierend Duitsche leger Frankrijk binnen rukken, nagenoeg op het eigen oogenblik dat de laatste Fransche soldaat, Rome verlatende, den H. Stoel prijs gaf aan de verfoeijelijkste kuiperijen der Piemonteezen. Er verliep nog geen maand of Napoleon, diep vernederd, moest zijn degen te Sedan overgeven in handen van den koning van Pruissen. Dit gebeurde den 1 September 1870. Terwijl hij gevankelijk werd weggevoerd naar Pruissen en later, op vrije voeten gesteld, zijn wijk nam naar Engeland, werd te Parijs zijn troon omvergeworpen en de Republiek
— 304 —
uitgeroepen. Maar niet alleen had de keizer, ook had Frankrijk, als natie, eene groote schuld op zich geladen. Het had God uit zijne wetgeving, God uit zijne zeden. God uit zijn gansch openbaar bestaan gesloten. En Parijs, dat het brandpunt geweest was van dit goddeloos bedrijf, werd alras het tooneel van den ergerlijksten burgeroorlog, die het Fransche bloed met strooraen deed vloeijen en een aantal zijner heerlijkste monumenten in de asch legde. Hopen we dat God, die de volken kastijdt om ze te genezen, wegens het vele goede dat nevens het vele kwaad nog altijd in Frankrijk leeft en werkt, het eerlang de rol moge teruggeven van als de eerste katholieke natie weer in de voorhoede op te treden van de verdedigers der Kerk en de voorvechters eener echt christelijke beschaving.
II. SPANJE.
Spanej's zedelijk verval dagteekent inzonderheid van de Fransche overheersching , gedurende welke het land met een vloed van verderfelijke schriften overgoten werd. Nog lager zonk het weg tijdens den verschrikkelijken burgeroorlog, door den strijd wegnes de troonopvolging in 1833 verwekt. Bijkans alle kloosters der monnik- en ridderorden werden opgeheven ; de geestelijken, die zich den aanmatigingen der wereldlijke overweldigers verzetteden , mishandeld en uit den lande verdreven. In 1837 schaften de Gortes de tienden af en verklaarden de kerkelijke goederen tot staatseigendom. Deze bedroevende voorvallen bragten den H. Vader op het denkbeeld de geloovigen door een rordgaanden brief tot gezamenlijk gebed voor de Kerk van Spanje op te roepen, hiermede een volkomen aflaat in den vorm van Jubilé verbindende. De Almagtige scheen zich te ontfermen over het Spaansche volk.
— 305 —
dat ondanks den verderfelijken invloed van Engeland en van ongeloovige geheime genootschappen aan het voorvaderlijk geloof is getrouw gebleven. Sinds 1844 verbeterde zich de toestand der Kerk in Spanje: er werden onderhandelingen met den H. Stoel aangeknoopt; de verjaagde bisschoppen mogten terugkeeren; zelfs werd in 1851 tusschen den Apostolischen Stoel en de Koningin Isabella een konkordaat gesloten, hetwelk de Kerk in hare regten herstelde. Ongelukkigerwijze waren deze gunstigere vooruitzigten van korten duur; want op nieuw wierd het betreurenswaardig Spanje aan de schromelijkste geweldenarijen prijs gegeven. Een militaire opstand, die den 27 Junij 1854 te Madrid uitbrak , werd het teeken van nieuwe onlusten: eene democratische partij maakte zich weldra van het bestuur meester, de constituerende Cortes werden zamengeroepen, enz. Den 28 April 1855 werd door deze Cortes eene wet op de bezittingen der doode-hand aangenomen, waaraan de ongelukkige koningin Isabella met onge-loofelijk geweld gedwongen werd hare goedkeuring te hechten. Alhoewel een schrijven der koningin tegen de verspeiding van anti-katholieke leeringen eenige hoop op eene betere toekomst opende, en het verkoopen dei-kerkelijke goederen mede geschorst werd, herkreeg het zwaar beproefde Spanje zijn eereplaats onder de katholieke volken niet terug. Onder de edelmoedige jongelingen, die zich in de laatste jaren van heinde en
verre vrijwillig rondom den H. Stoel geschaard hebben om Christus' Stedehouder met hun bloed te verdedigen, telt het katholieke Spanje als 't ware geen vertegenwoordigers. Integendeel heeft het liberalisme er in den laatsten tijd de koningin verdreven, en iets later in hare plaats een zoon van Victor Emmanuel binnengehaald en op den troon verheven. Wat Spanje van dezen ingeschoven koning te verwachten heeft, zal de toekomst leeren. 20
— 306 —
III. DE NEDERLANDEN.
In België bloeide de katholieke Kerk aanhoudend voort. De stichting der katholieke Universiteit te Leuven (1834), welke bereids heerlijke vruchten gedragen heeft; de talrijke geestelijke orden en in-rigtingen , die alle klassen der maatschappij in haren heilzamen werkkring omvatten ; de buitengewoon groote geldelijke opbrengsten , die uit dit land aan de overzeesche missiën enter ondersteuning van onzen Heiligen Vader worden toegezonden, leggen getuigenis af van den ijver, die er de goede Katholieken bezielt. Doch van den anderen kant is er de geest des kwaads ongemeen werkzaam. De liberalistische partij laat er geen middel onbeproefd om haar haat tegen de katholieke Kerk te bekoelen ;• vooral tracht zijquot; door middel van het onderwijs het ongeloof onder het betere deel der bevolking te verspreiden en haar venijn langs den weg der vrijmetselarij tot in het heiligdom der familie uil te gieten. En dat moet vooruitgang heeten!
In Nederland moglen zich de Katholieken in de laatste jaren over de voltrekking eener heugelijke gebeurtenis verblijden. Daar zij aanhoudend vooruitgegaan waren , minder door toeneming van getal, schoon zij toch '1,200,000 zielen uitmaken, dan van invloed , was het mogelijk geworden dat de thans regerende Paus, Pius IX , eindelijk hunne regtmatige wenschen konde verwezenlijken. Zoo werd bij Apostolische brieven van den 4 Maart •1853 de kerkelijke hiërarchie in gansch Nederland hersteld en dien ten gevolge een aartsbisschoppelijke zetel te Utrecht met 4 suffragaankerken te Haarlem , 's Hertogenbosch, Breda en Roermond gevestigd. Het was te voorzien dat de volksbewegingen , die bij deze gelegenheid onder een gedeelte 'der protestantsche bevolking van Neder-
— 307 —
land plaats grepen , als zijnde het uitwerksel van eene kunstmatige opruijing , uit haren aard eerlang tot bedaren zouden komen.
Doch niet meer van protestantsche zijde, maar veeleer van het ongeloovig liberalendom heeft thans de katholieke godsdienst het meest te duchten. Krachtens zijne beginselen wars van alle bovennatuurlijke openbaring , tracht het liberalisme ook hier te lande het geloof in het hart onzer nog godsdienstige bevolking te ondermijnen , door het voorstaan en bevorderen van een godsdienstloos, zoo niet ongodsdienstig onderwijs. Maar het Katholicisme leeft en bloeit in strijd en lijden; en wat eenige, eervolle plaats het kleine katholieke Nederland in dien alledaagschen strijd heeft ingenomen, blijkt overheerlijk uit die onbekrompen en edelmoedige vrijgevigheid, waarmede het in de laatste jaren zijn goed en bloed heeft veil gegeven voor de verdediging van den hard beproefden Pius IX.
IV. GltOOT-HRITTANJE.
In Engeland ontwaakt alom eene hooge geestdrift voor het katholiek geloof. Nergens zijn de bekeeringen tot de katholieke Kerk door alle standen heen zoo talrijk als in dit land, en wel voornamelijk onder de hoogere standen , zoowel die dei-geestelijken als der leeken. Geraakten ten allen tijde de geleerdste mannen door grondige studie eindelijk met Gods genade tot de overtuiging van de waarheid der katholieke leer, zoo heeft' zich deze waarneming inzonderheid in de Engelsche Hoogkerk op hartverruimende wijze bevestigd, daar binnen weinige jaren omstreeks loO door geleerdheid schitterende leden der lands-univer-siteiten en collegiën in den schoot der katholieke Kerk zijn teruggekeerd. De katholieke Kerk in
— 308 —
Engeland telt bereids meer dan 700 kerken en kapel- kath leir met ruim 4000 priesters , welk getal echter land slechts ten halve voldoende is, om in de geestelijke gem behoeften der toenemende geloovigen te voorzien, als Immers de Katholieken , die in 1800 in Engeland en ■ krin Schotland 60,000 in getal waren , hadden in 1845 bereids de 3,380,000° bereikt. Den 24 Sept. 1850 behaagde het den thans nog roemvol regerenden Vader der Christenheid de bisschoppelijke hiërarchie te herstellen in de katholieke Kerk van Engeland , die tot dusverre sedert de hervorming door Apostolische Vicarissen bestuurd werd. Tot aartsbisschop van Westminster werd benoemd de , om zijne geleerdheid , wereldbekende Wiseman, die tevens met het purper bekleed werd ; twaalf bisschoppen zijn hem onderhoorig. Deze kerkregeling lokte een van grooten storm uit van wege de protestantsche ving des lands ; de Paus en de nieuw benoemde keil;
regering
kardinaal werden op de gemeenste wijze door hel graauw bespot en verguisd , terwijl het den bisschoppen door de befaamde title-bill verboden werd de hun bijgelegde titels te voeren en bisschoppelijke ambtsbedieningen te verrigten. Dit belette evenwel niet dat 'de in stand gebragte ;eling zich bestendigde , en hei laat zich met
ree'
grond verwachten en hopen dat, onder de zegenrijke werking van het herstelde episcopaat , het Engelsche volk gezamenlijk zal terugkeeren tot diequot; katholieke Kerk, die het vroeger zoo trouw was toegedaan , tot welker verheerlijking en uitbreiding het oudtijds zoo vele ijvervolle geloofsboden naar afgelegen landen, zoo vele moedige belijders en martelaars ten hemel heeft afgezonden.
Ierland. Nog aanhoudend zuchten de bewoners van dit eiland onder den zwaren druk , dien de Engelsche natie op hen rusten laat. In de laatste tijden heeft zich een Ier Daniel O'Connell, bij de
znnf
dat
Jont
opn
ven
de (
nigf;
vere
kelij
hooi
met
de
de :
non
mee
lot
de
lijks
stan
ope
ling
ven
li
bek
II (
ten
— 309 —
pel- katholieke Kerk in 't algemeen en bij zijne verdrukte hter landgenooten in 't bijzonder zeer verdienstelijk lijke gemaakt, door beider regten met evenveel beleid ien. als nadruk te verdedigen? Hij opende zijnenquot; werk-i en - kring in 1809 en zettede dien overdroten tot aan 845 zijnen dood (1847) voort. Het valt te bejammeren 850 dat na dien tijd eenige hoofden van het zoogenaamde ader Jong-Ierland het volk tot opstand tegen Engeland ■ te opruiden. Hunne poging evenwel mislukte; zij zel-nd , ven werden tot zware straf veroordeeld, maar ook pos- de onschuldigen moesten voor de schuld van wei-ïhop nigen boeten, daar 's lands verdrukking er door djne verergerde. Hierbij voegde zich nog een verschrik-rens kelijke hongersnood: de ellende bereikte er een zoo )pen hoogen trap, dat de ongelukkige Ieren schoenwijze een van honger stierven. In weerwil van deze beproe-sche vingen blijven de leien der katholieke Kerk onwan-mde kelbare trouw toedragen; daar evenwel velen hunner loor niet meer in staat zijn hun nooddruftig leven rondom den de vaderlijke haardstede langer te rekken, zoo heeft )den de landverhuizing in de laatste jaren dermate toege-bis- nomen, dat binnen het tijdsverloop van 10 jaren Dit meer dan anderhalf millioen in Amerika een zachter agte lot zijn gaan zoeken. Eene onderneming, waarvan met de Katholieken van Groot-Britannië zich de heergen- lijkste vruchten beloven, is den 14 Nov. 1854 tot het stand kunnen gebragt worden. Dien dag namelijk tot opende Dr. Newman, een der voortreffelijkste bekeer-ouw lingen, met eene plegtige rede de katholieke uni-uit- j versiteit te Dublin gesticht.
•ofs-
dige V. Rusland.
den.
ners In Rusland bevindt zich de katholieke kerk in een
: de beklagenswaardigen toestand. De keizerin Catharina
itste II (1762—1796). die geen middel onbeproefd liet
j de ten einde de katholieke Kerk in haar rijk te onder-
— 310 —
drukken, heeft haar door geweld en list ongeveer 8 millioenen geloovigen onttrokken. De twee volgende keizers, Paul 1 en Alexander I (1796—1823), verontrustten de Kerk niet. Doch keizer Nikolaas l hervatte de vervolging tegen haar. De eene drukkende ukase volgde op de andere. Inzonderheid trachtte hij de geestelijken door beloften, list of geweld tot de Staatskerk over te halen. Deze gedraging heeft Gregorius XVI in eene allokutie van den §2 Mij 1842 der wereld openbaar gemaakt en later ten jare 1845 den keizer zeiven, bij gelegenheid van diens verblijf in de eeuwige stad, met waardi-gen ernst voorgehouden. Sedert werden tusschen Rome en Rusland onderhandelingen geopend ten voordeele der Katholieken van dit land. Of echter de 5,765,000 Katholieken, waarvan er 3,930,000 in Polen en 1,815,000 in West-Rusland woonachtig zijn, van het schismatieke Rusland iets goeds verwachten kunnen, zal de toekomst leeren. De thans regerende keizer Alexander II bleek in den beginne geneigd te zijn om zijne katholieke onderdanen beter regt te laten wedervaren. Hij althans liet in 1857 het reeds tien jaren vroeger gesloten, doch tot dusverre nog onbekende konkordaat in Polen afkondigen; ook werden er in laatstgenoemd rijk van de § bisschopszetels, die een geruimen tijd hadden ledig gestaan, vier bezet. Doch maar al te spoedig hebben de volgende gebeurtenisssen getoond dat het schismatieke Rusland wel van soeverein maar niet van natuur verandert. Op nieuw staat de katholieke Kerk aan allerlei hatelijke en wreedaardige kwellingen ten prooi; op nieuw is de weg naar Siberië geopend voor de aan Rome trouw blijvende bevolking; op nieuw worden alle middelen beproefd om, tegen alle regt in, de nog overeind gebleven katholieke bisdommen af te breken en ze met geweld en list in de scheuring meê te slepen. Hopen we
— 311 —
dal onze goddelijke Verlosser de tranen en gebeden weldra moge verhooren van zijn plaatsvervanger hier op aarde, van den grooten Pius, die alleen, onder al de Europeesche monarken, zijne apostolische stem tegen die gewelddaden heeft durven verheffen.
VI. DUITSCHLANl).
In Pruissen heeft de aangelegenheid der gemengde huwelijken eene botsing tusschen den Staat en^de Kerk veroorzaakt. Als namelijk de aartsbisschop van Keulen, Clemens-August voa Droste, den weg volgde hem door het opperhoofd der Kerk afgebakend, zonder zich aan de onregtmatige eischen der regering-te sloren, werd hij den 20 November 1837 naar de vesting Minden gevankelijk afgevoerd. Hetzelfde lot trof om dezelfde reden den aartsbisschop van Gnesen en Posen, Martinus von Dunin. De Paus Gregorius verhief zich in twee allokuties tegen deze gedraging der wereldlijke magt met eene vrijmoedigheid, die de wereld deed verbaasd staan. Hierdoor werd het geloof in de katholieke harten op nieuw opgewekt, terwijl zich tevens de goedgezinde geloovigen inniger aan hunne herders aansloten. Eindelijk stelde 's konings opvolger Wilhelm IV bij zijne troonsbeklimming de edele gevangenen in vrijheid; den aartsbisschop Dunin werd de terugkeer in zijne diocese toegestaan; aangaande de Keulsche aangelegenheden werden nieuwe onderhandelingen met den H. Stoel geopend. Ten jare 1842 benoemde Gregorius XVI den bisschop van Spier, Joannes von Geissel, tol Coadjutor van den aartsbisschop van Keulen, met het regt van opvolging. De grijze Clemens-August, die wegens zijne onwankelbare standvastigheid en geloovige zielskracht door de gansche Christenheid hoog geprezen werd, ontsliep 'in den Heere te Mun-
— 312 —
ster i84o. Het staat vast dat zijn geloofsmoed en zijne godsvrucht veel tot de heugelijke ontwaking van een even levendigen, als edelen godsdienstzin in Duitschland bijgedragen hebben.
Van dit herlevend geloof gaven de Katholieken Duitschlands een Waarsprekend bewijs hij gelegenheid der openbare vereering van den H. Rok onzes Heeren, door den Bisschop ^rnoldi van Trier in den herfst van 1844 plegtig ten toon gesteld.
Scherp stak bij de vroomheid der duizenden van pelgrims af de plotselijke verschijning van een gesuspendeerden priester uit Silezië. Joannes Ronge was het, die in een open zendbrief den edelen kerkvorst van Trier op de honendste wijze ter verantwoording uitdaagde. Hij maakte veel opspraak, want vele vijanden der Kerk overhoopten hem met loftuitingen. Door de omstandigheden begunstigd, kwam het hem in den zin als hervormer op te treden, en eene sekte, die der zoogenaamde Duitsch-katholieken, te stichtten. Aanvankelijk vond hij vele aanhangers, bijzonder ook onder de Protestanten; aldra vormden zich in Berlijn, Breslau, Frankfort, enz. Duitsch-katholieke gemeenten. Maar eerlang helde de nieuwe sekte tot een vrij open rationalisme over. In Beijeren en Oostenrijk was ze niet geduld geworden; later namen ook die regeringen, welke ze vroeger begunstigd hadden, strenge maatregels tegen verdere uitbreiding van haar immer klaarder uitkomend communistisch drijven.
De Fransche Februarij-omwenteling weerklonk als een vreeselijk noodgeluid door gansch Duitschland en riep er eene geweldige beweging te voorschijn, gedurende welke de treffendste gebeurtenissen als hemelhooge baren elkander verdrongen. De revolutie plantte haar bloedigen standaard in de straten veler Duitsche steden , vooral te Berlijn en te Weenen. De politieke eischen, welker verwezenlij-
— 313 —
king slechts door harden strijd en langzamerhand bereikbaar scheen , werden plotseling en in hooge mate toegestaan. Persvrijheid , vereenigingsregt , openbare toediening der regtspleging , de jury: alles werd ingewilligd. Welke schriktooneelen de revolutie na zich sleept , en tot welke gruwelen de losgelaten hartstogten den mensch verleiden , daarvan hebben de gebeurtenissen dezes jaars een ontzettend bewijs geleverd. Maar het goddeloos ongeloof en het onteerend zingenot, die op den bodem dezer revolutionnaire bewegingen woelden , schenen het niet alleen op den ondergang der troonen , maar ook op dien der Kerk gemunt te hebben. Daarom kunnen wij er den Algoede niet
fenoeg erkentelijkheid voor betuigen , dat Hij ook eze verderfelijke stormen voor zijne Kerk ten nieuwen spoorslag voor 't goede heeft dienstbaar gemaakt.enoeg erkentelijkheid voor betuigen , dat Hij ook eze verderfelijke stormen voor zijne Kerk ten nieuwen spoorslag voor 't goede heeft dienstbaar gemaakt.
Reeds moest het den Katholieken tot groote geruststelling strekken , dat de Duitsche bisschoppen zich in November 1848 te Wurtzburg vergaderden en een openbaar gedenkschrift opstelden, waarin zij met groote doorzigtigheid en vastberadenheid de beginselen zamenvatteden , volgens welke zij te midden dezer gevaarvolle tijdsomstandigheden in gemeenschappelijk overleg handelen wilden , opdat er den onvervreemdbaren regten der Kerk bij de nieuwe staatsregelingen niet te kort gedaan werde. De pligtgetrouwe, met hunne bisschoppen vereende, geestelijkheid werkte ijverig in dienzelfden zin en was er aanhoudend op bedacht de geloovigen tot nakoming hunner godsdienstige pligten , maar ook tot verschuldigde gehoorzaamheid aan de wereldlijke overheid aan te manen. Verblijdend was het insgelijks te zien , hoe de zoo zeer gevreesde en gehate Jesuiten, ten gevolge van het revolutionnair drijven uit Zwitserland verjaagd , thans in Duitschland op nieuw verschenen en hunne zegenrijke volksmissies
— 314 —
onder een verbazenden toeloop, tot in Berlijn zelf, ongestoord voortzetteden.
In Pruissen geniet intusschen de Kerk eene tamelijk voldoende vrijheid. De staatsregeling van den 6 Februarij 4850 kent der Kerke .het zelfstandige bestuur harer aangelegenheden toe , zooals het bezit en het genot der stichtingen , inrigtingen en gelden, ten behoeve van hare eeredienst , van haar onderligt en hare weldadigheidsgestichten. Dien ten gevolge ontwikkelde zich het kerkelijk leven in dit koningrijk met immer rijkere kracht; allerwege ontstonden zegenrijke genootschappen , zoowel ten voordeele der lijdende menschheid , als tot vorming en opvoeding der jeugd.
In Oostenrijk had de ridderlijke keizer Frans-Joseph der Kerk eene nieuwe loopbaan geopend , met haar uit de banden van het knellend Josephisme te verlossen en haar de lang gewenschte vrijheid te hergeven (18 April 1850). ïen einde zijne onderdanen van den Vereenden-Griekschen ritus tegen de verderfelijke pogingen van het schismatieke Rusland te beschermen , leende de keizer zijne hulp ter op-rigting van eene nieuwe kerkelijke provincie van vermelden ritus in Transsylvanië, welke Pius IX in Nov. 1854 heeft tot stand gebragt. Hoe genoemde monark de onafhankelijkheid der Kerk ter harte nam en het geluk zijner onderdanen trachtte te bevorderen door hen aan den heilzamen invloed dei-vrij werkende godsdienst toe te vertrouwen, bleek eveneens duidelijk uit het veel belovend konkordaat, den 18 Aug. 1855 tusschen den H. Stoel en het Oostenrijksch Hof gesloten. Ongelukkigerwijze is in de laatste tijden, vooral na de beslissende nederlaag door de Pruissen aan 't Oostenrijks leger in de velden van Sadowa (1866) toegebragt, de keizerlijke regering in hadden gevallen van het moderne liberalisme. Deze partij, steunend gelijk elders op
— 315 —
de vrijmetselarij en voortgedreven door eene alvermogende pers, bijna uitsluitend, alweer gelijk elders, in handen van 't Jodendom, dreigt, blijft zij meester van het terrein. Oostenrijk van de lijst te schrappen der katholieke Mogendheden. Reeds heeft zij het bovenvermeld konkordaat geheel willekeurig buiten werking gesteld, en daarentegen andere hiermede gansch strijdige kerkelijke wetten doorgedreven; terwijl hare buitenlandsche politiek, met name hare vriendschappelijke betrekkingen met Italië, in denzelfden geest voortschrijdt. Intusschen leeft' nog bij ons de hoop dat de keizer dezen toestand gedwongen duldt en eerlang, door den alom ont-wakenden katholieken volksgeest gesterkt, zich in staat zal gesteld zien zelf de teugels des bewinds te hernemen en Oostenrijk zijne eereplaats onder de katholieke natiën terug te geven.
In de overige Zuid-Duitsche Staten is het. met het Katholicisme niet beter gesteld; vooral wegens de vijandige houding der regeringen.
Toen de 83jarige Aartsbisschop van Freiburg, von Vicari, zich genoopt voelde om de aanmatigingen der Badensche bureaucratie, vooral ten aanzien van het beheer der kerkelijke goederen, tegen te gaan, rees dien ten gevolge tusschen hem en den Staat een geschil, dal groote verwarring en hatelijke kwellingen na zich ^sleepte. Hoezeer echter de gansche Kerk de door den heldhaftigen grijsaard gehandhaafde beginselen betreffende hare vrijheid en zelfstandigheid huldigt en zijn gedrag goedkeurt, bewijzen de van alle kanten der aarde hem toegezonden adressen, waarvan er 169 de toejuichende gelukwenschen van bisschoppen en aartsbisschoppen en 123 die van genootschappen, zoowel van geestelijken als van leeken, bevatten. Die adressen zijn tevens eene schooue getuigenis voor 't levend geloof en de hoogé liefde, waarvan in onzen lijd heel de Kerk
— 312 —
ster -1845. Het staat vast dat zijn gelnofsmoed en zijne godsvrucht veel tot de heugelijke ontwaking van een even levendigen, als edelen godsdienstzin in Duitschland bijgedragen hebben.
Van dit herlevend geloof gaven de Katholieken Duitschlands een Waarsprekend bewijs bij gelegenheid der openbare vereering van den H. Rok onzes Heeren, door den Bisschop ^rnoldi van Trier in den herfst van 1844 plegtig ten toon gesteld.
Scherp stak bij de vroomheid der duizenden van pelgrims at' de plotselijke verschijning van een gesuspendeerden priester uit Silezië. Joannes Ronge was het, die in een open zendbrief den edelen kerkvorst van Trier op de honendste wijze ter verantwoording uitdaagde. Hij maakte veel opspraak, want vele vijanden der Kerk overhoopten hem mei loftuitingen. Door de omstandigheden begunstigd, kwam het hem in den zin als hervormer op te treden, en eene sekte, die der zoogenaamde Duitsch-katholieken, te stichtten. Aanvankelijk vond hij vele aanhangers, bijzonder ook onder de Protestanten; aldra vormden zich in Berlijn, Breslau, Frankfort, enz. Duitsch-katholieke gemeenten. Maar eerlang helde de nieuwe sekte tot een vrij open rationalisme over. In Beijeren en Oostenrijk was ze niet geduld geworden; later namen ook die regeringen, welke ze vroeger begunstigd hadden, strenge maatregels tegen verdere uitbreiding van haar immer klaarder uitkomend communistisch drijven.
De Fransche Februarij-omwenteling weêrklonk als een vreeselijk noodgeluid door gansch Duitschland en riep er eene geweldige beweging te voorschijn, gedurende welke de treffendste gebeurtenissen als hemelhooge baren elkander verdrongen. De revolutie plantte haar bloedigen standaard in de straten veler Duitsche steden , vooral te Berlijn en te Weenen. De politieke eischen, welker verwezenlij-
— 313 —
king slechts door harden strijd en langzamerhand bereikbaar scheen , werden plotseling en in hooge mate toegestaan. Persvrijheid , vereenigingsregt , openbare toediening der regtspleging , de jury: alles werd ingewilligd. Welke schriktooneelen de revolutie na zich sleept , en tot welke gruwelen de losgelaten hartstogten den mensch verleiden , daarvan hebben de gebeurtenissen dezes jaars een ontzettend bewijs geleverd. Maar het goddeloos ongeloof en het onteerend zingenot, die op den bodem dezer revolutionnaire bewegingen woelden , schenen het niet alleen op den ondergang der troonen , maar ook op dien der Kerk gemunt te hebben. Daarom kunnen wij er den Algoede niet genoeg erkentelijkheid voor betuigen , dat Hij ook deze verderfelijke stormen voor zijne Kerk ten nieuwen spoorslag voor 't goede heeft dienstbaar gemaakt.
Reeds moest het den Katholieken tot groote geruststelling strekken , dat de Duitsche bisschoppen zich in November 1848 te Wurtzburg vergaderden en een openbaar gedenkschrift opstelden, waarin zij met groote doorzigtigheid en vastberadenheid de beginselen zamenvatteden , volgens welke zij te midden dezer gevaarvolle tijdsomstandigheden in gemeenschappelijk overleg handelen wilden , opdat er den onvervreemdbaren regten der Kerk bij de nieuwe staatsregelingen niet te kort gedaan werde. De pligtgetrouwe, met hunne bisschoppen vereende, geestelijkheid werkte ijverig in dienzelfden zin en was er aanhoudend op bedacht de geloovigen tot nakoming hunner godsdienstige pligten , maar ook tot verschuldigde gehoorzaamheid aan de wereldlijke overheid aan te manen. Verblijdend was het insgelijks te zien , hoe de zoo zeer gevreesde en gehate Jesuiten, ten gevolge van het revolutionnair drijven uit Zwitserland verjaagd , thans in Duitschland op nieuw verschenen en hunne zegenrijke volksmissies
onder een verbazenden toeloop, tot in Berlijn zelf, ongestoord voortzetteden.
In Pruissen geniet intusschen de Kerk eene tamelijk voldoende vrijheid. De staatsregeling van den 6 Februarij 4850 kent der Kerke , het zelfstandige bestuur barer aangelegenheden toe , zooals het bezit en het genot der stichtingen , inrigtingen en gelden, ten behoeve van hare eeredienst , van haar quot;onder-rigt en hare weldadigheidsgestichten. Dien ten gevolge ontwikkelde zich het kerkelijk leven in dit koningrijk met immer rijkere kracht; allerwege ontstonden zegenrijke genootschappen , zoowel ten voordeele der lijdende menschheid , als tot vormingen opvoeding der jeugd.
In Oostenrijk had de ridderlijke keizer Frans-Joseph der Kerk eene nieuwe loopbaan geopend , met haar uit de banden van het knellend Josephisme te verlossen en haar de lang gewenschte vrijheid te hergeven (18 April 1850). Ten einde zijne onderdanen van den Vereenden-Griekschen ritus tegen de verderfelijke pogingen van het schismatieke Rusland te beschermen , leende de keizer zijne hulp ter op-rigting van eene nieuwe kerkelijke provincie van vermelden ritus in Transsylvanië, welke Pius IX in Nov. 1854 heeft tot stand gebragt. Hoe genoemde monark de onafhankelijkheid der Kerk ter harte nam en het geluk zijner onderdanen trachtte te bevorderen door hen aan den heilzamen invloed der vrij werkende godsdienst toe te vertrouwen, bleek eveneens duidelijk uil het veel belovend konkordaat, den 18 Aug. 1855 tusschen den H. Stoel en het Oostenrijksch Hof gesloten. Ongelukkigerwijze is in de laatste tijden, vooral na de beslissende nederlaag door de Pruissen aan 't Oostenrijks ieger in de velden van Sadowa (1866) toegebragt, de keizerlijke regering in hadden gevallen van het moderne liberalisme. Deze partij, steunend gelijk elders op
— 315 —
de vrijmetselarij en voortgedreven door eene alvermogende pers, bijna uitsluitend, alweer gelijk elders, in handen van 't Jodendom, dreigt, blijft zij meester van liet terrein. Oostenrijk van de lijst te schrappen der katholieke Mogendheden. Reeds heeft zij het bovenvermeld konkordaat geheel willekeurig buiten werking gesteld, en daarentegen andere hiermede gansch strijdige kerkelijke wetten doorgedreven ; terwijl hare buitenlandsche politiek, met name hare vriendschappelijke betrekkingen met Italië, in den-zelfden geest voortschrijdt. Intusschen leeft' nog bij ons de hoop dat de keizer dezen toestand gedwongen duldt en eerlang, door den alom ont-wakenden katholieken volksgeest gesterkt, zich in staat zal gesteld zien zelf de teugels des bewinds te hernemen en Oostenrijk zijne eereplaats onder de katholieke natiën terug te geven.
In de overige Zuid-Duitsche Staten is het met het Katholicisme niet beter gesteld; vooral wegens de vijandige houding der regeringen.
Toen de 83jarige Aartsbisschop van Freiburg, von Vicari, zich genoopt voelde om de aanmatigingen der Badensche bureaucratie, vooral ten aanzien van het beheer der kerkelijke goederen, tegen te gaan, rees dien ten gevolge tusschen hem en den Staat een geschil, dat groote verwarring en hatelijke kwellingen na zich sleepte. Hoezeer echter de gansche Kerk de door den heldhaftigen grijsaard gehandhaafde beginselen betreffende hare vrijheid en zelfstandigheid huldigt en zijn gedrag goedkeurt, bewijzen de van alle kanten der aarde hem toegezonden adressen, waarvan er 169 de toejuichende gelukwenschen van bisschoppen en aartsbisschoppen en 123 die van genootschappen, zoowel van geestelijken als van leeken, bevatten. Die adressen zijn tevens eene schoone getuigenis voor 't levend geloof en de hoogé liefde, waarvan in onzen tijd heel de Kerk
— 316 —
en bovenal het Episkopaat zoo bijzonder doordrongen is.
Stak hiertegenover het gedrag van den koning van Wurtenberg, wegens het in 1857 met den H. Stoel .gesloten konkordaat, gunstig af, des te droeviger treden thans der regering vijandige bemoeijingen van het anders zoo katholieke Beijeren op den voorgrond. Ook is het te Munchen dat hel verzet tegen het onlangs afgekondigd leerstuk der pauselijke onfeilbaarheid van wege de even verwaande als diep afgedwaalde Duitsche wetenschap zijn hoofdzetel heeft opgeslagen. Edoch hoe bedenkelijker een aanschijn het hieromtrent opgezet misbaar heeft genomen, des te duidelijker blijkt het welk een verborgen kwaal het »geleerd zijn willendequot; Duitschland voteerde , en hoe tijdig de Kerk hiertegen door genoemd dogma af te kondigen een afdoend en noodzakelijk geworden heilmiddel heeft voorgeschreven.
Te midden dier godsdienstige, staatkundige en krijgszuchtige woelingen is eintlelijk nog een nieuw Duitsch Keizerrijk in 't leven getreden. Wat de Kerk hiervan te hopen of te vreezen hebbe, mogen we bij voorbaat niet bepalen, waar willen liever aan de toekomst het daarop te geven antwoord overlaten.
VII. ITALIË.
Te midden der moeijelijke tijdsomstandigheden der jongste jaren schitterde Gregorius XVI, roem-i'ijker gedachtenis. Hij bestuurde de Kerk met wijsheid en onwrikbare kracht. Alhoewel de revo-lutionnaire bewegingen, welke sedert de Fransche Julij-omwenteling gansch Italië en inzonderheid den Kerkdijken Staat doorwoelden, zijne aandacht in hooge mate boeiden, verloor hij toch den toestand der andere landen nooit uit het oog. Gesteund door zijn staatssekretaris, den kardinaal Lambruschini ,
als geleerde en als staatsman even beroemd, spande Gregorius zijne beste krachten in om het welzijn der gansche Kerk ie bevorderen. Met welke kracht en beslotenheid hij tegen de verdrukking der Kerk van wege het staatsabsolutisrae in Rusland, Spanje, Pruissen, enz. optrad en de regten en vrijheid der Kerk voorstond, is reeds boven vermeld. De leer der Kerk trachtte hij tegen verderfelijke nieuwigheden te beveiligen, hij vaardigde derhalve scherpe doemvonnissen uit tegen de ontkiemende dwaalleerin-gen, zooals bijv. die van La Mennais en Hermes. Eene gansch bijzondere zorg droeg hij voor de voortplanting van het katholiek geloof; op het ijverigst zocht hij het Instituut der Zendingen nieuw leven in te boezemen en de Kerk van Jesus Christus • tot ia de afgelegenste uithoeken der bewoonde wereld te verspreiden. Vele nieuwe bisdommen en Apostolische Vicariaten werden onder zijne regering in de nieuwe, zooals in de oude wereld gesticht. Wij veroorloven ons hier ter gepaster plaatse eenige overzigten betreffende deze Buitenlandsche Zendingen mede te deelen.
De katholieke godsdienst maakte den aanzienlijksten voortgang in jNoord-Amerika. Dit land, dat ten jare 1790 zijn eersten bisschop kreeg, telde alsdan slechts 24,000 Katholieken met 22 priesters. Onlangs telde de Vereenigde-Staten reeds 7 aartsbisdommen ,32 bisdommen ,1732 kerken, 1571 priesters, verdeeld over 41 diocesen en 2 Apostolische Vicariaten, en ruim 2,000,000 Katholieken. Sedert 1846, naar de cijfers uitwijzen, is het getal der kerken en der priesters nagenoeg verdubbeld. Tegen het einde van het jaar 1854 werd er te Quebec in Canada eene katholieke universiteit opgerigt. Dezer dagen werd hieraan toegevoegd ten gunste der Amerikaansche missiën een kollegie te Leuven, en een ander te Rome gesticht. — In het tegenwoor-
— 318 —
dige aartsbisdom San Francisco (Californië) waren in 1848 slechts 6 kerken, 3 priesters en oOOO Katholieken. Thans heeft de metropolitaan-zetel minstens 50,000 Katholieken; er zijn 23 kerken voltooid of nog in aanbouw, alsmede 23 priesters, een seminarie en 3 kloosters. — In China, ïong-King inbegrepen, zijn tegenwoordig 27 bisschoppen, Apostolische Vicarissen of wij-bisschoppen. — In Oceanië zijn er 20, die, behalve de 4 bisschoppen op de Philippijnsche eilanden, allen in de jongste tijden zijn aangesteld. Alleen Engelands overzeesche bezittingen tellen 50 bisschoppen of wij-bisschoppen, van welke er op de Indiën 17 komen met 1,400,000 Katholieken. — In innig verband staan met den gezegenden vooruitgang der Kerk in de zendingen niet alleen het Genootschap tot voortplanting des Geloofs, hetwelk over het jaar 1857 eene som van 4,191,000 franken heeft ingezameld, maar ook nog het betrekkelijk later gestichte genootschap der H. Kindsheid, dal in 't jaar 1856—1857 den H. Doop aan 325,000 kinderen heeft helpen toedienen en welker geldelijke bijdragen over 't jaar 1857 tot 1,100,000 fr. gestegen zijn.
Kéeren we naar Italië terug. Den 1 Junij 1846 werd Gregorius XVI uit zijne moeijelijke loopbaan, gedurende welke hij zich onsterfelijke verdiensten verworven heeft, naar een beter leven afgeroepen. Hem volgde reeds den 16 Junij des jaars Joannes-Maria, Graaf Mastai-Ferretti, bisschop van Imola, op, die den naam van Pius IX aannam. Zelden heeft een Paus reeds bij den aanvang zijner regering, in zulke mate als hij, de uitbundigste liefde zijns volks weggedragen, en nog zeldzamer, zooals hij, de gespannen aandacht des ganschen aardbodems op elk zijner schreden getrokken. Daar Pins IX aldra na zijne troonsbeklimming eene uitgebreide
amnistie voor diegenen afkondigde, welke onder de voorgaande regering wegens staatsvergrijp waren veroordeeld, en bovendien menige weldoende hervorming in het bewind van den Kerkelijken Staat invoerde, slaagde hij er voor een tijd lang in den storm der revolutie, die reeds in de laatste jaren van Gregorius dreigde los te barsten, in bedwang te houden; zijne welgezinde onderdanen, welker harten hij reeds door zijne persoonlijke lieftalligheid gewonnen had, bragten hem de op-regtste huldebewijzen toe. Dan deze toenemende geestdrift, welke zich eerlang over heel Italië verspreidde, moest der revolutionnaire partij tot middel dienen om hare snoode plannen te voltrekken, doordien zij het volk opruide om immer meerdere vrijheden en inwilligingen te eischen. Als nu ook de mare der Fransche Februarij-omwenteling door Italië's steden weerklonk, ontstond allerwege eene sterke gisting der gemoederen: de eene politieke vordering verdrong de andere, tot eindelijk de revolutie met al hare gruwelen uitbrak. De edele pogingen des hooggevierden Pausen werden nu met den schandelijksten ondank beloond ; zelfs stond zijne persoonlijke veiligheid niet buiten gevaar en slechts met moeite gelukte het hem in 't geheim uit Rome te vlugten. Den 25 November
1848 kwam hij te Molo di Gaëta, in 't koningrijk Napels ,aan, alwaar hij door den koning Ferdinand met de hoogste eer ontvangen wierd. In Rome werd de republiek uitgeroepen en een revolutionnair bewind aangesteld, dat zich de schromelijkste gewelddadigheden veroorloofde, tot de stad op den 2 Julij
1849 door de Franschen ingenomen en des Pausen heerschappij hersteld werd. Doch slechts na volkomen bevestiging der rust keerde Pius IX naar zijne hoofdstad terug, bij welke gelegenheid hij weder met de oude geestdrift onthaald werd.
— 320 —
Te gelijker tijd had de geest der demokratie ook te Napels het hoofd opgestoken, maar hier slaagde de vrome en dappere Ferdinand er in zijn troon tegenover de revolutionnaire woelingen staande te houden. Niet zoo gelukkig was de koning van Piëmont, Karei-Albertus. Deze liet zich door den geest der demokratie meeslepen, maar het kostte hem zijne kroon. Zijn zoon volgde hem wel is waar op, doch het koninklijk gezag vond hij niet meer. Hiervan had zich met der daad eene partij meester gemaakt, die het zich tot taak schijnt gesteld te hebben het ongelukkig Piëmont onder de mom van con-stitutioneele vrijheid in de diepste ellende te dompelen. De eenheid van Italië onder de Piemonteesche kroon te bewerken was het hoofddoel van het goddeloos drijven dier partij. Zamenzweringen, lastertaal, oproerstichting, verraad, geheime kuiperijen met vreemde mogendheden, alle middelen waren goed ter bereiking van dit doel. Voornamelijk van at'het congres van Parijs, ten jare 4856, werd deze schandelijke veldtogt geopend. Eerst werd de Europeesche pers opgeroepen om de regering van Rome's opperpriester te smaden en te verguizen. Dan werd in den loop van 1859 met behulp der Fransche wapens de keizer van Oostenrijk uit Lombardije teruggeslagen , nadat reeds met behulp van middelen als even genoemd, de overige vorsten van Noord-ltalie uit hunne Staten verdreven waren; waarop eindelijk de kerkelijke Staten zeiven, met uitzondering van het zoogenaamd Patrimonium S. Petri, nadat 'squot;Pausen held-hattig kleine leger te Castelfidardo door Je ovennagt verplet was, overweldigd werden. Aldra trof Frans 11, koning van Napels, een dergelijk lot. Nu moest Rome zelve nog den Paus ontrootd worden, niet door geweld, gelijk het heette, maar alleen door zedelijke middelen. En zij die voorgaven »eene vrije kerk te willen stichten in een vrijen staat,quot; begonnen de Kerk in
— 321 —
Italië op zulk eene snoode wijze te vervolgen, alle regten, ook de heiligste, zoo onbeschaamd onder den voet te trappen, dat de Paus zich genoopt voelde zijne bestraffende stem tegen al die ongehoorde wandaden herhaaldelijk te verheffen. Verre van hieraan gehoor le geven, moesten weldra de zedelijke middelen wijken voor openlijk geweld. Een eersten keer evenwel werden Piemonts woeste huurlingen door de Pauselijke zouaven heldhaftig teruggeslagen te Mentana; doch nadat Napoleon zijne troepen had teruggetrokken, en hij zelf kort hierop geslagen en gevangen was, werd op die reeks van euveldaden de kroon gezet. Rome werd tegen alle volkenregt in door de Piemonteezen overweldigd en de grijze Pius in zijn Vatikaan opgesloten als ware het een gevangene. Dit gebeurde den 20 September 1870.
ïe midden evenwel van al dat snoode bedrijf, vergat Pius niet de veelsoortige behoeften en alge-meene belangen der Kerk zich ten zeerste aan te trekken. Hij -was het die in de meest afgelegen en onherbergzame gewesten het geloof door derwaarts heen gezonden missionnarissen verspreidde; hij was het die in vele rijken de kerkelijke Hiërarchie herstelde; hij was het die in menigvuldige behoeften der Oostersche Kerk voorzag; hij was het die in meerdere Staten van Europa of America de wereldlijke en geestelijke magt door zoo vast een band als mogelijk trachtte vriendschappelijk zaam te binden; hij was het die herhaaldelijk de dwalingen van onzen tijd, tegen de gezonde rede en de goede zeden, of tegen de Christelijke en burgerlijke maatschappij aandruisschende, plegtig veroordeelde, inzonderheid door de wereldberoemde encykliek Quanta cura en den hiermee gepaard gaanden Syllabus, van den 8 Dec. 1864; hij was
f
— 322 —
het eindelijk, daar toch niet alles kan opgesomd worden, die een groot aantal Helden onzer heilige godsdienst op onze altaren plaatste. Maar ook van een anderen kant liet de katholieke wereld den heldhaftig strijdenden, diep verguisden en ergerlijk berooiden Paus niet alleen staan in het worstelperk. Vast en innig schaarden zich de bisschoppen der heele Kerk rondom den H. Stoel, rondom de Bisschoppen hunne geestelijkheid, en rondom deze al de geloovigen van den aardkring, ten einde door hunne milde offers, met name den weer herstelden S1 Pieters-penning, te gemoet te komen in de beboetten der pauselijke regering; ten einde door het bloed hunner zonen de regten van den H. Stoel te verdedigen, en overpoosd verzet aan te teekenen tegen het quot;onregtvaardig geweld den H. Stoel aangedaan : éenparig verklarende met den Paus dat de kerkelijke Staten het onvervreemdbaar eigendom en erfgoed zijn der katholieke Kerk, en dat de wereldlijke soevereiniteit van den H. Stoel, door eene bijzondere bestiering der goddelijke Voorzienigheid aan den Opperpriester van Piome toevertrouwd, noodzakelijk is om met volkomen vrijheid over de gansche Kerk zijne opperste magt te kunnen uitoefenen. Bijzonder treffend evenwel blonk deze gemeenschap van gevoelens uit toen, op 's Pausen roepstem, voornamelijk de bisschoppen, maar ook geestelijken en geloovige leeken in onafzienbare scharen uit alle oorden der wereld naar Bome snelden, én in 4854 bij gelegenheid der Dogma-verklaring van dc onbevlekte ontvangenis der H. Maagd, én in 1862 bij de heiligverklaring der 26 Jap;,nsche martelaren, én in 18()7 bij quot;liet eeuwfeest van den marteldood der Apostelen Petrus en Paulus en de heiligverklaring van Gorcums martelaren, om daar openlijk getuigenis af te leggen van hunne liefde-
— 323
r
Dmd vojje en onwankelbare gehechtheid aan den zigtbaren
ëe Stedehouder van Jesus-Christus hier op aarde.
'Y311 Edoch de twee lichtpunten, die boven al het
^.e'1 groote, door Pius en onder zijne leiding gewrocht,
'J zich verheffen en hun onsterfelijk lichtquot; op zijne
el quot; regering neêrstralen, zijn ontegensprekelijk de even-
aer genoemde dogmatieke verklaring betreffende de onbe-
^»1 /-V 4quot; T ^ ( 1 ^ .-.11 ^quot;1quot; ^ ^ Jf _ _ -1________ _ I
i de daar efde-
Pi^ MC UUIJC-
~ vlekte ontvangenis der allerheiligste Moedermaagd :e al en de viering van het Vatikaansche Concilie.
aoor Het was den 8 December van 'tjaar 1854, dat men pius in tegenwoordigheid van ongeveer twee honderd loe ' bisschoppen en ontelbare geloovigen, van heinde en net verre zamengestroomd in de S' Pieterskerk van 51061 Rome, op het onbevlekte voorhoofd der allerhei-enen ijgSte ]\ia;lgti (iezc nieuwe zegekroon plaatste, door pi1quot; met zijnen onfeilbaren mond te verklaren dat Maria's il ae onbevlekte ontvangenis door God geopenbaard is, !n en bijgevolg dooi' alle Katholieken als dusdanig ieia moet geloofd worden. En een dankbare jubelkreet eene gjn„ er 0p u-t a|ie katholieken harten tot aan de eindpalen der aarde om de onbevlekte Moeder Gods te loven en te prijzen.
r Had Pius op eigenaardige wijze de Godheid van
Christus verheerlijkt door te verklaren, dat met leen- }iet 00g 0p verdiensten des Verlossers de almag-■■tp' liamp;re God dit eenig voorregt aan zijne Moeder 'jKen geschonken had: Christus wilde ook zijnen Stede-| im houder beloonen door de kroon der onfeilbaarheid \p op zijn eigen hoofd schitterender te bevestigen. Dlquot;ie eeuwen waren er reeds verloopen sedert het •tph laatste algemeen concilie te Trente was gehouden; doch .pius durfde ook dit grootsch bewijs dei-katholieke eenheid hernieuwen ten aanzien eener meer en meer in het ongeloof wegzinkende wereld. Den 8 December 1869 opende hij? het Vatikaansch Concilie in tegenwoordigheid van meer dan 900 Vaders, zaamgeroepen om in de behoeften des tijds
— 324 —
te voorzien en een onwrikbaren dam op te werpen tegen de heerschende nieuwere dwalingen. En ziet, in de vierde algemeene zitting, gehouden den 18 Julij van 'tjaar 1870, rees uit den boezem der in den H. Geest vergaderde Kerk de plegtige definitie dat de Paus, sprekende ex cathedra, dat is, als hij, het ambt van Herder en Leeraar aller Christenen vervullende, met zijn hoogste Apostolisch gezag eene leer over geloot' en zeden, door de geheele Kerk te houdenquot; bepaalt, dezelfde onfeilbaarheid bezit als die der katholieke Kerk zelve door haar goddelijken Stichter geschonken is. Ongelukkiger wijze werd de Paus gedwongen door de verschrikkelijke gebeurtenissen, die in de laatste helft van hetzelfde jaar geheel Europa vrees in het hart joegen , het Concilie te schorsen. Maar reeds zegepraalt de Kerk te midden van haar lijden. Of is het geen zegepraal, grootsch en eenig in hare soort, die in de dagen, dat we deze regels schrijven, de katholieke Kerk te aanschouwen geeft. Pius zit te Rome als het ware gevangen; maar gelijk in de eerste dagen der Kerk, toen Herodes zijnen eersten voor-ganger, den gelukzaligen Petrus, in boeijen gekneld hield, en een aanhoudend gebed tot God door de Kerk voor hem gedaan wierd, zoo heft nu ook de gansche katholieke wereld armen en oogen ten hemel om van God redding en uitkomst af te smeeken. En ziet, daar daalt van den Hemel op den gevangen Pius eene gunst neder gelijk er na denzelfden Petrus nog aan geen enkel zijner heiligste voorgangers in den loop van 19 eeuwen was geschonken geworden. Pius viert het zilver jubelfeest van zijn vijfentwintig-jarig Pausschap! En met hem dankt, en met hem bidt, en met hem looft en prijst, en met hem jubelt de gansche aardbodem, ten aanschijn der magtige en tallooze, doch van woede en spijt wegschuilende vrijgeesten dezer dagen, met
— 325 —
zooveel liefde en verknochtheid, zooveel trouw en hope, zooveel blijmoedigheid en geestdrift, als nog nooit een vorst dezer wereld te 'beurt viel. Maar Pius is ook meer dan Vorst, meer dan Koning, meer dan Opperpriester, hij is de goede Herder, de Herder onzer zielen, de Herder der volken en der koningen, de Herder der herders, hij is, om het alles zaam te trekken en het even eenvoudig als diepzinnig zijnen geloovigen kinderen na te zeggen: Hij is onze heilige Vader.
De Kerk zal hare eindelij ke zegepraal slechts vieren in den Hemel; maar dat nu reeds eene tijdelijke, zegepralende verlossing nabij ligt, is de vaste hoop, die het blijmoedig aanschouwen der ongemeen groote daden, waarmee Gods Voorzienigheid het Pausschap van Pius IX gezegend heeft, ons in 't hart stort. God geve het!
L. J. C.
DER
ALGEMEENE OF OEKLMEN1SCHE
— 328 —
Sos |
WANNEER EN WAAR ? |
ONDER WELKEN PAUS ? |
1 |
525. I Nicea. |
Silvester. |
2 |
581. 1 Constantinopcl. |
Damasus. |
ö |
iöl. Ephose. |
Celeslinus I. |
i |
4oI. Chalcetlonië. |
Leo-de-Groote. |
0 |
553. 11 Constantinopcl. |
Vij-'ilius. |
() |
G80. 111 Constantinopcl. |
Agatho. |
7 |
787. 11 Nicea. |
Adrianus 1. |
8 |
869.'IV Constantinopcl. |
Adrianus 11. |
0 |
1125. 1 Lateranen. |
Calixtus 11. |
10 |
llöfl. 11 Lateranen. |
Innocentius 11 |
11 |
1179. 111 Lateranen. |
4 Alexander III. |
12 |
1215. IV Lateranen. |
Innocentius III. |
— 329 —
Y
WAT BESLOTEN?
WAAROM?
Ketterij van Alius, priester van Alexandriê. Ketterij van Maccdonius, patriark van Constantinopel Ketterij van Nestorius, patriark van Constantinopel. Ketterij der Monophysiten, in-gevoerd door Eutyehes, monnik te Constantinopel, en verdedigd door üioseorus, bisschop van Alexandriê. Dwaalleeren vervat in de schriften van Origenes en in de Drie. Kapittels. Monothelisme, gesproten uit quot;t Eutychiauisme. Ketterij der Ikonoklasten van de Oostersche Keizers. I'hotius, ingedrongen patriark van Constantinopel. Investituur-strijd. Dogmatieke dwalingen van Ar-noud van Brescia en Petrus van Bruis. Ketterij der Albigensen en Wal-densen. De Albigensen ; de ketterij van Berengarius, enz. |
Godheid des Woords; symbo-lum van Nicea. Godheid des H. Geestes; dogma der H. Drievuldigheid. Maria is de Moeder van God (theotokos). Het dogma der twee naturen in Jesus Christus , God-Mensch. Het dogma der goddelijke mensch-wording en der verlossing. Twee willen in Christus in overeenstemming met de twee naturen. Wettigheid van de vereering der heilige beelden. Veroordeeling van Photius; herstelling van den patriark Ignatius; geoorloofde vereering der beelden. Vrede tusschen de Kerk en het Duitsche Rijk. Veroordeeling der Arnaldisten en Petrobrusianen; kerkelijke bevrediging. Veroordeeling der toenmalige dwaalleeringen; vernietiging van de handelingen der anti-pausen. Het dogma der H. Eucharistie; Paasch-coniraunie; kruistogt. |
— 230 —
| |||||||||||||||||||||||||||
BEMERKINGEN. |
Behalve deze 20 Algemeene Conciliën zijn er nog twee, die niet algemeen als oecumenisdie gehouden worden :
ff. Het concilie van Pisa in i i09 vergaderd, ten einde de oneenig-heid omtrent den te erkennen Paus te beslechten. Men zette er den anti-paus Benedictus XHI en Gregorius XII af, en koos alsdan Alexander V.
lgt;. Het concilie van Basel , door Martinus V beroepen . werd in Hol geopend. Toen Paus Eugenius IV het concilie naar Ferrara
— 331 —
WAT BESLOTEN?
WAAROM?
Vereeniging der Grieksch-schis-matieke met de Latijnsche Kerk; strijd tussehen de Kerk en het Keizerrijk. Uitroeijing van het Grieksche schisma. Dwalingen der beggardcn, fra-tricellen , enz.; grieven tegen do Tcmpelheeren. Opheffing der oneenigheid betreffende den wettigen Paus ; ketterijen van Wikleff en Jan Huss. Vereeniging der Latijnen niet Je Grieken. Opkomende scheuring ; eendragt der vorsten; hervorming der tucht; verdediging der Ghristenheid. Het Protestantisme. Kwalen'des tijds, hoofdzakelijk uit 't Naturalisme en Rationalisme voortgesproten. |
Frcderik II wordt afgezet; oproeping tot een kruistogt. De H. Geest komt van den Vader en van den Zoon (lilioque) voort. Opheffing van de orde der Tempelheeren; kruistogt. Martinus V wordt door de gan-sche Christenheid gehuldigd; Jan Huss veroordeeld. Onderwerping der Grieken. Ontwerp van een togt tegen de Turken van Constantinopel. Dogmatieke bepalingen der ge-loofspimten door de Protestanten verworpen ; besluiten tot hervorming dei' lucht. Onfeilbaarheid des Pausen. |
(1457) en voorts naar Florence (1459) verlegd had, zetteden de Vaders van Basel toch hunne zittingen voort. Schoon wettig in haar aanvang, was de Baseier Synode niets meer dan een conciliabulum sedert 1457.
c. Het bovenvermelde 10« concilie van Constanz wordt slechts gedeeltelijk als oecumenisch beschouwd ; Martinus V , gedurende de i lsu' zitting (1417) gekozen, gaf zijne goedkeuring aan al wat er conciliesgewijze in zake van geloof was bepaald geworden.
Blaüz.
Voorwoord dos Vertalers..................1
Voorwoord lol den derden druk.......111
Inleiding.
§ 1. Begrip en nul der kerkelijke geschiedenis. . 1
§ 2. Tijdvakken der kerkelijke geschiedenis .... 4
EERSTE TIJDVAK.
Fan Christus tot Constantijn-den Groote , 1—313.
EERSTE AFDEEUNG.
Uitbreiding en strijd der Kerk. § 1. Godsdienslige en zedelijke loestand der oude we
,§ 2. Verschijning en werkzaamheid des Verlossers . . 9
§ 3. De Apostelen............H
§ 4. Handelingen der Apostelen........12
§ S. De Joodsche oorlog en de verwoesting van Jerusalem...............19
§ 6. Verdere uitbreiding des Christendoms.....23
§ 7. Oorzaken , die de uitbreiding des Christeiidoms
bevorderden. Hinderpalen........26
§ 8. Vervolgingen onder de Keizers......30
§ 9. Godsdienstige en zedelijke toestand dequot; eerste
§ 10. Aanvallen der heidensche schrijvers tegen het
Christendom. Verdediging daartegen.....42
§ 11. Dwaalleeren en godsdienstige twisten in de
eerste tijden des Christendoms......4S
TWEEDE AFDEEL1NG
Inrigting der katholieke Kerk.
§ 1. Kerkelijke Hiërarchie..........SO
§ 2. Opperheerschappij van den Paus van Rome. . . S3 1 3. Kerkelijke Vergaderingen........S8
DERDE AFDEEUNG.
Eeredieml der katholieke Kerk.
§ 1. Het H. Misoffer en de HH. Sakramenten ... 59
§ 2. Heilige Tijden en Feestdagen.......63
S 3. Heilige plaatsen en gebruiken.......64
TWEEDE TIJDVAK.
Van Constantijn tot Karei-den Groote, 313—800
EEKSTE AFDEELING.
Uitbreiding en strijd der Kerk.
§ l. Constantijns verdiensten ten opzigte dor katholieke Kerk.............66
§ 2. Julianus-de-Afvallige..........69
§ 3. Ondergang des lloidendoms.......'H
§ 4. Verdere uitbreiding des Christendoms . . . .72 § 5. Uitbreiding des Christendoms in Duitschland
en in de Nederlanden.........Tö
§ 6. Hel Islamisme en zijn stichter Mohammed ... 80 § 7. Dwaalleeren en scheuringen in dit tweede tijdvak. 85 § 8. De Kerkvaders van het tweede tijdvak. . . . 103
TWEEDE AFDEELING.
Inrigting der katholieke Kerk § 1. Terugblik op de in- en uitwendige ontwikkeling
§ 2. Het celibaat............112
§ 3. Het kloosterleven..........113
DERDE AFDEELING.
Eeredienst der katholieke Kerk.
§ 1. Het 11. Misoffer en de HH. Sakramenten . . . 118 § 2. De H. Tijden , plaatsen en gebruiken .... 120
— 334 —
Bladz.
DERDE TIJDVAK.
Van Karel-den-Groote tot den H. Gregorius VII 800—1073
eeuste afdeeling.
Uitbreiding en strijd der Imtholieke Kerk.
§ -1 Verdiensten van Karel-den-Groote jegens de
§ 2. Verspreiding des Christendoms in het Noordelijk
Europa................
.§ 3. Verspreiding des Christendoms bij de Slaven. . 12S
§ 4. Dwaalleeren in dit tijdvak........127
.§ 5. De scheuring der Grieksehe kerk.....130
§ 6. De wereldlijke magt van het Pausdom. . . . 133
tweede afdeeling.
Inrigting der katholieke Kerk.
§ 1. De inwendige inrigting der Kerk .
§ 2. De verhouding der Kerk tot den Staat. .
§ 3. De keuze der Pausen en bisschoppen .
§ 4. Het kloosterwezen......
derde afdeeling.
Eerediensl der katholieke Kerk.
Heilige Handelingen..............
VIERDE TIJDVAK.
Van den R. Gregorius Vil tot Luther, 1073—1517.
eerste afdeeling.
Uitbreiding en strijd der katholieke Kerk.
§ i. Verdiensten van den H. Gregorius VII ten opztete
der Kerk................
§ 2. De Kruistogten..............
ij 3. De Ridderorden...........igg
§ 4. De Pausen na den H. Gregorius VJ1 . . . . iss
135 137
140
141
— 335 —
Bladz.
De Pausen te Avignon........ ■ 163
De veertigjarige verdeeldheid van het katholieke Westen. Het Concilie van Basel en van Florence. 166
Dvvaalleeren in het vierde tijdvak.....
Wetenschappelijke toestand van dit tijdvak . .182 De schoone kunsten in de dienst der Kerk . . 185 . Herleving der heidensche letteren en schoone kunsten.............
TWEEDE AFDEEL1NG.
Inrigting der katholieke Kerk.
De Hiërarchie...........
De Inquisitie............
De geestelijke Orden.........^4
DERDE AFDEELING.
Eeredieiist der katholieke Kerk
Heilige Handelingen.........200
Feestdagen en H. Tijden....... • 201
Do vereering der Heiligen en hunner overblijfsels 202
VIJFDE TIJDVAK.
den oorsprong van het Protestantisme tot op onze dagen , 1M7—1871.
Voorafgaande bemerkingen.......205
Luthers nieuwe geloofsmeening......209
Opkomst en eerste ontwikkeling van 't Protestan-
Verdere ontwikkeling van Luthers strijd tegen de
Kerk..............
Hevige , uit Luthers leer voortspruitende, bewe-
«)9^
gingen.............
Tweespalt in hol nieuwe kerkgenootschap. . . 228
Politieke invloed der hervorming.....230
De Rijksdag te Augsburg. Het Interim. . . . 233
§ s. § 6.
$ 7.
§ 8. § 9. § 10
§ I-
§ 2. § 3.
§ 1.
§ 2.
§ 3.
Van
S 1.
§ 2.
§ 3.
§ 4.
S S. § 6. § 7.
— 336 —
Bladz
§ 8. Uitbarsting des oorlogs en godsdienstvrede . . 236
§ 9. Luthers leerstelsglT •'.........240
§ 10. liet ProtestanVsrae in'Zwitserland. Zwingel en
Calvijn , de Hoofden der Hervormden. . . . 24S §41. Het Protes'.antisme in de overige Europeesche
Rijken.................
I De Noordscho Rijken........249
III Groot-Brittanje..........253
IV De Nederlanden..........258
§12 Scheuring van het Protestantisme.....2G1
§ 13. Het Concilie van Trente........265
§ 14. Geestelijke Orden en Congregatiën.....268
§ 15. De orde der Jesuiten........272
§ 16. Uitbreiding der katholieke Kerk......276
§ 17. De dertigjarige oorlog........279
§ 18. De katholieke Kerk in strijd met nieuwe dvvaal-
§ 19. Het Jansenisme..........285
,§ 20. Het overheerschend ongeloof......288
§ 21. Do eerste Fransche omwenteling.....292
§ 22. Pius VII en Napoleon........296
§ 23. De nieuwste kerkelijke gebeurtenissen . . . 301
. lli De Nederianden.........306
IV Groot-Brittanje..........307
Vil Italië...............
Overzigtstafel der Algemeene of oecumenische Conciliën ...............Ó28
_■_
.
— 336 —
Bladz
§ 8. Uitbarsting des oorlogs en godsdienstvrede . . 236
§ 9. Luthers leërstelsglV ........240
§ 10. Het Protestantisme in'Zwitserland. Zwingel en
Calvijn , de Hoofden der Hervormden. . . . 24S § dl. Het Protestantisme in de overige Europeesche
Rijken.................
I De Noordsche Rijken........249
III Groot-Brittanje..........253
IV De Nederlanden..........258
§ 12 Scheuring van het Protestantisme.....201
§ 13. Het Concilie van Trenle........205
§ 14. Geestelijke Orden en Congregatiën.....268
§ 15. De orde der Jesuiten........272
§ 16. Uitbreiding der katholieke Kerk......276
§ 17. De dertigjarige oorlog........279
§ 18. De katholieke Kerk in strijd met nieuwe dvvaal-
S 19. Het Jansenisme..........285
§ 20, Het overheerschend ongeloof......288
§ 21. De eerste Fransehe omwenteling.....292
§ 22. Pius VII en Napoleon........290
§ 23. De nieuwste kerkelijke gebeurtenissen . . .301
i 111 De Noderianden.........306
IV Groot-Brittanje..........307
VI Duitschland ...........31-1
Overzigtstafel der Algemeenc of oecumenische Conciliën ...............§28
gt;