BEVORDERT HET APOSTOLISCH CHRISTENDOM BIJGELOOF?
BEVORDERT HET APOSTOLISCH CHRISTENDOM BIJGELOOF?
TOT ALLE VRIJZINNIGEN, ONDER DE LEDEN DER NEDER-DCITSCHE HERVORMDE GEMEENTE TE AMSTERDAM, DOOR EEN KIEN VAN HARE PREDIKANTEN.
A M S T E 1! D A M ,
H Ö V E K E B amp; Z O O X. 1871.
Amslcrdamsche Sioomdrnkkcr j van Roelojfzen Ilübncr.
BEVORDERT HET APOSTOLISCH CHRISTENDOM BIJGELOOF ?
De gescliiedenis meldt ons, dat de eerste Christenen door de Romeinen ter dood werden veroordeeld omdat zij schuldig werden bevonden aan verwerpelijk bijge 1 oof.
Deze oude besclml liging wordt in deze dagen op nieuw herhaald. In een onlangs verschenen geschrift van negen moderne predikanten wordt op het gevaar gewezen van den toenemenden invloed van hen, die „het bijgeloof voeden/' en wie dit zijn wordt op pag. 5 omschreven. Het zijn dezulken, die meenen in een bovennatuurlijke openbaring de alleen zaligmakende waarheid te vinden. Tegenover derzulker ,/het bijgeloof voedende beginselenquot; staat het geloof der vrijzinnigen; wat deze echter gelooven wordt niet gemeld, maar wel dat zij gelooven het recht te hebben om zich als leden der Hervormde kerk te beschouwen en dit wenschen te handhaven, en wel, om de betrekkiiag, die zij er op gevoelen; om de geestelijke voordeden aan hare instandhou-
(I
ding verbonden en omdat zij eene roeping jegens haar hebben te vervullen.
Dit wordt hun door de confessioneelen betwist, deze zullen, indien zij hun doel kunnen bereiken, bepalingen uitlokken, die aan de vrijheid in de kerk, waarin zij zich nu nog verhengen, voor goed een einde maken.
Daarop worden de vrijzinnigen in de kerk opmerkzaam gemaakt en op de gelegenheid gewezen om zich als stemgerechtigden te doen erkennen, waardoor dit gevreesde onheil kan worden voorkomen.
Ziedaar de bezwaren der modernen tegen het Christendom ingebracht. Tegen het Cliristendom zeggen wij; want dat die beschuldiging niet slechts eenige exclusieven aangaat, gelijk men liet schijnt te willen doen voorkomen, maar het Christendom zelf geldt, hebben de schrijvers ondanks zich zeiven duidelijk aangewezen.
Immers zij kenmerken hen, als die meenen, d a t d e alleen zaligmakende waarheid krachtens eene bovennatuurlijke openbaring eens vooral omschreven en afgekondigd is. — Geen juister omschrijving kan van het geloof der Christenen en het wezen van het Christendom worden gegeven; niets anders omvat het geloof, voor niets anders wil het gehouden zijn. Met Paulus verklaart de Christelijke kerk van alle eeuwen, dat de verborgenheid der Godzaligheid groot is, dat God geopenbaard is in het vleesch. Zij gelooft de
7
bovennatuurlijke openbaring, dat Jezus Christus het Lam Gods is, dat de zonde der wereld wegneemt. Zij gelooft dat Hij overgeleverd is om onze zonden en opgewekt ter onzer rechtvaardiging; dat Hij aan de rechterhand Gods is verhoogd om te geven bekeering en vergeving der zonden.
Zij neemt Hem daarom aan, waartoe Hij van God aan de gemeente geschonken is : tot wijsheid, recht-vaardigmaking, heiligmaking en volkomen verlossing. Zij verheugt zich met de eerste Christenen, dat hunnen Heer is gegeven alle macht in hemel en op aarde, en zij verwacht Hem eenmaal te zien komen op de wolken als Rechter over levenden en dooden.
De beschuldiging van het bijgeloof te bevorderen rust dus niet op de belijders van het Christendom van dezen tijd alleen, maar op die van alle eeuwen, en het modernisme heeft zich dus openlijk aan de zijde van de Romeinsche rechters geplaatst om het Christendom te veroordeelen als verwerpelijk bygeloof.
Tot deze conclusie zullen de modernen niet willen komen; maar kunnen zij die ontgaan?
Immers de naar ieders individueele meening gevormde begrippen zijn het geloof der Christelijke kerk niet. Hoe zou zij een gewrocht van eigen vinding daarvoor kunnen houden? De modernen mogen hier en daar een tekst uit de Schrift, als voor hun doel gunstig , aanwenden, zij zijn zich te wel bewust dat hun streven zich van liet middenpunt
van Gods openbaring, van den Christus der Schrift, afwendt, dan dat zij er in ernst aan denken om van Hem iets meer te verwachten dan een mensch geven kan. Zij wil der gemeente een idealen Christus in de plaats van den Christus der Schrift geven, en daartegen verzet zich de Christelijke kerk met het volste recht. Hier kan van geen concessie sprake zijn, het geldt haar zijn of niet zijn.
Immers niet de Christus der modernen, maar de geopenbaarde Christus der Schrift, geeft den machteloos geworden mensch n i t Z ij n e volheid genade voor genade; alleen van Hem belijdt de Christelijke kerk met Petrus, dat er onder den hemel geen andere Naam dan de Zijne gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Ten onrechte begeeren daarom predikers, die de gemeente van den Christus der Schrift willen beroo-ven, eene plaats te behouden in de Christelijke kerk, en hun recht daarop te constateeren. Door zich tegen hare beginselen te stellen hebben zij dit recht feitelijk opgezegd. — Zij verklaren dat de betrekking op deze ker-k door hen zeer diep en innig wordt gevoeld, naardien zij daarvan groote voordcelen verwachten. Wij kunnen dit aannemen, de macht van het Christendom is steeds nog te groot geweest, en werkt nog altijd te gezegend op de maatschappij, dan dat zij, met het heidendom vergeleken, niet nog de treffendste tegenstelling zoude aanbieden. Maar boe zal het worden indien liet
11
modernisme ook de laatste sporen van het boven-natuurlijk Christendom zal hebben doen verdwijnei' en deze treurige „roepingquot; van verwoesting zr1 bebben vervuld?
Hoe we! meen end daarom de modernen ook hun eigen pogen mogen beschouwen, zij tasten hc' Christendom in zijn diepste wezen aan, en moeter het groote doel van Gods liefde: de herstelling var den mensch tot beelddrager Cods, indien zij hnn doel konden bereiken , onmogelijk maken.
Deze beschuldiging, zij moge hard schijnen, i^ evenwel eene onomstootelijke waarheid , omdat wij het bezwaar tegen het Apostolisch Christendom op pag. V! ingebracht: —dat het de vrije ontwikkeling van het menschelijke belemmert, — moeten omkeeren en tegen het modernisme zeiven richten. Wij weten het : de modernen zoeken het humanisme te bevorderen en wenden daartoe vele pogingen aan, maar hoe zouden zij hun doel kunnen bereiken zonder het levend Christendom? Het is eene onmogelijkheid. De uitspraak der Schrift eu de geschiedenis van alle eeuwen bewijst het, dat hetgeen der w e t (die hoogheerlijke openbaring van Gods wil tct 'smenschen geluk) onmogelijk was, daar zij door bet vleesch krachteloos was. God alleer heeft daargesteld, door de zending van Zijnen Zoon iu het, vleesch.
Door die intrede van het Goddelijke in het menschelijke is het ware menschelijke weder mogelijk
10
geworden; rluardoor iilleen kun waarachtige luimani-teit zonder egoïsme worden aanschouwd; daartoe is het levend Christendom ook alleen in staat, omdat liet een heilig organisme ontwikkelt, dat de van God vervreemde mensch weder met Hein. in rapport brengt en vereenigt: — omdat het den mensch dooradert met heilige Goddelijke eigenschappen, daar het liem der (ioddelijke natuur deelachtig maakt, — omdat die den Heer aanhangt één geest met Hem is. Daardoor kan het waarachtig menschelijke weder te voorschijn worden geroepen ; zonder deze herstelde gemeenschap -net God door Christus is het eene onmogelijkheid.
Laat de geschiedenis uitspraak doen.
Waar aanschouwt men het waarlijk menschelijke weder in zijne oorspronkelijke heerlijkheid ? Immers daar waar de mensch weder door Gods Geest wordt beheerscht. üe Christelijke kerk van de eerste tot aan de negentiende eeuw bewijst het. Bezie die eerste eeuw des Christendoms: was hel niet eerst daar dat het menschelijke weder tot zijn recht kwam en in zijne schoonheid en beminnelijkheid te voorschijn trad? Daar ziet men weder eene heilige liefde, die geen zelfzucht kent, maar den een den üider uitnemender doet achten dan zich zeiven. Daar ziet men het elkander dienen door de liefde. Daar wordt weder een heilige vreugde in God, daar weder het vrije en blijde menschelijke aanschouwd, die eene broederliefde aankweekt, welke zich schuldig kent zelfs het leven voor de broeders te stellen.
Wat kan welsprekender van eene herstelde inensoh-lieid getuigen dan de verbazing der Heidenen, die , deze heilige broederschap ziende, genoopt waren uit te roepen : Ziet, hoe 1 i e f z ij e 1 k a n d e r h e b b e n 1
En aanschouwen wij de verloopen eenwen tot de negentiende eeuw, dan willen wij wel erkennen, dat die vurigheid van geest der eerste Christenen niet zoo openbaar meer wordt gezien; desniettemin zij is er, en wordt nog heden op duizenden plaatsen in het verborgene aangekweekt en met verrukking aanschouwd. — Doch om op voor ieder zichtbare resultaten van de kracht van het levende Christendom te wijzen, vragen wij: waar is Godsvrucht eu reinheid van zeden ? waar oprechtheid en ware vriendschap? waar zijn de meest eerlijke en getrouwe burgers van den staat? waar zijn de meest voortreffelijke huisgezinnen? waar is matigheid on ernst in voorspoed? waar geduld en blijmoedigheid in tegenspoed? waar wordt'het meest weldadigheid geoefend? op wien kan men rekenen in nood? bij wien worden woorden van troost en een gebed op de lippen, waar hulpvaardige harten en handen, aangetroffen ? is het niet bij het levend Christendom ?
Indien er behoefte is aan scholen, behoefte voor armen en ellendigen, voor de havelooze jeugd, aan asylen en weldadigheids-inrichtingen zonder tal, tot wien wendt men het oog, op wien kan men meer rekenen dan op de belijders van het apostolisch Christendom ? Waar wordt de ware vrij-
12
lieid des geestes meer ontwikkeld, het verstand vau zijne boeien verlost dan daar waar de Geest dei-vrijheid den menscli van zich zelf heeft vrijgemaakt; waar de baan geopend wordt tot de kennis van God en daardoor tot de kennis van het geschapene ? Wanneer, om eon voorbeeld te noemen, was Nederland het meest groot en vrij naar binnen en naar buiten, wanneer was er ware humaniteit, ontwikkeling van hetgeen waarlijk schoon en edel was'r Was het niet toen zijn munt werd geslagen, waar dc Nederlandsche maagd aan alle volken verkondigde: „Hanc tuemur, Hac nitiraur!quot; Steunende op (rods woord verdedigen wij de vrijheid.
Maar wij komen nu tot eene andere vraag. Waar wordende kerken ontvolkt en de plaatsen van publieke vermakelijkheid gevuld? Waar woont overdaad en ontevredenheid, waar weelde, zucht naar grootheid en zelfverheffing, waar is wrevel, wangunst, nijd eu haat, waar opstand der volken tegen Goddelijk eu menschelijk gezag? Wat prediken ons die arbeiders-vereenigingen, gehouden op den dag des Heeren, wat die plaatsen, waar, in plaats van Gods woord te hooren, de bedrogen mensch met ijdele verwachtingen wordt gevoed; waar is teleurstelling, die in opstand eindigt, om weder door geweld van wapenen te worden onderdrukt ? Waar is armoede en ontzedelijking, waar worden ook de teederste banden verscheurd en in woest zingenot het eenig hei!
lo
gczoclit. Helaas! waar gaat de maatschappij met ras-sclie schreden hare ontbinding te gemoet'(
Behoeven wij het te zeggen? Is het niet daar waar eigen wijsheid de wijsheid Gods wil vervangen; waar de Christus Gods en Zijn Woord worden verworpen ; waar een godsdienst wordt gepredikt, die den armen mensch zijn eenigen troost in leven en sterven ontrooft? O, gij die geroepen zijt om Gods woord te verkondigen en uw eigen woord geeft; hoe wreed zijt gij voor u zelf en voor anderen! Weet gij dan niet dat dis Jezus, dien ge als mensch vereert, gezegd heeft, dat de mensch slechts leven kan bij hetgeen God heeft geopenbaard; en gij, gij verwerpt die openbaring als bijgeloof!
Maar hoezeer wij met diepe smart eene wereld wijsheid aanschouwen, die den eenigen Redder van zondaren verwerpt, wij verwonderen er ons niet over. Het Christendom is uit God en daarom hooren alleen zij die uit God zijn de woorden Gods. Zonder wedergeboorte kan het koningrijk Gods niet gezien worden en kan men er daarom ook niet ingaan. Het Christendom is Goddelijke openbaring. Gods genade in Christus is noch in meuschen- noch engelengedachten opgekomen, daarom moet de wijsheid der wereld, die Gods wijsheid verwerpt, wel het Christendom voor bijgeloof verklaren. Het is de volledige consequentie van onzen afval van God. Haar moet het bovenzinnelijke als ongerijmdheid
voorkomen. Beperkt binnen de grenzen van haar eigen wezen onderwerpt zij goddelijke en geestelijke dingen aan haar van Gods licht beroofd verstand en wil het hoogheerlijke oneindige binnen den kring van dat beperkte trekken. Dit is haar onmogelijk — wie kan met kaarslicht het wezen der zon onderzoeken? — Geen wonder dus dat de arm geworden mensch geen anderen toetsteen hebbende dan zijn eigen oordeel, dezen worstelstrijd eindigt met datgene als onbruikbaar weg te werpen wat niet door zijn verstand kan worden omvat of daarmede in strijd is, en daarom zich zeiven een godsdienst schept meer met zijne rede overeenkomstig.
Zoo was het en zal het steeds zijn. Maar, zegt Paulus: het woord des kruis es is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid, maar ons die behouden worden is het eene kracht Gods.
Want nademaal in de wijsheid Gods de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zoo heeft het Go de behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken die gelooven;
Want het dwaze Gods is wijzer dan de menschen; en het zwakke Gods is sterker dan d e ra e n s c h e n.
Wij voorzien echter ecne vraag, die beantwoord moet worden. Waarom is er dan, vraagt men, onder u, die beweert de alleen zaligmakende waarheid te belijden, zulk een aanhoudend verschil van gevoelen? Gij strijdt immer tegen elkander. Is uwe altijddurende worsteling geen bewijs dat gij, even als wij, nog naar de waarheid zoekende zijt ? Waarom sluit gij ons uit, die hetzelfde doen als gij? Waarom is er onder u zulk een onverdraaglijke hoogmoed, die andersdenkenden terug stuit en aan de Farizeën van Jezus tijd doet denken, die, gelijk Hij zeide, aan de gepleisterde graven gelijk zijn, van buiten wel rechtzinnig en vroomschijnend, maar die van binnen dikwijls door onreine hartstochten worden beheerscht.
Wij antwoorden dat, indien belijders van Gods openbaring tegen Gods getuigenis handelen, diezelfde openbaring hen veroordeelt. Geen schijn-christendom heeft toegang tot het heiligdom Gods. Die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. En gelijk wij erkennen, dat er zijn wier innerlijk wezen door de waarheid Gods kan overwonnen zijn, doch die als een roof door de valschelijk genaamde wetenschap voor eenen tijd kunnen worden vervoerd: zoo ziju er wier lippen de waarheid Gods belijden, maar wier harte verre van God is. Helaas, het is voorspeld: „het geloof is niet aller,quot;
Maar dat er verschil van inzichten bestaat onder de belijders van hetzelfde Apostolisch Evangelie;
]fj
verwondert men zicli tlaarover ? Hoe /.ou liet anders kunnen zijn ? Is er dan in hetgeen God geschapen heeft geene eindelooze verscheidenheid; heeft de groeikracht der natuur eene doode eenvormigheid, of ligt niet over alles eene onop-houdelijke afwisseling verspreid? Zijn de kleuren van alles hetzelfde ? Is er in den reuk en den smaak geen verschil? Is het kind tegelijk man en grijsaard? Zijn de graden van gezondheid bij allen even dezelfde? En zou er dan op het gebied des Geestes alleen eenvormigheid zijn? Neen, op het gebied des Geestes is juist de hoogste verscheidenheid. Doch deze verscheidenheden zijn niet in strijd met elkander maar moeten elkander volmaken j de schijnbare worstelingen, die tegen elkander schijnen in te druisen, geven eene uitnemende vrucht ter ontwikkeling van geestelijke krachten. Hoe zouden de diepten der Godsgedachten, in Gods woord gelegd, zich anders kunnen ontwikkelen, hoe geestelijke inzichten worden te voorschijn geroepen, hoe kan dit anders geschieden dan door wrijving van gedachten en wisseling van denkbeelden?
Hoe geheel anders gaat het op het gebied van het Godsrijk toe dan de bestrijders der waarheid veronderstellen! Men meent dat de belijders van het oorspronkelijk Christendom slechts een aantal aaneengeregen denkbeelden als waarheid beschouwen, die zij als een gereed gemaakt kleed slechts behoeven aan te trekken, maar dat over den vorm van dat kleed verschil bestaat.
Ja waarlijk, dan zoude het Christendom zonder leven en wasdom zijn! 'Neen de belijdenis des geloofs is geen stel waarheden, dat men gelijk een wetboek ter hand neemt en waaraan sommigen zich krampachtig vastbonden. De onophoudelijke wisseling van denkbeelden is het bewijs der vrijheid, die alleen het Christendom schenkt, juist deze altijddurende strooming van gedachten, die gelijk de rivieren steeds voortgaan te vloeien, moet met het Christendom vergezeld gaan,, omdat het organisch werkt en geen klaargemaakt stelsel is, tot welks handhaving men dwaselijk veronderstelt, dat een ieder van ons zich het harnas aantrekt.
Eenheid des geloofs is geeue eenheid van automaten, die men allen te gelijk door een gegeven teeken kan laten bewegen. Eenheid des geloof s i s eenheid tot het voorwerp des geloofs. Ziedaar het centraalpunt onzer onverbrekelijke eenheid bij al onze verscheidenheid; maar tevens vormt het den afgrond, die ons van het modernisme scheidt.
Neen, geene eenheid in vorm en opvatting staan wij voor omdat wij een God kennen, die rijk is in verscheidenheid, gevende een iegelijk naar Zijnen wil. Daarom is deze verscheidenheid geen oorza-dk van bekommering, hoezeer die ook door bekrompenheid van inzien kan worden gevoed. Zij is integendeel een stof van eindeloos verblijden. Daarom vergelijkt de Apostel Paulus de Kerk van Christus
18
bij een lichaam, waar het eene lid van het ander onderscheiden is, maar de leden elkander niet kunnen ontberen. Deze verscheidenheid, gelijk ze eenheid van oorsprong kenmerkt, heeft ook eenheid van bedoeling en uitzicht, namelijk de verheerlijking Gods. Gelijk de gansche schepping door licht en warmte wordt be-heerscht, waarvan de zou het middenpunt is, dat door geen surrogaat kan worden vervangen, zoo is ook het middenpunt van Gods openbaring alleen de Zon der gerechtigheid, en de geheele Apostolische Christenheid heeft bet zinnebeeld der Utrechtsche akademie op de lippen: Sol Jüstitiae Illustka
nos : zon der gerechtigheid, verlicht ons !
Kunnen wij daarom met vrijmoedigheid de beschuldiging afwijzen, dat wij het bijgeloof zouden voeden of de vrije ontwikkeling van het menschelijke zonden belemmeren, wij mogen met het onrecht ons aangedaan ons voordeel doen.
Waarlijk de apostolische vermaningen tot eene blijmoedige Godsvrucht kunnen wij niet genoeg ons zeiven herinneren ; het Christendom bestaat toch niet in stellingen, maar in de openbaring van Gods kracht in ons. O, er wordt door zeer velen afgeweken van de eenvoudigheid, die in Christus is, en dikwijls aan den vorm meer gehecht dan aan het wezen der godzaligheid. Helaas! hoevelen vergeten de vermaning van Petrus: „Wordt heilig in geheel uwen wandel.quot; Waar het kinderlijk geloof begint te ver-
19
flauwen is men ongemerkt op vijandelijken bodem gekomen en een vroomschijnend rationalisme verarmt te meer innerlijk naarmate het vaardiger wordt om anderen te beoordeelen en te veroordeelen. Ontzettend zelfbedrog, dat zich ook op Christelijk gebied kan bewegen en zooveel aanleiding geeft tot eene verkeerde beoordeeling van de belijdenis der waarheid.
Indien Christus heeft betuigd: hieraan zal de wereld bekennen, dat gij Mijne discipelen zijt, indien gij liefde hebt onder elkander, waarom dan de verscheidenheid door God zoo wijselijk verordend, tot wasdom in de genade en tot kennis van de veelzijdige wijsheid Gods zoo dikwijls tot een oorzaak van wantrouwen en verwijdering gemaakt?
O, indien wij het gebed des Heilands, Jobs. 17, overwegen, waarin Hij verklaart Zijne heerlijkheid op ons te hebben gelegd met het doel, dat door de openbaring dezer heerlijkheid de wereld in Hem zoude gelooven, dat zij daardoor tot bekentenis van het groote doel van Gods verlossende liefde zou worden genoopt, dan moet er wel eene zeer diepe schaamte bij ons zijn, dat wij door gemis dezer heerlijkheid mede schuldig zijn aan de Christusverwerping van onzen tijd.
Gemeente van Jezus Christus, laat ons onzen Heer dienen en niet ons zeiven.
Laat ons, waartoe wij geroepen zijn, de heerlijkheid van onzen Heer als in een spiegel aanschouwen en naar datzelfde beeld innerlijk veranderd