'^K5 g^Ycj^
O
^-----
MEDEGEDEELD DOOR
l»i. ö. CHANTEPIE DE LA SAUSSAYE.
(OvevüioilraUt uil ile Vcreeniging: ('livistclijke .Sloininen.i Februari 1871.
—1quot;
•I,-
D r. F. F A B R 1 ' S TEUAX'J AARSBESCHOUAX'ING;
MEDEGEDEELD DOOK l)r. 1), ClIANTEl'lK nu l,A SAVSSAVIO,
Dr. Fabri zond mij een afdruk van zijn, in het Janu-ari-notnmer der „Bericlite der lllieinisclien Missions-Gesellschaftquot; geplaatste, opstel, getiteld: „Zum neuen .Tahre.quot; Ik besloot terstond, na de lezing daarvan, liet 1c doen vertalen en aan ons christelijk publiek mede to deelen. Waarom? Niet om eene apologie te leveren van de duitsche, of wil men liever van de pruisische politiek. Gesteld dat mijn oordeel daarover gevestigd ware -wat het niet is, omdat het mij althans niet gegeven is, den tijd, dien wij beleven, te overzien, — zoo zou ik mij nogtans van het uitspreken daarvan onthouden om mijne bekende overtuiging, dat het de roeping des evangeliedienaars niet is, in de politieke kwestiën, buitenlandsche zoowel als binnenlandsche, zijne stem te doen hooren. fk wil alleen deze twee indrukken niet verzwijgen, die door al hetgeen ik hoor en lees gestadig bij mij gewekt worden. Vooreerst, ik eerbiedig volkomen de overtuiging van mannen, in staats- en volkenrecht ervaren, die de
1)II. F. FA BUI S
2
pruisische politiek afkeuren, en betreur het dat het mij aan genoegzame kennis van die wetenschappen ontbreekt om te kunnen beoordeelen of verovering in een wettigen oorlog gelijk staat met roof, of de regelen van het privaat-recht ook toepasselijk zijn op het volkenrecht en of' hunne voorstelling niet uitgaat van de theorie van patri-moniaal-rijken (hot land het eigendom van den sonverein, welke theorie wederom door andere beoefenaars dierzelfde wetenschappen bestreden wordt met alle hare consequen-tiën. Tk ben geen jurist en kan dus tusschen de verschillende juridische scholen geen partij kiezen evenmin als op gezag van de eene of van de andere iets aannemen; mij verheugende intusschen dat de Schrift, die geen wetenschappelijk handboek is, mij een standpunt aanwijst (b. v. Jes. XLl: 3—4, XLV : 1 —3, enz. enz.) waarop ik, zonder mij te scharen aan de zijde der eene ot' der andere politische school, toch niet in het scepticisme behoef te vervallen. Maar, terwijl ik gegronde overtuigingen eerbiedig, stuit mij bij uitstek tegen de borst de verwaandheid, waarmede bijkans een ieder in Nederland r/ich gerechtigd acht over die politiek een afdoend oordeel uit te spreken, üe eerste de beste, dien men ontmoet, — menschen, die dikwerf zelfs met de feitelijke geschiedenis der laatste jaren onbekend vijn, laat staan de verborgen draden dier geschiedenis kunnen naspeuren—acht zich gerechtigd eene figuur als die van von Rismarck, dien ik niet beoordeel, maar naar mijn bijbelsch standpunt, als een werktuig in Gods hand beschouw om te doen wat naar //Zijn bepaalden raad en voorkennisquot; geschieden moet, buiten het gemeene recht te plaatsen, ja, door het slijk te slepen. Een weinig bescheidenheid en behoedzaamheid in het oordeelen ware toch, dunkt mij, vooral in den ernst dezer tijden, door de christelijke wijsheid en liefde geboden. Vooral kan
NIE U W .1A A KS K ES C H O U WIN G
ik mij nauwelijks voorstellen hoe men in de stemming van hek „Rust mijn ziel, uw God is koning!quot; kan blijven, als men, zooals men toch van vele christenen iioort, in von Bismarck niet, veel minder dan een satanskind ziet en er dan toch als in éénen adem bijvoegt, dat het lot van Europa, zoo niet der wereld, in zijne hand is. Mijn andere indruk is deze; het medelijden met het lijden der fransche natie — en een afstammeling der IIu-genooten gevoelt dit voorzeker niet het minst — mag niet ontaarden in een ongeloovig weeklagen, of aanklagen van den vijand, die voorwaar niet minder lijdt, maar moet een geestelijk medelijden, het medelijden.van Christus zijn, dat zich van zelfs in onze openbare en bijzondere gebeden zal uitstorten. En waar wij aJ/.oo bidden, bidden wij in liet geloof; in het geloof, niet alleen aan Gods barmhartigheden over en vertroostingen voor de individuen die lijden, maar ook over en voor de geslagene natie; in het geloof alzoo aan de toekomst van beide natiën, het geloof dat, evenals de duitsche, zoo ook do fransche nationaliteit een essentieel bestanddeel uitmaakt der christelijke beschaving, dat die natie dus wel vernederd, maar niet vernietigd kan worden. Waar dit geloof is, daar zullen de christenen bidden dat de vreeselijke gerichten, over die natie losgebroken, haar, naar de goddelijke barmhartigheid, tot loutering en verlossing mogen zijn.
Het is dus niet als politieke partij stem, dat ik de stem van Dr. Fabri in ons midden wil doen hoeren. Ligt de politieke partijstrijd als zoodanig buiten de roe ping van den evangeliedienaar, niet het wijzen op die hoogere, profetische politiek, die de lagere beheerscht, en die ons in waarheid rust doet vinden in Gods bestuur. In dezen tijd komt vooral uit, hoe groote schade de christelijke gemeente zich berokkend heeft door het
DR. I'. FABRl's
verwaarloozen der profetische schrift, die ons niet de enkele omstandigheden of de voorbijgaande toestanden verklaart, maar ons de groote lijnen der geschiedenis aanwijst en het plan Gods openbaart, liet denkbeeld van „gerichtquot; is, evenals bij de wereld, ook bij de gemeente schier te loor gegaan. Ten gevolge van de noodlottige scheiding van oud en nieuw Verbond, heeft men het als een oud-testamentisch begrip beschouwd en wordt, er een week en zouteloos christendom gepredikt, ook in orthodoxen vorm, dat nog wel wil weten van een oordeel hiernamaals, ook van eene voldoening van (iods gerechtigheid aan het kruis, maar de gerichten Gods in de geschiedenis, de geschiedenis als eene aaneenschakeling van gerichten tot verlossing, miskent. Deze miskenning staat in verband met eene jvalsch-supranaturalistische beschouwing van de openbaring, namelijk als mededeeling eener leer, en met de miskenning der leer omtrent de laatste dingen, of liever van liet eschatologisch karakter der gansche Heilige Schrift.
Als nu de evangeliedienaar, die niet alleen theoloog wil zijn en zich in zijne theologische beschouwingen hooghartig opsluiten, nog minder politicus en aan de regels van het volkenrecht de gebeurtenissen toetsen, maar de wer kingen] van het woord Gods in de gemeente naspeuren, op dc stemmingen in de gemeente let, wat merkt hij dan op? De onrechtvaardige oorlogsverklaring van Napoleon, gevolgd door de schitterende zegepralen der duit-sche wapenen, had schier geheel Nederland, dat buitendien niet napoleontisch-gezind is, aan de duitsche zijde geschaard; althans de franschgezindheid hield zich schuil. Doch die duitschgezindheid was voorbijgaande, bij het grootste deel. Zij duurde tot aan Sédan: sints het keizerrijk gevallen is , verdween zij van lieverlede en nam de slechts voor een wijle verholen franschgezindheid van
4
NIE U W J A A R S B ES CI r O ü WIN f.
het meerderdeel der bevolking weder de overhand. Waarom? Omdat de oorlog niet eindigde? Het bewijs is niet geleverd dat de Dnitschers na Sédan vrede hebben kunnen sluiten. Om de verovering van den Elzas en Duitsch-Lotharingen? Ik beoordeel die niet, maar indien de kans gekeerd was en de Franschen de Rijnprovincie hadden geannexeerd, zou diezelfde stem van verontwaardiging zijn gehoord ? Is zij gehoord bij de Luxcmbnrgsche kwestie, bij de annexatie van Nizza en Savoye? Daarbij, de groote menigte heeft, in een niet bedreigd, neutraal land, bij die territoriale veranderingen geen belang en oordeelt niet naar consideratiën van hoogeve politiek noch vraagt naar het evenwicht in Europa. De algemeene stemming vormt en wij/igt zich op meer onmiddellijke, instinctmatige wijze. Men onderscheide tusschen fransch-gezindheid en anti-duitschgezindheid.
De eerste bestaat natuurlijk bij de Ultramontanen, die in Frankrijk steeds den oudsten zoon der kerk zien en de rampen van dat land als een straf voor het in den steek laten van den paus beschouwen. Die beschouwing werd voor eenigen tijd kort eu klaar in den „TIniversquot; uitgesproken: de Pruis als de Assyrier over Israël, de roede Gods om het. ontrouwe volk des Heeren te tuchtigen tot dat zij zelve verbroken worde, als hare taak volbracht zal zijji. Dan bij de geavanceerd-liberalen, ook bij de minder geavanceerden, die met de revolutie van 17iS!) dweepen, en in de fransche republiek voorde derde of vierde maal den dageraad begroeten der euro-peesche vrijheid. Eindelijk ook bij conservatieven en orthodoxen uit den beschaafden stand, bij de eersten, omdat zij traditioneel de Eranschen als het volk der beschaafde zeden, fijne manieren en classieke letterkunde beschouwen, bij de laatsten omdat de Réveil in Nederland voor een goed deel van fransche herkomst is eu
DR. 1. FABRl's
voor de bekende en geliefde fransche prediking, de duit-sche wetenschap, als onsmakelijk en bedenkelijk, op eerbiedigen afstand wordt gehouden. Die fransche Keveil-theologie heeft ook niet weinig bijgedragen, om bovengemelde onhistorische beschouwing der openbaring en miskenning der profetische schrift te bevorderen. Eindelijk, er ligt in den franschen geest eene bekoring. q u e 1 q u e chose de sympathique, waaraan geen volk ontkomt, en die den Duitscher, bepaaldelijk den Noord-duitscher, ten eenenmale ontbreekt.
Doch ook, waar die invloeden geringer zijn en er dus niet van bepaalde franschgezindheid kan gesproken worden, is er toch bij velen antipathie tegen Duitschland. Zij is zeer licht te verklaren: 1quot;. uit annexatievrees, sints 1866 zoo algemeen en thans, na aanvankelijke sluimering, weder, naar aanleiding van enkele symptomen van Pan-germanisme in Duitschland, met vernieuwde levendigheid opgewekt; 2quot;. uit afschuw van de gruwelen van den oorlog, die, hoezeer aan beide zijden bestaande, toch altijd moer aan deii overwinnaar dan aan den overwonnene te laste gelegd worden; ïiquot;. uit eene zekere huiselijkheid, aan het nederlandsche volk eigen en die, met zijne eigenaardige goede en kwade eigenschappen verwant, het voor militaire deugden en talenten tamelijk ongevoelig laat, en voor beslechting van internationale geschillen, den genootschappelijken vorm zou doen kiezen , — b. v. een renvooi naar het moderamen van een vredeverbond, om consideratie en advies, — liever dan de bloedige beslissing van de veldslagen, die velen een moord in het groot noemen; 4quot;. eindelijk, niet te vergeten, vooral bij het oudere geslacht eu in de hoogere standen, eene zekere minachting voor de duitsche beschaving. Het kleine Nederland toch is een oudere zoon van de gemeenschappelijke germaansche moeder. Die
(j
NUiC WJ A AKSHESCHOU\V1 N(.
7
oudere zoon had zijne opvoeding reeds ontvangen en bloeide in de volle kracht der jeugd en van den man-nelijken leeftijd, toen de jongere broeder nog aan den leiband lie]). Uc westfaalsche vrede vond Nederland in volle rijpheid, bracht het rijkdom en eere aan, terwijl Duitschland, na den dertigjarigen oorlog, uitgeput, verwoest, maatschappelijk ontbonden, nog ten deele bar-baarsch, onder de heerschappij kwam der honderd grootere en kleinere vorsten, die , voor een goed deel meer fransch-dan duitschgezind, naar Versailles de oogen richtten en weldra ieder in zijn patrimonium, zoo als zij hunne erflanden beschouwden , in het klein de rol van Lodewijk XIV zochten te spelen, liet maciitige en vrijheidlievende Nederland had een diepen afkeer en minachting voor die „Hundendeinuth,quot; waarmede het stamverwante volk de lui -men van honderd kleine despoten verdroeg. Intusschen is de jongere broeder van kind tot een vurig jongeling en een krachtigen man opgewassen en overvleugelt den ouderen. Van het oogenblik dat Nederland begon te zinken, werd Duitschland groot. De achttiende eeuw liet een Nederland achter in ieder opzicht klein geworden, inwendig verdeeld, uitwendig gebonden, op het gebied van welen-schap en letteren zonder initiatief; terwijl in Duitschland de gouden eeuw was aangebroken zijner groote wijsgeeren en dichters. Dat duitsche philosophic, theologie en literatuur de hoogste uitdrukking is van den menschelijken geest in de nieuwere tijden, is eene overtuiging, waaraan Engeland zich niet kan ontworstelen, die in Amerika algemeen is, en die zich zelfs aan de meest verlichten in Frankrijk opdringt. Is het wonder dat Nederland eenigzins naijverig is op dien roem van den jongeren broeder en dat, terwijl weinig Nederlanders bestand zijn tegen een vleiend woord van fransche lippen , ook duitsche sympathie voor Nederlands volksaard
DR. F. KAURI'S
met hooglmrtiglieid ontvangen wordt, zoo niet met wantrouwen? Velen zien in Duitscliland nog steeds den parvenu, in Frankrijk daarentegen den edelman.
Tegenover deze verschillend gewijzigde franschgezind-heid ol' anti-duitschgezindheid, staat nu een ander deel, dat, hoezeer het weinig uitsprekende en zich des dikwerf niet bewust, aan duitsche zijde staat. ITet is de kleine burgerstand, vooral van gereformeerde belijdenis. Wat men sints eenigen tijd „het gereformeerde volkquot; is begonnen te noemen, is. als bij instinct, duilschgezind. Ook van dit verschijnsel liggen do gronden voor de hand. Vooreerst is het gevoel van stamverwantschap sterker bij de min- dan bij de meer ontwikkelden. Kennis van talen maakt altijd meer of min cosmopoliet. ! ve eenvoudige Nederlander, die slechts zijne taal kent, verstaat in ieder opzicht den duitscher beter dan den franschraan. Ten anderen, vergeet de Hervormde niet dat Duitsch-land de bakermat was der Hervorming en Frankrijk haar gezworen vijand. Eindelijk, daarmede samenhangend, is dn traditie, uit de volkshistorie voortspruitend en bij de volksklassen zoo diep geworteld, door en door anti-fiansch. De oranjegezindheid is bij het. volk eenzelvig-met, de anti-franschgezindheid. De stadhouderlijke traditiën leven nog, en evenmin IS15 als 1830 zijn vergeten. Nederland en Oranje, anti-paapsch, anti-fransch . . . zijn voor een goed deel van ons volk woorden van gelijkluidende beteekenis.
Wij beoordeelen niet, maar constateeren slechts. Al zijn wij oveituigd dat aan den duitschen geest de palm toekomt in de geschiedenis der hedendaagsche beschaving; of die beschavende roeping door den tegenwoordigen oorlog en door de vestiging van hot nieuwe duitsche keizerrijk al of niet bevorderd zal worden, achter deze kwestie stellen wij vooralsnog een groot vraagteeken.
N r EU W.I A AUSBESCIIOU WING,
Doch juist omdat het vooralsnog zoo moeielijk is een juist oordeel te vellen en omdat in de geschetste stemmingen , sympathiën en antipathieii, goed en kwaad dooreen-gemengd is, is het des te meer voor den christen behoefte, van de daden der menschen at', naai' (iod op te zien, zijne wegen en gerichten te aanschouwen en de stemming te zoeken, zoo treffend uitgedrukt in de Schriftwoorden: „Ik neem mijne toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen , totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaanquot; (Ps. LYIT : 2); „Ga henen , mijn volk!... verberg u als een kleinen oogenblik, totdat de gramschap overgaquot; (Jes. XXVI : 20), en in vele soortgelijke.
Tot deze bescheidenheid van oordeel en ootmoedigheid des harten wekt Dr. Fabri ons op, in het opstel, dat nu volgt.
Wij zijn een nieuwen tijdkring ingetreden, terwijl een jaar achter ons ligt, dat zonder twijfel het zwaarste geweest is, hetwelk het tegenwoordig geslacht ooit beleefde. „God is ontwaakt uit Zijne heilige woning,quot; in gerechtigheid en gericht openbaart zich Zijn arm aan de volken. Wij kunnen niet anders dan met den profeet uitroepen: „zwijg, alle vleesch, voor het aangezicht des Heeren, dat alles zich voor Hem buige, wat op den aardbodem leeft!quot;
De gansche wereld heeft zich vergist. In Frankrijk dacht men iu ijdele lichtzinnigheid een lang voorbereiden en triomferenden tocht naar Berlijn te volvoeren. In Duitschland nam men het ernstiger op; tot verdediging gedwongen rustte men zich toe tot een zwaren, alle offers eischenden strijd. Door ongehoorde nederlagen , gelijk de wereld nog nimmer aanschouwde, werd den lichtzin-nigen hoogmoed van den aanvaller weldra de bodem in-
1)K V FABUI'S
geslagen. Op de vernietiging van de legers des vijands is een bloedige, gruwelijke volksslrijd gevolgd. Het is echter niet sleclits een strijd, dien wij beleven, het is meer, het is een gericht Gods, dat zicii voor onze oogeu voltrekt. Slechts uit dit oogpunt kunnen de he-dendaagsche gebeurtenissen juist beschouwd worden.
Goddelijke gerichten nu hebben voornamelijk een dubbel kenteekeu. Aan de eene zijde zijn zij te herkennen aan een machtigen tuimelgeest, die niet zelden millioenen eensklaps overvalt en met de macht ecner dikwerf waanzinnige verblinding de gemoederen verstrikt. Dit is het. lot der volken, voor wie het uur der goddelijke vergelding is geslagen. liet andere kenmerk echter is dit, dat-zij , die God tot de tuchtroede Zijns toorns uitverkoren heeft, doen en volbrengen moeten, hetgeen zij niet willen. Eene aaneenschakeling van omstandigheden dwingt hen het gericht ten einde toe te volvoeren, tot aan het door God gestelde doel.
Alle groote ile wereldgeschiedenis beheerschende omwentelingen bezitten dit dubbele kenmerk. Ik roep hier slechts voor do aandacht het gericht, dat vóór 1 sOO jaren over Jerusalem en Judea voltrokken werd. Toen keizer Vespasianus met zijn zoon Titus tegen de heilige stad optrok, was het zijn vurige wensch met de meest mogelijke zachtheid den joodschen opstand te bedwingen. Al hunne pogingen daartoe leden schipbreuk op het zich immermeer verheilende fanatismus der Joden, en ten laatste moest Titus, na naamlooze gruwelen , tot iijnc smart zelfs het heiligdom des tempels, dat hij vóór alles sparen wilde, in de vlammen zien opgaan.
Ook in de tegenwoordige groote bezoeking merkt men dergelijken gang. Men hoort buiten Duitsehland, voorna melijk zelfs in christelijke kringen, dikwijls de tegenwerping-na den val van Napoleon had vrede gemaakt moeten worden.
10
N rEL \V.I A A IISIÏKS( HOL' WIXC
maar nu deze vreesselijke bloedige volkskrijg! Wij willen niet vragen: hoe en met wien had de vrede gemaakt moeten worden; wij willen bier geene politieke vragen opwerpen. Het dunkt ons evenwel onloochenbaar, dat Gods hand in September den vrede verhinderd heeft, dien de- overwinnaar zoo gaarne had gesloten. Of gelooft men, dat koning Wilhelm, aan de spitse der duitsche legerscharen tot tuchtroede over IVankrijk verkoren, zeggen kon : tot hiertoe en niet verder! .Men kan de diepste ontroering, het innigste medelijden met al de ellende en al het bloedvergieten in het hart omdragen, ja, zonder ophouden daarover tot God zuchten, en toch daarbij gedrongen zijn deze tegenwerping als eene welgemeende, maar niet uit de waarheid geborene te bestrijden. Of waar zien wij, dat God in de dagen van zware oordeelen over de wereld volgens de gedachten der menschen handelt, die ook in hunne barmhartigheid kortzichtig zijn! IIoc lang reeds ware hei bloedvergieten opgehouden, wanneer onze godvruchtige en inenschlievende koning het einde daarvan in zijne hand had! Poch deze meening kent aan de menschen, ook al waren zij de machtigsten op aarde, te groote macht toe, want ook zij zijn slechts een werktuig, een speelbal in de hand des Almachtigen. Een gericht over het Napoleonisme en zijne verdervingen ware ten slotte niemand onwelkom geweest, doch nu Gods oordeel, welks molens, gelijk het spreekwoord zegt, „langzaam maar fijn malen,quot; dieper ingrijpt, tot op 17ii2, op Lode wijk XIV, op Karei IX eu Coligny, nu roept men het wee uit over den 011-barmhartigen veroveraar. Dit is dwaas en uit Christen-mond voorzeker dubbel verkeerd. Het is beter en juister ook hier uit te roepen: o! welke heilige wegen der gerichten Godgt;, voor alle volkenen menschen te vreezen ! En inochlfcu wij uit dit oogpunt ook niet vragen: was eveneens ter wille van Duitschland in September de vrede niet onmogelijk ?
DK. 1' PABBl's
Welk volk kon zulke ongehoorde zegepralen, zouder lioogmoedig te worden, verdragen ? Moest ook niet voor Duitschland de nood en de ellende van den oorlog nog meer openbaar worden ? Moest Duitschland, tot tuchtroede verkoren, niet eerst uit dnizend nieuwe wonden bloeden, eer zijne politieke verheffing koi tot stand komen?
Deze gedachten moeten ook wellicht tot waarheid en vervuld worden over de hoofdstad van het vijandelijk tegen ons overstaande land. Zeker zal menigeen van het begin der nederlagen af den indruk hebben ontvangen, dat het lot van Parijs, die heilige stad van eene in moderne dwalingen gevangene schijnbeschaving, zeer donker kon worden. Wil de koning van Pruissen zulks? Willen zijne raadslieden zulks? Juist het tegendeel, zij wenschen veeleer, dat zoo mogelijk geen steen van het nieuwe Babel zou verwoest worden, en sedert drie maanden hebben zij eene zoo mogelijk zachte ontknooping gewacht. Zal hun wensch bekroond worden? Wij betwijfelen het, hier zullen zij ook moeten doen, hetgeen zij niet willen.
Hetzelfde grondkaiakter is zelfs in den loop der krijgsverrichtingen niet te miskennen. De duitsche legers hebben reeds door hunne organisatie een voorrecht van zedelijke en verstandelijke beschaving en van tucht boven alle andere. Dezen lof hebben zij zich ook in het vijandelijke land waardig gemaakt. Nu echter niet slechts een vaderlandslievende ijver gewekt is, maar door eerzuchtige en heerschzuchtige dweepers alle hartstochten des franachen volks opgezweept zijn, worden de duitsche legers voor hun levensbehoud tot treurige daden van wedervergelding genoodzaakt, die des te smartelijker zijn, daar zij ook duizenden onsclvuldigen treffen, onze eigene soldaten verwilderen en de slechte hartstochten der menschelijke natuur opwekken. Hier echter moet men ook zeggen: zij doen, zij worden genoodzaakt te doen , wat zij niet wilden.
12
N1 F. t' W J A A RS B ES C H O C W INC.
Deze gedachten schijnen wellicht menigeen hard en ruw toe, maar hebben wij geene harde, ruwe, bittere gebeurtenissen vóór ons? Het is niet de vraag of deze overdenkingen ons bart smartelijk aandoen, maar of zij waar, of zij volgens Gods gedachten zijn. Het is wel opmerkelijk, hoezeer de gedachte uau een oordeel Gods bij het hedendaagscbe geslacht is verloren gegaan, ja hoe zelfs in christelijke kringen een kortzichtig menschelijk medelijden bet oordeel uitspreekt over de ook in gericht en gerechtigheid heilige wegen (Jods. Zullen ook hier Gods gedachten niet hooier. niet ook bann-hartiger zijn dan de gedachten der mensehen ? Mijns inziens zeker. En indien bet aldus is, zal dan ook daarin geene sterke en krachtige vertroosting, geene verzoenende macht openbaar worden! Of is het niet troostrijk ook in zware tijden onder duizend otters te weten, dat eene hoogere hand, dat de band der eeuwige wijsheid en liefde de lotgevallen der menscben en der volken bestuurt en ook onder ellende en bloedvergieten het voorgestelde doel ben nader voert! En niet alleen dit. Zijn Gods kastijdingen ook geene wegen van barmhartigheid ? Zullen zij niet reinigen, louteren en verlossen degenen, die naar Gods stem luisteren? Wil Hij niet in barmhartigheid en gericht tot verootmoediging brengen?
Godlof! zulke ernstige roepstemmen tot boete ontbreken ook nu niet. Ook uitFrankrijk, tenminste uit het evangelische Frankrijk, zijn zulke stemmen tot ons gekomen, hoewel daarnevens ook in geloovige kringen , door de algemeene ver blinding mede aangegrepen, talrijke scheeve en buitensporige oordeelvellingen. Wie heeft niet met diepe ontroering het aangrijpende boetgebed van Pilatte in de „Eglise librequot; gelezen '{ Welk duitsch christen heeft zich bij de lezing daarvan niet diep verootmoedigd en God gesmeekt, dat het, ook in Duitschland, voor allen, die dit woord
13
DK. F. i'AHIUS
hooren, eene roepstem tot boete en opwekking zijn mocht! Doch helaas, het schijnt dat zulke stemmen slechts enkele zijn en dat een verblind en vermetel fanatisme die bijna geheel tot zwijgen brengt, een fanatisme dat met alle krachtsinspanning zich aankant tegen de erkentenis van een oordeel Gods. Aan duitsche zijde is de strijd met eenen boet- en bededag aanvaard. Eene groot e opwekking tot de vreeze Gods was er het gevolg van. Wij verheugen er ons over, zonder op dit verschijnsel te veel te bouwen. Maar de gang van den strijd, zoo rijk aan oll'ers en tranen, noopt wel om in den geest der boete en des gebeds aan te houden. Het is echter niet genoeg te bidden tot Hem, die de uitkomsten der veldslagen leidt. De staatsman, in wiens hand voornamelijk het lot van het dnitschc volk is gelegd, sprak bij liet uitbreken van den oorlog dit veclbeteekenende woord: „zelfs de zegerijkste strijd is een ongeluk voor eene natie.quot; De waarheid van deze woorden ondervindt het duitsche volk ten volle. Met welk doel? Dat wij ons zouden losmaken van den geest des ongeloofs en des ongoddclijken wezens, die de oorzaak is, dat God door het duitsche volk onzen hoogbegaafden, doch sedert, lang ongelnkkigen nabuur, zoo zwaar beproeft. Het is een oordeel over de schijnbeschaving der moderne wereld, die zonder God, ja tegen Hem strijdende, den vooruitgang der wereld wil bevorderen. Waar echter de vreeze Gods van een volk geweken is, daar wankelen ook spoedig de grondslagen der zedelijkheid; de lichtzinnigheid, de genotzucht en de eerzucht maken zich van den algemeenen geest meester, en wanneer deze ondermijning van alle grondslagen der zedelijkheid geschiedt onder het blinkend vernis eener uiterlijk schitterende, de zinnen verblindende beschaving, is het des te erger en gevaarlijker. De oorlog met zijne verstorende macht heeft nu dit blinkend deksel afgerukt. Het eigenlijk
M Eü W J A A K.S B ESlilOÜ WIN fi.
oordeel, dat Frankrijk heden ten dage ondergaat, zijn niet do verloren veldslagen, niet hot verlies eener provincie, maar de openbaring der zedelijke verarming en ellende, van den vreesselijken dwaal- en leugengeest. Is Dnitsch-land, zijn de ons omringende volken, die van den oorlog tot heden verschoond bleven en die gedeeltelijk met ietwat zelfgenoegzaamheid op den nood dezer dagen neerzien, niet van denzelfden verderfelijken geest reeds in hooge mate aangetast? En al staat nog ongetwijfeld de algeineene geest van ons volk meer onder den invloed van het zedelijk levensbeginsel, hebben wij daarom stof tot roemen? Moeten wij ook niet belijden, dat wij door Gods genade nog zijn, wat wij zijn? Het betaamt ons daarom te meer, allen hoogmoed ver achter ons te honden en niet alleen te denken aan liet politieke gebouw van het nieuwe duitsche rijk, maar ook, ziende op do strengheid God:- in de gesla-genen, allen toe te roepen, dat de vreeze Gods ook de grondslag voor alle volkswelvaart is, en aan don opbouw van Gods koningrijk onder ons met ernst te arbeiden, zoo niet de ons weder van God geschonken nationale rijksheerlijkheid ons tot een valstrik worden zal.
De groote crisis, waarin wij ons bevinden, heeft toch ten duidelijkste niet slechts voor de wereldgeschiedenis, maar ook voor de ontwikkeling van liet Godsrijk diepe beteekenis. Het is niet slechts het politieke, het is ook het godsdienstige Romanisme, dat in het jaar 1870 cene diepe wonde ontving. Op één dag geschiedde de onfeilbaar-verklaring te Rome en werd de oorlogsverklaring te Berlijn ontvangen. Zelfs zij, die niet gewoon zijn de dingen dezer wereld niet de oogen des christens te beschouwen , moeten bij zulk eenen samenloop eene wonderbare goddelijke beschikking erkennen. Eenige maanden geleden lazen wij in een bekend dagblad (Augsb. allgem. Ztg., S. 41G7) :■ „Neen , het is geen droom ! Deze god-
10 un. r. FABKl'S NIBOWJ/lARSBESCUOUWING.
tijd van Rome en Parijs is voorb^, hare ure ^ett ge^ ^ Doch waartoe zulke beschouwingen hier ter plaatse.
ai»omc6«e diepe beroering, teiquot;jl ons 8«'»quot;«^^ , ,i'„ vprdeelino1 der ziel en des geestes, (lleor. ■ ' ' ,
™módeA,. S' vaderlands. De blik op l.et eeuwig en o,.ve •
]r1m
'ood^cv^ifdeifouVè^harten verlichten, loutetenen ïertroos-
en en en' mquot; quot;Lenende kn.ebt bij be, blijmoed.g geloot
t
bewaren.