HET GODDELIJK HART VAN JESÜS,
HET GODDELIJK HART VAN JESUS.
29 April 1873. Emer. Prof. Lib. Sensor.
HET 'r ?
VOOB DK MAANDEN
•TTJlSri J EKT ,
Getoedeu voor het Veertigurengebed, het Lof, de H.Mis en H. Communie,
B. K. TRIESTEB EN l'ASTOOÊ TB OOSTERBEEK.
•AA/WVAy*quot;
UTRECHT,
DEKKER amp; VAN DE VEGT. 1 8 7 2.
Onvergetelijk is ue dug vein den 10, Junij des 'co-rigen jaars. De Goede Herder schonk toen aan Zijne weenende Bruid, de 11. Kerk, eene buitengewone vreugde, zij /uhelde over da gansche aarde, een hemelsche blijdschap straalde door hare tranen heen; want de groote Pius genoot een voorregt zoo als aan geen zijner voorgangers sinds Petrus' dagen verleend tvas.
Was het toeval, dat wij juist op dien dag het feest van het Goddelijk Hart des Goeden Herders vierden.'' De voorstelling van den Verlosser, die, met gelogen hoofd aan het kruishout hangend, ons op de breede ivonde Zijner zijde wijst, als wilde Hij ons den weg naar Zijn Goddelijk Hart toonen, heeft mij op dien dag zeer^getroffen; want zóó wordt Jesus ons op het feest van Zijn Goddelijk Hart door de
11. Kerk voorgesteld. Terwijl ik het oog dan vestigde op het Hart van den Goeden Herder, die Zijn leven voor Zijne schapen geeft, zag ik Zijn PlaatsbeUeeder gedurende vijf en twintig jaren strijdend, lijdend en diep gewond in zijn hart voor de schapen door Jesus vrijgekocht. Ik hoorde den Goeden Herder tot Pius zeggen: bemint gij Mij? Pius antwoordde: Ja, Heer, ik bemin U; en Jesus hernam: weid mijne schapen, weid mijne lammeren, doch liet er onmiddellijk op volgen: toen gij Jong waart omgordet gij u zeiven en gingt waarheen gij wildet, maar als gij oud geworden zijt, aal een ander u omgorden en u voeren, waarheen gij niet wilt, volg Mij.
Kortom: ik zag den grooten Pius als voorttreden uit het Hart van den Goeden Herder, die alleen in staat is goede Hei'ders te vormen; ik beschouwde Pius als een groot geschenk door het Goddelijk Hart
aan de Kerk gegeven.
Hoewel ik reeds lang begeerd had een boekskeals dit zamen ie stellen, het Pius-feest gaf mij toch de naaste aanleiding daartoe. Gij vindt hier, lieve lezer, een en dertig overwegingen voor da maanden Juni) en December. Indien gij deze overwegingen voor de maand Junij gebruiken wilt, kunt gij de laatste zeer geschikt op den vooravond lezen, zij zal dan tevens dienen tot sluiting der Meimaand.
Achter de overwegingen heb ik even zoo vele gebeden geplaatst; zij zijn eene ontboezeming der gevoelens, die door de overwegingen worden opgewelt en zijn
zeer geschikt ten gebruike hij de aanbidding van het Allerheiligste Sakrament. Gebeden onder de H. Mis, Communie-Oejeningen, de Litünièn van de Aller' heiligste Harten van Jesus en Maria en voor eiken dog der week zijn er aan toegevoegd, opdat gij hier een bijkans volledig kerkboek vinden zoudt.
Ten slotte wensch ik den lezer toe, dat hij steeds troost, vreugde, opwekking en sterkte vinde in het Goddelijk Hart van zijn Verlosser.
Verumlamen existimo omnia detrimeutum esse propter eminentem scieutiam Jesu Christi Domini mei.
Ik boud echter alles voor nadeel, wegens de uitnemende kennis van Jesus Christus mzen Heer. Philip. Ill : li'.
Om het uitnemende, het verhevene, wat er in het kennen van onzen lieer Jesus Christus gelegen is, uit te drukken, kon de Apostel kwalijk krachtiger woorden bezigen dan die, welke gij aan het hoofd dezer overwegi.ig geplaatst vindt. Alle geleerdheid en wetenschap, alle kunst, alle rijkdom en glorie zinken voor den Apostel in het niet, wanneer hij ze vergelijkt bij de kennis van Jesus Christus, welke men de wetenschap der heiligen noemt. De apostel gaat nog verder: Geleerdheid, wetenschap, rijkdommen , bekwaamheden zijn hem verwerpelijk, hatelijk en vuilnis, zoodra zij in 't minst mogten schaden aan de kennis van Jesus Christus, dien hij met zooveel innigheid zijnen Heer noemt.
1
2
Het zou overbodig zijn te bevvijxen, 'lat rte apostel goed geoordeeM heeft; hij toch schreef onder ingeving van den H Geest, maar juist daarom is het te noodiger, dat wij ernstig overwegen wat hij verstaat onder dc kennis van Jesus Christus.
Zou de H. Paulus eene bloot verstandelijke en dorre kennis van Christus bedoeld hebben? Onmogelijk, want de grootste godgeleerden waren dan de gelukkigste en heiligste menschen. Moeten wij dan onder de aangehaalde woorden de eenvoudige kennis van ieder geloovig Christen verstaan? Zser zeker is het geloof eene groote gave en de grondslag van al ons heil; doch het geloof alleen maakt ons niet zalig. Het zou ons niet baten, dat wij Jesus met een eenvoudig geloof erkend hadden als den Zoon Gods en den Verlosser der wereld, indien wij Hem niet omhelsden met eene opregte liefde. Dezelfde apostel, die de kennis van Jesus zoo hoog roemt, roept ons toe; Indien iemand onzen Heer Jesus Christus niet bemint, hij zij gedcekt. Ook hij gevloekt, die Jesus kent door opregt geloof? Zeer zeker, en wel hij in de eerste plaats, om-d it zijne kennis hem niet in de liefde bewaarde, noch tot de liefde bragt.
3
Welke kennis hei-ft de apostel clan bedoeld ? Eene kennis, eene wetenschap, waaraan het hart niet minder deel heeft dan het verstand; eene wetenschap, waarin de krachten van het verstand zamensmelten met de gevoelens van het hart, om te kennen in liefde en te beminnen in de kennis; eene kennis, die met het hart tot het Goddelijk Hart van Jesus gaat, als tot het brandpunt van alle volmaaktheid en liefde, opdat niet slechts de geest bewondere, maar ook het hart brande,
Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij op weg tot ons sprak en ons de Schriften openleyde? Zoo spraken de leerlingen, die Jesus mogten ontmoeten op den weg naar Emaüs ? Zulk een' indruk hadden de woorden van Jesus op hunne harten gemaakt, toen zij hunnen Messter nog niet, herkend hadden in de breking des broods. Wat zullen zij later gevoeld hebben, toen zij al de goedheid, barmhartigheid en volmaaktheid van Jesus Hart mogten zien en proeven ! Ook wij kunnen deel hebben aan hetzelfde geluk. Hoor den H. Bernardus : „Daar wij nu tot het allerheiligste Hart van Jesus gekomen zijn, en het ons goed is hier te verblijven, dulden wij niet ontrukt te worden aan Hem, over
1*
4
Wien geschreven staat: Dat zij die zich van U verwijderen in het stof geschreven worden? Wat echter zal hun geworden, die tot U naderen ? Gij zelf onderrigt ons. Gij hebt gezegd tot die U naderen: Verheugt u , omdat uwe namen geschreven staan in den hemel. Sta dan toe, dat wij tot U naderen, en wij zullen jubelen en ons verblijden, denkende aan Uw Hart. 0,1106 goed en hoe aangenaam is het te wonen in dat Hart. Ja, liever zal ik alles geven, alle gedachten, alle gevoelens mijner ziel in ruil, werpende al mijne zorg in het H. Hart van den Heer Jesus, Hij zal mij voeden zonder misleiding.
„In dien Tempel, in dat Heilige der Heiligen, in die Ark des Verbonds zal ik aanbidden en prijzen den naam des Heeren, met David zeggend : Mijn hart heeft gevonden om mijnen God te bidden ? En ik vond het Hart van den Koning, van den Broeder, van den goedertieren Vriend Jesus. Zal ik niet aanbidden? Allerzoetste Jesus , na dit Uw Hart en mijn hart gevonden te hebben, zal ik U, mijnen God, aanbidden. Vergun mij eene plaats in het heiligdom, waar Gij mijne gebeden verhoort; ja, trek mij geheel in Uw Hart. O Jesus, allerschoonste boven alle schoonheid, wasch mij meer en meer van mijne
5
boosheid en reinig mij van mijne zonden , opdat ik gezuiverd door U, Allerreinste, kan naderen en waardig zijn alle dagen mijns levens te wonen in Uw Hart en daar uwen wil te zien en te volbrengen,
„Daartoe is Uwe zijde doorboord, opdat ons de toegang geopend zij. Daarom^ is Uw Hart gewond, opdat wij daarin konden wonen vrij van alle uitwendige beroeringen. Maar ook daarom is het gewond, opdat wij in de zigtbare wonde de onzigtbare liefde zouden lezen. Hoe kon de brand der liefde ook beter getoond worden dan door toe te staan, dat niet slechts het ligchaam, maar ook het hart werd gewond ! De wonde des vleesches toont de wonde des harten. Wie zou dit zoo gewonde Hart niet beminnen ; wie den zoo Remiiinenden riet zijne wederliefde schenken; wie Dien zoo kuischen niet omhelzen ? Wij dan, die nog in het ligchaam wonen, Iaat ons, zooveel wij kunnen, beminnen, wederbeminnen, omhelzen dezen onzen Gewonden, wiens handen en voeten, zijde en hart de goddeloozen doorboord hebben, en laat ons niet rusten, alvorens Hij ons verstand en ons nog onboetvaardig hart door den band zijner liefde binde en wonde doer Zijne pijl.quot;
6
Indien wij regtstreeks tot het Goddelijk Hart konden ingaan en daar met volle teugen uit de bronnen des Zaligmakers drinken, wij zouden de gloeijende taal van den H. Bernardus beter verstaan, wij zouden spreken zooals hij; maar wij zijn nog altijd eerstbeginnenden in het geloof. Ofschoon reeds gevorderd in jaren, ofschoon opgevoed en opgegroeid in het geloof en de belijdenis van onzen Heer Jesus Christus, ofschoon wij reeds dikwijls proefden, hoe zoet en hoe goed de Heer is, wij bleven eerstbeginnenden in de wetenschap der heiligen, waarbij alle kennis en wetenschap louter ijdelheid is. Wij weten evenwel dat Jesus' zijde ook voor ons geopend is; onze Goddelijke Verlosser, die met gebogen hoofd aan het kruis hangt, wijst ons zelf naar Zijn gewond Hart; laat ons dan naderen, doch op eene wijze, die aan eerstbeginnenden past, laat ons bij droppelen genieten, wat Gods lieve heiligen met volle teugen dronken.
liet Hart van Jesus, zegt de H. Barnardus, is de Ark des quot;Verbonds: God ontmoet en omhelst daar zonder onderscheid alle kinderen der menschen , die hulp verlangen en troost begeeren. Het kind en de onwetende , de arme en de zwakke, de zondaar, hoe groot zijne zone en ook zijn
mogen, allen vinden er eene plaats; wee den mensch, die in het Harte van Jesus niet rusten wil, want voor hem is geen rust of heil.
liet Hart van Jesus is het Heilige der Heiligen, zegt dezelfde Bernardus : Gij vindt er niet slechts de verzamelplaats van de allt rverhevenste deugden, maar het Hart des Hoeren is de Zon der regtvaar-digheid, de oorsprong van genade en waarheid ; daaruit vloeit alle lichten alle kracht tot beoefening der deugd en der christelijke volmaaktheid. Gelijk elk schepsel zich koestert in de zon, zoo en nog oneindig moer moet de christen zich koesteren in het licht en de warmte van het Goddelijk Hart.
Het Hart van Jesus is de levende Tempel, waar de driewerf Heilige God op de volmaaktste wijze aanbeden wordt : Willen wij met onze zwakke gebeden God loven, vereenigen wij dan onze lofprijzingen met den alleikostbaarsten wierook , die steeds uit het Harte, waarin de Vader zijn welbehagen stelt, opstijgt tot den troon van God. De H. Kerk schrijft voor, dat de priester in de 11. Mis het ;Onza Vaderquot; bidt met de oogen gevestigd op het Goddelijk Lam, 't welk voor hem op het altaar ligt; zij leert ons daardoor, dat wij onze gebeden moeten opdragen in vereeniging met het Alle)heiligst Hart.
8
Kortom, het Goddelijk Hart is een heiligdom, waar wij reiniging en liefde, voedsel en sterkte, troost en verkwikking vinden. Het Goddelijk Hart is ook de volmaakte leerschool van alle christelijke deugden. Dit alles wensch ik met u te overwegen en te proeven, wanneer ik u uitnoodig in deze maand tot het Heilige der Heiligen, de Ark des Verbonds , den levenden ïompel van den levenden God te naderen.
Niet beter meen ik u mijn doel voor oogen te kunnen stellen dan door hier de twee gebeden weer te geven, die de H. Kerk op den feestdag van het Goddelijk Hart uitspreekt. Zij luiden:
Geef, bidden wij U, almagtige God, dat wij, die in het Allerheiligst Hart van Uwen beminden Zooa roemen en de groote woldaden Zijner liefde jegens ons herdenken, ons zoowel in hunne vrucht als in hunne kracht verheugen. En het tweede:
Geef, Heere Josus, dat wij met de deugden van Uw Allerheiligst Hart bekleed en door Zijne gevoelens ontvlamd worden, opdat wij verdienen en gelijkvormig te zijn aan de beeldtenis Uwer goedheid èn deel te hebben aan Uwe verlossing.
Lees, herlees en overweeg deze beide gebeden , neergeknield voor het kruisbeeld ter-
O
wijl gij uwe oogen vestigt op de geoponrle zijde van uwen Verlosser; gij zult dan, hoop ik, iets proeven en ondervinden van hetgeen de II. Bernardus over het Goddelijk Hart ons zegt. Daar ik echter overtuigd ben, dat gij de kracht en beteekenis dezer gebeden nimmer volkomen zult vatten . zoo zal ik mij beijveren u den onein-digen rijkdom van Jesus' Goddelijk Hart in eene reeks van overwegingen eenigzins bloot te leggen. Ik zeg eenigzins bloot te leggen, want wie kan de lengte en breedte, de hoogte en diepte peilen van het Hart in wiens niatelooze goedheid de heiligen zich wel kunnen dompelen, maar zich niet minder zullen verliezen ?
Heden eindig ik met den wensch, dat wij in deze maand niet alleen zooveel zoetheid smaken in het Goddelijk Hart, dat wij met Bernardus zeggen : het is ons goed hier te blijven; maar dat wij ook met de deugden van het Allerheiligst Hart bekleed en door Zijne gevoelens ontvlamd worden.
En wat zal nu de vrucht, de naaste vrucht dezer overweging zijn ? — Het vast besluit om gedurende deze maand eiken dag eene 1 -zing te houden over het Goddel Jk Hart en deze zooveel mogelijk lo bealuiten met eenig gebed ter eerc
10
van het Goddelijk Hart; bijv. met de Litanie van het Goddelijk Hart, van den Zoeten Naam, van het Allerheiligste Sacrament of van het Lijden. Somtijds nederknielen voor het kruisbeeld, met innige godsvrucht de H. Wonden en vooral de wonde zijner H. Zijde beschouwend, ol het Allerheiligste Sacrament bezoeken. Met meer dan gewone godsvrucht de li. Mis bijwonen en naderen tot de Tafel des Heeren. Eene kleine aalmoes en eenige versterving ter eere van het Goddelijk Hart.
Sinitc parvuloa venire ad me et ne prohibue-ritis eos, talium estenim regnum Dei.
Laat tic kleinen tot Mtf komen, en weert hen niet af, voor dezulken i8 het Ryk Gods.
Marc. X ; 14.
Onder de beeldtenissen van den H. Vincentius vind ik geene roerender dan die welke ons den heilige voorstelt met een klein kind in zijne armen. De goedheid van zijn hart straalt er met eene onbeschrijfelijke uitdrukking van teederheid uit zijn gelaat. Ik begrijp dan ook volkomen , dat zijn woord, eene onwederstaanbare kracht uitoefende op het gemoed der christelijke vrouwen , toen hij in haar midden verscheen met een kleine wees op zijne armen om voor de weezen te pleiten.
Maar het hart van Vincentius is slechts eene afschaduwing van het Goddelijk Hart. Waar een heilige de gevoelens van ïijn hait openbaart, aeeft hij slechts in fltuuiwe tiekken weder wat
12
in Christus Jesus is, want slechts daardoor is hij heilig, dat hij in hoogere mate op Jesus gelijkt dan de gewone christen.
Hadden wij Jesus gezien, toen Hij de kleinen omhelsde en zegende, wij waren ongetwijfeld met de moeders uit Israël tot tranen toe bewogen geworden. Gij kent het verhaal van den Evangelist: De goede Meester had zich uran achtereen bezig gehouden met da scharen, die Hij volgens gewoonte onderwees; daarbij hadden de Phariseën Hem nog vermoeid met hunne huichelachtige vragen. Toen Hij in huis gekomen was om uit te rusten gingen de leerlingen tot Hem en vroegen eene nadere verklaring der woorden, die Hij tot de Phariseën gesproken had. Jesus gaf ze welwillend, doch zie, daar treden eenige moeders binnen met hare kleinen en verzoeken , dat de Heer ze aanrake. De leerlingen nu meenden, dat Jesus gewigtiger bezigheden had dan het zegenen der kinderen, ook wilden zij den Meester verdere verraoeijenis besparen, zij wezen daarom de moeders op vrij onzachte wijze af. Jesus dit ziende werd vertoornd en zeide ; laat de kleinen lot Mij komen, want voor dezulken is het rijk der hemelen. Voorwaar Ik zeg u: al wie het Rijk Gods niel ontvangt als een klein kind, zal daarin
niet ingaan. Hierna da kleinen aan Zijn Goddelijk Hart drukkende, legde Hij hun de handen op
en zegende hen.
Stel u de ontroering der moeders voor! Zulk eene hartelijke omhelzing hadden zij niet gevraagd, zij begeerden slechts, dat Jesus hare kleinen zou aanraken; die vaderlijke en moederlijke teederheid hadden zij niet eens vermoed, het scheen haar, dat de hemel zich opende om de volheid des zegens over hare dierbaren uit te storten. Hoe gelukkig keerden zij huiswaarts en hoe dikwijls zullen zij in latere dagen aan hare kinderen herinnerd of verhaald hebben, wat de Heer aan hen gedaan en over hen gesproken had! Mogten alle christelijke moeders zich deze treffende gebeurtenis dikwijls voor den geest brengen; mogten zij, wanneer zij hare kleinen aan den boezem drukken, zich herinneren aan Jesus' liefde voor de kinderen, met welk een vuur zouden zij dan tot de haren over Jesus spreken , hoezeer zouden zij de jeugdige harten doen ontgloeijen voor den God de-lijken Kindervriend; met welk eene innigheid zouden de kinderen dan hunne onschuldige handen vouwen om tot Jesus te bidden en voor zich zeiven en hunne ouders een zegen te «ragen,
14
welke een kind misschien alleen verwerven kan.
Indien gij, lieve lezer, in uwe prille jeugd de liefde van Jesus' Hart leerdet kennen, clan weet gij ook bij ondervinding, dat die kennis u meer heeft aangebragt dan alle kennis en wetenschap, die gij u in latere dagen over aardsche dingen verzameld hebt. Ach, zult gij mogelijk zeggen, waarom gingen de jaren voorbij , waarin ik mogt uitrusten aan Jesus' Hart, waarin ik keer op keer de zegenende hand van Jesus gevoelde en ik zoo eenvoudig en kinderlijk tot den Vriend der kinderen kon bidden; waarom bleef ik niet altijd kind !. .. Maar gij kondet kind blijven en moest het zelfs blijven, want Jesus zegt: al wie het rijk Gods niet ontvangt als een klein kind, zal daarin niet ingaan.
Er is namelijk iets in het kind wat niet mag voortduren , wat onvolkomen is en daarom moet afgelegd worden. De apostel zegt met het oog op dit onvolkomeno: Toen ik kind was dacht ik als een kind, sprak ik als een kind, maar man geworden héb ik wat des kinds was afgelegd. Dit is noodzakelijk en zeer goed. Er is echter ook veel in het kind, dat de jongeling, zelfs de man nooit mag afleggen; met het oog hierop zegt de II. Petrus; legl af alle boosheio
15
en alle bedrog en veinzerij en nijd en kwaadsprekendheid, begeert als pasgeboren kinderen de ongeveinsde redelijke molk, opdat gij daarin groeijen moogt ter zaligheid; zoo gij althans ge-proefd hebt hoe voet de Heer ts.
Het was niet het onvolkomene in de kleinen, dat het Goddelijk Hart van Jesus bewoog hen met zooveel liefde te zegenen en te omhelzen Hunne onschuld, hun diep gevoel van ongenoegzaamheid, hunne begeerte naar hulp en bijstand, hunne ongekunstelde opregtheid werden in hen door Jesus gezegend en worden ook in ons door het Goddelijk Hart gezocht. Laten wij deze eigenschappen van het kind wat nader beschouwen.
Het kleine kind is onschuldig, vrij van alie persoonlijke zonde, en, indien het gedoopt is, vrij van alle smet. Die onschuld trekt zelfs het hart van zondige menschen; hoezeer moet het Goddelijk Hart daardoor getrokken worden! Indien wij Jesus gehoord hadden, toen Hij uitriep: Wee den mensch, die een dezer kleinen verergert, wij zouden gesidderd en gebeefd hebben voor den dreigenden blik waarmee Hij de onschuld in bescherming neemt.
bij het klimmen der jaren zullen we niet vrij blijven van kleine fouten, maar niet de genade
1()
Gods kunnen wij He groote zonden vermijden, de cerbte onschuld van het doopsel bewaren. Wij moeten dan wel is waar treuren over onze dagelijk-sche zonden, maar hebben ook een groot voorregt boven de kleinen: Zalig hij die kon overtreden en niet overtraden heeft, die het hooze kon doen en niet deed, zegt de H. Geest. Beïitten wij dit geluk, Jesus zal ons meer beminnen dan de kleinen.
Misschien ging de onschuld, onze schoonste parel verloren? Dit verlies is in zekeren zin onherstelbaar, doch het bloed van Jesus Christus kon ons reinigen en het Goddelijk Hart zal een ieder omhelzen, die wegens de verloren onschuld weent. Eene tweede onschuld , wel niet zoo voortreffelijk als de eerste, zal ons in de liefde herstellen, met Magdalena zullen wij ondervinden, hoe zoet het is aan de voeten des Ileeren te weenen en welligt zal aan ons nog gegeven worden, wat de eerste onschuld niet altijd ontvangt: eene meer dan gewone deugd.
liet kleine kind heeft een diep gevoel zijnor ongenoegzaamheid , en geeft onophoudelijk zijne begeeite naar hulp en bijstand op zulk eene roerende wijze te kennen , dat zeifs de hardvoch-tigste kwalijk weerstand kan bieden aan zijne smeekingen. IIlL kan ons dus niet verwonderen,
17
dat het zoete Hart van Jesus met onbeschrijfelijke teederheid zich neigt tot het nederige en smeekende kind. De nederigheid, lieve lezer, is dus het zekerste raiddel om van het Goddelijk Hart den zegen en de omhelzing te verkrijgen, die Jesus aan de kleinen schonk. Wees klein in uwe oogen; dring dieper en dieper door in dc kennis uwer geestelijke en ligchamelijke ellende; gevoel wat de kleinen gevoelen; uwe zwakheid en uwe onmagt om u zeiven te helpen, steek uwe smeekende armen uit naar Jesus, in plaats van op gewaande deugden en goede werken te roemen, toon aan uwen Verlosser al uwe zwakheden , fouten en booze neigingen, dan zult gij geweld plegen op het Goddelijk Hart; Jesus zal op u neerzien met hetzelfde oog van teederheid en liefde, waarmede Hij neerblikte op de kinderen.
Eens naderden de leerlingen tot Jesus en zeiden: Wie, meent Gij, is dc grootste in hel rijk der hemelen, Jesus nu riep een klein kind, plaatste het in hun midden en zeide: Al wie zich zal vernederd hehhen, gelijk dit kleine kind, deze is de grootste in het rijk dor Ttemelen. Het is niet noodig bij deze woorden des Heeren iets bij te voegen, de lezer begrijpt hieruit, hoe men het Hart van Jesus tot zich trekt.
18
Het kleine kind is ongekunsteld, zonder bedrog en zoekt boven alles het hart Het volgt den vader, bemint de moeder, weet niet den naasten kwaad toe te wenschen, is niet bekommerd voor tijdelijk gewin, het haat niet, liegt niet, gelooft daarom wat er verhaald wordt, het zal zijne arme moeder kiezen boven de rijk gekleide vrouwen, want gelijk in al zijne daden het onschuldige hart spreekt, zoo zoekt het boven alles het hart, 't welk vooral bij demoeder gevonden wordt. Indien wij in opregtheid en eenvoud het Hart zoeken, dat ons zonder bedrog bemint, wij zullen niet stilstaan bij de vriendschap eener bedriegelijke wereld, wij zullen ons hart niet hechten aan de rijkdommen en genoegens die voorbijgaan, maar, gelijk het kind onder het armoedig kleed eener behoeitige moeder het hart zoekt on het hart weet te vinden, zoo zullen wij in de armoede, de verlatenheid en de schande van het kruis het Goddelijk Hart vinden, waarbij alleen rust, vrede en geluk te vinden is.
Nu zult gij- ook wel het woord des Ileeren begrijpen : Indien iemand een kïein kind is, hij kornc tot Mij. Wilt gij naderen tot het Goddelijk Hart, wilt gij den zegen en de omhelzing
19
der kinderen ontvangen, het staat gelieel aan uwe keus. Bemin de onschuld en bewaar ze met de grootste zorg. Indien gij haar ooit verloren hebt, ween daarover aan de voeten van Jesus, Doordring u rneer en meer van het besef uwer zwakheid, afhankelijkheid on ongenoegzaamheid , smeek, zooals een klein kind dat doen kan, in de nederigheid uvvs harten, om hulp. Schaam u niet te erkennen, dat gij voor het aangezicht des Heeren meer hulpbehoevend zijt dan een klein kind in de armen zijner moeder. Wees opregt, zonder bedrog in uwen wandel, dan zult gij ook u zeiven niet bedriegen door het scliijnschoone van vermaken , rijkdommen en eer-bewijzingen , gij xult niet rusten, alvorens gij het Hart prevonden hebt, dat alleen u ruste biedt. Gij zult volkomen gelijken op een klein kind, het spee'a vrolijk aan moeders zijde; doch naauwelijks bespeurt het dat moeder verilwenen ' is of liet begint luide te weenen; dan kunnen het schoonste speelgoed, de aangenaamste lekkernijen , de liefkozingen van rijk gekleede vrouwen de tranen niet droogen, want het kind zoekt het hart en vindt daar het harte niet. Ook gij zult dan het Hart niet vinden in de wereldsche praalvertooningen, deze zullen u
20
walgen; gij zult uwe rust vinden voor het kruisbeeld , waar Jesus door Zijne geopende zijde u Zijn Goddelijk Hart toont; gij zult vrede vinden in het tabernakel, waar het Goddelijk Hart Zijne liefde openbaart.
Stel u thans nog eens de innige liefde voor, waarmede Jesus de kleinen omhelsde, overtuig u, dat het Goddelijk Hart met niet minder overvloed zijne liefde over u wil uitstorten, verheug u daarover, maar herinner u ook wat Jesus van u verlangt: dat gij gelijk wordt aan een klein kind. Onderzoek wat u in dezen nog ontbreekt, besluit om u inzonderheid te oefenen in de nederigheid der kinderen en belijd heden dikwijls uwe zwakheid en hulpbehoevendheid aan het Goddelijk Hart.
Pauperes Evangelizantur
Den armen wordt het Evangelie verkondigd.
Luc. VII : 22.
Josus had reeds door prediking en wonderen de aandacht van allen getrokken; zijne woorden en daden waren het onderwerp van veler gesprekken. Sommigen erkenden in Hem den Verlosser, anderen weifelden of waren Hem bepaald vijandig, omdat zij door Hem de bedorven neigingen huns harten zagen aangetast. Zelfs waren er onder de leerlingen van Joannes, die niet konden besluiten zich onverdeeld aan Jesus te hechten. De groote boetgezant en voorlooper des Heeren zond nu kort voor zijn dood uit de gevangenis eenige zijner leerlingen tot Jesus met den last, dat zij zeiven aan den Verlosser zouden vragen: Zijl gij het, die komen moet of hebben wij een anderen te wachten? Joannes hoopte, dat de Heer zelf aan
zijne leerlingen eene overtuiging zou geven, die zij tot nu toe niet hadden. Jesus ontving hen vriendelijk en toonde hun, hoe zij in Hem de vervulling zagen van hetgeen de profeet over den Verlosser voorspeld had. Gaat, zoo sprak Hij, boodschapt aan Joannes ivat gij gehoord en gezien hebt. Blinden zien, kreupelen wandelen, melaatschen worden gezuiverd, dooven hoor en, dooden verrijzen, den armen ivordt het Evangelie verkondigd.
Ben armen wordt het Evangelie verkondigd. Dit is dus een der teekenen, waaraan de Verlosser der wereld, de Zoon Gods te kennen is. Inderdaad, bij eenige overweging zul men zien, dat dit een der krachtigste teekenen is, een teeken, 't welk niet alleen ons verstand overtuigt, maar ook ons harte wint
Door het genezen der blinden, kreupelen, inelaatschcn en dooven, door het opwekken der dooden toonde Jesus inzonderheid Zijne almagt, doch door de prediking der armen toonde Hij op roerende wijze de oneindige ontferming van zijn Goddelijk Hart. Laat ons heden dat schoone woord: den armen wordt het Evangelie verkondigd tot voorwerp eener aandachtige overweging maken.
De booze wereld heeft een ontzettemlen afkeer van de armoede en de armen ; arm te zijn is haar een der grootste rampen, eene oneer en schande. Gelijk de rijkdom eene menigte vrienden , eer, achting, gezag en invloed schenkt, zoo brengt de armoede verlatenheid, miskenning en minachting bij de wereld voort. Deze schaamt zich vriendelijk met den arme te spreken, in zijne woning te toeven, met hem eenige andere betrekking te hebben dan die van heer en meester. Zelfs de arme, indien hij een wereldling is, heeft eene minachting voor den broeder, die armer is dan hij; mort over zijne eigene bekrompenheid als over eene groote schande en aanbidt den rijkdom als ware daarin de grootheid des menschen gelegen. Zoo oordeelt en spreekt de wereld thans nog, hoewel zij Jesns het kleed der armen zag drag?n, Hem zag wonen in een nederig huisje, omgeven van arme bloedverwanten en vrienden. Hieruit kunt gij afleiden, hoe veracht de armen waren, toen Jesus op aarde verscheen. Zij werden niet aangezien door de rijken en durfden op hunne beurt naauw hunne oogen tot dezen op te slaan. Wij lezen dan ook, dat de vijanden des Heeren het Jesus tot een verwijt maakten, dat Hij vooral
•24
onder de armen zijne volgelingen vond, zij zeiden : Heeft iemand uit de Oversten des volks of uit de Phariseën in Hem geloofd? Maar, die menigte, welke de wet niet kent, zij zijn gevloekt.
Toen Jesus in de eerste dagen zijner prediking te Nazareth in de Synagoge optrad, werd Hem het boek van den Profeet Isaias overgegeven. Jesus opende het en las daaruit de volgende voorspelling voor, die de profeet over Hem ge geven had: de Geest des Heeren is over Mij, daarom heeft Hij mij gezalfd; Hij zond Mij om den armen het Evangelie te verkondigen, te genezen de gebrokenen van harte.... Toen Hij geëindigd had met lezen, sloot Hij het boek en sprak: heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld. Wie konden beter dan de inwoners van Nazareth getuigen, dat Jesus er zijn eerste werk in stelde, om tot de armen te naderen en de gebrokenen van harte te genezen? Wantlioe naderde Jesus tot de armen ? Hij desd alles om elke vrees uit hun hart te verbannen, hun vertrouwen in te boezemen en hen tot zich te trekken. Hij vergenoegde zich niet met hunne woningen binnen te treden, gemeer.zaam met hen te spreken , en aan hunne tafel zich neer te zetten. Hij ging veel verder, aan hen
25
werd Hij in armoede gelijk. Hij had zich eene arme moeder, eenen armen voedstervader gekozen , droeg het kleed der behoeftigen , gebruikte tot dagelijksch voedsel de spijs der armen en schaamde zich hunnen geringen arbeid niet. Zijne eerste kennissen en vrienden waren uit den geringen stand, uit dien stand koos Hij bij voorkeur Zijne leerlingen. Zelfs in Zijn openbaar leven vertoeft Hij slechts bij uitzondering te Jeruzalem , het armoedige Galilee was zijn lievelingsoord Wij zien dan ook niet, dat een arme ooit met vrees tot Hem naderde, zoozeer had Hij zich geheel aan hen gelijk gemaakt.
Ware Jesus geboren in eene vorstelijke woning, de eenvoudigen en armen hadden Hem «iet de eerste hulde gebragt, de toegang tot hun Verlosser zou aan de herders niet verleend zijn; in den stal echter zijn de heiders de eersten, en de Wijzen worden slechts toegeiaten op voorwaarde , dat zij de armoede eerbiedigen en zich niet ergeren aan de behoefte van hunnen Heer De herders waren in den stal als te huis en bij het Goddelijk Kind geheel op hun gemak; de Wijzen moesten er zich gewennen.
Slechts eens vinden wij Jesus gezeten in den tempel te midden van de grooten des volks; was
26'
daar zijn bestendig verblijf geweest, de armen en eenvoudigen hadden hem slechts in de verte kunnen hooren en zien, doch onder de armen wilde Hij opgroeijen, met de armen werken en verkeeren; kortom: Hij zoekt de armen op, terwijl de rijken Hem moesten opzoeken, indien zij getuigen wilden zijn van Zijne woorden en werken.
Gij herinnert u de treffende gebeurtenis met den tollenaar Zacheüs. Deze was een rijk en aanzienlijk mensch, hij verlangde Jesus te zien, maar moest om zijn wensch te vervullen in een vijgenboom klimmen, terwijl de eenvoudigen en geringen hun Verlosser van alle z'yden omgaven.
Zoo zeer daalde Jesus tot de armen af, dat de geringe menigte niet zelden den eerbied uit het oog verloor, dien zij Hem schuldig was; somtijds drong zij zoo oneerbiedig, dat de Heer genoodzaakt was zich met moeite aan haar gedrang te onttrekken. De vertrouwelijke omgang was voor het volk eene gewoonte geworden, zoodat het zich niet meer verwonderde over de liefdevolle gemeenzaamheid van Jesus. Het was dan ook geen arme, maar een rijke hoofdman, die Jesus niet in zijn huis durfde ontvangen, die ontstelde, toen de Heer hem zeide; Ik zal ko-
27
men en hem genezen; die in heilige ontsteltenis uitriep: Heer, ik ben niet waardig, dat Gykomt onder mijn dak.
Jesus wist, dat vele rijken Hem verachtten en verwierpen, omdat Hij zoo gemeenzaam met de armen omging; Hij wist, dat vele geringen in zijne liefdevolle gemeenzaamheid aanleiding vonden om Hem hun eerbied te onttrekken. Hij wist, dat er bijkans niemand was, die de barmhartigheid , waarmede Hij de armen opzocht, eenigzius zou waarderen; doch de liefde, de goedheid, de ontferming van zijn Goddelijk Hart, deed Hem steeds bij de armen blijven. O, wie zal ons zeggen met hoeveel medelijden Hij neerzag op die behoeftige en verlatene scharen; hoe zijn Goddelijk Hart geroerd was, wanneer Hij die harten aanschouwde zoo dikwijls gebroken door de duizende ellenden, welke de armoede vergezellen en volgen, Zelf wilde Hij met hen de kwellingen van een armoedig leven medeproeven. Zelf wilde Hij hunne vermoeijenissen en ontberingen deelen; Hij wilde hen dagelijks troosten en door woord en voorbeeld opwekken om onver-gankelijke goederen te zoeken.
Er zijn ook nog andere redenen, waarom het Goddelijk Hart zijn genoegen in den omgang
2»
28
met de armen vond. Bij hen zag Hij de meeste nederigheid, het diepst besef van eigen zwakheid en ongenoegzaamheid. Zij waren het meest geschikt om te worden als kinderen: eenvoudig, opregt, leerzaam en nederig. Het Goddelijk Hart kon bij hen zijne oneindige ontferming uitstorten in woorden van troost en opbeuring, in heilige onderrigtingen en in tallooze weldaden naar ligchaam en ziel Hieruit zien wij, dat Jesus veel meer verlangt om te helpen, dan wij verlangen door Hem geholpen te worden. Het is eene behoefte van Zijn Hart om zich over allen te ontfermen, die zijne hulp begeeren; daarom zegt Hij: Indien iemand dorst heeft, hij home tot Mij en drinke. De kostbare diank van genade en bai mhartigheid is dan altijd aanwezig in 's Heeren Goddelijk Hart, doch het ontbreekt aan doritenden, aan menschen, die waarlijk begeeren gelaafd te worden.
Stel u dan den Goddeijken Verlosser voor, die rondwandelt op aarde; Zijn Goddelijk Hart is vol ontferming; tot wie zal Hij zich wenden? Tot hen, die bewust van hunne ellende ten minste eenige begeerte toonen om geholpen te worden. Deze zijn de armen, en gij weet nu hoe Jesus Zich tot de armen wendde.
29
Zijt gij behoeftig, liëve lezer, kniel voor het kruisbeeld neder en beschouw het Goddelijk Hart, dat zoo toI teederheid voor de armen is; dank uwen Goddelijken Meester, dat Hij uw kleed wilde dragen, uw werk verrigten, in uwe woning wilde huisvesten, onder uws gelijken zijne leerlingen, zelfs zijne Moeder wilde kiezen. Maar kweek in uw hart vooral die deugden aan, welke Jesus het meest bij de armen vond. Ei ken uwe ligchamelijke en geestelijke zwakheid, wees nederig. leerzaam en godvruchtig. Verheug en verblijd u, doch in de oneindige ontferming van Jesus' Goddelijk Hart, 't welk uwe behoeften tot een eeuwig geluk doet gedijen.
Zijt gij gezegend met tijdelijke goederen, heb groote achting voor de armen, want Jesus is bij uitnemendheid hun broeder. Wees er diep van doordrongen, dat niet de rijdommen u regt geven op de ontferming van Jesus' Hart, maar de deugden, die de Heer meer bij de armen dan bij de rijken vond: een diepe ootmoed , eene groote volgzaamheid, eene opregte begeerte om uit de bronnen van het Goddelijk Hart water te scheppen ten eeuwigen leven. Gij zijt niet arm; daarom is tot u gezegd: Zalig de armen van (/eest, vjant hunner is het Rijk der hemelen.
30
Vlugt, vlugt dan den hoogmoed, het stout gaan op geboorte , schatten, geleerdheid, aanzien en magt; alleen de ellendigen en gebrokenen van harte worden door het Goddelijk Hart genezen; en ellendig, zwak, behoeftig zijt gij, er wordt slcchts gevraagd, dat gij dit erkent. Kniel ook gij dan neder en beschouw in heilige vervoering het geopende Hart. Aanbid, dank, beveel u aan, zooals de ootmoedige, de arme van geest zulks doen kan.
Venite ad me omnes, qui laboratia et onerati estis, et ego reficiam vos.
Komt allen tot Mij, die belast en beladen rijt, en Ik zal u verkwikkeu. Matth. XI: 28.
Meermalen vergezelden wij in den geest onzen Heer op Zijne togten door het land van Israël; wij zagen dan, hoe Hij minzaam en vriendelijk de menigte tot zioh trok en boeide, niemand werd afgewezen, geen ongelukkige ging ongetroost heen. Het was niet noodig, dat Hij tot de zieken, de ongelukkigen en armen riep: Komt allen tot Mij, die belat en beladen zijt, Ik zal u verkwikken, want de menigte kende Jesus; van alle zijden bracht men de ongelukkigen tot Hem. Zijne liefderijke onderrigtingen en vermaningen werden dan onderbroken door de gunsten , die men Hem vroeg en welke Zijn Hart niet kon weigeren. Al weldoende ging Hij rond, overal vond men menschen, die bij eigen ondervinding de goedheid en magt des Heeren kenden.
32
Weinigen echter drongen diep door in de kennis van 's Heeren ontferming. Men riep: Hij heeft alles welgedaan, doch men bleef dan staan bij de uitwendige teekenen des Heeren, men zag niet met hoe groot een medelijden Zijns Harten Jesus de noodlijdenden te hulp kwam. Ook wij lieve lezer, denken te weinig aan het onuitputtelijk medelijden van Jesus' Hart Wanneer wij den goeden Verlosser hooren roepen: Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt en Ik zal u verkwikken, dan beseffen wij niet, hoe innig Hij begeert om alle ongelukkigen, ook ons, te verkwikken. Welaan! laat ons heden het medelijden , waarmede Jesus de ongelukkigen helpt, de ontferming, welke Jesus, als het ware, dwingt om te troosten, te verkwikken en te helpen, eens aandachtig beschouwen.
Wij hebben, zegt de apostel, niet een Hooge-priester , die geen medelijden kan hebben met onze krankheden, want Hij is gelijkelijk in alles beproefd geworden, zonder zonde Jesus heeft zich bekleed met onze zwakheid, om bij ondervinding alles te proeven was ons kan neerdrukken, opdat Zijn Hart, 't welk nu bij ondervinding het lijden kent, een toevlugt zou zijn voor alle ongelukkigen. Welke ramp u ook treffe, ga tot Jesus ,
klaag Hem uw nood;.zie, Hij heeft, lang vóór u, dat lijden geproefd, opdat gij overtuigd zoudt zijn van het medelijden zijns Haiten en meer in staat om door Hem getroost te worden.
Zijt gij arm; Jesus' Hart kent de armoede; Hij zelf ondervond hare ontbeeringen: honger, koude en vermoeijenis. Zijt gij penzaam en ver-jaten, Jesus was meer verlaten dan gij; zijt gij ziek en lijdt gij vele smarten, Jesus' Hart werd ah gebroken van de hevigste folteringen; moet gij omgaan met menschen, die u het leven verbitteren , donk eens aan de vervolgingen der Schriftgeleerden en Pharizeën, waa-aan Je.us eiken dag bloo4st nd; ondervindt gij dezw^r^ .te ondankbaarheid, herinner u hos de verstokte Judas zijn Meester dag aan dag vermoeide; wordt gij aangerand in uwe eer, stel u den hoon en spot, de gidwelijke lasteringen vooroogen, waarvan Jesus het slagtoffer was, dit alles en veel metr heeft Ilij geleden, opdat gij overtuigd zoudt zijn van het medelijden Zijns Harten. Zegt het spreekwoord, dat men ongelukkig moet geweest zijn, om medelijden met de ongelukkigen te hebban, wat moest Jesus dan nog meer lijden, opdat Zijn Goddelijk Hart voor u geheel medelijden zijn zou?
34
Ecne grooto menigte was om Jesus vereenigd, ten ein'Ie Zijn woord te hooren. Hun ijvér en geestdrift waren onrzaak, dat zij zich ver van huis verwijderd hadden zonder zorg te dragen voer het noodige voedsel. Jesus ziet den grooten nood; alvorens nog eeno klagte tot Hem doordringt , zegt Hij tot Zijne leerlingen: Ik hch medelijden met de scharen l want ziet, zij zijn reeds drie dagen hij Mij. en hebben niet te eten; indien Ik hen on gespijzigd laat gaan. zullen zij onderweg bezwijken, want sómmigen hunner zijn van verre gekomen. Begrijpt gij dit woord: i7v heb medelijden met de schare? Als gij het leest of hoort, brengt gij u dan onwülekeurig den bezorgden, teederen blik, den bewogen toon Zijner woorden, het diepe medelijden van Jesus voor den geest? Gij zult het doen, wanneer gij u herinnert, dat Hij, die geen behoefte bad aan spijs en drank, die geen honger bij ondervinding kende, vrijwillig met onze zwakheid zich omkleedde, om met ons te hongeren, vermoeije-nis en ontbeeringen te lijden.
Vergezeld van Zijne leerlingen er. esne over-groote menigte, was Jesus tot de poo t van Naïm genaderd, en zie daar wordt een doode uitgedragen, de eenlge zoon zijner moeder,
35
welke weduwe was. Toen Jesus de diepbedroefde moeder zag,* die schreijmde het lijk van haren zoon volgde, •werd Hij ontroerd; door medelij !en r bewogen, sprak Hij tot de vrouw; Noli fiere
wil niet wcenen. Het ontroerde gelaat, de bewogen stem, de medelijdende ontferming van Zijn Hart kunt gij u hier behoorlijk voorstellen, indien gij u niet herinnert, dat Jesus in eindelouze ontferming zich met onze zwakheid omkleedde en zelf veel grootere bitterheid proefde dan die, wJke het hart van Naicns weduwe vervulde. Terwijl Jesus daar tot die viouw zegt: wil niet 'wcenen, staat er eeno an !ere vxouw voor Zijnen geest; ook deze zal wcenen over haren eenigt n zoon; het lijden van Jesus zal het Hart van Maria doorboren, en de tranen der Moeder zullen het Goddelijk Hart verscheuren. Jesus ziet reeds in 't verschiet, hoe smartelijk het lijden Zijner Moeder zijn zal, dit moet gij in het oog houden, indien gij begiijpen wilt met hoe groot een medelijden Jesus tot de weduwe zeide: wil niet wcenen,
Kuml allen tol Mij, die belast en beladen zijl, en Ik zal u verkwikken Niemand wordt dus buiten gesloiun, allen worden uitgeuoo-digd tot het medelijdend Hart; indien wij
3Ü
wegkwijnen in ons lijden, indien wij geen verkwikking vinden in onze droefenis, het is aan ons te wijten, dia niet tot Jesus gaan, om Hem met kinderlijk vertrouwen onzen nood te klagen.
Ik heb reads zoo dikwijls gebeden, zoo menige traan reeds vergoten en ondervond geen hulp van boven, zoo hoor ik sommige christenen spreken in de bitterheid van hun gebroken hart. O! gij kleingeloovigen! Is het u dan niet genoeg te weten, dat Jesus'Hart over u bewogea is, en meer begeert u te helpen dan gij wenscht geholpen te worden; moet gij ook nog de wijza voorschrijven waarop Hij u heipen zal 7 Jesus kent uwe armoede, uwen kommer, uwe smartea en verlatenheid, uwe droefenis betar dan gij rv kunt openbaren; Zijn Goddelijk Hart is bewogen over de wonden door rampspoed u geslagen, met medelijden ziet Hij uwe tranen cn hoort Hij uwe zuchten, laat nu aan Zijne wijze liefde ov»:-hoe en vjanneer Hij u helpen wil. Denkt ^n spreekt als christenen en in de liefde van hot Goddelijk Hart zult gij verkwikking vinden , zo )-dra gij in vroom gebed uw lijden hebt geopenbaard.
Lazarus, de broeder van Maria en Martha,
37
was doodelijk ziek en Jesus verre van hem verwijderd. Toen de zusters den bedenkelijken toestand van haren broeder zagen, zonden zij tot Jesus met de eenvoudige boodschap: Heer, zie, dien Gy liefhebt is krank. Overtuigd van de liefde en het medelijden des Heeren, oordeeld«n zij het ongepast er eene bepaalde bede bij t3 voegen. Gerust wachtten zij nu het besluit van Jesus af, want zij wisten, hoe ook het bes!u:t des Heeren zijn zou, dat dit altijd voortkwam uit Jesus'liefdevol en medelijdend Hart. De goede Verlosser kende de droefheid van Maria cn Martha over de z'ekte van haren broeder, Hij zag hare verslagenheid ei tranen, was bewogen met hare angsten, doch l'et toe, dat de ziekt) verergerde, de angsten der zusters steeds toenamen en Lazai js ten la itste stiei f Daai/a verliet Hij de plaats , waar Hij zich met zijne leerlingen ophield en ging naar Betbanië, alwaar Hij de diepbedroefde zusters allesn vond, want Lazarus was reeds begraven. Toen men Jesus nu naar het graf van den gestorven vriend ga-leidde, weende Hij. Sommigen uit de Joden, dit ziende, zeiden: Zie eens hoezeer Hij hem beminde; anderen daarentegen zeiden: Kon Hj, die de oogen van den blindgeljorcno upende, niet
38
maken, dal deze niet stierf? Geen hunner begreep , dat het Go Idelijk Hart medelijden kan hebben met onze rampspoeden zunder onmiddellijk die rampspoeden weg te nemen. Wij, christenen , moeten evenwel dieper doordringen in de geheimen van 'sHeeren Goddelijk Hart; eene dwaling, zoo als die der Joden, kan in ons niet verschojnd worden. Zijn wij ongelukkig; onze taal moet dezelfde zijn als die van Lazarus' zusters. Neergeknield voor Jesus, moeten wij met volkomen vertrouwen tot het Goddelijk Hart zeggen: Zie, Heer, dien Gij liefhebl is krank. Reeds de overtuiging, dat wij aan Hem, die ons liefheeft, onze kwellingen openbaarden, zal een zoete balsem zijn voor ons gewonde hart. En indien de Heer ons lijden niet wegneemt, Hij zal toch Zijne medelijdende stem in ons binnenste doen huorenj wij zullen opstaan, getroost en gesterkt door Zijne genade ; geen chkele traan wordt dan meer vruchteloos gestort, in het medelijdend Hart van Jcsus worden zij gevormd tot kostbare parelen voor de kruon des hemels; want wij dragen dan niet meer den last der aaidsche kwellingen, maai het zoete juk des Heeren.
Indien het mcJelijden vau 's Heeren Hart
39
zich bepaalde tot het eenvoudig wegnemen onzer kwellingen; wij moesten dankbaar zijn voor zooveel goedheid, doch Zijne weldaden waren zoo gioot niet als thans. Hij doet ons nu de heerlijkste bloemen voortkomen uit de doornen des iijdens en de kostbaarste vruchten uit de disf.elen onzer rampspoeden. Hij zelf ga t ons in het lijden voor; zijn medelijdend Hart heeft smarten en won'en voor zich gekoz-n, opdat ons lijden ons tot roem. onze wonden ons tot eereteekenon zijn zouden. De ongelukkige draagt nu de livrei van den grooten Koning! Gij allen dan, die belast en beladen zijt, gaat tot Jesus; ziet hoe HJ hangt aan het kruis. Hij toont u Zijn Hart, gewon I niet door eene lanssteek , maar door duizend kwellingen; ja, gewond door de lans en bloedend, opdat gij, opmerkzaam gemaakt op het Goddelijk Hart, de plaats zoudt kennen, dio duizend en duizendmaal gewond werd alvorens de lans daar doordrong. Ziet gij dat bloed, dat laatslo bloed nog vloeijen uit de geopende zijde. Het verhaalt u, hoe 's Heeren Hart onophoudelijk bloeide doo; eigen lijden en door medelijden met ons. Hn heeft ons geschreven in Zijn Hart; dat wij Hem den smaad niet aandoe ! van ooit te denken, dat Hij geen mvJelijdea
40
met onze kwellingen heeft. Laat ons dagelijks al ons lijden neerleggen in Zijn Goddelijk Hart; het zal er altijd geheiligd worden, en wij zullen steeds, benevens eere zoete verkwikking, het groote voorregt ontvangen om het juk des Heeren te mogen dragen tot Gods glorie en onze zaligheid.
Hebt gij, lieve lezer, in lijden en tegenspoed de gewoonte tot het Goddelijk Hart te gaan, u aanbevelend aan Jesus' oneindige ontferming? Hebt gij nooit geklaagd, dat de Heer u verlaten had, wanneer het lijden voortduurde? Hebt gij begrepen, dat Jesus, vooral Zijn medelijden aan u voltrekt, niet in het wegnemen des lijdens, maar in de heiliging daarvan door u tevredenheid en onderwerping te schenken ? Kniel neder voor het Kruis, aanschouw de geopende zijde, beveel u aan Jesus' Hart en geef u met vol vertrouwen aan Zijn medelijden over.
Amen , amen dico vobis : quaeritis me , uon quia vidistis signa, sed quia manducastis ex panibus et aaturati estis Voorwaar, voorwaar ik zeg u: gij zoekt My, niet oni'lat gjj teekenen gezien hebt, manr omdat gij van de brooden gegeten hebt en verzadigd zjjt geworden. Joan. VI. 26.
Wanneer wij den liefderijken Jesus het land zien doortrekken vergezeld van gansche scharen , die aandachtig luisteren naar zijn woord en niet gespannen verwachting acht geven op zijne daden; die vermoeijenis en ontbeering gering achten om het geluk te smaken van eenigon tijd bij den goeden Meester door te brengen; die zich daarna in vervoering huiswaarts begeven, om door nitbundigen lof ook anderen deelgenoten te maken van hunne geestdrift, dan ligt het zoo voor de hand te veronderstellen, dat het Goddelijk Hart geopende harten gevonden heeft, die geheel toegankelijk waren voor 's Heeren liefde en Hem eene zoete belooning schonken voor alle inspanning en vermoeijenis.
Doch Jesus zag, wat er in den raensch was;
42
niemand behoefde Hem te verklaren, waaruit de geestdriftige vervoering der scharen voortsproot, welk eene kracht en bestendigheid zij had en hoezeer eene ootmoedige, heilbegeerende en kinderlijke liefde daaraan geheel vreemd bleef, Waneeer wij Jesus op den dag Zijner diepe vernedering in volslagen verlatenheid zien, staan wij verbaasd; wij vragen: waar zijn de geestdriftige scharen, die riepen : Hij heeft alles welgedaan; waar zijn ze, die riepen: Hosanna den Zoon van David, gezegend Hij, die komt in den Naam des Heeren ? Wij staan als verpletterd over eene verlatenheid, welke zelfs de bitterste vijanden van Jesus niet zoo groot hadden verwacht. Jems alleen verwon-drrt zich daarover niet. Hij wist wat er in de kinderen Adams was. Wanneer de scharen op Hem aandrongen, of wanneer zij nu in stilte luisterden en toezagen, dan weder in gejubel losbarstten, las Jesus in hunne harten en wat las Hij daar? Nieuwsgierigheid, een brandend verlangen om iets wonderbaars te zien of te hooren, geen honger of dorst haar de Goddelijke waarheid ; aardsgezindheid, eene t3omelooze begeerte om, vrij van alle lijden, de genoegens der aarde in overvloed te genieten , geen besef
43
van den noodzakelijkeh strijd tegen de magten der duistei n:s; onverschilligheid voor de esr van God en do zaligheid der zielen, geen verhevene gevoelens, geen fdeie begeerten; oene dirpe onwetendheid, die niet zoo zeer voortkwam uit traagheid van begrip als wel uit de slavernij der ha-tstogteri en der zonden; eene groote onbestendigheid, die hen na eene oogenblikkelijke vfi ,'Of••ing, na eene plotse';nge opwelling tot het betere, onmiddelijk in hunne oude werkeloosheid deed terug v'a'len.
Wat las Jesus in de harten? De volgende gebeurtenis zal het ons duidelijk maken:
Eene overgroote menigte was den Hoer gevolgd in de woestijn. Door medelijden bewogen spijzigde Hij hen daar op v/onderdadige wijze. Toen de scharen het groote wonder, :t welk Jesus gedaan had , zagen, maakte zich eene onbesclmjfelijke geestdrift van haar meester; zij wilden Jesus tot koning uitroepen. Doch de Heer onttrok zich aan hare handen, en ging geheel alleen op den berg. Tegen den avond vertrokken de leerlingen zonder Jesas, in het eenigste scheepje, 't welk daar aan strand lag en voeren over naar Kapharnaüm. 's Nachts ging ook Jesus, over de zee wandelend, naar dezelfde stad. De
44
menigte, die gezien had, dat de leerlingen zonder hun Meester overgestoken waren, verkeerde in de meening, dat Jesus nog aan deze zijde van het meer was. Daar zij Hem echter des ochtends niet vonden, staken ook zij over in scheepjes, welke inmiddels uit Tiberias waren aangekomen, en landden bij Kapharnaüm. Daar vonden zij Jesus weder, en Hem ziende zeiden zij: Meester, wanneer zijt Gij hier gekomen'? Jesus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u. gij zoekt Mij, niet omdat gij teekenen gezien hebt, maar omdat gij van de hrooden gegeten hebt en verzadigd zijl geworden. Zoekt niet eenc spijs die vergaat, maar die blijft in eeuwigheid en die de Zoon des menschen u geven zal. Zij hernamen: Wat moeten wij doen om de werken Gods uit te voeren ? Jesus zeide: bit is hel werk Gods, dat gij gelooft in Hem , dien Hij gezonden heeft. Zij antwoordden : Maar welk teeken doet Gij dan, opdat wij U gelooven ? Wat werkt Gij?
Na al de teekenen, die de Heer gedaan had, na de uitbundige geestdrift door de broodvermenigvuldiging opgewekt, geloofde de menigte nog niet. Zij had geroepen : Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen moet, doch
45
hare toejuiching kwam' niet uit een kinderlik geloovig hart. Zij wilden hunne nieuwsgierigheid bevredigen, hunne zucht naar verbazingwekkende wondijren den teugel vieren, hun honger stillen door brood regtstreeks uit den hemel neergedaald, maar om in heiligen eenvoud te luisteien naar 's Heeren woord, hunnen geest te voeden door goddelijke lessen, opwekking tot vrome gevoelens te vinden in heilzame vermaningen, betere menschen te worden door vroom geloof, kinderlijk vertrouwen en opregte liefde jegens God, aan Jesus zich over te geven, om als schapen zijner weide door Htm gehoed te worden? daarvoor zijn zij den Heer niet gevolgd in de woestijn, daarvoor hebben zij Hem evenmin te Kaphamaüm gezocht. Toen de Heer in den verderen loop van Zijn gesprek hun op een veel verhevener dan het ligchamelijk brood wees, toen Hij hen onderhield over het waarachtig brood uit den Hemel neergedaald, over Zijn heilig vleesch en bloed, toen werden zij zoo ontstemd, dat zij, hunne teleurstelling in grove en zeer oneerbiedige woorden te kennen gevend, henen gingen om niet tot Jesus weder te keeren.
Ons gemoed wordt geschokt, wanneer wij de
40
handelwijze dezer menigte gadeslaan. Zij gaat henen, verwijdert zich met smaadredenen cn verwijtingen, wil niets meer van Jesus weten! Laat ons echter het oog op het Goddelijk Hart des Heeren vestigen. Daar ligt geen verbazing op zijn gelaat, geen verontwaardiging is er in zijn oog, gten ontroering in zijne st3m, want het Goddelijk Hart is aan dergelijke miskenning gewoon, Jesus lis immers in de harten, hoe ver dé menig! e nog van Hem verwijderd was. Toen Hij bet brood vermenigvuldigde, bedroog Hij Zich niet, Hij wist wie Hij ging spijzigen; toen Hij uren achtereen tot die menigte sprak in de woestijn, zag Hij duidelijk hoe slecht zijn woord werd opgenomen, maar in oneindige ontferming hield Hij verborgen hoezeer Zijn Goddelijk Hart vermoeid werd door het ongeloof, de onverschilligheid en de aardsgezindheid der menigte.
Slechts eanmaal hooren wij Jesus klagen over het ongeloovig hart dergenen, die tot Hem naderden; toen riep Hij: O, ongeloovig en bedorven geslacht, hoe lang zal Ik hij w zijn, hoe lang zal Ik u verdragen! maar die ééne klagt is ook genoeg om ons te verklaren, wat Jesus van het ongeloof der menigte leed. Hij kwam een vuur op aarde brengen en wat wilde Hij
47
anders dan dat het zou branden? Nergens echter ontmoette Hij dien heiligen brand; want zij, die in vrome aandacht naar Zijne woorden luis-derden, waren zeer weinigen. Met welk eene ontzettende inspanning sprak Hij om verstaan te worden door de duizenden, die zich rond Hem verdrongen ! Hij werd als kind met de kinderen , eenvoudig met de eenvoudigen, in de roerendste gelijkenissen zocht Hij zoowel het verstand te verlichten als de harten Zijner hoorderen te treffen. Zijn ijver en Zijne inspanning verflaauwden niet, Zijne wonderen verminderden niet, hoewel Hij wist, wat er iu de menschen was en hoe gering een weerklank Hij vond in de harten. Wanneer Zijne hoorderen Hem kwelden door hunne blindheid, aardschgezindheid en lusteloosheid voor het hemelsche, Zijn medelijden met hun beklagenswaardigen toestand bleef altijd oneindig groot; weemoedig zag Hij soms in 't rond en klaagde dan over de verlatenheid des volks, dat gelijk was aan dwalende schapen zonder Herder. Neen, de menigte die Hem toejuichte, Zijne wonderen wijd en zijd verkondigde, die huiswaarts keerde onuitputtelijk in den lof van Jesus, zij begreep niet eens wat de goede Verlosser van haar wilde en hoe weinig Hij in haar
48
vond, doch Jesus bleef even onvermoeid, even goedhartig en vriendelijk. Zijn Goddelijk Hart werd dagelijks verscheurd door de onleerzaamheid en onbuigzaamheid der hoorderen, maar wist zoo goed de inwendige kwelling en vermoeijenis te verbergen 7 dat allen zich gelukkig gevoelden in de nabijheid van den liefderijken Meester, wiens oog toch altijd zoo vriendelijk was.
Het woord, 't welk ons verkondigd wordt, is opgeweld uit het Goddelijk Hart, vloeide eens van 's Heeren lippen. Welk een gering uitwerksel het had op de gemoederen van de duizenden, die Jesus persoonlijk hoorden , hebben wij overwogen; vindt het in ons iiart eene betere plaats? De goede Verlosser heeft er alle regt op om zulks te verlangen, want voor ons heeft Hij niet minder gesproken dan voor de scharen, waarvan het Evangelie gewaagt. Hij wilde niet dat Zijne lessen voor ons verloren gingen, daarom vervulde Hij de Apostelen met Zijnen Geest en zond hen uit naar alle geslachten der aarde. Jesus zelf spreek t derhalve in het woord, dat ons verkondigd wordt; zoo dikwijls wij het hooren, ziet Jesus op ons met dezelfde teederheid, waarmede Hij op de scharen nederzag. Hij on-
derzoekt onze liarten en ziet wat er omgaat in onze ziel. Wat vindt Hij daar? Onverschilligheid, verveling, aardsgezindheid en zelfverblinding? Moet Hij ook over ons zeggen : Ongeloovig geslacht , hoe lang zal Ik bij u zijn, hoe lang u verdragen 1 Ach, wij begrijpen niet, hoezeer wij het Goddelijk Hart vermoeijen, want Jesus is voor ons even minzaam en vriendelijk als Hij jegens de scharen was, ofschoon wij ons inbeelden, dat wij reeds veel doen met gewillig te hooren zonder iets op te nemen in ons hart.
Laat ons thans nederknielen voor het kruisbeeld, en met vromen blik door de geopende zijde des Ileeren Zijn gewond Hart beschouwen. Het werd gekweld, vermoeid, gewond door onze verblinding en onverschilligheid voor de waarheid. Vele jaren achtereen waren wij bij Tesus, die in ons hart geen betere gesteltenis vond, dan in de scharen, welke Hem eertijds omringden. Wij vermoeiden het Goddelijk Hart, en wisten het niet, wij geloofden zelfs, dat Jesus over ons tevreden zijn moest. 01 laat ons het Hart beminnen, dat zoo groot een geduld met ons oefende, dat geen verbittering kent, maar, van liefde overvloeijend, nog steeds dezelfde waar-
3
30
heden ons verkondigt. Laat ons voortaan, met Martha's zuster aan Jesus voeten neergeknield , elk woord opvangen, dat voortvloeit uit het Goddelijk Hart, laat ons elk woord des Heeren, als een kostbaren schat in ons hart bewaren en onzen geest daarmede voeden in heilige overwegingen.
Welaan, lieve lezer, onderzoek of gij het woord Gods wel op prijs stelt; of gij tot hiertoe wel begrepen hebt, dat dit woord een geschenk is der matelooze ontferming van Jesus' Goddelijk Hart, of gij wel hebt ingezien, dat de uitwendige vermoeijenissen, waarmede Jesus het Goddelijk Woord verkondigde niet te vergelijken zijn bij de teleurstellingen, die wij Zijn minnend Hart bereidden, door onze onverschilligheid en verharding des gemoeds. Ik twijfel niet, of dit onderzoek zal u leiden tot eene groote liefde jegens het Goddelijk Hart, 't welk zoo lang en zoo groot een geduld met ons had, zoowel als tot het ernstig besluit om voortaan elk woord, dat vloeit uit het Goddelijk Hart, met innige liefde te ontvangen, met zorg te bewaren en met ijver te overwegen.
Ipsi observabaut eum.
Zij gaveu acht op Hem. Luc. XIV : 1.
Het Goddelijk Hart werd door de menigte niet begrepen. Zij kwamen tot Hem in beuzelachtige nieuwsgierigheid, in aardsgeïindheid en achtelooze onverschilligheid voor Zijn heilig Woord. Wat de goede Jesus daaronder leed hebben wij, zoo ver het onze zwakke krachten toebeten, overwogen. Doch er waren anderen, die den Verlosser nooit uit het oog verloren, die Hem met valkenblikken gadesloegen, die Hem altijd uit de verte en dikwijls van nabij op zijne schreden volgden, die meermalen in het openbaar, gedurig in 't geheim over Hem spraken; die Zijne woorden wikten en wogen, met de uiterste belangstelling kennis namen van Zijne daden, die Hem met ernst ondervroegen en Hem somUjds inriepen tot scheiusregter over
3*
quot;gt;2
hunne geschilpunten, doch die Jesus meer kwei-den, bedroefden en vermoeiden dan de menigte. Gij kunt wel raden, wie ik bedoel: de Priesters, Schriftgeleerden en Phariseën.
Was de menigte wispelturig, aardsgezind en te ligtzinnig om 'sHeeren heilige lessen aandachtig te hoeren, met zorg te bewaren en godvruchtig te overwegen; Schriftgeleerden en Phariseën gaven acht op Hem, om, met nijd en afgunst in het hart, Jesus' woorden en daden te bevitten, daaraan eene slechte uitlegging te geven, en om eiken goeden indruk, door den lieer op het volk te weeg gebragt, zoo spoedig mogelijk weg te nemen. Zij wachtten niet tot dat Jesus te Jeruzalem bij hen kwam; ook in het afgelegen Galilea lieten zij Hem niet in rust; veinzerij en bedrog, zoowel als openlijke aanvallen namen zij ter hand; bedreigingen, beloften, spotterijen, gehuichelde vroomheid , alles kon hun dienen om het volk van Jesus af te trekken.
Met één woord kan men de handelwijze dezer vrome huichelaars tegenover Jesus beschrijven: Zij gaven acht op Hem, met het bepaalde, te voren vastgestelde doel cm Jesus in eenig woord, in eenigo daad te vangen en Hem zooveel
5»
mogelijk te lasteren. Zij ontzagen zich niet Jesus te beschuldigen, dat Hij oproer tegen den Keizer predikte, doch ook evenmin., dat Hij met verachting der wet gehoorzaamheid aan den Keizer aanbeval; hier beschuldigden zij Hem dat Hij de zondaren met te groote verschooning behandelt, ginds, dat Hij te groote eischea aan de menschen stelde; nu eens ontkenden zij de teekenen door Jesus gedaan, dan weder beweerden zij, dat Hij door de genezing van een zieke den Sabbath schond en door den duivel de duivelen uitdreef. Niets ontging hunne nijdige blikken , zelfs de leerlingen des Heeren werden bespied om iets in hun gedrag te vinden, wat zij op rekening van Jesus schrijven konden.
Hoe handelde nu Jesus tegenover zijne kwaadaardige bespieders ?
Hij zag al de roerselen van hun boosaardig hart. In hun oog behoefde Hij den nijd en de afgunst niet te lezen, 't was niet noodig, dat men Hem de strikken wees door Schriftgeleerden en Phariseën gespannen. Hoewel geoefend in huichelarij zoodat zij zelfs den scherpziende konden misleiden, zij bedrogen Jesus niet; wanneer zij elkander toejuichten in de meening, dat zij den Verlosser bedrogen hadden, omdat Jesus zich
54
welwillend met hen onderhield en zelfs aan hunnen maaltijd deelnam, las de Verlosser in hun hart, en poogde hen, hoezeer ook door hen vermoeid en gekweld, in oneindige ontferming ta trekken.
Wegens de ergernis, die zij gaven aan het volk, was de goede Meester soms gedwongen, hen openlijk aan de kaak te stellen en het volk te waarschuwen tegen hun huichelachtig bedrog, doch Zijn omgang met hen was liefde en medelijden. Om hen te sparen en hun gekwetsten hoogmoed niet meer te doen ontvlammen, om hunne eer voor het volk zooveel mogelijk te behouden, sprak Jesus meestal in gelijkenissen over hunne boosheid en over de straf, die daarop noodwendig moest volgen; zoo zacht mogelijk konden zij zich in die gelijkenissen spiegelen, indien er nog een vonk van goeden wil overbleef in hun hart. Somtijds toonde Hij hun op ingewikkelde wijze, dat Hij bekend was met de booze gedachten huns harten; doch daar zij zelfs in de verschooning, waarmede Jesus hunne zwakheid behandelde, aanleiding vonden om zich te verharden, daar zij in de welwillende goedheid des Heeren een bewijs meenden te vinden, dat Jesus hunne listen en aanslagen niet kende, was de Verlosser somtijds genood-
55
zaakt den sluijer, dié hunne boosheid bedekte weg te rukken; dan riep Hij, in heilige verontwaardiging : Wal denkt gij kwaad in uwe harten, of: Lit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Harde woorden, ongetwijfeld! Maar wilt gij beseffen hoezeer zij voortkwamen uit een Hart vol oneindige ontferming, ook jegens de Schriftgeleerden en Phariseën, herinner u dan , dat Jesus zirh gewaardigde zelfs zeer vertrouwelijk met Zijne bittere vijanden om te gaan en dikwijls met hen deel te nemen aan den maaltijd.
Het geschiedde, zoo verhaalt ons de Evangelist Lukas, dat Jesus eens op een Sabbath het huis van een Overste der Phariseën inging om te eten, en zij (de Phariseën) gaven acht op Hem, En ziet, daar stond iemand, die de waterzucht had voor Hem. En Jesus vragende, zeide: is het geoorloofd op den Sabbath te genezen? Doch zij zwegen. Hij nu nam den zieke tot zich en genas hem. En antwoordende zeide Hij tol hen; Wie is er ondet u, wiens os of ezel in eenen put valt, en hem er niet onmiddellijk uittrekt zelfs op den Sabbath? Hoe de overste der Phariseën opzigtens Jesus gesteld was, wordt ons niet verhaald; met welke bedoelingen hij den Verlosser in zijn huis en aan zijn disch
50
noudigde, wordt niet duidelijk uitgedrukt. Zsker evenwel is het, dat de overste der Phariseën, indien hij niet slecht gestemd was, hetgeen altijd eene uitzondering zijn zou, aan denzelfden disch vele Phariseën uitnoodigde, van wie hij wist, dat zij kwalijk gezind waren. Zij toch gaven acht op Jesus en deden dit met geen goede bedoeling, want toen de Heer vroeg: Is het geoorloofd op den Sahhath te (jen ezen ? gaf niemand een antwoord; zij wilden zich de gelegenheid voorbehouden om Jesus te kunnen aanklagen wegens Sabbathschending. Hoe zit Jesus nu daar in 't midden van hen, die Hem arglistig gadesloegen? Hij zit er als een vriend onder vrienden, in zijn welwillend gelaat ligt niet het minste teeken van ontevredenheid of verveling; met de uiterste zachtmoedigheid toont Hij hun , dat het wel_ geoorlooid is op den Sabbalh te genezen; Hij neemt deze gelegenheid verder te baat om hen te waarschuwen tegen de hoovaardij, die de hoofdzonde der Phariseën was, vermaant hen tot milddadigheid jegens de armen en toont hun verder in eene schoose gelijkenis, welk eene groote verkeerdheid het zijn zou, indien zij het Rijk Gods versmaadden, 't welk hun het eerst verkondigd werd.
57
Vergelijk hier het boosaardige hart der Pha-riseën met het Goddelijk Hart des Heeren. Jesus kent en weet alles, wat er in hun binnenste omgaat, hoe zij inwendig strijd voeren tegen de waarheid, hoe zij begeerig uitzien naar een woord, eene daad des Heeren, die zij ten kwade kunnen duiden, hoe zij, die Hem uitwendig vriendelijk het brood overreikten, in hunne harten reeds op de snoodste aanslagen zich voorbereidden; Jesus zag zelfs het einde van zijn strijd met de Schriftgeleerden en Phariseën, Hij zag het Kruis , dat zij Hem bereidden en toch blijft zijn gelaat opgehelderd en vriendelijk, Zijn woord uiterst welwillend. Zijn onderrigt vol liefde, omdat Zijn Hart vol ontferming was. Hoe ligt konden de Phariseën in 's Heeren vrien-delijken omgapg aanleiding vinden tot de meening, dat zij Jesus door hunne sluwheid om den tuin leidden; 't was daarom allernoodzakelijkst, dat de Heer somtijds toonde de geheime drijf-veeren van hun hart tc kennen , 't was noodig, dat zijn vriendelijk oog somtijds van heilige verontwaardiging gloeide en zijn mond een dreigend Wee uitsprak. Derhalve, in geheel Zijn omgang met de Phariseën, was Jesus' Hart vol toedere zorg voor hun heil, vol van Goddelijke ontferming.
58
De Phariseen hebben steeds hunne navolgers gehad; dat booze geslacht sterft nimmer uit, de goede Jesus, die in Zijne Kerk woont en werkt tot heil van alle menschen, komt onophoudelijk met hen in aanraking en toont hun steeds de oneindige ontferming van Zijn Hart, Hoevelen in onze dagen, zelfs als zij den schyn aannemen, dat Jesus en Zijne Kerk hun geen belang inboezemt, slaan den Heer, Zijn Woord en Zijne werken met gretige blikken gade, of zij niets kunnen vinden om hun eigen geweten tot zwijgen te brengen en anderen van het H. Geloof af te trekken. Al hunne ondernemingen zijn tegen den heiligen godsdienst gerigf, voor geen middel deinzen zij terug. Eene zaak staat bij hen vast: de Naam des Heeren moet uit de harten der menschen worden gerukt, om het even hoe dit geschiedt. Orn tot dit doel te geraken onderzoekt men de aarde tot in hare afgronden, de overblijfselen van lang verloopen eeuwen , de geschriften der ouden, de natuur en de geschiedenis der volkeren, kortom, alles wat onder het bereik der menschen vallen kan, of er geen wapenen te vinden zijn tegen Jesus en Zijne Kerk. be duidelijkste uitspraken der Kerk worden op wanstaltige wijze verdraaid, de heiligste wetten
59
worden bespot, hare zuiverste bedoelingen miskend. Waar bedreiging en geweld niet kunnen baten, treden huichelarij en veinzerij in de plaats; waar men de waarhüd niet kan verborgen houden door hardnekkig zwijgen, onderdrukt men haar door scheve voorstelling en laster; men schaamt zich niet heden te verzekeren , wat men gisteren stoutmoedig loochende, indien men daardoor de menigte op het dwaalspoor brengen kan.
Wij lezen, dat de vijanden des Heeren somtijds bij elkander kwamen om te beraadslagen , hoe zij Jesus zouden verderven; hoe dikwijls dergelijke vergaderingen belegd werden, verhalen ons de Evangc-listen niet, doch thans zijn de bijeenkomsten, die de vijanden des Heeren tegen Jesus en Zijne Kerk beleggen, oneindig veelvuldiger dan toen. Wij staan misschien meer verbaasd over de langrooedigheid des Heeren. die zooveel boosheid duldt, dan over de boosheid zelve. Doch onze verbazing zal een einde nemen, indien wij de oneindige ontferming, waarmede Jesus de Phariseën behandelde, goed overwogen hebben. Het Goddelijk Hart is vriendelijk , liefdevol en barmhartig ook jegens de Phariseën onzer dagen; Jesus wil hen allen
HO
redden, en wie weet hoe velen hunner nog zullen gered worden! O, laat ons zorg dragon alle verbittering tegea ds vijanden der Kerk uit ons hart verwijderd te houden, laat ons hen onderrigten met liefde, vriendelijkheid en welwillendheid; harde waarheden moeten somtijds gezegd worden, doch de liefdgt;! moet steeds den boventoon voeren.
Verheugen wij ons in de oneindige ontferming van 's Heeren Hart. Indien Jesus zoo vriendelijk en welwillend omging met de Phariseën, zal hij dengene verstuoten: die acht geeft op Zijne woorden en daden om gesticht, onderwezen en geheiligd te worden? Welaan, onderzoek of gij acht geeft op uwen Heer en naar Zijne H. lessen met heiligen honger luistert.
Quart: cum publiciim ■ irt, pc,ecu I on-liuti mancincatis et bihitis?
Waarom cct on d inkt gy niet toIIcD-ircn cn zondaren? Luc. V. oO.
Zoo verblind waren de Schriftgeleerden en Phariseën, dat zij zich nooit verwonderden over den ininzamen omgang , dien de Heer met hen onderhield, dat zij niet begrepen, hoezeer zij Jesus vermoeiden door hunne arglistige vragen cn boosaardige opmerkingen, maar zelfs raenig-v/erf hunne verbazing uitdrukten, dat Hij, die somtijds aan hunne tafel deelnam, zich gewaar-digde ook rnet de tollen iren en openbare zondaren te eten.
Waren deza laatsten slechter dan de meeste Phariseën en Schriftgeleer den ? Zeer zeker niet; maar in het oog des volks was hot ongetwijfeld eene groo-lere vernedering gemeenzaam om te gaan met de tollenaren, daar doze algemeen als groote zondaren veracht werden; hiervan maakten 'la vijaiulon
(52
des Heeren gebruik om Jesus in de oogen der menigte te verlagen; zij stelden den Verlosser voor als een vriend, een beschermer en deelgenoot der zondaren. De goede Meester wilde dien laster niet ontgaan, en wat de Phariseën ook rnogten zeggen, Jesus vermeed dien liefderijken omgang met de zondaren niet, want Hij was gekomen om het verlorene te zoeken; zijn Goddelijk Hart werd door „de kranken naar de zielquot; getrokken; deze hadden den geneesheer noodig, niet de gezonden.
Waarom, zoo vroegen de Schriftgeleerden en Phariseën eens aan 's Heeren leerlingen, waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren ? Zij vroegen dit met boosaardige inzigten; dit belet ons evenwel niet dezelfde vraag tot Jesus te rigten, ten einde meer bekend te worden met de oneindige ontferming van Zijn Goddelijk Hart. Om het antwoord, 't welk de Heer ons geven zal, wel te begrijpen, moeten wij eerst zien wie de zondaren waren met wie Jesus at en dronk; hoe groot eene verveling zulk een omgang voor het Goddelijk Hart noodwendig moest voortbrengen, hoe Jesus in dien omgang zich gedroeg en welk eene vernedering daarin voor Hem gelegen was.
63
Wie waren de zondaren, met welke Jesus niet versmaadde te eten en te drinken? Alle men-schen zijn afgeweken, er is niet een, die kan zeggen: mijne ziel is zonder vlek. Wij kunnen de aarde vergelijken bij een groot hospitaal, dat met zieken gevuld is. De Heer kon niet op de aarde wonen zonder om te gaan, in aanraking te komen met zondaren. Gelijk er echter in een hospitaal verschillende soorten van zieken liggen, van wier krankheden sommige afgrijselijker en walgelijker zijn dan de aniere, zoo is het ook met de ziekten der ziel. Er zijn open-bare zondaren, dat is; zondaren wier zonden niet alleen bekend zijn, maar die zelfs aan de bedorven wereld ecne walging inboezemen ; zondaren, wier omgang ook door de booze wereld vermeden wordt, omdat hij te onaangenaam en te vernederend is; zondaren, die ook in het oog van andere zondaren hunnen goeden naam verloren hebben; deze zondaren nu worden bedoeld door de Phariseën, wanneer zij vragen ; Hoe kunt gij eten en drinken met tollenaren en zondaren? Groot, inderdaad, was de verveling, die zij voor het Goddelijk Hart des Heeren bereidden; want zij geleken geenszins op eene Magdalena, die met een verslagen en vermorzeld
hart aan Jesus' voeten nederzonk en slechts in tranen het berouw en de liefde harer ziel kon uitdrukken. Zij waren zondaren in den volsten zin des woords, want liet berouw had hunne ziel niet getroffen, geen sprank der goddelijke liefde gloeide er in hun hart. Op hun gelaat, in hunne houding, in hunne gesprekken kon men de sporen en de begeerten hunner zondige ziel terug vinden; daarenboven: Jesus las in hun liart. Wat las Hij daar? Onregtvaardige begeerten , listige en bedriegelijke plannen , bedrog, huichelarij en hardnekkige verscliooning van het onregt den naaste aangedaan; nijd, afgunst, haat, verdrukking der zwakken, leugenachtige verzinselen, ontucht in de afgrijselijkste vormen en al deze zondige genegenheden gekroond en bevestigd door eene verstokheid des gemoeds, die alle vermaning en enderrigting weerstand bood, en slechts gevonden wordt bij hen, die gewoon zijn God niet te vreezen en de men-schen te trotseren. Hun woord, hunne gesprekken, hunne schaamtelooze wijze van handelen, hunne zonden, die zij, tot zelfs in de tegenwoordigheid des Heeren misschien uitwendig bedreven, althans inwendig begeerden te bedrijven, vermoeiden, kwelden Jcsus op eene
wijze, waarvan wij ons geen denkbeeld vormen kunnen.
Stel u een mensch voor, die, in aanzienlijke kringen geboren en opgevoed , met de uiterste zorg geoefend is in alles wat bstaraelijk is en edel. Zulk een mensch wordt nu plotseling gedwongen om te gaan, zamen te wonen, te eten en te drinken met lage, ongemanierde, zelfzuchtige en walgelijke menschen, met men-schen zoo diep gezonken , dat zij zelfs geen begrip hebben, hoezeer zij ondragelijk zijn voor een fatsoenlijk mensch, en zich daarom niet ontzien om al het bedorvene, wat er in hun hart is, op walgelijke wijzü in woord en daad te openbaren. Hoe onuitstaanbaar is zulk een omgang! En toch vindt gij daarin slechts een schaduwbeeld van de lasten en vermoeijenissen, die de omgang met de zondaren aan Jesus veroorzaakte
Wij lezen van sommige heiligen, dat zij met vreugde niet alleen alle soort van zieken verpleegden, maar hun geluk er in stelden, wanneer hun de verpleging werd opgedragen van kranken, die znet de afzigtelijkste wonden geslagen waren, en ah de natuur terugdeinsde voor de walging, die de wonden opwekten,
fifi
vonden zij kracht genoeg om deze te kussen. Grootere walging wekten de zielewonden op in Jesus' Goddelijk Hart. Hij, de Heiligheid zelve, in oiimiddelijken omgang met de zondaren! Het gaat onze verbeelding te boven, welk een strijd, welk eene verwijdering er is tusschen de neigingen, begeerten en gevoelens van het Goddelijk Hart en die der zondaren. Zoover als de reine, vlekkelooze Waarheid van den leugen, de eeuwige Wijsheid van de dwaasheid, de oneindige Goedheid van de boosheid verwijderd was, zoo ver was het Goddelijk Hart afgekeerd van alle zonden, en toch naderde Hij tot de zondaren! En hoe naderde Hij hen, hoe ging Hij met hen om ?
Er is niets in Jesus' blik, niets in Zijne houding of in Zijn woord, 't welk maar eenigzins aanduidde, hoeveel walgelijks het Goddelijk Hart in de harten der zondaren vond. Deze wisten, vermoedden zelfs niet hoe groot eene kwelling het voor den goeden Meester was zoo van nabij al de akeligheden van hun zondig hart gade te slaan. Jesus trok hen met zoo veel vriendelijkheid en verschooning, dat zij werkelijk meenden Hem een dienst te bewijzen door te komen, met Hem aan tafel te zitten en naar Zijne
67
woorden te luisteren. Er waren onder hen die tot Jesus naderden, zondaren, die gehecht bleven aan hunne zonden, verstokt in de boosheid, en ook voor dezen bleef Jesus altijd de vriendelijke Meester, zij gingen en keerden terug zonder te beseffen dat zij den goeden Verlosser onophoudelijk kwelden. De goedheid en ontferming van 's Heeren Hart was zoo groot, dat de walging voor de zonden der zondaren overstelpt werd door de zee Zijner barmhartigheid.
En hoe vernederend was Zijn omgang met de zondaren voor den GodJelijken Verlosser! De Schiifigeleerden en Pliariseën beseften dit en trokken er partij van voor hunne boosaardige inzjgten. Ziet, zoo spraken zij tot het volk, Hij onlvanrjl de zondaren en eet met /ien; zelfs gingen zij tot de leerlingen met de vraag: iwaar-om eet uw Meester met dc zondaren? Dat is: Hoe kan uw Meester, indien Hij de Zoon Gods is 5 zoo vriendelijk zijn jegens zondaren, die door elkeen verfoeid worden? Hij moet wel hunne boosheid niet kennen, of Hij schijnt ze goed te keuren, daar Hij nog steeds zoo vriendelijk jegens hen is ? Kwaadaardige vraag 1 Wij mogen ze evenwel tot de onze maken, daar wij ze uitspreken niet met booze bedoelingen, maar met
68
een leerzaam hart, daar wij een antwoord verlangen , dat onderwijst en sticht.
Welaan dan, lieve Jesus, waarom ontvangt Gij de zondaren en eet Gij met hen ? Mijn zoon, mijne dochter, zoo luidt het antwoord, wat zou er van u geworden zijn, indien Ik u niet getrokken had in de oneindige ontferming van mijn Goddelijk Hart? Er was een tijd, dat gij Mij vermoeidet en kweldet door uwe zonden, en thans is er nog veel in u, wat Mij mishaagt. Ik moest u trekken door vriendelijke vermaningen, door een geduld en eene langmoedigheid, waarvan gij den duur en de grootte nooit begrepen hebt, Zoudt gij tot Mij komen, gij moest haast in den waan verkeeren, dat gij aan Mij een dienst beweest door ootmoedig te bidden en opregt vergeving te vragen. Had Ik uwe zwakheid niet ontzien, en u de walging doen gevoelen , die gij Mij, tot zelfs in uwe gebeden inboezemdet; had Ik u niet vriendelijk uitge-noodigd en niet met zoet geweld gedwongen, maar u slechts overladen met verwijtbigen, die gij zoo dubbel hadt verdiend, gij waart voor altijd ongelukkig geworden.
Lieve lezer, begrijpt gij dit antwoord? Ik twijfel daaraan niet, doch treed een oogenblik
in u zeiven, en gij zult nog beter begrijpen, hoe noodig het was, dat Jesus u met vriendelijke verschooning behandelde. Herinnert gij u nog den tijd, toen er een geheele omkeer plaats had in uw hart ? Etne onweerstaanbare behoefte om een nieuw leven te beginnen greep u toen aan, gij zaagt in, dat uw gedrag te zondig, te wereldsch, te ijdel en te leeg was voor Jesus , uw hart was diep bewogen over uwe misstappen, gij vreesdet niet slechts het oordeel, maar gij zaagt ook den goede/i Herder, die Zijne armen opende, gij vielt met kinderlijk berouw en vertrouwen daarin. Toen was het gebed u een aangenaam voedsel; de omgang met Jesus u een genot, gij kondet u niet genoeg verzadigen aan 's Heeren vriendelijke stem. IJadt gij al die goedheid dos Heeren verdiend, had gij er eenige aanspraak op, dat de Heer zoo vriendelijk, zoo vertrouwelijk tot u kwam? Wat deed Jesus dan? Hetzelfde waarover de Phariseën zich wilden ergeren; Hij ontving den zondaar en at met hem. O, dank Jesus toch, dat Hij zóóveel geduld met u oefende, zóó dikwijls bij u aanklopte, zóó vriendelijk u aanzag, dat gij ten laatste aan den trek Zijner genade niet kondet weerstaan.
70
Schaam u voor Zijn H. aangezigt daarover, dat gij nog niet begrepen hebt hoelang gij Jesus hadt vermoeid, alvorens gij u geheel aan Hem overgaaft. Schaam u verder, dat gij Jesus thans nog vermoeit door uwe ongetrouwheden, en misschien dwaas genoeg zijt te meenen, dat gij eene gunst betoont hebt aan Jesus toen gij gingt tot Hem die u in ontferming trok.
Nonno ego vos duodecira elegi, ct ex vobis uuus diabolus est?
Heb Ik u uiet twaalf uitgekozen, en een van u is een duivel? Joan VI: 71.
Wij hebben, wel is waar, opgemerkt, dat niet alle zondaren, die het voorregt genoten met Jesus vertrouwelijk om te gaan, tot bekeering kwamen, doch slechts van één staat dit uitdrukkelijk vermeid: ik bedoelJudas. Diens geschiedenis is vreesselijk; ik zou ze evenwel ongaarne voorbij gaan, daar zij ons de oneindige ontferming van Jesus' Hart zoo krachtig verkondigt, terwijl zij ons niet minder de boos-heid toont van elkeen, die aan 's Ileeren barmhartige genade weerstand biedt. Het is aan God alleen bekend, hoe vele zondaren, die met Jesus aten en dronken, thans in eeuwigheid schreijen over hunne verwerping; doch in Judas toont Jesus ons, wat het einde is van hen , die hardnekkig blijven strijd voeren tegen de trekkende
72
liefde van het Goddelijk Hart. Welaan, zien wij hoe Judas zich laat vermoeijen door de liefde des Heeren, hoe hij zich afkeerig afwendt van zijn Meester en zich stort in een eeuwig verderf.
Judas werd, gelijk de andere apostelen, door den Heer geroepen. Zoo als tot de anderen, zoo kon Jesus ook tot Judas zeggen: Gij heht Mij niet gekozen, maar Ik koos u uit, opdat gij gaan zoudt en vrucht voortbrengen en uwe vrucht blijven zou. Wat er in het hart van den apostel omging, welke hooze begeerlijkheid daar in krachten toenam, terwijl hij met de andere apostelen duizende blijken van 's Heeren liefde ontving, was aan Jesus niet onbekend. De goedheid van Jesus' Hart liet zich evenwel niet overwinnen door de boosheid van Judas; deze zou eer vermoeid worden door 's Heeren liefdeblijken ilan Jesus door de verstoktheid van zijn leerling.
Drie jaren was Judas aan 's Heeren zijde, drie Jaren van onverpoosden strijd; de andere apostelen bespeurden niet hoe Judas weerstand bood aan den trek van Jesus' ontfermende liefde, maar die weerstand was ontzetter.d groot, omdat het zoete geweld des Heeren bijkans onweerstaanbaar was.
De duivel der geldzucht was in het hart vnn
I Judas gevaren en vond er een gereed verblijf; de rampzalige aposiel was gierig en liet aan ■ deze booze begeerlijkheid ruime baan. Dat de goede Meester hem dikwijls aanzag met een oog, waaruit de teederste bezorgdheid straalde, dat Hij hem somtijds ter zijde nam en vertrouwelijk op de boosheid en kwade gevolgen der gierigheid wees, wordt ons wel niet door de Evangelisten verhaald, doch het laat zich denken; want als wij zien hoe dikwijls en hoe krachtig Jesus tegen ie gierigheid waarschuwt en de onthechting der aardsche goederen predikt, dan moeten wij Judas gevaren en vond er een gereed verblijf; de rampzalige aposiel was gierig en liet aan ■ deze booze begeerlijkheid ruime baan. Dat de goede Meester hem dikwijls aanzag met een oog, waaruit de teederste bezorgdheid straalde, dat Hij hem somtijds ter zijde nam en vertrouwelijk op de boosheid en kwade gevolgen der gierigheid wees, wordt ons wel niet door de Evangelisten verhaald, doch het laat zich denken; want als wij zien hoe dikwijls en hoe krachtig Jesus tegen ie gierigheid waarschuwt en de onthechting der aardsche goederen predikt, dan moeten wij zeggen: geen van 's Hee-ren leerlingen ontving in de openbare prediking des Heeren zoo veel vermaningen als Judas. Somtijds zou men zelfs zeggen Jesus volgt in Zijn omgang met Judas juist de handelwijze van den Herder, die de negen en negentig schapen achterlaat om alleen het verloren te zoeken. Niet dat de goede Meester de elf anderen vergeet, doch aan Judas wijdt Hij toch eene meer dan gewone zorg. Zooals wij weten, Jesus spaarde den goeden naam van Judas zoo zeer, dat de andere leerlingen nieis opmerkten van den strijd, die er onophoudelijk gevoerd werd tusschen de ontferming \an het Goddelijk Hart
74
en de verstoktheid van den gierigaard; de elven kenden Judas zoo weinig, dat zij in het oog van den toekomstigen verrader de ontevredenheid en de verveling niet opmerkten, die zigt-baar waren op zijn gelaat. Jesus echter zag tot in Judas' hart; Hij wist, dat het nederige kleed , de armoedige vrienden, de uiterlijke armoede dos Meesters bij den dag ondragelijker werden voor den leerling; Hij wist welk eene begeerte naar rijkdommen in Juias' binnenste brandde, en tot welke uitersten de rampzalige reeds in staat was om aan die begeerte te voldoen.
Judas droeg den geldbuidel; daar deze nooit ruim voorzien was en steeds werd aangesproken tot ondersteuning der armen, vond Judas daarin eene ongezochte aanleiding om zich van het aardsche te onthechten Jesus wilde dat elke aalmoes door de hand van Judas ging, opdat hij meer dan anderen de gelegenheid zou hebben tot bestrijding der gierigheid; maar dc verblinde wilde er slechts eene aanleiding in vinden tot ontevredenheid, tot gemor en afkee-righeid van Jesus.
De rampzalige stond onmiddellijk aan 's Heeren zijde, wanneer de 'Verlosser het volk tegen de gierightid en te grooto gehechtheid aan aardsche
1
75
goederen waarschuwde; hij was altijd bij zijn Meester, geen enkele van 's Heeren vermaningen ging voor hem verloren, tenzij door eigen moedwil. Hij hoorde het: Wat zijl gij bezorgd voor uwe kleederen, die gij zult aantrekken of voor de spijs die gij zult eten; uw hemelsche Vader weet dat gij dit alles noodig hebt; zoekt eerst het Rijk Gods en Zijne geregtigheid, het overige zal u worden toegevoegd; of: Wat baat het den mensch, indien hij de geheele wereld wint, maar schade lijdt aan zijne ziel; of: Zoekt geen schatten, die de roest verteert, de mot opvreet en de dieven uitgraven, maar verzamelt u schatten in den hemel; of; Hoe rtioeijelijk is het dat de rijken het Rijk der hemelen binnengaan. Niet tevreden met dergelijke vermaningen, die Hij tot het volk rigtte in tegenwoordigheid van Judas en diens medeapostelen, onderhield de goede Meester Zijne leerlingen nog menigwerf in 't bijzonder over de onthechting van aard-sche goederen. Hij beval hun uitdrukkelijk, dat zij, geheel onbekommerd voor hun onderhoud, het Evangelie zouden verkondigen. Ja, Hij oefende hen in deze heilige onthechting, door hen uit te zenden ter prediking zonder eenigen voorraad en zij zelve moesten bij hunne wederkomst be-
70
kennen, dat hun niets ontbroken had. Allen waren daarover tevreden, Judas uitgenomen. Deze wilde meer dan zijn onderhoud, hij wilde rijk worden.
Aldus bragt Jesus drie jaren door met Judas; de ontfermende liefde van zijn Goddelijk Hart, hoezeer ook miskend en veracht, vond iederen dag nieuwe vermaningen om op het verstokte hart van den leerling invloed uit te oefenen; iederen dag arbeidde Hij te vergeefs, doch werd niet vermoeid. Zelfs op het laatste avondmaal, toen Judas het verraad reeds overlegd, besproken en op zich genomen had, ging de liefde des Heeren nog voort met waarschuwingen, die dreigender werden, omdat Judas daar aan den rand van den diepsten afgrond stond. Jesus' Goddelijk Hart streed nog den strijd der ontfermende liefde, toen de rampzalige apostel zijn hoogsten gruwel voltrok in den verraderlijken kus; het laatste woord, dat uït 's Heeren Hart voor Judas vloeide, was: Amice, Vriend, waartoe zijt gij gekomen I Uit dit woord kon Judas verstaan, dat het Goddelijk Hart den strijd met hem nog niet opgaf; dat. hij nog tot Jesus kon wederkeeren met de vaste overtuiging, dat hij in den goeden Meester ook nu nog een vriend zou vinden.
77
Jesus, die al het kwetsende van Judas verzet drie jaren achtereen ondervonden en smartelijk gevoeld had, was den strijd, die Zijne liefde tegen Judas voerde niet moede, maar Judas was hem moede. De liefde van den Meester was den leerling onuitstaanbaar geworden. In den beginne greep hem de verveling aan, de verveling werd langzamerhand een afkeer tegen Jesus en zijne medeapostelen. Hij begon zijne aandacht aan de rijke vijanden desHeeren te schenken; den haat van Schriftgeleerden en Phariseën tegen Jesus begon hij meer te billijken, naarmate de afkeer van zijn eigen hart tot haat tegen zijn Meester aangroeide. Werktuigelijk ging hij nog aan 's Heeren zijde, maar zijn hart was reeds verre van daar. Geen wonder, dat hij eene gelegenheid zocht, zich geheel van Jesus te verwijderen, wiens gesprekken en leer, wiens armoede en verachting van het tijdelijke, wiens liefderijke ontferming zelfs hem ondragelijk geworden waren.
De strijd tusschen den Meester en den leerling hield dan op, niet. omdat Jesus' Hart moede was geworden in 't geven van de roerendste liefdeblijken, maar omdat Judas het moede was nog verdere liefdeblijken te ontvangen. Niet
78
Jesus verwierp ten laatste den apostel, maar Judas verliet den Meester en onttrok zich aan diens Goddelijk Hart.
Ook wij, lieve lezer, ondervinden dagelijks den liefderijken invloed van 'sHeeren Goddelijk Hart. Nooit wordt Jesus moede, om ons genade op genade mee te deelen; indien -wij afwijken, wij voeren strijd tegen de stem der vermanende liefde, tegen de heilige onderrig-tingen, waarschuwingen en inspraken, die de Heer ons doet geworden; die strijd kan ons vervelen, vermoeijen en afmatten, doch Jesus' ontfermend Hart zal hem voortzetten ten einde toe. En welk zal dit einde ziin? Geen ander, dan dat wij ons overgeven aan den barmhartigen Verlosser; of dat, hetgeen God verhoede, wij ons afkeerig geheel van Jesus afwenden.
Laat ons nu ernstig onderzoeken of wij ook in een en ander punt het Goddelijk Hart weerstaan. Judas werd steeds waarschuwend gewezen op de gierigheid en hare slechte gevolgen; wij worden welligt door andere hartstogten bekoord, die niet minder gevaarlijk zijn en reeds rne-nigwerf de oorzaak werden van overtredingen. Het was misschien een misplaatste eigenliefde, eene te groote eerzucht, eene dwaze ijdelheid, eene
79
grillige ligtgeraaktheid, een hardnekkig vasthouden aan ons gevoelen , eene gevaarlijke genegenheid voor een persoon, voor een zondig vermaak; eene ligtzinnigheid in woorden, gesprekken en handelingen, eene te groote achteloosheid in de vervulling onzer pligten en godvruchtige oefeningen, eene opvliegendheid en gramschap ; eene afgekeerdheid van den naaste, welke zich zoo ligt in kwaadsprekendheid, vermetele oordeelvellingen of laster lucht geeft; of nijdige en haatdragende gevoelens, of aene te groote neiging voor zinnelijke genoegens en voor spijs en drank; het was misschien een of meer dezer booze neigingen, waarop de Goede Meester ons herhaalde keeren waarschuwend wees. Welaan, werpen wij ons neder voor Jesus, die met een oog vol ontferming ons zondige hart aanschouwt; zeggen wij, dat wij bereid zijn altijd naar Hem te luisteren, vragen wij Hem vergeving, dat wij Hem zoo dikwijls vermoeiden door weerspannigheid aan den trek zijner ontfermende liefde, eene weerspannigheid, welke ons allengs kon voeren waar het rampzalig einde van Judas begon.
Congratulamini mihi, quia inveni ovcm meüni qii'ic perierat.
Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap wcdenjevonden, d-it vciloren was, Luc XV : 6.
Tollenaren en zanduren naderden tot Jesus om Hem te hoor en. En de Schriftgeleerden en Phariseën morden, zeggende: Deze ontvangt de zondaren cn eet met hen. En Jesus zeide tol hen deze gelijkenis: Welk mensch onder w, die honderd schapen heeft, en indien hij er een van verliest, laat hij niet de negen en negentig achter in de woestijn, en gaat hij niet zoeken hetgeen verloren was ? En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijne schouders', en te huis komend, roept hij zijne vrienden en geburen bijeen, hun zeggend: Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap, dat verloren was, weder-gevonden.
Welke was de aanleiding tot bovenstaande gelijkenis? De Phariseën en Schriftgeleerden zagen den vriendelijken omgang van Jesus met
81
tollenaren en zondaren. Zij quot;morden, dat de Heer hen ontving en dachten er volstrekt niet aan, om in hen dolende schapen te zien. Inderdaad, er was in die tollenaren ook zeer weinig, wat hun eenige gelijkenis gaf met dolende schapen. Een schaap is eenvoudig, zachtmoedig, volgzaam , zwak; indien het van de kudde afdwaalt, 't is onwetendheid ; indien het niet terugkeert, 't is enkel aan zijne onbeholpen domheid te wijten. De tollenaren en zondaren daarentegen ! Wie kon in hen eenvoudigheid opmerken ? Zij toch bewandelden slinksche wegen, waren doortrapt in bedrog, niet te doorgronden in hunne woorden en daden. Hunne onderlinge twisten, hun haat, nijd en gramschap gaven hun- zeker niet het aanzien van een zachtmoedig schaap. Hunne overtredingen, hun openlijk verachten van Goddelijke en menschelijke geboden schonken hun geen regt op den naam van volgzame schapen. Hun geweld en overmoed, hunne verdrukking van de weêrloozen pleitten niet voor hunne zwakheid, terwijl de sluwe berekeningen in handel en wandel niet getuigden voor hunne onbeholpen domheid.
Hoe kon Jesus hen dan bij schapen vergelijken ? Herinner u de eerste bede des Heeren aan zijn
82
smartelijk kruis. Hij sprak: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Ook daar kan men opmerken, dat de wreede vijanden des Heeren zeer wel wisten, wat zij deden; doch de Heer verschoonde hen zoo veel mogelijk; Hij betuigde dat zij onwetend waren, omdat zij nog meer konden weten dan zij wisten; omdat zij verblind waren door hun haat en op het dwaalspoor gebracht door wederzijdsche slechte voorbeelden. Kortom: de liefde van het Goddelijk Hart vond vei schooning, waar wij eene meer dan dubbele schuld opmerken. Het is dezelfde ontfermende liefde, die de tollenaren en zondaren bij dolende schapen vergeleek. Hunne slinksche wegen, hun doortrapt bedrog, hun overmoedig verdrukken der zwakken, hunne trotschheid en onderlinge twisten waren niet te ontkennen, maar de Goede Herder ziet op hunne dwaasheid en verblinding, welke hun het eeuwig belang hunner zielen deden vergeten, en hen als geblinddoekt doden vooithollen op den weg des verdorfs. Zij juichten over het welslagen van hunne booze praktijken, doch Jesus schudde medelijdend bet hoofd en sprak: Zij zijn toch dolende schapen. Zij' verachtten en overtraden openlijk de Goddelijke wetten, zij waanden zich sterk
83
tegen God , maar Jesus zag hen bedreigd door tegenspoed en dood, in de slavernij des duivels, onbekwaam uit eigen kracht lot God weder te keeren en noemde hen zwakke, weerlooze en dolende schapen. O, lieve lezer, indien wij iets hadden van hetgeen zoo overvloedig in het Hart van Jesus is, wij zouden de zondaren met een geheel ander oog beoordeelen!
Hoe Jang, met hoe groot eene inspanning Jesus de zondaren, die Hij in oneindige goedheid bij dolende schapen vergelijkt, opzoekt, hebban wij reeds overwogen; laat ons thans onze aandacht wijden aan de zorg, waarmêe Jesus het schaap terug brengt, en aan de vreugde, waarmee Hij liet bij Zijne andere schapen plaatst; beide, zoowel de zorg als de vreugde, worden ons in de bovenstaande gelijkenis uitgedrukt.
De Herder neemt het schaap op zijne schouders, dat is; Hij bespaart aan het schaap zooveel mogelijk de vermoeijenissen van den terugkeer; Zicli Zeiven spaart Hij evenwel niet; Hij geeft immers Zijn leven voor Zijne schapen. De terugkeer van h0,t schaap, de bekeering van den zondaar is meestal langdurig en moeijelijk. Het schaap, dat door den Herder is weérge-vondeu en op diens schouders naar den scliaaj
.«4
stal wordt teruggebragt is in den regel op verre na niet hersteld van de wonden zijner overtredingen. Neen, de bekeerde zondaar gelijkt in den regel niet op Magdalena, welke aan de voeten des Heeren neergezegen in een vloed van tranen lucht gaf aan de droefheid van haar vermorzeld hart; van welke Jesus zeggen kon: Veel wordt haar vergeven, omdat zij veel heeft bemind. Het zondige hart is meer geschikt om getroffen te worden door vrees dan door liefde, de bekeerde zondaar bemint wel is waar, doch hij berekent nog meer; zijn lust tot het goede leeft wel op, maar het door veie zonden geknakte riet is uiterst zwak; de glimmende pit is weder ontvlamd, doch werpt geen groot licht af. Hij is als een nieuweling in de deugd, die met de uiterste toegevendheid moet behandeld w. rden ; hij is ongeoefend in den strijd tegen de hartstochten, die dooi herhaalde zonden zoo magtig zijn toegenomen.
De barmhartige Samaritaan onderzocht niet met zoo groot eene zorg de wonden van den man, die in de handen der roovers gevallen was, als Jesus de wonden en zwakheden van het wedergevonden schaap beschouwt. De Goede Herder weet, dal het schaap niet veel kan, en
85
vordert daarom zeer weinig. Hij stelt zich tevreden met een onvolkomen berouw, met eene geringe boete, met het hoogst noodzakelijke. Er is nog zoo veel in het schaap, dat den Herder mishaagt, maar hij zwijgt daarover om het schaap niet te ontmoedigen ; hij staart het vriendelijk in de oogen en prijst zijne zwakke pogingen tot verbetering, ten einde lust en moed op te wekken. Door de liefelijke stem der genade, door de zoete verkwikking in het gebed, door zijne omhelzingen in de H. Communie maakt hij het schaap den weg der deugd zoo ellen mogelijk. In alles wordt het gedragen op de schouders van den Herder.
En te huis komend, roept hij zijne vrienden en gehuren bijeen, hun zeglt;)end: Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap wederge-vonden, dat verloren was. Stel u voor, dat Jesus zijne engelen wijst op het schaap, quot;t welk Hij met zooveel inspanning teregtbragt. Het oog van den Herder fonkelt van vreugde. Zijne blijdschap is zoo groot, dat Hij Zijn Hart moet uitstorten om ook anderen in zijn geluk te doen deelen. Ja, waarlijk Hij heeft wel redenen, denk maar eens hoe lang Hij het schaap zocht un welke vomiocijeiiis Hy doorstond; het schaapje
86
dat nu voor Hem ligt, moet zeggen: Gij hebt mij in vermoeijenis gezocht, Gij hebt mij vrijgekocht aan het kruis. Doch hoe verklaarbaar de vreugde van den Goeden Herder is, de engelen Gods staan verbaasd zoowel over de vreugde van hf t Goddelijlj Hart als over de woorden, die Jesus hun toeroept. Het schaap, dat voor de voeten van den Herder vermoeid ter neder ligt, heeft waarlijk al zeer weinig in zich om het oog der engelen te bekoren, veel minder om de vreugde van het Goddelijk Hart op te wek-ken. Het schaap is een zondaar, die, hoewel bekeerd, nog vele sporen van zijne zonden draagt en op lange na niet heilig is. Jesus staart hem vriendelijk in de oogen, maar hij beantwoordt kwalijk dien vriendelijken blik. hij heeft nog weinig besef van hetgeen Jesus voor hem deed, zijne dankbaarheid is nog uiterst gering.
Het zal wel niet noodig zijn, dat ik hier verder uitweid over de ellenden en onvolkomenheden van het teruggevonden schaap, 't is genoeg, dat wij in ons zeiven treden om ze te kennen. Ook wij zijn op de schouders van den Goeden Herder in den schaapstal gebracht, misschien meer dan eens; ook wegens ons riep de Hei der tot zijne vrienden en gebaren: ver-
heugt u met Mij, want Ik heb mijn schaap, dat verloren was, wedergevonden. Hoe lagen wij voor de voeten van Jesus, toen de engelen werden uitgenoodigd zich wegens onzen terugkeer te verblijden? Ondankbaar, weinig gewillig, niet zonder verveling, onverschillig voor de meeste liefdeblijken, zeer geneigd tot kleine overtredingen, ja onze houding wekte zelfs eene regtmatige vrees, dat wij te eeniger tijd onzen terugkeer zouden betreuren en pogingen aanwenden om op nieuw den Herder te ontvlugten. En toch werden de engelen uitgenoodigd zich over onzen terugkeer te verblijden. Zij hoorden hunnen Heer roepen: Ik heb mijn schaap, dat verloren was wedergevonden. Heer, zoo konden zij antwoorden, is dat uw schaap ? Welk voordeel en welke reden van blijdschap vindt Gij in deze aanwinst ? Hebt Gij U niet te veel vermoeid om zulk een ondankbaar, ellendig en nietswaardig schaap terug te vinden? Zie Heer, uit zijne houding, zijne oogen en zijne handelingen blijkt, dat het volstrekt geen besef heeft van de groote gunst, die Gij hembeweest; het schijnt te meenen, dat het U eene gunst schonk, roet zich gewillig te laten dragen naar dun schaajstalj Gij zult waarlijk niet veel ter
S8
van zulk een schaap inoogsten. Zoo konden de engelen spreken, doch zij verheugen zich met het Goddelijk Hart. Waarover verheugen zij zich ? — Over het geluk van het schaap, dat zich koesteren mag in den glans van Jesus' liefde; doch inzonderheid over de oneindige ontferming van het Goddelijk Hart. De oogen van den Goeden Herder fonkelen, het gelaat van Jesus straalt van onuitsprekelijke vreugde bij den aanblik van het schaap, dat verloren was, en teruggevonden werd. Is het schaap nog te onvolkomen om Jesus* Hart te verblijden door groote heiligheid en verheven boetvaardigheid; kan de Herder nog niet zeggen, dat het schaap Hem veel bemint, het schaap is toch gered, de eerste wensch van het Goddelijk Hart is vervuld, en de engelen juichen over de barmhartigheid van hunnen Heer.
Jjieve lezer, thans begrijpen wij nog zoo weinig van de goedheid des liefdevollon Herders ; hoelang Hij ons ook gedragen heeft op zijne schouders; hoe gemakkelijk Hij ons ook den terugkeer ' maakte, toen wij waren afgeweken ; hoeveel liefde Hij .ons ook bewees om ons voortaan in zijn schaapstal te behouden, wij begrepen zijne liefde niet; ja, de overvloed
89
zijner ontfermende goedheid was wellicht voor ons eene aanleiding om te denken, dat wij aan den Herder eene gunst bewezen, door ons te laten terugvoeren naar don schaapstal en daar te verblijve.a, doch eens zullen wij zien wat thans Gods engelen aanschouwen; wij zullen zien; dat wij ook na onzen terugkeer weinig in ons hadden, wat het oog des Herders kon bekoren, en dat, wanneer het oog des Herders bij onzen terugkeer van vreugde straalde, wanneer Jesus zijne engelen tot blijdschap opriep, daarin slechts het bewijs ligt van 's Heeren onuitputtelijke goedheid, van de oneindige liefde zijns Goddelijken Harten.
Stel u thans voor, dat gij het schaap zijt, vermoeid en afgetobd op den weg der boosheid , maar teruggevoerd op de schouders van den Goeden Herder. Stel u voor, dat gij ademloos van het langdurig dwalen, nu voor de voeten van den Herder ligt, die u vriendelijk in de oogen staart en tot zijne engelen zegt: Verheugt u met Mij. ^Hoor de engelen jubelen over de goedheid des Heeren; jubel mede over de mateloozo ontferming van het Goddelijk Hart.
Vos autem dixi amicos.
Ulieden echter heb Ik vrienden genoemd. Joann. XV, 15.
Als wij het verloren, maar teruggevonden schaap de liefkozirgen van den Goeden Herder zien ontvangen, als wij de engelen hooren jubelen bij de blijdschap van den Heer, die het schaap terugbracht, dan zouden wij haast geneigd worden om het geluk van den terugkeer te stellen boven een getrouw verblijven in den schaapstal. Dit zou evenwel eene groote dwaling zijn, eene dwaling waartegen Jesus ons waarschuwt in de heerlijke gelijkenis van den verloren zoon. Toen de zoon rouwmoedig in de ouderlijke woning wederkeerde, werd hij met hartelijke liefde door den vader ontvangen; de oude mnn was zoo verheugd over den terugkeer, dat hij een groot feestmaal aanrigtte en al zijne huisgenooten deelgenooten zijner blijdschap maakte. Het feestmaal was in vollen
!)1
gang en de blijdscbap der gasten gaf zich lucht in snaar- en harpenspel, toen de oudste zoon, hij die zijn vader nooit verlaten had, te huis kwam. Verwonderd over de onverwachte vreug-detoonen, die reeds in de verte zijn oor getroffen hadden , vroeg hij aan de knechts wat er toch gaande was; deze verhaalden hem den terugkeer van zijn jongeren broeder en de blijdschap zijns Vaders. Toen hij dit hoorde, werd hij verontwaardigd, hij waande zich verongelijkt en wilde niet binnen gaan. Als de vader nu den toorn van zijn oudsren zoon vernam, ging hij tot hem om hem binnen te noodigen. Doch deze antwoordde: Zie, ik dien u zoovele jaren en heb nooit uw gebod overtreden en gij hebt mij nog geen geitenhok gegeven om met mijne vrienden feest te vieren; maar nadat deze uw zoon, die zijn goed met ligte vrouwen verkwistte, gekomen is, hebt gij het gemeste kalf geslacht. Doch hij zeide hem: Mijn zoon, gij zijt altijd hij mij en al het mjne is het uwe; maar wij moeten gastmaal houden en blijde zijn, omdat deze uw broeder gestorven ivas en weer levend werd, verloren was en weêr werd teruggevonden.
Hoe groot dan ook de blijdschap van den Herder zij bij het terugkeeren van het schaap ,
92
dat verloren was; hoe vriendelijk Hij het schaap ook in de oogen stare, de liefde van Zijn Goddelijk Hart is grooter voor Zijne getrouwe schapen , tot deze zegt Hij: al het mijne is het uwe. Deze liefde zullen wij thans overwegen.
Men prijst het in een koning, indien hij door de vriendelijkheid zijner oogen, de innemendheid van zijn gelaat, door de welwillendheid van toon en gebaren den onderdaan geheel op zijn gemak weet te brengen en hem bijkans doet vergeten, dat hij zich in de tegenwoordigheid van zijn vorst bevindt. Geen vorst zal het echter halen bij de vriendelijkheid, welwillendheid en eenvoud, waarmee Jesus omgaat met de Zijnen. De goede Verlosser zeide dan ook tot Zijne leerlingen: Ulieden echter heb Ik vrienden genoemd. Om dit woord te verstaan , moet ge u voorstellen datJesus, de Zoon Gods, aldus sprak. Welnu, wat God noemt, dat is ook zooals het genoemd wordt, of God maakt het zoo als Hij het noemt, want de Heer kan niet liegen, geen valsche namen geven. Zegt Jesus tot Simon: Gij zijt Petrus, dan zal Hij Simon ook tot een Petrus, eene steenrots, maken; zegt Hij tot de leerlingen: Ik heb ulieden vrienden genoemd, wij besluiten daaruit, dat Hij hen tot vrienden
maakte en als vrienden behandelde, ofschoon Hij met het volste regt hun Heer en Meester was.
De leerlingen noemden Hem Heer en Meester; meermalen beleden zij uitdrukkelijk de Godheid van Jesus en hunne volkomen afhankelijkheid van Hem. De eerste keer dat Jesus Petrus en zijne medgezellen door eene wonderbare visch-vangst verbaasde, viel Petrus voor Hem neder en riep: Heer, ga van mij, want ik ben een zondig mensch. Daarna gehoorzaamde hij on-middelijk aan de roepstem des Heeren; hij en zijne gezellen verlieten alles orn Jesus le volgen. Dagelijks zagen zij nu eene aaneenschakeling van de meest verbazingwekkende wonderen. Zij zagen op de stem des Heeren zelfs dooden opstaan. Toen Jesus hen vroeg: Wie zegt gij dat Ik ben ? antwoordde Petrus dan ook zonder aarzelen: Gij zijl de Christus, de Zoon van den levenden God. Zij deelden zonder morren met Jesus in de vermoeijei;issen van de onophoudelijke togten en in den haat waarraeê de Joden hun Meester vervolgden, maar het kwam nooit bij hen op zich van den Meester te scheiden; zonder Jesus konden zij niet leven. Toen de Verlosser hen vroeg of zij ook met de geërgerde
1
I
94
menigte wilden heengaan, toen riep Petrus vol verbazing: Heer, tot wien zouden wij gaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.
Ik begrijp dan ook volkomen de ontsteltenis van Petrus, toen Jesus bij het laatste avondmaal, voor zijne voeten neerknielde om ze te wasschen. Heer, zoo riep de verschrikte leerling, Gij mij de voeten wasschen!! De Heer stelde Petrus gerust en zeide: Wat Ik doe, begrijjA gij thans niet, later zult gij het begrijpen; ik kan echter verklaren, dat Petrus nog niet van zijne ontzetting bekomen was, en daarop in verwarring nog volgen liet; Neen, Heer, in eeuwigheid zuil Gij mij de voeten niet wasschen. Maar indien ik de vriendelijkheid van Jesus' Goddelijk Hart niet kende; indien ik niet wist, dat de groote Koning zich zelfs verwaardigd had do voeten zijner leerlingen te wasschen, ik zou nooit begrepen hebben, lioe de leerlingen zoo gemeenzaam mei Jesus konden omgaan, als zij gewoonlijk deden.
De apostelen noemden Jesus Heer en Meester, en de Goddelijke Verlosser keurde dit goed, doch ging voor het overige zoo met hen om, dat zij zich zeldzaam den onmetelijken afstand, die er tusschen hen en den Meester was,
95
herinnerden. Zij aten en dronken dagelijks met Jesus aan dezelfde tafel, zij stonden tot Hem in betrekking zoo als de eene vriend tot den anderen, of liever zoo als kinderen tot hunnen vader. Meer dan eens noemde Jesus hen zijne kinderen. Het was hun niet slechts vergund om getuigen te zijn van des Heeren woorden en daden, maar Jesus stond hun toe, dat zij steeds uitlegging vroegen van hetgeen zij minder goed begrepen hadden. Onbeschroomd naderden zij den Goeden Meester om Hem hunne bezwaren bloot te leggen; hunne onderlinge geschillen bragten zij voor den Heer, opdat Hij uitspraak doen zou; meermalen vielen zij Hem lastig met nieuwsgierige en onbescheiden vragen. Zoo lezen wij, dat twee der leerlingen, Joannes en Jacobus, aan Je^us het voorrecht dorsten te vragen, om aan Zijne rechter- en linkerhand te zitten in Zijn Rijk. Petrus vergat zich eens zoo zeer, dat hij Jesus tegensprak en dit nog wel onmiddellijk nadat hij in de schoone belijdenis gezegd had: Gij zijl de Christus de Zoon van den levenden God. Toen Jesus deze belijdenis goeJge keurd en verder tot Petrus gesproken had; Gij zijt Pdrus en op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk houwen en de poorten der Hel zullen haar niet
overweldit/en, en Ik zal u de sleutels van het Hemelrijk geven, en alles wat gij op aarde zult gebonden hebben, zal ook gebonden zijn in den hemel, en alles wat gij op aarde zult ontbonden hebben, zal ook ontbonden zijn in den Hemel, begon Hij zijne leerlingen te verhalen van Zijn aanstaand lijden, Zijnen dood en Zijne verrijzenis. Doch Petrus nam het woord op en zeide: Foei, Heer, dat zal U niet overkomen. De goede Verlosser wees Petrus krachtdadig teregt; doch ging verder zoo minzaam met de zijnen om, dat Petrus later nog eens zijn Meester onbescheiden en zeer onvoor-zigtig tegensprak : Onmiddellijk voor zijn lijden, voorspelde Jesus aan zijne leerlingen dat zij allen in Hem zonden geërgerd worden. Hier nam Petrus weer het woord op en sprak : Ofschoon ook allen in U mogen geërgerd worden, ik zal nimmer geërgerd worden. Daarop voorspelde Jesus aan Petrus zijne drievoudigen verloochening. Doch Petrus hield vol en sprak: Al moet ik met U sterven, ik zal U niet verloochenen. En ook de overigen verzekerden hetzelfde.
Hoe gemakkelijk had Jesus Zijne leerlingen op eerbiedigen afstand kunnen houden en hen vervullen met overgroote vreeze; doch Zijn
Goddelijk Hart beminde met oneindige liefde en wilde bemind worden, niet gevreesd.
Eens nam Hij Petrus, -Joannes en Jacobus met zich naar den berg Thabor; daar veranderde Hij van gedaante, Zijn aangezicht blonk als de zon en Zijne kleederen werden wit als sneeuw; Hem verschenen Mozes en Elias, die met Hem spraken over Zijn aanstaand lijden. Tot hiertoe is Petrus overgelukkig; hij zegt: Heer, 't is ons goed hier te zijn, laat ons hier drie tenten houwen, eene voor U, eene voor Mozes en eene voor Elias ; doch de apostel sprak nog, toen eene heldere wolk hen overschaduwde en ziet, eene stem kwam uit de wolk, die zeide: Deze is mijn welbeminde Zoon, in Wien Ik mijn welbehagen genomm heb: hoort Hem. Van schrik bevangen vielen de leerlingen op hunne aangezigten ter aarde, Hoe gemakkelijk kon Jesus zulk eene vrees in de leerlingen onderhouden, doch Hij wilde niet. Naauw zijn de leerlingen neergevallen, of Jesus nadert hen en stelt hen gerust. Slechts bij uitzondering openbaart Hij Zijne ontzaggelijke Majesteit, en als Hij vrees bij hen opwekt, het schijnt, dat Hij zulks doet om te meer Zijne liefde te toonen door de geruststelling, die Hij onmiddellijk laat volgen.
Waarom sprak de broeder van den verloren zoon zoo onbescheiden tegen zijn vader? Omdat de vader steeds zoo vertrouwelijk met hem had omgegaan, en door de liefde des vaders de eerbied, dien de zoon hem verschuldigd was, wel wat vergeten werd. Ziet gij de apostelen somtijds wat onbescheiden tegenover Jesus, gij kunt daaruit afleiden, hoe groot eene gemeenzaamheid Jesus met hen onderhield.
Welke waren de laatste woorden, die Jesus tot Petrus in 't bijzonder sprak? Vroeg de goede Meester of Petrus Hem voortaan nimmer zou tegenspreken, nimmer Hem de verschuldigde eer onthouden? Die vraag lag toch voor de hand, want Petrus had zijn Meester verloochend, omdat hij de voorspelling van Jesus niet ter harte genomen maar weersproken had ? Doch Jesus vroeg: Simon , zoon van Jon a, he-mint gij Mij 9 Daarom noemt Hij ons Zijne vrienden; daarom is Hij zoo gemeenzaam met ons, opdat wij Hem hartelijk zouden aanhangen en beminnen. O, hadden wij het oog, het gelaat van .Tesus aanschouwd, toen Hij tot Petrus zeide: Simon, bemint gij Mijl In dat oog, in dat gelaat zouden wij gelezen hebben, hoe vurig het Goddelijk Hart verlangt door ons bemind te worden.
99
Stel u voor, dat Jesus u thans aanziet met vriendelijken blik cn vraagt op vriendelijken toon: Bemint gij Mij, Zie, zoo lang zijt gij reeds bij Jesus, al het Zijne is het uwe; gij beschikt over Zijn woord , Zijne genade , Zijnen omgang in het H. Sacrament; 't is meer dan tijd dat gij uit gansch uw hart aan den Goeden Meester zegt: Heer, ik was menigmaal oneerbiedig en onbescheiden, Uwe goedheid heeft mij als het ware bedorven, maar ik bemin U.
llic est qui baptizat in Spiritu Saucto.
Deze is het, die doopt in den Heiligen Geest. Joan. 1.33.
Tot hiertoe beschouwden -wij de goedheid en oneindige ontferming van het Goddelijk Hart, zoo als Jesus die openbaarde tijdens Zijne aard-sche omwandeling, Ik weet niet, lieve lezer, welke gedachten daarbij van tijd tot tijd opwelden in uw hart; doch, indien gij somtijds tot u zeiven zeidet: O, hadde ik het geluk gehad Jesus' hand to gevoelen zoo als de kinderen op wie zij zegenend rustte; Zijne stem te vernemen, zoo als de zondaren die uit Zijnen mond mogten hooren: Betrouw, uwe zonden weiden u vergeven; Zijn omgang te genieten zoo als de leerlingen, tot welke Hij zeide: Ik heb u vrienden genoemd! ik zou het regt hebben u too te voegen: dat de gewoonte van 'sHeerenomgang u bedorven heeft, dat gij onbescheiden zijt jegens uwen goeden Meester, wiens zegenende
101
hand niet minder op u heeft gerust dan op dc kinderen van Judea, wiens stem gij zoo dikwijls hoordet en in wiens omgang gij u voortdurend kunt verheugen.
Toen de I£. Joannes aan de Jordaan doopte, legde hij onder andere ook deze getuigenis van Jesus af: Ik zag den Geest, als eene duif uit den hemel neerdalen en hoven Hem Wijven. En 1 kende Hem niet, maar die mij gezonden heeft om te do op en in water, Hij heeft mij gezegd: over Wien gij den Geest zult zien neerdalen cquot;i verblijven, Hij is het, die doopt in den 11. Geesi, De H. Augustinus deze woorden verklarend, merkt op, dat Jesus niet gewoon was te doop^ n, maar dit slechts bij uitzondering deed. Als Joa.nes dan van Jesus zegt: Deze is het, die doopt in den H. Geest, dan bedoelt hij hiermede het 1!, Sacrament des Doopsels, 't welk door de Apottelen en hunne wettige opvolgers tot aan het einde der wereld zal toegediend worden in na.-m, op bével van Christus. Wanneer nu, zegt dezelfde heilige, Petrus, Joannes of zelfs Juda,gt; doopt, dan is het Jesus eigenlijk, die doopt i:i den heiligen Geest. En inderdaad : wij, mensi hen, kunnen de afwassching met water voltrekken en de
voorgeschreven woorden uitspreken, maar Jesus is het, die de bovennatuurlijke kracht aan da uitwendige handeling geeft: Hi) is het, die doopt in den II. Geest.
Gij zijt gedoopt, gij hebt derhalve de zegenende hand van uwen Verlosser gevoeld; reeds als klein kind zijt gij door Jesuu gezegend en omhelsd meer dan de kinderen van Judea, want do zegen, dien gij toen ontvingt; liet bij u zulke diepe sporen achter, dat de hand des Heeren steeds onmiskenbaar in u te vinden is. Met regt kon men reeds in de eerste dagen uws levens van u zeggen, wat de vrienden en ge-buren van Zacharias over Joannes zeiden, toen zij zagen, dat diens geboorte met zoovele wonderen vergezeld ging: wal denkt ge wel, dat dit kind zijn zal. want de hand des Hccrcn was met hem ?
Men verhaalt, dat de H. Ignatius, bisschop en martelaar, een der kinderen zou geweest zijn, die door den Heer tijdens zijne omwandeling op aarde, gezegend en omhelsd werden. Indien het waar is, dan kan van dezen heilige gezegd worden, dat men zelfs in zijn hoogfin ouderdom de uitwerkselen van Jesus' zegen nog kon waarnemen. Ik weet niet, of gij de
103
groote genade des H. Doopsels bewaard hebt, doch zeker is het, dat gij nu nog het onuitwisbaar merkteekcn in u draagt van den eersten zegen, dien het Goddelijk Hart zoo overvloedig over u uitstortte; dat raerkteeken ijkte uwe ziel onherroepelijk tot de ziel eens christens, en moest gij ook bloezen over uwe ontrouw, dat merkteeken houdt u nog aan Jesus, die u zegende, gebonden en opent u den weg der bekeering.
Het zou echter treurig zijn, wr.nneer u van Jesus' eersten zegen niets anders dan dit merkteeken restte, want de gaven van het Goddelijk Hart, in het Doopsel over u uitgestoit, waren onbeschrijfelijk groot. Bij dien eersten zegen opende zich de hemel en de II. Geest daalde neder om in u als in Zijn tempel te wonen; zoo rein werd uwe ziel, zoo vervuld werd zij met genade, dat, het oog des Vaders met welgevallen op u rustte, als op Zijn kind. Niemand kon u de regten van kind Gods ontnemen, en die regten waren groot, zij strekten zich uit tot in da eeuwigheid; want gij waarc kind geworden, dus ook erfgenaam Gods en medeerfgenaam van Christus.
Wat Jesus in u begonnen had , wilde Hij niet
104
minder voltrekken; het onzigtbaar merkteeken, 't welk Hij drukte in uwe ziel, was reeds een bewijs, dat Hij u voor eeuwig tot het Zijne stempelde. Hoor, hoe Zijn Goddelijk Hart zich in liefde over u heeft uitgedrukt: Ik ken mijne schapen en mijne schapen kennen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen in eeuwigheid niet omkomen, en niemand zal zo uit Mijne handen rukken.
Toen het H. Doopsel aan u voltrokken was , liet Jesus u dus niet los. Wat deed dan zijn Goddelijk Hart voor u? Hij gaf u ter verzorging en opvoeding aan Zijne bruid, de 11. Kerk. Hij heeft de Kerk met den gebeelen schat dor Goddelijke waarheid verrijkt, opdat gij in overvloed deze spijs der ziel zoudt kunnen genieten Opdat gij geen gevaar zoudt loepen van af te dwalen, schonk Hij aan de Kerk de onwaardeerbare gave der onfeilbaarheid. Hij bouwde haar op eene steenrots: Petrus. Indien gij ooit gedacht hebt, dat de tijdgenooten des Heeren gelukkiger waren dan gij, omdat zij de eigen stem van den Goeden Herder konden hooren, dan hadt gij de groote gunst, die het Goddelijk Hart u schonk, niet gekend. Slechts aan zeer weinigen was het gegeven Jesus somtijds
105
te zien en te hooreti, en daarvoor mous ten zij nog groote togten maken, gij echter, indien gij wilt, gij hoort Hem dagelijks, in de stem der Kerk. De waarheid, door Jesus i p aarde gebracht, omgeeft u, zoo als het licht der zon, van uwe eerste jaren afaan. Gij mot st uwe oogen sluiten om niet te zien; gij moe st onwillig worden jegens het licht der waaiheid, om nu nog in de duisternis rond te dolen.
Wilt gij weten hoe bezorgd het Goddi lijk Hart voor u is? Welaan, beschouw dan oen Goeden Herder, als Hij, op het punt van na. r den Hemel weder te keeren, Petrus aanstelt ii: Zijne plaats. Vol teedere zorg werpt Hij Zijn oog op den Apostel, want het dierbaarste. Zijne schapen, zal Hij hem toevertrouwen; Si'mon, zoo spreekt hij, liet oog oiiafgewond op Petrus gerigt, Zoon van Jona, bemint gij Mij meer dan deze (do overige Apostelen)? Petrus antwoordt: ja. Heer, Gij weet, dat Ih O liefheb. Jesus hernam: Weid mijne lammeren. Daarop vroeg Hij voorde tweede keer: Simon, Zoon van Jona, bemint gij Mij ? Petrus antwoordde wederom: Ja, Heer, Gij weet, dat ik U liefheb. En Jesus zeide: Weid mijne lammeren. Nog eens, voo.' den derdeu keer, vroeg Jesus: Simon, Zoon van
106
Jona, bemint gij Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Jesus voor den derden keer vroeg, ea sprak: Heer, U is alles hekend, Gij weet, dat ik U liefheb. Jesus zeide nu: Weid mijne schapen. Kon de Goede Herder nog sterker de teedere zorg uitdrukken, die Hij voor zijne lammeren en schapen koestert? Ongetwijfeld was Hem de liefde van Petrus bekend; maar wij wisten niet hoezeer Hij zorg voor ons draagt en wat Hij vordert van den herder, wien Hij zijne schapen toevertrouwt. Laat ons toch nimmer vergeten, dat het Goddelijk Hart liefde, niets dan liefde en zorg voor ons ademt.
Maar heeft de liefde van Jesus Christus ons niet bedorven ? Is de overvloed Zijner zegeningen niet voor ons eene aanleiding geweest om de groote gaven minder te achten? Heeft de gewoonte van altijd en overal Jesus' zegeningen te ontvangen, ons niet tot zekere geringschatting dier gaven gebracht! Hoe zeldzaam denken wij aan de eerste omhelzing des Heeren in het H. Doopsel; hoe weinig dankbaarheid betoonen wij daarvoor! De groote gunst van kind Gods en erfgenaam des Heeren te zijn geworden, hebben wij wei-ligt nooit met dankbare verbazing opgemerkt. Dagelijks bidden wij; Ome Vader, die in de
107
hemelen zijl, terwijl wij de oneindige ontferming van het Goddelijk Hart, 't welk ons magt gaf Gods kinderen te worden, niet opmerken. De hand van den Goeden Herder, welke ons nimmer losliet, gevoelen wij niet met opmerkzaamheid; wij zien er niets buitengewoons in, dat de Goddelijke waarheid door de onfeilbare prediking der Kerk ons dagelijksch voedsel geworden is; wij laten ons, wel is waar, door den opvolger van Petrus, den Paus van Rome hoeden, maar wij gevoelen niet diep het voorregt, dat ons geschonken is van gehoed te worden door zulk een herder. Het Goddelijk Hart opent zich voor ons in een vloed van zegen en genade, en somtijds schijnen wij nog in den waan te verkeeren, dat de Heer ver van ons verwijderd is.
Welaan, lieve lezer, onderzoek uw hart: staat het open voor Jesus, gelijk het Goddelijk Hart altijd voor u geopend is? Denkt gij met innige dankbaarheid aan de genade van het II. Doopsel? Waardeert gij het geluk door Jesus' goedheid kind Gods te zijn geworden? Verheugt en verblijdt gij u, dat gij, in den schaapstal van den Goeden Herder opgenomen, nog dagelijks Zijne stem hoort en onder Zijne leiding staat? Ik hoop liet beste van u; docli gij zult wel met
108
mij erkennen, dat gij nooit over uwe dankbaarheid tevreden kunt zijn, want de ontfermende liefde van het Goddelijk Hart is te groot om haar op waardige wijze te schatten.
Kniel dan eens neder voor het kruisbeeld, aanschouw de geopende zijde van uwen Jesus en zeg: Deze is het, die doopt in den H. Geest; die mij levend maakt door de genade, mij voedt door de waarheid, mij we'dt door Petrus, mij overlaadt met zegeningen, welke vloeien nit zijn Goddelijk Hart. Dank voor al die gunsten, vraag vergeving voor de onbescheidenheid n uwen omgang met den Goeden Herder, vernieuw de beloften uws doopsels , zeg Hem, dat dat gij met gelojvigen eerbied znlt luisteren naar Zijn Woord, en geen andere gaven begeert dan die, welke vloeijen uit Zijn Goddelijk Hart.
Videte n nnus meas ct. pedes, quia cj^o ipse sum.
Ziet mijn handen en voeten, dat Ik /elf het ben. Luc. XXIV 39.
Ik ben dc Goede Herder, zegt Jesus, de Goede Herder 'jeejt Zijn leven voor Zijne schapen. Met welke liefile en hoe Jesus Zijn leven gaf is u bekend. Hij stierf niet onverwacht, niet door den drang van zekere omstandigheden, onverhoeds genoodzaakt oin zijn leven te geven. Hij was gekomen om voor ons te sïerven ; het kruis was het einddoel Zijner komst op aarde. Gelijk dc reiziger de plaats zijner bestemming niet uit het oog verliest, maar elke schrede daarheen rigt, zoo had Jesus Zijn kruis voor oogen, zoo ging Hij het te gemoet. Geen wonder, dat Hij met voorliefde gedurig over zijn lijden en sterven sprak; dat Hij zeide geen rust te vinden, alvorens Hij gedooot was in Zijn bloed. Maar het lijden on sterven des Heeren was zoo schandelijk voor het oog der wereld, zou smartelijk in alle om-
110
standigheden, dat de leerlingen, hoe dikwijls te voren ook gewaarschuwd, geërgerd werden en als zinneloos ronddwaalden, toen zij hun Meester smadelijk geboeid, mishandeld, gegeeseld, met doornen gekroond, als een worm vertrapt en gekruisigd zagen. Drie jaren achtereen waren zij getuigen geweest van Jesus' wonderen , en toch konden zij niet begrijpen hoe de Heer vrijwillig zooveel smaad en smarten leed; het scheen hun, alsof de Joden in het lijdensuur overwinnaars waren. Drie jaren achtereen had het Goddelijk Hart in hunne tegenwoordigheid de rijkste zegeningen zijner liefde over ondankbaren uitgestort en toch begrepen de leerlingen niet, dat de liefde van den Goeden Herder zoover kon gaan om in zooveel smaad en smart voor ons te sterven.
Jesus zal nu aan Zijne leerlingen toonen, dat de liefde van Zijn Hart onverwinnelijk is en verder reikt dan den dood ; dat het Kruis wel een bewijs Zijner oneindige ontferming zijn kan , maar niet haar eindpaal is; dat de stortvloed van smaad en smarten Zijne liefde niet kon uitbius-schen, dat deze met Hem overwinnend uit den dood te voorschijn treedt.
Het was op den avond van den grooten dag
der verrijzenis; de Apostelen, Thomas uitgezonderd , waren allen bijeen en onderhielden zich in een vrij levendig gesprek over de groote gebeurtenissen van den dag. Zij spraken over de tijding hun door de vrouwen gebracht, over de verschijning van engelen bij het graf, over den toestand, waarin Petrus en Joannes het graf gevonden hadden, inzonderheid luisterden zij met gespannen aandacht naar Petrus, die verhaalde hoe de Heer hem verschenen was. Daar traden nog de beide leerlingen, die naar Emaüs waren opgewandeld, bint en ; zij verhaalden met geestdrift, hoe de lieer hun verschenen was, wat Hij met hen gesproken had., hoe zij Hem herkenden uit de breking des broods en hoe Hij daarna plotseling uit hunne oogen verdween. En ziet, zij waren nog bezig met verhalen, toen Jesus eensklaps in het midden van Zijn geliefde leerlingen stond en hun zeide: Vrede zij u, Ik hen het, wilt niet vreeien. De leerlingen echter, geheel ontroerd en vol schrik, meenden een geest te zien. En Jesus zeide hun: Wat zijt gij ontsteld, en welke gedachten rijzen op in uwe harten? Ziet mijne handen en voeten, daar Ih zelf het ben. Daar stond uu de Verlosser voor hen in gansch andere gestalte, dan zij Hem
112
ooit, vooral in de laatste dagen, gezien hadden. Zijn heilig ligchaam droeg nu de, wonden niet meer, Hem zoo wreedelijk door de Joden geslagen. Hij heeft de onsterfelijkheid aangenomen, is onbereikbaar voor Zijne vijanden en heerscht over tijd en plaats, want Hij verschijnt wanneer Hij wil, en de gesloten deuren zijn geen hinderpaal voor Zijne intrede. Geheel veranderd staat Hij voor de Zijnen, waaraan zullen zij Hem herkennen? Zij zullen Hem herkennen aan de onveranderlijke liefde van Zijn Goddelijk Hart. De Goede Herder gaf Zijn leven; welaan, zoo spreekt Hij, ziet mijne handen en voeten; ziet de gaten dur nagelen, daaraan zult gij weten dat de Goede Herder voor u staat. Hij, die Zijn leven voor Zijne schapen gaf. Wat er ook in Mij veranderd is; Ik stelde er prijs op om de gaten der nagelen eeuwig in mijne handen on voeten te behouden, opdat gij weten moogt, dat dezelfde liefde , die de wonden ontving.. voortleeft in mijn Hart en de teekenen der wonden voor eeuwig bewaart. Ziet mijne handen ; zij hebben duizende wonderen gewrocht, onnoemelijke weldaden uitgestrooid, doch ülechts de herinnering aan mijn smartelijk sterven zullen zij eeuwig bewaren in do gaten der
113
nagelen, opdat deze u verkondigen, hoezeer ik mijn lijden beminde en den dood omhelsde; opdat zij u verkondigen, dat de liefde mijns Harten eeuwig is, zoo als zij (de gaten der nagelen) eeuwig blijven zullan; opdat gij en alle geslachten der aarde erkennen moogt, dat Ik onveranderlijk Dezelfde bnn: de Goede Herder die Zijn leven voor zijne schapen geeft,
Wat zoudt gij gedacht hebben, lieve lezer, indien gij op den dag der verrijzenis met de apostelen uwen Heer aanschouwd hadt, geteekend door de wonden, die Hij twee dagen te voren met zooveel liefde ontving ? Hoe zou uw hart verteederd zijn geworden bij het aanschouwen van die nog zoo versche wonden ? Maar de liefde van het Goddelijk Hart veroudert niet; Zij is het die de wonden ontving; zij is het die zo bewaarde in handen, voeten en zijde. Laat ons thans eerbiedig vragen: Wat belee-kencn die wonden in het midden uwer handen ?
Jesus zelf behoeft ze niet; Hij weet hoe duur Hij ons vrijgekocht heeft en Zijne liefde behoeft niet opgewekt te worden door een zigtbaar teeken zijner geleden smarten. De engelen Gods hebben het lijden van hun Heer gezien en gesidderd, 'twas niet noodig, dat Jesus tot be-
H4
wijs zijner liefde, de teekenen des lijdens mede nam naar den hemel. De heiligen en zaligen zijn niet ondankbaar; zij weten door Wien zij werden vrijgekocht en al zagen zij de H. overblijfselen van Jesus'lijden niet, zij zouden niet minder, nedervallende voor den troon van het Goddelijk Lam, in eeuwigheid lt;ie liefde van den Goeden Herder prijzen, die hen vrijkocht in Zijn bloed. Doch wij nietige stervelingen, die moeije-lijk onze gedachten hooger verheffen dan tot eene baatzuchtige üefde, die ons bezwaarlijk eene belanglooze, opofferende en duurzame liefde kunnen voorstellen; wij, die, zeiven zoo karig iu liefde, geneigd zijn om te twijfelen zelfs aan de liefde van het Goddelijk Hart, wij hebben er groote behoefte aan, dat Jesus ons van geslacht tot geslacht toeroept: Ziet mijne handen en voeten j dat Ik zelf het ben : de Goede Herder.
Er is nog meer; hoezeer ook ingenomen met ons zelven, hoe verblind ook in betrekking onzer eigen ellende, er zijn toch tijden en oogen-blikken , waarin wij gevoelen, dat wij de liefde van het Goddelijk Hart onwaardig zijn. Als onze zonden zwaar drukken op ons geweten, als wij onze ongetrouwheden vermenigvuldigd zien boven de haren van ons hoofd, als wij
1 15
zelfs onze goede werken zien aangestoken door menige onvolkomenheid, als wij verschrikken voor de booze neigingen, die rondwoelen in ons hart, als wij, zwak en lusteloos voor het goede, ter nauwernood kracht in ons vinden om Gods hulp af te smeeken, dan zien wij, dat wij niet waardig zijn om bemind te worden, wij zijn ons zeiven ondragelijk en slechts de vriendelijke stem van den Goeden lleider kan ons bemoedigen. O, hoe weldadig is die stem! door de nevelen, die onze ziel omgeven , dringt zij als eene vriendelijke zon, wanneer zij ons toeroept: ziet mijne handen en voeten, daar Ik het ben: uw Goede Herder.
Herinner u de jaren uwer eerste onschuld, toen uwe liefde nog zoo eenvoudig en hartelijk was , vergelijk daarmee de jaren van uwen rijperen leeftijd. Welk eene verandering heeft er in en om u plaats gehad ! De reine gevoelens der onschuld zijn door uwe ongetrouwheid misschien geheel verwoest; uw kinderlijke omgang met Jesus hield op, om plaats te maken voor uitspanningen en genoegens, waarvan de nasmaak zoo bitter is; gij vindt in u niet meer wat gij zult zeggentot den vriend uwer ziel; gij zijt ontwend aan de godsvrucht; eertijds waart gij meer ontsteld over kleine fouten
116
dan nu over aanmerkelijke zonden; uwe vrienden hebben u grootendeels verlaten of zijn gestorven; wat gij van de wereld hooptet, werd u niet gegeven; alles is veranderd, maar Jesus niet. Toen gij onverschillig werd jegens Hem, heeft Hij de teekenen Zijner wonden niet weggenomen, zij bleven omdat de liefde van Zijn Goddelijk Hart onveranderlijk was; ook thr.as treedt Hij u tegemoet, zoo als in de eerste jaren, en zegt; Zie mijne handen en voeten, daar Ik altijd dezelfde ben.
Doordring u dan diep van deze gedachte: Jesus stond na Zijn smartelijken Kruisdood heerlijk op uit het graf. Alles was in Hem veranderd, maar Zijne liefde niet; omdat Zijne liefde eeuwig was, heeft Hij de eeuwige teekenen van Ziju liefdevol lijden in Zijne handen en voeten behouden. Hij roept van geslacht tot geslacht aan allen toe, wat Hij op den dag Zijner verrijzenis tot de leerlingen zeide: Ziet mijne handen en voeten, daar Ik zelf het hen. Wanneer Hij dan tot u spreekt door de stem zijner genade, wanneer Hij u door onderrigting, vermaning of bedreiging, tot een beter leven aanspoort, zie zijne handen, die van niets dan van liefde spreken; wannear gij verontrust door uw geweten, ter neergedrukt
■117
door uwo zonden, bijkans geen vergeving hopen durft, zie dan zijne handen en voeten; wanneer gij in lijden en tegenspoed tot Jesus bidt en niet bespeurt, dat gij verhooring vindt, zie zijne handen en gij zult bemoedigd worden door de gedachte, dat uw lot gelegd is in zulke handen; wanneer gij, door de ontrouw , de ondankbaarheid en het bedrog der wereld in al uwe berekeningen en verwachtingen bitter teleurgesteld, u eenzaam en verlaten waant, ga tot Jesus: Hij zal u zijre handen en voeten toonen, waarin de teekeneri der eeuwige liefde van het Goddelijk Hart te vinden zijn.
Hebt gij steeds zoo gehandeld? Indien niet, dan hebt gij het daaraan te wijten, dat gij u dikwijls zoo ongelukkig gevoeldet. Welaan, maak thans een besluit, dat u heilzaam en nuttig is.
Infer digituin tumn hue, et vide raiinus meas , et Mlfer inanum tuam, et milte in latnsraeum.
Steek uw vinger hierin, en zie inijtie handen, en steek uwe hand uit, en leg ze in mijne zijde. Joan. XX • 27.
Thomas, een der twaalven, was niet bij de andere leerlingen, toen de Heer hun op den dag Zijner verrijzenis verscheen. Bij de eerste ontmoeting riepen Zijne mede-apostelen Hera toe; Wij hebben den Heer gezien. Maar hij antwoordde: Indien ik de gaten der nagelen in Zijne handen niet zie en den vinger in de gaten der nagelen niet steke en mijne hand niei in Zijne zijde legge, zal ik niet gelooven. Acht dagen nu daarna , als de leerlingen weder bijeen waren en Thomas met hen, terwijl de deuren uit vrees voor dd Joden zorgvuldig gesloten waren, stond Jesus weder plotseling in hun midden en zeide; Vrede zij mei u. Daarna wendde Hij zich tot Thomas en sprak; Steek
uw vinger hierin, en zie mijne' handen, en steek uwe hand uit, en leg ze in mijne zijde, en wees niet ongeloovig, maar gcloovig. Thomas antwoordde Hem en zeide: Mijn Heer en mijn God!
Jesus, zoo als wij gisteren overwogen hebben, bewaarde voor eeuwig de teekenen zijner wonden, omdat de liefde van zijn Goddelijk Hart eeuwig is. Hij bewaarde ze niet slechts voor de zaligen, die bij den aanblik der wonden in liefdevolle verukking neervallen voor den troon van het Goddelijk Lam, maar inzonderheid vooi ons, die zoo groot eene behoefte hebben aan de eeuwige liefde van het Goddelijk Hart herinnerd te worden. Met het oog des geloofs kunnen wij dagelijks deze onuitwischbare teekenen van Jesus' liefde aanschouwen , doch hoe zeldzaam wekken zij bij ons een heiligen geestdrift op; hoe zeldzaam roepen wij met de apostelen: Wij hebben den Heer gezien, den Goeden Herder, die Zijn leven voor Zijne schapen geeft. Wij gelijken veeleer op Thomas, die meer vorderde dan een eenvoudig zien, die wilde aanraken. De goede Verlosser voldeed aan den dwazen eisch van den ongeloovigen apostel en is niet minder toegevend jegens ons. Ook tot ons nadert Hij met de teckenen van zijn liefdevol
120
iijden, ook ons vergunt Hij, dat wij de hand in zijne zijde liggen om ons van de eeuwige liefde zijns Harten te overtuigen. Mogten wij met Thomas uitroepen: Mijn Heer en mijn God!
Wij hebben, zegt de apostel Joannes, tot voorspreker bij den Vader Jesus Christus den Reglvaardige; en de apostel Paulus: Jesus nu, daar Hij in eeuwigheid blijft, heeft een eeuwig ■priesterschap. Daarom kan Hij ook in eeuwigheid behouden, die door Hem tot God naderen. Hoewel het niet van ons afhangt, dat Jesus de Goede Herder is en in eeuwigheid blijft; liet is toch van het uiterste belang, dat wij niet slechts gelooven in de liefde van zijn Goddelijk Hart, maar ons die liefde ook herinneren, opdat wij door Hem steeds naderen tot God en met vol vertrouwen bidden. Josus kan even krachtig voor ons tusschen beiden treden in den hemel, gezeten aan 's Vaders regterhand, als tijdens de H. Mis op het altaar; maar, in de H. Mis voor ons biddend, maakt hij ons getuige van zijne liefde, doet Hij ons zien hoe warm zijn Goddelijk Hart voor ons klopt, roept Hij ons toe, quot;wat Hij eertijds tot Thomas zeide: Leg uwe hand in mijne zijde, egt;i wees niet ongeloovig. Het is niet noodig,
i'2i
Jat Hij den Vader herinnert aan Zijne gehoorzaamheid tot in den dood, dat Hij den Vader betuigt, dat dezelfde liefde, die Hem eens deed sterven aan het kruis, Hem thans beweegt om het bloedig Offer op onbloedige wijze te vernieuwen; doch wij, kleingeloovigen, hebben er behoefte aan, van nabij te zien, hoezeer Hij ons bemint; 't is gansch niet overbodig, dat Hij tot ons afdaalt om onder gedaante van brood en wijn, op onbloedige wijze , het offer zijner liefde te herhalen, opdat wij, de hand in zijne Goddelijke Zijde leggende, niet den minsten twijfel koesteren aan de liefde van Zijn Hart.
Laat uwe blikken eens weiden over de aarde, zie, hoe van den opgang tot den ondergang der zon, Jeeus zich in het onbloedig offer altijd bezig houdt met zijne schapen, hoe Hij ons allen voorgaat met den Vader te aanbidden, te danken en te smeeken om vergeving en bijstand. Hij toont ons de teekenen zijner wonden, Hij toont ons zijn H. Bloed in de stipste gehoorzaamheid vergoten , opdat wij , met Hem , de oppermagtige Majesteit des Vaders erkennend, ook met Hem zouden aanbidden en ons aan Gods H. Wil onderwerpen; Hij bidt met ons,
6
opdat wij door Hem in het vo'stft vertrouwen zouden naderen tot God; Hij herschept de aarde, welke zucht onder den last onzer zonden, tot Gods tempel, waar de Zoon voorbidt, in Wien de Vader Zijn welbehagen gesteld heeft; en ais wij, gelijk Adam in het Paradijs, sidderend voor-Gods aanschijn, willen vluchten, Hij roept ons toe: Vreest niet. Ik ben hier, uw Goede Herder; legt de hand in mijne zijde en ziet, hoezeer
Ik u bemin.
De Goede Herder geeft niet slechts zijn leven voor zijne schapen, maar Hij kent ze allen, noemt ze bij name en voert ze uit ter weide. Overal, waar Jesus zijne schapen vindt, daalt Hij neder orn met hen en voor hen te bidden in het H. Misoffer. Weinigen stonden bij zijn kruis, toen Hij zijn leven voor allen gaf, doch allen zullen getuigen zijn van het groote Offnr der verzoening; in aller tegenwoordigheid hernieuwt Hij op onbloedige wijze, wat Hij eens op Golgotha bloedig deed. Wie onzer kan zeggen, dat hij nooit getuige was van Jesus' liefde, dat nooit tot hem gezegd werd: leg uwe hand in mijne zijde?
Ik treed des Zondags eene kerk binnen. Ik vind er eene groote schare bijeen; mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen, regtvaardigen
123
en zondaren , vromen, en helaas! ook onverschilligen. Jesus riep ze allen rondom het altaar, opdat elkeen den troost en de hulp zou vinden, waaraan hij behoefte heeft, opdat allen zich verheugen zouden in de liefde van hunnen Verlosser. De Goede Herder laat zijne blikken weiden over allen, want allen zijn ze da schapen zijner weide. Hij kent ze bij name. Wat ontmoet daar het vriendelijk oog van Jesus? Hij ziet er vromen eu aandachtigen, die, in eerbied geknield, van liefde gloeijen en zich vereenigen met de beden, die het Goddelijk Hart opzendt ten hemel. De liefde des Heeren is echter te groot, dan dat de godvruchtigen tevreden zouden zijn over hunne wederliefde en dankbaarheid, geen hunner durft te zeggen, dat hij op waardige wijze met Thomas riep: Mijn Heer en mijn God!
Doch Jesus vindt er ook onverschilligen en ondankbaren; deze begrijpen den Heer niet; zij komen en gaan, zonder ooit hunne hand te brengen aan het gloeijend Hart van Jesus. Het vriendelijk oog des Heeren merkt hunne oneerbiedige houding op, het leest in hun hart de verstrooijingen van hunne wereldsche bezigheden, hunne aardsgezindheid en hunne driften. Onge-
6*
loovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal de Heer bij u zijn, hoe lang zal Hij u verdragen! Doch Jesus' Hart is onuitputtelijk in ontferming, Hij wordt nog niet moede ook dezen toe te roepen: legt uwe hand in mijne zijde.
Jesus vindt er ook zondaren; Hij wijst hun op Zijn bloed voor hen vergoten; Hij toont hun Zijne wonden, die eeuwige teekenen van Zijne gehoorzaamheid jegens den Hemelschen Vader; Hij verzekert hun van de vergeving, die hun niet zal geweigerd worden; Hij heft Zijne vlek-kelooze handen ton hemel en bezweert hen met Hem te bidden; doch zij willen niet; als zondaren gaan ze heen. Zou men niet zeggen dat het altaar een tweede kruis voor Jesus geworden is: eene marteJplaats, waar de liefde van het Goddelijk Hart gefolterd wordt door onze ondankbaarheid en onboetvaaraigheid ? Welk een verschil tusschen den Hemel, waar de wonden des Heeren de zaligen in verrukking brengen, en de aarde, waar Jesus slechts onvei schUIigheid en zondige hardnekkigheid vindt! Doch de liefde van het Goddelijk Hart wordt r.itt moede, iederen dag keert Jesus weder om ons toe te roepen: brengt uw hand aan mijn Hait en weest niet langer ongtluovig.
125
En gij, lieve lezer, welk gebruik hebt gij van het H. Misoffer gemaakt, ? Heeft het Goddelijk Hart, 't welk u daar zoo nabij is, u in liefde ontstoken. Hebt gij de hand zóó in Je sus'zijde gelegd , dat gij w arlijk vroom, aandachtig en dankbaar het H. Misoffer bijwoont. Aanbidt, dankt en smeekt ge daar met diepen eerbied, groot vertrouwen en hartelijke liefde, omdat gij Jesus daar vindt, die met u aanbidt, dankt en smeekt? Is het u eene verkwikking bij het H. Misoffer tegenwoordig te xijn, omdat ge u dan zoo digt bevindt bij het Goddelijk Hart? Zoekt ge daar troost in lijden, hulp in nood , bemoediging in angst, sterkte in zwakheid, vergeving in het bewustzijn van schuld? Gevoelt gij diep, dat Jesus u niet noodig heeft, doch dat Hij in de oneindige ontferming van Zijn Goddelijk Hart op het altaar neerdaalt om u , het schaap Zijner weide, bij name op to roepen tot getuige Zijner onuitputtelijke liefde? Zoo weinig hebt gij misschien de groote genade begrepen, dat de wet der II. Kerk u moest verpligten om op zon- en feestdagen ten minste te gaan naar het heiligdom, waar Jesus eiken dag het onbloedig offer opdraagt. Zie, het verveelt Jesus niet u vriendelijk uit te noodigen
126
om uwe hand te brengen aan Zijn Goddelijk Hart, dat het u ten minste niet vermoeije de Heide van den Goeden Herder te ondervinden en te proeven, tot dat uw hart van wederliefde brande.
Quomodo potest hie nobis enrnem suara dare ad nianducandum.
Hoe kan Oezc ons zijn vlecsch ten eten
gevenV Joan. VI 53.
Toen Jesus voor 't eerst over het H. Sakra-ment des altaars sprak en zeide: En het brood, dat Ik u geven zal, is mijn vleesch voor het leven der wereld; toen twistten de Joden onder elkander, zeggende: Hoe kan Deze ons zijn vlecsch ten eten geven? Jesus zeide hun derhalve: Tenzij gij het vleesch van den Zoon des men-schen eet en zijn bloed drinkt, zult gij het leven niet in u hebben. Lie mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuivige leve», en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vlcesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank. Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik door den Vader leef, zoo zal hij die Mij eet ook door Mij leven. Dit is het brood, dat uit den hemel
i'28
is nedergedaald. Niet gelijk uwe Vaders het manna gegeten hebben en gestorven zijn. Die dit brood eet, leeft in eeuwigheid. Dit sprak Jesus leerende in de Synagoge te Kapharnaüm. Velen dan van zijne leerlingen dit hoorende zeiden: Deze is eene harde taal, en wie kan ze hoor en?
De geest van ongeloof dringt duidelijk uit de woorden en de handelwijze der Joden te voorschijn; maar wat was de grond van hun twijfelend vragen: Hoe kan deze ons zijn vleesch ten eten geven? Werd de almagt of de goedheid van Jesus in twijfel getrokken? Aan de goedheid des Heeren werd niet eens gedacht; zij twijfelden slechts aan zijne almagt. Na de Joden zijn er anderen opgestaan, die de almagt des Heeren betwijfelden en met de Joden vroegen: Hoe kan deze ons zijn vleesch ten eten geven? En toch is het wonder der liefde, 'twelk Jesus in het allerheiligste Sacrament voor ons wrocht, eél grooter dan dat Zijner almagt. De liefde van Jesus geeft ons hier alle regt, niet met onge-loovigen twijfel maar in heilige verbazing uit te roepen: Hoe km deze ons Zijn vleesch ten eten geven? Heeft zulk eene verbazing ons wel eens aangegrepen? De Hoofdman te Kapharnaüm
129
was ontsteld, toen hij hoorde dat Jesus zich zou gewaardigen zijn huis in te treden en daar den knecht te genezen. Ontroerd riep Hij uit: Och, Heer, geef u die moeito niet, ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak. Was deze ontroering overdreven ? Zeer zeker niet; maar wat moet er dan in ons omgaan, als wij hooren, dat Jesus ons voeden wil met zijn vleesch en bloed? Indien de Joden, door do taal van Jesus' liefde geheel in verwarring gebracht, geen woord begrepen hadien van hetgeen de Goede Meester sprak, indien zij hunne ooren niet hadden geloofd, en door herhaalde vragen den Verlosser gedwongen hadden Zijne woorden te herhalen, wie zou het hebben afgekeurd? Doch de hard-vochtigen! Zij hebben zich over geen enkel liefdeblijk verwonderd, ook hier verbaast hen de liefde niet. Mogten wij moer door haar getroffen worden! Was Jesus in de H. Communie wet ous doet, overtreft alles, wat wij tut hiertoe overwogen hebben. Als gij leest, dat de goede Harder Zijne schapen kent, hen bij name roept, hen voorgaat naar de weide, dan kunt ge daaruit afleiden , dat Hij eik schaap met liefde zal streelen en er nooit een uit het oog zal verliezen, maar dat Hij hen voeden
130
zou met Zijn vleesch en bloed, wie kon dit gissen?
Als gij Jesus op het altaar ziet nederdalen om u getuige te maken van de gebeden, die Hij voor u tot den Vader rigt. om u te leeren, hoe gij met Hom aanbidden, danken en smeeken moet, om u tot groot vertrouwen op te wekken, zoodat gij, de hand aan Jesus' Hart leggend, niet meer vreest maar alles hoopt, kondet gij dan verwachten dat zijne liefde nog verder gaan zou en u uitnoodigen zijn heilig vleesch en bloed te nuttigen ?
Zalicj zijn de ooycn , dia zien wat (jij ziet, en de ooren, die hooren wat gij hoort, zoo sprak Jesus eens tot zijne leerlingen; konden zij, toen Jesus deze woorden tot hen sprak, daaruit afleiden wat de Heer hun geven zou aan het laatste avondmaal! De H. Communie is de gave, die alle volheid te boven gaat, de apostelen konden haar niet gissen en Jesus bewaarde ze tot de laatste cogenblikken, omdat zij de kroon zijner liefde was. Kunt gij uw inniger gemeenschap voorstellen dan die, welke de moeder onderhoudt met haar kind, 't welk zij aan hare borsten voedt? De liefde van het Goddelijk Hart heeft ze gevonden; zij voedt ons met 's Heeren vleesch en bloed.
131
Waarom zoo gering eene verbazing bij zoo groot eene liefde? Och, lieve lezer, wij overwegen niet in ons hart; wij bedenken niet hoe oneindig groot de ontferming is van het Goddelijk Hart, 't welk zulk esne gave aan ons nietige schepselen schenkt. Ja nietig, ellendig zijn wij, daar ons zelfs de kracht ontbreekt om ons te verbazen over de grootste gave, die de Goddelijke liefde ons schenken kan.
Beschouwen wij een oogenblik de ellende van ons hart, om ons eenig begrip te vormen van de groote ontferming, waarmee Jesus zich aan ons geeft.
Wie zijn ze die aanzitten aan de tafel des Heeren ? — Voor weinige dagen waren zij welligt nog zondaren; hoewel thans in zich zeiven gekeerd en treurende over hunne boosheid, zij diagen de sporen der verwoesting door de zonde aangerigt nog in liurme ziel. Hun hart wordt doorwoeld door vele driften, die allen hunkeren naar de verbodene spijs en trachten eene walging op te wekken tegen het brood der engelen. Zij zijn teruggekeerd van de booze wegen, maar hoe zwak zijn ze nog, zij schijnen te dobberen tusschen den leugen'en de waarheid, de zonde en de deugd, de overtreding en den pligt, zóó zwak zijn ze en onstandvastig. Zij
-132
sidderen nog voor elKe moeyelykheid en opoffering, die de deugd van hen kan vorderen; de kracht ontbreekt hun bijkans om aan Jesus hun grooten nood bloot te leggen. Jesus zal hen hartelijk omhelzen, doch zij zijn niet in staat aan zoo groots hartelijkheid een dragelijk antwoord te geven.
Verder zie ik aan 's Heeren disch eene menigte trage zielen, die altijd bevreesd zijn, dat zij te veel aan 's Heeren liefde zullen offeren ; die beducht zijn, dat de Heer hun verstand te veel zal verlichten , hun hart te zeer zal verwarmen door het licht en den gloed van zijn Goddelijk Hart; die zich aftobben in het zoeken van voorwendsels om hunne dagelijksche ongetrouwheden te verschoonen, hunne flaauwheid te billijken, hunne gehechtheid aan zonden en onvolmaaktheden te kunnen behouden.
Gij hebt zeker wel eens gelezen hoo Gods lieve Heiligen tot Jesus naderden. Welk een indruk maakten hunne vrome gevoelens, hunne gloeijende aandacht en hunne heilige verrukking op uw gemoed? Misschien waart gij verbaasd over zoo groot eene liefde. Welnu, deze verbazing is juist een bewijs, dat wij de ontfermende liefde van het Goddelijk Hart niet begrepen hebben. Niet aan de gloeijende godsvrucht der
133
heiligen moesten wij onze verbazing wijden, maar aan de liefde van Jesus , die tot hen kwam. Zelfs waar heilige zielen neerzitten aan 's Heeren tafel, moesten we zeggen: Hoe kan Jesus hun Zijn vleesnh ten eten geven? Zouden wij niet haast genoodzaakt zijn te zeggen, dat de ontferming van het Goddelijk Hart ons bederft? Hoe! Wij verwonderen ons over de liefde, den honger en dorst, waarmee de heiligen tot Jesus snelden, en wij worden niet ontsteld , zijn niet verpletterd bij den aanblik van onze traagheid en flaauwhartigheid , die wij steeds medebrengen aan den disch des Heeren 1 De Hoofdman ontstelde, toen hij hoorde, dat Jesus in zijn huis wilde komen: Heer, zoo sprak hij, ik ben niet waardig; werktuigelijk zoggen wij deze woorden na, alvorens wij Jesus ontvangen, maar het gevoel, 't welk deze woorden op c'e lippen van den hoofdman bragt, is ons vreemd; wij ontstellen niet en zijn in 't minst niet verwonderd, dat Jesus in osioindige ontferming op llaauwe, trage, gebrekkige en oubeschaanade schepselen nederziet.
Toen Zacheus don Heer in zijn huis ontving, was hij opgetogen van blijdschap; hij riep zijne vrienden en gebaren bijeen, opdat zij getuigen zouden zijn van het groot geluk, dat hem en
134
zijn huis wedervaren was; hij vergat de spijzen aan te raken, en staarde sprakeloos op Jesus, die woorden van heil en zaligheid sprak; daarna gaf zijn bewogen hart zich lucht in woorden van dankbaarheid en liefde. Wij daarentegen , even traag en flauwhartig als wij tot Jesus gingen, even gevoelloos en koud zijn wij als de Goede Meester in ons harte woont. Daar binnen klinkt geen vurig danklied ; wij vinden zelfs de woorden niet om onze verwondering uit te drukken.
Gij hebt u dus niet meer te verwonderen, wanneer ik de woorden der Joden tot de mijne maak en zeg; Hoe kan deze ons zijn vleesch teti elen geven? O, de ontferming van het Goddelijk Hart moet wel oneindig zijn, daar Jesus ons niet alleen in zijne tegenwoordigheid verdraagt, maar zoo innig met ons zich ver-eenigt! Hij wist hoe wij zouden naderen; Hij zag hoe grout onze ondankbaarheid en onverschilligheid zijn zou bij zijne hartelijke omhelzing; liet was Hem niet onbekend, hoe weinig vrucht wij dikwijls uit de H. Communie zouden trekken, niettemin roept Hij ons allen toe: Neemt en eet, dit is mijn ligchaam. En als wij verbaasd vragen: Hoe kan Jesus ons zijn vleesch ten eten geven. Hij zelf antwoordt:
i 35
In ontferming heb Ik u getrokken. Mogten wij in al onze onvolkomenheiri en zwakte, in al orze flaauwheid en ellende, ten minste de ontferming van het Goddelijk Hart begrijpen, dat op onze kleinheid medslijdend nederziet, dat ons wil opbeuren door een groot vertrouwen op zijne onuitputtelijke liefde, dan zouden wij niet slechts, met diep besef onzer ellende op de borst kloppend, zeggen : Heer, ik ben niet waardig, maar wij gingen ook met grooten honger, met een brandend verlangen, tot de omhelzing van het Goddelijk Hart.
Hebt gij u, lieve lezer! dikwijls verwonderd over de groote gunst, die Jesus u schenkt in de H. Communie? Hebt gij begrepen dat Jesus in u niets dan ellende en zwakheid vond, en dat juist uwe ellende het eenigst voorwerp van Jesus' ontferming was, toen Hij tot u zeide; neemt en eet, dit is mijn ligchaam.
Gevoeldet gij uwe onwaardigheid zoo diep, dat gij bij iedere Communie beschaamd weidt over uwe fouten, uwe geringe voorbereiding, uwe llaauwe dankzegging. Gingt gij tot Jesus in vertiouwen niet op uwe deugden, maar op zijne ontferming ? Maak besluiten voor de toekomst.
Videbnnt in qnem tranfixemnt.
Zij zullen opzien tot dien z'\] doorboord hebben. Joan- XIX : '67-
Toen Jesus gestorven was, gingen de Joden tot Pilatus met het verzoek , dat de beenen van de gekruisten mogten gebroken worden. Soldaten werden nu door den landvoogd afgezonden , om aan het wreede verlangen der Joden , te voldoen. Zij braken de beenen der moorde-naren, doch als zij bij Jesus kwamen en Hem reeds gestorven zagen, braken zij zijne beenen niet, maar een der soldaten opende niét eer.e lans zijne zijde en onmiddellijk vloeide er water on bloed uit.
Hoe wre,;d en woest de handeling van den soldaat ook was, God bestuurde zijne hand, zoodat zij niets aan Jesus deed, wat door den Vader niet gewild was. De II. Joannes, ons deze gebeurtenis verhalend, laat er op volgen: Vit (jeschiedcle, opdat vervuld zou worden de Schrift;
137
gij zult geen heen in Hem breken: en wederom eene andere Schrift, welke zegt: zij zullen opzien tot Dien zij doorboord hebben.
Wanneer gij de liefde van het Goddelijk Hart aandachtig overwogen hebt, dan ontging het uwe opmerkzaamheid niet, dat het Goddelijk Hart onophoudelijk gekweld, gefolterd en doorboord werd door de boosheid der Joden. De breede wonde, door de lans van den bal-dadigen soldaat in de zijde des Heeren geslagen, wees den Joden naar het Hait zoo bitter door hen miskend en gekweld. En niet alleen de Joden, maar ook wij worden naar het gewonde Hart gewezen, 't welk niet zelden door ons even bitter wordt gegriefd. Ook met ons ging de goede Jesus om, met ons nog meer dan met de Joden. Ons heeft Hij omhelsd en gezegend in het H. Doopsel; daar werden wij aangenomen tot de schapen zijner weide; geen zorg, geen ouderrigt werd aan ons gespaard; de H. Kerk gaf ons, op last van Jesus, overvloedig voedsel. Jesus zelf ontsloeg zich niet van den arbeid voor het heil onzer zielen; Hij toonde ons Zijne wonden, opdat wij niet aan Zijne liefde zouden twijfelen; Hij daalde dagelijks neêr op het altaar, vernieuwde op onbloe-
138
dige wijze het bloedig kruisoffer, opdat wij zien zouden, dat Hij, ondanks onze zonden, geen spijt had voor ons te zijn gestorven; opdat wij, onze hand in zijne zijde leggend, gevoelen zouden, hoe warm Zijn Goddelijk Hart voor ons klopt. In oneindige ontferming zag Hij op onze ellende neêr, oneindig medelijdend daalde Hij af, om ons te drukken aan Zijn Hart, meer dan een moeder haren zuigeling; op het innigst vereenigt Hij zich met ons in de H. Communie.
Konden de Joden het minnelijk Hart des Heeren door hunne ondankbaarheden folteren, omdat de Goede Jesus onder hen wilde wonen, en zich dagelijks bloot gaf aan de pijion hunner boosheid, wij kunnen het zeker niet minder. O, hoe bitter wordt Jesus gegriefd door de zonde en vooral door de doodzonde van den christen! Hoor ik Hem tijdens Zijne omwandeling klagen: Ovgeloovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik lij u zijn, hoelang zal Ik u verdragen 1 d.in kan ik nog zeggen: Goede Jesus, heb slechts eenige dagen geduld, dan zult Gij wederkeeren tot den Vader en tot de reine engelen; maar waf te zeggen van het grievend leed, dat de christenen tot aan liet einde der wereld het Goddelijk Hart door hunne zonden aandoen?
139
Jesus woont onder ons; wij kunnen niet zondigen , of He pijl onzer boosheid treft zijn Goddelijk Hart.
Ook voor ons derhalve heeft de wreede soldaat de zijde des Heeren geopend; ook wij zullen steeds opzien tot Hem , wiens Hart wij doorboorden. En onmiddellijk vloeide er water uit en bloed, zegt de evangelist. Water om ons af te wasschen, bloed om ons te voeden. Ja, uit het gewonde Hart van Jesus ontspringen de stroomen van genade voor den zondaar, die de wonde geslagen heeft. Reeds op eonige HH. Sacramenten vestigden wij onze aandacht, thans wil ik u meer in 't bijzonder wijzen op het Sakrament van boetvaardigheid,'t welk bestemd is voor die zondaren inzonderheid , die het Goddelijk Hart het meest hebben gegriefd.
Toen Jesus op den avond van den dag zijner verrijzenis aan Zrjne leerlingen verscheen , toonde Hij hun Zijne handen sn Zijne zijde, daarna zeide Hij hun ; Vrede zij met v. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zoo zend Ik u Toen Bij dit gezegd had, blies Hij over hen en zeide hun: Ontvangt den Heiligen Geest, wier zonden gij vergeeft, die zijn ze, vergeven, en wier zonden gij behoudt, die zijn ze behouden. Ontzettend i?
140
de magt, die hier aan de apostelen gegeven werd; 'twas niet overbodig, dat Jesus, alvorens deze magt te geven, de wonden Zijner handen en Zijner zij ie toonde, want oneindig moet de liefde zijn, waaruit zulk eene magt tot heil der zondaren voortvloeit.
Tijdens Zijne omwandeling heeft Jesus somtijds, tot verbazing der Joden, de zonden kwijtgescholden. Zijn oog was dan vriendelijk, Zijn wooid allerhartelijkst, mijn Zoon, zoo noemde Hij dan den boetvaardigcn zondaar; doch wat beteekent zulks bij de groote magt, welke Hij hier aan de apostelen geeft?
V.'ie toch zijn de zondaren ter welker behoeve het H. Sacrament dor biecht is ingesteld? Christenen, die, met gunsten overladen, het woord verbraken, dat zij bij den doop aan Jesus gegeven hadden; die zondigden niet in de duisternis der dwaling, maar in het voile licht der waarheid; die wisten, dat zij door elke zonde het hart van den Goeden Herder wondden. En door dit Hart wordt hun het geneesmiddel bereid voor hunne kranke zielen; dit Hart opent zich in genade en barmhartigheid !
Toen Jesus tot Zijne apostelen zeide: Wier zonden yij vergeeft, dia zijn zo vergaven, toen
kende Hij zoowel de zonden, waarvoor hij vergeving als de zondaren aan wie Hij redding bood. Hij zag de zonden in hare afschuwelijke vormen: de ondankbaarheid, de trouweloosheid, de vermetelheid, de hardnekkigheid, waarmee zij vergezeld gingen; Hij gevoelde al het grievende en bittere, wat er voor Zijn Goddelijk Hart in gelegen was; Hij zag ze herhaald, vermenigvuldigd met eene onbeschaamdheid , waarvan Hij alleen de diepte kan gevoelen. Ook de zondaren kende Hij ; zij stonden voor zijne oogen als de schapen zijner weids, die Hij steeds de teederste blijken van liefde gaf; niet eens maar herhaalde koeren zag Hij hen afdwalen, en hoeverre! Hij zag hen liet eene gebod na het andere overtreden, de vreeze Gods afwerpen en in de tegenwoordigheid van den ge-kruisten Meester zondigen; Hij zag hen, ongevoelig voor Zijne liefdeblijken en teedere zorgen, schaamteloos het hoofd opljeffen om met kouden blik te staren op het Hart, 't welk zij dagelijks doorboorden ; Hij zag hen ongeduldig luisteren naar zijne vermaningen en, afkeerig van zijne liefde, het hoofd afwenden van alles, wat hen herinnerde aan den Goeden Herder, dien zij eertijds eeuwige trouw beloofdtn. Hij wist
142
hoezeer zij Hem zouden vermoeijen, wanneer zij met een onboetvaardig hart in Zijne tegenwoordigheid zouden verschijnen , zonder geroerd te worden door Zijn Woord of door Zijne ontfermende liefde; Hij wist, hoezeer zij Hem zouden verachten, wanneer zij zelfs Zijne tegen-woordigheid zouden ontvlugten, omdat zij hun ondragelijk geworden was.
Wat ging er ora in het Goddelijk Hart, toen Hij aan zijne apostelen zulk eene uitgestrekte volmagt gaf? Eene uitgestrekte volmagt, want geen enkele zondaar is buitengesloten; hoe boos, hoe langdurig zijn opstand was, hoe diep Hij het Goddelijk Hart ook wondde, hoe dikwijls Hij zijne aanslagen tegen Jesus vernieuwde, indien hij slechts zijne zonden betreurt en zich voorneemt niet meer te zondigen. Wat ging er dan om in Jesus1 Hart toen Hij , met die groote rij van verschillende boosdoeners voor zijne oogen, tot zijne leerlingen zeide: Wier zonden gij vergeeft, die zijn ze vergeven'! Vol ontferming zag Hij op de zondaren neer; zijn Goddelijk Hart bloedde door de wonde Hem door de zondaren geslagen, maar 't is geopend in medelijden en ontferming. Zij zijn boos en hardnekkig, vermetel en ontrouw, zij verachten de litfde van Zijn Hart,
148
floch Hij kan niet dulden , dat zij eeuwig ongelukkig worden. Zoo ver mogelijk wil Hij Zijn Hart voor hen openen en Zijne armen uitstrekken. Hij zelf zal tot hen komen , opdat zij geen langen weg behoeven af te leggen; aan al Zijne leerlingen geeft Hij volmagt in Zijuen naam de zonden te vergeven; overal waar zondaren zijn, zal ook een dienaar van Jesus wezen, die hun het woord van den goeden Herder kan herhalen: betrouw, zoon, betrouw, dochter, uwe zonden worden u vergeven.
Zal de liefde van Jesus ons niet bederven; zullen wij niet meer gaan zondigen, omdat wij altijd in de geopende zijde des Heeren barmhartigheid en vergeving lezen? De menschelijke boosheid is tot alles in staat; ja, wij kunnen zondigen, omdat de Heer zoo goed is; doch dan moest ook de laatste vonk van wederliefde in ons zijn uitgedoofd.
Welaan , lieve lezer, laat ons opzien tot Hem , dien wij door onze zonden zoo menigworf in Zijn heilig Hart hebben gewond, liet Goddelijk Hart bewaart het teeken Zijner wonde, niet om ons te beschuldigen, maar om ons vergeving en barmhartigheid aan te kondigen. Wie kan nog verl oren gaan, die eens schuilplaats zoekt in
144
's Heeren geopende zijde? O die zijde is zoo wijd geopend, daar is eene schuilplaats voor elkeen, herinner u slechts Zijn woord: wier zonden gij vergeeft die zijn ze vergeven. Ja, dat is het woord Zijns Harten, dat verkondigt u Zijne oneindige ontferming. Diep hebben wij het Goddelijk Hart gewond, doch laat ons Jesus niet op nieuw grieven door eenigen twijfel aan Zijne ontferming. Het Goddelijk Hart is altijd ruimer dan ons vertrouwen op Zijne goedheid zijn zal. Ontelbare zondaren vonden er rust, ook wij kunnen er vergeving vinden van alles wat wij misdreven hebben.
Ach, mogten toch alle zondaren weten, met hoe groot eene ontferming Jesus op hen neder-ziet; hoe liefdevol Hij hen uitnoodigt, dat zij in rouw hunne zonden belijden, hoe liefderijk Hij hen zal omhelzen, wani;eer de priester hen in Zijnen naam van al hunne zonden ontslaat! Dan bleef geen zondaar achter, schreijende zonder allen opzien tot het Hart, 't welk zij doorboorden, hunne harten zouden, ontroerd door zooveel liefde, van wederliefde gloeijend, in het H. Sacrament der Biecht gezuiverd worden van alle smet.
Onderzoek, hoe gij het H. Sakramcnt der biecht ontvangt. Hebt ge een onbepaald ver-
145
trouwen op Jesus' Goddellijk Hart, beseft ge met hoe groot eene teederheid Jesus u opneemt, als gij rouwmoedig uwe zonden belijdt? Indien deze gevoelens bij u levendig zijn dan hebt gij opgezien tot Hem, dien gij gewond hebt; Zijne ontfermende goedheid kent ge bij ondervinding.
7
Ilodie ojecum erls in paradiso.
Heden zult gy met My zijn in het Paradijs. Luc. XXIII. 48.
Het is inderdaad aandoenlijk den lamme aan de voeten van Jesus roerloos te zien liggen. Zoo werd hij er gebragt door eenige medelijdende mannen; zijne ziel is schuMig en zijn ligchaam draagt in de rampzalige lamheid de •welverdiende straf. Hij schijnt geen woord te durven uiten, maar zijn oog ziet rouwmoedig en hoopvol tot Jesus op. De goede Verlosser staart hem vriendelijk aan en zegt: Betrouw, zoon, uwe zonden worden u vergeven, en daarna geneest Jesus hem van zijne kwaal.
Aandoenlijker evenwel is het schouwspel, dat de stervende Goede Herder ons biedt, als Hij tot den rouwmoedigen roover, die aan Zijne zijde bezig is met sterven, zegt; Heden zult gij met Mij zijn in het Paradijs. Stel u dit eens levendig voor den geest: Daar hangt Jesus in de wreedste
147
folteringen aan het kruis. Zijn H. ligchaam is verscheurd, vaneen gereten, wreede nagelen door-booren Zijne handen en voeten, de doornenkroon drukt op Zijn gezegend hoofd: de bleek, ingevallen wangen verkondigen Zijn naderenden dood. Aldus hebben de zondaren met Hem gehandeld, en nog laten zij niet af, want de smaadredenen, de godslasteringen, de woorden hunner uiterste verbittering zijn even zoo vele pijlen, die hun gloeijende haat afschiet op het Goddelijk Hart. Doch in niets is Zijne teedere liefde voor de zondaren verminderd, want zie, juist in deze oogenblikken wendt de rouwmoedige roover zich tot Hem en zegt: Heer, wees mijner gedachtig als Gij komt in uw lijk. Na.iuvv heeft de ongelukkige deze woorden gesproken, of Jesus ziet hem aan met eene onbeschrijfelijke uitdrukking van teederheid. Hij vergeet Zijn eigen lijden om balsem van vertroosting te gieten in de wonden van den boetvaardige; Hij spreekt tot hem zoo als Hij nog nooit tot een ondaar gesproken heeft, want nog nooit kwam een zondaar tot Hem, die zooveel leed als deze, Hij zei de hem: Heden zult gij met Mij zijn in het Paradijs,
Wat wekte de teederheid van Jesus op ? In de
T
148
eerste plaats het berouw van den roover, in de tweede plaats diens smartelijk en geduldig lijden.
Ja, smartelijk was dat lijden. Zie hem daar eenzaam en verlaten hangen , in afwachting van den bitteren dood. Onder allen , die het kruis omgeven, is geen enkele vriend of maag. Men bespott'e hem niet, zoo als Jesus bespot werd, doch men verachtte hem en niemand trok zich zijner aan. Zijn pijnlijk gelaat, zijne van smart sidderende ledematen vonden op zijn hoogst een onverschillig oog. O, met welk eene ontferming zag Jesus, de stervende Jesus, op hem neer! Welk een magtigen troost schonk Hij hem! Op hetzelfde oogenbük, dat hij gevoelt een rampzalige, een ellendige, een verworpene van het volk te zijn, drukt Jesus hem aan Zijn Goddelijk Hart, zoo als nog nooit een zondaar, hoe rouwmoedig ook, ondervond.
Heden zult gij met Mij zijn in het Paradijs! Met welk een hemelsch geduld zal de ongelukkige nu zijn einde hebben afgewacht; doch kan men hem ongelukkig noemen, sinds hij zulke woorden opving van 's Heeren lippen ? Wat schaadt het hem nog eenige uren van smart te doorworstelen, daarna zal hij eeuwig uitrusten, eeuwig juichen en jubelen bij Jesus? Heden,
•149
alvorens de zon ondergaat en de duisternis de aarde overdekt, zal hij het eeuwig licht aanschouwen. Hij lijdt thans niet meer, bijwacht slechts eenige oogeublikken op de vreugde, die hem niemand kan ontnemen. Wie zou den dood van hem, die straks nog zoo rampzalig en verlaten was, niet benijden; wie niet wenschen te sterven zoo als deze ?
Ziedaar nu de ontferming van het Goddelijk Hart! Zoo kan, zoo wil het elkeen gelukkig maken. Neen, onze ellende, ons lijden kan niet te groot zijn voor de ontferming van Jesus; integendeel, hoe grooter onze ellende is, des te grooter zal ook de hulp en de troost zijn van 's Heeren ontfermende liefde. Wil dan den boet-vaardigen roover niet benijden, wil niet zeggen : och hadde ik aan Jesus' zijde mogen sterven, gaarne zou ik de smarten van het kruis hebben verdragen. Do goedheid van Jesus jegens den stervende, die aan Zijne zijde hing, is u een bewijs, hoe goed Jesus voor u zijn zal als gij eens uwe stervende oogon op Hem vestigen zult. Er is echter' meer ; de Goede Herder heeft reeds overvloedig gezorgd, om eiken stervende te troosten en te sterken, zoo als Hij op Zijn kruis den boet-vaardigen moordenaar getroost heeft en gesterkt.
150
Ontzettend groot, zoo als wij reeds overwogen hebben, blijkt uit de instelling van het H. Sacrament der Biecht de goedheid des Heeren jegens eiken zondaar; welnu, ook dit Sacrament is voor den stervende. Hij, die honderd malen in zijn leven hoorde: betrouw, zoon, uwe zonden zijn u vergeven, kan dezelfde taal der verzoening op zijn sterfbed vernemen.
Veel grooter is de gave door Jesus in de H. Communie ons geschonken, en deze is ook uitdrukkelijk voor den stervende bestemd. Jesus wil niet, dat wij den laatsten kamp zullen strijden zonder gesterkt te zijn door Zijn heilig vleesch en bloed. Op ons sterfbed wil Hij ons nog omhelzen, opdat wij met biijdscliap de eeuwige bruiloft te gemoet gaan.
Maar het buitengewoon lijden der stervenden dwingt het ontfermende Hart des Heeren ook tot buitengewone gaven; Jesus wil hem meer gchenken dan zijne andere schapen; zijne omhelzing zal veel hartelijker, zijne woorden zullen veel zoeter zijn.
Stel u een mensch voor, wiens einde nabij is, die met den dood worstelt. Eenzaam en verlaten ligt hij daar in die lange nachten en droeve dagen, want hoevele vrienden en magen
151
zijn sterfbed ook omgeven, zij kunnen zijne benaauwdheden niet wegnemen, zijne smarten niet verligten; alleen moet hij kampen tegen den dood, alleen zal hij in dien kamp bezwijken, alleen de eeuwigheid ingaan. Doch hij staart met stervend oog op het kruis, hij leest in de wonden van Jesus ontferming en liefde, de geopende zijde des Heeren zegt hem: heb geduld, binnen kort zult gij met Mij zijn in het Paradijs. Waarom is dat kruisbeeld zoo welsprekend, waarom fluistert het den zieke thans woorden toe, welke het vroeger niet sprak? Jesus is bij hem geweest, heeft den rijkdom van Zijn Goddelijk Hart over hem uitgestort; het kruisbeeld liet Hij voor de oogen van den zieke achter, opdat deze zich bleef herinneren aan de groote dingen, die de Heer in de laatste dagen aan hem deed; opdat hij in de wonden van den gekruisten Jesus leze, hoe onuitputtelijk groot de ontferming van den Goeden Herder is; opdat hij, bij het toenemen zijner smarten, bij het stijgen der benaauwdheid, bij de aannade-ring des doods, zijn quot;lijden met bet lijden van den Goddelijken Meester vereenige en steeds luider hoore: Gij zult met Mij zijn in het Paradys.
152
Jesus is bij hem geweest en hoeft niet slechts in biecht en H. Communie zijne vroegere gaven herhaald, maar door een bijzonder Sakraraent heeft Hij hem getoond, hoe groot Zijn ontfermend medelijden met de stervenden is. Toen de zieke op het bed van smarten uitgestrekt zijne vorige jaren herdacht, vond hij veel, wat hem verontrustte; zijne ledematen en zintuigen , nu door de ziekte magteloos, waren eertijds met zooveel drift tot de zonde gekeerd. De Goede Herder had , wel is waar, gezegd: betrouw, isoon, uwe zonden worden u vergeven, maarzij waren zoo menigvuldig, die zonden van jeugd en rijperen leeftijd! Daarenboven, was het berouw wel opregt, het voornemen krachtig genoeg, opdat de woorden van verzoening voor hem van uitwerking konden zijn? Ook vindt hij nog in zich zooveel zwakheid, een overblijfsel van herhaalde overtredingen, hoe zal hij den laatsten strijd tegen Satan overwinnend eindigen, hij , die zoo menigwerf overwonnen werd? Jesus zag dien nood en angst van het kranke schaap. Hij kwam en raakte een voor een de zondige zintuigen aan, om den kranke op buitengewone wijze van zijne ontferming te overtuigen. Hij deed die zintuigen zalven om den kranke te
153
sterken tot den laatsten strijd; toen was het alsof de Herder sprak: vrees niet, alles is u vergeven. Ik blijf bij u en verlaat u niet in het bange uur.
Gij ziet dus, lezer, dat Jesus eene buitengewone ontferming heeft voor den stervende, zoo als Hij dit reeds toonde aan den moordenaar. Och, de Goede Herder heeft meer behoefte om in oneindige ontferming tot den stervende te zeggen: Heden zult gij met Mij zijn, dan de stervende begeert zulks te hooren. Hierin ziet gij de grootste reden, waarom de H. Kerk verlangt, dat het kruisbeeld steeds staan zal voor de oogen van den zieke, en waarom deze wordt uitgenoodigd het beeld van zijn gewonden Jesus te kussen. Laat ons dan jubelen en juichen in de goedheid van Jesus'Goddelijk Hart, 'twelk ons den dood zoo zoet en vruchtbaar maakt.
Beveel uw laatste uur dikwijls aan het Goddelijk Hart van Jesus; vraag Ham dat gij niet moogt sterven, alvorens met volle kennis de HH. Sacramenten te hebben ontvangen, dat gij in het doodsuur uwe oogen nog moogt wenden tot het beeld van uwen gekruisten Jesus, en uit Zijne geopende zijde de taal van zijn Goddelijk Hart moogt hooren: lieden zult gij met Mij
154
zijn. Vraag Hem verder, dat al uw lijden moge geheiligd worden door Zijn H. lijden, dat gij in geduld moogt lijden en in onderwerping sterven, zoo als Hij geleden heeft en gestorven is. Dan zal het uur des doods , door do goedheid van Jesus' Hart niet alleen niet vreeselijk zijn, maar het gelukkigste uur van gansch uw leven. Stel u daarom dikwijls voor oogen, hoe Jesus, naarmate gij volgens de wereld beklagenswaardiger zijn zult, met te grooter ontferming op u zal neerzien.
Beveel ook dikwijls de stervenden aan hot Goddelijk Hart van Jesus, het is een allerschoonst gebruik 's namiddags te drie uren eenig gebed voor de stervenden te doen, of drie keeren daags te bidden: O, allergoedertierendste Jesus, minnaar der zielen, ik smeek U, bij den doodstrijd van uw allerheiligst Hart en bij de smarten van uwe vlekkelooze Moeder, wasch in uw bloed de zondaren van de geheele wereld, die nu in doodstrijd liggen en heden zullen sterven. Hart van Jesus in doodstrijd gevallen, ontferm U over de stervenden.
Estote ergo misericordes, sicut et Pater vester misericors est.
Weest derhalve barnihnrtig gelijk uw Vader ook barmhartig is. Luc VI, 36.
Het spreskt van zelf, dat Jesus mot de menschelijke natuur ook al de gevoelens en deugden aannam, welke een menschelijk hart kunnen sieren en dat deze deugden zoo volmaakt door Hem beoefend werden, als de Zoon Gods alleen dit kan. Hij, de Zon der regtvaardig-heid, onderligt ons allen in alle deugd door Zijn voorbeeld; hoe meer wij op Hem gelijken, des te volmaakter zullen wij zijn. Die Mij volgt, wandelt niet in de duisternis, zegt Jesus, Derhalve elkeen kan en moet in alle omstandigheid Jesus navolgen. Zoo onderscheiden kunnen onze pligten niet zijn, of wij vinden in het Goddelijk Hart van Jesus een toonbeeld dat ons aanwijst, hoe wij ze te vervullen hebben. Ik zeg in het Goddelijk Hart, want de deugd moet niet ge-
156
zocht worden in de bloote werken, deze zijn slechts de vruchten en voortbrengselen der deugd; maar in de beweegreden waarom, de gevoelens waarmede en het doel waartoe de werken worden verrigt. De menseh ziet wat uiterlijk te voorschijn treedt, God echter geeft acht op het hart.
Het is niet mogelijk in een klein bestek op alle deugden te wijzen, die het Goddelijk Hart versierden; de lezer zal zich hier met eenige moeten tevreden stellen; ik hoop, dat hij daarin eene aanleiding zal vinden, om het leven, lijden en sterven van zijn Verlosser met grooter aandacht te overwegen, daardoor zal hij steeds toenemen in de kennis der onuitputtelijke rijkdommen van het Goddelijk Hart.
Dat ik onder alle deugden van het Goddelijk Hart de barmhartigheid op den voorgrond plaats en deze het eerst ter navolging voorstel, zal men billijken, indien men opmerkt, dat God daarin Zijne barmhartigheid aan ons betoond heeft, dat Hij ons het minnelijk Hart van Zijnen Zoon heeft geschonken; wanneer men bedenkt, dat wij niet slechts getuigen zijn van Jesus' barmhartigheid, maar ze ondervinden, ze dagelijks proeven, ze zonder ophouden inroepen, ja, dat wij leven door Zijne oneindige ontferming.
157
Als Jesus ons toeroept: TTeest dan barmhartig gelijk uw Vader barmhartig is, Hij behoeft ons niet op de duizende gaven van 's Vaders barmhartigheid te wijzen; Zijn zoete Hart is een niet te overtreffen blijk van de barmT hartigheid Gods, die ons in oneindige ontferming dat Hart geschonken heeft. Roel heeft Hij ons niet met Hem alles geschonken'?
Zoo medelijdend, zoo barmhartig is Jesus, Hart, dat geen lijden, geen smart, geen ongeluk zijne aandacht ontgaat; voor elke wonde heeft Hij troost en genezing; Hij komt te hulp met eene teederheid, zooals wij ze nergens aantreffen. Roerend is de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan; hij trok zich het lot van den onge-lukkigen Israëliet aan, als ware deze zijn broeder geweest, hij verpleegde hem en droeg alle lasten der verdere verzorging, als hadde hij jegens hem eene schuld af te doen; zoo ongedwongen, zoo eenvoudig deed hij dit, dat hij zich noch beklaagde over de lasten en kosten, noch beroemde op zijne barmhartigheid. In dien Samaritaan vindt ge evenwel een fiaauw beeld van de barmhartigheid, die het Goddelijk Hart altijd en jegens allen koestert. Al weldoende ging Jesus rond, Hij stelde geene enkele voorwaarde, 't
158
was genoeg, ongelukkig te zijn, om aanspraak te hebben op al de barmhartigheid van Zijn Hart. Eens genas Hij tien melaatschen tegelijk, slechts een hunner keerde terug om te danken; Jesus, die de harten kende, wist dit vooruit; Hij genas evenwel ook de ondankbaren. Dit staat nu uitdrukkelijk in de H. Schrift opge-teekend, maar hoevele blinden en dooven , kreupelen en lammen, zieken en melaatschen heeft Jesus genezen, die even ondankbaar waren als de negen melaatschen ? Hij spijzigde duizende menschen met weinige brooden; Hij wist, dat er onder die duizenden eene groote menigte was, die Hem niet met oprechtheid zochten, die bij de minste aanleiding Hem niet minder zouden bespotten als zij nu nieuwsgierig luisterden; en toch sprak Hij: Ik heb medelijden met de schare. Hoe bewogen toonde Hij zich door de vranen der weduwe, die haren eenigen zoon ten grave bragt! Geheel ontroerd sprak Hij tot haar: Ween niet, en onmiddellijk wekte Hij den jongeling op.
Op een zekeren sabbath ging Jesus in de Synagoge om te leeren. En ziet, daar was een mensch wiens hand verdord was. De Schriftgeleerden en Phariseën gaven acht of Hij op een
159
Sabbath genas, opdat zij iets konden vinden, waarvan Hem te beschuldigen. Hij echter kende hiinne gedachten en zeide tot den man, die de dorre hand had: Sta op cn placus u in 't midden. Deze gehoorzaamde, en als hij in 't midden stond, sprak Jesus tot hen: Ik vraag u, is het geoorloofd op den Sahhath goed te doen of kwaad, hel leven te redden of te verderven ? En daarna tot allen rondgezien hebbende, zeide Hij tot den mensch; Strek uwe hand uit. Hij strekte zijne hand uit, en deze was hersteld. Merk hier op dat Jesus den man uitnoodigde zich in 't midden te plaatsen, als wilde Hij allen tot medelijden stemmen jegens den ongelukkige. Daarna vroeg Hij met het oog op den ongelukkige: Is het geoorloofd op den Sabbath goed of kwaad te doen , een leven te redden of te verderven ? Alzoo: geen barmhartigheid te bewijzen, of een werk der barmhartigheid uit te stellen tot na den Sabbath, werd hier door Jesus reeds gelijk gesteld met kwaaddoen, met verderven. Welk een medelijden, welk eene barmhartigheid!
Was het Goddelijk Hart zoo bewogen over de ligchamelijke kwalen der menschen, hoezeer werd het niet ontroerd bij het zien van de ontelbare kwalen der ziel: de onwetendheid, de
160
dwaling, de verblinding, de zonden, de onboetvaardigheid en de verstoktheid van ontelbaren ! Het is, wel is waar, niet mogelijk ons hier een behoorlijk denkbeeld van 's Heeren ontferming en medelijden te vormen, doch herinneren wij ons slechts éene gebeurtenis uit Jesus' leven.
De Goddelijke Verlosser had Jerusalem meermalen bezocht, maar nooit was Hem van den kant der inwoners eene hartelijke ontvangst ten deel gevallen. De inwoners der stad bleven zoo als zij waren tijdens de geboorte van Jesus; toen ontvingen zij de tijding door de Wijzen gebragt niet met belangstellende vreugde; zij vreesden Herodes en bleven te huis bij hunne bezigheden en hunne zonden. De Verlosser deed later vele cn zeer groote teekenen in en bij Jerusalem, men sprak daarover doch hierbij bleef het, vurige leerlingen vond Jesus daar zeer weinig; Hij leerde in den tempel, wekte de verbazing op, maar een grooten omkeer wekte Hij te Jerusalem niet. De godJelooze stad lag zeer diep in de zonde, gruwelen van allen aard werden er bedreven zonder tal, men kwam daarom tot het licht niet. Thans houdt Jesus Zijn pleg-tigen intogt; gezeten op eene ezelinne trekt Hij Jerusalem binnen, terwijl eene overgroote menigte
16i
Hem jubelend geleidt. Doch die menigte bestond voor een groot deel uit vreemdelingen, die te Jerusalem gekomen waren om het Paasch-feest te vieren, voor een ander deel uit nieuwsgierigen, die zonder ernst medsjuichfen; daar waren slechts weinigen van Jerusulams inwoners , die met hart en ziel den Verlosser toejuichten. Terwijl Jesus dan voorttrok onder het gejubel des volks, sloeg Hij de oogen op en de stad ziende, begon Hij luide te weenen; ach, zoo riep Hij, moyt gij op dezen uwe};, dacj erkennen, wat u tot vrede strekt, maar 't is nu voor uwe oogen verborgen. Wat zag de goede Jesus, toen Hij zoo bitter weende? Hij zag de stad, de boosheid, de verstoktheid barer inwoners; Hij zag de ontzettende hartstogten woelen in hunne harten, hartstogten zoo vreesselijk, dat zij na weinige dagen de verblinden zouden voeren tot den gruwel der gruwelen, tot een Godsmoord. En inderdaad, ais Jesus met de juichende menigte de stad intrekt, raakt daar alles in beweging, men vraagt elkander, op Jesus wijzend: Wie is deze? Zoo goddeloos, zoo diep in de zonde verzonken waren de inwoners van Jerusalem , dat zij Jesus niet eens van aangezicht kenden, ofschoon Hij jaren achtereen beproefd had
162
hen om Zich te vergaderen, gelijk eene hen hare kuikens.
Over die hardnekkige en goddelooze stad weent Jesus! Den allersmartehjksten dood, dien zij Hem bereiden, verliest Hij uit het oog, om over hunnen ondergang te weenen! En als Hij na eenige dagen met het smadelijk kruis beladen de stad wordt uitgedreven, vervloekt, gelasterd en bespot door de goddelooze inwoners, dan is Zijn Hart nog door hetzelfde medelijden bewogen; Hij zegt nog tot eenige weenende vrouwen: Weent niet over Mij, maar over u en uwe kinderen.
Lieve lezer, wanneer Jesus ons toeroept: Weest barmhartig zooals uw Vader barmhartig is, laat ons dan een blik op het Goddelijk Hart van Jesus werpen ; want in het Goddelijk Hart wordt ons de hoogste barmhartigheid geopenbaard. Gij weet het zoo goed: wij allen leven door de barmhartigheid van het Goddelijk Hart; moeten wij dus niet barmhartig zijn jegens onze medeknechten, gelijk Jesus jegens ons barmhartig is? Wij kunnen toch niet zeggen, dat wij geen gelegenheid hebben de barmhartigheid te oefenen. Zie, de gansche wereld is vol kwalen en ellenden, en wij zouden geen
163
barmhartigheid kunnen oefenen! Onze hand behoeft waarlijk niet ver te reiken om eene aalmoes te geven, een ongelukkige of zieke bijstand te bieden. Al bezaten wij ook niets op aarde om meê te deelen, wij hebben toch een hart en dat hart kan en moet medelijdend zijn; en als uw hart medelijdend is, dan zal uwe hand wel aalmoezen vinden, uw mond wei woorden van troost en bemoediging. Uw hart zal duizend middelen vinden tot hulp, zoodra het medelijden, de barmhartigheid van Jesus daarin woont.
Hoe menigvuldig zijn de kwalen der ziel! Gij vindt op uwen weg steeds onwetenden en dwalenden, weifelenden en zwakken, zondaren van elke soort. Allen kunt gij stichten door uw voorbeeld, gij kunt bidden voor hen, die Jesus door Zijn bloed heeft vrijgekocht. Wat gevoelt ge, als gij de blinde, dwaze en dwalende zondaren ziet juichen en jubelen, alsof zij den eeuwigen ondergang niet te gemoet gingen; wat gevoelt ge als gij hen, hardnekkig in de boosheid, zonde bij zonde ziet voegen? Grijpt u dan een innig medelijden aan? Onder-rigt gij onwetenden en dwalenden naar uw vermogen , vermaant gij den zondaar, -waar hoop
164
bestaat hem door vermaning tot inkeer te brengen, bidt gij in welgemeend medelijden voor hem? Hebt gij opregt medelijden mei; hen, die u onregtvaardig kwellen en hinderen, die u beleedigen en lasteren? Schenkt gij uwe gaven, bewijst gij uwe diensten slechts aan hen op wier dankbaarheid gij meent te kunnen rekenen, of volgt gij het Goddelijk Hart, 't welk den ondankbare mot oneindige ontferming Zijne gaven schonk? Gij ziet dus wel, 't ontbreekt u niet aan gelegenheid om eiken dag, iedw uur barmhartigheid te oefenon; nog veel minder ontbreekt het u aan opwekking daartoe; Jesus toont u Zijn zoete Hart en zegt: Weest barmhartig, zooal« uw Vader barmhartig is.
Beati mites, quoniam ipsi poBsidebnnt terrain.
Zalij^ de zachtmoedigcn, want zg zullen de aarde bezitten. Math. V ; 4.
Stel u voor, dat Jesus zelf bovenstaande woorden tot u spreekt; dat Hij, Zijn minnelijk oog op u vestigend, tot u zegt: Zalig de zacht-moedigen. Gij behoeft dan niet te vragen: Heer, waarin bestaat de zaclitmoedigheid, opdat ik haar beoefene ? wantjesus, uw goede Meester, staat voor u en toont u Zijn Hart. Waarom was het juk des Heeren u zoo zoet; waarom streelde u Jesus' hand, toen Hij u als het schaap Zijner weide voedde en onderhield; waarom was het u zoo goed aan Jesus' voeten over uwe zonden te weenen? — Omdat Jesus zachtmoedig en ootmoedig van Harte is, omdat Zijn mond geen bittere verwijtingen heeft, omdat Hij, vol verschooning voor uwe zwakheid, u helpt in het dragen van het kruis. Dit en veel meer
!66
hebt gij zelf ondervonden, maar, opdat gij de zachtmoedigheid beter moogt kennen, zal het niet overbodig zijn om deze deugd van het Goddelijk Hart meer van nabij te beschouwen.
Tijdens Zijne omwandeling ging Jesus met alle soort van menschen om: met onwetenden, onbeschaamden , ondankbaren, boosaardigen en hardnekkigen; Hij zag niet slechts hunne uiterlijke handelingen, maar las in hunne harten de zondige begeerten, de slechte voornemens en de boosaardige bedoelingen hunner woorden en werken; Hij werd vermoeid door hunne listige aanslagen, huichelachtige vragen en bedriegeüjke woorden Hij, de reine, de heilige, vlekkelooze waarheid, stond en wandelde te midden van zonde en leugen; en toch was Zijn oog minnelijk , Zijn gelaat opgehelderd, Zijn woord zoet; Hem ziende, zou men denken, dat Hij altijd omging met de reine engelen.
De zachtmoedigheid sluit de onredelijke, onmatige en dwaze gramschap uit, maar niel, de verontwaardiging over de zonde en boosheid. Zij is eene deugd en vordert dus geenszins, dat men ongevoelig zij, wanneer de geregtigheid gekwetst wordt. Hoe zou het Goddelijk Hart onverschillig en ongevoelig kunnen zijn bij het
167
aanschouwen van de boosheid der wereld? Jesus kon beschikken over zijne almagt om de aanslagen zijner vijanden te ontgaan, zoolang Hij verkoos; Hij kon beschikken over zijne Wijsheid om de listen te beschamen, maar hoe zou Hij zijn Goddélijk Hart onttrekken aan de bitterheid, die de boosheid der zonde Hem bood? Hij ver-eenigde de gevoeligheid van het menschelijk hart met de heiligheid van Zijn Goddelijken persoon om dadelyk gekwetst te worden door de boosheid der zondaren op eene wijze, waarvan wij ons geen denkbeeld kunnen vormen.
Ik veronderstel, dan gij de geregtigheid hef hebt en de zonde haat; gij lijdt derhalve, gij treurt over de boosheid, de ongeregtigheid en den leugen, die gij rondom u waarneemt, maar misschien hebt gij u somtijds wel eens bittere woorden en harde oordeelvellingen over den broeder veroorloofd, en Jesus zag oneindig beter alle boosheid der menschen, gevoelde oneindig dieper al het grievende daarvan, en toch was Zijn Goddelijk Hart nooit verbitterd, was Zijn oog altijd vriendelijk. Zijn woord steeds welwillend ; altijd was Hij omgeven van zondaren, omdat Hij zelfs de hardnekkigsten en boosaar-digsten niet afstootte, maar tot zich trok.
168
Daar is niets wat den mensch meer grieft dan de ondankbaarheid, die de weldaden met hoon en laster beantwoordt. Reeds de Psalmist zegt: Indien mijn vijand mij gevloekt had, ik zou het misschien verdrayen hébhen, maar gij, die met mij de zoete spijs aan ééne tafel genoten hebt! Jesus nu wist, dat elke verzuchting van Zijn Goddelijk Hart, eik woord uit Zijn Godde-lijken mond, elk teeken dat Hij deed, voor het heil Zijner vijanden was; Hij wist, dat Hij alleen gekomen was om wel te doen, dat Hij niets vuriger verlangde dan het heil van allen , dat Hij eenig en alleen voor de zondaren leefde, en Hij ziet zich miskend, gelasterd, gevloekt en gehaat! Gelijk Hij nooit moede werd om wel te doen, zoo werden Zijne vijanden nooit moede om Zijne woorden en daden, dat is: Zijne weldaden, Hem tot even zoo vele grieven aan te rekenen, en bij dit. alles bleef het Goddelijk Hart zachtmoedig. Er was inderdaad een wedstrijd tusschien de zachtmoedigheid, de vriendelijkheid en zoetheid van Jesus' Hart en de gramschap, de verbittering en ondankbaarheid Zijner vijanden; er was een wedstrijd, die eerst eindigde, toen Jesus als een zachtmoedig Lam onder de handen Zijner verbitterde haters stierf.
K69
Gelijk de toornige mensch behoefte heeft om zijn hart lucht te geven in vloeken, schelden, verwenschingen, mishandelingen en alles wat de verbittering ten dienste staat, zoo was het eene behoefte voor het Goddelijk Hart om alle mogelijk onrecht met zachtmoedigheid te ondergaan. Wij, zwakke stervelingen, hechten ons bij voorkeur aan personen, die in karakter, aanleg en gemoedsgesteldheid met ons overeenkomen , om in ons verkeer veel genoegen te smaken en zoo weinig mogelijk onaangenaamheden te ondervinden. Jesus ging bij voorkeur met Zijne vijanden om. Wij zien Hem dikwijls aan tafel zitten bij de Phariseën; onder Zijne apostelen is een Judas, die Ilem dagelijks kwelde door de allersnoodste ondankbaarheid en de grievendste verachting; Hij zoekt in tempel en syuagoge de Schriftgeleerden en Pharisëen op , en ontwijkt hunne vragen evenmin als hunne boosaardige blikken; vurige kolen verzamelt Hij steeds op hunne hoofden om hen te dwingen, dat zij Hem erkennen als hunnen Verlosser en beminnen als hunnen Heer. Waarlijk, de zachtmoedigheid van Jesus is Hem een koninklijke mantel, waardoor Zijne grootheid, Zijn Goddelijke afkomst meer uitschittert dan door al Zijne wonderen.
8
170
Beschouw den Verlosser in Zijn lijdensuur, daar vooral schittert Zijne zachtmoedigheid. Zijne laatste oogenblikken wilde Hij doorbrengen niet met Zijne lieve Moeder, niet met Zijne Apostelen, maar met Zijne bitterste vijanden; dezer gramschap , tot eene helsche woede opgevoerd, deed zelfs den landvoogd Pilatus sidderen, doch de koninglijke zachtmoedigheid van het Goddelijk Hart schitterde daardoor in te hooger luister. Ga de gansche lijdensgeschiedenis van Jesus na , sla den Verlosser gade van den hof tot aan het kruis, en in den vollen luister harer Majesteit ziet ge schitteren de zachtmoedigheid van het Goddelijk Hart. Hoe treffend is de ontmoeting ■van Jesus met Judas! Elk woord, dat Hij tot den verrader rigt, getuigt van Zijne hoog ernstige kalmte, niet de minste ontroering, die de verontwaardiging zoo ligtelijk voortbrengt, is er in Zijne stem; Jesus doet nog, wat Hij altijd gedaan had : den verrader vriendelijk vermanen. Welk eene woede in de bende, die Jesus gevangen nam; welk eene razernij heerschte er in het huis van Kaïphas; hoe woelig, onrustig, hevig, dreigend en woedend waren de Joden voor Pilatus, maar Jesus was zoo spaarzaam, in het spreken, zoo bondig en kort in Zijne ver-
171
dediging, zoo vriendelijk tegenovftr Zijne hate-ren, zoo kalm in het midden van de gruwelijkste beleedigingen en het tergepdste onregt, dat zelfs de heidensche landvoogd hevig geschokt werd door zoo groet eene Majesteit , en Jesus zeker zou vrijgesproken hebben, indien hij vonr de bedreiging der Joden niet had teruggebeefd. Geen enkel wonder had Pilatus door Jesus zien verrigten, maar de koninglijke zachtmoedigheid van 's Heeren Hart deed hem denken, dat hij ■werkelijk eene Godheid voor zich zag. Verschrikt zeide de landvoogd tot Jesus: Van waar zijt Gij?
Welaan, lieve lezer, beschouw en proef nu het Goddelijk Hart, en terwijl gij in verrukking op Zijne zachtmoedigheid staart, hoor de vriendelijke stem des Heeren, die u toeroept; Zalig de zachtmoedig en.
Reeds heb ik opgemerkt, dat de zachtmoedigheid geen onverschilligheid en ongevoeligheid is. Het zou waarlijk geen deugd in ons zijn , indien wij met onverschillig oog da zouden en ongeregtigheden der wereld gadesloegen. Hoe meer wij God en de deugd liefhebben, des te dieper zullen wij getroffen worden door het schouwspel wat eene bedorvene wereld ons biedt. Verontwaardiging zal ons hart doen gloeijen, doch
8*
172
verbittering tegen den zondaar mag in ons binnenste niet huisvesten; de zonde moeten we veroordeelen, maar den zondaar zooveel mogelijk verschoonen; als pligt ons gebiedt om het stilzwijgen te verbreken en de zonde te veroordeelen , dan mag de gramschap ons geen woorden in den mond leggen, die verbittering en geen liefde ademen ; wij behooren dan mate te houden in onze teregtwijzingen, opdat pligt-matige verwijtingen niet ontaarden in bittere uitdrukkingen, veel minder in smaad- en scheldwoorden ; waar eene geheime teregtwijzing voldoende is , mogen wij geen openlijke aanwenden, deze zou slechts eene voldoening zijn voor de bitterheid van ons gemoed. Ik zeg: voor de verbittering van ons gemoed , want wij zijn zwakke menschen, kunnen moeijelijk het evenwigt bewaren, wanneer wij over de ongeregtigheid verontwaardigd worden , inzonderheid dan, wanneer de zonde tegen ons gerigt wordt. 0! hoe vele ware of ingebeelde grieven komen er dan voor onzen geest, hoe wordt ons zwakke hart tot verbittering en gramschap opgewekt, hoezeer moeten wij dan waken, om niet in gedachten en begeerten, in woorden en werken, de heilige zachtmoedigheid te kwetsen ! Welk eene inspan-
173
ning wordt er da.n van ons gevorderd om de vriendelijkheid in geheel onze houding te bewaren ,. om welwillend te spreken met en te oor-deelen over den broeder? Gij ziet dus wel, dat wij in dezen zeer veel van het Goddelijk Hart te leeren hebben; het zal ons altijd inspanning kosten de zachtmoedigheid in alles te beoefenen ; doch, indien wij de zoetheid van 's Heeren Hart geproefd hebben , indien wij ondervonden hebben hoe zachtmoedig Jesus van Harte is, indien wij de hemelsche zachtmoedigheid van het Goddelijk Hart opregt bewonderen, dan zal geen inspanning voor ons te zwaar zijn, in heilige geestdrift zullen wij de handen aan den ploeg slaan, wij zullen waken over ons hart en daarbinnen geen verbittering dulden, wij zullen acht geven op onze woorden en werken, zelfs op den toon van onze stem en op don blik van ons oog, zoo dikwijls wij in aanraking komen met den broeder, waarover wij ons te beklagen hebben.
O, hoe ruim is hier het veld voor edele zielen, die dagelijks meer gelijkvormig wenschen te worden aan het zoete en allerzachtmoedigste Hart van Jesus! Gelijk hun Goddelijke Meester zoeken zij niet den toorn door den toorn, maar de gramschap des broeders door buitengewone
vriendelijkheid te overwinnen; het onregt, dat zij lijden, geeft hun geen aanleiding om zich aan den broeder te onttrekken, maar wordt hun eene reden om zich, zooveel de voorzigtig-heid gedoogt, nog meer aan hem te hechten en door weldaden gloeijende kolen op zijn hoofd te verzamelen. Zij zoeken niet bij voorkeur den omgang met personen, die zooveel mogelijk met hen overeenkomen in aanleg, humeur en karakter, maar gelijk Jesus het gezelschap der engelen verliet, om onder ons, lastige menschen, te wonen en onder ons de lastigsten opzocht, zoo zijn zij bereid om den genoegelijksten omgang te verruilen met eenen. die minder aangenaam is en voor menigeen ondragelijk zijn zou. De grootere en kleinere kwellingen, die zij dan van den broeder ondervinden , worden hun een allerkostbaarste oefenschool, waarin zij dagelijks leeren meer gelijkvormig te worden aan het zachtmoedige Hart van den Goddelijken Meester.
Wanneer gij thans uit den mond van Jeaus hoort: Zalig de zachtmoedigen, wanneer gij daarbij uw oog vestigt op het Goddelijk Hart, dan, ik twijfel er niet aan, zult gij eene groote begeerte in u gevoelen om de zachtmoedigheid te beoefenen, maar gij zult ook
175
tevens erkennen, dat gij in dezen nog veel te kort schiet. Onderzoek u zeiven, belijd uwe zwakheid, maak vaste besluiten en vraag den zachtmoedigen Jesus, dat Hij u kracht geve te doen, wat Hij u door Zijn voorbeeld leerde.
Benti pnuperes spiritu quoniam ipsorum est rcgnuin coelorum.
Zalig zijn dc armen va» jlt;ec8^' waigt;^ hunner is het Rijk der Ht-niülen.
Matth. V. 3.
Het lust mij niet u heden op den armen stal van Bethlehem te wijzen, of op de arme Moeder en den armen Voedstervader van het Goddelijk Kind. Het trekt ook thans mijne aandacht niet dat Jesus altijd een armoedig kleed droeg, steeds omgeven was van geringe menschen en wegens zijne geringe afkomst door de rijken meestal met verachting werd voorbijgegaan. Wij stervelingen , zoo gevoelig voor den uiterlijken schijn, worden wel is waar door de armoede van Jesus geroerd, doch zij komt naauwelijks in aanmerking bij de vernedering, die de Verlosser in Zijne menschwording omhelsde. Stel den afstand tusschen een koninglijk paleis en de hut eens armen zoover gij wilt, hij zal altijd verdwijnen bij
177
den onmetelijken afstand tusschen den Schepper en het schepsel, God en den mensch.
Wij lezen van den Goddolijken Verlosser dat Hij zich vernietigd heeft, de geslaltenis van een dienstknecht aannemend. Armoedig verscheen Jesus voor hot oog des Vaders, voor het oog der engelen, en voor het oog der menschen, die Hij zich niet schaamde Zijne broeders te noemen en wier dienaar Hij zich betoonde. Dit geschiedde niet in schijn, maar in werkelijkheid. Zoo als Hij zich uiterlijk voordeed, zoo was Hij in werkelijkheid en met Hart en Ziol. Hij zegt dan ook niet: leert van Mij, dat Ik ootmoedig van voorkomen en gestalte ben, maar: dat Ik nederig van Harte ben.
Wanneer gij Jesus hoort uitroepen: Zalig de armen van geest, want hunner is het Rijk der hemelen, vestig uw oog op het Goddelijk Hart; het zal u leeien wat 's Ileeren woorden beteekenen.
Rijk van geest zijn zij, die groot gaan op hunne geboorte, hunnen stand, hunne bekwaaiu-heid, magt, wereldlijke roem en rijkdommen ; die deze aardsche goederen niet beschouwen als even zoovele, gaven Gods, maar, stout op hunne grootheid, den Schepper niet bedanken en den naaste verachten; die , verblind door
178
den glans «ener praalvertooning, in den waan verkeeren, dat zij alles vermogen en niemand noodig hebben; die zich zelfs tegenover God niet zwak en ellendig gevoelen, het beneden v
zich achten Gods hulp en zegen ootiuoedig af te smeeken en in ootmoed 's Heeren wet te onderhouden zoo als den dienaar betaamt. Om ons te behoeden tegen zoo groot eene afdwaling toont Jesus ons Zijn Goddelijk Hart, ons toeroepend: Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Rijk der hemelen.
Zoodra Jesus de menschelijke natuur heeft aangenomen, verschijnt Hij niet slechts arm,
zwak en behoeftig voor het oog des Vaders,
maar 'tis Hem een genoegen, eene behoefte om zijne armoede, zijne afhankelijkheid en zwakte aan den Vader te belijden. Hij, de eenig-geboren Zoon, noemt Zich met wellust Servus , den Dienaar des Vaders. Zijn eerste woord bij do intrede in deze wereld luidde: Ecce venio,
zie Ik kom om uwen wil te volbrengen; Hij getuigt, dat het voor Zijn Hart eene spijs is om den wil des Vaders te doen; dat Hij niet '
Zijne eer zoekt, maar de eer des Vaders. Hij dankt den Vader voor elke gave, zelfs voor het schamele stuk brood, dat Hij zich gewaardigt
179
te nuttigen; Hij onderwerpt zich aan de grootste smarten en vraagt in heilige ontroering aan Petrus, die het lijden mat geweld wil keeren; Zal Ik den kelk niet drinken, dien de Vader Mij te drinken geeft?
Welk een schouwspel biedt de Eeniggeboren des Vaders aan het oog der Engelen 1 Zijn Hart omhelst met liefde eene armoede, eene behoefte, die de engelen nooit hebben gekend, noch konden kennen j zij zagen Hem als een zwak sterveling onderworpen aan al de nooden des menschehjkea levens, zij zagen Hem onder den last van hitte en koude, van honger en dorst, zij zagen Hem vragen om eene plaats, waar Hij kon uitrusten van zijne vermoeijenis, om eene bete broods, om een dronk koud water, en dit alles met zulk een hartelijken eenvoud, als nooit een menschenkiud zulks doen kan. Wanneer een koning, door schandelijk geweld van zijn regt-matigen troon beroofd, gedwongen wordt in den vreemde rond te zwerven, wekt hij medelijden op; indien hij echter in zulke omstandigheden geheel ongekunsteld en zonder morren zich tevreden weet te stellen met de woning, het kleed en voedsel eens daglooners, hij maakt zich de bewondering van alle geslachten waardig.
180
Maar welk een schouwspel biedt de Koning der engelen, de Zoon Gods aan de reine geesten, als Hij rondwandelt bekleed met al de zwakheid van het menschelijke vleesch, en Zijn Goddelijk Hart deze zwakheid en hare vernedering met innige liefde draagt!
Armoedig en nederig verscheen Jesus voor het oog der menschen, die Hij zich niet schaamde broeders te noemen. Zoon des menschen is de gewone uitdrukking, waarmee de Goddelijke Verlosser zich zeiven aanduidt; door deze benaming belijdt Hij zich als zoon van Adam, als broeder van diens nakomelingen ; het is derhalve eene behoefte voor Zijn Goddelijk Hart, eene voldoening aan zijn zielsverlangen van herhaaldelijk te betuigen, dat Hij aan ons gelijk is.
Wel is waar is Hem een naam gegeven, die boven alle namen is: de naam van Jesus, Verlosser, Zaligmaker. Wel is waar moet elkeen voor dien naam zijne knie buigen, belijdend, dat hij door Jesus alleen gered is, doch Jesus zelf zocht niet de eer zijner Verlossing, naar den arbeid en de vernedering daarvan. Hij moest het goedkeuren , dat zijne le3rlingen Hem Heer, Leeraar en Meester noemden, doch Hij gedroeg zich als ware Hij aller 'iienaar; Hij moest Petrus
181
prijzen toen deze getuigde: Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God, maar onmiddellijk daarna sprak Hij in zulke krachtige ■woorden over zijne aanstaande vernederingen, dat de leerlingen ontstelden.
Groote, ontzagwekkende wonderen waren als een noodzakelijk gevolg van 's Heeren Mensch-wording en omwandeling op aarde, doch Jesus wist het armoedige en nederige zoo zeer te omhelzen, dat de menschen met Hem omgingen als met huns gelijken, dat Hij zelfs door de boozen kon veracht worden. De engelen Gods verloren de Majesteit van Jesus in zijne over-groote vernedering niet uit het oog; zij dienden Hem met geestdrift en eerbied, maaide dwaze mensch verachtte Hem; Je;us ondervond die miskenning en verachting, doch omhelsde met onbegrijpelijke liefde de armoede, do zwakheid en vernedering.
Welk een schouwspel! Ellendige, nietswaardige stervelingen verachtten hunnen Heer, Verlosser en God! En Jesus omhelst die verachting, drinkt steeds uit den kelk der vernedering, ledigt hem aan het smadelijke kruis met eene hartelijkheid en liefde , waarvan wij ons nooit een volkomen denkbeeld kunnen vormen !
182
Werp dan uw oog op het Goddelijk Hart, als Jesus u toeroept; zalig de armen van geest; vant het Goddelijk Hart alleen kan u de volle beteekenis dezer woorden leeren. Ondanks Zijn Goddelijken Natuur, in weerwil van Zijn verheven ambt, van -Zijn grooten Naam, van Zijne verbazende wonderen, wist Jesus de armoede, de geringheid en zwakheid zoo innig te omhelzen, dat de boosdoeners Hem konden verachten, mishandelen en vertrappen. Zoo arm van Geest was Hij, zoo nederig van Harte!
En gij, lieve lezer? Onderzoek hoe ver, of liever: hoe weinig gij het Goddelijk Hart hebt nagevolgd. Gij zijt welligt op niets zoo ijverzuchtig als op uw eer, uwen roem en uwe grootheid. Gij zijt onwillig om gebrek en armoede te dragen wegens de minachting, die daaraan verbonden is van den kant der wereld; de overvloed van den rijkdom is u nog veel gevaarlijker, omdat gij daarin eene aanleiding vindt, niet om God te danken en den broeder bij te staan, maar om u zeiven te verheffen, uwen naasten te verachten en u te schamen over phgten, die gij jegens God te vervullen hebt. Gij voelt u weinig geschikt om onderworpen te zijn aan anderen, de bevelen u door overhe-
183
den gegeven, zijn u eene aanleiding tot ontevredenheid en verzet; gij zijt nog ruinder bekwaam oai te gebieden, want niet het welzijn uwer onderdanen zoudt ge zoeken; al spoedig zoudt ge in den waan verkeeren, dat gij overste waart orn gediend, gevreesd en geëerd te worden , niet om zelf te dienen en anderen nuttig te zijn. De verachting, bespotting en laster, indien gij er aan blootstondt, zouden u in gramschap ontsteken eu tot buitensporigheden voeren, doch de eerbewyzingen en lofuitingen zijn u nog veel gevaarlijker, zij zouden u overmoedig en onuitstaanbaar maken. Kortom : armoeëe en rijkdom, voor- en tegenspoed, magt en zwakheid, eer en oneer alles is voor u gevaarlijk, omdat gij niet zijt wat gij zijn moet: Arm van geest.
Niemand heeft het Groddelijk Hart meer gekend en beter nagevolgd dan Maria, Zij dacht er meer aan, dat zij de nederige dienstmaagd dan dat zij de Moeder des Heeren was; ja, zij wilde slechts de Moeder dts Heeren zijn om God en de menschen meer te kunnen dienen. Indien wij waarlijk arm van geest zijn, wij zullen niet morren in armoede en vernedering, maar integendeel belijden, dat wij meer van God ontvingen dan wij waardig zijn; wij zullen in
184
rijkdom en glorie niet vergeten, dat wij, voor God even arm en onmagtig als de armsten, nog grootere schuldenaars zijn , omdat ons meer geschonken is; wij zullen niet roemen op onze bekwaamheden, die even zoo vele gaven Gods zijn; wij zullen ons niet meer verheffen op onze deugden en goede werken, want, als dienaren Gods, deden wij slechts onzen pligt en schoten nog in vele zaken te kort; in alles zullen we onze ongenoegzaamheid erkennen en den Schenker van alle goede gaven in nederigheid om hulp eu bijstand smeeken ; indien wij roemen, het zal daarop zijn, dat wij in alles van God afhangen en de eer genieten van Hem te mogen dienen.
Do hoogmoedige mensch begreep het niet: hij zocht zijne grootheid in 'onafhankelijkheid van God en van de menschen, hij zocht zijne eer niet in te dienen, maar in gediend te worden, niet in het erkennen van hetgeen hij was, maar in een zorgvuldig verbergen zijner ellende en zwakheid. De Goede Jesus wilde ons van deze dwaasheid genezen. Hij vernietigt zich zclven en wordt een dienstknecht aan ons gelijk , als een zwakke sterveling wandelt Hij op aarde, onderworpen aan al de nooden van het men-
185
gchelijk leven; en wat Hij uit liefde tot ons geworden is, dat omhelsde Hij met geheel zijn Goddelijk Hart; Hij werd arm, niet slechts in werkelijkheid , maar uit geheel zijn Hart. Een dienaar des Vaders te zijn, en oaarom ook een dienaar der menschen, was zijne eenigste begeerte: De zoon des menschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Zullen wij, dwazen, ons nu aan zijn voorbeeld spiegelen ; zullen wij begrijpen, dat wij met hart en ziel dienaren van God moeten zijn. quot;Wie onzer bemint het Goddelijk Hart van Jesus niet? Welnu, laat ons navolgen wat het Goddelijk Hart ons leert; laat ons omhelzen en beminnen wat Jesus liefhad: den ootmoedigen dienaar van God; dat het ons eene vreugde zij in alles onze afhankelijkheid van God te erkennen, in elke omstandigheid God te danken en Hem onderworpen te zijn. Soli Deo honor et gloria; aan God alleen zij eer en glorie.
Humiliavit semctipsura factus obe-diens usque ad mortem, mortem autem crucis. 1'hil. TI, 8.
Hij heeft zich vernederd gehoorzaam geworden tot den dood, tot den dood des Kruises.
Gisteren beschouwden wij de nederigheid van 'sHeeren Hart, en in de nederigheid Zijne gehoorzaamheid. Het is echter van het grootste belang, dat wij opzettelijk onze aandacht aan Jesus' gehoorzaamheid wijden, te meer daar wij leven in een tijd, waarin elkeen wil gebieden , niemand gehoorzamen; waarin men het gebieden als een aangeboren regt, niet de gehoorzaamheid als heiligen pligt beschouwen wil; waarin men niet zeldzaam in overmoed den spot drijft met de onderwerping aan God! Zoover, lieve lezer, is het met u niet gekomen, maar wij leven in het bederf der wereld, zie uw hart te wapenen tegen de ergernis; daarenboven rust op ons de verplichting door te ijveriger
187
gehoorzaamheid eenige voldoening aan God te geven voor het hemeltergend oproer der wereld, en de heilige onderwerping meer te beminnen , naarmate zij meer veracht wordt door de wereld.
Jesus is gehoorzaam geworden ; Hij, die den Vader in alles gelijk was , heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen om den Vader te dienen en gehoorzaam te zijn tot aan den dood des kruises. De gehoorzaamheid was het doel Zijner komst op aarde, opdat, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mensch velen zondaren gemaakt werden, zoo ook door de gehoorzaamheid van één mensch velen regtvaardig werden gemaakt en opdat wij , naar het voorbeeld van Jesus, de gelioorzaamheid met lust zouden omhelzen.
Beschouw dan het Goddelijk Hart, voor wien het eene spijs was den wil des Vaders te volbrengen : Elke wensch van het GoddelijR Hart, elk woord, wat uit dit Hart voortvloeide, elke daad door 's Heeren Hart gewild en bevolen, was eene oefening van deugd. Doch niet in iedere begeerte, in elk woord, in iedere daad kan Jesus alle deugden tegelijk beoefenen, hier was het de godsvrucht, ginds de naasteliefde, eiders eene andere deugd, die het voorwerp was
188
van 's Heeren woord of daad; wat de gehoorzaamheid echter aangaat, het Goddelijk Hart beoefende haar in iedere begeerte, woord en handeling. Hetzij Jesus neerknielde voor den Vader, hetzij Hij eene weldaad bewees aan eenig mensch, den onwetende leerde, den zondaar tot zich trok, of met geduld vermoeijenis en smart oaderging, alles deed Hij om den wil des Vaders te volbrengen, aan den Vader te gehoorzamen.
Hij beminde het kruis, doch alleen omdat Hij in het kruis den kelk zag Hem door den Vader aangeboden: Zal Ik den kelk niet drinken, dien de Vader Mij te drinken geeft? zoo sprak Hij tot Petrus. Hij verklaarde, dat Hij geen rust vond, alvorens Hij Zijn bloedig offer volbragt had; niettemin, toen het uur door den Vader bepaald nog niet gekomen was. ontvlugtte Hij even ijverig den dood, als Hij hem later te gemoet ging. De gehoorzaamheid stond Hem steeds voor den geest. Hij beminde haar met dezelfde liefde, waarmede Hij den Vader liefhad, want in haar omhelsde Hij den Wil des Vader s. Petrus had eens de onvoorzigtigheid tot Jesus, die Zijn dood voorspelde, te zeggen; lieer, dit zij verre van U, dit zal U niet overkomen. Van heilige verontwaardiging gloeijend, wees
•i89
Jesus den voorbarigen apostel in zeer scherpe woorden teregt. De Joden kwamen tot Jesus met touwen, stokken en zwaarden om Hem te vangen en Jesus verweet hun in de zachtste uitdrukkingen hunne boosheid. Waarom dit verschil van handelwijze? Petrus sprak niet goed zijne voorbarigheid maakte hem onvoorzichtig) maar zijn woord getuigde toch van eerbied en liefde voor den goeden Meester, terwijl de Joden in overgroote boosheid met allermisdadigste plannen tot Jesus kwamen? Ja, de Joden waren boos, doch zij brachten dun kelk des Vaders. Petrus daarentegen wilde ien kelk van Jesus afweren, en daarom werd hij zoo streng door Jesus teregt gewezen.
Zoo zeer werd de gehoorzaamheid door het Goddelijk Hart bemind, dat Hij de gelegenheden om deze deugd naar alle zijden te beo.efenen, zoo veel mogelijk vermeerderde. Hij, de Zoon Gods, gewaardigde zich ook aan menschen gehoorzaam te zijn. Van Zijne dertig eerste jaren lezen wij niets anders dan dat Hij Zijne ouders onderdanig was. Bedenk hier wel, dat Jesus drie en dertig jaren op aarde leefde om ons een voorbeeld te geven; als gij nu ziet, dat Hjj daarvan dertig jaren in het verborgen doorbrengt,
190
zich aan aller oogen onttrekt, opdat wij niets van Hem zouden hoeren dan; Hij was onderdanig, wordt gij dan niet gedwongen om der gehoorzaamheid van het Goddelijk Hart at uwe bewondering en aandacht te schenken? Onbegrijpelijk groot is wel is waar de Allerzaligste Maagd Maria; indien eenig schepsel waardig kon wezen Zijn Schepper te gebieden, Maria zou het zijn; doch heeft Maria haar bestaan en hare grootheid niet te danken aan haar Zoon; blijft de afstand tusschen de Moeder en den Zoon niet altijd oneindig? Zoo zeer heeft Jesus nu de gehoorzaamheid bemind, dat Hij zich onderwierp aan een schepsel; zoo zeer beminde Hij de gehoorzaamheid, dat Hij in hare beoefening niet te verzadigen was. Dertig jaren was Hij Zijner Moeder en Zijnen Voedstervader onderdanig! Dertig jaren deed Hij niets anders , opdat wij zouden gedwongen worden aan de gehoorzaamheid van het Goddelijk Hart uitsluitend onze aandacht te wijden, opdat wij noch door zijne wonderen noch door zijne verhevene wijsheid zouden gestoord worden in het beschouwen zijner gehoorzaamheid .
Hij is gehoorzaam geworden tot aan den dood, tot den dood nu des kruises! Aanschouw uwen
191
GoGldelijken Meester, die in de allerwreedste smarten hangt aan het kruis; Htj heeft magt zoowel om zijn leven te geven als om het terug te nemen, maar Hij zal het niet geven , alvorens Hij den laatsten droppel uit, den kelk des Vaders gedronken heeft; Hij zal niet sterven , alvorens de Vader Hem wenkt; op dien wenk wacht Hij en dan zal Hij zeggen : Het is volbragt. Vader, in uwe handen beveel Ik mijn Geest Als gij dit ziet en overweegt, wordt uw hart niet ontroerd; strekt gij uwe handen niet uit naar de heilige gehoorzaamheid ! Mij dunkt, ge vraagt mij in geestdrift, wat moet ik doen om het Goddelijk Hart in de gehoorzaamheid na te volgen? Wat gij doen moet? Verheug en verblijd u in Gods heilige geboden; zij maken u bekend mat den Wil van den Hemelschen Vader ; wees naauw-gezet in hunne beoefening en vrees de minste ongetrouwheid; zeg dikwijls met een vroom gemoed: uw wil geschiede op aarde als in den hemel, betuig, dat gij niets liever wenscht dan de voltrekking van Gods heiligen wil aan u. Geen haar valt van uw hoofd, niets overkomt u zonderden wil en de toelating Gods. Welk een voorregt, dat Gods hand u overal en altijd geleidt! Gevoelt gij dit? Onderwerpt gij u met kinderlijken zin
192
aan Gods beschikkingen, denkt gij er met vreugde aan, dat gij lief en leed, alles, uit aen kelk des Vaders drinkt. Als de toekomst n donker schijnt, zegt gij dan: Nogthans niet mijn wil, maar uw wil geschiede?
Jesus zag steeds duidelijk en onfeilbaar den Wil des Vaders; voor ons is die Wil niet altijd even duidelijk uitgedrukt. Opdat wij Hem echter genoegzaam kennen en dagelijks onderscheidene gelegenheden zouden hebben om te gehoorzamen, gaf de Heer ons, nevens Zijne geboden, overheden, die ons krachtens Gods wil in vele zaken besturen. Indien wij hen hooren, hooren wij God; indien wij hun gehoorzamen , zijn wij zeker Gods wil te volbrengen. Dit is eene groote gunst, maar beschouwden wij het als gunst? Helaas, menigmaal was het ons een ondragelijke last te zien, dat Gods wil ons zoo bepaald in den wil onzer overheden werd uitgedrukt! De gehoorzaamheid was ons niet zoet, niet beminnelijk, wij zagen uit naar ijdele verschooningen om ons te onttrekken aan de opgelegde pligten, indien wij althans de onbeschaamdheid niet hadden) ons openlijk te verzetten. Elk gebod, elk voorschrift der overheden werd dan beoordeeld en
193
veroordeeld door ons kortzigtigen, wij wilden in de overheden niet de plaatsbekleeders van God zien, maar menschen, die uit onwetendheid, dwaling en hartstogt voorschriften gaven. Zoo handelden wij reeds als kinderen tegenover onze ouders, zoo handelen wij nog tegenover hen, die met gezag over ons bekleed zijn.
Jesus trad da wereld in met het woord; Zie , Vader, Ik kom om uwen wil te doen: Hij verliet de wereld met het -woord: Het is vol-hragt. Welk een moeijelijke weg, de weg van de Kribbe tot het Kruis! Maar met onbe-grijpelijken wellust heeft Jesus dien weg afgelegd. Laat ons dan het oog vestigen op ons Goddelijk toonbeeld en met vuur de gehoorzaamheid omhelzen. Laat ons God danken, dat Hij ondanks al onze weerspannigheid niet ophoudt tot ons te spreken door zijne heilige geboden, door den mond der Kerk en de stem onzer overlieden. Voortaan geen weerspannigheid meer, geen ijdele uitvlugten om ons te onttrekken aan den wil van God. Elke overtreding, hoe gering zij ook schijne, zal ons een gruwel zijn. Het is ons genoeg, dat de Kerk of de overheid spreekt, om daarin den uitdruk-kelijken wil dos Heeren te zien. Weg met alle
9
•191
eigenzinnigheid en hoovaardige oordeelvellingen. Wij weten, dat God ons geboden en overheden schonk, niet om ons stof te schenken tot eene dwaze bedilling, maar om onze onwetendheid en kortzigtigheid te geleiden en voor te lichten. In Yolkomen gehoorzaamheid alleen kunnen we ruste vinden voor onze ziel, want door haar gaan wij langs veilige wegen en tan de hand van God de eeuwige zaligheid te gemoet.
In voor- en tegenspoed, in gezondheid en ziekte, in vreugde en droefheid zullen wij ons onderwerpen aan Gods heiligen wil; de gehoorzaamheid en onderwerping aan God zullen onze gedachten en begeerten, onze woorden en werken heiligen; steeds zal onze leus zijn: Alles wat God wil en zoo als God wil. Niets zal dan onze kalmte meer storen, want onder de hoede der heilige gehoorzaamheid, zijn en gevoelen wij ons in Gods hand.
Waarom waart gij dikwijls bedroefd, ontevreden en gejaagd; waarom folterden vrees en angst uw arm hart? Omdat uw hart te zeer was afgeweken van het toonbeeld in Jesus' Goddelijk Hart u geschonken. Gij gaaft umisschien geen rekenschap daarvan , maar onderzoek u zeiven, en gij zult erkennen, dat gij gestreden
195
hebt tegen de gehoorzaamlieid, geworsteld tegen uwen God.
Kniel nu neder voor het Kruisbeeld, beschouw het Hart van uwen Jesus, wiens laatste woord luidde: Hel is volbragt; vraag uwen Verlosser, dat Hij zich gewaardige uw hart aan het Zijne in gehoorzaamheid gelijkvormig te maken. Stel u als een kind in Jesus'handen; zeg: Heer, uw wil geschiede in alles, sta mij bij, opdat ik altijd met Uwen heiligen Wil tevreden ben en met getrouwheid en vreugde alles volbrenge, wat Gij mij voorschrijft door Uwe geboden en door de overheden, die Gij over mij gesteld hebt. Geef, dat ik op mijn sterfbed den troost moge smaken uw heilig woord te herhalen: Het is volbragt. Amen.
y*
Beati, qui csuriunt et sitiunt justitiam, quoniam ipsi snturabuntur.
Zalig zij, die hongeren en dorsten naar de regtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden. Math. V. G.
Welke regtvaardigheid in de bovenstaande zaligspreking bedoeld wordt, zal u niet onbekend zijn: de geheele geregtigheid, de regtvaardigheid en heiligheid voor God, die harten en nieren doorschouwt; de regtvaardigheid, die uit het geloof is, waarvan hot geloof het begin is, de grondslag en de wortel. Die naar deze geregtigheid hongert en dorst, moet het geloof hartelijk omhelzen, het geloof tot grondslag leggen van zijne deugd en uit het geloof steeds licht en kracht putten tot vervulling van Gods heiligen wil.
Jesus zag de waarheid, Hij behoefde haar niet aan te nemen op gezag van eenig woord ; wij, daarentegen zien ze niet duidelijk; wij zien door een spiegel in een raadsel, zegt de
197
apostel; het geloof moet ons verstand te hulp komen. Van Jesus lezen wij: Be Eenigcjéboren Zoon Gods, die in den schoot des Vaders, Hij zelf heeft verhaald. Wij echter moeten met den Psalmist zeggen: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Jesus ontving het licht en de waarheid niet; Hij zelf was het licht, wij daarentegen ontvangen licht en waarheid van Hem.
Niettemin is het Goddelijk Hart ook hier een toonbeeld. Gelijk Jesus geboren is en in de wereld gekomen om getuigenis van de waarheid af te leggen, zoo zijn wij geboren en in de wereld gekomen om de getuigenis van Jesus aan te nemen, en in zijn licht te wandelen. Aanschouw derhalve het Goddelijk Hart. Zoo als Het dorst om u de waarheid móe to deelen, zoo moet gij dorsten om haar te ontvangen en in kennis daarvan toe te nemen. Wilt gij u eenig denkbeeld vormen, hoezeer het Goddelijk Hart van verlangen brandde om ons de waarheid mee te deelen, herinner u slechts, dat Jesus zelf het Licht en de Waarheid is. Het leven, de natuur nu van het licht is te schijnen en te verlichten, het zou geen licht meer zijn wanneer het ophield dit te doen, hoezeer
198
moest dan het Eeuwige en ware Licht niet branden van verlangen om alle duisternis van onzen geest weg te nemen en al onze paden met den vollen luister van een hemelschen middag te beschijnen.
Het was, volgens den mensch gesproken, inderdaad eene ondankbare taak de Goddelijke waarheid te verkondigen aan eene menigte, die weinig of geen lust had haar aan te nemen en zich daarom ook geen moeite gaf om vooroor-deelen en dwalingen af te leggen, niet gezind was om leerzaam te luisteren; het was eene voortdurende marteling steeds in aanraking te komen met menschen, die moedwillig hunne oogen sloten en hardnekkig tegen de waarheid streden. Welk eene kwelling voor het Goddelijk Hart, te zien dat het zaad des Woords meestal langs den weg, op de steenrots en tusschen de doornen viel, zeldzaam op goede aarde 1 O , zie den Verlosser neergezeten op eene hoogte of in een scheepje: Hij spreekt, roept met de uiterste inspanning, opdat onder de duizenden, die Hem omgeven, elkeen kan verstaan, en daar is bijkans geen enkel leerzaam hart; zie, hoe Hij zich vele uren achtereen aftobt in onderrigtingen, terwijl Hij weet dat zijn woord bijkans vruchteloos is.
199
Gelijk de zon hare lichtende stroomen over de gansche aarde uitgiet, opdat alle schepsel hier beneden het licht geniete, zoo doet Jesus Zijn licht schijnen voor elk raensch, die in de wereld komt. Wanneer gij den goeden Verlosser tot zijne leerlingen hoort zeggen: Verkondigt het Evangelie aan alle schepselen, gij zult er weinig van begrijpen, indien gij niet zijt doorgedrongen in de gevoelens van het Goddelijk Hart, en u ten minste geen flaauw begrip gevormd hebt van het oneindig verlangen des Heeren om u en alle schfpselen te verlichten. Hebt ge daarentegen de brandende begeerte van het Goddelijk Hart eenigzins opgemerkt, dan zult gij u ook niet meer verwonderen, dat Jesus de volheid van den H. Geest over de apostelen en hunne opvolgers uitstortte, opdat zij bekwaam zouden zijn met onfeilbaar gezag de waarheid te verkondigen en allen te verlichten, die hongeren en dorsten naar de waarheid.
Daar is voor ons, stervelingen, geen ander grondslag en wortel des heils dan de waarheid. Buiten haar zijn wij de speeelbal van de verleidingen der wereld, de bekoringen des duivels en het geweld van toomelooze hartstogten; die
200
niet gevestigd is op de rots des geloofs ïal door de baren van onzinnige dwalingen in den afgrond der bederfs worden medegesleept. Die de geregtigheid wil beoefenen, moet wandelen in het licht van zijn Verlosser; die hongert en dorst naar de regtvaardigheid, moet bij gevolg met groote begeerte de waarheid omhelzen, welke uit Jesus is.
Vergelijk dan uw hart met het Goddelijk Hart van Jesus. Het is u gegeven om door het geloof de waarheid met volkomen zekerheid te bezitten, ge hebt dus deel aan het licht van het Goddelijk Hart. Begrijpt ge de grootheid dezer gunst; dankt ge het Goddelijk Hart voor de gave des geloofs; omhelst ge het geloof met vurige liefde; beantwoordt ge door uwen ijver voor het geloof aan den oneindigen ijver, waarmee Jesus u het licht mededeelde; wordt ge warm in de stralen van de Zon der regtquot; vaardigheid, Jesus Christus? Haat gij de duisternis van ongeloof, onverschilligheid en dwaling, zooals Jesus haar haatte? Hoe zijt ge te moede, als ge de dwaling van de daken hoort verkondigen, als zij tot u poogt door te dringen in den vorm van slechte boeken en geschriften ? Brandt ge van verlangen, dat het
201
licht der waarheid elkeen verlichte; bidt ge vurig den Vader des lichts, dat de dwalen-den tot de waarheid mogen wederkeeren en dat het geloof zich uitbreide tot alle volkeren en alle menschen? Zoekt ge in uwen kring de waarheid te verspreiden? Een ernstig onderzoek zal u leeren, hoever gij nog afwijkt van uw Goddelijk toonbeeld.
Zal de waarheid des geloofs vruchtbaar zijn in werken der geregtigheid, dan moet het woord Gods eene dagelijksche spijs onzer ziel worden. Het geloof is een licht; bepalen wij ons tot een bloot geloovig aannemen van alles wat God geopenbaard heeft en door de H. Kerk ons te gelooven voorstelt zonder de waarheid te leeren kennen , ons geloof zou gelijk zijn aan een schat, die onaangeroerd en verborgen in den grond bleef liggen, of aan een licht, 't welk zorgvuldig onder eene korenmaat geplaatst, den binnentredende niet kan verlichten. Het is zelfs niet voldoende , dat wij de waarheden des geloofs behoorlijk kennen, zij moeten steeds levendig voor onzen geest staan, opdat wij er onze ziel door verlichten en er ons hart meê voeden. Kortom: vrome lezing en heilige overweging van de waarheden des geloofs zijn ons noodig;
202
en hij, die waarlijk hongert en dorst naar de geregtigheid, zal dit gemakkelijk inzien.
Waarom is het zoo gevaarlijk met wereldsgezinde, ligtzinnige en ijdele menschen een ver-Irouwelijken omgang te onderhouden , zelfs dan wanneer men het niet met hen eens is, en zeer veel in hunne woorden en werken afkeurt? Omdat hunne ijdele en dwaze gesprekken ongemerkt een grooten invloed uitoefenen op ons hart en onze ziel; omdat het licht des geloofs in ons verduisterd wordt door de nevelen der wereld , die zij romdom ons verspreiden ; omdat de hartstogten, die in ons sluimerden, gewekt en gestreeld worden door de wereldsche voor-oordeelen en inzigten. Wij kunnen den rer-trouwelijken omgang met wereldsche personen vermijden, maar het is ons onmogelijk ons geheel en al aan den invloed van de wereldsche duisternis te onttrekken; wij zijn genoodzaakt veel te zien en te hooren, wat lijnregt in stiijd is met de waarheden des geloofs. Hierbij komen nog de aanvechtingen des duivels en het bederf van ons eigen hart. Hoe zullen wij de gevaren weerstand bieden? Door krachtig te zijn in geloof, want het geloof is het schild, ■waarop al de pijlen van den vijand afstuiten.
'203
Laat ons een voorbeeld nemen ter opheldering. Gij vindt in de wereld vele menschen, die niets anders zoeken dan om rijk te worden en den rijkdom volop te genieten. Komt gij met hen in aanraking, zij spreken u met vuur over zaken en over niets dan zaken, zy wijzen u met bewondering op personen, die met groot geluk in alles slaagden, die van niets groot werden; zij onderhouden u over hunne verwachtingen en vooruitzigten met een gloed en vuur, die genoegzaam verraden, dat rijkdom voor hen de zaligheid is. Zij zien met minachting neer op allen, die niet rijk zijn; drijven den spot met een ieder, die zich in dezen weet te matigen, vooral met hen, wier hart warm klopt voor waarheid en deugd. Zij noemen u al de voor-regten van den rijkdom op en weten hunne redeneringen te versieren met duizende schoonschijnende opmerkingen, die, hoe onbeduidend, toch geschikt zijn uw verstand met nevelen te omgeven. Indien nu het woord van Jesus: Zalig zij, die hongeren en dorsten naar de regtvaar-dilt;jheid, niet levendig voor uwen geest staat, hoe ligt wordt gij medegesleept; te meer daar het lied der wereld u in ontelbare toonen wordt voorgezongen.
204
Maar het geloof moet u niet slechts een wapen zijn tegen de aanlokselen van duivel, wereld en vleesch; het werd u ook gegeven, opdat gij zien zoudt op welke wijze gij God in geregtigheid moet dienen. Vrome begeerten en gevoelens moet het opwekken in uw hart, het behoort uwe oordeelvellingen , uwe woorden en daden te regelen. En indien de redeneringen der wereld een schadelijken invloed op onzen geest en ons hart hebben, zou c'e waarheid des geloofs niet een ■veel krachtiger invloed ten goede op ons kunnen uitoefenen? Raadpleeg uwe ondervinding. Gij hebt het Goddelijk Hart van Jesus tot voorwerp uwer overwegingen gemaakt; dagelijks wendt gij u tot Jesus om in Zijn allerzoetst Hart te ^ezen wat vroom en deugdzaam , heilig en Gode aangenaam is; heeft dan uw hart niet gebrand van begeerte om Jesus na te volgen; hebt gij de dwaasheid der wereld niet beter begrepen ; zocht ge niet met krachtiger verlangen om Jesus toe te behooren; hebt ge niet levendiger de zonde verafschuwd; deedt ge niet vele vrome verzuchtingen en goede werken, die ge niet zoudt gedaan hebben, indien gij op het Goddelijk Hart uwe aandacht niet gevestigd hadt?
Ik geloof niet, dat het noodig is verder bij u
205
aan te dringen op het nut en de noodzakelijkheid der heilige overwegingen. Met mij zult ge erkennen, dat ge niet kunt hongeren en dorsten naar de regtvaardigheid, indien ge de vrome lezing en overweging verwaarloost. Doch sla thans uw oog op het Goddelijk Hart, dat, van de stralen des Goddelijken lichts omgeven, brandt van verlangen om u en alle schepsel te verlichten; aanbiddend zult gij uitroepen : Heer dat uw Licht mij beschijne, dat uw Licht alle duisternis van mij verdrijve, dat ik in het volle Licht uwer waarheid wandele alle dagen mijns levens. Is u dit gemeend ? Welnu , overweeg dan dagelijks met aandacht de een of andere waarheid des geloofs , zoo als gij ze vinden kunt in vele vrome boeken; spijzig uwe ziel met de Goddelijke waarheden, zij zullen uw verstand verlichten, uw hart roeren, vrome gevoelens en begeerten in u opwekken; zij zullende grond en de wortel worden van vele goede en verdienstelijke daden. Zij zullen u meer en meer doen hongeren en dorsten naar de geregtigheid. En dan ? Zalig gij.
Deze overweging is veel te gcwigtig om haar te eindigen zonder bepaalde besluiten. Ik weet niet welk eene gewoonte gij omtrent de over-
206
weging of meditatie hebt, maar laat dezen dag niet voorbijgaan zonder, neergeknield voor het Goddelijk Hart, besloten te hebben, eiken dag minstens een kwartier uurs in heilige overweging door te brengen.
Rejiti mundo corde, quoniam ipsi Deum videbunt.
Zalig ryn de zuiveren van harte, want zy zullen God zien. Math. V : 8.
Om bovenstaande woorden te verstaan, vestig wederom uwe aandacht op het Goddelijk Hart; want het Hart, waaruit deze woorden voortvloeiden, geeft daarvan de beste verklaring. Gisteren zagen wij het Goddelijk Hart niet slechts omgeven door eene zee van licht; maar wij erkenden Het als het Licht, dat de gansche wereld verlicht; geen duisternis, niet eene schaduw zelfs van dwaling of zonde werpt eenige vlek op de Zon der regtvaardigheid. Het Goddelijk Hart aanschouwde altijd den Vader; daarom zeide Jesus tot Nicodemus: Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, wat Wij weten, spreken Wij en wat Wij zien, getuigen Wij. En niemand klimt ten hemel, dan Lie van rfen hemel nederdaalde, de Zoon des mensehen, die in den hemel is. De omgang van het Goddelijk Hart was dus
208
altijd in den hemel met den Vader. Hoewel wij, zwakke stervelingen, nooit zulk een omgang met God kunnen bereiken, er is toch aan ons gezegd, dat ons verkeer in den hemel zijn moet; en naarmate ons hart meer op het Goddelijk Hart van Jesus gelijkt, naar die mate zullen wij reeds hier beneden God aanschouwen.
Zuiver van harte zijn zij, die, warsch van alle dwaling, vooroordeel en zonde, met heilige op-regtheid God in al hunne gedachten, begeerten, woorden en werken zoeken. Zoolang de zonde — ik spreek hier niet van zwakheden en onvolmaaktheden , waarvan zelfs de heiligste mensch nooit geheel zuiver is — in ons harte woont, zullen wij het licht niet volkomen beminnen, niet onverdeeld zoeken. maar in de duisternis van voorwendsels en voorooideelen ons oog benevelen, zoodat wij God niet zien, gelijk het beloofd is aan hen, die zuiver van harte zijn. Daar is echter geen zonde, die meer het haite bezoedelt en met dikke duisternis omgeeft, dan de zonde van onkuischheid. De deugd aan deze zonde tegenovergesteld, wordt daarom ook bij uitnemendheid de deugd van zuiverheid genoemd. Hoort gij dus uit den mond van den Koning der maagden: ZalUj de zuiveren van harte, want
209
zij zullen God zien, gij zult in deze woorden bovenal de heilige, de engelachtige kuischheid zien aangeprezen. Aan de maagd vooral is het beloofd, dat zij God zal zien. Daarom zegt ook de apostel, dat de maagd bezorgd is voor hetgeen des Heeren is, hoe zij God zal behagen.
Het Goddelijk Hart is het toonbeeld der maagden, het toonbeeld van alle reine zielen : gelijk de magneet het ijzer, zoo trekt het Goddelijk Hart de harten der maagden tot zich. Wij lezen, wel is waar, dat de Goede Herder zich gewaardigde met alle soort van zondaren zich bezig te houden, maar wij lezen niet minder, dat de maagden zich bijzonder in zijn heilige gemeenzaamheid mogten verheugen; zij zijn de blanke leliën van Jesus' tuin en worden met de meeste zorg door Hem gekweekt. Vraagt ge: wat moet ik doen om het zuivere Hart van Jesus te behagen en te verkwikken, ik weet niets beters dan: wees kuisch, wees rein van harte, met deze deugd zullen ook do andere deugden in u bloeijen, en gij zult omgaan met Hem, die zich zoo gaarne den Bruidegom uwer ziele noemt.
Toen de Goddelijke Verlosser op aarde woonde, had Hij zijne bevoorregte zielen en deze waren de maagden. Zijne H. Moeder was eene maagd
210
zoo rein en vlekkeloos, dat zelfs de engelen des hemels haar bewonderen. Met zulk eene teedere liefde heeft Maria de kuischheid bemind, dat zij liever alles wilde derven, zelfs de eer en het voorregt van Moeder des Heeren te zijn, dan iets te verliezen van den glans der kuischheid. God billijkte hare liefde voor de kuischheid en stelde deze deugd op zoo hoog een prijs, dat het grootste wonder gewrocht werd om aan de Moeder van Jesus dien allerkostbaarsten parel in vollen luister te doen behouden. Of liever: het was de verhevene kuischheid van Maria, die haar waardig maakte — voor zoover een schepsel waardig zijn kan — de Moeder te worden van den Koning der Maagden. Waarom kon het allerreinste Hart van Jesus zich met zoo groot eene liefde verheugen in den omgang met zijne Moeder? Omdat het Hart van Maria zoo rein en vlekkeloos was. Maria was vol van genade, muntte uit in alle deugden, toen de Engel tot haar kwam , om de blijde boodschap te brengen, maar de Schrift noemt geen enkele deugd op, die ons verklaart, waarom God haar zegende boven alle vrouwen, tenzij de kuischheid. Zij verhaalt ons, dat Maria maagd was en maagd blijven wilde tot eiken prijs.
Het was dus de maagdelijke kuischheid, die hier het meest in aanmerking kwam ; het was deze deugd, die het mogelijk maakte, dat de Zoon Gods in den schoot \an Maria het vleesch aannam. Eene maagd alleen mogt hare moederlijke zorgen aan Jesus wijden; eene maagd alleen mogt met Jesus omgaan, zoo als eene moeder met haar kind; eene maagd alleen mogt de eerste woorden tot het Goddelijk Harte rig-ten en de eerste ontboezemingen van het Goddelijk Hart vernemen.
En wie was de getuige van dit alles? Wie zag het Goddelijk Kind op de armen der Moeder, en mogt met haar de ouderlijke zorgen deelen; wie mogt een vaderlijk gezag over Jesus uitoefenen , de allerreinste vreugde van het heilig huisgezin genieten en daar Vader genoemd worden? Het was de maagdelijke bruidegom van Maria, de allerreinste Jozef.
Hoe groot was de bediening van den H. Joannes den dooper! Dezelfde engel, die de boodschap aan Maria bragt, verkondigde de geboorte van Joannes aan Zacharias, diens vader; want Joannes zou groot zijn voor den Heer en den weg voor Hem bereiden. Hoe groot een lot wordt door Jesus Zeiven aan Joannes gegeven! Hij is meer
212
dan een profeet, hij is een' engel gelijk! En Joannes was maagd. Hoe schittert zijne maagdelijke kuischheid in de strenge boetpleging, in de vlugt van alle gemakken des levens I Hij leefde in de woestijn , droeg een haren kleed , voedde zich met sprinkhanen en wilden honig.
De apostel en evangelist Joannes was maagd 5 hij zelf verhaalt ons, dat hij de leerling was , dien de Heer buitengewone blijken van liefde gaf; dat Hij, naast het kruis van Jesusstaande, uit 's Heeren mond hooren mogt: Zoon, zieJüe r uwe Moeder.
Ik zay, zoo spreekt de H. Joannes in zijne Openbaringen , ik zag daarna eene yroole schare die memand tellen kon, uit alle geslachten en stammen, en uit alle volkeren en talen, zij stonden voor den troon en voor het lam, gekleed in uitte kleederen, met palmtakken in hunne handen. Onder die schare, welke niemand kon tellen, vindt men natuurlijk zaligen van allen rang en stand, ouderdom en geslacht; onschuldigen niet alleen, maar ook boetvaardi-gen, die hunne zonden in tranen hebben uitge-wischt door het bloed van het Lam. Dat er ook in den hemel verschil van zaligheid en loon is, wordt ons uitdrukkelijk geopenbaard; niet
213
allen zullen even heerlijk verrijzen; anders is de glans der zon, anders die der sterren; doch wie zal daarboven het meeste schitteren ? Daarover wordt ons niets met uitdrukkelijke woorden gezegd, uitgenomen datgene, wat ons geopenbaard is aangaande de maagden. Van deze zegt dezelfde Joannes: En zij zongen als een nieuw lied . ... en niemand kon dit lied uitspreken, dan die honderd vier en veertig duizend .... want zij zijn maagden. Zij volgen het Lam waar het henen gaat.
Ik behoef hier niets bij te voegen. Gij zult met mij erkennen, dat liet allerreinste Hart van uwen Jesus met buitengewone liefde de kuisch-heid bemint en de maagden, die deze deugd in hare volmaaktheid beoefenen. Hoezeer wij Jesus door de zonde van onkuischheid zouden mishagen kunt gij daaruit gemakkelijk afleiden.
Niet een ieder heeft dezelfde gave, zegt de apostel; zijt gij ook al niet geroepen Jesus door rene eeuwige , maagdelijke kuischheid te dienen; gij moet ten minste met heilige opgetogenheid het allerreinste Hart van uwen Goddelijken Ver-losser aanschouwen ; gij moet de grootste achting hebben voor de maagdelijke kuischheid; hadt gij dit niet, gij zoudt het Goddelijk Hart weer-
214
streven en niet instemmen met zijn woord;
Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God zien; gij moet ook de kuischheid beoefenen overeenkomstig den staat, waarin God u plaatste.
Hebt ge nooit het allerreinste Hart van uwen Jesus bedroefd? Hebt ge nooit gedachten en begeerten in uw hart gevoed, waarover gij blozen moet, zoo dikwijls gij opziet tot het zuivere Hart van Jesus ? Indien gij in dezen de ellende van uw zondig hart ondervonden hebt, ik vertrouw, dat gij thans, voor Jesus neergeknield, daarover bloost. Welnu, weet dan dat het Goddelijk Hart zoo rein en vlekkeloos is, dat het de reinen niet alleen bemint, maar ook de onreinen rein maakt. Doch, gij hebt dit ondervonden, indien gij eertijds het ongeluk gehad hebt om te vallen; want Jesus beurde u weder op. Vraag heden echter, en vraag dagelijks aan het Goddelijk Hart, dat Het een zuiver hart in u scheppe en den regten geest in u vernieuwe door u eene groote liefde in te storten voor de deugd der engelen. Vergeet niet, dat Jesus in het H. Sakrament het brood der engelen is en de wijn, die maagden voortbrengt; zoek in de H. communie eene kracht, die gij buiten Jesus niet vinden kunt, 01 dat het reine en God-
215
delijk Hart van Jesus voortaan niets in uw hart vinde wat Hem, den Koning der maagden zoo «eer mishaagt; dat gij nooit behagen schept in zaken, waarover gij altijd moet blozen, wannear gij opziet tot Hem, die de Reinheid zelve is.
Ik hoop echter het beste van u; ik veronderstel, lieve lezer, dat uw hart altijd rein was voor het oog van den hemelschen bruidegom. Dank Jesus daarvoor, want dit is zijne gave. Niemand toch is rein en kuisch, tenzij door Gods genade. Mei welk eene teederheid ziet het Goddelijk Hart dus neder op uw hart, 't welk Hij zich vormde en bewaarde in reinheid; draag toch zorg, dat gij dien kostbaren parel bewaart; want gij zijt omringd van vijanden, die steeds waken om hem u te ontrooven. Vlugt, vlugt elk gezelschap, eiken omgang, waar het Goddelijk Hart gekwetst wordt door ligtzinnige w«orden, gesprekken of daden; roep dagelijks de Moeder des Heeren aan, opdat zij u helpe cm uw hart rein te bewaren voor het oog van haren Zoon. Waak over uwe zintuigen, opdat de bekoring niet door-dringe tot uw hart en door haren verpestenden adem de spiegelreine onschuld bezoedele; zoek kracht in de H.H. Sakramenten en oefen u in de H, versterving. Wanneer ge goed begrepen
216
hebt, hoe groot een voorregt het is door de deugd der engelen aan Jesus' Hart te behagen, dan zullen het derven van gevaarlijke vermaken en uitspanningen, de versterving uwer zintuigen , ■waakzaamheid en gebed u niet alleen niet zwaar vallen; maar zalig, gelukkig zij t gij dan, want gij zult God zien , èn in den omgang met uwen Jesus zult gij honderdvoudige vergoeding vinden voor alles wat gij om Zijnent' wille verlaten en gedaan hebt.
Het moet u echter niet verwonderen, dat de duivel, jaloersch op uw groot geluk, u door bekoringen kwelt, want kan hij u de deugd niet ontnemen, hij zal trachten den vrede van uw hart te storen en door nevelen u te omgeven, opdat gij den zoeten omgang met het allerreinste Hart van Jesus niet geniet. Doch vrees niet, de bekoring verontreinigt het harte niet van hem, die Jesus in kuischheid wil behagen en ootmoedig de noodige middelen daartoe aanwendt. Wanneer men een metaal wil doen blinken, wordt liet met eene stof bedekt, die het schijnt te verontreinigen, doch inderdaad den glans zal verhoogen; zoo zullen de bekoringen , die gij niet zoekt, maar die zonder uwe schuld u kwellen, den glans uwer kuischheid
217
verhoogen, indien gij er moedig tegen strijdt.
Niet elkeen heeft de gave om door eeuwige maagdelijke kuischheid de bruid te zijn van het Goddelijk Hart, maar op een ieder rust de pligt de zuiverheid volgens zijn staat te beoefenen. Wie gij dan ook zijt, lieve lezer, zie op naar het Goddelijk Hart; hoor Jesus zeggen: Zalig ■de zuiveren van harte, want zij zullen God zien. Gij bemint het Goddelijk Hart, bemin dus ook Zijne onbegrijpelijke reinheid; wandel zoo, dat gij niet blozend uwe oogen behoeft neer te slaan, maar u verblijden kunt in het reine Hart van Jesus.
10
Beati qui lugent, quomam ipsi cousolabuntur.
Zalia: zü die weeneu, want zij zullen getroost worden. Math. V ; 0.
Dat Jesus in bovenstaande zaligspreking eene heilige droefheid bedoelt, zal wel geen betoog behoeven. De apostel Paulus wijst ons naast deze droefheid eene andere, welke dood en ondergang voortbrengt; hij zegt; de droefheid, die volgens God is, werkt boetvaardigheid uit tot duurzaam heil, maar de droefheid der wereld werkt den dood. Wie zal ons de droefheid volgens God beter verklaren, dan het Goddelijk Hart, 't welk ons zoo liefdevol en troostend toeroept: Zalig, die weenen, want zij zullen getroost worden ?
De armoede, honger, dorst en vermoeijenis van Jesus, de kwellingen Hem door de weerspannigheid, het ongeloof en de listen zijner vijandfn aangedaan, de vreeselijke folteringen
219
van zijne lijdensuren zijn u bekend; ook weet ge met hoeveel liefde de goede Verlosser zich aan alles onderwierp; zijne gehoorzaamheid, die Hem den kelk des Vaders deed ledigen, hebben wij van nabij beschouwd, doch wij merkten nog niet op, dat Jesus eene voorliefde voor het lijden had, dat de bitterste droppels uit den lijdenskelk het meest door Hem gezocht werden, omdat zijn Hart een boetvaardig Hart was.
Heer, zegt de psalmist, Gij zult een vermorzeld hart niet versmaden. Hst Lam Gods nam de zonden der wereld niet weg, omdat Het als verbrijzeld werd onder de slagen van Gods geregtigheid, maar omdat zijn boetvaardig en vermorzeld Hart de zonde verafschuwde met oneindigen haat, omdat de droefheid zijns Harten over de zonden der wereld zoo groot was, dat Hot hongerde naar lijden en vernedering, om in smarten aan den Vader te betuigen hoe gloeijend zijn haat tegen de zonde was. Eéne bede, eca zucht van het Goddelijk Hart was voldoende om al de zonden der wereld weg te nemen, doch zijne boetvaardigheid was te groot, zij zocht tranen, smarten en den schandelijksten dood.
10'
220
Joannes de dooper prndikte boetvaardigheid om het volk tot de komst van Jesus voor te bereiden; hij was do boetgezant bij uitnemendheid. Wanneer de Goddelijke Verlosser hem prijzen wil wegens de getrouwe vervulling van zijn ambt, zegt Hij tot het volk: Wat zijt gij in de woestijn gaan zien ? Een riet door den wind bewogen? Maar wat zijt gij gaan zien? Een mensch in zacht en dosch gekleed? — Inderdaad de ongebogen kracht, waarin Joannes de boetvaardigheid predikte; zijn haren kleed, zijn door vasten uitgemergeld ligchaam getuigden meer dan alle woorden van den geduchten strijd, dien de boetgezant tegen de zonde voerde en van den diepen afschuw, die hem tegen het kwaad bezielde. Doch laat ons de vragen, die de Heer over Joannes stelde, eens op den goeden Verlosser Zeiven overbrengen. Wat zijt gij gaan zien in den hof, waar Jesus , in doodsangst, voor den Vader neergezegen, de aarde met Zijn zweet en bloed bevochtigde? Wat zijt gij gaan zien in den voorhof van Pilatus, waar Jesus, verscheurd door de geeselslagen, gekroond met cene allersmartelijkste kroon, Zich overgaf ten speelbal van ontaarde woestelingen? Wat zijt gij gaan zien op den weg, die van Jeru-
221
zalem naar Kalvarië voerde, waar Jesus, beladen met het Kruis, zwijgend voorttrok en slechts eenmaal het stilzwijgen afbrak, om uit te noodigen tot tranen van boetvaardigheid ? Wat zijt gij gaan zien op Kalvarië, waar Jesus, hangend tusschen twee moordenaren, Zijne laatste droppelen bloeds vergoot? Kon het Goddelijk Hart ons luider verkondigen hoe Het vermorzeld en vernederd was wegens onze zonden?
Toen Jesus, gebukt onder don last van het kruis, Zijn smartelijken weg vervolgde, hoorde Hij eenige vrouwen over Hem weenen. Hij stond nu een oogenblik stil en sprak: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent
over u zelve en over uwe kinderen..... Want
indien zij dit doen aan het groene hout, ivat zal er met het dorre geschieden? Het Goddelijk Hart vermaande de vrouwen tot eene heilige droefheid , die bootvaardigheid uitwerkt tot duurzaam heil. Zalig zij die aldus weenen, want zij zullen vertroost worden ! Welaan, vestig uwe aandacht op het Goddelijk Hart. Zie hoe Jesus, uit afschuw voor do zonde , uit haat tegen de boosheid, het kruis aan Zijn Hart drukt, het gruwelijkst lijden omhelst!
Wanneer de boelvaardigen in het Oude Ver-
222
bond, hunne kleederen scheurden, zich met eenen ruwen zak bekleedden en hun hoofd met assche bestrooiden, dan lag daarin een schoon teeken van inwendige rouw, doch Jesus laat Zijn maagdelijk vleesch verscheuren, opdat wij in Zijne smartelijke wonden zouden lezen, hoe Zijn Hart vernederd is en bedroefd over onze zonden.
Stel u Jesus dan voor, geheel verscheurd en met doornen gekroond, terwijl Zijn Goddelijk Hart u toeroept: Zalig zij, die wecncn. Hebben wij geen stof tot weenen ? Ach , indien wij vlekkeloos waren , zoo als de allerzaligste Maagd, wij zouden nog gelijk Maria met Jesus moeten weenen over de zonden der wereld. Mijn God, welk een schouwspel! De gansche wereld in oproer tegen haren God 1 Overal zien wij ergernissen , overal gruwelen van boosheid en ondank; Jesus omhelst in vermorzeling des Harten Zijn kruis om den Vader Zijne droefheid te betuigen, Maria weent aan Zijne zijde, en wij wandelen welgemoed te midden der boosheid! Ja, wel te midden der boosheid! Als bergen worden de zonden rondom ons opgestapeld en wij denken slechts aan feestvieren en genot! Zou dit alleen niet reeds zonde zijn? Het Goddelijk Hartroept u toe; Zalig die weenen; hebt gij geweend over
223
de zonden, waarvan gij dagelijks getuige zijt ? Doch wat vraag ik ? Hebt gij hartelijk geweend over uwe eigene zonden?
Herinner u die lange reeks van ongetrouwheden, waaraan gij pligtig zijt geworden van den eersten dag, dat gij kondet zondigen tot op dit uur. Is er een titel, die u beter voegt dan die va:i zondaar? Inderdaad een treurige titel! Maar het scheen somtijds als leefden wij om te zondigen! En onder onze ongetrouwheden worden welligt nog doodzonden geteld. Alleen in tranen van rouw en boete ligt ons heil! Onder al de zaligsprekingen van Jesus is er geenö, die ons meer voor den geest moest staan dan; Zalig zij, die weenen want zij zullen vertroost worden. Kunt gij niet vertrouwen zeggen; Heer, een vermorzeld en boetvaardig hart zult Gij niet versmaden? Als wij opzien tot het Goddelijk Hart, moet de schaamte wel onze wangen kleuren wegens onze geringe boetvaardigheid. Hoe rijk zijn wij in vindingen om onze overtredingen te verschoonen! Wij , die zoo onbarmhartig oordeelen over den naaste en zijne fouten zoo breed weten uit te meten, wij schuiven de schuld onzer zonden op de hevigheid der bekoring, op het geweld der
224
hartstogten, de aanlokselen eener bedorven wereld en den drang der omstandigheden, nooit op onzen onwil, onze minachting voor Gods geboden, onze ondankbaarheid en onze vermetelheid.
Het ontbreekt ons niet aan opwekking om heilig te weenen. Ziekten, tegenspoeden, kwellingen van allen aard herinneren ons, dat wij zondaren zijn en lijden verdiend hebben; maar zij wekken slechts een onwillig gemoed bij ons op, geven aanleiding tot nieuwe zonden en doen ons in onbeschaamheid vragen: waaraan heb ik dat verdiend? Helaas! nog bloeden de wonden door onze overtredingen in onze ziel geslagen; de hartstogten, waaraan wij zooveel voedsel schonken, verscheuren onzen boBzem; slechte gewoonten dreigen steeds op te leven in ons hart; eene zekere afgekeerdheid van het goede, treurig overblijfsel van herhaalde misstappen , verlamt onze krachten en maakt ons traag en nalatig; -wij zijn verdord als hooi, de frissche kracht der jeugd is verre van ons geweken, en wij treuren nog niet over den gruwel der verwoesting aangerigt i.n ons chuldig hart.
Onze overtredingen lieten hare sporen ook
225
buiten ons achter. Zij leven misschien voort in de zonden van anderen, die veroorzaakt werden door onze ergernissen; de plaatsen, waar wij zondigden, de personen, die wij ergerden, komen misschien nog dagelijks onder onze oogen en wij treuren niet!
Indien ons oog een oogenblik rust op het Goddelijk Hart, wegens onze zonden doorboord, hoe beschaamd moeten wij dan niet staan over onzen geringen ijver in de boetvaardigheid en over de zwakheid onzer pogingen om voortaan een nieuw leven te beginnen. Indien wij waarachtig treurden, indien wij hartelijk bedroefd waren over het gepleegde kwaad, wij zouden uiterst bezorgd zijn voor de toekomst. Wat ons eertijds eene oorzaak was van zonden, werd dan door ons met afschuw gevlugt, wij sloten de oogen voor de werelJsche ergernissen en zochten in waken en bidden ons heil. Er zou naast de droefheid over de gepleegde zonden, nog eene andere droefheid in ons hart leven: de droefheid over de groote gevaren, die ons omgeven. In plaats van te schertsen met de wereld, waren wij eer geneigd met den psalmist te klagen: Ach mij, daar de lijd mijner inwoning verlengd is! Met Hem moesten wij
226
zeggen; Ik hen gelijk geworden aan den pclli-kaan in de woestijn; en zie, wij werpen ons luchthartig te midden van hetzelfde gewoel, wair wij dood en ondergang vonden. Ikvjaakte, en werd gelijk aan de eenzame musch op het dak, en zie, onbezorgd gaan wij tusschen de strikken, waarin wij zoo menigwerf gevangen werden. Ik heb asch ah brood gegeten, en mijn drank met tranen gemengd, en zie wij klagen wanneer de overvloed ontbreekt, de overtollige vermaken ons ontnomen worden, wanneer wij worden opgeëischt ons zondig vleesch met meer strengheid te bedwingen. Mijne dagen neigden ten onder gelijk eene schaduw, en ik verdorde als hooi, en zie, wij rekenen op eene lange en blijde toekomst, geen spoor van droefheid en zorg is er op ous gelaat.
Wat zijn wij dan gaan zien in den voorhof van Pilatus, op den Kruisweg en op Golgotha ? Een menseh in zachte klcederen gehuld, gekroond roet schitterende kioon, wiens hart van vreugde overvloeide, toen hij omgeven door eene onafzienbare rij van dienaien en gezeten op een gouden troon, de toejuichingen zijner onderdanea ontving? O, wie kan het gelooven, dat wij een Hart aanschouwden, bedroefd tot aan den dood;
227
dat wij Jesus zagen, gekroond met doornen, bespogen, onteerd en gevloekt, Zijn kruis o«i-helzend en aan het schandhout stervend!
Gij ziet dus wel, dat wij ons veel te verwijten hebben. Wsiaan, sla nog eens uw oog op het Goddelijk Hart; hoor, hoe Het u toeroept : Zalig zij, die weewen, want zij zullen vertroost worden; vraag aan het allerzoetste Hart eene waarachtige boetvaardigheid , opdat gij treuren moogt over de zonden en ergernissen der wereld, doch inzonderheid over uwe eigene misstappen; opdat gij alle lijden , vernedering en tegenspoed voortaan niet alleen met onderwerping maar met liefde moogt dragen om boetvaardigheid te plegen over uwe zonden; opdat gij groote zorg moogt aanwenden ter verbetering uws levens, de gelegenheden tot de zonde vlugten, in waken en bidden uw heil verzekeren ; opdat gij nooit vergeten moogt, hoe diep gij door eigen schuld gevallen zijt en dat eene heilige droefheid alleen u in het Hart van Jesus kan doen terug vinden, wat gij verloren hebt.
Beati pacifici, quoniam filii Dei vocabuntnr.
Zalig de vreedzamen, want zij zuilen kinderen (iods genoemd worden Math. v. 9.
Reeds door den profeet wordt ons Jesus geschilderd als Princeps pacis, de Vredevorst, De engelen zongen aan 'sHeeren kribbe: Vrede aan de memchen van goeden ivil, en toen J esus, na Zijne verrijzenis, aan de apostelen verscheen, sprak hij herhaalde malen: Vrede zij met u. De vrede was den Verlosser zoo kostbaar een goed, dat Hij den leerlingen in Zijne afscheidsrede bij het laatste avondmaal zeide: I/c geef u mijnen vrede. Ik laat u mijnen vrede Hij beval hun ook, dat zij, bij hunne prediking, ■wanneer zij een huis binnengingen, zouden zeggen; Vrede zij aan dit Huis. En, zoo vervolgde Hij, indien daar een kind des vredes zijn zal, de vrede zal op hem rusten. Als Vredevorst
229
deed Jesus Zijne plegtige intree in Jeruzalem, gelijk zij door den profeet voorspeld was: Zie, uw Koning komt zachtmoediy, gezeten op eene ezelin en het veu'en van een lastdragend dier. Wat is ook het Rijk des Heeren anders, dan een Rijk van vreds? Hij kwam om den hemel met de aarde te verzoenen.
Het Goddelijk Kart biedt alle menschen den vrede, Het bezit derhalve Zelf dien vrede op volkomen wijze. Als gij Jesus dan hoort zeggen: Zalig de vreedzamen, want zij zullen kinderen Gods genoemd ivorden, gij behoeft slechts uw oog te vestigen op het Hart van den Eeniggeboren Zoon, om het woord te verstaan, ■wat u gezegd is.
De vrede van het Goddelijk Hart is de ordelijke en kalme werking van alle natuurlijke neigingen en krachten, die in alles volkomen onderworpen waren aan Zijn Heiligen Wil. Het Goddelijk Hart was gelijk aan een helder en en spiegelglad water; geen enkele hartstocht kon daar eene ongeregelde beweging voortbrengen. Uitwendige hindernissen , tegenspraak , lasteringen en vervolging stoorden nimmer den inwendigen vrede. Geen vrees, geen smart, geen dood zelfs kon Jesus' Hart ontroeren. Wij
'230
lezen van Hem: Furbavit se ipsum, Hij ontroerde Zich Zeiven-, Coepit contristari. Hij begon bedroefd te ivorden; dit wil zeggen: Hij was meester vlt;tn Zijae ontsteltenis en droefheid, deze gehoorzaamden aan Zijn wil, zij begonnen, namen toe in kracht en eindigden zooals Hij wilde.
Onmogelijk kunnen wij in die mate den in-wendigen vrede bezitten, want ons arm hart ondervindt dagelijks de woelingen van vele harts-togten, die, oproerig tegen onzen wil, hunne eischen aan ons pogen op te dringen. Aanvechtingen en bekoringen, inwendige duisternis en verwarring, voortgebragt door hoovaardij, zelfzucht, nijd, vleeschelljke lusten en andere booze neigingen, storen niet zelden den inwen-digen vrede. Die aanvechtingen, hoewel geen zonde, zijn toch gevolgen der erfzonde, zij zijn gevoed en versterkt door onze persoonlijke overtredingen, en voeren zeer ligt tot nieuwe zonden. Ook zijn wij te zeer blootgesteld aan uitwendige aanvallen, om op volkomen wijze den inwendi-gen vrede te bewaren. Indien het geweld, do listen en de ergernissen der wereld, of Je bekoringen des duivels ons niet tot zonde voeren' zoodat wij pal staan in de deugd ah een
231
vastgewortelde eik, wij zullen , gelijk de kruin van den eik bewogen wordt door de stormen, die niets vermogen tegen den wortel, steeds bewogen worden door inwendige beroeringen, welke tegerispraak , beieediging, verongelijking en moeijelijkheden van allerlei aard in ons opwekken. Dit belet evenwel niet, dat het Goddelijk Hart ook hier ons toonbeeld is, dat wij dagelijks moeten streven daaraan meer gelijkvormig te worden; ja, hoe meer wij inwendig bewogen en verontrust worden, des te grooter is de behoefte in het Harte van Jesus een vrede te zoeken, dien wij bij ons zeiven niet vinden.
Vestig uwe aandacht op de verhevene kalmte van het Goddelijk Hart, aanschouw in heilige verrukking dien ongestoorden vrede. Gij staart daarop met bewondering, doch Jesus ziet met oneindig meer medelijden op uw veelbewogen hart. Wanneer Hij die inwendige stormen van gramschap, van zelfzucht, van nijd en haat, die beroeringen van vleeschelijke lusten sanschouwt; meent gij, dat Hij niet gaarne de hand wil uitstrekken, gelijk eertijds tot de opgezweepte baren, om tot de stormen te zeggen : Zwijgt, legt u neer? O. beproef het eecs, vlugt tot uwen
232
Jesus, wanneer uw hart ontroerd is en in duisternis ligt, werp u voor den goeden Meester neder, klaag Hem uwen nood en gij zult ruste vinden voor uw hart; meestal zal de gramschap , of welke booze lust ook, zich neerleggen en in vrede zult gij uwe overwinning vieren; doch in ieder geval zal Jesus u bij de hand vatten, gelijk Hij Petrus deed, opdat gij met door de golven der bekoring verslonden wordt. Wanneer wij door booze lusten worden medegesleept tot zonde, 't is daaraan te wijten, dat wij niet vlugten tot het Hart van Jesus.
Wij kunnen daar niet alleen sterkte, maar ook onderrigt ontvangen. Wij leeren er, dat wij langzamerhand onze driften zoo zeer kunnen meester worden, dat zij den vrede des harten niet ernstig meer verstoren. Somtijds hoort men uit den mond van christenen: mijn aard is zóó, ik kan niet anders. Dit is eene onwaardige taal, zij bewijst, dat het Goddelijk Hait niet tot toonbeeld genomen werd, maar wel de harten van menschen, die zich ten speelbal der harts-togten stelden. Zóó handelden de heiliger niet, zoo doet geen braaf christen. Wij lezen, dat sommige heiligen, die in den beginne zeer ontroerd werden door hevige hartstogten, deze
233
door gebed en navolging van het Goddelijk Hart zoo zeer wisten te matigen, dat zij daardoor later bijkans niet meer bewogen werden. Neem hierin de proef met u jelven, gij weet welke hartstogt het meest in u den schoonen vrede stoort; maak eiken morgen, voor uwen Jesus neergeknield, het voornemen dien hartstogt ernstig te bedwingen : overdenk bij welke gelegenheden hij het hevigst wordt opgewekt; besluit, wat gij in die gelegenheden doen zult en vraag den zegen van het Goddelijk Hart over dezen uwen strijd. Heb ook de gewoonte, om dikwijls bij uwe bezigheden tot het Goddelijk Hart te vlugten, geduld, zachtmoedigheid, ootmoed, broederlijke liefde, kuischheid, kortom: die deugd te vragen, waartegen gij het merst bekoord wordt.
Ik behoef niet te zeggen, dat hot Goddelijk Hart in volmaakten en ongestoorden vrede was met den Hemelschen Vader, wiens heiligen Wil door Jesus op de volmaaktste wijze volbragt werd. Deze vrede kaa alleen gestoord worden door de zonde; hebben wij hem niet menigmaal gestoord? Herinnert gij u nog hoe ongelukkig gij toen waart? Te vergeefs zocht gij rust; gij vondt die niet, zoolang gij niet wederkeerde tot God,
234
dien gij verlaten hadt. Maar begrijpt ge, dat die vrede, hoewel niet weggenomen door de dage lijksche zonde, toch min of meer door haar wordt gestoord? Onderzoek u zelven. Wanneer waart ga neerslagtig, ontevreden, naargeestig? Toen gij minder acht op u zeiven gaaft en de kleine zonde niet met die zorg vermeedt, welke men van een kind Gods verwachten kon; toen gij God uit het oog verloor, en uwen wil poogdet te bevredigen tegen den wil van God. Waarom vermoeit ge u en zwoegt ge ondr;r zooveel beuzelingen ? Gij kunt niet rusten tenzij in God. Ach, hoeveel kwellingen hebben uwe eigenzinnigheden , ongehoorzaamheden, kwade luimen en kleine begeerlijkheden u veroorzaakt! Sla uw oog op het Goddelijk Hart, slechts in navolging daarvan kunt ge den vrede bezitten. Wees grootmoedig en onderwerp in alles uwen wil aan God. Kleine overtredingen zullen uwe ziel niet altijd onbesmet laten, maar verfoei ze, treur daarover en draag vooral zorg, dat ze bij u geen wortel schieten door kwade gewooaten, die gij daarvan zoudt kunnen aannemen. Heitgij ook eene slechte gewoonte van een of ander woort van dagelijksche zonden? Onderzoek en maak uw besluit, want gij stoort daardoor uwen vrede met God.
235
Wij zijn verpligt zooveel mogelijk den vrede met den naaste te bewaren, nooit mogen wij dien storen. Het. Goddelijk Hart deed meer. Jesus kwam op aarde om vrede te brengen; Zijn Goddelijk Hart bezat dien vrede in zoo groot een overvloed, dat het aan allen, die van goeden wil zijn, den vrede mededeelt, niet alleen met God, maar ook met den naaste. Ook wij moeten den vrede voor den broeder en met den broeder bevorderen, opdat wij, het Goddelijk Hart navolgend , waardig zijn kinderen Gods genoemd to worden.. Aanschouw het Goddelijk Hart; merk op met hoeveel liefde Jesus de grootste offers voor den vrede bragt. Hij wist medelijden te hebben met de zwakheid en de hinderlijke gebreken des naasten; Hij wist te wijken voor het geweld der hartstogten, opdat zij tijd hadden om te bedaren, ofschoon ernstige bestraffing verdiend was; Hij wist, wanneer gewigtige redenen liet spreken niet geboden, te zwijgen ten einde geen verbittering op te wekken; waar Hij openlijk aan de aanslagen Zijner vijanden weerstand bieden kon, vlugtte Hij niet zelden om ruimte te geven aan eenen hoewel onrechtv'aardigen toorn. De profeet had reeds van Hem voorspeld: Hij zal niet
236
twisten, noch roepen, noch zal iemand op de straten zijne stem vernemen; Hij zal het geknakte riet niet breken, en de rookende pit niet uildooven, Niet altijd volgden wij hierin het Goddelijk Hart; ik zal niet eens spreken over de onregtvaardige eischen, de aanmatigende taal, de bittere woorden, de onwaardige behandeling, de tergende houding ^ waardoor wij den vrede met den naaste stoorden, ook niet over dat lastige, ontevreden humeur en de herhaalde kleine onaangenaamheden, die wij den broeder deden ondervinden. Maar hoe weinig hadden wij buitendien voorden vrede over! Wij vorderden ons ragt me t de grootste gestrengheid; te verdragen en te zwijgen bij eenig onregt, dat kenden wij niet ; wij wisten don naasten niet te ontwijken, wanneer er gevaar bestond , dat hij den vrede zou storen; wij hadden geen medelijden niet zijne zwakheid en hartstogten, geen enkel offer brag-ten wij voor den vrede. — Ja, in plaats van ons te verzoenen met den broeder , of een heilzame verzoening te bewerken, schepten wij misschien een boos vermaak in twist en tweedragt; onze tong hielp den vrede verstoren door onbedachtzame, Bnisschien boosaardige uitdruk-
237
kingen. Wat zouden wij gedaan hebben, indien het Goddelijk Hart door ons tot toonbeeld genomen was? Als engelen des vredes hadden wij niet slechts ten koste van menig offer den vrede niet den broeder bewaard, maar rondom ons zouden vrede en eendracht bloeijen, omdat wij door zachtmoedig woord en voorbeeld de verbittering deden ophouden, de harten tot elkander bragten en den eenen behulpzaam waren om de lasten van den anderen te dragen. Welaan, aanschouw hot Goddelijk Hart, dat, van vrede overvloeijend, ons toeroept; Zalirj de vreedzamen, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. Gij zult erkennen cat gij in veel zijt te kort geschoten, vraag ootmoedig aan den goeden Jesus, dat Hij u helpe den vrede te zoeken en te achtervolgen allo dagen uws levens, opdat uw hart meer en meer gelijkvormig worde aan Zijn Goddelijk Hart en gij in waarheid kind Gods bevonden wordt.
Beati, qui pcrsecutionem patiuntur propter justitiani, quoniaiu ipso rum est regnum coeloruai.
Zilig, dio vervolging lijden ona de ge-regtigheid, want hunner is het Rijk der hemelen. Math. V. 10.
Het Goddelijk Hart vloeide over van vrede, zoodat wij allen uit dien overvloed den vrede kunnen en moeten ontvangen: den vrede met God, met ons zeiven, met den naasten. Niettemin hooren wij Jesus zeggen; Meent gij, dat Ik den vrede kwam brengen op aarde? Neen, zeg Ik u, maar scheiding, want van nu af zullen vijf in één huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie. Hoe deze zoo stellige uitspraak te rijmen met hetgeen wij gisteren overwogen hebben? — Zeer gemakkelijk, lieva lezer; het kost niet de minste moeite eene bondige verklaring dezer woorden te geven.
Indien gij een huis binnentreedt, zegt, zoo sprak Jesus tot zijne leerlingen, vrede zij aan
23Ö
dit huis, en indien daar een hind des vredes woont, de vrede zal op hem rusten, zoo niet, uw vrede zal tot u temgkeeren. Zoo moesten de leerlingen handelen in Jesus' naam; wat de Verlosser hun voorschrijft, heeft Hij zelf het eerst gedaan. De wereld intredend sprak Hij tot ons allen; Pax vobis, de vrede zij met u; want de engelen zongen bij zijne geboorte: Vrede aan den mensch van goeden wil. Maar niet allen waren kinderen des vredes velen beminden de duisternis en streden aanstonds tegen licht en vrede.
Aanschouw den Vredevorst, wanneer Hij gekroond met doornen, verscheurd van geeselslagen, met een spotmantel omhangen, omringd is van woestelingen, die in vloeken, godslasteringen en mishandelingen hunne woede aan Hem koelen. Waarom werd Hij zoo mishandeld en verworpen? Omdat Hij den vrede bragt, dien de wereld niet kent, noch wil; Hij lijdt om des vredes wille, om de geregtigheid. Ilij bragt den vrede, en de wereld greep naar het zwaard, omdat zij den vrede niet wilde.
Indien gij van de wereld waart, zegt Jesus tot de apostelen, de wereld zou het hare he-minnen, maar omdat gij van de wereld niet
2-iO
zijt, daarom haat u de wereld. Deze uitspraak geldt den Goddelijken Verlosser Zeiven oneindig meer. Hij is van de wereld niet. Hij staat zoo ver boven de wereld als de schepper boven het schepsel staat; Zijn Goddelijk Hart verschilt van het hart der wereld zoo veel als de Heilige verschilt van den zondaar. Het Goddelijk Hart bemint, zoekt, beschermt en omhelst wat de zondige wereld haat, ontvlugt, bestrijdt en verwerpt. Zoolang de wereld wereld is, heeft zij slechts eene doornen kroon voor den Vorst des Vredes. De apostelen ergerden zich in den beginne aan den haat, waarmee de wereld hun Meester vervolgde, doch later zagen zij, dat de heiligheid en geregtigheid van Jesus' Goddelyk Hart het meeste schitterde in de smadelijke kroon, Hem door de wereld geschonken. Nooit hebben onderdanen door eene schitterende kroon hunnen Vorst komen huldigen, zoo als de wereld Jesus huldigde door de doornen kroon. Deze kroon verkondigde zoo luide mogelijk,, dat Jesus, zijne Heiligheid, zijne allerverhevenste deugd niet van de wereld was.
De lezer versta mij wel; ik wil niet beweren, dat de Heiligheid van het Goddelijk Hart aangroeide in de vervolging, zoo als onze deugd in
24i
lijden en strijden kan toenemen, doch 's Heeren heiligheid schitterde meer voor ons oog, toen Hij door do wereld met doornen gekroond werd; het bleek toen voor elkeen hoe groot een strijd er was tusschen Jesus en de bedorven wereld; uiterlijk zag men het woord des Heeren bevestigd; De vorst dezer wereld komt, en in Mij heeft Hij niets. Wanneer ge dit in het oog houdt, zult gij beter het woord des Heeren begrijpen : Zalig, die vervolging lijden om de ge-regtigheid, want hunner is het Rijk der Hemelen. Hoe meer wij om de geregtigheid vervolgd worden, des te grooter is de gelijkenis van ons hart met het Hart van Jesus. Gij zijt deugdzaam,getrouw in het volbrengen van al uwe pligten, hebt een diepen afkeer van alle zonde, betuigt herhaalde keeren, dat gij liever den dood ondergaat, dan God vrijwillig te- beleedigen; ik geloof dat deze uwe betuiging opregt is, niettemin heb ik regt met de woorden van den H. Geest te vragen: Qui non est tentatus, quid scit? Die niet beproefd werd, wat weet hij ? Hij heeft niet ondervonden hoe groot eene behoefte hij heeft aan Gods hulp, hij stond de vuurproef nog niet door, hij heeft het hoogste bewijs zijner getrouwheid niet gegeven, hij kan nog niet zeg-
242
gen, dat geen honger of dorst, geen laster of hoon, geen gevaar of bedreiging, geen oneer of schande hem scheiden kon van de liefde, die in Christus Jesus is. Als onze deugd aan geen vervolging blootstond , gelijkt zij op die teedere planten, die, met zorg gekoesterd, voortdurend tegen het gure weder beschermd worden in warme broeikasten.
Jesus is de heiligheid zelve, de deugd kon aan het Goddelijk Hart niet ontrukt worden, zelfs de schaduw der zonde vond er geene plaats. Ons hart zal nooit zoo geworteld zijn in de deugd, dat ons alltj mogelijkheid tot ontrouw ontnomen is; wij kunnen zondigen , zoolang wij op aarde leven. Dit belet evenwel niet, dat wij dagelijks meer geworteld kunnen worden in de deugd; onze heiligheid kan zoozeer in kracht toenemen, dat met de hulp der Goddelijke genade, de zonde, de geheel vrijwillige overtreding van Gods heiligen wil, in ons meer en meer onwaarschijnlijk wordt.
Nu is de vervolging der wereld, haar smaad, hoon en geweld, een der krachtigste middelen in Gods hand om ons in het goede te bevestigen. Lees de geschiedenis der heiligen, allen stonden bloot aan de vervolgingen der wereld, en vonden
243
in deze vervolging de schoonste gelegenheid hunne onwankelbare trouw aan God te betuigen en hunne deugd te bevestigen.
Het beteekent nog weinig zachtmoedig te zijn onder de zachtmoedigen, die u met liefde en regtvaardigheid behandelen, doch als men de onregtvaardigste eischen aan u stelt, als men uwe beste bedoelingen miskent, als men uhoont en verguist, waar gij regt meent te hebben op dankbaarheid, als men u dagelijks kwelt en u duizende moeijelijkheden in den weg legt, dan zal het u inspanning kosten, dat gij de zachtmoedigheid bewaart; doch verheug en verblijd u zegt Jesus; de gelegenheid is u geschonken om uwe zachtmoedigheid diepe wortelen te doen schieten.
Het beteekent weinig uw geloof te belijden, wanneer gij daarom niet bespot, gehoond en uitgelagchen wordt, wanneer geen tijdelijk nadeel aan die belijdenis verbonden is; maar als gij daarover bittere aanmerkingen moet hooren; als men u voor een dwaas scheldt, u tijdelijke voordeelen onthoudt en zelfs nadeel toebrengt, dan is het oogenblik daar, waarin het geloof diepe wortelen zal schieten in uw hart: zalig gij, indien gij vervolging lijdt om de regtvaardigheid.
■11*
Het kost weinig moeite vroom en braaf te zijn onder de vromen ; men wordt dan als gedragen door liet voorbeeld van anderen, deze maken ons op vele wijzen de beoefening der deugd gemakkelijk. Maar als wij omringd zijn van personen, die den spot drijven met gebed eu vrome oefeningen; die ons vele hindernissen in den weg leggen om ons van Gods heiligen omgang af te trekken; die ons steeds goddelooze gesprekken doen hooren en ons zooveel zij vermogen , dwingen om getuige te zijn van vele ergernissen ; in wier tegenwoordigheid wij geene vrome daad kunnen verrig-ten zonder bespot en gehoond te worden, dan moet ons het woord des Heeren voor den geest staan : Zalig die vervolging lijden om de regtvaardigheid ; de tijd is daar om ons kinderen Gods te betoenen door onwankelbare trouw.
Wij lezen van het Goddelijk Hart; Gij hebt de geregtigheid bemind en de boosheid gehaat. Waar en wanneer heefc Jesus de geregtigheid bemind en beoefend; waar en wanneer heeft Hij de boosheid veroordeeld en gehaat? Was het niet op eone aarde, die, verzonken in de ongeregtigheid, de deugd hoonde en vervolgde tot den dood ? Was het niet, toen de wereld eene doornen kroon vlocht voor hei gezegend hoofd des Heerun? Welnu, volg
245
het Goddelijk toonbeeld; beoefen de deugd op dezelfde booze aarde, te midden van denzelfden spot en hoon. Ik hoop , dat gij niet zult doen als sommige Christenen , die beweren, dat zij niet deugdzaam kunnen zijn, omdat zij gedwongen zijn in ongelukkige omstandigheden en in slechte omgeving te leven. Zij zouden zachtmoedig willen zijn, indien niemand hen hinderde; vroom, indien zij, die met hen zamen-wonen, ook vroom waren en ophielden den spot te drijven met hunne oefeningen; vol ijver voor geloof en godsdienst, indien zij daarom geen vervolging of nadeel te lijden hadden ; matig, kuisch en regtvaardig, indien de wereld ophield hen om de geregtigheid te vervolgen; kortom: zij zouden deugdzaam worden, indien de wereld hen voorging in deugd. Maar als gij deze christenen ook al niet navolgt, hebt gij daarom het Goddelijk Hart reeds begrepen, 't welk u toeroept: Verheugt en verblijdt u in de vervolging, want uw loon zal groot zijn in den hemel ? Wij mogen da vervolging wel niet opzoeken, veel minder uitlokken, want, onzer zwakheid bewust, behooren wij de bekoring te ontwijken; maar als onder Gods beschikking vervolging wegens de geregtigheid ons treft, zien wij dan daarin eene sohoone gelegen-
246
heid onze trouw aan God te betoonen en onze deugd met Gods hulp te versterken? Of zijn wij ontroerd , neerslagtig en bedroefd ?
Er is nog eene andere reden, -waarom de vervolging der wereld, rijk is aan zegen voor den Christen , die zich het Goddelijk Hart ten toonbeeld stelt: Jesus droeg eene doornen kroon om de geregtigheid en droeg ze met liefde ; de vervolging om de geregtigheid, door ons met liefde verdragen, geeft aan ons hart de hoogste gelijkenis met het Goddelijk Hart. Het was om deze reden, dat vele heiligen Gods zoo vurig smeekten om de kroon der martelaren , het was hierom dat de apostelen, na de eerste vervolging van den kant der Joden, God zoo hartelijk dankten dat zij waardig gekeurd waren versmading voor den Naam van Jesus te lijden. Ontbreekt ons de sterke deugd der apostelenen martelaren, smeeken wij het Goddelijk Hart ten n.inste om de genade van bij alle vervolging der wereld pal te mogen staan in de deugd. Laat ons voortaan de vervolging , die ons onder Gods leiding wegens de geregtigheid overkomt, niet langer beschouwen als eene ramp, die onze zonden kan verschoonen , maar als een zegen, die onze deugd moet bevestigen en haar eenig
247
deel geven aan den glans van 's Heeren doornen kroon. Spaart God onze zwakheid , zoodat wij slechts uiterst geringe vervolging wegens de geregtigheid te lijden hebben , laat ons des te getrouwer zijn in het verdragen dier kleine kwellingen en in het bestrijden dier nietige hindernissen; zij zijn slechts een geringe doorn uit de kroon van Jesus, maar evenwel eer. doorn, zoodat wij, kleinen, toch ook deelachtig worden aan de zaligspreking des lleeren.
Diligitc inimicos vestros.
Bemint uwe vijanden. Math. V : 44.
Wanneer ik uit den mond van mijn Verlosser hoor: Bemint uwe vijanden, dan zie ik met genoegen op zijn Allerzoetste Hart. Wij weten immers hij ervaring, hoezeer Jesus zijne vijanden liefheeft; wij zeiven rusten uit in het Hart, 't welk wij verzadigden met de bitterheid onzer zonden. Indien de goede Jeaus ons niet vriendelijk bej?gend en met de uiterste verschoomng behandeld had, toen wij nog Zijne vijanden waren, wij verheugden ons thans niet in Zijne heilige vriendschap. Moeten wij de liefde niet navolgen, die ons redd'e. Indien een gebod ons niet verpligtte, dan nog moest de zoetheid van Jesus' Hart, welke wij ondervonden, or.s diingen te doen, wat Jesus met zooveel goedheid deed jegens ons, toen wij Zijne vijanden waren.
Welaan, zie Jesus het huis van een Phariseër
249
intreden, om daar den maaltijd te gebruiken, omringd van vijanden, die hunne bespiedende blikken- op Hem rigtten, omdat hun hart vol was van haat. Jesus doorschouwde de arglistigheid hunner vragen, de boosaardigheid hunner opmerkingen, de verstoktheid van hun gemoed; Hij las den haat niet slechts in de trekken van hun aangezicht, maar in de schuilhoeken van hun hait, en toch bleef zijn gelaat opgehelderd, zijn toon vriendelijk, zijn woord minzaam en was zijn Hart een spiegel der reinste liefde. Wel is waar hooren we uit zijn mond somtijds scherpe verwijtingen, maar zij werden zeldzaam gebezigd . en slechts dan wanneer de argelooze menigte tegen ergernis moest gewaarschuwd worden, of de schijnheiligen moesten overtuigd worden, dat hunne listige aanslagen niet verborgen waren, opdat zij, zich inbeeldende dat de Heer hen niet kende, in de liefde van Jesus geen aanleiding vonden, om hunne boosaardige plannen door te zetten.
Zie Jesus op het laatste avondmaal; Hij kende de plannen van den verrader, doch nam geene andere houding tegenover Judas aan ; Hij waschte diens voeten zoo als die der andere apostelen ; cn toen de duivel reeds in den verrader gevarea
250
was, zoodat Judas zich ging verwijderen om de laatste hand aan zijne misdaad te leggen, sprak Jesus tot hem; IFat (jij doet, doe dat spoedig; dit woord werd 0|) zulk een liefderijken toon gesproken, dat de leerlingen in de meening waren, dat Jesus aan Judas een vertrouwelijken last oplegde, den last om aalmoezen uit te reiken. Doch waar zouden we een einde vinden, indien we de hartelijke liefdeblijken wilden opnoemen, die de Heer aan Zijne vijanden betoonde? O, hoe sprak de goede Verlosser uit de volheid van Zijn Goddelijk Hart, toen Hij zeide: Bemint uwe vijanden. Indien wij Zijne zoete stem gehoord hadden, zouden wij het wagen Zijn gebod te weerstaan ? Aanschouw het Goddelijk Hart overvloeijend van liefde en nooit zult gij zeggen j wat men van sommige christenen hoort: Ik zou een huichelaar zijn, zoo spreken ze, indien ik eene beleefheid bewees aan een mensch, die mij mishandelt; ik keur hem mijn groet, mijn woord, mijn dienst niet waardig; ik ben opregt en spreek zoo als ik denk; wanneer mijn hart verbitterd is, kan mijn gelaat niet vriendelijk zijn. Ons hart verbitterd! Wie durft dat te zeggen, terwijl Jesus ons Zijn minnelijk Hart toont! Wie durft dat openlijk te ver-
251
klaren zonder te blozen? Is ons hart verbitterd, dan is het zeer boosaardig; 't is meer dan tijd, dat het veranderd worde naar ons Goddelijk toonbeeld.
Wanneer er gevoelens van afkeer en verbittering, van haat en wraaklust oprijzen in ons binnenste, dan is dit wel is waar geen zonde , indien wij daaraan onze toestemming onthouden , maar wij moesten iu dergelijke gevoelens toch eene waarschuwing vinden om op onze hoede te zijn; wij moesten toch onze toevlugt nemen tot het Goddelijk Hart, opdat dit toonbeeld van de reinste en zoetste liefde ons bewogen gemoed tot kalmte biagt; wij moesten, neergeknield voor Jesus, opregt klagen over de inwendige beroeringen, die ons dreigen mede te slepen, en den goeden Verlosser smeeken, dat Hij ons bijsta, opdat wij noch in den toon onzer stem, noch in bitsheid van uitdrukking, noch in eenige handeling lucht geven aan de onwaardige verbittering onzes harten.
Indien er een einde kwam aan den haat, indien men ophield met lasteren en schelden, zoo spreken anderen, ik zou vergeten wat er is voorgevallen; maar steeds ben ik nog het voorwerp van hunne smaadredenen en verongelij-
kingen, zij storen mijne rust en den vrede,
dien ik met iedereen wenscli te onderhouden.
Ook zij, die deze taal voeren, kennen het zoete Hart van Jesus niet. Hadden de Phariseën, had Judas opgehouden te haten, toen Jesus vriendelijk met hen omging, en hen met ontfermende goedheid behandelde? Zag Jesus niet,
dat zij hunnen haat zouden voortzetten ten einde toe? Hoort toch, verdwaasde christenen,
hoort toch het woord, dat regtstreeks vloeit uit de volheid van Jesus' minnend Hart, hot luidt: Bemint uwe vijanden. Nu wilt gij hen slechts beminnen , die ophielden met u tc haten en te vervolgen; dat is: hen, die uwe vijanden niet meer zijn.
Ik vergeef het onregt, dat zij mij aandoen, zoo spreken anderen, maar zij zullen boelen voor hunne boosheid; zij kunnen er op rekenen,
dat zij van mij geen weldaad meer ontvangen;
indien zij in nood zijn, dat zij zich tot anderen wenden, niet tot mij, want het wordt meer dan tijd, dat zij gevoelen hoe diep zij mij gegriefd hebben. Kan men aldus spiekan met | het oog op Jesus' minnend Hart? Dikwijls overmeesterde ons een gevoel van diepe verontwaardiging, wanneer wij de Phariseën tegen lesus
253
zagen zamenspannen, maar wees do liefderijke Verlosser hen somtijds viij ernstig teregt; werden de uitdrukkingen des Ileeren scherp en krachtig, omdat zulks noodig was, Zijne woorden waren altijd de uitvloeisels eener ontfermende liefde; nooit werden de Phariseën niet bitterheid op hun plaats gezet.
Zeer waarschijnlijk heeft de Heer onze zwakheid gespaard, en niet toegelaten, dat wij het slagtoffer werden van den haat en do vervolging eens verbitterden vijands. Indien wij echter het tegendeel ondervonden hebben, wij hebben redenen te over om God te danken, dal wij onschuldig-, misschien wel om de geregtigheid, te lijden hadden, en alzoo in staat gesteld zijn, ons meer gelijkvormig te maken aan het beeld van zijn Goddelijktn Zoon. Gave G-jd, dat wij, geplaatst in dergelijke omstandighiHlen, met liefde niet alleen, maar met ontfermend medelijden op onze vijanden zagen; zij toch maken zich diep ongelukkig, terwijl zij ons de gelegenheid bieden tot een groot geluk: de gelegenheid om te beminnen gelijk het Goddelijk Hart. Dan zouden wij ook het woord van Jesas begrijpen, 't welk ons vermaant te bidden voor die ons vervolgen; wij boden dan het schoone
254
schouwspel van den waren christen, die de vervloeking met een zegenwensch, de verwensching met eene heilbede, de verongelijking met eene weldaad, de verbittering van den haat met honigzoete liefde beantwoordt.
Doch, gelijk ik reeds opmerkte, wij zijn zeer waarschijnlijk niet waardig gekeurd de deugd der vijandsliefde in dien graad te beoefenen, de gelegenheid werd ons niet gegeven. En ons kranke hart zou ook niet in staat geweest zijn eene zware verongelijking te verdragen; God spaarde onze zwakheid en liet niet toe, dat verbitterde vijanden ons al de zwaarte van een onregtvaardigen toorn deden ondervinden. Slechts kleine speld eprikken van eenigzins lastige menschen mogten ons oefenen in de deugd en in do navolging van Jesus' vijandsliefde. Wij stonden bloot aan liefdelooze oordeelvellingen, aan eenigzins kwaadwillige opmerkingen, aan miskenning van onze beste bedoelingen, aan bitse en schampere uitdrukkingen, aan kleine kwaadsprekendheid met ietwat laster vermengd, aan de spotzucht van hen, die ons minder genegen waren; kortom: aan herhaalde aanvallen van personen, die op ons, teregt of te onregt, eenigzins waren gebeten en ons daarom gaarne in kleinigheden
255
hinderden. Indien wij onze ervaring raadplegen, zullen wij erkennen, dat dergelijke nietige aanvallen ons al zeer onaangenaam waren, en dat wij niet altijd daarbij ons: hart in vrede bezeten hebben. Durven we verzekeren, dat ons hart nooit verbitterd werd en wij, door die verbittering mede-gesleept, aan onzen spijt geen lucht gaven in woorden en daden, waarover wij moeten blozen zoo dikwijls wij het oog werpen op het Goddelijk Hart van Jesus? Ook ons oog was dan niet vriendelijk meer, wij ontweken hem , die ons gehinderd had, on wisten op ontelbare wijzen blijk te geven van onze ligtgeraaktheid. Van aangevallene werden wij zelven aanvallers, ook uit onzen mond hoorde men vermetele oordeelvellingen , kwaadwillige opmerkingen , bitse uitdrukkingen ; wij gingen zelfs zoo ver, dat het spoedig zeer twijfelachtig werd, wie de grootste schuld droeg der verwijdering, die gedurende langen tijd vooitbestond. Schaamrood moesten wij opzien tot het Goddelijk Hart, 't welk uit de volheid zijner matelooze liefde ons toeroept: Bemint uwe vijanden. Jesus gaf ons in de kleine verongelijkingen, welke wij dagelijks te verduren hebben, de schoonste gelegenheid ons zwakke hart te oefenen in de deugd en het te
256
donn toenemen in gelijkvormigheid met Zijn Goddelijk Hart; doch zie, wij misbruikten de gelegenheid en weken daarbij verder af.
Zijt ge verontwaardigt over uwa lafhartigheid; voelt ge u opgewekt tot een grootmoedig besluit? Welnu, dan zal ik trachten u het ruime veld der christelijke vijandsliefde te doen overzien: Jesus zegt: bemint uwe vijanden. Dit is een gebod; maar verder dan het gebod reikt de raadgeving van het Goddelijk Hart. Jesus raadt u, dat gij uwe vijanden eene meer dan gewone liefde zult toonen; dat gij hen eerder zult bijstaan dan anderen, meer voor hen zult bidden dan voor anderen, die uwe vijanden niet zijn. Doet wel, zoo spreekt Hij, aan die u haten, bidt voor die u vervolgen. Zoo spreekt Jesus, en Zijn Goddelijk Hart toon;, u, hoe gij deze raadgeving kunt ten uitvoer leggen. Heeft Jesus niet eene buitengewone liefde betoont aan Schiift-geleerden en Phai iseën, die Hij steeds in 't bijzonder vermaande, onderrigtte, waarschuwde en bedreigde? Hoe dikwijls hield de goede Meester zich uitsluitend met Judas bezig, wiens afkeer en haat Hij zoo goed kende? Indien ge besluiten kunt out Jesus hierin na te volgen, g:j zult u een schat van hemelschen zegen vergaderen.
257
Daardoor onderdrukt ge in de eerste plaats elke verbittering, die een christenhart zoo onwaardig is; gij oefent vervolgens de heiliga liefde op eene volmaakte wijze ; loopt geen gevaar meer van u door eenige afgekeerdheid tot zondige woorden en werken te laten vervoeren; verwerft aanspraak op dubbel loon in den hemel, en zult misschien het buitengewone voorregt hebben van eenen vijand tot betere gevoelens te brengen; want uwe liefde, uwe weldaden zullen als gloeijende kolen zijn op het hoofd van hem, die u haatte en vervolgde.
Vestig thans nog eens uwen blik op het Goddelijk Hart, want gij zijt nu in staat eenigzins het woord te begrijpen. dat Jesus in de volheid Zijner liefde tot u rigt; Bemint uwe vijanden. Neergeknield voor uwen Jesus zult ge besluiten, Zyn Goddelijk Hart na te volgen. Gij weet door ervaring, dat gij zwak zijt, maar Jesus weet het beter dan gij; toch toont Hij u Zijn Goddelijk Hart ter navolging; smeek dan den goeden Verlosser dat Hij uw hart gelijkvormig make aan hot Zijne. Een ruim veid ter navolging is u gegeven. Onderzoek, waarin gij tot hiertoe zijt te kort geschoten; vraag vergeving voor uwe feilen; ga niet heen, alvorens gij be-
258
sloten hebt, hoe gij voortaan zult handelen met hen die u, zoo als gij bij ondervinding weet, vijandig of afkeerig zijn, leg dit besluit neder in het Hart van Jesus en vraag daarover Zijn heiligen zegen.
Hoc est pracceptnm nicum, ut diligatis invicem, sicut dilexi vos.
Dit is mijn bevel , dat gij elkander lief hebt, zoo als Ik u heb bemind Joan. XV. 12.
Toon eon Wetgeleerde Jesus vroeg: Meester, welk is het groote gebod in de Wet ? antwoordde de Verlosser: Gij zult den lieer, uwen God lief-hehhen uit geheel uw hart, en in geheel uwe ziel en in al uw verstand. Dit is het grootste en eerste gebod. Doch nu liet Hij er ongevraagd op volgen: Het tweede echter aan dit gelijk is: Gij zult uwen naaste beminnen als u zeiven. Aanmerkingen zijn hier overbodig, men moest al zeer blind zijn, indien men uit 's Heeren woorden niet afleidde, dat de pligt der naastenliefde een allergewigtigste pligt is.
Hoezeer de broederlijke liefde Jesus aan het harte ligt, zien wij inzonderheid uit de laatste vermaningen, die de Heer bij Zijn afscheid aan
260
Zijne Apostelen gaf; niet eens, maar tot vier koeren drukt Hij hun den pügt der broederlijke liefde op het hart, en Hij doet zulks met uitdrukkingen , waarvan de eene nog sterker is dan de andere. Hier zegt Hij: Ik geef u een „nieuwquot; hevel, dat gij elkander liefhebt; ginds; Dit is „mijnquot; gebod, dat gij elkander bemint; elders: Daaraan zal de wereld zien, dat gij mijne leerlingen zijt, indien gij elkander liefhebt.
Men kan bij de aangehaalde woorden eene opmerking maken, die eenigzins op eene moeije-lijkheid gelijkt. Men kan vragen: Dsar Jesus zelf zegt, dat het gebod der naastenliefde het tweede gebod in de Oude Wet is , hoe kon Hij dan zeggen : Ik geef u een nieuw gebod, terwijl wij slechts eene herhaling van het oude ontvangen? Wanneer God reeds in het Oude. Verbond de broederlijke liefde heeft voorgeschrevenhoe kon Jesus zeggen: dit is mijn — uws Verlossers — bevel? Wanneer de vromen van het Oude Verbond de broederlijke lieide reeds beoefenden, hoe kon Jesus verzekeren : daaraan zal de wereld zien, dat gij Mijne leerlingen zijt, indien gij elkander liefhebt? De oplossing dezer moeije-lijkheid is niet ver te zoeken,
Jesus deed meer dan eenvoudig het gebod
'261
der naastenliefde, reeds in de Oude Wet gegeven, te herhalen en te bevestigen. Hij heeft ons door nieuwe en naauwere banden aan elkander verbonden; door Hem zijn wij vrijgekocht, ledematen geworden van cén ligchaam , waarvan Hij zelf het Hoofd is. Indien wij de broederlijke liefde niet onderhouden, wij kwetsen het Hart van Jesus, den Persoon des Goddelijken Verlossers. Hij eischt ook van ons eene volmaaktere liefde en geeft ons daarvan het voorbeeld. Hij werd onze broeder, beoefende voor ons oog de naastenliefde en zegt: bemint clhatider gelijk Ik u heb liefgehad. O, laat ons dezen wensch van Jesus bevredigen; laat ons opzien tot Zijn Hart om te leeren , hoe wij den broeder te beminnen hebben !
Hoe heeft Jesus bemind? De liefde van het Goddelijk Hart was eene belanglooze liefde. Jesus zocht ons niet om zich zeiven, maar om ons. Hij had ons niet noodig; niettemin heeft Hij ons gezocht, alvorens wij begeerig tot Hem konden opzien; Hij zocht ons, welwetend, dat wij Hem niets konden aanbrengen dan hulpeloosheid en eene groote menigte van behoeften. Het is er dus verre af, dat wij het Goddelijk Hart navolgen, indien onze liefde slechts op
262
berekeningen steunt; indien wij slechts hen liefhebben, die ons weldaden bewazen hebben, of die ons eenige hóóp geven op gunsten en voordeel, of die aangenaam zijn in den omgang, en met ons overeenkomen in karakter; het is er verre af, dat wij beminnen zoo als Jesus beminde, indien wij onze liefde bepalen tot personen , die ons zullen prijzen wegens het goede, dat wij hun betoonden, die ons vleijen, ons verheffen en onze goedheid in verdiende en onverdiende pligtpiegingen huldigen. Wanneer gij Jesus al weldoende ziet rondgaan, overal een stroom van weldaden over dankbaren en ondankbaren ziet uitstorten, vergelijk dan uwe liefde met de liefde van het Goddelijk Hart en gij zult zien hoeveel u ontbreekt. Waarom verheft gij zoo dikwijls uwe goedheid; waarom wenscht gij zoo vurig dat uwe liefdewerken bekend worden ; waai om beklaagt gij u zoo bitter over de ondankbaarheid der rnenschen? Is het niet omdat uwe liefde op menschelijke berekeningen steunt, omdat gij niet belangloos genoeg zijt om het Goddelijk Hart in de liefde na te volgen ?
De liefde van Jesus was eene geduldige liefde, liet is daarom, dat de apostel ons zegt: Draagt elkanders lasten, zoo doende zult gij de wet
263
van Christus vervullen. Wie heeft meer de lasten van der menschen zwakheid en boosheid gedragen dan Jesus? Sn toch was de goede Verlosser altijd vriendelijk, welwillend, troostend en opbeurend in geheel zijn omgang. De leerlingen bespeurden niet in het oog en gelaat van hun Meester, welk een geduld Hij met hen moest hebben. Zelfs aan Judas deed Hij niet gevoelen, hoezeer diens verstoktheid en afgekeerd-heid Hem kwelden, en na de herhaalde aanvallen van den haat der Schriftgeleerden en Phariseën, maakte Jesus een vriendelijk gebruik van hunne uitnoodiging, zett'e Zich naast hen aan tafel en verdroeg in onuitputtelijke liefde en met het grootste geduld hunne bespiedende blikken. Vergelijk daarmede uw eigen gedrag. Blijft uw oog vriendelijk, uw gelaat opgehelderd, wanneer gij in den omgang met den broeder iets in hem ziet of ondervindt, wat u eenigzins hinderlijk is; is uwe liefde sterk genoeg omniet te verkoelen bij de lasten in den omgang niet te vermijden, omdat wij allen zwakke stervelingen zijn.
Ongeduldig jegens de zwakheden, die aan den broeder kleven, zoodat deze wel een engel behoorde te zijn, om steeds vriendelijk door ons bejegend te worden, zijn wij van onzen kant
264
welligt ondragelijk jegens den broeder. De liefde, zegt de apostel, handelt niet verkeerd, doch wij zijn in woorden en werken misschien onuitstaanbaar. Zoo gering is onze liefde, dat wij niet eens bespeuren hoezeer wij haar kwetsen in onze gesprekken en handelingen. Onuitputtelijk in eigen lof, begeeren wij dat de broeder steeds instemme met onze zelfbewondering; onophoudelijk brengen wij het gesprek op hetgeen wij meenen, dat ons tot eer verstrekt; alles keuren wij af, wat door een ander gedaan of gezegd is; ons gevoelen moet door elkeen worden geëerbiedigd; wij beseffen niet eens hoe onze bitse opmerkingen den naaste hinderlijk moeten zijn; wij moesten hem genoegen geven en zie, wij hinderen en kwellen hem zonder ophouden. Wij eischen belangstelling voor alles, wat het onze is, en kunnen kwalijk onze minachting verbergen voor alles wat des broeders is. Geheime nijd en afgunst schemeren uit onze gesprekken, van harde oordeelvellingen weten wij ons niet te onthouden, schampere spotternijen zijn ons zeer gemeenzaam. Welwillendheid, goedheid, zachtzinnigheid, toegevendheid, beleefdheid, zijn deugden en eigenschappen, waarin onze liefde zich nimmer oefende.
265
De liefde van Jesus was eene verschoonende liefde; zelfs voor de grootste booswichten wist Jesus nog eenige verschooning te vinden. Hij wendde zijn oog van de boosheid af, om met medelijden op de zwakheid des boosdoeners te zien. Aan het kruis sprak Hij: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat ze doen. Wij, daarentegen, zoo vindingrijk in uitvlugten om eigen zonden te bedekken, vinden in ons hart geen liefde genoeg otn den naaste te verschoonen. Waar hij misdoet, wordt hern de fout zoo hoog mogelijk toegerekend. De liefde, zegt de apostel, denkt geen kwaad. Kan er nog liefde zijn in ons hart, daar wij nooit het goed , aitijd het kwaad bij den broeder veronderstellen en zoeken? Is er niets aan te merken op zijne woorden en daden, wij twijfelen aan zijne bedoelingen; zijn de bedoelingen goed, wij vinden altijd iets af te keuren in de daden. Wanneer wij den broeder zien zondigen, hoe zeldzaam schrijven wij zijne misstappen aan onwetendheid en overijling toe; hoe zeldzaam herinneren wij ons aan zijne goede daden, om daaruit de overtuiging bij ons te vestigen, dat zijn hart zoo kwaad niet is. Kortom: de liefde gelooft zonder moeite het goede, en hoopt aitijd, dat het kwade meer of minder te verschoonen is; wij daaren-
260
tegen zijn geneigd al wat kwaad is zonder bewijs te gelooven, terwijl het goede van den broeder voor ons een dubbel bewijs noodig heeft.
De liefde van Jesus was eene opofferende liefde. Het zal wel niet noodig zijn hier in eenige bijzonderheden te treden. Heeft Jesus met zich zeiven, niet alles voor ons geofferd: wijst Hij ons niet dagelijks op Zijn bloed en Zijne wonden; wat kon Hij meer voor ons offeren, dan Hij inderdaad geofferd heeft? Doch wat zeg ik? Het Goddelijk toonbeeld der opofferende liefde staat niet in beeldtenis, maar in werkelijkheid voor uwe oogen. quot;Woon slechts godvruchtig het H. Misoffer bij, zie hoe het Goddelijk Hart met een niet te verzadigen wellust het bloedig kruis-oiïer steeds op onbloedige wijze herhaalt.
Hoe beschaamd moeten we onze oogen neerslaan, wanneer we het Goddelijk Hart eenmaal erkend hebben als het toonbeeld onzer liefde! Mijne kinderen, zegt de II. Joannes, laat ons niet beminnen met woorden en met de tong, maar met de daad en in waarheid. Hoe krachtig dit woord ook klinke, het is slechts eene flaauwe opwekking vergeleken bij de zwijgende vermaning des Heeren, die ons wijst op Zijn Goddelijk Hart. Indien het Hart van den goeden Meester ons niet
267
beweegt tot eene offervaardige liefde; wat zal ons dan nog bewegen?
Ik zie aan den eenen kant het Goddelijk Hart oneindig rijk in offervaardige liefde, en aan den anderen kant een onmetelijk veld, waarop mijne en aller liefde zich oefenen kan in ontelbare offers ; ik vraag dan welke offers worden door onza liefde gebragt? Overal vind ik ligchamelijken nood: honger en armoede, ziekten en tegenspoeden, kwellingen van allen aard. Kan ik geene aalmoes uitreiken, ik ben toch bij magte een dienst te bewijzen, of mijne voorspraak te leenen, of woorden van troost en opbeuring te schenken. Eiken dag keert de gelegenheid tot een liefdeoffer terug; was ik gisteren niet in staat zulk een offer te brengen, heden is mij daartoe de weg geopend; terwijl het Goddelijk Hart mij altijd opwekt en uitnoodigt. Hoe menigvuldig zijn da geestelijke nooden 1 Hoevele onwetenden wachten op onderrigt, hoevele zondaren op eene liefderijke vermaning; hoe velen op een hartelijk gebed! Inderdaad, wanneer mijne liefde niet vele offers brengt, met regt verdien ik van het Goddelijk Hart het verwijt-te hooren: Wat staat (jij den ganschen dag ledig?
Het is dus een stellige uitspraak van het
12'
268
Goddelijk Hart, dat -wij elkander moeten liefhebben, zoo als Jesus ons heeft lief gehad. De liefde van Jesus nu is eene belang-looze liefde, eene geduldige, verschoonende en offervaardige liefde. Hoezeer 'wij ons ook oefenen in de navolging van het groote toonbeeld, wij zullen in de verste verte zijne volmaaktheid niet bereiken. Mogten wij ons de getuigenis kunnen geven , dat wij ten minste een ernstigen aanvang gemaakt hebben met de navolging ! Onderzoek, lieve lezer, ik twijfel niet of gij zult veel vinden wat u beschaamt. Maak een ernstig voornemen; overleg met u zeiven, hoe gij Jesus in de naastenliefde zult navolgen, maar vergeet niet neer te knielen voor het brandende Hart van Jesus, en Hem te smeeken, dat Hij u geve, waaraan uw hart zoo groot eene behoefte heeft; waarachtige liefde.
üportct Femper orarc,
Meu behoort altijd te bidden.
Luc. XVIII. 1.
liet spreekt van zelf, dat het Jesus' bedoeling niet was om ons het gebed als eenige bezigheid onzes levens op te leggen. De arbeid, die in menigvuldige vormen ons ten pügt is gesteld, mag niet ter oorzake van het gebed verwaarloosd worden; daarbij hebben noodzakelijke rust en ontspanning ook hunne eischen. Niettemin staat het woord des Heeren: Men behoort altijd te hidden. Hoe dit woord te verklaren?
Altijd bidden wil zeggen: volharden in het gebed; nooit ophouden in de meening dat men aan dien pligt voor goed heeft voldaan; maar tot het gebed wederkeeren, zoodra of de nood ons dwingt, of de genade ons opwekt, of de gewoonte van vrome christenen ons den tijd en de gelegenheid aanwijst, of de Kerk ons uitnoodigt.
270
Nog volmaakter zullen wij het woord van Jesus in beoefening brengen, wanneer wij zooveel mogelijk onze harten ten hemel gerigt houden en zelfs onder den arbeid gedurig aan God denken, Hem lovend, dankend, verheerlijkend en zijne hulp inroepend. Hebt gij eene begeerte om naar hoo-gere volmaaktheid in het gebed te streven, zie dan naar het voorbeeld, 't welk het Goddelijk Hart u geeft.
Als gij hoort: n. en moet altijd hielden, herinner u , dat dit woord voortvloeide uit het Harte van Jesus, die zelf op volmaakte wijze deed, wat HÜ ons aanbeval, opdat wij nog meer door zijn voorbeeld getrokken dan door zijn woord zouden opgewekt worden.
Toen de aartsengel Raphael zich aan Tobias bekend maakte, zeide Lij onder anderen: Ik scheen wel met u te eten en te drinken, maar ik cjehruik eene onzigtbare spijs en een drank, die door geen mensehen kan gezien worden. Hoewel Jesus de menschelijke natuur heelt aangenomen, dus niet in schijn, maar in werkelijkheid als mensch onder de menschen wandelde ; Hij bleef niettemin de eeniggeboren Zoon, die altijd in den schoot des Yaders ii;, en den Vader van aanschijn tot aanschijn aanschouwt.
271
Meer, oneindig meer dan eenig engel, kon Bij
zeggen , dat Hij eene spijs , een drank gebruikte, die door niemand gezien wordt. Het Hart van Jesus was steeds omstraald van het licht der Goddelijke Majesteit; onophoudelijk en in mate-looze verrukking aanbad, loofde, dankte en smeekte Het den Vader. Als gij des Vaders stemme hoort, die roept; Gij zijt mijn beminde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen, denk niet dat dit woord geheel op zich zelf staat; het is een antwoord op de aanhoudende aanbidding en lofprijzing van hel Goddelijk Hart; gelijk de Zoon soms luide bidt, opdat wij getuigen zouden zijn van zijn verkeer met den Vader, zoo spreekt ook de Vader somtijds overluid tet den Zoon, opdat wij enkele keeren hooren, wat de Vader altijd antwoordt aan den biddenden Zoon. Het Harte van Jesus was altijd opgeheven tot den Vader, het oog des Vaders blikte steeds met welgevallen op den Zoon.
Het Goddelijk Hart is een allergodvruchtigst Hart. Opdat wij door Zijn voorbeeld tot gebed en godsvrucht zouden getrokken worden, heeft Jesus zich gewaardigd ons uitwendig in taüooze vormen te toonen, hoe innig zijn omgang met den Vader was. Verreweg het grootste gedeelte
272
van Zijn leven bragt Jesus in stille afzondering ta Nazareth door; slechts eens wordt ons de sluijer opgeligt, die hangt over dit geheimzinnig tijdperk van 's Heeren aardsche leven. Toen het Goddelijk Kind twaalf jaren oud was, ging Hij met zijne ouders naar Jerusalem, en toen Maria en Josef wederkeerden, verbleef Jesus aldaar, geheel verslonden in de zaken Zijns Vaders. Wist gij niet, zoo sprak Hij tot Zijne Moeder, welke Hem na drie dagen terugvond in den Tempel te midden der schriftgeleerden, wist gij niet, dat Ik met de dingen Mijns Vaders moest bezig zijn ? Wanneer Jesus in den tempel met zoo groot een honger antwoordde en ondervroeg over de zaken Zijns Vaders, dan kunt ge daaruit afleiden, waarmeê het Goddelijk Kind zich bezighield te Nazareth, waarover Hij sprak met zijne Moeder en Zijn Voedstervader, hoe Hij steeds in heilige verrukking den Vader verheerlijkte , aanbad, dankte en smeekte.
De stille vooi bereiding te Nazareth tot zijn openbaar leeraarsambt was Jesus niet eens voldoende. Alvorens openlijk te prediken, wilde Hij openlijk hidden; gedurende veertig dagen toefde hij in de woestijn, om al dien tijd zich uitsluitend met den Vader bezig te houden en
273
daarna eerst Z'jn woord tot de menschen te rigten. En hoe dikwijls onderbrak Jesus zijn verkeer met de menschen, om alleen tot den Vader te spreken? Hoe dikwijls lezen wij dat Hij den nacht in het gebed doorbragt! Hier wil ik u slechts op don punt wijzen:
De Verlosser kwam zelden te Jeruzalem en toefde daar niet lang; nogtans zegt de Evangelist , dat Hij den avond voor zijn lijden volgens gewoonte naar den Olijfberg ging om te bidden en dat Judas zeer wel bekend was met de plaats, waar Zijn Meester bad. Wanneer nu de Verlosser gedurende zijn kortstondig verblijf te Jeruzalem die plaats voor Zijn nachtelijk gebed had uitgekozen, kunnen wij daaruit niet besluiten dat Jesus meestal den nacht biddende doorbragt? Immers, te Jeruzalem, waar Hij zoo zelden vertoefde, had Hij nog eene plaats, waar Hij gewoon was des nachts te bidden.
Wanneer ge mij vraagt, hoeveel het Goddelijk Hart gebeden heeft, ik zou moeten antwoorden: wij zijn van hier beneden, Jesus vandaar boven; het Goddelijk Hart was altijd tot den Vader gerigt; zoowel het eerste woord , dat het Godde/ijk Kind stamelde, als het laatste dat de stervende Jesus sprak was een gebed. Er is echter nog meer:
274
Slechts eenmaal, zegt de apostel, ging onze Hoogepriester Jesus het heilige der heiligen, den hemel, binnen, om voor ons zondaren te bidden. Sinds Zijne hemelvaart is Hij, gezeten aan Gods regterhand, onze Voorspreker in den hemel, doch dit voldeed Hem niet, ook op aarde ■wil Hij onze Voorspreker zijn ; daarom daalt Hij neder op onze altaren. Aan Zijne apostelen liet Hij het werk der prediking over, Hij gaf hun ook den last om Zijne genademiddelen uit te deelen, terwijl Hij Petrus aanstelde tot Zijn plaatsbekleeder op aarde. Nu zou men zeggen, dat Hij zich zeiven niets heeft voorbehouden hier beneden te doen ; doch neen, het openlijke, het plegtige gebed, behield Hij zich zeiven voor, droeg Hij aan niemand op. Hij zelf daalt neder op het altaar, om in onze tegenwoordigheid dooi de onbloedige offerande aan den Vader de hoogste aanbidding, de verhevenste dankzegging, de krachtigste smeeking aan te bieden.
Wat dunkt u, lieve lezer, begrijpt gij thans niet beter het woord des Heeren: Men behoort altijd te bidden? Een woord, 't welk voortvloeide uit het alleigodvruchtigst Hart des Heeren? Schijnt het u niet duizendmaal krachtiger, nu Jesus zelf de kracht en de beteckenis
275
er van blootlegt door het voorbeeld van Zijn Goddelijk Hart? Nu begrijpt ge, dat er geen schoonere, geen betere , geen verheffender bezigheid is dan het gebed. Nu ziet ge, dat zij de gelukkigste menschen zijn, die Jesus het meest in het gebed kunnen navolgen, die het middel gevonden hebben om bij dringende bezigheden veel, zeer veel te bidden. Gij zult voortaan in uwe bezigheden, in de menigvuldige eischen van uwe beroepsplichten geene verschooning zoeken voor de verzuimenissen , waaraan gij u ten opzigte van het gebed schuldig maaktet, maar u veeleer beklagen, dat gij u niet meer met God kunt bezighouden, dat uw hart gedurig wordt neórgedrukt naar de aarde en hare beslommeringen; gii zult reikhalzend naar tijd en gelegenheid uitzien om meer te bidden dan gij tot nu toe gedaan hebt. Kortom: gij zult bidden, zoo als ieder braaf christen, des morgens en des avonds; gij zult uwe gebeden vermenigvuldigen op alle Zon- en Feestdagen; gij zult veel bidden in gevaren en bekoringen en in al de omstandigheden des levens, waarin gij meer dan gewone behoefte gevoelt aan Gods bijstand, gij zult de uitnoodiging der H. Kerk tot het gebed niet versmaden, maar deelnemen
276
aan de openbare godsdienstoefeningen, inzonderheid aan de H. Mis, zooals een hongerige deelneemt aan eene welvoorziene tafel. Zelfs onder uwen arbeid zullen uit uw hart vurige verzuchtingen opstijgen ten hemel, en zoo zult gij het woord van den apostel vervullen: uw omgang, uw verkeer zal in den hemel zijn.
Eerst in den hemel zal ons hart de hoogste gelijkmatigheid met het allergodsvruchtigst Hart van Jesus bereiken, want daar zullen wij geen andere spijs nuttigen dan die, waarover de aartsengel Raphaël sprak tot Tobias. Daar zullen -wij God van aangezicht tot aangezicht aanschouwen en in matelooze bewondering der Goddelijke Goedheid, Volmaaktheid en Majesteit Hem aanbidden, verheerlijken en danken met een wellust, waarvan wij hier op zijn hoogst een flaauwen voorsmaak kunnen proeven. Niettemin worden wij hier beneden onophoudelijk uitgenoodigd ons bezig te houden met de zaken van onzen Hemelschen Vader. Zijne Volmaaktheid , Zijne Goedheid en Majesteit worden ons genoegnaam geopenbaard; in onderrigtingen, predikatiën en heilige overwegingen worden wij er genoegzaam aan herinnerd om Hem de hulde van onzen lof en onze aanbidding dagelijks te
277
brengen. Indien de nooden des levens ons ook al ter neer drukken, zij herinneren ons niet minder aan onze zwakheid en ellende, zij dwingen ons smeekend de handen ten hemel op te heffen. Indien bekoringen en ergernissen, gevaren en moeijelijkheden op den weg der deugd ons beletten, met ongestoorde vreugde aan den hemel te denken, zij noodzaken ons toch ook Gods bijstand in te roepen. Indien onze zonden en en zwakheden de ziel beangstigen en ons aangezicht doen verbergen voor God, zij dwingen ons niet minder om 's Heeren barmhartigheid in te roepen. Talloos, daarenboven, zijn de weldaden Gods, wij genieten ze dagelijks bij duizenden; geen einde zouden we vinden, indien wij alle gaven wilden opnoemen, die wij voor ziel en ligchaam van God ontvangen; 't is billijk en regtvaardig, dat wij God altijd en oveial dankzeggen. Alles derhalve noodigt ons uit, om reeds hier beneden het werk der engelen te verrigten.
Het werk der engelen? — Het werk van Jesus' Goddelijk Hart. Gelijk een adelaar klapwiekend zich verheft boven het nest zijner jongen om dezen uit te noodigen met hem zich te verheffen boven de wolken, zoo looft en aanbidt, dankt en smeekt het Goddelijk Hart op het altaar,
278
opdat wij met Hem onze harten verheffen boven de wolken tot voor den troon des Vaders. Lieve lezer, beantwoorden wij aan de vriendelijke uit-noodiging des Heeren; gevoelen wij iets van hetgeen in het Goddelijk Hart van Jesus is; vindt de liefderijke Verlosser weerklank in onze harten; doen wij reeds pogingen om de vleugelen onzer ziel uit te spreiden en in heilige begeerte ons te verheffen tot God ? Welligt slaat gij beschaamd uwe oogen ter neer; ik houd mij ten minste overtuigd, dat gij deze mijne veronderstelling niet ten kwade zult duiden, want hebt gij ook al vorderingen gemaakt in de godsvrucht; gij zult gaarne erkennen dat gij nog in vele opzigten ontbreekt. Laat ons echter niet kleinmoedig worden. Het Goddelijk Hart is een allervolmaaktst toonbeeld; wij zullen het nooit achterhalen; maar Het is een toonbeeld, dat wij in de vertete volgen hebben.
Onderzoek, hoever gij in de navolging zijt te kort geschoten. Beschouwt gij het gebed als de groote bezigheid van den Christen ï Verheugt gij u als u ruime gelegenheid tot het gebed gegeven is; of zoekt gij in andere bezigheden vèeleer uitvluchten, ten einde u aan het gebed te ontrekken? Bidt ge zoo als christenen dat gewoon zijn te doen ? Kunt ge in uwe bezigheden
279
somtijds uw hart tot God opheffen door een klein schietgebed ? Hoe oordeelt ge over de ver-strooijingen in het gebed; zoekt gij ze, of geeft ge u eenige moeite om ze zJoveel mogelijk te vermijden? Tracht go door dagelijksche overweging of door vrome lezing uwe ziel van de aarde op te heffen en u meer gewoon te maken aan den omgang met God ? Sla uw oog op het Goddelijk Hart en maak het besluit, Jesus beter na te volgen.
Tgnem veni mitterc in terram, et qnid volo nisi ut accendatur?
Ik kwam een vuur op aarde brengen, on wat wil Ik, tenzg dat het ontbrande?
Luc. XII; 49.
De liefde tot God is het doel der wet; in en door haar wordt de deugd voltooid. Geene deugd, hoe schoon en verheven zij moge wezen, kan zonder de liefde vruchten voortbrengen ten eeuwigen leven. De liefde is de deugd, die elke andere deugd niet alleen zuivert, gelijk het vuur goud en zilver loutert, maar doordringt , geheel van gedaante doet veranderen en met een allerzoetsten geur vervult. Wat de glans der Goddelijke Majesteit uitwerkte op het gelaat en de kleederen des Heeren, toen Hij in tegenwoordigheid van Petrus, Joannes en Jacobus van gedaante veranderde, dat werkt de liefde Gods uit op onze deugd.
Wij hebben eenige deugden van het Goddelijk Hart overwogen; met mij zult gij erkennen,
281
dat wij 's Heeren nederigheid, zachtmoedigheid, geduld, gehoorzaamheid, godsvrucht enz. nooit genoeg kunnen waarderen, doch laat ons niet vergeten, dat al die deugden slechts stralen zijn, veelkleurige stralen indien gij wilt, van één vuur, het vuur der Goddelijke liefde. De liefde schittert in Jesus' zachtmoedigheid en ootmoed, in zijn geduld en zijne gehoorzaamheid, in zijne godsvrucht, in al zijne woorden en werken.
Wie zal ons het vuur beschrijven, dat Jesus op aarde bragt? Geen vuur heeft zoo krachtig gebrand als dat vuur. Het deed den Vader roepen; Gij zijt mijn beminde Zoon, in U heb Ik mijn behagen (jenomen. Het is krachtig genoeg om alle harten te reinigen en te ontvlammen in liefde. Wanneer gij den apostel hoort zeggen: de liefde van Christus dringt ons; wanneer gij hem, in niet te bekoelen ijver, een onmetelijken arbeid ziet verrigten, terwijl hij roemt in zijne verdrukkingen en hongert naar lijden; wanneer gij de onafzienbare reeks van martelaren, belijders en maagden, heiligen uit allen rang en stand gadeslaat, herinner u, dat zij slechts bij één vuur zich verwarmden, dat Jesus aller liefde ontstak, onderhield, ver-
282
meerderde. Wanneer gij, opgetogen van bewondering, de Allerzaligste Maagd beschouwt, u onmagtig gevoelt haar naar waarde te prijzen of een denkbeeld van hare grenzelooze liefde u te vormen, herinner u, dat ook de liefde der Moeder haar oorsprong vond in het vuur, 't welk in het Goddelijk Hart als in zijn middenpunt brandt.
Wilt gij dan het Goddelijk Hart navolgen, gij moet inzonderheid uwe aandacht vestigen op Zijne liefde tot den Vader. Het zou ons ook weinig baten, indien ons hart — ware zulks mogelijk — door alle deugden getooid was, de liefde uitgenomen. Doch is zulks mogelijk? Neen; duizendmaal neen. Indien de liefde tot God in ons hart niet brandt, zullen de meeste deugden verloren gaan of kwijnen, alle zullen haren gloed en glans verliezen; wij zullen gelijk zijn aan het schoonklinkende metaal, dat wel leven maakt, doch waarin geen leven woont.
Sla dan uw oog op den goeden Meester, zie hoe Zijn gelaat straalt van de liefde Zijns God-delijken Harten; Hij zegt u; Ik kwam een vuur op aarde brengen, en wat wil Ik, tenzij dal het ontbrande ? Ik geloof wel, dat gij God boven alles lief hebt, dat het vuur Van Jesus' Hart ook
283
in uw binnenste brandt; maar zijt gij tevreden over uwe liefde, kon zij, of liever, moest zij niet inniger en werkzamer zijn.
Indien onze liefde innig is, dan zullen wij veel aan God denken, in Hem en Zijne volmaaktheden zulkn wij ons verheugen; met genoegen hoeren wij over Hem spreken, Zijn omgang is ons zoet. Welaan, lieve lezer, onderzoek of uwe liefde innig is. Denkt ge veel en gaarne aan God; kunt gij op u ook eenigzins het woord dor allerzaligste Maagd toepassen: Mijne ziel verheugt zich in God mijn heil? Zijn Gods oneindige volmaaktheden. Zijne almagt, wijsheid , goedheid, heiligheid, voorzienigheid enz. voor u even zoo veie bronnen van geestelijke vreugde? Spreekt ge gaarne over God; zoekt ge zijne glorie, bedroeft u alles wat aan God mishaagt; hoort en leest gij gaarne over God en Zijne verhevene eigenschappen ? Hoe oordeelt ge over het groote voorregt, dat u gegeven is, het voorregt van kind Gods te zijn; welk een gebruik maakt ge van dat voorregt; zijt ge in levendig verkeer met God zoo als een kind met zijn vader? Hebt ge een diepen afkeer van de zonde, die u van God zou scheiden, of althans eene verkoeling in uwe betrekking met God zou
284
teweeg brengen ? Wij zijn zwakke schepselen; indien wy op de vleugelen eener innige liefde ons verheffen tot God, dan drukken de zwaarte van het vleesch, zijne behoeften en begeerlijkheden ons te neder; daarenboven onttrekt God ons, om wijze redenen, niet zeldzaam dien overvloed van genoegen, welke de omgang met God uit zijn aard voortbrengt; eene zekere troosteloosheid maakt zich dan van ons meester, in dien toestand ondervinden wij al de zwakheid en ellende van ons aardsch bsstaan ; duisternis omgeeft ons, kracht en liefde schijnen ons te verlaten; het gebed smaakt niet meer, de omgang met God baart geen genoegen, maar vordert inspanning. Het is juist in dezen toestand, dat onze liefde hare innigheid het bast kan toonen; dan behoort zij te treuren, omdat zij God niet ziet, met vertrouwen te wachten tot dat de Heer Zijn aangezicht toont, in ootmoed hare zwakheid te erkennen, die zich nu zoo zeer openbaart, in standvastige volharding hare vrome oefeningen en werken te verrigten, orn aan God te betuigen dat zij Hem boven alles liefheeft, ook boven alien troost en alia vreugde , die Zijn heilige omgang kan voortbrengen. — Is uwe liefde zoo innig?
285
Onze liefde moet werkzaam zijn. Ik wil gelooven, dat gij de pligten vervult, die u zijn opgelegd; dat gij al de deugden beoefent, die gij overeenkomstig uw' staat te beoefenen hubt. Ik veronderstel, dat gij nooit grootelijks te kort schiet. Maar kon uwe liefde niet werkzamer zijn? In hoevele kleine zaken schiet gij nog dagelijks te kort? Sinds lang kent ge uwe gebreken en zwakheden, maar uwe liefde was niet werkzaam genoeg, ora u met kracht te doen strijden; gij wilt deugdzaam zijn zonder eenig offer te brengen : nederig zonder vernederd te worden, geduldig zonder te lijden, zachtmoedig zonder zelf beheersching, onthecht aan aardsche goederen zonder iets te derven, godvruchtig wanneer het gebed u smaakt, verstorven zonder versterving, gehoorzaam zonder offer van uwen wil.
Ik veronderstel, dat gij vele goede werken verrigt; maar worden die werken bezield door den adem der goddelijke liefde, dat is: verrigt gij uwe werken uit liefde tot God, of moet rnen ze voor het grootste deel toeschrijven aan natuurlijke neigingen, aan redenen, die, hoewel niet slecht, toch door de liefde niet zijn ingegeven ; misschien aan zekere luimen of wat nog
286
erger is aan zucht om geëerd en geprezen te worden ? Het is niet noodig hier in nadere bijzonderheden te treden; met mij zult ge erkennen, dat onze liefde een grooter deel aan onze goede werken moest gehad hebben, dan zij werkelijk had; dat zij niet die kracht betoonde, welke met regt kon verwacht worden. O hoe groot is de weg, dien wij nog hebben af te leggen, de weg door het Goddelijk Hart ons aangewezen. Vestig uwe aandacht op de gloeijende woorden, die voortvloeiden uit het Hart, 't welk door den gloed zijner liefde alle harten ontsteken kan. Jesus zegt: Ik kwam een vuur op aarde brengen en wat wil Bi, ten tij dat het ontbrande? Zullen wij hier beschaamd onze oogen neerslaan ? Neen, dit is niet voldoende; voor den goeden Meester neervallend, moeten wij roepen: Heer, dat mijn hart brande, geef mij de heilige liefde. Geef mij eene innige liefde, opdat ik gedurig en gaarne aan God denke, over Hem hoore en spreke en niets vuriger verlange dan Hem te behagen; opdat ik de zonde hate en alles ont-vlugte wat U mishaagt; geef mij eene werkzame liefde, opdat ik, gelijk eertijds de apostel, door Uwe liefde gedrongen worde om alles voor U
287
te lijden en alles voor U te doen, wat U be-hagelijk is, opdat niets in staat zij om mij van U te scheiden, maar dat ik steeds zoeke mij inniger met U te vereenigen.
Het is niet genoeg, dat wij aldus om liefde en vermeerdering van liefde bidden; wij moeten ook ingaan in het Goddelijk Hart, opdat wij bij het vuur zelf ons verwarmen. Zou er wel een geschikter middel daartoe zijn dan eene vrome en heilige communie? Indien gij door de communie tot Jesus r.adert, komt gij aan de bron der liefde. Was ons hart niet brandende in ons, toen Hij op den weg tot ons sprak en ons de schriften opende? Zoo spraken de beide leerlingen, die op den weg naar Emails het geluk hadden Jesus te ontmoeten; en zou ons hart niet branden, wanneer de bron der liefde zich op het innigst met ons vereenigt ? Het is mogelijk , dat wij bij de heilige communie niet de gevoelige liefde ondervinden, die het hart misschien meer verkwikt dan versterkt, doch liefde , krachtige liefde zullen we er ontvangen, eene liefde, die ons geschikt maakt veel te doen en veel te lijden voor God.
Eindelijk wij behooren ons in de liefde te oefenen. Gelijk de natuurlijke vriendschap door
'288
een herhaald verkeer sterker wordt, zoo zal onze liefde tot God ook groeijen in den omgang met God; door gebed, vrome oefeningen en heilige overwegingen zal het Goddelijk vuur steeds meer in ons ontbranden. Ongekend maakt onbemind, zegt het spreekwoord, en dit geldt ook hier. Indien wij God beter kenden, wij zouden Hem vuriger beminnen. Nu zijn juist de vrome gebeden, de godvruchtige lezingen, de heilige overwegingen, de liefdevolle verzuchtingen geschikte middelen om in de kennis van God toe te nemen; reeds de psalmist zegt: in mijne overweging zal het vuur ontbranden. Hoe grooter dan uwe begeerte is om toe te nemen in de liefde, des te grooter moet uw toeleg zijn op de werken van godsvrucht.
Ik heb reeds opgemerkt, dat onze deugden en goede werken eene grootere waarde hebben, naarmate zij meer bozield zijn door den gloed der Goddelijke liefde. Gewen u daarom zooveel mogelijk uwe werken te verrigten uit liefde tot God. Dat de liefde tot God de groote drijfveer zij, die u aanspoort om u te osfenen in de nederigheid en zachtmoedigheid, de gehoorzaamheid en boetvaardigheid, de zachtmoedigheid en het geduld, de vergevingsgezindheid en de
289
versterving. O, welk een schat van verdiensten en tevens van geestelijk genoegen zult gij u verzamelen, wanneer gij dikwijls zegt: ik zal die vernedering aannemen, die beleediging verdragen , dat nadeel lijden, die versterving mij opleggen, dien dienst bewijzen, die aalmoes uitreiken, deze gehoorzaamheid betoonen, dit kruis opnemen om aan mijn God, aan mijn Jesus te toonen, dat ik Hem liefheb. Welaan, lieve lezer, oefen u daarin; offer vooral des morgens met een va;.i liefde gloeijend hart uwe werken, uw lijden en alles wat u overkomt aan God op; tracht dit offer nog somtijds door eene vurige verzuchting tot God over dag te herhalen , dan zal ook in uw hart het vuur, 't welk Jesus op aarde bragt, helder branden.
13
Ego autera in Domino gauilebo, exultabo in Deo Jesu Meo.
Ik echter zal my verblyden in don Heer, en mij verheugen in God, mijn Jesus. llabac. III. 18.
Het Goddelijk Hart is voor ons de onuitputtelijke bron der reinste vreugde. De vleeschelijke mensch begrijpt dit niet en kan het ook niet begrijpen, dewijl hij daarvan geen ondervinding maakte ; men moet proeven, alvorens men ïiet hoe zoet de Heer is. De zoetheid van'sHeeren Hart is zoo groot, dat zij elkeen verkwikking biedt, die daar ruste zoekt; dat zij nooit verzadigt, maar steeds nieuwen honger en dorst opwekt, terwijl zij in breede s;roomen laaft.
Weinig kan ik zeggen over de onmetelijke geneugten , welke het Goddelijk Hart den zaligen schenkt; 'tis ons genoeg te weten, dat de heiligen des hemels den troon van het Lam omgeven, zich badende in de stroomen van licht
291
en vreugde, die voortvloeijen uit het Goddelijk Hart. Hoorden wij het eindeloos gejubel der zaligen ; waren wij getuigen van de matelooze vreugde, waarin zij het Goddelijk Lam danken voor Zijne zoete verlossing, welligt zouden wij ons eenig denkbeeld kunnen vormen van hetgeen Jesus daar voor hen is; doch laat ons liever op aards toeven, want ook hier beneden moet de vrome christen met den profeet zeggen: Ik echter zal mij verblijden in den Heer, en mij verheugen in God, mijn Jesus,
Waarom zegt de H. Bernardus, dat denaam van Jesus honig is in den mond, een zoete melodie in het oor, een gejubel in het hart? — Omdat die naam ons herinnert aan al de zoetheid en goedheid van Jesus' Hart. Wat Bernardus zeide , had de apostel Paulus reeds lang te voren geproefd. De naam van Jesus was den apostel zoo zoet, dat hij daaraan niet te verzadigen was ? Lees zijne brieven, de naam van Jesus keert er onophoudelijk terug; de apostel scheen niet te kunnen schrijven, zonder dat de zoete Naam uit zijn pen vloeide. Hij kende bij ondervinding alle soorten van kwellingen; gevaren omringden hem van alle (i^jden; kerkers en geeselingen, honger, dorst, koude en verlatenheid waren onophoudelijk zijn
292
deel, en toch schrijft hij , dat hij in al deze beproevingen van vreugde overvloeide. Waar vond hij die matelooze vreugde bij zooveel droefenis, angst en zorgen ? — Zij vloeiden hem toe uit het Goddelijk Hart van Jesus; hij verheugde zich, sprong op van blijdschap in God, zijn Jesus.
Wat wij bij Paulus opmerken, vinden wij bij alle heiligen; hun oog schittert van vreugde, hun gelaat straalt van heilige verrukking, hun
hart klopt met versnelde slagen, wanneer de wereld hen vervolgt, de smarten zich vermenigvuldigen en de kwellingen zich verdubbelen, want zij rusten aan hot Hart van Jesus, die hen voedt, zoo als de moeder haren zuigeling.
Somtijds, ja, is hun gelaat verduisterd, wij hooren hen klagen, zij weenen als kinderen; hoewel zij geheel onderworpen zijn aan Gods heiligen Wil, is geen schepsel in staat hun troost en verkwikking te schenken , want zij hebben de zoete vreugde verloren, die door geen aardschen troost kan worden vergoed; alles walgt hun, omdat hun het ééne onvergelijkelijke ontbreekt: de troost, de
verkwikking uit Jesus' Hart. De zoete Verlosser onttrok zich voor een wijle tijds aan hen en liet hen in duisternis ter hunner en onzer onder-rigting. Jesus onttrok niet zijne genade, maar de
293
zoete verkwikking zijns Harten, opdat zij in ootmoedige dankbaarheid zouden ondervinden hoeveel de Heer hun in zijne goedheid schonk; opdat zij Hem zouden dienen en beminnen niet om de vreugde, welke Hij den zijnen schenkt, maar om Hem zeiven, die in Zichzelven het hoogste Goed is; opdat zij niet zouden vergeten uit welk eene zwakheid, armoede en ellende de Heer hen getrokken had. Ook voor ons ligt daarin eene groote onderrigting. Wij leeren er uit, dat de deugd niet bestaat in geestelijken troost, maar in ootmoedige en liefdevolle onderwerping aan Gods heiligen Wil; doch ook niet minder: dat de omgang met Jesus een zoetheid en geestelijke vreugde voortbrengt, die alle aardsche genoegens geheel in de schaduw stelt. Hebt gij dit ondervonden, lieve lezer? Hebt ge; neergeknield voor het kruisbeeld, in het Harte van Jesus, in Zijne zoete wonden eene vreugde en een troost gevonden, waarbij alle aardsche vreugde als een damp vervliegt! Hebt ge, neergeknield voor 's Hseren Tabernakel, wel eens uit de volheid van uw hart gezegd: Heer, één dag in. uwe woontenten is aangenamer en zoeter dan duizend dagen in werelds^he gezelschappen? Hebt ge, de uitspanningen, de ver^-
294
strooijngen, de luidruchtige vermakelijkheden der wereld ziende, u zeiven beklaagt, dat gij daaraan geen overvloedig deel kondet nemen, of zeidet ge bij u zelven: Ik echter zal mij verblijden in den Heer, en mij verheugen in God, mijn Jesus? Wanneer Jesus, na eene vrome Communie , aan uw harte rustte, wat ging er dan om in uwe ziel, riept ge met Petrus uit: Heer, 'tis ons goed hier te zijn?
Ik wil volstrekt niet beweren, dat de deugd noodzakelijk met eene geestelijke vreugde verbonden is. Integendeel, zoo als ik reeds opmerkte, de heiligen werden dikwijls van dien troost beroofd, zij verkeerden dan in duisternis, hunne ziel werd bedroefd en beangst, en toch waren die oogenblikken en tijden van troosteloosheid voor hen veel kostbaarder en verdienstelijker dan de oogenblikken van geestelijke vreugde, alsdan dienden zij hunnen God met meer inspanning en opo(fering, hun ootmoed en onderwerping blonken meer uit, hunne liefde hechtte zich inniger en krachtiger aan God. Het zou dus verkeerd zijn, indien wij in den dienst van God geestelijken troost gingen zoeken , in plaats van Gods welbehagen; het zou eene dwaasheid zijn onze deugd af te meten naar den troost
295
en de zoetheid, die wij in de deugdsoefening ondervinden.
Het zou verderfelijk zijn, indien wij moedeloos werden en ons verloren waanden , wanneer Jesus ons Zijn troost ontzegt. Het is slechts mijne bedoeling u te toonen, dat het Hart van Jesus zoet is, en dat Zijn omgang voor elkeen meer genoegen, duizendmaal meer vreugde aanbrengt dan de geheele aarde ons bieden kan. Dit zult gij zelfs ondervinden in die oogenblik-ken, waarin gij door Jesus' zoeten troost verlaten schijnt, indien ge slechts in heilige onderwerping Hem blijft dienen.
Ik veronderstel thans , dat gij van allen troost zijt verstoken , dat uwe ziel in duisternis is en bekoringen u rusteloos kwellen , kortom : dat gij dagen beleeft, die treurig zijn voor elkeen, die met opregt hart zijn God wil dienen. Doch ook in die dagen kunt gij met waarheid zeggen: Ik echter zal mij verheugen in den Heer, en mij verblijden in God, mijn Jesus; want het Goddelijk Hart, dit weet gij door het heilig geloof, is altijd vol teedere liefde jegens u. Als Jesus Zijn zoet gelaat voor u verborgen houdt, het geschiedt geenszins, omdat Hij ophield u te beminnen, maar omdat het nuttig, heilzaam
296
voor u is. Juist in die verlatenheid vindt gij een nieuw bewijs, dat Hij voor u zorgt, u wil zuiveren en heiligen, u de gelegenheid wil bieden tot heilige onderwerping, tot moedige deugds-oefenirg, tot standvastig zoeken naar Jesus, opdat gij de zaligheid moogt verwerven, die beloofd is aan die weenen, die hongeren en dorsten. Zeg dan nooit in die oogenblikken en tijden van neerslagtigheid, dat de Heer u verlaten heeft, want nooit was Hij u nader. Verheug u in God uwen Jesus, want Hij is, zoo als altijd, de bron van al uwe deugd, van alle genade en heiligheid. Verheug u in Jesus, die uwe zonden afwascht in Zijn bloed, die uwe begeerlijkheid helpt overwinnen , die in uw hart heilige gedachten en begeerten opwekt, die u vernedert om u te verheffen en u doet weenen om uwe tranen af te droogen.
Doch, indien gij het heiligdom van Jesus' Hart zijt ingegaan, indien gij de goedheid van het Goddelijk Hart hebt overwogen, dan zal het wel overbodig zijn u te zeggen: Verheug u in God, uwen Jesus. Hoe liefdevol en teeder is Jesus' Hart vooral wat zwak is en klein; hoe welwillend jegens de onwetenden, hoe vriendelijk tegenover ondankbaren, hoe geduldig jegens boosaardige
297
%
belagers, hoe vertrouwelijk jegens zijne vrienden ■ Als gij Jesus noemt, dan noemt gij het eeuwig Woord, dat in oneindige ontferming is mensch geworden, dat weende in de kribbe, hongerde en dorstte met ons arme schepselen en stierf aan het Kruis. Hoe zou Hij ons vergeten? Onze zwakheden nam Hij op zich, om ze in ons te genezen ; onze zonde maakte Hij als tot de zijne, om ze te boeten in zijn ligchaam door aller-vreeselijkst lijden en ze in ons uit te roeijen; Hij stierf opdat wij zouden leven; Hij schreef ons in Zijne handen en voeten, Hij schreef ons in Zijn Hart. De naam van Jesus zegt u al wat aangenaam is en zoet; de herinnering aan zijn Goddelijk Hart heldert ons gelaat op, zelfs dan, wanneer er heete tranen vloeijen uit ons oog.
Wie zal niet juichen in het Hart van Jesus? Wie zal niet in verrukking uitroepen, wanneer Hij in het Goddelijk Heiligdom binnen treedt: O! zoete Jesus, hoe schoon, hoe beminnelijk is Uw Hart, hoe aangenaam daar voor altijd tc rusten! Dat de wereld juiche in hare rijkdommen , hare pracht en den glans barer grootheid, dat zij roeme op hare vermaken, ik zal zoeken, dien mijne ziel bemint, want Zijn Hart is schoon boven alle harten der menschen; bij Hem zal
298
ik wandelen in den zoeten geur van Zijn ootmoedig en zachtmoedig, van Zijn kuisch en gehoorzaam , van Zijn geduldig en godvruchtig, van Zijn vreedzaam en allerheiligst Hart; daar zal ik wandelen in het licht der waarheid en mij verwarmen in den gloed Zijner liefde!
In uwe droefgeestigheid, neerslagtige troosteloosheid , wanneer het gebed u niet meer smaakte als voorheen en de vervulling uwer pligten en vrome oefeningen u zwaar viel, hebt gij, ik wil niet zeggen gemord, maar u zeker wel eens beklaagd; gij gevoeldet u toen zoo ongelukkig, omdat Jesus u den overvloed van zijnen troost niet schonk, en toch waart gij in die oogenblikken duizendmaal gelukkiger dan ooit een wereldling zijn kan; omdat Jesus, hoewel meer verborgen, bij u was. Misschien ziet ge mij verwonderd aan en vraagt: hoe kon ik in die oogenblikken gelukkig zijn, ik zuchtte en weende ? Lieve lezer, wanneer men in rijkdom geboren is en opgevoed, gebruikt men de schatten der aarde allengs uit gewoonte, men denkt er niet aan, dat men meer heeft dan de meeste menschen cn zeer tevreden zijn moet. Zoo gaat het ook met ons. Christenen. Wij gingen zoolang met Jesus om, dat wij, aan het
299
zoete van dien hemelschen omgang gewoon , hem niet meer op prijs weten te stellen. Het gaat ons als de dienaren van Salomon. Deze hadden de wijsheid en de grootheid van hun Koning zoolang gezien en genoten, dat zij dat geluk niet waardeerden. Doch de koningin van Saba, die slechts korten tijd Salomon zien mogt, begreep het beter; zij riep in vervoering: Gelukkig uwe mannen en gelukkig uwe dienaren, die altijd staan in uwe tegenwoordigheid en uwe wijsheid hoeren! Meer dan Salomon is bij ons ten allen tijde. Hoe droevig zouden onze dagen zijn en hoe treurig ons leven, indien wij Jesus niet vonden, en niet konden rusten in Zijn Goddelijk Hart, O! laat ons toch dankbaar zijn jegens den allerzoetsten Verlosser; laat ons overal en altijd met den profeet herhalen: Ik echter zal mij verblijden in den Heer, en ndj verheugen in God, mijn Jesus.
Ego dilecto meo, et dilectas meus mihij qui pascitur inter lilia.
Ik behoor aan raijn beminde, en mjjn beminde, die tus-sehen de lehcn zich vermaakt, aan mij. Cant. Cant. VI. 2.
Hot is ondoenlijk het innig verkeer vanJesus met Maria en van Maria met Jesus te beschrijven. Wij hebben gezien hoe welwillend, vriendelijk, barmhartig en ontfermend de goede Verlosser zelfs met de onbescheidendste, hardnekkigste en ondankbaarste menschen omging; het ging onze verbeelding te boven, slechts weinig begrepen wij daarvan, maar hoe nu den allerhartelijksten omgang tusscheni Jesus en Zijne Moeder te vatten !!
Wanneer wij, door de zonde in ongevoeligheid als verstaald, soms in vervoering kunnen geraken over de goedheid van het Goddeiijk Hart, hoe heeft Maria zich dan verblijd in God, haren Jesus? Wanneer er onder de kinderen van
301
Adam, die in zonde zijn ontvangen, nog vromen en heiligen gevonden worden, die, door de liefde van Jesus ontvlamd, geheel vuur schijnen te zijn, hoe heeft dan het allerreinste Hart van de Moeder gebrand? Wanneer Gods lieve heiligen met zoo groot een welbehagen zich koesterden in den gloed van Jesus' Hart, en met blijdschap wandelden in den glans van Zijne deugden om eene hooge volmaaktheid te bereiken, welk een stroom van licht en liefde vloeide er dan uit het Hart des Zoons over het reine Hart der Moeder om daar de zuiverste gedachten, begeerten en gevoelens, de verhevenste deugden op te voeren tot de hoogst mogelijke volmaaktheid?
Ziedaar eenige vragen, die wij gemakkelijk met vele andere kunnen vermeerderen, doch waarvan niemand in staat is er eéne te beantwoorden. Om ons evenwel eenig denkbeeld te vormen, hoe de Harten van Jesus en Maria in den nauwsten omgang vereenigd waren, zullen wij overwegen, hoe het Goddelijk Hart zich voor Maria opende en de reine Moeder er binnentrad als in den heiligsten tempel, om daar altijd in de genade en het licht van haren Zoon te jubelen, te genieten en God te verheerlijken ctoor de volmaaktste deugd.
302
Wij hebben gezien, dikwijls overwogen en nog meer ondervonden, dat het Goddelijk Hart voor ons in oneindige ontferming ontsloten is; aan Maria echter schonk Jesus Zijn Hart geheel, alvorens van ons sprake zijn kon, want door Maria naderde Jesus eerst tot ons. Zij was de Moeder; het Goddelijk Hart was in zekeren zin haar eigendom; zij had er zooveel recht op als eene moeder hebben kan op het hart van haar kind. Gelijk Jesus de volmaaktheid zelve is en daarom het toonbeeld voor alle kinderen der menschen , zoo heeft Hij ook Zijn Goddelijk Hart onvergelijkelijk meer geopend voor Maria dan ooit eenig zoon voor zijne moeder doen kan. De gelukkige Moeder mogt al de goedheid, liefde, ontferming en volmaaktheid van 's Heeren Harte proeven. Wat aan ons, hoe overvloedig ook, toch altijd met zekere mate geschonken wordt, werd aan Maria zonder mate gegeven. Dit moe-ton wij in 't oog houden, zullen we ons eenig denkbeeld vormen van het innig verkeer tusschen de Harten van Jesus en Maria.
Stel u den eersten Kersnacht voor: Jesus was geboren en de engel noodigde de herders tot de kribbe, er nadrukkelijk bijvoegend, dat hij met de herders of in de herders alle menschen
303
tot Jesus noodigde. Ziet, zoo sprak hij, ik verkondig u eene groote vreugde, die voor al het volk zijn zal; heden is u de Verlosser geboren. Eén mensch evenwel kon niet uitgenoodigd worden; zij was er, omdat zij de Moeder was; zij genoot reeds de grootste en verhevenste moedervreugde , alvorens de engel aan ons de blijde tijding brengen kon.
Na Maria is er geen mensch, die Jesus'Hart meer genoten heeft dan de H. Jozef. Ook de groote Voedstervader kon door geen engel ge-noodigd worden, want de Moeder zelve geleidde hem tot Jesus. Hoe juichte de vrome Simeon, toen hij Jesus op zijne armen droeg; de H. Geest deelde hem mede welk een groot geluk hem in Jesus geschonken werd. Welnu ! met het Goddelijk Kind kwam Maria in den tempel, zij zal Het ook huiswaarts dragen, gelijk elke moeder haar kind; want Jesus is/iaar Zoon. De H. Jozef zal duizendmaal gelukkiger zijn dan Simeon, omdat hij de reine bruidegom van Maria is, omdat de verhevene Moeder zooveel regten op Jesus heeft, dat zij onbegrijpelijk veel kan afstaan zonder iets te verliezen.
De eerste woorden, welke Jesus sprak, de eerste klanken, waarin het Goddelijk Hart zijne
304
allerheiligste gevoelens uitdrukte, waren zij niet voor Maria? Was de gelukkige Moeder niet getuige van de meeste -woorden en daden haars Zoons! O, hoeveel heeft Maria gezien en gehoord , wat nooit eenig sterveling vernomen heeft. Ons hart wordt getroffen door de roerende verhalen van 'sHeeren eerste levensjaren; wij betreuren het dat wij niet meer bijzonderheden kennen uit het verborgen leven des Heeren, doch Maria was getuige van alles wat er met, om en door Jesus geschiedde. De begeerten, zorgen, angsten en werken van Maria waren alleen op Jesus gerigt; haar leven smolt zamen met het leven van Jesus, en het scheen als of Jesus alleen leefde om het Hart der Moeder te verkwikken, te verheffen, te heiligen en te ontvlammen tot steeds hoogere deugd, door haar volmaaktere kennis der Goddelijke waarheden mee te deelen en rijkere schatten van genade over haar uit te storten.
Kortzigtig als wij zijn, hebben wij soms misschien in den waan verkeerd, dat de schoone voorbeelden en lessen van 's Heeren verborgen leven verloren gingen, omdat s;ij niet openlijk geschiedden of verkondigd werden, wij dachten dan, wat anderen wel eens tot Jesus gezegd
305
hebben: Toon ü aan de wereld; maar vestigen wij onze aandacht op het Hart der moeder en we zullen overtuigend zien , dat geen woord of werk des Heeren zoo groote vruchten voortbragt als die, welke in het verborgen leven van Jesus gesproken en gedaan werden. Daar vielen zij in het allerheiligst Hart van Maria, zij werden er met zorg bewaard, met ijver overwogen en bragten er veel meer vruchten voort dan zij zouden gedaan hebben, indien zij gevallen waren op den dorren grond eener bedorven wereld. Want was het Hart, van Jesus geheel geopend voor Maria, ook het Hart der Moeder was geopend voor den Zoon.
Zegt Jesus niet: Zalig zij die hongeren en dorsten naar de regtvaardigheid ? Hoe groot eene zaligheid dan voor Maria, die niets anders begeerde dan de nederige dienstmaagd des Heeren te zijn? Stel u de andere Maria voor, welke, gezeten aan 's Heeren voeten, elk woord verslond wat van de Goddelijke lippen vloeide, In deze voorstelling vindt ge een flaauw beeld van Maria, de Moeder. O, hoe-luisterde zij, wanneer Jesus sprak over God en Zijne oneindige volmaaktheden; hoe opgetogen was zij, wanneer zij over de groote geheimen van de Verlossing
306
hoorde; hoe bood zij haar moederlijk Hart aan om met Jesus al de smarten van het kruis te deelen! Indien de zwakke leerlingen zeiden: TV as ons hart niet brandend in ons, toen Hij ons de Schriften opende, hoe zal het Hart van Maria gebrand hebben, toen Jesus haar de geheimen Zijner ontfermende liefde in alle bijzonderheden openbaarde! Denk er over na, lieve lezer, ge vindt hier een afgrond, die niet te peilen, te meten is; want het Hart der Moeder is altijd omstraald door eene zee van liefde, welke onophoudelijk stroomt uit het Goddelijk Hart van den Zoon. Wanneer Jesus de be-geerige blikken, het stralende gelaat, het hongerige Hart Zijner Moeder aanschouwt, kan Hij iets aan haar onttrekken, iets voor haar verborgen houden?
Zie Jesus omgaan met kortzigtige, verdwaasde en blinde menschen; zij verstaan bijkans geen enkel woord; zelfs niet, wanneer zij aandachtig luisterden, wat zij zeldzaam deden; doch de Verlosser bleet even zachtmoedig, liefdevol en ontfermend; welwillend antwoordde Hij op onbescheiden , somtijds boosaardigs en arglistige vragen. Hoe moest het Goddelijk Hart zich dus ontsluiten voor de Moeder? Met welk een ge-
307
noegen, met welk een uitspanning sprak Jesus dus tot Maria over de zaken Zijns Vaders!
Herinner u, dat Maria onbevlekt ontvangen was en altijd vrij bleef van alle zonden. De engel, die baar de blijde boodschap bragt noemde haar; vol van genade; hoe groot hare heiligheid, hoe verheven hare deugd toen reeds was, gaat onze schatting te boven. En deze allerheiligste Maagd is nu geplaatst in tegenwoordigheid van Jesus, de Heiligheid zelve. Zij hoort niet slechts Zijn woord, maar is ook getuige van al de handelingen haars Zoons. Wie was beter in staat de Goddelijke deugd van Jesus op te merken, te waarderen en na te volgen dan Maria? Haar Hart was eene reine spiegel, waarin de deugd van het Goddelijk hart zoo zuiver mogelijk weerkaatste. lederen dag bewonderde Maria de gehoorzaamheid , nederigheid, zachtmoedigheid, godsvrucht, naastenliefde en alle deugden, die het Goddelijk Hart met treffenden eenvoud openbaarde. Het Hart van Jesus was een paradijs, waarin de bloemen van alle deugden bloeiden in betooverende pracht. Maria mogt wandelen in dit paradijs om de zoetste geuren zijner bloemen in te ademen. Zij bewonderde, maar volgde ook na met de grootste geestdrift.
308
Men kan Maria vergelijken bij een volmaakten schilder, die er trouwens niet gevonden wordt. Deze heeft een allerkeurigst beeld voor oogen en staart daarop uren achtereen om de schoonheid van het beeld geheel te proeven en zooveel mogelijk in zijn geest te prenten. Hij staart daarop met een penceel in zijne handen en een doek voor zich ; hij wil het zoo getrouw mogelijk weergeven. Daarna begint hij den arbeid, doch onder het werk wordt zijn oog gedurig wêer naar het beeld getrokken, want het is te schoon om den minsten trek niet op te merken en weer te geven.
Zoo verlustigde zich Maria in de deugden van haren Zoon, en volgde ze na met al de krachten , die zij putte uit hare verhevene ziel en uit den onmetelijken schat van genade, dien Jesus haar schonk uit de volheid van Zijn Goddelijk Hart. Zóó smolten de Harten van Jesus en Maria zamen tot één lofzang voor den Vader; zóó gloeide het Hart der Moeder in het Goddelijk Hart des Zoons; zóó kon Maria zeggen: Mijn beminde behoort aan mij en ik behoor aan Hem die tusschen de leliën zich verlustigt. Maar zóó kunnen wij dan ook begrijpen, waarom Jesus dertig jaren achtereen bijkans uitsluitend met
309
Zijne moeder wilde omgaan. O , die jaren waren onbegrijpelijk rijk aan zegen en vrucht voojquot; Maria en ock voor ons! Want, laat ons nooit vergeten dat Maria onze Moeder is.
Indien wij treuren dat 's Heeren Goddelijk Hart door ons en door de wereld miskend wordt, Iaat ons dan somtijds een blik op het Hart van Maria werpen en ons verheugen, dat het Hart der Moeder het Hart van den Zoon heeft verkwikt; laat ons Maria bidden, dat haar Hart met onze ellendige harten zich vereenige om Jesus te loven en te danken voor Zijne oneindige ontferming; laat ons, in diep besef onzer ellende, dikwijls aan het Goddelijk Hart de liefde der Moeder opdragen, opdat deze liefde onze ondankbaarheid bedekke.
TOT HET
BiJ HET BEZOEK VAR HET AllERUElLlGSTE SACRASENT,
ZEER GESCHIKT TIJDENS
Ootmoedig voor Uw heilig Tabernakel neergeknield , wensch ik U, allerzoetste Jesus, te bedanken voor de onuitsprekelijke weldaden, die de matelooze goedheid van Uw Goddelijk Hart in het Sacrament der Liefde over ons uitstort.
Hoe vurig bidt Gij voor ons, wanneer Gij in de H. Mis Uw heilig Vleesch en Bloed den Vader aanbiedt tot een dank- en zoenoffer! Met hoe groot eene teederheid ziet Gij op ons, wanneer wij hier tot U komen ter neergedrukt door zorgen en rampen, zwoegend onder den last van zonden en gebreken! Hoe liefderijk opent zich Uw Hart voor ons, opdat wij in liefde en vertrouwen tot U naderen en rust voor onze zie-
jen vinden! Hoe innig omhelst Gij ons in de H, Conimunie, ons sterkend en heiligend door Uw Vleesch en Bloed! Wat zullen wij U wedergeven voor al het goede, 't welk ons zoo rechtstreeks toevloeit uit Uw minnend Hart!
Ach! Heere Jesus! wij zijn ondankbaren. Gij ondervindt dit dagelijks en weet het beter dan ik het U zeggen kan. Terwijl Gij dag en nacht in het Tabernakel woont, om ons te ontvangen en op de eerste begeerte van elk uwer schapen toe te snellen tot hulp en troost, houden wij ons met de nietigste beuzelingen op, bijkans nooit met U; Uw Hart omhelst ons met de vurigste liefde en wij beantwoorden Uwe liefde niet. Hoe zeldzaam rigten wij onze blikken naar het heiligdom, waar Gij altijd woont, hoe zelden vloeit er een hartelijk Geloofd zij Jesus Christus van onze lippen, hoe oneerbiedig en verstrooid zijn wij in Uwe tegenwoordigheid! Eerst als de hooge nood ons dwingt, vlugten wij tot Uw Goddelijk Hart!
Wat beweegt U om onder ondankbaren te wonen, tenzij de onmetelijke liefde van Uw Goddelijk Hart? Ontsteek dan door het vuur dezer liefde mijn arm hart, opdat mijne lippen woorden vinden om U in dit uur te danken en zóó tot U
312
te spreken als U behagelijk is. Geef, dat ik, Uwe weldaden herdenkend, door den zoeten geur van Uw Hart getrokken worde, mij in U ver-heuge en nimmermeer mijn Jesus vergete, die in het tabernakel woont.
Mijne ziel, gij hebt gedwaald achter de ijdelhe-den der wereld, en nergens rust gevonden; thans zijt ge in de tegenwoordigheid van Jesus, die Zijn Goddelijk Hart in ontferming voor u opent. Hoor zijne stem; Hij roept; Indien iemand een klein kind is, hij kome tot Mij. Nu weet ge, hoe Jesus de kleinen omhelst en zegent, het staat aan u dezelfde gunst te ontvangen.
Helaas, zegt ge, ik ben geen kind meer, de dagen mijner eerste onschuld zijn vervlogen, mij schiet niets over dan mijne ongetrouwheden te beweenen! Maar, mijne ziel, gij zijt toch even zwak en hulpeloos als een klein kind; erken, be-'ijd die zwakheid aan het Goddelijk Hart, het zal zich in teedere ontferming voor u openen.
Goede Jesus, ik belijd mijne ellende voor U. Zie, Heer, ik ben zwak en ligtzinnig, onwetend en veranderlijk. Gelijk een kind tot zijne moeder, zoo vlugt ik tot U in het diepe besef mijner hulpeloosheid; neen, ik kan mij zeiven niet
SlS-
redden en strek daarom mijne handen tot U uit; bij Uw Hart alleen kan ik de kracht vinden, die in mij niet woont. Ach, waarom heb ik zoo lang door mijne trotschheid en eigenwaan, door mijn roemen op gewaande deugden en onbeduidende werken Uw Goddelijk Hart bedroefd en Uwe ontferming van mij gestooten! Leer mij ootmoedig van harte worden, opdat ik overvloedig deel moge hebben aan den zegen, dien Gij den kinderen schenkt.
Zie eens hoe goed het Hart van Jesus is: Hij zocht bij voorkeur de armen op, omdat deze de grootste behoefte hadden aan zijne hulp en het meest begeerden om geholpen te worden.
Lieve Jesus, Gij weet beter dan ik het U zeggen kan, hoe arm en behoeftig ik ben. Ik spreek niet eens van de nooden mijns ligchaams, want mijne ziel is voor Uw heilig oog ellendiger dan de arme Lazarus voor het oog der wereld was. Ik ben arm aan deugden, arm aan verdiensten en goede werken; terwijl ik nog te blind ben om mijne armoede te overzien; ja zelfs te krachteloos om met ijver Uwe hulp in te roepen. Goddelijk Hart, open den schat Uwer ontferming voor mij, zooals Gij gewoon zijt dien te openen
•14
314
voor hen, die arm en gebroken van harte zijn; laat uwe ontferming grooterzijn, naarmate ik alles te vragen en niets weer te geven heb.
Wij lezen van U, lieve Jesus, dat Gij al weldoende rondwandeldet en, vol teedere ontferming voor eiken ongelukkige, uitriept; komt allen tot Mij, die belast en beladen zijl, Ik zal u verkwikken. Ook thans nog toont Gij ons dezelfde medelijdende goedheid, want Gij hebt den troon uwer barmhartigheid onder ons opgeslagen, opdat wij onze kwellingen en angsten, ons lijden en onze tranen voor uwe voeten zouden neder-leggen. Waarom was dan mijne ziel dikwijls zoo bedroefd en troosteloos, neérslagtig en geheel in verwarring? Ach, ik kende het Hart van mijn Jesus niet! Zeldzaam rigtte ik mijne droevige blikken naar het heiligdom, en ik begon reeds aan de barmhartigheid van U, mijn goede Verlosser, te twijfelen, indien ik geen redding vond, zóó als ik dat begeerde. Nimmer zal ik U dezen smaad weer aandoen; in lijden en droefenis, in kommer en tegenspoeden zal ik steeds mijn toe-vlugt nemen tot uw Goddelijk Hart; geen traan zal er vloeijen uit mijn oog, geen zucht zal er opwellen uit mijn hart, die ik niet voor uwe voe-
315
ten zal neerleggen; overtuigd van uwe barmhartigheid zal ik nooit ophouden met U aan te roepen, nooit twijfelen aan uwe hulp; maar het geheel aan U overlaten, hoe Gij mij helpen zult. Waar kan ik veiliger wonen, dan in het ontfermende Hart van mijn Jesus?
Gij zijt het, lieve Jesus, die mij onderrigt hebt van mijne vroegste jeugd. De Goddelijke waarheid, die ik reeds als kind mogt hooren en die mij telkens verkondigd wordt, vloeide uit uw Goddelijk Hart. Ach, hoezeer heb ik U vermoeid door mijne onleerzaamheid en achtelooze verveling bij het aanhooren van uw Woord, dat Gij zelf met zooveel inspanning hebt verkondigd en thans met zooveel zorg in uwe H. Kerk voor ons bewaart. Hoe onwetend ben ik nu nog in de waarheden des heils! Gedurig moest ik uwe heilige lessen overwegen, om er mijn leven naar in te rigten, maar ik vermoeide uw liefdevol Hart door geringschatting uwer waarheid.
Met regt kunt Gij ook over mij zeggen: Hoelang zal Ik hij U zijn, hoelang zal Ik U verdragen! Niettemin blijft Gij even vriendelijk en vol ontferming jegens mij. Dank, duizendmaal dank voor de onuitputtelijke liefde van uw Goddelijk
316
Hart! Geef mij nu de genade, dat ik voortaan met heiligen honger Uw Woord aanhoore, het met ijver beware in mijn hart en door vrome lezingen en overwegingen mij steeds daaraan herinnere, om mijn leven er naar in te rigten.
Wanneer ik zie, lieve Jesus, hoe minzaam Gij omgingt met de Schriftgeleerden en Phariseën, hoe vriendelijk Gij naast hen gingt neerzitten,
terwijl zij U kwelden door hunne schijnheiligheid
en listige vragen, U bespiedden met begeerige blikken, om iets te vinden, wat zij TJ konden verwijten en aandachtig naar U luisterden om Uwe woorden boosaardig uit te leggen, dan sta ik opgetogen van bewondering over de langmoedig-heid van Uw Goddelijk Hart. Ach, ook thans wordt Gij niet minder gekweld door de booze wereld. Hoe huichelachtig, listig en boosaardig zijn hare aanvallen tegen U, uwe Goddelijke leer. Uw heilig gezag, uwe ijverige dienaren en uwe H. Kerk 1 Waar mijn zondig hart van verontwaardiging gloeit over zooveel boosheid, blijft Gij, mijn Jesus, even langtnoedig en medelijdend, is Uw Goddelijk Hart in matelooze ontferming geopend voor iederen zondaar. Het zij verre, dat ik mij daarover beklagen, of het vuur van
317
den hemel begeeren zou om de hardnekkigen en huichelaars te straffen. Ook ik ben een zondaar, ik heb de grootste behoefte aan uwo ontferming en hoop in eeuwigheid over uwe barmhartigheid te juichen. Minnelijk Hart van mijn Verlosser! wat zou er van mij geworden, indien Gij elkeen, die U kwelde, van U gingt stooten ? Öch, mogten toch allen uwe ontfermende goedheid kennen en neergeknield voor üw heilig altaar, uwe barmhartigheid prijzen ! Geef, goede Jesus, de genade der bekeering aan allen , die uwe heilige Kerk vervolgen.
Schaamte moest mijn gelaat overdekken. Zie, Heer, ik gloeide somtijds van verontwaardiging en veroordeelde met bittere woorden degenen ^ die U versmaden, terwijl ik er niet aan dacht, hoezeer ik uw Goddelijk Hart bedroefde door mijne herhaalde overtredingen. Ik zondigde met grootere kennis en met veel grootere ondankbaarheid dan de wereldlingen. Hoe dikwijls kwam ik met zonden beladen in uwe tegenwoordigheid ! Hoe menigmaal knielde ik voor U neder, terwijl nijd en afgunst, verbittering tegen den broeder en anderen booze genegenheden mijn hart verontreinigden; terwijl ik het voornemen
318
bij mij droeg om uwen wil te overtreden! Medelijtiend zaagt Gij mij aan, Gij deedt uwe zoete inspraken hooren, doch onboetvaardig ging ik heen, om met meer zonden beladen terug te keeren. En thans? Ach, hoeveel is er nog in mij, wat uw Goddelijk Hart mishaagt! Dagelijks vermoei ik U door mijne overtredingen, mijne laauwheid en achteloosheid in het vervullen mijner pligten, door de booze neigingen, die ik niet met ernst bestrijd. Wat zou er van mij geworden, indien uw Goddelijk Hart niet rijk was in ontferming? Laat niet toe, lieve Jesus, dat ik uwe langmoedigheid nog langer in onboetvaardigheid misbruike. Geef, dat j'c mijn hart voor uwe liefdevolle inspraken opene en U steeds genoegen geve door voortgang Tn de deugd.
Hoe werd Uw Goddelijk Hart ontroerd, wanneer Gij, barmhartige Jrsus., de onboetvaardigheid van Judas zaagt ? De rampzalige ging drie jaren aan Uwe zijde met de gierigheid in zijn hart, welke hij, ondanks uwe teedere vermaningen , niet wilde bestrijden! En Gij, o goede Verlosser, wist wat het einle daarvan zijn zou. Kan ook mij iets dergelijks overkomen? Helaas, ook mijn hart heeft zijne booze neigingen! Het
319
wordt verontreinigd door te groote gehechtheid aan zinnelijke vermaken en genoegens, door eigenliefde en hoovaardij, door afgunst en nijd, door gramschap en ligtgeraaktheid, door verveling en traagheid in het goede, door veranderlijkheid en onstandvastigheid, die de oorzaak zijn, dat ik mijne beste voornemens nimmer uitvoer. Bekommerd ziet Gij op mij neer en waarschuwt mij onophoudelijk. Maar de stem uwer genade maakte weinig indruk op mijn hart! Aan uwe voeten neergeknield, vorm ik thans 1 et besluit meer op mij zeiven te letten en moediger te strijden. Toon mij, liefdevolle Meester, de neiging die U in mij het meest mishaagt, en die voor mij het gevaarlijkst is. Doch Gij hebt ze
mij getoond en ik ken ze; zij is..... Welnu,
lieve Jesus, ik zal er tegen strijden, sta mij bij, geef mij kracht, opdat ik de geschikte middelen aanwende en U niet langer bedroeve zoo als de rampzalige Judas.
Goede Herder der zielen, ik hoor U tot uwe engelen zeggen: Verheugt u met Mij, want Ik heb mijn schaap, dat verloren was, wederga-vonden. Wie is dat schaap? Wie anders dan ik? Zeer verre was ik afgedwaald; ik zou nim-
mer den schaapstal weder gezien hebben, indien
ik daarheen niet gedragen was op de schouders van U, mijn Goede Herder. Uwe genade moest kloppen aan mijn hart; beurtelings in ernstige bedreigingen en zoete vermaningen. Gij moest mij den terugkeer gemakkelijk en aangenaam maken; Uwe genade moest bijkans alles doen, zou ik niet eeuwig van ü gescheiden blijven.
Allerzoetst Hart van mijn Jesus, wat is er toch in mij, dat Gij mij met zooveel zorg gingt opzoeken ? Wat kan ik U geven, dat Gij met zooveel vreugde tot Uwe engelen kondet zeggen: Verheugt u met Mij, want Ik heb het schaap, dat verloren u as, wedergevondene Ben ik een schat voor U? Welke eer en vreugde kan ik U aanbrengen? Dagelijks vermoei ik U door tallooze weerspannigheden; mijne koude ondankbaarheid moet zelfs voor Uwe engelen onuitstaanbaar zijn. O, matelooze ontferming van het Goddelijk Hart, geef dat ik eeuwig Uwe barmhartigheden bezinge.
Indien een straaltje Uwer Goddelijk Majesteit den geheimzinnigen sluijer, waaronder Gij hier verborgen zijt, doorbrak, wij vielen sidderend op ons aangezicht neêr, gelijk eertijds Petrus, Joannes en Jacobus op den Thabor. Doch thans.
321
nu Gij zoo gemeenzaam met ons omgaat, vergeten wij zoo ligt, wat wij aan uwe Majesteit verschuldigd zijn. Heeft de oneindige goedheid van uw Goddelijk Hart ons niet bedorven? Is zij ons geene aanleiding geworden tot eene menigte van oneerbiedigheden? Gij wilt bemind worden, lieve Jesus, niet gevreesd. Ook tot ons zegt Gij; Ik noem u mijne vrienden, geen dienaren. Ook aan ons vraagt Gij: Bemint ge Mij? O! mogt ik U met. Petrus kunnen antwoorden: Ja, Heer, ik bemin U. Doch terwijl uwe goedheid mij de vrees van den dienstknecht ontneemt, wekt de ontferming van uw Goddelijk Hart nog geen kinderlijke liefde bij mij op. Heere Jesus, geef mij liefde voor U en uw allerheiligst Sacrement; dat ik den luister van uw huis berainne, en de heerlijkheid uwer woonstede; dat, daar de vrees mij niet doet sidderen, de liefde mij weerhoude van alle oneerbiedigheid cn mij steeds opwekke uw heilig tabernakel naar mijn vermogen op te luisteren!
Eene dwaze en ondankbare gedachte kwam meermalen bij mij op. Ik dacht: hadde ik geleefd, toen mijn Verlosser rondging, de kinderen zegende, de ongelukkigen troostte, de zondaren opzocht en allervertrouwelijkst met zijne leerlingen
322
omging! Het was eene dwaze en ondankbare ge» daclite, want uw liefderijk Hart stort even overvloedig over mij zijn milden zegen uit, als het dien heeft uitgestort over hen, die met hunne ligchamelijke oogen U aanschouwden. Reeds op den dag mijner geboorte heeft uwe hand in het H. doopsel op mij gerust en de zogen, dien ik ontving, was grooter, dan dien Gij aan de kinderen van Judea geschonken hebt. ik gevoel al de uitwerkselen van dien zegen: Een onuitwischbaar merkteeken in mijne ziel verbindt mij eeuwig aan U; ik werd kind der H. Kerk, deelgenoot van alle genade en waarheid, die Gij door uwen II. Gesst in de Kerk bewaart. Kind Gods werd ik zelfs en erfgenaam Jes hemels! En als ik voor uw tabernakel ben neergeknield, Gij erkent mij a's het schaap uwer weide. Dank, duizendmaal dank voor zoo vele weldader. Sta niet toe, Goede Herder, dat ik de heilige banden verbreke, die mij aan U binden. Uit ganscher harte vernieuw ik de beloften mijns doopsels, ik verzaak tien vijand, alle pomperijen der wereld en alle zonden; geef, dat ik mijn woord nimmer breke en mij steeds herinnere, dat ik- ah kind Gods en niet als kind der wereld leven moet.
323
Alles, wat op aarde is, gaat als eene schaduw voorbij. Wat mij eertijds toelachte heeft thans alle aantrekkelijkheid verloren; die eertijds mijne vrienden waren, zijn gestorven of kennen mij niet meer; ik zelf verander niet minder. Doch Gij, Heer, blijft dezelfde. Met de oogen des geloofs zie ik nog de wonden, die Gij om mijnentwille in handen en voeten ontvangen hebt. Gij hebt ze bewaard tot een bewijs uwer eeuwige en onveranderlijke liefde. Gij roept mij toe; Ziet mijne handen en voeten, daar Ik het hen. Niet altijd kwam ik in denzelfden toestand tot U. Dikwijls keerde ik hier weder beladen mat nieuwe zonden en grootere ongetrouwheden , doch bij U, lieve Jesus, vond ik dezelfde wonden, dezelfde ontferming van uw Goddelijk Hart. Zal ik nu nog langer de wispelturige vriendschap der wereld zoeken? Lieve Jesus, ik werp mij in uwe armen; ik wil altijd rusten aan uw Hart; ontferm IJ over uw zwak schaap en geef mij eene onveranderlijke liefde.
Wanneer Gij onder het H. Misoffer op het altaar nederdaalt, om voor mij dun Vader te aanbidden, te danken en tallooze gunsten af te vragen, roept Gij mij in «indelooze ontferming
324
tot U, en zegt mij wat Gij eens aan Thomas
zeidet: Leg uwe hand in mijne zijde, en wees niet langer ongeloovig, maar geloovig. En zie, lieve Jesus, ik begreep uwe liefde niet. Ook tijdens het groote offer der H. Mis dwaalden mijn oog en mijne gedachten verre van U; ik verveelde mij en bad niet. Hoewel ter neer gedrukt door vele behoeften en beladen met vele zonden, ik gedroeg mij alsof ik niets te vragen had. Ik bragt mijne hand niet in uwe zijde, ik gevoelde niet hoe warm uw Goddelijk Hart voor mij klopte. O , hadde ik U met de oogen des geloofs aanschouwd! Hoezeer zou ik mij verheugd hebben, dat mijn Jesus voor mij den Vader aanbad, dankte en smeekte; hoe innig zou ik mijne zuchten hebben vereenigd met de gebeden van het Goddelijk Hart, hoezeer zon ik gegloeid hebben van liefde en dankbaarheid jegens mijn Goeden Herder! Geef, lieve Jesus, dat ik tijdens het H. Misoffer de liefde van uw Goddelijk Hart gevoele en daardoor ontvlamd worde.
Zoo dikwijls ik tot uwe heilige Tafel naderde, heb ik op mijne borst geklopt en gezegd; lieer, ik hen niet waardig dat Gij komt onder mijn dak; maar ik begreep niet, wat ik sprak; ik zag
325
nier. hoe mateloos diep Gij moest afdalen om U met mij te vereenigen. Lieve Jesus, wie zijn wij, dat Gij op ons nederziet? Wat is er in ons, dat U kan aantrekken? Wij zijn zondaren van het hoofd tot de voeten; wij zij n zelfs eikanderen ondragelijk geworden wegens de menigte onzer gebreken. Indien Gij niet de Heiligheid zelve waart, Gij zoudt verontreinigd worden door onzen omgang. En nu vereenigt Gij U zoo innig met ons door de heilige Communie. Zoo ellendig zijn wij, dat wij niet eens kunnen beseffen, hoe Gij in ons tallooza gebreken vindt, die U uiterst mishagen; dat wij niet gevoelen, hoe noodzakelijk het is, om ons met zorg tot uwe komst voor te bereiden; wij houden ons met de nietigste beuzelingen bezig, wij weten U niets te zeggen en er komt bijkans geen woord van dankbaarheid over onze lippen, wanneer Gij in onze harten troont. Zacheüs was opgetogen van vreugde, toen hij U in zijne woning zag, en wij vervelen ons bij U, eene korte dankzegging duurt ons reeds te lang. Ik smeek ü, Heere Jesus, bereid U zelf eene plaats in het kranke hart, dat Gij met oneindige ontferming tot uwe woonplaats Isebt uitgekozen; doe mij hongeren en dorsten naar den allerkost-baarsten maaltijd; help mij mijne ziel te reinigen
326
door berouw en boete, te heiligen door vrome
oefeningen; doe mij zien den afgrond mijner ellende, opdat ik in diepen ootmoed mijne onwaardigheid erkenne; schep gevoelens van liefde en dankbaarheid in mijn binnenste, opdat 'k uwe hartelijke omhelzing met kinderlijke liefde beantwoorde.
Was het wonder, lieve Jesus, dat ik somtijds beangst en geheel in verwarring was wegens de menigte mijner zonden? Zij stonden dreigend voor mijn geest, en ik sidderde voor Uwe oordeelen. Maar hoe vriendelijk brak de zon door de onweerswolken, die boven mijn hoofd waren zamengepakt! Ik hoorde de zoete stem van den herder, die sprak: betrouw, mijn kind, uwe zonden worden u vergeven. Ja, die stem hoorde ik in het H. Sacrament van boet-waardigheid. In Uwen naam, op Uw bevel werd aldus tot mij gesproken, en met de vergevi'ig traden kalmte, troost en verkwikking in mijn binnenste. Ik had Uw Hart doorboord door mijne boosheden, en uit dat Hart stroomden mij vergeving en genade toe. Naauw had ik mijne schuld beleden en in droef heid mijne goede voornemens geopenbaard, of Gij omhelsdet mij en
327
gaaft mij terug wat ik moedwillig bad weggeworpen. Geef mij eene groote dankbaarheid, opdat ik door vromen wandel aan alle schepselen verbale, hoe goed de Heer voor mij was. Geef, dat ik nooit het H. Sakrament der biecht ontvange, zonder te gloeijen van liefde voor Uw Goddelijk Hart.
Wat mij hier beneden nog overkomen zal, weet ik niet; doch zeker is het, dat de dood mij wacht. Het uur genaakt, waarin ik van alles verlaten, geheel alleen den laatsten strijd voleindigen moet. Ik zou sidderen bij de gedachte aan den dood, indien ik de ontferming van uw Goddelijk Hart niet kende. In oneindig medelijden ziet Gij op de stervenden neer; aan hen schenkt Gij zoo overvloedig uwe gaven , dat zij met vreugde de eeuwigheid kunnen ingaan. Geef, goede Jesus, dat mijne laatste oogeu-blikken gezegend worden door al do genademiddelen, die Gij voor de stervenden bereid hebt; dat ik dan in uwe heilige wonden do ontferming van uw Goddelijk Hart moge lezen en met volkomen onderwerping en hartelijke liefde, uw kruisbeeld aan mijne stervende lippen mogu drukken; dat ik al mijne smarten en
328
benaauwdheden moge vereenigen met uw lijden
en uwe zoete stem moge hooren die zegt: Heden zult (jij met Mij zijn in het Paradijs.
Schenk ook aan mij eene teedere zorg voor de stervenden, opdat ik door opwekking, vermaning en gebed, hen, zooveel in mijn vermogen is, voere tot uw minnelijk Hart, waaruit alleen troost en genade te putten zijn.
Gebed om de deugd van barmhartigheid.
Mag ik steeds uwe goedheid prijzen en mij verheugen in de ontferming van uw Goddelijk Hart, zonder er aan te denken, dat ik zelf barmhartig zijn moet? Gij toont mij nw Hart en zegt: Wees barmhartig gelijk uw hemelsche Vader barmhartig is; zal ik nooit dit woord verstaan ? Ach, Heere Jesus, hoe onverschillig ben ik nog jegens den ongelukkigen broeder! Gij stort uwe overvloedige weldaden over mij uit, Gij verkwist aan mij uwe gaven, en mïjno hand vindt niets om den noodlijdenden te schenken, mijn mond heeft geen woorden van troost voor don ongelukkigen, omdat mijn hart geen medelijden kent! Ik zie U v/eenen over de dwalen-den en zondaren en ik doe niets om hen te redden! Bitter beklaag ik mij over geleden
329
onregt, nooit zucht ik over de zonden van hen, die mij beleedigden! En wanneer ik nog eens medelijden toon, ik vorder eene dubbele vergelding in de dankbaarheid en de lofprijzing van hen, die mijne nietige gaven ontvingen! Met hoeveel regt kunt Gij mij verwijtend toevoegen: Moest gij geen medelijden hehben met uw' medeknecht, gelijk Ik medelijden met u gehad heb? Geef mij de schoone deugd van barmhartigheid; toon mij dikwijls uw Goddelijk Hart; en zeg dan aan mijne ziel: Wees barm-harlig, gelijk uw hemelsehc Vader barmhartig is.
Gebed om de deugd van Zachtmoedigheid.
Hoe dikwijls heb ik uwe zachtmoedigheid en verschoonende liefde ondervonden ! Indien ik niet op uwe zachtmoedigheid rekende, ik waagde het niet, lieve Jesus, in uwe tegenwoordigheid te verschijnen, want dagelijks vermoei ik U nog door mijne ongetrouwhedsn. Met hoeveel regt roept Gij mij dan toe: Leer van mij, dat Ik zachtmoedig en ootmoedig van Harte ben. Helaas, ik leerde het niet! Mijne woorden zijn dikwijls bits, mijne uitdrukkingen dragen het bewijs van een verbitterd gemoed. Ik ben ondragelijk jegens mijne liuisgenooten en mijne
324
tot U, en zegt mij wat Gij eens aan Thomas
zeidet: Leg uwe hand in mijne zijde, en wees niet langer ongeloovig, maar geloovig. En zie, lieve Jesus, ik begreep uwe liefde niet. Ook tijdens het groote offer der H. Mis dwaalden mijn oog en mijne gedachten verre van U; ik verveelde mij en bad niet. Hoewel ter neer gedrukt door vele behoeften en beladen met vele zonden, ik gedroeg mij alsof ik niets te vragen had. Ik bragt mijne hand niet in uwe zijde, ik gevoelde niet hoe warm uw Goddelijk Hart voor mij klopte. O , hadde ik U met de oogen des geloofs aanschouwd! Hoezeer zou ik mij verheugd hebben, dat mijn Jesus voor mij den Vader aanbad, dankte en smeekte; hoe innig zou ik mijne zuchten hebben vereenigd met de gebeden van het Goddelijk Hart, hoezeer zou ik gegloeid hebben van liefde en dankbaarheid jegens mijn Goeden Herder! Geef, lieve Jesus, dat ik tijdens het H. Misoffer de liefde van uw Goddelijk Hart gevoele en daardoor ontvlamd worde.
Zoo dikwijls ik tot uwe heilige Tafol naderde, heb ik op mijne borst geklopt en gezegd: Heer, ik ben niet waardig dat Gij komt onder mijn dak; maar ik begreep niet, wat ik sprak; ik zag
32S
niet hoe mateloos diep Gij moest afdalen om U met mij te vereenigen. Lieve Jesus, wie zijn wij, dat Gij op ons nederziet? Wat is er in ons, dat ü kan aantrekken? Wij zijn zondaren van het hoofd tot de voeten ; wij zij n zelfs eikanderen ondragelijk geworden wegens de menigte onzer gebreken, Indien Gij niet de Heiligheid zelve waart, Gij zoudt verontreinigd worden door onzen omgang. En nu vereenigt Gij U zoo innig met ons door de heilige Communie. Zoo ellendig zijn wij, dat wij niet eens kunnen beseffen, hoe Gij in ons tallooze gebreken vindt, die U uiterst mishagen; dat wij niet gevoelen, hoe noodzakelijk het is, om ons met zorg tot uwe komst voor te bereiden; wij houden ons met de nietigste beuzelingen bezig, wij weten U niets te zeggen en er komt bijkans geen woord van dankbaarheid over onze lippen, wanneer Gij in onze harten troont. Zacheüs was opgetogen van vreugde, toen hij U in zijne woning zag, en wij vervelen ons bij U, eene korte dankzegging duurt ons reeds te lang. Ik smeek U, Heere Jesus, bereid U zelf eene plaats in hot kranke hart, dat Gij met oneindige ontferming tot uwe woonplaats hebt uitgekozen; doe mij hongeren en dorsten naar den allerkost-baarsten maaltijd; help mij mijne ziel te reinigen
326
door berouw en boete, te heiligen door vrome
oefeningen; doe mij zien den afgrond mijner ellende, opdat ik in diepen ootmoed mijne onwaardigheid erkenne; schep gevoelens van liefde en dankbaarheid in mijn binnenste, opdat :k uwe hartelijke omhelzing met kinderlijke liefde beantwoorde.
Was het wonder, lieve Jesus, dat ik somtijds beangst en geheel in verwarring was wegens de menigte mijner zonden? Zij stonden dreigend voor mijn geest, en ik sidderde voor Uwe oordeelen. Maar hoe vriendelijk brak de zon door de onweerswolken, die boven mijn hoofd waren zamengepakt! Ik hoorde de zoete stem van den herder, die sprak: betrouw, mijn kind, uwe zonden worden u vergeven. Ja, die stem hoorde ik in het H. Sacrament van boet-waardigheid. In Uwen naam, op Uw bevel werd aldus tot mij gesproken, en met de vergeving traden kalmte, troost en verkwikking in mijn binnenste. Ik had Uw Hart doorboord door mijne boosheden, en uit dat Hart stroomden mij vergeving en genade toe. Naauw had ik mijne schuld beleden en in droefheid mijne goede voornemens geopenbaard, of Gij omhelsdet mij en
327
gaaft mij terug wat ik moedwillig had weggeworpen. Geef mij eene groote dankbaarheid, opdat ik door vromen wandel aan alle schepselen verhale, hoe goed de Heer voor mij was. üeef, dat ik nooit het H, Sakrament der biecht ontvange, zonder te gloeijen van liefde voor Uw Goddelijk Hart.
Wat mij hier beneden nog overkomen zal, weet ik niet; doch zeker is het, dat de dood mij wacht. Het uur genaakt, waarin ik van alles verlaten, geheel alleen den laatsten strijd voleindigen moet. Ik zou sidderen bij de gedachte aan den dood, indien ik de ontferming van uw Goddelijk Hart niet kende. In oneindig medelijden ziet Gij op de stervenden neer; aan hen schenkt Gij zoo overvloedig uwe gaven , dat zij met vreugde de eeuwigheid kunnen ingaan. Geef, goede Jesus, dat mijne laatste oogeu-blikken gezegend worden door al de genademiddelen, die Gij voor de stervenden bereid hebt; dat ik dan in uwe heilige wonden de ontferming van uw Goddelijk Hart moge lezen en met volkomen onderwerping en hartelijke liefde uw kruisbeeld aan mijne stervende lippen moge drukken; dat ik al mijne smarten en
328
benaauwdheden moge vereenigen met uw lijden
en uwe zoete stem moge hooren die zegt: Heden zult (jij mot Mij zijn in het Paradijs.
Schenk ook aan mij eene teedere zorg voor de stervenden, opdat ik door opwekking, vermaning en gebed, hen, zooveel in mijn vermogen is, voere tot uw minnelijk Hart, waaruit alleen troost en genade te putten zijn.
Gebed om de deugd van barmhartigheid.
Mag ik steeds uwe goedheid prijzen en mij verheugen in de ontferming van uw Goddelijk Hart, zonder er aan te denken, dat ik zeil' barmhartig zijn moet? Gij toont mij nw Hart en zegt: Wees barmhartig gelijk uw hemelsehe Vader barmhartig is; zal ik nooit dit woord verstaan ? Ach, Heere Jesus, hoe onverschillig ben ik nog jegens den ongelukkigen broeder ! Gij stort uwe overvloedige weldaden over mij uit, Gij verkwist aan mij uwe gaven, en mijne hand vindt niets om den noodlijdenden te schenken, mijn mond heeft geen woorden van troost voor don ongelukkigen, ore dat mijn hart geen medelijden kent! Ik zie U wcenen over de dwalen-den en zondaren en ik doe niets om hen te redden! Bitter beklaag ik mij over geleden
329
onregt, nooit zucht ik over de zonden van hen , die mij beleedigden! En wanneer ik nog eens medelijden toon, ik vorder eene dubbele vergelding in de dankbaarheid en de lofprijzing van hen, die mijne nietige gaven ontvingen! Met hoeveel regt kunt Gij mij verwijtend toevoegen; Moest gij geen medelijden hebben met uw' medeknecht, gelijk Ik medelijden met u gehad heb? Geef' mij de schoone deugd van barmhartigheid; toon mij dikwijls uw Goddelijk Hart en zeg dan aan mijne ziel: Wees barmhartig, gelijk uw hsmelsshc Vader barmhartig is.
Gebed om de deugd van Zachtmoedigheid.
Hoe dikwijls heb ik uwe zachtmoedigheid en verschoonende liefde ondervonden! Indien ik niet op uwe zachtmoedigheid rekende, ik waagde het niet, lieve Jesus, in uwe tegenwoordigheid te verschijnen, want dagelijks vermoei ik U nog door mijne ongetrouwheden. Met hoeveel regt roept Gij mij dan toe: Leer van mij, dat Ik zachtmoedig en ootmoedig van Harte ben. Helaas, ik leerde het niet! Mijne woorden zijn dikwijls bits, mijne uitdrukkingen dragen het bewijs van een verbitterd gemoed. Ik ben ondragelijk jegens mijne huisgenooten en mijne
330
ondergeschikten, ja zelfs jegens mijne overheden. Tegenspraak en teregtwijzing doen mij opvliegen in gramschap, en wanneer ik geen gelegenheid heb om mijnen toorn lucht te geven in woorden , kan men nog aan mijn gelaat en mijne houding zien, hoe mijn hart bewogen is door toorn. Hoeveel dwaze woorden en werken kwamen uit mijne gramschap voort; hoe dikwijls verstoorde ik den vrede, beleedigde ik den broeder en werd ik oorzaak van vele zonden! Al te lang heb ik mijne gramschap verschoond, of de schuld daarvan op anderen geworpen. Ik wilde zachtmoedig zijn op voorwaarde, dat niemand mij hinderde en elkeen mij ontzag! Gij , goede Jesus, hebt mij door uw voorbeeld geheel iets anders geleerd; Gij waart zachtmoedig tegenover de gruwelijkste lasteringen en de boosaardigste mishandelingen. Geef, dat ik voortaan mag luisteren naar uwe stem, die mij zegt: leer van Mij, dat Ik zachtmoedig van Harte ben. Geef mij kracht om U na te volgen.
Gebed om de deugd der nederigheid.
Jk ben armoedig en krank, ik zucht onder tallooze zwakheden van zie! en lichaam. Indien er iets goeds in mij is, ik heb het te danken
331
aan U, mijn minnelijke Verlosser; slechts de zonde is mijn treurig eigendom; terwijl ik ook de schuld draag van de geringe vruchten, die uwe genade in mij voortbragt. En niettemin verhef ik mij boven den broeder; op onzinnige wijze vorder ik voor mij eerbied en achting, terwijl uit mijne woorden, blikken en houding eene diepe minachting voor den broeder straalt. Ik ben onuitputtelijk in eigen lof, tracht de aandacht van elkeen op mij te trekken, terwijl ik alles .in den broeder afkeur en een geheime nijd mij verteert, als hij meer geëerd wordt dan ik. Hoe dikwijls gaf ik aanleiding tot regtmatige klagten, hoe ondragelijk was ik voor den naaste. Ja, ik verhef mij zelfs tegen U, mijn God! Ik schaamde mij een kinderlijke en ootmoedige hulde aan U te brengen; ik schaamde mij eener nederige gehoorzaamheid, die in uwen naam door mijne overheid gevraagd werd! Het is dan niet zonder reden, dat Gij mij uw Goddelijk Hart toont, mij toeroepend: Leer van Blij, dat Ik ootmoedig van Harte hen. Helaas! hoe diep moet de hoovaardij bij mij geworteld zijn, daar ik, nietswaardig schepsel, mijn Jesus in de diepste vernedering zie, en niettemin voortga eer, achting en ijdele
332
grootheid te zoeken! Gij omhelst met de innigste liefde versmading en vernedering en ik zoek met hartstogtelijke inspanning eene dwaze verheffing. Goede Jesus, waarom vertrapt Gij den worm niet, die in ondragelijken hoogmoed zich opblaast aan uwe voeten? Waarom beurt Gij mij met zooveel teederheid uit het slijk, daar ik nog zoo hoovaardig blijf? Onuitputtelijke liefde van het Goddelijk Hart, wanneer zal ik U beminnen en uit liefde U in de nederigheid volgen! Maak mij nederig, lieve Jesus, en toon mij uw Goddelijk Hart zoo dikwijls ik, mijne ellende vergetend, het wagen durf mij te verheffen.
Gebed om de deugd van gehoorzaamheid en onderwerping aan Gods wil.
Ik dank U hartelijk, o mijn God, dat Gij U gewaardigd hebt tot mij te spreken en aan mij uwen H. Wil te openbaren; dat Gij U met mij wilt bezig houden en al mijne lotgevallen besturen; dat Gij mij de H. Kerk en overheden geschonken hebt, die in uwen naam mij geleiden. Welk eene snoodheid zou het zijn zich te verzetten tegen uwen weldadigen Wil! En aan die snoodheid maakte ik mij schuldig 1 Ik
333
overtrad uwe geboden, morde tegen uwe heilige beschikkingen en betoonde mij ongeduldig over ieder gebod en voorschrift, dat mij door mijne overheden gegeven werd.
Goddelijk Hart van mijn Jesus, voor mij gehoorzaam geworden tot aan den dood des Kruises, leer mij de heilige gehoorzaamheid liefhebben. Geef, dat ik den Wil des Vaders met vreugde volbrenge, mij dankbaar onderwerpe aan al uwe beschikkingen en mijne overheden gehoorzame, omdat zij mij in uwen naam bevelen. Geef, dat ik gehoorzaam zij tot aan den dood, opdat ik in mijn laatste uur met U kan zeggen : liet is volbrayt.
Gebed om een levendig geloof.
Goddelijk Hart van Jesus, omstraald van Licht en Waarheid brandt Gij van verlangen om ons overvloedig de waarheid meó te deelen, opdat wij wandelen in uw licht. Helaas! duisternis omgeeft mij van alle zijden. Het bedrog des duivels, de redeneringen eener dwalende wereld, de verpestende walm mijner' booze neigingen omgeven mij met dikke nevelen. Indien Gij, Zon der Regtvaardigheid, de duisternis niet verdrijft door de stralen van uw Goddelijk Licht,
334
hoe zal ik behoed blijven tegen de dwaling ? Zie, Heer, slechts een wijle tijds luisterde ik naar de stem der verleiding , en aanstonds werd mijn oog beneveld en mijn hart onverschillig voor de deugd. Help mij, lieve Jesus, gaarne uw Woord te hooren en met ijver uw Licht te zoeken in vrome lezing en heilige overweging; dan zal ik in het Licht uwer waarheid wandelen, vrome gedachten en begeerten in mij aankwee-ken, hongeren en dorsten uaar de geregtigheid en Gij zult mij verzadigen door mijne ziel te bekleeden met de deugden van uw Goddelijk Hart.
Gehcd om do deugd van kuischheid.
Gij hebt ons, zwakke stervelingen, in oneindige ontferming opgenomen uit het slijk, om ons eene plaats te geven onder uwe engelen. O, allerkuischt Hart van mijn Jesus, met hoeveel regt verlangt Gij, dat wij rein en vlekkeloos wandelen! Gij toont ons uw Hart en roept: Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God den. Gij voedt ons met het brood der engelen en den wijn, die maagden voortbrengt. Ik bemin de kuischheid, lieve Jesus; en hoe zou het mogelijk zijn, dat ik haar niet beminde,
335
daar ik zie, dat uw minnelijk Hart haar met zooveel liefde omhelst en haar zoo krachtig aanbeveelt? Reine Bruidegom der kuischezielen, geef, dat ik den kostbaren parel niet verlieze. Ach, ik ben zoo zwak en de gevaren zijn hier zoo groot! Sterk mij in den strijd, doe mij de gelegenheden vlugten en mij zeiven mistrouwen; leer mij waken over mijne zintuigen en mij zeiven versterven, wek mij op, om door aanhoudend gebed en ijverig ontvangen der HH. Sakramenten eene kracht te zoeken, die ik bij mij niet vind. Dit smeek ik u door do voorbede uwer lieve Moeder, de Maagd der maagden, •welker hulp ik dagelijks zal inroepen.
Gebed om de deugd van boetvaardigheid,
Allerboetvaardigst Hart van mijn Jesus, met schaamte moet ik erkennen, dat reeds het woord boetvaardigheid mij verschrikt. En toch is deze deugd mij allernoodzakelijkst, daar ik een zondaar ben. Gij zegt: zalig zij, die ivcencn, want zij zullen vertroost worden; hoe zult Gij mij troosten, daar ik niet weende. Ja, somtijds weende ik, maar mijne tranen waren geen vrome, boetvaardige tranen. Gij kont ze niet afdroogen, want ik weende om beuzelingen en mijne tranen legden getuigenis
336
af van mijn ongeduld. Ik klaagde over rampspoeden en vergat, dat ik duizendmaal meer had verdiend; ik morde bij eiken tegenspoed, alsof mij onregt geschiedde. Ik zag U de vreeselijkste smarten omhelzen met de onmetelijke liefde vau uw Goddelijk Hart, om boete te plegen voor mijne zonden en zelf wilde ik niet eens de vermaken derven, waar ik den ondergang gevonden had. Allerboetvaardigst Hart van mijn Jesus, leer mij de boetvaardigheid. Dat ik treure over de zonden der wereld, doch vooral over eigen zonden; dat ik in den geest van boete alle tegenspoeden aanneme, die Gij mij overzendt, al de verstervingen naauwkeurig verrigte die mij zijn opgelegd, dikwijls vergeving vrage in ootmoedig gebed en mij somtijds het geoorloofde ontzegge om boete te plegen voor het ongeoorloofde, dat ik bedreven heb,
Gehed om den inwendigen vrede.
O, Goddelijk Hart van mijn Jesus, hoe schoon is de heilige en ongestoorde kalmte, die Gij altijd bezeten hebt! In het vreesselijkst lijden, bij den grievendsten hoon, te midden uwer bitterste vijanden genoot Gij den diepsten vrede. Ik weet wel, mijn krank hart kan hier beneden niet een
337
volkomen vrede bezitten. Mijne hartstogten verstoren de rust van mijn gemoed. De hoogmoed en de eerzucht, de gramschap en een korselig humeur, de hebzucht en de onmatige vrees voor lijden, de... ach, lieve Jesus, ik schaam mij zeiven, maar U is a/les bekend; Gij weet welke stormen daarbinnen loeijen. Nogtans, Gij kunt de stormen bevelen; ook hebt Gij gezegd: Vrede zij met m. Ik geef u Mijnen vrede. Ja, Gij toont ons uw Goddelijk Hart en zegt; Zalig de vreedzamen, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. Leer mij dan mij zeiven, mijne hartstogten en grillige luimen bedwingen ; sta mij bij door de genade van uw vreedzaam Hart.
Gij verwijt mij, dat ik de schuld draag van de meeste beroeringen mijns harten. Ik gevoel al de zwaarte van dit verwijt. Hoe kon ik vrede hebben, daar ik door mijne vrijwillige overtredingen in tegenspraak was met uwen heiligen Wil ? Hoe kon ik vrede hebben, daar ik door overdreven eischen, door dwaze ligfgeraaktheid en liefdelooze gesprekken zelfs den vrede van den broeder stoorde? Ja, ik zie nu duidelijk dat er slechts vrede te vinden is in het beteugelen der hartstogten en het onderhouden uwer
15
338
geboden. Heere Jesus, help mij dien schoonen vrede te zoeken; geef, dat ik hem vinde.
Gebed om christelijke sterkte togen-tver de ergernissen en vervolgingen der wereld.
Hoe bitter beklaagde ik mij, goede Jesus, ■wanneer ik door de wereld gehinderd werd in de beoefening der deugd. Ik werd neêrslagiig en moedeloos; ik herinnerde mij niet, dat uw Goddelijk Hart altijd gegriefd en gekweld werd door de booze wereld ; ik dacht er niet aan, dat Gij ons toeroept: Zalig zij, die vervolging lijden wegens de regtvaardigheid. In plaats van mij te verheugen, dat mijn hart in de vervolging meer gelijkvormig werd aan het Uwe, week ik uit menschelijk opzigt van uwe geboden af, en was blind genoeg om mijne overtredingen te verschoonen door mij te beroepen op de hindernissen , die de wereld mij in den weg legde. Ik zou vroom zijn, indien de vroomheid bij de wereld in achting stond; ik zou met vreugde mijn geloof belijden, indien spotternijen daarop niet volgden; ik zou opregt deugdzaam zijn, indien de wereld mij voorging. Helaas, lieve Jesus, uw voorbeeld was mij dan niet genoeg! Goddelijk Hart van mijn Jesus, hoezeer heb
339
ik U door mijne lafhartigheid bedroefd! Leer mij toch uw Woord en voorbeeld beter begrijpen; sta niet toe, dat ik nog langer, gelijk een bevend riet, worde heen en weer geslingerd door dwaze menschenvrees, geef mij iets van dien goeden geest, dien Gij zoo overvloedig hebt uitgestort over de apostelen en martelaren, die van zwakke menschen reuzen zijn geworden in den. strijd.
Geheel cm vijandsliefde.
Ik heb de ontfermende liefde van uw Goddelijk Hart ondervonden, toen ik nog uw vijand was; moest ik niet met den broeder handelen, zoo als Gij met mij gehandeld hebt? Gij toont mij uw Hart, waarin ik vergeving en vrede vond, en roept mij toe: Bemin uwe vijanden, kan ik dit uw gebod verachten? Ondankbare, die ik ben! Ik durfde dit uw gebod zelfs weerstaan, en begreep da groote boosheid mijner afwijking niet. Tegenover het allerzoetste Hart van mijn Jesus durfde ik beweren, dat ik mijnen vijand niet behoefde lief te hebben. Ik beweerde dat ik niet zondigde, wanneer ik mij liefdeloos onttrok aan hem, die mij beleedigd had; in mijne verblinding gat ik smaad voor smaad,
45quot;
340
onregt voor onregt terug! Of als ik U, mijn Jesus, niet zoo openlijk durfde weerstreven, verzekerde ik reeds alles vergeven te hebben, terwijl ik evenwel niet ophield aan de bitterheid van mijn hart lucht te geven in houding, gesprekken en liefdelooze handelingen. Met gretigheid zocht ik alles, waarvan ik den broeder kon beschuldigen, ik kon mijne vreugde niet onderdrukken als er kwaad van hem gesproken werd; ik werd ongeduldig, als ik iets goeds van hem hoorde en verheugde mij heimelijk als hem eenig leed overkwam.
Toon mij, lieve Jesus, toon mij gedurig uw Goddelijk Hart, dat zoo rijk is aan ontferming; zeg dikwijls tot mij: Moet gij geen medelijden hebhen met uwen medeknecht, zoo als Ik medelijden met u gehad heb ? Sterk mij door uwe genade, opdat ik de boosheid van mijn hart overwinne.
Geled om naastenliefde.
Gij zelf, lieve Jesus, geeft ons den maatstaf onzer naastenliefde; Gij zegt; Bemint elkander gelijk Ik u heb liefgehad. Ik zal dan nooit te veel beminnen, want wie kan de onmetelijke liefde bereiken van uw Goddelijk Hart? Maar,
341
ik maakte zelfs geen ernstig begin otn uw heilig gebod te vervullen. Duizende gelegenheden, waarin ik den broeder gemakkelijk troosten, opbeuren en verkwikken kon, gingen onbenut voorbij. Mijn liefdeloos hart bespeurde zelfs de groote behoefte niet, die de broeder aan mij had. Ik leefde voor mij zeiven, berekende alles naar mijn voordeel en genoegen; ik was onzinnig genoeg om van anderen de grootste oplettendheid en hulpvaardigheid te vorderen, terwijl ik niets teruggaf. Ik wilde slechts den omgang van hen, die altijd even vriendelijk en voorkomend jegens mij waren; ik vlugtte elkeen, die mij eenigzins onaangenaam was ; mijne gesprekken waren even liefdeloos als mijne daden; op elkeen had ik iets af te wijzen, en mijne oordeelvellingen waren steeds hardvochtig. Ik werd ondragelijk voor velen en Gij alleen weet, hoe dikwijls ik door mijne liefdelooze handelwijze aanleiding gaf tot zonde.
Leer mij, allerzoetste Jesus, leer mij bemin7 nen met een belanglooze, opolferende en geduldige liefde; dat het voorbeeld van uw Hart mij voor oogen sta, en help mij te doen, waartoe Gij met zoo groot eene teederheic' mij uitnoodigt.
342
Gebed om do deugd van godsvrucht.
Tijdens uwe. omwandeling op aarde, leerde ons uw allergodvruchtigst Hart, hoe wij tot den Vader moesten bidden, en thans daalt Gij nog dagelijks op het altaar, opdat wij zien zouden met welk eene diepe nederigheid en onderwerping, met hoe innig eene godsvrucht Gij voor ons den Vader aanbidt, dankt en smeekt tot ons behoud. Niettemin ben ik nog steeds gelijk aan een eerstbeginnende; ik moet nog tot U komen met het verzoek: Heer, leer ons bidden. Ik had geen achting meer voor het gebed en bad daarom geheel onvoorbereid, zonder eerbied en aandacht; ik wist niet, dat het gebed een mijner voornaamste bezigheden was, en liet het daarom wegens nietige redenen achter; ik kon mij zelfs den ijver van anderen niet begrijpen: somtijds spotte ik er mede! O, hoe verre was ik er af van te kunnen zeggen, dat mijn omgang in dan hemel was! Geef, goede Jesus, dat ik voortaan eiken morgen en avond aandachtig bidde; mij beijvere dagelijks het H. Misoffer bij te wonen, zoover mijne bezigheden zulks gedoogen; da Zon- en Feestdagen be-schouwe en doorbrenge als dagen van zoete
343
godsvrucht. Rigt ook dikwijls, goede Jesus, mijn hart en mijn oog naar uw heilig tabernakel; geef, dat ik onder mijne bezigheden dikwijls tot U verzuchte in een kort schietgebed.
Gebed om cene vurige liefde tol God.
Dagelijks zeg ik, dat ik U, mijn God, boven alles bemin; ik hoop , dat mijn mond waarheid spreekt, maar innig en krachtdadig is mijne liefde niet. Neen, Heer, zij is niet innig, want ik vergeet U te veel, zoek U te weinig en ■vrees niet genoeg van U te mishagen. Indien do Goddelijke liefde met vollen gloed mijn hart •verwarmde, ik dacht duizendmaal meer aanU, mijn hart verzuchtte veel krachtiger tot U, ik verheugde mij inniger in God, mijn heil. Indien mijne liefde regt levendig was, zij zou vruchtbaarder zijn in goede werken; zij zou mij dringen ter beoefening van al die deugden, waarmee Gij zoo gaarne mijn hart versierd ziet. Uit liefde tot U zou ik zachtmoedig en ootmoedig worden , boetvaardig, godvruchtig , liefdadig en barmhartig; alle mijne woorden en werken zouden, gelouterd door uwe liefde, aangenaam zijn in uwe oogen. Maar thans? — Helaas, mijne begeerten en gedachten, mijne
344
woorden en werken komen uit bloot natuurlijke, oms zondige neigingen voort I
Allerzoetst Hart van mijnen Jesus, vurige oven der Goddelijke liefde, Gij zegt: Ik kwam een vuur op aarde brengen, en wat wil Ik, tenzij het ontbrande? Voltrek aan mij uwe begeerte; geef mij uwe liefde, ik verlang niets anders. Doe mijn hart gloeijen van liefde. Ontsteek vooral mijn hart, als Gij tot mij komt in de heilige Communie. Ik begeer niet de zoetheid van uwen troost en de verkwikking uwer heilige omhelzingen, die ik onwaardig ben, maar geef mij eene innige, krachtige liefde, dan ben ik rijk genoeg.
Gebed om een groot vertrouwen.
Beminnelijk Hart van mijn Verlosser, dikwijls heb ik mij beklaagd over troosteloosheid, verwarring en inwendige duisternis , mijn hart was dor als hooi, de kracht tot het goede scheen mij geheel verlaten te hebben, ik zocht en vond het minnelijk gelaat van mijn Jesus niet meer. Dan opende zich mijn mond in klagten, ik waande mij verloren. Mijne ongetrouwheden waren voor een deel de schuld, dat Gij aldus met mij handeldet, het was daarom onbillijk, dat
345
ik mij beklaagde, maar het was nog veel onbillijker, dat ik in die oogenblikken mij door U verlaten waando. Hoe, zou het zoete Hart van mijn Jesus voor mij gesloten kunnen zijn? Zou de Goede Herder het schaap zijner weide kunnen vergeten ? Gij hebt mij gezocht, toen ik U ontvlugtte , zoudt Gij U aan mij kunnen onttrekken nu mijn treurig hart U met begee-rige blikken zoekt! Och, lieve Jesus, in de dagen van troosteloosheid en geestelijke dorheid, geeft Gij mij nog zooveel, doch ik waardeer het niet, uwe goedheid heeft mij bedorven. Thans werp ik mij aan uw Goddelijk Hart, daar wil ik rusten ook iu de dagen van inwendige duisternis. Vrij moge mijn hart in droefheid en dorheid verkeeren, ik zal niet ophouden mij te verheugen in den Heer en te jubelen in God, mijn Jesus, Doch ik ben zwak, zoo spoedig word i'; ter neergeslagen, help mij mijn voornemen te volbrengen en ais mijne droefheid toeneemt, loon mij uw minnelijk Hart. Amen.
Gebed tot da AUerzquot;liijsta Maagd Mnria.
O Maria, hoe gelukkig was uw allerheiligst Hart in het innige verkeer met het Goddelijk llart van uwen Zoon! Hoe hebt gij, lieve Moe-
346
der, in Jesus gejubeld en met blijdschap gewandeld in het licht van Zijn Goddelijk Hart! Wanneer gij mij zoo verstrooid, gevoelloos en koud in de nabijheid van Jesus ziet, dan moet gij -wel innig medelijden hebben met de armoede van uw kind. Verwerf mij , lieve moeder, de genade, dat ik het Goddelijk Hart van Jesus beter moge kennen, mij in zijne oneindige ontferming meer moge verheugen en dat ook mijn hart brande door den gloed van Jesus' liefde; verwerf mij de genade, dat ik de deugden van het Goddelijk Hart met ijver navolge.
Ach, hoe dikwijls heb ik het Hart van Jesus vermoeid door mijne traagheid, gekweld door mijne ondankbaarheid, gewond door mijne zonden ! O Maria, geef gij aan Jesus' Hart eenige voldoening; bied Hem uwe liefde aan voor mijne traagheid, uwe gloeijende dankbaarheid voor mijne koude onverschilligheid, uwe verhevene deugd voor mijne zonden, opdat het Goddelijk Hart van uwen Zoon zijne ontfermende genade nog ruimer over mij uitstorte. Amen.
347
VOÜRIiERHIDINGSGEUED.
Minnelijke Jesus, Gij roept mij tot uw heilig altaar, opdat ik de liefde van uw Goddelijk Hart zou zien en ondervinden. Met de oogen des geloofs zal ik dan zien, hoezeer Gij ons bemint, en in teedere bezorgdheid voor ons, zondaren, op het altaar nederdaalt om voor ons, en met ons den Vader te aanbidden.
Thans, mijne ziel, behoeft ge niet te zeggen: hoe zal God onze lofprijzing aannemen en de smeekingen onzer onreine lippen verhooren? Wees niet ontsteld en dat kleinmoedige gedachten u niet ter nederdrukken. Jesus looft, dankt en smeekt hier, gij hebt uwe kranke gebeden slechts te vereenigen met de vurige van het Goddelijk Hart. God zal Zijn aangezicht afwenden van onze zonden, om met welbehagen neêr te zien op Zijn eenigen , ■welbeminden Zoon. Verheug u, want in het Hart van Jesus zult gij den Vader aanbidden en uw gebed zal welgevallig zijn.
Gij hebt voel te vragen. Welnu, Jesus zegt: Al wat gij den Vader in Mijnen naam zult
348
vragen, zal Hij u (ycwcn. Wanneer bidt gij beter in den naam van Jesus dan tijdens het heilig Misoffer ? Uwe behoeften zijn ontelbaar, ook hebt ge vee! voor anderen te vragen, maar het Hart van Jesus is ruimer dan alle behoeften der wereld, leg dan met groot vertrouwen al uwe smeekingen neer in het Goddelijk Hart.
CONFITEOR.
Toen Jesus den hof Gethsemani binnentrad, begon Hij bedroefd te worden en te sidderen, Zijn gelaat werd doodsbleek, Zijn mond opende zich in treurige klagten. Hij sprak: Mijne ziel is bedroefd tot den dood. Jesus had onze zonden op zich genomen, nu is het uur gekomen, dat Hij in lijden en sterven boet, daarom verschijnt Hij voor den Vader; als verpletterd en verslagen over zooveel boosheid, knielt Hij sidderend néér en biedt zich ootmoedig ten zoenoffer aan. Vereenig uw hart met het allerboetvaardigst Hart van Jesus en zeg in diepen rouw: Ik belijd voor den ahnagti-gen God, voor de allerzaligste Maagd Maria, den II. Aartsengel Michael, den H. Joannes den Dooper, de HH. Apostelen Petrus en Paulus en alle Heiligen, dat ik zeer gezondigd heb met gedachten, woorden en werken, door mijne schuld, door
349
mijne schuld, door mijne allergrootste schuld, daarom smeek ik de allerzaligste Maagd Maria, den H. Aartsengel Michaël, don II. Joannes den üooper, de H!I. Apostelen Petrus en Paulus en alle Heiligen voor mij tot den Heer onzen God te willlen bidden.
INTROÏTUS.
Hij zal zich ontfermen volgens de menigte zijner barmhartigheden, want niet uit ter harte heeft Hij vernederd en de kinderen der men-schen verworpen. Ee Heer is goed voor die op Hem hopen, voor de ziel, die Hem zoekt.
Ik zal in eeuwigheid de barmhartigheden des Heeren zingen, van geslacht tot geslacht. Glorie zij den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest, gelijk het was in den beginne, van nu tot in eeuwigheid. Amen.
Hij zal zich ontfermen volgens de menigte Zijner barmhartigheden, want niet i-'t ter harte heeft Hij vernederd en de kinderen der meu-schen verworpen.
KYRIE ELEISON.
Heer, ontferm U onzer; Heer, ontferm U nzer; Heer, ontferm li onzer. Christus , ontferm
350
U onzer; Christus, ontferm U onzer; Christus, ontferm u onzer. Heer, ontferm U onzer; Heer, ontferm U onzer; Heer ontferm U onzer.
GLOfilA. IN EXCELSIS.
Glorie zij aan God in den Hoogen en vrede op aarde aan de menschen van goeden wil. Wij loven U. Wij prijzen U. Wij aanbidden ü. Wij verheerlijken Uwen Naam. Wij danken U wegens uwe groote glorie. Heer God, Hemelsche Koning, God, Vader almagtig. Heer, eenigge-boren Zoon, Jesus Christus, Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders. Die wegneemt de zonden der wereld, neem ons gebed genadig aan. Die zit aan de regterhand des Vaders, ontferm U onzer. Want Gij alleen zijt Heilig, Gij alleen Heer, Gij alleen de Allerhoogste, Jesus Christus, met den Heiligen Geest in de Glorie van God den Vader. Amen.
DE COLLECTEN.
Wij bidden U, almagtige God, dat wij, die in het Allerheiligst Hart van uwen welbeminden Zoon roemen en de voornaamste weldaden Zijner liefde jegens ons herdenken , ons gelijkelijk in hunne kracht en vrucht mogen verheugen.
351
Geef, Heer Jesus, dat wij met de deugden van uw allerheiligst Hart bekleed en door Zijne genegenheden ontvlamd worden, opdat wij, aan het toonbeeld uwer Goedheid gelijkvormig zijnde, ook verdienen deel te hebben aan uwe Verlossing.
O God, Herder en bestuurder aller geloovigen, zie genadig neer op uwen dienaar N, dien Gij tot herder over uwe Kerk gesteld hebt; geef hem, bidden wij U, zijne onderhoorigen door woord en voorbeeld te stichten, opdat hij met zijne kudde tot het eeuwige leven moge geraken. Door onzen Heer, Jesus Christus, uwen Zoon, die met ü leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
EPIbTISL.
Les uit den ■profeet Isaias.
Ik loof U, Heer, omdat Gij toornig op mij geweest zijt, uw toorn zich heeft afgewend en Gij mij vertroost hebt. Ziedaar God , mijn Heiland! Ik zal vertrouwen en niet vreezen; want mijn sterkte en mijn lof is de Heer, cn Hij is mij tot heil geworden. Gij zult water scbcppon in vreugde uit de bronnen des Zaligmakers! En
352
zeggen zult gij op dien dag: looft den Heer en roept Zijn naam aan! Gedenkt dat Zijn naam hoog verheven is! Zingt den Heer, want heerlijke dingen heeft Hij gedaan; verkondigt dit over dc gansche aarde! Verheugt u en juicht, gij, bewoners van Sion! want groot is in uw midden de Heilige van Israël.
GRADUALE.
Ü, Gij allen, die langs den weg gaat, geeft acht en ziet of er eene smart is gelijk mijne smart. Daar Hij de Zijnen beminde, die in de wereld waren, heeft Hij ze bemind ten einde toe. Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en ootmoedig van Harte en gij zult rust vinden voor uwe zielen.
EVANGKUE vólgens dm 11 Joannes..
)-i dien tijde vroegen de Joden aan Pilatus (want het was voorbereidingsdag), opdat de lig-chamen niet aan het Kruis zouden blijven op den sabbath (want deza was een groote sabbatlidag), dat hunne bcenen verbrijzeld en zij afgenomen zouden worden. De soldaten kwamen d.m en verbrijzelden wel de beenen van den eerste en den
L
353
tweede, die met Hem gekruisigd waren; doch toen zij tot Jesus waren gekomen en zagen, dat Hij reeds gestorven was, verbrijzelden zij zijne beenen niet, maar een der soldaten opende met zijne lans zijne zijde ; en terstond vloeide er bloed en water uit. En hij, die het gezien heeft, heeft er getuigenis van gegeven; en zijne getuigenis is waarachtig.
CliEUO.
Met welk eene liefde, met welk een brandenden ijver heeft het God delijk Hart de waarheid verkondigd; met welk een zorg heeft Jesus de waarheid in de Kerk bewaard, opdat wij in haar licht zouden wandelen! Zeg daarom met groote dankbaarheid :
Ik geloof in écnen God, almagtigen Vader, Schepper van hemel en aarde, van alle zigt-bare en onzigtbare dingen. En in éénen Heer, Jesus Christus, den eeniggeboren Zoon Gods. En uit den Vader voor alle eeuwen geboren. God van God, Licht van Licht, waarachtig God van waarachtig God. Geboren niet gemaakt, medezelfstandig met den Vader, door wien alles gemaakt is. Die om ons, menschen, en om ons heil uit den hemel is nedergedaald. En Hij heeft
354
Let vlcesch aangenomen door den II. Geest uit do Maagd Maria, en Hij is mensch geworden. Hij is ook voor ons gekruist; heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven. En ten derden dage is Hij verrezen volgens de schriften. En Hij is opgeklommen ten hemel, zit aan de reg-terhand des Vaders. En Hij zal met Glorie wederkomen oordeelen levenden en dooden; en Zijn Rijk zal geea einde hebben. En in den Heiligen Geest, Heer en levendraaker, die van den Vader en den Zoon voortkomt. Die met den Vader en den Zoon gelijkelijk wordt aangebeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten. En éene, heilige. Katholieke en apostolieke Kerk. Ik belijd dén doopsel tot vergeving der zonden. En ik verwacht de verrijzenis der dooden. En het leven der toekomstige eeuw. Amen.
OFFERTOR1T M.
Stel u Jesus voor, die zich vrijwillig in de handen der boosdoeners overgeeft; Hij zegt: zal Ik den kelk niet drinken, dien de Vader Mij overreikt ?
Almagtige, eeuwige God wat kunnen wij arme en ellendige schepselen U aanbieden tot erkentenis uwer oppermagtige Majesteit, tot dank-
355
zegging uwer onnoemlijke weldaden, toteensmeek-
offer om vergiffenis onzer zonden en de gaven uwer barmhartigheid te verwerven? Maar zie op Jesus, uwen Zoon, in wi^n Gij uw eeuwig welbehagen gesteld hebt. Zijn allerheiligst hart omhelsde al het lijden met de diepste onderwerping aan uwen heiligen Wil, en dronk met liefde den ganschen kelk, dien Gij Hem overreiktet. Zie, wij vlugten in het Goddelijk Hart van uwen Zoon en bieden U daar, in het Heilige der Heiligen, onze onderwerping en gebaden, onze ziel en ons ligchaam, alles wat wij zijn en hebben tot een offer aan. In het allerzoetste Hart van Jesus zult Gij onze gebeden niet versmaden en onze offers niet verwerpen. Ontvang dus onze ziel met al bare krachten en genegenheden, ontvang ons ligchaani met al zijne zintuigen, wij willen U dienen overal, altijd en in alles.
Onze smeekingen vereenigend met do allervurigste verzuchtingen van het Goddelijk Hart, smeeken wij U om vergeving onzer zonden, om de bekeering der zondaren, de volharding der regtvaardigen en'de verlossing der geloovige zielen. Zie goedgunstig neder op onze Moeder, de H. Kerk. Schenk haar de overwinning over hare vijanden, troost haar door den ijver harer herders,
356
de godsvrucht harer kinderen en de bekeering der dwalenden. Wend, Heer, uwe oogen af van onze onwaardigheid, maar zie op het Hart van Jesus uwen Zoon, die in het heilig Misoffer uwen Naam verheerlijkt over de gansche aarde.
L.WABO.
Heer, hemelsche Vader, ik zie hoe Jesus, uw beminde Zoon, dagelijks op onze altaren nederdaalt om zijn heilig vleesch en bloed U aan te bieden tot een zoenoffer voor onze zonden. Hoe zou ik mij dan genoeg kunnen vernederen over de boosheden, die ik voor uw heilig aangezicht bedreef. Ach, Heer, wasch mij meer en rneer van mijne boosheid en reinig mij van mijne zonden. Daar Gij een nederig en boetvaardig hart niet versmaadt, maak mijn hart gelijkvormig aan het Hart van Jesus, leer mij boetvaardigheid plegen.
ORATE FRAÏRES.
Uw Goddelijk Hart heeft in teedere zorg de apostelen vermaand om met U te waken en te bidden; geef, Heere Jesus, dat ik in dit heilig uur mijne zwakke gebeden bij uwe vurige verzuchtingen voege, om met aandacht te bidden voor mij en de gansche Kerk.
357
STILLE GEBEDEN.
Bescherm, Heer, die U uwe offergaven aanbieden en ontsteek onze harten door de vlammen uwer Goddelijke liefde, opdat wij ons te vuriger voorbereiden tot het heilig offer.
Wij bidden U, Heer, dat de Heilige Geest ons ontsteke door het vuur, 'twelk onze Heer Jesus Christus, uit al de innigheid Zijns Harten op aarde bragt met- de begeerte, dat het krachtig zou ontbranden.
Wij smeekan U, Heer, zie goedgunstig neêr op de aangeboden offergaven en bestuur uwen dienaar den Paus, dien Gij als herder over uwe Kerk gesteld hebt, door eene voortdurende bescherming. Door onzen Heer, Jesus Chtistus, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen dsr eeuwen. Amen.
PRAEFA.HE.
Waarlijk het is billijk en regtvaardig, pligt-matig en heilzaam, dat wij altijd en overal dank zeggen U, Heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God. Die het heil van het menschelijk geslacht aan het hout des kruis gesteld hebt,
358
opdat van waar de dood zijn oorsprong nam, vandaar ook liet loven zou ontspruiten, en hij, die aan liet hout overwon, ook aan het hout zou overwonnen worden door Christus, onzen lieer, door Wien de engelen uwe Majesteit loven, de Heerschappijen aanbidden, de Magten sidderen , de Hemelen en de krachten der Hemelen en de zalige Seraphijnen met eenparige blijdschap verheerlijken. Gebied, smeeken wij U, dat ook onze stemmen worden toegelaten, terwijl wij in nederige belijdenis zeggen: Heilig, Heilig, Heilig de Heer, God der Heerscharen. Hemel en aarde zijn vol van uwe glorie. Hosanna in den Hoogen. Gezegend Hij, die komt in den naam des Ileeren. Hosanna in den Hoogen.
C.iKON.
Stel u Jesus voor, die met Zijn kruis beladen, zwijgend den Calvarieberg opgaat. Het Goddelijk Hart, gebroken door lijden en smaad, spreekt tot den Vader en vraagt voor ons vergeving en genade. Vereenig u daarmede en bid in groot vertrouwen.
Almagtige, eeuwige God, ik smeek Ü door Jesus, uwen Zoon, zie neder op uwe II. Kerk; wil haar bewaren en besturen mot uwen dienaar
359
onzen Paus N. en met onzen bisschop en alle regtgeloovigen. Ontferm U ook over allen voor weike ik voorgenomen heb te bidden of jegens welke ik eenige verpligting heb. Insgelijks bid ik U voor allen, die mij eenige ■waldaad bewezen hebben of mij eenig leed hebben aangedaan en die eenige afgekeerdheid jegens mij koesteren. Geef, Heer, aan de regtvaardigen de volharding, aan de zondaren de bekeering en aan de geloo-vige zielen de eeuwige rust. Ontferm U over mij, nietswaardig schepsel, wend uwe oogen af van mijne boosheid en zie op het welbeminde Hart van Jesus uwen Zoon, die nu op het altaar zal nederdalen om U het groote onbloedig offer aan te bieden. Geef mij vergeving mijner zonden, sterkte in den strijd, ijver ia het goede en die deugden, -welke mij het meest gelijkvormig maken aan het Hart van Jesus. Dit smeek ik U in, met en door de wonden van Jesus.
CO IS SE GRATIE.
De hemel opent zich; Jesus daalt neder op het altaar; Hij toont den Vader zijn II, ligchaam gewond om onze ongeregtiglieden, zijn II. bloed voor ons vergoten en zijn Goddelijk Hart, dat in teedere bekommering voor ons bidt. Als de
360
priester de H. Hostie en den Kelk des heils opheft, verbeeld u Jesus te zien hangen aan het Kruis, klop rouwmoedig op uwe borst, vraag vergeving, loof, prijs, dank en smeek den Heer in het Hart van uwen Verlosser.
NA DE OPHEFFING.
Deze is mijn beminde Zoon, in wien Ik mijn behagen gesteld heb! Zoo roept Gij ons toe, Heilige Vader, almagtige en eeuwige God. Het is dan ook met een mateloos vertrouwen, dat wij thans tot U naderen. Zie, Heer, de allerzaligste Maagd Maria, alle engelen en heiligen vereenigen thans hunne gebeden met de onze. De gansche Kerk, de zegevierende, de strijdende en de lijdende, houdt haar oog op het Goddelijk Hart van Jesus, haren Verlosser en Heer hoopvol gevestigd. Wij juichen over de glorie, die Jesus U geeft en danken U in vereeniging met Zijn Goddelijk Hart voor het groote werk der Verlosising, voor al de genaden die Gij geschonken hebt aan de allerzaligste Maagd Maria en aan alle engelen en heiligen, voor onze aanneming tot kinderen Gods, voor alle weldaden, die Gij uitstort over de H. Kerk, over alle geloovigen, zoowel zondaren als regtvaardigen, over de gansche wereld.
361
Inzonderheid dank ik U voor alles, wat Gij aan mij, onwaardig schepsel, geschonken hebt. Gij hebt mij uit het niet getrokken, mijne erfzonde vergeven en mij aangenomen tot uw kind; ik mag in het licht uwer waarheid wandelen; doch wie kan alles opnoemen, wat Gij mij geschonken hebt? Dank, duizendmaal dank door Jesus, uwen Zoon.
Ootmoedig smeek ik U om vergeving mijner zonden. Ontferm U over al de zondaren, wend uwe oogen af van hunne boosheid om acht te geven op het Hait van Jesus, 't welk genade en ontferming afroept. Zie ook barmhartig neder op de zielen des vagevuurs, zuiver haar van de laatste vlekken en geleid ze in de eeuwige rust. Inzonderheid smeek ik U voor.....
Geef ons, lieer, al wat wij naar ziel en lig-chaam behoeven, geleid ons naar de eeuwige zaligheid, opdat wij U altijd mogen prijzen en danken voor uwe zoete Verlossing.
PATER NOSTER.
Lieve Jesus, geef ons eenig deel aan de gevoelens van uw Goddelijk Hart, opdat wij met kinderlijke genegenheid het gebed van Gods kinderen mogen bidden: Onze Vader, die in de hemelen
362
zijt. Geheiligd zij uw naam. Ons toekome uw Rijk. Uw wil geschiede op aarde als in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden , gelijk wij vergeven onze schuldenaren. En leid ons niet in bekoring. Maar verlos ons van den kwade. Amen.
AGNUS DEI.
Lieve Jesus, uw Goddelijk Hart brandt van verlangen om al onze zonden weg te nemen en om ons den vrede-, dien wij verloren hadden, ter ug te schenken; hoor dan onze bede: Lam Gods, 't welk wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer! Lam Gods, 't welk wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer! Lam Gods, 't welk wegneemt de zonden der wereld, geef ons den vrede I
COMMUNIE.
Zie, Heer, mijne zonden en mijne traagheid zijn oorzaak, dat ik zoolang van uwe tafel verwijderd blijf. En als ik nader. Gij weet met hoe geringe voorbereiding, godsvrucht en dankbaarheid zulks geschiedt. Terwijl ik hier voor U lig neergeknield, ziet Gij met medelijdend oog op de armoede van mijn hart. Ik begreep U niet eens, toen uwe zoete stem mij uitnoodigde en sprak:
363
Komt tot Mij allen die heiast en heiaden zijt , Ik zal u verkwikken. Ik kwam niet, omdat ik niet dorstte naar U. Meer dan anderen heb ik reden, om op mijn borst te kloppen en te zeggen : Heer , ik ben niet waardig dat Gij komt onder mijn dak. Zie, Heer, ik ben verdord als hooi; mijne zonden voerden mij tot eene laauwheid, die ü ondragelijk zijn moet. Ach, Heer, ik verfoei mijne ongeregtigheden, maar vind geen kracht in mij om mij op te heffen uit den ellendigen staat, waarin ik door mijne schuld gevallen ben. Spreek één woord en mijne ziel zal gezond worden; zij zal hongeren en dorsten naar U en godvruchtig aanzitten aan uwe heilige Tafel. Geaf mij ook ^ thans eenig deel aan de vruchten eener heilige
communie, waarvan mijne traagheid mij zoo dikwijls terughield. Ik herinner mij hoe de vrouw uit het Evangelie van U zeide: Indien ik
j
slechts den boord van zijn kleed aanrake, zoo zal ik gezond worden. Zij deed, wat zij in levendig geloof begeerde en werd gezond, want van U ging eene kracht uit, die haar de ge-
® zondheid wedergaf. Deze vrouw wil ik thans
[0
navolgen, opdat er van uw heilig ligchaam eene s' kracht uitga, die mij geneest, ik zeg daarom
met een levendig geloof: Het ligchaam van
16*
364
onzen Heer Jesus Christus beware mijne ziel ten eeuwigen leven. Amen.
LAATSTE GEBEDEN.
Gevoed door de zoetheid van uw Vrede-offer en door uwe heilige geheimen, smeeken wij U, God, onzen Heer, ootmoedig, dat Gij, die zachtmoedig zijt en nederig van harte, ons, gezuiverd van de smet aller ondeugden, de trotsche ijdel-heden der wereld inniger doet verafschuwen.
Heer Jesus, dat uwe goddelijke geheimen ons een heiligen ijver schenken, waardoor wij, na de zoetheid van uw allerzoetst Hart geproefd te hebben, het aardsche leeren verachten en het hemelsche beminnen.
Wij bidden U, Heer, laat deze deelneming aan uwe geheimen ons beschermen en uwen dienaar onzen Paus, dien Gij tot herder over uwe Kerk gesteld hebt, met de hem toevertrouwde kudde altijd behouden en beschermen. Door onzen Heer, Jesus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en heerscht in de eenheid des Heiligen Geestes, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
LAATSTE ZEGEN.
Eerbiedig buig ik mij néér om den zegen te ontvangen van uw Goddelijk Hart. Zegen ons,
365
Heer Jesus, zoo als Gij uwe leerlingen gezegend hebt, toen Gij tot den Vader wederkeerdet; dat uw heilige zegen ruste op al onze gedachten , begeerten, woorden en werken.
LAATSTE EVANGELIE.
Hoe heeft het hart van den H. Joannes in dankbare liefde gegloeid, toen hij in het H. Evangelie schreef: het Woord is Vleesch geworden en heeft onder ons gewoond; en ivij hebben Zijne heerlijkheid gezien, de heerlijkheid als van den eeniggehoren Zoon des Vaders! Ook gij, mijne ziel, hebt gezien, hoe het eeuwig Woord des Vaders op het altaar nederdaalde, gij waart getuige van de matelooze liefde, die in Zijn Goddelijk Hart voor u brandt. Ook tot u kan men zeggen: Zalig de oogen, die zien, wat gij ziet. Keer in dankbaarheid huiswaarts, verheug u over de oneindige ontferming van het Goddelijk Hart en vergeet het groote geluk niet, 't welk u dezen ochtend geschonken is, maar toon in al uwe woorden en werken , dat gij de zachtmoedigheid en ootmoedigheid van Jesus' Hart en boven alles Zijne ontfermende liefde geproefd hebt.
366
C 0 M M U N I E - O E F E N I N G E N.
OEFENING VAN GELOOF.
In de onuitputtelijke ontferming van uw Goddelijk Hart zijt Gij zoo diep tot mij afgedaald, dat ik de grootheid uwer Goddelijke Majesteit bijna vergeten zou. Hoe is het mogelijk, lieve Jesus, dat Gij onder de gedaante van brood en wijn tot ons wilt komen! Ziej Heer, toen Gij in de nederige gestalte van een dienstknecht op aarde wandeldet, hebt Gij ondervonden hoezeer de kinderen der menschen den eerbied uit het oog verloren, dien zij U schuldig waren. Ondanks den glans uwer wonderen, in weêrwil van de groote teekenen uwer allerverhevenste heiligheid, werdt Gij door de meesten veracht, bespot en vervolgd, of althans met zooveel geringschatting behandeld, dat het mij verbaasde, hoe de Zoon Gods zich daaraan onderwerpen kon. En hier, in het allerheiligste Sakrament vernedert Gij U nog dieper dan bij uwe Menschwording! Ach, Heer, zal onze oneerbiedigheid niet toenemen, naarmate Gij in oneindige ontferming tot ons afdaalt? Helaas! wanneer ik mijn gedrag onderzoek, zie ik hoe groot een misbruik ik van uwe goedheid maak. Ik vergeet wat ik aan uwe
367
Majesteit verschuldigd ben en nader tot U met schaamtelooze achteloosheid. Wel is waar, klop ik op mijne borst en zeg met den Hoofdman: Heer, ik ben niet waardig; maar ik gevoel mijne onwaardigheid niet, en heb een gering besef van de groote gunst, die Gij mij bewijst.
Goede Jesus, verlevendig mijn geloof, toon mij uwe ontzaglijke Majesteit, opdat ik met den apostel Thomas uitroepe: Mijn Heer en mijn God! Dan zal ik mijn hoofd diep voor U buigen en nog dieper mijnen geest, ik lal uit de diepte mijns harten erkennen, dat ik niet waardig ben om tot U te spreken, veel minder om U te ontvangen.
Ik geloof, lieve Jesus, dat Gij hier in het allerheiligste Sacrament tegenwoordig zijt; ofschoon mijne oogen U niet aanschouwen, aanbid ik U in de volste overtuiging van mijn geloof. Ik verheug mij, dat ik aan uwe oneindige Majesteit dit offer van mijn geloof kan aanbieden, vervul, goede Jesus, aan mij het woord, dat Gij eens gesproken hebt: Zalig zij, die niet gezien en nogtans geloofd hebben.
OEFENING VAN NEDERIGHEID.
Ik belijd uit ganscher harte, dat ik onwaar-
368
dig ben U te ontvangen; niet alleen, omdat Gij mijn Schepper zijt en ik uw schepsel ben, maar ook omdat ik een zondaar ben. Een zondaar, niet zoo als anderen, die U niet beminnen en dienen dewijl zij U niet kennen, maar een allerondank-baarste, die in het volle licht der waarheid zondigde en aan wien de kostbaarste gaven uwer goedheid verspild werden. Ik kende de ontferming van uw Goddelijk Hart en beminde U niet; ik ontving uwe kostbaarste gaven en dankte U niet; ik naderde tot uwe heilige Tafel met eene schaamteloooze onverschilligheid, waaraan ik geen naam weet te geven. O, lieve Jesus, wanneer ik uwe hand met eene zweep gewapend zie om koopers en verkoopers uit den tempel te drijven, moet ik belijden, dat ik de slagen uwer verontwaardiging duizendmaal meer heb verdiend.
Dezen morgen sprak mijn engelbewaarder nog tot mij: Zie, ik verkondig u eene blijde tijding: heden zult gij den Verlosser ontvangen , Christus, den Heer; maar mijn hart bleef onverschillig, met aardsche beuzelingen hield ik mij nog bezig, ik ijlde niet in vreugde naar uw Heiligdom. Allerzoetst Hart van mijn Jesus , neem uwe ont-ierming van mij niet weg; blijf in barmhartig-
369
heid nederzien op uw krank schepsel; beur mij op uit het slijk mijner ellende.
OEFENING VAN VERTROUWEN.
Vanwaar komt het, lieve Jesus, dat mijn hart zich verruimt, terwij! ik U de afzigtelijkheid mijner zielevvonden toon? Omdat Gij, barmhartige Samaritaan, daarin den olie en wijn uwer ontferming giet. O , hoe zoet is het zijne schuld te belijden aan uw Goddelijk Hart! Ik tal mij verheugen in den Heer en mij verblijden in God, mijn Jesus, want zijne barmhartigheid is mateloos. Hoe goed, hoe ontfermend zijt Gij voor mij, daar Gij niet een engel zendt, maar zelf komt om mij te versterken en te heiligen door uw heilig vleesch en bloed.
Toen de grijze Simeon U op zijne armen droeg, riep hij in heilige vervoering: Laat nu, lieer, uw dienaar in vrede gaan, want mijne oogen hebben uw heil gezien. De vrome grijsaard wist niet, dat Gij nog grooter gunsten aan uwe kinderen schenkt; wat zoude hij gezegd hebben , indien hij de gunst ontvangen had, die Gij mij dezen morgen bereidt! Dat mijn hart zich dan ver-ruiuie, dat mijne ziel dorste naar U. Kom, lieve Jesus, kom; vereenig U met mij, opdat
370
ik in eeuwigheid de ontferming prijze van uw Goddelijk Hart.
OEFENING VAN LIEFDE.
Gij toont mij uw minnend Hart en vraagt: bemint gij Mij? Heer, als ik de onmetelijke liefde van uw Goddelijk Hart beschouw, durf ik U niet antwoorden, want mijn liefde is gering. Doch ik kom tot U, opdat mijn hart brande, ontstoken door de vlammen van uw Goddelijk Hart. Geef, goede Zaligmaker, dat ik vooitaan in U alleen mij verheuge, dat ik in niets anders roeme, dan in de glorie, de majesteit, volmaaktheid en ontferming van mijnen God. Dat niets mijne ziel meer boeije, niets mij smake buiten U. Dat ik niets begeere dan om U te behagen, met blijdschap al mijne lotgevallen in uwe handen stelle en nauwgezet mijne pügten vervulle. Dat ik geen ander verlangen heb, dan in uwe liefde te arbeiden en te lijden, te leven en te sterven.
O Jesus, Gij zijt de God mijns harten in eeuwigheid!
OEFENING VAN BEROUW.
Ik heb mijne zonden beleden en uw Goddelijk
371
Hart heeft tot mij woorden van barmhartigheid en vergeving gesproken. Opgetogen van blijdschap keerde ik terug van het heilig Sacrament der biecht. Neen, ik zal U den smaad niet aandoen van aan de ontferming van uw Goddelijk Hart te twijfelen! Nogtans nu het oogenblik nadert, dat de Heiligheid zelve bij mij haar intrek gaat nemen , moet ik op nieuw mijne schuld belijden en vergeving vragen. Neen, Heer, ik mag niet vergeten dat ik een zondaar ben.
In ootmoed voor U neergeknield, belijd ik al mijne zonden en misstappen. Heer, ik verfoei mijne boosheid, en smeek U, wasch mij meer en meer van mijne ongeregtigheid en zuiver mij van mijne zonden. Ach, kende ik, bekleed met het eerste kleed der onpchuld, 't welk Gij mij in het H. Doopsel geschonken hebt, tot U naderen ! Maar ik ben onmagtig om het bedrevene ongedaan te maken. Gij alleen kunt mij volkomen zuiveren; neem dan weg, Heer, alles wat U in mij mishaagt; ik zal, door uwe genade ondersteund , een geheel ander leven gaan biden. Ik ben blind en ken al mijne fouten niet, maar toon mij, lieve Jesus, waarin ik te kort schoot, mijn hart is nu tot alles bereid.
Ik belijd voor God almagtig , de allerzaligste
372
Maagd Maria, den H. Aartsengel Michaël, den H. Joannes den Dooper, den H. Jozef, de HU. apostelen Petrus en Paulus en alle heiligen , dat ik zeer gezondigd heb in gedachten, woorden en werken door mijne schuld, door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld; daarom bid ik de Allerzaligste Maagd Maria, den H. Aartsengel Michaël, den H. Joannes den Dooper, den II. Jozef, de HH. apostelen Petrus en Paulus en alle heiligen den Heer, onzen God, voor mij te willen bidden.
Als de priester de II. Hostie toont zeggende: Ziedaar het Lam Gods, 't welk de zonden der wereld wegneemt, vestig dan de oogen uwer ziel op het Goddelijk Hart, en na uwe onwaardigheid nogmaals betuigd te hebben, ga tot Jesus met een onbepaald vertrouwen en brandend verlangen.
OEFENING VAN AANBIDDING.
Wat zal ik zeggen tot U, die thans in mijn binnenste woont? Hoe zal ik, arm schepsel, aan ü mijne hulde bieden? Allerzaligste Maagd
373
Maria, alle Engelen en Heiligen, ziet welke groote dingen de Heer aan mij gedaan heeft, vereenigt u met mij om de ontferming van mijn Jesus te prijzen en Zijne oneindige Majesteit te verheer-Igken!
O Jesus, Gij zijt mijn God; met blijdschap erken ik, dat Gij regeert over alle schepselen en dat al mijne lotgevallen in uwe handen zijn. Met innige onderwerping zal ik steeds naar uw woord luisteren, en mij verheugen, dat ik mijn verstand aan uwe uitspraak mag onderwerpen; spreek, lieer, uw dienaar luistert naar elk woord, dat van uwe Goddelijke lippen vloeit. Ik erken al de magt, die Gij over mij hebt en ik zal uw gezag eerbiedigen, zoo dikwijls de II. Kerk, die in uwen naam onderwijst en bestuurt, tot mij spreken zal.
Op U stel ik geheel mijn vertrouwen. Laat de wereld op hare ijddheden roemen, ik zal mij verblijden in U en in de ontferming van uw Goddelijk Hart. Gij zijt het licht mijner ziel, de sterkte van mijn hart, de troost in mijn lijden; met U ben ik rijker dan de vorsten der aarde.
U bemin ik boven al; mogt ik steeds zoo innig met U vereenigd zijn, aan ü altijd kunnen
374
denken, met U zonder ophouden kunnen spreken 1 Doch ik leef te midden van de verstrooijing der aardsche zorgen en werkzaamheden; geef echter, dat ik dikwijls aan U denke en tot U verzuchte.
OEFENING VAN DANKBAARHEID.
In dit uur, lieve Jesus, gevoel ik mijne on-magt op buitengewone wijze. Zie, ik zoek, of ik niets kan vinden om U met een dankbaar hart aan te bieden; doch ik zoek te vergeefs. Alles, wat ik ben en bezit, behoort reeds lang aan U. Gij zijt mijn Schepper en hebt mijne toestemming niet noodig om over mij en het mijne naar welgevallen te kunnen beschikken. Gij hebt mij daarenboven vrijgekocht, ik ben dus uw eigendom. En welk nut is er ook voor U in mijnen dienst en mijne dankbare liefde? Ik kan uwe glorie niet vermeerderen, noch uw geluk vergrooten; Gij zijt mijn God en hebt mijne gaven niet noodig.
Doch ook hier ondervind ik weder de goedheid van uw Goddelijk Hart. Ofschoon Gij geen behoefte aau mij hebt, wilt Gij mij toch de verdiensten en de vreugde der dankbaarheid schenken. Waar ik niets kan vinden, geeft Gij mij uwe goederen, opdat ik ze teruggeve met
375
een dankbaar hart. Ofschoon Gij mij niet noodig hebt, vraagt gij toch, alsof Gij mij noodig hadt en zegt: Mijn kind, geef Mij uw hart.
Lieve Jesus, ik schenk het U met blijdschap; het is mijn vurigste wensch, dat het alleen voor ü moge kloppen, en dat het U nooit ontrouw worde. Gij kent al de zwakheid en onbestendigheid van dit hart, bevestig het in uwe liefde, herinner mij dagelijks aan de ontferming van uw Goddelijk Hart over mij, opdat ik nooit op-houde U uit al de krachten van mijne ziel te danken.
O Maria, lieve Moeder, Engelen en Heiligen Gods, wilt voor mij den Heere danken, want Zijne barmhartigheid is mateloos.
HERNIEUWING DER GOEDE VOORNEMENS.
Schaamte overdekt mijn gelaat, nu ik het waag mijne voornemens te openbaren. Ach, Heere Jesus, Gij weet, 't is niet de- eerste keer, dat ik voornemens maak, die ik niet volbragt. Doch vertrouwende op de ontferming van uw Goddeijk Hart, waag ik het om op nieuw mijne voornemens aan uwe voeten neer te leggen. Heer, indien Gij vooruit ziet, dat ik U ooit grootelijks zou vergrammen, neem mij dan uit
376
deze wereld weg. Is het voor mij noodig, dat tegenspoeden, lijden, armoede , ziekten en verlatenheid mij trefïen, geef ze mij in uwe oneindige barmhartigheid, doch laat niet toe, dat ik van U gescheiden worde.
Ik stel mij geheel in uwe handen; alles wat mij overkomt zal ik beschouwen als een geschenk uwer ontfermende liefde. Ik zal, door uwe genade geholpen, met ijver waken en bidden. Dikwijls hebt Gij mij gewezen op mijne gebreken, ik zal ze bestrijden. Gij kent ze, Heer Jesus, maar deze.... ongetrouwheid zal met uwe genade niet meer plaats hebben: deze. ... hartstogt zal eiken dag door mij bestreden worden. lederen morgen zal ik dit mijn voornemen vernieuwen en iederen avond zal ik onderzoeken of ik het vervuld heb.
SMEEKGEBED,
Gij zelf hebt gezegd: bemint elkander, gelijk Ik u heb lief gehad. Hoe zou ik dan in dit uur kunnen vergeten voor anderen te bidden? Ik smeek U, liefdevolle Jesus, ontferm U over mijne ouders; zegen hen voor al het goede, wat ik van hen ontvangen heb, beloon hen met de eeuwige zaligheid; zegen ook mijne broeders
377
en zusters, zegen al mijne nabestaanden, vrienden en weldoeners, geef hun alles wat hun dienstig zijn kan ter eeuwige zaligheid.
Bescherm de onschuld, geef de volharding aan de regtvaardigen en de bekeering aan de zondaren en dwalenden.
Ontferm U over de zielen des vagevuurs; inzonderheid smeek ik U voor de zielen voor welke Gij wilt, dat ik bidden zal, jegers welke ik eenige verpligting heb en die het meest verlaten zijn. Bescherm onzen H. Vader, den Paus, ondersteun hem in den zwaren strijd, dien hij voor ons te strijden heeft, en geleid hem met de hem toevertrouwde kudde tot de eeuwige zaligheid. Ontferm U over onzen Bisschop en alle herders der zielen, opdat zij met ijver werken voor uwe glorie en orze zaligheid. Ontferm U, lieve Jesus, over de gansche Kerk; neem alle ergernissen, scheuringen en ketterijen weg; verbreid haar meer en meer over de gansche aarde en dat zij zich verheuge ia de deugd en godsvrucht harer kinderen. Amen.
Voeg hierbij de gebeden om die deugden te verkrijgen, waaraan gij het meest behoefte hebt Zie bladz. 328 en volgende. Bid de litanie van het Allerheiligste Hart.
378
SCHIETGEBEDEN VOOR DEN COMMUNIE-DAG.
Ik zal mij verheugen in den Heer en mij verblijden in God, mijn Jesus. Wat zal ik den Heer ■wedergeven voor al het goede, dat ik ontvangen heb? De Heer is goed voor die op Hem hopen. Mijne ziel verheugt zich in God, mijn heil. In eeuwigheid zal ik de barmhartigheid des Heeren bezingen. Geloofd zij Jesns Christus in Zijn H. Sakrament. Ik heb Hem gevonden, dien mijne ziel bemint. Heer Jesus , ik geef U mijn hart. Gij zijt mijn God, in uwe handen zijn al mijne lotgevallen.
379
TOT HEI
A.LLERIIEILIGSTE HAET VAN JEJSUS.
Peer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God liemelsche Vader, ontferm U onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld,
God H. Geest,
H. Drievuldigheid, één God,
Hart van Jesus, Zoon v in den eeuwigen Vader, Hart van Jesus, Zoon van de Maagd Maria, Hart van Jesus, eigene en waardige woonplaats
van den heiligen Geest,
Hart van Jesus, schatkamer van de allerheiligste
Drievuldigheid,
Hart van Jesus, roem en vreugd der Engeien. Hart van Jesus, oneindig in Majesteit,
Hart van Jesus, voorwerp aller liefde. Allerootmoedigst Hart van Jesus,
Allerzuiverst Hart van Jesus,
Hart van Jesus, vol van zegen en genade.
Hart van Jesus, wellust van Hemel en aarde. Hart van Jesus, licht van geheel de wereld.
Hart van Jesus, onoverwinbare sterkte tegen onze vijanden.
380
Hart van Jesus, bron van alle regtvaardigheid,
ontferm U onzer.
Hart van Jesus, oorsprong van alle goedheid
en barmliartiglieid,
Hart van Jesus, vol medelijden en teederheid. Hart van Jesus, woonplaats aller deugden,
Hart van Jesus, alle lolquot; en eer waardig,
Hart van Jesus, aan hetwelk alle aanbidding toekomt.
Hart van Jesus, oneindige afgrond van hemel-sche gaven.
Hart van Jesns, zaligheid dergenen, die in U hopen.
Hart van Jesus, fontein der springende wate- § ren tot het eeuwige leven, re-
Hart van Jesus, verzoening onzer zonden, B Hart van Jesus, troost van alle bedrukte harten, ^ Hart van Jesus, hoop dergenen, die in ü § sterven, £5
Hart van Jesus, ons leven en onze verrijzenis. Hart van Jesus, toevlugt aller zondaren.
Hart van Jesus, met bitterheid voor ons vervuld. Hart van Jesus, met versmaadheden voor ons verzaad.
Hart van Jesus, om onze boosheden doorwond, Hart van Jesus, om onze zaligheid aan het
kruis gestorven.
Hart van Jesus, met cene lans doorstoken.
Hart van Jesus, levende, heilige en Gode behagende offerande,
381
Hart van Jesus, altaar, waarop al de Heiligen
geofferd worden, ontferm U onzer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons, Jesus.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons, Jesus.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm U onzer, Jesns.
v. O Koning der heerlijkheid. Gij zult nooit
versmaden,
u. Een boetvaardig en vernederd hart.
Laat ons hidden.
Heer Jesus Christus, die U gewaardigd hebt aan uwe H. Kerk de onuitsprekelijke rijkdommen van uw goddelijk Hart kenbaar te maken! geef, dat wij waardig worden aan de liefde van dit allerheiligste Hart te beantwoorden, cn de versmadingen, aan hetzelve door de ondankbaarheid der menschen aangedaan, door waardige dienstbewijzen te mogen vergoeden. Dit vragen wij U, die leeft en heerscht met God den Vader en den heiligen Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
VAN HET
Heer, ontferm IJ onzer.
Christus, ontferm U onzer.
382
Heer, ontferm U onzer.
Cliristus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God, Zoon, Verlosser der wereld, ontfermUonzer. God, Heilige Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid, een God, on ferm U onzer. H. Hart van Maria, zonder vlek ontvangen, ontsteek in ons de liefde tot het H. Hart van Jesus. Vol van genade.
Heilige rustplaats van de H. Drievul- g-digheid, o
Zeer gelijkende aan het allerheiligste Hart 01 .2 van Jesus, S*
« Met nieuwe genaden vervuld in uwe be- sF a zoeking, §
^ Woonplaats van Jesus gedurende negen g ■£ maanden,
CÖ
M Overgoten met blijdschap in de geboorte ^ K van Jesus, Fquot;
Vol van verwondering in de aanbidding der W Wijzen, 3-
Door de voorzegging van den H. Simeon in £ uwe zuivering met een zwaard van droel-heid doorstoken.
Vol van zorg in de vlugt naar Egypte, Bedrukt om het verlies van Jesus, en we-
tr
3
383
tlerom verblijd over zijne wedervinding in den
tempel, ontsteek in ons de liefde tot liet H. Hart van Jesus.
Bevangen door droefheid met Jesus in den hof van Oliveten en inwendig verscheurd in zijne^geeseling,
Met doornen doorstoken in zijne geeseling,
Vol angst en benaauwdheid in de ontmoe- §
ting van Jesus, dragende zijn kruis, g-
Deel hebbende in al de pijnen en smarten Pr
Genageld met Jesus aan het kruis, g
n Overgoten met droefheid in den dood van ^
3 Met Jesus gestorven en in het graf gelegd, ®
| Met blijdschap verrezen in de verrijzenis S'
3 Vervoerd van liefde in de openbaring en gquot; hemelvaart van Jesus,
p-j {lEj
Boven alle gelukzaligen verheven op den ^ dag uwer hemelvaart, ^
Gesteld aan de regterhand van Jesus in den
Blijdschap der maagden.
Troost der bedrukten en zieken,
Hoop der stervenden.
Blijdschap der Engelen en van alle Heiligen,
lt;
384
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm ü onzer.
Onze Vader, enz.
v. Heilige Maagd, gedoog dat ik U love, k. Verleen mij sterkte tegen uwe vijanden.
Laat ons hidden.
Heilige Maria, Moeder van onzen Heer Jesus Christus cn koningin der wereld, die niemand verlaat nog versmaadt, aanzie mij met de oogen uwer genade, en verkrijg mij bij uwen Zoon vergiffenis van al mijne zonden, opdat ik, die nu in den geest de liefde en de verdiensten van uw heilig en onbevlekt Hart overweeg, hierna de kroon der eeuwige zaligheid moge verwerven. Door onzen Heer Jesus-Christus, uwen Zoon, die leeft en heerscht met God den Vader, in de eenheid des Heiligen Geestes, God, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
S8o
LITANIEN OP AL DE DAGEN DER WEEK.
LITANIE TOT DE II. DRIEVULDIGHEID.
{Op Zondag.)
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
God Vader, iiit wien alle dingen zijn, ontferm U onzer.
God Zoon, door wien alle dingen zijn, ontferm U onzer.
God Heilige Oeest, in wien alle dingen zijn, ontferm U onzer.
Heilige en ondeelbare Drievuldigheid, één Ood, Onbegrijpelijke Majesteit,
Onbeperkte Magt,
Oneindige Wijsheid,
Die alleen God, en één God zijt, S
In wien wij leven, ons bewegen en het aan- ■quot;
wezen hebben.
Wiens Majesteit de aarde vervult.
Aan wien alléén alle eer en glorie toekomt, Die ons troost in onze droefenissen,
J 7
386'
Die alléén groote wonderen doet,
Die zijt, en waart, en wezen zult,
Regtvaardig cn verschrikkelijk in uw oordeel, §
Heerlijk en wonderbaar in uw rijk,
Die alléén de onsterfelijkheid bezit, en het E
ongenaakbare licht bewoont,
Eeuwige Vader, a
Eeniggeboren Zoon , £?
Heilige Geest van beiden voortkomende,
Heilige Drievuldigheid, één God,
Wees genadig, spaar ons. Heer.
Wees genadig, verhoor ons. Heer.
Wees genadig, verlos ons. Heer.
Van alle kwaad,
Van alle zonden,
Van alle ongeloovigheid en dwaling,
Van de overtreding uwer geboden,
Van het veronachtzamen cn misbruiken uwer
Van de verwaarloozing der heilige zaken, §
CO
Door uwe wijsheid,
Door uwe oneindige goedertierenheid.
Door uwe overgroote barmhartigheid,
Door uw geduld en langmoedigheid. Wij, zondaren, wij bidden U, verhoor ons! Dat Gij ons de genade wilt verleenen, om altijd en overal te belijden: dat Gij de ware God zijt, wij bidden U, verhoor ons.
387
Dat Gij ons de genade wilt verleenen om ü te vereeren, éénen God in de Drievuldigheid .S; van Personen, en de Drievuldigheid in de g; Eenheid van uw wezen te aanbidden, amp;
-t)at Gij ons de genade wilt verleenen, om U uit 3
geheel ons hart lief te hebben,
Bat Gij het volk, hetwelk uwen heiligen Naam
is toegeheiligd, wilt behouden en zalig maken, gquot; Dat Gij de dwalenden op den weg der gereg- ° tigheid wilt terug leiden, g
Dat Gij U verwaardigt ons te verhooren, quot; Heilige Drievuldigheid, verlos ons.
Heilige Drievuldigheid, maak ons zalig.
Heilige Drievuldigheid, maak ons levend.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
v. Laat ons loven den Vader, den Zoon, en den
Heiligen Geest,
a. Laat ons hen loven en verheerlijken, in alle eeuwen.
v. Wees geloofd, Heer! in liet uitspansel des Hemels.
a. Zeer geprezen, en verheerlijkt, en hoog verheven in eeuwigheid.
v. Dat God ons zegene. God, onze God, zegene ons. a. Dat de gansche aarde Hem vreeze.
v. Heer! verhoor mijn gebed,
a. En mijn geroep kome tot U,
17*
388
Laat ons hidden!
Almagtigo en eeuwige God! die aan nwe dienaren de genade verleend liebt, door liei liclit van het ware Geloofde heerlijkheid uwer eeuwige Drievuldigheid te erkennen, en, in uwe opperste Majesteit, hare Eenheid te aanbidden; verleen ons, dat wij, door de kracht van datzelfde geloof, ten' allen tijde van alle kwaad mogen bewaard worden, door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer, die, waarachtig God, met IJ leeft en heerscht, in de eenheid des Heiligen Geestes, in alle eeuwigheid. Amen.
LITANIE TOT DEN HEILIGEN GEEST,
{Op Maandag)
lieer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ontferm U onzer.
God Zoon, Verlosser der wereld, ontlerm ü onzer.
God, Heilige Geest, p
Heilige Drievuldigheid, één God,
Heilige Geest, die van den Vader en den Zoon
voortkomt, o
Geest der waarheid, die alle waarheid leert, 5 Geest van wijsheid en verstand.
389
Geest van raad on soerkto, ontferm U onzer! Geest van wetenschap en godsvrucht.
Geest van do vreeze des Heeren,
Geest van liefde, blijdschap en vrede.
Geest van langmoedigheid, weldadigheid en
goedhartigheid,
Geest van zachtmoediglieid, trouw en matigheid. Geest van eerbaarheid en reinheid.
Geest des Heeren die de gansche aarde vervult, H. Geest, die in ons woont,
Geest van genade.
Geest van heiligmaking.
Geest van kracht en wijze gematigdheid, H. Geest, door wiens ingeving, de heilige
mannen hebben gesproken,
H. Geest, die do dolende zondaren te regt brengt, H. Geest, die allo uwe ware geloovigen één
van hart en ziel maakt,
H. Geest, die de ware vrijheid verleent, H. Geest, die dubbelhartigen en veinsaards ontvlugt, en niet woont in een ligchaam, dat aan de zonde is onderworpen,
H. Geest, die aan onzen Heer Jesus Christus,
zonder mate, gegeven zijt,
II. Geest, ziel van het ligchaam der Kerk van Christus,
H. Geest, die ons hot duistere der heilige Schriften, door de onfeilbare Kerk, verklaart, H. Geest, die alleen ons Gods Wot kunt doen volbrengen.
390
H. Geest, die zelf de gever van het bidden zijt, H. Geest, die zelf, voor ons en in ons met
onuitsprekelijke verzuchtingen bidt, H. Geest, die ons hart van droefheid en kwelling bevrijdt,
H. Geest, die do liefde Gods uitstort in onze harten,
H. Geest, die in uwe geloovigen, als in uwe
tempels woont,
II. Geest, die uit uwe geloovigen stroomen
van levend water doet voortvloeijen, H. Geest, door wien wij nu niet meer slaven
zijn, maar kinderen en erfgenamen Gods, H. Geest, door wien wij niet meer in gedurige vrees van welverdiende straf leven, maar zoo als kinderen hunnen vader uit liefde eeren en dienen,
H. Geest, die ons doet verzuchten naar de volkomen bezitting van het voorregt der aanneming tot kinderen Gods,
H. Geest, die, in ons wonende, onze sterfelijke
ligchamen zult levend maken,
H. Geest, die ons, in onze zwakheid, te hulp komt,
H. Geest, die onze harten door het geloof reinigt, H. Geest, Trooster, die met ons blijft in eeuwigheid.
Wees genadig! spaar ons, H. Geest,
Wees genadig! verhoor ons, H. Geest,
Wees genadig! verlos ons, H. Geest,
391
Van den geest der dwaling, verlos ons, Heilige
Geest!
Van den geest der onkuischheid.
Van den geest der godslastering,
Van alle verhardheid in de boosheid en van
vertwijfeling.
Van alle laatdunkendheid, en van het bestrijden
der geopenbaarde waarheden,
Van alle boosaardigheid en van zondige gewoonten,
Van allen geest, die maar eenigzins met U § strijdig is, quot;
Door uwe eeuwige voortkomst van den Vader ^ en den Zoon, jËj-
Door uwe onzigtbare zalving, ^
Door de volheid der genade, waarmede Gij de g heilige Maagd Maria steeds hebt begiftigd, r-Door den invloed van heiligheid, waarmede Gij de Moeder des Heeren, bij de ontvangenis des Woords, als overstroomdet.
Door uwe heilige verschijning bij den Doop
van Christus,
Door uwe heilrijke nederdaling over de Apostelen,
Door de onuitsprekelijke goedheid, waarmede Gij Gods Kerk bestuurt, de overheden doet eensgezind zijn, de Martelaars versterkt, de
392
Leeraren verlicht, en de Geestelijke orden instelt, verlos ons Heer.
Wij, zondaren, wij bidden U, verhoor ons. Dat gelijk wij in den geest leven, wij alzoo naaiden geest wandelen,
Dat wij de werken van het vleesch door den
geest dooden,
Dat wij ü nimmer bedroeven.
Dat wij U, o Geest der genade! geene versmading aandoen.
Dat wij altijd trachten de eenheid des geestes,
Dat wij alle geesten niet gelooven, maar be-
proeven of zij uit God zijn, ^
Dat wij steeds gedachtig, dat wij uw tempel quot; zijn, vreezen ons zeiven te schenden, quot;
Dat wij in U zaaijen en van U het eeuwige
leven inoogsten,
Dat het U behage, ons een nederig gevoelen van ons zelven te doen hebben, en onze harten van den rijkdom los te maken.
Dat het ü behage,ons zachtmoedig tedoenwórden, Dat het U behage, ons de genade van eene zalige droefheid, en heilige tranen te ver-leenen.
393
Dat het U behage, ons hongerig en dorstig
naar do geregtigheid tc doen worden ,
Dat het U behage, ons ware gevoelens van
liefde en barmhartigheid in tc boezemen, Dat het U behage, in ons een zuiver hart tc d scheppen, en den regten geest te vernieuwen,
Dat wij vredelievend en waardig zijn den £1
' ' ■
naam van kinderen Gods te dragen , g
Dat wij alle vervolging om de geregtigheid o kloekmoedig en standvastig verduren , ^
Dat Gij nimmer van ons wijket, S
Dat wij u nimmer weerstaan,
Dat Gij ons tot het einde toe in het goede
wilt bevestigeu,
Geest Gods,
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
stort uwen Heiligen Geest over ons uit. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld , zend over ons den beloofden Geest des Vaders, Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
geef ons den goeden Geest.
Heer, ontferm ü onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
De genade, des Heiligen Geestes,
Verliclitc onze zinnen en harten. Amen.
394
Laat ons hielden.
O God! die do harten der geloovigen door do verlichting van den H. Geest onderwijst, verleen ons uwe genade; opdat wij, door dienzelfden Geest, leeren verstaan wat goed is; — ons verstand verlicht, ons hart gereinigd worde; en wij ons, ten allen tijde, over zijne vertroosting verheugen, door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen lieer,die met U en den H. Geest, een eenig God, leeft en heerscht in eeuwigheid. Amen.
LITANIE VAN DEN ALLERHEILIGSTEN NAAM JESUS,
(Op Dingsdaj.)
Heer, ontferm ü onzer.
Christus, ontferm ü onzer.
lieer, ontferm U onzer.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzei God Zoon, Verlosser der wereld.
God Heilige Geest,
Heilige Drievuldigheid, één God,
Jesus, Zoon van den levenden God,
Jesus, Zoon van de H. Maagd Maria,
Heiligste Jesus,
Almagtigste Jesus,
Volmaaktste Jesus,
Regtvaardigste Jesus,
395
Ootmoedigste Jesus, ontferm U onzer, Zachtmoedigste Jesus,
Geduldigste Jesus,
Zaligmaker der wereld,
Middelaar tusschen God en ons menschen,
goede Herder,
onze toevlucht,
Vriend van reine zielen,
■waar Licht der wereld,
Spiegel van volmaaktheid, quot;
5 (tgt;
Koning der Aartsvaderen,
Verlichter der Propheten,
Meester der Apostelen,
I.eeraar der Evangelisten,
Sterkte der Martelaren,
Licht der Belijderen,
Bruidegom der Maagden,
Kroon van alle Heiligen,
Wees genadig, spaar ons, o Jesus.
Wees genadig, verhoor ons, o Jesus.
Wees genadig, verlos ons, o Jesus.
Van alle helsche aanvechtingen, verlos ons, o Jesus. Van de overtrediag uwer geboden, verlos ons, o Jesus.
396
Van alle ongeluk, verlos ons, o Jesus.
Door uwe menscliwording,
Door uwe geboorte,
* ^
O
Door uwe hemelvaart,
Door uwe heerlijkheid in den hemel, '£
Om de voorspraak van uwe heilige maagdelijke Moeder,
Om de voorspraak van al uwe Heiligen,
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
spaar ons, o Jesus.
Lam Gods, dat wegneemt do zonden der wereld,
verhoor ons, o Jesus.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
ontferm U onzer, 0 Jesus.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
Gezegend zij de Naam des Heeren,
Van nu af tot in eeuwigheid.
Laat om hidden.
O God! die den roemwaardigstcn Naam van Jesus Christus, uwen Zoon, onzen lieer, voor uwe
397
geloovigen liefelijk en aanminnelijk, voor de booze geesten, daarentegen, vervaarlijk en verschrikkelijk doet zijn; verleen, genadiglijk, dat allen,die den H. Naam van awen Zoon, op aarde, eerbiedig vereeren, hier in dit leven, het zalige der heilige vertroosting ontwaren, en eens, daar boven, aan de eeuwige vreugde en de oneindige zaligheid des Hemels deelachtig worden; door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer, die, met U en den heiligen Geest leeft en heerscht, waarachtig God, in de eeuwen der eeuwen. Amen.
LITANIE TER EERE VAN' 1)E HEILIGE ENtJELEN»
[Op Woensdag.)
Hcer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
s eer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, Hemelsche Vader, ontferm U onzer.
fiod, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer
God Heilige ' eest, ontlerm U onzer.
H. Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer.
Heilige Maria, bid voor ons.
Heilige Moeder Gods, bid voor ons.
Heilige Maagd der Maagden, bid voor ons.
Heilige Koningin der Engelen, bid voor ons.
398
Ifeilige Michael, bid voor ons. | ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
Die ten allen tijde het aanschijn des Vaders aanschouwt, |
Die onophoudelijk Gode het driemaal Heilig
toezingt.
Die 's Heeren bevelen volvoert,
Die aan do monschen den goddelijken wil bekend maakt,
Die U over onze boetvaardigheid verblijdt. Die tot onze dienst wordt uitgezonden j Die ons bewaakt mi in bescherming neemt, Die ons leert en onderrigt.
Die ons vergezelt en leidt.
Die ons waarschuwt en vermaant,
Die onze gebeden aan God opdraagt,
Die voor ons bidt,
Die de geboorte des Zaligmakers aan de herders bekend maaktet.
399
Die bij de geboorte van den Verlosser, den Allerhoogste met gejuich en gezang verheer-lijktet, bid voor ons.
Die den Heer in de woestijn diendet.
Die, in sneeuwwitte kleeding, bij het graf van
den verrezen Middelaar waart neêrgezeten, Die onmiddellijk na de hemelvaart van den Zoon
Gods aan do Apostelen verscheent, ^
Die eenmaal met verschrikkend bazuingeschal g; alle mensehen zult dagen, om voor denreg- lt; terstoel van Christus te verschijnen, §
Die den Zoon des mensehen zult omstuwen bij g Zijne plegtige komst ten gerigtc der wereld, quot; Die, bij de algemeeno opstanding der dooden,
de uitverkorenen zult verzamelen,
Die de werkers der ongeregtigheid uit het Koningrijk van den Zoon des mensehen zult verwijderen.
Heilige Engelen Gods,
Alle koren der zalige Geesten,
Jesus, vreugde der Engelen, wij bidden U, hoor
ons ootmoedig smeeken ,
Van alle rampen en gevaren, verlos ons, Heer. Van alle listen en lagen des Satans, verlos ons, Heer.
Van alle scheuring, ongeloof en ketterij, verlos ons, Heer.
Voor het eeuwige verderf, behoed ons, Heer. Voor eenen onvoorzienen dood, behoed ons, Heer. Wij, zondaars, wij bidden U, verhoor ons.
400
Dat het U behage ons, door uwe Heilige Engelen, voor de ligchaams- cn zielsgevaren te behoeden, waaraan wij gedurig zijn blootgesteld, wij bidden U, verhoor ons.
Dat hot U behage, door uwe H. Engelen, in al onze behoeften te voorzien; — ons bijstand te verleenen,
Dat het U behage ons, door uwe II. Engelen, in de uren van bekoring- te ondersteunen; opdat wij, staande blijvende, verwinnen.
Dat hot U behage ons, door uwe H. Engelen,
tot ware boetpleging- op te leiden, amp;■
Dat hot U behage ons, door uwe H. Engelen, g in onze droei'enissen en rampspoeden, onder- s werping, troost en bemoediging te doen .p verwerven, lt;
3 a
Dat het U behage, door de veelvermogende S' voorbidding uwer li. Engelen, uweregtma- g tige verbolgenheid van ons af te wenden, g Dat liet ü behage, door uwe II. Engelen, ons ^ op ons doodbed verkwikking en lafenis te doen erlangen.
Dat het U behage, onze ziel na het verscheiden, door uwe 11. Engelen, te doen opnemen, en tot ü ten H emel voeren,
Jesus, Vreugde dor Engelen ,
Lam Gods, dat wegneemt do zonden der wereld,
spaar ons. Heer.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, verhoor ons, lieer.
401
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
ontferm ü onzer.
Heer ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
lieer, ontferm U onzer.
Onze Vader enz.
Loof den Heer, gij al zijne Engelen,
(üj, sterke helden! die zijn Woord volbrengt;
gehoorzaam aan de stom van zijn gebod.
Looft den Heer gij, al zijne heirseharen.
Gij, zijne dienaars, die wat Hem behaagt, volvoert. Hod heeft zijnen Engelen wegens u bevolen. Dat ze ii bewaren cp uwe wogen,
De Engel des Heeren zal zich legeren rondom
degenen die Hom vreezon.
En Hij zal hen uit allen nood verlossen.
In de tegenwoordigheid der Engelen, zal ik ü,
o mijn God! lof zingen.
Ik zal, naar uwen heiligen tempel gekeerd, II aanbidden, Heer! en uwen Naam verheerlijken. Heer, verhoor mijn gebed.
En mijn geroep kome tot ü.
Laat ons hidden.
Almagtige God, onuitsprekelijk liefderijke Vader! die U verwaardigt, uwe Engelen, ten dienste van ons, zondige menschen, uit te zenden! geef, dat wij, ten allen tijde, hunne boschcrming en bijstand, het vermogen en de kracht van hunne voorbidding ontwaren, en eenmaal, door de verdiensten van
402
Jesus Christus, in hunne zalige gemeenschap, U, en uwen welbeminden Zoon, altoos en eeuwig, dankbaar verheerlijken. Amen.
LITANIE VAJV HET ALLERHEILIGSTE SACRAMENT.
(Op Donderdag.)
Heer, ontferm U onzer,
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer,
Christus, hoor ons,
Christus, verhoor ons.
God, Hemelsche Vader! ontferm U onzer, God Zoon, Verlosser der wereld! ontferm U onzer, God Heilige Geest! ontferm ü onzer,
Levend Brood, uit den Hemel nederdalende, ontferm U onzer.
Verborgen God, onder zigtbare gedaante schuilende.
Tarwe der Uitverkorenen,
Wijn, die Maagden kweekt.
Voortreffelijk Brood en vermaak dei Koningen, 5
3 O
Allerreinste Tafel,
Engelen-Spijs,
Verborgen Manna,
403
Gedenkstuk van Gods wonderen, ontferm U onzer, Bovennatuurlijk Brood,
Vleoscligeworden Woord, onder ons wonende, Heilig offer.
Drinkbeker der zegening,
Troostvolle Verborgenbcid van ons geloof.
Hoogwaardig en uitmuntend Sacrament,
Allerheiligste Offerande,
Zoenoffer voor levenden en dooden,
Hemelsch Behoedmiddel', waardoor wij tegen
de zonden behoed worden.
Wonder van Gods wonderen.
Allerheiligste Gedachtenis van het lijden dos
Geschenk, dat alle volheid te boven gaat. Voortreffelijk Gedenkteeken der goddelijke ^ liefde, 0
Overvloeijende Bron van Gods milddadigheid, g Doorluchtig, overheilig Geheim, ^
Krachtige Spijs der onsterfelijkheid. Levendmakend, aanbiddelijk Sacrament,
Brood, dat door do almogendheid des Woords
zijt Vleesch geworden.
Onbloedig, rein Offer des Nieuwen Verbonds, Spijs en Gastheer,
Allerheiligste Maaltijd, waarbij de Engelen tegenwoordig zijn en dienen,
Teekon van genade.
Band van liefde,
IIoogepriester, die zelf het Offer zijt.
404
Geestelijke Spijs on Verkwikking onzer zielen,
ontferm U onzer!
Teerspijs dergenen, die in den lieer sterven,
ontferm U onzer 1 Onderpand der toekomende glorie, ontferm U onzer!
Wees genadig, spaar ons, Heer!
Wees genadig verhoor ons. Heer!
Van liet onwaardig nuttigen uws ligchaams en
bloeds, verlos ons. Heer!
Van de begeerlijkheid des vleesches.
Van de begeerlijkheid der oogen.
Van de hoovaardigheid des levens.
Van alle twijfeling, ongeloovighcid, verblindheid des harten en ketterij,
Van alle oneerbiedigheid en misbruik ten op-
zigte van dit Hoogwaardig Sacrament,
Van alle zwakheden en zonden, die de heer- g lijke uitwerkselen van dit aanbiddelijk Sacra- |f ment konden verminderen en tegenhouden, g Van alle gelegenheid tot zondigen,
Door de groote begeerte, die Gij hadt, om dit ^ Paasclüam met uwe leerlingen te eten, 5 Door den diepen ootmoed, waarmede Gij de voeten van uwe leerlingen gewasschen hebt, I oor de onuitsprekelijke liefde, waarmede Gij dit Hoogwaardig Sacrament hebt ingesteld, Door uw dierbaar Bloed, dat Gij voor ons op
het Altaar hebt nagelaten.
Door de vijf kruiswonden, welke Gij in het
405
allerheiligste ligchaam voor ons hebt ontvangen, verlos ons. Heer!
Wij zondaren, wij bidden U, verhoor ons! Dat het U behage, ons geloof, onzen eerbied en onze godsdienstigheid ten opzigte van dit allerheiligste Sacrament, te onderhouden en te vermeerderen,
Dat het U behage, ons, door eene opregte be- g; lijdenis onzer zonden, tot het dikwijls nut- § tigen dezer geestelijke spijs voor te bereiden, Dat het U behage, de onschatbare, hemelsche lt; vruchten van dit Allerheiligste Sacrament in jj-
O
ons overvloedig uit te storten, °
Dat het U behage, ons in het uur van onzen o dood met deze Hemelspijs tot de reize naar quot; de eeuwigheid te versterken.
Zoon van 'iod.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
spaar ons, Heer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
verhoor ons. Heer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
ontferm U onzer!
Hoer, ontferm U onzer!
Christus, ontferm U onzer!
Heer, ontferm U onzer!
Onze Vader, enz.
Heer, verhoor mijn gebed.
En mijn geroep kome tot TI!
406
Tjuü ons hidden.
Heer Jesus! die ons in dit wonderbaar Sacrament eene altoosdurende gedaclitenis van uwe liefde, en van uw lijden en sterven hebt nagelaten, geel' dat wij de geheimenissen van uw Ligchaam en Bloed met zulk eene ware godsvrucht vereeren, dat wij al den zegen, al de heilrijke gevolgen van onze Verlossing onophoudelijk mogen ontwaren; Gij, die met den Vader en den Heiligen (.'eest, één eenig God, leeft en heerscht in eeuwigheid. Amen.
LITANIE VAN HET LIJDEN VAN JESUS (JHEISTDS.
{Op Vrijdag.)
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzer.
God Zoon, verlosser der wereld.
God Heilige Geest,
Heilige Drievuldigheid, één God,
Jesus, die na het Heilige Avondmaal, dateeuwige
407
gedenkstuk van uwe oneindige liefde, ingesteld en den lofzang gezegd te hebben, van Jerusalem over de beek Cedron naar den olijfberg uitgingt om uw gebed te doen, ontferm U onzer,
Jesus, die door het voorgevoel der smaad en smart, en ook van de diepe vernedering, waarvan Gij het slagtoffer wezen zoudt, bedroefd en diep beangst werdt.
Jesus, die tot het Lijden bereidvaardig, U aan den wil van uwen hemelschen Vader onder-wierpt,
Jesus, die, bij uwen afmattenden lijdensstrijd,
door een' Engel versterkt word,
Jesus, die door Judas, één van iiwgeliefkoosd
twaalftal leerlingen, wordt verraden, §
Jesus, die door eene bende huurlingen werdt
•Tesus, die van een' dienaar een' kaakslag ontvingt Jesus, die door valsche getuigen werdt beschuldigd,
Jesus, die getuigenis der waarheid gevende, als een godslasteraar, ten dood werdt veroordeeld, Jesus, die Petrus, nadat hij ü had verloochend, door een' blik van medelijden cn ontferming, bekeerd hebt,
Jesus, die aan Pilatus, een heiden, werdt overgeleverd,
408
Jesus, die voor Herodes geUagt, door hem en door zijn hofgezin, bespot wordt, ontferm U onzer.
Jesus, die gestold weidt achter don oproerigen
moordenaar, Barrabas,
Jesus, die onmenschelijk werdt gegoesold,
Jesus, die, ter bespotting, met een purperen
man tol werdt omhangen,
.losus, dio, ter bespotting, met doornen werdt gekroond,
Josns, wien men ter bespotting, een riet tot
schepter, in de hand gaf,
Jesus, wiens kruisdood, door de Joden-, onder
een ontzettend geschreeuw, geëischt werd, s Josus, die door Pilatus, tot don kruisdood ver- £? oordeeld, en aan de woede dor Joden over- ^ geleverd werdt. ^
Jesus, die bij het dragen van den kruisbalk, s onder dezen zwaren last diep gebukt gingt, quot;■ Jesus, die, als een schuldeloos lam , ter slagting
geleid werdt,
Jesus, die van uwe kleederen ontbloot werdt, . esus, die voor onze boosheden gewond werdt, Jesus, die vol verschoonende liefde, uwen Vader om vergeving voor uwe vijanden en moordenaren gebeden hebt,
Jesus, die met do booswichten werdt gelijk geacht,
Jesus, die nog aan liet kruis gelasterd en bespot werdt,
409
Jesus, die den gelooveudeii cn berouwhebbenden moordenaar ia g-enade aangenomen en hem het Paradijs beloofd hebt, ontferm U onzer.
Jesus, die uwe Moeder aan den heiligen Joannes
hebt aanbevolen,
Jesus, die aanhet kruis hangende uitriept; mijn God! mijn God! waarom hebt gij mij verlaten ! Jesus, die, in uwen dorst, met azijn gelaafd wedt,
Jesus, die betuigdet, dat alles volbragt was,
wat wegens ü stond geschreven,
Jesus, die, stervende, uwen geest in de handen
uws Vaders hebt aanbevolen,
Jesus, die uw hoofd buigende, onder een luid 0 geroep, den geest hebt gegeven, g.
Jesus, door wiens sterven de honderdste man quot;
en velen van het volk bekeerd zijn,
Jesus, wiens zijde met eene speer doorstoken ^ werd, |
Jesus, uit wiens doorstoken zijde water cn bloed !quot;■ vloeide,
Jesus, wiens Ligchaam door twee eerwaardige mannen van het kruis afgenomen en begraven werd,
Jesus, die na uwen dood zijt nedergedaald ter helle, om de zielen der afgestorvene regt-vaardigen te troosten en te -quot;erlossen,
Jesus, die op den derden dag na uwen dood, vol heerlijkheid, uit uw graf zijt verrezen Jesus, die levenden en dooden zult komen oordcelen ,
410
Wees genadig, spaar ons, Jesus.
Wees genadig, verhoor ons, Jesus.
Van alle kwaad, verlos ons Jesus.
Van alle zonden.
Van een' haastigen en onvoorzienen dood, Van gramschap, haat en allen kwaden wil.
Van de listen des duivels,
Van den eeuwigen dood.
Van pest, hongersnood en oorlog, g
Door uwen doodstrijd en uw bloedig zweet, oquot; Door uwe geeseling en ondergane mishande- q lingen, 01
Door uwen dorst, door uwe tranen en naaktheid,
Door uwen dood en begrafenis.
Door uwe verrijzenis.
Op den dag des oordeels.
Wij, zondaren, wij bidden U, verhoor ons. Dat wij de dwaasheid van het Kruis hooger ^ achten dan alle menschelijke wijsheid, ~ Dat wij er naar streven II, o Jesus Christus i pl vooral als gekruist en gestorven voor onze zon- g den, te kennen,
Dat wij, het voorbeeld van uw lijden ons voor- ^ stellende, uwe voetstappen navolgen, g. Dat wij dagelijks ons kruis opnemen, en U g volgen, 2
Dat wij, daar Gij onze zonden, op het kruis- p
hout, in uw Ligchaam hebt gedragen, der zonden afgestorven zijnde, voor de geregtiglieid leven wij bidden U, verhoor ons Dat wij op U, o Aanvoerder en Voltrekker van ons geloof! steeds het oog gevestigd houden, Dat wij, naar uw voorbeeld, als wij gescholden worden, niet weder schelden, als wij beleedigd worden, niet dreigen; maar het aan U overlaten, die regtvaardig oordeelt, Dat het verre van ons zij, op iets anders dan
op uw Kruis, o Hoer Jesus! te roemen, Dat, uit liefde tot U, de wereld voor ons ge- ^
Dat uw bloed ons van alle doode werken cj reinige, om U, o levende God, te dienen, lt;. Dat wij, die zoo duur gekocht zijn, U in ons g.
Dat wij ons vleesch met deszelfs haitstogten o en begeerlijkheden kruisigen, ï»
Dat, gelijk wij deelgenooten uws lijdens zijn, wij ook der vertroosting deelachtig worden. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
spaar ons, Jesus,
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
verhoor ons, Jesus,
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
ontferm u onzer, Jesus.
Jesus Christus, hoor ons.
18*
/esus Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
lieer, ontferm U onzer.
Onze Vader, enz.
Heer, verhoor mijn gebed.
En mijn geroep kome tot U.
Laat ons hidden.
Laat, o Heer Jesus Christus, al de zegeningen van uw lijden en sterven over ons komen. Verwek in ons den levendigsten afkeer van de zonde. Verleen ons uwe genade, dat wij de zonden, welke ons zoo diep verlagen, den Hemel ontrooven, en van ü scheiden, die uw bloed voor ons vergoten hebt, in ons geheel en al uitroeijen. Verleen ons het vertrouwen, dat onze zonden, om uwent wil die tot onze verzoening zijt gestorven, genadig zijn vergeven. Schenk ons uwe hulp, opdat wij heilig worden; maak ons getrouw, en versterk ons in alle beproevingen van dit vergankelijk leven; geef rust en verkwikking aan ons hart in dagen van droefheid en lijden. — O! Gij, die ons tot uw eigendom gekocht hebt, wees ons genadig, en, daar Gij zelf, goddelijke, dierbare Verlosser! met den dood geworsteld hebt, zoo verlaat ons niet in ons sterfuur. Laat, zoo lang wij nog hier op aarde leven, liet denkbeeld ons steeds vergezellen, dat het onze zonden zijn, die U terneder-velden, verwondden en aan het kruis bragten.
/
413
Laat ons, zalig in hoop, van hier gaan, en doe ons in ons laatste uur, uwe stem hooren: „Heden zult gij met mij wezen in let Paradijs.quot; Amen.
LITANIE VAN DE ALLERHEILIGrSTE MAAttD MARIA.
(Op Zaturday.)
Heer, ontferm U onzer!
Cliristus, ontferm U onzer 1 Heer, ontferm U onzer!
Christus, hoor ons!
Christus, verhoor ons!
God, Hemelsche Vader, ontferm U onzer! God Zoon, Verlosser der wereld, ontferm ü onzer! God Heilige Geest, ontferm U onzer!
Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer! Heilige Maria, Lid voor ons!
Heilige Moeder Gods,
Heilige Maagd der Maagden,
Moeder van Christus,
Moeder der Goddelijke genade, amp;
Wonderbare Moeder,
Moeder des Scheppers,
Moeder des Zaligmakers,
Allerwijsste Maagd,
414
Eerwaardige Maagd, bid voor ons.
Lofwaardige Maagd,
Magtige Maagd,
Goedertierene Maagd,
Getrouwe Maagd,
Spiegel der geregtigheid,
Zetel der wijsheid.
Oorzaak onzer blijdschap.
Geestelijk vat.
Eerwaardig vat.
Uitmuntend vat van godvruchtigheid,
Geheimzinnige roos.
Toren van David,
Ivoren toren.
Gulden huis.
Ark des Verbonds,
Deur des Hemels,
Morgenster,
Behoudenis der kranken,
Toevlugt der zondaren,
Tioosteres dor bedrukten.
Hulp der Christenen,
Koningin der Engelen,
Koningin der Patriarchen, '
Koningin der Propheten,
Koningin der Apostelen,
Koningin der Martelaren,
Koningin der Belijderen,
Koningin der Maagden,
Koningin van alle Heiligen,
415
Koningin zonder vlek ontvangen, bid voor ons. Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
spaar ons, Heer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
verlioor ons, Heer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld,
ontferm U onzer!
Christus, hoor ons!
Christus, verhoor ons!
Wees gegroet, Maria! enz.
Onder uwe bescherming nemen wij onzen toe-vlugt, heilige Moeder Gods! versmaad onze gebeden niet in onzen nood; maar verlos ons altijd van allo gevaar, o roemrijke en gezegende Maagd ! onze Vrouw! onze Middelares! onze Voorspreekster! Verzoen ons met uwen Zoon, beveel ons aan uwen Zoon, vertoon ons aan uwen Zoon.
v. Bid voor ons, o 1!. Moeder Gods!
a. Opdat wij der beloften van Christus waardig worden.
Wij bidden U, o Heer! stort uwe genade in onze harten: opdat wij, die, door de verkondiging des Engels, dc Menschwording van Christus, uwen Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot do heerlijkheid der verrijzenis gebragt worden, door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen.
bibüz,
Het Goddelijk Hart is de bron der genade en het toonbeeld van alle deugd........ 1.
Het Goddelijk Hart zegent in matelooze ontferming de kinderen; de ootmoedigen en oprcgten van harte. 11.
Het Goddelijk Hart zoekt de armen en allen, die hulp en barmhartigheid inroepen .... 21.
Jesus heeft Zijn Hart met lijden en kwelling verzadigd, opdat alle ongelnkkigen met te grooter vertrouwen rust en verkwikking zoeken in Zijn Goddelijk Hart............31.
Het Goddelijk Hart deelt in oneindige ontferming en met matelooze inspanning en geduld ons Zijne waarheid mede............41.
Het Goddelijk Hart vermaant, bestraft eo onderrigt zelfs Zijne boosaardige vijanden met onuitputtelijke liefde.............51.
Het Goddelijk Hart verbergt de walging, die de zonden der zondaren bij Hem opwekten, opdat deze met lust en vertrouwen tot hun Verlosser kunnen naderen...........61.
417
Blaclz
Dc zondaar wordt eerder vermoeid door de trekken le liefde van liet Goddelijk Hart dan Jesus vermoeid wordt door de hardnekkige weerspannigheid des zondaars. ............71.
Het Goddelijk Hart overlaadt met Wijken van teederheid en liefde den terugkeerenden zondaar,
zoodat deze niet zelden in den waan verkeert,
dat hij door zijne hekeering een dienst aau Jesus bewees..............80,
Het Goddelijk Hart is zoo gemeenzaam jegens Zijne leerlingen, dat deze dikwijls den eerbied uit het oog verliezen, dien zij Jesus schuldig zijn, 90.
Zoo zeer heeft het Goddelijk Hart zich over ons in ontferming geopend bij het H. Doopsel, dat Jesus ons van dien tijd af niet meer wil loslaten,
maar steeds stroomen van genade over onze hoofden uitstort...........99.
Dc Goede Herder bewaarde de teekenen zijner wonden in handen, voeten en zijde, opdat wij daarin de onveranderlijke liefde van Zijn Goddelijk Hart zouden lezen........108.
•Tesus daalt steeds neêr op het altaar, opdat wij onze hand kunnen leggen aan Zijn Hart en getuigen zijn van Zijne liefde, waarmee Hij voor ons den Vader aanbidt, dankt en smeekt. . .117.
De liefde, waarmee het Goddelijk Hart tot ons komt in de H. Communie gaat alle begrip te boven. Het wonder der liefde is daar veel grooter dan het wonder der almagt.....127.
418
Bladz
De wonde door onze misdaden in Let Goddelijk Hart geslagen, LI ij ft geopend niet om ons aan te klagen, maar om barmhartigheid en vergeving te verkondigen. Het was uit de volheid van Zijn Goddelijk Hart, dat Jesns aan Zijne Apostelen de magt schonk om zonden te vergeven. , 136.
De teedere zorg en liefde van het Goddelijk Hart voor de stervenden zijn oorzaak, dat wij op ons sterfbed op buitengewone wijze getroost en gesterkt wordendoor zoo vele en zoo grootegenademiddelen. 146.
Weest barmhartig, zegt Jesus, gelijk uw hcmel-sehe Vader barmhartig is. Nergens vinden wij Gods barmhartigheid krachtiger geopenbaard, dan in het Goddelijk Hart; proef en zie die barmhartigheid, zij wekt u op ter navolging. . 155.
Jesus toont ons Zijn Goddelijk Hart en zegt: leert van Mij, dat ik zachtmoedig van Harte ben. . 105.
Jesus toont ons Zijn Goddelijk Hart en zegt: leert van Mij, dat ik ootmoedig van Harte ben . , 170.
Alle gedachten, beseerten, woorden en werken van het Ooddelijk Hart waren vruchten der volmaaktste gehoorzaamheid........186.
Het Goddelijk Hart brandde van verlangen om ons de waarheid en geregtigheid mede te deelen, zoo moeten wij hongeren en dorsten naar de geregtighcid.............190,
Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God zien. In deze woorden openbaart net Goddelijk Hart Zijne groote liefde voor de kuischheid.
419
filadz.
Die het Coddclijk ITart bemint moet de kuisch-
heid liefhebbeu........... 207.
Het Goddelijk Hart oefende boetvaardigheid voor onze zonde en vermaant ons tot boetvaardigheid. Het zegt: Zalig zij, die weenen, want zij zullen
getroost worcen...........218.
Het Goddelijk Hart heeft den volraaaktsten vrede bezeten en zegt ons; Zalig de vreeilzameu,
want zij /uilen kinderen Ciods genoemd worden. 228. Het Goddelijk Hart heeft de deugd beoefend op de booze aarde en zegt ons: Zalig zij, die vervolging lijden om de regtvaardigheid .... 238. Het Goddelijk I'art, een allervolmaaktst toonbeeld
der vijandsliefde........... 248.
liet Goddelijk Hart, toonbeeld der allerzuiverste
naastenliefde............. 259.
Het Goddelijk Hart, toonbeeld van de vurigste
Het Goddelijk liart brandt van zoo groot eene liefde tot den Vader, dat het alle harten kan
Het Ooddclijk Hart is niet slechts de vreugde dei-zaligen, maar ook eene onnitputtelijke bron van
verkwikking voor alle vromen...... 290.
Het Goddelijk Hart verkwikt en nagevolgd door
het hart van Maria.......... 300.
Verschillende gebeden tot het Goddelijk Hart bij
de bezoeking van het heilig Sacrament . . . 310. Gebeden onder de H. Mis........347.
420
Bladz.
Communie-oefeiiiugen....................366.
Litauie tot het Allerheiligst Hart van Jesus . . 379.
Litanie tot het Allerheiligst Hart van Maria . . 383.
liitanie tut de H. Drievuldigheid............385.
Litauie tut deu H. Geest..................388.
Litanie tot den Zoeten Naam Jesus..........394.
Litanie tot de H. Engelen................397.
Litanie tot het Allerheiligst Sacrament .... 402
Litanie tot het lijden vau Jesus Christus . . . 496.
I.itanie tot de Allerheiligste Maagd Maria . . . 413.
I