Vak 76-
■fy
OVER DE
UIT HET LATIJN IN HET NEDERLANDSCH VERTAALD DOOR WIJLEN
Priester en Prof. aan de cath. hoogeschool te Leuven.
TER DRUKKERIJ VAN J. J. ROMEN.
*
i
/'
NUTTIGE VERMAU1NGEN TOT HET GEESTELIJK LEVEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Dat men Jesus Christus moet navolgen en al de ijdelheden der wereld verachten.
1. Die mij volgt, icanddt niet in de duisternis. zegt de Heer (Joan. 8, 12). Dit zijn de woorden van Jesus Christus, vvaardoor Hij ons vermaant om zijn leven en zijne zeden na te volgen, bijaldien wij waarlijk verlicht willen worden , en verlost zijn van alle blindheid des harten. — Dat dus onze voornaamste bezigheid zij, het leven van Jesus Christus te overdenken.
2. De leering van Jesus Christus overtreft alle leeringen der Heiligen ; en alwie zijnen geest hadde, zou daarin het verborgen manna vinden. — Doch het geschiedt dat velen, die het Evangelie gedurig hooren, zeer weinig er door geraakt worden, omdat zij den geest van Christus niet hebben. — Wilt gij de woorden van Christus wel verstaan ener smaak in vinden, dan moet gij uw leven geheel aan het zijne trachten gelijkvormig te maken.
1)E NAVOLGING VAN CHBISfUS.
3. Wat zal het u baten, dat gq over de Drieëenheid diepzinnig kunt spreken, zoo gij niet ootmoedig zijt, en aldus aan de Drieëenheid mishaagt? Waarlijk, verhevene woorden maken den mensch niet heilig en regtvaardig; maar een deugdzaam leven maakt hem aan God behagelijk. — Ik heb liever vermorzeling des harten te gevoelen, dan te kunnen uitleggen, waarin zij bestaat. — Al wist gij geheel de Schriftuur, en alle de spreuken der wijsgeeren van buiten, waartoe zou dit alles u dienstig zijn, zonder de genade en de liefde Gods ? — IJdelheid der ydclheden , en alles is ijdelheid (Eccl. 1,2), behalve God te beminnen, en Hem alleen te dienen. — Door de verachting der wereld lot het rijk der hemelen streven , daarin bestaat de grootste wijsheid.
4. Het is dus ijdelheid, vergankelijke rijkdommen te zoeken, en daar zijne hoop op te stellen. — Het is ijdelheid, op eerambten uitte zijn, en zich tot eenen hoogen slaat te verheffen — Het is ijdelheid, de lusten van het vleesch in te volgen, en datgene te verlangen, waarvoor men daarna strengelijk zal moeten gestraft worden. — Het is ijdelheid, naar een lang leven te trachten, en niet bekommerd te zijn om wel te leven. — Het is ijdelheid, niet te denken dan op het
6
EERSTE BOEK , TWEEDE HOOFDSTUK. 7
tegenwoordig leven , en niet te voorzien , wat erop volgen moet. — Het is ijdelheid, gehecht te zijn aan hetgeen zoo haastig voorbij gaat en niet daar henen te snellen, waar eene eeuwige vreugde heerscht.
5. Herinner u dikwijls de spreuk van den wijzen Man, dat het oog niet verzadigd wordt van hetgene het ziet, en het oor niet vervuld wordt van hetgene hel hoort (Eccle. 1,8). — Tracht dan uw hart af te trekken van dc liefde der zigtbare dingen en u geheel te keeren tot de onzigtbare. — Want die hunne zinnelijkheid involgen, besmetten hunne ziel, en verliezen Gods genade.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Dat men eene kleine gedachte van zich zeiven moet hebben.
1. Alle menschen trachten natuurlijkerwijze te weten; doch waartoe dient de wetenschap zonder de vreeze Gods ? - Een nederige boer, die den Heer dient, is waarlijk beter dan een trotsche wijsgeer, die den loop der sterren nagaat, en zich zeiven verwaarloost. Die zich zeiven wel kent, wordt klein in zijne eigene oogen , en is met den lof der menschen niet gediend. — Indien ik alles wiste, wat er in de wereld is, en ik daarbij
DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
de liefde niet bezote : wat zou mij dat baten voor de regtbank Gods, die mij oordeelen zal volgens mijne werken?
2. Houd op zoo vurig te verlangen naar wetenschap , want dat brengt groote ver-strooijing en veel bedrog voort. — Die veel weten , zijn er op uit om gezien te worden, en om den naam van wijzen te dragen. — Er zijn vele dingen, welker kennis weinig of geen voordeel aan de ziel toebrengt. — En het is een dwaze, die zich met iets anders bezig houdt, dan met hetgeen tot zijne zaligheid dienstig is — Vele woorden verzadigen de ziel niet; maar een goed leven verkwikt den geest, en een zuiver geweten geeft een groot betrouwen op God.
3. Hoe meer en hoe beter gij weet, des te strenger zult gij geoordaeld worden, als gij niet tevens des te heiliger leeft. — Hoe groot dan uwe kunst of wetenschap ook zij, draag er geenen roem op; maar vrees liever wegens de kennis, die u gegeven is. — Zoo u dunkt, dat gij veel weet, en tamelijk wel verstaat, wees verzekerd, dat er nog veel meer is, dat gij niet weet. — Wees niet hoogmoedig maar vrees, (Rom. 11, 20) en belijd liever uwe onwetendheid. — Wat wilt gij u boven iemand anders stellen , terwijl er velen gevonden worden, die geleerder dan
8
EERSTE BOEK, DERDE HOOFDSTUK. 9
gij en beter onderwezeH zijn in de wet Gods? — Wilt gij iets met nut leeren en weten, wees dan gaarne onbekend, en voor niets geacht.
4. Zich zeiven wel kennen en klein achten, is de hoogste en nuttigste wetenschap. — Van zich zeiven niets maken, en van de anderen altijd eene goede en groote gedachte hebben,is eene groote wijsheid en eene hooge volmaaktheid. - Indien gij eenen anderen openlijk zaagt zondigen , of eenen groven misslag begaan, daarom zoudtgij u niet beter moeten achten; want gij weet niet, hoe lang gij in het goede zult volharden. — Wij zijn allen zwak ; maar denk dat er niemand zwakker is dan gij.
DERDE HOOFDSTUK
Over de leer der waarheid.
1. Gelukkig hij, dien de waarheid zelve onderrigt, niet door beelden en voorbijgaande woorden, maar zich vertoonende gelijk zij is. — Onze meening en onze zin bedriegen ons dikwijls, en zien niet veel. — Waartoe dient al dat getwist over geheimeen duistere dingen, waarover men ons in het oordeel niet berispen zal, omdat wij die niet geweten hebben ? — Het is eene groote dwaasheid , dat wij het nuttige en het noodzakelijke
10 UE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
verwaarloozen, om ons bezig te honden met zeldzaamheden en dingen, die schadelijk zijn. Wij hebben oogen, en zien niet.
2. Wat raakt ons de kennis van geslachten en soorten ? Hij, tot wien het eeuwig Woord spreekt, wordt verlost van vele mee-ningen. — Alles komt van dat eenig Woord , en alles spreekt er van, en dat is hel beginsel, dat ook tot ons spreekt (Joan. 8, 2#). — Niemand begrijpt zonder hetzelve, noch oordeelt regt. — Hij, voor wien ééne zaak alles is, en die tot deze éénige zaak alles terugbrengt, en daarin alles ziet, kan standvastig van harte zijn, en gerust in den Heer volharden. — O Waarheid, die God zijt, maak mij één met U in eene eeuwige liefde. — Het verdriet mij menigmaal, vele dingen te lezen en te hooren: in U is alles, wat ik wil en verlang. — Dat alle leeraars zwijgen; dat alle schepselen voor uw aanschijn hunne stem wederhouden; spreekt Gij alleen tot mij.
3. Hoe meer iemand ingetogen en onthecht is van alle uitwendige dingen, hoe meer en hoe verhevener zaken hij zonder moeite begrijpen zal; want hij ontvangt van boven de gave des verstands. Eene zuivere, eenvoudige en standvastige ziel is, le midden van menigvuldige bezigheden , niet ver-
EERSTE BOEK , DERDE HOOFDSTUK. 11
strooid, omdat zij alles ter eere Gods doet, en altoos tracht, om zich zelve in niets te zoeken. — Wat is er, dat u meer verhindert en lastig valt, dan de onverstorvene genegenheden van uw hart? — De goede en God-minnende mensch regelt eerst inwendig de werken, die hij uitwendig te doen heeft. — En deze trekken hem niet tot de lusten der kwade genegenheid; maar hij weet ze te voegen naar het voorschrift der regte rede. Wie heeft eenen grooteren strijd, dan hij, die arbeidt om zich zeiven te overwinnen. — En dat toch zou onze voornaamste bezigheid moeten zijn, namelijk ons zeiven te bevechten, dagelijks sterker te worden tegen ons zeiven, en eenigermate vooruit te gaan in het goede.
4. Alle volmaaktheid in dit leven is met eenige onvolmaaktheid verknocht, en al onze kennissen zijn vermengd met eenige duisterheid. — De ootmoedige kennis van u zeiven is een zekerdere weg om tot God te geraken, dan de diepe navorschingen der wetenschap. — Niet dat de wetenschap, of de eenvoudige kennis eener zaak te misprijzen is: zij is, in haar zelve beschouwd, goed en van God daargesteld; maar een goed geweten en deugdzaam leven verdienen toch altijd de voorkeur. — Doch omdat velen er meer op uit zijn om te weten, dan om
12 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
wel televen, daarom dwalen zij dikwijls en brengen weinige of geene vruchten voort.
5. Ach! of zij zoo veel naarstigheid besteedden, om hunne gebreken uit te roeijen en deugden te bekomen, als zij bekommerd zijn om vraagstukken op te lossen , er zoude zoo veel kwaad en zoo veel verergernis onder het volk niet zijn, noch zoo veel verslapping in de geestelijke gemeenten. — Voorwaar, als de dag des oordeels zal gekomen zijn, zal men ons niet vragen, wat wij gelezen , maar wat wij gedaan hebben; noch hoe fraai wij gesproken, maar hoe wel wij geleefd hebben. - Zeg mij, waar zijn nu die leeraars en meesters, die gij wel gekend hebt, toen zij nog leefden en toen zij bloeiden in wetenschap? — Anderen bezitten nu hunne plaatsen, en wie weet, of deze nog wel eens aan hen denken. In hun leven schenen zij iets te wezen, en nu zwijgt men over hen.
6. O wat gaat de roem der wereld haastig voorbijl Ach of hun leven ware overeengekomen met hiiftne wetenschap, dan zouden zij met voordeel gestudeerd en gelezen hebben. — Hoe velen gaan er in de wereld niet verloren door hunne ijdele wetenschap, en met niet bekommerd te zijn om God te dienen! — En omdat zij eerder verkiezen groot te zijn dan ootmoedig,
EERSTE BOEK, VIERDE HOOFDSTUK. 13
daarom vergaan zij in hunne gecW.liten. — Hij is waarlijk groot, die eene grocte liefde heeft. — Hij is waarlijk groot, die in zijne eigene oogen klein is, en die het hoogste toppunt van eer voor niets rekent. Hti is waarlijk voorzigtig, die aile aardgche dingefc als vuiligheid acht, om Christus te winnen. — En hij is waarlijk wel geleerd, die den wil van God volbrengt, en zijnen eigen wil daar laat.
VIERDE HOOFDSTUK.
Dat men behoedzaam moet zijn in zijne werken.
1. Men moet geen geioof geven aan alle woord, noch gehoorzaam zijn aan iedere beweging des harten; maar de zaken overwegen met voörzigtigheid, met aandacht en volgens God. — Helaas! niet zelden gelooft en zegt men gemakkelijker kwaad van een ander dan goed: zoo zwak zijn wij. — Doch volmaakte menschen gelooven niet ligtelijk alles wat verhaald wordt, want zij kennen de zwakheid van den sterveling, die tot het kwade overhelt en zoo ligtvaardig is in zijne woorden.
2. Het is eene groote wijsheid, niet te werk te gaan met overhaasting, en niet stijfhoofdig te blijven in zijne eigene gevoe-
14 l»E NAVOLGING VAN CHRISTÜS.
lens. — Het behoort mede tot de wijsheid, niet seffens geloof te geven aan alles, wat de menschen zeggen, en niet aanstonds aan anderen mede te deelen, wat men gehoord of geloofd heeft. — Raadpleeg altoos eenen wijzen en godvreezenden man, en laat u geleiden van iemand, die beter is, liever dan uw eigen goeddunken te volgen. — Een goed leven maakt den mensch wijs volgens God, en ervaren in vele dingen. - Hoe meer iemand ootmoedig en aan God onderworpen is, zoo veel te verstandiger en geruster zal hij in alles wezen.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over hel lezen der heilige Schrift.
1. In de heilige Schrift moet men de waarheid zoeken en niet de welsprekendheid. — De heilige boeken moeien gelezen worden met denzelfden geest, waarmeê zij geschreven zijn. — Wij moeten er eerder het nut in zoeken, dan de schoonheid van zegging. — Wij moeten even zoo gaarne godvruchtige en eenvoudige boeken lezen , als verhevene en diepzinnige schriften. — Laat u niet gelegen liggen aan het gezag des schrijvers, en bekommer u niet of hij weinig of veel kunde bezit; maar dat de liefde der
EERSTE BOEK , ZESDE HOOFDSTUK. 15
zuivere waarheid u tot het lezen opwekke. — Let op hetgeen u gezegd wordt, zonder te onderzoeken wie het u zegt.
2. De menschen gaan voorbij, maar de waarheid Gods blijft in der eeuwigheid (Ps. 116, 2). — God spreekt tot ons op ver-schillende wijzen, zonder onderscheid van personen. — Onze weetgierigheid is dikwijls voor ons een beletsel in het lezen der heilige Schrift, daar wij willen verstaan en doorgronden, waar «ij eenvoudig moesten voortgaan. — Wilt gij er vrucht uit trekken , lees met ooimoedigheid. met eenvoudigheid en goede trouw , en tracht nooit naar den naam van geleerdheid. — Ondervraag gaarne, en luister stilzwijgend naar de woorden der Heiligen ; toon geen mishagen in de gelijkenissen der ouderlingen ; want zij worden niet zonder rede voorgesteld.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over de ongeregelde begeerten.
1. Zoo haast als de mensch iels begeert op eene ongeregelde wijze, wordt zijne inwendige rust terstond gestoord. — De hoo-vaardige en de gierigaard hebben nimmer rust; maar die arm en ootmoedig van geest zijn, genieteneenenvolkomenen vrede.— De mensch die nog niet gansch in zich zeiven
16 DE NAVOLGING VAN tHRISTUS.
verstorven is, wordt ligtelijk bekoord en overwonnen in kleine en geringe zaken. Hii, wiens geest nog krank is, en die nog eeniquot;zins gehecht aan het vleesch en genegen is tot zinneJijke dingen , heeft groote moeite om zicVi geheel te ontmaken van alle aard-sche lusten. - Hierom gevoelt hij dikwijls droefheid, wanneer hij zich daaraan onttrekt, en valt ligt in onverduldigheid, als hem iemand wederstaat.
2. Doch wanneer hij het voorwerp van ziin verlangen bereikt heeft, dan bezwaar hem aanstonds de knaging van zijn geweten, omdat hij zijnen lust gev°18d.heefht.: die niets bijbrengt voor den vrede, dien hij zocht. — Dus met te wederstaan aan zijne driften, vindt men den waren vrede des harten , en niet met ze in te volgen. — ur is dan geen vrede in het hart van eenen vleeschelijken mensch, noch in den mensch , die zich aan de uitwendige dingen overgeeft. de vrede is het erfdeel van den vungen en geestelijken mensch.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Dat men de ijdele hoop en de hoovaardigheid vlugten moet.
IJdel is hij, die zijne hoop stelt op menschen of op andere schepselen. - Schaam
EERSTE BOEK, ZEVENDE HOOFDSTUK. 17
u niet anderen te dienen, om de liefde van Jesus Christus, en in deze wereld voor arm aangezien te worden. — Steun niet op u zeiven, maar stel uwe hoop op God. — Doe wat in u is, en God zal uwen goeden wil bijstaan. — Stel geen betrouwen op uwe wetenschap, noch op het vernuft van eenigen rnensch; maar liever op de genade Gods, die de ootmoedigen helpt, en de verwaanden vernedert.
2. Draag geenen roem op uwe rijkdommen , als gij er hebt, noch op uwe vrienden, omdat zij magtig zijn ; maar op God, die alles geeft, en die, boven alles nog, zich zeiven wenscht te geven. — Verhef u niet wegens de grootheid of de schoonheid van uw ligchaam, die door eene geringe krankheid geschonden en verwoest wordt. — Schep geen zelfbehagen in uwe behendigheid of verstand, uit vrees van God te mishagen, aan Wien alle goed, datr gij van de natuur gekregen hebt. toebehoort.
3. Acht u niet voor beter dan een ander, om welligt niet voor slechter gehouden te worden bij God, die weet wat er in den mensch is - Verhoovaardig u niet op uwe goede werken, want de oordeelen Gods verschillen van die der menschen: wat aan deze behaagt, mishaagt Hem dikwijls. — Is
18 BE NAVOLGING VAN CHR1STCS.
er iets goeds in u, denk dal er in de anderen nog iets beters is, opdat gij de ootmoedigheid moogt bewaren. - Er is geen kwaad bij, zoo gij u onder alle anderen stelt; maar er is groot kwaad bij, zoo gij u boven éénen slechts verheft. -- Eeuwige vrede is bii den ootmoedige: maar in het hart van den hoovaardige is meestal nijd en spij .
Dat men al te groote gemeenzaamheid vermijden moet.
1 Open uw hart niet aan een iegelijk; maar overleg uwe zaak met iemand, die wijs is en God vreest. - Wees zeldzaam met jonge en vreemde menschen. - Vlei de rijken niet, en zoek niet onder de grooten te verkee-ren _ Verkeer met de ootmoedigen en met de eenvoudigen , met personen , die godvruchtig en goed van zeden zijn, en spreek liefst over stichtende dingen. - Wees met eemeenzaam met eenige vrouw; maar beveel aan God in het algemeen alle deugdzame
vrouwen aan. - Zoek geene and^e gemeenschap dan met God en met zijne Engelen, en wees liever van de menschen niet gekem.
2. Liefde moet men voor alle menschen hebben, maar gemeenzaamheid is met raadzaam. - Somtijds gebeurt hef, dat een on-
EERSTE BOEK, NEGENDE HOOFDSTUK 19
bekende persoon, door zijnen goeden naam, schijnt een licht te zijn, maar die van nabij gezien al zijnen glans verliest. — Wij denken somtijds, dal wij anderen behagen door gedurige verkeering; terwijl wij dan eerder hun beginnen te mishagen door de gebreken . die zij in ons bespeuren.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over de gehoorzaamheid en onderworpenheid.
1. Het is iets groots in de gehoorzaamheid onder eenen overste te leven, en zijn eigen meester niet te zijn. — Hel is veel voordeeliger in onderdunigheid te staan dan in overheid. — Sommigen slaan onder de gehoorzaamheid meer uit dwang dan uit liefde; die hebben verdriet en zijn geneigd tot morren. — En zij zullen geene vrijheid van geest bekomen, vooraleer zij zich uit ganscher harte onderwerpen om God. — Loop her- en derwaarts; gij zult geene rusl vinden, tenzij in eene ootmoedige gehoorzaamheid, onder het bestier van uwen overste. — De inbeelding, dat men op atidere plaatsen beter zal zijn, heefl er velen bedrogen.
2. Het is waar, elkeen gaat gaarne te werk naar zijnen zin, en is meer genegen voor hen, die van zijne meening zijn. — Maar
20 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
als God onder ons is, dan is het sonrilijds noo-dig, dat wij van ons eigen gevoelen afgaan , om den vrede te onderhouden. — Wie is er zoo wijs, dat hij alles wel weten kan? -Daarom, betrouw u niet te veel op uw eigen goeddunken ; maar luister ook gaarne naar het gevoelen van anderen. — Als uwe overtuiging goed is, en gij ze nogtans om Gods wil verlaat, om eene andere te volgen, zult gij meer voordeel daaruit halen.
3. Ik heb dikwijls hooren zeggen, dat het zekerder is raad te vragen en te ontvangen , dan raad te geven. Het kan ook voorvallen, dat elk gevoelen goed is; maar zich dan naar andèren niet te willen voegen , als de gelegenheid of de rede hel vereischt, is een teeken van hoogmoed en van hardnekkigheid.
Van het schuwen van onnoodig* woorden.
i. Vermijd het gewoel der menschen, zoo veel gij kunt: want het verhandelen van wereldsche zaken is schadelijk, zelfs dan wanneer het met eene goede meening geschiedt. — Immers wij worden zoo ligt door de ijdelheid besmeurd en gevatigeiv. — Ik wenschte al dikwijls gezwegen te hebben.
EERSTE BOEK, TIENDE HOOFDSTUK. 21
en onder de menschen niet geweest te zijn. — Maar tvaarom spreken wij en onderhouden wij ons zoo gaarne met anderen, daar wij nogtans zelden, zonder kwetsing van ons geweten, tot de stilzwijgendheid wederkeercn ? — Wij spreken daarom zoo gaarne, omdat wij door zamenspraken zoeken van eikander getroost te worden, en ons hart willen ontlasten van verschillende gedachten , die het bezwaren. — En zeer gaarne spreken en denken wij over dingen, die wrj zeer beminnen of verlangen, of die wij voelen, dat ons tegengaan.
2. Maar dikwijls, helaas! ijdel en te vergeefs. Want die uitwendige troost verhindert niet weinig den inwendigen troost, die van God komt. — Daarom moet men waken en bidden, opdat de tijd niet ver-loope zonder nut. — Indien u het spreken geoorloofd en dienstig is, spreek van dingen die stichten. — De kwade gewoonte en de onachtzaamheid voor onzen voortgang, zijn de groote oorzaak, dat wij onzen mond zoo weinig bewaken. — Nogtans is eene godvruchtige zamenspraak over geestelijke dingen hoogst voordeelig tot onzen geestelijken voorgang, vooral onder menschen, die met hetzelfde hart en denzelfden geest met God vercenigd zijn.
22 DE NAVOLGING VAN CHIUSTUS.
Van de middelem om den vrede te hekomen, en van den ijver om voortgang te doen.
1. Wij konden eenen groeten vrede hebben , indien wij ons niet wilden bemoeijen met het zeggen en doen van anderen, met dingen , waarmede wij niet beiast zijn. — Hoe kan iemand lang in vrede blijven, die zich met vreemde bekommernissen inlaat, die gelegenheden zoekt, welke verslrooi-jingen aanbrengen, eti weinig of zelden zich met zijn inwendig bezig houdt ? — Gelukkig de eenvoudigen , want zij zullen veel vrede genieten.
2. Waarom zijn sommige Heiligen zoo volmaakt geweest en zoo ingetogen? — Omdat zij zich gansch hebben trachten te versterven in alle aardsche lusten; en daarom hebben zij God kunnen aankleven met geheel het binnenste van hun hart, en vrijelijk met zich xelven bezig zijn. — Maar wij, wij hebben te veel werk met onze driften, en zijn te zeer bekommerd met vergankelijke dingen. — Zelden ook overwinnen wij ten volle eene enkele ondeugd, en hebben wij geenen ijver, om dagelijks voortgang te maken : daarom blijven wij laauw en koud.
3. Waren wij ons zeiven volkomen afge-
EERSTE BOEK, ELFDE HOOFDSTUK. 23
slorven, en inwendig niet in verwarring ; dan zouden wij nok de goddelijke dingen kunnen smaken, en iets proeven van de he-melsche beschouwing.— Het grootste, ja het geheel beletsel is, dat wij verslaafd zijnde aan onze driften en begeerlijkheden, geene moeite doen, om den volmaakten weg der Heiligen in te gaan. — En als ons cene kleine zwarigheid overkomt, laten wij te haastig den moed zinken, en wij wenden ons naar menschelijken troost.
4. Indien wij ons best deden om, als kloeke mannen , staande te blijven in den strijd , voorzeker zouden wij de hulp Gods van den hemel over ons zien nederdalen. — Want Hij is bereid hen te helpen, die strijden en op zijne genade betrouwen ; Hij is het, die ons gelegenheid geeft om te strijden, opdat \Mj zouden overwinnen. — Indien wij den \oorigaiig van het christelijk leven enkel stellen in de nitwendige oefeningen, d-an zal onze godvruchtigheid haast ten einde zijn.
5. Maar laat ons de bijl aan den wortel zetten, opdat wij, verlost van de driften, een gerust gemoed mogen hebben. — Indien wij ieder jaar maar één gebrek uitroeiden, wij zouden haast volmaakt zijn — Waar nu bevinden wij integendeel dikw ijls, dat wij beter eu zuiverder waren in het begin van onze
24 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
bekeering, dan na vele jaren van ons geestelijk leven. — Onze v urigheid en onze voortgang zouden dagelijks moeten aangroeijen, en nu schijnt het al veel te zijn, als iemand een deel van zijne eerste vurigheid behouden kan. — Indien wij jn het begin maar een weinig geweld deden , wij zouden daarna alles met gemak en vreugde kunnen doen.
6. Het is moeijeiijk te laten, wat men gewoon is; maar het is nog moeijelijker tegen zijnen eigen wil in te gaan. — Doch zoo gij geene kleine en ligte dingen overwint, wanneer zult gij er dan moeijelijker te boven komen ?—Wedersta uwe neiging van den beginne af, en ontdoe u van de kwade gewoonte, opdat zij u soms niet allengskens tot grooter moeijelijkheid brenge. — O ! indien gij overwoogt, welken vrede gij u zeiven en wat vreugde gij anderen zoudt verschaffen met te leven, gelijk het behoort, ik geloof, dat gij meer bezorgd zoudt zijn voor uwen geestelijken voortgang.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Van het nut des tegenspoeds.
1. Het is goed voor ons, dat wij somtijds eenige zwarigheden en tegenspoeden hebben, omdat deze den mensch dikwijls tot zijn
EERSTE BOEK, TWAALFDE HOOFDSTVK. 25
hart terug roepen, en hem doen erkennen dat hij in ballingschap leeft, en op niets, dat van de wereld is, zijne hoop moet stellen.
— Het is goed, dat wij somtijds tegenspraak lijden, en dat men van ons een slecht en ongunstig gevoelen hebbe, zelfs als wij wel doen en met eene goede meening te werk gaan. Dat dient ons dikwijls tol ootmoedigheid, en behoedt ons voor ijdeien roem. Dan immers zoeken wij beter God, den in-wendigen getuige, wanneer wij van buiten door de menschen veracht worden, en dal men van ons geen goed denkt.
2. Daarom moeste de mensch zich in God zoodanig bevestigen, dat hij niet noodig hadde veel menschelijken troost te zoeken. — Wanneer een mensch van goeden wil, gekweld of bekoord, of wel met kwade gedachten geplaagd wordt, dan begrijpt hij beter , dat hij God noodig heeft, en bevindt hij, dal hij zonder Hem niets goeds doen kan.
— Dan bedroeft hij zich, zucht en bidt om de ellenden, welke hij lijdt. — Dan verdriet het hem langer te leven, en hij wenscht dat de dood kome, opdat hij moge ontbonden worden en met Christus wezen. — Alsdan ook merkt hij wel, dat eene vol-komene zekerheid en een volle vrede op de wereld niet bestaan kunnen.
DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
Van het wederstaan aan da bekoringen.
1. Zoo lang wij op deze wereld leven, kunnen wij zonder kwelling en bekoring niet wezen. — Daarom staat er bij Job geschreven: Hel leven van den men.sch, op de aarde, is eene behoring. — Daarom zoude ieder op zijne hoede moeten zijn tegen zijne bekoringen, en waken in het gebed , opdat do dnivcl geene gelegenheid vinde, om hem te bedriegen , hij, die nooit slaapt, maar rondloopt, zoekende wien hij zul kunnen verslinden (1. Petr. 5, 8). — Er is niemand zoo volmaakt en zoo heilig, die niet somtijds bekoringen heeft; wij kunnen daar niet volkomen van bevrijd zijn.
2. Maar de bekoringen zijn dikwijls den mensch zeer nuttig, alhoewel zij lastig en zwaar zijn, omdat zij hem verootmoedigen , zuiveren en onderrigten. — Alle Heiligen hebben in vele kwellingen en bekoringen geleefd, eti daar voortgang meê gedaan.— En die de bekoringen niet hebben kunnen doorstaan, zijn verworpen geworden, en zijn bezweken. — Daar is geene orde zoo heilig, en geene plaats zoo geheim, of er zijn bekoringen en beproevingen.
3. Daar is geen mensch vrij van be-
26
EERSTE BOEK, DERTIENDE HOOFDSTUK. 27
koringen zoo lang hij leeft; want wij dragen in ons de broi van bekoring, dewijl wij in de begeerlijkheid geboren zijn. — Als de ééne bekoring of kwelling wijkt, dan komt er eene andere in de plaats; en wij zullen altijd iets te lijden hebben, want wij hebben het goed van ons eerste geluk verloren. — Velen zoeken de bekoringen te ontvlugten, en zij vallen er nog meer in. — Door de vlugt alleen kunnen wij ze niet meester worden; maar door de verduldigheid en de ware ootmoedigheid worden wij sterker dan alle onze vijanden.
4. Die alle bekoringen van buiten maar ontwijkt, en er den wortel niet van uitroeit, zal weinig vorderen; zij zullen zelfs te eerder tot hem wederkeeren , en hij zal ze meer gevoelen. — Allengskens en door geduld en langmoedigheid, zult gij ze (met Gods hulp) beter overwinnen, dan door een ongeduldig en hardnekkig tegenstreven. — Neem dikwijls raad in de bekoring, en behandel niet met hardheid iemand, die bekoord wordt; maar vertroost hem, gelijk gij zoudt wen-schen, dat u gedaan wierde.
5. Het beginsel van alle kwade bekoringen is de ongestadigheid van den geest en liet klein betrouwen op God. — Want, gelijk een schip zonder roer door dc baren
28 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
heen cn weder geslingerd wordt, zoo wordt jj
een slappe mensch en die zijne voornemens s
laat varen, op verschillende wijzen bekoord. M
_ Het vuur beproefd het ijzer, en de be- 5,
koring den reglvaardigen mensch. — Wij vv
weten dikwijls niet, wat wij kunnen ; maar ^
de bekoring toont, wat wij zijn. — Men i0 moet nogtans waakzaam zijn, vooral in het
begin der bekoring: omdat alsdan de vijand a|5
gemakkelijker overwonnen wordt, wanneer vu
men hem quot;in de deur des gemoeds niet laat pei
binnentreden , maar men hem, zoo haast kei
hij klopt, terwijl hij nog buiten is, afweert. ow,
— Zoo heeft een oude gezegd: Verzet u 0/)fl
legen het beginnend kwaad; te laat komt het wjj
geneesmiddel, wanneer de ziekte door lang ver- 00t
zuim de overhand genomen heeft. — Eerst is war
het maar eene gedachte, die in het verstand (jen
komt; daarna eene sterke inbeelding; hierop g
volgt het behagen, en eene ongeregelde be- de n
weging eindelijk de toestemming. — En zoo ge£ja
komt de booze vijand allengskens geheel bin- en c
nen , als men hem in het begin niet te keer net
gaat. - En hoe langer iemand traag is om godv
te wederstaan , des te zwakker wordt hij da- r/ghe
gelijks, terwijl de vijand tegen hem in mngt van
6. Sommigen lijden zwaardere bekoringen Somn
in het begin hunner bekeering; anderen op bewaï
EERSTE BOEK , DERTlENtDE HOOFDSTUK. 29
het einde. — Daar zijn er ook al, die er schier geheel hun leven mede gekweld worden. — Eenigen worden maar ligtelijk bekoord, volgens de schikking van Gods wijsheid , die den staat en de verdiensten der menschen weegt, en alles voorbeschikt tot zaligheid zijner uitverkorenen.
7. Daarom moeten wij niet wanhopen, als wij bekoord worden ; maar God des te vuriger bidden , opdat Hij ons gelieve te helpen in al onze kwellingen: en Hij zal ze-i ker, volgens de uitsprrak van den Apostel,
ons met de bekoring ook de uitkomst geven, i opdat wij haar verdragen kunnen. — Laten 'i wij dan onze ziel onder de hand Gods verootmoedigen in alle bekoring en kwelling; is want de ootmoedigen van geest zal Hij redid den en verheffen.
jp 8. In de bekoringen en in het lijden wordt
e- de mcnsch beproefd, hoe veel voortgang hij óó gedaan heeft. De verdienste is ook grooter, in- en de deugd komt beter te voorschijn. — eer Het is eene zoo groote zaak niet, dat iemand om godvruchtig en vurig is, als hij geene zwa-da- righeid voelt; maar wanneer hij in den tijd mgt van tegenspoed zich met geduld staande houdt, dat voorspelt grooten voortgang. -igen Sommigen worden van groote bekoringen i op bewaard, en worden dikwijls overwonnen
30 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
in kleine, die dagelijks voorkomen , opdat zij daardoor verootmoedigd zijtide, nooit op zich zeiven in groote zaken zouden betrouwen , daar zij zoo zwak zijn in kleine.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Dal men hel vermelel oordeel vermijden moet, en zich zeiven niet zoeken.
1. Keer uwe oogen op u zeiven, en wacht u van eens anderen daden te oordeelen. De mensch , die een ander wil oordeelen, arbeidt te vergeefs; hij slaat dikwerf mis, en zondigt ligtelijk; maar met zich zeiven te oordeelen on le onderzoeken, arbeidt hij altoos met vrucht. — Gelijk eene zaak ons ter harte gaat, zoo beoordeelen wij haar doorgaans; want door onze eigenliefde verliezen wij ligtelijk hel regt oordeel. — Indien God altijd het zuiver inzigt van ons verlangen ware , wij zouden zoo ligt niet gestoord worden, als men onzen zin weerstaat.
2. Maar dikwijls schuilt er iets van binnen, of komt er iets van buiten bij, waardoor wij ook , en even zoo sterk , getrokken worden. — Vele menschen zoeken heimelijk zich zeiven in helgene zij doen, zonder dat zij het weten. — Zij schijnen in eenen volmaakten vrede bevestigd te zijn, zoo lang alles
EERSTE BOEK, VIJFTIEilDE noOFOSTCK. 31
geschiedt naar hunnen wil en hunnen zin: maar als het anders gebeurt dan zij het begeeren, worden zij aanstonds ontroerd en droefgeestig. — Door het verschil van gezindheden en gevoelens ontstaan er niet zelden oneenigheden tusschen vrienden, tusschen medeburgers, en zelfstiisschen geestelijke en godvruchtige personen.
3. Eene oude gewoonte legt men moei-jelijk af; en verder dan hij zelf ziet, laat niemand zich gaarne brengen. — Wanneer gij, op uwe eigene rede of vernuft, meer steunt dan op de deugd van onderwerping, die ons Christus getoond heeft, dan zult gij zelden en zeer laat een verlicht mensch worden ; want God wil, dat wij Hem volkomen onderworpen zijn, en dal wij ons boven alle rede verheffen door eene blakende liefde.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Van clc werken die uit liefde verrigt worden.
1. Om geene zaak ter wereld, of uit liefde voor niemand, mag men iels kwaads doen; maar men mag, om iemand in den nood dienst te bewijzen, soms wel een goed werk uitstellen , of ook voor een beter verwisselen. — Want op die wijze wordt het goede werk niet te niet gedaan, maar is in een
32 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
beier veranderd. — Zonder de liefde is een uitwendig werk niet verdienstelijk: maar wat uit liefde gedaan wordt, hoe klein en hoe gering het ook in zich zeiven zij, wordt geheel en al vruchtbaar. — Want God let meer op de grootheid der liefde, waarmede men iets doet, dan op de grootheid van
het werk zeiven. ~
2. Hij doet veel, die veel liefde heelt. — Hif doet veel, die hetgeen hij doet, wel doet. — Hij doet veel, die meer het algemeen voordeel betracht dan zijn eigen nut. — Wat men voor liefde aanziet, is dikwijls eerder vleeschelijkheid: want het gebeurt zelden, dat de natuurlijke genegenheid, de ci«en wil, de hoop op lijdelijke beloonmg of het inzigt van eenig bijzonder voordeel, op onze werken niet eenigen invloed hebben.
3. Die de ware en volmaakte liefde bezit, zoekt nooit zich zeiven in welke zaak het' ook zij: maar hij begeert alleen, dat in alles de glorie van God geschiede. — Hii benijdt ook niemand, omdat hij nooit eeniquot; bijzonder voordeel wenscht, en zijne vreugde in zich zeiven niet stelt, maar in God quot;alleen zijn geluk zoekt, en alle andere goederen klein acht. - Hij eigent nooit aan het schepsel eenig goed toe, maar brengt alles lol God terug, van Wien alle goed
EERSTE BOEK, ZESTIENDE HOOFDSTUK. 33
oorspronkelijk voortvloeit, en in wiens genieting, als in hun laatste einde, alle Heiligen rusten. — O! wie slechts een vonkje van de ware liefde bezate, voorwaar die zou gevoelen, dat alle oardsche dingen vol van ijdelheid zijn.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men eens anderen gebreken verdragen moet.
i . 1. Wat de mensch in zich zeiven of in de anderen niet verbeteren kan , moet hij
i geduldig verdragen, tot dat God het anders
t schikke. — Denk, dat het misschien zóó
e beter is tot beproeving van uwe verduldig-
g beid, zonder welke onze verdiensten niet veel te achten zijn. — Gij moet nogtans God
n. bidden, dat Hij u helpe om zulke beletsels
e- te overwinnen, of om ze met zachlmoedig-
ak heid te verdragen.
lat 2. Als iemand eens of tweemaal vermaand — zijnde, niet luisteren wil, treed daarom met loit hem in geenen twist; maar beveel alles aan jne God, opdat zijn wil geschiede en Hij verin heerlijkt worde in al zijne dienaars, want lere Hij kan zeer wel het kwaad in goed ver-aan keeren. — Leer gt;orduldig zijn in het verengt dragen van eens anderen gebreken en allerlei Toed krankheden ; want gij hebt er ook vele, die
34 DE NAVOLGING VAN ClIRISTL'S.
van de anderen moeien verdragen worden. — Indien gij u zeiven nicl kunt maken gelijk eLi zoudt willen zijn, hoe zult gij dan een anderen naar uwen zin kunnen hebben. WK hebben gaarne ditt anderen volmaakt znn en onze eigene gebreken beleren wij niel.
3 Wij willen dat anderen streng berispt worden , en hebben niet gaarne dat men ons berispe. — Het mishaagt ons, dat men anderen te veel toegeeft, en wij kunnen niet verdragen dat men ons iels weigere. — Wii willen dat de anderen door wellen ingetoomd worden, en wij zeiven w.llen geene zaken bedwongen zijn. - Zoo is het dan blijkbaar, hoe zelden wij voor den evenmensch dezelfde maat gebruiken a s voor ons zeiven. - Zoo alle menschen volmaakt waren, wal zouden wij dan voor God van anderen te lijden hebben?
4. Maar nu heeft de Heer het zoo geschikt , opdat wij elkanders last zouden leeren verdragen: want niemand is vrij van gebreken, niemand is er of hij brengt ziinen last meè; niemand is voor zich zeiven genoeg, of komt mei zijne eigene wijsheid toe: maar wij moeten elkander verdragen, elkander troosten, helpen, onderrigten en raad geven. — Hoe veel deugd ieder mensch bezit, blijkt hel best bij gelegenhei
EERSTE HOEK , ZEVENTIENDE HOOFDSTUK 35
van eenigen tegenspoed. - Want de gelegenheden maken den mensch niet zwak; maar loonen hoedanig hij is.
Van het klooslcrlijk leven.
1. Gij moet in veie dingen uwen wil loeren breken, indien gij met de anderen in vrede en eendragt leven wilt. — Melis geene kleinigheid in een klooster of in eene veree-niging te wonen, aldaar zonder klagten te verkeeren, en getrouw te volharden tot de dood toe. Gelukkig hij, die daar wel geleefd heeft, en zalig gestorven is. — Wilt gij naar belmoren vast slaan en voortgang maken, houd u als een bannelingen als een vreemdeling op aarde. — Een dwaas moet gg wel worden om Christus wille, indien gij een geestelijk leven lijden wilt!
2. Habijt en kruin baten niet veel: maar zedenverbetering en volkomene verstorvenheid aller driften maken den waren kloosterling. - Die iets anders zoekt dan God alleen, en zijner ziele zaligheid, zal niets vinden dan' kwelling en droefheid. - Ook zal hij niet lang in vrede blijven, die niet tracht om de minste te wezen en aan allen onderworpen te zijn.
36 1)E NAVOLGING VAN CHRISTUS.
3. Om te dienen zijt gij gekomen , niet om te heerschen. Weet dat gij geroepen zijt om te lijden en te arbeiden, en niet om ledig te gaan en te praten. — Hier dan worden de menschen beproefd gelijk het goud in den vuuroven. — Hier kan niemand volharden, tenzij hij uit ganscher harte zich om God verootmoedigen wil.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Van de voorbeelden der heilige Vaders.
1. Beschouw de schoone voorbeelden der heilige Vaders , in welke de ware volmaaktheid en godzaligheid heeft uitgeschenen, en gij zult zien, hoe weinig het is, ja bijna niets, wat wij doen. — Ei! wat is ons leven, vergeleken bij het hunne? — De Heiligen en de vrienden van Christus hebben den Heer gediend in honger en dorst, in koude en naaktheid , in arbeid en ver-moeijing, in waken en vasten , in gebeden en heilige betrachtingen , in veel vervolging en versmaadheid.
2. O, hoe vele en hoe zware kwellingen hebben niet geleden de Apostelen, de Martelaren, de Belijders, de Maagden en alle anderen, die de voetstappen van Christus navolgen wilden! — Want zij hebben hunne
EERSTE BOEK, ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 37
zielen in deze wereld gehaat, om ze in het eeuwig leven te bezitten. — O, welk streng en verloochenend leven hebben de heilige Vaders in de wildernis niet geleid ! welke langdurige en zware bekoringen hebben zij niet doorstaan! hoe dikwijls zijn zij van den vijand geplaagd geworden ! welke onophoudelijke en vurige gebeden hebben zij God niet opgedragen! welke strenge onthoudingen hebben zij niet gepleegd! wat grooten ijver en vurigheid voor den geestelijken voortgang hebben zij niet gehad! welkeen hevigen oorlog hebben zij niet gevoerd tegen de ondeugden, om ze fen onder te brengen! welke zuivere en opregte meening tot God hebben zij niet gevormd ! — Gedurende den dag arbeidden zij , en bragten halve nachten door met bidden , alhoewel zij bij het werken het inwendig gebed nimmer nalieten.
3. Al hunnen tijd besteedden zij voordee-lig: de uren, die zij met God overbragten, schenen hun te kort; en door de groote zoetheid , welke zij in het beschouwend gebed vonden, werd somtijds de noodzakelijke verkwikking des ligchaams vergeten. — Zij zagen af van alle rijkdommen, van alle waardigheden en eertitels , van alle vrienden en magen: zij begeerden niets van do wereld,
38 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
zij namen naauwelijks den nooddruft des levens en hielden zich met weerzin met hel lighaam bezig, zelfs voor het noodzakelijke. — Arm waren zij derhalve aan aard-sche dingen , maar zeer rijk in genade en deugden. - Uitwendig leden zij gebrek, maar inwendig werden zij verzadigd met genade en goddelijken troost.
4. Zij waren vreemd aan de wereld,
maar vereenigd met God en zijne vertrouwelijke vrienden - In hunne eigene oogen , schenen zij niets en verachtelijk voor de wereld; maar in de oogen van God waren
zij kostbaar en diens lievelingen. — Zij volhardden in de ware ootmoedigheid, zij leefden in de eenvoudige gehoorzaamheid, zij wandelden in de liefde en verduldigheid : en daarom deden zij dagelijks voortgang in de volmaaktheid en verwierven groote genade (• bij God. — Zij zijn tot voorbeeld gegeven aan alle kloosterlingen, en zij moeten ons meer opwekken tot voortgang in het goed, dan het getal der llaauwen ons lot verslapping aanspoort.
5. O, hoe groot was de ijver aller kloosterlingen in de eerste tijden hunner heilige instelling! — O, welke vurigheid in het gebed ! welke ijverzucht om elkander in de deugd vooruit te streven! welke regel-
eerste luyar, negentiende hoofdstuk. 39
GiuU heerschle er ! welke eerbied en gehoorzaamheid schenen in allen uit, onder den regel van hunnen stichter! — De voorbeelden die zij ons hebben nagelaten, getuigen dat zij waarlijk heilige en volmaakte menschen geweest zijn, die zoo dapper strijdende , de wereld met de voelen hebben getreden. — Nu wordt het al voor iets groots aangezien, als iemand geen overtreder is, als iemand met geduld draagt, wat hij vrijwillig op zich heeft genomen.
6. Ö traagheid en rnlatigheid van onzen slaat, dewijl wij zoo haastig afwijken van de eerste vurigheid , en daar het leven ons tot last dienst , door onze laauwheid en moedeloosheid! — Ach of de ijver der deugd in u niet geheel sluimerde, in u , die zoo dikwijls en zoo vele voorbeelden van godvruchtige menschen gezien hebt!
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Van de oefeningen eens goeden kloosterlings.
1. Het leven van een goed kloosterling moet versierd zijn met alle deugden , opdat hij inwendig zoodanig zij, als hij uitwendig voor de menschen schijnt. — En met regt moet er veel meer van binnen zijn, dan wat van buiten gezien wordt; want degene
40 DE NAVOLGING VAN UiiueTUS.
die ons inwendig beschouwt is God wij, overal waar wij zijn, ten hoogste moeten vereeren , en in wiens tegenwoordigheid wij, gelijk de Engelen, zuiver moeten wandelen. — lederen dag moeien wij ons voornemen vernieuwen en ons tot vurigheid opwekken, even alsof wij heden eerst tot bekeering gekomen waren: en wij moeten zeggen: Help mij, Heer, mijn God! in mijn goed voornemen en in uwe heilige dienst, en geef mij dat ik nu van daag voor goed beginne, want wat ik tot hiertoe gedaan heb, is zoo veel als niets.
2. Volgens ons voornemen is onze voortgang, en die grooten voortgang maken wil, moet groote vlijt aanwenden. — Indien degene die hechte voornemens maakt, nog dikwijls verflaauwt, wat zal hij dan doen, die zelden of maar zwakkelijk iets onderneemt ? Het verlaten van ons voornemen gebeurt nogtans op verschillende wijzen, en eene kleine verzuimenis van onze oefeningen kan moeijelijk plaats hebben , zonder eenige schade. — Het voornemen der regt-vaardigen hangt meer aan de genade Gods dan aan eigene wijsheid: ook is het op Hem dat zij altoos betrouwen als zij iets ondernemen. — Want de mensch wikt, maar
EERSTE HOEK, NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 41
God beschikt, en de weg des menschen staat in diens magt niet.
3. Indieu uit een heilig inzigt, of ten voordeele van eenen medebroeder, soms eene gewone oefeninf; nagelaten wordt, die kan daarna geinakkelijk ingehaald worden. — Doch wanneer zij ligt verzuimd wordt uit tegenzin of uit onachtzaamheid, zoo is dat al vrij misdadig, en men zal gewaar worden dat zulks nadeel doet. — Laten wij ons uiterste best doen, dan zullen wij nog ligtelijk in vele dingen ontbreken. Men moet ïich echter altoos iets bepaalds voorstellen , en voornamelijk tegen die dingen, die ons het meest hinderen. — Ons uitwendig en ons inwendig moeten wij beiden onderzoeken en regelen, want beide zijn dienstig tot onzen voortgang.
4. Kunt gij in geene gedurige ingekeerdheid leven, doe dit evenwel van tijd tot tijd, ten minste eens op den dag, namelijk des morgens of des avonds. — Maak des morgens uwe voornemens en onderzoek 'savonds uw gedrag, hoedanig gij dien dag geweest zijt, in woorden, in werken en in gedachten: want misschien hebt gij daarin God en den naaste meermalen be-leedigd. — Wapen u als een kloek man tegen de listen des duivels: betoom de gulzigheid
42 de NAVOLGING VAN CIllllSTUS.
e» gij zult alle andere vleeschelijke genegenheden gemakkelijker bedwingen. — Wees noo.t geheel werkeloos; maar lees, ofschriif, of bid, of overdenk, of houd u bezig met eemg werk van gewoon nut. - Ligchame-hjke oefeningen echter moeten met bescheidenheid gepleegd worden, want zij zij,, voor allen niet even raadzaam.
nJf'»Wal builen 'let8ewone is, moet men met ten toon stellen : het is beter die bif-zondere oefeningen in het geheim te doen. Wacht u nogtans van traag te zijn voor de gewone oefeningen , en vlijtig voor de bii-
h0''^: ™ar a,s gij wel en getrouw vol-bragt hebt, wat opgelegde pligt is, en er u dan nog tijd overblijft, wees dan aan u
NipTnii6quot; i 6 VOlgenS UWe g0dvruchtigheid.
al en kuquot;quot;equot; ^zelfde oefening hebben • maar de eene is dienstiger voor dezen, de a mie re voor genen. - Zelfs zijn verschillende oefeningen ons aangenamer op eenen tiid dan op een anderen : daar zijn er, waarin wy op de Feestdagen, en andere, waarin ^0P de gewoonlijke dagen, meer smaak
21 V i '■ Sommi?e ziJn ons noodig (en tijde der bekoring, andere in den tijd van vrede en rust - Deze gedachten behagen ons
wX !k Mr0,crge-t,sti8 ziJn' cn quot;fderc wéér als wij blijde zijn in den Heer.
EERSTE BOEK , TVi'INTIGSTE HOOFDSTUK. 43
6. Tegen de voornanmste Feestdagen moet men zijne godvruchtige oefeningen vernieuwen, en de voorspniak der Heiligen vuriger afsmeeken — Van den eenen Feestdag tot den anderen moeten wij voornemen zóó te leven, alsof wij dan uit deze wereld scheiden, en den eeuwigen Feestdag zouden ingaan. — Derhalve moeten wij ons op de heilige tijden zorgvuldig bereiden , en heiliger zijn in onzen wandel, en al de regels naauwkcuriger onderhouden, in afwachting van welhaast het loon onzes arbeids van God te zullen ontvangen.
7. En wordt dat oogenblik uitgesteld, denken wij dan , dat wij nog niet goed genoeg bereid en dier groote glorie nog onwaardig zijn, die ons geopenbaard zal worden op gestelden tijd : en laten wij bezorgd zijn om ons beter te bereiden tot onze verhuizing. — Zalig zijn de dienstknechten (zegt de H. Evangelist Lucas 12, 37), welke de Heer, als Hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar, ik zeg «.... Hij zal hen over al zijne goederen stellen.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de liefde der eenzaamheid en der stilzwijgendheid.
1. Zoek den bekwamen tijd, om u met
44 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
u zelvcii op te houden, en denk dikwijls aan de weldaden Gods. — Laat daar wat enkel nieuwsgierigheid is. — Lees zulke dingen, die meer het hart roeren dan den geest bezig houden. Indien gij u de overbodige gesprekken en het nutteloos heen- en weêr-loopen ontzegt, en u niet ophoudt met nieuwigheden en ijdele geruchten, dan zult gij bekwamen tijd genoeg vinden , om u op heilige overdenkingen toe te leggen. De grootste Heiligen vermijdden, waar zij konden, den omgang der menschen , en verkozen in de eenzaamheid voor God te leven.
2. Een oude heeft gezegd: „Zoo dikwijls „als ik onder de menschen geweest ben , „ben ik minder mensch weêrgekeerd.quot; Dat ondervinden wij meermaals als wij lange onderhandelingen hebben. — Het is gemakkelijker volstrekt te zwijgen, dan geen woord te veel te zeggen. — Het is gemakkelijker in huis verborgen te blijven, dan zich buiten 's huis genoegzaam te kunnen behoeden.
Wie derhalve tot de inwendige en geestelijke dingen zoekt te komen , moet met Jesus het gedrang ontwijken. — Niemand komt veilig in het openbaar, dan die gaarne verborgen blijft. — Niemand spreekt veilig, dan die gaarne stilzwijgt. — Niemand is veilig overste, dan die gaarne onderdaan is. —
EERSTE BOEK, TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 45
Niemand gebiedt veilig, dan die welgeleerd heeft te gehoorzamen.
3. Niemand mag zich genist verheugen, tenzij hij inwendig de getuigenis van een goed geweten hebbe. — Nogtans is de gerustheid der Heiliger, altoos vervuld geweest met de vreeze Gods. — En daarom waren zij niet minder bezorgd en ootmoedig van harte , naarmate zij in groote deugden en genade uitschenen. — Maar de gerustheid der boozen komt voort uit hoovaardij en verwaandheid , en eindelijk gaat zij over tot zelfbedrog. — Beloof u nimmer veiligheid in dit leven, al schijnt gij een goed kloosterling, of een heilige kluizenaar.
4. Die van de menschen voor de besten geacht werden, hebben dikwijls het meeste gevaar geloopen , door hun al te groot betrouwen op zich zelven. — Daarom is het voor velen beter, dat zij niet geheel vrij zijn van bekoringen , maar dikwijls aangerand worden, uit vrees dat zij al te gerust mogten wezen, of misschien tot hoovaar-digheid mogten overgaan, en ook opdat zij zich niet te gemakkelijk aan de uitwendige verstrooijing zouden overgeven. — Ü wie nooit vergankelijke vreugde zocht, wie zich nooit met de wereld ophield , wat zou die zijn geweten zuiver bewaren! — O wie alle
ÜE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
ijdele bekommering Ier zijde stelde, niet denkende dan aan de zaligheid en aan God, en op Hem al zijne hoop vestigende, wal grooteren vrede en rust zou iJie niet genieten !
5. Niemand is waardig hcmelschen troost te ontvangen, tenzij hij zich naarstig geoefend hebbe in de heilige boetvaardigheid. -Wilt gij «aarlijk boetvaardig zijn, treed in uwe kamer en zonder u af van het gewoel der wereld, gelijk er geschreven staat: wordt vermorzeld in uwe slaapkamers. (Ps. 4). In uwe celle zult gij vinden, wat gij buiten dikwijls verliezen zult. ~ üe cel die men zeiden verlaat, wordt zoet: maar als men er zelden in is, wordt zij verdrietig. Indien gij in t begin van uw kloosterlijk ieven haar wel bewoond en bewaard hebt, zal zij u daarna eene lieve vriendin en uw zoetste troost zijn.
6. In de stilte en de rust doet de vrome ziel voortgang, en leert zij de verholenheden der heilige Schrift. - Daar vindt zij de bronnen der tranen, waarin zij iederen nacht zich wnssche en reinige, opdat zij met haren Schepper des te gemeenzamer worde, hoe meer zij van alle wereldsche geruchten verwijderd is. - Wie dan van zijne vrienden en magen scheidt, tot dien
KEKSTE BOEK, TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 47
\
zal God met de heilige Engelen naderen. — Heter is het verborgen te zijn en voor zijne ziel te zorgen, dan zich zeiven te verzuimen en mirakelen te doen. - Het is loffelijk in oenen kloosterling, zelden uit te gaan, en niet zoeken te zien of van anderen gezien te worden.
7. Waarom wilt gij zien, wat gij niet hebben moogt? De wereld vergaat, en hare begeerlijkheid. — Begeerten van zinnelijkheid lokken u uit tot wandelingen; doch als de tijd voorbij is, wat brengt hij te huis dan bezwaardheid van geweten en verstrooijing des harten ? ~ Een blijde uitgang baart dikwijls een treurige wederkomst; en een vrolijke avond maakt een droeven morgenstond. — Zoo is alle vieeschelijke vreugde: zij komt al lagchende in ; maar op 't einde kwetst zij, en geelt de dood. — Wat kunt gij elders zien, dut gij hier niet ziet? Zie daar den hemel, en de aarde, en al de hoofdstoffen: daaruit zijn alle dingen gemaakt.
8. Wat kunt gij ergens zien, dat bestendig zij onder de zon? — Gij meent misschien u te verzadigen; maar dat zal u niet gelukken. — Al zaagt gij in eens alles, wat bestaat, wat zou het zijn dan een ijdel ge-zigt? - Hef uwe oogen op lot God in den hemel, en bid voor uwe zonden en ver-
48 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
zuimenissen. — Laat de ijdele dagen voor de ijdele menschen: maar gij, bekommer u met datgene, wat God u geboden heeft. — Sluit uwe deur achter u toe, en roep Jesus bij u , uwen Welbeminde. — Blijf met Hem in uwe celle, want gij zult elders zoo grooten vrede niet vinden. — Waart gij niet uitgegaan, en hadt gij niets van de wereld gehoord, gij zoudt beter in dien zoeten vrede volhard hebben. Zoo haast gfT soms wat nieuws zoekt te hooren, dan moet gij daarna ontroering des harten verdragen.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
' Van het berouw des harten.
1. Wilt gij eenigen voortgang maken, zoo houd u in de vreeze Gods, en wees niet al te ligtvaardig; maar houd uwe zinnen in bedwang, en geef u niet over aan buitensporige vrolijkheid. — Begeef u tot de boetvaardigheid des harten, en gij zult de godsvrucht vinden. — De rouwhartigheid brengt veel goeds voort, dat de uitgelaten-! heid gewoonlijk spoedig doet verliezen. —
v Het is te bewonderen, dat de mensch in dit leven zich aan eene volkomene vreugd kan overgeven, als hij zijn ballingschap en
EERSTE BOEK, EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 49
- de de menigvuldige gevaren zijner ziel bedenkt r u en overweegt.
. _ 2. Omdat wij zoo ligtzinnig van harte zijn je. en onze gebreken veronachtzamen, daarom net gevoelen wij de smarten onzer ziel niet: Iers Tiaar wij lagchen dikwijls dwazelijk , als gij wij met regt behoorden te weenen. — Er de 's 8e®n ware vrijheid of geen opregte vreugde, ien ^an 'n vreeze des Heeren gepaard met ^ een goed geweten. - Gelukkig hij, die al-ian len hinderpaal van verstrooijing afweren 0r_ kan, om hart en zinnen te vergaderen in eene boetvaardige ingetogenheid. — Geluk-kig hij, die alles van zich verwijdert, wat i. zijn geweten bevlekken of bezwa'.en kan.— Strijd kloekmoedig; eene gewoonte wordt door eene andere gewoonte overwonnen.— ;ngt; Indien gij de menschen laat varen, dan ees zullen zij u wel laten doen, gelijk gij het in. goed vindt.
gt;an 3. Trek u de zaken van anderen niet aan, tot en bemoei u niet met die der grooten. — u]t Heb altijd het oog eerst op u zeiven, en eid vermaan u zeiven eerder dan iemand van .n- uwe vrienden. — Al mist gij de gunst der
— menschen , wil u daarom niet bedroeven ; in maar maak daarin zwarigheid, dat gij u
igd niet wel en niet voorzigtig genoeg gedraagt, en ge'ijk het eenen dienaar Gods en oenen
4
80 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
vromen kloosterling zou betamen. — Het is dikwijls nuttiger cn zaliger, dat de mensch niet veel vertroostingen hebbe in dit leven, vooral naar het vleesch. — Doch dat wij geene goddelijke vertroostingen hebben , of die maar zelden gevoelen, zulks is onze schuld: omdat wij de rouwhartigheid niet zoeken , en de ijdele en uitwendige vertroostingen niet verwerpen.
4 Erken dat gij der goddelijke vertroosting onwaardig zijt, maar veeleer groote kwellingen verdient. — Wanneer de mensch met eene ware rouwhartigheid doordrongen is, dan valjt de geheele wereld hem zwaar en bittert- Een deugdzaam mensch vindt stof genoeg om te treuren en te weenen. — Want, hetzij hij zich zeiven beschouwt, of op den evenmensch denkt, hij weel dat niemand hier beneden zonder kwellingen leeft. — En hoe naauwer hij op zich zelven let, zoo veel te grooter is zijne droefheid. — De stof van regtmatige droefheid en van inwendige rouwhartigheid , zijn onze zonden en ondeugden, waarin wij zoodanig gedompeld liggen, dat wij zelden de hemelsche dingen in beschouwing kunnen nemen.
5. Indien gij meer dacht op uwen dood dan op de gewone lengte van het mensche-lijk leven, gij zoudt ongetwijfeld meer ijver
EERSTE BOEK,TWEE ENTWINÏIGSTE 1IOOFDSTÜK.51
hebben om u te beteren. — Indien gij ook de toekomende pijnen der hel of des vage-vuurs rijpelijk overwoogt, ik geloof, dat gij gaarne allen arbeid en lijden verdragen, en geene strengheid, hoe groot ook, schroo-men zoudt. — Maar omdat die waarheden aan het hart niet komen , en wij nog zoeken heigeen ons streelt, daarom blijven wij koud en traag.
6. Het komt dikwijls uit armoede van den geest, als ons ellendig vleesch zoo ligtelijk aan het klagen valt. — Bid dan ootmoedig den Heer, dat Hij u den geest van boetvaardigheid geve, en zeg met den Profeet : Voed mi), Heere, met het brood des weedoms, en geef my mijnen drank gemengd met vele tranen. (Ps. 79, 6.)
Van de betrachting der menschelijke ellende.
1. In welke plaats gij ook wezen moogt, en waar gij u keert of niet, gij zijt immer ellendig, tenzij gij u tot God wendt. — Waarom ontstelt gij u , als het u niet gelukt, gelijk gij wilt en verlangt? Wie is er, die alles naar zijnen wensch heeft? Noch ik, noch gij, noch eenig mensch op aarde. — Niemand is er op de wereld, die vrij
52 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
is von alle kwelling of bekommering, hij zij Koning of Pfius. - Wie heeft het beste lot? Voorwaar hij, die iets voor God lijden kan.
2. Vele zwakke en kranke menschen zeggen: Zie, wat een goed leven heeft die man; hoe rijk is hij, hoe groot, hoe magtig, hoe verheven ! — Maar beschouw eens de hemelsche goederen , en gij zult zien dat al die tijdelijke dingen nietig zijn ; dat zij onzeker zijn en eerder tot last dienen , dewijl men ze nimmer bezit zonder bezorgdheid en zonder vrees. — 't Is het geluk van den mensch niet, tijdelijke goederen in overvloed te hebben, neen , de middelmaat is genoeg voor hem. — Het is waarlijk eene ellende , op de aarde te leven.— Hoe geestelijker een mensch wil wezen, hoe bitterder hem het tegenwoordige leven wordt, omdat hij de gebrekkelijkheden van den gevallen mensch beter gevoelt en klaarder inziet. — Inderdaad, eten, drinken , waken , slapen , rusten , arbeiden , en de onderworpenheid aan al de andere behoeften der natuur, dat alles is waarlijk eene groote ellende , en eene kwelling voor den godvruchtigen mensch , die gaarne ontbonden en vrij van alle zonden zou zijn.
3. Want de inwendige mensch wordt in
EERSTE BOEK,TWEE ENTWiNTIGSTE HOOFDSTIIK.53
deze wereld zeer bezwaard door dc behoeften des ligchaams. — Daarom bad de Profeet vurig , om daarvan vrij te mogen wezen , zeggende : Heer, onllrek mij aan mijne noodwendigheden. — Maar wee hun, die hunne ellende niet kermen: maar driemaal wee dezulken, die dit ellendig en vergankelijk leven beminnen. — Want sommigen zijn zoodanig daaraan verkleefd (al kunnen zij naauwelijks met arbeiden of bedelen het noodige verdienen .) dat, als zij hier eeuwig konden leven , om het rijk Gods niet zouden bekommerd zijn.
4. O dwazen, en heidenen iu het hart, die zoo diep in het aardsche gedompeld liggen, dat zij geenen smaak vinden dan in de vieeschelijke dingen ! Maar die onge-lukkigen zullen wel eens, op het einde, tot hunne spijt gevoelen, hoe slecht en hoe nietig het was, wat zij bemind hebben. — In tegendeel, dc Heiligen Gods, en alle trouwe vrienden van Jesus Christus, hebben geen acht gegeven op helgene aan het vleesch behaagt, of wat in den tijd schittert ;maar al hunne hoop en al hun verlangen haakte naar de eeuwige goederen. — Geheel hun hart was omhoog gerigt naar de bestendige en onzigtbare dingen, uit vrees van door dc liefde der zigtbare goederen
84 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
nederwaarts getrokken te worden. — Mijn broeder, verlies de hoop niet van voortgang te doen in het geestelijke: gij hebt nog tijd en gelegenheid.
5. Waarom wilt gij uw voornemen tot morgen uitstellen? Sta op, begin van stonden af aan, en zeg: Nu is het tijd om werkzaam te zijn , nu is het tijd om te strijden , nu is de bekwame lijd om mijn leven te beteren. — Als het u tegengaat, als gij gekweld wordt, dan is het de tijd om verdiensten te vergaderen. - Gij moet door het vuur en het water gaan, eer gij komt in de plaats van verkwikking. — Tenzij gij geweld doet, zult gij de ondeugd niet meester worden. — Zoo lang wij dit gebrekkelijk ligchaam dragen, kunnen wij noch zonder zonde wezen, noch leven zonder verdriet en droefheid. — Wij zouden gaarne vrij zijn van alle ellende, maar omdat wij door de zonde de onschuld verloren hebben, zijn wij het waar geluk ook kwijt geworden. - Daarom moeten wij geduld hebben, en Gods barmhartigheid afwachten, tot dal de ongeregtigheid voorbijga, en deze sterfelijkheid door het leven verslonden worde.
6. O wat is de menschelijke krankheid groot, altijd is zij genegen tol zonde! —
EERSTE BOEK, DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTÜK.85
Heden biecht gij uwe misdaden , en morgen doet gij weder het kwaad. — Nu neemt gij u voor behoedzaam te zijn , en binnen een uur handelt gij, alsof gij niets hadt voorgenomen. — Wij hebben dan reden om ons le verootmoedigen, en om nimmer een groot denkbeeld van ons zeiven te hebben, daar wij zoo broos en onstandvastig zgn.— Men kan op een oogenblik door onachtzaamheid verliezen , wat door de genade en met veel arbeid naauwelijks verworven is.
7. Wat zal er van ons op het einde nog geworden, wij die zoo 'vroeg reeds ijverloos zijn? — Wee ons, indien wij de rust zoo willen zoeken, alsof wij reeds in vrede en in veiligheid waren, daar nog geen spoor van ware heiligheid in onzen wandel te merken is. — Het zou wel noodig zijn, dat wij nog eens onderwezen en als buigzame nieuwelingen tot de beste zeden opgeleid wierden: of er welligt nog hoop ware op eene toekomende beterschap en op meerderen voortgang in de deugd.
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
Van de betrachting des doods.
1. Het zal zeer spoedig met u gedaan zijn; zie maar hoe gij gesteld zijt: heden is de
56 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
mensch , en morgen is hij verdwenen. — En als hij uit de oogen is , dan is hij ook welhaast uit het hart. — O uitzinnigheid en onverstand van den mensch , die maar alleen aan het tegenwoordige denkt, en niet meer vooruitzigt heeft op het toekomende 1 — Gij moet u in al uwe werken en in al uwe gedachten zoodanig gedragen, alsof gij heden sterven moest. — Indien gij een goed geweten hadt, gij zoudt weinig voor de dood bevreesd zijn. — Het ware beter de zonde te mijden, dan den dood te vlugten. — Indien gij van daag niet bereid zijt, hoe zult gij het morgen wezen? — De dag van morgen is onzeker; en hoe weet gij of het voor u morgen zal worden?
2. Wat helpt het lang te leven, als wij ons zoo weinig beteren? — Ei! een lang leven brengt niet altijd beterschap; maar maakt dikwijls de schuld nog grooter. — Ach, of wij op deze wereld maar eenen dag wél geleefd hadden ! — Velen tellen de jaren hunner bekeering ; maar de vrucht der beternis is dikwijls zoo klein. — Indien het sterven vreesselijk is, het zal misschien gevaarlijker zijn langer te leven. — Gelukkig die het uur zijns doods gedurig voor de oogen heeft, en zich alle dagen bereidt om te sterven. — Indien gij ooit eenen mensch
EEKSTE BOEK, DRIH EN T WINTIGSTE IIOOFDSTUK.57
hebt zien sterven, denk dat gij ook den-zelfden weg zult doorgaan.
3. Als het morgei» is, denk dat gij den avond niet krrjgen zult. — En als het avond is geworden, wacht u van op den morgen te rekenen. — Wees dan immer bereid , en leef zóó, dat de dood u nooit in ongereedheid vinde. Velen sterven schielijk en onvoorziens. Want op het uur, dat men er niet aan denkt, zal de Zoon des menschen komen. — Als het laatste uur zal gekomen zijn, dan zult gij geheel anders beginnen te denken over uw voorgaande leven; en gij zult zeer bedroefd zijn, omdat gij zoo onachtzaam en zoo traag zijt geweest.
4. Hoe gelukkig en hoc voorzigtig is hij, die nu tracht zoodanig te wezen in het leven, als hij wenscht gevonden te worden in den dood! — Er is toch niets, dat een zoo groot betrouwen van wel te sterven geeft, als de volkomene verachting der wereld , het vurig verlangen van voortgang te doen in de deugd, de liefde der regelzucht, de arbeid der boetvaardigheid , de vlijtigheid in het gehoorzamen, de verloochening van zich zeiven, en het verdragen aller tegenspoeden om de liefde van Jesus. — Gij kunt veel goed doen terwijl gij gezond zijt; doch ziek zijnde, weet ik niet wat gij
58 BE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
zult kunnen. - Weinigen worden beter met ziek te zijn: gelijk die veel te spelevaart gaan zelden heilig worden.
5. Betrouw u niet op vrienden en magen , en stel uwe zaligheid tot de toekomst niet uil: want de menschen zullen u eerder vergeten dan gij denkt. — Het is beter daar bij tijds in te voorzien , en eenig goed vooraf te zenden , dan zijne hoop te stellen op de hulp van anderen. — Indien gij nu voor u zeiven niet bezorgd zijt, wie zal zich hiernamaals over u bekommeren ? Nu is de tijd zeer kostbaar: nu zijn het de dagen van zaligheid: nu is het de aangename tqd. — Maar helaas! dat gij dien tijd, waarin gij verdienen kunt eeuwig te leren, niet nuttiger besteedt! — De tijd zal komen, waarop gij verlangen zult naar éénen dag, naar één uur om u te beteren, en ik weet niet of gij ze verkrijgen zult.
6. Welaan mijn broeder, welk groot gevaar kunt gij ontkomen, welke groote vrees kunt gij vermijden, zoo gij nu altijd bevreesd en bezorgd zijt voor den dood ! — Doe nu uw best, om zoo te leven, dat gij in het uur des doods eerder blijde dan bevreesd moogt zijn. — Leer nu sterven voor de wereld , opdat gij dun moogt beginnen te leven met Christus. — Leer nu alles
EERSTE BOEK, DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTÜK.59
versmaden, opdat gij dan vrijelijk lot Christus moogt oprijzen. — Kastijd nu uw lig-chaam door de boetvaardigheid , opdat gij dan een vast betrouwen moogt hebben.
7. O dwaze ! waarom denkt gij lang te zullen leven, gij, die niet éénen dag zeker hebt ? — Hoevelen zijn bedrogen geworden, en onvoorziens uit hun ligchaam gerukt. — Hoe menigmaal hebt gij niet hooren zeggen : die mensch is door het zwaard gesneuveld, gene is verdronken, deze is gevallen en heeft den hals gebroken , die is al etende gestorven , gene al spelende ? — De eene is omgekomen door het vuur, de andere door het staal, een derde door de pest, een vierde door moordenaars-handen : en zóó is aller einde de dood, en 's menschen leven gaat spoedig voorbij gelijk eene schaduw.
8. Wie zal uwer gedenken na uwen dood? en wie zal voor u bidden? — Doe, mijn broeder, doe nu alles wat gij kunt: want gij weet niet, wanneer gij sterven zult; en gij weet niet, wat er voor u na den dood volgen zal.— Zoo lang gij tijd hebt, tracht eeuwige rijkdommen te vergaderen. - Denk op niets dan op uwe zaligheid, en zorg alleen voor de dingen , die God raken. — Maak u nu vrienden, met de Heiligen Gods te vereeren en hunne werken na Ie volgen.
60 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
opdat, als gij uit dit leven scheiden zult, zij u ontvangen in de eeuwige woonsteden
9. Houd u op aarde ais een reiziger en een vreemdeling , die zich de dingen dezer wereld niet aantrekt. — Bewaar uw hart vrij en tot God in den hemel gerigt, want gij hebt hier geene blijvende woonplaats. — Stier uwe gebeden en uwe dagelijksche zuchten met tranen naar omhoog, opdat na den dood uwe ziel waardig zij om zalig tot den Heer over te gaan. Amen.
Van het oordeel en van de straf des zondaars.
1. In alle dingen zie op het einde, en hoe gij slaan zult voor den strengen Reg-ter, voor wien niets verborgen is, die met geene geschenken is om te koopen, bij wien geene verschooningen gelden; maar die oordeelen zal naar de regtvaardigheid. — O ellendige en dwaze zondaar, wat zult gij God antwoorden . die al uwe zonden kent; gij, die somtijds de blikken ducht van een vergramden mensch? — Waarom voorziet gij u niet beter tegen dien dag des oordeels, waarop niemand door een ander zal kunnen verontschuldigd of verdedigd worden; maar waar elkeen het lastig genoeg
EERSTE BOEK, VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.61
zal hebben met zich zehen. — Nu is uwe arbeid vruchtbaar, uw weenen aangenaam, uw zuchten verhoorbaar, uwe droefheid verzoenend en reinigend.
2. Hij heeft een groot en zalig vagevuur, de verduldige rnensch , die het ongelijk lijdende , bedroefder is over de boosheid van anderen, dan over het leed dat hem aangedaan wordt; die gaarne bidt voor zijne tegenstrevers, en hun van harte vergeeft, wat zij misdoen; die zelf altoos bereid is, om vergiffenis te vragen, als hij anderen misdaan heeft, die meer tot medelijden genegen is dan tot gramschap; die zich zeiven gedurig geweld aandoet, en zich bevlijtigt, om het vleesch aan den geest volkomen te onderwerpen. — Het is beter zich nu van zijne zonden te zuiveren en de ondeugden uit te roeijen , dan ze te bewaren, om hiernamaals gezuiverd te worden.— Waarlijk , wij bedriegen ons zeiven door de ongeregelde liefde, die wij voor het vleesch hebben.
3. Wat zal dat vuur anders verslinden , tenzij uwe zonden? — Hoe meer gij nu u zeiven spaart en het vleesch involgt, des te strenger zult gij het daarna boeten, en zoo veel te meer stof bewaart gij voor het vuur. — Waar de mensch hel meest in ge-
62 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
zondigd heeft, daarin zal lüj ook te zwaarder gestraft worden. Daar zullen de tragen met gloeijende prikkels voortgestuwd, en de gulzigen, met geweldigen honger en dorst, gepijnigd worden. — Daar zullen de on-tuchtigen en de minnaars der wellusten met ziedend pek en stinkenden zwavel overgoten worden: en als woedende honden zullen de nijdigen huilen van de pijn.
4. Er zal geene ondeugd zijn, of zij zal hare eigene foltering hebben. — Daar zullen de hoovaardigen met schaamte overdekt, en de gierigaards met de bitterste armoede geperst worden. — Daar zal ééne uur in de pijn zwaarder wezen, dan hier honderd jaren in de strengste boetvaardigheid. — Hier rust men somtijds van zijnen arbeid, en geniet men troost van zijne vrienden ; daar integendeel is geene rust, geen troost voor de verdoemden. — Wees dan nu bekommerd en heb leedwezen over uwe zonden , opdat gij in den dag des oordeels moogt gerust zijn met de gelukzaligen. — Dan immers zullen de regtvaardigen met eenen grooten moed slaan, tegenover dengenen die hen verdrukt en veracht hebben (Sap. 5,1). — Dan zal hij regt staan, om te oordeelen, die nu zich ootmoedig onderwerpt aan de oordeelen der mcnschen. — Dan zullcm de
EERSTE BOEK, VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK^63
armen en de nederigen een groot betrouwen hebben, en de hoovaardige zal van alle kanten met vrees bevangen zijn.
5. Dan zal het blijken, dat hij de wijze In deze wereld geweest is, die geleerd heeft om Christus dwaas en veracht te zijn. — Dan zal iedere kwelling, die men verduldig verdragen heeft, verheugen, en alle boosheid zal haren mond sluiten (Ps. 106). — Dan zal de godvruchtige in de blijdschap zijn, en de ongodsdienstige treuren. — Dan zal het gekruiste vleesch meer vreugde gevoelen, dan indien het gedurig in de weelde ware gekoesterd geweest — Dan zal het slecht kleed schitteren, en hel fijne kleed zal duister worden. — Dan zal het armoedig hutje meer geprezen worden dan hel vergulde paleis. — Dan zal de standvastige verduldigheid meer helpen dan de magt van geheel de wereld. — Dan zal de eenvoudige gehoorzaamheid hooger verheven worden dan alle aardsche sluwheid.
6. Dan zal een zuiver en goed geweten meer verheugen dan de hooge geleerdheid. - Dan zal de versmading der rijkdommen zwaarder zijn in de weegschaal, dan al de schatten der aarde. — Dan zult gij meer troost genieten wegens een godvruchtig gebed, dan wegens eenen kostelijker) maaltijd.
64 UE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
— Dan zult gij blijder zijn over de bewaarde stilzwijgenheid dan over lange gesprekken. — Dan zullen de heilige werken meer waard zijn dan vele schoone woorden.
- Dan zal een streng leven en eene ruwe boetpieging meer behagen dan alle aardsche vermaken. — Leer dan nu in het kleine lijden, opdat gij dan van het zwaardere moogt bevrijd zijn. — Beproef eerst hier , wat gij daarna zult kunnen. - Indien gij nu zoo weinig verdragen kunt, hoe zult gij dan de eeuwige pijnen kunnen uitslaan? — Indien het minste lijden u zoo onverduldig maakt, wat zal de hel dan doen? — Zie, gij kunt waarlijk geene twee vreugden hebben , hier in de wereld u verblijden, en namaals met Christus heerschen.
7. Zoo gij , tot den dag van heden , altoos in de eer en weelde geleefd hadt, wat zou u dat alles baten, bijaldien gij op dit oogenblik sterven moest ? — Alles is dan ijdelheid, behalve God beminnen en Hem alleen dienen. — Want die God uit gan-scher harte bemint, vreest noch dood, noch straf, noch oordeel, noch hel; dewijl eene volmaakte liefde maakt, dat men gerust tot God gaat. - Maar die nog vermaak heeft in de zonde, van dien is het geen wonder, dat hij de dood en het oordeel
EERSTE BOEK, VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 65
vreest. — Nogtans , indien de liefde u nog niet van het kwaad wederhoudt, is het goed , dat ten minste de vrees der hei u intoome. — Doch die de vreeze Gods op zijde stelt, zal niet lang in het goede volharden , maar hij zal welhaast in de strikken des duivels vallen.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de ijverige verbetering onzes levens.
1. Wees waakzaam en naarstig in de dienst Gods, en denk dikwijls: Waarom zijt gij hier gekomen , en waarom hebt gij de wereld verlaten ? Is het niet om voor God te leven , en om een geestelijk mensch te worden ? — Wees dus vurig om voortgang te doen, want gij zult spoedig den loon van uwen arbeid ontvangen : en dan zal er geene vrees noch droefheid meer zijn. Een weinig zult gij nu arbeiden, eu groote rust, ja eene eeuwige vreugde zult gij vinden. — Blijft gij getrouw en ijverig in het goede , dan zal God, buiten twijfel, getrouw zijn en rijk in vergelding. — Gij moet altijd goede hoop hebben en vast betrouwen, dat gij den prijs zult bekomen ; maar u niet voor verzekerd houden , ten einde niet traag of laatdunkend te worden. 5
66 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
2 Een angstig mensch , die dikwijls dobberde tusschen de vrees en de hoop, was op zekeren keer, overstelpt van droefheid , naar de kerk gegaan. Daar ging hij knielen voor een altaar om te bidden, en dacht bij zich zeiven, zeggende : O indien ik wiste , dat ik zal volharden tot het einde! En terstond hoorde hij inwendig dit antwoord van God: Ware het zake dat gij dit wist, wat zoudt gij doen willen? Doe nu hetgeen gij dan zoudt doen, en gij zult wel genist zijn. — Aanstonds getroost en versterkt , gaf hij zich over aan den goddelijker! wil, en de angstige twijfel hield op. — Van toen af was hij niet meer nieuwsgierig om te onderzoeken, wat hem in het toekomende te wachten stond; maar hij legde zich meer toe om te weten, wat de wil van God en het volmaaktste is in diens oogen, om ieder goed werk wel te beginnen en te volvoeren.
3. Hoop op den He ere, en doe het (joede , zegt de Profeet, en woon op de aarde. en gij zult gevoed teorden van haren rijkdom. (Ps. 36, 3) — Iets, dat velen wederhoudt van voortgang te doen, en hun den ijver ontneemt om zich te beteren, is de schrik van de moeite, of de moeijelijkheid van den strijd. — Inderdaad, zij maken boven
EERSTE BOEK, VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 67
alle anderen den meeslen voortgang in de deugd, die liet kloiAmoedigst trachten te overwinnen, wat hun het zwaarste en het tegenstrijdigste valt, — Want de mensch gaat daar het meeste vooruit, en verdient groolere genade, waar hij liet meest zich zeiven overwint en zijnen geest versterft.
4. Het is waar, niet allen hebben even veel te overwinnen en te versterven. — Nogtans zal iemand, die opregt ijverig is, meer toenemen in het goede, al hadde hij nog zoo veel driften. Jan een ander, die minder kwade genegenheden heeft, maar die niet zoo ijverig is voor de deugd. — Twee dingen zijn voornamelijk dienstig om gedurig beier te worden: zich met geweld van datgene aftrekken, waar de bedorven natuur naar overhelt, en vlijtig arbeiden om die deugd te bekomen, welke wij het meest noodig hebben. - Tracht ouk die gebreken bijzonder te mijden en te overwinnen, welke u in anderen het meest mishagen.
5. Trekt uw voordeel uit alles, om voortgang te doen. Ziet of hoort gij goede voorbeelden , dat zij u opwekken om die na te volgen. - Maar ontmoet gij iels dat berispelijk is, zie toe dat gij hetzelfde niet bedrijft; of hebt gij het somtijds gedaan,
68 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
tracht er u des te spoediger van te beteren. __ Gelijk uw oog op anderen acht geeft, zoo wordt gij van de anderen ook opgemerkt. — Hoe aangenaam en hoe zoet is het niet, ijverige en godvruchtige broeders te zien, vol bereidwilligheid en aan hunnen regel gehecht! — Maar hoe droevig en pijnlijk valt het niet, als men er ziet die ongeregeld leven, en die datgene niet volbrengen, waartoe zij geroepen zijn ! — Hoe schadelijk is het niet, de pligten van zijnen roep te verwaarloozen, en zich op te houden met dingen, waarmede men
niet belast is!
6. Wees indachtig, welke voornemens gi] gemaakt hebt, en stel u het beeld voor van den gekruisten .lesus. — Gij moogt wel schaamrood worden, als gij hel leven van Jesus Christus beschouwt, omdat gij nog zoo w einig voortgang gedaan hebt, om aan Hem gelijkvormig te worden , alhoewel gij reeds zoo lang in den weg van God getreden zijt. — Ken kloosterling, die zich ernstig en god\ruchtig toelegt op het allerheiligste leven en lijden desHeeren, zal daarin overvloedig vinden alles , wal hem nullig en noodzakelijk is; en hij heeft niet noodig buiten Jesus iels beters te zoeken. — Ach of de gekruiste Jesus in ons hart kwame,
EEBSTEBOEK, VIJF ENTWIMIGSTE HOOFDSTUK. 69
hoe spoedig zouden wij gansch volleerd zijn!
7. Een ijverige kloosterling neemt alles , wat hem bevolen wordt, wel aan, en draagt het gewillig. — Een fiaauwe en onachtzame kloosterling heeft kwelling op kwelling, en lijdt van alle kanten benaauwdheid , omdat hem den inwendigen (roost ontbreekt, en den uitwendigen te zoeken hem verboden is. — Een kloosterling, die buiten zijnen regel leeft, is in gevaar van diep te vallen. — Wie op vrijheid uit is en de gemakken zoekt, zal altijd in benaauwdheid zijn; want het een of het ander zal hem mishagen.
8. Hoe doen zoo veel andere kloosterlingen , die al zeer naauw door de kloosterlijke wetten gebonden zijn! — Zij gaan zelden uit, zij leven afgescheiden, zij worden zeer armoedig gevoed en grof gekleed; zij arbeiden veel, spreken weinig, waken laat, staan vroeg op, hebben veel te bidden, veel te lezen, en onderhouden in alles naauwkeurig den regel. — Beschouw de Carthuizers , de Bernardijnen , en meerandere Religieuzen zoo mannen als vrouwen: hoe zij alle nachten opstaan om de lofzangen Gods te zingen. — En daarom zou het schandelijk zijn voor u , lui en vadzig te wezen op een' zoo heiligen tijd , wanneer
70. liE NAVOLGING VAN CUIMSTUS.
eene zoo groote menigte van kloosterlingen God begint te loven.
9. O indien er niets anders te doen ware, dan onzen Heer en onzen God, met hart en mond , gedurig te loven ! — O indien gij nimmer moest eten, of drinken, of slapen; maar de lofzangen Gods onophoudelijk zingen mogt, en niet bezig zijn, dan met geestelijke oefeningen! gij zoudt veel gelukkiger wezen dan gij thans zijt, nu de noodzakelijkheid u dwingt zoo dikwijls het ligchaam te dienen. —• Ach of wij van die noodzakelijkheden vrij waren, en niet te denken hadden, dan op het geestelijk onderhoud onzer ziel , waarin wij, helaas ! zoo zelden smaak vinden!
10. Als een mensch het zóó ver gebragt heeft, dat hij in niet één schepsel zijnen troost zoekt, dan begint hij eerst God volkomen te smaken, en dan zal hij ook wel tevreden zijn met alles, wat er gebeuren kan. — Dan zal hij zich over iets groots niet verheugen, noch over iets kleins zich bedroeven ; maar hij stelt zich geheel en vol betrouwen in de handen van God, die hem alles in alles is, voor VVion niets verloren gaat of sterft, maar voor Wien alles leeft en gehoorzaamt aan zijne wenken.
11. Wees altoos uw einde indachtig, en
EERSTE BOEK, VUb' EN TW INTIGSTE HOOFDSTLK. 71
denk, dat de verloren tijd niet wederkeert. Zonder zorg en naarstigheid zult gij nimmer deugden bekomen. — Als gij begint te verflaanvveri, dan zult gij ook beginnen gekweld te worden. — Maar indien gij in de vurigheid volhardt, zult gij eenen groo-ten vrede vinden , en de arbeid zal u, door de genade Gods en de liefde der deugd, ligter vallen. — Een vurig en ijverig man is bereid tot alles. — Het is grooter arbeid de ondeugden en de driften te weder-staan, dan te werken in het zweet des aanschijns. — Die zich niet wacht van kleine gebreken, zal allensgkens in grootere vallen. — Gij zult des avonds altoos blijde zijn , als gij den dag wel hebt doorgebragt.
— Waak over u zeiven, wek u zelven op, vermaan u zeiven ; en wat er van de anderen ook zijn moge , verzuim nooit u zelven.
— Zoo veel zult gij voortgang doen, als gij u zelven zult hebben geweld gedaan. Amen.
VERMANINGEN LEIDENDE TOT HET INWENDIG LEVEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Van de inwendige verkeering.
1. liet Rijk Gods is binnen in u, (Luc. 17) zegt de Heer. — Bekeer u uit ganschcr harte tut den Heer, en laat deze ellendige wereld varen, dan zai uwe zie! rust vinden. Leer de uitwendige dingen versmaden, en leg u toe op de inwendige, dan zult gij het rijk Gods in u zien komen — Want het rijk Gods is vrede en blijdschap in den heiligen Geest (Rom. 14), en dat wordt aan goddeloozen niet gegeven. — Christus zal tot u komen, en u zijnen troost mede-deelen, indien gij Hem van binnen eene waardige woonstede bereidt. — Al zijne heerlijkheid en schoonheid is van binnen, en daar heeft quot;ij behagen in. — Hij bezoekt dikwijls den inwendigen mensch, en zijne aanspraak is zoet, zijne vertroosting minnelijk , zijn vrede rijk en zijne gemeenzaamheid zijn wonderbaar boven mate.
TWEEDE BOEK, EERSTK HOOFDSTUK. 73
l2. Welaan , getrouwe ziel, bereid uw hart voor dien Bruidegom ; opdat Hij zich ge-waardige tot u te komen en in u te wonen. — Want Hij spreekt in dezer voege: Indien iemand mij bemint, die zal mijne woorden getrouw zijn, en wij zullen tot hem naderen, en wij zullen onzen woon bij hem nemen (Joan. 14) — Geef dan plaats aan Christus, en sluit alle andere dingen buiten. - A!s gij Jesus zult bezitten, dan zult gij rijk zijn; Hij alleen zal u genoeg wezen. Hij zal uw verzorger zijn , en uw getrouwe zaakwaarnemer in alle dingen, zoodanig dat gij niet zult noodig hebben iets van de menschen te verhopen. Want de menschen veranderen ligtelijk, en vallen u eensklaps af; maar Jesus Christus blijft in eeuwigheid en houdt stand bij u tot het einde toe.
3. Er is niet veel staat te maken op den broezen en sterfelijken mensch, alhoewel hij li genegen en uw vriend is: en gij moet er zoo zeer veel droefheid niet in scheppen , als hij u somtijds wederstreeft en tegenspreekt. Die van daag met u zijn, zullen morgen misschien tegen u opstaan , en omgekeerd; want zij veranderen gelijk de wind. — Stel al uw betrouwen op God; Hij zij uwe vrees en uwe liefde. Hij zal voor u verantwoorden en zal het wel schik-
74 BE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
ken, gelijk het best is. — Gij hebl hier geene blijvende woonstede; waar gij zijt of niet, gij zijt een vreemdeling en een reiziger, cn nimmer zult gij rust hebben, tenzij gij naauw met Christus vereenigd zijt.
4. Wat schouwt gij hier in het rond, vermits hier de plaats uwer rust niet is? In den hemel moet uwe woonplaats zijn , en gelijk iemand die voorbij gaat, zoo moet gij wat aardsch is, beschouwen. Alle dingen gaan voorbij, en gij te gelijk met hen. — Zie toe , dat gij er niet in hangen blijft, uit vrees van verschalkt te worden tot uw verderf. — Bij den Allerhoogste zullen uwe gedachten zijn , en uw gebed moet onophoudelijk opklimmen tot Jesus Christus. — Zijn de hemelsche dingen te verheven voor uwe gedachten, berust dan maar in het lijden van Jesus en houd uwe woon in zijne heilige wonden. — Want zoo gij godvruchtig uwen toevlugt neemt, tot de wonden en dierbare likteekens van Jesus Christus, zult gij eene groote versterking in het lijden gevoelen ; gij zult u weinig bekreunen om de verachting der menschen, en de lasterlijke woorden gemakkelijk verdragen.
'è. Christus is ook op de wereld door de menschen versmaad geweest, on in den uitersten nood hebben vrienden en ken-
TWEEDE BOEK , EEKSTE HOOFDSTUK 75
njssen Hem in de schande gelaten. — Christus heeft willen lijden en veracht worden, en gij durft over iets klagen ? — Christus heeft vijanden gehad sn kweadsprekers, en gij wilt niets dan vrienden en weldoeners hebben ? — Hoe zal uwe verduldigheid da» gekroond werden, als u niets onaangenaams overkomt? — Indien gij niets strijdigs wilt uitstaan, hoe zult gij dan de vriend van Christus w ezen ? — Lijd met Jesus en voor Jesus, indien gij met jesus heerschen wilt.
6 Ware het, dat gij eens in het hart van Jesus wel waart doorgedrongen, en een weinig van zijne vurige liefde geproefd hadt; dan zoudt gij niet meer bekommerd zijn met uw eigen voor- of nadeel, maar gij zoudt u eerder verheugen over den smaad die u aangedaan wordt; want de liefde van Jesus doet den mensch zich zeiven versmaden. — De minnaar van Jesus en der waarheid , een opregt inwendige mensch, die vrij is van alle ongeregelde genegenheden, mag zich onbeschroomd tot God keeren, en zich in den geest verheffende boven zich zeiven , in een zalig genot berusten.
7. Wie alle dingen acht voor hetgeen zij zijn , en niet voor hetgeen zij gewaand en gehouden worden, is waarlijk wijs, en meer van God dan van de menschen onderwezen.
76 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
— Die in zijn inwendig weet te leven, en van de dingen, die buiten hem zijn, weinig werk maakt, zoekt naar geene plaatsen of wacht naar geene tijden, om zijne godvruchtige oefeningen te volbrengen. — Een inwendig mensch heeft dadelijk zijne gedachten bijeengezameld, omdat hij zich nooit tot de uitwendige dingen geheel uitstort. — Voor hem is uiterlijke arbeid of bezigheden, die nu en dan noodig zijn, geen beletsel; maar hij weet zich naar de zaken, gelijk die voorvallen, te voegen. — Die inwendig wel gesteld en geregeld is, stoort zich niet aan het wonderbare of het verkeerde der menschelijke handelingen. — De mensch wordt in zoo verre verhinderd en verstrooid, als hij zich de uitwendige dingen aantrekt.
8. Indien het met u wel ginge en gij behoorlijk gezuiverd waart, dan zou u alles ten goede strekken , en u tot voordeel dienen. — Daarom mishagen en stooren u dikwijls vele dingen , omdat gij aan u zeiven nog niet volstrekt verstorven, en nog niet geheel afgetrokken zijt van alleSi wat aardsch is. — Niets besmeurt en belemmert het hart van den mensch zóó, als de ongeregelde liefde tot de schepselen. — Indien gij weigert van buiten getroost te worden, zoo zult gij de hemelsche dingen kunnen
TWEEDE BOEK , TWEEDE HOOFDSTUK. 77
betrachten , en de innige vreugde dikwijls proeven.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Van de ootmoedige onderworpenheid.
1. Laat er u weinig aan gelegen liggen, wie vóór of legen u is ; maar maak en zorg, dal God met u zij in alles, wal gij doet. -Heb een goed geweten , en God zal u wel verdedigen. — Want dien God helpen wil, dien kan niemands kwaadaardigheid hinderen. — Zoo gij zwijgen en lijden kunt, zult gij ongetwijfeld de hulp van God gewaar worden. — Hij weet den tijd en de wijze geschikt om u te redden; derhalve moet gij u op Hem verlaten. — Het is Gods werk , te helpen en van alle beschaamdheid te bevrijden. — Het is dikwijls zeer voordeelig, om in ons de ootmoedigheid te vermeerderen, dal anderen onze gebreken kennen en berispen.
2 Wanneer de mensch zich verootmoedigt over zijne gebreken dan bedaart hij de anderen liglelijk , en geeft hij gemakkelijk voldoening aan hen , die op hem vergramd zijn. God beschermt en verlost den ootmoedige ; Hij bemint en vertroost den ootmoedige; Hij neigt zich tol den oot-
78 DK NAVOf.GING VAN CHRISTUS.
moedige; Hij geeft den ootmoedige overvloedige genade, en na diens vernedering verheft Hij hem tot de glorie. — Aan den ootmoedige maakt Hij zijne geheimen bekend , en trekt en lokt hem zoetelijk tot zich. — De ootmoedige, als hij versmaad wordt, bewaart den vrede ; want hij steunt op God en niet op de wereld. -- Denk niet, dat gij iets gevorderd zijt, zoo lang gij u niet den minste acht van allen.
Van den goeden, vreedzamen mensch.
1. Houd u zelven eerst in den vrede, dan zult gij bij anderen den vrede kunnen stichten. — Een vreedzaam mensch is nuttiger dan een groot geleerde. — Een driftig mensch maakt van het goede kwaad, en geeft ligtelijk geloof aan het kwade.— Een goed vreedzaam mensch keert alles in het goede. — Die wel in vrede is, heeft van uiemand kwade vermoedens. Integendeel , iemand , die slecht tevreden, en ontsteld is, wordt gekweld met allerlei achterdocht: hij heeft nimmer rust, en laat de anderen ook geene rust. — Hij zegt dikwijls, wat hij niet moest zeggen, en doet niet wat hij moeste doen. — Hij let op hetgeen de anderen
TWIiEDE BOEK , DEUDE HOOI'ÜSTÜK. 79
verpligt zijn lo doen, en verzuimt zijne eigene pligt. — Hel) dan eerst ijver voor u zeiven, dan zult gij vervolgens uwen ijver mogen besleden voor uwen evenmensch.
2. Gij weet uwe eigene werken wei te verschoonen en te verbloemen, doch de verontschuldigingen van anderen wilt gij niet aannemen. — Het zou billijker zijn u zei*en te beschuldigen , eu uwen broeder te verschoonen. — Wilt gij verdragen worden, verdraag een ander. — Zie hoe ver gij nog van de ware liefde en ootmoedigheid af zijt, deze vertoornt zich nooil, noch is ooit tegen iemand dan tegen haar zelve verontwaardigd. — Het is niets groots met goede en zachtmoedige menschen te kunnen leven: want dat is natuurlijk voor iedereen aangenaam ; eenieder bemint zijne rust en is meer genegen voor hen , die met hem van één gevoelen zijn. — Maar in vrede leven , met stuursche en boosaardige menschen , of met menschen die geenen regel kennen en die ons gedurig dwarsboomen, dat is eene groote genade. dat is een grootmoedig en hoogst loffelijk werk.
3. Daar zijn er, die met zich zeiven in vrede zijn, en die ook in vrede zijn met anderen. — En daar zijn er, die zelf geenen vrede hebben en die een ander in vrede
80 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
niet laten; die zijn voor de anderen lastig, maar altijd nog lastiger voor zich zeiven.— En daar zijn er, die zich zeiven in den vrede bewaren , en die bezorgd zijn, om de anderen tot den vrede terug te brengen — Doch geheel onze vrede, in dit ellendig leven, ligt eerder in eene ootmoedige lijdzaamheid, dan in vrij te zijn van allen tegenstrijd. — Die best weet te lijden, zal den meesten vrede bezitten; hij is overwinnaar van zich zeiven en meester van de wereld , die de vriend van Jesus Christus en de erfgenaam des Hemels is.
VIERDE HOOFDSTUK.
Van het rein gemoed, en van de goede meening.
i. Door twee vleugelen wordt de mensch boven het aardsche opgeheven, namelijk door de eenvoudigheid en door de zuiverheid. — De eenvoudigheid moet in de meening , en de zuiverheid in het hart wezen. De eenvoudigheid zoekt God, de zuiverheid vindt en smaakt Hem. — Geen goed werk zal u moeijelijk vallen, zoo gij inwendig vrij zijt van alle ongeregelde genegenheid. — Indien gij niets anders beoogt of zoekt, dan Gods welbehagen en het voordeel van den evenmensch, dan zult gij de inwendige vrij-
TWEEDE BOEK, VIERDE HOOFDSTUK. 81
heid genieten. Wnre uw lifört goed en op-regt, dan zou ieder schepsel voor u een spiegel des levens, en een boek van heilige leering zijn. — Er is geen schepsel, hoe klein en hoe gering ook, of het vertoont de goedheid van God.
2. Indien gij van binnen goed en zuiver waart, zoudt gij alles zonder beletsel zien en wel verstaan. — Een zuiver hart doordringt den hemel en de hel. — Gelijk een ieder van binnen gesteld is , zoo oordeelt hij over hft uitwendige.— Indien er vreugde in de wereld bestaat, dan is zij het deel van den mensch , die zuiver van liarte is.— En is er ergens kwelling en benaauwheid, dan voelt een kwaad geweten ze het meest. — Gelijk het ijzer in het vuur gestoken zijnen roest verliest, en wit gloeijend wordt, zoo gaat het den mensch , die zich geheel tot God keert: hij legt zijne traagheid af, en verandert in eenen nieuwen mensch.
3. Als de mensch begint te verflaauwen, vreest hij den minsten arbeid , en ontvangt hij gaarne uitwendigen troost. — Maar als hij zich voor goed begint te overwinnen , en in den weg van God kloekmoedig te wandelen , dan acht hij klein, wat hem te voren zwaar viel.
6
82 DIÏ NAVOLGING VAN ClIRlSTt'S.
Vnn de zelf betrachting.
1. Wij mogen ons zeiven niet le veel betrouwen , want al dikwijls ontbreken ons de genade en het verstand. — Wij hebben maar weinig licht in ons, en dat weinige verliezen wij haast door onachtzaamheid. — Dikwijls worden wij niet eens gewaar, dat wij zoo blind van binnen zijn. - Dikwijls doen wij kwaad, en erger nog met ons te verschoonen. — Wij worden soms door onze driften gedreven , en wij meenen, dat het ijver is. — Kleinigheden berispen wij in dc andoren, en onze grovere misdrijven zien wij o\er het hoofd. - Wij voelen zeer spoedig en achten zeer groot, wat wij van anderen te lijden hebben; maar wat anderen van ons uitstaan, daar bekreunen wij ons niet om. — Wie zijne eigene daden wel en billijk beoordeelde, zou geene redenen vinden, om over de anderen streng te oordeelen.
2. Een inwendige mensch stelt de zorg voor zich zelven boven alle andere zorgen; en wie op zich zelven naarstig lel, zwijgt gemakkelijk over de anderen. — Nooit zult gij inwendig en godvruchtig zijn, tenzij gij over de anderen stilzwijgt, en u zelven in liet bijzonder gadeslaat. — Als gij de oogen
TWEEDE DOEK, ZESDE HOOFDSTUK.
niet dan op n en op God vestigt, zuil gij weinig ontsteld worden door lietgene gij van buiten ziet. Waar zijt gij, als gij bij u zeiven niet tegenwoordig zijt ? En iils gij alles doorioopen en u zeiven verzuimd hebt, wat hebt gij dan gewonnen ? — Indien gij den vrede en de ware vereeniging met God zoekt te bezitten , moet gij alle andere dingen ter zijde stellen, en u alleen voor oogen hebben.
3. Gij zult derhalve grooten voortgang maken, zoo gij u vrij bewaart van alle lijdelijke zorg. - Gij zult sterk verachteren, zoo gij prijs stelt op iets, dat tijdelijk is. -Niets zij voor n groot, niets verheven, niets liefelijk, niets aangenaam. dan God alléén of wat Gode aangaat. — Wat er u troos-telijks van eenig schepsel moge overkomen, acht het enkel ijdelheid. Eene Godminnende ziel versmaadt alles, wat onder God is. — God alléén , eeuwig on oneindig en alles vervullende, is de (roost der ziel, en de ware vreugde des harten.
Van de blijdschap van een goed geweten.
1. De roem van eenen deugdzamen mcnsch is de getuigenis van een goed geweten.--
83
84 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
Heb een goed geweten, en gij zult immer blijde zijn. — Een goed geweten kan zeer veel verdragen , en is blij te moede in het midden van den tegenspoed. — Een kwaad geweten is altoos vreesachtig en ongerust.
- Gij zult zacht rusten, als uw hart u niets te verwijlen heeft. — Wil u niet verheugen , tenzij als gij wel gedaan hebt. — De boozen genieten nimmer vreugde, zij voelen deo invvendigen vrede niet, want cr is geen vrede voor de goddeloozen, zegt de Heer (Is. 57). - Al zeggen zij somtijds: wij zijn gerust, er zal ons geen kwaad overkomen (Jer. ö) en wie zou ons durven hinderen ? Geef er geen geloof aan : want de gramschap Gods zal onverwachts oprijzen, hunne werken zullen te niet gedaan worden, en hunne gedachten zullen vergaan.
2. Zich beroemen in de kwelling, is voor die bemint, niet moeijelijk: want zich aldus beroemen , is roemen op het kruis des Heeren. — De roem , die van de menschen gegeven en ontvangen wordt, is kort. — De roem der wereld is altijd vergezelschapt van droefgeestigheid — De roem der braven is in hun geweten, en niet in den mond der menschen. — De blijdschap der regt-vaardigen is van God en in God, en hunne vreugde is over de waarheid. — Die den wa-
TWEKDE BOEK, ZESDE HOOFDSTUK. 85
ren en den eeuwigen roem verlangt, acht den tijdelijken roem niets. - En die den tijde-lijken roem zoekt, of dien niet van harte versmaadt, wees verzekerd, dal hij den hemei-schen weinig bemint. — Hrj heeft groote rust des harten , die zich noch aan lofspraak , noch aan misprijzing laat gelegen liggen.
3. Hij, wiens geweten zuiver is, zal gemakkelijk tevreden en gerust zijn. — Gij zijt er niet heiliger om, als pij geprezen ^ wordt; noch slechter, als zij u verachten.
Wat gij zijt, dat zijt gij ; en gij kunt door het zeggen van anderen niet grooter worden, dan gij voor de oogen van God zijt. — Indien gij opmerkt, wat gij bij u zeiven van binnen zijt, dan zult gij niet bekommerd wezen over hetgeen de menschen van u zeggen. — De mensch ziet slecltts hel uiterlijke , maar God ziet in hel hart (1. Reg. 16). L)e mensch beschouwt de werken, maar God onderzoekt de meening. — Altijd wel doen, en weinig van zich zeiven houden, is het teeken van eene ootmoedige ziel. — Niet willen getroost worden door eenig schepsel, is het teeken van eene groote zuiverheid , en van inwendig vertrouwen.
4. Als men van buiten hoegenaamd geen getuigenis ten zijnen voordeele zoekt, dan blijkt het, dat men zich geheel aan God
DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
heeft overKegeven. Want niet hij , die zich zeiven prijst, is een beproefde, zegt de Apostel Paulus, maar hij, dien God prijst (2. Cor. 10).— Inwendig met God omgaan, en aan niets uitwendigs geheciit zijn, is de staat van een inwendigen mensch.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van de liefde tot Jesus boven al.
1. Zalig hij, die begrijpt, wat hel is Jesus te beininnen, en zieh zeiven Ie verachten o:n Jesus. Men moei ooi dien Beminde alles verlaten , wat men bemint, want Jesus wil alléén en boven alles bemind worden.
— De liefde van het schepsel is bedriegelijk en onbestendig. — De liefde van Jesus is getrouw en volhardend. — Die het schepsel aanhangt, valt met het schepsel. — Die Jesus aanhangt, zal vaststaan voor altijd.— Bemin dengene en houd dien tot vriend, die als allen u afvallen, u niet zal verlaten, noch dulden, dat gij in het einde verloren gaat.
— Gij moet eens aan alles vaarwel zeggen, hetzij gij het wilt of niet wilt.
2. Houdt u bij Jesus, in het leven on in de dood; en beveel u aan de getrouwheid van Hem, die alléén u helpen kan, ais alles u verlaat. Uw Beminde is van zulken
86
TWEEDE BOEK, ACHTSTE HOOFDSTUK. 87
aurd, dut Hij uwe liefde met niemand anders deeien wil, maar Hij wil uw hart alleen hebben, en daarin zetelen, gelijk een koning op zijnen troon. — Indien gij u van alle schepselen goed wist te ontmaken, zou Jesus gaarne met u moeten wonen. — Gij zult bevinden, dat gij bijna alles verloren hebt, wat gij , buiten Jesus, op de menschen gesteld hebt. — Vertrouw of steun op geen riet, dat door den wind gestuwd wordt, want alle vleesch is als gras, en al zijn roem zal vallen, gdijk cle bloem der weide (Is. 40).
Gij zult aldra bedrogen zijn, indien gij enkel op het uiterlijk aanzien der menschen let. — In stede van troost en winst, die gij in hen gezocht hebt, zult gij veelal niet dan schade vinden. — Als gij Jesus zoekt in alles, zult gij Jesus zeker vinden. — Indien gij daarentegen u zelven zoekt, dan zult gij ook u zelven vinden, maar tot uw eigen verderf. - Want de mensch is schadelijker aan zich zelven, als hij Jesus niet zoekt, dan geheel de wereld en alle zijne vijanden.
Van de gemeenzame vriendschap met Jesus.
1. Als Jesus aanwezig is, dan is alles goed, en niets schijnt er mueijelijk; maar
88 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
wanneer Jesus afwezig is, dan valt alles hard. — Als Jesus van binnen niet spreekt, is de troost niets waard; doch als Jesus maar één woord spreekt, o dan voelt men groote vertroosting. — Stond Maria Mag-dalena niet aanstonds op van de plaats, waar zij zat te weenen, toen Martha haarzeide: De Meester is daar, en roept u (Joan. 11)? — Gelukkige stond, wanneer Jesus ons roept van de tranen tot de blijdschap des geestes!— Hoe dor en hoe ongevoelig zijt gij zonder Jesus! Hoe dwaas en hoe ijdel, wanneer gij iets wenscht buiten Jesus! Is dat geene grootere schade , dan indien gij de geheele wereld kwaamt te verliezen?
2. Wat kan de wereld u baten zonder Jesus? — Zonder Jesus zijn, is eene on-verdragelijke hol; met Jesus zijn, een zoet paradijs. — Als Jesus met u is, geen vijand kan u hinderen. — Die Jesus vindt, vindt een grooten schat, ja een goed boven alle goederen. — En die Jesus verliest, verliest veel en zeer veel, ja meer dan geheel de wereld. — Hij is zeer arm , die leeft zonder Jesus , en onschatbaar rijk, die het wel staat met Jesus.
3. Het is eene groote kunst met Jesus wel welen om te gaan; en Jesus welen te bewaren, is eene groote voorzigtigheid. —
TWEEDE BOEK, ACHTSTE HOOFUSTUR. 89
Wees ootmoedig en vreedzaam, en Jtsus zal met u zijn. — Wees godvruchtig en stil, en Jesus zal met u blijven. - Gij kunt Jesus spoedig verwijderen, eti zijne genade verliezen , als gij u begeven wilt tot uitwendige dingen. — En als gij Hem zult verjaagd en verloren hebben, wie dan zal nvv toe-vlugt zijn, en welken vriend zult gij dan zoeken? — Zonder vriend kunt gij niet gelukkig leven ; en als Jesus voor u geen vriend is boven alle vrienden, hoe treurig en troosteloos zult gij dan niet zijn! — Gij handelt dan dwaas, zoo gij in iemand anders uw vertrouwen of uwe vreugde stelt. — Het zou veel beter zijn , geheel de wereld tegen te hebben , dan in ongenade met Jesus te wezen. - Onder allen, die u lief zijn, zij Jesus alleen uw uitverkoren Welbeminde.
4. Bemin hen allen om Jesus, maar Jesus om Zich zeiven. — Jesus Christus alleen moet bijzonderlijk bemind worden, want Hij alleen is een goede en getrouwe vriend onder alle vrienden. — Om Hem en in Hem moeten allen, vrienden en vijanden, u lief wezen , en gij behoort Hem te bidden voor allen , opdat allen Hem mogen kennen en beminnen. — Zoek nimmer bijzonder geprezen of bemind te worden , want dat komt Gode alleen toe, die zijns gelijke niet heeft.
DE NAVOLGING VAN CIIItlSTÜS.
— En begeer ook niet, dat iemand in zijn hart met u bezig zij, noch wees gij zelf met iemands liefde ingenomen ; maar dat .lesus in u zij, en in allen mensch, die braaf is.
ö. Wees zuiver en \rij van binnen, zonder gehechtheid aan eenig schepsel.— Naakt moet gij zijn , en een zuiver hart tot God dragen , indien gij wilt vrij wezen, en proeven , hoe zoet de Heer is. — En zeker zult gij zon ver niet geraken, tenzij zijne genade ii voorkome en u Irekke, zondat gij van alles onthecht en afgescheiden zijnde, met Mem alléén vereenigd zijl. — Want als de genade Gods den mensch bezoekt, dan wordt hij bekwaam tot alles; en wanneer zij zich van hem verwijdert, zal hij arm en krank zijn, en als geheel overgelaten wezen aan de geeselslagen. — Doch zelfs in dezen staat moet gij niet kleinmoedig worden of wanhopen; maar u met gelatenheid naar Gods wil schikken , en alles wat u overkomt , ter eere van Jesus Christus verdragen, want na den winter volgt de zomer, na den nacht komt de dag, en na den storm keert de heldere zonneschijn weder.
Van hel derven aller verlroostinij.
1. Het is niet moeijelijk den troost der
90
TWEEDE BOEK, NEGENDE HOOFDSTUK. 91
menschen te verachten, als men den god-delijken troost geniet. - Maar het is groot en zeer groot, allen troost te kunnen derven, den goddelijken zoowei als den menschelijken, en ter eere Gods dat ballingschap der harten gewillig te verdragen, en zich zeiven in niets te zoeken, noch zijne eigene verdiensten te achten. — is liet iets groots, blijmoedig en vurig te zijn, als de genade in u komt? Die stond is wenschelijk voor allen. Ilij reist vrij gemakkelijk , die door de genade Gods gedragen wordt. — J.n is het wonder, dat hij geenen last ugt;elt, die van den Almo-genden gedragen, en van den oppersten Leidsman geleid wordt ?
2. Wij hebben gaarne iels tot onzen troost, en de mensch kan zich zeiven moei-jelijk uitschudden. - De heilige martelaar Laurentius heeft met zijnen priester de wereld overwonnen , omdat hij alles versmaad heeft, wat in de wereld vermakelijk scheen ; en gedoogde, ter liefde van Jesns, dat de opperste Priester Gods, de heilige Sixtus , dien hij zoo teér beminde, ook van hem gescheiden werd. — Ilij heeft dan do liefde van den mensch overwonnen door de liefde des Scheppers, cn hel goddelijk welbehagen verkozen boven den menschelijkon troost.
92 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
— En gij ook, leer eenen leêrgeliefden,
eenen boezemvriend verlaten, ter liefde Gods. — En beklaag 11 niet, wanneer gij van eenen vriend verlaten wordt, wel wetende , dat wij allen op het einde toch eens moeten scheiden.
3. De mensch moet veel en lang met zich zeiven strijden, eerdat hij leert, zich zeiven gansch overwinnen en al zijne genegenheden tot God keeren. — Als de mensch op zich zelven steunt, vervalt hij \ liglelijk tot menschelijke vertroostingen. —
Doch de ware minnaar van Jesus, en de vlijtige ijveraar der deugden, zoekt die vertroostingen niet, noch aast op die gevoelige zoetigheden; hij heeft het meer staan op sterke beproevingen, en op zwaren arbeid te lijden voor Jesus Christus.
i Als u dan eenige geestelijke vertroosting van God gegeven wordt, neem ze aan met dankbaarheid ; maar besef dat het een geschenk Gods is, en niet uwe eigene verdienste. — Wees er niet hoogmoedig noch al te verblijd over, en val in geene ijdele vermetelheid, maar wees des te ootmoediger wegens de ontvangene gave , behoedzamer e:i naauwer in al uwe werken ; want dat uur zal voorbijgaan , en de bekoring zal volgen.
— Wanneer u de vertroosting onttrokken
TWEEDE BOEK, NEGENDE HOOFDSTUK. 93
wordt, wees daarom niet wanhopig; maar wacht met ootmoed en geduld naar de he-melsche bezoeking; want God is magtig, om ii nog eene grootere vertroosting weêr te geven. — Dat is geen nieuws, noch iets vreemds voor die in de wegen Gods ervaren zijn; de grootste Heiligen en de Profeten van het Oud Verbond hebben dik-ben zulke afwisseling ondervonden.
5. Zóó was liet, dat iemand van hen , als hij de tegenwoordigheid der genade gewaar werd, uitriep: In mijnen overvloed heb ik yezegd: ik zal in eeuwigheid niet tcankelen. (Ps. 29.) Maar wat hij in zich zeiven ondervond, toen hem de genade onttrokken werd, voegt hij er bij, zeggende: Gij hebt uw aanschijn van mij afgekeerd, en ik ben ontroerd geworden. (Ib.) — Te midden nogtans van deze ontsteltenis geeft hij de hoop niet op, maar hij bidt God te vuriger, en zegt; Tot u, Heere, zal ik roepen, en ik zal mijnen God smeeken. (1b ) — Ten laatste bekomt hij de vrucht van zijn gebed, en getuigt dat hij verhoord is geworden , als hij zegt: De Heere heeft geluisterd en zich mijner ontfermt : de Heere is mij ter hulp gekomen. (Ib.) — Doch waarin? Gij hebt, zegt hij, mijne klag ten in vreugde veranderd, en Gij hebt mij met blijdschap
DF. NAVOLGING VAN CHRISTUS.
omringd. (1b.) — Indien het mei groole Heiligen dus gegaan is , zoo moeien wij , kranke en arme mensclien , niet wanhopig worden, indien wij nn eens vol ijver en dan weèr verkoeld zijn; wanl de Geest komt en gaal volgens het welbehagen van zijnen wil — Daarom zegt de heilige man Job : Gij bezoekt den mensch van '.v morgens af, en aanstonds beproefd gij hem. (Job. 7.)
O. Waar mag ik dan mijne hoop op stellen , of waar moet ik mij op verlaten , tenzij alleen op de groole barmhartigheid Gods en op de verwachting der hemelsche genade? — Want al heb ik brave mensclien, godvruchtige medebroeders, of getrouwe vrienden bij mij; al lees ik heilige boeken of schoone lessen; al hoor ik den zoeten klank der godgewijde lofzangen, dat alles baat mij weinig en ik heb er niet veel smaak in, wanneer ik door de genade verlaten en overgegeven ben aan mijne eigene armoede. — Dan is er geen beter middel dan de verduldigheid en de overgeving van mij zeiven aan den wil van God.
7. Ik heb nooit iemand zoo godvruchtig en zoo volmaakt gevonden, of hij heeft al somtijds die ontlrekking der genade geproefd en eene vermindering van ijver gevoeld. — Geen Heilige is zoo hoog opgetogen
94
T WEK DE nOEK , TIENDE HOOFDSTUK. 9!)
en verlicht geweest, of hij heeft al vóór en mi hekoringen geliötl. — Immers hij, die niel voor God beproefd is geweest met eenige kwelling, is die hooge beschouwing van God niet waardig. — De bekoring gaat vooraf en is veel al het leeken , dat eene ver-troosting volgen zal. — Want hun, die door de bekoringen beproefd zijn, wordt de hemclsche Iroost beloofd. Die de overwinning zul behaald hebben, /egt de Heer, hem zal ik le eten geven van den boom des levens (Openb. 2, 7.)
8. ï)oeh de goddelijke v ertroosting wordt gegeven , opdat de mensch sterker zij, om de strijdigheden te verdragen. — Èn dan volgt weèr de bekoring, opdat hij zich niet verhelle over het goede — De duivel slaapt niet en het vleesch is nog niet verstorven ; daarom houd niet op , u lot den strijd te bereiden , want links en regts zijn vijanden, die nimmer rusten.
TIENDE HOOFDSTUK
Over de dankbaarheid voor de genade Gods.
1. Waarom zoekt gij de rust, gij die geboren zijl voor den arbeid? - Bereid u meer lol het lijden dan lot liet verblijden . en meer o:n uw kruis te dragen, dan om
96 DE NAVOLGING VAN f.HBISTUS.
vreugde te genieten. — Want wie is er onder de wereidsche menschen , die niet gaarne vertroosting en geestelijke blijdschap zou aannemen , indien hij ze altoos bekomen kon? - Immers de geestelijke vertroostingen gaan al de wereidsche geneugten en alle wellusten van het vleesch verre te boven. — Al de geneugten dezer wereld zijn of ijdel of schandelijk ; de geestelijke geneugten zijn alleen vermakelijk en eerbaar, als voortkomende uit de deugd en van God ingestort in de zuivere harten. — Maar niemand kan deze goddelijke vertroostingen altijd naar zijnen zin genieten: omdat de tijd van bekoring nooit lang ophoudt.
2. Eene valsche vrijheid van geest en een groot vertrouwen in zich zeiven , zijn een groot beletsel voor de bezoekingen van boven. — God doet wel met de genade der vertroosting te geven; maar de mensch handelt kwalijk, als hij niet alles aan God wedergeeft door de dankbaarheid. — En daarom kunnen de gaven der genade in ons niet vloeijen, wijl wij ondankbaar zijn jegens den Gever, en niet alles wederstie-ren tot zijnen eersten oorsprong. — Want de genade wordt nooit geweigerd aan hem, die er behoorlijk dankbaar voor is; maar de hoovaardige zal beroofd worden van
TWEEDE BOEK, TIENDE HOOFDSTUK. 97
datgene, wat aan den ootmoedige gewoonlijk wordt gegeven.
3. Ik wil den troost niet, die mij de rouw-moedigheid des harten ?ou ontnemen, en ik zoek de opgetogenheid des geestes niet, die naar den hoogmoed leidt. — Want niet alles wat verheven is, is heilig, of wat zoet is,' is goed; en niet alle wensch is zuiver, of niet alles, wat ons lief is, is aangenaam aan God. — Ik ontvang gaarne eene genade, die mij altoos ootmoediger en godvreezen-der maakt en waardoor ik bereidwilliger word, om mij zeiven uit te gaan. Die geleerd is door de gave der genade, en onderwezen door de onttrekking dierzelfde genade, zal zich niets goeds durven toeeigenen ; maar hij zal eerder zijne armoede en zijne naaktheid belijden. — ' Geef Gode wat van God is, en quot;schrijft u toe, wat het uwe is: dat wil zeggen, geef dank aan bod voor zijne genade, en erken, dat gij., voor u niets anders hebbende dan de zonde ook mets anders dan de straf der zonde verdient.
4. Stel u altoos op het laagste, en u zal het hoogste gegeven worden; want het hoogste staal niet vast zonder liet nederigste. - De grootste Heiligen voor God, zijn t minsten voor hen zeiven; en hoe meer
98 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
zij door de genade verheven worden, des te ootmoediger zijn zij in hnn hart. — Vol van de waarheid en de hemeische glorie, zijn zij niet begeerig naar ijdelen roem. — In God gegrond en bevestigd, kunnen zij geenszins hoogmoedig zijn. — Zij, die al het goede, wat zij ontvangen hebben, aan God toeëigenen, zoeken de eer niet, die de menschen geven, maar zij willen de eer, die van God alleen komt; watzij be-geeren en waar zij gedurig naar trachten is : dat God in hen en in alle Heiligen boven alles verheerlijkt worde.
5. Wees dan dankbaar voor het kleinste, en gij zult waardig zijn grootere gunsten te ontvangen. — Houd het minste al voor zeer groot, en de geringste gunst voor eene bijzondere gave. — Als gij de grootheid van den Gever inziet, zoo zal geene zijner gaven u klein of verachtelijk schijnen; want hoe kan er iets kleins zijn, dat van den Allerhoogsten geschonken wordt? — Zelfs als Hij straffen en geesels zendt, moeten zij ons aangenaam zijn ; want wat Hij ons al of niet laat overkomen, Hij doet het altijd voor onze zaligheid. — Wie Gods genade zoekt te bewaren, zij dankbaar als zij hem gegeven, en verduldig als zij hem ontnomen wordt. Hij moet bidden opdat
TWEEDE BOEK, ELFDE HOOFDSTUK. 99
zij wederkome, voorzigtig en ootmoedig zijn, opdat hij ze niet verlieze.
ELFDE HOOFDSTUK.
Van het klein getal der minnaars van Jesus' kruis.
1. Jesus heeft nu vele liefhebbers van zijn hemelsch koningrijk, maar weinige dragers van zijn kruis. — Hij heeft er velen, die verlangen naar de vertroostingen, maar weinigen, die op de kwellingen uit zijn. — Hij vindt er velen, die .net Hem aan tafel willen zitten, maar weinigen, die met Hem willen vasten. — Allen zoeken met Hem zich te verblijden, maar weinigen willen voor Hem iets onderstaan. — Velen volgen Jesus tot het breken des broods, maar weinigen tot het drinken van den kelk des lijdens. — Velen vereeren zijne wonderdaden, maar weinigen volgen Hem op, inde versmaadheid van zijn kruis. — Velen beminnen Jesus, zoo lang hun geene tegenspoeden overkomen. — Velen loven en zegenen Hem, zoo lang zij eenige vertroostingen van Hem ontvangen. — Maar als Jesus zich verbergt, en hen eenen oogenblik verlaat, dan vallen zij of in klagten, of in eene groote neérslagtigheid.
100 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
2. Maar die Jesus beminnen om Jesus zeiven, en niel om hunnen eigen troost, zegenen Hem in alle kwelling en in alle benaauvvdheid des harten, zoowel als in de rijkste vertroosting. — En al wilde Hij hun nimmer eenigen troost verleenen, nog zouden zij He;n altijd willen loven en danken.
3. O wat vermag de liefde van Jesus niet, wanneer zij zuiver en niet vermengd is met eigenbelang of eigenliefde! — Zijn het geene huurlingen, zij die altoos vertroostingen zoeken? — Toonen zij niet, dat zij eerder minnaars zijn van zich zeiven dan van Jesus Christus, zij die altijd denken op hunne voordeden en hunne baat! — Waar zal men iemand vinden, die God om niet dienen wd ?
4. Zelden ontmoet men eenen mensch, die genoegzaam verstorven is, om van alles ontbloot te zijn. - Want den waren armen van geest, onthecht van alle schepselen , wie zal dien vinden? Verre, ja tot aan de uithoeken der aarde toe, is hij te zoeken. — Al geeft een mensch alles, wat hij bezit , dat is nog' niets. — En al doet hij groote boetvaardigheid, dat is nog weinig. — En al is hij ervaren in alle wetenschappen, daar is hij niet veel meê gevorderd. — En al heeft hij eene groole deugd, en ee,ne
TWEEDE BOEK, TWAALFDE HOOFDSTUK. 101
zeer vurige godvruchtigheid, zoo onlhreekt hem toch nog veel, namelijk eene zaak, die hem ten hoogste nordig is - En wal is dat ? Het is : dat hij alles verlaten hebbende, zich zeiven verlate; dut hij zich zeiven geheel uilga, en niets overhoude *an de eigenliefde. Het is: dat als hij alles gedaan heeft, wat hij wist te moeten doen. hij dan nog denke niets gedaan te hebben.
5. Dat hij weinig achte, hetgeen men voor groot zou kunnen aanzien, en dat hij in de opregtheid zijns harten , zich erkenne voor een nutteloozen knecht, gelijk de eeuwige Waarheid zegt: Wanneer gij alles gedaan hebt, hetgeen u bevolen tras , zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten. (Luc. 17.) — Dan, ja dan zal hij waarlijk arm en naakt van' geest zijn, en met den Profeet mogen zeggen : Ik ben alleen, en ik ben arm. (Ps. 24.) — Nogtans is niemand rijker, niemand magtiger, niemand viijer dan hij, die zich zHven, die alles verlaten kan, en de laagste plaats verkiezen.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Van den koninklijken weg des II. Kruises.
1. Het schijnt aan velen hard om te hooren :
Verloochen u zeiven, neem vw kruis op, en
102 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
volg Jesus. — Maar het zal nog veel harder zijn in den jongsten dag te moeten hooren : Gaat van mij, vermaledijden, in het eeuwig vuur. (Matth. 25.) - Die nu gaarne hooren spreken van het kruis te dragen , en die dat doen, zullen dan niet behoeven te vreezen voor het woord der eeuwige veroor-deeling. — Dat teeken des kruises zal in de lucht verschijnen , wanneer God komen zal om te vonnissen. — Alsdan zullen alle dienaars van het kruis, die zich in hun leven aan den Gekruiste hebben gelijkvormig gemaakt, met een groot vertrouwen op Christus, den Regter naderen.
2. Waarom dan vreest gij het kruis op te nemen, door hetwelk men komt tot het eeuwige rijk ? — In het kruis is de zaligheid, in het kruis is het leven, in het kruis is de bescherming tegen onze vijanden. — In het kruis is de bron der hemelsche zoetigheden, in het kruis is de sterkte des harten, in het kruis is de vreugde des geestes — In het kruis is de kern der deugd, in het kruis is de volmaakte heiligheid. — Er is geen heil voor de zie! , noch hoop op het eeuwig leven, dan in het kruis. _ Neem dan uw kruis op, en volg Jesus en gij zult ingaan ten eeuwigen leven. — Hij is vooropgegaan met het kruis op
TWEEDE DOEK, TWAALFDE HOOFDSTUK. 103
de -schouderen, en Hij is voor u aan het kruis gestorven, opdat gij ook uw kruis dragen en wenschen zoudt, aan het kruis le sterven. ~ Want zoo gij met Hem sterft, zult gij ook met Hem leven. En zoo gij zijn deelgenoot zijt in het lijden . dan zult gij die ook wezen in de verheer-üjking.
3. Alles bestaat dan in het kruis, en in het sterven is alles gelegen : er is geen andere weg tot het leven, en tot den waren inwendigen vrede , dan de weg van het heilig Kruis en van de dagelijksche versterving. — Wandel waarheen gij wilt, zoek wat gij wilt, gij zult gcenen hoogeren weg van boven, noch eenen veiligeren van onder vinden, dan den weg van het heilig Kruis.— Beschik en regel alle dingen naar uwen wil en uw goeddunken , gij zult bevinden , dat er altoos wat te lijden valt, hetzij met of tegen uwen dank : en zoo zult gij immer een kruis vinden. — Want, 6f gij zult pijn gevoelen in het iigchaam , óf gij zult inwendige kwellingen in de ziel ondervinden.
4. Nu eens zidt gij van God verlaten zijn, dan wéér zal de naaste u kwellen , en wat meer is , dikwerf zult gij u zeiven tot last dienen. — En nogtans zult gij geen middel vinden, om u daarvan te verlossen, noch
104 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
eenigen troost, die den lust /,ou veriigten; müur gij moet het verdragen , zoo lang het God zal believen. — Immers God wil, dat gij leert kwellingen uitstaan zonder vertroosting, en dat gij u ganscli aan Hem onderwerpt en ootmoediger wordt door de kwelling. — Niemand is zoo diep geraakt over het lijden van Christus , als hij, die ook iets geleden heeft. — Het kruis is dan altoos bereid , en wacht u overal. — Gij kunt het niet ontvlugten, waar gij ook loopen moogt; want overal waar gij komt, draagt gij u zeiven mede, en zult gij u zeiven altijd vinden. - Wend u naar boven, wend u naar onder, wend u naar buiten of binnen , overal zult gij een kruis vinden. — En gij moet noodzakelijk overal geduld nemen, indien gij den inwendigen vrede bewaren en de eeuwige kroon verdienen wilt.
5. Indien gij het kruis gewillig draagt, zal het u dragen en u leiden ten gevvensch-ten einde. daarheen namelijk: waar het lijden zal ophouden ; maar dat zal hier niet zijn. — Draagt gij het onwillig , zoo quot;er-meerdert gij uwen last, en bezwaart gij u zeiven: en met dit alles moet gij het toch dragen. — Als gij één kruis afwerpt, zult gij builen twijfel een ander ontmoeten, en dat zal misschien nog zwaarder zijn.
TWEEDE BOEK, TWAALFDE HOOFDSTUK. 105
6. Meent gij te ontsnappen aan hetgeen nooit een sterveling heeft kunnen vermii-den ? Welke Heilige is er ooit in de wereld vrij geweest van kruisen en kwellingen?
— Jesus Christus zelf, onze Heer en God, is nooit, zoo lang Hij geleefd heeft, eenè enkele uur zonder lijden en pijn geweest! Moesl de Christus, zegt Hij, niet lijden en aldus ingaan xn zijne heerlijkheid ? (Luc 24.)
- En gij, hoe zoekt gij dan eenen anderen weg, dan dezen koninklijken weg, den weg van het heilig Kruis?
7. Het gansche leven van Jesus Christus is een kruis en eene marteling geweest: en gij, gij zoekt voor u de rust en de vreugde? Gij dwaalt, ja gij dwaalt, in dien gij anders zoekt dan gekweld te worden en te lijden: want geheel dit sterfelijk leven is vol van ellenden, en rondom met kruisen bezet. - En hoe verder iemand in het geestelijk leven gekomen is, des te zwaardere kruisen zal hij dikwijls vinden, omdat de pijnlijkheid zijner ballingschap door zijne liefde aangroeit,
8. Noglans is hij, dien God zoo veelvuldig beproeft, niet van allen troost en verkwikking berooft, omdat hij voelt, dat hem groote vruchten uit het dragen van zijn kruis toekomen. - Want daar hij
106 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
zich vrijwillig aan het kruis onderwerpt, wordt al de last, die hem drukt, veranderd in een zoet vertrouwen, dat hem troost.— En hoe meer het vleesch door hel lijden geplelterd wordt, des te meer wordt de geest door de inwendige genade versterkt. — Ja somtijds wordt hij, door zijne liefde voor het lijden en den tegenspoed, waardoor hij begeert gelijkvormig te zijn aan den gekruisten Jesus, zoodanig versterkt, dat hij zonder pijn of kwelling niet zou willen leven: omdat hij meent des te aangenamer te zijn aan God , naarmate hij meer voor Hem lijden kan. — Zulks is het werk niet van zijne eigene krachten, maar van de goddelijke genade, die in het zwakke vleesch zoo groote dingen vermag en uitwerkt, dat het uit geestelijken ijver zoekt en bemint, waarvan het anders, uit zijne natuur afschrikt en wegvlugt.
9. Het is den mensch niet eigen: het kruis te dragen, het kruis le beminnen, zijn ligchaam te kastijden en tot slaaf te niaken, de eer te vlugten, het ongelijk gaarne te verdragen, zich zeiven te verachten en wenschen misacht te worden, alle slag van rampen en verliezen te doorstaan , en geen den minsten voorspoed in de wereld te begeeren. — Indien gij u zei-
TWEEDE DOEK, TWAALFDE HOOFDSTUK. 107
ven bezielt, kunt gij van dat alles door eigen brachten niets uitvoeren. — Maar indien gij op God betrouwt, zal u de sterkte van boven gegeven worden , en de wereld en het vleesch zullen aan uw gebied onderworpen zijn. — Zelfs den helschen vijand zult gij niet vreezen , als gij gewapend zijt met geloof, en geteekend met het kruis van Jesus Christus.
10. Bereid u dan, als een goede en trouwe dienaar van Christus, om het kruis van uwen Meester, die uit liefde voor u gestorven is , moedig te dragen. ~ Bereid u om vele tegenspoeden en allerhande ongemakken in dit ellendig leven te lijden: want dat hebt gij te verwachten, waar gij zijn zult of niet, en zoo zult gij het bevinden , in welke plaats gij u ook moogt verbergen. — Het moet zoo wezen : en er is geen ander hulpmiddel voor zoo vele kwalen, voor zoo veel kwellingen, dan dat gij u zei ven tot het lijden schikt. — Drink met blijdschap den kelk des Heeren, indien gij zijn vriend zijn en deel met Hem hebben wilt. — Beveel de vertroostingen aan God; laat Hem daar meê doen volgens zijn welbehagen. — Maar gij, stel er u op, om kwellingen uit te staan , en houd ze voor groote vertroostingen: want alle smarten
108 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
van dezen tijd kunnen niet toereikend zijn, om de toekomende glorie te verdienen, al kondet gij ze allen alleen dragen.
11. Als gij zoo verre zult gekomen zijn, dat het lijden u zoet is, en dat gij er om Christus wil smaak in vindt; o acht u dan gelukkig, want gij hebt het paradijs gevonden op de aarde. — Zoo lang het lijden u bitter valt, en gij het zoekt te onlvlugten, zoo lang zal het met u niet wel gaan , en de kwelling, die gij vliedt, zal u overal volgen.
12. Indien gij u bereidt tot hetgeen, waartoe gij bereid moet zijn, namelijk om te lijden en te sterven, dan zal het aanstonds beter worden , en gij zult den vrede vinden. — Al wordt gij met Paulus opgenomen tot in den derden hemel, nog zoudt gij niet verzekerd zijn van niets te moeten lijden. Ik (zegt Jesus), Ik zal hem loonen, hoeveel hij voor mijnen naam moet lijden. (Act. 9) — Er blijft u dan niet over dan te lijden , zoo gij jesus wilt beminnen en onophoudelijk dienen.
13. Ach ' of gij waardig waart voor den naam van Jesus iets te lijden! Welke grcote glorie voor u, welke groote vreugde voor alle Heiligen Gods, en welk eene stichting ook voor uwen evenmcnsch zouden te ver-
TWEEDE BOEK, TWAALFDE HOOFDSTliK. 109
wachten zijn. Want allen prijzen de liid
zaamheid, mnar hoe weinieen rKn Tr V' lijden willen! - 3Iet re.quot; hm. f,J ^ iets voor Christus moete.f j'
er zoo velen ylln ri- Jucquot;' '^rmits
voor de wereld lyd'en Br'quot;quot;quot;'e
Ï4. Weet voorzeker, dut uw leven moei 2' eequot; gedurig sterven; e„ d.t ho™ meer men voor zich zeiven s'erff rlnc t
men voor God begint (e leven - N ^ is geschikt nrv« u * ^ierricind
i geschikt, om de hemelsche dingen te
begnjpou, tenzij hij riet onderwerpe „m
en niets k ^ . ^quot;Senamer aan God, reld dm hiquot;^ u lei'zamer 0P deze we-
zo.i u !- ~ h ' quot;'d'en Si] te kiezen hadt . eerder moeten wenschen kwel1
ngheden en
110 DE NAVOLGING VAN CHBISTUS. i6:»6 dl»
het dragen van ^ verioochcne
iemand na My wil ko™en' ■ n vol(,e ZICH .elven en neme^*n
^oan door We verdrukkingen. (Act. •)
VAN HET INWENDIG LEVEN.
Vun de inwendige slem van Christus tol de getrouwe ziel.
1. Ik zal hoor en, wat de II eer e God in mij spreken zal. (Ps. 84.) — Zfilis is de ziel, die den Heer van binnen hoort spreken, en uit zijnen mond een woord van troost ontvangt. — Zalig zijn de ooi en, die den adem der goddelijke insprnak gewaar worden , en die geen aclit geven op de inblazingen dezer wereld. — Ja zalig zijn de ooren, die luisteren , niet naar de slem, die van buiten klinkt, maar naar do waarheid, die van binnen hare lessen geeft. — Zalig zijn de oogen, die voor de uitwendige dingen gesloten , alleen gerigt zijn op de inwendige. — Zalig zijn zij, die in het inwendige doordringen, en die zich door de dagelijksche oefening meer en meer trachten in staat te stellen, om de hemelsche verborgenheden te kennen. — Zalig zijn zij, die hun vermaak stollen in bezig te zijn
112 l)E NAVOLGING VAN CHRISTUS.
met God alleen, en zich van alle aardsche belemmeringen losmaken. - Overweeg deze dingen, mijne ziel, en sluit de deuren uwer zinnen digi, opdat gij moogt hoeren, wat de Heer uw God in u i-preekl.
2. Dit zegt uw Welbeminde: ik ben uwe zaligheid, uw vrede en uw leven. — Houd u bij Mij en gij zult den vrede vinden.
Laat alles wat vergankelijk is varen , en zoek wat eeuwig is. Wat zijne alle lijdelijke dingen anders dan bedrog? En wat baten al de schepselen, zoo gij van den Schepper verlaten zijl? — Zie dan van alles af, en wees behagelijk en getrouw aan uwen Schepper, opdat gij het ware geluk moogt bereiken.
TWEEDE HOOFDSTUK
Dal de waarheid van binnen spreekt zonder geruisch van woorden.
1. Spreek, Ileere, want uw dienaar hoort. (1 Reg. 3.) — Uw dienaar ben ik: geeft mij versland, om uwe getuigenissen te kennen. (Ps. 118.) - Neig mijn hart naar de woorden uws rnonds, dal uwe rede vloeije als de morgendauw (1b.) — De kinderen van Israël zeiden eertijds tot Moses: Spreek gij tot ons, en wij zullen luisteren: maar dal
DERDE 11UEK , TWEEDE HOOFDSTUK. 113
de Heer tol ons niet spreke, opdat wij niet sterven. (Exod. 20.) Zóó niet Heer, zóó bid ik niet; maar liever wil ik met den Profeet Samuel ootmoedig en vol verlangen sraee-ken: Spreek, Heere, want uw dienaar hoort. (1 Reg. 3.) — Neen , niet Moses of één der Profeten spreke lot mij; maar spreek Gij liever, mijn Heer en mijn God, Gij, de ingever en het licht van al de Profeten: want Gij alleen kunt zonder hen mij volkomen onderrigten ; doch zonder ü zouden zij niets vermogen.
2. Zij kunnen wel woorden uitgalmen, maar den geest verleenen zij niet. - Hunne taal is schoon ; maar als Gij zwijgt, ontsteekt zij het hart niet. — Zij dragen de letter voor, maar Gij ontdekt er den zin van. Zij stellen de geheimen voor, maar Gij ligt het zegel op, dat ze voor het verstand verborgen hield. — Zij maken uwe geboden bekend, maar Gij geeft hulp om ze te volbrengen. — Zij toonen den weg, maar Gij geeft sterkte om te wandelen. — Zij werken slechts van buiten, maar Gij onderwijst en verlicht de harten. — Zij be-sproeijen uitwendig, maar Gij geeft de vruchtbaarheid. — Zij roepen met woorden, maar Gij geeft begrip aan het gehoor.
8
114 I»E NAVOLGING VAN GIllUSTUS.
3. Dal dan Moses niet lot mij spreke, maar Gij, o Heer, Gij rnijn Goil, die de eeuwige Waarheid zijt, spreek Gij: opdat ik niet sterve, opdal ik niet vruchteloos luistere, als ik slechts van buiten vermaand en van binnen niet ontstoken word. — Opdat het tot mijne veroordeeling niet strekke, uw woord gehoord en niet vol-bragt, gekend en niet bemind, geloofd en niet onderhouden te hebben. - Spreek dan, lieere, want uw dienaar hoort: Gij hebt immers de ivoorden des eeuwigen levens. (1 Regt 3. Jo. 6.) - Spreek tot mij, om mijne /.iel een weinig te troosten, en om mij te leeren mijn leven te beteren. Dat zij ü tot lof, tot roem en tot eeuwige verheerlijking.
DERDE HOOFDSTUK.
Dat men de woorden van God met ootmoedigheid moet aanhooren. en dat velen ze niet overwegen.
1. Luister, mijn zoon, luister naar mijne woorden , hoogst liefderijke woorden , die al de wetenschap der geleerden en der wijzen van deze wereld overtreffen. — Mijne woorden zijn geest en leven, en moeten naar den zin der menschen niet verstaan worden.
DEKDE BOEK, DERDE HOOFDSTUK. 11Ö
— Men mag ze niet tot ijdel behagen misbruiken ; maar ze in stilte aanhooren, en ze met de meeste ootmoedigheid en de vurigste begeerte ontvangen.
2. En ik heb gezegd; Gelukkig de mensch, dien Gij onderwijzen zult, Heere, en dien Gij door uwe wet leeren zult, om hem in de kwade dagen verzachting te geven (Psalm 93), opdat hij niet ongetroost zij op aarde.
3. Ik , zegt de Heer, Ik heb van den beginne de Profeten onderwezen, en tot heden toe houd ik niet op, tot allen te spreken. — Doch velen zijn doof aan mijne stem, en zijn verhard, — l)e meesten hoo-ren liever de wereld dan God: zij volgen liever de begeerte van hun vleesch, dan het welbehagen Gods. — De wereld belooft tijdelijke en geringe goederen, en men dient haar met de grootste vlijt: ik beloof oneindige en eeuwige goederen, en de harten der stervelingen zijn ongevoelig. — Wie is er, die mij dient en in alles gehoorzaamt met zoo veel zorg, als de wereld en hare meesters gediend worden? Bloos, Sidon. zegt de zee. (Is. 23.) En wilt gij de reden weten , ik zal ze u zeggen : — Voor een klein gewin, doet men verre reizen: en voor het eeuwige leven, willen er velen ter naauwernood eenen voet verzetten. — Het
116 db navolging van christus.
minste loon wordt ijverig gezocht: schan-ddiike twisten rijzen op voor een enkel stuk gelds ; men ontziet zich niet, dag en nacht te zweeten voor eene ijdele zaak, voor eene geringe belofte.
4 Maar, o verkeerdheid! voor een onveranderlijk goed; voor een onschatbaar loon, voor de hoogste eer en eene einde-looze glorie, is men te lui wat moeite te doen, _ Bloos dan, o trage en klaagzuch-ticre knecht; want de wereldminnaars zijn iiveriger voor hun verderf, dan gij om za-lic ie worden. - Zij verblijden zich meer om de ijdelheid, dan gij om de waarheid. -En echter worden zij soms in hunne hoop bedrogen ; terwijl mijne belofte niemand bedriegt, en niemand, die in Mij betrouwt, met ledige handen laat weggaan. — Wat Ik beloofd heb, zal Ik geven; wat Ik gezegd heb, zal Ik vervullen , op voorwaarde nogtans, dat men tot het einde toe getrouw in miine liefde volharde. - Ik ben de vergelder aller braven, en de sterke beproever
aller regtvaardigen.
5 Schrijf mijne woorden in uw hart, en overdenk ze naarstiglijk; want in den tiid der bekoring zult gij ze hoogst noodig hebben. - Wat gij niet verstaat als gi] het leest, dat zult gij begrijpen op den dag der
DERDE BOEK, DERDE HOOFDSTUK. 117
bezoeking. — Ik ben gewoon mijne uitverkorenen te bezoeken op tweeërlei wijze, namelijk door de bekoring en door de vertroosting. — En dagelijks lees Ik hun twee lessen voor: de ééne, met hunne gebreken te berispen; de andere, met ze op te wekken tot voortgang in de deugd. — Die mijne woorden heeft en ze versmaadt, zal oen' Regter vinden in den Jongsten dag.
OM DE GENADE DER GODSVRUCHT TE VRAGEN.
6. Mijn Heer en mijn God, Gij zijt ai mijn goed; en wie ben ik, om U te durven aanspreken ? — Ik ben uw allerarmste knecht en een verworpen aardworm , ja veel armer en verachtelijker dan ik weet of zeggen durf. — Maar toch gedenk , o Heer, dat ik niets ben, dat ik niets heb, dat ik niets vermag. — Gij alleen zijt goed, en regtvaardig en heilig: Gij vermoogt alles, verleent alles, vervult alles : den zondaar alleen laat gij ijdel. — Wees uwe barmhartigheden indachtig, en vervul mijn hart met uwe genade. Gij, die niet wilt dat een uwer werken ledig zij.
7. Hoe kan ik mij zelveti dragen in dit ellendig leven, tenzij uwe barmhartigheid
118 1)e navolging van christus.
en uwe genade mij versterken ? Wil uw aanschijn van mij niot afwenden; wil uwe bezoeking niet uitstellen; wil uwe vertroosting niet onttrekken, opdat mijne ziel voor U niet worde, als eene aarde zonder water. (Ps. 142.) - Heere, Uecre . leer my meen wil volbrengen (lb.); leer mij waardig en ootmoedig voor uw aanschijn wandelen ; want Gij zijt mijne wijsheid; Gij kent mij in waarheid, en Gij hebt mij gekend eer ik op de wereld kwam, en zelfs eer de wereld geschapen werd.
VIERDE HOOFDSTUK.
Dat men in Gods tegenwoordigheid wandelen moet in waarheid en ootmoedigheid.
1. Jesus. — Mijn kind , wandel voor mijn aanschijn in de waarheid, en zoek mij immer in de eenvoudigheid uws harten — Die voor mijn aanschijn in de waarheid wandelt, zal beschermd worden tegen booze aanvallen, en de waarheid zal hem bevrijden van de verleiders en van de lasteringen der ondeugenden. — Als de waarheid u bevrijdt, dan zult gij waarlijk vrij zijn, en gij zult u, aan het ijdel zeggen der menschen, niet stooren.
2. De Ziel — Heer, het is waar gelijk
derde boek, vierde hoofdstuk. 119
Gij zegt: ik bid U, dat het mij zoo geschiede. Dat uwe waarheid mij leere; dat zij mij geleide, dat zij mij behoede tot aan mijn zalig einde. Dat zij mij bevrijde van alle kwade genegenheid , van alle ongeregelde liefde, en ik zal met U wandelen in eene groote vrijheid des harten.
3. Jesüs. — Ik ben de waarheid: Ik zal ii leeren, wat regl is en behagelijk in mijne oogen. — Denk can uwe zonden met een groot leedwezen en met droefheid, en laat ii nimmer voorstaan, dat gij iets zijt om uwe goede werken. — Want in waarheid zijt gij een zondaar, onderworpen aan vele driften en daarin verwikkeld. -— Van u zeiven gaat gij altijd te niet; het minste doet ii vallen en overwint u; het minste ontroert en beneemt u den moed. — Gij hebt niets om op te roemen, maar gij hebt vele redenen om u zelven klein te achten ; want gij zijt vefl kranker, dun gij zelf beseffen kunt.
4. Dat u dan niets groot schijne van alles, wat gij doet. — Dat niets aanzietilijk zij in uwe oogen, niets kostbaar, niets be-wonderens- of achtenswaardig, niets verheven, niets opregt, loffelijk of wenschelijk, dan alleen datgene, wat eeuwig is. — Boven alles zij u de eeuwige Waarheid lief.
120 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
en mishage u steeds uwe eigene, uwe uiterste onwaardigheid. — Vrees niet zoo zeer , veracht en vlugt niets zeer, als uwe ondeugden en zonden ; deze moeten u meer bedroeven dan het verlies van al uwe goederen. — Sommigen wandelen met geen opregtheid vóór mijn aanschijn; maar gedreven door eene vermetele nieuwsgierigheid , willen zij mijne geheimen kennen, en de verhevenheden Gods begrijpen, terwijl zij zich zeiven en hunne zaligheid verwaar-loozen. — Deze vallen om hunnen hoogmoed en hunne nieuwsgierigheid dikwijls in groote bekoringen en zware zonden, want dezulken wedersta ik.
5. Vrees Gods oordeelen ; sidder voor de gramschap des Almagtigen. Wil de werken van den Allerhoogste niet onderzoeken; maar onderzoek uwe ongeregtigheid, en zie wat kwaad gij al bedreven en hoeveel goeds gij verzuimd hebt. — Sommigen stellen al hunne godvruchtigheid in de boeken, anderen stellen ze in beelden, anderen wederom in uitwendige teekenen en gebaren. — Sommigen hebben mij in den mond, maar er is weinig in hun hart. — Daar zijn er anderen die, verlicht in hun versland en zuiver van harte, niet dan naar de eeuwige dingen haken, met wederzin van
derde boek, vufdii hoofdstuk. 121
het aardsche hooren spreken , tegen dank de noodwendigheden der natuur voldoen, en deze gevoelen, wat de geest der waarheid in hen spreekt. — Want hij leert hun de vergankelijke dingen versmaden, en de eeuwige beminnen, de wereld vergeten, en naar den Hemel verzuchlen bij dage en bij nachte.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Van de wonderbare uitwerksels der goddelijke liefde.
1. Dk Ziel. — Ik prijs U, hemelsche Vader, Vader van mijnen Heiland Jesus Christus, omdat Gij ü gewaardigd hebt mij , arm schepsel, gedachtig te wezen. — O Vader der barmhartigheid, en God aller vertroosting, ik dank U, omdat Gij mij, die allen troost onwaardig ben, somtijds toch met uwen troost verkwikt. — Ik loof en prijs U ten allen tijde, met uwen eeni-gen Zoon en met den heiligen Geest, onzen vertrooster, in alle eeuwen der eeuwen.— Ach, mijn Heer en mijn God, mijn heilige Minnaar! als Gij in mijn hart zult dalen, zullen al mijne ingewanden verheugd wor-den. — Gij zijt mijn roem en de vreugde mijns harten. — Gij zijt mijne hoop en
DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
mijn toevlugt in den dag mijner kwelling.
2. Maar omdat ik nog zwak in de liefde en onvolmaakt in de deugd ben , daarom heb ik noodig door U versterkt en vertroost te worden ; bezoek mij dan dikwerf en onderrigt mij in uwe heilige leeringen. Verlos mij van de kwade driften , en genees mijn hart van alle ongeregelde liefde, opdat ik gezond en zuiver zijnde van binnen, bekwaam w orde om te beminnen, kloek om te lijden en standvastig om te volharden.
3. De liefde is iels groots , ja een onschatbaar goed ; met haar wordt alle last ligt, en alle moeijelijkheden zijn gemakkelijk te dragen. — Want zij draagt den last zonder het gew igt er van te gevoelen, en maakt, al wat bitter is, zoet en smakelijk.— De liefde van Jesus is edelmoedig, zij noopt tot groote dingen, zij wekt op, om altoos te betrachten, wat volmaakter is. De liefde wil altijd opwaarts klimmen, en laat zich door geene aardsche dingen weder-houden. — De liefde wil vrij zijn en vreemd van alle wereldsche genegenheid, opdat haar inwendige blik niet verhinderd worde, opdat geen tijdelijk voordeel haar verstikke, noch eenig ongeval haar doe bezwijken. — Niets is zoeter dan de liefde , niets is slerker , niets verhevener , niets uitgebreider ,
122
DERDE BOEK , VIJFDE HOOFDSTUK. 123
niets vermakelijker, niets volkomener, niets beter in den Hemel of op aarde; want de liefde is uit God geboren, en kan niet dan in God, boven al het geschapene, berusten.
4. Die de liefde heeft, vliegt, loopt en is blijde; hij is vrij en laat zich niet tegenhouden. — Hij geeft alles voor alles, en heeft alles in alles, omdat hij boven alles berust in het eenige Opperwezen, waar alle goed uit spruit en voortvloeit. — Hij ziet naar de gaven niet, maar verheft zich boven alle goederen, en tot den Gever zeiven. — De liefde houdt dikwijls geene maat, maar loopt over, boven alle mate.— De liefde voelt geen last, acht geenen arbeid, wil meer doen dan zij kan, spreekt nooit van onmogelijkheid; want zij meent, dal zij alles vermag, en dat alles haar vrij staat. — Zij is derhalve bekwaam lot alles, zij onderneemt veel, en zij brengt dingen ten uitvoer, waaronder degene, die niet bemint, bezwijkt en liggen blijft.
5. De liefde waakt, en slapende slaapt zij niet. — Afgemat wordt zij niet moede, gepraamd vindt zij zich niet in het naauw, bedreigd wordt zij niet ontsteld; maar ais eene levendige vlam , als eene brandende fakkel, neemt zij hare vlugl naar omhoog, cn komt alles te boven. — Wie bemint,
124 DE NAVOLGING VAN CHKISTUS.
kent de stem der liefde. — Een luid geroep in de ooren van God, is de brandende begeerte eener minnende ziel , die zegt: mijn God! mijne liefde, fïij geheel aan mij, en ik geheel aan U.
6 Breid mij uit in de liefde, opdat ik, met den inwendigen mond des harten, leere smaken , hoe zoet het is te beminnen, en in de liefde te smelten, en er in te zwemmen. — Dat de liefde mij bevatige, dat zij mij vervoere door de vurigheid harer verrukkingen — Dat ik het lied der liefde zinge; dat ik U volge, mijn Beminde, naaiden hooge; dat mijne ziel, dronken van liefde , bezwijke onder het verkondigen van uwen lof. — Dat ik ü beminne meer dan mij zeiven, en mij zelven slechts om U; dat ik in U allen liefhebbe , die u opregt beminnen, gelijk de wet van liefde, die uit ü schijnt, het gebiedt.
7. De liefde is vaardig, opregt, toegenegen , vrolijk en bevallig ; zij is kloekmoedig, verduldig , getrouw , voorzigtig , verdraagzaam , standvastig en nimmer zich zelve zoekend. — Want zoo haast iemand zich zelven zoekt; houdt hij op te beminnen.— De liefde is behoedzaam , ootmoedig en regtzinnig; zij is niet weekelijk, niet ligt-vaardig bekommerd met ijdele dingen; zij
deudf, boek, zesde hoofdstuk. 125
is matig, eerbaar, gestadig, altoos waakzaam op de zinnen. — De liefde is onderworpen en gehoorzaam aan de overheden , in hare eigene oogen slecht en verachtelijk, Gode toegedaan en dankbaar, op Hem hopende en steeds betrouwende zelfs dan, wanneer zij in God geenen smaak vindt: want men leeft niet zonder smart in de liefde
8. Wie niet bereid is, om alles te lijden en den wil zijns Beminden te volbrengen, die verdient den naam van minnaar niet.— Wie mint, moet al wal. hard en bitter is voor zijnen Beminde neet blijdschap verdragen; en om geene voorkomende moei-Jelijkheden van Hem afwijken.
ZESDE HOOFDSTUK.
Van de beproeving des waren minnaars.
1. Jesus. — Mijn zoon, gij zijt nog geen kloekmoedige en wijze minnaar.— De Ziel. — Waarom, Heer? - Jesus. — Omdat gij om eene kleine wederwaardigheid van uwe ondernemingen afziet, en te begeerig zijt naar vertroosting. — Een kloek minnaar staat vast in de bekoringen, en geeft geen gehoor aan de listige inblazingen des vijands. Gelijk Ik hem in den voorspoed behaag, zoo mishaag Ik hem niet in den tegenspoed.
126 DE NAVOLGING VAN CHIUSÏUS.
2. Een wijze minnaar slaat niet zoo zeer acht op de gift des minnenden , als op de minne des gevenden. — Hij ziet meer op de genegenheid, dan op de waarde, en schat den Welbeminde hooger, dan alle diens giften. — Een edelmoedige minnaar berust niet in de gave, maar in Mij boven alle gaven. — Daarom is alles niet verloren, wanneer gij somtijds zulk een goed gevoelen van Mij of van mijne Heiligen niet hebt, als gij wel zoudt willen. — Die teedere en zoete liefde, die gij somtijds gevoelt, is de vrucht der in u werkende genade, en als een voorsmaak van het hemelsch vaderland: doch daar moet men niet te veel op steunen, want zij gaat en komt. — Maar strijden tegen de invallende kwade bewegingen des gemoeds, en 'sduivels aanzoek versmaden, dat is een teeken van deugd en van groote verdienste.
3. Wees derhalve niet ontsteld om vreemde verbeeldingen, die in u ontstaan, waarover die ook zijn moge. — Behoud altijd een vast voornemen en eene opregte meening tot God. — Het is geene begoocheïing, wanneer gij bij wijlen in eene schielijke opgetogenheid verrukt wordt, en weêr aanstonds terugkeert tot de gewone ongerijmdheden van uw hart. — Want in zulk geval lijdt gij die meer tegen uwen dank, dan dat
ÜEUDE BOEK, ZESDE HOOFDSTUK. 127
gij ze zoekt; en zoo lang zij u mishagen en gij ze bestrijdt l strekken zij u tot verdienste en niet tot verderf.
4. Weet, dat de oude vijand al zijne krachten inspant, om uwe begeerte tot het goede te beletten, en u af te trekken van alle godvruchtige oefening: namelijk van de vereering der Heiligen , van de gedachtenis mijns bittoren lijdens, van het heilzaam herdenken uwer zonden , van het bewaken uws harten, en van het vast voornemen , om in de deugd te vorderen. — Hij geeft u honderd kwade gedachten in, om verveling en walg in u te verwekken; ten einde u van het gebed en de heilige lezing af te trekken. — Eene ootmoedige Biecht kan hij niet dulden, en ware het in zijne magt, hij zou u verwijderen van de H. Communie. — Geef hem geen geloof, en laat u door hem niet ontrusten , al heeft hij dikwijls strikken gelegd om u te verschalken. — Werp ze hem terug, als hij u kwade en onzuivere gedachten ingeeft; zeg hem: Vertrek, vuile geest, schaam u, ellendige; wat moet gij onrein zijn, gij, die mij zulke dingen in de ooren blaast. — Weg van mij, booze verleider, gij zult nimmer eenig deel in mij hebben ; maar Jesus zal met mij zijn, als een geduchte krijgsheld, en gij
128 de navolging van ciirisius.
zult beschaamd staan. — Ik wil liever sterven, en alle pïjn ondergaan, dan u toe te stemmen. — Zwijg en verstom, ik wil u verder geen gehoor geven, hoezeer gij mij moogt plagen en kwellen. De Eeere is mijn licht en mijn heil, wien zal ik vreezen ? (Ps. 26.) — Al staan er legers tegen mij op, mijn hart zal niet schrikken. (1b) De Heer is mijn voorstander en mijn verlosser.
ö. Strijd als een moedig krijgsman : en zoo gij soms uit zwakheid struikelt , hervat uwe krachten sterker dan te voren en betrouw op mijne groote genade ; eti wacht u zeer voor ijdel zelfbehagen en hoovaar-digheid. - Hierdoor geraken velen op het dwaalspoor, en vallen soms in eene bijna ongeneeslijke verblindheid. — Dat de val der hoovaardigen, die zoo dvvaaselijk vermetel zijn, u strekke tot eigene voorzorg en gedurige ootmoedigheid.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van de genade te verbergen onder de hoede der ootmoedigheid.
1. Jesus — Mijn zoon, het is beter en veiliger voor u, de genade der godsvrucht te verbergen, u er niet over te verheffen, er niet veel van te spreken , noch ze te
DERDE BOEK, ZEVENDE HOOFDSTUK. 129
vergrooten in uwe oogen; maar eerder u zeiven te verachten , en te vreezen, dat gij ze niet verdiend hebt. — Gij zult aan die gemoedsgesteldheid niet te sterk gehecht zijn , want zij kan spoedig gansch veranderen. — Bedenk in de genade , hoe ellendig en arm gij gewoonlijk zijt zonder de genade. — En weet, dat gij dan niet alleen voortgang maakt in het geestelijk leven, wanneer gij de genade der vertroosting geniet: maar ook als gij hare onttrekking met ootmoedigheid, met zelfverloochening, met geduld zoo verdraagt, dat gij alsdan niet verflaauwt in de oefening des gebeds, en dat gij uwe andere werken , die gij gewoonlijk te doen hebt, geenszins laat varen. — Maar doe vlijtig al, wat in u is, gelijk gij het best kunt en begrijpt, en verwaarloos u niet geheel om de dorrigheid of ongerustheid van geest, die gij gevoelt.
2. Want velen zijn er, die, als het hun niet wel meêvalt, aanstonds onverduldig en neêrslagtig worden. - Nogtans,'smenschen weg is niet altijd in diens magt; maar het behoort Gode toe te troosten en te geven, wanneer Hij wil, en zooveel Hij wil, en aan wien Hij wil, gelijk het Hem behagelijk is, en anders niet. — Sommige onbeschei-dene menschen hebben , wegens de genadé
9
130 DE NAVOLGING VAN CIIUISTUS.
der godsvrucht, zich zeiven in het verderf gestort, omdat zij meer wilden doen, dan zij konden , en geen rekening hielden van hunne geringheid, maar eerder de beweging huns harten, dan het rigtsnoer der rede volgden. — En omdat zij vermetel grootere dingen ondernamen, dan Gode behagelijk was , daarom hebben zij de genade schielijk verloren. — Zij wilden tot in den Hemel opklimmen, en ziet, zij zijn behoeftig geworden en in hunne ellende gelaten, opdat zij vernederd en verarmd, zouden leeren, niet op hunne eigene vleugelen te varen, maar onder mijne vleugelen hunne hulp en hoop te stellen. — Die nog nieuwelingen zijn en onervaren in den weg des Heeren, kunnen zich ligtelijk bedriegen en struikelen, bijaldien zij zich niet gedragen naar den raad van wijze menschen.
3. Indien zij liever hunnen eigen zin volgen , dan gehoor geven aan anderen , die meer bedreven zijn , zal het met hen een slechten uitval hebben, althans als zij van hun eigen goeddunken niet willen afzien. — Die wijs zijn in hunne eigene oogen, zijn zelden ootmoedig genoeg, om zich door aiideren te laten bestieren. — Het is beter weinig te weten en een klein verstand te hebben meteene ware ootmoedigheid, dan
DERDE BOEK, ZEVENDE HOOFDSTUK. 131
groote schallen van geleerdheid te bezitten met een ijdel zelfbehagen. — Hel is beter voor u , weinig te hebben , dni) veel, waarop gij zoudt kunnen hoovaardig zijn. — Hij handelt niet wijsselijk, die zich geheel aan de blijdschap overgeeft, en intusschen zijne vorige armoede en de heilige vrees des Heeren vergeet, welke de ontvangene genade schroomt te verliezen. — Ook hij heeft de ware wijsheid niet, die ten tijde van tegenspoed of van eenige zwarigheid, zich al te wanhopig gedraagt, die met te weinig betrouwen op Mij denkt, en een te klein gevoelen van mijne hulp koestert.
4. Die ten tijde van vrede al te gerust zijn wil, zal doorgaans, als het oorlog wordt, ten hoogste schroomvallig en neêr-geslagen wezen. — Indien gij altoos wist ootmoedig te blijven met een klein denkbeeld van u zeiven , en gij uwen geest wist te matigen en wel te beslieren , gij zoudt zoo spoedig niet in gevaar of in zonde vallen. — Hel is hoogst raadzaam , als de geest van vurigheid u bezielt, dal gij alsdan overdenkt , wat het zijn zal, wanneer dit licht weggaat. — En als zulks geschiedt, denk dan , dat hetzelfde licht kan wederkomen, dewijl Ik het slechts voor een tijd lang, u
132 de navolging van christus.
ter waarschuwing en Mij ter cere, heb onttrokken.
5. Zulke beproeving is dikwijls voordeeli-ger, dan indien u altoos alles naar wensch ginge. — Want om over de maat der verdiensten te oordeelen, moet men niet nagaan , of iemand vele visioenen of vertroostingen heeft; men moet niet letten, of hij geleerd in de heilige Schrift, of tot eenen hoogen staat verheven is. — Maar wel of hij in de ware ootmoedigheid gegrondvest en met de goddelijke liefde vervuld is; of hij in alles alleen de eer van God zoekt; of hij zich zeiven voor niets acht; of hij zich in waarheid versmaadt, en liever heeft ouk door anderen veracht en vernederd, dan geëerd en geprezen te worden.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
yan de kleinachting zijns zeiven in de ooyen Gods.
1. De Ziel. — Ik zal lot mijnen Ueere spreken, al ben ik stof en asch. (Gen, 18.) Indien ik denk iets meer te zijn, zoo verheft Gij U tegen mij, en mijne ongeregtig-heden geven getuigenis van de waarheid, en ik kan ze niet wederleggen. — Maar indien ik mij verneder en vernietig; indien
DERDE BOEK, ACHTSTE HOOFDSTUK. 133
ik alle eigene achting uitschud en ik in het stof verdvvijne, waaruit ik geboren ben, dan zal uwe genade mij gunstig wezen , en uw licht mijn hart nabij zijn : alsdan zal alle eigenliefde , ook de minste en de geringste, in de diepte mijner nietigheid wegzinken, en voor eeuwig vergaan. — Daar maakt Gij mij kenbaar aan mij zeiven; Gij toont mij wat ik ben , wat ik was, en waartoe ik gekomen ben: want ik ben niets, en ik wist het niet. — Indien ik aan mij zeiven word overgelaten , wat ben ik ? Niets dan krankheid. Maar zoo haast Gij mij aanziet, word ik sterk en vervuld met nieuwe vreugde. - En, ach, hoe wonder is het, dat ik zoo schielijk opgebeurd, en door U zoo vriendelijk omhelsd word , ik , die door mijn eigen gewigt altoos nederwaarts word gedreven!
2. Dat doet uwe liefde, die mij mildelijk voorkomt, en in zoo vele noodwendigheden ondersteunt ; die mij voor groote gevaren behoedt, en (laat mij het zeggen) mij verlost van ontelbare kwaden. — Want met mij kwalijk te beminnen, heb ik mij zeiven verloren; en met U alleen te zoeken, met ü alleen te beminnen , vond ik beiden, mij en U, en uit liefde heb ik mij nog dieper vernietigd. — O allerzoetste Heer, Gij han-
134 de navolging van christus.
delt met mij boven alle verdienste ; Gij doet meer dan ik zou durven hopen of vragen.
3. Wees gezegend, mijn God; want al ben ik alle gunst onwaardig, toch houdt uwe edelmoedige en oneindige goedheid niet op, wei te doen, zelfs aan de ondankbaren en aan hen , die verre van U verwijderd zijn. — Bekeer ons tot U, opdat wij mogen dankbaar, ootmoedig en ijverig wezen ; want Gij zijt ons heil, onze kracht en onze sterkte.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Dal men alle dingen tot God, als lot hel laatste einde slieren moet.
1. Jesus. — Mijn zoon, indien gij waarlijk wilt gelukkig wezen, moet Ik uw hoogste en laatste einde zijn. — Door dat inzigt zal uw hart, dat nu dikwijls kwalijk tot zich zeiven en tot de schepselen neigt, worden gezuiverd. — Want indien gij in iets u zeiven zoekt, bezwijkt gij aanstonds, en wordt gij dor. — Stier dan alles hoofdzakelijk tot Mij, want Ik ben degene , die dat al gegeven heb. — Beschouw alle goed als voortvloeijende uit het opperste goed: en weet dan, dat alles tot Mij, als tol zijnen oorsprong, moet weêrkeeren.
DERDE BOEK, HEGENDE HOOFDSTUK. 13u
2. Uit Mij, als uit eene levende bron, scheppen groot en klein, arm en rijk, het levende water. — En die Mij vrijwillig en ijverig dienen, znlien gunst voor gunst ontvangen. — Maar svie zijnen roem buiten Mij, of zijn behagen in eenig bijzonder goed wil zoeken, zal geene bijblijvende noch ware vreugde genieten, diens hart zal niet zwellen, maar hel zal op velerhande wijzen geperst en genepen worden. — Gij zult u zelven dan geen goed aanmatigen, noch eenigen mensch diens deugd loeëigenen; maar geef alles aan God , want zonder Hem heeft de mensch niets. - Ik heb alles gegeven: Ik wil alles weder hebben ; en eisch met groote strengheid den dank , die Mij toekomt.
3. Dit is de waarheid , die allen ijdelen roem op de vlugt drijft. — En indien de hemelsche genade , en de ware liefde in uw hart komen , zal er geen plaats zijn voor den nijd, die het hart doet krimpen, noch de eigenliefde zal het innemen. — Want de goddelijke liefde overwint alles, en breidt al de krachten der ziel uit. — Indien gij wel bedacht zijt, zult gij u in Mij alléén verheugen, en in Mij alléén hopen : want niemand is goed dan God alleen , die boven al geloofd en in alles gezegend moet worden.
13G de navolging van chkistcs.
TIENDE HOOFDSTUK.
Dat het zoet is God te dienen en de wereld te verachten.
1. De Ziel. — Ik zal andermaal spreken, o lieer, en ik zal niet stilzwijgen; ik zal spreken in het oor van mijnen God, van mijnen Heer, van mijnen Koning, die in den hooge is. — O Heer 1 hoe groot is de overvloed uwer zoetigheden, welke Gij geborgen hebt voor die U vreezen I (Ps. 30.) Maar wat zift Gij dan voor hen , die ü beminnen ? wat voor hen, die U uit ganscher hdrte dienen? — Onuitdrukkelijk, voorwaar, is de zoetigheid uwer beschouwing , die Gij verleent aan uwe minnaars. — Gij hebt mij de teederheid uwer liefde vooral hierin getoond , dat, als ik er niet was, Gij mij geschapen hebt; en als ik ver van U was afgedwaald, Gij mij hebt terug geleid, opdat ik ü mogte dienen : en geboden hebt, dat ik ü beminnen zou.
2. O bron der eeuwige liefde , wat zal ik van U zeggen? — Hoe zou ik U kunnen vergeten , die U gewaardigd hebt aan mij te denken, ook nadat ik bedorven en verloren was? — Gij hebt, boven alle hoop, barmhartigheid getoond aan uwen dienaar, en boven alle verdienste hebt Gij hem ge-
DERUEBOEK, TIENDE HOOFDSTUK. 137
nnde en vriendschap bewezen. — Hoe zal ik U die gunst vergeiden? Want hel is aan alle menschen niet gegeven , alles af te staan en de wereld te verlaten , om het kloosterlijk leven te omhelzen. — Is het iets groots dat ik ü diene, die van alle schepselen gediend moet worden ? — Neen , het moet mij niet groot schijnen, dat ik U diene; maar veeleer komt mij dit groot en wonderbaar voor, dat Gij een zoo ellendig en zoo onwaardig schepsel in uwe dienst aanvaarden, en onder het getal uwer geliefde dienaars rekenen wilt.
3. Zie, alles wat ik heb, en wat ik tot uwe dienst gebruik, alles is het uwe. — En echter, omgekeerd , zijt Gij het eerder, die mij dient, dan ik, die U dien. — Zie, Hemel en aarde, die Gij tot 's menschen dienst geschapen hebt, zijn gereed, en doen alle dagen hetgeen Gij hun gebiedt. — En dat is nog weinig ; Gij hebt immers de Engelen ten dienste van den mensch bestemd. — Maar wat alles te boven gaat, is, dat Gij zelf U gewaardigd hebt den mensch te dienen , en beloofd hebt U zeiven aan hem te geven.
4. Wat zal ik ü wedergeven voor al die (luizende weldaden ! - O mogt ik U dienen al de dagen van mijn leven! — O ware ik
138 DE NAVOLGING VAN CIlIUSTt'S.
ten minste in slaat, om U maar ééticn dag naar behooren te dienen! — Voorwaar Gij zijt alle dienst, alle eer en een eeinvilt;lt;du-renden lof overwaardig — Gij zijt waarlijk mijn Heer, en ik uw arme knecht , die verpligt ben , U uit al mijne krachten te dienen, en nimmer in uwen lof te ver-flaauwen. — Zoo wil ik, zoo verlang ik het, en wat mij daartoe ontbreekt, gelief het Zelf aan te vullen.
5. Het is immers eeoe groote eer, een groote roem, ü te dienen en alles om U te versmaden. — Want zij allen zullen groote genade verwerven , die zich tot uwe allerheiligste dienst vrijwillig begeven. — Zij zullen den zoetsten troost van den heiligen Geest ondervinden, die voor uwe liefde alle vleeschelijk vermaak hebben afgezworen. — Zij zullen eene groote vrijheid van geest bekomen, die om uwen Naam, den engen weg inslaan , en alle wereldsche zorg ter zijde stellen.
6. O aangename, o liefelijke dienst van God, waardoor de mensch waarlijk vrij en heilig wordt! — O zalige staat der geestelijke dienstbaarheid, die den mensch gelijk maakt aan de Engelen , behagelijk aan God, vreeselijk aan de duivelen en achtenswaardig aan alle geloovigen. — O dienst, waard
derde boek, elfde hoofdstuk. 139
gezocht en vurig aanvaard te worden. waardoor het hoogste goed en de vreugde, die eeuwig zal duren , verworven worden.
ELFDE HOOFDSTUK
Dal men de begeerte zijns harten onderzoeken en matigen moet.
1. Jesüs. — Mijn zoon, gij moet nog veie dingen bijleeren, die gij nog niet wel genoeg weet. — De Ziel. — Welke zijn die dingen, Heer? — Jesus. — Gij moet uwe wenschen geheel schikken volgens mijn welbehagen; gij moogt uw eigen minnaar niet zijn, maar een vurige ijveraar van mijnen wil. — Uwe begeerten ontsteken u dikwijls en stuwen u hevig voort: maar onderzoek eens of gij tot mijne eer bewogen wordt, dan of het niet eerder is, tot uw eigen voordeel. — Indien Ik er het doel van ben, zoo zult gij wel tevreden zijn, hoe of Ik het ook beschikke ; doch indien er iets van eigenbaat onder schuilt , zie, dat is het, wat u verhindert en bezwaart.
2. Wees dan behoedzaam , dat gij niet te veel steunt op eene begeerte, die gij opgevat hebt, zonder Mij raad te vragen: opdat u welligt daarna niet berouwe of mishage, hetgeen u eerst wel geviel, en
140 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
waarvoor gij , als voor het beste, ijverdet. -Want niet alle genegenheid, die goed schijnt, moet aanstonds ingevolgd: gelijk ook niet alle tegenstrijdige beweging dadelijk gevlugt moet worden. — Het is somtijds raadzaam, dat men den goeden ijver en de beste begeerte zelfs in toom houde, om niet door overhaasting in de verstrooijing van geest te vallen , om aan de anderen geene ergernis te geven, door onbescheidenheid van gedrag, of ook om zelf niet ontsteld en neêr-slagtig te worden door eens anderen weêr-stand.
3. Somtijds ook is het noodig geweld te gebruiken , en zijne zinnelijke begeerten kloekmoedig tegen te gaan , zonder te vragen , Wat het vleesch wil, of wat het niet wil; maar liever daarvoor te werken , dat het zelf tegen zijnen wil aan den geest onderworpen zij. — En zoo lang moet het gekastijd en onder het juk gebogen worden , totdat het tot alles bereid is: totdat het leere, met weinig tevreden te wezen, zijn vermaak te zoeken in de eenvoudigheid , en nimmer te morren tegen senig ongemak.
derde boek, twaalfde hoofdstuk. 141
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Van de oefening der verduldigheid en het bestrijden der kwade lasten.
1. De Ziel. — Mijn Heer en God, ik zie het wel, de verduldigheid is mij zeer noodig: want er vallen vele zwarigheden voor in dit leven. — En hoe ik het overleg of niet om vrede te hebben, mijn leven kan zonder strijd en zonder lijden niet wezen.
2. Jesüs. — Het is zoo , mijn zoon. Doch mijn wil is niet, dat gij zulk eenen vrede zoekt, die vrij is van alle bekoringen , en niets tegenstrijdigs ondervindt. — Maar dat gij denkt den vrede gevonden te hebben wanneer gij door vele kwellingen geoefend, en door vele moeijelijkheden beproefd wordt. — Zegt gij : ik kan niet veel uitstaan ; hoe zult gij dan den gloed des vagevuurs kunnen lijden ? Van twee kwaden moet men altoos het minste kiezen. — Om dan hiernamaals de eeuwige pijn te ontgaan , tracht het tegenwoordige lijden, om Gods wil, met geduld te verdragen. — Meent gij, dat de menschen van deze wereld niets of weinig te lijden hebben ? Neen, gij zult ze niet vinden, zelfs onder die , welke in de grootste weelde zijn.
3. Maar, zegt gij, zij hebben toch vele
DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
geneugten, zij doen al wat zij willen : en daarom voelen zij hunne kwellingen weinig.
4. Het zij zoo : laat hen alles hebben wat hun harte lust; maar hoe lang, meent gij, zal dat duren? — Zie, gelijk de rook, zoo zullen de vveelderigen dezer wereld vergaat!, en er zal geene herinnering blijven van hunne genotene vreugde. — Maar zelfs terwijl zij nog leven, smaken zij die niet zonder bitterheid , zonder verdriet of zonder vrees. - Want daar zelfs, waar zij meenden vermaak in te vinden, ontmoeten zij dikwerf niet dan pijn en droefheid. — Zij hebben wat zij verdienen : het is regt dat, die de ongeregelde vermaken zoekt en naloopt, ze niet geniete zonder schande en zonder bitterheid. - O hoe kort, hoe bedriegelijk , hoe misdadig , lioe eerloos zijn al die geneugten! — Doch helaas! in hnnne dronkenschap, in hunne blindheid verslaan zij dat niet: maar als rcdelooze dieren, om eenen oogenblik vermaak in dit kortstondig 'even , storten zij zich in de dood hunner ziel. - Gij dan, mij zoon, vohj uwe lusten niet in. cn keer nu af van mee begeerte. (Eccli. 18.) Zoek mue blijdschap in den Ueere, en Hij zal u geven de begeerten mos harte'. (Ps. 3().)
5. Wilt gij ware vreugde smaken, wilt
142
DERÜEBOEK, DERTIENDE IIOOFDSTIIK. 143
gij ovcrvloedigen troost van Mij ontvangen; zie: in de verachting aller wereldsche dingen, en in de vlugt aller slechte vermaken, zal uw zegen zijn, en de rijkste troost zal ze u vergoeden. — En hoe meer gij u onttrekt aan den troost der schepselen, des te zoetere, des te krachtigere vertroostingen zult gij in Mij vinden. - Doch in het begin zal het u wel wat tranen , wat arbeid en wat slrijd kosten, om zoo ver te komen. — De oude gewoonte zal er zich legen stellen; maar zij zal door eene betere gewoonte overwonnen worden. — Het vleesch zal klagen en morren: doch het zal bedwongen worden door den ijver des geestes. - De oude slang zal n prikkelen , u kwellen ; maar het gebed zal haar verdrijven, en door een nuttigen arbeid, zult gij haar eenen grooten toegang sluiten.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men ootmoedig gehoorzamen moet, naar het voorbeeld van Jesus Christus
1. Jesus. — Mijn zoon, wie zich zoekt te onttrekken aan de gehoorzaamheid , onttrekt zich aan de genade : en wie iets in eigendom wil bezitten, verliest wat gemeenzaam is. — Die zich niet gaarne en gewillig
144 UE NAVOLGING VAN CI1KISTUS.
aan zijne oversten onderwerpt, geeft een blijk, dat bij hem het vleesch nog niet volkomen gehoorzaamt, maar dot het dikwijls wederspannig is en tegenmort. - Indien gij uw eigen vleesch wilt meester worden, leer dan uwen overste op het eerste woord gehoorzamen. — Want de uitwendige vijand wordt ligter overwonnen, wanneer de inwendige mensch met zich zeiven niet in oorlog is. — De lastigste en de ergste vijand uwer ziel, dat zijt gij zelf, als gij van binnen verdeeld zijt. — Gij moet voor u zeiven eene ware verachting opvatten, indien gg de overhand wilt hebben over vleesch en bloed. — Omdat gij nog eene verkeerde liefde voor u zeiven hebt, daarom vreest gij u ten volle over te geven aan den wil van anderen.
2. Maar is het dan eene zoo groote zaak, u, die maar stof en nietigheid zijt, om Gods wil aan eenen mensch te onderwerpen , terwijl Ik , die de Almogende en Allerhoogste ben. Ik, die alles uit niet geschapen heb. Mij om uwent wille ootmoedig aan den mensch heb onderworpen ? — Ik ben de nederigste en de minste van allen geworden, opdat gij uwe hoovaar-digheid, door mijne ootmoedigheid , overwinnen zoudt. — Leer onderdanig zijn, slijk
derde boek, veertiende hoofdstuk. 145
der aarde; leer u vernederen , stof en asch, en u buigen, onder de voeten aller men-schen. - Leer uwen wil breken, en u tot alle onderworpenheid begeven.
3. Word ontstoken tegen u zeiven, en laat geene opgeblazenheid in u blijven; maar maak u zoo klein en stel u zoo laag, dat eenieder over u kunne heenwandelen, en u vertreden gelijk het modder der straten. — Wat hebt gij te klagen, nietige mensch? — Vuile zondaar, hoe kunt gij u verzetten tegen die u laken, gy, die zoo dikwerf God vergramd, en honderdmaal de hel verdiend hebt? — Maar mijn oog heeft u gespaard, dewijl uwe ziel kostbaar was voor mijn aanschijn; opdat gij mijne liefde erkennen en immer dankbaar wezen zoudt voor mijne weldaden. — En opdat gij u op de ware onderwerping en de ootmoedigheid gedurig toeleggen, en alle versmadingen verduldig uitstaan zoudt.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Van de betrachting der verborgene oordeelen Gods, om niet verwaand te worden in het goede.
1. De Ziel. — Heer, Gij dondert uwe oordeelen over mij uit, en Gij schudt
10
146 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
mijne beenderen met schrik en vrees, en mijne ziel begint te beven. — Ik sta verbaasd, en zie dat de Hemelen niet zuiver zijn voor uwe oogen. — Indien Gij in de Engelen boosheid gevonden, en hen niet gespaard hebt, wat zal er van mij geworden ? — De sterren zijn uit den Hemel gevallen, en ik, handvolstof, wat beeld ik mij in? — Menschen, wier werken loffelijk schenen, zijn zeer diep gevallen, en die het Brood der Engelen aten, heb ik zien smaak vinden in den draf der varkens.
2. Er is dan geene heiligheid, indien Gij, o Heer! uwe hand intrekt. — Geene wijsheid baat, indien Gij ophoudt haar te bestieren. - Geene sterkte helpt, indien Gij nalaat haar te handhaven. — Geene kuisch-heid is verzekerd, indien Gij haar niet beschermt. — Geene eigene waakzaamheid is genoegzaam, indien Gij zelf ons niet behoedt. - Van U verlaten , zinken wij en gaan verloren: doch van U bezocht, houden wij het hoofd boven en leven. — Want wq zijn ongestadig, maar Gij bevestigt ons; wij zijn laauw , maar Gij verwarmt ons.
3. O wat moet ik kleine en nederige gevoelens van mij zeiven hebben! wat moet ik het weinig achten , indien ik iets goeds schijn te hebben' — O hoe diep. Heer,
DERDB BOEK , VEERTIENDE HOOFDSTUK. 147
moet ik mij buigen onder uwe grondelooze oordeeien, tegenover welke ik mij bevind niets anders te wezen dan nietigheid en enkel nietigheid. - O onberekenbaar ge-wigt, ooeveriooze zee, alwaar ik van mii mets vind , alwaar ik ben als een niet in liet heelal! - Waar zal dan de hoogmoed, waar zal het vertrouwen op eigene deu^d eene schuilplaats vinden ? - Alleijdele roem is verzwolgen in de diepte uwer oordeeien over mij.
4. Wat is alle vleesch voor uwe oogen? — Zal de klei zich beroemen tegen hem die haar gevormd heeft? (Is. 29.) - Hoe kan de mensch zich verheffen door ijdele woorden, als zijn hart waarlijk aan God onderworpen is? - Geheel de wereld is onbekwaam om hoogmoed in te boezemen aan iemand , die zich aan de waarheid onderworpen heeft, en die gansch zijne hoop op God heeft gevestigd , zal ongevoelig ziin voor het gevlei aller lofredenaars. — Want die zeif, die spreken, wat zijn zij anders dan nietigheid ? Zij zullen verdwijnen met het geluid hunner stem; maar de waarheid hods bhjft tn eeuwigheid. (Ps. 116.)
148 de navolging van christus.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Wat moet men zeggen en doen in alle wenschclijkc zaken ?
1. Jesus. — Mijn zoon, zeg in alle voorvallen: Heer, inclien liet met uw welbehagen overeenkomt, laat het zoo geschieden. — Heer, indien uwe eer er in gelegen is, dat het zoo zij in uwen Naam. — Heer, zoo Gij voorziet dat liet mij dienstig is; zoo Gij oordeelt, dat het tot mijn voordeel strekt, geef mij het dan , om het tot uwe eer te gebruiken — Maar zoo Gij weet, dat het mij zou schadelijk wezen, of niet heilzaam voor de zaligheid mijner ziel, verwijder van mij die begeerte. — Want niet alle begeerte komt van den heiligen Geest, alhoewel zij voor de menschen regt-matig en goed schijnt. - Het is moeijelijk om met zekerheid te onderscheiden, of het de goede of de kwade geest is, die u aandrijft om deze of geene zaak te begeeren, alsmede of gij uit eigene beweging niet te werk gaat. — Velen hebben zich op het einde bedrogen gevonden, die in het begin door een goeden geest meenden gedreven Iq wezen.
2 Daarom, wat er u ook wenschelijk moge voorkomen, gij moet het nimmer
DERDE BOEK, VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 149
begeeren , nimmer vragen , dan in de vreeze Gods, en met een ootmoedig hart: vooral moet gij het Mij geheel overlaten met afstand van uwen eigen wil, en gij moet zeggen; Heer, Gij weet hoe het 't best is, laat dit of dat geschieden, gelijk het U belieft. — Geef wat Gij wilt, en zoo veel Gij wilt, en wanneer Gij wilt. — Handel met mij gelijk Gij het goed vindt, volgens dat het U behagelijk is, en hel meest tot uwe eer strekt. — Plaats mij waar Gij wilt, en beschik vrij over mij In alle dingen. — Ik ben in uwe hand , keer en wend mij heen en weder, rond en om. — Zie, ik ben uw dienstknecht, bereid tot alles; want ik wensch niet voor mij te leven, maar voor U. — Mogt ik dal waardig en volmaakt volbrengen.
GEBED
OM GODS WELBEIUGEN TE VOLBRENGEN.
3. Verleen mij, o allermildste Jesus, uwe genade, opdat zij met mij weze en met mij werke , en met mij volharde lot aan het einde. — Geef mij , dat ik immer datgene verlange , datgene wille , wat U het aangenaamst is en hot meest behaagt. — Uwe wil zij de mijne, en mijne wil volge steeds
150 de navolging van christus.
den uwen, en kome daarmeê gansch overeen. - Laat mij altoos mei U hetzelfde willen en niet willen : ja geef dat ik niets anders zou kunnen willen of niet willen, dan hetgeen Gij wilt of niet wilt.
4. Geef mij dat ik sterve, voor al wat in de wereld is, en dat ik om uwent wille gaarne veracht en onbekend zij in dit leven. — Geef mij dat ik boven alle wen-schelijke dingen in U beruste, en dat mijn hart in ü zijnen vrede zoeke. — Gij zijt de ware vrede des harten, Gij alleen zijt ware rust: buiten U is alles bezwaarlijk en ontrustend. In dezen vrede, dat is, in U alleen , die het opperste en het eeuwige goed zijt, moge ik slapen en rusten. Amen.
Dat de tvare troost in God alleen te zoeken is.
1. De Ziel. — Alles wat ik verlangen of tot mijnen troost uitdenken kan, verwacht ik hier niet, maar hiernamaals. — Bijaldien ik alle trooslelijkheden der wereld alleen bezate, en alle vermaken genieten kon, zeker is het, dat zulks niet lang zou kunnen duren. — Zoo dan, mijne ziel, gij kunt geenen volkomen troost hebben, of
DEUDE BOEK, ZESTIENDE HOOFDSTUK. 151
geene volmaakte vreugde vinden, dan in God, die de trooster der armen en de ver-heffer der ootmoedigen is. — Wacht een oogenblik , mijne ziel , verbeid de goddelijke belofte, en gij zult overvloed hebben aan alle goederen in den Hemel. — Indien gij met te grooten drift begeerig zijt naar de tegenwoordige dingen , dan zult gij de eeuwige, de hemelsche missen. - Het lijdelijke zij tot uw gebruik, het eeuwige het voorwerp van uw verlangen. — Geen tijdelijk goed kan u verzadigen: want om dat te genieten, zijl gij niet geschapen.
2. Al bezaat gij al de geschapene goede-ien, ^0g zoudt gij niet gelukkig of tevreden zijn : maar in God , die alles geschapen heeft, ligt geheel uwe zaligheid en uw geluk. — Niet een geluk, gelijk de dwaze minnaars der wereld zich verbeelden en hoogschatten ; maar gelijk de getrouwe dienaars van Jesus Christus verwachten , en waarvan de godvruchtige menschon , die zuiver van harte zijn en wier verkeer in den Hemel is , somtijds den voorsmaak hebben. IJdel en kortstondig is alle menschelijke troost.
- Zalig en waarachtig is de troost, dien men van binnen ontvangt van de waarheid.
— De godvruchtige mensch draagt zijnen trooster Jesus altijd met zich, en zegt tot
152 de navolging van christus.
Hem: sta mij bij, HeerJesus, in alle plaatsen en tijden. — Dat mijne vertroosting zij, gaarne beroofd te zijn van allen mensche-lijken troost. — En wanneer ik uwe vertroosting mis, dan zij uwe wil en uwe billijke beproeving mijn grootste troost. — Want Gij zult niel altoos vergramd zijn, en uwe bedreiainqen zullen niet eeuwig wezen. (Ps. 102.)
KEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men aan God alle zorg moet overlaten.
1. Jesus. — Mijn zoon, laat Mij met u doen wat Ik wil: Ik weet wat u voordeelig is. — Gij denkt als een mensch , en gij oordeelt over vele dingen, gelijk de men-schelijke genegenheid u dat ingeeft.
2. De Ziel. — Heer, het is waar gelijk gij zegt. Uwe bezorgdheid voor mij is grooter dan alle zorg, die ik zelf voor mij kan dragen. — Die mensch staat ten val gereed, die niet al zijne zorg op U legt. — Heer, als mijn wil maar goed en vast op ü gesteld blijft, doe dan met mij volgens uw welbehagen. — Want hoi3 Gij ook, ten mijnen opzigte, handelt of niet, het kan niet anders dan wel zijn, — Indien Gij wilt, dat ik in de duisternis
derde boek, zeventiende hoofdstuk. 153
zij, wees gezegend; en indien Gij wilt, dat ik in het licht zij, wees andermaal gezegend. Indien Gij U gewaardigt mij te troosten, wees gezegend: en wilt Gij, dat ik gekweld worde, wees niettemin altoos gezegend.
3. Jesus. — Mijn zoon, zoo moet gij gesteld zijn , indien gij wenscht met Mij te wandelen. — Gij moet even bereid zijn tot lijden, als tot verblijden. — Gij moet even zoo gaarne arm en behoeftig, als rijk en in den overvloed zijn.
Ziel. — Heer, gaarne zal ik voor U lijden alles wat U zal believen mij over te zenden. — Ik wil goed en kwaad, zoet cn bitter , blijdschap en droefheid, onverschillig wat, van uwe hand ontvangen; en voor alles, wat mij overkomt, U gelijker-mate dank bewijzen. — Bewaar mij slechts van alle zonde, en ik zal noch dood, noch hel vreezen. — Als Gij mij maar niet voor eeuwig verstoot, en mij niet uitschrapt uit het boek des levens; dan kan het mij niet deeren, welke kwellingen ik ook te lijden hebbe.
154 de navolging van christus.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men de tijdelijke ellende, naar hel voorbeeld van Christus, met standvastigheid verdragen moet.
1. Jesus. — Mijn zoon, Ik ben uit den Hemel nedergedaald om uwe zaligheid, Ik heb uwe ellenden aangenomen, niet uit nooddwang maar uit liefde, opdat gij zoudt leeren verduldig te zijn, en 's levens rampen zachtmoedig te verdragen. — Want van den oogenblik mijner geboorte, tot aan mijn einde op het kruis , heb Ik gedurig te lijden gehad. — Ik heb groot gebrek gehad aan tijdelijke goederen; Ik heb vele klagten over Mij hooren doen; Ik heb schande en smaad met geduld verdragen ; Ik heb voor mijne weldaden ondank ontvangen , voor mijne wonderwerken lastertaal , voor mijne leer berisping.
2. De Ziel. — Heer, vermits Gij verduldig geweest zijt in uw leven , daardoor voornamelijk het gebod uws Vaders volbrengende; zoo is het billijk, dat ik, armzalig zondaar, volgens uwen wil, verduldig lijde; en, zoo lang het U belieft, den last van dit vergankelijk leven, tot mijne zaligheid drage. — Want alhoewel het tegenwoordige laven bezwaarlijk is, het wordt
DERDE BOEK, ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 155
door uwe genade toch hoogst verdienstelijk; en uw voorbeeld, door uwe Heiligen nagevolgd, maakt het voor zwakke menschen verdragelijk ja luisterrijk. — Ook is het thans veel meer met vertroostingen begunstigd, dan het eertijds was in de Oude Wet, toen de deur des Hemels gesloten bleef, toen de weg, die daar heen leidt, donkerder scheen , en zoo weinige menschen bezorgd waren, om het rijk Gods te zoeken. — En toen zelfs de regtvaardigen en die tol de zaligheid verkoren waren, het Hemelrijk niet konden ingaan, vóórdat Gij, door uw lijden en door uwe heilige dood, de schuld betaald hadt.
3. O welken dank ben ik U niet verschuldigd , omdat Gij U gewaardigd hebt mij en alle geloovigen den reglen en goeden weg, tot uw eeuwig koningrijk aan te too-nen! — Want uw leven is onze weg, en door de heilige verduldigheid wandelen wij tot U, die onze kroon zijn. — Indien Gij ons niet waart voorgegaan en ons niet onderrigt hadt, wie zou er aan denken, ora U te volgen? — Ach! hoe verre zouden er velen achterblijven, indien zij uwe schitterende voorbeelden niet voor oogen hadden! — Zie, na zoo vele wonderwerken gezien , na zoo vele lessen gehoord te heb-
1Ö6 ue navolging van christus.
ben, zijn wij nog laanw: wat zou het wezen, indien wij al dat licht niet ontvangen, om uw voetspoor te volgen?
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Over het verdragen van ongelijk, en wie voor opregt verduldig te houden is.
t. Jesl's. — Wat spreekt gij: mijn kind? Houd op met klagen , en overdenk wat Ik, wat mijne Heiligen geleden hebben. — Gij hebt nog niet gestreden tot bloedvergietens toe. - Het is weinig, wat gij lijdt, in vergelijking van hen, die zoo veel geleden hebben, die zoo sterk bekoord, zoo hard gekweld , zoo veelvoudig beproefd en geoefend zijn geworden. — Gij behoort dan het zwaarder lijden der anderen indachtig te zijn; opdat quot;gij uwe kleine moeijehjk-heden ligter verdragen moogt. — En indien zij In uwe oogen zoo klein niet schijnen , zie toe . dat zulks ook het gevolg van uwe onverduldigheid niet zij. — Doch zij mogen klein of groot wezen , doe uw best, om ze alle verduldig te dragen.
2. Hoe beter gij u tot het lijden stelt, des tc wijzer handelt gij, en zult gij des te moer verdienen; ook zult gij gemakkelijker lijden, als gij u met moed en door
DERDE BOEK, NEGENTIENDE HOOFDSTUK. 157
de oefening daartoe voorbereidt. — En zeg niet .* ik kan dat van zulken mensch niet uitstaan , of: ik behoef zulke dingen niet te verdragen, want hij heeft mij groot ongelijk aangedaan , en hij verwijt mij , wat ik zelfs niet eens gedacht heb; maar van iemand anders zal ik het gaarne lijden, gelijk mij dunken zal, dat ik het lijden moet. — Zulks is eene dwaze gedachte; want in plaats van te letten op de deugd van verduldigheid, en van VVien die gekroond zal worden , is dat enkel naar de personen zien , en naar het leed, dat zij ii aandoen.
3. Hij heeft de ware verduldigheid niet, die niet lijden wil, dan in zoover hem goeddunkt, en van wien het hem behaagt. — Die waarlijk verduldig is, ziet niet van wien de beproeving komt, hetzij van zijn' overste, van zijns gelijke of van eenen mindere ; van een braven en heiligen man, of van een ondeugenden en onwaardigen. — Maar, om het even van welk schepsel, hoe groot en hoedikwerf hem iets onaangenaams overkome, neemt hij dat alles in dank uit Gods hand aau , en houdt hij het voor eene groote winst. - Want God kan niets, hoe klein ook, zonder verdienste laten voorbijgaan, ais het maar om zijnent wille geleden is.
158 de navolging van christus.
4. Wees dan bereid tot den kamp, indien gij de overwinning behalen wilt. — Zonder strijd, kunt gij de kroon der verduldigheid niet bekomen. — Weigert gij te lijden, gij weigert gekroond te worden.— Maar verlangt gij naar de kroon, strijd dan manhaftig , lijd verduldig. — Zonder arbeid geraakt men tot de rust niet, en zonder gestreden te hebben, kan men niet zegevieren.
5. De Ziel. — Maak, Heer, dat het voor mij doenlijk worde door de genade, hetgeen mij onmogelijk schijnt uit eigen krachten. — Gij weet hoe weinig ik lijden kan, en hoe spoedig ik den moed opgeef, als er de minste zwarigheid voorkomt. — Geef, dat mij iedere beproeving en kwelling om uwen Naam beminnelijk en wenschelijk worde; want om uwent wille lijden en gekweld worden, is allerheilzaamst voor mijne ziel.
Over de bekentenis onzer eigene zwakheid, en van de ellenden dezes levens.
1. De Ziel. — Ik zal mijne ongeregtig-heid tegen mij belgden; voor U, Heer, zal ik mijne zwakheid bekennen. — Het is dikwijls eene geringe zaak, die mij neêrslagtig en treurig maakt. — Ik neem voor, mij
DERDE BOEK, TWINTIGSTE HOOFDSTUK. 159
met kloekmoediglieid te gedragen ; doch zoo haast mij eene kleine bekoring overkomt, val ik in groote benaauwdheid. — Het is somtijds eene beuzeling, waaruit eene zware bekoring voortspruit. — En ais ik eenigzins meen gerust te zijn, omdat ik niets gevoel, dan bevind ik mij soms bijna overwonnen door eenen enkelen ademtogt.
2. Aanzie dan , Heer , mijne geringheid en mijne krankheid, die ü allenzins bekend is. — Heb medelijden met mij, en trek mij uit het slijk, opdat ik er met in blijf steken en ten eenenmaie overstelpt worde. — Dat is het, wat mij dikwerf neêrslagtig en voor uw aanschijn, beschaamd maakt, wijl ik zoo ligt val, en zoo zwak ben, om aan mijne driften te wederstaan. - En al bren-
I gen zij mij niet tot volkomen toestemming, nogtans valt mij hunne aanvechting lastig en pijnlijk , en het verdriet mij zeer, alle dagen zoo te moeten worstelen. - Hieruit leer ik vooral mijne zwakheid kennen, dat de verfoeijelijkste inbeeldingen mij altoos veel gemakkelijker in den geest komen, dan zij er uitgaan.
3. O allersterkste God van Israël, ijverige minnaar der getrouwe zielen, aanschouw, bid ik, den arbeid en den druk uws dienaars , en sta hem bij in alles, waarheen
1G0 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS. D
hij zich wende. — Versterk mij met hemel- d
sche kracht, opdat de oude mensch , dat d
ellendig vleesch, hetwelk aan den geest nog ei
niet gansch onderworpen is, de overhand p
niet behale; dat vleesch waartegen men v(
vechten moet, zoo lang men adem schept vé in dit rampzalig leven. — Ach, wat is dit
voor een leven, waar de kwellingen en de o\
ellenden u geen oogenhlik rust laten, waar d;
alles vol is van strikken en vijanden ! — hf
Want als de eene kwelling of de eene be- he
koring wijkt, komt er eene nieuwe in de dc
plaats: ja terwijl men tegen de eerste nog M
aan het strijden is, springen er meer an- or dere onverwachts tusschen. . wi 4 En hoe kan men een leven beminnen, i zo
dat met zoo vele bitterheden gepaard gaat, lot
dat aan zoo vele rampen en ellenden on- ze«
derworpen is? — Hoe kan het toch een ze:
leven genoemd worden, dat zoo velerlei dood en verderf voortbrengt ? En nogtans ®
wordt het bemind, en velen zoeken er hun genoegen in. — Men verwijt dagelijks aan de wereld, dat zij ijdel en bedriegeiijk is; en echter verlaat men ze niet gemakkelijk,
omdat de begeerlijkheden des vleesches te zul zeer de overhand hebben. — Sommige din- ter gen lokken ons uit, om haar te beminnen, lig( andere om ze te versmaden. - Tot de liefde Jcs
derde boek, een en twintigste iioofdst. 161
der wereld verlokken ons de begeerlijkheid des vleesches, de begeerlijkheid der oogen, en der lioovaardij des levens; doch de pijnen en de ellenden, die deze te rest vergezellen, doen ons haat en wals opvatten tegen de wereld.
5. 3Iaar, helaas! het zondig vermaak overwint een hart, dat der wereld toegedaan is, en dat zich gelukkig waant, onder het gebied der zinnen; omdat het de zoetheid Gods en den inwendigen wellust der
deugd niet kent noch ooit geproefd heeft.— Maar die de wereld geheel versmaden , en onder eene heilige regeltucht voor God willen leven , die kennen wel de goddelijke zoetigheid, welke aan de ware zelfverloochenaars beloofd is, en zien klaar, hoe zeer de wereld dwaalt en op velerlei wijzen bedrogen wordt.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men boven alle goederen en alle gaven in God moet berusten.
1. De Ziel. — Boven alles en in alles, zult gij, mijne ziel, gestadig in den Heer rusten, want Hij is de eeuwige rust der Heiligen. — O allerzoetste en allerminnelijkste Jcsus, verleen mij in U te mogen rusten
11
162 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
boven alle schepselen, boven alle gezondheid en schoonheid, boven alle eer en roem, boven alle magt en waardigheid, boven alle wetenschap en vernuft, boven alle rijkdommen en kunsten, boven alle blijdschap en vreugde, boven alle vermaardheid en lofspraak, boven alle zoetigheid en troost, boven alle hoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen. — Boven alle gaven zelfs en alle geschenken, die Gij over ons kunt nitstorten; boven alle heil en verrukking, die de geest bevatten en genieten kan. — Eindelijk boven de Engelen er. Aartsengelen, en boven de hemelsche heirscharen , boven alle zigtbare en onzigt-bare dingen, met een woord , o mijn God! boven alles, wat Gij niet zijt.
2. Want Gij, mijn Heer en mijn God , Gij zijt boven alle dingen de beste, Gij alleen zijt de allerhoogste, Gij alleen de vrij-maglige. Gij alleen genoegzaam en de volheid zelve, Gij alleen de oneindige zoetheid overvloedig in troost. — Gij alleen zijt de allerschoonste en vol van liefde: Gij zijt de edelste, rijk in glorie boven mate, in Wien alle goederen te zamen in de hoogste volkomenheid zijn , altoos geweest zijn, en immer zijn zullen. — En daarom is dat alles te weinig en ongenoegzaam, wat
DERDE BOEK, EEN EN TWINTIGSTE HOOFDST. 163
Gij mij geeft buiten U zeiven, of wat Gij van U zeiven openbaart en belooft, als ik U niet zie , als ik U niet volkomen bezit. — Want nimmer kan mijn hart ware rust genieten, nimmer kan het opregt tevreden zijn, tenzij het in U beruste en zich verheffe, boven alle gaven eti boven alle schepselen.
3. O mijn teêrgeliefde Bruidegom, zoete Jesus, allerzuiverste Minnaar, Heer van al het geschapene! wie zal mij de vleugelen van ware vrijheid geven, om tot U op te stijgen, en in U te rusten?— O wanneer zal ik ten volle ontheven zijn van het aard-sche, en mogen zien, hoe zoet Gij zijt, mijn Heer en mijn God ? - Wanneer zal ik geheel in U verslonden wezen, zoodanig, dal ik van liefde tot U mij zeiven niet besef, maar U alleen gevoel, op eene wijze, die boven alle zinnen verheven en aan allen niet bekend is? — Maar nu, nu zucht ik dikwijls, en draag mijne onzaligheid met druk en smart. — Want in dit jammerdal ontmoeten mij vele kwellingen, die maar al te dikwijls mij storen, mij bedroeven en benevelen; zij verhinderen en verstrooijen mq, zij houden mij tegen, beletten mij den vrijen toegang tot U, en berooven mij van die zoete omhelzingen, welke de hemelsche geesten altijd genieten. ~ Wees bewogen
164 de navolging van christus.
door mijn gezucht cn door mijne verlatenheid op aarde.
4. O Jesus ! luister der eeuwige glorie , trooster der uitlandige ziel! bij U is mijn mond sprakeloos, en mijne stilzwijgenheid zegt U alles. — Hoe lang vertoeft mijn Heer om te komen? — Ach! dat Hij tot mij kome zijnen armzaligen dienaar, dat Hij kome en mij verblijde? Dat Hij zijne hand uitstrekke en mij ellendigen, uit de be-naauwdheid verlosse ! — Kom, o kom, want zonder U is er geen blijde dag, geen blijde stond voor mij; want Gij alleen zijt mijne vreugde, en zonder ü is mijne tafel ledig. — Ik ben een ellendeling, en als een gevangene met boeijen beladen , tot dat Gij mij, door het licht uwer tegenwoordigheid, zult verkwikken , mij der vrijheid wedergeven , en uw liefelijk aanschijn aan mij zult vertoonen.
5. Dat anderen buiten ü zoeken, wat zij willen : mij behaagt niets, mij zal nimmer iets behagen, dan Gij alleen , mijn God , mijne hoop, mijn eeuwig heil.— Ik zal niet stilzwijgen, ik zal niet ophouden te smeeken, tot dat uwe genade wederkeere, en Gij uwe stem laat hooren in mijn binnenste.
6. Jesus. — Zie, hier ben Ik. Zie Ik kom tot u, dewijl gij tot Mij geroepen hebt.
derde boek, twee en twintigste iiooedst. 165
Uwe tranen en liet snakken uwer ziel, de vermorzeling van uw ootmoedig hart, hebben Mij bewogen en tot u gebragt.
7. De Ziel. — Er. ik heb gezegd: Heer, ik heb tot U geroepen, en verlangd om U te genieten, bereid daar ik ben, om alles af te staan om uwent wille. — Gij hebt het eerst mij opgewekt om U te zoeken. — Wees dan gezegend, o Heer, die deze goedheid gebruikt hebt met uwen dienaar, volgens de menigvuldigheid uwer barmhartigheden. — Wat heeft uw dienaar verder te zeggen in uw bijzijn, wat blijft hem over, dan dat hij zich diep vernedere voor uw aanschijn , en zijne eigene ongeregtig-heid en verworpenheid steeds indachtig zij?
— Want Gij hebt uws gelijken niet onder al de wonderheden des Hemels en der aarde.
— Uwe werken zijn volmaakt, uwe oor-deelen zijn waarachtig, endoor uwe voorzienigheid wordt het heelal bestierd. — U zij dan lof en eer, o Wijsheid des Vaders.
— Dat mijn mond , dat mijne ziel, dat alle schepselen te zamen ü loven en prijzen.
Vun de herinnering der menigvuldige weldaden Gods.
1. De Ziel. — Heer, open mijn hart
166 DE NAVOLGING VAN CIIRISTI'S.
voor uwe wet, en leer mij wandelen in uwe geboden. (II Mac. 1.) — Geef mij. dat ik uwen wil moge kennen, en dat ik uwe weldaden, zoo in het algemeen als in het bijzonder, met groolen eerbied en met gestadige aandacht overdenke, om U daarover vvaardigen dank te bewijzen. — Echter weet en belijd ik, dat ik onbekwaam ben , om zelfs voor de minste uwer gunste, U den verdienden lof en dank te betuigen. — Ik ben minder, dan al de weldaden , die ik van ü ontvangen heb; en wanneer ik aan uwe oneindige verhevenheid denk, bezwijkt mijn geest onder het denkbeeld dier grootheid.
2., Alles, wat wij hebben in ziel en in ligchaam, alles wat wij uit- of inwendig, natuurlijk of bovennatuurlijk bezitten , zijn uwe weldaden, en deze verkondigen uwe goedheid, uwe genegenheid, uwe mildheid jegens ons, die U dat alles te danken hebben. — Alhoewel de eene meer, de andere minder ontvangen heeft, is toch alles het uwe, want zonder ü kan niemand het minste bereiken. — Hij, die meer ontvangen heeft, mag op zijne verdiensten niet roemen , noch zich boven de anderen verheffen, noch den mindere beschimpen: want die is grooter en beter, die zich het minste toeschrijft, en die in zijne dankbaarheid
l)ERl)Ii BOEK. TWEE EN TWINTIGSTE IIOOFDST. 167
ootmoediger en godrainnender is. — En die zich de slechtste en de onwaardigste van allen acht, is de bekwaamste, om grootere gaven le ontvangen.
3. Hij integendeel, die minder ontvangen heeft, moet daarom niet treuren of ontevreden zijn, noch dengenen benijden , die rijker in gaven is: maar hij moet eerder zijn oogen op U slaan, om uwe goedheid hoog te loven, omdat Gij zoo milddadig, zoo vrijwillig en zoo liefderijk uwe gunsten uitdeelt, zonder aanzien van personen. — Alles komt van ü, en derhalve moet Gij in alles geloofd worden. — Gij weet, wat een iegelijk dient gegeven te worden : en waarom deze min, gene meerheeft; daarover hebben wij niet te oordeelen: maar Gij alleen , die de maat kent van eens ieders verdiensten.
4. Daarom, Heer, houd ik het ook voor eene groote weldaad , weinig van die gaven te hebben , welke in de oogen schitteren , en waardoor men bij de menschen lof en eer bekomt. — En zeker, als iemand zijne eigene armoede en verworpenheid in aanmerking neemt, zal hij, verre van over dat gemis te klagen , treurig of moedeloos te wezen, er eerder zijnen troost en groote blijdschap in vinden. — Want Gij , Heer,
168 DE NAVOLGING VAN CI1UISTUS.
hebt de armen, de ootmoedigen en die bij de wereld veraclilelijk zijn, tot uwe vrienden en huigenooten verkoren. — Getuigen daarvan zijn uwe Apostelen zeiven , die gij tot vorsten gesteld hebt over geheel den aardbodem. (Ps. 44.) — Zij hebben hunne dagen doorgebragt zonder klagten , zoo nederig , zoo eenvoudig, zonder eenigen arglist of bedrog, zoodanig, dat zij zich zelfs verheugden in versmaad te worden om uwen naam, en dat zij met de grootste liefde datgene omhelsden, waarvan de wereld afschrikt.
5. Niets derhalve moet zoovele vreugde baren aan hem, die U lief heeft, en den prijs uwer weldaden kent, als de vervulling van uwen wil en van uwe eeuwige raadsbesluiten over hem. — Hij moet daar zooveel genoegen, zooveel troost in vinden, dat hij even zoo gaarne toestemt de minste te zijn , als een ander zou wenschen de meeste te wezen. — Ja hij moet zoo gerust en tevreden zijn, in de laatste plaats als in de eerste: het moet hem even lief wezen, veracht en verstooten te worden in deze wereld en beroofd te zijn van allen naam en faam , als geëerd en verheven te wezen boven alle anderen. — Want uwe wil, en de ijver voor uwe eer, moeten alles over-treffen ; zij moeten hem meer troosten, meer
derde boek, drie en twintigste iioofdst. J 69
behagen, dan alle gaven, die hem verleend zijn of nog zuilen gegeven worden.
DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Van vier dingen die grooten vrede meebrengen.
1. Jesus. — Mijn zoon , nu zal Ik u den weg des vredes en de ware vrijheid leeren kennen.
2. De Ziel. — Doe, Heer, gelijk Gij zegt, want het is mij lief, dat te hooren.
3. Jesus. — Leg u daarop toe, mijn zoon, om liever eens anderen wil te doen dan den uwen. — Kies altoos eerder minder, dan meer te hebben. — Zoek altijd de laatste plaats, en achter eenieder gesteld tc zijn. — Wensch altoos en bid, dat Gods wil volkomen in u geschiede. — Zie de mensch, die zoo gezind is, treedt in het land van vrede en rust.
4. De Ziel. — Heer, deze uwe weinige woorden bevatten in zich eene groote volmaaktheid. — Uwe les is kort, maar rijk van zin en overvloedig in vruchten. — Indien ik dat getrouw kon onderhouden, zou ik zoo spoedig niet moeten ontsteld zijn. — Want zoo dikwijls ik mij ongerust of bezwaard gevoel, bevind ik, dat ik van
170 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
deze leer afgeweken ben. — Maar Gij, (Jic alles vermoogt, en die immer den voortgang der ziel bemint, vermeerder in mij uwe genade, opdat ik uwe voorschriften nakomen en mijne zaligheid bewerken moge.
GEBED
TEGEN DE KWADE GEDACHTEN.
5. Mijn Heer en mijn God, verwijder U niet van mij: haast U om mij te helpen (Ps. 70); want in mij zijn allerhande gedachten en groote angsten opgerezen, die mijne ziel ontstellen. — Hoe zal ik er ongekwetst doorkomen? hoe zal ik ze overwinnen ?
6. Ik, zegt de Heer, Ik zal u vooropgaan, en Ik zal de hoognwedigen der aarde vernederen. (Is. 45.) Ik zal de deuren der gevangenis open maken, en u de geheime uitwegen leeren kennen.
7. Doe, Heer, naar uw woord, en dat alle kwade gedachten vóór uw aanschijn wegvliegen. — Dit is mijne hoop en mijn eenigste troost, tot U mijnen toevlugt te nemen in alle kwellingen, in U mijn vertrouwen te stellen, Ü van harte aan te roepen, en uwe bezoeking met verduldigheid af te wachten.
DERUE BOEK, DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDST. 171
GEBED
OM VERLICHTING DES GEMOEDS.
8. Verlicht mij, o goede Jesus, door de klaarheid des inwendigen lichts , en verdrijf alle duisternissen, uit de woning mijns harten. — Belet mijnen geest rond te zwerven , en verjaag de bekoringen, die mij aanranden. — Help mij met uw magtigen arm, en bedwing die woedende beesten, ik zeg, de verlokkende begeerlijkheden, opdat ik vrede vinde in uwe sterkte, en uwen lof onophoudelijk uitgalme in uw heiligdom, dat is, in een zuiver geweten. — Gebied de winden en de stormen ; zeg aan de zee: bedaar; en aan de noorde-wind: houd op met te blazen; en er zal eene groote kalmte wezen.
9. Zend uw licht en uwe waarheid uit, opdat zij de aarde beschijnen: want ik ben eene woeste en duistere aarde, tot dat Gij mij verlichten zult. — Stort uwe genade uit van boven, besproei mijn hart met hemel-schen dauw; verleen de wateren der godvruchtigheid om deze dorre aarde te bevochtigen , ten einde deze goede en rijpe vruchten moge voortbrengen. — (ieef adem aan mijne ziel, neèrgedrukt onder het gewigt harer zonden, en verhef al mijne
172 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
begeerten lot de hemelsche dingen: opdat ik , na de zoetigheid der eeuwige goederen gesmaakt te hebben, aan de aardsche niet meer, zonder walg, denken moge.
10. Vervoer mij, en onttrek mij aan a! den kortstondigen troost der schepselen: want niets, wat geschapen is, kan mijnen honger verzadigen, kan mijn hart bevredigen. — Vereenig mij met ü , door den onverbreekbaren band der liefde: want Gij alleen zijt der minnende ziel genoeg, en zonder U is alles ijdelheid.
Dat mm zich wachten moet van eens anderen gedrag nieuwsgierig na te vorschen.
1. Jesus. — Mijn zoon, wil niet nieuwsgierig wezen, noch U ophouden raet ijdele bekommeringen. — Wat raakt u deze of gene zaak? Volg gij Mij. — Wat is er u inderdaad aan gelegen, hoedanig deze of gene zij, of hij zus of zoo handele of spreke? — Gij zijt niet verantwoordelijk voor het gedrag der anderen ; maar gij zult voor u zeiven rekenschap doen Waarmeè bekommert gij u dan? - Zie, Ik ken alle menschen ; Ik zie alles, wat onder de zon geschiedt, en weet hoe het met een ieder
derde boek, vijf en twintigste iioofdst. 173
gesteld is, wat hij denkt, wat hij wil, en met welk doel hij te werk gaat. — Het is dan aan Mij, dat men alles moet overlaten : wat u betreft, houd u in vrede en laat de woeligen woelen, zoo veel zij willen. ~ Wat zij doen of zeggen zullen , dat zal op hen komen, want niemand kan Mij bedriegen.
2. Loop niet achter de schaduw van een grooten naam; wees niet bezorgd om in de gemeenschap van velen , noch om de bijzondere vriendschap der menschen. — Want al die dingen verstrooijen den geest, en brengen groole duisterheid in het hart.— Ik zou gaarne met u spreken , en u mijne geheimen mededeelen, indien gij op mijn bezoek altoos aandachtig waart, en bereid om Mij de deur uws harten te openen. — Wees voorzigtig, waak en bid, en verootmoedig u in alle dingen.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Waarin (k echte vrede des harten en de ware voortgang bestaan.
1. Jesus. — Mijn zoon, ik heb gezegd : Vrede laat Ik u, mijnen vrede geef Ik u : niet zoo gelijk de wereld geeft, geef Ik u. (Joan. 14.) — Alle menschen zoeken den
174 de navolging van chhistus.
vrede; maar niet allen zoeken, wat tot den waren vrede leidt. — Mijn vrede is met die ootmoedig en zachtmoedig van harte zijn. — Uw vrede zal wezen in eene groote verduldigheid. — Indien gij naar Mij luistert, en mijner stem gehoorzaamt, zult gij grooten vrede genieten,
2. De Ziel. — Wat heb ik dan te doen ?
3 Jesus. — In alle dingen let op u zeiven , wat gij doet, en wat gij zegt. — Dat altoos uwe meening daarnaar streve, om Mij alleen te behagen, en om buiten Mij niets te begeeren, niets te zoeken. — Oordeel niet ligtvaardig over eens anderen woorden of werken ; bemoei u niet met zaken , die u niet aanbevolen zijn: zoo zal het geschieden, dat, gij weinig of zelden ontroerd zult worden. — Maar nooit eenige ontsteltenis beproeven, nooit eenige moei-jelijkheid, naar ziel of ligchaam , te lijden hebben, zulks behoort tot dit leven niet: dat behoort tot den slaat der eeuwige rust. — Denk derhalve niet, den waren vrede gevonden te hebben, wanneer gij geene de minste zwarigheid gevoelt; of dat het alles wel is, als u niemand tegenstreeft; of dat uw geluk volmaakt is, wanneer u alles naar wensch gaat. — Wacht u ook van u in te beelden, dat gij iels groots
DEItOE ItOUK, VIJF EN TW1NTHGSTE IIOOFDST. 175
zijl, of dat God u bijzonder lief heeft, wanneer gij eene buitengewone zoetigheid vindt in de godsvrucht: want daaraan kent men den waren minnaar der deugd niet, noch daarin bestaan de voortgiing en de volmaaktheid van den mensch
A. De Ziel. — Waarin dan. Heer? ö. Jesus. — In u uit ganscher harte aan den wil van God op te dragen ; in u zeiven, zoo min in het kleine als in het groote, te i zoeken, noch in den tijd noch in de eeuwigheid. — Zoodanig, dat gij alles met ! hetzelfde oog aanschouwende, en in dezelfde-.veegschaal wegende, Mij even dank-baar zijt, in voor- en in tegenspoed. — Indien gij zoo sterk, zoo standvastig inde hoop zijt, dat, wanneer u alle inwendige troost onttrokken wordt, gij dan nog uw hart bereidt om grootere beproevingen door te staan , en u niet beklaagt, als hadt gij zoo veel niet verdiend te lijden — Maar als gij, in tegenspoed, mijne reglvaardig-heid in al mijne beschikkingen erkent, en mijne heiligheid looft: ja dan wandelt gij in den waren, in den regten'weg van vrede, en dan moogt gij met eene vaste hoop betrouwen, dat gij mijn aanschijn zult wederzien in de overmaat des vredes. — Indien gij eenmaal tot eene volkomene
176 de navolging van christus.
verachting van u zeiven geraakt, weet dan,
dat gij den overvloed des vredes zult genieten , voor zoo ver het mogelijk is , in uw aardsch ballingschap.
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de vrijheid des harten, eerder te bekomen
door veel te bidden, dan door veel te lezen. t'g
ler
1. De Ziel. — Heer, het is een werk He van groote volmaaktheid, zijnen geest nim- mi mer af te trekken van het beschouwen der ee hemelsche dingen , en in het midden der La aardsche bekommeringen te wezen , alsof G( men er geene hadde : niet op de wijze van w( een ongevoeligen mensch , maar door een ve zeker voorregt, de vrijheid des harten te en bewaren, omdat men aan geen enkel schep- lei sel, uit ongeregelde liefde, gehecht is. ve
2. Ik bid U dan, o allergenadigste God, or verlos mij , van de zorgen dezes levens, va opdat ik er niet te zeer in verwikkeld lie worde ; van de menigvuldige noodwendig- st heden des ligchaams, opdat ik door wellust m niet misldd worde; van alle beletsels der
ziel, opdat ik onder de zwarigheid niet al!
bukke en bezwijke. — Ik spreek niet van vs
die dingen , weike de ijdele wereld met den vi
meesten drift najaagt, maar van die ellen- hi
dei
dei die
ziel en
z0(
we
DERDE DOEK, ZBS EN TWINTIGSTE HOOFDST. 177
den, welke, als een gevolg van den vloek, die al wat sterfelijk is, getroffen heeft, de ziel uws dienaars tot zijne straf bezwaren , en hem beletten de geestelijke vrijheid zoo dikwijls te genieten, als hij wel zoude wenschen.
3. O mijn God, o onuitdrukkelijke zoetigheid, verkeer voor mij in bitterheid allen vleeschelijken troost, die mij van de liefde der eeuwige goederen aftrekt, en mij misleiden wil, door den schijn van eenig tegenwoordig goed of vermaak. — Laat mij niet overwonnen worden, o mijn God, door vleesch en bloed; Iaat de wereld en hare kortstondige roem mij niet verschalken; gedoog niet, dat de duivel en zijne arglistigheid mij ooit doe wankelen. — Geef mij sterkte om te wederstaan , verduldigheid om te lijden, standvastigheid om te volharden. — Geef mij, in plaats van al de vertroostingen der wereld, de liefelijke zalving van uwen geest; en in stede van de aardsche liefde, doordring mij met de liefde van uwen naam.
4. Zie, spijs en drank, en kleeding en alle andere dingen noodig tot onderhoud van het ligchaam, dienen tot last aan eene vurige ziel. — Verleen mij, dat ik al die hulpmiddelen matig gebruike, zonder daar-
178 de navolging van ciiristis.
aan met al te groote genegenheid gehecht te zijn. — Ze alle derven en verwerpen is niet geoorloofd , omdat men dè natuur haren nooddruft moet geven : maar uwe heilige wet verbiedt het overtollige en wat meer tot genoegen strekt te begeeren ; want anders zou het vleesch tegen den geest wederspannig worden. — Dat uwe hand mij in dit alles bestiere en te regt wijze, opdat ik in niets buitensporig zij.
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de eigenhefdc den mensch meest aftrekt van het opperste goed.
1. Jesus. — Mijn zoon, gij moet u geheel aan Mij geven, en voor u zeiven niets overhouden. — Weet dat de liefde tot u zeiven 11 schadelijker is, dan eenige zaak ter wereld. — Volgens dat uwe liefde en neiging is, zal iedere zaak u meer of min aankleven. Is uwe liefde zuiver, eenvoudig en wel geregeld, zoo zult gij aan niets verslaafd zijn. — Wacht u van te begeeren, wat gij niet moogt bezitten. — Wil niet bezitten, wat u kan hinderen en u de inwendige vrijheid doen verliezen. — Het is wonder, dat gij u niet, uit den grond van
DURDE HOEK, ZEVEN EN TWINTIGSTE IIOOF.DST. 179
cht uw hart, geheel aan Mij overgeeft, met 1 18 alles, wat gij wenschen of bezitten kunt. ha- 2. Waarom laat gij t door ijdele droef-
ei- heid verleeren ? — Waarom ti vermoeid vat met nuttelooze zorgen ? Onderwerp u gansch quot;quot;t aan mijn welbehagen , en gij zult nimmer
es-| schade lijden. Indien gij deze of gene
11Ü zaak verlangt, indien gij hier of duar wilt
P- wezen , enkel om uw gemak , of om het
beter naar uwen zin te hebben, dan zult gij nimmer gerust van harte , noch vrij van zorg zijn ; want in iedere zaak zult gij een okt gebrek vinden, en in iedere plaats iets
ontmoeten, dat u tegenstrijdt.
3. Het helpt dan weinig, uitwendige din-!c' gen te bekomen of te vermeerderen ; het
!fs is veel beter die te versmaden , en ze tot
u den wortel toe uit het hart te roeijen. —
,k En versta dit niet alleen van geld en rijk-
in dommen, maar ook van de zucht naar eer
jquot; cn ijdelen lof; want al die dingen gaan
'8 met de wereld voorbij. — Geene plaats
ts geeft \eiligheid, als de geest des ijvers
ontbreekt; en de vrede, dien men uitwendig zoekt , zal niet lang duren, als het hart [e geen goeden grond heeft. dat is te zeg-
is 'gen, als gij niet op Mij steunt. Gij kunt n veranderen, maar niet verbeteren. — Want
bij de eerste gelegenheid, die zich opdoet
180 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
en waarvan gij gebruik maakt, zult gij vinden, wat gij hebt willen vlugten, en nog erger.
GEBED
OM DE ZUIVERHEID DES HARTEN EN DE IIEMELSCHE WIJSHEID TE BEKOMEN.
4. Bevestig mij, o God, door de genade van den heiligen Geest. — Geef kracht, opdat in mij de inwendige mensch versterkt worde, opdat mijn hart zich los en ledig make van alle nuttelooze zorg en angst, en zich niet meer late vervoeren, door de begeerlijkheid van aardsche dingen, om het even of die slecht of kostelijk zijn, maar opdat het leere inzien, dat alles voorbijgaat , en dat ik zelf zal voorbijgaan met het overige. — Niets toch is bestendig onder de zon, het is alles ijdelheid en kwelling des geestes. O hoe wijs is hij, die het zóó beschouwt.
5. Geef mij, Heer, de hemelsche wijsheid, opdat ik leere U boven alles te zoeken en te vinden, boven alles te smaken en te beminnen, en alle andere dingen aan te zien, voor hetgeen zij zijn volgens de verordening uwer wijsheid. — Geef dat ik met voorzigtigheid schuwe, die mij vleit,
derde boek, acht en twipitigste hool'dst. 181
en met geduld verdrage, die mij tegenkant. — Want het is groote wijsheid , zich niet te laten schudden, door eiken wind van woorden, en doof te blijven voor de streeleude laai der vleijertj: op deze wijze wordt de weg, dien men ingeslagen heeft, met veiligheid voortgezet.
ACHT EN TWINTIGSTE HOOFÜSTCK.
Tegen de kwaadsprekers.
1. Jesüs. — Mijn zoon , stoor u er niet aan, als sommige menschen kwaad van u denken, en zeggen, wat gij niet gaarne hoort. — Gij moet van u zeiven nog een slechter gevoelen hebben , en denken dat niemand onvolmaakter is, dan gij. — Indien gij een inwendig leven lijdt, dan zult gij, aan de vlugtige woorden der menschen, niet veel prijs hechten. — Het is geene kleine wijsheid stil te zwijgen ten kwaden tijde , en zich inwendig tot Mij te keeren, zonder zich door de oordeelen der menschen te laten storen.
2. Uw vrede zij niet in den mond der menschen ; want of zij wel of kwalijk van u spreken, gij blijft daarom niet minder die gij zijt. Waar is de opregte vrede en de ware roem ? Is het niet in Mij ? — En
182 de navolging van christus.
wie de menschen niet zoekt te behnge», noch vreest te mishagen, die zal grooten vrede hebben. — Uit ongeregelde liefde en ijdele vrees ontstaan alle onrust des harten en verstrooidheid der zinnen.
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Hoe men, in het uur van kwelling. God aanroepen en prijzen moet.
1. Dk Ziel. — Uw naarn zij gezegend in eeuwigheid, o Heer! die gewild hebt, dat mij deze bekoring en deze kwelling uver-kome. — Ontvlugten kan ik ze niet; maar ik moet tot U mijnen toevlugt nemen, opdat zij door uwe hulp tot mijn goed moge keeren. — Heer, zie, nu ben ik in 't lijden, en het is niet wel met mijn hart; ik word in dit oogenblik zeer geplaagd door de bekoring.— En nu, allerminnelijkste Vader, wat zal ik zeggen? Ik zit gevangen tusschen de angsten. Red mij in dit uur. — Doch daarom ben ik in dit uur gekomen, opdat Gij zoudt verheerlijkt worden, watineer ik na diep vernederd te zijn , door U mijne verlossing krijg — Heer, gewaardig U mij te redden: want, arm schepsel als ik ben, wat kan ik doen, en waar wil ik heen zonder U. — Geef mij ook ditmaal de ver
derde boek, dertigste hoofdstuk. 183
duldigheid, o Heer! — Help mij, mijn God, en ik zal niet vreezen, hoe zeer ik ook raogte bezwaard worden.
2. En nu, wat zal ik intusschen zeggen ? Heer, dat uw wil geschiede. Ik heb maar a! te wel verdiend, gekweld en gedrukt te worden. — Ik moet het dan ook uitstaan : o mogt ik het met verduldigheid lijden, tot dat het onweer voorbij zij, en de rust herleve 1 — Uwe almogende hand is magtig , ook om deze bekoring van mij weg te nemen, en haren aanval te .matigen, gelijk Gij , o mijn God , mijne barmhartigheid , te voren zoo dikwijls met mij gedaan hebt, opdat ik niet geheel bezwijke. — En hoe moeijelijker het voor mij is, des te gemakkelijker is voor U die verandering, komende van de regterhand des Allerhoogsten.
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dut men Gods hulp moet nfsmeeken, en met vertrouwen ivachten naar de wederkomst der (jenitde.
1. Jesus. — Mijn zoon. Ik hen de lieer. Ik ben het, die sterkte geef in den day der bekoring. (Nah. 1.) — Kom lot Mij, als het met u niet wel gaat — Hetgeen vooral den hemelschen troost belet, is, dut gij te lang
184 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
draalt om u tot het gebed te begeven. — Want eer gij uwe stem tot Mij verheft, hebt gij elders al meer dan eens troost gevraagd, en uwe verkwikking gezocht in uitwendige dingen. — En zoo geschiedt het, dat gij nergens veel baat vindt, totdat gij indachtig wordt, dat Ik het ben, die redding verschaf aan hen, die in Mij hopen ; en dat er buiten Mij geene krachtige hulp, geen bekwame raad, noch duurzaam heilmiddel zijn. — Maar nu gij weêr adem schept na het onweder, herneem uwen moed in het licht mijner barmhartigheden: want Ik ben nabij (zegt de Heer) om alles te herstellen, niet alleen volkomen, maar overvloedig en boven mate.
2. Is er wel üls , dat moeyelyk voor Mij is; (Jer. 32.) of zal Ik gelijk zijn , aan die zegt, maar niet doet? Waar is uw geloof? Sta vast en volhard. — Geef den moed niet op, maar toon u manhaftig; mijne troost zal u toekomen op zijnen tijd. — Wacht op Mij , wacht maar: Ik zal komen, en Ik zal u genezen. — Eene bekoring is het, die u kwelt, en eene ijdele vrees, die u verschrikt. — Waartoe dient die bekommering over toekomstige onzekere dingen ? Alleen om u droefheid op droefheid te geven. Laat lederen dag zijn kwaad genoeg zijn.
DERDE BOEK, DERTIGSTE HOOFDSTUK. 185
(Matth. 6.) — Is het geene ijdelheid, gewie , dwaasheid bevreesd of verblijd te zijn we-
t gens toekomstige dingen, die misschien
nooit zullen voorvallen?
3 Het is een gevolg der mensehelijke krankheid, door zulke inbeeldingen gestoord te worden, en het teeken van eene ziel, die nog zwak is, als men zoo ligt gehoor geeft aan de inblazingen van den vijand. — Want het is hem onverschillig, of hij ons begoochelt en misleidt met wezenlijke of met ingebeelde dingen; of hij ons omverwerpt door de liefde der tegenwoordige goederen , of door de vrees der toekomende kwalen. — Laat dan uw hart niet ontroerd worden noch vreezen. (Joan. 14.) — Gelooft in Mij en hebt vertrouwen in mijne barmhartigheid. — Wanneer gij denkt van Mij verwijderd te wezen, dan ben Ik dikwijls het naaste bij u. — Wanneer gij alles bijna verloren acht, dan is het soms de tijd van groote verdiensten. — Het is niet al verloren, omdat eene zaak anders uitvalt, dan zij zou moeten. — Gij moet niet oordeelen naar den tegenwoordigen indruk; gij moogt eene zwarigheid, van waar zij dan ook kome, zoo niet aannemen, noch er u zoo aan overgeven, alsof er geene hoop meer ware, om er uit te raken.
184 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
draalt om u tot het gebed te begeven. — Want eer gij uwe stem tot Mij verheft, hebt gij elders al meer dan eens troost gevraagd , en uwe verkwikking gezocht in uitwendige dingen. — En zoo geschiedt het, dat gij nergens veel baat vindt, totdat gij indachtig wordt, dat Ik het ben , die redding verschaf aan hen, die in Mij hopen ; en dat er buiten Mij geene krachtige hulp, geen bekwame raad, noch duurzaam heilmiddel zijn. — Maar nu gij weêr adem schept na het onweder, herneem uwen moed in het licht mijner barmhartigheden: want Ik ben nabij (zegt de Heer) om alles te herstellen, niet alleen volkomen, maar overvloedig en boven mate.
2. Is er wel iets , dat moeijelgk voor Mij is; (Jer. 32.) of zal Ik gelijk zijn , aan die zegt, maar niet doet? Waar is uw geloof? Sta vast en volhard. — Geef den moed niet op, maar toon u manhaftig; mijne troost zal u toekomen op zijnen tijd. — Wacht op Mij, wacht maar: Ik zal komen, en Ik zal u genezen. — Eene bekoring is het, die u kwelt, en eene ijdele vrees, die u verschrikt. — Waartoe dient die bekommering over toekomstige onzekere dingen ? Alleen om u droefheid op droefheid te geven. Laat lederen dag zijn kwaad genoeg zgn.
DERDE BOEK, DERTIGSTE HOOFDSTUK. 185
(Matth. 6.) — Is het geene ijdelheid, geoue dwaasheid bevreesd of verblijd te zijn wegens toekomstige dingen, die misschien nooit /uilen voorvallen?
3 Het is een gevolg der menschelijke krankheid, door zulke inbeeldingen gestoord te worden, en het teeken van eene ziel, die nog zwak is, als men zoo ligt gehoor geeft aan de inblazingen van den vijand. — Want het is hem onverschillig, of hij ons begoochelt en misleidt met wezenlijke of met ingebeelde dingen; of hij ons omverwerpt door de liefde der tegenwoordige goederen , of door de vrees der toekomende kwalen. — Laai dan uw harl niet ontroerd worden noch treezen. (Joan. 14.) — Gelooft in Mij en hebt vertrouwen in mijne barmhartigheid. — Wanneer gij denkt van Mij verwijderd te wezen, dan ben Ik dikwijls het naaste bij u. — Wanneer gij alles bijna verloren acht, dan is het soms de tijd van groote verdiensten. — Het is niet al verloren, omdat eene zaak anders uitvalt, dan zij zou moeten. — Gij moet niet oordeelen naar den tegenwoordigen indruk; gij moogt eene zwarigheid, van waar zij dan ook kotne, zoo niet aannemen, noch er u zoo aan overgeven, alsof er geene hoop meer ware, om er uit te raken.
186 DE NAVOLGING VAN CHBISTUS.
4. Denk niet, dat gij geheel verlaten zijt, wanneer Ik u voor een' tijd eenige kwelling overzend, of u den gewenschten troost onttrek : want zóó gaat men tot het rijk der Hemelen. — En het is ongetwijfeld dienstiger voor u en voor al mijne dienaars, geoefend te worden door tegenspoed, dan indien gij alles naar wensch hadt. — Ik ken de geheimen uws harten; en Ik weet, dat het voor uwe zaligheid zoo nuttig is, somtijds eenige dorheid te verduren, opdat gij u niet zoudt verheffen in don voorspoed, noch u zeiven zoudt zoeken te behagen, in hetgeen gij niet zijt. — Wat Ik gegeven heb, kan Ik ontnemen, en weder geven, als het Mij belieft.
5. Wat Ik geef, blijft het mijne, als Ik het u afneem, ontneem Ik het uwe niet: want Mij behooren alle goed geschenk en alle volmaakte gave toe. - Als Ik u eenige bezwaamis, of eenigen tegenspoed laat overkomen , spreek niet tegen en laat den moed niet zinken. — Ik kan op een oogslag u verligten, en alle moeijelijkheid in blijdschap veranderen. — En wanneer Ik op deze wijze met u handel, ben Ik altoos geregtigd en waardig, hoog geprezen te worden.
ft. Indien gij wijs zijt, en naar waarheid oordeelt, zult gij in den tegenspoed u
derde boek, een en dertigste hoofdst. 187
Dimmer tot de moedeloosheid toe, laten bedroeven; maar gij zult u eerder verheugen en Mij dankzeggen. — Ja uwe eenigsle vreugde daarin stellen, dal ik het lijden doe ondervinden, zonder u te, .sparen. (Job ö.) — Gelijk de Vader Mij heeft lief gehad, zoo heb ook Ik n lief gehad, (Joan. 15) zeide Ik aan mijne geliefde leerlingen ; en deze heb Ik waarlijk niet gezonden tot tijdelijke genoegens , maar tot strijden en lijden ; niet tot eer, maar tot versmading; niet lot ledigheid, maar tot grooten arbeid; niet om te rusten, maar om rijke vruchten te vergaderen in geduldigheid. — Wees, mijn zoon, wees dezer woorden indachtig.
Dat men alle schepselen moet op zijde stellen, om den Schepper le vinden.
1. De Ziel. — Heer, ik heb nog groo-tere genade noodig, bijaldien ik zoo ver wil komen , dat noch mensch noch eenig ander schepsel bekwaam zij om mij eenig beletsel te stellen. — Want zoo lang er iels is, dat mij tegenhoudt, kan ik mijne vrije vlugt tot U niet nemen. — Hij smachtte naar die vrije vlugt, die gezegd heelt; Wie zal mi] vlerken (jevcn als van eene duif ?
188 de navolging van christus.
en ik zal opwaarts vliegen, en rusten (Ps. 54.) Wat is er geruster, dan het oog van den eenvoudige ? En niemand is vrijer, dan de mensch die niets verlangt op aarde. — Men moet dan alle schepselen te boven stijgen; men moet zich zelven geheel uitgaan , en zich in den geest verheffen , om te zien dat Gij, o Schepper aller dingen, niets gemeens hebt met eenig schepsel. — En zoo lang iemand niet gansch ontbonden is van al het geschapene, kan hij zijn verstand, met geene genoegzame vrijheid, op de goddelijke dingen vestigen. — Daarom is het, dat men zoo weinige beschouwers vindt, vermits er zoo weinigen zijn , die zich volkomen weten af te scheiden van de schepselen en van al, wat vergankelijk is.
2. Daartoe behoort eene groote genade, die de ziel opligt, en haar verrukt boven haar zelven. — En zoo lang de mensch niet aldus in den geest verheven , van alle schepselen onthecht en gansch in vereeniging met God is, even zoo lang is alles, wat hg weet, alles, wat hij heeft, van geen groot gewigt. — Hij zal lang klein wezen, en zich niet van den grond verheffen, die iets voor groot acht, buiten het eenigste, het oneindige, het eeuwige goed. — AIIös, wat God niet is, is nietigheid en moet
debdeboek, een en dertigste hoofdst. 189
voor nietigheid gehouden worden. — Er is een groot verschil tusschen de wijsheid van een verlichten en godvruchtigen mensch, en de wetenschap van een geleerden en geletterden klerk. — De wijsheid, die van boven komt en die God zelf aan de ziel mededeelt, is veel edeler, dan die de mensch bekomt, door taaijen arbeid en inspanning van geest.
3. Men vindt er velen , die naar de beschouwing verlangen ; doch wat daar toe noodig is, zoeken zij niet te doen. — Het groot beletsel is daarin gelegen , dat men zich ophoudt met het uiterlijke en het zigt-bare, en dat men weinig werk maakt van de ware en innige versterving. — Ik weet niet, wat het is , noch door welken geest wij gedreven worden, noch wat wij voorwenden , wij die, naar den uiterlijke» schijn, geestelijke menschen geheeten worden , dat wij zoo veel arbeids besteden en zoo bekommerd zijn , voor vergankelijke en nietige dingen, terwijl wij zelden of ooit met onverstrooide zinnen aan onze inwendige belangen denken.
4. Helaas ! naauwelijks zijn wij een oogen-blik ingekeerd, of wij storten aanstonds weêr naar buiten; en zóó maken wij nooit een naarstig onderzoek van onze werken.
190 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS-
— Waar onze genegenheden naar toe hellen , daar zien wij niet naar, en hoe onrein alles ook is, betreuren wij dat niet. — Alle vleesch had zijnen weg hejlorven (Gen. 6), en daarom volgde de groole watervloed.— Vermits dan onze inwendige genegenheden zeer bedorven zijn , zoo moeten onze werken , die er uit volgen, als teekenen van het gebrek aan innerlijke gezondheid, noodzakelijk ook bedorven wezen. — Uit een zuiver hart komen de vruchten van een goed leven.
5. Men vraagt hoeveel iemand gedaan heeff; maar hoeveel deugd er in zijn daden is, daarom schijnt men zoo zeer niet bezorgd te wezen. — Men onderzoekt of hij kloekmoedig, rijk, schoon is, of hij bekwaamheid heeft, een goed schrijver, een goed zanger of kunstenaar is ; maar of hij arm van geest is, of hij verduldig en zachtmoedig, of hij godvruchtig en inwendig is, daar vraagt men zelden naar.— De natuur beschouwt maar het uiterlijke van den mensch; de genade wendt zich tot zijn binnenste. — Gene bedriegt zich dikwerf; deze hoopt in God , om niet bedrogen te worden.
uerde boek, twee en dertigste hoofdst. 191
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de zelfverloochening en de verzaking der begeerlijkheid.
1. Jesus — Mijn zoon, gij kunt gcene volkomene vrijheid genieten, tenzij gij u zeiven geheel verloochent. — Geboeid zijn alle zelfzuchtigen en minnaars van zich zeiven ; zij zijn begeerlijk , nieuwsgierig , ongedurig ; zij zoeken immer hun gemak , en niet, wat Mij behaagt! zij verzinnen en ondernemen veel, maar het houdt geenen stand. — Want alles, wat van God niet komt, moet vergaan. — Onthoud deze korte maar diepzinnige les: Verlaat alles en gij zult alles vinden. Verzaak de begeerlijkheid, en gij zult de rust proeven. — Betracht dit in uw gemoed, en als gij het zult vervuld hebben , zult gij alles verslaan.
2. De Ziel. — Heer, dat is geen kinderspel , of geen werk van éénen dag: in die weinige woorden ligt al de volmaaktheid van hel kloosterlijk leven opgesloten.
3. Jesus. — Mijn zoon, gij moet niet afschrikken, of hel hoofd laten zinken, els gij hoort spreken van den weg der volmaakten ; gij moet eerder opgewekt worden , om hooger te klimmen, often minste
192 DE NAVOLGING VAN CHniSTl».
daarnaar haken, met een waar verlangen. — Ach, of het met u zoo gesteld ware, ach, of gij het zoo ver gebragt hadt, dat gij geen minnaar waart van u zeiven, maar dat gij op eenen enkelen wenk van Mij , of van den oversten, dien Ik u gegeven heb, wist te gehoorzamen ; dan zoudt gij Mij hoogst behagelijk wezen, en geheel uw leven zou in de vreugde en in de rust voorbijgaan. — Er blijft nog veel over, dal gij verlaten moet, en indien gij er om mijnent wille niet geheel van afziet, zult gij nimmer bekomen, wat gij vraagt. — Wilt gij rijk worden, volg mijnen raad, en koop van mijn goud, dat door het vuur beproefd is (Apoc. 3), dat wil zeggen, de hemelsche wijsheid, die alle aardsche dingen met voeten treedt. — Verkies haar boven alle wereldwijsheid, boven alle men-schelijk en eigen welbehagen.
4. Ik zeg het u, verwissel wat groot en kostbaar is in de oogen der menschen, voor datgene, wat hun slecht en verachtelijk schijnt. — Want men acht voor zeer gering en klein, ja men vergeet haar bijna, die ware wijsheid des Hemels, die geen groot gevoelen heeft van zich zelve en niet zoekt verheven te zijn op de aarde. Sommigen prijzen haar wel met den mond.
derde boek , drie en dertigste hoofdst. 193
maar wijken van haar af door hun leven : en nogtans is zij die kostelijke parel (Matth. 13), die voor velen verborgen is.
DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de ongestadigheid des harten, en dat
men zijne meening tot God moet rig ten ah tot zijn laatste einde.
1. Jesus. — Mijn zoon, betrouw uwe gemoedsgesteldheid van dit oogeoblik niet, want die kan zeer haast veranderen. — Zoo 'ang gij leeft, zijt gij, willens of onwillens, der veranderlijkheid onderhevig; nu eens blij te moede, dan weêr treurig; nu gerust, dan ongerust; dit uur vol godsvrucht, een ander uur ongevoelig; nu ijverig en straks traag: de eene stond ernstig, de stond daarna ligtzinnig. — Doch de wijze, en in het geestelijk leven wel geoefende man, verheft zich boven al die veranderlijkheden. Hij geeft geen acht op hetgeen in hem omgaat, of van welke zijde de wind der ongestadigheid blaast; hij is maar bezorgd , om zijne meening geheel en al te rigten tot het gewenscht einde, waar hij naar streven moet. — En zóó is het, dat hij altoos een en dezelfde en onberoer-lijk blijven kan, houdende het oog zijner
13
194 DE NAVOLGING VAK CHUISTÜS.
goede meening, te midden van allerhande voorvallen, onafgebroken op Mij gevestigd.
2. En hoe zuiverder het oog der meening is, des te standvastiger wandelt men, door het midden der stormen. — Maar dat oog wordt in velen verduisterd, omdat men zoo spoedig zijne blikken laat vallen op iets behagelijks, dat zich opdoet. — Men vindt immers zelden iemand , die geheel vrij is van de vlek der zelfzucht. — Zoo kwamen eertijds de Joden te Bethanië tot Maria en Martha, niet voor Je:;us alleen, maar tevens om Lazarus te zien. - Het oog der meening dient dus gezuiverd te worden, opdat het eenvoudig en opregt weze, en men behoort het boven alles, wal in hel midden is, lot Mij te slieren.
Die God mint. smaakt Hem boven alles en in alles.
1. De Ziel. — Ziedaar, mijn God en mijn al. Wal wil ik meerder, en wal zaligers kan ik verlangen ? — O welsmakend en zoet woord! maar alleen voor hem,die het woord bemint; niet voor den minnaar van de wereld , of van hetgeen, dat in de wereld is. — Mijn God en mijn al. Dal is genoeg
DEUDË BOEK, VIER EN DERTIGSTE HOOFDST. 193
r bij tegenwoordig zht is „ii.. „Q noegclijk; maar in uwe afwezigheid ?an
keLTi,', ,quot;1 ïr.ot quot;r no!
vergaan in |„mne gt;vij,,hefd/,quot;Snf e/j'k®' wereld is niets dan iidelhp'ifl ■ . vleesch niets dan de dood - m'! 'let
van liunnan Schepper. - Vemb/lleml nog.
196 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
tans, en hoogst verschillend is de smaak des Scheppers en der schepselen, der eeuwigheid en des tijds, des ongeschapen Lichts en des meègedeelden lichts.
3 O eeuwig Licht, alle geschapene lichten in glans overtreffend , schiet eene straal „it van den hooge , en dat zij tot het binnenste van mijn hart doordringe; verblijd, verlicht en verlevendig mijne ziel en al hare vermogens, opdat zij U moge aankleven in vreugdevolle verrukkingen. - U! wanneer zal dat zalig, dat wenschelqk uur komen, waarop Gij mij verzadigen zult, door uwe tegenwoordigheid , enmij alles zult zijn in alles? - Zoo lang mij dit niet vergund wordt, kan mijne vreugde met volkomen wezen. — De oude mensch , helaas , leeft nog in mij; hij is nog niet geheel gekruist;, hii is niet volkomen dood. — Nog staan ziine begeerlijkheden hevig op tegen den geest, hij voert nog inwendigen oorlog en gedoogt niet, dat het rijk der ziel in vrede zij.
. 4. Maar Gij, die over de magt der zee hecrschl. en de beweging haver baren stilt , sta op. kom mi) te hulp. (Vs. 88.) Ve)-strooi de volkeren, die oorlog zoeken (Fs. b7), en verplet ze in uwe almogendheid. — rer-Zoon , bid ik U, uwe wonderen, en doe de
DERDE BOEK, VIJf EN DERTIGSTE HOOFDST. 197
migt uws r eg ten arms uitschitteren : want ik heb geene andere hoop, geen anderen toevlugt dan in U, mijnen Heer en mii-nen God! J
VIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men in dit leven niet vrij is van bekoringen.
1. Jesus. - Mijn zoon , nooit zijl gij in veiligheid gedurende dit leven; maar zoo 'ang gij op de wereld zijt, zullen u de
geestelijke wapenen altoos noodig wezen._
Gij verkeert temidden der vijanden; regts en links wordt gij bevochten. _ Indien gij dan met van alle zijden het schild der verduldigheid te weêr stelt, zult gii niet lang ongewond blijven. — Daarenboven, indien gij uw hart niet vast op Mij zet, met den zuiveren wil, van alles voor Mij te lii-den dan zult gij de hitte des kamps niet uitstaan, noch den palm der gelukzaligen bekomen. — Gij moet dan kloekmoedig door alle moeijelijkheden heen dringen, en mef een sterke vuist allen wederstand afkeeren. — Want den overwinnaar wordt het Manna gegeven (Apoc. 2), en diepe ellende is het aandeel des lafhartigen.
2. Indien gij rust zoekt in dit leven, hoe
198 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
dan zult gij tot de eindelooze rust geraken? Maak u niet gereed tot vele rust, maar tot vele verduldigheid. — Zoek den waren vrede, niet op aarde, maar in den Hemel: niet bij de menschen of eenige andere schepselen, maar in God alleen. Ter liefde Gods moet gij alles gewillig onderstaan , arbeid en smarten, bekoringen en plagen, angsten, nood, ziekten, beleedi-gingen, opspraak , verwijten , vernederingen, schande , berispingen, verachtingen. Deze heipen tot de deugd ; deze beproeven den volgeling van Jesus Christus, deze bereiden de hemelsche kroon. — Ik zal eeuwigen loon betalen voor kortstondigen arbeid , en oneindige verheerlijking voor oogenblikke-lijke beschaming.
3. Meent gij altoos geestelijke vertroostingen te zullen hebben , als gij ze verlangt ? — Mijne Heiligen hebben die niet altijd gehad, maar integendeel veel zwarigheden, velerhande bekoringen en groote troosteloosheid verduurd. — Maar zij zijn in alles verduldig gebleven, en hebben op God meer dan op zich zeiven betrouwd, wel wetende, dal het lijden van dezen tijd, builen alle evenredigheid is mei de toekomende heerlijkheid (Rom. 8), welke daardoor verdiend wordt. — Wilt gij in een oogenblik heb-
DERDE liOEK , ZES EN DERTIGSTE HOOFDST. 199
ben, wat velen ter naauwernood bekomen hebben na eenen vloed van tranen en grooten arbeid ? — Verwacht den 11 eere, gedraag u mannelijk (Ps. 26), en word versterkt; wil niet mistrouwen , wil niet wijken : maar offer edelmoedig ligchaam en leven op voor de glorie van God. — Jk zal het u overvloedig vergelden, en Ik zal met u wezen in al uw lijden.
ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen de ij dele oordeelen der menschen.
1. .Iesls. — Mijn zoon , vestig uw hart op den Heer, en vrees geen meoschelijk oordeel, wanneer uw geweten getuigenis geeft van uwe deugd en onschuld. — Het is heilzaam en zalig aldus te lijden, en zulks zal niet zwaar vallen aan een ootmoedig hart, dat meer op God betrouwt dan op zich zelven. — Er wordt veel, zeer veel gezegd, en daarom is er weinig geloof aan te geven. — En ook een ieder te voldoen , is niet mogelijk. - Alhoewel Paulus gelruclit heeft, allen in den Heer te behagen, en alles aan allen geworden is: stelde hij er nogtans weinig prijs op, wat de menschen van hem oordeelden.
2. Hij heeft wel zijn best gedaan, om
200 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS. ]
dat hij van sommige menschen veroordeeld :
of gelasterd werd. — Daarom heeft hij alles Gode aanbevolen , wien alles bekend is ; en \
heeft door de verduldigheid en de ootmoedigheid zich verdedigd tegen de tongen der kwaadsprekers, en tegen de ijdele en leugenachtige vermoedens dergenen, die alles,
wat hun kwaad hart hun ingaf, tegen hem lt;
uitstrooiden. - Hij heeft zich echter soms j I verantwoord, opdat de zwakken uit zijn i
stilzwijgen geen verergernis nemen zouden. !
8. JVa( hebt gy te vreezen van een ster- I
felijken mensch? (Is. 51.) Heden is hij, en morgen verschijnt hij niet meer. — Vrees i
God, en gij zult voor de menschen niet i beven. — Wat kan een mensch u door
woorden of beleedigingen doen ? Hij bena- i
deelt zich zeiven eerder dan u; en wie hij j
ook zijn moge, Godsoordeel ontvlugten kan i
hij niet. — Heb gij God voor oogen, en 1
onthoud u van alle twisten en klagten. — {
Al schijnt gij voor het oogenblik te bezwij- I
ken , en beschaamdheid te lijden, die gij niet 1
verdiend hebt; wees daarover niet veront- 1
waardigd, en verminder uwe kroon niet (
door onverduldigheid. — Maar wend liever (
derde bock, zeven en dertigste hoofdst. 201
uwe oogen tot Mij in den Hemel, Ik , die magtig ben, om u uit alle schande en ongelijk te redden , en aan eenieder volgens zijne werken te geven.
ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men zich zeiven geheel moet afgaan, om de vrt/heïd des harten te bekomen.
1. Jesus. — Mijn zoon, verlaat u zeiven, en gij zult Mij vinden. — Wees onverschillig , sta allen eigendom af, en gij zult gedurig winst doen. — Want zoohaast gij u zeiven onwederroepelijk zult afgestaan hebben , zult gij overvloediger genade bekomen.
2. De Ziel. — Heer, hoe dikwijls moet ik mij afstaan, en waarin moet ik mij uitgaan ?
3. Jesus. — Altijd en ieder oogenblik , in het klein gelijk in het groot. Ik maak geene uitzondering, maar Ik wil u in alles naakt vinden. — Hoe anders zoudt gij aan Mij en Ik aan u kunnen toebehooren, tenzij gij, zoo in- als uitwendig, allen eigen wil hebt afgelegd ? — Moe eerder gij dit volbrengt, des te beter gij het zult hebben: en hoe volkomener en opregter gij dit zult doen, des te behagelijker zult gij Mij wezen, en en des te meer zult gij verwerven.
DE NAVOL6ING VAN CHRISTUS.
4. Sommigen doen afstand van hen zeiven, doch met eenige uitnarae: zij hebben geen vol betrouwen op God , en daarom zijn zij nog met hun eigen belang bezorgd. — Daar zijn er ook, die in het begin alles opofferen , doch naderhand door de bekoring geschud , nemen zij hunnen eigendom weder, en daarom maken zij weinig voortgang in de deugd. — Deze beide zullen nimmer tot de vrijheid van een zuiver hart geraken, zij zuilen de gunst mijner zoete gemeenschap niet bekomen v vóór dat zij eerst alles afstaan, en zich dagelijks als slagtoffers opgedragen zullen hebben, zonder hetwelk zij het genot der vereeniging met Mij, nooit smaken kunnen.
5. Ik heb het u menigvverf gezegd, en zeg het u nogmaals : verlaat u zeiven, sta u af, en gij zult inwendig een grooten vrede genieten. — Geef alles voor alles: houd niets achter, vraag niets weèr, blijf Mij alleen standvastig aangekleefd , en gij zult Mij bezitten. — Gij zult vrij van harte wezen, en de duisternis zal u niet nederdrukken. — Betracht dit, bid daarom, verlang dit: namelijk om van allen eigendom beroofd te wezen, om naakt den naakten Jesus te mogen volgen, om voor u zeiven te sterven en voor Mij eeuwig te leven. - Dan zullen
'202
debde doek, acht en dertigste hoofdst. 203
alle ijdele inbeeldingen, alle booze ontstel-tenissen, alle nuttelooze zorgen vergaan. — Alsdan zal ook verdwijnen de overdrevene vrees, en de ongeregelde liefde zal sterven.
ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van hel goed overleg in het uitwendige, en den toevlugt tot God in de gevaren.
1. Jesus. — Mijn zoon, daarnaar moet gij zorgvuldig streven, dat gij, in alle plaatsen en in al uwe werken of uitwendige bezigheden , van binnen vrij en u zeiven magtig zijt, zoodanig dat alles aan u en gij aan niets onderworpen zijt. — Daardoor zult gij meester en bestierder uwer werken, en nimmer slaaf of huurkneebt zijn. - Gij zult een vrije en ware Israëliet wezen, overgaande tot het erfdeel en den vrijdom der kinderen Gods. — Die zich boven de tegenwoordige dingen verheffende, de eeuwige dingen te gemoet zien. — Die wat vergankelijk is , met het linker oog aanschouwen, en het regter gevestigd houden op de hemelsche zaken. — Die zich niet laten trekken door de lijdelijke goederen , om ze aan te kleven; maar deze eerder aantrekken , om ze tot het goed te doen dienen , gelijk het van God geordend en in-
, 204 DE NAVOLGING VAN CHRISTIIS.
gerigt is door den oppersten Werkmeester, die niets ongeregelds in zijn schepsel gelaten heeft.
2. Indien gij in alle voorvallen u niet ophoudt bij den uiterlijken schijn, en al, wat gij ziet of hoort, met geen vleeschelijk oog beschouwt; maar bij iedere aangelegenheid terstond met Moses in het tabernakel treedt, om raad van den Heer te vragen , dan zult gij bij wijlen het goddelijk antwoord hooren , en over vele tegenwoordige en toekomende dingen onderrigt wederkeeren. — Want om alle twijfels en moeijelijkheden op te lossen , nam Moses altijd zijnen toevlugt tot het tabernakel; zoo ook begaf hij zich tot het middel des gebeds, om de gevaren en de listen der kwade menschen af te weren. — Alzoo moet ook gij uwen toevlugt nemen tot de binnenkamer van uw hart, en daar den goddelijken bijstand met vurigheid afsmeeken. — Want waarom leest men, dat Josuë en met hem de kinderen van Israël zijn bedrogen geworden door de Gabaönieten? Omdat zij den Eeere vooraf niet waren te rade gegaan; (Jos 9) maar te ligt geloof gevende aan zoete woorden, zijn zij misleid geworden door een valschen schijn van godsdienstigheid.
derde doek, negen en dertigste hoofdst. 205
Dat men in zijne zaken de driftigheid vermijden moet.
1. Jesus. — Mijn zoon, beveel uwe zaken steeds in mijne handen; Ik zal alles ten beste schikken op zijnen tijd. — Wacht naar deze mijne beschikking, gij zult er voordeel uit trekken.
2. De Ziel. — Heer, ik geef, gaarne genoeg, al mijne zaken in uwe handen over; want mijn eigen oordeel kan mij weinig baat toebrengen. — Ach of ik mij aan toekomende voorvallen weinig gelegen liet liggen, en mij maar seffens aan uw welbehagen opdroege!
3. Jesus. — Mijn zoon, de mensch jaagt dikwijls met den meesten drift naar eene zaak , die hij verlangt ; en als hij ze bereikt heeft, begint hij er andere gevoelens over te krijgen ; want zijne genegenheden blijven niet lang bij ééne en dezelfde zaak, maar drijven hem gedurig van het eene tot het andere.— Het is dan geene kleine zaak, zich zeiven ook in de kleinste dingen af te gaan.
4. De ware voortgang des menschen is de verloochening van zich zeiven; en de mensch, die zich verloochent, is zeer vrij
206 de navolging van christus.
en zeer gerust. — Maar de aloude vijand, die al wal goed is tegenstreeft, houdt niet op van te bekoren; nacht en dag spant hij strikken, in de hoop van den onachtzame in zijne hinderlagen ledoen vallen. — Waakt en bidt, zegt de Heer, opdat gij in (jeene bekoringen valt. (Matth. 26.)
VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de mensch uit zich zeken niets goeds
heeft, en zich op niets mag beroemen.
1. De Ziel. — Heer, wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt, of wat is de zoon des menschen, dat Gij hem bezoekt? (Ps. 8) — Wat heeft de mensch verdiend , dat Gij hem uwe genade geeft? — Heer, welke reden heb ik om mij te beklagen, als Gij mij verlaat? of wat heb ik met regt in te brengen , als Gij niet doet, wat ik vraag? — Zeker, dit mag ik in der waarheid denken en zeggen: Heer, ik ben niets, ik kan niets, ik ben van mij zeiven niets goeds; maar ik voel mij in alles even zwak, en ik hel altoos naar het niet. — En zoo ik van ü niet geholpen, en inwendig versterkt word, val ik ten eenenmale in flaauwheid en krachteloosheid.
2. Maar Gij lleere, blijft immer dezelfde
DERDE BOEK, VEERTIGSTE HOOFDSTUK. 207
(Ps. 101) cn blijft het in eeuwigheid, altijd goed, reglvaardig en heilig; Gij doel alles wel, regtvanrdig en heilig, en beschikt alles in uwe wijsheid. Maar ik, meer geneigd tot terugdeinzen dan tot voortgaan, ik blijf niet duurzaam in denzelfden staat: neen, ik verander zeven maal op den dag.
— IVogtans gaat het dra beter met mij, als het U belieft mij uwe helpende hand toe te reiken: want Gij alleen kunt mij zonder eenigen menschelijken bijstand helpen en zoodanig versterken, dat mijn aan-gezigt niet meer van trekken verandert, en mijn hart tot U alleen gekeerd blijft en rust.
3. Daarom, indien ik, hetzij om de godvruchtigheid te bekomen, hetzij om de noodzakelijkheid, die mij aandringt U te zoeken, allen menschelijken troost wiste te verwerpen , vermits geen mensch mij troosten kan ; dan zou ik te regt op uwe genade mogen hopen, en op nieuw mij verheugen in de vertroostingen, die ik ontvangen zou.
4 Dank zij U, van wien alles komt, zoo dikwerf mij iets goeds gebeurt. — Maar ik, ik ben ijdelheid en nietigheid voor uw aanschijn , een onstandvastig en zwak mensch.
— Waarop dan kan ik roemen, of waarom zoek ik geacht te worden ? — Om mijnen niet misschien? Maar dat is het ijdelste nog
208 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS. DERD
van al. — Waarlijk, derjdele glorie is eene heid
booze pest en de grootste aller ijdelheden, volza
want zij trekt ons van de ware glorie af, eer,
en berooft ons van de hemelsche genade. — eeuv Want ais de mensch zich zeiven behaagt,
mishaagt hij U: en als hij den lof der men- ^
schen zoekt, verliest hij de ware deugden. ^
5. Maar het is eene ware glorie en eene heilige vreugde, in U zijnen roem te stel- 1. len , en niet in zich zeiven ; zich te ver- aan. heugen in uwen Naam, en niet in zijne verh eigene deugd , en geen vermaak te schep- ned( pen in eenig schepsel, dan om U. — Lof den zij uwen Naam, en niet den mijnen; ge- sche prezen zij uw werk, en niet het mijne; 2 gezegend zij uw heilige Naam, doch niets blin worde mij toegeschreven van de lofspraak ijdel der menschen. — Gij zijt mijn roem. Gij erk( de verheuging mijns harten. — In U zal ong ik roemen en mij onophoudelijk verheu- reth gen; doch voor mij zij geen andere roem, ik dan in mijne krankheden. (2 Cor. 12.) heb
6. Dat de Joden den roem zoeken, die mij van elkander komt: (Jo. 5) ik zal dien be- daa trachten, die van God alleen komt. (Ib.) — hoo Immers alle menschelijke roem , alle tijde- ten; lijke eer, alle wereldsche verhevenheid, sch vergeleken bij uwe eeuwige glorie , is voo ijdelheid en dwaasheid. — O mijne waar- kan
derde doek , een en veertigste hoofdst. 209
heid, mijne barmhartigheid, o mijn God I volzalige Drieëcnheid ! ü alleen zij lof, en eer, en magt, en glorie in eeuwigheid der eeuwigheden.
EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de verachting aller wereldsche eer.
1. Jesus. — Mijn zoon, trek het u niet aan, als gij ziet, dat anderen geëerd en verheven worden, en gij versmaad en vernederd wordt. — Hef uw hart tot Mij in den Hemel, en de versmading van de men-schen op aarde zal u niet bedroeven.
2. De Ziel. — Heer, wij leven in verblindheid, en worden ligt misleid door de ijdelheid. — Als ik mij zeiven wel bezie, erken ik, dat mij nooit van eenig schepsel ongelijk is aangedaan : derhalve heb ik geene reden om over ü te klagen. — Want daar ik dikwerf en zwaar tegen U gezondigd heb, verdien ik, dat alle schepsel tegen mij opsta. - Schande dus en smaad, ziedaar , wat mij regtvaardig toekomt; U behoort de lof, de eer en de glorie. — En tenzij ik mij bereid boude, om van alle schepselen gaarne versmaad, verlaten en voor een louteren niet gerekend te worden, kan ik inwendig niet bevredigd en beves-
amp;
210 DE NAVOLGING VAN CIUilSTUS.
tigd, noch geestelijk verlicht en mot (J volkomen vereenigd zijn.
Dat men den vrede in de menschen niel stellen mag.
1. Jesus- — Mijn zoon, indien gij uwen vrede op eenigcn mensch grondt, opdat deze met u eensgezind zij en zamen leve , zult gij ongestadig en belemmerd wezen. -Maar indien gij uwen steun zoekt in de levende en blijvende waarheid, dan zult gij niet treuren als een vriend u verlaat of afsterft. - Op Mij moet de liefde voor uwen vriend gegrond wezen , om mijnent wille moet gij beminnen, die u goed schijnen en u dierbaar zijn in dit leven. — Zonder Mij is geene vriendschap goed noch duurzaam ; en het is geene ware zuivere liefde, die Ik niel aanknoop. — Gij moet zoodanig onthecht zijn van die menschelijke vriendschappen, dat gij (zoo veel u aangaat) zoudt willen leven buiten allen omgang met menschen. -- De mensch nadert des te meer tot God, naarmate hij zich verwijdert van allen aardschen troost. - En des te hooger klimt hij tot God, naarmate hij
derde boek, drie en veertigste hoofdst. 211
dieper nederzinkt in zich zeiven , en ver-achtelijker wordt in zijne eigene oogen.
2. Maar die zich zeiven iets goeds toekent , belet den toegang der goddelijke genade; want de genade des Heiligen Gees-tes zoekt altijd een oot moedig hart. — Indien gij u volkomen wist te vernietigen , en u van alle geschapene liefde te ontmaken , dan zonde Ik Mij in u moeten uitstorten met groote genade. - Wanneer gij het oog vestigt op de schepselen, verliest gij den Schepper uil het gezigt. — Leer in alle dingen u zeiven om God overwinnen, en gij zult tot zijne kennis kunnen geraken. — Hoe klein iets zij of niet, als het ongeregeld bemind en gezocht wordt, besmeurt het de ziel en wederhoudt het haar van het opperste goed.
DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen de ij dele wetemchap der wereld.
1. Jesus. — Wijn zoon, laat u niet bewegen door de schoone en spitsvondige spreuken der menschen : want hel rijk Gods is niet in de woorden, maar in' de deugd. (I Cor. 4.) — Let op mijne woorden, die het hart ontsteken en het verstand verlichten ; die berouw verwekken en velerhanden
212 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
troost aanbrengen. — Als gij leest, doe het nooit om geleerder of wijzer te worden. — Bevlijtig u om uwe ondeugden te versterven, dat zal u meer voordeel brengen, dan de kennis van vele moeijelijke vraagstukken.
2. Al hebt gij veel gelezen en geleerd , toch moet gij altoos tot het eerste beginsel terugkeeren. — Ik ben het, die aan de menschen de wetenschap leer , en die meer licht geef aan de kleine kinderen, dan iemand bekwaam is te geven door het onderwijs. — Tot wien Ik spreek, die zal welhaast wijs zijn, en zeer toenemen in verstand. - Wee hun , die bij de menschen om onderrigt gaan in veie zeldzaamheden, en die den weg, om Mij te dienen, niet zoeken te kennen. — De tijd zal komen, waar de Meester der meesters , Jesus Christus , de Heer der Engelen, verschijnen zal , om ieders les te hooren, dat is, om de gewetens aller menschen te onderzoeken. — En alsdan zal Bij Jerusalem doorvorscken met de lamp in de hand: (Soph. 1) en de geheimen der duisternis zullen openbaar worden, (1 Cor. 4) en alle mond zal verstommen.
3. Ik ben het, die, op eenen oogslag, het verstand van de ootmoedigen zoodanig verhef, dat hij de gronden der eeuwige
DERDE BOEK, DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDST. 213
waarheid beter begrijpt, dan iemand, die tien jaren lang de scholen zou bijgewoond hebben. — Ik leer zonder woordenge-druisch, zonder verwarring van gevoelens, zonder praal van eerzucht, zonder strijd van redetwist. — Ik leer het aardsch verachten , van het tijdelijke walgen , het eeuwige zoeken , het eeuwige smaken, de eeretitels vlugten, de ergernissen verdragen , alle hoop in Mij stellen, buiten Mij niets be-geeren , en Mij boven alles vurig beminnen.
4. Sommigen, met Mij innig te beminnen , hebben goddelijke dingen geleerd en wonderheden gesproken. - Zij zijn meer gevorderd, met alles te verlaten, dan met geweld van oefening. — Maaraan de eenen leer Ik gewone dingen , aan anderen bijzondere. Aan sommigen vertoon Ik Mij zachtjes in teekenen en beeldtenissen ; doch aan eeni-gen openbaar Ik verborgenheden in een helder licht. — De stem der boeken is dezelfde , maar zij onderrigt niet allen in gelijke mate: want Ik ben van binnen de leeraar der waarheid , de doorvorscher des harten , de doordringer der gedachten, de verwekker der werken , een ieder bedeelende , volgens dat Ik het billijk oordeel.
214 de navolging van christus.
Van zich du uiterlijke dingen niet aan te trekken.
1. Jesus. — Mijn zoon, gij moet onwetend zijn in vele dingen, en u beschouwen als een doode op aarde, voor wien geheel de wereld gekruist is. — Gij moet ook al veel laten voorbijgaan zonder er naar te luisteren , en liever denken , op hetgene tot uwen vrede strekt. — Het is raadzamer de oogen af te ke'eren van hetgeen mishaagt, en ieder in zijn gevoelen te laten , dan zich op te houden met twisten, — Indien gij het wel staat met God, en zijn oordeel in het oog houdt, zult gij ligt verdragen, dat men u ongelijk geve.
2. De Ziel. — O, Heer! waartoe zijn wij gekomen? — Zie, een tijdelijk verlies wórdt beweend; men loopt en men arbeidt om een klein gewin: en het geestelijk verlies wordt vergeten , ter naauwernood denkt men er aan op het einde. Wat weinig of niet baat, daarop geeft men acht: en wat hoogst noodzakelijk is, wordt veronachtzaamd en over het hoofd gezien : omdat de geheele mensch zich buitenwaarts uitstort, en tenzij hij zich spoedig bezint, gaarne in de uitwendige dingen liggen blijft.
DERDE BOEK, VIJF EN VEERTI6STE IIOOFDST. 215
VIJF EiN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men een ieder niet gelooven moet, en dut men zich gemakkelijk vergist in zijne woorden.
n 1. DeZiel. — 11 eer e ! geef mij uwen bij-
i| stand in de kwellingen, want de hulp der
il menschen is ij del. (I's. 59.) — Hoe dikwijls
e heb ik geen trouw gevonden daar, waar
t ik ze zeker meende te ontmoeten? — En
e Itoe dikwerf heb ik er gevonden, waar ik
, ze niet zou gezocht hebben? — IJdel is dan
i de hoop. die men op de menschen stelt;
j maar het heil der regtvaardigen is in U ,
i mijn God! — Wees gezegend, o Heer! in
t alles, wat ons overkomt. - Krank zijn wij en ongestadig; ligt worden wij misleid en
i raken wij aan het wankelen.
'2. Wie is de mensch, die zich in alles zoo behoedzaam en omzigtig weet te gedragen , dat hij niet soms iti eenig bedrog of verwarring valt ? - Maar die op U betrouwt, Heer! en ü zoekt in de eenvoudigheid des harten, die zal zoo ligt niet struikelen. — En al valt hij somtijds in eenige kwelling, ja hoe zeer hij ook daarin verwikkeld zij, Gij zult hem weldra er uit helpen , of hem vertroosten ; want Gij verlaat niet lot het einde toe dengenen, die in
216 DE NAVOLGING VAK CHRISTUS.
U hoopt. — Zeldzaam is de getrouwe vriend, die zijnen vriend bijblijft in alle diens noodwendigheden. — Gij alleen, Heer, Gij zijt hoogst getrouw in alles, en Gij hebt uws gelijken niet in uwe getrouwigheid.
3. O! hoe vol van wijsheid zijn de woorden dier heilige ziel, die gezegd heeft: Mijn hart is gestaafd en in Christus gevestigd. (St. Agatha). — Indien het met mij aldus gesteld ware, de vrees der menschen zou mij zoo ligt niet bekommeren , noch de schichten der kwaadsprekers zouden mij ontroeren. — Wie is bekwaam , om alles te voorzien , om alle toekomstige rampen te vermijden?— Indien het kwaad, dat men voorzien heeft, veelal nog kwetst, hoe veel te meer dan moet het onvoorziene niet verwonden ? Waarom , ellendige als ik ben, waarom heb ik niet beter toegezien ? En waarom heb ik anderen zoo ligtvaardig geloofd ? — Maar wij zijn menschen, en wij zijn niets anders dan gebrekkige menschen , alhoewel wij van velen voor Engelen aangezien en aldus genoemd worden, — Wien zal ik gelooven, Heer? wien anders dan U?— Gij zijt de waarheid, die niet bedriegt noch bedrogen kunt worden. — Integendeel: Alle mensch is leugenachtig (Ps. 115), is zwak, ongesUidig, aan vele
DERDE BOEK, VIJF EN VEERTIGSTE HOOFDST. 217
struikelingen onderworpen, vooral in zijne woorden; zoodat men naauwelijks terstond moet gelooven, wat hij 't regtzinnigst schijnt te zeggen.
4. Hoe wijsselijk hebt Gij ons vermaand, dat wij ons zouden wachten voor de men-schen ; dat 's menschen huisgenooten hem tot vijanden zijn (Matlh. 10), en dat men niet gelooven moet, ais iemand zegt: Zie, Christus is hier, of Hij is daar. (1b. 24). — Ik ben geleerd op mijne kosten , en ach, of het mij tot meerdere behoedzaamheid, en niet tot grootere onwijsheid strekke! — Wees bescheiden (zegt mij iemand), wees bescheiden, en houdt het voor u, wat ik zeg. En terwijl ik zwijg en meen, dat het geheim is, kan hij zelf niet binnen houden, wat hij mij verzocht te verbergen; maar op den oogenblik verraadt hij mij, verraadt zich zeiven , en gaat henen. — Behoed mij, Heer, voor zulke onbezonnene en onvoor-zigtige menschen; gedoog niet, dat ik in hunne handen valle, of hun ooit gelijk worde. — Geef mrj waarachtige en onveranderlijke woorden in den mond , en verwijder van mij de tong van arglist. — Wat ik in anderen niet lijden wil, daar moet ik mij zeiven zorgvildig voor wachten.
ö. O hoe good en hoe vrederijk is het,
218 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
van anderen te zwijgen, niel alles zonder onderscheid te gelooven , of niet ligtvaar-dig iets voort te zeggen: — Zich zeiven aan weinigen te openbaren; U altoos tot getuige van zijn hart te zoeken. — En zich niet te laten omdrijven met eiken wind van woorden ; maar te wenschen dat alles binnen en buiten ons geschiede, volgens het weltehagen van uwen wil! — Hoe nuttig is het, voor het bewaren der he-melsche genade, allen wereldschen praal te vermijden, en niet te begeeren, wat de bewondering der menschen schijnt te wekken; maar die dingen met ijver te betrachten, welke dienstig zijn tot verbetering des levens en vermeerdering der godsvrucht.— Aan hoe vele menschen heeft het niet tot schade gestrekt, dat hunne deugd gekend was en te vroeg geprezen werd! — Integendeel , hoeveel voordeel hebben anderen niet gedaan, roet de genade stilzwijgend te bewaren in dit brooze leven , hetwelk niet is, dan een gedurige strijd en eene onophoudelijke bekoring!
ZES EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Dal men zijn vertrouwen op God moet stellen, als mm door lastertaal aangerand wordt.
t. Jiiiis. — Mijn zoon, sta vast, en hoop
DERDE DOEK, ZES EN VEETIGSTE HOOFDST. 219
op Mij. — Wat zijn woorden anders dan woorden ? Zij vliegen door de lucht, maar verbrijzelen geene steenen.— Indien gij plig-tig zijt, denk dat gij u gaarne beteren wilt: indien gij u niets te verwijten hebt, denk dat gij dit gaarne om God wilt lijden. — Het is weinig genoeg, dut gij somtijds ten minste woorden verdraagt, gij, die nog geene harde slagen uitstaan kunt. — En waarom gaan zoo kleine dingen u ter harte, tenzij omdat gij nog vleeschelijk zijt, en op de menschen meer acht geeft, dan het behoort? — Want omdat gij vreest misacht te worden, daarom wilt gij niet, dat men ii wegens uwe gebreken beri«pe, en zoekt gij verschoonitigen , om ze te bedekken.
2. Maar onderzoek u wat beter, en gij zult bevinden, dat de wereld in u nog leeft, en de ijdele begeerte, om aan de menschen te behagen, nog niet verstorven is. ~ Want als gij weigert vernederd en beschaamd gemaakt te worden om uwe gebreken, dan blijkt daaruit, dat gij noch opregt ootmoedig, noch waarlijk verstorven voor de wereld zijt, noch de wereld voor u gekruist is.— Doch luister naar mijn woord , en gij zult u niet bekommeren om tien duizend woorden van menschen. — Zie, indien men alles van u zcide, wal het kwaadaardigst kun
220 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS. DEI
uitgedacht worden, wat zou dat hinderen, toe
indien gij zulks eenvoudig liet voorbijgaan, zijr
en niet meer achttet, dan een slroohalm ? de
Kan u dat wel een enkel hoofdhaar doen hei
3. Maar die zijn hart niet van binnen tejj heeft, en God niet voor oogen houdt, wordt zjc ligt door een smaadwoord bewogen. — Hij hij integendeel, die op Mij betrouwt, en op ais zijn eigen oordeel niet tracht te steunen, w zal de menschen niet vreezen. — Want Ik de ben de oordeelaar en de kenner aller ge- na heimen : Ik weet, hoe de zaak gebeurd is, ge Ik ken den beleediger en den beleedigden. irr — Van Mij is dat woord gekomen; door in mijne toelating is dit voorgevallen, opdat, dt wat in vele harten geheim is, openbaar wier de.
{Luc. 2). — Ik zal den schuldige en den di
onschuldige oordeelen ; maar Ik heb beide di
eerst door een verborgen oordeel willen h
4. De getuigenis der menschen faalt niet g zelden: mijn oordeel is waarachtig: het n zal stand houden en niemand zal het om- e werpen. — Het is veelal verborgen, en aan d weinigen in alles bekend; doch nimmer n dwaalt noch kan het dwalen, ofschoon het g voor de oogen der dwazen niet regtmatig I schijnt. — Tot Mij derhalve moet men zijn' f
9
derde boek, zes en veertigste hoofdst. 221
toevlugt nemen in alle oordeel, zonder op zijn eigen goeddunken te steunen. — Want de reglvaardige zal niet ontroerd worden, wat hem ook van Gods wege moge overkomen (Prov. 10). — En als er iets ten onregte tegen hem uitgestrooid wordt, zal hij er zich niet veel aan storen. — Maar ook zal hij er geene ijdele vreugde uit scheppen, als anderen hem met reden verschoonen.— Want hij is indachtig , dat Ik de harten en de nieren doorgrond, en dat Ik niet oordeel naar het aangezigt der menschen noch wegens den uiterlijken schijn. — Dikwijls immers werdt het strafwaardig bevonden in mijne oogen, wat loffelijk voorkomt bij de menschen.
ö. De Ziel. — Heer en God , regtvaar-dige, vermogende en langmoedige Regter, die de broosheid der menschen en hunne helling naar het kwaad kent, wees mijne sterkte, wees al mijn betrouwen; want de getuigenis mijns gewetens is mij niet genoegzaam. — Gij kent, wat ik niet ken , en daarom heb ik mij moeten verootmoedigen bij alle verwijten , en ze met zachtmoedigheid uitstaan. — Vergeef mij ook genadig, zoo dikwijls ik anders gehandeld heb, en verleen mij weder de genade van meerdere lijdzaamheid. — Want uwe over-
222 de navolging van christus.
vloedige barmhartigheid is mij nuttiger tot vergiffenis mijner zonden, dan mijne gewaande regtvaardigheid, tot verdediging mijns verholen gewetens dient. — Al bevind ik mij aan niets pligtig, daarmeè kan ik mij toch niet regtvaardigen : want als Gij uwe barmhartigheid op zijde stelt, zal geen mensch, die leeft, voor uw aanschijn regl-vaardig wezen (Ps. 142).
ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men alle zwarigheden voor het eeuwige leven verdragen moet.
1. Jesiis. — Mijn zoon, dal de arbeid , dien gij om mijnent wille hebt aangenomen, ii niet verdriete, en dat de kwellingen u niet neerslaan ; maar dat mijne belofte in alle voorvallen u versterke en vertrooste. — Ik ben magtig genoeg, om vergelding te geven boven alle perk of mate. — Lang zult gij hier niet arbeiden, noch altoos gebukt gaan onder hel lijden. — Wacht een oogenblik, en gij zult spoedig het einde uwer smarten zien. — Een uur zal komen, waarin alle arbeid en alle vrees zullen ophouden. — Klein is hel en kort, alles wat met den lijd voorbijgaat.
2. Doe, wat gij Ie doen hebt: werk ge-
DERDE liOEK,ZEVEN EN VEERTIGSTE UUOFÜST. 223
trouw in mijnen wijngaard, Ik zal uw loon wezen. - Schrijf, lees, zing, zucht, zwijg, bid, verdraag kloekmoedig den tegenspoed : hit eeuwig leven is al die inspanningen waardig, al waren zij nog veel grooter. — De vrede zal komen op eenen dag, die den Heer bekend is: en er zal geen dag, geen nacht meer zijn, gelijk in dezen tijd, maar eeuwig licht, en oneindige klaarheid, en vaste vrede, en veilige rust. — Alsdan zult gij niet zeggen: Wie zal mij verlossen van dit sterfelijk ligchaam ? (Rom. 7) noch zult gij uitroepen : Helaas mij, dal mijn ballingschap zoo lang duurt I (Ps. 119) want de dood zal te niet gedaan worden; en het heil onveranderlijk zijn : geen angst meer, niet dan zalige vreugde en een zoet en eerlijk gezelschap
3. O! hadt gij in den Hemel de onver-slensbare kroonen der Heiligen gezien, en hoe zij zich nu verheugen in hunne verheerlijking , zij, die weleer voor de wereld verachtelijk, en het leven zelfs als onwaardig schenen: voorwaar, gij zoudt u aanstonds tot in hel stof vernederen, en liever onder allen willen staan , dan boven éénen gesteld te w ezen! — Gij zoudt hier ook naar geene blijde dagen verlangen, maar eerder uwe blijdschap vinden, in voor God
224 dg navolging van giirisïus.
te lijden; en bij de menschen voor niets geacht te worden , zoudt gij als het grootste voordeel achten.
4. O! indien gij deze waarheden smaak-tet, indien zij u dieper ter harte gingen, hoe zoudt gij een enkelen keer durven klagen ? — Moet men voor het eeuwig leven niet de grootste moeijelijkheden verdragen? — Het is geene kleinigheid het rijk Gods te verliezen of te winnen. — Hef dan uwe oogen hemelwaarts. Zie, Ik en al mgne Heiligen met Mij, die in deze wereld een grooten strijd gehad hebben, verheugen ons nu, worden nu getroost, zijn nu in veiligheid, rusten nu en zullen eindeloos met Mij in het rijk mijns Vaders verblijven.
ACHT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van den dag der eeuwigheid en van de ellenden dezes levens.
1. De Ziel. — O gelukzalig verblijf in de stad van hier boven ! O allerklaarste dag der eeuwigheid , die door geen nacht verduisterd, maar steeds bestraald wordt van de opperste waarheid; dag a!toos blijde, altoos veilig, en aan geen veranderingen onderhevig! - Ach. ware die dag reeds aangebroken, en zage ik reeds het einde
DERDE BOEK, ACHT EN VEERTIGSTE HOOFDST. 225
t» aller tijdelijke dingen! — Hij schijnt reeds
t- voor de Heiligen in den vollen glans zijner
eeuwige klaarheid; maar nog niet dan van verre en als door eenen spiegel voor de ) wandelaars op deze aarde.
2. De burgers des Hemels weten hoe u vreugdevol die dag Is; maar de nog in
? ballingschap reizende Adams-kinderen zuch-
s ten , wijl de tegenwoordige dag zoo bitter
e en zoo verdrietig is. — De dagen van dit
e leven zijn kort en kwaad, (Gen. 47) vol van
„ smarten en angsten: de mensch wordt er
s besmeurd met vele zonden, belemmerd door
menige driften, geklemd door duizende j angstvalligheden, bekommerd door ontel
bare zorgen, verstrooid door allerlei nieuwigheden , verwikkeld in velerhande onreinheden, omringd van vele dwalingen, geknakt door den arbeid, overvallen van de bekoringen, ontzenuwd door de weelde, gefolterd door het gebrek.
i 3. O wanneer zullen al die kwalen een
« einde nemen ? Wanneer zal ik verlost wor-
t den van de slavernij der zonden ? — Wan-
i neer zal ik, o Heer, B alleen indachtig
, zijn? Wanneer zal ik in ü mijne volle
vreugde genieten ? — Wanneer zal ik in de ware vrijheid wezen, zonder eenige hindernis, zonder bezwaring van geest of
15
226 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
van ligchaam ? — Wanneer zal hij komen die duurzame vrede , die onverstoorbare en veilige vrede, vrede van binnen en van buiten, bevestigd van alle zijden? — Goede Jesus, wanneer zal ik regt staan om U te zien? wanneer zal ik de heerlijkheid uws rijks aanschouwen? wanneer zult Gij mij alles in alles wezen? — O! wanneer zal ik met U in uw rijk zijn, dat Gij van alle eeuwigheid bereid hebt voor uwe vrienden ? — Arm en balling ben ik gelaten in een vijandelijk land, waar het dagelijks oorlog is, en de grootste rampen zich opvolgen. .s, 4. Vertroost mijne ballingschap, verzacht mijne droefheid, want al mijn verlangen haakt naar U. — Alles dient mij tot last, wat de wereld mij aanbiedt tot troost. — Ik streef om U innig te genieten, maar ik kan het niet bereiken. — Ik wensch de hemelsche dingen aan te hangen , maar de tijdelijke zaken en de onverstorvene driften drukken mij neder. — Ik wil met het hart mij boven alles verheffen, maar het vleesch houdt mij onder, tegen mijnen dank. — En zóó strijd ik met mij zeiven , ongelukkige als ik ben, en word ik mij zeiven tot last, daar de geest opwaarts, en het vleesch altoos naar beneden willen.
5. O ! wat lijdt ik inwendig , wanneer
DERDE BOEK, ACHT EN VEERTIGSTE HOOFDSflT. 227
in mijne ziel zich bezig houdt met de hemel-
3n sche dingen, en dat straks een hoop van
in vleeschelijke gedachten mijn gebed komt
ie storen 1 Mijn God, verwijder U niet van mij,
ü en verlaat uwen dienaar niet in uwen toorn.
vs (Ps. 70.) — Schiet uwe bliksems uit, en
lij verstrooi ze: werp uwe schichten, (Ps. 143)
ik en verdrijf al de begoochelingen des vijands.
ii- — Vergader mijne zinnen op U; maak dat
i? ik alle wereldsche dingen vergete; dat ik
sn de inbeeldingen der zonde aanstonds ver-
3g werpe en verfoeije. — Kom mij ter hulp, eeuwige Waarheid , opdat geene ijdelheid
ht mij ontroere. — Daal neder, hemelsche
en zoetigheid, en alles wat onrein is vlugte
t, voor uw aanschijn weg. — Vergeef mij ook,
— en wees mij barmhartig, wanneer ik in het
ik gebed aan iets anders denk, dan aan ü. —
de Want ik belijd openhartig, dat mijn geest
de gedurig verstrooid is. — Dikwijls toch ben
en ik daar niet, waar ik ligchamelijk sta of
rt zit: maar ik ben eerder daar, waar mijne
ch gedachten mij vervoeren. — Daar ben ik,
Sn waar mijne gedachten zijn ; en mijne ge-
ge dachten zijn meestal daar, waar datgene
st, is , wat ik bemin. — Dat komt mij weldra
ch te binnen, wat mij natuurlijk vermaakt, of
uit gewoonte behaagt.
er G. En daarom hebt Gij, o Waarheid ,
*.
228 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
uitdrukkelijk gezegd: Waar uw schat is. daar ook is uw hart. (Matth. 6.) Indien ik den Hemel bemin , denk ik gaarne aan de hemelsche dingen. — Indien ik de wereld bemin . verblijde ik mij in 's werelds voorspoed , en bedroef ik mij in s werelds tegenspoed. — Als ik het vleesch bemin , verbeelde ik mij dikwijls wat het vleesch aangaat. — Als ik den geest bemin, strekt het mij tot vreugde aan geestelijke dingen te denken. - Want al hetgeen ik bemin , daarvan spreek en hoor ik gaarne; ^en ik draag er de beeldtenissen van met mij naar huis. — Maar zalig is de mensch, die om uwent wille, o Heer, aan alle schepselen vaarwel zegt; die de natuur geweld aandoet, en de begeerlijkheden des vleesches kruisigt door den ijver van den geest; opdat hij met een helder geweten U een zuiver gebed opdrage, en in- en uitwendig vrij van alles wat aardsch is, waardig zij de kooren der Engelen bij te wonen.
NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de zucht naar het eeuwige leven , en van de groote goederen beloofd aan degenen, die strijden.
1. Jesus. — Mijn zoon, ais gij u de zucht
derde boek,negen en veertigste uoofdst. 229
gt;, naar de eeuwige zaligheid van boven voelt jn ingestort, en als gij verlangt om uit de wo-jn ning des ligchaams te treden, opdat gij mijne e- klaarheid zonder schaduw en zonder wis-ds selvalligheid zoudt mogen aanschouwen; ds verwijd alsdan uw hart, en ontvang deze i, heilige ingeving met eene groote begeerte, ch — Geef overvloedigen dank aan de opper-kt ste goedheid, die zoo barmhartig met u ;ri handelt, die u zoo vriendelijk bezoekt, u i, vurig opwekt, en u met eene magtige hand ik ondersteunt, opdat gij, door eigen gewigt ar tot het aardsche. niet nederzinkt. — Want m niets van dit alles, is de vrucht uwer ge-ïn dachten of pogingen, maar het is eene n- loutere gunst van God, die een barmhartigen es oogslag op u werpt, ten einde gij in de p- deugd en in de ootmoedigheid voortgang er maken, u bereiden tot nieuwe worstelingen, rij en trachten zoudt Mij aan te kleven met al je de begeerte uws harten , en Mij te dienen met een ijvervollen wil
2. Mijn zoon, het vuur kan dikwijls gloeijend wezen , maar nooit stijgt de vlam op zonder rook. — Zóó branden ook de begeerten van sommigen tot de hemelsche dingen, en echter zijn zij niet vrij van de verzoeking der vleeschelijke geneigdheid. — ht En daarom doen zij niet gansch zuiver voor
230 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
de eer van God, wat zij zoo dringend van Hem vragen. — Van dien aard is ook dikwerf uwe begeerte, die gij voorgaaft zoo zuiver en zoo vurig te wezen. — Want niets is zuiver en volmaakt, als het besmet is met eigen baat.
3. Vraag niet datgene, wat u toelacht en te pas komt, maar wat Mij aangenaam is en Mij verheerlijkt, want als gij juist oordeelt, moet gij mijne schikking boven uw verlangen en boven al wat wenschelijk is stellen en involgen. — Ik ken uwe begeerte, en uw gezucht heb Ik dikwijls gehoord. — Gij zoudt reeds in de glorierijke vrijheid der kinderen Gods willen wezen; reeds bekoort u de eeuwige woning en het he-melsch vaderland vol van vreugde: maar dat uur is nog niet gekomen; gij zijt nog in een' anderen tijd, eenen tijd van oorlog, eenen tijd van arbeid en beproeving. — Gij wenscht verzadigd te zijn van het opperste goed, maar dat kunt gij thans niet bereiken. — Ik ben het: wacht op Mij (zegt de Heer) totdat het rijk Gods toekome. (Luc. 22.)
4. Gij moet op de aarde nog beproefd en geoefend worden in vele dingen. — Van tijd tot tijd zal u wat troost worden gegeven ; maar de volheid der verzadiging zul^ gq niet bekomen. — Schep dan moed
deude boek,negen en veertigste hoofdst. 231
van en tvees manhaftig, (Jos. 1) zoo om te doen
lik- als om le lijden , wal aan de natuur strijdig
zoo is. — Gij moet den nieuwen rnensch aan-
iets trekken. (Eph. 4) en een geheel ander man
; is worden. — Gij moet dikwijls doen, wat gij niet wilt, en ervan afzien van hetgene gij
en wilt. — Wat anderen behaagt, zal geluk-
is ken ; wat u behaagt, zal niet voorwaarts
jr- gaan. — Hetgeen de anderen zeggen , zal
jw men aanhooren; wat gij zegt, zal voor
is niets geacht worden. — De anderen zullen
te, vragen en bekomen; gij zult vragen en
— niet verwerven.
;id 5. Anderen zullen groot zijn in den mond ds der menschen, maar van u zal men zwij-e- gen. — Anderen zal men dit of dal toeverat trouwen, maar gij zult gerekend worden in als voor niets bekwaam. — Daarover zal de j, natuur soms bedroefd zijn, maar groot is lij het, als gij het stilzwijgend verdraagt. — te In deze en meer soortgelijke dingen wordt i- de trouwe dienaar des Heeren gewoonlijk le beproefd , hoe ver hij zich verloochenen en !.) in alles overwinnen kan. — Er is naauwe-fd lijks iets, waarin gij zoo zeer noodig hebt u te versterven, als in dingen te zien en te n lijden , welke u tegenstrijden , vooral als g men u beveelt te doen, wat u onredelijk d of van weinig nul schijnt. — En omdat gij
232 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
onder de overheid gesteld zijt, welker gezag gij niet moogt wederstaan; daarom schijnt het u hard, op de wenken van een ander te moeten gehoorzamen, en nooit uwen eigen zin te mogen volgen.
6. Maar, mijn zoon , overweeg de vrucht dier werken , hun korten duur, en hunnen overgrooten loon, dan zult gg er geenen last in vinden , maar een magligen troost ter verduldigheid. — Waot voor dat weinige, dat gij nu gaarne van uwen wil afstaat, zult gij voor altijd uwen wil hebben in den Hemel. — Daar zult gij vinden alles, wat gij wilt, alles wat gij verlangen kunt. — Daar zult gij in volle bezit wezen van alle goed, zonder vrees van het ooit te verliezen. — Daar zal uwe wil, altoos vereenigd met don mijnen, niets zoeken buiten Mij, niets dat u eigen zij. — Daar zal niemand u wederstaan. niemand van u klagen, niemand u verhinderen: niets zal u in den weg staan; maar alles wat wenschelijk is, zal te gelijk aanwezig zijn, en gansch uwe begeerte verzadigen en met overvloed vervullen. — Daar zal Ik eer geven voor den geleden smaad , het feestgewaad der vreugde voor de gestorte tranen , en voor de laatste plaats hier op aarde bekleed , den zetel des rijks in alle eeuwigheid. — Daar zal de
derde boek, vijftigste hoofdstuk. 233
vrucht der gehoorzaamheid zich vertoonen, de arbeid der boetpleging juichen, en de ootmoedige onderwerping met eene kostbare kroon gehuldigd worden.
7. Daarom buig u thans ootmoedig onder de hand van allen : en let er niet op, wie dit gezegd of geboden heeft. — Maar uwegroote zorg zij hierin gelegen, dat wanneer iemand, hetzij uw overste, hetzij iemand die jonger is, of uws gelijke, iets van u vraagt of te kennen geeft, gij het altoos in het goede opneemt, en het met volle bereidwilligheid tracht te volbrengen. — De eene zoeke dit, een andere dat; deze roeme hier-, gene daarover, en worde er duizendmaal om geprezen: gij, verheug u hier- of daarin niet, maar verheug u alleen in uwe versmading, in mijn welbehagen en in mijne eer. — Dit behoort gij te wenschen , dat, bi) leven en hij sterven , God altoos in u verheerlijkt worde. (Philip. 1.)
VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Hoe de troostelooze mensch zich in Gods handen moet overgeven.
1. De Ziel. — Mijn Heer en God, heilige Vader, wees nu en in eeuwigheid gezegend ; want gelijk Gij wilt, zóó is het ge-
234 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
schied, en wat Gij doet Is wel gedaan. — hij
Dat uw dienaar zich verblijde in ü, niet ligl in zich zeiven noch in iemand anders ; want
Gij alleen zijt de ware blijdschap. Gij zijt pre
mijne hoop en mijne kroon , mijne vreugde uw
en mijne eer, o God! — Wat heeft uw mii
dienaar, dan hetgeen hij, ook onverdiend, uui
van U heeft ontvangen? — Alles is het uwe, aai
wat Gij gegeven en wat Gij gedaan hebt. — hel
Ik ben arm en in de moeite van kindsbeen dal
af: (Ps. 87) somtijds is mijne ziel bedroefd dij
tot weenens toe, en bij wijlen wordt zij vai
ontroerd in haar zelve, wegens opkomende ee
2. Ik haak naar de blijdschap des vredes, en
ik smeek om den vrede uwer kinderen , hij
die in het licht der vertroosting door U wi
gevoed worden. — Indien Gij mij dien vrede de
geeft: indien Gij mij uwe heilige vreugde de
instort, zal de ziel uws dienaars vol wel- er luidendheid wezen, en hij zal ijverig uwen
lof zingen. — Doch indien Gij U onttrekt, u^
gelijk Gij zeer dikwijls doet, zoo kan hij g(
in den weg uwer geboden niet wandelen; er
hij kan niet dan de knieën buigen en op sc
zijne borst kloppen, want het is met hem n
niet meer, gelijk gisteren en eergisteren, za
wanneer uw licht zij» hoofd bestraalde, en 0
V(
DERDE BOEK, VIJFTIGSTE HOOFDSTHK. 235
hij onder de schaduw uwer vleugelen veiligheid vond tegen de bekoringen.
3. Regtvaardige Vader, altoos waard geprezen te worden, het uur is gekomen dat uw dienaar beproefd moet worden. — Beminnelijke Vader, het is billijk, dat in dit uur uw dienaar iets voor U lijde. — Altoos aanbiddelijke Vader , het uur is gekomen , hetwelk Gij van eeuwigheid voorzien hebt, dat uw dienaar voor een oogenblik uitwendig bezweken moet, zonder op te houden van inwendig met ü te leven. — Dat hij eene wijl veracht, vernederd en vertrapt worde voor de menschen, dat het lijden en de kwijningen hem verpletteren: opdat hij, bij het morgenrood eens nieuwen dags, weder met ü moge oprijzen, en het licht des Hemels moge genieten. — Heilige Vader , Gij hebt het zoo geschikt en zoo gewild; en wat Gij geboden hebt, dat is geschied.
4. Want het is eene gunst, die Gij aan uwe vrienden bewijst , dat zij lijden en gekweld worden om uwent wille op aarde, en dit zoo dikmaals en door zulke menschen, als Gij het toelaat. — Zonder uwen raad en uwe voorzienigheid, ep zonder oorzaak , gebeurt er niets op ae wereld. — O Heer , het is goed voor mij, dat Gij mg verootmoedigd hebt, opdat ik uwe geregtig-
236 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
heden leere kennen, (Ps. 18) en allen hoogmoed en verwaandheid uit mijn hart ver-banne. — Het is nuttig voor rarj, dat de schaamte mijn aangezigt overdekt hebbe, opdat ik mijnen troost bij U zoeke, liever dan bij de menschen. — Ik heb daaruit ook geleerd, uw ondoorgrondelijk oordeel te vreezen, want Gij kwelt den deugdzame met den booze, doch nimmer zonder billijkheid en geregtigheid.
8. Ik zeg U dank, omdat Gij mij geene kwellingen ontspaard hebt, maar mij integendeel hebt gekastijd met harde slagen, mij smarten overzendende en benaauwdhe-den van buiten en van binnen. — Er is niets, dat mij troosten kan van alles, wat onder den Hemel is; Gij alleen vermoogt het, Heer, Gij, hemelsche zielen-arts, die wondt en geneest, die Ier helle leidt en daar van terugbrengt. (1 Reg. 2.) — Uw tuchtigende arm is over mij, en uwe roede zelve zal mij onderrigten. (Ps. 17.)
6 Zie, geliefde Vader, ik ben in uwe handen ; ik buig mij onder de roede uwer kastijding. — Kneus mij den rug, grief mij den hals, opdat ik mijne hardnekkigheid doe bukken onder uwen wil. — Maak mij tot een ootmoedigen en gehoorzamen leerling, gelijk Gij het zoo wel doen kunt;
DERDE BOEK , VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. 237
opdat ik naar uwe wenken moge wandelen. — Ik beveel ü mij en al het mijne ter verbetering: want ik verkies hier gestraft te worden liever dan hiernamaals. — Gij weet alle dingen in het gemeen en in het bijzonder, en niets is voor U verborgen in 's menschen geweten. — Gij weet de toekomende dingen eer zij geschieden; en Gij hebt niet noodig, dat iemand ü onder-rigte of vermane van al hetgene op aarde gebeurt. — Gij weet wat nuttig is tot mijnen voortgang, en hoe zeer de kwellingen dienen, om mij te zuiveren van den roest der ondeugden.— Handel met mij volgens uwen wil, die mij altoos aangenaam is . en versmaad mijn zondig leven niet, 't welk niemand beter en klaarder, dan U alleen bekend is.
7. Geef mij, Heer, dat ik moge weten, wat ik weten moet, beminnen, wat ik behoor te beminnen, loven wat ü aangenaamst is , achten wat bij U kostbaar is , en versmaden, wat leelijk is in uwe oogen. — Gedoog niet, dat ik oordeele naar het uiterlijk gezigt der oogen, of mij gedrage, naar het hooren zeggen van onverstandige menschen; maar dat ik met goed oordeel uitspraak doe, over ziglbare en geestelijke dingen, en boven alles, den wil uws welbehagen» altijd getrouw zoeke.
238 de navolging van chi11stus.
8 De menschen falen dikwijls, met te oordeelen naar de getuigenis hunner zinnen : en de minnaars der wereld falen ook, met niet dan de zigtbare dingen te beminnen. — Wat is een mensch er beter om , als hij van een ander mensch voor groot gehouden wordt ? — De eene leugenaar bedriegt den anderen, de eene hoovaardige vleit den anderen, de eene blinde misleidt den anderen, de eene kranke verzwakt den anderen , wanneer zij elkander verheffen : en waarlijk, het dient hun tot meerder schande, als zij zich aldus wederzijds dwaas-selijk prijzen. — Want wat een mensch in uwe oogen is. Heer, zoo veel is hij en niets meer, zegt de ootmoedige Franciscus.
EEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men zich op nederige werken toeleggen moet, als men voor verhevene onbekwaam is.
1. Jesls. — Mijn zoon, gij kunt niet altijd denzelfden vurigen ijver voor de deugd gevoelen , noch volharden op den hoogaten trap der beschouwing: maar gij hebt noo-dig , uithoofde uwer oorspronkelijke bederfenis , somtijds tot nederige dingen af te komen, en den last des vergankelijken
DERDE BOEK, EEN EN VIJFTIGSTE HOOFDST. 239
levens, zelfs met weerzin en met verdriet, te dragen. — Zoo lang gij dit sterfelijk ligfhaam draagt, zult gij onlusi gevoelen en bezvvaring des harten. — Gij moet derhalve , zoo lang gij in het vleesch leeft, dikwijls zuchten om den last van het vleesch, dewijl gij u niet onafgebroken bezig kunt houden, met geestelijke oefeningen en met de goddelijke beschouwing.
2. Alsdan is het goed uwen toevlugt te nemen, tot nederige en uitwendige bezigheden, en u te verfrisschen met goede wérken; wacht maar, met een vast betrouwen , naar mijne aankomst en naar het bezoek van hierboven ; verdraag met geduld uw ballingschap en de dorheid van uw hart, totdat gij weder van Mij bezocht en verlost wordt van al uwe benaauwd-heden. — Want Ik zal u deo arbeid doen vergeten, en u de inwendige rust doen genieten. — Ik zal de schoone weiden der heilige Schrift voor u openen , opdat uw hart verkwikt worde, en gij moogl begin-_ nen te loopen in den weg mijner geboden. — En dan zult gij zeggen : Hel lijden van dezen lijd staat in (jeene evenredigheid met de glorie. die hiernamaals in ons zal geopenbaard worden. (Rom. 8.)
240 de navolging van christus. „j.
TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK. ik
Dat de mensch niet denken moet troost waar- ik
dig, maar eerder straf schuldig te zijn.
1. De Ziel. — Heer, ik ben niet waardig ze uwen troost of eenig geestelijk bezoek te st. ontvangen; en dus handelt Gij billijk met \\) mij, als Gij mij arm en ongetroost laat. — jg. Want al konde ik eene zee van tranen bg storten, nog zoude ik uwe vertroosting ai| niet waardig zijn. — Ik ben dus niet waar- ge dig, tenzij gegeeseld en gekastijd te wor- Er den: want ik heb ü zwaar en dikwijls ho beleedigd , en in vele dingen zeer misdaan. W( — Als ik dan alles wel overweeg, zoo ne verdien ik zelfs niet den minsten troost. — na Maar Gij , goedertieren en genadige God,
die niet wilt, dat uwe werken verloren be
gaan , om de rijkdommen uwer goedheid te ge
vertoonen in de vaten van barmhartigheid, W(
(Rom. 9) Gij gewaardigt uwen dienaar, zon- jfe
der eenige eigene verdienste, te troosten mi
op eene meer dan menschelijke wijze. — om
Want uwe vertroostingen zijn niet gelijk ik
die, welke de menschen met woorden aan mi
DERDE DOEK, TWEE EN VIJFTIGSTE IIOOFDST. 241
ik iets goeds verrigt hebbe, maar wel, dat ik altoos geneigd ben geweest tot het kwaad en traag, om mij te beteren. — Zoo is bet waar, en ik kan het niet loochenen. Zeide ik anders, Gij zoudt tegen mij opstaan , en niemand zou mij verdedigen. — Wat heb ik verdiend door mijne zonden , tenzij de hel en het eeuwige vuur? — Ik belijd in waarheid, dat ik allen spot en alle verachting waardig ben , en niet verdien gerekend te worden onder uwe dienaren. En ofschoon het mij pijnlijk valt zulks te hooren, zal ik nogtans tegen mij voor de waarheid getuigen en rnijne zonden bekennen , opdat ik te gemakkelijker van U genade moge verwerven.
3. Wat zal ik zeggen, misdadig als ik ben en vol van alle beschaming ? — Ik heb geenen mond om te spreken, tenzg dit woord alleen : Gezondigd heb ik, o Heer, ik heb gezondigd: ontferm U mijner, gun mij vergiffenis. — Geef mij een luttel tijds, om mijne droef heid uit te boezemen. voor dat ik ga naar het land der duisternis, overdekt van de schaduw des doods. (Job 10.) Wat vergt Gij meer van den schuldigen en el-lendigen zondaar, dan dat hij zich berouwe en verootmoedige wegens zijne misdaden ? — In het waar berouw en de vernedering
16
242 de navolging van christus.
des harten , worden de hoop op vergiffenis geboren, het ontroerd geweten bevredigd, de verloren genade hersteld, de mensch beveiligd tegen de toekomende gramschap; en beide, God en de boetvaardige ziel, komen elkander tegemoet, en omarmen elkander in den heiligen kus van vrede.
4. Een ootmoedig berouw over de zonden is U, o Heer, eene aangename offerande, veel welriekender vóór uw aanschijn, dan de walm des wierooks. — Het is ook de kostelijke zalf, die Gij over uwe heilige voeten hebt laten uitstorten: want een vermorzeld en rouwmoedig hart, hebt Gij nooit verstoeten. — Daar is de schuilplaats tegen het grimmig aangezigt van den vijand. Daar wordt verbeterd en afgewasschen al, wat elders gekrenkt en bevlekt is.
DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de genade Gods niet gedij dl hij de liefhebbers der aardsche dingen.
1. Jesus. — Zoon, mijne genade is kostbaar , zij wil niet gemengd worden met uitwendige dingen noch met aardsche vertroostingen. — Gij moet dan alle beletsels der genade wegruimen, indien gij haren invloed wenscht te proeven. — Begeef
OERDK BOEK, DRIE EN VIJFTfG8TE IIOOFDST. 243
u in eene afgezonderde plaats, wees gaarne alleen met u zeiven , zoek nlemands verkeering; maar stier liever een aandachtig gebed tot God, opdat gij een rouwmoedig hart en een zuiver geweten behouden moogt. — Acht de gunst der wereld voor niets , en verkies den omgang met God , boven alle uitwendige dingen. — Want gij kunt met Mij niet bezig zijn, en te zamen uw vermaak hebben met vergankelijkheden. — Gij moet u verwijderen van uwe kennissen en vrienden, en uw gemoed vrij bewaren van allen tijdelijken troost. — Zoo vermaant de heilige Apostel Petrus, dat de Christene geloovigen zich gedragen zouden als vreemdelingen en reizigers op deze wereld. (1 Pet. 2 ) 2. O, welk een vertrouwen zal de stervende hebben, als geene gehechtheid aan iets, hem op de wereld terughoudt. — Maar een krank gemoed begrijpt nog niet, wat het is een dusdanig afgetrokken hart te hebben; en de vleeschelijke mensch kent de vrijheid, niet van den inwendigen mensch. — Nogtans, wil hij waarlijk een inwendig mensch zijn, zoo moet hij verzaken aan vreemden en aan vrienden ; en voor niemand méér op zijne hoede wezen, dan voor zich zeiven. — Indien gij u zeiven volkomen overwint, zult gij het overige gemakkelijk
244 UE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
te boven komen. — De volmaakte overwinning bestaat, in te zegepralen over zich zeiven. — Want wie zich zeiven zoodanig in de onderwerping houdt, dat de zinnelijkheid aan de rede, en de rede in alles ( aan Mij gehoorzaamt, die is waarlijk zijn v eigen overwinnaar, en de meester der wereld. j, 3. Indien gij dat toppunt zoekt te be- j] reiken, moet gij met kloeken moed begin- Z] nen , en de bijl aan den wortel zetten, om j alle geheime en ongeregelde neiging tot u ^ zeiven en tot alle eigen en stoffelijk goed je uit te roeijen en te verdelgen. — Yan dit e| gebrek, dat de mensch zich zeiven te on- v; geregeld bemint, hangt bijna alles af, wat ontworteld moet worden : en dat kwaad st eens overwonnen en onderdrukt zijnde, zal ^ zijn vrede groot en zijne rust duurzaam gf wezen. — Maar omdat weinige menschen ve zich volkomen trachten af te sterven, en ge zich geheel en al uit te gaan , daarom blij- q( ven zij in zich zelven verwikkeld, en kun- ^ nen zij zich boven de zinnen niet verheffen. — Doch wie in de volle vrijheid met Mij ^ verkeeren wil, moet noodzakelijk alle ver- no keerde en ongeregelde neigingen afsterven, ^ en geen enkel schepsel uit eigenliefde en tra begeerlijkheid aanhangen. dei
derde boek, vier e« vijftigste iioofdst. 245
VIER EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de verschillende bewegingen der natuur en der genade.
1. Jesus. — Mijn zoon, let naarstig op de bewegingen der natuur en der genade; want al zijn zij zeer strijdig met elkander net verschil tusschen beide is somtijds zoo fijn, dat zij naauwelijks te onderscheiden zijn, tenzij door een geestelijken en inwendig verlichten mensch. — Alle menschen willen immers het goed, en vertoonen iets goeds in hunne woorden of werken-en zoo worden er velen, door dien schijn van goed, bedrogen.
2. De natuur is sluw ; zij trekt, zij verstrikt, zij bedriegt er velen, en heeft altoos zich zeiven tot einde. — De genade integendeel, gaat met eenvoudigheid voort, en vermijdt zelfs allen schijn van kwaad; zij gebruikt geene listen , en doet alles voor God alleen, in Wien zij als in haar einde berust.
3. De natuur wil niet sterven, noch gedwongen zijn , noch overwonnen worden , noch gehoorzamen. noch vrijwillig onder het juk gaan. — De genade, integendeel, tracht zich zeiven te versterven, zij wederstaat de zinnelijkheid, zij zoekt de on-
246 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
derwerping, zij wenscht overwonnen le zijn, en wil hare eigene vrijheid met gebruiken, zii wordt gaarne in tucht gehouden, en zoekt over niemand te heerschen , maar Z1J wil leven, staan en blijven onder God, en is bereid zich , om Gods wille, ootmoedig te buigen onder alle menschelijke schepselen.
4. De natuur werkt voor haar eigen belang , en ziet, wat voordeel zij kan trekken van een ander. - De genade, integendeel, beschouwt niet, wat haar nuttig is en balen kan, maar eerder wat velen tot voordeel strekt.
5 De natuur is gaarne geëerd en geacht.
De genade geeft alle eer en allen roem
cetrouw aan God. , , .
6 De natuur vreest de schande en de verachting. - De genade verheugt zich , als zij voor den naam van Jesus versmadingen
7. De natuur bemint de ledigheid en de rust des ligchaams. — De genade kan met ledig zijn; maar vindt hare vreugde in den
8 De natuur tracht naar zeldzame en fraaije dingen, zij heeft afkeer voor hetgeen slecht en grof is. - De genade heeft lus in de eenvoudige en nederige dingen ; zi] verwerpt het ruwe en grove met, noch
DERDE BOEK, VIER EN VIJFTIGSTE IIOOFDST. 247
weigert oude en afgesletene kleederen te dragen.
9. De natuur ziet naar het tijdelijke, zij verblijdt zich om een aardsch gewin, bedroefd zich om een verlies, en wordt gestoord door het geringste smaadwoord. — Dc genade ziet naar het eeuwige, zij is de tijdelijke goederen niet aangekleefd , en wordt door geen verlies gestoord; geene harde woorden verbitteren haar, omdat zij haren schat en hare vreugde in den Hemel gesteld heeft, alwaar niets verloren gaat.
10. De natuur is hebzuchtig, en ontvangt liever , dan zij geeft: zij mint bijzonderen eigendom. — De genade is milddadig, en wil niets dan gemeenschappelijk; zij vlugt alle bijzonderheden , zij is met weinig tevreden , en denkt dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. (Act. 20.)
11. De natuur is geneigd tot de schepselen , tot haar eigen vleesch, lot de ijdel-hsden, tot looperij. — De genade trekt tot God en tot de deugd , zij verzaakt de schepselen, vlugt de wereld, haat de lusten des vleesches, houdt van geen rondloopen, is verlegen, om in het openbaar le verschijnen.
12. Dc natuur heeft gaarne uitwendige vertroosting, waar zij haar zinnelijk ver-
248 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
maak in vinden mag. — De genade zoekt haren troost in God alleen 00 vindt, boven alle zinnelijke dingen, haar vermaak in het opperste goed.
13. De natuur gaat immer te werk om gewin en eigen baat, zij kan niets voor niet doen, maar hoopt voor hare weldaden iets even zoo goed of wat beters weêr te krijgen, of zij zoekt er eer en lof uit te halen, en zij wenscht, dat hare daden en hare gunsten'-hoog geschat worden. — De genade zoekt niets tijdelijks, noch een ander loon dan God alleen; zelfs de noodwendigheden des levens wil zij slechts. voor zoo veel die haar kunnen dienstig zijn, tot het bekomen der eeuwige goederen.
14. De natuur verblijdt zich in de menigte van vrienden en magen, zij draagt roem op haren verheven staat en op den adel van haar geslacht; zij lacht de magtigen toe: zij vleit de rijken, zij prijst haars gelijken. — De genade bemint hare vijanden, en verheft zich niet wegens het groot getal harer vrienden : zij acht noch afkomst, noch geboorte, tenzij die met meerdere deugd gepaard gaan. — Zij is den arme gunstiger dan den rijke , zij is meédoogendtr met den onschuldige, dan met den magtige, zij verheugt zich met den waarheid-minnaar, niet
DERDE DOEK, VIER EN VIJFTIGSTE HOOFDST. 249
met den bedrieger. — Zij houdt niet op de goeden te vermanen, om naar betere gaven te streven , en zich door hunne deugden gelijkvormig te maken aan den Zoon van God.
15. De natuur valt terstond aan het klagen , als haar iets ontbreekt of bezwaart. — De genade verdraagt de armoede met standvastigheid.
1(3. De natuur bedoelt in alles haar zelve, zij strijdt en weert zich voor haar zelve. — De genade stiert alles weder tot God, van Wien het oorspronkelijk voortkomt; zij schrijfl zich zeiven niets goeds toe; zij is niet vermetel of verwaand; zij houdt van geen twisten, noch stelt hare meening vóór die van een ander, maar zij onderwerpt hare gedachten en gevoelens aan de eeuwige wijsheid en aan het oordeel Gods. — De natuur is begeerig, om geheimen te kennen en nieuwigheden te hooren; zij wil in het openbaar verschijnen, en veel ondervinden door de zinnen; zij zoekt bekend te zijn , en dingen te verrigten, waar lof en bewondering van komen. — De genade houdt zich niet op, om wat nieuws en wat zeldzaams te weten ; omdat dit alles uit de oude bedorvenheid voortspruit, dewijl niets nieuw of duurzaam is op de aarde. — Zij leert derhalve de zinnen intoomen , het ijdel zelf-
250 de navolging van christus.
behagen en de praalzucht vlieden, wat loffelijk en bewondenswaardig is ootmoedig verbergen, en in alle zaken, in alle wetenschappen het ware nut, den lof en de eer van God zoeken. — Zij wil niet, dat men haar of hare werken prijze; maar zij wenscht dat God, die alles verleent uit enkele mildheid en liefde, in zijne gaven geprezen worde.
17. Deze genade is een bovennatuurlijk licht, en eene bijzondere gave van God, cn het eigen kenteeken der uitverkoren, alsmede het onderpand der eeuwige zaligheid, zij verheft den mensch van de aardsche dingen tot de liefde der hemelsche, en maakt van den vleeschelijken een geestelijken mensch. — Hoe meer dan de natuur bedwongen en overwonnen wordt, des te overvloediger wordt de genade ingestort, en de inwendige mensch wordt dagelijks door nieuwe bezoekingen naar het beeld van God hervormd.
VIJF EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Van de bedorvenheid der natuur en de kracht der goddelijke genade.
1. De Ziel. — Mijn Heer en mijn God, die mij geschapen hebt naar uw beeld en gelijkenis, verleen mij die genade, welke
DERDE BOEK, VIJF EN VIJFTIGSTE HOOFDST; 251
Gij mij getoond hebt, zoo groot en zoo noodig te zijn tot mijne zaligheid; namelijk dat ik mijne booze natuur, die mij in de zonde en in het verderf trekt, overwinnen moge. — Want ik gevoel in mijn vleesch de wet der zonde, die opstaat tegen de wet van mijnen geest, en die mij gevangen leidt, om aan de zinnelijkheid in vele dingen te gehoorzamen: en ik kan mijne driften niet overmeesteren, tenzij uwe allerheiligste genade mij bijsta, en haar vuur in mijn hart ingestort worde.
2. Uwe genade, ja uwe groote genade is noodig, om meester te worden van de natuur, die altoos van kindsbeen af naar het kwaad geneigd is. — Want vervallen als zij is door den eersten mensch Adam, en gekrenkt door de zonde, komt de straf dezer vlek over alle mensehen : dusdanig, dat de natuur, welke Gij goed en regt geschapen hebt, thans niet meer dan de gebrekkelijkheid en de zwakheid eener be-dorvene natuur vertoont, vermits hare bewegingen, als zij aan haar zelve overgelaten is , niet trekken , dan tot het kwaad en tot de aardsche dingen. — De weinige kracht, die haar overblijft, is als een vonkje onder de asch verborgen. — Dat is die natuurlijke rede , welke , ofschoon omringd
t52 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
van groote duisternis, het goed en het kwaad nog weet te onderscheiden, en den afstand kent van het ware en het valsche; maar die magleloos is om alles te volbrengen , wat zij goedkeurt, omdat zij het volle licht der waarheid niet meer bezit, en al hare genegenheden ziek zijn.
3. Daarvan komt het, o mijn God, dat ik welbehagen heb in uwe wet, volgens den inwendigen mensch (Rom. 7) en erken, dat uw gebod goed, regtmntig en heilig is; dat het alle kwaad verbiedt, en de zonde doet vlugten. — Maar met den vleesche, dien ik de wet der zonde, daar ik meer der zinnelijkheid gehoorzaam, dan der rede. — Daarvan komt het, dat ik den wil wel heb van het goede, maar de kracht niet vind, om het te volbrengen. (Rom. 7.) — Zoo geschiedt het, dat ik dikmaals goede voornemens maak; maar als de genade, die mijne zwakheid ondersteunen moet, komt te ontbreken, is het minste beletsel genoegzaam , om mij te doen terugtreden en mij den moed te benemen. — Zoo geschiedt het, dat ik den weg der volmaaktheid ken, en klaar genoeg zie, hoe ik handelen moet: — Waar neérgedrukt door het gewigt niij-ner bedorvenheid , sta ik niet op, om iets volmaakter te doen.
DERDE BOEK, VIJF EN VIJFTIGSTE HOOFDST. 253
4. O Heer, wat is uwe genade mij hoogst noodzakelijk, om het goede te beginnen, het voort te zetten, en te voleinden. — Want zonder haar kan ik niets verrigten ; maar in U , als uwe genade mij versterkt, vermag ik alles. — O waarlijk hemelsche genade, zonder welke onze eigene verdiensten en al de gaven der natuur van geener waarde zijn ! — Kunsten of rijkdommen , schoonheid of sterkte, verstand of welsprekendheid, dit alles, o Heer, geldt bij U niet, zonder de genade. — Want de gaven der natuur zijn gemeenschappelijk voor goeden en kwaden; maar de eigene gave der uitverkorenen is de genade of de liefde , en die daarmeè geteekend zijn, worden het eeuwige leven waardig geacht. — Zoo uitmuntend is die genade, dat noch de gave van voorzegging, noch de magt van wonderwerken , noch de verhevenste beschouwing , zonder haar voor iets te achten zijn. — Ja zelfs, noch geloof, noch hoop, noch eenige andere deugd zijn ü aangenaam, zonder de liefde en de genade.
5. O allerzaligste genade, die den arme van geest rijk maakt in deugden , en den bezitter van vele gaven ootmoedig van harte doet wezen. — Kom , daal neder over mij, vervul mij al vroeg met uwen troost, op-
254 de navolging van christus.
dat mijne ziel niet bezwijke van vermoeidheid en dorrigheid des geestes. - Ik smeek U, Heer, iaat mij genade vinden voor uwe oogen; want uwe genade is mij genoegzaam, al bekwame ik niets van alles, wat de natuur verlangt. — AI word ik bekoord en geplaagd met vele kwellingen, geen kwaad zal ik vreezen, als uwe genade maar met mij is. — Zij is mijne sterkte, zij is mijn raad en mijne hulp. — Zij is magliger dan alle vijanden, en wijzer dan alle wijzen.
6. Zij is de meesteres der waarheid en der goede zeden; zij is het licht des harten en diens troost in den angst; zij is de verdrijfster der treurigheid, de afneemster der vrees, de voedster der godvruchtigheid, de moeder der tranen. — Wat ben ik anders zonder haar, dan een droog hout, een struik , goed om uitgeworpen te worden ? — Dat dan, o Heer,uwe genade mij altijd voorkome en vergezelle, en dat zij mij altijd aandachtig make op de oefening der goede werken, door Jesus Christus uwen Zoon. Amen.
ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dal wij ons zeiven verloochenen, en Christus navolgen moeten door het kruis.
1. Jesüs. — Mijn zoon, zoo veel gij u
derde doek, zes en vijftigste hoofdst. 255
zeiven zult uitgaan, zoo veel zult gij in Mij kunnen overgaan. — Niets uitwendigs be-geeren maakt den inwendigen vrede: en insgelijks, zich zeiven inwendig verlaten, vereenigt met God. — Ik wil, dat gij u zeiven volmaakt leert verzaken, om u over te geven aan mijnen wil, zonder tegenzeg-gen of klagen. — Volg Mij, iA ben de weg en de waarheid en het leven. (Jo. 16.) Zonder weg gaat men niet; zonder waarheid kent men niet, zonder leven leeft men niet. Ik ben de weg, dien gij volgen, de waarheid, die gfj gelooven . het leven, dat gij hopen moet. — Ik ben de weg, die niet doet dwalen , de onfaalbare waarheid, het eindelooze leven. — Ik ben de regtste weg, de opperste waarheid , het ware leven, het zalige leven, het ongeschapen leven. — Indien gij in mijnen weg blijft wandelen, zult gij de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrij maken (Jo. 8) en gij zult het eeuwig leven bereiken.
2. Wilt gij tot het leven ingaan, zoo onderhoud de geboden. (Matth. 19.) — Wilt gij de waarheid kennen, geloof Mij. — Wilt , gij volmaakt zijn, ga verkoop wat gij hebt. , (Ibid.) — Wilt gij mijn leerling zijn, verzaak ii zeiven. — Wilt gij het eeuwig leven bezitten, veracht het tegenwoordige.—
256 de navolging van christus.
Wilt gij in den Hemel verheven worden , verootmoedig u op aarde. — Wilt gij met Mij heerschen, draag het kruis met Mij. — Want alleen de dienaars van het kruis, vinden het leven der gelukzaligheid en des waren lichls.
3. De Ziel. — Heer Jesus, dewijl uw leven streng en versmaad was van de wereld , geef mij, dat ik U moge navolgen en ook van de wereld versmaad worden.— Een discipel is niet boven den meester, noch een dienstknecht boven zijnen heer. (Matth. 10.) — Laat uw dienaar zich oefenen in uw leven, want daar is mijne zaligheid en de ware heiligheid. — Al wat ik lees of wat ik hoor buiten uw leven verkwikt mq niet, behaagt mij niet ten volle.
4. Jesus. — Mijn zoon, dewijl gij dit alles weet en gelezen hebt, zult gij gelukkig zijn, indien gij het zóó doet. — Die mijne geboden heeft. en die onderhoudt, hij is het. die Mij lief heeft en Ik zal hem liefhebben: en Mij zeiven aan hem openbaren, (Jo. 14) en Ik zal hem met Mij doen zitten in het rijk mijns Vaders.
5. Dk Ziel. — Heer Jesus, gelijk Gij gezegd en beloofd hebt, laat het zoo geschieden, en geef, dat ik het waardig worde. — Ik heb het kruis van uwe hand ont-
derde boek, zeven en vijftigste 1ioofdst. 257
vangen; ik zal het dragen, en dragen tot den dood toe, gelijk Gij het mij opgelegd hebt. — Voorwaar het leven eens goeden kloosterlings is een kruis, maar een kruis, dat naar den Hemel leidt, — De weg is aangevangen, terugkeeren mag ik niet, noch ook op zijde afwijden.
6. Welaan, mijne broeders, laat ons te zamen voortgaan; Jesus zal met ons wezen. — Om Jesus wille hebben wij dit kruis opgenomen; laat ons om Jesus wille in het krnis volharden. — Hij zal onze helper zijn, Hij, die onze leidsman en voorganger is.— Zie, onze Koning treedt voor ons op en Hij zal voor ons strijden. — Laat ons kloekmoedig volgen; niemand vreeze noch ver-schrikke; laten wij bereid zijn grootmoedig te sterven in den strijd, en laten wij onzen roem niet bezwalken, met van het kruis weg te vlugten.
ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de rnensch niet kleinmoedig mag worden, als hij in eenige gebreken valt.
1. Jesus. — Mijn zoon , de verduldigheid on de ootmoedigheid in den tegenspoed behagen Mij meer, dan groote vreugde en vurigheid in den voorspoed. — Waarom be-
17
258 DE NAVOLGING VAN CHUI8TUS.
droeft gij u over eene kleine zaak, die legen u gezegd wordt? Ware het veel grooter, dan moeste zulks u nog niet ontstellen. — Maar nu, laat dit voorbijgaan, het is het eerste niet, het is ook niets nieuws, en het zal ook het laatste niet zijn, bijaldien gij lang leeft. — Gij toont u kloekmoedig genoeg, zoo lang gij niets tegenstrijdigs ontmoet. Gij geeft zelfs goeden raad, en weet anderen met uwe woorden te versterken ; mnar komt er eene onverwachte kwelling aan .uwe deur , dan ontbreken u raad en sterkte. - Bemerk uwe groote broosheid, die gij in kleine moeijelijkheden zoo dikwerf ondervindt: nogtans is het voor uwe zaligheid, dat zulke dingen voorvallen.
2. Zet het uit uwe gedachten, zoo goed gij kunt; en heeft het u getroffen, dat hel ii toch niet omverwerpe noch lang ont-stelle. — Ten minste lijd verduldig, indien gij het niet blijmoedig kunt. — Indien gij iets niet gaarne hoort, en voelt, dat gij grammoedig wordt, wederhoudt u , en gedoog niet, dal u een onbehoorlijk woord uit den mond valle, waardoor dc zwakken zouden kunnen verergerd werden. — Welhaast zal de ontroering gestild zijn, en de wederkeerende genade zal de inwendige droefheid verzachten. - Ik leef nog, zegt
• •
DEIIDE BOEK, ZEVEN EPi VIJFTIGSTE HOOFDST. 259
de Heer, altoos bereid om u te helpen, en u meer dan gewoonlijk te vertroosten, als gij op Mij betrouwt, en Mij vuriglijk aanroept.
3 Wees gelijkmoediger, en bereidt u tot grootere lijdzaamheid. - Alles is niet verloren , al wordt gij dikwijls gekweld, al voelt gij sterke bekoringen.' — Gij zijt een mensch, maar geen God; vleesch zijt gij, en geen Engel. — Hoe zoudt gij altijd in denzelfden staat van deugd kunnen volharden, daar zulks aan den Engel in den Hemel , en aan den eersten mensch in het paradijs ontbroken heeft? — Ik ben het, die de bedrukten ongehinderd oprigt; en hen , die hunne krankheid erkennen, tot aan Mij toe verhef.
4. De Ziel. — Heer, dat uw woord gezegend zij, het is mij zoeter dan honigraat in den mond. — Wat zou ik doen in al mijne kwellingen en benaauwdheden, indien Gij mij niet versterktet door uwe heilige woorden ? Als ik maar ten laatste in de haven der gelukzaligheid aanland , wat deert het mij of ik geleden en hoeveel ik geleden heb? — Verleen mij een goed einde; geef mij een zalig verscheiden uit deze wereld. -Wees mijner gedachtig, o mijn God! en leid mij door den regten weg naar uw koningrijk. Amen.
260 de navolging van christus.
Dat men de dingen, die te verheven zijn, of
de geheime oordeelen Gods niet moet zoeken te doordringen.
1. Jesus. — Mijn zoon, wacht u van te redetwisten over al te verhevene dingen of over de geheime oordeelen Gods; waarom deze zoo verlaten is en gene zoo groote genade ontvangt; of waarom de eene zoo veel te lijden heeft, en de andere zoo hoog verheven wordt. — Deze dingen gaan alle menschelijk verstand te boven: en geen vernuft of redenering is bekwaam het goddelijk oordeel te doorgronden. - Wanneer dusquot; de vijand u zulke gedachten ingeeft, of wanneer nieuwsgierige menschen u daarnaar vragen, antwoord gij dan met den profeet: flccre, Gij zijt reglvaardig, en uw oordeel is hillyk. (Ps. 118). — Of zeg: Gods oordeelen zijn waarachtig, gcreglvaardigd door zich zeiven (Ib.) - Mijne oordeelen moeten gevreesd, niet onderzocht worden: want voor het menschelijk versland zijn zij onbegrijpelijk.
2. Wil ook niet onderzoeken of twisten over de verdiensten der Heiligen, wie heiliger dan een andere is, ofwiehooger verheven is in het rijk der Hemelen. — Zulke dingen veroorzaken dikwijls geschillen en
derde boek, acht en vijftigste uoofdst. 261
nutteloozen woordenstrijd; zij voeden ook den hoogmoed en de ijdele glorie, waaruit ijverzucht en krakeelen voortkomen, als deze aan zulken Heilige en gene aan eenen anderen met eigenzinnigheid den voorrang wil geven. — Dergelijke dingen te wIIIcd weten en onderzoeken, brengt geen voordeel bij, maar eerder mishaagt het aan de Heiligen : want Ik ben geen God van twist, maar van vrede; welke vrede meer gelegen is in eene ware ootmoedigheid, dan in de verheffing van zich zeiven.
3. Sommigen gevoelen meer ijver, en worden getrokken door grooter genegenheid voor deze of gene Heiligen; maar hunne voorliefde komt meer van den mensch dan van God. — Ik ben het, die al de Heiligen gemaakt heb ; Ik heb de genade gegeven, Ik heb de glorie uitgereikt. — Ik ken ieders verdiensten; Ik ben hen voorgekomen met de zoetigheid mijns zegens. — Ik heb mijne welbeminden gekend vóór alle eeuwen: Ik heb ze gekozen uit de wereld ; zij hebben Mij niet eerst gekozen. — Ik heb ze geroepen door mijne genade. Ik heb ze getrokken door mijne barmhartigheid, Ik heb ze geleid door velerhande bekoringen. — Ik heb hun onschatbare vertroostingen in-
262 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
gestort, Ik heb hun de volharding gegeven, Ik heb hunne verduldigheid gekroond.
4. Ik ken den eerste en den laatste; Ik omhels ze allen in mijne eindelooïe liefde.
— Mij moet men loven in al mijne Heiligen ; Mij moet men zegenen boven alles, en vereeren in elk van hen, die ik aldus in de glorie verheven, en voorbeschikt heb zonder eenige voorafgaande verdiensten van hunnent wege. — Wie dan den minsten mijner vrienden misacht, vereert ook den meesten niet; want Ik heb den kleinen en den grooten beide gemaakt. En wie te kort doet aan een' mijner Heiligen , doet ook te kort aan Mij en aan al de anderen in het rijk der Hemelen. — Allen zijn één door den band der liefde: allen hebben één gevoel, éénen wil en beminnen elkander in eensgezindheid.
5. Maar (wat veel verhevener is) zij beminnen Mij nog meer dan zich zeiven en hunne verdiensten. — Want boven zich zeiven opgetogen, en uit hunne eigene liefde ontrukt, storten zij zich geheel in de mijne, en berusten daarin gelukzalig. — Niets is er, dat hen afkeeren of vermoeijen kan ; want vol van de eeuwige waarheid, blaken zij van het vuur eener onuitbluschbare liefde.
— Dat dan de vleeschelijke en dierlijke
derde boek, acht en vijftigste hoofdst. 263
menschen, zij, die niet weten te beminnen, dan hunne bijzondere vreugden , ophouden van te redeneren over den staat der Heiligen. Zij doen er af of bij, volgens hunne geneigdheid, niet volgens dat het aan de eeuwige Waarheid behaagt.
6. 15ij velen is het onwetendheid, vooral bij hen , die, weinig verlicht zijnde, zelden iemand weten te beminnen met eene volkomen geestelijke liefde. — Zij worden veelal door eene natuurlijke genegenheid en door eene mensciielijke vriendschap tot dezen of genen getrokken; en gelijk zij hier beneden doen, zoo beelden zij zich in, dat het ook in den Hemel gaat. — Maar er is een oneindig verschil tusschen de gedachten der onvolmaakten , en hetgeen de verlichte menschen door hoogere ingeving denken.
7 Daarom, mijn zoon , wacht u van u te verdiepen in die dingen, welke uw versland te boven gaan: maar tracht veeleer en zoek , om eene plaats, al ware het de minste, in het rijk Gods te bekomen. — En al wist iemand wie heiliger is dan een ander, of grooter geacht wordt in het rijk der Hemelen; wat zou hem die kennis baten, indien hij daar geene reden uit trok, om zich vóór mijn aanschijn te verootmoe-
264 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
digen, en tot meerderen lof van mijnen Naam te arbeiden? — Veel beter in de oogen van God doet hij, die op de grootheid zijner zonden en op de geringheid zijner deugden denkt, en die overweegt hoe verre hij van de volmaaktheid der Heiligen verwijderd is; dan hij, die twist over hunne meerderheid of minderheid. — Het is beter de Heiligen met vrome gebeden en tranen aan te roepen, en hunne krachtdadige voorspraak ootmoedig af te smeeken; dan met eene ijdele nieuwsgierigheid hunne geheimen te onderzoeken.
8, Zij zf n wel en zeer wel tevreden ; wisten de menschen zich ook tevreden te houden en hnnne nuttelooze redeneringen te staken. — Zij roemen op hunne eigen verdiensten niet, dewijl zij aan zich zeiven niets goeds toeschrijven , maar alles aan Mij, die hun alles uit mijne oneindige liefde gegeven heb. — Zij zijn met zoo groote liefde Gods en met zoo overvloedige blijdschap vervuld, dat er aan hunne glorie niets ontbreekt noch aan hun geluk iets kan ontbreken. — Al de Heiligen, hoe verhevener zij in glorie zijn , des te ootmoediger zijn zij in zich zeiven , en zoo veel te digter bij en te liever aan Mij.— Daarom vindt gij geschreven, dal zij hunne krooncn
DICKDE BOEK, ACHT E« VIJFT1GSTB IIOOFDST. 265
nederlcggende voor Gods troon, op hunne aangezigten gevallen zijn voor het Lam en Dien aangebeden hebben, die leeft in de eeuwen der eeuwen.
9. Velen onderzoeken , wie de meeste is in het rijk Gods, zij, die niet welen of zij waardig zullen zijn onder de minsten gerekend te worden. — Het is iets groots , zelfs de minste te wezen in den Hemel; alwaar allen groot zijn, vermits allen kinderen Gods zullen genoemd worden en waarlijk zullen zijn. — De minste zal zijn als het hoofd van een talrijk volk, terwijl een zondaar van honderd jaren de slaaf der dood zal wezen. — Wanneer mijne Leerlingen vroegen, wie de grootste zou wezen in het rijk der Hemelen , hebben zij het volgende antwoord gekregen: Tenzij gij u bekeert en wordt als kleine kinderen, zult gij in hel rijk der Hemelen niet komen. Alwic dan zich vernedert, gelijk dit klein kind, die is de grootste in hel rijk der Hemelen. (Matth. 18.)
10. Wee hun, die zich niet gevvaardigen zich met de kleinen vrijwillig te vernederen,
Iwant de nederige deur des Hemelrijks zal hen niet binnen laten. —want de nederige deur des Hemelrijks zal hen niet binnen laten. — Wee ook de rijken, die hier hunnen troost hebben: want als de armen in Gods rijk zullen ingaan, zullen zij al huilende buiten blijven. — Ootmoediger!
266 de navolging van christus.
weest verheugd, en gij armen springt op van blijdschap, want het rijk Gods behoort u toe, bijaldien nogtans gij in de waarheid wandelt.
NEGEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men al zijne hoop en betrouwen op God alleen moet stellen.
1. De Ziel. - Heer, wat is mijn vertrouwen, dat ik in dit leven heb? of wat is mijn grootste troost onder al de dingen, die zich hier beneden vertoonen ? — Zijt Gij het niet, mijn Heer en mijn God, wiens barmhartigheid zonder einde is? - Waar is het mij wél geweest zonder U? — Ot wanneer heeft het mij kunnen kwalijk gaan met U? - Liever ben ik arm om uwent wille, dan rijk zonder U. - Eerder verkies ik met U vreemdeling te zijn op aarde , dan zonder U den Hemel te bezitten. —-Waar Gij zijt, is de Hemel , en waar Gij niet zijt, daar zijn de dood en de hel. Gij zijt al mijn verlangen, en daarom kan ik niet ophouden naar U te zuchten, tot U te roepen en te smeeker. — Ik kan op niemand mijn vol betrouwen stellen, dan op U, noch bekwame hulp in mijnen nood verwachten, dan van ü, mijn God, alleen. —
DERDE BOEK, NEGEN EN VHFTIGSTE FIOOFDST. 267
Gij zijt mijne hoop, tnijn toeverlaat, Gij zij t mijn vertrooster en mijn getrouwste vriend in alle omstandighfiden.
2. Alle menschen zoeken hun eigen voordeel ; Gij zoekt niet dan mijne zaligheid en mijnen voortgang, en Gij doet mij alles ten goede keeren. — Ook dan, wanneer Gij mij verschillende bekoringen en kwellingen laat overkomen, schikt Gij dit alles tot mijn welzijn , Gij die gewoon zijt, uwe uitverkorenen op duizenderlei wijzen te beproeven. — En in die beproevingen moet ik U niet minder beminnen en loven , dan indien Gij mij met hemelsche vertroostingen vervuldet.
3. Op U dan, mijn Heer en mijn God, stel ik al mijne hoop en mijnen toevlugt; aan U laat ik al mijne droefheden en be-naauwdheden over: dewijl ik alles, wat ik beschouw buiten U, zwak en ongestadig vind. — Vele vrienden zullen mij niet baten, magtige voorstanders zullen mij niet helpen, voorzigtige raadgevers zullen mij niet nuttig wezen, de boeken der geleerden zullen mij niet vertroosten , geen kostelijk goed zal mij vrijkoopen, geene geheime of verkwikkende plaats zal mij beschermen, indien Gij zelf mij niet bijstaat, mij niet helpt, versterkt, vertroost, onderrigt en behoedt.
268 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
4. Want alles, wat schijnt te dienen om de vrede en het geluk te bekomen, is niets, als Gij er niet bij zijt, noch kan het minste ware geluk verschaffen. — Gij zijl dan het einde aller goederen , Gij zijt de volheid des levens, de bron aller wijsheid, en op ü boven alles te hopen, is de beste vertroosting uwer dienaren. — Op U zijn mijne oogen gevestigd , op U betrouw ik, mijn God , Vader der barmhartigheden. — Zegen en heilig mijne ziel met uwen he-melschen zegen, opdat zij uwe heilige woning , de zetel uwer eeuwige glorie worde; en opdat er in den tempel, dien Gij ge-waardigd te bewonen, niets gevonden worde, dat de oogen uwer goddelijke Heerlijkheid moge kwetsen. — Volgens de grootheid uwer goedheid, en volgens de menigte uwer barmhartigheden , werp eenen oogslag op mij en verhoor het gebed uws armen dienaars, die verre van U in ballingschap ronddwaalt in het land der schaduw en des doods. — Bescherm en bewaar mijne ziel tusschen ai de gevaren van dit vergankelijk leven; dat uwe genade haar vergezelle en haar leide langs den weg van vrede, naar het vaderland der eeuwige klaarheid. Amen.
OVEU HET II. SACRAMENT DES ALTAARS. GODVRUCHTIGE VERMANING TOT DE IIEIMGE COMMUNIE.
STEMME DES HEEREN.
Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken, (Matth. 11) zegt de Heer. — Het brood, dat Ik zal geven, ïs mijn vleesch voor het leven der wereld. (Joann. 6.) — Neemt en eet, dit is mijn ligchaam, dat voor u zal geleverd worden : doet dit tot mijne gedachtenis. (Matth. 26) — Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij, en Ik in hem. (Joann. 6.) — De woorden, welke Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. (Ib.)
Met hoeveel eerbied Christus ontvangen moet worden.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Dat zijn uwe woorden , Heer Jesus , eeuwige Waarheid ! alhoewel zij op denzelf-
270 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
den lijd niet gesproken zijn, noch op dezelfde plaats geschreven slaan. — Dewijl zij dan van U komen , en waarachtig zijn , moet ik ze dankbaar en getrouw aannemen. — Het zijn uwe woorden; want Gij hebt ze uitgesproken; en het zijn ook de mijne, want Gij hebt ze gesproken tot mijne zaligheid. — Gaarne ontvang ik ze uit uwen mond , om ze des te dieper in mijn hart te prenten. — Ik word opgewekt door die woorden vol van teederheid, vol van zoetigheid en van liefde; maar mijne eigene misdaden verschrikken mij, en mijn besmeurd geweten houdt mij terug van tot zoo groote geheimen te naderen. — De zoetigheid uwer woorden lokt mij aan , maar de menigte mijner ondeugden bezwaart mij.
2. Gij gebiedt, dat ik met betrouwen tot U kome , indien ik met U wil deel hebben ; en dat ik de spijs der onsterfelijkheid nuttige, indien ik het eeuwige leven en de eeuwige glorie wensch te verkrijgen. — Komt, zegt Gij, allen lot Mij, die belast en beladen zift, en Ik zal u verkwikken. (Matth. 11.) — O zoet en vriendelijk woord in het oor van eenen zondaar, waardoor Gij, mijn Heer en mijn God, den tirmc en ellendige uitnoodigt tot deelneming aan uw
VlEIiDE BOEK, EEUSTE HOOFDSTUK. 271
allerheiligste Ligchaam. — Doch wie ben ik, o Heer! dat ik mij zou verstouten tot U le naderen ! — Zie , de Hemelen der Hemelen kunnen U niet omvatten , en Gij zegt: komt allen lot Mij.
3. Waarom eenc zoo genadige toegevendheid, en eene zoo vriendelijke uitnoodi-ging ? — Hoe zal ik het wagen tot ü te gaan, ik, die in mij zeiven niet het minste goed vind , waarop ik zou steunen ? Hoe zal ik ü in mijne woning ontvangen , ik , die zoo menigmaal uw minnelijk aanschijn heb belecdigd ? - De Engelen en de Aartsengelen zijn van eerbied getroffen ; de Heiligen en de regtvaardigen zijn van vrees bevangen ; en Gij zegt: komt allen lot Mij! — Waart Gij het niet, o Heer, die dit zegt, wie zou gelooven, dat het waar is ? — En waart Gij het niet, die zulks gebiedt, wie zon durven naderen.
4. Zie, de regtvaardige Noë heeft honderd jaren gearbeid aan het bouwen der ark, ten einde met weinige anderen behouden le worden: en hoe zal ik in een uur lijds mij kunnen bereiden , om den Schepper der wereld behoorlijk te ontvangen?— Moses , uw groote dienaar en uw bijzondere vriend, maakte eene ark van onbederfelijk hout, en bekleedde haar met het fijnste
272 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
goud, om er de Tafelen der Wet in le bewaren: en ik, bedorven schepsel, zal ik den moed hebben, om U, den Insteller der wet en den Gever des levens, zoo ligt-vaardig te ontvangen ? - Salomon, de wijsste der koningen van Israël, besteedde zeven jaren, om eenen prachtigen tempel ter eere van uwen Naam te bouwen. — Acht dagen lang vierde hij het feest der inwijding, hij droeg duizende zoen-offeranden op, en te midden van het geschal der trompetten en vreugdekreten, plaatste hij plegtig de Ark des Verbonds in de plaats, die daarvoor bereid was. — En ik ellendige, ik de armste der menschen, hoe zal ik ü binnen leiden in mijn huis, ik, die te naauvver-nood een half uur godvruchtig weet door te brengen ? En God gave, dat ik , eenen enkelen keer, een half uurtje of nog minder waardig besteed hadde!
5. O mijn God, wat hebben die heilige mannen niet gedaan, om U te behagen! — Helaas ! hoe gering is het, wat ik doe ! hoe weinig tijds gebruik ik er voor, als ik mij tot de H. Communie bereid! — Zelden ben ik behoorlijk ingetogen, zeldzamer nog vrij van alle verstrooijing. — En zeker, in de heilzame tegenwoordigheid uwer Godheid, zou mij niet eene enkele onbetamelijke ge-
VIERDE DOEK, EERSTE HOOFDSTUK. 273
dachte moeien invallen, zou mij geen schepsel moeten bekommeren: want het is geen Engel, maar de Heer der Engelen, dien ik te mijnent moet ontvangen.
6. Er is toch een oneindig verschil tus-schen de Ark des Verbonds, roet hetgeen zij insloot, en uw allerhellligste Ligchaam met zijne onuitdrukkelijke deugden; tusschen die offerande der wet, loutere beeldtenis der toekomende offeranden, en het ware offer van uw aanbiddelijk Ligchaam, vervulling van al de oude offeranden.
7. Waarom ben ik dan niet vuriger in uwe goddelijke tegenwoordigheid? — Waarom bereid ik mij met geene meerdere zorg voor, om deel te nemen aan uwe heilige Geheimen, daar die oude Patriarken, die vrome Profeten, en die koningen en vorsten met al hun volk, zooveel ijver en godsvrucht getoond hebben in uwe heilige dienst ?
8. De godvruchtige koning David danste van verrukking vóór de Ark des Heeren, de weldaden indachtig aan zijne voorvaders verleend; hij maakte onderscheidene speeltuigen , hij dichtte Psalmen en deed ze zingen met vreugdetoonen ; hij zelf zong ze dikwijls op zijne harp, bezield daar hij was, door de genade des heiligen Geest: hij leerde het volk van Israël God loven uit
18
274 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
geheel hun hart, en met verccnfle stemmen Hem dagelijks prijzen en verheerlijken. — Indien de godsvrucht toen zoo groot was, indien de lof Gods zoo plegtig gezongen werd voor de Ark des Verbonds, welken eerbied, welke godsvrucht moet ik, en moeten al de Christenen dan niet hebben , in de tegenwoordigheid van het allerheiligste Sacrament, in hel nuttigen van het aanbiddelijk Ligchaam van Christus.
9. Velen loopen naar onderscheidene plaatsen , om de overblijfsels der Heiligen te bezoeken; zij luisteren met verwondering naar het verhaal hunner werken; zij be-zigtigen de kostelijke tempels hun ter eere gebouwd; zij kussen hun heilig gebeente in zijde gewonden en met goud beslagen.— En zie. Gij zijt hier bij mij tegenwoordig op het altaar, Gij mijn God, Gij de Heilige der Heiligen, de Schepper der menschen , de Heer der Engelen. — Dikwijls is er in die bedevaarten veel menschelijke nieuwsgierigheid, lust om wat vreemds te zien, en daarom brengt men er weinig vrucht of beternis van naar huis , vooral wanneer men die reizen ligtvaardig en zonder waar berouw onderneemt. — Maar hier in het heilig Sacrament des Altaars, zijt Gij geheel tegenwoordig, o Jesus, ware Goden ware
VIERDH BOEK, EERSTE HOOFDSTliK. 275
raensch : en zoo dikwijls men ü waardig en godvruchtig ontvangt, trekt men er overvloedige vruchten uit ter eeuwige zaligheid.
— En daartoe wordt men niet door ligt-vaardigheid, of nieuwsgierigheid of zinnelijkheid uitgelokt, maar door een vast geloof, eene vurige hoop en eene opregte liefde.
10. O God, onzigtbare Schepper des aardrijks, hoe wonderbaar handelt Gij met ons! hoe teeder en hoe minnelijk gaat Gij met uwe uitverkorenen om, aan wien Gij ü zeiven te nuttigen geeft in het heilig Sacrament! Dit immers gaat alle verstand te boven ; dit trekt voornamelijk de godvruchtige harten en ontsteekt hunne liefde.
— Deze uwe ware geloovigen , die geheel hun leven aan hunne verbetering besteden, verkrijgen, uit het dikwijls ontvangen van dit allerwaardigste Sacrament, eene bijzondere genade van godsvrucht en eene groote liefde voor de deugd.
11. O wonderbare en verborgene genade vati dit H. Sacrament, U kennen alleen de trouwe dienaars van Christus; maar de ontrouwe, die nog aan de zonde verslaafd zijn , kunnen ü niet beseffen ! — In dit H. Sacrament wordt de genade des heiligen Geest verleend, de sterkte, die de ziel verloren had, wordt haar weêrgegeven, en hare
276 DE NAVOLGING VAN CHHISTUS.
schoonheid, door de zonde mismaakt, wordt hersteld. — Die genade is somtijds zoo groot, dat, uit de volheid der verworvene godsvrucht, de ziel niet alleen, maar ook het zwakke ligchaam zijne krachten voelt vermeerderen.
12. Maar het is zeer te beklagen en bitter te betreuren, dat wij zoo flaauw en zoo onachtzaam zijn, en dat wij door geene meerdere liefde getrokken worden, om Christus te ontvangen, in Wien al de hoop der uitverkorenen, en al hunne verdienste gelegen is. — Want Hij is onze heiligmaking en onze verlossing; Hij is de troost der reizigers op aarde, en het eeuwig genot der Heiligen. — Is het dus niet te bejammeren, dat velen zoo weinig achting toonen voor dit heilig Geheim, dat de vreugde is des Hemels en de behoudenis der gansche wereld? — O verblindheid, o versteendheid van het menschelijk hart, dat eene zoo onuitsprekelijke gave niet hooger schat, en dat uit haar dagelijksch gebruik tot onverschilligheid overgaat!
13. Indien dit aanbiddelijk Sacrament niet dan in eene enkele plaats gevierd werd, en maar van eenen enkelen Priester in de wereld werd toegediend, met welken ijver zouden de menschen zich niet naar die
VIERDE BOEK, TWEEDE HOOFDSTUK. 277
plaats, naar dien Priester begeven, om de goddelijke Geheimen bij te wonen? — En nu zijn er vele Priesters, en Christus wordt opgedragen in vele plaatsen , opdat de goedheid Gods en zijne liefde voorden mensch, des te meer zouden uitschijnen, naarmate de heilige Communie verder verspreid is over den aardbodem. — Dank zij U, goede Jesus, eeuwige Herder, die ons arme bannelingen gewaardigt te spijzen, met uw kostbaar Ligchaam en dierbaar Bloed, en die ons, door de stem van uwen eigen mond, tot het deelnemen aan die heilige Mysteriën uitnoodigt, zeggende : Komt allen tot Mij , die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken. (Matth. 11.)
TWEEDE HOOFDSTUK.
Dat God, in het heilig Sacrament, den mensch blijken geeft van zijne groote goedheid en liefde.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Op uwe goedheid, Heer, en op uwe groote barmhartigheid betrouwende, nader ik tot U, als een kranke tot zijnen redder, als een, die honger en dorst heeft, tot de bron des levens , als een behoeftige tot den Koning des Hemels, als een dienstknecht
278 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
tot zijnen Heer, als een schepsel tot zijnen Schepper, als een verlatene tot zijnen teèr-harligen trooster. — Doch hoe is het mogelijk, dat Gij tot mij komt? Wie ben ik, dat Gij U zeiven aan mij geeft ? — Hoe verstout zich een zondaar voor U te verschijnen ? en hoe gevvaardigt Gij U tot eenen zondaar te komen ? — Gij kent uwen dienaar, en weet dat er in hem niets goeds is, om hem zulks te vergunnen. — Ik belijd dan mijne onwaardigheid, ik erken uwe goedheid, ik loof uwe barmhartigheid en ik dank U voor uwe overgroote liefde. — Gij doet dit immers om uwent wille, niet om mijne verdiensten: opdat uwe goedheid mij klaarder blijke, uwe liefde mij dieper doordringe en uwe ootmoedigheid mij beter geleerd worde. — Dewijl het U dan zoo behaagt, en Gij het zoo bevolen hebt, behaagt mij ook uwe toegevenheid, en ik wensch dat mijne ongeregtigheid geen beletsel stelle !
2. O allerzoetste en meèdoogende Jesus, welken eerbied, welke dankzegging, welken eeuwigen lof is men ü niet verschuldigd voor het ontvangen van uw heilig Ligchaam, welks waardigheid geen menscli bekwaam is uit te spreken ! — Doch wat zal ik denken bij deze H. Communie, bij het naderen
VIERDE BOEK , TWEEDE HOOFDSTUK. 279
tot mijnen Heer, dien ik niet in staat beo behoorlijk te vereeren , en dien ik nogtans godvruchtig wensch te ontvangen ? Wat zal ik beter en heilzamer denken, dan mij in uwe tegenwoordigheid tot in het stof te vernederen , en uwe oneindige goedheid hemelhoogte verheffen? — Ik loof U, mijn God, en Ik prijs U in eeuwigheid. Ik veracht mij en onderwerp mij aan ü, tot in der afgrond mijner onwaardigheid.
3. Gij zijt de Heilige der Heiligen , en ik het uitschot der zondaars. — Gij neigt ü tot mij, die niet waardig ben mijne oogen tot ü te verheffen. — Gij komt tot mij, Gij wilt met mij wezen. Gij noodigt mij tot uwen maaltijd. — Gij wilt mij eene hemel-sche spijze geven, en het brood der Engelen doen nuttigen, namelijk U zeiven, brood des levens, dat uit den Hemel gedaald is en hel leven geeft aan de wereld. (Joann. 6.)
4. Ziedaar, waar de liefde uit voortkomt, zie hoe uwe goedheid uitschittert! Welke dankzeggingen en welken lof is men U voor die weldaad niet verschuldigd! O welk heilzaam en voordeelig raadsbesluit, waardoor Gij uw H. Sacrament hebt ingesteld! Welk kostelijk en genoegelijk feestmaal, wanneer gij U zeiven tot spijs hebt gegeven! — Hoe wonderbaar, Heer, zijn uwe werken! Hoe
280 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
oneindig is uwe roagt, hoe onfeilbaar uwe waarheid I — Gij hebt gesproken, -en alks is geworden, (Ps. 148) en dat is geworden, wat Gij geboden hebt.
5. Wonderbare en geloofwaardige zaak, doch die het menschelijk begrip te boven gaat, dat Gij, Heer , waarachtig God en mensch, onder de geringe gedaante van brood en wijn geheel tegenwoordig zijt, en zonder verteerd te worden, gegeten wordt van die U nuttigt. — Gij, Heer aller dingen , die aan niets behoefte hebt, Gij hebt door uw H. Sacrament in ons willen wonen. Bewaar mijn hart en ligchaam vlekkeloos , opdat ik meermalen met een blijmoedig en zuiver geweten uwe heilige Geheimen moge vieren, en dat ik tot mijne eeuwige zaligheid moge ontvangen, wat Gij, voornamelijk tot uwe eer en tot eene altijddurende gedachtenis uwer liefde, hebt ingesteld.
6. Verblijd U, mijne ziel, en wees Gode dankbaar, voor eene zoo edele gift en een zoo bijzonderen troost, dien Hij u in dit dal van tranen heeft nagelaten. — Want zoo dikwijls gij dit Mysterie viert, en Christus Ligchaam nuttigt, zoo menigmaal vernieuwt gij het werk uwer verlossing, en wordt gij gij deelachtig aan al de verdiensten van Christus. — Immers, de liefde van Jesus
VIERDE BOEK, DERDE HOOFDSTUK. 281
Christus vermindert nimmer, en de schat zijner verzoening wordt nooit uitgeput. — Daarom moet gij u daartoe altoos bereiden, door eene vernieuwing des geestes, en dat groot geheim van zaligheid met aandachtigheid overwegen. — Het moet u zoo groot, zoo nieuw, zoo genoegelijk schijnen, wanneer gij de H. Mis opdraagt of bijwoont, alsof, op dien zelfden dag, Christus voor de eerste maai in den maagdelijken schoot van Maria nederdalende, mensch wierd of hangende aan het kruis, voor de zaligheid der menschen leed en stierf.
DERDE HOOFDSTUK.
Dat hel voordeelig is dikwerf te communiceren, STEMME DES LEERLINGS.
1. Zie, ik kom tot U, Heer, opdat ik welvare door uwe gave, en verblijd worde aan het heilig gastmaal, dat Gij, o God, in uwe goedertierenheid voor den arme bereid hebt. — Zie, alles wat ik verlangen kan en moet, bevindt zich in ü; Gij zijt mijn heil en mijne verlossing, mijne hoop en mijne sterkte, mijne eer en mijn roem.— Verheug dus van daag de ziel uws dienaars, want tot U, Heere Jesus , heb ik mijne ziel opgeheven. (Ps. 83.) — Ik wensch in dit
282 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
oogenblik U waardig en eerbiedig te ontvangen ; ik wensch U in mijn huis te verwelkomen , opdat ik met Zacheus moge verdienen van ü gezegend en onder de kinderen van Abraham geteld te worden. — Mijne ziel verlangt naar uw Ligchaam , mijn hart om met U vereenigd te zijn.
2. Geef U aan mij, en ik heb genoeg; want buiten U kan niets mij troosten. — Zonder U kan ik niet wezen, en ik kan niet leven zonder uwe bezoeking. — Daarom heb ik noodig dikwijls tot U te naderen, en U te ontvangen tot verzekering mijner zaligheid, uit vrees van op den weg te bezwijken, indien ik beroofd ware van dat hemelsch voedsel. — Zoo hebt Gij, o ge-nadigste Jesus, predikende tot het volk en vele ziekten genezende, eertijds gezegd: Ik wil hm niet ongespijsd naar huis laten gaan , opdat zij onderwege niet bezwijken — Handel dan ook zoo met mij, Gij , die ü zeiven in het H. Sacrament tot troost der geloovigen hebt nagelaten. — Want Gij zijt de zoete spijs der ziel; en die U waardig zal gegeten hebben , zal deelachtig en erfgenaam der eeuwige glorie wezen. — Het is mij, voorwaar, zeer noodig , mij, die zoo dikwijls struikel en zondig, die zoo gemakkelijk in laauwheid en traagheid verval.
VIERDE BOEK , DERDE HOOFDSTUK. 283
dat ik, door herhaalde gebeden en biechten en door het dikwijls ontvangen van uw heilig Ligchaam , mij vernieuwe, mij zuivere en ontsteke , opdat ik met langer te wachten, van mijne goede voornemens niet afwijke.
3. Want 's menschen zinnen zijn van jongs af tot het kwaad geneigd ; en tenzij hij door dat goddelijk middel ondersteund worde, valt hij al spoedig in groolere zonden. — De heilige Communie trekt van het kwaad af, en geeft krachter/ voor het goede. — Indien ik dan nu zoo dikwijls onachtzaam en zoo laauw ben, wanneer ik lot de heilige Tafel ga, of hel H. Misoffer opdraag ; wat zou het zijn, indien ik die hulp niet gebruikte, en mijnen sleun niet zochte in dat krachtige middel ? — En al ben ik alle dagen niet bekwaam, noch goed bereid om de heilige Olferande op te dragen; ik zal toch zorg hebben , om de goddelijke geheimen op behoorlijke tijden te ontvangen, en deel te nemen «an eene zoo groole genade. — Want daarin is de voornaamste troost der geloovige ziel gelegen, dat zij , zoo lang zij verre van U in het sterfelijk ligchaam vertoeft, haren God dikwijls indachtig zij, en haren Welbeminde met een vroom gemoed ontvange.
284 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
4. O hoe wonderbaar is uwe goedheid ten onzen opzigte, dat Gij, Heer en God, Schepper en levensbron aller geesten , U gewaardigt tot een arm zieltje te komen , en met geheel uwe Godheid en mensch-heid haren honger te verzadigen! — O gelukkig gemoed en zalige ziel, die U, haren Heer en haren God, waardig mag ontvangen , en in de nuttiging van uw heilig Ligchaam met geestelijke vreugde mag vervuld worden ! — O welken grooten Heer ontvangt zij, welken beminnelijken gast leidt zij binnen, welken genoegelijken deelgenoot onthaalt zij, welken trouwen vriend verwelkomt zij, welken uitgelezenen en edelen bruidegom, liefelijk boven mate, en schatbaar boven alle wenschelijke dingen , omhelst zij ! — O mijn onvergelijkelijke Welbeminde! dat Hemel en aarde met al hunne schoonheden stil zwijgen voor uw aanschijn; want al hetgeen zij prijsbaars en sierlijks hebben, zijn zij uwer goedheid, uwer mildheid verschuldigd, en nimmer zullen zij de heerlijkheid uws Naams bereiken. wiens wijsheid geene palen heeft.
VIERDE BOEK , VIERDE HOOFDSTUK. 285
Dat vele weldaden uitgedeeld worden aan die godvruchtig communiceren.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Heer God, voorkom uwen dienaar met de zegreningen uwer zoetigheid , opdat ik waardig en godvruchtig uw aanbiddelijk Sacrament moge ontvangen. — Wek mijn hart op tot U, en verlos mij van mijne groote slaperigheid. Bezoek mij met uwe heilrijke genade, opdat ik uwe zoetheid, die in dit Sacrament, gelijk in eene bron, met overvloed schuilt, inwendig smake. — Verlicht mijne oogen, om een zoo groot geheim te beschouwen; en versterk mij, om het vastelijk zonder eenigen twijfel te gelooven. — Want het is uw werk, niet het werk der inenschelijke magt; het is uwe instelling, en geene uitvinding van den mensch. — Want niemand wordt er gevonden , die uit zijn eigen bekwaam is, dit te begrijpen of uit te leggen, hetwelk zelfs het verstand der Engelen te boven streeft.— Wat zou ik dan, onwaardige zondaar, ik stof en asch, van zulk een verheven en heilig geheim kunnen achterhalen en bevatten ?
286 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
2. Heer, in de eenvoudigheid mijns harten , met een vast en regtzinnig geloof, en op uw bevel, nader ik tot U vol van betrouwen en eerbied ; en ik geloof waarachtig , dat Gij hier in het H. Sacrament tegenwoordig zijt, als God en als mensch.— Gij wilt dan, dat ik U ontvange, en dat ik mij zeiven door de liefde met U vereenige. — Daarom wend ik mij tot uwe barmhartigheid, en ik bid U, dat Gij mij daartoe eene bijzondere genade wilt verleenen, opdat ik geheel in ü versmelte en door de liefde overvloeije, en dat ik mij om geenen anderen troost ooit meer bekommere. — Want dit allerhoogste en allerwaardigste Sacrament is het heil van ziel en ligchaam, het geneesmiddel aller geestelijke kwijning, in hetwelk mijne gebreken verholpen , mijne driften beteugeld , mijne bekoringen overwonnen of verzwakt worden, door hetwelk de genade vermeerderd , de beginnende deugd voortgezet, het geloof versterkt, de hoop gestaafd, en de liefde ontstoken worden en uitgebreid.
3. Gij hebt immer veel goed gedaan, en Gij doet het nog dagelijks ir het H. Sacrament, aan die ü beminnen en U godvruchtig ontvangen , o mijn God , Heiland mijner ziel. Hersteller der menschelijke krankheid
VIERDE BOEK, VIERDE HOOFDSTUK. 287
en Gever van alleu inwendigen troost. — Want Gij vertroost hen overvloedig tegen velerlei kwellingen; Gij heft hen op uit de diepte hunner eigene neêrslagtigheid tot de hoop uwer bescherming; Gij verkwikt en verlicht hen inwendig, door eene nieuwe genade, waardoor zij, die te voren angstig waren en geene vurigheid gevoelden voor de H. Communie, daarna gevoed zijnde met die hemelsche Spijs en drank, zich in betere menschen veranderd voelen. — Zóó handelt Gij wijsselijk met uwe uitverkorenen, opdat zij klaar zouden erkennen en duidelijk ondervinden , hoe zwak zij uit zich zeiven zijn, en welk goed en genade zij van U ontvangen. — Want koud en ongevoelig en zonder godsvrucht in zich zelven, verwerven zij door ü vurig, opgewekt en godvruchtig te worden. — Wie toch, die tot de bron van zoetheid ootmoedig nadert, brengt daar niet een weinig zoetigheid van mede? — Of wie staat naast een blakend vuur, en gevoelt daar niet eenige warmte van? — En Gij zijt die bron , altijd vol en overvloei-jend, dat vuur altijd blakend en nimmer verflaauwend.
4. Daarom, indien het mij niet toegelaten is, uit de volheid der bron te putten en mijnen dorst gansch te verzadigen , ik zal
288 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
toch mijne lippen brengen aan de opening der hemelsche ader, opdat ik er ten minste een klein druppeltje van bekome, ora mijnen dorst te laven, en niet teenemaal te verdroegen. — En indien ik nog niet geheel hemelsch en gloeijend als de Cherubijnen en Seraphijnen wezen kan, toch zal ik trachten , mij op te wekken en mijn hart te bereiden, om uit de ootmoedige nutti-ging van dit levendigmakend Sacrament , al ware het maar eene kleine vonk van dat goddelijk vuur , te verwerven. — Wat mij intusschen ontbreekt, goede Jesus, allerheiligste Zaligmaker, gewaardig U dat genadig voor mij te vervullen, Gij, die U gewaardigd hebt alle menschen tot U te roepen, zeggende: Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken. (Matth. 11.)
5. Ik arbeid in het zweet mijns aanschijns mijn hart bezwijkt onder zijn wee, ik ben overladen van zonden ; ik word ontrust door bekoringen , vele kwade driften verwikkelen en bevangen mij : en er is niemand , die mij helpt, die mij verlost , die mij redt, niemand dan Gij, mijn Heer, mijn God, mijn Zaligmaker, In wiens handen ik mij overgeef, mij en alles, wat mij toebehoort , opdat Gij mij moogf, behoeden en
VIERDE BOEK, VIJFDE HOOFDSTUK. 289
geleiden tot het eeuwig leven. — Ontvang mij tot lof en glorie van uwen heiligen Naam , Gij, die mij uw Ligchaam en uw Bloed tot spijs en drank bereid hebt. — Geef, o Heer, God en Zaligmaker, dat mijne liefde en godsvrucht, door het dikwijls ontvangen uwer heilige Geheimen, onophoudelijk mogen vermeerderen.
Van de uitmuntendheid des heiligen Sacraments en van de waardigheid des Pries ter schaps.
STEMME DES WELBEMINDEN.
1. Al hadt gij de zuiverheid der Engelen en de heiligheid van Joannes Baptista, nog zoudt gij niet waardig zijn, om dit H. Sacrament te ontvangen of aan te raken. — Want het zijn geene menschelijke verdiensten , die den mensch het regt kunnen geven, om het Sacrament van Christus te consacreren en aan te raken , en zich met het brood der Engelen te voeden. — Groote geheimenis en groole waardigheid der Priesters, wien het gegeven is, wat aan de Engelen niet is vergund. — Inderdaad, de Priesters alleen , wettig gewijd in de Kerk, hebben de magt van de heilige Offerande op te dragen en het Ligchaam van Christus to
290 DE NAVOLGING VAN CHRISTXS.
consacreren. — De Priester is de dienaar Gods, hij gebruikt het woord van God, volgens het bevel en de instelling Gods; maiir God, aan Wiens wil alles onderworpen is, Wicn alles gehoorzaamt als Hij beveelt, God is daar de bijzonderste dader en de onzigtbare werker.
2. Gij moet derhalve, in dit uitmuntend Sacrament, meer geloof geven aan de almogendheid Gods, dan aan uwe eigene zinnen of aan eenig zigtbaar teeken. — En daarom moet gij met vrees en met eerbied lot het altaar optreden. — Geef acht op u zeiven, en zie wiens bediening u opgedragen is , door de oplegging van de handen des Bisschops. - Zie, gij zijt Priester geworden en gewijd om de heilige Geheimenissen te vieren; geef acht nu , dat gij op zijnen tijd de offerande aan God getrouw en waardig opdraagt, en dat uw gedrag onberispelijk zij. -- Gij hebt uwen last niet verminderd , maar gij zijt, door eene naau-were verpligting, verbonden en tot eene grootere volmaaktheid gehouden. — Een Priester moet versierd zijn met alle deugden en aan dc anderen bet voorbeeld geven, van een heilig leven. -- Zijne zeden moeten niet gelijk zijn aan die des volks; hij moet de gewone wegen niet bewandelen; maar
VIERDE EOEK, VIJFDE HOOFDSTUK. 291
ir liij moet leven als do Engelen in den He-
1) mei of als de volmaaktste menschen op de
5; aarde.
r- 3. De Priester, met de heilige gewaden
lij omkleed, lioudt de plaats van Christus, om
er hij God voor zich zeiven en voor al het volk ootmoedig te bidden. — Hij heeft vóór
nd zich en achter zich hel teeken van het
il- kruis des Heeren , opdat hij het lijden van
ne Christus gedurig indachtig zij. - Hij draagt
En van voren het kruis in zijn altaargewaad,
^d opdat hij de voetstappon van Christus naar-
gt; u stig opmerke, en getrouw trachte te vol-
ra- gen. — Hij is van achteren met het kruis
Jen geteekend, opdat hij alle ongelijk, hem
ge- van anderen aangedaan , zachtmoedig om
ne- Gods wil verdrage. — Hij draagt het kruis
op voor zich, opdat hij zijne eigen zonden he-
iuw weene: achter zich , opdat hij ook die van
mg anderen uit medelijden beweene, en in-
niet dachtig zij, dat hij als middelaar tusschen
au- God en den zondaar gesteld is. — Daarom
;ene mag hij niet ophouden te bidden en de
Een heilige Offerande op te dragen, totdat hij
mg- genade en barmhartigheid hebbe verworven, 1 ven. — Wanneer de Priester Mis leest,
eten vereert hij God, hij verheugt de Engelen,
noet hij slicht de Kerk, hij helpt de levenden,
naar hij verschaft rust aan de afgestorvenen, en
292 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
hij maakt zich zeiven deelachtig aan alle goederen.
ZESDE HOOFDSTUK.
Gebed des Christen vóór de H. Communie.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Wanneer ik, o Heer, uwe waardigheid en mijne verworpenheid overdenk, dan word ik verschrikt en schaamrood in mij zeiven. — Want indien ik tot ü niet nader, vlugt ik het leven ; en als ik onwaardig nader, vertoorn ik U. — Wat zal ik dan doen, mijn God , mijn helper, mijn raadgever in al mijne noodwendigheden?
2. Toon Gij mij den regten weg, stel Gij eenige korte oefening voor, die dienstig zij tot de heilige Communie. — Want het is mij zeer nuttig te weten, op welke wijze ik mijn hart godvruchtig en eerbiedig bereiden moet, om uw heilig Sacrament zalig te ontvangen , of ook , om eene zoo groote en zoo goddelijke offerande op te dragen.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van het onderzoek des gewetens, en van het voornemen om zich te beteren.
STEMME DES WELBEMINDEN.
1. Vooreerst en vooral moeV.de Priester
VIERDE BOEK, ZEVENDE HOOFDSTUK. 293
Gods, die dit heilig Sacrament opofferen, behandelen en ontvangen wil, tot het altaar naderen met eene diepe ootmoedigheid des harten en met eene groote eerbiedigheid , met een volkomen geloof en met de heilige meening om God te vereeren. — Onderzoek zorgvuldig uw geweten, en zuiver dat, zoo veel in uwe magt is , door een waar berouw en eene ootmoedige biecht zoodanig, dat gij niets zwaars hebt of bewust zijt, hetgeen u wroegen en den vrijen toegang verhinderen mogte. — Heb leedwezen over al uwe zonden in het algemeen , en wat uwe dagelijksche overtredingen betreft, beween die, zucht daarover meer in het bijzonder. — En indien gij tijd hebt, belijd aan God , in het binnenste van uw hart, al de ellenden uwer driften.
2. Zucht en ween, omdat gij nog zoo vleeschelijk en zoo wereldsch zijt, zoo onverstorven in uwe hartstogten , zoo vol van de bewegingen der begeerlijkheid. — Zoo onachtzaam in het bewaken uwer uitwendige zinnen, zoo dikwijls ontroerd door vele ijdele verbeeldingen. — Zoo zeer geneigd tot uiterlijke dingen, zoo weinig bezorgd voor de innerlijke. — Zoo ligt gereed tot lagchen en luidruchtigheden gt; zoo traag tot weenen en rouwen. — Zoo vaardig tot ver-
294 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
slapping en ligchamelijke gemakken, zoo langzaam tot strengheid en vurigheid. — Zoo begeerig om nieuwigheden te hooren en schoone dingen te zien, zoo llaauvv tot nederige en verworpene zaken. — Zoo verlangend om veel te hebben , zoo spaarzaam in het geven en zoo taai in het houden. — Zoo onbedacht in het spreken, zoo onwillig in het zwijgen. — Zoo ongeschikt in uwe zeden, zoo onbescheiden in uwe werken.— Zoo uitgestort in het eten , zoo hardhoorig voor het woord Gods. — Zoo vlijtig tot de rust, zoo langzaam tot den arbeid. - Zoo wakker voor ijdele spraak, zoo slaperig voor heilige nachtwaken. — Zoo gejaagd, om daar het einde van te zien , zoo onachtzaam in ze te besteden. — Zoo nalatig in het lezen der getijden, zoo laauvv in de H. Mis, zoo dor in het communiceren. — Zoo ligt verstrooid, zoo zelden volkomen ingetogen. — Zoo schielijk opgewekt tot gramschap, zoo gemakkelijk om anderen te misnoegen. — Zoo gereed om te oordeelen, zoo streng in het berispen. — Zoo uitgelaten in den voorspoed, zoo neérslaglig in den tegenspoed. — Zoo dikwijls goede voornemens makende, en zoo weinig ten uitvoer brengende.
3. Na deze en andere gebreken, met
VIERDE BOEK, ZEVENDE HOOFDSTUK. 29Ö
droefheid en met een groot misnoegen, wegens uwe eigene krankheid, gebiecht en beweend te hebben , maak een vast voornemen om uw leven gedurig te beteren en altoos voortgang in het goede ie doen. — Ga voort dan , en met eene volle overgeving, zonder eenige achterhouding , draag u zei-ven op, als een gedurig brandoffer, ter eere van mijnen Naam, op het altaar van uw hart, namelijk met Mij uw ligchaam en uwe ziel getrouw over te geven. — Opdat gij aldus de genade moogt bekomen , om het heilig Misoffer waardig aan God op te dragen, en het H Sacrament mijns Lig-chaams zalig te ontvangen.
4. Want er is geene waardigere offerande of geene grootere voldoening tot uitwis-sching der zonden, dan zich zeiven geheel en al, met het offer van Christus' Ligchaam, in de Mis en in de H. Communie, aan God op te dragen. — Als de mensch doet, wat hij kan, en zich opregt berouwt, zoo dikwijls hij om vergiffenis en genade tot Mij komt: Ik zweei- hel bij Mij zeiven, zegt de Heer, Ik wil den dood van den zondaar niet, maar dat hij zich bekeere en leve; zoodal ik zijne misdaden niet zal indachtig wezen, (Ezech. 23 cn 33) maar alles zal hem vergeven zijn.
296 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Van de opoffering van Christus op het kruis, en van de overweging zijns zeiven.
STEMME DES WELBEMINDEN.
1. Gelijk Ik Slij zeiven , met uitgerekte armen en naakte leden, voor uwe zonden vrijwillig aan den hemelschen Vader heb opgedragen, zoodanig, dat er in Mij niets meer bleef, of het ging geheel en al over tot eene zoenofferande voor God. — Zoo moet ook gij alle dagen, u zeiven in de H. Mis aan Mij vrijwillig opdragen tot eene zuivere en heilige offerande, met al uwe krachten en genegenheden, zoo hartelijk als gij kunt. — Wat eisch Ik meer van u, dan dat gij u geheel aan Mij tracht over te geven ? — Alles wat gij geeft buiten u zeiven, acht Ik voor niets; want Ik zoek uwe giften niet, maar u.
2. Gelijk het voor u niet zou genoeg zijn, alles te hebben zonder Mij; zoo zal het Mij ook niet behagen , wat gij ook geven moogt, indien gij u zeiven er niet bij geeft. — Offer u aan Mij, en geef u geheel om Gods wil, en uwe offerande zal aangenaam wezen. — Zie, Ik heb Mij om uwent wille geheel aan den hemelschen Vader opge-
VIERDE BOEK, NEGENDE KOOFDSTUR. 297
dragen ; Ik heb u daarenboven geheel mijn Ligchaam en Bloed tot voedsel gegeven , opdat Ik geheel de uwe zou wezen, en gij de mijne blijven zoudt. - Maar indien gij in u zei ven blijft, en u niet vrijwillig aan mijnen wil overgeeft, dan is uwe offerande niet volkomen; en wij zullen niet opregt vereenigd zijn. ^ De vrijwillige opdragt van u zeiven in Gods handen , moet dus al uwe werken voorafgaan , indien gij de vrijheid en de genade wilt verwerven. — Want daarom vindt men er zoo weinigen, die verlicht en inwendig vrij worden, omdat zij zich niet geheel kunnen uitgaan. — Mijne woorden blijven waar : Indien iemand met alles verzaakt, die kan mijn leerling niet wezen. (Luc. 14.) Gij dan, wilt gij mijn leerling zijn, offer Mij u zeiven, met al uwe begeerten.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Dat wi) ons en al het onze aan God opdragen , en voor allen bidden moeien.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Heer, alles is het uwe, wat in den Hemel, en wat op aarde is. — Ik wensch mij zeiven tot eene vrijwillige offerande aan U op te dragen , en voor altijd de uwe te
JJE NAVOLGING VAN CHKISTl'S.
blijven. — Heer , in de eenvoudigheid van mijn hart, draag ik mij heden aan U op, tot eenen eeuwig gehoorzamen dienaar en tot eene offerande van gedurigen lof. — Ontvang mij met deze heilige offerande van uw dierbaar Ligchaam, welke ik U, inde onzigtbare tegenwoordigheiil,der Engelen, heden opdraag, opdat zij mij en al uw volk tot zaligheid strekke.
2. Heer, al mijne zonden en ongeregfig-heden, welke ik voor uw aanschijn en in de tegenwoordigheid uwer heilige Engelen heb bedreven , sedert den dag, waarop ik voor de eerste maal heb kunnen zondigen lot op dit uur, offer ik U,opu\v altaar van verzoening op, ten einde Gij die te zamen zoudt ontsteken en verbranden door het vuur uwer liefde; opdat Gij al de vlekken mijner zonden moogt uitwisschen, mijn geweten van alle misdaad zuiveren , en mij uwe genade, die ik door mijn zondigen verloren heb, moogt wedergeven, door mij alles volkomen kwijt te schelden, en mij lot den kus van vrede barmhartig te ontvangen.
3. Wat kan ik doen voor mijne zonden, tenzij die ooimoedig biechten en bewee-nen, en uwe barmhartigheid onophoudelijk afsmeeken? — Ik bid ü, verhoor mij ge-
298
VIERDE DOEK , NEGENDE HOOFDSTUK. 299
nadig, terwijl ik vóór ü sta, mijn God. — Al mijne zonden mishagen mij ten zeerste, ik wil ze nimmermeer bedrijven. — Ik betreur ze, en zal ze betreuren zoo lang ik leven mag, bereid om boetvaardigheid te plegen en U, naar mijn vermogen, te voldoen. — Vergeef mij, o God, vergeef mij mijne zonden in uwen heiligen Naam; behoud mijne ziel, die Gij door uw dierbaar Bloed hebt afgekocht. — Zie, ik beveel mij aan uwe barmhartigheid, ik geef mij in uwe handen over. — Dos met mij volgens uwe goedheid, niet volgens mijne boosheid en ongeregtigheid.
4. Ik offer ü ook al mijne goede werken , hoe weinig en hoe onvolmaakt dan ook, opdat Gij ze zoudt zuiveren en heiligen , ze gunstig ontvangen , ze U aangenaam maken , en ze gedurig beter doen worden; en tevens opdat Gij mij, tragen en nutte-loozen knecht, tot een zalig en loffelijk einde moogt brengen.
5. Ik offer IJ ook al de heilige begeerten der godvruchtige zielen , de noodwendigheden mijner ouders, mijner vrienden, broeders en zusters, en van allen, die mij dierbaar zijn, of die mij of anderen om uwe liefde goed gedaan hebben. — Ook dergenen, die van mij verlangd en gevraagd
300 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
hebben, dat ik zoude bidden en het heilig Sacrificie opdragen voor hen en voor al de hunnen, hetzij die nog op aarde leven, of reeds nit de wereld verscheiden zijn. — Opdat zij allen de hulp uwer genade, den bijstand uwer vertroosting , de bescherming in de gevaren, de verlossing hunner pijnen mogen verwerven, en opdat zij, bevrijd vau alle kwaden , U met blijdschap eeuwigen lof, en dankzeggingen mogen geven.
6. Ik draag ü ook gebeden en zoenoffers op, voor hen, die mij in iets beleedigd, mij bedroefd of versmaad hebben, of die mij eenige schade of ongelijk hebben toe-gebragt. — Alsmede voor die allen, welke ik ooit bedroefd, gestoord, verongelijkt of geërgerd heb , hetzij met woorden of met werken, wetend of onwetend, opdat Gij ons allen gezamelijk onze zonden en we-derzijdsche schulden zoudt vergeven.— Neem o Heer, uit onze harten weg, allen argwaan , alle verbittering, alle gramschap, alle tweedragt, en alles, wat de liefde kwetsen en het broederlijk vertrouwen verminderen kan. — Ontferm U, Heer, ontferm U over degenen , die uwe barmhartigheid afsmeeken, geef genade aan ons behoefti-gen; en doe ons zoodanig volharden, dat wij waardig mogen zijn uwe gunsten te
VIERDE BOEK, TIENDE HOOFDSTUK. 301
genieten , en tot het eeuwig leven mogen geraken. Amen.
TIENDE HOOFDSTUK.
Dat men de heilige Communie niet liglvaardig nalaten moet.
STEMME DES WELBEMINDEN.
1. Gij moet dikwijls uwen toevlugt nemen tot de bron der genade en der goddelijke barmhartigheid, tot de bron van goedheid en van alle zuiverheid , opdat gij van uwe driften en ondeugden genezen en tegen alle bekoringen en listen des duivels sterker en waakzamer moogt worden. — De vijand , wetende welke vrucht en welk groot behoedmiddel in de heilige Communie gelegen zijn, zoekt, ten allen tijde en op alle wijzen, de geloovigen en godvruchtige zielen , zoo veel in zijne magt is, daar van af te trekken en te verwijderen.
2. Ook is het, wanneer zij zich tot de heilige Communie willen voorbereiden , dat sommigen de slechtste ingevingen des duivels te lijden hebben. — Want die booze geest (gelijk bij Job geschreven staat) komt onder de kinderen Gods, om met zijne gewone kwaadaardigheid hen te storen, of benaauwd en twijfelmoedig te maken ,
DE NAVOLGING VAN CIITUSTUS.
ten einde hunne liefde te verflaauwon of hun geloof aan het wankelen te brengen, in de hoop , dat zij van de II. Communie geheel zullen afzien, of althans met laauw-hartigheid zullen naderen. — Maar men moet hoegenaamd geen acht geven op die arglistigheden en verbeeldingen , hoe vuil eti hoe schrikkelijk die ook zijn mogen ; men moet hem al die verbeeldingen maar op zijnen kop terugwerpen. — Verachten moet men den schelm en met hem spotten, en geenszins de heilige Communie nalaten, om zijne aanvallen of om de ontroeringen, die hij in ons verwekt.
3. Dikwijls ook wordt men wederhou-den, door eene overdreven bezorgdheid, om devotie te hebben en door eene zekere benaauwdheid van te biechten te gaan. — Doe volgens den raad van wijze mannen, en leg allen angst en alle scrupullen neder, want zij beletten de genade Gods, en benemen den geestelijken ijver. — Laat, om eetiige kleine stoornis of zwarigheid, de heilige Communie niet achter; maar ga des te eerder te biechten , en vergeef gaarne al wat anderen ü misdaan hebben. — En indien gij zelf iemand misdaan hebt, vraag ootmoedig vergiffenis, en God zal het u gaarne kwijtschelden.
302
VIERDE UOEK, TIENDE HOOFDSTUK. 303
4. Waartoe dient liet, lang te wachten om te biechten te gaan, of de Communie lang uit te stellen? — Zuiver u hoe eerder hoe liever, haast u om het venijn uit te spuwen , en om het geneesmiddel te gebruiken , en gij zult u beter bevinden , dan met lang uit te stellen. — Indien gij van daag achter blijft om eenige reden, morgen zal er misschien iels grooters voorvallen , en zoo zoudt gij lang van de H. Communie kunnen verwijderd gehouden, en allengskens minder belwaam worden. — Ontmaak u zoo haast gij kunt van de tegenwoordige zwarigheid , en schud die traagheid af, want er is niets bij Ie winnen, met in de benaauwdheid te blijven, met den tijd in ontsteltenis te laten voorbijgaan, en wegens dagelijksche beletsels zich van de heilige Tafel te verwijderen. — Integendeel is het hoogst schadelijk, de Communie lang uil te stellen , want daar komt gewoonlijk groote traagheid uit voort. - Helaas! er zijn laauwe en vadzige christenen , die gaarne de biecht van dag tot dag verschuiven, en die de II. Communie daarom zoeken uit te stellen , opdat zij niet zouden verpligt zijn tot meerdere waakzaamheid op zich zeiven.
5. O ! welke kleine liefde en welke flaauwe godsvrucht hebben zij, die de heilige Com-
304 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
munie zoo ligtvaardig achterlaten 1 — Hoe gelukkig integendeel en hoe aangenaam aan God is hij, die zoodanig leeft, en zijn geweten zoo zuiver bewaart, dat hij alle dagen bereid is om te communiceren , en daartoe genegen zou wezen, indien het hem geoorloofd ware en hij het doen kon zonder de aandacht op zich te trekken. — Indien iemand zich somtijds onthoudt uit ootmoedigheid of uithoofde van een wettig beletsel, dan is zijne eerbiedigheid prijsbaar. — Maar indien er traagheid bij komt, moet hij zich opwekken , en doen wat in Hem is: en de Heer, die voornamelijk den goeden wil aanziet, zal om dien wil zijn verlangen ondersteunen.
6. En wanneer hij wettig belet is , zal hij toch altijd den goeden wil hebben , en de godvruchtige meening om te communiceren , en zóó zal hij van de vrucht des H. Sacraments niet geheel beroofd zijn.— Want ieder godvruchtig mensch kan alle dagen en alle uren de geestelijke Communie van Christus, zalig en zonder beletsel genieten.— Maar desniettemin moet hij. op zekere dagen en op gestelde tijden, het Ligchaam zijns Zaligmakers in het H. Sacrament met liefde en eerbied ontvangen, en daarin meer den lof en de eer van God , dan zijne eigene ver-
VIERDE BOEK , ELFDE HOOFDSTUK. 405
troosting zoeken. — Want zoo dikwijls communiceert hij op geestelijke wijze en wordt hij onzigtbaar gevoed , zoo dikwijls hij het Geheim der menschwording van Christus en diens bitter lijden godvruchtig overdenkt, en in diens liefde ontstoken wordt.
7. Die zich anders niet bereidt, dan wanneer de Feestdag aanstaande is, of wanneer de gewoonte het vereischt, die zal meestal onbereid wezen. — Gelukkig hij, die zich aan God tot een brandoffer opdraagt, zoo dikwijls hij de H. Mis leest of ter heilige Tafel nadert. — Wees . in het heilig Sacrificie op te dragen , niet te langzaam noch te haastig; maar volg het goed en algemeen gebruik dergenen, met wie gij leeft. — Gij moet anderen niet tot last zijn, noch verveling baren, maar den gewonen weg inslaan, volgens dat uwe voorzaten gedaan hebben , en eerder het voordeel der anderen betrachten, dan uwer eigene godvruchtigheid of genegenheid voldoen.
ELFDE HOOFDSTUK.
Dal het Ligchaam van Christus en de heilige Schrift voor de geloovige ziel hoogst noodzakelijk zijn.
STEMME DES LEERLINGS.
1. O allerzoetste Heer Jesus, hoe groot
20
306 DE NAVOLGING VAN CUIUSfUS.
is het heil cener godvruchtige ziel, die zich met U aan uwen maaltijd vergast, alwaar haar geene andere spijze wordt voorgesteld dan Gij zelf, haar eenigste minnaar, wen-schelijk boven al de verlangens van haar hart. — En voor mij zou het al zeer zoet wezen, in uwe tegenwoordigheid tranen van innige liefde te storten, en gelijk Mag-dalena uwe voeten daarmede te besproei-jen. — Maar waar is die godsvrucht! waar is die overvloed van heilige tranen? — Zeker vóór uw aanschijn , en in het gezigt uwer heilige Engelen, zou geheel miin hart moeten ontvlammen, en weenen van vreugde. — Want in het H. Sacrament heb ik ü waarlijk tegenwoordig , alhoewel onder eene andere gedaante verborgen.
2. Want U in uwe eigene en goddelijke klaarheid te aanschouwen, zouden mijne oogen niet kunnen uitstaan: neen, geheel de wereld zou voor den glans uwer glorie en majesteit niet bestand zijn. — Daarin dan voegt Gij U naar mijne zwakheid, en verbergt Gij U onder het H. Sacrament. — Ik bezit waarlijk en aanbid Hem, dien de Engelen aanbidden in den Hemel ; maar ik nog altoos in het geloof, zij integendeel iigt; volle beschouwing en zonder sluijer. — Jk moet tevreden zijn in dat licht van het
VIERDE BOEK, ELFDE IIOOFDSTl'K. 307
li ware geloof, en daarin wandelen, tol dat r de dag der eeuwige klaarheid aanbreke, en d de schaduwen der beeldtenissen verdwijnen, i- En wanneer wat volmaakt is zal gekomen r zijn, (1 Cor. 13) dan zal het gebruik der it H. Sacramenten ophouden; want de geluk-n zaligen in de hemelsche glorie hebben die !- geestelijke hulpmiddelen niet meer noodig.— i- Want zij verblijden zich zonder einde in de ir tegenwoordigheid Gods, aanschouwen zijne 3- heerlijkheid van aanschijn tot aanschijn ; en gt van de klaarheid des geloofs overgevoerd rt tot de oneindige klaarheid der Godheid e. zelve, smaken zij het mensch geworden U Woord Gods , gelijk het was van den bene ginne en in alle eeuwigheid blijft.
3. Wanneer ik al die wonderheden be-
ke denk, dan vind ik overal verdriet, zelfs
ne in iedere geestelijke vertroosting ; want ioo
!el lang ik mijnen God niet openlijk in zijne
rie glorie beschouw, acht ik voor niets alles ,
rin wat ik in de wereld zie of hoor. — Gij
en zijt mij tot getuige. Heer, dat niets mij
— vertroosten , dat geen schepsel mij bevre-
de digen kan; Gij alleen kunt dat, o mijn God!
ik dien ik verlang eeuwig te aanschouwen. —
in Maar dat is niet mogelijk, zoo lang ik
Ik voortleef in deze sterfelijkheid. - Daarom
liet is het noodig , dat ik mij op eene groote
308 Igt;E NAVOLGING VAN CfWUSTLlS.
verduldigheid toeleg, en mij zeiven in al mijne wenschen aan ü onderwerp. - Want ook uwe Heiligen , Heer, die thans met U jnichen in het rijk der Hemelen , hebben gedurende hun leven, met geloof en taai geduid , de toekomst uwer glorie afgewacht. Wat zij geloofden, geloof ik ; wat zij hoopten, hoop ik ook; en waar zij toe gekomen zijn , daartoe, betrouw ik, door uwe genade, te zullen geraken. — Intusschen zal ik wandelen in het geloof, versterkt door de voorbeelden der Heiligen. Ik zal ook de heilige boeken gebruiken tot mijnen troost en tot spiegel mijns levens, en boven dat alles uw allerheiligste Ligchaam. tot mijn voornaamste heilmiddel en toevlugt.
4. Want ik gevoel, dat mij in dit leven twee dingen allermeest noodzakelijk zijn , zonder welke dit ellendig leven mij onver-dragelijk zou wezen. — Opgesloten in den kerker van dit ligchaam, heb ik behoefte | aan twee dingen, te weten aan voedsel en licht. - Daarom hebt Gij mij , kranke, uw heilig Vleesch gegeven tot verzadiging mij- I ner ziel en mijns ligchaams, en hebt Gij woord tol een licht voor mijne voeten gesteld.— Zonder die twee, zou ik niet kunnen leven , want het woord Gods is het licht mijner ziel, en uw H. Sacrament is
i
VIERDE BOEK , ELFDE HOOFDSTUK. 309
het brood des levens. — Zij zijn ook als twee tafels , links en regts gesteld in de schatkamer der heilige Kerk. — De éór.e is de tafel des gewijden altaars, waar het heilig Brood op ligt , namelijk het dierbaar Ligchaam van Jesus Christus. De andere is de tafel der goddelijke wet, die de heilige leer behelst, welke ons in het waarachlig geloof onderwijst, en die ons met vaste schreden leidt tot binnen het voorhangsel, waar het Heilig der Heiligen is. — Dank zij U, Heer Jesus, Licht des eeuwigen Lichts, voor de tafel der heilige leering , welke Gij ons door uwe dienaars de Profeten , de Apostelen en andere Leeraars hebt gegeven.
5. Dank zrj ü, Schepper en Verlosser der menschen, die om uwe liefde aan geheel de wereld te verkondigen , eenen groo-(en maaltijd hebt bereid, waarin Gij niet het zinnebeeldig paaschlam, maar uw allerheiligste Ligchaam en Bloed tot spijs hebt voorgesteld, al uwe geloovigen verblijdende door dit heilig Feestmaal, en dronken makende door dien Kelk van zaligheid, waarin al de wellusten des paradijs gevonden worden , en waar de heilige Engelen zich met ons vergasten, doch met hemelscher zoetigheid.
310 DE NAVOLGING VAN CHRISTL'S.
6. O ! hoe verheven en waardig is het ambl der Priesters, aan wien het gegeven is den God van glorie met heilige woorden daar te stellen, met hunne lippen te zegenen , met hunne handen aan te raken, met eigen mond te nuttigen , en aan de anderen uit le reiken ! — O hoe rein moeten die handen zijn , hoe zuiver die mond, hoe lieilig dat ligchaam, hoe onbcsmeurd dat hart van den Priester, waar de zuiverheid zelve zoo dikwijls in nederdaalt! — Uit den mond des Priesters moeten niet voortkomen dan heilige, dan eerbare, dan nullige woorden, hij , die zoo dikwijls het U. Sacrament van Christus ontvangt.
7. Zijne oogen moeten eenvoudig en kuisch wezen, die het Ligchaam van Christus gewoon zijn te beschouwen; zijne handen rein en hemelwaarts opgeheven , die gewoon zijn den Schepper van Hemel en aarde aan te raken. — Het is vooral aan de Priesters, dat in de Wet gezegd wordt: Weest heilig. dewijl Ik heilig ben, mo Heer en uw God. (Lev. 19 en 20.)
8. Dat uwe genade ons helpe, almogende God, opdat wij, die het priesterlijk ambt aanvaard hebben , U in alle zuiverheid en met een good geweten waardig en godvruchtig mogen dienen. — En kunhen wij
VIERDE BOEK, TWAALFDE HOOFDSTUK. 411
in eene zoo volmaakte onschuld niet leven als het betamen zou, vergun ons toch, dat wij onze misslagen waardig mogen be-weenen, en in den geest van ootmoedigheid met het voornemen des goeden wils, U voortaan vuriger dienen.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Dat men zich tol de heilige Communie met groote naarstigheid moet bereiden.
STEMME DES WELBEMINDEN.
1 Ik ben de Minnaar der zuiverheid en do Gever aller heiligheid. — Ik zoek een hart, dat zuiver is, en daar is de plaats van mijne rust. — Bereid Mij eene welver-sierde eetzaal, en Ik zal bij u het paasch-lam houden met mijne leerlingen. (Mare. 14; Luc. 2quot;i.) — Indien gij wilt, dat Ik tot u kome en bij u blijve , dan zuiver u van.den ouden deesem, en reinig de woonplaats van uw hart. — Sluit geheel de wereld en al het gewoel der ondeugden buiten ; zit in de eenzaamheid gelijk de musch op het dak , en overdenk uwe misdaden in de bitterheid uwer ziel. — Want al die mint, bereidt voor zijnen geliefde de beste en schoonste plaats, en daarin erkent men de genegenheid van hem, die zijnen beminde onlhaalt.
312 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
2. Weet echter, dat gij door efgene verdiensten en eigene werken die bereiding niet volvoeren kunt, ai hieldt gij er u een geheel jaar meê bezig, en al hadt gij niets anders in hel hoofd. — Maar door mijne enkele goedheid en genade wordt gij toegelaten tot mijne Tafel, even als een bedelaar tot eens rijken mans feest zou genoodigd worden, en die voor de ontvangen weldaad niets anders heeft weer te geven , dan ootmoedige dankzeggingen. — Doe wat in u is, en doe het met vlijt : ontvang niet uit gewoonte , niet uit dwang , maar met ontzag, met eerbied en met liefde, het Ligchaam van uwen welbeminden Heer en God, die zich gewaardigt tot u te komen. — Ik ben het, die u geroepen heb , Ik, die het u gebied; Ik zal aanvullen, wat u ontbreekt; kom en ontvang Mij.
3. Wanneer Ik u de genade der godsvrucht verleen, wees er uwen God dankbaar voor, niet omdat gij ze waardig zijt, maar omdat Ik u barmhartigheid doe. — Sfist gij haar, en gevoelt gij eerder dor-righeid, volhard in het gebed , zucht en klop, en laat niet af, lot dal gij verdient een kruimeltje of een droppel der heilzame genade te ontvangen. — Gij hebt Mij noodig, maar Ik heb u niet. — Gij komt Mij niet
VIERDE BOEK , TWAALFDE HOOFDSTUK. 313
heiligen , maar Ik kom u lieiligeri en beter maken. - Gij komt om door Mij geheiligd en met Mij vereenigd te worden, om nieuwe genade te verwerven, en opgewekt te worden tot nieuwe beternis. — Wil deze genade niet verzuimen; maar bereid uw hart met alle naarstigheid , en onthaal in u uwen Welbeminde.
4. Doch het is noodig, dat gij u niet alleen vóór de H. Communie tot godsvrucht bereidt; gij moet u daarin zorgvuldig bewaren na het ontvangen van het heilig Sacrament. — Geene mindere waakzaamheid wordt daarna vereischt, dan goede bereiding te voren ; want eene strenge bewaking naderhand is weêr de beste bereiding om grooter genade te verwerven. — Want daardoor wordt iemand zeer onbereid, wanneer hij aanstonds zich te veel uitstort tot uitwendige genoegelijkheden. Wacht u van veelsprekerij, blijf in de eenzaamheid, en geniet uwen God , want gij bezit Dengenen, dien geheel de wereld u niet ontnemen kan. — Ik ben het, wien gij u geheel moet geven, zoodanig, dat gij niet melir in u, maar in Mij, zonder eenige bekommering leven moogt.
314 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
Dat de godvruchtige ziel uit ganscher harte de verecniging met Christus in het heilig Sacrament betrachten moet.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Wie zal mij geven. Heer, dat ik U alleen vinde, ü geheel mijn hart opene , en U geniete , gelijk het mijne ziel verlangt; zoodat mij niemand meer versmade, noch eenig schepsel mij ontruere noch aantrekke; maar dat Gij alleen tot mij spreekt en ik tot ü, gelijk de geliefde tot zijnen geliefde pleegt te spreken, en de vriend gewoon is aan tafel te zitten met zijnen vriend ? — Dat bid, dat wensch ik, dat ik geheel met U vereenigd worde, en mijn hart van alle geschapene dingen aftrekke, en dat ik door de heilige Communie en het dagelijksch Sacrificie meer en meer de hemelsche, de eeuwige dingen leere smaken. — Ach! mijn Heer en mijn God, wanneer zal ik geheel met U vereenigd, in U verslonden zijn en mij zeiven gansch vergeten hebben. — Gij in mij en ik in ü! ach geef dat wij te zamen aldus mogen vereenigd blijven.
2. Gij zijt waarlijk mijn Welbeminde, verhoren uit duizenden, (Cant. 5) in wien mijne
VIERDE BOEK, DERTIENDE HOOFDST. 315
ziel haar behagen heeft en wonen wil, al de dagen haars levens. — Gij zijt waarlijk mijn vreedzame, in Wien de hoogste vrede en de ware rust gevonden worden; buiten Wien niets is, dan moeite en pijn en ellende zonder einde. — Gij zijt waarlijk de verborgene God; (Is. 45) en Gij houdt geenen raad met de goddeloozen, maar mef lt;/e oof-moedigen en de eenvoudig en in uw verkeer. (Prov. 3.) — O Heer! hoe zoet is uw geest, die, om uwe liefde aait uwe kinderen te betuigen, hen gewaarJigt te verzadigen met het kostelijk Brood, dat van (ten Hemel komt. — Waarlijk, geen ander volk is zoo grool, dat zijne goden tol hem naderen, gelijk Gij, //cere, nadert (Deut. 4) tot al uwe geloovigen, aan welken Gij u dagelijks te eten en te genieten geefl, tot hunnen troosten om hun hart ten Hemel te verheffen.
3. En welke andere natie toch is zoo bevoorregt als het christen volk ? — üf welk schepsel onder den Hemel is zoo geliefd als de vrome ziel, bij welke God zijnen intrek neemt, om haar met zijn glorierijk Vleesch te spijzen? - O onuitsprekelijke genade! o wondervolle gunst! o metelooze liefde aan den mensch bijzonder besteed! — Maar wat zal ik den Heer vergelden voor zulke genade, voor eene zoo uitste-
1
316 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
kende liefde ? — Ik kan niets geven, dat aangenamer is, dan mijn hart geheel en al aan mijnen God te schenken, en hel naauw met Hem te vcreenigen, — Alsdan zuilen al mijne ingewanden opspringen van vreugde, wanneer mijne ziel met God volmaakt ver-eenigd zal wezen. — Dan zal Hij mij zeggen : wilt gij met Mij zijn ; Ik wil met u wezen. En ik zal Hem antwoorden : mijn Heer en mijn God , gewaardig U bij mij te blijven , gaarne wil ik bij U zijn. — Dat is al mijn verlangen , dat mijn hart met U vereenigd zij.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Over hel vurig verlangen van sommige godvruchtigcn naar het Ligchaam van Christus.
STEMME DES LEERLISGS.
1. O hoe groot is de menigvuldigheid moer zoetigheid, //cere, die Gij bereid hebt voor die op U hopen! (Ps. 30.) Wanneer ik overdenk , Heer , met welke godsvrucht en liefde sommige vrome zielen tot uw H. Sacrament naderen, dan schaam ik mij dikwerf over mij zeiven, en bloos ik , dewijl ik, tot uw altaar en tot de tafel der heilige Communie, zoo laauw en zoo koud durf naderen. Dat
VIERDE BOEK, VEERTIENDE HOOFDST. 317
ik zoo dor blijf, en zonder genegenheid des harten ; dat ik niet geheel ontvlam vóór uw aanschijn, mijn God, en dat ik niet sterk getrokken en geroerd word, gelijk vele minnende zielen, die door de hevigheid van haar verlangen tot de H. Communie, en door de gevoelige liefde des harten, hare tranen niet konden wederhouden. — Maar met den mond des harten en des ligchaams tegelijk snakten naarü, o bron der levende wateren, en haren honger niet konden stillen noch verzadigen, vóór dat zij uw heilig Ligchaam met alle verheuging en geestelijke gretigheid hadden ontvangen.
2. O dat ware, dat blakende geloof der zielen , wat is dat een treffend bewijs van uwe heilige tegenwoordigheid! — Zij toch erkennen waarachtig hunnen Heere in het breken des broods, wier hart zoo brandend is, als Jesus met hen icandelt. (Luc. 24.) — Maar ik , hoe ver verwijderd ben ik dikwerf niet van zulke genegenheid en godsvrucht , van die hevige liefde en vurigheid ! Wees mij barmhartig, goede Jesus, vol van zoetigheid en mededoogen; en vergun mij, uwen armen bedelaar, dat ik, ten minste nu en dan, een weinig van de hartelijkheid uwer liefde in de heilige Communie moge proeven , opdat mijn geloof zich
318 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
meer versterke, mijne hoop op uwe goedheid aangroeije, en mijne liefde ééns wel ontstoken, en met het hemeisch Manna gevoed , nimmer worde uitgedoofd.
3. Uwe barmhartigheid toch is inaglig, om mij de gewenschte gunst te betoonen, en om , ais de dag uws welbehagens zal gekomen zijn , mij in den geest van vurigheid genadig te bezoeken. — Want alhoewel ik niet blaak van verlangen, gelijk uwe zoo bijzonder uitverkorene zielen, nogtans is het van uwe genade, dat ik de begeerte heb naar dat vurig verlangen, en ik bid en smeek om deelgenoot te worden van al uwe zulke ijverige minnaars, en in hun heilig gezelschap te mogen treden.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Dat de genade der godvruchtigheid, door den ootmoed en de zelfverloochening, verworven icordl.
STEMME DES WELBEMIPiDEN.
1. Gij moet de genade der godsvrucht ijverig zoeken , vurig vragen, verduldig en met betrouwen afwachten, met dankbaarheid aannemen, ootmoedig bewaren , zorgvuldig met haar medewerken, en aan God den tijd en de wijze overlaten, op welke
VIERDE UOEK, VIJFTIENDE IIÜOFDST. 319
het Hem zal believen, u van boven te komen bezoeken. — Gij moet vooral u verootmoedigen , wanneer gij inwendig weinig of geen devotie gevoelt, doch daarom den moed niet laten zinken of u al te zeer bedroeven. — God geeft dikwijls op eenen korten oogenblik , hetgeen Hij langen tijd geweigerd heeft. — Hij geeft somtijds op het einde des gebeds , hetgeen Hij in het begin heeft uitgesteld te geven.
2. Indien de genade altijd aanstonds gegeven werd , en men ze kreeg, zoohaast men haar verlangt, zulks zou voor den zwakken mensch niet goed te verdragen zijn. — Daarom moet men de genade der godsvrucht afwachten , met eene vaste hoop en met eene ootmoedige verduldigheid. — En wanneer zij niet gegeven, of heimelijk ontnomen wordt, wijt het u zeiven en uwe zonden. — Somtijds is het eene geringe zaak, die de genade belet en verhindert; althans indien men gering mag noemen, en niet eerder groot moet heften, wat ons berooft van een zoo verheven goed. — En indien gij dit beletsel, (noem het nu groot of klein) uit den weg ruimt en volkomen overwint, zoo zal, wat gij vraagt, u geworden.
3. Want zoohaast gij u uit ganscher harte
320 OE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
aan God zult gegeven hebben , en dit of dat niet meer zoeken zult naar uwen zin of genegenheid, maar geheel en al in Hem berust, dan zult gij u vereenigd en bevredigd vinden ; want mets zult gij zoo goed smaken en zal u zoo lief zijn, als het welbehagen des goddelijken wils. — Alwie dan zijne meening met een eenvoudig hart omhoog tot God verheft, en zich ontmaakt van alle ongeregelde liefde of afkeer jegens de geschapene dingen , die zal 't vatbaarst wezen om de genade te ontvangen , en de gave der godsvrucht waardig zijn. — Want God geeft daar zijnen zegen , waar Hij geledigde vaten vindt. — En hoe volkomener iemand de aardsche dingen verzaakt, en hoe meer hij zich afsterft door zelfverachting , des te spoediger komt de genade , en des te overvloediger daalt zij in hem, en verheft zijn vrijgemaakt hart des te hooger.
4. Alsdan zal hij zien, en overvloed hebben , en hij verwonderd zijn, en zijn hart zal zich uilbreiden in zijnen boezem; want de hand des Heeren is met hem, en hij heeft zich geheel en voor eeuwig gesteld in zijne handen. Zie , zóó zal de mensch gezegend worden, die God zoekt uit gansch zijn hart, en die zijne ziel niet te vergeefs ontvangen heeft. (Ps. 23.) — En wanneer
VIERDE BOEK , ZESTIENDE HOOFDSTUK. 321
hij tot dc heilige Tafel nadert, verdient hij de groote genade der goddelijke ver-eeniging, omdat hij niet ziet, naar zijne eigene godvruchtigheid of vertroosting, maar boven alle godsvrucht en troost, naar de glorie en de eer van God.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Dat wij onze noodwendigheden aan Christus openbaren, en zijne genade afsmeeken moeten.
STEMME DES LEERLINGS.
1. O allerzoetste en allerminnelijkste Heerf dien ik thans wensch godvruchtig te ontvangen, Gij kent mijne zwakheid en den nood, dien ik lijd; Gij weet in hoe vele ellenden en gebreken ik gedompeld ben , hoe dikwijls ik bezwaard, bekoord, ontroerd en besmeurd word. — Ik kom tot U om hulp te vragen; ik smeek (J om troost en verligling. - Ik spreek tot U, die alles weet, die geheel mijn inwendig doorziet, en die alleen bekwaam zijt, mij volkomen le troosten en te helpen. — Gij weet, welke goederen mij vooral ontbreken, en hoe arm ik ben aan deugden.
2. Zie, arm en naakt sta ik voor uw aanschijn , om genade biddend en barmhartigheid afsmeekend. - Verzadig mij, hon-gt;
21
322 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
gerigen bedelaar, verwarm mijne koudheid, door het vuur uwer liefde, verlicht mijne blindheid, door het vuur uwer tegewoor-digheid. — Maak dat alle aardsche genoegens mij bitter worden, dat ik alle lastigheden en tegenstand met geduld verdrage, dat ik alle nederige en geschapene dingen verachte en vergeté. — Verhef mijn hart tot U in den Hemel, en laat mij niet zwerven op de aarde. Wees Gij van dezen stond af aan en voor eeuwig, mijne innigste zoetigheid ; want Gij alleen zijt mijne spijs en mijn drank , mijne liefde en mijne vreugde, mijn wellust en al mijn goed.
3. Ach of Gij mij door uwe tegenwoordigheid geheel ontvlamdet, verteerdet en in U veranderdet, opdat ik met U één geest wierde, door de genade der inwendige vereeniging, en duor de versmelting eener brandende liefde! — Gedoog niet, dat ik hongerig en dorslig van U scheide; maar handel met mij barmhartig, gelijk Gij zoo dikwijls wonder hebt gehandeld met uwe Heiligen. — Zou het wonder zijn, indien ik door U geheel ontvlamde en in mij zeiven te niet ging, dewijl Gij een vuur zijt, dat altijd brandt en nimmer uitdooft, eene liefde, die de harten zuivert en het verstand verlicht.
VIERDE BOKK, ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 323
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Van de brandende liefde en de vurige begeerte, om Christus te ontvangen.
STEMME DES LEERLINGS.
1. Met de meeste godvruchtigheid en met eene blakende liefde, met al de tee-derheid en vurigheid des harten , wensch ik U Heer, te ontvangen, gelijk zoo vele Heiligen en vrome zielen U in de H. Communie hebben verlangd, die U door de heiligheid des levens ten hoogste behaagd, en in de brandendste godsvrucht volhard hebben. - O mijn God, eeuwige liefde, mijn opperste goed en eindelooze zaligheid, ik wensch U te ontvangen met het vurigste verlangen en den waardigsten eerbied, dien ooit een uwer Heiligen heeft gehad of kunnen ondervinden.
2. En alhoewel ik onwaardig ben, al die gevoelens van godsvrucht te hebben, nog-tans offer ik U geheel de genegenheid van mijn hart, even alsof ik alleen al die vurige verlangens hadde.die U't aangenaamst zijn. — Ja, en alles wat eene heilige ziel bevatten en wenschen kan, dat breng en offer ik U met den diepsten eerbied en de innigste liefde op. — Ik wensch niets voor mij te houden, maar mij en al het mijne
324 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
vrijwillig en hoogst gaarne ü tot een slagtoffer op te dragen. — Mijn Heer en God , mijn Schepper en Verlosser, met zulke genegenheid , met zulken eerbied, lof en ontzag; met zulke dankbaarheid, waardigheid en liefde; met zulk geloof, zulke hoop en zuiverheid , wensch ik U heden te ontvangen , gelijk ü ontvangen en verlangd heeft uwe allerheiligste Moeder, de glorieuze Maagd Maria, wanneer zij aan den Engel, die haar het geheim uwer mensch-wording boodschapte, ootmoedig en godvruchtig antwoordde: Zie de dienstmaagd des lieer en, mij geschiede naar uw woord. (Luc. 1.)
3. En gelijk uw zalige voorlooper Joannes Baptista , de uitmuntendste der Heiligen , in uwe tegenwoordigheid van vreugde opsprong onder den invloed des heiligen Geestes, toen hij nog besloten was in den moederlijken schoot: en daarna Jesus ziende wandelen onder de menschen , met eene teedere liefde en de diepste ootmoedigheid zeide : De vriend des bruidegoms, die staal en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de slem des bruidegoms: (Joann. 3) zoo wensch ik ouk met groote en heilige verlangens ontstoken te worden, en mij zeiven uit geheel mijn hart ü aan te bieden. — Daarom breng ik en offer ik U al de
VIERDE BOEK, ZEVENTIENDE HOOFDSTUK 325
vreugdegalmen , de vurige verzuchtingen, de geestverrukkingen, de bovennatuurlijke verlichtingen en de hemelsche vizioenen aller heilige harten , te zamen met al de deugden en lofzangen , door al de schepselen in den Hemel en op de aarde gepleegd en nog te plegen, voor mij en voor allen, die mij in het gebed aanbevolen zijn , opdat Gij van allen waardig geloofd en in eeuwigheid geprezen moogt worden.
4. Ontvang mijne wenschen, Heer en God , en de begeerten , die ik vorm om U oneindig te loven en onophoudelijk te zegenen , gelijk ü volgens de menigvuldigheid uwer onuitdrukkelijke grootheid van regts-wege toekomt. — Dat bied ik ü aan, en wensch ik U aan te bieden, alle dagen en alle stonden; en om, met mij, U te loven en te danken, noodig en smeek ik , met hart en mond, al de hemelsche geesten en al uwe getrouwe dienaars uit,
5. Dat alle volken, alle geslachten en alle tongen U prijzen, en uwen heiligen en honigzoeten Naam, met de hoogste vreug-detoonen en de vurigste godsvrucht verheerlijken ! — En zij allen, die eerbiedig en godvruchtig uw hoogwaardig Sacrament opdragen, en het met een levendig geloof ontvangen, dat zij bij U genade en barm-
326 DE NAVOLGING VAN CHHISTUS.
hartigheid vinden, en ootmoedig voor mij armen zondaar bidden. — En wanneer zij de gewenschte godsvrucht en genoegelijke vereeniging verworven hebben, en wel getroost en wonderbaar verzadigd van de heilige, hemelsche Tafel terugkeeren, dat zij zich gewaardigen , mij behoeftigen indachtig te wezen.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Dat de mensch geen nieuwsgierig navorscher van het H. Sacrament, maar een ootmoedig navolger van Christus moet zijn, met zijne zinnen te onderwerpen aan het heilig Geloof.
STEMME DES WELBEMINDEN.
1. Gij moet u wachten voor «ïene nieuwsgierige en nutteiooze navorsching van dit ondoorgrondelijk Sacrament, indien gij in geenen afgrond van twijfeling wilt verzinken. — Diequot;de Majesteit onderzoehen wil, zal door de heerlijkheid overstelpt worden. (Prov. 25.) God kan meer uitwerken, dan de mensch in staat is te begrijpen. — Een vroom en ootmoedig onderzoek der waarheid is toegelaten , mits het altijd leerzaam zij, en niet zoeke voort te gaan, dan volgens de wijze gevoelens der H. Vaders.
VIERDE BOEK , ACHTTIENDE HOOFDSTUR. 327
2. Gelukkig de eenvoudigheid, die zich van het moeijeliik pad der strijdvragen afhoudt , en de effen en vaste wegen van Gods geboden bewandelt. — Velen hebben de godsvrucht verloren , met geheimenissen te willen doorgronden. — Men vraagt van u een goed geloof en een zuiver leven , maar geen verheven verstand noch eene diepzinnigheid in de verholendheden Gods. — Indien gij niet verstaat noch bevroeden kunt, wat onder u is, hoe zult gij begrijpen, wat boven u is ? — Verneder u voor God, en onderwerp uw verstand aan het geloof, en het licht der wetenschap zal u gegeven worden, volgens dat het u nuttig of noodig wezen zal.
3. Sommigen lijden zware bekoringen wegens het geloof en het heilig Sacrament; doch zulks is hun niet te wijten, maar eerder den vijand. — Bekommer u niet, en wil niet twisten met uwe gedachten , noch antwoord op de twijfels, die de duivel u inblaast; maar geef geloof aan de woorden van God, geloof zijne Heiligen en Profeten , en de booze vijand zal van u weg-vlagten. — Het is dikwijls zeer voordeelig, dat een dienaar Gods aldus gekweld wordt. Want de ongeloovigen en de zondaars bekoort hij niet, omdat hij daar al meester van is; maar de getrouwen en godvruchtigen be-
328 DE NAVOLGING VAN CHRISTUS.
proeft en kwelt hij op verschillende wijzen.
4. Ga maar voort met een eenvoudig en onwankelbaar geloof, en nader tot hetj H. Sacrament met eenvoudigen eerbied. — En al, wat gij niet beseffen kunt, laat dat gerust over aan God almagtig. — God bedriegt u niet ; maar die te veel op zich zeiven betrouwt, wordt bedrogen. — God wandelt met de eenvoudigen; Hij openbaart zich aan de ooimoedigen ; Hij geeft begrip aan de kleinen; Hij opent het verstand der zuivere zielen, en verbergt zijne genade voor de nieuwsgierigen en hoovaardigen. — De menscheüjke rede is zwak en kan falen ; maar het ware geloof kan niet falen.
5. Alle versland en natuurlijke schranderheid moeten het geloof volgen, niet voorafgaan of tegenkanten. — Want het geloof en de liefde munten hier bijzonder uit, en werken op verborgene wijzen, in dit allerheiligste en allerhoogst verhevene Sacrament. God, die eeuwig en onafmetelijk en oneindig magtig is, doet groote en ondoorgrondelijke dingen in den Hemel en op de aarde, en zijne wonderwerken zijn niet na te gaan. — Indien de werken Gods zoodanig waren, dat zij door de menscheüjke rede ligt bevroed konden worden, dan moest men zc niet wonderbaar en onuitsprekelijk heeten.
OUDER DE
In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geesles. Amen.
Om U te verheerlijken, o aanbiddelijke Drieëenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, wil ik heden de onbloedige Offerande van het nieuwe Verbond bijwonen en U die opdragen, mij in den geest vereenigende met den Priester. Laat ondertusschen door uwe genade mijn hart gevoelen, wat het zou hebben moeten ontwaren , zoo ik bij de bloedige Offerande op Golgotha tegenwoordig ware geweest.
CONFITEOR.
Ik beschuldig mij voor U, o mijn God, en voor de allerzuiverste Maagd Maria en al de Heiligen, dat ik gezondigd heb door gedachten, woorden en werken, daarom bid ik de allerheiligste Maagd en al de Heiligen , dat zij bij ü, voor mij vergiffenis van mijne zonden afsmeeken. O mijn God, vergeef mij, ai wat ik tegen ü misdreven heb om de verdiensten van onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon.
GKBEDEN ONDER DE H. MIS.
KYRIE ELEISON.
Zei/ driemaal: Heer, ontferm U onzer! Christus, ontferm U onzer! Heer, ontferm U onzer.
GLORIA IN EXCELCIS.
Eere zij aan God in den Hemel, en vrede op aarde aan de mensclien, die van goeden wille zijn. Wij prijzen U, wij aanbidden U, wij verheerlijken U, wij danken U om uwer groote glorie wille, o God, Koning des Hemels, God, almagtige Vader! O Jesus Christus, Heer, God, Lam Gods, eeniggeboren Zoon des Vaders, Gij, die de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer! Gij, die de zonden der wereld wegneemt. zie genadig neêr op ons gebed ! O Gij, die daar zit aan de regter-hand des Vaders. ontferm U onzer. Want Gij zijt alléén heilig, alléén Heer , alléén de Allerhoogste, o Jesus Christus, met den heiligen Geest in de heerlijkheid van God den Vader. Amen,
ONDER DE GEBEDEN VÓÓR DEN EPISTEL.
O Heer, verleen ons, door de voorspraak van onze Engelenbewaarders, Beschermheiligen , en der Koningin, onbevlekt
330
GEBEDEN ONDER DE H. MIS. 331
ontvangen, al die genaden, welke de Priester, uw dienaar, voor zich en voor ons U afsmeekt. Met zijn gebed vereenigd, verzoek ik ü, ook genadig neêr te zien op al diegenen , voor welken ik verpligt ben te bidden, verleen ons allen, o mijn God, al die genaden , die Gij weet, dat wij behoeven , om tot de eeuwige gelukzaligheid te geraken. Daarom smeeken wij U, in den Naam van Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
TERWIJL DE PRIESTER DEN EPISTEL LEEST.
O mijn God, boven zoo vele anderen, die nog in de duisternissen der dwaling verkeeren, heb ik het geluk. uwe heilige Wet te kennen. Uit geheel mijn hart onderwerp ik mij aan die heilige Wet. M»t eerbied luister ik naar de Godspraken, welke Gij ons, door den mond van uwe Profeten verkondigd hebt, en met die onderwerping, welke het schepsel aan het woord van zijnen God verschuldigd is, vereer ik dat woord.
O mijn God! schenk mij een hart, gelijk aan dat der Heiligen van het Oude Verbond! Laat mij zoo vurig naar U verlangen als de Aartsvaders dit deden; laat mij ü kennen en eerbiedigen, gelijk de Profeten ,
332 GEBEDEN ONDEU DE II. MIS.
U beminnen en mij alléén aan U hechten, gelijk de Apostelen !
ONDER HET EVANGELIE.
O mijn God! het is Jesus Christus, uw eeniggeboren Zoon, die tot mij spreekt in het heilig Evangelie , en mij omtrent mijne pligten onderrigt. Ja, het is zijn Woord, dat mij hier verkondigd wordt; dat belijd ik. Maar, helaas , wat zal het mij baten , o mijn Jesus! geloofd te hebben , dat het uw Woord is, indien ik naar uw Woord niet leef; wat zal het mij baten, wanneer ik voor uwen regterstoel zal moeten verschijnen, het geloof gehad te hebben, indien ik overeenkomstig dat geloof niet geleefd heb, ik geloof wel, maar ik leef als geloofde ik niet, of als geloofde ik aaneen Evangelie, dat tegenstrijdig is met het uwe.
O mijn Jesus! geef mij moed en kracht, om door mijn gedrag te toonen, dat ik waarlijk geloof. U alléén zal al de eer ervan toekomen.
CREDO.
Ik geloof in God den almagtigen Vader, Schepper van Hemel en aarde, en in Jesus Christus zijnen eenigen Zoon onzen Heer, die ontvangen is van den Heiligen Geest,
GEBEDEN ONDER DE tl. MIS. 333
geboren uit de Maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, gekruisigd , gestorven en begraven is, die nedergedaald is Ier helle, ten derden dage verrezen van de dooden , die opgeklommen is ten Hemel, en zit ter regterhand Gods, zijns almagligen Vaders; van dMr zal Hij komen oordeelen de levenden en de dooden. Ik geloof in God den H. Geest; de heilige Katholieke Kerk, de gemeenschap der Heiligen , de vergiffenis der zonden , de verrijzenis de vleesches , en het eeuwige leven. Amen.
OFFERANDE.
Oneindig heilige Vader, almaglige en eeuwige God, die de instelling gewild hebt der Offerande van het Nieuwe Verbond, eene Offerande waarin Jesus eeniggeboren Zoon aan U zou opgedragen worden; zie, met Hem offer ik ook mij zeiven aan U, met alles, wat uwe goedheid mij verleend heeft. Sla dan een genadigen blik op mij neder en ontferm U mijner.
Ik draag haar aan U op, o mijn God, deze heilige Offerande van het Nieuwe Verbond , ten einde daardoor uwe opperheerschappij over mij en over alle schepselen te erkennen , ik draag haar aan ü op, tot
334 GEBEDEN ONDER DE II. MIS.
voldoening voor mijne zonden, en lot dankzegging voor al de weldaden, waarmede Gij mij overladen hebt. Eindelijk, ik draag U dit aanbiddelijk offer op, ten einde van uwe oneindige goedheid te verkrijgen, voor mij, mijne ouders, mijne weldoeners, mijne vrienden en mijne vijanden, al die genaden, welke wij noodig hebben, om tot de eeuwige zaligheid te geraken.
PREFATIE.
Vervul mij, o Heer, met uwen Geest, en laat mijn hart, geheel afgetrokken van het aardsche , nu alléén aan U denken. O God van Hemel en aarde, almagtige en eeuwige Vader, hoe groot is mijne ver-pligting, om U overal en ten allen tijde te prijzen en te verheerlijken! [k vereenig mij met Jesus Christus, om U gedurig te aanbidden. Door Hem brengen al de gelukzalige geesten hunne hulde toe aan uwe goddelijke Majesteit. Duld , o Heer, dat wij onze zwakke stemmen paren bij de lofzangen van die zalige Koren , en meï hen ü toeroepen : Heilig, Heilig, Heilig is de Heer, de God der Heirscharen. Geheel het aardrijk is vol van zijne glorie.
GEDEDEN ONDER DE II. MIS. 335 GEBEDEN VOOR DE LEVENDEN.
Wij smeeken U, o God! om de verdiensten van het bitter lijden en de dood van Jesus Christus onzen Heer; bescherm, heilig en verhef uwe Kerk, de Bruid van uwen geliefden Zoon. Vervul uwe bedienaars met uwen heiligen Geest, opdat allen, die Gij hun hebt aanbevolen, door hunne goede voorbeelden gesticht, een aan.ü behagelijk leven leiden en eens tot de eeuwige gelukzaligheid, mogen geraken. Amen.
In het bijzonder bevelen wij ü aan, o mijn God, allen , voor welken de regtvaar-digheid, dankbaarheid en liefde ons verplig-ten te bidden, en allen, die bij deze heilige Offerande tegenwoordig zijn, bijzonderlijk N. en N.
Wij bidden ü ook, almagtige God, dat Gij alle zondaars tot eene opregte bekeering wilt opwekken , en al degenen, die in gevaar zijn van te zondigen, met uwe genade wil versterken en voor den val behoeden.
BIJ DE OPHEFFING.
O Jesus, vleeschgeworden Woord, waarlijk God en waarlijk mensch! ik geloof, dat Gij hier op dit altaar tegenwoordig zijt; ik aanbid ü allernederigst; ik bemin U uit ge-
GEBEÓEN ONDER DE li. MIS.
heel mijn hart; en dewij! Gg uit liefde tot mij, onder deze nederige gedaante van brood hebt tegenwoordig willen wezen, zoo offer ik ook mij zeiven, geheel en al aan ü op.
Ik aanbid dat kostbaar Bloed, dat Gij voor de zaligheid van het menschdom vergoten hebt. O dat het toch niet nutteloos voor mij vergoten zij! Laat mij deelachtig worden aan de verdiensten van uw Zoenoffer; mijn leven offer ik U op, o mijn Jesus, uit dankbaarheid, voor die liefde, waarmede Gij voor mij, de dood des kruises hebt willen sterven.
GEBEDEN VOOR DE OVERLEDENEN.
Gedenk, o Heer, uwer dienaars en dienaressen, bijzonder N. en N., die in het ware geloof uit dit leven zijn gescheiden , laat hen (haar) en allen die in Christus ontslapen zijn, toch tot de eeuwige rust en de vreugde des Hemels spoedig ingaan, om daar in uw Koningrijk met al de Engelen en Heiligen uwen lof te zingen in alle eeuwigheid. Amen.
PATER NOSTER.
Hier bidt men aandachtig het Onze Vader.
336
GEBEDEN ONDER DE H. MIS.
AGNUS DEI.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm ü onzer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons uwen vrede!
BU DE COMMUNIE VAN DEN PRIESTER.
Lieve Jesus, ik geloof dat Gij in het allerheiligste Sacrament des Altaars wezenlijk tegenwoordig zijt. fk bemin U boven al, en wenschte U in mijn binnenste te ontvangen. Maar dewijl ik dit thans niet werkelijk doen kan, zoo smeek ik U , om ten minste op eene geestelijke wijze in mijn hart te komen. Zie, ik omhels ü, als hadde U reeds werkelijk ontvangen, en ik verenig mij geheel en al met ü; laat niet oe , o lieve Jesus, dat ik mij ooit van ü fscheide!
DANKZEGGING NA DE II. COMMUNIE.
337
JESUS. Wat vraagt gij , Wat klaagt gij , ij vreesachtig kind ! |
Wat schreit gij , Wat krijt gij , Bij Mij , die u mint ? 22 |
336 GEBEDEN ONDER DE II. MIS.
heel mijn hart; en dewijl Gij uit liefde tot mij, onder deze nederige gedaante van brood hebt tegenwoordig willen wezen, zoo offer ik ook mij zeiven, geheel en al aan U op.
Ik aanbid dat kostbaar Bloed, dat Gij voor de zaligheid van het menschdom vergoten hebt. O dat het toch niet nutteloos voor mij vergoten zij! Laat mij deelachtig worden aan de verdiensten van uw Zoenoffer; mijn leven offer ik U op, o mijn Jesus, uit dankbaarheid, voor die liefde, waarmede Gij voor mij, de dood des kruises hebt willen sterven.
GEBEDEN VOOR DE OVERLEDENEN.
Gedenk, o Heer, uwer dienaars en dienaressen , bijzonder N. en N., die in het ware geloof uit dit leven zijn gescheiden , laat hen (haar) en allen die in Christus ontslapen zijn, toch tot de eeuwige rust en de vreugde des Hemels spoedig ingaan, om daar in uw Koningrijk met al de Engelen en Heiligen uwen lof te zingen in alle eeuwigheid. Amen.
PATER NOSTEB.
Hier bidt men aandachtig het Onze Vader.
GEBEDEN ONDER DE II. MIS. 337
AGNUS DEI.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer!
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons uwen vrede!
BIJ DE COMMUNIE VAN DEN PRIESTER.
Lieve Jesus, ik geloof dat Gij in het allerheiligste Sacrament des Altaars wezenlijk tegenwoordig zijt. Tk bemin U boven al, en wenschte U in mijn binnenste te ontvangen. Maar dewijl ik dit thans niet werkelijk doen kan, zoo smeek ik U, om ten minste op eene geestelijke wijze in mijn hart te komen. Zie, ik omhels ü, als hadde ik U reeds werkelijk ontvangen, en ik vereenig mij geheel en al met ü; laat niet toe, o lieve Jesus, dat ik mij ooit van ü afscheide!
DANKZEGGING NA DE 11. COMMUNIE.
JESUS EN DE ZFEL
JESUS. Wal vraagt gij , Wal klaagl gij , Gij vreesachtig kind ! |
Wat schreit gij , Wat krijt gij , Bij Mij, die u mint ? |
22
GEBEDEN ONDER DE II. MIS.
338
DE ZIEL. Mijn Sclieppcr en Heer! Daalt Gij bij mij neer ! Uit de Engelenkooren, nij'lschaap lang verloren; Nu heb ik U weêr , Ik vind U , En bind U En boud U voortaan Met handen , Als banden ; 'k LaatU niet meer gaan. JESÜS. Gij houdt Mij , En trouwt Mij , Mijn juk is geen lood ; Mijn ermen Beschermen U tegen de dood. DE ZIEL. Geklampt aan uw hart Gevoel ik geen smart ; 'k Zal zonder te zuchten Bij U altijd vlugten , Mijn hart wordt voldaan. |
Mijn voeder ! Behoeder ! Gij wenscht mijnen nood Te sterken, Bewerken Door't dagelijkscliBrood. JESUS. Ja , 't sterkt u , 't Bewerkt u Mijn goddelijk Bloed , Tot vragen En dragen Der kruisen met moed. DE ZIEL. Mijn Meester en Heer , Ik blijf tol uw eer ; Wil kappen en kerven Met U wil ik sterven ; Dan sterf ik Verwerf ik , De hemelsche kroon : Na 't slijkdom Den rijkdom II zei ven ten loon. |
SCHIETGEBED.
Jcsus , 's Vaders welbehagen ,
Die uw leven voor ons geelt, 't Onze zij U opgedragen ,
Wijl ons harte voor U leeft.
gebeden onder de ii. mis. 339
onder de laatste gebeden van den priester.
Voor mij hebt Gij U aan uwen hemel-schen Vader opgeofferd, o mijn Jesus, zie, uit dankbaarheid daarvoor, wil ik mij nu ook geheel en al aan U opofferen. Al de wederwaardigheden, die het U behagen zal mij over te zenden, zal ik met onderwerping aannemen, en die vereenigen met uav lijden. Zuiver wil ik mijne ziel bewaren van alle smetten der zonden. Ik zal getrouw zijn aan uwe heilige wet, en ik heb een vast voornemen gemaakt, liever alles te verliezen en alles te lijden, dan tegen U te zondigen.
de zegen des priesters.
Zegen, o mijn God, dit heilig voornemen; zegen ons allen door de hand van den Priester, uwen dienaar, en laat uwen zegen altijd op ons blijven.
onder het laatste evangelie.
O Jesus, eeniggeboren Zoon des Vaders, die uit den Hemel zijt nedergedaald , ten einde ons den weg daar heèn te toonen, ik aanbid ü met den diepsten eerbied. in U alléén stel ik al mijn vertrouwen, terwijl ik vastelijk hoop, dewijl Gij mijn God zijt, een God , die mensch geworden zijt voor
340 GEBEDEN ONDER DE H. MIS.
de zaligheid van het menschdom, dal Gij mij ook de noodige genade zult schenken,
om hier op deze wereld mijne zaligheid tb bewerken, en U eens in alle eeuwigheid te mogen bezitten in den Hemel. Amen.
HOOFD
III.
IV.
V.
j-a-o-o-o tMXXMi Y|
Vil.
VUl.
IX.
X.
XI.
XIII.
EERSTE BOEK.
HOOFDSTUK.
I. Dal men Jesus Christus moet navol
gen en al de ijdelheden der wereld vcrachten........
II. Dal men eene kleine gedachte van
zich zeiven moet hebben lil. Over de leer der waarheid .
IV. Dat men behoedzaam moet zijn in
zijne werken.......
V. Over het lezen der heilige Schrift .
VI. Over de ongeregelde begeerten .
VII. Dat men de ijdele hoop en de hoo-
vaardigheid vluglen moet .
VIII. Dat men al te groote gemeenzaam
heid vermijden moet.....
IX. Over de gehoorzaamheid en onder
worpenheid........
X. Van hel schuwen van onnoodige
woorden.........
XI. Vau de middelen om den vrede ie bekomen , en van den ijver om
voortgang te doen.....
Xü. Van hel nut des tegenspoeds.
XIII. Van het woderslaan aan de bekoringen .........26
BLADZIJDEN.
7
9
13
14
15
16
18
19
20
22 24
342 inhoud.
XIV. Dal men hel vermelel oordeel vermijden moei, eu zich zeiven niel zoeken.........30 ,
XV. Van de werken, die uil liefde ver-
XVI. Dal men eens anderen gebreken
XVII. Van hel kloosterlijk leven ... 33 XVIII. Van de voorbeelden der heilige-
Vaders. ......... 36
XIX. Van de oefeningen eens goeden
XX. Van de liefde der eenzaamheid en
XXI. Van hel berouw des harlen . . 48 XXII. Van de belrachiing der mensche-
XXIII. Van de belrachiing des doods. . 35
XXIV. Van hel oordeel en van de straf
XXV. Van de ijverigfr verbetering onzes
TWEEDE BOEK,
HOOFDSTUK. BLADZIJDE.
I. Van de inwendige verkeering. . . 72
II. Van de ootmoedige onderworpenheid . 77
lil, Van den goeden , vreedzamen mensch. 78 IV. Van hel rein gemoed, en van de
V. Van de zell'bclrachting.....82
VI. Van de blijdschap van een goed
VM. Van de liefde lot Jesus boven al. 86 Vlll. Van de gemeenzame vriendschap met
IX. Van het derven aller vertroosting , 90
X. Over de dankbaarheid voor de ge
XI. Van het klein getal der minnaars
XII. Van den koninklijken weg des 11.
DERDE BOEK.
HOOFDSTUK. BLADZIJDE.
I. Van de inwendige slem van Christus
II. Dat de waarheid van binnen spreekt
zonder geruisch van woorden . .112
III. Dat men de woorden van (lod met
ooimocdigheid moet aanhooren , en dal velen ze niet overwegen . . 114 Gebed om de genade der godsvrucht te vragen.......117
IV. Dat men in Gods tegenwoordigheid
wandelen moet in waarheid en ooimoedigheid........118
V. Van de wonderbare uitwerkselen der
goddelijke liefde......121
VI. Van de beproeving des waren minnaars 125
VII. Van de genade te verbergen onder
de hoede der ootmoedigheid . .128
50 31
33
35
36
39
43 AS
51
55
CO 65
ZIJDE.
72
77
78
80 82
INHOUD.
VlII. Van de kleinachting zijns zeiven in
de oogen Gods......132
IX. Dat men alle dingen lot God, als
tot het laatste einde stieren moet. 134
X. Dat het zoet is God te dienen en
de wereld te verachten . . .136
XI. Dat men de begeerten zijns harten onderzoeken en matigen moet. . 139
XII. Van de oefening der verduldigheid
en het bestrijden der kwade lusten. 141
XIII. Dat men ootmoedig gehoorzamen
moet, naar het voorbeeld van Jesus Christus.......143
XIV. Van de betrachting der verborgene
oordeelen Gods , om niet verwaand te worden in het goede . . . 14S
XV. Wat moet men zeggen en doen in
alle wenschelijke zaken ? . , . 148 Gebed om Gods welbehagen te volbrengen 140
XVI. Dat de ware troost in God alleen
XVII. Dat men alle zorg aan God moet
XVIII. Dat men de tijdelijke ellende, naar het voorbeeld van Christus , met standvastiglicid , verdragen moet. 1S4 XIX. Over het verdragen van ongelijk , en wie voor opregt verduldig te
houden is........156
XX. Over de bekentenis onzer eigene zwakheid , en van de ellenden
344
iMioiD. 345
dezes levens......; ISS
XXI. Dal men boven alle goederen en
alle gaven in God moet berusten, 161 XXIF. Van de herinnering der menigvuldige weldaden Gods . . . .165
XXIII. Van vier dingen, die groolen vrede
meêbrengen.......169
Gebed legen de kwade gedachten. 170 Gebed om verlichting des gemoeds 171
XXIV. Dat men zich zeiven wachten moet van eens anderen gedrag nieuwsgierig na te vorschen. . . .172
XXV. Waarin de echte vrede des harten en de ware voortgang bestaan. 173
XXVI. Van de vrijheid des harten , eerder te bekomen door veel te bidden , dan door veel te. lezen . 176
XXVII. Dat de eigenliefde den mensch meest aftrekt van het opperste
goed.........178
Gebed om de zuiverheid des harten en de hemelsche wijsheid te bekomen.......180
XXVIII. Tegen de kwaadsprekers . . . 181 XXIX. Hoe men, in hel uur van kwelling.
God aanroepen en prijzen moet. 182 XXX, Dat men Gods hulp moet afsmee-kon , en met vertrouwen wachten naar de wederkomst der genade. 183 XXXI. Dat men alle schepselen moet op zijde stellen , om den Schepper te vinden.......187
INHüliD.
XXXII. Van de zelfverloochening en de
verzaking der begeerlijkheid . 191 XXXUI. Van de ongestadigheid des harten , en dal men zijne meening tot God rnoet rigten als tol zijn
laatste einde......i95
XXXIV. Die God mint, smaakt Hem
boven alles en in alles. . . 194 XXXV. Dat men in dit leven niet vrij
is van bekoringen .... 197 XXXVi. Tegen de ijdele oordeelen der
niensohen.......199
XXXVII. Dat men zich zeiven geheel moet
afgaan , om de vrijheid des harten te bekomen .... 201
XXXVIII. Van het goed overleg in het inwendige , en den toevlugt tot God in de gevaren .... 203
XXXIX. Dat men in zijne zaken de driftigheid vernüjden moet. . . 203 XL. Dal de mensch uil zich zeiven niets goeds heeft, en zich op niets raag beroemen. . . . 206 XLI. Van de verachting aller wcreld-
XLII. Dat man den vrede in de ineu-
schen niet stellen mag . . . 210 XLIII. Tegen de ijdele wetenschap der
XLIV. Van zich de uiterlijke dingenniet
XLV. üal men een ieder niet gelooven
346
INHOUD.
moet, en dat men zich gemakkelijk vergist in zijne woorden . .215 XLVI. Dat men zijn vertrouwen op God moet stelten , als men door lastertaal aaogerand wordt . . .218 XLVII. Dat men alle zwarigheden voor het
eeuwige leven verdragen moet . 222 XLVI1I. Van den dag der eeuwigheid en
van de ellenden dezes levens. . 224 XLIX. Van de zucht naar het eeuwige leven , en van de groole goederen beloofd aan degenen, die strijden. 228 L, Hoe de troostelooze mensch zich in
Gods handen moet overgeven. . 233 LI. Dal men zich op nederige werken toeleggen moet , als men voor verhevene onbekwaam is. . . 238 Lil. Dal de mensch niet denken moet troost waardig , maar eerder straf
schuldig te zijn......240
LUI. Dat de genade Gods niet gedijdt bij de liefhebbers der aardsche
dingen........242
L1V. Van de verschillende bewegingen
der natuur en der genade. . . 245 LV. Van de bedorvenheid der natuur
en de kracht der goddelijke genade 250 LVi. Dat wij ons zeiven verloochenen , en Christus navolgen moeten door
het kruis........254
LVII. Dal de mensch niet kleinmoedig mag worden , als hij in cenige
347
348 INHOUD. x
gebreken valt....... 257v
LVI11. Dal mende dingen, die te verheven zijn , of de geheime oordeelen Gods, niet moet zoeken te doordringen ........260
L1X. Dal men al zijne hoop en betrouwen
op God alleen moet stellen. . . 266
HOOFDSTUK. BLADZIJDE.
I. Met hoeveel eerbied Christus ontvangen moet worden...... 269 XIV.
II. Dat God , in het heilig Sacrament ,
den mensch blijken geeft van zijne groote goedheid en liefde. . . . 277 XV. III. Dat het voordeelig is dikwerf te com- f
'V. Dat vele weldaden uitgedeeld worden XVI.
aan die godvruchtig communiceren, 285
V. Van de uilmuntendbéid des heiligen
Sacraments en van de waardigheid ^VII. des Priesterschaps.....289
VI. Gebed des Christens vóór de H. Com
XI. xu.
XIII.
munie .........292
VII. Van het onderzoek des gewetens en van
hel voornemen om zich te beleren. 292
VIII. Van de opoffering van Christus op het
kruis, en van de overweging zijns
zeiven.........296
IX. Dat wij ons en al hel onze aan God opdragen , en voor allen bidden moeien.........297
VUI.
ebede
INHOÜl'.
X. Dal men de heilige Communie niet
ligtvaardig nalaten moet . . . 301 XI. Dat hat Ligchaam van Christus en de heilige Schrift roor de geloovige ziel hoogst noodzakelijk zijn . . 30S XII, Dat men zich tot de heilige Communie met groote naarstigheid moet bereiden........3H
XIII. Dat de godvruchtige ziel, uit gan-scher harte, de vereeniging met Christus in het heilig Sacrament betrachten moet......314
XIV. Over het vurig verlangen van som
mige godvruchtigen naar het Ligchaam van Christus.....31G
XV. Dat de genade der godvruchtigheid
door den ootmoed en de zelfverloochening , verworven wordt. . . 318
XVI. Dat wij onze noodwendigheden aan
Christus openbaren en zijne genade
afsmeeken moeten.....321
I^VII. Van de brandende liefde en de vurige begeerte om Christus te ontvangen........323
VIII. Dat de mensch geen nieuwsgierige navorscher van het H. Sacrament,
maar een ootmoedige navulger van Christus moet zijn , met zijne zinnen te onderwerpen aan hel heilig
Geloof.........32G
gebeden onder de heilige Mis .... 323
349
IMPRIMATUR.
Rura'mundce 1 Oclohi-is 1855. P. F. H. Canoy , Can.