OVER DEN
TEGEN
DOOR
Pastoor^te Oud-Zcvenaar.
,Alle ziel zij aan de overheid hebbende, magten onderworpen.....quot;
Te 's Hertogenboscli, BIJ G. MOS MANS, Markt A. 14.
OVER DKN '1-^
\v
TEGEN
Pastoor te Oud-Zevenaar.
)gt;Alle ziel zij aan de overheid hebbende . magten onderworpen ...
R o m. XIII: 1.
te 's Hertogenhosch , BIJ G. MOS MA NS. Markt A 14.
Voorzeker wordt thans een felle en gevaarlijke strijd gestreden tegen Godsdienst, Kerk en Staat. Ja fel is die strijd, en velen nemen openlijk plaats in het kamp der strijders ; anderen echter huichelen nog en willen niet als openbare vijanden van Godsdienst, Kerk en Staat gerekend worden , ofschoon ze volijverig met de eersten deelnemen aan dien ongelukkigen strijd. Zij geven voor , dat zij wel godsdienst willen; de Kerk niet vijandig zijn en het welzijn van den Staat beoogen. Met eene menigte van schoonschijnende en bedriegelijke redeneringen trachten zij de menigte zulks te doen gelooven. Zij bezigen daarbij tal van valsche beginselen in schoone vormen gehuld; zóódat niet iedereen daarin ontdekt, wat zij eigenlijk bedoelen , namelijk : eene schijnbare godsdienst naar hunne begrippen, zinnen en hartstogten te vormen; eene kerk verzoend met hun liberalisme, of liever tot hunne slavin verlaagd; en een Staat, waarin zij met hun aanhang regt vrij , onafhankelijk van hooger magt, onafhankelijk van God en godsdienst wen-schen te regeeren. Kwamen die allen, even als de beruchte Garibaldisten openlijk met hunne afzichtelijke bedoeling voor den dag, dan zou hun strijd zoo gevaarlijk niet wezen. maar nu zijn niet weinigen bedrogen en mede ten strijde
Voorzeker wordt thans een felle en gevaarlijke strijd gestreden tegen Godsdienst, Kerk en Staat. Ja fel is die strijd, en velen nemen openlijk plaats in het kamp der strijders ; anderen echter huichelen nog en willen niet als openbare vijanden van jodsdienst, Kerk en Staat gerekend worden , ofschoon ze volijverig met de eersten deelnemen aan dien ongelukkigen strijd. Zij geven voor , dat zij wel godsdienst willen; de Kerk niet vijandig zijn en het welzijn van den Staat beoogen. Met eene menigte van schoonschijnende en bedriegelijke redeneringen trachten zij de menigte zulks te doen gelooven. Zij bezigen daarbij tal van valsche beginselen in schoone vormen gehuld; zóódat niet iedereen daarin ontdekt, wat zij eigenlijk bedoelen , namelijk ; eene schijnbare godsdienst naar hunne begrippen, zinnen en harfstogten te vormen; eene kerk verzoend met hun liberalisme , of liever tot hunne slavin verlaagd; en een Staat, waarin zij met hun aanhang regt vrij , onafhankelijk van hooger magt, onafhankelijk van God en godsdienst wen-schen te regeeren. Kwamen die allen, even als de beruchte Garibaldisten openlijk met hunne afzichtelijke bedoeling voor den dag, dan zou hun strijd zoo gevaarlijk niet wezen, maai' nu zijn niet weinigen bedrogen en mede ten strijde
VOORWOORD.
gevoet'H. Eh nog f,lachten zij velen listig te misleiden, zelfs door de scliaamtelooze bewering, dat, niet zij den strijd willen , maar diegenen , welke Godsdienst, Kerk en Staat verdedigen; en dat alles, niettegenstaande zij voortgaan deze mei list, bedrog en geweld aan te vallen.
Veel wordt er wel is waar al gedaan , om argloozen tegen hunne verleiding te behoeden ; de goede pers waarschuwt hen gedurig. Maar zij , die het meest gevaar loopen , lezen welligt niet geregeld de bedoelde waarschuwingen en dan misschien nog slechts ter loops.
Hadden zij een of ander boekje, waarin de bedriegelijke beginselen dier vijanden, ontdaan van hun verleidelijk mom, eenvoudig worden voorgesteld en vergeleken met de ware grondbeginselen der Christelijke leer aangaande Kerk en Staat; dan konden zij dit bedaard lezen , herlezen en , bij voorkomende gelegenheid eens weder raadplegen. Wel zijn er groote werken voorhanden , waarin de bedoelde valsche beginselen wederlegd worden , maar aan kleine werkjes, voor min geoefende lezers bestaat nog al behoefte. Moge het hiermede aangebodene daarin helpen voorzien en iets bijdragen om arglooze medemenschen voor misleiding en verderf te behoeden ! Dit is de wensch des Schrijvers.
OVER TWEE GROOTE MAGTEN DOOR GOD VERORDEND.
Twee groote magteu bestaan er op aarde eu ziju al-gemeeu bestemd; de geestelijke of kerkelijke magt; eu de wereldlijke of staatsmagt. De eerste is voornamelijk bekend , om voor liet zielenheil, het eeuwig geluk der menschen te zorgen, en de tweede, om het stoffelijk welzijn, het tijdelijk geluk derzelve te bevorderen ; doch zoo, dat beide magteu elkander kunnen ondersteunen en tot zekere hoogte zamenwerken tot het tijdelijk en eeuwig geluk des menschen.
Beide magten zijn van God verordend en bestemd om gezamelijk het tijdelijk en eeuwig welzijn der menschen te verzorgen en te bevorderen, ieder op zijn gebied. De goddelijke openbaring leert ons uitdrukkelijk dat alle menschen aan die hoogere magten onderworpen zijn krachtens de verordening Gods, dewijl er geene magt is, dan van God eu de bestaande magten van God zijn verordend, zoodat hij, die deze wederstaat, zich tegen Gods verordening verzet. Wie echter /.ich
6
verzetten, die berokkenen zich zelve de verdoemenis. Volgens Rom. XIII en elders 1). Wel hebben tal vau weerspannige menschen zich gedurig tegea de goddelijke verordening verzet en aan de gestelde magten onderwerping en gehoorzaamheid geweigerd; doch sedert de zestiende eeuw is dit gedurig ontzettend vermeerderd.
Onder de leus van hervorming, van protestantisme, van vrije gedachte, van vrij onderzoek en dergelijke phrazen werden toen en sedert stelselmatig dwalingen als nieuwe beginselen verspreid lijnregt in strijd met de verordening van God, betreffende de kerkelijke en wereldlijke magten ; dwalingen in strijd met de Christelijke leer en overlevering, in strijd met de Christelijke beschaving, met de aloude Christelijke maatschappij. Daardoor ontstonden gedurig verzet en oproer tegen de kerkelijke magt en vervolgens mede tegen de wereldlijke magt.
Die rampzalige dwalingen hebben blijkbaar de strekking de Christelijke maatschappij te verwoesten, de orde ten onderste boven te keeren en ons naarhei-densche toestanden terug te voeren. Had God ons door Zijne H. kerk daartegen niet behoed, dan voorzeker zouden wij, hoe droevig ver het reeds gekomen is, m veel rampzaliger toestanden gekomen zijn.
Gemoedelijke en geleerde Protestanten hebben dit al lang erkend en openlijk in hunne geschriften beleden. Onder anderen de geleerde Lessing met deze woorden: „Ue Paus — de opperherder der kerk — is de red-
1) Wie daarover imeer wenscht te leien in onze taal, die leze «Studiën enz. Tweede Jaargang no. Xll en vei volg-ai likelen.
7
der van Duitschland , ja de redder „van het menschc-lijke geslacht.quot; Neue Deutsche Bibliothek.
En de welbekende schrijver Herder zegt: „Zonder de Pausen zoude Europa eene prooi van tirannen, een tooneel van gestadige twisten of eene Mongoolsche woestijn geworden zijn.quot; Brief aan Bonnit.
Ook latere schrijvers hebben de waarheid daarvan erkend en beleden; en niet weinigen zal dezelve thans al meer en meer duidelijk worden, nu zij zien, hoe standvastig de Paus met alle getrouwe Bisschoppen en Priesters de magtige aanvallen tegen de verordeningen van God en geweldige vervolgingen om de waarheid en geregtigheid verduren, en met welken Apostolischen moed zij het goddelijk gezag, regt en waarheid, verde digen tegen geweld , onregt, dwaling en bedrog.
Evenwel blijft het te betreuren, dat vele dwalingen en ongeregtigheden thans met veel behendigheid en list worden voorgesteld, ja zoo gemaskerd, dat nog menigeen dezelve niet genoeg in hare ware gedaante kent, veel minder hare vreesselijke gevolgen. En die dwalingen zijn des te gevaarlijker, omdat zij in vele landen door stoffelijke magt ondersteund en met grof geweld worden doorgezet en uitgevoerd, zelfs zoo, alsof geweld de plaats van regt zal innemen en voor de zwakken regt noch ware vrijheid meer bestaan. Immers talrijke en magtige vijanden der Christelijke orde en maatschappij trachten onvermoeid de door God gestelde magten te verdelgen, de ware Christelijke verhouding en vrede tusschen Kerk en Staat te vernielen , en beider heilzame werking tot heil der menschen te beletten en
8
hunne eigene verderfelijke plannen door te drijven.
Vóór meer dan dertig jaren reeds schreef Monsr. Clemens August, Aartsbisschop vau Keulen in zijn werk „Uber den ïriedeu unter Kirche und Staat.quot;
„Er zijn twee soorten van menschen, die den vrede „tusschen de Kerk en den Staat vreezen en zoo veel „mogelijk tegenwerken ; rationa!nten, dewijl zij hun verstand afgodisch vereeren, en demagogen, dewijl ze geene „magt, dan in het volk of van het volk voortkomende „erkennen ; opdat zij zelve en wel regt brutaal heerschen „kunnen.
„De eersten wenschen onrust tusschen Staat en Kerk, „opdat de Staatsmagt de werkzaamheid der Kerk meer „en meer belemmere en zij dan hunne pest gemakkelij-„ker onder het volk verspreiden kunnen. Zij werken „regtstreeks en onmiddelijk voor ongeloof en ongods-„dienstigheid, maar het middelijk gevolg van hun streven „is, even als van het streven der demagogen, al zij het „in verschillende rigting, de ondergang der Staten.''
Vevvolgens merkte die beroemde Prelaat reeds op, hoezeer de rationalisten — liberalen — in hunne laat-dunkenheid zich wisten in te dringen en te verheffen in betrekkingen, waardoor ze grooten invloed op het vclk konden uitoefenen , linnne dwalingen gedurig verspreiden en hunne partij versterken als ze op hooger bescherming rekenen en de Kerk van die bescherming berooven konden.
De demagogen — roode liberalen — wenschen strijd tusschen Staat en Kerk , zooals de hooggeschatte schrijver reeds opmerkte , om dese tot slavin van den Staat
9
te vernederen , hare werking te verlammen; — vjant. de Kerk is hun voornaamste hinderpaal. Hebben zij deze door de Staatsmagt onderdrukt en zooveel doenlijk overwonnen, dan vallen ze den Staat zelve aan , waarin zij te gemakkelijker slagen , lioe meer zij zich van de scholen, vin liet onderwijs en de opvoedings-inrigtingen hebben meester gemaakt en daardoor onmiddellijk werken op bet opgewonden volk , hoe meer ze zich onder de raadslieden der regering hebben weten in te dringen. Ook blijkt het — zeide die Prelaat reeds destijds — dat er mannen zijn , die handelen alsof zij iels nuttigs verrigten door de Kerk zoo veel mogelijk tot slavin te verlagen., of wel de Kerk in het aantal ledematen en in elk ander opnigt te verzwakken , alsof de Kerk wel de vijandin van den Staat ware.
Helaas ! toe treurig hebben vele rationalisten, demagogen eu hunne verwante Staatslieden met woorden en wetten en daden en vervolgingen der Kerk dat alles bevestigd ! Eu bij dat alles schamen ze zich niet, met hunne moderne beginselen omtrent Kerk en Staat, de schuld van hunne onregtvaardige handelingen op de K erk eu hare getrouwe kinderen te werpen en onbedachtzame menschen met hunne listige dwalingen te bedotten en te misleiden. Trachten wij eenige dier bedriegelijke beginselen afzonderlijk te ontmaskeren.
10
BE DRIEG EL [J KE V OÜKST ELLIN G DER VRIJHEID VAN DENKEN, VAN HEÏ GEWETEN, VAN DE GODSDIENST ENZ.
De vijanden van de goddelijke orde in Kerk en Staat, die de ware verhouding tusschen heider rnagl, fligl en regt trachten te verwarren, en in ouderlingen strijd ie brengen , om ze heide magteloos te maken en zoo mogelijk te overwinnen, bezigen tal van liefelijke woorden , om vrienden van beide in hunne netten te verstrikken, en in hunne gevaarlijke rigting mede te slepen.
Zoo wenden zij voor, dat zij vrijheid van denken , vrijheid van geweten, vrijheid van godsdienst willen, daarom ook eene vrije Kerk in een vrijen Staat en ge-heele scheiding van beide. Daarop toch loopen vele hunner redeneringen uit ter verbloeming van de gevaarlijke strekking hunner dwalingen.
Wel fraaije leuzen, schijnbaar aannemelijk voor degenen , welke niet begrijpen , wat ze daarmede bedoelen.
1. Vrijheid van denken! Welke magt op aarde zou die beletten ! Waarom willen ze dan de geestelijke of wereldlijke magt bestrijden , alsof deze dezelve zouden willen beletten , iets wat niet ouder haar bereik valt ! Maar let men op verdere redeneringen en handeling der vijanden van de door God gestelde mag-ten, dan kan men ontwaren , dat zij ook een vrijbrief voor- en de vrije uiting van allerlei gedachten willen ,
11
hetzij door spreken , hetzij door sclirijven; onbeperkte vrijheid van spreken , schrijven , drukken enz., zoodat Kerk en Staat yeene ■preventieve noch repressive toetten of ver-ordeninyen daartegen moesten aanwenden , welke niet rnct hunne bedoelingen strooken. De Kerk zou niet moeten leeren , welke gedachten kwaad zijn als strijdig met de leer en de geboden Gods, veel minder zou zij de men-schen mogen hinderen, zoodanige gedachten te openbaren , hoezeer deze dan ook tot ergernis van anderen strekken en tot zedeloosheid, tol ongeloof en goddeloosheid leiden mogen. En de Slaat zou lijdelijk moeten aanzien , dat allerlei gesprekken , redevoeringen en gescbriften der ongeloovige liberalen — als vrije gedachten — gehouden worden eu verspreid , hoezeer ook het volk daardoor ontzedeljkt, bedorven en oproerig moge worden.
Trouwens, waar de overheid zich daartegen verzet, daar gaat gewoonlijk een kreet van verontwaardiging op, daar schreeuwt men over krenking van de vrije gedachte ; maar laat de overheid de uiting van kwade gedachten toe, laat ze spreken en schrijven tegen godsdienst, tegen geloof en goede zeden, ter bevordering van allerlei immoraliteit, ten verderve van het volk, tot gevaar voor de bestaande orde der maatschappij, — dan wordt die pligtverzuimende overheid geprezen , toegejuicht en als echt liberaal verheerlijkt door die vrijheidshelden. Zoo ging het in de drie laatste eeuwen , zoo gaat het nog. En hoe gedragen zij zicli tegenover andersdenkenden , wanneer die spreken en schrijven in het belang van de godsdienst, goede zeden en dus tot heil van Kerk en Staat! Waar zij de inagt in handen heb-
12
ben, beletten zij de ware vrijheid niet zelden , zooals in Italië eu andere landen , alwaar ze heerschen; ook zelfs de commune te Parijs deed het reeds ; eu daarover zwijgen de schijn liberalen gewoonlijk, of zoeken daarvoor verschooning ten nadeel der godsdienstigen.
2. Vrijheid van yewelen. De ware gewetensvrijheid is zeker hoog te schatten. Maar wat bedoelen die vrijheidsmannen onder deze leus? Wat anders, dan hun eigen geweten te vormen naar hunne hartstogten en neigingen , hoezeer deze ook strijden mogen met de goddelijke leer en geboden , vrij en onafhankelijk van God en de door Hem gestelde magten ! En zoodanige teugelloosheid willekeurig als goed en kwaad te verklaren' zelfs waar ze het kunnen, door een soort van wetteu of besluiten te bepalen, dat noemen zij independente vwrale — vrije of onafhankelijke zedelijkheid, waarnaar een ieder zijn geweten moest plooijen.
In de Badensche Kamer van volksvertegenwoordigers, antwoordde voor weinige jaren een liberaal minister, toen een der volksvertegenwoordigers gewetensbezwaren tegen de wet op liet onderwijs opperde : dat de wel hel geweien moest, zijn; dus, dat de geloovigen hun geweten maar moesten plooijen naar die wel, welke de liberalen hadden doorgedreven eu uiel naar de goddelijke weiten of geboden.
En wat willen vele liberalen hier te lande anders, ook zelfs ter zake van het onderwijs der jeugd! Al jaren lang hebben de Katholieken en geloovige Protes tanten gedurig hunne geivelenshezmiren tegen eenige bepalingen der schoolwet van 1857 , en in de uitvoering
13
rlerzelve op verschillende plaatsen, geopenbaard, niet alleen in schier al hunne dag- en weekbladen, in juaand-schriften en afzonderlijk uitgegevene werkjes voor het onderwijs; maar ook in onze Staten-Generaal, zoowel in de Eerste als de Tweede Kamer. Bovendien hebben de Bisschoppen van geheel Nederland op eene duidelijke , krachtige en tevens bezadigde wijze in een Mandement, de gewetensbezwaren tegen het neutrale, ongodsdienstige ouderwijs openbaar getoond en den zielzorgers nadrukkelijk vermaand, om te waken, dat de kinderen aan hunne herderlijke zorg toevertrouwd, door het ouderwijs geen schade lijden aan hunne zielen, geen schipbreuk aan het geloof, enz.
Dat onze liberalen daarvan wel kennis hebben genomen, al was het ook met vooroordeel, is genoeg gebleken én uit hunne dagbladen, én in redevoeringen, gehouden in 's lands vergaderings-zalen.
Maar hoe hebben vele liberale schrijvers, en sprekers en Staatsmannen zeiven die gewetensbezwaren, zuo duidelijk aangetoond en grondig bewezen, tot dusver behandeld ? Met opregte blijken van ware vrijheid des gewetens voor allen te willen ; met bereidwilligheid , om de niet te ontkennen gewetensbeswaren van een zeer groot, blijkbaar het grootste gedeelte der landgenooten, zooveel doenlijk op te heffen?
Helaas! hoe menigmaal is het tegendeel gebleken! Met welke minachting, eer achting en misduiding werden de gegronde klagten der geloovige Christenen vaak bejegend, vooral in de eerste jaren, en zelfs in de laatste tijden nog! Niet alleen liberale bladen en geschriften
14
van mannen, die er persoonlijk belang bij hebben, dat de bestaande toestand, hoe drukkend en kwellend ook voor het geweten van zoo velen hunner medeburgers , maar tot hun eigenbaat blijve bestaan; maar ook liberale volksvertegenwoordigers en ministers zelfs hebben soms een taal gevoerd ten aanzien van meergemelde gewetensbezwaren, die bij velen verbazing wekte! Waar was daarin eenige opregte erkenning en waardeering der zoo duidelijk aangetoonde gewetenshezwaren; welk blijk gaven zij van opregt, goeden ïvü , om de vrijheid des ge ■ wetens van zoo vele landgenooteu te zullen herstellen ?
Aan ijdele uitvlugten, verdraaijing der vraagstukken en sophisterijen ontbrak het den liberalen sprekers en schrijvers niet, menige hatelijke insinuaties, verwijtingen en valsclie beschuldigingen werden den Katholieken en geloovige Protestanten toegeduwd, zoodat eene bloemlezing daarvan, zelfs 'zonder veel toelichtingen, een onizetiend bewijs zou opleveren van hatelijke verdrukking der gewetensvrijheid in onze verlichte dagen, waarin de vrijheidshelden zoozeer op hun vrijheidszin nog roemen durven. Ach ! hoe nadeelig moet dat alles werken voor de rust en den vrede tusschen Kerk en Sta;it, hoe schadelijk is het niet voor de ordelijke en welwillende zamenwerking van beide tot liet tijdelijk welzijn en het eeuwig heil der onderdanen!
3. Godsdienstvrijheid. De ware vrijheid van godsdienst is een kostbare schat, waarop ieder oprecht godsdienstig mensch grooten prijs stelt, en een onbetwistbaar regt heeft.
Verlangden de schreeuwers naar vrijheid van gods-
15
dienst weleer de ware godsdiemlvrijheid ? en willen hunne consequente opvolgers, de moderne liberalen thans dezelve ? Of willen zij de vrijheid van geen godsdienst meer te belijden, tenzij een soort van eeredienst, naar eigen goeddunken en neigingen of hartstogten te fabriceren , te veranderen en weer te veranderen, al naar hunne begeerten het hun ingeven.
Een bepaalde godsdienst naar goddelijke leer en geboden geregeld, werd weleer en wordt thans zeer luide door zoodanigen bestreden , veracht, bespot, en ontelbare vrijheidskraaijers gunnen ons de vrijheid niet zoodanige godsdienst te belijden en zonder velerlei beperkingen uit te oefenen. Openbare feiten bewijzen dit jammerlijk.
Het was en is ook nu voor zoodanige vijanden van de geopenbaarde godsdienst niet genoeg derzelver vrijheid te belagen, maar zij hebben reeds eeuwen lang de regeringen trachten over te halen de ware vrijheid der godsdienst te belemmeren door tal van wetten en besluiten , welke als zoovele bewijzen daarvan in vele Staten nog voorhanden zijn. En in de laatste tijden komen de moderne liberalen schier overal, waar zij zich sterk genoeg achten , met vergaande eischen tegen de ware godsdienstvrijheid opdagen ; en stonden hun geene hinderpalen van vroeger gemaakte wetten in den weg , dan moest men nog erger woorden en daden van hen verwachten : trouwens dit ligt in hunne dwalingen en ongeloof als oorzaken opgesloten, en openbaart zich telkens duidelijk, wanneer zij door list of revolutie meester worden van steden of landen. Verschrikkelijke daadzaken hebben
16
dit bewezen , vooral in 't laatst der voritie eeuw ; sedert bij iedere revolutie en onlangs te Parijs; alvorens de revolutie of commune daar gevestigd was , belette zij de godsdienst-vrijlieid niet alleen , maar sleepte priesters en religieusen, zelfs den aarlsbisscliop naar de kerkers, deed kerken eu gestichten sluiten, berooven en ontheiligen ; zij deed religieusen eu priesters, die met liefde verwonde strijders ook der commune verpleegd en verzorgd hadden , gruwelijk mishandelen , celen der zelve vermoorden en ontzag het leven van den grijzen aartsbisschop niet... !
Ja, zegt men, zoover willen alle liberalen niet; en wij willen dit, om de eer der mensehheid gaarne ge-looven. Maar zullen niet jammer velen met den stroom des verderfs door hunne zoogenaamde beginselen worden medegesleept ? Eu zijn velen ook hier te lande niet reeds drijvende in dien stroom ? Heelt men niet openbaar de verderfelijke beginselen der Parijschit commune, als maatschappelijke beginselen goedgekeurd in gesclriften en rede-ooeringen, en zelfs den wenscli geuit, dat onze kerktorens mogen vervangen worden door schoorsteeneu van stoomfabrieken ?
Hoe wordt dat alles en veel meer , hier eu elders ter verdelging van de Christelijke godsdienst ondernomen, door onze liberale sprekers en schrijvers bejegend ? met verdiende afkeuring en bestrijding , of met stilzwijgende goedkeuring , soms met blijken van welbehagen , en on verluien toejuiching! Vindt men de woeste kreten -.dood aan den Paus, dood aan de Kardinalen , dood aan de Bisschoppen , dood aan de J es uilen en andere Priesters ; weg nel de kloosters, weg met de uUramunlanen enz.; niet
17
gretig opgenomen in geschriften van vijanden des Christendoms , zonder regtmatige afkeuring als strijdig zelfs met alle begrip van vrijheid; daarentegen met blijken van vreugde soms ? Ja, werd de beruchte Garibaldi, de toongever van zulke afschuwelijke kreten, ook hier te lande niet geprezen als een vrijheidsheld, en wel door mannen, die zich liberalen noemen, die voorwenden, dat zij godsdienstvrijheid voor allen willen, terwijl zij aldus toonen, dat zij den waarlijk godsdienstigen me-demenschen als zoodanigen het leven niet meer gunnen. Hoe gaat het thans in Zwitserland, in Duitschland en andere gewesten 1!
Wanneer zoodanige liberalen nog meer invloed krijgen in den Staat, waar moet het dan henen met de verhouding tusschen Kerk en Staat!
Naar een vrije Kerk in een vrijen Staat, geheel gescheiden van elkander ? Ja, dit is de moderne leus, een bedriegelijk mom, wat we zullen trachten een weinig op te ligten.
OVER DE VRIJE KERK IN EKN VRIJEN STAAT.
Kent vi je Kerk in een vrijen Staat: zoo luidt een der leuzen der liberalen, vooral nadat de befaamde liberale irinister van den verdwaalden koning Victor Emmanuel
18
dezelve heeft aangegeven, als een middel, om op eene sluwe wijze de Kerk tot eene slavin van den Staat te maken; zooals de uitkomst in Italië al lang bewezen heeft, ja veel duidelijker en meer omvattend zoude hebben aan den dag gebragt, hadden daar niet zoovele Bisschoppen en Priesters met Christelijke standvastigheid voor de vrijheid der H. Kerk gestreden, zelfs onder harde slagen der vervolging tot kerker en dood.
Maar, vrije Kerk; klinkt dat niet liefelijk, is dat-geen schoone leus! O ja, maar — in den mond van Cavour en zijne volgelingen, heeft zij voor ons de be-teekenis als : onvrije Kerk of damn van den Staat.
Men beschouwe dit niet als vermetel en liefdeloos oordeelen. Trouwens wij hebben als reden daarvoor al aangewezen, dat de liberalen in Italië ouder die be-driegelijke leus de H. Kerk, in plaats van hare vrijheid te handhaven, al jaren lang hebben vervolgd, gelijk openbaar bekend is. Men herinnere zich, hoe vele onschuldige Bisschoppen en Priesters daar in de kerkers hebben gezucht, of in ballingschap gezworven, hoe vele er zelfs zijn vermoord : en hoe vele religieuseu zijn uit hunne kloosters en gestichten verjaagd, van schier alles berooid enz. enz. En hoe maken het de liberalen thans in het zoo boosaardig overweldigd Rome! Hoe deerlijk wordt de Kerk in het vrije Italië vervolgd ! Straffeloos vaak worden daar hare getrouwe kinderen mishandeld , verwond , vermoord ; zelfs haar verheven Opperhoofd, de zoo beminnenswaardige Pius IX, wordt als gevangen in 't Vatikaan met den dood bedreigd en zal daar weldra, zoo God hein niet blijft
19
beschermen, maar in zijne ondoorgrondelijke wijsheid mogt toelaten, dat die liberale bedreigers hun werk volbrengen, ongetwijfeld als martelaar sterven.
Is dit geen fraai toonbeeld van eene vrije Kerk in een ■vrijen Staatl In een vrijen Staat, immers in Italië is de Staat toch wel zoo vrij als onze liberalen het kunnen verlangen. Of is daar nog niet genoeg vrijheid om te stelen, te rooven, te brassen, enz. waarin door hoogge-plaatsten het voorbeeld wordt gegeven, of is er nog geen vrijheid genoeg, om de godsdienstigen te plagen, godsdienst, deugd en al wat heilig is te bespotten, te verguizen , te ontheiligen.....!
Is er nog geen vrijheid voor dat alles genoeg; is daar nog geen vrije Staat zooals de liberalen willen; moet die vrijheid nog hooger worden opgevoerd door hunne keurbenden, zooals ze zich onlangs in Parijs vertoonden , gesterkt en geholpen door de Internationalen, uit alle 'werelddeelen opgeroepen, onder leiding en hulp van allerlei veroordeelden en hoeven, ml de gevangenissen daartoe losgelaten! Moet in een vrijen Staat ook de vrijheid bestaan, om te moorden , te branden, te verwoesten, zelfs de groote steden te vernielen.. . .! Wat moet dan eene vrije Kerk in een vrijen Staat tocli wezen ? W at moet dan van de wereld geworden ? !
Nog eene andere opmerking tegen de bedriegelijke leus: eene vrije Kerk in een vrijen Staat. Hoevele Staten en Staatjes zijn er wel in de geheele wereld ! Willen de liberalen nu ook in ieder dezer eene vrije Kerk-, dus zooveel Kerken en Kerkjes, uls Staten en Staatjes zijn; zoodat de liberalen daar die takken en ranken ^
20
van de universele of Katholieke Kerk afgescheiden, des te gemakkelijker naar hun zin konden buigen en aan hunne vrijheid dienstbaar maken ! Zouden zij daarin de voorbeelden van groote tirannen der vorige eeuwen willen navolgen, en overal, waar ze meester worden, Staatskerken willen oprigten onder de fraaije leus van eene vrije Kerk in een vrijen Staal, om zoodoende de Kerk Gods te verbrokkelen, zoo mogelijk te vernietigen en daarna hunne vrijheid, — losbandigheid — den vollen loop te geven! ? Dit komt ons niet onwaarschijnlijk voor, wanneer wij bedenken , dat, terwijl alles wordt aangewend, om den Opperherder Pius XI te slaan, en de schapen te verstrooijen; de liberalen alomme volijverig trachten de geloovigen te verdeden; zwakken in het gelooj en in de deugd, onbedacldzamen , hoovaardigen, eerzuchtigen, enz. in de netten hunner liberalerij te verstrikken ; deze tegen hunne wettige overheid op te zetten en in bescherming te nemen , ja zelfs luide te prijzen en toe te juichen in adressen enz.; zooals de beklagenswaardige Döllinger c. s. het ondervinden tot hunne verlaging en schande in de oogen van alle onbevooroordeelde en der zaak kundige Katholieken en Protestanten.
Tot melk een laag peil van onwetendheid aangaande de Kerk Gods moeten zulke liberalen toch wel gedaald zijn, als zij werkelijk meenen , dat zij die Kerk , welke de goddelijke Stichter voor de geheele wereld bestemd heeft, voor alle dagen tot het einde der eeuwen onder z;jn goddelijken bijstand gesteld en meer dan achttien eeuwen reeds tegen alle vijanden zoo wonderbaar beschermd heeft en behouden ; dat zij wanen die Kerk Gods alzoo naar
21
hunne grillen en kwade luimen wel te knnneu oplosmi in schier ontelbare Staatskerken en Kerkjes, dm als Kerk Gods te vernielen, en in kerkjes van hun maaksel te veranderen ! Zij schijnen dan niets te nieten van goddelijke stichting der U. Kerk, noch van hare hestemminf/ en magt, noch van de goddelijke hescherming aan haar beloofd en gedurende zoo vele seuwen vaak wonderbaar betoond. Dat de heidenen der eerste eenwen daaromtrent veelal onwetend waren , en in hunne onwetendheid beproefden Gods H. Kerk te verdelgen, kan ons minder vreemd schijnen; maar dat Christenen zoo onwetend zijn, althans handelen als zoodanigeu; 't is ■mei verbazend!
En toch blijkt het hoe langer zoo duidelijker , dat velen, die zich Christenen blijven noemen den verme-telen strijd tegen God en zijn rijk op aarde beproeven. Immers in Zwitserland, in Pruisen enz. is men met de leus : „eene vrije Kerk in een vrijen Staatquot; niet meer tevreden, maar tracht men door wetten en daden reeds de Kerk tot slavin te vernederen, tot een werktuig van den Staat te maken en haar als Katholieke Kerk te verdelgen. Zóó komt het bedrog in het licht!
OVER DE GEHEELE SCHEIDING VAN KERK EN STAAT.
Welke waarde heeft de moderne leus; Scheiding van
Kerk en Staat ? Laten wij eens zien. Vooreerst zij wèl op te merken, dat er groot verschil van beteekenis bestaat tusschen de woorden onderscheiding en afacheiding. Te regt onderscheiden wij ziel en ligchaam, maar scheidt men de ziel van het ligchaam af, dan sterft het lig-ohaam, men belet zamenwerking, men vermoordt het ligchaam zelf.
Te regt onderscheidt m.en de Kerk van den Staat., alsook de magt en bestemming van beide. Maar wil men afscheiding van Kerk en Staai, dan wil men ook beider heilzame zamenwerkinr/ tot t.ijdeliik en eeuwig geluk der menschen beletten. Kan dit voor Kerk en Staat nuttig zijn ? Kan dit het ware geluk en heil der menschen bevorderen ? Geen onbevooroordeelde deskundige zal deze vragen met ja beantwoorden, maar als hij opregt wil zijn, daarop neen moeten zeggen. Trouwens de geschiedenis des Christendoms vooral en ontelbare daadzaken leeren ons , dat harmonische zamenwerking van Kerk en Staat, beider bestemming kan bevorderen en onnoemelijk veel vruchten opleveren tot heil der menschen , tot hun eeuwig en ook tot hun tijdelijk geluk. Ook toonen ons treurige daadzaken maar al te zeer , dat daar, waar verkeerde beginselen de heilzame zamenwerking van Kerk en Staat deden belemmeren en ver-stooren, jammerlijk veel goeds werd belet en ook kwaad gesticht. Dat getuigen zelfs vele droevige feiten uit de laatste tijden en nog in onze dagen, zooals in Italië, in Duitschland en waar al niet meer!
En kan die afscheiding van Kerk en Staat, kan die belemmering deze heihame zam.enwerkin;/ van beider mag-
ten , ieder in hare plaats zooals ze tot heil der men-schen van God verordend zijn;, kan. de belemmering daarvan met den heiligen wil en de beschikking Gods worden overeengehragi! Is zij niet blijkbaar in strijd mei den heiligen wil en de verordening van God, van wien alle magt voortkomt; alsmede in strijd met de heilzame he-stemming van heide mag ten? Ongetwijfeld ja, zal ieder regtgeloovig Christen zeggen. Maar ongeloovige liberalen stooren zich niet aan de goddelijke verordening. O neen, zij willen hunne verordening, hiunne toetten, hunne magt hoven die van God verheffen, of in derzelver plaats stellen; ooi; diensvolgens hunne bedoeling, hunne bestemming , als bestemming der moderne magten stellen, en vermits zij 't vergankelijk geluk , hun tijdelijk eigenbelang vooral heoogen, hebben zij een afkeer van de harmonische zamenwerking der hoogere magten, welke God heeft gesteld ter bevordering van aller mensehen geluk voor tijd en eeuwigheid.
Vandaar hun rusteloos streven, om door bestaande wetten, of door nieuwe menschelijke verordeningen, tegen de goddelijke in, de geheele scheiding van Kerk en Staat te bewerken. Zelfs in onze Grondwet zoeken tal van onze liberalen steun voor hunne poging en onderneming. Niet zoozeer in de letteren dier wet, als wel — zooals ze zeggen —- in deszelfa geest. Daarop mag ernstig worden gelet, door allen, welke de ongeschonden handhaving onzer grondwet ter harte gaat; vooral behooren diegenen daarop te letten , welke ambtshalve voor die handhaving moeten zorgen.
Onze Grondwet zegt; „Aan alle kerkgenootschappen in
24
liet. Rijk — wordt gelijke beschemiug verleend.quot; Art. 1 65.
Mout onze. Staat alzoo, uit kracht vau deze grondwettige bepaling, werkelijk bescherm,ing verleunen aan alle kerkgenootschappen, welke in denzelven bestaan ; hoe kan men dan beweren, dat er geene hetrekJdng tusschen Kerken Staat, maar geheele scheiding van heide moet plaats hebber).. Hoe kan men toch met eenigen grond beweren , dat er een geest in onze grondwet besta, in strijd met die stellige bepaling van dezelve; zal men door zoodanige beweringen de Grondwet niet in minachting brengen en derzelver ongeschondene handhaving benadeelen ? Moet men dergelijke beweringen niet gewaagd en gevaarlijk zelfs voor den Staat en de Kerk beschouwen ? 1)
Wij verfoeijen alzoo met regt de bedriegelijke leus : geheels scheiding van Kerk en Slaat, als eene gevaarlijke dwaling, die in strijd is met de bestemming van Kerk en Staat, in strijd met de ware belangen der volken zoowel in tijdelijk als geestelijk opzigt, in strijd met de goddelijke verordening, en in strijd met de letteren den waren geest onzer Grondwet zelfs; ja, als eene dwaling, welke naar onze overtuiging hare aanhangers zal doen streven; — misschien velen zonder dat ze het regt beseffen, — naar een dubbelen moordaanslag op Kerk en Staat, niet ongelijk aan een streven of pogen, om eene ziel van haar ligchaam te scheiden. Wel weten wij, dat door zoodanigen aanslag, de Kerk niet zal worden gedood ; wat zij er ook onder lijden moge, zy zal blijven alle dagen der eeuwen, maar zal de een
quot;1) Hierover meer verlangende, kunnen lezen jiStudiën enz. Cde Jaargang No. 1.quot;
25
of de andere Staat, zoo die geheel gescheiden wordt van de Kerk, als zoodanig niet bezwijken, bet leven van een geregelden Staat niet verliezen en onder den revolutionairen aanslag vergaan ! Videaut consules ! De vroeger bedoelde Prelaat in Duitschland schreef voor dertig jaren : „Mogten zoodanigen toch 't volgende overwegen:
„De Kerk is nu eenmaal daar, en vermits zij meer „dan 1800 jaren oud is, alle op haar instormende vij-„anden , hoedanige ook, overwonnen heeft, niet met „het zwaard. .., maar in de kracht Gods, zoo behoor-„den wat het geloof den Katholieken leert, de Staats-,,mannen , welk geloof ze ook mogen belijden, door de „ondervinding geleerd te helben, dat de Katholieke Kerk „niet kan vergaan, en moesten dan, volgens gezond „menschenverstand, tot het besluit komen, dat het beter „is, met eene Kerk, die slechts zegen verbreidt, en die „men niet kan overwinnen, in vrede, dan in onmin te „leven, enz. enz.quot;
Hadden alle Staatsmannen dit wezenlijk geleerd en behartigd, dan zouden er sedert wel niet zoo veel kroo-nen gevallen, zooveel troonen zijn ingestort, ja dan zou men er thans niet zoovele in 't onzeker en wankelende zien, en niet zoovele Staten in gevaar van te vergaan!
Maar vele moderne Staatsmannen schijnen nog niet wijzer geworden door zoo treurige ondervindingen, nog niet tot beter inzien te zijn gekomen. Velen houden zich nog aan de bcdriegelijke leus geheele scheiding van Kerk en Staat, — zij trachten Gods H. Kerk te ver-
2
26
lagen tot eeue gewone menschelijke associatie, maatschappij of iets dergelijks, om haar aldus aan allerlei Staatswetten te onderwerpen, haar afhankelijk te maken van iedere Staatsmagt en deze boven de magt der Kerk te stellen. Hoe duidelijk blijkt dat alles niet uit tal van wetten, door moderne Staatslieden doorgedreven , tot Staatswetten gemaakt en reeds in werking ge-bragt door tirannieke vervolging der Kerk in verscheidene Zwitsersche cantons, Duitsche landen, Italië en waar dusdanige vijanden van het ware Christendom het geweld in de plaats van het regt kunnen stellen.
En dan durven liberalen ons nog vragen, of wij weder terug willen tot den toestand der vorige eeuw, waarin de Protestantsche Kerk en Staat hier vereenigd waren, een geheel uitmaakten, en onze voorouders schier geene vrijheid van godsdienst gunden. Meenen zij, dat wij geen verschil kennen tusschen geheele scheiding en onderscheiding van Kerk en Staat; noch tusschen geheele ineemmeltinrj en harmonische zamenwerking van Kerk en Staat!
Voorzeker willen wij niet, dat de Kerk eene slavin van een Protestantschen Staat zij, evenmin, dat zij eene slavin zij van een godsdienstloozen of vermomden hei-dischen Staat.
27
MISKENNING VAN DEN VREDE TUSSCHEN KERK EN STAAT.
Dat de vrede, de goede verhouding tusschen Kerk en Staat voor beide wenschelijk is, zuilen wel geen anderen betwisten, dan door dwaling verblinde vijanden van dezelve, en vijanden van het algemeen geluk der menschen. Trouwens wie geen vijanden zijn van de Kerk Gods, zullen zeker gaarne zien, dat dezelve ware vrijheid geniete in de vervulling harer goddelijke zending, in hare zegenrijke werking voor het heil der volken over de geheele aarde verspreid ; alsmede, dat de Staatsbestuurders in vrede met haar leven en welwillend die vrijheid beschermen; dat zij hunne magt, het zwaard zelf, van God ontvangen, getrouw aanwenden ter bescherming van de goeden, ter beteugeling en ter bestraffing van de kwaden. Even zoo zullen alle opregte vrienden van den Staat ook gaarne zien , dat de Kerk haren heilzamen invloed aanwende , tot ware godsdienstigheid en deugden van deszelfs onderdanen, zonder welke deze geene allezins goede Staatsburgers kunnen zijn. Immers dat kunnen deze niet zijn, zonder de ware deugd der gehoorzaamheid, zonder ware onderdanigheid. Door het zwaard moge de Staat zicli verdedigen tegen de vijanden van buiten, maar het zwaard is niet voldoende de inwendige rust en vrede duurzaam, te vestigen. Neen daartoe is goede gezindheid, de deugd van gehoorzaam-
28
heul noodif/ , welke de menscli in het geestelijke , aan de geestelijke overheid en in wereldsche zaken, aan de wereldlijke overheid moet betoonen, niet nii dwang slechts en als oogendienaar, maar om des gewetens- , om Godswil; zooals Gods H. Kerk in last heeft alle volken te leeren, ook werkelijk met woorden en daden leerde door alle eeuwen tot op den huidigen dag. De Zoon Gods heeft aan zijn Gezanten, de Leeraars zijner Kerk gebiedend gezegd; „Gaat door de geheele wereld „en leert alle volken... leert hen onderhouden alles, „wat ik u geboden heb. En zie, ik ben met u alle da-„gen tot het einde der eeuwen.quot; Matth. XXVIIT.
Zijn H. Kerk leert alzoo ten allen tijde, onder zijn goddelijken bijstand en op zijn gezag de volken der wereld alle waarheid, en leert hen onderhouden alles, wat Hij geboden heeft. Bijgevolg niet alleen de ware gehoorzaamheid, zoo onmisbaar voor het welzijn van den Staat, maar ook de overige deugden, door Jesus Christus bevolen , welke tot heil van den Staat, en tot waar geluk der menschen strekken voor tijd en eeuwigheid! Vijanden van Kerk en Staat en van het wezenlijk volksgeluk, mogen dit miskennen en bestrijden, wederleggen kunnen zij het niet, dewijl het door bepaalde woorden des Heeren verzekerd wordt; wiens woorden niet zullen vergaan, wat er ook al vergaan moge, neen, de ■marheid des Heeren blijft tot in de eeuwigheid.
Zonder twijfel moeten derhalve alle opregte vrienden van Kerk en Staat, alle ware volksvrienden zich verblijden over goede verhouding en vrede tussehen de van God gestelde magten, tussehen de geestelijke en
29
wereldlijke magt en hare harmonische zamenwerking tot het waarachtig heil der menschen! Jammer, dat zij thans in vele Staten zoo weinig reden tot vreugde daarover mogen vinden, waar veel reden van droefheid over onvredelievende houding van Staatslieden jegens de H. Kerk, ja over openbare vijandschap, strijd tegen en vervolging van dezelve en dat toel onder velerlei valsche voorwendsels, en, waar deze ontmaskerd worden, zelfs met onverholen en vermetele stoutmoedigheid. Men bedenke loat er in BmtscMand, in Italië en elders alzoo plaats vindt. Schijnt het niet alsof er geen vrede tusschen Kerk en Staat, bijgevolg ook geen vrede onder de menschen meer zou kunnen bestaan?
Eu toch kan deze bestaan, als men wederkeerige regten en pligten opregt erkende en eerbiedigde. Maar velen schijnen dit niet te willen, zij schijnen niet te beseffen of niet te willen erkennen, dat de H. Kerk door de wereld verbreid, op haar gebied zelfstandig en onaf hankelijh is van de Staten] zoowel als deze op kvngebied, in zuiver wereld-sche belangen zelfstandig en onafhankelijk zijn van de Kerk,
Neen, zij miskennen de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der Kerk; zij willen haar beheerscheu, randen hare heilige regten aan, vervolgen haar wegens hare trouwe pligtsvervulling. Dat toonen zij reeds met hunne wetsbepalingen en duidelijker nog door de uitvoering derzelve tegeu Bisschoppen, Priesters enz.; vooral thans iu Zwitserland en Pruisen, alwaar zij deze deerlijk vervolgen en verder bedreigen, juist omdat dezelve als trouwe zonen der H. Kerk hunne dure pligten vervullen en de regten der Kerk handhaven.
30
Wat bij dat alles zeer merkwaardig is, is de schaam-telooze beweriug der Kerkvervolgers aldaar, dat de vervolgden zelve oorzaak dier vervolging zouden zijn, ja, dat deze den vrede en de goede verhouding tus-sclien Kerk en Staat zouden hebben verstoord. Blijkt daar uit niet duidelijk, dat die vervolgers der Kerk zelve wel erkennen, dat de verstoring van dien vrede laakbaar en berispelijk is; niet minder duidelijk geven hunne vervolgingswetten en daden ieder en onpartijdige te kennen, dat zij door hunne vaUche bewering en beschuldiging der Kerk hun eigen vonnis vellen. Trouwens wat heeft de Kerk den Staat toch misdaan, wat bewijs is er voor hunne hatelijke beschuldiging, dat de Kerk en hare getrouwe zonen gevaarlijk zijn voor, of vijandschap koesteren jegens den Staat? Immers niets. Hadden zij bewijs gehad, dan zouden zij het luide verkondigd hebben en geene nieuwe wetten hebben behoeven te maken om dezelve te kunnen vervolgen en kwellen.
OVER üWALINGEN AANGAANDE EEGTEN EN PL1GTEN DEE KEEK.
De H. Kerk heeft als zoodanig hare essentiële —• wezenlijke reglen en pligten; welke de Staatslieden moesten erkennen, eerbiedigen en beschermen, zoowel
31
als de Kerk de essentiële reglen en pligten der Staten alom erkent, eerbiedigt en dit den volken leert te doen.
Ter voorkoming van misverstand en ijdele tegenbe-denkingen, behoorfc men wel te onderscheiden alle essentiële regten en pligten van de niet essentiële of bijkomende, door wederkeerige vergunningen, in welwillende overeenkomst, concordaten, of hoe ze ook genoemd worden, verkregen en tot stand gekomen. Doet men dat niet, maar past men bijzondere regten en pligten daardoor ontstaan, op alle Staten toe, dan vervalt men van zelve in ongerijmdheden en onregt-vaardigheid. Heeft de Kerk bij eenige overeenkomst aan eene of andere Staatsmagt iets toegestaan voor wederkeerig gunstbetoon, dan geeft dit voor andere Staten geen regt daarop, alsmede geen pligt, om zoodanige gunst te betvijzen; maar moeten deze zich houden aan de al-gemeene, de essentiële regten en pligten, welke Kerk en Staten, wie ook hunne bestuurders zijn, wederkeerig erkennen, eerbiedigen en jegens elkander vervullen moeten.
Zeer ten onregte hebben vijanden der H, Kerk soms regten voor Staten gevorderd, welke aan deze geenszins toebehoorden, noch als essentiële, noch als bijzondere op regtmatige wijze verkregen, zelfs in strijd met de algemeens of essentiële regten en pligten derzelve. En mogt zij deze onregtvaardige vorderingen niet toestaan, dan gingen er beschuldigingen tegen haar op. Maar weigerde een of ander Staatsbestuur eenige essentiële of wettig verkregen regten der Kerk te eerbiedigen, en schonden zij willekeurig de aangegane verdragen.
32
concordaten enz., dan werd zulks door hare vijanden vergoelijkt, somtijds wel toegejuicht!
Wanneer daarentegen de Staten getrouw de regten der Kerk eerbiedigden, en hunne pligten jegens dezelve getrouw vervulden, zoodat de Kerk ze ongestoord mogt genieten, dan gingen er niet zelden kreten van afkeuring en valsche beschuldigingen tegen de bestuurders dier Staten op, en werd de Kerk als heerschzuchtig, gevaarlijk voor de Staten, in het kamp der zoogenaamde liberalen uitgekreten.....!
Somtijds misleiden zij het minkundige volk, en met het bedrogen volk drongen zij bij Staatsdienaren er op aan, dat deze de wettig verkregen regten der Kerk zouden schenden en hare regtmatige vrijheid aan kluisters leggen, hetgeen hun in de laatste jaren in tal van Staten deerlijk gelukte. Gewoonlijk ging dit gepaard met menige bedriegelijke voorstelling der zaken , met hatelijke beschuldiging en opruijing tegen de Kerk, tegen de geestelijke magt en dragers derzelve , tegen Paus, tegen Bisschoppen enz.
Niet weinigen gaan in hunne dwalingen of boosheid thans zoo ver, dat zij de geestelijke magt als ondergeschikt aan de wereldlijke magt voorstellen en behandelen, niet als eene magt van God nevens de wereld-sche gesteld — coördinirt, maar als subordinirt — ondergeschikt aan deze: gelijk voor vele jaren reeds een beroemde Aartsbisschop waarschuwend hecjï aangeduid.
Voorzeker eene grove, maar wijdstrekkende en gevaarlijke dwaling van velen , werd ze maar niet boosaardig door sommigen, volgehouden en verspreid ! 'Eene
33
grove dwaling \ Ja, zeker, immers volgens deze zou de Kerk van Jesus Christus, de Zoon Gods, op haar gees-telijli gebied, zelfs in Rusland aan een scliismatieken Keizer onderworpen zijn; in Tarkije aan een Turksclien; in China en Japan aan heidensclie; in Italië aan een Koning, die voor liet aanschijn der wereld zich heeft schuldig gemaakt aan lieiligschendende ongeregtigheid jegens de Kerk----! Kan men grover en afschuwelijker dwaling uitdenken!
Evenwel vindt die afschuwelijke dwaling in onze ver-lichte eeuw ingang, zelfs bij mannen die roemen op hunne wijsheid, beschaving en wat niet al meer. Moesten deze niet duidelijk inzien, dat die verstrikkende dwaling, waar ze consequent wordt doorgezet doet streven naar eene geheele omkeering der bestaande orde; naar eene verwoesting van de geheele Christelijke beschaving ; naar de verdelging van het Christendom; naar de slavernij des ongeloojs, der afgoderij, der zedeloosheid, der ongeregtigheden van allerlei aard! Hoe vergaande, hoe gevaarlijk is die dwaling toch voor de Kerk niet alleen, maar ook en wel voornamelijk voor de Staten en voor het welzijn der volken.
Dan hoe grof en afschuwelijk die dwaling ook is, blijft hare strekking toch gevaarlijk, en wel te meer, omdat sommige vijanden van Kerk en Staac zich voordoen als vrienden van dezen, bij de wereld in aanzien zijn, en met sluwe redeneringen, maglspreuken enz. deze dwaling als verbloemen. Daarom kan het zijn nut hebben er nog iets meer van te zeggen. Vooreerst dan merken wij op, dat de Staten, hoewel hunne wezen-
34
lijke magt van God komt, tocli niet de belofte hebben, noch de zending, noch de hooge bestemming, welke de Kerk van God ontfangen heeft. De Staten zijn beperkt tot zekere landen, zijn niet onvergankelijk, worden gedurig veranderd van gedaante, omvang enz. Zij hebben geene goddelijke magt en zending aan de volken de goddelijke leer en geboden te verkondigen; en ze deze te leeren onderhouden; ook geene goddelijke vohnagt en zending aan deze goddelijke genademiddelen uit te deelen, noch regtstreeks voor der volken zielenheil en eeuwige zaligheid te zorgen.
Maar de H. Kerk is vóór omtrent achttien en eene halve eeuw door Jesns Christus den Zoon Gods gesticht, op een omoankelhare rots gevestigd, verheven boven de magten der hel, bestemd voor alle landen, voor de geheele wereld, voor alle volken. De Zoon Gods heeft haar voor alle tijden tot het einde der eeuwen onvergankelijk, onoverwinnelijk gesteld onder zijn alvermo-genden bijstand. Hij heeft haar de magt en zending opgedragen, om zijne goddelijke leer en geboden aan alle volken, die ze hooren willen, te verkondigen en ze te leeren onderhouden, met den last, om diegenen, welke haar niet willen hooren, als heidenen en publi-kanen te beschouwen. Hij heeft haar tevens den kostbaren schat zijner goddelijke genademiddelen toevertrouwd, om dien aan hare kinderen ter heiliging uit te deelen, zóó dat zijne gezalfde dienaren der Kerk als zijne dienaren en uitdeelers der goddelijke mysterien — genademiddelen — moeten geacht worden. Hij heeft tot deze gezanten gezegd: Mij is alle magt gegeven in den Hemel
35
en op aarde. Gelijk de Fader mij gezonden lieert, alzoo zend ik u. Wie u hoort, die hoort Mij, en die u versmaadt, die versmaadt Mij, en die Mij versmaadt, die versmaadt den Hemelschen Vader, die Mij gezonden heep. En deze zijne gezanten hebben in last te zorgen voor de zielen der menschen en daarover te waken, zullende rekenschap van de zielen geven. En de menschen zullen hun onderdanig zijn, hun in het godsdienstige, op zedelijk gebied gehoorzamen volgens zijne goddelijke verordening, en zij, die dat niet willen, maar aan die goddelijke verordening wederstaan, berokkenen zich zelve de verdoemenis.
Dat alles en meer nog vinden wij over de Kerk Gods in de H. Schriften en wordt door de overlevering aller eeuwen bevestigd.
Hoe onzinnig is dan ook het beweren, dat die Kerk Gods met hare goddelijke zending, bestemming, leer, gezag en genademiddelen, afhankelijk zou zijn van verschillende aardsche magten, zelfs van Turksche, heidensche en haar openbaar vijandige vorsten! Daarover nader.
ZELFSTANDIGHEID EN ONAFHANKELIJKHEID VAN KERK EN STAAT.
Wij hebben reeds aangewezen en betoogd, dat de vrede tusschen Kerk en Staat, alsmede hunne welwil-
36
lende zamenwerkiug tot geluk en heil der inenschen zeer wensclielijk zijn, tevens, dat deze wel mogelijk zijn, ivanneer leider regten en pligten wederheerhj regl erkend, geëerbiedigd en onderhouden worden. Bovendien hebben wij aangetoond, dat het eene grove, verstrikkende gevaarlijke dwaling is, te beweren, dat de Kerk aan den Staat ondergeschikt zon zijn, op geestelijk gebied zelfs afhankelijk van denzelven. Deze onzinnige dwaling werd vroeger wel eens door eenige heerschzuchtige vorsten in praktijk gebragt; doch in de drie laatste eeuwen meer als valsche leer verspreid, meer door Staatsmannen verdedigd en wordt thans door vele vijanden van Kerk en Staat, met list en geweld vaak doorgedreven. Tot verdere ontmaskering dier rampzalige dwaling, zullen wij een blik werpen op de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de Kerk, zoowel als op die van den Staat.
Allen, die den naam van Christenen waardig zijn, allen die in Jesus Christus gelooven en geen anti-christenen zijn, volgens den Apostel Joannes: moeten erkennen, dat Hij vóór zijn glorievolle hemelvaart Apostelen, Evangelisten, herders en leeraars heeft aangesteld ter oprigling zijner Kerk, ter onderrigting en heiliging der volken, opdat allen in eenheid des geloofs zamenko-men: opdat wij niet als kinderen wankelen en niet door eiken wind va7i leering, in boosheid der menschen, in arglist der dwaling omgeven — misleid worden : maai1 de waarheid in liefde onderkouden, zooals de Apostel Faulus getuigt. Welnu die H. Kerk door den Zoon Gods gesticht voor alle tijden, voor alle landen eu volken der
37
wereld, moet wel in den volsten zin der woorden
zelfstandig en onafhankelijk zijn, om aan hare verheven bestemming te beantwoorden, en het heilig doel te bereiken, waartoe de goddelijke stichter en beschermer haar op de onvergankelijke rots heeft gevestigd.
Trouwens Jesus Christus, de eeuwige wijsheid des Vaders, heeft zeker zijne H. Kerk zoodanig ingerigt, dat zij aan zijne heilige bedoeling kan beantwoorden en Hij door dezelve als voldoend middel zijn verheven doel bereiken kan; namelijk; zijne goddelijke leer, geboden en genademiddelen ongeschonden heioaren, verkondigen, leeren onderhouden en waardig aanwenden ter heiliging en zaligheid aller mensc/ien van goeden wil, die door den loop der eeuwen in alle rijken der wereld, vereenigd in het geloof, als eene kudde in eenen schaapstal en onder eenen opperherder, geloovig in liefde zullen samenwerken ter verheerlijking Gods en hun eeuwig heil!
Hoe zoude dit verheven, dit heilig doel des Heeren kunnen bereikt worden, indien Hij zijne H. Kerk niet zelfstandig en onafhankelijk van aardsche mag ten had ingerigt , maar als een tak of onderdeel van de Hiaten en afhankelijk van deze!
Hij kende al de Staten en hunne bestuurders, welke bestonden, toen Hij zijne Kerk stichtte ; Hij zag met zijn goddelijken blik, voor wien alles bloot ligt , ook allerlei Staten en Staatsmagteu ; die door den loop der eeuwen, zoo afwisselend zouden volgen, thans bestaan er verder zullen bestaan. Hij wist, dat vele dezer Hem en zijne 11. Kerk vijandig zijn, bestrijden zouden en vervolgen, ja trachten van de aarde te verbannen. Hoe kun-
38
nen toch meusclieii met gezoude lierseueu iu erust ge-looven en beweren, dat de Zoon Gods zijn geestelijk rijk, de H. Kerk, in alle Staten als een onderdeel en afhankelijk van dezelve zou hebben ingesteld, zóó dat zij ook in haren geestelijken werkkring regtens verpligt zou zijn het — placet — welbehagen — Genahmung — van de Staatsbesturen te vragen, en bij weigering daarvan, ook hare heilige bediening te staken naar het welgevallen dier besturen, hoe vijandig zij jegens haar ook wezen mogen, zelfs nog , wanneer zij haar alle heilige bedieningen zouden ontzeggen / zooals joden en heidenen reeds deden! Dan het tegendeel blijkt duidelijk uit woorden en daden des Heeren, uit woorden en daden der Apostelen en hunne wettige opvolgers tot op onzen tijd toe.
Immers alle woorden des Heeren, betreffende zijne Kerk, doen haar kennen als een zelfstandig geestelijk ■rijk geheel onafhankelijk van de aardsche magten. Hij heeft haar als zijn rijk , — wat niet van deze wereld is, dus niet een afhankelijk onderdeel van aardsche rij' ken, voor alle volken en tijden gesticht; Hij heeft de leeraars en bestuurders derzelve zijn. goddelijk bevd gegeven , om alle volken der aarde te onderwijzen, zonder eenige Staatsmagt te moeten vragen, of dit haar wel behaagt. Hij heeft hun de raagt van 't bestuur zijner Kerk gegeven; maar niet aan de bestuurders der Staten. Hij heeft hun gezegd: „Alles wat gij op aarde zult binden, „zal in den Hemel gebonden zijn, en alles, wat gij op „aards zult ontbinden, zal in den Hemel ontbonden „zijn.quot; Tot geen aardschen Vorst heeft hij aldus gesproken.
39
Bovendien heeft hij den Apostelen en hunnen opvolgers voorzegd, dat zij van eenige aardsche magtheb-bers wederstand, vervolgingen en marteling zouden te lijden hebben, dat ze voor Stadhouders en Koningen zouden gebragt en als misdadigers behandeld worden, en dat om Zijnentwil; doch daarom mogten ze met kleinmoedig worden , hunne bediening niet verlaten, maar Zijn voorbeeld volgen; opmerkende, dat de dienaar toch niet meer is dan zijn heer. Ook beloofde hij hun bovennatuurlijke hulp, vermaande hun toch niet te vreezen diegenen, welke het ligchaam kunnen dooden , maar de ziel niet. Veel meer moesten zij Hem vreezen , die ziel en ligchaam kan in de hel storten; Hij beloofde allen, die volharden zullen in zijne heilige dienst, het eeuwig loon, de eindelooze zaligheid.
En zijne leerlingen, de Apostelen enz. hebben met woorden en daden getoond, dat zij uit de woorden en daden van Jesus aangaande zijne Kerk zeer goed hehhen erkend, dat de Kerk volgens zijn goddelijJcen wil steeds zelfstandig en onafhankelijk van de aardsche magten zijn en handelen moet. Want, toen zij met den H. Geest vervuld, openbaar de leer van Jesus predikten, velen bekeerden, en de Heer medeioerkende hunne prediking met mirakelen bekraehtigde; ontstaken vele vijanden in nijd en woeste vervolgingszucht. Zij namen de Apostelen gevangen, mishandelden hen en verboden hun verder de leer van Jesus te verkondigen.
Hielden zij toen op met de prediking van Jesus leer, gehoorzaamden zij aan dien ongeregten eisch der
40
joodsche overlieid, of bleven zij getrouw aan Jesus eu gelioorzaam aan zijn goddelijk gebod?
Met waardigheid en staudvastiglieid antwoordden zij dien aardschen magtvoerders en zeiden: „Oordeelt zelve „of het regtvaardig is voor het aanschijn Gods, eerder „naar u, dan naar God te hooren; want wij kunnen „niet ophouden te verkondigen, wat we gezien en ge-„hoord hebben.quot; De joodsche Vorsten bedreigden hun nogmaals en lieten hen gaan. Maar zij stoorden zich niet aan de bedreigingen dier aardsche magthebbers; „maar zij herinnerden elkander aan de voorzeggingen „der vervolgingen van wege aardsche Vorsten en Koningen te verwachten, zij verheerlijkten God, zij „smeekten hem om kracht ter verdere prediking, wer-„den versterkt en zij verkondigden verder de goddelijke „leer in vol vertrouwen op God.quot; Hand. der Apost. III en elders.
Zoo was dan de H. Kerk, volgens den wil des Heereu, dus krachlens goddelijk regl, van hare stichting af zeker zelfstandig en onafhankelijk van de magten der aarde, en zoo zal zij dat zijn en blijven alle dagen tot de voleinding der eeuwen.
Vijandige magten kunnen haar vervolgen en Irachlen haar tot slavin te maken, zij kunnen hare regten krenken en met geweld onderdrukken, maar nooit haar dezelve ontnemen, nooit haar tot wezenlijke slavin verlagen. Want ze zal hare regten en pligten steeds bewaren, handhaven, onderhouden, ja als zelfslandige en onafhankelijke dienares des Heeren, 'onder zijn al-magtigen bijstand alle dagen tot het einde der eeuwen,
41
hare verhevene bestemming vervullen, de ware vereering Gods, de heiliging en zaligheid der menschen trachten te bevorderen.
Dan de Staat is op zijn gebied ook zelfstandig en onafhankelijk; hij heeft zijne essentiële regten en plig-ten, die mede door de Kerk te erkennen en te eerbiedigen zijn. De Kerk zelve leert ons dat; ja zij leert ons den Keizer te geven, wat den Keizer toekomt; tol en schatting te betalen, aan wien ze toekomen, te gehoorzamen aan koningen en hunne gemagtigden, niet slechts uit dwang, maar om het geweten, om den heiligen wil van God. Op gezag der goddelijke openbaring spoort zij alom de geloovigen aati, om in zuivere Staatsaangelegenheden opregt onderdanig te zijn aan de bestaande Staatsmagt, aan de dragers dier magt, welken titel deze ook mogen hebben; zij veroordeelt allen snooden tegenstand, alle misdadige revolutie. Hoe dikwijls hebben Pausen, Bisschoppen en Priesters hunne stemmen al doen hooren ter bevordering der ware onderdanigheid, getrouwe gehoorzaamheid aan de Keizers, Koningen enz., en tegen alle zondig verzet, weerspannigheid en revolutie! Ja, zoo dikwijls, zoo krachtdadig tot in de laatste tijden zelfs, dat de moderne liberalen het niet zelden kwalijk genomen, en hun ten kwade hebben geduid.
Het zal dan wel onnoodig zijn, die zelfstandigheid en onafhankelijkheid van den Staat verder te betoogen, te minder, omdat de Staatslieden doorgaans ijver genoeg bezitten en krachtige middelen tevens, om de zelfstandigheid, onafhankelijkheid en regten van den Staat
42
tegenover de Kerk ie beschermen. Mógten alle Staatslieden „ook zooveel ijver betoonen om zijne essentiële regten „enz. te beschermen tegenover geheime genootschappen „en revolutionaire vereenigingen quot; onder verschillende gedaanten thans zoo werkzaam, om Staat en Kerk zoo mogelijk, te verdelgen! Eu waren er maar geene onder hen, die met zoodanige vereenigingen heulden en ijverden „om de wettige magten te doen vallen, en zich „met hunne partij de heerschappij te bezorgen!quot;
Bovendien is het bekend, dat de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van den Staat gewoonlijk zonder bedenking wordt erkend, zoodat velen het zelfs als crimen laesae majestatis zouden aanzien, daaraan te willen twijfelen. Maar ten aanzien der Kerk zijn velen anders gezind.
„Hoe komt dat?quot; vroeg Mong1'. Clemens August, en antwoord: „Ik denk, dat hier hetzelfde ten gronde „ligt, wat men in de wereld zoo dikwijls aantreft, „namelijk; het tijdelijke wordt aan het eeuwige, het „aardsche aan het hemelsche voorgetrokken: magt wordt „meer geacht, dan regt; de physieke, de militaire „magt wordt hooger geacht, dan de zedelijke kracht.quot; (Ueber den Frieden uuter der Kirche und Staaten). Hoe treurig ondervinden wij dat in onze dagen! Hoe velen, die het tijdelijke weldra zullen verlaten, zijn daarvoor nog veel meer bezorgd, dan voor het eeuwige, en toonen veel meer zorg en liefde voor het aardsche, dan voor den Hemel. Hoe velen ook streven thans veel meer naar magt en overmagt dan naar regtvaardigheid, veel meer ook naar physieke, naar militaire magt en
43
ge,weld, clan naar de zedelijke maqt en Christelijke moraliteit!
Intusschen is en blijkt het waar,quot; dat God de geestelijke en wereldlijke magt — de Kerk en den Staat — nevens elkander en op aarde heeft verordend, opdat zij ieder op eigen gebied, toch harmonisch zamen-werken, tot het eeuwig en tijdelijk geluk der menschen, en dat ouder loederkeerige vriendschap zelfs. Wie dit willens en wetens tegenwerken , die werken de beschikking Gods tegen; zijn geen ware vrienden van Kerk en Staat, noch ware vrienden des volks. Zij mogen voorwenden, wat ze willen, zij gedragen zich als vijanden van God , maken zich zelve ongelukkig , slepen jammerlijk velen mede in 't verderf, en zoo voorthollende berokkenen zij zich de verdoemenis.
OVER VEE DE EN GOEDE VERSTANDHOUDING TUSSCHEN KERK EN STAAT.
Geen Christen mag ontkennen, dat beide magten, de geestelijke en de wereldlijke krachtens goddelijke verordening bestaan; de kerkelijke magt en de Staats-magt. Beide magten hebben van God hare regten en pligten, welke men essentiële of wezenlijke , ook wel natuurlijke noemen kan , zoover zij tot liet wezen en de natuur van ieder behoort. De Kerk moet die magt.
44
die regten en pligten van den Staat erkennen, en eerbiedigen , en de Staat die der Kerk; anders kan geen ware vrede tusschen beide bestaan, veel minder weder-keerige vriendschap. Ja alle menschen, die het wel mee-nen met de Kerk, den Staat en hun eigen wezenlijk geluk, moesten die magt, die regten en pligten van beide erkennen, eerbiedigen en aan beide onderdanig zijn. Deze beginselen zal men niet strafloos schenden. Want de goddelijke openbaring leert ons, dat zij, die zich legen de verordening Gods verzeilen, zich zelve de verdoemenis berokkenen. Rom. XIII. Wat beuzelpraat, magtspreuken en sophisterijen men daartegen stelle, zij zullen niet baten. Men houde dit steeds voor den geest!
Welnu, zoo ver die magten, regten en pligten van Kerk en Staat Icrachlens goddelijke beschikking op aarde bestaan, kunnen zij onmogelijk met elkander strijden, maar moeten zij in schoone harmonie wezen; dus kunnen Kerk en Staat, geestelijke en wereldlijke overheden met elkander in vrede, eendragt en wederkeerige vriendschap leven, wanneer ze beide het opregt willen. Jammer maar, dat men dit in de laatste eeuwen zoo zelden naar wensch mogt aanschouwen en thans in vele Staten het tegendeel te betreuren is.
Waaraan is die treurige zaak toch voornamelijk te wijten, aan de Kerk of aan de Staten, hunne bestuurders en raadslieden ? ! Het antwoord kan niet twijfelachtig zijn voor iedereen, die onpartijdig met zaakkennis daarover oordeelen wil. Wie dit werkelijk doet, die zal bevinden, dat de schuld daarvan niet aan de eerste, maar aan anderen te wijten is.
45
Wij weten zeer wel, dat de bestrijders der H. Kerk een grooten voorraad van schimp- en scheldwoorden , van allerlei valsche beschuldigingen, in hunne arsenalen hebben, dat ze deze niet zelden als een vuilen stroom onder het publiek uitstorten, als: Priesterheerschappij, heerschzucht, slavernij, tirannij, roomsche stoutigheid , dwingelandij, slavenjuk, door Pausen aan volken en Vorsten opgelegd, en dergelijke meer, ja veel meer! Meenen zij in ernst, daarmede te bewijzen, dat de schuld der stoornissen van vrede en vriendschap tus-schen Kerk en Staat, vooral aan de eerste is te wijten ? dan moesten ze wel onnoozele redeneerders zijn. Immers een weinig onderwezen kind „weet reeds te zeg-„gen, dat scheldwoorden en valsche aantijgingen, volstrekt „geen bewijzen zijn, maar veeleer gebrek aan duidelijke „bewijzen verraden.quot; Of is hun oogmerk welligt, bevooroordeelde en onkundige menschen er mede te misleiden, tegen de Kerk vijandig te stemmen, tegen Paus, Bisschoppen, Priesters, kloosterlingen en ge-loovigen op te ruijen? In elk geval zijn zulken ie beklagen en verdient hunne taal eene regtmatige verachting.
Wij willen niet beweren, dat nimmer een of ander Geestelijke aan wereldlijke overheden eenige reden tot ontevredenheid gegeven hebbe, hetzij door misverstand of door onvoorzigtigen ijver. Maar men moet daarbij wel onderscheiden, of zoo iets geschiedt in zijne hoedanigheid als geestelijke of wel in zijne kwaliteit als staaUhurger. Bovendien mag men afzonderlijke feiten van bijzondere personen, niet stellen op rekening dei-Kerk zelve.
46
Wilde men met de geschiedenis in de liand, of slechts bij liet licht der ondervinding van onzen tijd, de veelvuldige beleedigingen aanwijzen, welke de Kerk gedurig van Slaatsmannen te verduren heefl , dan zou men zeer zeker bevinden, dat deze veel talrijker en grooter zijn, dan die, welke men van een of ander Geestelijke zou kunnen aanwijzen. Edoch, hoe veelvuldige beleedigingen door Staatsmannen der Kerk ook al berokkend zijn, zoo zijn deze niet aan den 8taat zeiven steeds ie wijten.
Maar „wat de Staat door wetten, besluiten en ver-„ordeningen ten nadeel van de Kerk bewerkt, dat is „en blijft voor zijne rekening, zoolang hij dezelve in „werking laat; deed de Kerk zoo iets, dat zou voor „hare rekening zijn.quot; Daarover moge ieder onbevooroordeelde naauwkeurig onderzoeken en onpartijdig zijne bevinding uitspreken. „Intusschen vragen we gerust: „Waar heeft men eene wet, een besluit of verordening „der H. Kerk, welke wezenlijken inbreuk maken op de „essentiële magt, regt en pligtbetrachting van den Staat ?quot;
Men begrijpe wel, dat aangematigde of vermeerderde magt, regten, en pligt van een of anderen Staat, reg-tens niet hunnen in aanmerking komen. Men houde ook wel voor oogen, dat kerkelijke wetten, besluiten en verordeningen „van vroegere tijden, welke gegrond wa-„ren op wederkeerige overeenkomsten, als concordaten „enz. tusschen haar en eenige Staten aangegaan, niet „mogen worden toegepast op tijden en plaatsen of Sta-„ten , waarvoor dezelve niet bestemd zijn.quot; Ten on-regte toch en dwaasselijk zou men zich thans beroepen op kerkelijke wetten enz. „die in vroegere tijden over-
47
„eenkomstig de toenmalige staatsregeling gemaakt en in „harmonie met dezelve geldig en verpligtend waren /' en deze willen toepassen in onze dagen op Staten, „waarin die bijzondere regeling niet regtens bestaat, „dus ook door de Kerk niet worden toegepast, noch „als verpligtend aangezien.quot;
Maar kunnen de bestrijders der Kerk ook „gerust „een onpartijdig onderzoek vragen naar wetten, besluiten enz. van de moderne Staten — (wij willen die der protestantsche Staten der laatste eeuwen hier niet eens bespreken) — „of er daaronder ook zijn die in-„breuk maken op de essentiele magt, regten en pligts-„betrachting der H. Kerk, of wel op diegene, welke „zij in eenige Staten wettig verkregen heeft! ?quot;
Ofschoon hier niet gevoegelijk eene volledige verhandeling kan geleverd worden over de essentiële magt, regten en pligten der Kerk en over die, welke zij in eenige Staten wettig heeft verkregen; zoo toch kan men eenige derzelve aanwijzen, en daaraan ettelijke wetten, besluiten en acten van eenige Staatsmagten toetsen.
Krachtens goddelijke verordeningen heeft de Kerk de heilige taak , om alle volken der aarde te onderwijzen, hun de christelijke leer te verkondigen alle dagen tot de voleinding der eeuwen, om hen te doopen en door hare gezanten, als dienaren van Christus zijne overige mysteriën — sacramenten — als genademiddelen toe te dienen, om hen te leeren onderhouden alles wat de Zoon Gods hun bevolen heeft. Aan den eenen Opperherder in zijn eenigen Schaapsstal zijne H. Kerk, Petrus en
48
zijne opvolgers heeft Hij de sleutels van zijn hemelseh rijk op aarde overgegeven , de magt, om daarin alles te binden en te ontbinden zoo dat in den Hemel als zoodanig gelden zal. Den overigen Apostelen en hunnen opvolgers heeft de H. Geest de taak opgedragen, om mede te helpen de Kerk Gods te besturen, terwijl de overige Geestelijken, als opvolgers der eerste Priesters enz. hen daarin moeten bijstaan. Het is thans van belang, daaraan gedurig te herinneren. Welnu die magt en de daarmede verbonden regten en pligten der Kerk zijn, volgens de H. Schrift en overlevering, krachtens goddelijke verordening voor alle eeuwen als essentiële in de Kerk Gods gevestigd, hebben van hare stichting af bestaan, „zijn door Petrus en de overige Apostelen „enz. van den Heer Jesus ontvangen en aan hunne wezen-„lijke opvolgers overgeleverd en dat alles zonder inmenging of inssc/ienkomsl van joodsche, heidensche of andere wereldsche magten. En hadden de toenmalige Staatsmagten in „dat alles, volgens goddelijke beschik-„king niets te zeggen, ook de latere en de tegenwoor-„dige Staatsmagten hebben daartoe geene essentiële, „geen wezenlijk algemeene regten.quot; Heeft de H. Kerk in den loop der eeuwen soms goedgevonden daaromtrent eenige gunsten aan geloovige Vorsten te verleenen voor weldaden van deze aan haar bewezen, en werden daarbij vriendschappelijk eenige pligten en regten wederleerig tot stand gébragt door concordaten enz,; zoo toch konden daardoor de magt én regten én pligten, die krachtens goddelijke verordening bestaan, in haar weaen niet veranderen. Bij gevolg zijn de wetten, besluiten en
49
acten van Staatsmagten , welke in strijd zijn met de goddelijke magt en regten der H. Kerk, onregtvaardig, ja in drijd met de verordening Gods, terwijl de schending van regten der Kerk , haar door een en ander Staats-magt verleend , mede eene onregtvaardigheid is, niet zelden door verzwarende omstandigheden vergroot.
Houden wij deze waarheden goed voor oogen, dan zullen wij des te gemakkelijker inzien, hoe deerlijk tal van Staatsmannen, thans geen vrede en vriendschap willen tusschen Kerk en Staat, maar verderfelijke verdrukking , vervolging enz. der eerste door den laatste, tot jammerlijk ongeluk der volken.....!
Bedenken wij vooreerst eens vlugtig het volgende ter zake van het onderwijs :
In hoevele Staten zijn in den laatsten tijd, door moderne liberale Staatsmannen, „wetten, besluiten en „verordeningen ter zake van het onderwijs en de opleiding van de jeugd gemaakt en uitgevoerd op eene „wijze, waardoor het regt der Kerk gekrenkt en zij „in de vervulling van den heiligen pligt van onderwijzing deerlijk wordt belemmerd !quot; In eenige Staten is die krenking van het regt der Kerk en die belemmering in hare pligtsvervulling wel grooter en meer openbaar dan in andere. Maar hoe weinige Staten too-nen, dat zij dit heilig regt der Kerk behoorlijk erkennen, volkomen eerbiedigen en ongeschonden laten, hoe weinige laten de Kerk hetzelve waarlijk vrij en onbelemmerd uitoefenen! Men denke daarover eens ernstig na en late zich niet misleiden door drogreden, door ijdele uitvlugten, door bedriegelijke en rnlsehe voor-
3
50
stelling dezer gewigtige zaak, waaraan het den liberalen ook in ons Vaderland niet ontbreekt. Hoe vele wrange vruchten heeft men reeds nu daarvan te betreuren in onderscheidene landen? Gelukkig wordt het door velen thans erkend; zelfs in Frankrijk is het door aanzienlijke Staatsmannen en krijgslieden openbaar bekend en als eene der oorzaken der tegenwoordige rampen aangewezen, dat sedert 1831 vooral het onderwijs der Kerk le zeer verhinderd is en van Staatswege een te ongodsdienstig, voor deugd en goede zeden schadelijk onderwijs is gegeven.
Mogten toch alle Staatsmannen, welke zich dien naam willen waardig toonen, het voorbeeld dier mannen volgen, met goeden wil de wetten en verordeningen aangaande het onderwijs zoodanig trachten te verbeteren, dat in dit opzigt vrede en welwillende zamenwerking van Kerk en Staat, ja ook vriendschap tusschen beide mogelijk worden, tot geluk van de jeugd en hunne ouders , tot heil der volken! Welligt komen we latei-op deze zwaarwigtige taak terug.
GEVAARLIJKE VERSTOOEING VAN DEN VREDE TUSSCHEN KERK EN STAAT.
Bij de veelvuldige valsche voorstellingen van regten en feiten, bij de aanhoudende aanvallen en onbeschaamde
beschuldigingen door de vijanden der Kerk tegen haar gerigt en allerwege verspreid , is het vau geen gering belang, dat minstens de Katholieken zich gedurig herinneren en wel voor oogen houden, welke magi, reg-ten en pliglen de li. Kerk van haren goddelijlcen Stichter Jesus Christus ontvangen heeft, welke zij dus zooveel doenlijk moet handhaven tegen allerlei vijanden en tegen die magten zelfs, welke door hare vijanden worden mede-gesleept , om haar te bestrijden, haar te belemmeren en te verhinderen in de uitoefening dier magt, regten en pliglen.
\ Deze nu strekken zich uit tol de onderwijzing aller
volken der ivereld, lot de uildeeling der heilige genademiddelen, tot het geestelijk hestuvr over al hare ledematen, de lammeren en schapen van de geheele kudde in haar, abr eenigen Schaapstal onder eenen Opperherder, ver-eenigd.
Daar de Opperherder der H. Kerk, de opvolger van den H. Petrus krachtens goddelijke verordening, de magt heeft en het regt, om door de geheele wereld Bisschoppen enz. als medehelpers in het onderwijzen en liet geestelijk bestuur der geloovigen te zenden , aan te stellen enz.; zoo handelen die Staatsmagten , welke eijenmagtig dat regt krenken, onregtvaardig den Opperherder de vrije uitoefening daarvan heiemmeren of met geweld beletten, klaarblijkelijk tegen de goddelijke verordening; zij verstooren den heilzamen vrede tusschen Kerk en Staat. Eveneens doen zij dit, wanneer zij wettige Eisschoppen eigenmagtig verhinderen of beletten Priesters als hunne medewerkers in hunne Bisdommen te
52
zenden , aan te stellen enz., dewijl ook de Bisschoppen volgens goddelijke verordening eu kerkelijk regt daartoe gemagtigd zijn, daartoe een regt bezitten , op zich zelf onafhankelijk van de werelcllijfce magt.
Hoezeer in dit opzigt de regten der Kerk gedurig zijn aangerand door onderscheidene Staatsmagten, leert ons de onpartijdige geschiedenis. En welke strekking daaromtrent bij velen, ook bij tal van Staatsmannen nog bestaat, zal de oordeelkundige opmerker gemakkelijk inzien. Wat vroeger in ons Vaderland is geschied, zelfs nog in onzen leeftijd, zullen we niet herinneren, ook zullen wij niet vermelden, wat al hatelijke woorden sommige sprekers en schrijvers ten dien aanzien hebben uitgekraamd, dewijl de openbare magt alhier de rigting dier ultra-liberalen thans gelukkig niet opvolgt. Maar hetgeen de liberale regering al jaren lang in Italië heeft uitgevoerd, als : onschuldige Bisschoppen en Priesters uit hunne bediening wegrukken , in ballingschap zenden , in kerkers werpen, tot de krijgsdienst dwingen enz., dat alles en meer is ongetwijfeld tegen de verordening Gods, tegen het heilig regt der Kerk, tegen den zoo wensche-lijken vrede tusschen Kerk en Staat. En vrat de regering in Rusland en Polen in eene reeks van jaren heeft gedaan , als: „eigenmagtig onschuldige Bisschoppen en Priesters afzetten, in kerkers werpen, naar Siberië en elders verbannen, ook dat is ontegenzeggelijk tegen Gods verordening, dat schendt de heilige regten der Kerk, dat verstoort den vrede, voor Kerk en Staat zoo noodig te bewaren.
Ook in Duitschland zien wij thans een streven van
53
Staatsmannen, wat zeer gevaarlijk is voor den zoo noo-digen vrede tusschen Kerk eu Staat, en zeer noodloL-tige gevolgen voor .Üwilschiand hebben zal, bijaldien kei vermelel wordt doorgezet! Mogelijk zal liet welslagen hunner bestrijding van stoffelijke magten hen vermetel maken; doch vrees voor hooger magt mogt hen wijzer doen worden.....!
Dan, „krachtens goddelijke beschikking heeft de H. „Kerk de hoogst gewigtige taak, om onafhankelijk van „alle aardsche inagten, den geheelen schat der Christelijke leer ongescliondeu te bewaren, om dezelve ook „ongeschonden den volken der wereld te verkondigen „en ze den geloovigen te doen onderhouden.quot; Ja, zij heeft de magt, het regt en de verpligting, „de ge-„heele goddelijke leer, onder den bijstand van den H. „Geest, die haar alle waarheid leert en haar alles iu-„dachtig maakt, wat de Zoon Gods haar geleerd heeft, „tegen vervalsching en tegen dwalingen te behoeden, „alzoo de ware ieeringen, wanneer zij het nuttig of „noodig acht, als dogma's den geloovigen voor te stel-„len, en de dwalingen te veroordeelen, ze den geloo-„vigen te verbieden; en wanneer de een of ander verdwaalde hardnekkig de waarheid verwerpt, de dwaling aankleedt en naar de Kerk niet meer ivil hoor en , die ongelukkige verharden uit hare heilige gemeenschap uit le sluiten; volgens de woorden van haren goddelijken Stichter, Jesus Christus: „Indien iemand de Kerk niet hoort, die zij u als een heiden en publikaan.quot; Matth. XVIII.
Wanneer nu zulke weêrspannige menschen zich tot
54
Staatsmagten wenden, om steun in hunne boosheid te zoeken , zooah het gewoonlijk geschiedt, mag 'de Staatsmagt dan die weêrspannigen in bescherming nemen , het kwaad begunstigen ? wel neen; zeker niet. Trouwens de vorsten der aarde hebben daartoe geene magt van God ontvangen, maar wel om kwaaddoeners te beteugelen , te bestraffen en de goeden te beschermen.
En toch waren er niet zelden en zijn er nog Staatsmannen , die partij trekken voor weêrspannigen en afvalligen en deze in hunne snoode ongehoorzaamheid versterken en beschermen, en dat ten nadeele van de Kerk.
Men herinnerc zich, wat onder andere de Pruisische regering voor weinige jaren in het Bisdom Ermeland heeft gedaan met den weêrspannigen leeraar Wollmann tegenover den Uw. Bisschop te beschermen en de Katholieke studenten te dwingen dien afvalligen of dwa-lenden leeraar te blijven hooren in godsdienstleering, of liet gymnasium te verlaten, hetwelk toch voor de Katholieken is gesticht. En wat heeft zij sedert al niet tegen de Kerk gedaan ! Wat doet zij nog daartegen ! Ts dat in vrede en vriendschap met de H. Kerk za-menwerken, het volk stichten en een goed voorbeeld geven! Helaas! neen, het tegendeel van dat dies ! En zoodanige inbreuk op de regten der Kerk , zalke verdrukking van Katholieken durft men nog vergoelijken, verdedigen en goedkeuren; zelfs de Kerk daarbij op grievende wijze beschuldigen , alsof zij ongelijk hebben en dwalen zou, maar den dwalenden en weêrspannigen Wollmann c. s. regt en gelijk hebben, ja boven dwaling
67
te onderwerpen, zoodat zij dexelre naar welbehagen verbieden kunnen.
Beseffen die wereldwijzen niet van hoe verregaande strekking hun drijven is. Wanneer men klaarblijkelijk onregt nog regl, wil noemen, of toch met geweld wilde uitvoeren, dan zoude men toonen, geen regt noch goddelijke verordening meer te willen eerbiedigen, zelfs het tjestaan van zijn rijk op aarde, de Kerk, niet meer te willen dulden. Dat het met vele vijanden der Kerk zoo ver gekomen is, weten wij wel. Maar vele anderen willen dit niet luide zeggen , zooals Garibaldisten hebben gedaan, en trachten hunne beginselen — wanbegrippen — welke de strekking daarhenen hebben, met sophis-terijen te verbloemen. Daarom kan het zijn nut hebben, nog iets ter opheldering dezer gewigtige zaak te zeggen.
Hoe meer de II. Kerk in onwaardige gesprekken en geschriften behandeld wordt alsof zij slechts een men-schenwerk ware, schier yelijk aan gewone menscJielijke associatieu, maatschappijen, secten, enz., des te meer dient men voor oogen te houden, zich gedurig te herinneren, dat zij van godclelijJcen oorsprong is; dat zij van haren goddelijken Stichter bestemd voor alle tijden, voor alle volken der aarde, om deze met zijne goddelijke leer voor te lichten op den weg ter eeuwige zaligheid, hen volgens die leer te leiden, te besturen, en ze met zijne goddelijke genademiddelen bij te staan op de reis naar de eeuwigheid ; tevens dat Hij daartoe de noodige magt en regten verleend en zijn goddelijken hijstand heeft beloofd voor alle dagen tot aan het einde der eeuwen .. . . !
Dat alles en meer weten wij uit de H. Schrift en
68
overlevering. Meer dan 18 eeuwen heeft de wereld die waarheden kunnen aanschouwen in hare gedurige overwinningen op de magten der hel en hare handlangers, waaronder niet zelden de magtigsten der aarde zich schaarden.
Hoe zou het mogelijk zijn, dat de alwetende God aan de bestuurders der Staten in het geestelijke zelf eene magt, een regt boven de magt en het ragt zijner Kerk zou hebben verleend; hoe zou Hij dan zijne heilige bedoelingen mei en door de Kerk bereiken; hoe toch alle menschen van goeden wil door de geheele wereld, door alle eeuwen heen kunnen vereenigen in dezelve , hen leeren, besturen, leiden en versterken op het smalle deugdenpad naar de poort des Hemels; indien zij vooraf daartoe het placet — de vergunning van allerlei Staats ■ besturen vragen moest, en zich aan derzelver beslissing onderwerpen ?
De bestgezinde Staatsbestuurders hebLen de noodicje bekwaamheid niet, om over de kerkelijke leer en tucht, over de heilige godsdienst „ter hoogste instantie te „oordeelen en te beslissen; hun is de bijstand des „Heeren niet beloofd, noch de ingeving des H.Geestes, „zooals die voor alle tijden aan de H. Kerk verzekerd „zijn; zij hebben de goddelijke gave van onfeilbaarheid „niet, zooals deze!quot; En wat meer is; van de stichting der H. Kerk af tot op onzen tijd waren er Staatsbestuurders , die zeer vijandig waren jegens dezelve. Velen hebben getracht haar te verdelgen, van de aarde te verbannen; reeds in de eerste eeuwen hebben joodsche en heidensche vorsten daartoe schier al hunne magt en
69
krachten al aangewend. En er is geene eeuw voorbijgegaan, waarin niet tal van magtigen der aarde hunne vijandschap tegen Gods Kerk betoonden, haar op velerlei wijze vervolgende, zoodat, ware het mogelijk geweest , zij haar v(5or eeuwen reeds , ja in hare eerste jaren al zouden vernield hebben en verwoest!
Nu zoodanige mannen zouden het regt hebben van de Kerk hun -placet te vragen; aan hun oordeel, beslissing en eigendunkelijke weigering zou de Kerk zich in godsdienstige aangelegenheden moeten onderwerpen? Is het niet absurd en God onteerend zoo iets te willen beweren? Trouwens dan zou men onderstellen, dat God de verhevenste magt en hare verhevenste bestemming voor de eeuwige belangen der menschen, aan de luimen van aardsche mnythehbenden zou hebben onderworpen, „van welke Hij wist, dat niet weinigen zouden trachten „die verhevenste magt te vernietigen, hare hoogste be-„stemming, de ware godsdienst en de eeuwige zaligheid „der goedwillige menschen te beletten.quot; Hoe God onteerend !
Ja, maar, zal men zeggen, dit regt van placet is toch voor lang al door Staatsmagten hier en daar gevorderd en uitgevoerd . ...! Daarop antwoorden wij : — facta non probunt jus — daden bewijzen niet het regt. He moderne grootspraak aangaande —- faits accomplis — gedane zaken of volbragte daden, zullen lij degelijke regls-kundigen, lij allen, die regt en regivaardigheid noglemin-nen, niet meer gelden, dan hatelijke aanbevelingen van ongeregtigheid , even als de moderne leus; o ver mug t of geweld geeft regt. Immers deze en meerder gelijke magt-
70
spreuken ter verwarring van regtsbegrippen verdienen niets dan verachting en bestraffing.
Maar, vraagt men welligt, kan de geestelijke overheid in sommige gevallen van de wereldsche overheid geen placet — welbehagen of toestemming vragen wanneer deze dat verlangt ?
In den door ons bedoelden strikten zin des woords kan dit doorgaans niet geschieden, zonder de regten der Kerk te miskennen. Doch iets anders is het; wanneer de geestelijke en wereldlijke overheid vriendschappelijk zamenwerken en deze van gene inzage van eene kerkelijke acte verlangt, niet om ze op kerkelijk gebied te willen beoordeelen en er over te beslissen, maar om te zien, of en hoedanig de uitvoering van zoodanige kerkelijke acte door de wereldsche magt kan bevorderd worden, üit kan geschieden bij wederkeerige vriendschappelijke zamenwerking, bij Concordaten en dergelijke acten, zonder dat de wederzijdsche regten gekrenkt, zonder dat da vrede en vriendschap tusschen Kerk en Staat verbroken worden.
Nog eene opmerking omtrent deze gewigtige zaak. Geleerde en ongeleerde voorstanders van het zoogenaamde regt van het placet der regeringen, geven hoog op van de belangen der Staten bij acten, besluiten, verordeningen en beschikkingen der Kerk op haar gebied, dewijl de zedelijke invloed derzelve op onderdanen, vooral op katholieke onderdanen, der Staten niet gering te achten is. Maar zij schijnen te vergeten, of niet te willen inzien, dat daaruit geen regt van 't placet volgt in den strengen zin des woords. Wel moge dit wel-
71
denkende Staatsmannen aansporen , om vriendschappelijk met de kerkelijke overheid zamen te werken ten einde des te beter het ware geluk der volken te bewerken ; doch geenszins, om op kerkelijk gebied te treden, kerkelijke magt en regten aan te randen of deze uit te oefenen, waartoe zij geene bevoegdheid hebben, in den regel ook geen bekwaamheid en geenszins het regt.
Ook schijnen die mannen niet te beseffen, of niet te willen bedenken, „dat de Kerk ook veel belang heeft „bij wetten, besluiten, verordeningen en beschikkingen „der Staatsmagten en wie tot uitvoerders derzelve wor-„den aangesteld, zij schijnen er niet eens aan te den-„ken, dat de Kerk deswegens dan ook verlangen mogt, „dat de regeringen daaromtrent haar placet vragen en „erkennen mogten.quot;
Maar zoo gaat liet met aardschgezinde mannen, zij achten de stoffelijke belangen der menschen te hoog, en hunne geestelijke, hunne eeuwige belangen, door de H. Kerk vooral te bezorgen, veel te iceinig of niets; zij gaan dus zeer eenzijdig, kortzigtig, onverstandig te werk; zij bezigen tweederlei maten en gewigten, in plaats van de schaal der geregtigheid. Eenigen dezer liberalen drijven de ongeregtigheid al zoover, „dat zij „aan de Kerk willen verbieden hare leerstellingen, in „het H. Vatikaanscli Concilie vastgesteld, aan de ge-„loovigen bekend tu maken; terwijl zij zich niet scha-„men dezelve te vervalschen en vervalsclit openbaar te „verspreiden. quot;Welke liberaliteit, welke schaamtelooze „losbandigheid!
72
XII.
OVER EEGTEN EN PLIGTEN VAN KERK EN STAAT AANGAANDE HET ONDERWIJS.
Ongetwijfeld hebben Kerk en Staat beide veel belang bij een goed onderwijs en eene goede opleiding der jeugd: maar hieruit volgt niet, dat beide daartoe evenveel bevoegdheid en verpligting hebben.
Dat de Kerk Gods het regt heeft en den pligt, om de jeugd te onderwijzen en godsdienstig op te leiden, mag geen wezenlijk Christen ontkennen. Immers „de „Zoon Gods zelf heeft haar die belangrijke taak opge-„dragen, haar geboden door de geheele wereld alle „volken te onderwijzen, onder zijnen bijstand alle dagen „der eeuwen.quot; Onder allen, welke zij alzoo onderwijzen moet, zijn voorzeker de kinderen begrepen, ivelkedaaraan het meeste lehoefte hehhen. Met regt dus kan zij in den naam van Jesus Christus zeggen: laten de kinderen tot mij komen , en wilt hen niet verhinderen... .
Nergens vinden wij in de goddelijke openbaring {jelijli regt en gelijke verpligting ten aanzien van liet onderwijs en de opleiding der jeugd aan den Staat gegeven. Wel is aan de Staatsmagt door goddelijke verordening opgedragen de taak, om de uitwendige, zich in woorden en daden openbarende geregtigheid te handhaven, enkele personen zoowel als zedelijke corporatien tegen on-regtvaardige aanvallen te beschermen, de zekerheid of
•17
ze Staatsmannen kunneu ovcrlialen tot zoodaiiige 101-verijen, omdat zij dan een schijn van wetllgheidvoonoeti-den, hetgeen bij revoluties, zooals .voor eenige jaren te Parijs, zoo gemakkelijk niet valt, dewijl aan decreten, bevelschriften , of hoe zij rooverstitels van oproerh ngen ook noemen, veel moeijelijker eenigen schijn van wettigheid geven kunnen. Hoe gaarne zij de moderne regtsbegrip-pen — onregtvaardige stellingen —• van socialisten, internationalen en der Commune-helden, ook al willen verdedigen, en hunne snoode handelingen vergoelijken, zoo kunnen zij toch niet beletten, dat alle verstandige menschen, die nog gezonde begrippen van regt, regt-vaardigheid , veiligheid en ware vrijheid bezitten, de rooverijen, moorden, brandstichting, enz. te Parijs gepleegd, gruwelen noemen, met dat alles in klaarblijke-lijken strijd. Wanneer echter in Italië en elders dergelijke gebeurtenissen door Staatsmannen direct, of indirect worden uitgevoerd, dan willen ze roof en andere regtschending niet met eigen naam genoemd hebben, maar met allerlei schoonschijnende en bedriegelijke woorden verdedigen. Daden en zaken blijven echter dezelfde , en wie niet wil bedrogen worden , late zich niet door hunne bedriegelijke redeneringen misleiden ; maar houde steeds voor roof, wat waarlijk roof is, en voor onregtvaardig goed. wat wezenlijk onregtvaardig is, al hebben magtigen der aarde, Staatsmannen of Vorsten dezelve geannexeerd, met geweld dezelve genomen.
Ongetwijfeld zouden zij, die met hunne valsche regts-theorien , den roof en de regtschending, aan de Kerk gepleegd, trachten te verdedigen, wel geheel anders .tpre-
5
98
hen, wanneer op dezelfde wijze hunne eigendommen en hunne regten geschonden werden. Ja, dan zouden zij de bedriegeljke redeneringen , de valsche regislheorien, welke zij thans tegen de Kerk uitkramen, zeker tegen zich zelve niet goedkeuren, niet laten gelden , maar wel iceten te ontmaskeren. Trouwens, bet is ook niet moeijelijk , dezelve te ontmaskeren; de meesten zijn zoo vaag en ongerijmd, dat wij ze niet waardig achten er opzettelijk melding van te maken. Tot de volgende zullen wij ons bepalen , dewijl die voor eenvoudige en wat aardsch gezinde menschen . nog al iets aanlokkelijks behelzen.
De Kerk — zegt men —^moet niet vele goederen of rijkdom bezitten, want deze geeft den Geestelijken gelegenheid tot weelde , daarvan kunnen eenigen misbruik maken, en dit strekt niet tot heil der Kerk! Wij behoeven niet te zeggen, dat, hetgeen wij als korten inhoud opgeven, met velerlei drogredenen vaak wordt voorgesteld, ter misleiding van het volk, maar men lette op den wezenlijken zin van al die bedriegelijke redeneringen , dan zal men alligt bevinden, dat ze daarop neerkomen.
Wanneer men nu eens tot die heeren bestrijders der kerkelijke goederen en regten zeide : Gij moet niet vele goederen of rijkdom hebben , die kunnen u tot weelde en onheil strekken: het is dus beter dat de Staat dezelve overneemt, ze onteigent. Wij achten het regt, ja wij meenen het wel met u, het zal ten uwen heste zijn.
Hoe vreemd zouden die heeren dan niet opkijken, en zouden zij niet met verontwaardiging zoodanig voor stel en verklaring afwijzen, en diegenen niet voor hui-
99
chelaars liouden, welke het waagden, aldus tot hen te spreken !
Maar ter zake zelve. In navolging van beroemde moralisten, zeggen wij, dat weelde mor iedereen gevaren kan opleveren, dus ook wel voor de Geestelijken, al hebben deze veelal bijzondere hehoedmiddelen daartegen hij de hand. Edoch de rijkdom, die weelde enz. welke dit voor Geestelijken zouden kunnen ten gevolge hebben, zijn schier overal in de laatste eeuwen aan onze Kerk ontnomen , onteigend of ontroofd. In vele landen bezit zij op verre na niet meer genoeg om de Geestelijken te kunnen onderhouden, om in de kosten van de gebouwen : als kerken, kapellen, seminariën, pastoriën, gasthuizen, enz. enz. te kunnen voorzien, in één woord : Zij is in vele gewesten, nadat haar schier alles ontnomen is , nog in behoeftigen staat, zoodat zij gedurig de hulp der geloovigen moet inroepen, zal zij behoorlijk in alle behoeften voorzien. Ontvangt zij in sommige Staten ook al eenige hulp , (die als eene gedeeltelijke vergoeding van hare vroegere eigendommen mag worden beschouwd) (1), zelfs dan blijft in tal van gewesten nog veel te wen?chen over, hoe zeer vele geloovigen zich vaak beijveren baar te helpen , in de noodige zaken te voorzien. Dat alles is openbaar en kan ieder oplettende waarnemer gemakkelijk weten.
Wel komen eenige bevitters eu bestrijders der kerkelijke eigendommen, gedurig op tegen de pracht en den luister bij de openbare godsdienst, tegen het kost-
(1) Daarover vindt men eene belangrijke verhandeling in de «Studiën ....quot; 6de jaargang.
100
bare van kerken en andere godshuizen zelve, en noemen hetgeen daaraan wordt besteed , verkwisting ; zij volgen den verrader des Heer en. —- Judas — na, doch opregte geloovigen zullen zich daaraan niet stoo-ren. Evenwel kan het zijn nut hebben, daarover nog nader te spreken.
EENlGE NAJAGERS VAN KERKELIJKE GOEDEREN ONTMASKERD.
Naar de gesteldheid des harten van den mensch zijn doorgaans zijne woorden en daden gesteld. De H. Schrift leert ons dit op onderscheidene plaatsen; regte men-schenkennis en tallooze ondervindingen tooneu het ons gedurig aan.
Zoo zien wij in 't H. Evangelie, dat de mensch spreekt uit de volheid des harten en daarnaar handelt tevens. De boetvaardige Maria Magdalena beweende hare zonden , en toonde groote liefde aan haren god-delijken Heer en Meester, wien ze vroeger had beleedigd door hare zonden. Zij besproeide 's Heeren heilige voeten met hare tranen en zalfde ze met kostbaren balsem. En ziet! omdat zij zoo groote liefde betoonde, werden haar de vele zonden vergeven.
Judas, een der twaalf Apostelen, koesterde in zijn hart meer liefde tot het geld , dan tot zijnen goddelij-
101
ken Heer en Meester. Hij laakte de liefdedaden van Maria, noemde hetgeen zij ter vereering des Heeren besteedde zelf eetie verkwisting : hij beweerde , dat liet beter ware dien balsem te verkoopen en liet geld daarvoor te ontvangen en aan de armen te geven. Wel huichelde Judas gedurig tot dat hij het verradingswerk voltrok; doch de gesteldheid zijns harten, zijn heer-schende hartstogt, zijne geldzucht bleef niet verborgen. Hier wendde hij liefde jegens de armen voor, maar terwijl hij de beurs had, wist hij wel , dat hij het geld , voor den balsem te krijgen, eerst in de bears kreeg en daarvan voor zich een gedeelte kon afzonderen; alvorens het overige aan behoeftigen werd uitgedeeld. En dewijl het bekend is, dat Judas een dief en onregtvaardige was, blijkt dat, zijne barmhartigheid jegens armen huichelarij, en de ware drijfveer zijner berisping van Maria de geldzucht is geweest. Die kwade hartstogt werd bij Judas zoo groot, dat hij besloot, om zijn goddelijken Heer eu Meester voor geld te verraden; zijn gelddorst dreef hem naar de doodsvijanden des Heeren, aan welke hij Jesus voor dertig zilverlingen verkocht en overleverde. Nog huichelde hij, toen hij dat afgrijsselijk verraad voltrok; hij groette Jesus, zeggende: Wees gegroet Meester ! en gat Hem toen den verradingskus, dien hij aan 's Heeren vijanden had opgegeven als het teeken, waaraan zij bij 't fakkellicht toch zeker konden zien , wien zij moesten gevangen nemen.
Wij zullen hier niet uitweiden over de langmoedig-heid, liefde en barmhartigheid van Jesus, waarmede Hij dien trouweloozen leerling verdragen , berispt, te regt
102
gewezen, vermaand en gewaarschuwd beeft; noch over de akelige teleurstelling, de vreesselijke wanhoop en den verschrikkelijkeu zelfmoord van Judas, binnen weinige uren op het snood verraad gevolgd, welke den lezers toch wel bekend zijn.
quot;Wij willen slechts opmerken , dat Maria Magdalena alom me , waar 't Evangelie verkondigd wordt, wegens hare liefdevolle vereering des Heeren wordt geloofd en geprezen, zooals de Heer Jesus heeft voorzegd ; maar dat de verrader Judas regtmatig wordt veracht, ja als een monster van boosheid verafschuwd, terwijl een ieder gemakkelijk begrijpt, hoe regtmatig de Heer Jesus van hem zeide : Wee dien mensch! hei ware hem heler, dat hij niel geboren ware.
Het zou wel overbodig zijn te vragen, wie van beide, Maria Magdalena of Judas, onze navolging verdienen, maar volgen allen, die Christenen heeten, werkelijk liever de eerste dan den laatste na ? Zal die vraag naar waarheid worden beantwoord , dan kan het antwoord niet verblijdend zijn. Wel is waar, vele Christenen volgen thans met liefde en offervaardigheid Maria Magdalena in de vereering des Heeren na; velen toonen daarbij een' ijver, die ons herinnert aan den godsdienstzin en den ijver der geloovigen van vroegere eeuwen.
Maar hoevelen, die nog met den naam van Christenen willen vereerd worden, volgen den rampzaligen Judas na, benijden den regtgeloovigen en godvruchti-gen Christenen hunne ijverige Godsvereering: hoevelen versmaden, verachten en bespotten hen deswegens, schrijven hunne godsdienstige werken, hunne moeite en op-
103
offeringen ter vereering Gods, laaghartig toe aan verkeerde bedoelingen, of verachten en beschimpen die daden van godsvrucht zelve ! ? Hoevele dagbladen, tijdschriften, en redevoeringen van vermomde vijanden des Heeren leveren laarvan gedurig akelige en afschuwelijke bewijzen op ! Is de strekking van maar al te velen niet duidelijk , om de openbare godsdienst te bestrijden, te versmaden, zoo mogelijk uit te roeijen en vervolgens uit de harten der menschen te verdrijven! Zijn jammer velen er niet op uit, om 't onkundig volk op te ruijen tegen de Kerk Gods, tegen hare gezalfde dienaren, enz. om aan dezelve de hulpmiddelen te ontweldigen, welke dienen moeten, om de openbare godsdienst in stand te houden !
Niet alleen het gepeupel , maar ook Staatsmannen worden aangespoord, om de Kerk Gods van hare goederen te berooven; de openbare Godsvereering te ver-stooren, te beletten en te verbieden. En dat doen niet alleen baatzuchtige Joden en andere onchristenen, maar ook tal van Christenen, die in navolging van Judas voor vuig eigen belang de zaak des Christendoms verraden. Ter-
O O O
wijl zij aldus de Christelijke godsdienst bestrijden en ernaar streven, om dezelve zoo mogelijk uit te roeijen, spelen zij niet zelden, zooals Judas deed, den huichelaar. Immers, zoowel als Judas, wenden zij ook gedurig voor, dat het beter ware het geld aan de armen te geven , dan het aan kerken, kloosters , gestichten , enz. te besteden; en daarbij doen ze het voorkomen, alsof zij de Christelijke naastenliefde willen beoefenen, eene zuivere godsdienst, ontdaan van allen uiterlijken praal. Zij schamen
zich niet to verachten, wat Jesus de Zoon Gods in Maria Magdalena heeft geprezen als genade , barmhartigheid en lofwaardig; terwijl ze den verrader Judas navolgen , in datgene , wat Hij ia dezen berispt. Verdienen zij niet bij hun bedriegelijk heulen met het Christendom, terwijl zij het verraden, aan Joden en ongeloovigen voor tijdelijk gewin trachten over te leveren , dat de stem der waarheid en geregtigheid hun toeroept: Mijne valsche vrienden! loaartoe zijl gij gekomen ? Verraadt gij aldus den Zoon des menschen, wen goddelijken Verlosser en Zaligmaker ?
Beklagenswaardige huichelaars ! zij laken, verachten, besp itten de Kerk Gods , welke met hare goederen , kloosters, gestichten en giften der geloovigen allerlei Christelijke liefdewerken beoefent, naar ziel en ligchaam overal hare liefderijke zorgen verspreidt! En .vat doen zoodanige vijanden der H. Kerk zelve ? Wat doen zij met de goederen, welke zij aan deze, aan hare tallooze liefdadige inrigtingen en gestichten ontweldigd hebben ? En wat stellen zij daarvoor in de plaats ? Wat anders, dan godsdienstlooze scholen, kazernen, magazijnen voor wapenen , gevangenissen , komediën , danszalen , huizen van weelde, vermaak enz. om niet nog meer er te noemen ?
Wachten wij ons voor zulke valsche profeten, die in schaapvachten verschijnen, maar innerlijk grijpende wolven zijn. Aan hunne vruchten, aan hunne werken zijn ze te kennen ; zooals thans in Italië en elders.
105
ZIJN KATHOLIEKE GEESTELIJKEN ALS ZOODANIG OOK STAATSBEAMBTEN?
Dewijl vele vijanden der IT. Kerk zicli thans zoo ijverig bemoeijen , om met beliulp van Staatsmannen , zoo mogelijk een schisma, een scheuring van de Kerk in Duitschland tot stand te brengen, zullen wij nog eens op de verhouding tusschen Kerk en Staat terugko men en de volgende vraag behandelen. Kunnen de Katholieke Geestelijken , als zoodanig Staatsbeambten zijn ?
Voor jaren reeds schreef Mgr. Clemens August, Aarts-bisschop van Keulen : „Deze vraag zou men eigenlijk „wel, voor onno;irii,-r houden; maar zij komt werkelijk „inpraxi voor, zoozeer zijn de begrippen verward, zoo-„zeer blijkt ook hier bij eenigen de meening, dat de. „Kerk aan de Staatvmagt onderworpen zij.quot; Na dit met daden te hebben aangewezen, gant de hoogge achte schrijver aldus voort:
„Ter beantwoording der voorgestelde vraag komt het niet aan op meeningen en daarnaar gerigte daden, welke de natuur der zaak niet kunnen vei anderen. Het komt op het volgende aan;
De katholieke Geestelijken worden niet doorwereld-sche Regenten aangesteld: kunnen niet door dezelve worden aangesteld, dewijl de wereldsche Regenten daartoe geen regt noch magt bezitten, eveuzoo weinig kunnen de
wereldsche Regenten een Geestelijke afzetten of ab officio suspenderen, als hebbende daartoe noch regt, nooh mcKjl. De aanstelling der Geestelijken, als ook limine afzetting, moet van de Kerk, van de kerkelijke overheid uitgaan, zullen geene ijdele ivoorden voor werkelijkheid doorgaan. De geestelijken als zoodanige , hebben geen wereldsch ambt. Zij hebben voor hunne geestelijke bediening niet de wetten der wereldsche Regenten, maar de Kerkelijke wetten ten regel.
ï)e Geestelijken zijn betrekkelijk de uitoefening vau hunne bediening en daden van hun geestelijk ambt, niet den wereldschen Regenten, maar aan de Kerkelijke Oversten rekenschap schuldig, niet voor gene, maar voor deze verantwoordelijk.quot;
Men herionere zich hetgeen in de vorige opstellen over de inagt en de regten van Kerk en Staat, vooral in het vijfde en volgende bewezen is; dan zal men gemakkelijk inzien, dat de hooggeachte schrijver zeer ge-wigtige waarheden heeft blootgelegd en de gestelde vraag. „kunnen de katholieke Geestelijken als zoodanig 'Staatsbeambten zijn?quot; in ontkennenden zin, zeer duidelijk, heeft beantwoord.
Zeker is het van groot belang, dat wij katholieken ons vasthouden aan deze waarheden, vooral in dezen tijd. Trouwens in vroegere eeuwen vond men wel heerschzuchtige Vorsten en Staatsmannen , die misbruik maakten van wederkeerige concessien, bij vriendschappelijke overeenkomsten tusscheu Kerk en Staten gedaan, die zoodanige overeenkomsten schonden, en zich eene magt in de Kerk aanmatigden, waartoe ze geen regt
107
noch bevoegdheid hadden. Maar sedert de zestiende eeuw hebben iu vele landen de onkatholieke kerkgenootschappen aan wereldsche Eegen ten het opperbestuur zoodanig overgegeven, dat deze veelal de aanstelling en afzetting van hare leeraars of Predikanten, zelfs die van hoogleeraars in de theologie konden uitvoeren. Tn de Synoden dier kerkgenootschappen zelve oefenden de wereldsche Eegenten of Eegentessen het hoogste gezag uit. Men ziet dat nog bij eenige in onzen tijd.
Dat zulks aanlokkelijk was voor vele Staatsmannen, hebben treurige ondervindingen maar al te zeer bewezen. Sommige katholieke Vorsten en raadslieden lieten er zich door medeslepen tot aanmatigingen ten aanzien dei-Geestelijken , waartoe zij geen mar/t van God ontvangen hadden noch wezenlijk regt.
En in onze dagen is het zoo ver gekomen, dat men niet alleen aan wereldsche Vorsten, maar ook al aan het volk eenige regten en magt toekent, welke de Zoon Gods uitsluitend aan zijne H. Kerk gegeven heeft. Hoevele ongeoorloofde en ongeldige handelingen tengevolge dier valsche beginselen plaats vinden, is den alvve-tenden God bekend. Trouwens niet slechts veie Protestanten , maar ook vele schismatieken zijn met die valsche begrippen behebt; ook naamkatholieken of ettelijke liberale katholieken zijn er mede besmet, zooals duidelijk blijkt, wanneer de kerkelijke overheid den een of anderen onwaardigen Geestelijke afzet, hem de heilige bediening ontneemt, en deze dan vermetel en verhard blijvende, dezelve ongeoorloofd en ongeldig voortzet, gelijk onlangs nog in Beijeren enz. is geschied; onder medewerking of
108
toelating van liberale magistraatspersonen! Wij weten wel, dat de aanhangers van die onwaardige en afgezette Geestelijken — Dollingerianen — geene ware en gehoorzame Katholieken zijn, dat er zich onder hen bevinden, die niet als Katholieken leven, zelfs openbare schisma-tieken enz. Maar zij verstouteu zich toch met bedrie-gelijke woorden te verklaren, dat zij echte Katholieken, leden der Katholieke Kerk zijn, om eenvoudigen te misleiden; terwijl rij iu hun eigen program, dat vol is van tegenspraak, de katholieke Kerk laaghartig valsch beschuldigen. Wie ziet niet duidelijk in , dat zoodanig en de gevaarlijkste zijn, terwijl zij zieh in schaapsvachten indien, en des te gereederen toegang vinden, bij onbedachtzame Christenen. Immers onbedachtzame en onschuldige Katholieken loopen gevaar door hunne huichelachtige betuigingen te worden misleid, en zoodanige protestanten nog meer, vermits deze de beschuldigingen van naamJcathioliekeu legen de II. Kerk, en hunne valsche voorstellingen van hare leer en daden , jammer ligt voor echte munt opnemen, dus deerlijk bedrogen, 1102: meer tetren dezelve worden ingenomen. Is het dan wel te
O O
verwonderen, dat zulke bedrogene icenscheu genegen zijn de Staatsmagt boven die der H. Kerk te helpen verheffen en de Geestelijken tot dienaren der wereldsehe Regenten te verlagen? Ja, dat zij maar al te ligt zullen worden overgehaald , om bij verkiezing van ieden der Staten-Generaal, der Provinciale Staten, der gemeenteraden enz. hunne stemmen uit te brengen op mannen die bekend zijn als vijandig jegens de H. Kerk, hare Geestelijkheid enz. terwijl hun deze als heerschzuchtig en wat
109
niet al meer worden voorgespiegeld , die noodzakelijk onder het gezag en opzigt van de Staatsbesturen moeten gebragt worden ; ja als ambtenaren van den Staat te behandelen zijn !
Wel moesten ze wijzer worden door eigene ondervin-iling, i;nmers dagelijks kunnen ze ivaarnemen , tot welk eene laagte die leeraars of predikanten doorgaans vernederd zijn, welke zich als Staatsbeambten laten behandelen , welke geen hooger zending, magt en gezag bezitten, dan de menscheljke van wereldbolle Regenten ontvangen, die hm geene goddelijke zending noch magt verleenen kunnen. Immers de vernedering en verlaging van zoodanige Predikanten is thans zoo in 't oog loopend, dat in sovi-mige gewesten van JJuitscidand zeer weinigen lust hebben hunne betrekking te aanvaarden; dat er slechts weinige studenten theologie bestuderen , omdat velen hun geld en moeite niet willen besteden om ten laatste verlaagd ie worden tol hieclden van hel liberale yepeupel! (volg. de Köln. Volkszeit.) Het gepeupelquot;toch moet bij strenge uitvoering der beginselen van volks-souvereiniteit, ten laatste zoodanige Tredïkanten als zijne knechten kunnen behandelen. Zouden de liberale Predikanten hier te lande de vernedering van hun toestand zelve niet gevoelen ? Zou liet daaraan niet zijn toe te schrijven, dat eenige liever medewerkers aan Dagbladen, of leeraars aan Burgerscholen worden, dan als bedienaren van Gods woord te figureren, waartoe ze niet van God gezonden zijn, maar slechts door menschen beroepen en als menschelijke gezanten gesteld.
Maar wat vermogen bedriegelijke voorstellingen niet
110
al oj) de onnadenkende menigte, vooral onder de onkalho-lieken, die schier geen begïip hebben van de goddelijke slichting der H. Kerk, hare hierarcltie , hare magt en reglen; maar te zeer hij het menschenwerk van hunne kerkgenootschappen met hunne gedachten blijven hangen. Al hebben zij ook geen achting voor hunne leeraars , zooals aan wettige Godsgezanten toekomt; en al zien zij veelal groot onderscheid tusschen hunne leeraars en de katholieke Geestelijken, toch erkennen zij het wezenlijke daarvan niet genoeg; anders zouden welligt velen niet zoo ligt misleid en tegen de laatsten niet zoo ligt worden ingenomen.
Katholieken echter, die hun catechismus nog goed onthouden hebben en de onderwijzing in de godsdienstleer getrouw onderhouden, zullen geene leeraars als wettige Godsgezanten erkennen, welke niet door de overheid der H. Kerk gezonden worden , nocli diegenen, welke door die overheid mogen worden afgezet; al worden die ook door moderne Staatsmannen gesteund. Dit leert ons de ondervinding gedurig. Wel kunnen eenige vertvaande of zedelijk bedorven en onkundige Katholieken, die toonen, dat ze den katholieken catechismus niet meer kennen, zich laten misleiden en afvallig worden, maar Katholieken, die hun godsdienst kennen en onderhouden, zult gij ouder die beklagenswaardigen niet vinden.
Toen vóór eenige jaren de befaamde liberale Staatsman Cavour, met de bedriegelijke leus: „Eene vrije Kerk in den vrijen Staat,quot; voor den dag kwam, werd deze door de liberale en onkatholieke pers metingeno-
menlieid begroet en alom verspreid; maar de katholieke pers ontmaskerde dezelve en keurde ze met reden af. De vergaande strekking daarvan, sedert meer door daden geopenbaard, heeft de laatste reeds in het gelijk gejteld, zooals dit met vele dergelijke verleidelijke spreuken en grootspraken gedurig geschiedt. Alle ivel-denkenden worden dm mei reyl tegen deze en dergelijke kunstgrepen en bedriegelijke nieuwigheden der liberale Staatsmannen en hunne zoogenaamde wetenschappelijke helpers gewaarschuwd, zijn teregt daartegen op hunne hoede ; zij houden zich aan hunne onfeilbare Kerk en liaar Opperhoofd, als aan het van God gesteld plechtanker van behoud ; terwijl zij weten dat leeraars, die niet met den Paus in gemeenschap , en niet door hem of van zijnentwege zijn aangesteld, geen wettige Godsgezanten zijn ; geen herders, die door de regie deur in den schaapdal des Reeren zijn ingegaan, maar ingedrongen hmirlingen . al noemen deze zich ook Bisschoppen, Priesters, bedienaars van Gods woord, enz., voorgevende van God gezonden te zijn; daar zij geen wettige zen ding kunnen toonen, blijven zij behooren lot diegenen , van welke God gezegd heeft: „Zij zeggen dat ze van mij ontvangen hebben, maar ik heb hen niet gezonden.quot; Aldus, vragen wij met den H. Apostel Paulus: „Hoj zullen zij prediken als ware Godsgezanten, indien zij nul gezonden worden ? zooals er geschreven staat: hoe schoo i zijn de voeten dergenen, die den vrede verkondigen en ( e blijde boodschap van hel goede brengen.quot; Volg. Joan. } . Ezech. XIII. Rom. X. en elders.
De valsche leeraars daarentegen prediken niet den
112
vrede van daar boven, maar twist, verdeeldheid, scheuring en spannen met oude scheurmakers zameu, om den vrede tusschen Kerk ea Staat te verstooren, den laatste tegen de eerste in onzaligen strijd te wikkelen. Zij verkondigen niet zooals de ware en trouwe Godsgezanten het Evangelie van al wat goed is , maar velerlei valsche, onzedelijke, ongeloovige en oproerige stellingen.
De Apostel Judas Thadeus beschrijft in zijn brief vele zoodanige verleiders in kunne zondige woorden en werken, die naar hunne lusten en kwade hartdogten leven, trolsche taal voeren en de menschen vleijen om vuig gewin. Daarna geeft hij ons de volgende schoone vermaning : •— „Gij, „zeer beminden ! herinnert u de woorden, welke u voor-„hten , door de Apostelen van onzen Heer Jesus Chris-„tus gezegd zijn, welke u zeiden, dat in de laatste tij-„den spotters zullen komen, die naar hunne goddelooze „lusten leven. Dat zijn diegenen, die zichzelven afscliei-„den van de Kerk Gods, vleeschgezind zijn, hunne „eigene meeningen en inzigten volgen, en den geest „niet hebben. Doch gij zeer geliefden! vestigt u in uw „allerheiligst geloof, bidt in den H. Geest,.quot; Ja waakt en bidt, opdat gij niet valt in de bekooringe i der valsche profeten ....!
113
XVIII.
OYER HET REGT DER COMMUNICATIE OF CORRESPONDENTIE VAN 'T OPPERHOOFD MET DE LEDEN DER H. KERK.
De onmiddelijke correspondentie of betrekking van het Opperhoofd en de ledematen der H. Kerk, werd in de laatste tijden niet zelden bestreden, verhinderd en in eenige landen met geweld belemmerd. Gescliiedde zulks niet zelden door heerschzuchtige Staatsmannen , thans zijn ontelbare vijanden der Kerk er op uit, om haar de uitoefening van haar reyt in dit opzigt ïoo veel mogelijk te belemmeren. Zelfs miigtige overweldigers zijn daarmede bezig ; immers, terwijl ze met ijdele woor-flen beioven, de vrijheid en onafhankelijkheid van Pius IX , als Opperhoofd der Kerk te willen waarborgen, streki hun openbaar gedrag jegens denzelve , hoe langer zoo meer tot vernietiging der vrije uitoefening van het voormelde regfc. Want daadzaken spreken en getuigen, dat openbare overweldigers als vijanden der Kerk, haar Opperhoofd, den niet volprezen Pius IX, in hunne magt hebben en als gevangen in. hel Valikaan met hunne gewapende magt omringen, zoodat zij hem de betrekking met de geloovigen al zeer belemmeren , elk oogenblik kunnen beletten , hem zelfs van het leven berooven , zoo de almagtige God dit niet. verhoede.
114
Over het regt der onmiddelijke en vrije correspondentie tusschen het Opperhoofd der Kerk en hare Ie-dematen, hetwelk thans zoo geweldig wordt aangerand, mag nog een ernstig woord gesproken worden, als zijnde zeer naauw verbonden met de verhouding tusschen Kerk en Staat.
Welk Christen zou niet weten, dat de Kerk Gods is een zedelijk ligchaam , door Jesus Christus daarge-steld voor alle volken en alle tijden bestemd ! Trouwens geloovige kinderen leeren die waarheid reeds kennen. De Kerk is stellig veel meer, dan eene gewone corporatie of zedelijk ligchaam door menschen gesticht. De Apostel Paulus beschrijft de Kerk door den Zoon Gods op aarde gevestigd, als een ligchaam van Christus, waarvan de onderscheidene ledematen met hun Hoofd onderling vereenigd zijn, en hoevelen zij ook zijn, toch maar een ligchaam uitmaken, en dat de Zoon Gods dezelve ahoo heeft ingerigt, opdat allen in de eenheid des geloofs zamenleven. Ephes. IV en 1 Cor. X.
Moet nu het Hoofd van een levend ligchaam met deszelfs ledematen en deze onderling en met hun Hoofd een ongehinderde communicatie hebben, opdat het ge-heele ligchaam leve en aan zijne bestemming kunne beantwoorden, zoo ook moet de Kerk van haren god-delijken Stichter liet regt hebben ontvangen, van in hare aangelegenheden vrij en ongehinderd correspondentie of communicatie te houden tusschen haar Opperhoofd en hare onderscheidene ledematen, tusschen den Paus, de Bisschoppen, de Priesters en de geloovigen. Hoe zou zij anders liet regt hebben van als Kerk te
115
leven, te werken, allen in de eenheid des geloofs te vereenigen en vereenigd te houden , alzoo aan hare bestemming beantwoorden !
De heilige Apostelen en hunne wettige opvolgers hebben dit regt van den lieer Jesus ontvangen, niet alleen erkend, maar ook uitgeoefend. Werden zij soms in de uitoefening door ruw geweld van magtigen der aarde gehinderd, zij hebben dat regt daarom niet opgegeven, niet laten varen, maar hetzelve verdedigd , daarvoor gestreden en geleden, velen tot in den marteldood. Zij kenden noch den Hoogen Raad der Joden, noch den Koning Herodus, nocli den heidenschen Keizers, noch aan andere dwingelanden de magt of het regt toe, om dit goddelijk regt der Kerk te vernietigen. Welke onregtvaardige werten of besluiten, die aardsche magten ook uitvaardigden, om dit goddelijk regt der kerkelijke communicatie of gemeenschap tusschen haar Hoofd en in rang onderscheidene ledematen te verhinderen, te verbieden ; zij antwoordden : non [ossumus ... wij kunnen, wij mogen niet meer gehoorzamen aan menschen, dan aan God.
De bestrijders van dit heilig regt der Kerk , wenden velerlei middelen aan, om hetzelve te verijdelen, zelfs het ruwste en onregtvaardigste geweld.
Eenigen beweren, dat de Staat het regt heeft, om de correspondentie en communicatie van den Paus, de Bisschoppen, enz. ook in kerkelijke aangelegenheden te controleren, te beoordeelen en wel te verbieden; dit, zeggen zij , vordert het Staatsbelang. Maar bewijzen zij deze stellingen ook ? welke bewijzen voeren zij aan ? Vlm
116
wien zo/t, de Staal dat groote regt ontvangen hebben, waardoor hij zelfs in godsdienstzaken boven de II. Kerk verheven en als regter over hare leer zou gesteld worden ?
Zeker niet van God, zooals de H. Kerk haar regt ontvangen keeft, volgens de goddelijke openbaring. Vergeefs zouden zij in die openbaring zoeken naar eenig voldoend bewijs voor dat Staats regt. Trouwens dan zou God het regt van de Kerk en dat Staatsregt aan ge-durigen strijd hebben blootgesteld. Dit in ernst te ver-onderstellen, ware reeds absurd en ongeoorloofd. Bovendien , hoe zou de Kerk Gods dan hare bestemming kunnen bereiken, die allergewigtigste taak vervullen , welke haar goddelijke Stichter haar heeft opgelegd ! Om maar iets te noemen: hoe zoude zij alle hare ledematen door de ivereld henen, in tal van Staten verspreid, tv. de eenheid des geloofs doen leven en duurzaam onderhouden , bijaldien de bestuurders van die Staten het regt hadden, om hare leer, hare uitspraken over waarheid en dwalingen, als ter hoogste instantie te beoordeelen, het regt, om, die kerkelijke uitspraken toe te laten, ie verbieden, of veranderd, verminkt, enz. te publiceren! En ware dit een wezenlijk Staatsregt, waaraan de Kerk zicli moest onderwerpen! Hoe toch zoude zij dan de heilige eenheid des geloofs kunnen handhaven, zelfs in die Staten, wier bestuurders die eenheid bestrijden, vele dwalingen, ongeloof enz. begunstigen, zooals niet weinige Staatsmannen, thans openlijk doen. De lezer zal uit dit weinige reeds begrijpen, dat dit voorgewende Staatsregt, ijdel, onbewezen, ja onmogelijk te vereenigen is met het goddelijk regt der Kerk, met hare bestemming en bediening tot
het hoogst geluk , de eeuwige zaligheid der mensclien van goeden wil.
En wat de vijanden van de regten der H. Kerk al beuzelen over Staatsbelangen, is welbegrepen, ontkleed van bedriegelijke phrasen en in zijne ware gedaante verschenen, veel meer belagchelijk te noemen, dan ernstige overweging waardig. Oplettende lezers zullen zich daarvan gemakkelijk overtuigen.
Kan de ware, onvervalschte leer des Heeren, ooit in strijd zijn met een wezenlijk Staat,s/jelang ?
Kan God iets hebben geleerd of ooit leeren, dat het u-aar hetani) der menschen in hunne Staten schaden kan ? Dit zal wel niemand beweren, die geen vijand van God, die niet r/oddHoos 7vil zijn. Welnu , wij weten uit den goddelijken mond van Jesus Christus onzen Heer, dat Hij met zijn almagtigen Lijstand, zijne //. Kerk beschermt alle dagen tot het einde der eeuwen zelfs zóó, dat de mag ten der hel haar niet zullen overwinnen, niet tot den minsten val der dwalingen brengen ,■ maar, dat de H. Geest haar alle waarheid leeren, haar indachtig zal makeii alles wat de Zoon Gods haar heeft geleerd en bevolen de menschen te leeren onderhouden, en dat alles tot aan het einde der tijden; zoodat die H. Kerk mede in de H. Schrift genoemd wordt , eene woning Gods, eene zuil en grondvest der waarheid. Men vergete dat nooit!
En die onfeilbare Kerk Gods zou iets kunnen leeren, èn verspreiden, èn afkondigen, wat liet Staatsbelang zou schaden! En dat wagen christenen te beweren! Waaronder enkele afgevallen , van hunne bediening ontzette Priesters , verwaande wereldwijzen, liberale Staatsman-
118
nen, enz. welke daarvoor lot hun eigen schande den lof van Joodsche schrijvers , van onchristelijke en ongeloo-vige dagbladen inoogsten, gelijk in den laatsten tijd met Döllingerianen plaats heeft.
Maar , zullen anderen zeggen , is het ook al geen Staatsregt, en geen eigenlijk Staatsbelang, welke he vrije verkeer en de onmiddellijke correspondentie der Kerk verbieden, zoo kan toch de Staatsmagt wetten maken, waarbij zoodanige betrekkingen met buitenland-sche of vreemde Torsten in het belang van den Staat geregeld en desnoods verboden worden; derhalve ook die met den Paus.
Wie zoo spreken, toonen weinig of geen eerbied te hebben voor de vreemde Vorsten, zelfs niet voor den hoogsten Plaatsbekleeder des Heeren, noch voor de Bisschoppen, Priesters en geloovigen, die getrouw zijn aan de Kerk van God. Bovendien gaan zij van de valsche veronderstelling uit, alsof de kerleelijlce gemeenschap en correspondentie eene politieke, eene staatkundige ware. Niet van de laatste, maar van de eerste is hier spraak. En in kerkelijke aangelegenheden is de Paus voor ons geen vreemde , geen buitenlandsche magtheb-bende, maar aan alle geloovigen door de ganscae wereld zóó eigen, met allen zoo vereenigd, als een vader aan zijne kinderen, als een hoofd met zijn ligchaam en met deszelfs ledematen. Zoodanige wetten dus, welke liberale, heerschzuchtige staatsmannen , onder dit of dergelijk masker mogen uitvaardigen , om de geestelijke betrekking tusschen het Opperhoofd der H. Kerk, hare geestelijken en geloovigen te belemmeren of te beletten,
119
zouden het regt, derzelve aanranden - ze zouden niet dienen tot den vrede tusscben Kerk en Staat, niet tot lieil en welbegrepen belang van Vorst en volken, maar strekken tot tweedragt, tot verzwakking van bet gezag, tot droevigen strijd , en , God weet tot wat al rampen en ellenden, zooals er in eenige Staten reeds verschijnen!
Sommigen gaan nog verder, nog boosaardiger te werk; zij trachten niet alleen de vrije correspondentie tusschen het Opperhoofd der H. Kerk, hare Geestelijken en ge-loovigen te verhinderen, te beletten, maar belemmeren ook de mondelinge communicatie tusschen dezelve, bemoeijelijken en verhinderen in eenige Staten reeds de vrije verkondiging der goddelijke leer en waarschuwing tegen dwalingen, niet slechts in Japan en andere nog grootendeels heidensche Staten, maar zelfs in christelijke Staten, waarin millioenen van Katholieken wonen, wier regt om te hooren naar de Kerk, de waarheid van haar te leeren en legen dwalingen behoed te worden , die vijanden dus misdadig krenken, terwijl zij dit goddelijk regt der H. Kerk aanranden; in eenige landen reeds met ruw geweld trachten te vernielen; terwijl tal van goddeloozen in Italië en Home reeds luide dreigen, liet Opperhoofd der Kerk zelve van alle gemeenschap met de geloovigen, ja van zijn leven te willen berooven.
Is het niet verbazend, niet bedroevend, niet ontzettend te zien en te hooren, dat schier overal menschen gevonden worden, welke die onregtvaardige, gruwelijke en boosaardige aanslagen tegen God en Zijne H. Kerk, tegen het geheele Christendom en de christelijke Staten zelfs , nog goedkeuren , toejuichen , ondersteunen ; dat
120
Christenen met, Joden en ongeloovigen somtijds za-menspannen! dat zelfs zoogenaamde oud-katholieken , Döllingerianen zieli niet schamen met zoodanigen mede te werken tegen den Zoon Gods, zijn H. Kerk, en zijn Plaatsbekleeder in deze ! Hoe deerlijk zien wij in hen vervuld de woorden des Heeren; „Wie niet met mij vergadert, die verstrooit, wie niet met mij is, die is egen mij.quot;
Helaas! ja, zij zijn openbaar tegen Hem en zijne onveranderlijke, onfeilbare Kerk, zij spannen zamen met magtigen der aarde tegen Hem , en wat bedriegelijke, leugenachtige woorden niet kunnen , trachten zij steeds met snood geweld te bewerken.
NALEZING.
Veler oogen zijn thans vooral gevestigd op de houding der regering van Pruissen tegenover de Kerk ; op de nieuwe wetten daar reeds tegen de Kerk in werking; op derzelver uitvoering enz. enz.
Hoezeer onderscheiden van die vervolgingswetten aldaar , zijn de brieven van den vorigen koning van Pruissen Wilhelm IV. Eenige aanhalingen daaruit zullen hier ter plaatse doelmatig zijn en met vrucht kunnen gelezen worden. Wij ontleenen dezelve aan het geachte Tijdschiift „Historisch-Politische Blatter.quot;
In den tweeënze ven tigs ten band, bl, 408 lezen wij als inleiding: „Zijne — Wilhelms IV — brieventoonen ons, dat zijn laatste doel immers was regt en (jeregtig-heid ie handhaven en te gelijk het Christendom en de godsdienst te bevordiren. Daarop steunde zijne gedachte van een' Christelijk-duitschen Staat; want op de godsdienst en hare de geheele menschheid omvattende leer acht hij de Staten gegrond. —
Hunne inrigtingen zijn hem deswegens voornamelijk dierbaar, omdat zij de idee van wederkeerige trouw en verpligting tusschen vorst en volk behelzen; hij zag
7
120
Christenen met Joden en ongeloovigen somtijds za-menspanneu! dat zelfs zoogenaamde oud-katholieken, Döllingerianen zicli niet schamen met zoodanigen mede te werken tegen den Zoon Gods, zijn H. Kerk, en zijn Piaatsbekieeder in deze ! Hoe deerlijk zien wij in hen vervuld de woorden des Heeren : „Wie niet met mij vergadert, die verstrooit, wie niet met mij is, die is egeu mij.quot;
Helaas! ja, zij zijn openbaar tegen Hem en zijne onveranderlijke, onfeilbare Kerk, zij spannen zamen met magtigen der aarde tegen Hem , en wat bedriegelijke, leugenachtige woorden niet kunnen , trachten zij steeds met snood geweld te bewerken.
NALEZING.
Veler oogen zijn thans vooral gevestigd op de houding der regering vau Pruissen tegenover de Kerk; op de nieuwe wetten daar reeds tegen de Kerk in werking; op derzelver uitvoering enz. enz.
Hoezeer onderscheiden van die vervolgingswetten aldaar , zijn de brieven van den vorigen koning van Pruissen Wilhelm IV. Eenige aanhalingen daaruit zullen hier ter plaatse doelmatig zijn en met vrucht kunnen gelezen worden. Wij ontleenen dezelve aan het geachte Tijdschiift „Historisch-Politische Blatter.quot;
In den tweeënzeventigsten band, bl. 408 lezen wij als inleiding: „Zijne — Wilhelms IV —brieventoonen ons, dat zijn laatste doel immers was regt en geregtig-heid ie handhaven en te gelijk het Christendom en de godsdienst te bexmdzren. Daarop steunde zijne gedachte van een' Christelijk-duitschen Staat; want op de godsdienst en hare de geheele menschheid omvattende leer acht hij de Stalen gegrond. —
Hunne inrigtingen zijn hem deswegens voornamelijk dierbaar, omdat zij de idee van wederkeerige trouw en verpligting tusschen vorst en volk behelzen; hij zag
7
122
daarin eene openbare orde van zedelijken en godsdien-stigen aard, in welke vrijheid en monarchie, Kerk en Staal, vereenigd zijn.quot;
Als hij opgevorderd werd, om zich aan de spits van den vooruitgang te stellen, luidde zijne woorden: „Waarlijk, dat wil ik in den zin van Duitschland , de banier van duitsche onafhankelijkheid, eer en magt, de banier van de oude regtsinstellingen; — de banier van duitsche vrijheid, maar niet die der liberale domheden, welke schier niets, niets en nogmaals niets zijn, dan een korte overgangstoestand naar het radikalismus.quot;
En hoe Wilhelm IV over den voortgang naar het verwoestend radikalismus dacht, blijkt uit zijne volgende woorden; „Men gelooft den voortgang te huldigen dien mede te maken en gaat ijlings terug in het verderf. De afschuwelijkste gevolgen van de volkomen goddeloosheid zijn dat verwarde zoeken naar het edele en licht, wat 's menschen gevoel behoeft. Zwart wordt — in deze verwarring — wit genoemd, duisternis — licht, en wat men den zondigen, voor God vloehivaardigen waanzin ten offer brengt, dat wordt bijna of geheel vergood. Gij moet —■ schrijft hij aan Hunsen — gij moet u bekee-ren en leven; leven voor mij, voor uwen tijd, en voor de Kerk Gods. Maar met de ziekte is niet te schertsen. Ik weet maar een geneesmiddel daartegen, het teeken des heiligen kruises in het hart en in het hoofd.quot;
Den 4. December 1847 schreef Wilhelm IV aau denzelfden Bunsen, gezant te Londen; „Hoezeer ook door den last der bezigheden gedrongen, neem ik eenige vrije minuten waar, om u in weinige woorden de kern
123
van datgene ter kennis te brengen , wat mij beweegt zóó te handelen, zóó te spreken, als ik gehandeld en gesproken heb en doen zal , totdat ik duidelijk inzie, dat God de Heer de magthebbenden in Europa eens weder aan hunne dwaasheid overlate, of totdat ik — wat God geve — het tegendeel mag kennen. Tn Zwitserland handelt het zich voor ons, voor de groote mogendheden, geenszins om rcgt of onregi in dat Eéd-genooischap; ook geenszins om Jesuiten en Protestanten ; ook niet om de vraag, of de Constitutie van '15 voor den een of ander geschonden wordt of valsch uitgeleid ; niet om de verhoeding op zich; maar slechts daarom of de secte , die het radicalismus heet, eene seete, welke met bewustzijn is afgevallen van het Christendom, van God, van alle bestaand regt, van goddelijke en menschelijke wetten , losbandig] vrij; of deze secte in Zwitserland door moord, bloed en tranen zal zegevieren en alzoo geheel Europa zal in gevaar brengen of niet.... Voor mij is alle bewijs onnoddig, dat die zegepraal dier godlooze en regtlooze secte, wier aanhang zich dagelijks vermeerdert, in üuitschland en zijne steden, dat die zegepraal zeg ik — een magtigen brand der besmetting voor üuitschland , Italië, Frankrijk zal verwekken, waarvan de werking onberekenbaar en verschrikkelijk wezen zal.quot;
Het is bekend welke rol de Staatsman Bunsen speelde om de regering tegen Rome, tegen de Jesuiten enz. op te zetten; maar Koning Wilhelm IV. schreef hem, na da noodlottige zegepraal van het radicalismus in Zwitserland, kort vóór de uitbarsting der revolutie te Herlijn enz., hij bragt hem zijne verkeerde zienswijze onder
124
de oogen en voegde er bij : „Die schrikbarende operatie van het radicalismus is in Zwitserland voltrokken, en in Duitschland bereiden zich duizenden voor, om ze te herhalen. En ik zeg u heden op nieuw en beroep mij op de ondervinding, dat het — die secte — in Duitschland zal gelukken, wanneer wij den stookhaard van het diepste verderf, van den opzettelijken afval van God en van het regt niet verstooren- Of het wel-ligt niet al te laat zij, weet ik niet, God weet het.quot; Wijders van eenige liberale Staatsmannen sprekende, zegt Wilhelm IV : „Ze zijn mannen, die hoegenaamd aan geene zamenzweriugen in Europa gelooven willen of kunnen — het ware en eigendommelijk /' nteeken der lihe-ralen.quot; Maar ondanks deze is het / adicale wezen van het eene einde van Europa tot het ander, en wel bijzonder van Zwitserland en Frankrijk uit door geheel Duitschland en Italië tot diep in Polen en Rusland verbonden en zamengezworeu.quot;
In een' brief van den 13. Mei 1848 aan den gezant Bunsen geschreven, geeft hij dezen eene ernstige teregt-wijzing, dewijl hij aan geene zamenzwering had willen gelooven en hij voegde daarbij : „Mij vielen de handen slap over het lijf wegens die ongeloovigheid. Ik vermoedde toch niet, dat het bewijs daartegen zoo bloedig aan de huizen van Berlijn zou geschreven worden.quot;
Wilhelm IV heeft in dat revolutiejaar meerdere merkwaardige brieven geschreven. Om echter niet wijdloopig te worden, zullen wij daaruit slechts het volgende melden. Toen het parlement te Frankfort hem de keizerskroon aanbood, antwoordde hij ; „de kroon, die een Hohen-
125
zoller aannemen mag, wanneer de omstandigheden het mogelijk honden maken, is geene, die uwe in revolutionairen toestand gezonden vergadering maakt; maar eene, die den stempel Gods draagt enzquot;
Later schreef de koning onder ander het volgende aangaande die vergadering: „ Ware het de majoriteit der Paulus-kerk werkelijk om de zaak te doen — de keizers keus — dan gebood hun het gezond menschen verstand zoowel als een weinig regtsgevoel en een vonkje geloof aan de eerlijkheid mijner officiele verklaringen aan die patriotten gedaan , vooraf de toestemming der regtmatige overheden te vragen (— aau welke zij door eede verbonden zijn. —) Ik vraag: waarom .lebbeu zij deze niet gevraagd ? Het antwoord is mij niet twijfelachtig. Dewijl die patriotten ! de revolutie, de sounereiniteit der Duitsche natie onherroepelijk wilden bevestigen door den koning van Pruis-sen een hondenhalsband om te snoeren, die hem onverbrekelijk aan de volkssouvereiniteit kluisteren en der revolutie van '48 ten slaaf zou maken.quot;
Men ziet het, koning Wilhelm IV, wilde geen gods-dienstloozen, geen onchristelijken Staat. De christelijke leer, zedelijkheid en godsdienst achtte hij noodig als grondslag voor den Staat; hij wilde geene volstrekte scheiding van Kerk en Staat, ook de eerste niet aan den laatsten ten dienares; maar dat beide vereenigd za-menwerken tot heil van 't volk. Hij wilde de oude regtsinstellingeu niet willekeurig laten veranderen ; hij wilde niet de liberale dwaasheden, die niets zijn , dan een korte overgang naar het verderfelijk radicalismus.
Te regt beschouwde hij den vooruitgang dier secte
126
als zeer verderfelijk en de secte van liet radicalismus als misdadig, die in hare dwaasheid en duistere woeling den mensch van het edele, het goede en het licht des geloofs berooft; aan welke secte nogthans veel wordt ten offer gebragt, hetgeen hij zeer verfoeit. Hij betreurde het tevens dat Vorsten en Staatslieden in Europa niet genoeg tegen de uitbreiding dier verderfelijke secte waakten , niet genoeg daartegen handelden , zoodat hij vreesde, dat God hen wel aan hunne dwaasheid kon overlaten. Hij verwees naar hetgeen destijds in Zwitserland gebeurde; hoe moderne liberalen aaar een bloe-digen strijd voerden tegen vreedzame kantons onder be-driegelijke voorwendsels , ook haat tegen -Jesuiten , ja, tegen de Katholieken verwekten om hun bloedig te bestrijden; hij toonde daarbij wel te begrijpen, dat daar eene godlooze en regtlooze secte door moord én bloed én tranen hare heerschappij trachtte te vestigen, om ze vervolgens door Duitschland, Italië en Frankrijk uit te breiden.
Hij begreep zeer juist, dat niet de Katholieken, die aan God en aan de Kerk getrouw zijn, de Staatsgevaar-lijhen waren, maar dat die goddelooze secte en hare begunstigers eene rol speelden, waarvan de werking onhere-kenhaar en verschrikkelijk toezen zou.
Wilhelm IV had reeds getoond, dat hij zich niet door valsche beschuldigingen tegen de Katholieken liet opruijen; hij had zelf de Aartsbisschoppen en andere Geestelijken, die onder zijn' voorganger onschuldig waren vervolgd, weder in vrijheid gesteld, wel beseffende, dat niet bij deze, maar bij hunne goddelooze tegen-
127
standers gevaar voor den Staat bestond. En weldra bevestigden bloedige revolutiën in Frankrijh, in Italië , in Duitschland, ja, in zijn hoofdstad Berlijn zijne waarschuwende voorzeggingen, waaraan de liberalen niet wilden gelooven, totdat ze feiten werden. Met regt kon liij toen dien liberalen hunne ongeloovigheid verwijten met verwijzing naar die bloedtooneelen, wier gruwelen zelfs zijne verwachting hadden overtroffen.
Wat de liberalen daarna ook deden, om hem met het liberalismus en de revolutie te verzoenen, het baatte hun niets; zelfs de aanbieding der keizerskroon kon hem niet overhalen • hij wilde zich daardoor niet als met een hondenhalsband aan de revolutie en volkssou-vereiniteit laten kluisteren , hij wilde geen slaaf der-zelve worden.
Hadden destijds en sedert alle Vorsten en staatslieden zoo verstandig , zoo christelijk daarover gedacht en gesproken en zoo gehandeld als hij; dan voorzeker zoude het er in Europa, in de meeste Staten der beschaafde wereld zoo ellendig niet uitzien als thans het geval is. Er zouden niet zoovele tronen verbrijseld , niet zoovele Vorsten verbannen zijn. Zeker zouden dan zooveel regt,-loosheid en godloosheid niet strafloos heersclen, en de Kerk Gods zou niet zoo deerlijk verhinderd worden om die gruwelen uit te roe ij en ; maar Christelijke Staatsmagten zouden met haar harmonisch daartoe zamenwerken, en niet onchristelijk haar belemmeren en haar vervolgen.
Traj. a/Rh. 19 Junii 1874. J. H. WENSING
Emer. Prof. Libr. Cens.
lt;£»
Bladz.
I. Over twee groote magten door God verordend . . öl 11. Bedriegelijke voorstelling der vrijheid van denken,
III. Over de vrije Kerk in een vrijen Staat . . .17
VI. Dwalingen aangaande regten en pligten der Kerk . 30
VII. Zelfstandigheid en onafhankelijkheid van Kerk en
VIII. Over vrede en goede verstandhouding tusschen Kerk
IX. Gevaarlijke verstooring van den vrede tusschen Kerk
X. Wie verstooren den vrede tusschen Kerk en Staat? 57
XI. Over het zoogenaamd placet van staatsbestuurders . 65
XII. Over regten en pligten van Kerk en Staat aangaande
XIII. Vervolg van 't vorige aangaande het hooger onderwijs. 77
XIV. Regten van Kerk en Staat omtrent personen en goe
XV. Dwalingen aangaande Kerkelijke goederen. . . 9S
XVI. Eenige najagers van Kerkelijke goederen . . . IOC;
XVII. Zijn Katholieke Geestelijken als zoodanig ook Staats
XVIII. Over het regt der communicatie of correspondentie
van 't opperhoofd en de leden der H. Kerk . .115 Nalezing........121