CIRRHOSIS HEPATIS BIJ DE HUISDIEREN
— EEN PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDERZOEK —
H. H. VINK
BIBLIOTHEEK DER
»IJKSUNfVERSITEIT
UTRECHT.
m
-ocr page 3- -ocr page 4-tev
s
■r?gt;
'iil'S
s'.:''f -nbsp;ijquot; ;.•gt;■■
.....
A 'f-.Ç^', v;-.*;,:. •wir?-?'-
mmmämnm
Ü
t
/ÏÏP.V
s-
... , ' -i', ■
a., inbsp;ft' Il .i . • .
-tt'
■ V-W'
gt; t t^'i j-,
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ DE HUISDIEREN
- EEN PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDERZOEK _
-ocr page 6-^Tfeà^tî^jSij^'^itaMBg^î^^ rS: iiv:^.,'quot;nbsp;quot;■-J^
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ DE HUISDIEREN
EEN PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDERZOEK
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. C.G.N. DE VOOYS, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE. VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DONDERDAG 6 APRIL 1933, DES NAMIDDAGS TE
4 UUR, DOOR
DIERENARTS. GEBOREN TE BEDUM
1933
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS amp; JENS, UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
ft«
-ocr page 9-Aan mijn Ouders
De voltooiing van dit proefschrift biedt mij een welkome gelegenheid, U,
Hoogleeraren van de Veeartsenijkundige Faculteit der Utrechtsche Universiteit,
dank te zeggen voor het vele, dat Gij aan mijn vorming tot veearts hebt
bijgedragen.
In het bijzonder U, Hooggeleerde SCHORNAGEL. Hooggeachte Promotor,
ben ik zeer veel dank verschuldigd voor de steun, die ik bij de bewerking van
dit proefschrift van U heb ontvangen. Ik acht het een groot voorrecht eenige
jaren als assistent aan Uw Instituut en onder Uw leiding te hebben mogen
doorbrengen. U bent het geweest die, gedurende deze tijd, mij een inzicht hebt
doen verkrijgen in de pathologische anatomie, haar moeilijkheden en veelzijdigheid.
Het heeft me dan ook zeer veel leed gedaan, dat de tijdsomstandigheden van
dien aard zijn. dat ik deze. mij lief geworden werkkring, heb moeten vaarwel
zeggen. De jaren aan Uw Instituut doorgebracht, zullen me steeds onvergetelijk
blijven.
Hooggeleerde SJOLLEMA. zeer dank ik U voor de gelegenheid, die U hebt
gegeven om in Uw laboratorium het voor mijn experimenten benoodigde senecicf
extract te doen bereiden.
Aan U. Waarde Collegae HOOGLAND en TEN THIJE zal ik steeds de
meest prettige herinnering bewaren. Door Uwe vriendschappelijke leiding bij
mijn dagelijksche werkzaamheden hebt U een belangrijk aandeel gehad in mijn
wetenschappelijke vorming. Ik kan U verzekeren, dat ik de van U ondervonden
steun en voorlichting nimmer zal vergeten.
Zeergeleerde SEEKLES, zeer erkentelijk ben ik U voor de bereidwilligheid
waarmede U steeds klaar stond om het senecio-extract te vervaardigen.
Tenslotte dank ik de dames HEIJL en STAPENSEA cn de Heeren VAN DE
bilt. van VEENENDAAL en WITMANS. die steeds met daadwerkelijke
belangstelling de ingeroepen technische hulp verleenden.
^'^■iiri^T
V'
mm
m
-ocr page 13-I.nbsp;Inleiding........................................11
II.nbsp;Literatuuroverzicht.
a.nbsp;Definitie........................................13
b.nbsp;Historisch overzicht...... ......................14
c.nbsp;Pathogenese....... ........................16
d.nbsp;Pseudogalgangen..... ........................35
e.nbsp;Levercirrhose bij dieren..... ....................42
Eigen onderzoek.
III.nbsp;Cirrhosis hepatis bij de kat........................51
Inbsp;V.......het konijn......................83
.V..... „ het varken....................89
Vnbsp;I.......de geit........................93
VII.nbsp;„ „ „ het paard......................97
VIII.nbsp;„ „ de hond...........103
IX.
*» •» ff het rund...........121
X.nbsp;Wezen en beteekenis der pseudogalgangen.....152
XI.nbsp;Experimenten met senecio-extract..........160
XII.nbsp;Slotbeschouwing.................168
Literatuurlijst.....................173
-ocr page 14-ƒ rT^,
f .
HOOFDSTUK L
INLEIDING.
In de vergadering van de Société anatomique de Paris op
8 October 1929, is in een voordracht van Fiessinger en Albot de
volgende uitspraak gedaan:
„II est indispensable de poser tout d'abord que les cirrhoses sont
surtout des maladies de l'homme, difficiles à provoquer chez les
animaux, du moins chez les animaux de laboratoirequot;.
Met deze laatste zinsnede, dat levercirrhose bij laboratoriumdieren
experimenteel moeilijk is op te wekken, kan men instemmen, dat de
levercirrhose echter vooral een ziekte van de mensch is pleit voor
een onvoldoende kennis van de dierpathologie.
In de verzameling van het Veterinair Pathologisch Instituut be-
vinden zich ruim 50 gevallen van levercirrhose bij dieren. Gerekend
op een totaal aantal secties van ruim 15000 dieren beteekent dit
een frequentie voor levercirrhose van 0,3 %.
Dit percentage zal om verschillende redenen waarschijnlijk nog
iets hooger moeten zijn:
Ie. omdat bij varkens, door de normaal aanwezige bindweefsel-
septa, een geringe cirrhose van de lever moeilijk is vast te
stellen, terwijl bij het veelvuldig voorkomen van varkenssecties
een histologisch onderzoek van de levers op geringe cirrho-
tische veranderingen niet is verricht.
2e. omdat bij runderen met chronische galgangdistomatose vrijwel
altijd een bindweefselvorming in de lever wordt waargenomen,
zoodat eventueel aanwezige echte cirrhotische veranderingen
bij macroscopisch onderzoek zeker aan de aandacht zullen
ontsnappen.
Het doel van mijn proefschrift is een pathologisch-anatomisch
-ocr page 16-onderzoek in te stellen naar de bij dieren voorkomende vormen
van levercirrhose, om zoo mogelijk iets bij te dragen tot de op-
lossing van dit probleem, dat reeds zooveel pennen in beweging
heeft gébracht, en waarbij vooral wat betreft de aetiologie en de
Pathogenese de meeningen zoozeer zijn verdeeld.
De plaats waar dit proefschrift is bewerkt brengt mee dat ik mij
hoofdzakelijk op morphologisch terrein zal begeven; intusschen zijn
in verband met de Pathogenese enkele experimenten verricht bij
ratten met injecties van senecioextract, die in een apart hoofdstuk
zullen worden beschreven.
De literatuur over levercirrhose is zoo uitgebreid en zoo her-
haaldelijk beschreven dat ik niet heb gestreefd naar een volledige
bespreking ervan; wel zijn de onderzoekingen van de meest be-
kende voorstanders van bepaalde theorieën naar voren gebracht,
terwijl een apart hoofdstuk is gewijd aan de z.g. pseudogalgangen.
De voor mijn doel verwerkte levers zijn grootendeels afkomstig
uit de oude verzameling van het Veterinair Pathologisch Instituut.
Gedeeltelijk waren ze bewaard in glycerine, gedeeltelijk in 10 %
formaline; een klein gedeelte was ingesloten in gelatine voor
macroscopische preparaten.
Voor het microscopisch onderzoek is in de regel gebruik gemaakt
van paraffinecoupes, gekleurd met de gebruikelijke routinekleurin-
gen haemaluin-eosine en haematoxyline-van Gieson.
Als speciale kleuringen zijn aangewend Sudan III (vet), fuch-
seline (elastische vezelen), terwijl ik de door Holmer aangegeven
methode heb gebruikt voor het aantoonen van galcapillairen.
HOOFDSTUK II.
a. Definitie. De naam „cirrhosequot; voor bepaalde leverprocessen
is het eerst door Laennec gebruikt (beteekent eigenlijk geel zien).
Tegenwoordig noemt men cirrhose iedere verharding van een paren-
chymateus orgaan, waarbij het bindweefsel ten koste van het
parenchym is toegenomen. Zoo spreekt b.v. Röszle in Henke-
LubarscK Handbuch der speziellen pathologischen Anatomie Bd. V.
wel van polycirrhosen, hiermee bedoelende verhardingsprocessen
in verschillende organen, zooals die bijvoorbeeld gevonden worden
bij de z.g. bronsdiabetes van de mensch. Een juiste definitie, wat
men precies onder levercirrhose verstaat, is moeilijk te geven.
Terwijl men in het laatst der vorige eeuw de productieve
processen in het leverbindweefsel als het eigenlijke moment van de
levercirrhose aanzag {Birch-Hirschfeld, Simmonds) is door de
baanbrekende onderzoekingen van Kretz deze meening, althans tot
voor korte tijd, bijna geheel verlaten.
Door een uitgebreide studie van zeer veel levers met cirrhose
ziet Kretz als het wezenlijke aan een recidiveerend degeneratie-
proces van levercellen. „Die Leberzirrhose ist ein herdweise locali-
sierter, recidivierender, chronischer Degenerationsprocesz mit ein-
geschobenen Regenerationen des Parenchymsquot;. Door deze afwisse-
lende degeneratie en regeneratie ontstaat een sterke „Umbauquot;
van de lever. Bij zijn onderzoek van cirrhotische levers blijkt deze
Umbau altijd aanwezig te zijn. Dus bij hem komt de bindweefsel-
proliferatie op de achtergrond. ..Die Bindegewebsproliferation und
der Schwund eines Teiles des sezernierendes Parenchyms sind wohl
wesentliche Attribute des cirrhotischen Prozesses, das Hauptge-
wicht der Veränderungen liegt in der durchgreifende Veränderung
des Aufbaues der Leberquot;.
In aansluiting hieraan gaat b.v. Ghon in de in 1927 versehenen
-ocr page 18-6de oplage van Ascho[['s handboek der pathologische anatomie
zoover dat hij levercirrhose niet meer onder de ontstekingen, maar
onder de regeneratieprocessen rangschikt.
Volgens Röszle is het wezenlijke een met parenchymverlies ver-
bonden sleepende ontsteking en een, in verband met het slechte
weefselherstel, opgetreden litteekenvorming. Volgens Röszle liggen
er drie processen aan ten grondslag:
a.nbsp;ondergang van leverweefsel,
b.nbsp;litteekenvorming,
c.nbsp;compensatoire hyperplasie.
Het onderscheid tusschen de verschillende cirrhosevormen berust
op wisselende intensiteit en uitbreiding van elk van deze processen.
Hij rekent dus tot de cirrhosen slechts die leververanderingen,
waarvan de natuur „entzündlichquot; is. „Unter Leberzirrhose fassen
wir also die Ausgänge der verschiedensten Leberentzündungen
zusammen.quot;
De door Kretz op de voorgrond geschoven regeneratie (en dien-
tengevolge leverombouw) is volgens Röszle wel van belang voor
het leven van de patiënt, maar in het wezen van het proces is het
toch secundair.
Ook het primaire parenchymverlies is niet het wezen van het
proces, want er zijn cirrhosen waar de degeneratieve ondergang van
het leverepitheel slechts een zeer geringe rol speelt, en omgekeerd
leiden zuivere parenchymverliezen niet tot cirrhose. Ook de definitie
van Weltmann die de naam cirhose alleen wil gebruiken voor de
laennec'sche vorm en voor de andere de naam fibröse wil invoeren
is volgens Röszle onjuist, want er bestaan ook wel niet ..entzünd-
liche Fibrosenquot;.
b. Historisch overzicht. Laennec heeft in 1819 het eerst de
aandacht gevestigd op een samengaan van ascites met een ver-
kleining van de lever en een hobbelig worden van zijn oppervlakte
Hij zag de promineerende scherp omschreven knobbeltjes voor
nieuwvormingen aan. en naar hun gele kleur noemde hij het proces
cirrhose.
Eerst veel later zijn in Engeland door Kiernan (1836) en
Carswell (1838) de knobbeltjes als leveracini herkend. Nadat een
tijdlang de atrophische- als eenige vorm van levercirrhose bekend
was, is in 1840 door Becquérel verkondigd dat aan het
stadium van verkleining een vergrooting van de lever moet vooraf-
gaan. Lange tijd heeft men nu gemeend dat uit het hypertrophisch
voorstadium door schrompeling van het gevormde bindweefsel de
verkleinde knobbelige lever ontstaat.
Aan Fransche onderzoekers is het te danken dat de kennis van
de levercirrhose in korte tijd sterk werd uitgebreid.
Reeds in 1859 hebben Charcot en Luys er op gewezen dat bij
atrophische cirrhose de bindweefselvorming hoofdzakelijk perilobu-
lair, en bij hypertrophische cirrhose hoofdzakelijk tusschen het
secerneerende parenchym optreedt.
Ook Cornil wijst in 1859 voor het eerst op het voorkomen van
nieuwgevormde galgangetjes bij de hypertrophische cirrhose, die
volgens Hanot uitsluitend zouden voorkomen bij de hypertrophi-
sche- en bijna niet bij de atrophische cirrhose.
Charcot en Gombault (1876) hebben als oorzaak van de door
Hanot genoemde „cirrhose hypertrophique avec ictèrequot; galstuwing
aangenomen met aansluitend een chronische cholangitis en een op
het omgevende bindweefsel overgaande pericholangitis. De
Laennec'sehe atrophische vorm noemen ze van vasculaire origine
(periphlebitis chronica van de takken van de vena portae).
Later is weer een scheiding gemaakt tusschen de op galstuwing
berustende hypertrophische cirrhose en een opzichzelfstaande
hypertrophische cirrhose, die meest als Hanot'sc\ie cirrhose („Cir-
rhose hypertrophique avec ictère chroniquequot;) bekend staat. Deze
laatste zou wel van galgangontstekingen uitgaan, maar niet op
galstuwing berusten. In 1880 kwam Ackermann met een nieuwe
meening over de genese der levercirrhose. Volgens hem gaat de
bindweefselvorming bij de hypertrophische cirrhose uit van de lever-
capillairen. centraalvenae en vena portaetakken, terwijl de bind-
weefselvorming bij de atrophische cirrhose ingeleid wordt door een
nieuwvorming van vaten uit het gebied van de art. hepatica met
hieraan voorafgaande een aandoening van de levercellen. Bij hyper-
trophische cirrhose zou het bindweefsel geen neiging tot schrompe-
ling hebben, terwijl het bij de atrophische vorm door de prikkeling
van de primair veranderde epitheelcellen in een litteekenweefsel
zou veranderen.
Nadat dus Ackermann voor het eerst er op heeft gewezen dat
-ocr page 20-naast de bindweefsclvorming ook de epitheelveranderingen een rol
spelen in de Pathogenese van de levercirrhose, wat later door de
meeste onderzoekers wel is overgenomen, is echter een groote strijd
ontbrand over de volgorde van deze processen, In de volgende
bladzijden zal een globaal, zeer onvolledig overzicht worden gegeven
van de verschillende meeningen hierover, terwijl later de meer
moderne opvattingen over de verschillende vormen, waarin lever-
cirrhose zich kan openbaren, zullen worden beschouwd.
c. Pathogenese. Terwijl in de moderne literatuur wel algemeen
wordt aangenomen dat naast een bindweefselvorming het epitheel
gaat degenereeren of totaal gaat vervallen, heerscht de groote strijd
over de volgorde van deze processen.
Men kan de meeningen hierover in drie hoofdgroepen verdeelen:
a.nbsp;primaire aantasting van het leverepitheel.
b.nbsp;primaire bindweefselvermeerdering.
c.nbsp;gelijktijdig aantasting van leverepitheel en prikkeling van het
bindweefsel (Röszle).
sub a.
De voorstanders hiervan nemen aan dat door het cirrhogene
agens de levercellen gaan degenereeren of totaal gaan vervallen, of
wel via de weg van atrophie verdwijnen. (Van Hasselt). Op welke
manier nu secundair het bindweefsel gaat woekeren is slechts hypo-
thetisch te benaderen, doordat óf de levercellen door het primair
degeneratief proces stofwisselingsproducten zullen uitscheiden, die
prikkelend werken op het bindweefsel, óf doordat dezelfde cirrho-
gene stof eerst het meest gevoelige leverepitheel zal aantasten en
later het minder gevoelige bindweefsel tot hyperplasie zal aan-
zetten.
Deze theorie van primaire epitheelbeschadiging die feitelijk het
eerst door Ackermann en Kretz is verdedigd, heeft zich de meeste
aanhangers verworven.
Ackermann is reeds in 1880 van meening dat bij de cirrhotische
potatorenlever de bindweefselnieuwvorming niet het gevolg is van
de chronische alcoholintoxicatie, maar dat het moet worden opgevat
als een demarkeerende ontsteking, veroorzaakt door de, door al-
cohol veranderde, levercellen. Volgens hem stelt de levercirrhose.
voorzoover ze bestaat uit een interstitiëele bindweefselontwikkeling.
niet het ziekteproces voor, maar het beteekent meer een secundair
reactief, zelfs salutair proces, dat de nadeelige werkingen van
het primaire proces vermag te vertragen of in te krimpen, echter
niet heelemaal kan verwijderen. De bindweefselwoekering in aan-
sluiting aan de ondergang van parenchymcellen is geen echte de-
markeerende ontsteking want van hyperaemie, exsudatie en uittre-
ding van witte bloedlichaampjes is niets waar te nemen. Hij denkt
dat door de ondergang van levercellen de druk verdwijnt, en dat dus
de bindweefselontwikkeling als een vacaatwoekering is op te vatten
die de normale grenzen overschrijdt. Al deze nieuwvormings- en
omvormingsprocessen dragen het karakter van aanpassing aan de
defecten, ontstaan door de primaire aandoening en de gevolgen hier-
van. Volgens Ackermann speelt de regeneratie van parenchym-
cellen een ondergeschikte rol.
Meer nog dan door Ackermann is de theorie van de primaire
epitheelbeschadiging gegrondvest door Kretz. Men spreekt dan ook
veelal van de theorie van Kretz.
Kretz (1900) tracht de oorspronkelijke acineuse bouw in de cir-
rhotische levers na te gaan. Dit lijkt op het eerste gezicht gemak-
kelijk n.1. de parenchymeilandjes lijken de door de chronische
interstitiëele hepatitis uit elkaar gedrukte en veranderde oorspron-
kelijke acini en de korrelige teekening zal dus een acineuse zijn.
Dit blijkt echter slechts gedeeltelijk het geval te zijn. Het is niet
na te gaan aan de plaats van galgang-, art. hepatica- en vena portae-
tak want deze wijken ook van het normale af. Het best leenen
zich hiervoor de centraalvenen, omdat ze het verst afliggen van de
meest veranderde peripherie van de levereilandjes. Bij cirrhotische
levers bestaat een geheel andere als de oorspronkelijke netvormige
acineuse teekening.
Bij atrophische cirrhose vormt het heldergeelbruin, licht promi-
neerend parenchym meer ronde of langgevormde eilandjes van
zeer verschillende grootte. Ook de hiertusschen gelegen bind-
weefselstrooken wisselen in breedte. De ontstane korreling is on-
regelmatig kleiner of grooter tot het optreden van tumorachtige
verhevenheden toe.
Is er alleen ontwikkeling van interacineus bindweefsel en primaire
of secundaire eilandjesatrophie dan moet het aantal centraalvenen
op een even groote sneevlakte vermeerderd zijn. Hun aantal neemt
echter af. zoodat de verkleining van de lever dus veroorzaakt wordt
door verdwijnen van geheele acini.
De vermindering van het aantal centraalvenen gaat niet geheel
parallel met de vermindering van het aantal acini. Dit komt doordat
er een groot aantal acini zonder centraalvene komt als leverweefsel-
korrels van geringe omvang.
In oude acini ligt de centraalvene ook vaak excentrisch en soms
geheel aan de peripherie.
Volgens Kretz begint de cirrhose met kleine degeneratiehaardjes
in de peripherie van de acini, gevolgd door een regeneratie van de
verwoeste deelen. De groote reserve aan prestatievermogen van
het parenchym en de krachtige regeneratie kunnen aanzienlijke
defecten volkomen overwinnen.
De celconglomeraten zonder centraalvenae zijn in de eerste plaats
te danken aan een circumscripte levercelhyperplasie. De cirrhose is
volgens Kretz in alle levergedeelten nooit gelijkmatig maar meer op
te vatten als een haardsgewijs oplaaiend en weer genezend proces.
Dit voert langzamerhand tot een omvorming van de normale acini.
Het proces gaat zoover dat geheele acini gaan verdwijnen, terwijl
tenslotte de sterke vermeerderingskracht der levercellen verlamd
wordt.
Zooals men ziet wordt door Kretz het wezenlijke van de cirrhose
geschoven op de degeneratieprocessen van het parenchym, terwijl
hij niet of slechts zeer weinig aandacht besteedt aan het optredende
bindweefsel. Aetiologisch zou cirrhose dan ook kunnen ontstaan
door alle pathologische invloeden, die parenchymdegeneratie ver-
wekken.
Na de publicaties van Kretz zijn een groot aantal onderzoekingen
verricht om zijn theorie, zoowel aan experimenteel opgewekte cir-
rhosen. als aan sectiegevallen te toetsen.
De meest doorslaggevende onderzoekingen om de primaire
epitheelbeschadiging bij cirrhose aan te toonen zijn. naar mijn
meening. door Jaffé verricht. Jaffé (1921) tracht door subcutane
injecties van chloroform, amylalcohol. Phenylhydrazine bij konijnen
levercirrhose op te wekken. Om nu het verloop van het proces te
kunnen vervolgen, exstirpeert hij op verschillende tijdstippen bij zijn
proefdieren kleine leverstukjes, om aldus door microscopisch onder-
zoek een inzicht te krijgen in de histogenese van de cirrhose. Zijn
resultaten zijn een iets meer uitvoerige bespreking alleszins waard.
Bij injecties van groote doses chloroform en amylalcohol ontstaan
hevige parenchymveranderingen, necrose en vervetting, terwijl bij
vaker herhaalde injecties van kleinere doses echte cirrhotische ver-
anderingen optreden. Hij krijgt ongeveer dezelfde resultaten met
sterke bloedbeschadigende middelen (hydrazine en Phenylhydra-
zine), terwijl ook met zuiver haemoglobine bindweefselvermeerde-
ring te krijgen is.
De optredende necrose begint meestal op de grens van het bin-
nenst- en middelst derde gedeelte van de levereilandjes en breidt
zich van hier gelijkmatig, zoowel naar het centrum als naar de peri-
pherie uit; de capillairen blijven in de necrotische gebieden intact,
terwijl de capillairendotheliën soms gering vermeerderd lijken. Naast
deze necrose komen ook min of meer uitgebreide vervettingen in de
centra der levereilandjes voor; of ook treedt deze vervetting op bij
minder sterke vergiften, die geen necrose veroorzaken. Soms is in
de necrotische gebieden ook nog vet in de levercellen, waaruit Jaf[é
afleidt dat de vervetting waarschijnlijk een „Vorstufequot; van de
necrose voorstelt. Verder vindt hij veelal de door hem genoemde
„isolierte grosze helle Zeilenquot;. Hij houdt deze cellen voor degene-
ratievormen, want zij zijn alleen bij zware vergiftigingen aanwezig.
Bij vergiftiging met Phenylhydrazine is soms een zóne van deze cel-
len rondom het necrotisch gebied aanwezig, of ook wel als een laag
tusschen de necrotische en vervette gebieden. Deze groote lichte cel-
len bevatten steeds een kleine pycnotische kern, zoodat ze hierom
niet identiek zijn met de z.g. „helle Zeilenquot; die door Adler (1904)
zijn beschreven. Deze laatste cellen bevatten altijd één groote of
soms twee kernen en worden door Adler beschouwd als jeugdvormen
van levercellen zooals ze b.v. bij regeneratie zullen voorkomen. Jaffé
veronderstelt nu dat de door hem geziene cellen misschien deze
Adler sehe jeugdvormen van levercellen zijn die direct door het
vergift gedegenereerd worden, terwijl het vergift hierop misschien
nog een sterkere werking uitoefent dan op de oudere levercellen.
Echter niet altijd zijn deze lichte cellen voor jeugdvormen aange-
zien. Zoo is o.a. Hayami in 1906 al van meening dat de lichtere
en donkere levercellen en de dito kernen slechts verschillende
functiephasen van de levercellen voorstellen. Ook door Afanassiew
«s reeds vroeger in 1880 deze meening verkondigd omdat hij bij
hongerende dieren veel lichte en bij goedgevoede dieren veel don-
kere cellen vond. Ook in de laatste jaren zijn door Noël Fiessinger
de heldere cellen voor actieve en de donkere voor rustende aangezien.
Jaf[é vindt als eerste teeken van interstitiëele veranderingen
rondcelinfiltraties in de periportale ruimten, die spoedig gevolgd
worden door fibroblasten en bindweefsel, die zich rondom de lobuli
uitbreiden met soms reeds vroeg indringen in de eilandjes zelf.
Deze bindweefselvermeerdering is niet op te vatten als een vacaat-
woekering volgende op een parenchymondergang. want dit laatste
is steeds centraal aanwezig, terwijl de bindweefselvorming aan de
peripherie van de eilandjes plaats vindt. Jaffé sluit ook een primaire
bindweefselwoekering, gevolgd door drukathrophie en ondergang
van leverepitheel, uit. omdat hij altijd in zijn exstirpaten de paren-
chymbeschadiging veel vroeger ziet dan de bindweefselvermeerde-
ring. Hij neemt als meest waarschijnlijk aan. dat de veranderde
stofwisseling van de beschadigde levercellen een ontstekingsprikkel
uitoefent op het bindweefsel.
Hij tracht ook na te gaan of de veranderingen doorgaan als men
ophoudt met de injecties. Na ophouding van de injecties wordt het
cirrhotisch bindweefsel vrij spoedig celarmer en gaat schrompelen.
Ook de necrosen verdwijnen en dit kan niet anders als door rege-
neratie van levercellen. Dit is nog te vinden als gebieden met
onregelmatige rangschikking van de leverbalkjes, talrijke twee-
kernige levercellen en enkele mitosen. Soms wordt litteekenweefsel
gevonden op de plaats van de necrosen. Dit litteekenweefsel staat
niet in verband met het perilobulair aanwezige cirrhotische bind-
weefsel. Zooals later uit de publicaties van Röszle zal blijken, staan
deze verschillende genezingsvormen van de necrosehaarden vrij
zeker in verband met het al of niet intact gebleven zijn van de
levercapillairen. Vat men cirrhose nu op als een voortschrijdend
proces dan blijkt dus dat dit slechts is te verkrijgen wanneer de
..causa nocensquot; voortdurend verder kan werken in kleine doses.
/a//é komt tot de uitspraak dat wanneer een stof in herhaalde
kleine doses cirrhose doet ontstaan, dit gift in één groote dosis
gegeven necrose zal veroorzaken, terwijl men volgens hem ook het
omgekeerde kan zeggen.
Ook van Hasselt (1909) ziet de parenchymbeschadiging als het
primaire aan. echter niet in de vorm van degeneratie of necrose.
maar meer als atrophie. Hij geeft de volgende definitie van lever-
cirrhose: „Levercirrhose is een proces van atrophie, in haardsgewijze
verspreide gedeelten der lever, vergezeld en bevorderd door con-
pensatorische hypertrophie van andere gedeelten. De nieuwvorming
van bindweefsel is gering, het aanwezige is in hoofdzaak residuaal
en dit verkeert onder den druk van het woekerende parenchym!quot;
Deze uitspraak over de slechts geringe bindweefselvermeerdering,
die nog grootendeels schijnbaar zal zijn doordat het epitheel
athrophiëert en verdwijnt, is mijns inziens onjuist.
In de meeste door mij onderzochte, soms sterk atrophische levers
is de hoeveelheid bindweefsel zóó groot dat het zeer zeker ook
absoluut in belangrijke mate moet zijn toegenomen.
Hij zegt verder dat in cirrhotische levers het pathologisch element,
de afbraak, weinig opvalt. Toch verdwijnt het oorspronkelijke
orgaan geleidelijk, maar de compensatoire groei houdt hiermede
gelijke tred, zoodat als het ware telkens weer een nieuw ontstaat,
aan hetwelk hetzelfde lot is beschoren. Totdat tenslotte het vermo-
gen tot regeneratie onvoldoende wordt en de patiënt met een zeer
kleine „schrompelleverquot; sterft.
In de moderne literatuur wordt vooral van Fransche zijde zeer
speciaal de primaire parenchymlaesie met klem naar voren gebracht.
In tegenstelling met vroegere onderzoekers gebruiken ze fijnere
technieken voor het aantoonen van de epitheelbeschadiging, en wel
de kleuring van de chondriosomen eventueel mitochondriën en
chondrioconten. Eén van de fraaiste beschrijvingen hiervan is af-
komstig van ƒ. F. Martin (1927). De chondriosomen zijn de teerste
elementen van de levercel; ze komen voor in de vorm van min of
meer gekronkelde draden (chondrioconten) of in de vorm van
granulaties (mitochondriën), met hiertusschen verschillende over-
gangsvormen. Deze verschillende vormen stellen de morphologische
kenmerken van de secretorische cyclus van de chondriomen voor.
De chondrioconten zijn de elementen op het stadium van functio-
neele rust, ze zijn fijn draadvormig; de lengte vermindert bij functie,
terwijl de dikte toeneemt (peervormig en grof- en fijnkorrelig,
mitochondriën). en van hier gaan zij weer terug naar de chondrio-
conten. Uitgaande van deze stadia zijn de levereilandjes in drie
gebieden te verdeelen:
1.nbsp;Centrale zóne van permanente rust.
2.nbsp;Periportale zóne van permanente functie.
3.nbsp;Intermediaire zóne van wisselende functie met eveneens
wisselend aspect van de chondriomen al naar het stadium
van digestie.
Uit deze onderzoekingen blijkt dat de levereilandjes van de peri-
pherie naar het centrum functioneeren.
Bij degeneratieve veranderingen van de levercellen met als uitein-
delijk stadium de dood, zijn de chondrioomveranderingen als volgt:
De chondrioconten zwellen op en in hun as verschijnt een hyaliene
zóne; de zwelling neemt toe en de chondrioconten worden blaasjes.
Veel later treden dezelfde veranderingen aan de mitochondriën op,
ze zwellen ook op, en krijgen een vesiculeus aspect. Vervolgens
lossen beide vormen op in de protoplasmatische massa, waarin ze
onherkenbaar zijn geworden. De kernveranderingen treden veel
later op, bijv. bij autolyse begint het na 24 uur explosief met hyper-
chromatose-karyolyse-achromatose.
Dus om de beginstadia van degeneratie te zien moet men geen
rekening houden met kernveranderingen, maar wel met de ver-
anderingen van de chondriomen. Wanneer de periportale cellen
degenereeren, beginnen de centrale gedeelten te functioneeren,
waardoor de werkzaamheid van de levereilandjes verzekerd wordt.
Martin heeft experimenten gedaan bij caviae, die hij vergiftigt
met mangaanchloride, dat volgens Findlay (1924) een hyperplasie
van galgangen, gevolgd door leversclerose, veroorzaakt. Hij ziet de
eerste week reeds zichtbare veranderingen in de levercellen, rondom
de kleine periportale ruimten (blaasachtige en soms uiteengevallen
chondriomen), zonder ontstekingsverschijnselen in de ,.espaces
portesquot;, met alleen geringe capillairdilatatie in de omgeving hier-
van. Deze processen breiden zich wigvormig uit met als bases de
periportale ruimten terwijl de punten elkaar ontmoeten. Dit is dus
het eigenlijke begin van de annulaire of perilobulaire cirrhose. Na
ongeveer een maand ziet men de eerste mesenchymreacties, voor-
namelijk in kleine periportale ruimten. Men ziet rondcelinfiltraties,
waarvan enkele cellen in fibroblasten veranderen, terwijl andere in
het cytoplasma van veranderde levercellen binnendringen. Terzelf-
dertijd treedt bindweefselhyperplasie op waarvan smalle strooken
tusschen de meest periphere levercellen dringen en ze isoleeren.
terwijl men in de peripherie van de eilandjes soms ook collageen
geworden Gitterfasern aantreft, dit laatste altijd vergezeld van
hyperplasie van /Cup/fer'sche stercellen in de buurt van veranderde
levercellen.
Deze twee secundaire phenomenen zijn van dezelfde natuur; in
contact met veranderde levercellen is er precipitatie van zekere
colloidale bestanddeelen op praeëxisteerende fundamenteele sub-
stanties (normaal bindweefsel of Gitter fasern).
Ongeveer dezelfde meening wordt door Guy Albot in een zeer
uitvoerig artikel in 1931 verdedigd. Hij gebruikte verschillende
stoffen bij verschillende dieren b.v. loodwit bij ratten, koperacetaat
bij ratten en caviae. mangaanchloride subcutaan bij caviae, tetra-
chlooraethaan per inhalationem bij ratten en konijnen. Hij onder-
scheidt het proces in verschillende étappes:
1.nbsp;initiale étappe (als door Martin beschreven).
2.nbsp;étappe van algemeene lobulaire hyperergie en van reticulose.
Hij ziet algemeene celopheldering, alle cellen volumineus en dicht
naast elkaar; mitochondriën zijn aan de rand opgesteld; kernen
normaal of soms pycnotisch.
Hij noemt dit het typisch aspect van ,,rhyperfonctionnement anti-
toxique cellulairequot;.
Op het zelfde tijdstip ontstaat de pathologische hyperplasie van
de reticuline, die in de initiaalstadia nauw verbonden aan naburige
epitheeldegeneraties, later meer diffuus in de eilandjes aanwezig is.
Bij de „reticulosequot; zijn echter tegelijk verdikking van reticulum-
weefsel en bindweefselnieuwvorming aanwezig. De verdikte Gitter-
fasern zijn dezelfde formaties als de collagene fibrillen, die men in
cirrhosen tusschen stercel en levercel ziet. Volgens Albot is er
waarschijnlijk geen verandering van Gitterfasern in collagene sub-
stanties; maar normaal zijn ze niet dik genoeg om zichtbaar te
worden in gekleurde coupes. Hij gaat hierin mee met Nageotte, die
twee oorzaken aanneemt voor het normaal niet als collageen kleuren
van de reticulumvezelen en wel de fijnheid van de vezelen en door-
dat het celprotoplasma de reticulumkleuring maskeert.
Als het reticulum zwaarder wordt of als de cellen ophelderen ver-
schijnt de collageenkleuring. Ze nemen reticuline en collageen als
éénzelfde substantie aan. maar onder verschillende physische om-
standigheden.
Guy Albot ziet naast een verdikking ook een ontwikkeling van
reticuline tusschen de leverbalkjes, beginnend in de buurt van de
periportale ruimten en van hier zich snel uitbreidend en niet meer
begrensd door de aanwezigheid van celveranderingen. Naast de
reticulose treedt nog bindweefselhyperplasie op in de vorm van
litteekenachtige sclerose, die in tegenstelling met de reticulose nauw
aan celveranderingen is gebonden. De optredende sclerose kan
periportaal en intralobulair gelocaliseerd zijn, waarbij de laatste
vaak massiever is en later optreedt dan de eerste. Na een infiltratie
met rondcellen, waarvan enkele zich in fibroblasten trans formeer en,
differentieert zich tusschen deze fibroblasten collageen bindweefsel.
Samenvattend zegt Albot dat de parenchymveranderingen nood-
zakelijk zijn voor de sclerose, ze gaan er aan vooraf en vergezellen
ze. De veranderde levercellen worden een bron van irritatie voor het
Gitterfasernweefsel, maar hiervoor zijn speciale veranderingen
noodig. n.1. homogene atrophische degeneratie of chondriolysis.
Ook reeds in de voordracht door Noël Fiessinger, mede namens
Guy Albot, gehouden voor de Société anatomique de Paris op
8 October '29, worden ongeveer dezelfde conclusies getrokken. Hij
onderscheidt hier 4 evolutieprocessen bij de vorming van cirrhose
en wel a. altération. b. sclérose. c. réticulose. en d. hyperplasie
cellulaire réactionelle.
De celalteratie (homogene atrophische degeneratie en chondrio-
lysis) gaat altijd vooraf, maar er behoeft geen causaal verband te
bestaan tusschen de primaire alteratie en de daaropvolgende
sclerose. Ze scheiden deze sclerose in echte sclerose (periportaal
proces) en in het diffuse infiltratieproces (reticulose). Bij de
sclerose komt het nieuwgevormd collagene weefsel van de reticulum-
vezelen. hetzij van de espace porte. hetzij van de peripherie van de
eilandjes.
De optredende reticulose is niet beperkt tot de omgeving van de
gealtereerde cellen, maar het treedt ook op zonder aanwezigheid
van deze celdegeneraties. De Gitterfasern beginnen zich te ver-
dikken en kunnen in collagene vezelen veranderen (of liever
gezegd als collageen zichtbaar worden). Naast de verdikking treedt
ook een ontwikkeling op van reticulumvezelen tusschen de lever-
cellen. beginnend in de buurt van de espaces portes.
Als 4de evolutieproces noemt hij de reactieve celhyperplasie. die
-ocr page 29-gedurende het geheele ontwikkelingsproces van de cirrhose te zien
is. De toxinen bereiken de minst resistente cellen, terwijl de andere
gaan woekeren.
Ook over de verschillende cirrhosevormen en de pseudogalgangen
ontwrikkelen Fiessinger en Albot in deze voordracht hun theorie.
Dit laatste onderwerp zal echter in een apart hoofdstuk worden
behandeld.
Ook Moon (1932) is van meening. dat degeneratie en destructie
van levercellen voorafgaat aan de bindweefselvorming.
Na deze uitvoerige vermelding van de meeningen van de tegen-
woordige onderzoekers zal ik nog een greep doen uit enkele
artikelen van vroegere onderzoekers met een overtuigde aanname
van een primaire epitheelbeschadiging. De oudste hiervan is af-
komstig van Aufrecht (1879), die bij konijnen phosphorus opgelost
in oleum amygdalarum injiceerde. Volgens hem is de parenchyma-
teuse ontsteking het primaire proces, dat in die gevallen waar het
schadelijk agens lang of vaak genoeg inwerkt om een te snelle
restitutio te verhinderen, secundair gevolgd wordt door verande-
ringen in het interstitiëele weefsel. Volgens Joannovics (1904)
gelukt het slechts met die stoffen een cirrhose op te wekken, bij
welke het mogelijk is in verschillende étappes degeneratie van
leverparenchym te voorschijn te roepen, waaraan zich dan vermeer-
dering van het interstitieele bindweefsel en regeneratie van lever-
weefsel aansluiten. Tot deze stoffen rekent hij karbaminezure- en
koolzure ammonium per os toegediend, alcohol per inhalationem
(Mertens), chloroform bij herhaalde subcute injecties (Mertens) en
toluyleendiamine. Volgens Ribbert (1908) gaat het bij cirrhose om
ondergang van leverweefsel en gedeeltelijke „Ersatzquot; van het
verloren gegane weefsel door bindweefsel- en galgangwoekering, en
grootendeels door compensatoire vergrooting van het resteerend
leverweefsel.
De parenchymverwoesting, door hem als de primaire laesie aan-
genomen, wordt veroorzaakt door het agens, dat van uit de darm
via de vena portae op de lever werkt. Hij verklaart de vaak onge-
lijkmatige verdeeling van de parenchymlaesies door een ongelijk-
matige verdeeling van het portale bloed in de lever (hij kreeg bij
langzame injectie van karmijnoplossing in de v. portae ook een
ongelijkmatige verdeeling).
Ook Fischler (1908) is voorstander van een primaire epitheel-
beschadiging; hierdoor ontstaat een prikkelingstoestand, die de
bindweefselverandering veroorzaakt, hoofdzakelijk als gevolg van
een functiestoornis (vorming van urobilinogeen).
sub. b. primaire bindweefselvorming.
Tot de voornaamste aanhangers van de theorie van de primaire
bindweefselvorming bij levercirrhose zijn Siegenbeek van Heukelom
en de Josselin de Jong te rekenen.
Siegenbeek van Heukelom (1896) verwerpt in een critische studie
de theorie van Ackermann. Hij kan niet met Ackermann aannemen
dat bij een primaire aantasting van de levercellen de hieropvolgende
bindweefselwoekering meest periacineus zal blijven. Ook verwerpt
hij het demarkeerende karakter van de bindweefselvorming, omdat
deze laatste zoowel gezonde als zieke levercellen omvat. Samen-
vattend zegt hij dat celdegeneratie en necrose in de lever op zichzelf
geen bindweefsel formatie opwekken, die cirrhotisch genoemd mag
worden en daarom is het proces ten gunste van de primaire sclerose
beslist. Toch vat Siegenbeek van Heukelom niet alle celdegeneraties
als secundair aan de bindweefselnieuwvorming op; ze kunnen
ook wel primair in het verloop van de cirrhose optreden. Hij hecht
groote waarde aan de reeds zeer oude proeven van Boix aan wie
het experimenteel is gelukt met lagere vetzuren (b.v. boterzuur) een
cirrhotisch proces op te wekken. Volgens Boix werkt boterzuur
zuiver sclerogeen, in tegenstelling met alcohol, dat zuiver steatogeen
op de levercellen zal werken. Boix neemt aan dat bij potatoren door
de ontstaande maagdarmaandoening abnormale fermentaties zullen
optreden met vorming van lagere vetzuren (azijnzuur, melkzuur,
boterzuur, valeriaanzuur en propionzuur), naast hoogere vetzuren,
aldehyden en ketonen, waarbij de gevormde stoffen zoowel steato-
geen (bijv. alcohol zelf) als sclerogeen (bijv. boterzuur) de lever
kunnen beïnvloeden, terwijl bijv. azijnzuur beide werkingen kan
uitoefenen.
In de in 1895 verschenen dissertatie van de Josselin de Jong
wordt ook de bindweefselvorming altijd als het primaire proces bij
de levercirrhose aangezien. Hij wil de verschillende vormen van
bindweefselnieuwvorming afhankelijk verklaren van verschillende
localisaties van vaatwandaandoeningen. Wanneer de intraacineuse
capillairen het meest ziek zijn krijgt men diffuse intercapillaire
sclerose uitgaande van de capillairendotheliën. Wanneer de vena
portae ziek is dan in 't algemeen meer een periportale cirrhose. Zijn
de galgangen de wegen die het schadelijk agens aanvoeren, dan
ontstaat een peri-angiocholitis, die secundair de vaten doet sclero-
seeren, en dus het meest de periportaalvaten. De annulaire bind-
weefselaanmaak stamt af van het praeëxisteerende periportale
bindweefsel en slechts voor een klein deel van het bindweefsel
rondom de galgangen.
Volgens de Josselin de Jong moet in de leer der cirrhose hepatis
de leververandering aangezien worden als een symptoom, zij het
ook het voornaamste, van een algemeen lijden. Deze meening is
veel later met kracht naar voren gebracht door Röszle (pigment-
cirrhosen, haemochromatotische levercirrhose, bronsdiabetes, morbus
Banti).
Naast deze beide Hollandsche onderzoekers en de vroegere
Fransche School [Charcot. Gombault enz.) zijn van latere tijd nog
te noemen Dantschakoff Grigorevsky (1904), Klopstock (1906,
zag na intraperitoneale injectie van bacteriën bevattend materiaal de
bindweefselvorming primair ontstaan), Warschauer (1910), terwijl
ook Kaufmann in zijn handboek verklaart te gelooven dat de
cirrhogene noxe eensdeels tot een degeneratieve beschadiging van
levercellen voert en anderzijds ook een directe, tot productie-
voerende prikkel op het interstitieele bindweefsel uitoefent.
sub. c. Gelijktijdig aantasting van leverepitheel en prikkeling van
het bindweefsel.
Röszle. die in Henke-Lubarsch' Handbuch der Speziellen
pathologischen Anatomie und Histologie in een zeer uitvoerig hoofd-
stuk de levercirrhose heeft beschreven, ziet het wezenlijke van de
cirrhose in een met parenchymerverlies verbonden sleepende ont-
steking en een, in verband met het slechte herstel van het weefsel,
optredende litteekenvorming.
Leverweefsel is volgens hem wel tot regeneratie in staat, maar
deze sluit altijd aan intact gebleven gebieden aan (misschien als
gevolg van toxinewerking in de buurt van het vervallen gebied).
Van belang hierbij is ook de soort van de primaire beschadiging,
zoowel naar intensiteit als naar extensiteit. Hij vat cirrhose op als
„Folge-erkrankungquot; van het leverweefsel op een hepatotoxische
noxe.
De vormen van cirrhose hangen af van de verschillende graden
van de getijktijdig tegen leverepitheel en zijn eigenaardig mesenchym
gerichte giftwerkingen. Er ontstaan necrobiosen van de verschil-
lende deelen van het leverweefsel met aan de ééne zijde zuivere
levercelverwoestingen (acute gele leveratrophie) en aan de andere
zijde de met sterke mesenchymale reacties inzettende leveront-
stekingen (hypertrophische pericapillaire en pericellulaire cirrhosen,
elephantiatische vorm van cirrhose).
Hier tusschen liggen nu de verschillende vormen.
Terwijl men vroeger de beschadigende werking van de cirrhose-
verwekkende stof alleen maar op de levercellen zelf aannam, is
Röszle van meening dat er hiernaast ook geïsoleerde, nu eens meer
endotheliotrope, dan weer meer desmotrope giftwerkingen voor-
komen.
Hierdoor krijgt men drie soorten van leverbeschadiging:
1.nbsp;specifiek epitheliotrope giftwerking met zuiver parenchym-
degeneratie (geeft geen cirrhose).
2.nbsp;specifiek capillair- of endotheliotoxische en desmotrope
(meschenchymotoxische) giftwerkingen (geven hypertrophi-
sche, elephantiatische cirrhosen).
3.nbsp;niet electieve giftwerkingen door beide componenten in ver-
schillende graad (komen het meest voort).
De optredende regeneratie of vicariëerende hyperplasie en hyper-
trophie hangen af van het niet of wel beschadigd zijn van het
mesodermale apparaat, waarbij de vicariëerende hypertrophie de
regeneratie moet overtreffen, want anders ontstaat er geen ,,Umbauquot;
van de lever. Deze ..Umbauquot; is gekenmerkt door litteekenvorming
op de plaats van verloren gegaan leverweefsel (epitheliale en
mesodermale aandeel) en ..Ersatzquot; woekeringen op andere plaatsen.
De opvatting van Noël. Albot e.a. dat de periphere zóne van de
eilandjes gevoeliger zal zijn dan de rest. is volgens Röszle onjuist,
want de peripherie is toch lang niet altijd de zetel van de ..Zell-
schwundquot; en litteekenvorming, want de eilandjes zijn door het
cirrhotisch proces vaak in meerdere stukken verdeeld of een groot
aantal eilandjes gaat ten gronde.
De vorm van epitheelondergang is nog niet voldoende opgehel-
-ocr page 33-derd; vaak geschiedt het echter door eenvoudige atrophie (van
Hasselt), terwijl ook een deel ten gronde gaat door de druk van
het schrompelende bindweefsel, waarbij de leverbalkjes zich nog
lang. in tot galgangachtige epitheelrijen verkleinde toestand, kunnen
staande houden.
Het bindweefsel van de cirrhotische litteekenstrooken is te
danken aan de fibroplastische werkzaamheid van het parenchymale
vaatwerk (capillairen) van de lever. Dit is het mooist te zien bij
de pericellulaire of pericapillaire elephantiatische vorm. Buiten de
capillairen treden vanaf hun wand endotheelachtige elementen op,
die volgens Röszle door het ontbreken van de adventitiëele cellaag.
met de haematogene „Wanderzellenquot;, alleen aansprakelijk kunnen
zijn voor de bindweefselvorming.
Ook de Gitterfasern vermeerderen en versterken zich en gaan in
collageen litteekenweefsel over. Dit is echter niet altijd toe te
schrijven aan de scleroseerende werking van de ontsteking, maar
ook aan de veranderde weefselspanning door ombouw en bloed-
stuwing.
Bij het cirrhotisch proces is er meest een scherpe grens tusschen
litteeken en behouden eilandgedeelten, doordat men meest rust-
stadia ziet. „Der zirrhotische Leberschaden ist uns viel besser
bekannt als die Zirrhosekrankheitquot;.
Dat de bindweefselvorming meest in de peripherie der eilandjes
gevonden wordt, is begrijpelijk doordat de cirrhogene noxe, hoe ze
ook is aangevoerd, altijd het meest en het sterkst hiermede in
contact komt. De vroegere meening van een primaire bindweefsel-
vorming is niet houdbaar, want men heeft nog nooit een ontstekings-
prikkel kunnen aantoonen, die op het bindweefsel primair „wuche-
rungsanregendquot; werkt.
Er moet altijd een beschadiging van de mesenchymale weefsel-
deelen (capillairwanden en bindweefsel) aan vooraf gaan.
Uit de door verschillende onderzoekers verrichte experimenten
blijkt volgens Röszle dat de heerschende opvatting, dat het aankomt
op de verhouding tusschen parenchymondergang en litteekenvor-
ming, niet steekhoudend is. Er zijn geen experimenten, die op de
basis van zuivere parenchymnecrosen tot cirrhotische veranderingen
gekomen zijn. Deze parenchymnecrosen kunnen zonder litteeken-
vorming verdwijnen (Jaffé), afhangend van het niet beschadigd
zijn van de capillairen en het overige mesenchymale „Gerüstquot;.
Een indeeling der verschillende cirrhosevormen is naar Röszles
meening moeilijk te geven. Alleen de uitersten zijn te scheiden
en hiertusschen ligt de hoofdgroep, die verschillende vormen in zich
vereenigt.
Anatomische kenmerken (atrophisch en hypertrophisch) geven
wel geringe aanwijzingen voor een indeeling, want het levervolume
drukt de verhouding van weefselondergang en nieuwvorming uit.
De gewichtsvermeerdering kan echter zoowel door het bind-
weefsel als door de levercellen veroorzaakt worden. Ook kan een
hypertrophische- in een atrophische cirrhose overgaan, terwijl het
cirrhotisch proces ook een reeds vergroote lever kan treffen.
Wel van de andere te onderscheiden zijn de z.g. pigmentcir-
rhosen, ontstaan door giften, die de lever (reticulo-endotheel) in
samenhang met andere bloedapparaten beschadigd hebben. Hierbij
zijn echter ook weer overgangsvormen.
De onderscheiding in periportale (interlobulaire) en pericellulaire
(intralobulaire) cirrhosen is wel vrij goed, maar zuiver periportaal
kan het niet zijn, want er is altijd parenchymverlies met een mesen-
chymale reactie. Gebeurt dit in de buurt van de Glisson'sche kapsel,
dan ontstaan monolobulaire cirrhosen, maar wanneer er hiernaast
ook afsnoering van eilandjesgedeelten (pseudolobuh) is, dan is het
proces in wezen alweer intralobulair.
Van een geheel ander type zijn die cirrhosen waar het bindweefsel
zich zonder merkbaar weefselverlies intralobulair ontwikkelt. Dus
de plaats van het bindweefsel is niet bepalend, maar wel het
karakter van de ontsteking.
In het ééne geval (meest Laennec' cirrhosen) kan men van een
necrotiseerende hepatitis spreken als oorzaak van de cirrhose, terwijl
in het andere geval een exsudatief-prohferatieve ontsteking, met of
zonder geringe hepatose tot een hyperthrophische cirrhose voert.
Röszle stelt nu voor, de ontstekingsprocessen te onderscheiden in:
a.nbsp;overwegend epitheliolytisch-necrobiotisch; oplossing van ne-
crotische en necrobiotische orgaandeelen met als eisch voor de lit-
teekenvorming een gelijktijdige beschadiging van epitheel (hepa-
tose) en interstitium (necrotiseerende hepatitis).
b.nbsp;overwegend desmolytisch; zuiver interstitiëel, waarbij
histolyse zich beperkt tot een oplossing van de samenhang, een
diärese van vaatwandendotheel, Gitterfasern, fibroblasten, soms ook
van het epitheel (dissociatie). De regeneratie voert hier tot een
intralobulaire cirrhose.
Er is ook een indeeling te maken naar de klinische symptomen
(bij de mensch). Bij hypertrophische cirrhose (speciaal Hanot)
sterke icterus, ontbreken van ascites. soms Splenomegalie. Bij
atrophische cirrhose (Laennec) geen icterus en sterke ascites met
meestal een kleine milt.
De cirrhose kan echter primair of secundair aan. of gelijktijdig
met de miltzwelling optreden. Primair komt het meest voor. secun-
daire cirrhose bij morbus Banti, terwijl het min of meer gelijktijdig
optreedt bij haemochromatosis. een aantal elephantiatische cirrhosen.
en bij z.g. polycirrhosen (bronsdiabetes).
Indeeling van de cirrhosen volgens Röszle:
1.nbsp;Laennec-cirrhose (type van histolytische cirrhose); chroni-
sche interstitiëele hepatitis met hepatose.
2.nbsp;Hypertrophische cirrhosen.
3.nbsp;Vasculair-mesenchymale vormen (type
van desmolytische en haemolytische
cirrhosen).
Mengvormen en ondervormen der
vorige.
5.nbsp;Biliaire cirrhosen (type der chologene cirrhosen).
6.nbsp;Zeldzame vormen.
Atrophische cirrhose. {Laennec cirrhose).
Deze is de meest voorkomende vorm. Hieronder verstaat men in
het algemeen een door het cirrhotisch proces zelf verkleinde lever.
De verkleining komt eenerzijds door verlies van leverparenchym.
anderzijds door het. hiervoor op de plaats komend, schrompelend
litteekenweefsel. Een tweede kenmerk is het korrelig oppervlak,
waarbij de korrels nu eens behouden parenchymgebieden, dan weer
hyperplastische lobuli voorstellen.
Deze korrels hebben meest een citroengele kleur.
..Wir verstehen heute unter Laennec'scher Leberzirrhose jene
verhärtete und gehöckerte Verkleinerung der Leber, welche durch
ihre zitronengelbe Farbe ausgezeichnet istquot;.
De rangschikking van de bindweefselstrooken is bijna nooit sche-
zuiver interstitiëele
chronische hepatitis.
matisch regelmatig; meest onregelmatige litteekenstrooken, die het
parenchym zóó vervormen, dat het in voortgeschreden stadia on-
mogelijk is de ontwikkelingsgang van het bindweefsel'te recon-
strueeren.
De „Umbauquot; is volgens Röszle, streng genomen, het gevolg van
de verhindering van plaatselijke regeneratie door de litteekens en
de ontsteking; een herstel van het oude eilandje wordt door ver-
woesting van parenchym en mesenchymaal „Gerüstquot; tezamen on-
mogelijk gemaakt.
Het nieuwgevormde bindweefsel is. wanneer het optreedt in de
buurt van de Glisson'sche kapsel, van dit mesenchym afkomstig.
Echter behoeft het bij ..bindegewebige Umwandlungquot; van intralo-
bulaire of aan de peripherie gelegen gebieden niet te ontstaan door
uittreding van fibroblasten uit de Glisson'sche scheede. Hier kan
het volgens Röszle ook ontstaan uit het intralobulaire mesenchym.
Het gedrag van de ..Gitterfasernquot; is zeer ingewikkeld; er loopen
hier „Auflösungsquot;- en nieuwvormingsprocessen door elkaar. Naast
hyperplasie van de Gitterfasern veranderen ze ook in collageen
bindweefsel. Deze verdikking en dit collageen worden vindt men
speciaal in de periphere eilandjesgedeelten.
Hypertrophische cirrhosen. De gewichts- en volumetoename
berusten hierbij op een geheel andere verhouding van het parenchym
tot het nieuwgevormde bindweefsel als bij de Laennec'sche cirrhose.
Bij atrophische cirrhose is zóó weinig leverparenchym overge-
bleven, dat de grens van leverinsufficiëntie bereikt wordt, althans
quantitatief en misschien is het overblijvend parenchym ook nog
qualitatief minderwaardig.
Bij de hypertrophische cirrhose is er daarentegen een hoeveelheid
parenchym, die ongeveer met het normale overeenkomt. Ook is de
oorspronkelijke opbouw vaak duidelijk behouden.
Sommige hyperthrophische cirrhosen echter gaan gepaard met
weefselverlies, litteekenvorming (dus ook opbouw): zuiver histolo-
gisch is dan ook niet te onderscheiden, of men met een atrophische,
dan wel met een hypertrophische vorm te maken heeft. Deze vorm
kan ook. afgezien van het volume, duidelijk op Laennec gelijken
(korrelig, hardheid, ombouw).
Deze door Röszle genoemde hypertrophische Laennec cirrhose.
die veelvuldig voorkomt, ontstaat volgens hem wanneer het cirrho-
tisch proces optreedt in een reeds hypertrophische lever (bijv. bij
veel etende en drinkende personen, bij vetlever of diabeteslever).
De opvatting van Weigert dat deze vorm zou ontstaan door over-
vloedige regeneratie is volgens Röszle onjuist. Echter wat de dier-
cirrhosen betreft, is deze meening m.i. niet steekhoudend. Speciaal
in de door mij onderzochte levercirrhosen van de kat, waarbij men
vaak de hypertrophische Laennec sehe vorm vindt, zijn toch wel
bovengenoemde factoren voor een primair groote lever uit te sluiten,
terwijl ook bij deze dieren nooit levers worden gevonden, die de
grootte van de gevonden hypertrophische Laennec cirrhosen ook
maar eenigszins benaderen.
Bij deze hypertrophische Laennec cirrhosen is vaak ook minder
neiging tot vorming van ascites en in aansluiting aan deze vorm
schijnt ook het meest levercarcinoom op te treden.
Naast deze vorm wil Röszle de hypertrophische cirrhosen nog
onderverdeelen in:
vetcirrhose.
b.nbsp;biliaire cirrhose.
c.nbsp;haemato- en angiotoxische cirrhose.
Er komen zoowel sterk vervette atrophische als hypertrophische
cirrhosen voor, de laatsten echter het meest. Deze levers zijn plomp,
glad, met afgeronde randen, harde consistentie, niet zoo deegachtig
als andere vetlevers. De kleur is geel tot geelbruin. Gewoonlijk is
geen sterke icterus aanwezig. Microscopisch wisselt het van geringe
htteekenvorming van biveneuse rangschikking tot breede bind-
weefselstrooken; waarschijnlijk ontstaat deze vorm wanneer cirrhose
optreedt in een reeds vervette lever.
Bij de angiohaematotoxische cirrhosen heeft het cirrhogeen ver-
hit zijn hoofdaangrijpingspunt in het bloedvatapparaat van de lever.
Daar dit slechts geringe specificiteit bezit (in de stercellen), zal het
slechts zelden gebeuren dat giften alleen voor de stercellen specifiek
zijn. maar zullen ook wel de gevoelige levercellen geprikkeld worden.
Bij deze vorm ziet men dus een overwegend meedoen van het
mesenchymaal aandeel van het leverweefsel (capillairen en Gitter-
lasern). Door de verwantschap van het levermesenchym met het
miltmesenchym en overige reticulo-endotheliale systeem, zullen bij
»ets mindere specificiteit van het cirrhogene agens ook gemakkelijk
ziekten van milt en andere organen optreden.
Ook door de verwantschap van bloedcellen en vaatwandcellen
ontstaan bij deze haematotoxische processen soms nog systeem-
ziekten van bloedapparaat en mesenchym (b.v. morbus Banti, hae-
mochromatotische cirrhose, bronsdiabetes). Opvallend is in verband
hiermee, dat reeds vroeger door Jaf[é opmerkzaam is gemaakt op
het veelvuldig samengaan van cirrhose met bloedverval. waarom
hij dan ook met sterke bloedgiften (Phenylhydrazine en ook met
haemoglobine zelf) getracht heeft cirrhose op te wekken.
De hoofdgroep van de door gelijktijdige bloed- en capillairgiften
optredende cirrhosen vormen de z.g. gepigmenteerde cirrhosen.
Hierin zijn weer verschillende graden door het nu eens overwegen
van het endotheliotoxisch, dan weer van het haemotoxisch aandeel
van het gif (zouten van zware metalen). Het gevormde pigment
(haemosiderose) komt o.a. in de levercellen en kan hierin zelfs
blijven, wanneer deze laatste tot pseudogalgangen atrophiëeren.
De hyperplastische levergebieden blijven vaak pigmentvrij, wat een
versterking is van de meening dat het cirrhotisch- en pigmentee-
ringsproces aan dezelfde beschadiging zijn toe te schrijven.
De specifiek humane haemochromatotische levercirrhose, morbus
Banti en bronsdiabetes zal ik hier niet verder beschrijven.
De biliaire cirrhosen, zooals door Röszle beschreven, zal ik slechts
kort bespreken, omdat ik deze in de door mij onderzochte levers zoo
mogelijk buiten het verband van dit proefschrift heb gehouden.
Röszle onderscheidt de van de galgangen uitgaande chronische
ontstekingen in:
a.nbsp;cholostatische biliaire cirrhose (door stuwing van niet ge-
infecteerde gal).
b.nbsp;cholangitische en cholangiolytische biliaire cirrhose (door in-
fectie der gal langs haematogene of ascendeerende weg).
c.nbsp;cholangiotische eventueel cholangiolotoxische bilaire cirrhose
(door toxische verandering van fijne en fijnste galwegen en
galcapillairen).
Uit dit globaal overzicht blijkt dus dat na ruim een halve eeuw
cirrhoseonderzoek van de oorspronkelijke scheiding in Laennec'sche
en Hanot'sche cirrhose, slechts alleen de eerste nog als een min of
meer omschreven beeld is overgebleven, terwijl voor de hyper-
trophische vorm de naam Hanot vrijwel als historisch is aan te
merken.
d. Literatuur over de z.g. pseudogalgangen. In 1859 heeft
Cornil voor het eerst de aandacht gevestigd op een net van nieuw-
gevormde galkanaaltjes bij de hypertrophische cirrhose, die volgens
Hanot bijna niet bij de atrophische vorm zullen voorkomen. Cornil
dacht oorspronkelijk dat het normaal aanwezige kanaaltjes zijn, die
echter pas bij het cirrhotische proces zichtbaar zullen worden.
Charcot en Ranvier schrijven ze eerst toe aan knopvorming van
interlobulaire praeëxsisteerende galgangen onder invloed van de
chronische ontsteking.
Later concludeert Charcot in samenwerking met Gombault dat ze
ontstaan door transformatie van intralobulaire galgangetjes. In
experimenten, na onderbinding van de ductus choledochus, zien zij
n.1. verbindingen met levercellen en galgangen. Ze laten in het
midden of de bekleedende cpitheliën afkomstig zijn van levercellen
of wel van de interlobulaire galgangen.
Hun langenooten Kelsch en Kiener zijn daarentegen van mee-
ning, dat de nieuwgevormde galgangetjes hun oorsprong nemen uit
de leverbalkjes waarvan de kernen een woekeringsproces en het
Protoplasma een atrophie zullen ondergaan met als gevolg de
nieuwe galgangetjes met hun kleine epitheliën.
Vóór de Fransche onderzoekers hebben reeds Duitsche onder-
zoekers de nieuwgevormde galgangen bij acute leveratrophie waar-
genomen. Terwijl Wagner ze laat ontstaan uit leverbalkjes, houden
^aldeyer en Zencker ze voor afkomstig van praeëxsisteerende gal-
gangen, terwijl Liebermeister ze aanziet voor bloedcapillairen.
Een geheel nieuwe meening is door Ackermann verkondigd. Vol-
gens hem ontstaan ze uit de intralobulaire galgangen. Nadat de
levercellen een chronisch degeneratief proces ondergaan, zullen de
galcapillairen blijven bestaan en zelfs iets wijder worden, terwijl van
uit de groote galwegen een bekleedende epitheellaag zal indringen.
Deze theorie is echter tegenwoordig in verband met de moderne
onderzoekingen over de bouw der galcapillairen (Mcindoe,
Polmer) heelemaal niet vast te houden.
Wanneer men met deze onderzoekers aanneemt dat de wanden
der galcapillairen bestaan uit een verdichting van de celmembraan
(ectoplasma) van de levercellen, dan zullen bij een verval van deze
cellen de galcapillairen eveneens verdwijnen, wat trouwens ook
door Holmer in verschillende zieke levers is waargenomen. Zelfs
bij parenchymdegeneratie, waar het geheele protoplasma ziek is.
verdwijnen de galcapillairen spoedig (Holmer).
Ook in zijn proefschrift neemt de Josselin de Jong (1895) op
dezelfde gronden stelling tegen de opvatting van Ackermann,
terwijl hij zelfs de indruk krijgt dat de door Ackermann afgebeelde
pseudogalgangen bloedcapillairen zijn. Ook in mijn eigen gevallen
blijkt het trouwens af en toe ook zeer moeilijk om het verschil
tusschen ..gewoekerdequot; galgangetjes en kleine bloedvaatjes te zien.
De Josselin de Jong heeft in veel levers directe overgangen
gezien van leverbalkjes in dergelijke galgangetjes en ook wel in
buisjes, die deels uit leverepitheliën. deels uit galgangepitheliën
bestaan, met in dwarsgesneden buisjes een geleidelijke overgang
tusschen beide celsoorten.
Soms ziet hij ook in breede strooken vermeerderd periportaal
bindweefsel dichte groepen van sterk geslingerde galgangetjes. die
in de vorm hunner groepeering nog duidelijk dc leveracinus laten
herkennen, terwijl het bindweefsel binnen het conglomeraat gal-
gangetjes vaak celrijker en fijner fibrillair is dan het overige nieuw-
gevormde bindweefsel. Vaak blijken er ook anastomosen te bestaan
tusschen de nieuwe galgangen.
Al deze waargenomen feiten geven de Josselin de Jong aanleiding
tot de volgende conclusie:
..De nieuwgevormde galgangen bij levercirrhose vormen zich uit
de leverbalken. De levercellen worden hierbij, na al of niet vooraf-
gaande proliferatie, kleiner, terwijl de kernen donkerder worden en
aan de kant gaan staanquot;.
Volgens hem spelen de nieuwgevormde galgangen gedeeltelijk de
rol van afvoerende buizen, andersdeels zijn zij tot ondergang ge-
doemd. Hij ziet n.1. in enkele cirrhosen leverbalkjes onmiddellijk
samenhangen met strengetjes waaraan slechts met moeite te zien
is dat zij bestaan uit twee rijen platten epitheliën. tot ze tenslotte
ondergaan in het sclerotische bindweefsel. Vroegere onderzoekers
(Kelsch en Kiener) meenden uit dit feit zelfs te mogen conclu-
deeren. tot een overgang van epitheelcellen in bindweefsel.
Volgens Siegenbeek van Heukelom kan de bij levercirrhose
gevonden galgangvermeerdering ontstaan door:
a. productie van knopvormige elementen uit bestaande gal-
gangen.
b.nbsp;een zich in rijen stellen (colonnestelling) van leverbalkjes
loodrecht op de peripherie der eilandjes.
c.nbsp;proliferatie uit levercellen zelf.
Het epitheel van de echte interacineuse galgangen is hoog cylin-
drisch met helder protoplasma met radiair aan de basis gelegen
kernen. Dit beeld is tot in de fijnste interacineuse vertakkingen te
vervolgen.
Hiernaast komen in het vermeerderde bindweefsel lumina voor,
die op galgangen gelijken, doch met een lager en slechter gediffe-
rentiëerd epitheel zijn bekleed. Voor deze buisjes heeft Siegenbeek
van Heukelom de naam pseudogalgangen ingevoerd.
De afscheiding tusschen de bekleedende cellen van deze buisjes
is vaak onduidelijk; ze vormen samen een protoplasmatisch sterk
getingeerde zoom, waarin de chromatinerijke kernen evenwijdig
aan de wand liggen. Ze liggen gewoonlijk dicht in de omgeving
der acini.
Polak Daniëls beschrijft in 1906 twee gevallen van levertumoren,
gecombineerd met cirrhose.
In de omgeving van leveracini ziet hij in het bindweefsel knopjes
en lumina. De lumina zijn de pseudogalgangen, waarvan de be-
kleeding uit een kernrijke protoplasmatische massa bestaat, in
onafscheidelijk verband met de levercellen, terwijl in seriecoupes
geen verbinding wordt gevonden met de interacineuse galgangen.
De knopjes bestaan uit een protoplasmamassa, waarin veel chro-
matinerijke kernen met centraal soms een fijn capillair lumen. Er
zijn directe overgangen van levercellen in deze cellen, terwijl het
lumen de voortzetting vormt van de intraacineuse galcapillair. Als
dit lumen zich uitzet, kunnen de pseudogalgangen op echte gal-
gangen gaan gelijken.
Polak Daniëls vat de pseudogalgangformatie op als een woeke-
ringsproces, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van de bindweefsel-
hyperplasie. Hij wil in de vorming van pseudogalgangen zien, een
poging tot regeneratie; maar dit proces kan mislukken en dan blijft
de knopvormige pseudogalgang wat zij is, of zij gaat ten gronde.
Bij de tumoren nu gaan ze doorgroeien met dus het karakter van
een zelfstandige woekering van typisch weefsel, die de voorwaar-
den, welke aan de ontstekingshyperplasie worden gesteld, verre
overtreft. Het wordt hierbij dus een echte tumor.
Hayami (1906) daarentegen ziet de pseudogalgangen aan voor
gewoekerde praeëxsisteerende galgangen, die tegen de levercellen
aandringen en hiermede vergroeien. In strijd met zijn opvatting is
m.i. de door hem beschreven geleidelijke overgang van levercellen
naar pseudogalgangcellen. Hij verwerpt echter de mogelijkheid dat
de levercellen zich in pseudogalgangcellen kunnen veranderen en
ook het omgekeerde is volgens hem niet mogelijk.
Nadat door Kretz de regeneratie bij het cirrhotisch proces naar
voren werd gebracht, hebben verschillende onderzoekers ook naar
een verband tusschen deze regeneratie en de „gewoekerdequot; of
pseudogalgangen gezocht. Echter zal de opsomming van de ver-
schillende inzichten betreffende de regeneratie van levercellen ver
buiten de opzet van dit proefschrift voeren, redenen waarom ik
slechts even deze kwestie zal aanroeren.
Zooals begrijpelijk is komt het vraagstuk betreffende de regene-
ratie van levercellen ter sprake bij die processen, waarbij veel
leverweefsel verloren gaat (acute gele leveratrophie, levergummata
enz.). Doordat bij deze acute gele leveratrophie dezelfde pseudogal-
gangen optreden, daarentegen de regeneratie, in verband met het
uitgebreid verval, veel meer op de voorgrond treedt, zijn de meeste
onderzoekingen over het ontstaan en de rol van de pseudogalgangen
verricht bij deze ziekte. De meeste onderzoekers over de regene-
ratie, namen als taak de vraag naar de herkomst van de nieuw-
gevormde levercellen, waarvoor eenerzijds de oude levercellen,
anderzijds de epitheelcellen van gewoekerde galgangen in aanmer-
king komen. Echter spelen bij dît vraagstuk ook de pseudogalgan-
gen een belangrijke rol.
Terwijl von Podwyssozki b.v. aanneemt dat de nieuwvorming van
levercellen zoowel van de levercellen zelf als van de galgang-
epitheliën kan uitgaan, zijn von Metster en Ponfick van meening
dat alleen de levercellen zelf voor de regeneratie in aanmerking
komen.
Ribbert verdedigt deze laatste opvatting naast experimenteele-
ook op theoretische gronden. Volgens hem differentieeren zich de
epitheelcellen van de embryonale leveraanleg eenerzijds in lever-
cellen, anderzijds in galgangen. Deze twee celsoorten blijven voort-
durend gescheiden en dit maakt het onwaarschijnlijk dat uit de
zoo ontstane galgangepitheliën de hooger gedifferentiëerde lever-
cellen kunnen ontstaan. Hij ziet bij herhaalde inwerking van het
schadelijke agens, de jonge levercellen kleiner worden, meest lang
gerekt en in twee rijen gerangschikt, met ertusschen een lumen, dus
geheel identiek met de pseudotubuli.
Schaper en Cohen nemen stelling tegen de opvatting van Ribbert.
Volgens hen blijven tijdens de ontwikkeling van een klier tusschen
de excretorische en secretorische gedeelten zekere gebieden van het
embryonale gangsysteem in hun oorspronkelijke indifferente toe-
stand bestaan („Schaltstückequot;). Als aequivalent hiervan nemen ze
in de lever de fijnste interstitiëele galgangen aan. Ze houden het
voor mogelijk dat bij regeneratieve processen de epitheelcellen van
deze gebieden tot levercellen kunnen worden. De pseudotubuli zijn
volgens hen afkomstig van spruiten van de fijnste interstitiëele
galgangen en deze kunnen in functioneerende levercellen ver-
anderen.
Adler vergelijkt de nieuwgevormde levergedeelten in cirrhotische
levers met de levercellen van foeten en vindt bij de eerste, evenals
bij de laatste, groote heldere, vaak tweekernige cellen, die hij voor
jonge, uit gewoekerde galgangen ontstane levercellen houdt. In serie-
coupes vindt hij vaak een samenhang tusschen dergelijke nieuwge-
vormde levercellen en gewoekerde galgangen. Terwijl lange tijd
deze heldere cellen door de meeste onderzoekers met Adler voor
jeugdige levercellen zijn aangezien, schrijven enkele onderzoekers
deze heldere cellen toe aan bepaalde functiephasen van de lever-
cellen (Afanasiew. Hayami). terwijl recente onderzoekingen over
tweekernige levercellen (Böhm, Jacobj) aantoonen dat in normale
konijnenlevers 57 % van de cellen tweekernig zijn. Ook dit wordt
toegeschreven aan de functioneele belasting.
Van Hasselt is van meening dat bij levercirrhose geen nieuw
leverparenchym ontstaat uit de galgangen; aan de in de periportale
ruimten gelegen galgangen heeft hij trouwens ook geen woekerings-
verschijnselen gezien. Hij ziet wel overgangsbeelden tusschen lever-
celbalkjes en pseudogalgangen en houdt deze laatste voor atrophisch
geworden leverbalkjes. Bingel beschrijft een geval van levercirrhose
bij een kind. In het bindweefsel zijn talrijke nieuwgevormde gal-
gangen; aan het einde hiervan treden kolfvormige verdikkingen op.
de cellen worden hier grooter. het protoplasma lichter en de kernen
Glazig; hij beschouwt dit als een verandering in levercellen. Hier-
naast ziet hij een regeneratie uitgaande van behouden levercellen.
Volgens Mallory kan de galgangvermeerdering zoowel ontstaan
door woekering van de echte galgangen als door een samengedrukt
worden van levercellen door het schrompelend bindweefsel „zoodat
ze op galgangen gaan gelijken.quot; In deze laatste ziet hij ook wel
eens vet, wat voor hun afkomst van de levercellen zal pleiten.
Een regeneratie van levercellen door middel van de gewoekerde
galgangen wordt door hem verworpen.
Herxheimer en Gerlach beschrijven bij acute leveratrophie in het
vermeerderde periportale bindweefsel zoowel echte galgangwoeke-
ringen en de door hun genoemde ,,schlauchartige Bildungenquot;. De
cellen van de eerste zijn kubisch tot cylindrisch, met een homogeen
protoplasma zonder vet of pigment; de kernen zijn basaal gelegen.
De „schlauchartige Bildungenquot; bestaan uit vertakte celzuilen,
in 2 of 3 rijen gerangschikt met ertusschen soms een lumen. De
cellen hiervan zijn kubisch of polygonaal met donker protoplasma
en dito kernen; ze bevatten vaak een groen of bruin pigment, resp.
galpigment of lipofuscine. Ook wordt in deze cellen, evenals in de
naburige levercellen, vaak fijnkorrelig vet gevonden. Op grond van
deze pigmentaties en de soms geziene geleidelijke overgang van
gedegenereerde leverbalkjes in de pseudogalgangen, bij afwezigheid
van verbindingen met de gewoekerde echte galgangen (seriecoupes),
concludeeren ze dat de „schlauchartige Bildungenquot; van levercellen
afstammen.
De soms geziene lumina stellen door stuwing uitgezette gal-
capillairen voor.
Van een nieuwvorming van leverweefsel uit gewoekerde gal-
gangen of uit de „Zellschlaüchequot; is nergens iets te vinden.
Ze versterken hun meening nog door de opvatting van Lewis, die
aanneemt dat de kleine periportale galgangen in het embryonale
leven uit de levercelaanleg, dus uit de leverbalkjes ontstaan.
Ook Blum sluit zich geheel aan bij de meening van Herxheimer
en Gerlach omtrent het wezen van de pseudogalgangen. Hij gelooft
met de galcapillairkleuring volgens Eppinger te hebben aangetoond
dat het inderdaad levercellen zijn en dat de, soms zichtbare, lumina
galcapillairen voorstellen. Het zijn echter niet altijd oorspronkelijke
levercelbalkjes; maar de soms in de pseudogalgangen gevonden
groote protoplasmarijke cellen acht hij nieuwgevormd. Terwijl dus de
cellen van de pseudotubuli voor het grootste deel resteerende en
voor een zeer klein gedeelte nieuwgevormde cellen zijn. is het
duidelijk dat hun aandeel voor de leverregeneratie minimaal is.
De van het ziekteproces verschoond gebleven gebieden zijn volgens
Blum door hun vicariëerende woekering het uitgangspunt van de
regeneratie.
Holmer beschrijft in zijn proefschrift enkele gevallen van lever-
cirrhose. Hij ziet soms levereilandjes, die de indruk geven dat ze
geheel uit galbuisjes bestaan.
Ook ziet hij aan de peripherie van de eilandjes een continue
overgang van de galbuisjes in levercelbakjes. In tegenstelling met
Blum ziet hij op deze overgang de galcapillairkleuring verdwijnen;
soms ziet hij zelf balkjes, die aan de eene zijde uit levercellen met
nog galcapillairkleuring en aan de andere zijde uit gasbuiscellen
zonder deze kleuring bestaan; soms ook leverbalkjes waarin aan de
bindweefselzijde geen, en aan de andere zijde wel galcapillairen zijn
aan te toonen. Hij krijgt de indruk dat de kleine galbuizen in het
woekerende bindweefsel ontstaan uit de resten van de hierdoor
omhulde levercelbalkjes en dat de levercellen zich als het ware op
een lager niveau trachten te handhaven.
Volgens Nicati en Richaud vloeit het protoplasma van de lever-
cellen samen, de kernen rangschikken zich aan de peripherie, terwijl
één of twee in het centrum blijven. Het protoplasma segmenteert zich
nu rondom de periphere kernen, terwijl het centraal gedeelte uitvalt,
waardoor het lumen van de pseudogalgangen ontstaat.
Fiessinger en Albot noemen het een dwaling, om te gelooven
dat de pseudogalgangen ontstaan door transformatie van lever-
balkjes. Volgens hen hebben de cellen van de galkanaaltjes geen
enkele speciale en karakteristieke reactie van de levercel (geen
mitochondriën), terwijl ook de pseudogalgangen veel langer zijn
dan de levercelbalkjes.
Ze willen de pseudogalgangen in twee soorten onderscheiden:
..canalicules de communicationquot; en „canalicules de néoformation' .
De eerste zijn lang, bekleed met kubische of afgeplatte cellen met
licht protoplasma en donkere kernen; de lumina zijn wijd en onregel-
matig. Ze vatten ze op als extralobulaire galgangen, die als gevolg
van de sclerose uitgespreid en beter zichtbaar worden.
De „canalicules de néoformationquot; hebben een eigenaardige
-ocr page 46-structuur. Eerst ontstaat een plasmodiale knop; de protoplasmatische
massa wordt langer met meerdere kernen zonder celverdeeling. De
kernen zijn helder, met een duidelijke karyosoom; het protoplasma
is helder en weinig gegranuleerd. In deze massa graaft zich een
lumen, later treden celgrenzen op en het kanaaltje wordt volwassen.
Ze zien zelden communicatie met het lumen van leverbalkjes.
„Nous pensons que l'arbre biliaire, par suite d'une hyperplasie
secondaire, présente un véritable bourgeonnement biliaire.quot;
Röszle gaat voor de meeste gevallen mee met de theorie dat de
pseudogalgangen ontstaan uit atrophiëerende levercellen en dat ze
tenslotte in het litteekenweefsel geheel kunnen verdwijnen.
„Wohl aber lassen sich durch die Vorgänge der Umklammerung
abgesprengter Teile der Leberzellbalken durch Bindegewebe die
sogenannte Gallengangswucherungen der Leberzirrhose zum Teil
erklären.quot;
Ook het voorkomen van pigment en glycogeen in de pseudogal-
gangcellen spreekt volgens Röszle wel iets voor hun afkomst van
levercellen.
Ook de regeneratie wil Röszle toeschrijven aan de deeling van
levercellen.
Ook Beavet en Robertson schrijven de pseudogalgangen toe aan
de retrogressieve verandering van leverbalkjes, omdat ze naast het
bezit van vet- en galpigment ook gal kunnen excreteeren in op
galcapillairen gelijkende structuren.
Wanneer ze in verbinding komen met echte galgangen dan ziet
men ook altijd abrupte overgangen. Met de bindweefselcondensatie
ondergaan ze gewoonlijk atrophie. Voor de regeneratie zijn zij van
geen belang, want ze regresseeren vóór ze van functioneele be-
teekenis worden.
e. L^vercirrhosen bij dieren. Volgens ]oest karakteriseert zich
ds chronische interstitiëele hepatitis door een nieuwvorming van
bindweefsel, alsmede door een ondergang van het leverparenchym.
Beide processen treden in zulk een omvang op, dat de lever een
zware verandering ondergaat, die men cirrhose noemt.
„Die Hepatitis interstitialis ist also der krankhafte Vorgang, die
Zirrhose der krankhafte Zustand der Leber, der durch diesen
Vorgang herbeigeführt wird.quot;
Terwijl bij de mensch bijna uitsluitend toxische noxen als oorzaak
in aanmerking komen, spelen bij de huisdieren, naast toxische oor-
zaken. vooral parasitaire invloeden een groote rol in de aetiologie
van de levercirrhosen.
Op grond van aetiologische en pathogenetische factoren maakt
Joest de volgende indeeling:
I.nbsp;Toxische (en infectieuse) cirrhosen, diffuus optredend.
A. Vanuit portaalbloed ontstaan (haematogene toxische
cirrhosen).
1.nbsp;Met verkleining van de lever.
2.nbsp;Met vergrooting van de lever.
* B. Van de galgangen uitgaande (biliaire toxische cirrhosen).
II.nbsp;Parasitaire cirrhosen.
A.nbsp;Vanuit poortaderbloed ontstaan (haematogene parasi-
taire cirrhosen).
1.nbsp;Diffuus optredend (hepatitis interstitialis parasitaria
diffusa).
2.nbsp;Haardvormig optredend (hepatitis interstitialis parasi-
taria multiplex).
B.nbsp;Van de galgangen uitgaan (biliaire parasitaire cirrhosen).
Volgens Joest komen ook bij de huisdieren toxische cirrhosen
het meest voor en wel het meest bij varken, hond en paard, terwijl
hierbij de haematogene vorm sterk overweegt. Hij neemt aan dat
bij dit proces de levercellen en interstitium gelijktijdig door het
cirrhoseverwekkende agens worden beïnvloed. De gevolgen hiervan
zullen echter verschillend zijn. al naar de gevoeligheid van de
betreffende weefselelementen. Terwijl de levercellen eenerzijds tot
necrobiose worden gebracht, wordt het meer weerstandbiedend
weefsel (bindweefsel) door hetzelfde gift alleen geprikkeld, waarop
het met proliferatie reageert.
Uit deze redeneering van Joest blijkt dat hij zich het proces onge-
veer op de zelfde manier denkt als Röszle eenige jaren later zal doen.
Het proces begint bij I A volgens Joest met een haardsgewijze
•ymphocytaire infiltratie van het interstitiëele bindweefsel, terwijl de
levercellen vettige degeneratie en pycnotische kernveranderingen
vertoonen. Hierna treedt fibroblastenvorming op waardoor het inter-
lobulaire weefsel verbreed wordt. In dit zelden geziene stadium is
de lever iets vergroot en verhard.
Uit dit hypertrophisch voorstadium ontstaat de uitgesproken
cirrhose doordat het jonge granulatieweefsel spoedig door schrom-
peling in kernarm bindweefsel overgaat, terwijl de nieuwvorming
hiervan doorgaat en ook op de eilandjes zelf overgrijpt. Hand in
hand hiermee gaat de ondergang van leverweefsel voort.
Ondergaat het nieuwgevormde bindweefsel een snelle en volle-
dige omvorming in fibreus weefsel, onder sterke schrompeling, dan
ontstaat de atrophische cirrhose.
Blijft het nieuwgevormde bindweefsel daarentegen lang of voort-
durend kernrijk, met slechts geringe neiging tot schrompeling, dan
blijft de lever, ondanks de vermindering van het parenchym, ver-
groot.
Deze laatste hypertrophische cirrhose. is evenals bij de mensch.
ook bij de dieren veel zeldzamer dan de atrophische cirrhose.
De atrophische vorm komt het meest voor bij hond. varken en
paard. Joest onderscheidt hierin nog weer drie vormen: de gekwabde
gegranuleerde, en knobbelige cirrhosen. De gekwabde vorm (hepar
lobatum) komt het meest bij het varken voor, de gekorrelde hoofd-
zakelijk bij varken en paard en de knobbelige bij de hond.
De gekwabde cirrhose ontstaat uit een chronische hepatitis, die
niet gelijkmatig optreedt. Daar bij deze vorm slechts een geringe
parenchymondergang plaats vindt, is dientengevolge ook de rege-
neratie van levercellen slechts zeer bescheiden.
De gegranuleerde cirrhosen zijn nog weer in fijn- en grofkorre-
lige te onderscheiden. Op sneevlakte ziet men een dicht net van
grauwwit bindweefsel, in welks mazen bruine of geel-bruine, met
de aan de oppervlakte zichtbare granula correspondeerende paren-
chymeilandjes. Histologisch vindt men hier naast een vrijwel gelijk-
matige perilobulaire, ook een intralobulaire bindweefselvorming met
afsnoering van eilandjesgedeelten en vorming van pseudolobuli.
Deze laatste bestaan uit twee soorten levercellen, respectievelijk
klein, donker en in balkjes gerangschikt, of grooter, lichter en on-
regelmatig gelegen. De pseudolobuli kunnen zoowel uit beide, als
uit één van deze beide celsoorten bestaan. De donkere cellen zijn
resteerende, de lichte nieuwgevormde levercellen. In het bindweefsel
komen naast infiltraatcellen, ook galgangwoekeringen voor, die
Joest beschrijft als „lumenloses Doppelreihen typischer Gallengang-
epithelienquot; (pseudotubuli). Volgens Joest is het een dwaling ze
van levercellen af te leiden; het zijn nieuwgevormde galgangen, die
op grond van een prikkeling, of op grond van een regeneratieve
werkzaamheid uit praeëxsisteerende kleine interlobulaire galgangen
ontstaan.
Het verdwijnen van oude levercellen is, afgezien van de aan-
vangsstadia van de hepatitis, als een drukatrophie op te vatten,
veroorzaakt door het schrompelende bindweefsel.
De door regeneratie ontstane pseudolobuli zijn scherp ten op-
zichte van het omgevende bindweefsel afgegrensd. Dit laatste
omsluit ze kapselachtig met concentrisch gerangschikte bindweefsel-
bundels. waarvan geen bindweefsel in de pseudotubuli indringt.
De knobbelige cirrhose komt in zijn typische vorm vooral bij de
hond voor, terwijl Joest ze ook bij de kat ziet. De levers zijn meestal
sterk verkleind, terwijl ook hun vorm veranderd is. De oppervlakte
vertoont van erwt- tot walnootgroote verhevenheden van geelbruine
of grauwgele kleur, met hiertusschen grauwe verdiepingen. Op snee-
vlakte blijken deze knobbels uit meest scherp begrensde parenchym-
haarden te bestaan (hyperplasiehaarden).
Zoowel deze geregenereerde gebieden (blijkbaar is hyperplas-
tisch bedoeld), als de oorspronkelijke door bindweefsel omgeven
parenchymresten, vertoonen vaak een sterke, onregelmatig optre-
dende vervetting.
Ook cirrhosen. gepaard gaande met een leververgrooting. zijn
volgens Joest bij dieren niet zeldzaam. De volumetoename kan door
de volgende momenten veroorzaakt zijn:
1.nbsp;door een hevige diffuse, en vooral intralobulaire bindweefsel-
nieuwvorming. De vergrooting treedt het meest op de voor-
grond, wanneer het nieuwgevormde bindweefsel geen neiging
tot schrompeling vertoont (echte hypertrophische cirrhose).
2.nbsp;door sterke hypertrophie en hyperplasie van het overgebleven
leverparenchym. Deze vorm kan optreden zonder voorafgaande
verkleining, zoowel uit de sub 1 genoemde, als uit de atrophische
vorm. Joest noemt ze het regeneratorische type van de hyper-
trophische cirrhose.
3.nbsp;door sterke vetinfiltratie van het bij het cirrhotisch proces over-
gebleven parenchym (vettige hypertrophische cirrhose).
Tot de echte hypertrophische cirrhose is de z.g. „Schweinsberger
Krankheitquot; van het paard te rekenen. Hierbij is de lever sterk ver-
groot, de oppervlakte iets gegranuleerd met een bruin-gele of grauw-
bruine kleur. Histologisch is het leverweefsel zoo rijkelijk met, in
de lobuli ingedrongen, bindweefsel doorwoekerd, dat het uiteen-
gevallen lijkt in zeer talrijke, uit slechts enkele levercellen bestaande
parenchymcomplexen. De bindweefselvorming is meest zoo uitge-
breid, dat ondanks de intredende schrompeling de vergrooting blijft
bestaan. In het bindweefsel zijn hierbij slechts weinig „woekerende
galgangenquot; te vinden.
Deze vorm val volgens Joest soms ook bij het paard en het varken
voorkomen.
Het tweede regeneratorische type is bij runderen niet zeldzaam.
Het leveroppervlak is hierbij zeer grofkorrelig, terwijl de consisten-
tie is toegenomen.
Op sneevlakte ziet men groote, ronde complexen van leverweefsel
(overeenkomend met de oppervlakkig zichtbare knobbels), die door
breede grauwe bindweefselstrooken zijn gescheiden, met meestal een
scherpe begrenzing. Deze parenchymeilanden, bestaan gedeeltelijk
uit normale levercellen, andersdeels uit „hellen Zeilenquot;.
Deze vorm komt soms ook bij het varken voor.
Zooals later uit mijn eigen gevallen zal blijken, heb ik deze vorm
veelvuldig bij katten gevonden.
De vettige hypertrophische cirrhosen zijn volgens Joest zeer zeld-
zaam. Doordat de door Joest genoemde parasitaire en biliaire cir-
rhosen buiten de opzet van dit proefschrift vallen, zal ik deze
vormen niet verder bespreken.
Levercirrhose wordt door Kitt in zijn leerboek „hepatitis indura-
tivaquot; genoemd. Het is volgens hem een productieve interstitiëele
hepatitis en heeft daarom als hoofdkenmerk een aanzienlijke ver-
harding van de lever. Het leverparenchym ondergaat gewoonlijk
regressieve metamorphosen, maar er komt ook hypertrophie van
levereilandjes en galgangen voor. De ontsteking is meest door de
geheele lever verspreid en veroorzaakt hierdoor een sterke volume-
toename (hepatitis indurativa diffusa hyperplastica).
Na bepaalde tijd treedt nu een schrompeling op van het gewoe-
kerde bindweefsel, die zoo hevig kan zijn, dat een sterk verkleinde
lever met een gerimpelde oppervlakte overblijft (hepatitis chronica
atrophicans).
Hij onderscheidt hier nog een z.g. hepar sulcatum met diepe
groeven en een z.g. granulairatrophie van de lever, de laatste met
een korrelig oppervlak.
Soms is de bindweefselretractie zoo sterk dat de parenchym-
eilandjes een wrat- of druifvormige oppervlakte doen ontstaan, wat
volgens Kitt vooral bij de kat vaak het geval zal zijn.
Microscopisch blijkt een sterke cellige infiltratie met sterke fibro-
blastenwoekering en verbreeding van het periacineuse bindweefsel
aanwezig te zijn, die door vernauwing van de galgangen een icte-
rische kleur aan de parenchymeilandjes kan geven. Naast deze
periacineuse- treedt ook een bindweefselvorming tusschen de
balkjes op.
Aan deze zeer vage en oppervlakkige beschrijving van de lever-
cirrhose door Kitt sluit zich nog een korte beschrijving over de
pseudogalgangen aan. Ze kunnen volgens hem zoowel ontstaan
door spruiting en vermeerdering van de praeëxisteerende galgan-
gen als door verandering van levercellen.
Cohrs huldigt in zijn in samenwerking met Nieberle geschreven
..Lehrbuch der Speziellen Pathologischen Anatomie der Haustierequot;
meer moderne opvattingen, speciaal die van Röszle en Kretz.
„Ihr Wesen ist gekennzeichnet durch einen mehr oder weniger
vollständigen Umbau der Leber als Folge eines herdweisen Paren-
chymverlustes infolge verschiedenartiger chronischer Leberschädi-
gungen und anschlieszender, ausgebreiteter Narbenbildung sowie
Regenerations- und kompensatorisch-hyperplastischer Bestrebungen
des Lebergewebesquot;.
„Der Parenchymverlust ist also das Wichtige; aber nicht jeder
Parenchymverlust, sondern eben ein besonders gearteter. Nicht nur
auf die Schädigung der Leberzellen, sondern gleichzeitig auf die des
intralobulären, mesodermalen Gerüstes, der Endothelien, Sternzellen
und Gitterfasern, auf die Störung der normalen Struktur des Paren-
chyms kommt es anquot;.
Een scherpe scheiding in de genese tusschen primaire epitheel-
beschadiging en primaire mesenchymbeschadiging is volgens Cohrs
niet te maken, „weil die präzirrhotischen Veränderungen primär
degenerativer und primär entzündlicher Art sein können, abhängig
von der Noxequot;.
De formale genese is nogal uniform. Haar verschillende vormen
-ocr page 52-zijn verlies van leverweefsel, litteekenvorming en compensatoire
hyperplasie.
Bij het verlies van leverweefsel zijn zoowel de parenchymateuse-
als mesenchymale bestanddeelen van de lever betrokken, (troebele
zwelling, eenvoudige- en degeneratieve vervetting, necrobiose en
necrose van levercellen, naast verval en verdwijning van Gitter-
fasern en endotheelcellen).
De tot litteekenvorming aanleiding gevende bindweefselwoeke-
ring gaat in wezen uit van de wandcellen van de intralobulaire
capillairen. Ze gaan woekeren en krijgen fibroblastische eigen-
schappen. Ook de Gitterfasern woekeren en gaan in collageen
litteekenweefsel over.
In slechts geringe mate komt een granulatiewoekering van het
interlobulaire weefsel in aanmerking.
Aan de compensatoire hyperplasie en regeneratie nemen hoofd-
zakelijk de behouden levercellen deel. die nog met de bloedverzor-
ging en het uitvoergangsysteem in normale verbinding staan.
.,Narbenbildung und Hyperplasie hängen nicht nur von dem
Umfang des Gewebsverlustes ab, sondern von der Art der Schädi-
gung, der Art des Unterganges, von individuellen Verhältnissen
und sonstigen, zum Teil unbekannten Einflüssen.quot;
De beschrijving door Gohrs van het macroscopisch aspect is
ongeveer als die van Joest en Kitt. Histologisch legt hij daarentegen
de nadruk op de „Umbauquot;.
„Die normalen Läppchen sind durch sogenannte Pseudolobuli
ersätzt. Gebilde, welche der Zentralvene ermangelen oder in wel-
chen sie exzentrisch liegtquot;.
Ze komen tot stand gedeeltelijk door de uitelkaardrukking door
het woekerende bindweefsel en Gitterfasern. gedeeltelijk zijn het
nieuwgevormde celcomplexen.
In het hun omgevende cel- en vaatrijk bindweefsel, beschrijft
Gohrs zoowel gewoekerde galgangen als de z.g. „Leberzell-
schläuchequot; of pseudotubuli.
De laatste zijn op galgangen gelijkende buizen, die bestaan uit
een dubbele rij donkere, gecomprimeerde, atrophische levercellen,
die een galcapillair begrenzen.
Wat betreft de verschillende cirrhosevormen volgt Gohrs vrijv.el
de indeeling van Joest, zoodat het overbodig is deze hier nogmaals
te herhalen.
EIGEN ONDERZOEK,
-ocr page 54-Té:
I' -,
HOOFDSTUK III.
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ DE KAT.
Geval no. 1. Sccticnummer B. 5506.
Klinische diagnose: Dood aangebracht. Is volgens de anamnese
plotseling gestorven.
Sectiebevindingen: Icterisch cadaver in matige voedingstoestand.
Lever: vergroot, stevige consistentie, glad oppervlak met een
gemarmerde teekening. Afwisselend eilandjes met normale kleur, en
eilandjes met een geelgrijs aspect. Hiernaast enkele knikkergroote
hyperplasiehaarden.
Milt: flink vergroot.
Overige afwijkingen: Paralysis cordis. Longen emphysemateus en
oedemateus. In het pylorusgedeelte van de maag twee centgroote
ulcera.
Microscopisch onderzoek:
Lever: in grove trekken herinnert het microscopisch beeld aan de
bouw van een normale lever, in zooverre, dat het orgaan ook hier
gt;s opgebouwd uit complexen van levetcelbalkjes, die eilandsgewijs
bijeen liggen. Bij oppervlakkig bekijken vallen echter reeds groote
Verschillen met de normale groepeering en bouw op. De eilandjes
zijn zeer verschillend van grootte en buitengewoon grillig van vorm.
Tusschen deze eilandjes bevindt zich een zeer onregelmatig ver-
breed interstitium, dat opvalt door zijn groote. vrijwel gelijicmatige.
celrijkdom. en door de aanwezigheid van talrijke, bochtig verloo-
Pende buisjes. De levereilandjes hebben hun radiaire balkjesbouw
°P de meeste plaatsen verloren, terwijl de centraalvene in deze
eilandjes óf ontbreekt, óf excentrisch is gelegen. In de centrale
gedeelten der eilandjes zijn de capillairen heel vaak uitgezet, terwijl
de tusschengelegen leverbalkjes onregelmatig zijn versmald en niet
zelden fijne vetbolletjes bevatten.
In de periphere zóne van de eilandjes zijn de levercellen het
minst veranderd, zoowel wat grootte als kleurbaarheid van proto-
plasma en kernen betreft, terwijl vet in deze gedeelten slechts bij
uitzondering voorkomt. In deze zone treft men soms balkjes of
groepen van enkele balkjes aan, die opvallen door hun grootere
afmetingen en de indruk geven, opgebouwd te zijn uit zeer
vitale cellen. De grootte van deze complexen is echter niet van dien
aard, dat drukverschijnselen in aangrenzende balkjes optreden. De
capillairen, vooral in de uitgezette gedeelten, bevatten veel cellen
die beladen zijn met een grofkorrelig zwart, soms geelbruin
pigment. Deze cellen komen zoowel los in het lumen voor, als
gezeten in de capillairwand (gewoekerde en eventueel gedesqua-
meerde stercellen).
De grens tusschen de levereilandjes en het interstitium vertoont
eigenaardige beelden. Men ziet hier veel buisjes, die aansluiten aan
leverbalkjes en, op hiervoor gunstige plaatsen in de coupes, soms
zuiver in het verlengde van de betreffende balkjes zijn gelegen.
Opvallend voor dit geval is de groote onregelmatigheid van de
grens tusschen de eilandjes en het interstitium. Dit wordt blijkbaar
veroorzaakt door het plaatselijk indringen van het celrijke intersti-
tiëele weefsel in de peripherie van de betreffende eilandjes. Deze
verandering kan op verschillende punten in de peripherie van een
eilandje optreden. Hoewel dit indringen in de regel slechts weinig
diep gaat, vindt men wel dat van hieruit collagene vezelen zich
langs de capillairen verder uitstrekken. Deze collagene vezelen
kunnen soms samenhangen met vermeerderde en verzwaarde
fibrillen van de wand van de centraalvene.
In deze indringingsgebieden komen de buisjes talrijk voor, en ze
bevinden zich hier op de plaats van de balkjes. De cellen van deze
buisjes onderscheiden zich van de levercellen zoowel door hun
gerekte ovale kernen als door de blauwrose kleur van hun proto-
plasma. Het lumen is meestal uiterst fijn of soms onzichtbaar, terwijl
celgrenzen niet zijn te onderscheiden (pseudogalgangen). Men
treft deze buisjes soms ook hier en daar in de levereilandjes, inge-
schakeld in overigens intacte leverbalkjes, aan. In het grensgebied
van de eilandjes vindt men naast de pseudogalgangen ook wel
korte, blijkbaar geïsoleerde, leverbalkjes. Ook kunnen hier, blijkbaar
grootere, balkjescomplexen van de eilandjes worden afgesnoerd.
Tenslotte vindt men nog balkjescomplexen, waarin tusschen de
afzonderlijke balkjes bindweefselfibrillen en ontstekingscellen zijn
doorgedrongen (ondergaande eilandjesgedeelten?).
In het verbreede interstitium blijkt de groote celrijkdom vooral te
berusten op de aanwezigheid van lymphocytaire cellen met hiernaast
enkele polyblasten en plasmacellen. Hier en daar vindt men follikel-
achtige lymphocytenhaarden, meestal in de omgeving van de
..espaces portesquot;.
Het bindweefsel bestaat uit een losmazig netwerk van fijne
collagene fibrillen en is rijk aan fibroblastenkernen.
Geval 2. Sectienummer A. 6590.
Klinische diagnose: hepatitis hyperplastica. Afgemaakt met
strychnine.
Sectiebevindingen: Vrij magere kat. In de buikholte ongeveer
200 c.c. transsudaat.
Lever: Gering vergroot, bleek, harde consistentie en ruw van
oppervlakte. Zeer kleine galblaas. Geen duidelijke collaterale cir-
culatie, alleen zijn op de buikwand nabij de mediaanlijn subperi-
toneaal wijde gevulde venae waar te nemen.
Milt: tot het 2 a 3 voudige vergroot.
Overige afwijkingen: geringe catarrhale bronchitis. Dundarm-
catarrh.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Ook in dit geval herinnert de bouw aan die van een nor-
male lever. Tusschen de eilandjes bevinden zich hier, meestal breede,
strooken interstitium. De eilandjes geven vaak nog het beeld van
een oorspronkelijk eilandje, door de aanwezigheid van een, meestal
excentrisch gelegen, centraalvene, soms echter ontbreekt de centraal-
vene (pseudolobuli). Aan de levercellen zijn in dit geval geen
opvallende veranderingen waargenomen. Ook aan de peripherie van
de eilandjes ontbreekt elk drukverschijnsel. De „interstitiëelequot;
bindweefselstrooken zijn gelijkmatig zeer celrijk. Deze celrijkdom
berust op de aanwezigheid van talrijke lymphocyten, enkele leuco-
cyten, polyblasten en plasmacellen. Hiertusschen vindt men slechts
spaarzaam enkele collagene vezeltjes en enkele fibroblastenkernen.
In deze strooken interstitium vindt men een groote hoeveelheid sterk
vertakte, soms een anastomoseerend netwerk vormende, pseudo-
galgangen. Aan de peripherie van de eilandjes treden ze vaak in
direct contact met de leverbalkjes. In dit geval is echter de grens
tusschen het leverweefsel en het interstitium overal vrij scherp.
Soms is deze iets verdoezeld, doordat de kleincellige infiltratie in
geringe mate in de eilandjesperipherie is doorgedrongen. Is dit het
geval, dan ontbreken de collagene vezeltjes, die vanuit het inter-
stitium tusschen de balkjes dieper in de eilandjes doordringen. Wel
ziet men soms. op een willekeurige plaats in een eilandje, zeer kleine
leucocytaire infiltraathoopjes, met in de omgeving hiervan enkele
korte pseudogalgangetjes, ingeschakeld in een leverbalkje, en hier-
tusschen weer enkele fijne collagene vezeltjes.
Op plaatsen waar de interstitiumstrooken onregelmatig breed
zijn, ziet men de centraalvene meestal zeer dicht bij de verbreede
gedeelten gelegen.
Geval 3. Sectienummer B. 1682.
Klinische diagnose: ?
Sectiebevindingen: Sterke icterus; cirrhotische lever (distoma-
tose).
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het microscopisch aspect herinnert weer aan dat van een
normale lever. Men ziet weer een groot aantal eilandjes van lever-
weefsel, waartusschen vaak vrij breede strooken interstitium. Deze
strooken omgeven de eilandjes meestal niet geheel, maar dringen als
regel vanaf de espaces portes, over korte of lange afstand, tusschen
de eilandjes, of snoeren gedeelten hiervan af. Hierdoor zijn de
eilandjes meestal veel kleiner dan een oorspronkelijk eilandje en
bezitten veelal ook geen centraalvene. Wanneer deze wel aanwezig
is. is zij bijna steeds excentrisch gelegen. Doordat geen goede
coupes te krijgen waren, is van eventueele levercelveranderingen
niets meer waar te nemen.
De interstitiumstrooken zijn diffuus zeer celrijk, hoofdzakelijk
-ocr page 59-bestaande uit lymphocyten, en hiertusschen enkele fibroblasten-
kernen en slechts spaarzaam enkele fijne collagene vezelen. Deze
laatste zijn vaak nog het duidelijkst aanwezig in de onmiddellijke
omgeving van de levereilandjes of pseudolobuli. De lymphocyten
zijn soms in folhkelachtige hoopjes aanwezig.
In de interstitiumstrooken liggen veel lange, soms sterk vertakte,
pseudogalgangen, die vaak in directe verbinding staan met de lever-
balkjes; soms zijn ze zelfs min of meer radiair gerangschikt en volgen
dan de richting van de leverbalkjes, waarmede ze in verbinding staan.
In de eilandjesperipherie ziet men soms, over korte afstand, een
indringen van fijne collagene vezeltjes tusschen de balkjes. Deze
balkjes zijn dan echter meestal in pseudogalgangen veranderd.
Ook ziet men wel eens een geringe kleincellige infiltratie in de
eilandjesperipherie.
Enkele groote galgangen vertoonen een, door zwaar niet geïnfil-
treerd bindweefsel, verdikte wand, met in de omgeving van de
lumina een geringe woekering van het bekleedende epitheel (geen
distomen gevonden). De grens tusschen deze galgangwanden en
de aansluitende interstitiumstrooken is zeer scherp.
Geval 4, Sectienummer A. 8188.
Klinische diagnose: Cirrhosis hepatis, mogelijk carcinomatosis
bepatis; onduidelijke longveranderingen (metastasen?).
Met strychnine gedood.
Sectiebevindingen: Cadaver in matige voedingstoestand. Buik
sterk opgezet. In de buikhohe ongeveer 250 c.c. lichtgeel trans-
sudaat.
Lever: ruim 2 X de normale grootte, bleeke kleur met een iets
korrelig oppervlak. Pleksgewijs zijn de subcapsulaire vaatjes iets
uitgezet; hiernaast kleine hyperaemische levergebiedjes (eilandjes?).
Consistentie zeer stevig, sneevlakte porseleinwit door een sterke
diffuse bindweefselvorming. Oppervlakkig soms overmatig duide-
lijke leverteekening door een perilobulaire bindweefselvorming. Uit-
sluitend in het dorsale levergedeelte enkele tot kippeneigroote, sterk
Promineerende, iets weekere haarden met een grove eilandjes-
teekening; tusschen de eilandjes hiervan weer ongeveer 1 m.M.
breede bindweefselstrooken. De kleur van deze haarden is vrijwel
als van een normale lever, In de lever enkele knikkergroote gal-
gangverwijdingen met purulente inhoud, waarin enkele distomen
(Opistorchis fel. en Metorchis truncatus).
Milt: flink vergroot (3 X normaal), lichtroode kleur met zeer
duidelijke, ongeveer speldeknopgroote follikels.
Mesenteriale lymphklieren en pancreas aselli: Duidelijk vergroot,
met speldeknopgroote follikels.
Overige afwijkingen: geringe catarrhale bronchitis. Geringe colla-
teraalvorming in de richting van de nieren.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het microscopisch aspect komt over het algemeen overeen
met dat van de voorgaande gevallen. De interstitiumstrooken om-
sluiten soms geheel, soms slechts gedeeltelijk, de levereilandjes of
pseudolobuli. Deze strooken zijn weer zeer celrijk. Deze celrijkdom
bestaat uit zeer veel lymphocytaire cellen, soms in follikelachtige
hoopjes aanwezig, met hiertusschen opvallend veel collagene veze-
len; echter worden nooit bindweefselbundels gevormd. Tusschen
deze vezelen ziet men pseudogalgangen. In het leverweefsel veel
collagene vezeltjes tusschen de balkjes, als korte draadjes uitstralend
vanaf de interstitiumstrooken of van de verzwaarde centraalvenen.
Veelvuldig ziet men echter deze vezeltjes continu vanaf de peri-
pherie tot aan de centraalvene doorloopen. De door collagene
vezeltjes begrensde celbalkjes in de eilandjesperipherie, blijken vaak
pseudogalgangen te zijn en deze laatste staan veelal in direct
verband met de pseudogalgangen in de interstitiumstrooken. Soms
ziet men op een willekeurige plaats in een eilandje tusschen de
balkjes enkele fijne collagene vezeltjes en ook hier weer zijn de tus-
schengelegen cellen gerangschikt in een buisje van het pseudogal-
gangtype en direct geschakeld in een leverbalkje.
Aan de levercellen zelf zijn geen veranderingen waargenomen.
Enkele groote galgangen vertoonen het beeld van een zeer chroni-
sche cholangitis en pericholangitis distomatosa (wand door zwaar
bindweefsel verdikt, geringe woekering van het bekleedende
epitheel en een geringe lymphocytaire infiltratie, uitsluitend in de
onmiddellijke omgeving van de lumina; enkele distomen gevonden).
De macroscopisch zichtbare hyperplasiehaarden vallen op door
groote bloedrijkdom; hun celtype en de rangschikking van de cellen
in balkjes wijken niet af van een normale lever. Tusschen de. meestal
vrij groote. eilandjes ziet men slechts smalle ..interstitiumquot; strooken,
uitstralend vanaf de espaces portes. Overigens vertoonen deze
strooken hier hetzelfde aspect als in de niet hyperplastische ge-
deelten; alleen ziet men slechts een zeer gering aantal collagene
vezeltjes in de eilandjesperipherie indringen.
Geval 5. Sectienummer A. 8237.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. mogelijk tuberculose. Na
het laten afvloeien van de vloeistof, is een onregelmatige dikte in
het midden van het mesogastrium te voelen. Afgemaakt met
strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in goede voedingstoestand. Subcutis
van onderbuik- en onderborststreek gering oedemateus.
Buik opgezet. In de buikholte ongeveer 200 c.c. lichtgeel ge-
kleurde heldere, dunvloeibare inhoud.
Peritoneum parietale wit en ondoorzichtig, met een iets ruwe opper-
vlakte. Omentum sterk samengebald en vóór onder in de buikholte
gelegen; pleksgewijs verdikt met afsnoering van. meest luciferkop-
groote en enkele erwtgroote. vetgedeelten. die als geïsoleerde
haardjes liggen in het door bindweefsel verdikte omentum.
Mesenterium verdikt en iets ingekort (Chronische peritonitis).
Milt: kapsel diffuus verdikt door een dun laagje bindweefsel.
Door retractie hiervan is de milt verkort en verdikt.
Lever: misschien iets verhard: fijnkorrelig oppervlak door licht
promineerende geelachtige haardjes. Op sneevlakte een zeer bont
aspect, veroorzaakt door een grijshyalien netwerk, waarin kleine
ronde, nu eens roode en dan weer geelachtige haardjes leverweefsel.
Overige afwijkingen: Longen bloedrijk en oedemateus. Sternale
lytnphkher oedemateus.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert weer aan dat van een normale
lever. Men ziet weer een groot aantal levereilandjes, waartusschen
min of meer breede strooken interstitium. De eilandjes zijn soms nog
als oorspronkelijke eilandjes te herkennen door de aanwezigheid
van. meestal excentrisch gelegen, centraalvenen. Er zijn echter veel
eilandjes zonder centraalvene (pseudolobuli). Deze echte- of pseudo-
lobuli zijn meestal zeer onregelmatig vervet. In de levercellen vindt
men hier groote vetbolletjes, waardoor de kernen naar de periferie
zijn verdrongen. Deze. grillig gevormde, vervette gebieden zijn
soms zeer scherp begrensd ten opzichte van de niet vervette ge-
deelten, maar men ziet geen drukverschijnselen. Het niet vervette
leverweefsel valt over 't algemeen op door een zeer onregelmatig
verloop der balkjes. Soms ziet men ze in de eilandjesperipherie even-
wijdig aan elkaar verloopen; echter ook hierin ziet men weer kleine
levercelhaardjes, waarvan de cellen in zeer onregelmatig verloopen-
de balkjes zijn gerangschikt; verschijnselen van druk op de om-
geving ontbreken ook hier.
De interstitiumstrooken omgeven meestal geheel, soms slechts ge-
deeltelijk de eilandjes (uitgaande van de espaces portes of van de
gebieden rondom takken der venae hepaticae). In deze strooken
„interstitiumquot; zijn twee zönes te onderscheiden. De centrale zóne
bestaat uit zwaar collageen bindweefsel zonder fibroblasten, met
hier en daar een folhkelachtige ophooping van lymphocyten. In dit
zware bindweefsel ziet men enkele korte, op pseudogalgangen ge-
lijkende. buisjes zonder of met een zeer fijn lumen. Deze buisjes zijn
zeer smal. doordat de bekleedende cellen, die een kleine donker-
gekleurde kern bezitten, zeer klein zijn (pycnotische kernen). Deze
buisjes geven de indruk, dat zij in het zware collagene bindweefsel
ten onder gaan.
De periphere zóne geeft ongeveer hetzelfde aspect als de inter-
stitiumstrooken van de vorige gevallen. Men ziet hier een diffuus
zeer celrijk weefsel, waarin een matig aantal collagene vezeltjes
en talrijke pseudogalgangen (zelfde type als in de vorige gevallen).
De celrijkdom wordt gevormd door een groot aantal lymphocyten
en enkele fibroblasten. Vanuit deze zóne dringen weer fijne colla-
gene vezeltjes over korte afstand tusschen de balkjes van de
eilandjesperipherie in (niet op plaatsen waar vervette gebieden tegen
het interstitium liggen), terwijl ook vanaf de verzwaarde centraal-
vene fijne collagene vezeltjes over geringe afstand tusschen de
balkjes uitstralen. De balkjesgedeelten aan de peripherie, die liggen
tusschen de collagene vezeltjes, blijken typische pseudogalgang-
formaties te zijn, die eenerzijds in direct verband staan met de
pseudogalgangen van de interstitiumstrooken, anderzijds zich direct
tegen de levercellen aanleggen. In de omgeving van de centxaal-
venen zijn deze veranderingen niet te vinden. Soms echter dringen
de collagene vezeltjes vanaf het interstitium tot aan de centraal-
venen door. en dan blijken wel alle tusschen gelegen ..balkjesquot;
pseudogalgangetjes te zijn.
Soms vindt men een eilandje, dat vrijwel geheel deze verandering
heeft ondergaan, terwijl het min of meer radiair verloop van de
pseudogalgangen nog herinnert aan de oorspronkelijke eilandjes-
bouw. Tusschen deze buisjes vindt men dan iets zwaardere colla-
gene vezeltjes en een geringe infiltratie met lymphocyten. Centraal
zijn in zoo'n eilandje soms nog enkele levercellen te vinden.
Enkele groote galgangen vertoonen het gewone beeld van een
chronische cholangitis en pericholangitis (geen distomen gevon-
den). Ze hebben een zware bindweefselwand met geringe epitheel-
woekering in de omgeving van de lumina, terwijl een infiltratie
nagenoeg geheel ontbreekt.
Geval 6. Sectienummer A. 3268.
Klinische diagnose: Leverlijden van onbekende aard. Afgemaakt
met strychnine.
Sectiebevindingen: Levenswarm icterisch cadaver in goede voe-
dingstoestand.
Duidelijke icterische verkleuring van conjunctivae, mondslijm-
vlies en de huid. Geen vloeistof in de buikholte.
Lever: vergroot en sterk verhard. Kleur grijsbruin, met veel licht-
gele tot witte gedeelten. Oppervlakte korrelig; de korrels zijn licht
gekleurd en kennelijk veranderde, hyperplastische, levereilandjes.
Galblaas met weinig heldere slijmige inhoud waarin enkele witte
vlokjes. De galafvloeiing is niet bemoeilijkt.
Milt: flink gezwollen, sterke follikelteekening; pulpa niet ver-
leekt of gestuwd.
Overigens geen afwijkingen.
Microscopisch onderzoek:
Milt: groote follikels, grootendeels bestaande uit kiemcentra;
Geinig pigment, enkele reuzencellen.
Lever: over het geheel bestaat hetzelfde beeld als in het vorige
-ocr page 64-geval. Alleen is hier het proces uitgebreider. De hoeveelheid inter-
stitium is hier veel grooter, en beslaat, globaal geschat, ongeveer
de halve lever. De lobuli en pseudolobuli zijn veel kleiner dan in de
vorige gevallen. Enkele van deze pseudolobuli vallen op door hun
scherpe begrenzing ten opzichte van het aangrenzende interstitium.
De cellen hiervan zijn meestal sterk vervet en gerangschikt in min
of meer evenwijdige balkjes. In deze pseudolobuli treft men geen
collagene vezeltjes aan; in de peripherie vindt men wel eens geringe
drukverschijnselen, bestaande uit een smalle zone iets verkleinde
levercellen, terwijl de collagene vezeltjes in de aangrenzende inter-
stitiumstrooken vrijwel concentrisch rondom deze eilandjes ver-
loopen (hyperplasiehaard j es).
De interstitiumstrooken bestaan weer uit een centrale en een
periphere zone. De centrale zóne is iets minder zwaar collageen, en
celrijker dan in het vorige geval (naast een diffuse lymphocytaire
infiltratie, enkele follikelachtige ophoopingen). Ook vindt men hierin
talrijke pseudogalgangetjes. meestal zonder zichtbaar lumen. De
periphere zóne en het grensgebied zijn ongeveer op dezelfde manier
opgebouwd als in het vorige geval.
Ook vanaf de centraalvene vindt men een geringe uitstraling van
fijne collagene vezeltjes tusschen de leverbalkjes. Opvallend is in
dit geval de sterke verwijding van enkele takken der venae hepa-
ticae.
Aan de praeëxisteerende groote galgangen zijn. behoudens een
geringe lymphocytaire infiltratie in de onmiddellijke omgeving van
het lumen. geen afwijkingen gevonden.
Geval 7. Sectienummer A. 6474.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. Afgemaakt met strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in vrij goede voedingstoestand. In de
buikholte ongeveer 300 c.c. transsudaat. Omentum. verdikt en kor-
relig. omgeeft de darmen niet geheel.
Lever: gering vergroot, hard en hobbelig van oppervlakte (diffuse
cirrhose). Galblaas matig gevuld. Zeer duidelijk zijn te zien een
aantal anastomosen, die de collaterale circulatie onderhouden via de
peritoneaaloverslag naar de linker nier. Verder een groot aantal
opvallend wijde venae op de leverkapsel, voornamelijk op de voor-
zijde. Hier verloopen de collateralen door het diaphragma. in het
caudo-dorsale mediastinum, ventraal van de aorta.
Milt: tot het 5 voudige vergroot. Op sneevlakte bleeke pulpa
met duidelijke follikels.
Lymphklieren: alle. uitgezonderd de Igla. maxillaris d. en Iglae.
bronchiales, meer of minder sterk vergroot; het sterkst het pancreas
aselli en de mesenteriale lymphklieren. Tamelijk weeke consistentie
met duidelijke follikels.
Beenmerg: donkerrood. Bloed macroscopisch niet veranderd.
Overige afwijkingen: Longoedeem. Catarrhale bronchitis. Enkele
Petechiën in het fundusgedeelte van de vesica urinaria.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Hetzelfde beeld als in de vorige twee gevallen. De hoeveel-
heid leverweefsel overtreft die van de strooken interstitium gering.
Het leverweefsel zelf vertoont een uitgebreide vervetting, centraal
in de eilandjes (zeer groote vetbolletjes). Enkele eilandjes, of
pseudolobuli, vallen op door hun groote cellen; soms zijn alle cellen
sterk vervet, terwijl in de peripherie drukverschijnselen worden
waargenomen. Ook zijn er eilandjes waarvan de vergroote, niet
vervette, levercellen gerangschikt zijn in onregelmatig verloopende
balkjes (hyperplasiehaardjes).
Enkele pseudolobuli vertoonen verschijnselen van stuwing.
De centrale zóne van de interstitiumstrooken is zwaar collageen
met slechts enkele fibroblastenkernen; ze bezit, naast een geringe
diffuse infiltratie, enkele folhkelachtige ophoopingen van lympho-
cyten en vrij veel, meestal korte, pseudogalgangen; soms is hierin
een duidelijk lumen zichtbaar (geen atrophieverschijnselen).
De periphere zóne is opgebouwd als in de vorige gevallen en
dringt op enkele plaatsen heuvelvormig in de eilandjes. Enkele
groote galgangen vertoonen het beeld van een chronische cholan-
gitis en pericholangitis distomatosa, met papillaire epitheelwoeke-
ringen, een geringe lymphocytaire infiltratie en een breede afkapse-
ling door zwaar collageen, niet geïnfiltreerd, bindweefsel.
Geval 8. Sectienummer A. 4446.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. Punctie verricht (haemor-
-ocr page 66-rhagisch transsudaat). Cataracta binocularis. Afgemaakt met
strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in vrij goede voedingstoestand. Buik
iets uitgezet en fluctueerend. Vrij veel transsudaat in de buikholte
Peritoneum verdikt en van blauwachtige kleur. Omentum is op de
punctieplaatsen vergroeid met het pariëtale peritoneum.
Lever: twijfelachtig vergroot, licht-hobbelige korrelige opper-
vlakte; gele kleur; consistentie duidelijk vermeerderd. Op sneevlakte
duidelijke bindweefselnieuwvorming, vooral perilobulair.
Beginnende knobbeltjes van geregenereerd leverweefsel.
Milt: groot, bleek, omgekrulde randen; zeer duidelijke follikel-
teekening.
Overigens geen afwijkingen.
Microscopisch onderzoek:
Lever: weinig uitgebreid proces, dat overigens hetzelfde type
representeert als de vorige gevallen. Men vindt nog, meestal vrij
normaal uitziende, levereilandjes, waarvan de centraalvene echter
soms excentrisch is gelegen. Tusschen deze eilandjes bevinden zich
smalle strooken interstitium. Deze strooken bestaan weer uit een
centrale zwaar collagene, celarme zóne met enkele follikelachtige
lymphocytenhoopjes en een matig aantal pseudogalgangen, en uit
een smalle typische periphere zóne, die soms heuvelvormig in de
eilandjes dringt. Deze heuveltjes bereiken wel eens de centraal-
vene. De lymphocytaire infiltratie is hier niet zoo sterk als in de
vorige gevallen. De collagene vezeltjes uit deze periphere zóne zetten
zich vaak continu voort in fijne collagene vezeltjes, die tusschen de
balkjes de eilandjes, over mindere of meerdere uitgestrektheid, door-
weven. Enkele eilandjes geven de indruk hyperplasiehaardjes te
zijn (scherp omschreven, onregelmatige balkjesbouw, geen collagene
vezeltjes, geringe drukverschijnselen aan de peripherie).
Geval 9. Sectienummer A. 8009.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. Cirrhosis hepatis; vermoe-
delijk nephritis interstitialis. Afgemaakt met strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in slechte voedingstoestand. In de
-ocr page 67-buikholte ongeveer 500 c.c. lichtgeel gekleurde, heldere waterdunne
inhoud. Peritoneum parietale heeft een iets melkachtig aspect.
ieper; groot, verharde consistentie en een iets korrelig oppervlak,
met afwisselend roode en meer bleeke gedeelten. De bleeke ge-
deelten promineeren sterk en vertoonen een sterk vergroote
eiland)esteekening. Deze. blijkbaar hyperplastische, gebieden zijn
zeer groot en beslaan soms bijna een geheele leverkwab. In de
roode levergedeelten, naast een vrij regelmatige bindweefselvorming,
kleine, licht promineerende. hyperplasiehaardjes.
Milt: groot, matig bloedrijk met speldeknopgroote promineerende
follikels. waardoor een grofkorrehge oppervlakte is ontstaan.
Overige afwijkingen: Pancreas aselli en Igla. sternalis flink ver-
groot en oedemateus. Geringe nephritis. Catarrhale enteritis.
Geringe taeniasis (T. crassicollis).
Microscopisch onderzoek:
Milt: zeer groote. iets onregelmatige, follikels met groote kiem-
centra. Pulpa ook nogal celrijk. enkele megakaryocyten; betrekke-
lijk weinig pigment.
Lever: Er bestaat een duidelijk verschil tusschen de. macrosco-
pisch zichtbare, cirrhotische en hyperplastische gedeelten.
Cirrhotisch gedeelte: Dit geeft ongeveer hetzelfde beeld als de
vorige gevallen van deze groep. De hoeveelheid leverweefsel beslaat
ongeveer de helft van het geheel. Tusschen de eilandjes en pseudo-
lobuli vrij breede strooken interstitium. De centrale bindweefsel-
rijke zone bevat een lymphocytaire infiltratie, alleen in follikelachtige
ophoopingen en enkele pseudogalgangen. die opvallen door hun
kleine, meestal donkergekleurde kernen (atrophisch ten onder-
gaande pseudotubuli). De periphere zóne bevat, naast lymphocyten.
opvallend veel polymorphkernige leucocyten. De hier aanwezige
pseudogalgangen vertoonen vaak in de omgeving van de eilandjes
een min of meer evenwijdige ligging in het verlengde van de lever-
balkjes. waarmee ze verband houden. In deze zóne vrij veel colla-
gene vezeltjes, die continu in verbinding staan met fijne collagene
draadjes tusschen de, overigens nog intacte, leverbalkjes. Deze
laatste zijn in kleine eilandjes soms gelijkmatig aanwezig.
De grens tusschen het cirrhotisch gebied en de eilandjes is. af-
gezien van de indringende collagene vezeltjes, vrij scherp. Ook in
dit geval zijn weer heuvelachtige verbreedingen van de interstitium-
strooken te zien, waarvan de top soms tot aan de centraalvene reikt.
De levereilandjes vertoonen vaak een duidelijke, hoewel ongelijk-
matig verdeelde, stuwing.
Verder is nog een chronische cholangitis en pericholangitis van
enkele groote galgangen aanwezig (geen distomen gevonden).
Hyper plastisch gedeelte: Hierin zijn slechts zeer smalle inter-
stitiumstrooken, uitstralend tusschen de eilandjes vanaf de espaces
portes. De levercellen zijn in deze gebieden zeer groot en gerang-
schikt in zeer onregelmatig verloopende balkjes, waartusschen
slechts zelden enkele fijne collagene draadjes voorkomen. Verschijn-
selen van druk zijn hier niet gezien.
In de levereilandjes worden tusschen de leverbalkjes enkele kleine
celhoopjes opgemerkt, bestaande uit groote cellen met relatief groote,
donkergekleurde kernen (bloedvorming?).
Geval 10. Sectienummer B. 1351.
Klinische diagnose: 1
Sectiebevindingen: Subcutaan oedeem. Veel sereus vocht in buik-,
borst- en pericardiaalholte. Endocarditis verrucosa van de valvulae
semilunares aortae.
Longen oedemateus en anthracotisch.
Milt gezwollen met sterk vergroote follikels.
Lever: vergroot, gemarmerd aspect, doorgroeid met witte stren-
getjes. In de gefixeerde lever zijn talrijke speldeknopgroote, hcht
promineerende haardjes zichtbaar (ook op sneevlakte terug te
vinden). De kleur van deze haardjes is lichtgeel.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld gelijkt op dat van het vorige geval. Het proces
is hier meer uitgebreid, zoodat de hoeveelheid leverweefsel nog niet
de helft bedraagt van het totaal.Men vindt talrijke kleine eilandjes
en pseudolobuli, met hiertusschen breede strooken interstitium. Deze
strooken zijn celarm en bestaan uit zware collagene vezelen met nog
slechts enkele fibroblastenkernen en een, in folhkelachtige ophoo-
pingen aanwezige, lymphhocytaire infiltratie. Ze bevatten een groot
aantal, meestal korte en soms duidelijk vertakte, pseudogalgangen,
die aan de eilandjesperipherie in direct contact staan met levercellen,
of over geringe afstand in de eilandjes indringen en dan a.h.w. een
gedeelte van de balkjes innemen. Vanaf de interstitiumstrooken
dringen collagene vezeltjes tusschen de balkjes. In kleine eilandjes
ziet men deze fijne collagene draadjes soms overal tusschen de
balkjes aanwezig. In enkele pseudolobuli ontbreken deze collagene
vezeltjes geheel. Deze eilandjes hebben meestal een afgeronde vorm
en zijn soms centraal gering vervet (hyperplasiehaardjes?).
Aan de levercellen zelf zijn overigens geen afwijkingen waarge-
nomen. Enkele groote galgangen vertoonen het beeld van een
chronische cholangitis en pericholangitis distomatosa (geringe
epitheelwoekering, centraal geringe lymphocytaire infiltratie; wand-
verdikking door zware, concentrisch verloopende, bindweefsel-
bundels; scherpe grens ten opzichte van de interstitiumstrooken).
Geval 11. Sectienummer A. 8476.
Klinische diagnose: Emphysemateuse vruchten. Intoxicatie.
Sectiebevindingen: Rot cadaver in goede voedingstoestand. Buik
sterk opgezet door de sterk vergroote uterus met hierin drie emphy-
semateuse vruchten.
Lever: Normale grootte, gladde oppervlakte, bleek-witte kleur
met een zeer stevige consistentie. Sneevlakte bleek, met vrij gelijk-
matig een fijn wit netwerk van hoogstens 1 m.M. breede bind-
weefstelstreepen. Overigens geen afwijkingen.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert aan dat van een normale lever. Het
orgaan is opgebouwd uit talrijke grootere en kleinere en soms
zeer kleine levereilandjes van meestal onregelmatige vorm. Tusschen
deze eilandjes ziet men vrij breede strooken interstitium. Elk
eilandje is meestal door een interstitiumring omgeven, soms echter
omsluiten deze ringen een complex van twee of drie eilandjes.
De eilandjes zijn meestal kleiner dan normale levereilandjes,
terwijl de centraalvene ontbreekt of excentrisch is gelegen. De wand
van de centraalvenen is door bindweefsel gering verzwaard.
De levercellen van de eilandjes zijn gerangschikt in, meestal zeer
-ocr page 70-onregelmatig verloopende, balkjes. Aan de levercellen zijn geen
veranderingen waargenomen.
De strooken interstitium bestaan uit een celarm en vezelrijk
collageen bindweefsel. Naast enkele verspreide lymphocyten vindt
men een klein aantal follikelachtige ophoopingen van deze cellen.
De grens tusschen de levereilandjes en interstitium is overal zeer
scherp. Wel ziet men soms enkele collagene vezeltjes over een
geringe afstand in de eilandjesperipherie tusschen de balkjes in-
dringen (ook gering vanaf de centraalvenen). In de interstitium-
strooken ziet men een groot aantal, soms sterk vertakte, pseudo-
galgangen (geen verschijnselen van atrophie). Alleen in het grens-
gebied van zeer kleine eilandjes kan men deze pseudogalgangen
over korte afstand in de eilandjesperipherie zien doorloopen, waar
ze dan direct aansluiten aan lever celbalkjes.
Geval 12. Sectienummer A. 5409.
Klinische diagnose: Hydrops ascites.
Sectiebevindingen: Groote kat in matige voedingstoestand (ge-
wicht 4,1 K.G.). In de buikholte ongeveer 500 c.c. haemorrhagisch
transsudaat.
Lever: zeer groot, gewicht 470 gram. Afmetingen 21 X X
4 c.M. Gelijkmatig in alle kwabben het beeld van een atrophische(!)
cirrhose. Overal in de lever is vrij veel bindweefsel te zien. waar-
tusschen kleine knobbeltjes gewoekerd en vervet leverepitheel pro-
mineeren. Op verschillende plaatsen in de lever vaatverscheuringen
met aansluitende bloedingen. Bij één dezer bloedingen is ook de
kapsel verscheurd (dood door intra-abdominale verbloeding).
Leverconsistentie matig vermeerderd.
Galblaas klein; de gal vloeit goed naar de darm af.
Milt: duidelijk verdikt.
Overige afwijkingen: Alle organen anaemisch. Groote infarctlit-
teekens in de nieren.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld is hier niet gelijkmatig. Over 't geheel is deze
lever wel opgebouwd uit een groot aantal eilandjes met hiertusschen
weer, smallere of breedere. interstitiumstrooken. Maar deze inter-
stitiumstrooken vertoonen een wisselend aspect. Men ziet gebieden
waar de levereilandjes zeer groot zijn, met rondom elk eilandje
of rondom een complex van eilandjes smalle strooken zwaar colla-
geen bindweefsel, nagenoeg zonder cellige infiltratie. Wel ziet men
hier rondom de espaces portes of de venae hepaticaetakken enkele
fijne collagene vezeltjes tusschen de balkjes indringen; de hier-
tusschen gelegen balkjesgedeelten bestaan dan meestal uit pseudo-
galgangstructuren, die direct aansluiten aan levercellen; tusschen
deze buisjes is een geringe lymphocytaire infiltratie aanwezig. In
de zwaar collagene interstitiumstrooken vindt men slechts enkele, en
dan meest nog atrophische, pseudogalgangetjes en enkele folhkel-
achtige lymphocytenhoopjes. De groote levereilandjes zijn vaak vrij
uitgebreid vervet (meest centraal, groote vetbolletjes). In de niet
Vervette gedeelten zijn de vrij groote levercellen vaak gerangschikt
in kaarsrechte, evenwijdig verloopende balkjes, die loodrecht staan
op de interstitiumstrooken, die de eilandjes omgeven. Aan de peri-
pherie van deze eilandjes ziet men soms geringe drukverschijnselen
(atrophische cellen, dichtgedrukte vaten).
In groote vervette gedeelten vindt men soms, op multiple plaatsen,
kleine niet vervette celgroepjes, vaak rondom een klein vaatje
gelegen.
Op andere plaatsen zijn de eilandjes kleiner, en de interstitium-
strooken veel breeder en veel celrijker. Deze celrijkdom wordt ver-
oorzaakt door een groot aantal, gelijkmatig aanwezige, lymphocyten
met hiertusschen weer enkele fijne collagene draadjes. Verder vindt
men hier veel lange, en duidelijk vertakte, pseudogalgangen, die
soms in direct verband staan met de levercelbalkjes van de eilandjes-
peripherie. Overigens vertoonen deze gebieden hetzelfde beeld als
in de eerst beschreven gevallen. Deze twee gebieden komen afwisse-
lend en zeer onregelmatig verspreid voor, en men ziet soms ge-
leidelijke overgangen.
Enkele groote galgangen vertoonen het gewone beeld van een
chronische cholangitis en pericholangitis distomatosa.
Samenvatting.
Uit de beschrijving van bovenstaande gevallen van levercirrhose
bij de kat blijkt, dat, in groote trekken, vrijwel overal hetzelfde beeld
aanwezig is. Men ziet grootere of kleinere eilandjes van lever-
weefsel, die gescheiden zijn door smallere of breedere strooken
interstitium. De toestand van deze interstitiumstrooken is echter niet
in alle gevallen gelijk. Soms zijn ze zeer celrijk met nog slechts
weinig colagene vezeltjes; soms zijn ze celarm, terwijl een groot
aantal collagene vezelen aanwezig is, die vaak tot zware bundels
zijn samengevoegd. Als derde vorm ziet men interstitiumstrooken,
waarvan de centrale zóne uit celarm zwaar collageen bindweefsel
bestaat, terwijl de periphere zóne celrijk is, en slechts weinig colla-
gene vezelen bevat.
Naar de gesteldheid van deze interstitiumstrooken zijn nu de
bovenbeschreven gevallen in drie groepen te verdeelen en wel:
groep I (celrijk bindweefsel met slechts weinig collagene ve-
zeltjes): gevallen no. 1, 2, 3 en 4.
groep II (celarm zwaar collageen bindweefsel): gevallen no. 10
en 11.
groep III (centrale zóne van celarm zwaar collageen bindweefsel
en periphere zóne van celrijk, weinig collageen bindweefsel): ge-
vallen no. 5, 6, 7, 8 en 9.
De lever van kat 12 vertoont microscopisch wisselende beelden.
Nu eens overheerscht het interstitium als van groep I, dan weer als
dat van groep II, zoodat ik dit geval als een gecombineerde vorm
opvat.
Hoe moeten nu deze verschillende vormen met elkaar in verband
worden gebracht?
Het hgt voor de hand om aan te nemen dat groep I het jongste
proces voorstelt, terwijl groep II de gevallen van een rustend cir-
rhoseproces bevat.
Hiertegen is aan te voeren, dat de gevallen van groep I vaak zeer
breede strooken interstitium vertoonen. Evenals bij de z.g. nephritis
fibrocystica van het rund, waarbij ook het nieuwgevormde bind-
weefsel zeer lange tijd celrijk blijft en ook het aantal collagene
vezelen vaak klein is, zal men zich ook bij deze cirrhosen van
groep I kunnen voorstellen, dat, door het blijven bestaan van de
cirrhoseverwekkende prikkel, het nieuwgevormde bindweefsel celrijk
blijft en niet tot rust komt. Bezien wij nu de sectiebevindingen van
de dieren van groep I, dan vinden we alleen bij geval 1 ulcera in
de maag, terwijl bij de overige drie dieren geen afwijkingen worden
gevonden, die mogelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor
het blijven bestaan van de cirrhogene prikkel. Daar echter vrijwel
niets bekend is van cirrhoseoorzaken bij dieren, behoeft dus het niet
vinden van anatomische afwijkingen het aanwezig zijn van een
chronische leverprikkeling niet uit te sluiten. Ook al worden ana-
tomische afwijkingen gevonden b.v. in het darmkanaal, dan is nooit
met zekerheid aan te toonen, dat deze de oorzaak van de lever-
cirrhose zijn. Het is immers bekend dat bij leverafwijkingen zeer
gemakkelijk secundair maagdarmstoornissen optreden. Om deze
reden wil ik uit de bij geval 1 gevonden combinatie maagulcera-
levercirrhose geen conclusies trekken omtrent de prioriteit van één
dezer processen en omtrent de beteekenis van de maagulcera voor
het ontstaan der levercirrhose.
Neemt men dus aan dat de cirrhosevorm van groep I ontstaat
wanneer de, overigens onbekende, cirrhogene prikkel blijft bestaan,
dan is gemakkelijk het ontstaan van de cirrhosevorm van groep II
voor te stellen. Houdt n.1. de prikkel op, dan krijgt het nieuwge-
vormde bindweefsel gelegenheid tot rust te komen.
Ook groep III is nu als volgt af te leiden. Men heeft hier primair
een actief cirrhotisch proces gehad, dat, als hierboven beschreven,
tot rust is gekomen. Nadat deze rustperiode een bepaalde tijd heeft
bestaan, is de prikkel opnieuw begonnen in te werken. Als anato-
misch substraat hiervan vindt men in de periphere zóne een celrijk
bindweefsel, dat slechts weinig collagene vezelen bevat. In 't alge-
meen zal men deze vorm van cirrhose dus kunnen verklaren door
aan te nemen, dat de cirrhoseverwekkende prikkel hier in twee of
meer phasen heeft ingewerkt. Men kan hier natuurlijk niet uit-
sluitend van een „tweephasigequot; cirrhose spreken, omdat de centrale
zone juist niet het rustend stadium van één prikkelperiode behoeft
voor te stellen.
Na deze min of meer hypothetische beschouwing over het ont-
staan van de verschillende groepen van cirrhosevormen, zal ik nu
een samenvatting geven van de gevonden afwijkingen. Het zal het
gemakkelijkst zijn om eerst de verschillende onderdeelen van de
lever afzonderlijk te beschouwen en ze daarna samen te voegen, om
aldus, zoo mogelijk, een inzicht te krijgen in het wezen van het
cirrhoseproces.
Levereilandjes. Over 't algemeen valt op dat de levercellen slechts
weinig veranderingen vertoonen. Het meest wordt nog centrale
vervetting in de eilandjes gevonden (gevallen 1. 5, 6, 7, 10, 12).
Naast enkele kleine vetbolletjes, alleen in de centraal gelegen lever-
cellen aanwezig, terwijl kernveranderingen ontbreken (gev. 1 en
10), ziet men in de andere 4 gevallen meestal groote vetbolletjes,
waardoor de kernen naar de peripherie der cellen zijn verdrongen.
Degeneratieve kernveranderingen ontbreken ook hier. Deze groote
vetbolletjes worden veelal gevonden in, op hyperplasiehaardjes ge-
lijkende, eilandjes. Soms ziet men centraal in de eilandjes geringe
stuwingsverschijnselen. In de lever van geval 1 vallen, peripheer in
de eilandjes, groote vitale cellen op (hyperplasie?), waarbij druk op
de omgeving niet wordt waargenomen. In de lever van gevallen 3
en 4 wordt geen duidelijke hyperplasie gezien. In de lever van
geval 4 zijn de hyperplasiehaarden macroscopisch zichtbaar en
kippeneigroot; microscopisch zijn echter de levercellen en hun rang-
schikking in balkjes, niet afwijkend van die van een normale lever.
In de lever van geval 5 vallen in de eilandjes scherp omschreven
gebieden op door hun sterke vetrijkdom; de hiertusschen gelegen,
niet vervette, gebieden vertoonen vaak een zeer onregelmatig ver-
loop der balkjes; verschijnselen van druk op de omgeving worden
niet waargenomen. Dit uitzonderlijk beeld, dat feitelijk het omge-
keerde is van hetgeen men bij hyperplasiehaardjes ziet, kan ik niet
verklaren.
De hyperplasiehaardjes van geval 6 zijn macroscopisch als kleine
lichtgekleurde korrels zichtbaar; microscopisch bestaan ze uit sterk
vervette, in evenwijdig verloopende balkjes gerangschikte, lever-
cellen, terwijl in de peripherie geringe drukverschijnselen worden
waargenomen. Ze zijn hier scherp begrensd ten opzichte van het
interstitium.
In de lever van geval 7 worden zoowel vervette, als niet vervette
hyperplasiehaardjes aangetroffen. Aan de peripherie worden druk-
verschijnselen waargenomen; de levercellen zijn vaak gerangschikt
in zeer onregelmatig verloopende balkjes.
In geval 8 ziet men in de lever enkele scherp omschreven
eilandjes, waarvan de levercellen in onregelmatig verloopende
balkjes zijn gerangschikt, terwijl aan de peripherie hiervan geringe
drukverschijnselen worden waargenomen.
De lever van geval 9 vertoont zeer groote hyperplasiehaarden,
die soms bijna een geheele leverkwab beslaan en macroscopisch
reeds opvallen door een vergroote leverteekening. Microscopisch zijn
de levercellen van deze gebieden zeer groot en gerangschikt in
zeer onregelmatig verloopende balkjes. Verschijnselen van druk
zijn hier niet gezien.
De speldeknopgroote hyperplasiehaardjes van geval 10 zijn mooi
afgerond en soms centraal gering vervet.
Alle levereilandjes van geval 11 vertoonen een zeer onregelmatig
verloop van de balkjes, terwijl aan de levercellen geen veranderingen
zijn waargenomen (hyperplasie).
De levereilandjes van geval 12 zijn vaak centraal uitgebreid
vervet, terwijl in de peripherie drukverschijnselen aanwezig zijn
(atrophische cellen, dichtgedrukte vaten).
In de hyperplasiehaardjes zijn nooit kerndeelingsfiguren ge-
vonden.
De lever eilandjes hebben bijna steeds een onregelmatige vorm.
terwijl hun grootte zeer wisselend is. In een groot aantal eilandjes
Wordt geen centraalvene gevonden en wanneer ze wel aanwezig is,
is ze vaak excentrisch gelegen.
Interstitiumstrooken.
Groep I. De interstitiumstrooken zijn over 't algemeen uit zeer
celrijk bindweefsel opgebouwd. Deze celrijkdom berust voornamelijk
op de aanwezigheid van een groot aantal, diffuus verspreide,
lymphocyten; altijd ziet men hierin nog weer follikelachtige lympho-
cytenhoopjes, die vrij scherp omschreven zijn. Tusschen deze cellen
ziet men soms slechts enkele collagene draadjes, met veel fibroblas-
tenkernen (gev. 1); soms is het aantal collagene draadjes grooter
(gev. 4), zonder dat het tot vorming van bindweefselbundels komt.
Vrijwel overal ziet men, vanaf de interstitiumstrooken, collagene
draadjes doorloopen tusschen de leverbalkjes van de eilandjes-
peripherie. Ook vanaf de centraalvene dringen soms collagene
draadjes tusschen de balkjes. Sommige kleine eilandjes zijn geheel
met deze collagene vezeltjes doorweven (collageen geworden
Gitterfasern?). Vaak kan men deze draadjes uit de eilandjes een
heel eind in de interstitiumstrooken vervolgen. In de eilandjes zelf
ziet men echter niet, dat deze vezeltjes vergezeld worden van
fibroblasten. Wel ziet men soms, dat ook in de eilandjesperipherie,
tusschen de balkjes, een geringe infiltratie met lymphocyten aan-
wezig is. Hierdoor is de grens tusschen eilandjes en interstitium-
strooken vaak onduidelijk geworden. Alleen bij sommige mooi af-
geronde eilandjes is deze grens zeer scherp. In enkele afgeronde
eilandjes ziet men echter ook weer de collagene draadjes over korte
afstand tusschen de balkjes van de eilandjesperipherie doorloopen
(uitbreiding cirrhoseproces in hyperplasiehaardjes).
Opvallend is in de interstitiumstrooken het zeer groote aantal
pseudogalgangen; men ziet ze als korte of lange, soms sterk vertakte
of geslingerd verloopende, strengen. Deze strengen bestaan altijd
uit een dubbele rij van iets ovale, lichtgekleurde kernen, die dicht
bijeen zijn gelegen, terwijl de lengterichting van de kern in de
richting van het strengetje verloopt.
Deze kernen zijn omgeven door een smalle zóne, vaak onduidelijk
zichtbaar, protoplasma. waarin celgrenzen vrijwel nooit zichtbaar
zijn. Soms ziet men in deze strengetjes een zeer fijn lumen. Aan
de eilandjesperipherie treden deze pseudogalgangen vaak in direct
contact met de leverbalkjes; ze dringen zelfs over korte afstand in
de eilandjes. De indruk wordt hier vaak gewekt, dat de gedeelten
van leverbalkjes, waartusschen zich fijne collagene vezeltjes be-
vinden. zich in pseudogalgangen hebben veranderd. Ook worden
kleine eilandjes gevonden, die vrijwel geheel uit pseudogalgangen
bestaan, terwijl alleen centraal soms nog enkele levercellen worden
gevonden.
Speciaal in de eilandjesperipherie worden, niet zelden, beelden
gevonden, die mogelijk een inzicht geven in de aard van deze buis-
achtige formaties. Men ziet soms celbalkjes eenerzijds bestaan
uit levercellen en anderzijds uit pseudogalgangcellen. Ook worden
in de interstitiumstrooken wel eens enkele levercellen, gerangschikt
in een kort balkje, gevonden, die direct aansluiten aan een pseudo-
galgang (verandering van pseudogalgangcellen-levercellen?).
Zeer opmerkelijk is o.a. in geval 9 de verhouding tusschen lever-
cellen en pseudogalgangen. Men ziet hier soms overlangs gesneden
pseudotubuli, waarvan de wand eenerzijds bestaat uit echte lever-
cellen, terwijl anderzijds de bekleeding wordt gevormd door typische
pseudogalgangcellen.
Ook zijn enkele pseudogalgangen bijna geheel opgebouwd uit
-ocr page 77-hun typische cellen, terwijl hiertusschen dan plotseling één of
enkele groote levercellen worden gevonden. Soms ziet men in het
interstitium pseudogalgangen. die nog een radiair verloop vertoonen,
speciaal in de buurt van levereilandjes.
In enkele levers worden beelden gevonden van een chronische
Cholangitis en pericholangitis. De oorzaak hiervan moet in distomen
Worden gezocht. In enkele gevallen zijn deze parasieten dan ook
gevonden. Deze galgangen zijn over 't algemeen duidelijk verwijd;
het bekleedende epitheel is onregelmatig geplooid, terwijl in de on-
middellijke omgeving van het lumen kleine buisjes worden gevon-
den, waarvan de bekleeding uit typische galgangepitheliën bestaat
(kubische cellen, met basaal gelegen iets ovale en vrij donkerge-
kleurde kernen). Tusschen deze epitheelwoekeringen vindt men.
eveneens in de onmiddellijke omgeving van de lumina van de
galgangen, een geringe infiltratie met lymphocyten. Rondom deze
galgangen is een zeer breede bindweefselkapsel gevormd, bestaande
uit concentrische lagen zwaar collageen bindweefsel; hierin wordt
geen infiltratie gevonden. De grens tusschen deze zware bind-
weefselkapsel van de galgangen en het losmazig bindweefsel van de
interstitiumstrooken, is overal zeer scherp.
Groep II. Het interstitium bestaat hier uit een celarm, vrij zwaar
collageen bindweefsel met enkele rustende bindweefselkernen, of
soms nog fibroblastenkernen. Deze bindweefselstrooken bevatten
slechts een geringe diffuse infiltratie met lymphocyten. Wel worden
vrij veel follikelachtige lymphocytenhoopjes gevonden.
Vanaf deze interstitiumstrooken ziet men soms weer collagene
Vezeltjes, over kortere of langere afstand, tusschen de balkjes van
de eilandjesperipherie indringen. Ook gaan deze collagene
draadjes uit van de iets verzwaarde wand van de centraalvenen.
In de interstitiumstrooken ziet men talrijke, meestal korte, pseudo-
galgangen van hetzelfde aspect als die in groep I. Slechts zelden
ziet men ze een eindweegs in de eilandjesperipherie indringen; wel
ziet men ze soms ook weer direct aansluiten aan leverbalkjes. In de
lever van geval 10 wordt in de pseudogalgangen veelal een fijn
lumen gevonden.
Groep III. De periphere zóne van de interstitiumstrooken vertoont
hier hetzelfde beeld als die van groep I.
De centrale zóne bestaat uit een celarm zwaar collageen bind-
weefsel met een, vrijwel alleen in follikelachtige ophoopingen aan-
wezige, lymphocytaire infiltratie. In geval 6, waar het bindweefsel
van een minder zwaar collageen karakter is, vindt men naast de
follikelachtige hoopjes ook een vrij sterk diffuse infiltratie met
lymphocyten. Over 't algemeen vindt men in deze centrale zóne een
matig aantal typische pseudogalgangen. soms met fijne lumina.
In de gevallen 5 en 9 ziet men deze slechts weinig.
Wel liggen hier in het bindweefsel enkele korte en smalle cel-
strengetjes. Deze strengetjes bestaan uit een dubbele rij van kleine,
iets ovale, zeer donkergekleurde kernen (pycnose), waartusschen
een lumen nooit zichtbaar is. Deze kernen zijn omgeven door een
smalle zóne onduidelijk protoplasma; ook de celgrenzen zijn niet of
onduidelijk zichtbaar. Deze strengetjes geven geheel de indruk
atrophische pseudogalgangen te zijn.
Macroscopische bevindingen.
Groep I. De beschrijving van het macroscopisch beeld van de
lever van geval 3 is zeer onvolledig. Van de andere gevallen valt in
elke beschrijving op, dat de lever vergroot is. In de gevallen 1
en 2 is de lever iets vergroot, terwijl van geval 4 de lever =b twee
maal de normale grootte heeft bereikt. De consistentie is in deze
3 gevallen stevig. Het oppervlak is soms glad (gev. 1); in de
andere gevallen is het ruw (gev. 2), of fijnkorrelig (gev. 4). De
sneevlakte heeft een te wit aspect, terwijl de leverteekening soms
overmatig duidelijk is geworden (gev. 4). In de gevallen 1 en 4
worden resp. knikker- en kippeneigroote hyperplasiehaarden ge-
vonden.
Icterus wordt beschreven in de gevallen 1 en 3, terwijl in de 2
andere gevallen -t 250 c.c. transsudaat in de buikholte aanwezig is.
In geval 2 worden op de buikwand, nabij de mediaanlijn, overvulde
venae gevonden. Overigens ontbreken in beide gevallen verschijn-
selen van een collaterale circulatie.
Opvallend is in de beschrijvingen de flinke miltvergrooting (tot
het drievoudige).
De overige gevonden afwijkingen zijn niet in rechtstreeksch ver-
band te brengen met de levercirrhose.
Groep IL Deze levers zijn óf gering vergroot, óf van normale
-ocr page 79-grootte. De oppervlakte van de eerste (gev. 11) is glad, terwijl op
sneevlakte een fijn bindweefselnetwerk aanwezig is. In de tweede
zijn speldeknopgroote hyperplasiehaardjes aanwezig.
De bij geval 10 gevonden hydrops van de sereuze holten kan
op rekening worden geschoven van de endocarditis verrucosa van
de aortakleppen. Bij deze kat is ook de milt gezwollen met sterk
vergroote follikels.
Andere afwijkingen zijn niet gevonden.
Groep III. In 4 van de 5 gevallen is een geringe of twijfelachtige
leververgrooting gevonden. In alle gevallen is de consistentie gering,
of zeer sterk, toegenomen. In 4 gevallen is de oppervlakte van de
lever fijnkorrelig.
In geval 7 is de oppervlakte hobbelig. De fijne korreling wordt
meestal veroorzaakt door kleine hyperplasiehaardjes. In de lever van
geval 9 zijn, naast enkele zeer groote hyperplastische gebieden,
talrijke kleine hyperplasiehaardjes zichtbaar.
De kleur van de lever is altijd te bleek en soms zelfs wit. Op
sneevlakte wordt soms een duidelijk bindweefselnetwerk waarge-
nomen.
In 4 van de 5 gevallen wordt veel transsudaat in de buikholte
gevonden. Alleen bij geval 7 zijn aanwijzingen voor een collaterale
circulatie gevonden. Men ziet hier verwijde venae, via de perito-
neaal overslag, naar de linker nier verloopen; op de voorvlakte van
de lever ligt een groot aantal opvallend wijde venae, die samen-
komen en via het diaphragma in het caudodorsale mediastimum,
ventraal van de aorta, zijn te vervolgen.
Het peritoneum parietale van geval 9 vertoont in verband met
de hydrops ascites een iets melkachtig aspect, terwijl het bij geval 8
verdikt is en een blauwachtige kleur heeft. Deze melkachtige of
meer blauwe verkleuring zal wel op rekening van het aanwezige
transsudaat zijn te stellen (subsereus oedeem, geringe prikkeling
event, bindweefselvermeerdering?)
Bij geval 7 is het peritoneum parietale niet beschreven; alleen het
omentum is hier iets korrelig.
Het peritoneum parietale van geval 5 is wit en ondoorzichtig en
heeft een iets ruw oppervlak. Ook het omentum en het mesenterium
vertoonen hier beelden van een chronische peritonitis, terwijl de
milt door een dun laagje bindweefsel is omgeven. Al deze ver-
anderingen doen twijfel ontstaan of de in de buikholte aanwezige
vloeistof wel transsudaat genoemd mag worden. De oude meening
van Talma dat men bij cirrhose geen hydrops ascites, doch een
sereuse peritonitis kan aantreffen, vindt in dit geval ondersteuning.
In 4 van de 5 gevallen is een vergroote milt gevonden (tot het
vijfvoudige), terwijl hierbij duidelijk vergroote follikels aanwezig
zijn. De miltpulpa vertoont hierbij vaak een bleek aspect. De milt
van geval 5 is door de perilienale bindweefselvorming verkort en
verdikt. Het miltparenchym is hier echter geenszins toegenomen
Als overige afwijkingen kunnen worden vermeld een vrijwel
algemeene lymphkliervergrooting (gev. 7), een oedeem van de
sternale lymphklier (gev. 5 en 9) en een oedemateuze vergrooting
van de mesenteriale lymphkheren (gev. 9).
De verder gevonden afwijkingen kunnen niet in verband worden
gebracht met de levercirrhose. Alleen is nog te vermelden dat de
voedingstoestand van de katten over 't algemeen redelijk goed is.
Conclusie.
Na bovenstaande samenvatting is mijns inziens wel te besluiten,
dat de levercirrhose van de kat altijd een perilobulaire cirrhose is.
Dat deze. perilobulair aanwezige, bindweefselvorming echter geens-
zins parallel gaat met een verkleining van de lever, is bij de cirrhose-
gevallen van de kat wel duidelijk gebleken. Geen van de levers is
verkleind gevonden. Wel zijn enkele levers zeer sterk vergroot.
Over de oorzaak van deze vergrooting van de lever bij perilobu-
laire cirrhosen. die histologisch hetzelfde beeld vertoonen als een
atrophische cirrhose, zijn de meeningen verdeeld.
Dat deze vergrooting opgevat moet worden als een hypertro-
phisch voorstadium van de atrophische cirrhose. is mijns inziens
onjuist. Allereerst heb ik bij de kat geen cirrhotische lever gevonden,
die gepaard gaat met een atrophie van dit orgaan; zelfs in de duide-
lijk rustende gevallen van groep II zijn de levers óf gering vergroot,
óf van normale grootte. Hieruit volgt evenzeer dat de atrophische
cirrhosen over 't algemeen niet geheel en al op rekening zijn te
stellen van de bindweefselschrompeling. Immers in dezelfde ge-
vallen van groep II is het bindweefsel reeds zeer rustend, zoodat
een eventueel nog volgende verkleining, door schrompeling hiervan,
niet aannemelijk is.
Ook kan de hoeveelheid nieuwgevormd bindweefsel niet alleen
de leververgrooting veroorzaken. Wel is de bindweefselvorming
soms aanzienlijk, maar toch nooit in die mate, dat b.v. een vergroo-
ting van de lever als bij geval 12 is gevonden, hieraan is toe te
schrijven.
Het levergewicht is hier bijna 12 % van het totaal lichaams-
gewicht; als levergewicht van de kat heb ik bij enkele onderzochte
normale katten, getallen gevonden, die met d=nbsp;% van het
totaal lichaamsgewicht overeenkomen.
Röszle schrijft deze z.g. „hypertrophische atrophische cirrhosequot;
(macroscopisch hypertrophie, microscopisch beeld als bij athrophi-
sche cirrhose) toe aan een cirrhotisch proces, dat optreedt in een
reeds vergroote lever. Hij stelt dus voorop, dat deze leververgrooting
ook reeds vóór het optreden van de cirrhose aanwezig is geweest. Nu
is mij echter bij de kat, en geen enkele andere diersoort, buiten de
verschillende leucosevormen, een ziekte bekend die gepaard gaat
met een leververgrooting tot het drievoudige. Wel kan een enkele
leverkwab zeer sterk hypertrophiëeren (zooals bekend is uit de
experimenten van Rous, McMaster en Larimore) na onderbinding
of na thrombose van de vena portaetak, die het overige leverweefsel
van portaal bloed voorziet. Wil men echter de cirrhose als een
diffuus proces in de lever blijven zien, dan valt ook deze mogelijk-
heid, om steun te geven aan de hypothese van Röszle, buiten be-
schouwing.
Joest voert nog als oorzaak voor een „hypertrophische cirrhosequot;
een sterke vetinfiltratie van het resteerende leverparenchym aan.
Maar ook dit is voor mijn gevallen wel uit te sluiten, omdat Ie. de
gevonden vervetting vrijwel altijd van geringe uitbreiding is en
2e. de vervetting nooit aansprakelijk kan worden gesteld voor een
vergrooting tot het drievoudige.
Ook Joest wijst hier reeds op. Sprekende over de door hem ge-
noemde z.g. „Vettige hypertrophische cirrhosequot; zegt hij: „Es ist
dies eine Erscheinung, die mit der Zirrhose in nur losen Zusammen-
hang steht und meist keine so hochgradige Volumzunahme der
Leber mit sich bringt, wie die beiden anderen Formen zirrhotischen
Lebervergröszerungquot;.
Als eenige mogelijkheid voor de zeer sterk vergroote levers bij
cirrhosevormen, die microscopisch het beeld geven van een atrophi-
sche cirrhose, bhjft dan nog over, dat de vergrooting is toe te
schrijven aan een zeer sterke regeneratie en hyperplasie van het
resteerende leverparenchym (z.g. regeneratorische type van Joest).
Deze regeneratie zal dan soms zoo sterk moeten zijn dat de hoeveel-
heid levercellen, die van een normale lever nog sterk overtreft. Op
welke wijze de prikkel tot deze regeneratie ontstaat is in het geheel
niet te benaderen. Echter ook in de bovengenoemde experimenten
van Rous, McMaster en Larimore is gezien, dat de leverkwab die
zijn normale portale bloedverzorging heeft, soms zoo sterk gaat
hypertropiëeren, dat ze de oorspronkelijke lever in grootte overtreft.
Voor de sterke disharmonie tusschen de microscopisch gevonden
hyperplasie en de soms sterk vergroote lever, blijft als eenige
mogelijkheid over een diffuse regeneratie en hyperplasie van lever-
cellen. Een anatomisch substraat in de vorm van kerndeelingen is
hiervoor niet gevonden. Nadat ik aanvankelijk wel heb gelet op het
voorkomen van tweekernige levercellen, heb ik dit na de publicatie
van Böhm nagelaten. Böhm vindt n.1. in normale levers (b.v. van
het konijn) ruim 50 % van de levercellen in het bezit van twee
kernen). Hoewel hij geen levers heeft onderzocht van de kat is
er toch geen reden om hier andere cijfers te veronderstellen.
Resumeerend kan ik dus zeggen, dat de cirrhosevormen bij de kat
gepaard gaan met een vergrooting van de lever en dat deze ver-
grooting veroorzaakt wordt, zoowel door een diffuse regeneratie,
als door een pleksgewijze hyperplasie.
De interstitiumstrooken bij de cirrhose van de kat zijn in mijn
gevallen altijd rondom eilandjes leverweefsel aanwezig. Deze
eilandjes zijn nog de oorspronkelijke, hoewel misvormde, eilandjes;
vaak zijn ze echter verkleind en bezitten geen centraalvene. Deze
laatste zijn waarschijnlijk vaak afgesnoerde eilandjesgedeelten.
Van een zuivere perilobulaire cirrhose kan bij de kat dus niet
worden gesproken; de afsnoering van eilandjesgedeelten moet toch
immers altijd het gevolg zijn van een indringen van de bindweefsel-
strooken in de eilandjes. Ook Röszle, Nieberle en Cohrs en anderen
hebben hier reeds op gewezen.
Ook het veelvuldig voorkomen van collagene vezeltjes tusschen'
de balkjes, uitstralend vanaf de interstitiumstrooken of vanaf de
centraalvene. is een argument voor het niet zuiver perilobulaire
karakter van de cirrhose.
Deze collagene vezeltjes zijn bij de kat nooit vergezeld van bind-
weefselcellen. Hun plaats en verloop zijn dezelfde als van de Gitter-
fasern. Nageotte en andere Fransche onderzoekers verklaren deze
vezeltjes indentiek met de Gitterfasern. Ze zullen alleen door zwel-
ling of door het verdwijnen van levercellen zichtbaar worden. Deze
verklaring is wel zeer hypothetisch, omdat toch verschillende ziekte-
processen in de lever voorkomen, die gepaard gaan met een verdwij-
ning van levercellen en toch ziet men hierbij niet altijd de collagene
vezeltjes (b.v. gele leveratrophie). Wel hebben ze in mijn gevallen
altijd een min of meer gezwollen aspect. Over de wijze waarop
deze zwelling tot stand kan komen laten deze onderzoekers zich
niet uit. Een andere meening over deze vezeltjes is, dat het collageen
geworden Gitterfasern zijn.
Door de overgang in een andere colloïdale toestand zullen de
Gitterfasern een collageenkleuring aannemen. Hierbij is gemakkelijk
voor te stellen dat dit gepaard gaat met een zwelling, waardoor de
slanke Gitterfasern a.h.w. tot plompe draadjes worden.
Soms zijn deze collagene vezeljes te vervolgen in de interstitium-
strooken. Men krijgt zelfs veelal de indruk, dat de interstitium-
strooken ontstaan door het naast elkaar gaan liggen van deze
collagene vezeltjes. Dat hiernaast ook een echte bindweefselnieuw-
vorming mede aansprakelijk is voor het ontstaan van de perilobulaire
bindweefselstrooken bewijzen de gevonden fibroblasten- en bind-
weefselkernen. Waarom nu echter deze vezelen in de bindweefsel-
strooken vaak een min of meer concentrisch verloop rondom de
eilandjes gaan vertoonen. is mij niet duidelijk. In de interstitium-
strooken van groep I en in de peripherie van de interstitiumstrooken
van groep III ziet men ze aanvankelijk in de buurt van de eilandjes
nog met een radiair verloop, doch naar het centrum toe wordt hun
richting steeds meer concentrisch. Eindelijk zijn ze in de interstitium-
strooken van groep II en in de centra van de interstitiumstrooken
Van groep III soms in zware, concentrisch verloopende bundels
Vereenigd.
Hoewel ik in een apart hoofdstuk de z.g. gewoekerde- of pseudo-
galgangen zal bespreken, moet ik hier reeds vermelden, dat ik ze
bij de kat alle opvat als veranderde levercellen. Ik stel me het proces
bij de kat als volgt voor: een bepaalde cirrhogene prikkel doet aan
de eilandjesperipherie de Gitterfasern in collagene draadjes en de
levercellen in pseudogalgangen veranderen. Terwijl het proces
voortschrijdt, ontstaan centraal in de interstitiumstrooken de con-
centrisch gerangschikte collagene vezelen, waartusschen de pseudo-
galgangen. eveneens als min of meer concentrisch verloopende
strengetjes, aanwezig zijn. Hierbij voegt zich nu het echte nieuw-
gevormde bindweefsel en terwijl de collagene vezelen zich misschien
in een ruststadium van het proces tot zware bundels gaan samen-
voegen, worden de levensvoorwaarden voor de pseudogalgangen
ongunstiger, totdat ze tenslotte alleen nog als sterk atrophische
strengetjes kunnen worden gevonden.
Ik volg hier dus vrijwel de gedachte van Röszle. Men vindt
naast elkaar de mesenchymotoxische (collageen geworden Gitter-
fasern) en de epitheliotoxische (pseudogalgang) werking van het
denkbeeldige cirrhogene vergift.
Van Hasselt beschrijft de cirrhose als een gevolg van een atro-
phie. Ik wil deze meening niet tegen spreken, in zooverre dat dan
deze atrophie moet worden gezien in de verandering van lever-
cellen in pseudogalgangen. Ook in de cirrhosegevallen van de kat
gaan de pseudogalgangen tenslotte door atrophie ten gronde. De
soms gevonden geringe degeneratieve veranderingen in de centra
van eilandjes spelen mijns inziens niet de rol, die Kretz hier aan
toekent. Ook worden ze nog het meest gevonden in hyperplastische
levercelgebieden en hierin zijn toch gemakkelijk ongunstiger voe-
dingsmogelijkheden voor te stellen, die aanleiding kunnen geven tot
de degeneratieve veranderingen.
Zeer kenmerkend voor de levercirrhose van de kat is de groote
hoeveelheid lymphocyten, die altijd in de interstitiumstrooken wordt
gevonden. Naast een sterke diffuse infiltratie ziet men ze ook in
follikelachtige ophoopingen. In de zwaar collagene interstitium-
strooken van groep II (en in de centra hiervan van groep III) ziet
men soms uitsluitend deze omschreven lymphocytenhoopjes.
Bij geen enkele diersoort is deze cellige infiltratie van het inter-
stitium zoo in het oog loopend. Door deze groote hoeveelheid ont-
stekingscellen bij de kattencirrhose moet men dan ook wel zeer sterk
de meening van Ghon, die de cirrhosen bij degeneratieprocessen
indeelt, tegenspreken. De oude opvatting dat de levercirrhose een
chronisch ontstekingsproces voorstelt, vindt in de cirrhose van de
kat een zeer sterke ondersteuning.
Voor het ontstaan van de soms vrij sterke hydrops ascites bij
levercirrhose van de kat heb ik geen aanwijzingen gevonden. Wel
heb ik soms, in de buurt van hyperplasiehaardjes, min of meer dicht-
gedrukte vaten gevonden, maar dit kan alleen niet de oorzaak zijn
Van de opgetreden circulatiestoornissen, gezien de sterke anasto-
moseeringen, die over 't algemeen in de lever worden aangenomen.
Ook over de collateraalvorming, als compensatie tegenover deze
circulatiestoornissen, is bij dieren slechts weinig bekend. Bij enkele
katten heb ik verwijde venae in de richting van de nieren en vanaf
de leverkapsel langs de oesophagus gevonden. Bij de meeste katten
met levercirrhose en ascites is echter geen collaterale circulatie
gevonden. Een bespreking van het mogelijke verband tusschen de
levercirrhose en de altijd gevonden, en soms zeer sterke, miltver-
grooting, zal ik niet geven, daar dit buiten de opzet van dit proef-
schrift valt. Ik verwijs hiervoor naar het literatuuroverzicht, waar
deze kwestie bij de bespreking van de theorie van Röszle is aan-
gehaald.
Résumé.
1- De levercirrhose bij de kat is een chronisch ontstekingsproces,
gepaard gaande met een vergrooting van de lever en een
hobbelig- of fijnkorrelig worden van zijn oppervlakte.
2.nbsp;De oorzaak van deze vergrooting en verandering van opper-
vlakte moet worden gezocht in een regeneratie en hyperplasie.
die soms diffuus aanwezig zijn.
3.nbsp;De levercirrhose bij de kat gaat vaak vergezeld van een milt-
vergrooting en hydrops ascites.
In enkele gevallen lijkt deze vochtophooping in de buikholte
meer op een chronische sereuse peritonitis.
5. Het nieuwgevormde bindweefsel is hoofdzakelijk perilobulair
aanwezig, terwijl de uitbreiding van het proces intralobulair
plaats vindt.
De optredende bindweefselstrooken bestaan soms centraal uit
een rustende zóne, met aan de peripherie een actief cirrhotisch
proces. Soms zijn ze nog geheel actief, soms zijn ze geheel
rustend.
7. In verband hiermee kan men spreken van éénphasige- en van
meerphasige cirrhosen.
8.nbsp;De interstitiumstrooken zijn gekenmerkt door het groote aantal,
diffuus of in follikelachtige hoopjes aanwezige, lymphocyten.
9.nbsp;Hiernaast bevatten ze veel pseudogalgangen, die altijd afgeleid
kunnen worden van levercellen.
10. De levercirrhose van de kat komt overeen met de ..hypertro-
phische atrophischequot; vorm van Röszle, of met het z.g. ..rege-
neratievequot; type van Joest.
HOOFDSTUK IV.
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ HET KONIJN.
Geval 1. Sectienummer D. 1178.
Macroscopisch onderzoek: Knobbelige cirrhose.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Men ziet hier een abnormaal duidelijke eilandjesteekening,
doordat alle eilandjes zijn omgeven door een smalle strook celarm.
Zwaar collageen bindweefsel. Ook tusschen de balkjes en cellen van
de levereilandjes zijn overal fijne collagene vezeltjes, met nog vrij
Veel fibroblastenkernen, aanwezig, met pleksgewijs een geringe
infiltratie met lymphocyten. Hierin verspreid vindt men enkele tot
erwtgroote, min of meer afgeronde, eilandjes van levercellen. De
cellen hiervan zijn meestal iets grooter dan normale levercellen en
Zijn niet of in zeer onregelmatig verloopende balkjes gerangschikt.
Aan hun peripherie is soms een smalle zóne van kleine levercellen,
terwijl enkele eilandjes geheel uit deze kleine cellen bestaan. De
cellen van deze hyperplasiehaardjes zijn meestal vrij sterk vervet. De
levercelkernen in deze haardjes hebben soms een ingesnoerde vorm
(amitose?) terwijl ook enkele kerndeelingsfiguren (aequatorstelling)
borden waargenomen.
In de perilobulaire bindweefselstrooken vindt men vrij talrijk
Meestal korte, kernrijke celstrengetjes. Ze bestaan meestal uit een
dubbele rij van kleine cellen met kleine donkere, iets ovale kernen,
Waartusschen zelden een nauw lumen aanwezig is (pseudogalgan-
gen).
Geval 2. Sectienummer B. 2586.
Voorbericht: Het dier is gedurende een jaar aan verschillende
voedingsproeven onderworpen geweest.
Sectiebevindingen: Licht ictcrisch cadaver in goede voedings-
toestand. Opvallend droge subcutis en spieren.
Lever: verkleind, korrelige oppervlakte. Geelgroene kleur en
harde consistentie. Kleine knobbeltjes hyperplastisch epitheel. Gal-
blaas matig gevuld met een taaie, dikke, donkere gal, die slechts
bij maximale druk naar de darm afvloeit.
Milt: vergroot met ronde randen; vrij vaste consistentie. Snee-
vlakte bloedrijk, geen verweekte pulpa.
Overige afwijkingen: Hevige muco-purulente enteritis van het
jejunum. Chronische otitis externa.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert aan dat van het vorige geval. Men
ziet hier hetzelfde beeld van een pericellulaire en peritrabeculaire
cirrhose, met talrijke kleine eilandjes van levercellen, waarin soms
alleen in de peripherie nog enkele fijne collagene vezeltjes tusschen
de balkjes worden aangetroffen. Meestal hebben deze eilandjes een
onregelmatige vorm, soms echter zijn ze duidelijk afgerond en scherp
begrensd. De cellen in deze eilandjes zijn meestal groot en lichtge-
kleurd, terwijl hun rangschikking in balkjes onregelmatig of niet
zichtbaar is. Speciaal in dicht onder de kapsel gelegen eilandjes
vindt men, willekeurig verspreid tusschen de lichtgekleurde cellen,
enkele grillig gevormde donkere cellen, waarvan de wand ten op-
zichte van de aangrenzende lichte cel een concave vorm vertoont.
Soms zijn deze donkergekleurde cellen zelfs min of meer stervormig,
doordat de wand op verschillende plaatsen is ingedeukt.
Ook ziet men in de peripherie van deze eilandjes soms geringe
drukverschijnselen (hyperplasiehaardjes). In deze haardjes wordt
soms nog een centraalvene gevonden.
In de smalle en zwaarder collagene perilobulaire bindweefsel-
strooken liggen enkele pseudogalgangen (ovale kernen) met in hun
cellen vaak een weinig fijn granulair vet.
De levercellen van de oorspronkelijke eilandjes bevatten vaak
enkele fijne granula van een bruin pigment (galpigment).
Geval 3. Sectienummer A. 8671.
Klinische diagnose: Etterige ontstekingsprocessen bovenkaak-
streek. Afgemaakt met strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in slechte voedingstoestand.
Osteomyelitis van linker bovenkaaksbeenderen met empyeem van
de sinus maxillaris.
Lever: verharde consistentie met een fijnkorrelige oppervlakte. De
sneevlakte vertoont een iets te grijze kleur.
Milt: iets vergroot met duidelijke follikels.
Overige afwijkingen: Darmcatarrh.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Evenals in de vorige gevallen is de normale eilandjesbouw
hier duidelijk aanwezig. Men ziet het beeld van een diffuse pericel-
lulaire cirrhose met multiple hyperplasiehaardjes. Deze haardjes zijn
meestal scherp begrensd; ze hebben een afgeronde vorm en bestaan
uit groote, in onregelmatig verloopende balkjes gerangschikte, lever-
cellen. De grootte van deze hyperplasiehaardjes beslaat meestal on-
geveer het zesde gedeelte van de doorsnede van normale eilandjes.
Soms bestaat de peripherie van de levereilandjes uit een complex
van deze hyperplasiehaardjes.
Buiten deze haardjes ziet men diffuus tusschen de balkjes
een weinig fijn collageen oedemateus bindweefsel, waarin talrijke
pseudogalgangetjes, die vaak de plaats van de balkjes innemen.
Deze zijn soms vrij lang en bestaan uit een dubbele rij dicht aaneen-
gelegen, bleeke, iets ovale kernen, met hierom soms een vage aan-
duiding van protoplasma. Ook ziet men wel complexen van deze
bleeke kernen, maar van een strengsgewijze rangschikking is hier
geen sprake. Vaak staan de pseudogalgangen in direct verband met
leverbalkjes. Ook vindt men wel eens een enkele zeer groote lever-
cel geschakeld in een pseudogalgang.
Over het algemeen zijn de levercellen in de eilandjes vrij groot
en vaak in onregelmatig verloopende balkjes gerangschikt (cirrho-
tisch proces in hyperplasiehaardjes?).
De perilobulaire bindweefselschotten zijn van een zwaarder colla-
geen karakter, met hierin vaak atrophische pseudogalgangen.
Enkele groote galgangen zijn verwijd, met een sterke bindweefsel-
vorming in de omgeving en een geringe infiltratie met lymphocyten
direct onder het epitheel (geen coccidiën gevonden).
Samenvatting.
Uit den aard der zaak is het aantal door mij onderzochte gevallen
te klein, om een oordeel te vellen over de cirrhosevorm van het
konijn. Bij mijn drie gevallen is echter het beeld vrijwel gelijk. Men
vindt hier het beeld van een peritrabeculaire- en pericellulaire cir-
rhose, terwijl ook de eilandjesteekening door een geringe perilo-
bulaire bindweefselvorming duidelijk te voorschijn komt.
Het pericellulair- en peritrabeculair aanwezige bindweefsel be-
staat uit enkele collagene vezeltjes met nog vrij veel fibroblasten-
kernen. In geval 3 is dit bindweefsel oedemateus en bevat talrijke
celstrengetjes, die het typische aspect van pseudogalgangen ver-
toonen. Het perilobulair aanwezige bindweefsel is van een zwaarder
collageen karakter en bevat enkele pseudogalgangen, die in de
gevallen 1 en 3 duidelijk in een toestand van atrophie verkeeren.
Opvallend zijn in mijn gevallen de duidelijke, en soms in groote
getale aanwezige, hyperplasiehaardjes. Deze haardjes zijn meestal
afgerond en scherp omschreven, terwijl in de peripherie slechts
zelden enkele collagene vezeltjes tusschen de balkjes worden ge-
vonden. Ook Joest zegt dat hyperplasiehaarden gekenmerkt zijn
door hun afgeronde vorm, terwijl de bindweefselvorming angst-
vallig buiten deze haardjes blijft. Dit laatste kan ik dus niet geheel
onderschrijven. Het is toch gemakkelijk voor te stellen, dat het
cirrhotisch proces op den duur ook overgaat op het nieuwgevormde
leverepitheel.
Bij geen enkele diersoort heb ik de hyperplasiehaardjes histolo-
gisch zoo duidelijk gezien als bij het konijn. Ze zijn in de regel
opgebouwd uit vergroote levercellen, die niet of in zeer onregel-
matig verloopende balkjes zijn gerangschikt. Aan de peripherie van
deze haardjes ziet men soms duidelijke drukverschijnselen in de
vorm van een smalle zóne atrophische levercellen, terwijl enkele
kleine haardjes geheel uit atrophische cellen bestaan.
De levercellen zijn in deze haardjes meestal licht gekleurd. In de
lever van geval 3 vallen hiertusschen enkele kleine donkergekleurde
cellen op, waarvan de wand ten opzichte van de aangrenzende
groote cel een concave vorm bezit. Men kan zich voorstellen, dat
door hypertrophie van de groote cel de kleine donkere cel deze vorm
gaat aannemen. Is deze druk nu aan meerdere zijden aanwezig dan
kan de donkergekleurde cel stervormig worden.
In de hyperplasiehaardjes van geval 1 zijn enkele kerndeelings-
figuren gevonden, terwijl de kernen soms een ingesnoerde vorm
bezitten. Deze mitosen, die slechts zelden bij cirrhosen zijn gevon-
den, zijn voor het hyperplastisch karakter van de omschreven
haardjes wel het sterkste argument. De centraal ingesnoerde
kernen kunnen misschien wijzen op een amitotische kerndeeling.
Schultz, Hall en Baker die een uitvoerige studie hebben gemaakt
van de regeneratie van levercellen, hebben deze kernvorm ook vrij
vaak gevonden. Bij hun onderzoekingen hebben ze echter geen aan-
wijzing gevonden dat er amitotische kerndeelingen voorkomen.
Wel vinden ze verschijnselen, die hierop kunnen wijzen (tweeker-
nigheid, biscuitvorm), maar ze zeggen dat al deze vormen evengoed
een voorstadium als volgend stadium van een karyokinese kunnen
zijn. Ook hechten zij voor de leverregeneratie groote waarde aan
een galgangproliferatie, waarvan de cellen zich in levercellen zullen
veranderen. Ze hebben veel mitosen in deze galgangwoekeringen
gevonden en zien soms deze galgangen in direct contact met geïso-
leerd liggende levercellen. Hoewel ik veelvuldig naar mitosen in
galgangen en pseudogalgangen heb gezocht, zijn ze door mij nooit
gezien.
Alleen in de lever van geval 1 is in het pericellulair aanwezige
bindweefsel haardsgewijs een geringe infiltratie met lymphocyten
gevonden. De bij geval 2 gevonden afwijkingen zijn misschien van
belang voor de aetiologie van de levercirrhose. Dit dier is n.1.
gedurende een jaar aan verschillende voedingsproeven onderwor-
pen geweest. Bij de sectie is, naast de levercirrhose, een hevige
mucoporulente enteritis en een vergroote milt gevonden. Hoewel ik
ïiiet uitvoerig op de oorzaken van cirrhosis hepatis wil ingaan, geeft
dit dier toch misschien een ondersteuning voor de theorie van Boix.
^oix zegt n.1, dat primair door verschillende stoffen maagdarm-
stoornissen ontstaan, die aanleiding geven tot abnormale fermen-
taties met vorming van lagere vetzuren (propionzuur, azijnzuur,
melkzuur, boterzuur, valeriaanzuur). Deze vetzuren zullen nu cir-
rhotisch op de lever werken. In het geval van konijn 2 is het natuur-
lijk moeilijk uit te maken of de gevonden mucopurulente enteritis
primair of secundair is aan de levercirrhose. In elk geval is toch
vrijwel zeker dat de levercirrhose bij dit dier het gevolg is van de
abnormale voeding.
De macroscopische beschrijving van mijn drie gevallen is te on-
volledig om een oordeel te geven over het macroscopische beeld
van de cirrhose. Een verharde lever is in 2 van de 3 gevallen
gevonden, terwijl bij geval 2 hiernaast nog van een verkleinde lever,
met een korrelige oppervlakte wordt gesproken.
Résumé.
1.nbsp;De bij het konijn gevonden levercirrhosen zijn van een pericel-
lulair en peritrabeculair karakter, terwijl ook perilobulair een
geringe bindweefselvorming is opgetreden.
2.nbsp;Dit pericellulair- en peritrabeculair aanwezige bindweefsel is
gekenmerkt door de aanwezigheid van vrij veel fibroblasten-
kernen. terwijl een infiltratie nagenoeg geheel ontbreekt.
3.nbsp;Het aantal pseudogalgangen is betrekkelijk gering. De in het
perilobulaire bindweefsel gelegen pseudogalgangen verkeeren
vaak in een toestand van atrophie.
4.nbsp;Vermoedelijk gaat de levercirrhose bij het konijn gepaard met
een verkleining van de lever.
5.nbsp;Opvallend is voor het konijn het groote aantal, meestal kleine,
hyperplasiehaardjes.
6.nbsp;Naast de cirrhosis hepatis is in 2 van de 3 gevallen een milt-
vergrooting met duidelijke follikelteekening gevonden.
HOOFDSTUK V.
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ HET VARKEN.
Geval 1. Sccticnummcr D. 3600.
Macroscopisch onderzoek:
Lever: Iets vergroote lever van een zeer harde consistentie. Op-
pervlakte iets grofkorrehg. Sneevlakte wit, als door een diffuse
bindweefselvorming; echter is overal de iets vergroote leverteekening
terug te vinden. De interlobulaire septa lijken niet verbreed.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Over het algemeen is de oorspronkelijke eilandjesbouw
quot;og terug te vinden; soms is ze zelfs duidelijker dan normaal door-
dat de interlobulaire septa iets zijn verzwaard. De eilandjes ver-
toonen een onregelmatige vorm en grootte, terwijl een centraalvene
soms ontbreekt. In deze eilandjes vindt men overal tusschen de
balkjes of ook wel rondom elke cel, smalle strooken van een celarm.
Zwaar collageen bindweefsel met slechts spaarzaam een zeer geringe,
haardsgewijze infiltratie met lymphocyten.
Hiernaast vindt men ook gebieden, waarin een eilandjesbouw niet
duidelijk zichtbaar is. Deze gebieden bestaan uit een zwaar colla-
geen celarm bindweefsel, waarin, vrij gelijkmatig verstrooid, nog
talrijke korte leverbalkjes aanwezig zijn, meestal als korte en soms
licht gebogen strengetjes, opgebouwd uit een dubbele rij levercellen.
Waar het aantal korte balkjes zeer groot is, is soms nog iets van een
radiaire rangschikking te zien. Veelal bestaan deze balkjes uit kleine
atrophische levercellen. In de levercellen worden geen degeneratieve
Veranderingen gevonden.
In de lever vindt men, vrij gelijkmatig verspreid, kleine afge-
ronde, uit groote levercellen bestaande, haardjes. De cellen van
deze haardjes zijn in onregelmatig verloopende balkjes gerangschikt.
terwijl in de peripherie atrophische levercellen aanwezig zijn (hyper-
plasiehaardjes). Soms ziet men overal tusschen de balkjes van zoo'n
haardje nog weer een weinig, matig zwaar, bindweefsel. Enkele
van deze hyperplasiehaardjes bereiken de grootte van een normaal
eilandje, maar vaak ontbreekt een centraalvene of ze is excentrisch
gelegen.
In het bindweefsel ziet men zeer spaarzaam enkele hoopjes van
dicht opeengelegen bleeke, iets ovale kernen; van een protoplasma is
hier niets zichtbaar. Veelal zijn deze kernen in korte strengetjes
gerangschikt (pseudogalgangen).
Geval 2. Sectienummer D. 2069.
Macroscopisch onderzoek: Bleekgele, iets gekwabde, harde lever.
Op sneevlakte jonge cirrhose met veel epitheelwoekering.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De normale eilandjesbouw is hierin terug te vinden. De
eilandjes zijn alle omgeven door hun normale interlobulaire septa,
waarin nog de espaces portes en de vena hepaticatakken zijn terug
te vinden.
In de eilandjes is diffuus een celarm bindweefsel aanwezig, met
zware collagene vezelen en alleen rustende bindweefselkernen. In
dit bindweefsel bevinden zich talrijke groepjes levercellen. Soms
herinneren deze groepjes aan afgesnoerde gedeelten van oorspron-
kelijk leverbalkjes, soms zijn ze echter als zeer kleine afgeronde
hoopjes aanwezig. Aan de balkjesresten is nog min of meer een
radiaire rangschikking waar te nemen. Deze levercelgroepjes zijn
nog het meest aanwezig in de periphere eilandjesgedeelten, terwijl
hun aantal naar het centrum toe in aantal afneemt, en in de on-
middellijke omgeving van de centraalvenen geen levercellen meer
aanwezig zijn. Hier is de centraalvene dan gelegen in een grooter
of kleiner bindweefselgebied.
Op enkele plaatsen, willekeurig in de eilandjes, zijn hoopjes infil-
traatcellen aanwezig, bestaande uit lymphocyten en groote macro-
phagen.
Aan de levercellen en galgangen zijn geen veranderingen waar-
genomen. Ook vindt men nergens pseudogalgangformaties of ver-
schijnselen van hyperplasie.
Samenvatting.
Hoewel Joest in zijn leerboek vermeldt, dat levercirrhose bij het
varken veelvuldig voorkomt, heb ik in de sectieverslagen van het
Pathologisch Instituut, bij het groot aantal onderzochte varkens,
(± 5000) slechts twee gevallen kunnen vinden. Het is echter
geenszins mijn bedoeling om hiermede te willen zeggen, dat cirrhosis
hepatis bij deze diersoort een zeldzaamheid is. De lever van het
varken bevat immers normaal rondom de eilandjes bindweefsel-
schotjes, waardoor de consistentie altijd vrij stevig is en altijd een
zeer duidelijke eilandjesbouw zichtbaar is. Wanneer nu een geringe
perilobulaire cirrhose aanwezig is zal dit gemakkelijk aan de aan-
dacht ontsnappen, te meer omdat de breedte van de normale bind-
weefselschotten individueel vaak wisselend is. Ook microscopisch
zal het hierom dikwijls moeilijk zijn om een geringe cirrhose vast te
stellen. Wel komt bij het varken dikwijls een z.g. hepatitis intersti-
tialis parasitaria multiplex (Joest) voor. Men kan haast zeggen dat
dit bij vrijwel elk varken wordt gevonden, maar ik wil deze af-
wijking toch niet tot de cirrhosen rekenen, omdat het nooit een
diffuus proces is. Men ziet deze parasitaire aandoening in de regel
als tot luciferkopgroote witte bindweefselknobbeltjes in de kapsel,
terwijl, hiervan stervormig uitstralend, ook de interlobulaire septa
gering zijn verbreed. Als oorzaak van deze haardjes worden (ten
onder gegane) cysticerci tenuicollis aangegeven, terwijl enkele
onderzoekers ook distomen meenen te hebben gevonden.
Uit den aard der zaak is het dus aannemelijk dat veel gevallen
van geringe perilobulaire cirrhose niet worden opgemerkt, en dat
alleen zeer opvallende levers een nader histologisch onderzoek
ondergaan.
Het eerste door mij onderzochte geval van cirrhosis hepatis van
het varken is onder de aandacht gekomen, doordat de lever iets is
vergroot en een zeer harde consistentie vertoont, terwijl de opper-
vlakte grofkorrelig is. De sneevlakte vertoont een wit aspect, terwijl
de interlobulaire septa niet verbreed lijken. De macroscopische be-
schrijving van het tweede geval is te onvolledig, om er een indruk
van te krijgen.
Microscopisch blijkt eveneens de oorspronkelijke eilandjesbouw
nog bewaard te zijn gebleven: in het eerste geval zijn de interlobu-
laire septa gering verzwaard. In beide gevallen is een pericellulaire
en peritrabeculaire cirrhose aanwezig, met vrij veel collagene vezelen
en bindweefselkernen tusschen de levercellen of tusschen kleine
groepjes van levercellen. Deze groepjes herinneren door hun min of
meer radiaire rangschikking nog aan resten van leverbalkjes. Hun
cellen zijn soms atrophisch (geval 1). In het tweede geval worden
deze levergroepjes vaak in de eilandjesperipherie gevonden, terwijl
ze in de centra geheel afwezig zijn. In het bindweefsel ziet men een
geringe, haardsgewijze infiltratie met lymphocyten en enkele macro-
phagen.
Pseudogalgangformaties zijn alleen in geval 1, en ook hier nog in
een gering aantal, gevonden. In dezelfde lever vindt men ook kleine
hyperplasiehaardjes, waarin soms eveneens een pericellulaire cir-
rhose is opgetreden.
Résumé.
1.nbsp;Het aantal onderzochte gevallen van levercirrhose bij het
varken is te klein om hierover een oordeel te vellen.
2.nbsp;Door de, normaal aanwezige, volledig gesloten, interlobulaire
septa is het waarschijnlijk dat een groot aantal gevallen van
geringe cirrhose aan de aandacht ontsnappen.
3.nbsp;De twee onderzochte gevallen vertoonen het beeld van een
pericellulaire en peritrabeculaire cirrhose, waarin de levercellen
zich in de regel nog in kleine groepjes gerangschikt, of in een
toestand van atrophie hebben gehandhaafd.
4.nbsp;Het aantal pseudogalgangen is zeer gering; infiltratie is, alleen
haardsgewijs, in geringe mate aanwezig.
5.nbsp;Het cirrhotische proces is vaak doorgedrongen in de hyper-
plasiehaardjes.
HOOFDSTUK VI.
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ DE GEIT.
Geval 1. Sectienummer D. 1242.
Macroscopisch onderzoek: De lever is twijfelachtig vergroot; op-
pervlakte en sneevlakte vertoonen zeer groote levereilandjes. Inter-
stitium blijkbaar verbreed en iets lager liggend. Kleur iets te hcht
met enkele wittere haardjes.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert aan dat van een normale lever, voor-
zoover het orgaan ook hier bestaat uit een aantal eilandjes. De
eilandjes wisselen sterk in grootte en zijn meestal kleiner dan oor-
spronkelijke eilandjes. Tusschen deze eilandjes vindt men overal
smalle interstitiumstrooken, bestaande uit een jong bindweefsel met
nog veel fibroblastenkernen en nog slechts weinig collagene
vezeltjes. In dit bindweefsel bevinden zich gelijkmatig enkele lym-
phocyten. Rondom de oorspronkelijke periportale ruimten zijn de
collagene vezels zwaarder, terwijl hierin bindweefselkernen aan-
wezig zijn.nbsp;■nbsp;, ,
De levereilandjes bevatten vaak geen, of een excentrisch gelegen
centraalvene; de vorm van de eilandjes is meestal onregelmatig. In
de eilandjes vindt men soms groote gebieden van sterk vervette
levercellen, die niet duidelijk in balkjes zijn gerangschikt, terwijl de
aangrenzende levercellen atrophisch zijn geworden (hyperplasie-
haarden). Ook zijn er eilandjes, die gedeeltelijk bestaan uit gebieden
van, in zeer onregelmatig verloopende balkjes gerangschikte, lever-
cellen, die soms gering zijn vervet, terwijl hiertusschen de balkjes
zeer recht en evenwijdig aan elkaar verloopen. Enkele pseudolobuh
zijn geheel vervet, terwijl de aangrenzende eilandjes geringe druk-
verschijnselen vertoonen, In deze hyperplastische gebieden liggen
enkele levercellen met een zeer groote, donkergekleurde kern.
In enkele eilandjes zijn, nu eens meer diffuus dan weer meer in
kleine haardjes, vrij veel leucocyten tusschen de balkjes aanwezig.
De aan deze haardjes grenzende levercellen zijn in een toestand van
necrobiose of zelfs necrose. Ook worden kleine, uitsluitend uit
macrophagen bestaande, celrijke haardjes gevonden.
In de interstitiumstrooken liggen een matig aantal pseudogal-
gangen, soms als lumenlooze strengetjes, echter meest als korte
buisjes met een nauw lumen en een bekleeding door kubische
epitheelcellen met een iets ovale kern. Ook vindt men fijne smalle
strengetjes, die bestaan uit een dubbele rij van kleine, donkerge-
kleurde kernen en hierom slechts weinig protoplasma, terwijl een
lumen meest ontbreekt (atrophische pseudotubuh).
Slechts zelden ziet men de pseudogalgangen in verbinding met
levercellen van de eilandjesperipherie. Wel worden in de inter-
stitiumstrooken, geïsoleerd gelegen, groote iets vervette levercellen,
met een groote donkergekleurde kern, gevonden.
Aan de oorspronkelijke galgangen zijn geen woekeringsverschijn-
selen aanwezig.
Geval 2. Sectienummer A. 8492.
Klinische diagnose: hepatitis, nephritis (reeds meerdere geiten ge-
storven).
Sectiebevindingen: Cadaver in slechte voedingstoestand.
Lever: bleek, consistentie iets vaster dan normaal. Sneevlakte
vertoont een grillig aspect als een fijn hyalien netwerk, waar-
tusschen fijne gele, soms meer geelroode, puntjes met een duidelijke
leverteekening.
Overige afwijkingen: Longoedeem. Geringe parenchymateuse
nierdegeneratie. Darmkanaal met veel dunne inhoud.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De normale eilandjesstructuur is bewaard gebleven. De
levereilandjes zijn opgebouwd uit een complex van zeer kleine
groepjes van groote levercellen. Aan deze meestal uit twee rijen
levercellen bestaande groepjes, is vaak nog een radiaire opstelling
waar te nemen. Enkele levercellen bevatten een groote vetvacuool.
Tusschen deze groepjes, die als normale balkjes dicht naast elkaar
zijn gelegen, ziet men overal enkele zeer fijne collagene vezeltjes met
enkele fibroblastenkernen. Tusschen deze vezeltjes vindt men spaar-
zaam enkele lymphocyten en groote histiocytaire cellen.
In de naaste omgeving van enkele centraalvenen ziet men kleine
hoopjes van lymphocyten tusschen de levercelgroepjes. tervvijl de
levercellen hier degeneratieve veranderingen (kernpycnose) ver-
toonen. In de eilandjesperipherie liggen kleine groepjes, dicht opeen-
gelegen bleeke. iets ovale kernen, slechts zelden door een smalle
protoplasmazoom omgeven. Soms ziet men deze kernen als een
korte dubbele rij aanwezig; een lumen is hiertusschen echter nooit
gevonden.
Samenvatting.
Zooals uit de beschrijving van de twee onderzochte gevallen
reeds blijkt, is hieruit geen conclusie te trekken over de frequentie
van bij geiten voorkomende cirrhosevormen.
Terwijl het eerste geval een typische perilobulaire cirrhose ver-
toont, is het tweede geval gekenmerkt door een pericellulaire-
peritrabeculaire bindweefselvorming.
Het eerste geval bevat overal tusschen de eilandjes en atge-
snoerde eilandjesgedeelten smalle strooken interstitium, bestaande
uit jong collageen bindweefsel met nog veel fibroblastenkernen
met in dit bindweefsel, gelijkmatig verspreid, een gering aantal
lymphocyten. Dit bindweefsel bevat verder enkele pseudogalgangen.
Deze pseudogalgangen zijn kort en bevatten meestal een f^n lumen.
terwijl ook de bekleeding met kubische epitheelcellen duidelijker is
dan bij de pseudogalgangen van andere diersoorten. Ook zijn hier
atrophische pseudotubuh gevonden. Slechts zelden ziet men de
pseudotubuli in verbinding treden met levercellen van de eilandjes-
peripherie. Wel worden in het interstitium enkele geïsoleerd lig-
gende levercellen gevonden, zoodat de mogelijkheid, dat deze uit de
pseudogalgangen zijn ontstaan, niet is uitgesloten.
In dit geval zijn vrij veel. sterk vervette, hyperplasiehaardjes ge-
vonden. terwijl ook een geringe, diffuse, of haardsgewijze, leuco-
cytaire infiltratie in de haardjes aanwezig is. Aansluitend aan deze
infiltraathaardjes ziet men enkele necrobiotische en necrotische
levercellen. Of dit in verband moet worden gebracht met de cirrhose,
lijkt mij onwaarschijnlijk. De diffuse infiltratie met locale necrose-
haardjes doet veel meer denken aan een niet specifieke hepatitis.
Hoewel door de experimenten van Ja[[é is aangetoond dat degene-
ratie en necrosehaardjes aan de cirrhose voorafgaan, pleit m.i. de
diffuse, en nog wel leucocytaire, infiltratie in deze lever ervoor, om
aan een hepatitis naast een cirrhose te denken.
Het tweede geval is een pericellulaire cirrhose, waarin de lever-
cellen nog in kleine balkjesresten aanwezig zijn. De cellen hiervan
zijn vrij groot en bevatten soms een groote vetvacuool. Het peri-
cellulaire en peritrabeculaire bindweefsel is opgebouwd uit fijne
collagene vezeltjes met hierin enkele fibroblastenkernen, lympho-
cyten en histiocytaire cellen. Ook in dit geval ziet men centraal in
de eilandjes degeneratieve veranderingen van de levercellen, terwijl
hier ook de infiltratie met lymphocyten iets sterker en haardsgewijs
aanwezig is. In de eilandjesperipherie worden enkele pseudogalgan-
gen gevonden. Ook worden hier kleine celgroepjes gevonden,
waarvan dc cellen hetzelfde aspect hebben als die van de pseudo-
galgangen.
Het macroscopische aspect van deze gevallen levert geen aan-
houdingspunt voor de cirrhosevorm, waarmee men te maken heeft.
HOOFDSTUK VII.
CIRRHOSIS HEPATIS BI) HET PAARD.
Geval 1. Sectienummer D. 1414.
Macroscopisch onderzoek: Zeer fraaie atrophische cirrhose met
regeneratie en degeneratie. De knobbels vooral aan de achtervlakte
en de vrije rand flink promineerend.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert aan dat van een normale lever, in
zóóverre dat men ook hier een groot aantal levereilandjes ziet, waar-
tusschen meest vrij smalle strooken interstitium. Soms is elk eilandje,
soms een complex van eilandjes door deze interstitiumstrook om-
geven. Ook ziet men wel dat kleine eilandjesgedeelten door
een smalle strook interstitium worden afgesnoerd. Op plaatsen waar
deze interstitiumstrooken met de kapsel in verbinding staan, is deze
laatste soms vrij sterk ingetrokken. Het geeft de indruk, dat de,
macroscopisch zichtbare, hobbelige oppervlakte van de lever door
deze intrekkingen wordt veroorzaakt.
De interstitiumstrooken bestaan uit een celarm, zwaar collageen
bindweefsel, met slechts een zeer geringe lymphocytaire infiltratie
en een gering aantal, meestal korte, pseudogalgangen. Er zijn pseu-
dogalgangen waarvan de cellen een groote bleeke kern bevatten,
terwijl andere gevormd zijn door kleine cellen met kleine, donker
gekleurde kernen. Zelden ziet men ook buisjes met het aspect van
normale galgangen; deze bezitten een duidelijk lumen, terwijl de
cellen een kubische tot laagcylindrische vorm hebben, waarin de
kernen basaal zijn gelegen.
Op plaatsen waar de interstitiumstrooken iets breeder zijn, vindt
men verspreid kleine groepjes van levercellen, meestal in korte
balkjes gerangschikt; tusschen deze balkjes ziet men vaak fijne
collagene vezeltjes verloopen. Soms bestaat een dergelijk geïsoleerd
celstrengetje eenerzijds nog uit levercllen, terwijl aan het andere
einde de cellen een iets ovale en lichte kern bezitten, terwijl hun
protoplasma onduidelijk zichtbaar is (pseudogalgangen).
In deze breede interstitiumstrooken liggen ook nog kleine afge-
ronde groepjes van, meestal sterk vervette, levercellen. Een rang-
schikking in balkjes is hierin niet waar te nemen, terwijl in de
peripherie geringe drukverschijnselen aanwezig zijn (hyperplasie-
haardjes).
Door de sterke rotting is het leverparenchym zelf niet voldoende
te beoordeelen. Wel is overal een normale balkjesstructuur aan-
wezig, terwijl enkele levercellen veel kleine vetbolletjes bevatten.
In de peripherie van de levercelgebieden dringen, soms over korte
afstand, enkele collagene vezeltjes vanaf het interstitium tusschen
de balkjes.
Geval 2. Sectienummer A. 7199.
Klinische diagnose: Lijden van het centrale zenuwstelsel. Ver-
borgen infectie.
Sectiebevindingen:
Lever: Buitengewoon sterk vergroot, gewicht 21.3 K.G. Op
sneevlakte echte muskaatteekening. Zeer veel nieuwgevormd bind-
weefsel. Op sneevlakte gele eilandjes leverweefsel, omzoomd door
een breedstrookig netwerk van bindweefsel. Kleur van de lever,
oorspronkelijk grijs, is na enkele uren aan de lucht geel geworden.
Zeer wijde vena portae, maar toch nergens verschijnselen van
stuwing.
Milt: normaal.
Overige afwijkingen: Longoedeem. Petechiën onder pleura cost.
et puim., onder epicard en in het mediastinum. Chronische enteritis.
Ascariasis. Aneurysma verminosum, zoowel van de art. coeliaca met
vertakkingen (tot in het pancreas), als van de art. mesenterica crania-
lis met vertakkingen. Thrombose van enkele d.M. lengte van de art.
colica ventralis; ook van de zijtakken van de vena cava achter de
nieren zonder de aanwezigheid van wormlarven.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het orgaan bestaat uit kleine levereilandjes waartusschen
zeer breede strooken interstitium. In deze eilandjes vindt men soms
nog een centraalvene terug, waarvan de wand door bindweefsel is
verzwaard.nbsp;, , n . c-
Echter ook in deze eilandjes zijn overal tusschen de balkjes tijne
bindweefselstrookjes aanwezig, die samenhangen met de perilobu-
laire interstitiumstrooken; hierdoor is de grens van deze eilandjes
vaak niet duidelijk aan te geven. Ook vallen scherp begrensde en
meestal afgeronde eilandjes, soms ter grootte van een normaal
eilandje, op door het zeer onregelmatig verloop van de leverbalkjes;
in de peripherie hiervan ziet men vaak verschijnselen van druk
(atrophische levercellen). In deze. blijkbaar hyperplastische,
eilandjes blijken soms ook .de centraal gelegen levercellen kleiner
te zijn dan de cellen in de buitenste zóne.
Slechts zelden ziet men ook in deze eilandjes pleksgewijs een
«ering indringen van fijne collagene vezeltjes tusschen de lever-
balkjes.
De perilobulair aanwezige interstitiumstrooken bestaan uit een
jong actief bindweefsel met nog veel fibroblastenkernen. een matigde
hoeveelheid fijne collagene vezeltjes, en een geringe diffuse infil-
tratie met lymphocyten.
In deze interstitiumstrooken vindt men een groot aantal, soms
vrij lange en sterk vertakte, buizen. Ze bestaan uit een dubbe e nj
epitheliale cellen waartusschen soms een fijn lumen. De beklee-
dende cellen zijn .gewoonlijk kleiner dan normale levercellen; hun
protoplasma is slechts weinig gekleurd, terwijl hun ronde kern
meestal centraal is gelegen (hetzelfde aspect als levercelkernen).
Deze buizen sluiten vaak direct aan tegen levercellen m de peri-
pherie van de eilandjes. In de interstitiumstrooken vindt men ook
wel meestal in de onmiddellijke omgeving van de eilandjes, zeer
kleine celgroepjes, die door hun sterk gekleurd protoplasma het
aspect van levercellen vertoonen. Ook ziet men enkele totaal geïso-
leerd liggende levercellen en korte celstrengetjes, die, naar de kleur-
baarheid van het protoplasma, een overgang vormen tusschen
levercellen en pseudogalgangcellen. Hiernaast vindt men pseudogal-
gangen waarvan de wand eenerzijds bestaat uit levercellen en
anderzijds uit pseudogalgangcellen met hun licht gekleurd proto-
plasma. Ook wel pseudogalgangen waarin men een normale levercel
gewoon in epitheliaalverband geschakeld tusschen de pseudogal-
gangcellen vindt. In de breede interstitiumstrooken vindt men soms
vrij talrijke strengetjes, die opgebouwd zijn uit groote, vitaal uitzien-
de, levercellen. Centraal ziet men hierin soms een fijn lumen. Door-
dat deze strengetjes soms direct aansluiten aan pseudogalgangen,
komt het vermoeden naar voren dat hier de levercellen weer uit de
pseudogalgangen ontstaan.
Rondom de espaces portes is het bindweefsel meestal van een
zwaarder collageen karakter, terwijl een infiltratie hier ontbreekt.
Aan de oorspronkelijke galgangen worden geen woekeringsver-
schijnselen waargenomen.
In het bindweefsel, dat de hyperplasiehaardjes omgeeft, is het
aantal pseudogalgangen geringer; door hun soms vrij wijd lumen
en hun meestal basaal gelegen celkernen herinneren ze aan oor-
spronkelijke galgangen. Ook zijn de vaatjes in dit bindweefsel over
het algemeen duidelijk gestuwd.
Aan de levercellen zijn geen degeneratieve veranderingen waar-
genomen.
Samenvatting.
Het macroscopische beeld van de beschreven levercirrhosegeval-
len van het paard, loopt zoozeer uitéén, dat het onmogelijk is, om
ze ondanks de slechts quantitatieve verschillen in de microscopische
beelden, tot één zelfde vorm terug te brengen.
Terwijl bij de macroscopische beschrijving van de lever van
geval 1 gesproken wordt van een atrophische cirrhose, is de lever
van geval 2 zeker tot het drievoudige vergroot.
Ook heeft er verschil bestaan in het uiterlijk van de oppervlakte.
De eerste lever heeft een hobbelige oppervlakte vertoond; de opper-
vlakte van de tweede is glad.
Het microscopische beeld laat in beide gevallen een perilobulaire
cirrhose zien; terwijl in het eerste geval de hoeveelheid bindweefsel
ten opzichte van het leverw^efsel zeer sterk in de minderheid is,
zijn in het tweede geval de interstitiumstrooken zeer breed en is
hier de hoeveelheid leverweefsel sterk in de minderheid. In het
tweede geval wordt ook een geringe peritrabeculaire cirrhose ge-
vonden.
-ocr page 105-De interstitiumstrooken van het eerste .geval bestaan uit rustend
zwaar collageen bindweefsel met hierin slechts een gering aantal
lymphocyten en enkele pseudogalgangen. De macroscopisch zicht-
bare, hobbelige oppervlakte lijkt hier te worden veroorzaakt door
retractie van deze bindweefselschotten, herinnerend aan de hepar
lobatum van de mensch, zooals deze bij de congenitale lues wordt
gevonden. Dat deze knobbeling hier door hyperplasie van lever-
weefsel zal worden veroorzaakt lijkt mij onwaarschijnlijk, gezien het
microscopisch geringe aantal kleine hyperplasiehaardjes. In het
tweede geval zijn de interstitiumstrooken opgebouwd uit een jong
actief bindweefsel met nog veel fibroblastenkernen en met een
geringe diffuse infiltratie met lymphocyten. Tevens bevat dit bmd-
weefsel een groot aantal galgangachtige buizen en op pseudogal-
gangen gelijkende celstrengen. Op deze formaties zal ik. ook in
verband met de levercelregeneratie, voor beide gevallen in een apart
hoofdstuk terugkomen. Voor het tweede geval is een regeneratie van
levercellen uit de pseudogalgangen zeer waarschijnlijk.
De door deze bindweefselstrooken begrensde levereilandjes ver-
toonen soms nog het aspect van oorspronkelijke eilandjes; wel ziet
men hierin overal tusschen de balkjes, samenhangend met de inter-
stitiumstrooken, fijne collagene vezeltjes aanwezig. Talrijke eilandjes
zijn blijkbaar hyperplasiehaardjes, opvallend door hun afgeronde
vorm, hun onregelmatig balkjesverloop, terwijl in de peripherie
drukverschijnselen worden waargenomen.
In deze eilandjes ziet men slechts zelden fijne collagene vezeltjes
tusschen de balkjes dringen.
Waarom is nu deze lever zoo sterk vergroot?
Moeilijk is hierop een antwoord te geven. Dat de vergrootmg
tot stand is gekomen door een diffuse pericellulaire bindweefsel-
vorming is wel uitgesloten. Ik heb trouwens bij geen enkel dier door
een pericellulaire bindweefselvorming een zoo sterke vergrootmg
zien optreden. Ook met de beschrijving van Joest van de z.g.n
„Schweinsberger Krankheitquot; komt het microscopische beeld met
overeen. Volgens Joest kan de lever hierbij tot 13 kilogram zwaar
worden, terwijl toch in mijn geval het gewicht nog bijna tweemaal
zoo qroot is.nbsp;, i i • u- j
Men kan zich voorstellen dat een sterke perilobulaire bind-
weefselvorming aanleiding kan geven tot een leververgrooting. In
de literatuur wordt een perilobulaire cirrhose bijna altijd vereen-
zelvigd met een atrophische cirrhose. Wel wordt aangenomen dat
hieraan een hypertrophisch stadium kan voorafgaan, maar deze
vergrooting blijft altijd binnen zeer beperkte grenzen.
Gesteld dat in mijn geval de bindweefselschotten alleen aanspra-
kelijk zijn voor de vergrooting, dan is dit gezien de microscopische
quantitatieve verhouding tusschen leverweefsel en bindweefsel
vrijwel alleen mogelijk wanneer de oorspronkelijke eilandjes hun
normale grootte hebben bewaard. De eilandjes zijn echter alle klein
en blijken ook vaak nog eilandjes van hyperplastisch leverweefsel
te zijn.
Als eenige mogelijkheid voor de bij dit geval gevonden zeer sterke
vergrooting, blijft dus over dat dit veroorzaakt is eenerzijds door
de bindweefselvorming en anderzijds door een vrij sterke hyper-
plasie van het leverweefsel.
Door de sterke verschillen in dit klein aantal gevallen zal ik niet,
als bij de andere diersoorten, een puntsgewijze opsomming laten
volgen van de meest typische eigenschappen van de cirrhosis
hepatis van het paard.
CIRRHOSIS HEPATIS BI) DE HOND.
Geval 1. Sectienummer B. 1189.
Anamnese: Is .genezen van een algemeene huidziekte. Nu sinds
3 dagen ziek met sterk opgezette buik en diarrhee.
Sectiebevindingen: Cadaver in zeer slechte voedingstoestand. In
de buikholte ongeveer 1 L. geelbruin sereus vocht.
leper- De normale kwabbing is zoo goed als verdwenen. Alle
kwabben, het duidelijkst de rechter, zijn in bin^eefse overgegaan
met veel groote en kleine knobbehge hyperplasieen van het nog
aanwezige leverweefsel.
Milt: enkele follikelhyperplasieën.
Overige afwijkingen: Dilatatio cordis Longoedeem.
Darmcatarrh met sterk oedeem van de wand.
^irauee„ ,oede ,.coupes v^n v
kvergedeelten met slechts weinig, macroscopisch achtbare, hyper-
quot;Het «episch beeld herinnert aan de bouw van een normale
lever olhier bestaat de lever uit een S-t aantal leverei
waartusschen smalle strooken interstitium. De j ^ ^^
sterk in grootte. Een oorspronkeliik eilandje gt;s er ve^ n et aan te
herkennen doordat de centraalvene 6f ontbreekt, of sterk excen
tSri^ gdegen. Ook lijken een groot aantal kleine pseudolobuh te
zijn ontstaan doordat de interstitiumstrooken normale eilandjes in
meerdere kleine eilandjes hebben verdeeld.
De interstitiumstrooken zijn smal en bestaan uit een celarm
collageen bindweefsel waarin geen infiltraat wordt gevonden. Wel
ziet men hierin spaarzaam enkele, aan pseudogalgangetjes herin-
nerende, korte buisjes waarvan het lumen meestal niet, of nauwelijks
zichtbaar is, terwijl de bekleedende cellen klein zijn en een kleine
donkergekleurde kern bezitten. Deze buisjes geven sterk de indruk
in atrophie te verkeeren.
De levereilandjes of pseudolobuli zijn vrijwel altijd opgebouwd
uit zeer grillig verloopende leverbalkjes. Tusschen de balkjes vindt
men bijna overal een duidelijke cellige infiltratie, bestaande uit
enkele lymphocyten en veel groote cellen, met vrij groote, soms
iets boonvormige kernen (gewoekerde- en gedesquameerde ster-
cellen ),
Hiernaast vindt men, op verschillende plaatsen, iets verwijde
capillairen tusschen iets versmalde leverbakjes, terwijl de stercellen
hier soms vrij veel fijnkorrelig zwart pigment bevatten (stuwing).
Enkele eilandjes vallen op, door hun vrijwel ronde vorm. In de
peripherie van deze eilandjes vertoonen de balkjes een duidelijk
circulair verloop, terwijl hier ook duidelijke drukverschijnselen
(atrophie) aan de levercellen worden waargenomen.
Over het algemeen is slechts weinig vet als kleine bolletjes in
vrij veel, willekeurig verspreide, levercellen aanwezig. In de coupes
zijn ook enkele erwtgroote haarden aanwezig, die macroscopisch
reeds zijn opgevallen door hun iets lichtere kleur. In deze haarden
vindt men veelal niet de celrijkdom tusschen de balkjes, terwijl vet
in kleine bolletjes alleen in Kuplferszhe stercellen wordt gevonden.
Aan de peripherie van deze haarden zijn soms duidelijke drukver-
schijnselen aanwezig (concentrisch verloop van de balkjes in de
peripherie, terwijl de aangrenzende eilandjes alle min of meer zijn
uitgerekt). De levercellen in deze hyperplasiehaarden lijken iets
grooter dan in de andere gedeelten.
Soms ziet men in een dergelijke hyperplasiehaard pleksgewijs nog
weer grootere levercellen in de balkjes, terwijl de aangrenzende
balkjes min of meer concentrisch om deze haardjes verloopen. Deze
haardjes (groeicentra?) gaan ongemerkt in de rest van de hyper-
plasiehaarden over.
Geval 2, Sectienummer D. 2632.
Voorbericht: Het dier is 6 weken vóór de dood behandeld voor
ascites.
Macroscopisch onderzoek:
Lever: verhard; knobbelige cirrhose. Meeste knobbels zeer klein,
enkele met 4 a 5 c.M. diameter.
Milt. Vrij stevig; stampvol erwtgroote knobbeltjes.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De lever bestaat uit een aantal, grootere of kleinere,
levereilandjes met hiertusschen smalle interstitiumstrooken. Ueze
strooken zijn opgebouwd uit een jong bindweefsel met nog vn, veel
fibroblastenkernen en nog slechts weinig collagene vezeltjes, met
hierin diffuus zeer weinig lymphocyten. In deze interstitiumstrooken
ligt pleksgewijs een geringe hoeveelheid pseudogalgangen en hier-
naast soms zeer korte epitheelstrengetjes. die bestaan uit kleine cellen
met kleine donkere kern. terwijl in het protoplasma soms een weinig
pigment aanwezig is. Ook vindt men tusschen de bindweefsel-
vezeltjes soms nog korte, vrij normaal uitziende en uit echte lever-
cellen opgebouwde, balkjes en ook in deze cellen is een weinig
bruinzwart pigment aanwezig. Bij kleine vergrooting zijn m de met
haemaluin-eosine gekleurde coupes de fijne interstitiumstrookjes
aan deze pigmentatie te herkennen.
De levereilandjes bevatten slechts zelden een vena centrahs en
wanneer deze aanwezig is, is ze vaak excentrisch gelegen. De lever-
eilandjes of pseudolobuli vertoonen veelal een geringe, onregel-
matig aanwezige, vervetting. Enkele eilandjes vallen op door hun
mooi afgeronde vorm; ze bestaan uit .groote cellen, terwijl aan de
peripherie veelal drukverschijnselen worden waargenomen. Meestal
zijn deze (hyperplastische-) eilandjes vrijwel geheel vervet met
alleen aan de peripherie nog een smalle zone niet vervette lever-
C'Clldl
De'praeëxisteerende galgangen vallen op door hun zeer hooge
epitheelbekleeding. Het protoplasma van deze epithee cellen is bijna
niet gekleurd (als bij epitheel van Lieberkahn sche kheren), terwijl
de kernen klein, donker en basaal gelegen zijn.
Geval 3. Sectienummer A. 2768.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. Afgemaakt met strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in goede voedingstoestand. Subcutis
van de buik iets oedemateus. Buik matig opgezet. In de buikholte
ongeveer Yi L. waterhelder ongekleurd transsudaat.
Lever: in toto weinig verkleind, in dikte toegenomen. Opper-
vlakte zeer oneffen met vele lichtere gedeelten, die boven de opper-
vlakte promineeren. De grootste knobbels aan de achtervlakte en
de randen.
Milt: groot en dik. Geringe atheromatose van de kapsel. Follikel-
teekening duidelijk.
Overige afwijkingen: Twijfelachtige hypertrophie van het linker
hart. Beginnende atheromatose van de aortawand nabij de semilu-
nairkleppen. Chronische darmcatarrh. Subacute parenchymateuse
nephritis.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert aan dat van een normale lever, door-
dat men ook hier een groot aantal eilandjes vindt, gescheiden
door meestal vrij smalle, soms breedere interstitiumstrooken. De
eilandjes zijn verschillend van grootte, echter bijna altijd kleiner dan
een normaal eilandje. Hun vorm is meestal grillig, terwijl enkele
eilandjes opvallen door hun mooi ronde vorm. De levercellen van
de eilandjes zijn alle voorzien van één of meerdere groote vet-
vacuolen, waardoor de balkjesbouw en de capillairen onzichtbaar
zijn geworden. Aan de peripherie van de eilandjes is meestal een
één cellij dikke zóne van niet vervette levercellen aanwezig, die, het
duidelijkst in de afgeronde eilandjes, een afgeplatte vorm vertoonen
(druk).
In enkele vervette cellen is ook een weinig bruin pigment aan-
wezig, terwijl ook de vetvaculolen soms iets bruin zijn gekleurd.
De interstitiumstrooken bestaan uit min of meer evenwijdig ver-
loopende, niet in bundels gerangschikte, fijne collagene vezeltjes met
nog vrij veel fibroblastenkernen. In deze interstitiumstrooken zijn
soms nog de oorspronkelijke espaces portes en de takken van de
venae hepaticae terug te vinden.
In de.e bindweefselstrooken vindt men. vr,welnbsp;- ;
spreid, nog vrij veel levercellen, veelal nog a^rangscbto m korte
balkjes. Deze levercellen zijn meestal vrij groot, een W-n ^nta
bevat enkele vetbolletjes. Naast deze levercellennbsp;^
cellen zijn meestal dicht opeen gelegen in kleme » of J
vormen Lte, uit 2 rijen bestaande,
een lumen is gevonden. Ook worden atrophische s.renget,es ^ar
genomen. De kernen van deze cellen hebben geen 9* ^m
naast polygonale vindt men meer langgerekte kernen. De laatste
Zijn soms niet te onderscheiden van quot;broblaf nkernen.
De interstitiumstrooken bevatten verder diffuus een genng aantal
lymphocyten en spaarzaam enkele fibroblasten.
In de in deze strooken gelegen levercellen ,s vaak een wem,g
bruin pigment aanwezig. Dit pigment wordt
die gelijken op die van pseudotubuli en soms ook ,n polyblasten.
Geval 4. Sectienummer A. 8232.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. Cirrhosis hepatis? Nephritis.
Afgemaakt met strychnine.
Sectiebevindingen: Cadaver in goedenbsp;^tftaler!
opgezet. In de buikholte ongeveer 200 c c. lichtgele. ^^ ^ere^
dunne inhoud. Peritoneum parietale ondoorzichtig, melkachtig wit.
Lever: Iets verkleind, vrij stevige consistentie met een iets grijs
aspect. Zoowel aan de voor- als aan de achtervlakte zeer s^rk
prLineerende luciferkop- tot knikkergroote, meestal afgero^^de^
haarden met een duidelijk verzwaarde leverteekening en een iets
lichtere kleur dan de omgeving.
Milt: niet gezwollen en niet bloedrijk, met enkele erwtgroote
follikelhyperplasieën.
Pancreas: verdikt en iets verkort; verharde consistentie met een
te grove teekening en enkele kleine erwtgroote prominee ende
haardjes van het zelfde aspect als het overige pancreas-weefsel.
Oueri^e afwijkingen: Geringe collateraalvorming in de richting
-ocr page 112-van
de nieren. Geringe chronische glomerulonephritis acute
degeneratie van de tubuli. Darmcatarrh.
Microscopisch onderzoek: Pancreas: epitheelcellen in het alge-
meen erg klein, soms pleksgewijs abnormaal groote cellen. Inter-
stitiëel bindweefsel, vooral om de uitvoergangen, iets verzwaard met
soms oppervlakkig indringen in de eilandjes en in het peripancrea-
tische vetweefsel (hier ook een weinig infiltraat). Geringe pancreas-
cirrhose?
Lever: Van een normale verdeeling in eilandjes is hier niets terug
te vinden. Men ziet een min of meer gelijkmatig weefsel, waarin op
verschillende plaatsen nog periportale ruimten, herkenbaar aan het
bij elkaar liggen van galgang, art. hepatica en vena portaetakken,
aanwezig zijn. Rondom deze ruimten is de hoeveelheid bindweefsel
vermeerderd (zwaar collageen, niet geïnfiltreerd).
In het overige weefsel is nog min of meer een balkjesteekening
terug te vinden. Tusschen deze balkjes vindt men overal een
geringe hoeveelheid jong bindweefsel, met nog veel fibroblasten en
fijne collagene vezeltjes, diffuus gering geïnfiltreerd met lympho-
cyten en enkele leucocyten. Ook bevindt dit jonge bindweefsel zich
soms tusschen alle cellen van de balkjes, of deelt een balkje in
meerdere korte balkjes. Soms ziet men ook grootere gebieden van
jong bindweefsel met hierin wijde capillairen, terwijl hierin geen
balkjes zijn gelegen. In deze gebieden is de lymphocytaire infiltratie
in de regel iets sterker.
Op talrijke plaatsen bestaan de korte balkjes niet uit levercellen;
ze zijn hier meer korte strengetjes, bestaande uit een dubbele rij
epitheelcellen, waartusschen meestal geen lumen zichtbaar is. Deze
cellen hebben een iets ovale, lichtgekleurde kern; de cellen zelf zijn
kleiner dan normale levercellen, terwijl het protoplasma en de cel-
grenzen vaak onduidelijk zichtbaar zijn (pseudogalgangen). Soms
ziet men een dergelijk strengetje direct samenhangen met een echt
levercelbalkje. De verdeeling tusschen leverbalkjes en deze pseudo-
galgangetjes is zeer wisselend. Naast gebieden, waar de levercellen
overheerschen, vindt men op andere plaatsen de pseudogalgang-
formaties sterk in de meerderheid.
De pseudogalgangen bezitten soms een fijn lumen, maar hier
hebben dan de bekleedende cellen het aspect van echte galgang-
epitheliën (duidelijk protoplasma. donkere en meer ronde, vaak
basaal gelegen kern).nbsp;.nbsp;,
Soms vindt men ook levercellen, min of meer buisvormig rondom
een fijn lumen gerangschikt. Over het algemeen bevatten de lever-
cellen een weinig vet.nbsp;• i
Verspreid in dit cirrhotisch weefsel vindt men. vrij gelijkmatig, tal-
rijke en meestal groote. omschreven, sterk vervette levercelhaarden.
Door de sterke vervetting is hierin geen balkjesteekening zichtbaar.
In deze haarden worden geen collagene vezeltjes gevonden. In de
omgeving van deze haarden is het bindweefsel gering verzwaard,
en als een kapsel gerangschikt: in dit bindweefsel worden enkele
atrophische pseudotubuli gevonden en ook lange buizen van het
aspect van gewone galgangen.
Geval 5. Sectienummer A. 1896.
Klinische diagnose: Hydrops ascites. geringe hydrothorax en
hydropericardium; myodegeneratio cordis; hepatitis.
Sectiebevindingen: Geringe hoeveelheid transsudaat in de buik-
holte; buikwand zeer slap. Ongeveer ^^ L. transsudaat in de borst-
holte; geen transsudaat in het pericardium.
Lever: cirrhose met talrijke hyperplasieën. Stuwingsicterus.
Overige afwijkingen: Paralysis en myodegeneratio cordis. Long-
oedeem. Chronische catarrhale bronchitis. Parenchymateuse nier-
degeneratie. Purulente pyelitis. Purulente urocystitis. Acute
gastritis. Acute haemorrhagische enteritis.
Microscopisch onderzoek.
Lever- Over het algemeen herinnert het microscopisch beeld aan
dat van het vorige geval. Ook hier valt weer een uitgebreide peri-
cellulaire en peritrabeculaire cirrhose waar te nemen, met, verspreid
hierin, min of meer duidelijk omschreven levereilandjes, n deze
eilandjes is slechts zelden een centraalvene zichtbaar, terwijl ze ook
nooit op de normale wijze grenzen aan periportale ruimten (pseudo-
lobuli). Deze eilandjes vertoonen een zeer onregelmatig verloop
van de leverbalkjes; soms is van een balkjesbouw niets waar te
nemen. In hun peripherie loopen soms een aantal balkjes mm of
meer concentrisch en ook worden hier soms verschijnselen van druk
waargenomen (atrophie). Deze blijkbaar hyperplastische eilandjes
hebben meestal een afgeronde vorm en zijn scherp begrensd ten
opzichte van het aangrenzende cirrhotische weefsel. Dit laatste
bestaat uit een nog jong bindweefsel, met nog veel fibroblasten,
weinig fijne collagene vezeltjes en een, in sterkte wisselende, infil-
tratie met lymphocyten, enkele leucocyten en polyblasten. Vrij dicht
in dit bindweefsel verspreid vindt men talrijke, meestal in korte
balkjes gerangschikte, levercellen, die een zeer ongelijke vorm en
grootte vertoonen. Ze zijn nu eens meer in de lengte gerekt of meer
driehoekig, dan weer zeer groot en van een groot aantal kernen
voorzien. Soms hebben de balkjes meer het aspect van pseudogal-
gangen, doordat de kernen van de cellen hchter zijn en een ovale
vorm vertoonen; hun protoplasma is echter vrijwel altijd duidelijk
zichtbaar. Hiernaast worden ook echte pseudogalgangetjes met
onduidelijk zichtbaar protoplasma gevonden, soms in direct verband
staande met echte levercelbalkjes.
In de bovenbeschreven meerkernige groote cellen zijn de kernen
meestal licht gekleurd en van een iets ovale vorm; soms echter zijn
de kernen gedeeltelijk rond en iets donkerder, gedeeltelijk ovaal en
iets lichter gekleurd.
In dit cirrhotisch gebied vindt men nog periportale ruimten terug,
met in hun omgeving een reeds iets zwaarder collageen bindweefsel.
Geval 6. Sectienummer A. 3093.
Klinische diagnose: Endocarditis valvularis (stenose plus insuffi-
ciëntie van de mitrahs). Decompensatio cordis. Myodegeneratio
cordis. Hydrops ascites. Cirrhosis hepatis? Afgemaakt met strych-
nine.
Sectiebevindingen: Cadaver in vrij goede voedingstoestand.
Oedeem van de subcutis en tusschen de spieren van de buikstreek.
In de buikholte ruim 2 L. waterheldere vloeistof. Het omentum
bedekt de darmen niet. Peritoneum iets blauwachtig.
Lever: misschien iets verkleind. Gewicht 325 Gr. (gewicht van
den hond W/i K.G.). Bleeke, geelbruine kleur; oppervlakte on-
regelmatig korrehg (sommige korrels witachtig van kleur). Con-
sistentie iets vaster dan normaal. Op sneevlakte duidelijke eilandjes-
teekening. waarin af en toe hyperplastische knobbeltjes, scherp be-
grensd. met dezelfde kleur en teekening als de omgeving, doch op
sneevlakte sterker promineerend.
Milt: klein, niet gezwollen, pulpa niet verweekt, weinig follikels.
Omentum en vooral mesenterium gestuwd.
O^eri^e afwijkingen: Sclerose van de mitraliskleppen. Geringe
chronische nephritis.
Microscopisch onderzoek:
Lei,en door de reer groote rijkdom aan glycogeen van de lever-
cellen is van de structuur van deze cellen en van h»
in balkjes niets zichtbaar. Door deze groote hoeveelheid glycogeen
Zijn de coupes zeer licht gekleurd. Men ziet deze hcht gekleu de
leler nu a.h.w. doorsneden door een netwerk van zeer small
donkerder gekleurde streepjes, die veelal uitgaan van de penportak
ruimten en rondom de eUandjes verloopen. Vanaf deze stre p,
dringen weer dito streepjes in de eilandjes en verdeelen de e .n
een'soms vrij groot aantal pseudolobuli. In volgens van G^son
gekleurde coupes blijken deze donkere streep)es te bestaan u.t
jne collagene vezeltjes me. nog duidelijke tibroblas en-
Srnen en zonder fnfiltraatcelkn. Tusschen deze collagene vezeltje
Ziet men meestal korte celstrengetjes. Deze bestaan soms u.t een veel
glycogeen bevattend leverbalkje. Meestal blijken deze strenget.es
ecC te bestaan uit een dubbele rij lichtgekleurde, iets ovale kernen,
om ev n aoo, een niet of slechts onduidelijk zichtbaar protop asma
Zrdogalgangen). Tusschen deze twee celrijtjes ziet men slechts
elden eSLer fijn lumen. In verschillende van deze iets donkerder
tpjes vindt m n geen collagene vezeltjes, maar alleen een aantal
rééfr chting verloUde pseudogalgangetjes. Soms drmgen deze
pseuLubuli over korte afstand in de eilandjes en slu.ten dan d,rect
aan olycogeenbcvattende levercellen aan.
EnkL grootere eilandjes zijn duidelijk afgerond en omgeven
door een iets zwaardere laag bindweefsel, waarin sporadisch korte
atrophische pseudogalgangetjes voorkomen. Aan de P*--
deze haarden worden geen verschijnselen van druk gevonden. Toch
geeft L duidelijke afronding de indruk dat deze haarden hyper-
plastische levercelgebieden voorstellen.
Samenvatting.
Allereerst zal ik een overzicht geven van de macroscopische
beelden van de bij honden gevonden cirrhotische levers. De meeste
levers zijn afkomstig van zeer oude sectiegevallen, waarvan de be-
schrijvingen in het algemeen geen volledig beeld geven van de
afwijkingen.
In drie van de zes gevallen wordt de lever als iets verkleind
vermeld.
Uit de verdere beschrijvingen van deze drie gevallen (3, 4 en 6)
blijkt dat de oppervlakte altijd zeer onregelmatig is gevonden.
In geval 3 is de oppervlakte zeer oneffen met vele lichtere ge-
bieden, die boven de oppervlakte promineeren. De grootste van deze
knobbels zijn aan de achtervlakte en de randen gevonden.
In geval 4 zijn zoowel aan de voor- als aan de achtervlakte
talrijke, sterk promineerende, luciferkop- tot knikkergroote haarden
gevonden, met een verzwaarde leverteekening en een iets lichtere
kleur dan de omgeving.
Hieruit blijkt reeds dat men hier met hyperplasiehaarden te
maken heeft.
Ook in geval 6 is sprake van een korrelig oppervlak, terwijl op
sneevlakte duidelijke hyperplasiehaardjes zijn waargenomen.
Ook de beschrijving van de overige drie door mij onderzochte
gevallen laat altijd sterk de hyperplasiehaarden naar voren komen.
In geval 2 worden zelfs knobbels (hyperplasiehaarden) met een
diameter van 4 a 5 centimeter vermeld.
Hoewel niet altijd melding wordt gemaakt van de plaats waar
de hyperplasieknobbels het meest aanwezig zijn, blijkt toch dat de
grootste knobbels altijd aan de achtervlakte of aan de vrije rand van
de lever worden gevonden. Dit is ook zeer goed verklaarbaar. De
voorvlakte van de lever ligt immers direct tegen het diaphragma,
zoodat de druk van deze fibromusculaire plaat het ontstaan van
grootere promineerende hyperplasiehaarden tegenhoudt. Aan de
achtervlakte en aan de vrije rand, waar de druk van omliggende
organen veel minder gelijkmatig is, bestaat echter alle gelegenheid
voor de hyperplasiehaarden om een flinke grootte te bereiken.
Waarom ze echter zoo sterk gaan promineeren en soms a.h.w. door
een dunne steel met de lever gebonden zijn, is niet aan te geven.
Ook bij andere diersoorten (b.v. bij de kat) worden wel eens groote
hyperplasiehaarden gevonden, maar ze doen zich hier nooit voor als
met een dunne steel aan de lever verbonden tumorachtige haarden.
Of dit verband houdt met de vrij hooge leeftijd, die honden soms
bereiken, is mogelijk maar niet te bewijzen. Bij oudere honden
worden n.1. zeer vaak hyperplasiehaarden in de niet cirrhotische
lever gevonden, naast dergelijke haarden in milt, bijnier, testikel,
pancreas, prostaat en schildklieren. Bij andere diersoorten, die toch
ook wel eens zeer oud worden, worden deze z.g. ouderdomstumoren
vrijwel nooit aangetroffen. Hieruit is misschien en dan nog zeer
hypothetisch, te concludeeren dat de hond een dispositie bezit om
hyperplasiehaarden te vormen. Verder gaande is misschien aan te
nemen, dat naast deze dispositie nu door het cirrhotisch proces,
waarbij leverweefsel is verloren gegaan, nog een extra prikkel op
de levercellen, om zich in aantal te vermeerderen, wordt uitgeoefend.
Hoe het ook zij, deze cirrhosevorm (de z.g. „knobbelige cirrhosequot;
van Joest) is wel zeer typisch voor de hond. Een afbeelding zal
hiervan een denkbeeld geven.
In alle 6 gevallen is in het sectieverslag of bij de klinische voor-
geschiedenis melding gemaakt van een hydrops ascites. De hoeveel-
heid, in de buikholte gevonden, vloeistof wisselt van 200 c.c. tot
enkele liters. Alleen in geval 6 kan hiervoor nog een hartsgebrek
aansprakelijk worden gesteld. Dit is echter onwaarschijnlijk, daar,
althans volgens het sectieverslag, in de andere sereuse holten geen
transsudaat is gevonden.
In enkele gevallen wordt het peritoneum vermeld als te zijn on-
doorzichtig, melkachtig wit of meer blauwachtig. Bij langdurende
hydropische toestanden van de sereuse holten ziet men dit regel-
matig optreden, hetzij door een subsereus oedeem, hetzij door een
geringe bindweefselvorming in de subserosa. Een steun voor de
theorie van Talma kan hierin niet worden gezien.
Ik meen dan ook wel te mogen zeggen dat de altijd gevonden
hydrops ascites het gevolg is van een, door de levercirrhose ver-
oorzaakte, circulatiestoornis van de portale bloedstroom. Alleen bij
de gevallen 1 en 6 ziet men hiervan ook nog de gevolgen in de
vorm van stuwingsverschijnselen in Omentum en mesenterium en
van oedeem van de darmwand.
Op welke manier een eventueel aanwezige collaterale circulatie
de bloedstroom nog gaande houdt kan ik helaas uit de sectiever-
slagen niet opmaken. Alleen bij geval 4 wordt gesproken van een
geringe collateraalvorming in de richting van de nieren,
Icterus heb ik bij geen van de door mij onderzochte gevallen
gevonden. Ik meen dan ook te mogen zeggen, dat cirrhosis hepatis
bij de hond vrijwel ahijd zonder icterus verloopt. Dit klopt met de
beschrijving van vroegere Fransche onderzoekers, die spreken van
een „cirrhose atrophiante, avec ascite, sans ictèrequot;. Deze trilogie is
bij de levercirrhose van de hond dus volledig aanwezig.
Een miltvergrooting is in 2 gevallen gevonden (gevallen 3 en 4).
In deze gevallen wordt hierbij vermeld dat van een miltstuwing geen
sprake is. Voor de vraag hoe deze miltvergrooting bij levercirrhose
kan ontstaan verwijs ik, als zijnde buiten mijn eigenlijk onderzoek,
naar de, in het literatuuroverzicht besproken, publicaties van Röszle.
Als overige afwijkingen, die in verband kunnen worden gebracht
met de levercirrhose, zijn nog te vermelden de gevonden maagdarm-
afwijkingen. Een darmcatarrh is aanwezig in de gevallen 1, 3 en 4.
Geval 5 is vermoedelijk gestorven aan een acute haemorrhagische
gastro-enteritis.
Zooals uit bovenstaande samenvatting van de macroscopische
leververanderingen bij cirrhosis hepatis van de hond blijkt, wordt bij
deze diersoort een vrijwel uniform type gevonden.
Bij de beschouwing van het microscopisch beeld van de levers
valt reeds dadelijk op dat men deze gevallen kan verdeelen in twee
verschillende groepen.
Tot de eerste groep met het beeld van een perilobulaire cirrhose
behooren de gevallen 1, 2, 3 en 6.
Tot de tweede groep met overwegen van het beeld van een peri-
cellulaire cirrhose behooren de gevallen 4 en 5.
Groep I. Gevallen van perilobulaire cirrhose.
Door de verdeeling in eilandjes en interstitium gelijken deze
levers op oorspronkelijke levers. Echter, wat de quantitatieve ver-
houding van deze beide onderdeelen betreft, is er een groot verschil
met een normale hondenlever. Bij de normale hondenlever wordt
interstitiëel bindweefsel alleen in geringe mate in de z.g. ,,espaces
portesquot; en rondom de vaten gevonden. Bij de cirrhotische levers
van deze groep is de hoeveelheid interstitium echter in alle gevallen
duidelijk vermeerderd, zoodat de eilandjes leverweefsel over het
algemeen geheel door deze interstitiumschotten zijn omgeven. In de
lever van geval 1 zijn deze interstitiumstrooken smal en opgebouwd
uit een celarm collageen bindweefsel; een infiltratie wordt hierin niet
gevonden. In dit rustende bindweefsel liggen enkele korte en ver-
moedelijk atrophische pseudogalgangen. Eenig verband tusschen
deze strengetjes en de levercellen van de eilandjes is niet gevonden.
Ook in de gevallen 2 en 3 zijn de interstitiumstrooken vrij smal.
Ze zijn hier echter opgebouwd uit een nog jong bindweefsel, met
vrij veel fibroblastenkernen en weinig collagene fibrillen. In de
gevallen 2 en 3 wordt in dit jonge bindweefsel een geringe diffuse
infiltratie met lymphocyten aangetroffen. In beide gevallen liggen in
de interstitiumstrooken een matig aantal pseudogalgangformaties.
Meestal ziet men deze als duidelijke strengetjes, bestaande uit een
dubbele rij cellen, waarvan de kernen duidelijk zichtbaar zijn,
terwijl een lumen in de regel ontbreekt. In geval 3 vindt men ook
dezelfde cellen in kleine hoopjes gelegen; alleen door de ervaring
van veel onderzochte gevallen zijn deze cellen identiek te verklaren
met de cellen van de pseudogalgangen. Een verbinding tusschen de
pseudotubuli en de levercellen van de eilandjes heb ik ook in deze
gevallen niet gevonden.
Naast deze pseudogalgangen liggen tusschen de collagene ve-
zeltjes korte, uit levercellen bestaande, strengetjes (leverbalkjes). In
de lever van geval 3 zijn deze levercellen vrij groot en ze bevatten
slechts zelden enkele kleine vetbolletjes. In het geval 2 hebben de
cellen van de balkjes óf een normaal aspect óf ze bestaan uit atro-
phische levercellen. Beide celtypes bevatten hier een weinig pigment.
Door dit naast elkaar voorkomen van normale en atrophische cellen,
wordt hier de indruk gewekt, dat de bindweefselvorming eigenlijk
niet zuiver perilobulair kan worden genoemd. Het is veel waar-
schijnlijker dat in de eilandjesperipherie het bindweefsel zich tus-
schen de balkjes gaat vormen en dat deze balkjes zich dan óf als
zoodanig kunnen handhaven, óf atrophisch worden óf in pseudo-
galgangen veranderen.
Hiertegen pleit echter dat deze balkjes in de lever van geval 3
opgebouwd zijn uit iets vergroote levercellen, zoodat zich hier de
gedachte aan nieuwgevormde levercellen sterk opdringt. Ik geloof
dat slechts experimenten ons in staat kunnen stellen deze balkjes
naar hun juiste waarde te interpreteeren.
In de lever van geval 6 zijn de, perilobulair aanwezige, inter-
stitumstrooken slechts zeer gering ontwikkeld. Men ziet hier enkele
fijne collagene vezeltjes met duidelijke fibroblastenkernen, terwijl
een infiltratie geheel ontbreekt. Tusschen deze vezeltjes liggen soms
weer korte leverbalkjes; meest echter worden hier pseudogalgangen
aangetroffen, die soms zelfs gering in de eilandjes dringen en aan-
sluiten aan leverbalkjes.
De levereilandjes wisselen sterk in grootte. Naast vrij normale
eilandjes met een centraalvene, vindt men ook talrijke kleine
eilandjes, die geen vena centralis bezitten. Vermoedelijk ontstaan
deze laatste door afsnoering van eilandjesgedeelten van een oor-
spronkelijk eilandje. Zooals ik ook reeds bij de cirrhosegevallen van
de kat heb gezegd, kan men hier dus ook niet spreken van een
zuivere perilobulaire cirrhose. De afsnoerende interstitiumstrooken
moeten zich immers altijd intralobulair vormen. Een aanwijzing
voor de wijze, waarop dit geschiedt, heb ik niet gevonden.
In geval 3 is een geringe onregelmatige vervetting in de eilandjes
aanwezig.
In de gevallen 2 en 3 worden eilandjes aangetroffen, die zich
kenmerken door hun mooi afgeronde vorm; de levercellen van deze
eilandjes zijn vrij groot en bevatten vrijwel alle één of enkele groote
vetvacuolen. Alleen in de peripherie is een zeer smalle zóne van niet
vervette cellen. In geval 3 is deze hevige vervetting ook in de grillig
gevormde eilandjes aanwezig.
De periphere cellen van de afgeronde eilandjes vertoonen vaak
drukverschijnselen (afgeplatte vorm). Door de groote rijkdom aan
glycogeen van de lever van geval 6 is de structuur van de lever-
eilandjes vaag geworden. Enkele groote eilandjes doen, door hun
duidelijke afgeronde vorm en door hun bindweefselkapsel geheel
aan hyperplasiehaardjes denken.
Overigens zijn in deze groep geen opvallende histologische afwij-
kingen in de lever gevonden.
Beschouwen we deze groep nu nader dan blijkt het cirrhotisch
proces, afgaande op de hoeveelheid gevormd bindweefsel, nog
slechts gering te zijn.
In geval 1 kan, door het zwaar collageen karakter van de inter-
stitiumstrooken en door de hierin gevonden atrophische pseudogal-
gangen, wellicht van een rustend cirrhoseproces gesproken worden.
Nu is het echter zeer opmerkelijk, en ook typeerend voor deze
levercirrhose van de hond, dat dit blijkbaar matig ontwikkeld proces
gepaard gaat met een zoo sterke hyperplasie. Men kan zelfs zeggen
dat deze cirrhosevorm in de eerste plaats is gekenmerkt door het
optreden van talrijke hyperplasiehaarden, waarnaast natuurlijk ook
meer diffuse regeneratieve processen aanwezig zijn, of kunnen zijn.
De definitie van Kretz, die zegt dat levercirrhose een chronisch
recidiveerend degeneratieproces met hiernaast optredende regene-
ratie is en in welke definitie de bindweefselvorming min of meer
op de achtergrond is geraakt, lijkt wel van deze vorm van lever-
cirrhose van de hond te zijn afgeleid. De degeneratieprocessen zijn
hierbij niet gevonden, maar ook de meeste aanhangers van de
theorie van Kretz zeggen dat ze niet worden opgemerkt, of even-
tueel op een bepaald oogenblik niet aanwezig zijn. Ik wil echter niet
zonder meer Kretz en Ghon volgen. De gevonden lymphocytaire
infiltratie, zij het ook gering, kan toch nooit het ontstekingachtig
karakter van de cirrhose geheel elimineeren. Volg ik daarentegen
Röszle, dan is van deze cirrhosevorm van de hond te zeggen dat
naast de geringe mesenchymale reactie, de reactie van het epitheel
zich sterk naar voren dringt, of met andere woorden dat de cir-
rhogene prikkel meer epitheliotoxisch dan mesenchymotoxisch heeft
gewerkt. Dat er een epitheliotoxische prikkel aanwezig moet zijn
geweest, is echter alleen waarneembaar aan de hyperplasiehaarden.
Het ontstaan van hyperplasiehaarden is toch alleen te verklaren
door een ten gronde gaan van leverweefsel of ook door een alge-
meene minderwaardigheid van de levercellen, zooals door Gohrs
voor de z.g. ouderdomstumoren wordt aangenomen. Men ziet dat ik
hier ongeveer terugkom op de gedachtengang, die ik heb gevolgd
aan het einde van de samenvatting van de macroscopische beelden
bij de cirrhosis hepatis van de hond.
Een eigenaardig licht op de levergeneratie wordt nog geworpen
door een recente publicatie van Mcjunkin en Breuham. Na partiëele
hepatectomie bij ratten zien deze onderzoekers een sterke aanzetting
van de regeneratie door injecties van een extract van homologe,
gemacereerde levers. Ook wanneer levergedeelten worden afgebon-
den en in situ worden gelaten, zoodat een resorptie kan optreden,
zien we eveneens een sterke regeneratie van het niet afgebonden
deelte, kenbaar aan het vrij groote aantal mitosen. Hoewel dus deze
regeneratie even goed door de z.g. portale stoffen van Rous en zijn
medewerkers kan worden verklaard, is dit voor hun derde experi-
ment niet wel mogelijk. Mcjunkin en Breuham zien n.1. de levergroei
bij jonge ratten bespoedigd, wanneer hun groote doses homoloog
leverextract parenteraal worden toegediend. Ze besluiten hieruit dat
het protoplasma van de levercellen een substantie bevat, die be-
vorderlijk op de levergroei werkt. Met geen van beide stoffen kan
men echter een volledige verklaring geven van de bij verschillende
ziekten optredende regeneratieprocessen in de lever.
Een andere moeilijkheid blijft de verklaring van de, altijd gevon-
den, hydrops ascites. Dat dit zal ontstaan door retractie van het
bindweefsel, waardoor vena portae takken zullen worden afge-
sloten, is voor bovenstaande gevallen wel uit te sluiten. Naast de
fantastische verklaring van Kretz, lijkt mij het meest aannemelijk,
dat de hyperplasiehaarden hiervoor aansprakelijk moet worden ge-
steld. Hoewel ik in de omgeving van hyperplasiehaarden nooit druk
op vena portae-takken heb gevonden, kan dit toch best aanwezig
zijn geweest. Ziet men hoe sterk deze hyperplasiehaarden aan de
oppervlakte promineeren, dan is het toch zeer goed denkbaar dat
ze ook in de lever zelf aanleiding kunnen geven tot zeer groote
drukverschillen, hoewel de aanwezigheid van talrijke collateralen in
de lever natuurlijk het optreden van stuwingsverschijnselen lange
tijd zal kunnen tegenhouden.
Groep II. Gevallen van peritrabeculaire-pericellulaire cirrhose.
De beide gevallen van deze groep geven microscopisch het beeld
van een peritrabeculaire en pericellulaire cirrhose. Een normale ver-
deeling in eilandjes is hierin niet waar te nemen; alleen vindt men
nog, onregelmatig verspreid, de oorspronkelijke espaces portes en
vaatstammen terug. Deze gebieden zijn vaak omgeven door een
zwaar collageen bindweefsel, dat niet geïnfiltreerd is. In het hier-
buiten gelegen gebied vindt men overal tusschen de balkjes of
tusschen balkjesgedeelten een jong bindweefsel met nog veel
fibroblastenkernen, dat diffuus, maar in wisselende mate, geïnfil-
treerd is met lymphocyten, enkele leucocyten en plasmacellen.
De balkjes zijn echter niet altijd uit levercellen opgebouwd. In het
geval 4 blijken deze balkjes veelal het aspect van pseudogalgangen
te vertoonen. In het geval 5 zijn de levercellen, die de balkjes
samenstellen, van zeer ongelijkmatige grootte en vorm. Nu eens zijn
ze langgerekt of meer driehoekig, dan weer zijn ze zeer groot en
van een groot aantal kernen voorzien. Ook komen hierin balkjes
voor, waarvan de kernen lichter zijn en een ovale vorm bezitten. Het
protoplasma van deze balkjes is, in tegenstelling met de eveneens
voorkomende pseudogalgangen, echter vrijwel altijd duidelijk zicht-
baar. De kernen van de bovenbeschreven meerkernige levercellen
zijn óf hchtgekleurd en ovaal, óf rond en iets donkerder. Beide
kernvormen kunnen in één en dezelfde cel worden aangetroffen.
Het is mij niet mogelijk deze reuzencelvorming te verklaren. Of dit
een voorstadium zal zijn van pseudogalgangen, zooals door Nicati
en Richaud wordt aangenomen, durf ik uit dit ééne, door mij waar-
genomen, geval niet concludeeren.
In beide gevallen zijn vrij talrijke hyperplasiehaardjes gevonden,
kenbaar aan hun afgeronde vorm en het onregelmatig verloop der
balkjes. In de lever van geval 4 zijn deze hyperplasiehaardjes sterk
vervet. In de omgeving hiervan is ook het bindweefsel iets zwaarder,
en vormt min of meer een kapsel rondom deze haardjes.
Bij het microscopisch onderzoek van geval 4 is tevens een pan-
creascirrhose vermeld. Zooals ik reeds bij het literatuuroverzicht heb
gezegd, wil Röszle verband leggen tusschen de cirrhoseprocessen in
verschillende organen. Hij spreekt dan ook van polycirrhosen en
rekent hier o.a. toe de z.g. bronsdiabetes van de mensch. Hij wil
als oorzaak van deze polycirrhosen een algemeen werkende mesen-
chymotoxische prikkel aannemen. Doordat echter in mijn geval de
milt niet vergroot is, meen ik dat, langs de weg van een op het
mesenchym werkende prikkel, de gelijktijdige cirrhose van lever
en pancreas niet kan worden verklaard.
Résumé.
1.nbsp;Levercirrhose gaat bij de hond gepaard met een verkleining
van dit orgaan.
2.nbsp;Opvallend zijn voor de hond het groot aantal hyperplasie-
haarden. Deze hyperplasiehaarden zijn vaak zeer groot en pro-
mineeren vaak zeer sterk boven de oppervlakte van de lever.
3.nbsp;De levercirrhose wordt bij de hond altijd vergezeld van een
hydrops ascites. Deze hydrops is misschien toe te schrijven aan
circulatiebelemmering van de portale bloedstroom door de
hyperplasiehaarden.
4.nbsp;Microscopisch wordt in de regel het beeld gevonden van een
perilobulaire cirrhose. In 2 van de 6 gevallen is een pericellulaire
cirrhose gevonden.
5,nbsp;De infiltratie van de nieuwgevormde bindweefselstrooken is
meestal gering en diffuus aanwezig. Ook het aantal gevonden
pseudogalgangen is meestal gering.
HOOFDSTUK IX.
CIRRHOSIS HEPATIS BIJ HET RUND.
Geval 1. Sectienummer D. 1301.
Macroscopisch onderzoek: Iets verkleinde, verharde, bleekgele
lever, waarin aan de oppervlakte vele duiveneigroote knobbels met
een meer bruinroode kleur; deze laatste geven het geheel een onre-
gelmatig knobbelig aspect. Deze knobbels zijn weeker, en blijken,
op sneevlakte, uit leverweefsel met een normale teekening te be-
staan. Het gevormde bindweefsel is zeer hard, sclerotisch.
Microscopisch onderzoek:
Lever: het beeld herinnert aan dat van een normale lever, m
zooverre dat ook hier het orgaan bestaat uit een groot aantal
eilandjes, waartusschen zich min of meer breede strooken intersti-
tium bevinden. De grootte van deze eilandjes is zeer wisselend.
Naast zeer kleine, vindt men ook eilandjes, die grooter dan normale
lobuli zijn. Hun vorm is meestal zeer onregelmatig, terwijl slechts in
enkele eilandjes een centraalvene wordt gevonden, waarvan de
Wand gewoonlijk door bindweefsel iets is verzwaard. Enkele
eilandjes vallen op door hun mooi afgeronde vorm; de balkjes van
deze eilandjes hebben een regelmatig verloop, terwijl slechts bij
uitzondering in de peripherie drukverschijnselen worden waar-
genomen. De levercellen zijn in deze eilandjes soms gering vervet,
terwijl .ook wel enkele vetdruppeltjes in stercellen aanwezig zijn
(hyperplasiehaardjes).
De interstitiumstrooken bestaan meestal uit smalle bundels van
een celarm, zwaar collageen bindweefsel, waarin een infiltratie
nagenoeg geheel ontbreekt. Soms worden groote gebieden van
dit bindweefsel gevonden, waarin nog enkele kleine levereilandjes
zijn gelegen.
Men ziet in de interstitiumstrooken nog enkele espaces portes;
meer ziet men echter complexen van enkele, dicht bij een gele gen,
arteriën, terwijl van venae en galgangen niets wordt waargenomen.
In de bindweefselstrooken ligt een matig aantal meestal korte
celstrengetjes, opgebouwd uit een dubbele rij van kleine, donker-
gekleurde, dicht naast elkaar gelegen kernen, omgeven door een
smalle zoom onduidelijk zichtbaar protoplasma, met hiertusschen
slechts zelden een fijn lumen. Soms vertoonen ze meer een buis-
vorm, doordat de cellen iets grooter zijn. en een duidelijk lumen
aanwezig is.
In de buurt van de levereilandjes is het bindweefsel vaak iets
celrijker. Men ziet hier enkele lymphocyten en fibroblasten en vrij
veel cellen met een ovale, lichtgekleurde kern. iets kleiner dan de
levercelkern, en een smal, onduidelijk zichtbaar protoplasma. Deze
cellen zijn meestal in zeer kleine hoopjes dicht bijeen gelegen, terwijl
ze soms in korte strengetjes zijn gerangschikt, bestaande uit een
dubbele rij van deze cellen, waartusschen geen lumen zichtbaar is.
Deze strengetjes dringen soms ook over korte afstand in de eiland-
jes en sluiten hier tegen levercellen aan; de laatste cellen hiervan
wijken soms iets uitéén en hiertusschen eindigt dan het levercel-
balkje.
Enkele kleine levereilandjes bestaan vrijwel geheel uit deze min
of meer radiair gerangschikte strengetjes van licht ovale kernen,
terwijl centraal nog enkele levercellen worden gevonden. Tusschen
deze strengetjes ziet men soms enkele collagene vezelen.
Geval 2. Sectienummer D. 1821.
Macroscopisch onderzoek: ?
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld is sterk afwijkend van dat van een normale
lever. Men ziet a.h.w. het omgekeerde; het orgaan bestaat uit een
groot interstitiumgebied, waarin, ongelijkmatig verspreid, kleine en
meestal onregelmatig gevormde levereilandjes aanwezig zijn.
In het interstitiumgebied zijn nog verschillende espaces portes
-ocr page 127-terug te vinden, maar ook hiervan is de verspreiding ongelijk^
matig. Naast gedeelten waar ze nog ongeveer de normale hggmg
vertoonen, ziet men ze ook wel eens zeer dicht bijeen gelegen of
in groote gebieden in het geheel niet aanwezig. In de eilandjes
leverweefsel vindt men soms nog een centraalvene en over het
algemeen nog een vrij normale balkjesbouw; enkele eilandjes zijn
scherp begrensd en afgerond en vertoonen in de peripherie druk-
verschijnselen.
Centraal ziet men meestal een uitgebreide vervetting door groote
vetvacuolen, met soms duidelijke kernveranderingen (pycnose,
kernwandhyperchromatose) en vrij veel gewoekerde stercellen
(vrij groote, bleeke kernen).
Enkele eilandjes zijn gestuwd en vertoonen enkele kleine bloe-
dingen.nbsp;..nbsp;,
Het interstitiumgebied bestaat uit een jong niet-gemfiltreerd
oedemateus bindweefsel, met nog vrij veel fibroblastenkernen en fijne
collagene vezeltjes. In dit bindweefsel vindt men. vrij gelijkmatig
en dicht verspreid, talrijke korte celstrengetjes, die soms nog een
min of meer radiair verloop vertoonen. Soms bestaan deze stren-
getjes alleen uit levercellen (gedeelte leverbalkje): meestal zijn het
echter groepjes van vrij dicht bijeengelegen hchte, iets ovale kernen,
omgeven door een smalle zoom zeer licht gekleurd protoplasma.
die vaak als een dubbele rij ter weerszijden van een nauw lumen
zijn gelegen (pseudogalgangen). Ook ziet men strengetjes, die ge-
deeltelijk bestaan uit levercellen en andersdeels uit deze pseudo-
galgangcellen; ook wel dat een dergelijk nauw buisje eenerzijds
bekleed wordt door levercellen en anderzijds door pseudogalgang-
cellen.
Op plaatsen met sterke bindweefselvorming zijn geen uit lever-
cellen opgebouwde strengetjes aanwezig, maar wel veel pseudo-
galgangen. soms direct aansluitend tegen een enkele zeer groote
levercel met 1 of 2 groote. donkergekleurde kernen.
Rondom de espaces portes is het bindweefsel meestal van een
zwaarder collageen karakter, terwijl de hierin gelegen pseudo-
galgangen meestal een duidelijk lumen bezitten.
Een enkele groote galgang vertoont een sterke epitheelwoeke-
ring met ook vorming van buizen, waarvan de bekleedende cellen
kubisch zijn en een basaal gelegen, iets donkere, vrij ronde kern
bezitten (gewoekerde galgangen). Deze galgang is geheel door
een zware bindweefselkapsel, waarin geen epitheelbuizen, omgeven.
Geval 3. Sectienummer D. 1966.
Macroscopisch onderzoek: Lever met chronische Cholangitis en
pericholangitis. Distomen en kalkconcrementen in de galgangen.
Daarbuiten in het leverweefsel echter ook te veel bindweefsel en
woekerend epitheel.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld stemt vrijwel overeen met dat van het vorige
geval. Het aantal levereilandjes is hier veel geringer, terwijl hierin
ook overal tusschen de balkjes enkele fijne collagene draadjes
worden gevonden. De in het interstitium gelegen korte lever-
balkjes zijn meestal opgebouwd uit groote levercellen, vaak direct
aansluitend tegen korte pseudogalgangetjes.
De pseudogalgangen hebben hetzelfde aspect als in het vorige
geval en vertoonen vaak nog een vrij duidelijk radiair verloop.
Ook worden in dit geval dezelfde veranderingen aan enkele groote
galgangen waargenomen.
Duidelijke hyperplasiehaardjes worden niet gevonden; wel ziet
men in de grillig gevormde eilandjes enkele uit smalle, in de lengte
gerekte, levercellen opgebouwde balkjes en kleine groepjes van
sterk vervette levercellen. Drukverschijnselen zijn niet gevonden.
Geval 4. Sectienummer D. 1008.
Macroscopisch onderzoek: Cirrhose.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De eilandjesteekening is hier iets duidelijker; dit wordt
veroorzaakt door smalle interstitiumstrooken. die vanaf de espaces
portes over kortere of langere afstand tusschen de eilandjes dringen
en de eilandjes slechts zelden geheel omgeven.
Deze interstitiumstrooken bestaan uit een celarm, zwaar colla-
geen bindweefsel: de espaces portes zijn soms door dit bindweefsel,
dat hier een geringe diffuse infiltratie met lymphocyten vertoont,
zeer sterk vergroot.
In de omgeving van enkele groote galgangen liggen in het inter-
stitium een klein aantal, op echte galgangen gelijkende, soms vrij
lange, smalle buizen (gewoekerde galgangen). In de smalle inter-
lobulaire interstitiumstrooken ziet men enkele pseudogalgangen van
hetzelfde aspect als in de vorige gevallen en enkele korte smalle
celstrengetjes, bestaande uit een dubbele rij van kleine cellen met
kleine, donkergekleurde kernen (atrophische pseudogalgangen).
De pseudogalgangetjes dringen soms over geringe afstand m de
eilandjes en sluiten hier direct tegen balkjes aan.
De wand van de centraalvene is soms gering door bindweefsel
verzwaard en van hier dringen soms korte collagene vezeltjes tus-
schen de balkjes. Ook in de peripherie van de eilandjes ziet men
wel eens deze collagene vezeltjes tusschen de balkjes.
De levercellen vertoonen weinig veranderingen. De meest peri-
phere cellaag bestaat soms uit iets kleinere levercellen. Willekeurig
verspreid in de eilandjes liggen spaarzaam enkele, iets grootere
bleeke levercellen meestal voorzien van twee groote kernen, terwijl
de aangrenzende levercellen soms geringe drukverschijnselen laten
zien („helle Zeilenquot; van Adler).
Geval 5. Sectienummer B. 4533.
Anamnese: onbekend.
Sectiebevindingen: Vrij mager dier.
Lever: Iets verkleind en met een vermeerderde consistentie.
Oppervlakte vertoont een typisch beeld van cirrhose, als een iets
dieper liggend netwerk van grijs bindweefsel, waartusschen een
glanzend-groen leverepitheel in vrij groote kwabjes prommeert De
kwabjes zijn nooit grooter dan 1 c.M. Ook op sneevlakte is deze
teekening zichtbaar, met soms duidelijke vervetting van de epitheel-
veldjes. Het cirrhotisch proces is tamelijk regelmatig door de lever
verspreid: aan de randen is soms wat meer bindweefsel zichtbaar.
Galblaas middelmatig gevuld.
Oueri^e afwijkingen: In de lebmaagmucosa enkele Ijtteekens.
DarmkaLal met dunne inhoud, zonder ontstekingsverschijnselen.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De eilandjesbouw is in dit geval duidelijker dan normaal:
-ocr page 130-men ziet een groot aantal, meestal onregelmatig gevormde, eilandjes
van verschillende grootte, waartusschen overal een smalle strook
interstitium. De eilandjes bevatten soms een centraalvene, die dan
veelal excentrisch is gelegen. Men krijgt vaak de indruk dat de
kleine eilandjes zonder centraalvene, afgesnoerde gedeelten van
oorspronkelijke eilandjes voorstellen.
De oorspronkelijke espaces portes zijn meestal door een breede
zoom interstitium omgeven. Dit interstitium bestaat uit een zwaar
collageen bindweefsel met nog slechts enkele fibroblastenkernen,
en diffuus vrij veel lymphocytair infiltraat. Vrij gelijkmatig in dit
bindweefsel verspreid, bevinden zich een matig aantal, meestal korte,
pseudotubuli (dubbele rij van dicht bijeengelegen licht ovale
kernen, onduidelijk protoplasma, geen lumen), die aan de eiland-
jesperipherie vaak direct aansluiten tegen levercelbalkjes; soms
dringen ze over korte afstand in de eilandjes en nemen dan a.h.w.
de plaats in van de levercellen. Tusschen deze laatste ziet men
enkele lange collagene draadjes. Deze draadjes zijn soms
diffuus tusschen de balkjes van de afgesnoerde eilandjesge-
deelten aanwezig; de balkjes blijken dan ook vaak grootendeels op-
gebouwd te zijn uit de bovenbeschreven pseudogalgangcellen en uit
enkele groote levercellen, met groote donkergekleurde kernen. Enkele
takken van de venae hepaticae hebben een zeer sterk verzwaarde
wand. De media is door een bindweefselvorming sterk verbreed,
evenals de adventitia, terwijl vooral in de intima een soms zeer
sterke infiltratie met lymphocyten aanwezig is. Het lumen van deze
vaten is vaak zeer nauw. Dit proces is niet gelijkmatig in de vaten
aanwezig, maar op dwarse doorsnede blijkt soms slechts een ge-
deelte van de vaatwand veranderd te zijn.
Geval 6. Sectienummer B. 4523.
Anamnese: onbekend.
Sectiebevindingen: In subcutis en intermusculaire bindweefsel veel
kleine bloedingen.
Lever: anaemisch. Twijfelachtig vergroot en twijfelachtig ver-
meerderd van consistentie. Duidelijk gedegeneerd aspect. Op snee-
vlakte ziet men, in overmaat, iets promineerende bleeke eilandjes
met kleine doorsneden van vaten en hiertusschen iets lager lig-
gende kleine strengetjes groenachtig weefsel, ook met kleine
lumina.
Gelijkmatig beeld door de geheele lever. Geen distomatose.
Overige afwijkingen: Acute haemorrhagische enteritis. Sepsis.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De normale eilandjesbouw is hier nog vrij goed bewaard
gebleven. De levereilandjes vertoonen alle zeer sterke stuwings-
verschijnselen met vorming van bloedmeren, atrophie van lever-
cellen en veel gephagocyteerd bloedpigment. De nog aanwezige
levercellen zijn sterk vervet.
Aan de peripherie van de eilandjes ziet men veel bindweefsel
gevormd, meestal in groote haarden rondom de espaces portes en
takken van venae hepaticae (sublobulares). In dit zwaar collagene
bindweefsel ziet men veel lymphocytair infiltraat en enkele groote
macrophagen en pseudogalgangen. Ook is deze infiltratie tusschen
de balkjes in de eilandjesperipherie aanwezig. Ook rondom de cen-
traalvenen worden deze bindweefselvorming en infiltratie, hoewel
in mindere mate, gevonden.
Het meest opvallend is in deze lever de zeer hevige vaatoblitera-
tie; het hevigst van takken van de venae hepaticae, ook wel eens
van de centraalvenen en van de vena portaetakken.
Het lumen van deze vaten is tot een nauwe spleet verminderd,
terwijl in de intima en media een zeer sterke bindweefselvorming
aanwezig is, veelal geïnfiltreerd met veel lymphocyten. Ook de
adventitia is meestal flink verbreed. Dit komt echter ook voor,
zonder dat het vat is geoblitereerd.
Geval 7. Sectienummer D. 2120.
Anamnese: Verdacht van Seneciovergiftiging. (kruiskruid).
Macroscopisch onderzoek:
Lever: diffuus vrij sterk doorgroeid met bindweefsel. Duidelijke
teekening in lobuli. eventueel pseudolobuli. Hier en daar sterke
vervetting van het epitheel. Op sneevlakte ziet men geen doorsneden
^an groote vaten.
Overige afwijkingen: In de lebmaagmucosa enkele oude epitheel-
defecten.
-ocr page 132-Microscopisch onderzoek:
Lever: Men ziet hier het beeld van een perilobulaire bindweefsel-
vorming, waarbij de meestal breede bindweefselstrooken weer
kleine eilandjesgedeelten hebben geïsoleerd. De eilandjes zijn
meestal slechts gedeeltelijk door deze strooken omgeven.
De levereilandjes hebben een zeer onregelmatige vorm; soms is
nog een oorspronkelijk eilandje te herkennen door een, meestal
excentrisch gelegen, centraalvene. Ook rondom deze centraalvenen
ziet men meestal een geringe bindweefselvorming, omgeven door
een breede zóne van zeer sterk vervette levercellen.
Het bindweefsel is celarm, vrij zwaar collageen en oedemateus,
met slechts een zeer geringe infiltratie van lymphocyten. In het
perilobulair aanwezige bindweefsel enkele, meestal korte, pseudo-
tubuli, aan de eilandjesperipherie soms direct tegen levercellen aan-
sluitend.
In de intima van enkele venae sublobulares bevindt zich een ge-
ringe, soms diffuse, soms haardgewijze, infiltratie met lymphocyten.
Geval 8. Sectienummer D. 2374.
Anamnese: Het dier is ruim Yi jaar vóór de dood reeds voor een
maagdarmaandoening behandeld. Verdacht van Seneciovergif-
tiging.
Macroscopisch onderzoek:
Lever: Buitengewoon sterke cirrhose. Oppervlakte van de lever
bestaat uit een wit veld van bindweefsel, waarin hier en daar de
epitheelvelden als, gering boven de oppervlakte promineerende.
knobbels zijn te zien. Levergrootte normaal. Op sneevlakte wisse-
lende beelden; het meest ziet men scherp afgegrensde strengen door
de lever loopen. waartusschen kleine gebieden leverweefsel. Geen
duidelijke hyperplasieknobbels. Vaten normaal van wijdte. Geen
distomatose.
Overige afwijkingen: geringe darmcatarrh.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Men ziet kleine, onregelmatig gevormde, levereilandjes,
waartusschen zeer breede strooken interstitium. Hierin zijn nog
slechts enkele „espaces portesquot; terug te vinden.
De levereilandjes hebben vaak een langgerekte vorm en bezitten
meestal nog een centraalvene. De eilandjes zijn over het algemeen
opgebouwd uit groote. in onregelmatig verloopende balkjes gerang-
schikte, en soms gering vervette levercellen. Tusschen deze, uit
groote cellen bestaande, gebieden ziet men in de eilandjes vaak
enkele uit atrophische levercellen opgebouwde balkjes (druk-
atrophie?). In het centrum van de eilandjes ziet men soms enkele
necrobiotische of necrotische levercellen, met hiertusschen enkele
macrophagen.
De interstitiumstrooken bestaan uit zwaar collageen bindweefsel
met nog vrij veel fibroblasten. Dit bindweefsel bevat diffuus een
sterke infiltratie met lymphocyten en enkele polyblasten. het meest
in de onmiddellijke omgeving van de levereilandjes, terwijl hier
ook het aantal fibroblasten grooter is.
Vrij gelijkmatig verspreid bevindt zich in het bindweefsel een
groot aantal meestal korte, soms vertakte pseudogalgangen, vaak
van een fijn lumen voorzien. De kernen hiervan zijn ongeveer
even donker gekleurd als die van de levercellen, zoodat ze alleen
door hun ovale vorm van de laatste zijn te onderscheiden. Aan de
eilandjesperipherie sluiten de pseudogalgangen vaak direct aan
tegen levercellen; ze dringen soms over een korte afstand in de
levereilandjes en lijken dan de plaats in te nemen van de lever-
cellen, terwijl tusschen deze strengetjes enkele collagene vezel-
tjes aanwezig zijn. Enkele groote galgangen vertoonen een papil-
laire woekering van het bekleedende epitheel, met in de naaste
Omgeving vrij veel grootcellig infiltraat. Deze galgangen zijn om-
geven door een breede mantel van zwaar collageen bindweefsel,
Waarin geen infiltratie en geen epitheelstrengetjes aanwezig zijn.
Distomen zijn niet gevonden.
Geval 9. Sectienummer B. 4761,
Anamnese: Seneciovergiftiging.
^^ctiebevindingen: Cadaver in vrij slechte voedingstoestand. In
e buikholte ongeveer ]/2 L. helder geel transsudaat.
Lever: tamelijk klein (3100 Gr.). Oppervlakte grijs door de ver-
'Kte Glisson'sche kapsel. Op de voorvlakte soms een geringe
speldeknopgroote korreling. Aan de achterzijde enkele, door chro-
nische distomatose, verdikte galgangen. Consistentie gelijkmatig
vermeerderd. De kleur is op sneevlakte grijsbruin of geelbruin; de
eilandjesteekening is onregelmatig. In het rechter- en midden-
gedeelte ziet men talrijke promineerende geelbruine puntjes (hyper-
plasiehaardjes). In het linker gedeelte is de kleur meer grijs, en
hier ontbreken de promineerende knobbeltjes vrijwel geheel. Gal-
blaas matig gevuld.
Overige afwijkingen: enkele petechiën in het subscapulaire bind-
weefsel, het omentum en onder de longpleura. Gering oedeem van
longen en mesenterium. Zeer geringe nephritis.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Van de normale structuur is vrijwel niets waar te nemen.
Over het algemeen ziet men het beeld van een peritrabeculaire en
pericellulaire cirrhose; op talrijke plaatsen vindt men, onregelmatig
verspreid, nog kleine, ronde, vrij scherp omschreven levercel-
eilandjes. Deze eilandjes, die soms de grootte van een normaal
eilandje bereiken, zijn opgebouwd uit onregelmatig verloopende
leverbalkjes, terwijl een centraalvene vaak ontbreekt of, wanneer
ze aanwezig is, excentrisch is gelegen. In de peripherie van deze
eilandjes hebben de balkjes veelal een min of meer concentrisch
verloop, terwijl de levercellen hier vaak een iets in de lengte
gerekte vorm vertoonen (drukverschijnsel). In enkele van deze
eilandjes is een groot aantal levercellen van een groote vet-
vacuool voorzien. Waar deze. blijkbaar hyperplastische. lever-
eilandjes direct onder de kapsel zijn gelegen, doen ze de laatste
gering promineeren (macroscopisch zichtbare korreling).
Het peritrabeculair- en pericellulair aanwezige bindweefsel
bevat nog veel fibroblasten en nog slechts weinig collagene fibril-
len. met diffuus een matige infiltratie met lymphocyten. Hierdoor
zijn de oorspronkelijke leverbalkjes in een groot aantal korte balk-
jes verdeeld. Deze laatste balkjes vertoonen vaak nog duidelijk
een radiair verloop. Naast deze uit levercellen opgebouwde balkjes,
ziet men ook talrijke strengetjes, die bestaan uit een dubbele rij
van dicht bijeengelegen. iets ovale, lichte kernen, terwijl het hierbij
behoorende protoplasma vaak onzichtbaar is. Een lumen is tus-
schen de twee kernrijtjes nooit waar te nemen. Vaak sluiten deze
celstrengetjes (pseudogalgangen) direct tegen de leverbalkjes aan;
ze zijn ook wel eens geschakeld in een leverbalkje.
In deze cirrhotische gebieden vindt men nog de oorspronkelijke
„espaces portesquot;, echter onregelmatig gelegen en door zwaar colla-
geen celarm bindweefsel vergroot. In de onmiddellijke omgeving
van de groote galgangen is een vrij sterke infiltratie met lympho-
cyten aanwezig, terwijl ook hun epitheel woekering vertoont (typi-
sche, van een lumen voorziene galbuisjes met kubische epitheelcellen,
met basaal gelegen kernen bekleed).
In de intima van talrijke takken van de venae hepaticae (venae
sublobulares) zijn nu eens diffuus, dan weer haardsgewijs, vrij veel
lymphocyten, gemengd met enkele fibroblasten, aanwezig. Soms
vindt men hierin ook een zeer sterke bindweefselvorming, zoowel
in de intima als in de media, terwijl het lumen zeer nauw is gewor-
den (endophlebitis et phlebitis chronica).
Aan takken van de art. hepatica en de vena portae zijn geen
afwijkingen waargenomen.
Geval 10. Sectienummer B. 4717.
Anamnese: Seneciovergiftiging.
Sectiebevindingen: Cadaver van een vrij magere vaars; in agonie
door verbloeding gedood. In de buikholte enkele liters lichtgeel
transsudaat.
Lever: normaal van vorm en grootte. Kapsel misschien iets te
dik en grijs-ondoorzichtig. Consistentie stevig, kleur bleek rood-
bruin of grijsbruin. Sneevlakte vertoont meestal een zeer onduide-
lijke teekening. Alleen in de minder goed uitgebloede gedeelten is
geringe bindweefselvermeerdering waarneembaar. In de rech-
ter helft enkele kleinere, iets vervette plekjes. Galblaas goed gevuld.
Milt: iets verdikt; stevige consistentie. Op sneevlakte vrij veel
Follikels zichtbaar.
Overige afwijkingen: Subscapsulaire en subepicardiale petechiën.
Gering longoedeem. Sterk oedeem van omentum. mesenterium en
lebmaagmucosa.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Over het algemeen gelijkt het beeld op dat van het vorige
-ocr page 136-geval. Ook hier is een vrij gelijkmatige peritrabeculaire en peri-
cellulaire cirrhose aanwezig, die oorspronkelijk de balkjes in meest-
al zeer korte balkjes, of geïsoleerd hggende cellen, heeft verdeeld.
Aan de levercellen worden geen afwijkingen waargenomen. Hyper-
plasiehaardjes worden niet gevonden. De oorspronkelijk eilandjes-
structuur is nog te zien aan de. vrij regelmatig gelegen, espaces
portes.
Het peritrabeculair- en pericellulair aanwezige bindweefsel bevat
vrij veel fibroblasten en collagene vezeltjes, met talrijke kleine lym-
phocytaire infiltraathoopjes.
Rondom de ..espaces portesquot; is het bindweefsel celarm en van
een zwaar collageen karakter; hierin liggen een matig aantal, op
echte galgangen gelijkende, buisjes, soms omgeven door een zeer
gering aantal lymphocyten.
In de cirrhotische gebieden ziet men weer talrijke, meestal korte,
pseudogalgangetjes van hetzelfde aspect als in het vorige geval;
soms blijken ze echter een fijn lumen te bezitten.
De wand van de takken van de venae hepaticae is meestal ver-
dikt. terwijl het lumen zeer nauw is geworden. De verdikking is
gedeeltelijk toe te schrijven aan een verbreeding van de adven-
titia door zwaar collageen, celarm bindweefsel. Ook de media is
verbreed en diffuus met bindweefsel doorgroeid. waarin soms een
geringe lymphocytaire infiltratie aanwezig is.
Geval 11. Sectienummer D. 2194.
Anamnese: 2 jaar oud. Verdacht van Seneciovergiftiging.
Macroscopisch onderzoek: Lever met hyperplasieknobbeltjes.
Milt met groote follikels.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Evenals in de twee vorige gevallen, ziet men hier het beeld
van een peritrabeculaire en pericellulaire cirrhose, waarin de espa-
ces portes nog vrij regelmatig zijn gelegen.
Men ziet vrij veel. min of meer groote en soms duidelijk afgeronde
eilandjes, waarin van bindweefselvorming geen sprake is. Deze
eilandjes bevatten geen of een excentrisch gelegen centraalvene.
Het aanwezige bindweefsel is van hetzelfde aspect als in het
-ocr page 137-vorige geval en vertoont eveneens een haardsgewijze infiltratie
met lymphocyten, terwijl tevens weer veel korte pseudogalgangetjes
aanwezig zijn.
De, door bindweefsel omgeven, korte balkjesresten zijn meestal
opgebouwd uit zeer groote levercellen (tot 3 X normale grootte),
die vaak 2 of 3 kernen bezitten.
De levereilandjes bezitten soms nog een normale balkjesstruc-
tuur; aan de peripherie is hun verloop meestal onregelmatig, terwijl
hier de levercellen soms ook zeer groot zijn. Centraal in deze
eilandjes zijn de levercellen meestal sterk vervet. Slechts zelden
worden drukverschijnselen op de omgeving van deze eilandjes
waargenomen (dicht gedrukt bloedvat).
Aan vaatwanden worden geen afwijkingen waargenomen. De, in
hun omgeving verloopende, lymphvaten zijn soms verwijd en bevat-
ten eiwitstolsels.
Ocval 12. Sectienummer B. 4547.
Anamnese: Verdacht van vergiftiging met Senecio.
Sectiebevindingen: Cadaver in vrij goede voedingstoestand. In de
buikholte vrij veel transsudaat.
Lever: iets verkleind, vooral linker leverhelft (chronische galgang-
distomatose). Leverkapsel blauwachtig grijs en minder doorschij-
nend dan normaal, met aan de diaphragmazijde enkele intrekkingen.
De consistentie is niet vermeerderd. Aan de achterzijde promineert
een vrijwel bolvormige mansvuistgroote tumorachtige nieuw-
vorming, volkomen glad van oppervlakte, gespannen onder de
I^apsel, met een veel weekere consistentie dan de omgeving. Ook de
kleur van deze haard is iets geler dan van de rest.
Op sneevlakte een gelijkmatig beeld. Men ziet donker leverweef-
gelijkmatig gemengd met lichtere bindweefselstrengetjes. Hier-
tusschen verdeeld overal kleine haardjes van nieuwgevormd, vervet
leverepitheel. De sneevlakte van de tumorachtige haard laat de
gewone leverteekening zien, maar met sterk vergroote eilandjes
en sterk vervet epitheel.Op sneevlakte frappeert het gering aantal
doorsneden van venae.
Overige afwijkingen: Stuwing in het gebied van de vena portae
(oedeem van mesenterium en lebmaagwand en van de darmmucosa).
Microscopisch onderzoek:
Lever: Evenals in de vorige gevallen vertoont deze lever het beeld
van een peritrabeculaire en pericellulaire cirrhose. Het nieuwgevorm-
de bindweefsel is matig celrijk en bevat naast nog veel fibroblasten-,
enkele bindweefselkernen, en slechts weinig collagene vezelen (het
zwaarst rondom de periportale ruimten). Diffuus is hierin een
matige infiltratie met lymphocyten aanwezig. In dit bindweefsel
vindt men talrijke korte leverbalkjes of geïsoleerd liggende lever-
cellen, waarvan de ligging soms nog hun oorspronkelijk radiair
verloop vertoont. Ook vindt men talrijke, meestal mooi afgeronde,
kleine levercelgroepjes, opgebouwd uit, in onregelmatig verloopen-
de balkjes gerangschikte, vrij kleine cellen, met vaak twee kernen
en hiertusschen enkele groote levercellen met groote chromatinerijke
kernen. Soms liggen de cellen in een balkje pallisadenachtig naast
elkaar; hun vorm is dan cylindrisch, met hun lengterichting lood-
recht op de richting van het balkje (hyperplasiehaardjes?). Soms
bevatten deze haardjes nog een min of meer excentrisch gelegen
centraalvene, terwijl in talrijke levercellen enkele vrij groote vet-
bolletjes aanwezig zijn. De macroscopisch zichtbare hyperplasie-
haard vertoont een meer normale eilandjesstructuur; centraal-
venen ontbreken echter vaak. Het aantal vervette levercellen is
hier veel grooter dan in de kleine hyperplasiehaardjes, terwijl het
aantal tweekernige en groote levercellen veel geringer is.
In het cirrhotisch gebied liggen, evenals in de vorige gevallen,
weer vrij veel pseudotubuli, met weer een duidelijk aansluiten
tegen leverbalkjes.
In de intima van takken van de venae hepaticae ziet men. nu
eens meer diffuus, dan weer haardsgewijs, een infiltratie met lym-
phocyten, waartusschen enkele fibroblasten en soms reeds een
duidelijke bindweefselvorming, waardoor het lumen tot een nauw
spleetje is geworden.
De haardsgewijze infiltraties doen soms de intima knopvorming
naar het lumen promineeren.
Ook de media is soms duidelijk verzwaard. In het periportale
bindweefsel worden enkele verwijde lymphvaten gevonden.
Geval 13. Sccticnummer B. 4697.
Anamnese: Seneciovergiftiging.
Sectiebevindingen:
Lever: Omtrek normaal, echter aan de hilus 50—75 % te dik.
Onregelmatige oppervlakte met op de plaats van intrekkingen een
vermeerde hoeveelheid bindweefsel in de lever. Consistentie ver-
meerderd. Op sneevlakte overal te veel bindweefsel, het meest
geheel links. Chronische cholangitis en pericholangitis distomatosa.
Overige afwijkingen: Subpleurale- en subepicardiale petechiën.
Longoedeem.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het beeld herinnert in zooverre aan dat van een normale
lever, dat het orgaan bestaat uit een aantal eilandjes van lever-
cellen, waartusschen breede strooken interstitium zijn gelegen,
waarin de espaces portes nog vrij gelijkmatig worden teruggevon-
den. Deze strooken interstitium beslaan ongeveer de halve lever;
ze bestaan uit een celarm, vrij zwaar collageen bindweefsel (het
zwaarst rondom de periportale ruimten), met een geringe diffuse
infiltratie met lymphocyten en leucocyten. De eilandjes zijn soms
door het regelmatige verloop der balkjes nog als oorspronkelijke
eilandjes te herkennen. Echter overal ziet men tusschen de balkjes
enkele collagene vezeltjes, met hier en daar een enkele fibroblasten-
kern, terwijl de Icvcrcellcn soms pycnotische kernen bevatten.
Hiernaast ziet men enkele, meestal kleine, afgeronde eilandjes, met
duidelijke drukverschijnselen (dichtgedrukte vaten) op de omge-
ving (hyperplasiehaardjes). De levercellcn zijn hierin in zeer on-
regelmatig verloopende balkjes gerangschikt; tusschen de balkjes
ziet men een geringe infiltratie met leucocyten. Deze levercellen
zijn kleiner dan normaal, terwijl de kleinere kernen vaak ook iets
lichter gekleurd zijn. In deze cellen zijn enkele kerndeelingsfiguren
gevonden.
In de interstitiumstrooken vindt men naast enkele zeer korte
leverbalkjes talrijke, soms vrij lange en sterk vertakte, pseudo-
galgangen (dubbele rij van dichtbijeengelcgen lichte, ovale kernen
zonder duidelijk protoplasma). Soms ziet men hierin op dwarsdoor-
snede een enkele levercel liggen; ook wel cellen die, naar hun dui-
delijk gekleurd protoplasma, op levercellen gelijken, terwijl hun
kernen echter ovaal en lichtgekleurd zijn.
In de omgeving van de espaces portes ziet men enkele buisjes
bekleed met kubische cellen met duidelijk protoplasma, terwijl de
kernen iets ovaal en donkergekleurd zijn (gewoekerde galgangen).
Van enkele takken van de venae hepaticae is de intima door een
diffuse bindweefselvorming, ten koste van het lumen sterk ver-
breed; infiltraatcellen worden niet gevonden.
Geval 14. Sectienummer D. 2205.
Anamnese: Verdacht van Seneciovergiftiging.
Macroscopisch onderzoek: kleine leverstukken, gefixeerd in for-
maline. Egale grijze sneevlakte. Geen opvallende vaatveranderin-
gen. Kleine, tot ruim speldeknopgroote, gele ronde haardjes
(woekerend vervet epitheel).
Microscopisch onderzoek:
Lever: Hierin is nog een eilandjesbouw terug te vinden. Men
ziet talrijke grootere en kleinere eilandjes, met het beeld van een
peritrabeculaire en pericellulaire cirrhose. terwijl tusschen deze
eilandjes vrij breede interstitiumstrooken worden gevonden.
Deze interstitiumstrooken bestaan uit een celarm, zwaar colla-
geen bindweefsel: tusschen de balkjes van de eilandjes ziet men
enkele collagene vezeltjes, fibroblastenkernen en vrij veel lympho-
cytair infiltraat.
In het bindweefsel ziet men overal talrijke, meestal vrij korte,
soms vertakte pseudogalgen, vrijwel altijd zonder lumen. Soms
sluiten deze pseudogalgangen direct aan tegen leverbalkjes; soms
zijn ze a.h.w, ingeschakeld in een leverbalkje.
In de omgeving van de espaces portes ziet men enkele gewoe-
kerde galgangen.
Hier en daar vindt men kleine, scherp omschreven, afgeronde
eilandjes; de meestal kleine levercellen zijn hierin in onregelmatig
verloopende balkjes gerangschikt; tusschen deze balkjes zijn geen
collagene vezeltjes aanwezig. De levercellen zijn soms gering
vervet. In de omgeving worden geringe drukverschijnselen waar-
genomen (platgedrukte, concentrisch verloopende balkjes); dit ziet
men niet in de eilandjesperipherie zelf (hier zijn de cellen vaak van
normale grootte).
In de intima van enkele takken van de venae hepaticae is een
geringe diffuse infiltratie met lymphocyten aanwezig.
Men vindt ook kleine ronde bindweefselhaardjes, waarin nog
enkele gladde spiercellen aanwezig zijn, terwijl centraal soms een
zeer nauw, met endotheel bekleed, lumen aanwezig is (geoblite-
reerde vaten). In de „espaces portesquot; liggen enkele verwijde
lymphvaten, met eiwitstolsels gevuld. Verschijnselen van bloed-
stuwing zijn niet gevonden.
Geval 15. Sectienummer A. 8212.
Klinische diagnose: ?
Sectiebevindingen: Cadaver in slechte voedingstoestand.
Lever: vergroot, met een iets verharde consistentie; de sneevlakte
vertoont een iets grijsachtige kleur. Geen duidelijke bindweefsel-
vorming waarneembaar. Verder een chronische Cholangitis disto-
matosa, met geringe kalkafzetting en veel distomen in de verdikte
en verwijde galgangen.
Overige afwijkingen: chronische broncho-pneumonie met groote
bronchi-ectasieën in de rechter tobkwab. Darmcatarrh.
Microscopisch onderzoek:
Lever: Het orgaan bestaat uit een groot aantal kleine, onregel-
matig gevormde, levereilandjes, waartusschen meestal vrij breede
strooken interstitium. Men krijgt de indruk dat deze interstitium-
strooken vaak rondom de oorspronkelijke eilandjes aanwezig zijn,
terwijl smalle strooken de eilandjesgedeelten afsnoeren. Hierdoor
ontstaan de kleine eilandjes, die bijna nooit een centraalvene bezit-
ten en opgebouwd zijn uit, in onregelmatig verloopende balkjes
gerangschikte, vrij kleine levercellen. Verschijnselen van druk op
de omgeving zijn niet aanwezig, terwijl ook degeneratieve ver-
anderingen aan de levercellen ontbreken.
De interstitiumstrooken bestaan uit een celarm en vezelrijk col-
lageen bindweefsel met een geringe diffuse infiltratie met lympho-
cyten, het duidelijkst in de omgeving van de „espaces portesquot;.
In dit bindweefsel liggen talrijke, vrij lange en soms vertakte,
pseudogalgangen als een dubbele rij van dicht bijeengelegen iets
ovale kernen, omgeven door een niet of onduidelijk zichtbaar proto-
plasma, terwijl celgrenzen ontbreken. Een lumen wordt hierin
haast nooit gevonden. Aan de eilandjesperipherie ziet men deze
pseudogalgangen vaak direct aansluiten tegen de leverbalkjes.
Enkele, bij kleine vergrooting als eilandjes zichtbare, haardjes
blijken geheel uit pseudogalgangen te bestaan.
Hiernaast vindt men in de interstitiumstrooken soms een enkele
geïsoleerde of een klein hoopje van 2 of 3 zeer groote levercellen.
Hoewel deze meestal gevonden worden in de breede bindweefsel-
gebieden met veel pseudogalgangen. is van een aansluiting aan
pseudotubuli niets gevonden.
Vanaf de interstitiumstrooken dringen vaak fijne collagene
vezeltjes, waarin enkele fibroblastenkernen. tusschen de balkjes
van de eilandjes.
De wand van bijna alle venae hepaticaetakken is flink ver-
zwaard. Deze verzwaring wordt grootendeels veroorzaakt door een
sterke hypertrophie van de media, terwijl ook de intima soms door
bindweefsel, waarin een geringe infiltratie met lymphocyten. is
verbreed. Ook tusschen de spiercellen van de media worden soms
collagene vezeltjes gevonden (chronische endophlebitis en phle-
bitis).
Geval 16. Sectienummer A. 2054.
Klinische diagnose: Ascites (oorzaak onbekend gebleven),
broncho-pneumonie. subchronische enteritis.
Sectiebevindingen: Sterk opgezette buik. Sterk oedeem van
subcutis en intermusculair bindweefsel. In de buikholte 50 è 60 L.
heldergeel transsudaat,
waaruit op het peritoneum, speciaal vóór
in de buikholte en op het diaphragma. fibrinestolsels zijn
gevormd.
Lever: Chronische diffuse interstitiëele hepatitis. Hyperplasie van
leverparenchym. Galgangdistomatose met kalkincrustatie. Galblaas
oedemateus.
Overige afwijkingen: Lobaire pneumonie van rechter longhelft
(top-, harte- en voorbuitenste deel hoofdkwab). Oedeem van de
darmen. Distomen onder het parietale peritoneum met locale
bloedinkjes.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De normale eilandjesstructuur is nog min of meer be-
waard. Rondom de periportale gebieden ziet men groote gebieden
van een celarm, zwaar collageen bindweefsel met slechts haards-
gewijs een geringe lymphocytaire infiltratie. Deze gebieden zijn
vaak door smalle strooken zwaar collageen bindweefsel met elkaar
verbonden (perilobulaire cirrhose). De levereilandjes zijn alle zeer
sterk gestuwd. Ze bestaan centraal uit groote bloedmeren, met soms
aan de peripherie nog een smalle zóne levercellen, waartusschen
vanaf de interstitumstrooken collagene vezeltjes indringen, die tot
in de bloedmeren zijn te vervolgen (collageen geworden Gitter-
fasern). In de Kupffer'sehe stercellen ziet men soms enkele kleine
vetdruppeltjes.
Het meest opvallend zijn in dit geval de hevige veranderingen
aan de takken van de venae hepaticae (sublobulairvenen). Hun
lumen is meestal zeer klein en met iets verhoogd endotheel bekleed;
soms is het lumen geheel verdwenen. Men ziet een zeer sterke
bindweefselvorming, met hierin een geringe lymphocytaire infil-
tratie in de intima; in de lumenlooze vaten ziet men centraal een
gering aantal jonge vaatspruiten (kanalisatie?).
Geval 17. Sectienummer D. 1977.
Macroscopisch onderzoek: Kleine, sterk verdikte lever; kapsel
zeer verdikt. Oppervlakte hobbelig door groote noot- tot kippenei-
groote knobbels. Zeer harde consistentie. Men krijgt de indruk van
een absoluut nieuwe groepeering van het leverweefsel, evenwel
steeds om vaten. In de knobbels ziet men weer bindweefsel.
Microscopisch onderzoek:
Lever: De beelden zijn in dit geval zeer wisselend. Naast zeer
groote gebieden van zwaar collageen bindweefsel, waarin verspreid
enkele kleine levereilandjes (meestal zonder centraalvene), ziet
nien in andere gedeelten nog een vrij normale eilandjesteekening.
Tusschen deze eilandjes liggen smalle strooken zwaar collageen
bindweefsel, die de eilandjes geheel of gedeeltelijk omgeven. Deze
eilandjes zijn scherp omschreven, soms van vrijwel normale grootte,
en bezitten een centraalvene; soms zijn ze kleiner, van onregel-
matige vorm en zonder een centraalvene (afgesnoerde eilandjes-
gedeelten),
In tegenstelling met deze min of meer rustende cirrhosegebieden,
vindt men op andere plaatsen de eilandjes, geheel of gedeeltelijk,
omgeven door meestal vrij breede strooken jong oedemateus bind-
weefsel, met nog veel fibroblasten en veel lymphocytair infiltraat.
De grens tusschen eilandjes en interstitium is hier veelal onduidelijk.
I.nbsp;De groote bindweefselgebieden zijn opgebouwd uit zware
bundels, rustend collageen bindweefsel, waarin gelijkmatig verspreid
een geringe lymphocytaire infiltratie en een matig aantal vrij lange,
min of meer vertakte galgangachtige strengen. Deze bezitten soms
een duidelijk lumen en zijn dan bekleed met kleine kubische epitheel-
cellen met een iets ovale kern. Meestal hebben ze echter hetzelfde
aspect als de pseudogalgangen van de vorige gevallen, vooral in de
omgeving van de nog aanwezige kleine levereilandjes. Deze
eilandjes zijn wisselend in grootte en vorm, soms zijn ze duidelijk
afgerond. Aan de peripherie bestaan ze veelal uit een groot aantal
pseudogalgangen (in directe verbinding met de in het bindweefsel
gelegene), die soms nog min of meer een radiair verloop vertoonen.
Hoe kleiner de eilandjes, des te meer zijn ze opgebouwd uit deze
pseudogalgangen, met centraal nog enkele, in onregelmatig ver-
loopende balkjes gerangschikte, levercellen. Soms bestaat een der-
gelijk eilandje geheel uit pseudogalgangetjes. Oorspronkelijke peri-
portale ruimten zijn slechts zelden terug te vinden. Wel ziet men
enkele verwijde galgangen met een papillaire epitheelwoekering.
Enkele takken van de venae hepaticae hebben een sterk ver-
zwaarde wand, door bindweefselvorming in de media, terwijl de
intima soms gering is gewoekerd.
II,nbsp;Vaak aansluitend aan het eerste gebied ziet men een perilobu-
laire vorming van smalle strooken rustend collageen bindweefsel;
soms omsluiten deze ringen een klein complex van eilandjes, soms
snoeren ze eilandjesgedeelten af. Dit bindweefsel is, gelijkmatig,
gering met lymphocyten geïnfiltreerd en bevat een matig aantal
pseudotubuli, die soms tot in de eilandjesperipherie zijn te vervolgen
en hier direct aansluiten aan leverbalkjes.
De eilandjes vertoonen een normale balkjesbouw; de eilandjes-
centra zijn, min of meer uitgebreid, vervet. Tusschen de balkjes
vindt men, diffuus of meer haardsgewijs, een geringe infiltratie met
lymphocyten.
III. De interstitiumstrooken bestaan uit een celrijk bindweefsel,
met nog vrij veel fibroblastenkernen, veel lymphocytair infiltraat
en uit enkele ver uiteengelegen collagene vezeltjes. In dit jonge
bindweefsel vindt men, gelijkmatig verspreid, talrijke typische pseu-
dogalgangetjes, die veelal tot in de eilandjesperipherie doordringen
en hier direct aansluiten aan leverbalkjes. Ook in de eilandjes ziet
men soms een kort strengetje, bestaande uit een dubbele rij van iets
ovale, lichtgekleurde kernen. Dergelijke strengetjes zijn vaak ge-
schakeld in een overigens normaal leverbalkje. Aan de levercellen
worden geen veranderingen waargenomen; alleen is het verloop der
balkjes wel iets onregelmatig.
De levercellen van gebied I zijn vaak iets kleiner dan van de
gebieden II en III.
Samenvatting.
In het geheel zijn door mij 17 gevallen van levercirrhose van het
rund onderzocht. Dit aantal lijkt, in vergelijking met het aantal
gevallen die bij andere diersoorten zijn onderzocht, vrij hoog. In
werkelijkheid is dit aantal echter zeer klein te noemen. In verband
met het zeer veelvuldig voorkomen van chronische galgangdisto-
matose bij runderen (een runderlever zonder distomatose is een
uitzondering), welk lijden vrijwel altijd vergezeld gaat van locale en
soms diffuse cirrhotische processen, kan men wel zeggen, dat in
vrijwel elke runderlever een. min of meer uitgebreide, bindweefsel-
nieuwvorming te vinden is. Ik heb echter getracht deze chronische
parasitaire ontsteking, zooveel mogelijk, buiten mijn onderzoek te
houden. Helaas kan ik in geen van de door mij onderzochte levers
een galgangdistomatose uitsluiten. Hieruit volgt reeds nu. dat ik
met eventueele conclusies omtrent de aard van mijn gevallen zeer
voorzichtig zal moeten zijn. Na deze restrictie zal ik een overzicht
geven van de door mij onderzochte levers. Negen van mijn gevallen
zijn afkomstig van runderen die Jalving heeft gebruikt voor de be-
werking van zijn proefschrift ..Cirrhosis hepatis enzoötica bij het
rund.quot; Hoewel Jalving deze ziekte voornamelijk van klinische zijde
heeft onderzocht, heeft hij ook een vrij uitvoerig verslag gegeven
van de sectiebevindingen. Hij kent aan senecioplanten (kruiskruid),
per os opgenomen, de eigenschap toe bij het rund levercirrhose te
kunnen opwekken.
De beschrijving van het macroscopische beeld van deze levers en
van de overige sectiebevindingen ontleen ik aan het proefschrift van
Jalving. Uit zijn samenvatting blijkt dat deze levers in toto niet zijn
vergroot; van een enkele lever is de dikte in vrij belangrijke mate toe-
genomen. De consistentie is gering of twijfelachtig vermeerderd. De
oppervlakte is over 't geheel vrij glad; slechts enkele oneffenheden
zijn aanwezig, die veroorzaakt worden door promineerende hyper-
plasiehaardjes en intrekkingen door bindweefselretracties. Op de
sneevlakte vertoonen de levers een tamelijk gelijkmatig beeld van
donker gekleurd leverweefsel, afgewisseld door lichter getinte stren-
getjes bindweefsel. Dit beeld wordt soms verbroken door uitstekende
haardjes van nieuwgevormd, soms vervet, leverepitheel. Verder zijn
de sneevlakten vaak arm aan wijde vaten, terwijl in 50 % van de
gevallen galgangdistomatose is gevonden.
Als verdere afwijkingen zijn bij de secties door Jalving gevonden
een oedeem van het mesenterium en van het maagdarmkanaal en
een hydrops ascites.
Deze stuwingsverschijnselen schrijft Jalving toe aan de. veelvuldig
gevonden, chronische endophlebitis obliterans van de venae hepa-
ticae. Hoewel hij meent dat deze vaatafwijkingen wel zeker als de
oorzaak van de circulatiestoornissen in het portale gebied zijn aan
te merken, is het toch opmerkelijk dat stuwingsverschijnselen in de
levers zelf in slechts enkele gevallen zijn gevonden. Ook het ont-
breken van miltstuwing kan als argument worden aangevoerd, dat
de hydropische toestanden een andere dan een stuwingsoorzaak
hebben. De meening van Talma, die spreekt van een sereuse peri-
tonitis. lijkt mij hierom dan ook meer aannemelijk.
Van de overige acht gevallen ontbreekt nog bij drie een ma-
croscopische beschrijving van de lever. Ook bij de levers van de
gevallen 3 en 16 heeft de beschrijving alleen waarde wat betreft
de gevonden chronische galgangdistomatose.
Van de resteerende vier levers is macroscopisch het volgende op
te merken; twee levers (gevallen 1 en 17) zijn gering verkleind,
terwijl de laatste (geval 15) gering is vergroot. De consistentie is
in deze gevallen gering of zeer sterk toegenomen. Bij de levers van
gevallen 1 en 17 is de oppervlakte hobbelig door, tot kippeneigroote,
hyperplasiehaarden. Bij de lever van geval 15 wordt nog melding
gemaakt van een chronische Cholangitis distomatosa. Als overige,
met de cirrhose verband houdende, afwijking is nog aan te merken
de zeer hevige hydrops ascites en het oedeem van de darmen in
geval 16.
Bezien we nu de beschrijvingen van het microscopisch onder-
zoek, dan kunnen we de gevallen in twee hoofdgroepen verdeelen.
Tot de eerste groep, die gekenmerkt is door een pericellulaire
respect, peritrabeculaire cirrhose, zijn te rekenen de gevallen 9, 10,
11 en 12. De tweede groep bevat alle overige gevallen. Hierin
vindt men een, in hevigheid wisselende, perilobulaire cirrhose.
Groep l. Pericellulaire-peritrabeculaire cirrhose.
Uit het voorbericht van deze gevallen blijkt dat ze alle vier
afkomstig zijn van dieren, die verdacht zijn geweest van een ver-
giftiging met senecioplanten.
Het histologisch beeld is in deze vier levers vrijwel gelijk.
Tusschen de balkjes vindt men overal smalle strooken, nog vrij
jong, bindweefsel, dat ook weer de oorspronkelijke balkjes in
kortere balkjes of in geïsoleerd liggende levercellen verdeelt. Dit
bindweefsel bevat nog vrij veel fibroblastenkernen, soms enkele
rustende bindweefselkernen en nog weinig collagene vezelen, terwijl
hierin een geringe infiltratie met lymphocyten aanwezig is. Deze
infiltratie is soms meer diffuus, soms meer haardsgewijs.
Door de min of meer radiaire opstelling van de korte balkjesge-
deelten herinneren ze nog aan de oorspronkelijke balkjes. Volgt
men nu dit beeld, dan ziet men vrij dikwijls op de plaats waar een
balkje wordt verwacht, korte pseudogalgangetjes. die vrijwel nooit
een lumen bezitten en soms direct aansluiten aan een kort lever-
balkje.
De oorspronkelijke eilandjesbouw is nog min of meer terug te
vinden in onregelmatig gelegen „espaces portesquot;.
In de lever van geval 9 zijn deze ruimten vergroot door een
celarm. zwaar collageen bindweefsel. Bij de andere gevallen is dit
laatste niet gevonden. Zeer waarschijnlijk is dan ook deze bind-
weefselvorming toe te schrijven aan de chronische ontsteking van
de galgangen (chronische Cholangitis; distomatose?).
Als een verder zeer opmerkelijke afwijking zijn in drie van deze
vier gevallen vaatveranderingen aangetroffen. Daar deze vaatver-
anderingen (chronische endophlebitis van takken van de venae
hepaticae) echter ook in enkele gevallen van groep II zijn gevonden,
zal ik ze aan het eind van de samenvatting van de histologische
veranderingen van groep II gezamenlijk bespreken.
In de levers van gevallen 9. 11 en 12 worden vrij talrijke, on-
regelmatig verspreide en in groote wisselende hyperplasiehaardjes
gevonden.
Deze meestal mooi afgeronde haardjes zijn scherp begrensd ten
opzichte van het cirrhotische gebied. Ze zijn opgebouwd uit on-
regelmatig verloopende balkjes en bevatten slechts zelden en dan
nog in de regel excentrisch gelegen, een centraalvene. Daar in een
zuivere pericellulaire of peritrabeculaire cirrhose de bindweefsel-
vorming mijns inziens gelijkmatig moet optreden, is het opmerkelijk
dat deze hyperplasiehaardjes soms een centraalvene bezitten. Als
eenige mogelijkheid blijft hier over, dat de, nog in de buurt van een
centraalvene gelegen, levercellen het minst zijn gelaedeerd, waar-
door ze in staat zijn om door hyperplasie te trachten de lever-
functie in stand te houden.
In de peripherie vertoonen de hyperplasiehaardjes soms min of
meer concentrisch verloopende balkjes, terwijl de cellen hiervan
soms ook een min of meer langgerekte vorm bezitten (drukver-
schijnsel). Veelal zijn de. centraal in de hyperplasiehaardjes ge-
legen. levercellen sterk vervet, terwijl hier soms ook de balkjes een
meer regelmatig verloop laten zien.
In de hyperplasiehaardjes van geval 11 worden tusschen de
overigens vrij kleine cellen, enkele groote levercellen met een
groote chromatinerijke kern gevonden.
Groep II. Perilobulaire cirrhose.
Tot deze groep heb ik de gevallen gerekend, waarin het beeld
van een perilobulaire cirrhose overheerscht. Zooals reeds uit de
beschrijvingen is gebleken, heeft men in al deze gevallen echter
geenszins overeenstemmende beelden te verwachten.
Tot de volledig ontwikkelde perilobulaire cirrhosen, waarbij het
nieuwgevormde interstitium de eilandjes geheel en vrijwel gelijk-
matig omgeeft, wil ik rekenen de gevallen 1, 2, 3, 5, 7, 8 en 15.
In de gevallen 6 en 16 is het nieuwgevormde bindweefsel meestal
haardsgewijs rondom de periportale ruimten aanwezig, waarbij soms
smalle strooken bindweefsel voor de verbinding tusschen deze ge-
bieden zorgen. Ook in de gevallen 4, 5 en 7 is de bindweefsel-
vorming niet altijd geheel rondom de eilandjes aanwezig, maar hier
is geen sprake van een haardsgewijze bindweefselvorming in het
gebied van de espaces portes. De uitstralende interstitiumstrooken
vertoonen hier vrijwel overal dezelfde breedte.
De lever van geval 17 vertoont sterk wisselende beelden, terwijl
de levers 13 en 14 zoowel een perilobulaire als een pericellulaire
cirrhose vertoonen.
Bepaal ik me eerst tot de zeven eerstgenoemde levers, dan vallen
ook hier nog veel verschillen op, en wel naar de aard van het nieuw-
gevormde bindweefsel. Dit bindweefsel is n.1. óf min of meer
rustend, öf meer celrijk en arm aan collagene vezelen (gevallen 2 en
3). Echter in 't algemeen stemmen de microscopische beelden
overeen. Men ziet hier een groot aantal onregelmatig gevormde
eilandjes van leverweefsel, waartusschen min of meer breede inter-
stitiumstrooken gelegen zijn. Deze eilandjes variëeren zeer sterk
in grootte en bezitten niet altijd een centraalvene. Soms kan men
nog min of meer de oorspronkelijke eilandjes terugvinden, waarvan
echter de interstitiumstrooken meerdere kleinere pseudolobuli heb-
ben afgesnoerd, die dan geen centraalvene bezitten. Zooals ik ook
reeds bij de samenvatting van de kat heb gezegd, kan men hier dus
evenmin van een zuivere perilobulaire cirrhose spreken.
De interstitiumstrooken van gevallen 1, 5, 7, 8 en 15 zijn opge-
bouwd uit een celarm collageen bindweefsel, met soms nog vrij
Veel fibroblastenkernen en een wisselende infiltratie met lympho-
cyten. In deze interstitiumstrooken kan men nog de periportale
ruimten terugvinden. Deze ruimten zijn echter, in tegenstelling met
normale levers, zeer onregelmatig verdeeld. In de buurt van de
levereilandjes is het bindweefsel vaak iets celrijker.
Vrij gelijkmatig in de interstitiumstrooken verspreid, ziet men vrij
talrijke, soms lange en sterk vertakte, pseudogalgangen, die door
hun donkergekleurde kernen veelal de indruk geven in een toestand
van atrophie te verkeeren. Aan de eilandjesperipherie ziet men deze
pseudogalgangen soms in continue verbinding staan met de lever-
cellen. Echter niet altijd ziet men de pseudogalgangcellen in
strengetjes gerangschikt. Het meest in de omgeving van eilandjes
ziet men deze cellen soms in een klein hoopje bijeengelegen, terwijl
ze alleen door de iets ovale lichtgekleurde kernen en het onduide-
lijke protoplasma identiek zijn te verklaren met de cellen van de
pseudotubuli. In de lever van geval 15 worden, in de breede inter-
stitiumstrooken. enkele groote levercellen gevonden, die geïsoleerd
zijn gelegen of in groepjes van twee of drie zijn gerangschikt. In
deze breede bindweefselgebieden zijn talrijke pseudogalgangen aan-
wezig; een verband tusschen deze blijkbaar jonge vitale levercellen
en de pseudogalgangen heb ik helaas niet kunnen vinden. Hoewel
ik het verband levercellen-pseudogalgangen in een apart hoofdstuk
zal bespreken, meen ik hier toch te mogen zeggen, dat er een
sterke aanwijzing bestaat om aan te nemen dat deze groote lever-
cellen uit pseudogalgangen ontstaan. Ziet men op de grens van
leverweefsel en interstitium de leverbalkjes zich a.h.w. transfor-
meeren in pseudogalgangen. dan is het onverklaarbaar dat zich
enkele levercellen als zoodanig in de breede interstitiumstrooken
zullen handhaven. Ook het vitale aspect van de gevonden cellen
spreekt hier mijns inziens tegen.
De lever van dit rund (geval 15) vertoont histologisch geen
duidelijke hyperplasiehaardjes. Deze zijn wel gevonden in de ge-
vallen 1 en 8. In geval 1 hebben ze meestal een mooie afgeronde
vorm. terwijl in hun peripherie soms geringe drukverschijnselen
worden waargenomen. De levercellen van deze haardjes zijn soms
gering vervet; hun rangschikking in balkjes is echter zeer regel-
matig. In geval 8 bestaan de meeste eilandjes uit onregelmatig ver-
loopende balkjes. De cellen hiervan zijn groot, terwijl enkele uit atro-
phische levercellen opgebouwde balkjes worden aangetroffen. Ook
uit dit naast elkaar voorkomen van groote en atrophische lever-
cellen. meen ik te mogen afleiden, dat men hier met hyperplastische
gebieden te maken heeft.
De interstitiumstrooken van de gevallen 2 en 3 zijn opgebouwd
uit een jong oedemateus bindweefsel, met nog veel fibroblasten-
kernen en slechts weinig collagene vezeltjes. Opmerkelijk is dat
hierin geen infiltratie wordt gevonden. Rondom de ongelijkmatig
verspreide „espaces portesquot; is het bindweefsel veelal van een
zwaarder collageen karakter.
De interstitiumstrooken bevatten talrijke, meestal van een nauw
lumen voorziene, pseudogalgangen; deze bestaan soms eenerzijds
uit levercellen, terwijl anderzijds pseudogalgangcellen worden
aangetroffen. Veelal vertoonen de pseudogalgangen nog een duide-
lijk radiair verloop, waardoor ze nog herinneren aan hun afkomst
van leverbalkjes. De hoeveelheid interstitium is in deze gevallen zeer
groot. Zooals ik reeds bij de beschrijving heb gezegd, kan men hier
haast spreken van een omgekeerde lever. Ik bedoel dit in deze zin.
dat. wanneer de normale lever nagenoeg geen interstitium bezit,
deze levers a.h.w. geheel uit interstitium bestaan, waarin nog. on-
regelmatig verspreid, kleine eilandjes van leverweefsel worden ge-
vonden. Deze eilandjes bezitten soms nog een centraalvene; enkele
eilandjes in de lever van geval 2 zijn afgerond en vertoonen in hun
peripherie drukverschijnselen (hyperplasiehaardjes). Centraal is in
de eilandjes een vettige degeneratie aanwezig, vaak gecombineerd
met necrobiotische kernveranderingen en woekering van de
Kupffersche stercellen.
Evenals in de lever van geval 15 worden in beide gevallen in de
interstitiumstrooken ook enkele, geïsoleerd gelegen of in groepjes
van 2 of 3 gerangschikte, groote levercellen met 1 of 2 groote kernen
gevonden. Men ziet deze alleen in zeer breede interstitiumstrooken.
Waarin pseudogalgangen. die uit twee celsoorten zijn opgebouwd,
geheel ontbreken. Zeer zelden ziet men deze groote levercellen
direct aansluiten tegen een pseudogalgang. De gedachte, dat we te
maken hebben met een transformatie van pseudogalgangcellen in
levercellen, dringt zich hierdoor wel heel sterk naar voren. Dat deze
overgangen het meest worden aangetroffen in de lever van geval 3
is misschien op te vatten als een laatste krachtsinspanning. Het
aantal levereilandjes is in dit geval zeer gering, terwijl histologisch
geen duidelijke hyperplasiehaarden worden gevonden. Dit is mis-
schien het anatomisch substraat van de mogelijkheid, dat de lever-
cellen zelf hun regeneratievermogen hebben verloren, en dat nu de
pseudogalgangen trachten de hoeveelheid functioneerend lever-
parenchym nog op peil te houden.
Of dit onvermogen van de levercellen misschien in verband moet
borden gebracht met de fijne collagene vezeltjes die overal tusschen
de leverbalkjes van de eilandjes in deze lever worden gevonden,
acht ik wel waarschijnlijk.
De lever van geval 4 is ook nog bij de perilobulaire cirrhosen in
te deelen. De gevormde interstitiumstrooken omsluiten hier echter
vrijwel nooit de eilandjes geheel, maar ze stralen vanaf de „espaces
portesquot;, over kortere of langere afstand, tusschen de eilandjes uit.
Deze interstitiumstrooken zijn smal en opgebouwd uit een celarm
zwaar collageen bindweefsel, waarin enkele gewoekerde galgangen
(kenbaar aan hun kubisch epitheel), enkele ..echtequot; pseudogal-
gangen en enkele atrophische pseudotubuli.
Vanaf de verzwaarde wand van de centraalvenen dringen, over
korte afstand, fijne collagene vezeltjes tusschen de balkjes (collageen
geworden Gitterfasern). In de levereilandjes worden, willekeurig
verspreid, enkele groote bleeke levercellen gevonden, die zijn voor-
zien van één of twee groote kernen. Deze cellen komen geheel
overeen met de z.g. „helle Zeilenquot; van Adler. Over hun betee-
kenis kan ik voor dit enkele geval geen oordeel vellen.
In de levers van de gevallen 6 en 16 ziet men, rondom de peri-
portale ruimten, groote gebieden van een zwaar collageen bind-
weefsel, die in geval 16 door smalle interstitiumstrooken zijn
verbonden. In deze gebieden is in geval 6 een sterke infiltratie met
lymphocyten en enkele macrophagen aanwezig. Ook dringt deze
infiltratie hier door in de aangrenzende eilandjesperipherie. Ook
worden enkele pseudogalgangen in dit bindweefsel aangetroffen.
De levereilandjes vertoonen in beide gevallen zeer hevige stuwings-
verschijnselen, misschien als gevolg van de hevige endophlebitis
obliterans van takken van de venae hepaticae. Of deze gevallen
eigenlijk wel tot de cirrhosen moeten worden gerekend is zeer
twijfelachtig. De door Kretz naar voren gebrachte „Umbauquot; ont-
breekt hier geheel. Door de plaats van het bindweefsel lijkt mij
ook een mogelijke stuwingsinduratie niet waarschijnlijk.
De levers van gevallen 13 en 14 vertoonen een vrijwel gelijk
beeld. Men vindt hierin nog een eilandjesbouw terug, met breede
strooken celarm, vezelrijk, zwaar collageen bindweefsel, die overal
de verkleinde eilandjes omgeven. Tusschen de balkjes, deze
in kortere balkjes verdeelend, liggen overal enkele collagene
vezeltjes met enkele fibroblastenkernen en soms een geringe
lymphocytaire infiltratie (perilobulaire en pericellulaire cirrhose).
Het perilobulaire bindweefsel bevat enkele pseudogalgangen, soms
direct aansluitend tegen leverbalkjes. Ook vindt men soms een
pseudogalgangetje op plaatsen, waar men in het pericellulair cir-
rhotisch gebied een kort leverbalkje verwacht.
In beide levers worden kleine hyperplasiehaarden aangetroffen,
kenbaar aan hun afgeronde vorm. hun onregelmatig verloopende
balkjes en hun drukverschijnselen op de omgeving.
Voor de lever van geval 17 verwijs ik naar de beschrijving.
Als een veelvuldig voorkomende afwijking zijn in de cirrhotische
runderlevers de veranderingen aan vaatwanden aan te merken. In 9
van de 17 onderzochte gevallen heb ik deze veranderingen, in
meerdere of mindere mate. aangetroffen en vrijwel uitsluitend aan
takken van de venae hepaticae. (gevallen 5. 6. 7. 9. 10. 12 13
14 en 16).
Als eenvoudigste afwijking ziet men in de intima van enkele
takken van de venae hepaticae (venae sublobulares) van geval 7
een geringe infiltratie met lymphocyten, die soms meer diffuus,
soms meer haardsgewijs aanwezig is. Ook in geval 14 is soms een
geringe diffuse infiltratie in de intima aanwezig: hiernaast worden
echter ook andere veranderingen aangetroffen.
In de lever van geval 13 is door een diffuse bindweefselvorming
in de intima het lumen van enkele sublobulairvenen sterk vernauwd.
Hetzelfde proces is te zien in geval 16: hierin zijn de lumina
spleetvormig of totaal verdwenen: in de laatste zijn soms beelden
zichtbaar, die kunnen wijzen op een kanalisatie. Een beginnende, nu
eens diffuse dan weer haardsgewijze, bindweefselvorming in de
'ntima van venae sublobulares is aangetroffen in de lever van geval
12. Een infiltratie met lymphocyten is hierbij nog aanwezig, terwijl
ook de media eenigszins is verzwaard. Ook ziet men vaak dat
zoowel in de media, als in de intima, een bindweefsel-
vorming heeft plaats gevonden (gevallen 5, 6 en 9), terwijl soms in
de intima hiernaast nog een infiltratie met lymphocyten aanwezig is.
Zoowel deze bindweefselvorming als de infiltratie in de intima,
Kunnen hierbij diffuus of meer haardsgewijs worden aangetroffen.
Als volgende schakel is in de gevallen 5, 6 en 10 ook nog de
adventitia door bindweefsel flink verzwaard. Soms is echter alleen
de adventitia verzwaard, terwijl de overige lagen niet zijn ver-
anderd (geval 6).
Als eindstadium van dit proces wil ik geval 14 noemen. Hierin
liggen kleine ronde bindweefselhaardjes, waarin nog enkele gladde
spiercellen worden aangetroffen, terwijl centraal soms een zeer
nauw, met endotheel bekleed, lumen aanwezig is. Moet ik deze
veranderingen samenvatten dan ligt het voor de hand aan te nemen
dat dit proces begint met een diffuse, of met een haardsgewijze,
infiltratie van de intima. Deze wordt gevolgd door een, eveneens
diffuse of haardsgewijze, bindweefselvorming, die niet beperkt blijft
tot de intima, maar ook overgrijpt op de media, terwijl tenslotte
ook de adventitia in het proces wordt betrokken. Deze verzwaring
van alle lagen van de vaatwanden geeft aanleiding tot een sterke
vernauwing van het lumen, of zelfs tot een volledige obliteratie
(chronische endophlebitis en phlebitis obliterans).
Het lijkt mij niet gemakkelijk aan te geven op welke wijze deze
vaataandoeningen met het cirrhotisch proces samenhangen. Aller-
eerst is er in de levers, waarin deze vaataandoeningen worden aan-
getroffen, geen gelijk beeld van het cirrhotisch proces. Te over-
wegen is de mogelijkheid van éénzelfde aetiologisch moment, dat
zoowel de endophlebitis als de cirrhose zal veroorzaken. Dit moment
zal men misschien kunnen vinden in de vergiftiging met senecio-
planten. Echter ook niet alle dieren, die klinisch van een dergelijke
vergiftiging verdacht zijn geweest, vertoonen deze vaatprocessen,
terwijl ze bovendien zijn aangetroffen bij dieren, die, blijkens de
anamnese, klinisch niet voor deze vergiftiging in aanmerking zijn
gekomen. Dit laatste sluit de mogelijkheid natuurlijk geenszins uit.
Wil men echter deze toxische factor voor de cirrhose en de
vaatveranderingen aansprakelijk stellen dan zal deze, om met Röszle
te spreken, een sterke mesenchymotoxische werking moeten hebben.
Is dit het geval dan is het toch opmerkelijk, dat de veel gevoeliger
gedeelten van het mensenchym (capillairen, Gitterfasern) niet in
veel sterker mate de schadelijke invloed van deze noxe hebben
ondervonden. Overeenstemmende histologische beelden van een pe-
ricellulaire cirrhose zijn echter niet gevonden. De mogelijkheid van
een primair vaatproces dat zich geleidelijk in de omgeving uitbreidt,
lijkt mij, door de wisselende cirrhosebeelden bij deze vaataandoenin-
gen, onwaarschijnlijk.
Hoe het ook zij, deze veelvuldig gevonden chronische oblite-
reerende endophlebitis en phlebitis van takken van de venae hepati-
cae is als een zeer bijzondere afwijking bij de levercirrhose van het
rund aan te merken.
Zooals reeds uit bovenstaande samenvatting is gebleken, is het
vrijwel onmogelijk om conclusies te trekken uit de verschillende
vormen, waaronder levercirrhose bij het rund kan voorkomen, en
om typische kenmerken voor dit proces bij het rund naar voren te
brengen.
HOOFDSTUK X.
WEZEN EN BETEEKENIS DER PSEUDOGALGANGEN.
Zooals uit de beschrijving van de door mij onderzochte gevallen
van cirrhosis hepatis reeds is gebleken, ontmoet men in deze levers
zeer veelvuldig kortere en langere, en soms vertakte, celstrengetjes.
Deze strengetjes zijn opgebouwd uit een dubbele rij van dicht
bijeengelegen iets ovale, lichtgekleurde kernen, omgeven door een
smalle zoom zeer onduidelijk aekleurd protoplasma. waarbij de
celgrenzen vaak onzichtbaar ziin. Tusschen deze twee celrijen
wordt soms een zeer nauw lumen gevonden. Ook worden soms
kleine celhoopjes gevonden, die uit dezelfde cellen bestaan; van een
strengsgewijze rangschikking wordt in deze hoopjes niets waar-
genomen.
Zooals uit deze beschrijving blijkt komen deze strengetjes overeen
met de formaties, die in de literatuur onder verschillende namen
bekend zijn (gewoekerde galgangen, pseudogalgangen. ..Zell-
schläuchequot;). Terwijl echter in de literatuur vrijwel overal van don-
kere kernen wordt gesproken, vind ik in mijn gevallen de kernen
altijd licht gekleurd. Alleen in enkele gevallen worden, meestal in
het zwaar collagene bindweefsel, strengetjes gevonden, die kleine
donkere kernen bezitten. Het geheele beeld wijst er hier echter op
dat we met atrophische pseudogalgangen te doen hebben, waarvan
de kernen klein en donker gekleurd zijn geworden (pycnose). Op
het feit dat de pseudogalgangen tenslotte door atrophie ten gronde
kunnen gaan is reeds door verschillende onderzoekers gewezen (o.a.
De Josselin de Jong, Röszle, Baever en Robertson).
Alleen door Fiessinger en Albot wordt in de door hen genoemde'
..canalicules de néoformationquot; ook melding gemaakt van licht ge-
kleurde kernen. Parallel met de nomenclatuur van deze formatie.
loopen ook de opvattingen over hun aard en beteekenis zeer sterk
uiteen. Ik heb bij de beschrijving van mijn gevallen steeds de naam
„pseudogalgangenquot; gebruikt; in slechts één geval heb ik formaties
gevonden waarvoor de naam „gewoekerde galgangetjesquot; waar-
schijnlijk meer wenschelijk is.
Uit het bovenstaande blijkt reeds, dat deze formaties, mijns
inziens, in 't algemeen niets met galgangwoekeringen te maken
hebben; evenals de meeste onderzoekers vat ook ik de- pseudogal-
gangen op als te zijn veranderde leverbalkjes.
Vergelijkt men de door De Josselin de Jong beschreven pseudo-
galgangen met de beelden, die ik ervan heb gezien, dan springt
reeds direct in het oog dat we hier met dezelfde formaties te doen
hebben. Evenals deze onderzoeker zie ik directe overgangen van
leverbalkjes in pseudogalgangen; eveneens zie ik deze buisjes soms
gedeeltelijk uit levercellen, andersdeels uit pseudogalgangcellen be-
staan. Een geleidelijke overgang tusschen beide celsoorten heb ik
echter slechts bij uitzondering gezien. Ik heb soms ook groote
conglomeraten van pseudogalgangen gezien, die in hun groepeering
nog duidelijk herinneren aan de balkjesbouw van de eilandjes. Aan
de eilandjesperipherie kan men soms pseudogalgangen zien die, door
hun radiaire opstelling, a.h.w. de voortzetting vormen van de balkjes,
waaraan ze direct aansluiten. Zelfs denkt men soms bij zwakke
vergrooting normale eilandjes voor zich te hebben, terwijl dan bij
sterke vergrooting blijkt, dat dergelijke eilandjes vrijwel geheel uit
pseudogalgangen zijn opgebouwd, die als normale balkjes zijn ge-
groepeerd; centraal worden in deze „eilandjesquot; soms nog enkele
levercellen gevonden.
Ik wil dan ook grootendeels de conclusie van De Josselin de Jong
volgen. Dat aan de vorming van pseudogalgangen uit levercellen, al
of niet, een proliferatie van de laatste voorafgaat, kan ik uit mijn
gevallen niet bevestigen. Een proliferatie van levercellen, vooraf-
gaande aan hun transformatie in pseudogalgangen, heb ik nooit
gevonden.
Veelvuldig heb ik beelden gezien, die m.i. een sterk argument
vormen voor de meening, dat de levercellen zich in pseudogalgan-
gen transformeeren. Ik denk hierbij aan korte pseudogalgangetjes,
geschakeld in een overigens normaal leverbalkje, gevonden
Worden. Deze heb ik, speciaal bij de cirrhosegevallen van de kat.
zeer vaak gevonden en soms ver verwijderd van de interstitium-
strooken. Alleen door het maken van seriecoupes zijn natuurlijk
deze beelden als. vrijwel absolute, bewijzen voor de transformatie
van levercellen in pseudogalgangen naar voren te brengen.
Doordat cirrhosemateriaal over 't algemeen zeer moeilijk in series
is te verwerken, heb ik hiervan moeten afzien.
De meening van Mallory, die de pseudogalgangen opvat als door
het schrompelend bindweefsel samengedrukte levercellen, is voor
mijn gevallen onjuist. Ik heb toch zeer dikwijls (zie cirrhosege-
vallen van de kat) in de eilandjesperipherie pseudogalgangen aan-
getroffen, zonder dat op die plaats van een duidelijke bindweefsel-
vorming sprake is.
Ook het vinden van pigment en fijngranulair vet is o.a. door
Herxheimer en Gerlach aangevoerd voor het ontstaan van pseudo-
galgangen uit levercellen. Hoewel ik in alle gevallen er nauwkeurig
naar heb gezocht, is het mij slechts in enkele gevallen gelukt een
weinig pigment in de cellen van de pseudogalgangen te vinden.
Ook gronden ze hun meening op het ontbreken van verbindingen
tusschen de pseudogalgangen en echte galgangen. Ook ik heb deze
verbinding nooit gezien, hoewel ook hier natuurlijk alleen het
onderzoek van seriecoupes deze verbinding kan uitsluiten.
Evenals door Blum en Holmer is ook door mij getracht door
kleuring van galcapillairen het verband tusschen de levercellen en
pseudogalgangen aan te toonen. Bij talrijke gevallen heb ik de door
Holmer aangegeven methode toegepast, echter steeds met negatief
resultaat. Nooit heb ik met deze methode de galcapillairen kunnen
kleuren. Mogelijk is dit te wijten aan het feit, dat al mijn gevallen
afkomstig zijn van zeer lang in formaline gefixeerde levers.
Door Blum en Holmer zijn met deze methode echter ook uiteen-
loopende resultaten gevonden. Het feit echter, dat het Blum is gelukt
de galcapillairkleuring in de pseudogalgangen te vervolgen, is voor
mij een sterk argument voor hun genese uit levercellen.
Na deze vergelijking van mijn bevindingen met de resultaten en
conclusies van onderzoekers, die, evenals ik, een overgang van lever-
cellen in pseudogalgangen aannemen, zal ik trachten de hiermee in
strijd zijnde conclusies te weerleggen.
Reeds bij het literatuuroverzicht heb ik er op gewezen, dat de
opvatting van Ackermann op theoretische gronden niet juist kan zijn.
Hij neemt n.1. aan dat de pseudogalgangen ontstaan doordat de
galcapillairen, na verval van levercellen, vanaf de galgangen met
epitheel worden bekleed. Ook het ontbreken van eenig woekerings-
verschijnsel aan de pseudogalgangen in mijn gevallen, pleit tegen
deze opvatting.
Voor de meening van Schaper en Cohen, die de pseudogalgangen
vergelijken met ..Schaltstückequot; heb ik in mijn gevallen geen steun
gevonden. Zoolang de embryologische ontwikkeling van de lever
nog niet volledig is opgehelderd, is tegen het aannemen van
„Schaltstückequot;. die zich mogelijk in levercellen kunnen veranderen,
geen bezwaar te maken. Dat deze „Schaltstückequot; echter uitgebreide
woekeringsverschijnselen zullen gaan vertoonen. zonder zich dan
tot levercellen te differentiëeren lijkt mij onwaarschijnlijk. Ik denk
hierbij aan de door mij soms gevonden ..levereilandjesquot; die geheel
uit pseudogalgangen zijn opgebouwd.
Tegen Fiessinger en Albot. die op grond van het ontbreken van
mitochondriën in de cellen van de pseudogalgangen hun afkomst
van levercellen ontkennen, is m.i. aan te voeren, dat men zich toch
zeer goed kan voorstellen dat. bij een zich op een lager niveau hand-
haven van levercellen, de teerste elementen van deze cellen (mito-
chondriën) verdwijnen (dedifferentiatie).
Tegen de meening dat de pseudogalgangen ontstaan door woe-
kering van galgangen spreekt het feit, dat ik aan de galgangen
nooit woekeringsverschijnselen heb waargenomen, die in direct
verband staan met de pseudogalgangen.
Hoe het ook zij, absoluut overtuigende bewijzen voor het ontstaan
van de pseudotubuli uit leverccllen zijn m.i. moeilijk te geven. Deze
formaties, die reeds zeer vaak zijn onderzocht en nochtans aanleiding
geven tot verschillende opvattingen, zijn voor mij één van de meest
interessante onderdeelen van de levercirrhose.
Uitgaande van de meening dat de pseudotubuli uit levercellen
ontstaan, dringt zich de vraag naar voren, hoe men zich deze over-
gang moet denken.
Hierop kan ik moeilijk een antwoord geven. In slechts enkele ge-
vallen heb ik vage overgangsbeelden gezien, en wel door het vinden
van cellen met een duidelijk gekleurd protoplasma (als van levercel-
len) , terwijl de kernen hiervan hetzelfde uiterlijk vertoonen als die van
de cellen van de typische pseudogalgangen. Ook Hayani heeft deze
overgangsbeelden gezien en hij trekt hieruit m.i. de foutieve conclusie
dat de pseudogalgangen ontstaan door woekering van praeëxistee-
rende galgangen, en dat deze dan tegen de levercellen gaan aan-
liggen. Voor dit laatste zijn overgangsbeelden toch geheel overbodig.
Ook voor de overgang van levercellen in pseudogalgangen kan
men m.i. overgangsbeelden missen. Denken we b.v. aan metaplasti-
sche veranderingen, waar men ook geen overgangsbeelden behoeft
te zien, dan spreekt het ontbreken van deze laatste in de pseudo-
galgangen toch ook in het geheel niet tegen hun ontstaan uit lever-
cellen.
Slechts enkele onderzoekers (b.v. Nicati en Richaud) beschrijven
nauwkeurig het ontstaan van pseudogalgangen uit de levercellen.
Volgens Nicati en Richaud vloeit het protoplasma van lever-
cellen samen, terwijl de kernen zich aan de peripherie opstellen;
hierna valt het centrale gedeelte uit, waardoor een lumen ontstaat.
In mijn gevallen heb ik in de kleine hoopjes pseudogalgangcellen,
die niet in strengetjes zijn gerangschikt, beelden gezien die iets gaan
lijken op de beschrijving van Nicati en Richaud. Wil ik deze echter
als voorstadia zien van pseudogalgangen, dan moeten ze dus vaak
gevonden worden in direct contact met levercellen; dit nu heb ik in
mijn gevallen zelden aangetroffen.
Dat de lumina in de pseudogalgangen ontstaan door uitvallen
van centrale cellen, lijkt mij onwaarschijnlijk. Is dit het geval, dan
moet er dus een stadium zijn voorafgegaan, waarin geen lumina
aanwezig zijn. In alle door mij onderzochte gevallen heb ik echter
nooit beelden gevonden, die wijzen op een gestoorde uitscheiding
van de gal (galthrombi). Uit het ontbreken van galthrombi meen
ik ook een conclusie te mogen trekken over de rol die de pseudo-
galgangen spelen bij de galsecretie. Dat ze een normale uitscheiding
van de gal mogelijk maken staat m.i. onomstootelijk vast uit het feit,
dat, in de door mij onderzochte gevallen, slechts 3 maal een dui-
delijke icterus is gevonden. Ook in deze drie gevallen is histologisch
geen galstuwing gevonden. Dat de galuitscheiding via de pseudo-
galgangen moet kunnen plaats vinden, blijkt ook uit de meeste
gevallen van cirrhosis hepatis bij de kat. Hierbij ziet men n.1. veel-
vuldig de periphere eilandjeszóne geheel uit pseudogalgangen be-
staan, terwijl toch geen icterus is opgetreden.
Toch blijft dit ontbreken van icterus, in bijna al mijn gevallen.
-ocr page 161-opmerkelijk. Door Rous en zijn medewerkers is toch aangetoond,
dat de overgang van galcapillair in capillaire galgang de zwakke
plaats vormt in het galafvoerend systeem. Doordat nu juist op deze
plaats (eilandjesperipherie) de meeste veranderingen bij cirrhose
optreden, moet men dus wel aannemen, dat bij dit proces de ver-
binding niet. of althans niet langdurig en niet gelijkmatig in de lever
verspreid, wordt verbroken.
De waarneming dat de pseudogalgangen nu eens een fijn. dan
weer geen zichtbaar lumen bezitten, kan ik niet verklaren. De ver-
klaring dat de lumina ontstaan door galstuwing lijkt mij om boven-
vermelde redenen onwaarschijnlijk.
Een rol bij de galvorming zullen de pseudogalgangen wel niet
spelen. Hiervoor is toch door de hyperplasie voldoende leverweefsel
aanwezig, terwijl ook uit de experimenten van Rous c.s. is gebleken
dat 1/5 gedeelte van de lever tot de normale galsecretie in staat is.
Het soms vinden van een weinig galpigment in cellen van de
pseudogalgangen is misschien te verklaren doordat deze cellen het
phagocyteerend vermogen van de levercellen nog gedeeltelijk heb-
ben behouden of doordat de levercellen zich in pseudogalgangen
hebben veranderd, terwijl ze nog beladen zijn met een weinig
pigment.
Zijn de pseudogalgangen. naast hun beteekenis voor de galafvoer.
nu ook nog van belang voor de regeneratie van leverweefsel? Ook
hierover zijn de meeningen verdeeld (zie hteratuuroverzicht).
Theoretisch is deze mogelijkheid natuurlijk zeer goed denkbaar.
Uitgaande van de meening dat de levercellen, onder invloed van de
één of andere verandering in de omstandigheden, zich in de vorm
van pseudogalgangen trachten te handhaven, zal het mogelijk
moeten zijn, dat ze later weer hun oorspronkelijke vorm gaan ver-
toonen. Hiervoor zal dan echter wel noodzakelijk zijn, dat de om-
standigheden, waarin de cellen verkeeren weer normaal worden.
Dit is echter voor de cirrhose moeilijk aan te nemen. In de meeste
gevallen blijkt toch het cirrhotisch proces niet tot rust te zijn ge-
komen. Zooals ik reeds bij de samenvatting van cirrhosegevallen
van de kat heb gezegd, zal hierbij de cirrhogene prikkel ook wel
blijven bestaan. Alleen in de rustende cirrhoseprocessen zal men
dus met de mogelijkheid rekening kunnen houden, dat de prikkel
kan ophouden. Echter nu zullen waarschijnlijk de zwaar collagene
bindweefselbundels verhinderen, dat de pseudogalgangen weer in
leverbalkjes veranderen. Dat de omstandigheden voor de cellen hier
zeer ongunstig worden, blijkt uit het vinden van de atrophische
pseudogalgangen in de zwaar collagene interstitiumstrooken.
Hoewel dus, op theoretische gronden, een verandering van
pseudogalgangcellen in levercellen onwaarschijnlijk is, heb ik toch in
enkele gevallen hiervan duidelijke beelden gezien. In geval 2 van
de cirrhosegevallen van het paard, heb ik b.v. in de breede inter-
stitiumstrooken vrij talrijke kleine levercelgroepjes gezien. Deze
groepjes, die soms continu vanaf een pseudogalgang zijn te ver-
volgen, zijn opgebouwd uit groote, vitaal uitziende, levercellen.
Soms ziet men deze cellen a.h.w. een fijn lumen bekleeden (zie af-
beelding 14), terwijl dit lumen a.h.w. de voortzetting is van dat van
de aansluitende pseudogalgang. Uitgaande van de meening, dat de
pseudogalgangen veranderde leverbalkjes zijn, kan men toch moei-
lijk in een gebied met veel pseudogalgangen nog oorspronkelijke
levercellen verwachten. Ook het vitale aspect van de gevonden
cellen pleit tegen deze mogelijkheid. Men moet hier dus wel een
teruggang naar de oorspronkelijke vorm aannemen.
Doordat deze beelden slechts in enkele gevallen en in zeer gering
aantal zijn gevonden, meen ik aan de pseudogalgangen geen be-
langrijke waarde te mogen toekennen bij de levercelregeneratie.
Misschien moet het hier worden opgevat als een laatste poging van
het organisme, b.v. bij een uitgeput regeneratievermogen van de
echte levercellen. Hieruit volgt, dat ik aan de levercellen zelf de be-
langrijkste beteekenis toeken voor de regeneratie.
Tot staving van deze meening kan ik opmerken, dat ik in de
hyperplasiehaarden, die vrijwel altijd opvallen door hun afgeronde
vorm en hun scherpe begrenzing ten opzichte van het interstitium,
nooit beelden heb gevonden, die op een ontstaan uit pseudogalgan-
gen kunnen wijzen; het aantal pseudogalgangen is in de buurt van
deze hyperplasiehaarden soms zelfs opvallend klein.
Conclusie.
1.nbsp;De z.g. pseudogalgangen ontstaan door verandering van lever-
cellen.
2.nbsp;De levercellen trachten zich in de vorm van pseudogalgangen
te handhaven.
3.nbsp;Uit de rustende cirrhosegevallen blijkt, dat de pseudogalgangen
ten slotte door atrophie ten onder kunnen gaan.
4.nbsp;De pseudogalgangen hebben beteekenis voor de afvoer van
de gal.
5.nbsp;Voor de regeneratie spelen de pseudogalgangen geen rol van
beteekenis.
6.nbsp;De hyperplasiehaarden ontstaan uitsluitend uit levercellen.
-ocr page 164-HOOFDSTUK XI.
EXPERIMENTEN MET SENECIO-EXTRACT.
In verband met de oorspronkelijke opzet van dit proefschrift, om
langs experimenteele weg levercirrhose op te wekken en de even-
tueele veranderingen dan te bestudeeren, zal ik, ondanks de vrijwel
negatieve resultaten, de gevonden afwijkingen nog in het kort ver-
melden.
Daar door Jalving in zijn dissertatie voor de levercirrhose bij
runderen een aetiologische beteekenis is toegekend aan de senecio-
vergiftiging en ook door hem reeds oriënteerende proeven in deze
richting zijn gedaan, heb ik gemeend deze experimenten te moeten
voortzetten.
De bedoeling van Jalving was om aan te toonen, dat een zekere
dosis van het senecio-extract proefratten zou kunnen dooden, en om
de eventueele orgaanveranderingen te bestudeeren. Hij beschrijft de
bij één rat gevonden pathologisch-anatomische afwijkingen, waarbij
als voornaamste verschijnsel een sterke degeneratie, gevolgd door
necrose centraal in de levereilandjes is gevonden. Daar het hem dus
is gelukt om de toxiciteit van het senecio-extract aan te toonen, is hij
niet verder in deze richting doorgegaan. Hij schrijft echter „Van
een pathologisch-anatomisch standpunt bekeken kunnen deze proe-
ven echter van groot belang zijn, vooral als door het instellen van
een serie proeven met verschillende doseeringen van het extract
het tenslotte zou mogen gelukken een chronische levercirrhose bij
deze diertjes te verwekken.quot; Hij volgt hier de stelling van Ja[[é. die
zegt, dat wanneer een stof in herhaalde kleine doses cirrhose ver-
oorzaakt. dan zal bij één groote dosis necrose ontstaan en omge-
keerd.
Hiertegenover zeggen Fiessinger en Albot echter, dat het moeilijk
-ocr page 165-is cirrhose op te wekken. De oorzaak hiervan zal zijn de gevoelig-
heid van de proefdieren, waardoor het interval tusschen de toxische
en de onwerkzame dosis zeer nauw is. Tusschen beide in ligt.
volgens hen, de sclerogene dosis, die het dier laat leven en cirrhose
doet ontstaan. Voorop zij gezegd, dat het mij niet is mogen gelukken
deze sclerogene dosis van senecio-extract ten opzichte van de rat te
vinden, zoodat de bewering van Ja[fé niet voor alle stoffen opgaat.
Eigen proeven.
In totaal heb ik 38 ratten voor mijn proeven gebruikt. Het senecio-
extract is op bereidwillige wijze door Dr. Seekles in het Labora-
torium voor Medisch-Veterinaire Chemie van Prof. Sjollema ver-
vaardigd. Nadat eenige honderden kilogrammen senecioplanten.
ons toegezonden door Dr, Jalving, gedurende eenige maanden in
alcohol 96 % hebben verbleven, zijn ze in de vleeschmolen fijn-
gemalen. Hierna zijn de verkregen fijne plantendeeltjes, door ze
samen te persen, van de alcohol ontdaan, waarna deze laatste verder
chemisch is bewerkt op de navolgende wijze:
Het verkregen extract wordt in vacuo bij 35—40° Celsius inge-
dampt. Hierna wordt het zuur geëxtraheerd met aether en, na
ammoniakaal maken, met chloroform uitgetrokken. Hieruit wordt
het alcaloïd met verdund zuur uitgeschud; daarna wordt het weer
ammoniakaal gemaakt en weer in chloroform opgenomen; tenslotte
wordt de chloroform bij gewone druk afgedestilleerd.
Het residu is boven kalk in vacuo bij 0° C. bewaard.
Aanvankelijk heb ik gebruik gemaakt van een oplossing van
senecio-extract in oleum olivarum (20 mgr. extract op 1 c.c. ol.
olivar.). Door de moeilijke oplosbaarheid in olie. waardoor kleine
niet opgeloste deeltjes de gebruikte fijne canules direct verstoppen,
is later overgegaan tot een oplossing van het extract in iets aan-
gezuurd water.
Met de senecio-extractoplossing in olijfolie zijn 9 ratten subcu-
taan in de rugstreek geïnjicieerd.
De eerste drie kregen een éénmalige injectie van resp. 0.4 c.c.,
0,6 c.c. en 1 c.c. oplossing, na vooraf bijna een dag te hebben gevast.
Na 3 dagen gedood, zijn aan hunne levers macroscopisch en micro-
scopisch geen afwijkingen gevonden. De volgende serie van 3 ratten
kreeg dezefde dosis van een dubbel zoo sterke oplossing. Na
6 dagen gedood, zijn microscopisch in hunne levers zeer kleine infil-
traathaardjes gevonden, bestaande uit lymphocyten en gewoekerde
stercellen.
Een volgende serie, met dezelfde doses, gaf vrijwel dezelfde
resultaten. Het duidelijkst zijn de haardjes te zien bij met 1 c.c.
oplossing geïnjicieerde dieren, waarbij soms de indruk wordt gewekt,
dat ze gelegen zijn op plaatsen, waar levercellen zijn verdwenen,
met behoud van capillairen („Abraumzellenquot;). Om bovenvermelde
redenen zijn nu de volgende proefdieren geïnjicieerd met een op-
lossing van senecio-extract in iets aangezuurd water. Telkens is
hierbij gebruik gemaakt van een concentratie van 40 mgr. extract op
1 c.c. water. Om het effect van het aangezuurde water te kunnen
uitsluiten, is bij elke serie proefdieren één rat alleen hiermee geïnji-
cieerd, wat echter vrijwel nooit eenige verandering heeft opgeleverd.
Na een injectie van 0,4 c.c. zijn bij drie ratten (na drie dagen
gedood), buiten de bovenvermelde kleine infiltraathaardjes, geen
afwijkingen gevonden.
Na een injectie van 0.6 c.c. oplossing zijn de resultaten wisselend.
Naast enkele vrijwel negatieve secties zijn bij enkele, na drie dagen
gedoode. dieren sterke leververanderingen waargenomen. Rondom
de centraalvenen is van de normale leverstructuur niets meer zicht-
baar. De levercellen zijn hier allemaal verdwenen, terwijl hun plaats
is ingenomen door een groot aantal cellen (enkele lymphocyten en
talrijke macrophagen. de laatste soms beladen met bloedpigment).
Vanuit deze haarden dringen soms strengen, bestaande uit deze
cellen, naar de peripherie. waarbij ze strengen, van andere eilandjes
afkomstig, kunnen ontmoeten. Zoo ontstaat een grofmazig netwerk,
met in de mazen nog intact leverweefsel, waarin soms enkele vet-
bolletjes. In de celrijke gebieden is soms nog een geringe capillaire
teekening behouden gebleven. Ook bij enkele, met 0,4 c.c. ge-
injicieerde, ratten zijn deze veranderingen, hoewel in mindere mate,
gevonden.
Met tot één c.c. opklimmende doses zijn deze hevige lever-
veranderingen altijd gevonden, met de dosis in hevigheid toenemend,
waarbij de dieren ook na 2 a 3 dagen spontaan zijn gestorven. Aan
de overige organen zijn behoudens veelvuldig voorkomende bron-
chi-ectasieën en pneumonieën geen veranderingen gevonden. Laat
men de met 0,6 c.c, geïnjicieerde ratten bijv. een week leven, dan
ziet men alleen nog enkele zeer kleine celhoopjes (lymphocyten,
macrophagen). Van de hevige leververwoesting vindt men niets.
Men kan hier natuurlijk te doen hebben met weinig gevoelige dieren,
echter meer waarschijnlijk is, dat er een restitutio ad integrum is
opgetreden. Ook Röszle neemt deze mogelijkheid aan. als het capil-
lairsysteem in de verwoeste gebieden is blijven bestaan. Daar ik nu
in enkele levers, in de verwoeste gebieden, de capillairen nog heb
teruggevonden, is bij de ratten, die de leverbeschadiging hebben
overleefd, een volledige regeneratie aan te nemen.
Van de, door Jalving beschreven, mitotische figuren heb ik
helaas, ondanks herhaaldelijk zoeken, niets kunnen vinden.
Bij één rat, die resp. 9 en 14 dagen na een injectie van 0.6 c.c.
telkens 0,5 c.c. werd ingespoten, vond ik 3 dagen na de laatste
injectie atrophische balkjes centraal in de eilandjes, en aan de
peripherie enkele kleine hyperplastische gebieden. Mogelijk is hier
de regeneratie door de herhaalde injectie niet volledig tot zijn recht
kunnen komen, waardoor de rest van de lever met hyperplasie is
bijgesprongen.
Met deze proeven is dus aangetoond, dat het senecio-extract een
sterk electieve werking uitoefent op de lever, en wel speciaal ver-
woestend werkt op de levercellen. Of nu ook herhaalde kleine do-
seeringen een cirrhotisch proces veroorzaken, zullen de volgende
proeven doen zien.
Met Röszle zou men kunnen zeggen dat na het epitheliotoxische-
ook nog het mesenchymotoxische karakter van het senecio-extract
moest worden aangetoond.
De hiervoor gebruikte ratten zijn gedurende een bepaalde periode
elke 3 of 4 dagen subcutaan in de flankstreek ingespoten met
0,3 c.c. oplossing van senecio-extract in iets aangezuurd water, in
een concentratie van 40 mgr. extract op 1 c.c. oplosmiddel. Hoewel
in het algemeen in de rechter flank is geïnjiceerd, is soms, tengevolge
van de optredende omschreven huidnecrosen, van de linker flank
gebruik gemaakt. Bij de meeste dieren is een geringe gewichtsafname
aan het eind van de proef waargenomen. De gewichten zijn bij elke
injectie gecontroleerd, waaruit gebleken is, dat de gewichtsafname
meestal langzamerhand in het verloop van de proef optreedt.
Rat No. 88 kreeg tusschen 6 Mei en 15 Juni 1931 in totaal
3,9 c.c. senecio-extractoplossing. Het gewicht is van 150 gram tot
130 gram verminderd. Het dier is 15 Juni 1931 aan een heftige
acute catarrhale gastritis gestorven.
De lever vertoont microscopisch in de omgeving van de Kier-
nan'sche ruimten of de venae hepaticae kleine sponsachtige ge-
bieden.
Het geeft de indruk alsof de levercellen in deze haardjes uit één
groote, niet-vethoudende, vacuool bestaan, terwijl de kern naar de
peripherie is gedrukt. Tusschen deze cellen ziet men een gering
aantal fibroblasten en een beginnende vorming van collageen bind-
weefsel. Ook liggen in deze haardjes enkele atrophische levercellen,
in een overigens normaal balkjesverband.
Rat No. 89 kreeg in een periode van 20 dagen 2.1 c.c. senecio-
extractoplossing. Het gewicht is in deze tijd van 200 gram tot 170
gram verminderd. 2 dagen na de laatste injectie vertoont het dier
hevige diarrhee en is dezelfde dag in stervende toestand gedood.
Naast de bij vrijwel alle proefratten voorkomende catarrhale pneu-
monie met bronchi-ectasieën wordt een catarrhale enteritis gevonden.
Microscopisch zijn in de lever geen opvallende veranderingen
waargenomen.
Rat No. 90 kreeg in totaal 24 injecties, elk van 0.3 c.c. Het
gewicht is in verloop van 2^ maand van 200 gram tot 170 gram
afgenomen. Bij het gestorven dier zijn, behoudens een sterke bloed-
rijkdom van de lever, macro- en microscopisch geen veranderingen
gevonden.
Ook rat No. 91 vertoont na 9 injecties macroscopisch en mi-
croscopisch geen opvallende veranderingen.
Rat No. 92 is na 15 injecties elk van 0,3 c.c. senecio-extract-
oplossing in gewicht gedaald van 200 tot 160 gram. Bij het hierna
gestorven dier zijn alleen verschijnselen van een slechte hartswer-
king gevonden, zich vooral uitende in een acute leverstuwing met
een geringe fibrineafzetting op de leverkapsel.
Rat No. 93 heeft als contróledier voor bovenstaande ratten ge-
durende 23 Mei tot 5 September 1931, 30 injecties gehad van
0.3 c.c. iets aangezuurd water. Ook bij deze rat is een gewichts-
vermindering van 150 tot 130 gram waargenomen.
Als onwelkom en onverwacht resultaat zijn bij dit dier de
meest opvallende leververanderingen gevonden.
Microscopisch vertoont de lever in de omgeving van vaten
(centraalvenae of venae hepaticae) kleine celrijke haardjes, be-
staande uit histiocytachtige cellen, met hiertusschen verwijde capil-
lairen (door uitvallen van levercellen?). In de omgeving van deze
haardjes ziet men enkele levercellen met verschijnselen van kern-
pycnose en ook levercellen met groote, chromatinerijke kernen.
Hiernaast ziet men ook talrijke 2-kernige levercellen, wat echter
geen opvallend verschijnsel in rattenlevers is.
Naast deze celhaardjes vindt men, in de omgeving van vaatjes,
soms op pseudogalgangen gelijkende celgroepjes, bestaande uit
2 evenwijdige rijen lichte ovale kernen, waarvan de langste afmeting
in de richting van het strengetje is gelegen.
Men ziet soms leverbalkjes, waarvan de kernen kleiner en don-
kerder zijn geworden, vrij plotseling overgegaan in pseudotubuli, die
dan strengvormig, uit 2 evenwijdige celrijen bestaande, verder ver-
loopen.
Op een enkele plaats is een verwijde capillair aanwezig, die
omgeven is door een zóne levercellen met pycnotische kernen. Deze
kernrij wordt dan plotseling onderbroken door enkele kernen, die
duidelijk gelijken op die van de pseudotubuh.
Ook op willekeurige plaatsen in de levereilandjes zijn deze korte
pseudotubuli te vinden, echter steeds in de onmiddellijke omgeving
van sterk verwijde capillairen; in de wand van deze capillairen ziet
men, in volgens van Gieson gekleurde coupes, een fijn rood streepje
verloopen (collageen geworden Gitterfasern). Dit verband tusschen
de pseudotubuli en verwijde capillairen is zóó opvallend, dat men,
om de eerste te zien, slechts naar verwijde capillairen behoeft te
gaan zoeken.
Ratten No. 94, 95 en 96, resp. 12, 11 en 12 maal geïnjiceerd,
vertoonen macroscopisch en microscopisch geen leververanderingen.
Hoe moeten nu de resultaten van deze herhaalde injecties worden
opgevat?
In de eerste plaats kan worden opgemerkt dat een echte lever-
-ocr page 170-cirrhose bij geen van de proefdieren is opgewekt. Alleen rat 88
vertoont kleine haardjes, bestaande uit vacuolair gedegenereerde
levercellen met hiernaast misschien een geringe bindweefselnieuw-
vorming.
Men krijgt hier echter meer de indruk met een litteekenweefsel,
dan met een cirrhotisch proces, te doen te hebben. Uit de proeven
van Ja[[é is immers gebleken, dat men nooit de cirrhogene bind-
weefselvorming ziet optreden op die plaatsen, waar de leverceldege-
neratie aanwezig is geweest. Ook om het zuiver als een litteeken te
beschouwen is niet heelemaal steekhoudend, omdat slechts litteeken-
weefsel optreedt, wanneer naast de epitheelcellen ook de capillairen
zijn verdwenen (Röszle) en beide zijn in deze haardjes nog aan-
wezig. Een tweede moeilijkheid levert rat No. 93. Door de hierbij
waargenomen veranderingen, wordt men geneigd te denken dat het
aangezuurde water ook bij de andere proefdieren de oorzaak van de
afwijkingen is geweest. Maar rat No. 97, die éénmaal geïnjicieerd is
met 1 c.c. aangezuurd water, vertoont geenerlei leververandering.
En ook bij de andere, herhaaldelijk geïnjiceerde, proefdieren vindt
men geen afwijkingen, gelijkend op die bij rat No. 93. Toch bestaat
de ingespoten oplossing ook hier bijna uitsluitend uit aangezuurd
water.
Of zullen misschien extract en oplosmiddel antagonistisch op
elkaar werken? Maar waarom werkt een éénmalige groote dosis
dan zoo sterk necrotiseerend op de lever? Het meest waarschijnlijk
lijkt me dat het groote aantal injecties bij rat No. 93 aansprakelijk
kan worden gesteld voor de gevonden afwijkingen, of dat men
toevallig een dier heeft gehad, dat door één of andere oorzaak
leververanderingen heeft gekregen.
Mogen deze veranderingen echter in pathogenetisch verband ge-
bracht worden met levercirrhose?
Speciaal bij spontane levercirrhosen van katten heb ik histolo-
gisch beelden gevonden, die de indruk geven alsof in het cirrhotisch
proces aan de eigenlijke bind weef sei vorming levercelveranderingen
voorafgaan, die misschien in hun allereerste stadia gelijken op de
bij rat No. 93 gevonden afwijkingen. Ook daar ziet men in de
eilandjesperipherie, naast de rustende bindweefselgebieden, een
groot aantal, of wel alle, leverbalkjes veranderd in pseudogalgangen.
Vervolgt men dit proces, dan blijken in deze veranderde gebieden de
Gitterfasern over te gaan in collagene vezelen, later in zware bind-
weefselstrooken, die de pseudogalgangen in zich opnemen en waarin
ze tenslotte door atrophie ten onder kunnen gaan.
Hoewel ik deze veranderingen nooit bij cirrhose van andere dier-
soorten heb gezien, zou ik toch de, misschien gewaagde, conclusie
willen trekken dat de veranderingen bij rat No. 97 als een voor-
stadium van levercirrhose moeten worden beschouwd.
Resumeerend blijkt dus uit de verrichte dierproeven dat:
1°. wel het toxische karakter van het senecio-extract voor de
levercellen is aangetoond.
2°. het echter niet is gelukt door herhaalde injecties van kleine
doses een cirrhotisch proces te veroorzaken.
Het is echter geenszins mijn bedoeling de senecioplanten als
oorzaak van levercirrhose bij runderen uit te schakelen. Jalving
heeft immers duidelijk, door voederproeven met senecioplanten bij
runderen, aangetoond, dat cirrhose kan ontstaan. Misschien is de rat
niet een geschikt proefdier voor cirrhose-experimenten. Ik heb althans
in de literatuur vrijwel nooit geslaagde proeven bij ratten gevonden.
Het is over het algemeen trouwens nog slechts aan enkele onder-
zoekers gelukt bij laboratoriumdieren cirrhose te verwekken. Mis-
schien ben ik ook niet lang genoeg doorgegaan met de injecties om
ook nog maar een beginstadium van cirrhose te krijgen. Deze
laatste mogelijkheid deel ik met de meeste onderzoekers, die, met de
meest verschillende stoffen bij de meest uiteenloopende diersoorten,
negatieve resultaten hebben verkregen.
HOOFDSTUK XII.
SLOTBESCHOUWING.
Is het nu aan het einde van dit proefschrift mogelijk, zich een
duidelijk beeld van het wezen van de levercirrhose voor oogen
te stellen?
Ik meen deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Het is
immers niet waarschijnlijk, dat een vrijwel zuiver morphologisch
georiënteerd onderzoek een beeld zal kunnen geven van de gang
van het proces. Ware dit wel het geval, dan zou er geen cirrhose-
vraagstuk meer bestaan. Door het onderzoek van een zeer groot
aantal gevallen, waarin natuurlijk verschillende stadia van het
proces de revue passeeren, kan men zich wel een voorstelling
maken van het verloop van deze ziekte; het is echter duidelijk, dat
op deze manier vrijwel alle aanvangstadia aan de aandacht ont-
snappen. Het is toch onmogelijk om alle levers systematisch histolo-
gisch te onderzoeken. Zeer verklaarbaar is het dan ook, dat men
het experiment heeft te hulp geroepen om meer klaarheid te bren-
gen. Zooals ik echter reeds vroeger heb gezegd zijn experimenten
voor het verwekken van levercirrhose slechts bij uitzondering gelukt.
Ook mijn eigen experimenten in deze richting moet ik als vrijwel
mislukt beschouwen.
Wanneer ik de verschillende meeningen overzie, dan blijkt mijns
inziens dat met de theorie van Röszle vrijwel alle cirrhosevormen
zijn te verklaren.
Hoewel ook Kretz baanbrekend werk heeft verricht, speciaal in
verband met de optredende „Leberumbauquot;, kan men toch alleen met
deze ombouw de verschillende vormen van cirrhosis hepatis niet
verklaren. Dat door Kretz en zijn aanhangers de bindweefselaan-
maak geheel op de achtergrond wordt geschoven en het wezen van
het proces wordt gezien in een chronisch recidiveerende degeneratie,
gevolgd door een regeneratie, is mijns inziens niet juist. In slechts
enkele gevallen heb ik geringe degeneratieve veranderingen aan de
levercellen waargenomen, en om deze in direct verband te brengen
met de cirrhose lijkt mij zeer gewaagd. Ik heb immers deze ver-
anderingen alleen in de eilandjescentra gevonden, terwijl toch het
eigenlijke cirrhotisch proces meestal peripheer wordt aangetroffen.
Ook het optreden van de pericellulaire en peritrabeculaire cir-
rhose, vindt in de theorie van Kretz geen verklaring.
Dat ook het ontstekingskarakter van de cirrhosis hepatis door
Kretz, en speciaal door zijn aanhanger Ghon. die deze ziekte tot de
regeneratieprocessen rekent, vrijwel wordt genegeerd lijkt mij
onjuist. Beziet men b.v. de cirrhosegevallen van de kat, m.i. de
diersoort die de meeste mogelijkheden opent voor een cirrhose-
onderzoek, dan wordt men telkens weer getroffen door de zeer
sterke infiltratie met lymphocyten. Zooals ook bij chronische ont-
stekingsprocessen in andere organen kan worden waargenomen,
manifesteert zich deze lymphocytaire infiltratie in oudere stadia van
de cirrhosis hepatis meestal in follikelachtige ophoopingen.
Ook bij andere diersoorten wordt altijd, maar in veel mindere
mate dan bij de kat. in de interstitiumstrooken een infiltratie, meestal
van lymphocytaire elementen, gevonden. Hierdoor staat voor mij
wel vast, dat men bij de cirrhosis hepatis met een chronisch, sleepend
verloopend ontstekingsproces te maken heeft. Zooals elke chroni-
sche ontsteking gaat nu ook levercirrhose gepaard met een bind-
weefselvorming.
In deze gedachtengang zal men misschien een teruggang naar
de oude meening van de primaire bindweefselwoekering in het
cirrhotisch proces kunnen zien. Dit is echter geenszins mijn be-
doeling. Dat deze opvatting onjuist is blijkt m.i. het duidelijkst uit
enkele cirrhosegevallen van de kat. waar men in de interstitium-
strooken vrijwel nog geen nieuwgevormd bindweefsel ziet. terwijl
toch het aantal levercellen is verminderd. Deze bevinding sluit dus
uit. dat de levercellen te gronde zullen gaan door compressie van
het bindweefsel en toont tevens aan. dat hiervoor een andere oorzaak
moet worden gezocht. Dat deze eveneens in de ontstekingsprikkel
moet worden gevonden lijkt mij zeer waarschijnlijk. Bij elke ont-
steking zien we toch. dat naast de eigenlijke reactie, die zich hoofd-
zakelijk in het bindweefselapparaat afspeelt, ook een alteratie van
het epitheel optreedt. Dat deze celalteratie in de lever nu misschien
heviger zal verloopen. is te verklaren door de ontgiftende functie, die
algemeen aan de levercellen wordt toegekend. Ernstige stoornissen
in de leverfunctie behoeft deze alteratie echter niet mee te brengen,
daar zoowel de optredende regeneratie als de gevormde pseudogal-
gangen nog voor een vrijwel normale functie zorg kunnen dragen.
Langs deze weg kom ik dus weer terecht op het vraagstuk van
de prioriteit van de veranderingen, n.1. of eerst het epitheel dan
wel het bindweefsel wordt aangetast. Zooals begrijpelijk is kan ik
uit mijn gevallen, die alle vergevorderde stadia voorstellen, in dit
vraagstuk geen standpunt innemen. Dat het epitheel in het algemeen
door een bepaalde prikkel eerder zal worden aangetast dan het
minder gevoelige bindweefsel hgt voor de hand, ook al mede door
de ontgiftende functie van de levercellen.
Hiermee in strijd vind ik, dat men veelvuldig in kattencirrhosen
een uitgebreid collageen worden van Gitterfasern kan aantreffen,
terwijl de hiertusschen gelegen levercellen niet zijn veranderd of
alleen in de peripherie der eilandjes in pseudogalgangen zijn over-
gegaan. Nu behoeft natuurlijk elke, op het epitheel uitgeoefende,
prikkel geen morphologische veranderingen ten gevolge hebben; dat
deze nochtans toch aanwezig kunnen zijn, is gebleken door de mito-
chondriënkleuring, zooals door Fransche onderzoekers is toegepast.
Ook kan men de theorie van Röszle te hulp roepen om een ver-
klaring te geven van de niet veranderde levercellen. Door met
Röszle nu eens meer epitheliotoxisch-, dan weer mesenchymotoxisch
werkende prikkels aan te nemen, is het verklaarbaar dat één der
beide leveraandeelen bij het cirrhotisch proces min of meer gespaard
kan blijven. Dat dit laatste het geval kan zijn, blijkt uit de z.g.
pericellulaire en peritrabeculaire cirrhosen.
Wil ik nu een definitie geven van het cirrhoseproces dan zal die
als volgt moeten luiden:
Levercirrhose is een, gelijkmatig verspreid, chronisch ontste-
kingsproces, waarvan de gevolgen zoowel aan het epitheel als aan
het bindweefselapparaat van de lever kunnen optreden. De aard
van de veranderingen is afhankelijk van de cirrhoseverwekkende
prikkel. Is deze prikkel meer toxisch voor de epitheelcellen dan
voor het bindweefsel, dan spelen de veranderingen zich hoofd-
zakelijk aan eerstgenoemde elementen af? hiernaast treedt een,
meestal perilobulair aanwezige, bindweefselvorming op. Is de
prikkel meer toxisch voor het bindweefsel dan voor de epitheel-
cellen, dan ontstaat het beeld van een peritrabeculaire en pericel-
lulaire cirrhose, terwijl de veranderingen aan de levercellen op de
achtergrond geraken. Doordat bij beide vormen een groot aantal
levercellen zich in de vorm van pseudogalgangen handhaven of
ten gronde gaan, trachten de overblijvende levercellen, door een
plaatselijke- en door een diffuse regeneratie, dit tekort aan te
vullen.
In de humane geneeskunde wordt, zoowel klinisch als patholo-
gisch-anatomisch. een duidelijk onderscheid gemaakt tusschen de
..cirrhose atrophiante avec ascite et sans ictèrequot; en de ..cirrhose
hypertrophiante avec ictère et sans ascitequot;. Ik heb aan de hand van
mijn gevallen getracht of dit onderscheid ook voor de levercirrhosen
bij dieren is te maken. Bezien we hiervoor eerst de 12 cirrhose-
gevallen van de kat. dan blijken hiervan 3 dieren icterus te hebben
vertoond, terwijl in 8 gevallen ascites is gevonden. Tevens blijkt,
dat icterus gecombineerd met ascites niet is voorgekomen of m.a.w.
er zijn acht gevallen waarin gesproken kan worden van een ..cirrhose
avec ascite et sans ictèrequot;. Dat deze combinatie nu gebonden moet
zijn aan een atrophische cirrhose blijkt uit mijn gevallen geenszins.
In alle door mij onderzochte gevallen van cirrhosis hepatis bij de
kat heb ik toch. meer of minder duidelijk, vergroote levers gevonden.
Zooals ik echter bij de samenvatting van de cirrhosegevallen van
de kat heb gezegd, reken ik alle gevallen tot de hypertrophische
variëteit van de atrophische cirrhose (Röszle)'. de vergrooting heb
ik me hier voorgesteld als te zijn het gevolg van een overmatige
regeneratie van leverweefsel. Wil men hier toch spreken van een
atrophische cirrhose. dan blijkt dus, dat deze zoowel met icterus
als met ascites kan samengaan; een gelijktijdig aanwezig zijn van
icterus en ascites heb ik niet gevonden.
Icterus heb ik alleen gevonden bij de actieve en meerphasige
cirrhose van de kat; ascites kan bij alle drie vormen aanwezig zijn of
ontbreken. Dat het schrompelende bindweefsel alleen aansprakelijk
moet worden gesteld voor het optreden van ascites, is dus aan de
hand van deze gevallen te ontkennen.
In 8 van de 12 gevallen heb ik tevens een geringe of zeer sterke
miltvergrooting gevonden. Hoewel ik altijd de milt histologisch heb
onderzocht, zijn hierin, behoudens een geringe wisseling in bloed-
rijkdom, geen opvallende veranderingen gevonden.
Ook bij andere diersoorten is niet duidelijk gebleken, dat het
onderscheid, dat bij de menschelijke cirrhosen wordt gemaakt, ook
voor de dieren opgaat.
Bij het konijn is in één geval een geringe icterus gevonden, zonder
ascites. Evenals de twee andere vertoont ook dit geval het beeld
van een perilobulaire en pericellulaire cirrhose. In dit ééne geval
is de lever echter als verkleind beschreven; ook is hierbij een milt-
vergrooting gevonden.
Voor het varken zijn de gegevens te onvolledig om hieruit con-
clusies te trekken.
Bij de geit heb ik noch icterus, noch ascites gevonden.
In geval 2 van het paard is de lever zeer sterk vergroot; icterus
is hierbij niet gevonden, terwijl ook ascites ontbreekt.
Bij de 6 gevallen van de hond is altijd ascites gevonden. In
2 gevallen is hierbij de lever verkleind, terwijl in de andere gevallen
de levergrootte als normaal is beschreven of niet speciaal is vermeld.
In het geval 3 is tevens een miltvergrooting gevonden. Icterus is bij
levercirrhose van de hond nooit gevonden. Daar nu echter bij de
hond zoowel pericellulaire als perilobulaire cirrhosen zijn aange-
troffen, meen ik ook bij deze diersoort uit het ontbreken van icterus
en het wel optreden van ascites geen conclusie omtrent de cirrhose-
vorm te mogen trekken.
Voor het rund zijn de gegevens te onvolledig om hieruit gevolg-
trekkingen te maken.
Aan het einde hiervan meen ik te mogen zeggen dat men bij
dieren voor de cirrhosevorm, uit het wel of niet aanwezig zijn van
icterus en ascites, geen conclusie kan trekken.
LITERATUURLIJST.
1.nbsp;Ackermann. Die Histogenese und Histologie der Lebercirrhose. Virch. Arch.
Bd. 115. 1889. Blz. 216.
2.nbsp;Ackermann. Ueber hypertrophische und atrophische Lebercirrhose. Virch.
Ach. Bd. 80. 18S0. Blz. 396.
3.nbsp;Adler. Ueber helle Zeilen in der menschlichen Leber. Ziegl. Beitr. Bd. 35.
1904. Blz. 127.
4.nbsp;Afanassiew. Cit. uit Hayami: Ziegl. Beitr. Bd. 39. 1906. Blz. 280.
5.nbsp;G. Albot Les hépatites diffuses expérimentales (atrophie aiguë et cirrhose
expérimentale). Ann. d'Anat. Path. Bd. 8. 1931. Blz. 437.
6.nbsp;AschoU. Zur Begrifsbestimmung der Entzündung. Ziegl. Beitr. Bd. 68.
1921. Blz. 1.
7.nbsp;Aufrecht. Die diffuse Leberentzündung nach Phosphor. D. Arch. f. Win,
Medizin. Bd. 23. 1879. Blz. 331.
8.nbsp;Böhm. Untersuchungen über zweikernige Zellen. Zeitschr. f. mikr. anat.
Forschung. Bd. 25 M. 1931. Blz. 181.
9.nbsp;Boix. Cit. uit Jaffé: Frankf. Zeitschrift f. Pathologie. Bd. 24. 1921. Blz. 241.
10.nbsp;Birch-Hirschfeld. Cit. uit Jaffé: als boven.
11.nbsp;Bingel. Jahrbuch f. Kinderheilkunde. Bd. 65. Blz. 393.
12.nbsp;Beaver en Robertson. The specific character of toxic cirrhosis as observed
in cincophen poisoning. Am. Joum. of Path. Bd. 7. 1931. Blz. 237.
13.nbsp;Carswell. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
14.nbsp;Charcot en Gombault. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
15.nbsp;Becquérel. Arch, génér de méd. Bd. 8. 1840. Blz. 40.
16.nbsp;Charcot en Luys. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
17.nbsp;Cohrs. Hoofdstuk over de lever in Nieberle und Cohrs' Lehrbuch der
spez. Path. Anatomie der Haustiere. 1931.
Î8. Cornil. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
19.nbsp;Dantschakoff-Grigorevsky. Ueber experimentell erzeugte Lebercirrhose.
Centralbl. alg. Path. Bd. 15. 1904. Blz. 667.
20.nbsp;Noël Fiessinger et Guy Albot. Sur le développement et le groupement des
cirrhoses du foie. Ann. d'Anat. Path. Bd. 6. 1929. Blz. 895.
21.nbsp;Fischler. Uber experimentell erzeugte Lebercirrhose. Deutsch. Arch. f. klin.
Med. Bd. 93. 1908. Blz. 427.
22.nbsp;Pindlay. The experimental production of biliary cirrhosis by salts of
manganese. Brit. Joum. exp. Path. Bd. 5. 1921 Blz. 92.
-ocr page 178-23.nbsp;Ghon. Hoofdstuk over de lever in Aschoff's Pathologische Anatomie. 1927.
24.nbsp;Hannot. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
25.nbsp;van Hasselt. Kritisch onderzoek naar aanleiding der beschouwingen van
Kretz over cirrhosis hepatis. Acad. proefschrift Groningen 1909.
26.nbsp;Hayami. Über Aleuronat hepatitis. Beitrage zur Regenerationsfrage des
Lebergewebes und zur Erklärung des s. g. Ubergangsbilder. Ziegl. Beitr.
Bd. 39. 1906. Blz. 280.
27.nbsp;Herxheimer und Gerlach. Uber Leberatrophie und ihr Verhältnis zu Syphilis
und Salvarsan. Zugleich ein Beitrag zur Frage der Leberzellregeneration.
Ziegl. Beitr. Bd. 68. 1921. Blz. 93.
28.nbsp;Holmer. Histologisch onderzoek over den bouw der galcapillairen bij den
mensch, tevens in verband met de functie der levercellen. Acad. proef-
schrift Utrecht. 1927.
29.nbsp;Jacobj. Uber das rhythmische Wachstum der Zellen durch Verdoppelung
ihres Volumens. Arch. f. Entw. Mech. Bd. 106. 1925.
30.nbsp;Jaffé. Uber Entstehung und Verlauf der experimentellen Lebercirrhose.
Frankf. Zeitschr. f. Pathologie. Bd. 24. 1921. Blz. 241.
31.nbsp;Jalving. Cirrhosis hepatis enzoötica bij het rvind. Acad, proefschrift Utrecht.
1928.
32.nbsp;Joannovics. Uber experimentelle Lebercirrhose. Wiener Klin. Wochenschrift
Bd. 17. 1904. Blz. 757.
33.nbsp;Joest. Spezielle pathologische Anatomie der Haustire. Bd. IL 1921.
34.nbsp;R. de Josselin de Jong. Cirrhosis hepatis. Acad. proefschrift Leiden. 1895.
35.nbsp;Kaufmann. Spezielle Pathologische Anatomie. 7 en 8 Auflage. 1922. Bd. L
36.nbsp;Kelsch en Kiener. Cit. uit proefschrift van De Josselin de Jong. Leiden 1895.
37.nbsp;Kierman. Cit. uit proefschrift van De Josselin de Jong. Leiden 1895.
38.nbsp;Kitt. Grundriss der path. Anatomie für Tierärzte. 1931.
39.nbsp;Klopstock. Zut Lehre von der Lebercirrhose. Berliner kl. Wochenschrift.
Bd. 47. 1910. Blz. 1532.
40.nbsp;Kretz. Uber Lebercirrhose. Wiener kl. Wochenschrift. Bd. 13. 1900. Blz. 271.
41.nbsp;Kretz. Voordracht op 76ste vergadering van „Deutsche Naturforscher und
Ärztequot;. Verslag in Wiener kl. Wochenschrift. Bd. 17. 1904. Blz. 1074.
42.nbsp;Laennec. Cit. uit proefschrift De Josseling de Jong. Leiden 1895.
43.nbsp;Liebermeister. Ref. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
44.nbsp;Mallory. Cirrhosis of the liver. Five different types of lesions from which
it may arise. Bull. John. Hopkins Hospital. Bd. 22. 1911. Blz. 69.
45.nbsp;Martin. Recherches expérimentales sur l'histogénèse des stades initiaux de
la cirrhose hépatique. Ann. de Méd. Bd. 11. 1927. Blz. 89.
46.nbsp;Mcindoe. The structure and arrangement of the bile canaliculi. Arch, of
Path. Bd. 6. 1928. Blz. 598.
47.nbsp;Mcjunkin en Breuham. Homologous liver as a stimulus to hepatic regene-
ration. Arch. of. Path. Bd. 12. 1931. Blz. 900.
48.nbsp;von Meister. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
49.nbsp;Mertens. Cit. uit Jaffé Frankf. Zeitschr. f. Path. Bd. 24. 1921.
-ocr page 179-50.nbsp;Moon. The histogenesis of atrophic cirrhosis. Arch, of Path. Bd. 13. 1932.
Biz. 691.nbsp;, . o •
51.nbsp;Nageotte. L'organisation de la matièrc dans ses rapports avec la vie. Pans
1922.
52 llt;licati en Richaud. Cit. uit Fiessinger en Albot.
53.nbsp;Podwyssotzki. Experimentelle Untersuchungen über die Regeneration des
Drüsengewebes. Ziegl. Beitr. Bd. I. 1886. Biz. 259.
54.nbsp;Polak Daniels. Bijdrage tot de kennis van primaire leverkanker. Ned. Tijd-
schrift v. Geneeskunde. 1904. Dl. II. Biz. 1466.
55.nbsp;Ponlick. Cit. uit Martin. Ann. de Méd. 1927. Biz. 89.nbsp;, ^ „ .
56.nbsp;Ribbevt. Zur Regeneration der Leber und Niere. Arch. f. Entw. Mech. Bd.
18. 1904. Biz. 267.nbsp;^^^ ,
57.nbsp;Ribbevt. Zur Genese der Lebercirrhose. Deutsche Med. Wochenschrift.
Bd. 34. 1908. Biz. 1678.
58.nbsp;Röszle. Hepatose und Hepatitis. Schweiz, med. Wochenschr. Bd. 10. 1929.
Blz 4
59 Röszie. Die Leberzirrhose. Hoofdstuk in Henke Lubarsch' Handbuch der
speziellen pathologischen Anatomie und Histologie. Bd. 5. le deel 1930.
60.nbsp;Röszle. Classification des cirrhoses hépatiques. Ann. d'Anat. Path. Bd. VL.
1929. Blz. 875.
61.nbsp;Rons en Larimore. The biliary factor in liver lesions. Joum. of exp. Med.
Bd. 32. 1920. Blz. 249.
62.nbsp;Rous en Larimore. Relation of the portal blood to liver maintenance; a
demonstration of liver atrophy conditional on compensation. Joum. of exp.
med. Bd. 31. 1920. Blz. 609.
63.nbsp;Rous en Mc. Master. The biliary obstruction required to produce jaundice.
Joum. of Exp. Med. Bd. 33. 1921. Blz. 731.
64.nbsp;Schaper en Cohen. Beitrage zur Analyse des tierischen Wachstums Arch.
of Entw. Mech. Bd. 19. 1905. Blz. 348.
65.nbsp;Schultz, Hall en Baker. Repair of the liver following the injection of
chloroform into the portal system. Joum. of Med. Research. Bd. 44.
1923-1924. Blz. 207.
66.nbsp;Siegenbeek van Heukelom. Die experimentelle Cirrhosis hepatis. Ziegl.
Beitr. Bd. 20. 1896. Blz. 221.
67.nbsp;Simmonds. rei. uit Jaffé. Frankf. Zeitschr. f. Pathologie. Bd. 24. 1921.
68.nbsp;Talma. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
69.nbsp;Todd. Idem.
70.nbsp;Wagner. Arch. f. Heilkunde Bd. 1. Blz. 225.
71.nbsp;Waldeyer en Zeneker. Cit. uit proefschrift De Josselin de Jong. Leiden 1895.
72.nbsp;Warschauer. Zur Genese der Leberzirrhose. Deutsche Med. Wochenschrift.
Bd. 36. 1910. Blz. 929.
73.nbsp;Weltmann. Cit. uit Jaffé. Frankf. Zeitschr. Bd. 24. 1921.
-ocr page 180- -ocr page 181-Afbeelding 1. Kat geval 12. Voorvlakte van de sterk vergroote cirrhotische lever. De
oppervlakte is fijnkorrelig door gering promineerende hyperplasiehaardjes. Macrophoto.
Afbeelding 2. Kat geval 4. Achtervlakte van de vergroote cirrhotische lever. Opper-
vlakte over 't algemeen glad. Men ziet enkele groote, geringnbsp;^yperp as.e^
haarden, die opvallen door hun duidelijke en vergroote leverteekenmg (lobus spigeh).
Macrophoto.
-ocr page 182- -ocr page 183-Afbeelding 3. Hond geval 4. Achtervlakte van de iets vergroote cirrhotische lever.
Opvallend is hier het groote aantal scherp omschreven, zeer sterk promineerende
hyperplasiehaarden. die soms door een vrij dunne steel met de lever zijn verbonden.
Macrophoto.
Afbceldina 4. Rat no. 77. Subacute leverdegeneratie na injectie van een groote
dosis senecio-extract. De lichte gebieden zijn gedeelten van levereilandjes, die m een
toestand van necrobiose event, necrose verkeeren. Naast kernresten ziet men pleks-
gewijs een cellige infiltratie (lymphocyten, macrophagen). Links boven een regeneratie-
Lard, opgebouwd uit groote levercellen, die niet in regelmatig verloopende balk,es
zijn gerangschikt. Microphoto. Vergrooting 65 X.
Afbceldina 5. Kat geval 11. Rustende perilobulaire cirrhose Breede strooken van
rusfend Sweefsel rondom scherp omschreven levereilandjes. In da bmdweefsel^
pseudogalgangen (midden), een geringe diffuse-, en plaatselijk follikelachtige mfllt atie
Lt lymphocyten (midden boven). Een centraalvene ontbreekt meestal of .s excentrisch
gelegen in de levereilandjes. Microphoto. Vergrootmg 55 X.
Afbeelding 6. Kat geval 7. Rustende actieve perilobulaire cirrhose. De Penpher e
van de eilandjes vertoont pleksgewijs het actieve cirrhotische proces met een diffuse
TympLy S infiltratie van dit gebied. De centrale gedeelten van het verbreede in-
terstitium bestaan uit weinig geïnfiltreerd, zwaar bindweefsel (rustend gedeelte).
Microphoto. Vergrooting OD A.
Afbceldina 7. Kat geval 4. Actieve perilobulaire cirrhose. Rechts en boven een breede
strook sterk lymphocytair geïnfiltreerd bindweef.sel, betrekkelijk arm aan collagene
vezelen Men ziet hierin veel pseudoqalganflen, die soms direct aansluiten aan ever-
balkjes en soms nog duidelijk een radiair verloop vertoonen. De grens tusschen lever-
eilandje en interstitium is niet scherp. Ook tusschen de leverbalkjes (Imks onder) een
infiltratie met lymphocyten. Microphoto. Vergrootmg 65 X.
Afbeelding 8. Varken geval 1. Chronische pericellulaire cirrhose. Vati een normale
eilandjesbouw is geen sprake meer. Men ziet overal tusschen korte balkjesgedee en
een aelijkmatiü geïnfiltreerd bindweefsel. Links een verbreed interlobular septum.
Sommige ..balkjesquot; hebben het uiterlijk van pseudog^gangen. Geen hyperplasie.
Microphoto. Vergrooting 65 X.
Afbccldina 9. Konijn geval 3. Chronische pericellulaire cirrhose. Opvallend is hier
het groote aantal kleine hyperplasiehaardjes. Deze haardjes zijn vrij scherp omschreven
en opgebouwd uit groote levercellen, die in onregelmatig verloopende ba k,es z,,n
gerangschikt. Balkjesgedeelten liggen in het cirrhotische gebied vri, ver uit elkaar;
t^usschen de balkjes een gelijkmatig geïnfiltreerd bindweefsel. Microphoto. Vergr. 65 X.
Afbeelding 10. Konijn geval 1. Groote hyperplasiehaard bij chronische pericellulaire
cirrhose. Links de pleksgewijs vervette hyperplasiehaard. die op de omgeving een
duidelijke druk uitoefent. De hier aanwezige cellen en bindweefselbundels vertoonen
alle een concentrisch verloop. De levercellen in de hyperplasiehaard zijn groot en
niet in regelmatig verloopende balkjes gerangschikt. Microphoto. Vergrooting 65 X.
' ' '
-ocr page 191-Afbeelding 11. Kat geval 2. Verbindingen tusschen leverbalkjes en pseudogalgangen.
Links, rechts en onder talrijke pseudogalgangen, die direct tegen leverbalkjes zijn
gelegen. Ze vertoonen meestal hetzelfde radiaire verloop als hun bijbehoorend balkje.
Microphoto. Vergrooting 120 X.
Afbceldina 12. Paard geval 2. Regeneratie van levercellen uit pseudogalgangen, bij
chronische perilobulaire cirrhose. Men ziet hier een breed interstitiumgebied met links
nog een klein gedeelte van een levereilandje. In dit gelijkmatig geinhltreerde gebied
liggen veel fraaie pseudogalgangen. In het midden b.v. ziet men hier nu een klem
groepje levercellen liggen, met centraal een nog juist zichtbaar lumen.
Microphoto. Vergrooting 65 X.
-ocr page 192-m?
-ocr page 193-Afbeelding 13. Paard geval 2. Regeneratie van leverbalkjes uit pseudogalgangen.
Breed interstitiumgebied (als in afb. 12) met pseudogalgangen en korte leverbalkjes,
soms direct tegen elkaar gelegen. De laatste zijn opgebouwd uit vrij groote levercellen.
Microphoto. Vergrooting 110 X.
Afbeelding 14. Paard geval 2. Regeneratie van levercellen uit pseudogalgangen, bij
chronische perilobulaire cirrhose. In het midden een kort leverbalkje, opgebouwd uit
groote levercellen met centraal een fijn lumen (galcapillair). Onder sluit dit balkje dircct
aan een pseudogalgang aan. Deze laatste is te herkennen aan zijn dicht bij elkaar
gelegen kernen, terwijl het protoplasma onduidelijk zichtbaar is.
Microphoto. Vergrooting 250 X (hom. imm. Vt)-
-ocr page 194- -ocr page 195-De z.g. pseudogalgangen ontstaan uit levercellen.
In ons land kan de diagnose viruspest bij varkens practisch alleen
histologisch worden gesteld.
III.
Voor het stellen der prognose dient men er aan te denken, dat
uraemie kan ontstaan zonder de aanwezigheid van anatomische
nierafwijkingen.
Het is wenschelijk, dat er eenheid wordt gebracht in de opvat-
tingen omtrent versche bloedinfectie bij tuberculeuse slachtdieren.
Bij het langs biologische weg vaststellen van graviditeit bij het
paard, verdient het onderzoek van het bloed de voorkeur boven dat
van de urine.
Voor de bestrijding der echinococcose is het wenschelijk alle
paardenlevers te vernietigen.
In de tegenwoordige crisistijd dient men tijdelijk de tuberculose-
bestrijding volgens de methode Poels-Lovink in te voeren.
......
..tr--'!^
-ocr page 198- -ocr page 199-«azii^ËgsiiWiSii
-ocr page 200-