^.oc? /lt;32S„
TOT
KENSCHETSING ÏAfi HET ZEDELIJK GEHALTE,
ZOOWEL
DER ORTHODOXE PARTIJ TE VARS8EVEIQ,
• ALS : .
DER BESTUREN IN DE
DOOR
Pred. bij de Herv. Gemeente te Varsseveld.
-lt;5=^44sa==er-
1871.
--:--i—---w-
DER ORTHODOXE PARTIJ TE VARSSEVEID,
ALS
0r,
Pred. bij de Horv. Gemeente te Varsseveld.
Vf/.
f
AMSTERDAM, T. K O U W E NAAR. 1871.
Snelpersdruk van A. Hoogcnljoom te Amsterdam.
Veroutioaarcliyd over de idlspraah van de Synode der Ned. Herv. Kerk van 31 Juli 1871, geef ik de hier volgende heschouidnyen in het licht.
Ik vertrouw dat de lezing van een en ander zal doen zien dat ik niet anders kou dan tot de uitgave hesluiten.
Ik zou mijn gevoel voor recht en billijkheid moeten onderdrukken, zoo ik zwijgen wilde.
I oorts, — laat ons hopen llijven:
Vost uhda Lux !
Vaksseveld , Augustus 1871.
Overtuigd van de belangstelling, waarmee in ondersebeidene kringen de loop van het kerkelijk proces over bet gebeurde in de Ned. hervormde gemeente te Yarsseveld gevolgd werd, zet ik mij neer cm tliaiis, nu dit proces nagenoeg geheel is afgeloopen, een aaneengeschakeld verslag van hetgeen geschied is te geven, zooveel mogelijk met mededeeling van de offieieele stukken. Gelijk nader blijken zal, is deze zaak hiervoor belangrijk genoeg, zoowel op zich zelve, als in haar verband beschouwd met het geheel van den kerkdijken strijd onzer dagen.
Zulke mededcelingen van feiten , die ons het karakter van den bedoelden strijd nauwkeuriger kunnen doen kennen, zullen altoos, meen ik, waarde hebben. Maar vooral zullen zij in waarde winnen, naarmate zij ons meer het streven en de bedoelingen, het zedelijk gehalte en den waren aard der strijdvoerende partijen onthullen. Bovenal zal echter het hier volgend verslag eene belangrijke bijdrage tot vermeerdering van onze kennis van kerkelijke toestanden geacht mogen worden , omdat het ons ook een diepen blik laat slaan in het karakter van de Besturen , die de kerk moeten leiden. Het zal ons een antwoord geven op de vraag: is het hoofd van het lichaam, dat wij kerk noemen, normaal, gezond, helder? Arme kerk, indien liet blijken mocht dat uw hoofd, uw opperbestuur, ja uw hoogste wetgevende en recht-sprekcndc macht dat krachtig, zedelijk en eerlijk karakter mist, zonder hetwelk het u onmogelijk door den strijd heen tot vrede en zegengevend leven kan leiden!
6
Een korte schets van den toestand der gemeente Varsse-▼eld ga aan mijn verslag vooraf. Die toestand toch dient bekend te wezen, wil men het ontstaan van het proces, waarover dit verslag handelt, kunnen begrijpen.
De gemeente Varsseveld is zeer uitgestrekt. Het getal barer lidmaten is in de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen, doordat de groote heivelden, op eenigen afstand van het dorp gelegen en zich uren ver, ook over naburige gemeenten. uitbreidende , juist in deze laatste jaren meer ontgonnen en in cultuur gebracht zijn. Waar vroeger cene vlakke, onvruchtbare en onbewoonde heide was, ziet men nu tal van woningen, waarvan velen gebouwd zijn door personen van elders gekomen om te Varsseveld werk en brood te zoeken.
Het getal van stemgerechtigde manslidmaten bedraagt om-streelis 750 ; telt men vrouwen, kinderen en enkele personen, die nog geen geloofsbelijdenis aflegden, mee, dan komt men tot nagenoeg 3S00 zielen, die tot de gemeente behooren. Wij houden bij onze beschouwingen dat getal van 750 stemgerechtigden steeds in het oog; het is een officieel geconstateerd cijfer.
Deze uitgestrekte gemeente nu , vroeger in het bezit van één, sedert een twintigtal jaren van twéé predikanten, had echter misschien in 50 jaren geen predikant van streng-orthodoxe of ultra-confessioneele richting gehad, meest mag men zeggen mannen die in hunnen tijd tot de zoogenaamd liberalen konden gerekend worden '). Toen dan ook de beweging der afscheiding in ons vaderland ontstond, traden al spoedig zij, die met de prediking te Varsseveld niet in-
]) Alleen de lieer van Eerten, thans pred. in het naburige Doetin-clicm, inaakt hierop een geringe uifzonderiug. Iiitusschen schijnt het evenwel dat deze lieer na zijn vertrelc van Varsseveld racer behoudend geworden is. 't Gebeurt meer dat, als de l.eele wereld vooruit gaat, enkele menschen een paar sprongen aditeruM doen. Misschien ter wille van de tegenstelling!
7
genomen waren, uit de kerk en stichtten cene afgescheidene gemeente, die thans tot de zoogenaamd christclijk-gerefor-raeerde kerk behoort. Doch niettegenstaande deze zuivering bleven in de hervormde gemeente nog elementen genoeg over, waaruit later een bepaald orthodoxe partij kon ontstaan of worden gevormd.
Toen schrijver dezes voor negen jaren te Varsseveld als predikant optrad, heersehten vrede en rust in de gemeente. Trouwens waar was het in die dagen niet rustig? Men sliep. Met hem arbeidde in eénen geest de heer O. Geerts, die den 28 April 1867 van hier vertrok. Beiden beijverden wij ons om zooveel mogelijk Inngs den weg des vredes cn der overtuiging onze denkbeelden ingang te doen vinden. Moeilijk , zeer moeilijk was voorzeker ons werk. Men zie dit niet voorbij. Wij waren de eerde bepaald moderne predikanten te Varsseveld, en langzamerhand begon men in de vader-landsche kerk reeds de dreigende teekenen van den naderenden strijd te bespeuren. Die strijd zou zeker ook te Varsseveld uitbreken: dit was gemakkelijk te voorzien. Maar van den omvang, dien de strijd aldaar aannemen zou, viel natuurlijk toen nog niets te zeggen. Dat evenwel onze arbeid inderdaad een arbeid in vrede was, moge hieruit blijken , dat de geheele gemeente trouw ter kerke kwam, dat wij waarachtig hartelijke vrienden hadden, zelfs onder eenvoudige menschen , die later helaas tot tegenstanders zijn omgesmeed (ach, zelfs de bloemen van liefde en vriendschap worden door den kerkdijken strijd zoo jammerlijk afgesneden!). Ook zond ieder gezin zijn kinderen naar onze catechisatiën.
Eerst langzamerhand werd dat anders. Ten deele werd dit veroorzaakt door eene catechisatie voor lidmaten , waarin natuurlijk meer besproken kon worden dan in de openbare godsdienstoefeningen. en waar dan ook langzamerhand een kring van mannen en jongelingen gevormd werd, die met liefde cn blijdschap het licht, dat daar voor hen opging, begroetten. De uren , daar doorgebracht, ze zullen steeds onder de meest
8
aangename mijns levens geteld blijven. Mijne vrienden! het is mij behoefte hier uit te spreken, hoe \i steeds tot eer zal zijn de warme liefde die gij toondet voor het Godsrijk, dat zich daar in reiner glans aan uw geestesoog begon te ver-toonen dan gij het vroeger, toen 't ook voor u nog in zijn omwindselen en banden besloten was, hadt mogen aansehouwen.
Deze catechisatie voor lidmaten begon meer en meer invloed uit te oefenen. Het spreekt van zelf, dat bij eenig nadenken gemakkelijk vooruit kon worden vermoed, dat die invloed ook tegenstand zou in het leven roepen.
Maar wat niet kon worden vermoed is dit, dat die tegenstand zulk een ellendig, kleingeestig, partijzuehtig karakter zou vertoonen. Toch was dit zoo. Onderscheidene omstandigheden werkten daartoe mede. Niet het minst werd dit veroorzaakt doordat de tegenstanders (waaronder ook brave, schoon eenvoudige menschen) geleid werden door eenige mannen die........ doch men moet met de plaatselijke gesteldheid bekend zijn, om eenigszins uit daden , in het openbaar en bijzonder leven bedreven, het maatschappelijk en zedelijk gehalte te kunnen opmaken van de mannen, die de leiders zonden wezen der zich nu langzamerhand vormende orthodoxe partij. Al spoedig openbaarde zich de geest, waarin die partij voortaan zou werken ; er werd verdacht gemaakt en gescholden ; de, woorden „Godloochenaars en leugensprekers,quot; ja wat niet al, kwamen uit dien onreinen poel naar boven.
Nog was dit alles in wording, toen de heer Geerts in April '67 vertrok. De kerkeraad bestond, wat de meerderheid betreft, uit modernen; want uitgesloten waren andersdenkenden niet. Of eigenlijk had men vroeger bij de samenstelling van den kerkeraad nooit naar richting gezien.
Spoedig bleek het, dat de meerderheid van voornemen was, in de plaats van den vertrekkenden, weder een predikant van moderne richting te beroepen. Zeer veel was hier voor te zeggen. Wel werd ook, o. a. door mij zeiven, de vraag ernstig overdacht of 't misschien beter zou zijn iemand van
9
orthodoxe richting te nemen; maar ten slotte behield toch de gedachte de overhand dat een modern predikant moest worden beroepen 1). Dit geschiedde, en den 25 Aug. 1867 werd de heer H. II. Zaalberg alhier bevestigd.
In December van hetzelfde jaar moest de eerste benoeming van gemachtigden in het kiescollegie, tot welks invoering de gemeente intusschen besloten had, plaats vinden. Toen de dag der stemming verscheen, daagde de orthodoxe partij met allerlei hulptroepen op, die zij in stilte (hoe?) aangeworven had. De moderne partij had zich zooveel moeite niet gegeven. De orthodoxe eandidaten bekwamen omstreeks 380 stemmen, tegen 100 de moderne.
Langzamerhand begon nu de strijd een heviger karakter aan te nemen. De kindereu uit orthodoxe gezinnen werden van de catechisatie weggenomen; do ouderlingen en diakenen , weldra allen van de orthodoxe richting als zijnde gekozen door het orthodoxe kiescollegie, in plaats van de gemeente voor te gaan in het bijwonen van de openbare gods-
]) Illt; hel) ilit laatste hier wat uitvoerig uiteengezet, omdat de ortho-tloxe partij gewoon is overal rond te bazuinen, dat met de meest mogelijke lichtvaardigheid, ja zelfs uit begeerte om andersdenkenden te ergeren, tot het beroep van een modern predikant werd besloten. Dit is „natuurlijkquot; onwaar. Men moge over het besluit zelf verschillend oordcelen: 't zij zoo. Maar lichtvaardig en zonder nadenken genomen is het niet. Neen, eerder mag aan de orthodoxe partij lichtvaardigheid ten laste gelegd worden! Zij was het toch, die den kerkeraad, in plaats van de zaak op behoorlijke en gematigde wijze te bespreken, trachtte te in-tiniidecren door een paar adressen, waaromtrent reeds binnen eenige dagen uitlekte, hoe vele ouderteekeningen er op verkregen waren. Zij ook was het, die de minderheid in den kerkeraad aanzette om, in plaats alweer van met kalm overleg de kwestie te bespreken, liever van de vergaderingen weg te blijven, ten einde misschien zoodoende de vergaderingen en besluiten van den kerkeraad onwettig te maken. Op zulk cene wijze werd waarlijk alle gelegenheid tot behoorlijke samenwerking of vriendschappelijk overleg afgesneden en onmogelijk gemaakt.
1**
10
dienstocfeningen , kwamen niet meer ter kerk dan volgens de bepalingen van liet huishoudelijk kerkeraads-reglement vereischt werd; elke gelegenheid, die zich tot het doen van een demonstratie tegen de modernen leende, werd gretig benuttigd; mot alle macht, ja met een ijver eener betere zaak waardig, werd onrust en twist gezaaid, werden onkundigen en eenvou-digen valsch ingelicht en opgezweept.... doch wie is er die zich dit ellendig drijven en werken niet voorstellen kan?
Bij dien stand van zaken kon de moderne partij niet geheel werkeloos blijven. Er ontstond alzoo een liberale kies-verecniging geheel uit den boezem der gemeente. Deze kiesvereeniging trachtte helderder inzichten in den stand der partijen, vooral meerdere wnardeering van de bedoelingen der modernen aan te brengen. Zij deed daarbij zooveel mogelijk uitkomen dat het streven der orthodoxe partij, gelijk de gebeurtenissen duidelijk en als van zelve aanwezen, tot einddoel heeft de uitsluiting van iederen andersdenkende en de eindelijke omverwerping van alle orde, wet en recht. Dat deze vereeniging vruchten van haar werkzaamheid mocht zien, kan hieruit blijken, dat, terwijl de stemmingen in den beginne eene zeer ongelijke verhouding in de sterkte dei-beide partijen schenen aan te wijzen, bij de laatste stemming in den herfst van 1870 de orthodoxe candidaten voor het kiescollegie 340, de moderne 330 stemmen verkregen.
Ten einde deze schets van de verhouding der partijen zoo volledig mogelijk te doen zijn , voeg ik ten slotte er nog aan toe wat ten opzichte van het beheer der kerkelijke goederen geschied is.
Nadat het „Besluit tot voorloopige organisatiequot;, van 13 October 1868, ter kennis was gebracht van de toenmalige kerkvoogden en notabelen, die voor het meerendeel tot de moderne partij behoorden, hebben deze de gemeente opgeroepen om, naar aanleiding van dat besluit, tien notabelen te benoemen. Met nagenoeg 375 stemmen behaalde den 39 Januari 1869 de orthodoxe partij de overwinning. De
11
benoemde notabelen kozen daarop nieuwe kerkvoogden uit de meest vijandige leden der orthodoxe partij.
Deze kerkvoogden gaven al dadelijk bij bun optreden blijk van hunne gezindheid door (en dat nog wel op vrij onfatsoenlijke wijze) terstond te weigeren verder vuur en licht te geven voor de reeds boven vermelde lidmaten-catechisatie.
De strijd was dus nu in vollen gang. Slechts één ding ontbrak aan de orthodoxen nog: het zoogenaamd vrij beheer.
Tegen 30 September 1870 riepen de kerkvoogden op om te stemmen over de definitieve invoering van het Algemeen Eeglement op het bel-.eer der kerkelijke goederen, dat inmiddels door het Algemeen Collegie van Toezicht ontworpen was. Zij kondigden evenwel tevens af (iets waartoe zij, als toen nog onder de heerschappij van het Toezicht staande, volstrekt geen lastgeving ontvangen en waartoe zij dus ook geen recht hadden) dat er gelegenheid zou zijn om te stemmen over de invoering van oen door hen ontworpen reglement op zoogenaamd eigen of vrij beheer. Als resultaat der stemming maakten zij later bekend, dat het Algemeen Eeglement was verworpen met 86-1 tegen 337 stemmen, en dat daarentegen hun reglement op eigen beheer was aangenomen met 360 stemmen. Over de al- of niet-invoering van dit laatste reglement had de moderne partij niet medegestemd.
Het vrij beheer was dus , meenden de kerkvoogden , ingevoerd. Vrij beheer, zonder contróle! En dat over een bezitting van ruim een tonne gouds!
Tevens meenden de kerkvoogden hunne betrekking te kunnen continueereu, daar in een artikel van het eigen-beheer-reglemcnt was uitgedrukt dat de tegenwoordige kerkvoogden in functie zouden blijven.
Zoo was dus nu alles verkregen wat men wenschte. Wij zullen thans zien welk gebruik weldra van het verkregene werd gemaakt. De schets toch van den kerkelijken toestand
12
te Yarsseveld knn nu uitvoerig genoeg geacht worden. Wij gaan over tot de mededeeling van hetgeen meer onmiddellijk op het proces, waarover ik handelen wil, betrekking heeft.
Bij den aanvang van 1S70 vroegen de ouderlingen en diakenen aan mijn ambtgenoot Zaalberg en mij, in eene toen gehouden kerkeraadsvergadering, „of er te Yarsseveld ook orthodoxe predikanten van elders zonden kunnen optreden.quot; Wij antwoordden, dat dit niet anders zou kunnen plaats hebben dan door het afstaan van onze eigen predikbeurten aan anderen; dat wij echter in eene volgende vergadering, na eerst eens over deze zaak te hebben gedacht, zouden medodeelen of wij eenige van onze eigene spreekbeurten aan anderen wilden afstaan.
Spoedig daarop had die volgende vergadering plaats (23 Febr. 1870) en daarin werd natuurlijk de reeds vermelde vraag herhaald. Ik schrijf nu letterlijk uit wat hieromtrent de notulen dier vergadering vermelden.
Xa den afloop rati deze xoerhznamheden l.nmf, ter sproke het r er zoel' van eenige leden des lerJceraads, inliondenxle dat er hier ook eens yepredihl zou worden door predikanten van orthodoxe richiing. Br. Wossink doel dienaangaande tiet volgende voorstel aan de predikanten: „aangezien het de tcensch van velen in de gemeente is, dat er ook eens gepredikt zal worden door orthodoxe predikanten van elders , moge hel hun lehagen daartoe hnnne toestemming te gevenquot;
J)e voorzitter zegt, dat het van de predikanten verre is, andersdenkenden te willen lemoeielijken, en dat zij, wanneer de LED-EN DES KEHKEKAADS een predikant mochten vinden, geneigd om hier op te treden, dat niet zullen heletten.
Wordt dientengevolge besloten ,,[lat er voorloopig in de week, nu en dan, godsdienstoefeningen zullen gehouden worden,
13
icaariu predikanten van elders zullen optreden, echter o)i(Ier xoorwaarde, dal de predikanten dezer (jemeente daartoe Intnne toestemming telkens geven.quot;
Toen dit besluit genomen was, werd door mij nog aan de ouderlingen en diakenen gezegd, dat, indien zij ons maar vóór den Zondag mededeelden welke predikant van elders door lien gevonden was, geneigd om alhier op te treden, de heer Zaalberg en ik in de voormiddag-godsdienstoefeningen aan de gemeente dag en uur der godsdienstoefening in de week zouden bekend maken, en dat, indien dit optreden van predikanten van elders steeds plaats had op Woensdag- of Donderdag-namiddag, onze toestemming ook steeds gegeven zou worden.
Voordat ik met mijne mededeelingen verder ga, voel ik mij gedrongen tot de vraag: was nu deze onze bereidvaardigheid , vooral na alles wat reeds geschied was , niet bewijs genoeg van een vrijgevigen en waarlijk verdraagzamen zin? Mochten wij niet billijkerwijze verwachten dat dit bewijs van tegemoetkoming zou worden gewaardeerd V
Maar helaas! Wacht van de orthodoxe partij te Varsse-veld geen waardeering, geen erkenning uwer beste en reinste bedoelingen.
Nauwelijks was ons besluit genomen , of weldra verspreidde zich in de gemeente het gerucht: de ouderlingen en diakenen hadden niet aan de predikanten behoeven te vragen of er orthodoxe predikanten van elders zouden mogen optreden. Deze zaak zou zeer goed buiten de predikanten om kunnen geschieden. En dergelijke gezegden meer.
En inderdaad, gelijk later gebleken is, namen de l-erkvoog-den reeds op den dag nii de bovenvermelde kerkeraadsver-gadering het volgend besluit, dat ik woordelijk mededeel, gelijk het in originali in mijne handen zich bevonden beeft. Men houde daarbij in Let oog, dat twee der ouderlingen tevens nolahelen zijn en als zoodanig aan het nemen van dit besluit medegewerkt hebben.
Jan G. JFeslerveld') Consorten —• Word Lij dezen ie kennen lt;je//eren dal Kerlroogden ran Varsaeveld. en voor zooveel notJicj Kolabelen, hebben goedgevonden , in de vergadering van heden den 24. februari 1 800 zeventig
Het lerhgebouw af te staan tot wederopzegging toe, tot hel honden van Godsdienstoefening te doen, in de v:cel-, en nlzoo niet op Zondag mits door een bevoegd Leeraar. — Zooals in overleg met herl-toogden zal worden bepaald ■— en dat de geeollelleerde gelden zulten lomen ten voordeele der Armen van Vnrsseteld. —
Kerlroogden der Hervormde Gemeente van Varsseveld De president {gel.) M. ScHOLÏEN' de secretaris
Aan den Heer G. Westerveld {get.) W. Sein'IIOüst.
en eons.
Ziedaar nu , lezer! eeu besluit, zoo cmvetüg mogelijk. Kerkvoogden toch — en vooral kerkvoogden onder vrij beheer — zijn ten opzichte van de algemeen verbindende regleirenten in de Ned. Herv. kerk niets anders dan fjeiconc lidmaten. Zij adrainistreeren de kerkelijke goederen ; 't zij zoo. Maar buiten deze administratie gaat hunne bevoegdheid volstrekt
1) G. Westcrveld is ccn gewoon lid der gemeente, zonder eenige kerkelijke kwaliteit. — 'k Wensehte .dat ik van het besluit, waarbij kerkvoogden de kerk aan Westei'vrld in gebruik gaven, een juisten afdruk, naar de natuur getrekend, kon laten zien. Meesterstuk van taal-, stijl- en sehrijf-kunst 1 En dat wil zonder toezicht uitgestrekte bezittingen, van honderdduizend gulden waarde, belleeren. 't Gaat naaide Oomraunel
15
niet Uitdrukkelijk staat in dc reglementen der kerk bepaald, ja zoo duidelijk als het maar kan, dat alleen de kekkeeaad plaats en tijd en getnl der openbare godsdienstoefeningen vaststelt, terwijl dan de predikanten der gemeente met dc verdere leiding dezer godsdienstoefeningen, en dus ook met de prediking die er in plaats vindt, belast zijn. De kerkvoogden maakten door het genoemd besluit te nemen zieli dus, als gewone lidmaten, schuldig aan de overtreding van algemeen verbindende wetsbepalingen. Zij overschreden, als gewone lidmaten, hunne bevoegdheid door te treden in rechten , die alleen aan den korkcraad toekomen , aan den kerke-raad, die samengesteld is uit de predikanten, de ouderlingen en de diakenen der gemeente,
Poeb zetten wij ons verslag voort!
Niet lang na de kerkeraadsvergadering van 23 Febr. '70 kwamen op een Zondagmorgen twee ouderlingen aan schrijver dezes vragen of hij in de voormiddag-godsdienstoefening wilde aankondigen, dat op den volgenden Donderdag-namiddag de predikant.......') zou optreden. Gaarne werd aan
dit verzoek voldaan , gelijk daarna nog herhaalde nuden door den heer Zaalberg en mij geschied is. Zelfs heb ik, toen de zoogenaamde passieweken voor Paschen 1870 waren aangebroken (in welke weken wij gewoon waren zelf op Woensdagnamiddag te prediken), op een daaraan voorafgaande vraag van d? ouderlingen en diakenen, verklaard dat ik met mijn ambtgenoot bereid was aan orthodoxe predikanten van elders onze eigene preekbeurten in deze weken af te staan, zoodat dit prediken door heeren, die door ouderlingen en diakenen daartoe zouden uitgenoodigd worden , onverhinderd zou kunnen voortgaan. Aldus is dnn ook werkelijk geschied.
De godsdienstoefeningen, door orthodoxe predikanten van elders geleid, hadden derhalve geregeld plaats. De gemeente werd er aan gewoon. Zelfs zij , die in den aanvang nog wel
1) Baar déze naam niet ter zake doet, wordt Iiij niet genoemd.
16
eens de aanmerking maakten, dat wij tot deze zaak nooit onze medewerking of toestemming hadden moeten gcveu, werden langzamerhand er mede verzoend. Zooveel in ons vermogen was, trachtten en de heer Zaalberg èn ik overal de overtuiging te wekken dat de ware liberaliteit gebiedt, om ook aan andersdenkenden de door hen gezochte gelegenheid te geven om naar hunnen smaak godsdienstoefeningen te honden.
Hoe ware het te wcnschen geweest dat de orthodoxe partij nu dan ook hare onverdraagzaamheid hadde afgelegd! Maar — „eer verliest een luipaard zijn vlekken of verandert de moriaan zijn huid.quot;
Op Zondagmorgen 13 November 1S7 0 ontving ik een vraag om aan de gemeente bekend te maken , dat op den volgenden Woensdagavond te zes uren weder een der bekende godsdienstoefeningen zou plaats hebben. Op Woensdagafo?!^/ Was nu soms zonder nadenken, uit onwetendheid het plan gevormd om 's avonds bij lamplicht godsdienstoefening te honden? De ouderlingen en diakenen wisten (zegge: wisten!) dat wij wel voor godsdienstoefeningen op den namiddag, maar niet voor die in den avond onze toestemming zouden geven. Althans niet vóórdat de kerkvoogden eerst, ten blijke van hunne veranderde gezindheid, ook weder licht en vuur voor de reeds bovengenoemde lidmaten-catechisatiën zouden willen geven. Het mocht immers verwacht worden dat slechts nieuwe twist zou oprijzen, indien aan de orthodoxe partij voor hare godsdienstoefeningen gegeven werd, wat men aan het moderne deel der gemeente voor de catechisatie onthield. Die nieuwe bron van twist wilden wij niet openen.
Zoo was het dus geen lichtvaardigheid, die mij zeggen deed aan de ouderlingen, die het verzoek tot mij hadden gebracht, dat ik de godsdienstoefening op een avond niet kon bekend maken.
Doch wat geschiedt nu? Niettegenstaande dat uitdrukkelijk was bepaald dat huilen de toestemming van de predikanten geene van de bedoelde godsdienstoefeningen zou kunnen plaats
17
vinden en deze toestemming hier bepaald was geweigerd, gaat de ouderling A. Kemper terstond tot den aflezer van publicatiën en laat op eigen gezag door dezen bekendmaken op het plein voor de kerk na den geëindigden voormiddag-dienst, dat op gezegden Woensdag avond te zes uren zou worden gepredikt.
Wat nu te doen ? Met alle bescheidenheid vraag ik: kon en mocht ik nalaten den ouderling A. Kemper bij het Classi-kaal Bestuur te beschuldigen van „verstoring der orde en vergrijp in de uitoefening van zijne kerkelijke betrekking, daar hij op eigen gezag cn buiten de vereischte toestemming van de predikanten der gemeente de gemelde godsdienstoefening afkondigen lietquot; ? Dit geschiedde dan ook, cn het Classikaal Bestuur van Zutphen oordeelde den ouderling Kemper scJiuldiy aan hetgeen hem ten laste gelegd was. Een der bij de wet genoemde tuchtmiddelen paste het Bestuur evenwel niet op hem toe, niettegenstaande art. 21 van het Ueglement voor kerkelijk opzicht en tucht uitdrukkelijk zegt ') dat, indien
1) Ik neem ilc vrijheid Iiier uit te schrijven artt. 3 en 4 van ilit Reglcinent, daar in liet vervolg nog meermalen naar deze artikelen zal verwezen worden.
Aur. 3. Aan de kerkelijke tuclit zijn onderworpen alle lidmaten, eu inzondeiheid leeraren, ouderlingen, diakenen en andere leden van kerkelijke besturen, ter zake van oiichnslelijkéu wandel, van openharen strijd, mot den geest en de lieginselen van de belijdenis der hervormde kerk, van vemtoriny van orde en rust, en van verzuim oi vergrijp inde uitoefeniint van kerkelijke betrekkingen.
Akt. 4. De kerkelijke eollegien trachten de te hnnner kennis gekomen verkeerdheden door raadijeviny, tereytvsijzinr/, waarschuwing en bestraffing, in den geest der broederlijke liefde, uit den weg te ruimen.
De tuchtmiddelen, welke zij na kennisneming en onderzoek, overeenkomstig de voorschriften van dit Reglement, aanwenden, zijn;
Onlzesrging van het gebruik van het Avondmaal voor bepaalden of onbepaalden tijd;
Veivallen-verklaring van de bevoegdheid tot het nituefenen van kerkelijke regten en tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor bepaalden of onbepaalden tijd;
18
een bezwaar gegrond bevonden wordt, een der bij art. 4 opgenoemde tucht middelen moet worden toegepast. Het bestuur vermaande alleen genoemden ouderling om zich voortaan zoo te gedragen, „dat alle dingen eerlijk en met orde mochten geschieden.quot; Dit geschiedde 30 November 1870.
Het Classikaal Bestuur wilde dus niet met kracht de willekeurige en onwettige handelingen te keer gaan die te Varsse-veld werden gepleegd. Meende het soms dat eene zachte vermaning voldoende was? Weldra zouden nieuwe feiten het dwaze van deze meening in het helderste licht stellen.
Niettegenstaande toch dat de heer Zaalberg en ik, het gebeurde voorbijziende, weder als vroeger onze toestemming gaven tot het optreden van orthodoxe predikanten op Woensdag of Donderdag-namiddag, ja zelfs nu en dan deze godsdienstoefeningen bijwoonden om zoodoende een openbaar bewijs van onze welgemeende bereidvaardigheid te geven, — geschiedde het dat op Zondag 22 Januari 1871, dus een paar maanden slechts na hetgeen in November 1870 voorgevallen was, de godsdienstoefening werd afgekondigd, die tot het bekende proces heeft aanleiding gegeven.
Vooraf evenwel had nog eene kerkeraadsvergadering plaats, waarvan hier de notulen volgen. Deze vergadering werd gehouden 6 December 1870.
Deze vergadering is belegd op verzoek van de leden Kemper, ■van Braak en Ileinea, die tin te kennen geven dat zij, naar aanleiding van het gebevrde in November, eene nadere bespreking noodig vinden en gaarne zouden zien, dat er, real betreft het prediken door heeren van elders, eene nadere regeling werd ontworpen en vastgesteld. Op eene vraag van den voorzitter verklaren genoemde personen, dat zij gee.n bepaald voorstel iceu-
Schorsmg in de waariicming van kerkelijke bedieningen en ambten voor b(quot;i)aaldcn of onbepaalden tijd ;
Ontzetting van kerkelijke bedieningen en ambten;
Ontzetting van het lidmaatschap der Nederlandsdie hervormde kerk.
19
schen te doen, doch (/oor onderlinge samenspreHng iot eene nadere regeling willen komen.
Eerst 1-omt nu ter sprake eene vraag van den diaken lene-man, of er 's avonds bij lamplici.t zal gepredikt worden; doch de predikanten verklaren , tiaar aanleiding hiervan, dat zij, om voor hen geldige redenen *) , daartegen bezwaar hebben. Be voorzitter geeft echter te kennen, dat zij, ook nu nog, geen bezwaar hebben tegen het prediken door predikanten van elders en door het geven van hunne toestemming deze zaak mogelijk willen maken, doch dat genoemde avondbedrtek niet zidlen kunnen plaatshebben bij gebreke van hunne toestemming.
De voorzitter brengt nu de vraag ter sprake, of de kerke-raad wenscht hel besluit van 23 febr. II. te handhaven of op te heffen, om, in dit laatste geval, een nieuw besluit te nemen ten opzichte dezer zaak, van icelk nieuw besluit hij een concept voorleest.
De kerkeraad wenscht liever te blijven bij het besluit, in de notulen der vergadering van 28 febr. II. vermeld, zoodat derhalve voorloopig, in de week, tin en dan, echter niet hij lamplicht en steeds onder goedkeuring van de predikanten der gemeente voor iederen predikant, die zal optreden, godsdienstoefeningen zullen gehouden worden , waarin predikanten van elders zullen optreden, die daartoe door ouderlingen en diakenen zullen uil-genoodigd worden.
Op de vraag of het niet beter xcare voor iedere maand, een vasten dag en een vast uur te bepalen , wordt ontkennend geantwoord. Daarentegen tear dl, op voorstel des voorzitters, goedgevonden , dal de kerkeraad dien gene der ouderlingen of diakenen, die aan de predikanten het bericht brengt van. welken predikant
1) Behalve de reeds op png. 16 genoemde reden, die drong om vooralsnog geen godsdienstoefeningen bij avond toe te staan, was in den taaisten tijd hierbij gekomen de zeer gegronde vrees, dat dergelijke samenkomsten lij aron/l tot baldadigheden zouden aanleiding geven. Het was toch een feit, dat er reeds een vechtpartij in den avond had plaats gehad, tengevolge waarvan zelfs de rechtbank te Zutphen handelend had moeten optreden.
20
van elders het optreden hier verlangd, wordt, machtige om, in overleg met de predikanten der gemeente, dag en mir voor de te houden godsdienstoefening vast ie stellen.
Ten slotte verzoekt de voorzitter, dat de ouderlingen en diakenen steeds zoo vroeg mogelijk aan de predikanten der gemeente zidlen kennis geven van welken predikant van elders het optreden alhier verlangd wordt. Indien dan tegen hel optreden van dezen predikant hij de predikanten alhier geen bezwaar bestaat, zullen de laatsten voor het afkondigen van de godsdienstoefening, waariti de bedoelde predikant optreden zal, zorg dragen. Dit wordt aangenomen.
Zoo scheen dan alles nu deugdelijk en goed geregeld. Doch ziet, daar laat op eens, zonder dat iemand der ouderlingen of diakenen of eenig ander schepsel hierover iets aan de predikanten der gemeente van te voren gezegd of gevraagd had, zekere G. Westerveld, een gewoon lid der gemeente, die reeds op blz. 14 is genoemd, op Zondag 23 Januari 1871 na geëindigde voormiddag-godsdienstoefening , op het plein voor het kerkgebouw door den gewonen aflezer van publicatiën bekend maken, dat „op Donderdag-avond le 5 uren alhier in de groote kerk zal gepredikt worden door dominé IFartena van Doesburg.'quot;
Wat hielpen nu al onze gehouden samensprekingen? Wat baatten alle gemaakte bepalingen? Want men zegge niet, dat aan hetgeen G. Westerveld deed de ouderlingen en diakenen onschuldig waren. Het zal spoedig blijken hoe ouderlingen en diakenen mèt de kerkvoogden en G. Westerveld samenspanden.
Ik achtte mij verplicht aan de ouderlingen en diakenen, die ik op dien Zondag nog spreken kon, te kennen te geven dat, gelijk zij wisten, de daad van Westerveld onwettig was, dat ook de godsdienstoefening, als zijnde op onwettige wijze ontworpen en afgekondigd, insgelijks onwettig moest geacht worden; ik vroeg hun of zij er iets van hadden geweten, waarop zij antwoordden: neen. Bovendien belegde ik als
•21
voorzitter eeue kerkeraadsvergadering, op Dinsdag 24 Januari, ten einde nog vóór den Donderdag den kerkeraad in de gelegenheid te stellen om maatregelen te nemen ten einde onwettige handelingen te keeren. Ook gaf ik kennis aan den heer Wartena van het gebeurde, waarop (ik vermeld dit gaarne als een bewijs van humaniteit van orthodoxe zijde ^) mij door dezen terstond geantwoord werd, dat hij op déze wijze te Varsseveld niet wilde prediken. Het schijnt derhalve dat zijne uitnoodigers hem niet hadden medegedeeld hoe de godsdienstoefening, waarvoor hij uitgenoodigd was, tot stand komen zou.
Aan de kerkvoogden richtte ik inlusschen het volgend schrijven ;
Varsseveld, 23 Januari 1871.
De onderyeteelcende acht zich, als voorzitter van den kerkeraad, verplicht u mede te deelen, dal een lid der yemeente, G. Westerveld, op eitjeu yezay heeft doen afkondigen, dat op Donderdag a. s. eejie godsdienstoefening alhier zal gehouden worden.
liet is u natuurlijk lekend dat hel recht om godsdienstoefeningen te bepalen alleen Lij den kerkeraad berust.
Be kerkeraad nu heeft volstrekt geene godsdienst-oefening bepaald, op Donderdag 2 0 Jan. e. k.
1) Bewijzen van welwillendheid heb ik van meerdere orthodoxe predikanten ontvangen. Helaas, niet van allen! Er zijn er evenwel, die mij schriftelijk en mondeling betuigd hebben volkomen verzekerd te zijn van de goede bedoelingen die ons geleid hadden. Het spijt mij dat zij niet konden voldoen aan mijn aanbod om in een mijner eigen beurten op zondagmorgen op te treden. Ik heb dit aan meerderen aangeboden ten einde duidelijk te doen nitkomen dat ik tegen hun optreden op wettige wijze volstrekt geen bezwaar had.
32
hientenyevohie verzoek ik n het lerhjelouw op Donderdag voor yeene godsdiensloefenitiy te doen ontsluit en , opdat (jij niet als leden der yemeente, met G. TFetter-veld voornoemd, ti schuldig moogt maken aan het treden in de rechten van anderen, hier bepaaldelijk van den Jcerkeraad, waarvoor ik als voorzitter waken moet.
De voorzitter van den kerkeraad der hervormde gemeente te Varsseveld,
H. VllENDKKBERG , Cz.
Nog op denzelfden dag, waarop ik dit schrijven aan l«;rk-voogden verzond, kwam eene klacht, door 41 lidmaten dei-gemeente onderteekend, bij mij in, met verzoek deze klacht ten spoedigste in den kerkeraad te brengen. Zij luidde als volgt:
Varsseveld, 23 Januari 1S71.
De ondergeteekenden, leden van de Hervormde gemeente alhier, vernomen hebbende dat op last van G. Westerveld, lid der gemeente, is afgekondigd door den aflezer van publicatiën, dat alhier op Donderdag avond 26 Jan. e.k. eene godsdienstoefening zal worden gehouden;
overwegende, dat het bepalen van godsdienstoefeningen behoort aan den kerkeraad;
overwegende, dat, zoo ieder lid der gemeente op eigen gezag godsdienstoefeningen doet houden en daartoe de gemeente in het kerkgebouw oproept, alle orde met voeten getreden en de godsdienstoefening aan bespotting prijsgegeven wordt;
overwegende, dat alle leden der gemeente onderworpen zijn aan de bepalingen van het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht;
23
overwegende, dat genoemde G. AVestefveld zich, door het op eigen gezag doen afkondigen van een godsdienstoefening in de kerk alhier te houden, aan verstoring van de orde in de kerk heeft schuldig gemaakt, daar hij in de rechten van den kerkeraad getreden is;
klagen mitsdien, naar aanleiding van art. 3 van het Reglement voor opzicht en tucht, G. Westerveld aan wegens verstoring van orde;
en verzoeken den kerkeraad hem, die aldus in het openbaar de gemeente onwettig tot eene godsdienstoefening durft oproepen, hare godsdienstoefeningen aan bespotting prijsgeeft en twist en tweedracht veroorzaakt of doet toenemen, van het lidmaatschap der gemeente vervallen te verklaren.
't welk doende; (was get.) G. Auentzen, enz.
Op den volgenden dag, 34 Januari, had de belegde kerke-raadsvergadering plaats, waarin alle leden tegenwoordig waren.
Gelijk de notulen dier vergadering uitvoerig vermelden, vroeg ik, evenals ik 't reeds op den vorigen Zondag aan enkelen gedaan had, mi aan al de ouderlingen en diakenen of zij van te voren iets geweten hadden van de door G. Westerveld gedane afkondiging, liet antwoord van allen was: neen ').
Thans deel ik verder de notulen woordelijk mede:
Bc toorzilLer herinnert dal het de plicht van den Icerlceraad
1) Eun opmerkelijk autwooj-J! De ouderlingen en diakoneii werden, gelijk uit alles blijkt, steeds geleid door de gedaehte : wanneer wij zeggen niets van de haudelitigen van kerkvoogden en Westerveld geweten te hebben, kan niemand ons iets maken, 't Was een bepaald overdaeht plan. Ouderlingen en diakenen en kerkvoogden hielden ook gedurig samenkomsten met elkander.
24
is voor de orde en de handlamiKj der kerkelijke reglementen ^
ie waken, en dal, gelijk den leden des kerkeraads hekend is, g
de kerkelijke uet alleen aan den kerkeraad de bevoegdheid heefl a verleend, om godsdien slocfen in gen vast te stellen. Daarom heeft
hij zelf reeds gisteren aan de kerkvoogden geschreven, dut de kerke- f
raad geene godsdienstoefening op a. s. 'Donderdag hcpaald had en I
dat de kerkvoogden, wilden zij zich niet medeplichtig maken aan v verstoring der orde, derhalve het kerkgebouw op Donderdag voor
geene wettige godsdienstoefening kunnen doen ontsluiten. v
De voorzitter vraagt, of de kerkeraad verlangt, dat nog s
vóór Donderdag van weye den kerkeraad als zoodanig een w
schrijven van gelijke strekking aan kerkvoogden zal worden gericht. z;
De kerkeraad verklaart echter dit niet noodig te achten '). d
Hierop stelt de voorzitter de ingekomen klacht tegen G. Jf'es- o
terveld in behandeling. Nadat van genoemde klacht medvdeeling d
is (jedaan , vraagt hij ; wil de kerkeraad deze klacht onderzoe- zi
ken en in behandeling nemen {art. 43, Regl. Opzicht en Tucht)? ci
A. Kemper, ouderling, verklaart daarop dal hij die klacht h:
niet in behandeling wil nemen. De voorzitter vraagt aan de in
overige ouderlingen en aan de diakenen of zij met hel gevoe- ei
len van Kemper instemmen, hetgeen door hen toestemmend \\
wordt beantwoord. Ds. Vrendenberg en Ds. Zaalberg verklaren ui
zich tegen het voorstel van A. Kemper en verlangen hiervan _ aanteekening in de notiden.
Naar aanleiding van een vraag des voorzitters blijkt dal
niemand over deze zaak iets meer zeggen wil. za;
oo
Spoedig na afloop van deze vergadering stelde ik de tegen quot;quot;
____eer
hic
1) Men lette op liet dubbelzinnige van dit „niet noodigquot;, vooral ha'
in verband met het „neenquot;, dat* geantwoord was op de vraag of de wai
ouderlingen en diakenen iets geweten hadden van 't geen de kerkvoog- dat
den met Wester veld gedaan hadden. k01
25
■n volgens de kerkelijke regletrienten de zaak ten einde te bren-
s, gen. Daarbij gaf ik een zeer kort verslag van het gebeurde,
ft aan het Bestuur zelf overlatende een nader onderzoek in te stellen.
ft Toen de Donderdag verscheen had dc godsdienstoefening
('■■ plaats. De heer B. J. Westerbeek Van Eerten, predikant te
'in Doetinehem, ging er in voor. TTem had men , toen bekend
m werd dat de heer Wartena bedankt had, hiertoe uitgeuoodigd.
or Hoe stichtelijk het in deze godsdienstoefening toeging , daarvan zijn schriftelijke verklaringen van getuigen aan het Clas-
og sikaal Bestuur overgelegd, 't Laat zich echter vermoeden. Er
in waren voor- en tegenstanders. De ouderlingen en diakenen
t. zaten op hunne gereserveerde plaatsen, koliekteerden en gedroegen zich in alles als in eenc volkomen wettige godsdienst-
■s- oefening. Ook verklaarden zij, zoowel voor als na de gods-
ig dienstoefening, aan den heer Van Eerten dat zij „niets tegenquot;
e- zijn optreden hadden. Dit is door den heer van Eerten offi-
! ? cieel aan het Classikaal Bestuur van Zutphen geschreven, daar
hl hij hierin eene rechtvaardiging van zijn onwettig optreden
ie meende te zien. Hij was toch door mijn ambtgenoot Zaalberg
e- en mij kort daarop bij het genoemd Bestuur beschuldigd ge-
ui worden van verstoring der kerkelijke orde cn vergrijp in de
m uitoefening van zijne betrekking ').
__
1) Heze klacht tegen de» heer Van Eertc» deel ik niet mede. Zij is met de bijlagen zeer uitgebreid en vordert dus veel plaats. Tot de hoofdzaak , die ik in deze brochure behandelen wil, doet trouwens die klacht ook weinig af. Wie haai-, met de bijbchoorencle gewisselde stukken, bij ;11 mij «il zien, hem zal ik gaarne inzage verleenen. Slechts duel ik nog
mede dat het Classikaal Bestuur den heer Van Eerten wel schuldig verklaarde aan verstoring der orde en vergrijp in de uitoefening zijner be-ln diening, maar hein, om bijgebraehle verzachtende omstandigheden, met
et-u berisping vrijliet. Die verzachtende omslandigheilen zonden vooral hierin bestaan hebben, dat de heer Van Eerten niet tijdig genoeg geweten •al had hoe onwettig de godsdienstoefening was tot stand gekomen, 't Is
de waar, dat hij van mij pas op Donderdag-namiddag de waarschuwing ontvinsr
3' dat hij, alhier optredende, zich aan een aanklacht zon blootstellen. Eerder
kon ik 't niet doen, daar men zijn komst geheim gehouden had. Maar
2
26
Dat inderdaad de geheele gemeente door de brutale en alle perken te buiten gaande handelingen van de hoofden der orthodoxe partij op de jammerlijkste wijze in opschudding gebracht werd, het behoeft waarlijk niet breedvoerig aangetoond te worden. Die partij stond voor niets. Op orde, wet noch fatsoen werd acht geslagen. Er werd een houding aangenomen en er werden gesprekken gevoerd, die ten duidelijkste toonden dat men het moderne deel der gemeente, dat voor orde en wet opkwam, poogde uit te tarten en te tergen, opdat dit wellicht, met wegwerping van zijn kalmte en fatsoen, zich even schuldig aan verkrachting van wet en reglement maken mocht. Gelukkig bleven de vrienden der orde hiervoor nog bewaard. Hoe zeer overigens alle weldcnkenden van meening waren, dat er nu toch eindelijk een eind moest komen aan het ordeloos en schandelijk werken der orthodoxen, moge teu duidelijkste blijken uit het feit, dat, toen de liberale kiesvereeniging besloten had een klacht bij het Classikaal Bestuur tegen de onruststokers in te dienen, deze klachi binnen drie dagen reeds door bijna drie iiondeei) stemgerechtigde manslidmaten onderteekend was.
Deze klacht werd den 29 Januari, dus een paar dagen na het houden der godsdienstoefening, aan het Classikaal Bestuur van Zutphen opgezonden. Ik deel haar in haar geheel hier mede.
Varsseveld, 29 Januari 1871.
De ondergeteekenden, allen lidmaten der Hervormde gemeente alhier, gevoelen zich geroepen, met het oog op het belang der gemeente, met verschuldigden eerbied het volccende ter kennis te brensen van het Classikaal
O ^
Bestuur van Zutphen:
of daarom de heer Van Eerten niet geweten Iü ei't hoe de zaak in elkander zat? Hij zeif erkende ten minste dat hij uitgenoodigd was door G. West er veld en een der kerkvoogden. Dus niet door de ouderlingen en diakenen, van wie de nitnoodmni? alleen uitgaan kon.
27
1°. Dat door ondei-scheidene leden der gemeente bij den kevkeraad alhier eene klacht is ingediend tegen G. AVesterveld, gewoon lid der gemeente, die op Zondag ■l'Z Jan. 1.1., na geëindigde voormiddag-godsdienstoefening, buiten de kerk, door den gewonen aflezer der publicatiën, heeft laten bekend maken; „dat op a. s. Donderdag des avonds te 5 uren alhier in de groote kerk zal gepredikt worden door Domine Wartena van Doesburgquot;; — dat echter ter kennis is gekomen van ondergeteekenden, dat de kerkeraad, niettegenstaande hij verklaard heeft tot gemelde afkondiging geen last te hebben gegeven en er ook onbekend mede te zijn, zonder' op de tegen G. Wes-terveld ingebrachte bezwaren acht te slaan, geweigerd heeft deze te onderzoeken en in behandeling te nemen. Dit besluit heeft de ondergeteekenden ten hoogste verbaasd en geërgerd. Zoo iets, dan was het door G. Wes-terveld gepleegde van dien aard, dat het een nauwgezet onderzoek van de zijde des kerkeraads vereischte, ook al had er geen formeele aanklacht plaats gehad. Hoeveel te meer, nu vele loden der gemeente een bezwaarschrift tegen hetgeen geschied is bij den kerkeraad indienden, met verzoek den schuldige te straffen. Huns inziens heeft de kerkeraad, door zijne weigering om de klacht tegen G. Westerveld in behandeling te nemen, getoond geen achting te koesteren voor de gemeente, voor wier belangen hij waken moet, wel verre van de orde te handhaven en overtredingen te keer te gaan, den onruststoker te willen aanmoedigen, en zoo ongenegen ook om tegen de herhaling van dergelijke onwettige handelingen te waken. Ja, heeft hij zelf niet aan schroomlijke wetsovertreding zich schuldig gemaakt? Art. 40, al. i, en art. 43 van het lleglement voor opzicht en tucht bevelen den kerkeraad elk bezwaar, bij hem tegen een van de leden der gemeente ingebracht, te onderzoeken en in behandeling
28
te nemen. Daar nu echter de kerkeraad heeft geweigerd het door vele leden der gemeente bij hem ingediend bezwaar tegen genoemden G. Westerveld te onderzoeken en in behandeling te nemen, er zelfs geen acht op heeft geslagen, klagen de ondergeteekenden genoemden kerkeraad aan van nalatigheid in de uitoefening zijner kerkelijke bediening, en verzoeken het Classikaal Bestuur van Zutphen den kerkeraad daarvoor naar verdienste te strallen.
2°. Dat zij allen volkomen instemmen met den inhoud van het bezwaarschrift, door onderscheidene leden der gemeente tegen bovenvermelde handelwijze van genoemden G. Westerveld bij den kerkeraad ingeleverd. Wat mag genoemden persoon bewogen hebben tot het op eigen gezag doen afkondigen van eene openbare godsdienstoefening in de kerk dezer gemeente, waarvan de kerkeraad niets wist, en waartoe hij als gewoon lid der gemeente in het minst geen recht bezit? Wat mag hem hebben bewogen dus de gemeente in opschudding te brengen, de tweedracht te bevorderen, aanleiding te geven tot groot schandaal en de openbare godsdienstoefening aan bespotting prijs te geven ? De ondergeteekenden maken het Classikaal Bestuur er opmerkzaam op, dat er reeds sints een jaar, door de vrijgevigheid van de predikanten dezer gemeente, voor hen, die met hunne prediking niet zijn ingenomen, gelegenheid bestaat om orthodoxe predikanten van elders op wettige wijze te zien optreden. Waarom, daar er reeds zoo dikwijls van deze vrijgevigheid der predikanten was gebruik gemaakt, dezen weg, die nog open stond, niet ingeslagen? Waarom, met miskenning der tegemoetkoming van de predikanten, juist den on-wettigen weg betreden? De reden daarvan kan alleen gelegen zijn in een onredelijk drijven, dat, zonder te letten op de gebruiken en wetten der kerk, helaas veel onnoodige verdeeldheid te weeg brengt. De ondergetee-
29
kenden, wars van het bemoeilijken van andersdenkenden en ook niet gekant tegen bet prediken op wettige wijze door predikanten van elders in deze gemeente, komen alleen tegen dit onredelijk drijven op. Om die reden grieft liet hen, dat de kerkeraad de klacht, tegen genoemden G. W esterveld ingebracht, niet heeft willen onderzoeken, daar zij hadden gewenscht dat die man, als rustverstoorder, naar behooren ware gestraft.
Op grond dezer overwegingen wenden zich de onder-geteekenden, instemmende met de klacht, door vele leden der gemeente bij den kerkeraad tegen G. Westerveld ingebracht, tot Uw üer-tuur, met liet dringend verzoek om, bij weigering des kerkeraads, de tegen meergemelden G. Westerveld ingebrachte bezwaren te onderzoeken, zelf het onderzoek dezer zaak ter hand te nemen en over genoemden persoon de straf uit te spreken, die hem voor zijn misdrijf toekomt.
3°. Dat op Donderdag iJO Jan. 1.1. de bedoelde godsdienstoefening, onder leiding van den Heer B. J. Westerbeek Yan Eerten , van Doetinchem, heeft plaats gehad. Deze toch was, daar de Heer Wartena zijn komst had afgeschreven, tot dezen predikdienst uitgenoodigd. De ouderlingen en diakenen hebben, op de gewone wijze, als in een wettige godsdienstoefening, hunne function waargenomen, het kollekteeren niet uitgezonderd. Hieruit blijkt, dat ouderlingen en diakenen, hoewel wetende dat de godsdienstoefening onwettig was, niettemin hebben gehandeld als ware zij wettig, en zoo aan hetgeen door G. Westerveld onwettig is geschied hebben deelgenomen.
Op grond daarvan klagen de ondergeteekenden de ouderlingen en diakenen bij Uw Bestuur nan van mede-plichtujherd aan het misdrijf van G. Westerveld, en verzoeken U maatregelen te nemen om dergelijke personen, die niet schroomen zich, in de waarneming hunner func-
30
tiën, aan zoo verregaande overtreding van kerkelijke verordeningen schuldig te maken en daardoor groote verwarring en onrust veroorzaken, uit hunne bediening te doen ontzetten.
4°. Dat zij zich genoopt zien ook eene klacht in te brengen tegen M. Scholten, H. Arentsen Sz., II. Kolenbrander, W. Seinhorst en D. J. Gesink, zich noemende „kerkvoogden der hervormde gemeente alhierquot;, die, terwijl zij met het beheer der gemeentegoederen zijn belast, van hunne macht misbruik hebben gemaakt, door G. Westerveld in staat te stellen de door hem aangekondigde onwettige godsdienstoefening te doen plaats hebben. jNTiet-tegenstaande toch dat het hun bekend gemaakt was, dat de kerkeraad tot deze godsdienstoefening geen last had gegeven, hebben zij, in strijd zelfs met het door henzel-ven ontworpen plaatselijk reglement op het beheer dei-kerkelijke goederen, waarin zij hebben erkend dat de kerkeraad alleen recht heeft om predikbeurten en godsdienstoefeningen te bepalen door het openstellen van de deuren van het kerkgebouw, zich medeplichtig gemaakt aan de onwettige handelwijze van G. Westerveld, en alzoo aan overtreding van de algemeen verbindende reglementen, waaraan zij, reeds als lidmaten der gemeente, gehoorzaamheid schuldig zijn.
1) Art. 41 van dit door doze kerkvoogden zelf ingevoerd plaatselijk reglement op het beheer luidt: „de zorg voor openbare godsdienstoefeningen, het godsdienstonderwijs en d:; regeling der predikbeurten blijven voor den kerkeraad. Tot veranderingen, die invloed hebben op de inkomsten en uitgaven der gemeente, is overleg met kerkvoogden noo-dig.quot; — Hoe nu te oonleelen over personen, die zoo hun eigfu reglement overtreden? Voorwaar, wel staan wij hier voor een bewijs, hoe de orthodoxe partij voor niets terugdeinst, bepalingen door haar zelve ontworpen schendt, en dus noch om geschrevene, noch om zedelijke wetten zich bekommert! Waar moet het toch heen?
31
Aangezien de kerkeraad zelf aan deze zaak medeplichtig is, en ook reeds getoond heeft op daarover ingediende klachten geen acht te willen slaan, achten de onderge-teekenden het noodzakelijk met hunne bezwaren tegen genoemden M. Scholten , H. Arentsen Sz., H. Kolenbrander, W. Seinhorst en D. J. Gesink, zich onmiddellijk tot Uw Bestuur te wenden, met verzoek deze personen, die zich als lidmaten der gemeente aan opzettelijke minachting en overtreding van art. 20 van het Algemeen Reglement en art. 14 van het Eeglement voor de kerkeraden hebben schuldig gemaakt, vervallen te verklaren van hunne bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke betrekkingen. Of wat anders te douii met leden der gemeente, die èn plaatselijke en algemeene reglementen toonen te minachten en hunne medewerking (zelfs na waarschuwing) verleen en om wanorde te stichten? Zwaarder medeplichtigheid is wel niet denkbaar!!!
Deze zijn de overtredingen, welke de ondergeteeken-den, in liet besef van het gewicht der zaak en in de overtuiging dat van Uwe uitspraak voor de toekomst de rust der gemeente grootendcels afhangt, ter Uwer kennis hebben meenen te moeten brengen. Met vertrouwen dragen zij het onderzoek daarvan aan Uwe ernstige overweging op.
(Was get.) G. Auentzen, enz.
Weinige dagen nadat deze aanklacht bij het Classikaal Bestuur van Zutphen was ingediend , kwam van wage dat Bestuur bij den eersten onderteekenaar van de klacht. den heer Arentzen, een schrijven in , dat het Bestuur de eerste drie klachten zou behandelen, doch dat de vierde, als tegen lidmaten gericht, bij den kerkeraad behoorde ingediend te worden. Dat de kerkeraad de klacht, tegen Westerveld ingediend, niet had willen behandelen, ontsloeg toch de klagers niet van de verplichting om den bij de reglementen bepaalden weg te volgen.
32
Ten gevolge van dit schrijven, kwam kort daarop liet volgend bezwaarschrift bij den kerkeraad in :
Varsseveld, 2 Februari ] S 71.
De ondergeteekenden, lidmaten der Hervormde Gemeente alhier, maken gebruik van liet recbt, hun bij art. 40, al. 1, van het Reglement voor opzicht en tucht verleend, en brengen het navolgend bezwaar tegen de handelingen van M. Scholten, H. Arentsen Sz., H. Kolenbrander, W. Seinhorst en D. J. Gesink, mede lidmaten dezer gemeente, ter uwer kennis.
Op 23 Jan. 1.1. werd door G. Westerveld, lid dezer gemeente, afgekondigd dat op 26 Jan. daaraanvolgende eene godsdienstoefening in de groote kerk alhier zou worden gehouden.
Tegen dit gedrag van G. Westerveld, die tot deze daad onbevoegd was, werd reeds een klacht bij u ingediend.
Toen de 26 Jan. gekomen was, had werkelijk de door G. Westerveld afgekondigde godsdienstoefening plaats. Deze zou echter niet hebben Imnnen plaats hebben, zoo niet de bovengenoemde lidmaten medeplichtig waren geweest aan de daad van G. Westerveld.
Immers de gezegde lidmaten noemen zich kerkvoogden der gemeente alhier en voeren het beheer over de eigendommen der gemeente, ook over het kerkgebouw.
Zij nu hebben het kerkgebouw voor de door G. Westerveld onwettig afgekondigde godsdienstoefening beschikbaar gesteld, en dit zelfs niettegenstaande hun was aangeschreven dat de godsdrenstoefeniug onwettig was. Waar derhalve G. Westerveld zich schuldig gemaakt heeft aan verstoring der kerkelijke orde, door het te buiten gaan zijner bevoegdheid en het treden in rechten, alleen aan den kerkeraad gegeven, daar hebben zich de gemelde lidmaten M. Scholten, H. Arentsen Sz., li. Kolenbran
33
der, AY. Seinliorst en D. J. Gesink, door limine liande-lingen, medeplichtig gemaakt aan lietzalfde misdrijf.
Te meer verdient dit afkeuring, daar in het door genoemde personen zelf ontworpen plaatselijk reglement op het beheer der gemeentegoederen, welk reglement zij, als door de gemeente aangenomen en ingevoerd, afgekondigd hebben, in art. 41 bepaald wordt: „de zorg voor openbare godsdienstoefeningen en de regeling der predikbeurten blijven voor den kerkeraad.quot;
Door hunne handelwijze hebben zij derhalve het door henzelven ontworpen reglement, waaraan zij gehoorzaamheid schuldig zijn, moedwillig overtreden en bovendien zich schuldig gemaakt aan overtreding van de algemeen verbindende reglementen, met name art. 20 Algem. Ivegl. en art. 14«, 1°, Reglement voor de kerkeraden.
Op grond van dit een en ander klagen de ondergetee-kenden de meergenoemde lidmaten aan, als schuldig staande aan verstoring der kerkelijke orde, te buiten gaan hunner bevoegdheid en overtreding zoo van plaatselijke als algemeen verbindende reglementen, en dit alles onder de voor hen meest bezwarende omstandigheden, daar zij wisten welke beroering de afkondiging door G. Wester-veld had te weeg gebracht en het zeker aan ieder lidmaat, maar des te meer aan die lidmaten, welke de goederen der gemeente beheeren, past om de orde te handhaven en zich voor overtredingen van kerkelijke wetten te wachten.
De ondergeteekenden, deze klacht, mede uit naam van een groot aantal medeleden der gemeente, inbrengende, verzoeken dat de schuldigen (naar art. 4 Regl. opzicht en tucht) mogen worden vervallen verklaard van hunne bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke betrekkingen.
(Was get.) G. Auentzen, enz.
34
Deze klaclil werd in eene weldra daarop gehouden Ijerie-raadsvergadering' ter tafel gebracht; maar, gelijk te verwachten was, besloot de kerkeraad ook thans, door de steramen der ouderlingen en diakenen, de klacht eenvoudig niet in behandeling te nemen. Ik zag mij dus genoodzaakt ook dit bezwaarschrift aan het Classikaal Bestuur ter afdoening op te zenden.
Het Classikaal Bestuur, indachtig aan art. 27 van het Kcg-lement voor opzicht en tucht, waarbij bevolen wordt dat een liooger collegie liet lagere moet aansporen tot handelen indien dit laatste weigerachtig is, schreef nu onderscheidene missiven, waarin het, met aanhaling van de noodige wetsartikelen, den kerkeraad aan zijne verplichtingen herinnerde en tot handelen aanspoorde. Ouk zond het daartoe de reeds naar Zutphen opgezonden bezwaarschriften nogmaals naar den kerkeraad terug. Maar niets hielp. De notulen van de gedurige kerke-raadsvergaderingen, toen gehouden , kunnen het bewijzen , hoe volstandig men bleef weigeren. Het heette eerst: 't is eene zaak van G. West er veld en de kerlrooyden, waartegen de ler-Jceraad „niet heeftquot; Daarna zelfs: de kerkeraad „wil er niet mede te doen hebben.quot; Al deze uitdrukkingen zijn officieel geconstateerd. Toen het Classikaal Bestuur ten laatste schreef, dat de kerkeraad behoorlijke inlichting moest geven omtrent de redenen, die hem drongen de klachten niet te onderzoeken, was er niemand van de ouderlingen cn diakenen, die eene enkele reden wilde opgeven.
Geen wonder dat het Classikaal Bestuur eindelijk dan ook besloot zélf handelend op te treden. Het begon daartoe met de verschillende ingebrachte klachten in handen van de beklaagden te stellen. De ouderlingen en diakenen ontvingen dus mededeeling van hetgeen onder N0. 1 en 3 van de groote klacht uit de gemeente tegen hen ingebracht was, terwijl aan de kerkvoogden en aan G. Westerveld de tegen dézen ingediende bezwaarschriften werden in handen gesteld, opdat ieder mocht kunnen schrijven wat hij te zijner ontschuldiging zou weten aan te voeren.
35
Zie hier de verschillende replieken. Ik deel ze mede in deze orde: 1°. die van Westerveld , 2°. die van de kerkvoogden , 3°. die van ouderlingen en diakenen.
Westerveld schreef:
T)e ondergeteekende, het tegen hem ingehracht Hnagschrift van het Classilcaal Bestuur rem Zutphen ontvangen hebbende, moet beginnen met de verklaring dat hem volstrekt niet gebleken is dat de kerkeraad van Varsseveld een te zijner kennis gebracht bezwaar niet behoorlijk onderzocht zou hebben, geen voldoende inlichtingen zou hebben gegeven,, herhaald zou hebben geweigerd of vertraagd zou hebben in het handelen, icaardoor alleen, naar art. 47 van het Reglement van kerkelijk opzicht en tucht, het Classikaal Bestuur bevoegd zou zijn geioorden tot handelen. Dat hij dan op dien grond eerbiedig moet verklaren dat hij het classikaal bestuur van Zutphen onbevoegd acht om, deze klacht te vervolgen.
Wat de zaak zelve betreft, de ondergeteekende erkent aan de kerkvoogden te hebben gevraagd het gebruik van het kerkgebouw op tijden dat het niet door of namens den kerkeraad icerd gebruikt, dat hij dit deed om er alsdan godsdienstige bijeenkomsten te houden. Dat hij daardoor geenszins is getreden in de rechten des kerkeraads of daar zelfs aan gedacht heeft.
Bat het toch teel iedereen vrij staat, ook naar de staatswetten, om bijeenkomsten te organiseeren, het zij met welk doel ook, mits niet strijdig met de wetten van den Staat, en dat het nergens verboden is godsdienstige bijeenkomsten te organiseeren; dat de ondergeteekende dit gedaan heeft in het daartoe hem in gebruik door kerkvoogden afgestane kerkgebouw.
Dat het hem niet in de gedachten kon komen, die bijeenkomsc voor eene openbare godsdienstoefening te doen houden 1), al was
Nu moet de lezer weten dat men Je godsdienstoefening liet aanvangen met gewoon klokgelui, dat er in werd voorgelezen, gezongen, gebeden, een tekst opgegeven, gepreekt, gekollekteerd, en dat de predi-
36
hel alleen omdat die door den IcerJceraad moeien worden bepaald.
Bal, wal het helcendmahen van die ie houden godsdienstige samenlomst betreft, dat hij daartoe die middelen heeft gebezigd, die ieder mag bezigen, die iets — icat ook — wil helend maken , en dat in die daad Kei geen lerhclijlc misdrijf Itan liggen, daar het doen ran afkondigingen door een kerkelijke wet aan de leden der kerk niet is verboden en op deze wijze gedurig geschiedt.
Vat de verstoring van de orde in de kerk betreft, dat eene godsdienslige samenkomst in een daartoe af geslaan kerkgebouw te doen houden , onder hiding van een predikant, wel evenmin de orde in de kerk kan storen als het doen houden van eene voorlezing over een of ander wetenschappelijk onderwerp, of een orgel-concert, of een zangpartij; dat dan ook de orde en rust niet is gestoord. Velen zijn gesticht in de gemeente, alles is zeer rustig afgeloopen, en niets onbehoorlijks of onzedelijks is gebeurd 1). Dat dus de ondergeteekende zich niet bewust is eenig artikel van eenig kerkelijk reglement le hebben overtreden, en de klacht voor ongegrond moet houden naar dezen inhoud.
{Was get.) G. Westerveld.
Nu volgt het schrijven van dc kerkvoogden:
Hiertegenover merk ik op, dat onderscheidene persone i, die in liet kerkgebouw tegenwoordig zijn geweest, een verklaring hebben afgelegd dat liet altoos lang niet even stichtelijk gedmeude de geheele godsdienstoefening is toegegaan, dat er mmoer heeft geheerscht, enz. Voor het overige onthoud ik mij zooveel mogelijk van critiek over het schrijven van Westerveld, kerkvoogden, ouderlingen en diakenen. De onpartijdige lezer zal, bij eenig nadenken, de noodige aanmerkingen wel weten te maken, ook o. a. op de onnoozcle verklaring dat het „den ondergeteekende niet gebleken isquot; dat dc kerkeraad weigerde — zijn plicht te doen.
37
De onderfjeteekenden hebben met vervsondering van de in hunne handen gestelde aanklacht kennis yenomen. Vooreerst omdat hun volstrekt niet gebleken is dat de kerleraad van Varsseveld een ter zijner kennis gebracht bezwaar niet behoorlijk zou hebben onderzocht, geen voldoende inlichtingen zou hebben gegeven , herhaald hebben geweigerd of vertraagd zon hebben in het handelen 3 waardoor alleen , volgens art. 47 van het Hegleinent opzicht en tucht , het (lassikaul Bestuur bevoegd kun zijn tot handelen. Reeds op dezen giond moeten zij eerbiedig verklaren, dat zij het Classikaal Bestuur van Zvtphen onbevoegd achten om deze aanklacht te vervolgen.
Tm anderen echter verwondert hen deze aanklacht, omdat dezelve niets bewijst of aantoont loaaraan de klagers recht van klagen zouden kunnen ontleen en. Zij erkennen volkomen het recht des kerkeraads om den tijd, de plaats, de wijze der openbare godsdienstoefeningen te regelen, zooals dit recht in art. . al. 1 , van het Reglement op de kerkeraden is gewaarborgd. Zij hebben zich e) nimmer mede bemoeid en zijn steeds de aanwijzingen des kerkeraads gevolgd, en hebben , voor zooveel van hen vereischd ■werd, die nageleefd. Op de uren en tijden dal de kerkeraad geen openbare godsdienstoefeningen had bepaald, werd van hen het gebruik van het kerkgebouw, dat dan ongebruikt stond, gevraagd tot godsdienstige samenkomsten.. Zij hebben dit verzoek toegestaan, omdat 1°. het hun onbewust was en nog is, dal eenig kerkelijk reglement hel honden van godsdienstige samenkomsten in eene gemeente verbiedt; 2°. zij meenden, dat de kerk op uren en tijden, dat die niet gebruikt werd door den kerkeraad, daartoe een geschikte gelegenheid, aanbood en dit gebruik in overeenstemming was met zijn bestemming; 3quot; velen in de gemeente verlangden, dat die godsdienstige samenkomsten in de kerk zouden gehouden worden ; 4°. daarvan geen verstoring van orde en rust in de gemeente kon gevolg zijn , daar die samenkomsten door predikanten der Hervormde Kerk werden geleid.
Ondergeteekenden moeten dus verklaren niet te begrijpen hoe zij art. 20 algem. regl. hebben kunnen overtreden, daar zij
38
zeker yeen godsdien-stoefenivgen zeiven gehouden of geleid heh-ben, ofschoon ook zelfs dat artikel icel niemand kan heietien g odsdienstige voordrachten ie houden als hij dat verkiest, even goed als voordrachten over ieder ander onderwerp.
Evenmin hebben zij art. 14 regl. voor de kerkeraden overtreden.
Rust en orde in de gemeente hebben zij niet verstoord door een kerkgeboino, overeenkomstig zijne bestemming, tot een gebruik af te staan. Ook in de duurgehouden bijeenkomst is rust en orde gehandhaafd enniemand zal eenige rustverstoring kunnen aanwijzen.
Als kerkvoogden, door de gemeente verkozen, rekenen zij zich bevoegd om het kerkgebouw af te staan ten gebruike, als dat door velen uit de gemeente verlangd wordt en het niet voor de door den kerkeraad bepaalde openbare godsdienstoefeningen noodig is.
De ondergeteel,-enden verklaren eindelijk niet te roeten, wat eene onwettige godsdienstoefening is. Openbare godsdienstoefeningen worden door den kerker aad bepaald; andere godsdienstoefeningen, in den zin der kerkelijke reglementen, bestaan er niet. Godsdienstige bijeenkomsten kan ieder houden die wil, in ieder lokaal dat hij krijgen kan en zooals hij goedvindt, evenals ieder gezellige bijeenkomsten houden mag. En wil men deze onwettige godsdienstoefeningen noemen?
Bus heeft „onwettigquot; slechts de bet eekenis van „niet onder kerkelijke wet vallendequot; en bevat geene beschuldiging.
Het is om deze redenen, dat de ondergeteekenden moeten verklaren in het klaagschrift geen werkelijke aanklacht te kunnen ontdekken 1).
(Was get.) M. Scholten, W. Seinhorst , D. J. Gesixk, H. Kolenbrander, H. Akentsen.
Zou er in Utrecht of elders ook eene bekende vereeniging kunnen bestaan, van wie kerkvoogden enz. hunne instructies ontvangen? 't Is immers „vrijquot; beheer!
39
Ten slotte nog het antwoord van de ouderlingen en diakenen op de tegen hen ingeljrachte klacht.
De ondergetekenden, ouderlingen en diakenen der hen. ge-meente te Varsseveld, ontvangen hehhende een schrijven van het Classitcaal Bestnvr van Zutphen , hebben de eer te anticoorden:
Bat zij zich zeer verwonderen over de aanklacht in dat schrijven vervat, daar zij verllarea die of niet goed te begrijpen, uf voor zooveel moeite niet waardig te honden. Wat is geschied? Aan kerkvoogden der Hervormde gemeente ie Varsseveld is door G. W?sterveld hel gebruik van het kerkgebouw gevraagd op tijden, dat hel niet gebruikt werd voor de door den kerkeraad vastgestelde tijden van openbare godsdienstoefening of door de predikanten voor catechitatiën '), opdat alsdan G. Westerveld daarin godsdienstige samenkomsten zou doen houden. Bij die godsdienstige samenkomsten zijn de onder geleek enden tegenwoordig geweest, zooals vele andere leden der Hervormde gemeente. Zij hebben daar gehoord eene godsdienstige rede van Ds. IFesterheek van Berlen op Bonderdag 26 Jan. 1871. Twee van hen hebben op verzoek giften ingezameld voor de hervormde armen.
Wat is hier strafbaar? Welk kerkelijk reglement verbiedt een ouderling of diaken om een godsdienstige bijeenkomst bij ie wonen als hij dit verkiest en waar hij zulks verkiest? Welk reglement verbiedt iemand, zelfs een diaken, om aldaar giften voor de armen in te zamelen?
De ondergeteekenden onderwerpen met vertrouwen -) deze vra.
]) Wat dit beduidt is een raadsel. Nooit of nimmer werd of wordt er door ons in de kerk catechisatie gehouden. Daarvoor is een afzonderlijk lokaal elders.
2) Ik kan mij niet onthouden bij dit „vertrouwenquot; te donken aan „goede trouwquot;. Was dat „goede trouwquot;, was dat „oprechtquot;, dat de godsdienstoefening van Donderdag 2G Jan. nu werd voorgesteld als een eenvoudige lezing of zoo iets? De lezer gelieve te bedenken dat mijne nicdedecling, ook van officieële stukken, bijdragen levert, gelijk ik beloofde, tot kenschetsing o. a. van het zedelijk gc.haUe der orthodoxe partij.
40
(jsii oau J.gI, (Jlcissiït'ttoi Ijtistuut', Zij icctb)i dot die vef/lemcntfiii de indimdueelc vrijheid om bijeenkomsten te lezoelcen en te houden, niet zóu ver heiemmeren, dat het tegenwoordig zijn of het collecteeren voor de armen zon verhoden zijn. Zij vinden in art. 3 van het Reglement van opzicht en lucht alleen gesproJcen van „onchristelijlcen wandelquot;, van „openharen strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Hervormde kerkquot;, van „verstoring van orde en rustquot;, van „verzuim of vergrijp in de uitoefening van herl.elijke hetrel-hing en.quot;
Hun handelingen toetsend aan deze uitdruldcingen durven zij gerust beweren niets strafbaars gedaan te hebben. Het bijwonen van en het collecteeren in eene godsdienstige bijeenkomst, is toch wel niet strijdig met de belijdenis, niet met de orde en rust, en is geen verzuim! Juist daarom achten zij het onnoodig hier iets hij te voegen , maar meenen te mogen herhalen Jat de aanklacht al heel weinig beteekent.
{Tras get.) A. Kemper, B. Lenemax,
B. Vriezen, A. J. Heinex, D. J. Brdil.
Diakenen.
B. H. Hoftijzek, B. Dooknink, D. Dekkers,
Ouderlingen.
Ziehier de aanklachten en de daarop gegevene antwoorden medegedeeld. Behoeft het gezegd te worden dat de uitspraak van het Classikaal Bestuur met belangstelling werd verbeid ?
Intussehen duurden onrust en twist in de gemeente voort. Want de ouderlingen, diakenen, kerkvoogden en Westerveld wilden het bij die éene proeve van oproermakerij , die door hen op 26 Januari geleverd was, niet laten. Neen, op Donderdag 16 Februari, op Dinsdag 7 Maart werden weder dergelijke godsdienstoefeningen gehouden; afgekondigd door G. Westerveld, toegelaten door kerkvoogden, bijgewoond door
41
ouderlingen en diakenen. In de eerste trüd de pred. Xabuijs van Zeist op, in de tweede de pred. Huet van Veenendaal. Terstond werd door mijn ambtgenoot en mij hiervan officiëel kennis gegeven aan het Classikaal Bestuur, ,,opdat dit Bestuur van die mededeelingen zulk gebruik zou kunnen maken, als er naar het oordeel van het Bestuur van gemaakt moet worden , om, overeenkomstig den geest der kerkelijke wetten, tot bevordering van de orde in de kerk te kunnen dienen.quot;
Het Classikaal Bestuur had dus heel wat te behandelen. Laat ons zien wat de uitslag dier behandeling was ten opzichte van de ingediende klachten tegen de ouderlingen en diakenen, tegen de kerkvoogden en tegen G. Westerveld. Ik deel daartoe de uitspraken mede. Deze uitspraken werden gedaan in de vergadering van 8 Maart 1871,
I. Tegen G. Westerveld.
Het Classikaal Bestuur van Zutphen ontvangen hebbende eene kennisgeving van den Voorzitter van den Kerkeraad der Herv. gemeente te Varsseveld d.d. 25 Januarij jl., dat de Kerkeraad der gemeente van Yarsse-veld weigerachtig is een bij hem door G. Arentzen en 40 zich noemende lidmaten der Herv. gemeente te Vars-seveld ingediend bezwaarschrift tegen G. Westerveld, lidmaat der Herv. gemeente van Varsseveld, te onderzoeken;
Gezien de missive van den Kerkeraad der gemeente Varsseveld, d d. 3 Februari], waarbij deze in antwoord op de door het Classikaal Bestuur van Zutphen, bij missive van 2S Januarij N0. 3 , gevraagde inlichting omtrent de reden der weigering tot onderzoek van het bezwaarschrift en gegeven aansporing alsnog dit bezwaar te onderzoeken, be-rigt die niet te behandelen, omdat het eene zaak is van G. Westerveld en Kerkvoogden , en de Kerkeraad hier niet tegen heeft;
43
Gezien de missive van den Yoorzitter van den Kerke-raad dei' Hervormde gemeente te Varsseveld dd. 8 Fe-bruarij jl., in antwoord op de door Let Classikaal Bestuur van Zutphen, bij missive van 5 Februarij N0. 5, herhaalde aansporing tot onderzoek van het ingediende bezwaar en kennisgeving dat de verstrekte inlichting onvoldoende is, houdende mededeeling dat de Kerkeraad van Varsse-veld, onder protest der beide predikanten, niets te voegen had bij de reeds gegeven reden van weigering en bij deze volhardde;
Overwegende dat het uit deze stukken blijkt dat de Kerkeraad van Varsseveld geen acht heeft geslagen op de bij hem, naar Art. 40 van het Eeglement van Opzigt en Tucht, ingediende bezwaren door G. Arentzen en andere zich noemende lidmaten der gemeente Varsseveld tegen G. Westerveld, lidmaat dier gemeente;
Overwegende dat de door den Kerkeraad van Varsseveld gegeven inlichting om dit bezwaar te onderzoeken onvoldoende is, en genoemde Kerkeraad na herhaalde aansporing in zijne weigering volhardt;
Gelet op Art. 27 van het Eeglement van opziyt en tucht, heeft zelf het onderzoek dezer zaak ter hand genomen en is opgetreden om te doen wat de Kerkeraad van Varsseveld had behooren te doen;
Wat aangaat de klagt tegen G. Westerveld ingebragt:
Gezien het bezwaarschrift door G. Arentzen c.s. dd. 23 Januarij jl. bij den Kerkeraad van Varsseveld ingediend tegen G. Westerveld, lidmaat dier gemeente, vermeldende dat op Zondag 22 Januarij jl. op last van genoemden G. Westerveld, na geëindigde godsdienstoefening, door den
43
nflezer van publicatiën te Yarsseveld was afgekondigd dat aldaar op Donderdag 26 Januari) eene godsdienstoefening zoude ■worden geliouden, dat zulks door G. Wes-terveld geheel op eigen gezag was geschied en door den Kerkeraad hieromtrent geene bepaling was gemaakt, door welke daad G. Westerveld was getreden in de regten van den Kerkeraad, aan verstoring van orde zich had schuldig gemaakt, de godsdienstoefening der gemeente aan bespotting had prijs gegeven en twist en tweedragt in de gemeente veroorzaakte;
Gezien de door den Voorzitter van den Kerkeraad van Yarsseveld in originali overgelegde publicatie, waarbij G. Westerveld „laat hekend maken ahclat op aanstaande I)on-derdag des avonds te 5 ure alhier in de Groote l;crli zal gepredild worden door dominé Wartenaquot;;
Gezien het extract uit de handelingen der vergadering van den Kerkeraad van Yarsseveld van 24 Januarij jl. volgens hetwelk al de leden des Kerkeraads verklaarden van bovengenoemde afkondiging niets te hebben geweten en er geene toestemming toe te hebben gegeven;
Gezien het schrijven van G. Westerveld d.d. 16 Februari] , in antwoord op de door het Glassikaal Bestuur van Zutphen in zijne handen gestelde klagt van G. Arentzen c.s., in hoofdzaak inhoudende (na de verklaring dat hij liet Glassikaal Bestuur onbevoegd acht om deze zaak te vervolgen) dat hij eene godsdienstige bijeenkomst had georganiseerd in liet daartoe door kerkvoogden in gebruik hem afgestane kerkgebouw, dat het hem niet in gedachte kon komen die bijeenkomst voor eene openbare godsdienstoefening te doen houden, al was het alleen omdat die door den Kerkeraad moeten bepaald worden;
Gezien de door Kerkvoogden van Varsseveld verleende
41
magtiging aan G. Westerveld om liet kerkgebouw te gebruiken tot het houden van godsdiendoefemngen door een bevoegd leer aar;
Gezien eene verklaring van D. J. Leerink en 5 lidmaten der gemeente Varsseveld, d.d. 27 Februarij, houdende verklaring dat de godsdienstoefening van Donderdag 26 Januarij in geen enkel opzigt van de gewone openbare godsdienstoefeningen zich heeft onderscheiden;
Overwegende wat de daadzaken betreft: dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat de beklaagde G. Westerveld, gelijk ook door hem zeiven wordt toegestemd, buiten medeweten des Kerkeraads, op Zondag 20 Januarij heeft doen afkondigen dat op Donderdag gepreekt zoude worden in de Groote kerk;
Overwegende dat het beweeren des beklaagden als zoude hier geen sprake zijn van openbare godsdienstoefening weersproken wordt door het feit dat die godsdienstoefening van zijnentwege is hei-end gemaakt en daarbij al de vormen eener openbare godsdienstoefening zijn in acht genomen, zoodat zij geheel het karakter van deze gedragen heeft, en in de hem verleende magtiging door kerkvoogden uitdrukkelijk van godsdienstoefening door een bevoegd leeraar gesproken wordt;
Overwegende wat het regt betreft; dat G. Westerveld alzoo is getreden in de regten van den Kerkeraad van de gemeente Varsseveld, aan wien de regeling van getal, tijd en plaats der openbare godsdienstoefening in de gemeente is opgedragen;
Overwegende dat G. Westerveld zich hierdoor heeft schuldig gemaakt aan verstoring van orde ;
Gelet op Art. 40, 21 en 3 van het Reglement van
4-5
Opzujt en Tucht in verband met Art. 14, 1°, Regl. voor
de Kerlceraclen en Art. 4 Reglement Opzirjt en Tucht;
Naar Art. 27 van het Reglement Opzigt en Tucht doende wat des Kerkeraads is, verklaart G. Westerveld, lidmaat der Hervormde gemeente van quot;Varsseveld, voor onbepaalden tijd vervallen van de bevoegdheid tot liet uitoefenen van kerkelijke regten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen.
Deze beslissing zal bij afschrift ter kennis worden ge-bragt van den beklaagde G. Westerveld en den Kerke-raad der Hervormde gemeente van Yarsseveld en, na de geldigheid eener eindbeslissing te hebben verkregen, naar Art. 31 van het Reglement van Opzvjt en Tucht openbaar worden gemaakt.
Aldus gedaan in onze vergadering van S Maart 1871.
Tegenwoordig de Heeren A. H. van der Hoeve, voorzitter, H. P. Schuuring, assessor, G. E. Erdbrink, scriba, AY. Snellen, A. Eutgers van der LoelT Jr., H. H. M. Horst, J. D. Maaldrink, Mr. F. E. Pennink, H. P. Tjeenk Willink en Q. G. N. Heereman , leden.
(was get.) A. H. van der Hoeve , voorzitter.
H. P. ScmJuuiNG, assessor.
G. E. Erdbuikk, scriba.
W. Snellen.
A. Eutgers van deu Loeff Ju.
H. H. M. Horst.
J. D. Maaldrink.
Mr. F. E. Pennink.
H. P. Tjeenk Willink.
Q. G. N. Heereman.
Aroor eensluidend afschrift, de scriba van Classikaal Eestuur van Zut])hen;
G. E. Erdbrink.
46
II. Tegen de Kbukvooodes.
Het Classikaal Bestuur van Zutphen onvangen hebbende eene kennisgeving van den Voorzitter van deu Kei-keraad der Hervormde gemeente te Yarsseveld, d.d. 3 Fe-bruarij j.1., dat deKerkeraad dier gemeente besloten beeft eene klagt tegen de lidmaten dier gemeente M, Schuiten, 11. Arentscn Szn, // '. Sein/iorst, 11. Kolenbrander en 1). J. Geesin/c, bij hem ingediend door G. Arentzen en 03 zich noemende lidmaten dei- Hervormde gemeente van A^arsse-veld, niet te behandelen;
Gezien eene missive van den Kerkeraad der Hervormde gemeente van Yarsseveld, d.d. 7 February j.1., waarbij deze, in antwoord op de door het Classikaal Bestuur van Zutphen, bij missive van 5 Februarij n0. 9 gevraagde inlichting omtrent de reden van het niet behandelen dezer klagt en aansporing tot onderzoek, berigt: dat hij vol-liardi; bij zijn besluit om genoemde klagt niet te onderzoeken , omdat het eene zaak is Ijuiten den Kerkeraad, die er niet mede te doen wil hiehben;
Overwegende dat de gegeven inlichting onvoldoende is en dat de Kerkeraad van Yarsseveld door de uitdrukking, die er niet mede te doen wil hebben, zijn bepaalden onwil voldoende heeft uitgesproken om deze zaak le behandelen ;
Gelet op art. 27 van het Reglement van kerkelijk Op-zicjt en Taeht, heeft zelf het onderzoek dezer zaak ter hand genomen, om te doen wat de Kerkeraad der Hervormde gemeente van Yarsseveld had bcliooren te doen.
Alzoo daartoe overgaande.
Gezien de klagt van G. Arentzen c.s. tegen M. Schol-ten, 11. Arentsen Szn., IF. Seinlorst, 11. Kolenbrander en 1). J. Geesink, lidmaten der Hervormde gemeente te Vars-
47
seveld, als schuldig aan verstoring der l-erlceljJce orde, te luiten gaan hunner levoegdheid en overtreding zoo van plaatselijke als algemeen verbindende reglementen, door, als kerkvoogden der gemeente Varsseveld het heiteer over de eigendommen dier gemeente en over het kerkgebouw voerende, het kerkgebouw te Varsseveld te hebben beschikbaar gesteld voor eene op last van G. Westerveld, op Zondag 22 Jan., afgekondigde godsdienstoefening tegen Donderdag 26 Januarij, niettegenstaande hun was aangeschreven dat genoemde godsdienstoefening onwettig tuasj
Gezien het schrijven van M. Scholten c.s., d d. 10 Pebr. jl., in antwoord op de in hunne handen gestelde klagt van G. Arentzen c.s., waarbij zij verklaren het regt des Kerkeraads te erkennen, om den tijd, de plaats en de wijze der openbare godsdienstoefeningen te regelen, maar zich bevoegd achten als kerkvoogden der gemeente het kerkgebouw ten gebruike af te staan, als het niet door den Kerkeraad voor de openbare godsdienstoefeningen noo-dig is, terwijl zij, op uren en tijden dat de Kerkeraad geene openbare godsdienstoefening had bepaald, dit, op verzoek, hebben beschikbaar gesteld tot godsdienstige za-menkomsten ;
Gezien de in afschrift overgelegde missive van den Voorzitter van den Kerkeraad der Hervormde gemeente van Varsseveld, d.d. 23 Januarij jl. aan 11 Ff. kerkvoogden dier gemeente, houdende mededeeling dat door G. Westerveld, op eigen gezag, eene godsdienstoefening tegen 2Q Januarij was aangekondigd en door den Kerkeraad volstrekt geene godsdienstoefening op dien dag was bepaald, behelzende tevens het verzoek het kerkgebouw op dien dag voor geene ffodsdienstoefemns te doen ontsluiten;
O O
Gezien eene schriftelijke magtiging van kerkvoogden der Hervormde gemeente van Varsseveld, d.d. Iiilt; February
■IS
1870, waarbij aan G. Westerveld liet kerkgebouw te Vars-seveld ten gebrnike wordt afgestaan tot het houden van godsdienstoefeningen door een bevoegd leeraar, in overleg met kerkvoogden;
Overwegende dat door beklaagden het kerkgebouw is afgestaan aan een bijzonder persoon tot het houden van godsdienstoefeningen, door een bevoegd leeraar, in overleg met Jcerlcvuogden;
Overwegende dat het beweeren van beklaagden, als zoude het kerkgebouw door hen zijn beschikbaar gesteld tot liet houden van godsdienstige zamenkomsten, wederlegd w^ordt door de uitdrukking godsdienstoefeningen door een hevoegd leeraar, door hen gebezigd in de aan G. Westerveld verleende schriftelijke magtigmg;
Oveiwegende dat beklaagden door den Yoorzitter van den Kerkeraad van Yarsseveld zijn verwittigd dat de op last van G. Westerveld, tegen 2() Januarij, aangekondigde godsdienstoefening niet door den Kerkeraad van Yarsseveld was bepaald enalzoo aan geene ouwelendheidVamp;n gedacht worden;
Overwegende dat uit liuiine boven aangehaalde missive gebleken is, dat beklaagden het regt des Kerkeraads kennen om getal, tijd en plaats der openbare godsdienstoefeningen te regelen, zoodat van geen onwillekeurig ver-grijp sprake kan zijn;
Overwegende dat beklaagden het kerkgebouw beschikbaar hebben gesteld tot het houden van godsdienstoefeningen in overleg met kerkvoogden;
Oveiwegende dat beklaagden, ofschoon tijdig verwittigd dat G. \\esterveld, in gevolge de door hen gegeven vergunning, het houden eener godsdienstoefening had doen bekend maken, het kerkgebouw hebben beschikbaar gesteld voor eene openbare godsdienstoefening, en mitsdien hun
49
beweeren dat zij enkel hebben toegestaan liet houden eener godsdienstige zamenkorast, dooi- de behoorlijk bewezen feiten wordt wedersproken;
Overwegende dat zij alzoo zich hebben schuldig gemaakt
aan verstoring van orde;
Overwegende dat beklaagden als lidmaten der Neder-landsche Hervormde kerk bij hunne bevestiging als zoodanig hebben beloofd de verordeningen der Ned. Herv. kerk te zullen opvolgen;
Overwegende dat, bij overtreding van die algemeen geldende verordeningen, het onverschillig moet worden geacht van welk middel, wapen of kwaliteit zij zich daarbij hebben bediend, daar bovengenoemde verordeningen in deze geene uitzondering hebben gemaakt en elk lidmaat der Ned. Hcrv. kerk verpligt is hare reglementen te eerbiedigen ;
Gelet op art. 39 alinea 5 van het Regie ent oji het godsdienst-ondenoijs. op art. 4gt;0, :i I en 3 van het Eegle-ment voor lÊrhelijk o'pzigt en tucht, in verband met art. 14, 1°, van het liegleinent voor de herheraden en art. 4 van het Reglement voor icerJcelijh opzigt en tucht;
Naar art. 27 van het Reglement van kerkelijk opzigt en tucht doende wat des kerkeraads is, verklaart M. Scholten, H. Areutzen Szn., W. Seinborst, H. Kolenbrander eu D. J. Geesink, lidmaten der Hervormde gemeente van Yarsseveld, voor onbepaalden tijd vervallen van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke regten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen;
3
50
Eepaalt dat van deze beslissing zal worden kennis gegeven aan M. Scholten c.s. en aan den Keikeraad dei-Hervormde gemeente van Tarsseveld.
Aldus gedaan in onze vergadering van S Maart 1871.
Tegenwoordig de Heeren A. II. van der Hoeve, voorzitter, H. P. Schuuring, assessor, G. R. Erdbrink, scriba, quot;W. Snellen, A. Rutgers van der Loelf Jr., H. H. M. Horst, J. D. Maaldrink, H. P. Tjeenk Willink, Mr. F. R. Pen-nink en Q. G. N. Heereman, leden.
(quot;Was get.) A. H. van der Hoeve, voorzitter.
H. P. Schüüking, assessor.
G. R. Ehdbiunk , scriba.
W. Snellen.
A. Rutgers van der Loeff Jr.
J. D. Maaldrink.
Mr. F. R. Pennink.
H. P. Tjeenk Willink.
Q. G. N. Heerejian.
Voor eensluidend afschrift,
de scriba van het Classikaal Bestuur van Zutphen
G. R. Erdbrink,
III. Tegen de Ouderlingen en Diakenen.
De tegen dezen ingebraclite bezwaren oordeelde het Classikaal Bestuur algemeen zóó ernstig, dat er termen waren die tot onizeLting uit hunne betrekkingen zouden aanleiding kunnen geven. Dientengevolge zond het Bestuur deze klachten, met de daarbij beboerende bescheiden, aan het Provinciaal Kerkbestuur v.an Gelderland op, daar toch art. 47 van het Reglement voor opzicht en tueht beveelt dat, „indien bij
51
het voorloopig onderzoek of gedurende de behandeling der zaak blijkt, dat de ingebrachte bezwaren aanleiding zouden kunnen geren tot outzetling uit eene kerkelijke bediening, het Classikaal Bestuur alsdan al de bescheiden tot de zaak betrekkelijk, met de noodige inlichtingen, aan het Provinciaal Kerkbestuur zal zenden.quot;
Zoo zou dus de zaak voor een tweede rechtbank komen. Het Provinciaal Kerkbestuur moest uitspraak doen over de handelingen van de ouderlingen en diakenen. Natuurlijk zou die uitspraak een uitspraak iu éérste instantie wezen.
Maar bovendien zou hetzelfde Provinciaal Bestuur oordee-len moeten over G. Westerveld en de kerkvoogden. Immers zij wilden in de uitspraak van het Classikaal Bestuur niet berusten, maar kwamen bij het Provinciaal Bestuur in hoo-ger beroep. Over hen zou derhalve een vonnis in twééde instantie worden geveld.
De verschillende uitspraken van het Provinciaal Kerkbestuur, dat den 5lt;'equot; Mei 1871 hierover vergaderde, deel ik in dezelfde volgorde, als boven genomen is, mede.
Dus I. Tegen G. Westerveld.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland:
Op hot liooger beroep van G. Westerveld, lidmaat der Herv. gemeente van Yarsseveld, van eene uitspraak van het Classikaal Bestuur van Zutphen, dd. 8 Maart 1871, waarbij hij is schuldig verklaard aan verstoring van orde door op Zondag Januari j.1. te doen afkondigen eene openbare godsdienstoefening, te houden op Donderdag 20 Januari, en zulks buiten medeweten van den kerke-raad, en hierdoor te treden in de rechten van den kerkeraad, aan wien de regeling van getal, tijd en plaats
3*
52
der openbare godsdienstoefeningen in de gemeente is opgedragen; — eti te dier zake met toepassing van Art. 4 van liet Eeglement voor kerkelijk opzicht en tuclit junto. 14 No. i van liet Reglement voor de kerkeraden, vervallen is verklaard van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en liet aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor onbepaalclen tijd;
Gelet op de ingezonden stukken.
Overwegende, dat het Classikaal Bestuur zeer terecht liet opgemelde feit voor bewezen heeft verklaard en eveneens terecht heeft geoordeeld dat dit feit opleverde de overtreding van „verstoring der kerkelijke ordedoch, minder juist, heeft voorbijgezien dat in de omstandigheid dat immers de kerkeraad zelf onder zekere bepalingen de bewuste godsdienstoefening niet afkeurde, eene verschooning is gelegen, welke de schuld van den appellant aanmerkelijk verkleint, en, door daarop niet te letten, eene straf heeft uitgesproken, die tot het vergrijp niet in evenredige verhouding staat;
Zich vereeuigende met- en overnemende de gronden van beslissing van het Classikaal Bestuur, behoudens het zooeven gezegde aangaande de mindere strafschuldigheid van den veroordeelde;
Gezien Art. 21 van het Reglement van kerkelijk opzicht en tucht en Art. 51 N0. 3 van het Algemeen Reglement voor de Hervormde kerk;
Recht doende in hooger beroep,
Bevestigt de uitspraak van het Classikaal Bestuur van Zutphen van 8 Maart 1S71, zoowel wat aangaat het bewezen zijn van het feit, als de schuld van den aange-
53
klaagde aan dat feit, den aard van de overtreding en de toegepaste wetsartikelen, doch niet wat betreft liet aangewende tuchtmiddel en op dat punt die uitspraak vernietigende en verbeterende;
Yerklaart den voornoemden appellant vervallen van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor den tijd van twee maanden;
Bepaalt dat van deze beslissing zal worden kennis gegeven aan G. Westerveld, aan den kerkeraad van Varsse-veld, aan het Classiküal Bestuur van Zutphen uu aan de Algemeens Synodale Commissie.
Aldus gedaan in de vergadering van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland te Arnhem op 5 Mei 1871, waar tegenwoordig waren de leden des Bestuurs J. Witkop, President, P. J. J. A. Junius, Vice-President, C. Hooijer, Ouderling, G. Breunissen Troost, W. P. Trip van Zoudtlandt, IT. J. W. Wunder, A. C. de Meyiër, Secretaris, R. C. H. Bomer en Mquot;. J. M. Van Pabst van Bingerden, Ouderling.
(Was get.) J. Witkop, President.
P. J. J. A. Junius, Vice-President.
g. uooijee, Ouderling.
G. Breunissen Troost.
W. P. Trip van Zoudtlandt.
H. J. W. Wunder, Ouderling.
A. C. de Meyiër, Secretaris.
Van Pabst van Bingerden.
Voor getrouw afschrift , A. 0. de Meyiër, Secretaris.
54
II. Tegen* de Kerkvoogden.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland;
Op het liooger beroep van M. Scholten, W. Sein korst, D. J. Gesink, H. Kolenbrander en H. Arentsen Szn., allen lidmaten der Hervormde gemeente te Yarsseveld, van eene uitspraak van het Classikaal Bestuur van Zntplien, d. d. 8 Maart 1871, waarbij zij zijn schuldig verklaard aan verstoring van orde, door in strijd met de kerkelijke Eeglementen in hunne betrekking van kerkvoogden der gemeente te Varsseveld het kerkgebouw aldaar bescliik-.baar te stellen voor een particulier, tot het houden van eene openbare godsdienstoefening door den kerkeraad niet bepaald — te houden op den 26 Januari 1S71 —en te dier zake, met toepassing' van Art. 4 van het Eeglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht, junct0 lé van liet Eeglement voor de kerkeraden, vervallen zijn verklaard van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en tot het aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor onbepaalden tijd;
Gelet op de ingezonden stukken,
Overwegende dat het Classikaal Bestuur zeer terecht opgemelde feiten voor bewezen heeft verklaard en eveneens terecht heeft geoordeeld, dat deze feiten opleveren de overtreding van „verstoring der kerkelijke ordequot;; doch gt; minder juist, heeft voorbijgezien dat in de omstandigheid, dat de kerkeraad van Varsseveld zelf de bewuste godsdienstoefening onder zekere bepalingen niet afkeurde, eene verschooning is gelegen, welke de schuld van de appellanten aanmerkelijk verkleint, en, door daarop niet te letten, eene straf heeft uitgesproken die tot het vergrijp niet in evenredige verhouding staat;
Zich vereetiigende met- en overnemende de gronden van beslissing van het Classikaal Bestuur, behoudens het
55
zooeven gezegde aangaande de mindere strafschuldiglieid der veroordeelden;
Gezien Art. 21 van het Reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht en 51 N0. 3 van het Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk,
Recht doende in hooger beroep.
Bevestigt de uitspraak van het Classikaal Bestuur van Zutphen van S Maart 1871, zoowel wat aangaat het bewezen zijn der feiten, als de schuld van de aangeklaagden aan die feiten, den aard van de overtreding en de toegepaste wetsartikelen, doch niet wat betreft het aangewende tuchtmiddel, en op dit punt die uitspraak vernietigende en verbeterende;
Verklaart de voornoemde appellanten vervallen van de bevoegdheid tot het uitoefenen van kerkelijke rechten en het aanvaarden van kerkelijke bedieningen voor den tijd van iwee maanden;
Bepaalt dat van deze beslissing zal worden kennis gegeven aan M. Scholten c. s., aan den kerkeraad der Hervormde Gemeente te Varsseveld , aan het Classikaal Bestuur van Zutphen en aan de Algemeene Synodale Commissie.
Aldus gedaan in de vergadering van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland te Arnhem, op 5 Mei 1871, waar tegenwoordig waren de leden des bestuurs J. Witkop, President, P. J. J. A. Junius, Vice-President, C. Hooijer Ouderling, H. J. W. Wunder, Ouderling; J. M. Van Pabst van Bingerden, Ouderling, R. C. H. Romer, W. P. Trip van Zoudtlandt, G. Breunissen Troost en A. C. de Meyiër, Secretaris.
(Was get.) J. Witkop, Tresïdent.
P. J. J. A. Junius, Vice-President.
C. Hooijer, Ouderling.
56
H. J. W . Vi üxdeu. Ouderling.
Tax Pabst vanBingkedkk, Ouderling.
E. C. H. Eömer.
W. P. Timp van Zoudïlandt.
G. Breunissen Troost.
A. C. de Meyiër, Secretaris.
Toer eensluidend afsclirift,
De Secretaris van liet Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland A. C. de Meyjër.
III, Tegen de Ouderlingen' en Diakenen.
Het Provinciaal Kerkbestuur in Gelderland:
Ontvangen hebbende van het Classikaal Bestuur van Zutphen eene aanklacht van G. Arentzen en 2CS zich noemende lidmaten der Hervormde Gemeente van Varsse-veld, d.d. 29 Januari 1871, tegen de ouderlingen A. Kemper, B. H. Hoftijzer, B. Doornink, D. Dekkers en de diakenen B. Leneman, B. Vriezen, A. J. Heinen en D. J. Bruil te Varssoveld, en alle daartoe behoorende bescheiden, omdat het Classikaal Bestuur van Zutphen oordeelde, dat de ingebrachte bezwaren tegen genoemde ouderlingen en diakenen zouden kunnen aanleiding geven tot ontzetting uit hunne kerkelijke bediening, volgens art. 4'7 al. 3, Eeglement Opzicht en Tucht;
Gelezen de klacht en alle daartoe behoorende bescheiden, waaronder ook de missive van genoemde ouderlingen en diakenen, d.d. 7 febr. 1871 aan het Classikaal Bestuur van Zutphen, in antwoord op de in hunne handen gestelde klacht van G. Arentzen c.s. en het verweerschrift aan het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland;
Gezien art. 40, 47 en 50 Eeglement Opzicht en Tucht;
Overwegende dat genoemde ouderlingen en diakenen in eene kerkeraadsvergadering op den 3'len rebruari 1871 met aclit tegen twee stemmen, zijnde die van de predikanten IT. Vrendenberg en H. H. Zaalberg, geweigerd hebben te onderzoeken en in behandeling te nemen :
1°. eene klaclit van G. Arentzen c.s. bij den kerkeraad ingediend tegen G. Westerveld, lid der Hervormde gemeente, die Zondag 22 Januari 1871 na geëindigde voormiddag-godsdienstoefening buiten de kerk door den gewonen aflezer van publicatiën heeft laten bekend maken, dat op Donderdag den 2Öl,n Januari 1871 , des avonds ten 5 ure, in de groote kerk te Varsseveld zal gepredikt worden door ds. Wartena, predikant te Doesburg, en dit op eigen gezag, daar de kerkeraad geen godsdienstoefening had vastgesteld op dien tijd, door welke afkondiging ergernis en aanleiding tot schandaal gegeven is ■
2U. eene klacht van G. Arentzen en 03 andere lidmaten tegen hunne mede/ld maten H. Scholten, H. Arent-sen, H. Kolenbrander, W. Seinhorst en D. J. Gesink, kerkvoogden te Yarsseveld , wegens medeplichtigheid aan het vergrijp van G. Westerveld, door het beschikbaar stellen van het kerkgebouw.
Overwegende dat op Donderdag 26 Januari 1871 de bedoelde godsdienstoefening heeft plaats gehad onder leiding van ds. Westerbeek Van Eerten, predikant te Doetinchem, die daartoe noch door do predikanten van Tarsseveld, noch door den kerkeraad in zijn geheel, was uitgenoodigd, en dat genoemde ouderlingen en diakenen, ofschoon wetende dat de godsdienstoefening onwettig was, op de gewone wijze als in eene wettige godsdienstoefening hunne functiën waargenomen hebben, het collecteeren niet uitgezonderd;
Overwegende dat uit de notulen van den kerkeraad blijkt, dat er geenerlei onderzoek volgens Art. 43 van
3**
58
liet Reglement opzicht en tucht beeft plaats gehad, en uit de verschillende missiven van den kerkeraad aan het Clas-sikaal Bestuur van Zutphen blijkt, dat genoemde ouderlingen en diakenen volstandig gevreigerd hebben acht te geven op de ingebrachte klachten tegen G. Westerveld en M. Scholten c.s., waartoe zij volgens Art. 40 Eeglement opzicht en tucht verplicht waren;
Overwegende dat genoemde ouderlingen en diakenen, door te volharden in hunne weigeringen om de genoemde klachten te onderzoeken en te behandelen, ofschoon vermaand en gewaarschuwd door den Voorzitter des kerke-raads en door het Classikaal Bestuur van Zutphen, en door te verklaren „dat zij met de zaak van G. Westerveld niet willen te doen hebben en er niet tegen hebbenquot; getoond hebben geene achting te koesteren voor de gemeente voor wier belangen zij waken moeten, en, in plaats van de orde te handhaven en overtredingen tegen te gaan, de herhaling van onwettige handelingen en de verdeeldheid in de gemeente bevorderd hebben;
Overwegende dat genoemde ouderlingen en diakenen door het bijwonen van- en waarnemen hunner functiën in de bovengenoemde godsdienstoefening, die onwettig afgekondigd en tot stand gekomen was, zich hebben schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het misdrijf van G. Westerveld;
Overwegende dat de handelingen van genoemde ouderlingen en diakenen des te meer afkeuring verdienen, daar er reeds sedert een jaar, volgens besluiten van den kerkeraad van 2S Februari en 6 December 1S70, gelegenheid bestond om predikanten van elders, onder voorbehoud van kennisgeving en toestemming der predikanten, door ouderlingen en diakenen uitgenoodigd, op wettige wijze te zien optreden voor allen, die met de richting
59
der predikanten van Yarsseveld niet waren ingenomen, en deze zicli steeds bereid hadden betoond dag en uur van de godsdienstoefening, waarin predikanten van elders zouden optreden, in de gewone godsdienstoefening des Zondags aan te kondigen ;
Overwegende dat de ouderling A, Kemper reeds eene bestraffing en waarschuwing van liet Classikaal Bestuur van Zutphen ontvangen liad, omdat hij in November 1870 willekeurig was afgeweken van de gemaakte bepalingen, in eene kerkeraadsvergadering van 23 Februari 1870 vastgesteld, door, zonder voorkennis of goedkeuring van de predikanten van Yarsseveld, den heer Rutgers, predikant te Brummen, uit te noodigen om op Woensdag 17 November 1870 in de kerk te Yarsseveld des avonds ten 5 ure te komen prediken, en na diens gunstig antwoord dit aan de gemeente bekend te maken;
Overwegende dat genoemde ouderlingen en diakenen, in hun antwoorden aan het Classikaal Bestuur van Zutphen en in hun verweerschrift aan het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, geene voldoende gronden bijbrengen om hunne handelingen te rechtvaardigen en ten onrechte be-weeren dat liet eene zaak was buiten den kerkeraad en er geene openbare godsdienstoefening gehouden was, terwijl genoemde godsdienstoefening in elk opzicht hot karakter eener openbare godsdienstoefening droeg, daar zij voorafgegaan werd door klokkengelui en in dezelve voorgelezen, gezongen en de predikant in ambtsgewaad opgetreden is ;
Gezien Art. 20 van het Algemeen Eeglement, Art. 14 van het Eeglement voor de kerkeraden, Art. 40, 2, 3, 4 — Art. 43, 50, 51 Eeglement opzicht en tucht;
CO
Verklaart genoerade ouderlingen en diakenen scliuldig aan overtreding van kerkelijke wetten, verzuim in de uitoefening hunner kerkelijke bedieningen en verstoring van orde en rust;
Veroordeelt, terwijl liet geene termen vindt tot ontzetting, genoemde ouderlingen en diakenen tot schorsing in de waarneming van kerkelijke bedieningen en ambten voor den bepaalden tijd van zes maanden, in te gaan met den dag waarop deze uitspraak kracht van gewijsde zal ontvangen hebben; en beveelt dat afschrift van deze uitspraak zal gegeven worden aan het Classikaal Bestuur van Zutphen, den kerkeraad der Hervormde gemeente te Varsseveld en de Algemeene Synodale Commissie.
Aldus gedaan in de vergadering van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland den 3 Mei 1871.
Tegenwoordig waren D1'. J. Witkop, President, Dr. F. J. J. A. Junius, Yice-President, Dr. A. C. de Meyiër, Secretaris, en de leden H. J. W. Wunder, C. Hooijer, G. Breunissen Troost, J. M. Van Pabst van Bingerden, Dr. E. C. H. Eömer en W. F. Trip van Zoudtlandt.
(Was geteekend) J. Witkop, President.
F. J. J. A.' Junius, Vice-President.
C. Hooyer.
G. Breunissen Troost.
R. C. H. Romer.
Van Pabst van Bingerden.
W. F. Trip van Zoudtlandt.
A. C. de Meyiër, Secretaris.
Voor getrouw afschrift, A. C. de Meyiër, Secretaris.
61
Na deze luededeeling van de uitspraken van het Provinciaal Kerkbestuur ben ik zoo vrij een paar opmerkingen te doen volgen.
1°. Dit Bestuur nam voor G. Westerveld en voor de kerkvoogden verzachtende omstandigheden aan, welke bestaan zouden hebben hierin, dat de kerkeraad „onder zekere bepalingen de bewuste godsdienstoefeningen niet afkeurde.quot; Dit laatste is zoo. Maar immers juist dat die bepalingen niet in acht genomen waren , vormde het misdrijf. Hoe dit dus een „verzachtendequot; omstandigheid kan opleveren, zal zeker voor ieder wel duister blijven.
Hoe dit zij, de veroordeelden, Westerveld en de kerkvoogden, meenden nóg onrechtvaardig behandeld te zijn. Atlhans weldra werd bekend dat zij zich tot de Synodale Commissie hadden gewend om cassatie of vernietiging van het over hen gevelde vonnis te vragen.
De Synodale Commissie M zal in dit najaar over dat verzoek om cassatie uitspraak moeten doen. Hopen wij dat het een uitspraak worde naar waarachtig recht en die tot handhaving van orde en wet in de kerk zal kunnen strekken.
2°. De uitspraak tegen de ouderlingen en diakenen kwam bij mij , als voorzitter van den kerkeraad , den 8sten Mei in, met begeleidende missive. De uitspraak lezende, ontwaarde ik dat het Provinciaal Bestuur bevolen had dat afschrift van die uitspraak zou gegeven worden aan het Classikaal Bestuur van Zutphen, aan den kerkeraad te Varsseveld en aan de Alge-meene Synodale Commissie. Dus tiiet aan ieder van de veroordeelden.
Ik vroeg terstond hieromtrent inlichting aan den Secretaris van het Bestuur, die mij per omgaande berichtte dat de ouderlingen en diakenen, als leden van den kerkeraad, natuurlijk kennis moesten verkrijgen van alle ingekomen stukken en
1) De Synodale Commissie is een ander collegie dan de Synode. Voor die Commissie komen alle cassatie-zaken.
62
dus de tegen lien gedane uitspraak zouden kunnen vernemen in eene kerkeraadsvergadering, terwijl zij bovendien dan nog afschrift zouden kunnen nemen.
Dientengevolge belegde ik ten spoedigste eene vergadering van den kerkeraad en deed daar mededeeling van het ingekomen stuk. Deze vergadering had plaats den li11™ Mei dezes jaars. De ouderlingen en diakenen namen fóen dus kennis van de tegen hen gedane uitspraak.
Twee dagen later vroegen zij mij of zij ook een afschrift konden krijgen; waarop de scriba van den kerkeraad terstond een afschrift van het ingekomen stuk gereedmaakte, 't welk ik den ouderlingen en diakenen op den 15'lequot;Mei door den koster liet overhandigen.
De vraag kan worden gedaan, of het Provinciaal Kerkbestuur wettig handelde, toen het besloot alleen aan den kerkeraad in zijn geheel, en niet aan ieder van de ouderlingen en diakenen, een afschrift van de gevallen uitspraak te geven. Immers art. 28 Eeglement opzicht en tucht zegt: „van alle beslissingen wordt, binnen aclit dagen na hare dagteekening, een behoorlijk voor echt verklaard afschrift gezonden aan den bezwaarde.quot; Het schijnt dus dat de wetgever gewild heeft dat, in dit geval b. v., ieder van de ouderlingen en diakenen een afschrift zou moeten ontvangen hebben. Veel is hier ook voor te zeggen. Maar toch laat zich de handelwijze van het Provinciaal Kerkbestuur verdedigen door de opmerking, dat de ouderlingen en diakenen 'werkelijk als leden van den kerkeraad kennis moesten ontvangen van het ingekomen stuk. Ook was in de klacht, die uit de gemeente bij het Classikaal Bestuur vroeger was ingebracht, „de kerkeraadquot; beschuldigd van verzuim in de uitoefening van zijn bediening. Dat de klacht, bij onderzoek, alleen betrekking bleek te hebben op een deel van dien kerkeraad, namelijk de ouderlingen en diakenen , was een gevolg hiervan dat een ander deel, de predikanten, aanteekening in de notulen had verzocht van zijn ongezindbeid om mede te werken aan het niet-in-behandeling-
63
nemen van de ingekomen bezwaarscbriften, die de kerkeraad verplicht was te behandelen.
Doch wat hiervan ook moge zijn, het feit staat vast dat de ouderlingen en diakenen zélf berust hebben in de wijze waarop het vonnis van het Provinciaal Kerkbestuur ter hunner kennis gekomen is. Immers zonder op te komen tegen deze wijze van uitvaardiging van het vonnis, kwamen zij in hooger beroep bij de Synode. Zij kwamen in Looger beroep, niet omdat zij bezwaar tegen de bedoelde wijze van uitvaardiging maakten, maar omdat zij niet tevreden waren met den inhoud van de uitspraak.
Zoo zou dus de zaak (voor zoover ouderlingen en diakenen betreft) bij de Synode in behandeling komen. Laat ons thans zien hoe de Synode haar behandeld heeft.
Indien de Synode in hooger beroep uitspraak moet doen, moet zij , volgens Art. 15 van het Algemeen Keglement voor de Hervormde kerk, „bij uitloting verminderd worden op de helft harer leden.quot; Deze uitloting had plaats, en in de halve Synode (of zoogenaamde Synodus Contracta) verkregen zitting de heeren: H. Steenberg, als voorzitter, B. A. Overman, J. C. Verhoeff, Dr. W. 13. J. van Eijk, S. Coolhaas van der Woude, Dr. B. Glasius, J. B. P. Heerspink, J. van der Veen Az. Deze heeren met conoludeerende stem. Voorts met praeadvisecrende stem de hoogleeraar Dr. L. W. E. Rauwenhoff. De Secretaris van Hasselt was wegens ongesteldheid verhinderd bij de vergaderingen tegenwoordig te zijn, weshalve het lid Van Eijk tijdelijk als Secretaris optrad.
Kort nadat de Synode (hieronder versta ik vervolgens de Synodus Contracta) hare beraadslagingen aangevangen had, ontving ik eene missive, waarbij ik, namens de Synode, uitgenoodigd werd „te willen zorgen dat op Maandag 34-Juli des namiddags ten één uur het lokaal, waar de kerkeraad gewoon is te vergaderen, beschikbaar gesteld worde voor eene commissie uit haar (d. i. der Synode) midden.
i
64
opdat de commissie aldaar A. Keraper c. s. ouderlingen en diakenen voor zich kunne doen verschijnen, waartoe zij bij dagteekening dézes worden opgeroepen.quot; Die dagtcekening was 21 Juli.
Ik deed waartoe ik uitgenoodigd was. En toepiet één uur was op den 24stenJuli, verschenen de heeren Steenberg en Overman in het lokaal, waar de ouderlingen en diakenen hen wachtten.
Met mijn ambtgenoot Zaalberg had ik besloten niel naaide samenkomst te gaan. Immers alleen de oudcrlingtn en diakenen waren verzocht te verschijnen. Toch deelde ik per omgaande aan den Secretaris der Synode mede, als antwoord op de missive van 21 Juli, dat het mij zeer bevreemdde dat men alleen de ouderlingen en diakenen wilde spreken. Immers, waarom ook niet anderen? Wilde de commissie al niet den voorzitter en den scriba des kerkeraads liooren, waarom dan ten minste niet een of meer der klagers? Of hadden dezen afgedaan nadat zij hun klacht ingediend hadden? Zoo de Synode nader onderzoek wenschte, dan vorderde de billijkheid ook wel degelijk de klagers te hooren. Dat spreken met beschuldigden alleen, onder vier oogeu, komt in onzen tijd van openbaarheid niet meer in alle gevallen te pas.
Eeeds eenige uren na afloop van de samenkomst, na welker afloop de heeren Steenberg en Overman zoo snel mogelijk verdwenen, liepen er dan ook zonderlinge geruchten. Bijvoorbeeld: er werd gezegd dat de commissie den ouderlingen en diakenen zou verzocht hebben om eene door haar gereedgemaakte verklaring *) te teekenen. Wat hiervan zij zullen wij weldra zien. Daartoe wil ik zonder verdere uitweiding overgaan tot de mededeeling van het vonnis, dat de Synode eenige dagen later heeft geveld.
Na de mededeeling van dit vonnis behoud ik mij de vrijheid voor om nog eenige opmerkingen neer te schrijven.
1) „Verklaringenquot; zijn altijd de liefste kinderen der Synode geweest, las ik eens in de „Stemmenquot; van l)r. Bronsveld.
Het vonnis dan luidt als volgt ;
De Algemeene Synode der Nederlandsclie Hervormde Iverk, geroepen om in hooger beroep uitspraak te doen, en alzoo naar Artikel 15 van het Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk bij uitloting verminderd op de helft barer leden, cn alzoo zamengesteld als volgt: Dr. F. J. J. A. Junius, President, Dr. L. W. E. Rau-vrenhoff, Praeadviseur, S. F. van Hasselt, adviserend lid en Secretaris, benevens de gewone leden: B. A. Overman, J. C. Verhoeff, Dr. W. B. J. van Eijk, S. Coolhaas van der Woude, Dr. B. Glasias, J. B.F. Heerspink en J. van der Veen Az., met dien verstande evenwel , dat:
1°. Dr. F. J. J. A. Junius, als lid van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland tot de eerste uitspraak hebbende medegewerkt en dus volgens Art. 15 van het Reglement voor kerkelijk opzigt en tucht onbevoegd zijnde om van deze zaak kennis te nemen, op grond van art. 22 van het Reglement van orde voor de vergadering der Algemeene Synode ten jare 1871 gearresteerd, door den Vice-president II. Steenberg is vervangen ;
2°. voor den Secretaris van Hasselt, door ongesteldheid verhinderd de laatste zittingen der Synode bij te wonen, het lid Dr. W. B. J. vaa Eijk als waarnemend Secretaris is opgetreden.
Gezien de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, dd. 5 Mei 1871, waarbij is beslist,
dat A. Kemper, B. H. Hoftijzer, B. Doornink en D. Dekkers, ouderlingen, en B. Leneman, B. Vriezen, A.
66
J. Ileinen en D. J. Bruil, diakenen der Hervormde gemeente te VarsseveM onder het ressort van de Classis Zutphen, provincie Gelderland, als schuldig aan „overtreding- van kerkelijke wetten, verzuim in de uitoefening hunner kerkelijke bediening en verstoring van orde en rustquot;, voor den tijd van zes maanden in de waarneming van kerkelijke bedieningen en ambten worden geschorst;
Gezien de missive van Mei 1871 (zonder nadere dag-teekening), waarbij genoemde ouderlingen en diakenen van deze uitspraak in hooger beroep komen bij de Al-gemeene Synode;
Gezien de memorie van bezwaren tegen de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, den Isten (jen Secretaris der Synode door appel
lanten ingediend;
Gelezen en overwogen hebbende de bij deze zaak be-hoorende, overgelegde stukken;
Overwegende, wat de vraag naar de ontvankelijkheid van de appellanten betreft :
dat van de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, gedagteckend den 5 Mei jl. op den 8 Mei daaraanvolgende door den Secretaris van genoemd Kerkbestuur afschrift is toegezonden aan den Kerkeraad der Hervormde gemeente te Varsseveld;
dat daardoor echter niet voldaan is aan het bij Art. 28 alinea 1 van het Eeglement voor kerkelijk opzigt en tucht bepaalde, volgens hetwelk „binnen acht dagen na
67
de dagteekening der gevallen beslissing een behoorlijk voor echt verklaard afschrift van die beslissing had moeten worden gezonden aan den bezwaardequot;, en dus in casu aan elk der bezwaarden voornoemd;
dat bezwaarden, bij gebreke van dien, een door den Scriba des Kerkeraads te Varsseveld voor echt verklaard afschrift van gemelde beslissing hebben overgelegd;
dat evenmin voldaan is aan lietgeen bij Art. 33 alinea 1 van hetzelfde Reglement bepaald is omtrent de „toezending der kennisgeving van de uitspraakquot;, welker dagteekening moet aanwijzen, of „de bezwaarden binnen den bepaalden termijn van 14 dagen in hooger beroep zijn gekomenquot;;
Overwegende: dat aan de gezamenlijke bezwaarden eerst den 15 Mei daaraanvolgende door den Voorzitter des Kerkeraads te Varsseveld een afschrift van gemelde uitspraak is ter hand gesteld, en dat dientengevolge die dag gehouden moet worden voor den terminus a quo, naar welken de ontvankelijkheid der appellanten moet beoordeeld worden;
Overwegende: dat de kennisgeving van het in hooger beroep komen der appellanten, hoewel zonder bepaalde dagteekening ingezonden, blijkt op den 255tl:n Mei daaraanvolgende bij den Secretaris der Synode te zijn ingekomen ;
Overwegende: dat alzoo appellanten binnen den bij de wet bepaalden termijn, in casu verstrijkende den 29 Mei jl., in hooger beroep zijn gekomen;
68
Voorbijziende wat den vorm betreft,
dat, in strijd met de wet, door liet Provinciaal Kerkbestuur voornoemd aan bezwaarden niet gezonden is kennisgeving van de uitspraak, en evenmin aan hen gezamenlijk, veel minder aan elk hunner in het bijzonder is geworden „een behoorlijk voor echt verklaard afschrift van de gevallen beslissingquot;;
Verklaart de appellanten in hun hooger beroep bij de Synode ontvankelijk.
Overwegenilo, wat de feiten betreft , dat uit de ingediende bescheiden blijkt:
P. dat appellanten, ook na herbaalde aansporing door den Voorzitter des Kerkeraads te Varsseveld en door het Olassikaal Bestuur Aran Zutphen, bij herhaling verklaard hebben „niet in behandeling te willen nemenquot; een door Gr. Arentzen c.s. bij den Kerkeraad ingediende aanklagt tegen G. Westerveld, lidmaat der Hervormde gemeente te Varsseveld, noch ook eene door Gr. Arentzen c.s. ingediende aanklagt tegen M. Scholten, H. Arentsen, H. Kolenbrander, W. Seinhorst en D. J. Gesink, kerkvoogden der Hervormde gemeente te Varsseveld, als „hebbende kerkvoogden het kerkgebouw dier gemeente beschikbaar gesteld voor eene op last van genoemden G. Westerveld afgekondigde godsdienstoefening, niettegenstaande hun was aangeschreven dat gemelde godsdienstoefening onwettig zou zijnquot;;
2°. dat appellanten „door het bijwonen van genoemde onwettig gehouden openbare godsdienstoefening en het daarin waarnemen van hunne kerkelijke functiën, als
69
hebbende zij de voor den kerkoraad bestemde zitplaatsen ingenomen en, voor zooveel diakenen betreft, voor de armen g-ecollecteerd, zich medepligtig' gemaakt hebben aan de daad van bovengenoemden G. Wester veldquot;;
Overwegende in regten:
dat uit de overgelegde bescheiden gebleken is, dat het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland bij zijne be-slissing van den 5,,cn Mei 1871 op appellanten een dei-bij de wet voorgeschreven tuchtmiddelen heeft toegepast, en wel dat van schorsing in de waarneming van kerkelijke bedieningen voor bepaalden tijd, zonder getracht te hebben „de tot hunne kennis gekomen verkeerdheden door raadgeving, teregtwijzing, waarschuwing en bestraffing in den geest der broederlijke liefde uit den weg te ruimenquot;;
Overwegende: dat het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland daardoor gehandeld heeft in strijd met Artikel 4 alinea 1 van het Reglement voor kerkelijk opzigt en tucht, dat deze aan de toepassing van eenig tuchtmiddel voorafgaande poging als noodzakelijk voorstelt en eischt;
Regt sprekende in hooger beroep;
Vernietigt de beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, dd. 5 Mei 1871, en beslist zooals „de Synode meent dat bij de eerste uitspraak had behooren gedaan te zijn.quot;
Overwegende alzoo;
dat de Synode zich volgens de wet allereerst geroepen ziende, eene poging te doen om „de tot hare kennis
70
gekomen verkeenllieden door raadgeving, teregtwijziug, waarscliuwing en bestraffing in den geest der broederlijke liefde uit den weg te ruimenquot;, tot dat einde twee leden uit haar midden naar Varsseveld heeft afgevaardigd ;
Overwegende:
dat het uit een door deze gecommitteerden overgelegd proces-verb aal gebleken is, dat de aan appellanten ten laste gelegde feiten werkelijk hebben plaats gehad en door hou zeiven erkend zijn;
Verklaart de appellanten A. Kemper, B. H. Hoftijzer, B. Doornink en D. Dekkers, ouderlingen, en B. Lene-man, B. Vriezen, A. J. Heinen, D. J. Bruil, diakenen der Hervormde gemeente te Varsseveld, schuldig aan verstoring van orde en rust, en aan verzuim en vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen.
Overwegende nogtans:
dat appellanten blijkens gemeld proces-verbaal verklaren, alzoo gehandeld te hebben, wat de herhaalde weigering betreft om op de door G. Arentzen c.s. ingediende bezwaren acht te slaan, niet uit boos opzet, maar ten gevolge van misverstand, en wat de mede-pligtiglieid aan de daad Van G. Westerveld betreft „in het belang der armenquot;;
Overwegende: dat al mogt deze verontschuldiging onvoldoende worden geacht, in antwoord op de door bovengemelde afgevaardigden der Synode tot appellanten gerigte raadgeving, teregtwijziug, vermaning en bestraffing, door deze laatsten is afgelegd eene door
71
allen geteekende schriftelijke verklaring van den volgenden inhoud:
„de ondergeteekenden, ouderlingen en diakenen der „Hervormde gemeente te Varsseveld, verklaren hij „deze :
„dat zij, door volstandig te weigeren, ondanks herbaalde aansporing, zoowel door den Voorzitter des „Kerkeraads als door het Classikaal Bestuur van Zut-„phen, de beide bij den Kerkeraad ingeleverde bezwaarschriften van G. Arentzen c.s. tegen G. AVesterveld, „lidmaat hunner gemeente, en van denzelfden c.s. tegen „M. Scholten, H. Arentsen, H. Kolenbrander, W. Sein-„horst en D. J. Gesink, in behandeling te nemen en „die te onderzoeken, zich schuldig gemaakt hebben aan „verzuim in het uitoefenen hunner kerkelijke betrek-„kingenquot;;
„dat zij, door deel te nemen aan de onwettige open-„bare godsdienstoefening, gehouden op 2u Januarij j.1. „en aldaar in hunne verschillende betrekkingen werkzaam te zijn, zich schuldig gemaakt hebben aan verstoring van orde en rust
„dat zij, deze schuld erkennende, daarover een op-„regt leedwezen en berouw gevoelen en plegtig bij „deze beloven, naar do verpligting, hun opgelegd, „voortaan de kerkelijke wetten getrouw na te komen, „en naar hun vermogen werkzaam te zijn, om orde „en rust in de gemeente, ook aan hunne zorgen toevertrouwd, voor te staan en te bevorderen.quot;
Overwegende: dat de bestaande verkeerdheden beschouwd mogen worden „uit den weg geruimd te zijn,quot;
72
1°. wat den in li oud der tegen G. A\ esterveld en de kerkvoogden te Varsseveld ingediende aanklagten betreft, — doordien liet Classikaal Bestuur van Zutplien, doende wat des Kerkeraads was, daarop regt gesproken lieeft,
2°. wat de weigering der appellanten betreft om deze aanklagten in behandeling te nemen en de inedeplig-tiglieid aan de daad van Gquot;. Westerveld, door de even-o-enoemde verklaring en belofte, door de appellanten
O ^
afgelegd;
Gelet op Artikelen 11 en 15 van het Algemeen Reglement, Artikel 14, 1°. van het synodaal Reglement voor de Kerkeraden, — en Artikelen 1, 3, 4, 7, 22 alinea 2, 2S alinea 1, 31, 33 alinea x, 35 alinea 1, 40, 43 alinea 1, en 54 van liet Reglement voor kerkelijk opzigt en tucht;
Regt sprekende in hooger beroep,
Beslist, dat geen der bij de wet bepaalde tuchtmiddelen op appellanten zal worden toegepast;
Schrijft voor, dat deze beslissing in het officieel orgaan der Nederlandsche Hervormde Kerk zal worcien openbaar gemaakt, zoodra zij de geldigheid eener eindbeslissing zal hebben verkregen;
Bepaalt, dat de kosten, door dit hooger beroep veroorzaakt, gedragen zullen worden door de Kerk;
Gelast, dat afschrift van deze beslissing zal gezonden worden aan eiken der appellanten voornoemd; aan het
73
Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland: aan het Olas-sikaal Bestuur van ZutpTien, en aan den Kerkeraad der Hervormde gemeente te Varsseveld.
Aldus gedaan in de Vergadering der Synode, gehouden te 's Gravenhage den 31stm Julij 1871. Tegenwoordig: H. Steenberg, President, Dr. L. W. E. Rau-wenhofl', Praeadviseur, Dr. W. D. J. van Eijk, gewoon lid en waarnemend Secretaris, en de overige gewone leden: B. A. Overman, J. 0. Verhoeff, S. Coolhaas van der Wonde, Dr. B. Glasius, J. B. F. Heerspink, J. van der Veen, Azn.
(Was get.) (Was get.)
L. W. E. Rauwbnhoff, II. Steenberg- , president, praeadviseur. B. A. Overman.
W. B. J. van Eijk, J. 0. Verhoeff.
waarnemend secretaris. W. B. J. van Eijk.
s. caolhaas van deu woüde.
B. Glasius.
J. B. F. Heerspink.
J. van der Veen, Az.
Voor eensluidend afschrift, De secretaris der Algemeene Synode
van Hasselt.
Ziedaar nu de uitspraak van de hoogeerwaardige Synode. Welk een uitspraak!
Gaan we haar een oogenblik na. Ik wil daartoe enkele opmerkingen er over mededeelen.
Het eerste wat de Synode te beslissen had, was de vraag; zijn de ouderlingen en diakenen in hun hooger beroep ontvankelijk ? Dat wil zeggen: hebben zij binnen den door de wet bepaalden tijd hun hooger beroep ingediend? De Synode zegt; ja; want wij moeten rekenen van 15 Mei af, op welken dag hun het afschrift van de uitspraak van het Provinciaal Bestuur, door den scriba des kerkeraads vervaardigd , ter hand gesteld is. Men zou daartegen kunnen opmerken , dat gerekend moet worden bf van 8 Mei af, zijnde de dag waarop het Provinciaal Bestuur zijn uitspraak aan „dei kerkeraadquot; zond, blijkens de missive ter kennisgeving die d( uitspraak begeleidde, — bf van 11 Mei af, zijnde de daj der kerkeraadsvergadering, waarin de ouderlingen en diakenei in kennis met de uitspraak werden gesteld. Doch ik erkei ten volle: voor de rekening van 15 Mei af is ook iets te zeggen Hoe het zij, tegen de ontvankelijk-verklaring is geen bezwaai Als de Synode de ouderlingen en diakenen ontvankelijk verklaard heeft, gaat zij over tot het in behandeling nemen van de zaak. Het vonnis, in Arnhem geveld , zal nu worden onderzocht. De uitkomst van dat onderzoek is , dat het Arn-hemsch vonnis vernietigd wordt. Laat ons zien op welke gronden.
Eigenlijk heeft de Synode twee gronden: 1°. het Provinciaal Kerkbestuur heeft bij zijne uitspraak gehandeld tegen de wet, die beveelt dat aan ieder van de bezwaarden een afschrift van
75
de uitspraak moet gezonden worden; 3°. het heeft bij zijne uitspraak een tuchtmiddel toegepast, zonder eerst eene poging-gedaan te hebben om „door raadgeving, terechtwijzing, waarschuwing en bestraffing, in den geest der broederlijke liefde, de verkeerdheid uit den weg te ruimenquot;. — Over beide gronden een enkel woord.
Wat den eersten betreft, ik merkte boven reeds op dat er wel iets te zeggen valt voor de wijze van uitvaardiging van de uitspraak, gelijk door het Provinciaal Bestuur geschied is. Evenwel erken ik ten volle, dat er misschien meer tégen tc zeggen is. Doch hoe dit zij: de ouderlingen en diakenen zélf gaven met geen enkel woord in de kerkeiaadsvergadering van 11 Mei hunne bevreemding over de wijze van uitvaardiging te kennen. Dat zij het vonnis wenschten in te zien is natuurlijk; maar zij vroegen daartoe een afschrift van het bij den kerkeraad ingekomen stuk en namen als zoodanig het afschrift, door den scriba van den kerkeraad vervaardigd, aan. Uit dit een en ander blijkt dat de Synode noodeloos zooveel gewicht aan de wijze van uitvaardiging der uitspraak heeft gehecht; en in geen geval kan ik toestemmen dat dit punt eene reden tot totale vernietiging van de uitspraak van het Provinciaal Bestuur oplevert, Intusschen als de Synode
zóó fijn is op wets-explicatie en -toepassing, dan..... doch
we zullen spoedig zien hoe zijzelve „de mug uitzijgt en den kemel doorzwelgt.quot;
Al dadelijk blijkt ons dit wanneer wij den tweeden grond tot vernietiging nader beschouwen. De Synode beweert, dat liet Provinciaal Bestuur, toen dit kennis kreeg van de gepleegde verkeerdheden, volgens al. 1 van art. 4 van het lleglement voor opzicht en tucht, eene ,,poging had moeten doen om door raadgeving, terechtwijzing, waarschuwing en bestraffing, in den geest der broederlijke liefde, de verkeerdheden uit den weg te ruimen.quot; Nu, dit is stellig niet aldus. Weliswaar staat in het begin van art. 4 dit uitmuntend voorschrift, een voorschrift dat zeer zeker een goede bedoe-
76
ling heeft en volstrekt niet van mil en geener waarde behoeft geacht te worden. Maar — in dit geval was het niet toepasselijk. Eij eenig nadenken zal ieder dit toestemmen, behalve natuurlijk die leden der Synode, die deze alinea thans meenden te kunnen aangrijpen ter wille van zoo aanstonds nader in het licht te stellen bedoelingen.
Het kan toch het doel van dit voorschrift onmogelijk wezen dat alle, ook de meest grove overtredingen tegen de orde, die in de kerk evenals in iedere andere Vereeniging of Maatschappij heerschen moet, eenvoudig zullen worden afgedaan met een simpele vermaning of waarschuwing. Ware dit de bedoeling van den wetgever geweest, hij had het vervolg van het artikel, waar over de „tuchtmiddelenquot; gehandeld wordt, wel achterwege kunnen gelaten hebben. Neen, met geen ander doel kan de aanvang van art. 4 geschreven zijn, dan om aan dc Besturen gelegenheid te geven om opkomende rerlceerdJteden, kleine en omoillelceuriye verzuimen, ja, zoo mogelijk, zelfs yroolere misslagen door terechtwijzing enz, tegen te gaan zonder terstond tot strenge maatregelen de toevlucht te ncraen. En dit is ook billijk en goed. Maar onbillijk is het, van dezen uitmuntenden regel misbruik te maken ten einde ook zulke personen, die zich aan de meest ergerlijke en moedwillige ordeverstoring schuldig gemaakt hebben, van de welverdiende straf vrij te laten. En dit niettegenstaande zelfs hier de zachte weg der vermaning en waarschuwing reeds betreden was! Ik moet onbewimpeld verklaren dat de Synode, door dan nóg de toepassing van al. 1 van art. 4 te willen, een schandelijk misbruik maakt van een met de beste bedoelingen gegeven voorschrift. Door dergelijk misbruiken van een goeden regel wordt de deur geopenjl tot allerlei willekeur. En afkeurenswaardig mishruik blijft die handelwijze, ook al wordt zij gepleegd onder den zoo geheel ten onrechte hier bijgebrach-ten naam van een handeling .,in den geest der broederlijke liefde.quot; Neen, dat is geen liefde, maar — lafheid! Pat
77
is geen ,,broederzinquot;, maar — mensclienvrecs! En zoo iets verdient te meer afkeuring, omdat, gelijk ik reeds zeide, zelfs hier, bij het opkomen van deze ergerlijke ordeverstoring, zelfs bij déze ouderlingen en diakenen, bij déze voorgangers in het afbreken in plaats van in het opbouwen der gemeente, de zachte weg aanvankelijk was, werkelijk was betreden.
Toen toch de ouderlingen en diakenen hunne „verkeerdhedenquot; begonnen te plegen , heb ik als voorzitter van den kerke-raad hen „terechtgewezenquot; en „gewaarschuwd,quot; hun „den raad gegevenquot; om liever hun plicht te doen en de orde te handhaven. Ook het Classikaal Bestuur heeft, in tot vijfmaal (!) herhaald schrijven, hen „terechtgewezen,quot; hun „raad gegeven,quot; hen „gewaarschuwd.quot; Bovendien was in November, dus kort te voren , de zaak voorgevallen van den ouderling Kemper, die over zijn buiten de orde gaan door het Classikaal Bestuur was „vermaand,quot; wat officieel aan den kerkeraad bekend geworden en bovendien voor niemand in de gemeente verborgen gebleven was. Het Provinciaal Bestuur wees zeer te recht op dit feit in zijn uitspraak. Maar geen van al de vermaningen, ook niet die nu in 't laatst zoo dikwerf herhaalde van het Classikaal Bestuur, had mogen baten. Toen kwam derhalve eindelijk de tijd van „bestraffingquot;. Het Classikaal Bestuur, ziende dat al zijn aangewende „pogingenquot; op onwil afstuitten , zond daartoe, meenende dat er zelfs termen tot afzetting waren, de zaak naar het Provinciaal Bestuur op. Dit Bestuur moest dus eenvoudig onderzoeken of de bezwaren , tegen de ouderlingen en diakenen ingebracht, „gegrondquot; waren. Het bevond ze „gegrondquot;. En daarop had het niets anders te doen dan wat art. 21 van het Reglement voor opzicht en tuoht duidelijk voorschrijft: wanneer een bezwaar „gegrondquot; geoordeeld is, moet (zegge: moet !) een der bij art. 4 opgenoemde tuchtmiddelen worden toegepast. Het komt niet te pas te eischen dat het Prov. Bestuur dan nóg aan het „terechtwijzenquot; en „vermanenquot;
enz. enz. enz. zal blijven. Dit doende zou het 1°. onfatsoenlijk handelen tegenover het Glassikaal Bestuur , daar het dan immers met daden zou te kennen geven dat de vermaningen enz. van dit Bestuur niet veel te beteekenen hebben , en 2°. de wet overtreden die beveelt dat er een tuchtmiddel toegepast moet worden. Ieder onbevooroordeeld en van eindeloos terechtwijzen en vermnnen en raadgeven en — schipperen afkeerig mcnsch zal dit, dunkt mij, ten volle moeten toestemmen. Waar moet het heen, indien elk hooger bestuur in dergelijke gevallen zal zeggen tot het lagere ; uw raadgeven en terechtwijzen enz. enz. enz. heeft niet geholpen, kón ook niet helpen ; wacht, ik zal 't nog eens dunnetjes overdoen ?
Maar, zegt de Synode: „mijn dunnetjes overdoen is toch gelukt,quot; Wij zullen zoo aanstonds zien , of dat waai- is en welke waarde hieraan is te hechten ').
De uitspraak van het Provinciaal Bestuur was dan vernietigd. Nu moest de Synode zelf aan 't werk. Natuurlijk begon zij met de „pogingquot; te doen om de zaak ,,nit den weg te ruimenquot;, die immers ook zoo recht lastig „óp den wegquot; der Synode lag. O Synode! Dat „uit deu weg ruimenquot; is waarlijk karakteristiek.
Er zal eene commissie naar Varsseveld gaan , die dit „uit den weg ruimenquot; in mandaat heeft. De hceren Steenberg cn Overman leenen zich tot dat respectabele werk.
De commissie komt te Yarsseveld. Natuurlijk „ruimtquot; zij „uit den wegquot; liefst alleen in presentie van de schuldigen. Wat hebben ook de klagers er mee noodig? Dezer tegenwoordigheid ware maar lastig. Dus: met dc beschuldigden alléén 1
1) Behalve deze twee groudeu tot vernietiging voert lt;le Synode nog een klein derde achtergrondje aan, namelijk dat niet voldaan is aan art. 33 al. 1 van het Rcgl. voor O. cn T., waar iets gezegd wordt van de toezending der kennisgeving van de uitspraalc. Dit hangt echter geheel samen met den rursten grond. Ook is die kennisgeving wl gezonden, maar aan „den kiTkera.id.quot; Zo werd gezonden den Ss'™ Mei.
79
En -wat bevindt nu de commissie? Schuld! Die schuld kan, zelfs met de beschuldigden alleen, niet „uit den weg geruimdquot; worden. Ze is te wel bewezen. ') Maar kan dit niet , 't ware toch de moeite waard het toepassen van een tuchtmiddel „uit den weg te ruimen.quot;
Opent dus uw zakken, hecren Steenberg en Overman! Daaruit moet in dit geval bet licht opgaan. De van te voren gereedgemaakte „verklaringquot;, waarbij de ouderlingen en diakenen schuld erkennen en oprecht berouw zeggen ie hebben over het gebeurde en beterschap beloven voor de toekomst, er uit voor den dag gehaald. ,,Lieve broeders-), wilt deze verklaring teekenen.quot; — Maar de broeders zijn bier niet gemakkelijk toe te krijgen. — ,,Maar, lieve broeders, als gij niet teekent, moeten wij u waarachtig straffen; er zit niet anders op; ge wordt geschorst, of zoo iets.quot; —Dat werkt! Want aan schorsing wil-
1) Ik verzoek mijn lezers dan ook wel acht te gtvcn, «lat de Synode wel degelijk de ouderlingen en diakenen schuldig verklaard heeft aan verstoring van orde c.n rast en aan verzvim en vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrekkingen. — Wat de ouderlingen en diakenen deden is dns strafbaar. Dergelijke dingen mogen niet gebeuren, zogt de Synode.— Onthonde dit ieder, dien 't te pas kan komen. quot;Want te Varsseveld is niet het eenige geval van dezen aard geschied.
2) „Lieve broeders!quot; Men koude toch in 't oog, dat de heeren nu, naar aanleiding van het misbruikte art. 4 al. 1, gaan handelen in „broederlijke liefdequot;, een artikel dat op alle markten niet even coulant is en soms ook wat duf. — Vertelde niet Los en Vast eens, hoe er tusschen twee hoogleeraars op zekeren tijd een kwestie was gerezen of de Synode, ter wille van juist zoo iels, een „gemoedelijk vadertjequot; of een „oud moedertjequot;, dan wel een „verstandigen ouden broederquot; en „zustertquot; moet geacht worden? Zon het ook mogelijk zijn, te spreken van een „onnoozel wichtjequot;? Moet ze echter een „oud vrouwtjequot; zijn, dan ware 't niet kwaad haar dit wijsje te leeren neuriën:
O mijn koffijpotje, reutel!
En gij, o mijn poesjes, krabt elkaar bont en blauw!
Ziehier van mijn wijsheid den sleutel;
Koop een onsjen snuif mij; toe gauw!
80
lcn de ,,broedersquot; liefst niet. Dan nog liever geteekend. Van twee kwaden 't beste gekozen , liet ,,oprecht berouwquot;!
„De onderyeieelcenden verklaren opnECHT leed wezen eu derouw ie gevoelen en beloven plecütig,quot; enz.
Komt, vertelt ons mi eens, lieeren Steenben; en Overman! hebben de ouderlingen en diakenen tijdens dit „wegruimenquot; ook geschreid? Waren het bittere of zilte tranen, die het „oprechtquot; berouw hen storten deed? Zaten zo ook wellicht in zak en assehe? Waren ze misschien zoo verslagen , dat gij hen — die armen! — nog hebt moeten opbeuren, troosten, bemoediger ? -—- Komt, veite.lt het ons, duidelijk, eenvoudig — vooral „oprecht.quot;
Maar neen; niet aldus. De zaak is te ernstig, 't Is geen coniedie-spel. Een commissie uit het hoogste kerkbestuur is hier aan het werk. Hoeden af!
„Oprecht berouw!quot; Mag ik vragen, heeren Steenberg en Overman! weet gij wat dit is? En vertoonden zich de kenmerken van zulk berouw bij de ouderlingen en diakenen?
Er is eens iets geschreven , in een bekend boekje dat nog al gerucht maakte, over — de „leugen in de kerk.quot;
Hier nu vinden we een commissie , die een verklaring laat. teekeneu van „oprechtquot; berouw, (en einde „uit den weg te ruimen.quot;
Ik vraag in gemoede: wordt hier een voorbeeld gegeven van dien ernst, die den christen voegt? Of wel: wordt hier soms gespeeld met oprechtheid en eerlijkheid? Staan we hier voor een liclitvaardig veinzen van de meest intieme en heilige aandoeningen? Hebben we hier te doen met een „leugen in de kerkquot;?
Dit is zeker: een eerlijk gemoed heeft van zulk spelen een afkeer. En een eerlijk man leent er zich ook niet toe.
Oprecht berouw! O heeren van de Synode , denkt eens even na en voelt al het wicht van die twee kleine woorden !
81
Hoc is liet tooli mogelijk, dat men zoo lichtvaardig de ouderlingen en diakenen plaatsen kon voor dit dilemma: of schorsing of tcekening van de opreeht-beronw-verklaring? In het stellen van dit dilemma schuilt onzedelijkheid. Tegen die onzedelijkheid kom ik op. Eu de Synode toont bovendien op deze wijze haar verregaande onkunde in de dingen die der moraal zijn. Of hoe? Kunt gij iemand het oprecht berouiv van buiten ai', door bedreiging, opdringen ? Neen , de geboorte van het berouw is eene andere. De tollenaar bad „van verre staandequot;, in stilte, verslagen: o God, wees mij zondaar genadig !
Maar missehien vraagt de Synode: wie zegt u dat wij dit dilemma gesteld hebben: betuigt berouw of' wij schorsen u? Wel, de stukken wijzen het uit , de stukken in verband met de geruchten die terstond na het verdwijnen der commissie te Varsseveld liepen. Of zouden soms de heeren Steenberg en Overman „durvenquot; beweren dat de oprecht-be-rouw-verklaring opgesteld is door ouderlingen en diakenen, geheel voortgekomen uit hun week geworden gemoed? Wat, uit hun gemoed! Neen, het mes is hun op de keel gezet: teekent of gij wordt geschorst! En dat noemt de Synode „oprechtquot; berouw!
Nog eens: o heeren van de Synode, denkt even na en voelt al het gewicht dier twee kleine woorden!
Van de ouderlingen en diakenen, die de verklaring van „oprecht berouwquot; teekenden, zal ik niet veel zeggen. l)ie menschen hebben al heel wat geteekend, gelijk ook dit boekje in een enkel staaltje reeds liet zien. Ook zegt de Synode zelve van die andere verklaring van hen, als zij beweerden dat zij niet uit „boos opzet,quot; maar uit „misverstandquot; en „in 't belang der armenquot; gehandeld hadden '),
1) „Uit misverstandquot; zeiilon de ouderlingen en diakenen. Had ik hun dan niet duidelijk gezegd wat hnn plielit was? Mad het Classikaal
83
dat deze verklaring wel „onvoldoendequot; zou kunnen geacht worden, aldus de eene verklaring niet, de andere wél voldoende rekenende ter wille natuurlijk van de bekende „wegruimingquot;. Intusschen welke waarde is dan aan al die verklaringen te beeliten? Wat geven, wat bewijzen zij? Ook.... doch neen , van u , ouderlingen en diakenen , niets meer ! Ik dring uwe gestalten uit mijnen geest weg. Gij, die n eerst zoo bevoemdet dat gij om niets gaaft en alle waarschuwingen in den wind sloegt, gij zijt nu, daar het dan toch werkelijk op schorsing aankwam, in uw schulp gekropen, hebt als kinderen een knieval voor de heeren gedaan, hebt uzelven schuldig erkend! O, gaat heen, en denkt ook gij nog eens na over „oprechtheidquot;. Daarna komt terug en ik beloof u — ondanks alle verschil van meening — zullen we dan misschien nog vrienden kunnen worden !
Ik heb onbewimpeld een paar bedenkingen tegen het „wegruimenquot;, bij de Synode zoo geliefd, medegedeeld. Want men kan soms te veel wegruimen. Denk aan oprechtheid, berouw en wat meer van heiligen aard is. Tegen zulk wegruimen , zelfs reeds tegen de „pogingquot; er toe, dient ieder, die nog stem heeft, zijn stem te verheffen. En dit niet zoozeer ter wille van de Nedcrlandsche Hervormde kerk, die er meê gemoeid is, maar bovenal ter wille van het Kijk, het
Bestuur, èu iu November 1S70 èn nu, niet herhaaldelijk hun de wet voorgehouden? — En „in 't belang der armenquot;. Maar 'tis mij niet duidelijk waarom men iu 't belang der armen twist behoeft te maken. „De armen hebt gij altoos met nquot;, zeide Jezus bij zekere welbekende gelegenheid.—-Rest nog liet „boos opzetquot;. Hiervan zal ik maar niet veel zeggen. De lezer rade zelf liefst uit welke der drie beweegrsdeneu de onderlingun en diakenen gehandeld hebben.
83
heerlijk Rijk van oprechtheid en waarheid en gerechtigheid, het Eijk Gods, dat door zulk wegruimen wel eens schade kon lijden.
Voorts vraag ik voor enkele aangelegenheden nog een oogen-blik uwe aandacht.
En dan heb ik nog eerst een laatste opmerking bij het „wegruimenquot;. De Synode zegt: „de verkeerdheden zijn uit den weg geruimd (behalve door de overwogen „oprechtequot; verklaring van berouw) doordat het Classikaal Bestuur van Zutphen recht-gesproken heeft op de ingediende klachten tegen Wes-terveld en de kerkvoogden.quot; De Synode heeft fraai zeggen! Maar de Synode weet heel extra goed, dat de kerkvoogden en Westervcld van de uitspraak van het Classikaal Bestuur in hooger beroep kwamen bij het Provinciaal Bestuur en van de uitspraak van dit Bestuur weer cassatie hebben aangevraagd bij de Synodale Commissie , die over deze aanvrage nog heüissen moet. Waar blijft dus nu dit „uit den weg geruimd zijnquot;? In goed hollandsch noemt men dat: knollen voor citroenen verkoopen. Of zulk bedrog evenwel aau de Synode voegt, valt te betwijfelen.
En hiermee nu genoeg van al het synodale „wegruimenquot;. Ik heb nog een andere opmerking. De Synode bepaalt, dat de kosten, door het hooger beroep veroorzaakt, door de Kerk zullen gedragen worden. Derhalve moet nu de Kerk betalen, terwijl er kosten gemaakt zijn ter wille van personen, die door de Synode zelve schuldig zijn verklaard. Dat is zeker een pronkstuk van billijkheid! — „Maar art. 22 van het Keglement voor opzicht en tucht laat slechts toe dan de kosten te brengen ten laste van bezwaarden als er een tuchtmiddel toegepast is.quot; — Juist; maar dat sluit, o Synode, ook volkomen met art. 31 van datzelfde Eeglement,'twelk daar voorschrijft dat, indien een bezwaar gegrond bevonden is, een tuchtmiddel moet toegepast worden. Wie echter eens afdwaalt van den weg des rechts, geraakt hoe langer zoo meer in de doolpaden der onbillijkheid verward. De kerk betaalt nu voor de schuldigen. Zulk plaatsvervangend lijden komt waarlijk niet
84
te pas. 'k Dacht dat 't beter was de spreuk toe te passen: „Zoo wat de mensch zaait dat zal hij ook maaienquot;.
Maar hadt gij dan waarlijk — zoo hoor ik mij toeroepen — zoo gaarne gewild dat er op de ouderlingen en diakenen ten uwent een tuchtmiddel ware toegepast en dat zij daarbij veroordeeld waren in de kosten? Ik antwoord: dit had ik gewenscht, dat er waarlijk recht ware gedaan, dat de wet volkomen ware gehandhaafd. Hiervan alleen wacht ik verbetering. Wat doet ge met een wet zoo ge haar niet toepast?
Vooral in tijden van strijd en spanning dient men de hand aan de wet te houden. Slapheid, traagheid in dit opzicht is dan dubbel nadeelig en gevaarlijk. Waar onrust heerscht, wellicht ook „boos opzetquot;, is 't voor elk bestuur plicht met kracht op te treden. Juist dan moet het blijken of er kracht en kloekheid is in den man die 't roer in handen heeft. Wee het schip , welks stuurman 't roer uit de machtelooze hand laat glippen als 't onweer brult!
Het lust mij niet in nog meer punten de synodale uitspraak na te gaan. lleeds is voldoende gebleken dat ik van meening ben, dat deze uitspraak er waarlijk „niet door kanquot;. Wet en ernst beiden komen er tegen op.
De hoofdfout van de Synode zit natuurlijk in die reeds besproken zucht om „pogingenquot; te doen ten einde de kwesties ,,uit den weg te ruimenquot;, of, overgezet in verstaanbaar hol-landsch, „in den doofpot te doenquot;.
Maar, nog eens: is nu echter met zulke pogingen de kerk geholpen? Zal de kerk, helaas zoo jammerlijk reeds verscheurd, langs dien weg tot vrede komen?
Maar wij willen juist ,.vredequot;, zegt de Synode. Ik antwoord weer: handhaaf dan het recht, zonder aanzien des per-soons. O, 't is zeker schoon en heerlijk, genade te bewijzen en te vergeven. Maar, eilieve, tracht dan vooral vooraf u te verzekeren, dat er waarlijk „oprechtquot; berouw aanwezig is. Wat toch te denken van een rechtbank, die tot den veroordeelde, juist als hij zal worden weggebracht om zijn straf
85
te ondergaan cn die dan natuuilijk roejit; ,,'k Won gaarne vrij blijven van strafquot;, zegt: teeken even een verklaring van oprecht berouw en dan — ga lieon in vrijheid? Dat is de orde in de maatschappij orakeeren 1
„Maar God is genadig; laat ons het ook zijn.quot; AVeer antwoord ik: Gcd weet ook voUomen of 't berouw „oprechtquot; is. Waar gij dit niet weet, ja waar gij zelf verklaart dat sommige verklaringen wel eens „onvoldoendequot; zouden kunnen geacht worden , — poog u daar niet aan te stellen alsof gij kondt zijn als God. „Poog niet, o Synode! Voorzienigheid te spelenquot; zcide eens een hoogleeraar. Zij zijn raad , aan anderen gegeven, ook richtsnoer geweest bij eigen adviezen 1 Aan de „recht-sprekende machtquot; is het gezet „rechtquot; te spreken. Dc genade komt van elders1).
Ik vrees dat de S\rnode zich heeft laten leiden door de gedachte: indien we aan het recht zijn vollen loop laten, men zal ('t gold hier eeu orthodoxe partij) onze uitspraak voor geloofsdwang aanzien. Wat dat schrikbeeld al niet doet! Maar het was immers duidelijk als de dag, dat het hier geen geloofskwestie, maar een orf/c-kwestie betrof. Ik kan niet na-
De bedoelile hoogleeraar zette ook duidelijk uiteen hoe er drie machten bij de Synode ziju: de besturende, dc wetgevende, dc recht-sprekendi'. AVelau, in ons geval was de Synode als recht-sprekende macht, als rechtbank, opgetreden. Pogingen om uit den weg te ruimen enz. komen bij eene rechtbank echter niet te pas. Zulke pogingen moeten aan het recht-sprekeu vooraf yaav. De besturende macht past ze toe. Zoodra deze van opkomende „verkeerdhedenquot; verneemt, is het haie roeping raad cn terechtwijzing te geven, opdat niet wanorde, misschien nog erger, ontsta. Is evenwel eene aanklacht ingediend, is de zaak geïnstrueerd, leden de pogingen der besturende macht schipbreuk op onwil cn wat dies meer zij, dan is het de taak van de recht-sprekende macht alleen recht te spreken. Kan er later, nadat eerst recht-gesproken en dus ook de straf aangewezen is , op verzoek van den schuldige zélven, genade worden verleend, zie ik zou er mij hartelijk in verheugen. Dan toch ware het doel der bestraffing, verbetering, bereikt. Ik meen dat de aanklagers van ne ouderlingen en diakenen dit ook wel zullen toestemmen.
laten hier openlijk uit te spreken , dat het Classikaal Eestuur van Zutphen en het Provinciaal Kerkbestuur vau Gelderland dit helder hadden ingezien. „Tot de orde!quot; ziedaar hunne leus. Ik ben waarlijk de eerste niet, die een afkeurend oordeel moet vellen over de gedragingen der Synode. Zoowel van orthodoxe als van moderne zijde verheffen zich gedurig stemmen tegen de lauwheid en lafheid, tegen het spelen met de heiligste woorden, tegen den „leugengeestdie de kenmerken van het hoogste kerkbestuur zijn. Als dat niet verbeterd wordt, moei de kerk wel te gronde gaan. Wie in den lande nog een hart heeft voor recht en eerlijkheid, voor waarheid en goede trouw, kan onmogelijk vrede hebben met een kerk , waarin zoo veel ellendige lauwheid wordt aangetroffen. De Synode zelve gevoelt dit, schoon niet duidelijk, zóó zeer, dat zij b. v. in de officieele verslagen van haar werkzaamheden steeds de verzekeringen invlecht van met „den meesten ernstquot;, met „nauwgezetheidquot;, na „langdurige beraadslagingquot;, na „ernstige discussiequot; het een of ander besluit genomen te hebben. Waartoe die verzekeringen ? Zijt gij bang dat men uw ernst en nauwgezetheid wantrouwt? Eu zoo dit wantrouwen bestaat, aan wien de schuld?
Ik stel mij volstrekt niet voor, dat dit mijn schrijven verbetering in dit opzicht zal aanbrengen bij de Synode. Krachtiger stemmen dan de mijne zijn reeds dikwijls gebleken „stemmen in de woestijnquot; te zijn geweest. De Synode is doof aan dat oor.
Maar niet om de synodale heeren tot kracht te wekken moet het ons ook te doen zijn. Zij mogen sterven in hun vrede.
Neen, maar de publieke opinie worde opgewekt! De leden der gemeente moeten voorgelicht worden. Van de gemeente ga het nieuwe en krachtiger leven uit. De gemeente zij het, die op hervorming van 't bestuur aandringe. Ziedaar de éénige weg, die nog tot behoud van de doodkranke kerk leiden kan!
En daarom zal ook het proces, dat ik besprak, geen ge-
87
heel vruchteloos proces zijn geweest. Het publiek heeft weer in eeu schitterend voorbeeld leeren zien hoe weinig kracht er van het kerkbestuur uitgaat. Slaat dus zelf de handen aan het werk, leden der kerk ! Wacht van de hoogere Colle-giën, die schaduwen! geen verbetering, geen heil! Helpt uzelven!
Door krachtig gemeente-leven tot nieuwen bloei. Zal dit uw toekomst wezen, Nederlandsehe Hervormde kerk?
Nog is het verborgen voor onze oogen. Maar — hetzij de zieke Hervormde Kerk weer opleeft; hetzij, terwijl zij vergaat, een betere inrichting of vereeniging tot bevordering-van godsdienstig leven ontsta; — steeds zal dat nieuwe en betere van de gemeente moeten uitgaan.
Aan hare opvoeding blijven wij derhalve met goed vertrouwen arbeiden. Wie weet wat ons de dag van morgen reeds brengt 1
Snelpersdruk van A. Hoogenboom te Amsterdam.