D E
NEDERLANDSCHE*^?
STALMEESTER,
O F
KORT DOG GRONDIG ONDERWYS .VAN
Al hetgeene Betrekking heeft tot bet KENNEN, TOOMEN, ZADELEN, BESLAAN
en ONDERHOUDEN DER PAERDEN;
ALS MEDE
tot de RYD-KONST,
Of Manier, hoe de Paerden gedresfeerd en tot al-
lerlei" gebruik afgerigt moeten worden; Met by'gevoegde AAjtfSixj^i^f::over het Paerd-Ryden
<fer Dames; bj€^eamè^n der Iïnqelschen, en
de Har/aj&veKyrdWtMMB e&'^Hd ers :
DE ZIEKTERE e» [èëBRÊkEN d£é PAERDEN,
en hoe cïefeeffren téKèlpe'n erj te g§a|ezen zyn.
En eindelyk eenffaondigtVerhandeling oiXefibet Fokker en
A^NftUEJSKEN - "Bïjfl,'PABRDEN.-
jiLi.es rara&rr MmbB^Öobigéplantten.
L. W. F. van OEBSCHELWITZ,
Adjudant ouder Oranje-Vriesland Cavallery.
IN 'sGRJFENHJGE,
Bt PIET ER van CLEEF, Voor Rekening van den Autheur.
M. DCC. LXIH. |
|||||||
M
|
|||||||
....
|
|||||||
JL» ««;» iï»ï •«■• IBM ion i«i» ia na mi »u m ai ik ** in ■■ iihi asai ■ ««• lint tui icnt »ti **-» ij
buai nuïa*i »Rnt mi >■■■ ■■ «» mi U ai ■■■■ ■> ai ■■ ai ■■*■ mi mi ia m mi teil 14»* i*»> il VOORREDEN.
^K5©®ET-Paérdisontegenzeglyk het nut-
© U ^ «gfte en edelfte van alle de aan 't «L^-^Mg Menfchdom onderworpene Dieren, W^iJW bereik- , uit hoofde van deszelfs, boven andere viervoetige Schepzels, uitmun- tende hoedanigheden, ten allen tyden , in eene algertieene achting gehouden geweeft is'. By de oude Heidenen Was deeze achting zo hoog ge- klommen , dat fy voorgaven, een van hunne machtigfte Goden (a) hebbe hetzelve doen. voortkomen tot welvaart van de Aarde. Ver- volgens hebben fe, in fommige opzigten, eene Menfchelyke gedaante en natuur aan hetzelve toegefchreeven; waanende , dat 'er Volken Waren in de gedaante van half Man en half Paerd (£). Sy wilden mede de Ry tuigen van hun*
(o) Neptunm deedt het Paerd uit dé Aarde voort-
komen, door een' (toot met fyn' Drietand, by fyneri twift met Minerva wegens de Stad Atbeenen, gelyk Pïrgilius in fyn eerfte Landgedicht zingt: Fudit aquum magno tellus percuffa Tridewi;'t geen Vondel dus overge- zet heeft: En gy, o Neptuin, wien de Aarde, van uwen grooten Drietand getroffen, 't ecffi een briefcbend Paerd op' droeg. (b) Het «s waarfchynlyk, dat de dwaaltngen, aan-
gaande deeze ingebeelde Volkeren,haaren oorfpróng biervan gehad hebbeo i De Tbes/atiers waren in Grïe- * 2 ktntané
|
||||
iv V O O R R E D ,E N.
hunne grootfte Godheden door Paerden voort-
getrokken hebben (c). De vermaardfte Au- theuren der Fabelen maaken het Paerd deelag- tig aan de uitmuntenfte daaden hunner Hel- den (d). De Dichters hebben aan heuelve, by verfcheide gelegenheden , Vleugelen gegee- ven, en tefFens vereerd, door het te plaatfen op den top van den Berg ParnaJJus, de zit- plaats van de Befcherm-Godinnen der Konften en Weetenfchappen. De Hiftorien hebben waerdig geagt, de naamen en .daaden van ver- fcheide beroemde Paerden aan het. nageflachte over te brengen (e). En onze hedendaagfche Adel pronkt met geen tytels meer, dan met zulke, welke van den naam van dit edel Dier ontleend zyn (f). In
iinland de eetilen geweeft, welke begonnen hadden
de Paerden te beryden , en te bedwingen; waardoor
fy aan die, welke hen 't eerft te Paerd zagen, ais
, Monfters, half Man en half Paerd, toefcheenen, en
■ Waarvan fy den naam van Centauren verkreegen.
(«) De Zonne-Wagen, als;mede die van Pluto en
Neptunus, wierden , volgens de verdigtfelen , door Paerden voort getrokken. {di Scypbius, Arion, de Paerden van Cajlor en van
JPoliux, die van Athtihs, by Homerus, Batte en Xatt' te genoemd worden > en meer andere. («1 Darius wierd Koning, door het rinneken vaa
fyn Paerd. Alexander de groote deedt aan 't fyne, Bu- tepbalus genaamd, voor de aan hem in zoo veele ge- vegten beweezen getrouwe dienden, eene plechtige Uitvaart houden, alsmede tot eer van hetzelve eene Stad bouv/en. Keyzer Nero liet fyn Paerd tot Burgemeefter maaken; en dat van Caligula moeft met deezen Keyzer aan fyne Tafel éeten. (.ƒ) De Naam van Mar/sbafc is t'fimiea. gefield uit
bet
|
||||
VOORREDEN. V
ïn der daad , elkeen is overtuigd van de
groote nuttigheid, en 't voordeel, welk wy van het Paerd genieten, als mede. van de oneindige vermaakelykheden, waartoe het ons verftrekt. Dient het niet tot der Vorften Pracht en Heer- lykheid, als mede tot hunne zekerheid en ge- mak? Ja word niet dèrzelver leven aan hetzel- ve toevertrouwd ? Van welk eene nuttigheid is het niet in den Oorlog, zo wel tot verdedi- gingvan fynenMeefter, als om hem alle nodige hulpe toe te brengen ? Deszelfs vaerdigheid verbreekt de maatregelen des Vyands, en is aan de Heir - voerers behulpzaam tot het gee- ven en uitvoeren hunner bevelen ; Zelfs het gezigt des Vyands maakt hetzelve moedig tot den ftfyd; want men moet hier' teffens aanmerken , dat hét Paerd ,wel onderhouden wordende, en fleu-
het woord Mar,'t geen, ia de oude Cetü/cbe taal, Paerd
betekent, en Schalk wil zeggen, een Uitvoerer; das Morfcbalk iemand betekent,, wiens uitvoeringen groot zvn, en te Paerd gefchieden moeten. De uitlteeken- de waerdieheid van Stalmeefter aan de groote Ho- ven heeft, zonder tegenfpraake, haare afkomfte van. 't Paerd. Het Woord, Cbevalier, Cavallur of Ridder, 't welk een Man te Paerd betekent, is ^er oud. By de Romeinen maakten de Cavalliers of Ridders de. tweede Orde of Eertrap uit van bun Gemeene-beft; welke Orde reeds in de tyden van Romulus begonnen beeft. Koningen en Vorften, hebben zedert Caval- liers of Ridders genoemd diegeenen , aan welke iy, totbelooninge van uitmuntende daaden ,de eene of an- dere Orde vereerden: En de hooge Adel bedient zig nog tegenwoordig van deezen ouéen Eer-tytel, IQ alle deszelfs Notariaale A£en. *3 '
|
||||
v.i VOORREDEN.
fleurig zynde, een zeer moedig, zo niet het raoe-
digfte van alle Dieren is. Daarenboven is hetzelve ook, getemd en gedrefTeerd zynde, getrouw aan fynen Meefler, zullende niet ligt aandenzëlven, of aan een'ander'die;'c oppafl» zoo wild en quaadaartig het ook tegen vreemden zou mo- gen zyn, eenig nadeel, met flaan of byten toe- brengen , gelyk dit de ondervinding leert. En waarlyk,men kan zeggen, dat het nut en ge- mak, welke dit edel Dier aan den Koophandel en alle andere tot de menfchelyke zamenle- vinge nodige bedryven toebrengt , onwaar - deerlyk zyn; zelfs na fyn'dood trekken wy nog voordeel van hetzelve (g). Tot vervulling van zoo meenigerlye gebruiken fchynt 't, dat de wyze natuur een merkelyk onderfcheid ge- maakt hebbe, in de gedaante, gefchiktheid , deugd, ja zelfs in de neigingen der Paerden boven andere Dieren (h). Deeze by uitftek groote nuttigheid erkend zynde , hebben de menfchen zig ten allen tyden bemoeid en zorg gedraagen, een voor 't rnen'fchdom zoo dier- baar (g):De Maanen en het Staert-haïr gebruiken de
Behangers, Sadelmakers, Parnikenmakers, Knoopma- kers, Brouwers ,Vedelmakers, Hoedemakers > Borftel- makers, Touwflagers , eji meer andere. Van het Hoorn bedienen zig de Kammen- en Brillenmakers, als mede de Smits en Sloctmakers- Van de Huid, de Sa- del- en Schoenmakers; en de Oly , dat 't vet is van den hals en hangbnik, word cot het emallieeren, en meer andere dipgen, gebrnikt. (b) Ziet op Pag. 46, &c. de foorten der Paerden;
ten aanzien van het gebruik, |
||||
VOORREDEN. vij
baar geflacht van Dieren zorgvuldig te bewaa-,
ren, te onderhouden en voort te queeken. Vorflen en groote Heeren onderhouden , zoo om aan hunne waerdigheid luifter , als aan hunne Heerfchappy^ontzag, byte zetten, een groot getal Paerden , ten deele in koftelyke Stallingen by hunne Hofhoudingen , en ten deele by hunne Krygsbenden. De meeden van Adel voeden dezelven zoowel tot hun vermaak, als ook tot hun gebruik. Poftmeeflers, Land- Bodens, Reizigers, Stalhouders , Huur-Koet- fchiers, Landbouwers en Voerlieden konnen het Paerd niet ontbeeren ,• ja , 'er is bykans nie- mand, dié hetzelve niet, öf tot gemak, of tot pronk , of tot gebruik van. noode zou hebben. Doch het is teffens zeker , dat het Paerd, van wat natuur het ook zy, niet volkomen, noch in eenen langen tyd, dienen kan, tot het gebruik, waar toe het gefchikt is, zonder alvorens van den menfch gedrelTeerd, en door eene geduu- rige oppaffing onderhouden te worden. „En de- wyl het Publyk niet weinig daaraan gelegen is, de middelen en wegen te weeten, hoe men :de Paerden kennen , onderhouden en bequaam maaken moet; zoo hebben wy gemeend, door de onderneeminge van dit beknopt Werk , den Nederlanderen eenen byzonderen dienft te doen, voornamelyk dengeenen, die niet, dan hunne Moeder-taal, machtig zyn, en gevolg- lyk van de uitmuntende onderwyzingen van den Graaf van jtfemajtle, van Pluvinel, van * 4 den
|
||||
viij VOORREDEN.
den Baron van EiJenberg ,van Garfault ,en meer
andere, weinig of geen voordeel hebben kon- nen trekken. De voortreffelyke Leffen deezer groote en kundige Lief hebberen, welke weinig yeranderinge lyden konnen, tot grondlegging neemende, en daarby voegende myne wei- nige kennis, door 't oeffenen myner funftie in het Militaire, zedert een' reeks van jaaren in verfcheide gedeeltens van Europa, verkree- gen, zullen het zyn, die ik hier, als een Ver- volg van myn Handboek voor de Cavallery, kor- telyk , dog regelmatig , zal ontvouwen ,* te weeten, al 't geen nodig is tot de konften Lief hebbery, welke men noemt, de Piqueur- Konft, of de kennis en het.beryden van Paer- den. Elkeen zal begrypen, dat 't weinig of niet te zeggen hebbe, eenige, dikwyls bedorvene, Leffen naar den Schooltrant weeten werkftel- lig te maaken, als welke tot een algemeen ge- bruik van weinig nut zyn, en veeltyds op een enkel niet uitkomen. Tot de PraByk van de- ze uitgeftrekte wetenfchap behoort eene an- dere , veel wezentlyker en door geduurige oeffeninge verkregene, kennis ; namelyk hierin beftaande, dat men grondig kenne, de fraaiheid en deugden, als mede de gebreken en ondeugden van een Paerd; deszelfs ouder- dom konne bepaalen; een' toom en gebit wee- te aan te geeven, volgens de gefleldheid van deszelfs mond ; een' Zadel weete te ordon- neeren en te leggen naar de gefchapenheid van *sP*erds
|
||||
VOORREDEN. ix
'sPaerds Lighaam.en een beflag, volgens't maak-
fel van den Voet: Dat men mede weete een Paerd tot allerley gebruik af te rigten en be- cjuaam te maaken; en eindelyk ook door wel- ke hulpmiddelen deszelfs ziekten,quaalen,toe- vallen en gebreken konnen geneezen en wech- genomen worden. Om alle de grondregelen deezer flofte in eene'duidelyke en naauwkeurige orde te brengen en te verhandelen, heb ik dit Werk verdeeld in drie Stukken: In het eer/te Stuk vindt men befchreeven alle de gedeekens van het Paerd j waarin de fraaiheid en fouten van derzelver deelen beftaan; den ouderdom, het toornen , zadelen , beflaan &c, Het tweede Stuk handelt van de gemakkelykfte Leerwyze , hoe men het Paerd tot allerley gebruik dreflèe- ren of afregten moet: En het derde Stuk behelfl: aanwy zingen, hoe de meefte ziektens, quaa- len en gebreken, deezen Dieren overkomende, op de bequaamfte en zekerfte wyze te genee- zen en af te helpen zyn. Invoegen dat dit be- knopt Handboek, aan elkeen , die zig van Paerden bedient, of daarmede omgaan moet, ligtelyk en in korten tyd een begrip zal kon- nen geeven Van alle de meeffc wezendlyke zaa- ken, welke men, tot verkryginge der voor- fchreeve kennifle , te weeten noodig heeft, zoo dat men, by Lieden, die in deeze Konft en Lief hebbery verre gevorderd zyn, niet ver- legen zal flaan , maar den knoop der zaake, zonder daarover te fweeten j konnen oploffen. * 5 Pe-
|
||||
x VOORREDEN.
Dewyl ik mede oordeele, dat het aan de Lief-
hebbers deezer Weetenfchap niet ondienftig en onaangenaam zal zyn, hierby te vinden de franfche Konftwoorden , welke eenïgzins tot de kennifle, het beryden en geneezen der Paerden betrekking hebben , en aan de Oeffenaars deezer konft nodig zyn te kennen en te verftaan : Zoo hebbe de meeft onbe- kende en onduidelyke deezer woorden, door Cyffers en met Curfive Letteren , onder de Nooten aangetoond , en daarentegen andere Nooten door Romeinfcbe Letteren aangeweezen. |
|||||
INHOUD
|
|||||
INHOUD
DER
HOOFD-STUKKEN.
|
||||||
EERSTE STUK.
I. ' Hoofdstuk. De Benaaming van alle de dee*
len, uit welke het Paerd zanten gefield
is. . . . Pag. t I. De Partyen ^waaruit het Foor-gefiel be-
ftaat, . , . . .2 II. De Partyen, die het Lyf uitntaaken. 5
III. De Partyen van het Agter-gejlel. 6
II. ; Hoofdst. Fan de fraaiheid en gebreken der
Paerden aan het'Foor■gefiel. ..' 7.
I. Fan het Hoofd. . . ibid
II. Fan de Oor en. . . S
■ III. Fan het Foorhoofd of Front, en IV. Fan de Kuilen boven de Oogen. . 9
V. Fan de Oogen. . . 10
VI. Fan de Kaaien, en VII. Fan den
Mond of Bek. . . 11 VIII. Fan den Hals. . . 13
IX. Fan de Schouders. . 14
X. Fan de Foor-Pooten. '. 15
Fan de fraaiheid en gebreken der Deelen van 't Lyf. . . 21
Fan de fraaiheid en gebreken van het Ag-
ter-gejlel. . . . .23
RECAPITULATIE , of Ferhaal in 't
verkort, mat eigentlyk eenfchoon Paerd
uitmaakt. . . 25
III. Hoofdst. Hoe men den Ouderdom der Paer-
RECAPITULATIE van den Ouderdom
ter Pcterden. . . 33 IV,
|
||||||
«j - INHOUD der
|
|||||
IV. Hoofdst. Van het onderfcheid der Haïren
en Kokuren der Poerden. . 34
I. Van de ongemengde Haïren. . 35
II. Van de t' zaamengefielde , of gemen-
gelde Haïren. . , 36 III. Van de vreemde, zeldzaame of raare
Meuren van der Poerden Haïren. 40 V. Hoofdst. Van de onderfeheide Land-aanen
der Poerden. . . ibii
Barbaarfche en Napeljche Poerden. 47
Turkfche Poerden. . . 48 Tartaarfche en Arabifche Poerden. 49
Duitjche Poerden. . , 50 Engelfcbe en Franfche Poerden. 51
Hollandfche, Hongaarfcbe, Poolftbe], LU
tbaujche en Ukrainfcbe Poerden. 52
Aanmerking hierover. . 53 VI. Hoofdst. Wat men by 't hopen van een
Paerd te onderzoeken, en waarna men
hoofdzaakelyk te zien beeft. 54 VII. Hoofdst. Van het Toornen en Zadelen der
Poerden. . . . 58
Van den Toom. . . ibid
Manier van Toornen. . 60
Van den Zadel. * . 67
VIII. Hoofdst. Van het Befiaan. . 71
IX. Hoofdst. Van het voederen, onderhouden,
en oppajfen der Poerden. . 78
Manier hoe de Poerden fchoon gemaakt,
onderhouden, en opgepajl moeten ixor-
den. . . .86
TWEEDE STUK.
Inleiding. . . Pag. 95
I. Hoofdst. Van de onderjcbeide Natuuren der
Poerde^, . t , 99
|
|||||
HOOFD-STUKKEN, xiïj
II. Hoofdst. Fan het Opzitten , Pofluur en
de Houding des Ruiters. . 102
III. Hoofdst. Fan de Hand des Tooms. 105
IV. Hoofdst. Fan de Hulpmiddelen en Kajly-
dingen. . . . iio
De Hulpmiddelen. . v ibid
De Kaflydingen. . . na
V. Hoofdst. Fan de beweegingen der Beenen
eenes Paerds in deszelfs verfcheide gan-
gen, . . . 114 Van de natuurlyke gangen, als I. De Stap. . . ibid
II. De Draf. . . 116
III. De Galop. . . . 119
Fan de gebrekkelyke gangen , als I. De Tel of Pas, . . 122
II. .De Driejlag, en III. De gebroken
Galop. . . . 123 VI. Hoofdst. Fan de hahe en heele Ophouding
en van het te rug zetten. . 124
I. De halve en heele ophouding. ibid
II. Fan bet te rug zetten. . 127
VÏI. Hoofdst. Fm de heffen met de Schouder na binnen, en het Kruis tegen den Muur,
of van het Traverjeeren. . 128 I. De Schouder na binnen. . ibid
II. Het Kruis tegen den Muur. 134
VIII. Hoofdst. Fan het Piaffeeren tujjchen de
Paaien; van dePafJ'age; van de Chan-
gementen der Handen, en van het Dou- bleeren. . . 140 Fan het Piaffeeren. . ibid
Fan de Pqffage. . . 143
Fan de Changementen der Hand, en van
het Doubleeren. . , 145 IX. Hoofdst. Fan de Galopade. . 148
X Hoofdst. Fan de Volten. halve Folien, |
||||
xiv INHOUD der
PaJJade, Pirouetten, en van bet Terre
a Terre. ." . 152
De Folten. . . . ibid
De bahe Folten. . ^-55
De PaJJade. . . . . 156
t De, Pirouetten. . . 157
Het Terre-a Terre. * . 158
XI. Höofdst. Fan de zwierige verheffingen. 159
De Pefade. . . ibid
Het Mezair, en de Cour bette. . 160
De Croupade , Balotade , Capriole , Pas
en Sprong. . . 161
XII» Hoofdst. Fan de Paerden die tot den
Krygsdienji gedefiineerd zyn , en van
de Koets-Paerden. . 168
; Fan de Paerden voor den Oorlog. ibid
Fan de Koets-Paerden. . 170
XIII. Hoofdst. Fan het te Paerd ryden der Da-
mes , en het karafter van een Bery-
der. . . .-.. 173
Fan bet ryden der Dames. . 174
Het karafter van een' goeden Beryder. 175
XIV. Höofdst. Fan het Wetloopen der Engel'
fchen, en de Harddraverye der Neder-
landers. . . . 178 Het Wetloopen der Engelfchen. ibid De Harddravery der Nederlanders. 180 XV. Hoofdst. Fan de Carroufels. . 184
DERDE STUK.
I. Hoofdst. I. Fan de algemeene kenmerken
van de ziektens der Paerden. 101
II. Fan de oorzaaken van derzelver ziek-
. tem. . . . 193
i •, III. Fan de gejleldheid der inwendige dee-
. lm van bet Ligbaam ma Pwds. 194
|
||||
HOOFD-STUKKEN, xv
Hoofdst. I. Van bet Aderlaaten. 196
II. Van de Purgatien. . 199
III. Van de Klifleeren. . 200
Hoofdst. Van de zamenfielling van ver- Jcheide algemene hulpmiddelen, te gebrui-
ken van binnen en van buiten. 201 Hoofdst. Van de meefl gemeene inwendige ziektens der Faerden en van , den Droes. • . . * 218 Van de Feiver. . . 244
Van de Pleuris. . . 245
Van de Colyk , of Buïk-pynen. 247
Als een Paerd niet pijjen kan. 248
Van bet Bartkloppen. . 249
Van den fifoeji. v . 250
Van de dénpigheid der Faerden. 253
Wanneer bet Vet in 't Lyf gefmolfen
is. . . . 256 Van bet Longen-vuur. . 260
Van dePVórmen hy de Paerden, 26*3
Als een Paerd Vergif of Veeren in 't lyf
heeft gekreegen. . 267 . Hoofdst. Van de onderfcheide Accidenten
aan de Oogen, als, van de Maan-Oogen en Sinkingen in de Oogen. . 269 Van de gequetfte Oogen. . 270 Een Zeer koftelyk Oog-Water. 272
Hoofdst. Van het vervangen der Poer-
den. . . . 273 Van de Boecblammigbeid. . 279 Jfalf vervangen. . . 282 * Geheel vervangen. . . 283 Hoofdst. Van de Breuken. . ibid Van de inwendig gefcheurde of geborjie Partyen, 8V. . . 284 Van 't Bloed-piffen en de Louter Stal. 285 Als een Paerd te flerk afgaat. 288 Van
|
||||
xvj INHOUD der
Fan de Koorts. . . 289
Fan de ongemakken in den Mond. 291
VIII. Hoofdst. Fan verfcheide Ziektens, die de
Paerden van buiten aantajlen. 292
Fan den uitwendige» Worm. ibid
Fan de Schurft- . . 394
Fan de Farent.' . . 297
IX. Hoofdst. Fan de Klem. . 300
Fan de dolle Kollen. . . 303
Fan de Dolheid. i . 306
X. Hoofdst. Fan eenige Accidenten, welke
ontflaan uit verwrikkingen, &c. 307
Foor verwrikte Zenuwen. . ibid Als eenPaerdden Hals verfiuikt heeft. 309
Hoe eene verwikte of verfluikte Koot moet behandeld worden. . 310
XI. Hoofdst. Fan allerlye opene Wonden. 312
Om de Fliegen van de Wonden of Scha-
dens der Paerden af te houden. 318
Om bet Bloed te fielpen, en als een Paerd
door den Zadel £?c. gedrukt is. 319
XII. Hoofdst. Fan de verfcheide Accidenten ^
welke aan de Beenen der Paerden kon-
nen komen. ■ . . 322
Foor gezwnlle Beenen. . ibid
Hoe een Legen te ver dryven is. 323
Boe dikke Hukken te ver dryven zyn. 324
Foor Spatten en Gallen. . 326 Hoe harde en zagte Spatten , Boffen en
Gallen te verdryven\zyn. . 327
Van de geborfie Zenuwen. . 328
Fan de Overboeven. . . , 329 Fan den Leeft. . . 331 Fan de MokFoeten. . 332
Van de Egels-Voeten, en Rafpen aan de
Beenen. . •335
XIIL
|
||||
HOOFD-STUKKEN, xvij
XIII. Hoofdst. Van de ongemakken , welke aan
de Voeten eenes Paerds konnen komen. 337
Als een Paerd zig op de Kroon getrapt heeft. . . ' . : Md
Voor 't Vernagelen. . . 33S
Als een Paerd Glas, Spykers ö*c. in de voeten getrapt heeft. . 339
Vanden Kwartier-Voet of Hoorn-Kloof. 340
Van de Steen-Gallen. . 341 Van den Kanker in de Voeten' 343
XIV. Hoofdst. Van eenige byzondere Rente-
dien. . . . 344
Om de Wratten te verdryven. ibid
Om de Luizen te verdryven], en de ma-
gere Paerden te doen groeijen. 345 XV. Hoofdst. Van het aanfokken der Paer-
den. . . . 346
Van het verkiezen der Dek- en Moeder-
Paerden. . . ibid Van de Befcheelers of Springbengjien. ibid
Van de Moeder Paerden. . 349 Van den ouderdom der Befcheelers en Moe-
der-Paerden. . « 35® Van den Dek-Tyd. . . 353 Van bet Dekken der Moeder-Paerden. 355 Van den tyd, wanneer een Moeder-Paerd <$&' , • • • 357
Van den tyd, wanneer de Veulens gejpeend
moeten worden. . . . 359 Van het Lubben, . . 361
Hoe men den Staert tenes Paerds kan af-
kappen , dat 't denzelven in 't gaan om- hoog draage. . . 363 Hoe men der Paerden Ooren opzet. 3S4 |
|||||
DRUK.
|
|||||
DRUK-FOUTEN das te verbeteren;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat.
(2) Tonoo. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeft.
(4) Fanon.
moet alleenlyk gelee*
zen worden het
woord opheffen.
welke niet genoegzaam en gsen lang hair
hebben,
wanneer een Paerd niet meer tekent.
Slapper-Ketens. weinig blad-Kruiden. Wifch-lap.
(ee) Hoog van Heupen*
Rojinant.
(a) l'Amble.
Traverfeeren.
Eoech-^f*r,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pag.
4
»7 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regel
Note z
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke genoegzaam en
lang hair hebben. wanneer een Paerd
tekent. Slappe-Ketens.
een weinig blad - Krui-
den. Wifch flapjes.
(dd) Hoog van Heupen,
Robinant.
(a) V Aimable.
Travageeren,
Borft-ader.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
84
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D E
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ii,{.. Mn .5.. ■-■••;:;;;!«! !BJ™!iS3ÏS1«KSSSS«!S5»ï!iS!,'!»!Jfl;j!ï;S4S;«««
ftjjiSÏSi"K*1ü!lMÏï!it ■<« «BS ■■" ■«!■ ■«■ •<«1*i ■■••«".........• '"•> "•• ■»■ "Hij ffi S© #fc> SS© ife d& CS© & (SS) fl
M**!p»MP»wjï'-w2r!**"5lME3^Eï«-Sï3rfir3M- ******
jl'J'-iL3sïi.iii'*MJ|'JJ^j'|ï5ï,,Ji,j 11Ï; iuÏ.Xi mi nAii «*»< im> ■•*• f Hl ■«■■«■■ u.a ■ *••■*»* ir>
D E
NEDERLAlsfDSCHË
STALMEESTER,
EERSTE HOOFDSTUK.
Zynde eene Verhandeling over de Benaa*
minge van alle de deelen, uit welke
het Paèrd zaamengejleld is.
EEN Paerd word , door de Liefhebbers«'
verdeeld in drie hoofd-partyen of deeleri: Deeze zyn: Het Voorgeftel (1) , hetLyf (aj, 'en het Agtergeftel (3). De Partyen van het Voorgestel zyri,(Pt. ij
het Hoofd, de Hals (4), de Schoft, de Schouders, de Borjl, en de Voorpoten, of Voorbeenen. De Partyen, welke het, Lïf uitmaaken,*^
zyn, de Ruggefireng, de Ruggezyden, de Ruggè, ,de Ribben, de Korte Ribben, de Buik , de Flanc- quen, en by de Merrien de Tepels; doch van deeze laatften hebben de andere Paerden niet het minfte teken* Die van het Agtergestel zyri, RétïKA
Kruis
(t) VAvaAt-Maiit. (2) Zé Corps. (3) t'Amere Main»
(4) i'Encolitre, h
|
||||
|
|||
s De NederLandscïié
|
|||||
Kruis {iW'dt Heupen (2), de Staart, de Billen,
de Smeer-fchyf (3) , de Dyen, de Waaijen, en de Jgterpooten. < I. Verdeeling van de Partyen , behoorendt tot
het VoorgefleL X
1. Het Hoofd isdeeerfle party van't voor-
gedeelte van 't Paerd, en is zaamengefteld uit de Oor en, bet Foorhoofd, de Slaapen (4), de Oog* kuilen (5), de Wenkbraawwen, de Oogen, het ÜV<?a- fe-been (6), de Kaakebeenen en de Mond. De onderfte Kaak beftaat uit de twee binnenfte Kaake-beenen, welke tot aan de Strot raaken; deeze party is beweeglyk, en dient tot 't kaau* wen van 't Voeder. De buiten-partyen van den Mond zyn , de Lippen , de Neus-gaten, bet Neus-einde, de Kin,en de Baard by de zaamen- voeging der twee Kaakebeenen boven de Kin, daar de Kin-keten geplaatft word. De binnen- fte partyen van den Mond zyn , de Tong, het' Kanaal of de holte, in welke de Tong legt, bet Verhemelte (7), de Tanden; en deLaagen ($), zynde het einde van 't Tandvleefch, waarop het gebit ruft. 2. De Hals , aan welks boveneinde het Hoofd
'vaftis, neemt fyn begin tuflehen de Ooren , en eindigt by de Schoft. De Strot, welke hec
binnenfte gedeelte van den Hals is, begint in de holte of Kanaal, tuflehen de twee Kaake- beenen , en eindigt boven by de Borft. By de Strot loopt de Hals-ader neder. Het bovenfte ge-
(1) La Croupt. (2) Les Hantbes. (3) Lt Grafiet.
(4) Lts Tempes. (5) Les Salieres. (6) Lt Qbanjroin. (7) Lt JPalois, (8) Lts Sarrts, |
|||||
-!«■!■■
|
||||||
|
||||||
FL : 11: uPag:qx.
|
||||||
STALMEEsTER, 3
gedeelte van den Hals is bezet met de Maanen en
|*tFoorhoofd-Hayr (i) , 't welk, van tuffchen de
Ooren af, over 't Voorhoofd hangt. De Klieren vindt men tuffchen 't Oor en de Strot, by 't bovenfle gedeelte van het Kaake-been. 3. De Schoft (2) is geplaatfl boven de Schouders, tuffchen de Maanen en de Rugge- flreng. 4. De Schouders beginnen beneden de
Schoft, en eindigen boven de Voor-pooten ; beftaande yder Schouder uit een groot platag- tig Been, 't Schouder-blad genoemd. 5. De Borst, is volflrekt het gedeelte, welk
tuffchen de beide Schouders geplaatfl is , en die het Paerd regt van vooren, beneden den Hals, vertoont. 6". De Voor-pooten beflaan , in den
Am (3), den Elleboog (4), de Knie, dePyp,de Kogel of't Gewigt, de Koot (5), de Kroon > en in den Voet. A.) De Arm, of't dik-been, die onder 't
Schouder-blad begint , en by de Enïe - Schyf eindigt, is eene fpieragtige party , welker zwaerfte gedeelte het buitenfte is ; binnen- waerts loopt eene grove en zigtbaare ^<fer (6), uit welke den Paerden veeltyds bloed gelaaten word. B.) De Elleboog, is een Been, dat toe
't bovenfte van den Arm behoort, en gaat toe aan de Ribben agter 't Schouder-blad. Boven elke Knie zit binnen-waerts een langwerpige Knobbel, zynde eene foort van week Hoorn, zon-
(i) Ze Toupet. (2) Le Garot. (3) Le Brat.
(4) Le Coude. (•)) te Paturon. (6) Deeze binnenfte
party noemen de Franfchen, l'Ars. A 2 |
|||||
4 De Nederland sche
zonder Hayr , welke by veelen, de Swiel-wat-
ten (i) , genoemd worden ; deeze bevinden zig ook aan de agter>Pooten; dog daar zynfe ender de Waay geplaatft. C.) De Knie, die uit verfcheide kleine
Beenderen beftaat, is 't Gewrigt, in 't midden van de Voor*pooten, welk den Arm met de Pyp vereenigt. . D.) Deeze P v p , is 't Been, dat by de Knïe
begint, en eindigt by de Kogel. Agter en langs de Pyp loopt de zwaare Poot-pees. E.) De Kogel , is het Gewrigt van de
Pyp en de Koot; agter ,'aan de Kogel, is de Vetlok (2), die een klein , niet quaalyk naar eene Wrat gelykend , week hooren knobbeltje bedekt (3). F.) De Koot, is het gedeelte tuflchen de
Kogel en de Kroon. G.) De Kroon, is de party, alwaar het
Hoorn aan den Voet begint, en boven, rond- om den Hoef, door 't Hayr bedekt word. H) De Voet, verdeelt zig in de bovenfte
en benedenfte partyen. De bovenfte of bui- tenfte partyen zyn , de Hoef, de Kwartieren, het Eynde of de Foorboef (4), en de Veerfenen of Hielen. a) De Hoef is, al't Hoorn, dat den Voet
omgeeft. b) De Kwartieren zyn, de beidezyden
van den Hoef; welke men onderfcheidtin bin- nen- en buiten-kwartieren. c) Het E y n d e , of de V o ó r h o e p is , de
voorfte benedenfte en buitenfte party van 'e Hoorn. d) De (1) Les Cbataignet. (2) Le Tanon. (3) Ergot,
(4) La Pince.
|
||||
FL:JV %. JJ£
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J)e. C/wnge-nienteTzoerjCandeTL,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«^)& Scfccu^trj' naar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nt.\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.f.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r».
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-p'x-.
4 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•si
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
si.;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ff-—
i/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-cf-.......
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OVi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£ï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■a
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
n
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8*./
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
„...4
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stal meester; $
d) De Veersenen zyn, de tweeagterfte
en eenigfins verheeve partyen van den Voet, regt tegen over den Voorhoef, daar de kwar- tieren eindigen. De benedenfte of binnen-Partyen van den
Voet zyn, de Vork, de Sool, en de Klein- Voet. De Vork beftaat, uit 't weeke en zagte
Hoorn, welk zig in 't hol van den Voet bevindt, en tegen de Veerfenen in twee takken , in de ge- daante van eene Vork, verdeeld word. De Sool is, een Hoorn , iet harder dart
dat van de Vork, en week er dan dat van de buitenfte Hoef; fy is geplaatfl: in 't hol van den Voet, tuflchen de Kwartieren, en de Vork. De Klein-Voet is, een fponsagtigBeen,
beflooten midden in 't binnenfte van den Hoef > Hy word omgeeven van een Vel of Vlies , 't geen aan den geheelen Voet voedfel geeft; dog deeze party is niet zigtbaar, zelfs niet, als het Paerd 't Hoorn uitgefneeden is. II. De Partyen, waaruit het mldüelfie gedeelte, of
bet Lyf van bet Paerd, beftaat. <■ i. De Ruggestreng, begint by de
Schoft, en eindigt by 't Kruis. 2. De Ruggezyden, for-meeren debeide
Zyden van den Rugge. . 3. De Ribben, gaan meteene Ronding,
van de.Ruggezyden af tot aandenBaik', en maaken, met de beide voorige deelen te famen, ?t bovehfte van't Lyf üit. 4. De Buik, bevat'tbenedenfte van'tLyf;
en alle deeze voorgenoemde deelen te famen,flui, %?n de binnenfte Deelen en Ingewanden des A 3 l&
|
||||||
i
p |
||||||
■■
|
|||
6 De Nederlandsche
|
||||||
Lyfs in; wordende by fommigen, niet oneigent-
lyk, de Koffer (i) genoemd. Het benedenfta van den Buik noemt men gewoonelyk,den 0»^ der buik, of Smeer buik. Onder aan den Buik zyn, by de Merrien,
tuflchen de Dyen, de beide Tepels; maar by de Hengften de Teel-leden; En langs den Buik loopt eene grove Ader, welke men de Spoor- ader noemt. 6. De F lancqu en, beginnen by de laatfte
Ribbe , en ftrekken zig uit tot aan 't Heupe- been, regt tegen over de Smeer-fchyf. III. De Partyen van bet Jgter-geftel.
i. Het Kruis (2) is , 't verhevenfte ge-
deelte van het Agter-geftel; 't zelve begint by de Ribben , en gaat tot aan den Staart, en is zamengefteld van de twee Billen, en 't begin van den Staart. 2. De Staart is,eene verlenging van de
Kruis-ftreng, en doorgaans met lange Staart- hayren voorzien. 3. De Billen , neemen haar begin boven aan
den Staart,en gaan nederwaerts tot aan de bui- ginge, welke regt tegen over de Smeer-fchyf is. 4. De Heupen zyn, de beide zy den van 't
Kruis, en gaan, van de twee bovenfte Been- deren van't Kruis af, tot aan de Smeer-fchyf. Dog onder den naam van Heupen word ge- rneenlyk verftaan, het geheele bovenfte Agter- geftel. De Smeer-S chyf is, 'tGewrigt beneden
de Heup, regt tegen over de Flancquen , ter plaats
1 (ï) LfOffre. (2l La Crotipt. -X |
||||||
I
|
||||||
Stai-meestbr. f
plaatfe, daar de Dye begint, en is die par-
ty, welke den Buik van't Paerd nadert, als het- zelve gaat. De Dyen, beginnen by de Smeer-fchyf,
ter plaatfe, daar de Billen eindigen, en ftrek- ken zig uit tot aan de buiging van de Waay ,• de Dye is zamengefteld, uit een Been en ver- fcheide Spieren. De Waay is, het Gewrigt, welk 'tbene-
denfte van de Dye zamenvoegt raet de Pyp van 't Been. De Grove-ader, die by de Waay* voorby loopt, word de Spac*ader genomd. In de overige partyen zyn de Agter-pooten ge*, lykformig roet de Voorden. TWEEDE HOOFDSTUK,
Van de Fraayheid, en de Gebreken aan
de partyen, welke het Voorgefiel van
het Paerd uïtmaaken.
DE Schoonheid van een Paerd beftaat, in
eene fraaije zamen Helling, en in de nette en regelmaatige fchikkingen van deffelfs uit- wendige Deejen. I. Van het Hoofd.
Het gedeelte, welk zeer veel, zoo niet't meest
te, tot de fraayheid van een Paerd toebrengt, is, het Hoopn; Hetzelve moet zyn,klein, ma- ger, kort, en welgeplaatft; Klein, om dat de groote en zwaare Hoofden gemeenlyk de hand bezwaarenj Mager, om dat vleefchige HooF- A 4 den, |
||||
8 De Nederlandschje
i den dikwyls aan veelerleye gebreken der Oo?
gen en des Gezigts onderworpen zyn. Ook moet hetzelve naar beneden tegen het einde van de Neus, al verminderende, dunner worden, en wel befnoeid zyn ; want Hoofden, die te dik, of te lang, zyn, ftaan zeer mismaakt; men noemt dezelven gemeenlyk, oude, of ouder- wet/e, Hoefden. Een welgeplaatfl en welbangend hoofd noemt
men, als 't einde van de Neus zig, in eene kruin-regte Linie met het bovenfle van 't Voorhoofd, of Front, bevindt. Men zegt, dat een Hoofd buiten den Haak is , wanneer het einde van de Neus deeze regt afdaalende Li- nie vooruitwykt ; hetgeen men noemt, de Neus in den Wind fleeken; zoo ook, wanneer hetzelve te veel naar onderen, en binnenwaerts tegen de Borft, helt; dat by ons genoemd word , gekapt, maar by de Franfehen, En- capucbonné. \ II. De Ooren.
"Dezelve moeten zyn, klein, dun, fyn en
welgeplaatfl;, ook niet te haïrig, of te ruig van Haïr. Paerden, welke al te groote, wy-r de, en hangende Ooren hebben, noemt men, Ooraards, of HangOoren. Welgeplaatfte Ooren behooren, regt boven op 't Hoofd, niet verre van elkander te ftaan; en als 't Paerd, in 't gaan , de punten van de Ooren voorwaerts fteekt, ver- wekt zulks eene fraayheid, die men Stout-oorigbeid noemt; ook word het voor eene Schoonheid gehouden, wanneer de Paerden met de Ooren mjfelen, dat is te zeggen, als fy het eene Oor gift't ander, danvporwaeris, danagterwaerts, let*
•f ■■'■
|
|||||
I
|
|||||
Sta t meeste r. I 9
petten : En dewvl deeze party is het inwen-
dig werktuig van 't gehoor, zoo zal een Paerd gemeenlyk het Oor draaijennaar diezyde,daar het geraas hoort. III. Van het Foorhoofd, of Front.
Hetzelve moet van boven ftnal, effen, en
rond zyn: Paerden, die het Front eenigzins voor- uit en verheven hebben, noemt men, Rams-kop- pen ( i), en die, welke hetzelve laeg, breed, en ingevallen hebben, worden genoemd, Plat' Neufen (2). Eene witte Kol, Ster, of Bloem in 't midden van het front, geeft eene fraay- heid aan 't Hoofd, voornamelyk by de Zwarte en Kaftanje-bruine Paerden. Als 't Voorhoofd van boven af, tot aan't einde van de Neus, wit is, of een' diergelyken ftreep heeft, noemt men het, een Bles (3); maar als het wit breed valt, en zig tot aan de oogen uitbreidt, dan word het genoemd, een Blaar - Kop ; dat gantfch geene Schoonheid uitmaakt. . IV'. De Kuilen boven de Oogen,
Deeze vertoonen zig, min of méér diep,
tuffchen het Oog en 't Oor, en behooren ge- vuld te zyn, dat is te zeggen, datfe niet te hol zyn, en dus weinig van de Kuilen te zien is. By de oude Paerden zynfe gemeenlyk zeer diep, en ingevallen; dit gebrek vindt men ook aan veele jonge Paerden, welke van oude Hengften voortgekomen zyn. V,
(1) fftu Busmfth ■ (?) C«m»|, (3) MU fase.
|
||||
fo De Nederundsche
|
|||||
V. De Oogen.
Het Oo<j moet, helder, levendig, en vol
van Vuur zyn (i ) , als mede middelmaatig van grootte. Als de Oogen te klein zyn , dan noemt men fo Parkem-Oogen; welke aan een Paerd zeer misftaan , en veeltyds een flegt ge- zjgt vergorzaaken: Niet te zeer uitpuilende,* want groote, buiten't Hoofd leggende, Oogen, geeven aan 't Paerd een droevig, of verfchrik* kend, aanzien, Het Oog is zarnengefteld, uit het Qog-lid, het
WitH, eq den Oog-appel, die groot behoort te zyn: De twee laatftgemelde partyen, waarvan de eerfte het buitenfte, en de laatfle, het bin- penfte gedeelte van 't Oog uitmaakt, zyn de wezendlykfte Partyen, waarvan een Liefheb^ ber van Paerden in't byzonder kennis hebben moet;; alzoo de Oog-gebreken een Paerd be» derven, al was het, voor 't overige, ook nog zoo wel geformeerd van Ughaam. Wanneer men 't Oog onklaar en bruin bevindt; dan is het een teken van Maan-ziekte, of dat het Paerd een ander toeval of gebrek aan de Oogen gehad heeft. Veeltyds bevindt men, dat Maan-zieke Paerden het eeneOog grooter,dan het ander, hebben, en de Oogleden van on- deren, dog VQornamelyk vanboven, gefronft, fUt is, met kleine Vouwtjes gerimpeld zyn. Wanneer de Oog-appel heel groenagtig, en doorfcnynend wit, is} dan noemt men dit ge- brek., Groen-Oog (a) ; dog als dezelve meer wit, dan groenagtig, is; dan word het genoemd, Glas-Oog (3). (?) Qett$ffront4. &) Qeil GW dt Fem. (}) Q«7 Ftron,
|
|||||
Stalmeester, %%
|
|||||
VI. Fan de Kaaien.
De beide Beenderen, welke de Kaak for-
meeren, moeten niet te grof, noch te rond, ook niet te vleefchig, zyn; dan noemt men het, welbefneeden van Kaaken; doch daar het tegendeel gezien word, noemt men het, Fier- kante Kaaken. Deeze mismaaktheid is , veeltyds Oorzaak , dat de Paerden zwaar op de Hand zyn. Het Kanaal of de Holte, tuflchen dee- ze twee Beenderen, behoort heel zigtbaar, ea ruim te zyn; want als die Beenderen te naauw byeen gevoegd zyn, dan valt het aan 't Paerd moeijelyk, om zig wel te toornen, of het Hoofd aanzienlyk te plaatfen; ten miaften als het niet van een' langen en verheeven Hals voorzien is. VII. Fan den Mand, qf Bik.
Een goede Mond is, als het Paerd 't gebit
wel voelt, en met hetzelve, fpeeleridè en fchuimende , den mond fris houdt; voorts moet dezelve niet te groot zyn, dat is te zeg- gen , niet te veel gefpleeten; dog ook moet hy niet al te klein vallen. a) De Lippen moeten niet te zwaar., of te
vleefchig, zyn, anders zouden fy de Laagen, waarop het gebit leggen moet, te veel be- dekken , en dus de behoorlyke uitwerking van 't zelve beletten. b) De Neus-Gaten behooren wel open
en gefpleeten te zyn , waardoor dan het Paerd, by fterke beweegingen , gemakkelyker 4 dein haaien kan. Als een Paerd, in 'tftappen, zp4aa-
|
|||||
%i De NederlandscHe
zodaanig proeft, dat men 't roode binnen da
Neus-gaten ziet; dan is het een teken van deszelfs goede geftelteniffe, en van fyne Vuu- righeid. ; r c) De Baard, welke de plaats is, waarop
de Kin-keten van den Toom komt, moet niet te plat, noch te verheeven, ook niet te vlee-? fchig zyn. Een al te platte Baard, of, in te- gendeel, een al re verheven Baard, belet, dat de kin-keten egaal kan draagen, en die, welke te vleefchig is, heeft geen gevoeligheid ge- noeg. Als, op deeze plaats, maar enkel het vel over het Been ligt, dan is 't het beft. d) De Tong moet wel in het Kanaal of in
de Goot leggen, en niet boven de Laagen ry- zen j hetgeen anders aan 't gebit de behoorige uitwerking zou beletten. Ook is het geen klein gebrek, wanneer de Paerden, in 't flappen, of getoomd zynde, de long, aan de eene of an- dere zyde, uit den Bek laaten hangen, of bo- ven het gebit brengen. e ) Het Verh'emelte moet niet te vleefchig,
en niet te dik zyn, anders zou het Paerd zwaar in de hand vallen. Maar men heeft aan te mer- ken, dat, als de Paerden oud worden, het ver- hemelte, zoowel als't Tandvleefch., mager- der word, en merkelyk vermindert, of dun- ner word. f) De Laagenbehooren eenigzins verhee-
ven;, en niet te vleefchig, te zyn, ten einde ge- noegzaame gevoeligheid te hebben. Als dezel- ven al te fcherp toegaande zyn ,en hierdoor het Paerd al te gevoelig in den mond is, dat men gewoonelyk noemt Week-bekken; dan leert de ondervinding, dat zodaanige Weeki-bekkige Paefden zig ligtelyk gewennen, het Hoofd om •: '..: boog ; :
. f -J ; ■ ■
i < ■:■'■ , ..'.—.■.:
|
||||
Staxmeester. 13
hoog te fmyten en met 't zelve te flingeren.
Als de Laagen te rond , te laeg, en te vlee- fchigzyn; dan beneemen fy 't behoorlyk ge- voel , 't geen 't Paerd van 't gebit hebben moet. Wanneer men eenige diepte in de Laagen ont- dekt ; dan is het een zeker teken van een' fleg- ten en bedurvsn Bek. VIII. Fan den Hals.
Dees behoort te zyn, lang en verheevefl,
in de gedaante van een' Zwaan-Hals, en by de Maanen fcherp toegaande. Al te dunne en flan- ke, als mede ingevalle, Halzen, geeven aan 't Paerd het gemak, om met het Hoofd dikwyls om hoog te konnen flaan. De Seevenbergfche en Ukrainfche Paerden zyn hieraan zeer onderwor- pen (a). Halzen, die te kort, te vleefchigen te dik zyn, noemt men Spek-Halzen; deeze han- gen dikwyls op eene zyde over, en veroorzaa- ken, dat de Paerden te veel op de hand leunen. Hart-Hals, of verkeerde hals, noemt men zulk eenen , die van onderen en langs de Strot rond valt; door dat gebrek kan 't Paerd ligtelyk de Stangen des Tooms of gebits tegen de Strot zetten, en zig tegen deuitwerkinge, welke het gebit moet hebben, aankanten. Deeze Soort van Halzen brengen nog een ander gebrek voort, dat de Franfchen Coup deHdche noemen, en wy, Nederlanders,een' Ingevallen Hals nieten; zynde eene
. (o) Veele willen dit fmyten met 't Hoofd voor ee-
ne wezentlyke deugd eenes Paerds honden ,. zeg- gende , dat hetzelve hierdoor fyne moedigheid , *n teffens fyne getrouwheid > wil te kennen gee- ven. '1
|
||||
i4 De Nèderlanöscüë
eene diepte of ingevallenheid aan 't boven-gó-
deeke van den Hals, kort by 't einde van dé Maanen, en dus niet verre van de Schoft. Ëen' Verkeerden Hals noemt men ook, die van
beide Kaaken af tot de Borft toe, in plaats van fchuins of gebogen af te gaan, in eene regte Li- nie afloopt tot de Borft toe. Dog de Paerden zy n in deezen onderfcheiden naar den Land-aart, gelyk ook in de overige deelen des Lighaams» waarvan wyj in 't vervolg meer zullen fpree-5 ken. De Schoft verheeven, lang en mager zynde,
betekent een Sterk Paerd, en belet, dat de Za- del, op die plaats, niet ligtelyk drukken kan, het* geen anders dikwyls gebeurt byPaerden, die de Schoft te rond en te vïeefcbig hebben* IX. De Schouders.
Wanneer de Schoft verheeven» en zodaanig
gefield is, gelyk wy hier vooren gezegd hebben 5 dan zal men de Schouders ook wel gemaakt vin- den. Deeze behoor en plat, wyd, los, en wel beweeglyk te zyn, en worden dus Haazen-Schou- ders genoemd. De twee wezendlykfte gebre- ken aan deeze party zyn, wanneer een Paerd al te zwaar e, of, in tegendeel, al te geflootene Schouders heeft, of als dezelven rond en ftram zyn. Paerden, die zwaare, verkleumde en ron- de Schouders <i), en de Borft te breed en vooruitfteekend hebben , zyn niet bequaam tot het gebruik onder den Zadel, en zyn aan't ftruikelen zeer onderworpen; maar dienen be- ter tot Trek-paerden. Een
(1) Èpautts CbeviUéts. |
||||
S * A ï, M Ê E S f S ÏU tS
|
|||||
Ëen Paerd, dat al te vleefchig is op dê
plaatfen, daar het de voorfte Zadelboomeh dra* gen moet, zal men zelden los van Schouders vinden; ook valt het moeïlyk, om hetzelve wel te zadelen, en is tot geen gebruik be- quaam, waarby eeftige Vlugheid plaats heb- ben moet. Nog een ander en zeer aanmerkë* lyk gebrek is 't, als een Paerd de Schouders al te geflooten heeft, en de Borfl van vooreft niet genoegzaam geopend is; want deeze foórt van Paerden zullen zelden de béhoorlyke los» figheid tot het galopeeren verkrygen ; ook zynfe, in 't gaan, onderworpen aan 't ftruike- len, kruiffeft , zig te ftryken , en in de yzer, s te treeden. De al te Bol-ronde eti onbêWeeglykè Schou-
ders , maaken den gang van 't Paerd zwaar en ongemakkelyk; dit komt, om dat de Bewee- ging enkel en alleen door den Arm van't Been gefchieden moet; deeze Paerden konnen hec op hunne Pooten niet lang goed maaken, zyn onderworpen aan 't ftruikelen, en bezwaaren ge- meenlyk dé Hand Van den Ruiter : hunnen ftap noemt men: Tegen den Man gaan. Zyn de Schouders welgemaakt; dan is de
Borft gewiflyk mede niet mismaakt. Wanneer de Borft te veel vooruit {leekt, én het bö- venfte van de Pooten agteruit onder de Schou- ders geplaatft is; dan is het een gebrek, welk het Paerd belet fteevig te gaan, en hetzelve op 't gebit doet leunen. X. Di Poor-Pootèn.
Deeze behooren geproportionneerd te zyn
naar hetmaakfel van 't Paerd, *t Welk eene groo- te
|
|||||
x6 De Neder la ndsche
te Schoonheid aan hetzelve geeft. Eeti
Paerd, dat al te lange Beenen heeft, kan geen' vallen ftap doen; gelyk ook de Paerden, dié korte Pooten hebben, aan hetzelfde ongemak onderworpen zyn, Dog aan dit laatft gebrek s zyndeMerrienmeêrenderheevig,dan de ande- re Paerden. Zal een Paerd in fyne natuurlyke gefteld-
heid zyn; dan behooren de Voor-pooten boven by de Schouders eenigzins rneêr van elkander* verwyderd te zyn, dan van onderen by de Ko- gel, als mede van het boventte van het Dik- been of den Arm af, tot aan de Kogel, in eene regte Linie af te vallen, en van de Kogel een weinig meer voorwaerts tot aan 't voorfte einde van den Hoef. Schoon dit eenigzins fchyne te flry- den tegen de Regels van de Mechanik; zoo komt het nogtans, wel ingezien wordende, daar- mede overeen. In't (lappen, moet het Paerd de Voeten regt
en plat neer zetten, en op den grond brengen, zonder dat de Voet 'binnen- of buitenwaerts draait , maar de Voorhoef vlak na voorenkomt* De Paerden, welke eens vervangen geweeft, en qualyk geneezen zyn , zetten hunne Hielen altyd het eerft neer. De meefte Trek-paerden, en die, welke hooge Kalkoenen hebben, als mede zodaanige, welke langen tyd op flegt- geflraatte Stallen geftaan hebben, brengen, in tegendeel, den Voorhoef 't eerft op den grond neer; en deezenoemt men gemeenelyk, Kruipers (i). Het is inzonderheid eene fraaïeen bevallige Eigenfchap, wanneer de Paerden, in 't flappen of draaven, de Poot-Voeten wel ligten en S -
(i) Rampini. .
|
|||||
-. i
|
|||||
S talmeestek. I$>
Eelven ,in't flappen of draaven, wel op heffen.
a) De flegtfte gefteldheid en beweeging der
Voor■ Beenen , komt meeft van den Elle- boog ( Knoop, of Middel- Lid ) ; want als de- zelve te veel tegen de zyde geflooten valt; dan moet het Been notooir buitenwaerts draaien; en is dezelve te open j en van de zy- den verwyderd ; dan draait, de Voet binnen- waerts; hetwelk gemeenlyk een teken van Zwakheid is. b) De Arm,of het Dik-Been, behoort lang,
breed, en Nerveus te zyn, en dat de buiten* fte Spieren, naar proportie , zwaar vallen» Paerden,by welken zig de Jrm, of het Dik-been t kort bevindt, hebben gemeenlyk fchoone be- weegingen in de Beenen , en zyn zeer be- quaam voor de Rydfchool ; Maar by zwaar werk konnen fy het niet lang goed maaken, fy vermoeien zig eerder, dan die, welke eenen langen en <aelgemuskeiden Arm hebben. c) Alle Paerden hebben, aan elke Poot bin-
nenwaerts , eene zoogenoemde S wiel -wrat zitten, Zynde dit eene foort van zagt Hoorn ; hoe kleiner en platter deeze zyn , dies te meer geeven fy te kennen , eene drooge Poot. d) De Knie, moet plat en breed vallen^
en niet, dan 't Vel over de Bonken, hebben. Wanneer de Knïen rond en bolagtig zyn, zulks betekent, dat een Paerd te zeer afgereéden en bedurvenis; gelykook, als deeze party, in't midden, van 't Hayr ontbloot is, 't welk men noemt, Gekroond; en vandaar komt het, als de Paerden , in 't Happen, ftruikelen, en gewei* dig op de Knïen ftooten én vallen , of, in't ne- derleggen, de Knïen, ui? zwakheid,ongemak* B keïyk
|
||||
i8 De Néderlandsche
kelyk en hard op den grond brengen en fchuu-
ren ,• en uit meer andere foortgelyke toevallen. Wanneer een Paerd de Knïe vooruit {leekt; dan noemt men dat gebrek , Kromme Beenen , het- geen daar vandaan komt, dat, door 't zwaa- re werken, de Peezen opgekrompen zyn; en gemeenlyk ziet men hierby, dat de Beenen, naar't fterk gaan , beeven: Egter hebben eeni- ge Spaanjche en Barbaarfche Paerden kromme Beenen, zonder die, door 't zwaare werken, ver- kreegen te hebben; deeze verkeerde gefteld- heid \fc-ord veroorzaakt daar door , dat men den Veulens, door te zwaare Kluifters, de Bee- nen quaalyk plaatft. e) Het gedeelte des Beens, dat men de Pyp
noemt, moet effen, glad, en van binnen en buiten zonder Knobbels weezen: De Dikte daar- van behoort geproportionneerd te zyn naar 't overige van het Beert: De Pyp al te dunzynde, is een teken van Zwakheid. De Turkfche, Bar- baarjehe, en meer andere, inheete Landen ge- vokte, Paerden, vallen mede wei rykelyk dun Van Pyp; doch by deezen neemt het niet ween r dat fy by uitftek goed en fterk op hun- ne Beenen zyn; hetwelk komt van het heete Klimaat, dat aan de Beenderen en Zenuwen meer hardigheid byzet, en hen zeer Nerveufe en fterke Beenen doet hebben , fchoon die dun zyn. f) De Pees, die men gemeenlyk noemt,
de Nerf, en welke agter en langs de Pyp loopt, behoort , in zwaarte , geproportionneerd te zyn naar het Been, zonder hardigheid of bolag- tigheid, en los aan 't Been, zonder diktefis of vogten tuflchen beiden ; anders Vertoont zig het Been rond, in plaatfe van plat en breed. Zo-
|
||||
Stal meester.
|
||||||||
ip
|
||||||||
Zodaanige Beenen , die de Pees te dun, en
te naauw aan de Pyp gevoegd hebben , noemt men, Kalfs-Ponten, en deeze konnen niet lang zwaar werk goed maaken. g) Tuflchen de Pyp en de Pees van het
Been, heeft hetzelve nog een Bïndsel, {Ligament) welk, in de gedaante van eenetwee* de Pees, afgaat en, zigtbaar zynde, het Been plat en breed doet vertoonen; dog aan ronde en vogtryke Beenen, is deeze tweede Pees wei- nig zigtbaar. h) De Kogei, behoort Nerveus te zyn ,
en haare zwaarte zig te reguleeren naar de proportie van 't overige van het Been: te dunne, te buigzaam of te week zynde Kogels, konnen geen zwaar werk uithouden; en wanneer de Kogel te dik en bolagtig is, mag men het wel voor een zeker teken houden , van een afge- dreeven Been : Van gelyke ook, als men de Kogel gekroond bevindt, dat is te zeggen, als zig rondsom dezelve, onder het Vel, eene dikte, in de gedaante van een' Kring, heeft aangezet. i) De Koot, behoort niette lang,en niet
te kort, te zyn; als derzelver proportie met het overige van 't Been wel overeen komt, dan noemt men het , wel gejoncluurd. Is de Koot te kort, dan maakt het eenen al te regt {taanden voet,die daardoor bultig word , dat is Ite zeggen, dat de Kogel te veel vooruit komt te
ftaan , waardoor de Paerden aan 't ftruikelen onderhevig worden. 'Er zyn Paerden , welke langgejoncluurd zyn, en evenwel, in 't (lappen, de Kogelnïet al te zeer buigen; deeze hebben wel ee- nen zeer gemakkelyken gang , doch zyn vroe- ger bedurven , dan de eerften. k) De Kroon aangaande, wanneer dezel- B a ve |
||||||||
i
|
||||||||
iö De Nederlandschê
ye zig hooger en verhevener bevindt, dan de
Voet ; zoo is het een teken , dat fy ge- zwollen, of de Voet te veel uitgedroogd is. Het Hayr, dat dezelve bedekt, moet regt en leggende zyn. 1) De Voet, behoort geformeerd te zyn naar
de grootte en zamenftellinge van het Been, dat is te zeggen, hy moet niet te groot, noch te klein zyn; want al te groote Voeten, veroor- zaaken eene zekere zwaarte, en zyn onderwor- pen aan 't aftrappen der Yzers. Al te klei- ne Voeten , zyn veéltyds fmertelyk' aan 't Paerd, en maaken hetzelve Êng-voetig, of te naauw van Hoorn en Veerfenen (i), waardoor een Paerd niet zoo wel en valt op fyne Pooten ftaan en gaan kan. m) De gedaante van een' fchoonen Voet,
hangt meelt af van den Hoef, welke bykans rond behoort te zyn, van onderen iet breeder, dan van boven, 't Hoorn effen, glad, en don- ker-bruin. Wanneer 't Hoorn van onderen te breed is, en de Kwartieren te veel buiten- waeris ftaan, 't welk men noemt, een Plat' Voet, zulks veroorzaakt, dat de Vork te veel op den grond komt, waardoor gevolglyk het Paerd moet kreupel gaan , naardien die weeke partyen, door 't zetten van de Voeten op den grond, te veel geraakt en pynlyk wor- den. Wanneer, in tegendeel, de Hoef te veel binnenwaerts tegen de Veerfenen inkrimpt, dan zegt men: 't Paerd is te naauw-veerfig; een ge- brek , welk , de Kleine Voet zig te zeer ge- ilooten en gedrukt vindende, aan 't Paerd zwaare Pyn veroorzaakt, en hetzelve ook doet hinken. n) Be- (i) EncafitUt.
|
||||||
e
|
||||||
*
|
||||||
S T A L M E E S T E R. 21
n) Betreffende de Vork, die moet wel
doorvoedt, niet te zwaar, en ook nief te klein, zyn. De Vork wydzynde, is een gebrek aan Paerden, die te laeg van Veerfenen vallen; en daar die te droog is, fpruit daaruit het quaad van naauwe Veerfenen. o) Het Hoorn, dat de Soor, uitmaakt, moet
fterk, dik, en binnen den Voet hol zyn. Wanneer de Sool verhevener is, dan het Hoorn, zoo noemt men dit gebrek, Vol-voetig; deeze foort van Voeten zyn bezwaarlyk om te beflaan ,en deugen even zoo min' onder den Zadel, dan voor de Rytuigen. Van de Fraaybeid, en van de Gebreken der Deelen
van het Lyf. a) De Lenden, of de Rugge, behooren
kort te zyn, naar proportie van 't geheele Lighaam ; als mede de Ruggefireng , vaft, breed en effen; want een fcherpe Rugge miflaat zeer, en men noemt dien gewoonelyk, Efels- Rugge. De ondervinding leert, dat de kort- lendige Paerden gemeenlyk vlugger zyn, meer kracht hebben, en op hunne Heupen beter galopeeren, dan die, welke lang van Lenden vallen, dewyl deeze laatftee, hunne Beenen met veel gemak kunnende uitilrekken, daardoor gemeenlyk wel eenen zeer gemaklyken Stap gaan, dog daarentegen ook veele moeite hebben, zig behoorlyk tot den Galop te verheffen en het Lighaam daarna te zetten. b) Als de Paerden den Rugge laeg en ingeval-
len , of doorgezakt, hebben j dan noemt men het Zqdel-rug: Deeze Paerden hebben gemeenlyk B § een
|
||||
£2 De N ED E RL A N DS CH E
een fchoon Voorgeftel , den Hals verheven,
en 't Hoofd hoog en welgeplaatft; zyn vlug, en hebben eenen zeer gemaklyken gang; .dog om dat fy veeltyds geene kracht genoeg heb- ben ; zoo zyn fe ras vermoeid. c) De Rugge-zyden van een Paerd ,
moeten van den Ruggeftreng af, tot onder den Buik toe, wel in 't rond afvallen: Als 't Paerd de zyden te veel geflooten en ingeval- len heeft; dan is 't zeer moeilyk, om hetzel- ve wel te zadelen: Deeze foort van Paerden zyn gemeenlyk flegt van Kruis. d) Een fraai Paerd, behoort den Buik en
deszelfs zyden , wel rond en naar proportie van fyn geheel Lighaam, gefchikt te hebben; hetwelk eene groote Cieraad aan een Paerd uit- maakt. Als de Buik al te dik en te afhangend is; dan noemt men het,een Hang-Buik. e) De Fiancqjuen behooren,ten aanzien
van den Buik, gevuld te zyn; wanneer een Paerd te klein en opgekrompen van mid- den - geitel is ; dan zal men zelden anders vinden, of het heeft mede ingevailene t'lanc- quen. Daar zyn Paerden, welke, zonder dat hun-
ne Flancquen gekreukt zyn, in 't keeren en beweegen fterk blaazen, of dat hen de Buik by de flancquen flaat , hetwelk men Dampig noemt. De ondervinding leert, dat dit gebrek den Paerden het werken zeer bezwaarlyk maakt, tot wat gebruik dezelven ook beftemd zyn. Dog bevindt men ook, dat dit gebrek van Dampigbeid niet zelden voortkomt uit een gebrek in de Korft, Fan
|
||||
Stalmbestee. 23
Van de Fraayheid, en de Gebreken van het
Jgtergefiel. A.) Het Kruis,by de Franfehen genoemd,
la Croupe, maakt mede geene geringe fchoon- heid der Paerden'uit, en behoort dierhalve , van 't einde der korte Ribben af, tot aan 'c bovenfle van den Staart toe, rond te vallen, en met deeze rondigheid , van de Smeer- fchyf af, tot de Billen toe , te verloopen. Het lTrydt ten eenenmaale tegen de regelen der Schoonheid van een Paerd, wanneer dit ge- deelte zig ingevallen en afgebroken vertoont, gelyk hec Kruis van een' Muil-Ezel gevormd is. De meefte van de Spaavfche en Barbaarfche Paerden, die men anders voor mooy houdt, zyn aan deeze onvolmaaktheid onderworpen; dog de- zelve word vergoed door de deugd hunner Heu- pen. Paerden, welke de beide Heup-Bee- nen te veel verheven en uitfteekende heb- ben , noemt men, Hoog-heupig, of ook wel, Hor- wgjcn'aan dit gebrek zyn het meefte onderwor- pen die Paerden, welke de flancquen ingevallen hebben. B ) De 11 e u p e n ( 1) , in 't byzonder aan-
gemerkt , moeten niet te lang, en ook niet tekort, zyn: Te lang zyn fe, wanneer de Waay te veel agter uit ftaat, en te-kort, als dezelve te regt afvalt. De Paerden, welke aan 't eerftgem: gebrek onderworpen zyn, flappen zeer wel; dog hebben veel moeite, om behopr- lyk te galoppeeren; en diegeenen, welke te kort van Heupen vallen, konnen niet gemak- kelyk
(j) Les Eancbtt.
B 4
|
|||||
\
|
|||||
£4 DE NEDERLANDSd HE
kelyk hunne Waay buigen, en gaan hierdoor
zeer zwaarmoedig van agteren. C.) De Staart, te hoog geplaatft zynde,
geeft een' misftand aan een Paerd, dat men noemt, te Punt-Kruijfig: Daarentegen, de- zelve telaeg zynde, is het een teken van zwak- heid in de Lenden. Voorts behoort hy wel van Haïr voorzien tezyn: die Staarten, welke genoegzaam en lang haïr hebben, noemt men, Rotten-Staart; daarenboven draagt of zwaait een welgemaakt Paerd den Staart niet lyn-regt, maar draait denzelven, van het Kruis of Croupe af3 eenigzints krom-omgeboogen , verheven. D.) Tot de Schoonheid van het Agtergeftel
behoort nog, dat de Dyen en Billen dik en vleefchig zyn, naar proportie van het Kruis; dan noemt men het, Welgebroekt. Hier- nevens moet vooral de Spier, welke onder aan de Dye, aan de buiten-kant, boven de Waay, loopt, dik en wel zigtbaar zyp; Magere Dyen, zyn een teken van zwakheid; ook be- hóorenle van binnenwaerts genoeg geopend te weezen, om dat het quaalyk ftaat, als het Paerd zig van agteren te naauw en fchraal vertoont. E.) Eindelyk behooren de Waayen, groot,
breed, dog niet te vleefchig te zyn: kleine Waayen zyn zwak; te vette, ofte vleefchi- ge Waayen zyn onderworpen aan meniger- hande toevallen. Wanneer dezelven te veel by elkander ftaan, en als te geflooten zyn, dan noemt men het, Krom van Waay. Die Paerden, welke, in tegendeel , dezelven te veel naar buiten hebben ftaan, hebben groote moeite, zig wel op de Heupen te zetten. De ove- rige partyen der Agter-beenen komen over- een rnet die van dg Voorbeenen, R E? |
||||
Stalmeester.
|
|||||||
25
|
|||||||
RECAPITULATIE.
Of Verhaal in 't verkort, wat eigentlyk een febpo»
Paerd uitmaakt, en, totdat einde, alle de/zelfs
Leden te kennen en daarvan met verfiand
weeten te oordeeien.
Het Hoofd wel geplaatft, kort ? welverloo-
pende, mager en fpieragtig. Spitfe, kleine, gezoomde en wel-ftaande Ooren. Het Foor- hoofd fmal, effen, en rond. Pol boven de Oogen: Deeze niet te klein , maar de Appel groot, en Jlout van Gezigt. Wü befneeden van Kaaken. De 'Mond wel gefpleeten en gevoelig. Dunne Lippen. Welgeopende Neus - gaaten. De Baard mager. Een Zixaanen Hals , die regt tuflchen de behouders afloopt, en fcherp is by de Maa- rten, die, met 't Toupet , redelyk lang, egter niet te dik, zyn moeten. De Schoft verheven , lang en mager. Niet te fmal of naauw van Borft. Haaze-Schouders, en , naar proportie, hoog van Voor-Pooten.Fhtte en Ner veufe Schenkels. De Knï- en van vooren plat, en fterk van Gewrigten. Wel- gejon&Hurd van Kooten. De Hoef rond en, bruin. De Voeten van binnen hoi en ruim. Voorts regt van -Rugge. Groote , platte en wel rond loopende Ribben. Gevulde Zyden, wel aangeribt. De Buik wel rond en gezonken, als een Vat. Het Kruis rond en wel, gekloofd. De Heupen vol. Breed en welgebroekt van Bil- len. De Staart, lang, flyf, welgeplaatft, en, in't flappen, verheven. De Agter - Schenkels ^ plat, in 't midden wel gefcheiden. Voorzien Van flerke , en van de Pyp gefcheide, Peezen,, Glad en effen op de Spatten <&c. 5 5 DERDE
|
|||||||
26 De Nebieiandsche
DERDE HOOFDSTUK.
Hoe men den Ouderdom van de Paer-
den kent. DER Paerden Ouderdom word gemeenlyk ge-
kend, uitderzelver Tanden, welke, in't ge- heel, ten getalle van Feertig zyn, en die onder- scheiden worden, in de Kiezen of Molenaars, in de Foor-tanden, en in de Uaaken of Kroon-tan- den ; deeze laatften, welke men ook niet onei- gentlyknoemt,de tVolfs-tanden, om dat fe daar- na gelyken , worden by veele Merrienniet ge- vondenen zoo men die al 'er by vindt, dan zyn fe veel kleiner, als by de andere Paerden («). i.) Kiezen, of Molenaars zyn''er 24, en de-
zelven ftaan agter in den Mond, twaalf aan 'c boven Kaakebeen , op elke zyde fes, en zoo veel ook aan 't onder Kaakebeen. Deeze Tan- den , die den Paerden dienen tot 't kaauwen en maaien van 't Voeder , hebben weinig betrek- king tot de kenniffe van derzelver Ouderdom. 2.) De Foor-tanden, zyn ten getalle van twaalf,
fes aan 't bovenfte Kaakebeen , en even zoo veel ook aan 't onderfte. Deeze beginnen voor den dag te komen, wanneer het Veulen on- trent veertien dagen oud is , en worden dan genoemd , Melk-tanden; Sy zyn kort, klein, wit en volkomen gevuld, Deeze Melk-tanden vallen
(a) Waaneer de Paerden-Kopets Merrie.Veulens
hebben, by welken de Haaken te voorfchyn komen j danbreekénfydezelven veeltyds met de Tang uit, om de Kopers, in den oaderom deezei Paerden, te meer te konnen abufeeren, |
||||
Stalmbesteb. 27
vallen binnen de twee jaaren, op drie differente
tyden, uit, om plaats te roaaken aan de ande- ren , welke den Ouderdom der Paerden aan- toonen, en die men noemt, Paerds tanden. Als het Veulen ontrent 30 Maanden oud geworden is ,• dan vallen defzelfs vier voorde Melk-tan- den , 1-2-3-4, twee van boven, en zoo veelPi» 3. a. van onderen, uit; aan welker plaatfe, in't kort, weder uitkomen vier Paerds• tanden , die men noemt, Gras-byters (1); dezelven zyn, van de , eerften, zeer gemakkelyk te ondericheiden, om dat deeze veel breeder , geeler, en van bo- ven af, tot aan het Tand-Vleefch toe , ge- ftreept, en, naar binnenwaerts, uitgehold zyn.; dus het Paerd, terzelver tyd, nog agt Melktan- den behoudt. Met ontrent drieeneen halfjaar'^ en zelden met de vier jaaren, vallen weer vier andere Melk-tanden, 5-6-7-8, uit, twee van bo- ven, en zoo veel van onderen, aan elke zyëe van de Gras -byt er s één; en de Paerds tanden, welke,in derzelver plaatfe uitkomen, noemt men Midden- tanden (2) ; dus het Paerd , op fyn vierde jaar, agt Paerds-tanden, en vier Melk-tanden, heeft. Deeze vier laatfte Melk-tanden, welke, zoo van boven als van onderen, de Paerds-tanden zyn, en na aft de Midden-tanden ftaap, vallen uit met het vierde en een halfjaar', en worden ver- vuld door de vier laatfte Paerds-tandcn, 9 10-11* 12, welke men noemt,de Hoek tanden (3 ) .Hierby ftaat aangemerkt te worden, dat, wanneer de vier laatfte Paerds- of Hoek-tanden voortkomen, dezelven eenen langen tyd maar weinig , eh flegts van vooren, te zien zyn , en, aan den binnenften kant, nog door'c tand-vleefch ge- dekt (;) les Pincts. (3) Miiïitmtt. (3) Ltt Coins. |
||||||
28 De Nederundschï
|
||||||||
dekt blyven , tot in het vyf de Jaar, wanneer
het Tand-vleefch te rug wykt, en deeze Hoek* tanderi, ter hoogte van een's Ryksdaalers dikte, uitkomen, en dan vervolgens aliengskens aan- groejen en hooger worden; blyvende eene holte in 't midden van den tand, gelyk te zien is , by den Tand Nü. 9.; welke holte dient, om den Ouderdom verder te konnen onder- kennen. Deeze onderfc heide aflegging derTan- . den, noemt men, 'tWiJJelen. Ter zelver tyd komen ook, de Haaken of
Kroon-tanden ( 1) op de Laagen , voor den dag, eerftde twee benedenftè, 13-14, en na deeze, twee boven, 15-16; en het Paerd houdt nu op een Veulen te weezen, zynde deszelfs Mond van vooren voorzien, met twaalf Paerdstan- den,en vier Haaken of Kroon-tanden. De twee bovenfte Kroon-tanden komen veekyds, drie of vier maanden laater, te voorfchyn, dan de twee onderften; en dewyl de ondervinding leert, dat 'er Paerden zyn, die in 't geheel van boven geeneKroon-tandenverkrygen;zoo is het beft, dat men voornaamelyk reflectie neeme op de onderften, zynde deeze een zeker teken, dat het Paerd den Ouderdom van vyf Jaaren be- reikt heeft; zonder te veel ftaat te maaken, of het nog melk-tanden heeft, dan niet, dewyl daarin veel bedrog gepleegd word (a). Van
(I) Les Crocblts.
\A) De Boeren en Paerden - Kopers, om de Veu^
lens een laar ouder te doen fchynen, dan fe zyn, trekken re Melk-tanden uit > als wanneer de andere óf Paerds-tanden veel vroeger te voorfchyn komen , dan men gewoon is, en dus moer, zoo een Veuleu doorgaan voor een vyf-jaarig Paerd. Nog een ander bedrog pleegen de Paerden-kopers,
met de Melk-tanden uit te trekken eenige dagen voor dat
|
||||||||
■
|
||||||||
l .
|
||||||||
1 t
|
||||||||
Stalmeestér.
|
|||||||
29
|
|||||||
Van het vyfde tot het fesde jaar, begint de Pi» 3.
holte in devoorfte tanden, 1-2-3-4., zig te vul- len, en in plaatfe van de gaatjes, die in 't mid- den waren, blyft daar, op het fesde jaar, flegts eene kleine zwartigheid over (1). Tot- fes jaar' toe, zyn de bovenfte Haaken of
Kroon-tanden zeer fpits, en van binnen, tegen de Tong, uitgehold (2). Een Paerd is niet in ftaat groote fatigues uit te ftaan, voor dat het de bovenfte Haaken heeft: verfcheïde wor- *
den zelfs heel ziek, als dezelven fchieten,
inzonderheid aan de Oogen. Van het fesde tot het zevende jaar, vullen zig
de vier Midden-tanden, 5-6-7-8,en met het zevende jaar, begint de holligheid in de Hoektanden zig uit te vullen; in voegen dat, met het agtjle jaar, alle de twaalf voorfte Tanden zig gelyken vol bevin- den ; en omdat men, van den tyd af dat alle tanden gevuld zyn,der Paerden Ouderdom niet meer met zekerheid kan bepaalen ; zoo zegt men, dat het Paerd niet meer tekent (3). Dog dan moet men toevlucht neemen tot de Kroon-tanden; ten dien einde fteekt men den vinger in den Bek van het Paerd, en wanneer men bevindt, dat de Kroon- tanden van boven puntig zyn, en plat aan de zy- den,
dat fy bet Paerd te mailt brengen, en maaken den
Koper diets, dat dezelven uitgevallen zyn, en dat de Paerds-tanden binnen weinig dagen te voorfchyn zullen komen. Nog een ander bedrog rs by die Lieden, in dit geval, eeer gemeen: fy neemen eenen Hamer van eenig hard hout, en kloppen daarmede ter plaatfe, daar de benedenfte Kroon-tanden moeten komen' , waardoor eene kleine hardigheid op die plaats van hetTandvleefch veroorzaakt word , ten'eindè de Kopers te doen gelooven, dat de Kroon-tanden op het uitkomen ftaan. (1) LeGermedeféve. (2) Crocbtt CantU,
(3) Le Cbeval a razé. , tfc ■ J :
|
|||||||
$& De 'Nedekiandsche
den, met twee holligheden naar binnen ,• dan
kan men verzekerd zyn, dat het Paerd niet boven de negen of tien jaaren oud is ,• want, van het elfde tot het twaalfde jaar, fluiten zig die holligheden , ' en maaken dan maar ééne holligheid uit , en op het twaalfde jaar is dezelve gevuld, en de Punten van de Hoek- Tanden zyn dan afgefleeten en rond geworden, en dan zet zig eene hoogte van vleefch rond' om den Tand, dat men noemt, de Kas. Dog hierby dient nog aangemerkt te worden, dat 'er Paerden zyn, by welken niet alleen het zwarte Flekje of teken in de Tanden nooit wechgaat en onzigtbaar word; maar die zelfs de holligheden behouden tot dat fy zeer oud geworden zyn; 't welk van de hardigheid der tanden komt: Wy noemen deeze Paerden, Twyffielaars (i). By de Poolfche en Hongaarjche Paerden, als mede onder de binnenlandfche Merrien, vindt men veele zulker Twyffelaars. Dog, by deeze tekenen in de Tanden, kan veel bedrog mede onderloopen, waardoor dikwyls de grootfte kenner miflydt word («). Wan-
(i) Beguets.
(a) Sommige Paerden-kopers gebruiken het vol-
gende Loopje, om een Paerd, dat niet meer tekent, te doen doorgaan voor een Paerd van fes of zeven Jaaren: Sy neemen een Steekyzer, waarmede men Been graveert, en hollen de Midden- en hoek-tanden van binnen uit; de laatften wat dieper, dan de eer- ften; en fy vullen de holligheden met Korenten, Zwavel en wat tarwe Meel; hetzelve tot een papje gemaakt, ondereen gemengd, en met het yzer hard ingellooten hebbende, branden fy het met een heet yzer ; hetgeen twee- of drie-maal , herhaald word; waardoor die holligheden eene natnurlyke zwartigheid aanneemen: Egter maakt de warmte van het yzer altoos een' geelen Kring rondom de holligheden, door Konft gemaakt. Dog de Paeiden- Ko-
|
||||
Stalmeester. 3t
|
|||||
Wanneer een Paerd tekent, het zy door
Voor- of door Kroon-tanden; dan moet men zien, of hec ook aan deWenkbraauwen begint grys te worden, of daar reeds grys is (i); 't geen zig min of meer ontdekt, naar maate dat het Paerd in ouderdom gevorderd is. Paer- den, die 18 of 20 jaar' oud geworden zyn, hebben gemeenlyk heel witte of gryze Wenk- braauwen; dog men dient ook aan te merken, dat een Paerd , voortgekomen van eenen ouden Hengft en eene oude Merrie , ge- meenlyk, tuflchen.het negende en tiende jaar, boven de Oogen begint grys te worden: egter moet men wel begrypen, dat deeze onder- fcheiding, van den ouderdom door het gryze hayr, geen plaats kan hebben by Roodfchim- mels en graauwe Paerden, die , ter Waereld komende, over het geheele Lighaam met wit hayr als bezaaid zyn. Men vindt ook verfcheide Paerden, by wel-
ken, tuffchen het tiende en dertiende jaar, de Voor-tanden, van boven, plat worden, zoo als de Tand N'. 4. Van het dertiende tot het festien- deiaar , wordenfe, van boven, nog ronder, zoo als de Tand Ng. 8 5 en naar dien tyd verandert deeze tand, door het flyten, van de rondig- heid tot eene fpitsheid, gelyk de Tand Ng. 12. Sommige Lieden meenen den ouderdom van
een Paerd, welk niet meer tekent, nog door andere aanwyzingen te konnen kennen; dog de ondervinding leert, dat deezer meening veeltyds zeer onzeker gaat. . "' Sy Kopers weeten dit weer te verbergen , met de Paer-
den fchttimendeteniaaken indsn Bek, wanneer fy de- zelven te koop brengen. (i) Onvol SilU, • ? :
|
|||||
32 DE NEDERLANDSe ïl E
Sy willen, by voorbeeld, dat, tegen het tien'
de of elfde Jaar, de Staart-wortel van 't Paerd nog met eene Noot of Wervelbeen vermeerderd worde, en dat, in het Veertiende jaar, nog een ander diergelyke daarby voortkome; deeze verandering, meenenfy, te konnen voelen met de hand langs de Staart-iüortel , taftende van boven af tot beneden toe: Dit zoo zynde, dan zou moeten weezen, dat het Paerd nog ee- nige Wervelbeenen , tot dien tyd toe , in het Kruis hadde beflooten gehouden , waarvan eg- ter de Ondleders deezer Dieren niets willen weeten; weshalve een fterk geloof tot deeze verandering vereifcht word: Ja , men kan zeggen, dat de aangroejing van nieuwe Wer- vel-Beenen ten eenenmaale onnatuurlyk is; maar, dat fe vergrooten, zulks kan wel wee- zen. De Kuilen boven de Oogen , al te veel en
diep ingevallen zynde , word zulks mede ge- houden voor een teken van hoogen Ouder- dom ; dog veeltyds ziet men hierdoor den Bal misflaan ; want men ondervindt, dat zelfs jonge Paerden , die van oude Hengften voort- gekomen zyn, dit gebrek van hunne Vaders overgebragt hebben. Het Mond Verhemelte, verdroogd en van
vleefch ontbloot zynde, is een veel zekerder teken van den Ouderdom; want, naar maa- te dat het Paerd in jaaren vordert, verliezen zig allengskens de rimpels aan 't Verhemelte, welk men , by jonge Paerden , tamelyk ver- heeven en vleefchig vindt. Als men het Kaake-been , vier vingers breed
boven den Baard, betaft, en men voelt hetzelve rondagtig te zyn j dan is tiet een teken , dat het
|
||||
S T A L M E E S T B R» 33
|
|||||||||||
het Paerd jong is; maar bevindt men hetzelve
fcherp en fnydende; dan is het Paerd oud : Dit kenmerk gaat zeer zeker. Dewyl het iet zeldzaams is, dat men Veu-
lens, of jonge Paerden, vindt, die geheel wit zyn j zoo is de witte Koleur een teken van den hoogen ouderdom der gryze Paerden. RECAPITULATIE,
Van de Tekens, wette den Ouderdom der Paerden
te kennen geeven. |
|||||||||||
Ontrent Veertien dagen
na de geboorte, komen de vier Graseters. Kort daarop, de vier Mid-
den-tanden. Drie of vier Maanden daar-
na , de vier Hoek-tanden. Met de twee en een half
jaar', komt eene Holligheid in de Gras ■ byters. Met de drie en een half
jaar', de Holligheid in de Midden-tanden, en de on- derfte Hadken. Met de vier en een half
jaar', verfchynen de holle Hoek ■ tanden buiten het Tandvleefch, en de bo- venfte Haaken. Met de vyj jaaren, komen
de Hoek-tanden, ter dikte van eenen Ryksdaaler, buiten het Tandvleefch. C Met |
|||||||||||
Melk-Tanden. -
|
|||||||||||
Veulens-Tanden.
|
|||||||||||
L
|
|||||||||||
34 Dt Ne
|
|||||||||||
EHANDSCHE
■ Met de vyf en een halfjaar',
ryzen de Hoek-tanden nog eens zoo hoog buiten het Tandvleefch, en de on- Iderfte Haaken zyn fcherp
en wit. Vanuy/en een half jaar'af, tot fes jaar' toe, verheffen i zig de Hoek-tanden ter hoogte van het lid van Ieen' kleinen Vinger; de
bruine Vlak en de Hollig- heidin de Gras-byters is 'er geheel, en in deMidden' tanden half, uitgegaan. Ses jaar' gepaffeerd zyn- de, is de bruine Vlak in de Hoektanden vermin- derd , en de Haaken zyn tot haare behoorlyke lengte gekomen,en de bo- T ventte Haaken, tegen de Tong , uitgehold. Met de zeven jaaren, zyn de Hoek-tanden gewafTen, ter hoogte van het lid van denitweeden Vinger,Bo- ven het Tand-vleefch, en het Bruine is nog meer verminderd. Met de agt jaaren, zyn de
de Hoek tanden gereezen, ter hoogte van het lid van den derden Vinger ( van den kleinen vinger af- geteld) boven het Tand- vleefch |
|||||||||||
Paerden- Tanden.
|
|||||||||||
v
|
|||||||||||
SlAl KE E 3 t E •-». $|
|
|||||||
vleefch ; en , de brui-
ne Vlak in 't geheel verdweenen en onzigt- baar geworden zynde, dan zegt men, dat een Paerd niet meer tekent3 j zynde de kentekens des
Ouderdoms, naar dee- zen, onzeker, gelyk bo- . ven gezegd is.
|
|||||||
VIERDE HOOFDSTUK.
Van bet Onderfcheid der Haïren en Kokuren der
Paerden. Men verdeelt de Koleuren der Haïren van dé
Paerden gemeenlyk in drie Hoofd-foor* ten. i. In Ongemengelde j 2. In gemengel- de , dat is j die uit verfeheide Koleuren be* ftaan ; en 3. In vreemde , zeldzaame en bui* tengewoone, of raare > Haïren. I. De Ongemengelde Haïren*
1. Gebeel wit gebooren Paerden, Zyfl onge-
meen raar. In Spanje vindt men wel eenigtf zodaanige; dog in geen groot getal. Dé Spanjaards meenen, dat deeze Paerden het lan- ger konnen uithouden , dan andere ; vandaar zeggen fy tot een Spreekwoord: Van een wit Paerd kan, de Vader en dejzelfs Kinderen, dienji heb- ben. ..",$,ï ïfabelle-verwig, is eene fport van Ligt*
B 2 geel. |
|||||||
$6 De N e d e r t k n d s c & e
geel. Goud-agtige Jfabelk■- Kleur•, is een nog
meerder brandend Geel (aj. '£r zyn Ifabel- KleurigeVaerdeni die witte Maanen en Staarten hebben, zoo ook, die deeze deelen zwart, nevens een' diergelyken ftreep over den Rugge, van de Maanen af tot aan den Staart toe, hebben, welke men noemt, I/abel met een' Aal flreep} deeze KoJeur komt zeer naby die, welke ge- doemd word, Erwten geel. Het is my niet be- kend, dat deeze Haïren zeer geagt zyn; eg- ter vindt men hier en daar nog Liefhebbers van dezelven. 3. Vos- of Rosagtige Kleur, is een Haïr, welk
veel fweemt naar Rood, of Kaneel-kleur ; of hebbende eigentlyk deezen Naam, omdat de Koleur des Haïrs gelykt naar dat der Vos- fen\ uit welke wederom voortkomt 't zooge- noemde Koe-hayr, 't geen eene flaauwe rosagti- ge Kleur is. Veele van deeze Paerden heb- ben witte Maanen en Staarten , en zyn , zoo men zegt, zeer galagtig, en hebben veel flegma. Een Ros Paerd, of ordinaire Vos, zynde niet
ligt, noch bruin. Deeze Koleur is in Esti- me, en de ondervinding leert, dat deeze Paer-
(0) Tot de befte aanwyzinge vandeegte TJabel-klear,
welke benaming wat duifter en derzelver waare kleur aan weinigen bekend is, kan het volgende dienen. Men wil, dat de Infante, en Gouvernante van de
■Nederlanden, Clara, ïfabella Eugenia, eene gelofte ge- daan hebbe, van haar Hembdniet te zullen uittrekken voor dat de Stadt Or.ende in de handen der Spanjaarden zou gekomen zyn; 't welk fy ook nagekomen zy> niet tegenftaande dit Beleg ruim drie jaaren lang duur- de; en van de Verwe van dit haar zoo lang aange- houden Hembd sou de Ifabellt-kleur den naam draagen. • *
|
|||||||
-
|
|||||||
S T A t M E E 8 T E R. 37
|
||||||
Paerden dooorgaans duurzaam, en flerk van
Natuur, als mede zeer vlug, zyn; voornaa- melyk die, welke men snoemt, Brand-VoJJcnr en nog iets brandender-rosagtig vallen, dan de voorgemelden. De Spanjaards hebben, van dee- ze laatfl-genoemde Kleur, eene zoo goede mee- ning, dat fy daarvan tot een fpreekwoord zeggen: De Brand- Vos, veel eerder dood, dan ver- moeid. Een Bleek- of Zweet Vos, word mede zeer
geagt, voornaamelyk wanneer de punten van het Hayr en de Maanen zwart zyn. Veele 2weet-Voflen hebben wiueMaanenénScaarten; en dewyl 'er veele Liefhebbers van deeze Kieur zyn, zqo vindt men, onder die Paerden, vee» kn van groote waerde. Onder de RoJJe Paer~ den vindt men doorgaans veele met witie Maa- nen en Staarten; dog die, welke deeze deelen, met en "nevens de Beenen , zwart hebben , zyn zeldzaamer, en worden nog. hooger geagt. 4. Het Bruine Hayr, word by veele Paerden
gevonden, en is geenszins het minfte. De fraaifte Koleur, die uit deeze Hayren voort- komt, iss de Kaftanje-bruine; dog dezelve is van verfcheide foorten. Ligt-Kaftanje-Bruin: Deeze Paerden , wil
men , dat te veel flegma, of vogt,en geen vuur geroeg hebben. , Goud geel-Kaft anj e^Bruin, is eene zeer fraaie
goleur, en deeze Paerden, zegt men, veel gal, gevolglyk veel vuur, te hebben. Donker - Kaftanje - Bruin , komt 't naast aan
't zwarte, en men ziet; by deeze Paerden, het Bruin alleenlyk onder aan de Billen, in de Flancquen, en om den Mond. Wanneer fnen, by deeze Paerden, gan 't Lyf, weinig C 3 Bruin |
||||||
t
|
||||||
38 DE ÈÏEDERtAtiDSCHE
|
|||||
Bruin ontdekt, en deeze Koleur, flegts aan
den Mond en de Neus, vindt; dan noemt men zulk een Paerd , een Kooper-Muil. Kajtanje ■ Bruine Paerden , behooren de
Maanen, den Staart en de Beenen, zwart te hebben. Wanneer het Hayr aan de Beenen, grys, of Ezel-kleurig, is; dan is het een groote misftand. De grootfte fraaiheid van Katranje- bruine Koleur is , als de Paerden gefpiegeld of geappeld zyn , hetwelk 't meeft plaats heeft, wanneer de Paerden afgehayrd hebben, wel fchoon gemaakt, en kort-hayrig zyn Dewyl het bezwaarlyk en korthaar valt,
verfcheide bruine Paerden byeen te krygen, die, zpo wel in de Koleur als in alle andere deelen, naauwkeurig met malkander overeen komen ; zoo word die Koleur meer gebruikt pnder den Zadel, dan tot Koets - Paerden. By de meefte Europeifcbe Ruitery, moeten
de Officieren bereeden zyn met Kaftanje-Bruï- ne Paerden. 5. Zwart Hayr, is by de Paerden de gemeen-
de Koleur, en die ook het minfte gewaerdeerd word; miffchien, om datfe de menigvuldig- fle is. Men onderfcheidt dit Hayr, in Git- 'zwar.t, ook wel genoemd , Moor zwart, en in VuH-zwart : Deeze laatfte Soort is doorgaans veel minder geagt, dan de Git ■ zwarte; dog in 't algemeen zyn de. zwarte Paerden grof en fterk van Lighaam, en inzonderheid de Git' zwarten de fterkften. Wanneer zwarte Paerden , over hun geheel
Lyf, hier en daar bezaaid zyn met enkele gryze hayren , zonder dat dit kome van den hoogen Ouderdom ; dan noemt men het , Steekei- fjayrig-, dat hiede gehouden word voor een tek en va,n
|
|||||
S T A t M E E S T E B. 39
van eene goede Natuur en duurzaamheid der
Paerden. II. Zamengeftelde of gemengelde Haften.
Graauw, of Grys, is een Hayr, dat, inden
grond, wit, dog met zwart, bruin &e. gemen* geld is;van verfcheide veranderingen,waarvan de voomaamften zyn: i. Brum-Grys , met wit gefpikkeld , bykans
van Koleur, gelyk eene Spreeuw voor de bord is. Onder deeze Hayren vindt men fchoone en zeer goede Paerden. 2. Grys, met zwarte Flakkert geappeld, ofg&
fpiegeld. 3. Grys, met wit gewolkt, of geappeld.
4. ZitverGrys, heeft weinig zwart Hayr,
dat op eenen helder-witten grond gezaaid is. 5. Ligt-Grys, met wit gewolkt.
6. Fuil-Grys, is veel zwart , met weinig
wit hayr doormengd, 7. Bruin-Grys is , daar het gryze Hayr
overal, met min of meer bruin, doormengd valt, 8. Rood Grys, of Rood:Schimmel , is , daar
doorgaans meerder rood , dan wit Hayr , door het gryze loopt: Onder deefze Koleur, welke men zegt een teken te zyn van eene gemaatigde gefteldheid , daar de Gal getem- perd is door het flegma, vindt men veele uit* muntende Paerden. y. Muize-Vaal; dit Hayr is van Koleur, ge-
lyk dat van eene Muis. Deeze Paerden •hebben getneenlyk, eenen zwarten Staart en zwarte Maanen, en over de Ruggeftreng, van de Maanen af tot aan den Staart, een' diergelyken qf zogenoemden dal-ftreep. C4 10, m&*
|
||||
4o De Neperlandsche
14. Wolfs-Koleur, is een road-agtig Ifabel-
le-kleurig Hayr, gemengd met eene iet don- kerder lfabelle-Kleur; zweemende dus, inde Koleur, zeer naar het Hayr van een' Wolf. III. Van de Vreemde, Zeldzaame of Raar e
Koleuren der Hayren van de Paerden. a) Tyger-kleur , is een helder-wit hayr, dat
als overzaaid is met zeer zigtbaare en tamelyk ronde zwarte, of bruine, of roodagtige, of blaau- we Vlakken. Deeze Paerden, in mooije Tuigen gefteeken zynde, maaken eene fchoone figuur Voor de Ry tuygen; waarom fy ook voor dezelven meêrgezogt worden > dan om onder den zadel te gebruiken, (a). b) Paerden, gevlakt als eene Ext er, of Schek-
kefit zyndie, welke, op een helder-wit Hayr, zeer groote zwarte, of bruine, of roode , en wonderlyk-geplaatfte, Vlakken hebben. c) Porcelein-Verwige, zyp witte of gryze Paer-
den , bezaaid met allerhande Vlakken ; dog de raarften zyn, als het gryze haïr bezaaid is met blaauw-of ley - koleur jge Vlakken; dus deeze vermenging veele gelykenis heeft met het wit en blaauw Porcelein, waarvan de Naam ontleend is. d) Jubea, of Hayr, van Kleur ontrent als
bloeïzems van Perfiken, das ook Perfik-bheifems- JUeur genoemd. Deeze zeer raare Koleur, is ge- noegzaam eene verwarde vermenging van wit, bruin
(a) Ik heb een Tyger-Paerd gezien, dat, over het
geheele Lyf , zelfs over de mannen en den Staart, de zwarte Vlakken alle egaal van grootte, als een Sesdehalf, had; Ja, wat nog frieêr is, de Hoef, als mede het witte in de Oogen, waren, uit de l»?ai tuur, dus getygerd. |
|||||||
i
|
|||||||
S T A l M E E S T E R. 41
bruin en roodagtig Hayr, die te zamen de ge-
melde Koleur vertoonen. Onder deeze Ko- leur vindt men zelden Paerden, die grdf, of zwaar, vallen ; fy worden duur betaald , en meefl: gezogt tot Ry Paerden voor voornaams Dames. e) Moor-Koppen , zyn 'Paerden van ros of
bruinagtig Haïr, waarvan de punten twart zyn, met zwarte Koppen -, Staert en- Maanen. Die Moor-Koppen, welke, op het Lighaam,een blaauwagtig, of Ley-kleurig, haïr met witte punten hebben, zyn geenszins van de minften. Deeze Paerden zyn niet alleen, om en van we- gens hunne ongemeenheid, boven alle andere hooggeagt; maar worden, met reden, gehou- den op eenen ho.ogen Prys. En dewyl dit Haïr meefl: uitmuntende Paerden uitlevert, zoo'van fchoonheid, als van deugd; zoo worden dezël ven veel gezogt tot Koets Paerden voor Vorften en groote Heeren. Egter meenen fommige Lied- den, te konnen beweeren, dat deeze Paerden meer, dan alle andere, onderworpen zyn aan Jlegte Koeten. Vandaar hebben de Spanjaards ook een Spreek-woordj welk, in 't Neder- duitfch., zoo veel wil zeggen, ah: Had de Moor • kop goede Foetert; Jyne waerde was hooger dan die van 't Goud. Dewyl de milde Natuur, in 't voortbrengen
der Haïren by de Paerden, zeer veel anderr fcheid maakt j zoo is,het zeker, dat 'er nog meer andere, hoewel meefl: gemengelde,-Haï- ren zyn, die hier niet genoemd worden; dog aan welke men gemeenlyk den naamgeefti, van en naar dé hier gemelde Kleuren , waar ft .'t naafte bykomen, Hierby heeft men ook aan te merken-, dat
C 5 de '■ i
|
|||||
4& De Nepeelandschb
de Turkfcbe, Barbaarfche Arabijche , en meer
andere, in heeteLandengeteelde, Paerden, veel gladder van Haïr zyn, dan andere. Een oud Spreek-wpord zegt: Onder alle Haïr zyn
goedeiPaerden. Nogtansleèrt de ondervinding, Iu. Dat het grys haïr, voornaamelyk het FtaU Grys , meer , dan alle andere Kleuren , aan veele; Qezigts gebreken onderworpen is. 2?. Dat j de Ligte flair en , {Paerden betekenen van weinig fcraqht. 3P. Dat het heel ligt-bruine Haïr, welk.zig in de Flancqüen, en aan't ein- de van de Neus der Paerden, vertoont, dat is, waarvan ■, ter gemelde plaatzen, de Koleur veel ligter word, dan het ander Haïr van't Lighaam is, mede weinig kracht in een Paerd te kennen geeft; Dog, in tegendeel, als het Haïr,, op deeze plaatfen , veel brandender bruin valt, dan op de andere plaatfen, dan be- tekent hetzelve veel. fterkte des Paerds. En fchoon deeze merktekenen fomtyds konnen nuffen,, en de proef niet altyd volkomen hou- den; zoo zyn fe nogtans voor té trekken aan eene andere vergelyking , welke fbmmigen gemaakt, hebben van het Haïr met de Ele- menten , of met den invloed derzelven in de Hu- meuren der Paerden ,i(a); dog welke wyze van ver-
(a) Dus zouden de 4. Hoofd-koteuren van4e Hayren
der Paerden beheerffcht <vorde.n: (I ; De Uruiité Koteur , doof de Sanguinifcbe Com-
pleicie.en het tEJement, de Logt. (2) De Jfwttrtit door de Melancbolifcbe Complexie
en heclElemenr,'vde Aarde. (3) De V%$e'n | door de CboUrifcbt Complete en
het Vuur. (4) De Witte of Graauwe, door de Pbte^ntaii/cbe^QQta^
plexie en het; Eieren? 't Water* . i- - v - *
|
||||
S t A L M fe È S T'E fts 8 43
vergelykinge hedendaags doorgaans voor onge-
rymd gehouden en vérworpen word. Het zou, mynes bedunkens, éok beter en betaame- lyker geredeneerd zyn , wanneer men zei- <Je , de -Deugd en kracht by eeh Paerd het meéft af-hangklykfeê-zyn van deszelfs goede za- menftellinge en binnenfte gefchapenheid; doch voernaamdyk van de foort fyner Zenuwen en fpieragtigeDeelen; want hoe fterkerdeeze, door eene natuurlyke gèfteke'niffe , zyn, dies te meer kragt zal ook een gezond Paerd bezitten , als mede veel duurzaamer zyn: Gevolglyk heeft men de verscheidenheid der Koleuren van 't Haïr by de Paërdeh,meêr te houden voor eene fpeeling der Natuur, dan voor eene wezentlyke eigetir fcbap, waaruit derzelver .Deugden of1 gebreke» zouden op te roaaken zyn. ) » Nu hebben wy nog, in dit Hoofd-ftuk^ een
woord te fpreekèn van eenige tekenen, welke men dikwyls aan de Haïren der Paerden vindt, en die, by fommigen, aangemerkt en gehouden worden, deels voor quaade , en deels voorgoe- de , Merk-tekenen.; Wanneer een Paerd den regtet■ Agtet-Voet
alken, fVit^eène. witte Kol voor het Hoofd heeft, en daarby ever het Wit drinken moet, dat is, ook een itiitte Streep heefc, die tuffcheh de Neus-gaten tqt aan '^ einde van de boven- Lïp neergaat; dan word dit, by veelen, gehouden voor een zeer quaad teken van een Paerd. Een dusdaanig Paerd , noemen dé Franfcben, £beval-drzeL Deezen en de Spanjaards hebben, van die foort van Paerden, een zeer flegt ge- voelen ; vandaar zeggen .fy voor een Spreek- woord: Gardez vous du Cheval- Aftel; dat is: -Jfbpu votr dm regter Wiu^oet^ Ook is het zeker,
|
||||
44 De |tf ;e p e r i, a n d s e h e
|
|||||
zeker, dat by nog meer andere Natiën het
Bygeloof, in dit Huk, even als by de bpan* jaards, plaats vindt; alwaar men de Ruiters veel zwarigheid ziet maaken, om zig te bedie- nen van zulke Paerden, van welke fy gelooven, dat fy met dezelven, ongelukkig in den ftryd zullen zyn (0), -., .•*.■./.... , ... . Een ■ 3 r .* v J f ■ '' '■ " ' ' '
(a) Een zodaanig Paerd, dat den regter Agter-voet
wit, en eene diergelyke Kol voor 't Hoofd , als mede een wit ftreepje aan de boven-Lip had, heb ik'zelfs, ver- lcheide jaaren lang, bereeden. Dit Paerd , 'dat tegen- woordig nog in leven is, was zeer wel gedielieerd , en daarby,heel gevoelig in den mond; dog, dit niet tegenftaande, maakte het dikwyls fyri werk, van nier. den Ruiter op hol te gaan, over alles, dat het onti- tnoetede, heen te zetten, in de Huizen te vliegen , en aldaar te veroryzelen al wat het onder de Voeten vondt; waardoor hetzelve niet alleen aan my zelfs verfcheide miflyke potfen gefpeeld, maar ook nog aan eenige andere Lieden , die het qppaften , en hier of daar brengen moeiten , grpote ongeluk- ken <toegebragt heeft. Wanneer dit Paerd 's zomers ip de Wyde gedaan was; gebeurde het niet zel- den", dat h tzelve daaruit liep, en, niet tegen? ftaande het met eene fuffifante Hals - kluifter voorzien was ,egter» uuren ver, over alle Heggenen Slooten zet- tede , en zelfs verfcheide-rnaalen , op Heeren-Buiten- Plaatfen, in de koftelykfte plaifier-tuinen quam, en in dezelven confiderabele verwoeftingen aanregtte ; moetende men alsdan genoegzaameene geheeleCom- pagiiie Volks gebruiken, om dit dwaalendë Paerd te vangen en weer te reète te brengen. Zbo dit niet , by Luiden, door vooroordeel ingenomen , de bygë-
loo\yge meening der .Spanjaarden hebben kunnen helpen beveftigen ? Dog myne Aanmerkingen niet alleen by de tekenen deezes Paerds bepaalende; zoo ontdekte ik , dat dit quaadaartig Dier , welk • anders van een zeer fraai' maakzel was, aan eene verftop- . ping in hét Hoofd onderhevig was, welke, zoo ras
%et ^aerd van Sfal? qf^p beweeging,quam»hetzelve 'ttne|$
t ■ ■
|
|||||
»
|
|||||
S T A t É E Ë S f E R. 4'5
Èen Haïr-wervel, is eene plaats aan 't Lyf
van 't Paerd, daar de Haïren averegts, dog meeft in 't fond, loopen, en dus een' kring of wervel formeeren, die duidelyk genoeg te zien is: Gemeenlyk vindt men deéze Haïr-wervels aan 't Voorhoofd, aan de Borft, en aan den Buik tegen de Dyen, en ook wel nog aan an- dere plaatfen. Men houdt daarvoor, dat dee- ze wef vels j eene goede en fterke Natuur in een Paerd, te kennen geeven; dog voornaamelyk die Haïr-wervels, welke langwerpig, en langs den Hals van 't Paerd afloopen (a). Men meent, dat, zoo wanneer een Paerd , diefge- lyke langwerpige Haïr wervels, op beide zy- den Van deri Hals had * geen beter Paerd , dan
't meeft incommodeerde, en zoo lang duurde, tot dat
het eenigfins warm begon te Worden, of tot dat het Verfcheide reizen fterk geproeft had) dog zoo lang dit laatfte niet gefchied was» g'"g net vreeslyk aan, met het lyf heen en weer te draaïen, te fchudden en te fmytefi met het Hoofd; en alsdeRuiter fyne bf ütaliteit wilde betooneri, en het Paerd,eer onregter tyd.kas-» tyden; dan wierd hetzelve als ware het ten eenenmaale Colderig, en was abfoluut niet te bedwingen. Dit na kon wel geen plaats hebben, als 't Paerd 's zomers in de Wyde liep. Dog, dewyl hetzelve teffens eene foort van Klap-Hengftwas, zoo ontdekte men, dat het zig gemeenlyk uit fyne Wyde begif. naar andere, daar het Merrien befpéurd had: wanneer nu de Boe- ren deeze hunne Merrien, tot het gebruik, naar Huis gehaald hadden; dan was het die gevolgd, en by deeze gelegenheid in de gem. Tuinen gekomen , en had daar veel fchade gedaan, Deeze aanmerking heb ik hier willen byvoegen, om te toonen , hoe yde'1 de meeningen zyn, dat men de quaadheid eenes Paerds zon konnen afleiden , uit fommige tekenen, die aan hetzelve gevonden worden. (a) By de Fran/ihen genoemd, l'Eptt Romam* '■
|
||||
46 De Nederlands e ïïè
dan zoo een, in de Waereld zou konnen gevon-
den worden. By fommige Turkfcbe, ook wel Spaanfche
Paerden, vindt men nog een ander teken, ge- noemd, de Steek van de Lanfie (i), zynde een tamelyk diep Lid-teken, of groeve, welk gevon- den word aan den Hals by de Schouders, dan wat hooger , dan wat laeger. Dit merk zal mede een beftig Paerd te kennen gee- ven; nogtans is het zeker, dat deeze meening naaren oorfprong heeft van eene Fabel; wor- dende verhaald '. dat eens een weergaloos Turk/eb Paerd, by eene zekere ernftige gele- genheid, een' (teek met eene Lanfie op die plaats gekreegen hebbende, naar eene Stoete- ry gebragt was , en dat, zedert dien tyd, alle deszelfs afkomelingen dit Eer-teken zouden behouden en overgeërfd hebben. Dog dit alles aan fyne plaatfe Jaatende, kan
men tot eenen grondregel ftellen , dat, als een Paerd meer Wit van vooren , dan van agteren, of van agteren meer, dan van voo- ren, heeft, te weeren aan de Beenen, hetzelve als dan veeleer qualyk , dan wel,getekend is. 1 ' '
VYFDE HOOFDSTUK.
Van de onderfcheide Land-Aarten der
Paerden. DE ondervinding leert ten overvloede, datt
onder alle Paerden van Europa, de Spaan- Jcben het meeft geagt zyn, niet alleen ter oorzaa- U
(i) Coup de Zonet. |
|||||||
>
|
|||||||
S f A L M Ê E S T E R. 4?
ké van derzelver goede zamenftellinge, kracht,
vuur, natuurlyke houding, bequaamheid en leerzaamheid in de Ryd-School; voor welke laatftehetfchynt, de Natuur het Spaanfebe Paerd inzonderheid geformeerd te hebben; maar ook om derzelver edel- en ftoutmoedigen Zwier by Pracht en Optogten; als mede van wegens hun- nen moed, getrouwigheid en vaerdige gehoor- zaamheid in den Oorlog, voor al ten Dage des ftryds. Buiten Spanje wordenfe zelden anders gebruikt, dan onder den Zadel. De befte en fraaïfte foort van Spaanfebe Paerden, komen uit Jndalufien, en uit degebergtensvan Mams;op deeze volgen, die in Efiramadura gefokt wor- den. De zogenoemde Genetten, vallen door- gaans wat kleiner , dan die Soort, welke de Spanjaards noemen, Monvillanos. Het Barbaarfcbe Paerd , is niet minder be-
quaam tot de Rydfchool; en fchoon hetzelve fchyne te zyn van meerder koelheid, en fynftap agteloozer, dan die van een Spaanfcb Paerd, nogtans behoeft het voor dit laatfte geenzins te wyken; inzonderheid als het wel uitgekoo- zen is. Men bevindt, hetzelve te zyn zeer Zenuw- agtig, ten uiterften vlug , en wel op fyn' Aaf- fem. Wel uitgezogte Barbaarfcbe Paerden, worden weêrgalooze Befcbeekrs , voornaams- lyk om'er eene foort van Jagt - Paerden uk te fokken. Deeze Befcbeekrs, voldoen beter in de Stoeteryen, dan de Spaanfebe Paerden, welke gemeenlyk veel kleiner fiag van Paer- den voortbrengen, dan het hunne is. De Napolitaanfcbe, ofNapelfchePaerden, zyn
certyds veel hooger geagt geweeft, dan tegen- woordig ; de oorzaak daarvan is, óm dat men de Stoeteryea in dat Land te veelverbafterd heeft.
|
||||
r
48 De Nedekundscbé
heeft. Sy zyn doorgaans zeer onleerzaam, en
by gevolge bezwaarlyk te drefleeren; daaren- boven vallen de meeften zwaar en lang van Hoofd, en dik van Hals; maar fy zyn moedig, van een fraay maakzel, en hebben fchoone be* weegingen. Wanneer men hen wel kan uitkie- zen, dan worden zeer fraaïe Koets -gefpannen daaruit geformeerd; De groorfte foort van deeze Paerden komen uit Jpulien : deeze zyn gemeenlyk gebrandmerkt op de regter-Bil; dog diegeene, welke uit Calabrien komen, zyn, met 't heete Yzer, gemerkt op de linker Bil, en vallen doorgaans wat laeger, dan de eerftgenoemde. Hierby dient men ook nog aan te merken, dat de Napelfcbe Paerden, zelden hunne behoorlyke kracht verkrygen, voor de zeven jaaren. Onder de Turkfche Paerden, worden mede
zeer fraaïe en groote gevonden ; dog fy zyn, jn 't algemeen, niet te vergelyken, noch by de Barbaarfcbe , noch by de Spaanjche; want fy vallen niet zoo geproportionneerd van Lyf en Leden, dan deeze; ook zyn de meeften al te fchraal en rank van Hals, te lang van Lyf, en al te dun van Beenen; maar fy konnen vee- Ie fatigues uitftaan; zyn vol Vuur, rat, moe- dig , onverfchrokken, lang van Aasfem en weinig onderworpen aan ziektens : Sy wor- den, in vreemde Landen, enkelen alleen ge- bruikt tot Ry-Paerden. Dan , jamroer is het, dat men dezelven niet jong kan hebben, gelyk andere Paerden, ten einde het Hoofd, in tyds, behoorlyk te konnen plaatfen; wanc alle degeene, welke reeds door de lurken be- reeden zyn geworden, bezwaaren de Hand des Ruiters, en fy maaken vervaarlyke en vreera- |
||||
t
|
|||||
Stalmeestêrj 49
de grimaflen met den Bek: Dit komt hier
vandaan, om dat de Gebitten, van welke de Turken zig bedienen, zeer qualyk gemaakt zyn, en aan de Hand ongemeen zwaar en onaan- genaam vallen : Dus is het gebrek in deezen niet toe te fchryven aan de Paerden , maar veel meer aan hen, welke dezelven niet wel wee- ten te toornen. Ondertnffchen vindt men nog wel eenige Turkfche Paerden , die , door be- quaame Lieden bereeden zynde * zig zeer wel toornen , het Hoofd vaft draagen , en zoo gevoelig en zagt in den Mond, en in de Hand, vallen , als een Spaanfch Paerd. De fchoonfte Turkfche Paerden komen uit Babilo- nien, alwaar de Groote Heer eene weêrgaloo- ze Stoetery heeft»- Op deeze volgen, die uit Griekenland, voornaamelyk uit Thejpt- Hen, komen. De Tartaarfche Paerden komen, in gedaante
en hoedanigheid, veel overeenmetde Turkfche^ dog fe zyn niet zoo wel geproportionneerd van Lyf en Leden, zynde de meeflen grof van Hoofd, hebben eenen regtflaanden Hals, een lang Lyf, en meeftal eenen hollen rugge &c. Dog daarentegen zyn fe vlug in en tot het rennen, duurzaam, en konnen veele fatigues uitftaan. Des niet tegenftaande worden de- zelven, om en van wegens hnnne, niet zeer bevallige, gedaante, in de Europeifcbe Landen wei- nig gezogt, dewyl men andere Paerden, van bevalliger gedaante, en van geen minder Deugd, hebben kan. Onder alle de Oqflerfcbe Paerden, zyn de A-
rabifche, wegens hunne fraayheid en deugd, het meeft geagt. Dezelven vallen onge- meen fyn, vooral die van Mocca, uit een berg- D ag. |
|||||
j$ö" De Nederlanöschè
agtig Land , komen : Sy zyn wel doorgaans
niec zoo hoog, dan andere Paerden; dog daar- om ontbreekt 't hen aan geene krachten. Met één woord, de Arabijche Paerden, in 't gemeen ge-nomen, hebben veel vuur en moed, fe zyn ftoutmoedig en onverfclirokken, en ?an eene ongemeene bequaamheid. Hunne Heupen 2,yn zoo wel gefcbikt, dat, daardoor , derzelver Galop volftrekt onverbeterlykis. Hunne Ren- loop is zoo foei, gelyk een Pyl uit den Boog; dus derzelver vlugheid alles te boven gaat. Dewyl dezelven zeer gevoelig zyn,-zoo moeten fe, met veel oordeei en zagtzinnigheid, ge- drefleerd worden. Dewyl in Duitfchland, de meefte Vorflen
en groote Heeren, hunne eigene en zeer uit- geftrekte Stoeteryen hebben , in welke ge- meenlyk tot Spring ■ Hengfien, gebruikt worden , Spaanfcbe , Barbaarfche, Napelfche en Detnjche Paerden ; zoo is het zeker , dat Duitfchlmd mede weêrgalooze Paerden uitlevert, voornaa- melyktot het gebruik in den Oorlog, voor Koet- fen, en andere Rydtuigen ; ook zy*a dezelven zeer goed voor de RydfchooL Sy vallen mede zeer fraai, zyn vol vuur , moedig , onver- schrokken, en van veel duurzaamheid. Dog voor de Jagt, en zodaanige ïouren , daar ee- ne langduurende fnelheid plaats hebben moet, konnen fy 't niet lang goedmaaken. De Landen van Lunenburg , Breinen , Oldenburg , Gulich Sn Berg, leveren veele goede en fraaïe Paerden, tot allerley gebruik. De Holfieinjche Paerden, die doorgaans fyn vallen, hard van Beenderen en van eene gezonde geftelteniflè zyn ,fpannen, boven alle andere Duitfche Paerden , èè kroon, en hebben veel overeenkomfte mee de Deen- Jche
|
||||
Staimeester. $t
fche Paerden, wier gedaante en maakfel, zonder
tegenfpraake, de befte van allen zyn. Dezelve maaken de fchoonfte beweegingen, zyn voor- treffelyk tot het gebruik in den Oorlog, en vol- maakt tot de Rydfehool; zoo worden ook uit hen geformeerd weérgalooze Koets -gefpaanea. De oplettentheid, door de Engelfchen, reeds ze-
dert langen tyd, gebruikt»om hunne Spring-Heng- flen te kiezen uit de fraayfte en befte Spaanfche, Barbaarfche, Arabifche,eu Turkfche Paerden. heeft hun Land voorzien van eene menigte buiten-ge- meene Paerden; en men moet bekennen, dat> onder de Engeijche Paerden, gevonden worden Zodaanige , dergelyken in de geheele Wae- reld niet zyn: Derzelver Ligtheid is wouder- baariyk, en hunne Vlugheid buiten - gemeen: hun Aaflem, hunne kracht en duurzaamheid, gevoegd by de ftoutmoedigheid, met welke fy over Heggen , Struiken , en Slooten , fprin- gen, geeft hen, in 't gebruik tot de Jagt en het Rennen, den voorrang boven de Paerden van alle andere Land-aarten: Dog het is zeer nood- zaakelyk, dat men hen menageere van zwaa- xe fatigues , tot dat fe den Ouderdom van fes of zeven Jaaren , en dus hunne volle kracht, bereikt en verkreegen hebben. De befte en fraaïfte Engelfche Paerden val-
len in de Provintie Jorkshhe; de vlugften en gefchiktften tot het jaagen en rennen, vindt men te Newmarket, alwaar de Heeren van 't Land groote Weddenfchappen doen op de fnël- heid hunner Paerden. In Vranhryk, vallen doorgaans zeer weinig
Paerden, en de beften , onder deeze weinigen, zyn die uit Normandyen en Linmijin, waarvan de eerften veel tot de Jagt gebruikt worden: D 2 De
|
|||||
De Nederlandsche
|
|||||
De laatftgenoemden zyn niet zoo duurzaam, en
verkrygen ook hunne volle krachten niet voor het agtfte Jaar. In de Vereémgde Nederlanden, voornaamelyk
in Noord-Holland, Gelderland, OveryJJel, Utrecht, Groningen en Friefland, word mede een confide- rabe! getal Paerden aangekweekt, en uitgevoerd, waaronder ook veele gevonden worden , die zeer fraaizyn. De twee laatft-gemelde Provin- tien leveren de meeften uit,- en de Friefcbe Paer- den worden in Prankryk en Duitjchland, wegens derzelver aanzienlyke hoogte en zwaarte, fterk gezogt tot de Koetfen, en voor de zwaare Ruitery. Deeze Paerden, zouden nog veel meer deugd konnen bezitten; dog. de gierig- heid is oorzaak, dat men 'er zelden drie-jaa- rige Veulens vindt, welke niet reeds van over lange hebben moeten werken, en dus meeftal gekraakt zyn. In Hongaryen, Polenen Lithauen, vallen ook
veele en goede Paerden; dog fezyn doorgaans zeer klein, egter vlug, en konnen zwaarefati» gues uitftaan. De Ukrainfche Paerden, zyn iet hooger dan de drie zoo even gemelde foor ten, als mede de vlugften; dog ook te gelyk de on- aanzienlykften van allen, hebbendemeeft regt- en ftyf- ftaande Halzen, die zonder de minfte buiging zyn. Alle deeze foorten van Paerden zyn , met weinig voeder, te onderhouden, en dienen heden-daags het meeft. tot gebruik van de Hufaaren, en andere Ligte Ruitery. Eindelyk, ftaat hierby nog aangemerkt te wor-
den , dat de ondervinding leert, dat drooge , harde, en fchraale Landen, gemeenlyk de ge- zondfte, vlugfte, kloekfte, en duurzaamfte, Paerden uitleveren, wier Beenen droog en ze- nuwag'
|
|||||
Stalmeester. 53
nuwagtig zyn, en die zeer harde Beenderen en
Hoeven hebben, ook gemeenlyk met weinig voeder onderhouden konnen worden; 't welk zekerlyk louter goede Hoedanigheden zyn, naar welke de Liefhebbers, niet zonder reden, zoe- ken. Daarentegenblykt, dat die Paerden, wel- ke groot gebragt worden in vette, en vegte Landen en Weiden, gemeenlyk groote, zwaa- re, vleefchige enBonken-ryke hoofdenen fpek- halzen hebben, als mede dik van Lyf, vet en vogtryk van Schenkels , groot van Hoorn, zwaar en plat van voeten, zyn; fy konnen me- de niet veel zwaar werk goedmaaken, en wil- len altyd fterk, en overvloedig gevoederd zyn: ook zynfe van een vogt temperament en ge- volglyk onderworpen aan veele Sinkingen {bïu$- iones) , voor al aan hunne Beenen, die de Rioolen zyn van alle Vogten. Dog uit dit alles moet men niet willen opmaaken, als of vok llrekt geene fraaïe en goede Paerden zouden te vinden zyn, behalve in de Landen, daar hec Klimaat en het Voeder warm en droog is; Neen! het is meer dan bekend, dat Deenemarr fcen, JDuitfcbland en de Vereenigde Provintien &c. mede eene menigte fraaïe, en onverbeterlvke Paerden uitleveren , welke zelfs, in Deugd en Moed, verre te boven gaan diegeenen, waar- wit fy voortgekomen zyn. <#>
<">
v
|
|||||
V 3 ZES-
|
|||||
De Neöerlandsche
|
|||||||
54-
|
|||||||
SESDE HOOFDSTUK.
Yan het ge ene men, by 't hopen van een
Paerd, te onderzoeken, en waarna
men hoofdzaakelyk te zien heeft.
\[JY hebben, in den beginne, gezegd en
beweezen , het Paerd te zyn, het nut- tigde onder alle Dieren; dog men kan en mag ook wel daarby voegen, dat hetzelve mede is datgeerie, waarmede men 't ligtft kan bedroe- den worden: De oorzaak hiervan is , om dat deszelfs uiterlyk maakzel niet akyd overeen- komt met fyne hoedanigheden; te meer, de- xvx\ niet alleen de Roskammers of Paerden-kd- pers, maar ook veele Particulieren, zig niet alleen geen geweten, maar zelfs eene Eer, daaruit maaken, by 't verkoopeh van Paerden, derzelver gebreken aan de Koopers te verber- gen ; ja, fy fneenen, dat men, met Paerden, zelfs fyn' eigen Vader moge bedriegen. Dog het zou jammer zyn , dat men niet ook nog eerlyke Lieden zou vinden, by welken deeze verkeerde Helling in 't geheel geen plaats vindt. Vandaar is het beft, dat men, wanneer men een Paerd wil koopen, meer fyne Oogen ge- bruike, dan de Ooren; dat is, dat men niet achte de praatjes der Kooplieden: Daarenbo- ven heeft men zig wel te wagten, dat men zig niet ten eerden laate voorinneemen door het maakzel van 't Paerd ; maar dat men, in plaat- fe van een zoo blind vooroordeel, liever het Paerd, van boven tot beneden, en van voo- ren
|
|||||||
Stalmeester. ss
ren tot agteren, wel en naauwkeurig naazie,
en de Oogen niet eerder daarvan afwende, tot dat men alle deszelfs deelen behoorig on- derzogt hebbe, en daarover voldaan zy. Als men een Paerd wil koopen, tot welk ge-
bruik het ook zy ; dan monftert men het- zelve beft op de volgende wyze: Vooreerft, examineert men het in ftilte, op den Stal, om te zien» of het wel op fyne voeten ftaat, of het niet, dan op deezen, dan wederom op den anderen, voet leunt, of het, het eene Voor- been voor het ander, zet; 't welk gemeen- lyk te kennen geeft, bedurve Pooten, en een afgereeden Paerd. Voorts examineert men de Oogen j daartoe laat men het Paerd brengen in de Stal-deur , en hetzelve daar zóó houden , dat alleen het hoofd buiten komt, en het ove- rige van het Lighaam binnen den Stal blyfc. Doch men heeft teffens toe te zien, dat men dit onderzoek der Oogen niet onderneeme by eene zeer witte muur , of daar fneuuw ligt; want, door de reflectie of terugkaatfing van dit wit tegen de Oogen , zou men gemakkelyk een quaad Oog konnen aanzien, voor een goed Oog, en dus grootelyks mifleid worden (a). Hierop laat men het Paerd buitenden Stal bren- gen , en ziet hetzelve in den Mond, om, vol- gens de hier vooren gemelde regels,den ou- derdom te onderkennen. Dan beziet men het maakfel in 't gemeen, en de proportie van al- le deszelfs deelen. Men voelt het van onder de Kaaken, om te weeten, of het ook Droes of andere Knobbels hebbe , en of de Kaa- ken wel geopend zyn. Men ziet in de Neus- ga-
(a) Sommigen examineeren de Oogen in eene don-
kere plaats, met eene brandende Kaers, D4
|
||||
m
|
|||||
56 De Nedeei a,n d s g h e
gaten, of in dezelven eenige ingevreetenheii
zit, 't welk een zeker teken is van quaadaarti- geDroes. Men beziet, bevoelt en betaft de Schoft, de Schouders, de Beenen, en de Waaijen, om te zien en te ontdekken, of alles welgemaakt, gezond, en zonder gebreken is. Men ligt den Staart op , om te voelen , of dezelve wel ftyf in de ftreng is, hetgeen een teken van de kracht in 't Paerd is. In de Flanquen ziet men, of't Paerd blaaft, of met den Buik flaat, dat een teken is van Dampigheid. Men beziet de Voeten, van boven, van onderen, van buiten en van binnen. Men ligt eenen Voet op, flaat of klopt met het verkeerde einde van den Sweep- ftok, of met iet anders, op 't Yfer, om te ont- dekken , of het Paerd zig gemakkelyk laat be- flaan. Hierop laat men het draaven, om te zien, of het wel op de Voeten is, en niet mank gaat. Als het Paerd aan de Hand draaft, dan let men, of het los, lustig, en wakker doordraaft, dat is, of het agterfte het voorfte wel voort- dryft, of de Draf gaauw enegaal is, en geduu- rende denzelven, het Paerd 't Hoofd wel en omhoog draagt; of het de zyden regt houdt, dat is, by eiken ftap niet met het Kruis heen en weer draait, hetgeen anders een teken is van flapheid en zwakte, als mede veeltyds van Kruis-lammigheid eenes Paerds. Ook let men , of het Paerd wel voor zig uit draaft; en om die op het gemakkelykfte te konnen zien, plaatft men zig regt agter| het Paerd, met hetzelve in eer ne gelyke Linie, en let, of het de Voor-Bee- nen in 't draaven zoo veel buitenwaerts werpt, dat fy wyken buiten de regter Linie van die met de Agter - Beenen of van 't Lyf des faerdsi 'f geep danqualyk gedraafd is; Maar |
|||||
Stalmeester. 57
zal de Draf goed zy n; dan moet het gezigt, van de
beweegingen der Voor-Beenen, door de Ag- ter-Beenen volkomen belet en benomen zyn. Is men, in deeze ftukken, voldaan; dan gaat
men verder , en probeert het Paerd daarin, waartoe men hetzelve zal nodig hebben. Zal het voor eene Koets of ander Rytuig dienen; dan fpant men het voor een derzelven, om te zien, of het wel trekken wil. Zal het voor een Ryd-Paerd dienen; dan onderzoekt men, of het zig wel laat zadelen , toornen , en opzitten. Hierop laat men het Paerd wederom op Stal zet- ten , geeft het een weinig Haver in de Krebbe, om te zien, of het wel eet, niet met bangigheid , noch met gulzigheid, en of het niet opzet, of een Krebbe-byter is. Alle deeze Ceremoniën ge- daan zynde, en het Paerd voldoende bevonden wordende, komt men met elkander overeen wegens denPrys, en maakt den Koop. Ter Voorkominge van de groffte Bedriége-
ryen der Paerd en-Kopers, heeft men, in verfchei- de Landen, ingevoerd, dat de Verkoper van een Paerd, negen dagen lang, moet inftaan, dat fyn verkogt Paerd Klaar van SeJJen is, dat is te zeggen, van Oogen en Beenen; als mede aan geene andere Hoofd-gebreken, als quaade Broes, Dampigheid, of ander oud Zeer enz> pnderwprpen is, |
|||||||
ZJ5-.
|
|||||||
PS
|
|||||||
58 DE NEDERLANDSe HE
|
|||||
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van het Toornen en Zadelen.
Van den Toom. DE Ouden hebben zig bediend , van zeer
ftraffe , zwaarq en onfehikkelyke Too- rnen en Gebitten, door welke de Paerden meefl: in den Mond gequetft , bedurven, en hard ge- maakt wierden. De Toornen , van welke men zig hedendaags bedient, en die veel eenvoudiger en zagter zyn,zyn ,voor eenebequaameHand, fuffifant genoeg, om een Paerd volkomen in gehoorzaamheid te houden. De Toom (i); hierdoor worden doorgaans ook
verdaan, de Stangen; is zamengefteld uit drie voornaame dcelen , te weeten : i. Uit het Gebit of Mondfiuk (2) , dat, binnen in den Mond, op de Laagen te leggen komt. 2. Uit de twee Scbaaren met de Stangen (3) , welke aan de beide buitenfte einden van het Mond- fiuk vaftgemaakt zyn; en 3. uit de Kin-keten (4)» die haare uitwerking op den Baard ver- rigt. De foorten van Gebitten of Mond-(tukken,
zyn zeer verfcheiden ; dog ik zal hier flegts gewag maaken van eenige , welke tegenwoor- dig het meefl gebruikt worden: Deeze zyn, 1. Het gemeene Mond-Jtuk. 2. Hetzoo genoem- de (1) La Eride. (2) EeMors ouEmhoucbure, ou Canon,
(3) Banquet. (4) Les Branches. |
|||||
Stal meester.
|
|||||||
59
|
|||||||
de Jagt-hoorn, en 3. het Hol-gebit oï Tong-
yrybeid. Het gemeenc Gebit, het zagtfte van de drie, beftaat uit twee Hukken, dat is te zeg- gen , dat het, in de midden, gebroken , en aldaar , met eenen welvoeglyken Haak en Oog, zaam gevoegd is; waardoor hetzelve zagt en fpeelende voor een Paerd is. Het Jagt- hoorn, beftaat uit een enkel ftuk, en is, by ge- volge , iet ftraffer, dan het eerfte. Het Hol- gebit, of Tong-vryheid, heeft, in de midden, eene, door eene verhevenheid aangebragte , holle plaats, waarin zig de Tong van het Paerd bergen kan. Van de beide ftukken yzer, welke aan de
twee buiten - einden van het Mond-ftuk vaft zyn, en, buiten dén Mond felyvende, de uit- werking aan 't gebit geëven, word, het ge- deelte, dat boven het gebit ftaat, en gemeen- lyk plat, en altyd van boven met een Oog voorzien is, genoemd, de Schaar. Het ftuk, dat onder het Gebit begint, en by de Draaijers eindigt, en fomtyds regt, dog meeft gebogen, is, en waarin mede de Jlappe ketens beveftigt zyn, is, in eenen eigentlyken zin genomen, de Stang, aan welke driederhande buigingen of ftellingen plaats hebben, die men bepaalt, naar maate dat het Paerd, boven of onder zlgj moet gewerkt worden, als: 1) Eene Stang, van eene regte neergaande
Linie, is, als het onderfte einde, of de wer- vel, met de Schaar in eene regte Linie ftaat, zoo als gemeenlyk de meefte regtft&ande Stan- gen zyn. Dog eene Stang kari en mag wel krom gebogen zyn, en dat evenwel haar be- neden-einde , of de knop van de Wervel of Draai-
|
|||||||
6o DE NEDERLANDSe HE
|
|||||
Draaier, met de Schaar in eene regte Linie
ni. ftaat. Fig. a. 2) Stangen, die, van deeze regte neergaan-
de Linie , buitenwaerts wyken , dienen, om een Paerd, over zig en uit den grond, te wer- ken. Fig. b. 3) Die, welke, binnenwaerts deeze Linie,
en dus tegen de Borft wyken, dienen, om een Paerd, dat de Neus in den wind draagt, onder zig te werken. Een Toom, met een los Mond-ftuk, is,
daar het gebit niet alleen in de midden gebro- ken , maar ook op beide zyden,by de Stang en Schaaren, los en beweeglyk is: Dees Toom is zeer zagt en fpeelende. Men bedient zig tegenwoordig ook nog van
eene foort van Toornen , waarvan de Stangen, regtftaande of ook wel gebogen zynde, zeer kort vallen; men noemt dezelven , Hufaaren- Stangen, en zyn het beft te gebruiken voor kleine Paerden. Manier van Toornen.
De grootte van het gebit, behoort altyd ge-
fchikt te zyn, naar de fpleet van den Mond eenes Paerds. Een te zwaar gebit in eenen kleinen Mond , fronft niet alleen de Lippen; maar belet ook de adem-haalinge. Het gebit behoort geplaatft te zyn in diervoegen, dat het wel op de Laagen legt, en ontrent een' halven duim beneden de Kroon-tanden , dog niet hooger, draagt. Hetzelve moet mede niette lang zyn, dat is, niet buiten den Mond uit- fteeken; ook niet te kort,, anders zqu het de Lip-!
|
|||||
S T A t M ï E S ï U. fa
Lippen klemmen, en aan het Paerd pyn ver-
oorzaaken. Als een Paerd , van natuure, eenen goeden
Mond heeft ,• dan moet men het altyd een ge- bit geeven, waardoor deeze goede hoedaanig- heid kan onderhouden worden, 't welk ge- fchiedt, met een gemeen, in de midden gebro- ken , Mond-ftuk ; eene Stang, die niet buiten de Linie reifl:, en eene platte Kin-keten. De Bekken , welke het ongemakkelykft te
toornen vallen, zyn die, welke al te week, of te gevoelig, of, integendeel, al te hard en ongevoelig, of ook zulke, die al te veel, of al te weinig, gefpleeten zyn; die den Baard te plat, of, in tegendeel, te vet, en verhe- ven hebben; en eindelyk zulke Paerden, die de Scangen, of op de Borfl, of tegen de Strot, zetten. Een al te weeke Mond, kan niet tegenflaan aan
eene ftraffe uitwerking van het Gebit ,• hy word, by de minfte beweeginge der Hand van den Ruiter, te gevoelig geraakt; alsdan is het Hoofd van 't Paerd geduurig in wanorde, trekt aan de Hand, en Haat met het Hoofd. Dit (laan met het Hoofd komt mede hier van- daan , dat de Laagen al te fcherp en zagt zyn, of, dat de Baard al te gevoelig, of ook het Paerd in den Mond gequetft is, het zy door eenen qualy k geordonneerden Toom, of ander- zins, en veeltyds ook door eene onkundige Hand. Vandaar bedienen fommigen zig , by eenen weeken Bek, van een Jagt-hooren- Mond-fluk, dat, in de midden, niet gebro- ken is, en overal egaal draagt: Dan, een gemeen Mond-ftuk, welk, in den Mond, niet vee! be- weeging maaken kan, dat, aan de beide buitenfte |
||||
' V
52 DE NEDEStANDSCBE
einden ,: 'wat dik valt, en, in de midden ^
niet om hoog ryzende is, waardoor anders het verfaemeke te veel gekitteld word , zou beter overeenkomen met eenen zoo weeken Mond. By een zodaanig Mondftuk , behoort mede gevoegd te worden, eene Stang, die wat iang is ; dog welker buiging niet buiten- waerts de Linie gaat ^ om daardoor, de Laa- gen en het fteunfel van 't gebit, te onderfteu- nen; als mede het Oog in de Schaar wat laeg, waardoor de uitwerking van de Kin-keten veel verzagt word; wantj hoe hooger het Oog is, dies te meer effeft doet de Kin-keten. Men noemt het Hardbekkig, als een Paerd,
aan de Hand van den Ruiter, trekt, dezelve be<- zwaart, of de Neus vooruit in den Wind fteekt, 't geen gemeenlyk komt van de dikte derTonge, des Tand-vleefchs, ofxler Lippen, waardoor de Laagen te veel bedekt j en dus de behoorelyfce -uitwerking van het mondftuk belet word; of, dat de Laagen te rond en te laeg zyn; of, als de Kaaken al te digt geflooten zyn. Deeze foort van Monden, behoort men te ge- moet te komen, met een hol, of Tong-vry, Mondftuk, dat niet te zwaar is, en, aan de beide buiten-einden , niet te veel yzer heeft. Deeze Hol-Gebitten met de Tong-Vryheid, heb- ben nog eene andere goede eigenfchap boven andere gebitten;fy beletten namely k,dat de Tong niet ligtelyk over het Gebit kan gaan. Ten op- zigte van de Stang, dezelve mag wel eenigzins ftraf zyn , en iet bukenwaerts de Linie ftaan, gelyk die onder Fig. d. , ten einde daardoor het Paerd gemakkelyker te konnen ophou- den : nogtans behoort de flrafheid van den Toom niet te verre te gaan; want dezelve al te
|
||||
StalmcestSh. &j
|
|||||
te groot zynde, doet het Paerd nog meer, dan
anders, aan de Hand trekken. 'Er zyn Paerden, die, uk hardnekkigheid en
oribedaardheid, aan de Hand trekken : Deeze moet men zoeken te verbeteren door goede Lef- fen, en hen , daarenboven , een Gebit geeven % dat overeen komt met het zamenftel van der- zelver mond. Paerden, welke de Lippen te dik en te vlee*
fchig, de Laagen rond en laeg, als mede de Tong groot, den Hals te dikenquaiyk gelteld, en vierkante Kaaken hebben, leunen doorgaans zwaar op de Hand ; dog dit gebrek komt ook veekyds voort, nit eene natuurlyke zwakheid, dikwyls uit onbedreevenheid, en ook wel uit luyheid. Aan deeze Paerden geeft men den- zelfden Toom, gelyk aan die, welke, zoo als gezegd is, aan de Hand trekken; met weinig yzer, en eene Tong-vryheid na derzelver pro- portie; als mede eene korte , en eenigzins bui- tenvvaertsde regteLinie ftaande, Stang, gelyk Fig. b. Nog,de Schaar niet te kort, en in de- zelve het Oog hoog geplaatft, met eene Kin- keten, die niet zoo zwaar, en plat is,dan ordi- nair , dewyl de meelten van deeze foort vati Paerden, dik en hard van Baard, gevolglyk, ter dier plaatfe, niet genoegzaam gevoelig, zyn. Aangaande de Paerden, welke de Hand, uit
onbedrevenheid, bezwaaren, moet roen fcoe- vlugt neemen tot de Kon ft. Ten opzigte van die, welke den Mond, te veel of te weinig, gefpteeten hebben , is zulks ligt te verhelpen, door hen, een min of meer dik gebit, in den mond te leggen; dog hier by heeft men in acht te neemen, dat liet «oog in de Schaat laeger ge-
|
|||||
<?4 Di Nedêrlandsche
|
|||||
geplaatft moet zyn, voor eenen te weinig, dan
vooreenen te veel,gefpleeten Mond;voor welken laatften de Kin-keten niet te hoog moet ge- legd worden; dog, voor eenen minder gefplee- ten en kleinen Mond, moet de Kin-keten hoo- ger geplaatft zyn, ten einde dezelve niet te laeg afzakke. Men heeft Paerden, wier Halzen zodaanig
gefchapen zyn, dat de Toom weinig of geene uitwerking op hen hebben kan; 't geen men noemt, den Toom opzetten. Sommige zetten op , met zig zodaanig te bukken en den Hals zoo krom te buigen, dat daardoor de Stang tegen de Borft komt te leunen, en alle uit- werking aan den Toom volftrekt belet word : Dit heeft 't meefte plaats by Paerden, die te lange, magere en te buigzaame Halzen heb- ben. Andere zetten op, met de Stang tegen de Strot te ftellen, en beletten daardoor niet minder, dan de eerften, om met den Toom op hen iet te konnen uitvoeren. Paerden, welke hebben eenen verkeerden Hals , of Hert-Hals, de Strot afhangende en de Kaaken te veel geflooten , behoort men een zeer zagt gebit te geeven, met een laeg Oog, eene kor- te Stang, gelyk die van de Hufaaren-Toom is, en waarvan wy hiervooren gefproken heb- ben. Hedendaags bedient men zig meeft van Kin-
ketens , welker Schakels groot en rond zyn, en dus plat konnen vallen; zie Mg. g.; omdat deeze den Baard minder kneuffen, dan die, welke te dun en fcherp van Schakels vallen. De zoogenoemde Engeljche Kin-ketens, welker dub- belde Schakels in malkander gevoegd zyn op de wyze van een panfier, z^n de zagtften van |
|||||
Stalmeester. 0*5
alle Kin-ketens: Egter behoort men derzelver
zwaarte en ftrafheid te fchikken naar de ge- fteldheid van den Baard ; dus , dezelve ma- ger, verheven en fcherp zynde, 'twelkdeè- ze party zeer gevoelig maakt, behoort men te gebruiken eene groote en platvallende Kin-ke- ten ; dog de baard al te vleefchig, en dik met Haïr bezet zynde , moet 'er eene dunne en fcherpe Kin-keten weezen, ten einde daar- door het gevoel, op die plaatfe, op te wek- ken. Betreffende het ^ay,ofdelangeSchaakel, nevens den Haak , van de Kin - keten, daar- van behoort de buiging overeen te komen met de fondigheid der Lippen, en beide moeten reiken tot aan de buiginge der Stange, zonder dat de Lippen daardoor geklemd worden ; vooral moet eene Kin-keten altyd geheel plat ingelegd weezen. , Dog, bydk alles, moet men zig niet verbeel-
den , dat, als men de hier voorgefchreeve regels, in 't toornen der Paerden , naauwkeurig op- volgt, men hen dan, enkel en alleen daardoor, altoos eenen goeden Mond konne doen hebben; Neen! het is en blyft zeker, dat zelfs de befte van alle Toornen onnut zal zyn in de Hand Van een' Ruiter, die de Konft niet verftaat, zig met voordeel daarvan te bedienen: Dbg van de uitwerkinge der Hand , zullen wy, op eene andere plaatfe, nader fpreeken. By de Ryd-Paerden , word gemeenlyk nog
by denToom gevoegd eene Trens,om door dezel- ve de zagtigheid in den Mond te meêf te kon- nen onderhouden, als mede, in gevaile eert Teugel van den Toom quame te breeken, als- dan nog toevlugt te konnen neemen tot de Trens. Het gebit van de Engeljcbe Trenfen, beilaa'c
£ «ie |
|||||
\
|
|||||
66 Dï NederlandsciIe
uit twee flukken : andere gebitten zyn zamen-
gevoegd uit drie flukken; dog dit maakt weinig oftderfcheid in het gebruik. Men heeft ook nog eene andere foort van
Trenfen, big. i., onderden naame van Water- Snaffels , aan welke het gebit veel dikker is, dan aan de eerflgemelden. Deeze gebrukt men by jonge Paerden , om hen aan 't yzer, en, in 't vervolg, aan den Toom in den Mond te gewennen. De Engelfchen gebruiken aan hunne Paerden meefl zulke Snaffels, in plaat- fe van Stangen : De beften van deeze foort zyn, de zogenoemde Rol-Trenfen, waarvan het gebit uit twee flukken is, en die, aan beide einden, bevefligd zyn aan platte, yzere Laa- gen of knevels , ruim drie - vierde van een' duim breed, en vier duim' lang ; zoo, dat het Gebit aan die Laagen mede beweeglyk is, en dus de twee flukken van hetzelve drie be- weegingen hebben. Deeze Laagen of knevels, beletten, dat het gebit van de Trens niet uit den Mond kan gaan, als men aan een van de twee Teugels trekt. Ten einde, door dit gebit, den Mond van het Paerd gevoelig en fris te houden, als mede dezelven te doen fchuimbekken; zoo zyn , om het geheele ge» bitheenen, ronde yzere bolletjes, in de gedaante van Musket-Kogels; een weinig grooter; die zig rondom het gebit beweegen. Dit Gebit is ongemeen zagt, en heeft bykans de uitwerking van een Inftrument, dat de Franfchen noemen Mastigadour, en den Paerden in den Mond gedaan word , om daarvan te fchuimbekken eu den Mond te verfriflchen. Als een Koets Paerd het gebrek heeft, dat
het, in 't (lappen, de, Tong geduurig over hec
|
||||||
/
I
|
||||||
Stalmeester. 67
|
|||||
het gebit brengt, en buiten den Mond laat han-
ger, en dit niet, door een gebit met de Tong- vryheid, te verhelpen is; dan heeft men een an- der en onfeilbaar Middel, te weeten , dat men pl. m. zulken Paerden een zogenoemd Spiegel gebit in den mond geeft: Dog voor een Ryd-Paerd is, om dat gebrek te remedieeren, meer toe- reikende een gebit, gelyk Fig. b. Van den Zadel.
Wat aangaat de ftukken, waaruit een Zadel
zamengefteld is, dezelve konnen niet onbekend zyn aan hen , die van deeze Machine gebruik maaken; dus ik het onnodig achte, my hier, met eene wydloopige befchryving daarvan en van derzelver zamenvoeginge, op te hou- den ; zullende alleenlyk iet melden van de on- derfcheide Zadels. Tegenwoordig zyn doorgaans in gebruik vief
foorten van Zadels, te weeten: r. De Manege' of SchoolZadel: Dees is geheel gefiooten, dat is, van vooren en van agteren voorzien met hoo- ge Frohken of kufTens,om den Ruiter, by allé de geforceerde beweegingen , die een kop- pig of onbedreeven Paerd zou konnen maaken , tot een fteunfel te dienen. 2. De Koninglyke of Half-gefloten Zadel: Aan deezen bevinden zig mede welde Voor-enAgter Fronken; dog fe zyn zoo hoog niet, gelyk aan de School-Zadels. Van deeze foort bedienen zig 't meed de Offi- cieren in den Oorlog; ook zyn de meefle Reis- Zadels van dit maakfel. 3. De Open Zadel, ook wel Vorfch-Muyl,of'Vorjcb Zadel, genoemd , heeft flegtS van vooren Fronken, welke nog veel laeger zyn, dan die van de 200 even ge- £ 2 noem- |
|||||
(53 De Nederundsche
noemde Zadels. Sommige derzelven hebben
van agteren ook wel een' Fronk; dog die vale niet breeder dan de Zitting is, en komt ge- volglyk den Ruiter nog niet tot aan de Billen. Van deeze foort van Zadels bedient zig meefr. de Ruitery, dewyl fy gemakkelyk zyn tot het pakken en fourageeren, vindende de Ruiter zig in dezelven niet al te zeer gedrongen. 4. De Engeljche Zadel, heeft in 't geheel geene Fronken, en vandaar is hy de ligtfte van allen. Deeze twee laatftgenoemde Zadels worden mede 't meefl gebruikt tot de Jagt. Hedendaags worden wei- nig Zadels meer gemaakt, van vooren met een' knop; en zoo 'er nog een knop aankomt; dan is dezelve van een kleiner en geheel ander Fat- foen,dandie, weike men eertyds daaraan zag, en waardoor veeltyds aan den Ruiter groo- te ongemakken toegebragt wierden, inzon- derheid als een Paerd flruikelde , en voorover Hortte. Het bede aan een' Zadel is, als hy goed op
't Paerd legt, wel fluit, en overal egaal draagt. De Bnomen behooren geboogen te zyn naar de rondte van de zyden des Paerds; fy moeten, op de eene plaatfe niet meer draagen, dan op de andere, het Paerd zoude anders gedrukt en gequetfl worden. De Zadel KuJJens moeten wel en egaal gevuld zyn, van onderen met goed Hert-of Ree-haïr, en boven op met goed ge- zooden Paerds-haïr, dat van de ftaert en Maa- nen komt. Als een nieuwe Zadel eenige reizen op 't Paerd geleegen heeft, en bereeden is; dan behoort het Kuilen, voor de tweedemaal, met gezooden Paerde-haïr gevuld te worden. Het is beter, dat het Linnen voor de KufTens meer fyn dan te grof is; dewyl het eerftgenoemde den zweet
|
||||
Stalmeester.
|
|||||||
69
|
|||||||
zweet niet zoo zeer aanneemt, dan het laatfte.
De Kufïlns , op de wyze van eene Matras, gewerkt zynde, is van veel nut. Het deugt niet, als de Zadel Boomen met veel
Yzer belegd, en doorgeklonkenzyn,* want, door dit laatfte, geraaken dezelven uit hunne voegen , en het Yzer, vogt wordende, verroeft en dee- ze roeft verteert met 'er haalt het Linnen, waar- mede de Boomen overtrokken zyn; zelfs flyt de roeft het Leder van het Kuffen en het Hout van de Boomen. Wanneer het gebeurt, dat een Paerd op zoo eenen met Yzer bekleed- den Boom , by ongeluk , trapt ; zoo moet zulks notooir eene bogt in 't Yzer veroorzaa- ken, waardoor de Zadel altyd zal drukken, 't geen alsdan met mogelykheid niet kan verhol- pen worden, dan door eenen nieuwen Boom. Daarenboven is het natuurlyk, dat, door her. yzer beflag, de Zadel moet zwaarder worden, of men moet deeze zwaarte, door het verminde- ren van de andere en veel nodiger ftoffagie, wéér zoeken te verligten. Wanneer anderzins een Boom van goed droog Beuken- Hout, welge- roaakt, deugdelyk famengevoegd, en wel ge- l-zuid is; dan moet over eenen zodanigen enkel houten Boom, zonder het minfte yzer-beflag, een zwaar gelaaden Wagen konnen heen ryden, zonder het minfte letzei aan den Boom toe te brengen. Een Zadel, die gemakkelyk voor den Rui-
ter zyn zal, moet wel op 't Paerd leggen, dat is , regt in de midden van den Rugge, en piet heen en weer draaïen. De Zitting, moec niet al te verheven, en van vooren niet hoo- ger zyn , dan van agteren,' ook niet te breed val» Jen,d,af, is, de Steegen moeten niet te laeg aan E 3 ée
|
|||||||
7© De Nedereandsche
|
||||
de Boomen gebragt zyn: Voorts dient men te
weeten, dat, wanneer de Zadel regt op fyne plaatfe, te weeten, midden op den Rugge, en dus niet te verre voor of agter-waerts, legt, zulks het Paerd veel verligt, of het draagen gemak- kelyker maakt; dewyl alsdan het midden -punt der zwaarte, zoo van den Ruiter, als van het Paerd, in eene en dezelfde Linie valt. Ten opzigte van de Toebehoorens by den Za-
del, behoort het ^oorfwygofdeBorftriemniette kort te zyn, en ook niet te lang, dat is, het- zelve moet niet afhangen tot onder het ge- wrigte der Schouders van het Paerd, anders zou- de , in 't flappen, de vrye beweeging deezer party grootelyks daardoor konnen belet wor- den Ah 'er Pifiool-Holflers aan den Zadel zyn, die moeten niet te hoog aan den Zadel-Boom komen , anders zouden de Piftoolen het ge- bruik en de uitwerking van de Teugels mer- kelyk beleten. De Zingels behoorenfterk , breed , en niet te kort of te lang te zyn. De Engel- fche Zingels en Gefpen zyn de beften. Aan Zadels, dieflegtstot het Plaifier-ryden gebruikt, en waarop niets behoeft gepakt de worden, zyn de Staert-riemen, welke in de midden , met een Gefp voorzien zyn, om dezelven kort of lang te konnen maaken, de gemakkelykften,* dog aan de Zadels der Ruiterye, of welke tot eenig gepak zullen dienen, zyn de gefpleete Staert- riemen, of zoo genoemde Zwaluwen - Staerten t veel beter dan de eerffcen; ook zyn dezelven minder onderworpen aan 't drukken van het Paerd onder het Pak. AGT*
|
||||
Stalmeester. 71
|
|||||
AGTSTE HOOFDSTUK.
Van het Bejlaan.
I^EN einde een Beflag behoorlyk te konnen
ordonneeren , dient men, eerftelyk, te kennen, de verfcheide Yzers, en dezelven te weeten onderfcheiden tot 't befte gebruik. Het Hoeflzer, is een plat ftuk Yzer, by het
voorfte einde rondagtig geboogen, naar de ge^ daante van den Voet, met twee Zy-Jiukken of Bladen, aan welker beide einden zig bevin» den de Kalkoenen of ftollen, De Foor-yzers zyn merkelyk onderfcheiden
van de agïer-yzer*, voornaamelyk, omdat de ga- ten der eerftgemelden meer doorgeflagen zyn tegen den Voor-hoef, dan tegen de veerfe- nen; daar, in tegendeel, deeze gaten, in de Agter-yzers, meer doorgaan naar de Veerfenen, dan naar den Voor-hoef. De redenen hiervan zyn, omdat de Voor-voeten meer en beter Hoorn hebben by den Voor-hoef, dan by de Veerfenen,- daar, in tegendeel, aan de Agter- voeten, het Hoorn dikker en beter valt by de Veerfenen, dan by den Voor-hoef. Wanneer de gaten, in het Hoef yzer, kort,
by den buiten-rand van 't yzer doorgeflagen zyn; dan noemt men het, Jchraal doorgeflagen; maar als de gaten nader aan den binnen-rand zyn, dan zegt men, ruim , of vet doorgeflagen. 'Er zyn vierderhande Hoef-yzers, van welke
men tegenwoordig het meeft gebruik maakt. I. Het Gsmeene Tzer, 't geen qyera.1 egaal en E 4 plat |
|||||
72 De Nederiandsche
plat is, en welks rondigheid zig reguleert naar
eenen welgemaakten Paerde-Voet. 2. Het Pantoffel-yzer is, hetgeene , by de Stollen, of by de Veerfenen, dikker dan aan "den buiten- kant, gevolglyk, tegen het Hoorn , fchuins afloopende is. 3. Het Halve Pantoffel-yzer is , dat, by de Stollen , een weinig fchuins naar den buiten-kant afloopende, aan de binnen- zyde,nog niet zoo dik valt, gelyk het Pantoffel- yzer. 4. Het Halve-Maan-yzer is, welk, van den eerften fpyker af, tot aan de buitenfte einden toe, of, van de Stollen af, eenigzins fpits-toegaande is. Om een Paerd wel beflagen te hebben, be-
hooren de volgende regels in agt genomen te worden. 1. Dat, aan de Voor-Voeten , de fpykers meer moeten ingeflagen worden tegen den Voor-hoef, alwaar, zoo als gezegd is, het Hoorn fterker is, dan by de Veerfenen, welke laatftgemelde partyen, hier, de zwak- Hen zyn. By de Agter-Voeten, aan welke het Hoorn by de Veerfenen fterker is, dan by den Voor-hoef, heeft het tegendeel plaats, moetende, hier , de fpykers meer doorgefla- gen worden naar de Veerfenen, dan naar den Voor-hoef toe. 2. Nooit moeten de Veerfenen te veel geo-
pend worden , dat is , de Voet moet, van binnen by de Veerfenen, niet al te veel uitge- fneeden worden; want de Veerfenen zouden daardoor te veel fluiten, en byeen krimpen, en dus te naauw worden. 5. Moet men opletten, dat de j fpykers dun
van lemmer , en van goed taai' yzer , zyn , of ten minften genomen worden naar de pro- portie van den Voet en het Yzer j, omdat', al?
|
||||
Stalmeester.
|
|||||||
73
|
|||||||
als de fpykers al te dik en onbuigzaam zyn,
dezelven het Hoorn te veel doen berften, en op de plaatfen, daar weinig Hoorn is, veel- tyds oorzaak zyn tot het vernagelen. 4. Zoo veel doenlyk is, moet men zig be-
dienen van ligte Yzers, overeenkomftig met de gefteldheid van den Voet, en de grootte van het Paerd ,• want de al te zwaare yzers kren- ken de Zenuwen, bezwaaren den Voet, en zyn veel onderworpen aan 't losgaan. 5. Het Yzer behoort in de rondigheid , tot
aan de Veerfenen toe, wel met den Voet over- een te komen , ten einde het Paerd met gemak daarop gaankonne,en de ftollen niet buiten de Veerfenen vooruit komen, vooral niet aan de Voor-Yzers, anders zoude het Paerd dikwyls met de Agter-Voeten , in de Voor-Yzers tree- den , en dezelven aftrappen. 6. Het Yzer moet, op het Hoorn , over-
al egaal draagen," dog vooral niet op de Sool ; want , draagt het Yzer op de bool, welke beftaat uit een z$er week Hoorn; dan moet het Paerd notooir daarvan kreupel gaan: Om deeze reden deugt het mede niet, a's het Yzer, van binnen, gerand is ; hetzelve moet egaal plat, en niet te veel doorgefiaagen zyn, 7. De fpykers moeten egaal in de rondte uit het
hoorn komen,dat is, de eene fpyker moet niet boven den anderen, in de ronde Linie op 't hoorn, uitfteeken; want, dit gebeurende, dan onder- vindt men dikwyls,dat ,door zulke te hoog uit- komende fpykers, het Paerd vernageld is, of dat, ten minden,, de kleine Voet daardoor gedrukt word; waardoor het Paerd mede hinken moet. 8. By het toemaaken van den Voet, of *c
Yzer, moeten de fpykers kort en wel afgenee-
E 5 pen,
|
|||||||
74 De Nederlandsche
pen, en wel om en in het Hoorn geflagen wor-
den : Dit alles gedaan zynde, moet het Hoorn wel afgerafpt, en daardoor aan den Voet we- derom, eene ronde, egaale, en gefatfonjieerde gedaante, gegeeven worden. Wanneer het Hoorn al te hard en droog is,
behoort men zorg tedraagen, dat,eenigen tyd voor 'tbeflaan van het Paerd, de Voor-Voeten met Koe - mifl bewonden worden ; waardoor het Hoorn, binnens Voets, week word, en alsdan beter te bewerken, en gemakkelyker en raffer uit te fnyden is. De meefte Hoef- Smids,ten einde het Hoorn,van binnen den Hoef, effen te krygen, en zonder veel werk daar- aan te doen, branden hetzelve met een heet Yzer: Dog deeze manier van doen is ten ui- terften fchadelyk voor de Voeten; want het is notooir, dat daardoor het Hoorn verdroogd en uitgemergeld worden moet. Aan Koets Paerden is men veeltyds genood-
zaakt , ten einde hen regtgaande op de Yzers te houden, van vooren aan de Yzers, ftollen te doen maaken, welke meeiltyds opgehaald en, tegen den Voor-hoéf, orageboogen worden; weshalven het noodzaakelykis,datdeeze Voor- {lollen week oftaay blyvenjdaar, in tegendeel, het overige van 't Yzer wel gehardt moet zyn. Dewyl deeze, hier gemelde, Regelen, al-
leenlyk plaats konnen hebben by Paerden, die goede Voeten hebben; zoo zal het noodzaake- lyk zyn, nu ook nog aan te toonen, wat te doen ffcaat by 't beflaan van Paerden, die ge.- brekkelyke Voeten hebben. Paerden, die de Veerfenen keg, en de Vork
vet, hebben, moet men middelmaatig hooge Kalkoenen aan de Yzers laaten maaken, om, door
|
||||
Staimeïster. 75
door dien weg, te beletten, dat de Vork en de
Veerfenen op den grond komen. Aan die, welke de Veerfenen laeg en naauw hebben, behoort men een Pantoffel-Yzer te baten on,- derleggen , om daardoor de Veerfenen wyder te doen worden: Ook is het in deezer. zeer goed, als men, by elk beflag, iet van den Voor-hoef laat afneemen. Paerden, die platte Foetert hebben, dat is,
by welken de kwartieren zig te veel buiten- waerts uitzetten, moeten de Z\-bladen van de Yzers wat meer regt gezet hebben , dan de gedaante van den Voet is; daarbeneven moet mede het Yzer weinig doorgeklonken, en tel- kens , als het Paerd zal worden beflagen, iet van vooren van den Hoef af en wechgenomen worden. De Vol-Voeten, by welken de Sool hooger is
dan het Hoorn, hebben gemeenlyk ooknaauwe Veerfenen: Aan deeze foort van Voeten, be- hoort men te geeven een Pantoffel-Yzer zonder Agterftollen, om daardoor het voedfel, dat, te veel, op de Sool valt, van den Voor-hoef af, en meer tegen de Veerfenen te doen vloei- jen. De bolle-Tzers, deugen niets voor deeze foort van Voetenj want, dewyl het Paerd al- tyd moet fteunen op de midden van een zoo- daanig Yzer; zoo is het volftrekt onmogelyk, dat hetzelve gewiffe of vafte treden doen kon- ne. Dog wanneer de Sool zig, flegts op eene plaatfe , te veel verheft; dan is het nodig, dat men op dezelve het Yzer laat hol zetten. De Paerden, welke grootgebragt worden op
vette en moeraftige gronden , zyn veel onder- hevig aan platte voeten en vette Vorken: Daarentegen diegeene , welke opgetrokken zyn
|
||||
7<5 Dl NEDERLANDSe HE
zyn op hooge en fchraale gronden, en daar*
door ligter van maakfel vallen, hebben veel- tyds naauwe Veerfenen. Dit iaatlte gebrek maakt, dat de Veerfenen zig re veel iluiren en byeen trekken; waardoor de Voet eene lang- werpige form verkrygt; en omdat de Paerdtn alsdan meer op den Voor-hoef treeden , dan op d*.Veerfenen, zoo krimpt deZenuwe, waar- van , met der tyd , kromme Pooten komen. Een Beflag, welk beft overeenkomt met de Voeten, die naauwe Veerfenen hebben , na- dat men alvoorens de Vork plat heeft doen uit- fnyden, zonder nogtans de kwartieren te veel uit te hollen, is, een Pantoffel-Yzer op te leg- gen, waardoor de Veerfenen, met der tyd , wat ruimer worden. Wanneer men befpeurt, dat de Veerfenen
byeen krimpen, en zig beginnen te fluiten; dan moet men Halve-Pantoffel-Yzers laaten opleg- gen , de Vork plat uitfnyden, de kwartieren piet te veel uithollen, en, by elk Beflag, den Voet, by den Voor-hoef, iet laaten afneemen. 't Zelfde kan mede plaats hebben by Voeten, daar de veerfenen reeds geheel en al te naauw zyn; dog waarby men de Yzers, by den Voor- hoef, fchraal moet laaten doorflaan. Paerden , die te regt op de Puoten zyn , als
mede dezelven krom hebben, of die, in't neer- zetten der Voeten , de Veerfenen om hoog brengen , moet men de Veerfenen iet doen af- neemen; dog zonder de kwartieren te veel uit te fnyden, waardoor men anders den Voer. te veel zou verzwakken: Ook behoort her Yzer aan den Voor- hoef iet dikker te vallen , dan by de Veerfenen. Door een zoda,anig Beflag, Word de J£ogel van 't gewrjgte der Jioot gz* dw«a-
|
||||
Stiikèisteïi 77-
|
|||||
dwongen, zig te moeten buigen, en de Nerf
(Pees) belet, zig te veel ie konnen uitrekken. De Kalkoenen, of Stollen aan deYzers, doen
een Paerd vafter en zekerder op fyne Voeten gaan, vooral op eenen gladden grond, op ee- nen ftraat-weg, en op het ys: Dog dewyl het mede natuurlyk is, dat , door dezelven, de Zenuwen, met der tyd, korter worden en op- krimpen , waardoor de Paerden te regt op de Pooten, of ook te veel op den Voor-hoef, komen te gaan; zoo is het beft, zig niet van hooge Kalkoenen te bedienen , dan by de hoogfte noodzaakelykheid. Eindelyk kan men hier nog te paffe bren-
gen, dat, door het hier te Lande zoo zeer ge- woone Ifreflaan in de Travailles , of NooJftal- lm, veele goede Paerden gekrenkt en bedur- ven worden. Het zou te wydloopig zyn , an- ders zoude ik, hier, met weinig moeite,kon- nen aanhaalen eene menigte voorbeelden van Paerden , die ik heb gezien, dat , door het beflaan in de Travailles, zyn bedurven gewor- den : Vandaar is her. ook, dat, in ons Land , nog veele Liefhebbers en kenners van Paer- den zyn , die hunne Paerden, voornaamelyk de fynften, liever willen beflagen hebben, uit de Hand, dan in de Travaille; 't welk, aan vreemde Paerden, zeer gemakkelyk te doen valt, omdat dezelven, van jongs op, aan deeze wyze van beflaan gewend zyn; daar, in te- gendeel, de inlandfche Paerden, welke, van jongs af, in de Travaille zyn beflagen gewor- den , met groote moeite , uit de hand, te beflaan zyn , gelyk dit , onder anderen, de ondervinding leert by onze Ruitery, wan- lieer dezelve te Velde is, alwaar men genood- zaakt |
|||||
78 Dê Nederiandscüe
zaakt is, de Paerden uit de hand te laaten be-
flaan. Wel is waar, dat het gebruik van Tra- vailles veel gemak toebrengt aan de Smits, en Palfreniers, of Stal-knegten; dog het is mede niet minder waar, dat menig Eigenaar en Liefhebber ook daardoor van goede Paerden beroofd word. Buiten de Nederlanden, worden zelden Paerden anders heilagen, dan uit de Hand; en de Travailles, welke men, in an- dere Landen , voor de Hoef-Smits winkels vindt, dienen tot niet anders, dan om eenige Ope- ratien aan de Paerden te doen, of, om daarin te zetten zulke Paerden , welke zig abfoluut niet uit de Hand willen laaten beflaan; dog hetwelk men zelden ziet gebeuren. |
||||||
NEGENDE HOOFDSTUK.
Van het Voederen, Onderhouden t
en OppaJJen der Paerden. DE quantiteit van het Voeder , welk men aan
de Paerden geeft , behoort gepropórti- onneerd te zyn naar derzelver aart, maakfel, temperament, en naar het werk, dat fe doen. Hooy, Stroo, en Haver, is 't gemeehfte voed- fel der Paerden. Voor een Ryd-Paerd van eene middelmaatige Taille, eri dat niet al te zeer gefatigueerd word, is, Voor eene dage- lykfche portie, toereikende, 8 pond goed ge- wonnen Hooy, 12 pond beft Stroo tot Hak- fel en Strooi zei, en 6 pond zuivere Haver. By Koets-Paerden, die gemeenlyk van een groo-
|
||||||
SïAtMEESTER. y$
grooter flag zyn , als mede by Paerden, die
zwaar werk doen moeten, kan en mag deeze portie nog wel voor een vierde gedeelte ver- meerderd worden;dog ook niet meer; want de ondervinding leert, dat , door het fterke voe- deren , voornaamelyk aan Paerden die veel ruft hebben, eene menigte blind of dampig ge- maakt worden. Het Hooy is van onderfcheide foorten en ei-
genfchappen, volgens de natuur van den grond, waarop het gewonnen word, en dus min of meer fappig, krachtig, voedzaam en gezond. Hooi, gewaflen op zuure en veenagtige gron- den , deugt niet voor de Paerden; want het- zelve verwekt eene Scherpigheid in het Bloed. Het zoete Hooy, is zekerlyk gezonder, en de Paerden eeten het zeer gaerne; het geeft hen ook goed voedfel: Dan, als de Paerden aan het- zelve te veel gewend en verlekkerd zyn, willen fe het minder foort van Hooy ongaerne eeten. Hooy, welk gewaflen is op goede Kley gronden, is het zwaarfte en voedzaamfte; dog het befte en gezondfte is, dat op goede Zand gronden gewon- nen word, inzonderheid voor fyne Ryd-Paer- den; hetzelve zal ook de Paerden niet zoo Jig- telyk dampig maaken, dan het ander Hooy doet. Het zoogenoemde Buiten waard/cbe Hooy, welk gewonnen word op Landen , die langs de Rivieren leggen, geeft mede een weergaloos voeder, voornaamelyk als het Land, by win- ter dag, in 't Voor-Jaar, by het overflroomen der Rivieren, eenigen tyd onder Water gele- gen heeft; waardoor zulk land niet alleen ge- zuiverd is van alle zuurte en zwavelagtigheid; maar hetzelve heeft daardoor ook teffens aan zig getrokken de vrugtbaarheid , die het water met zig brengt. Nieuw* |
||||
go De Nederi,andsch e
Nieuw Hooy, welk nog niet gebroeid heeft,
en gevoederd word, voor dat het eenige maan- den op zolder gelegen heeft, is zeer gevaar- lyk voor de Paerden. Het deugdzaamfte Hooy voor de Paerden is, welk niet te lang, noen. te kort, niet te grof, noch te fyn , niet te nieuw, noch verrot, en vooral ook niet muf is; waarin pit zit; en welk, behalve de ftekels of diftels , een weinig blad-kruiden in heeft, als mede dat aangenaam van reuk, rond van halm en niet ftoffig is; want het ftoffige Hooy maakt de Paerdert vaft en zeker dampig. Ook is niet minder zeker, dat, door veel en
fterk Hooy te voederen, veele Paerden dampig worden : Dog men loopt in deezen weinig of geen gevaar, zoo lang de Paerden nog geen fes jaaren gepaiTeerd hebben. Zoodra men ee- nige tekenen van dampigheid aan een Paerd befpeurt, is het beft, aan hetzelve tot voe- der te geeven, goed Tarwen-Jlroo, in plaatfe van Hooy. En dewyl het Hooy de eigenfehap heeft, dat de Paerden graag daarop drinken j zoo kan men hen altyd eerft eene hand- vol Hooy te eeten geeven, voor dat men de- ':' zei ven laat drinken. Het voedzaamfte Hooy van allen is, het
Klaver-Hooy, 't welk gezaaid en gewonnen word op Bouw-land. Maar deeze foort van Hooy kan, als het gemaaid is, en op den grond legt, weinig regen verdraagen ; want de Klaver- bloemen , waarin het voedzaamfte Zaad is t verrotten fchielyk, en dan is het Klaver- hooy bedurven. In 't algemeen kan men nog zeggen, dat het
Hooy een flap Voedfel is, welk den Paerden wel Vleefch aanzet, maar weinig krachten geefc; als
|
||||
STAtME ESTER,
|
||||||||
81
|
||||||||
als mede dezelven zwaarmoedig en luy maakt.
Goed Rogge Stroo, en nog beter Tarwe Stroo,
is mede een zeer goed voeder voor de Paer- den; inzonderheid voor zulke, die veel ruft hebben, en weinig zwaar werk doen. Hetzel-* ve is niet zoo vol van aardfche uitwaaflemin- gen, noch zoo zappig, als het Hooy; vandaar kan men het den Paerdeo veel rykelyker te ee- ten gee ven, dan Ik t Hooy: Hetzelve zet een hard Vet en vaft Vleefch, en maakt de Paerden lugtig, ligt en vlug. Dog men wil, dat het Stroo, by Paerden,die aan Spek-halzen onder- hevig zyn , dezelven nog méér uitzette, en mep- kelyk doe aangroeien. Het Stroo , tot hak/el gefneden, is een ongemeen goed mengfel, en tempert de Haver en de andere Graanen, welke men den Paerden te eeten geeft. Door deeze praclyk kan men den Paerden dagelyks eene goede portie Stroo doen eeten, waarna fe an- ders niet graag zyn. En opdat de Paerden veel Hakfel , met weinig Haver, zouden ee- ten , en het Hakzel niet uit de Haver kon« ren blaazen , maaken veelen dit kort Voe- der telkens eenigzins vogt; dan, de ondervin- ding leert, dat die wyze van voederen fchade- lyk is, dewyl de Haver niet zoo veel en goed voedfel geeft, dan wanreer dezelve den Paer- den droog gegeeven word: Van alle de Graanen, geeft de Haver aan de
Paerden het befte voed fel , en fy komt beft overeen met alle derzelver onderfcheide tempe- ramenten, onderhoudende in het Bloed eene maa- tige warmte. De befte en zwaarfte foort, is ge« meenlyk de zwarte Haver; en het is zeker, dat de Haver, op Zolder leggende, niet in- teert, of vermindert; weshalve het geen quaad F kan,
* --.■'•
|
||||||||
i
|
||||||||
82 De Nederlandsche
|
|||||
kan, zig altyd van eene goede provifie daar*
van voorzien te houden. Rogge, Tarwe, en Gerft t word mede fomtyds
aan de Paerden gegeeven; want fy dit Graan ook wel willen eeten; dog men geeft het hen flegts by een enkel geval, of by gebrek van Ha- ver , by welke de drie gemelde Foorten van Graa- nen, tot voeder voor de Paerden, in geene •vergelykinge komen. Als men genoodzaakt is, Rogge te voederen; dan is het nodig, dat de- zelve alvoorens, ten minften eene nagt, in wa- ter geweekt worde, en de portie daarvan flegts half zoo groot zy, dan van de Haver , welke men gewoon is , den Paerden te geeven. Tarwe, word het minfte aan de Paerden te
eeten gegeeven , deels, omdat dit Graan te koftbaar valt, en deels,dewyl het zeer tegen- ftrydig is met de natuur der Paerden : Dog worden dezelven veel gevoederd met de Se- melen van de Tarwe ; want die verfris- fchen de Paerden, en zyn mede zeer goed voor die brandig zyn; nogtans is het voedfel, dat de Paerden daaruit haaien , zeer gering. Sommige mengen half Semelen en half Haver onder malkander, en geeven het den Paerden te eeten; dog dit gemengde voeder is niet min- der, dan voedzaam; want, dewyl de Semelen verkoelende zyn, en de Paerden doen purgee- ren; zoo kan de Maag de daaronder gemeng- de Haver niet behoorlyk verteeren. De befte manier met Semelen te voederen , voornaa- melyk brandlf e Paerden, is, dat men hen s'avonds in 't geheel geene Haver geeve; maar in derzelver plaatfe eene goede flobbering van Semelen, gemengd onder hakzel van goed Tar- we-ftroo. Cerft
|
|||||
S T A L H S £ S t £11. 83
Ongepelde Gerjl, word ook fomtyds aan de
Paerden tot voeder gegeeven: Dezelve is ver- warmende , en daarby zeer voedzaam. Het doet, by magere Paerden, veel goed, als men hen eenen tyd-lang geeft te eeten, Gerft, mee Haver, gemengd. Het G erf ten-meel word, nat gemaakt zynde,
als eene flobbering, aan zieke Paerden gegee- ven; hetzelve is zeer verwarmende, en ftaat in deezen tegenover de Tarwe-femelen, wel- ke fterk verkoelen; weshalve het eerfte moet gevoederd worden aan Paerden, die verwar - ir-ing, en het laatfte, aan die verkoeling, van noode hebben. By de Droes der Paerden , is het Gerften-meel, als mede het gemaakn Mout, denzelven zeer dienftig. Ook het Hennip zaad, is een zeer krachtig,"
verzachtend, en verwarmend voedfel, welk me- de veeltyds gegeeven word aan zieke en ver- warming nodig hebbende Paerden, en ook Wel aan zulke, die vervallen zyn van krachten; dog de portie van dit Zaad moet niet te groot zyn. Als men hetzelve zuiver voedert, dan geeft men, op 't hoogft, flegts een derde-part van hetgeene men anders gewoon is aan Ha- ver te geeven. Men kan hetzelve ook, na vereifchvanzaaken, onder de Haver gemengd, den Paerden te eeten geeven. De zoogenoemde Paerde boonen, welke men
fomtyds ook onder de Haver mengt, zyn zeer goed, in den Winter te voederen; fy maaken. de Paerden vleefchig, glad en korthaïrig, en geeven hen kracht; dog het is niet raadzaam, dezelven te voederen aan Paerden , die niet werken, of aan jonge Paerden, die beneden de vyf jaaren oud zyn. F 2 H"«
|
||||||
84 Dè Nederlandsóhe
Het is mede zeer goed , de Paerden in 'f.
voor-jaar, eenige maanden lang , met gmtie Fouragie te voederen ; het zy op Stal, of in de Weide. Als men Gras op Stal voedert; zoo is het beft, dat hetzelve akyd verfch, en 'sog- tends gemaaid zy, en op Stal worde gebragt, Voor dat het van de Zon droog worde. Het eerfte Gras, is een zeer gezond voeder voor de Paerden,- het zuivert hunne Lighaamen van binnen, en ontlaft hen van quaade humeuren- Menig Paerd, dat zwaar aan de Droes is , of ook wel eenige andere ziekte heeft, word, door het eeten van het eerfte Gras, geneezen, en be- houden. Als de Paerden 14 dagen, of 3 wee- ken, in de Weide geloopen, of Gras op Stal gegeeten hebben, en dan niec meer purgee- fen, of aan de Droes zyn , dan moet hen ader gelaaten worden. De booge Klei gronden, daar het Gras kort en
•vol Klaver is, en daar veele Steekeh, en Dis- tels, in 't land zyn, leveren eene zeer goede, zoo niet de befte Weide voor de Paerden uit; dog moet het Land omringd zyn van goede en Wa- ter-ryke Slooten, anders zouden, in drooge jaareh,; zulke hooge Klei-landen te droog en fchraal vallen, en de Paerden in dezelven fom- tyds gebrek aan Water lyden. Drie, of ten hooften vier maanden, is lang
genoeg voor een Paerd, om in de Weide te loopen. Men moet zig niet verbeelden , dat het aan de Paerden goed doe, als menden, een halfjaar lang, in de Weide laat loopen, •of zelfs tot laat in hét na-jaar, wanneer de nag- ten lang en koud worden; neen ! het is enkel om het voordeel, welk men meent te trekken, uit het gewaand goedkoop onderhoud, dat • men |
|||||
"%
|
|||||
Stalmeester. 85
men deezen Beeften het uiterfte ongemak in de
Weide Jaat doorftaan; waarvan dezelven zeer maken flap, en tot de minfte fatigues buiten ftaat gefield worden ; en waaruit zelfs veeltyds, in 't vervolg, alierleije quaalen en Siektens ge- booren worden. In Duitfcblcmd, en in andere Landen, daar
niet zoo veele Weilanden zyn, gelyk in de Veree- mgde Nederlanden, en gevolglyk het Gras nier, zoo overvloedig is, wordt, om dit gebrek te vergoeden, veel Klqver, Wikken en J-.infcn ge- zaaid , en , groen, aan de Paerden te eeten ge* geeven, welk voeder, buiten kyf, zeer voed- zaam, gezond en krachtig is. Wanneer de Rujtery, te Veld zynde , in Landen komt, daar deeze foorten van Paerden-voeder gebouwd worden, en men, uitliet Veld, fourageeren mag; dan kan men met waarheid zeggen, dat de Paerden zig alsdan in hun Element bevinden, en by dezelven eene fchielyke enzigtbaare ver- andering ten goeden befpeurd worde. Voor dat de gemeldegewafTen groot genoeg,
en tot voeder bequaam geworden zyn , laaten veele Liefhebbers, in 't Voor-jaar, de jonge Steehls, welke op de Braak Landen dikwyls in menigte groeïen , opzoeken en uufteeken : dezelven worden klein gehakt, vervolgens on- der Hakzel gemengd, en den Paerden te eeten gegeeven ; hetwelk een gezond en krachtig voedzel, zoo niet het krachtigfte van alle de groene Kruiden, is, die de Paerden nuttigen willen. De groene Gerjl, geeft mede een zeer goed
voedzel voor de Paerden; en fy is het krach- tjgft, wanneer fe reeds in Halmen gefchoten is, en, cle Airen beginnen uit ïe komen. F 3 Mt*
|
||||||
86 De Nederlandsche
Manier, boe de Paerden fcboon gemaakt, on-
derhouden , en opgepafi moeten morden. De ondervinding leert , dat een Paerd ,
welk akyd wel opgepafi, en fchoon gehouden ■word, by weinig voeder vetter blyft, dan een ander, dat in overvloed gevoederd, dog qua- lyk opgepafi word; want de Roskam en Borftel, openen de Poren of Zweetgaten, bevorderen de Transpiratie, en beletten, dat zig geene Korft of Schobben op het vel valt zetten; waardoor anders veeltyds eene jeukte en fchurf- tigheid veroorzaakt word, die de Paerden, niet tegenftaande al het voederen , doet ma- ger worden. Een Palfrenier, kan niet wel meer, dan
vier Paerden, behoorlyk oppaffen en fchoon houden. Een Stalknegt, behoort 's morgens vroeg op de been' te zyn; deszelfs eerfte werk moet weezen, de Krebbe met fyne hand, of met een bosje Stroo of Hooy, fchoon uit te vae- gen; als mede, nog Hooy in de ruif zynde, hetzelve daaruit te neemen, en dan aan het Paerd fyn behoorlyk kart Voeder te geeven; Vervolgens, moet hy, met eene houte Vork, de ftrooïug of bedding opneemen, van dezel- ve het fchoone Stroo afzonderen en onder de Krebbe bergen, en het vuile met den meftnaar buiten brengen;daarna den Stal, met een' bee* fem, fchoon aanveegen, en met zand be- ftrooijen. Het Paerd fyn kort voeder opgegeeten heb-
bende , moet hy hetzelve met eene ligte hand Roskammen, en dan met de Borftel zoo lang ïuiveren, tot dat 'er. geen ftof en vuiligheid meer
|
||||
IStalmeestsr. 87
meer afkomt; vervolgens de Maanen en het
Toupet, van ooderen en van boven, wel uit borftelen, en dan het Paerd over het geheele Lyf met een vogte wifch flapjes afvaegen, voornaamelyk het Hoofd, om en tuffchen de Ooren, van onder den Buik , tuffchen de Voor- beenen en Billen, en onder den Staert. Wan- neer het. Paerd , op deeze wyze, geroskamd , geborfteld, en met een vogte lap afgevreeven is; dan moeten de Maanen en het Toupet uit- gekamd worden; De Staert moet, tot aan de wortel toe, in eenen emmer met water ge- ftnken, en dan met beide handen wel gewree- ven, en de vuiligheid daaruit gewaffchen wor- den : daarop moet men het Staert-haïr wel ontwarren en uitpluizen, zonder eenen kam aan den Staert te brengen. Wil men de Bee- nender Paerden gewaffchen hebben; zoo moec zulks niet hooger gefchieden dan tot aan de Knïen en Hakken. Hierop worden den Paerden de Dekenen Maanen-kappen op- en aangelegd, Iten einde hen fchoon, gladhaïrig en in eene
natuurlyke warmte te houden. Wanneer de Paerden goede Staerten hebben, die men, by 't uitryden, laat loshangen,' dan is het beft, dat de Staert, op Stal, altyJ in drie ftrengen ge- vlogten zy , waardoor dezelve , weer los ge- maakt zynde, zig zeer fraay en krullig vertoont. De gelegenheid en het weder zulks toelaaten- de, is het zeer goed, dat de Paerden geros- kamd en geborfteld worden buiten den Stal in de open lucht. Het Voeder, moet altoos aan de Paerden
gegeeven worden op vaftgeftelde tyden; waar- by men dient in achtte neemen, dat de Ha- ver telkens ecrft in eene Wanne moet gewand F 4 en
|
||||
88 De Nedb elandschb
|
|||||
en van 't ftof gereinigd weezen, als mede dal
het kort-voeder den Paerden, niet op eenmaal, maar in verfcheide reizen , moet gegeeven worden. Het Hooy moet mede, in kleine partyen, den Paerden in de Ruif gelegd wor- den, ten einde fy hetzelve altyd met eetluft mogen nuttigen; ook moet het Hooy, alvoo- rens het den Paerden gegeeven word, op zol- der wel opgefchudt en uitgeftoft zyn. Voor en na het drinken, moet men den Paerden een weinig Hooy voorleggen, Sommige luiden geeven hunnen Paerden te
drinken, driemaal 's daags $ dog het is veel be- ter , de Paerden te gewennen, dat fe flegts tweemaal op den dag drinken , te weeten, 's ogtends, eene uur na dat fe het kort-voeder hebben opgegeeten; en ontrent drie uuren naar het middag-voeder. De ondervinding leert, dat veele ziektens
en quaalen , die den Paerden overkomen, haaren oorfprong hebben, van Jiegt water te drinken, dat is, water, welk brak, modderig, ofte koud, ofte raauw is. Regen-water, is mede niet het gezondfte voor de Paerden, voornaamelyk als fe het niet, van jongs af aan, gewend zyn. De befte drank voor de Paerden is, zuiver Put water, hetwelk men, by zomer- dag , koei , dog 's winters laauwer , vindt. Het is zeer goed en gezond voor de Paerden, als men hen 's zomers in eene klaare Rivier kan brengen , en daar laaten drinken , waarby, door het gaan en fpringen, dat fe dan gemeen- lyk doen, de Circulatie in het Bloed bevorderd word. Eindelyk blyft het eene uitgemaakte zaak , dat Paerden , die gewerkt, of geloo- pen Rebben? en bezweet zyn, geen water te |
|||||
\
|
|||||
S T A L M E E S T E R. 8p
drinken moet gegeeven worden, voor dat fe, ten
minlten eene uur, weer ftil geftaan hebben, en droog geworden zyn. Om veele ongemakken voor te komen, is
het beft, de Paerden over dag, op ftal, up te binden , dat is , met de Halfter-Kettingen om- hoog vaft te maaken, ten einde dezelven niet met de Hoofden op den grond raaken, of met de Pooien in de ketting komen te hangen: Dog dit doende, moet wel gelet, en niet vergee- tert worden, 's avonds, by hetafvoederen, de Paerden weder lang te binden, anders zou- den fy 's nagts niet konnen leggen en rus- ten. Als men lang-ftaertige graauwe Paerden op
ftal heeft, is het noodig, d3t 's avonds, nadat de ftrooïng gemaakt is, de Staerten akyd om- hoog geknoopt worden, om dezelven daardoor ■uit de vuiligheid te houden , anders zouden de witte Staerten geel en leelyk worden. Deeze voorzigtigheid is mede goed by Paerden van andere Koleuren , wier Staerten men moQy en net wil gehouden hebben. Einde van het etrfle Stuk.
¥
|
||||||
F s ftr-
|
||||||
\
|
||||||
po Verklaring van c
Het Foor-Geflel. Het Hoofd,
de Ooren. 1. het Voorhoofd.
2. de Slaapen.
3. de Oogkuilen,
4. de Kaaken.
5. de Lippen.
6. de Neusgaten.
7. het einde van de Neus.
8. de Kin.
9. de Baard.
10. de Hals.
11. de Maanen.
12. het Toupet.
13. de Strot.
14. de Schoft.
15. de Schouders.
16. de Borft.
17. de Knop, of Elleboog.
18. het dik-Been , of de Arm.
ip. PArs. 20. de Been-wrat, ofSwiel-
wrat. 21. de Knie.
22. de Pyp.
23. de Pees.
24. de Kogel.
25. de Vet-lok,
%6. de Koot. 27. de Kroon, |
Eerste Plaat.
28. het Hoorn of de Hoef,
29. de Kwartieren.
30. de Voor-hoef.
31. de Veerfenen.
Het Lyf.
32. de Ribben.
33. de korte Ribben.
34. de Zyden.
33. de Buik. 36. de Flancquen.
Het Agter-geflel.
37. het Kruis.
38. de Wortel van den Staart,
39 de Billen. 40. de Heupen.
41. de Smeerfchyf.
42. de Dye.
43. de Waay.
44. de Swiel-wrat.
45. de Hak, of de knop van
de Waay. H De Binnen-Voet.
46. de Veerfenen.
47. de Vork.
48. de Sool.
40, het Hoorn,
Ver-
|
|||||
f*
|
||||||||||
Verklaring van de Tweede Plaat.
De zigbaare Gebreeken van bet Paerd. |
||||||||||
bb) ingevalleZydenofLendett.
cc) Hangtbuik.
dd) 't Kruis te puntig, of fcherp.
dd) hoog van Heupen.
fF) Hang-heupig,ofHang-gat.
gg) qualyk hangende Staert,
ofRotte-ftaert. hh) plat van Billen.
ii) bobbels of gallen aan de
Beenen. kk) Scheuthakken.
11) geborfta, of Kramp-Aders.
mm) kromme Schenkels.
nn) de Spat, of Spatten.
oo) fchurftigheid aan 't Kriie-
gewrigt. pp) Kollen.
qq) verftyfde Koot.
rr) verftyfde Peefen aan de
Gewrigten; ss) Mok-beenen.
tt) vogtige fcheuren aan de
Kogels. uu) in 't gaan de Agter-voeten
niet regt neerzettende , maar de Veerfenen om- hoog brengende, en op de fpits van den Hoef gaande. vv) Beefte-Voet.
ww) Kwartier-Voet.
xx) fponcieufeftinkendeWrat-
ten. yy) platte Voeten.
zz) Over-Hoef.
|) vogtige Wratten.
|
||||||||||
a) Het Hoofd qualyk geplaatft.
b) de Ooren laeg, van mal-
kander hangende.
c) de Kuilen boven de Oogen
diep.
d) kleine of Varkens-Oogen.
e) ingevallen Voorhoofd.
f) gellooten en vierkantig van
Kaaken.
g) het einde van de Neus te dik.
h) zwaare klieren onder de Kaaken.
i) verkeerde Hals.
k) korte Hals.
1) rond en laeg van Schoft.
m) zwaar van Schouders.
n) bolle en rondhoofdige Schou-
ders, o) de Borft te naauw.
p) de Arm , of Dik-been te
dun. q) een Legger.
r) kromme Knïen.
s) over-of Schyfel-Been;
t) de Knie-buiging geklpofd.
u) Kalfs-Poot.
v) Koe-Poot.
w) te lang gejonchiuid, en 't
Gewrigt te flap. x) te vet van Kuiten, en te
bol van Kogel. y) dikke, of ook met knob-
bels bezette Koot, z) Zadel-rug.
aa) te plat van zyden«
|
||||||||||
v<&
|
||||||||||
9%
|
||||||||||||||
Verklaring van de Derde Plaat,
|
||||||||||||||
5. de Haak.
6. de Stang.
b. Eeneietbuitenwaertsdereg-
ter Linie wykende Stang , die mede zagt is. d. Eene dito Stang; met een
ftraffer Gebit, hetgeen de
Laagen wel raakt, wan- neer de Paerden zwaar van Lippen zyn, benevens ee- ne inventie,door welke de Tong bekt is om over het Gebit te gaan. e. Eene buitenwaerts de regte
Linie wykende Stang , die
zeer ftraf is. v ƒ. Eene binnenwaerts de Linie
ftaande Stang , die zeer • zagt is. g. Eene platte, en zeer zagte
Kin-Keten. b. .Een Spiegel - Gebit.
f. Een Water-Snafel.
k. Een gemeen Gebit. /. Een Jagt-horen-gebit m. Een Tong-vry gebit. |n. Een Galg-gebit.
|
||||||||||||||
Fig. é.
1.2.3.4. de Gras-'
byters. 5.6.7.8. de Mid-
den-Tanden. 9. 10. 11. 12. de
Hoek-Tanden. |
||||||||||||||
de Voor-
* Tanden. |
||||||||||||||
13. 14. 15. 16. de Haatten,
Kroon-Tanden of Wolfs- Tanden. 17. 18. 19. ao. de Kiezen of
Molenaars. ai. de Laagen.
22. het Verhemelte.
a3. de Baard.
24. hetCanaal.
|
||||||||||||||
Fig. o.
0. jStang, van eene regt neer-
gaande Linie, wels& zeer
?agt ïs. 1. de Ring met den Draa"ier.
ft, het Gebit, of Mondftuk. 3. de Schaar,
4, het Oog.
|
||||||||||||||
HET
|
||||||||||||||
HET
|
|||||
TWEEDE
S T U K.
|
|||||
JU W.
|
|||||
Het is zeker, dat, reeds in de vroegfie tyden,
de Menfcben daarop toegelegd hebben, om verjcbeide Dieren te temmen, en tot hun gebruik af te regten en bequaam te maaken. De bevatting, om zig daarvan in den Oorlog te bedienen, heeft zig dus, natuur lyker wyze, genoegzaam van zelve aan de baud gegeeven, dewyl onderjcbeide gevonden worden, welker gedaante en natuur tot dat gebruik zeer bequaam en eigen is. De tiifiorien der verfcheide Natiën en Volken
doorhopende, vindt men voel, dat dezelven, in de gevegten, hebben weeten gebruik te maaken, van Paerden , Olifanten , Kameelen, Honden (a) , ja zelfs van Leeuwen (,b); dog, de tyd der Invoerin- ge van dit gebruik, is niet wel te bepaalen. Onder alle de Dieren, van welke de menfeh ge-
bruik maakt, is 'er geen zoo eigen en bequaam, vooral tot den Oorlog, dan het Pacrd ; en vandaar is het zeer waarfchynlyk, dat men zulks, reeds in"de vroegfie tyden, zal bejpeurd hebben: dog dewyl het gebruik van dit Dier verscheiden is, te weeten, om te trekken, lafl te draagen, en om onder den man te gaan; zoo is men het nog niet eens, hoe en op welke wyze het Paerd, het eerjl, gebruikt is ge- worden. Dog, zonder hierover in een verfchil te treeden, het is denkelyk, dat de Paerden vroeger gediend hebben tot het lajidraagen en trekken, dan om onder den man te gaan. Ten aanzien, of men, in den Oorlog , eerder
gebruik
(a) Strabo L. 4. Pag. 305.
(b) laurtt. L. 5. v, 1309. Z>iW. I. p. 57.
|
|||||
m
|
|||||
p6 INLEIDING.
gebruik gemaakt hebbe van de wagens, dan van dé
ftuitery , geeven de oude Gedenkfcbriften genoeg- zaam te kennen, dat de Strydwagens eerder in ge* bruik zyn geweeft, dan de Cavallery. Het is nog- tans niet minder waarfchyneiyk, dat men in Jom- mige Landen, a/ï P-jleftina, Arabien, Egypten, ÖV. alwaar, vroeg, befcbaafde en vindingryke vol- keren hebben gewoond, niet zal verzuimd hebben, fyn werk te maaken van het beryden en temmen der Paerden ; gevolglyk zal men mede, niet minder en al vroeg, geweeten hebben, hoe dezelzen, in vee- Ie opzigten , te gebruiken^ In Genefis (a) vindt men, dat, ten tyde van dên Eerftvader jacob, het Paerd ryden reeds in Paleftina, als mede in Egypte, bekend geweefi is. Volgens 't verbaal der ongewyde Schryvers , is
Egypte het Land, daar de Paerden-fokkery, en ook bet beryden derzelven, het eer/Ie (tand gegree- pen heeft: Dog over bet tydflip, wanneer dit be- gonnen heeft, zyn fe het nog niet eens. Sommige hunner fcbryven deeze uitvinding tot aan Orus, Zoon van Oiiris, die, nog voor Abrahams tyden, in Egypte geregeerd heeft, en doen dus dezelve opklimmen tot aan de vroegjte tyden. zinderen, die deeze ontdekking wel den Egyptenaaren niet be- twiften, dog bet tydftip daarvan laater jiellen, willen de Eere hiervan toefchryven aan den grobten jKoning Sefoftris, die een tydgenoot geweeji is van Koning David, en van welken men leeft, dat Hy fynen wagen heeft laaten voorttrekken door vier overwonne Koningen. Schoon het nu zeer zwaar valle te bejliffen, welke van deeze twee meeningen gegrond zy; nogtans is het waarfchynelykjie hier- van, dat vSefoftris wel geweefi is de eer [te, die êen geregeld Lighaant Ruitery ep de been gebragt en in't
, (a) Cap. 50. vs. 9. |
||||
r N L E I D I N G; 97
in 't vervolg by fyn Leger onderhouden hebbe, welk
Corps bejiaan zou hebben uit 24000 Paerden: Dog dit neemt niet weck, dat bet aankwcëken en temmen der Paerden, niet reeds ten tyde van Qrus eenen aan- vang zou genomen hebben\welke meening mede/leun t op eene oude overlevering, die ons door Piutarchus be- waard is. Teffetss is het ook niet denkelyk, dat de Egyp- tenaars, wier uitvindingen, in allefoortenvan Konjten en wetenfchappen, zoo oud zyn, niet nog voor den tydvan Sefoftris zouden befpeurd hebben het groot nut, dat men van getemde Paerden hebben kan. Dio- dorus fa) berigt ons mede, dat de Koningen , welke, • voor Sefoftris, op den EgyptifchenThroon gezeten heb- ben , het grootelyks hunne zorge hebben laaten zyn, om een groot getal Paerden te onderhouden; tot welken ein- de fy aan de oevers van den Nyl, tuffchen Thebes en Memphis, honderd Stallen, eiken voor 200 Paerden, hebben doen optimmeren; van welke gebouwen men, ten tyde van Diodorus, nog de overblyffelen gezien heeft. Boven dit alles, blyft niet alleen nopens de laatft- gemelde mening geen twyffel meer over; maar het is teffens ook beweezen, dat de Paerden, reeds in de vroegfie tyden, in denfiryd zyn gebruikt gewor- den , zoo de gevoelens van verfcheide groote geefien gegrond zyn, te weeten, dat Job, ten tyde van Jacob, in Idumea, op de grenzen van het woefte Arabier), geleefd heeft; want in alle de geixyde Bladeren, vindt men nergens eenig verhaal meer, dat ons het gebruik der Paerden tot den firyd, in de eerfle tyden, levendiger affchildert, dan dat van Job, Cap. 29. vs. 19 tot 25. üierby dient men nog aan te merken, dat dit alles nog nietwechneemt, dat, in die vroege tyden, de voornaam/te fterkte der Legers beftaan hebbe in de wagens, en dat ook der- zelver gebruik een langen tyd daarna nog veel alge- mener (a) Liv. 1. P. 55. |
||||
98 INLEIDING.
rneener geweeft zy, dan dat der Ruitery; want by
JDiodorus (a) vindt men ook, dat de voorgemelde Egyptifche Monarch Sefoftris, boven het reedsge- melde aanzienlyke getal Ruitery, nog zevenentwintig duizend Strydwagens by fyn Leger mede gevoerd hebbe. Dus meen ik bewezen te hebben, dat de Kotijt, cm Paerden te temmen en tot allerhande gebruik af te regten, zeer oud is. Maar het zou hier te wyd- lopig en ook buiten myn beftek zyn, den vwtgang te verhaalen, welken de Rydkorift, van haar be- gin af tot aan onze dagen, van tyd tot tyd gemaakt beeft; dierhalven zal het my genoeg Zyn, hier al- leen nog te zeggen, dat men, Zeden de geboorte der JRydkonfi , door derzelver onderfcheiden oeffeningen niet alleen bedoeld heeft, den krachten en der vlug- heid van Menfchen en Paerden te gemoet te komen, maar teffens ook , by de eerfte Inclinatie tot de Oorlogsbedryven, te onderhouden; hebbende de meefte en bejehaafdfte volkeren de Exercitie van de Mane- ge altyd gehouden voor eene Militaire School, in welke men bequaam gemaakt word, fynen Vyand te konnen overwinnen, meer door de vlugheid, dan door de kracht; waarom dan ook, zeden over lange, de Prin- fen en de Jonge Adel niet gemanqueerdhebben, zigt door deeze vermaakelyke en niet minder Edele oefe- ningen , bequaam , en hunnen Vaderhnde nuttig te maaken. En feboon men tegenwoordig weinig •werks meer maake van de Tournooijen, Kamp- gevegten, Carroufels, Ring- en meer andere foorten van Wet-rennen; zoo hlyftnogtmsde Rydfchoal, tot deezér uure toe, ons heffen geeven, e«, in 't verkort, ver- toonen byzondere voorftelïingen van de onderfebeide "beweegingen en bedryven, welke in de Legers en by Veld/lagen, door de Ruitery ondernomen, en werk~ Stellig gemaakt worden. ^a) Liv. 1. Pag'. 64.
|
|||||
DE
|
|||||
D E
NEDERLANDSCHE
STALMEESTER.
TWEEDE STUK.
|
||||||
EERSTE HOOFDSTUK.
Van de onderfcheideti Natuuren
der Paerden. TOT het afregten en drefleeren der Paer-
den, tot welk een gebruik het ook zy , is het eene onvermydelyke noodzaakelykheid, goede kennifle te hebben van derzelver Natuu- ten, deugden en ondeugden , om fyne Les- fen, naar de goed-of quaadwüligheid deezer Beeften, te konnen regelen en fchikken. Een Paerd van eene goede Natuur, is zo-
daanigeen, dat, benevens bygevoegde buig- zaame krachten , moed, leerzaamheid en ge- hoorzaamheid bezit; daarentegen beflaat de quaade en weêrfpannige Natuur in verfchei- de ondeugden , te weeten, in de fchroomag- tigheid , luyheid , drift , onbedaartheid en quaadaartigheidj uit welke gebreken wederom G 2 fprui-
|
||||||
r
|
|||||
loo De NederlanbscHe
fpruiten , Jchuuwheid, val/Meid, halsfterrigheid ,
Jteiloorig-ol koppigheid. Een fchuuw Paerd is, dat, door het zien,
hooren, of rieken van 't een of ander voor- werp, verfchrikt, en niet daarop, aan, of voorby wil. Dit gebrek komt veeltyds voort uit eene hattturlyke aangebooren befchroomt- heid ; dog ook wel door een gebrek aan 't ge- zigt, waardoor de voorwerpen zig aan 't Paerd geheel anders vertoonen dan fe zyn. Ook ge- beurt het wel, dat, als de Paerden een' langen tyd op een'donkeren Stal geftaan hebben, en dan buiten in het licht komen, hen alles fchrik- achtig maakt. De vaJfchheidy vuilaartigbeid, en boosheid der
Paerden, beftaat voornaamelyk hierin , dat fe den Menfchen vyandig zyn, na dezelven fla'an, byten, of met de Voorpooten klaauwen, als men hen nadert: Dog deeze gebreken zyn niet altyd toe te fchryven, aan de Natuur der Paer- den, maar meeft aan de onweetenheid en het quaade humeur van fommige Ruiters, of Op* paffers der Paerden , welke geduurig en te on- pas dezelven flaan, fchoppen, en tergen. Een onwillig Paerd ( i) is, dat niet voor-of
agterwaerts gaan , of omdraaien wil, en dus weigert te gaan, daar men het wil hebben, fpannende daartegen, uit quaadaartigheid , alle fyne krachten in; hetwelk mede genoemd word, een ftug oïftestig Paerd. Sommige van deeze Paerden willen niet van den Stal af, of voorby de Uitfpannings-Huizen gaan. Eene andere foort van halfterrigc Paerden zyn, die zig aankanten tegen de Spooren, op dezelven in-
{i) Cbeval Rétif. |
|||||
I S TALMEESTER. 101
indringen, of, op eiken floot, dien men hen
daarmede toebrengt, agteruit flaan, omhoog fteigeren, of te rug gaan, in plaatfe van voor- waerts. Dog vindt meu ook, onder deeze foor- te van Paerden, fommige , welke weigeren te draïen, of zig om te keeren, meer uit dom- heid en rauwheid, dan uit quaadaartigheid. Wanneer deeze opgenoemde gebreken voort-
komen, uit eene zwakheid, of onleerzaam- heid; dan zyn het natuurlyke gebreken, en het valt zeer moeilyk, dezelven door de konfr. te konnen wechneemen, of verbeteren. Doch het is zeker, dat zulk een verweeren en tegen- flreeven der Paerden niet alleen het meefl word veroorzaakt, omdat men hen veeltyds iet vergt te doen , welk genoegzaam boven derzelver krachten en vermogen is j waardoor by hen verwekt word eene foort van haat tegen de Menfchen en derzelver oeffeningen; maar me» de veeltyds, dewyl men hen te jong gebrui- ken , en met geweld afregten wil, wanneer fy nog te dom, en hunne krachten nog niet toe- reikende zyn: Waardoor dan niet anders uitge- voerd word, dan dat derzelver Peefen en Spie- ren gekrenkt, de Lenden gekraakt, de Schen- kels , verzwakt, en fy dus , voor altoos, be,- durve Paerden worden. |
|||||||
G 3 TWEE-
|
|||||||
loa De Nediruspscbï
|
|||||
■ ■ '■■
TWEEDE HOOFDSTUK,
Van het opzitten t pofluur en de hou-
ding des Ruiters. ALvoorens men te Paerd klimt, moet men
fyne oplettentheid laatert gaan over des- zelfs geheele uitrufting, en, met een' opflag van 't oog, toezien, of de Keel-riem niet te vaft, en de Neus-riem niet te los zy; zoo ook, of het Gebit niet te hoog, noch te laeg, opdelaa- gen legge, en of de Kin-keten wel plat en, op haare behoorlyke plaatfe , ingelegd zy ; als mede of de Zadel niet te verre voor-of te veel ag- terwaefts legge; of de Borft-enStaertriem(«) op eene behoorlyke maatgegefpt; en eindelyk, of de Cingels niet te los, en ook, in tegen- deel, niet te vaft gegord zyn, Naar dit korte, dog zeer noodzaakelyk, onderzoek, plaatftmen zig tegen over en by de linker fchouder van het Paerd, houdt de fpitsroede in de linker- hand, met 't dunne einde omlaeg, neemt de Trens in de volte linker hand, en, met de reg- ter hand, de Teugels van den Toom, ftrykt die uit tot aan 't einde, en, na dezelven dus beide gelyk gemaakt te hebben, legt men hen in de linkerhand , zoo, datfe door den kleinen vinger gefcheiden worden. Dan neemt men , met de regterhand, eenen taroelyken vlok maa- nen,
(o) In de Rydfchool, worden de Borft-en Staart-»
riemen aan de Zadels zelden gebruikt. |
|||||
Stal meester. 103
nen, vat dien, by de teugels, in de linkerhand,
van welke men den Duim vaft op den boven- flen Teugel houdt; vervolgens vat men, met de regterhand, den Styg-riem, zet den linker- voet in den Beugel, en ryft, na, met de reg- terhand , de agterfronten van den Zadel gevat te hebben , en regt overeind blyvende , om- hoog tot boven den Zadel, zwenkt daarna hec regterbeen, zonder met het Lyf voorover te hangen, over het kruis van 'tPaerd, en men zet zig zagtjes in den Zadel, Als men zig heeft neergezet, neemt men de
Spitsroede in de regterhand, met welke men ook den knoop van de Teugels vat, en kort voor zig, tot voor het gezigt,de lengte der Teugels het toelaatende,omhoog trekt,om de- zth'eo nog eens gelykte maaken; vervolgens laat men de Teugels los en , aan de regter zyde van den hals des Paerds , neerhangen , en p'a !tft de linkerhand vlak over de fcherpte van den hals, ontrent twee duim' breed boven den Zadel-knop, met de hand een weinig te rug blyvende, zoo, dat de kleine vinger ontrent aan de Port-Epee raakt. De nagels van de vin- gers eenigzins fchuins omhoog komende, houdt men de vuift wel geflooten, opdat de Teugels niet door dezelve konnen heen gleïen. De hand exaftelyk dus geplaatst zynde, zonder dat daarby eenige ftyvigheid plaats hebbe, brengt en draaït men de regterhand zodaanig, datfe iet Jaeger komt,dan de linker,en het dunnevan de Spitsroede, fchuins boven het linker Oor van het Paerd, ter hoogte va.n de Oogen des Rui» ter 3. Vervolgens zet men zig behoorlyk en regt,
midden in den Zadel, op het f omebet; en niet G 4 op
|
||||
De N eberl and sgh e
|
|||||||
104
|
|||||||
op het agterfte, gelyk men wel gewend is op
een fkoel te zitten: Men haalt het Kruis naar binnenwaerts, waardoor de onder-buik voor- uit tegen den Zadel-knop komt. Het Hoofd des Ruiters moet vry en natuurlyk opwaerts ftaan , en deszelfs Oogen vlak tuffchen de Oo- ren des Paerds doorzien; de Schouders laeg , los, en eenigzins naar agterwaerts gezet; de Armen, by de Elleboogen, wel geboogen en aan 't Lyf geflooten; dog zonder, by dit al- les, de minfte gedwongenheid te betoonen. De Beenen van den Ruiter moeten , met
het overige van fyn Lighaam, in eene gelyke Linie geplaatft zyn, en dus, van den Kin af, tot de Hiel toe, natuurlyk, in eene regte Linie vallen j het platte van de Beenen en de Kuiten , moet gedraaid ffcaan tegen den buik van het Paerd, en het binnenfte van de Knïe, vaft tegen de tas van den Zadel; dus moet men, enkel met de billen tot aan de Knïe toe, vaft en geflooten zitten ; dog het overige van de Beenen , vry en los langs het Paerd laa- ien neerhangen , zonder , buiten noodzaake, hetzelve daarmede aan te" raaken. De Hiel, moet iet laeger ftaan, dan defpits
van den voet des Ruiters, en deeze , ontrent twee duim' verre van de Styg-beugels, zodaa- nig,dat die onderden bal van den voet komen : Ook moet de voet niet met de fpits buiten- waerts, maar binnenwaerts tegen het Paerd, gekeerd zyn, niet alleen omdat zulks een be- ter poftuur geeft aan den Ruiter, maar ook om het Paerd niet ter oniyd , met de fpooren, te raaken. Dog, by dit alles, dient nog aange-i merkt te worden, de fraaye houding eenes Ruiters voornaamelyk daarin te beftaan, dat iq
|
|||||||
S'T A L M E E S T E R. 105
in deszelfs portuur niets gezien worde, welk ge-
dwongen is, en hy den Zadel wel vuile, vaft en getlooten, dog daarby vry en los, zitte, als mede hetLighaam de balans fteeds, zoo en in dier voegen,obferveere,dat,hoedaanig ook de be- weegingen des Paerds zyn, hy nogtans niets ver- lieze van fyne Poftuur, houding en balans; hetwelk men noemt, wed te Paerd zitten. Deeze hier gemelde fraaye houding te Paerd,
is zekerlyk geen gevolg van eenige weinige leffen; maar dezelve moet verkreegen en on- derhouden worden door eene geduurige oeffe- ning ; hiertoe kan, voornaamelyk, veel toe- brengen, als men den Leerling, in den beginne, veel laat draaven , vooral zonder de Beugels onder de Voeten te hebben ; waardoor hy zal gewennen, den Zadel te vullen, wel en vaft te zitten , en zig in de balans te houden. |
||||||||
DERDE HOOFDSTUK.
1 Van de Hand des Tooms.
Schoon men fomtyds, om een Paerd te re-
geeren, genoodzaakt zy, tot hulp te nee- men de regterhand; zoo word nogtans altyd, door de Hand des Tooms, verftaan, de linker- hand: En het is onwederfpreekelyk, dat het regt gebruik deezer Hand, en derzelver uit- werking , niet alleen is, het wezendlykfte,, maar ook het moeïlykfte, ftuk van de genee- Ie Ryd-konft; dus men zeggen kan, dat, zon- der te bezitten eene naauwkeurige kennifle van derzelver gebruik in differente. beweegingen, G 5 men |
||||||||
I
|
||||||||
$
|
||||||||
I
ioó De Neöerlanbsche
men altoos zal aanwerken, tegen de Regels
en grondleflen. De Hand eenes Ruiters be- hoort te hebben drie goede hoedanigheden , welke zyn , Ligt , Zagt, en Vafi. Eene Ligte Hand is, die aan het gebit, op de Laagen, met weinig gevoeligheid , uitwerking geeft. De Zagte Hand, doet het gebit, op de genoemde plaatfe, eenigzins meer gevoelen ; en de ^ajte Hand is, welke de fteun des Paerds volkomen onderfchraagt. Deeze driederhande beweegingen der Hand
moeten, volgens de gevoeligheid van den mond des Paerds, aan hetzelve geoeffend worden: Invoegen men, nadat men de Hand heeft ge- geeven; in welk handgeeven eigentlyk , de ligte hand, beftaat; dezelve ongemerkt weer naar zig toe moet haaien , en dus allengskens het ileunfel van het gebit op de laagen doen gevoe- len; hetgeen men noemt, de Zagte Havd: Ver- volgens laat men het Paerd geduurig, langs zoo meer, het gebit gevoelen, en op hetzelve leu- nen ; hetwelk men noemt, de Vafte Hand, en waarmede men , by beurten, voortgaat ,• 't welk genoemd word, geeven en neemen; dog zoo, dat de ligte Hand telkens moet gaan voor de zag- te, en dééze altyd voor de va/te Hand; want nooit moet men van de ligte Hand ten eerften komen tot de vajte, noch van de va/te, tot de ligte, zonder zig alvoorens bediend te hebben van de hulpe der zagte Hand; anders zal men den mond des Paerds quaad doen; en dit is , dat men noemt, eene Harde Hand. De Hand geeven, is, als men dezelve van voo-
ren eenigzins laat daalen , ten einde aan de teugels meer bot, en aan 't Paerd meer vry heid, te geeven. De»
|
||||
St almeester.
|
|||||||
107
|
|||||||
Dewyl de viervoorriaamfte beweegingen, in.
het gaan van een Paerd, zyn , voorwaerts te gaan, te rug te zetten , regts te draïen, en links te wenden ; zoo behoort de Hand des Tooms ook door vierderhande beweegingen dee- ze uitwerkingen voort te brengen, te weeten, de Hand geeven, om voorwaerts te gaen; de Hand naar zig toe en tegen den buik brengen, om op te houden en te rug te zetten; de Hand regts wenden , als men naar deeze zyde wil draaien; en links , wanneer men wil hebben , dat hec Paerd naar die hand draaïen zal : waarby men nog moet obfer veeren , dat men, by het geeven der Hand , de nagels der vin- geren eenigzins nederwaerts brenge ; dog wanneer men de Hand meer wil doen gevoe- len , dezelven iet meer bovenwaerts draaïe; en , regtsom willende wenden , moeten de nagels mede een weinig bovenwaerts komen; maar zal het Paerd links; dan moeten dezelven wat benedenwaerts gedraaid worden. Door deeze onderfcheiden draaijngen der hand, moe- ten de Teugels hunne behoorlyke uitwerkingen verkrygen. Men heeft driederhande manieren om zig van de Teugels te bedienen ; als, de- zelven gefepareerd te houden in de beide han- den ; beide teffens en egaal in de linker hand ; of ook wel, in dezelfde hand, den eenen teugel iet korter, dan den anderen , volgens de hand, naar welke men het Paexd wil heb- bén en keeren. Men fepareert de Teugels, dat is , men
neemt in elke hand een',wanneer men,onder den man , doet draaven jonge Paerden , welke nog niet gewend zyn te gehoorzaamen aan de Hand van den Toom; op dezelfde wyze ge- bruikt |
|||||||
i©8 De Nederlandsche
|
|||||
bruikt rnen mede te teugels by weêrfpannige
Paerden, welke , naar de eene of de andere zy-* de, weigeren te draaien: Dog om zig, in deeze en meer andere gevallen, van de gefepareerde Teugels, met voordeel , te konnen bedienen, moet men de tegenzydige Hand, van die met welke men de Teugels trekt, iet laaten zakken , en met deeze wat bot geeven; by voorbeeld , als men , om regts te draaien , aan den regter Teugel trekt; dan moet de linker hand daa- len, en, om links te wenden, aan den linker Teugel trekkende, moet de regter hand eenig? zins bot geeven, anders zou het Paerd fyn Hoofd niet behoorlyk konnen brengen en bui- gen, daar het gaan en wenden moet. De Teugels in de linker hand egaal te hou-
den, dient, om te mennen een Paerd, welk reeds]|gewoon is te voldoen aan de minfte be- weeginge der Hand. Als men een Paerd regts- om draait; dan is 't de linker Teugel, die de linker Schouder bepaalt , en hetzelve. Been over het regter doet voorby brengen; en links- om wendende, is het de regter Teugel, die de regter Schouder bepaalt, en dat Been doet pafleeren over en voorby het linker. Het is, al zedert langen tyd , eene uitge-
maakte zaak , dat, om een Paerd wel te dres- feeren, en tot de uiterfte volmaaktheid te bren- gen, het gebruik van den Cavegon (Kap-toom) van de grootfte aangelegenheid is, en waar- van onze hedendaagfche Beryders, die de uitwer- king van dit nuttig Inftrument volkomen ken- nen, het voldoenenfte getuigenis geeven. De Cavegon behoort het Paerd geplaatft te worden ruim twee duim' boven de Neus-gaten, en niet laeger , anders zou dezelve de Ademhaling door
|
|||||
Stalmeestér. 109
door de Neus te veel beletten: Hy moet over-
trokken zyn met zagt leer , om des Paerds Neus niet te quetfen , of, om op de plaats, daar hy legt, het haïr niet af te fchuuren ; want, zal hy fynebehoorlykeuitwerking doen, dan mag hy wel tamelyk vaft toegegefpt zyn; HetisdeCawp»,diehetPaerd doet van vooren opkomen, het uit den grond werkt, en aan hetzel- ve rad- en vlugheid bybrengt,als medeigewenc met gemak te draïüen, te wenden, op te hou- den , en te rug te gaan: Ook buigt de Cavegon des Paerds hals, zet de Heupen vaft en gewis, plaatft het Hoofd en het Kruis aan de Schou- ders , geeft de lolligheid aan fyn geheele Lyf; met een woord, hy fielt het Paerd niet alleen in een fraai en aangenaam portuur, maar tef- fensook in Haat, om alle deszelfs leflen, mee deuiterfte vaerdigheid, in't werk te konnen ftellen; hy conferveert daarenboven , by alle deeze menigvuldige nuttige uitwerkingen, den Laagen haare natuurlyke en zoo noodzaakelyke gevoeligheid , en doet de zachtheid van den Baard, waarop de Kin-keten moet ruften, geens- zins verminderen. Zie, daar , de groote nut- tigheid van den Cavepon'm de Manege, aange- toond: Dog ftaathierby nog aan te merken, dat niets meerder belagchelyk is, dan wanneer men fommige Ruiters , met oude krengen van Paerden, die moeite hebben om te gaan, en hun vel te draagen, met den Kap-toom op de Neus op ftraat ziet aankomen , en zig dus, voor elk, vertoonen, als de Ridder van de droe- vige figuur, zittende op fynen Robinctnt. |
|||||
VIER-
|
|||||
DE N E D EK LA ND SC HE
|
|||||
VIERDE HOOFDSTUK.
Van de Hulpmiddelen en Kaftydingen.
DE Hulpmiddelen, van welke men zig be-
dient by 't afregten en dreffeeren der Paerden, beftaan , eerftelyk, in onder fcheide Be- weegingen van den Toorn, zoo als wy, in het voorgaande Hoofdftuk, reeds aangemerkt heb- ben: Voorts, in'c geluid der tonge; in't fiflen of doen hooren der Spitsroede; in de bewee- ging der Dyen, en Kuiten; in het zagtjes aan- raaken met de Spooren ; en eindelyk m de manier, van min of rneêr fterk op de Styg- beugels te leunen. Van het Afpel of geluid der tonge , bedient
men zig, om een Paerd op te wekken, hetzel- ve opmerkzaam te maakett, en te waarfchouwen van de Hul pe, of van de Kaftydingen, wel ke, ©p dit doen, ftaan te volgen, by aldien het niet ge- hoorzaamt. Dit Hulpmiddel moet egter niet te dikwyls gebruikt worden , anders zal het weinig indruk op het gehoor maaken; en niets is meerder onaangenaam , dan eenen Ruiter de Tong geduurig, op die W}ze,te hooren ge- bruiken. De Spitsroede word gebruikt als een Hulpmid-
del , wanneer men dezelve met de hand doet fifle'n, om het Paerd, door dat geluid, aan te moedigen; als men , met dezelve, zagtjes de buitenfte Schouder raakt, om het Voor-geftel van het Paerd meer in beweeging te zetten; als men dezelve onder de Hand houdt, dat is, onder |
|||||
S T A I M E E S T E R. III
|
|||||
den regter Arm door, met de fpits van bovea
de Croupe (het Kruis), om deeze Party aan te moedigen en in eene vluggefe beweeging te brengen ; en eindelyk, als iemand , te voet, met de Spitsroede de borft des Paerds raakt , ten einde het zig van vooren, of de Knïen en de Kogels opheffe, als mede de Pooten buige. En men kan , in 't algemeen , zeggen, de Spits garde een hulpmiddel tezyn , waarna de Paerden zeer veel luifteren, indien feniet, uit de Natuur, al te quaad, of boosaartig, of, door het al te veel en ontydig gebruiken der Spits-roede, of Sweep, bedurven zyn. De Beenen de* Ruiters hebben vierderhan-
de beweegingen, en elke derzelven kan, op zig zelve, tüt een Hulp-middel gebruikt wor- den j te weeten I., de hulp van de Dyen, hier- in beftaande, als men, om het Paerd vooruit te dryven , beide Dyen vafter aanfluit dan or- dinair , of ook wel met de buitenfte Dye meer fluit, dan met de binnenfte, ten einde hierdoor het Paerd meer aan en tegen de bin- nenfte Hiel te zetten ; of, door het aanfluiten der binnenfte Dye, het Paerd te beletten, zig te veel te prefleeren, of ook, om niet te veel binnenwaerts te leunen. II. De Hulp van de Kuiten, welke nog meer
gevoelig is, dan die van de Dyen,gefchiedt, als men, dit gedeelte van het Been, min of meer aanlegt tegen den Buik van het Paerd , om •hetzelve hierdoor te waarfchouwen, dat het
aan de Hulp der Dyen nog niet voldaan heeft, en, voor als nog, niet naar deeze beweeging luiftert , en de Spoor dan niet verre meer af is. III. De Hulp der Spovrm is, als men de-
•■ zelven |
|||||
112 DE N E D E KL A N D 3 Cf H É
|
|||||
zelven het Paerd zoo zagt ■ doet gevoelen t
dat fe meer het Haïrjraaken, dan de Huid , en dus flegts dienen tot waarfchouwinge, dat, in- dien het Paerd aan deeze hulpe niet voldoet s alsdan de beide Spooren teffens en voor goed jn defzelfs Ribben zullen geftooten worden. IV. De Hulpe , welke men aan 't Paerd
geeft, door, ftyf en zwaar, op de Beugels te leunen, is de zagtfte van allen , en kan niec wel, plaats hebben , dan by Paerden van de uiterfte gevoeligheid en gehoorzaamheid , de- •wyl men, enkel door 't drukken, dat men, min of meer, doet, van meer en zwaarer te leunen op den eenen Styg-beugel, dan op den ande- ren, het Paerd bepaald vindt, aan deeze be- weeging te voldoen. Fan de Kajlydingen.
Men maakt gemeenlyk,in de Rydfchoolen,
gebruik van driederhande Kaftydingen ; welke zyn, die der Cbambriere, van de Sphs-roede, en van de Spooren. De Cbambriere, is de eerfte Kaftyding , van
welke men zig bedient by jonge Paerden,wan- neer men begint dezelven te laaten Iraaven aande JLorcge, ofLyn; ook gebruikt men de- zelve, als men een Paerd doet piajfeeren tus- fchen de Paaien ; en fy is zeer noodzaakelyk voor ftugge, halsfterrige en koppige Paerden , of by zulken, welke te ongevoelig en hardvel- lig voor de fpooren zyn. De Kaftyding met de Sphs-roede is, als men,
met dezelve, Jiet Paerd ter deege over den buik, of over de billen , ftrykt, om hetzelve voorwaarts te dry ven, als het zig ophoudt-; als mede,
|
|||||
StXLmeestêr; itg
róède, wanneer men eene harde veeg daar*
tnede over de fchouders geeft aan Paerden, die, tiit quaadaartigheid , geduarig agteruit flaan; door welke beftraffing deeze fout meer te cor- rigeeren is, dan door de Spooren, De Spooren * moeten min of meer fterk ge-
bruikt worden, naar maate der gevoeligheid desPaerds, en van den mifllag , dien, het be- gaan heeft. In fommige gelegenheden moet men zig wel,met nadruk,van de Spooren be- dienen ; dog hoe minder zuiks gefchiédt, die^ te beter het is,- want niets bederft meer een Paerd, dan het ontydig en geduurig prikkelen met de Spooren. Wanneer men een Paerd de beide Spooren teffens in de ribben wil zetten ^ dan moet men eerft zagtjés de Kuit aanleggen, voorts de Spooren aanbrengen , ontrent vier vinger' breed agter de Cingel, efl dan mét ee- nen de Beenen weder brengen in derzelver be- hoorige houding , ten einde het Paerd altoos meer in ontzag te zoeken houden door de hul- pe der Kuiten, dan met de Spooren. Vooral is het noodzaakelyk , dat men hét
naturel eenes Paerds wel kenne , ten einde de kaftydingen aa*n te brengen, van paffe en naar evej} edigheid der mifllagen , die het begaat, en teffens lette, hoe hetzelve die kaftydingen ontvange, om daaruit te zien, of men dezel- ven moet Continueeren , vermeerderen , of verminderen, of zelfs in 't geheel wech laa"- ten, naaf maate van het vermogen, de kracht en bequaamheid van het Paerd. Ook moet men niet alle misflagen, die een Paerd komt te doen, voor eene quaadaartigheid opneemen j terwyl dezelven veeltyds voortkomen uit des- zelfsonweetenheid, ea ongefchiktheid. Vóor- H al |
|||||
l
|
|||||
ïï4 Dé Nederlands cïï e
al moeü men een Paerd nooit kaftyden uit op-
loopenheid, in eene quaade buy, of in toorn } maar akyd met bedaardheid en zagtzinnig- heid. < Ttmmmmümm "' '" ■ HItftt)B fc.j......— ;; ■-■■■•■ ■'y i ■ ■■■--■■■•-, ■'■■ |'
VYFDE HOOFDSTUK,
'Van de Beweegingen der Beenen eenei
Paerdsyin defzelfs ver Jehelde Gangen. DE Beweegingen der Paerdèn zyn, of na-
tuurlyk, of gebrekkelyk, of door Konft verkreegen. De Stap j de Draf', en de Galop, zyn de natuurlyke gangen eenes Paerds: de ge- brekkelyke zyn, de Tel (l'jtfmbel), de Drie- flag , en de Gebrooken Galop (ïduMn): En doer de gangen, door konft verkreegen * ver- ftaat men, de onderfcheide zwierige en verhe- vene beweegingen , welke in de Manege ge- leerd en geoeffend worden. Fan ie Natuurlyke Gangen.
I. De Stap.
IDsStap is,by dePaerden,de langzaamfteen
zagtlle van alle de natuurlyke gangen, dewyl, by denzelven, de beweegingen niet zoo fchie- lyk en verheven zyn , dan by den Draf, of by den Galop. Vier beweegingen, die geduufig op elkander volgen en herhaald worden, maa- ken den Stap uit. De Stap is tweederlei j die op den langen weg,
of"
|
|||
STitMEÊSTEI. Il$
cïgemeem Stap, en de School-Stap. De eerfte
is, de allerzagtfte en gemakkelykfte gang, om- dat het Paerd de Pooten flegts langzaam en kort by den grond voortzet, en den Ruiter niet zoo veel fchokt, dan by de overige gan- gen , daar de beweegingen veel fterker en meer verheven van den grond zyn. De School-ftap, is een veel korter en ineen-
gedrongen flap, van welken men zig bedient, om deü mond van een Paerd te prepareeren , defzelfs geheugen te verfterken, en om het te onderhouden in de gehoorzaamheid, zoo aan de hand , als aan de Beenen. Dog van deeze Les maakt men geen gebruik, voor dat het Paerd wel draaft, handelbaar begint te wor- den , en gemakkelyk voldoet aan de willekeu- rige beweegingen der Handen. Het deugt mede niet, een jong Paerd, in eenen zoo ver- korten en ineengedrongen Stap, te werken, ten zy hetzelve alvoorens daartoe voorbereid zy door de halve en heele ophoudingen, (drrêts) van welke wy in 't vervolg zullen fpreeken. Een langzaame, en eenigzins uitgerekte
Stap , is nuttiger voor een Paerd, dat de Manege begint ; hetzelve zal daardoor meer begrip, vafligheid en geheugen van de eerfte leflen verkrygen. Ten einde uit deeze les van den Stap, voor het toekomende, veel nut te konnen trekken, moet men het Paerd werken op verfcheide regte Linien, dat is, langs de muur regt-uit doen gaan, en dan, nu regts, dan links wendende, hetzelve op deeze regte Linien flappende houden ; daarby moet men niet al te kort draaien ,ook niet, op deeze on* derfcheide Linien , het geheele Lighaam van'c Paerd te gelyk wenden, maar ditlaaten verrich- H 2 ten
|
||||
n6 De NederlandscKe
ten aan de Schouders alleen, om daardoor ah
lengskens het Paerd met gemak te gewennen enkel op de hand te draaïen, te wenden en xegt-uic te gaan, volgens den wille van den Ruiter, en zonder te obferveeren de Regelen ■van het terrein. Wanneer het Paerd aan deeze lellen voldoet; dan kan en mag het ook wel, buiten de Manege, op den langen tx>eg bereeden worden. IL De Draf.
De Draf, is een meer verheven en fterker
gang, dan de Stap. Wanneer het Paerd draaft; dan ligt het teffens en te gelyk op de twee bee- nen, welke, het eene voor, het ander agter, kruiflings tegen malkander overftaan; dat is, dat, als hetzelve opligt 't regter Voor-been, het dan ook te gelyk omhoog heft, het linker Agter-been,en beiden ook weer teffens op den grond brengt; waarop het linker voor- en het regter agter-been onmiddelyk volgt: Dus be-» flaat de Draf uit twee, beurtelings op elkander volgende, beweegingen. Het eerfte werk, dat men aan een Paerd be-
fleet, om hetzelve te dreffeeren , is, de ont- knoping van defzelfs Leden: Deeze word hec meelt verkreegen door den Draf; dewyl, in en door deezen gang, alle Spieren en Trekker» van het Beeft grootelyks in beweeging gebragt worden: En vermits, by deezen gang, s'Paerds Lighaam te gelyk onderfchraagd word, van een Voor - en een Agter - been , kruiflings over malkander ftaande ; zoo hebben dezelven het gemak en de vryheid, zig te buigen, te ver- heffen , en voorwaerts te treeden j waardoor het
|
||||
: ;. S T i l H B E I T ï B. 117
het Paerd notooir verkrygen moet den eerften
trap van lofiigheid fyner beweeglyke partyen. Het is de Draf aan de Longe ( Lyn ) op eei/
effen grond, met de Cavegon op de Neus, en een enkel gebit of Trens in den mond, door welken men den jongen Paerden, zonder 'er op te zitten, het draaven leert, en hen voor de kaftyding met de Chambriere doet vreezen. Wanneer men een jong Paerd, voor de eer-
fte-maal, aan de Longe laat draaven; dan is het zeer dienftig, dat men hetzelve alvoorens eer nige keeren aan de hand omleide in den Kring, dien het, draavende, moet maaken, om het hier:- door eerfl den weg aan te wyzen. Hy, die de Longe houdt, behoort zig te plaat- '
fen in de midden, of by den Paal; en die de Chambriere heeft, volgt het Paerd, om het voor- waarts te dry ven, flaande met dezelve fomtyds op den grond, of ook wel zagtjes op de Bil- len. , Als het Paerd, drie-of vier-maal, over de eene hand omgedraafd heeft, dan haalt men, langzaam, de Longe naar zjg toe, en laat hec Paerd by zig komen, ftreelt het, en geeft aan hetzelve een weinig Haver; waarna men hec ook over de andere hand laat draaven, en daar- mede ook weer op de voorgemelde wyze ein- digt. Wanneer men bevindt, dat het Paerd deeze
eerfte les wel heeft begreepen, en aan dezelve volkomen voldoet; dan leert men hetzelve 'c Cbangeeren ; waartoe diegeene , die de Longe regeert, door 2 of 3 flappen agteruit de doen, het Hoofd van'tPaerd naar zig toetrekt ,• en die de Chambriere houdt, moet met dezelve de bui- tenfte Schouder naderen, om het Paerd naar de andere Hand te doen wenden , het zy enkel H 3 dooif-
|
||||
ïi8 De Ne» er l andsc h e
door het bedreigen met de Chambriere, of daar-
mede te raaken , als het Paerd weigert te ge- hoorzaamen. Men moet niet toelaaten, dat het Paerd, in plaatfe van draaven, galoppeerej en als het dit doet, dan moet men met de Lon- ge eenigzins aan den Cavepn trekken, en hier- door den Galop breeken: ook moet men oplet- ten , dat men altyd het Hoofd van 't Paerd doe ftaan naar binnenwaerts trekkende, om het dus te gewennen, hetzelve te buigen naar de hand, daar het gaat. Wanneer het Paerd los, over beide zyden,
genoegzaam gedraafd heeft, en voldoet aan het- geenemen hetzelve vergt; dan kan men iemand laaten daarop zitten ; dog daarby dient alle voorzigtigheid te worden gebruikt. De Ruiter in den Zadel zittende, neemt, in elke hand, ee- nen Teugel van de Trens , en alsdan laat men het Paerd met den opgezeeten Ruiter draaven, egter met behulp van de Longe en de Chambriere, gelyk te vooren, toen 'er niemand op zat. Ver- volgens probeert de Ruiter, of fynPaerd, door het geeven der handen , fluiten der Beenen , en aanleggen der kuiten, wel voorwaarts wil gaan, zonder toedoen van de Chambriere: daar- na probeert hy ook, of het Paerd, enkel en al- leen op 't gevoel van den binnenften Trens-teu- gel , en zonder hulpe van de Longe, 2ig wel wil laaten draaien; en wanneer het, aan deeze lellen Van de hand , en van de Bêenen des Ruiters, genoegzaam voldoet, dan kan men wel van de Longe en van de Chambriere afzien. Als men begint, het Paerd los en zonder
Longe te laaten gaan ; dan moet men met hetzelve,om hetalvoorens het Terrein te doen kennen, eerft flegts op een' ftap regt-uit langs de
|
||||
S T i t « E E S I E l 119
de muur ryden, en teffens de eene en de an-
dere hand wenden. Vervolgens, bevindende hetzelve hierin genoegzaam gevorderd te zyn, begint men te draaven ; waarby men exami- neert, van wat natuur het Paerd zy, om den Draf te reguleeren naar deszelfs vermogen, kracht en moed. Maar wanneer het gebeurt, dat het Paerd, van de Longe los zynde, wei- gert , tegenflreeft, zig halsfterrig betoont; dan is het befte middel, dat men hetzelve, dog zonder iemand daarop , weer aan de Longe laate draaven, en het met de Cbambriere ter deege en zoo langkaftyde, tot dat hetjjvrywilli- ger gehoorzaamt. Deeze gemelde Leflên, van het Draaven en
het Stappen , konnen genoegzaam aan het Paerd geleerd worden, enkel met de Trens in den mond , en hiertoe zyn byzonder be- quaam, de zoogenoemde Rol-irenfen , van wel- ke wy reeds gewag gemaakt hebben in het Hoofdftuk , handelende van het toornen der Paerden, en door welke de mond, dog voor- naamelyk de Laagen, by uitftek geconferveerd blyven. Wanneer het Paerd, met de Trens in den Bek, aan den Stap en Draf genoegzaam voldoet; dan voegt men nog by de Trens, de Stangen, welke, voor zoo een jong en begin- nend Paerd, zeer zagt moeten zyn; waarby ook eene platte en niet minder zagte Kin-keten moet gebruikt worden." III. De Galop,
De Galop, is de fchoonfte en gaauwfte van
de natuurlyke gangen , zynde eene foort van
Sprong voorwaarts; in welke beweeging de
H 4 vier
|
||||
i%o Di Nederlandjche
yier voeten des Paerds, voor een' oogenblik,
te gelyk van den grond zyn, 't geen men, by eenen fnellen galop, duidelyk ontdekt, daar men de vier yzers teffens zien kan. 'Er zyn tweederleye foorten van Galop ; de
Galop op den regter, en de Galop op den lin- ker, voet. Het Paerd galoppeert op den reg- ter voet, als het met den regter voor- en agter- yoet meer avanceert, dan met den linker voor- en agter-voet;en het galoppeert op den linker voet, als de linker voor- en agter-voet'tmeeft geavanqeerd is. Sommige Paerden galoppeeren, in drie Tem-
po" s , dog andere, in vier. De ftand der Voe- ten tot den Galop regts, in drie Tempo's, 't welk de gewoonlykfte is, gefchiedt op de volgende wyze. In het oogenblik , dat het Paerd tot den Galop in beweeging raakt, raapt het de irachten fyner Heupen zodaanig byeen , dat het in flaat is, fyn Voor-geftel wel uit te rek- ken , en met geweld vooruit te dry ven, ligten- de den linker agter-yoet het eerft op;welk het eerfte Tempo uitmaakt. | Terftond hierop ver- heft het mede den regter agter- en den linker voor-voet, zoo als by den Draf, dezelven met ee- nen weer neerzettende; 't geen het tweede Tempo uitmaakt. Plet derde en laatfte Tempo , word betekend, door het regter voor-been , | dat de Cadans , in den Galop van drie Tempo's, ein- digt ; welke beweegingen telken§ herhaald wor- den , en dusdaanig,by elk Tempo van den Ga- lop, beurtelings continueeren. Deeze Cadans, in drie Tempo's, Word genoegzaam begrypelyk gemaakt door de gemeene uitdrukkinge des ge- kiids,,van pa-tata, welk men het Paerd, door 't, neerzetten der vpete'n op den grond} hoort maaken. Als |
||||||
Stalmeester.
|
|||||||
121
|
|||||||
Ais het Paerd links galoppeert, dat is 3 in
drie Tempo's op den linker voet; dan is de ïtand der voeten onderfcheiden van den eerften. ftand; want alsdan is't de regter agter-voet, die het eerfte Tempo betekent. Vervolgens verheffen zig, teffens en te gelyk, de linker agter- en de regter voor-voet, en komen ook, te gelyker tyd, weder op den grond. Hierop avanceert de linker voor-voet, en maakt dus, in 't neerzetten , de derde en laatfte Cadans uit. 'Er zyn Paerden, wier Heupen zoo uitmun-
tende , en derzelver beweegingen in den Galop zoo prompt zyn, dat fe, galoppeerende, vier Tempo's betekenen konnen , dat is, dat fe de vier voeten , den eenen naar den anderen , neerzetten; beginnende, by den Galop regts, altyd het eerfte Tempo met den linker agter- voet , en, in dèn Galop links, met den regter agter-voet; en van deeze Paerden hoort men het geluid, door 't neerzetten der voeten op eenen harden grond, op deeze wyze: Patata-ta-ta. Als een Paerd, in 't galoppeeren , al het hier
gezegde niet obferveert en nakomt, dan is fyn Galop verkeerd en bedurven. Het Paerd ga- loppeert valfch , of op den verkeerden voet, wanneer het,regts gaande, op den linkervoet galoppeert, of als het , links gaande, op den regter voet galoppeert. Doch hierby behoort aangemerkt te worden , dat men , op eenen langen weg ,buiten de Manege galoppeerende, altyd op den goeden voet is, als het Paerd regts galoppeert. Maar in de Manege, Haar men ge- duurig van Hand changeert, moet het Paerd altyd , volgens de Hand, naar welke het gaat, op den regter of linker voet weeten te wiffelen. H 5 II. Vork |
|||||||
132 De Nederlandsche
|
|||||
• II. Van de gebrekkelyke Gangen,
De Tel, of Pas (a). De Hrf, of Pas, is een laeger, dog ongelyk
meer uitgerekte gang , dan de Stap ; by den- zelven ligt bet Paerd de twee Beenen , van eene en dezelfde zyde, te gelyk op, en zet die ook feffens weer neer, te weeten, den regter voor-voet roet den regter agter-voet; waarop terftond de linker voor-voet met den linker agter-voet volgt : dus het Paerd, by deezen gang, flegts twee beweegingen heeft, de eene regts, en de andere links, welke beurtelings op elkander volgen. Een goede Tel- of Pas- ganger behoort te werken, met laege en geboo- gen Heupen, en, in 't gaan, fyne agter-voeten te brengen en *e zetten voorby de voor-voeten; om hierdoor veel grond te winnen , en zig over weg te ipoeden. Dog deeze gang kan niet wd plaats hebben, dan op zagte en effen wegen; want opflyk- of Jteenagtige gronden zal een Paerd denzelven niet lang konnen goed maaken. • Onder de Engelfche en Schotfche Paerden, zyn
weêrgalooze lel-gangers, by welken deeze gang natuurlyk is, en die nooit zullen draaven: En , waarover men zig het meefl; moet verwonde- ren, is, dat fe deezen gang, den geheelen dag door,zeer gemakkelyk konnen uithouden, en daarby zoo rat zyn , dat men moeite heeft, hen , met den Galop, te volgen. Dog by dit alles is het zeker, dat fy niet alleen zig veel- tyds ftryken, en in de Yfers trappen, vooral wan-
(a) l'jfmfitt. l\mt>h |
|||||
Staï-meester.
|
||||||||
123
|
||||||||
wanneer fe zig veel haaften; maar dat daar*
enboven deeze gang hen de fieenen vroegty- dig verflapt en bederft. En , in 't algemeen , kan men zeggen, dat alle Tel- of Pas-gangen van geenen langen duur konnen zyn, omdat deeze gang meer een teken is van zwakheid , dan van ftérkte. Alle jonge Veulens hebben deezen gang, en houden dien zoo lang , toe dat fe tot den Draf en Galop genoegzaame krachten verkrygen : Ook leert de ondervin- ding, dat de meeften van de goede Paerden, wanneer fy beginnen te bederven en afgereeden te zyn, met deezen gang eindigen, II. De Drïe-Jlag.
i '';'"•' ... -
Dit is eene foort van een' gebroken Tel t
De meefte Paerden , die Laft gedraagen, of veel en zwaar getrokken hebben, neemen dee- zen Drie-Jlag aan, wanneer fy geenegenoegzaa- me kracht meer hebben-, om de beweeging tot den Draf te konnen goed maaken. III. De Gebroken Galop (a).
Deeze is, wanneer een Paerd, van vqoren,
galoppeert, en fyn Agter-geftel den Tel of Draf gaat. De Paerden, welke zwak van Heupen zyn, en het Agter-geftel verdorven hebben , of zulke, die, by eene lange en zwaare Reize, bovenmaate afgereeden zyn, konnen geenen anderen Galop goed maaken, dan deezen gebroo- ken; vandaar is deeze bedurven gang zeer ei- gen |
||||||||
(<j) l'Aubtn.
|
||||||||
ia4 De Nederlandsghe
gen aan de Jagt- en Poft-Paerden, welker ag-
ter-Schenkels meeft gekraakt zyn. Van de Artificieele, of door de konft ver-
kreegene, Gangen en Beweegingen der Paerden, zullen wy in het agtfte Hoofdftuk fpreeken. |
||||||||
SESDE HQOFDSTUK.
Van de Halve en Heele Ophoudingen en
van het te rug zetten* ! ' ' "-'S
I. De Halve en Heele Ophoudingen.
WAnneer een Paerd gaat; dan is het na-
tuurlyker wyze gereed, zig te bedienen van de kracht fyner Lenden , Heupen , en Waayen,om daardoor fyn Lighaam voorwaarts te dryven; invoegen dat, als defzelfs Voor- beenen bezig zyn deeze werking te onderhou- den , het alsdan notooir op fyne Schouders fleunt; 't welk den Ruiter niet weinig zoude incommodeeren , indien de Lieden van de Konftniet, door de Lellen van de halve en heele Ophoudingen , en het te-rug zetten , een middel daartegen hadden weeten uit te vinden. De Halve Ophouding, door welke men het
Paerd eenigzins meerder gehoorzaam aan de hand maakt, zonder hetzelve geheel op te houden, gefchiedt, als men de hand van den toom zagt naar zig toe haalt, door de nagels der vingeren een weinig omhoog te brengen, om dus het Voor-geftel des Paerdste weerhou- den , en te onderfteunen, als het te veel op het gebit leunt, of als men het meer ineen gedron- gen |
||||||||
S TA'E'ME E S T Ü R. Ï2$
gen wil hebben, of ook wel, om het in fyné Ver-
haafting te fluiten. Het geheele ophouden, ge- ïchiedc op dezelfde wyze , alleenlyk trekt men. de hand wat meer en fterker terug, om daar- door het Paerd geheel en al op te houden ea ftil te doen ftaan. Om de Halve en Heele Ophoudingen wel te
obferveeren en werkftellig te maaken, moet men * by 't weerhouden der hand des Tooms, teffens ? door het aanleggen der kuiten, 'sPaerds Heu- pen iets voorwaarts dryven, ten einde hetzel- ve fyn Lighaam, wel in 't evenwigt, op de agter-beenen houde, zonder daarmede tekruis- fen, dat is, de agter-beenen moeten met de Schouders in eene gelyke Linie ftaan. Hierby moet men egter het Tempo met de Hand niet al te fchielyk, of in eenen trek of ruk, doen; maar hetPaerd alvoorens tot deeze verandering prepa- reeren ; waartoe de Ruiter fyne Schouders eenigzins agterwaarts moet brengen, en den Elleboog aan het lyf, dat hy mede iets terug zet i geflooten houden , invoegen 'dat, by de halve Ophouding, de gang des Paerds flegts een weinig langzaamer of zagter worde; dog, by de heele Ophouding , het zy in 't flappen, draa* ven, of galoppeeren, de gang geheel ophoude, en het Paerd blyve ftil ftaan. Op het oogen- blik, dat het Paerd aan deeze beweeging des Rui- ters voldoet, geeft men aan hetzelve weder de hand , of den lollen Teugel, om deszelfs Laa- gen te verligten , en den mond fris te hou- den. Vervolgens laat men het Paerd weêï voorwaarts gaan, zoo als men het goed en van paffe vindt. Het wezendlykfte en nuttigfte van deeze Les
is, dat men het Paerd daardoor fyne krachten doet
|
||||
12Ö DE NÈDERtAttBSCflfc
doet byeen raapen, hetzelve van vooren op-
komen, defzelfs Hoofd en Heupen vaft zet, en het ligt op de hand doet worden. Dog het is zeer noodzaakelyk, dat deeze Les gepropor- tionneerd zy naar de krachten des Paerds; want door dezelve , de Lenden en Waaijen van jonge Paerden , zeer gekrenkt en voor al- toos bedurven konnen worden, vooral wanneer men hen deeze Les te veel doet herhaalen, eêr en alvoorens fy tot hunne volle krachten gekomen zyn. Behalve dat men jonge Paerden niet over- haaften, noch, al te fchielyk en fterk rukken- de, ophouden mag, zoo zyn 'er ook nog ande- re, by welken men de Tempo's van de ophou- dingen omzigtigen fpaarzaam gebruiken moet, te weeten , by zulke Paerden, die den Hals qualyk of verkeerd hebben, die zwak van Len- den, Waaijen en Heupen, en lang van Taille zyn, die eenen Zadel-rug hebben, die, of al te gevoelig en onverduldig, of al te driftig, zyn; dus de dikwyls herhaalde halve en heele ©ptiQudingen niet goed zyn, dan voor Paerden, die, door genoegzaame fterkte in de Lenden, Heupen en Waaijen, deeze werking konnen goed maaken. Het is de grootfle Proef, die een Paerd
van fyne krachten en buigzaamheid, gee- ven kan, wanneer hetzelve, naar eenen fnel- len en verhaaften loop, eene vafte en lofle op- houding , wel en prompt, uitvoeren kan, het- welk , omdat 't Paerd, by eene zodaanige fnel- heid, en een daarop fchielyk en prompt fhlftaan, van het eene uiterfte tot het ander moet over- faan, zeer zelden by hetzelve gevonden word.
)e voornaamfte Deugd hiertoe, beftaat in de uit- muntendheid van den mond en der heupen. Dog deeze
|
||||
S T A t ft E E S t E ft.
|
|||||||
I2£
|
|||||||
deeze foort van halte houden, word zelden,
werkftellig gemaakt, dan by 't probeeren van een Paerd> dat men koopen wil. II. Van bet te rug Zetterti
By elke Beweeging, die een Paerd agter-uic
maakt, is altoos een van fyne Agter-beenenon- der den Buik ,* dus het, nu op deeze, en dan weer op de andere, Heupe fteunt: Dan,het kan deeze werking niet lang volbrengen en uithou- den ; fy is ook van weinig nut * behalve wan- neer men de Paerden begint te bewerken, om los en buigzaam te worden, en om de hal- ve en heele ophoudingen te beter te konnent verdraagen en goed maaken. Dog dewyl dee- ze Les zeer pynlyk valt voor de Lenden en Waaijen; zoo behoort men, in den beginne, een fpaarzaam gebruik daarvan te maaken. By het terug zetten, is deftand van de Hand!
des Tooms bykans dezelfde, als byhet ophouden; invoegen dat, na dat men het Paerd heeft doen ftiKtaan, men hetzelve op nieuws weerhoudt ? als of mende ophouding wildeherhaalen, enkel met dat onderfcheid, dat men nu, bet Lyf wac meer terug buigende, de hand by hetzelve houdt, dog zonder de minfte verrukking van den Elle- boog. Wanneer het Paerd aan deeze Be- weeging voldoet, en flegts eenige ftappen agterwaarts gegaan is; dan moet men hec de hand weder geeven , en dus , dezelve gee- vendeenneemende, hetzelve terug zetten ;dog met hoe minder rukken dit gefchiedt, dies te beter het is. Maar als het Paerd weigert terug te zetten; zoo is het beft, dat iemand, te voet, hetzelve met eene Spits-roede zagt voor de Bord
|
|||||||
128 DeNEDERIANDSCÜE
Borft, op de Knïen, of op de Kogel raake; eA
wanneer het, door dit hulpmiddel, flegts eenig- zins terug gaat, dan moet men daarmede uit* fcheiden, en het Paerd ftreelen, om hierdoor aan hetzelve te kennen te geeven, dat het ge- daan heeft, hetgeene men van hetzelve vergt. Nadat men aan het Paerd, het ophouden en het terug zetten, heeft doen begrypen, onder- neemt men, hetzelve, door het zagt trekken met de Teugels van den Cavegon , het hoofd, nu regts , en dan weer links, te leerén zetten * volgens de hand; over welke het gaat, of over welke het nog't meeft ruuw is ,om aan hetzelve hierdoor de buigzaamheid in den Hals te doen verkrygen; vervolgens , met de hand de teu- gels fchuddende, hetzelve met het gebit te lee- rén fpeelen, waardoor men niet alleen den mond des Paerds doet fris houden t en hetzelve ge- went zig te buigen naar de zyde, daar het gaat; maar het word ook teffens geprepareerd tot de Les, van de Schouder naar binnen. |
||||||
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van de Schouders naar binnenwaerts; en
met het Kruis tegen de Muur; of, van het Travageeren. I. De Schouders naar binnen.
DE grootfte Meefters in de Ryd-konft, heb-
ben de los- en buigzaamheid der fchou- ders altoos gehouden voor eene hoedanigheid, welke aan een Paerd zoo moeilyk te leeren, als fe
|
||||||
S T A L M E E S T E R. 129
fe nuttig, is, om te geeven eene aangenaam-
heid aan alle de beweegingen des Paerds. De Hertog van Newcafïle, die zeer verftandig en breedvoerig over deeze ftoffe gefchreeven heeft, houdt flaande , dat, om het Paerd * op eenen kring brengende , met het hoofd naar binnen en het Kruis buitenwaerts te wer- ken, bet zekerde middel is, defzelfs Schou- ders volkomen buigzaam te maaken; en deeze werkwyze is ook by de meefte Beryders, tot. he- den toe, voorde befte gehouden en opgevolgd geworden. Defzelfs uitdrukking hierover luide aldus: „ Het Hoofd naar binnen,en het Kruis }i naar buitenwaerts van den Kring, brengt een ,, Paerd ten eerften op fyn Voor-geftel, geeft „ aan hetzejve fteunfel , en maakt defzelfs ,, Schouders los en buigzaam. Draaven en ga- 3i loppeeren met het Hoofd naar binnen- „ waerts , doet het geheele Voor-geftel tegen „ het Centrum gaan, dog het Agter-geftel „ daarvan verwyderen; dus de Schouders zig i, meer gedreeven vinden, daa het Kruis. Al „ wat op eenen grooten kring gaat, werkt, „ omdat het eenen grooten weg heeft af te „ leggen, meer, dan dat op eenen kleineren }> Kring gaat, hebbende roeêr beweeging te „ doen, &c. ". Uit de eigen woorden deezes Schryvers
blykt, dat hy zelve overtuigd is, dat, mee het Hoofd naar binnen en het Kruis naar bui- tenwaerts gekeerd, in eenen kring te werken, de voorfte partyen meer gedwongen zyn, dan de agterfte, en dat deeze Les het Paerd op fyn Voor-geftel, de Schouders, brengt. Dit toe- geftemd zynde, gelyk zulks ook door de onder- vinding beveiligd word, toont nogtans klaariyk I aan, |
||||
ï3<3 De Nederlandsche
aan, dat de enkele Kring nog niet is het ze-
kerfte middel, om de Schouders van een Paerd volkomen los en buigzaam te maaken, dewyl het zeker is, dat iet, welk door fyn eigen ge- wigt gedwongen en verzwaard word, niet ligt kan zyn. De Los- en buigzaamheid der Schouders be-
ftaat eigentlyk, in eene vrye, kruislings , ver- zettinge der Voor-beenen, het eene over het an- der. Om deeze losheid te verkrygen, brengt men het Paerd in eene (lelling, waarin het zig ge- noodzaakt vindt, by elke beweeging, de Voe- ten dus kruislings over malkalr te brengen ,• en dit is, hetgeene hetzelve onvermydelyk ver- richten moet by de Les, welke genoemd word, met de Schouder naar binnenwaerts, en waarvan het volgende tot onderrichting dient. Om het Paerd, met de Schouder binnen-
waerts te zetten, plaatfl men hetzelve eerft regt langs den Muur van de Manege} vervol- gens , met den binnenften Teugel van de Cave- pon langzaam trekkende, doet men het Hoofd en de Schouder, naar binnenwaerts, buigen tegen het Centrum van de Manege, of van den Kring, dien men wil neemen , invoegen dat de Heupe op de Linie van den muur blyft; en dan laat men het Paerd, in deeze ftelling, den Stap gaan, langs de vier regte Linien, die het Vierkant van de Manege formeeren, komende aan hetzelve eenigzins te hulp, met den bin- nen - teugel en het been. Het Paerd in deeze ftelling gaande,tekent hetzelve twee Linien of Hoefflagen, deneenen met den tred der Voor- beenen, en den anderen door het Spoor fyner ag- ter-beenen. De Hoefflag der Schouders of voor-beenen, behoort ontrent twee Voet' ver- re |
||||||
Stalmeester. 131
re van den Muur af, tegen het midden der
Manege, te zynj waartegen, die van de Heu- pen of agter beenen, altyd op de-Linie van den Muur bly ven moet. Alvoorens men met een Paerd onderneemt,
de Les, met de Schouder naar binnen, is het noodzaakelyk , dat hetzelve over de beide handen, zoo wel op den langen weg, als inde Volte of Kring, los en wel draave; dat het, mee gemak, voldoe aan de halve en heele ophou- dingen , als mede aan het terug zetten, en zig daarbeneven beginne te buigen naar de hand» daar het gaat. De Les, met de Schouder naat binnen, wel
uitgevoerd en gecontinueerd wordende, geeft niet alleen eene volkomene Los-en buigzaam- heid aan de Schouders; maar vervat ook nog in zig twee andere wezendlyke voordeden, wel- ke zyn, een Paerd daardoor op de Heupen te brengen, en hetzelve de Hielen of Spooren te leeren kennen, en dezelven gemakkelykte my- den. Deeze voordeden brengen nog te weege J i. De Schouders worden, door deeze Les,
los, buigzaam en handelbaar, dewyl, op eiken flap, dien een Paerd, in deeze (telling, doet, hetzelve fyn binnenfte been vooruit en over het buitenfte heen moet brengen; welka werking het niet zou kannen goed maaken, zonder dat zig hiertoe de Spieren en trekkers der Schouders uitrekken, hetgeen zekerlyk de beweeging deezer Partyen grootelyks verligt en vermeerdert. 2. Dezelfde Beweeging, die het Paerd, in
deeze Helling, met fyne Voor beenen doet,
maakt het mede werkftelüg met de Ageer*
Schenkels, door het voorbrengen van den bin-
I a nen-
|
||||
132 De Nederlandschê
nenften Agter-voet, dien het onder den Buik
Vooruit, en op de Linie of den Hocfflag des buiten voets, moet zetten ; waardoor hetzel- ve genoodzaakt is, fyne Heupen en Waayen te buigen 5 hetwelk genoemd word, wel op de Beupen zyn. 3. Door deeze Les leert het Paerd mede,
de Hielen te kennen en te myden , en daarvoor te wyken; hetwelk men gemeenlyk noemt, Scbenkelen , ofzydelings gaan, omdat het Paerd, by elke beweeging, die het in deeze ftelli g doet, verplicht word, zoo wel de voor- alsag- ter-Schenkels, beide elkander onderfchraagen- <ie , den eenen kruiflings over den anderen te brengen en neer te zetten; en waardoor het dan 't gemak verkrygt, los en ongedwongen, over de eene of de andere Hand, zydelings te konnen gaan. Men heeft ook aan te merken, dat, als het
Paerd met de Schouders n^ar binnenwaerts gaat, alsdan fyn geheel Lighaam gezet is als een boog, hetwelk mede deszelfs Zyden doet bui- gen, en welker buigzaamheid volftrekt nood- zaakelyk is, om de werkende deelen der Schou- ders en Heupen te doen ageeren. Dog het deugt niet, dat men een Paerd, in den begin- ne, al te veel dwingt, of al te lang houdt in eene Helling,welke de Spieren van defzelfs ge- heele Lighaam in eene al te langduurige toe- trekking doet zyn, voor dat het, door herhaal- de leflen , de gewoonte volkomen verkreegen hebbe,op die wyze, over de beide handen, mee gemak, te konnen gaan. Wanneer men deeze Les met de Paerden be-
gint te onderneemen, bevindt men veeltyds, dat fy zoeken zig daartegen aan te kanten, mer
|
||||
Stalmeestsr.
|
|||||||
133
|
|||||||
met het Kruis naar binnenwaerts draïende , in
plaatfe van met de Schouders. Deezetegenftree- vmg verhelpt men, door hen de binnenfleHiel of Spoor der deege in de zyde te zetten, om hierdoor hnnne Heupen tegen den Muur te dry ven; waarby men teffens wel op de Vuifl: letten, en hen het hoofd wel naar binnenwaerts draaien meet. Nog eene andere tegenftreeving gefchiedt,
wanneer de Paerden zig met geweld tegen den Muur leunen, en hierdoor den Ruiter klem- men , en verlegen maaken. Dit te verhel- pen, is het beft, dat men het Paerd ontrent vyf of fes voet' van den Muur af, dog op ee- ne regte en altyd met den muur evenredige Linie , houde , en hetzelve fyne Les aldaar laate werkftellig maaken s even als of men langs den muur werkte; Als een Paerd aan de Les, met de Schouders
naar binnen , over de beide handen begint te vol- doen;dan leert men hetzelve de hoeken tseemen,het- welk wel voor het moeilykfte van deeze Les mag gehouden worden. Tot deeze Manoeuvre moet men, op 't einde van elke regte Linie, met den binnenften teugel de Schouders wel in den hoek brengen, onderhoudende, door denzelven teugel, het Hoofd wel naar binnen- waerts geplaatft; en in den tyd, dat men de Schouders op de andere Linie doet draaïen, moet men, door het aanleggen der binnen- Hiel , de Heupen brengen , daar de Schou- ders gepaffeerd zyn. Weigert het Paerd, het Kruis in den Hoek te brengen, zig van agte- ren breed en ftyf houdt, en zig, op den bin- nenften Agter-voet , vaft klampt, 't welk de voornaamfte tegenftreeving der Paerden in dee- 13 m
|
|||||||
134 De Nederlandsche
ze werking is •, dan moet men het met de bin-
nen-hiel of Spoor raaken, precies in den tyd als de Schouders op de andere Linie komen. Wanneer men , by deeze Les, van Hand
cbangeert, moet zulks gefchieden midden door de Manege , van de eene Muur tot de an- dere, op eene fchuinfe Linie, houdende het Paerd in hetzelfde Poftuur, als toen het langs den muur ging, dat is, het Hoofd en de Schou- der binnen de Linie, totdat men op eene fchuin- fe Linie aan de andere muur gekomen is, daar men van hand changeert; alsdan zet men het Paerd over de andere hand in Poftuur, van de Schouder naar binnen, om het dus, zoo wel o- ver de eene, als over de andere hand, los, en buigzaam te doen worden. Na drie herhaalingen, welke men gemeen-
lyk gewoon is een Paerd te laaten doen, en het- welk ook, voor elke reis dat men het berydt, genoeg is, mag men het telkens wel de Les van eenen ftraffen Draf laaten herbaaien, om, door dien weg, het Paerd te meer in de vrees en het ontzag der Handen Beenen des Ruiters te onderhouden; want altyd moet men weder- feeeren tot de grondbeginfelen, welke en!-el de gehoorzaamheid des Paerds tot oogmerk heb- ben, tot dat men van de volkomene Los-en Buigzaamheid van defzelfs geheel Lighaam, naar genoegen, overtuigd is. II, De Croupe, of bet Kruis tegen den Muur.
Dé Les , met het Kruis tegen den Muur,
gefchiedt, als mën een Paerd zydelings langs den jMuur doet gaan ,* in dier voegen, dat men hetzelve, met het Kruis, regt tegen den Muur brengt,
|
||||
Stal meester. 135
brengt j en het Hoofd met de Schouders te-
gen het middenpunt van de Manege houdt; dog behoort men het Kruis eenige diftantie van den Muur af te houden , anders zou het Paerd daar tegen willen leunen , en zig ook den Staert daaraan fchuuren. Deeze Les, welke men ook wel in de Ryd-
fchoolen noemt Traverfecren ,is het gevolg van die, met de Schouder naar binnenwaerts, als Zyn- de daarvan de grondlegging; want, als een Paerd fyne binnen - Scnenkels vry en onge- dwongen weet ie gebruiken, en over te zet- ten, by voorbeeld, naar de regterhand over de buitenfle Schenkels, deszelfs Schouders meer naar binnenwaerts, en regt tegen-over het Cen- trum der Manege brengende; dan moet men hetzelve met 't Hoofd links plaatfen, en het, voor de regter Hiel of Spoor, doen wyken,als wan- neer het Paerd links traver/eert. Van gelyken is het, wanneer men het Paerd,
met de Schouders naar binnen,links wil doen gaan ; want, door hetzelve met de Schouders te- gen-over het middenpunt der Manege en het Hoofd regts te plaatfen, en voor de linker hiel te doen wyken, traver/eert men regts. Deeze Les, met het Kruis tegen den muur, valt
aan 't Paerd moeïlyker, dan die met de Schouder naar binnenwaerts; doende hetzelve, by dee- ze Les , niet anders, dan de beenen uitge- rekt over malkander zetten; Maar, met het Kruis tegen den Muur, daar de werking ongelyk meer ingetrokken enineengekrompen weezen moet, is het Paerd genoodzaakt, met fyne buitenfle beenen meer Krings • wyze over de binnenfte te traverfeeren. Drie wezendyke flukken zyn te obferveeren
I 4 by |
||||
ï3ö De Nederlandsche
by de Les, met het Kruis tegen den muur. i,
De Schouders moeten de Heupen altyd voor- uitgaan. 2. Het Paerd moet geboogen weezen naar de zyde,daar het te gaan heeft; en 3. moet men hetzelve beletten, dat het niet, met voor- of agterwaerts te gaan , van de Linie afwy- ke;want. 1. Moeten de Heupen niet voor de Schou-
ders vooruitgaan, omdat anders het Paerd fy- ne buitenfte beenen zou doen pafTeeren onder de binnenlte, in plaatfe van dezelven daar- over te brengen; ook zou het, in 't gaan, tegen fyne Voeten moeten aanftooten : Hier- om is het , dat , ten minflen de helft der Schouders , altoos voor de Heupen moet vooruit fleeken , invoegen dat de fteiling van den binnenften Agter-voet kome, op de Linie van den buitenften Voorvoet. 2. Het Paerd behoort zig te buigen tegen
de Zyde, daar het gaat, om dat eene zoo fraaïe buiging niet alleen veel bevalligheid aan hetzelve byzet; maar ook, dewyl, in deeze pofitie, de werking der buiten-Schouders veel Joffer en meer ongedwongen zyn kan , dan wanneer men , zonder buiginge , Traver- Jeert. 3. Behoort het Paerd twee parallek Linien
of Hoefflagen aan te wyzen of te prenten, de eene,met de Schouders, en de andere door de Heupen, zonder van dezelven voor-of agter- waerts af te wyken: Hierom behoort men de hmd eenigzins te weerhouden by Paerden, die van vooren van de Linie wyken, en by pulken,die, voorwaerts dryvende,agteruit en tegen den muur kruifTèn. Als een Paerd zjg op nieuws tegen deeze
|
||||
St almeester. 137
Les aankant, 't welk een teken is, dat het fy-
ne Schenkels nog niet los genoeg weet te ge- bruiken ;dan moet men hetzelve indagtig maa- ken de Les, met de Schouder naar binnen, en de- zelve ten dien einde herhaalen, als dienende tot een hulpmiddel voor de tegenftreeving, die een Paerd komt te doen tegen de hier voorge- ftelde Regelen: ook kan men zig, in fommige gevallen , met veel nut weer van den Draf be- dienen , tot verbeteringe van de wederfpan- nigheid der Paerden,by de Les, met de Schou- ders paar binnenwaerts, gelyk hiervooren gemeld is. Om aan het Paerd eenige verligting en vry-
heid te geeven van de zwaare en moeïlyke {telling, in welke het zig bevindt, by de lef- fen,mct de Schouder naar binnen en het Kruis tegen den Muur; moet men dikwyls weer o* vergaan tot de eerfte grondbeginfelen van den Draf van eenen Hoefilag of Spoor (a), het zy op den langen weg, of in den kring; ten ein- de hetzelve , in eene ftraffe, door de Schout ders en Heupen wel onderfteunde , werking, te onderhouden en nog meer te ftaaven. By deeze Les van het Traverjeeren, is niet
minder nuttig, den Paerden, aan de hand lei-? dende, deezen gang te laaten doen op kleine en groote kringen, als mede op gelyke Linien; waarby ftaat teobferveeren, dat men het hoofd van 't Paerd met de Vuift, die kort op het Neus-ftuk des Cavegons geplaatft moet zyn, wel omhoog houde, de Schouders, door het aan- raaken met de Spitsroede, in eene krachtige wer-i king zette, en het agter-geftel, door iemand die met
(a) La Pip, '
Is
|
||||
138 D'e Nederlandsche
met de Cbambriere volgt, in den behoorlyken
Hoefflag te houden. De orde, welke men I heeft op te volgen , om van deeze Lellen een nuttig gebruik te maaken, is, als volgt: De eerjte Hervatting behoort te zyn, een
ftap met de Schouder naar binnen, en, na in deezen een' of twee omgangen gedaan te heb- ben, brengt men het Paerd,met 't Kruis tegen den Muur, en laat hetzelve dus, over de ee- ne en andere hand, dog maar langs den muur; traverJeeren, of zydelings gaan, en men eindigt deeze herhaaling, met het Paerd, door eenen Hoefflag, te brengen op eene gelyke Linie in't midden der Manege, op welke Linie men hetzelve, door Balanceering der Hielen, leert regt agter-uit gaan , en zig terug zetten. De tweede herhaling behoort te zyn , een
verheeven en welonderfteunde Draf van eenen Hoefflag, en zonder veel buiging : Voorts doet men , van tyd tot tyd, herhaalen de halve en heele ophoudingen , met byvoeginge van 't geeven en neemen der Hand , en eindigt dien Draf mede op eene regte Linie in 't midden van de Manege. De derde hervatting dient overeenkom-
ftig te zyn met de eerlte, dat is, ten eerden met de Schouder naar binnen ; vervolgens met het Kruis tegen de muur, en men eindigt altyd op eene gelyke Linie in bet midden der Manege : waarop men het Paerd ftreelt, afzit en het na den Stal laat brengen. Dog hierby ftaat nog aan te merken, dat, als een Paerd zeer warm gereeden is ('t geen men egter, zooveel als mogelyk is, moet zoeken te vermyden) men hetzelve dan eerft in de Ma- nege 200 lang laat omleiden, tot dat het weer genoeg-
|
||||
Stalmeester. ,139
|
||||||
genoegzaam verkoeld is; want de befte jonge
Paerden konnen, doordeeze manoeuvres, rnet'er haaft warm worden, en zeifs aan 't zv. eettn geraaken , dat hen quaad doet , ais fe fchielyk komen flil te ftaan. In gevalle een Paerd , door gedwonge herhaalingen, zeer bezweet en verhit is; dan moet men hetzelve dkn zweet, in de Manege , met een zoogenoemd Zweet- Mes (a) laaten afftryken, en daardoor droog maaken; ook moet men niet verzuimen, een zodaanig of ander bezweet Paerd, op Stal ko- mende , eene Deken over te flaan: Niemand, dan de kundige in deezen, weeten, wat nut- tigheid dit aan de Paerden , tot hun behoud en fleurigheid, aanbrengt. Deeze drie Leffen, van de Schouder naar
binnen , den Draf, en met het Kruis tegen de Muur, met elkander wel verwifTeld en geoef- fend wordcnde,zal men , van dag tot dag, de ver- meerdering var 's Paerds Buigzaamheid en ge- hoorzaamheid befpeuren , 't welk, vo'gens de voorgemelde verklaaring, de twee eerfte hoe- danigheden zyn , die een gedrefleerd Paerd behoort te hebben. (a) Een Inftrument van Hout, niet zeer angelyk aan
een mes, dat men ,tot dit gebruik, inde Rydfchoolen altoos by de hand houdt. |
||||||
AGT-
|
||||||
De Nederlandsche
|
|||||
AGTSTE HOOFDSTUK.
Van het Piaffeeren tujfchen de Paaien:
Van de Pajjage: Fan de Change- menten der Handen , en van het Doubleeren. I. Fan het Piaffeeren.
HET Piaffeeren is, eene werking en foor-
te van Draf, dien een Paerd moet doen , zonder van fyne Plaatfe te komen, en welke werking gebruikt word, t>m eeq Paerd te leereo , hoe hec den Arm , of het Dik been fyner Voorfchenkels , gerfiakkelyk buigen, wel op-en omhoog ligten, en deeze deelen des Lighaams, met bevalligheid, bui- gen moet. Deeze Cadans van 't Piaffeeren (dat eigentlyk zeggen wil, Parade maaken) geeft aan het Paerd niet alleen een fraaï Poftuur en houding, maar doet hetzelve ook verkrygen eenen edelen , grootfchen , en fleren tred , en maakt alle de werkende deelen fyner voor- en agter-Schenkels gedwee en buigzaam. - Tuffchen de Paaien is het, daar men den
Paerden deeze grootfche en verheeven hou- ding van 't Piaffeeren laat maaken, en eenen fleren en aanzienlyken tred doet verkrygen. Deeze Paaien, met oordeel gebruikt worden- de, dienen mede grootelyks, om Paerden, die loom, traag en ky zyn, op te wakkeren, en ip eene gedimrige werking te houden ; zoo ook,
|
|||||
S T U U E E S T E B,
|
||||||||
I4l
|
||||||||
ook, om tot bedaaren te brengen, zulke Paer-
den, die van een oploopend en tegenftreevig Naturel zyn , ten einde dezelven opmerk- zaam te doen worden, op hetgeene men van hen begeert, en teffens hunne drift en onver- duldigheid te beteugelen , en hen dus in eene geregelde en, naar den wille des Meefters ge- fchikte, beweeging en werking te brengen, en daarin te konnen onderhouden buiten de Piaf- fe, en in allerleye nobele gebruiken. Ook dienen deeze Paaien tot een middel,
om de Sterkte, Vlugheid , en 't Vermogen der Paerden te leeren kennen. Dog het is mede waar, dat 'er veel konft , geduld , en oordeel nodig is , om Paerden van allerhande naturel tuffchen dezelven te oeffenen en af te regten ; en men heeft zig gantfchlyk niette ver- wonderen , dat de Paerden, door deezen dwang, dikwyls veele ongeregeltheden voortbrengen , als men zig maar daarvan bedient, om hen ten eerften van vooren te doen opkomen, flei- geren , en andere ongeregelde kromme- en Lugt fprongen te laaten maaken,. De goed- of quaadwilligheid der Paerden
geeft aan de hand, of men hen tuffchen de Paaien moet zetten, enkel en alleen aan eene Halfter, dan wel met de Cavepn op de Neus. De Halfter - ftrengen , of de Cau-pn-teugels, moeten, regts en links egaal , en zodaanig, aan de Paaien beveftigd worden, dat het Paerd vlak midden tuffchen dezelven ftaat, en dee- ze zig, regt tegen over het midden van 'sPaerds Ljghaam, bevinden. Men heeft, in onze dagen, nog een' derden
Paal gepraótifeerd , die vyf of fes voet' van het Paerd af, en vlak tegen over defzelfs hoofd ge>
|
||||||||
1-ï
14e DeNetjerlandsche geplaatft word, aan welken men, van boven,
een Touw of Teugel beveiligt, waarvan het ander einde vaft gemaakt is, in den midden- ring van de Cavegon. Deezeuitvinding, die zeer eenvoudig is, is vanve! nut; want fy houdt het Paerd in ontzag,en verplicht hetzelve.zig regtin de teugels tehouden,teneindehet niet konneag- teruit loopen,noch van vooren omhoog fnellen. Als het Paerd, op de gemelde wyze, tuflchen de Paaien vaftgezet is; dan plaatft men z\% ag- ter defzelfs Croupe of Kruis, met de Chambriere inde hand,en begint, met het Paerd regts en links te zetten , laatende het de Chambriere zagt op de linker Bil gevoelen, als het zig regts zal ftellen, en zal het zig links rangeeren, dan legt men de Chambriere op defzelfs regter Bil. Wanneer het Paerd aan de eerfte Les in dee- zen voldoet; dan dryft men het vooruit, om 't regt in de teugels te zetten ; 'en als het dit Tempo mede wel uitvoert, en, uit vrees voor te Chambriere, wel in de ftrengen geeft,- dan ftreelt men het, geeft het iets te eeten, en laat het wat ruften. Zoo lang een Paerd , aan en in deeze eerfte lefle, nog niet genoegzaam voldoet en gevorderd is, moet men van het- zelve nog niet anders vergen, maar fyne ge- hoorzaamheid, het regts en links rangeeren, en het vooruit gaan , enkel door de vrees voor de Chambriere zoeken te beveftigen. Men heeft Paerden, die de Heupen zooftyf
en onbuigzaam, en het Kruis zoo verkleumd hebben, dat men genoodzaakt is, dezelven, door 't ftryken met de Chambriere, te doenag- teruitflaan, om, door deeze geweldige bewee- ging, hunne Schenkels en Waaijen te ontknoo- pen, de Heupen los te maaken, en aan het Kruis
|
||||
S T A L M E E S T E R.
|
|||||||
143
|
|||||||
Kruis meer beweeging by te zetten. Wanneer
men daarna bevindt, dat deeze deelen hierdoor eene genoegzaame Lolligheid verkreegen heb- ben, dan belet men den Paerden dat agteruit flaan weer, met hen door de Spitsroede, van vooren op de Borft en op de Voor-beenen, te kaftyden. Wanneer het Paerd zig, wel vooruit enregc in de teugels, begeeft; dan moet men hetzel- ve, door aanmoediging van hetgeluitder ton- ge, en de vrees voor de Cbambrierei in de Ca- dans van den Draf, op dezelfde plaatfe, en vlak in 't midden tuffchen de Paaien, zoeken te brengen, dat eigentlyk is, hetgeene genoemd word, Piaffeeren, zoo als we reeds hier vooren aangemerkt hebben: En als het Paerd hieraan maareenigzins voldoet, moet men het ftreelen en los maaken , om het niet,in den beginne, voor deeze Les wars te maaken: Maar als hetzelve begint begrip te krygen van hetgee- ne men het vergt; dan kan men met het Piaf- feeren voortgaan, zoo veel en zoo lang, als men oordeelt nodig te zyn , en het vermogen van 't Paerd toelaat. Wanneer men het deeze werking wil doen ophouden, waarfchouwt men het door de ftem , hetzelve gewennende, op het roepen van Hola, of Hou, ftil te flaan; van welken toeroep by de meefle Beryders ge- bruik gemaakt word, en die ook zeer dienftig en gemakkelyk is, om een Paerd te doen ge- hoorzaamen, zonder flreng-of forsheid. Van de PaJJage.
De PaJJage is, de Beweeging van eenen ver-
korten, weêrhoudenden, en verheven Draf, in welken het Paerd, in eene geftadige en wel afge-
|
|||||||
De NederlandsChe
|
|||||||
144
|
|||||||
afgemeeten werking, voorwaarts treedt. Deé-
ze werking van het Paerd by de Pajfage, is de- zelfde , als by het Piaffeeren, zoo aat men , om van de eene en de andere een juift en behoor- lyk denkbeeld te hebben, het Piaffeeren moet aanzien , als eene Pajfage op eene en dezelfde Plaatfe, en de Pajfage, als eene foort van Piaffee- ren , waarby het Paerd , by elke bewteging, on- trent een' vqet voorwaarts treedt; hetwelkal- leen het onderfcheid van beiden maakt. In den beginne, als men aan een Paerd de Paf-
fage onderwyft, behoort men aan hetzelve te geeven, deftelling, half met de Schouder naar binnenwaerts,om het hierdoor geboogen te heb- ben naar de hand, daar het gaat, en op dat het fynen buitenften voor-voet konne brengen op de Linie van den binnenften agter-voet. Wanneer het, in deezeHelling, eene genoeg- zaame buigzaamheid heeft verkreegen; dan kan men het geheel en al regt op fyne Schou- ders en Heupen laaten gaan, ten einde hetzig, tuffchen de Hielen, wel in gelykheid en in een evenwigt bevinde. Deeze Les van de Pajfage, als zynde eene fraaïe beweeging, voortgebragt door eene loffe, wel onderfteunde , en egaal doorgezette werking der Schouders , behoort men altyd wel te onderhouden, en werkftellig te maaken, zoo veel het vermogen van hec Paerd zulks toelaat. Als men, by de Pajfage, de hand changeert,
moet zulks gefchieden met twee Hoeffkgeo , zodaanig, dat het Paerd, op eene fchuinfe Li- nie, al traverjeerende'voorwaerts treede; waar- by de helft der Schouders altoos vooruit het Kruis moet zyn , en de agter-en voor-voe- ten moetengeduurig met malkander in eeneen dezelfde
|
|||||||
Stalmeester. 145
delfde en egaale beweeging zyn.
By deeze PqJJage van twee Hoefftagen, of
ook als men het Paerd de Hoeken wel wil doen neemen, dient tot eene gemakkelyke Hulpe, dat mende buitenfte Schouder, en den Arm r of 't Dik-been, doe paffeeren over de binnen-
fte , 't welk moet gefchieden , door middel van den büitenften teugel, brengende men hier- toe de hand eenigzins naar binnenwaerts. Maar om die Tempo wel in acht te konnen
neemen, moet men opletten, welke voet des Paerds op den grond, en welke verheeven is, en draaïen deHand nevens den teugel precies in deii tyd, als de binnen voor-voet omhoog en ge- reed is op den grond te komen, ten einde het Paerd, onmiddelyk by het opligten van den anderen voor-voet, gedwongen zy, de buiten- fte Schouder voor, en het buitenfte been over het binnenfte, te brengen, Om by de Paflagg de hoeken wel te konnen neemen, moet men het Paerd, aan het einde van elke regte Linie, drie of vier Tempo's laaten piaffeeren, alvoo- rens men op de andere Linie draait, houden- de de Schouders en Heupen regt, en het Hoofd binnenwaerts geplaatft: ook kan men de Heu- pen brengen, daar de Schouders gepafleerd zyn, dat is, inden Hoek, teneinde het Paerd zig niet, zonder buiginge, draaïe. Van bet Changeeren of Omkeer en der Hand;
en van het verdtelen der Manege. (1) Men noemt Changeeren, of de Hand wen-
den, (t) JJoubtir.
|
||||
i4<5 De NederLAndsche
den, als men het Paerd, van de eene muur na
de andere, de Manege dwars doet door gaan. Deeze Changementen of Wendingen beftaan in ruime, naauwe, en tegen-Changementen. Pt,, iv. Een ruim Changement is, als men op het ee- ne Quart der muur (a), van den hoek, daar men uitkomt, afgerekend, begint, en met eene fchuinfe Linie (£), by de overzydfche muur (c), ook weder tot op een Quart van den hoek gekomen zynde , eindigt. Een naauis Changement of Wending gefchiedt,
van de Midden-lyn der Manege af, op eene ge- lyke, en, volgens de ruimte van den grond, min of meer uitgeftrekte vourwaerts gaande Linie (d). Het Tegen-of Weder-Changement beftaat, uit
twee Linien van eenen dubbelen HoeffJag, waarvan de eerfte gaat tot op de midden van die der ruime wendinge (e), daar men , twee of drie flappen voorwaerts gaande, het Hoofd van 't Paerd naar de andere Hand plaatft, en men zig alsdan wendt (ƒ) tegens het derde Quart van de Linie, die men op het opgertblik heeft verlaaten. j\ By en op het einde van elk Changement der
Hand, moetende Schouders en Heupen gefyk komen, invoegen datdevierPootendes Paerds zig op de Linie van den muur bevinden, voor dat men naar de andere hand wendti 't geen men noemt, bet Changement der Hand wel Jlui- tm. Het Doubleeren, verdubbelen, of verdeelen
der Manege beftaat hierin, dat men het lang-
' werpig Vierkant der Manege weder verdeele
in verfcheide andere, min of meer mime, of
naau-
|
||||
S T A L M E E S T E R.
|
||||||||
'47
|
||||||||
naauwe, Vierkanten, naar hetwelk deeze verdee-
Jing dus ruimer of naauwer is. Ruim verdeeidis, als men, zonder van Hand techangeeren, deMa- nege, door de Linie (g), in tweën verdeelt. Naait1® verdeeld is, als men, in een der Hoe- ken van de Manege, een Vierkant formeert (b). De moeilykfte werking , by deeze Les, is,
s'Paerds Voprgeftel, op 't einde van elke Linie des Vierhoeks, te wenden , zonder dat het Kruis zig verrukke, moetende de Schouders een Quart van een' Cerker formeeren, terwyl de Heupen op dezelfde plaatfe'moeten blyven. Wanneer de Schouders weder op de Linie van de Heu- pen gekomen zyn, gaat men weer voorwaerts tot aah den anderen hoek van dat Vierkant. 'Dog kan ook deezeDoubleering dus alleen gefchie- den op de Linien vanhet Vierkant, die buiten den Hoek zyn: Maar op de Hoeken van het Vierkant, die, door de vereeniginge der bei- de Muuren, geformeerd zyn, en die eigentlyk genoemd wórden , de Hoeken der Manege, moet men de Heupen in de Hoeken brengen, zoo als Hier vooren by de Pajfage , en elders ! meer, reeds gezegd is. Uit deeze verdeeling van den Grond, in on-
derfcheide ruime ennaauwe Vierkanten , moet getrokken] worden, alle de Proportie, welke, in eene welgeregelde Manege, tot het waarnee- mèn der orde en des gebruiks van den grond, behoort in acht genomen te worden, en wel- ke Orde en Regel by iemand, die fyn werk wil maaken van de Rydkonft, volftrekt niet verzuimd moet worden. , |
||||||||
Ka NE-
|
||||||||
I48 DE N EDEKl ANDSCHÊ
|
|||||
NEGENDE HOOFDSTUK.
Van de Galopade.
ZOnder te herhaalen, hetgeene reeds, in
hecHoofdftuk,handelende van de natuuriy- \qGangen der Paerden,over den Galop gezegd is dient nogtans hierin 't byzonder dien aan- öa'ande aangemerkt te worden het volgende.. Men onderfcheidt gemeenlyk den Galop ia
twee foorten, te weeten , in eenen verkorten Ga- lop dat de Scbool-Galop is, en dien men gewoon- Ivkook óeGakpade roemt; en in denuitgerek- ten Jagt-oï Ren-Galop. De eerfte van deeze twee foorten is het, waarvan wy hier hoofd- zaakeh k zullen fpreeken, als behoorende tot deRydfchool in 'tbvzonder, engeevende veel Air en bevalligheid, zoo wel aan den Ruiter-, of Reryder, als aan 't Paerd. Toteene fraaie Galopade behoort, dat dezel-
ve door's Paerds Voor-gefte!, verkort, dog.door defzelfs Heupen,,vaerdiger gefchiede, invoegea dat het agter-geftel het voorfte in eene gelyk- formige en vafte Cadans, zonder de Heupen te fleepen , voortdryve. Dog alvoorens een Paerd op eenen zodanigen verkorten en vaer- digen Galop te;brengen, is het noodig, dat hetzelve vooraf, door den Draf, wel toebereid en handelbaar , als mede door de Les, met de Schouder naar binnen, wel gegrond en buig- zaam geworden izy, en dat het in óePaJfage, by en met het Kruis aan den Muur, wel naar de Hiel luiftere. Zoo dra het Paerd, in deeze Oeffe- ning, behoorlyk gevorderd is, zal het zig, op de °; minf- |
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
149
|
|||||||
minfte aanmoediginge, van zelve in den Gal-
op begeeven, en ook niet meer overgaan, toe 't gebrek van veele andere Paerden, die men doet galopeeren, voor dat fe, door de even- gemelde LefTen, daartoe genoegzaam bereid zyn, welk gebrek, by voorbeeld in 't Regts galopeeren, hierin beftaat, als het regter ag- ter been te veel naar binnenwaerts is en buiten de Linie van de Schouders uitfteekt, door wel- ke verkeerde Helling niet alleen de linker Schouder van het Paerd te rug blyft, en het- zelve dus na de linker zyde doet hellen, maar ook de Ruiter word daardoor naar buitenwaerts en overdwars geplaatft. Om dit gebrek voor te komen en te verhelpen, moet men het Paerd, in den beginne, mét de Schouder naar binnen- waerts doen galopeeren, om hetzelve te leeren de binnenfte agter-Schenkels over de buitenfte heen te zetten; en wanneer het,' in deeze {tel- ling , genoegzaam buigzaam en los geworden is, dan zal het zeer ligt, en niet weinig tot ge- mak van den Ruicer,vallen , het Paerd, met de Heupen, wel en op de Linie v^n de Schouders te doen galopeeren. Naar deeze Les moet men het Paerd in eene
fraaie Cadans van den Galop zoeken te bren- gen, en te onderhouden. 1. Door hetzelve, uit fyn eigen wil en moed, wel voorwaerts te laaten gaan. 2. Door dikwyls de halve op- houding te doen, die hetzelve 't Voor-geitei wel doet opheffen; en 3. met hetzelve, door 't menigvuldige geeven en neemen der handen, te beletten, op het gebit te leunen, als mede hierdoor defzelfs mond zagt en fris te hou- den. .Alvoorens men een Paerd, by 't Changeeren
K 3 vau |
|||||||
X50 DE NEDERLANDSe HE
van Hand, doet zydelingsgalopeeren, behoort
het hiertoe eerft in den Galop van twee Hoef- flagen, met het Kruis aan den muur, wel toe- bereid te zyn; en als men bevindt, dat het aan deeze Les voldoet, dan mag men hetzelve wel de geheele herhaaling deezer Leflèn, dat is, regt- uit in den Cerkel en zydelings van Hand chan- geerende, door den Galop laaten doen. Wanneer het Paerd over beide Handen aan
den Galop van eenen Hoefflag op eene gelyke Linie, en van twee Hoefflagen by 't changee- ren van hand, volkomen en ongedwongen vol- doet; dan doet men het galopeeren, met de bei- ie eindens naar binnenwaerts : Welke ftelling hierin beflaat, dat de beide Heupen des Paerds een weinig binnenwaerts de Linie van de Schou- ders gebragt worden, houdende daarby het Hoofd ook naar binnen, of naar de hand daar het gaat, geboogen. Deeze Galop geeft ee-' nen byzonderen Zwier aan een Paerd; dog moetende Heupen niet al te veel naar binnen- waerts ftaan, anders zou dit het Paerd van ag- teren te wydgaande konnen maaken, daar, in tegendeel, de agter-pooten wel naaft malkan- der en na vooren onder den Buik behoorenge- plaatfl te zyn, ten einde het Paerd , galopee- rende, fyne krachten te meer byeen neemen konne : Dan, het zou geenzins raadzaam zyn, het Paerd geduurig in zoo eene moeïlyke ftel- ling te houden en doen galopeeren ; neen! men behoort dikwyls toteenen effen engemee- nen Galop weder te keeren, in welken de ag- ter voeten op de Linie van de voorften tree- den , en alleen het voor-einde eenigzins geboo- gen is naar de Hand, daar men gaat. Voor eenen Liefhebber en Oeffenaar des?
Rych
|
||||
k
...... ' „ ' r'
!
Stal meeste^.-: %xt
Rydkonflis het eene alleszins noodzaakelyke en
wezendlyke zaak, te konnen voelen, of fyn Paerd wel of qualyk onder hem galopeere: het middel, om dit, in weinig tyds, [e lee- ren , is zeer gemakkelyk en eenvoudig. Men neemt een ongedreffeerd Paerd , dat eenen vaften en weluitgerekten Stap heeft, en lege zig daarop toe, eiken ftand der voorvoeten by zig zelve te tellen , en uit de beweegin'g'der Schouders te zien, welken voet het nederzet, en welken het opligt, tellende'dus ejke bevvee- ging in fyn hoofd ; by voorbeeld, men 'telt een by. zig zelve, als het den linker voorvoet op den grond neerzet, en wanneer de régter Voet, op fyn beurt, op den grond komt, dan telt men twee, en zoo vervolgens altyd, een, twee, by zig zelve. Het is geene groote konft, deeze fteljing
der voeten te konnen tellen en wee ten door het zien, maar het wezendlykfte is, liet gejoel daarvan in de Dyen en Kuiten te befpeuren; hiertoe moet men ,eenigeh tyd,letten op de Beweeging der Schouders, om te zien, of men niet mis is. Deeze werkwyze eenigen tyd met oplettentheid nagefpeurd hebbende, zal men, binnen korten, in deKuiten of Dyen gevoelen en waarneemen, welken voet het Paerd opiïgt of neerzet. Wanneer men deeze werking der Voeten, by den Stap, vaft heeft, zonder langer nodig te hebben op de beweeging der Schouders te letten, dan oeffent men zig, om, op dezelfde wyze, den Draf te konnen gevoelen; en dan zal men zig ook,in korten tyd, in ftaat bevinden, den Galop op het gevoel te weeten, omdat by denzelven de Cadans der Voor-voe- ten, een, twee, is, gelyk by den .Draf. Wan- K 4 neer
|
||||
'
|
|||||||
152 De Nederlandsche
neer men in de (telling der Voor-voeten by den
Galop, door het gevoel, vaft is; dau zal het gemakkelyk vallen, die van deagter-voeten te gevoelen; want een Paerd, dat, van agteren, niet vaft is, en welks Heupen gekraakt zyn, heeft gemeenlyk eene zoo ongemakkely- ke Beweeging , dat het aan den Ruiter, zoo dra hy in den Zadel neêrgezeeten i$,' zeer ligt zal vallen, deeze ongeregelde en verwarde werking te gevoelen; Eene andere en nog veel korter manier om
te kennen, of de Galop wel of valfch zy ■, be- ftaat hierin, dat de beweeging van 't Paerd, welk, het zy regts of links, wel galopeert, al- tyd de Schouder en de Heupe van fynen Ruiter vooruit doet brengen, in plaatfe dat, als het valfch en bedorven galopeert, het de Schou- der en Heupe des Ruiters terug zet. Voor het overige zal iemand, die, in de Oeffening van 't te Paerd ryden, wel gevorderd is, uit den Draf van een Paerd ras ontdekken , of het in ftaat zy, om wel en op den goeden voet te galopeeren, dan niet. |
|||||||
TIENDE HOOFDSTUK.
Van de Volten en Halve Volten; van
de PaJJade, de Pirouetten', en van
het Terre-d-Terre.
DE Volte is famengefteld uit twee Vierkan-
ten, op welke men het Paerd, door eenen dubbelen Hoefilag van evenwyde Linien, leidt, Hiaa-,
|
|||||||
' S T A L M E E S T E It. I53
|
||||||
maakende de Hoefllag der Schouders hetgroot-
fie, en die der Heupen het kleinfte Vierkant. Élke Linie, door de Schouders gewrocht,
behoort üit te maaken, vier lengtens van het Paerd, zynde omtrent 24 voet', dat de midden- trek (diameeter) van eene regelmaatige Vol- te is. Om zig hier-by niet bepaald te vinden, maakt men deeze Volten in de midden der Manege, en niet in de hoeken. Men onderfcheidt de Volten in driederhande,
te weeten, in ordinaire Volten; in omgekeerde Volten, en in verdubbelde Volten. De ordinaire Volte is, als men een Paerd, op een Vierkant, zydelings doet gaan, het Hoofd en de Schou- ders op de Linie, welke 't meeft van het mid- den punt verwyderd, en de Heupen op die, welke 't digtft by hetzelve is. Het tegen- deel heeft plaats, by de omgekeerde Volte; daar zyn het de Schouders, die de, 't naaft by het Centrum ftaande, Linie betekenen, en de Heu- pen op de buitenfte Linie van de Volte gaan. •Door de verdubbelde Volten verftaat men, ver-, fcheide, over eene hand, op malkander vol- gende en herhaalde Volten. Als een Paerd , met het Kruis aan den
muur, en by den Galop over beide han- den , over den eenen en den anderen Schen- kel, dat is, regts en links welgaat; dan mag men hetzelve vry op de Volten brengen. By de beek en halve Volten; by de Changemen-
ten der Handen, in twee Hoefflagen; in de Pi- rouetten en halve Pirouetten, en by het Terre-aTer. re, moet de ftelling van het Paerd altyd dezelf- de zyn, gelyk die, met het Kruis tegen den Muur; dus enkel de Proportie en verdeeling K s vw
|
||||||
•
|
||||||
154 De Nederlandsshe
van den Grond, het onderfcheidby deeze Lef-
fen maakt: . By de ordinaire Volten behoort men op te
letten, dat elke Hoek van het groote Vierkant, door de Schouders, wel ger on dt worde; 't geen gefchiedc, als men, met het buiten-been 's Paerds Heupen vaft zet, en door de Hand, met den Teugel ,deszelfs Schouders fpoedig helpt voort- gaan, om te fchielyker op de andere Linie te komen, hetgeen men noemt, de Volte omringen of omvangen. By de omgekeerde Volte doet men het tegendeel, daar men, in eiken hoek, de Schouders zoo lange ophoudt, totdat de Heu- pen een Quart van een' Cerkel gemaakt heb- ben. Deeze Oeffening op het Vierkant van twee
Hoefflagen, naar dit voorfchrift en volgens de Natuur van het Paerd, aan hetzelve toegediend wordende, weerhoudt zulken, die op de Hand leunen of trekken, en dryft voorwaarts die, welke zig tegenkanten of ophouden, doende hen de helft der Schouders vooruit het Kruis gaan, buigt dezelven naar de Hand, daar fe werken, en maakt de Schouders, voornaame- lyk in de hoeken, los, beweegzaam en han- delbaar ; dus men hierdoor niet alleen aan het Hoofd, den Hals, de Schouders, het Lyf, en de Heupen allengskens eene merkelyke ver- fiering byzet, maar1 ook het Paerd toebereidt, om,met weinig ongemak, de fchoonfte, fraaï- fte, uitmuntenfle en zwierigfte werkingen te konnen doen en goed maaken. Dog alvoorens men een Paerd, op de Vol-
ten doe galopeeren | behoort men het op de fajjagc te brengen, zoo lang tot dat men voelt, dat
|
|||||
•
|
|||||
STALfcEESTER. 155
dat het genoegzaam handelbaar, toereikende,
ligt en vlug geworden is, om in deezen verkor- ten , werkzaamen en uit de Heupen voort- komenden, Volten-Galop van zelve te komen. Als het gebeurt, dat een Paerd zig tegenkant, en aan deeze Les niet wil gehoorzaamen, dan moet men wederkeeren tot de werking, met het Kruis tegen den muur, welke de Grond- regel is van de gehoorzaamheid en fraaie {tel- ling, die een Paerd, op de Volte werkende, hebben moet. De Halve Volte is, een Changement der hand
van twee Hoeffiagen, dat men binnen de Vol- te , of aan beide einden van de gelyke Linie, doet. Om eene Halve Volte, binnen de Volte, te
maaken, moet men het Paerd draaien op eene der Linien, die het Vierkant formeeren, het- zelve voorwaerts en, met de Zyde, tegen het Centrum der Volte brengen, en het vervolgens , in deeze fleiling, wenden, om het, zydelings, op de midden dei buitenfte Linie van het Vier- kant te plaatfen.5 daar, met de vier Pooten, vlak tuflehen de Hielen gabragt zynde , het- geen men noemt de halve Volte fluiten, brengt men het vervolgens, door eenen Hoefflag, tot aan den eerften hoek vooruit, om aan hetzel- ve de Volte, over de andere hand, te doen maaken. De Halve Volte, die op de beide einden
van eene gelyke Linie, min of meer lang, vol- gens den wil van den Ruiter, gefchiedt, be- ftaat uit drie Linien. In de eerile, zet men het Paerd, zydelings gaande, op den afftand van ontrent twee fyner Lengtens van den Muur af, zonder voor-of agteruit te komene vervol- gens |
||||
156 De Nederland sehe
gens wende men de Schouders op de tweede
Linie, van gelyke Lengte, en, op de derde Linie gedraaid hebbende, gaat men eenigzins voorwaerts, en (luit de Halve VoJce , als men, met de vier Pooten, op de Linie van den Muur gekomen is, ten einde het Paerd, om over de andere hand te komen, zig van f'yne beide Heupen teffens konne bedienen. Men moet geen Paerd op de Halve Volte
brengen, voor dat het de Heele Volten ge- noegzaam los en ongedwongen werkftellig maa- ken kan, omdat het anders, op eenen zoo naau- wen grond, te veel geflooten is, en niet wel wy ken kan; dus paalvaft ftaan blyven, ofwel agteruit zou moeten fchuiven: Daarenboven behoort men deeze Lefltn dikwyls te verande- ren, want als men geduurig, en op eene en dezelf- de plaatfe, de Halve Volten maakt, dan zal het veeltyds gebeuren, dat het Paerd, op die gewoone plaatfe der Volte komende, zig te voorbaarig zal laaten vinden, en deeze wer- king uit zig zelve , en dus tegen den wille des Ruiters, doen willen. De PaJJade, is eene gelyke Linie, waarop men
heen en weer gaat } waarvan de naam PaJJade komt; op welker beide einden men eene halve Volte maakt. De gelyke Linie van de PaJJade, be- hoort te zyn omtrent van vyf Lengtens van het Paerd, en elke halve Volte behoort delfngtete hebben vaneenesPaerds breedte, in voegen dat de halve Volte van de PaJJade nog om de helft naauwer is, dan de ordinaire halve Volte: Naardien deeze OefFening gepraétifeerd is voor de Gevegten, zoo is het noodig, dat het Paerd zig promptelyk omwende, ten einde zig tegen fynen Vyand vaerdig te. konnen aanzetten; oofe
|
||||
i
Stalmeesïer. '~ 157
ook behoort het deeze werking te doen op de
Heupen,ten einde meer vail-en fteevigheid te hebben op de agter- voeten, en met dezelven niet ligtelyk te glyen. 'Er zyn tweederhande Paf- faden ; die, welke zoo wel op de Linie van de Pajfade, als op de halve Volten, op eenen klei- nen Galop gedaan worden, en die, welke men noemt, de Verwoede Pajfade, in welke men fyn Paerd eenen furieufen Ren-loop laat doorzetten van de midden der regte Linie af, tot ter plaat- fe, daar men,.tot het formeeren der Halve Volte, de ophouding bepaald heeft. Deeze Pqffaden behooren te gefchieden, op
de midden-Linie van de Manege; want,dewyl dezelven ,gelykgezegd is, ingefteld zyn, voor de gevegten, zoo behooren fy op eene ruime plaatfe te gefchieden, ten einde fynen Vyand vryelyk en ombelemmerd te konnen tegen gaan. De Pirouette is, eene Volte, ter Lengte
van een Paerd; de Heupen bly ven in het Cen- trum, en de Schouders maaken eenen Cerkel. By deeze Konftvaerdigheid draaït de binnenfte agter-voet op eene plaatfe, zonder zig te ver- heffen, en dient dus tot eene Spil, om wel- ke de drie overige beenen, en het geheels Lighaam van het Paerd draaien; invoegen dat, zonder de Heupen te verrukken, het Hoofd en de Schouders zig weer op hunne voorige plaatfe bevinden. ; De Halve Pirouette is, eene halve Volte, ter
lengte van een Paerd, en by welke de Heu- pen mede op dezelfde plaatfe bly ven, gelyk by de Pirouette, en de Schouders een' halven Cerkel formeeren. De Pirouetten en halve Pirouetten worden,
voor-
|
||||
158 DE NeD E RLA NDSC HE
vooreerft, in den Stap gedaan, en wanneer
het Paerd genoegzaam los van Schouders, en vaft en zeker op de Heupen geworden is-, om deeze Manege wel en vlug te konnen goed maa- ken; dan laat men fe aan hetzelve ook in den Galop doen: Ook kan men, het vermogen van 't Paerd zulks toelaatende, over eene Hand, vferfcheide Pirouetten maaken. Het Terre-h-Terre is, een Galop in twee
Tempo's, en van twee Hoefflagen , in welken het Paerd meer ineengedrongen en verkorter werken moet, dan by den Ordinairen Galop, ligtende de beide Voor-voeten teffens op, en deeze gereed zynde om weder neer te komen, tolgen de agterften in eene altoos wel gefoute- neerde Cadans, invoegen de Tempo's en de be- weegingen van het agter-geftel even kort en fchielyk zyn, zoo wel als dat het Paerd fteeds ineengedrongen, en wel op fyne Heupen ge- zeeten is. De Voorbeenen verheffen zig flegts middel maatig, en de agter fte blyven zeer laeg by den grorid, en gaan niet anders, dan glyen- de voort, hetgeen derf*naam van TerreaTerre, dat is, laeg by den grond voortgaan,aan dee- ze könftvaerdige oeffening gegeeven heeft. Wat den Ruiter betreft, dezelve moet, links gaande, de hand eenigzins buitenwaerts bren- gen, en de Spitsroede met het fpïtfe omlaeg • tegen'de regter Schouder van het Paerd, en defzelfs binnenfte been mag iets meer vooruit weezen, dan het buitenfte, dat korter by het Paerd behoort te zyn, dog zonder zig daarvan te bedienen, dan by noodzaafcelykhëid; obfer- veerende voor alle dingen, het Paerd altoos wel voorwaerts te brengen, en het in eene wel afgemeeten Cadans te onderhouden. Aangaan- |
||||
Stal meester. %$9
Ie de Changementen der hand by het Terre-a-Terre,
lat een van de fraaïfte bedryven der Manege s, behooren deze!ven altoos naar binnenwaerts jn nooit naar buiten te gefchieden; en na dat Ie Ruirer de Volte heeft geflooten, gaat hy /oorwaerts, even als of hy wilde meer grond n neemeh; dog eéne Quart-Volte maakende, verandert hy van Hand, en herneemt den !$rond van dezelfde Volte. |
||||||||
ELFDE HOOFDSTUK.
Van de Zwierige Verheffingen.
ALLE de konftvaerdigheden, die meer van.
den grond verheven zyn, dan het Terre h Terre, worden genoemd zwierig; Verheffingen, ( i ) en op de Rydfchoolen geoeffend ten geta- le van Zeven, te weeten, de Pefade, het Me/air, de Courbette, de Croupade, de Balotade, de Ca- priole, en de Pas of Sprong. De Pefade is, een Air of ftelling, waarin het
Paerd, op eene plaatfe blyvende, zig van voo- ren opgeeft, dog de beide agter-voeten vafl:op , den grond blyven. Schoon het fchyne onei- gentlyk te zyn, dat men deeze fteiling, om dat by dezelve het agterfte zig niet van den grond verheft, mede onder de zwierige Ver- heffingen telle ; zoo word dezelve nogtans igefteld aan het Hoofd van alle de ahdetó, als Uynde' daarvan de eerftè GiroudregeK .l"ki "Dog
t U) Airs Rtltvh.
|
||||||||
i
|
||||||||
-'
|
||||||||
i6o De Nederlandsché
Dog men moet het ongeregelde omhoog ry-
zen en fteigeren der Paerden niet vermengen, met de Pefade; want, by dezelve behoort het Paerd in de hand te zyn, en de Heupen geboo- gen, en de Waaijen onder zig te hebben, waar- door het .zig belet vindt, al te hoog, ftrak , en uitgerekt te konnen omhoog ryzen, zoo als by het ongeregelde fteigeren , waarby het niet in de Hand, maar wel in gevaar, is, agter over te flaan. Het Me/air of bahe Air is, eene foort van
halve Courbette, welker beweéging minder los van den grond, laeger , meer vorderende , en meerder glyende is, dan by de waare Courbette. Deeze Werking is, om zoo te fpreeken, niet anders , dan een verhevener Terre -a- Terre waarvan men gebruik maakt by de Changemen- ten der handen van twee Hoefflagen, en in de Volten en Halve-Volten; want men gaat niet over-tot het Me/air, noch tot het Terrea-Terre met eenen Hoefftag; maar men bedient zig van dezelfde Regelen, om het Paerd te bren- gen tot de eene of dé andere van deeze twee gemelde Konftvaerdigheden. De Courbette is, een van vooren nog meer
verheven, en onderfteunde Sprong, dan het Me/air,, waarby de Heupen eenigzins fchielyker, en in eene korte, egaale, wel afgemeeten, en wel onderhouden Cadans, het Voorgeftel behooren te verzeilen. Deeze werking is de fraaïfte en meeft gebruikelykfte van alle de zwierige ver- heffingen ; Men eindigt gemeenlyk elke herha- ling van de Courbette op eene gelyke Linie op de midden van de plaatfe, 't geen men noemt, . eeae regte Courbette maaken , welker laatfte Tempo eeae Pefade is. |
||||
S T A L M E E S T E K. itfl
De Croupade en de Balotade, zyn twee Aken,
welke door niets andejsonderfcheiden zyn dan door de ftelling der Igter-beenen van elkan- der. In de Croupade trekt en haalt het Paerd de agterbeenen onder den buik , zonder de Yzers te vertoonen; dog in de Balotade laat hetzelve de Yzers van de agter-voeten zien, evenals of het wilde agteruit flaan, zoo als by de Capriole gefchieden moet. De Capriole, is de verhevenfte enïvolmaakt-
fte van alle Sprongen. Wanneer het Paerd zig van den Grond verheven bevindt, dan flaat het vinnig agter-uit, en rekt, onder het uitflaan, de ageer - beenen , die het naart malkander houdt, zoo verre uit, dat men fomtyds, door die fchielyke en geweldige uitrekking , de Waaijen hoort kraaken. Zal eene Capriole vol- maakt zyn, dan behoort het Paerd fyn Vooiz- en agter-gefrel even hoog te verheffen, dat is, in het hoogfte van den Sprong moet het Kruis met de Schoft waterpas zyn. 'Er zyn Paerden, die met hunne vier voe-
ten te gelyk en op dezelfde plaatfe weer neer- komen, herhaalende deeze konftoefFening, in een en hetzelfde oogenblik. en Tempo, met de- zelfde kracht, vlugheid en Cadans, zoo lange en zoo veel, als het vermogen van het Paerd zulks toelaat. Deeze konftvaerdigheid word genoemd, Vafie Sprongen. De Pas, en de Sprong, is eene werking, be-
ftaande uit drie Tempo's. Hét eerfte Tempo is » de Verkorte Galop, of een Terre-a-Terre; hec tweede, eene Courbette, en het derde, eene Capriole,1 en zoo vervolgens. Van de twee eerfte Tempo's bedient zig het Paerd, om zig te beter te verheffen, tot dat van de Capriole. L Tot
|
||||
k
|
|||||||
f-
|
|||||||
162 De Nederlandsche
Tot deeze werking worden vereifcht Paerden,
die niet minder vlughei^ dan kracht, hebben. Een Paerd behoort ^ót eenige van deeze
Konftvaerdigheden, eene natuurlyke neiging te hebben, enzig als van zelve daartoe aan te bieden, alvoorens men hetzelve daartoe wil brengen , anders zou men den tyd verfpillen, het Paerd afkeerig fnaaken, ja zelfs bederven, in plaatfe van te dreffeeren. Geene andere Paerden zyn tot de verhevene werkingen be- quaam, en konnen dezelven goedmaaken, dan die veel kracht hebben, dat is, die nerveus en rad zyn, en hunne krachten natuurlyk, knap- handig en vaerdig, weeten te gebruiken ; die het gevoel en fteunfel van den Mond vaft en ligt, de Leden fterk, de Schouders los, de Kogels ,de Kooten en de Voeten goed hebben, en daarby bereid en goedwillig zyn. Wanneer een Paerd aan de Leflfen van de
Schouder naar binnen en aan het Piaffeeren tuf- fchen de Paaien voldoet, zonder welke grond- legging geen Paerd tot eenige verheven wer- king wel kan gedreffeerd worden,* dan begint inen hetzelve de Pefade tuffchende Paaien te laaten doen,raakendehet met de Spitsroede op de Borft, op de Knïeh, en op de Kogels, om het van vooren ligtelyktedoen verheffen , de Kri'f- en vaerdig tebüigën,ende Heupen vaft te {tellen. Sommige Paerden, in plaatfe dat fe dé Krtïeh
zouden buigen, rekken de Pooteri regt vooruit, welke houding zeer miffelyk is. Men verhelpt deeze verkeerde werking, door de Paerden niet de Spitóroede ter dëege over de voor-beenen te raaken. Andéren , door zig op de agter- .voeten te klampen , ryzen.van zelve omhoog, zonder dat 't hen word gevergd. De Kaftyding, door
|
|||||||
\
Stalmeester. ïÖ3
door welke men deeze Paerden corrigeert, is,
hen de Chambriere op de billen te leggen, en agteruk te doen Haan , om hierdoor hunne Heupen te ontknoopen en los te doen wor- den. Dog om deeze ongeregeldheden voor te komen, moet men altoos het Paerd, elke fyner Herhalingen, doen beginnen met het Pi- affeeren ; en ook daarmede weder eindigen, vergende van hetzelve, in de tuflchenpoofen, eenige Tempo's van de zwierige Verheffingen. . Door deeze wyze van Werkinge word het Paerd i verplicht, zig volkomen te fchikken naar den wille van den Ruiter. Wanneer een Paerd, tuffchen de Paaien, aan
de Pejade voldoet, dan moet men hetzelve in de ruimte brengen, en het op de midden-Linie ï van de Manege, op 't einde van elke herhaa- ; linge, eene of twee Pefaden laaten doen; eg- ter zoo , dat defzelfs ftelling niet dwars , of van de regte Linie afwykende, zy. Wanneer het Paerd, by het neerzetten der | voor-pooten op den grond, aan de hand trekt of daarop leunt, moet men herzelve terug zet- ten , en vervolgens weder tot eene Péfdde doen Verheffen; en hierin voldoende, hetzelve ftree- len. Dog in geval het zig tegenkant, weder- houdt en vaftzec, in plaatfe van zig van voo- J ren te verheffen, dan moet men het voorwaerts I dryven, en terftond , terwyl het de Voe- | ten opligt , eene ophouding. formeeren , en dezelve, door eene Pejade, doen volgen. Om, by de"Courbetten, 'sPaerds agter-geftel
egaal en in eene welafgemeeten Cadans met het voor-geitel te doen beweegen, dat de fchpon- heid van deeze zwierige werking uittfiaaktj behoort, dat, na hetzelve, om van den grond La te |
||||||||
.
|
||||||||
tÖ4 De Nederlandsche
te komen, met de Hand gefourneerd te heb-
benden mede,op hecoogenblik dat hetvoor- geftel gereed is om neder te komen, de Hul- pe van den Ruiter by hetzelve aanbrenge; nog- tans moet deeze Hulpe niet al te gevoelig Zyn, omdat, als het Paerd begint zig in Pof- tuur te zetten, en men dan, in eene lofle en vrye houding, het Evenwigt bewaart, het en- kel Mouvement des Paerds genoegzaam te wee- ge brengt, dat de Beenen des Ruiters aan het Paerd toteene natuurlyke hulpe verflrekken, ten minften als het zig niet tegenkant, in welk geval men zig wel wakker van fyne Hulpe mag bedienen ,en zelfs, als het na dezelve niet wil luif- teren, de fpooren ter deege in defzelfs ribben ftooten. Om een Paerd, in de Courbetten, met twee
Hoefflagen te doen gaan, moet men hetzelve, op het oogenblik dat het voor-geftel gereed is, om op den grond te komen , in één Tempo, zydwaerts, en vervolgens in de Courbette bren- gen , en dus beurtelings vervolgen ; waarby nog valt te herinneren, dat men, by de Courbetten, de Heupen niet zoo veel naar binnenwaerts behoeft te zetten, dan by het Terrea-Terre ge- fchiedt; en wanneer men een Paerd, by dee- ze zwierige werking, op de Volte brengt, moec men, op de vier hoeken van dezelve , de Schouders promptelyk op de andere Linie doen draaïen, zonder, in 't wenden , zig te verhef- fen ; ook behoeft men het Paerd niet al te veel te buigen; want het is genoeg, als het met één oog in de Volte ziet. 'Er zyn twee manieren, om een Paerd de
Courbetten te laaten doen, welke men noemt de Kruis'Courbetten en de Sarabande- Courbetten. Door
|
||||
Stalmeester. 165
Door de Courbetten in 't Kruis verftaat men, als
men, eerftelyk, eene Courbette op de gelyke Linie voorwaarts regt-uit gedaan heeft, naar welke men, op dezelfde Linie terug zettende, weer agterwaarts gaat en daar eene Courbette maakt,* vervolgens gaat men, in dezelfde hou- ding, weder voorwaarts, tot op de midden van de Linie; dan begeeft men zig zydelings met eene fclminfe Linie regts, komt links weer op de eerfte Linie, en doet, op de andere zyde van de midden deezer Linie, zoo veele Tempo's in acht deernen, als men, regts, in acht geno- men heeft,en komt eindelykweder op de mid- den van de regte Linie, daar men het Kruis, door eene Pejade, eindigt. De Sarabande van Courbetten beftaat, in hec
maaken van twee Courbetten voorvvaerts, en zoo veel weder agterwat-rts; twee andere ter reg- ter, en zoo veel ook ter linker zyde; en zoo vervolgens, zonder hierby in acht te neemen de Proportie van den grond , gelyk by de Kruis-Lourbetten. Dog hetiszeernoodzaakelyk, dat. een Ruiter meefter van fyne Hulpen , en hetj Paerd nerveus, vlug, en wel afgeregt zy , om deeze twee zwierige Oeffeningen, vol' gens de Regelen der lionft, te konnen uitvoe-» ren. Ten aanzien van de drie laatft - gemelde Konfr.-
vaerdigheden , de Croupade , Balotade en de Ca- priole, welke, van vooren, meer verheven, en, van agteren,meér van den grondgefcheiden, zyn , dan de Courbette, behoort, dat de Pefadm tuffchen de Paaien, die de Grondlegging van alle de verhevene werkingen zyn, in den be- ginne langzaam, en van vooren hoog , gedaan Worden, ten einde het Patrd tyd nebbe, de h 3 sgter* |
||||
t •
166 De NederlaVdsche
I
agter-beenen, tot het uitvoeren van fyn Air,
'm portuur te brengen;ook behoort deeze ver- heffing te gefchieden zonder grartiftoorigiieid, of quaadaartigheid. Wanneer het Paerd zig, van vooren, met ge-
mak opgeeft, dan moet men het keren, zig ook van agceren van den grond op te ligten,, door middel van de Chambnere, neemende met dezelve het Tempo in acht, ais het Voor-geftel omhoog van de aarde, en gereed is, om weer neer te komen; want als men dezelve aan het Paerd toedient, precies op het oogesblik dat het begint zig van vooren op te geeven ,• dan ontftaat daaruit eene ongeregelde opryzing, en vaftklamping der Waaijen» in plaatfe van ee- nen weLafgemeeten Sprong, dien men ver- langde. Wanneer het Paerd zig voor de Cham.' briere wel van den grond begeeft; dan moet men zig, in derzelver plaatfe, van den Prikkel bedienen, en denzelven tegeg de midden van het Kruis zetten, als het Paerd van vooren om- hoog en gereed is, om weer neer op den grond te komen, gelyk wy nader zuilen aantoonen. Als het Paerd tuffchen de Paaien, het/y tot
de Cruupaden, Balotaden, of Capriolen, 2ig wel en r.egelmaatig opgeeft; dan brengt men het op de midden Linie van de Manege, om het- zelve aldaar deeze Eonftvaerdigheden, in de Ruimte, te laaten doen, hetzelve gewennen- de , zig, daar zoo wel als tuffchen de Paaien, van vooren op en omhoog te verheffen; hetgeen 't beft gefchiedt, als men het Paerd met de hand fóuteneert, en met de Spitsroede op de Schouders raakt. Het Voorgeftel omhoog en van den grond zynde, Jaar;men de Spitsroede,on- der den regter arm, door de hand na agte- ren
|
|||||||
iÊÊss&ÊËtë&gfë.
|
|||||||
Stalmeester. 167
ren fchieten, en raakt met den prikkel, die
in het dikke einde van de Spitsroede geftee- ken is (a), op het Kruis,om, door deezeaan- prikkelingen, het agter-geftel, in het opgee- ven, het voorgeftel te doen verzeilen. Wan- neer het Paerd zig in dit fyn Air begint te fchik- ken, moet men hetzelve, in het hoogde van den Sprong zyndê, eenen oögenblik in de hand houden, even als of het opgehangen was, het' geen men noemt, den Sprong onderfrbraagen. Dewyl de beweeging vanWe Capriok de uitge-
rektfte en moeïlykfte van alle zwierige verhef- fingen is •, moet de Plaats hiertoe niet al te be- krompen zyn , ten einde aan de Sprongen meer kracht en vlugheid te konnen byzetten. Eindelyk behoort de Ruiter, by alle deeze ge- weldige beweegingen, een fraij, regelrnaatig, en tot alle Hulpen gereed zynde, Poftuur te houden. (o) Men gebruikt fomtyds ook wel enkel het dik-
ke einde van de Spitsroede , dat men, to.t dit einde , in de form van een' prikkel, heeft d,oe$ toefpitfen,. |
|||||||
L 4 TWAALF.
|
|||||||
iö8 De Neder landsche
|
||||||
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Van de Paerden, die tot den Krygsdienfl
gedejiineerd zyn; en van de Koets-
Paerden.
AL hetgeene op eene welgeregelde Ryd-
fchool geoefFend word, is eene voorftel- Hng van de onderfcheide beweegingen, welke, by eene welgeoeffende Ruitery in de Legers moeten werkftellig gemaakt worden, By voor- beeld : De Pajfage geeft eenen fleren en ftout- moedigen tred aan een Paerd, waarop zig een Officier aan 't Hoofd der Trouppen vertoont. De Kennis van de Beenen of Spooren, leert het- zelve de Reien en Gelederen van de Efquadrons fluiten, en openen. DeFoltendienen, om fy- nen Vyand fnellykteomfingelen. DePqfladen, om vaerdig vooruit te zetten, en ook weer promptelyk af en terug te trekken. De Pi- rouetten en halve Pirouetten Ieeren het Paerd , zig, by gevegten, met de uiterfte gezwindheid te wenden ; en de verhevene konflvaerdig- heden geeven aan hetzelve de Vlugheid en Ligtheid, die het nodig heeft, om over SJooten, Heggen ,en Struiken te zetten, en welke vaer- digheid niet weinig verflxekt tot zekerheid, Confervatie en voordeel van den Ruiter. Een Paerd, dat voor de Cavallery zal dienen,
behoort eenen goeden mond te hebben, dat is, het moet ligt op de hand zyn, zonder te veel op het gebit te leunen^ het moet mede van ee- ne |
||||||
X
|
||||||
* ■ 1 ■ ■'■ ■
Stalmeester. 169
ne goede en duurzaame natuur, flil, zagt, ge-
trouw, ftoutmoedig , nerveus, fterk, niet quaadaartig, of fchouw zyn; ook moeten def- zelfs Zyden f y n en gevoelig, en de Heupen goed en ftevig zyn, om voor den Ruiter gemakke- lyk, los, buigzaam, enten uiterften handel- baar gemaakt te konnen worden ; Als een Paerd deeze opgenoemde Deugden
bezit, dan zal het ligt vallen , hetzelve tot den Krygsdienft, volgens de hier vooren be- fchreeven regels, te drefleeren, te weeren: Na aan hetzelve, door den Draf, de eerfte Buig- zaamheid bygebragt te hebben, geeft men het de Leflen, met de Schouder naar binnen , en mee het Kruis tegen de Muur, waardoor hetzelve in (laat gefield word, zig op de Volten, welke by de Gevegten te pas komen, yaerdig en met gemak te wenden, en. dus op de Linieri van de PaJJaden, by de heeleen halve Volten, zoo ook by de Caracokn en Pirouetten,- voldoening té' geeven; en dit zyn eigentlyk de wezentlyitftel Lenen, die aan een tot den Oorlog gedefti- neerd Paerd, aangaande de buigzaamheid, vlug-"" heid, en onderwerpinge, behooren gegee^en te worden. Dog is hierby nog ten uiterften noodzaakelyk ,dat het Paerd ook gewend worde aan het geraas der Wapenen, aan het Vuur, aan den Rook, aan den reuk van het Kruid, ,\ aan den klank en het geluit der Trompetten en
Trommelen, aan het zien beweegen der Stan- daarden en Vaandels, en aan meer ander Oór- . , logs-geweld en gewoel. Alle deeze dingen moeten, aan deezePaerden geleerd worden, met veel geduld moderatie en ftreeling, zoo om te kennen, als vaerdiglyk te oeffenen. Poch het is niet alleen binnen de Muuren,
L$ der |
||||
170 De Nedeelandsche
|
|||||
der Manege, dat een tot den Krygsdienft ge-
fchikt Paerd in de gemelde ftukken moet af- geregt worden;neen! maar men behoort hetzelve dikwyls te brengen in 't open veld en op den langen weg, alwaar men oneindige voorwerpen ontmoet,, welke altoos fchrik veroorzaaken aan Paerden, die zelden buiten de Manege bereeden worden. . Van de Koets-Paerden.
De gemeene Hoogte van een Koets-Paerd is.;
met de Snoer, van de Kalkoen af tot de Schoft toe, gemeeten, 14. tot 18.Palmen. By zooeene aanzienlyke hoogte behoort hetzelve wel- geformd, gedrongen, en fraay opgezet te zyn; breed en vol van Lyf, om, door het werk, niet Jigtelyk in te vallen: De Schouders moe- ten met te zwaar en te breed zyn ; want een fraay Koets Paerd behoort platte enwelbeweeg- lyke Schouders te hebben, om vry, los, en met bevalligheid in de Tuigen te konnen draa- ven. Ook behoort hetzelve te hebben fchoo- ne ^zuivere en platte beenen , de pyp van het Been een weinig zwaar, en vooral gaave Voeten ; want het minfte ongemak of jgebrek aan dezelven doet het Paerd met 'er haart kreu* fel gaan, en, op harde en hobbelige ftraatwegen,
an het 't niet goedmaaken. Men moet me- de nadeWaaijenzienjwant de Koets-Paerden zyn, van wegens derzelver zwaarte, meer onder- hevig dezelven quaad te hebben, dan de Paer- den van eeae mindere Taille, om dat de meef- ten hunner gefokt en opgebragt zyn op zwaa- re en vette gronderï, die veel humeuren voort- brengen , en welke hen meeft in de Waaijen |
|||||
f
Stalmeester. -T71
en Beenen fchieten. De Kogel van het Been
moet mede.niet te buigzaam zyn; want daar- door word het Paerd belet wel terug te konnen zetten, en, in 't Berg afgaan, behoorlyk tegen te houden. Een wel uitgekoozen Koets-Paerd, dat de
hiergemelde hoedaanigheden bezit , is wel waerdig, dat men aan hetzelve nog byzette de beide volmaaktheden van Buigzaamheid en Onderwerping,die elk gedrcffeeruPaerd behoort te hebben. Tot dat einde moet men, om een begin van buigzaamheid te verkrygen,hetzel- ve aan de Longe laaten draaven ; vervolgens laat men het, iemand 'er op ze.ttende,regt-uit en in den Kring flappen en draaven; en, om aan het Paerd meêrïrondigheid en eene fraaije figuur te doen verkrygen, zet men hetzelve nu en dan met de Schouders naar binnenwaerts ,en laat het,over de beide handen , eenige herhaalingen Traverfeeren; ook moet men hetzelve, door. het eenigzins met het Kruis tegen den Muur te Jaaten werken, leeren, het eene Been over het ander te zetten , ten einde alle de draaijn- gen met meer gemak te jonnen doen: Want, zoo dikwyls een Paerd voor de -Koets draaiV, is het genoodzaakt, met de Schouders zoowel als met de Heupen, zydelings eenen kring te maaken, of eene foort van halve Volte te for» meeren,- en hiervoor is noodzaakelyk, dat het geleerd hebbe , hoe het, zoo wel de voor- als agter beenen, het eene over het ander moet zetten , zonder zig zelve te raaken, of de Heupen te fleepen , of ongefchikt om te draaïen. Nog eene andere, en voor een Koets-Paerd
niet minder wezentlyke Les is, hetzelve, naar de
|
||||
■
■ |
||||||||
172 De Nedeulandsche
de door den Draf verkreegenVlugheid, tuiïchen
de Paaien te doen Piaffeeren, 't welk aan een Koets-Paerd eenen zeer fraaïen, ftouten, lof- fen en verheven gang geefc. Hierby komc nog, dat de Paaien, buiten de aangenaamheid en lolligheid, die fy aan 't Paerd verfchaffen, hetzelve ook nog na dellulpe enKaftyding van de Zweep leeren luifteren en daarvoor vreezen,' om zig altoos, op de minfte beweeging van dezelve , te onderwerpen, en aan den Wille van fynen Voerer volkomen voldoening te geeven. Nog eene andere zaak, en die by een Koets- Paerd geenfzins behoort verzuimd te worden, is, dat het,ingefpannen zynde, altoos eenig- zinsgeboogen zy na de hand, op welke het ge- plaatftis, datis, het Paerd , welk onder de hand gefpannenis, moeteenigzinsregts,en[dat buiten de hand gefpannen is, een weinig links geboogen gaan. Deeze ftelling , gevoegd by eenen wei- geregelden Draf, vermeerdert grootelyks het aanzien en de bevalligheid van een Koets-Paerd ,* hetzelve houdt hierdoor in 't Oog fynen weg; het blyft, met 't Kruis, op dö Linie van de Schouders, en doet het, in deftrengen, regt, vaft, en met welvereenigde Schouders en Heupen draaven. Paerden, die, voor een Rydtuig, niet in deeze gemelde Poftuur draaven, hebben het gebrek, dat fe , of het Hoofd tegen den Diffelboom laaten hangen, waardoor fe het Kruis buiten de Strengen zetten , of, de Neus in den Wind fteeken , en aan de Hand trekken, of, zoo als men het noemt, het gebit tuflchen de tanden neemen, da-t te meer gevaarlyk is, dewyl daardoor de Koets- lier buiten ftaat geraakt; fyne Paerden te be- dwingen en te konnea ophouden; waardoor |
||||||||
Stalmeestêk. 173
iemand, die in de Koets, of ook maar om en by
dezelve is, gevaar loopt fyn leven, of ten mintten eenen Arm of Been, te verliezen. Mogt het iemand vreemd vinden, dat men
voorde Koets-Paerden dezelfde Regelen Helle, gelyk voor de Ryd-Paerden, die examineere flegts de Gefpannen van Groote Heeren, en Liefhebbers van fchoone Paerden en fraaije E- quipagien, en die hunne Paerden hebben doen drefleeren alvoorens dezelven voor de Koets te fpannen, en hy zal wel ras ontdekken het groot onderfcheid tuflchen Paerden voor een Rydtuig , die al, en die niet, gedrefleerd zyn. Dog men pretendeert niet, dat.een Koets-Paerd afgeregt zy in alle ftukken van de Manege; 't is genoeg, als defzelfs Ruuwheid gebrooken, de mond toe- bereid en het Toom-wys gemaakt is, alsme- de geleerd heeft, over de beide handen, mee gemak te wenden en te draaïen op eene plaat- fe, zoo ook, in het voortgaan, te Piaffeeren, en naar de Zweep te luifteren. |
||||||
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Van het te PaerdRyden der Dames;
en van het Caratter eenes
Beryders.
DE edele oeffening van het te Paerd ryden,
reeds over lange, roede zeer nuttig voor de gezondheid bevonden zynde, heeft het aan de beminnejyke Sexe behaagt, het zy tot haa- ie gezondheid, of tot haar gemak,of tot haar ver-
|
||||||
174 DE N-EDEK.LAND5CHE
vermaak , mede gebruik daarvan te maa*
ken.
Een voor de Dames gefchikt Paerd, behoort
niet al te hoog en zwaar te zyn , en liever klein, dan te groot; niet alleen om dat het moeijelyker valt, een hoog en zwaar Paerd te beklimmen, maar ook devvyl alle defzelfs be- weegingen veel gevoeliger en fatiganter voor den Ruiter zyn, dan die eenes Paerds van ee- ne minder Taille. Zoo een, enkel en alleen tot het Wandelen der
Dames gefchikt,Paerd,moet zeer mak,zagtzin- nig, enin'tminfte niet fchuuw, of quaadaartig zyn ; hetzelve behoort, by de loffe beweegin- gen, te hebben eenen zagten en gevoeligen mond, en eenen gemakkelyken gang ; ook moet het vaft op de beenen en, in alles, vol- komen handelbaar zyn. Dit zyn de voornaamfte Hoedanigheden,
welke behooren te hebben Paerden, die door Dames zullen bereeden worden. Maar de wyze, om dezelvenaf te regten, is grootelyks onder- fcheiden van die van andere Ryd-Paerden. Het zoude aan veele van de beminnelyke
Sexe, zoo niet onmogelyk, egter zeer onge- makkelyk vallen, te Paerd te zitten , op de manier der Mansperfoonen, dat is, met het eene been over dééze, en,met het ander over gééne zyde van' het Paerd afhangen. Dit nu te gemoet te komen, heeft men verzonnen de zoogenaamde Vrouwen Zadels, van welke zig ê& meefte te Paerd rydende Amazoonen bedie- fieri; dog door welke ftelling den Paerden, de anders gewobnlyke hulpe eri kaïtydingen met de beenen en fpoören, niet aangebragt konnen worden. Vandaar is het noodzaakelyk, dat -127 ZOO
|
|||||
■•
|
|||||
':
|
|||||
Stalmeester. 175
zoo een Paerdafgeregt worde, zig enkel op de
Hulpe, die aan hetzelve, door de Teugels, en het geluid der Tonge, en der Spitsroede, gegeeven word, aan den wille der Amazoone te onderwerpen, zynde de Spitsroede de ee- nigfte Kaftyding, van welke de*Dames konnen gebruik maaken; hierom is het noodig, dat fy, te Paerd zittende, altoos zulk eene, of foortgelyke Ryd-karwats , in de regter hand, met het dunne einde omlaeg, tegens de Billen van het Paerd voeren. Schoon de Dames zydelings te Paerd zitten,
fy behooren nogtans haar Lyf zoo veel te draaien, dat fy 't front voorwaerts maaken, en vlak tuffchen de Ooren van 't Paerd door- zien. Dog naardien het een Hoofdregel is, dat aan iemand, die te Paerd zit, niets het minfte plaats nebbe dat gedwongen is; zoo is 't no- dig, dat, door de Oeffening en gewoonte, deeze na vooren gedraaide ftelling, zoo weinig een gemaakt, gedwongen, of onnatuurlyk aan- zien geeve, als maar immers doenlyk is. De Hand behoort dezelfde houding, buiging, en, by 't draaijen, wenden en ophouden, dezelfde be- weeging te hebben, gelyk in het Derde Hoofd- 'ftuk, van de Hand des Tooms fpreekende, aangewéezen is , enkel met dit oriderfcheid, dat de Hand der Dames niet zoo laeg kan ge- plaatft zyn , dan die van eenen Ruiter. Het waare Caraiïer van een' goed" Beryder.
In verfcheide Landen,vooral in Duitfchland,
"word een merkelyk onderfcheid gemaakt, tuf- fchen eenen Piqueur en tuffchen eenenBeryder; be- tekenende de eerfte een'Perfoon jdie zig alieerilyk daar-
|
|||||
176 De NederlandsChe
daarop toelegt, en gebruikt word , om de Jagt-
Paerden, vooral die voorde Pnrfotce ]agt, af te regten; dog de laatft&emelde is, die de Ma- nege moet verftaan en weeten te oeffenen, zoo , gelyk dezelve hier befchreeven is , en vandaar tot ons onderwerp zal dienen. Een Beryder behoort te zyn, vlug , flerk,
floutmoedig, werkzaam en onvermoeid; daar- by zeer langmoedigsen gemodereerd jegens fyne Scholieren, die de Manege beginnen tefrequen- teeren ; dog voornaamelyk jegens de jonge Paer- den, welke hy onder handen krygc; want bet is eene uitgemaakte zaak, dat, door de minfte brutaliteit, jonge Paerden, voor altoos, kon- nen bedurven worden; dus men dezelven vol- ftrekt, met zagtheid, geduld, en oordeel moet behandelen. Voorts moet een Beryder, tot conferveering van.defzelfs Krachten en Oor- deel, welke vermogens hy, by 't oefFenen van fyn Metier, ten hoogden nodig heeft, matig en nugteren zyn; want hy moet niet alleen vaft te Paerd zitten, en heczelve, te voet, aan de Hand werkende, konnen bedwingen; maar hy behoort ook tebeftudeeren en na te fpeuren de natuur der Paerden, teneinde dezelven daar- na te weeten te beftieren, als mede welke OefFening elk Paerd, dat hy onder handen krygt,meeft van nooden heeft, ten einde het- zelve niet te quellen door onnodige, of fyn vermogen te boven gaande, Leffen, die hy moet weeten in te regten, naar maate van. het geheugen, dat hy by het Paerd bemerkt, als mede ontdekt, dat het ftraffen, bedreigen en ftreelen de neiging van het Paerd vermeerde- ren. Het beroep eenesBeryders medebrengende,
veelcyds
|
||||
r *
|
||||||||
Stalmeestéïu 177
Veekyds te verkeeren met voornaame Stands-
perfoonen en andere fatfoenlyke Luiden, zoo behoort hy vriendelyk, beleefd, en van eenen welleevenden en minzaamen omgang te zyn; daarenboven moet hy mede in allerleye Rid- dérlyke Oeffeningen en Weetenfchappen, zoo ook in verfcheide Taaien, geen Vreemdeling zyn; en vooral moet hy zig in de Konft-woor- den der Manege wel weeren uit te drukken. Ook dient hy gerefolveerd, vindingryk, dog geenfzins ftyfhoofdig, te zyn; aan de gezon- de Rede plaats tegeeven,de natuur te volgen, en vooral niet te ftéuneö op den vallen trant en flender fyner konft, gelyk de Bok op fyne Hoorens. Wat het Poftuur van den Beryder betreft, is
het zekerlyk een groot voorrecht, als hy van, Lyf en leden wel gevormd is, en dus, te Paerd zittende, niets gemaakts behoeft aan te neemen. Hy behoort meer groot, dan klein, en meer robuft, dan tenger, te zyn; want, is hy al te kort, dan kan hy, te voet, het Paerd niet wel vatten, en met opgezetten Hoofde doen wer- ken, en, opgezeeten zynde, kan hy de hul- pe door de Beenen en Hielen niet behoorlyk aanbrengen; daarenboven is het zeer onaan* zienlyk, als, in plaatfe van een Man, de Hoed» Paruik en Laers den Zadel vullen. |
||||||||
«&©<&<>
<■$<>
¥
|
||||||||
M VEER-
|
||||||||
*
|
|||||||
178 De Nederlandsche
|
|||||||
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Van het Wet-Rennen der Engel-
Jchen, en de Harddraaverye
der Nederlanders.
IN Engeland worden veele gröote Heeren en
Liefhebbers gevonden, welke , enkel en alleen voor den Wed-loop, Paerden opvoe- den en onderhouden. De Koning geeft jaar- lyks eene Beurs, ten minften met honderd Guinies, tot een' Prys voor't Wed-rennen van Neumarket, welke plaats, ten aanzien van deeze Liefhebbery, de vermaardfte van ge- heel Engeland is. Andere Steden, of Gemeen- fchappen, of particuliere Liefhebbers, ftellen, bymaniere van intekeninge,mede fomtyds ee- nen aanzienlyken Prys op zoo eenen Wed- Loop , beftaande veeltyds, in plaatfe van Geld, in eenen zilveren .Ponfch-kom van dertig Guinies, of ook wel in eenen fraaïen Toom of Zadel voor het Paerd, dat 't beft geloo- pen heeft, en, voor het daarop volgende, eene zilvere Zweep. Deeze Pryzen worden , nevens de Plaats daar de Wed -loop zal ge- honden worden, in de Nieuws - papieren be- kend gemaakt: ook worden 'er Conditien van befchreeven, bepaalende de grootte van het Paerd, en de zwaarte die het draagen zal; welke zwaarte men egalifeert met Lood, dat op den Zadel, of in de zakken van den Rui- ter die de ligtfteis, gedaan word; als mede, hoe veele toeren, elk Paerd zal moeten, loopen, den
|
|||||||
t
|
|||||||
STAtlÏEESTEi ifp
den tyd, wanneer fy, tot dit einde, op de
aangeweezen ftallen moeten gezet, en hoe veel daarvoor moet betaald worden, hetwel- ke altyd geproportionneerd is, volgens de grootte van den Prys , om welken gerend word, en welk Stal - geld dubbel moet be- taald worden, als het Paerd niet precies op den gezetten tyd daar komt. Uit hoofde van de voorgefchreeve wetten, konnen ook de Paerden van de eene of andere reputatie uit- geflooten worden: by voorbeeld, zulke, die reeds om eenen Prys van diergelyke waerde geloopen en denzelven gewonnen hebben, worden zelden weder toegelaaten; ja dikwyls word zelfs bedongen, dat het zeegepraalende Paerd aan de Lief hebbers, die, of ingetekend, of den Prys voor den Wed-Loop gefield hebben, en hetzelve willen naaften, toteenen bepaalden Prys, zynde gemeenlyk do Guinies,vaoet over- gelaaten worden. Ook worden geene Paerden toegelaaten, aan welke grove fouten te vinden zyn.Deeze zeegepraalende Réii-paerden worden inde Nieuws-papierenomfchreevenen bekend gemaakt, eh zelfs die, (voornaamelyk als fe tegen Paerden van reputatie gerend hebben) welke verlooren hebben, zoo ook aan wien deeze of die Paerden toebehooren. Dee- ze foort van Vermakelykheden komt niet al- leen de Adel van verre en naby, maar ook an- dere Lieden uit de omleggende Provintien, in menigte bezoeken en aanfehouwem Het is bekend, dat de Engelfchen groot
behagen fcheppen in Sehouwfpelen, wel- ke "door Dieren verricht worden, waaronder rneeft by hen in gebruik zyn, het Haanen- Kampen, het liaan na dezelven, het Honden- M 2 Ge-
|
||||
ISO DE NEDEREANDSCHE
Gevegt, en meer andere. Schoon nu het
Wet-rennen een der grootfte Vermaaken dee- zer Natie zy, heeft hetzelve nogtans ook tot oogmerk, om aan hunnen Land-aart van Paer- den niet alleen te doen behouden, maar zelfs nog te vermeerderen , den Roem van der- ze! ver wonderbaare vlug- en fnelheid , waar- voor fy by de geheele waereld reeds ver- maard zyn, en daarom ook , voornaamelyk deezer deugd halve, door de Liefhebbers van de Parforce Jagt, boven alle andere Land-aar- ten van Paerden, verkooren, gezogt,en met groot geld betaald worden. Van de Harddraaverye der Nederlander*.
Elk Land heeft fyne gebruiken. Scheppen
de Engclfcben vermaak in het Wed-rennen, en Hellen in deezen de Deugd en Snelheid hunner Paerden op de toetfe; de Nederlan- ders bereiken hetzelfde oogmerk, door 't aan- ftellen van Hard-draaveryen; en het is zeker, dat fe , in deeze Oeffening en weergaloos ge- bruik der Paerden, de Alleen-Heerfchers zyn, gelyk dan ook elk overtuigd is, dat aan hun- nen Land-aart van Paerden in deezen den voorrang boven alle anderen toekomt. Het Hard-draaven heeft boven het Rennen veel vooruit; want, voor eerft, is de Draf, zoo hard dezelve ook zy, op verre na zoo fati- gant niet, gelyk een Ren-loop; het Paerd be- hoeft zoo veel adem niet te hebben, en zal ook daardoor zoo ligtelyk niet gekraakt wor- den , dan wel door eenen geforceerden Ren- loop gefchieden kan. Daarenboven, ver- ftrekt de Draf tot meerder gemak en nuttig- heid, |
|||||||
t
|
|||||||
i
|
|||||
Stalmeester. 181
heid, om dat de Paerden, in en door denzel-
ven, alle foorten van Rydtuigen, hce ge- naamd , ja zelfs Schepen en Schuiten , te- gen wind en weer , op de binnen - wateren zeer fchielyk van de eene plaatfe tot de an- dere , ten grootften gemakke, zoo van Rei- zigers , als Koopmanschappen, konnen over- brengen. Wel is waar, dat de Ren-loop, dien de Engelfchen aan hunne Paerden leeren, ee« nig voorrecht heeft, welk, by de Hard draave- rye, niet te pas kan komen, te weeten, dat deeze hunnen Loop ook konnen oeffenen op de on- gelykfle gronden, en in denzelven over Heg- gen , Slooten en êtruiken konnen heén- fpringen, en uit dien hoofde, zoo wel bin- nen als buiten 't Land , aan Koningen, Vor- flen, en Groote Heeren tot de Parforce-Jagt dienen, en daarom duurbetaald worden, en veel geld, zöo aan derzelver Afregters , als aan 't Land, opbrengen. De Hard-draavery kan alleenlyk geoeffend worden binnens Lands, alwaar, door den onvermoeiden yver, en de oplettendheid der Regeringe voor het welzyn en gemak hunner Medeburgeren, gevoegd by de natuur van den Grond, de meefte wegen en paflagien zoo gelyk en effen zyn als een Vloer,en waardoor deeze, tot een zoo uitneemend nut en gemak {trekkende, Lief- hebbery, alleen aan de Nederlanders , tot een door de Natuur en Konft verkreegen Monopoli' urn blyft, zonder daardoor aan den uitvoer hunner Paerden , die mede gezogt zyn en bly ven, eenig nadeel toe te brengen. Ik zal my hier niet inlaaten in eene wyc'-
loopige befchryving van alle hetgeene tot
de Hard-draavery behoort; maar genoegen
M 3 neemen
|
|||||
182 De Ne d e b l a n d sch e
neemen met te zeggen, dat een Harddraaver
wel op fyn' Adem moet zyn , van vooren los, wel, en regt-uit draaven, dat is, fyneVoor- beenen,inhet opligten,nïet buitenwaerts bui- gen, om fyne Agter-beenen, in het draaven, voorby de voorflen te konnen zetten; waar- toe van paffe komt, als het Paerd niet al te breed van vooren is, anders zou dit voorby zetten der agter-beenen voorby de voorften niet wel konnen gefchieden. Om te vryer Adem te konnen fcheppen, is het beter,dat een Harddraaver de Neus in den wind draage, dan dat hy het Hoofd omlaeg laat hangen, of, met de Stangen op d^ Borfr, gezet, loopt. Pe Merrien worden tot Harddraavers ver- kooren boven de Hengften en Ruinen, (a), miflchien omdat men by dezelven meer refpi- ratie vindt. Voor het overige zal een Lief- hebber , die zïg toelegt op de Harddraavery; dergelyken eene menigte in ons Nederland gevonden worden; uit de Natuur, geftel en be.
(a) Dewyl. hier te Lande, veele Liefhebbers ge-
vonden worden, die geen geld ontzien, om fraaïe Harddraavers voor hunne Rydtuigen te bekomen, «oo worden daardoor de Boeren en Paerden-fokkers, verlokt, hunne fchoonfte en befte Merrien, die fy anders zpuden houden tot Moeder -paerden , om'er fraaïe Veulens van te trekken, over te geeven, en zig voor de fokkery te behelpen met flegtere en minder geaogte Merrien ; hetgeen my altyd heeft {oegefcheenen , als veel verval te veroorzaaken in 't "voortbrengen van fraaïe Paerden; want de meening van fommigen, dat, namelyk, het maakfel en pos- tuur der Merrie niet veel invloed, hebbe op nee voort te brengen Veulen, is aan veel tegenfpraak on- derworpen ; waarover wy ons , in 't laatfte Stuk van dit Werk.> zullen ufUaateri. |
||||
Stalmeester.
|
||||||||
183
|
||||||||
beweegingen van een Paerd, ligt konaen ont-
dekken , of het bequaam zy voor de Harddra- very, dan niet, en dus, naar het vermogen van zoo een Paerd, fyne konfl te paffe bren* gen , van welke my juift niet alle Regelen bekend zyn. Het is buiten twyffel, dat,voor deezen, de
aangeftelde Wed-Draaveryen niet alleen tot oogmerk gehad hebben het vermaak, maar men heeft daardoor ook bedoeld, dat deeze nuttige Oeffening en Liefhebbery meerder volmaakt en verder ^uitgebreid mogte worden, hebbende, tot dat einde , de Liefhebbers Pry- zen daarop gefteld ; dog naardien hierover geene behoorlyke Reglementen gevonden worden, zoo is thans daaruit meeft een Spul- letje, ten profyteder Waarden, geworden,die dikwyls Wed-Draaveryen aanftellen,en,ten kos- ten van anderen, eene zoogenoerode zilvere en ook wel goude Zweep, tot een' prys ftellen. DeConditien,by deeze Wed-Draaveryen voor- gefchreeven , beftaan voornaamelyk , in het getal der Paerden, die om den Prys zullen draavenj dat geene Paerden zullen toegelaaten worden, dan die klaar van feffen zyn, dat is, van Oogen en Beenen," dat de Draf-Paerden moeten gebragt worden op den Stal van den Waard, die den Prys geeft; en dat degeene, die den Prys trekt, fyne Mededingers in het huis van dien Waard , zal hebben te traftee- ren op een zeker getal vleffen wyn, of ook nog wel op een ander onthaal. |
||||||||
M 4 VYF-
|
||||||||
i84 De Nederlandsche
|
|||||||
VYFTIENDE HOOFDSTUK.
Van de Carroufels.
IN het begin van dit Werk hebben wy reeds
aangemerkt , dat de meefte, voor dee- zen , by de Vorften en den Adel, zoo zeer in gebruik geweeft zynde Schouw - Geveg- ten en Ren ^Spelen , in. onze dagen op de Rydfchoolen niet meer geoeffend worden, en dus uit de mode geraakt zyn : Hierom zou het onnodig wezen , van deeze eertyds zoo ge- meene Ridderlyke OefFeningen verhaal te doen. Dog dewyl het bekend is , dat, in onze dagen, aan de groote Hoven nog Car- toujels gehouden worden, zoo zal het aan den Lezer niet onaangenaam zyn, tot befluit van dit tweede Stuk, nog eene korte befchryving daarvan te vinden. Het Carroufeloï Ren-fpel, is niet anders, dan
een militairagtig Feftyn, of eene voorflelling van Gevegten, vertoond- wordende door een' Troep Ridders, welke in verfcheide QuadriU Un of Benden verdeeld, en , door onderfchei- de Konttvaerdige OefFeningen, gefchiktzyn, naar de gefielde Pryzen te dingen. Deeze Schouwfpelen bghooren verfierd te
worden, met Wagens, Konfl-werktuigen, Pronk-fchermen, Decoratien, Zinfpreuken, {De- V'fen), met Concerten en Baletten, met op- getooide Paerden , &c. welker verfcheiden* heid en mengeling eene prachtige vertooning maakt, Dewyl
|
|||||||
Stalmeester. 185
|
|||||
Dewyl deeze foort van Feftynen meefl aan-
gefteld worden met oogmerk,of, om Vorften tn aanzienlyke Perfoonen te inftrueeren , of uit gunftbewyzinge , of tot aanzien van diede- zelven aanftellen , of ter Eere van derzelver ver- dienften; zoo behoort het-onderwerp te zyn vindingryk, miluairagtig, en toepaffelyk op den tyd, de plaatfen en Perfoonen. By een regt Carroujel behooren in acht genomen te wor* den verfcheide Zaaken: 1. De Aanvoer er ( Le Mejlre de Camp ) met
fyne Hulpen, 2. "De Ridders, van elke Bende.
3. Derzelver Verdragen ( Cartels) , Re-
glementen, Naamen, Praal-kleederen, Zin- fpreuken , ( Devifen) Wapenen , Machinen , Pagien , Slaaven ,. Lakeyen , Leid-knegten, Paerden en Verzierfelen. 4. De Spreekers , de Machinen-Voerers,
en de Muücanten. De Aanvoerer is , die den geheelen Stoet
leidt, die den Marfch reguleert,de Quadrilien en derzelver nafleep fchaart, en dezelven in de Ren-baan of 't Stryd-perk voert; die de Ridders op hunne Poften (telt, en voor de Machinen de plaatfen aanwyft. Deszelfs Hel- pers ( Adjudanten) zyn, die hem, by 't uit- voeren deezer fyner funfrien, dienen en be- hulpzaam zyn; fy ageeren niet, dan op fynq order, en veeren, zoo als hy, Staven van Commando. By een regt Carroujel beftaat het minfle ge-
tal der Quadrilien uit vier, en het grootfle uit twaalf Perfoonen: fy behooren een effen getal uit te maaken, ten einde de Partyen tot het Vegten of Wed-rennen gelyk zouden kop- M 5 nen
■ -i ■■
\' ■
|
|||||
i86 De Nederlandsche
nen zyn: Dog derzelver Chef of Hoofd is on- der dat getal niet begreepen, en word daartoe aangefleld de aanzienlykfte en hoogfte van rang en geboorte, of anders, om alle verfchil in deezen voor te komen, door het Lot ge- trokken. 'Er zyn tweederleye Quadrillen, die van de
Standhouders ( i), en die van de Aanvallers, zynde de bende der Standhouders de aanzien- lykfte. Deeze zyn het, die het Canoufel ope- nen, en de eerfte uitdaging doen, door de Voordellen, die, door de Herauten, afge- kondigd worden, Sy worden genoemd Stand- houders , om dat fe zekere Voordellen doen , welke fy zig verplichten , gewapender hand, tegens alle Aanvallers ftand te zullen houden. Sy maaken de Eerfte Quadrille uit. De Aanvallers zyn, die zig, door hunne Aan-
voerers, aanbieden, het tegendeel der uitda- ginge en Voorftellen der Standhouders te fou- teneeren, maakende dus de tegenzydinge Qua- drille uit. De Voorftellen gefchieden in den naa- me van den Chef der Quadrille, die hiertoe fyn Ljvrei geeft. Deeze behelzen gemeen- ïyk vyfderleye dingen: i. De Naamen en AdrefTen dergeenen , aan
welke de Standhouders de uitdaging toe zen- den. 2. De Oorzaak, die de Standhouders heb-»
ben, om deeze tot het gevegt uit te daagen. 3. Eenige andere Voorftellen, Velke fy, ge*
wapender hand, tegen alle de Aanvallers wil- len fouteneeren. 4. De Plaats en Wyze van het Gevegt.
5. De
|
|||||
{%) Titiant.
|
|||||
Stalmeester. 187
5. De Naamen der Standhouders, die de
uitdaging, of het Cartel zenden, en welker naamen gemeenlyk uit de Hiftory of uit de Fa- belen ontleend zyn. Deeze Cartelkn konnen in Proja, of in Vaer-
zen , zyn; en naardien deeze uitdaging tot oogmerk heeft, de Eerzugt, zoo word dezelve verzeld van Rodomontaden of Grootfpreekin- gen. De Vorften zyn vry van de uitdaging en Cartelkn, wordende dezelven, voor hen, aan andere Perfoonen gedaan en gegeeven. De- wyl de Onderwerpen van de Carroufels Hifto- rifch, Fabuleus en Zinnebeeldig zyn , zoo neemen de Standhouders en Aanvallers ge- meenlyk ook naamen, welke overeen komen met het Subjeêï, dat fe voordellen; by voor- beeld, die voortreffelyke Romeinen vertoonen, geeven zig den naam van Ccezar, van Augus- tus ; en die, welke van de Karthagineejfcbe Benden zyn, neemen den Naam aan van Ha- piilkar, Hanmbal &c. Men neemt ook wel naa- men uit de Romans, als, de Ridders van de Zon, van de Roos &c. en fomtyds zyn het ook wel enkele Verzinningen, als Florimond, Li- jander &c. De naamen behooren overeen te komen met de Zinfpreuken der Ridders, en de Quadrille moet daarvan mede den naam draagen. Derzelver kleedingen, Livreien, Wa- penen, Machinen, Slaaven en Voorftel moe- ten ook gelykformig weezen. De Pagien zyn gemeenlyk te Paerd , en draa-
gen de Lancien en Zinfpreuken. De Voet-en Leid-knegten, of Eftafiers, leiden de Hand- Paerden , en houden zig by de Machinen; men verkleedt hen in Turken, in Mooren , jn Slaaven, in Wilden, in Armeniers, ook wel in Aapen of Beeren, volgens het onder- werp, |
||||
i88 De Nèderlandsche
werp, of het goedvinden van 't Hoofd der Quadrille. De Spreekers, en de Machinen- voerers zyn , gelyk de Toneeïfpeelers, die, volgens het onderwerp, onderfcheide voor- werpen vertoonen : Somtyds zyn 'er ook zin- fpeelende Vaerzen, ter eere van die Perfoo-. nen , voor welke deeze Feftynen aangefteld zyn. Aan het Hoofd, van elke Quadrille hoort men Pauken, Trompetten &c. om de Ridders aan te moedigen,en derzelver komfte en intreede in het Stryd-perk, dat men Com- parfe noemt, te verkondigen &c. Dit zyn de voornaamfte Stukken van een
Carroufel. Het laatlte, dat, mynes weetens, in onze dagen is gehouden geworden, is ge- Weeft in het jaar 1750. wanneer de thans re- geerende Koning van PruiJJen , ter gelegenheid van een bezoek, welk het Hof van Bareutb by denzelven afleide, bevel gaf tot het houden van een Carroufel, dat ongemeen prachtig en luifterryk was, en waarvan ik eene breedvoe- rige omfchryving zou konnen geeven ,* dog naardien dezelve niets wezentlyks tot dit Werk zou toebrengen, zullen wy daarvan zwygen. Einde van het tweede Stuk.
|
|||||||
HET
|
|||||||
HET 1
DERDE |
■S T U K. I
|
||||||
i
|
||||||
f
I.........■..........
|
||||||
■«■• («*■ »«« ■*■* »■■« ■*■' •■*« •■■• *«■* *■** •*■• ■ "■■ ■ •*» «»** *»■• »'»* ■ •*• ■"< nv* *■** intn
jri( i» * *»*« ■»■■ ■>■* **"J ■■■■ ™" ■«** **** '*** ■**■ ini ■«■• *f»t "-* |
||||||
1! !?■• lui >\i' »•«■ ■**■ «*•« ■ »*« tvai mi ■•■■ ■>•■ aaii «m •*>■ mi ■ ■•* ra.. <tii ••■• i*n **BI R
SJï'flï'artp ;■■■
■■ mi **<■ n»« «*»■ «•*■ «•■sin* mi tmt >•••* Mui mi maf «nu ■■*• itu iai «n« i««* «««E >«■■ tl
D «E
NEDERLANDSCHE
STALMEESTER.
DERDE STUK.
EERSTE HOOFDSTUK.
i. J7^» öfe algemeene kenmerken der Ziek-
tens van de JPaer den. i.VandeQorzaa- ken derzelver Ziektens -, en 3. Van de Gejleldheid der Inwendige Deelen van het Ughaam eenes Paerds. I. Fan <fc algemeene Kenmerken der Ziektens
van de Paerden. Schoon de meefte ziektens der Paerden haa-
re eigene en byzondere kenmerken heb- ben , welke aantoonen , door welk eene van dezelven fy zig aangetafl bevinden; zoo zyrt egter ook algemeene kentekenen van de ziektens deezer Dieren, welke vereifchen, dat, zoo dra men dezelven gewaar word, men tetftond den Oorfprong ep. de Natuur der on- gemakken nafpeure. De
|
||||||
102 De NedeHandscB£
De algemeene kenmerken en voorboden
van de ziekte eenes Paerds zyn de volgende. Eene aanhoudende Walg; fmaakeloosheid ea gebrek aan Eetluft. Het Hoofd zwaarmoe- dig en neerhangende ;*de Ooren koud en han- gende; de Oogen onklaar, ftuurs, of traanen- de; de Mond verhit, gezwollen, kwylende, en . met eene drooge Tong; het Hair ryzende enoverend ftaande, of ook wel, als hetzelve, in de flancquen , buitengemeen ligt van Ko- leur word. Als het Paerd geduurig het Hoofd draait, en tegens fyne zyden ziet, zig dik- wy Is neerlegt, en weder opryft;dan zyn dit de meeftgemeene tekenen van Colyk en Buyk-pym Wanneer een Paerd flap en zwaarmoedig
is, deszelfs zyden 'buitengemeen flaan , het Hart fterk klopt, en , gaande, heen en weer waggelt; dan is het ongetwyfeld ziek. Ook is zomtyds een teken van doodelyke ziekte, als een Paefd, dat anders gewoon is zig, on- der 't wateren, uit te rekken, of laeg te bui- gen, het water laat loopen , zonder dit te doen, en zonder de Schagt te toonen ,zoo het een Hengft of Ruin is. Een Paerd is mede niet gezond , als het haïr van de Maanen en den Staert zoo los zit, dat het zig zeer ge- makkelyk laat uittrekken. Als men een Paerd, omtrent twee 'duim'
breed boven het einde van het Kruis, met de vuift douwt of drukt, en hetzelve daarvan als ware het de Ribben niet buigt;zoo is het een zeker teken , dat het een ongemak heeft; en wanneer een Paerd de Oogen fterk ver- draait , geeft dit te kennen, dat het zwaare pynen heeft. De Afgang, hard en zwart, of groenagtig,
zyn-
|
||||
St aemeester.
|
|||||||
193
|
|||||||
zynde, is een teken, dat de Gal verhit is; ook
wel van eene vermenging der Gal met de Lever, waaruit voortkomen zwaare befloote Pynen, als mede aanhoudende opzwellingen van den Buik. De Pis van 't Paerd klaar en raauw zynde,
betekent eene ongaarheid in het Bloed, ea gevolglyk eene quaade verduwing van hec Voedfel door de Maag ; welke men moet zoeken te verhelpen, zonder het bloed te ver- hitten. Als de Pis rood, ontfteeken en ver- hit is, betekent, dat het Paerd brandig is, en verkoelende middelen van noode heeft. II. Van de Oorzaaken der Ziekten f by
de Paerden. Het is zeker, dat de Paerden aan veel meer
ziektens onderworpen zyn, dan de andere vier- voetige Dieren. De voornaamfte Oorzaak hier- van is, omdat het Paerd geeneGal-Blaas heefc aan de Lever , gelyk allede andere Dieren heb- ben; zynde de Gal-blaasheteenigfte werktuig, waardoor het Bloed moet gezuiverd worden. Vandaar is, by de Paerden, de Lever zoo dikwyls.ontfteld en verftopt, omdat het gal- agtig bloed zig mengt in de Hoofd-ader, die haar begin neemt in de Leverjwelke Ader het bloed in allede andereDeelen van het geheele Lighaam brengt; waaruit dan allerleye uitwendige en in- wendige ziektens en toevallen fpruiten. Dog de daaruit voortkomende uitwendige ongemakken, als Worm, Schurft, Droes, Gezwellen,of an- dere vuurige Knobbels en Karbonkels, zyn zoo gevaarlyk niet, dan wanneer zig van binnen het een of ander Accidenc komt te N' • , zetten, |
|||||||
J94 De Nedrrlandsche
zetten , waaruit groote en gevaarlyke ziektens
voortfpruiten, het zy, aan de Long, Lever, Nieren, of Milt, als mede zwaare verflap- pingen en verdroogingen aan alle de inwendi- ge Deelen, 700 ook pynlyke en gevaarlyke Pleuriflen. Des dient op dit quaad zorgvul- diglyk gelet, en hetzelve, door Purgeeren , Laatingen , en Dranken , voorgekomen te worden, voor en al eer het diep in het Bloed gekomen is. Fan de Gejieldheid der inwendige Deelen van
het Lighaam eenes Paerds. Het Lighaam der Paerden beftaat in drie
Ventres of Holligheden ; naamelyk , in de voorfte,middenfte, en agterfte holligheid. De voorfle of bovenfte is, het Hoofd, waarin zyn begreepen de HeriTenen met derzelver vliezen. De middenfle is, de Borfl, 'm welke voorna- melyk bellooten zyn het Hart en de Long. De agterfte holligheid ia, de Buik, die in zig bevat de voedende Deelen , als de Lever, Milt, Maag, Darmen, en Blaas, nevens an- dere tot de voorttelinge gefchikte partyen &c Deeze drie holligheden zyn van elkan-
der afgezonderd ; gelyk dan de Herflenen, van het Panne-been, door het dikke en dunne Moeder-vlies; de Borfl:, door de Ribben van buiten, en van binnen door het Ribben-vlies (Pleura) doorgaans bekleed zyn; welk vlies ontfteeken zynde , veroorzaakt de Pleuris, en brengt aldaar te wege een fteeken, aan- gezet door heet en fcherp Bloed, welk, uïc de Takjes van de fBor ft -aderen, tuftehen de Borft-fpieren en het voorfz: Ribben-vlies valt, |
||||
StalMEïjï e k« 195
|
|||||
hetwelk eene geweldige pyn veroorzaakt,
die ten eerften dient geholpen te worden, óf fy is doodelyk. De Buik zelve, is bewaard en orngeeven,
met Ribben, gelyk een vat met hoepels. Dezelve is van binnen afgezonderd door het Midden-rif ^(Diaphragma) in welke afzonderinge bewaard word de . Lever. Deeze een zwaar lighaam zynde , word , om niet neer te zak- ken , gehouden , door drie Banden, fpruitende uit het Buik-vlies. Geen Deel van de Inge- wanden is meer aan verftoppingen onder- worpen, dan de Lever; dit komt, om'dat de Poort-ader (Fenaporta) zig door dezely.e met zeer dunne en ontelbaare vefekjes (Ramuli ) verfpreit; dus deeze verftopping der Lever van groote gevolgen zyn en zwaare ziektens voortbrengen kan. De Lever geeft alzoo aan het geheele Lighaam fyn voedfel; het Hart, het leven en den geeft; en de Herflenen f het gevoel door de zenuwen , welke uit de- zelven haar begin fel hebben. Alle deeze Partyen hebben , ter onderhou-
dinge van het Leven en de gezondheid, haare werking, en oaderfteunen malkander. De Maag kookt de fpyzenj de Darmen verdee- len fe,- de Milt, Nieren en de Water-Blaas zuiveren het Lighaam. Alle de Deelen van het Hoofd dienen den Herflenen; en de Deelen van de Borft hebben hunne werking op 't Harte; en dus werkt elke party met over- eenftemrainge van alle de anderen,waaruit volgt, dat, als aan een van dezelven iet hapert, als- dan alle de andere deelen en dus het geheele lighaam, gelyk een ontfteld uurwerk, ontram- ponneerd is.
Na TWEE-
|
|||||
iq6 De Nederlandsche
\-------------------------------------------------------------
TWEEDE HOOFDSTUK.
i. Van het AderJaaten; 2. Van het
Pur ge er en; en 3. Van de Klis-
teeren.
I. Van het A&erlaaten.
DE Aderlaatingen zyn de zeker fte en groot-
fte Hulpmiddelen , die men toedienen kan aan Paerden, welke overvloed hebben aan raauw en verdikt Bloed, of ook, als hetzel- ve, door het een of ander toeval, ontftee- ken is. De ziektens uit fcherpigheden ontftaande,
vooral die de Herflènen aandoen, hebben veel- vuldige Laatingen van noode, om eene Vloey- baarheid en doorfpoeling in de Bloedvaten te brengen , en eenen vryen loop aan het Bloed te verfchaffen,en hetzelve in Haatte ftellen, om, door de doorftraaling en uitwaaflemingen, na buiten tejaagen de quaade Humeuren i welke zig geftadig in de inwendige deelen vergaderen en beflooten houden. De Aderlaatingen gefchieden, tot ontlas-
ting en afzetting (Evacuatie) van het fcha- delyke of overtollige Bloed. Dog om te weeten, of dezelve revuljive zyn, dat is , of het Bloed, weikin eenig deel opgeflooten is, door het openen eener Ader, in een ander af- gelegen deel wederom gebragr worde, moet men de zaak natuurkundig ( Pbyfice ) nafpeu- ren» en hiertoe de ondervinding by de men- fchen
-
|
||||
SliLMEESTEK. I97
fchen tot hulpe neemen, by welken men dui-
delyk ondervindt, dat eene Laating op den Voet, by zwaare Hoofdpynen, meer verlig- ting geeft, dan die op den arm gefchiedt. Dus, de werktuiglyke gefteldheid van een Paerd veel, en de Circulatie van deszelfs Bloed in 't geheel, overeenkomende met die van den menfche, blyft geen twyffel meer overig, of het- zelve zal, ten aanzien der Laatingen, door de gemelde Revulsie, op dezelfde wyze verligting en hulpe vinden; waarom men, in veele gelegenheden, hiervan zal konnen pror fiteeren. De Laatingen by de Paerden gefchieden ge-
meenlyk aan den Hals ; dog , na vereifch van zaaken, worden dezelven ook gedaan aan het Mond-verhemelte; onder de Tong; agter de Ooren ; aan het Hoofd onder de Oogen ; aan beide zyden van de Borft; aan die van den Buik; aan de vier Beenen; aan de Voe- ten; in den Staert, en daar men het verder goedvindt. ' De Laating aan den Hals moet gedaan wor-
den , ontrent vier Vinger' breed beneden de zoogenaamde Vork, welke de zigtbaare Hals- ader formeert; want hooger aan den hals is de Ader zeer dun, en meer benedenwaerts is het Vel te dik, en dus bezwaarlyk, om door te flaan. Aan de Tong word aldus gelaaten : Men
haalt dezelve zagtjes uit den mond naar zig toe, draait haar eenigzins, en opent met de Vlym , of met een Lancet , ook wel met eenen puntigén Hoef-nagel, de zigtbaarfle Ader onder de Tong , en laat dezelve bloeden tot dat fe van zelve ophoudt,- want deeze N 3 Ade* i
■■■ ■•* 'ï. . |
||||
198 De Nederlandsche
|
|||||
Aderen hebben maar weinig Bloed. Men doet
deeze Lating gemeenlyk by Feiver, Klier- of Keel gezwellen, De Bloedtrekking aan 'c Mond verbentelte ge-
fchiedt in de Ader of vierde Rimpel van het- zelve; en word daarvan gebruik gemaakt, als men befpeurt, dat de Paerden geen' Eet' luft hebben, als mede om, by het een of an- der toeval in den Mond, de vaten van het overtollige of quaade Bloed te zuiveren. Het openen van de Bord-Ader word, by de
Smits, voor de ongemakkelykfte van allen ge- houden, niet tegenftaande hier de Aderen onge- meen zigtbaer zyn, en buiten het ve! puilen. Dewyl deeze Ader zeer ligt vloeit, zoo behoort de Vlym vlak op de midden van derzelver ronding aangebragt, en niet al te diep geflaa- gen te worden. Deeze Lating gefchiedt meeft by verwrikte knyen, by kreupelheid in de Borft, Boeglammigheid en meer andere dier- gelyke Accidenten. De Lating in de Ztden , gefchiedt op de
langs den Buik loopende zoogenoemde Spoor- Jder. Deeze word geopend,om de fnydingen en Pynen in de Ingewanden en den Buik te doen verminderen. Het openen, en voornamelyk het weder
fluiten der Ader binnenwaerts het Platte Van de Billen is, voor de Smits, mede zeer ongemak- kelyk. Deeze Bloedtrekking gefchiedt meeft voor verwrikte Heupen, Lenden , of Waai - jen. A.an de Voeten, agter en omtrent boven
den Hoef, worden de Straal-Aderen geopend, om, by Mok of andere diergelyke onge- makken , het quaade Bloed qit de Beenen te tap-
|
|||||
Stalmïester. rp9
tappen , en meer doorftraaling te geeven.
De Lating aan den St aert gefchiedt op
veelerleye wyzen; dog de gemeenfte beftaat, in eene kruislingfche infnydinge, of ook wel in het doen van Verfcheide flagen met de Vlym, als mede in het affnyden van eene of twee wervel-noten; en word meeft geoeffend in en by verwrikte Lenden &c. Voor het overige ftaat hierby nog aan te
merken , dat, by het laaten der Paerden, de cjuantiteit van het BJoed dient gefchikt te worden naar het ongemak , of naar de gefteld- heid, of naar de kracht van het Paerd. Het is een algemeen gevoelen vaftde Ontleedkundi- gen, dat, by elk viervoetig Dier, het Bloed een vierde gedeelte fyner zwaarte uitmaake. II. Van de Putgatim,
Het gebeurt dikwyls, dat de Pwgatien aan
de Paerden meer quaad, dan goed, doen, kon- nende, by deeze Dieren, de vogten en uk- werpzelen niet zoo ligt en gemakkelyk los gemaakt worden, dan wel by de menfchen, Deeze geneesmiddelen blyven hen alt'yd 24 Duren lang in 't Lyf zitten, zomtyds ook wel twee, ja vier Eetmaalen ; door welke lange ophouding noodzaakelyk een gedeelte derzel- ven in de maag moet verteeren en door het Bloed opgenomen worden, gevolglyk van wei- nig of geen effeft, zelfs veeltyds van eenete- genftrydige uitwerkinge, zyn. De3 konnen dePurgatien ,door haare langzaame werkinge, niet wel te pas gebragt geworden in ziektens, welke fchielyk opkomen, en ftrek ken aan een verhit, ofmetFeiver, Colyk, of Pleuris aan- N 4 getart |
||||
j2oo De Nederlandsche
getaft Paerd, tot een vergif, veroorzaakende
eenen vliegenden en hec Bloed ontfteekenden Brand, door het geheele Lighaam. Dog by Paerden, dje gequeld zyn met verftoppingen in de Long, Milt, Lever, of ook met eene bevuilde Maag, alsmede in ziektens, welke voortkomen uit taaije en wateragtige Hu- meuren of zinkingen, konnen de Purgaden van eene goede uitwerking zyn. Kon men den Paerden Braakmiddelen ingee-
ven,dezelven zouden zekerlyk daardoor,in veele ongemakken , verligt, ja zelfs daarvan genee- zen konnen worden, omdat de Vomitiven van eene fchielyke uitwerkinge zyn , en gevolglyk weinig verhitting in het Bloed konnen bren- gen. Dog deeze Beeften zyn van dat promp- te Hulpmiddel beroofd, hetwelk anders aan de Menfchen , als ook aan de rnetKlaauwen voor- ziene Dieren , van groote nuttigheid tot derzel- ver geneezinge is. III. Van de KHJleeren, of Lavementen.
De KHJleeren zyn een uitmuntend Middel, om
den Paerden het Lyf te verzagten en te ope- nen , en de Scherpigheid en ontfteeking in de Ingewanden, door eene ontbindinge der taaïe Stoffen , wech te neemen. Dezelven moeten, naar gelegenheid en vereifch van zaaken, zamen- gefteld worden uit ververfchende, verzagten- de, zuiverende, het zuur-temperende en wech- neemende kruiden, waardoor dit Hulpmiddel het voorrecht behoudt, van nooit eene tegen- ftrydige uitwerking, of toevallen, ofhetmin- fte quaad , te veroorzaaken. |
|||||
DER.
|
|||||
T A L M E ESTER. 201
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK.
Van de Zamenflellinge van verfcheideal-
gemeene Hulpmiddelen , te gebrui- ken , zoo van binnen als van buiten. N^'. I. Zamen[telling van een weergaloos Droes-
poeijer, om te gtbruinen als een Preferva- tif, tegen deeze zoo gemeene ziekte der Paerden. I?. Sent' foenugraei:
Radic. Geniian.
J/ar . . . aa | vj
Carlin: Bacc: Laur:
Herb: Feron:
Sulph: Caballin. . . . aa ^ G
Herb: Sabin; . . . . |j
Bacc: Jumper.
Radic. Imperator: . . aa § iv.
Incifa & Contuja grojjo modo, fiat pulvis. Dit Poeijer gebruikt men 's jaars tweemaal
by Paerden, die op ftal ftaan; maar als men zig in Carnpementen, of elders aan plaatfen bevindt, daar liegt gras en water voor de Paer- den valt, dan kan men hen, als een Prefer- vatif, by elke afneemende Maane, drie Lepels , vol van dit Poeijer geeven, te weeten, drie dagen agtereen , alle morgen een' Lepel vol onder het eerfte voeder, waardoor het qnaade water belet word, zig tot flym of fnpt te ?et- : N 5 ten, |
|||||
202 DE NEDERLANDSe HE
|
|||||
ten, of zïg te konnen vermengen met dien,
waarmede het Paerd reeds befrnet is. Maar een Paerd reeds aan de Droes zynde,
moet men aan hetzelve negen Lepels vol van dit Poeijer geeven, te weeten, drie dagen agter- een, dagelyks eenen Lepel vol, 's morgens in't eerfte Voeder, en zoo vervolgens; dog telkens met eene tuffchenpoozinge van drie dagen, in welke men het Poeijer niet geeft: ook moet men den Paerden, hetzelve genuttigd hebben- de , binnen de drie uuren geen drinken geeven. Als men de geheele Dofis by jonge op ftal
ftaande Paerden , als een prefervatif , in 't voor- en naa-jaar gebruikt, dan zullen veele nooit van de Droes aangetafl worden. N°. II. Het Poeijer Palmarius, zamengejield uit
Worm-verdryvende Kruiden. $tT Bladen van Latifolia.
Verbena, Yzer-kruid,
Salvia Minor, Kleine Salie, Plantago, Weeg-bree. Polypodium, Veel-voet. Abfinthium vuig: Alfem. Mentha Aq: Watermunt. MeliJJe. Betonica. Hypericum vuig: St. Jans-kruid.
Centaurium minus, Duizend-Gul- den-Kruid. Corallina, Zee-Mos. Dit alles tot een Poeier geftooten, en daar-
van de Dofis van 31 grein, of omtrent,gebruikt. NB. Van alle deeze Kruiden moet van elk
evenveel genomen worden. .N°. UU |
|||||
Stalmeester. 203
|
||||||||||
N°. III. Het Konings-Poeijer , it van groote
deugd, voor aller leye ziektens en quaalen, voornaamelyk voor de verjcheide Wormen, de Schurft, Droes, en meer andere on- gemakken. ?t. Bacarum-Laury, Laurier-Bezien.
Jriftolocbi Rotundi, gemeene Hol- wortel. Sem: Sillery, Sellery-zaad. j' van elk
Radic: Cardopat: Ever-wortel. LdrieOn-
|
||||||||||
Enula Campana, Alant wortel.
|
$en.
|
|||||||||
Gentiana, Malderg.
Piper long: lange Peper. Sulpheri Gtrini , gemeene geele Zwavel. . , Ellebori albi £f Nigri , witten van elk een en zwarte JN'ies-worceL 'T On 5e.
Crocus, . ... Saffraan. . twee Dragma. Alles onder malkander geflooten en tot een
Poeier gemaakt. Hetzelve, in eene drooge Varkens-Bteas gedaan zynde, kan langen tyd bewaard worden, tot dat men het nodig heeft. De Dofis is-, eeneonje in een glas warm BLer, of kan ook wel onder wat Semelen en Haver te eetén gegteven' worden. N°. IV. Poeijer, om eenen goeden Adem te maaken;
is ook zeer goed voor Feiver, Droes, Hoeft,
, ■ . en meer andere ziektens155 <nm'dendc ge- meenlyk genoemd, 's Graven Oldenburgs
Poeijer.
U, Cardelium. . , . . . i.ffi. JJfaFetida, Duivels-Drek. * ®. |
||||||||||
204 De Nederlandsche
|
||||||||||||||||||||||
Boontjes Hol-wortel. .
Ahnts-Wortel . , . .
Gentiana. . . . , f2 un?e
.; . i Onje.
|
||||||||||||||||||||||
.
n.
|
||||||||||||||||||||||
S
|
||||||||||||||||||||||
Jnys-zaat.
Lavas-zaat. Carrewey. |
||||||||||||||||||||||
2 Onjen.
i On 5e. |
||||||||||||||||||||||
Dit onder malkander geftooten tot een Poei-
jer: De Dofis daarvan is, telkens een' Lepel vol in Bier of Wyn den Paerden ingegeeven ; het doet zeer goede uitwerking, en kan lange goed gehouden en bewaard worden. N°. V. Een zeer goed Poeijer , genaamd Le
Duc, of 's Vorflen Poeijer. |
||||||||||||||||||||||
?t Drop van Soethout ....
CardebenediStus . ■■:.. /. .
Hifop. . . * '■ . . i. . Foenugraec. . . ;« . ';. - . Genever-bezien . . . . . Alant wortel. ...
Jreas. ......
Cardemom. . . \ . . . .
Gentjaiia, Cotnyn + Kaneel. .
Gemeens Hol-worul en Boontjes Hol-wortel. .....
Noot e muscaat. . ...
|
||||||||||||||||||||||
6 On£en.
|
||||||||||||||||||||||
5 On^en.
|
||||||||||||||||||||||
3 Onjen.
|
||||||||||||||||||||||
Dit alles zeer fyn geftooten en doorgezift,
en, tot dat men het gebruikt, wel bewaard. De Dofis daarvan is s % Onjen, met Wyn of Bieringegeeven. . . - , |
||||||||||||||||||||||
N°. VI.
|
||||||||||||||||||||||
Stalmeester, 205
|
|||||||||||||||||||||
N°. VI. Het vermaarde Poeijer Diapente.
|
|||||||||||||||||||||
?i Gentiana. . . ■*»
|
|||||||||||||||||||||
• • • •
|
|||||||||||||||||||||
Laurier-bezien.
Mirrhe. . . . Geraspt Tvooir. |
van elk
. drie Ön^en. |
||||||||||||||||||||
Gemeene Hol wortel.
Safraan. . . * ... 2. Dragma Dit onder malkander geftooten tot een Poei-
jer en gemengd met twee © Honing, en van dit Conferf telkens een' of twee Lepel vol, met een half pintje warm Bier ingegeeven, is goed voor allerleye ziektens, en een weerga- loos Middel. Het kan bewaard worden , en blyft Jaar en dag, goed: Het maakt mede eenen goeden Aaflem; en men kan het ook droog be- waaren, en mengen met Honing, als men het wil gebruiken. N°. VII. Pillen voor veelerleye Ongemakken der
Paerden. |
|||||||||||||||||||||
Jji. Jtabarber.
Aloé. . Jgaricus. Coloquint. Gentiana. Duivels-Drek, |
|||||||||||||||||||||
x Onje.
if On^e. } Onje. i On 5e. f Onye. * Onge. |
|||||||||||||||||||||
Dit 't zamen geftooten, en dan gemengd
met een vierdendeel Honing en een half Pond Boter,en tot Pillen gemaakt; hiervan een der- depart, telkens met een halfpintje Wyn, en zoo veel Oly van Olyven ingegeeven, drfe'da- -gen na malkander, ten ware het. Paerd, den - U derden |
|||||||||||||||||||||
2o6 De NedeblandscHe
derden dag, fterk purgeerde, wanneer men
zoo lang moet ophouden, tot dat het purgee- ren gedaan is. Deeze Pillen zyn mede goed voor de Dampigheid. N° VIII. Verjterkende Pillen ,welke byzondergoed
zyn voor dePaerden, die, op Jagten of groot e Reizen, afgereeden zyn, om derzelver verloore krachten , zoo uit- voendigals van binnen,weder te her (lellen. 9.. Gemaalen Soet-bout. , .. . . i Onje.
Geftooten Suiker. ... i Onje.
Geftooten Safferaan. . , . i Dragma.
Fyn geftooten Kaneel. . . . i Lood.
Honing. ... i On§e.
Methridaat. . . . j Once.
Dit alles met een weinig Terwe-n^d en Boter
gemengd, en tot Pillen gemaakt, en in een weinig Suiker gerold. Deeze Pillen ingegee- ven zynde, moeten met een halfpintje Wyn of Bier doorgefpoeld worden.- N°. IX. Purgeer Middel voor Poerden.
#. Coloquint. . . ...... . i On$e.
jlgarims....... * Onge.
Seri e-bladen.. . . . . . t On 5e.
Aloë. ...... 1 On§e.
Rabarber. ...... ^ On 5e.
Zevenboonu 1 . ... . ^ Onje.
Dit alles onder malkander geftooten tot
een Poeijer, en dan gemengd met een half Food Boter > en een half vierdendeel Honing. Die
|
||||||
StaImeester. 207
|
|||||
Dit 't zamen onder malkaar gekneed, en tot
Pillen gemaakt, zoo groot als kleine Hoener- Eyeren. Men geeft deeze in , met 's Paerds Kop omhoog te trekken, de Tong met de hand een weinig uit te haaien, en de Pillen met de hand zoo diep in de keel te fteeken, ■als mogelyk is,- en telkens, zoo dra eene Pil ingefteeken is, moet men de Tong los laaten opdat het dezelve konne doorflikken. De Pillen alle doorgeflikt zynde, neemt toen
eene Pint Raap-oly, of Oly van Olyven, met een glaasje Wyn of Bier onder malkander, en giet het in de keel, om zoo de Pillen wel dooi te fpoelen; en dit dus gedaan zynde , geeft men aan 't Paerd, twee dagen lang, in plaat- ze van Haver, vogt gemaakte Seraelen te eeten N°. X. Nog eene andere Purgatie.
Een Fcm*d raauw Spek, eenen nagt ;in fchoon
water gelegd , en dan, afgewaflchen, in een' Vyzel wel geftooten , daaronder gemengd een onge^/eëmet een lood Rabarber^ en daar- van Pillen gemaakt, en dezelve den Paerdezoo ingegeeven, gelyk boven gezegd is. N°. XI. Nog eene andere Purgatie.
9, Aloe\ . . i:. ., .;. ,. * . 1 van elk
Sem-Bladm. . > , . . . . keen half Galap. .: ...» . . J Onge. Dit alles fyn gepulverifeerd > en 12 uuren
lang in een pintje Wyn laaten weeken,en dan aan het Paerd te drinken gegeeven. N'. XII.
|
|||||
2o8 De Nederlands cèe
|
||||||
N3. XIL Nog een ander Purgatif, zynde een
Huis middel. Eene kan Oly , met eene halve kan Soete
Melk) een Bol Look , en zoo veel Ze ven-boom geftooten, als in de Schaal van een Hoener-Ey kan; het Look klein gefneeden, en dit alles te famen ingegeeven. N°. XIII. Lavement.
Neemt een Muddetje Raap Oly, een Halfje
Oly van Olyven, met een Muddetje Water, een Lood Zout t en een Lood Salpeter, met een half vierdendeel Honing. Dit alles onder malkan- der gemengd en met de Spuyt bygebragt. N°. XIV. Eenander KHJieer.
Neemt eene halve pint Soete Melk , een vier-
dendeel Honing , een Lood Sal prunelle van ge- zwavelden Salpeter, en een onge Oly van Oly- ven- Dit laauw gemaakt en toegediend. N°. XV. Een Pynjiillend Lavement.
Neemt een Pond drooge Vygenj deeze klein
gefneeden en in drie Pond' Regen-water een half uur gekookt: Doet hier.by. eene hand vol Wyn- ruit, klein gefneeden, en 't famen nog een quartier uur lang laaten kooken. Dit kookfeldoor eene Zeef gedaan, en daarvan twee Pond', met byvoegingvan een half Pond Oly f-olie, warmin- gefpuit i is zeer goed bevonden. |
||||||
n°. xvr.
|
||||||
Sta lmêestêr. 209
|
|||||
N°. XVI. Nog een ander , en Wind -breekend
Khjleer, Kookt vyf of fes hand' vol Saly in drie Pond'
rooien Wyn: Dit tot op een derde verkookt zynde, doet 'er een half Pond Boter by, en dan laauw bygebragt. N°. XVII. Cataplasma, of Pap, om een Gezwel
te doen Rypen. Neemt Komyn, en Meel van Lyn-koek , van
elk evenveel i kookt het in Koei -melk, en doet 'er dan by zoo veel gedroogden en fyn geflo- ten Eoener-meft, als genoeg is tot de Confis- tentie van eene Pap. Legt dit warm op de gezwellen; het zal doen rypen en de Pyn wech- neemen. N°. XVIII. Het Foijed'Jntimoine te prepareeren.
Neemt 16 Ongen fyn geftooten Antimoniet
en ook zoo veel wel gerafineerden en gecriftal- lifeerden Salpeter oïNiter: Stampt denzelven klein, zoo, dat het een zeer fyn Poeijer word; mengt deeze beide Poeijers onder malkander en doet dat mengfel in eenen yzeren vyzel; dekt het toe met een' Doek; neemt dan ee- ne gloeijende kool, ligt den doek aan eenezy- de iets op, brengt de gloeijende kool in den vyzel, en fleekt de daarin zynde MaJJa in den brand; haalt de kool dan weder fchielyk 'er uit, en dekt den vyzel digt toe: Dan zult s;y , met een geraas, de ryzinge en fcheiding in den vyzel hooren volgen, en deeze ophou- dende, en de vyzel koud geworden zynde , O fchudc
|
|||||
aio De Nederlandsche
fchut dan de 'Maffa daaruit, welke aan eenen
Lever • verwigen Steen zal gelyken , dat 't Foije d' Antimoine, of het Antitnonium Diapboreti* cum,y is, een zweetverwekkend en uitdryvend middel. De fchilferagtige deelen , welke zig ïonds om in den vyzel aangezet hebben, moe- ten niet onder het egte Antimonium mede ver- mengd worden. Dk Fotje iï Antimoine word den Paerden toe
gediend, om de zweetgaten te openen, deuit- waafleming te bevorderen ,en te doen zweeten, waardoor dequaade Humeuren uit het Lighaam gedreeven , en, zonder gevaar, veele oude en zwaare gebreken geneezen konnen worden. W. XIX. Het graaww of Napelfche Onguent, of
Zalf te prepareeren. #. Quik zilver.....6' On§en.
y, Farkens-reuzel. , 4 ffi.
Venetiaanfcbe Terpentyn. . 4 Oneen.
Men dempt het Quik-zilver, met hetzelve
vyf of fes uuren lang in eenen metalen vyzel ter deeg oncjer den Terpeotyn te ftooten .en; om te roeren; vervolgens doet men , me^ kleine portien, voor en na den varkens-reuzel mede daarby; en dan is deeze Zalf gemaakt. Sy is zeer goed voor allerleye Schurft, en ook om het ongedierte te verdryven. N°. XX. Baftliftm-Zalf. .
ijt. Scbapen~ongel..... *|
Ojfenongel. .....
Vet wn een Berg-varken, .
t Spie-
|
||||
S t Af L H E E S T E R»
|
|||||||||||||
211
|
|||||||||||||
Spkgel-karft. . , , r i van elk een
Zwarte Pik. . *'■•'■* Lvkrdendeel Wajch. » » ."rf .: fPönd; |
|||||||||||||
Honing. é . . . t '
JSoïer. * ^ ■>'«■. . Terpentyn. . .. .-■ . .1 |
|||||||||||||
Poerden-Vet. . 4 .- . -[Een half vier-
Boom-Oly. . . . . . j dendeel van eik- Alle deeze ingrediënten elk apart gefmolten, en dan onder malkander gegpoten in eenJ pot * tot dat alles byeen gefmolten is, en dan weer, te famen op het vuur gezet, en zachtjes nog wat laaten kooken , en daarna, al roerende, laaten koud worden. Dit is de befte en zagt* fle Zalf, om in alle gevaarlyke wonden vei- lig te gebruiken. N°, XX L JEgyptiacum temaaken.
§£. Fyn geflooten Spaans-groen. . . |8J.
dito Vitriool. . i Once.
MercuriumSublim. i Dragma. Honing. * « é-Wk PVyn-Azyn. . . jPintje. Dit onder malkander wat langzaam gekookt,
en, roerende, laaten koud worden; is goed in oude of Hinkende wonden; en als men het nog iet krachtiger wil hebben, dan moet men nog een weinig Arfenicum byvoegen, N°. XXII. Eene koftelyke Woni-Zalf.
Neemt een Stuk geel Harfi, ter grootte van,
een Hoener-Ey; fmelt het in een' nieuwen aarden pot op een klein vuur; doet 'er dan by ook zoo veel geel Was, en, dit mede ge- ul a fmol- |
|||||||||||||
£12 DS. NEDERLAN0SC HE
fmolten zynde, een half pond varkens-reuzel,
eene on§e Honing, en een half pond gemeenen dog wel gezuiverden Terpentyn. Laat dit al- les t' famen zagtjes kooken en met een houte Spatel roeren , tot dat de Terpentyn ontbon- den en met het overige volkomen vereenigd is. Zet dan den pot van het vuur af, en doet 'er nog by twee Qnjen fyngemalen Koper- rood ; dit wederom wel omgeroerd zynde, laat het nog twee of drie walletjes opkoo- ken. Van het vuur afgezet zynde , laat het door een zeef pafleeren, en bewaar het door- gezifte tot gebruik. N°. XXIII. Eene zeer goede Zalf voor diepe Wonden.
$£. Terpentyn. . . . i gg.
Olyvan Olyven. . .* -gr.
Fyn geftooten Spaans-groen. . . i Onge. Dit onder malkander gedaan, en een wei-
nig laaten opkooken , en dan, al roerende , laaten koud worden. N°. XXIV. Nog eene andere zeer goede Zalf.
Neemt Chekdonie of Schelkruid, Nagtfcbade,
Hondsdraf, Camille - Bloemen , Hipericon-Koozen, van elk eene hand-vol; eerft klein gefneeden, en dan in een' vyzel klein gedampt; voorts in een' verglaasden pot gedaan, en daarby ge- voegd een Pond Terpentyn, en ook zoo veel Oly van Olyven, en wel onder malkander ge- roerd ; dan in eene Vies gedaan, en het twee maanden lang in de zon laaten diftileeren j vervolgens uitgeperft, en daaronder gemengd een
|
|||
Stalmeesteu. 213
een half pond Varkens-reuzel, en een half vier-
dendeel Was, t' famen' onder malkander laa- ien opkooken, en, al roerende,koud worden. N°. XXV. Eene groene Wond-Zalf, die'by uit-
fiek goed is. ?£. Terpentyn. ........ 1 gg
Spiegel-harjt. ...... 1 On§:e.
Was, . ....... 1 Onje.
Oly van Olyven* . , . .1 Muddetje.
Fyn Spaansrgroen. ..... 1 On^e.
Dit by malkander ineen' nieuwen verglaas-
de pot langzaam laatenkooken, en, roerende, koud worden. N°. XXVI. Nog eene beproefde Zalf voor harde
Knobbels. , %.. Oly van Baijen. . . . 2 Ongen.
van Lynzaat. . . 2 Onjen.
Zalf van Popelion. . 2 Onjen.
van Dialthea. . . 2 Ongen.
Oly van Terpentyn. . \ Onje.
Dit alles wel onder malkander geroerd.
N°. XXVII. Oly van Hipericum te'prepareeren.
Neemt een pond. Bloemen van Hipericum;
pluktfe van de fteelen; doet fe,met eene kan Oly van Olyven eneene Onje Terpentyn, in ee- ne Vies; ftopt fe wel toe , en laat het drie baanden in de zon diftileeren; dan is het vol- maakt, era wprd hoe ouder zoo beter. Deeze O 3 Oly |
||||
214 ^E N E D E R L A N DB C H E
|
|||||||||||||||
■Öly geneeft fpoedig alle foorten van wonden,
era komt voornaamelyk zeef te pas by diep- gaande wonden. N°. XXlAlL Wonér-Oiy , mor ulle CaMea m
Gezwellen der Poerden. 5i Scorpioen-Oly. . . . . s, Lood.
Peter -Oly. . . . . . i Lood.
Spyk-Üly. ..... a Lood.
Oly van ïerpentyn. , . . . . i Lood.
van Henmp-Zaad. . . . t. i Lood.
van Camillen....... i Lood.
van Witte Leiyen. -". . ■ . ■ . x Lood.
Alle deeze Olyen onder malkander gemengd,
en de Gallen of Gezwellen dagelyks daarmede gefineerd, en wel en warm ingevreeven. Ook kan het gebruikt worden by opene won- den en quetfuuren; dog moet , noch by het eene, noch by het ander, te vet gefineerd wor- den. De ondervinding zal leeren, dat de deugd van dit middel, met geen Geld te betaalen is. N°. XXIX. Compositie van eene yitncemendc
Hoorn-Zalf. ?i Terpentyn Oly. . .. '." . .
|
|||||||||||||||
Biljen-Oly. . . 1 . . .
Gene®erbej[ien-Qiy. . . . .
|
van elk,
' if
|
||||||||||||||
Ziegel - Oly. . . . . , I.
Peter-Oly. ........ i Lood.
Johannis-Oly. . . .... .4 Lood.
fioode Polus. . , ". , . . . . i 'S?
|
|||||||||||||||
wa!:?nf\ :::::: \ y^ei*
|
|||||||||||||||
*
/ |
|||||||||||||||
Harjt. f | ■» t , f . , J
|
|||||||||||||||
N
|
||||||
SlAIHtESTEi JIJ
Dit alles op een "klein Vuur laaten mie'lten,
wel onder malkander roeren, en, nadat het genoeg gekookt heeft, in eenen Pot van Keulfch Aarden-werk gegooten ; ett daarmede den Paerden den Hoef 's weeks tweemaal laaten fmeeren. NB. Deeze Zalf ïs voórnameiyk zeer nuttig,
by de Kwartier - voeten te gebruiker!. N°.-XXX. Eene andere uitmuntende Hoorn-Zalf.
St, Lyn-Oly......"• '♦ 7 Oöcea.
Boom-Qly. ....... 3 Oneen.
Opregie Venef. Terpentyn. . . 3*. Oöcea.
Geel Was, .,..,.. 31 Oneen.
Varkens - Reufel. * . . * . 5 Oneen.
Schaapen ■ Ongel. . . . • > _. 3 Oneen.
Honing. . . . ,'. ... 3^ Oneen.
De Olyen moeten eerft . langzaam warm
worden gemaakt; het Ongel en Reufel moet ook alleen geftnolten en by de Olyen afgegoo- ten, en de Honing op 't laatft ook daar by ge- voegd worden. He.t Paerd word, in den be- ginne, alle 2 of 3 dagen daarmede óp den Hoef en in de Holtens van den Hoef gefineerd $ en omtrent 14 dagen .daarna, alle 8 dagen eens; en als de Hoeven weder in een' goeden ftaat gebragt zyrt, dar. alle veertien dagen of drie weeken maar egnsf N'\ XXXI. Nog tene andere zeer goede Hoorn-Zal}
fc. TefpeMyh. ....... 1
Was. .;...... 1 van elk;
Schaapen-Ongel. ..... ± Ê8.
Varkens • Reufel, . , . . , J
O 4 ftter*
|
||||||
«
|
||||||
De NEDERLANDSe II E
|
||||||||||||||||||||||||
2XÖ
|
||||||||||||||||||||||||
Peter -Oly........3 Loot.
Loor-Oly........2 Loot.
Spaans-Groen, . . ... voor 5 Stuyvers.
Ried of Steden van
Oyen.......Itoor 2 Stuyvers.
-v
Het Was, Ongel en Reufel rribeten vooraf
'tfamen wel ukgebraaden , en vervolgens uit- geperft worden, en dan de*n Terpentyn opeen zagt Vuur, met de overige Speciën, in dit Vet gedaan , eenige reizen laaten opkooken, en dan in een' Pot van Keulfch Aarden - werk gedaan. Deeze Zalf blyft lange jaaren goed, en is hoe ouder zoo beter. Np XXXII. Het zoo nuttig Cordiaal, of Hart-
fierkend Poeijer. |
||||||||||||||||||||||||
?i. Laurier ■ befien.....
Zoet - bout. . . . . .
|
||||||||||||||||||||||||
van elk
4 Oneen |
||||||||||||||||||||||||
Centiana......
Gemecne Holwortel ....
|
||||||||||||||||||||||||
Myrtben......
Geraspt Herts - Hoorn. . .
Brand ■ Netel Zaad. .... 4Ï Oneen
rfop.t........
|
||||||||||||||||||||||||
Agnricus.......
Rabarber.......
|
van elk
1 Once. |
|||||||||||||||||||||||
Kruid Nagelen. . .
Roote-Muscaat. . . . k . |
||||||||||||||||||||||||
Dit alles wel gepulverifeerd , en door een
fyn Zeef gezift, en het doorgezifte tot gebruik bewaard. De Doils daarvan is 2 Oneen. |
||||||||||||||||||||||||
N°. XXXIII.
|
||||||||||||||||||||||||
Stalmeestek. 217
|
||||||
N°. XXXIII. Een zeer beproefd Wond-Pleifier.
#. Geel Was........i Pond.
Terpmtyn. ........ 8 Lood.
Olyf Oly. . . ... . . -.2 Lood.
Fyn gewreeven Sinaber. . .l . 2 Lood.
Smelt het Was, en roert de andere Speci-
ën daaronder: koud geworden zynde , kan men 'er rollen of koekjes van maaken, en lange jaaren tot gebruik bewaaren en goed houden. Als men het gebruiken wil, fmelt men een weinig in een' Lepel, en giet 't warm in de wonde. Om hetzelve wat vlugger, en tot meer zuiveringe der wonde,te maaken, kan men 'er , by 'r gebruik , eenige droppelen Spiritus van Lepelbladen bydoen. N°. XXXIV. Eene iseêrgalooze Wond- Zalf ,
vooral zeer nuttig om te gebruiken als een Paerd Glas, of iet anders, in de Voeten heeft getrapt. Dezel- ve is ook goed by Menfcben op de zwaarjie wonden te gebruiken. ?£. Bellen Olyf- Oly......\ On^e.
Genever ■ Bezien Oly. . . .3 Dragma.
Nagel-Effents:.....2 Dragma.
Blauw Vitriool, gepulver: . . 2 Dragma.
Aloë Succotri: gepulver: . . 2 Dragma. Befte Veneetf; Terpentyn. . . 2 Dragma. Doet dit alles famen in eenen nieuwen ver-
glaasden aarden Pot; roert het drie quartier uur lang j laachet, al roerende, een quartier O 5 uur |
||||||
1
|
||||||
41$ Dï NEDERtANDSÈME
uur lang kooken, en, koud geworden zynde,
doet het in eene Vies, en bewaart 'het tot ge- bruik. N^.XX&V. Eerte Zalf te tnuaken, die, zonder
fouttdejlitnJUMoorn-Klooven geneejï. $£. Terpentyn - Oly.....| W.
Was. ... .... . l -e?.
Vitriool ,ter' grootte van eene Muscate Nooü,
Dit ohder malkander gekookt, zoo lang tot
dat dé Vkfiöol wit word; en dan van dit Smeer, drie dagen agtêreen, en vervolgens driemaal om den anderen dag, kookend heet ïn de Kloof gegooten -t getieelt onfeilbaar. |
||||||
VIERDE HOOFDSTUK.
fan demeft gememe hinerlyke Ziektens,
ipelhe 4en Paerden overkomen. . Van de ï)foes,
DËeze Ziekte, aan welke de Paerden on-
derworpen zyn, gelyk de Kinderen, en ook volwaflene Menfchen, aan de Pokken en Mafelen , is eene natuurlyke ontlafting van de fcherpe, ziltige, fjymige en onzuivere vog- ten, die het Veulen, doof de hoedanigheid van fyngenqoten Voedzel, of van hetClimaat of de Luchtftreeke, in welke het gebooren en op- gebragt is, heeft ingezoogen, In de Zuid- ^a,erts leggende Lauden, daa,r de Lucht meer droog
|
||||||
S T A t M E E S T E R. 2N)
droog is, en de gewaffen minder vogtig zyn,
zyn de Veulens en Paerden aan deeze Ziekte minder onderworpen, dan in de Landen, wel- ke meer tegen het Noorden leggen. -Deeze ontlafting gefchiedt «op tweederleije
wyzen, te weeren; gemeenlyk trekken zïg de de Vogten oneer de Kaaken byeen, en zetten zig daar tot min of meer groote, of harde, of weeke knobbels, welke zomtyds van zelve aan *t vloeijen geraaken , en zig door de Neus ontlaften; dog zomtyds moeten fy ryp gemaafct en geopend worden; fy gaan ook wel "van zel- ve aan 't zweeren en open. Veeftyds gebeurt het ook, dat de onzuivere humeuren vloeibaar worden en zig door de Neusgaten ontlaften , zonder zig tot knobbels te zetten. Dikwyte ook gefchiedt deeze ontlafting door 'het zwee- ren der gezette knobbels en het vloeijen uit dé Neus teffens en te gelyk. Deeze beide ma- nieren van ontlafting der Droes zyn de hefteen gemakkelykfte, en op verre na zoo quaadniet, dan wanneer de Droes zig op eene andere plaatfe van *s Paerds Lighaam zoekt te ontlas- ten en doorbreekt, of zig in den eenen óf anderenopen fchaden, dien het Paerd heeft, zet, en, daardoor, zig ontlaft. De Droes by de Paerden kan verdeeld wor-
den in driederleye foorten. De eerfte is, waarvan de Paerden, in deeze onze luchtftreeke zelden of nooit bevryd blyven. Sommige Veulen droezen in het eerfte, en veele in hun twee- de of derde jaar. Men wil, dat de Veu- lens, welke beneden de drie jaaren droezen, nog eens aan deeze ontlafting onderworpen, syn. Ten minften het is niet quaad, als de Paer-
|
||||
220 De Nederundschb
Paerden,voor het vierdejaar, afgedroefd heb-
ben. N°. 36. Tegen deezen eerflen Droes ftaat niets
te doen, dan alleenlyk deszelfs ontlading door de Neusgaten te zoeken bevorderen. Doch zoo het gebeurde, dat, door het een of ander quaad, flappigheid , of liegt voeder, de Natuur belet wierd deeze zoo naodzaakelyke zuivering en ontlafting derquaade vogten te konnen vol- brengen , en waarvan zwaare ongemakken de gevolgen zyn zouden; dan moet men dezelve te hulpe komen , roet Wyn-Azyn, Oly van Olyven, van elkeen Lood, met twee Doyeren van verfch- gelegde Hoener-Eyeren , onder malkander gekluft, en daarvan alle dagen, in elk Neusgat, een' Lepel vol ingegootenj waarby het Hoofd om hoog getrokken moet zyn, op dat hetterdeege kan inloopen. Dit continueert men twee of drie dagen lang, of meer, na dat het nodig is. Indien het Paerd van onderen, aan de Keel
te zwellen komt, moet men deeze dikte zoe-> ken te verzachten door , tweemaal daags, warm te fmeeren, met Dealthea, of, by ge- brek van dien, met ouden Farkem-reuzel, en met een Lams-vel, de wol naar binnen op het ge* zwel, toebinden, en het Paerd zoo warm hou- den, als mogelyk is. Het is ook goed, een fpint gerjte gekookt met Bier, en dat in een' zak gedaan, en het Hoofd van het Paerd daar- in geftooken, en den zak boven het Hoofd toegebonden, op dat de rook en waaflem van dat kookzel in 't Hoofd konne trekken. Of het gebeurde, dat dit nog niet wilde helpen, dan moet men neeraen een vierde pari; van een. bol-'
|
||||
S T A L M E E S T E K. 2.21
bolletje Look, fchoon gefchild, met een half
lood Zevenboom, en die klein gefneeden, of geftooten,en dan met een Muddetje Zoete-melk ingegeeven: Of, men kan ook neemen, een half lood Mctridaat, en een half dragma Suffe- taant met een half pintje Bier, t'famen warm gemaakt, en ingegeeven. N°. 37. Wanneer een Paerd niet zuiver oit-
droeft, dan zal hetgemeenlyk , het zy over lang, of over kort, nog eens van deeze ziekte aan- getaft worden; vandaar is noodzaakelyk, dat men hierin bytyds voorzie, en teffens de ont- lafting zoeke door te zetten. Hiertoe is by- zonder goed de volgende Drank. Neemt Wa- tervan Scabiofen , van Scorzonera, van Latifoiiaoi Gift wortel, van Cardèbenedift, van Roofen en JEn- divient en witten Wyn, van elk een half Pint- je , en daarin laaten fmelten eene Once van Hy- acinth Conferf, en dat ingegeeven ; dog moet aan het Paerd, 4 uuren voor en na het ge- bruik , geen eeten of drinken gegeeven wor- den. Men kan hiertoe ook eenen anderen Drank gebruiken, gemaakt uit het Cordiaal- Poeijer Nv. XXXII. Nv. 38- De tweede foort van Droes, word
veeltyds veroorzaakt door koude en ongemak; want als een Paerd heet en bezweet is, en in de koude lucht ongedekt blyft flaan, of fchielyk koud water drinkt, dan veroorzaakt dit eene verflopping in de zweet-gaten , en de uit- waafTeming word door de koude lucht verhin- derd. Dit befpeurt men allermeeit in de Neus- gaten en in de Keel, omdat, door dezelven , de koude lucht-deelen geftadig zeer fchielyk ingeademd , en in de ontfloote , verhitte en verwyderde Klieren als opgeflooten worden, waar-
|
||||
222 De NêDERLANDSCÖ E
|
|||||
waardoor eerfl eene ftremming , en vervolgens
een verderfin de Vogten ontftaat, die van tyd tot tyd erger word. De overgroote hitte doet der Paerden vet ook als ware het in het Lig- haam fmeken, hetwelk zig eerfl tot eenefoor-1 te van water, en daarna tot materie zet, en dan uitgeworpen word. Deeze Paerden heb- ben zelden Klieren of Knobbels onder aan de Keel; de materie is mede geheel anders van koleur, ook niet zoo vettig, en nog minder zoo lelyk van reuk, dan die van eenen quaaden Droes, van welken wy hierna zullen fpreeken. Somtyds is dit uitwerpzel zeer geel, hetwelk fommigen oordeelen geheel quaad zyn ; dog het is daarom niet quaader, maar flegts. een teken van eene lange en-oude vergaaringe., Nog eene'andere , egter foortgelyke, Droes
word veroorzaakt door overtollige vogten, die naarenoorfpronghebben,zomtyd&uit de Hers- fenen, en zomtyds ook voortkomen en na bo- ven trekken uit de onderfte deelen des lig- naams, als uit de Maag, de Lever, en de Long, waardoor in de zenuwen en. aderen der Herflenen eene verflopping ODtflaat, wel* Ice, zoo wel als de voorgemelde, door deezeof gééne hulpmiddelen moet ryp,los en vloeibaar' gemaakt worden. Als het zomer-dag is, dan is het zeer nuttig,zulk een Paerdin de weide te brengen. Ook is daarvoor 2eer goed het volgende: Oly van Olyoen , een Lood , Wyn- azyn , eene Onge , fyn geflooten Peper, een dragma, fyn gemaalen Moflaan, een' Lepel vol. Mengt dit onder malkander, en fpuit bet eenmaal daags in de Neus. De derde en laatfte foort van Droes is een
geheel ander en quaadaardiger ongemak, dan de
|
|||||
Stalmeester* 223
de twee eerfl; gemelde, en werd doorgaans ge-
noemd , de quaade Droes. Deeze gevaarlyke en befmettelyke quaal word gekend uit het; kleefagtige en ziltïge vogt, dat zig door de Neusgaten oatlaft, en wit , of roodachtig of geel, ei* ook wel groenachüg is. Deeze vertooningen,, gevoegd bj de verftoppinge «n zwellinge der Klieren van onder de Kaaken, welke klieren daar beneven pynlyk» en aan 't Been vaftzktende bevonden, worden» zyn ge- rjoegzaamzekere tekenen van eenen quaadaarti- gen Droes. De vuiligheid,welke by deezen Droes uitgeworpen word , komt gemeenlyk uit één Neusgat, op de zyde daar de Klieren gezwollen zy n , of daar de Knobbels zitten; dog, by de twee eerflgemelde foorten van Droes, ontladen de Jdeefachtige vogten zig meelt door de beide Neusgaten. Nogtans gebeurt hqt zomtyds ook wel, dat de met eenen quaaden Droes befmejtte Paerden, op beide zyden van 't Kaakebeen, dikke Klieren of vaftziaende Knobbels krygen, em ook door de beide Neusgaten de vuile ftoffen los- fen. Deeze quaadaartigheid en verharde Klieren Jsonoen nooit, uitwendig, tot Supuraiie , of materie; de oorzaak daarvan zal, uit het ver- der verhaal van de Natuur en den zetel van dit quaad, genoegzaam blyken. Men heeft eenige Proefneemingen , uit welke men meent te konnen afneemen, of een droefeqd Paerd den quaaden Droes nebbe, dan niet. De eer- fte is; men zet een' Emmer vol Putwater voqr het Paerd, zoo, dat het uit de Neus vloeijende vogt in het watqr valle; als nu deeze ziltige fnot fchielyk na den grond gaat, dan is het zekerlyk Etter; maar blyft hetzelve op 't wa- ter dry ven, dan is't.flegt? eens dikke, en taaie flym-
|
|||||
'
|
|||||
<
|
|||||
Ü24- Dê NeDERUNÜSCBE
flymachtige Majfa, die op verre na zoo ge»
vaarlyk niet is, dan de Etter. Ook weet men, of een Paerd met den quaaden Droes befmec zy, dan niet, wanneer men neemt een lapje linnen, of wat plukfel hetzelve doopt in fterken wyn-azyn, en den Paerde in de Neus- gaten fleekt. Als het hiervan proeft, zoo is 't een teken en bewys, dat in de Neus nog get- ne verzweering plaats heeft; of, om nog be- ter te zeggen, dat aan het Slym vlies, ( Mem- hana Pituitaria) met welk niet alleen het mid- den - fchot en de knurf - beenen in de Neus, maar ook alle andere in de benedenftehollighe- den des Voorhoofds (Sinus Maxilares) zig be- vindende deelen bekleed zyn , nog geene ver- rotting en verzweering plaats heeft, waardoor anders, de toegangen en zin - tuigen van den Reuk met veelvuldigen Etter befmet en ver- ftopt zynde, de proef van het proeften zeker- lyk belet word. Hierby komt no* , dat een Paerd, met den quaaden Droes befmet zynde, doorgaans meer tekens van gezondheid ver- toont, voor al met meer appetyt fyn voeder eet, en daarby korter en ligter van haïren blyft, dan een ander, dat flegts aan de ordi- naire en onbefmettelyke Droes laboreert. Men heeft overdeeze zoo gevaarlykeziekte,
zedert korte jaaren, importante en voor het ge- meen van groot belang zynde ontdekkingen ge- daan : dog vermits dezel ven aan veelen miflchien nog onbekend zullen gebleeven zyn, zal het nietten eenenmaale overbodig zyn, zoo ik hier, ontrent deeze ontdekkingen, eenigzins uitweide. Het is aanmerkelyk, dat, alle de oude Au- theuren doorloopende, welke maar eenigzints over de Huishoudelykezaaken, over het Land- leven, |
|||||
SïALMËfcSTER. 255
leven , of over de .Ziektens en Toeval-
len der tamme Dieren gefchreeven hebben, men overtuigd word , dat de quaade Droes by de Ouden niet bekend is geweeft, maar eerft, in ons waereld-deel, omtrent 't Jaar 1494 be- kend geworden is; zynde Parazzez, een Span- jaard, de eerfte geweeft, die over deeze be- fmettelyke ziekte gefchreeven heeft. Dog het is nog aanmerkelyker , en niet
minder verwonderenswaerdig, dat, niet tegen-, itaande de kennis en ontdekkingen inalleKon- ften en Weetenfchappen zedert zoo grooten voortgang gemaakt hebben , men egter zoo lange in onzekerheid en blindheid gebleeven is ontrent de natuur en waare zitplaatfe van dit zoo nadeelig quaad, en dat, uit gebrek vaa deeze kennifle, zedert genoegzaam geen één Paerd van deeze quaal heeft konnen geneezen worden, en dus deeze voor ongeneeslyk gehou- den ziekte, onder de zoo nutte Beeften, hoe- danige de Paerden zyn, vreeflyke verwoeftin- gen aangeregt heeft. Alle de Autheuren, welke, zedert den voor-
noemden tyd tot in 't midden deezer Eeuwe, over de ziektens der Paerden en derzelver ge- neezing de pen hebben gevoerd, hebben,no- pens de natuur en zitplaatfe deezer quaale» den Bal geheelyk4misgeflagen, en gevolglyk heb- ben ook hunne opgegeeven geneesmiddelen van geene goede uitwerking konnen zyn, hebben- de fy derzelver oorfpronguit het Bloed en naa- ren zetel in de ingewanden willen hebben. Dog wy zyn thans geheel anders en beter daarvan onderricht geworden , door de naerftige na- fpeuringe in de Ontleedkunde der Paerden van den Heer La FoJJe, Meefter Cuur-Smit van P den
|
||||
226 De Nederlandsche
den Kleinen Stal des Konings van Vrankryk,
die deeze verderfelyke ziekte grondig nage- fpoord,en fyne gelukkige ontdekkingen,door eene korte,dog zaakelyke Verhandeling, wae- reldkundig gemaakt heeft. Deeze Verhandeling, die eene volkomene goedkeuring van de Ko- ninglyke Franfche Academie de Weetenfchap- pen heeft wechgedraagen , voert tot Tytel: Traite Jur Ie veritable Siége de la Morve des Che- vaux, Ö* les Moyens d'y remedier. Par Ie Sieur La Fqjfe, Moitre Maréchal a Paris, &? Marécbal de la Petite Ecurie du Roy. Avec l'Aprobation de VAcademie Royale des Scietifes, Dewyl my nu niet onbekend is, dat, niet te-
genftaande de groote nuttigheid van dit Werk- je , hetzelve nogtans tot nog toe in weiniger handen gevonden worde, en wy daarenboven der vafte meeninge zyn, dat, tot nut van 't Menfchdom in 't gemeen, en tot Eere en vol- doeninge aan 't oogmerk van den Uitvinder in 't byzonder, zoo eene importante en gewenfch- te ontdekking niet genoeg bekend en uitge- breid kan worden ; zoo hebbe geoordeeld , dezelve vporal eene plaatfe te verdienen in dit myn Werk , welk meed beftaat in ee- ne verzameling van de uitmuntenfte Leffen , en de nuttigfte en meeft beproefde Genees- middelen , zoo van groote en ervarene Lief- hebbers , als van Paerden-Meefters. Hierom hebbe de vryheid gebruikt, het wezendlykfte der Verhandelinge van den Heer La tojfe., meeft volgens fyne eigene uitdrukkingen, uit den eerften en beiten FranfchenDruk te verneder- duitfchen , en hier te laaten volgen. De Verhandeling van deezen Uitvinderrou-
leert over de drie volgende Voorftellen. i. Dat
|
||||
Stalmeéster. 227
1. Dat de wonderlyke en verkeerde denkbeelden,
welke men tot hiertoe van de oorzaake en Zit - plaat-
I je der quaade Droes gehad heeft, veroorzaakt heb-
| ben de onder fcbcide behandelingen, welke nog nooit
f hebben kennen geneezen een Paerd} dat in der daad
met deeze quaal bezet geweefi is.
2 Dat de waare en eenigfie Zit-plaats van dat
ongemak is, betSlym-Vlies ( Membrana Pituitaria) 't welk het binnen/te van de Neus bekleedt. 3 Dat het befte middel, om den quaaden Droes
te geneezen, is, de In/puiting , welke moet ge- Jchieden door hulpe van de ïrepan. HET EERSTE VOORSTEL.
Dat de wonderlyke en verkeerde denkbeelden,
welke men tot hiertoe van de oorzaake en Zitplaatfe der quaade Droes gehad heeft, veroorzaakt hebben de'onderfcheide behandelingen, welke nog nooit heb- ben konmn geneezen een Paerd, dat in der daad met deeze quaal bezet geweefi is. Na .dac de Heer La Fojfe verfcheide der
beroemdile, zoo Franjihe, Spaanfcbe, Engelfche,
als andere, Scfiryvers opgenoemd, en, door der-
zeiver eige uitdrukkingen , hunne verkeerde
en ongegronde gevoelens van den zetel der
quaade Droes aangehaald heeft, én hier uit
; aantoont, de blindheid, in welke men , ten
aanzien deezer Ziekte, tot op fyne ontdekkin-
j gen geweefl is, gaat hy over tot fyn verhaal
I en nuttige onderrechtinge, met zig aldus uit te
drukken.
Deeze door de beroemdfte Schryvers be-
krachtigde gevoelens van de quaade Droes, zyn P 2 door |
||||
228 De Nederiandschb
|
|||||
door geheel Europa toegejuicht geweeft. Ge-
leerde en Ongeleerde , de Stalmeefter en de Smit, zyn allen mifleid geweeft. Het is derhalve niet te verwonderen , dat myne Me- debroeders moeite hebben hunnen eigen Oogen te gelooven. Van zoo een algemeen aangenomen gevoelen afgegaan zynde , zou men my zelfs van eene vermetelheid hebben konnen befchuldigen, zoo ik daartoe niet was overgehaald geworden door omwyffelbaare en op de ondervindinge gefundeerde aanmerkin- gen. De Styfhoofdigheid myner Confraters is zelfs in zekere opzigten te verontfchuldigen ; fy waren reeds zedert twee geheele Eeuwen in het ongeftoord bezit van hunne gevoelens; fy vonden dezelven gegrond door opftellingen van een groot gezag, en fy hadden gelyk, niet daarvan aftewyken , dewyl fe niemand, dan my alleen, te beftryden hadden. Dochthans, daar myne (tellingen zig beveftigd vinden door de Koninglyke Maatfchappy der Weetenfchap- pen,zalhy,die,voorheênen , de ftyfhoofdigen verdeedigde, dezelven voortaan veroordeelen: Dan , tot welzyn van het Gemeen , is te hoopen, dat fy zullen afzien van hunne voor- oordeelen. Verftandige Genees-Meefters zeggen, dat het
nooit deugt, de Geneezing eener Ziekte te vefti- gen op de Hypothefis (vooronderftelling), wel- ke de verbeeldings-kracht voor het geheugen vormt: Omfe klaaarlyk te kennen, verbinden fy de zaak met de oorzaaken van de toeval- len ( Symptomas) der Ziektens. Evenwel heeft het lot van de quaade Droes by ongeluk dusdaanig geweeft; dat duizenden van Paer- den op de Vil-plaatfe gebragt heeft. Men heeft
|
|||||
S T A L M E E S T E R. 229
|
|||||
heeft, met weinig grond, in de Ingewanden
een quaad verzonnen , welk eindelyk in de Neus gevonden is. In gevolge deezer rede- neeringe heeft men Dranken toegediend, welke, hoe wel derzelver getal oneindig zy, alle konnen gebragt worden onder dnederleye foorten van Genees-middelen ; te weeten , of yan de Alterantia (a), om de Bloedftoffen te zuiveren; of van de Sudorifera (b) , om het quaad door de Huid uit te dryven; ofwel van de Bechica (c), qm dit quaad in de Long te dempen. Nooit heeft men vernomen, dat een eenig
Paerd van de quaade Droes is geneezen ge- weeft; en het is ook niet te verwonderen, dat men eene ziekte niet heeft konnen verdryven door Genees-middelen , die eene verkeerde party aandeeden. In het volgend Artykel zal men zien, wat
het was, algemeene Genees - middelen te ge- bruiken tegen een Local (d) quaad, dat vrees- lyke verwoeftingen aangeregt, de Ruiter-Ben- den te voet gebragt , den Tros buiten ftaat gefield, om de Legers te konnen volgen , de nuttige publique Rydtuigen gebrek doen ly- ..■.-' den,
(a) Dit zyn Bloed - zuiverende Middelen , waar-
door de Levensgeeften, zappen en andere Lighaams- deelen veranderd worden, en meeft dorft verwek? kende zyn. (b) Of Hydrotiea, zweet -dryvende Middelen , zyn
Artzenyen, die het Bloed fterk aanzetten , en zweet veroorzaaken. (<.) Of Thoracica; ExpeSorantla , zyn Genees-middelen
voor Pleuris, Aamboritigheid , en andere Borit- erj Long-quaalen. (d) Dat door uiterlyke Middelen {Medicament^
hmlia) moet geneezen worden, P 3
|
|||||
230 De Nederlandsche
>
den, en veele Landlieden en Paerden-houders
geruineerd heeft. HET TWEEDE VOORSTEL.
Dat de txaare zitplaats der quaade Droes bet
Slym-vlies (Membrana Pituitaria) is. Als men met oplettendheid nagaat de tekenen en uit- werkingen deezer droevige ziekte, en op der- zelver voortgang en#gevolgen let; dan doet zig alles door eenpaarige bewyzen en redenee- ringen, volkomen op., dat fy haaren zetel niet hebbe in de Ingewanden. Het is zoo, als eenPaerd niet,dan van eene zyde,droeft, dan bevindt zig de Klier van onder de Kaak, op dezelfde zyde alleen, gezwollen; Maar, zoo dra deontfafling uit de beide Neusgaten ge- fchiedt, dan zyn ook beide de Klieren aan- gedaan. Hoe zou dit konnen gebeuren, als het quaadin de vogten algemeen was? Zelfs de befmettelykheid deezer ziekte fchynt dit gevoe- len te bekrachtigen ; want, zoo het quaad, welk den befmettelyken Droes veroorzaakt, plaats hadde in 't Bloed, voor dat de vloeijing te voorfchyn komt, dan zou de befmettelyk- heid moeten overgaan door de tranfpiratie, gelyk in de Peft en in de Kinder-pokken ge- ïchiedt. Zulke overweegingen zetteden my aan, om navorfching te doen aan Paerden, die met deezen Droes befmet waren. Een naauwkeu- rig onderzoek der Ingewanden, onderfteund, zoo als ik Was, door bequaame ontleedkundi- gen , heeft wel haaft aan myne gifïingen recht doen wedervaaren; en ik kan met waarheid zeg,
|
||||
Stalheester. 231
zeggen, dat, van een groot getal met den quaaden
Droes befmette Paerden,die ik heb doen openen, negentien van de twintig, de Ingewanden nog zoo fchoon en zoo weinig ontfteld gehad hebben , dat het nergens minder na geleek, dan na eenen quaaden Droes in dezelven. Dog ik gaa nog verder , en ftelle, dat , fchoon ik zelfs, van 20 Paerden, 19 gevonden hadde, welker Ingewanden verrot waren geweeft, zulks nogtans niets tegen myn gevoelen zou hebben konnen bewyzen ; want flegts eenige weinige nog in goeden flaat vindende, zou voor my genoegzaam geweeft zyn , met re- den te beiïuiten, dat de quaade Droes niet is voortkomftig uit de Ingewanden. Alles zou, ten hoogften, flegts gediend hebben, om te doen zien, dat eene quaal, die haare wezend- lyke zitplaatfe heeftin de Neus, vermogend zy , zïg uit te, breiden en de Long te be- fmetten. Zie daar dan de zitplaats der quaade Droes
gevonden door Oordeel; laat ons zien, of dit zal worden tegengefproken door de Proefnee» mingen. Van de Ingewanden dus afgaande, zal ik
myne onderzoekingen overbrengen tot het Hoofd. De onderfcheide ontledingen, die ik deedt aan Hoofden van Paerden, welke met den quaaden Droes befmet waren, lieten my, nopens deszelfs waaren zetel, geenen twyfel meer overig. Langs het binnenfte van de Neus loopt een
midden-fchot, dat dezelve onderfcheidt in twee gelyke deelen. Dit midden-fchot is be- kleed met een weekagtig vel, dat de ontleed- kundigen noemen, het Slym-Vlies ( Membrana P 4 Pitui- |
||||||
1
1 |
||||||
$,$% De Nïdirundiohi
|
|||||
Pituitaria), ter oorzaake dat hetzelve afzondert
een vogt, welk de verdrooging van het vel belet, 't geen hinderlyk zou zyn aan den Reuk. Aan elke zyde van het Midden-fchot bevinden 'zig groote holligheden, welke genaamd worden Sinus Maxillares, en die fteeds mede overtrokken zyn met 't zelfde Vlies, dog hetwelk daar onge- meen dun word, en van een zoo hard en droog weefzel is, dat het, tot 't affcheiden van de humeuren, niet meer bequaam fchynt te zyn, ontbloot zynde van alle zienlykeen verborgene zintuigen. Deeze famenftelling fchynt haare nuttigheid te hebben,-in der daad was 't binnen- fte gedeelte van deezen Sinus zoo diep en zoo kronkelbogtig,en in zodaanige figuur, als men het Hoofd van 't Paerd onderftelt te zyn: Het was dan niet mogelyk, dat het in zekere quan- titeit afgezakt en vergaderd vogt ooit daar- uit kon komen, zoo het Slym-vlies, dat dee- zen Sinus bekleedt, van dezelfde {toffe was, als fy is in het midden-fchot en in de Hoornen of Kraak-beenen van de Neus; want in deer zen Sinus lekt niets door. In het beneeden-gedeelte van 't Hoofd,
eigentlyk gezegd , boven de Oog-kringen of holligheden daar de Oogen geplaatft zyn (Or- litates) , bevindt zjgeene verdeeling der plaaten van hetVoor-hoofd s-Been (Os Frontalis), uitmaa- kende de twee dieptens, welke genoemd wor- den, Sinus Frontales, en die door het Slym- vlies bekleed zyn , op dezelfde wyze als de Sinus Maxillares. By 't openen der Hoofden van met quaaden
Droes bezmettePaerden, heb ik het Vlies,dat het midden-fchot bekleet, geheel en al door yujle» Euer verteerd, de Sqbftantie van dat vJies
'-
'S :■-....■' |
|||||
S T A IH E E S T E R. 23g
|
||||||
vliesmerkelyk verdikt ,en van defnottige ftofte
op de oppervlakte vaft-kleevende gevonden. Myne onderzoekingen vervolgende, ontdekte ik de KinnebakS'holligheden {Sinus Maxillares) vol van flymagtige ftoffe te zyn; en, door nieu- we openingen, myne ontdekkingen voortzet- tende, bevondt ik,dat dej Voor-hoofds-hollig- heden {Sinus Frontale*), met dezelfde {toffe aangevuld waren. Hierby komt nog, dat hec dunne Vlies , welk deeze Sinus geheel en al overkleet, en welks vaten onzigtbaar zyn, in een gezond Paerd zeer zigtbaarlyk verdikt, endoor- zaaid is bevonden vaneen oneindig getal Bloed- vaten , even als of dezelven door de fynfte fpuiting waren ingefpuit geweeit. Buiten het midden-fchbt en deSinus, bevin-
den zig, in de groote holte van elk Keus-gat, twee dunne en knurf-agtige Lighaamen (a), op zig zelve beftaande, in de gedaante van Hoornen, van welke het een hooger is ,dan het ander. Deeze Hoornen zyn mede overtrok ken met't zelfde vlies, als het midden-fchot, en welks oppervlakte hierdoor merkelyk vermeer- derd is. Het quaad der bezmettelyke Droes verfchoont deeze Hoornen mede niet: dezel- ve heeft naaren zetel gev'eftigdin't Slym-vlies, en vervolgt hetzelve overal en van allé kanten, hebbende hier goede kans zig te verbergen in de verdubbeling van deeze Hoornen, in welker laatfte plooij ik Etter en fnottige ïtoffe ge- vonden hebbe. Wy hebben hiervooren gefproken van ze-
kere Klieren onder de Kaaken, die , by den quaadenDroes,gezwollen zyn: Dit zyn deSub- Un-
(fl) Twee Neos-kraak-beenderen, • ■ ..-
|
||||||
'.:>
|
||||||
234 De Nederlandsche
linguak Klieren (b), ter gelegenheid van wel-
ke men twee zeer aanmerkelyke byzonderhe- den heeft op te merken, i. Dat derzelver vogt-lofïingen niet tot in den Mond gaan, zoo als by den Menfche; maar dat., in tegendeel, de vogt-leidingen, uit deeze Klieren voortko- mende , rugwaerts, en agter de binnenfle Neus-canaalen heenen gaan. 2. Dat deeze Klie- ren , die veelmeer na vooren zyn ,| dan de Kinbaks-klieren (G'landulce Maxillares) ,aan den Mond niets geeven, terwyl de laatften, daar, al haar Sap ontladen : Ook zyn de Sublingu- ale klieren gezwollen, dog' de Kinbaks-klieren blyven altyd gezond. Alvoorens wy dit Artykel eindigen, zal het
goed zyn aan te merken, dat in de Kinbaks- klieren gevonden worden twee beenagtige lei- dings-vaten van eene zeer digt-gefloote ftoffe en rondagtige gedaante, welke de Sinus Maxil- lares van boven na beneden dwars doorgaan, en in zig befluitende Kinbaks-zen uwen (Nervi Maxillares Superiores ), en die, door de gaten van denzelven naam, uitkomen. Zie daar dan het eenigfte Zintuig (Örganum) in het binnen- fle van de Neus, dat tegen den quaaden Droes fchynt veilig te zyn. Zelden heb ik de been- agtige fcheidingen ingevreeten en verrot ge- vonden ; Maar onder het groot getal Paerden, welke ik onderzocht hebbe, heb ik nooit den minften vlek aan deeze leidings-vaten waarge- nomen. En in der daad, als men let op der- zelver figuur, vaftigheid , en gefteldheid, is men overtuigd, dat deeze aandoening niet kon- ne
(0) Klieren, die onder de Tong zitten.
|
||||
Stalmeestek. 235
ne gefehieden, of alle beenagtige binnen-dee-
len van de Neus moeten vernield, de.Hollig- heden met de ftofFe gevuld, en , mee één woord, deeze Canaalen met eene ongemeen fcherpe Droes-ftoffe als overftroomd zyn. Laat ons alle deeze dingen onder een enkel
Oog-punt brengen. De fchyn van gezond- heid ; de taaiheid van fommige dus droefige Paerden; de goede gefteldheid der Ingewan- den; de verdikking en de Etter-zweeringen van het Slym-vlies van het Midden-fchot en der Neus-beenderen; de ftoffen, die de Sinus vervullen; de zwelling van derzelver vlies : uit dit alles konnen wy befluiten, dat de quaa- de Droes eene plaatfelyke en mtjïeekende (a|) ziekte is , die baaren zetel heeft in het Slym- vlies. Alvoorens over te gaan tot het derde Voor-
ftel,zal het, zoo ik denke, niet ongepaft zyn, eene Aanmerking te verhaalen, welke niet wei- nig ftrekt tot ophelderinge deezer ftofFe. Terwyl ik bezig was dit Werkje op te ftel-
len, wierd ik geraadpleegd over een Paerd , dat, zedert 18 Maanden, door de Neusgaten, een
(a) Eene ontfteekjng kan ontftaan, als het Bloed
ergens in fyne behoorlyke circulatie geftremd word, hetwelk een gezwel en fpanning veroorzaakt, en deeze wederom eene hevige en brandende fmerte verwek- ken, waardoor, wegens den menigvnldigen toevloed der geeilen. het lydende deel ontfteeken word. Alle ontfleekingen zyn ongefteldheden der huid, als, na- mentlyk, fcherpe vogten eenige buisjes hebben door- knaagd, of van uitwendige oorzaaken geqoetft zyn > en de nitgeloope vogten tuflehen de Membranen zit- ten en woeden. Ën fchoon dezelven geneezen wor» den , fe zyn nogtans meeftal aan weder-inftojetingen {Rediiven) onderworpen, &c. |
||||
De Nederlandsche
|
|||||||
»3ö
|
|||||||
een wit en dik vogt loosde. Als dit Paerd op
Stal bleef, dan hielt de vloeijing op, en men hoorde daarentegen eenereuteling, die mede we- der cefleerde, zoodra men het Paerd deedt wer- ken , wanneer eene fchielykeenfterke ontlading van dezelfde ftoffe op nieuws begon ; waarby men nog moet voegen, dat de Klieren van het Paerd niet dik of gezwollen waren. Ik liet het dooden en openen, en ik heb het Siym- vlies volkomen gezond, en niet het minfte in de Sinus, als mede alle de binnen-partyen van de Neus in goeden ftaat, zoo ook de Ingewan- den van den onderbuik gezond bevonden. De Borft openende , vondt ik eene aanmerke- lyke Etter-buil by den ingang van de Long, ter plaatfe daar de Strot of Long-ader (Arteria Trachea, of Jspera ) zig in takken verdeelt. Uit deeze waarneeming fpruit, i. dat een Paerd, met eene verzweering in de Long, langen tyd kan leeven en werken, zonder dat de ftoffe, die, door de Strot of Long-ader, dwars door de Neus gaat,haare Vliezen konne bederven. 2. Dat de Reuteling, het gebrek der gezwolle Klieren, en de yflelyke ontlaftinge der ftoffe, tekenen zyn, welke dienen konnen tot onderfcheidinge eener diergelyke ziekte van den quaaden Droes. HET DERDE VOORSTEL.
Dat de Trepan bet befte Middel is tot 't toedie-
tien van Remedien. Dus van den waaren zetel der quaade Droes
ver-
|
|||||||
S'T ALMEESTER. 20*
vérzekerdzynde.benik bedagt geweeftopeen
hulp-Middel. Nagenoegzaame overweegingen, ben ik overgegaan tot de Trepan, om , doof middel eener Spuite,gevoeglyke Genees-midde- len binnen de Neus aan te brengen. De eer- fte zwaarigheid welke ik ontmoette, was, te weeten, of een Paerd de gevolgen van e'ene diergelyke Operatie of behandelinge zou kon- nen uithouden, zonder dat deszelfs gezond- heid daardoor wierd aangetaft. Na my ver- zekerd te hebben van de bequaamfte plaatfe, om de vuiligheid der Droes-ftoffe door de In- fpuitinge wech te neemen ,en dus de verzwee- ringen te zuiveren; deedt ik eene Trepanee- ring aan 't Hoofd van een Paerd , dat flegts aan eene zyde droesde, en twee Trepaneerin- gen aan een ander Paerd, welk , door beide de Neusgaten, de Droes-ftoffe loosde. Ik was ten hoogften verheugd, te bevinden, dat de Paerden , die dusdaanig getrepaneerd waren, nog alle de tekenen van zig gaven, die Dieren van de volmaaktfte gezondheid zouden konnen geeven; dat de gaten zig tot het fluiten fchik- ten; met één woord, dat het Paerd, welkdub- beld getrepaneerd was, agt en twintig dagen daarna naar de Vil-plaatfe geleid wordende op het gezigt eener Merrie zoo geanimeerd' was , dat het dezelve nog tweemaal agtereen dekte, een half uur voor dat het gedood wierd. Zedert heb ik de Operatie van de Trepan aan verfcheide Paerden gedaan,.en alle heb- ben fe dezelfde tekenen van gezondheid laaten blyken. Daarenboven, wat gevaar loopt men ? Welke quaade gevolgen heeft men van eene diergelyke behandelinge te vreezen ? De Been-kas, die de Herflenen influit,is klein, en al
|
||||
238 De N e d e rl a n d sc h e
al wat beneden den opperden rand van den
Oog-kring (Orbita) is , is de Neus. Zje daar dan de Operatie van de Trepan,
zonder quaade gevolgen, geveftigd; nu blyft nog overig de voortzetting deezer Proefneemingen, tot dat men de eigentlyke hulpmiddelen ter vernielinge van het quaad, dat deeze bezmet- telyke Droes voortbrengt, zal gevonden heb- ben. Dog dewyl by de uitvoering deezer Ope- ratie veel omzigtigheid moet gebruikt worden, en men eene naauwkeurige kennis van de bin- nen partyen der Neus dient te hebben ; zoo heb ik gemeend, dat het, voor het welzyn van 't gemeen , noodzaakelyk zy , in koper te doen brengen de hier bygevoegde twee Hoofden, ten einde een ieder in ftaat moge zyn , de Proefneemingen te doen met ken- nifle en zekerheid. AANWYZING TOT DE FIGUUR.
BB. Twee Linien, welke aanwyzen de Ein-
dens van het agterfte gedeelte der Herflenen,die, by een Paerd, zeer klein zyn, naar proportie van hetgeene fy by den Menfche zyn; gelyk me- de de Herflenen, die beginnen by de Linie D. CC. Eene Linie, by welke begint het bo-
venfte gedeelte van den Sinus Frontalis of de holligheid van 't voor-hoofd, met deszelfs dieptens, welke eindigt tuffchen de Linien D. en E. Men ziet een Lighaam in de gedaan- te van eene Peer en langwerpig gegroefd; dit is het Zeef-been ( Os Ethmoides of Os Cribri- forme), door welk de zenuwen gaan , die van daar de gevoeligheid geeven aan het Slym- vlies , het onmiddelyk zintuig van den Reuk. E. Het
|
||||
Stalmeester. 235»
E. Het begin van de Kinne-baks-holte (Sinus
Maxillaris), welke eindigt by M. De zwarte plaats, die men tuflchen dee2e twee Linien ziet, vertoont derzelver magtige diepte. De witte en fchuinfe ftreep, gemerkt met F, is een beenagtig tuflchen-fchot, welk den Sinus in twee hokens fcheidt, die geene communi- catie met malkander hebben. Zomtyds ge- beurt het, dat daar twee tuflcben-fchotten zyn ; hoewel zelden. Hierom is het, om by myne Obfervatien niets over te laaten waarna men zou moeten raaden, dat men dezelven, aan de buiten-eindens van de regte Linien, aange- weezen heeft met F. en G. Óok gebeurt het zomtyds, hoewel nog meerder zelden, dat'er Paerden zyn , in welker hoofden in 't geheel geen tuffchen-fchot gevonden word. De Aanwyzing van de vereeniging van dee-
zen Sinus heeft men.wech gelaaten, om daar- door geene verwarring in de Voorwerpen te maaken. N. Het begin van de Hoornen, of Neus-been-
deren. O. Derzelver verdubbeling. P. Hunne Midden-deelen. Q. Derzelver laege gedeekens. M. Debeenagtigegroef, welke de boven-kin- nebaks-zenuw influit. AA. Het Schot been, dat de Neus in tweën
verdeelt, voorgefteld door de Linie, die het- zelve van boven na beneden doorfnydt. L. Vertoont het Gat van de Trepan in den
Sinus hrontalis, wanneer men, door de vinnig- heid of verouderinge van het quaad , onder- ftelt, dat de befmettelyke Droes tot in dee- zen Sinus gekomen zy. Schoon de wyze, om de Trepan aan te
brengen, zoo wel op de plaatfe met L. getekend, als
|
|||||
f
|
|||||
HO D £ NlDERLANDSCHE
als op die, gemerkt met E.,my zeer goed toe-"
gefcheenen hebbe, volgens dat men de Voor- hoofds-of de Kinnebaks-holtens meent ver- ftopt te zyn; nogtans heb ik , zedert dat ik myn Opftel aan het Koninglyk Genootfchap der Weetenfchappen had overgegeeven, by 't voortzetten myner behandelingen aangemerkt, dat het beter zou zyn, de Trepan in te zetten ter plaatfe tuflchen D. en E., en dat eene en- kele Trepaneering het quaad in de bovenfte en onderfte deelen teffens zou tegengaan, en dus de twee andere te vermyden zouden zyn. En hetgeene my overtuigd heeft, dat de
Trepan op de laatftgemelde plaatfe beter aange- bragt is, zyn twee Paerden, aan welke ik» op deeze maniere, de operatie gedaan heb: Dezelven wierden gezegd met den quaaden Droes befmet te zyn ,en, als zulke, afgekeurd. Deeze Paerden behoorden tot de Rydtuigen van het Hof, en zyn bezien geworden door M. Berard, Mr. Chirurgyn te Parys, en gein- treffeerde in de gemelde Rydtuigen. Ik heb dezelven onderfyne Oogen behandeld, en ze- dert omtrent fes weeken hebben fy weder be- gonnen te werken , en Droezen niet meer; 't geen my doet gelooven, dat fe .geneezen zyn ; te meer , omdat het gat van de Trepan zoo wel weder gefiooten is, dat men niets meer daarvan ziet. Depyp van de Spuit vertoont zig ter plaatfe,
daar de Trepan moet aangezet worden, om de Infpuiting te doen door de Sinus Maxillam, als men reden heeft te denken , dat de Voor- hoofds-holligheden vry zyn. H. Doet zien de plaats, daar mende opening
moet maaken in het onderfte gedeelte van de Sinus
|
||||
StALMÈÈSTÈft. 24*
|
|||||||
Sinus, om ontlafling te geeven aan de Droes-
ftoffen, welke, door 't infpuiten, zullen worden uitgedreeven; want het is onmogelyk , dat alleen door de gefleldheid der diepte van deeze Sinus de ftoffen daaruit komen, zonder daar alvo- rens een riool te maaken. Men ziet, dat de aller- naauwkeurigfte aanwyzingen voor het quaad van geen nut zullen zyn, als men in gebreke blyft, daar ter plaatfe de Trepan te gebrai-» ken. I. Vertoont het Spuitzel door de Spuit ge-
dreeven, welk te gelyk by K. door de Neus uitkomt. Dog men heeft aan te merken j dat het beter helpt, als men, geduurende de infpuiting, de Neusgaten toe houdt, om dat een gedeelte van het infpuitzel door de gemaaktö opening, en het ander door de Neusgaten, uit' loopt. Men ziet de reeds boven aangemerkte witte
flreepen , welke twee beenagtige tuflchen* fcheidingen in de Kinnebaks-holligheden ver* toonen. Als deeze verandering van zamenflel* Hng voorkomt, dan bevindt de ftoffe zig in de holtens zodaanig beflooten,dat hetvolftrekt noodzaakelyk is, deeze affcheidingen met eeö yzer Stilet doof te fteeken, om doortogt aan 'c infpuitzel te geeven, zoo als men ziet aan het geopend deel van het Hoofd, dooreene Hand, die het Stilet inde Sinus brengt, en daarmede de tuffchen - fcheidingen doorfleekt. Deeze om" Handigheid komt zelden voor; dog, om dat ik haar fomtyds ontmoed hebbe,zal het genoeg zyn, middelen aan de hand te geeven , om de hinderpaalen uit den weg te konnen ruimen, in gevalle iet diergelyks mogte voorkomen. Nu gebeurt het wel, dat de Naiuar, inde
(£ Paerdefl |
|||||||
242 De ,N e d e r l a n d s e h e
Paerden zoo wel als in de andere Dieren,fpeelt,
en datdetuffchen-fcheidingenniet altoos gelyk- vormig in derzelver gefteldheid zyn. Hierom ben ik verplicht, te doen bemerken, dat, in geval het Stilet niet voldoe aan de verwagte uitwerking, invoegen dat de infpuiting, die men, door de met de Trepan gemaakte opening, doet, den loop door het riool niet wilde neemen,men alsdan van onderen op moet infpuiten , te weeten door het gat van den uitloop H., welk men liever hooger , dan te laeg mpet plaatfen, teneinde het infpuitzel, terugval- lende , de ftoffe mede door de Neusgaten kon- ne uitvoeren, en de in de holligheden zit- tende verzweeringen zuiveren. Ook behoort men nog aan te merken, dat, ten einde het door 't Stilet tot den doortogt gemaakte gat zig niet toefluite, ter oorzaake van het vlies * dat het JBeen bekleedt, na met het Stilet inge- ftooken te hebben , aldaar met een dun , puntig en glpeijend yzer zal moeten ingedouwd worden. Dewyl int de jonge Paerden de Sinus Fronta-
les êtiMaxillares zeer klein zyn, en deeze laat- ften zig bykans opgevuld bevinden door de wortelen van de Tanden, moet men de tre- pan nader tegens het binnenfte van de Neus brengen, om daar den uitloop te maaken, an- ders zal men tegens de Tanden komen, het- geen een' onverwinnelyken hinderpaal in de ope- ratie aanbrengen zoude. Eindelyk mpet ik hier nog byvoegen, daf
deeze Verhandeling, door den Uitvinder, aan de Koninglyke Franfehe Academie der Weeten- fchappen ter toetfe overgegeeven is geweeft, en dat dit zoo verlicht genootfchapdezelyewel ge-
|
||||
' I
|
|||||
S T A L M E E 8 T E & S43
gegrond bevonden , en volkomen goed ge-
keurd heeft, en daarom ook, tot nut ön vei- ligheid van 't gemeen , een Extracl: uit des- zelfs Regifter aan den Uitvinder heeft laaten uitvaerdigen, die hetzelve ook fynen Werkje van agteren bygevoegd heeft. Het flot van dit Ukïrekfel zal genoeg zyn, om de gevoelens en getuigeniflen deezer Maatfchappye , raakende de ontdekking en bequaamheid van den Heef La FoJJe, te beveiligen. In dit flot zeggen fy : Ondertuflehen konnen
wy verzekeren, dat de aanmerkingen, welke j, hy {La FoJJe) gedaan heeft, zoo wel om de „ oudegiffingen te vernietigen, als om den wa- „ ren zetel der quaade Droes te vinden, mee „ de waarheid zeer overeenkomftig zyn , en „ wy hebben, door 't openen eener menigte „ quaad • droefige Paerden, zelve gezien de „ juiftmatigheid van alle in defzelfs opftel „ voorgedraage zaaken. „ Het ontwerp tot degeneezinge fchynt ons
„ ook zeer wel begreepen te zyn, en deOogmer- „ ken van den uitvinder , ten deezen opzigte* ,» konnen, zoo hy dezelven zoo verre doorzetals „ hy meent te doen, van groote nuttigheid wor- „ den. „ Eindelyk, geeft de arbeid van den Hr.
„ La FoJJe veele blyken van defzelfs groote „ kennifTe en fehranderheid; en het ware te „ wenfehen, dat men hem de vryheid'(a) en „ middelen verleende, om fyne ontdekkingen te
{o) In Vrankryk verbiedt de Bnrger-wet, (zoo als
in meer andere Landen ■■) de met quaade Droes bevon- den wordende Paerden, langer dan een'Maandia't le- ven te houden. |
|||||
244 De Nederlandsche
,v volmaaken, en fyn ontwerp in defzelfs gehee-
„ Ie uitgeftrektheid te vervolgen. Van de Veiver.
De Veiver is eene ziekte, die veeltyds komt
van eene groote verhitting en daarop volgen- de fchielyke koude; zoo ook als een Paerd, na dat het heet gereeden geweeft is, in kouden mift, regen , of wind is blyven ftaan; zyndedus op 2ig zelve eene groote verkoudheid , en ver- fchilt in de oorzaake niet veel van 't geene hier vooren van de tweede foort van Droes gezegd '\%i dog met dit onderfcheid, dat de Veiver veel gevaarlyker is, en fpoedige hul- pe van noode heeft. Het is noodzaakelyk , dat het Paerd ten eerden in den Mond gelaa- ten worde, en wel eerflelyk onder de Tonge; dan aan het Mond-verhemelte ; en daarby •wat Peper en Zout in de Neus-gaten geblaazen. Sommigen breeken de Veiver aan den Hals;
dog dit is niet alleen onnodig, maar veeltyds komen daarvan groote zwellingen en verzwee- ringen voort; en de ondervinding leert, dat, door deeze Maniere van doen, de Paerden, hun levenlang, ftyve Halzen gehouden hebben., Nw. 42. Zoo het gebeurde, dat het onge-
mak na het zoo evengenoemde middel, niet wilde luifteren ; dan moet men den Paerden ingeeven, een Lood Driakel; voor twee Huivers Saferaan, met een Muddetje Brandewyn, en fe daarop een weinig laaten gaan. Nog een ander voor de Veiver.
N°. 43. Neemt drie Dooijeren van verfche
Hotntr~
|
||||
Stalmeesteb. 245
|
|||||
Hoener-Eyeren, geklufl onder eene halve Pint '
Brandewyn, voor een groot fterk Paerd; maar voor een klein en teer Paerd moet minder Brandewyn genomen worden : Ook moeten dePaerden altoos, zoo als hiervooren gezegd is, alvoorens in den Mond ea de Tonge gelaaten worden. Nog voor de Veiver.
.1 ' .-
N°. 44. Neemt jffants-worteleen Lood j Gen- tiana, Sevenboom, Angelica, en Metridaat, ook van elk een Lood; dit alles t'famen in Bier gekookt, en eene halve kan teffens daarvan ingegeeven. Nog een ander Remedie voor de Veiver y dat
%eer goed is. N°. 45 De Kaakebeenen van het Paerd
fterk gewreeven hebbende, moet men het- zelve Bloed laaten beneden de Ooren. Zoo daar eene hardigheid is, die zig langwerpig, als witte fneeuw, vertoont,dan opent men de- zelve met eene vlym , haaltfe 'er uit, en wryfc de wonde, om fe te zuiveren, met zout: Vervol- gens legt men 'er deeze Pap op: Gerjlen Meel, fes Lood; Harfl, drie Lood , tot eene Pap gekookt in rooden nayn; en men verbindt de wonde met wieken, die in water, metwatoly en zout, nat gemaakt zyn. Voor de Pleuris,
De Pleuris is,by de Paerden, een ongemak,
dat weinig verfchilt van de Veiver, De teke, Q, 3 nen
|
|||||
24<5 De Mederlandsche
nen, dat het Paerd met de Pleuris bezet is,
zyn , dat hetzelve, by die ziekte , niet zoo dikwyls gaat leggen en weer opryft» dan wel by de Veiver. De Pleuris is, eene ontfteeking van het Ribben-vlies, verzeld gaande met zwaa- re pynen, en veroorzaakt wordende door verhit, fcherp en galagtig Bloed, welk uit de takken der Borft-aderen valt , tuffchen de Spieren van de Borft en het Ribben - vlies. Deeze ziekte openbaart zig, door benaauwde pynen , en is zoo gevaarlyk als eenig ander ongemak zou konnen weezen. Men moet, by dezelve, den Paerden, twee-of drie-maal veel Bloed aftappen, dewyl de Pleuris ontftaat, uit eene overtolligheid aan bedurven Bloed. Scherpe en fterke Medicamenten wil deeze ziekte niet hebben j des zyn de volgende de beften. Nc. 4Ö. Neemt groene Angelica, Wynruit,
Everuit, Lavas, van elk twee Oneen; ftampt het in eenen Vyzel, en giet 'er een half pint- je Bier op; laat het daarop een weinig ftaan; mengt het dan door malkander ; perft het door een' Doek; geeft het Nat den Paerde in, en laat het een weinig daarop wandelen. Nu. 47. Het is zeer moeijelyk de Pleuris,
van de Veiver en Buikpyn te onderfcheiden. Het zekerfte teken van het eerftgemelde onge- mak is, een buitengewoone drooge Mondi hiervoor is zeer goed, dat men het Paerd, zoo dra het gelaaten is, den Mond waflche roet Jzyn en ïValter) met Zout, Loqk, Peper, en Cremortartari, |
|||||
NcS
|
|||||
S T A L H E E S T E R. ' « 247
Nog een ander Hulpmiddel voor de Pleuris.
N°. 48. Neemt een Lood Drop vanSoet-hout;
voor drie ftuiv. Venetiaanfche Driakel; voor vier Huivers Saferaan; voor een' ftuiver Roozen'Oty, en dit alles met een half pintje Bier ingegeeven. Nog een ander.
N°. 49. Neemt Holwortel een Lood; Rabar-
ber een half Lood; Veneti: Driakel een Lood j zoo veel Oty van Olyven j met eene halve kanne Bier warm gemaakt en te drinken ge- geeven. Nig een ander beproefd Middel voor de
Pleuris. N°. 50. Neemt Catnpher anderhalf Lood*
Nagel- en Anys-Oly van elk een derde van een Lood ; Opium T| Lood : Maakt de Campher in de Olyen week en fmeltende: doet 'er dan den Opium onder , en roert 'er voorts fes Lood Brandewyn in. Geeft dit den Paerde op eenmaal in, en zet het dan, wel toege* dekt, op een' warmen Stal. foor de Colyk, of Buik-Pynen.
N°. 51. Deeze ziekte word gekend, als de
Paerden dikwyls zig nederleggen, en geduurig weder opftaan, als mede fteeds naar den Buik kyken. Zoodra men dit befpeurt, moet men heg eene On^e Orvitiaan met een half Pintje Q 4 war*
|
||||
£48 De Nepeklansichi
warmen wyn te drinken geeven , en in den
Mond Bloed laaten. Of ook wel Zevenboom gedampt, en met een Muddetje Genever-water ingegeeven. Ook is zeer goed , eene Qn§e Driakel met een Muddetje Brandewyn gemengd, en den Paerde ingegeeven. Nog een ander zeer goede en beproefde Drank.
N°. 52. Neemt Anys, Venkel, en Comyn-
zaad, van elkagt lood; ftampt daaronder twee lood Nagel-gruis, tot dat alles fyn is : doet 'er dan nog by een half pond hard gerooft en gerafpt Brood ,• giet op dit alles vyf kannen kookend-heet Bier, en laat het wel uittrek- ken ; en geeft dan het nat den Paerde, in twee keeren , warm te drinken. N% 53. Men verzekert ook, dat, eene On^e
Jïoener-drek, in de fchaduw gedroogd , en ge- pulverifeerd , met eene Pint witten wyn en een Muddetje Brandewyn den Paerden ingegeeven, aanftonds de Colyk of Buik-pynen doet ophou* den. Als een Paerd niet pijjen kan.
N°. 54. Dit ongemak komt zelden alleen;
maar is gemeenlyk de voorlooper of het ge- volg van Colyk, Buik-pynen, en andere foort- gelyke ziektens in de Ingewanden. Maar als deeze ongemakken niet daarmede verzeld zyn, kan het Paerd daarvan geneezen worden door den volgenden Drank. Neemt 4 Oneen fyn ge- ftampten Colofony in een half pintje witten wynt en geeft het den Paerde te drinken. Of neemt gevenbaam^ y«W de widdenfte, Bafi van het/^/er- |
||||
S TALMEESTER.. 249
bout, van elk een Lood, gefchrapt en gekookt
in klein Bier, en ingegeeven. Of , neemt eene PiJJebed, fleekt die den Paerde in de Schagt; de kitteling, welke dit Infeft veroor- zaakt, zal het Paerd wel ras doen pillen. Nog een ander Remedie.
N°. 55. Neemt Spaanfche Vliegen , geheel
fyii geftampc, met een Lood Rabarber , in een half pintje klein Bier ingegeeven ; dit dryft zeer ftérk ; en dan nog daarby ge- nomen een weinig Eupborbium , geheel f'yn geftampt, en met een Veertje in de Schagt geftreeken; of, is het eene Merry, in de Klink, met een weinig Zeep. Dit kan gebruikt wor- den in alle ziektens , by welken de Paerden eenige opftopping van water hebben. N°. 56. Al? het Paerd fyn' Meft niet kan
loffen, zoo als by de voorgemelde ziektens dikwyls gebeurt, en men de Inftrumenten toe de Klifteering niet heeft; dan neemt men ge- ftampten Peper, mengt dien met zwarte zeep, en fteekt het in 't fundament; en men doet het Paerd daarop een weinig wandelen. Dit is mede goed, om het Paerd te doen pifTen, als men met eene Veer, waaraan Zeep en Pe- per is, in de Schagt fteekt. Foor het Hartkloppen , of eene drooge Long.
N°. 57. De kentekens van deeze ziekte
zyn, een drooge Hoeft, en een korte Adem, bykans als by de Dampigheid, egter niet zoo fterk. De oorzaak daarvan is, dat de Paer- den zomtyds ujt denAaflemgereeden, of over ^ <£ $ werkc |
|||||
1
|
|||||
350 De NederlAndsche
werkt zyn, of andere groote fatigues gedaan,
of het ook wel in ftoffige wegen gekreegen hebben. Het Hulpmiddel daarvoor is , ten eerften gepurgeerd en dan gelaaten ; en de Drank, dien fy drinken moeten, behoort te zyn, een Emmer water, en daarin gedaan een Once Drop van Soet-hout, met een Pond ge» ftampten Lynzaat-Koek. Als een Paerd hier- van heeft gedronken, kan men'er weer wat bydoen, om het altoos op fyn pas te hebben. Onder de Haver moet men wat zemelen en tel- kens ,een of twee hand-vol Lynzaat-Koek gee- ven. Ook is hiervoor zeer goed het Poeijer Diapente N°. VI. te weeten; men neemt een Once van dat Poeijer, kookt het in eene hal- ve kanne Bier, en geeft het den Paerde te drinken. Deeze ziekte kan niet fchielyk geneezen
worden; maar men moet dezelve langzaam zoeken te verminderen en eindelyk geheel en al wech te neemen. Het Poeijer NL. III. ee- nigen tyd onder de Haver gevoederd , is mede zeer goed voor dit ongemak , voor al wanneer het Paerd nu en dan tuflchen beiden gepurgeerd en ader gelaaten word. Van den Hoe/i.
Elk Paerd, dat met den Hoeft is bezet, is
daarom juift niet dampig, of met Hartkloppin- ge gequeld , fchoon dezelve een blyk-bewys van beide deeze quaalen zyn konne. Hy is zomtyds een Voorboode daarvan, dikwyls ook niet, en in 't geheel van geen quaad. gevolg. Veeltyds word de Hoeft niet veel geacht; do§ de ondervinding leert» dat veel quaads dm-
|
||||
Stalmeestsr. 251
daaruit voortkome. Hy fpruit zomtyds hier-
uit, als een Paerd verhit is en daarop verkoud word, hetwelk dan eenige raauwheid in de keel veroorzaakt. Andere Paerden krygen eenige verftopping , of verdrooging in de Long, dat een kugchen en hoeften veroor? zaakt, waardoor fy zig zodaanig van binnen konnen forceeren , dat 'er Aderen of vaten van berften, of fcheuringen aan de Long en derzelver pypen komen. Om dit voor te ko- men, en intyds te verhelpen, is nodig en nut- tig, het Paerd te doen laaten en het Bloed op te vangen, en hetzelve, met wat Semelen ge- mengd, aan het Paerd laaten opeeten ; en daarna te gebruiken het Poeijer N". VI. Een goed Middel voor den Hoeft. .
N°. 58. Neemt eene kan rmden «jy»; Anyt-
zaat een Lood; Soet-bout, een Onye 3 Vygen een vierdendeel Pond; Greyn een Lood. Dit alles t'famen met eene pint Water gekookt tot op de helft; en dan door een* doek ge- daan en den Paerde ingegeeven ; de vygen mede in den mond gefteeken en laaten doorflikken, en dan daarop een uurtje gewan? deld. Nog een ander voor den Hoeft.
N°. 59. Neemt Drop van Soetbouf, legt het in
water en laat 't fmelten; neemt dan dat wa- ter, en kookt'er in een vierdendeel Rozynen; doet het door een' doek , en dan, nog warm Tyhde, daar by een half Lood Venetï. Driakel; geeft het dan 200 den Paerde in, en dekc bet
|
||||
s52 De Nederland sche
het warm toe. Dit dus eenige maaien 's mor-
gens gedaan zynde, is dikwyls goed bevonden. Een ander Middel voor den Hoe/i.
N°, 60. Zoo het gebeurde , dat de Hoeft
nog niet wilde wech blyven , neemt dan een half pond Boter; een vierdendeel Roozen-Honing; eenOnje Aloë met een Onge Zene-bladen; twee dragma Rabarbar; twee dragma Coloquint; twee dragma Laurier bejien, en een dragma Saferaan. Alles wel gedampt met een Onge Metri- daat, en Pillen daarvan gemaakt en ingegee- ven. Dit is een ongemeen goed middel; want het purgeert en verwarmt. NB. Voor een klein en teer Paerd moet de Dofis iet ver- minderd worden. N°. 61. Nog een ander: Neemt twee pond Ho-
ning met twee Onjen van het Poeijer NÜ.VI. met een Onje Zevcnboom, klein gedampt, en twee bollen Look, fchoon gefchild en fyn gefneden, en onder malkander gemengd, en daarvan al- le dagen twee Lepels vol met eene halve kan Bier ingegeeven; dog het moet warm gemaakt Zy n, en 's ogtends, voor dat het Paerd gedronken heeft, toegediend worden, en daarna eenige uuren daarop laaten vaften. Nu. 62. Nog een ander Remedie voor den
Hoed. Neemt Hondsdraf , Scbelkruid , Peper- wortel, van elk een Lood, met eene kan bier gekookt , en warm ingegeeven. Of, laat het Paerd 's ogtends en 's avonds gebruiken een Decoctum getrokken van Hey, of Braam- ryzers, of Bezems. DeI)oJis is, vyf handen vol onder tien Pinten water. Dit middel, zoo. een- voudig het ookfchync, is nogtans beproefd. Fm
|
||||
Stalmeester. 253
Van de Dampigbeid der Paerden.
De Dampigheid is een ongemak, welk de
Adem-haaling zeer bezwaarlykmaakt, voortko- mende uit eene verftopping in de Long. Syis, hergeene by de menfchen is en genoemd word, Aamborftigheid. Als dezelve niet ge- paard gaat met verzweeringe, dan kan fe, egter zeer bezwaarlyk, nog geneezen worden: maar heeft eene verzweering daarby plaats, dan is het zekerlyk eene Long ziekte, en dus geheel ongeneeslyk. Sommige Paerden krygen dit ongemak hiervan , dat fy veeityds gantfch onmanierlyk hard en buiten den aafïèm geree- den, of boven hunne krachten afgejaagd wor- den. Andere wederom , om dat fe veel gereeden worden op drooge en zeer iloffige wegen, op welke fy, door het loopen, bet ftof inademen, en daardoor zoo verftopt op de Borffc ofLong- Pyp geraaken, dat fe Dampig worden. Ook gebeurt het, dat Paerden met deeze quaal be- frnet worden, om dat fe veel ftoffig, of muf hooy, of ook wel al te veel Hooy, gegeeren hebben, of dat fe vermufte of verftjkte Ha- ver, of andere Voeragie nuttigen. By fom- mige Paerden word dit quaad veroorzaakt door het een of ander inwendig ongemak, welk, gemeenlyk gepaard gaande met groote hitte, of brand, de Long-Pyp zodaanig ver- ftopt , dat zelfs de Long daardoor aangedaan f en in haare natuurlyke beweeginge geftremd word. -Deeze foorten van ongemakken zyn geheel moeïlyk te geneezen, voornamelyk by oude Paerden ; maar by jonge blyft daartoe nog eenige kans overig. N°. 63. Al-
|
|||||
%
|
|||||
2 5*4 De N b d e r l a H d s e ft e
N°. 63. Alvoorens men, ter geneezinge van
zulke Paerden , iet begint té ondemeemen, moet men hen het Hooy onthouden , of ten nainfte zeer weinig daarvan laaten nuttigen, eer men hen te drinken geeft. De eerfte ope- ratie , die men verder onderneemt, is , dat men hen iet,iri de Neusgaten fpuyte, op de- zelfde wyze als men doet aan Paerden , die met den Droes befmet zyn , ten einde de Long-Pypen te beter te openen. Dit eenige Dagen zoo gedaan zynde, en daardoor zoo veel opening gegeeven hebbende, als doenlyk was, geeft men hen eene Purgatie; en na dat deeze wel gewerkt heeft, laat men , op den vierden dag daarna , aan den Hals Bloed. Zoo lange de Purgatie werkt, moet men aan het Paerd geen Haver, maar natte Semelen met een weinig Honing daaronder gemengd, te eeten geeven ,, en concbueel water met Rogge-meel laaten drinken. Naar het Purgee- ren en Laaten moet men, vyf agtereen vol- gende dagen , het Poeijer Diapente Na. VI. ingeeven op deeze wyze: Neemt eiken dag, een Once Diapmt, met een Once Honing , in een vierde, van eene kan Bier laauw ge- maakt en 's morgens ingegeeven, en daarop een uur lang laaten vatten. Deeze vyf dagen dit gedaan zynde, dan wederom gepurgeerd en zoo gecontinueerd als vooren. Dewylegter deeze ziektens fomtyds grootelyks van malkan- der verfchillen, en min of meer verouderd zyn;, zoo is het natuurlyk, dat de geneezing ook niet by allen op eenen en denzelfden tyd konne volgen;; want fommige Paerden zullen binnenagt dagen, andere in veertien dagen, •ft
|
||||
■-"■"■■■ "'■'■'-^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
;SliLNEE S Tt^ R. 3 , 2Jjf"
en wederom andere niet voor de vier weeken,
geneezen konnen worden. Nog een Middel voor de Dampigbeid.
Nü. 64. Neemt Aloë een once; Zenebladn,
Agaricus van elk een Lood; vans de Poeijers ti% IV. en VI. van elk een Lood. Dit alles wel geftarapt en gemengd met een half Pond Boter, en daarvan pillen gemaakt, en die in- gegeeven en doorgefpoeld met Oly van Olyveti en een half pin tje Wyn, of Bier:, ook moet,by deeze Cuur, het Laaten en Purgeêren geobser- veerd worden, zoo als hiervooren gezegd is; als mede het fpuiten in de Neus , om ope- ning te geeven aan de Long-Pypen. Nog een ander Middel voor de Dampigheid.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pit alles fyn. tot een Poeijer geftampt, en
als men het wil gebruiken, daarvan daags eea Lepel voj, mee een Muddetje Wyn ©f Bier, ingegeewen. , ' -' ~ 'i'-it . ' $ > .
Nog
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
__..........
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
256 De Nederlandschi
Nog een ander zeer nuttig Middel tegen de Dam*
pigheid;alsmedeomeen Paerd by goeden AaJJem
te onderhouden.
N0. 66. Neemt de Koppen van de groote
Dyfiek of Kaarte - Bollen , van welken de Hoedenmakers of Lakenvolders 2ig bedie- nen : Wryft die tot een Fyn Poeijer, en geeft daarvan 's morgens en 's avonds den Paerde telkens een halve Onge onder de Haver te eeten: Zr altyd goed bevonden. Nog eert ander Remedie tegen de Dampigheid, en
om eenen goeden AaJJem te tnaaken. ■
N°. 67. Neemt Lood; doet het zoo fyn
rafpen als mogelyk is, en geeft hiervan den Paerde elke reis een Onje onder fyne Haver te eeten. Dit voeder moet nat gemaakt wor- den , als het zyn kan, met Menfchen-pis of ten minden met water; want het drooge voeder deugt abfoluut niet by deeze ziekte. Wanneer bet Vet in 't Lyf gejmolten is.
De byzondere Tekenen van deeze ziekte
zyn, als de Drek van het Paerd met eene vette ftof doormengd , of ook wel daarmede overtrokken is. Als deeze vettige ftoffe mee bloed fchynt gemengd te zyn, dan is de ziek- te ongeneeflyk. Het Paerd, van dit onge- mak aangetaft zynde, verlieft ten eerften den Eetluft en heeft ook geen' trek tot drinken; fyne zyden flaan; het gevoelt daar pynen, en kykt dikwyls na deeze pynlyke plaatfen, en
|
||||
Stalmeester. 257
om, en kan niet leggen , noch ftaan blyven.
Aan deeze ziekte zyn egter de dikke en vette Paerden meer onderworpen , dan de magere. Deeze ziekte is ten hoogden gevaarlyk; fy komt meert: voort van eene bovenmatige ver- hittinge. Door deeze Vet-fmeltinge en Brand word het Lighaam van binnen overal geheel raauw ; want het Vet geraakt overal aan 't fmelten, zoo wel in de Darmen, als daar bui- ten : de vliezen van binnen verbranden , en eindelyk komt dit quaad aan de Long, Lever, aan 't middenfchot, aan de Milt en aan de no- bele partyen; en zoo deeze Deelen maar ee- nigzints door den Brand geraakt zyn , moet het Paerd abfoluut fterven. Hierom is hoogft noodzaakelyk, dat men in tyds daarby zy, voor en al eer het quaad zoo verre gekomen is; Het befte dat men doen kan , is, dat mea ten eerften veel Bloed aftappe , om den in- wendigen Brand te verminderen , en dan, door zagte en verkoelende Middelen , deezen Brand van binnen te fluiten. Hiertoe is byzonder goed.
Np. 68. Confolida-Oly. ... -i ,,
OlyvenOly..... }> Va" *?
Raap-Oly..... Jeenhalfje.
Brandewyn.....een Muddetje.
Dit onder malkander gekluft en den Paer-
"de ingegeeven ; daar by wat Mout gekookt, in dat water wat Honing geroerd en den Paerde te drinken gegeeven. R Nog
|
||||
258 De Neder landsche
Nog een ander Remedie.
N°. 69. %.. Ölyven-Oly. . . 4 Ongen.
Witten Honing. . 4 On§en. yeneet: Terpentyn. . 2 On$en. Dit onder malkander gemengd , in eene
vies witten wyn gedaan, en aan'tPaerd laauw te drinken gegeeven. |
||||||||||
N°. 70. ?d. OlyfOly. . .
Brandewyn.. . Veneet; Driakel. |
||||||||||
een half Pintje.
een Muddetje. , . een Lood, |
||||||||||
Nog een ander Recept.
N°. 7 x. Neemt Schamonie een On§e,en dat met
een glas warm £«r ingegeeven,en's anderendaags een half' Lood Rabarber, wederom met een glas warm Bier en een weinig Amandel-Oly in- gegeeven ,• is zeer goed. Nog een ander Remedie voor het gejmolten
Vet by dé P derden. Zynde een Drank', door welken men ten
eerften het Paêrd van binnen moet zoeken te verkoelen eri den brand te bluflchen. N0. 72. ?£. Verfch gemolke Koei-melk. . 2 të.
Verfche Boter......\ ië,
van twaalf Eyeren de Dooijers.
Het Sap van Latifolia. . •] .. vanByvoet. . . . > Vaf 1
van St. Jans Kruid.. J * Die
|
||||||||||
Stalmeester. 259
|
||||||
Dit alles ondereen gemengd , en aan 't
Paerd , laauvv gemaakt, ingegeeven , en dac drie dagen agtereen gecontinueerd; dog men moet 't Paerd, binnen de drie uuren na 'tgee- ven van deeze Medicyn, niet laaten drinken. Nog een ander Middel voor hetzelfde Ongemak.
N°- 73- 9^. Theriac. ... 2 On§;en.
Zenebladn. . . 4 Dragma.
Manna. ... 2 Ongen.
Gentiana.. . . 4 Ong:en.
Mineraal Cryjïal. 4 Dragma.
Dit alles onder malkander gemengd en in
eene vies witten wyn gedaan, en den Paerde Jaauw te drinken gegeeven; en dit eenige da- gen herhaald. Nog een ander en dikwyh goed bevonden Remedie.
N°. 74. ?>. Olyf-Oly. . . * van elk een
Brandewyn.. . f Müddetje. Het geele van drie verfche Eyeren. Alles onder malkander gekluft tot een Drank»
je , en 's daags tweemaal ingegeeven ; heefc . veelen geholpen. NB. By alle deeze Remedien, is zeer nut-
tig, en zelfs noodzaakelyk, dat men den Paer- den continueelyk te drinken geeve water, waar- in Rogge-meel of Meel van Mout gekookt, en wat Honing onder gedaaan is ; ook Roggen. Brood in Bier geweekt te eeten geeve, en van R 3 tyd
|
||||||
«
|
||||||
2,6a De Nederl&ndsche
tyd tot tyd het Lavement N°. XIV. toediene. Van het Longe - Vuur. Dit is eene zeer gevaarlyke en teffens be-
fmettelyke Ziekte, aan welke veele Paerden den moord fteeken. Dog dezelve is van drie- derleye foor ten, waarvan de eene min of meer ge- neeslyk is,dan de andere, en daarom van elkan- der wel gekend en onderfcheidentlyk behandeld moet worden. De eerfte foort is, een heet en Peftilentiaal droog Vuur: De tweede , eenevogtige en wateragtige verrotting,die van binnen rondom het Harte, en in de nobele Partyen, of in de Borft huisveft; en de derde foort is, eene galagtige vermenging met het Bloed. Dewyl dit ongemak zoo verfcheiden is , en gevolglyk door onderfcheide Medica- menten moet geneezen en behandeld worden; zoo is, voor eerft, noodzaakelyk , naauwkeu- rig na te fpeuren, van welke deezer drie foor- ten het Paerd befmet is. Dit ontdekt zig meeft uit de Oogen, te weeten, op de vol- gende wyze. Als een Paerd met de tweede foort, namelyk met het natte en verrotte Vuur, befmet is, dan zal men, deszelfs Oogen wyd openmaakende , ontdekken , dat dezelven al- om vogtig en bleek, en de adertjes en vlies- jes met eene bleeke ftofFe of wateragtigheid vervuld zyn: Daarentegen zal hetzelfde vogt, by de galagtige ziekte, geelagtig uitzien, en zig dus in de, oogen vertoonen, zoo als de ziekte van binnen in het Lighaam gefteld is. Het Peftilentiaale Vuur word bemerkt, door dat de groote hitte , die het verbrande Bloed verft, de Oogen veel donkerder ver- toont, |
||||
St almbester. so"i
toont, en de kleine Adertjes geheel rood,
bruinagtig en brandig verfchynen. By deeze laatftgemelde, of peftilentiaale ziekte , ge- raakt, door de zwraare verhittinge en brand, het Bloed aan 't kooken en giften , waardoor alle deelen in het Lighaam zodaanig verbran- den, dat fy eindelyk allen zoo zwart worden, als of fe by het vuur , of in den oven, gebra- den waren. Deeze groote verhitcing moet men, terftond en in den beginne, zoeken te fluiten, door Drachten, Koppen, Laaten en Dranken, van welke laatflen wy ftraks de Re- cepten zullen opgeeven; want als deeze quaad- aartige brand reeds te verre om ziggevreeten heeft, dan zyn alle middelen te vergeefs. By het galagtige Longe-vuur, heeft het Bloed zig met de Gal vermengd, en deeze de overhand gekreegen hebbende, word daardoor het ge- heele Lighaam aangefteeken en bedurven. Deeze foort van ziekte, die veel overeenkomft heeft met de geele zucht, is mede wel zeer gevaarlyk,egter ,a!s fy niet al te verouderd is, nog geneeslyk, om dat het galagtige Bloed, ten deele, kan afgetapt worden, en het overi- ge door Drachten, of Koppen, en Dranken, verbeterd worden. Het vogte Longe - vuur, fchoon niet zoo befmettelyk als het eerftge- melde, is. nogtans het allerquaadfte van de drie om te geneezen , om dat deeze pbkgmati- que, vogtige verrotting gemeenlyk langzaam gekomen is, en zig zelfs binnen het Midden- fchot huisveft, zynde buiten de Maag en Dar- men , alwaar de Medicamenten bezwaarlyk of in 't geheel niet, konnen bygebragt wor- den : Vandaar is het ook, dat weinigen daar- van geholpen worden, ten zy men terftond en R 3 in
|
||||
2,62 De Nederlandsche
in den beginne van de quaal daarby zy, als
wanneer van veel effeól zal konnen zyn hec volgende Remedie: N19. 75, J£. Cemaakn Pok-hout. . een Lood.
Lange Peper. . . . een Lood.
Laurier-Befien. . . . een On 5e.
Zevenboom. .... een On§e.
Galiga. . . . .'.-.. een Lood.
Dit alles famen klein gedampt, en met ee-
ne kanne Bier gekookt, en ingegeeven, drie dagen lang. "NB. Dog alvoorens dit in te geeven , moet
men het, Paerd Bloed laaten, en dan koppen met het Vierkruit agter aan de Billen en aan de Bortt. Nog een ander, niet minder nuttig, Remedie
voor deezefoort van Longe-vuur. N°. 76. $£. Veneef. Driahl. . voor 6 Stuivers.
Oly van Olyven. . voor 3 Stuivers.
x Brandewyn. . . een half Pintje.
Dit t'famen ingegeeven , bloed gelaaten,
en het Vierkruit gefteeken, en den Paerde laauw water met Roggen-meel en Honing te drin- ken gegeeven. Nog een ander Middel voor 't zelfde,
N°. 77. Si. Galiga. . I. . j On§e.
Lange Peper. . J Lood. Dit
t • .. • *
|
||||
Sta l meester. 263
Dit tot een Poeijer geftampt, en meteene
halve kan zoete melk ingegeeven; en zulks drie dagen na elkander gecontinueerd. Nog een ander Remedie voor het Longe-vunr, in-
zonderheid voor het Galagtige. N°. 78. 9:. Boontjes Holwortel. . "]
Sakelaar. . . . . [ van elk
Rabarber. .... [ 1 On§e. Coloquint. . . . . j Eleboris AM. .... ± Lood. Veneet: Driakel. . voor 3 Stuivers. Dit t' famen met drie kannen Bier gekookt
zoo lang, tot dat het een derde part verkookt is, en dan, in drie reizen, ingegeeven. Nog een ander Remedie, dat zeer goed is bevonden.
N°. 79. 9:. Ajja Fedita. . . . i Lood.
Angelica.....3 Lood.
Look. . . . een Bolletje.
De Look fchoon gefchild en gekneuil:, en al-
les t'famen in een linnen doekje gedaan , en op het mondfluk gebonden, en het Paerd daaraan laaten zuigen. Van de Wormen by de Paerden.
Verfcheide fborten van Wormen worden
in 't Lighaam der Paerden voortgebragt. Som- migen vindt men in de Maag; andere weder- om in de Ingewanden ; fommigen veroorzaa- R 4 ken
|
||||||
f
*
264 Db Nederlandsche
ken den Paerden zwaare pynen, en zyn daar*
by zeer gevaarlyk; andere daarentegen doen den Paerden weinig of geen letfel, De Wormen in 't algemeen komen, in de
Paerden , voort, uit quaad en verdurven Voedzel, dat de Maag niet verteert, en welk zig heeft bezaaid bevonden met de Eijeren van onderfcheide infeóten, die, het zy door groe- ne of drooge kruiden , of Fouragie , of ook wel van de Karrels , die het Paerd genuttigd heeft, in de Maag en in de Ingewanden ge- komen zyn. Wanneer een Paerd, van tyd tot tyd, ma-
ger word, niet tegenftaande het welen fterk eet; zig dikwyls aan den Staart wryft en fchüurt ; als het ftuurs en dof uit de oogen ziet; zig geduurig, tegens den Buik ziende, omkeert , en de Haairen , niet tegenftaande al het roflen dat 'er aan gedaan word, o verend ftaan; dan heeft men reden te gelooven , dat zoo een Paerd met wormen geincommo- deerd ïs. Die Wormen, welke hunnen zetel in de
plooijen van het fundament hebben, en dik- wyls met den Drek afgaan, zyn de gemeen- fte, min gevaarlykfte , en het gemakkelykfte te verdryven ; fy worden gemeenlyk met vet gefineerde handen uit het fundament gehaald , en zelfs op die wyze uit den grooten of Maft- Darm getrokken. Maar geheel anders is het gefteld met de
Wormen, die hunne zitplaats in de Maag heb- ben, en aan de Paerden niet alleen zwaare pyn veroorzaaken, maar ook zeer gevaarlyk en veeltyds doodelyk zyn. Deeze Wormen- zyn ongemakkelyk te verdryven; het zyn gee- ne
1 • |
||||
Stalmeester, 265
|
||||||||||||||
ne dunne of lange Wormen, zoo als die, wel-
ke in het fundament zitten; maar fy zyn kort en dik, en zomtyds met honderden , ja mee duizenden , in der Paerden Maag: Sy zitten altyd met den kop rondom de kanten der Maag, en vreeten eindelyk de Maag geheel en al door, waarop notooir de dood moet vol- gen. Dog voor en al eer het zoo verre komt, beletten fy, door hun knaagen, dat het Paerd niet groeijen noch bloeijen kan. Hierom is het beft , dat men alvoorens het Lighaam wel zuivere , voornaamelyk de Maag ; want zoo lang deeze party niet goed , warm en zui- ver is, is geene groeij te hoopen, al geeft en tra&eert men de Paerden ook nog zoo wel. Remedie voor de Wormen in de Maag.
|
||||||||||||||
N°. 80. yt. Senebladn.
Aloë. . . Agaricus.. Coloquint.. |
||||||||||||||
van elk
1 Lood. |
||||||||||||||
Dit t'famen geftampt tot een poeijerj dan
gemengd met een Onje Honing en een half pond Boter tot een' deeg, en Pillen daarvan ge- Maakt zoo groot als kleine Hoener-Eyeren. Deeze Pillen moeten den Paerde in de keel ge- flooken worden, zoo als by het Recept Nc\ IX. reeds gemeld is. Een Poeijervoor de Wormen in de Maag.
|
||||||||||||||
N°, 81. #. SeverzaaAlfem..
Coloquint. |
*. . . ; 1
# • • * I
|
|||||||||||||
R 5 An-
|
||||||||||||||
<
|
||||||||||||||
z66 De Nederiandsghï
|
||||||||
Jntimony..
Bakelaar. . Zevetiboom. Zwavel. . |
||||||||
van elk
i Onge. |
||||||||
Dit alles onder malkander tot een Poeijer
geftampt, en daarvan daags drie-maal, onder de Haver of Seraelen te eeten gegeeven, tel- kens een' Lepel vol; en als het gebeurt, dat het de Paerden, om de bitterheid, niet eeten willen,- dan moet men het met Poeijer van Soet- hout iets verzoeten, en fmaakelyker maaken. Nog een ander Middel voor de Wormen in de Maag,
N°. 82. 9. Gebrande Eijer-J"chaalen, een Lood.
Peper. ...... een Lood. Dit met een half pintje laauwen wyn-Afyn
den Paerde ingegeeven. .Nog een ander Hulpmiddel voor de Wormen in de Maag.
N°. 83. ?i. Krop-irmd.. . . . 1 ,.
Kreeften-Oogen.. . Y va? ^
Metridaat. . . . J * ^00d- Dit alles klein geftampt, en daarvan tel-
kens èen' Vingerhoed vol ingegeeven met laauw Bier of Wyn; ook het Paerd daarby in den Mond gelaaten, en het Bloed laaten opeeten. . > Nog een Drank voor de Wormen.
N0* 84. fcïWorm-kruid. ... ., . 4 Lood.
I Toppen van Alfem. . . 2 Lood.
j Coloquint. ... . , • .• *;. 1; ± Lood.
il Hier-
|
||||||||
S T A L. M E E S T E R. 267
Hierop fes Pond' Lek-wyn gegooten, en het
in heet zand twee of drie Etmaalen laaten trekken, en hiervan, eenige ogtenden agter malkander , telkens een half Pond ingegee- ven. Nog een ander goed en beproefd Hulpmiddel.
N°. g5. %.. Eberwortel gefiampt, een' Lepel vol.
Gefiawpte Eijerfchaalen, twee Le- pels vol. Dit twee- of driemaal aan het Paerd onder
de Haver of Semelen te eeten gegeeven, dan zullen de Wormeri, levendige en doode, daar- uit komen. Ook is zeer goed, een Appel Coloquint: Laat
hem een' nagt weeken in eene Pint Bier; geeft het 's morgens in, en wel om den anderen dag, ten ware dat het Paerd daarvan begon te pur- geeren, wanneer men moet ophouden :Dit doet de Wormen fier ven» Ah een Paerd Vergif, of Veeren in 't
Lyf beeft gekreegen. N°. 86. #. Veneet: Driakel. . . . i Onge.
Olyf-Oly. . . . een half Pint je. Brandeixyn.... . een halfje. Dit onder malkander geklufl: en ingegeeven.
|
|||||
Een
|
|||||
268 De Nederlandsche
|
|||||
Een ander Remedie.
Np. 87. 9£. Orvitiaan, een On^e , met eene
Pint Wyn ingegeeven, het Paerd daarop warm toegedekt, en drie uuren lang zonder Drinken ge- laaten. JNog een ander Remedie.
N°. 88. ?«. Wynruyt. . . eene hand-vol.
Lavas. * . t dito.
Wyn-dfyn. . . *1 elks een
Lyn-Zaat-Oly. . j Muddetje.
De Kruiden klein gekapt, en alles tot een
Drank gemaakt, en ingegeeven. Nog een ander Recept voor Vergif.
N°. 89. *. Orvitiaatr . . | ft
Hyacmth-Conferf . t Q *
Nooten-Oly. . . J 2' UnSen- Dit t' famen laaten fmelten in een pintje
witten Wyn, en den Paerde ingegeeven. Als een Paerd Jconittoï eenig ander vergiftig
Kruid,onder het Gras gegeeten heeft, dan zal het duizelig worden, en ter neder vallen, als Ctf het de vallende ziekte had ; en men zal zien, dat de Spieren zig van zelve byeen trek- ken j waarop onfeilbaar de Dood zou volgen, zoo men geen' raad daarvoor deedt. Het befte hier voor is, dat men ten eerilen Bloed trek--
|
|||||
S T A % M E E S T E R. z6g
trekke, en daarop den Paerden eene handvol
Zaat van wilde Piterzely fyn geftampt, in eene Pint witten Wyn, laat doorzweigen. <^><'<&><^><^<^><^>^^^^)<,
VYFDE HOOFDSTUK.
Fan de onderfcheide Accidenten aan de
Oogen, T\E ongemakken aan de Oogen zyn, by de
■*-* Paerden, menigerley , en beftaan voor- naamelyk uit Maan-Oogen ; uit ongemakken die uit Zinkingen , of ook uit eene verhittinge van het Bloed, voortkomen; of uit ongemak- ken, die door flooten, flagen, of quetfuuren hunnen oorfprong hebben, en dus ook op on-' derfcheide manieren moeten behandeld en ce- neezen worden. N°. 90. Hoe en op welke wyze de Maan-
Oogen gekend worden , hebben wy reeds in het eerfte Stuk van dit Werk aangetoond. De Geneezing daarvan kan niet anders gefchieden dan door eene Operatie , welke gedaan word aan de beide zyden of flaapen van het hoofd daar men de Ader brandt , gelyk men de Spatten en Gallen doet, en op welk Brand- plek ten eerften wat heeten Pik en Zwavel op een bosje werk gegooten, gelegd moet wor- den: ook is goed, dat men alle dagen in de Oogen blaaft , geheel fyn geftampten witten Peper, en daarby de Oogen dikwyls met koud romp-water wafcht. Als de Ongemakken aaa de Oogen yoortko-
\, men |
||||
570 D E N E D E E L AND I C H E
men uit eene Fluxie of Zinking , door welker
fcherpe en quaade humeuren het Criftalyne vogt, of wel zelfs de Appel , of de Regen- boog , of de Vliezen , aangetaft en verduis- terd worden I dan kpönen fterkere Medica- menten gebruikt worden, dan by die, welke door de eene of andere quetfuure gekomen zyn; zoo konnen ook de eerftgenoemde beter door Dranken en Drachten geholpen worden, dan de laatften. Foor Gequetjie Oogen.
N°. p r. Neemt een half lood Ganjen-Vet, lang-
zaam gefmolcen , ën in koud water gegooten: dient, om zand of eenige andere vuiligheid daar uit te haaien : Voorts wat Rozen-honing met een Veertje in 't Oog geftreeken. Een ander Oog-Middel.
N°. 92. Het Oog te zwaar gequetftzynde en
bevonden wordende, het Ganfe-Fet al te fcherp te zyn, neemt dan Oude Boter, fraelt die, giet fe in Water, en mengt daar onder wat Rozen-Honing, en maakt dit tot eene Zalf. N°. 93. Zoo het gebeurde , dat het Oog
uitwendig gezwollen ware , en Materie daaruit quame; dan neemt Wit van Eyeren, Honing, en Rozenwater, onder malkaar gekluft; en mét pluis of werk op het gezwel gelegd: of neemt fVyn-Azyn met Pomp-water, maakt daarin eene Spongïe nat, en legt die daarop. 2Vög voor Gezwellen of ontjteekingen in de Oogen.
N. 94. Somtyds gebeurt het, dat de Sinkin-
gen,
|
|||
S T. A X M E E S T E R. 27I
|
|||||
gen , eenmaal verdreeven zynde, wederom
komen. Als dan is nodig, dat men de Han uitfpuitte, Zynde dit een klein Beentje aan 't binnenfte Vlies, van binnen in den hoek van 't Oog: tot dit einde neemt eene Naaide met een' draad , onderfchept het Beentje, dog zon- der het vlies te quetfen; fnydt het voorzigtig af, en doet daar een flukje ongezoute Boter in, en wafcht 't alle dagen drie- of viermaal met ffyn, Honing, en Rozenwater. ■ . - No. 95. Als een Paerd , met eene Zweep of
Spitsgaerde, in het oog geraakt is, dog niet zodaanig, dat de Oog-appel door geflagen is1; of dat, door zwaaren Brand, of Zinkingen, eene fchjl of vlies, of eenige andere Vlekken, op het oog dreigen te komen, dan neemt Smout van Glas, geheel fyn gerafpt, of met een mes gefchrapt, en doetdatPoeijerin.de Oo- gen. Nog eene andere Oogen-Zalf.
N°. 9Ö. $£. SalArmoniak, geheel fyn gefchrapt
en met Honing en zap van Scbel- kruid tot eene zalf gemengd, en in de Oogen gedaan. Nog een ander Remedie voor allerleye Accidenten
der Oogen, waarby de Appel niet befchadigd is, wordende dit Recept genoemd de ','■■ Lapis Admirabilis. .N0. 07. ?é. Wit Koper-rood, . ... 2 ©.'
Aluyn. ..... 2 Oneen.
Liibargirium. *'■./■; .2 Oneen.
Bolus Armen: . ïhfkót* Oneen. Dit
|
|||||
272 De Nederlandsche
Dit alles tot een Poeijer gedampt,en met 3.
pinten water in een' verglaasden Pot gedaan ; laat het op een klein vuur kooken, tot dat al het water verteerd is: men moet de gloeijen- de kooien wat egaal en gelyk om den Pot leg- gen: laat het dan zoo op het vuur (laan, toe dat het hard word. Deeze Steen kan lang be- waard worden : Neemt daarvan een Lood, legt het in vier Oneen water , en doet alle dagen tweemaal daarvan wat in de Oogen. Nog een ander Hulp-Middel.
N°. 98. Neemt een Lood Honing, een half
Lood Sap van Schelkruid, ;met een half lood Roozenwater; dit onder malkander gemengd, is voor veelerleye Accidenten der Oogen goed ; het geneeft en zuivert den Appel van de Oo- gen ; men moet ook zomtyds hierby de Oo- gen waflehen met koud water, en den Paerde aan den Hals of aan den Buik Bloed laaten. N~. 99. Ken Doek in Brandewyn nat ge-
maakt, en nat op het oog gelegd, en dit dik- wyls herhaald, is mede ongemeen goed om den Brand uit te trekken. Nog is goed, vier hand' vol Kaasjes -Bladen, en twee hand' vol Wyn- ra/fjftampt en kookt het in anderhalf Pond ou- den Mee; doet 'er dan by zoo veel Meel van Lynkoek en Kruim van Wittebrood, als tot de dikte van een' Pap nodig is. Indien by en op elk verband een weinig geeft van Sal Armoniac gefprenkeld word, zal het niet te flimmer zyn. N°. 100. Nog een ander: Als de Oogen door
koude van buiten, of door inwendige oorzaaken , «wellen,dan neemt vyf Eyer-dooyeren, een half pond
|
||||
Stal meester. 273
|
|||||
pond kruim van gebuideld Tarwe-Brood, met
een vierdendeel Lood wel gedroogden Saffleraan; roert de Eyer-dooyeren in eene Schotel, en ftrooic 'er eerft den Safferaan in, en dan de Kruim van het Brood; legt dit warm op de Oogen, en doet 'er telkens by een vierdendeel Lood Campber, in zoet AmandeUOly gefmolten. Nog een ander, als bet Paer daan het Oog gequetjl is.
N°. 100. Wanneer een Paerd een' flag,
floot, of Quetfuur aan de Oogen heeft ge- kreegen, of als het reeds een' vlak daar op heeft, veroorzaakt door eenige quetfuur; dan neemt vier verfche Boener-Eyeren, opentfe aan beide kanten met eene naaide, blaaft 'et het witte uit, dog niet het dooyer; doet deeze fchaalen met de dooyers 'er in in eenen wel toe gedekten Pot; zet hem op Kooien, en laat deeze Eyeren langzaam en wel droogen, dog zonder te verbranden: Dezelven ter deege ge- droogd zynde, doet fe dan in een' vyzel met Cyprifch' Vitriool, ter grootte van twee nooten; ftampt beids geheel fyn, en maakt uit dat Poeyer, roet roozenwater gemengd, kleine Pillen ter grootte van eene Hafel-noot, en doet dagelyks eene daarvan in het bezeerde Oog; houdt hetzelve zoo lang toe , tot dat de Pil daarin gefmolten is; en continueert daarmede, tot dat het oog geneezen is; dog moet het Oog voor de Lucht bewaard worden. Dit heeft altyd geholpen. Een zeer hjlelyk Oog-Water.
N°. 10r. ?i. Roozenwater. . . . -) n
•" Weegbree-Water. . . j* T2, V*°f,en
Cardebenedicl-Water.. J van eJK'
S Gepul- |
|||||
274 E> e Nederlandsche
Gepulverifeerde Tutte. "\ i Drag-
Kandy Zuiker. . . > ma van CypTifcben-Vitnool. . J elk. Dit alles in eene Vies onder malkander gemengd,
en dan zoo lang laaten ftilftaan, tot dat de dof- fen zig hebben op den grond gezet, en het Wa- ter weder klaar geworden is; dan dat water, zonder te roeren, afgegooten in eene andere Vies en by occafie zig daarvan bediend, door het, met een Veertje, den Paerde in de Oo- gen te ftryken. Dit Water is te gebruiken voor de meefte Oog-quaalen, het zy die door Zinkingen, of door de eene of andere Vlak- ken, veroorzaakt zyn. Nog een ander Oog-water.
N°. 102. ^..Blaawoi1 Vitriool. . "1 van elk een
Campber. ... ƒ Onge. Dit in Roozenwater geweekt, en met dat
Water 's daags tweemaal de Oogeij gewant hen; ook tuflchen beidende Oogenmet koud Pomp- Water ververfcht. |
|||||||
HET
|
|||||||
StAtMEESTEX. 2J5
|
|||||
HET SESDE HOOFDSTUK.
Van het Vervangen; van de Boechlam*
migbeid, of Boechfwinde, en an*
dere Kreupelheid in de Borfi
der Poerden.
Van het Vervangen der Paerden.
E En Paerd kan vervangen worden door
driederleye oorzaaken. Èerflelyk , als hetzelve heet gewerkt of gereeden is , en daarop koud water, of al te fchielyk , drinkt. Ten tweeden, als een Paerd heet gereeden of gewerkt is, en dan, in den Wind en koude Lucht , blyft flil flaan, waardoor de Brand uit het lighaam in de Voeten daalt. Ten der- den , wanneer een Paerd-komt los te breeken» en dan gulzigTarwe ofanderegraanenin zulkea overvloed eet, dat het geheeleLighaam daar- van zwelt,en zodaanig ontfleld word, dat het Bloed daardoor aan 'tgiflen geraakt, en alzoo al- le Hitte en Brand na beneden in de Beenenen Voeten gejaagd word. Het voomaarnfle» dat hierby flaat te obferveeren, is, dat men dit ongemak in tyds tegengaa, voor dat het te verre en reeds in de Voeten gekomen zy. Zoo dra men befpeurt, dat een Paerd zig ver- vangen heeft, moet het ten eerflen aan bei- de zyden van de Bord en den Buik rykelyk ader gelaaten , en met dat warme Bloed de Borfl beflreeken worden Na de laa- tinge, moeten van boven rondom de Kroon Sa < van
-•
■ »
|
|||||
s^é De Nebeslam d s Ë h £
Kroon van 'sPaerds Voet Vlymüagen gegee-
ven worden, om daar door de zugt, van on- deren zoo wel als van boven , 'er uit te haaien. Daarop moet men gebruik maaken van de volgende Remedien. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles onder malkander gemengd en tot
êeft Poeijer fyn geftampt j hetzelve kan in een lederen zakje gedaan en, digt toegebonden zynde, lang bewaard worden, Als men het Van nooden heeft, neemt men daarvan een Onge, in eene halve kan Wyn of Bier warm gemaakt, en ingegeeven ; Dit gedaan zynde, neemt men een Bed- of ander linnen La- ken, en fteekt het in koud Pomp-water, en 3egt hetzelve zoo nat op het Lyf van 't Paerd, met een' wollen Deken daarover; en zoo dra het Laken droog geworden is , moet men 't weder nat maaken tot driemaal* toe ; en dit gedaan zynde , neemt men wat Hout-aJJche, en kookt die met Jfyn, en wryft daarmede, warm, de Borft en de Voor-Beenen. Voorts kookt men eene Pap van een pond Rogge-meel of
(*) Cojioreum. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S T A t M E E S T E E. 277
of Semekn ; ,van Camil-Bloemen , Vlier - Bloemen,
met geftampten rooien-Bolus en Lyn-zaat- Koeken van elk een half Pond ; nevens een Pond Roodjel, onder malkander gekookt en, zoo heet als doenlyk is, van onderen om de Beenen en Voeten geflaagen. Nog een ander Remedie, dat mede zeer goed is.
Ns. 101. 91. Holmortel. . . . n „
Bakelaar. . . . { va"elk
Metridaat. ., » v. J * UnSe' Met eene* kan Bier gekookt, en warm in»
gegeeven. Nog een ander Remedie voor de Vervangenheid,
N°. 105. ?£. Raawm Antimonium. . i Lood.
Bakelaar. . . , , \ On§e.
, Alants-wortel. . . i Onge.
Dit t' famen tot een Poeijer gedampt, en
met een Pintje warmen Wyn ingegeeven; en Bloed gelaaten, als voorgn, Nog een ander voor 't zelfde Ongemak.
Np. ioö. Neemt twee ongen Cremor Taf-
tart; dit gekookt met eene kan Wyn, en in- gegeeven ; en hierop Bloed gelaaten ; en dan Het Paerd doen wandelen tot dat 't warm is geworden: En zoo het gebeurde, dat, na de geneezinge , de Voor beenen nog wat itram bleeven , dan moet men de volgende Stoving gebruiken: S 3 N°. 107,
|
||||
278 De Nedereandsche
|
||||||
N°- 107. ?i. Kaasjes-Bladen. . . .
Boeltjes-Kruid. . . .
Kamille. .....
Aljem. . . . . .
Meliloten. .....
• Van elk twee handen-vol, met een pond
Oude Boter in twee Emmers water ( Bier is nog beter ) gekookt, zoo lang tot dat het tot op een derde verkookt is, en dan 'sdaags viermaal daarmee geftoofd of gebet. Het gebeurt dikwyls, dat de Paerden zig
vervangen aan plaatfen , daar men de voor- fchreeve Medicamenten niet altyd kan heb- ben: Daarom zal het niet quaad zyn, hier eenige Recepten by te voegen , welke, in zulke gevallen, niet minder voor Hulp-mid- delen dienen konnen. i,
N°. 108. H. Bakelaar. . . . \ van elk Duyveh-drek. . , ƒ 1 On 5e. En dit met een Pintje warmen Wyn ingegee-
ven, en den Paerde Bloed gelaaten, zoo als hier vooren gezegd is. Nog een ander Middel.
NQ. 109. £. Gefiampten Peper. . 1 Lood.
Gefmolte Boter. . . 1 Pond. Dit met eene Kan warmen Wyn ingegee»
ven, |
||||||
Kaf
> -
|
||||||
STALMEE8TER. 2/9
|
|||||
Nog voor betzelfde Quaad.
N°- ii o. Als het Paerd, op de hiervooren
gemelde manieren, gelaaten is, en de gezeg- de Vlym -Hagen op de Kroon gegeeven zyn j dan zal men de Vervangenheid mede genee- zen konnen , met Mtnfcben-Drek in eene halve Pint Afyn geroerd en den Paerde te drinken gegeeven : als men geen' Afyn by de hand heeft, dan zal Mam-pis dezelfde uitwerking hebben. Deeze Remedie word dikwyls in Cam- pagne gebruikt. Van de Boechlammigbeid.
Dees quaade toeval, dien men ook wel
Boechfvoinde noemt, is niet anders, dan eene zwaare kreupelheid in de Boni, of ook wel in de Schouderbladen. Deeze kreupelheid kan den Paerden overkomen op en door ver- feheide manieren : Eerftelyk, kan het ge- fchieden, door dat eenPaerd loopt of gereeden word tegen een' Paal of Boom ,• waardoor hec zig zelve zodaanig kan komen te forceeren, dat de binnenpartyen daardoor beledigd, ee- nigzints uit haare plaatfe gezet en gekneuffc worden; dat dan de kreupelheid veroorzaakt. Anderen komt het over, door den Sadelboom, diej te veel navooren gegleid is, als wanneer het Schouderblad geheel ftyfen vaft tegens dien Boom aankomt en hetzelve, door het lange ryden, zoo gedrukt en geforceerd word, dat daardoor de Senuwen verdroogëh en wech- krimpen. Andere Paerden wederom konnen het krygen, door te fpringenin of over floo- S 4 ten: |
|||||
z8o De Nederlandsche
gen: Nog andere worden door andere Paer-
den geflagen ; en wederom andere krygen het door overreeden te zyn. Deeze ongemakken fchynen nu wel eeneriey te zyn;dog,dezelven wel examineerende , zal men bevinden, dat tuflchen hen een groot onderfcheid plaats hebbe,dus dezelven ook niet opeene endezelf- de wyze konnen geneezen worden. N°. ui. Als men befpeurt, dat de Schou-
der-Bladen, hetzy op eene of op beide zyden, eenige wechkrimping of verdrooging onder- gaan hebben, dan neemt men een zwaar ge- wigt, of een* grooten Steen, of eene Kanon- kogel , en legt het Paerd op den grond neder, met de quaade zyde om hoog, en wryft de- zelve daar mede zoo hard als mogelyk is, met byvoeginge,op die zeere plaatfe, van een ryke- lyk getal Vlymflagen: Waarna men dezelve -eenige dagen na malkander met eeneSalf fmeert, die gemaakt word uit Deahhea, Popelion en Oly van Bayen onder malkander gefmolten , en warm gebruikt. Als dit, eenen tydlang ge- bruikt zynde, het quaad niet geneeft of ten goeden verandert; dan neemt men een half pond Boter, met een Onge Spaanfche Vliegen gekookt, ligt des Paerds goede Voor-been op, en bindt den Voet met een touw aan 't Knïe vaft, en laat dan het Paerd op het quaade Been huppelen en in de rondte loopen, zoo lang tot dat het wakker zweer, hetwelk men noemt droeg Jwemmen; en als het Paerd zig dus warm gewerkt heeft, dan moet het in de Borfl gelaaten , en met het Zalfje van Boter en Spaanfche-Vliegen heet gefineerd worden: Dit moet men eenige dagen herhaaleq. ■ * Keg
|
|||||
*
|
|||||
Stalmeestek. 281
|
|||||
Nog eene andere Cuur en Operatie,
Nu. ii2. DeKreupelheidin deBorft is wonder-
]yk , en veeltyds onbegrypelyk, en men word door de dikte dier plaatfe belet naauwkeurig te konnen weeten, of het ongemak van bin- nen , of van buiten de Zenuwen zitte. Indien het gebrek in de inwendige deelen is, dan is 't niet mogelyk , dat zelfs de allerfterkfte en penetrantfte iSalven diep genoeg zouden kon- nen doordringen en effect doen. Dewyl nu dit ongemak en defzelfs oorzaaken zoo ver- fchillende zyn, dat men daar omtrent ligtelyk kan miftaften; zoo zal en kan men niet quaa- ]yk doen , als 'men aan het Paerd ingeeft den Drank , die hier vooren voor vervangen Paerden voorgefchreeven is, en daarby veel Bloed in de Borft aftapt : Ook kan men aan de zyde, daar het Paerd kreupel is, in 't midden van de Borft door het Vel een klein gaatje maaken, en daar in fteeken een riet- je , 'of een end Tabaks - pype, en de ge* heele Borft opblaazen; wanneer men, dezelve dus opgeblaazen zynde, daarin moet gieten warmen Oly van Camille, Oly van Roozcn en van Confolida. Dit dus eenige Dagen gedaan hebbende, moet men van onderen aan deBorffe eene opening maaken, ten einde de Materie zig konne ontlaften: Men haalt ook wel twee haïre koorden door het Vel, daar men oordeelt dat het nodig is zoo eene Dracht of Fontenel te fteeken, en laat de Materie tien of twaalf dagen daaruit vloeijen en dan opdroogen. Om de Voeten te verkoelen , moet men dezelven dagelyks met Koeimift omfwagtelen. S 5 Nog
|
|||||
2$3 DE NEDERLANDSe HE
Nog eene andere Zalf voor Boechlammigbeid.
N°. 113. $>, Oly van Pieren. . . .
Oly van Bayen. . . . Lynzaat-Oly. . ... Spyk-Oly......
Terpentyn-OIy.....
Peter-Oly......
Popelioen......
Camillen-Oly. . . * .
Van het eene zoo veel als van het ander by-
een gedaan en gemengd, en daarmede agt da- gen gefmeerd; ook.daarby alle dagen met ge- kookte Stoof-kruide» geftoofd. Nog is zeer goed, gebrande Hout'jiffcb, in Wyn-Azyn ge- kookt en daarmede gewaflehen. Nog een ander Middel voor de Boechlammigbeid.
N>. 114. De Boech-Ader geopend zynde ,
laat het ter deeg bloeden; daarna de Borft ge- fmeerd met Bar-Oly, Peter-Oly, Terpentyn-OIy, en Laurier-Oly > van elk evenveel. Dit te fterkbevindende,kan men het wat verzagten, met een weinig Boom-Oly onder deeze Olyen te mengen, en dan warm gefmeerd, en met een heet yzer ingedroogd, op dat de kracht der Olyen te beter konne doordringen. NB. Het hier- vooren gemelde Wonder-Oly N \ XXVIII. zal in deezen mede van een uitneemend effe& zyn. Als een Paerd maar balf vervangen is.
N°. 1x5. Neemt een weinig zwarten Elkboris,
tuf»
|
|||||
!
|
|||||
Stalmeester. 283
tuflchen een fneedje Brood, en geeft het den
Paerde in; laat het daarop een weinig warm ryden, en weer op Stal komende, warm dek- ken , en laauw water te drinken geeven; dan zal het 's anderen daags niets meer daarvan weeten. Nog een ander, ah een Paerd geheel vervangen is.
N°. 116. Als het Paerd zig geheel vervangen
heeft,laat het dan,zoo dra het ongemak befpeurd word, een weinig warm ryden, en daarop een On§e fyn geftampten Cajtoreum , in een pintje rooden Wyn, ingeeven , en dan weer warm laaten ryden; voorts op Stal warm gedekt, en laauw water te drinken gegeeven ; waarvan reeds 's anderen daags effeft zal gezien wor- den. |
||||||||
HET ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van de Breuken, of van binnen gefcbeur-
de of geborflen Partyen, en andere in- wendige Quetfuuren. N°. 117. A LS een Paerd een' Scheur krygt,
-tJL het zy in den Buik, of in de Liezen; dan moet men hetzelve op den grond op fyn' rugge nederleggen, met de Beenen omhoog, op dat de Darmen weder konnen inzakken. Dan maakt men eene opening zoo groot als de Scheur is, en naaït 't eer ft, van binnen den Band van den Buik, met eenen dubbelden zyden draad vaft en ter deege toe, en
|
||||||||
284 De Nederland s.c h e
en dan met wat Boter van binnen gefmeerd: Daar-
op naaït men ook het Vel van buiten toe, en ftneert het met Popelioen-Zalf en Boter. Voorts maakt men eene loude plaat, en legt die, met een fuffifant Compres daaronder, wel en gepaft op de gefcheurde Plaats, om den fcheur in te houden ; en daarover legt men dan nog eenige dubbeld-gevouwe doeken en eene vaf- te en wel gepra&ifeerde Bandage. Dit dus be- zorgd zynde, moet men het van buiten ftoo- ven metgekookten Byvoet,Kaasjes-8laan, en hei- dens-wondcnkmid in Bier gekookt, en wat oude Boter en Reufel daaronder gedaan: En van binnen moet daarby gebruikt worden het vol- gende : Spekwortel een Onge; Saly eene goede handvol: Dit in goed Bier gekookt, en alle vier of vyf dagen eens ingegeeven. HetPaerd dient tien dagen lang opgebonden te zyn , om dat het niet kan leggen gaan. Op de Com- pres en loode plaat moet altyd gelet worden, dat het windfel behoorig vaft blyve; en het fmeeren met de Popelioen-Zalf en Boter moet onderhouden worden tot de volkomene genee- zingetoe. Als de Breuk derPaerden in de Beurs gefchooten is ; dan moet dezelve door den Lubber geiheeden en geneezen worden. Van de inwendig-gefcheurde of gebor/ien Partyen ;
derzelver Tekenen en geneezinge. Als de Long van het Paerd gefcheurd of ge-
quetft is, dan ziet men gemeenlyk eenig Bloed uit de Neusgaten komen: En als 'er aan de Lever iet gefcheurd of geborften is, dan komt ten eerften onder aan den Buik eene dikte of gezwel te voorfchyn; ook zwelt hen ge-
|
||||
Stajlmsester. 285
gemachte teffens zeer dik. Is 'er iet aan de
Milt geborften of befchadigd, dan vertoont zig eene hardigheid in de zyden, die mede dik word ; ook vergaat hierby den Paerden de Eet- luft, en, gaande, fteunen fy geduurig van de Pyn. De Meren befchadigd zynde, dan pif- fen de Paerden Bloed. Als men deeze Teke- nen van ongemak befpeurt, dan moet men verfcheide Dagen aan malkander gebruiken het volgende. N'. 118. *. Olyvau Olyven een Muddetje,
en ook zoo veel Brandewyn, met een half-Onee Driakel onder malkander gemengd en ingegee- ven ; en dan nog eene handvol Spek-wortel of Confolida Wortel in een' Emmer water gekookt, en daar van te drinken gegeeven in plaatfe van hunnen ordinairen drank; en daarmede eenige dagen gecontinueerd. Nog een andere Drank voor inwendige Quetfuuren.
N°. 119. &.. Saly. ....
|
||||||||||
Rofemaryn. , .
Confolida - Wortel. Suring. . . . |
v$n elk ee-
► ne Hand- vol. |
|||||||||
Lavas. , ; .
Fyne Majoleyn. . Dit t'famen gekookt in drie kannen Bier,
en dan door een' doek gedaan, en in dat Nat geroerd een pond Honing, met een vierden- deel Olyf-Olyemoo veel oude Boter, en daar- van 's daags tweemaal, telkens een half pintje, laauw gemaakt, ingegeeven. N\ i20. Ook is hier voor goed,een Once van
het Poeijer DiapenteN0.VLmet een half vierden- deel
|
||||||||||
286 De Nederlandsche
<Jeel Honing in eene halve kan klein Bier gedaan
en dat alle twee dagen eens, warm gemaakt, ingegeeven. Niet minder is by diergelyke ongemakken zeer goed, eene hand-vol Spek- laortel in twee kannen Bier zoolang gekookt, tot dat een derde part daarvan verkookt is, en dan in twee dagen ingegeeven.. . Voor 't Bloed-piJJen.
Dit Ongemak komt veeltyds daar van daan,
dat de Paerden te bJoed-ryk zyn; Ook kan het komen van eene groote forceering, die een Paerd met loopen, ryden, of trekken ge- daan heeft. Wat ook nu de oorzaak van dit ongemak zy, zoo is het beft daarvoor, dat men den Paerden ten eerften uit de Spoor-Ade- ren, die op beide zyden langs den Buik loo- pen , Bloed trekke, en daarna de volgende Remedie gebruike: N°. X2i. #• Narduszaad. . . "J^van elk
Lavas-zaad. . . J | Lood.
Olyf-Oly. . . . "1 van elk i
Witten Wyn. . . ƒ muddetje.
Dit onder malkander gemengd, en koud in-
gegeeven," 's anderen daags nog eens gelaaten aan den Hals, of aan de Borft. Hoener-Mift met Bier gekookt en ingegeeven , is mede goed: Spek-mrtel met Bier is ook goed. Foor de Louter-Stah
N0.122. Dit Ongemak,dat eene foort van koude
Pis is, komt meeft voort uit de verandering, of Brak-
|
||||
Stalmeester. 287
|
|||||
Brakheid van het Water dat een Paerd drinkt;
ook wel van het nuttigen van vermufte Ha- ver, of ftoffig, Hinkend en bedurven Hooy. De Paerden , welken dit ongemak overkomt, willen geduurig drinken , en telkens kort op malkander piflen. Het water datfe loofen, is gemeenlyk zoo klaar.als Cryftal, een teken , dat de dikke Stoffen te rug blyven, welke aan 't Paerd fnydingen in het Los-Canaal, en een' zwaaren Brand in 't Lighaam veroorzaa- ken; waar door de Paerden in weinig dagen zoo dun en machteloos worden, als of fe eene zwaare ziekte doorgeftaan hadden. Het ge- meenfle en eenvoudigfte Hulpmiddel voor dit ongemak is; vyf of fes roode gebakkene Sternen, hoe ouder zoo beter, in 't Vuur gelegd en ge- heelyk laaten doorbranden, en dan zoo gloeyend in een' tobbe met water geworpen j en als dit water weder koud is geworden, dan het Paerd daarvan laaten drinken, zoo veel als het wil; en, uitgedronken zynde, dan weder andere ftee- nen gebrand, en het Water daarvan den Paer- de te drinken gegeeven: Ook is niet quaad, als het Paerd daarby Ader gelaaten word. N°. 123. De Bladen van zwarte Jal-BeJJèn
gekapt en onder de Haver te eeten gegee- ven , is mede een goede Remedie voor de Lou- ter-Stal: Als mede Krytt fyn geftampt tot eenPoeijer, en in water gedaan, en 't Paerd daarvan laaten drinken. Nog een ander Middel voor de koude Pis, of Lou-
ter-Stal. N°. 124. #» Alants-wortel. .' . . .
Gentiana. ..... Cardebenedifte. ....
élfem. . . * . t ..
Van
|
|||||
288 De Nederlandsche
|
|||||
■ Van eik een Lood; dit famen geftanlpt éti
met eene kanne JVyn gekookt, en in twee reizen ingegeevert, en daarby den Paérde een- maal aan den Buik Bloed gelaaten; is mede zeer goed. N°. 125. 9». Gebrande Leem, of Kley van een'
afgebrooken Bakoven,in water gelegdjen het Paerd van dat water eenige dagen laaten drin- ken ; is mede een zeker en beproefde Remedie voor dat ongemak. Als een Paerd te Jterk en te veel afgaat.
N°. 126. Neemt een pintje rooien Wyn, of
als men dien niet heeft, dan anderen; ülyf-Oly 2. Ongen; Terpentyn 1 Lood; een Lepel- vol van het Poeijer Diapente N°. VI. eri Metbridaat een Onge, onder malkander geroerd en den Paerde ingegeeven; en daarby altyd laauw water, met wat Tarwe-meel daarin, te drinken ge-geeven, zoo dikwyls als het drin- ken wil. Nog een ander Remedie daarvoor.
N°. 127. $i. Rooden Wyn. . . ,. 1 Pint.
OlyfOly. .... 1 pond. Veneet: Terpentyn. . \ On9e. Metbridaat. . . . . 1 Once. Amandel Melk. . . . 1 halfje. Verjuis of Ferjus. 1 goede lepel vol. Dit famen gemengd, een weinig warm
of laauw gemaaktj en dan den Paerde ingegeeven en geheel warm gehouden. NB. Als het Paerd klein en teer is, dan mag men wel een derde part minder daarvan! neemen. |
|||||
S T A L M E E S T E R. 2$^
Een ander Middel voor 't zelfde Ongemak.
No. 128. Neemt vier verfche Eyeren, met
eene geftoote Muscaatenoot, in een half pint- je rooden iayn onder malkander gekluft> en den Paerde koud ingegeeven. Nog een ander.
No. 129. $£. Rabarber. . . . . 1 Dragma,
Alants-Wortel. ... \ Lood. Noote Muscaat. . . \ Lood. Dit met een half pintje ivyn ingegeeven;
De roode tnyn is het beft daarvoor. Nog een anief.
N°. 130. Neemt een ftuk Staal; maakt het
driemaal gloeijend, en koelt het ook zoo veel- maal af in twee pinten foete melk; mengt onder: deeze melk een maatje Tarwen-meel, en geeft het den Paerde te drinken. Of neemt een ftuk Staal, maakt het verfcheide reizen gloei- jend, en koelt hét telkens in een' Emmer wa- ter weer af, en geeft dat koel-water aan 't Paerd te drinken: hoe meer het Staal heet gemaakC en weer afgekoeld is, van dies te meer efteft zal het water weezen. Van de Koorts.
De Paerden zyn mede aan de Koortfen on-
derworpen. By deeze Beeflen beftaat dit on» gemakineene cohtinueele bovenmaatige bewe- T ging
|
||||
290 De Neseuansscbi
ging van het Bloed; welke buitengewoone en
hevige beweeging en werking het meeft toe te fchryven is aan het Hart, wetks fubftantie bezwaard en opgezet word door eene quaa- de werking der Levens-geeften, door welke op- zetting deeze party meerder plaats van noode heeft dan anders, hetwelk eene gevoelige druk- king der Aderen veroorzaakt, waardoor niet alleen het Bloed aangezet en verhit word, maar ook,alle de Leden des Lighaamsin derzel- ver gewoone werkingen geftremd worden. By de Paerden kan men de Koortfen onder-
feheiden in tweederleye foor ten , naamelyk, in eigentlyke en in toevallige koortfen. De ei- gentlyke Koorts is, waaraan een Paerd labo- reert , zonder dat een ander ongemak dezelve verzelt, volgt, of voorafgaat, en na welker expiratie het Beeft zig weder eenigen tyd wel en gezond bevindt. De toevallige Koortfen daarentegen worden veroorzaakt door het een of ander in- of uitwendig pynlyk ongemak, en houden wederom op? zoodra hetzelve genee- zen is. Als men befpeurt, dat een Paerd door de ei-
gentlyke Koorts aangetafl: is, dan is het befte middely.dat men terftond in de beide zyden ,of aan den Hals, eene goede laating doe, en ten minllen vier pond Bloed aftappe , en dan het volgende klifteer toedjene, IV0. 131 .#. Gerjien-water. * . . 3 Pond.
Sall.' . ." . ; *\van elk ee-
Rozemaryn. . , Jne hand vol.
Viool-Bladen. , . .1 te famen ee-
Pariftaria. . . . .Tne hand vol.
Dit
|
|||
,* ' S T i t, É E E 'S T E R. 301
Dit fyn gefneeden en t' famen een quartier
uur lang gekookt; daarhy doende eene klei- ne hand vol zout; dan afgenomen en door een' doek gedaan; en by dat nat gevoegd Roozen oly, en foet Amandel-oly, van elk 6 Lood, en warm bygebragr. Fan de-Ongemakken in den Mond.
N°. 132. Men ondervindt dikwyïs, dat de
Paerden bet eèn of ■ ander letfel in den Mond krygen, het zy door eenige quetfuur, ofve- nynigheid , óf ook wel door den Water-kan- ker. Allé deeze ongemakken zyn gemakke- lyk te geneezen. Als 'er eenige quetfuur in den Mond gekomen is, dan neemt men wat zout water, en wafcht daarmede de wonde uit; en na dezelve weder wel uitgedroogd te heb- ben, neemt men wat Honing met een weinig Azyn gemengd, en fineert daarmede de won- de. Dit geneert alle wonden in den Mond. Maar zoo daar eenige verrottinge is, 't welk tnen gemeenlyk den Water-kanker noemt, dan moet men die plaats eerft met een Poeijer, dat gemaakt is uit witten gebranden vitriool en gebranden Aluyn, alle dagen eens wel en ret deeg wryven, en daarna den Mond weer uitwaflchen met Azyn en wat geftampten Knof- look daaronder, met een popje aan een ftokje; en daarop den mond, om te verzagten, wel met Honing fmeeren. Dit eenige dagen gedaan zynde, geneert onfeilbaar. |
|||||
T 2 AGT-
|
|||||
aoa De Nederlandsche
|
|||||
AGTSTE HOOFDSTUK.
Vandeverfcheide Ziektent) die de Poer-
den van buiten aantajien. Fan den iiitwndigen Worm.
DIT Ongemak is befmettelyk; hetzelve
heeft fyn' oorfprong uit quaad vergald Bloed, ofomdatde Paerden ongezond voedzel genooten hebben. Sommigen krygen het van andere Paerden, by welke fy geftaan hebben, ook wel van de Stallen, die daarmede bezmet zyn. Deeze ziekte is wel mede verfcheiden, en de eene min of meerder quaad, dan de an- dere ; egter zyn fe allen te geneezen; des zullen wy hier mede verfcheide geneesmiddelen tegen dezelve opgeeven. N°. 133. Neemt een On§e Galega; diege-
ftampt en een' nagt in een pintje wyn te wee- ken gezet, en 's morgens ingegeeven; hierop 's anderen daags aan den Hals bloed gelaaten, en daarmede , als ook met het ingeeven, beurtelings driemaal gecontinueerd, dus in fes dagen 3 Önjen Galega ingegeeven en driemaal ader gelaaten. Op den negenden dag na het beginnen deezer cuure, dat is, den derden dag na de laatfte Lating, moet men den Paerde de Purgatie N" XI. of XII. toedienen, om daar- door allen brand en vuiligheid , die nog in het Lighaam mogte zyn, af te dry ven. Deeze Re- medie geneert onfeilbaar; en zoo 'er al nog iet mogt overgebleveen zyn, dat, als dan, nog niet geneezen ware, het verdwynt van zelve. |
|||||
: Stalmeester. 393
Nog een ander Middel tegen den uitvoendigen Worm,
N°. 134. Neemt vier onjen ongeprepareer-
den Jntimonium , met een Lood Elleborisy t'famen klein geftampt, en van dat Poeijer alle morgen een Lood onder de Haver, die met een weinig Rogge-meel gemengd, en nat gemaakt is, te eeten gegeeven ,■ waarby den Paerde alle drie d'agen eens Bloed moetgelaaten worden; en als men dit dus gedaan en ge- bruikt heeft, dan eene purgatie ingegeeven, om alle quaade Corruptien, of andere bedurve ftoffen, die nog in het Lighaam zyn mogten, verder uit te dry ven. Nog een ander Middel voor dien Worm.
N°. 135. #. Ma Fedita. ..*-.. 1 Lood.
Rad: Angelica. . . 1 Lood. Look. ..... 1 Bolletje. Dit onder malkander geffcampt, en in een
linnen doekje gebonden, en dit zuig-popje op een Mondftuk van eene Trens vaftgemaakt, en den Paerde in den mond gedaan, en het- zelve zoo met die Trens in den mond 24. uuren lang, zonder eeten of drinken te gee- ven, laaten ftaan. Veele Paerden zyn enkel door dit middel gencezen geworden. N°. 136. Deeze uitwendige Worm word
ook veeïtyds geneezen door enkel fmeeren, zonder iet van binnen te gebruiken; te wee- ten: Neemt Terpentyn 1 Pond; Teer 3 onjen, met een Muddetje Traan : Dit onder malkander gemengd, en het Zeer, kookend heet, daar- mede met een quasje drie dagen lang beftree- keo, en den vyFden dag na de eerfte fraeering T 3 de
|
||||
2p4 Ttt NEDfeftl-AfrDSCHE
|
|||||
de wonde met wat Kalk befmèert, of maat
enkel met koud water gewaffchen i zal de geneezing (poedig volgen. Fan de Schurft.
Dit ongemak is voortkomende üitfeene door-
gaande corruptie van de geheeleMaffadesBloeds, die zig, door eene foort van uitflag, naar buiten door de Huid zoekt te ontladen. Het is zeker, dat deeze ziekte befmetlyk is»
en haar venyn ligtelyk over de andere Paer- den verfpreit, zoo fe niet in tyds daarvan ge- holpen worden. Een Paerd kan dit ongemak krygen , van al te lange tufte na zwaare fati- guen; uit een overblyffel van eenige andere ziekte, in welke men verzuimd heeft, hetzel- ve te laaten entepurgeeren j alsmede door het eeten van nieuwe Haver, of nieuw en onge- broeïd Hooy j of door koude en ongemakken , die hetzelve, laat in 't jaar in de weide loopen- de, door regen en wind geleeden heeft ; of ook wel door eene opftopping der Humeu- ren, welker ontlading men, op de eene of an- dere manier belet heeft; of door eene verdur- venheid in het Bloed , dat nu, door eene fup- puratie, na buiten zig weer zoekt te zuiveren en te verbeteren. Wel is waar , dat men dit ongemak, met
fmeeren en wallenen, in korten tyd kan ge- neezen i maar het is ook niet minder zeker, dat zulke fmeeringen en al te overhaafte ge- neezing, het venyn van het quaad terug hou* den en weder na binnen dryven , in plaatfe van hetzelve uit den grond wech te neemen en te geneezen j waaruit dikwyls veel gevaar- |
|||||
Stalmeester. *95
Jyker ziektens voortkomen, dan de eerfis was,
die meri na binnen gedreeven heeft: Des is het noodzaakelyk, dat, alvoorens men van bui- ten werkt, men eerft eenige Medicamenten van bihnen gebruike; waartoe zeer nuttig en dienftig zyn, de Poeijers N°. III. en V , als mede eenige Purgatien en Aderlaatingen; w<aar-. door de zuivering t zoo van buiten als van binnen, gefchiedt. N°. 137. £. Varkens-Reu/el. . . 1 Pond.
Opriment. * . . . 1 Lood.
Euforbium. . . . . 1 Ön$e.
Spaanfcbe Vliegen.. . 1 Lood.
Swavel. .... 2 Lood.
Dit alles fyn geftampt en onder malkander
tot eene zalf gemengd, en, na het Paerd al-, voorens wel en fchoon met Loog van Hout- aflche afgewaffchen te hebben, dan met dee- ze zalf heel dunnetjes gefmeerd en eenigzins warm ingedroogd, zonder, in vier of vyf dagen, iet meer te doen. Voorts,om de rooven los te maaken en te doen afvallen, fineert men het alleen met warmen gefmoken Reufel, en als deeze afgevallen zyn', dan wafchtmen het met sfzyn en water, of met menfchen-pis, die me- de goed is, om diergelyke wonden te genee- zen: en Schurft te doen opdroogen. Nog een ander Remedie voor hetzelfde
Ongemak. N°. 138. Neemteen pond Varkens-Vet, fmek
het, en laat het weder koud worden; mengt daar- onder eea Lood heel fyn geftampten Swavel T 4 en
|
||||
2p6 De Nederlajjdscue
en 6 Lood Quik-zilver, dat in het vet zoo lang
moet gebroken en gewreeven worden, tot dat het niet meer karrelt, maar geheel geconfu- meerd is: Doet 'er dan nog by een Lood Eu- phorbium en anderhalf Lood Spaanfche Vliegen , en fmeert daarmee tweemaal in de agt dagen ; en als de Schobbens beginnen los te gaan en af te vallen, wafcht het dan altemets met Zeep- water , om de Huid en 't Haïr weder fchoon te krygen. •
Nog eene andere Zalf voor de Schurft.
N°. 139. Wafcht het Paerd eerfl met Loog
van Hout-ajfche over het geheelelyf, en, droog geworden zynde , neemt dan eene Zalf, die gemaakt is van drie halfjes Kennip-zaat-oly, en een on§e Spaanfche Vliegen fyn geftampt én on- der malkander gekookt, en fmeert het Paerd daarmede warm. Of, neemt een agtfte Pond Witten Vitriool, gekookt met een pintje Wyn- Azyn, en wafcht het Paerd daarmede. Nog eene andere Zalf.
N°. 140, Neemt twee Ön^en Spaanfche Vlie-
gen geheel fyn geftampt, en , in een Onge Boter , tot Zalf gekookt, en daarmede ge- fineerd. Alle deeze Smeer fels moeten geheel fterk ingewreeven worden, om te beter door de Huid te dringen. Nog een ander Remedie voor de Schurft.
Nc. 14.1. Neemt eene genoegzaame quan-
tïteit Tabah-Steelen, weekt dezelven eenige Etmaa-
|
||||
'•" Stalmeester. 397
Etmaalen in een' Emmer met Regen water , en
wafcht het fchurfcige Paerd overal met dat wa- ter. Van de Varent.
De Varent is een zeer quaad en gevaarlyk
ongemak der Paerden. Dit accident komt het eerft te voorfchyn boven vlak midden op het Hoofd, daar de maanen beginnen, endaarde Halfter moecdraagen; of aan beide zyden ag- ter de Ooren ;of ook wel aan beide zyden van de Schoft j op welke piaatfen hetzelve zig met dikke en zeer fponcieufe Gefwellen komt op te werpen, die, zig eenigen tyd vertoond heb- bende, zomtyds van zelve doorbreeken, en al- temets ook wel moeten geopend worden. Sy zyn vol Materie , en draagen gelyk ee- ne Fontenel of Fiftel. Dit quaad toeval is voortkomftig uit een overtollig en uit de ze- nuwen komend vogt, dat daar ter plaatfe op de Zenuwen blyft kleeven , en eene groote Putrefactie en etteringe in dezelven veroor- zaakt , vermits het fcherpe vogt zoo fterk en penetrant is, dat de Zenuwen, die daarom- trent gelegen zyn, daarvan doorknaagd en be> durven worden: Want, om dat de Zenuwen van eene taaije en flerke Subflancie zyn , zoo kan het bedurven Vogt niet ligtelyk van het overige goede fepareeren ,• waaruit volgt, dat de Varent niet altyd op eene en dezelfde wy- ze kan geneezen worden ; want het fcheelt veel, als men intyds 'er kan by zyn, voor dat het qnaad in de Zenuwen is doorgedrongen, wanneer hetzelve gemakkelyk door Laatingen, Poeijers en Dranken, kan geholpen worden, door welke men de opgezette bolle humeuren T s op-
|
||||
898 De Nedikianösche
opdroogt, en de verdere Putrefaclie in de Ze-
nuwen ftuit. Maar als het quaad reeds ver- ouderd en ingeworteld is -, dan kan het door de gemelde Medicamenten en behande- linge niet geneezen worden , maar men moet als- dan toevlugt neemen tot het Snyden, Branden, en andere Inftrumenteele operaden. In hec eerfte geval, is het befte Hulpmiddel , veel Bloed af te tappen, en dan te neemen: N°- 142. gt'. PFittenVttriool. »>-, . . .
Svoarte, en witte Nies-wortel. . . Soethout. . . ... ... * Van elk twee On§en, t'famen in een linnen,
zakje genaaid en rh een* tobbe met water ge- legd, en het Paerd daarvan laaten drinken ; en als het water afgedronken is, wederom ander daarop gegooten, en daarmede tien dagen ge- continueerd. Dog zoo men hierop geene betèrfchap moge
befpeuren, heeft men den volgenden Drank den Paerde in te geeven: i Ji , V'"
N°. 143. #. Pok-hout. ......
Zevenboom.......
Kreeften-oogen. . . . .
Van elk een Onge, t'famen gekookt met
twee kannen klein Bier;dit in drieën verdeeld, en drie dagen na malkander, eiken dag een deel, daarvan ingegeeven. Maar als men bevindt, dat alle deeze Medicamenten niet helpen; dan kan en mag men vaft ftellen, dat reeds eenige verrotting in de Zenuwen plaats heeft, en dan is het raadzaam, op eene andere Manier na
|
|||||
•
|
|||||
'S'f A L tt X I S T E'fc. t$9
na het quaad te zoeken, en hetzelve te ftui»
ten en te geneezen, hec Zy door Corrofy ven', Snyden , of Branden; en, daardoor zo verre gekomen zynde, dat men den regten grond en zetel van het quaad gevonden heeft, 't welk ge- meenlyk in de Zenuwen, ofookzomtyds wel in, 't Been fchuilt, dan moet men verder gaan met opereeren, te weeten, als het in de Ze- nuwen hapert, dan is het beft dat men doen kan , dat men, hetgeene dood en bedurven is, van het levende en nog onbefchadigde, door eeneSny.dinge,afzondere, en dan die geraakte plaats met een gloeïend-heet yzer brande en een weinig toefchroeije, ten einde hét quaad niet verder gaa en invreete : Want het branden zal aan deeZe partyen beter te pas komen, dafi het Snyden en de Corrofy ven; en zal ook beter fepareeren. Dog als het quaad in 't Been zit, dan moet, om de eerfte opening temaaken, het Vleefch gectftrofyft, en de geheele operatie al- dus gedaan worden : Men opent de plaats, daar men vVil zoeken, met een Inftrument, Lancet, of door. een Corrofy f ; dan neemt men Mercurius Sublimaat ter grootte van een' knikker, en ileekt dien zoo diep als men denkt noodig te zyn; men laat dit twee of drie da- gen daarin zitten, tot dat het van zelve los word;is de opening dan nognietgroot en diep genoeg, dan hervat men deeze operatie nog eens, tot dat men eene genoegzaame opening verkreegen heeft, om hét quaad behoorlyk wech te konnen neemen , en het goede te conferveeren. .Als men met deeze Operatie klaar is, dan begeeft men zig aan het genee- zen van de gemaakte wonde , dat beft ge* fchiedt, als men Op dezelve eerftelyk legt wie*
|
||||
30O DE NEDERLANDSe HE
wieken met Bajilicum, en daarna met Egyptia-
cum N°. XX. en XXI. of met andere goede Wond-zalven, en dus die wonde verbindt, zoo als men by andere opene Vleefch-wonden gewoon is te doen. |
||||||
NEGENDE HOOFDSTUK.
Van de Klem; van de Dolle Kollen, of
Koller; en van de Dolheid. Van de Klem.
Dit Ongemak beftaat in eene foort vandoor-
gaande Verkoudheid ofSinking, die het geheele Lighaam bevangen en alle defzelfs deelen, voornamelyk den Hals en de Kaaken, geheel en al verftyfd houdt; invoegen dat het Paerd in 't geheel geen Eeten kan nuttigen» en dus gevaar loopt, meer van honger, dan van het ongemak, te creveeren. Deeze ziekte is altyd verzeld met ftuipen, door welke fa- mentrekkinge der Peezen het Paerd de Oogen zoo geweldig verdraait, dat het niets dan het witte daarvan vertoont; ook heeft het, by tuflehenpoofingen , zoo zwaare Hart- en zy- den - kloppingen , dat men elk oogenblik denkt, het Beeft gaat heenen: Defzelfs Hals is ftyf en gefpannen, en het vel dor. Het be- gin van deeze gevaarlyke ziekte is gemeenlyk de Koorts, die dezelve geftadig, dan min, dan meêr,verzelt en byblyft; en het einde daarvan is doorgaans de Dood. De oorzaak, dat zoo weinig Paerden van dit
|
||||||
S T A L M E E S T E R.■ ■ ; 3OÏ
dit ongemak konnen geneezen worden, is, om
dat men , door de vaftgeflotenheid van den Mond, volftrekt belet word de Medicamenten, welke men oordeelt nuttig te zyn,in 't Lyf te brengen; en wil men de Genees-middelen door de Neusgaten ingieten , dat kan niet, zon- der groot gevaar, gefchieden; want door de benaauwdheid opent zig de klap van de Lucht- pyp, en de Dranken komen in de edele deelen der Borft, dat dan alleen toereikendeis, den Dood te veroorzaaken. Dies blyft niets ove- rig , dan toevlugt' te neemen tot het Ader- laaten , Koppen , Drachten zetten , ftooven en fmeeren. N". 144. Zoodra men bemerkt, dat het
Paerd door de Klem is aangetaft, moet men terftond aan den Hals, aan beide zyden van den Buik, de Spoor-Ader, en van agteren tuf- fchen de Billen zo veel Bloed aftappen , als men oordeelt, dat het Paerd verdragen kan. Daarop wagt men drie of vier uuren lang, om aan het Bloed tyd te geeven zig door alle de Vaten weder te konnen verdeelen, en dan laat men in de Borft, in den Staart, en op de Spatader, zo veel bloed, als men denkt dat het Paerd kan uithouden; en zoo het gebeur- de , dat het agter geen Bloed genoeg geeven wilde, dan moet men, eenige uuren daarna, op de andere zyde van den Hals laaten, en daar genoegzaam Bloed aftappen: En , als de krachten van het Paerd 't toelaaten , dan kun- nen deeze Latingen, na eene tuflchenpoozing van vyfoffes uuren, nog eens herhaald wor- den. Daarenboven moeten, voor en agter in de Billen, Drachten,ten getalle zelfs van vier of vyf, gezet worden; men kan ook, in plaatfe van Drach-
|
||||
goa De Nederlandsche
Drachten , de Paerden koppen, of het Vier-
kruit fteeken. Als de Drachten tot draagen komen,dan is 'er groote kans tot geneezinge. By dit alles moet men ook zoeken 'sPaerds kaaken beweeglyk te maaken, en dezelvea tot dat einde aan beide zyden fmeeren en ter deege wryven met verzagtende Olyen , als , Confolida-y Camillen-, Leliën-, of Roozen-Oly. Nadeeze fmeering moet men ook nog warme Pappen om den Hals en de Kaake-beenen leg- gen ; als, van Camillen , Meliota-bloemen, Kaas- jes-bladen , met Lyn-zaat-mèel gemengd, en in klein Bier gekookt, en daarna een weinig Oly van witte Leliën daarop gedaan en heet omge* flaagen, en het Hoofd toegedekt en warm ge- houden. Als men zoo verre kan komen , dat het
Paerd den Mond eenigzins open doe, dan is het beft, dat men hetzelve eene goede Dofis van het Cordiaal Poeijer N°. XXXIl.doeinfwel- gen} ook zal het Poeijer Dtapente N^i VI. als- dan mede eene weêrgalooze uitwerking doen. Als het Paerd mede fterk van de Koorts aan- getail is, dan is noodzaakelyk, dat men aan hetzelve 's avonds een verzagtend Lavement geeve. Geduurende deeze ziekte moet men geen ander drinken geeven, dan Water met wat Honing en Roggen-meel gemengd. De Duitfchers, vooral de Boeren, neemen ,
als hunnen Paerden de Klem overkomt, twee Rogge-Brooden , en leggen die, zoo heet als fy uit den oven komen , op elke zyde van de kaaken een: Anderen ftorten de Paerden, van eene brug of andere verheve- ne plaatfe, in 't water ; nog anderen meenen dat ongemak te boven te komen, door het Paerd
|
||||
S T A l M E E S T E R.
|
|||||||
303
|
|||||||
Paerd in 't water te doen fwemmen; en nog
anderen, inzonderheid de Franfchen, maaken hun werk, om den Mond des Paerd& open te fchroeven, of op eene andere wyze met ge- weld open te breeken, en dan Medicynen aan 't Paerd toe te dienen ,• dog , om dat veelen hierdoor de Kaafcen gebrooken en bedurven worden, is deeze manier van doen niet raad- zaam om op te volgen. Fan ik Dolle Kollen, of de Kotter.
De Koller is, by de Paerden, bykans dezelf-
de ziekte, als, by de Menfchen , de Krankzin- nigheid of Ylhoofdigheid is, en , by deezen zoo wel als by géénert, van tweederleijen aart, te weeten, de Stille en de Dolle Koller. Beide ontftaan uit eene zwaare verftoppinge in de Hersfenen, welke voortkomt uit den waasfem van een'grooten doorgaanden Brand, die, uit het Lighaam , na het Hoofd vliegt, en de Hersfenen ontftelt en verdroogt. By de eerftgemelde foort, of Stille Koller,
ziet men het Paerd in eene geduurige duifè- ling, als of het dronken ware, met het Hoofd tusfchen de Bêenen, regt uit voor zïg |heên . gaande, zonder zig te willen omdraaien. Def- zelfs Oogen fchynen het onderfte boven ge- keerd të zyn ,• het loopt met het Hoofd tegen den Muur, zonder te konnen zien, hoé en waar het gaat; en zomtyds vak het met de grootfte onbezuifdhëid en ongevoeligheid ter aarde neder,- daar het dan eenen langen tyd blyft leggen, even als of het dood ware. 1 Deeze ziekte moet bykans behandelt wor-
den op dezelfde manier,' als de voorgaande, |
|||||||
-304 De Nederlandsché
te weeten,met verfcheide Latingen na malkan-
der te doen; Drachten te zetten, en 't Cor- diaal of andere verfterkende Poeijeren te ge- bruiken. N°. 145. Na de gedaane Latinge is het beft,
dat men het Paerd van den Stal in de vrye en open Lucht brenge, om dat deeze ziekte volftrekt geene bedomptheid kan verdraagen; hier- om is zeer goed, dat men, de tyd zulks toelaa • tende, het Paerd in eene Weide brenge, en aldaar een' Paal gelyks gronds in de aarde doe liaan, en hetzelve met een fterk touw om den Hals, van omtrent 8 of 10 Vaam lengte, daar- aan vaft binde , dog zoo, dat het zig niet daar- aan konne wurgen, en het Paerd dan zoo laa- ten leggen en begaan; waarby nog zeer goed is, hetzelve in de Neus-gaten tefpuiten, een halfje Wyn-Azyn, gemengd met een half halfje Oly va.nOlyven,een Dragmafyn geftamptenP«p«-, nevenszoo veel gemalenMo/iert-zaat; en dkin twee reizen, te weeten, 's avonds en '«mor- gens. Als het Paerd begint weder by zig zel- ve te komen en te bedaaren, dan moet men hetzelve , in eens, ingeeven , een muddetje Jzyn; een halfje Oly f-Oly, meteen' Lepel vol fynen Suiker, en dit 's anderen daags nog eens herhaalen: Ook kan men daarby eenige Drach- ten zetten , vooral aan den Hals en agter de Ooren,die gemeenlyk met een worteltje van 't Vyf-Blad-Kruid gefteeken worden. Een On- 5e van het Poeijer Diapente N°. VI., in eene halve kanne Bier gekookt en ingegeeven, is ipede van eene goede uitwerkinge. De Drank voor het Paerd moet geduurig zyn, Water met Rogge-Meel en Honing. N°. 14Ö. Het befte, dat tegen den.JTo/fer
kan.
|
||||
S T A L M E E S T E R. „ 305
|
|||||
kan gedaan worden, is , na de taaie der Smits,
dat hy worde wechgenomen. Dit gefchiedt, door, met een dun gloeiend Yzer, twee ope- ningen aan 't Voorhoofd onder het Toepet te maaken, en daar, tüsfchen vel en vleefch, eene Dracht te zetten, om, door het draagen van dezelve, de Humeuren, Dampen en Dui- felingen in het hoofd te verdeelen en te doen verdwynen. Hoe en op welke wyze deeze operatie moet gefchieden , zal aan eenen ver- ftandigen Cuur - Smit niet onbekend zyn ; en om dat niemand anders zig ligtelylc daarmede zal willen bemoeien , zoo zou het onnodig zyn , my hier met eene befchryving daarvan op te houden* De Dolle Koller is niet anders', dan eene
foort van geweldige Razerny ; geduurende welke het zeer gevaarlyk is omtrent of by het Paerd te komen. Een Paerd, welk van dit on* gemak aangetaft is, wil niet eeten noch drin- ken ; het woelt , fpartelt, en flaat met het hoofd heen en weer, overal tegen, en maakt de vervaarlykfte grimasfen; en zoo het in die dolligheid losquame,zou het allerlei ongelukken konnen aanregten. Veelen zyn van gevoelen geweeft , dat deeze Dolligheid veroorzaakt wierd door een' Worm, die uit den Staart voort» quam, en van daar allengskens langs den Rug- ge-Streng tot in het Hoofd aan het harde Moe- der-Vlies voortging. Dog men weet thans, dat dit maar een vertelfel is, en dat de ziektens, welke de Zenuwen, Peezen, en Spieren aan- doen , genoegzaam in flaat zyn deeze uitwer» king voort te brengen. Het is bykans onnodig, tegen dit Ongemak
Kemedien voor te fchryven, om dat het zeer V moei»
|
|||||
30Ó De N e d e r l a n d s c h e
moeïlyk én niet minder gevaarlyk is, zulken
Paerden te naderen en hen iet in te geeven. Dog zoo het kan gefchieden, dan zullen de Latingen, Drachten, Lavementen en Purga- tien van het meefte effeö zyn. Ondertusfchen moet men zorge draagen, dat het Paerd dus- daanig zy vaft gebonden, dat het 't Hoofd niet aan den Muur of aan deKrebbe, of ergens anders fconne quetfen. Van de Dölbe'fd.
Dit quaad is befmettelyk, en word veroor-
zaakt door een' Beet, en zomtyds ook enkel door de Schuim of Kwyl van een dol Beeft* De gebeeten Wonde geneeft dikwyls van zel- ve , maar bet Venyn gaat en blyft Sn het. Bloed* De gewoone termyn van het Symptoma (Toe. vaMen) is gemeenlyk 40 Dagen. Het Venya van deeze Dolheid bèftaat, in
geheel kleine Wormpjes, welke men. door hu.- |je van een Vergroot-glas, in het fpeekzel der dolle Dieren ziet fwemmen. Deeze Wormpjes dringen door de Wonde in het Bloed, verme- nigvuldigen zig daarin, en doen eiïidelyk de Hersfenen , de Strot en de Speekfel • Klieren aan,hetgeen dan de Dolheid, Scuipen, en het Srèuim-bekkera veroorzaakt, en met den Dooi eindigt. N". 147. Om deeze Dolheid te geneezen ,
isoet men neemen , het Napelfcbè Onguent Bf*« XiX. en daar by voegen een deel Meren- rius Vita vaft 't Bergrood, een deel Menfehen- Vett en ook zoo veel Varkens- Reuzel. Met dee- ze Zalf moet men niet alleen de Wonde, maar ook ruim éene fpanae rondom dezelve) befmee- ren
|
|||||
S
|
|||||
Stalmeester. 307
ren en wryven, ais mede in de Wonde twee
Dragma van deeze Zalf doen. Alle ogtend nugteren moet men den Paerde een muddetje witten ffyn, met drie Dragma van het Poeijef N°. II. ingeeven , en daar mede 25 of 30 da- gen lang continueeren. Met den eerften dag van 't gebruik deez.es Poeijers, moet men ook de beflryking en wryving met de zalf begin- nen , en ten minfte drie Dragma daarvan , zoo op de Wonde, als derzelver omtrek, be- fleeden. Deeze wryving word herhaald, eerft- lyk in twee dagen eenmaal; na de drie eerfte dagen, van drie tot drie dagen, en na den fes- den dag, van vier tot vier dagen, zoo lange tot dat men vyf of fes Oneen van decze Zalf op die wyze verbruikt heeft; of min of meer', volgens de kracht, gefteldheid, temperament en wonde van het Dier. Dit Hulpmiddel heeft men dank te weeten den Heere de Sault, vermaarde Medecyn - meefter te Bour- deaux in frankryk, die het zelfs, met groot fucces, aan veele menfehen gebruikt heeft. TIENDE HOOFDSTUK.
Van eenïge. Accidenten, welke ontflaan
uit Verwrikkingen, of Verfluikin-
gen, of ander zins.
< Van de verwikte Zenuwen.
HET Verwrikken der Zenuwen heeft ,by
de Paerden dikwy'ls piaats. Niet weini- ge &rygen dit ongemak by 'c beflaan in de V 2 Tra- |
|||||
1
|
|||||
308 DE NEDERLANDSe HE
Travailles, vooral als een van 's Paerds agter-
voeten te los opgebonden is, zoo dat dezelve door- en neêrfchiet ; en dewyl deeze Ver- wrikking meeft boven in de Heupen plaats heeft, daar het vleefch dik is, zoo valt de ge- neezing niet al te gemakkelyk. N°. 148. Hiervoor moet men de plaats, daar
de Verwrikking meeft zit, met Terpentyn en Spyk-Oly beftryken , en ter deeg met den bal van de hand inwryven, en met een heet yzer door het vleefch doen heen dringen; waar- door het vleefch zal komen te zwellen j dog hoe meer hetzelve zwelt, dies te eêr kan het ge- neezen worden. Dit dus eenige dagen lang ge- daan hebbende, moet men daarmede wat or> houden, en ftooven de voorfchr. Party, tot dat de* dikte of fweelling, door het fmeeren veroorzaakt, weer wat geflonken is. Hervat dan wederom het fmeeren met de voorn. Zalf, geduurende eene week, en bet dan de plaats, eenige dagen na den anderen, met heete fFyn- Moer j en wryft dezelve voorts met Brande- wy», tot dat het volkomen geneezen is. Als de Verwrikking aan een van de Beenen is , dan moet de binnen zyde 't meeft gefineerd worden. Nog eene andere Zalf voor verwikte Zenuwen.
N°. 149. 9i. Laurier-Bezien Oly.
Dealtbea. Popelioen-Zalf. Oly van Camillen, 1 - ,' ' - ■ ''T.''.'
Van elk een Onge, onder malkander gefmol-
ten, en op de voorfz. maaier gebruikt. Het
|
||||||
*
|
|||||
S'T U M E E S T U. 300
Het Wonder.Oly N*. XXVIII. kan mede, by
alle foorten van Vèrwrikkinge, gebruikt wor- den, en men zal defzelfs weêrgalooze deugd ras ontdekken. NB. De Travaillesy welke van agteren, daar
's Paerds agter-voet vaft gebonden word , al te hoog zyn , veroorzaaken veele zulke ge- vaarlyke en moeïlyk te geneezen Verwrikkin- gen. Doch konnen ppk ? buiten de Travailles, zulke Verwrikkingen aan de Zenuwen gefchie- den, het zy , door fpringen over S.'ooten, of door op te reizen op Stal, of op eenige ande- re wyze. 4h een Paerd den Hals verfiuikt heeft.
Somtyds gebeurt het, dat een Paerd op den
Hak valt, zodaanig, dat de Wervel-Beende- ren deezer partye, door de kracht van den val, verbuigen, of uit haare behoorlyke plaatfe wyken , waardoor dan het Paerd eenen ffcy- ^ven Hals krygt. Aan hetzelfde ongeval is een Paerd mede onderhevig , als het tegen eenen Paal, Boom , Muur , of ergens anders aan- loopt, of ook wel in het opftaan zig ergens met forcie tegenftoot. N°. 150 Om dit weder te regt te brengen,
moet het Paerd in den Noodftal gebragt, en aldaar met eene fuffifante Halfter van vooren omhoog gehaald worden, zodaanig, dat het met de Voor-Beenen kome te ftaan op een Blok , van omtrent een voet hoog. Het Paerd dus opgetrokken en van boven vaft gebonden zynde, trekt men het Blok fchielyk onder defzelfe voeten wech, en laat het eeni- gen tyd zoo hangen, ten einde de Wervel- V 3 Been*
|
|||||
3io De Nederlandsqhe
Beenderen, door zoo een' ruk of draay, Weder in
haare behoorelyke plaatfe zouden mogen fchie- ten. Doch £00 men befpeurde ,dat de Hals, aan de eene of andere zyde, eenigzins was uitgezet, of een' Knobbel gekreegen had, dan moet men het Paerd» alvoorens men het in den Noodftal ophangt, op Zy nederleggen, en de uitge- zette plaats of Knobbel met een zwaar ge- wigtedrukken, en zoo hard, als men kan, na beneden wryven , en daarby den Hals met eene Knïe neder houden , dog het Hoofd op- beuren, om, door die wyze, alles weder in fyne behoorelyke plaatfe te doen komen. Daar- op brengt men hetj Paerd in de Travaille, met het hoofd omhoog, en doet de operatie zoo als reeds gemeld is ,* daarna ftooft en fmeert men het met de Zalf, hier vooren tegen de verwrikte Zenuwen gerecommandeerd. Hoe een verwrikte of verfluikte Koot moet be-
, .. handelt moorden, N°. 151. Als het gebeurt, dat een Paerd,
door loopen, fpringen, ftrtukelen, of vanen, eene Koot, aan een' voor- of agter-Voet,vef- ftuikt, zoo, dat fe uit haare plaatfe, het zy yoor-, agterwaarts , of eer zyde, ge weeleen is, en dus de Zenuwen geforceerd zyn; dan is het befte middel, dat men het Paerd in den Noodftal of Travaille brenge, defzelfs owbe- fchadigde 'Been opbinde , en het op het qaaa- de'laate ftaan, en dan twee- of driemaal met forcie met een' Voet boven op de verftuikte party trappe, om dus de Koot weder in haare regte plaatfe te brengen,: Of, neemt den quaa- den Voet op, in 't midden van het Been, en buigc
|
|||||
^J
|
|||||
Stalmeester. fff
buigt dien, met een Touw daaraan vaft ge-
maakt, over een Hout agter over. Dog zoo het gebeurde, dat dit geen van beiden wilde helpen; dan moet men het Paerd brengen tep plaatfe, daar jonge Eiken of andere jonge Boo- men (laan, en buigen het, Top - einde van zoo /eenen Boom omlaeg, en binden daaraan een fterk Touw, met 't ander einde vaft gemaakt aan '3 Paerds quaaden Voet; dan laat men het Top-einde los en omhoog fnellen, en herhaalt dit zoo lange,- toe dat men befpeurt, dat de Koot vre&r op haare plaatfe gekomen is; Daarr na fineert men de verftuikte plaats, met Pop»' Hoen -Zalf; ook kan men daartoe gebruiken Oly van Bayen, Popelioen en Dealtbca, van elk evenveel, met Branckiuyn daar onder, famen gekookt, en daarmede gefineerd: Men kaft ook tusfehen beiden warme Pappen dik opleg- gen, en daarna wéér fmeeren, als vooren. De Verftuiking lang geduurd hebbende, ea dus de geneezuig bezwaarlyk geworden zynde, moet men het Blaasje uitfnyden; dog het is veel be- ter , als dit kan vermydt worden. Ko§ tent andere manier om de Kooteji te zetten.
N°. 152. Men neemt een Wiql van een'
Wagen of Koets, bindt een touw met het eene einde daar aap, en het ander einde aan den verftuiktenVoet,en draait het Wielmet eenen fier ken ruk om, om, door dien ruk, de Koot ■weder in haare plaatfe te zetten. En voorts fineert men het met de reeds gemelde, of eeni- ge andere Ze&uwea-Zalf, en houdt het eenm- ee dagen wel'gefwagteld. Voor dit ongemak, als mede voor allerleije
V 4 ver-
|
||||
gia De Nedehandschi
verwrikte en opgekrompe Zenuwen enPeezen,
is mede goed de volgende Zalf. N-. 153. Neemt, in.'t Voorjaar, de uit*
fpruitfels van Genever- Bejiën-Boompjes, twee of drie pond -, flamptfe in een' lteenen Mortier zoo week als Pap j mengt daaronder twee pond' verfcbe Boter;zet het, in eene Pan, op 't vuur, en laat het ontrent een quartier uur fnel koo- ken ; neemt het dan ar, en ten naaften by koud geworden zynde, wringt het door een' Doek, Zet dan deeze doorgewrongen en nu groen geworden zynde Boter weder op 't vuur, en doet 'er op nieuws twee pond' van de ge- melde fpruitjes in; en wringt het dan nog eens door: 't Ts een uitneemende Balfem tegen deeze ongemakken. Het gebruik daarvan is, dat men de bezeerde party eerfi met eene drooge hand zoo lang ftryke en wryve, tot dat fe wel warm geworden la; dan neemt men een brokje van deezen Balfem in de hand en wryft het zeer fterk in: En dit twaalf of veertien dagen agtereen, twee- of drie-maal daags, herhaar lende, zal onfeilbaar helpen, ; ELFDE HOOFDSTUK.
Van aïïerleije opene Wonden.
DE Wonden der Paerden zyn onderfchei-
den, te weeten, gefchoten, geftooken, gefneeden of anderzints. Wy zullen beginnen by de gefchoten Wonden. N°t Ï54- Déeze moeten wel en naauwJteurig |
||||
Stalmeester. 313
met een Peil-yzer gepeild worden, om te wee-
ten , hoe diep fe zyn , en of de Kogel nog daarin zit; hetwelk zynde, moet men, door een Inftrument, aan welks einde een lepeltje is, de Kogel onderfcheppen en uithaaten; dog om dit wel te konnen uitvoeren, moet men de Wonde by den ingang eenigzins openen, en zoo ruim maaken, als doenlykis, en het de Aderen en Spieren op die plaatfe willen toer laaten ; want, hoe ruimer de Wonden van vooren zyn, dies te gemakkelyker kan men dezelven met Wieken en Zalven behandelen, verbinden en geneezen ; daar, in tegendeel, als de Wonden te weinig opening hebben , fy zig te vroeg fluiten, zig zelve verftikken en van binnen wyd en zyd om zig vreeten. Als het Paerd een' fchoot, of fteek, aan den Hals, of aan deBeenen, of op eenige andere plaatfe, heeft, en men de Wonde aan de an- dere zyde kan brengen, zoo dat fe door en door gaat, en dus aan beide zyden open is, dan moet men 'er door haaien een, van Vlas, en Staart- of Maanen-haïr gevlogten, Touwtje, dat ruim tweemaal zo lang moet zyn als de Wonde is , zoo als by het Drachten zet- ten gebruikelyk is. Dit Touwtje moet vet gefineerd worden met Bajilicum, of met Ver- kens-Reufel, en dan tot op den derden dag ftil laaten zitten , ten einde de Wonde aan hec draagen kome ; en als fe daaraan is, dan moet men het Touwtje alle dagen een^ fmee- ren met Bajilicum, en het een weinig vertrek- ken. Doch zoo de Wonde begint fterk te fwel- len voor dat fe aan 't draagen is, dan moet men met verzagtende Pappen den brand zoe- ken daaruit te houden. Tot deeze Pappen Y I neernj
|
||||
314 Db. Nederlahdscne
neemt tnen en is byzonder goed , een kop
Rogge-meel, mee zoo veel geftampten Lyn- Zaat ■ Koek en een onje Robolas, en een pond Reufel, famen gekookt mee Bier tot eene P«p. Wyn-moêr, met Boter en Robolus gekookt,. is mede goed voor zulke gezwellen. Zoo dra de Wonden beginnen te draagen, gaan de ge- fwellen wech. Als het in den Somer is, dat men Sap kan hebben uit het Schelkruid (Cbelt- donia), met Nagtfchade of Dolbayen, famen in een' Vyfel geftampt én door een' Doek ge- daan , en daarmede gewasfehen, of jngefpoo- ten i is mede zeer goed. Wanneer de Wonden beginnen te geneezen , dan wil het Vleefch fomtyds wel ai te weeldrig wasfen, en dan is het Onguentun Bafilicum wat te zagt; des moet men zoo dan gebruiken Egyptiacum, dat wat meer opdroogende is. By het geneezen en behandelen der Won-
den is mede een groot onderfcheid te maaken; ■want veeltyds zyn de toevallen zoo gevaar- lyk,dat, by 't minfte verzuim of onkunde, de Dood een gevolg daarvan zyn kan. Hierom is het noodzaakelyk, dat men, vooral in den beginne , naauwkeurig lette en oafpeure, «of de Wonden ook we! goede en zuivere Materie draagen, en of het niet, in plaatfe van Etter, Zenuw-water is, dat uit dezelven komt, en veeltyds, by onkundigen, voor goede ftofie aangezien word , als gelykende tamelyk wel aamalkander» Ah het Zenuw-water zag in de .Wonden vertoont, of voor den dag komt, dm is het zeer dua, heet en feherp, en bederff en «ntftejc alle Wondett ; dog daarna word het 'm de Wonde veel dikker, als of het goede, |
||||
Stalmeest er. 315
dikke en zuivere Materie ware; maar het is a!-
tyd wat lilagtig dik, waardoor het voor een" kenner genoegzaam van deegte ftoffe kan on- derfcheiden worden. Indien zig zulk Zenuw- of Lee-water in de Wonden vertoont, of ook de- zelven ontfteld worden,door fwellinge , of uit- puilinge van 't vleefch; dat de Wonden ais toe zuigt en toetrekt, hetwelk uit de aderen of door eenige andere ongefteldheid voortkomt, dat dan de Wonden zoo zeer ontftdt en ver- ergert, als het Zenuw-water zelve zou konnen doen; dan is het beft, dat men voorzigtig de wonde vuile met Terpentyn, en voorts met een. gloeiend Yzer, omtrent ter dikte van de won- de, in dezelve fteeke, dat fe daarvan fner- ke: dan het yzer weder daaruit neeme , de Wonde nog eens met Terpentyn vuile, en dezel- . ve ten tweedenmaale met het gloeiend Yzer brande; en zoo dit nog niet mogt helpen, dan moet men deeze operatie 's anderen daa'gs nog eens hervatten ; want door dezelve konnen al- le bedorve en vuile Wonden gezuiverd wor- den ; dog fy moet gefchieden met oordeel en kennisfe. De Venetiaanfcbe Terpentyn is een van de befte balfamique middelen, welke men daartoe kan gebruiken; dog hy moet alvoo- rens in koud water zoo lang gewreeven en ge- wastenen worden, tot dat hy geheel wit en zuiver, en alle vette vuiligheid daaruit is, en dan is hy bequaam tot het gebruik voor alle Wonden. Zoo wanneer eenige oude Wonden voorkomen, die niet geneezen willen , dan neemt men een lood Zalf van Bafiïicum, en mengt daaronder een Dragma Prectpitaat , roert het wel onder malkander, maakt 'ei Pleis- ters |
||||
I
■
3l6 DE NEDERLANDSe HE
ters van , en legt die op of in de Wonde,
Het neemt alle oude verrottingen wech, zui- vert de Wonden, en geneeft dezelven. Nog eene andere manier om Wonden te be-
handelen. N°. 155. Eene Wonde, door een' Schoot,
Houw, Steek, of door de Konfl, wyd genoeg gemaakt, en al wat de geneezing zou konnen verhinderen, uit den weg geruimd zynde, ge- bruikt men de volgende Zalf: Verkens-Reujel en Terpentyn, van elk even veel, op 't vuur gezet, en, als het kookend heet is, daaron- der gedaan zoo veel Aloë en Mirrhe, dat het eene bequaame Zalf worde: Dan de Wonde daarmede verbonden, zoo lange , tot dat fe aan 't draagen komt, wanneer de Verkem-Reu- fel verminderd en de Terpentyn vermeerderd moet worden. Men kan ook, voor de veran- deringe , gebruiken , Harjl, Was, van elk twee lood ; Terpntyn anderhalf lood; Schaa- pen-Ongel een lood, en Aloë en Mirrh van elk een half lood: Dit op een klein vuur gefmol- ten tot eene Zalf, is mede zeer goed. Het draagen der Wonde beginnende te ver-
minderen , kan men het Heelmiddel ook ver- anderen , en neemen Terpentyn twee deelen; Gummi Elemni een deel; Wit van gebrande Mes- fel-fcbulpen fyn gedampt en doorgezift, de helft minder, dan 't «minde gedeelte van het voorige. De volkoome geneezing zaj wel haa/t <}aarop volgen. *'•■''-,' 3 . > ■ ' < t
#8
|
||||
_-------------------,—^—«_jé___:----------;_____________ ______........._ _ ,
|
||||
i Stalmeester. 317
Nog eene andere ongemeen goede Wond-Zalf.
N°, ijö. #. Terpentyn. . . 4 Lood.
Witten Honing. 3 Lood. Gummi Elemni. 2 Lood.
■' ■ ■ . ■ * • • j ■ •
Dit op een klein vuur gefmolten, en, ten
naaften by koud geworden zynde, daar onder geroerd , een lood Campher , in Brandewyn week gemaakt en gefmolten. Nog eene andere Zalf, voor alle Wonden, die door
bouwende of fnydende Injlrumenten ver'
oorzaakt zyn.
N°. 157. Neemt Venetiaanfcben Terpentyn, en
Spaans-Groen, fyn geftampt, zoo veel, dat de Terpentyn genoegzaam groen daarvan worde ; laat dit op een klein vuur, of op kooienj in LynOly langzaam zoo lang kooken , tot dat het de dikte van Zalf krygt,niet te dik en ook niet te dun.: Maakt daarvan Pleifters, ter grootte, dat fe de Wónde bedekken; of, als de wonde diep is, dan maakt men eene Wiek van dat Pleifter gepaft aan de Wonde, fleekt fe daarin en verbindt dezelve. N°. 158. Als eene Pees of Zenuw bykans af-
gefneeden of afgehakt is, dan moet men de- zelve, om fe dies te fpoediger te geneezen, geheel affnyden, en gebruiken dan eenig De- fenfif, om het loopen der Humeuren te belet- ten. Sommige gebruiken hier voor, Bafl van Olm-Boomen, en Droesjem van Olyf-Oly, dat jnen laat kooken en verkooken tot op een der- de; Dan doet men. daar by, jwee Qn$en lang |
||||
3i8 De Neder landscee
Holwortel-Kruid fyn gedampt, met vier Onjen
Bokken-Vet, en laat het dan weer t' famen zoo lang kooken, tot dat het, (dog zonder te ver- branden ) geheel ftyf worde, wanneer het op éene Ley gegooten word tot dat het koud is. Doch als men het wil gebruiken, dan moet het warm op' de afgefneede Pees of Zenuwe ge- fineerd worden. N°. 159. Tegen het loopen van het Lee-
water uit de gewonde Zenuwen of Peezcn, is zeer goed, dat men dezelven ftoove met Ho- ning , Wyn-mo'èr en Droesfem vanOlyf-Oly, waar- by men daarna nog voegt een weinig Zalf van Deahbea , en gepulverifeerde Wortel van Vlier boom , waardoor dus dat Stooffel zelve een fmeer of Zalf word. Daar en boven kon- nen, by alle opene Wonden te pas gebragt worden, de hier vooren reeds ter neer gefiel- de Wond-zalven en Oiy en , als, N°. XX. XXIH. XXIV. XXV. XXVII. en XXVflI. Om de Vliegen van de Wonden of Schadens
der Paerden af te houden. Als de Paerden eenige Wonden of ongemak
hebben, of ziek zyn, in een' tyd dat'er veel Vliegen zyn , voornaamelyk als fè, in de maanden July, Auguftus en September, inde Weide loopen; dan worden dezelven van dat ongedierte vreeslyk geplaagd. N°. ióo. Om het Paerd daaT tegen te bevei-
ligen, neemt men OJy v(tn Bayen, en Oiy van Olyven , van elks even veel, gekookt met Ap~ pel Coioquint, en daar mede, met eene Sponfie daarin nat gemaakt, rondom de Wonde ge- fineerd: Ook kan men Paerden zonder qaet- fuureu
|
||||
/
|
|||||
SfALMEES TER. 319
fuuren daarmede frneeren en van de Vliegen
bevryd, houden. N°. 161. Het Sap van Kruizemunt doet het-
zelfde effeót; een Paerd daarmede beftreeketl zynde , zal geene Vlieg hetzelve genaaken. N . 162. Lever-Kruid en Holisortel Kruid in
Water gekookt, en de Paerden daarmede be- ftreeken, zal mede de Vliegen van 'sPaerds Jyf afhouden. Om het Bloed te ftelpen, by allerleije Quetfuuren.
N°. 163. Als een Paerd gequetft , by wat
toeval hec ook zou mogen weezen, en eenig Bloed-Vat geraakt is, zoo dat het Bloed zig niet wel wil laaten ftillen; dan neemt Bovift, (Crepitus Lupi) of gedroogd Duivels - Brood, (Campemoeilje) doet het in de Wonde,en legt 'er,,nevens eenedikke Compresfe, eene fterke Bandage om : het ftelpt 't Bloed. Men kan ook heemen Term-Meel, en daarvan in de Won- de doen zoo veel als mogelyk is, en met fuffi- fante Compresfen en Bandagen toebinden; is mede goed: Of, neemt Br and-netelen, gehakt en in de Wonde gelegd; 't ftilt daadelyk het Bloed. Als een Paerd door den Zadel, of eenig ander Tuig,
op de Schoft, ef op eene andere plaat/e,
gedrukt 'is.
N°. 164. De Ruïtery in 't Veld zynde, ge-
beurt het dikwyls , dat , op marfchen , de Paerden door den Zadel, op de Schoft, of op de Ribbens, of ook, door het opgebonden Pak, op den rogge gedrukt worden, hetgeen dan,kort na
|
|||||
320 DeNederlandsghe
na dat de Zadel afgenomen is, een min of
meer groot gezwel veroorzaakt. Als men 'er ten eerften by is , dan kan zoo een gezwel fpoedig ween genomen worden, door hetzel- ve te wasfehen met Brandewyn en Spaanfche Seep. Ook is ongemeen goed daarvoor , als men eene groene Zooy , aan welke^fcmtrent eene hand-dik aarde zitV en dezelp dikwyls vogtig gemaakt, met de'aard-zyde'op het ge- zwel legt, en daarmede aanhoudt zoo lange tot dat het gezwel verdweenen is. Als de Zooy van een' Klei-grond is, en de
bevogtiging gefchieden kan met AJyn, waarin eene of twee hand-vol Zout gefmoken is, dan is 't nog veel beter. Ng. iÓ5- Nog een ander en univerieel, hoe
■wel niet al te zindelyk, Middel voor diergelyke Gezwellen en Brand-vlakken is, versfehen en nog warm zynden Mcnfchen - drek daarop ge- legd, met een' Lap daar over; in tyd van fes uuren zat van het geheele gezwel niets meer te zien zyn; en als de Zadel 's anderen daags weer moet opgelegd worden, of het Pak op zoo eene gedrukte plaats moet komen, dan is noodzaakelyk, dat men daarop legge, eenen drie- of vier-dubbelden linnen Lap, dik met Kaars-vet gefmeerd, en daar zal niet ligt weer een gezwel komen. ' Maar als zulke gedrukte gezwellen en Brand-
vlakken verzuimd en niet in tyds , op voorge- melde wyze, behandeld en verdreeven Worden; dan worden fe hard, en 'er komt Swam in, en zyn dan met de gemelde Hulpmiddelen niet meer te verdryven , maar moeten gefneeden en de Swam uitgenomen worden. AJs men befpeurt, dat fre,t fnyden onver- mydelyk
|
|||||
*,
|
|||||
*'.
|
|||||
Stalmeestér- 321
mydelyk is, dan moet hetzelve gedaan wor-
den door dekonft en met oordeel: De opening gemaakt zynde , moet men fondeeren, wat en welke holligheden 'er onder zyn ; dan kfuis- wyze geopend »f^zoo verre als het onder 't Vel heringaat y^niie vier hoeken glad afgef* fneeden ,^to/y^1^|lhet vel los is, ten ein- de men een% vlakke^wonde bekome, want de wonden, die op den rugge eenige hollighe- den hebben, zyn geheel onzeker, en moeily- ker te geneezen, dan die, welke Vlak zyn en zig geheel en al voor 't oog des Meefters ver- toonen. Deeze Operatie gedaan zynde, gé* bruikt dan, tot zuiveringe en geneezinge dei- Wonde , de reeds hier vooren omfchreevea Wondzalven; voor eerft de zagtften, en daar- na die wat meer dfoogen. N . ió8. Ook kan men derzelvef geneezing
bevorderen, door groene Kruiden , als van Nagtfcbade en Schelkruid, geftampt in een' vy- Zel, en door een' Doek gedaan , en daarby* gebruikt een Poeijer van Steenkalk met Honing tot een' deeg gemengd, in een' Oven hard ge- bakken , en fyn geftampt. Veeltydsi gebeurt het, dat deeze gedrukte
plaatfen van zelve doorbreeken; om dezelverj dan te geneezen neemt men: N*. 169. Campber. . b. . . I Lood.
Geruis en Bolus. . i Lood. Witte Precipitaat. . „« Lood. Doet hierby öly van Olyven , zoo veel als
genoeg is, om een zalfje van te maaken, en fmeerc het daarmede twee-maal 's daags. X HET
|
|||||
322 DeNederlandsche
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Van de verfcheide Accidenten, welke
aan de Bennen der Paerden kun- nen komen. /^ow <fr Gezwolle Beenen.
|
|||||||||
**ni*t u
|
|||||||||
N°. 170. "P\E Gezwellen, door Slagen pf
-L' Stooten veroorzaakt, zyn veel- tyds niet gemaklyk te verdry ven. Men ge- bruikt daarvoor , Litargerium 4ur.eum , rooden Bolus, en Vitriool, van elks even. veel > klein gedampt en met Honing en Brandewyn tot eene Zalf gemengd en op het Gezwel gefmeerd. _ Np. 171. De Gezwellen oud en,hard zynde, neemt men Quikzilver, gemengd en gedood in en met Terpentyn, en daar onder fyn geffamp- ten Litargerium en Bolus; men legt dit op de Gezwellen, en laat het vyf of fes dagen] daarop zitten. Daarna moet' men het nog wat fmee- ren met Reu/ei en Quikzilver onder malkander gemengd; want dit verzagt en disfolveert alle verouderde en verharde Gezwellen. Nog een ander Middel voor de Gezwellen.
N0. 172. Neemt twee Kannen Wyn-moêr
Van^ rooden Wyn ; roert daaronder Tarwe- Meel, Honing en bruine Zeep, van elk een Pond, en laat hec dan, al roerende, t' famen zoo lang kooken, tot dat het de dikte eener Zalve heeft:
|
|||||||||
Stalmeesïer. 303
|
|||||
heeft : Gebruikt het dan zoo heet, als het
Paerd 't verdraagen kan. Nog een Remedie voor Gezwellen.
• Np. 173. Neemt geftampten Lyn-Koek eefl
Pond; Rogge-Meel twee Pond'j Camil-Bloemen fyn geftampt drie Lood j Fenegriek gedampt een Lood; röoden- Bolus een Lood; Lynzaad- Oly een Muddetje. Kookt dit, met half klein Bier en half Wyn-Jlfyn, tot eene dikke Pap , en legt die warm op de gezwolle Party. -...<>.■: :■■ . _/ . ; , ..j Nog een ander Middel voor geztiioUe Beenen. 1
N°. 174. Neemt Klei-Aarde> Zout en Wyn-
AJyn , onder malkander gemengd tot eene Pap; befmeert daarmede de Beenen rondom zoo dik als het weezen kan, en ververfcht het dikwyls,' 'c trekt fterk. NB. Alle Gezwellen, hoe genaamd, kon-
nen door het zogenaamde Wonder-Oly Np. XXVIII. verdweenen worden. Een Legen of Stol-Swam te verdryven.
N°. 176. De Legen of Swammcn komen, van
't leggen op de Hoefyzers» of op de fcherpte van den Hoef, aan de voor-beenen, boven aan de Wefels. Als men ten eerflen daarby is, kan men deeze Swammen verdryven doof fmeeren, meteen mengel van Peter-Oly, Oly van Lateribus, en Oly van Nardus. Dit eenige dagen lang gedaan hebbende, dog niet willen- de helpen , moet men toevlugt neemen tot hec branden ,' wanneer men- eerft eene openiag X 2 maakt
|
|||||
324 De Nederlandsche
maakt en dan den Swam met een gloeijead
Knop-yzer zoo lange brandt, tot dat dezelve geheel verbrand en daaruit is. De geneezing der Wonde gefchiedt in den beginne met Bo- ter ; dog als de wonde zuiver is, dan bedient men zig van andere en reeds befchreeve Wond- en Heel-Zalven. Zoo lang de Legen niet vol- komen geneezen is, moet men 'snagts eene zoogenaamde Wolft of Worfi om 's Paerds Been, van onderen tusfchen den Voet en de Kogel* woelen, om daardoor te beletten , dat het Yzer of de Hoef niet aan de wonde raake, en derzelver geneezinge verhindere of ver- traage. Om dikke Hakken te verdryven.
N". 174. De dikke Hakken,die men gemeen-
lyk noemt Scbyt-Hakken, komen veehyds voort van dat de Paerden zig aan die Party geftoo* ! ten , geflagen , of agteruit ergens tegen ge- wreeven, of ook wel met de Hak op de bloo- te fteenen gelegen hebben , waardoor dezel- ve komt te fwellen, de Zenuwen van binnen lekken , en de Hak daar door vol water geraakt. Zoo lang daar niet anders in , en men ten eerften 'er by is, kan deeze Dikte wech genomen worden , door dezelve dage- lyks vyf- of fes- of meer-maal' te wasfchen met koud Pomp water, of ook wel met Brande-aiyn , waarin een weinig Campber gefmolten is. Men kan mede voor deeze Gezwellen gebruiken het hier vooren by de Legen gerecommandeerde fmeerfel. Maar als dezelven reeds oud en hard geworden , en zelfs fwamagrige , harde en oanatuurlyke Stoffen daarin gewasfen zyn,daq kan
|
||||
, Stal m. hmeium 325
kan het fraeeren en wasfchen weinig of niet meer
helpen , maar men moet overgaan tot hét Branden; maakende eerft, van onderen in de Dikte, een klein gaatje, zoo groot, dat men een' vinger daarin kan fteeken ; dan neemt men een gloeiend fpits toeloopend en pasfend yzer , en brandt daarmede het gat van bin- nen tamelyk fterk, moetende , tot dat einde ,x het yzer drie- of vier-maal heet gemaakt wor- den. Somtyds komt daar eene ftoffe uit, niet ongelyk aan Kuit van Haring; als dat gebeurt, dan moet het maar maatig gebrand worden j en niet zoo dikwyls, dan wanneer die ftoffe niet te voorfchyn komt. Half geneezen, en de dikte nog niet volkomen wech zynde,moec men het Branden van binnen nog eens herhaa- len : Doch heeft men zig by deeze operatie te wagten , dat, aan de buiten zyde van de Hak, de huid niet teveel verbrand worde; hetzelve zoude een' lelyken kaaien plek gee- ven. Na het Branden moet de Wonde eeni- ge dagen toegeftopt worden met Boter, tot dat de Brand uitgevallen is; dan geneeft men de ■wonde met Egyptiacum , of men fpuit daarin Sap van Nagtfcbaade, of ftrykt het met een veertje daarin. De Wonde beginnende te fluiten, heeft men zorge te draagen, dat hec vleefch niet te hoog uitwasfe. NB. Wanneer men de dikke Hakken wil
verdry ven met wasfchen en fmeeren, dan is het noodzaakelyk, dat men geduurig, of ten roinfte als men aan het wasfchen gaat, de Dik- te , met de hand, agter van het Been als wa- re het afhaale en los maake. |
||||||
X 3 M>
|
||||||
\
|
||||||
3?5 De Nedïriandsche
• ■ -• '
Remedie voor de Spatten en Gallen aan de Beenen.
De meefl: gemeene Spatten aan dé Beenen
der Paerden zyn, de Koei- of Been-Spatten, en de Bloed- of Bol-Spatten. De Koei Spatten zyn hard en droog. Sommige Paerden hebben dezelven aan één Been, dog andere aan beide de Beenen. Nopens de oorzaake en den oor- fprong deezer Spatten of Overbeenen, is men het nog niet eens; nogtans is zeker, dat fom- mige Paerden dezelven krygen, door groote forcie met loopen, fpririgen, als anderzins , gedaan te hebben j als mede dat deeze Acci- denten veeltyds uit de Natuur voortkomen , • naardien men Veulens ziet, die daarmede ter ■waereld komen en als overerven ,\ en het is een quaad, dat alle Paerden, die het hebben, gebrekkelyk maakt, en van veel minder waer- de doet zyn, fchoon fy daarby, noch hinken j, noch kreupel gaan, welk egter, door den tydj, de gevolgen daarvan zyn en worden. De Bol- of Bloed ■ Spatten komen veeltyds
mede uit de Natuur voort, en de Paerden, die op laeg en vet land gefokt worden, of die vet en bolagtig van Beenen vallen , zyn 't meefl daaraan onderworpen. Ook kan het ge- beuren, dat, door hard te loopen, te fprin- gen, of door groote kracht te doen, de Ze- nuwen berften en dus deeze uitpuiling veroor- zaakeh. Dé Bos/en in, de Kniën of Elleboogen agter aan de Beenen, hebben eene en dezelfde oorzaak en oorfprong, als deeze zagte Spatten. De Gallen, die gemeenlyk van onderen aan deé Paerden Beenen, zoo wel van vooren als van agteren, komen, fpruiten niet minder, fom- tyd§ uit de Natuur, en fomtyds dqor grooten |
||||
5 B T: A l M E E S T E $» Q 32?
arbeid, fatigues * en geweldige forcie, voort |
dus, al hetgeene voor de zagte Spatten goed is; ook bequaamelyk en met nut kan gebruikt worden tegen de zagte Bos/en en Gallen , als mede voor de dikke of Scbyt-Hakken. Om de harde of Koel-Spatten te verdryven.
■• . N°. 178. V> Euforbium. . . 1 Onje.
Spqanfche Vliegen. 1 Once.
■■Har/l. . ... a Onye.
Maagden-Was. . \ Opce.
Laurier-Oly. . . i Oaje.
Smelt dit onder malkander toteene Zalf, en
fmeert die watdik op de Spat , en houdt een heet yzer daar tegen, op dat de kracht der Zalve wel na binnen dringe ; en herhaalt dit vier of vyf dagen na den anderen. En zoo 'erveèl en dik haïr op die plaatfe zit, moet hetzelve, ten-einde de Zalf dies te beter doordringe en werke, afgefchooren worden. Vervolgens moet men die plaats alle .dagen met Brandewyn wasr fehen, totdat het .Brandmerk van buiten ge- heezen is , en dan nog acht dagen lang met warmen Traan fmeeren. En zoo dit alles nog niet wilde helpen, en het Paerd hinkende bleef, is en blyft niet anders overig, dan dat de Spat gebrand worde j welke operatie een verftandige Hoef- en Guur-Smit zal weeten werkftelüg te maaken. .. \o • j Foor zagte Spatten, Bos/en, en Gallen,
Alle deeze Accidenten zyn met de reeds
aangehaalde yan eeneen dezelfde Natuur, bev % 4 ftaande
|
||||
gal De Nederlandsche
ftaande in een vogt, welk uit de Zenuwert
komt, en zig aan dezelven.en aan de Bee- nen, tot min of meer zagte, of groote Knob- bels zet, die van tyd tot tyd grooter, onge- xnakkelyker, en gevaarlyker worden. Om de» zei ven te geneezen, is 't beft, dat men eerft gebruike de zagtfte en beft geneezende midde- len, die het Haïr- het minfte befchadigen en geene lidtekenen agter laaten, Nü. 179. Zulk een zagt geneesmiddel is,
JValvifcbTraan vier Onjen , en dien met de hand fterk ingewreeven, tot dat de hand ge- heel warm word; Voorts een heet yzer daar- tegen gehouden, om het geheel warm in te droogen. Dit,eenige dagen herhaald zynde, helpt gemeenlyk; dog zoo het niet mogt hel- pen ; dat dan een teken van veroud- en ver- hardheid is; dan zal het volgende Hulpmiddel het gevnjslyk doen: N°. 180. #. êttmOh* . . , . 1 -Once#
Tichel-Oly, (of Jard-Oly) 1 Once" Nardus- Oly . . . . j On§e: Spyk-Oly. r . . . i Qn$e" Deeze Olyen onder malkander gemengd, en
daarmede alle dagen heel heet gewreeven ; helpt onfeilbaar. Het Wonder-Qly N°. XXVIII, op die wyze
mede gebruikt wordende, zal zekerlyk geene Qallen of Bos/en aan een Paerd laaten zitten. Foor de geborjlc Zenuwen,
Tusfchen dit ongemak en de Spatten, is by-
kaos geen onderfcheidj ook is by de Paerden gejq
|
||||||
!
|
||||||
*S
|
||||||
' S T i 1 « E ! ! T ! fc 329
geen accident meerder gemeen, dan dat van
geborfte zenuwen , vooral by dezulken, die zwaare fatiguen uit te ftaan hebben: Deeze berftingen komen meeft aan de voor-beenenj fomtyds ook aan de agter beenen; fomtyds aan één Been, en fomtyds ook wel aan alle beide Beenen, beftaande in eene Dikte boven den Voet, vlak op de zenuwe. Men verdryft der zelven als volgt? ■ • N°. jgi. #• Oly van Bayen. . 4 Onjen.
Staarten Pik. . .4 Onjen.
Lyn-Saat Oly. . 2 On^en.
Peter-Oly. . . 2 On^en.
Deeze Olyen onder malkander in een' Pot
kookend heet gemaakt, en met een wollen quaftje op de gem. Dikte geftreeken, te wee- ten, op de beide zyden van de zen uwen, drie of vier dagen na det} anderen; en dan eenige dagen daarmede uitgefcheiden, en met wat gefmolf ten Boter en Olyf Oly gefmeerd, om alle roo- ven en de voorige zalf wederom 'er af te krygen, of anders moet men dat met Zeep-zpp afwasfchen. Dan wederom, gelyk te vooren, drie ofj vier dagen heet gefmeerd, en daarop weer eenige dagen gewasfchen; agtervolgende dit tot drie-maal toe, Deeze Remedie is me? de goed voor verouderde Spatten en Gallen. Fan de Overboeven.
De Overhoef beftaat, in eene bultigheid of
Knobbel op den Voet boven de Kroon, wor- dende veroorzaakt door de beweeging van den X 5 Voet,
|
|||||
\
|
|||||
g3© De Nederland r c% e
Voet. Dit quaad perft tegens de Kroon aan g
en maakt alle Paerden , die daarmede bezet zyn, hinkende. Sy krygen het 't meeft van horten of ftóoten, of trappen door Bruggen? als anderzins» Sommige krygen het ook doof quetfirtgé, en veelen uit de Natuur. > Tegen dit ongemak zyn verfcheide Genees-
middelen.' Dog dewyl fommige Overhoeven wat hoog,anderenlaeger,ja fommige zoo laeg leg- gen ,dat fe gedeeltelyk van binnen in 't Hoorn zitten; zoo is de geneezing daarvan ook zeer vpr- fcheiden.' Die zoo laeg leggen■, zyn zoo wel niet te vérdry ven, dan die, welke iet hooger leg- gen. Het gemakkelykfte middel voor zoo, eenen laeg leggenden Overboef, en dat veelen geholpen heeft, is: r ". ■ N°. 182. Oly van Bayen 2 On£en, Maagden-
ff as, Honing, Harfi van elk een Lopd, onder malkaar gefmolten, en daar onder geroerd fyn gepulverifeerde Spaanfcbe Vliegen en Euphorbium van elk een' On 5e, en het dan al roerende laag- ten koud Worden. Ais men het wil gebruiken; nioét men alvoorens op dieplaatfe het Haïf fcaat affcheeren, en dan van deeze Zalf daar- op fmeeren, zoo dik als het *er op wil bly- ven zitten, en dan een heet yzer daar tegen houden, ten einde de Zalf óp den Voet warm worde. Dit vyf of fes dagen dus gedaan heb- bende, moet men ophouden mét fmeeren, en, eenige dagen niets daaraan doen , tot dat de rooven afgevallen layh, en aHes weer klaar, is; wanneer men wederom fmeertj gelyk te vbörèn, en dit tot driemaal toe. Wil men een wat zagter fmeér hebben, dan neemt men Mrwtytoyn' en Olyf- Oly onder malkander ge- ."; i /' i '1' roerd^ |
||||
"■ * $ "T"■!• t m e £ i f e *. 331
roerd, en daarmede gefineerd: Dog zoo het?
dan niet geneezen was , moet men het een maand of twee inzien, en daarna weder, als vooren , met die Cuur beginnen en voortgaan. N°. 183. Indien de Overhoeven door de reeds gemelde Remedien niet te verdryven waren, neemt dan een groen Hout; het befte hiertoe is van Vlier-Boom, ter dikte van een' Hamer- fteel, en klopt den Operhoef zoo lange en zoo fterk, tot dat hy geheel week is ;' flaat hem dan vol Vlym-flagen , en laat 't een weinig uitbloeden; en als het van zelve begint op te houden, neemt dan Oly van Bayen, laat' het kookend heet worden , en beftrykt daarme- de, zoo heet, met een wolle quaftje den Over- i&oef geduurende twee of drie dagen; legt'er, v/at dik, Werk op, en daarover een Pleifter van gefmolten Pik, en laat het zoo lang daar- op leggen, tot dat het van zelve' afvalt; en fmeert hét dan met Kalk en Seêp tot dat het geneezen is; waarna het nog eenige dagen met Brandewyn moet gewasfchen worden. Óp deeze Worden de méefte Overhoeven geneezen. Doch zoo het mogte misfen , dat egter zelden ge- beurt, dan is niet anders re doen, dan dezel* ven wat te fmeeren met de Qlyen, die voor de Spatten en Gallen gebruikt worden, en hier- vóoren opgegeeven zyn; of dat men dezelven week kloppe, en dan brande gelyk de Spat- ten ; voorts een heet Pikpleijler daarop leg- ge, en laate leggen, tot dat het van zelve af- valt. Voor den Leeft.
*' De Leeft is een ongemak, komende in de.
ajgter-beenen der Paerden, onder de Hak ag- |
||||
332 De Nederlandsche
ter op den Schenkel, zynde eene dikte eenig-
zins bolagtig, doch niet heel zagt ,en doende de Paerden kreupel gaan. Dezelve word verdreeven en geneezen op dezelfde wyze en door dezelf- de middelen, als de Overhoeven, en beftaat, in den beginne, niet dan in een vogt, dat uit de zenuwen fypert , zig daar zet, en door den tyd hard word; des, als men 'er ten eerften by is, het quaad fpoedig kan geneezen worden. De Schilfer-Beemn worden verdreeven door, met een ftuk groen hout van Vlier-Boom, alle dagen van deeg en met kracht daarover te wryven, en zomtyds na de wryving met het Wonder-Oly te fmeeren. Van de Mok Voeten.
N°. 185. Dewyl de Mok-Voeten groptelyks
van elkander verfchillen, zoo is noodig dat, alvoorens men tot derzelver geneezinge over- gaa, men de oorzaak en het onderfcheid daar- van on'derzoeke; want fommige deezer Acci* denten moeten door fterke Hulpmiddelen aan- getaft worden , en wederom andere vereis- fchen eene geheel zagte behandeling en Zal- ven. Sommige Mokken komen van Sinkingen, die onder in de Uitlokken vallen en , door dien brand, gaten veroorzaaken. Deeze foort van Mok kan niet de minfte fcherpe Zilf ver- draagen, maar moet door zagte Middelen en Pappen behandeld worden. De bede Pappen, hiervoor te gebruiken, zyn, Rogge-Meel, Reu- fel, Bier, en een weinig geftampten Lyn Koek; en de Zalf Bafüiacum. N°. 186. Eene andere foort van Mok is ,
|>y welken, wel geene gaten in de, Beenen kQ? wen,
|
||||
S T A L. M E E S T E K. Sjs
men, dog die mede fynen oorfprong heeft uit
fcherpe, heete en bedurve Humeuren en Vog- ten , die zig zoeken te ontladen onder in de Beenen. Deeze foort van Mok kan mede ge- ncezen worden met de volgende Zalf: Neemt Egyptiacum , mengt daaronder Spaans-Groen en gebranden Jluyn, en maakt het zoo fterk, als noodig is om op te droogen; dog zoo deeze Zalf met genoeg mogte droogen, dan neemt 2 . Oneen witten. Vitriool in eene halve Pint Wyn» Ajyn gekookt, en alle dagen eens daarmede gewasfchen. Dan , by alle deeze fmeeringen en wasfchingen is ten hoogften noodzaakelyk, dat men de Paerden laate en purgeere , om daardoor de humeuren te verdeelen , en de Medicamenten te doen werken/ N". 187. De derde foort van Mok beftaat in
geheele Stink-Voeten, waaruit water en ichuim iypert, en waarby fomtyds nog komen Kar- bonkels aan de beenen, die dan moeten wechge- fneeden, de beenen glad gemaakt, en voorts alle dagen gefmeerd worden met de volgende Zalf: Neemt Koper-rood, gebranden Jluyn, en Spaans- groen , van elk eei\ Once , t'iamen fyn ge. ftampt met een Once Jrfenicum en een half Lood Quik zilver: Smelt het met een half Pond Reufel, en laat het t' famen opkooken , en dan, al roerende, koud worden. Mok Zalf, om op te droogen.
N°. 188. £. Goud-geilt. . . . j Once. >
Spaans-groen. . . 2 Once. - ■
Vitriool ... 1 Once.
Gebranden Jluyn. 1 Once.
Dit fyn geftampt, en met een Vont Honing.
* al |
||||
33^- ^E Nederlanbschb
al roerende, laaten kooken, en als het eeni*
ge minuuten gekookt heeft, dan , mede al roerende , laaten koud worden. En zoo dit niet genoeg mogte droogen, roert 'er dan nog onder zoo veel Arfenieum, als geoordeeld word genoeg te zyn. Nog een ander Middel voor de Mok.
N°. 189- 9-. Koper-rood. . . '
Witten Vitriool. . ^ van elks
Aluyn. . .... "2 On^em Langen Peper. . .
Spaans groen. . . 1 Onje.
Mercurius Subli; . 1 Dragtna.
1 Dit alles t' famen gedampt, én dan in een'
nieuwen verglaasden Pot, rriet derde halve Kan Regen-water, gekookt, en dagelyks daarmede gewasfchen. Nog een ander Water daarvoor.
N°. 190. ?i. Koper-rood. .... ^ eg.
Aluyn. . . . . . 1 Lood.
Snavel. . V < ■■•'"-•. 1 On^e.
Gal-nooten. ... . 1 On$e.
Dit t' famen fyn gedampt, in eene Pint Wyn-
Jfyn opgekookt, en alle dagen eens daarme* de gewasfchen: Of, neemt eene Pint Wyn- Jfyn met vier. Oneen ipittenVitfiool gekookt, en wafcht het ongemak daarmede alle dagen eensj 't droogt fterk'» en is meeft altyd goed : Of, neemt van de Égyptiacum-Zz\{ 2 Oneen, roert daaronder a Dragtna Rotten-Kruid, en. fineert het daar*
|
||||
. S T A tJt.5 E 5 T E R. $$g
daarmede dagelyks eens : Of, neemt fiwarte
Zeep,en mengt die met wgeblujlen Kalk tot eene Zalve , en fineert daarmede; 't droogt mede zeer fterk. • N°. 19 r. De Mok-Foetert, alle dagen ver-
fcheide-maalen met Menfcben-Pis gewasfchen, zullen in 't kort geneezen, en het quaad niet na binnen in 't lyf gedreeven worden. rj . Fan de Egels-Foetert.
■ ;N°. 192. Deezezyn zulke, dieiftralc en
ftroef overeind ftaan, en zig rappig en mok- kig vertopnert, . Om dezelven te geneezen, moet men, voor eerft, eenige dagen, narden anderen verfchen Menfcben-Drek haten, daarop binden, en daarna ook eenige dagen wat> Spek opleggen,, na alvoorens dezelven. dagejyk$ met fcherpe; Looge van Hout-Jtfche tot < den- grond toe uitgewasfcben: te hebben* Voort? kan men zig, tot de verdere geneezinge, be- dienen van^degroene. fFond-^Zalp 1S?.%XUL en •No. XXV. JNV. 193.^ Zo,o;hétgebeurde,dat dip nogjiet
genoegzaam wfldehetpen; dan mo^t-jnen, een oofe Spaanfcbe FJiegen met een i pê^Betgr-kgor kèn*. en .daarmide •■ driemaal fmeerejt» jenJhaf dan eenige dagen laaten geworden, tot dat de rooveh van zelve, afvallen; wanneer het ver- der met de voorfchr. groene of andere Wond« Zalve word geneezen. Fan de Ra/pen aan de Boenen.
Deeze komen voort uit haar zelve, en be«
-.'Zei ftaan |
||||
*%%6, De Nederland sc ft e
ftaati in een Vogt, dat, gelyk een daauw*
üit de gevirrichten , zo wel aan de voor- al» aan de agter-beenen te voorfchyn komt, welk Vogt tot harde rooven word , en die men moet verdryven en geneezen met de volgende Zalf: N°. 192. Neemt oud Spek, fmelt het in eene
Pan, en giet het dan in koud water; en als hee koud is, dan het water afgegooten : Neemt dan een pond van dat fmeltfel, doet 'er in l ■& Buskruid met een on§e Spaans-Groen, bei- de heel fyn gewreeven; roert het onder mal- kander, en flaat het in een' Vyzel tot eene Zalf, en fmeert daarmede de Rafpen, zonder in vier of vy f dagen verder iet daaraan te doen, als wanneer de rooven afvallen} en dan, dit we- der droog zynde, nog eens gefmeerd. Men zal het zelden driemaal behoeven te doen , of het quaad zal volkomen geneezen zyn , voor- al als deeze Zalf wat oud is. »j ■ - * Nog voor betzelfde Ongemak.
N°. 193. Neemt Olyf-Oly 1 once, en Bloem
•aan Swavel 1 lood; roert dit onder malkander toteene Zalf,eri fmeert daarmede,om de twee dagen eens, zoo lang tot dat het geneezen is. 'i -, »
|
|||||
DER,
|
|||||
SlAIMEESTEfc 33?
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Van de Ongemakken, welke aan de VoS'
ten de f Paerden konnen komen. Als een Paerd zig zelve getrapt heeft op de Kroon
'van den Voet. N°.i94. 'V,l|^TAnnèer men, by zoo een Ac-
W cident,niet fpoedig'er by is, dan kan hetzelve van een gevaarlyk gevolg zyn, vooral als het Paerd zig niet ftil kan hou- den , maar fynen marfch vervorderen moet. Zo dra men befpeurt, dat het Paerd op de Kroon getrapt is, moet men op den fchade pisfen, om het zand of vuil, dat daarin mogf gekomen zyn, daaruit te krygem Daarna giet men Jobannis-Oly in het gat, en fmeert het-, zelve , om voor vuiligheid te bewaaren , met Was of dikken Teer toe, wanneer het, zonder iet anders daaraan te doen, in weinig dagen zal geneezen zyn, fchoon zelfs zoo een getrapt Paerd alle dagen zou moeten marfchee- ren. Dog indien de wonde niet diep is, zoo dat 'er niets in kan gehouden worden , dart moet men dezelve altyd zuiver houden met geduurig daarop te pisfen, en fe 's ogtends en. 's avonds, met een veertje, roet 't Wonder- Oly beftryken; waarop de geneezing in 't kort zal volgen. Ook kan men Baftlicum op wat werk fmeeren , en daarmede dagelyks den Voet verbinden ; dog, zal dit met effeft ge- Y fchie-
|
|||||||
%
|
|||||||
338 Db Nederlandsche
fchieden , dan moet het Paerd op Stal bly-
ven. Maar zoo men al te lang met de geneezing
mogt gewacht hebben, en reeds eenige inflam- matie aan den Voet was, dan moet men, by de voorfchr. geneesmiddelen, nog eenige verzag- tende pappen van boven om den voet en de Kroon flaan, en van onderen in den voet, met Koei mift, verkoeling en verzagting aanbren- gen j anders zou het quaad verergeren, en men eindelyk d%Sool moeten uitneemen , om de Dragten daar te doen pasfeeren. Voor 't Vernagelen.
N°, 200. Zoo dra men befpeart, dat een
Faerd vernageld is, moet men ten eerften zoe- ken na den te hoog geflaagen fpykei-, denzel- iren uithaalen , en het gat, daar hy gezeeten heeft, met eenige druppels Spaan/eb Lak vullen^ N°. 2or. Zoo lang geene Zenuw geraakt,
en de klem-Voet niet bezeerd is, zal dit toerei- kende tot de genéezinge zyn: Maar deeze par- tyen geraakt zynde, dan is noodzaakelyk, dat die plaats wel, en tot het bloed toe, geopend, en beften Terpentyn, met Was daaronder ge- foiolten, daarin gefmeerd en met een bö* werk toegedekt worde.- Dog de wonde reeds aan 't draagen zynde, veegt dan dezelve eerft ichoon uit, en giet daarin wat Brandeiuyn , waarin Rominfchen Vitriool gefmólten is ; dé masfa moet zyn, by een half pintje Brande'wyn, of ook wel Wyn-geefl, een Dragraa Vitriool. Het zap van gefïampte Brandnetels, als mede Bet reeds zoo dikwyls aangepreezen Wonder- CHy, zyn mede weêrgalooze middelen voor zul-
|
||||||
f •
1 |
||||||
S T A t M E I S T È R, 339
Zulke wonden. Als de Voeten heet en bran-
dig worden, dan moet men 'er Koei-mifl om- daan. ■-<•■. Als een Paerd Glas, Spykers, of iet anders in de
Voeten getrapt heeft. Soortgelyke Accidenten zyn fomtyds van
weinig belang, doch konnen ook veeltyds" de gevaarlykfte gevolgen na zig fleepen ,' want de quetfuuf-, door iet diergelyks aangebragt , doorgaande tot in het vleefch, welk het Ktbot- been en andere beenderen bedekt, als mede de . eindens der Zenuwen bèfchermt,» dan veroor- zaakt zulks veeltyds eerre lekking yan 't' Ze* nuw-watef, met onlydelyke pyhen. No. 202. Het zekerfte , dat men hierby
doen kan, is, de Soo'1 uit te neemen; en in- dien de wonde zig wat te veel in den Voet zou willen fluiten, gelyk veeltyds gebeurt, dan moet men teneerften een klein {lukje Mer- curium fublimatum daarin fteeken, om eene opening te maaken , en, deeze hebbende ^ moet men Oly van Roofen, met een weinig Was daaronder gefmolten, daarin gieten, eh een pleifter van Baftïïcunt daarover leggen , en voorts de Sool overal met Terpeniyn beleggen. Om den brand uit te haaien , moet de Voet dik met Koei-mifl: orhfVagteld wórden j en zoo de wonde alsdan nog niet wilde beteren, eft het Zenuw- of Lede-water niet ophouden, dan moét men een wiekje van Katoen, -nat gemaakt in Terpentyn-Oty, van boven tot beneden in de wonde fteeken, dog zoo, dat het boveneinde der wieke eenigZrrtsbuiten de wonde blyve^ dat men dan ia deri fcrand fteekt en in de won- de laat uitbranden. Voorts giet men, dm het Y a Leê-> |
||||
34® De Nederla^dsche
Leê-water- te ftelpen, wat Lamp Oly in en op
de wonde. En zoo dezelve al te fchielyk mogt willen toegaan, en te naauw worden, moet men wederom wat Mercurius daarop ftrooijen. Het Accident niet zoo gevaarlyk zynde, dat de Sool behoeft uitgenomen te worden, dan is het beft weinig te fondeeren en uit te fnyden; want veeltyds word , onder pretext van het quaad te zoeken, een ander quaad voortge- bragt. Het Wond-pleifter N*. XXXUI. en de Zalf N". XXXIV, zyn, by diergelyke Onge- makken, van eene weêrgalooze nuttigheid. Van den Kwartier-Foet, of de Hoorn-Kloof.
Dit Ongemak word by fommigen ook ge-
noemd, een Valfch Kwartier, of valfehe kwar- tieren aan de Voeten. Eenige Paerden kry- gen dezelven aan eenen Voet, andere aan beide voeten, en fommige ook wel aan eiken voor- Voet twee, een van binnen en een van buiten: Aan de agter-voeten ziet men dezelven zelden. Alle Paerden, die daarmede bezet zyn, gaan kreupel, vooral op harden grond en ftraat-we- gen. Sommige zyn getnakkelyk te geneezen met eene goede Hoorn-Zalf, zo als die NQ. 20. 30 en 31 zyn: Dog andere wederom vallen wat moeïlyker om te verhelpen. N°. ^03. Wanneer de Kloof, van boven
van de Kroon af tot aan het yzer nederwaarts, gaat,. en op elke treede, die het Paerd doet, bloed opgeeft; dan moet men, ontrent een' of anderhalven duimbreed beneden de Kroon , het Hoorn, tot op het nieuwe vleefch, geheel en al wechneemen, te weeten, midden op de Kloof, en dan beginnen aan 't haïr van de Kroon ontrent anderhalven .duim in 't vier- kant. |
||||
Stal meester. 341
kant; en het Hoorn uitgenomen zynde, moet
men gébranden Jluyn,ioCeeïi Poejer geltarnpt, met eene Compres dik van werk,en een plaat- je van Jood, daarop binden , ten einde aan 't vleefch het weelige groeien te beletten; wanc hetzelve is altyd genegen wat hoog uit te wasfén: Derhalve kan men het, met deezen gébranden Aluyn te beftrooijen, vyf of fes da- gen onderhouden, tot dat het droog is. De feheur , die dan nog bénedenwaarts blyft ; moet telkens, als men het boven verbindt , nat gemaakt worden met een vogt, dat ge- kookt is, van Kooperrood en Azyn % om van binnen te droogen; en zoo doende, zal men denzelven in korten tyd konnen geneezen. Dog men heeft voornaamelyk te letten, dat, als de Paerden beflagen worden, de yzers wel vlak leggen, en op de hielen én overal gelyk draagen , zoo dat fe niet waggelen , anders zou de Scheur weder op nieuws berden. Kalk met Wit van Eijeren gemengd en daarop gelegd,is mede zeer goed en droogt heelfterk; en als de wonde geneezen is, en men het bo- vengemelde agtervolgt, maakt het 't Hoorn weder flerk; ook is goed, den Voet fteeds met 't fmeeren van eene goede Hoorn-zalf te onderhouden. Sommige willen , dac men de yzers aan 't Cartyn niet fterk moet laaten draa- gen; dog dit is een misflag ; want de yzers moeten zoo wel op dfe plaats daar het quaad is, als over den geheelen Voet, draagen. Ziet. N°. 35. Fan de Steen-Gallen.
De Steen-Galkn zyn vlakken, van koleur als
geronnen bloed, en verwonen zig in de Voe- Y 3 x ten,
|
|||||
©
|
|||||
343 De Nedeuandschï
ten, ter zyde van de Vork, als de voeten wor?
den ukgefneeden. Sommige zyn gevtfarlyk , dog andere niet; de quaadfte Steen-Gallen zyn > die zig digt by de fpitfe van de Vork, tegen den Voorhoef bevinden , en deeze doen de Paerden meeftentyds kreupel gaan. Derzelver oorfprong is zeer verfcheiden. Sommige wor- den veroorzaakt door dwang van de yzers; an- dere door verdurven bloed, en nog andere ko- men voort uit de Natuur. Als men, by 't be- flaan der Paerden, de Steen-Gallen vindt, dan jnoeten fe tot den grond toe uitgefnee,den worr den ; voorts bruinen Kandy-Suyker daarop ge- legd en met een heet yzer twee-of drie-maal ingebrand; dan weder verzagt met.wat Ter- pe'ntyn en Raap-OIy, en daarna beflagen, dat Ie ruimte behouden. N°. 204. Als de Steen-Gallen zig van vooren by
de Vork tegen den Voorhoef bevinden, en dus de gevaarlykfte zyn,' dan moet men dezelven tot den grond toe uitwerken, en verfchei- de dagen lang met Terpentyn-Oly fmeeren; 't welk zeer goed is om dezelven te verdooven. Dit dus eenige dagen agtervolgd hebbende , fmeert men daarop groen gefmolten Was, en laat het daarop zitten. Het gebeurt veeltyds, dat de Steen • Gallen , door venyn of andere quaadaartigheid, van onderen of van boven, zig tot fweeren zetten; dan is 't beft, ten eer- ften de Sool uit te neemen, ten einde de Voet Jucbt verkryge \ voorts , van boven eenige opening gemaakt hebbende, de Zalf Egypjia- cum met werk daarop gelegd; dog zoo dit niet droogende genoeg was, moet men een weinig gebranden Ahyn d,aarby gebruiken. Vm
. .0
|
|||||
1
|
|||||
Stalmeester. Cl 343-
Van den Kanker in de Voeten. Deeze Kanker is zeer ongemakkelyk om te
geneezen. Dezelve is een fpons- en vefelagti- ge uitwas , zweemende veel na weekagtig Hoorn. Hy ontdekt zig meeft by de Vork van den binnen-ivoet, fomtyds zoo groot als éene groote Noot, fomtyds ook wel zoo groot als een Hoener-Ey. De Voeten, die van binnen zeer ruim en hol zyn, en eene wydé Vork heb- ben , zyn meer, dan andere Voeten, daaraan onderworpen, als mede de agter - voeten meer dan de voor-voeten. Zoo lang de Kan- ker geene wortelen tot in de peezen, of in den klein-voet, of tot op deszelfs been, ge-- fchooten heeft, is hy nog geneeslyk.. Ziet hier de Hulp-middelen. N°. 205. Voor eerfl moet den Voeten het
oude hoorn, tot het leven toe, geheel en al uitgefneedén , de kankeragtige ftoffen uit den grond wech genomen, en de plaats gezuiverd worden: Dit wel gedaan zynde, ftrykt men 'er dunnetjes over Oly van Vitriool met eerr wei- nig Steen-Kalk daaronder gemengd; legt daarop wat werk, en daarover heen een' lederen lap, onder het yzer,en continueert met dit verband zoo lang , tot dat het quaad geneezen is. Dog men moet dit middel voorzigtig gebrui- ken; naar maate dat het ongemak groot of klein is, moet men ook meer of min Kalk daartoe gebruiken. Men wil, dat dit Hulp» middel voor deeze zoo gevaarlyke quaal on- feilbaar zy. |
|||||||
T4
|
HET
|
||||||
344- ö e Nederlandsche
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
/^# neg «R2^ byzondere Remedkn.
Om «fe Wratten te verdryven.
. -
N«. 2o(5. 4 AN welk deel van 't lighaam de
/\ Wratten ook zitten, als men deielven maar met een' draad kan vatten , zoo konnenfe altoos daarmede afgebonden worden; men moet den draad flegts alle dagen wat meer toehaalen , zoo lange , tot dat de Wratten doorgefneeden zyn, als wanneer fe van zelve afvallen. Dog dewyl dikwyls gebeurt, dat de Wratten plat en breed groeijen, zoo dat men haar met geen' draad kan vatten, moer. men de- zelven verdryven, met dagelyks Oly van Vi~ triool daarop te doen, en telkens een weinig af te fnyden, zoo lange, tot dat fe geheel en al wech zyn; dog men moet het wat voorzig- tig gebruiken, op dat niet het goede met het quaade wech gebeeten worde. Op dezelfde wyze konnen de Wratten ook door fierk water wechgenomen worden , mits men hetzelve met voorzigtigheid apliceere. Op gelyke manier kan men mede verdry-
ven alle Wratten en Puiften van de Mok- of Stink-beenen, als men de Knobbels alvoorens met een Mes affnydt, en vervolgens met den vporz. Fitriool'Oly, gelyk gezegd is, voort-» gaat. |
|||||
Q®
|
|||||
SïAt MEESTER, 345
Om de Luizen by de Paerden te verdryven.
N"». 207. Neemt Tabaks •Jleelen , en kookt die
met Loog van Hout-dffchtf; doet dat kookfel door een' doek, en by dat Nat wat Arjenicumi en wafcht het daarmede: Of, neemt Precipi- taat '- Lood, Swavel z onjen, met zoo veel Reu/el; maakt daarvan eene Zalf, en fineert daarmede het Paerd op de plaatfen daar de meefte Luizen zyn, en wafcht 's anderen daags dit fmeerfel met warme Loog en Zeep weer af. Om magere Paerden te doen groeijen.
Somtyds getfeurt het, dat de Paerden ma-
ger zyn en blyven, njet tegenftaande 1y met alle opletten heid opgepaft en genoegzaam ge- voederd worden. Hiervan is de oorzaak, voor- namelykeenequaade en bedurveMaag,als me- de een verdurven Bloed, of ook wel fomtyds een groote brand of vuurigheid. Hiervoor is goed, dat men, eerftelyk, de byzondere groo- te Zenuwen, van agteren onder den Buik in de flank zittende , als ware het van den Buik afhaale en los trekke , dewyl als- - dan de Buik dies te beter zal konnen uitz£tten. Daarna geeft men den Paerde eene purgatie , twee-maal in de acht dagen, en laat het daar- by twee-maal bloed. Dit gedaan zynde, moe? men de volgende Middelen gebruiken: Een half fpint Mout, met twee fpinten He-
melen, t'famen in een' ketel gedaan met zoo veel water als genoeg is: Men laat het wel kooken, en geeft het dan laauw aan het Paerd te eeten en het nat daarvan te drinken, van ...»
|
||||
346 De Nederlandsc iïe
elk zoo veel als het wil en lüft. Vervolgens
moet men, in plaatfe van Haver, geweekten Hegge voederen , en wel zoo lange, tot dat men ziet en bemerkt, dat het Bloed ver- koeld , en de Maag gezuiverd is, wanneer men weder tot het gewoone voeder kan overgaan, mits telkens wat geweekten Rogge onder de Ha* ver te mengen. Dit is dikwyls geprobeerd en goed bevonden geworden. Gemaale Gerft en Boonen-Meel onder de Ha-
ver gemengd, met Bier vogtig gemaakt, en te eeten gegeeven, maakt mede magere Paerden vleefchig. Na het gewoone voeder, den Paerden telkens eene hand-vol Kennip-zaad ge- geeven, maakt dezelven kort-haïrig. VYFTIENDE HOOFDSTUK.
Van tiet aanfokken van Paerden.
I.) Van het verhezen der Dek- en Moeder-
Paerden. • ' • I .
*. Fan de Befcheelers of Spring-Hengflen.
E E Befcheelers , welke onze binnenland-
fche Hengft-Lieden, tot het dekken der ien, onderhouden, worden meeft?al ge-; kopzen uit Deenjche, Holfieinfcke, Duitfcbe,01- denburgfche, en ook wel uit inlandfche Paer- den. In de groote Stoeteryen heeft men daar^ toe altoos gezocht Paerden uit warme Landen > H weegen*! furkjcbet Arabische, Barbaarfchem Spaan-
|
||||
Stalmeester.
|
|||||||
347
|
|||||||
Spaanfche Paerden, om daaruit een fraay en
fyn Ras te trekken. Om dat de Dek-Hengft het model moet
geeven aan het Ras dat hy zal voortplanten , zo behoort men hiertoe uit te kiezen de fchoon- fte, fraaïfte, deugdzaamfte, en, om zoo te fpreeken , de Koningen van hun geflachte. Vooral dient zoo een Befcheeler te zyn fterk, nerveux, fleurig en groot ; van vooren wel opgezet; het Lighaam gezpnd en zonder ge- breken ; niet te oud noch te jong; niet droes vig of troebel van Gezigt,• van Heupen , Waaijen, en Schenkels niet te laeg, en nog minder gebrekkelyk aan Beenen en Voeten j yan agteren niet te wyd noch te geflooten ; daarentegen ook van vooren niet te naauw j maar tusfchen Arm en Waaijen wel geopend, en regt vierkant op de Voeten. Doch het is niet toereikende genoeg, dat
een Spring-Hengft enkel van een fraay, on- gemeen en uitfteekend aanzien en maakfel, of in 't geheel zonder uitwendige gebreken zy; Neen! maar eene nog andere, en niet minder wezendlyke zaak, en op welke by zoo een Paerd dient gelet te worden, zyn de innerly- ke hoedanigheden en deugden , welke men trachten moet zoo naby de volmaaktheid te verkrygen als doenlyk is. Doch het is jammer, dat aan vee]e plaatfen deeze opmerking te zeer verzuimd word, en wel meeft uit deeze verkeerde meen ing, dat, by een Paerd, de Deugd onaffcheidelyk gepaard gaa met de Schoonheid. Nog een ander, grooter, gevaarlyker en
nadeeliger misflag is het, wanneer men tot Spririg-Hengften nog wil employeeren zulke Paerden, die reeds lange in '% werk gebruikt |
|||||||
348 De Nederlandsche
zyn geworden, en van welken dus het befte af is:
Want het is en blyft eene uitgemaakte zaak, dateenPaerd, welk boven de jaaren is, en groore fatiguen uitgeftaan heeft, en dus meeft- al bedurven en afgereeden is, niet meer be- quaam is, gezonde, fterke en nerveufe Veu- Jens voort te brengen; Voor Befcheelers tot een gemeen gebruik,
worden doorgaans eenhaïrige Paerden gekoo- zen, te weèten, kaftanje-bruine, of zwarte, of graauwe, welke, behalve een kol of bloemp- je voor 't hoofd , geene meer andere tekenen behooren te hebben; Andere fraaije, gemeng- de en raare haïren moeten voortgebragt wor- den in de groote Stoeteryen; dus in dezelven ook zodanige Befcheelers meer te pas komen, dan elders. Een goed Dek-Paerd behoort, by de hier
vooren gemelde deugden, ook nog te zyn van een vrolyk en ftoutmoedig temperament, waar- tegen alle Paerden , die boos , quaadaartig, valfch, fchuuw, ftug , der menfchen vyand, en gevaarlyk va^n Tand en Voet zyn , van dee- ze funftie moeten uitgeflooten zyn en blyven, zoo wel als zulke, die niet vry zyn van erffe- lyke gebreken: Want gemeenlyk zal men be- vinden , dat de ondeugden , welke enkel uit boosheid en quaadwilligheid voortkomen, van generatie tot generatie overgaan, en dus erf- felyk zyn. Nog eene andere goede en wezendlyke hoe-
danigheid eenes Befcheelers beftaat hierin , dat, als hy der Merrie nadert,hy zig luchtig, vlug en in eene levendige werkzaamheid be- toone; want nadert hy met koel- en loomheid, dan zal hy niet dan flappe ,teêre en krachtloa- ze Veulen? voortbrengen. |
|||||
■ia
|
|||||
S T A L M E E S T E R. 349
Fan de Moeder-Paerden,
Hoewel de meefte Lieden, die Paerden fok-
ken , zig weinig laaten gelegen zyn aan het maakfel en geffcel der Merrien , zoo is het nog- tans zeker , dat, als men fraaye en kloeke Paerden, het zy tot het gebruik voor Rytui- gen , of onder den Zadel, of anderzins , wil aanfokken,de Moeder,zoo wel als de Vader, zonder gebreken zyn moet , eontribueerende het maakzei, de natuur en het temperament der Merrie mede veel tot de figuur en hoedanig- heden van het Veulen, dat fe moet voortbren- gen , te meer, om dat fy aan hetzelve zo lang eene ruime huisvefting en genoegzaam voedzel geeven moet: Redenen genoeg , waarom fy mede behoort uitgezogt te worden; ten min- ften dient een bequaam Moeder-Paerd te zyn, van een fraay en kloek maakfel, fterk, wei- gerond van zyden, niet te jong noch te oud , niet befmet met erf- of hoofd-gebreken , en boven al eene goede Voedfter, dat is, dat fe wel voorzien zy van zog. . Wel is waar, dat, in 't algemeen, het Veu- len fyne figuur en maakfel meer van den Va- der , dan van de Moeder, overneemt ; zelfs zyn 'er Merrien, die, boven andere, Veulens voortbrengen, welke byzonder wel na den Vader geiyken , hetwelk zekerlyk eene wezendlyke deugd eenes Moeder-Paerds is. Het maak- fel van het voorgeftel is hetgeene de Veulens van de figuur hunner Moeder voornamelyk overneemen; des is ten hoogflen noodzaake- Jyk, dat een Moeder-Paerd ook den Hals en Kop fraay, welgemaakt, en opgezet hebbej jils mede dat her van vooren wel op- en uitko- . mei
*
|
||||
35o De Nëderlandsche
me ,' dat hef wel en groot van Kghaam, dog'
middelmaatig lang van midden-ly f, wyd van Buik of Coffer, dat is, rond en ruim van zyden, en in de Flanken wel gevuld zy. De redenen, waarom eene Merrie ruim van Coffer moet vallen,zyn,om dat het aldaar gehuisvelle Veu- len van deeze ruimte en gemak in fyn groeijen profiteeren en zig uitrekken kan; want de on- dervinding leert, dat de platzydige Mèrrien, en zulke die weinig buiks hebben, piet dan fchraale en teêre Veulens ter waereld brengen. Van den Ouderdom, dim de Befcbeelers en Moeder-
Paerden bebooren te hebben, als men goede
Veulens daarvan wil fokken.
Als de Spring-Hengfl: een Barbaar/eb,Turkfeb,
Spaanfcb, of uit andere warme Landen komend Paerd is ; dan moet hy ten minften les jaar' oud zyn, eer en alvoorens hy 't dekken be- gint. Maar een Deenfche, Duitfcbe, oflnland- fche Befcheeler , mag deeze functie wel een jaar jonger beginnen ; want deeze laatftge- noemde Landaarten van Paerden verkrygen hunne volle krachten vroeger, dan de eerftge- melde. Het gefchiedt meer uit gierigheid, dan om goede en deugdzaame Veulens te fok- ken, dat fommige Lieden driejaarjge Veulens, die, met deezen ouderdom, flegts wat hoog opge- fchooten zyn, reeds tot het dekken gebruiken» Dit is een misflag , waardoor, in verfcheide Landen , die anders goede Paerden uitleve- ren , het Ras zeer verminderd en bedurven word; want het is volftrekt ótanogelyk, dat fe , nog zoo jong zynde , kloeke en fterke Paerden zouden konnen voortbrengen , té meer, om dat fe in dien tyd nog lang niet al- le |
||||
Sta t -il e e s t e r. 351
Ie Tanden gewiffeld, en nog minder uitge-
droesd hebben; gevolglyk is derzelver Bloed nog niet zuiver, noch hun temperament tot eeiie genoegzaame vaftigheid gekomen. Zonder comparatie gefproken , het is met
deeze Dieren gelegen,gelyk met de menfchen; by voorbeeld: Men weet, dat de Friejche Na- tie , ten allen tyden, groote, kloeke, fterke, en gevolglyk de befte Soldaaten uitgeleverd heeft, vooral toen men nog met zwaare Wa- penen den Vyand bedwingen moeft,en dus der Soldaaten deugd en dapperheid in de krachten beftondt. De Natuurkundigen, deeze uit- muntendheid nagefpeurd hebbende, hebben de oorzaak daarvan toegefchreeven aan de ge- woonte , die deeze zoo kloeke Natie gehad heeft, van zig niet, voor haare mannelyke jaaren, in den huwelyken ftaat te begeeven: Door welk voorrecht men wil, dat deeze Na- tie den naam verkreegen hebbe van Fris (Frifch) hetgeen by de Hoogduitfchers zoo veel wil zeggen , als kloek, óï Jierk. Andere willen, dat de naam Vriezen afkomftig zy, van het Nederduitfche woord Vreezen , welk op een en hetzelfde uitkomt. Als een Befcheeler wat gemen-ageerd is ge-
worden , zoo dat men deszelfs krachten niet aan de uiterfte poogingen heeft bloot gefteld; dan kan zoo een Paerd, by gezondheid, fyne func- tie goed maaken tot in het twintigfte jaar, vooral, als hy niet voor het vyfde jaar- de- zelve begonnen heeft. Dog het is zeker, dat de Veulens, die hy in zoo een' hoogen ouder- dom voortbrengt, niet zoo kloek , fterk , en fleurig zyn, dan die, welke uit fyire lenden quamen, toen hy <5 of 8 jaaren jonger was. Wat
|
||||||
35* De Nederlandsche
Wat aangaat de Merrien, deeze konnen een;
jaar jonger tot de Fokkery gebruikt worden, als de Hengften; want by alle foorten van Die- ren, is het Wyfje vroeger tot de teeling be- quaam, dan het Mannetje; dog zyn ook haa- re befte krachten en Tappen vroeger vervlogen, dan die van het Mannetje. Het heeft aan de attentie en voorzigtigheid
der Souvereinen deezer Landen niet konnen ontgaan, in te zien het nadeel, welk derzelver Onderdaanen en Medeburgers zouden komen te lyden, door 't verval van de beroemde Paer- den-Fokkery, veroorzaakt door hej een of an- der misbruik. Hierom heeft 't aan H. Ed. Moog. de Heeren Staaten van Friesland be- haagd , aangaande het maakfel, de deugd, ou- derdom en maat der Dek-hengften te voorzien , en deswegen reeds verfeheide maaien Ördon* nantien en Reglementen vaft te ftellen, welke belaften : Dat geene Paerden tot het dekken mogen gebruikt worden , voor dat fe by de Gerechten, of door de Keurmeefters, gevifi- teerd, en van dezelven, door eene fchriftely- ke certificatie goedgekeurd zyn geworden: Dat een Hengft., die eens afgekeurd is geworden, binnen de Provintie niet zal mogen dekken , maar , op de boete van 15 guldens en verbeur- te van den Hengft,zal moeten gefneeden wor- den : Dat geene Hengften tot het befpringen van Merrien zullen mogen worden gebruikt jonger dan van drie jaaren : Dat de kleinfte Dek-Hengft zal moeten hoog zyn, vyf hout- voeten en twee duim', te weeten > met het leggen van de Ry op de Schoft, en dat op het waterpas van den grond regt neder: Voorts dik van taille, en goed van hals, kop en bee- nen,
|
||||
i 'S T 'iï MEESTER, 353
nen, zonder aangeboorene gebreken, die aart
een Veulen fchadelyk zouden konnen weezen; Dat de voorfz. hoogte van vyf hout-voeten en twee duim', Zal worden geobferveerd, zoo wel in de hooge als laege Quartieren; egter met dit onderfcheid, dat aan de Grietenyen van JEngtairden , Doniawarfial, Haskerland, Schot er land , Gaaflerland, Opjlerland , Oojt- en Wefi-Stellingixierf, de vryheid word gelaaten, van te mogen houden Spring-Hengften, hoog' viervoet' en tien duim', maar niet kleine^; onder conditie, dat van dezèlven geen minder dekgeld zal mogen worden betaald dan van* andere Springhengften. (Het dekgeld is door de geheelé Provintie,een zilvere Ducaton,zonder exceptie, fchoon ook eene Merrie na de dek-; kingeGelte bleeve) Voorts, dat by elk houder van Hengften, op de hooge Quartieren, onder de Dek-Paerden zal moeten liaan en gebruikt worden ten minften een donker - graauwe Hengft, met witte ftaert en maanen, en zwarte beenen: Dat de graauwe Hengften zullen moe- ten zyn eenhaïrig, en met eene kleine kol, en de zwarte en bruine ook eenhaïrig met kleine kollen: Dat geene Merrien buiten de Provin- tie zullen mogen worden vervoerd, om aldaar gedekt te worden. &c. Fan den Dek-Tyd.
De bequaarnfte tyd des jaars, in welken de
Moeder-Paerden moeten gedekt worden, is, van half Maart af tot het midden van juny toe, zyndedit juift het tydftip, waarin fy "c heetfte eh het meeft genegen tot fpeelen zyn; «o deeze genegenheid en trek kan tot de voi- Z • * maak?-
|
||||
\
|
|||||
354 De Nederlandsohe
maaktheid der vrucht veel toebrengen) tot dat
einde geeft men aan dezelven ook, voor dat men haar onder den Befcheeler brengt,acht of tien dagen lang, 's ogtends en 's avonds wat Kennip-Zaad onder de Haver te eeten. Het is bekend., dat eene Merrie niet langer
dan drie weeken in haaren behponlyken trap van hitte en geilheid blyft, en hierop heeft men naauwkeurig te letten,om van den regten en gepaften tyd te konnen profiteeren, het- welk zekerlyk min of meer goed aan de genera- tie doen en toebrengen moet. Wel is'waar, dat 'er Merrien zyn, die, bykans het geheele jaar door, heet zyn, en tot het fpeelen geneegen blyven; dog dit komt gemeenlyk zulken over, die nog nooit gedekt zyn geworden. De reden, waarom men de Merrien in 't be-
gin van het voorjaar laat dekken , is niet al- leen, om dat fe alsdan gemeenlyk het geilde zyn, maar ook, om dat het Veulen dan twee So- jmers tegen eenen Winter voor zig heeft, als mede dewyl om deezen tyd de Paerden met hard voeder doorvoedt zyn , en het Veulen ook moet vallen op eenen tyd, daar fyne Moeder kracht heefc, als mede kort daar na, door het nuttigen der eerfte groene kruiden, goed en genoegzaam zog hebben kan. En men bevindt, dat, als eene Merrie in het najaar aflegt, het Veulen gemeenlyk langen tyd zwak en tenger blyft , omdat , door het gebrek aan gras, de Merrie geen melk genoeg kan gee- ven; dog hetwelk niet gebeurt, als fe in het voorjaar haar Veulen werpt. Eene Merrie behoort gezond.en in een' goe-
den flaat te zyn, als men haar tot den Hengfl brengtü egter is aj te vet niet goed, omdat •; • het, |
|||||
Stalmeestêr. 355
het dan ligt gebeurt, dat fe gelte blyft. Ook
is noodig, dat fe, voor en nafde Dekkinge, in eene maatige beweeging en werkzaamheid ge- houden worde. Als men niet in de hand laat dekken, dan moeten, om alle ongemakken voor te komen, beide de Hengfl: en de Merrie aan de agter-voeten geene yzers hebben. Geduurende den geheelen Dek-tvd behoor-
de men den Befcheeler wel wat fterker te voe- ren ,dan anders gefchiedt,en is zeer goed , als- dan 's morgens en 's avonds onder fyn gewoone voeder nog eenig Kennip-zaad of ander verwar- mend Graan te mengen , om hem van deeg fleurig te maaken. Dog zoo hy gewend moge zyn bovenmaatig veel te drinken , moet men trachten daarin te voorzien ; want de al te groote quantiteit water maakt flap en machte- loos , en belet het behoorlyke verduwen der fpyzen; zoo veroorzaakt ook het al te fterfc drinken veeltyds dampigheid, dewyl de Paer- den, die veel drinken, ook boyenmaatige Ee- ters zyn, vooral in Hooy, als fy het konnen krygen. De Dek-tyd voorby zynde, zal eene goede
lating aan den Befcheeler niet qualyk be- fleed zyn. Van het Dekken der Moeder-Poerden.
Het Dekken der Merrien gefchiedt op.twee-
derlye wyzen ; Eerftelyk worden in de groote Stoeteryen gemeenlyk eiken Hengfte een-zeker getal Merrien toegevoegd , welke men , met en nevens hem, in eene befloote ruimte brengt, Oin aldaar, als in 't wild Ipqpende, gedekt te Z % wqtt
|
||||
De Nederlandsche
|
|||||||
3S<5
|
|||||||
worden. De tweede en hier te lande door*
gaans gemeene en zekerde wyze is, uit de hand te dekken. Hiertoe moet een bequaam per- foon de Merrie vaft houden; twee andere lei- den den Spring-Hengft aan goede lynen, die op beide zyden aan een' Kap-toom of ander hoofd - bedwang vaft gemaakt zyn, by de Merrie , en zyn hem zoo veel behulpzaam als nodig is. Aan fommige plaatfen worden de Merrien,. tot dat einde, tuffchen twee paaien vaft gezet. Als de plaats , daar de Dekking ge- fchiedt, eenigzins af hellende is , zoo dat de Merrie van vooren hoog , en van agteren iet laeger kan ftaan, dan is het zoo veel te be- ter, voornamelyk als de BefqHeeler een Dier moet dekken, dat veel hooger, dan hy zel- ve, is. Zoo dra de Befcheeler fyne funétie verrigt
heeft, moet de Merrie een quartier uur lang omgeleid worden, om te beter het ontvange- ne by zig te houden ; ten dien einde gieten fommige Lieden haar een'emmer met koud wa- ter onder den ftaert, om haar daardoor het wa- teren te beletten'. Wil men weeten, of eene Merrie ontvan-
gen hebbe dan niet} dan moet men haar, onw trent vier of vyfweeken na de Dekking, een glas verfch water in de ooren gieten, en als jy daarvan geweldig aangaat en fchuddebolt, dan kan men befluiten, dat fe niet ontvangen heeft. 'Er zyn Lieden , die de Merrie aan den hals laaten , juift in den tyd, dat de Befehee- Jer fyne fundlie verrigt, meenende , dat als-? flan de Merrie vaft en zeker ontvange: Dog fó\ is mis j w<mt? naar het zeggen* van ervaare |
|||||||
& f A £ tó E E S T E R. $$f
Medicyn-Meeflers en Ontleedkundigen, is die
manier van doen voor hec bevrucht worden meer nadeelig dan voordeelig. Een niet minder abuis is, te gelooven, dat»
als hec Weer fchoon en helder is in den tyd dat de Merrie gedekt word , het Veulen alsdan ook fraayer en volmaakter zou zyn, dan wan- neer het regenagtig, buyig, of ftormagtig we- der is. Men wil, dat, eene Merrie eens mis geval-
len hebbende, fy dan in 't vervolg geene deug- delyke Veulens meer voorcbrenge , en men haar dus voor geen Moeder-Paerd langer te gebruiken hebbe. Van den Tyd, wanneer een Möeder-Paerd aflegtt
Eene Merrie of Moeder - Paerd draagt ge-
meenlyk elf maanden en eenige dagen, fom; tyds ook wel twaalf volle maanden; zynde het tyd-flip daarvan niet wel tebepaalen; en het is een misflag, uit de jaaren eener Merrie te willen opmaaken en vaftftellen, den dag vari haar afleggen; veel zekerder is het, dat dezelr ve af hangkelyk is van, en min of meer ver- haart of vertraagd word, door den goeden of quaaden (laat van gezondheid geduurende* haa- re dragt, welke gefteldheid dan min of meer invloed op het Veulen heeft. > Als het aan eene Merrie zwaaf Valt haa?
Veulen te werpen, dan moet men haar ingee- Ven eene goede Dojis van het Cordiaal - Poeijet N°. 3»«, of een weinig Driakel met witten <voyn, om dezelve daardoor te helpen en te verfter* ken. Olyf-Oly met Zwavel Bloem is mede zeer goed daarvoor. Andere neemen Vengkel en Z 3 Olyf* |
||||
3£8 DÉ N E D E RL A N D S C H E
Olyf-Oty met Wyn gekookt,en gieten het in de
Neus-gaten; daardoor word een fterk Proeften veroorzaakt, 't welk het Veulen doet afzetten en na buiten dryven. Somtyds kan men dit ook bevorderen , door enkel de Neus-gaten toe te houden, als wanneer, door 't forceeren om adem te fcheppen, het Veulen afzet. Wanneer het gebeurt, dat het Veulen in
's moeders iighaam dood is; 't geen men kan weeten, als men, de Merrie op 't laatft gaan- de, of ook nog wel iet vroeger, na dat dezel- Te in eenige beweeging gewêeft is, de vlakke hand in haare zyden legt, en men alsdan gee- ne beweeging van de Vrucht meer voelt en ontwaar wórd ; welk Ongeval meeft veroor- zaakt word, door fchoppen , ftooten en ander buitengewoon geweld: Dan blyft niet anders overig, dan de Moeder zoeken te behouden ; des moet men ten eerften neernen, een pintje Ezelinne- of Geite-Melk , een pintje Olyf-Oly , drie halve pintjes fterk Loog-water, een half pintje Sop van witten Ajuin , t'famen laauw maaken, en het der Merrie in twee reizen t te weeten na twee uuren'tusfchenpoozens, doen inzwelgen. Dog zoo dit niet mogt helpen, dan moet iemand , die daartoe genoegzaame be- quaamheid heeft, fyne hand en arm vet met Oly fmeeren, en zoeken het doode Veulen, geheel of met ftukken, af te haaien; of, als rnen ten eerften het hoofd daarvan ontmoet, dan is het beft, dat men een touw om den Kin flaat, en het Veulen dus al wekkende uithaalt. Somtyds gebeurt het[ook wel, dat het Veu-
len , zonder dat het dood is, dwars of ver- keerd legt; in zulk een geval moet men zig, op de zoo even gemelde wyze, van fyne han- den |
||||
S T A L■ k E E S f È R. g59
den bedienen, en het Veulen keeren met het
hoofd vooruit. Als het is, dat eene Merrie moet afleggen
tegen den tyd dat men de Paerden in de Weide jaagt ; dan moet men haar niet ook daar na toe brengen , maar zoo lange op Stal houden , tot dat fe geworpen , haare krachten weer herfteld heeft, en het Veulen in ftaat is haar in de weide te konnen volgen. Veele Lieden laaten hunne Merrien, om-
trent veertien dagen na het afleggen, weder dekken, ten einde het jaargety niet te verre verloope. Deeze wyze van doen is wel p»D- fytelyk; dog, als men kloeke en uitmuntende Veulens wil fokken, dan moet men de Merrie niet weder laaten dekken, voor dat het Veu- len gefpeend is. Verfcheide Schry vers willen, dat het vlies,
waarin'het Veulen geflooten ligt als het ter waereld komt, gedroogd en gepulverifeerd zyn- de, een uitmuntend middel zy tegen den hoeft der zuigende Veulens, geevende hen een' vin- gerhoed vol van dat Poeijer in melk te drin- ken. Andere verzekeren , dat de long van een' jongen Vos, gepulverifeerd zynde, de- zelfde uitwerking hebbe,niet alleen by de Veu- lens, maar ook by Paerden van allerley ou- derdom. Fan den Tyd, wanneer de Veulens gejpeend, f»
hoe dezelven verder opgepafl en behandeld
moeten morden.
Een Veulen behoort niet langer aan de Moe-
der te zuigen , dan fes of zeven maanden ; want de ondervinding leert, dat zulke, die Z 4 tien
|
||||
3óo De Nederla'ndscse
tien maanden of langer zuigen, fchoon fe otfk
nog zoo vleefchig en fraai van taille zyn, nog- tans niet konnen op weegen tegen andere, die vroeger gefpeend zyn geworden ; zynde de laatugemeideh zoo veel langer met warm voe- der doorvoedt, waar door derzelver taille een veel fraaijer leeft verkrygt, het bloed vlug- ger , en het Temperament vafter en flerker geworden is, dan van die, welke langer ge- zoogen hebben. De Veulens gefpeend wordende, moeten in
eenen wel gezuiverden Stal of plaats gezet, en daar van goed ftrooïfet voorzien worden. Men bindt hen zelden vaffc voor dat fe twee jaar' ge- pasfeerd hebben ; ook is het niet raadzaam, dat men dezelven voor dien tyd roskamme, om dat hunne fpieragtige deelen en gebeentens nog te teer en te week zyn., Het is mede na- deelig, als men de Veulens uit eene hoog-ge- plaatfte Krebbe en Ruif voedert; want fy moeten alsdan 't hoofd al te hoog opligten , van waar gemeenlyk de verkeerde halzen by de Paerden voortkomen. Als het mooi wei der is, moet men het Veulen buiten den Stal brengen, om verfche lucht te fcheppen; eg- ter in eenen beflooten Hof of plaatfe, daar geen glas, doornen, fpykers, oF iet dierge- gelyks op den grond legt. Men geeft hen 'sog- tends en 's avonds te eeten gemaale Gerffc met Semelen gemengd j en tusfchen beiden eert weinig fyn en zuiver Hooi. Deeze voedering, welke na der Veulens ouderdom behoort geë- venredigd te zyn, doet hen drinken, maakt hen een geproportioneerd Lyf, en geeft hen krach* ten in de Knokken, en ftevigheid in de Zenu- wen. In het voorjaar brengt men dezelven in |
||||
Stal meeste e, 361
de Weide, dog niet voor dat het Gras Wat
lang begint te worden ; want het eerfte gras zou hun lighaam te veel openen en purgee- ven, en dus zoo een jong Dier té veel ver- zwakken. De Veulens 30 maanden oud zynde, moe-
ten fe met meer oplettendheid behandeld wor- den. Men zet hen nu op ftal in eene van de overige Paerden afgèfchoote plaatfe, en ge- bruikt nu ook den Roskam en de Borftel, om hen fchoon te maaken. Als men hen, nog voor dien tyd<, harde,
ongemaale of ongeweekte Karrels te ééten geeft ,• als wanneer hunne Tanden, en de ge» wrigten hunner Kaakebeenen nog niet flerk en Hevig genoeg zyn , om het harde graan te maaien; dan loopen fy gevaar, door dé foréie, die fe tot het kaauwea en maaien zulker kar- rels aanwenden moeten, brand en finkingen in en op de Oogen te krygen: Zoo 'fiyten ÖoK daardoor te véél derzelver tanden , 'en doet hen dus ouder fchynen, dan fy in der daad zyn. Alle drie maanden moet men, met het was-
fen der Maane, des Veulens Staert een weinig afknippen, om denzelven daardoor dikker en gladder van haïr te doen groeien. Einde- lyk moet men ook niet verzuimen, de Veu» lens allengkens meer en meer mak te maaken, en hen aan de menfchen getrouw én gewend te doen worden. Na de drie jaarèn houdt een Paerd op een Veulen te zyn. Van het Lubben^
De nieuwfte manier, om de Hengften te
lubben/ of te fnyden , is de befte en roinft |
||||
362 De Nedrrlandsche
gevaarlyke, van welk eenen ouderdom dezel-
ven ook mogen zyn; te weeten, men neemt vier kleine flokjes, elk een' vinger dik en vier of vyf duim' lang, op eenezyde plat gefcbaafd en uitgehold,uitgenomen op de beide eindens, daar men dezelven inkerft. De holtens deezer Hokjes worden gevuld met een' weeken deeg, op welken deeg men ftrooit fyn gepulverifeerd Jrfenicum, of eenig ander fcherp-bytend Poei- jer. Dit alles gereed zynde, werpt men het Paerd neder op den grond, kluiftere en bindt deszelfs vier Beenen met een fuffifant touw, en legt het op eene zyde: Vervolgens flrikt men een touw om den bovenden agter-Voet, fiaat hetzelve boven om den Hals, en haak dien Voet tot op de Schouder, en bindt hem daar vaft, om door denzelven, by de Opera- tie, in 't minft niet gehinderd te worden. Dit wel bezorgd hebbende , fplitfb men met een zeer fcherp Sny-mes het eerfte vel van den Bal-zak (Scrotum), en doet daarna hetzelfde ook aan de overzyde. Na de opening van het eerfte vel, vertoont zig een tweede, hetwelk men op dezelfde manier met het Sny-mes open fplitft. Daarop doet men den Teel-Bal daaruit komen,en haalt hem zagtjes na zig toe; voorts omvat men den geheelen bondel Zaad-vaten, en klemt dien tusfehen twee van deeze hout- jes in , dezelven op de beide eindens met een, bjndtouw ftyf byeen haaiende en toebindende. Alsdan fnydt men den Kloot af, ontrent ter dikte van twee Daalers by het houtje; en zoo doet men ook met het ander gedeelte van het Scrotum en met den anderen tejlkul; en dan i| deeze operatie gedaan. Pit alles geëindigd zynde, veegt rqen deeze |
||||
S T A l M E E S T E R. 363
party met een' fchoonen doek wel af, maakt.
het Paerd los, laat het opftaan en een quar- tier uur lang , al flappende , wandelen; het- welk men continueert te doen, dagelyks twee- maal tot de volkomene geneezing toe. Hter- by ftaat nog aan te merken , dat, omtrent veertien uuren na de operatie, het bindfel of touw van de houtjes knaphandig moet door- gefneeden. en wechgenomen worden. Ook moet deeze operatie niet ondernomen worden in een al te koud, of al te heet faifoen, maar by een getemperd weder. Daags na de Lub- bing kan men het Paerd, tot de helft van den buik, in 't water brengen &c. Hoe men den Staert eenes Paerds kan afkap'
pen 3 dat het denzehen in 't gaan
omhoog draage.
Den Staert af te kappen, zoodaanig dat
de Paerden denzelven in 't gaan verheeyen draagen , zoo als de meefte Engelfehe Paer- den , tot geen kleine fieraad , gewoon zyn te doen , gefchiedt aldus : De Staert op fy- ne regte maat en lengte afgeflaagen zyn- de, maakt men , van boven tot beneden in den overgebleeven Staert, vyf of fes infny- dingen aan 't onderfle vel van de wortel, allen even wyd van elkander; dog het beft is, als deeze infnydingen gefchieden, dat fe precies met de gewrigten van de wervel ■ beenderen, corr^efpondeeren. Aan 't einde van den Staer$ moet men een' goeden bos haïr Jaaten zitten, waaraan men een lang touw, ter dikte van den kleinen vinger , vaft bindt, en het ander einde, yaji dat touw doet men door eene Ca,troI, di$ 330
|
||||
(/
|
||||||
3<ï4 De Nbderlandsche Staimeéster.
aan denf Zolder vaft gemaakt is, vlak mid-
den boven des Paerds rugge, als hetzelve met 't hoofd Voor de Krebbé ftaat j vervolgens moet dat touw nog door eene tweede Catrol gaan, die roede a'aii den zolder agter 's Paerds Kruis, 'ep. met de eerfte in eene gelyke li- nie, beveftigd is: Aan het einde van het touw bindt men een gewigt van zodaanige zwaarte, dat het Paerd, zoo wel leggende als ftaande,; den Staertaltoos verheeven en tegen het kruis gebogen houden moet. Dit touw laat men zoo lang in dezelfde fituatie blyven, tot dat de gemaakte infnydingen aan den Staert genoeg- zaam geneezen zyn ; na welke operatie het Paerd fynen afgekapten ftaert in 't gaan, zoo wel als de Eogelfche Paerden, omhoog draa- gen zal, Hoe men der Paerden Oor en opzet. ,.
Als een Paerd al te wyd van malkander af-
ftaande, of HangOoren heeft, dan verhelpt men dat. gebrek, met dezelyen op te zetten ; tot dat einde fplitft men 't vel vlak midden op het hoofd agter het Toupet tusfchen de bei- de Ooren, en fnydt op elke zyde van die fplitfe omtrent eenen vinger - breed het vel wech, en naaït dan de beide eindens van het Vel met een' zyden draad weder aan malkaar» en verbindt voorts de wonde, tot haare_volko- mene geneezing toe» met de gewoone Wond-» fleifters. E Y ND E,
|
||||||
llè
|
||||||