fa* ■ ' : 4 ' , X
J- 'DE ~M^-'~'-------'"
NEDERLANDSCHE
STALMEESTER,
of $ nr
GRONDIGE ONDERRICHTING
- VAN , ......
Al het geene betrekking heeft tot het
KENNEN, TOOMEN, ZADELEN, BESLAAN
en ONDERHOUDENDER PAARDEN:
Ert TOT DE
RYD:jKONST,
Bevattende .tèëjfflan^kkïing,
Moe de PAA^fe^^f^ffeer^ ,e^tot allerlei Ge*
bruik afgess|^oei^\^:Rleïji, en tók>nderj om hun- ne Schoopeden ^p&Éeèkfji en J*?|kten te leeren kennen, |&|ius eén^Ik^meoBef^iving, van alle de Uit-en^/endi^e .Etealêrt-van hM^ard, 3e Be- hoedmidde\fiaU)m MftrieiZJeköen^^ör te komen en de Middelerko^ d|fzelyër jpekteos en Ongemak- |
||||||||||
ken te heifteU.^ ^,|_^.,~
|
||||||||||
opg esTeTTd coor
|
||||||||||
L. W. F. van OEBSCHELWITZ,
In leven Adjudant onder Oranje-VrieslandCavalkry.
TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM,
By S. J. BAALDE^ mdcclxxv-in |
||||||||||
ui
|
||||||||
BUICHf
VAN DEN UITGEVER,
|
||||||||
fM/^stVt Eerjle Deel van de Nederiandfche Stalmeé-
£[# üevvandenHeere van OEBSCHELWITZ % by de Kenners en Liefhebbers der Paarden en ;* , Ryd-Konft, met zoo veel genoegen, zo in de Nederduitfche als Hoogduitfche Taaien ontvangen, dat tnlangs reeds de Tweede druk daar van is aan 't ligt gekomen, Spoorde'my aan, om dit Tweede deel, waar van het Manufchript my reeds voor eenige Jaaren in handen gekomen is, te drukken, en mede op het zelfde formaat uit te geven', te meer, daar den Inhoud veele zaaken vervat, die ter Opheldering en verdere Onder rig- ting van Zaaken, die in 't Eerde deel voorkomen, die- nen; en dus dtzeTweeDeelen een volkomen Samenftel uif- •maakt van alles, 't geen de in en uitwendige Deelen, de Deugden, Gebreken en Ziekt ens,nevens de middelen ter ge- nezing, in opzicht derPaerden betreft; 't geen egt er alles niet is ontworpen, uit verfcheide Autkeuren, die over deze Stoffen' verhandelingen hebben in 't ligt gegeven, maar door eigen ondervinding van den Heer Authsur zel- ve, meeftendeelen is onderzogt, en waar door dit Werk dan ook de kenmerken mede brengt, van getrouwe en zeke- re Onderrigtingen, waar op men veilig kan te werk gaan; d*ar men veel al by andere, op hunne Onderwyzingen |
||||||||
- ***
|
||||||||
'
|
|||||||
iv EElRICHT van dèw UITGEVER.
zo weinig kan Jiaatmaaken (eenige goede uitgeflcoten') dat
men hy ondervinding tig op hunnen raad vind te leurge- fteld. Indien dus dit Werk aan 't oogmerk van den Au- iheur voldoet, namentlyk: óm een ieder op eene gemakkelyke wyze te onderrigten van alles 't geen het Paard en de Ryd-Konfi betreft, zal me,h het genoegen hebben, vin dan' het oogmerk van den Auiheur te Itebben voldaan. |
|||||||
■&g£jtft&ÊiMM&MMM&&£kM&Ê&Ésé^
|
|||||||||||||||||||||||
^w^ts?*3"
|
|||||||||||||||||||||||
fïlfWfffffflWf
|
|||||||||||||||||||||||
D E
NEDERLANDSCHE
STALME ESTER.
|
|||||||||||||||||||||||
A
|
Aangewassen zegt men , wanneer een Paerd
|
||||||||||||||||||||||
« de Huid zoo vaft aan de Spieren, en aan de
£i<»-j|fï>§3 Ribben kleeft, dat men dezelve niet,als door het grootfte geweld te moeten doen, van de ge- melde deelen los en nnar zig kan haaien; welke aan- wasfing aan den Buik en ómtrend in de flancquen gemeenlyk 't meefte ftand grypt;behalven, dat by dit ongemak, het Vel zoo "vaft *er aanlegt; zoo is het Dier daar by ook telkens zeer Mager ,""en kracht- loos. De Beenderen zyn uitfteekend en zeer zicht- baar; Het gedarmte met de overige Jngewanden hebben gebrek aan Vogten; de drek is droog, vaft by een gebakken, en heeft een veel meer Stinken- de reuk als anders. De Oorzaaken welke dat kwaad voorbrengen zyn gemeenlyk,dat het Dier al te veel afgereden of overwerkt geworden is; wanneer het kwaalyk en flegt opgepaft, met weinig Voeder of ten minften met JVfüffen Haver en Stoffig Hooi ge- voedert wordt; waar uit voor eerft een kwaade en bedurven Maag, als mede eene taaiwording en be- derf van het Bloedt, of ook wel fbmtyds een groo- ten Brand ofVuurigheid ontftaat, en daar van ver- oorzaakt de vermaagering en verflapping varf het Dier. De befte en zekerfte Geneezing van dit kfvaad 11 Deel. * A ie, |
|||||||||||||||||||||||
0-
|
|||||||||||||||||||||||
2 DeNederlandsche
|
|||||
is, dacmen voor eerft in hetoppaffen en voederen
eene verandering ten goeden maakt; vervolgens, dat men, voor al de groote Spieren, van agte- ren, onder den buik in de flancq zittende, als wa« re het, van den buik afnaaien en lostrekken, de- wyl als dan den buik dies te beter zal komen uit- zetten. Daarna, doet men het Paard in een week tweemaal purgeeren, en tweemaal in een weekBloed- laaten, en geeft in vervolg van tyd aan het Dier voedende en daarby het Bloed verkoelende voed- zels. Aremhaltng, (Respiratio)h by het Dierzoo wei
als by den Menfch eene geduurige en beurtswyze inhaalingen uitdryving van de Lucht in de Long,—■ De Verandering, die de Long hier door ondergaat, is deze, dat wanneer de Long van zyn Lucht ^ont- bloot is, en dus dezelve heeft uitgedreven, Zy ten ecnemaal is faamen gevallen , gelyk men in alle Longen, uit 't Lichaam genomen, zien kan; doch de lucht in zich ontfangende, zet ze zig aan alle kanten uit, en krygt de gedaante van de Bord hol- te waar door dan al de luchtvaten verlucht en uit- gezet worden; ais mede de bloetvaten. Van s'ge- lykcn worden dan ook de Luchtblaasjes uitgezet, en krygen een rondagtige gedaante, en wyken dus meerder van malkanckrcn, devvyl zy met een min- deroppervlakte malkander aanraaken. — Deze Ver- andering gefchied in de Long, als ten Dier in en uitademt!, 't welk blykt, wanneer men het zelve een k'eine wond in de Borft, toebrengt; alsdan fchiet 'er een gedeelte van de Long door dat gat naar buiten, 't wch , wanneer het Dier inademd, zwelt, en gefpannen word , en daar na als het uita- demd, vak, het weder zaamen, en word kleinder; nu komt het 'er op aan om de Natuurlyke oorzaa- ken te weeten, waar door dit in het Dierlyke Lic- haam gefchiedt, dat by de inademinge de Lucht ingaat, en by de uitademing dezelve uitgedreven word. Hier by is gewis, dat 'er geen Aantrekken. |
|||||
Stalmeester, 3
|
|||||
de Kracht te pas komt, want de Lucht word wel
naar buiten gedreeven, maar dezelve word niet naar binnen getrokken. Men vrage dan, hoe dat gefchiede? Niet anders dan alleen door de Bevve- gingen van de Borft, welker zamenftellinge met die van 't Ribben Vlies men wel moet kennen om 't volgende wel te konnen begrypen, (Zie Ribben- Vlies} Nu beftaet de geheele Ademhaling alleen hierin; wanneer de Borft ruimer word, dat dan da Long uitzet, en naauwer wordende, dat dan de Long kleinder is, het eerfte gefchiedt als het Dier inademt, en het twede als het uitademt. De Borft van het Dier isfamen gefteld uit Beenderen, te wee- ren uit de Ruggegraat, Borftbeen en Ribben, wel- ke, door hunne legging, onder malkander veree- nigt zynde, de Boritholte uitmaken; deze hollig- heit is van binnen met het Borft Vlies bekleet, ver- volgens is ook de Borft van de Buik door het Mid* denrift afgefcheiden , voor zoo ver het van vooren door het borft vel bekleedt is, en van agteren door het Pens-Vlies (peritcmteutn). Deze Borft word ver- wydert of op eene gewone, "of op eene buitenge- wone wyze; op de gewone wyze gefchied het door de beweging van de Ribben, en van het Midden- rilt. --------Alle de ware Ribben zyn met hun eene einde ingehecht in de Ruggraat, en met hun ande-
re in het Borftbeen, maar de valfche zyn onder malkander met hun voorfte punt verbonden; alle deze Ribben zyn zodanig vereenigt, dat ze met hun middenfte gedeelte, 't welk ook het meeftge- bogen is, kunnen opgelicht worden, en wanneer zy opgeheven worden, verwyderen zy de Borft; dewyl zy alle boogswyze en Nederhangende (of liever agterwaarts hellende} zyn, en dus wanneer zy opgeheven worden, de regter van de linker ver- wyderen , en een grooter tufichen ruimte onder mal- kander maken. Deze Ophevinge of uitzetting der Ribben gefchied door de Spieren; welke men, de tot de Respiratie behoorende, Spieren noemt. Wy hebben gezegt, dat de inademing bewerkt word A a dooi |
|||||
SI
|
|||||||||
ii%. !^<^§ jtisilb ^^ 4%
ld? WW i&r IW W
|
|||||||||
D E
NEDERLANDSCHE
STALME ESTER.
|
|||||||||
£ A ^ANGFwASSEff zegtmen , wanneer een Paerd
3§ . ik de Huid zoo vaft aan de Spieren, en aan de %«ww Ribben kleeft, dat men dezelve niet,als door het grootftegeweld te moeten doen, van de ge- melde deelen los en naar zig kan haaien; welke aan* wasfing aan den Buik en omtrend in de flancquen gemeenlyk 't meefte ftand grypt;behalven, dat by dit ongemak, het Vel zoo "vaft 'er aanlegt; zoo ie het Dier daar by ook telkens zeer Mager ,"en kracht- loos. De Beenderen zyn uitfteekend en zeer zicht- baar; Het gedarmte met de overige Jngewanden hebben gebrek aan Vogten; de drek is droog, vaft by een gebakken, en heeft een veel meer Stinken- de reuk als anders. De Oorzaaken welke dat kwaad voorbrengen zyn gemeenjyk,dat het Dier al te veel afgereden of overwerkt geworden is; wanneer het kwaalyk en fiegt opgepaft, met weinig Voeder of ten minften met Müffen Haver en Stoffig Hooi ge- voedert wordt; waar uit voor eerft een kwaade en bedurven Maag, als mede eene taaiwording en be- derf van het Bloedt, of ook wel fomtyds een groo- ten Brand of Vuurigheid ontftaat, en daarvan ver- oorzaakt de vermaagering en verflapping van* het Dier. De befte en zckerfte Geneezing van dit kfaaad II Djïei,. ' A jg. |
|||||||||
2 DeNederlandsche
|
|||||
is, dat men voor eerft in hetoppafien en voederen
eene verandering ten goeden maakt; vervolgens,; dat men , voor al de groote Spieren, van agte- ren, onder den buik in de flancq zittende, als wa« re het, van den buik afhaalen en lostrekken, de-^ wyl als dan den buik dies te beter zal komen uit- zetten. Daarna, doet men het Paard in een week tweemaal purgeeren, en tweemaal in een weekBloed- laaten, en geeft in vervolg van tyd aan het Dier voedende en daarby het Bloed verkoelende voed- zels. • Abemhaling , (Respiratio) is by het Dierzoo wel
als by den Menfch eene geduurige en beurtswyze inhaafingenuitdryvingvan de Lucht in de Long.— De Verandering, die de Long hier door ondergaat, is deze, dat wanneer de Long van zyn Lucht ont- bloot is, en dus dezelve heeft uitgedreven, Zy ten ecnemaal is faamen gevallen , gelyk men in alle Longen, uit 't Lichaam genomen, zien kan; doch de lucht in zich ontfangende, zet ze zig aan alle kanten uit, en krygt de gedaante van de Borft hol- te waar door dan al de luchtvaten verlucht en uit- gezet worden; als mede de bloetvaten. Van s'ge- fyken worden dan ook de Luchtblaasjes uitgezet, en krygen een rondagdge gedaante, en wyken dus meerder van malkanderen, dewyl zy met een min- der oppervlakte malkander aanraaken. — Deze Ver- andering gefchied in de Long, als een Dier in en uitademd, 't welk blykt, wanneer men het zelve een kleine wond in de Borft, toebrengt; alsdan 1'chiet 'er een gedeelte van de Long door dat gat naar buiten, 't welk, wanneer het Dier inademd, zwelt, en gefpannen word , en daar na als het uita- demd, valt, het weder zaamen ,en word kleinder; nu komt het 'er op aan om de Natuurlyke oorzaa- ken te weeten, waar door dit in het Dterlyke Lic- haam gefchiedt, dat by de inademinge de Lucht ingaat, en bv de uitademing dezelve uitgedreven word. Hier 'by is gewis, dat 'er geeo Aantrekken. |
|||||
Stal me ester, 3
|
|||||
ie Kracht te pas komt, want de Lucht word wel
naar buiten gedreeven» maar dezelve word niet naar binnen getrokken. Men vrage dan, hoe dat gefchiede? Niet anders dan alleen door de Bewe- gingen van de Borft, welker zamenftellinge met die van 't Ribben Vlies men wel moet kennen om 'c volgende wel te konnen begrypen, (Zie Ribben- Vlies} Nu beftaet de geheele Ademhaling alleen hierin; wanneer de Borft ruimer word, dat dan de Long uitzet, en naauwer wordende, dat dan de Long kleinder is, het eerfte gefchiedt als het Dier inademt, en hettwede als het uitademt. De Borft van het Dier isfamen gefteld uit Beenderen, te wee- ren uit de Ruggegraat, Borftbeen en Ribben, wel- ke, door hunne legging, onder malkander veree» nigtzynde, de Borftholte uitmaken; deze bollig- heit is van binnen met het Borft Vlies bekleet, ver- volgens k ook de Borft van de Buik door het Mid- denrift afgefcheiden, voor zoo ver het van vooren door het borftvel bekleedt is, en van agteren door het Pens-Vlies (peritonceüm). Deze Borft word ver- Wydert of op eene gewone, 'of op eene buitenge- wone wyze; op de gewone wyze gefchied het door de beweging van de Ribben, en van het Midden- rif!:. ■-------Alle de ware Ribben zyn met hun eene einde ingehecht in de Ruggraat, en met hun ande-
re in het Borftbeen , maar de valfche zyn onder malkander met hun voorfte punt verbonden; allé deze Ribben zyn zodanig vereenigt, dat ze met hun middenfte gedeelte, 't welk ook het meeftge- bogen is, kunnen opgelicht worden, en wanneer zy opgeheven worden, verwyderen zy de Borft; dewyl zy alle boogswyze en Nederhangende (of liever agterwaarts hellende) zyn, en dus wanneer zy opgeheven worden, de regter van de linker ver- wyderen , en een grooter tuflchen ruimte onder mal- kander maken. Deze Ophevinge of uitzetting der Ribben gefchied door de Spieren; welke men, de tot de Respiratie behoorende, Spieren noemt. Wy «ebben gezegt, dat de inademing bewerkt word A & dooit |
|||||
4 DeNederlandsche
|
|||||
door de opheving der Ribben, en de uitademing
door derzelver weder afzakkinge , wy voegen hier n°g by, dat de eene en andere dezer bewegingen niet van de werkingen der Lucht nog van 't maak- zei der Ribben afhankelyk zyn. Deze by de ina- deming en by de uitademing verfchillende bewe» ging der Ribben, geeft de Verdeling by de Spieren, welke tot de Respiratie gefchikt zyn, te weeten: ie de Spieren welke de inademing bewerken; 2e de Spieren welke de uitademing bewerken. — De Spie- ren welke de inademing bewerken zyn meer in ge- tal , dan die welke de uitademing voortbrengen; om dat wanneer het Dier inademt, de Ribben moe- ten opgeheven worden, tegens haare Situatie, en tegens haare eige en Natuurlyke Kracht; waar en tegens by de uitademinge, dezelve niet doen als in haare "Natuurlyke gedaante en legging te rug te keeren, zoo dra de Oorzaak haarer oplichtinge op- houd. De inademing heeft zyne werking door mid- del van twee byzondere Spieren die genoemd wor- den de lange Zaagvormige Spier, en de Gemeen- zame tuflchen ribbige Spier, gelegen tuflchen het Borilbeen, en de tuflchen ribbige Spieren. Dezel- ve word boven dat nog bevordert door de beide Spieren, Scaleni, welke wy by de Hals Spieren ge- plaaft hebben, en die zoo als wy daar zeggen, ook mede tot de Respiratie dienen; om dat ze verheven is. Boven de eerde Ribbe, die, fchoon niet aan veele beweging onderhevig zynde, nogtans het ver- mogen van beweegzaamheid heeft, wat belangt de uitademing, deze word door Spieren van de On- derbuik bewerkt. — Nu komen wy ter befchou- winge van de Lange ZaagSpier; deze is zeer dun, en gelegen langs de Rug, onder de groote Rug- Spier; dezelve begint met een zeer Sterk trekker Vlies; van de Gtaadtvormige uitfteeklels der Rug- wervelen; welk trekker Vlies zig vervolgens ver- eenigt met dat van de groote Rug Spier. Zy be- dekt de anderen Rug-Spieren en hegtzig van onder dezelve aan alle de Ribben, door zoo veele, ee- nig-
|
|||||
S-TAZ.MEESTEK.
|
|||||||
5
|
|||||||
nigzfnts veczelagtige aanhangfels; deze hegtingen
Jaaten tuflchen de Ribben, tuflchen ruimten* aan laaar j, die ze doeu verfchynen gelyk als Zaag-tan- den; en van daar word die Spier de Groote Zaag. vormigegenoemt. De verrigting dezer Spier is, ge- duurende de inademing, elke Ribbe optetillen, om dat haare zamentrtkkinge, Schuins, van voo- ren naar agteren gefchiedc. — De twede, tot de Respiratie behoorende Spier , is de gemeenzame tuflchen ribbige ; dus genaamt, om dat ze haar hegC aan alle de Ribben. Ze is gelegen langs haar bo- vengedeelte onder de lange Zaag-Spier. Zy fchynt als of ze van zoo veele kleine byzondcre Spieren zamengeftelt was, maar die vereenigt zynde niet dan eeue enkele uitmaaken; die haare vatte hegt punten heeft, met trekkers aan de dwarsfe verne- velingen der beide laetfte Nek en der beide eer- fte Rug-wervelen. Deze trekkers vereenigt zynde formeeren een Lichaam van Spieren, die zig we- der verdeelen in kleine trekkers, welke eindigen en ziginhegten aan het bovengedeelte van alle de Ribben, en dus volgens haare directie van vooren na agterwaerts; waarom zy ook dienen tot optil- linge der Ribben , als mede om dezelve voorwaerts te brengen. — De Borftbeen Spier is gelegen aan de inwendige zyde van dat Been, van waar ze trek- keragtige voortbrengzels laat gaan tot deKraakbee- nen der waareRibben;Deze afkoomlingen zyn ins- gelyks fchuins van vooren agterwaerts gaande; en dus konnen ze de Ribben in haare bewegingen me- de helpen en ze optillen. Schoon het BoVftbeen ge- durende de inademing, van zelven bewegende is, om dat het zelve te gelyk de ïSluitvoege, en het punt van vereeniging van alle de Ribben is.-------
De Tuflchen ribbige Spieren vervullen de tuflchen-
ruimtens van alle de Ribben; zy zyn ten getale, van Twee in eiken tuflchen plaats; dat is, dat 'er twee Vezel laagen zyn, die afgefcheiden, gints en weer; oftegens elkander aan gaande, twee byzondere Spieren formeeren ;waar van de eene inwendig en de km. A 3 an- |
|||||||
6 DeNederlandsche
andere uitwendig is.DaarzynSeventientuffchen plaat»
fen tuflchen de Ribben, alzozyn 'er Vier en dertig de* zer Spieren op elke zyde, of Agtenfeftig in allen. Da uitwendigeSpierlaage begeeft zig van vooren naar ag- tern, en fchuins van onderen naar booven; terwyl de jnwendige tuflchen ribbige Spier Vezel lagen zig fchuins van boven af naar ónderen begeeven, in voe- gen dat de Vezelen dezer beide Spieren zig Scherp- hoekkig kruiflen :zynde,niet van elkander gefcheiden als door een zeer gering Cellweefzel.--------Deze
Spieren hegten zig van de eene en van de andere
zyde aan den rand van alle de Ribben. "Waar uic niet minder blyke, dat Desfelfs nog vafter hegc punt is aan haaren onderften en agter rand, en haare beweegzaame inhegting aan de voor rand; te weeten, van de eerfte aan de tweede,van de twee» de aan de derde, en dus zoo voort. Deze legging is aller noodzakelyks , ten einde (zoo als reets gezegt is), de Ribben op te tillen; om dat, ter plaat(è,daar het eerfle fteunpunt begind,niet veel beweegzaambeid is, dezelve zeer nuttig is om aan haar tot een Steunpunt té dienen. —■—- Nu volgt dat wy zien, hoe de Borft tot de inademing, door de werking van het Middelrift , ook verwydert word. Het Middelrift is eene ware Spier, gelegen tuflchen het Ribben-Vlies en het Pens»Vlies.-------■
Wanneer het van agteren rugwaerts getrokken word,
kan men begrypen, dat het de Borft moet verwy» deren, en wanneer het zig zamentrekt, word het in 't middenfte gedeelte agterwaerts getrokken. de* wyl het zyn vafte punt-in de wervelbeenderen van de Lendenen heeft, en het ook de Buiks inge- wanden Nederperft, 't welk blykt, als men een Dier levendig opendt; maar word het ook in deze werking vlakker? Dit kan niet wel zyn , want het rondom de Lever, Milten Maag gelegen is. Het kan deze wel neerperflen, als het zig famentrekt, maar hun gedaante niet veranderen; Ja eerder word jjiet hier door holler, en maakt dat de Borft verwy- dert wojd. Hjrer. <Jqor word ook de Buik, in de |
||||
Stalmeester. 7
|
||||||
inademing, naar buiten geperft, devvyl dï ingewan-
den agterwaerts gedrukt, en door de W'rking van het Middenrift,de kracht vande Buik-Spieren over- wonnen word. — By de uitademing word de Borft vernaauwt, dewyl voor eeift de Spieren cohouden te werken, en dus van zelfs de Ribben i ederval- ien, en het Kraakbeenige gedeelte, dat ecrft om- gebogen was, herftelt zig nu door haar elaftike kracht; De Banden, waar door de Ribben aan de eindens vereenigt zyn, te voren gerekt zynde, wor- den nu weder in hunne plaats herftelt; ten tweden houd het MiddeMft ook op van werken, en de Buik-Spieren trekken zig toe, en perflen de inge- wanden om hoog, en voorwaerts , waar door het Middelrift in de Borft geperft, en de Longen ge- drukt worden; geene andere oorzaken zyn 'er, waar door de uitademing gefchied , en de Lucht uit de Longen gedreven word. — Wy hebben hier voren gezegt, dat de Ademhaling ook op eene buiten ge- woone wyze kan vermeerdert worden; dit gebeurd by geweldige of gedwongene bewegingen ;by voor- beeld wanneer het Dier, door fterk geloopen te hebben, zeer vermoeit is. De uitwerkinge van de buiten gewoone inademinge , word veroorzaakt; eensdeels, van de magtige werkingen eenigerBorft- been en van eenige Hals Spieren; als mede van de Spieren welke het Schoonder blad optillen, ander- deels, van het Middelrift't welke alsdan eene meer- dere beweginge heeft. De buiten gewoone uit- ademing komt van eene fterke werkinge der Buik- Spieren, waar door dan de Buiks ingewanden en dus ook het Middelrif voorwaerts gedreven worden; t'welk tot gevolg heeft, dat de Borft in haar on- dergedeelte , en zoo verre dezelve niet Benig is, vernauwt word.-------Het Nut, welke de Respira- tie , aan het Dierlyke Lichaam toe brengt is buiten tegenfpreek zeer groot, de minfte alteratie van de- zelve , moet gewis veele beletzelen in de Dierlyke huishouding voortbrengen , en derzelver geheele werking abfcluut, met het konft werktuig zelfs ver- A 4 nic- |
||||||
,,,
|
||||||
8 DeNederiakbschï
nieten. —-— De voornaamfte gevolgen en Nuttig-
heden welke, door de Respiratie, op het Dieriyke lichaam bewerkt worden bepaalen zig't meert op de Bloedvaten. Men weet, dat het Bloed alvorens het uit de regter holligheid van het Hart kan over gaan, in de linker door de longen moet vlieten ■ belchouwt men nu de menigvuldigheid en kleinheid dezer vaten, zo blykt, dat het bloed door de Lon- gen doorgaande, eene groote verdeeling van vog- ten niet alleen maar meerder verandering ondergaan moet; tot welker einde men de verfchillendegeftelt- heid der Longen behoord in overweging te neemen : en wel vooreerft wanneer dezelve zyn Zaamsevallen. 't welk gebeurt by de uitademing; dan blykt het ook dat de vrye doorgang van het bloed minder is, en de bloed en Luchtvaten als mede de Lucht- blaadjes zaamgevallen zyn en opmalkander liggen. Dus nagefpoort hebbende , hoe dat de omloop van 't bloed verhindert word, wanneer de Longen dus geiteltzyn; zoo zullen wy nu ook zien hoe dat de vrye doorgang van hetzelve weder bevordert word, wanneer de Longen door de naar binnen komeude Lucht uitgezet worden , t'welk byde Jn-aderningge-. fchiedt. Het is zeker, dat als dan "de bloed en Lucht- vaten uitgebreid en ruimer worden, en van alle voor- gaande persfingen bevryd synde, blykt het, dat het bloed dan vryelyk door dezelve kan doordraaien: Doch wanneer de inademing al te fterk is, word de doorgang door de bloedvaten weder minder; want de vaten dan gerekt zynde nauwer worden, en men in 't Dier 't zelfde ziet gebeuren, dan wanneer de Longen zyn famengevallen, waar uit is optemaaken, dat eene gedwongene ademhaaling gevaarlyk is. Hier uit blykt dat het bloed eene groote verande- ring door de beurtelingfche beweging van de Longen, ondergaan moet, en te meer, indien men hier by- de fynheidt van deze bloed-vaatjes in overweging peernd; Want de Longen uitgefpannen zyadeTen dus het Bloet on verhindert doorloopende, kan de tucht vryelyk tot deze bloedvatea komen, die de< Wh
|
||||
Stalmeester.
|
||||||||
9 -
|
||||||||
zelve gelyk als Stampertjes prikkelende, de vrye door-
gang van 't bloed vermeerderen; waarom, indien men eenige reizen Schielyk inademt, ondervinden kan, dat de Polsflagen ook vermeerderen. Dat de Lucht ook met het Bloed binnen de Longen zig ver- mengen zoude, isonmogelyk, als men het waare zamengeftel van dat laatsgemelde ingewand naar fpeurt: dus de?e doorgang der Lucht maar enkel de vaaten, dog niet direcl: het daar in Circuleeren- de vloeizel bereikt. Vervolgens zoo blykt ook uit het voorgaande, dat het bloed niet alleen door* wrocht maar teffens ook zeer verdeelt moet wer- den , wanneer het door zoo veele kleine bloedvaat- jesgaan moet; en dus door die geduurige doorpers- fing van die bloeddeeltjes, dezelve ook vatter en meerder Saamgeperft worden; waarom ( dewyl van de vafte Subftantie van 't Bloed, desfelfs meer of mindere roodheid afhangt) de Kleur van 't bloed zoo verfchillende is, wanneer het uit de Longen in 't Hart komt, als wanneer het veelrooder is,dan wan- neer het uit het Hart in de Longen ingaat, daarby moet men nog aanmerken, dat het bloed uit de Lon- gen komende, met de nieuwe bykomende Chyl even vermengt is; Eindelykzoo is de vraag, waarom heeft de Alwyze Schepper gewilt dat het Bloed door de Longen pasfeeren moet, alvorens het van dereg- ter holligheidt van het Hart in de Linker komen karï? Om dat door de Aderen nieuwe ongekookte vogten aangebracht worden, die door de Slagaderen tot alle de deelen van 't Lichaam niet kunnen gebracht worden, alvorens dat die door een daar toe be- kwaam werktuig in flaat gebracht zyn; tot welk einde de Longen geftelt zyn, tuflchen het einde van. den omloop des Aderlyken, en tuflchen het begia van het Slagaderlyke bloed, waar door nu die vog- ten genootzaakt worden door zodanig een werktuig te gaan, dat ten uiterflen bekwaam is, om de vog- ten op het aldernauwkeurigfte met malkander te ver- eenigen, en zodanig in een Slagaderlyk bloed te ver- anderen, dat zy in ftaat zyn, om ter voeding en |
||||||||
■*
|
||||||||
io DeNederlandsche
onderhouding van het Lichaam, tot alle de deelen
van 't zelve door de Slagaderen gebragt te worden; waarom in de ongeboore Vrucht (Fatus) in welke het bloed door de Longen niet gaan kans en dus de vogten nauwelyks zouden konnen verandert worden, de moederkoek (placenta) in deszelfs plaats zoda- nig geftelt is, dat zy in ftaat is dit gebrek te ver» goeden en de Vogten voor de Vrucht bekwaam te maken. Aderen, zyn twederly in het Lichaam van het
Paerd, namentlyk Bloedaderen Venae genaamt, en Polsaderen, of Arteries. De eerft genoemden bren- gen 't Bloed uit alle deelen naar, en de laetften ont- fangen hetzelve van het Hart en brengen het naar alle deelen. De Bloed-aderen zyn wederom twee- derlei, wyde en naauwe;de eerftenoemd men Hol- le Ader, (Vena Cava), de tweede Poort Ader, (vena portee). De Pols Aderen zyn de Sterkften , zy zyn famengeftelduit drie Vliezen, waarvan hec eerfta of uitwendige zeer fterk en trekkeragtig is; het tweede, of middelfte is Spieragtig, en 'uit, in het rond gaande, Veezelen geformeert, onder wel- ke egter eenige kleine draaden gevonden worden , welke zydlings dwars loopende zyn; her derde of inwendige, dat aan het voorgaande zeer vaft gehegt is, is dun, effen en glad, en deszelfs binnen zyde word geduurig van een , door de Poren, zypelend vogt bevogtigt, en alle deeze Vliesrokken, zyn met een z'eer fyn Cellweefzel bekleed, 't welk een groot getal Bloed-aderen onderhoud, die in het Paerd zeer zigtbaar zyn, byzonder aan de grove Slag-ader Stam- men. Deeze Vaaten zyn voorfien van eene Veer of Spankragt, welke dezelve bekwaam maaken tot tweederharide Beweegingen, namentlyk, tot de uit- fpanning en tot de famentrekkinge; welke twee, elkander tegengeftelde beweegingen, den Pols for- meeren. De Bloed-Aderen zyn minder fterk<, en in het famengeftel met de Slag-aderen zeer verfchillen- óe Vaaten;haare dikte is veel aanzieolyker,en haa- re
|
|||||
•
|
|||||
Stalmeester. ii
re legging uitwendiger; haar getal grooter, maar heb-
ben geen Veerkragt als de voorige; in tegendeel zoo is het weefzel hunner rokken veel dunner, en zyn daarby aan eene merkelyke uitzetting en ver- ■wydering onderworpen; dus haare bewegingen niet gevoelig zyn. Het eerfte, en met het Cellweefzel bekleede Vlies, is zeer dun; het tweede Spieragtig, doch welker draaden in de lengteen niet in het rond gaande zyn, zoo als die van de^Slag-aderen; het der- de is zeer glad, maar rekkende en minder bros ais dat aan de Slag-ader Vaaten. Van binnen zyn de Bloed-aderen voorzien van Klap-Vliezen, die, by zonder by de einden, op eenigen afftand, het ee- ne van het andere afgeplaaft zyn, en die aan het Bloed, 't welke door deeze Vaaten van den omloop naar het Middelpunt overgebragt word beletten, van wederom te keeren en agterwaarts te loopen; wel- ke Klap-Vlies by het Paerd byzonder zeer zicht- baar zyn in de Poort-ader. De groote Stammen van de Pols-aderen en van de Bloed-aderen, ver- deden haar in takken Adertjes uitfpruitfelen of en- del-adertjes; deendel-adertjes van de Pols-aderen, geeven aan die der Bloed-aderen het Bloed over, 't welke aan de partyen tot voeding gedient heeft, om hetzelve te doen wederbrengen naar het Hert. Dee- ze famenvoeging der fynfte Bloed-aderen met de Pols-aderen word Amftomofis genoemt. Aedius » waaren by de Oude Romeinen, Per-
foonen die het opzicht over de Weegen &c hadden. Aegyptiacum, eene koftelyke Wondzalf zeer
dienftig by deïaerden te gebruiken. Zie de zamen* Helling daar van in 't Eerfte Deel. pag, 211. Aethiops-Mineralis. Mineraalfè Moor is een
nog niet zeer lang bekend Medicament of Genees-r Middel,dat niet alleen by de Worm Siektens derPaer- den zeer goed bevonden word; maar ook in de Ceel-Zugt en ook by de Kwaade Droes aaD die Die-
|
||||
12 DeNïdislahdschï
Dieren kan gebruikt worden. De zamenftellinge
daarvan is als volgt, neemt Rauwe-Kwik en Zwa- velbloem,van elk even veel; Smelt de Zwavel lang- zaam in een Yzere Pannetje, en roert daarnaa het Kwik langzaam daar onder, zoo lang totdat de Zwa- vel en het Kwik zig wel met elkander vereenigt heeft, als dan neemt het van 't Vuur af en roert het zoo lange tot dat het zoo koud word dat het Kwik nog op den grond kan zinken. Wanneer dit Menzel volkoomen koud is; dan moet het in een Yzere of Steene Vyzel; (maar in geen Kooper) zeer fyn gewreeven worden. Dit Mineraals Moor kan ook zonder op bet Vuur te Smelten, bereid wer- den; maar dan moet het Kwik en Zwavel ruim fes Uuren lang geduurig in een Steenen of Yzeren Vyzel gewreven worden, zoodaanig dat het Kwik wel gebrooken worden daarin geene Korreltjes meer gezien worden. Aetiologie, word de Weetenfchap genoemd
die ons de Ooriaaken der Siektens leerd kannen. Agter-been-pyp. Deze word gevonden aan de
agterfehenkel van het Paérd, zynde dat lange Been, t'geen van boven de Hak met 't Scheenbeen en van onderen met het Kootbeen articuleert; en waar aan men van agteren de groote Pees, neerdalende, ont- waar word. Dat Been in ten eenen maal gelykvor- mig met de Scheenpyp van de Voorfchenkel, uit- genoomen dat het iets langer is. Het zelve is van s'gelyken zamen gefield van het eigentlyke en Voor- naams Been gedeelte, en de twee Kuftbeenen(i,e- »o»«). Met zyn bovengedeeke voegt het zig aan de Hak door kleine Vlaktjes, welke zig op het twede en op het derde Hakbeentje paffen; en articuleert met zyn beneden eind met het Kootbeen. Deze Ag- ter-Been-pyp, is vermogend om buigende en uit- trekkende bewegingen te doen, en hiertoe van twee Spieren voorzien; waajvan de eene de Buiger en de andere de Uittrekker is.^De eerftgemelde heeft vaut
|
||||
Stalmees ter.'
|
||||||||
13
|
||||||||
van Hoven twee inhegtingen, waarvan de eene door
eendeer fterken trek'ker gefchied aan het uitwendi- ge gedeelte van de Dye-Been Knobbel; en de an- dere door Vleefch-Vezelen iri de holte welke buiten aan de ruuwtevan het Scheenbeen gevonden word. Beide deze partyen vereenigen haar wel haaft in een enkel Lichaam, dat van vooren langs het Scheen- been afgaat en zig inhegt aan de ruuwte die 'er bo- ven aan de Agter-Been pyp is. Van deze inheg- tinge komen af twee trekkers of liever zoo veel pees- agtige partyen, die haar fchuinsloopende begeeven elk in eene byzondere ringband aan elke zyde van de Hak. De inwendige hegtzig aan het zy gedeel- te iets agterwaerts van het tweede Hakbeentjet, ter- wyl het uitwendige zig aan het buiten en beneden ge'deelte van het Hiel-been. (Calcaneum) in plant.— De Uitftrek-Spier van de Agter-Been pyp, beftaat uit 't geen dat men de Tweelinge noemt; en welke benaaminge uitderzelvermaakzel voortkomt; want hetzyn twee Vleefchagtige Lichaamen, die zig van agteren inhegten aan eiken Dye Been Knobbel. Ver- volgens vereenigen haar deze beide Spieren, en maa- Ren als dan maar eene uit, alzoo ook maar een en- kelen trekker die egter zeer fterk is, en zig aan de punt van de Hak inplant, onder eene der Spieren van de Voet* die over de eerftgemelde heen glyd. Men moet hierby nog aanmerken, dat 'er geen groo- ter getal Spieren tot de bewegingen van de Agter- Been-pyp nodig waaren; omdat ze van dezelve zy- de met het Scheen-Been gewricht zyn, en aan de andere met de Kogel, met de Koot en de Voet, zoo neemtze telkens deel aan de beweegingen van het eene en het andere dezer partyen, en aan de werkingen van derzelver Spieren. Agter-hoofds-been, os Occipitale. Dat Been 't
welk het grootfte gedeelte van het Bekkeneel van het Paerd"uitmaakt, is geleegen van anderen de Pan- Beenderen; deszefs maakzel is zeer oneffen; men befchouwt aan het zelve twee Zyden, eene uitwen- dige |
||||||||
1
|
||||||||
14 DeNed er lands che
|
|||||
die;e en eene inwendige, waarvan de uitwendige ver*
fcheiden verheventheden, en holtens vertoond. De meert aanmerkelyke Verheventheid is die, welke de eigentlyke boven Nek uitmaakt. Het is.een aan 't boven gedeelte van dat Been dwars leggend uit- fteekfel \Apophifu'), en fgefchikt om te dienen tot hegting, en tot vermeerdering van Kracht van de uitftrek Spieren aan het Hoofd. — Aan het Agter gedeelte en aan de Zyde van dat zelve Been, zyn twee ander uitpuilingen weike mede langwerpig zyn» die men de Priem uitlteekfels kan noemen; zy die- nen tot hegting van andere Spieren van het Hoofd» en van het Tong-Been. -— Tufichen deze beide Apophijis, zyn twee nog andere en meer regelagtige verheventheden, welke rond en zeer glad zyn; dit zyn de Knobbels welke met de eerfte Hals-wervel de gewrichte van het Hoofd uitmaken. Het derde uitfteekfel word genaamt het Wiggeformige uitfteek- fel ; om dat het gelyk een wigge'; tufichen de Bek* keneel Beederen uitfteekt; dezelve is geplaaft vart onderen de Knobbel uitfteekfels, en reikt tot aan het Lichaam van 't wigge-been, met 't welk het- zelve direcl: vereenigt is. — De dieptens welke meti aan de uitwendige Zyde van het Agter Hoofds-Been vind, zyn gaaten, uitfnydingen en eene groef. — Deze groef beflaat het boven gedeelte, zy is daar voortgebracht door de tuflchenruimte welke tufichen het Nek,en het Knobbel uitfteekfel is. — DeUyt- fnydingen zyn Vier. De twee eerfte daar van zyn tuflchen het Priem uitfteekfel en het Knobbel uit- fteekfel , zy ontfangen de uitpuilingen van den eer* ften Halswervel, in zommige beweegingen van het Hoofd. ->— De twee laatften, zyn geplaaft aan elke zyde van het wigge-uicfteekfel, zy helpen tot for- mecringe van die dieptens, welke men de Spieeten of gefcheurde gaaten noemt. — Wat belangt de gaaten; zoo zyn 'er onder die zeer gering, hier en daar ongelyk vêrftrooit, en die geene byzondere aan- merking nog benaaming verdienen; zy zyn meelt eefchikt om aan de kleine bloed-vaaten, welke bin- nes
|
|||||
Stumektee. ij
nen het weezen van dat Been gaan, de doortocht
te geeven. Maar, daar zyn nog drie andere, en meer aanmerkingswaardige openingen, een paar, en een enkele. Het paar, hiervan vind men aan elke zyde een, van onderen het Knobbel uitfteek- fel; welke men de Knobbel gaaten, ook wervel gaaten kan noemen; om dat de wervel-vaaten, die van de wervelen, uit en binnen de Herfen-pan gaan door dezelve paiTeeren. Het derde of enkele, is het grootfte; dus noemt men hetzelve hetgroote Agterhoofd-gat, zynde gelegen tuflchen de beide Knobbel uitfteekfels; en geeft de doortocht aan het Rugge Merg. — De Jnwendige zyde is byna zoo als de uitwendige geftelt, voornaamlyk wat de gaaten aangaat. Wat men aan dezelve byzonder aan te merken heeft, is een beenagtige verlenginge, welke men het Sikkel uitfteekfel kan noemen, om dat hetzelve diend voor een hegting aan de Sikkel, ter piaatfe daar ze afwykt om het dwars-fchot te formeeren, dat men in de Menfch zoo noemt, en ook bekend is, onder de benaaminge van Brein-Tent. Deze AppHJis is in 't midden van het boven gedeel- te der binnen zyde, zydelings van dat Been; dat is te zeggen aan elke zyde van deze verlenging, is eene dwarfe verheventheid, waar aan zig hegt de omflag van het dikke Moeder Vlies, dat het twede midden fchot formeert, en dat zelfs tot dat gedeel- te behoord dat het Agter-brein van de Herfenen af~ fcheid. Eindelvk, van onder het Sikkel uitfteekfel is een ronde Kuil, gefchikt om het Agter-brein en het verlangte Merg in te neemen. Agter-kaak. Dezelve beftaat maar uit een en-
kel Been, het welk egter by de Veulens nog in twee takken gefcheiden is, die by toeneemende Jaaren in het Paerd zig zoodanig famen voeten dat men dan niet als maar een gering teken van haare byeenvoe» ging ontwaar kan werden; dar is, aan't benedenfte einde daar de Kin is. Aan dit Reen vind men twee takken, die byeeügevoegt de figuur van een grooc |
|||||
.
|
|||||
iö DeNederlanösche
V. hebben; aan elk defer takken word men ontwaar
twee Vlaktens, eene uitwendige en een inwendige) twee randen, een voor en een agter; twee uitein- dens een bovenfte en een beneden eind. — De uit- wendige Vlakte is genoegzaam effen; alleenlyk ziet men aan 't beneden gedeelte een gat, dat men het Kingat noemt; hetzelve is de opening van een Been- buis, waar van wy hier na fpreken zullen. Het bo- ven gedeelte dezer Vlakte, welke daar veel breed* ter is, heeft eenige geringe kuiltjes welke tot hegt- plaatfen dienen aan de Kauw-Spier. — De binnen Vlakte vertoond niets byfonder aanmerklyks, als het niet is die plaats welke is tufTchen de béide tak- ken, maakende uit hetgeen men de uitwendige Kreb en de Ganafs, en van binnen het Kanaal noemt. In 't midden van 't bovengedeelte dezer Vlakte is een gat dat uitkomt met het Kingat door eehe ge- noegzaam lange buis, die de Agterkaakfche buis ge- naamt word, en den doortocht geeft aan een Ze- nuw draad van het Vyfde paar, aan een Slag-Ader» en aaneen Bloed-adër, die zig aan de Tandem uit- fpreiten. Aan dat bovengedeelte zyn nog eenige Spier-hegtzels , voor de Spieragtige die de Kaak be- weegt. — De Voorrand is voorzien van tien hol- letjes of tand kasjes; waarvan de fes bovenfte de grootfte zyn, en die de Kiezen van de onder Kaak in zig vatten; de overige Vier Kaakjes zyn niet zoo wyd, en minder diep; het bovenfte daarvan is voor de Haaken of kroöntand (by het Paerd van 't Man* nelyke geflacht),en de overge drie voor een Hoek- tand , een Middeltand, en een Grasbyter. — De plaats die 'er is tufTchen de Kiezen en dé Kroöntand, is 't geen men de Laagen noemt. De Voorrand is daar weergaloos fcherp; maar hv word iets ronder tegens de zyde van de buiten Vlakte, en meer af tegens de Haaken komende; en op dit half rond gedeelte is het, waar op zig het fteunpunt van 't Gebit behoord te bepaalen. — Die zelve rand ver- lengt zig van boven, met eene bogt te maaken, eö eindigt door een puntagtige verheventheidjdie men |
||||
Stalm.ekster; i?
|
|||||
het Kraeye-bek uitfteekfel noemt; zy dient tót hegt-
s?el aan de trekkers van de Slaap-Spier. — De Ag- terrand is rondagtig,en eindigt zig van boven door„ eene bol-agtigheid\ welke in 't midden een weinig * hobbelig is; "en genoemt word de tuberofiteit van de Kaak; dienende tot hegtzel aan de Priem-wyze hakkeen Spier (Stylo-Maxillaris'), en het vervolg dezer bogt eindigt zich door een plat hoofdje, dat men noemt de'Knobbel van de Kaak: en hier door alleen is het, dat zig de Kaak met de Slaap- beenderen komen te articuleeren. Tuflchen deze Jaeftgemelde Knobbelen hetKraeye-bekuitileekfel is eene half Maanvormige uitfnyding; welke de be- naaminge volgens haare geftalte ontfangt. — Ein« delyk, zoo is het beneden gedeelte van die rand minder rond, en word telkens fcherper tot de plaat- ' fe daar beide randen zig komen te vereenigen en een zoort van Stuit formeeren, die zig verlieft in de bultigheid welke wy de Kin noemen: en deze Stuit is het welker plaats men voor de gevoelykfte tan de Paerd aanmerkt. -------Van de beide Kaa-
ken is alleen de Agterkaak beweeglyk; en deze haa-
re beweegzaamhefd, dievoonaamelyk bellaat, om verwydert of vernaauwt te worden. Aan de Voor- kaak, heeft ze door de bewerking van tien Spieren. (Vyf van elke Zyde) waar van ze drie opheffen of ze by de Voor Kaak doen naderen, en twee die zö daarvan afbrengen. De drie eerftgemelde, of op- hef Spieren, zyn de Kaauw-Spier, de Slaap Spier en de Wiggebeênfe Spier.-------De Kaauw-Spier
is een fterk en platagtige Lichaam, welk de gant-
fche buiten Vlakte van" het bovengedeelte beflaat> en is mede de breedfte onder alle de Kaak-Spieren. Zy heeft haaren vaflen hegtpunt aan de geheele f;raat van het Bakken-been, en een weinig aan het
okboog. Zy verbergt een gedeelte van de Slaap Spier en byfonder derzelver trekker: eindelyk ein- digt ze haar aan de buiten Vlakte van de Agterkaak, ■-----— De Slaap-Spier beflaat de holte, welke wy
tle pögkuilen noemen; zy hegt haar aan den gant-
lh Deel. B fcheü |
|||||
18 DeNEDERL, ANDSHE
|
||||||
fchen omtrek dezer Kuil, dat is ce zeggen dat ze
geveftigt is aan't Voorhoofds-Been, aan hetöchot- Been, aan 't Agterhoofds Been en aan het Slaap- Been; vervolgens, van alle deze hegtingen, ver- eenigen zig haare Vezelen, in een enkelen en zeer fterken trekker, die onder de Jokboog door gaat om zig te eindigen en te hegten aan 't Kraeyen bek* uitfteekfel. Men wil, dat in den Menfch, het Vlies dat deze Spier overdekt, een vervolg is van het Pan Vlies ( Pericranium), Maar in het Paerd is het dui- delyk genoeg te zien, dat het genoegzaam van dat gemelde Vlies afgefcheiden is; en 't niets anders is als een zoort van Pees-Vlies dat deze Spier over- kleed.-------De Wigge-Beens-Spier is gelegen aan
de Jnwendige zyde van de Kaak. Zy hegt haar van
boven door haare Vezelen die zeer fterk zyn aan een fcherpen ftreep, die eene voort zettinge is van een uitfteekfel van het wiggebeen, en hegt zig, van een andere zyde, en zeer fterk, aan de ge- heele binnen Vlakte van de Kaak, tegens over de Kaauw-Spier. -------Deze drie Spieren die zoo als
gezegt is de Agter Kaak by de Voor Kaak doen na-
deren , zyn kort en zeer Vleefig; en deze -/.amen- ftelling is over eenkomftigmec haare verrichtingen; want de Kaauwing zoude niet als zeer onvolmaakt gefchieden kon en, zoo de Kaak in haare bewee- gingen de vereifchte Krachten niet hadde om de Spyzen behoorlyk te breeken en te konnen maaien. --------Tot het afbrengen dezer Kaak van de voor-
fte is 'er zoo veele kracht niet noodig, te meer,om
dat de Legging van dat agter Been waar van die Kaak geformeert is zelfs daar toe helpt; dus ook minder Spieren tot de afhaalinge der Kaak gefchikf ayn, als 'er waaren tot het opheffen. Het zyn de kaak afhaalende Spieren, twee aan elke zyde; zy worden genaamt De Priemswyze Ba ken Spier, en de tweebuikkige Kaak-Spier (Diguftrküs). De eerde ontfangt die benaaminge wegens haar i.nheg« tinge, welke ten eenen maal is aan 't geheele Priems- wyze uitfteekfèl van het Agterhoofds-Been. Zy is vaa
|
||||||
I
|
||||||
StAlmeêstk*. 19
|
|||||
van die beide Spieren de zwaarfte, en eindigt zig
aan de tuberofiteit van de Kaalc. —-----De twede ,
word de tweebuikkige Spier genaemt om dat ze
twee Vleefige Lichaam heeft; welke, van elkander gefcheidën zyn door een trekker dié in 't midden Van deze twee Buikken is. —— Zy is van boveri gehegt aan 't eind van het Priem uitfteekfel ,• vari daar bereikt ze de binnen vlakte der Kaak, en tus- fchen beiden gaat haar middelde trekker binnen ee- rie opening, welke gevonden word aan de Priems- wyze-Tongbeen-Spier (Stylohyoides) waar, op zy voor de tweedemeal Vleefig word, en zig van bin- nen eindigt aan 't uiteinde van de Kaak. Deze bei- de Spieren trekken alzoo de Kaak naar agtenvaerts; en het is aan te merken dat als beide deze Spieren van de eene zyde alleen te famen werken, zy aan de Kaak die Zydlingfe beweegingen voort brengen welke tot de Kaauwing vereilcht worden. r Arabische Paerden. Alle Arabïefs, hoe arrfl
Ook, houden Paerden. Zy ryden gemeenlyk Mer- fieh, wyl de Ondervinding hun geleerd heeft, dac deze beter de vermoeidtheden, honger en dorft kunnen uithouden als de Hengften of Ruinen, te meer daar de Turken hunne nabuuren weinig of geene Merrien gebruiken, verkoopen zy aan de- zelve hunne Hengilveulens, die zy niet voor be- Jïhekrs bewaafen willen. Zedert langen tyd onder- houden en bewaaren zy met groote zorgvuldigheid de befte uittrékfels huhner Paerden,en kennen niec alleeu derzelver geflagt, foortenen vermenging» maar onthouden boven dien derzelver voorouders, eh onder kennen dezelve met verfcheiden benaa- iningen. De eerfte foort hunner uittrékfels beftaac uit edele Paerden afkomftig,uit een Oud en onver- jnengt geflacht van beide zyde. Het tweede is wel ih oudheid dezelve, maar door eene ongelyke ver- menging veel minder in agting. Het derde foort zyn gemeene Paerden van verfcheidene uittrékfels getrokken > die zy voor een matigen prys verkopen* B 2 daar |
|||||
zo DeNederlanbschb
daar zy het edele en eerfte foort by uitftek duur
houden. Zy laten hunne Merrien van hec edele en eerfte foort nooit dekken, als door befcheelers van dezelve deugd. De lang duurige ondervinding heeft ben geleerd alle uittrekzelshunner Paerden, ja zelfs die van hunne nabuuren, met naam, bynaam.Hair en tekenen te onder kennen. Wanneer zy zelfs niet van eenen goeden befcheler voorzien zyn, leenen zy eenen by hunnen buurman, dien zy voor het dekken hunner Merrien een ftuk gelds betaalen, 't welk alles gefchied in tegenwoordigheid van per- zonen, die daar van een getuigenis Driefje geeven voor den geheim Schryver van den Emir of ander openbaar perzoon ondêrteekent, en gezegeld , waar in men de naam van den Befcheler, van de Mer- rie en hunner beide gantfche afkomft en foort dui- delyk uitdrukt. Wanneer de Merrie het Veulen aflegt, roept men 'er op nieuw getuigen by, en ftelt een andere bewys op, die eeneduidelyke be- fchryvinge van het Veulen , den dag en tyd van des- zelfs geboorte in zig behelft. Dezegezegelde brie- ven ftellen den prys voor de Paerden, en men draagt ze by verkoop den nieuwen eigenaar over. Demin- fte Merrien van het eerfte en "befte uittrekfel wor- den zelden beneden vyfhondert Kroonen verkogt, daar zyn 'er waar voor men dikwyls boven duizend Kroonen betaalt. Wyl de Arabiers in Tenten woo- nen, zoo dienen hun dezelve te gelyk voor een Stal, daar de Merrie, het Veulen, de Man, Vrouw en Kinderen door malkanderen leggen; zelfs ziet men de kleine Kinderen zonder hinder, nog letfel te krygen, op 't Lyf en om den hals van Merrie en Veulen kruipen, en deze Dieren zyn aan die manier van famenleven zoo gewoon, dat ze aller- h'anden fpeelingen en ftoejen verdraagen; waartegens de Arabiers haar met groote zorge oppaflen, met zagtheid meer als met' flaagen behandelen. ja zel- ve met haar fpreeken en reden kavelen. Zy laten ze altyd ftapvoets gaan, zonder ze ooit buiten nood- zakelykheid aan terzetten, dan zoo dra voeten ze niet
|
||||
S ï A L M E E S T E R. 2J
niet de hoek van des ruiters Stygbeugels in haare Zy-
de kittelen, of rennen met ongelooflyke fnelheid voort en fpringen als eene Hinde over Heggen, Sloo- ten en Struiken; zoo by ongeluk hun Ruiter komt te vallen, flaan zy aanftonds ftfl, zelfs in den fhel- flen ren of fprong. De Arabifche Paerden zyn van een middelmatig maakzel, zeer los, meer Mager als Vet. Zy rolten ze s'Morgens en s'Avonds zoo zorgvuldig, dat ze niet de minfte vuiligheid op de Huid behouden, zy waffchen ze de Beenen , als mede de Maanen en Staart, die zy ongekort laten f roeyen. Zy geven ze den ganfchen dag niets te
leten, maar alleen 2 of 3 maal te Drinken; met d er Zonnen ondergang hangen zy ze een Mondzak aan het Hoofd, waar in omtrent een half mudde zuivere Gerft is, zoo dat deze Paerden niet dan s'Nagts eeten, en men neemt hun de Mondzak niet af, voor s'anderen daags morgen, wanneer zy al- les opgegeten hebben. In de maand Maart, wan- neer het Gras aldaar lang is, brengt men ze in de Weide, en in hetzelve Jaargety laat men de Mer- rien dekken, waar by men zorgvuldig in acht neemt, haar zoo aanftonds een Emmer met koud Water over het kruis te fïorten; zoo dra het Voor- jaar geeindigt is, worden de Paerden uit de Weide genoomen, en verders geeft men hun 't ganfche Jaar geen groente, nog Hooy, zelfs zelden Stroo; Gerft is hun eenigfte voeder; wanneer de Veulens een Jaar of agtien Maanden oud zyn, fnyd men ze de Maanen af om dezelven meer krullig en langer te doen worden; men ryd ze met twee of derde- half Jaar, en voor dien tyd word hun geen Zadel of Gebit opgelegt, alle dagen blyven de Arabifche Paerden gezadelt en opgetoomt voor de Tenten ftaan. Hier uit blykt genoeg, dat in 't gebruik van den Oorlog de Arabifche Paerden alle andere over- treffen. Bakok-beenderen , (Maxillares) ook wel de
Kaaken geaoemt; zyn 'er twee,en behooren eigent- b 3 m
|
||||
22 DeNederlandsche
|
|||||
lyk mede tot de Voor-Kaak van 't Paerd ,zynde da
g'oocfte van alle de Knokken welke de Voorfle Kaak zamenftellen. Zy zyn aan den andere ge- voegt; en door deze famenvoeving, zoo formee- ren zy ter eene zyde de Neusholtens ter andere het Wulffe van 't Verhemelte. Nog zyn ze famenge- wricht met de Neusbeenderen, de Hoek, de Jok, de Verhemelt-Been'deren, en het Ploeg- Yzervormi- ge-Been.——Aan haare uitwendige en zydfe Op- per Vlakte; is eene fcherpe en langwerpige verhe- vendheid, welke zich voegt en paft op een dierge- lyk uitfteekfel van 't Jokbeen afkomftig, en aan 't welk de kaauw Spier haare hegting. Meerder naar beneden, tuflchen het laaftgemelde uitfteekfel en het Neus-been, is een aanmerkelyk gat, dat uit- komt op een Kanaal 't welke men, de Buis van de Voor-Kaak noemt; dezelve geeft de doortocht aan een confiderabelen Zenuw-tak, die van het vyfde paar ?fkomftig is. Deze Beenderen, laaten aan hun beneden en voorgedeelte tuflchen zig en de Graat van de Neus, aan elke zyde eene holte, die zich, als een ingefneede goot vertoont, welke met't Vel aangevult is, en gedeeltelyk de uitwendige Neus gaaten formeert. — Het gedeelta dat het verwulf? fel van 't verhemelt uitmaakt; vertoond onder aan elke zyde, een fpleet; dezelve is overdekt ter ee- ner zyde door het Snot-Vlies, en aan de andere, door het Vel van 't verhemelte; verder na beneden is een gat, dat gelyk als ingefneeden is, en van binnen de Mond naar buiten door gaat. Het nut van dat gat is, om doortocht te geeven aan kleine Vaaten; tot welk einde ook nog kleine gaatjes ge- fchikt zyn die men hier en daar aan 't verhemelt Wulffel vind, welke egter geene byzondere benaa- minge nog befchryvinge waardig zyn. ------- Aan
't boven gedeelte van dat verwulffel, is nog een
goot aan elke zyde, die met eene foort gelyke van het verhemelte Been, een Kanaal formeert, dat men hét Kanaal van het verhemelt noemt; het zelve geeft doortocht aan een Zenuw tak, die zig uit- breid). |
|||||
S T A L M E E S T E K. 23
breid » door de Huid van het verhemelte. -— Aan
hec" boven en uitwendige gedeelte van dat Been , en boven de Kiezen ziet men eene rondagtige hoog- te , 't welk de tuberofiteit van het Bakken been is; zy omvat den aanvang van het Kaakkanaal. Aan 't agtergedeelte van dat Been, komt eindelyk het ee- ne by 't ander, om dus het verhemelte te formee- ren; en de buiten rand van dat gedeelce is voor- zien van verfcheide holtens, welke men de Tand- kasjes noem (Alveoli) ten getal van tien ; fes zeer ruime by het boven eind om in dezelve Kieze inte- neemen, aan 't beneden einde Vier, waarvan een voor de Kroontand en de overige Drie voor de Voortanden gefchikt zyn , dat i.s te zeggen in een Kaak been van een Paerd van 't Mannelyke ge- flagt, want by de Merrien daar men zelden vind- dat ze van Hoek of Kroontanden voorzien zyn, is het kasje voor dien Tand ook niet aan te treffen; ■—Hec binnen gedeelte van de Bakken beenderen, maakt met de Neus beenderen te famen de Neus- holtens uit; men ziet daar eene zeer ruime opening, die egter gedeeltelyk geflooten is door de Kraak- beenige Neushoornen, welke opening zig voegt op een andere zeer aanzienlyke, en in net Bakken been zelfs uitgediepte holte,en welke hier om ook de Kaak holte (Sinus Maxillaris) genoemd word. DezeSinax is bekleed met het Snot-Vlies; de plaat» waar zig klenfl en ophoud, een gedeelte van het Snot vogt; zoo lang tot het Dier zig door't Bruis- fchen daar van ontlali. Deze holtens, zowel als die, welke by de Jok beenderen gevonden werden; zyn minder of meerder van Snot gevult, by Paer- den die met de kwaade Droes behept zyn, of by de geenen welke aan de gemeene Droes loop la- boreeren. Eindelyk zoo is hier nog aan te merken; dat de holtens welke aan de nu befchreve Beende- ren gevonden worden ,• niet alleen met elkander ge- meenfehap hebben, maar ook met alle de overige welke aan de Been deelen van de Voorkaak, als inede ook aan eenige van het Bekkeneel ontmoet B 4 wer-
|
||||
«4 PeNederlandsche
•werden, dat is te zeggen de eene door de ander.e,
by voorbeeld; de Voorhoofds holtens met de Zeef- been-Vakjes en de Neusholtens, de Wiggebeens holtens, met dezelve Vakjes,.deze met de Neus en zoo voort. Banden, of Ligamenten worden in 't algemeen
genoemd de bindzels aan de verfche Knokken van een Dierlyk Lichaam, men vind ze nu als fterke en vafte en dan weder als "zwakke, elaftifche en vliesagtige deelen, welke men ontmoet of by de gewrigten, of by de trekkers; haar zamenftel be- ïtaat uit eene nauwe zamenlegginge van witte en meer buigzame Vezelen, als die zyn, welke de Knorbeenen ujtmaaken;~door de vatte zamenwee- vinge dezer, van met een Span-kracht begaafde Vezele, worden deze Banden by uitftek taai, en zyn dus niet gemakkelyk uit te rekken of te fcheu- ren. Haar gedaante word voortgebragt door de verfchillende legginge en zamcnvoeging*e derzelver Vezeldraaden; en by gevolg zyn 't of fmalle of breede of dunne Banden; of ronde en koortvormi* ge bindzels. Wegens derzelver gebruik, zyn ze in twee zoorten te onderleheiden; onder die van de eerfte zoort zyn te reekenen die, welke de ein- dens of Hoofden van twee, door de gewrichten beweeglyke, Knokken,in haare hegtingen zamen- yoeging vafthouden, en deze worden doorgaans gewricht Banden (Mgamenta articularia) genaemd. Örider de tweede zoort zyn te verdaan zulke Ban- den , welke zonder toepasfingen op de Gewrichten, wel mede aan Knokken of Knorbeenen gehegt zyn, maar eigentlyk aan andere weeke partyen, byzón- der aan de trekkers van de Spieren, tot fteuning en gemakkelyker beweginge verftrekken, onder de eerfte zoort zyn byzonder aan te merken-: Eerfte- Jyk, die, welke twee door de gewrichten beweeg* jyke Knokken met rondsom dezelve te gaan, ftee- vigt, en hierom Gewricht-kasbanden (ligameiita £a$fyhria of Orbicularia) genaemd werden; hier toe
|
||||
S T A L M E E S T E R. 25
toe behooren ook de Lidwater-Vakjes {Capfulcs Sy.
noviaks) welke als een dunne Huid onder de Ge- wrichtkas-banden om de Gewrichten leggen om het uitloopen van het Lidwater te beletten. Ten twee- den die, welke haar aan de zy deelen van twee Knokken hegten, en de benaamingen volgens der- zelver legginge, figuur en zwaarte ontfangen. Ten derden ook die Banden welke binnen de Gewrich- ten van twee Knokken zig inplanten, by voorbeeld de ronde bindzels (Ligamenta rotunda), de Kruis- banden (Cruciata) &c. Tot de tweede zoort be- hooren; de Tuflchen-beenige banden, de Ring ban- den, de dwars-banden &c. welke haar nut meelt omtrent de Spieren hebben; ook die welke een Knorbeen aan een Knok-been hegten,en eindelyk die welke van den eenen Knok tot de andere gaan; om of de beweegingen dezer beide Knokken te be- paalen, of maar enkel tuiïchen twee Knokken uit- gefpannen zyn. Bartiarysche-Paerden , hebben het Voorftel
lang en verheven, de Nek fyn, fcherp, met wei- nig Maanen bezet en wel uit den fchoft komende; fraaye, kleine, magere en voor 't meerder gedeelte Rams-Koppen, op^welk mooye welgezoorade en juift geplaatfte Ooren ftaan. 'De Schouders plat en licht, den Schoft dun en verheven, platte en wel geronde Ribben, deZyden gevuld en wel aan- geribt, niet te veel Buik, wel uitgevulde Heu- pen. Het Kruis iets langwerpig, de Staart wat hoog geplaatft, welgevormde Billen, die zelden plat val- len , fyne, welgemaakte en met weinig Hair be- zette Schenkelen, aan welke de Peezen wel afge- fcheiden zyn van 't Been; welgemaakte Voeten , maar veeltyds wat lang van Koot, hard van Hai- ren en Gebeente; men ziet 'er wel van alderhande kleuren, dog de meeften zyn Grys; doorgaans zyn ze zeer vlug, licht, en van een goeden Aafiem; dus zyn ze zeer bekwaam tot het rennen en voor de Jacht, en ook wel waerdig om'er Ras aan te fok- B 5 ken;
|
||||
a« DeNëberlanrsche
ken; maar't is Jammer dat ze niet hoogervan taille
vallen, want zelden vind men 'er die faooger als veertien Palmen ("dat is 4* Voet) zyn. De befte van de Barbaryfche Paerden komen uit 't Land van Marocco; die uit Mauritania komen zyn veel minder. Bardelie, is een foort van Reikuflen van Ly-
wand en met ftroo opgevuld, diergelykemen in Jta- lien veel ziet gebruiken. Bekken, het (Pelvis) word de agterfte Hollig-
heid van de Onderbuik genoemt, in welke gelegen iyn de laatfte Jngewanden, de Blaas, en de Teel- partyen. Eigentlyk zyn het zeven Been leren wel- ke deze Holte formeeren, te weeten, de twee Os- fia Jlia, twee Os/ié Jschia, twee Osfia pubis, en het Os Satrum, 't welke in 't midden gelegen is, en alzoo voor de overige tot een Slot-fteen dient: dus het Bekken in 't Paerd door dezelve Beende- ren, als by de Menfch geformeert word: edog haarê Proportie is verfchillende, en derzelver ftel- ling met deftellingevan het Dier overeen komftig. Invoegen dat het Darm-been (Or Jlium) van voo- ren , het fchaam Been (Os pubis) van onderen, en het Heup-been (Ox Jscbium) van agteren is. Dee- ze drie Beenderen zyn niet van eikanderen gefchie- éen, als by de jonge Veulens, want in het Paerd zyn ze niet alleen op zig zelfs, maar ook met de tegens zydfche vereenigt: dus deeze zes Beenderen niet dan één enkel uitmaaken. Het Darm-been word Jlium genoemd, om dat den omgewonden Darm daaraan legt; het is een zeer aanzienlykBeeD* 't geen vooral by de magere of afgereedene Paer- den zeer zigtbaarlyk en uitfteekende is. De figuur van dac Os Jlium is driehoekig, hebbende twee Vlaktens, een Lichaam , en drie Hoeken : de bui- ten Vlakte is glad en hol, en alwaar zig ook de Bil-Spieren inhegten: de binnen Vlakte is een wei- nig rondagtig, en bedekt met de Musvuli Jliaci 1 }\ec agterdeel van dezelve Vlakte is oneffen en hob- belig, |
||||
Stalmeester. 27
beligi dat zig gevolglyk naauwlyks met het Knor-
been vereffent, dat tot hegtzel dient voor het hei' lige Been, en het zelve met dit Been vereenigt. Het Lichaam, dat in het middelde deel beftaat, heeft niets aanmerkelyks. De Agter-Hoek is die, welke zig met het heilige Been vereenigt. De Voor- hoek isbreeder, en van verfcheide uitfteekfels voor. zien, daar zig het onderdeel van de Onderbuiks- Spieren als mede verfcheide Dye-Spieren, inplan- ten. Eindelyk, de beneeden-Hoek, welke zig met het Os pubis en het Os Jscbium vereenigt; heeft eene Holligheid , welke met 't Iaatfte tot formee- ring van die Holte mede werkt, en in welke het Dyebeen articuleerd, en ook voor een gedeelte de ovaale openinge uitmaakt. Van vooren, tuflchen de voorfte en de beneeden-Hoek is eene halve Maan vormige uitfnyding, over welke,de trekkers, van de Dyè komende Musculi Jliaci en Psoas, zoo als ook de Bloed-Vaaten en Zenuwen derSchen- kelen pafTeeren. Tuflchen die beneden-Hoek en den Agterfte is nog een ander, maar mindere uit- fnyding, onder welke de van de Dye komende Heup- Spieren (Scitici musculi) gaan. — Het Os Jschium is onder deezen; hetzelve is vereenigt met het Os pubis en het Os Jliumt en daaren boven met die van de overzyde. Die Been beftaat in een Lichaam en twee takken, zynde het Lichaam 't fterkfte ge- deelte : het voor deel van dit Been , dient toe hegt- zel voor de Muscules triceps: het hobbelig zynde onderdeel, verftrekt tot hegtzel aan de trekkers van verfcheide Dye-Spieren. De eerfte van de twee takken, te weeten de voorfte vereenigt zig met het Schaam-been , dog de tweede of agterfte, die de grootfte is, voegt zig in het Heup-been, en maakt de grootfte Portie van de holte Cotyloides. In 't midden deezer Holte, naby de Dye en voeging deezer beide Beenderen is eene oneffe diepte, in welke zig de ronde Dye-band vaft hegt, 't welke den fchenkel (Femur) in deeze Holte houd,waar- by nog aan te merken is, dat ze niet ten eenen |
||||
28 DeNederlandsche
maal rond valt, maar onderbrooken is door eene
uitfteeking, die op de diepte paft, in welke deeze Band legt, en die gevuld is door eenen anderen Band, die zeer fterk is, en van daar de fluiting , volmaakt. Om deeze Reden is het, dat de uitwen- dige verzettinge der Dye aan deeze zyde, te wee* ten van binnen veel ligter kan zyn, als van buiren daar de Holte hooger is. Tuflchen de twee tak- ken van dat Been is een aanzienlyke uitfnydin^e, welke aan te merken is, als het meerder gedeelte van hetovaale gat: hier is 't waar de Musculi Ob- durati (of in 't rond bewegers) zyn: tuflchen des- felfs uitpuilinge en den agter-tak is nog een andere meer uitgebreide maar minder holle uitfnyding , door welke de trekkers van den musculus obduratus tntemus ("de inwendige in't rond be weegen de Spier) pafleert. Ook moet 'er nog aangemerkt worden, dat van de vereeniging van dit Been met dat van zyns gelyken van onderen nog eene derde uitholling ontltaat, aan welke zig ingeplant vinden de Wortelen van het Teel-lid des Paerds, waar door vervolgens de Pis-leider loopt, zoo als het by de Merryen een doortogt verfchaft aan de fcheede der Lyf-ïvloeder. — Het derde van de gepaarde Beenderen van 'c Bekken is eindelyk het Ospubis (of fchaam-Been) het is 't kleinftevan alle, desfelfs figuur1 is drie kan- tig, dus men van hetzelve heeft aan te merken, drie Randen en zoo veel Hoeken. De binnenzyde, door middel eener fluitvoege, die men Symphyfis noemt, van s'gelyke als die, welke beide Usfiajs- chia vereenigt. De Voor-Rand diend tot hegtzel aan de regter onderbuiks Spier en aan een deel van de fchuinfche Spieren. De buiten-rand is die, •welke de ovaale diepte eindigt. Bekkeneel, Cranium, ook Hersfenpan, is het
bovenfte gedeelte van 't Hooft,en een van de drie
voornaamfte Holligheden (ventres), welke in het
Jjchaam van 't Paerd gevonden werden: binnen dit
• ' , i Bek-
|
||||
Staimeester.
|
|||||||
as,
|
|||||||
Bekkeneel leggen de Herfenen beflooten, en won
den door hetzelvegelyk als van een Helm befchermt. De eigentlyke Beenderen, welke het Bekkeneel formeeren zyn het Voorhoofds-Bcen (Os frontalis), het /igterhoófds-Been (Os cccipitis), De twee Pan- Beenderen , en de twee Slaap-Beenderen (Tempora). Daarby korren nog de Beerderen, welke met heC Bekkeneel en te gelyk met de Voor-Kaak gemeen- zaam zyn, als het Zeef-been (Os Ethmoides) en het Wigge-been , (Os Sphencides) van welke Beenderen ■elk op zyn plaats in 't byzonder gefproJren word) Deeze Beenderen zyn op zoo een Manier aan een gevocgt, die haar geene beweging toelaat: dat is door de Naaden, welke haare Benaamirgen (ont- vangen, of na hunne figuur, of na de Beenderen, welke zy vereenigen, als by voorbeeld, de Pyl- Naad, (Sutura Sagütalis); die de beide fchot of Pan-Beenderen zamen hegt: de Lamda-vormige Naad, (Sutura Lamdcidea), welke de Schot-Eeen- deren aan het Agterbcofds-Been voegt: De Voor- hoofds-Naad, (Sutura Trontalis) ,welke het Voor- hoofds-Been aan de Pan-Beenderen voegt &c. Zie meer hiervan by Naad. Beenderen, zyn de ongevoelige, harde, duur-
zame en rrin of meer wirte partyen,die tot fteun- zels en grondveften van het Lichaam eens Paerds dienen, gelyl de Balken en Muuren aan een Huis. De Beenderen worden onderfcheiden ten opzigt van hun weezen,gedaante,aanvoegzelen,Gewrich- ten en gebruik. Haar weezen en zamenftelling be- iraat uit criedelei Stoffe; teweeten uit een diet ge- floote fiof, uir een vSponsagtig of voofer ftöf,'en uit een hulzigof net-agtige ftoffe. Het digtfte ftof is' geformeert uit Been-Vezelrjes, welke aan de bui- ten kant van 't Been tot in her midden zeer digt geflooten zyn; deze Been-Vezeltjes brenger door haare verfchiUende famenlegging en inee'nvoeging niet alleen de onderfcheide figuuren der Beenderen, maar men vind ze ook in elk byzonder Been ver- fchii.
|
|||||||
go Dej^ïdeuoojchè
fchillende in zommige min of meer van elkaride*
verwydert, weder in andere meer of minder digter by een of geflooten leggen. De Sponsagtige ftoffe, js die men vind by de langwerpige Beenderen aan het eind, en by d"e platte Knokken inwendig; daar de Been-Vezeltjes zichtbaarlyk genoeg van elkan- verwydert leggen, en niets minder als aan een ge- flooten zyn. De derde doffe is die welkers Vezelt- jes, by de Lange en by de Cylindervormige Knok- ken een zoort van nee maaken, 't welke gefchikt is, tot onderfteuning en verdeeling der Bloed-Vaten die hec net palieren, als mede tot onderfchraging van het Been Merg zelve. De Beenderen, zyn groote* middelmatige en kleine, lange, Cylindervormige, platte, ronde, &c. Aan de lange onderfcheid men èen midden gedeelte, en twee eindens, een bo* venof vooreind, en een beneden of agtereind. Aan de platte Knokken vind men twee Vlakten, een inwendige en een uitwendige , de hoeken, een Voet- ftak (&<#) Randen en Zy-deelen. De Aanvoeg- zels welke men of by de eindens of aan het mid- del gedeelte van het Been vind, zyn verhevend- heden, uitfteekzels (Jpopbyfis) Aangroeizels (Epi- phyfes) holtens , groeven, en oneffen of hobbelige plaatfen. Verhevéntheden noemt men alle verlen- gingen , alle uitfteekfels en alle uitpuilingen, wel- ke men aan de buiten gedeeltens van het Been ont- moet, waar van die (geene welke met het Been verknocht zyn, en met hetzelve een enkel en een zelfde Been üitmaaken, Apopbyfes genaamt werden;. en die geene welke daar maar alleenlyk aangelegt zyn, en welke fchynen als daar aangevoegt tezyn* worden Epiphyfes genaamt; deze voegen zig mee de klimmende Jaaren zodanig naauw aan het Been Lichaam, dat zv als dan mede Apophyfis worden. Deze beide zoorten van uitfteekfels ontfangen nog andere verfcheide, en met derzelver figuur over eenkomende, benaamingen. Vind men aan derzel- ver oppervlakte een uitpuiling, eené rondigheid of diergelyken, dan noemt men ze Hoofden, zyn dezo
|
|||||
I
|
|||||
Stumeesiïr.
|
||||||||
3*
|
||||||||
deze aa» de eene en de ander- zyde plat afgaande,
zoo ontvangen zy de benaamingen van Knobbels (Cohayly) zyn ze oneffen en hobbelig, als dan wor- den ze tuberojttas genaemd; aan haare ukeindens meer uitzettende en groover wordende, dan word het dunne deel, dat gemeenlyk in 't midden van dien afltand is de Hals genoemd. Eindelyk wan- neer deze uitfteekfels haar fcherp en puntig vertoo- nen, noemt men ze graaden of Spietfen , en Kam- men (Crijtce) zoo zy lang en gelyk fnydigevormia: eyn. Daar zyn ook Been uitpuilingen, welke we- gens haare legginge en loop aan de Knokken, fchuin- ze, dwarsfe, boven en beneeden uitfteekfeh ge- noemd worden. Andere weder hebben haare eieeen byzondere naamen, by voorbeeld de Priemsrelvke. unfteekfels, de Knokkel-uitfteekfels. &c. De hollie- heden zyn onder elkander niet minder verfchillende en worden mede in een groot getal aan hetDierlvkê Geraamte ontmoet. Doordebenaamingevan ho!He- heid,verfiaat men in het algemeen allé diepten-? In mgevallentheden, welke men buiten aan de Beende ren ontmoet als men dezelve naauwkeurig nagaat en befchouwdt Sommige daarvan omvatten weékê deelen, als de Herfenen en de Oogen; andere we! der ontvangen harde deelen; zoo als die weTS gefchikt zy„ tot het vatten van de verhevendheid van een ander Been. Voor eerfl. worden d?eS ker openmge breedt is, kuilen genoemd;die, wel- ke by de open.ng naauwer als op de grond 7™ noemd men holtens (Sinus) wanneer ze klein ™l' Groefjes (fonol*) Als rondagtige openinïen hec llZ^J" CenC ZydC in^n"nSop dPe andere zy-
de uitkomen , noemt men zeeaaten; als dezelan™- als breed zyn en dus het Been mede door en door gaan worden ze openingen genaamd S s LaSwë opemngen g.lyk als eenhMmrietje.he Peen oW booren, d>t zyn Buizen ofKsm^T^eerZ uitgangen dezer Buizen zeer fyn, LuïZ,w ^n, dat men ze met het ^00^00^"^ „12 waar kan worden, daa ontfangen zyTbZlZl |
||||||||
gen
|
||||||||
3i DENEflEHASDStHÏ
gen van Poorien (Pori), halve Buizen welke lang
en open zyn, geefc men de naam van Gootjes; wanneer deze zeer naauw, en fmal, oppervlakkig en eenige in getal zyn, worden Zy forchen genoemd; zyn ze als holle flreepen, dan geeft men haar de benaaminge van fpenriingen; wanneer ze doorgang aan de Peezen geven, dan zyn het uithollingen* Geeven zy doortocht aan Bloed-Vaten of Nerven * dan zyn 't fpleeten; wanneer de Randen van het Been als uitgehouwen is, dan worden ze uitfnydin» gen genaamt; en als 'er verfcheide verborgene om* krullingen met elkander gemeenfchap hebben dan is het een Doolhof, (Labyrinthus). De tweede zoort van holtens en diepten, zyn die, welke har* de deelen omvatten; deze onderfcheiden haar, in derzelver benaamingen, door hunne meerdere of mindere diepte. De diepte daaronder worden Kom- men (Cotyli) genoemd : zoo als die, welke hec Dye-Been omvat, de overige worden kasjes (AU ve'oli) genoemd; en zyn gelyk aan de Tandkasjes* De minder diepte kan men niet anders als ondiepe of Vlakke kuiltjes noemen, zoo als die zyn van wel* ke men halve en heele aan de Ruggewervelen vind, die daar gefchikt zyn om het bovenfte knopje van de Ribben te ontfangen. Daar zyn nog eenige an- dere ondiepe Kuilen, by voorbeeld, die aan hee Schouderbladt, aan de tweeden Nekwervel &c. welke men de Glenoideale Kuiljes noemt; om dat men het woordt Glenoides dat in 't Grieks Oogap- pelvormig beteekent, en waar mme de ouden ont- leeders die Kuiltjes belegt hebben, om dat hief aan geen gepafte benaaminge kan gegeven worden. Eindelyk, ten aanzien van de opper-vlakkige on- effenbieden welke op de Beenderen gevonden wer- den, om dat dezelve meeft tot inplantingen voor de Peezen en aanhegting der Spieren dienen, zoo worden zy, met byvoeging van de benaaminge der deelen die haar daar aan hegten Nerfjes, indrukfels* flreepen en Vlekken genaemd. — Het meerder ge* deelt» van de Beenderen is gefchikt tot de bewer- king |
||||
StaemeestER. 33
kingvan zekere wederzydfcheBeweegingen; welke
weder door de Gewrichten ftand grypen ; die drfc- derhande geledingen konnen uitvoeren; waarvan de eerfte is met Beweging, de andere zonder be- weging, en de derde met en zonder beweging. (Zie hier van by Gewrichting). Van het Beengeftel is afhankelykde vorm, grondlegginge en flerkte der overige deelen van het gantfchè Dierlyke Lichaam. Het Been op zig zelven is van eene Aardagtige na- tuur, en het Merg der Beenderen is hetzelve als het Vet in 't Vleefch; beftaande uit eene, van flymige, aard, water en zwavelagtige deelen, fa- meDgeftelde Olie, die het Been bevogtigt, onder- houd èn verflerkc, dat het niet lichtelyk verzwakt of gebrooken kan worden. Boven dat zoo nee- men alle Knokken hun Voedzel van het Bloed, eelyk de andere Lichaam deelen. By de onrype Vrucht (Embryon) bevind men het Been ftof nog zoo week als het witte van een gekookt Ei; dus het onwederfpreekelyk is, dat de Beenderen by haar Oorfprong week zyn, en dat ze, voor, dat zy hunne volkomen flerkte en fteevigheid berei- ken, alle graaden van Groei moeten doorgaan. De Been-kunde van het Lichaam van het Paerdc word Hippofteologia genaamd; en de befchryvingen van elk Been in 't byzonder is te vinden, onder derzelver eige benaamingen; Bèen-breuk, aan dit Ongeval zyn de Paerdetv
roede onderworpen. Men is langen tyd van gevoe- len geweeft, dat de Been-Breuk aan een Paerd on- geneeslyk was, om reden dat het Paerde-Been niet van zulke Sappen als die der Menfchen gevoed wier- den: maar beide is eengroote mistafting,want voor- eerft, zoo zyn de Beenderen der Paerden zoo van binnen als van buiten van het zelve ftof, als die der Menfchen zamengeftelt, en de holligheid der lange Beenderen met het vereifchte Merg voorzien, het welke omgeeven is door een by uitftek fubtiel tTJ<tï dat a'8 ecn binDeD Been-Vliesje kan aange.
II. Deel. C merkt |
||||
34 DeNeberlandïche
merkt worden: waaruit ten tweede volgt, dat al-
le Been-Breuken aan Paerden, zy moogcn zyn over- dwars, in de lengte, fchuins of met verplet terin- §en en vergruizing, geneezen konnen werden: maar e reden, dat men 'er geen werk van maakt om de gebrooke Beenen der Paerden te geneezen zyn ze- kerlyk deze, ifc. men weet, dat als een by de Menfch gebrooken Been , gezet is, de Patiënt een langen tyd op eene Plaats moet blyven ftil leggen, en het kwaade Been niet mag verroeren, tot dat de Callus of Eelt weder aan gezet is: ieder een kan ligt be- grypen, dat zoo eene behandeling en operatie aan het Dier, hoe niet ten eenenmaal onmogelyk, egter heel moeielyk en ongewis vallen zoude, te meer, om dat het Paerd niet op de.krukken gaan kan, en dus tot zyne volkomen geneezinge zoude moeten blyven hangen, 2e. veronderftelt dat het Paerd voor de Been Breuk, hondert Guldens waardig is, het zelve door dit Accident ruim de helft van zyne waardy zal komen te verliezen, als was de Breuk ook nóg zoo wel geneezen. Vyf en twintig Gul- denszouden met hèt meeiter-Loon verfpild worden: en binnen drie a vier Maanden, in welke men niet 't minfte gebruik van het Paerd zoude konnen héb- ben , zal net Voeder en oppaflen met eene gelyke Som niet konnen goed gemaakt worden: dus is het zeeker, dat een Paerd, zyn Been breekende, van geen waardy meer is, en men beft doet, als men het ten eerflen laat dooden. Befn-peezen, de kennifle van de Dierlyke bin-
nen deelen en derzelver leggingen fchikking, doet ons zien , dat niet alleen de Paerden-Meefters, maar zelfs ook de Autheufen die over de geneeskunde der Paerden de Pen gevoerd hebben, grootèlyks hebben misgetaft in 't benoemen van de partyen wel- ke aan de beneeden deelen der fchenkelen van 't Dier gevonden werden. Hoe algemeen is 't niet, dat men een Ligament en twee fterke Poezen die het agtergedeelte van de Been-Pyp uitmaaken > met al- |
||||
STAtMElSTÈB, 35
derhande byvoegde naamen t of ook alleen Zenu-
wen noemt? daar doch niets gewiffer is» als het on- derfcheid lullenen eene Zenuw (Nervus) en eene Pees (tendo). Het Band (Ligament) is 'c naaft by het agtergedeelte van de Been-Pyp ("vvy fpreeken hiervan die, van een Voor(chenkel),het behoord tot geene Spier; en het is juilt 't zelve waar van men, aan eenen plattenen weinig Vogtryken fcben- kel, de fplyting gewaar word, iets boven de Koo- gel; en aan elke zyde verzeilen die, uit dezefply* ting voortkomende, twee takken, de kleine Kuit- beentjes, gaan over de Gewrichckas band der Ko- gel, en eindigen haar by de kroon. Wat betreft de twee Peezen welke wy hier de Been-Peezen noe- men, dat zyn de uiteindens van twee Buig-Spieren, waar van de eene, dat de verhevene Spier is, gaat door eenBandboog die agter de Knie gevonden word, en zig begeeft tot aan het beneeden eind der Pyp, alwaar zy haar uitbreid, en zig hegt door een Band* agtig uitfpanzel, aan twee driehoekkige Beentjes» welke men vind aan de gewrichting van de Pyp met de Kogel; van daar ze zig weder uitrekt, langs de Koot, aan welker einde zy haar inplant door twee takken, welke tuflchen zig eene opening laaten, waarom deze Spieren ook gehoemt word de Doorboorde.------- De tweede Pees neemt dien
zelven weg als de eerde , dat is te zeggen , dat fce
mede door de Bandboog gaat, maar ze is gelegen, van onderen aan de voorgaande, en wórd hier om de diepleggende Spier genoemt, zy gaat af tot 't onderde van de Koot, alwaar ze "de fpleet doorgaat, die geformeert word door de beide Pees- takken der doorboorde Spier; waar van dezelve ook de benaaminge van doorboorde Spier draagt; ver- volgens komt zy baar weder uit te breiden, en hegt zig door een Pees-Vlieszig uitbreidfel aan het; beneden gedeelte van het klein Voetbeen. Dat zyn alzoo de twee Been-Peezen; welke veeltvds met de verkeerde benaaroing van Zenuwen beftempelt worden, -— Het Pyp-Been, kan niet welgeftelr. ge. C ?. nanirjt |
||||
3Ö DeNederlandsche
naamt worden , als de agter aan "t zelve bevindly-
ke Peezen ook niet welgeflelt zyn; dezelve moe- ten zyn van ecnewel geproportioneerde dikte, vaft van weezen, en in haar famenftel, wel van het Been gefcheiden, zonder eenige uitpuiling of ge- zwel, en zonder pynlykheid; behoorlyk dik, vaft en van het Been gefcheiden; om dat, zoo het Been breedt en plat is, 't geen aan 't zelve tot eene fraay- heid verftrekt; is het dat de Been-Peezen klein, dun en te naauw aan 't Been leggende bevonden werden, zoo is het een teeken van Zwakheid de- zer party, die by de minfte Arbeid, rond en on- jrefteld zal worden, welke ongefteldheid men Kalfs» Seenen noemt. Ten tweeden, de Peezen hebben uit haar zelven geen kracht, dan die zy van de Spie- ren , waarvan zy 't vervolg zyn, bekoomen; want eene Pees is uit niets anders als door de Spier*Ve- zelen voortgebragt, waar van ze een deel uitmaakt; het eenigfte onderfcheid der Vezelen is, dat ze los en van elkander verwydert zyn in den Buik van de Spier; daar dezelve zeer geflooten zyn in de Pee- zen of trekkers van de Spieren; waar uit dan volgt, dat zoo de Vezelen van de Spier weiniger in 't ge- tal , of dunner en fynder zyn, de Spier niet zoo groot kan weezen en gevolglyk moet dezelve ook minder kracht hebben; zoo dra wy nu vaft ftellen, dat den trekker 'er een vervolg van is, en deze van dezelve Vezelen geformeeK is, by gevolgelyk ook, kleinder en zwakker zyn moet: en dit is de reden waarom een kleine en dunne Pees de zwakheid van het Been aantoond; dewyl de Spier tot welke zy behoord zig zelven zwak bevind ,«en het in de Spier is daar de kracht dezer party gelegen is. Maar waar- om is het eigentlyk dat de Pees van de BeenPyp behoord afgefcheiden te zyn? Aan de eerfte ge- wrichting van het Knie met het Voor-Arm-Been (Cubitus) heeft het een katrolletje, dat zig van 'C Been iets verwydert bevind, door 't welk deze trek- ker gaat; 't |geen diend om aan den zelven meer kracht by te)zetten, hem verwyderende van'cbe- we-
|
||||
i
|
|||||
S H t M I ï I T E ». 37
wegings punt; zoo hy in tegendeel daar nader by
is,dan zal de kracht van dezelve beweging vermin- dert zyn, en het Been zal 'er door 't geweld en dwang dat herDierdoen moetom hetzelve te beweegen,vecl terder van geen nut zyn, als anders. BEEN-VLiKs,CPm'ü/ZfKm)is een Span aderig, dun
en taai Vlies, dat van buiten onmiddelyk en zeer vaft aan de Beenderen gehegt is, en aangemerkt moet werden als het werktuig dat de Been blaaden vormt; doch dit Vlies bekleed niet de gedeeltens der Beenderen, welke met Kraakbeen bedekt zyn, ook niet zulke daar Banden en Peezen aangehegt zyn, ook die niet, welke aan eene wryvinge on- derhevig zyn. Het is gefchikt tot het onderfteu- nen van een oneindig getal endelvaatjes van welke het door boord is, en die aan het Been ftof, en aan alle, tot het Been behoorende, partyen, het vereifchte Voedzel toebrengen. Het heeft eene rekkende en weder krimpende hoedanigheid, en is dus van een Veer of Spankragt voorzien, door welk middel hetzelve zig zoo wel verwyderen als weder zamen trekken kan, na dat het door de kleine Vaa- ten welke tuflchen 't zelve en het Been zig bevin- den , opgeheven is geweefl; gelyk hetzelve de Cir- culatie van het Bloed, en het zilt-agtige Vogt ook in de afgelegenfte partyen der Been-Vezeltjes be- vordert. Men is altyd van gevoelen geweeft, dat dit Been»Vlies by uit'flek gevoelig was, en dat de- ze groote gevoeligheid veroorzaakt wierd door de meenigte Zenuw-Vezeltjes, met welke het zel- ve zig als doorweeven bevind; maar verfcheide van de nieuwe ontleedkundigen, onder anderen , den vermaarde Holler, willen, dat dit Been-Vlies in Menfchen en Dieren, zoo wel als de Peezen, Ban- den, Gewrichtkasjes en het Pan-Vlies ten eenen maal gevoelloos is. Been-vreter, Caries, is de Verrotting en
Etter,van het weezen des Beens zelve, of het ge.
C 3 zwel
|
|||||
38 DeNiïderlandsche
zwel en Brand van het Been. Dit kwaad, dat, om
zoo te fpreken, de Kanker is aan het Been, die', als men 'er niet by tyds in voorziet, geduurig ver- der gaat, en de naait leggende Been partyen, aan- iteekc, ontftaat uit inwendige en uitwendige Oor* zaaken. De inwendige is, die zig eerft in het Been zélve gezet heeft: Welk Been bederf voortkomen jearj, uit aanhoudende Sjcktens als Droes etc: in welke zig cene Veiaweering op het eene of ande- re Been gezet heeft; ón ligtelyk kan gebeuren door Obftruclie der Vaaten die de vloeying der Vogten door het Periqftium binnen het Been brengen. Het Been door deze knagende Zweering ingevreeten zyn- de , word dus met Daaltjes , Hobbeltjes, en Schil- fers zeer oneffen , waaruit, in zoo verre het Been betaltelyk is, de Caries' gevoeld en eikend kunnen \vordcn, als mede ook uit de geduurige aanhouden* <iéPyn,.en daar na uit de verandering van het Vleefch, dat het Been bedekt,als het zelve week, fponsagtig en Lood-verwig word. De uitwendige oorzaak is, welk uit eene vuile Zweering in het Vleefch ontftaat, en dus het bederf in het Been en in deszelfs weezen verfpreid heeft; dan is de Caries te erkennen uit de gdleldheid der Etter, zynde zwart en affchuwelyk ftjnkend. De geneezinge van de Been-vreeter gefchied op verfchillende wyzen, het zckerfte is, dat men zoekt den fchilver of dat gedeelte van het Been dat ingevreeten is, tot op fie gezonde plaats weg te neemen. De Qaufticale Genees-Middelen worden 't meelt voor den Been- Vreeter ge-employeerd; vooral, die, welke men Ac~ tualia no.emt. Bewegingen ,deze konnen in het Dierlyke Lich-
aam van het Paerd in drie zoorten onderfcheiden werden,- te weeten Ie. de natuurlyke Bewegingen, welke niet van den wil van het Dier afhankelykzyn, lk.de dierlyke en vrywillige Beweginge,en IIK de gemengde Bewegingen. De natuurlyke Bewegin- gen zyn die van het Hert, van de Darmen, van Ie Maag &c: zy zyn in geenep deel afhankelyk |
||||
Stal meester. 39
|
|||||
van de Jngeving of de wil van het Dier, om dat
het zelve niet vermogendis, uit zig zelfs of na ei- ge wil de omloop van het Bloed te ftremmen, of zig te verzetten tegens de kookinge van de Spy* zen, welke het genuttigt heeft; nog tegens de ver- duwinge en afvoeringe daarvan door de Gedarm- tens; nog de nederwaerts drukkende Bewegingen der Jngewanden (Perijlalticus motus) kan doen op- houden. De eigenwillige dierlyke Bewegingen, zyn die van de deelen, welke het Paerd beweegt en wil bewegen,volgens zyn eige vrye wil en befluit; het zy om zyne verfchillende behoeftens, of het zy wegens verfchcide voorwerpen van welke des- zelfs ingefchaapen gevoel word aangedaan : zulke zyn, de Bewegingen zyner Leeden; wanneer het dezelve beweegt en doet werken. De gemengde Be- wegingen zyn zulke, welke gedeeltelyk beflaan uit vrywillige en gedeeltelyk uit zodanige, welke niet van de eige wil en vermogen van het Dier afhan- kelykzyn, dusdanige zyn de Respiratie of Adem- haahngé: hebbende het Uier het natuurlyk Vermoo- gen dezelve eenige ogenblikken af te breeken , of te vermeerderen ; by voorbeeld , het breekt die af waaneer het,dooreenig geluid, opmerkzaam word, en daarna luiftert: het vermeerdert, die, wanneer hetzelve kucht of proeft. De eene en de andere dezer Bewegingen, het zy in de inwendige of in de uitwendige deelen zyn altoos ingericht volgens de fchikkinge van de Vleefch-Vezels, die daar ge- vonden werden; de Maag, de Slok-Darm, de Dar- men en de Blaas, hebben hunne krimpende en uit- lekkende Bewegingen niet anders als overeenkom* ftig met de werktuiglyke Wetten, welken de be- werkingen in het vrywülige beweegen der Leeden volgen; doch maar in zoo verre het bedryf van het eene of het andere deezer deelen dezelve fchikkin- gen erkent. Wy zullen hier niet verder uitwyden; maar al-
leen wegens de vrywülige Bewegingen van het Dier, nog het volgende aanmerken; dat men ia die vry- C 4 willi-
|
|||||
40 DeNederlandsqhe
|
|||||
willige bedryven van alle de Leeden, drie ondep-
fchcidene zoorten van Bewegingen ontmoet: als i, een enkele 2, eene ziamengeftelde , en 3, eene fpannende Beweginge: In de enkele Bewegingen, zyn het eenige Spieren, welke de voornaamfte be-^ wegers uitmaaken: nogtans dient men aan te mer- ken , dat alle de andere ook gedeeltelyk in mede of tegen trekkinge koornen; deze om de Bewegin- gen te bertieren en geene om ze in even-wicht te houden, als by voorbeeld, het oogenblik, in 't welke het Dier zyn fchenkel buigt, Nvederhouden de uitftrek-Spieren als de tegenwerkers (Antagonü jlen) van debuigers, derzelver werkinge; terwyl de bybrengende en de afhalende Spieren, van de- zelve deelen ook aangetrokken wordende, de Èe- wegingen daarvan bertieren. In de zamengeflelde Be wegingen, gelyk in die , wanneer het Paerd loopt, wederhoüden zig dg Spieren niet anders, als de ee- nen om de anderen en dus agter een volgender wy ze: En in de fpannende Bewegingen dat is te zeg- gen, in welke het deel zig gerekt, ftyf, vaft, en gelyk als onbeweglyk bevind, zyn ze alle in eene egale zamentrekkinge, omdat alsdan het tegenge- weld der Antagonijlen of tegenwerkers gelyk is. Blaas-call, by de franfche Pesfigon genoemt,
is aan het Paerd eene weeke, ongevoelige en meer of minder groote dikte, die men geplaaït vind on- middelyk tuflehet-. dePees-koort welke over de punc van de Hak ga'it, en het beneden gedeelte van hec Schecn-Heen («itóa),zynde dezelve niet zichtbaar, als wanneer het Paerd op zyn agtergeftel fteundj fomtyds is deze dikte verdubbelt, dat is te zeggen, dat 'er eene van de Jnwendige zyde, en eene aan de uitwendige zyde van de Hak gevonden word; 't geen men dan klemmende Blaas gallen noemen kan» Deze kwaal doet de Paerden niet altyd kreupel saan; maar het neemt toe met de Jaren , en belet het Dier om dit deel gemakkelyk te konnen bewe- gen j door de kJemminge welke hetzelye alsdan |
|||||
\
|
|||||
Stalmeester. 41
op de Banden en Peezen maakt. Het wezendlyke
dezer Gall vind men telkens in een Huisje befloo- ten, dat altyd geformeerd is, door eene opgekrop- te en gezwolle Klier, of van een Lympha vat, 't welk zigop dezelvewyze verwydert, en uitzet, ge- ]yk de Bloed-Vaaten, zig verwyderen en verflap- pen by een ongemak, dac men Kramp-Ader (fa- rix) noemt. De in het blaas-huisje beflootene ftof- fe, is niets anders als een Lympha Vogt, dat ee- ne zekere lyvige hoedaanigheid aan neemt; wee* gens de tegenftanden die zig tegens deszelfs voor- waerts gaande beweging verzetten, en dit veran- dert in een zoort veel overeenkomstig met Honing; waarom het niet oneigentlyk is, als men deze dikte in vergelykenis fielt meteen Honing-gezwel, (A/e- liceris'). De oorzaaken welke deze zoort van Blaas* gallen voortbrengen, konnen uitwendige en ook in- wendige zyn, de uitwendige zyn eene geweldige uittrekking, gedwongene werkingen, kneuzingen, flooten en flaagen; De Jnwendige oorzaaken zyn meed een eigen bederf van het Lympha Vogt, en de verftopping der Vaaten. Blindheid, kan aan het Paerd op verfcheiden
manieren ftand grypen. ï.Het gebeurt fomtyds (eg- ter zeer weinig) dat de Veulens blind gebooren worden en blyven, a. Een Oog of ook wel beide konnen, door ftooten of flaan, van buiten, zoo- danig gekweft worden, dat de Blindheid gedeeltelyk, of geheel daaruit voort komt: 3. Zoo kan door 't overvoederen of door eene misgefteldheid der bin- nen partyen, of't bederf van de voedende Zappen, het eene of ook wel beide Oogen verduifterd; met Vlakken of Vellen bezet, en zelfs geheel blind raakenrgelyk ook van diezelve Oorzaaken deMaan- ziekte ontftaan. Eindelyk ten vierden, zoo komt de Blindheid by die Dieren ook door hooge Ouder- dom , wanneer alles, en gevolglyk ook de Oogen voedende zappen en Vogten verdroogen en kragte- Joos worde». Een Paerd Wind gebooren zynde, Cj zal |
|||||
4« DeNedbrlandsche
zal liehtelyk te erkennen zyn: als mede ook de
Blindheid , welke, door het ftooten of flaan, van een hard Lichaam, veroorzaakt is, zal geene lan- ge Nafpeuringen behoeven; het is zichtbaarlyk ge* noeg, als 'er een uitwendig gedeelte van het Oog gekweft is. Wat nu, de door inwendige ongemak- ken voortkomende Verduiftering der Oogen, aan* gaat, of de oorzaaken waardoor Vlakken , Vliezen, of darren, eene Blindheid op de zintuigen voort- komen; hiertoe behoord een naauwkeuriger onder- zoek. Als men de Oogen van een.Paerd wel bezien wil, moet zulks binnen een flal of andere beflootcn plaats gefchieden, daar het niet al te helder is, en daar de Lichtftraalen niet regt konnen invallen, daar op beide zyden zig geene al te witte Muuren of iets dfcrgelyks bevinden, 't welk anders eene fchaadelyke wederkaatzingen veroorzaaken zoude. Het Pae'rd, aan 't welk men de Oogen onderzoe- ken wil, wel geplaaft zynde, fteld'men zig voor de Oogen van het Dier, en doet zyn onderzoek, op alle de deelen van dat zintuig, volgens eene bepaalde order, beginnende met te zien of beide Oogen , gelyk van" groote zyn , als hierin, een gebrek befpeurd word, dan is het raadzaam na te gaan, of deeze faut natuurlyk of onnatuurlyk is; dat is te zeggen, dat aan het eene , dat 't kleinfte is, eene Oog zwindinge, een vergaan of zrnettin- ge van het, de'zen Bol omringende, vet plaats heeft, of dot de Maan blrndhoid daar fchuilt; waarby nog tot kenmerken verftiekken, als het Oog traanende, troebel, en roodagtig; het onderfte Oog lid van den Traanen loop gekorven is, en het Dier, by dit onderzoek,zig zeer onruflig houdt, vervolgens geeft men acht, of het doorfchynende deel van het Hoorn-Vlies, genoegzaam helder en doorzich- tig is; dat is ta zeggen, dat men den Regenboog, den Óog-Appel en de Kriftal-Lenze, overal gelyk duidelyk, door het doorfchynende Vlies kan heen sien: gebeurd het, dat men eene duifterheid of $oort van Wolkjes ontwaar word, welke het zui- ver; |
||||
Stalmeester. 43
vere Gezicht, op de gemelde Partyen, beletten,
dan plaatft men zig ter zyden, om te zien, of die Duiiterheid veroorzaakt word door eene verdikkin- ge in het Water-Vogt, 't welk zig binnen de voor- ite Oog-Kamer bevind; als dit zoo is, danjzal men, terzyde ftaande, zoo dat men het doorfchynende Hoorn tuflchen zig en 't Licht heeft, dit Water- Vogt zoo troebel vinden , dat de Lichtftraalen niet genoegzaam door hetzelve dringen konnen: doch hierby is nog aan te merken, dat offchoon men, of het doorlchynende Hoorn, of het Water-Vogt, iets troebel vind, men niet altoos daaruit moet opmaaken, dat het Dier blind is,: want by voor- beeld de Veulens, welken de Tanden wiflelen, by- zonder by het verwiffelen der Hoek-Tanden, heb- ben zelden de Oogen regt helder; gelyk ook de Paer- den, welke zig met een inwendig ongemak of ziek- te aangetaft vinden; doch deze troebelheid' ver- dwynt naderhand langzaam van zelve, men be- hoort dus by dit onderzoek der Oogen, de Jaaren en den toeftand van het Dier mede in overweegin- ge te neemen. Een klein gedeelte van het doffe Hoorn, vertoond zig zomtyds iets roodagtig; 't welk dan eene Inflammatie in het aangewauene Vlies (ConjunSliva) te kennen geeft, welkers oor- fprong, uit verfcheide oorzaken af te leiden is, maar egter zelden kwaade gevolgen tot een na- Heep heeft; immers zoo de overige Oog-deelen in haaren natuurlyken ftaaf gevonden worden. Som- Sds vind men ook, dat de Portie van het doffe
oorn in fommige Paerden meer plaats van voo- ren beflaat,als in anderen: deszelfs meerderevoor- komftig by het doorfchynende Hoorn, geeft dien misftand, welken men Krinzel-Oogen noemd, en waar van men tot nog toe geloofd heeft, dat hec geheel bedorvene Oogen waren: maar dat gevoe- len is zonder grond. Het doorfchynende Hoorn, en het Water-Vogt helder en in zynen natuurlyken ftaat bevonden hebbende, veftigt men het ook op de KryJlcd'Lenze; dit een helder en. doorfchynend Lich-
|
||||
44 DbNedïrlandschk
Lichaam zynde,' dat gevolglyk van zig zelfs gce-
ne duiielvk zichtbaare kleur heeft, laat ons, door den Oog-Appel heen, niet als eene zwarte kleur ontwiar wordea, welke niets anders is, als de we» derkaatzinge van de natuurlyke kleur van de Uvea, dwars door de Oog-Vogten; zoo men daar eenigs andere kleur als deze zwarte Reflexie gewaar word, dan kan men met zekerheid befluiten, dat 'er eene verduiftering en verdofïinge aan de Lenze plaats heeft, welke beletten kan,dat de LichtltraaJen be- hoorlyk binnen het zintuig koomen konnen ,en dus het gezicht ten eenen maal bedorven weezen moet. Wanneer zig de Kryftal-Lenze, om den geheelen ovaalen omtrek van den Oog-Appel, gelyk als wit en glasagtig vertoond; dat is een zeker teeken van een begin van derzelver verduifteringe, het welk voortgaat en in korten tyd dat ongemak fseft 't welk men den ftaar of CatharaSla noemd.
choon men nu het doorfchynende Hoorn , het wateragtige Vogt, en de Kryftal-Lenze, en dus alles voor en agter den Oog-Appel, helder en klaar en doorzigtig bevonden heeft; is het nogtansgeen volkomen bewys, dat het Oog vry van Blindheid is, waarom moeilyk is, in dit geval, de waare ge- fteldheid van het Oog te konnen ontdekken; hoe* ■wel deze moeielykhed alleen voortfpruit uit het gemis van de vereifchte Regelen en grondftellingen, want zulke, hier omtrent in het algemeen aange- noomen en vafl gefield zynde, behoefde men niet langer bevreesdt te zyn.om zig hier in te kon. «en bedriegen. Die waarheid omhelzende, dat de dofheid aan de Oogen van het Uier, 't niet alleen is, dat het bederf en verlies van het gezicht ver- oorzaakt: zoo moet men onderltellen, dat 'er vol- ftrekt ook nog inwendige oorzaaken zyn, die het bederf van het gezicht voortbrengen, gevolgelyk men ook zyne toevlugt behoord te neemen, tot eene naauwkeurige befludeeringe van de nuttig- heid en werkingen der deelen, welke tot dat zin- tuig behulpzaam zyn. De Regenboog, heeft hier mee-
|
||||||||
i
l |
||||||||
S T A.L X I I I T | li 4J
tweederhande Bewcegingen ; de eene is de Zamen-
trekkinge en de andere de loslaatinge, deze beide Beweegingen formeeren de twee hoedanigheden van den Oog-Appel: in de Duifterheid ontlaat hy zig; en trekt zig by een, in de helderheid:hy ont- laat zig in 't donkere, om eenen veel vreijeree door- tocht, aan de Lichtftraalen te laaten, welke als- dan in eene weinige veelheid zyn; hy trekt zig by een, by het helder Licht, om het inwendige van het Oog te bewaaren, voor den al se grooten in- druk , welken eene al te groote menigte van ftraa- len daar zouden veroorzaaken, en zoo deze beide hoedanigheden, van zamentrekkinge en loslaatinge, niet zichtbaar zyn, dat is, als de Regenboog gee- ne Beweegingen heeft, dan is het zeker, dat het gezicht bedorven is. Op zoo eene wyze, kan men door het onderzoeken dezer Beweegingen zoo ver- re koomen, dat men, een wel gefundeert oordeel, over de fterkte en over de zwakte van 't gezicht van het Dier vellen kan; namentlyk, als men het Oog wegens de meer of mindere helderheid» en doorzichtigheid naauwkeurig onderzoekt en de graad daarvan bemerkt heeft, drukt men aan het eene Oog het bovenlie Ooglid af, en houd dus dat Oog eene korte tyd toe, waarna men hetzelve laat ope* nen, en naauwkeurig let, of de Regenboog by de zamentrekkinge en de loslaatinge van den Oog-Ap- pel, zyne veerkragt in de beweegingen heeft, en tot welken graad deze Beweeginge is: vervolgens fluit men het andere Oog, aan het welke men de- zelfde onderzoekingen doet: uit de meerdere of mindere zamentrekkinge en krimpinge, maakt men op, de meer of mindere gevoeligheid, en gevolg. lyk van de veel of weinige fterkte van het gezicht; en zoo hier van eene gelykheid in beide de Oogen gevonden word, dan kan men ook beiluiten, dat in beide eene gelykheid en evenredigheid van ge- zicht vermoogen plaats heeft: deze Beweegingen z\n zoo wel in het Oog van het Paerd, als in dat yan den Menfch zeer zichtbaar: edog, om ze op |
||||
43 DeNederlandsche
't alderduidelykfte te konnen ontwaar worden, moet
men op de volgende wyze te werk gaan : onderftel. lende dat het Paerd zoodanig geplaatfl is geweeft, dat, de al teregt lynze, invallende LichVftraalen. geene vèrwerpinge hebben konnen veroorzaaken > ïn het befchouwen van de uitwendige deelen, van den Oog-bol, en niet hebben konnen beletten het ontwaar worden, van de verfchillende verduifte- rende oorzaaken; dan heeft men niet te doen, als het Dier iets te rug, in eenen wat donkere Plaats, doen gaan, dus zal zig de Oog-Appel zeer zicht- baar loslaaten en openen , brengt het Dier vervol- gens fchrede voor fchrede en allenskens weder voorwaarts; na maate het de helderheid nadert, zal zig de Oog-Appel zamen trekken. Deze ma- nier, is volflrekt zeker,en de Beweginge van den Regenboog zyn zeer duidelyk te zien; het zy in het zamentrekken , of in het loslaaten en verwy- deren van den Oog-Appel, en zoo volkoomen te onderfcheiden , dat men in eene en dezelve tyd de onderfcheide hoedanigheden van dien, of zy in beide de Oogen met eikanderen over een komftig zyn, en teffèns ook de fterkte of zwakte van het Gezicht van 't Dier, erkennen kan. De Blindheid van den Ouderdom door 't uit-
droogên en 't bederf der voedende vogten en fap- pen voortkoomende, is al te ken en zichtbaar, en dus niet noodig, hier eene befchryvinge daarvan te doen : voor 't overige zie meerder hiervan by Oo- gen en by Maan-Oogew. Bloed , het wezen van! dat vloeibaare Vogt, is
gebondener, als Water, en rood van kleur: buiten het Hert is het, of in de Pols-Aderen, of in de Bloed-Aderen: het eerde is dunner, warmer eri róoder; het tweede dikker, kouder en donkerder. Het is uit tweederhande flof zamengefteld, te wee- fcen, uit een wit en ziltig Vogt, in het welk eert ander, zynde rood .van kleur, als een flieönigta too-
|
||||
Stalmkester.
|
|||||||
4?
|
|||||||
roode balletjes zwemmen, die de roode kleur aan
het Bloed geeven. Beide deeze Vogten met mal- kanderen vermengt en Circuleerende; maaken niet als eene Subftantie uit; maar als het Bloed buiten zyne Vaaten is, fcheiden deeze partyen zeer zicht- baarlyk van een, waarvan de eerfte dik en geron- nen word , en de andere Water is, het welk men. de fcherpigheid van 't Bloed noemd. Het Bloed word in het Lichaam op de volgende wyze gemaakt; als de Chylus, in de Maag behoorlyk gekookt, van daar in de dunne Darmen gegaan is, word hy al- daar gezuivert en volmaakt; doch de grove deelen of faeces gaan na den dikken Darm ; deMelk-Ade- ren trekken den Chylus aan zig, en verfpreiden hem door de Darmen. Van daar gaat de regte uitge- wrogte Cliylus na de Melk-Zaps-K lieren , door wiens takken de volmaakte Chylus in den DuBus Thora- ckus, tulTchen de groote Pols-Ader en Wervel- Beenen, tot aan het Hert gevoert word, van waar zy zonder het zelve aan te raken na vooren gaat, en zig zomtyds met eenen, en al te mets met meer Monden in de linker Oxel-BIoed-Ader, ('t welk bv de Menfche eene van de onder-fleutel-beenfcheis) uitfypeld, en zig dus met het Bloed- Aderlyke Bloed vermengt, en alzoo hierdoor de gemeldeVma be- let word, dat het Melk-Zap niet hooger klimt, maar door middel van den ftam der holle-ader we- der agterwaerts_ gaat, en in de regte Hert-Kamer loopt , en daar in Bloed verandert word. Maar de regter Hert-Kamer word door het aankomende Bloed meer geopend en verwydert, welk Bloed door de gemelde Aderen der regte Hert-Kamer in meenigte toevloet, en door de linker Hert-Kamer word het gelyk als kookend Bloed, door de Lugt der Long èematigt en verkoelt. Dit gefchied zynde, wordt het verder door de Arteria Pulmonatis naar de Long gevoert, van waar het door èeVena ■pulmonalisvtQ* der te rug in de linker Hert-Kamer komt, aldaar ten vollen uitgewrogt en door de Arteri Magnatol alle deelen des Lichaams gebragt word. Boom*
|
|||||||
48 DeNsdeilandschb
|
|||||
Boom drs leevens, deeze zoogenaamde ge-
daante , word zoo wel by het Dier als t y den Menfch, in de kleine Hertenen gevonden. Van deze kleine Herrenen of agter-brein , beftaat de uitwendige hoedanigheid uit de fchorsagtige, en de inwendi- ge uit de Merg agtige; welke beide door malkan- der vermengt zyn; dewyl nu deze deelen gelylc als Platen op malkander geftelt zyn, zoo komt het door deze fchikking, dat wanneer men de op- per vlakte dezer Herfen Subftanrie in de langte (iiertical) doorfnyd; men in dezelve de gedaante van takken en telgen van een Boom zeer duitelyk ontdekt. Borst-Buis, Duétus Tboracius\ zie Gyl-leider.
Borsten, (Mammaria;') ook Prammen genaamd;
deze vind men aan de Merryen, maar aan Paerden van het Mannelyk geflagt worden ze zelden ont- moet; en als zy 'er zyn, dan zyn ze zoo weinig zichtbaar, dat het befte Oog werk genoeg heeft, om ze te ontdekken; vertoonende haar maar als kleine verheevenheeden van de Huid, aart de wrong van den Kooker, niet verre van den Balzak, een aan elke zyde , dog niet verder als een halve duim de eene van de ander verwydert ,eh met een klein en zeer ondiep ftipgaatje voorzien. Arifioteles meend, dat ze maar aan de Paerden gevonden werden, welke na hunne Moeder gelyken. De Borden der Viervoettige Dieren worden ook veel- tyds Zuig-Tepelen ook 't Uyer genaemd. Borst-Gezwel , is eene Siekte welke veeltyds
de Paerden overkomt, en onder de Koortfen moet gerekend werden, welke met eene inflammatie ver* zelt zyn, of by dewelke eene zulke te verwagteö ftaat. De teekenen deezer Siekte zyn, een ge- zwollenheid, voor aan het boven gedeelte van de Borft, ter plaatze omtrent daar de Hals de Bord uitgaat; eene geweldige klopping ia de flanquen, hee-
|
|||||
S ± A L M E E S T E R.' 49
|
|||||
jheevige Koorts, verloore Eetluft; niet tegenftaan-
de het telkens fchynd , als of het Dier geweldige Dorft heeft, nogtans zoo kan het geen drinken nut- tigen , een Kout-Zweet, Huiveringen en buiten ge- woone fterke Hertkloppingen , welke men omtrent ter plaatfe van de Zwelling, door de Pols flaagen van de Hals-flag-ader (Carotites) zeer zichtbaar kan ontwaar worden. Om dat dit Borft-Gezwel, zig regt voor 't Hert bevind,, noemen de franfchen. deze Siekte Slnticeur of dvani-Cceur-------Dewaa-
re ooiTaaken van dit Ongemak, zyn niet ten ee-
nenmaal met fekerheid te bepaalen •, egter, zoo veel is gewis, dat by Paerden die aan deze Siekte gecre- veerdzyn, men meeftehtyds, beide de Luchc-pyp en de Slok-Darm zeer geinflammeert bevind. —• Öm deze Siekte te gcneezen moet men, zoo dra men de hiervooren gemelde teekenen gewaar wordj het Paerd aanftonds beide Hals-aderen doen ope- ten , en uit dezelve ruim half zoo veel Bloed meer aftappen, als riien anders, gewoon is, by ordinai- re te trekken, ten einde ,den aandrang van't Bloed na de geinflammeerde deelen te verriiinderen. Na het Aderlaaten moet men een verzagtend Lavemenn toe dienen en dat drie maal s'daags. Het Voeder dat men aan het Dier geeft, moét zyn een weinig Hooi, en lauwe Zeernelflobbering, en de Drank, met een Handvol gerfleh Meel, afgekookt Wa- ter, in 't welke men telkens ook nog fes loodt Poeyer van Zoethoud doen moet; en eindelyk zoo is 't ook hoogft noodzakelyk, dat men hier by pok Medicynen gebruikt, welke de Hitte en de Koorts verminderen. Borst-klier , (7%mw)j by de oude Ontleed-
kundigen genoemd ter oorzaake,dat dezelve in ge- daante eenigzints zweemt na een Bladt van hefc Kruid van dien naam; dog om dat deze Kh'er-ftofFe na maate zyner winnende tyd verandert, zoo valt het moeijelyk, de nette figuur daarvan regt te bepaa- len : deze weeke Klier-ftof word gevonden in de II. Deel. D Ver*
|
|||||
SO DeNederlandsche
verdubbeling van het middelvlies (Mediaftiuni) en
deszelfs tweede afwykinge boven het Hert-beursje en het Borft-been QSternwm). Deze Klier heeft eenige overeenkornft met de Longen, ten minften als men ze in een ongebooren Vrugt (Fcetus) of in een jong Veulen 'befchouwd; als zynde uit twee Lobben geformeert; welke alleenlyk door een Zell- weefzel met elkander vereenigt zyn. Buiten de bladen , tuflchen welke men ze geplaatft vind, is zy in haare Situatie door niets gefteevigt of vafl gehangen, dan door eenige Bloed-Vaaten, die af- komftig zyn, ter eener zyde, van een tronk der groote Slag-Ader,die de Middel-Vlies-Slag-Aderen heeft voortgebragt, en ter anderen van de Inwen- dige Borft-Bloed-Aderen. De kleur dezer Klier is inde ongebooren Vrugt, bleek rood, iri het jonge Veulen zweemt ze na het bruine, en is zwartagtig ïn 't Paerd. In deezen is haar klomp veel geringer, dan in het Veulen. en in dezen weder minder dan in de ongeboorne Vrugt. — Binnen 't weezen de- zer Klier-ftoffen heeft men wel Melk-Sappen ge- vonden , maar hoe die Zap daar aangebragt en ge- filtreert word, en waarheen en in welke partyen hy overgaat, blyfc tot nog toe onzeker, als tefFens ook, wat het waare nut dezer Klier is. Eindelyk ftaat nog te zeggen, dat deze Klier van eenige ont- leed kundt'gen onder de ronde of mosagtige Klie- ren (Conglobatce glandulaï), maar weder door andere by de vaatagtige Klieren QConghmerat® glandulcB} getelt worden : daarentegen van de beften onder de nieuwe Dieren-Ontleeders den Heer Bourgelat afs eene byzondere en irreguliere Klier word aange- gemerkt. Bossen, van fommigen ook Bogtengenaamd, zyn-
de een gebrek omtrent de Hak van deAgter fchen- kels van eeq Paerdt; beftaande eigentlyk in eene dikte of uitzettinge van het Beenftof,- gemeenlyk vind men het geplaaft aan het inwendige en benee- den gedeelte van het Scheen been (TiUay beilaan- de |
||||
S T A t M É È S t E R. JI
de daar den Knobbel van die zyde van dat Been;
wiens form het ook volgt, want zynde langwerpig, en boven by zyn begin (maller als van onderen. Deze uitzettingen toeneemende, moet noodzaake- lykerwyzedeGëwrichtingperfen, hetgeen langzamer hand bezwaarlykheid indeBeweeging voort brengt; zy dwingt mede de Peezen en banden die ze om- ringen 't geen boven het gebrek in de bewee- ging, nog Pynen toe brengt; dus ziet men datPaer" den met dat kwaad bezet, meer of minder kreupel gaan, te weeten volgens den graadt op welken de kwaal gekoomen is, en haaren voortgang maakt; reets op eene hoogen trap gekoomen zynde, is het Been ftyf, de buiging der Hak niet gemakkelyk,en dezelve lyd'er eindelyk zoo veel door, dat de be- weeging by na ten eenen maal ophoud, en deze kwaade gefteltheid als dan in een onegte Gewricht verflyfving verandert. Men moet ook aanmerken, dat de Bos veeltyds gepaard gaat met een gezwel in de HaafTenbuiging , ter plaatze daar men ge- meenlyk de Kramp-Ader ontmoet; maar vooreerfl zoo kan deze opzwelling niets anders zyn, als ee- ne veel grootere uitrekking van de Huid, ontftaan- de van de verheffinge van de Bos, of dikte van het Been, en in een tweede geval kan het wezen in de Gewricht-kas-band , en alsdan is de kleine en weeke dikte die men ziet, een gevolg van de klem- ming in het Gewricht. Deze Boffen komen gemeen- lyk voort van uitwendige oorzaaken , fomtyds kon- nen de eene met de andere het hunne daar by toe- brengen. De eerftgemelde zyn flooten en flaagen of eene gedwongene en geweldige werking; de tweede* koomen "door een bederf van het Bloed. Stooten en flaagen brengen deze hier verhandelen- de dikte voort, door de knelling die ze maakeri en waar op volgen moet uitzypeling der Sappen, tn het verliesvan fleevigheid in de Been Veezelen % en door deze uitgeftorte Sappen, moet het daarvan bezette deel, zig niet alleen opheffen, maar vol- §ens den aandrang der Vogten in groote toenee* ' D 2 men |
||||
52 DeNederlandsche
men. Al te veel en groote oeffening, en geweldr-
ge en gedwongene werkingen; helpen mede ook den ophouding en ftilftand der Sappen bewerken, eer- ftelyk, door de geduurige wryving van dat Been, met die door welke hetzelve articuleert, met de Agter-Been-pyp, en welke wryving de zwelling te weege brengt; ten anderen, door de geneigtheid, welke de van het midden punt van de kringloop ver- wyderde, en tegens haare eige zwaarte op te klim- men, gedwongene Vogten, tot het ophouden heb- ben, voor al die, welke zig ophouden binnen de Aderen en binnen de Kanaalen die aan de werking der Spieren niet bloot leggen, welke werking ver- moogende is de vooruitgaande beweeging en den loopte verhaaften; en dat zyn zalke, die gelyk zyn aan die in het Been en in de beneeden eindens van het Dierlyke Lichaam. Als de Boffen maa* alleen inwendige oorzaaken betekenen, en uit ee- ne bedurvenheid van het Bloed ontftaan , dan is de zaak haarer vorming dus geleegen ; de verdikte Sappen moeten zig blyven ophouden en ftilftand neemen binnen de kleine vakjes en hokens welke de Hoofden of het fponsagtige weefzel der Been* deren maaken, daar zy de Been Veezelen van el- kander af doen verwyderen, namaate zy daar hun- ne invloed hebben; en door haaren langduurigen ophouding zig daar verharden enEeltagtig worden ; dus is den oorfprong en wasdom van de Boffen, zoo lang dezelve maar alleen uit inwendige oor- zaaken 'voortkomftig zyn. Breuk, (Hernia} word genaamd eene dikte, voort-
gebragt door de Darmen, aan eenige plaatfen van den Onderbuik, als by voorbeeldt by den Navel, aan de zyden van de Smeerbuïk in de Liezen, of eindelyk aan den Balzak. Deze laatfte foort van Breuk, welke in het Paerd veel eerder ftand grypt, als de overige foorten, word een Darmbreuk (en- teroceW) genoemd. Deze Darm breuken ontftaan, door eene fcheuring, of alleen door eene verflap- ping
|
||||||
■■
|
||||||
.
|
||||||
Stalmeester. 53
ping in het Pens-Vlies. Wanneer de Darmen zig
in de Liezen blyven ophouden, dan is het een on- volmaakte Breuk, dien men gemeenlyk een Lies- breuk , (bubonocele) noemdt; maar zoo de Darmen den Ring door gekoomen en binnen den Balzak gezonken zyn, dan is het een volmaakte Darm- breuk. Als 'erin beide Liezen of aan beide zyden in den Balzak een dikte gevonden word, dan is het een teeken van een dubbelde Breuk. Wy hebbengezegt dat deeze foort van Breuken vooitkoomen door een fcheuring, of alleenlyk door eene verflapping of ontfpanning in het Pens-Vlies, welk fcheurzeï of uitrekkinge in dat Vlies veroorzaakt kan worden, door 't doen van een buitengewoon geweld, by voorbeeld: van zulk eene, waar aan het Dier by het draagen en trekken van zwaare laden, of by het doen van heevige of van wedergehoude fprongen veel bloot gefteldt is. Dat de Darmen in den Balzak konnen door fchieten, of haar ook in de Liezen konnen blyven ophouden, komt daar van daan; het Pens-Vlies gefcheurd of gerekt zynde, gaan en vallen, de Darmen door de openingen welke men gemeenlyk de Ringen noemd,en die in den Natuur- lyke (laat doortogt geeven, aa*R de banden van de Zaad-Vaaten. — Hierby diend egter nog te worden aangemerkt, dat de Darm-Breuken by de Paerden niet zoo veelvuldig voorvallen, als by de Menfchen, want;deregte en overeindfche Helling in welke wy ons bevinden .helpt niet weinig daartoe, om dat de natuurlyke hanging onzer Ingewanden is, regt Lynnig of vallende op die paatfen van den Onder- buik, welke 't minft tegenftand konnen doen; in E laats dat de Waterpas gelyke ftelling van her, lier, deze onmagtige deelen ten eenen maal ton befcherming verftrekt. Wy zien zelfs zeer dik- wyls, dat na buiten gewoone, gedaane krachten het Paerd niet gebrooken raakt, en zoo het daar by lydt, dan is het door niets anders, als dat'er in eenige aanfienlyke Vaaten fcheuring gekoomen is; en ook door de uitrekking van eenjg gedeelte van D 3 -het
|
||||
54. DeNederlanbsche
het Pens «Vlies. Daarenboven zoo zyn in het
Paerd de kleine Darmen overdekt van de groote; en deze zyn het, welke men by't openen van den Pens- zak 't eerft gewaar word. Nu haare legging ten ee- nen maal het tegengeftelde zynde, met die welke zy in den Menich "nebben, en de Breuk gemeen- Jyk van niets anders veroorzaakt zynde, als door den afval van een der Darmen, zoo is het niet te verwonderen, dat 't Paerd minder als den Menfch, aan dat ongemak onderhevig is. Zoo zeldzaam de Breuken by dat Dier voorvallen, zoo ongemakke- jyk is ook derzelver Geneezing; het befte en meeft beproefte middel hier voor isTde Operatie van het fnyden. De behandeling daarvan is te vinden, in het eerfte deel van den Nederland[chen Stalmeejler, pag. 283 en iïeq. Een Net - Breuk (epiplocelle) kan aan het Paerd niet gebeuren, om dat ditvetagtige bekleedt- zel in het Dier, niet dan over de kleine Darmeu uitgefpreidt is, en welke kleinen Darmen hier van de groote overdekt zyn, en dus het Net zoo laag Biet kan afzakken. — Maar nu heeft het nog an- dere toevallen, welke aan den Balzak koomen, en die men mede de benaaminge van Breuken toevoegt, hoewel de Darmen niets daar aan toe brengen, en de oorfaaken daar van, met die uit welke de reets- gemelde Breuken ontftaan ten eenen maale daar mede verfchillen. De ongemakken welke aan den Balzak komen en mede Breuken genoemd worden, beftaan eigenlyk in eene opzwelling en dikwor. ding van dat deel; welke, uit verfcheideongemak- ken voortkoomende diktens , in vierderhande foor- ten onderfcheiden worden; te weeten, de Water-! breuk (Hyirocele'), de Windbreuk (pneumatocele) t d» Vlies-Breuk, (SarcoceW), en de door de afzak- kinge der Humeuren veroorfaakte Breuk, QHernia bumoralis). —■ De eerfte of den Water-breuk, is eene vergaaring van Water, dat zig kan hebben uitgeftort binnen de holligheid welke den Bal om- feèft, of dat zig alleenlyk kan hebben ingefypelc
innen het weefzel van de Huid, of in het daar- |
|||||
#
|
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
55
|
|||||||
onder zynde Cellweefzel. In het geval van uit-
ftorting, zoo kan de dikte zoo wel aan eene zyde alleen, als ook aan beide te gelyk ftand grypen; dit ongemak, dat eene waare Warerzugt van den Balzak is, kan uit verfcheide oorfaaken afkomftig zyn, als dooreene verflaauwde beweeging van het Bloed, of de diflblutie daarvan, van ftooten, van vallen of van drukkingen en perfingen.------- Da
Wind-breuk, beitaat uit eene vergaaring van Lugt
binnen den Balzak, die van s'gelyken zoo als het voorgaande ongemak, van twee fborten kan zyn, want de winden konnen fomtyds beflooten zyn binnen de holligheid van het durtos zelfs, of het is alleen de binnen de Vakjes van het Cellweefzel uitgebreide Lugt, welke als dan deze opblazinge, (Êmphyfema) veroorfaakt.——De Vlies-breuk, is eene harde dikte, welkeofééne, of beide zyde te ge- lyk van den Balzak beflaat; dezelve word voort- gebragt, of uit eene verharding of de opkropping van den Bal zelven, of door eene pafwording en opzwelling van het Vel en van de overige Vliezen, die den Bal omvangen. — Eindelyk de Vogten- Breuk, beftaat uit eene vergaaring van Humeuren, of het is een waare verzwering, die zig in den Bal- zak formeert, zynde dan veroorfaakt,door flagen of ftooten; men kend dit ongemak uit de zwelling of uitfpanning van den Balzak; door de Koorts welkegemeenlyk daar mede verzeld gaat, en door de zwaare Pynen ; fomtyds gebeurt het, dat zelfs de Ballen gelyk als verdroogen, en by uitftek hard worden, en veeltyds heeft deze foort van Breuk zeer gevaarlyke gevolgen. Buglam, of Boechlam, is eeneafwyking,of door
geweld gefchiede afzondering der Oxel Qvimerus) van het Lichaam; zulks kan op tweederhande wy- ze plaats hebben, te weeten ajs de Gewricht ban- den , en Peezen iets uitgerekt of vertrokken zyn, ten anderen als de Beenknobbel, door uitzyn komc te wyken, geforceert is geworden. De oorfaaken D 4 van |
|||||||
$6 DeNederlandsche
van dat ongeval zyn gemeenlyk een val, of een
buiten gewoon geweld dat het Paerd gedaan heeft met opltaan, of als het in 't gaan ter zyden uitglyd. De uitwykinge des hoofds van het Oxelbeen uit het kommetje van het Schouder blad, gefchiedtzeer zelden, niet tegenftaande dat kommetje zeer ondiep ïs; want de banden welke dat Hoofd binnen het zelve houden en het Oxelbeen aan het Schouder-* Wadt beveftigen, zyn zeer fterk eu genoegzaam vermoogend "zoo eene by uitftek gevaarlyke uit- wyking tegenftand te bieden; dus de meefte Oxel» afwykingen beftaan in eene meer of mindere fter* ke uitrekkinge van de Spieren die zig aan dat deel voegen, en die derzelven te naaft zyn, te weeten die, welke haare hegtingen hebben"ter eener zy- de aan het Borftbeen en aan de Ribben , en aart de andere zyde aan het Oxelbeen (humerus) en aan het Schouderbladt; deze zyn de groote Borft- Spier, en kleine Borft-Spier, de groote Zaag-Spier, en de Nahaal-Spier van de Oxel &c. Alle de an- dere Spieren, dat is te zeggen, die welke anders geene hegting aan 't Liehaamvan het Dier hebben, als alleen aan het Oxelbeen, konnen niets gelee- den hebben; uitgenoomen de Huid of gemeen-* faame Hals-Spier, die een gedeelte van het Schou- derbladt bedekt, en die afgaat tot aan het Oxel-» been, en de groote Rug-Spier, welke ook hetzel- ve gedeelte overdekt en zig van daar over het Lichaam van het Paerd uitftrekt. — Zoo de Bug- lamheid maar uit eene ligte ontfpanning dezer ge- melde Spieren ontftaat, dan is het ongemak gantfch niet gevaarlyk en gemakkelyk te helpen, maar als de uitrekkinge zoo geweldig is, dat het eene tus- Jchen opening of groote afwyking veroorfaakt,dan is het dimmer; als wanneer de Lympha-Vasten haar ontfpannen, zig fchuuren, en het Lympha-Vbgt dat ze in haar voeren, zig uitftort, en tuffchen de Oxel en de Ribben, en zelfs fomtyds tuffchen de Ribben en het Schouderbladt komt; dit uitgelooi pea Vogt gevolgelyk? niet meer aan de wetten |
||||
Stal meester. s7
|
|||||
van den Kringloop onderworpen zynde, verdikt,
belet en bederft de beweeging en de werkingen van de Oxel en van de Schouder; en de Zenuw- draaten hier door mede gedrukt wordende, ver» oorfaaken eene heevige Pyn; déze verwekt eene prikkeling door het gantfche Zenuw geitel, en een beletting in den Kringloop, van daar komt voort eene heevige Koorts, en fterke Zyd-kloppingen ; welke kloppingen mede geene andere oorzaak heb- ben, als de Koorts, welker heevigheid de fnelheid der Ademhaaling vermeerdert, om dat de bewer- king der Spieren van den Onderbuik die mede hel- pen, telkens veel gauwer en fterker worden we* gens den toevloed van 't Bloed, 't welke zig nu mee meerder fnelheid binnen de Longen begeeft. Bugzwiaden, zie Styf.
Buik , ook Schmeerbuik en Onderbuik C Ab&a*
men) genaamd, is de agterfte en laatfte van de drie aanzienlyke holtens (ventres) die in het Dierlyke Lichaam gevonden werden. Deze ruime holte neemt van vooren haar begin agter het middenrift waar door ze afgefcheiden word van de Borfl: hol- te, maar van agteren word ze bepaald door de Beenderen die het Bekken formeeren. Binnen de Buik leggen beflooten de voedende deelen, als Lever, Milt, Maag', Darmen en de Blaas, nevens andere tot de voortteeling gefchikte partyen. De Spieren, welke deze holte omfpannen, zyn ten getale van Agt, aan elke zyde Vier; De fchik- kinge van derzelver Vezelen, beftemd haare be- naaminge; dus word de eerde genaamd. De groo- te fchuinze Buik-Spier, de tweede de kleine fchuin- ze, de derde de dwarfe, of Gordel-Spier, en de vierde de gelyke Spier. Hoe wel het getal dezer Buik-Spieren niet groot is, nogtans zoo is derzel- ver befchryvinge niet gemakkelyk, en om hier in de meefte duifterheid voor te koomen, zoo zullen wy het begin maaken, met die Spier welke 'c eer. |
|||||
5? DïNedehandsche
fle te voorfchyn komt.-------De groote fchuinfche
Spier, is de uitgeftrekfle en aanzienlykile van de
Vier, men word ze ontwaar zoo draa de Huid is weggenoomen. Zy heeft haare inhegtingen van vooren en van agteren ; deze dienen haar gemeen* Jyk voor een valt hegt punt, en zyn aan de gant- ichen buiten rand van het Darm been (Oj Mum), dat is aan de Voorhoek en aan het Schaam been» De voorfte inplantingen zyn uitwendig aan het be- neden gedeelte der vyfcien* laatfte Ribben; en maa- ken daar door zoo veele Vleefchagtige aanhegt* zeis, die uitgaan en zig eindigen in een kleinen trekker. Deze aanhegtzels maaken takken of Tanden, waarvan de Seven of Agc eerften ko- men by die Tanden welke de benaaminge aan de groote Zaag-Spier toe brengen, en welke tot hec Schouderbladt behoord; terwyl de agterfte aanftoo* ten,jaan die van de lange Zaag-Spier, welke tot de Respiratie verftrekt, en zyn bedekt door de groo- te Rug-Spier van den Arm. — Van boven is deze Spier iets Pees-Vliesagtig; nogtans zoo heefc dat trekker.Vlies langs de rand van de Spier geene va- fte inhegting, alleenlylc is het valt aan de Spieren, welke het zelve overdekt. ■ Aan haar agter en be- needen gedeelte is zy ten eenenmaal Pees-Vlies- agtig; dit Pees-Vlies voegt zig van onderen aan dat van de tegenzydfche Spier, en helpt alzoodoor deze zamenkomft tot het formeeren van dat gedeel- te, dat men in deMenfchde mouten fireep noemd; zy maakt mede een zamenhang met het Pees-Vlies van de kleine fchuinfche Spier. In dat Pees-Vlies- agtige gedeelte, is het Paerd, gelyk als in denMenfch, eene ovale opening, tot de doortocht van de ban- den der Zaad-Vaaten; welke Eivormige opening men den Ring van de uitwendige fchuinfche Spier noemd; voor het overige zoo is de fchikkinge van de Vezelen dezer Spier, fchuins van agteren na vooren en van boven na onderen gaande. --------
De kleine fchuinfche Spier, is niet zoo uitgeftrekt als
de voorgaande, maar gelegen onmiddelyk bovea de-
|
||||
Stalmeester, 59
dezelve, Haare agterfte inplantingen heeft, zy aan
den gantfchen Voorhoek van het Darm-Been en van het Schaam-Been, van daar gaat zy averechts van de groote fchuinfche af, dat is te zeggen, fchuins van onderen na boven. Aan haar voorgedeelte ein- digt ze door verfcheide Peezen , die zig hegten aan de Kraak Beenen van de baftart Ribben; dus alzoo deze voorfte rand niet voor by, en zelfs niet zoo verre, als die van de groote fchuinze Spier ftrekt. De boven rand heeft geen zoo als die van de voor- gaande Spier vafthegtingpunt, en de onder rand eindigt zig door een Pees-Vlies, dat in het midden veel breeder is als aan de eindens, en zig aan den witten ftreep eindige. Dit gantfche Pees-Vlies is zamenhangende met dat van de groote fchuinfche Spier, en (dat wel door derzelver buiten vlakte, terwyl ze, met haare binnen vlakte, kleévende is aan de gelyke Spier, en zeer vaft hangende aan allederzelver tuflchen hoekken; deze Pees-Huid is dus verfchillende met die, welke op die plaats, in den Menfch gevonden word; om dat zy haar niet in tweeen fcheidt om eene fchêede om de gely- ke Spier te maaken; die ze hier niet, als enkel maar overdekt.-------- De dwarfe-Spier, welke
men wegens haare fchikkinge en wegens haaren loop,
de Gordel-Spier kan noemen, is gelegen onmid- delyk onder de kleine fchuinfche, en haare Vezelen loopen van boven benedenwaarts, van de Len- den wervelen af, tot aan den witten ftreep; haa- re meeft vafte hegtingen, zyn van boven door een trekker.Vlies aan de dwarfe uitfteekfels van de Vyf Lenden wervelen: kort hierna word ze Vlie- fig, en ftrekt zig dus tot op eenigen afftand van de witte ftreep; daar vind men ze voor eene twe- de reis Pees-Vlies-ageig, om haar dusdaanig aan de gemelde ftreep te eindigen. De Agterrand heeft geene gemeenfehap met het Darm*been(0.r/torn), hy is zelfs daar van zodaanig afgefcheiden, dat als men de beide fchuinfche Spieren heeft weggenoo» saen, men. een groot gedeelte van den Pens-Zak open-
|
||||
60 DeNedbrlandschb
openlyk ziet leggen; van vooren is deze Spier ge-
hegt aan de binnen rand van de Kraak-beenen der baftardt-Ribben, en aan eenige van de waare-Rib- ben, tot aan datKraak-beenige gedeelte, dat men Xiphaides noemd. Uit deze zamenkomfte van de Pees-Vliezen dezer drie paar Spieren, ontftaat de witte ftreep (Linea alba); ook ontftaat uit deze vereeniging nog een ander en iets dikker Lichaam, dat zig uitltrekt van het Kraak-been Xiphoides tot aan het Schaam-Been; het is in 't midden van de- ze ftreep of Linie, daar zig by de ongeboore Vrucht, de Navelring bevind, en by de Paerden de Navel- Knoop, of het litteeken van de Navel-Vaaten , welke de Merrie hier met haare Tanden heeft af» gebeeten. Men dient hierby ook aan te merken, dat zig naa deze Spieren een groot getal Zenuwen begeeven. Deze Zenuwen zyn een vervolg van de laetfte tuffchen Ribbige en van die der Lendenen. Zy zyn groot een zeer zichtbaar op de buiten Vlakte van elke dezer Spieren, byzonder op die van de Gor- del'Spieren, van waar ze op de gelyke Spieren over- gaan ;deze gelyke Spieren zyn het ,welke het Vierde paar Buik-Spieren uitmaaken; zy worden gelyke of regte Spieren genaamd ,om dat haare Vezelen regt- draads en in gelykeLinien loopen;haar uitgeftrekthe'id om de Buik van het Dier is niet zoo groot als die van de drie paar voorgemelde Spieren; men moet ze zig niet anders voordellen als twee, vyf a fes dwars- kringer breede Banden, gelegen aan het beneden eind en ter zyden van de witten-ftreep, aan elke zyde een , van het Schaam-Been af, tot aan hec Borft-Been. Het'is aan het eerftgemekle dezer Been- deren, daar zy haar meefte fteunpunt hebben; van daar gaan ze v'oowaards tuffchen het Pees-Vlies van de Gordel-Spier en dat van de kleine fchuinfcheSpier, tot aan het vooreind van den Buik. Vervolgens ftrekken zy haar uit over de Borft, en verdeelen zig in verfcheiJe Vliefige en Pees-VIies-agtige aan- handels, die zig hegten aan het Borft-Been; en »aa de Kraak-Baen4eren der Vierde, Sesde., Agt- |
||||
Sta£meester;
|
|||||||
öi
|
|||||||
fte en tiende van de Ribben; zy zyn van vooren
meer van elkander af verwydert, als yten agteren, daar het niet veel verfcheelt of zy korrien zig daar aan een voegen. Om dat deze Spieren by uitftek lang zyn, zoo zouden wegens deze langte de kracht van zamentrekkinge hunner Vleefch-Vezelen niet genoegzaam zyn; dbch hierom zoo zyn ze in verfcheide partyen verdeelt; te weeten, de loop haarer Vezelen is onderbrooken door Pees-flree- pen, ten getal van Negen; dezelve zyn aan de uitwendige Vlakte', meer zichtbaar als aan de in- wendige, en het Pees-Vlies van de inwendige fchuin» fche hangt daar vaft aan. Deze tuflchen Pees- ftreepen, houden de Vleefch-Vezelen meer te fa- men , en beletten dat zy haar niet affcheiden nog van elkander verwyderen konnen, by de fronfin- gen van den Buik;" door dezelve is "het, dat de famentrekkinge van deVleefch-Vezelennietop een enkel punt gefchied; maar dat dezelve in elk van deze afdeelingen bewerkt kan werden; 't geen de werkinge dezer Spieren niet alleen veel gemakkelyker maar teffens ook uitgeftrekter maakt. — Deze Vier paar Buik-Spieren vind men gewoonelvk in alle de Dierlyke Lichaamen van het Paerdt"; maar daar zyn nog twee andere, die men de Pyramied-Spie- ren noemd, doch welke zeer zelden in het Dier gevonden werden, en dus onnodig om 'er hier veel van aan te haaien; het zal genoeg zyn dat wy zeg- gen, dat ze haare benaaminge van haare figuur ontfangen hebben; fomtyds word 'er maar een daar van, maar veeltyds ook geen een daar van gevonden; als zy 'er zyn, dan vind men ze vier of vyf duimen 'lang, en twee duimen by haaren voet breedt te zyn, en leggende aan het agter einde van de gelyke Spieren; klevende aan derzelver buiten Vlakte, bezyden den witten ftreep, en ge- volgelyk van boven het Pees-Vlies van de kleine fchuinfche Spier. Haar voètftuk, ofbreedfte gedeel- te, is gehegt met Pees-Vezelen aan het Schaam. Been; en haar agterende, dat Spits uitloopt, eindigt met
|
|||||||
DeJMederlandschë
|
|||||||
62
|
|||||||
met een trekker, die [zy hegt aan de witte-ftreefj*
-----*- De figuur legging en inhegtinge van alle dei
Buik-Spieren befchouwt hebbende, zoo blyft nog
overig om derzelver nut en werkingen na te fpeu- ren. Het gebruik van alle deze onderfcheiden Spie- ren, moet worden aangemerkt» als byzonder, en ook als gemeenzaam; door het gemeenzame ge- bruik en nut verftaat men, de bewerkingen, welke Van alle Spieren ie gelyk en te famen uitgevoerd werden; en door een byzonder gebruik, de eige en byzondere werkingen van elk van haar. —:—« De eige werkingen van de gelyke Spieren zyn,by voorbeeldt, zeer zichtbaar te helpen, tot de uit-* ademing, wanneer zy de Ribben en het Borft-been. na zig haaien, en door eene tegenwerkinge vari vooren na agteren brengen, trekkende hiertoe aan het Bekken. ■—•> Het byzondere nut van de fchuinfche Spieren is, om aan het Lichaam van het Dier, zy- delingfche beweegingen te doen maaken. Het nut van de dwarfe-Spier, is gelyk aan die van cenGor>« del of Zingel, dienende, om alle de Ingewanden van den Onderbuik met kracht te onderfteunen. Ten aanzien van de Pyramied-Spieren, kan men op maaken (dewyl haare, zoo veelmaale afwezend- heid geen zichtbaar beleczel voortbrengt) zy gee- ne aanmerkelyke werkingen en verrichtingen heb- ben moeten: niet te min ftaat aan te merken, dac ïn 't geval van haare afwezenheid, het agter eind van de gelyke Spieren aanmerkelyk fterker is; ook fchynd bet, als men volgens de legginge dezer klei- ne Spiertjes redeneert, dat het gedeelte, waar op haare werkinge het meefle gaan moet, niets an- ders, dan de Blaas moetzyri; waardoor men be- fluiten kan , dat haare verrichtingen de uitdryvinge van de Pis helpen bevordern. —j— Belangende het gemeenzaame gebruik van alledeOnderbuiks-Spie- ren in 't algemeen; als men voor eerft naziet de figuur en de legging; zoo zal men zig niet vergis- fen als men derzelver funftie aan merkt te zyn te omvatten, onderfchraagca ca onderfteunen alle de |
|||||||
S T A L M E E S T E K. 63
Ingewanden welke binnen den Onderbuik befloo-
ten liggen. Zoo men ze aan eene andere kanc wegens haare werking en fpeelingen befchouwd; ziet men voor eerft, dat zenoodzaakelykerwyze tot de Ademhaalinge dienen,roet 'tneder baaien en trekken aan de Ribben ;zy verminderen dus alsdan de ruimte der Borft; deze ruimte kan niet vermindert zyn, dan na dat de Lucht na buiten gedreeven , en de uitademinge volbragt is. Maar, zoo de Borft in uitgeftrektheid vermindert; moet de uitgeftrektheid van den Onderbuik zig dan niet vermeerderen? Neen, deze vermindert mede, om dat de verminderinge van de ruimte der Borft, door niets anders veroor- faakt is, als door de zamentrekkinge van deze Spie- ren, en dat deze zig nietkonnen famentreken, zon- der eene perfinge op alle Buik ingewanden temaa- ken , die zig alsdan bergen binnen de ruimte,wel- ke aan haar de ontfpanninge van het Middelrift verfchaft, welke in het ogenblik van de uitade- minge zig daartoe fchikt, en tegens de zyde van de Borft uitzet.—-----In eene andere plaats is het,
dat ingevolge van deze beurtefingfe famenperfinge,
dezelve Spieren, de Kookinge en voortgang van de Spyzen verhaaften: ie. van de Maag in de dun- ne Darmen. 2e. uit deze binnen de groote Dar- men, en hieruit verder de uitwerpirrge door den agter Darm; gelyk als mede de uitgang en uit- vloeijinge van de" Pis door de Pisleider. Het is eindelyk altyd volgens deze zelfde famenperfinge, dat ze gemakkelyk maaken de inkomftvan het Chyl binnen de Melk-Vaten, binnen de Chylvoerder, en uit dezen in deKringloops-Vloed;dat ze behulp- zaam zyn tot de klenzinge der onderfchoide Sap- pen, die zig affcheiden binnen de Lever, in het Pancreas, binnen de Nieren , en in alle de overige Zypel-tuigen, welke in een groot getal binnen de- ze holte gevonden werden; dat 'zy beletten den nilftand van het Bloed; dat zy bevorderen den door en voortgang, door de ilappe partven, door de met kronkels vervulde, en de zeer dunne Va- ten; |
|||||
I
|
|||||
64 DeNederlandsche
ten; en daar gevolglyk de Sappen zeer gencegeri
zouden zyn om zig daar op te houden; het geen zeer dikwyJs gefchied; als deze beweegingen maar een weinig vertraagd zyn; het zy door het gebrek van werkinge der vafte deelen, of door een te groote verdikkinge derzelve Sappen, en 't geen byna alle de Siektens van de Buik Ingewanden voort- brengt, en welke men gevolglyk moet foeken voor te. komen, door Middel van aanhoudende, geduu- rtge en wel geregelde beweegingen. Eindelyk zoo is haar nut weergaloos en zeer noodzakelyk by de baarige van de Vrucht. Buik-Gezwel, noemt men eene Gezwollenheid
welke men veeltyds langs den Buik van een Paerdc gewaar word, met een Vinger op die dikte drukkende maakt men zeer lichtelyk eene Kuil in dezelve » welke niet, zonder veel moeite, weder te veref- fenen is. Deze Zwelling beftaat eigentlyk uit eed Wateragtige dikte, voortgebragt door een meenig* te Vogt, dat zig heeft uitgebreid in het Cellen* •weefzè], dat tuffchen de Huid en de Pees-Vliezen van de Buik-Spieren gelegen is; De Hengften zyn meer aan die foort van koude Gezwellen onderwor- pen , als de andere Paerden. De eigentlyke oor- faaken daarvan konnen zyn; eenig buiten gemeen geweld, dat het Dier gedaan heeft; al te veel ruft, of al te groote verhitting; de geenen welke door de beide" laatlte oorfaaken ontftaan, hebben egtef zelden kwaade gevolgen tot naafleep. CarminativE, worden in de Artfenykunde ge-
noemd, alle uitwendige en inwendige middelen welke zoo wel by den Menfch, als by de Dieren, de Winden breeken, en ze uit het Lichaam na bui- ten dry ven; als meede zulken, welke de verftopte Sappen verwarmen, verdunnen en uit elkander dry- ven. Het is zeer waarfchynelyk, dat deze benaa- •minge naaren oorfprongk heeft genoomen op de volgende wyze: toen de Artfenykunde nog in de Haa-i
|
||||||
H
|
|||||||
STALMEËSTE.ïU
|
|||||||
Handen van Bedriegers was, welke, wegens ee-
ne noodige kennilfe in haare Konft of Handwerk > de Religie ter hulpe naamen, en door het aanroe- pen , en de onderhandelingen, die zy (zoo als zy voorgaven) , met den Hemel hadden, dat geene gogten te verbeeteren , wat zy uit on weetendheid , gebrek van vernuftige Voorfchriften, en het gebruik: van behoorlyke geneesmiddelen, niet in (laat waa- ren te verrichten. Zy deeden die Aanroepingen in Zangen, die zy, om dat het meer verwonde» renswaardig en vreemd mogte fchynen, in korte Verzen bragten; waar uit dus het woordt Carmeut dat een Vers beteekend, tot een toovermiddel dienen moeite* Dit eene zeer goede bedekking voor haare onweetendheid-en bedrog zynde, be- dienden zy zulks daarvan zeer dikwyls, om aan het Volk een grooten ophef te maaken , van de verwonderenswaardige uitwerkingen haarer Art- fenyen; welke zy egter zelfs niet kenden. Dewyl nu haare aangepreezene middelen, in zulke be* ftonden, welke eene gezwinde werkinge deeden, en de gevolgen daarvan in fommige gevallen zeer groot waren, en daar fomtyds de heevigfte Pynen van befloote Winden afkomftig zyn, om dat ful- ke befloote Winden eene zeer zwaare aandoening op de Zenuwen veroorzaaken; en deze Pynen op- houden , zoo dra de Winden, door dryvende en verdeelende middelen na buiten gedreeven zyn; zoo wierden hierom zulke .rtrtfenyen, welke "in dat geval, fpoedige en prompte hulpe verfchaf- ten Carminativa genoemdt, als of dezelve dePy- Den, gelyk als weg tooverde, of ten minften op eene, voor het domme en bygeloovige Volk onbe» grypelyke wyzejverdweenen. De Carminadve Mid- delen koomen in de Dierlyke Geneeskunde byzon- der te pas, by deDarm-Jicht derPaerden , als me- de ook by nog meer andere Siektens welke uit een gebrek van de Maag, van de Darmen of van be- floote Winden afkomftig zyn. i II. Deel. E öt-
|
|||||||
66 DeNederlandsche
Catagraphice , is een Konftwoord der Ontleed-
kundige; en beceekend,eigentlyk de voorftellinge van ne Cadaverin't Profyl of doorfneede, waardoor de waare inwendige gefteldheid der holcens, en de daar in beflooten liggende Ingewanden, duidelyk en net vertoond konnen worden, in diervoegen zoo ala in de Bouwkunde, de binnen verdeelingen en ver- trekken van een Gebouw vertoond worden. By voorbeeld: wanneer men hetCadaver van eenPaerd in diervoegen in zynen doorfneede wil zien,moet men eerft onderilellen , dat het doode Dier op zyn rechter zyde recht Vlak op den grond, of op een daar toe gefchikt geitel gelegt is; als dan word met een zeer fcherp JncifieMes,van 't midden der Neus af, de middellyn van het Hoofd vervolgende , over den Top, de Net, Rug en Lenden-wervelen langs, het Vleefch tot aan het Been doorgefnce- den, deze fnee word vervolgt tuflchen door de Billen en het Teel-lid, en dan weder begonnen by het eind van hetBorft been langs de midden van dac Been en zoo vervolgens langs den Onder-hals, den Strot, tuiïchen het Kaak-Kanaal tot aan de onder Lip ; hier by moet in acht genoomen werden, dat niets van de Ingewanden, nog innerlyke partyen befchaadigt of uit zyn plaats gebracht word; voor- al moet men omtrênd den Buik koomende, voor- zigtig zyn, dat de Pens-zak niet geraakt word , anders zouden de ingewanden uit fchïeten. Dit ge- daan zynde, zoo word met eene goede Been-Zaag; het Hoofd in zyne langen Middellyn, van tul- fchen de Gras-byters tot aan den Atlas of eerften Nek-wervel doorgezaagt, in dier voegen, dat het onderleggend-gedeelte het grootfte blyft, dat is te zeggen, dat aan hetzelve ondergedeelte net aan den door fnee het Middelfchot van de Neus, en in de Herfen Pan de Sikkel in haar geheel blyft, maar teffens de Herfen klompen niet geraakt wor- de; wyders word die door Zaaging vervolgt over de Nek, Rug en Lenden wervelen tot aan die eer- fte Staart-wervel, in dier voegen dat men altyd hes
|
||||
6?
|
|||||||
StALMEESTER.
|
|||||||
het Merg*Kanaal dezer wervelen volgt, nogtans
200 dat het wervel Merg onaangeraakt, in het ondergedeelte naad den Zaag fnee leggen blyft , en ook de aan de wervelen liggende partyen niet gekrenkt worden; alsdan doorzaagt men het Bek- ken en het daartoe behoorende Schaam-beeh regc in deszelfs Middellyn, waar na men aan het ag- ter uitfteekfel van het Borft-been weder moet be- ginnen. Snyd dat gantfche Been in 't lang door , en dan de onder Kaak tuffchen de onder Kaakfche Grasbyters,en eindigt hier mede de doorzaaging def Knokken;nu moet de afloffinge van het boven hal- ve Dier van het onderfte, mede zeer naauwkeurïg gefchieden, zodaanig dat de Ingewanden van dert Buik en de Borft, in haare Natuurlyke gefteltheid* in de onderfte helft blyven Leggen, en het bo- ven halve Dier afgenoomcn zynde, men alle die partyen in haare behoorlyke hokens ziet vertoo- fien. De Tong blyft mede in het onderhalve ge- deelte van het Hoofd liggen ,• maar de beide Hef- fen Lobe worden in derzelver fcheiding nauwkeu-* Hg gefcheiden, zoo dat de regter Lobe de Herfe- nen van het agter Brein in de onderfte helft van de Herfen-Pan blyven leggen, op welken regter Lo- be het Sikkelvormige aanhangzel van het dikke Moeder-Vlies, te zien moet zyn; men kan ook als tnen wil uit de Borft, holte de helft der Longen wegneemen, en de bcpaalinge van de fcheidewand der Borft, dat is het Middel-Vlies (Mediaftï.ium) Vertoonen; men zoude hier te langwylig werden, als men alles melden wilde, wat tot eene diergely- ke nauwkeurige en nette bewerkinge vereifcht wiercl* en een ieder zal lichtelyk konnen befpeuren, dat tot die bewerkinge niet alleen, eene zeer bekwaams Hand, maar teffens ook iemand die eene grondige kennifïe van de legginge der Dierlyke deelen, en derzelver ontleediging heeft, vereifcht word. Jemand die zig op die behandeling wil toe leggen, zal beft doen vooreerft, geen geheele Cadavers, maar en kele en byzondere deelen van het Dier, dus Cata» E 2 gra |
|||||||
C8 DeNïderlandsche
graphyce, door te fplitfen;namentlyk op het Hoofd
met de Herfen-Pan, of de Borft, het Bekken &c. en de in deze holtens leggende partyen zon- der dezelve te befchaadigen in haare natuurlyke Schikking aan het Oog bloot te leggen. Het is wezendlyk de fraaifte en Speculatiefïte vertoonin- ge die in de ontleedinge der Dierlyke Lichaamen l:an gedaan worden. Cataplasma , word by de Geneeskundigen ge-
noemd, een Pap-omflag, die mecft warm, of ly- delyk heet geappliceert word, om ontftookene dee- len en gezwellen week te maaken, ryp te doen werden , en tot het open gaan te brengen, en dus de fchaadelyke Etter ftoffe daar uit vloeijeud te maaken; ook worden zulke Pap-omflagen gebruikt om Etter te maaken en die aan een plaats te bren- gen daar men eeneSeperatie nodig agt; teffens zyn diergclyken omflagen dienftig als 't Dier aan zyn Gcmacht en Kooker zeer gezwollen en ontflooken is; voor dat laatfte ongemak word een Cataplasma toebereid, uit Althcea Kruid, 2 Handen vol; wit- te Lely-Bollen, 8 Lood; Vlierbloemen, een Hand vol; Jpit/e IVeeg-Bree, een handvol; deze Speciën te zaamen gekookt in drie pint Melk, zoo lang tot dat de Melk haaft verkookt, en het kookzel by na tot een Pap geworden is, alsdan afgenoomen en in een Vyzel wel gebrooken, en tot een Bry be- * flagen, dan doet men 'er nog by rauwe Terpentin en'Zwynsreuzel, van elk agt" Lood, laat het we- derom een weinig kooken, en flaat het dan zoo warm, als lydelyk is, over de gezwolle of ontftee- ken plaats. Men kan ook in plaats van de Vlier" hloemen neemen Mja en fomugreckxaad van elk 8 Lood welgeftooten en onder de andere dingen gemengt en gedrukt; ook kan men in plaats van Terpentin zoo wel Pcppelyvea Zalf gebruiken. Dit is een zeer weergalooze Pap-omflag, die niet alleen in het bovengenoemde geval alleen, maar teffens ook in veele anderen ongemakken van de natuur |
||||
Stalmeester. 69
|
|||||
cr befte uitwerkingen voortbrengt, zelfs wanneer
de natuur fcheint tegen te werken, en niet ver- moogend is, de overvloedige Etter ftoffe welke bet ongemak en de zwelling veroorzaakt, uit te werpen. Eene geringe Pap omflag, die by de meefle Kuur fmits aan de Paerden toe gedient word; is; Komyn en Meel van Lynkoekt van elk evenveel; gekookt in Koe-Melk, waar by gedroogden en ge- pulferifeerdén Iloender-Meft zoo veel als genoeg is tot de Confiftentie van een Pap. Dit op de ge- zwellen gantfeh warm gelegt; het zal niet alleen doen rypen, maar ook wel haaft de Pynen wegnee- men. Uit Boon-Meel met Kce-2'elkt én dikke Pap gekookt, en dien zoo heet als lydelyk is opgelegr, kan ook voor een welbeproeft Cataplasma verftrek- ken; ten minften is het feeker,dat met dit Boon- Pap, de beide en voornaamfte Oogmerken kon- nen bereikt werden, welke daar in beftaan, dat de uitgerekte Vezelen verzagt en het Vleefch verdund word; zoo dat men de Etter ftoffe wel haaft voe- len kan, en het Vleefch dun genoeg word,om die Etter ftofFe, het zy door eene infnyding; of door eene opbreekinge der Buil, uit te laaten. Cataracte, de nieuwmodifche benaamlng van
den Staar, of Sterre-Blindheid ;zynde een OogSiek- te welke zoo wel by de Dieren , als by de Men- fchen dat Zintuig bederft en eene Blindheid ver- oorzaakt ; dezelve beftaat eigentlyk in een verdui- iiering der Kryftal-Lens, of het Kriftal-agtige Lic- haam van 't Oog: men weet thans, dat deze Lens, uit verfcheide , elkander gelykloopende, Viies- laagen beftaat, gelykvormig als de Laagen aan een Oije; die aldaar voortgebracht dooreen meenigte Vaaten welke een aller doorfchynend en fubticl Vogt in haar voeren; wanneer nu die Vaaten van een of meer Laagen, het zy, door de opdrooging en verharding van de Lucht, geftopt, of ter oor- zaak van een dik en verflymd Bloed, dat door een Slymagtig Voeder of uit een bedurve Maag E 3 voort-
|
|||||
70 DeNederlandsche
voortkomt, of ook wel uit Vol-Bloedigheid, voor-
naamlyk in het Hoofd, en dus ook de Bloed-Vaa- ten der Oogen overftelpt, opgekropt en uitgefpan» nen zyn, en deze weder eene'drukking en verftop- ping maaken, op de Vaaten, daar uit de Lens be- ïtaat, duifter en ondoorzichtig word; zoo veroor- zaakt dit den Staar; deze nu, is weder van een ver- schillende aart, en word inde Witte,Jn dePaerl- fcïeure , Gecie , Zwarten en in de Groenagtige Staar onderfcheiden. waarvan de drie eerflgemekie foor- ten door een Oog-Opratie Geneesbaar zyn; daar en tegens de twee overige zoorten, nog naarKunft, nog naar Geneesmiddelen luifteren willen. ——- De Verduiftering dezer Kryftal-Lens, gefchiedt meeftentyds trapswyze, en word wanneer ze haa- xe volkomendheid bereikt heeft, een volkome Ca* taracta genaemd. Wel is waar, dat de Staar in het Oog van een Paerd, met een goed fucces te ope- reeren zeer moeiiyk valt, om dat men die Dieren niet lichtelyk hun Hoofd kan doen ftil houden; en wanneer de Operatie aan het Dier, ook nog zoo wel fchikc, 't zelve nooit het volkoomene en zui- vere gezicht weder kan verkrygen, om dat het geene Brillen zoo als de Menfch gebruiken kan j dus de Geneezing maar zoo verre gaat, dat het Dier, na een wel uitgevaltene Operatie, Men- fchen, Boomen, Slooten, Gaaten en foortgelyke tegenftanden onderfcheiden zal konnen ; nogtans zoo is ook gewis, dat door de Operatie, dezelve mag zoo kwaalyk uitvallen als ze immers wil, het Dier niet Blinder kan gemaakt worden, als het voor dezelve was. — Wy komen nu tot de Konfl-be-f werkinge zelfs. Elk een zal licht begrypen, dat hier- toe niet alleen eene zeer bekwaame Hand, maar teffens ook Jemand die eene grondigekennifle, van de uit en inwendige geftelteniflfe van 't Oog heeft vereifcht word; ten tweeden: dat het Dier tot de- ze Operatie gereed, 't zy flaande, maar 't beft is leggende, zoodaanig moet bezorgt worden, dat het zelve zyn Hoofd niet verroeren k,arj, maar bot m
|
||||
Stalmeester. 71
fiil moet houden; anders zoude alle Kond vergeefs
zyn , en dat te gelyk ook het Hoofd en Oog zig in de heldern dag bevind, als mede, dat de Opera- teur met zyn helper onbelemmert by 't kwaade Oog komen konnen. Eenige dagen voor dat de Operatie gefchieden zal, moet men het Dier pre- pareeren het zy door eene goede laating voor de Volbloedigheid, of door een Purgeer middel te- gens de kwaade Sappen; ("zoo men 't eene, of bei- de te gelyk aan 't Dier befpeurd) ;ook moet s'avonds voor de Kond-bewerking geen Voeder gegeeven werden. — Als nu het Paerd behoorlyk geplaad, en het Hoofd wel ter dege vaft gemaakt is; moet het goede Oog geflooten worden, dat gevoeglykft met een zoo genaamd rond-hol-blindleer gefchied. Men onderdeldtdat het kwaade Oog van't Dier 'c flinker is; de helper vat met zyne Regterhand 't Paerd by den Top, en doet met de flinker door middel van een dubbelen Hompen Haak, zynde een foort van Oog Spiegel, het bovenfte Ooglid op beffen, en afs tot een vouwen, en eenigermaten den Oog-bol onderfteunen ; het is hier by zeer noodzaakelyk dat de helper oplettende is, en met dien Haak geen drukking maakt, maar dezelve zoo houd, dat die alleen ter opligting van het Ooglid, en zagte fteuning van den Oog-bal diend ; ook word vereifcht dat het Hoofd van 't Dier zoo gelegen is, dat het te bewerkende Oog opwaarts draait, om het uitfchieten van het Glas-Vogt voor te ko- men. — De Meeder die de Kond-bewerking doen moet, plaaft zig regt voor het kwaade Oog; haald met den voorften Vinger van zyn Linkerhand , het onderde Ooglid neerwaerts en plaaft den middel- den Vinger in den grooten Oog-hoek; door de plaatflng dezer twee Vingeren, en door hulp van den helper word het Oog eeniger maten bepaald ; doch de eene en de andere moet agt geven dat het Oog niet gedrukt word. In de Regterhand houd de Meeder het Operatie Mesje, zynde hetzelve zeer gelykvormig met de Lemmer van eenEngels-Penne- E 4 mes- |
|||||
\
|
|||||
|?a DeNederlandsche
miesje in een dun rond hegtje, moetende die Lem-
mer daar ze 't breedfte is j van een Rhynlandfche Duim breed zyn; voor 't overige zoo moet dat Mesje zeer fyn, welfnydende , en aan de punt we- derzyds fcherpzyn,en een weinig fcheppende ftaan; aan de punt moet het voor al niet te teer of flap zyn, anderzints zoude het tegen het Hoorn-Vlies niet kunnen heftaan, maar zig ombuigen, en groo- te Belemmering veroorzaken. Dit Mesje, houd de Meefter, gelyk als een Pen, om te fchryven , tnmet zyne fhydende zyde neerwaarts; brengt de punt op het doorfchynende Hoorn-Vlies, omtrent eene halve lyn van het ondoorfchynende, regt te- gen over den Oog-Appel, en dooriieekt fpoedig- Jyk het Hoorn-Vlies, en gaat dus in, en door de voorde Oog-Kamer, lynregt tegen over de dwerfe roiddel-lyn des Gog-Appels heen, naar den groo- ten Oog hoek toe, daar men midlerwyl fomtyds het Kapfel van 't Kryftal Lichaam treft; doorfteekc dan voor de tweede maal het doorfchynend Hoorn- Vlies aan de over zyde, op eene gelyke hoogte en wydte van het ondoorfchynende, zoo dat de punt van het Mesje een zevende van een Rhynlandfche Duim 'er door na buiten kome. Vervolgens neigt men het Mesje een weinig met zyn fnydende zy- de buitenwaerts, om den Regenboog niet te kwet- fen; doet 't zelve een weinig voort gaan, en we- derom te rug komen, en fflyd dus fchuins de helft van het doorfchynende Hoorn-Vlies door, maken- de een wonde in het zelve in de gedaante als een wasfehende halve Maan. Op dat zelve tyd flip, als de infnydioge eindigt, en het Mesje naar buiten komt, drukt men met den voorften Vinger, die het onderfle Ooglid neerhoud, tegen den Oog-bal zoetjes aan, als wanneer het zelden mift, of het verdonfcerde of ontaarde Kriftalyne-Vogt fchiet op dat zelve Oogenblik, door de perfing met het Wa- teragtige Vogt door den Oog Appel heen, tot in de voorfte Kamer van het Oog, en van daar fom- tyds tot pp de Wang; doch wanneer de CataraEè |
||||
Stalmeester, 73
na de gedaane infnyding, en geringe drukking niet
volgt, maar in zyn legerplaats terug blyft, moet men voor al het Oog met drukken niet bézwaaren; maar het kasje, waar in het Kriftallyn befloten zit, openen, het zy door eene platte fnydende Naai- de ; of dat eene bekwame Hand het doet met de punt van 't zelve Mesje daar men de infnyding in het Hoorn-Vlies mede gedaan heeft, en dat men nu nog in de Hand heeft. De CataraÓ: na dedoor- fnyding van deszelfs huisje nog niet te voorfchyn komende,beteekend dat ze door banden aan den Regenboog gehegt is, waar van dezelve als dan moet werden los gemaakt, tot dat einde ligt men door middel van een klein, byzonder daar toe ge- fchikt Lepeltje of ook wel met een Tangetje de doorgefnede lap van het doorfchynend Hoorn-Vlies op, en maakt vervolgens, door middel van de fnydende Naaide, de Cataract van zyn banden, welke hem befloten hielden, los; wel agt gevende dat de hairwyze Vezelen van den Regenboog (Li- gamenta cüiaria) daar door niet gekwetft werden. -— Het Oog dus doende van de CataracT:, of ont- aarde Kriftallyne Vogt, op eene min of meer ge- makkelyke wyzeontlaft zynde;dan moet men foe- ken te beletten dat de Licht-ftraalen niet veel in hetzelve vallen konnen, vervolgens word het Oog met een natte Spons afgewaflen; als men nu ziec dat het Oog met geen Bloed bezet is, en den Re- genboog geen veranderde gedaante aangenoomen heeft, dan zal het zelden miflen, of men mag zig vleien, dat de Operatie wel is uitgevallen. Maar zoo het gebeurde dat in tegendeel den Oog-Appel van gedaante verandert, het Oog met Bloed be- zet , en dus het nog over gebleeve Wateragtige Vogt, zeer troebel is; dan moet men trachten door het voorgemelde Lepeltje het Bloed weg te nee- men, om de toevallen, als ontfteeking, en de daar veeltyds op volgende verettering, daar door voor te komen. De veranderde figuur van den Oog Ap- pel zoekt men te herftelien, brengende de plooijen E y die |
|||||
i
|
|||||
74 DeNëderlandsche
die door het Kriftal-Lichaam in het Druif-beziën»
Vlies gemaakt zyn, door het Lepeltje wederom te regt. Dit gedaan zynde, word het Oog geflooten; men neemt een bosje Vlas of plukzef, befmeere het zelve met een mengzel van Eiwit en Rozen- Olie, en legt dit op 't Oog, en daar over heeft een welklevende pleifter, drukdoekje en band om de Oogen te bedekken, of men gebruikt ook wel voor 't eerde oplegzel, een ftukjen Aluin gewreven in Rozen - Water , doet daar by wat Eiwit, be- Haat dat wel onder malkander dat het gelykzaam als Schuim word, doopt daar in het bosje pluk- zel 't welk men op 't Oog legt; men laat het voor eer/t 24 Uuren daar op leggen, en verbind het daar na nog twee of driemaalèn het Oog op de- zelve manier telkens om de 24 Uuren; na twee of drie Dagen, zal de natuur deze verwonding geneezen hebben, en zoo de Operatie wel ge- lukt is, dan is de Blindheid geholpen. Nogtans •zoo moet men het Dier ruim ïoa 12 Dagen lang in eene matig donkeren Stal houden, en langza- merhand aan de Licht-ftraalen gewennen: ook is het noodzakelyk,dat men eenige Dagen lang na de Operatie aan 't Dier geen hard Voeder geeft, om dat eene fterke beweging der Kiezen, ook de wel uitgevallenfte Operatie bederven zoude; men kan wat gerften-Meel in 't Water doen, dat het Paerd drinkt om niet van Krachten te vervallen. Dampigheid , is eene zeer gemeene, doch aan-
merkelyke Kwaal, by het geflagt der Paerden , de voornaatnlte tekenen, welke te kennen geeven, dat een Paerdt Dampig is, zynde eene verdubbelde beweging van de, tot de Respiratie gefchikteSpie- ren ; welke verdubbelde beweeging men 't zicht- baarfte gewaar word in de flancquen, en als men daar by bevind dat het Dier met een drooge Hoeft aangetaftis, dan blyft 'er den minfte twyffel niet over, of het Paerd is volkoomen Dampig. Deze Kwaal kan uit verfcheide Oorzaaken haaren oor- fprong
|
||||
Stalmeester. 75
fprong hebben, onder anderen uit eene verftopping
in de Longen; als de Paerden uit den Adem ge- reeden, of door overmaatig werken overdreeven en Bek af zyn; maar om de regte gefteldheid de- zer Kwaal, en waar uit de gemelde verdubbelde beweeginge voortkomftig is, te befchryven , moe- ten wy voor af eenige zaaken wegens de Respira- tie aanmerken. Wy weeten, dat de Respiratie is, cene funöie die het Leven van het Dier onder- houdt. Deze fun£He beiraat in twee bewegingen, om dat ze niet bewerkt wordt, als door den In- gang en den uitgang van de Lugt in de Longen. Deze beide beweegingen zyn het door welke hec Dier in en uit Ademd. By'de Inademing doet zig de Borft-ruimte uitzetten, en de flancq vermeer- dertin groote, om dat het middelrift, door de ingeademde Lugt geperft, agterwaerts uitpuilt en eene perfing op de Ingewanden maakt; door welke dan de Spieren van den Onderbuik, uitwaerts ge- dreven worden. Waar en tegen by de uitademing, de Borfl en de Spieren van het Paerd zig weder- iluiten en toe trekken. Indien men deze beide be- • wegingen van in en uitademing eenmaal begreepen heeft, zoo is het zeer ligt om de hier voorgemel- de verdubbelde beweeging te konnen onderfchei- den. Deze verdubbelde beweeging ontdekt zig by de uitademing, dat is te zeggen, dat deze door eene nieuwe inademing onderbrooken is, om dat het Dier by het inademen geene genoegzaame en toereikende Lugt heeft konnen fcheppen, wegens de verftoptheid der Longen; en deze door eene nieuwe inademing, of onderbrokene uitademing , is het, welke de verdubbelde beweeging voort- brengt, door welke de Dampigheid van het Dier vertoond word. Eindelyk zoo is nog aan te mer- ken, dat, als de Dampigheid by het Dier niet over- geërfd is, men ze zelden de Paerden ziet aandoen, dan na dat zy het fesde Jaar gepafieert hebben. Hoe de Geceezing der Dampigheid moet behandelt war»
|
||||
7$ DeNederlandsche
worden, vind men in hec eerde deel van den Ne-
derlandifchen Stahneefter pag. 253. en Seq. Darm-Jicht , (tle) is eene by de Paerden zeer
gemeenzaame, en teffens gevaarlyke Siekte; wel- ke , gelyk als meer andere ongemakken van de Maag en de Gedarmtens, uit eene Flatukns of be- flootenheid der Winden, haaren oorfprong neemt, welke belloocenheid der Winden men weder kan afleiden, uit eenegebreekelyke gifting en Kooking, welke door een tegenatuurlyk Zuur, binnen een kleefagtig voorwerp veroorfaakt word. De Darm- Jicht by het Paenlt heeft veel overeenkom?!, met de Siekte, welke men by den Menfch de Col/k noemd. De tekenen welke te kennen geeven, dat het Paerd met de Darm-Jicht behebt is, zyn, als het Dier de Buik opzwelt,- hetzelve zig dikwyls ne- derwerpt, omwentelt en fchielyk weder opryft; haaftig Ademhaaldt, beeft, of niet Milten kan; v/elk gebrek fomtyds zoo verregaande is, dat den afgank zyne weg na vooren neemd, en door de .Mond en de Neus uitgaat; het geen egter niet dik- wyls gebeurt; veeltyds kan het Dier ook niet (lal- len ; of ten miniten zoo is de Pis dik en troebel^ fomtyds heeft ook een fterken doorloop by dat on- geval plaats. Men kan de Darm-Jicht van" de Paer- den , in tweederhande foorten onderfcheiden; te weeten, in de Gallagtige, en in de Windagtige Darm-Jicht. De eerflgemelde ontftaat, uit eene overvloedigheid of uit eene fcherpte van het Gal- vogt (Cholera) 't geen eene prikkeling op de Inge- wanden veroorzaakt, en waar uit weder zwaareny- pingen en Buik-Pynen, fomtyds ook een geweldige en Pynlyke doorloop voortkomt. Het Water dat het Paerd in deze foort van Darm-Jicht lofc, is gemeenlyk dik en troebel. Veele Geneeskundigen willen, dat 'er een foort van Gallagtige Darm-Jicht is, die haaren zeetel in het Darm-Scheil heeft. De Geneezing dezer Gal-DaravJicht moet, in het begin gefchieden door verzagende en week-ma- Kende |
||||
Stalmekster. 77
kende middelen , en Lavementen, om door de ee-
ne en de andere, te gelyk de ieliaadelyke Sappen al zagtjes na buiten te voeren, of ze ten miniten te verminderen; wanneer nu door deze den iron- kel-darm en den Maft-darm van de kwaade ftof- fen gezuivert is, dan kunnen 'er zagte Purgeermid- delen toe gediend werden, waarby eene dagelykfe, dochmaatige Beweeging, het Dier niet onnuttig is. De oorzaak van de Siekte, door verzagtende Purgatien, Lavementen &c. weg genoomen zyn- de, is liet vooral noodig, verwarmende middelen, als Opiaten, Theriaak, \Methridaat &c. zoo door de Mond als door Lavementen toe te dienen; om hier door de Kuur te befluiten,en het geraas in de Dar- men te doen ophouden, welke anders zeer ligt in een al te zwaaren doorloop vervallen konde, en wel zoo dat het Dier, hier door het grootfte ge- deelte Darm-Slym kwyt raakte, die aan het zelve zoo noodzaakelyk is, om de inwendige rokken zy- ner Ingewanden tegens de fcherpheid der Sappen te befchermen. De drank welken het Paerd by deze Siekte moet gebruiken, is lauw Water, waar in een weinig Arob: Gou gefmolten en wat Haver Meel gemengt is. — De Wind-Darm-Jicht, word veroorzaakt door beflooten Winden, welke meeft- tyds voortkoomen van de al te lang opgehouden en verharde Mifting; waardoor de Sappen taai en kleefagtig worden, en dus de behoorlyke doortogt der Winden beletten, die dan aan het Dier zwaa- re Pynen en Convulfive nypingen veroorfaaken. De Geneezinge gefchied op de volgende wyze. Zoo dra men befpeurd, dat 'er geene Mifting ge. ichied; moet men door wel gefineerde Handen de opgeftopten en Miflchien verharden drek uit den Maft-Darm haaien; dit gefchied zynde, moet men ss^Uuren daarna een verzagtend verwarmend en Pynftillend Lavement toe dienen. Met deze foort van Darm-Jicht gaat veeltyds gepaard;dat het Dier ook niet fiallen kan; om dat de beflooten en ver- harde afgank, zoo eene drukking op de Hals van de
|
|||||
*
|
|||||
?8 DeNederlandsche
|
|||||
de Waterblaas maakt, dat den Sphiniïer Vefica»
zig niet behoorlyk uitzetten kan, om de Pis dooi' te laaten. Een zeer goed Lavement, dat in dit on- gemak de Wormswyze beweeging der Darmen ver- meerdert en de Mifting voort dryft,is het volgen- de, neemd 3 kannen Pleefch-Nat, een Hand vol Zout, -J Pond Booter, mengt dit iamen en maakt 'er een Kliftier van, welke zeer warm moet toe ge- dient werden. Doolhof , (Labyrinthus) is de holte welke men
agter de trom van het inwendige Oor vind ; dus genoemd,wegens de verfcheidene holtens en krom* tens, welke men binnen dat gedeelte aantreft. De- ze Labyrinth beftaat uit drie verdeelingen, als 1. de Inga'ng (Veftibulum) 2. de half kringswyze gan* gen , (Canules Serdcirculares) en 3. het Slak-Been (Cochlea). De eerfte, de Ingang genaamd, om dat ze het begin van deze holte in hetSteen harde Been, is, aan de overzyde van de trom; dezelve heeft eene iets rondagtige gedaante, behalven de ope- ningen die ontftaan van het ovale en van het ron- de Venfter, zyn 'er nog vyf anderen in dezen in- gang te vinden, welke openingen brengen in de drie Jialfronde - Been Kanalen. Deze Kanalen zyn ruim by haare Monden en hebben dan eens ee- ne geheele ronde, en dan weder eene Eironde fnydinge. De fes uiteindens dezer infnydingen ge- ven vyf uitgangen of Poorten, waarvan 'er twee van boven, zoo veel van onderen, en een in 'c midden van het Veftibulum gelegen zyn, maar wel- ke van geene Schei-Vliezen, zoo als het ovale en het ronde gat, voorfien zyn. Aan de kant van hec Veftibulum, tegen over de drie gemelde Been- Buizen, in het voorgedeelte van de Been-rots, is een Hoorn of liever een, met dubbelde holte voor- fien , Slakhuis, 't welk in alle twee en., een halve Slakgang heeft, en van zynen voet af, tot in de Spits, door een middel fchot in twee gelyke dee- Jen gefcheiden is. Van deze twee kromme hol- tens |
|||||
i
Stalmkester. ^9
eens, opend zig de bovenfle binnen het Veftibulum,
met een ruimen en ovalen Mond, Jiet welk de agfte openinge te dezer plaatfe uitmaakt; waaren- tegen de onderfle uitkomt met een kleinderen en ronde Mond in het ronde gat. Voor het overige, is het zeeker, dat deze Doolhof, als voorfien zyn- de van eene uitfpanninge van de weeke party, van het zevende paar, of zoogenaamde Gehoor-Zenu- we, de plaats is daar zig in 't algemeen de indruk- felen van het geluid openbaaren ; fchoon deze in- drukfelen, in de eene of andere dezer inwendige partyen, minder of meerder fterk en luider zyn; want hoewel de Gehoor-Zenuw, om eigentlyker te fpreken, het onmiddelyke Zintuig voor het Ge- hoor is, zoo kan het weezen dat deze Zenuw bin- nen eenige orden en punten, volgens de gefteldte- nifle en vorming der holtens in welke zy zig in- voegt en verbreidt, daar door meerder gefchokt werd als in een anderen; en in dezen punten is het dan, alwaar ongetwyfeld her Gehoor ver- mogen onmidelyk zynen voornaamften zetel zal hebben. Dracht-Zetten , word genaamd eene Konfl-be.
werkingen, welke by de Dierlyke Geneeskunde, voornaamentlyk aan de Paerden, veelvuldig in ge- bruik is; en by dezelve, ook van veele aangele- gendheid kan aangemerkt worden. Het Drachten fettcn kan aan veele en verfchillende deelen van het Lichaam gefchieden, door het fteeken van een Lêêr, of van een Haire-Vlegt tufichen Vel en Vleefch, om hierdoor eene fterke Suppuratie voort te brengen, welke vloeijing, ter ftond in de eerfte dagen na de Operatie begind, door de gemaakte opening. Dit Etter-Vloeizel ontftaat uit de bezeer- de en gefcheurde Vezelen, welke door de gedaane infuyding of door het binnen brengen en omvoe- ren "van den Spatel tuflchen Vel en Vleefch, ge- raakt, bezeerd en afgerukt zyn geworden. Deze Verbryzelde «Vleefch en Huid Vezelen, nu beóet' ven
|
||||
8o DeNederlanbs.che
|
|||||
vende, rottende, en zich van de naaft liggende
levende deelen affcheidende, komc daar door een kleefagtig Sap ? dat uit de eindens van de gebroo- kene Vaaten uitfypelt, waar door die partyen be- vogt en doorweekt werden , en geeven dus de wit» te en eenigzints geelagtige Etter Itoffe welke uit de gemaakte opening komt te vloeijen. De naaft leg- gende deelen, van zoo een vreemd & overvloedig Sap, ook mede doorweekt en vloeibaar worden- de, ontlaften deze vergaaring van Vogten, en wat 'er van die aart meer bykomt, mede in deze femaakte openingen, welke Vloeijng dien weg
lyft houden;zoo lang tot dat de geopereerde par- tye weder in de voorige ftaat gekoomen is* De Drachten hebben veel overeenkomft met het geen men by den Menfch, een Fontanel ftellen, noemd. Men gebruikt de Drachten meeden tyds tot de Ge- neezing van de Buglamheid, Bug-Swinden, Ver- vanging, Klem , alle verouderde Verlammingen &c. Zie meer hiervan by Ltêr-Sieeken, Ilair-Vlegt- iteeien. Druif Bezie-Vli es , (Tunica Cteroidez, U-vea)
is het tweede, van de drie voornaame Oog-Rok* ken; hetzelve beftaat uit een Weefzel van ver- fcheidene Vezelen en van Bloed, water en weiag- tig-vogt voerende Vaaten; het is oneindig lofler van wevinge als het Hoorn-Vlies; en word vol- gens de gevoelens van de meefte ontleedkundigen, als een voortbrengzel van het dunne Moeder-Huid- jen aangemerkt. 'Men kan duidelyk zien dat het- zelve uit twee Blaadjes beftaat, waarvan het uit- wendige dat eigentlyk tunica Cborcideam genaamd word, fterker is als 't inwendige, en waarop ee- ne zwartagtige ftoffe gevonden word, welke mis- fchien eenen gelyken oorfbrong heeft, met het zwartagtige Sap, dat inwendig in de meefte Klie- ren gevonden word. Het inwendige Blaadjen, aan de zyde van het Glas-Vogt, aan welks holle vlak- te, het in 't Paerd zichtbaar vereenigt is, is van een»
|
|||||
Stalmeéstèr. 8r
bene licht blauwe kleur; het is dat tweede Blaadje
dat in 't Oog varJ den Menfch, na zynen uitvinder, genaamd word tunica RuyfcHana; om dit nog iets duidelyker te maaken,zoo kan men zeggen, dat het Druif-Vlies (Choraidea) met de buiten" zyde van 't uitwendige Blaadje, door eene ruiten we vinge ge- formeerd, zoo door Bloed als Zenuw-Vaaten ver^ eenigt is, met het Hoorn-Vlies {Sckrotica) te wee- ten van de Gezichts-Zenuwe af na vooren, tot aart het doorzichtige gedeelte. Omtrent eene Linie breete van den omtrek van het doorfchynende ge- deelte gekoomen zynde, verandert het rondsom hetzelve van Kleur, is daar zeer vaft aan het Hoorn- Vlies gehegt en formeert een witagtigen Kring die men gemeenlyk het Ligamentüm Cüiarc. noemd, eri in het Oog van 't Paerd, omtrend een halve Linie" breed is; tot hier, is de Druif-Huid zeer vaft met het Hoorn-Vlies vereenigt, maar aan het laatft ge- melde Ligament af, verlaat ze dat doorfchynende Hoorn, wend zig binnenwaerts en formeert dat Vlies, welk eigentlyk Uvea genaamd word, en wel zoo dat 'er eene ruimte blyft tuffchen deze Uvea en het doorfchynende, 't welke de voorfte Oogkamer, uitmaakt. De Uvea gaat dwars door' het Oog, nogtans in 't midden met een gat door- boord, dat de Oog-Appel genoemd word, en by het Paerd Eirond is. De voorvlakte der Uvéa is met verfchillendc Kleuren verciert, 't geen de Regen- boog genoemd word, zie meerder hief van by Oog. Dye. Dat by de benaamingen van de byzonde-
re deelen, welke het Lichaam van het Paerdt uit- rhaaken, eene verwarringe, zonder weerga heerft^ word men telkens ontwaar; doch een diergelykè verwarringe heeft mede plaats by de benaaminge en onderfcheidinge van de Dye; welkers gedeelte itien fomtyds of met de Heup", of met het Scheen- Been van de agter Schenkel (tibia) vermengt. Om die verfchil te konnen onderfcheiden, behoord meri *an te merken, dat de Dye niets anders is» als dat- II. Deel Fj g&>
|
||||
82 DeNederlanosche
gedeelte, voor zoo verre den Femur (dat eigent-
lyk het waare Dye-Been is) ter eene zyde met de Heup-Beenderen, en ter anderen met de (tibia)% (dat is het Scheen-Been van de agter Schenkel) articuleert; dus is het zeker dat de waare Dye, dac gedeelte moet genaamd werden, welk zig tuffchen de Heup-Beederen enSmeer-Schyve bevind. Deze verwam'nge komt, dat Lieden, die geen genoegzaame kenniflèvan het zamengeftel, van het DieHyke Lich- aam en dus ook niet van deszelfs Beengeraamte hebben, de Heupen van^het Paerd, tot aan de Smeer-Schyf toe, hebben willen, en alzoo by de Heup-Beenderen, (ten onrechte), de Femur voe- gen. Het gedeelte van de Smeer-Schyf af, tot aan de Hak toe, meenen zy de Dye te zyn; het geen egter het Scheen-Been (tibia) is en welk gedeelte, de franfchen, het Been (la Jambe') noemen; en by fommige andere Natiën ook wel de benaamin- ge van Schenkel-Been voerd. Eindelyk, zoo meen- nen fommige, dat de onder de Hak en de Haffen bevindlyke lange Pyp, het Scheen-Been was, zoo als het de Pyp aan 'de voorfchenkel is.-------Voor
het overige zoo word tot de fraaiheid van het Paerd
vereifchti' dat de Dye, het Kruis of de Croupe in rondigheid wel volgt, en daar mede overeenkomt, want zoo de Dye te plat valt, brengt zy dien mis- ftandt voort, welken men een Varken-Ksujs noemd. Dye-Been (Femur) word veeltyds ook het ho-
vende Schenkel-Been genaamd ,om dat het 't opper- de en inwendige gedeelte van de Schenkel uit- jnaakt. Het is het aanzienlykfte onder alle de Been- deren , welke het Dierlyke Lichaam zaamen hou» den,en dit Konftgedel onderfchraagen. Men heeft aan het zelve voornaameatlyk te befchouwen, een Lichaam en twee einden. Het Lichaam is het mid- delde gedeelte, daaraan; het heeft aan zyn uit- wendig zy gedeelte, een uitfteekfel,'t welke men t'Dye-Beens kleinendraaijer (.Rotafor minor) noemd» cd aan het inwendige zy gedeelte is een hobbeli- ge- |
||||
Stalmeester. 83
|
|||||
ve ftreep, die tot hegtzcl,diend aan de driebuikki-
|e Spier (triceps). -------Het boven eind heeft
drie uitpuilingen, waar van de grootfte een rond-
agtig Hoofd is, dat binnen de Knobbelholte van het Heup-Been gaat, en eene Knie'sgewyze Ge- wrichtinge van de Dye met het Bekken formeert. Deze uitpuilinge heeft aan de binnen zyde eene uitfnydinge, in welke zig de ronde band inplant, die dan dat Been in de holte r waar in het zig ge- flopt bevirid tegenhoud. Daar is ook nog eene andere band, die zig met de Darm Beenen hegc, gaande over deze Gewrichtinge heen.-------■ De
tweede uitpuiling,, welke de meeft verhevenfre is,
word genaamd de groote Dmijer van 't Dye-Beeii (rotator major) en diend tot hegtinge voor de groo- . te Bil-Spier. De derde,die minder als de twee voor- gaande, van het Been verwydert is, vind ,menhob- belig, en word dus de tuberofiteit van het Dye- Been genaamd ;verftrekkende dezelve mede tot een hcgtzel, aan de Spieren. -------Het benede eind
is mede met drie verheevendheden uitgaande; waar
van eene van vooren en de twee anderen van ng- tcren zyn. De voorde is gefcheiden door een Groef- je en aan deze plaats is het daar de Schyve (rotula) gelegen is; dezelve glyd, en doet haare bewegin- gen over deze verhevcndheid, die tot dat einde zeer glad en glinfterende is.-------De beide agter-
fte verdienen de Naam van Knobbelen. De eene
is inwendig en de andere uitwendig. Zy gekken na twee efTe en gladde Hoofden, welk gefcheiden zyn door eene groote uitfnydinge, die men ge- meenlyk met Vet voorfien, en met veel Leewater gevuld vind, en daar zig de Banden hegten, wel- ke haar inplanten aan het boven eind van het ag- ter Scheen-Been* (ïibia). Het is door middel van deze uitfteekfels, dat het Dye-Been gewricht is, en zyne bewegingen doet, héngelender wyze,rnet het agter Scheen-Been. ------- De Dye, zoo als
gezegt is ,zig Knie'sgewyze met de Beenderen van
iet Bekken articuleerende, is deraelver gelecdinge
F 2 zoo-
|
|||||
84 DiNedehandsche
zoodaanig, dat zy kan worden geboogen, uitgeftrekt,
ter zyden na binnen en na buiten, en zelfs in 't rond beweegt; hoewel deze laatsgemelde bewe- gingen niet met zoo veele vryheid gefchieden kon- nen, als die geledinge, welke het Arm-Been met de Schouder onderhoud; om dat het Hoofd van het Dye-Been, binnen de Knobbel holte ontfan» gen, daar gelyk als in een bulTe geflopt is, 't geen eenige beletting aan de in het rond, en aan de zydlïngfe bewegingen veroorzaakt. Daar zyn twaalf Spieren, welke aan de Dye de bewegingen toe brengen, de eerften daarvan, en die tot de uit- ftrekkinge van dat gedeelte verftrekken, zyn de kleine en de groote Bil Spier. De kleine Bil-Spier is de uitwendlgfte, zy maakt aan haar boven eind twee punten; de eerfte die van vooren is, hegt zig aan de punt van het Darm-Been (Mum), de twee- de en agterfte, hegt aan de agtergraat van het zelfde Been. Tuflchen deze beide inhegtingen is eene halve Maan-vormige tuiTchenruimte, in welke zig de tweede Bil-Spier vertoond, en deze tuiTchen- ruimte is door het Pees-Vlies van de breede win- del-fpier (Fascia lata) overdekt. Deze Spier hegt haar van onderen aan het ruwe gedeelte van het Dye-Been, dat men kan vergelyken met de kleine draaaijer(rotator minor\-----—De groote Bil-Spier,
is onder de voorgaande gelegen; het is eene zeer
zwaare en aanzienlyke Spier, om dat zy vervuld de geheele buitenvlakte van het Darm-Been, en teffens ook het boven gedeelte van de Lenden wer- "velen. Zy hegt haar van boven aan de Graatvor- mige uitflêekfels van de vier laatfte Wervel-Knok- ken van de Lenden; aan den gantfchen bovenrand van het Darm-Been, aan de geheele buitenvlakte van dat been, en eindigt zig aan den grootenDye- Been-draijeren aan de tuberófiteit van het Dye-been. De afhalende Spieren (Abdu&ores*), of die "de Zyd*- lingze en buitenwaertfe bewegingen bewerken, zyn twee, die gelegen zyn aan her, buiten gedeelte Tan de Dye; zy zyn niet alleen de afhalers van de Dye,
|
|||||
/
|
|||||
Stalmeester. 85
|
|||||
Dye, maar telkens ook van het Scheen-Been (tibia) ;
zynde aan het eene en aan het andere gemeen en eenzaam.-------De eerfte is de breede Windel-Spier
(fascia lata), die van boven gelegen is aan het uit-
wendige Zy-gedeelte van de Dye; zy heeft haa- re vafte inplanting aan de voor-fpits van het Darm- Been , daar zy de rand van de Darm-Been Spier overdekt, vervolgens komt ze af tot op de groo» ten Dye-draijer, en eindigt, voor aan het midden gedeelte van de Dye; maar van deze Vleefige par- ty, gaat af een Pees Vlies , 't welk men wegens zy- 11 e lengte de breede Windel (fascia lata) noerod: deze Pees-Huid (Aponeurofxs) bedekt na agteren een gedeelte van de Bil-Spieren, en ftrekt zig ver- volgens uit over de geheele uitwendige zyde van de Dye, en over het" Scheen-Been (tibia) met zig te hegten aan de Spieren welke zy overdekt; in- voegen dat deze Spier door middel van het gemel- de Pees-Vlies de Dye en het Scheen-Been kan be- weegen. ■-------De tweede afhaaler, kan men de
wyd«uitgeftrekte Spier noemen; om dat ze de lang-
ftë en de aanfienlykfte is. Zy ftrekt zig van het Heilig-Been tot aan het Scheen-Been. Zy hegt haar van boven aan de Graat uitfteekfels van dat Been, en aan de tuberofiteit van het Darm-Been: zy be- ilaat de seheele ruimte, tuffchen dat Been en den grooten Dye-Draijer; komt af langs de buiten zy- devan de Dye, zig voegende aan de twee hoofdige Spier (biceps), en eindigt eindelyk van onderen door een Pees-Vlies dat zyne inhegtingen aan de Smeer-Schyf heeft; en zig vervolgens over de eer- fte Spieren van het Scheen-Been uitbreidt, telkens aan het uitwendige zy gedeelte; want zy zoude het Scheen-Been niét" konnen bewegen en na bui- tenwaerts brengen, zonder daar heen de Dye ook te brengen; dus men deze Spier als een gemeen- zaamen afhaaler van beide deze partyen moet aan- merken. ------- Buig-Spieren zyn 'er drie voor de Dye gefchifct; welke genoemd werden, de Lenden-
öpier (Pfoas), de Darm-Been Spier, en de Lood- F 3 ver-
|
|||||
86 De^ederlandsche
verwige Spier (peftinceus). •-------De Lenden Spier
is binnen de Onderbuik beVat; hoewel buiten hec
Pens-Vlies gelegen, zy heefc van boven haare in- hegtinge aan de dwarflb uitfleekfels, en aan de zy-deeien van het Lichaam der Lenden wervelen; zy begeeft zig agterwaerts onder en van vooren de Darm-Been Spier; gaat de Buik door hec Bekken weder uit, en hegt liaar aan het inwendige boven gedeelte van het Dye-Been.-------■ De Darm-Been
Spier is ook binnen" de Buik, zy vervuld de gant-
fche binnen vlakte van het Darm-Been, met zigt te hegten aan de geheelen binnen rand van den om- trek dezer vlakte; zy gaat zoo als de voorgaande, over de beneden rand van het Bekken, en eindigt aan de tuberofitcit van het binnengedeelte van hec Dye-Been. De derde Buiger (peSlinmis) is niet zoo aanfienlyk; hy is ten eenen maal buiten het Bek- ken gelegen; hegt zig ter eene zyde aan de binnen rand van het Schaam-Been, by deszelfs voegin- gen met het Darm-Been, en aan de andere zyde san het Dye-Been , na by de Lenden en Darm-Been Spier. Uit de legging dezer drie Spieren is genoeg- zaam te zien, dat zy in haare zamentrekkinge de Dye na vooren konnen trekken en daar buigen. -------. De Dye word binnenwaerts gebragt; dat
is te zeggen bydeoverzydfchegenadert, doormid-
del van de driehoofdige Spier (triceps) die de ee- nigfle nahaler van dit gedeelte is. Hy word dus genaamd, om dat hy isYamengefleldt van drie Bui- ken, of zoo veel Vleefch partyen, die van onderen zig dusdanig vereenigen, dat ze niet als eene enkele Spier met drie Hoofden uitmaaken. Derzelver drie takken hegten zig aan de inwendige tak van hec Schaam-Been, en aan die het Heup-Been (fschium) van daar ze afgaan, alleenlyk vereenigt door een Cellweefzel, toe aan het middengedeelte van de Dye, waar ze dan niet als een enkel Lichaam uit- maaken , dat nog in zyne groote bl.yft afneemen, en hegt zig iets meer nazonderen aan het binnen gedeelte van het Dye-Been; van deze inhegtinge, |
||||||
SlAlMïtSTÉR. &?
verlangt het zig nog door een Pees-Vlies , dat zig
komt te eindigen aan het inwendige bovengedeel- te van het Scheen-Been.------- De draijende be- wegingen , of deze by welke het Dye-Been zig zelve gelyk als op een Spil omdraait, gefchieden door middel van vyf Spieren, welke zyn ; de uit- wendige Stop-Spier, de inwendige Stop-Spier, da* Peervormige-Spier, en de beide tweelings Spie- ren. -------De uitwendige Stop Spier doet de Dye na binnenwaerts draijen. Derzelver inplantinge is,
ter eene zyde aan den gantfehen omtrek van het ovale gat aan de buiten kant,en aan de aridere zy- de, aan het Dye-Been, onder den grooten draijer. De werkinge dezer Spier is onderfteund door die van de driehoofdige Spier, welke dus ook tot het draijen der Dye na binnen behulpzaam is. -------•
De inwendige Stop-Spier hegt zig aan den geheele
omtrek van het ovale gat aan de binnen zyde. Derzelver trekker gaat over de rand, van de ag- terfte uitfnydinge van het Heup-Been, 't Bekken uit, en vermengt zig met de beide Tweelinge. — Deze hebben haare inplantinge aan dien zelven rand van het Heup-Been; de eene daar van is be- ven en de ander onder, en de trekker van de in- wendige ftop Spieren is in 't midden. De trekkers dezer drie Spieren vereenigen en hegten zig aan het Dye-Been, van binnen de groote draijer. --------
De Peervormige Spier, komt eindelykvan het bin-
nen gedeelte van het Heiiig-Been, om zig te ver- eenigen met de drie voorgaande Spieren , 'met wel" ken zy haar inhegt aan het Dye-Been. De func- tie dezer vier Spieren, is genoegzaam dezelfde , om dat zy haare inhegtinge aan een en dezelve plaats van het Dye-Been hebben ;zy zyn de tegen- werkers van de uitwendige Stop Spier, en van de driehoofdige Spier, en draijen gevolglyk de Dye na buitenwaerts. -------Ten aanzien van de bewe- gingen welke zy vermogend zyn in de manier van flingeringe te doen; zoo konnen zy dezelve niet F 4 aa-
|
||||
SS DeNeperlandsche
snders uitvoeren, als door de op elkander volgen»
de beweeging s'an alle de hier gemelde Spieren. Egels Voeten,is een ongemak,datby dePaer-
den het beneden gedeelte der Schenkelen aan doet, rraarrneefterjtydsde agteilte; beftaande in eene op- zwelling van het beneden eind van de Koot en .bo- ven de Kroon, welks gedeelte alsdan met een vet- agiigc Smcerigheid bedekt is; de Hairen zyn regt overeind ftaande, en fomtyds fypelt daar. een ftin- kend Vogt uit door het welke fchurftagtige rooven lullenen de overeind (taande Hairen veroorzaakt worden; ik zeg fomtyds, om dat het eene foorc van dat kwaad droog is, en door geene uitfypeling van Vogten gefchiedt: dit ongemak ontftaat by- na uit dezelve oorzaaken als de Mok; de behande-. Jing tot de Geneezing, hiervan vind men in het eerde deel Pag. 327.' Engelsche Paerden, de fraaifte onder dezel-
ve zyn , aangaande het maakzel , zeer overeen- komtlig met de Arabifche en Barbarifche Paerden, van welke zy 't rneeft voortkomftig zyn : zy heb- ben iets zwaarder Hoofd , dat egter wel ge- maakt en geramd is, langere maar wel geplaatfte Ooren : alleen door de Ooren is het Engelfche Paerdte kennen van eeD Paerd ujtBarbaryen ,doch het grootfte onderfcheid beftaat in de Talie: de Engelfchen zyn wel geftoffeert en veel grooter, jsynde haare hoogte /gemeenlyk tuffchen de vier en vyf Voet en vier Duimen: zy zyn doorgaans fterk, ftoutmoedig en bekwaam , "om zwaare Fati- gues uit te (laan, voortreffelyk tot de Jagt, en het Pennen; maar wat haar 't meeft ontbreekt is de Bevalligheid, Buigzaamheid, als mede de Losfig- heid van hunne Schouders. Reets elders van het Wcd- rennen der Engelfchen Paerden gefproken heb- bende , zoo zal ik 'er hier niets verder van zeggen, Ivfaar alleen een fraai Exempel aannaaien, 't geen B}cn vind in de Hiftoire Naturelle par M>\ Ruffm Tom |
|
|||||
j
|
|||||
S T & L M E E S T E R, gp
|
|||||
Tom: IV. pag. 233. daar die Schryver een Brief
aanhaald, in welke hem uit Londen, door Mylord Comte de Morton word bericht, dat mynHeer Thron- hill, Poftmeefter tot Stilton, eene Wedding had- de aangegaan, dat hy te Paerd rennende, driemaal agter een den weg van Stilton tot Londen, dat is 21 j Engelfche Mylen, (of omtrend 49 Duitfche Mylen) "binnen vyfcien Uuren wilde afleggen. De- ze Wed-loop gefchiede op den 59 April 1745 oude ftyl: de eerlte Rid, van Stilton naar Londen, deed hy binnen 3 Uuren en si Minuten, op 8 onder- fcheide Paerden : Hy vertrok weder op ftaande Voet, en deed de tweede Rid van Londen tot Stil- ton binnen 3 Uuren en 52 Minuten, gebruikende nu maar 6 Paerden, tot de derde Rid, welken hy binnen 3 Uuren 49 Minuten deed , bediende hy zig van zeven Paerden, genoomen uit de veertien Paer- den , die de twee voorgaande Touren reets waren gebruikt geweeft, dus myn Heer Thronhill niet al- leen de Wedding gewon , maar ook met 21 maaien van Paerden gewiffeld te hebben, het binnen de elf Uuren twee en dertig Minuten hadde aflegd; waar toe aan hem vyftien Uuren gefield waren. Maar nog ongeloofoaarder word de Gezwindheid van de Engelfche Paerden ons befchreven in de 'Zoölogie Britanique, daar den Autheur, in het eer- fte deel, van een Paerd fpreekt, dat als nog in wezen was, 't welk meer als een maal 82 en{ Voet binnen eene Seconde en byna eene Myl in een Minute heeft afgelpopen: dat zelfde Pa'erd beeft in fes Minuten en 40 Seconden, te Newmarket, af- geloopen het Renperk, dat men daar de ronde Ren- Baan {Ronde Courfe) no»md, dat is te zeggen, dac het op 400 Roeden na heeft afgelegt vier Mylen: (elke Myl tot 1760 Engelfche Roeden gereekend): dus men zeggen moet, dat zyne Gezwindheid te- gens het Barbaryfche Paerd, zoo veel als vier te- gens drie is. Emg-Hoeffig, dat fomtyds ook de Hoe/dwang
F 5 ge. |
|||||
po DeNederlandsche
genoemd word, is een zeer aanmerkelyk gebrek
aan een of meer Voeten van het Paerd; beftaande voornaamentlyk daar in , dat de Verlenen al té veel geflooten zyn. Dac gebrek kan oorlpronge- lyk zyn uit driederhande oorzaaken, als, eerue* ]yk uit natuurlyke, ten tweede, uit toevallige ea ten derde uit toegebragte; de Natuurlyke oorzaa- ken zyn, als het Paerd uit zyn eige Natuur al te zwakke, en al te buigzaame Verfenen heeft, als de Hooren te fchraal en te droog is en daarby de Verfenen uit haar zelve al te hoog, en teffens niet genoegzaam wyd en geopend zyn. Toevalliger wyze, kan den Hoef dwang worden voortgebragt, door eenige Siektens en ongemakken, welke de kragten der Vork gefleeten, bedurven en vermin* dert hebben. De toegebragte Oorzaaken, koomen door de onweetenheid of kwaade gewoonte van de Hoef-Smits, die de Vork zoo dikwyls van de krag- ten berooven, welke dezelve, om de Verfenen te doen ftand houden, het fluiten te beletten, zoo noodzaakelyk waaren. Gemeenlyk zoo is het de loifelyke gewoonte dezer werklieden, dat zy de Hooren by de Verfenen z*oo diep en hol uitfnyden, in plaats van die maar plat, en zonder het Veeg- Mes zoo fchuins te doen hellen, weg te neemen; meerder op haare verkeerde gewoonte als op de gezonde reden agt gevende, zöo konnen die Lie- s den niet bcgrypen, dat, zoo dra zy hebben weg- genoomen het fteunfel dat 'er was tulTchen de Vork en de Verfenen; de buiten wanden van den Hoo- ren niet meer wederhouden, nog onderfteund , en dus geen tegenftand meer vindende, zig naar bin- ncnwaerts begeeven, en wel zoo veel te gemak- kêlyker, dewyl het weefzel van de Hooren tot de inkrimping zeer geneegen is. Van daar dan de Hoef- dwang of de Etighoeftïgheid; dat is te zeggen, dat de Verfenen by den fplyting van de Vork ("of den Straal) haar uitermaaten zaroen krimpen, zig elkan- der naderen en zelf in malkander loopen, zodaa- nig
|
||||
Stalmeester. oi
|
|||||
nig dat ze niet anders als maar eene enkele Verfe
ichynen te zyn, en de weeke deelen lyden, doof deze famentrekking, veroorzaakte perfing, zoodaa» nig, dat daar uit niet alleen zwaare Pynen, maar tefFens ook kwaade gevolgen en toevallen voort koomen moeten; het geen men gemeenlyk by Paer- den van een fyn en teer maakzel gewaar" word. Voor het overige zoo ftaat nog aan te merken 5 dat eene Verfe alleen, ook vermogend is, de Hoef- dwang voort te brengen; en in dat geval, gefchied de fluiting en by een krimpinK doorgaans aan de inwendige Verfe, om dat het Kwartier van die zy- de veel zwakker is als het andere. Een wel ge- fchikt beflag , kan niet alleen veel tot voorkoomin- ge van nauwe Verfenen toebrengen, maar ook als reets ftand grypen dezelve verbeeteren; ten min- ften zoo het kwaadt niet van al te laage Verfenen, waar by den flraal al te groot, te vet en te diep- leggende is, voorkomt. Den Hoef dwang gfypt 'c meeft ftand aan de voorvoeten. Fistel (eene) is een foort van Buis die gemaakt
is door eene Zweering of Etteringe aan het een of andere deel van het Dierlyke Lichaam, of het is een diepleggende verzweering, waar van de Etter- ftoffe door lange, naauwe en gints en weerloopen- de Buizen of Pypen haaren uitloop moet hebben; gemeenlyk zyn in die gevallen de Beenderen aan- gevreeten, en de uitwendige deelen van de Won- den Eeltagtig of genoegzaam hard, als Hooren ge- worden ; het geen ook dikwyls aan de binnen zy- den dezer Buizen en Pypgangen gevonden word: de Wonden zyn doorgaans by haare opening of Mond, naauwer als op den grond, en geeven ge- woonlyk eene danne Etterftoffe van zig, welke Ichor genoemd word. Een Fiflel ontftaat veeltyds uit de kwaade Geneezing van een Wond; of uit eene drukking die door de Zadel, door de Helfter &c. op een of op het andere deel gemaakt is. De drukkingen der Helfter veroorzaïken gemeenlyk deu |
|||||
92 DeNederlandsche
Varent, welk ongemak niet anders is, als een Fi-
ftelzweering; die, welke door het drukken van den Zadel of van het fchofftuk aan beide zyden van den Schoft ontdaan, zyn de gevaarlykften, om dat zy veeltyds zeer diep tuiTchen het Schouderbladt en de Ribben doorgaan, gevolgelyk kwaalyk by te koomen en bezwaarlyk te geneezen zyn. Als zulk een Fiftel ergens aan het Paerd befpeurd word , moet men ten eerften de Wonde met eene Sonde of foeker wel na fpeuren;en zoo de holte zig op een plaats bevind,alwaar men vry fnyden mag,dan is het beft, dat men ze ten eenenmaal openfnyd, en dezelve dan met een Vinger overal bevoeld, om te onderfoeken of daar reets eenige Eeltagtige hardigheid gevonden word; want de Ktterftoffe, welke in diergelyke hollen haare Huisvefting heeft, is by uitftek Tcherp, en dus licbtelyk in ftaat, de binnenwanden hard en Hooren«achtig te doen wor- den. Zoodaanig een hard geworde Huid, moet of door het Mes, of door Branden, of door Bytende of Caujlique middelen weg genoomen werden; het eerfte van deze drie is het gereedfte en befte mid- del, indien 'er wel by te koomen is, anders moet men toevlucht tot het Branden en de Corrofyven neemen; wanneer de harde Huid weg genoomen is, moet men eenige daagen lang de Wond met het volgende Waater uitwaflen , neemd een Pint zeer Jierk Kalk-Waur, laat in het zelve ) Lood Corro' Jyffen Sublimaat fmelten, fchut dit eenige daagen Jangdikwyls ter deeg door malkander, giet daarna het heldere daar van af, en doet by 't zelve nog 8 Lood JVyngeeft.-------Als dan moet men goede
en gevoegelyke heelzalven tot de Geneezinge van
de "Wond gebruiken, nogtans moet men dezelve ten minften alle twee daagen, door het bevogten met het gemelde Water van vuil Vleefch (beken te zuiveren. Van de behandelingen der Fiftel zie meer in het eerfte deel pag. 297 en Seq. Flancquen, (de) aan het Paerdt, zyn niet au-
ders
|
||||
Stalmeester.
|
$3
|
||||||
ders als de zydeelen van den Buik, en beftaan
dus in de uitgeurektheid welke is onder de Lende* nen, tuflchen de valfche Ribben en de Heupen ; dezelve behooren te zyn gevuldt, gelyk en effen met den Buik en met de Ribben; als aan dat ge- deelte het tegendeel plaats heeft, dan brengt het de wanfchaapenheid voort welke men doorgaans ingevallene Flancquen noemd. By het Monfferen van een Paerd, diend men de flancquen nauwkeu- rig na te fpeuren, voor al als het een Dier is dac boven de fes Jaaren oud is, niet alleen of het voor- gemelde gebrek daar ftand grypt, maar teffens ook, wegens de beweegingen van de Spieren welke tot de Respiratie dienen; welke bewegingen, na maa- te dezelven rafler, verhaafter en meerontfteld zyn, : de kwaaien met welke het Dier bezet is, te kennen geeven. Ongejleldbeid der flancquen noemd men, als men in deze deelen befpeurd, eene ontfpanning én eene inkrimping of eene veel fchielyker op- richtinge en weder nedervalling der, voor de Res- piratie gefchikte Spieren; zoo het Paerd oud is, dan is deze ongefteldtheid der flancq te vreezen; zoo het nog jong is; vereifcht ze veel omzigtig- heid en eene byzondere behandeling, om dat de- zelve niet kan voortgebragt zyn, als dooreen flegt voedzel, of door eene groote ontfteeking en zwaa- re gechvongene arbeidt. Men houd de ongefteld- heid der flancq gemeenlyk voor een teeken van de Dampigheid, nogtans zoo is het gewis, dat de flancq kan ongeftelt zyn, zonder dat het Paerd Daropig is; want men ziet, als een Dier overreeden is; als het vervangen is, en by meer andere ongemak- ken , dat 'er ongefteltheid in de flanquen is. Gallen, dezelve vind men aan de Beenen of
Schenkelen der Paerden; zynde Vogt-builen, ge- meenlyk ter groote van eene Walnoot; in 't begin week en ongevoelig, doch in 't vervolg van tyd hart en zigtbaar. Men kan de Gallen, ten aanfien haarer legging, in vierderhaude foorteu onderfchei- den;
|
|||||||
$>4 DeNedERT, ANDSCHE
den; te weeten in de Enkele-Gal^ de Pees-Gall, de
Wind-Gall, en de Flos-Gall. De Enkele-Gall, is die, welke geleegen is cuffchen het Been en de Pees van de Kogel, het zy aan de, zyden of aan derzelver voor en agter gedeeltens. De Pees-Gallen vind men op de Peezen zelfs,voornaamlyk op die om- trend de Kogel leggen, 't geen aan de agterfte meer plaats heeft. als aan de vc-orfchenkelen; veeltyds vind men ook van dit foort aan de agterfte Schen- kels , aan de uitwendige, zyde der Haffen in de Kuil, die iets beneden ter zyden van de Hak ge- vonden word. De Wind, Gall plaats zich boven en ya,n agterenaan de Kogel, zynde derzelve form en legging: zoodaanig, dat men ze aan beide zyde van 't Been, dat is van binnen en van buiten duide-, Jvk gewaar kan worden: deze en de Pees-Gallen. konnenTorntyds zeer nadeelig voor het Dier zyn. De vierde en laatfte foort, de Flos-Gallen zyn de gemeenzaamfte, maar teffens ook de minft aanmer- kelykfte; zy neempn haare legging overal pan de Sjchenkeldeelen , nu hier, en dan daar; komen ert vergaan weder van zelfs, en zyn meer zigt als gevoelbaar. Als men ze opend, zoo komen 'er eenige druppels, van een Geelagtig, dik en ziltig Vogt uit fypelen. ——- De Oorzaaken uit welke de Gallen voortkomen zyn fomtyds inwendige, fbmtyds uitwendige. Ten aanfien van de inwendi- ge oorzaaken, is zulks het Lympha Vogt, dat uit eige natuur dik zynde, geneegen is, zig aan zee. kere. plaatfen meer als aan anderen op te houden, 't geen meeft gebeurd by de uiteindens van het Dierlyke Lichaam. Ten aanfien van de uitwendi- ge oorzaaken zoo konnen geweldige infpanningen derkragten, vinnige uittrekkingen, kneufinge &c. de Pees-Vezelen zoodaanig rekken of inkrimpen J dat het Lympha Vogt, dat aldaar tot derzelve Voe- ding vloeijend is, door deze verfchikkingen in zy- nen loop word opgehouden; zoo dra hetzelve zig geftremt vind, ontfpand het de Vaaten, en maakc eene Zwelling, die zig door 't oplichcen van de • Pees-
|
||||
S TALMEESTER. £J
Pees-Scheede doet gewaar worden. Men ziet dus
gemeenlyk, dat, na eene bezwaarlyke reis; of na eene geweldige infpanning der kragten, de Gallen, voor den Dag koomen; ook, dat dezelven veel- tyds enkel en alleen door 't genot van ruft weder verdwynen; dat zy in den Zomer en in de hitte zig 't meeft formeeren; dat zy in de Sneeuw en in de felle Koude ophouden gevoelloos te zyn, en het Paerd doen kreupel gaan; eindelyk dat ze na verloop van eenigen tyd, zig zodaanig verharden, dat het Dier, voor verminkt kan worden aange- merkt. De oorzaaken waarom de Gallen veeltyds maar enkel en alleen door eene gehouden ruft ver- dwynen, is, om dat door eene maatige ruft, de Vezelen en de Vaaten weder tot haaren voorigen ftaat konnen koomen; en den omloop behoorlyk; herfteldt zynde , de, na dezen deelen gedreven» nieuwe Sappen, vermogende zyn ,de daar vergaar- de Lympha af te loflen. Dat de Gallen by groote hitte meer als anders gebooren worden, heeft toe oorzaak; dat de Lympha , in dat Jaargety, vloeijerder en meer als anders verdund zynde, meer plaats in- neemd en de Vaaten doet Zwellen; welker bewee- ging in de hitte, boven dien, veel zwakker is, en gevolglyk tot de veruopping, en voortbrenging dezer Gezwellen, nu meer als anders geneegen zyn; waar toe de geringfte omftandigheden me- dewerken. De Gallen, zyn by felle Koude, meer* der pynlyk als anders,om dat, zoo als ligt te begry- pen is, de Vezelen en de Vaaten alsdan meer ge-J fpannen zynde, en zig in eenen meer Bloedryke ftaat vindende, de vinnigheid van de Koude aan deze deelen een zeer gevoelige, ontfteeking kan toe- brengen. De Gallen verharden na verloop van eeniger tyd, door de aanhoudenheid der Zwelling» en door de verhitting van het gedeelte dat zy be- flaan , welke hitte, hetgeen daar nog 't meeft fmeer- agtig is, mede doet verdroogen; dit gevoegt by de voortduurende beweegingen, door welker fameo vergiariag en zeer nauwe vereeuigingvan de meefte zout
|
|||||
v
|
|||||
De'N-ederla n' d s c h E
|
|||||||
0
|
|||||||
£öut-eh aart-agtige deeltjes, het Gezwel veroor-
zaakt word. ;-------De ondervinding leerd, dat 'er verfcheide Hulpmiddelen bekend zyn, welke de
Gallen los mdakén en doen verdw'ynen, onder ver* fcheicie andere Smeerzeis, is dat in het eerfte deel Vanden Nederlandfchen Stalmeefter, befchreeveri wonder Olij, geene van de minde, dewyl die niet ïigtelyk eene Gal ergens zal laaten zitten. Stoo- vingen en Pappen doen dezelve fomtyds ook ver- üwynen; maai- dewyl men iigt befeffen kan, dad teen Smeerzel of Stoofmiddel, dat vermogen kart
ebben, het vergaarde en dik gewordene Vogt, fcegens zyn eige zwaarte opwaerts te doen klimmen, en binnen den Kringloop te rug te brengen; zoo is 't zeeker, dat de gemelde foorten van Geneezin- gen, welker Medicamenten meeft zulke zyn did men toevallige noemd, niet in ftaat zyn tot den borfprong van het kwaad te koomen, en 't zelve uit den grond weg te neemen. Het verdryven der Gallen door de Suppuratie, en door het-doen ope- nen en uitdrukken van het befloote Vogt; heeft mede veeltyds een goed gevolg gehadt, doch heC grootfte punt by deeze en geene Geneezinge be- ïlaat daarin, dat ze gefchied, voor dat de Gallen hardt geworden zyn; nogtans zoo kan men niet verzeekeren dat de Gallen, welke door 't Smee- ren, of door 't Stooven, of door de uk-ettering; of door eene openfnydinge en uitdrukking ver- dweenen zyn, altyd onzigtbaar blyven, en niet weder ten voorfchyn köomen zullen; want de on- dervinding toond veeltyds het tegendeel. De Ope- ratie van het openen der Gallen, gefchied op de volgende wyze; men fteekt met een Vlym-of Lan- cet in de Gal, maakt eene tamenlyke openinge in de Huid, nogtans met voorzigtigheid,dat 'er geen Zenuw-Pees, nog Slag-Ader-Vat geraakt word; drukt alsdan met een Vinger het in de Gal zynde Vogt, daaruit, en fmeert vervolgens de Wonde binnen 18 Uuren 3 maal, telkens om de fes Uuren, ffle« de volgende Zalf; neem Spaan/e Fliegm ±Loodt £«1
|
|||||||
*—,
|
|||||
STAtMEESTER. 9?
Euphorlium i Lood, Zwarte Nieewonel I Lood:*
dit te famen tot een fyn Poeijer gemaakt, en met Majolin-Oly , Lood, Steen-Oly i Lood, en Loof- oly zoo veel als genoeg is, tot een Zalf gemaakt. Na dat men de fmeering 3 maal gedaan heeft,houd men daar mede op, wanneer de Rooven droog zyn , fineert men ze met bruine Boter, tot dat ze beginnen af te vallen, het Paerd, moet men dage- lyks de Beenen, eenige keere met een Lap, bene* denwaerts ftryken, en hetzelve dagelyks iets ia den ftap laaten gaan , nogtara daarby zorge dragen dat het in geen koud Watef treed. ——- Tot floC van dit artikel, Haat nog aangemerkt te worden} dat onder de Flos-Gallen eene foort is, welke vaa veel Lieden, hoewel ten onregte, als een Bloed- Spat aangemerkt en ook met die benaaminge be- flempelt word; men vind deze foort van Flos-Gal- len gemeenlyk na by de Gewrichten of in de bui- gingen. Dezelve verdryft men op de volgende wyze; men fnyd met een Lancet op de Gal, de Huid open, daar ze 't dunde is, ligt dezelve daar omtrent af; zoo dat de Spieren komen bloot te leggen. Wanneer dit voorzigtig genoeg gefchied is, "fnyd men tuflchen de Spieren door, tot men op de fto'ffe komt die deze Gal formeert en gemeen- lyk met een zeer dun Vliesje omgeeven is; deze opening moet zoo ruim gemaakt worden, dat de ftofFe gemakkelyk en zuiver daar uit kan gedrukt worden; daarna neemd men een weinig Vlas of Werk, doopt het in Terpentyn-Oly, en~beftrooid het dan met een Poeijer dat dus geprepareerd word *, neemd Aluin, witte Fitriool van elk 2 Lood, laat zulks in een Yzere Leepel over het Vuur Calci- neeren, daarna doet men 'er by i Lood blauwe Vi- triol, Armenifchen Bolus, 1 Lood, dit tot een fyn Poeijer gemaakt, en in een toegemaakt bosje Vlas gedaan , fteekt men het in de gemaakte opening , alle twee dagen ververfchende, zoo lang, tot dat hee Blaasje in 't welke l de Gal ftofFe zig verfaameld heeft, uit de opening komt te vatlen, wanneer dit IL Deel. G ae* |
|||||
9% DeNedereandsche
gefchied is, verbind men de Wonde dagelyks met
Bafilicum Zalf, tot dat ze volkoomen geneezen is. De Galien, welke aan de Pees, en aan de Kogel van de agter Beenen koomen, zyn daar niet alleen gemeenzaamer maar teffens ook veel gevaarlyker, als die welke aan de voorvoeten koomen. De ree- denen hiervan zyn, om dat de Poogingen en in« fpanningen der krachten der beneden deelen, van het agcergeftel, telkens meer geweldiger zyn moe- ten , als van die van het voorgeftel; en om dat die ongemak meefttyds hef gevolg van eene overwer* king is, zoo is het met te verwonderen dat de Pees-Vezelen van dat uiteinde veel eerder konnen gerekt en verlangt worden als de Pees-Vezelen van het voorgedeelte. Gevoel, eene van de vyf Zinnen. Voor dit
Zinvermogen is geene byzonder Zintuig zoo als voor de overige vier Zinnen gefchikt; zynde by na alle zoo uitwendige als inwendige deelen van het Dierlyke Lichaam daar voor vatbaar. Het zelve beftaat gelyk als de andere Zinnen in een manier van kennen' en onderfcheiden der aandoeningen van uitwendige voorwerpen, in zooverre dezelve Lich- aamlyk of ftoffelyk, of in zoo verre dezelve be« reikbaar en beweegend zyn en voorts alle hoedaa- nigheden hebben welke naar gevoelig doen wor- den. Ten aanfien van het Paerd, zoo Hellen wy tot voorwerpen die geene, welke alle de vermo- gens hebben, om op het gevoel te werken; als Hhte. Koude, Droogte, Vogt; met een woord, de vafte en de vloeibaare Lichaamen; doch alle deze verfchillende voorwerpen, zyn voor het Dier- lyke Lichaam niet vatbaar, zoo lang het eene of het ander daar van niet onmiddelyk deszelfs Huid raakt; dus het hiermede geheel anders gelegen is, als met dat Zinvermoogens van Hooren en Zien , waarvan de.voorwerpen op een verren afftand een indruk op de daar toe gefchikte Zintuigen kunnen bewerken. Nogtans zoo wil dit niet zeggen» dat Huid
|
||||
Stalmeester.
|
|||||||
5»
|
|||||||
Huid en Vleefch, op zig zelven, voor het Gevoel
vermoogen vatbaar zyn; neen , deze zyn daar voor niet verder bevatbaar als door middel en tuflchen komfte der Zenuw-Vaaten, welke, zig in het weef- zel en in de zamenftelling dier deelen komen te voegen, en teffens ook met een den indruk der Lichaamen die ze aangedaan hebben, (hoe dezelve weezen moogen) tot de Herfenen overbrengen. Natuurlyker wyze, is te denken dat het Lichaam van het Paerd niet zoo fyn van Gevoel is als dat van de Menfch; voor eerft wegens de aanfienlyke dikte zyner Huid, moet de gevoeligheid in 't alge- meen veel minder zyn; ten tweeden beroofd zyn- de van Zenuw Buisjes of Wratjes, zoo verliepen zig de Zenuw-Hairdeeljens, reets in de Onder* huid en dus moet het Gevoel op de Dekhuid ook geringer zyn; eindelyk en ten derden, zoo bieden de Hairen, met welke de Dierlyke rok bezet is, mede eenigen tegenftand aan het Gevoel. Gewrigting ,(Articulatio)ook geleding genaamde
De onderfcheide zamenvoeging en vereeniging van alle de Beendeelen welke het Dierlyke Geraamte uitmaaken, worden in 't algemeen eene Gewrigting of geleding genoemd, uitgenoomen die vafte en natuurlyke aan een voeginge, door welke, het geen in 't Veulen twee byzondere Beenderen geweeft zyn, in 't Paerdt maar een enkel uitmaakt; wor- dende deze natuurlyke vafte verbindinge, eene Aangroeijing of Aanwas (Symphyjis) genaamd. De- ze Gewrigting der Knokken met een vrye bewe- ging, word voor eerft in tweën verdeelt; als je j0 deopenlyke, fterke en gemakkelyke \^DiarthroJls\ gelyk die aan de Schenkelen is; en 2e eene die zwakker en moeijlyker is (Synarthrojïs'); waar by ribg eene derde word gevoegt; 't welk de weder* zydfche Geleding,is, die Ginglimus genaamd word. Het meerder getal dezer Beendeelen, welke toc deuitvoeringe van zekere beweegingen gefchikt zyn, hebben onder malkander eene gelykenis en over Ga een |
|||||||
ico DeNederlandsche
een ftemminge, van waar het gemak, de vryheid
en het vermogen van haare werkinge afhankelyk is. Daar zyn eigentlyk driederhande Gewrichtin- gen; de eerfte zonder beweging, de tweede met beweging, de derde zonderen met beweging, en dezes word eene vermengde bewceging genoemd. De onbeweeglyke Geledinge, heeft plaats op twe- derhande manieren, te weeten of door eene inkor- ving, of door een gat daar een ander Lichaam ge- lyk als een Schroef in gedreeven is. Zoo als de Geleding van de Tanden; welke invoeging men Gomphojts noemd. De inkerving is, wanneer twee Beenderen van weerskanten, als door Zaag-Tan- den -aan en in elkander ontfangen en gevoegc wor- den , welke famenvoeginge men eene Naad noemd. De beweegzaame Gewrichtingen, konnen in vier fooiten van beweegingen verdeelt werden; te wee- ten, de Schuivende, de Kniegelyke, de Henge- lende en die, welke, als op eene Spil draijende gefchied. De Schuif-Gewrichtingen zyn die, daar 'twee Beenderen over elkander heen Glijen en Schuy. ven, zoo als het de Wervel-Beenderen door haa- re Schuihfche uitfteekfels verrichten. De Knie ge- lyke Geledingen zyn, als het Hoofd van een Been zig in de diepte of holte van een ander Been be-^ weegt, zoo als het Dye-Been met zyn Hoofd in de holte van het Heup-Been doet. De Hengelen- de Gewrichtinge,welke men altemets ook wel ee- ne Charniergeleding noemd, kan niet anders ge- fchieden,dan wanneer het eind van het Been, twee verhevendheden en eene diepte daar tuffchen heeft, en als het eind van het Been, dat met 't eerfte ar- ticuleert twee dieptens, en tuffchen (die beiden eene verhevendheid heeft; of als het een eind van het Been, door een ander Been ontfangen word, en dat zyn ander eind het zelve Been ontfangt; of eindelyk, als een Been twee andere ontfangt, aan elk eind een, zoo als men by de Wervel-Beende- ren ontwaar word. De Gewrichtinge welke, ge- lyk als op een Spil draijende gefchiedt, heeft plaats, als
|
|||||
-S\
|
|||||
101
|
|||||||
Sta e-m E E s T E R.
|
|||||||
als eene aanmerkelyke Knok zig op een punt draai-
jende beweegt; zoo als de eerite Nek-Wervel op het Tandvormige uitfteekfel van de tweede Wer- vel d0ct. ,-------De gemengde Gewnchtinge is , by voorbeeld, die welke de Wervel-Beenderen door
haar Lichaam aan het Heilig-Been by een voegt; hebbende deze Beenderen niet als eene buigende en fnellende Beweeginge, die geproportionecrc is, na deuitgeftrektheden,na degroote van het Kraak- Beenigp-edeelte dat ze vereenigt, zonder dat zy over elkander konnen heen glyen. De Gewricht Been- deelen .bvzonder die van de beweegzame Geleedijl- gen- zouden wegens haare geduunge Bewegingen, welke meeft door eene famenftootinge en wryving van harde Lichaamen gevolgt worden ; aan veel- vuldige ongemakken bloot leggen, zoo de wyze Schepper hier tegens niet hadde voorzien, met al- le de Beendeelen welke gefchikt zyn , zig aan ee- nige andere te voegen,en bewegmge uit te voeren, met een, by uitftek vaftklevend Kraak Been te overtrekken; en dit Kraak-Been word zelfs nog gedwee, buigzaam en glydend gemaakt j door het geduurige bevogten van een klceveng Vogt, dat men het Lee-Water (Synovia) noemd. Daar en boven zoo word de famenvoeginge der Beenderen aan de Gewrichten nog meer onderhouden en ge fteevi^t door zeer fterke Banden of Ligamenten ; welker maakfel en legginge volgens de foorten van Gewrichtingen verfchillende zyn. In alle Gewnch- tinge vind men breede Banden, of liever Vhesag- tige Zwagtels, welke de gantfche Geledinge om- winden ; zig hegtende aan de beide Beenderen die de Geledinge uitmaaken.deze dienen mede voor- een huisje ter bewaringe van het Lid-Water, en beletten dus de wegvloeijing en t verlies van dat Vogt. Grond-Roerder , (Cultivateur) is een nieuwe-
Ivks uitgevonden Werktuig voor den Landbouw; tiet is een zeer ligte Ploeg, welke ook in dezwaar- G 3 fte
|
|||||||
io2 DeNederlandsche
fle Gronden door een enkel Paerd kan voort getrok-
ken worden; het voorgefpan van dien Grond-roer- der beftaat enkel in een Rad van 32 a 34 Duim middellyns, dat tufTchen een Ram gezet is, de agter Ploeg beftaat uit een Balk, uu de Staarten en uit de Poot of het Schaar. De Balk is 31 a 4 Voeten lang; dezelve moet niet boven de 3 Dui- men middellyns hebben,en is beft als hy vierkanc is; de Staarten die zoo fterk niet behoeven te we» zen als die van een Ploeg, moeten door een gat, net met den Balk verbonden, en gefteevigt wer- den; in dier voegen dat derzelver Gaaping aan beide kanten van den Balk gelyk zy, en de Tan- den van den Vork niet meer naar de eene, dan de andere zyde overftaan. Het Schaar of de Poot is van achteren plat; gelyk mede de twee Vleugeltjes van 't zelve; de fteel loopt krom, dezelve'moet zeer hoekig en van vooren wat fcherp wezen, om als voorkouter te dienen. Dit Schaar wordt on- der aan den Balk in eene Keep gezet, en daar met eene enkejen ftrop vafr, gemaakt. Deze Grond* roerder gebeezigt werdende, verandert den Grond by b<ns niet van fteede, maar terwyl hy die op dezelfde plaats laat leggen, roert, opend, verbry- zelt hy den zelven, maakt hem mul en los, en dus gefchikt, om. wortels der Planten een onbelem- merden doortocht te geven, en die alle moogely- ke voordeden toe te brengen. Dit Werktuig werkt even als een Mineur, die de Aarde van onderen omroert, het maakt dezelve, door ze te fnyden en te verdeden, lugtig, en brengt ze naar om hoog; byzonder is het zeer nuttig,om daar meê de twee- de of Zomer-wendinge te doen. Deze Grond-roer- der is ook zeer gemakkelyk te beftuuren. De Ploeg- dryver kan denzelven regt houden, en regts of links doen overhellen naar dat de Grond-roering , die hy voor heeft, zal vereifchen. Het Schaar en deszélfs fteel fchieten geheel in de Aarde; als men dezelve diep wil roeren, komt zelfs het agter ein- de van den Balk op den Grond; fchoon het Schaar ta«
|
||||
Stalmeester.
|
||||||||
103
|
||||||||
tamelyk klein is, breekt het de Aarde egter meer
dan een Voet breedt. De punt moet van Staal zyn, en van vooren wat benedenwaerds hellen, of naar den Grond loopen. Een diergelyken Werktuig dat van twee nevens elkander geplaafte Schaaren voorzien is, en door twee Paerden getrokken moet werden , doch maar door eenen Man beftuurd word, dat teffens in eenen tocht'nog zoo veel Grond kan roeren als het eerftgemelde, wordt een Dubbelde Grond.-roeder, of Ganzs-Poot geheetcn. Deze Werktuigen zyn in Vrankryk uitgevonden, door den Heer Raad Penfionaris Lullin deChateau-Fieux, aan wien men ook de Inventie van het befte Zaaij- tuig; (waarvan onder zyn Letter gehandelt wordt) als mede veele, door Proef en waarneemingen be- veiligde , verbeeteringen van den Landbouw te dan- ken heeft. Haassen , worden van fommige, aan het Paerd,
dat gedeelte omtrent de Hak of de Hiel genoemd, voornaamlyk de inwendige buiging daarvan; de daar omtrent zynde Bloed-Vaaten worden ook deHaas- fen-Aderen genoemd, (Arterice et vence poplitaece) van deze, zie Pols-Ader en Holle-Ader. Haaze-Schouders, eene benaaminge,met wel'
ke de Liefhebbers van Paerden, aan het Paerd be- noemd hebben, de kleine, platte, vrije en lofle, welbeweegzame en dus welgeftelde Schouderen; deze welgemaaktheid der Schouderen heeft plaatf, als ie de Oxel (of den Arm) met geene al te dik- ke Spieren overdekt is; 2e als het Schouderuit- fleekiel, of de Schouderpunt, geformeert zyöde door de Gewrichtinge van het Oxel-Been (home- rus') met het Schouderbladt, niet te grof is, 3e als men de tuflchenruimte welke is tuiïchen de ge- meenzame Spier (die met de delta vormige van de Menfch kan vergeleken werden) en de groote Borft. Spier duidelyk onderfcheiden kan. Deze gemeen- zame Spier is 't, welke de hiergemekle Geleding G 4 over
|
||||||||
'■■
|
||||||||
104 DeNederlandsche
|
|||||
overdekt; want wanneer deze Spier zeer dik is,
zoo kan het niet anders zyn , of dat gedeelte moet in plaats van plat te weezen, grof bolrond en al te Vleefig vallen; waar uit weder voortkomt, dat de Bewegingen van het voorgeftel, in de plaats van vlug en los, zwaar en lomp moeten zyn. Bui- ten de dikte van de Spier, zoo kan de grofheid der Schouder ook zyn voortgebragt door eene bo- venmaatige dikte en zwaarte der Knokken, welke deze Gewrichting uitmaaken ; 't geen door hec taften en bevoelen ligtelyk befpeurd kan werden. Maar om de gemelde tuflchenruimte nader aan te wyzen moet men weetenjdat de groote Borft-Spier die verhevendheid is, welke men aan 't voorge- deelte der Borft gewaar word, en de Plooij of Vouw welke men gemeenlyk daar vind, is de tus- fchenruimte of fcheidinge des Arms van de voor Borft, zoo deze tuflchenruimte zig niet genoeg- zaam vertoond, en door de dikte en Vleefigheid der gemelde Spieren verborgen gehouden word, dan is het een teeken, dat het Paerd bekwaamer tot het trekken als voor de Rydfchool is. Hairf.n, zyn de kleine en by uitfteek fyne en
dunne Vezeltjes, met welke het Lichaam van hec Paerd van buiten gantfchelyk bedekt is: derzelver nut en gebruik is, niet alleen het Dier tegens de guurheid en ongemakken van het weer te befchermen, jnaar zy dienen hen ook nog tot pronk en vercie-r ringc. "Men heeft aan dezelve te befchouwen naa- ren Oorfprong, haar Maakzel, haar Voedzel,haar Wasdom , en de verfchillendheid van derzelver Kleuren; want dit alles is even aanmerkenswaer- dig. Haare dikte en groote zyn over het geheele Lichaam niet overal gélyk: en volgens haare Situa- tie ontfangen ze de onderfcheide benaamingen: dus noemd men Maanen-Hairen en Staer-Hairen, die welke op de plaatfen van gelyke Naam gevon» den worden, en de langfte en fterkfte van allen pyn, Wenkbrauvyen noemd men die Hakjes, wel- |
|||||
Stalmeester. 105
ke aan de randen van het boven Ooglid ftaan; daar
men alle de andere onder de gemeene naam van Hairen verftaat, ten zy men onderfcheid wil , die Hairen, welke de Paerden aan alle vier de Schenkelen van agteren, van de Kogel af, over de Koot afhangende hebben; welke men gemeenlyk de Vetlokken noemd. De Hairen wegens haaren oorfprong befcbou»
wende, kan op tvvederhande manier gefchieden, te weeten, of binnen de Huid,of buiten de Huid. Zoo men het gedeelte van het Hair dat binnen de Huid is onderibekt; dau vind men ten eerden de Wortel, zynde zoo veele kleine bolletjes, waar- uit de Hairen voort koomen; zy zyn veezelig ge- lyk als de Wortels aan de pluimen van de Vogels zyn, en beflooten binnen ovale Lichaamtjes, die witagtig van Kleur zyn, en veel overeenkomit hebben met kieine blaasjes, geformeert door eea VlieEje, dat ten aanfien van zyne groote genoeg- zaam dik is, en gevuld met een kleevig Sap, dat zeer na de natuur van het Bloed is zwemende. Elk Blaasje ontfangt zyne Vaaten, die dat Sap toe voeren, het welk eigentlyk het waare Hair-Voed- zel is. By het minde eind dezer blaasjes of liever foort van Kliertjes is het, daar het Hair door het weefzel van de Huid en van het Dekvel na buiten boord en zig min of meer in de lengte ftrekt, na maate van de veelheid van het Vogt dat tot zyn Voedzel en Wasdom verftrekken moet.' Het deel, dat buiten de Huidis,fchynd ons toe, rond te zyn: en door hulp van het Microscopium ziet men, dat de Hairen doorzigtig zyn: elk Hair heeft zyne ge- daante na de Vezelruitjes, door welke het uitkomt: na maate dat de Pooren min of meer ruim zyn, zoo zyn de Hairen ook meer of min fyn en dun; zyn de Pooren regt, de Hairen zyn dan ook zoo; maar zynde Pooren fchuins en bogtig, dan zyn de Hai- ren, die daaruit koomen, krullig: zoo als men ze aan een menigte Yslandfche Paerden ontmoet; ein- delyk zoo dra ze buiten de Huid en dus aan de O s Lugc |
|||||
(
|
|||||
<
|
|||||
10S DeNederlandsche
Lugt bloot gefteldt zyn, fluiten zig haare deelen,
en behoqden dezelve form, welken zy by haaren uitgang hebben ontfangen. De verfchillendheid, welke men in de Kleuren
van de Hairen vind, heefc reets, zedert lang, ftoffe gegeven tot eene menigte verfchillen, die wy niet voorneemens zyn, om hier op te haaien, maar zullen onze,op 't gezonde vernuft en de natuurly- ke Reden, gegrondveft zynde meenigen melden. De kleuren der Hairen van het Paerd verfchil- len, ten aanfien van de gefchaapenbeid van het Sap, dat dezelve voedt: zoo 'er in de bol zig een zwartagtige ftoffe filtreert, dan zullen de Hai- ren zwart zyn, is de ftoffe geelagtig of roodagtig, 't Hair zal die Kleur hebben, eindelyk als deze ftoffe gemengt is, zoo zal men deze vermen- ging van s'gelyken aan de Hairen befpeuren: en deze onderlcheidinge zal toepaflelyk zyn op alle overige Kleuren der Hairen, welke mén aan het Ras der Paerden vind: men kan hier by voegen, dat men, van de Kleur de Paerden fprekende,niet zeggen moet, dit of dat Paerd is van een Bruine, Zwarte, Roode, Graauwe &c. Kleur, maar het is eigentlyker gefprooken, dat het Paerd van een of ander dusdanig Hair is. By de Veulens, vind men,dat in zommige opzig-
ten hun Hair ligter van Kleur is, als in haare toe- neemende Jaaren , wanneer derzelver Staert en Maanen-Hairen ook meerder Lyf en fteevigheid verkrygen; om dat in deze deelen de Vaaten nu vermeerderen en de Vezelen, welke de voedinge daar heen brengen, in kragten toeneemen; en dus gevolglyk de Sappen met meerder kragt tot de Wor- tel gebragt werden. Het tegendeel heeft plaats in de, oude Paerden. by welke de Hairen wit wor- den , om dat in den Ouderdom, alles zig verdroogt, en het Bloed alsdan niet meer overal kan door dringen., daar het te vooren vloeide: ten anderen, om dat hetzelze al te waterig geworden, en ds fluitinge van de Pooren aan niets anders een door- togt
|
|||||
Stalmeester. 10?
togt laaten, als aan een zeer wateragtig en niet ge-
noegzaam voedend Vogt. Hier uit kan men zeer ligtelyk nafpeuren, de oorzaaken wegens de Vlek- ken , welke koomen en blyven, ter plaatzen daar het Hair is uitgevallen, of dooreenbrandmiddel,of door geduurige wryvinge van iets hards gekoomen zyn. Deze Hairen weder groeiende, worden wit, of door wryvinge of het gebruik van iets heets of brandende; gelyk by voorbeeld, een gebraade Kreeft, van welken fommige zig bedienen » om een wie teken of Ster aan 'sPaerds voorhoofd te maaken, de Pooren verftopt, en gedeeltelyk het fikreeren van het Vogt belet. Het zy hier mede hoe het wil, het is zeeker, dat de fynfte deelen binnen de Hair - Wortels komen, en dat de groflte door zulke, byna onzigtbaare Kanaakjens 'niet konnen pafleeren. Tuflchen elk hair dat zig buiten ge- dreeven vind, is eene foort van fmeerigheid, die by het Roskammen telkens aan de Roskam kleeft: dus hoe meer men het Paerd Roskamt, hoe meer men deze fmeerigheid gewaar word, want hoe meer de Pooren door het Roskammen vry en geopend zyn, hoe beeter voedinge het voor de Hairen en fmee- righeid op de Huid geeft. Wat nu eindelyk de verdeelinge van de onderfchei-
de Hairen en Kleuren der Paerden aanbelangt: de- ze worden vooreerft in drie Hoofdfoorten verdeeldt, als ie in de ongemengelde: 2e in de gemengelde, en 3e in de vreemde zeldzaame en raare Hairen: uit welke eerfte verdeelinge weder eene menigte andere voort koomen, waarvan wy reets in het eer- fte deel van den Nederlandfchen Stalmeefter van pag. 25, tot 46. gehandelt hebben. Hairvlegt-Steeken, is eene Operatie in de
Dierlyke Geneeskunde, dienende tot eene dracht, om een veelvuldige Suppuratie en Vogt-Vloeijng voort te brengen. Dezelve is weinig verfchillende met het Leêr-fteeken, en gefchied óp de volgende wyze. Men neemd een ftreng van de langfte Staart- Hai-
|
|||||
.-■
|
|||||
i»3 DeNederlandsche
Hairen, ter dikte van een Vinger, en drie gelyke
lange einden fterk bintouw, bind alles te faamen in 'c midden van een dun ftokje, de lengte van een Vinger hebbende; deelt het Hair in drie deelen en maakt van het bindtouw en het daar by gevoegde Hair eene Vlegt van drie ftrengen; de plaats aan het Paerd, daar men gemeenlyk het Hairfel fteekr, is binnen den Rug tufl'chen den Hals en het Schou- derblad; onder aan dat laaftgemelde gedeelte neemd men de Huid tuffchen de Vingeren^ fnyd met een fcherp Mes dezelve van boven na beneden zoo wyd open, dat men met de punc van een Hartshoorn daar in koomen kan; dit Hartshoorn brengt men in de gemaakte Wond, en met hetzelve fcheid men na bovenwaerts, de Huid van het Vleefch; dit gedaan zynde, brengt men een eindje van een Pypenfteel binnen de opening , en blaart in hetzel- ve om de Huid en het Vleefch hierdoor nog meer te Separeeren, en dus aan de (toffe, die haar Vloeijng hierna toe neemen zal, den weg te openen en ruim te maaken. Hierna neemd men eene Naait ter lengte van een Voet, (foortgelyke als die, met wel- ke men Netten braak),brengt die door de opening in de Wond, en zoover opwaerds als het Vleefch en Vel van elkanderafgefcheiden is. Boven daar deze holte eindigt, maakt men van buiten nog een gaat- je in de Huid en trekt door hetzelve het eind der Naait uit; neemd vervolgens het eene eind van de Hair*Vlegt, fteekt het door het Oog van die Naait, en haald dan die Vlegt door de holte en de bene- denfte opening weder uit; bindende aan dat bene- den eind meede een klein dun houtje. Voor dat men het Hairfel doorhaald moet men hetzelve ter deegen met raauwen Terpentyn fmeeren; en na de doorhaaling moeten beide openingen wel toegeftopt worden, dat 'er geene Lugt binnen de holte komen kan. De vierde dag, en daarna alle twee daagen moet de Hair-Vlegt heen en weder getrokken wor- den , om dat de daar gekoome ftoffe uitvloeijen en plaats aan de nieuw aankomende maaken kan; ter welk
|
||||
STALMEESTER.
|
|||||||
109
|
|||||||
welk einde het Paerd ook dagelyks, of ten min-
ften over den anderen dag al wandelende gereeden moet worden, want de beweegingen zyn tot de Vloeijng der Sappen zeer bevorderlyk. Agtien daa- gen lang moet de Hair-Vlegt fteeken, blyven; na verloop van dien tyd fnyd men aan het boven eind het ftokje af en haald de Vlegt van onderen uit de Wond, en laat dezelve na dat men ze wel en ter deege uitgedrukt heeft van zelfs geneezen; in de vier eerfte daagen na de Operatie moet het Dier wel warm gehouden werden, en het drinken ook warm gemaakt zyn: maar vervolgens en geduuren- de de overige tyd van de Kuur, geeft men het Voe- der en drinken zoo als gewoonlyk. Indien men be- fpeurd dat het Paerd geneegen is, met zyn Bek aan het Hairfel te koomen, dan is het noodzaakelyk dat men dit belet door een fterken ftok,dien men met het eene eind aan den Cingel, en met het an- dere aan de Halfler vaft bind en hier door voor- komt dat het Paerd zyn Hoofd nergens heen draa- jen kan. Hier by diend nog te worden aangemerkt; dat het fteeken van die Vlegt, na dat de omftan- digheden het vereifchen , aan verfchillende plaat- fen van het Dierlyke Lichaam gefchieden kan. Hak, ook wel de Hiel, en de Waaij genoemd,
is by het Paerd, de in 't midden van den agterfchen- kel, zoo zichtbaare uitfteekende Knobbel; welk gedeelte van fommigen ook wel de Haaflen ge- noemd worden; waar van daan ook, eene daar omtrend gelegene Spier, de Haaflen Spier QPoplit- ceus Muscïdus), en eene Ader, de Haaflen Ader QPoplitm Vena) hunne benaaminge ontfangen: wer- dende de Hak waar door het Scheen-Been aan de agterfchenkel-pyp gevoegt word, en welke eene Gewrichting is by de franfchen genoemd, Ie far- ret. Dezelve is famengefteldt uit fes Knokken ; waar van de meeft aanmerkelykfte is, het zoo ge- noemde Katrol-Been, dus genoemd, om dat het- zelve ia maakfel en figuur veel gelykeniffe heeft met
|
|||||||
1
|
|||||||
Ho DeNederlandschï
niet het Werktuig van dien naam. Aan zyn voor-
gedeelte is het gerond, en men vind daar twee ver- hevendheden, welke door eene diepte van een ge- fcheiden zyn, en zig in het beneden eind van het Scheen-Been»voegen; Het agter gedeelte van dat Hak Been heeft drie kuil vlaktjens, welke zig voe- gen op die welke aan het tweede Hak-Been gevon- den worden. Dit tweede Been, dat eigendyk het Hoofd of de punt der Hak uitmaakt, js zoo we- gens het gebruik zeer overeenkomftig, met dat Been van den Menfch , dat men het Hiel Been (Calcanewn) noemd, zyn maakfel is iets langwer- piger als het voorgaande, het oppergedeelte daar van beftaat uit een foort van ruuwe (tuberofitas') waar aan zig komt in te planten, eene fterke Pees van de uitftrek Spier der agter Schenkel-pyp; aan het beneeden gedeelte heeft het drie kuil vlaktjens die haar voegen op die van het Katrol-Been. Tus- fchen deeze gedeeltens is eene ingevallenheid by wyze van uitfnyding, door welke de trekkers gaan, welke haar iets laager koomen in te planten. De vier overige, tot het famenftel der Hak behooren- de Knokken , zyn veel kleinder als de reets ge- melden; de beiden eerften daarvan zyn plat, en zeer naauw aan elkander, en daar en boven is het eerfte ook met het Katrol-Been, en het andere aan het Hoofd van de agter Schenkel-pyp gevoegt. Het derde is veel oneffener, van figuur, en gelee- gen aan't uitwendige Zyd-gedeelte, zynde veree- nigt met de twee laatft gemelde Knokken en teftens ook met het Hiel-Been. Eindelyk, het fesde en laatfte voegt zig alleen aan het eerfte en tweede dezer Beenderen. Alle deze, de Hak uitmaaken- de Knokken, zyn door veele kleine kuil vlaktjens met elkander vereenigt, en moeten haare verdere naauwe famenvoeging van zeer fterke banden heb- ben, die het vermoogen hebben om zich tegens alle plaats verrekkingen aan te kanten, aan wel- ke anderzints de geweldige Werkingen van dat ge- deelte zouden onderheevig zyn. Niet tegenftaan- de
|
|||||||
Stal m~e ester. ui
de de Beenderen dezer Gewrichting onder haar zel«
ven maar zeer weinig beweegingen hebben, zoo verftrekken zy doch aan het Dier tot veel nut in de loffere bewegingen. Nog is aan te merken, dac in de tuficheruimtens door welke deze Beenderen van een gefcheiden zyn, veele kleine holletjes ge- vonden werden, die met Vet en Lee-Water zyn gevuld, 't geen niet weinig tot fmeering bevogriging en dus tot eene lichte beweging dezer Geleedenen toe brengt. -------Is 'er onder alle de gedeeltens
van het Dierlyke Lichaam een , dat opmerkinge
vereifcht, zoo is het gewis de Hak; want de ge» breeken die daaraan gevonden worden, hoe gering dezelve fchynen mogen , zyn doorgaans van groo- te en nadeelige gevolgen. Een Paerd is en kan niet bevallig zyn, zoo hetzelve niet welgeftcldt op zyne Heupen is, en om welgefteldt op zyne Heu- pen te zyn, is het nodig, dat de zwaarte van zyn Lichaam, door zyn agtergeftel als opgewoogen word; zelfs zoo dat het agter gedeelte de meefte laft van het voorgeftel helpt draagen en dus het grootfte Gewicht van het geheele Dierlyke konft- geftel cnderfchraagt; waar uit volgt, dat het minfte gebrek aan de Hak, zeer gevaarlyk en nadeelig voor de welgefteldtheid van de overige deelen van hetLichaam zyn moet. Belangende de vereifch- te gefteltenis der Hakken, zoo behooren dezelve te zyn,wel geproportionneert, ruim, droog, maa» ger en Nerveus; zynde het voor een gebrek in het famengeftel aan te merken, zoo men iets van het tegendeel aan de Hak befpeurt; dat is als de Hak- ken te klein, te Vleefig, te week en flap, of te veel by een geflooten zyn. Als de Hakken te klein, Hap, en te geflooten zyn, is het altoos een teeken van zwakheid in dat gedeelte. Slappe Hakken noemd men de zulken , welke, als het Dier gaat, heen en weer waggelen, zig draaien en na buiten waerts wenden, waar en tegens men gejflootene Hakken noemd , die, welker punten na binnen- waerts gewend zyn, en zig dus elkander raaken; |
||||
ii2 Dae Nederlinïschu
dezen misftand is het eigendlyke, dat men door-
gaans meend, als men zegt dat het Paerd van agte- ren te naauw of te geflooten is. Als de Hakken te Vleefig zyn; dat is, als zy niet alleen tuffchen het Been en de Pees geene holte genoeg hebben, maarte gelyk ook overal teveel gevuld , en in plaats van Mager te Bol en Vleefig vallen; zynde zulke altyd met een overvloed van Vogten bezet, waar uit meenigerhande ongemakken konnen voortfprui- ten. De gebreken welke toevallig aan de Hak of omtrend dezelve koomen , zyn dikke Hakken, Klooven, Blaas Gallen, Kramp-Aders, Boffen en Spatten, voor het meefte ongemakken , die hunne oorfprong neemen. door geweldige en overmaati- ge Werkingen , veroorzaakte opkroppingen , en zwellingen; welken egter by Paerden die nog jong zyn, boven al door goede oplettendheid en maati- ge Ruft, weder te herftellen zyn. Hals, (de) van een Paerd word in twee par-
tyen verdeelt, als in den Boven-Hals of Nek, daar de Maanen op gevonden worden, en de Onder- Hals daar de Strot is. De Boven-Hals begint by het Agter-Hoofds-Been, en eindigt by de Schoft. De Onder Hals neemd zyn begin by het onder- Kaakfche-Been, en eindigt by de Bord. De Been- deren, welke den Hals uitmaaken zyn zeven in getal, en worden de zeven Hals-Wervels (ook Nek-Wervels) genoemd. Alle deze Nek-Wervel- Beenderen hebben met eikanderen iets gemeen», en een ieder daarvan ook op zig zelve iets byzonders: in het gemeen heeft elk Lichaam, zeven uitpuilin- gen , (Apophyjis') vier uitfnydingen, en een aanzien- lyk gat, door 't welke het Rug-Merg gaat. Haare Apophyjis zyn twee zydfche of dwarffe,en vier fchuin- fche, dienende tot haare Gewrichtinge (yirticula- ïfo), en een graatvormige. De twee fchuinfche voor Apopbyjis, hebben haare Gewricht-Zyde bo- ven , en de agterfte hebben ze van onderen. De uitfnydingen vind men geplaacft tuffchen het Lic- haam |
||||
S T A L M E E S t E R.
|
|||||||
II3
|
|||||||
haam en de dwars-Apophyfis; twee derzelver zyrt
van vooren, en de twee overige van agteren. De- ze infnydingen, daar ze zig zamenvoegen , te we- ten, de agter-infnyding ,van de vqorwerye!, met de voor-infnyding van de daar opvolgende Wervel» maaken een gat, dat tot in het Rug Kanaal door gaati en door welk van beide z-yde de Nek, tus- fehen-ribbige, en de Rug Zenuwen uitgaan. Daar-' en boven zoo zyn ze door twee Gewrichtingen aan elkandergevoegt,dat is ce zeggen, door haar Lic- haam en door haare fchuinfche Apophyfis. De eer- fte dezerGewrichting, is een foort yan Knie, door ■ 't welk de agterfte de voorften ontvangen word: de tweede, die door de fchuinfche Jlpopbyfis be- werkt word, is eene Schuif-Articulatie, om dac deze uitpuilingen de eene op de andere glyd. Hec byzondere, dat ze hebben, is dat de Nek-Wer- vels doorgaans veel grooter als alle de andere zyn; zy hebben geene graat-vormige Apophyfis, zoo als , de Wervel-Beenderen van den Rug en van de Len- denen, maar alleen een graat, die langs haar bo- ven deel leggende is; als mede dat haare dwars Apophyfes meer uitpuilencier zyn. Zy zyn doorboort van een Buis,welke de doortogt geeft aan de Wer- vel-Vaaten , die zig na het Hoofd begeeven: hier- van is egter uitgefloten de zevende Wervel Apo- phyfis , in welke 'er geene gevonden word. De eerde dezer Nek-Wervels heeft iets byzonders in tegendeel van de andere, namentlyk.dat zyn voor- de deel eene by uitfleek wyde opening heeft, die. voorzien is, van twee gladde günfterende en half Maan-vormige kuiltjes, gefchikt om de twee Con- dylie van het agter Hoofds-Been te ontvangen, 'c ; geen Knie'sgewyze de zamenvoeging van den Nek* met 't Hoofd geeft. Hec ganfche Kanaal van dat Wervel-Been heeft ook eene veel aanzienlyker Ruim- te, als een van de andere, om dat het, boven hec daar doorgaande Rug-Merg, van agteren nog ee- ne verheventheid van het tweede Wervel-Been ont-» fangtt.ten iajtfterjj zoo zyn deszelft fchuinfche IL Deei. H ffg* |
|||||||
ii4 DeNederlAndschb
agter Apophyfis veel uitpuilender, het welk veel
gemak toebrengt aan de vryheid zyner draaij be- weegingen op dien Wervel, met welken hy arti- culeert, Deeze, de tweede van de zeven, is de langde van allen, hy heeft voor eene uitpuiling, welke men het Tand-Uitfteekfel (dpophyfis Odow toides) noemd, welke in het Wervel-Kanaal van den eerflxn ontfangen is. —>— Wat de volgende vyf Nek-Wervelen betreft, deeze zyn eikanderen byna alle gelyk; en wat haare Gewrichting, die ze met hun Lichaam maaken,aangaat,deze is veel aanzienlyker, als in alle de overige van de Rug en de Lenden : want elk heeft van vooren een Hoofd, en agter een Holte, en de laatfte is iets kleinder als de voorgaande; dus kan het Paerd zynen Hals buigen , uitftrekken en ook na de regter en linker Zyde bewegen en draaijen. De Spieren,welke de- ze verfchillende Beweegingen verrigten, zyn voor- eerft ten getale van tien, aan elke zyde vyf; te weten, twee buigers en drie uitftrekkers; dè bui- gers zyn de driekantige (Scaknus) en de Nek*Bui- ger. De Scaknus is met zyn ondereind, daar hy zeer breed is, aan de buiten Zyde der eerfte Rib- be ingeplant; van daar begeeft hy zig, allengskens verminderende, tot aan den vierden Wek-Wervel, en hegt zig met zoo veel Pees beginzels aan de voorzydfe deelen der Lichaamen van de zevende, fesde, vyfde, en vierde Nek-Wervel. Boven het gemelde gebruik dezer Nek-Buig-Spier, zoo diend ze mede tot de Refpiratie, als verheffende de eer- fte Ribbe, waar toe haar de Nek-Wervels, voor fteunzels verftrekken. De tweede Nek-Buig-Spier is uit verfcheide Vezel - Vlegtjes zamengefteldt, die na zoo veele by een gevoegde kleine Spieren gelyken, doch welke niet meer als een eenige uit- maaken. Haare uitftrekkinge is van den vierden Rug-Wervel tot aan den tweeden Nek-Wervel, in 't midden van deze uitftrekkinge vereenigt zy haar boven met de overzydfe tweede Nek-Buig-Spier; haare valte inhegtinge heeft ze aan het Lichaam, en
|
|||||
i
|
|||||
Si' Aï.fóEÈSTER.
|
|||||||
IIJ
|
|||||||
en de dwars Apophyfis van alle de Wervèl-Beende-
ren, door fchuinfche, na buiten en na binnen be- gevende Pees-beginzels, en eindigt boven doof eenen, aan beide Spieren gemeenzamen, fterken. trekker» die zig inplant aan de middelde verhe- Ventheid, welke zig aan het voorftedeel van den tweede Nek-Wervel bevind. De drie uitftrek Spie- ten van den Hals zyn, de lange-dwarfe, de korte-" dwarfe en de Graat-Spier. De eerfte word d-e lan- ge-dwarfe Spier genoemd, om dat ze uitgeftrekter als de voorgaande is, en zig in de dwars Jpophyjti van alle de Nek-Wervels inplant i zy eindigt door een fterken trekker, die zig byzonderlyk hegt in de dwarfe uitpuiünge des eerften Wervels. Door welke Situatie, deze Spier tot de Bewegingen vart het Hoofd veel kan toebrengen; vermits de vrye Werkinge van den eerften Wervel op den tweeden» en deze Bewegingen ,aan welke hy mede helpt, zy- delingfche Bewegingen zyn. De korte dwars-Spief plant zig van onderen aan de dwarfe Apophyjts der. vyf eerfte Rug Wervels, door zoo veel kleine ban- den , welke zig fchuins van vooren na agteren be* geven, en eindigt aan de dwars Apophyfis der drie eerfte Nek-Wervel-Beenderen, met foortgelykó Banden; maar die eene tegenwerking ffiaaken,ter- wyl zy zig van agteren na vooren begeven ; in dier voegen, dat het midden der Spier het breedfte ge- deelte is. De derde uitftrekker word de Graat-Spiet genoemd, om dat ze* zig komt in te planten aan de Graatvormige uitfteekzels der vyf andere Nek- Wervels, en ook met een zwaaren trekker aaft heÊ Graatvormige uitfteekzel van defi tweeden Nek* Werzel eindigt, daar zyn eigentlyke fteungunt is. De Werking dezer Spieren nu is, niet alleen heÉ trekken en bewegen van den Wervel aan welk zy eindigen, maar teftefis ftellen ze ook alle die in Be- weegiDg, aan welke zy zig komen te hegten. Bui- ten de Buigingen en uitftrekkingen konnefJ deze" Spieren ook nog de zydlingfe Bewegingen van den Hals verrigteo, daraentlyk, als aaü £ene zyde alle JU a Spie
|
|||||||
Ilö DeNedERI, ANDSCHE
|
|||||
Spieren te gelyk weiken. Boven de reeds gemelde
en voornaamite Nek-Spieren zyn 'er nog andere en byzondere aan den Hals, welke eigentlyk dienen om de zydfe Bewegingen uit te werken. Ver- fcheicle kleine van dezelve leggen, in de tuiTchen» ruimtens van alle de dwarfe uitpuilingen, uitge- noomen die van de eerfte en tweede Nek-Wervel, om dat haare Bewegingen veel vryer zyn, en deze kleine Spieren konnen gevoeglyk dwarfe tuflchen Spieren genoemd werden. Ook is 'er nog een by- zondere, en aan de Hals en het Hoofd gemeen- zame Spier; derzelver inplantingen zyn zoo regel- maatig, dat men aan dezelve niets anders kan toe. eigenen, als het gefneenzaame gebruik voor alle de deelen, met weike zy haaren zamenhang heeft: waarom men ze ook de gemeenzame Spier kan noe- men. Haare legging is direct onder de Huid, en zy bedekt 't meefte de voor en zyd Partyen van den Hals; van onder is het enkel een Vleefig-Lic- haam , *c welk zig aan het beneden deel van het O- xel-Been hegt, en met een dun Pees-Vlies {Apm- nevro/is') in de andere Spieren dezer Partyen ver- dwynd. Voor de punt der Schouder klimt ze op- waarts, en verdeeld zig in twee Takken: de bui- tenfte en aanzienlykfte daarvan hegt zig aan de dwars Apopb-yjis van de 3de, 4de, en jde, Nek- Wervelen , en onder deze inplantinge voegt zy zig nog by een ander Vleefig gedeelte; 't welk een Spier van de Strot (Lftn'nx) is; die wy de Tong-Been-Spier (Musculus Hijoideus) noemen. De tweede Party dezer gemeenzame Spier ftrekt zig uit tot aan den eerften Nek-Wervel; daar zy zig door een Pees-Vlies (Aponnevrojïs) vereenigt, met de uitftrek Spieren van den Hals en van het Hoofd, en zig ^an dezen Wervel inhegt: van daar zy zig op 't- nieuw uitftrekc door een breedVleefig-Lichaam, hetwelk gevoegt is, by dat van de overzyde van het midden van den Hals af, tot aan zyn beneden einde toe: invoegen dat deze beide Blaaden, de Long- Pyp'Slaap-Slag. Aderen (CaroïïdwOea de Krop* Ade-
|
|||||
S T A L M E E S T E R. Il7
Aderen (F~ente jugulares') bedekken; waarby is aan
te merken, dat deze, akyd aan baar boven ge- deelte meerder bloot leggen, als aan haar beneden gedeelte. Eindelyk diend hierby, van het maak- zel en het nut van den zoogenoemde Nek Band ge* fprooken te worden. Hoewel het Hoofd en ücn Hals, de eene met het andere in haare Articulatie, door middel van haare byzondere bindzels, en de menigte Spieren, van welken wy reets-ge fprooken hebben, wel beveiligt zyn, egter zoo is 'er nog een bindzel, dat tot onderfteuning van den Hals en van het Hoofd gefchikt is , en zelfs van alle de- ze Spieren onafhangelyk gevonden word, vooral, als de laatftgemelde Party om laag is, en gevolg- ]yk, tot derzelver tegenhouding eene veel grooter re Kracht nodig heeft. Deze Nek-Band is op zig zelfs zeer fterk; by zyn begin dubbeldt; maar het overige van deszelfs uitgeftrektheid is enkel : 'c heeft zyn begin by de eerfte Rug-Wervels, zynde zyne va"fte inplantinge aan de Graatvormige uit- fteekfels der fes eerfte Rug-Wervel Beenderen , waarop het zig in twee breedere Blaaden verdeelt, die de driehoekige tuffchenwyte vervullen, welke uit de verheve itelling van den Nek en de Schoft is voortgebragt. Deze beiden vereenigen en heg- ten zig aan de Graat der vierde, derde en tweede Nek-Beenderen, dan ftrekt het zig nog over den eerften Nek-Wervel, doch zonder daar een za- menhegting te volbrengen, en eindigt zig eindelyk door een zeer fterk en aanzienlyk Hegtzel aan het agter deel van het Agterhoofds-Been. De legging van deze Band geeft genoegzaam te kennen, dat de Nek-üitftrek-Spieren zig voor een gedeelte aan hetzelve hegten en vaft hangen; voor het overige, wat betreft de fraaiheid en de gebreeken van den Hals, zie over het i. deel. pag. 2 en 13. &c. Halskluister. (Cavegon) Een zeer nuttig Werk-
tuig in de Ry-Schoolen. Het word de Paerden op de Neus gelegd om ze daar mede te kunnen beto- H 3 me»
|
||||
■ ■■■"«..
1x9 DeNedërlandsche
men of mennen, en ook, wanneer dezelve nog jong
en teder zyn, om de fteng hen niet in den Mond te doen. Dit Werktuig'is een taai Yzer, in de gedaante van een haif rondgefmeed,byna een Voet lang; het zyn twee, zy-ftukken, elk met een voor- Uitftaande en beweegbare Kettingring voorzien. In het middenftuk is een draaij Schroef, waarin een ftevige Ring geklonken is, in welke de Lyn met een voorfteek Riem en Gefp vaft gemaakt word, Dejtwee zyftukken moeten elk meteen Charnier aan lut middenftuk gehegt zyn, en moeten deze drie nukken twee buigingen hebben; aan het eindt van elk middenftuk zyn twee Oogen , om de Riemen door te konnen fteeken, en zyn noodzaakelyk ter beveftiging der Halskluifters. Men heeft ook Hals- kluifters, welke uit vyf ftukken in malkander ge- voegd zyn, en daarom vier Charnieren en ook vier buigingen hebben, deze worden voor de gemakke- lykfte en befte gehouden. Om het Yzer voor Roert: %e bewaren, moet het vertint en met fterk en week Leer overtrokken worden, het Paerdt zou anders daar door zeer ligt op deNeus befchadigt en die plaats van 't Hair berooft worden. Het ledere Hoofdftel beftaat uit twee Gefpftukken en tweeSchleifriemen. Halfkluifter-riemen zyn twee foorten, eerftelyk, die welke met het agterfte einde indenZadel vaftgegefp worden, en de voorfte einden na dezelve door do voorwaerts ftaande Yzer Ringfleifen der Zyftukken getrokken zyn, die de bereider in elke Hand eene daar van houdt. Het gebruik dezer Riemen is, om een Paerd het welk de Neus in de Wind draait, daar mede neer te buigen en by andere om den Hals te buigen, om daar door een verheven Nek te maaken. Als men bemerkt dat het Paerd met zulke Riemen bewerkt, de Neus te veel onder- waerts draait, en tegen de Borft brengt, is het no- dig die Riemen weg te laaten en andere foort te gebruiken, welke iets korter zyn en niet in den Za- del maar alleen in de Schlyfneroen der Halsklui- flers gegefp moeten worden. Zie eerfte deel pag. ÏQ§ 60 *Qp. HANG |
||||
Stalmeester. 119
Hand, dit woordt heeft op het Ry-fchool veel-
derhande betekenis, als by voorbeeld; de Hand der Lans, is de Regterhand van den Ruiter, waar voor men hedendaags gevoeglyker de Hand der Spiesroede zeggen konde ; de Hand des Toomsis doorgaans de Linkerhand; eene ligte Hand is die, welke aan het Gebit, op de Laagen, met weinig gevoeligheid, uitwerking geeft. De zagte Hand', is die, welke het Gebit, op de genoemde plaatfe eenigzins meer doet gevoelen; ae vafte Hand is, welke defteun desPaerdsvolkoomen onderfchraagt. Zyn Paerd wel in de Hand houden , beteekend het Paerd wel in Toom houden, en op alle deszelfs buiten fpoorigheden agt geven. Een Paerd dat wel in de Hand is;Ébgt men van een Paerd dat de Hand van den Ruiter niet wederftaat, maar altyd gehoor- zaamt. De Hand bezwaren, zegt men van een Paerd, dat zeer op den Toom leund, hardbekkig is, en na den Toom weinig luiflert. De Hand geeven; is, als men dezelve van vooren eenigzins laat daa- len, ten einde aan de Teugels meer bot, en aaji 't Paerd meer vryheid te geeven. Het Paerd aan de Hand werken, zegt; een Paerdt in de Manege aan de Hand zonder daar op t2 zitten te hanteeren; als mede betekend het ook een Paerd alleen door den Toom zonder andere hulp te regeeren. De Hand wenden is als men regt of links wil draijen, men de Hand derwaerts brengt na de zyde daar meft gaan wil; van Hand veranderen, heeft byna dezelve be« teekenis en wil zeggen het Paerd van gang en weg ter doen veranderen; B. V. als men van de Reg- terhand na de Linker of van deeze na de regter Changeert. Tot beide Handen gebruik,zegt men van een Paerd dat zoo wel in het Ry-mig tot trekken als ook onder den Man gebruikt kan worden; by de Hand,zegt men van een Paerd, dat in een Ry- tuig naaft een ander gefpannen aan de linker Zy- de van den Diflelboom is, waar tegens het andere dat aan de regter Zyde van den Diflelboom gefpan- Een is, het van de Handfche genaamd word. H4 Har-
|
||||
ja© DeNederlandsche
Harde Hoorn-Vlies, (tunica fclerotica) of ook
wel voor een gedeelte bet aangewafl'ene Vlies (ai* nata tunica) genaamd; is de eerfle van de drie voor? naarne Oo^rokken; hec is een fterk, dik, hard, en egter buigzaam Vlies, bet welk den geheelen Oog- Bol ovendeed. Voor de vorminge van dien Bol, Omvat , omflingert en omfluit hetzelve, (door middel van een binnen waerts en rond gaande om- flag), het uiteinde van de Zenuw ftreng, 't welke het als bekleedende verzeldt; van daar ontfluit hes zig ; en ten eenenmaal zig uitbreidende, brengt het de gedaante van een rondagtig Lichaam voort. Omftreeks deze eerfle uitbreidinge, word hetzelve zeer Hoorn-Vlieszig, vaftgeflooten, hard, en on- doorzichtig bevonden; maar vervolgens na vooren gnande, vermindert het in zyne dikte en Doofheid allenskens, tot dat het dus aan zyn voorgedeelt te, als in een kring, ten eenen maal zeer doorfchy-t nende word; en welk gedeelte het doorzichtige Hoorn cornea transparens genaamd werd; daar en »gen aan het agtergedeelte de benaaminge van Doffe Hoorn (cornea opaca) gegeven is. Zoo men geloofd het geen de meeden Schryvers ten aanfien van den oorlprong van de drie Oogrokken hebben opgefteldt, dan ontttaat dit harde Hoorn-Vlies uit het dikke Moeder-Vlies; daar de tweede Rok uit het dunne Moeder-Huidjen, en de derde of het Net-Vlies uit het lange HerfenMerg zal afkomftig fcyn. Hoe 't ook zy, zoo is het zeker, dat men aan déOogen der WalvifTen ontdekken kan, dat dit Vlies of eerfle Rok aai? die Water Dieren geen voorbreng- zel van het dikke Moeder-Vlies, maar eene Huid op zig zelfs is. Niet minder zoo is 't gewis, dat de- ze eerfle Oogrok verdeelbaar is in verfcheide laa? gen of Blaadjes, die gclykals op malkandergekleeft; maarnogtans zeer zichtbaar zyn, byzonder by het doorzichtige gedeelte , ter plaatfe daar deszelfs rondheid over het Doffe gedeelte 't meeft uitpui» Jende is. Schuins door en tuflehen die laagen gaan yerfcheidc kleine Bloed-Vaatjes en Zenuw draatjens.; ein-
|
||||
[ I] 5 T A t M EEST E R. " X%1
eindelyk zoo kan men wegens het doorfchynende
Hoorn nog aanmerken dat hetzelve met veele poriën doorboord is, waar uit miflchien het Water-Vogt geconfumeerd word; buiten twyffel zullen daar ook Serum voerende Vaaten te vinden zyn, wei- ie de beroemde Albinus zegt gezien te hebben, dus het wel konde zyn, dat door de ujtvloeijnge dezer Vaaten voortgebracht werden, zekere vuil witte ftraaljes, die by verfcheide Paerden, het door* zichtige gedeelte van het Hoorn-Vlies gelykalsdopr flreepen, en dus min óf meer het Gezicht belem- meren. Haver, dit Graan verdeeld men in driederhan-
de foorten, als witte Haver, dus genaamd van zy- pe Kleur; zwarte Haver, om dat hy zwart van Kleur is, en naakte Haver, dus genaamd onudat zyne Graanen niet in Hulzen of Vliesjes beflooten. zyn, maar bloot leggen. Van alle Graanen is 'er geen, dat meer en beeter Voedzel aan de Paerden geeft als de Haver, en zy komt beft overeen mee alle derzelver onderfcheide temperamenten , on- derhoudende in het Bloed eene maatige warmte, De befte en zwaarfte foort, is doorgaans de zwar- te Haver; de naakte Haver, word hier te Lande niet veelvuldig gevonden. Zie meer hiervan in het eerfte deel pag. 81. en Seq. Haver-Oxy, een zeer nuttig Medicament, dat
by de Engelfchen, by verfcheide Siektens der Paer- den met een goed gevolg innerlyk gebruikt word. Men neemd 12 Maat Melk, zet dezelve op het Vuur, en laat ze warm worden, doet alsdan a ge- ftampten Aluin in dezelve, waarvan, ze zal by een jöopen en zig ftremmen, wanneer nu dezelve ge- noegzaam in klompen geworden is, giet men ze in een~Doek of fyne Zeef, en laat het vloeibaare daar door loopen, en giet het dan op \ Mudde goer dm Haver; zet beide weder op het Vuur, en laat fret zoo lang kooken tot dat de Haver korrels open M 5 bar.
|
||||
"~"~
|
|||||
X22 DeNederlandsche
barften,als dan neemd men het weder van het Vuur
af, en laat het nat zuiver van de korels afloopen; doet den gekookten Haver in een Koffybrander, en laat ze over het Vuur, in dezelve gelyk alsKof- fy branden , tot dat de korrels beginnen te Zwee- ten; na dezen doet men ze nog warm zynde on- der eene Pers, en drukt den Oly met geweld daar uit, 't geen men in VlelTen, lang tot gebruik be- waaren, en in veele Siektens, byfonder in Borft en Long kwaaien met veel nut gebruiken kan. Heilig-Been,('t) (Os Sacrum) is, een tot de fa-
menftellinge van de Graat-Streng van het Dierly- ke geraamte, behoorende Knokke; zynde met zyn vooreind aan de laatfte Lenden-Wervel, en met het agter gedeelte, aan de cerfte Noot van de Stawc gevoegt; de figuur daarvan is driehoekkig; en hoewel het in het Paerd, zich niet anders als een enkel ftuk vertoond; nogtans zoo is het gewis dat het in 't Veulen uit vyf Beenderen; gelyk als 7.00 veele Wervel-Beenderen is famengefteldt, die zig vervolgens ten eenen maal vereenigen. Men vind hetzelve in zyne geheele lengte met een Been Kanaal doorboord, 't welke paft op het Wervel- Been Kanaal, en in het uiteinde van het Graat- Merghuisveft. Deszelfs boven gedeelte is verhee- ven, en gelyk als van vyf Graatvormige uitfleek- fels famengefteldt, die niet dan door haareeindens van elkander afgefcheiden zyn. Het onder gedeel- te is plat.igtig, en doorboord van vier gaaten, die tot het Graat-Merg doorgaan, en door welke de Zenuw-Banden uitgaan. Het vooreind van dat zel- ve Been, dat zig aan den laatften Wervel van de Lenden voegt, heeft daar, tot dat einde, twee fchuinfche uitfteekfels, en een foort van Hoofd, hetgeen eene Gewrichtinge geeft, die gelykvor- mig is, met die van de "andere Wervel-Beenen. Daar en boven zoo hebben de zyden dezer agter eindens, twee kleine, en iets langwerpige opper- Vlaktens, die zig voegen met de dwars uitfteekfels van
|
|||||
Stalmeester. 123
van den laatften Lenden-Wervel, het middelfte
gedeelte van zyn agtereind; is het geene dat zig aan de eerfte Staert-Noot hegt. Herssenen , (Cerebrum), leggen beflooten in
het Bekkeneel of de Herffen-Pan Van het Paerd, en worden daar in omgeven door de beide Moeder» Vliezen (Neninges) te weten het dikke Moeder- Vlies, (Duro-Mater) en het dunne Moeder-Vlies, (Pia-Mater) de legging der Herfl'enen van 't Paerd is met die van de JVlenfch ten eenenmaal tegen- ftrydig, maar met deftellinge van 't Dier wel over- eenkomftig; wordende in hetzelve de kleine Her- fenen altyd iets agterwaerts en boven de eigently- ke Heriïènen leggende gevonden; wel te verdaan, het Dier als levende, en in zyne natuurlyke Hel- ling aanmerkende. Het geene nierby te verwonde- ren is, is, dat het Paerd niet half zooveclHerlTenen als den Menfch heeft, en dat deze dus niets min- der , als met de Proportie van s'Diers Lichaam overeenkomftig zyn, en nog veel minder met die van de menigte Nerven, welke de Levens-Geeften overbrengen, na de Partyen, welke moeten gaan- de gemaakt worden; als mede met dezelve Gee- ften, welkers invloeijing en vermogen, aan zoo een confiderabel getal Spieren, de Beweeg-Kragt ge- ven. De Herffenen worden gemeenlyk in vier foor- ten onderfcheiden: als i° in de eigentlyke Herffe- nen (Cerebrum) 2e de kleine Herffenen (Cerebellum), 3e het lange Merg (Medulla ObUngata) en 4e in het Rug-Graat-Merg (Medulla Spinalis). -------De ei- gentlyke Herfl'enen zyn dat gedeelte, 't welk de geheele uitgeflrektheid der Herflen-Pan, tot aan de dwars-fcheiding beftaat. Deze Merg-Klomp is van vooren bultig (Convex), en van agteren plat, de Opper-Vlakte is met eene menigte Vouwen en Kronkels voorzien, welke de wedervouwinge van het inwendige Blaadje van 't dunne Moeder-Vlies ontfangen: ueze klomp kan geene andere verdee- Ijngondergaan, als in twee Vleugels(Lobbi)> waar- van |
||||
ï24 DeNederlandsche
van de eene de regter, en de andere de linker Lob-
be is, eu waartoe de Procesfus falfijormis van het dikke Moeder- Vlies de fcheiding maakt. Wat de zelfstandigheid hiervan betreft, deze is tweeder- hande, waarvan de eene de buitenfte, en de an- dere de binnenfte is, de buitenfte of Schorsvormi- ge en graauwagtige HerfTen-Stof word Cortex ge- noemd, zy is ten eenen maal zelfsftandig, haar by- zonder nut is, zy deeldt de Levens-Ueeften, en ontfangt dezelve uit de Mafla van het Bloed, uic welke dezelve per Medullarum Subftantiam den Ze- nuwen medegedeelt, en vervolgens door het gant- fche Lichaam gevoerdt worden: de geheugenifle en de Slaap hebben in deze Subftantia corticalis ook naaren zetel. De binnenfte is de zeer witte en Cal- leule of Merg-Stof, {Subftantia Mgdidlaris Cerrebrï) welke nog iets vafter, als de buitenfte is, waarby nog aan te merken (laat, dat deze zoo wel als de vo- rige, in het Paerdveel gebondeneralsinden Menfch gevonden word.-----~~ Het lange Merg (Medulla
oblongata) is niet anders, dan die Subftantie, wel-
ke uit de Herflenen en de kleine Herflenen te ge» ]yk is voortgebragt, en zig van de kleine Herfle- nen af. tot aan het groote Agter-Hoofds-Gat uit- ftrekt, uit dit Merg zyn de Herflen-Zenuwen voort- komftig. Het is byna evenreedig gerond, en op zyn boven Vlakte mede van verfcheide Rimpels en fchuinsloopende Vorken voorzien; in welkers dieptens zig het Blaadje van 't dunne Moeder-Vlies invouwdt, welke Bekleeding met een de verfpreid- zels der Wervel-Vaaten onderfteund. Het is niet anders als een zamenvoeginge van alle de Vezeltjes welke de Subftantie zoowel der Herflenen , als der kleine Herfenen uitmaaken: zy eindigen zig door vier takken, waarvan twee afkomftig zyn van de eigentlyke Herflenen, en de andere twee van de kleine "Herflenen, wordende de eerfte twee , de | Schcnkelen van het lange Merg, en de twee laatfl;
"gemelde de Armen van het langen Merg genoemt. ,
ver'
|
|||||
>
|
|||||
S T A 1/ M E E S T E R. I2J
vervolg van het voorgaande, dat gekomen zynde
in het eige Kanaal, 't welk het dikke Moeder-Vlies eindigt; by het begin van den Hals verandert hec maar van naam, en neemd die aan van Rug-Graat- Merg, zynde uit hetzelve, het begin en obrfprong van de Nerven, welke men de Rug-Graat-Nerven (Spinati Nervi) noemd. Zyne ftof is dezelve als die van de drie voorgaande Partyen, maar met dit on- derfcheid, dat het van buiten zeer wit, maar van binnengraauw is;en ook als het hardfte van alle de vier Herflen-Partyen bevonden word. Het Agter- hoofd uitgekomen zynde, neemd het zynen gang door de Been-Buizen van alle de Nek, de Rug en de Lenden-Wervels, tot in het Heilige-Been (Os Sacrum) daar het zig in Vezeltjes Splkft, welke zig verder door alle de Staart-Wervels verfpreiden, en zig daar met de laatfte Noot komen te eindi» gen. i)e Bloed-Vaaten, welke binnen de Herfle. nen zyn, en dezelve doorweven en befproeijen, komen af, te weten de Pols-Aderen van de binnen- tak der Carotides, en van de Wervel-Pols-Ader: de Bloed-Aderen, die haare verfpreidingen, tot in de Herfienen brengen , zyn de Krop-Bloed-Ader (Vena Jugularis), en de Wervel-Bloed-Ader (Fe- na Vertrebalis'). Eindelyk kan men hier nog by- voegen, dat de Herffenen als de waare Werkplaats der Zinnen, en het beginzel der Zenuwen moet aangemerkt werden, waaruit ten vollen op te maa- ken is, dat deszelfs voornaamfle Pligt beftaat in de Zintuigelyke Geeften, die tot eene vrywilligc beweging en gevoelen van het geheele Lichaam dienen te bereiden. Herssen-Pan, zie Bekkeneel.
Herssen-Vli ezen zie Moeder- Vliezen (Meninges).
Hert, (het) (Cor), is in het Paerd zoo wel als
in den Menfch het voornaamfle deel des Lichaam-s " en de Wooninge der natuurlyke warmte, van waar alle
|
||||
I2<S DêNEOERLANDSCHB
alle Bewegingen des Bloeds, en vervolgens het Le-
ven zynen oorfprong heeft. Het legt beflooten binnen de Bord;in der daad het konde in het Lich- aam van het Dier nergens beter, dan in deze hol- te geplaatft zyn. De milde natuur heeft nog meer- der voorzorgt gebruikt, met de twee Bladen van het middelfehot (Mediaftinum) verre van elkander te verwyderen, waardoor aan de vereifchte Wer- king van dat deel, niet alleen veel gemak en vry- heid toegebragt, maar hetzelve teffens ook be- fchermt word, voor de aanrakingen en ftooten, welke aan hetzelve door de naaft leggende Partyen toegebragt konden werden. Het Hert van 't Paerd heeft de gedaante van een op de zyden plat vallen- de Kegel (Conus) waarvan het breed'fte deel den Voet (Bqfis) en het (malle de fpitfe (Jpex) uitmaakt» formeerendc de platte zyden der Vlaktens, en de plaats, daar deze Vlaktens zig zamen voegen, geeft de randen. Zyne As (Jxis) is parallel met de groote As van de Borft, dus het regt Water-Pas op 't midden en beneden gedeelte van 't Borft Beert ruft; invoegen, dat zyn Voetftuk navooren, zy- ne Spitfe na agteren, en zyne twee Vlaktens zyd- waarts, de eene ter regter, en de andere ter linker- Hand, en zyne twee Randen vertkal, de eeoe na boven, en de andere na onderen gekeert legt; en door deze is het, waarmede het op het Borft-Beea fteunt; daar het Herte van den Menfch, met zyne platte en nedervlakte op het Peer-agtige Centrum van het middelrift (Diaphragma) ruft; en zeker, heeft dit onruftige Werktuig, zoo wel in den Menfch, als in het Paerd fteunzel nodig, want zonder dit, zoude deszelfs gewigt al te veel trekking, en plaats Afwykingen, veroorzaaken aan de Vaaten, wel- ke hét aan 't Voetftuk vaft houden. De Hellinge van 't Hert in het Paerd is merkelyk verfchillende met die van het Hert van den Menfch, daar de Bafis fchuins agterwaerts, en de voorwaerts ftaan- de Spits na de linker Zyde overhellende gevonden word, waartegens hec Hert van het Paerd op ec-
|
||||
Stalmeester. 127
|
|||||
eene regte Lyn geplaatft legt, welke Lyn getrok-
ken is, van het vooreind of de Graat van 't Borft- Been, tot aan het Middelrift, tegens het welke zyne Spitzc gekeert is, maar nogtans Diet aan 'c zelve raakt, en nog ruim ter breedte van twee Vin- geren daarvan verwydert blyft. Dit onderfcheid is voortkomftig van het horizontale maakzel van 't Paerd, en de byzondere zamenvormingen zyner Borft, welkers inwendig geftel niet genoeg ruimte hebben zoude,om het Hert als hetfchuins en dwars hellende was, te konnen omvangen: De groote en zwaarte van het Hert, is niet naauwkeurig te be- paalen, want de Liefhebbers, die hunne nafpeu- ringen over verfcheide onrype Vrugten, als Veu- lens en Paerden uitgeftrekt hebben, zeggen, het- zelve telkens van verfchillende zwaarte gevonden te hebben. Edog het verfchil zal niet zoo groot zyn, als men zegt, dat het Hert van een Paerd ge- meenlyks by zyn Bafis twintig Duimen in den om- kring, en zeven Duimen van de Ba/is tot aan de Spits in de lengte heeft -------- Het wezen van 't
Herte, beftaat" gelyk een Spier, uit Vleefige Ve-
zelen , die zeer aardig zyn zamengefteldt, zommi- ge uitwendig, en zommige inwendig. De uitwen- dige worden van de linker zyde van het Herte na de regter, maar de inwendige van de regter na de linker Zyde uitgebreidt, en hebben met haaren om# kring eenigzints de gedaante van een Slak. *■—- Voornamentlyk zyn omtrent het Hert aan te mer- ken de 2 Ooren, nevens de twee Kamertjes: De Ooren (/luricute Cordis) zynde de twee kleine Zak- jes, welke op beide zyden aan de Grond gehegt? het Bloed aan de Hert-Kameren (Ventriculi Cordis), brengen het regte, on tfangt het Bloed van de Hol- le-Ader, en geeft het weder aan de regte Hert- Kamer, van waar het door de Slag-Ader tot de Long gaat, uit welke het verder door de Bloed- Ader tot het linker Oor word overgebragt, dat hetzelve in de linke Hert-Kamer overgiet, bm dus verder in de groote Pols-Ader gebrage te worden. De-
|
|||||
*
|
|||||
ia8 DeNederlandschè
Deze loop gefchied,.terwyl zig het Hen , door de'
hulp zyner Vezelen zamen trekt; in welke zamen- trekking (Syflok) de Ooren en de Hert-Kameren beurt houden; want wanneer zig de Ooren zamen- trekken 4 zoo worden de Kameren uitgezet, en als zig deze zamentrekken s dan worden geene uitge- zet. Dit kan niet anders zyn,, want als zig de Oo- ren zamentrekken, dry ven zy het Bloed in de Ka- meren, die daar doof uitgerekt worden. Ais zig, de Kameren in tegendeel zamentrekken, dryven ze het Bloed door de Aderen in de Ooren, ten einde hetzelve aldaar een weinig tyds beflooten blyve, en daar door de Kameren tyd winnen, om zig za- men te trekken, en het Bloed, dat zy even te vooren van de Ooren hebben ontfangen, verder voort te dryven. Wanneer hec Bloed uit de Vaa- ten aanftonds in de Hert-Kamer ging, zonder voor» heenen een korten tyd opgeflooten te worden, dan zouden zig deze nooit konnen zamentrekken: doch ten einde het Bloed, dat eens in de Hert-Kamer is gekomen,niet weder in de Bloed Ader terug mog- te loopen, zyn dezelve met zekere kleppen voor- zien. Voor de regte Hert-Kamer zyn de drie ge- fpitfte Kleppen (Fukul® tricuspidales) maar voor de linke de zoogenaamde (Mitraks) of naar een Bisfchops-Muts zweemende gelegt. Deze fluiten .zig voor het Bloed, zoo dra hetzelve uit de Oo- ren in de Kameren komt; ten einde het niet te rug* maar in de Pols-Aderen loope, voor welke insge- lyks de halve Maanvormige vallen (Semilumres) gelegt worden: ten einde het Bloed, eens uit het Hert gekomen zynde, niet weer in hetzelve te rug Jceere. Of nu fchoon het Bloed altyd in een groo- te menigte door het Hert loopt, word nogtans van hetzelve niets tot deszelfs Voedzel aangewendt, maar het Hert ontfangt zyn Bloed in geval het zulks tot Voedzel noodig heeft,door afzonderlykePoIs- Aderen, die aan den uitgang der groote Pols-Ader (Aorta} ontftaan, en het Hert overal omringen. Het overige Bloed word door byzondere Bloed- Ade-
|
|||||
S T A L M E E S T E R. 130
|
|||||
Aderen (Venar') die insgelyks het Hert omringen,
en van de Holle-Ader komen, in deze te rug ge- voert,- werdende deze Vaaten de Kroon.Aderen (Coronaria) genaamd» De Vaaten, welke uit het Berte voortkomen, zyn de Pols - Aderen (Arte- fioi), en die, welke zig daar in eindigen, zyn de Bloed-Aderen (Perue). De Long-Pols-Aderkomt uit de regte Hert-Kamer, daar de linke Hert-Ka- mer de groote Pols- Ader (Arteria Aorta) voort- brengt. De twee Holle Bloed-Aderen komen in de onderde of regte Hert-Kamer, en de Longen- BIoed-Aderen in de boven of linker Hert-Kamer, fiindelyk de beweging van het Hcrte word veroor" Kaakt door de Levcn.<-Geefren, welke in menigte1 aan hetzelve door het fesde paar Zenuwen medd tjedeelt worden. Hert-KameREn (t^èniricuti Cordis") zie Hert*
Hert sterkende-Middelen , (Confortans ) zie
hierover de zamenftellinge in het ïfte deel, pag. aio". Hert-Zakje, zie PericardiuM.
Heupen, volgens de fpreekwyze in het Ky-
School Hanches genaamd, behorende tot die dee- len, welke het Agtergefrel van het Paerd uitmaa- ken. Zy zyn geformeert door de Qwgenaamde Been- deren of de DarmBeenderen, welke men, te fa- men genoomen, den naam van Heup-Beenderen geeft. De Heupen behooren wel geproportiorieert, met het overige van het Dierlyke Lichaam te zyn; de natuurlyke gebreeken, welke tegens de welge- maaktheid'der Heupen ftryden, zyn lange Heupen, al te korte Heupen, Hang Heupen, Hooge Heu- pen: (deze kunnen ieder onder zyneeigebenaaming nagezien werden). De gantfche Rykonft heeft gee-» neLefle die noodiger is ^ als die we'lke men noefnd, het Paerd wel op zyn Heupen (Hanches') zetten; wel op zyneHanches zyn, zegt men van een Paerd,, II. Deel. \ ésé
|
|||||
DeNederlandsche
|
|||||
dat in het ftolzeerende gaan, met de agter-Voe-
ten zeer naby de voor Voeten komt, en wiens Heil- pen zig buigende eenigermaate de Schouders on- derfteunen, zoo dat het Voorgeftel van hetPaerdt, ligt en vlug kan zyn. Hippiatria , word de Paerden Ceneeskuml ge-
noemd; dit woord is uit de griekfche Taal ont- leend t van het woord Hippiatros, van iW«« (Hippos') het welk Paerd beteekendt, en van het woord (Hiatros) het welk een Do&or of Artz gezegc is. Het hoofdzaakelyke dezer Konft vereifcht eene vol- komen kennis te hebben, van de Dierlyk formee- ring (aconomia animalis) dat is, het famenftel van alle de deelen, van een DierlykeLichaam, alsook de werking en fpannende Kragten dezer deelen, als mede de verrigting haarer natuurlyke fundtien; want het is onmogelyk de ongemakken en Siektens van het Dierlyke Lichaam wel te kennen, zonder van de oorzaak des Levens en deszelven Gezond- heid ondcrweezen te zyn, en volkomen kennis te hebben. De Hippiatrica word gemeenlyk in twee deelen verdeelt; eerftelyk in het Theoritifche ten tweeden in het PraElifche deel der Paerdengenee- zing:'door het Theoretifche word verftaan, eene welgegronde kennis te hebben, niet alleen van het werktuigelyke zamenftel van een Paerd, maar ook, van al het geene wat de aanftooten en ongemakken in zig bevatten, van welke dezelve konnen aange- taft worden , en van al het geen eer Geneezing no- dig is, als ook tot behouding der Gezondheid dien- ftig zyn kan. Het beoeffenende of praStifche ge- deelte, is de behandeling, welke men waarneemd, by de Siektens en ongemakken, dezelve word door eene langwylige ondervinding en waarneeming ver- kregen, en heeft geene andere handleiding, als eene kundige beoordeeling, opmerkzaamheid en jiaarvorfching; zy waakt tegens alle verwarringen, en fchikt zig naar alle omftandigheden der Siekte, dezelve zyn uit of inwendig, als ook in (ppratio- |
|||||
Stalmeester. 131 >
|
|||||
bw) welke met Handen moeten gedaan worden;
het is derhalven een merkelyke onderfcheidt tus- fchen dcTheorieen PraEbyk in dePaerdenGeneeskund; de theorie brengt de algemeene kennis voort, en de PraSlyk verncht alles naar vereifch van zaaken; het zyn eigentlyk drie deelen, welke met elkander de Hippiatrica of Paerden Geneeskund uitmaken, en elk deel, brengt wederom Yerfcheide andere foortea voort; deze drie algemeene deelen zyn: ie dePMJiolo- fia, of kennis van het Dierlyk Lichaam, door het wel-
e men tot onderzoek der natuur aangefpoort wordt; de Phylialogia wordt voor het eerde deel der Dier- ]yke Geneeskond aangemerkt, wyl zy de ontleed- kunde en gevolglyk niet alleen het zamendel des Lichaams en deszelfs legging,en het verbandt haa- rer deelen, als ook derzelver beweging en tegen- beweging , maar ook de natuur en oorzaak der be- wegingen aantoond. 2e De Patholo^ia of aanwyzing en uitlegging der Siekte. 3e De Therapentica of hec genezende gedeelte der Artfenyen. De Patkologia, Jeert ons de grond oorzaak, de natuur en kenmer- ken der Sïekten kennen. De Therapentica, is de Kond om de Geneesmiddelen uit te vinden, welke de nuttigde zyn, voor de Siekte van het Dier, en ook om daarvan het regt gebruik te maaken. Den geene , welke de Paerden Geneeskond oeffendt, wordt een Paerdé - Dotter genoemd. Zie daar-^ van het Artykel Paerde-Meester. Hoef , word genaamd de Hooren Subftantie,
door welke zig de vier Beenen van het Paerdt koo- men te eindigen; zynde'gelyk zoo veele Voetduk- ken aan de Pylaaren, vvelke het Dierlyke Kond- gebouw onderfchragen. De Hoef uitmaaken- de Hooren, is niets anders, als het vervolg der weeke deelen, welke het overige van het Dierly- ke Lichaam uitmaaken , en erkend ook dezelven oorfprong. Het Hooren, zeg ik, is niet anders als 't vervolg, en een voortbrengzel van den alge- meenen zamenhang der Huid»Vezelen ea Vaten: 1 2 zvh-
|
|||||
*32 DeNederlandsche
zynde het uit niets anders gemaakt, als door de
verlenging dezer Vezelen, en door de uiteindens van die Vaten. ,Deze Vezelen zyn by de Kroon oneindig meer by elkander gelegen, als doen zy de wevinge der Huiden formeerden; en zy veree- nigen haar, en fluiten telkens nog naauwer, na maate zy tot de tooneh en de uiteindens der Voe- ten nader koomen; waar door dat Hooren zyne hardigheid en meer vafte hoedaanigheid verkrygt. — Zoo is het ook gelegen met de Vaten, want derzelver naauwere vereeniging en famenvoeging helpt mede tot die vafte hoedanigheid; maar die ftrekken zig niet zoo verre uit als de Vezelen; ge- koomen zynde, tot aan een zeker deel van den Hoef, vind zig derzelver omtrek zoodaanig ver- mindert, dat de Vogten niet meer Circuleeren kon- nen, en uit dezelve niet als door de Pooren, wel- ke de uiteindens dezer Vaatjes zyn, ontkoomen; het uit deze Pooren voortkomend Sap, voed het gedeelte dat daar door bevogt is; maar omdat hetzel- ve niet meer aan de nederdrukkende inwerking on- derworpen is, zoo kan 't ook niet tot het beneden eind van 't Hooren gebragt werden; zoo dat dit deel van 't Hooren dof is", en geene voeding meer ontfangt. Men kan dus den Hoef in drie gedeel- tens onderfcheiden, welke cgter altoos het vervolg der Vezelen en Vaten zyn en blyven; hoe wel in eene verfchillende hoedaanigheid. Te weeten, het bovengedeelte van den Hoef kan men aanmer- ken , als het levendige gedeelte; het midden als het half levendige gedeelte; en het benedenfte, als het doffe of doode deel. -------Het boven gedeel- te dat het levende is, is ook het weekfte deel,om dat de Weeving daarvan baflaat uit Vezelen en Vaten, die hier aan 't begin van het Hooren veel minder geflooten zyn, als in 't midden, en aan het einde van hetzelve; dus zien wy, dat den Hoef l>y de Kroon en by zyn begin veel lofler en onge- flootener, als het overige gedeelte daar van is; het zy door de mindere geflootenheid van de Vezelen; |
||||
Stalme.ester. 133
|
|||||
't zy om dat de Vogten daar nog vloeien en bevog-
ten en onaangefien de engheid der Kanaalen en de onbegryppelyke kieinte derzelver Monden, aan dat bovengedeelte nog voedinge toebrengen. Het midden , of het half levendige gedeelte is van een meer vader weezen als het bovengedeelte, om dat daar de Vezelen naauwer vereenigt zyn, en om dat deVaaten daar't geringde zyn en zigdaar eindigen; z\nde het enkel en alleen door de allerfynde en voor het fcherpfiende Oog voldrekt onziclubaare Pooren, dat het fubtielde van het keerende Vogt, daar heen tot voeding kan gebragt worden.-------
Eindelyk, het benedengedeelte, dat waarlyk ten
eenenmaal dof is, beftaat uit een nog veel vader weezen, als dat van de voorige deelen. In hetzel- ve zyn alle de Vezelen, zeer naauw vereenigt, geflooten en famengebakken, van Vaaten of ten minden van alle natuurlyke bevogtiging berooft; en kan dus niet anders aangemerkt worden als een deel, dat van alles, wat Leven genoemd word, verftooken is. De waarheid hier van, vertoond zig by het beflaan, als het Dier de Voeten uitge- veegt worden; wanneer men ziet dat de eerde af- gefneedene Hooren laagen , gants hard , droog en bros zyn, en dat daar in 't geringde merkteken van een natuurlyke vloeivogtigheid befpeurt word. Waar uit verder is op te maaken, dat het Hooren zyn groei niet van onderen heeft, zoo als ee« nige Lieden het gewild hebben; maar dat zyn was- dom van boven van het levende gedeelte afkomt. Den Hoef, en het Hoorn in 't geheel genoomen, heeft de geftalte van het Been dat den kleinen Voet formeerdt. Voor 't overige, zoo behoord het Hooren van een Hoef, die goed kan genoemd worden,Zagt, Effen, Gladt, Hoog, Dik, Bruin, vaft en zonder Brosheidt te zyn. Eindelyki zoo is nog aan te merken, dat aan den Hoef verfchei- de verdeelingen plaats hebben, welke ook met ver- fcheide benaamingen bedempelt worden, als het bovengedeelte, de Kroon; het onder en inwendige I 3 ge- |
|||||
134 DeNederludschê
gedeelte, de Pbrk of den Straal, en de Soit; het
voorgedeelte, de Tom , aan het agterdeel is de Veer*; de beide zy gedeeltens zyn, het inwen- dige en het uitwendige kwartier. Hoepsmit, het Ambagt, van een Hoeffmit,
(die den naam van een bekwaam en nuttig Man waerdig is) is uitgeflrekter en in lange zoo gering niet, als fommigen zig daarvan verbeelden; want, Kenniffe, Verftnnd, bekwaamheid, Kracht, Be- hendigheiden Voorzigtigheid; alle deze hoedaa- nigheden zyn volftrekt tot het oejFenén dezer hand- teeringen, zeer noodwendig. Door het bellaan en behandelen der Voeten van het Dier, (dat aan den Menfch, met niets anders,als door de welgefteldt- heid van dezelve dienft kan doen), kan het ligtdyk gebeuren dat door de onbedreevenheid van den Smir» het Dier van deze deugt, en den eigenaar van de verwagte dienft beroofd word. Hier om is het, dat in fommige Landen, en voornaamentlyk in Duits- land, de Hoeffmits goede wetten en ordonnantien dienen op oe volgen, en gehouden zyn, tot een Mee- fterftuk te maaken , vier Hoef-'Yzers, tot een Paera, dat eens en andermaal voor hun voorby gereeden word, en dat alleen op het Oog, zonder de Voeten van het Dier met de Handen aan te raa- ken, of van naby re bezien; deze, op het èrikelé gezigt, gemaakte Yzers. opflaande, moeten zoo nauwkeurig paffen, als of ze ten eenenmaal na de maat gemaakt waaren, en het minfte gebrek daar- aan word zeer hoog opgenoomen; hetgeen fom- tyds zelfs zoo verre gaat, dat hen het voorrecht, Van Meefter of Baas te worden, voor die tyd ge- xfrgert word: het zy wegens de vereifchte hoe» daanigheden tot deDierlyke Genees en Heelkunde; het. kennen, opereeren en geneezen van de onge- makken der Paerden, om deze Ongemakken, in tyds, door laatingen of Purgatien voor te koo* men; ofze „door Pappen, Zalven, Poeijers enr Dranken af te helpen. Voorts moet een bekwaam e Smis
|
||||
Stalmeester.
|
|||||||
ï3T
|
|||||||
Smit, allerlei Gereedfchap tot den Ploeg en Akker-
bouw, Yzerbeflag tot Wagens en alderhande Ry- tuigen &c weeten te maaken en aan teflaan; dus blykt het zeer klaar, dat het Handwerk en deHand- teering alleen, niemant tot een goed Meefter in <jat Ambacht zal konnen maaken, zoo dezelve ni«t door geduurige opmerkingen en ftudien agtervolge en onderfteund worden. Hoef-Sptkers , moeten dun en buigzaam Van
Lemmet, en van goed taai Yzer zyn , of ten minden zoo moet derzelver dikte, in proportie met den Voet en het Yzer oyereenkomftig zyn; om dat als de HoefrNagels al te dik en onbuigzaam zyn, dezelven den Hooren te veel doen berlten, en'op de plaatfen, daar weinig Hooren is, veeltyds oor- zaak zyn tot het vernagelen. Hoef-Svvinden , is een zeer kwaad ongemak,
het welk fomtyds by de Paerden aan de Voeten ftand grypt, en beftaat daar in, dat den Hooren of van onderen na boven weg krimpt, (en dus zig zeer verkort) of dat dezelve van binnen zig uit- droogt, en zodaanig verteert, dat als men met iets hards, uitwendig aan den Hooren flaat, men duidelyk door den klank kan hooren, dat dezelve van binnen is hol geworden. Het eerftgemelde ge- val, te weeten, het opkrimpen en korter worden van den Hooren, erkendaltyd tot oorfprong, eene Dor en Schraalheid, en deze Dor en Schraalheid ontdaan altoos, of van eene verwasfing, of van de al te naauwe en innerlyke vereeniging der Vaa- ten, welke gefchikt zyn, aan de Voeten het Voed- sel toe te voeren, of van de verdikking der Sap- pen , welke zig daar heen begeeve. Na maate, dat de Sappen meer of minder doorftoolcen en de Vezelen en Vaaten meer of minder digt en gefloo- ten zyn,zoo zal ook de Verdrooging meer of min- der aanmerkelyk, de rekking meer of minder krag- tig, £a de zameokrimping meer of minder fterk 14 we*
|
|||||||
Ifl D E N E D E R L -A N D S e H E
wezen. Het andere geval, heeft byna dezelve oor-
zaaken tot oorfprong, te weeten het gebrek Tm : Voeding , het zy, zoo wel van de zyden der Voe" ten J als van de zyden der weeke deelen. Deze foor- ten van Voeten zyn vol/trekt verwerpelyk- want aan den Hooren, het verloore Leeven Wde7?e verfebaften, zoude moeten gefchieden, door het* , wcgncetnen, verdeden,en afzonderen der weeke en nog lecvende deelen van dedoode, om SS ggjJJ**"? va* eeD ^uwen Hooren «J^ Hoef Yzer (het; is een plat ftuk Yzer aan zvn
vooremd, het geen met de Toon van den ?S de Voet overeenkomt, bultig geboogen "de bekle ff-gedeelten, , welke op de^ kwarSn moe en koornen te leggen, worden de zy . blaadeh of zy * let JTrff'- T We,ker beide eindens wi
„Jyvu Verfenen koomen, de ftollen, die men ook Kalkoenen noemd, gevonden werden! ül voor Yzers zyn merkelyfc te onderfcheide" van- d,e welke op de agtcr Voeten moeten gelegt we" den piereneen daar aan, dat de voopYzcw «£ rneenlyk langer en naauwcr als de agter Yzers en deze doorgaans korter en wyder alf de See- ïneldcn zyn; maar teffens ook, om dat de voSL Yzers de gaaten meer na vooren tegens de Toon doorgeflaagen zyn, om redenen, dat aan de voor Voeten meer en beter hooren by de Toon is ! °ï by de Verfenen; waar en tegen* aan de agter YZe* de gaaten meer na agcerwaerts doorgeflafJn wer! den tegens de Verfenen, om dat aa'n diepten den Hooren dikker en fteeviger. valt hy de Verfe- nen , dan by de Toon. Deze gaaten,^na by den rand doorgeflaagen zynde, noemd men- het Liiw ÏÏySf»ï manr ^'n ze meer n3 het midden
m het Yzer dan zegt men ruim doorgeflaagen? te Hes
|
||||
Stal meester.
|
|||||||
*37
|
|||||||
ie Het gemeene Yzer, dat overal egaal dik en plat
is, en zyne holte en bolte na eenen wel gemaak- ten Voet naauwkeurig ('chikt. 2e Het. Pantoffel-Yzer, dat aan de binnen rand, van de Bogt af, toe aan de ftollen toe, dikker en fterker is als by den buiten rand, en dus, van dien binnen rand af, in zyn ge- heel, tot aan de buiten rand in dikte verminde- rende is. 3c Het halve Pantoffel-Yzer, dat omtrent de ftollen, in dikte, iets na buiten afneemende en verloopende is, en by den binnen rand ook iets minder dik vak, als het Pantoffel-Yzer. 4e Het halve Maan-Yzer, dat aan* den eerften Spyker af, tot aan de ftollen toe, iets Spits toegaande is, en dus de figuur van eene waflende hslve |Waau krygt. Holle-Ader , (Vena Cava), deze Bloed'
Ader maakt in het Paerd twee Hoofd takken, waar- van de eene de voor en de andere de agter Tronk genaamd word. De voor holle Ader, gaat uit het voor en boven deel van het regte Oorlapje, van 't Hert, en formeert daar eenen zeer aanzienlyken tak, die aan de regter zyde de voor groote Pols* Ader (Aorta) opklimt, ter plaatfe, daar deze zig verdeelt en de Oxel-Pols-Aderen geeft. Voor en onmiddelyk by haaren uitgang uit de Borft, boven het Borft-Been, verdeelt ze haar in vier voornaa- fne takken; nogtans, na alvorens van haaren eigen Tronk, vier of vyf andere geformeert te hebben. De eerfte van deeze voorgaande en uit de boven Partye komende Ader, is de ongepaarde Bloed- Ader (Vena Azygos), welke zig iets ter regter zy- de langs de Rug-Wervels na agteren begeeft, en omtrent de laatfte van de gemelde Wervels zig eindigt. Deze Bloed-Ader is geformeert door de zamenvoeging van alle de tuflehen ribbige Bloed- Aderen, die van elke zyde in dezen Tronk ui tkomen. De tweede en de derde derzelver takken, die ook uit de boven Tronk der Holle - Ader voortkomen» £yn de Nek-Wervel-Bloed-Aderen; welke de Pols- Aderen van dien naam tot binnen de Herflenen bly- l5 vê |
|||||||
I38 D E N E D E R L -A N D S ,C H E
|
|||||
ven verzeilen, daar ingaande door de Wervelgaa-
ten (Cundoloides): zy gaan daar ait in de Holte van het agter Hoofdt, (Sinus Occipitalis) en formeeren in haaren loop verfcheide Verfpreidingen, die in het Graai Merg komende Fem Spinaks genoemd wor- den. Van andere takken , die de inwendige Borft- Bioed»Adertn zyn, komen uit het buiten gedeelte, én volgen van's gelyke haare pols-Aderen langs de binnen en de Zy partyen van het Borft-Éeen; terwyl eenige kleine uitfpruitfels in de Borft Klier (Thymus) en in het middelfchot (Me iajlinum) komen: en die, na deze Partyen, in welke zy zig werpen, genoemd worden. De Tronk van de Krop- Bloed-Ader (Fena Jugularis'), na zig van de Holle- Ader gefcheiden te hebben, klimt op van vooren en aan de zyde van den Hals. In dezen loop geeft ze aan de naaft leggende Partyen eenige Telgen, welke egter niet ten eenen maal regulier vallen : tekomen zynde by de Knobbel (Tuberq/itas) van het
^aake-Been, gemeenlyk tot 3 34 Vingeren breed, onder en agter deze Knobbel; fchiet ze een aan- merkelyken tak van zig, die zelfs uiterlyk doet fchynen, als of de Krop-Bloed-Ader iets opgeblaa- zen was. Deze tak, noemd men de binnen Kaak- Bloed-Ader, om dat ze zig binnen de Kaak en on- der de Bak begeeft, zynde in de Situatie overeen- kornftig met, die, welke men in den Menfch de uitwendige Krop-Bloed-Ader (vena jugularis exter- na) noemd; want in ons, komen zig alle de uit» wendige BJoed-Aderen in den enkelen Tronk der buiten Krop Bloed-Ader.te,ftorten, terwyl ze, in 'e Paerd van malkanderen, en op yerfcheide plaar- fen in de uitwendige Krop-Bloed-Ader komen. Deze zelfde pak, verdeelt zig in drie Telgen, de eerfle daarvan gaat in het Kanaal der Kaak, en we- der daaruit, door het Kingat; de tweede, en niet minder aanzienlyke, dringt binnen het weezen der Tong r en maakt die Bloed-Ader, welke men de Kfevorfch-Ader (yena Ranina) noemd , en die fommigep aaa het onderdeel der To«g openen. |
|||||
S T A L M E' E S T' E R* I39
Eindelyk is de derde, welke men als een vervolg
vande'Tronk kan aanmerken. Zy paiTeert over den * boven rand van het Kaake-Been, bereikt zyne bui- ten zyde onder de Kaauw-Spier, en verbreid zig over het geheele uitwendige van het Hoofdt; ge- vende de Bloed-Ader takjes aan de Voor en agter Lippen, aan de Neus, en aan de uitwendige Neus- gaten; aan de uitwendige Partyen van het Oog, insgelyks aan het Ooglid, en aan het uitwendi- ge van het Voorhoofd; welke alle haare Benaamin- gen ontfangen van de Partyen', welke zy doorloo- pen; men kan 'er nog byvoegen, dat ze zig in geenerhande Manier verwydereu van dien weg, welken de Pols-Aderen neemen. Na dezen eerften tak klimt de Krop-Bloed-Adcr by het Hoofdt op, en maakt dan drie andere takken, welke zyn de uitwendig Kaak-Bloed-Ader, de Slaap-Bloed-'Ader, en de agter Hoofdt Bloed-Ader. De eerfte van deze drie, na de buitenkant van de Kaak doorge- gaan zynde, werpt zig in deKaauw-Spier, daar ze zig als mede, binnen de naaft liggende Partyen verfpreidt. Van deze zyn mede afi-;omtiigde Sprük- fels, welke binnen de Mond komen, zig door hec verheemelte uitbreiden, en daar de Aderen uit' jnaaken, welke de Smits fomtyds met de Spitzo van een hart Hoorentje openen. De Slaap-Bloed- Ader doorloopt- de Kaauw-Spier van onderen en van boven de uitpuiling (Apophyjh Condilotdes) der Kaak, begeeft haar onder den Jok-Beenboog in de Oog Kuilen, en verfpreid zig door de Slaap- Spier (Musculus Crotapbyteas') en aan alle de Par- tyen van het Oog: zoo als het mede de Pols-Ade- ren van dezen gang doen. De agter Hoofds Bloed- Ader (Vma Oc'cipalis) formeert eenige takjes aan het Oor, en komt vervolgens zig binnen de Spie- ren van het Hoofd te verliezen. De Tronk van de Krop-Bloed*Ader gaat eindelyk door de Schreef, of hetzoogenoemde gefcheurde gar, binnen de H'ers- fen-Pan, daar hy zig in de zydfche HöIUghefd eindigt. Dit zyn dan de twee van de vier voornaamfte takken, s wel- |
|||||
\
|
|||||
140 DeNederi*andsche
welke oimiddelyk uit de holle A Ier by dereelve
uitgang uit de Bord komen: de twee overige zyn de Oxel-Bloed-Ader Ql^ena axillaris). Uit de Borft gekomen zynde, gaat ze over de rand der eerttj Ribbe, bereikt het binnen deel der Schouders, en het dikke Been, en geeft daar de Nek, de inwen- dige Borit, en de Schouderblads-Bloed-Ader. De Nek-Bloed-Ader gaat opwaarts, en verfpreid zig door de Spieren, van de Hals: de uitwendige Bor/l- Bloed-Ader , begeeft haar buiten langs de zy Party derBorft,en formeert de zoo zigtbaare Ader, die men gemeenlyk de Spoor-Ader noemd. Da Schouderblad Bloed-Ader loopt van binnen 'tSchou- blad tuffchen hetzelve en de Ribben, en verfpreid zig in alle, nevens dat Been liggende Spieren, zoo wel van binnen als van buiten de Schouder. De Oxel-BIoed-Ader bereikt eindelyk de binnen Par- ty der Gewrichtinge (Articularis) der Oxel met het Schouderblad, en gaat af langs de zy Party van de Oxel (bumerus) daar zy de Naam vanOxel- Bloed-Ader verkrygt. By het bovengedeelte van dat Been zend zy eenige uitfpruitingen na het Ge- wricht ; maar daar fchiet ze nog een anderen Telg uit, die zeer aanzienlyk, en langs de binnen zyde afgaande is. Deze van buiten zoo zigtbaarlyke Bloed-Ader, word van zommigen de Boech-Ader, van anderen de Moeder-Ader genoemd; op welke veeltyds Laatingen moeten gedaan worden, voor- al by verwrikte Knien, kreupelheid in de Borft, en Boechiammigheid &c. Aan de Gewrichtinge van den Elleboog gekoomen, begeeft zy haar na do binnen zyde , komt af tot aan het agterdeel van den Elleboog, en vervolgt haaren loop langs dat Been, om te gaan in den King-band, die met het Krom-Been een byzonderen boog maakt. Hier ïaat ze eenige Spruitzels fchieten, welke men dq Haffen-Spier Bloed-Aderen (Paplitwa) noemd: waar- na zy haaren weg langs het agterdeel der Pyp ver- volgt, en by de Kogel, iets meer binnenwaerts gekomen zynde, verdeelt zy haar weder iq twee} |
||||
Stalmeester.
|
|||||||
I4t
|
|||||||
zy-takken,van welke de eene aan de regte en de andere
aan de linkezyde gaat. Ter plaatfe daar deze verdee- ling gefchiedt, fpruiten 'er nog eenige Telgen uit; eene daarvan loopt weder opwaerts tot omtrent de Knie, en verheft zig in de Spieren van de Pyp, terwyl de andere de Gewrichten omringen. Elk van die twee zy-takken loopt af langs de Koot, en wor- den derhalven gemeenlyk van de Smits,de Bloed- Aderen van de Koot genaamd: Tot de Kroon ge- komen zynde verdeeïen zy haar in twee Telgen, de eene na vooren en de andere na agtcren: de eerfte, die de Kroon omgaat, en zig met die van de overzyde vereenigt of Anatomiefeert, noemd men de Kroon-Ader, die zig in den geheelen om- trek van de Voet, en in het binnenfte van de Hoef verfpreidt, men opend deeze Vaaten, als men de Paerden wil Bloed aan de Toonen trekken: de tweede of agterfte is de Zooi-Ader, die in het ag- ter deel van de Voet loopt, daar zy haar ook mee de overzydfche Anatomiefeert, van zommigen word deze Ader de Straal-Ader genoemd. -------.
Nu komen wy tot de agterwaerts gaande Tronk
van de holle Ader; deze komt door het agter deel van het regt Oorlapje, uit het Hert, regt tegen over van den voorwaerts gaanden Tronk , en 'be- geeft zich Iynregt ter lengte van omtrent vyf dwars Vingeren tot aan het Middelrift, het welke zy in het PeesagtigeCêKJrwm doortrekt, (iets meer in het midden van dat Pees-VIies, als in de Menfch) in welke doortogt zy aan hetzelve twee of drie tak- ken fourneert, welke men de Bloed-Aderen van het Middelfchot noemd. Onmiddellyk na haaren uitgang uit deze Party, gaat ze onder de Lever, en laat daar drie of vier aanmerkelyke takken, hes welk de Lever-Bloed-Aderen zyn, van welke de eene ter regten, de andere ter linken, en de der- de in het midden van dit ingewand binnen dringt. Die agter holle Ader onder de Lever uitkomende, ftrekt zig van de regter na de linker» en van onde- len na boven» onj het Lichaam van de Lenden. Wer-
|
|||||||
142 D E N E D E R L A N D S C H E
Wervels te bereiken, en om zig daar by de groo-
,te Pols-Ader (Jlötia) te voegen, welke zy altyd, 'aan de regte zyde blyvende, tot aan het Heilige- Been verzeld. Ter ptaatfe daar de Nier-Pols-Ade- ren (Jrterw emulgentes) haar begin neemen, geeft ze twee aanzjenlyke Vaaten, welke den naam van Kier-BIoed-Aderen QP'ena emulgentes) ontfangen, waarvan de eehe na de>egte, en de andere na de linker Nier komen. Uit het begin dezer Blóed- ' Aderen , fchiet 'er een kleine tak uit, die voor de Nier-Klier (Capfula Atrabilates) gefchikt is: fom- tyds gebeurt het ook, dat dezen kleinen tak direól uit den Tronk van de holle Ader. is voortgebragt, en gemeenlyk van de regter zyde, op eenigen af- Jland agterwaerts. van deeze Nier-Bloed-Aderen ontflaan de twee Zaad-Aderen QVem Spermaticce), qit het onderdeel van de holle Ader; aanftonds by haaren oorfprong verwyderén zy zig, en loopen fchuins buitenwaerts en na agteren, om zig te voe- gen by de Pols-Aderen van dien naam. In hec Paerd "verzeilen zy dezelve tot aan de Ballen,gaan- de uit den Onderbuik door den Ring-band van de fchuinfche Spieren: en in de IVlerrien gaan ze niet buiten de omvang van den Onderbuik, maar ein- digen in den Eyerftok (Ovan'wm): dus zyn ze ih deze, niet zoo lang als in de eerftgemelde, maar haar omtrek is veel aanzienlyker, vooral in de Mer- ryen, welke met 't jong geweeft 'zyn. Zomtyds ge- beurt het ook wel, dat de regte Zaad-Bloed-Ader haaren oorfprong uit de holle Ader neemd; ter- wyl de linker Zaad-Bloed-Ader uit de Nier-Bloed- Ader voortkomt. Na de Zaad-Bloed-Aderen ko- men de Lenden Bloed-Aderen , welke aan elke zyde der boven Party van de holle Ader uitfprui- te'n, en zig in de Spieren van de Lenden, en in die van de Onderbuik verliezen. De Tronk van de agter holle Ader, den laatften van de Lenden Wervels bereikt hebbende , fcheid en deelt zig hierdoor in twee takken, welke de gemeenlyke Heup-Bloed-Aderen (Vèm Macé) genoemd wor- |
||||||
.*
|
||||||||
Stalmeëster. 143
den; iets verder verdeelt elk van deze takkenzig we-
der in tweên, welke men in de inwendige en in de uitwendige Heup-Bloed-Ader onderfcbeid. Wat wy ders deze Bloed-Ader betreft, zoo is baare Dee- linge en Verdeelinge niets verfchillende met die in de Menfch. De inwendige Heup-Bloed-Ader is geformeert uit vier of vyf takjes, welke fomtyds afzonderlyk, en fomtyds uit eenen enkelen Tronk voortkomen: de eerfte van deze takjes verfpreid zig aan de in het Bekken liggende Partyen, als aaa de Blaas, aan de Zaad-Vaaten van het Paerd, o€ aan dé fcheede in de Merrie; en hy zend mede fpruitfels aan het Teellid van het Djer. De twee- de en de derde dezer takjes komen uit het Bekken door de tufichenruimte,die agter het Heilige-Been en de Heup Beenen is. Deze, die by het Os ls~ cjiion heen loopt, en zig elders in de Dye-Spieren verheft, geeft de Dye-Spier-Bloed-Ader; terwyl de andere, die zig in de Spieren van de Bil be- geeft, de Bil-Spier-Bloed-Ader kan genoemd wer- den: de vierde dezer takken flipt het Bekken uit, door het Eironde gat, en dringt binnen de Stop of Heup-Spieren, waarvan ze de naam van Stop- Spier-Bloed-Ader ontfangt. Dezelve Bloed-Adejc is 't, die zig voor het meerdergedeelte over het Teellid van het Dier verbreid, daar men ze ziet afloopen, met eene byzondere en aanzienlyke Vlegt, welke vereeniging heeft met de uitwendige fchaara BIoed-Aderen (Pudenda). De uitwendige Heup- Bloed-Ader geeft by haar begin een Tak, dien men de kleine Heup-Bloed-Ader noemd, en welke zig in de Spieren der Heupe werpt, als mede in de overige naaft liggende Partyen. Eindelyk gaat ze uit den Onderbuik door de Boog van den Schen- kel : in welken gang zy de Onderbuiks-Bloed-Ader formeert, welke langs de binnen zyde van de reg- te Spier gaat, in welke zy haar verfpreid en te gelyk in de nevens leggende Partyen ftort; uit de gemelde boog komende, maakt ze verfcheide klei- ne takken, van welk de. aanzienlykfte de uitwendi- ge |
||||||||
*
|
||||||||
144 DeNedErland. scöb
geSchaam-Bloed-Aderen genoemd worden, omdaC
ze in de uitwendige Teellederi uitloopen: verfcheï- de uitfpruitingeh dezer Vaaten komen in de Bor> ften der Merrien, weshalveh men ze Pram-Bloed- Aderen noemd. Wat aangaat de overige kleine Vaaten , dezelve bégecven haar in de Klieferi van het Kruis, in het Smeer, en in de Huid. De uit- wendige Heup-Bloed-Ader tot de Dye gekomen zynde.verkrygt daar de naam van Schénkel-Bloed- Ader: dezelve loopt af langs de binnen Partye, en bereikt fchuins toe gaande, het agter gedeelte. Irl haaren loop zend ze aan de Dye-Spierert twae of drie takken, bekend Onder de naam van. Spier- Bloed-Ader: maar, daar is nog een andere en hjjf- zondere, die uit het bovefi deel van de Schenkel- Bloed-Ader voortkomt, en welke afloopt langs heg inwendige der Dye, en vari de Poot, en welke uï- terlyk zeer voel en zigtbaar is, men noemd zede Moeder-Ader; om dat ze zeef wel overeêtikömc 'met die van dezel ven naam,welke aan de binnen zyde der voorbeenen afloopt, en ook die Ader zeer waar- fchynelyk is. Eindelyk pafTeert de Schenkel- Bloed- Ader agter de articulatie van de Schenkel (Femur) met het Scheen-Bcen, daar ze .eenige Telgen laac fchieten, welke Gewricht Aderen konnen genoemd worden , vervolgens komt ze by de Waaij, winnende 'het binnendeel van dat Gewricht, en bekomt, 'hierna in dezen gang de naam van Scheen Bloed- Ader, ea mede aan de naafl: liggende Partyen en Spieren eenige Vaaten mededeelt; als ze o ver deze Gewrichtinge gekomen is, gaat ze agter langs de Pyp af, edog telkens een weinig meer na de bin- nen zyde hellende, en loopt dus tot by de Kogel, daarze haar in twee takken deelt, die men de zy- Aderen, of gemeenlyker Koot-BIoed-Aderen noemd: van deze fcheidinge fchieten nog eenige andere takken uit, van welke de eene weder opklimt, en in de Pyp omringende Partyen komen, terwyl dat de andere zig in het Gewricht verliezen: ten aan- zien der zy - takken of Aderen , deze begeeven haar
|
|||||
t
|
|||||
f ,
|
||||||
S T A L M E E S T E R. 14*
haar op beide zyden over de Kogel, en langs de
Koot af, tot aan de Kroon, daar zy haar weder verdeelen in Kroon en in Zool-Bloed-Adéfen; zig daar ook, op dezelve Manier anatomiefeerende, zoo als wy by de Vaaten der Voorpooten reets heb* ben aangemerkt. Hooft, (Caput) het Hoofdt, van het GeraanV
te van 't Paerd^kan in drie Partyen verdeelt wer» den, te weeten ie het Bekkeneel of de Herflen- Pan, 2e de Voor-Kaak, en 3e de Agter-Kaak, wel- ke weder uit verfcheiden Beenderen zyn zamen- gefteldt , dewelke deels gepaard , deels enkele zyn. —■-----De gepaarde zyn, de Pan-Beenderen,
de Slaap-Beenderen, de Hoek-Beenderen, de Jok,
de Kaak, de Neus-Beenderen, de Beenderen vari 't Verhemelte, en de Hoornen van de Neus. J— De enkele Beenderen zyn het Kroon-Been, hec Agterhoofds, het Wigge, het Zeef, en het Ploeg- fchaarvormige-Been, als mede de agter Kaak. Hier van zyn 'er, die alleen gefchikt zyn , om de holte van de Herflen-Pan te formeeren, de ande* ren maaken de voor Kaak uit, of wel de eene en de andere zyn gemeenzaam van deze beide Par- tyen. -------De Beenderen, welke eigen zyn voor de Herflen-Pan, zyn het Voorhoofds, het Agter-
hoofds, de beide Pan-Beenderen en de beide Slaap- Beenderen. —---- Die, welke de Voorkaak uit- maaken, zyn de Neus-Beenderen, de Hoek, de
Tok, de Kaak, de Verhemelte-Beenderen , de Neus- Hoornen en het Ploeg Sehaarvormige - Been x heC Zeef-Been , en het Wigge-Been zyn gemeenfchap- pelyk zoowel aan de Herflen-Pan als aan de Voor- kaak. -------Alle deze Knokken zyn vereenigt op eene Manier die aan haar geene bewegingen toe-
laat: dat is, door Been-Naaden (Saiura) aan wel- ke men eene Benaamïnge, of na haare figuur, ai na de Beenderen , welke zy aan een voegefi, heeft; fegeeven: zie verder hiervan het Artykel NaAö.
[et Paerdkanzyn. Hoofd nederbuigen, opheffen # JL Deel. K en |
||||||
V
|
||||||
*
|
|||||
146 DeNederlandsche
en van de eene Zyde na de andere bewegen,
't welk^I te maal 't Spel der Spieren is, welke aan het Hoofd eigen zyn. Nederbuig-Spieren, zyn 'er fes, drie aan elke zyde: de eerften daarvan, die Bord: Bakken Spier genaamd word, is zeer lang en genoegzaam kronkelig: zy hegt zig van onde- ren aan het voorfte bovengedeelte van 't Borft- Been, van daar ze opklimt, langs de zyde van den Hals, en eindigt aan de tuberofiteit van de Agter- kaak. Ingevolge dezer laaftgemelde inplantinge, zoo kan ze de Kaak niet byzonder bewegen, maar daar aan trekkende, zoo doet ze hetgantfche Hoofd nederwaerts haaien. De twee overige Hoofdbuig- Spieren zyn, de ecne de lange en de andere de korte Hoofdbuiger. De lange Hoofdbuig-Spier heeft haare hegtinge aan de dwars uitfteekfels en aan de voorzyde van 't Lichaam, van den derden, vierden en vyfden Nek-Wervel, door zoo veele kleine trekkers, Zy gaat van vooren den eerften en tweeden Nek-Wervel, zonder zig aan dezelve te hegten opwaerts, en eindigt aan 't Wiggevormige uitfteekfels van het Agterhoofds-Been. De twee- de of korte Hoofdbuig-Spier is veel kleinder, en reikt niet verder, dan van de tweede Nek-Wervel tot aan het Agterhoofds-Been , daar ze zig iets agter de voorgaande inhegt.-------Tot het ophef- fen en uitftrekken van 't Hoofd, zyn vyf paar Spie- ren gefchikt, welke alle aan het bovengedeelte van den Hals geplaaft zyn, vyf aan elke zyde: deze zyn, de Spalk-Spierj de groote zamengevoegde , de kleine te zamengevoegde, de groote regte, en de kleine regte Spier. De' eerfte of Spalk-Spier heeft in de figuur veel overeenkomft met de Milt, byzonder in het Paerd, en word hierom Splenius genoemd: zy heeft van onder haare inhegtinge aai* de Graatvormige uitfteekCels der eerfte Rug-Wer- velen en iets of wat aan de Nekband: zy vervolge haare aanhegtinge aan de dwarfe uitfteekfels def benedenfte Nek-Wervelen; voegt zig op 't nieuw aan de Ntekband, en eindigt eïodelyk door een Pees-
|
|||||
StALMEESTER. I47
Pees-Vlies aan 't dwarfe ukfteekfel van het Agter-
hoofds-Been ; aan dit Trekker-Vlies voegt zig nog een ander Spier gedeelte, 't welke afkomftig is van deeze hier verhandelde Spier: deze tweede Spier ver- deeling , komt van de dwars uicfteekfels der vyf on- derde Nek Wervels, en verlieft zig in het hier ge- melde Trekker-Vlies. —— De groote zamenge- voegde Spier (Complexus) dus genaamd, om dat ze, gelyk als in den Menfch, van verfcheide Ve- zel- Laagen zamengefteldt is, die dus eene zeer fterke Spier geven; zy is van onder de Spalk-Spier gelegen. Haare inhegtingen beginnen aan 't Graat- uitfteedfel van den derden, en aan 't dwars uit» fteekfel van den tweeden en eerflen Rug-Wervel, en aan die der vyf onderfte Nek-Wervelen; waar- op zy haar voegt aan de Nekband , en eindigt aan de dwarfe Verhevendheid van het Agterhoofds- Been.-------- De kleine zamengevoegde Spier;
vind men leggen onder de voorgaande, langs het
bovengedeeke van de Nekband. Zy hegt zig aan de Graat uitfteekfels van den tweeden en derden Nek-Wervel, en eindigt aan het agtergedeelte van 't Agterhoofds Been.-------De beide laatfte Hoofd
uitfteek Spieren zyn niet zoo aanzienlyk als de voor-
gemelde , en zyn van onder dezelve gelegen. De groote regte heeft haare inplantinge aan 't opper- gedeelte van den tweeden Nek-Wervel, en ein- digt mede agter aan het Agterhoofds-Been. De kleine regte Spier legt direct van onder de groote regte, hegt zig van onder aan den eerften Nek- Wervel, aan de rand der Gewrichtholte, invoe- gen dat zy de Geleedinge van deze Wervel-Knokken met het Hoofd overdekt, en eindigt boven de Knokken van het Agterhoofds* Been.-------r De
Zylingfche, en in 't halfrond gaande Bewegingen,
welke het Paerd met zyn Hoofd maaken kan, wor- den bewerkt door vier Spieren, waarvan 'er twee aan elke zyde zyn, welke men gevoeglyk fchuin- fe Hoofd-Spieren kan noemen, en ze onderfchei- den ia de groote en in de kleine; waarvan deze K & fcaa* |
|||||
t
|
|||||
148 DeNedERLANRSCHE
baare inhegtinge beeft, ter eener zyde aan 't Zy»
gedeelte van den eerften Nek-Wervel, en van de andere aan het Zygedeelte der dwars Verhevend- heid van het Agtêrhoofds-Been. De groote fchuin- fcbe Spier is gelegen tuflchen den eerften en twee- den Nek-Wervel: zy hegt haar aan de gantfche Graat van den tweeden, en eindige aan de dwars verhevendheid van den eerften dezer Wervel-Knok- ken. Hoewel deze Spier geen vaft Hegtpunt aan het Hoofd heeft, egter zoo heeft ze het vermogen deszelfs zylingfche Bewegingen te helpen bewer- ken, voornaamentlyk door de vrye Gewrichtinge van den eerften met d#n tweeden Nek-Wervel, en dewyl deze Spier, den eerften Wervel draaijen kan, zoo moet ze gevoegly^ ook het vermogen hebben, om 't Hoofd te draaijen: te meer, deze Zybewegingen hebben ook plaats als de uitftrek en de Buig-Spieren, enkel van eene zyde werken. ------— Het Hoofdt, wegens zyne nuttigheid, op
het overige van het Dierlyke Lichaam, hier te wil-
len verhandelen, zoude gewis een al te lang Arty- kel uitleveren, weshalvën wy maar alleen hier nog byvoegen zullen, hoe het Hoofde van 'e Paerd moet gefchaapen zyn, wanneer men hetzelve mee gegronde Reden fraaij en welgemaakt noemen mag. Hetzelve moet niet te kort, en ook niet te lang, niet te groot en niet te klein, maar wel geplaatft zyn, dat is, dat het met de overige Lichaams-Dee- len van 't Dier evenreedig en wel geproportioneert is. Niet al te maager en niet te vet, te weeten, dat het niet van al te veel Vleefch voorzien is, en ook niet te zwaar van Knokken valt. Men zegt doorgaans, dat het Hoofdt van eèn Paerd 'c welk fraaij mag genoemd werden, droog en maa- ger moet zyn: doch hier door verftaat men nïet, dat het Hoofd ten eenemaal van Vleefch ontbloodt moet zyn: neen, het is genoeg, wanneer de Vaa- ten welke uitwendig aan het Hoofd zyn, genoeg- zaam en wel zigtbaarzvn, en het is beft, dat:by de Vleezigheid van 't Hoofd de Middelweg plaats heefe
|
||||
S T A L M E E S T E R. .14°
heeft, want de al te Vleezige Hoofden zyn aan
Zinkingen en Oog-Kwaalen onderhevig,en aan de- zelve Ongevallen zyq, de al te dore en van Vleefqh ten eenenmaal ontb'loote Hoofden mede onderwor- pen. Maar, zal men vraagen, hoe konnen twee zqo regtdraads ftrydige hoedanigheden eene en dezelve Ongemakken voortbrengen? Aan een al te Vleefig Hoofd zyn de Vaaten. te flap, te week, en al te los, gevolglvk ook zeer tot Opkroppinge en overftelping der Vogten. geneegen. In een. al te veel vanVJeefch ontbloodt Hoofd, zyn de Vaa- ten al te, veel op 't Been gelegen; hebbende dus geene behoorlyke Vryheid in haare Bewegingen, en dit gebrek van vrye Speeling is genoegzaam Ver- moogende eene ftremminge der Vogten in de Vaa- ten, en hier uit weder de genoemde Ongemakken voort te, brengen. Hooren-Kloof , word genaamd een fcheur, of
van een fcheiding van den Hooren, welker Spalt gemeenlyk zyn begin neemd, inmediaac onder de Kroon, en fomtyds tot aan het eind van den Hoo- ren doorloopt; van deze Hooren-Klooven heeft men twederhande foorten aan te merken; de eer- fle daarvan is, die welke regt van vooren boven by de Kroon begint, en onder by de toon eindigt, en alzoo den Hooren in zyn mjdden in tween Splyt, op die wyze als men de Klauwen van het Rund- Vee gefpleeten vind; en deze foort is het, aan welke eigentlyk de benaaming van Hoorn-Kloof toegevoegt is. De andere foort is, als 'er door- gaande fcheuren by de Kwartieren in den Hooren gevonden werden; welke Hooren fpalting, om dat ze aan de Kwartieren ftand grypen, gemeen- Jyk een Kwartier Voet of ook wel een valfch Kwar- tier genoemd word. Beide foorten zyn door niets, als alleen door derzelven legging van een ander on- derfcheiden en koomen doorgaans meer aan de voor Voeten als aan de agterfïe; de oorzaaken van deze gebrekkelyke Voeten aan bet Dier, zyn ge- K 3 meen-
|
||||||
iyo DeNederlandsche
meefilyk eene Verdorring van den Hooren; de
nalaatigheid van een Stalknecht, die den Voet niet met fmeeren onderhoud; nog in de vereifchte Vog- ten daar aan voorziet; het gemak dat men aan een luien Hoeffmit toeftaat om het Hooren weg te branden, in plaats van het behoorlyk weg te fny- den; ook gebeurd het, dat een Paerd op de Kroon getreeden zynde, de uit die Wond loopende (tof- fe eenige Vaten doorbyt j en alzoo eene fcheur" in den Hooren veroorzaakt. Na maate deze fpaltin- ge hooger of laager geleegen zyn, of meer of minder diep doorgaan, zullen zy het Paerdt meer .of minder doen kreupel gaan; 't geen egter op de eene tyd niet zoo boos is, als op een andere. De behanclelinge tot derzelver Geneezing vind "men omftandig befchreeven in het eerfte deel van den j\Tederlandfchen Sêalmeefter, Pag. 218, 24© en Seq. Hooren-Val , is een groot Ongemak dat men
fomtyds aan de Voeten der Paerden ziet, bettaan- de daar in, dat den Hoef of liever den Hooren, of gedeeltelyk, of ten eenenmaal weg gaat; ditQngemak kan, of uit toevallige, of uit natuurlyke oorzaa- ken gebeuren; toevalliger wyze gebeurd het, eer- ftelyk als het Dier in 't gaan, of anders den Voet in een gat, wagenfpoör of eenige andere nauwte brengt, en denzelvgn met zöo veel geweld daar uit rukt, dat den Hooren los raakt en (teken blyft; ten tweede als hst Paerd vernaageld geweefl, en men het niet by tyds hulpe toegèbragt heeft, dat de fchaade de inwendige Voet te veel aangedaan en bedurven heeft. Maar anders is het gelegen als den ouden Hoef, het zy door eene vloeijinge der Sappen, of het zy door eene inwendige Etteringe boven by de Kroon los word en afzweerd, en de Natuur eenen nieuwen Hoef aanzet, die langfa» merhand groeijende, den Ouden Hooren voort- lchuift en'eindelyk doet afvallen, 't geen men ei- gentlyk Hoorenfchuiven noemd, en welk geval ee- ne natuurlyke Oorzaak heeft; die men iets "nader dient
|
|||||
«
|
|||||
S T A L■ M E K S T E R. IJl
diendt te bèfchouwen. Zoo eene Ettering of Zwee-
ring zig in de binnenfte holte van den Voet ge- huisveit heeft, by welke de Etterftoffe, wegens gebrek van doorgang of van opening aan het aan- gedaane deel, haar"niet kan uitloozen; deze ge- duurig in veelheid toeneemende kwaade ftoffe, doorbyt daar niet alleen de Pees en Banddeelen van den Voet, maar foekt ook aan haar zelven plaats te maaken; en dewyl nog de Sool, nog de: uitwendige Wanden van de Voet, dezelve tot 't geven van eenen doorgank en uitloop konnen dwin- gen; begeeft ze haar ter plaatfe daar zy 't minfte wederftand ontmoet, en dat is zonder twyfel de Kroon, welker zelfsftandigheid veel onflerker is als het overige van 't Hooren. Hier van daan , voor 't eerit de vernieling van de Vaten, welke de Gemeenfchap der weeke deelen met den Hooren uitmaaken, waar van de Hooren Val het onmidde- lyke gevolg is. ■------- Indien by dezen Hooren
val, hy mag gefchied zyn op wat Manier 't ira-
mers wil, de kleine Voet niet befchaadigt is, dan is 'er nog kans om weder eenen nieuwen Hoef te trekken. Maar om dat het daar meê zeer langwy- lig toe gaat; zoo diendt men te overwegen of het Dier 't waerdig is, zoo èene, ten minften een half Jaar lang duufende Kuur, daar aan te befteeden. Als men tot deze Kuur overgaat, dan moet men voor eerft toezien, dat den Hooren, nog niet ten eenenmaal los en van den Voet af zynde, dezel- ve behoedzaam en niet met Geweld afgetrokken word; als dan gebruikt men een leere Laers, die boven de Kogel kan toegereeden worden, voor- fien van eene fterke Sool, en zoo ruim, dat ze, om der Zagtheids wille, van binnen met een goe- de bos Vlas kan opgevuldt werden, in welke Laers men dien van Hooren ontblooten Voet flopt, na dat men dezelve met de volgende Zalf verbonden heeft. Neem, Elixir Vitce, TinSturce Jlba, van elk 4 Oneen , Honing \ Pond, Myrrtlue tot Poeijer ge- maakt , Maxtixt Olibanum, van elk een Once, al K4 te |
||||
ÏJ3 D E N E n E R lt A N D S C H E
te maal wel onder malkander gemengt. Maar in-
dien deze Middelen niet fterk genoeg zyn om der» groei van het wilde Vleefch te beletten, dan moec men 'er nog by doen, gebrande Aluin en rood pree- cipitat, van elk een Lood. Jndien het wilde Vleefch, reets overhand genoomen hadde, dan neemd men Mercurium Sublïmatum i Lood in een pint Water, en laat dit fmelten, wallende daar mede de Wonde telkens bevorens men dezelve verbind, het geen dagelyks gefchieden moet, waarby telkens ook de Laers welen zagt moet opgevult werden. Ader- laaten, Leêrfteeken, ep JPurgeeren, moet mede niet vergeeten worden. Huid , ook Vacht of hef Vej.. Hier aan heeft
men aan te merken twee zaaken.als ie deszelfsNar tuur en 2e de Zelfsftandigheid daarvan, te wee- ren van de ondere of dikke Huid, en het Dekvel, De eigentlyke onder Huid, is dat dikfte gedeel- te van de 'Huid, 't welk men bevind het naad op het Vleefch te leggen, en de Oppervlakte daarvan naauwkeurig bedekt. De dikte van dit Membra- neqs. Kleed, is aan hetPaerd omtrendttwee of drie Linien; doch dezelve is verfchillende, na de Par- tyen welke het bekleed: want deze dikte is by de Rug, by de Beenen, en aan den Hals veel aan- lïenlyker als aan de Buik, by het Teellid aan de inwendige Bil en aan de Neus. Het zamenftelzel daar van bedaar uit een Weefzel van byzondere en zeer by een gefloote Vezelen, welke Vliesagr tig zyn j die egter niet voor zeer Zenuw en Trek- keragtig moeten aangezien werden, of fchoon ze veel geiykenis hebben na die Vezeldraaden, waar» uit de Zenuwen en Trekkers geformeerdt zyn. Schoon de legging en fchikkinge -dezer Huid Ve« zelen niet nauwkeurig te zien en te befchryven is, nogtans zoo is het zeker, dat ze kruisfelings en 0oo.r een gevlogten gaan, in diervoegen, dat de Huid zig kan uitrekken en verwydefen, zop veel gj§ het in gojnmjge gevallen en byzonder wegens een§
|
||||
->
|
|||||
S ï A t M E E S T E H. i- JJ3
eene bevrugtinge, en dezelver geduurige aangroei-
Jinge in s'Moeders Lichaam vereifcht word: ter- wyl anderflnts haare natuurlyke Zamentrekkinge of Spankragt, (van welke die Huid-Vezelen ook zoo wel als alle andere voorfien zyn} dezelve we- der by een krimpt enzamentrekt, zoo dra deOor- zaake van uicrekkinge ophoud. Hoe wel deze Huid- Vezelen de eigentlyke zelfsftandigheid der Huid uitmaaken ,en zoo als gezegt is, by uitftek naauw by een geflooten leggen, zoó ontdekt men doch, dat 'er tuflchen dezelve eene menigte Vaaten van alderhande foort, door de Buisjes en poriën in koomen. Dat 'er ook Zenuw uitfpruitfelen bin- nen de Huid loopen is zeker; maar haare byzon- dere Legging en uitgang is aan de Huid van het Paerd niet Zigtbaar of na te fpeuren. De Bloed- Vaaten, die zig in de Huid uitbreiden, zyn veel- vuldig, waarvan ook daar ter plaatfe, zich een frootgedeelte verfmelten; dat is te zeggen, dat e uiteindens van de laatfte uitfpruitfels zig daar eindigen, en met zoo veele Mondjes, als 'er en- deltjes zyn, buiten de Huid komen: maar om dat ze aan het eind hunner verdeelinge zyn, in haare engheden en dunte oneindig is, zoo konnen zy dan niet alleen aan de alderfynfte en fcherpfte deer len van het Bloed een doortogt geven: maar het dikke van dat Vogt, de roode Bloed-Balletjes, niet omvangen, nog uitlaaten; ten zy door eenig te- gen natuurlyk Geweld en al te fterke Bewegingen, of aan de weeke of harde Partyen: waar uit dan eene Inflamacie voortkomt. Pus zyn alle deeze alderfynfte en het fcherpe Vogt in de Huid voe- rende Vaaten, zowel van de Slag als van de Bloed- Ader endels; die van twederhande foort zyn: als die welke afkoomen van de Slag-Aderen, en zig weder by foortgelyke Bloed - Ader endels voegen, terwyl weder andere, die zig in geenen deele aan eenig Vaatje nog voegen nog inmonden, maar de Huid uitgaande geven ontelbaare en byna onzigt- baare OpeniDgen,welke wy Poriën noemen. Deze K5 Pon
|
|||||
D È "N E D E lt L A N D S C H
|
|||||||
«5*
|
|||||||
Poriën door welke in hctDier zowel als by denMenfch
teduürig eene aanfien'lyke uitwaasfeming en uit-
ampinge gefchied, geeft men de naam van Tran- fpiratie. Aanfienlyk is deze uitdampinge, om dat zy zonder ophouden en door de gantiche uitge- ftrektheid van het Lichaam gefchied, en dus we- gens de Qualiteit der uitvoerende Dampen allen anderen, van wat Natuur ze ook zyn mogen, ver- re te boven gaat., byzonder is dezelve aan zomffii- ge oorten overvloediger als aan anderen, vooral aan plaatfen, daar eene Wryvinge plaats heeft, by voorbeeld aan de binnen zyde van het dikke van den Voorfchenkel en tuflchen de agter Billen. Als 'er, het zy ook uit welke Oorzaaken: als
van eenige gevoelige Smerten, van eene gedwon- gene Beweginge, of van eene geweldige en gefor- ceerde Werkinge, de Beweging en de Qualiteit van het Bloed in de Bloed-Vaaten vermeerdert is, dan moeten de fcherpe Vogtvoerende fubtile Vaat- jes, die een vervolg van de voorgemelde zyn, en het Vogt, dat uitdampen zal, bevatten en voeren, zig zeker van deze vermèerderinge meer aange- daan en opgevuld vinden, en alzolmeer Vogt ont« fangen als zy konnen omvatten, hetzelve dus ook overvloediger weder na buiten Horten. Welk uit- .gefypeld Vogt na buiten gekoomen zynde, zig daar verzaamelt, en dus deze waterige Waazem geeft, welken men met de naam van Zweedt noemd, en die ook vans' gelyke door eene Verfiappinge der Vaaten kan voortgebragt werden. Wy hebben hier te vooren gezegt, dat de dikke
Huid van het Faerd voorGen is, van Zenuwen van Bloed en van fcherp Vogt voerende Vaaten, wel- ke laatfte de endels zyn van de uitende verbreidin- gen va,n de Bloed-Vaaten, die jn de Huid zig ein- digen: teffens hebben wy aangemerkt, dat 'er buiten deze laatfte nog andere Bloed-Vaaten in de Huid gevonden werden. Deze zyn de Slag-Ader- Vezels, welke na dat ze door hét fvnfte van 't inhebbende Vogt de voedinge aan de Huid hebben toe-
|
|||||||
S t A L M É E S T E K. IJJ
gebragt, zig by de Bloed-Ader èndels voegen, en
het dikfte van de Bloed-Subftantie in de Vloedinge van de Circulatie weder over ftorten, om daar op 't nieuw geloutert, doorwrogt, verdund, geraffi- neert en tot de vereifchte hoedanigheid volmaakt te worden. De zoogenaamde daauw Kliertjes zyn iri de Huid van het Paerd niet aan te treffen, maar wel eene andere foort van Kliertjes; welke met de Huid-Kliertjes Glandula Sebaece van den Menfch overeen koomen- Deze Huid-Kliertjes zyn by hët Paerd zeer zigtbaari zy zyn de Werktuigen tot het voortbrengen en filtreëren, van een kleefagtïg Sap: waarvan het gemeenzame nut is, om een Smeerfél aan de 't meeft aan fchérpe Vogten of Kneufingen en Wryvingen bloot leggende dèëlen te bereiden. Dat verztfgtend Smeerfél, dat niet zeer vloeibaar is, en gevolelyk niet verre voortvloeid, ontmoet men 't meelt aan 't Paerd tuflchen en boven aan de Voorfchenkels , in de Lieflen, tuflchen de Billen, by de Ballen, aqn de Schagt, aan de Oogen, en voornamelyk binnen de Oor- buizen ; in welke laatft genoemde dit Smeerfél niet alleen veel vetter, dikker, wafchagtiger en gewrevener is, als aan de overige plaatfen, maar ook dit nut geeft, dat hetzelve de ingang van al» derhande Otlgediertjes in het binnen Ooi»#belet word. Wy befchouwen nu de tweede Party van de
Huid van het Dier: dezelve is het T>ek-Vel (Epi- dermis) zynde die met Hairen bezette en bedekte dunne en fyne Huid, welke gevonden word over de gantfche uitgeftrektheid van de onder Huid, en tamelykvaftaan hetzelve gehegtis,zoo dat 't niet, dan door middel van te laaten weeken, van de onder Huid af te loffen is. De Hairen van hec Dier zyn wel in dat Dek-Vel ingeplant: maar gaan egter met hunne Worteltjes tot in het ondervel door: waar uit de gemelde vafthegtinge van het eene op het andere voortkomftlg is. Wegens de Zelfsftandigheid van dat Dek-Vel, zyn het de ont- leedr
|
|||||
t
|
|||||
156 DeNederlandsche
leedkundigeu op verre na niet eens geweefl; doch
wy zullen ons in dien Doolhof van giffingen niet begeeven. Veele zeggen, dat door'de nieuwfte én befte Dieren ontledigers , de voortbrenginge van het Dek Vel (Epiderme?) Van het Paerd, niets anders is, als eene. uitbreidinge van de Vaaren en, byzonder van de water Vaaten, dat is te zeggen, dat derzelver uiteinden of Monden zig uit èlkan- deren begeven, en zig de een aan de andere voe- gende,, in malkander fmelten, en dus door haar eigene en onderlingfe verlenginge en uitfpanningen een zeer dun Vlies formeer.en, het welk met zoo veele Gaatjes doorboord is, als 'er Monden van de kleine Vaaten gevonden worden. Om dat dit Dek-Vel van geéne doorweevinge van Zenuw- Vezeltjes voorzien is, daarom zoo is het ongevoel- zaam. Het nut, welken deHuid aan hetDier toebrengt, be-
ftaat: iedatzy alle de deelen van het Lichaam totbe- Ideedfel en dekkinge verftrekt; IIC zoo is ze een Werktuig voor de ontlaftinge van alle de overtol- lige en fchadelyke Vogten, welke door Tranfpi- ratie en door het Zweet moeten afgevoerd wor- den, in diervoegen dat deze Vogten natuurlyker wyze zonder ophoudinge door dien weg van bin- nen na buiten konne gebragt werden. llle Zoo is de Huid mede een Zintuig voor het gevoel. Ingevallene Flancquen, word genaamd een
gebrek in het famenftel van het Paerd, hetzelve grypt ftand, als de agterfte Ribbe te veel verwy- dert is van het Heup-Been, of als de Ribbe te veel geflooten zyn; ook wanneer de Voeten en Schen- kelen van het Dier met Pynen bezet zyn; en ein- delyk zoo ziet men ook dat driftige Paerden ge« meenlyk zoo opgefchort van .Flancquen vallen. D«ze foorc van Paerden, welke ingevallene Flanc- quen hebben zyn doorgaans Maagér en niet ligte- lyk Vet tt; maaken, haare Kragten zyn niet groot, en
|
||||
S T"A L M E E S, T E R.
|
|||||||
J57
|
|||||||
en zyn dus niet bequaam om bezwaarlykheden uit
te ftaan. Kakker in de Voeten , is een zeer boosaardig
Ongemak, komende veeltyds onder aan de Ver- fenen,maar meeft aan den Straal onderin den bin- nen Voet, zynde een Spons en Vezelagtig uitwas, zweemende veel na verrot Hooren, en zeer ftin- kend, fomtyds ter groote als eene Walnoot; ook wel zoo groot als een Hoender-Ei. Dit uitgroei- zel is wel in het eerfte ongevoelig, doch da'ar na nier. Men heeft verfcheide foorten van deze boo» fe uitwaflen, welke de eenen van de anderen ver- fchillen, door den aart der Vogtèn welke zy voort- brengen, en door het getal de'Vezelen en derVaa^ ten, welke de uitgroeijng maaken; en hier van zoo zyn de Wortelen in een meerder of in een minder getal, en haare uitwerkingen openbaaren zig door meer of minder kwaade toevallen. Daar zyn van deze uitgroeizejs, welke zich weder vertoonen, zelf terzelver tyd als men meend dat ze uit den grond weggenoomen en verdweenen waaren. Deze zyn de zulken, welke onderhou- den zyn door een Vogt het welke door een grooc getal aanzienlyke Vaaten aangebragt is. Daar zyrt andere, welke den Voet, dien zy aan doen, ten eenenmaal eene mismaakte gedaante geven; doen- de denzelve te breedt, en plat worden, zoo be- leedigen zy voor en na de Verfenen, de Kwartie- ren , de Sool, de Toon, en komen zelfs tot aan het Pees-Vlies, het geen het beneedenfte van de kleine Voet bedekt. Men word dit gewaar, wan- neer de kwaade ftoffe tot de Hairen dringt en by de Kroon te voorfchyn komt. Alle deze verwoe- ftingen koomen uit niet anders voor, als uit eene Scheuring der Bloedt qp Lympha-Vaaten, welke zig al te veel opgekropt bevonden hebben. De Vog- tèn welke aan de kloppinge der naaft leggende A- deren, en aan de Oscüation der Vezelen bloot leg- gen, ontbinden haar en loopen uiteen; degroove Zou>
|
|||||||
jjg DeNederlAndsche
Zouten, waarvan het voedend Sap der Kanker voor»
zien is, koomen in beweging, ontloflen haar door de Vogtigheid, omfteeken alle deelen die ze ont- moeten, én doorknaa'gen het Weefzel zodaanig, dat 'er als dan byna geene Moogelykheid meer is den voortgang daar van te fluiten; welke zoo fnel niet zyn konde, als men het kwaad by tyds hadda tegenftand gebooden, en door, inwendig te gebrui- ken, de middelen hadde gezogt^jden "omloop der Vogten te bevorderen, en eene vermindering In het kwaadden in deszelfs Scherpigheid te maaken, Veeltyds zyn deze Kanker Vaaten een' gevolg van eene mislukte Geneezing, welke men ondernoo- men heeft tegens de Klooven en Scheuren aan de Beenen, voornaarrj^nlyk als men verzuimd heeft inwendige Geneesmiddelen te gebruiken; door welke de doorftraaling der Vogten bevorderd hadde konnen worden. Dat de overvloed der bedorve Vogten de grootlte oorzaaken van de Kank,er-Voeten is, kan men genoegzaam opmaaken; om dat Paerden, wel- ker Pooten vogtryk , en aangetaft geweeft zyn , of met bevangenheid , of met fchurf; welker Voe- ten ruim en hol, en de Verfenen breed zyn, of aan welke den ftinkftraal plaats heeft, meer als andere aan den Kanker onderworpen zyn; en het is zeer gemakkelyk te begrypen, hoe in deze Iaa- ge, flappe en byna Sponsagdge deelen , zoo als de Verlenen en den ftraal, de dik en fcherp gewor» dcne Sappen, na dat ze afgezakt zyn, zeer be- zwaarlyk meer omloopen konnen, en zullen dus voortbrengen opkroppingen, vervolgens builen en uitgroeizels, welke door de kwaadheid van derzel- ver ftoffe, eenen byna onverdraagelyken ftank van zig geven: ook is te begrypen, dat de in een ge- duurig Vogt zynde, agter Voeten met dit kwaad meer aangevallen worden als de voor Voeten. Daar worden fomtyds ook'ftinkende Vratten omtrend den ftraal gevonden, of aan de zyden of onder aan hec ejnd, "maar zelden van voorên; deze Vratten er- kennen dezelve oorzaaken als den Kanker, nogtans zyn
|
|||||
r.' '
|
|||||
S T A L M E E S T E R.
|
|||||||
139
|
|||||||
zyn ze daarvan te onderfcheiden, voornaamentlykr
wegens de mindere fcherptens in derzelver ftoffe , maar die, wanneer men ze te oud laat worden, wel in eene Kanker-Voet veranderen konnen. De behandeling tot de Geneezing van de Kanker-Voe- ten is te vinden in het eerfte deel van den Neder- landfchen Stalmeefier: Pap. 343. Karbonkelen , worden genoemd, eene zoort
van kwaade, ftinkende Puiften, komende veeltyds aan de agter Schenkels van het Paerd, en daar fomtyds aan de zyde van de Kogel, of op dezel- ve, ook wel eens regt tegens over dezelyer Ge» wricht, op de Pees/en by de Kroon; de Karbon- kelen welke agter aan de Koot koomen, veroor- zaaken aan het Dier veel Pynen, maar zyn niet gevaarlyk. Die op de Pees van de Koogel of op die van de Koot geplaaft,, zyn dimmer als de eer- fte; maar de Karbonkel Puiften welke omtrent by de Kroon en gevolgelyk na by den Hooren koo- men, zyn de kwaadfte en meed gevaarlykfte on« der allen, daar koomen 'er ook wel aan den Hoo- ren en wel meeft onder het binnen Kwartier* Der- zelver oorzaaken konnen zyn uitwendige en ook inwendige. De eerftgemelde zyn by voorbeelt, Slaagen", Kncllingen en Kneuzingen, of ook wel eenige fcherpe ftoffe, of als door de Modder Vui- ligheid en Smeerigheid, de Pooren van de Huid ver- ftopt geraakt zyn en hierdoor het Lympha Vogt, of het uitdamp Vogt gedwongen is geworden, om in zommige uitvoerings Vaaten verhard en ftil te ftaan. Dat ftilftaande Vogt, belet het op nieuw aankomende zynen loop voort te zetten, het geene zig door de uitwaazeming moeft na buiten begee- ven; en geeft dus gelegentheid tot eene opzwel- ling , waarvan eene meer of mindere groote dikte ontftaat, welke meer of minder verheevendheid heeft, meer of minder hart is, en welker top met meer of minder moeilykheid tot 't Zweeren komt. Uit deze opening komt eene Etteragtige met Bloed ver-
|
|||||||
i6o DeNederlandsche
vermengte ftofFe; terwyl zig uit den grond van de*
ze ftofFe een witten, kleefagtige taai elaftifche Et- terklont verheft, die zeer veel gelykenis na een eindje koort heeft. Deze Klont buiten de eerftge* melde Etterftoffe zynde,zal men vooraan dezelve een ruim diep gat gewaar worden, uit het welke dagelyks eene zeekere meenigte Etter vloeit;- dit ten eenenmaal rein uitgevloeid zynde , zoo zal daarna de dikte weder zakken en langzaamerhand verdwynen. De inwendige oorzaaken dezer Kwaal beftaan uit een verdikking en fcherpheid der Vog- ten, welke gebreeken weder uit eene bedorvend» heid van het Bloed afkomftig zyn. Klein-Voet, word aan het Paerdt, dat byzon-
dere Beengedeelte genaamd, het welke 't laatfte of onderfte van de Schenkel is, en dus ook de onderfte Gewrichtinge aan dat gedeelte uitleevert; eene Gewrichtinge die dat klein Voet-Been hen- felender wyze met het Kroon-Been heeft.-------
Iet klein Voet-Been, is niet zoo vaft gebakken, en Sponsagtiger als alle de andere Knokken van den Schenkel; en hier om zoo is't met een on- eindig getal Gaatjes of Pooren doorboord. De figuur van dat Been, komt overeen met die van den Hoef, of 't Hooren, het welk de uiteindenst der Voeten van het Dier uitmaakt; dus kan mea ook dat gedeelte verdeelen, in het bovengedeelte, het ondergedeelte, het voorgedeelte, de zydee» len en het agtergedeelte. De boven Party is ver- deelt in twee gladde en glinfterende Vlaktens, die met het Kroon Been eene Gewrichting zyn.— Het ondergedeelte is iets uitgeholt, en word be- kleed met het Pees - Vel, afkomftig van de uit* breiding van den Buig Spier-Trekker. -----*- Het
voorgedeelte is gerond; het vervolg hiervan geeft
de zydeelen, een inwendig en een uitwendig; deze komen zig te eindigen door twee verheevend- heden, die gelyk als een Bek geformeert zyn, en elk daarvan heeft eene ronde uitfnydinge; waar door
|
||||
S T At MEESTER.'
|
|||||||
161
|
|||||||
4oor de Bloed-Vaaten paiTeeren, die zig door de
geheele Voet koomen uit te breiden. —;—■ Het agterfte gedeelte is uitgefneeden en gelyk aan eene wafleftde halve Maan, door de tuflchenruimte def gemelde twee verhevendheden geforrneert. Men yind daar twee aanzienlyke Gaaten,die tot binnen het Lichaam van dat Been zelfs doordringen ; doot welke de Bloed-Vaaten binnen koomen, welke zig V daar uitbreiden. in hoogte meer üitgeftrekter zynde als het agterge- deeïte, zoo ontftaan hiervan twee Randen, waar- Van de bovenfte, die langs de Geleedihge is, op de Kroon paft, dewyl de onderftë, die de groot- fte en fcherpfte is, met den omtrek van de Toori uitkomt. Voor het overige , zoo is by de Klein- voet geeh onderfcheid té rhaaken, in die van de voorfte met die van de agtër Voeten; zyndé beide gelykvormig. Klieren, (Glandula) deze zyn gelyk als koö»
ilige zeefvormige Weefzels, die ook in verfchei- de plaatfen des Lichaams van een Paerdfc gevonden werden, en daar verfcheide deeleri des Bloeds af- zonderen : de zelfsftandigheid der Klieren is droog, broos, en Sponcieus, van binnen en van buiten met veele VUesjes belegt. Men onderfcheidt ze in driederhande, als te zamengeftelde {Glandula conglomerat®) 2e Kogelvormige (Conglobatce') en 3e hier en daar verftrooide (Spar/té). De eerfte zyn geforrneert door eene Verzameling en Byeéri- voeging van verfcheiden, doof de gemeenzaame Vaaten gebonderie Kliertjes, in een enkel Vliesje beflooten, dat uit deze menigte Klier-korreltjes een enkel en het zelfde werktuig uitmaakt. Het nut dezer foort van Klieren is, dat ze door een afzon- derlyk Kanaal het onnuttige Waatér uit het Lid- haam doen fcheiden. Het tweede foort van Klie- ren zyri fomtyds van een ovale en ook wel ééns Van eene , iets langagtige ronde Vorm, en zoö Valt, dat ze het drukken der Spits van den Salbel IL Deeï.. L ter*
|
|||||||
IÓ2 DeNïBÏIUSDS'CHB
|
||||||
verduuren konnert, zynde met hun Zeefagtig Weef-
zel en buisjes, welke dezelve formeeren, aan de naafte Partyen vaftgehegt. De Vezelen, die de- ze Klieren formeeren en omweeven, zyn Circu- lair, en van een Span-Kragt voorzien, in dier voe- gen, dat ze op dezelve eene byeendrukking of Persfing konnen voortbrengen. Deze bereide en volmaaken de Limpba, en zyn ten opzigte der Va- Ja Lympkatica hetzelve wat de Pees-Knopen(Glan* glienes) voor de Nerfbuizen zyn; zynde dit Vogc daar geloutert, verdunt en uitgekookt, door de Werking van haare Sluit-Vliesjes, en van alle, de zig daarna toe begevende kleine Vaatjes. De der- de en laatfte foort, of de overal verfpreide Klie- ren zyn zulke, welke oneindig eenvoudiger als de twee reeds gemelde foorten zyn, en eigentlyk met meer regt Klier-Blaas/es, dan zelfsftandige Klieren genoemt mogen worden. Deze kleine en bykans onzienlyke deeltjes beftaan enkel uit een Vliesje, dat hol is, en waar binnen een byzonder Voge ^ekleinft is. . Tot de ecrfte foort, of de zamengezétte Vaat»
agtige Klieren QGlattduIa Conglomeratie) behooren de volgende. De Oog-Klieren.
De Speckzel Klieren of Ayives. De onbenoemde Klieren. De Kaak - ~) De Onder-Tongfche - |
De Pram • ( Klieren
De Levef - - - f Jvueren-
De Pancreas - - - |
De Nieren - - - J
en de Zaad-leiders-Klieren (Froflatay
De tweede foort of Kogelvorrajge Klieren
- {fionglolatce zyn; De Krop* Klieren. ,,
De
|
||||||
/■
|
||||||
IÖ3
|
|||||||||||||||||||||
Stalmeester.
|
|||||||||||||||||||||
De Onder-Schouder-Bladfche
De Kaake-Beens
De DarmScheil
De Rug
De Heup •
De Heilige »
De Kruis
De Klieren van Couper.
en de Klieren van Littel.
|
|||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||
Klieren.
|
|||||||||||||||||||||
f
J
|
|||||||||||||||||||||
Tot de derde foort behooren.
|
|||||||||||||||||||||
De HerfTen-Klieren.
De Klieren van Meibotnius.
De Lippen
De Onderkin -
De Tong - - -
|
|||||||||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||||||||
Klieren.
|
|||||||||||||||||||||
De Lel -
|
|||||||||||||||||||||
De Long-Pyp
|
|||||||||||||||||||||
De Maag - -
|
. J
|
||||||||||||||||||||
De Kiezen of Kauw
De Klieren van 'c verhemelte.
De Lugt-Kamer • 1 „..
De Lugt-Keel - ƒ Kheren' De Klieren van de ingewanden.
De Klieren vart den Uterus of Baarmoeder.
De Synoviale Klieren van Clopton Havers.
De Smeer-Klieren.
De Slym-Klieren.
De Reuk-Klieren van Tyfon.
De Druivenvormige Klieren der Scheede van de
Lyfmoeder. • en die van de Pis leider.
De zoogenaamde Amandel-Klieren QAmigdales')
en de Huig-Klieren (Uvulares) werden in 't Paerd niet gevonden. *------• Eindelyk zoo kan men 'er
nog byvoegen, dat 'er eenise Klieren zyn, welke
door de nieuwfte en befte Dier-Ontleeders, mede aaiet direft onder deze drie Claflea gefteldt werden; L 2 maar
|
|||||||||||||||||||||
164- DeNed brlandsche
c **
maar door den Heer Bourgelat als byzonderc en ir-
reguliere Klieren worden aangemerkt, als de Pyn^ Appel.Klier, de twee Tyroides, de Borft-Klie- ren. &c. Klooven, zyil vogtige Schueren iii de Huid aan
de Kniekeel van den Voorfchenkel, en in de bui- gingen van de Hallen aan de agter Beenen van het raerd, zy worden ook wel gevonden omtrent de Kogel, en daar zyn ze fomtyds in 't lang af gaan- de," waar tegens die aan de Kniebuigingen altyd dwars gaande zyn.- Beide Poorten fypelen een fcherp "en Hinkend Vogt uit, het welke zig daar feduurig tot fchubbige en fchurvigeRooven opdroogt,
loewel dat ongemak niet verder als in de Huid zig bepaald heeft, egter zoo is het aan het Dier hmderlyk in 't gaan, byzonder als het kwaad ver- oudert is. Somtyds beftaan die Rooven maar en- kel uit eéne Schurf, en wanneer men de fchurvige Rooven wegneemdt, de Huid daaronder gezond en droog verfchynd; maar egter wel dra weder met Schurft bedekt word. Veeltyds vind men onder deze Schurft Rooven, een gee'lagtig fcherp en zout Vogt; en deze foorten van Rooven zyn aan het Dier Pynlyker als de eerftgenoemden en doen het fomtyds kreupel gaan. Dit ongemak hoe- wel uitwendig zynde, is egter uit inwendige oor- zaaken voortkoomende, eene fcherpigheid in de Lempba en in het Bloedt is het voortbr'engfel daar- van. De daagelykfche ondervinding leert ons, dat het van 't middelpunt van den Kringloop , meelt afgeleegene deelen zyn, daar het Bloed het bezujaarlykft Circuleert; om dat aldaar de bewee- gingen van zamentrekking en ontlaating van'het Hert niet zoo gevoelyk zyn konnen als in die dee- len welke aan dit middelpunt meer genadert zyn, dit vaft gefteldt zynde, moet men zig niet ver- wonderen , dat deBeenen de eerfte deelen zyn,, daar zig de Ongemakken, ,welke uit het bederf van het Bloedt voortkomen bepaalen, en dat ook |
||||
Stalmeester.
|
|||||||
IÖJ
|
|||||||
by de Ongemakken, welke door de kwaalyke ge-
fteldtheid der Lympha ontftaan, de Huid 't eerft word aangetaft;dewyl dezelve beftaat uit een zeer digt Weeïzel, en de Serum Vogten welke daar 't overvloedig!!: zyn, zig daar zeer gemakkelyk ophouden. Men kan zelfs veronderftellen, dat het binnen de Vaaten is, door welke de Uit- waazeming en het Zweet uitgaat, ter plaatfe daar dat Ongemak het begin neemt-, en om dat de Huid, omtrent alle de zamenvoegingen en alle de PIoo- jen der Gewrichtingen, meer als elders van zulke Vaatjes, welkers uiteindens Pooreh zyn, 't meed voorzien is, en de Kwaal veroorzaakende Vogt, daar't overvloedigd komt, zoo moet het kwaad der Klooven zig daar ook bepaalen. De meefte Ongemakken welke zoo wel aan de voor, als aan de agter Beenen koomen, en by welke diergelyke Vogt uitfypelingen plaats hebben, erkennen zelve deze kwaade gefteldtheden, der Bloed en Lympha Vogten , tot Oorzaaken. By de zoogenaamde Ras- pen of Rotteftaert gelyke Rooven, welke men zeer dikwyls langs de Pees der agter Beenen, en fom- tyds ook wel aan die van de Voorpooten ontwaar word, is het mede nier. geheel anders gelegen; maar hier by gebeurt het wel, dat het alder fub, tielfte van het Vogt uitwaazemd, en door mid- del der Ettering ontkoomen zynde;' het dikfte ge- deelte zig in de Monden der Pooren blyfc ophou- den ; daar zig verhard, en deze harde Korft for- meert , welke men niet oneigentlyk Rottenflaert ge- lyke Rooven kan noemen; welke, als zy haar zoo verre uitftrekken, dat zy over eene Gewrichting of buiging raaken, niet alleen de beweegingen dezer Qeledyjg bezwaarlyk maaken, maar telkens ook aan het Dier Pyn veroorzaaken es 't zelve doen kreu* pel gaan. • . Knie, word aan 't Paerd genaamdt, het dikke
en meeft bultige gedeelte, dat men omtrent in 't midden van de Voorfchenkel ziet, en het welk ei» L 3 gent*
|
|||||||
j6S DeNederlandsche
gentlyk de famenvoeginge van de Pyp met het voor-
arm Arm-Been (Cubitus) uitmaakt. Het zyn zeven by- zondere, en tot de Knie behoorende kleine Beent- jes , die dat bultige gedeelte formeeren, 't welke men gemeenlyk door de benaaminge van Knie ver- f taat, en door deze Beentjes is het eigentlyk, waar door de Voorarm zig met de Pyp vereenigt vind. Deze zeven Beentjes zyn in twee reijen gefchikt, zoo dat 'er in de eerfte reije vier, en in de ande- re drie gelegen zyn; zy zyn door fterke banden zoodanig aan elkander gevoegt , dat zy niet als een enkel Been vertoonen, uitgenoomen het eer- fte Beentje uit de eerfte reije, dat zig gelyk als iets van de anderen afgefcheiden te zyn, vertoond; en eene agtcrwaerts komende hoogte heeft; waar- om men dit Been het gebooge Beentje kan noe- men ; hetzelve diend tot hegtinge van een zeer fterk Ligament, 't welke zig nog komt in te plan- ten aan Ihet bovengedeelte van de Pyp, en ook aan de, deze Pyp tegenftaande kleine Beentjes, waar uit een Band-Boog ontftaat, door welken de JBuig-Peezen van den Voet paffeeren. Het geboo- ge Beentje brengt veel' toe tot de formeeringe van dien Boog, door eene aanmerkelyke holte, welke zig aan het binnen gedeelte van dat Beentje bevind. -------- De Knie dus famengefteldt zynde van ver-
fcheide Beenjes (welker maakzel te befchryven,
en ze met byzondere benaamingen te beftempelen onnoodig is) kan eene zeer vrye en wel beweegly- ke Geleedinge doen. Eindelyk zoo ftaat hier om- trent nog aan te merken, dat by het Paerd zoo als by alle de viervoetigen Dieren de Kniefchyf ge- noemd; word, dat gedeelte, 't welk eigentlyk met den Voorvoet (Tarfus) der Menfchen oveteen komt. Knie-Schyf, (patelk) zie Knie.
Knorbeen, of Kraake-Been (Cartüago), is een
van de vafte deelen van het Diertyke Lichaam, hoe-
|
||||
*
|
|||||
Stalmeester. 1 '167
hoewel zagtër en buigzamer als een Knokken, zon*
der gevoel. Daar is geen Been, dat alvorens geen Knorbeen ge weeft is , en naderhand, vind men geen Lidt dat niet met Kraak-Been overtrokken en bekleedt is, om het zagt te doen beweegen. De Knorbeenderen hebben veel overeenkomft met de Natuur der andere Beenderen, en zyn niet als door de meer of mindere hardigheid daarvan onder- fcheiden; zynde teffens van een glinfterend fpan- nend, buigzaam en zeer witagtig ftof. Ook be- fchermen de Kraak-Beendern hunne toe geëigende deelen voor 't fchuuren en wryven tegens de uit- eindens van 't naaft by liggende Been, waar aan zy anders zouden onderheevig zyn. Geduurig door een flymig Vogt gevoed en bevogt zynde, confer- veeren zy elk Gewricht dat ze overkleeden, en voorzien tegens de Ongemakken welke uit eene geduurige wryvinge en eene heftige zamenfehok- king zouden voortkomen, en geeven eene geduri- ge beweging aan de Lidfluitingen. Zommige daar- van zyn harder en worden door den tyd Beenagtig, andere daar en tegens zyn weeker en formeeren zelfs deelen , als by voorbeeldt de Ooren, en nog andere die 't weekfte zyn, geven de Kraak-Beeni- ge banden. Koevoet ook wel Beefie-Voet genaamdt, betee-
kend een aanmerkelyk Gebrek, aan het voor Been van het Paerd. Hetzelve heeft plaats, wanneer de agter de Pyp langs gaande Been-Pees, by haar begin, dat is onmiddelyk onder de Knie- keel , al te dun, fcherp en fpits* toegaande is; zoo dat dit met 't overige van derzelver uitgeftrektheid in de proportie niet overeenftemt. Om dat deze gefteldtheid, doorgaans aan de Beenen van Beeften gevonden word, is het, dat men de Beenen der Paerden aan welke men eene dusdaanige gefteldt- heid gewaar word, deze benaaming geeft. Deze gefteldtheid van 't Been van het Dier, verftrekt aan hetzelve niet alleen voor een wangeftalte . maar L 4 tef*
|
|||||
•
|
|||||
ï63 DeNederlandsche
teffens ook voor een gebrek in 't famengeftel;wan6
de Feezen, hoewel dun en zeer Spits toegaande t zyn egter van hetzelve getal Vezelen als de Spie- ren voorzien ; doch deze Vezelen zyn gelyk als famen gewurgt, meer gefiooten; en iamen gebak- ken by het begin van de Pees, dan by het overige van derzelver lengte; waar van daan het komt,dac de byzondere en de aan elke Vezel eigene bewe- ging vermindert, en door deze al te naauwe famen bakkinge geneepen en beklemt moet zyn. Het is de Meening niet, dat de Pees Vezelen uit haar zel- ven , eenige beweging van famen trekking hebben ; neen, maar zy krygen de beweeging der famentrek* king van de Vleefch-Vezel; waar van zy 't vervolg zyn; De Pees dus voor haar begin reets zwak en kwaalyk gefteldt zynde; heeft vervolgens nog meer gevoel van dat gebrek der Beweging, welke haar door de Vleefch-Vezelen behoorden overgelaaten te worden; en dat Gebrek in de Beweging heeft weder zynen invloed, op de beweeging van den Schepkel. Kogel, word aan hetPaerd genoemdt, dierond-
agtige dikte, welke zich zoo wel aan de voor als aan de agterBeenen bevind, tuflcben het Pyp Been en de Koot; zynde eigentlyk de Gewrichtjng door welke de beide Jaaftgemelde Knokken aan een ge- voegt worden. Van de welgefteldtheid der Kogel, is wel meelt afhankelyk die van den gantfchen Schenkel. Als de Kogel in haare natuurlyke welge- fteldtheid zal zyn, en zoo, dat bet Been wel geplant mag genoemdt werden; zoo behoord, dat derzelver voorgedeelte omtrent twee of drie Vingeren breedt, meer agterwaerts uitftaat als de Kroon: want zoo deze zig met de Kogel en de Knie in een regte Lyn bevind, dan is het zeker, dat het Dier al te regt op zyne Schenkel leeden is, en dit is eene ge- brekkelyke Helling, die't Been van het Dier bui- ten zyn Krachtpunt brengt, en te gelyk de bedor- venheid van d.at deel te kennen geeft, Deze ver* |
|||||
S T A h M E E • T E R. 169
keerde gefteldtheid der Kogel, en de daar uit vol-
gende gebrekkelyke gefchaapenheid van de Schen- kel-LeedefT, kan op eene tyd minder, en op een andere tyd meer ftand grypen; want 't bederf dat door den Arbeid aan een of ander Lichaamsdeel word toegebragt, gefchiedt gemeenlyk trapsge- wyze, en zoo is het ook gelegen omtrent deze uit- wykinge van de Kogel. -------Wy zien, by een
Paerd, dat reets iets te regt op zyne Pooten ge-
fieldt is, dit kwaad van tyd tot tyd meer de over- hand neemen; de Kogel haar telkens meer voor uifi begeeven, en tot op eene regte Linie met de toon te maaken, voorwaerts wyken, zelfs zoo, dat hec fchynt als of het Been uit zyn Kas geweeken is, en in plaats van eene uitpuiling agterwaerts te maa- ken, vind men deze Bult aan net voorgedeelte van het Been: 't geen men eene bultige Kogel noemdt. Vraag men hoe dat aan den Voet van het Dier, langzamerhand deze veranderinge ftand grypt?Wy worden gewaar, dat de Kogel van rekkende en van buigende Bewegingen voorzien is, en dat deze be- weegingen door niets anders gefchieden, als door de buig en de uitftrek Spieren. Deze Spieren zyn altyd in famentrekking, en haare gelyke afgemee- te en wederzydfche Kracht, kan alleen de Kogel en den Voet in haare gewoone en natuurlyke ftel- ling onderhouden. Zoo 'er nu eene onder dezel- ven,van haare Kracht verheft, in werkingen komt te verminderen, en die de tegenwerkende daar- van is, in de haare niet meer tegengehouden word, zal de eerfte onfeilbaar overhaalen en bedwingen; waaruit gevolgelyk eene verandering in het famen- ftel moet ontftaan.. Men behoord hier ook aan te merken, dat in de ftaat van welgefteldtheid,* de Gewricht Banden niet weinig toebrengen, om dit gedeelte in de behoorlyke en natuurlyke Legging en ftelling te onderhouden; dus is het zeker, dat de oorzaaken van het Gebrek, dat wy hier verhan- delen of van de uitftrek Spieren, of van de Buig- 5pieren, of zelfs van de Gewricht-Banden moeten L 5 af*
|
||||
Ï^O DeNEDERLANDSCHE
afkomftig zyn. In het eerfte geval is 'er verflapping
in de uicftre'k Spieren; deze verflapping kan voort- koomflig zyn uit eene onvolmaakte Beroerte, die langzamerhand gekoomen is; vloeiende als dan de Dierlyke Levensgeeften niet meer met dezelve Kracht en veelheid binnen deze Spier, en gevolg- ]yk moeten dezelve de eigende Kracht ook Diet meer hebben ; en haar tegenwerker dezelve weder» ftand niet vindende; zal het deel, na zig overhaa- len.-------- De gemelde onvolmaakte beroeringc
komt voort uit eene verflapping in de Zenuwen
of van derzelven verftopping; de verflapping kan zelfs ook in de Vezelen van de Spier veroorzaakt worden, door al te veel Oeffening; want, in alle Beweegingen , zoo Iyden de Spier Vezelen het mceft. van den Arbeid; en konnen na eene zekere tyd zoo afgemat worden, dat ze als niet meer be- kwaam , tot het Oeffenen haarer Fun&ien, konnen worden aangemerkt. Jn het tweede geval, zyn de Buig-Spieren te veel gefpannen , waardoor derzel- ver lamentrekking te fterk word; of daar moet te- gentrekking in de Pees wezen; 't geen gebeurt; als 'er zig een al te groote meenigte Dierlyke Gee- ften daar na toe begeeven, of zoo 'er eene vet» drooging in dat gedeelte heerft; 't zy dat deze ver- drooging ontftaat uit het Gebrek van de Sappen die daar Circuleeren ; of van de verftopping der Vaaten, het zy wt^ens Gebrek van het Voed-Sap of van het Leewater, dat gemeenlyk by de Ge- wrichten de Peezen omgeeft, en door al te veel .Arbeid verlooren gaat. Eiadelyk zoo kan 'er ver- flapping in de Gewricht Banden wezen; en zoo de BuigSpier-Peezen, dat de fterkfte zyn, den we- deritand van de Banden geringer als te" vooren be- vinden , konnen dezelve de uitftrek Spieren over- weldigen, en trekken den Voet agterwaerts, zoo dat deze Gewrichting zig voorwaerts uit moet be- geven; en in dit laatfte geval, zal het Leewater dat zig in 't band Kasje onthoud zeer veelvuldig wezen, om dat het de Vaaten in meenigte voort- bren»
|
|||||
V
|
|||||
'S T A t M E E S T E R. "!*%£< 171
brengen, öf om dat de Pooren en endel Vaatjes,
die hetzelve moeften opflurpen of inzuigen, zig verftopt bevinden.-------Weetende dat de kwaade
gefteldtheid van de Kogel werd veroorzaakt, of
van eene verflapping der ukftrek Spieren, of de Spanning, de famentrekking,de wedertrekking van de Buig-Spier-Peezen, of eindelyk eene verflap- ping der Gewrichtkasbanden; is liet buiten tegen- fpraak dat deze verfchillendeOorzaaken , by de Ge- neezing-van het Ongemak ook verfchillende hulp- middelen verehTchen: 't is dus noodzaakelyk, dag. men ze leerd kennen en onderfcheiden door de tekenen die daar van zyn en de tegenwoordig- heid aanwyzen en verfcheidenlyk te kennen gee- ven. In het geval van een onvolkoomen Beroer- te, vind men de Kogel van het Dier maar alleen Bultig, in dat van Spanning, van de famentrekking of van de wedertrekking der Buig-Spier Pees, is deze Pees uitermaaten hard , en haare Werking fchynt zeer wederhouden te zyn; en in het laatfte geval, te weeten, by de verflapping van de Gê- wricht-Kasbanden, dan zyn de Kogel en het Ge- wricht ontzachlyk gezwollen, dit zyn alzo de Kenmerken (Symtomata) welke doorgaans de on- derfcheiden Oorzaaken van het hier verhandelde Schenkel Gebrek aantoonen. Kogel-Trekker, (een) word genoemd, een
in de Heelkunde gebruikkelyk konftwerktuig, met het welke de Kogelen, lappen &c. uit de ge- fchoote Wonden gehaald moeten werden, en waar- van een Paerden - Meefter en Kuur-Smit by zyne Gereedfchappen moet voorzien weezen; voor al die geenen welke zig in tyd van Oorlog by de Lee- gers ophouden. Het zelve Konftwerktuig beflaat uit eene ftaale holle Pyp, welke een klein ftukje Yzer in zig omvat, 't welk aan zyn einde eene fcherpe Schroef uitmaakt, en veel overeenkomft heeft met het Inftrument waar mede men gewoon is, de nedergedrukte Herflen.Pan op te ligten. |
||||
Ï7'2 - DeNëDERLANDSCHE
|
|||||
Indien men daar meê de bewerking van het uit-
haaien der Kogel doen wil, foekt men zoo lang tot dac mjn m;t d^ gladde Pyp d; Kogjl kan beroe- ren, en draait dan de Schroef voorwaerts in de Kogel, trekkende op die wyze uit de Wonde. Kort-Adgmheio, is by de Paerden eene der
grootfte Gebree'ken; men moet dit Gebrek egter njqt verwerven met de DamRigheid; de eerfle tee» kens welke het onderfcheid daarvan aantoonen zyn, dat men by de Kort - Ademheid, zoo lang het Dier geene gedwongene Bewegingen gedaan heeft, in deszelfs flancqtjen geene kloppinge befpeurdt; en dat gedeelte niet oncfteldt, is, z;oo als het byde Dampige Paerden geduurig plaats heeft. De Kort- Ademige Paerden, Snoeven en Blaazen na dat zy eene gedwongene Beweging gedaan hebben , en alsdan word 'er ook beweging in hunne flancquen befpeurd. Daar is nog een onderfcheid in de Kort- Ademige Paerden, daar in beftaande, dat fommi- gö, welke men gemeenlyk Blaazers noemd, by het Werken geweldig Blaazen, en by hetzelve ee- ne Snorking of foort gelyk Geraas van zig doen hooren, waar en tegens andere minder Blaazen, en in hetzelve ook "geen Geraas van zig laaten hooren , als alleen een geduurig Snoeven, door de moeilyke Ademhaating veroorzaakt. Het Gebrek van vryheid jn de Respiratie, ka" voortgebragt zyn door driederhande Oorzaaken. Ie uit eene ge* brekkelykheid in het Wertuig zelve. I Ie van de engheid der Kqnaalen, door welke de Lugt by de Inademing en by de Uirademing binnen komt en uitgaat. ille uit het gebrekkelyke famenftel van hetDier. —Uit de gebrekkelykheid van hetWerkr.uig zelve, wanneer 'er verftopping in de Lugt-Kameren, ofte veel ver/.wakking inde eigentlyke deelen is, ofdat eene al te groote verharding dezer deelen» hun beletten om aan haare pligt te voldoen, en zy daar en tegen, tegens de uitzettinge der Longen ver- zetten moeten. Belangende de vernaauwing van dg m*x, Ka»
|
|||||
S T A t M E E S T E R. 173
|
|||||
KanaaIen,zoo is het niet zwaar om te begrypen,hoe de
Keel, deLugt- Pyp en boven al deNeus,geene genoeg- zaame ruime doortocht hebbende, eene moeilyke Ademhaaling veroorzaaken konnen : Ik zeg boven al de Neus, om dat de meefte Lugt door dezelve naar binnen komt, en het Dier maar zeer weinig door den Mond Respireert.' Ten aanzien van het gebrekkelyke famenftel, zoo is 't ontegenipreeke- fyk, dat een Paerd dat te geflooten van Ribben valt; eene zeer bezwaarlyke Respiratie hebben moet; den omvang der Longen is alsdan niet zoo groot in het Paerd als ze wel behoorde te zyn, als men het Geweld en de aanhoudendheid van'zyneü Adem aanmerkt. Waar moet dan dit Geweld' van daan koomen ? nergens anders als van de uitge- strektheid en van de ruimte der Borft; want, zoo die holte zeer ruim is, zoo zullen de Longen min- der gedrongen, maar aan eene veel ruimere uit- zettinge onderheevig zyn; en het Dier zal dan ge» volglyk minder in en uit Ademen; maar zoo in te- gendeel deze holte, door te veel gefloote of platte Ribben, bepaald is, dan zal de uitzetting derLon^ gen veel geringer zyn, en dat Borft Ingewand in zyne Speeling en Werking geftremt zynde; zoo is het zeker, dat de in en uit Ademming veelvuldiget zyn moet. Als in de Neus zich een Neusprop op- does, dan zal 'er mede bezwaarlykheid in de A- demhaaling zyn. Kramp-Ader, Varix, word genaamd een Onge-
mak, beftaande uit eene uitgerektheid en verwy- dering eener Bloed - Ader. Öy het Paerd gebeurd deze verwydering en uitrekking meefttyds aan de Moeder-Ader (Vena, Sapfoma) by haarcn loop over het inwendige zygedeelte van de Hak. Dat de Moeder - Ader zig 't meeft rekt en ver- wydert ter plaatfe daar ze aan de binnen zyde der Hak loopt, is door de hevige Werkingen, door de grooie Póogingen, en infpanuingen der Krach- ten » waaraan dat gedeelte in het Arbeiden is. bloot ge-
|
|||||
174 DeNederlandsche
fieldt, en waardoor eene opblaazing en opkrop*
ping in de Spieren veroorzaakt word. Deze op- kropping maakt een e perfing op de Bloed-Vaaten, en het Vloeizel dus geperft en in zynen loop op- gehouden zynde, veroorzaakt eene uitrekking in de Rokken dezer Vaaten; die, door de herhaalde Poogingen, meer verzwakt en verflapt werdende nog ruimer worden; en in deze ruimte het Bloed zig veel overvloediger als elders ophoudende, uit- wendig eene uitpuilinge vertoond. De Kramp-A- der kan ook nog uit anderen als de reets gemelde oorzaaken ontdaan, te weeten, een' verdikt Bloed kan zi°; in de eene of andere rdmificatie der Vaa- ten ophouden en daar verharden; dit Gebrek in den omloop belet het Bloed, dat onmiddelyk volgt op 't geen dat ftilftaat, door te gaan en zynen loop te vervolgen ; en dat ftilftaande Bloed geduurig door het opvolgende sangedreeven werdende, dwingt de Vaaten om zich uit te zetten, en te verwyde- ren, en dus kunnen 'erKramp-Aderen aan alle dee- len van het Dierlyke Lichaam te voorfchyn koo- men. Zoo lang de uitrekking niet zeer fterk is, heeft het Dier geene Pynen daarvan, en de Ge- peezinge valt in het beg'in mede niet bezwaarlyk. Om dat 'er omtrent de Hak, veelerhande diktens konnen plaats nemen, waar door men zeer ligt het eene Ongemak voor het ander aanziet, zoo dient men, om de Kramp-Ader van een ander Ongemak te konnen onderfcheiden ,te weexen, dat men met den Vinger op de dikte der Kramp:Ader drukken- de, men terftond ziet dat het daarzyhde Bloed door deze drukking te rug en langS de Vaaten gedreeven ■word, en verdwynd, zoo lang tot men de druk- kinge met de Vinger eindigt;wanneer hetzelve we- der in zyne oude plaats der uitfpanning te rug keert. Nog ftaat aan te merkeh,dat deze uitzetting derBloed- Aderen, van eenige verkeerdelyk geborfte Aderen, en nog verkeerder Bloed/patten genaamd worden. Kreebkn-Byter , zoo noemd men een zeer groo-
ts |
||||
I
|
|||||
STALMEESTER. IJS
te en laftige Ondeugt der Paerden , een Ondeugt,
die in het eerft maar als eene aangerioome ge- woonte aan te merken is, maar daarna aan die Dieren tot eene tweede Natuur, en zelfs tot eene aanmerkelyke en zelden geneesbaare Siekte word. Het Krebbe byten, Krebbe zetten, is zeer onder- fcheiden ; fommige Paerden byten of zetten de Voortanden, of binnen op den grond van de Kreb- be j of buiten op dezelve, anderen tegens deReup, weder anderen op den hangenden tuflchen Boom, en eenige ook wel op 't Halfter ftreng; en inge- fpannen zynde, op de Diflelboom; fommige zet- ten op met de boven Tanden, andere weder met de onder Kaakfche Tanden. De meeden Krebbe byters laaten hierby een Geluid van zig horen » waarom men ze ook wel Krebhen-Goekkers noemd ; men heeft ook Paerden die nergens opzetten maar egter dezen Goek in de Lucht uitperlTen. Dat de- ze Ondeugt voor eerft maar eene Gewoonte isf kan men daar uit opmaaken, om dat de Paerden dit Kwaad van elkander Jeeren en overneemen ; want eene Schaadelyke ondervinding leert ons zeer dikwjls,dat wanneer jongePaerden die nooit Kreb- e byters geweeft zyn, maar eenige Dagen lang y of naaft een Krebkebyter op Stal geftaan heb- ben , zy', wel haaft ook in deze Ondeugt vermaak fcheppen en ook aan 't Krebbebyten, opzetten of Goekken raaken. Zoo lang dat Kwaad nog niec diep 5s ingeworteld ,cn als tot eene tweedejNatuur, of zelfs tot een Siekte geworden is, dan is 'er nog kans om het af te wennen; egter zoo moet men 'zig niet verbeelden, dat een Paerd niet een Kreb- benbyter konde worden, zonder het van een an- der gezie,n en overgenoomen te hebben; neen; vee- Ie gewennen zig uit haar eigen , en van zelven toe déze Ondeugt, en daar uit kan men mede opmaa- ken, dat het niet alleen voor eene gewoone, maar teffens ook voor eene uit inwendige Oorzaaken öntftaande Kwaal is aan te merken. Men ziet dat de meéfte Paerdea, die aan dat Kwaad onderhevig zyn»
|
|||||
176 DeNedërLaUdscïIé
zyn , altyd Maager zyn en blyven, fchoon ze ook
nog zoo Wel gevoederc en opgepaft werden, eii men daar en boven nog andere teekenen van in- wendige Öndeugt aan haar befpeurt; die Paerdèn, ■welke" buiten de Krebbe opzetten, zyn nog veel meer aan de Vermaagering onderworpen, als de andere die binnen op de grond van de Kreb opzet- ten; om dat de eetften, die buken opzetten veel van hun hard Voeder weg laaten Vallen en dus ver- liezen. Wy zullen voor eerft de Oorzaakên dezct Ondeugt wat nader befchduwen en in 't licht, ftel- len, ett hierna Van de middelen ter Geneezing ge- wag maaken. onder zoo een groote meenigte Boeken, die over de Paerds Artfenyen handelen, over dat Kwaad als het opzetten, Krebbe-Byten of Goekken, zoo weiuig deugdelyks aangeteekend vind'. rriefi zoude hier uic konnen opmaaken, dat deze hoop Schriftftellers, daar van, zoo als men weet, de eenen zyn Men- gel Moes uit die van anderen gen'oomefl heeft, daar niets van vindende, en uit haar zelve onbe- kwaam om na te fpeuren wat eigentlyk dit voor een Kwaad is, waar van daan 't komt, en nog min- der om middelen tot de Geneezinge van 't zelve aan te wyzen > zy dus liever in 't geheel daar vari gezweegen hebben; daar zy» ook weder andere Schryvers, welke eenig gewag daarvan gemaakt heb- ben, maar egter het ongeluk hebben, dat hunne Meeningen hier omtrerid, zoo als het blykt,geen algemeene goedgekeuring wegdragen —----- Dé
Heer Geurimere, wiens Schriften, by veelen goed
bevonden zyn, heeft in zyne L'Ecole de Cavalerie1, of Ridderlyke Öeffening &c. gemeend, dat wan- aeef by de Veulens de Tanden door't Tand-Vleefch. booren, dezelve Pyn hiervan gevoelen, om welke te verlichten of te "weeren, zy met de Tanden of met het Tand Vleefch op de Krebbe wry Ven, waar door zy de gewoonte van 't opzetten eh Krebbe byten zig aanwennen. Nog véél laffer is, 't geen ons" Mr. Vaientin Trichter m 't tweede deel zyneï - 400- |
||||
: S TA t MEI 8 TB ft. f \ pi??
zoo genaamde Paerd en>Anatomif?wü op de;Mouw
fpellen ; daar hy zegt „ dat in 't Slok*Darms- „ Hoofd van dat Dier; een blinde Sak te. vinden ,, was, in welkers Vouwen zig een gedeelde vaö „ 't Voeder, dat het Dier daorflikken wilde, ^ïanr „ gen en fteken bleef, 't geen dan, aan het Pa^rcJ s, Pyn veroorzaakte,, en om zig daarvan te.on.t- „ latten , zoo rooeft het Paerd zoo lang koeken „ en Kropfen, totdat het de fteekelyke.Voqrage» „ uit dien Sak weder hadde uitgekoekt. " Om aan deze zyne meenlnge meerder waarfijhynlykheid by te zetten, zegt Heer Trkhter, „ dat 't hier med§ „ gelegen was, gelyk als wanneer den Menfch iet» j, in de verkeerde Keel gekoomen was, die a|sdatt „ ook zoo lang Hoeften moeft, tot dat het vep- „ keerd gekoomene in het behoorlyke Slok-Kaoaat „ wedergekeerd was. "Maar, watzullen wy daar- van zeggen ? Ik meen den Bal niet geheel te .zul- len misflaan, wanneer ik ftelle, dat men de>Ön> deugt van het Krebbebyten op tweederhande wyze moet befchouwen; eeritelyk, als eene kwaade ge- woonte ; welke, als ze nog niet zoo lang geduurt; heeft, dat ze aan 't Dier tot een tweede Natuur , en zelfs tot eene Siekte en Gebrek; zyner Zintui- gen geworden is, nog af te wennen en te Genee» zen is ; ten tweden, wanneer dezelve kwaade Ge- woonte al te Diep ingewortelt, eneene; Siekte ia, de Zintuigen heeft voprtgebragt, dan zoude ik niet, gaarne willen zeggen, dat ze lichtelyk te Genee* zen was. ------- Wegens de eerfte (oort ftaat aan
te merken; dat Paerden het Krebbebyten niet van
hunne Ouders over erven; men weet dat jonge Paer? den lichtelyk het Krebbebyten Veeren en overnee- men, als ze by andere Krebbebyters geftalt wor- den; niet minder zeeker is het, dat men Paerden vind, die Krebbyters en Kreppers uit haar eigen werden, zonder dat ze ooit een Diergelyken Goeker naaft zig gehad, gehoord of gezien hebben. By, deze gebeurt het veeltyds dat die Dieren uit on- werkzaamheid aan het Kroppen raaken, dat is, de geenen die zelden van de Stal komen,fterk gevoe- II. Deel. M dert |
||||
Ï7& D * M « DER L A 'N D S C H E
dert maaf wéinig gebruikt werden,-deze, byzon»
der als hét Dogs jonge én moedige Dieren zyn, ver* valteïr door de Leedige tyd en weekten aan'e mal- len in dartelen; likken voor eerft aan' de Kreb, Staédbóm &c. Knauwen en Byten vervolgens daar kWén gewennen zig alzoo crapsgewyze aan,het Opzetten' en Krebbyten* Straks zullen wy hooren, lfoèP déze kwaade Gewoonte door eene tegen ge- woööte zal te helpen zyn.------- Wat de tweede
foorfvan'Krebbebyters belangt, namen tlyk; wan-
rïëer 'het Kwaad by 't Dier zodanig ingewortelt iSj dat het aan 't-zelve tot een tweede Natuur, tot een Gebrek' in de Zintuigen, en' zelfs tot een Wéezeudlyke en ongeneeslyke Siekte geworden is; de teeken'en die; men in dit geval aan het Lichaam van het Dier gewaar wórd, beveiligen het zoo even gezegde; wane wy zien dat het Paerd nooit aan de Kreb"&c. Kaauwt of opzet,1 of hetzelve zal aan- ftbrtdseen'WinduitftOoten , die zig gemeenlyk met een Geluid laat hooren; ten tweeden zoo zal men déze foort van Paêrden altyd Maager bevinden, al worden1 zè ook nog zoo wel opgepaft, in over- vloed • gevoe'dert, en al zetten ze ook niet buiten de "Kreb'op; ten derden zoo zyn ze dikwyls met ■v'ervaaflyHe Buikpynen en Winden bezet; het welk tezamen genoomén eene kwaade Kqokinge en ver- daWinge te kennen-geeft. —----- By" het opzetten
en dedaar imrriediaat op volgende gelaten Wind,
drukt zig het 'Dier gelyk als met eenig Geweld, of binnen of buiten de Kreb, op den Standboom, de Rëüp;, het Halfterftreng, den Difleiboom &c. De, in de Spyzen bevatte Lucht, is door de Hitte van de Maag, zoo veel meer verdund en yler gemaakt, na mate'het Voeder daar binnen zig zoo lang op- houd , 't welk eefchiod als de Maag zync behoor- lyk Werking niet verricht. Het Middelrift word by dé Inademing geperft ; en den Slok-Darm vind zig dan als toegetrokken; maar zoo dra het Mid- delrift ophoud geperft:-te zyn , iö de uitademing is 'er geene toegecrokkenheid meer in de Slok-Darm, eo
|
||||||
...'.
|
||||||
\
|
||||||
S T A L M E Ë S T Ë ft» ï?0
|
|||||
eh de in de Maag bevatte Lucht en uitgank vinden»
de, trekt met Geweld uit en floot met macht te- f;ens het Strotten-Hoofd, brengende dus dat Ge-
uid vooft, 't geen men telkens aanftonds na hec opzetten hoord.—-*—Dat het Dier, by dit opzet» ten en Koeken, telkens of zyn Hals uitrekt, of zich met eenig Geweld fteund , komt van de Lucht * die uit haare eige Natuur zig zelven Geweld aan-> doet, om uit de plaatfen daarin ze beflooten is tö koomen, perfTende en dwingende de Wanden van de Maag-Mond, die hiervan Pynlyk worden, eri dus eene foort van Krimping kweld. Zy moet dan alle haare Krachten infpannen, om te overweldi- gen 't geen haar belet doet; en dit Geweld be» fpeurd men door de Werking die het Dier doet» met zyn Hals uit te rekken, of met zig op iets té fteunen , eene tweede Proef eener kwaade Verduü* wing is, dat het Dier maager is en blyft; om daè de Spyzen niet zodaanig gekookt zyn, dat Zy ,doot de nieuwe Sappen die daar uit moeden voortkoo-» men Gyl maaken, of byzetten konnen , 't geen *fc Paerd geduurig verlieft; en dit is de grond Oof» zaak van het Zwinden, waar van meed: alle Kreb- bebyters bezogt zyn. Eindelyk 't Gebrek van be- reiding dezer zelve'Sappen verwekt de Winden Van welke wy reets gefprooken hebben , en veroorzaakt het Brommen en Knorren, dat men veeltyds hoord J welke Winden en opzettingen geduurig de Rokken der Ingewanden uitrpannen, Pdfen, Knellen, en dus aan hetDier veele Pynen enOngemakkdn hen ver- oorzaaken, ja aan 't z'elVe den gantfehelyken on* dergank bedrygen. Uit deze Befchry ving biykt ge- noegzaam, dat om dit, tot zoo een verregaande Siek/ te geworden Krebbebyten te Geneezen, alle uit- wendige Middelen vergeefs zouden aangewend zyn» als men niet te vooren door inwendig: te gebrui* kene Middelen de onzichtbaare Oorzaaker) Van dae Kwaad zag te helpen, en daarna met uitwendige1 welbeoeffende Uitvindingen, de Öndeugt zelfs af (9 wennen, Wat de inwendige Middelen belangt | M a da*
|
|||||
iSö DïNïDEïliSDSCHK
dezelven moeten beftaan in zulke, welke inflaac
zynde Wormswyze beweeging en Oscilatie der Vezelen van de Maag te herftellen,- en aan dezel- ve haare behoorlyke Werking, Kracht, Vermoo- ?;en en Speeling weder te geeven , en dus aan dat ngewand zyne zoo nodige Werkinge te verfchaf*' fen; hier door nu zoude ten minften geholpen zyn, dat het Dier niet meer aan zoo veel Winden, Buyk- pynen, en ook aan geene verdere Uitteering onder- heevig waare. -----— Al over lang is men reets be.
dacht geweeft op Middelen welke het Krebbebyten
voortkoomen zoude; maar het zoude al te wyd- loopig zyn, wanneer ik alle de uitvindingen, die men gebruikt heeft, en welke genoegzaam alle vruchteloos bevonden zyn, hier ter neder ftelde: heteenigfte onder allen deze, dat fomtyds nog iets geholpen heeft, is den zoo genaamden Keel-Éiem, dien men het Paerdagter en naaft't Hoofd om den Hals doed, zynde voorzien met eene Strop, wel- ke 'tPaerd, wanneer het eigens opzetten wilde zig zelven de Keel als toetrok ^ welke toetrekking eg- ter niet langer plaats had, als zoo lange het Paerd zulks weder naliet; zynde het door de Strop gaan- de eind van dien Riem, boven het Hoofd, of bo- ven den Rug van het Dier vaftgemaakt, en wel zoo, dat het Paerd van alle de naafte plaatfen daar het opzetten konde ten minften twee Duimen ver- re af moefte blyven, of als her naader wilde by koomen, zig alsdan voor een Moment de Strop toetrok. Men kan niet ontkennen, dat by deze uitvinding menigmaalen baat gevonden is; maar teffens ook, dat zy veeltyds van geen vrucht ge- weeft is. Onlangs is my eene kleine verhandeling in de Hoogduitfche Taal ter Hand gekoomen, tot Opfchnft voerende, de befte en beproefde Ondervin- ding tegens het Koppen (Krebbebyten der Paerden) &c. in 4°, de uitvinder vnn dat Middel word gezegc te zyn de Heer Reizenjlein, Opprrftalmeefter van het Hof, van den Margraat" van Anspach; de Uit- vinding beftaat in een Yzer Iaftrumcnt, dat in zy-^ ne'
|
|||||
V
|
|||||
S TAL MEESTE R. ' «K
ne verkleinde Maatftaf genoomen, van binnen niet
zeer ongelyk is, aan een Snepper, waar mede zom- mige Chyrürgyns Aderlaatenj aan dit Snel lnltru- ment, bevind zig eene uitfteekende Yzere Pyp» in| welke het dikke eind van een bekwaame Spits- roede kan geftooken werden; dat Snekuig word agter den Kr'ebbenbyter boven aan den rechter Stand- boom aangefchroeft, in dier voegen, dat de daar in geftooke Spitsroede met derzelver fpfts dwars over het Paerd komt,juiftin dier Poegen,dat wan- neer den Gcfpannen Sneller afgetrokken word , dé Spitsroede het Paerd geweldig in de dunning ftrykt: dit Jnftrument 't geen door een daar aangehecht Koortje kan afgetrokken en ook weder gelpannen worden, dus aangebracht zynde,zoo word 'er een Knecht, die zich achter iets verfchuik, geplaatft, welke het tot 't aftrekken en wederfpannen van de gemelde SnellergefchiktKoortje, in zyn Hand moec houden, en telkens acht moet geeven, wanneer het Paerd opzet, of zig daar toe gereed maakt; wanneer hy aanftonds den Sneller aftrekt, waar door het Dier een gevoeglyken flag ontfangt; on- middelyk hier op moet die" Knecht het Inftrument door zyn Koortje weder fpannen, en op nieuw nauw- keurig tc|ezien, wanneer het Paerd weder wil op. zetten , als wanneer hy ook weder in het af en op- trekken van den Sneiler zoo lang voortgaat tot dac het Paerd zig het Krebbebyten heeft afgewend. Het welk de Heer van Reizenjlein zegt, dat in tyd van drie Daagen ftandgrypt. Het kan wel zyn, dac dien Heer Opperftalmeefter deze Pradlyk een of twee keeren gelukt heeft; maar'omtoe te"(temmen, dat alle Krebbenbyters en voornaamlyk zulke, by welken zich het Kwaad tot een SiekEe gezet heeft, daar door Geneezen worden; behoort een flerkcr Geloof als het myne. Deze Blaaden meer tot on- derrichting als tot Critique gefchikt zyhde, zoo zal ik myne Gedagten, wegens dezen Krop-Smller niet verder uitbreiden, het zoude anders zeer ge- makkelyk vallen , tegens het nut en de aanpry- M 3 zi£^
|
||||
9
|
|||||
jga OiNesëuikdichi
jsinge van dat nieuwe Inftrument-zeer veele,
en op het gezonde Vernuft gegronde tegenwer- pingen te maaken. ■------- Nu blyft nog overig
onze belofte te vervullen , en een wel beproeft}
Middel op te geven, hoe men de Krebbebyter zy- lie kwaade Gewoonte kan afwennen. Voor eerft moet men onderöellen, dat het Paerd of Veulen nog niet langer als fes a negen Maanden dit Kwaad geoeffent heeft, ftelt het dan van den eene tot de andere ftaande vier Voet wyde flandplaats zoo dat zyn Hoofd tuffcheh de twee agterftanders, en zyn ftaert tegens de Kreb, dat is te zeggen, ver- keert te ftaan komt; in elke van de agterftaanders daar nu 't Hoofd van het Dier is, word omtrent gj Voet van de grond, een hangende Ring in- geflaagen , door welke de Hennippe - Halfter* Strengen geftooken worden j deze Halfter • Stren- gen moeten beide onder de Kaak aan den Hal- fter, dat is agter en niet aan de Zyden van der- zelver Neus-Riem vaft zyn, zy moeten van daar of omtrent 2j Voet lang zyn, aan derzelver eind is een ovaal rond Hout blokje vaft gemaakt, 't welk van hart Hout, omtrent vyf a fes Duymen lang en gedraait is, dat het niet door de Ring waar door het Halfler Touw geftooken is kan doorgaan; de- «e blokjes dus aan de Halfter-Strengen vafl: gemaakt, dienen om deze ftrengen by alle beweegingen die het Paerd zal koomen te doen, telkens gefpannen te houden, in dier voegen, dat het Dier niet in ftaat is om ze met den Mond te vatten of daar op te zetten. Het Hooi dat men gewoon is, van tyd tot tyd aan 't Dier te geeven, word in een bosje gebonden zynde, aan een van den Zolder afhan* gend touw, het Paerd voorgehangen; in dier voe- gen Zwcevend, dat het Dier niet *t minfle fteun- zei daar op hebben kan; en zig dus ook met het enkele uitplukken uit dit Bosje geduurig moet be- zig houden.. Het harde Voeder word het Paerd in een Linnen Mondfak aan't "Hoofd gehangen, en telken^ na dat hy geleegd js weder afgenoomen. M.e.0
|
|||||
§ ï i t m ï s p t. i&s a ip%
$ten:ziet üit deze befchr^iflg» dat 'c vrjornöSftiffe
oogmerk dezer behandeling hier in beflaat, dac 't Paérd zodaahig vaft'■ gezéc is, dat -Het zig">wel: gè£ fldegzaafn ^oSérën; Wèridèö, Éetetf, < Drinken en Liggen kan ij maar egter van alle vaftigheden: ef fteunfel zoo verre af bly ven-moet, dat <het|'t zeïvè iiiet met zyn Mond bereiken kans!' Etëzö ükvifl'- ding, heeft vóór zoo veel als ik weet en zelfs ge- zien hebbe, telkens de ejezbcBEë en géwènfÖltéiiSt» komfte gehad. -——Öndër'de Oofterfclie Paer- den,'byzonder onder de AmUfche vind men zei*- den Opzetters,' wat is hier'de Oorzaak van'? Dei- ze Volkeren voederen £iunne Paerden -nooit' anders als uit een Mondfak: 'At hiervan in dit Werk on- der het woordc Arabifche Paerden.--------' Aan de . Voortanden kan men het genoegzaam gewVaar wor-
den, als 't Paerd een Krebbenbyter of opzetterte'z zet het op met de bovenkaakfche Tanden,-dan zal men die zeer ftomp en verfleeten aantreffen; doet hy 't met de onder Kaakrehe-j dan zullen deze aan derzélvcr buiten fcherpte bot ëri gefleeten zyn. ï------"■ Hier te Lande kan men niet Ifchtelyk met
een Krebbebyter bedroógen worden-, om1 dat de
Burgerlyke Wet>.ëgt j dat als iemand eew diörge- lyken Paerd' verkoopt, zonder 't Gebrek aan-tleri Kooper te kenneirgeëven, hy gehouden' ;ïs $ geduu» rende de eerfte fes'Weeken na de Verköopirig hét Paerd wederom te moeten nëecnen; welke Wet mede plaatsheeft, omtrent Dampige en blinde Paerden. .... r*
Kreupel,' of Hinkend, Mank, Lam, afte deze
benaamingën hebben eene en dezelve betSkeniffe, te weeten een Gebrek, aan ecn'of meerder-Jeedeft van het Dier. De Kretipelheid k?:p b'y het Paérd op veelderhandë en teffens verfeliHIetnle Manieren ftand grypen; hetzy of dóór toeval Hghëdeö1 of door uit de Natuur komende Ongemakken: De voor- naainfte dezer Ongemakken, Welke*dë Kretipelheid veroorzaaken; zyn Knr1s.larn, Bifglarh, Borftlam, M 4 uit-
|
||||
~
|
|||||||
$8* P;«p ÏBERUNP8CHI
üitleediging of ontwrichting der Oxel, van dePypr
en van. de Koot; Spatten en Gallen, Överhpef» Kwartiervoet, te naauwe Verfen, wanner het Le- ven te laag legt ,, fteerj Gallen vernagelt &c. Het Is, zeer gemakkelyk te»/zi^n, wanneer, een Paerci Hinkt en Kreupel gaat,.niejt minder gemakkelyk is -'t 'ook de plaats en; de Oorzaak van het. Kwaad té konrjen bepaslen, wanneer het.Ongemak, 't zy aan. de Borfl:, Schouderen, Schenkelen of Voeten uit- wendig, voor. de Oogen zichbaar..of ten minftën •Voor dQ Handen bevoelbaar, is; maar als het tegen- deel plaats heeft, dan is 't niet te licht, om ter-- ftond op 't zien gaan van het Dier, met zekerheid te konnen zeggen waar 't Hapert; en of het Onge- aftak, of in de Borft, in de Schouders, ergens in 4e Schenkelen of in de Voeten zit.-------Zoo dra
men gewaar word, dat een Paerdt 't zy van voo-
Jen of van agteren, niet treed zoo als 't behoord, en dus meer of minder Lam en Kreupel gaat; dan is het noodzgakelyk dat men aanftonds de Oorzaak daar van nafpeurt. Het befte Middel, om met zekerheid het aangedaane deel uit te vinden , is met naauwkeurigheid na te zien, te betaften, bevoelen en te ooderfoeken die deelen, welke op 't zien ee- nigzints te kennen geeven, dat daar pmtrend het Kwaad zynen Z^etel geveftigt heeft, of hebben kon- de. Dé uitwendige en zichbaare teekenen, welke te kennen geeven, dat het Dier aan de Voet of aan.de Schenkel Hinkt, zyn alle de Vpgten en al- le de Gebreken, waar aan men weet, dat deze Partyen onderhevig zyn; vind men een of meer van die verfchynfels; zoo gaat men vervolgens voort op de gevoelyke plaats daar de Pyn zit op te foeken; maar als men van deze uitwendige tee- menen niets ontmoet; dan begint men met het on- derfoek van de Voet, zoo binnen als uitwendig,en men ziet of 'er geen overhoef, Hoorenklooft, paauwe Verfenen, of trapping op de Kroon plaats heeft, inwendig in de Voet fpeurt men na, of 'q Paerd vernaageld is, of % niet in een Spyker, in Glas
|
|||||||
SB AÏALME*:S>T **•::;! l8*
Glaspf iets diergelyks getrapt heeft, of'er Steen
gallen zyn^ of het Lev^n te laag legt, of den Voet vertreedt is, of dat 'er ergens vaó binnen een Ver- zweering pf iets anders Hapert. Hier alles gezond en wel bevindende, komt men de Schenkel op- waerts, bevoeld,, betaft en'beziet de Koot, de Knokkel, det Pyp én de Pees, en let wel op, of 'er niet éénige, Gezwpllenhed $an de verfcheide Gewrichten, gevonden wordeny welke eene Ver- wrikkjng, té/kennen geeven.'. Van daar gaat men over tot het onderzoeken van de Oxel én de Schou- der; betaft, dié deelen hard en. ter deeg; en ze dus betaftende, bevoelende' en gints én weder béwee- gende, moet men agt hebben of 't Dier daar zig ergens gevoelig of Pynlyk vinden laat; en als mea "t zelve iets voort dóet gaan, waar 't zich myd; jn geval 'ér daar eene ongelykheid in de beweeging dezer partyen befpeurd word, of dat de Schenkel van dé kwaade Zyde agter uit blyft, en niet tel- kens zoo, als de Gezonde voorwaerts komt, dan kan men op' makken, dat het Kwaad, of in de O- Xél, of in 't Schouderblad pf daar ergens zit. Men behoort vervolgens'nóg verder ha te fpeuren, of men zig kan"verzekert houden, dat het Kwaad ee- he Verwrikkinge of Been uit.zettinge is, of dat het door een' ftoot,. drukking of ander Geweld daar ter piaatfe voortgebragt is geworden. De tekenen welke te kennen geeven , dat het Kwaad van een ftoot, flag of uit een drukking van een al te veel voorwaerts gelegden Zadel ontftaan is, zyn eene Opzwelling van dat gedeelte; de Pyn welke 't Dier gevoeld, als men de Oxel voorwaerts of ag- terwaerts beweegt; waar en tegens by eene Ver- wrikking , het Dier in 't gaan boogsgewyze Hinkt, dat is, dat het met zyn Been een haive Cirkel zwaaid, het welke eene tegen Natuurlyke bewee- ging te kennen geeft, en door cle moeilykheid die door het ujcgeloopene Dauw-Water, "'t welk nu tuiTchen het Lichaam en de Oxel gekóomeri is, ver-; porzaakt word, ■------- Nog een ander Kenmerk,
Mj om
|
||||
i8«y D e N b » r r r! a n d s t h e
dm aanftonds te kohnen ontdekken, of by een Paefa
dat Hinkt, het Kwaad in de Voet of elders zit, is uit de Beweging van 't Dier, als hetre'ehigë tyd gaat, op te maakën'; zoo het Kwaad aan den Voet plaats heeft, zoo zal het Dier na maate dat het warm wórd geduurig meer en fterkflr Hinken; waat tqgens wanneer het euvel in de,n Oxel zit, het Dier dan zig verhittende,niet meerzöo zeer kreu- pel zal gaan. -----— Eindelyk zoo leerd de dage- lykfche Ondervinding,dat Lieden die vöqrtameïy-
kë Kenners en Liefhebbers van Paerden willen door- gaan , wanneer ze kreupele Paerden gaan zien i\ veeltyds niet konnen onderfcheiden aan welken Voet of Schenkel het fchüild. Van welke Onze* kerheid, nogtans geene andere Oorzaak is, als t Gebrek van opmerking en overleg; want men weet dat het Hinken word voortgebragt, door de Pynen die 't Dier gevoeld; zoo het werkelyk Pyn lyd, zoo zal het'veel minder op 't gedaane deel ruften en fteunen, om zig dus de Pyntyken indruk te ont- trekken ; en gcvolglyk zoo zal de overzydfche en gefonde Schenkel zig veelvaerdiger tot ondérfteu- nihg van den andere haaften, en alzo moet dó beweging volftrekt in de eene en in de andere oneffen zyn, en die welke het 'z gezwindfte, en 't meeft verhaaftend is, zal zonder Fout de gezon- de Schenkel weeën. Gaan wy die Zaak aan ons zelven na, in een geval als wy Hinken moeten , zoo zal men zeer lichtelyk van de Waarheid de- zer Helling overtuigt werden. Zie verder het Artykel Buglam en Lendüam. Kruis , ('t) volgens de fpreekwyze van het Ry-
fchool de Croupegenaamd, is het bovenfte gedeel- te van het agtergeftel van het Paerdt, beginnende by de Lendenen en eindigende zig by den Staert. Het Kruis behoord in zyn famenftel te zyn; breed èn rond van de Lendenen af, tot aan het begin van den Staert; gefcheiden in tweön, door een foort van Kreb, welke langs dat gantfche gedeelte in
|
||||
In 't miètjen afgaat tot by den Staert; zynde deze
Kreb gemeenlyk het vervolg van die, welke men by Vleefige Pacrden langs den Rug en de Lende* nen vind. De Gebreeken, welke aan de Croups eigen zyn, zyn te afvallend, te plat en tefcherö toegaande; de Croupt is te afvallende, wanneer ze even na haar begin al te fterk in de hoogte afneemd, en dus het begin van den Staert veel laager is als het behoorde te zyn, te plat is ze, als ze van de Zyde zich, te Waterpas vertoond, en geene behoor* lyke rondigheid en omvang heeft; eindelyk zegjt men,dat üeCroupe te fcherp is, wanneer de Dyen te fmal, te plat en te veel ingevallen zyn, zo dat het Kruis dien form verkrygt, welken gemeenlyk dat gedeelte aan de Muil-Ezels heeft; het geen men doorgaans een Varkens Kruis pleegt te noe- men. De Barbaryfche en Spaanfche Paerdfcn zyn gemeenlyk aan de Misgeftalce onderworpen; maar word veeltyds gelukkig by dezelven geholpen door de ftevigheid en de Kragt haarer Lendenen en de Deugt van haare Heupen. De breedte van het Kruis is afhangende van den geproportioneerden afftand en van de Verwydering der van eikanderen leggende Heup-Beenderen ; hebbende de hier ge- melde Gebreeken, geene bvzondere invloed ten aanzien der deugt van het Dier, maar alleenlyk: op deszelfs Fraai fchoon en bevalligheid. Kwaade-Droes , by de Franfchen Lavwrve ge-
naamd, is eene zeer gevaarlyke Siekte der Paer» den, meer om derzelver Ongeneeslykhéid als om haare Befmettelykheid. De waare Kenmerken van dit Kwaad, is, wanneer uit een of beide Neusga- ten van 't Paerd geftaadig uitloopt, eene dikke, geele, of bruinagtige ftinkende Stof, maakende een Korft in en rond om de Neusgaten, welke het levendige rood van dezelve bedekt. De Klieren, aan de onder Kaak worden dik en hard, het welk; teffens een Kenmerk is om het van andere Droes (of Neusloop} te onderfcheiden. Deze Siekte is |
||||
J8§ D E N E p B R LA WD, SC H E
langen tyd verkeerdelyk aangemerkt vooreen Siek-
fe der ingewanden, waarvan niet zonder redenen gevreesd wierd, dat dezelve door de geduurige in- ademingen ook aan anderen befmettelyk was. Maar dank zy de Viydt, door welken, zedert eenige weinige Jaaren herwaerts zeer nuttig enzaakelyke ontdekkingen omtrent deze Siekte zyn voortgebragt; want dat dezelve naaren Zetel niet in de Ingewan- heeft, maar in tegendeel in 't Hoofd, en wel voor- naamlyk een. aandoeninge of ontftekinge van het in de Neus inwendige bekleedende Snot-Vlies is, wel- ke in eene Verzweering over gaat en hard en Cal- leus word, &c. dit heeft de Heer la Fojje in zjn breedvoerig vertoog over de Siekte ten vollen be- weezen; (zie hiervan het eerfte deel van den iVo derlandfchen Stalmeefter &c. Pag. 222).------- Dat
deze Siekte niet befmettelyk, maar dewyl ze zoo
wel uit als inwendige hulpmiddelen weigert, vol- itrektOngeneeslyk is, heeft de hooggeleerdeHeerPe- trus Camper, Ph. & Med. Do&or Prof. Hon. Med. Anat. & Chyr. op de Univerfiteit te Groningen enz. door verfcheide Proefneemingen duidelyk aangetoond, in eene korte verhandeling over de kwaa- de Droes der Poerden enz. met meer andere ver- handelingen van dien Hoogleeraar te vinden in de Nieuvoe wyze van Landbowwen te Jlmfterdam 1763. gr8. tweede ftuk. ------- Zommige meenen,'dat
de aanfteeking van het Snot-Vlies voortkomftig is,
van het al te koude Water, in 't welk 't Paerd zy- ne Neusgaten zoo diep moet fteeken wanneer het drinkt, waar door de binnen deelen der Neus met het Snot-Vlies overtrokken, in een Rbumatique ont- ïleltenis gebragt worden, en waar uit het niet on- waarfchynlyk was, dat de kwaade Droes haaren Oorfprong nam. M/r. Mahuin ordinair Genees- heer van de Koningin van Vraiikryk, wil de kwaa- de Droes als eene Siekte die waarlyk haaren Oor- fprong uit het bederf van 't Bloed en der overige Sappen en Vogten heeft, geneezen hebben, met les Weeken lang dagelyke het Paerd toe te dienen Maag-
|
||||
Stalheester, i8s
|
|||||
Maagdepalm, en het Ethiops-Antimonical, en daarby,;
alle agt dagen een Purgeer middel gebruikt. —ef-sp Éindelyk behooren wy den Leezer nog te waar-> fchouwen voor het bedrog van zomtnige, wanneer ze zulk een Paerd verkoopen willen. Eerft fnyden ze de gezwollen Klier weg, en het Paerd daarvan geneezen zynde, wallenen ze met een Spons hec Neusgat, ofwel beide fchoon uit, wanneer het niet lang duurt, en het Gemonftert word, blyft het Neusgat fchoon , doch een Kwartier of half Uur daar na, loop het op nieuw en van begin af; aan; waar op men naauwkeurig dient agt te gee-: ven om niet misleid te werden. Zie van dit Ar- tykel het eerfte deel van den Nederlandfchen Stal- vicejler. Pag. 222. tot 244. Kwab-Soolig , is een Gebrek dat men fomtyds
vind, aan een of aan meerder Voeten van een Paerdr, hetzelve beftaat daar in, dat de Sool niet alleen zeer opgezwollen, maar teffens ook, zoo week als een Spons is. Deze flapheid kan toevallig, of na-: tuurlyk zyn. Natuurlyk, als dat gedeelte uit een zeer loflen famenhang' beftaat; wanneer het voort het binnen dringen der Sappen zeer gefchikt, de-; zelve zeer uitzetten; en daar, in eene al te grpo-, te meenigte, blyvende dp Opzwelling en het Ge- brek van hartlyvjgheid veroorzaaken. Toevallig is liet, wanneer den overvloed der Sappen in ditop- zigt voortkomilig is, uit den ftilftand van den Om- loop, der zig daar heen begevenden Vogten. By het eerfte geval zal men den Voet altyd Zwak, Gevoelig, Mismaakt, plat en vol bevinden, en. in het tweede zal het niet onmogelyk zyn, aan de- zelven meer Vaftigheid te verfchaffen. Kwartieren , worden genaamd de beide Zyd-
wanden van den Hoef eenes Paerds. Het inwen- dige Kwartier is altyd iets zwakker als het uitwen- dige. Het is volftrekt noodzaakelyk , dat ze in' hoogte beide gelyk zyn, anders zal den Vqet moe-, |
|||||
<
|
|||||
190 D E N B O E R L A N !> ï C H B
*en fchuins ftaan; en het Dier op een gedeelte va»
*t Hooren meer (leunende als op 't andere, kan niet op zyne behoorlyke ftelling zyn, en ook niet mee gemak en onbevreeft zynen gang doorzetten. De ongelykheid van de Kwartieren kan uit verfchei- den Oorzaaken voortkomen; Eerftelyk, van eert liegt Beflag, en dit is de gemeene Oorzaak, want veele Smits kreunen zich weinig, of ze den Hoef goed of kwaalyk uitfnyden; het is hun genoeg,als zy maar het Yzer daar op gefpykert hebben; het mag dan leggen zoo als het immers wil. Veeltydf ziet men, dat aan de Paerden, in de Travaille be- ilaagen, het uitwendige Kwartier telkens het hoog- fte gebleeven is, en gevolglyk geene gelykheid in acht genomen word; waar uit volgt, dat zoo een flecht beflagen zynde Voet, fchuins op den grond ftaat, en zelden van een ongeneeslyk Gebrek be- vryd kan blyven. Eene tweede Oorzaakt van de ongelykheid der Kwartieren kan voortgebragt zyn, door den overvloed der Vogten, welke het Hoo» ren voeden en onderhouden, en die, uit toevalli» gé Oorzaaken, zig overtolliger aan het eene Kwar* tier als aan het andere mede deelen. Een kwaaly- ke gang van het Paerd kan de derde Oorzaak van deze ongelykheid zyn: by voorbeeld, eene bedor* ve gang, die uit een verkeerdt fimenftel van het Dier voortkomt; wanneer hetzelve de Toonen, of te veel na buitenvvaerts, of in tegendeel meer als behoorlyk na binnen werpt, of als het met het Gebrek bezet is; dat men KalfsPooten noemd, dan zal het telkens meer op het eene Kwartier fteunen als op het andere, en 't Kwartier daar 't minfte op fteunt ,zal minder fluiten, en meerder waflen, als het andere, daar het Dier meer op fteund, om dat de drukking die de zwaarte van het Dier daar op maaken moefte, veel vermindert zynde, de Sappen, welker doordrang.'t meefl: tot den groei toebren- Sën, daar ter plaatfe minder tegenftand ontmoeten,
ündelyk zoo konnen de Kwartieren ongelyk zyn; «iet door Gebrek van hoogte. Maar zoo èen van |
|||||
?
|
|||||
S T A L M E E S T E R. I&I
dezelve fchraalder en verdroogter als de ander zyn-
de zig na binnenwaerts omlegt, of zoo 'er een van de beiden meer van Voedend Sap voorzien, zig buitenwaerts zet. Zomtyds gebeurd 't dat ze bei- den zig fluiten, veeltyds ook wel dat ze haar uit- breiden, zodanig dat den Voet zig daar door te veel uitgezet bevind. De Natuur van den Hoo- ren , de famenvorming van de Sool en van de Vork» de geringe opmerkzaamheid en de ongefchikte en verkeerde behandelingen van den Smit, aan welke deze foorten van Voeten zyn toevertrouwd, zyn de verfchillende en ook meeft plaats hebbende Oorzaaken , welke de Kwaade gefteldheid dezer Voeten voortbrengen. Lang Heupig, kan men aan het Paerd noemen,
als den afftand van de Lendenen af, tot aan hec begin van den Staert toe, te lang, en niet met die der overige deelen van het Dierlyke Lichaam over- een Hemmende is. Maar daar is nog een ander, en meer weezendlyk geval, waar in men het Paerd, de benaaming van Langheupig , veel gevoeglyker geven kan; hetzelve beftaat daarin, als den af-* ltand van de Dye zoo lang is, dat de Waij of Hak te veel agter uit ftaanden gevonden word;en waar van men de tegengefteldtheid derSchenkelen; dat is, wanneer de Hak al te regtlyns nedervait, te kort Heupig noemd. Maar om dat de verwis- felende bewegingen en (tellingen der agter Schen- kelen van het' Dier ontelbaar zyn , zoo is het lig- telyk te begrypen, dat de hier gemelde, of te veel agter uitwaefts, of te vee! regt neder daalende ftelling der Hak, niet als by eene Natuurlyke en zonder beweging zynde ftelling kan opgemerkt werden. Het eigentlyke Gebrek,waar uk deLang- heupige of ook de te kort Heupige ftelling voort- komt, is dat, of het Dye-.Been (Femur) of hec Scheen-Been (tibia) of zelfs de agter Been-Pyp de behoorlyke proportie mift; en alzoo is het eene mistafting.dat men de lange of de kortheupigeStelling. san
|
|||||
Ip2 D E'N EDE RL AK'D SC H E
|
|||||
aan de Heupen wil toefchryven; want deze heb-*
ben niet 't minfte deel aan die Schikking. Het waare Gebrek, uit de al te Langheupige gefteldt» heid fpruitende, is dusdaanig. De voorftellende Beweegingen van het Dier; hoe dezelve ook moo- gen zyn, hebben altyd meer of mindere groote Buiging, niet alteen in alle Gewrichtende deelen van het Agtergeftel, maar ook in de Lenden Wer- velen; en het is, de Buigzaamheid, fpeeling en Krachten dezer Wervel-Knokken, en gevolgelyk van de Lendenen, waar in de voornaamfte Wer- king en Deugt der Heupen beftaat; want hetPaerd kan dezelve niet neigen en buigen om «yne agter-< Voeten onder zig, en by zyn zwaarte punt tebren* gen; zoo de Bogt en de Buiging zyner Lendenen niet merkelyk en zeer blykbaar is; zoo nu de Heu- pen te lang" zyn, dan is ligtelyk te begrypen, dac wegens deze lengte, de Buiging der Wervelen en van de overige Gewrichten, de agter Voeten by eiken Zet zullen doen vooruitgaan, de Spoor der voor Voeten, en zelfs het zwaarte Punt (Ctntrum Gravitatis); en het Paerd zig alzoo, niet op zy- ne behoorlyke Trap van Kracht en Stevigheid be- vindende, moet noodzaakelyk in zyne Werkingen zwak zyn. Dewylnu, de lange Heupen, om zoo te fpreeken te veel fpeeling hebben; zoo moeten die, welke te kort vallen, te weinig hebben; en aangemerkt de geweldige Aanftremmingen die men doen moet, om rot verhelping van het laaftgemel- de Gebrek, het Dier behoorlyk op zyne Heupen te zetten, zoo konnen deze lichtelyk menigerhan- de Ongemakken en byzonder eene verzwakking in de Lendenen tot nafleep hebben; want een zoo* daanig Geweld als 'er gebruikt moet worden, om eene Bogt in de Lendenen te bewerken, kan zo verre gaande zyn, dat zelfs den Rug daarvan ge- kraakt, kan werden. Ook bevind men dat deze foort van Paerden, by de bewegingen der deelen van het Agtergeftel gemeenlyk zeer ftyf zyn, en met de Croape 'en met de Heupen telkens om hoog werken. Lker- |
|||||
SïALMEESTEfi.
|
|||||||
m
|
|||||||
Lëer-Steeken ook Drachtzetten genoemd j ge*
fchied op de volgende Manier: ter plaatfe daaf het euvel, dat men door deze Operatie tracht te geneezen, is, neemd men de Huid tuflehen de Vinge- ren, doorfnyd dezelve met een fcherp Mes, zoo breed dat men met twee Vingeren daar binnen kan. koomen; door deze gemaakte Wond brengt men de punt van een Harthooren, maakende daar me* de rondom de Huid van het Vlefch af, invoe- gen, dat 'er geene holte tuflehen Vel en Vleefch word,zoo ruim dat men ten minden met dertmid- delfte Vinger in dezelve rondom ftryken kan. Verders fnyd men uit een ftuk Leer van een ouden Schoen, een Ring, wiens rand | van een Duim breed* te., en de Ring in het geheel omtrent 4 Duim di» ameeter heeft,* de rand van de Ring word om* wonden met Werk, 't welke men met TherpetityH befmeert; wanneer de dustoegeftelden LeereRing, eens word toegevouwen, óje* hier door de figuur van een C verkrygt, en alzoo door de Opening* binnen de gemaakte holte gefchoven word; daar; zynde, brengt men den Ring weder in zyft eerfteü vorm, te weeten in zyne geheele rondte, die meri nauwkeurig plat legt; dan vult men de gantfchö holte met Werk dat in Therpentyn geftoken is* Jaatende een Bosje van dat opvulzel buiten de Wond hangen, om het zelve te gemakkelyker weder daar uit te konnen trekken. Dit gefchied zynde> ldae men het Paerd vier Daagen lang ftaan; na verloop van dien tyd, trekt men het Werk uit de holte» draait den Leere Ring rondsom, en fchuift daar- na over denzelven, ter dikte van een Duim, eehi- ge ftukjesSpek, aan welke men eene kruiflelingfche legging heeft; rydende het Paerd dagelyks eeü Uur lang al wandelende. Wanneer nu het Leef 14 a 16 Dagen lang binnen de gemaakte holte ge* leegen heeft, maakt men met een fyn Mesje ee- nen Spleet in de Huid, haak het Leer daaruit, efi laat de Wond van zelven toegaan en geneezen. De gewoonte plaat voor het Leerftee&eo is voor op IL Deex. N de»
|
|||||||
194 DeNederlandschb
den Bug; maar alle deelen van het Dierlyke Lic-
haam konnen deze Operatie verdraagen, voor al als zy door eene Perzoon verrigt word, die eefle grondige KenniflTe heeft van de legging der Zenuwen cd Bloed-Vaaten. Als het de omftandigheden ver- eifchen^ zoo kan het geen kwaad, al worden 'er 10 è 12 en nog meer zulke Leeren te gelykgeftoo* ken. Wanneer men niet noodig hééft deze behan- deling op een byzonder deel van het Lichaam werk- ftellig te maaken, dan is de befte, voordeeligfte en bekwaamfte plaats voor het Leer te fteeken, om- trent drie Duimen van den Navel af onder aan den Buik; de Redenen hier voor zyn, dat den Navel onder in het midden van het Dier is, en de Vloei- ftoffen van alle plaatfen zich liever daar heen als naar elders begeeven willen. 2e om dat daar de Vethuid het dikfte is, als waar heen de Vogten vetl gemakkelyker en gereeder als na een anderen plaats toe vloeijen. 3e om dat de Opzwèlling wel- ke gemeenlyk rondsom de Wond ftandgrypt en veeltyds zéér aan merkelyk is, aan deze plaats het minfte niet hinderlyk is; en het Paerd dus géduu- rende die Kuur tot alderhande Oeffeningen gefchikt blyft. Lee-Water , ookLidwater (fynovia) is een klee-
vig flyrojgmaar nogtatts vloeibaar Vogt, dat om- trent de Gewrichten gevonden word; volgens de meeningen van zommigen zal het daar voortge- bragt zyn» door de Slym Klieren , welke de Werk- tuigen zyn, door welke het Bloed hetzelve daar, en ook gedeeltelyk door de Pooren van de inwen- dige Oppervlakte der Gewrichtkas- Banden afzet. Het zelve ftort zig toflchen de Gewrichtdeelen, helpt derzelver bewegingen licht en gemakkelyk ïiiaaken, belet ook dat ze haar niet wryven; moe- tende zonder deze bevogtinge, het Kraake Been, «lat de Gewrichtende Beendeelen overkleedt, on- feilbaar verdroogen en zig verflyten. By de Ont- wrichtingen en by meer andere Ongemakken, wel- ke |
||||
Sta l m e e s ï e r.
|
|||||||
Htf
|
|||||||
ke omtrent de Been Geledingen komed, gebeurt
het zeer dikwyls, dat het Leewater buiten zyn Kont uitftort,zig daar omtrent nederzet, waar door niet alleen de volkoome Geneezinge zeer moeifyk ge* maakt word, maar ook na dezelve nog verf'cheide Kwaaien konnen ontftaan of overblyven. Het ge- beurd ook veeltyds dat in opene Wonden, welke) het zy door Hakken, fchieten of anders omtrenÊ de Gewrichtingen aangebragt zyn; zig het Lee- water vertoond, ('t welke als dan van zommige Lie» den Zenuw-Water genoemd word) en meert voof eene goede en zuivere Etter aangezien word, ha welken het Lidwater tamelyk wel gelykt; dus is het zeer noodzaakelyk» dat men dit eehe Vogt van het andere weet te kenneh en te onderfcheiden. Als het Lidwater zig in de Wonden komt vertoo* nen, dan is het zeer dun, heet en fcherp, en be- derft en ontileldt wel haaft alle Wonden; doch hetzelve word daar na in de Wonde veel dikker, en gelyk als of het dikke en zuiver Etter ware; nogtanszoo is het altyd watlilagtig dik; waardoor het nu alleenlyk maar van de egte Etter ftoffe on* derfcheiden moet werden. —— Een beproeft Mid- del tot de ftopping van het Leewater is. Vitriool- Olij 2 Lood» twee maal overgehaald fterk Watef, Wyngeeft, van elk i Lood. Tinfturce Myrrhce, 2 Lood. Armenifchen Bolus, i Lood. Dit diend onder malkandergemengt, en deWond daagelyks een maal daar meê verbonden. Legen, ook een Stot-Swam genaamd, is een
Ongemak, komende aan deVoorfchenkelsder Paer- den , op de Vezels of op den Knoop van den El- leboog, beftaande in eene dikke zwabberige efl Sponsagtige Buil, voortkoomende door eene druk- king en perfing die de fcherpte van den Hoef, he£ HoefYzer of den ftol van dat Yzer, op dat ge- deelte van den Ellenboog gemaakt heeft. Als heC Paerd naar de gewoonte der Koeibeeften * is gaaii Jeggen,dat is, neerknielende, en het uiteinde vafl |
|||||||
HG DeNederlandsche
de eenc of andere Voet in dier voegen agterwaerts
gelegt heeft, zoo dac de fcherpte v'an den Hooren, het Hoef-Yzcr of den ftol van het Yzer,ODder den Ellenboog gekoomen is, en alzoo dat gedeelte, in deze'harde legging , tot ruftpunt voor de zwaar- te van het gantiche Voorgeftel verftrekt eD ua maace deze drukking en perfing op den Ellen- boog meer of minder geweldig, of meer of minder uitgeftrekt geweeft is; zal de Zwelling dezer Le- gen of ftol Buil ook meer of minder groot zyn. Zomtyds vind men ze zoo groot als het Hoofd van een nieuw gebooren Kind; Zy zyn van tweederr "bande Natuur, eerftelyk zulke welke Sponsagtig zyn ; en deze zyn de gemeenfaamfte, waar en te- gens weder andere uit een Eeltagtige Knobbel be- ftaan. De drukking en Knellingeo, welke door den Hoef of het Yzer, op het gedeelte vanden Ellen- boog gemaakt word, word gevolgt door een Kneu- zing welke niet alleen de Huid befchaadigt, maar teffens ook aan de Vezelen en Vaaten haare na- tuurlyke Spankragt doet verliezen ; deze verlooren zynde4 zoo konnen zy niet meer behulpzaam zyn, tot den Kringloop, welke in dat gedeelte gefchied; dus blyven de Vogten daar ftilftaan, voornaamlyk de Lympha , welker Beweging buiten dat zeer lang- zaam, en daar en boven beflooten is, in buizen welker Weefzel oneindig zwakker is als dat van de Bloed-Vaaten, Dit geftolde Vogt, en den toe- vloed van het geene geduurig op nieuws daarby aankoomende is, helpt alles tot de verflapping der kleine Vaaten. Het alderfynfte gedeelte van het Vogt verdwynd, of ontkomt den wederftand om zig aan de Wetten van den Omloop te onderwerpen, of maakt zig plaats om door de Pooren van de Huid na buiten te ontkoomen, terwyl het grootfte gedeelte van dat zelve Vogt, door de langduurige ophouding, zig verhard; en hiervan komt de ge- duurige meer of mindere aangroeijog en de ver- harding van het Gezwel volgens de geiteldtheid van de Lympha, en de meer of mindere fterkce der Vaa- ten |
||||
Stalmeester.
|
|||||||
107
|
|||||||
ten. Veeltyds gebeurd het, dat dezelve Oorzaak
eene veifchillende uitwerking heeft, want inplaats van eene Swabberige Sponsagtige dikke Buil voort te brengen; maakt ze maar een meer harden Eelt» agtigen Knobbel; die niets anders is als eene ver» verdorring der by een gedrukte Vaaten, welke daar meelt veroorzaakt is, door de knellende Leggin» en perfing van den ftol van het Hoef- Yzer, waar door die Vaaten ten eenemaal gckneuft, toege- neepen en dus van allen doorgang verlteeken raa- ken. De behandeling tot de Geneezing der legen vind men in het eerjle deel pag. 323. Lenden, (Lumhï) men moet zig wel wagten,
dat men de Lenden niet met den Rug verwerdt, zoo als door veele, en zelfs door eenigeSchrvvers die de Pen over het famenftel der Lichaamen van Dieren gevoerd hebben gefchiedt is. De Lenden zyn eigentlyk aan het Lichaam van het Paerd ge- legen juiil aan het eind van den Rug, dat is tus- fchen den agtienden of laatften Rug-Wervel, en tulTchen het Heilig-Been» of het Kruis; De fes Lenden Wervelen zyn het, welke dat gedeelte uit- maaken 't welk wy hier verhandelen; welke Wer- vel-Beenen een veel vryere en veel aanzienlyker beweginge met elkander konnen oefFenen, als die van vooren en daar naaft liggende Rug-Wervelen, om dat deze al te veel door de Ribben gefteevigt worden. De figuur en het maakzel der Lenden- Wervelen is te zien onder het wordt Wervel-Beenen. Lendenlam, is geen gering Ongemak,dat veel-
tyds aan de Paerden plaats heeft. Het beftaat in eene geweldige uitrekking van de Peesagtige Ban- den, welke aan de Wervel - Knokken tot famën hegtzel dienen, of uit eene min of meer geweldi- • ge trekking der Rug Spieren. De Oorzaaken van zoo eene Lenden lammigheid, zyn uitwendig, dus een Val, eene al te zwaare Laft', eene geweldige N 3 en
|
|||||||
103 DeNeberlandsche
en gedwongene beweginge van het Dier; het zy
pin zyne Agterfchenkelen uit eenen kwaaden weg pp te haaien; 't zy dat het, op den weg gaande, mee een of beide Agterfchenkelen uitglyd; het zy door een iprong op de Manege, waar in het door iecs tegengehouden of gefluit word; of als het Dier jn de Stal opftaan willende, uitglyd of anders; al* je deze oorzaaken, konnen deze uitrekkinge en ont« fpanninge der Wervel Banden tot nafleep hebben. Het is zeer gemakkelyk te zien als een Paerd Len- denlam is, te weeten uit deszelfs bewegingen; n$ rnaate het Ongemak min of meer geweldig aange- koomen is; het Paerd heeft een oneindige moeite om zig te bewegen, en toond zig boven maaten Pynlyk en onvermoogend als het agterwaerts zal gaan; en heeft zelfs moeite eenige flappen voor- waerts te konnen doen; waar by het telkens wag* gelende, met zyn agtergeftel gints en weder zwaa- iende, en met dat gedeelte fleepende, ieder Ogen» blik fcheint als overhoop te willen vallen. De Ge-r neezinge van dat Ongemak is doorgaans eene lang- wylige en veekyds eene»ongewifle Zaak; want de ondervindinge leerd, dat als diergelyken ongemak- ken maar eenigfints hard aangekoomen zyn, dezel- ^elve byna nooit in den grond konnen geneezen worden. Het gebeurtook dat uitleedingebyde Len- den-Wervelen (land grypen; en dit ongeval isonge- peeslyk, ja zelfs doodelyk, aangezien hierby hetRug* ge-Merg famengedrukt word. Dat dit ongeval meer aan de Lenden - Wervelen als aan de Rug- Wervelen plaats heeft, is, om dat de eerftgemeN de in haare Gewrichtingen veel aanzienlykere be- wegingen als de laaftgemekle hebben , en deze ook in haare Geledingen door de Ribben tegenftand ge» boden worden. Het is noguans zeker,dat 'er niet veele Lenden verftuitingen voorvallen, want haare Ge* ledingen zyn zeer vafl; het getal van derzelver Spieren en fluitbanden zeer aanzienlyk, en de ver? eeniging van haar Lichaam zoo wel byeen en fa- rcen gevoegt, dat men zeggen moet, dat de Na- tuur |
||||
Stalmeester. 199
tuur hier zelfs getragt heeft een Meefterfluk te
toonen. Eindelyk zoo is hier nog aan te merken, dat het geen men fomtyds Kruislam noemd, niets anders als Lendenlam* en het Ongemak dat men noemd 't Kruis gebrooken, niet anders is, alseene uitledinge van een Lenden-Wervel. Lever , (Hepar) van het Paerd , is gelegen in 't
regter weeke van de Buik (Hypochondrimn dextrum) daar zy haar byna zoo veel ter rechter als ter lin- ken uitftrekt. Dit zwaare Lichaam word om niet af te zakken door twee,(of als men wil door drie} iterke Banden, fpruitende uit het Buik-Vlies, valt gehecht. Van buiten fs de Lever gelyk een ver- wuifde Boog en inwendig hol; zy is in vier Lobben verdeelt, van welke de eene tegens 't midden van het Middelrift gelegen is. Het wezen van de Le- ver is teder en week, van veele duizend Kliertjes zamengebakken; haare zwaarte is zelden boven de vyf Pond, zy heeft geene Gal-Blaas, maar de Lever-Buis is zeer aanmerklyk; haare in en uitwen- dige Kleur is zwart bruinagtig. Zy heeft twee groote Bloed-Vaatea, zynde de Poort-Ader (fe- na Portas) en de Holle-Ader (Vem Cava) welke als zoo veele Wortelen ontelbaare Vezelen maa- ken, die in het Lichaam der Lever booren, en waar uit voortkomftig is, dat dit Ingewand zoo dik- wyls verftopt raakt; welke verftoppingen veeltyds vankwaade gevolgen zyn, en zwaare Siektens voort- brengen konnen. Het werk der Lever is, dat ze de Maffa van 't Bloed, by wyze van filtratie, van de kwaade Vogten zuivert, en het zelve naderhand door de Holle-Ader naar 't Hert doet keeren. Lippen, worden twee uitwendig aan de Mond
van het Paerd gevonden, waarvan eene de voor, en de andere de Agter-Lip genoemd word, wel- kers zamenvoeginge (Commis Surcs) den Spleet V3n den Mond bepaalen. Dat de Lippea van het Paerd wel geproportioneert en behoorlyk gevoelig zyn, N4 is
|
||||
) . - .
öoo DeNïberianuschb
is ten hoogden noodzaakelykjom dat hiervan veel
afhankelyk is, het behoorlyke Gevoel, dat het Paerd van den Toom hebben moet: het geen men een goeden en gevoeiigen Mond nocmd. De goe- de en wel geproportioneerde famenftellinge hangt voornaamentlyk af van die der Orbicularen Spier, welke haare inhegtinge heeft, ter eene Zyde aan 0en dwars Knorpel van de Neusgaaten, en ter an- deren Zyde of van agteren, aan het Vleefigfte ge- deelte, t welk men de Kin, of ook wei de Baard noemd. Dezelve Spier omgeeft, of liever formeert de beide Lippen; aan derze'lver famenvoeginge of Hoek (Commijfurce) krygt ze de vorm van een Wrong, die zie binnenwaerts ombuigt. De leg- ging derzelver Vezeldraaden is zoo, dat ze den ingang dezer Gaapinge omgeeven, welke zy door haare fatnentrekkingen en inkrimpingen of vernaau- wen of fluiten. Het uitwendige bekleedzel dezer Wrong is zichtbaar genoeg, verfchillende met het Weefzel van dat der daar naaft zynde Huid; van welke hetnogtans het vervolg is. iNamaate dat zig dat bekleedzel na binnen in den Mond uitflrekt, verandert het zoowel van dikte als van Kleur, en word eindelyk, aan de inwendige Oppervlakte der Lippen gekoomen zynde , uitneemend dun en glad; ten eenenmaal van Hairen ontblood, maar geduu» rig nat door een Vogt, het welke de Lippen Klie- ren onophoudentlyk aanbrengen; met welke zig veeltyds nog met een ander Vogt vermengt, dat in de overige deélen dezer holte gekiend is. Hoewel wy gezegt hebben, dat de famentrekkinge der Ve« zelen van de Orbicukre Spier, de Lippen by een haaien en fluiten „konnen, nogtans zoo is derzelvef tJitrekkinge niet toereikende om met de afhaaler der Agter Kaak, te zamen het openen van de Mond te bewerken. De Lippen fconnen opwaerts en ter ^yden getrokken worden, waartoe 'er byzondere Bewerkers bepaald zyn, en het zyn vier paar Spie- ren , die deze Bewegingen uitvoeren, als de op- Jieffer van de voorfte Lip. De Kin-Bak-Spier, de. op-
|
||||
Stal meester. 201
opheffer van de Agter -Kaak, en de tweede zelfsei-
ge Spier: want de Kaanw Spier, welke aan bei- de de Agter-Kin-Bakken, meer de Kiezen genaa- dertis, en zig hegt ter eener Zyde aan het Kin- Bakken - Been, en aan de andere aan de Agter- Kaak, zfg van onderen by de famem'oeginge der beide Lippen, aan de Orhiculare Spier voegt, helpt daar toe maar zeer weinig; zynde deszelfs voornaamfte nut aan de Tanden het Voeder toe ce brengen, om op derzelver harde, oneffe en bree- de boven Vlakte gebrooken , gemaaien en ge- kaauwd te worden. De ophaaler van de Voor- Lip is de eerfte van de byzondere Spieren dezer Lip: zy heeft haar vafte fteunpunt ter plaatfe daar zig het Hoek-Been, het Kin-Bakken-Been, en het Jok-Been by een voegen, dat is onder hot Oog- Gat (Orbita): vervolgens gaat ze langs de Ntms af, verandert omtrent in 't midden van dezen Loop in eenen Trekker, die zig by zyn uiteinde aan den overzydfehen voegt, en in het midden van de Voor- Lip door een foort van Trekker-Vlies uitgaat .-zyn- de derzelver Werkinge genoegzaam uit de benaa- minge op te maaken. De Kin-Baks-Spier, dus ge- noemd, om dat zy haare hegtinge aan dat Been heeft, is de tweede eige Spier: de drie Vezel- Laagen van welke hy gerormeert is, zyn zeer on- derfcheiden , en daar van daan haare Schikkinge blykbaar verfchillende. De eerfte dezer Laagen gaat en ftrekt zig uit van het boven Kin Baks *ge- deelte af,tot boven aan den Hoek, die beideLip- {>en famenvoegt. De tweede , die onder deze
egt, hegt zig aan hetzelve Been, door Kruid de voorgaande Laage, en komt zig binnen de voorfte Lip te verliezen. De derde eindelyk is nog onder de twee voorgaande, met welke zy haaronbemerkt vermengt, in diervoegen, dat als deze Spier al- ' leen werkt, trekt ze de Lip na de Zyde, en wan- neer ze met haar gelyke werkt, verheffen ze de eene met de andere: de agter Lip-Opheffer ver- fchild weinig met de Opheffer van de voorfte Lip,- Nj / zy |
||||
202 DeNederlandschb
zy heeft haar fteunpunt by de bovenfte Kiezen van
de Agter-Kaak ; daar zy, door haar Trekker langs dezelve Kaak uit te ftrek4cen, den tegenzydfche'n Trekker vereenigt en eindelyk zig in het Vel van de Kin verheft. Wat de tweede eigene Spier be- treft, die de voorgaande overdekt, deze is met een breed Trekker- Vlies afkomftig van de gehee- le Oppervlakte van de Kaauw-Spfer, en verbreid zig omtrent de Hoekken in de Agter-Lip: zy haakl deze Lip op de Zyden en om hoog, wanneer ze, roet de haar ter zyden tegen over zynde Spier, te gelyk werkt. Dit zyn alzoo alle de wezendlykfte Bewegingen dezer deelen , doür welke zy haar konnen openen, fluiten, en van de eene na de an- dere Zydegebragt worden: bewegingen ten eenen- maal van de wil van het Dier afhangende. De Slag-Aderen, welke door deze Partyen vloeijen, en in 't vervolg der Lippen-Slag-Aderen genoemd worden, zyn afkomftig van de derde Tak der in- wendige Kin-Baks-Slag-Ader, die weder van een Tak der uitwendigen Slaap-Slag-Ader ontftaat. Haare Bloed Aderen voeren denzelven naam, vol- gen denzelven Loop, en ontftaan van den derden Tak, die van de inwendige Kin-Bak.Slag-Ader af- komftig is, en die eene uitbreidinge vari de Krop» Bloed-Ader is. De Zenuwen ontfangt de voorfte Lip, van de uitbreidinge van de tweede Tak van het vyfde paar, die, na dat ze de Buis van de voor Kinne- Bak gepaffeert heeft, zig door dat fedeelte verbreid, en die, welke in de Agter-
.ip koomen, zyn byzondere Ramificatien van de derde Tak van hetzelve paar, die inkomt door de Buis van de Agter-Kaak, door het Kingat weder uitgaat, en zig in die Lip uitbreid. De eene en de andere deelen en verdeelen zig in ontelbaare uitfpruitfels, welkers uiteindens gelyk als kleine Buisjes of Wratjes zig vertoonen, en diefchoon zeer fyn, egter van eene weergaloofe Vaftigheid zyn; aan deze Buisjes is het, waar aan de groote Gevoe- ligheid der inwendige Oppervlakte dezer Partyen word
|
||||
S T A L M E E S T E R. 2O3
word toegefchreeven, en welker Affchavinge veel»
tyds het Paerd belet, om te konuen Eeten. Longe, (Pulmo) word genaamd dat Sponsagdge
Lichaam, 't welk geheel uit Vaaten, Blaasjens en Cel-Vliezen beftaat; en binnen de beide Zakken van het Ribben-Vlies, in de inwendige Borftruim- te van het Dier beflooten legt; en om dat de Bord door het Middelfchot (Mediajlinum) in twee hol* tens afgefcheiden is, zoo word de Longe ook in twee deelen , welke men de Longen Lobben noemd, verdeeldt, waar van daan dat men van de Longe fprekende,dezelve meeften tyds in 't meervoud de Longen noemd. Aan de Longe van denMenfch is de regter Lobbe grooter als de linker; waar van de eerfte weder in twee ; en de ander of linker ge- meenlyk in drie kleine Lobben verdeelt is. Aan de linker Lobbe vind men onder aan den voorrand eene aanmerkelyke en uitgekorve uitfnee, die plaats verfchaft aan de punt van het Hert, welke regc tegens over dien uitfnee gelegen is, invoegen, dit Ingewand, dat anders wegens zyne fchuinfche en dwarfe legging, by zyne Werking van famentrek- king (Syjtole) zoude hebben geklemt ge weeft, zoo deze Lobbe de gantfche ruimte welke tuffchen de Ribben en 't Hertbeusrje is,beflaagen hadde, nu zelfs ook by de grootfte uitzettingen en uitrekkin- gen van 't Longen Weefzel te eenen maal vry is en blyft.-------- Maar nog deze wederverdeeling in
Lobben, nog de meerdere grootheid van de reg-
ter Lobbe, en ook niet de uitfnee aan de linker, vinden plaats by de Longen van het Paerd. Hier fcheid geen uitwendige Spleet dezen Klomp; zy hebben byna eene en dezelve groote, aangezien de volkoomene gelykheid der holtens , welker ruimtens beftemd worden door de blaaden van 'c Ribbe*Vlies welke hier haaren loop eindigen in 'ê midden van 't Borft-Been, en niet aan de linker Zyde van dat Been; de uitgekorve uitfnee zoude pok eene overvloedige, en op 't Paerd niet betrek- ke- • |
||||
\
|
|||||
204 DeNëderlandsche
kelyke voorzigt geweeft zyn; want de Hertpunt
van het Dier ftaat rcgc tegens het Middelfchot ge ■ keert en niet na de linker zyde gewend. Daar is egtereen aanhangfel aan de regter Lobbe, ter lengte van omtrent een halve Voet, dat daar by de in- komft der groote Vaaten afkomt, en gelyk als een klein Lobbet/einde tuffchenruimte afhangt, wel- ke onder de ageer Stam der Holle-Ader is, en dus by de linker Lobbe komt, aan welke het zig door een Ceiweefoel voegt; doch men kan niet vinden, dat aan dit aanhangzel eenige Verdeeling of Schei- dinge te pafle komt.-------Verfcheide ontleedkun-
digen hebben de gedaante der Longe met die van
't uiteind van een Ofle-Voet vergeleeken; doch men kan niet beter doen dan dezelve te befebry- ven op de volgende wyze; dat den omtrek van elke Lobbe overeenkomt met dien van de holte welke zy omvangt, van vooren zyn ze naauwer en fmaller als van acteren; en men'ontmoet aan 't voorgedeelte van de ecne en de andere eene ver- lenging van omtrent een halven Voet lang en vier dwars Vingeren breed, die zig uitftrekt over de Lucht-Pyp gelykende byna de Milt, van de Zyde en aan de kant van het Middelfchot zyn ze onef- fen platagtig; en uitgeholt van vooren 't Middel- rift, maar bultig aan de Vlaktens, welke tegens,, de Ribben gekeerd zyn.------- Hnare Kleur is ver-~
fchillend,n?.ar maate van Ouderdom, en deze ver-
andering is zoo veel meer opmerkenswaerdig, om dat de meefteKuur-SmitsenPaerden Meefters, wel- ke zonder onderricht te zyn van de natuurlyke Legging, van de Weeving, en van de gedaante der inwendige deelen, nogtans vermeenen in het doode Dier, de Oorzaak en Kenmerken te moeten afleiden, van een Siekte, die haar by't Leven van 't Dier, onbekend was, en veeltyds aan dit Inge- wand eene Alteratie toefchryven ; daar het doch in der daad en zichtbaar genoeg niets minder als befmet is. In de ongeboore Vrugt is ze van een hoog roode Kleur; in de Veulens en jonge Paej- |
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
205
|
|||||||
den is de Kleur ietshelderer, en in de OudePaer»
den valt ze fomtydsin 'c Blauw, al te mets in het Gryze, veeltyds vind men ze ook wel gelyk als gemarmert, dat is te zeggen met blauwagtige en grys of grauwagtige Vlekken gefpikkeld en bezaaid; zonder dat uit deze veranderlyke Vertooningen op- gemaakt kan werden, dat de eene of de andere daar van aan het Dier het Leven verkort hebben.-------
De beide Lobben zyn gemeenlyk in elk Ribben-
Vlies zweeveride, veeltyds vind men 'er eene min. of meergroote en meer of minder uitgebreide vaft- houding van dit Lichaam met het gemelde Vlies, welke vafthouding, of toevallig of natuurlyk kan xyn. In 't eerfte geval is 't een gevolg van eeni- ge Inflamatie of andere Kwaal, welke de Borft aangedaan heeft. ------- Dit gelyk als byna in de
Borft zwevend Ingewand is daar van niets anders
onderfteunt als door de Longen Pyp, en de Wor- telen der Bloed-Vaaten, die zig daar na toe begee* ven , nogtans zoo heeft 't gemeenfchap door het Middelfchot met het Borft-Been en de Rug-Wer- velen; door de Longen Vaaten met 't Hert, en door de Longen-Pyp met den Slok-Darm.-------
De Longen hebben tweederhande Bloed-Vaa-
ten; gemeenzaame en eigener. De gemeenzaa- men zyn die , welke niets tot derzelver be« ftaan en Voeding verflrekken , maar alleen den algemeenen Kringloop van het Bloed bevorderen; en deze zyn de Longen Pols en Slag-Aderen (^Va- Ja Pulmonalia). De "eigene Vaaten welke ïjyzon- der tot de Neering der Lucht-Pypen verflrekken, zyn de Lucht-Pypen Sla^ en Bloed-Aderen QAr- teria) en (Venu Bronchialis'). De Oorfprong en loop. der gemeenzame Vaaten vind men naauwkeurig befchreeven onder het Woordt Longen-Ade- ren, en dien der eigene Vaaten is onder groote Pols-Ader en Holle-Ader na te zien. --------DeZe- nuwen der Longen zyn afkomftig van de Longen- Vlecht, welke door het dwaalende paar, en de tuffchen ribbige Zenuwen gemaakt worden.-------.
Wat
|
|||||||
2oö DeNederlakdsche
Wat het zamenftel der Longen betreft is 't vol-
gende aan te merken. Het Lichaam der Longen is van twee Vliezen omgeeven, waarvan 't eerfte dat een vervolg van het Ribben-Vlies is, het ge- meenzaame Vlies genaamd word. Het andere dat het Celagtige Vlies genaamd word, is niet an- ders als een vakagtig weezen, 't welk zig door de gantfche Long uitbreid, ook alle derzelver BIaa«- jens en Vaaten omgeeft. Tuffchen deze beide Vlie- zen leggen een meenigte Meikfap Vaaten, welke haar Meikfap tot den Gbylleider brengen; de Tak- ken der Lucht-Vaaten (rami broncbiorum) breiden overal door de geheele Longen uit. Nog is in 't byzonder wegens deze Strictuur aan te merken, dat aan de Lucht-Pyp Blaasjes de uiteindens der Longen-Pols Adertjes, een vaatagtig Weefzel maa- ken (rete vasculqfuni) in 't welk zig ook de Slag- Aderlyke Hair endeltjes met die van de Bloed-A- deren Anatomiefeeren. — Op eiken Luchtpypfche Tak, ligt ter eener Zyde een Slag-Ader Tak, en op de andere een Tak van de Longen Bloed- Ader en tuflchen beiden, ter eener Zyde een Ze- nuw draad, en op de ander van de Lucht Pypen, Slag en Bloed-Aderen, een Tak. De Vaaten die digt by elkander liggen worden al te maal van het vakagtige Vlies omgeeven , welk mede de Longen Blaasjes en het Vaaten Weefzel omgeeft,- maar de Vakjens of Celletjes van dat Vlies, hebben gantfeh geene gemeenfehap met de Blaasjes-, alle die Vaa- ten en Celletjes worden eindelyk met den uitwen- digen gemeenzaamen Longen-Rok bekleed. J------»
Eindelyk kan men hier nog byvoegen, dat het vöor-
mamfte nut der Longen in de Respiratie beftaat, als waar door den Kringloop van 't Bloed onder- houden ; het Bloed verdunt en verkoeld word. Longen-Aderen, (Vasa-Pulmonatio),
de Longen-Slag-Aderen komt uit de regter Hert- Kamer, en dat gedeelte ('t welk men de Stam van de Longen-Slag-Ader noemdt) begeeft zig fchuins op-
|
||||
Stalmeester.
|
|||||||
20?
|
|||||||
opwaerts voor en nevens de grooteSlag-Ader: ver-
volgens verdeeld zy haar in twee Takken: waar- van de linker veel dikker als de regter is: maar in het Paerd istierzelver Lengte gelyk, orn dat het Hert in 't midden van de Eorft gelegen is. De ee* ne en d© andere komt van zyne Zvde tot de Lon- gen , daar zy zig fplitzen en in het oneindige ver- deden. Het is van het Voor en Boven Deel van deze Stam daar het Slag-Ader-Kanaal afkomt, 't welk, na eenen gang van omtrent een Duim breed, zig tot het begin van de Agter'waerts gaande Slag-A- der begeeft, in 't midden van derzelver Bogt. Longen • Bloed - Aderen QVence Pulmonales) zyn
vier Takken, die afkoomen, twee aan elke Zyde van de linker Longen-Zak, zy werpen zig aanftonds- binnen de Longen, en volgen daar de verdeelin- gen en verfpreidingen der Slag Aderen van dezelve naam, welker dikte hier ter plaatfe met die der Bloed - Aderen evenredig is. Alle deze, zoo Slag- als Bloed Ader-Vaaren, verzeilen ook die van de Longen-Pyp, aan welkers uiteinde, te weeten ,op / de Longen-Blaasjes zy een by uitnemendheid fraai net Werk maaken. By den eerften Opflag zoude men konnen denken,
dat deze befchryviöge van de Longen-Slag en Bloed- Aderen , met de Wetten der Circulatie van het Bloed tegenftrydig was, om dat men weet, dat de Bloed-Aderen een gevolg van de Slag-Aderen zyn, en hier gezegt is, dat deze Longen-Bloed- Aderen uit de linker Zak afkomflig waaren, daar het in tegendeel eigentlyker zoude fchynen, als men zeide, dat ze in die Zak kwaamen, en zig daar eindigden. Maar de zaak is dus gelegen; de Longen-Slag-Ader brengt uit de regte 'Hert-Kamer het Bloed in de Longen: dit zelve Bloed wordt daar door een oneindig getal Bloed-Ader endeljes opgenoomen; welke vervolgens gezaamendyk de vier gemelde Takken in een foort van Muskulea- fen Zak koomen te formeeren, door deze Longen- Bloed-Aderen overgebragt, in de linker Hert-Ka- mer; |
|||||||
2a8 DeNedbrlamdschë
mei-; van daar het door de gmote Slag-Ader (Aor*
ttQ in degeheeleuitgeftrel^theid van 't"Dieren Lic- haam word uitgeftort. Longen-Pyp, (Aspera Arietia) of (Trachea At'
teria), ook wel de Strot, en de Gorgel genoemd, beftaat uit veele Knofbenige Ringen, die aan de JZyde van den Slok Darm Huidagtig zyn, ten ein- de door het Slokken van groote (lukken en Brok- ken het Dier niet verftikke. Zy is geplaaft regt voor de Slok-Darm, en neemd haar, begin in het binnenfte van den Mond, fterkt zig langs den geheelen Onder-Hals, en eindigt met zeer veele ■verrprei dingen in de Longen. Zy word in drie by- zondere Deelen onderfcheiden, als in het boven Gedeelte, het Midden, en het Beneden Gedeelte. De Lugt-Keel of Strotten-Hoofd , (Larinz) is het bovenlle Deel van deze Vliefige en Knorbeenige Pyp, van welke het midden Gedeelte op zig zelfs dé Strot (Trachea Arteria) blyft. De Lugt-Katne- j-en (Bronchx) zyn. het benedenfte deel, dat zig vooreerft met twee Takken in de Longen begeeft, en vervolgen zich daar in een oneindig getal van verfpreidingen eindigt.------- Vyf Knor-Peenen
zyn het, die het Strotten Hoofd of Larinx for-
meeren,- als het Schildvormige (Tbyroidea), het Ringvormige (Critoidea), de Kanvormige Kraake- Beenen (Arytenoidea;), zynde door eene Huid uk twee verfcheide .. Kraak-Beenen zamen gezet, en .het Strot-Klepje (Epiglottis). De Spieren, welke de vereifchte Bewegingen aan den Strot geeven, zyn agt in getal, aan elke Zyde vier, namentlyk, de Borft-Been Spier, de Tong - Been - Spier , de ^Ringvormige- Kraake Been Spier, en de Kanvor- mige Kraake-Been Spier. De Borft-Been-Spieren zyn by haar begin niet als eene Spier, die uit het boven eind van 't Borft-Been voortkomftig is, daar zy zig verdeelt, en dan twee Spieren formeert, die zig" hegten in de voor en Zy-Deelen van het Schildvormige Kraak-Been. Ter plaatfe daar zy de
|
||||
Stalmeester.' 2c$
de verdeelinge rnaaken, geeft een Bosje Vliesagti-
ge Vezel-Draadjes eene verlenging welke gemeen- schap hebben met de daar voor zynde Bbrft Keel: Been-Spieren (Aernohyoides) de verrigting van dé Borft-Been-Spier is, de geheele Strot om laag có trekken. --------De Tong Been-Spier hegt zig ter
eene Zyde aan de Zy-Partyen van het Tong Been»
en komt bezyden het Schildvormige Kraak-Been „ tot aan zyn binnen Rand, daar ze eindigt. Deze Spier kan die van het Tyroidea agter uit haaien, en ket Dekzel of Epiglottis los laaten; ook kan ze den Strot ten eenen maal opligten; in andere gevallen* In welke haar de Strot tot fteunpunt dient., dan trekt ze het Tong-Been. Aan de buiten Zykant van het Ringvormige Kraak Been, is de Spier vari die naam ingeplant, eindigende agter de voorgaan- de , om de beneden Rand van het Schildvormige Kraak-Been aan een te haaien.--------De Arytenoi-
deszyn twee kleine Spieren, geplaatft aan het ag-
ter deel van de Strot of Larinic, ed koomën vari het eene Kanvormige Kraake-Beéh tot het andere i haare uitwerkinge is de uitneemenfte, want de twéé Kanvormige Knor-Beenen zyn de beweeglykften t welke deze Spieren by een haaien, en te gelyk hec openen van de Spleet (Glottis) vermindereu, iri dier voegen, dat ze de Antagmijlen óf tegenwer- kers zyn van de Tong-Been>Spieren, omtrent ter plaatfe van den Larinx of Strot, vind men nog ee- nige Vleefchige Spier*Draadjes , welke by den Menfch byzondere Spieren uitmaaken, die haaré eige benaaminge hebben, naar de plaatfe, daar zé gehegt zyn; maar om dat ze in het Dief weinig zichtbaar zyn, zoo zal het onnoodig zyn, ons langer hierby op te houden. In de Larinx welke het voor- naamfte Werktuig voor de ftem is, bevind zig de Spleet (Glottis) die van het Lelietje bedekt word^ en mede veel tot de ftem en het Geluid van 'tRun- niken des Paerds toebrengt, naar maate dat dezel- Ve wyd of naauw geopent of famen getrokken word ^ te weeten door middel van 't daar toe gefchikté II. DeeU O Vlcèfelï |
||||
aio DkNederla ndsche
Vleefch-Spiertje. Daar worden twee Klieren van
vooren by het begin van het midden gedeelte (Tra- chea) der Longen-Pyp gevonden, welke, om dat zy roet haare Zy deelen aan het Schildvormige en aan het Ringvormige Kraak-Been gehegt zyn, Schildvormige Kraak-Beens-Klieren QGlandulxThj- roidece') genoemd worden. In het Dier is haar vorm regt ovaal, en 't maakzel van hun Lichaam zweemd veel na dat van een Kaftanje, in oude Paerden min- der groot als in Veulens. Haar Kleur is roodagtig, iets in 't Bruin vallende, doch derzelver nut is twyf- *-felagtig. Behalven deze Klieren word nog veel kleine Kliertjes gevonden in de Huid, die de Lon> fen-Pyp van binnen bekleed; welke een kleefagtig
ap arfcheiden, waardoor de Strot van binnen be« vogt word: dit inwendige Bekleed-Vlies is Zenuw- Trekkeragtig en zeer gevoelig. De Slag-Aderen dezer Party koomen van de uitwendige Slaap-Ade- ren (Carotiday. de Bloed-Aderen florten zig bin- nen de Hals-Bloed-Aderen. De Zenuwen komen af van het agfte of dwaalende paar, en voornaa- melyk van 'derzelver groofte of wederkeerende Tak. Lucht-Kameren, (BroncMa) hier onder verftaat
nien het onderfte of derde gedeelte van de Lon- gen-Pyp (Trachea Arteria) eigen tl yk zoo zyn het die Takken, in welke zig de Strot-Splift, en by welke verdeelfcige hy de naam van Strot verheft en die van Lucht-Kameren (Bronchia") aanneemd. De eerfte dezer verdeelingen is in tweePypen, wel. ker omtrek voor eerft zeer aanzienlyk is, maar ver- volgens geduurig verandert en afneemd ; na maate van derzelver voortgang geeven ze veel dunnere uitfchiefels, die zig nog wederfcheiden, deelen en verdeelen; uit deze fmaldeelingen ontftaan we- der een oneindig getal andere die zig gelyk als Hair-Adertjes uit eenfpreiden, en eindelyk zoo dun worden, dat ze voor het Oog onzichtbaar zyn. De befte voorftellinge> door welke men zig den gang
|
||||
Stal Meester. 211
gang dezer Lugt-Aderen kan verbeelden, is, dat
men zig dezelve als de Wortelen van een Boom voorftcld; zynde de Boom, den Strot, die voor* eerft omtrent by den vyfden Rug-Wervel, tweö Wortel Takken laat fchieten, waar uit vervolgens eene oneindige meenigte Wortel-Vezelen uitfprui- ten, die zig in het wezen der Longen werpen eri dus het voornaamfte deel van dat Lichaam uit- maaken. De eerfte twee Takken of Pypen, welkö *t begin dezer Lucht-Kameren zyn, komen en drin- gen, de eene ter regter en de ander ter linke, itl den Longen Lob» die haar tegen ftaat; zy zyn ia het Paerd beide in lengte gelyk, terOorzaake,dat het Middelfchot (Mediqflinum) by het Dier geene fchuinfche legginge heeft, de Borft holtens gelyk» en de eene Lobbe niet grooter als de andere is; maar hier is aan te merken, dat de eerfte uitfchie- ting van de regter Tak, zig in dat aanhangzel werpt, dat van de regter Lobbe afkomftig is, vervolgens de ruimte vervult, welke onder den agterwaers gaanden Hol-Ader-Stam gevonden word, en zig verders door een Celweefzel aan de linker Lobbé hangt.--------Het wezen dezer Pypen is byna ge- lyk dat van de Strot, te weeten Pees en Knor- Beenagtig, ten minften by haar begin. -------Haa-
re uiterlyke omkleeding beftaat in een pluisagtige
rok, die zoo als het ichynd van het Middelichot afkomftig is. In elk van de verdeelingen der Lugt- Pypen, vind men Klieragtige Lichaameh, welker zelfsftandigheid week, en de form of ovaal, lang- werpig of fomtyds ook wel driehoekkig is; zy vermindern in Lyfvigheid, naar maate zig de Lugt~ Pypen van hun begin verwyderen. Deze Klieren gelyken en volgen in de Kleur, de Borft-KÜer na, en zyn zoowel in de ongebooreVrugt in 't Veulen, als in 't Paerd. Deze Lucht-Kameren hebben me- de haare Bloed-Vaateö, welke men by de groote Poh'Adtt en de Holk-Adet befchreeven vind. Lymp«Aj word genaamd het zuiver, helder;
O 2 geeft- |
||||
212 D E N E D E R L A N D S C H E
geeftryk, voedend en kragtig Water in het Dier-
Fyke Lichaam, dat in het Bloed, doch zonder Reuk en Smaak gevonden word, en het welk door klei- ne doorfchyncnde Buisjes, en van de Klieren, en uit de Ingewanden ontftaande Adertjes, tot het Melkzap en Bloed gevoert word. Het is eigent- lyk een vloeibaar Schei-Vogt, het welk de Quinta ejjentia uit de Chylus trekt. De Oorfprong dezer Lympha moet eensdeels gezogt worden in de Klie- ren , anderdeels in de Ingewanden, als dit Vogt door de Scheikunde onderzogt word, zoo vind men dat hetzelve in zig bevat, een groot gedeelte Vlug, maar in het Vuur geen fland houdend Zout, ook eenig Water, Zwavel, en een weinig Aerde. Het nut en gebruik van het Lympha-Vogt, kan uit de nafpreuring der deelen, waar in het zig uit- ftort opgemaakt worden. Het zelve is in den Buik den Melkzap ontfanger, Receptaculum Chyli binnen de Borft, de Ghylleider Bu£tus Thoracicus, en de linker Oxel Bloed-Ader: dus het zig duidelyk ver- toond, dat het nut van het hier verhandelde Vogt daarin beftaat, om het Melkzap te verdunnen en volkoomen te maaken, alvoorens hetzelve zig mee het Bloed komt te vermengen. Maanen, zyn de Hairen met welke het boven-
gedeelte van de Hals of Nek van 't Paerd bezet is. Als de Maanen aan een Paerd fraai konnen ge- naamd word, behooren ze niet te kort en iets krul- agrig te zyn. Om het Topftuk van het Hoofdge-, Rel te konnen plaatfen, moeten ze omtrent ter lengte van drie Vingeren breedte aan de Ooren, of den Schopf af weg gefchooren werden. Van boven daar ze beginnen, behooren ze eene Hand breedt lengte te hebben, en vervolgens na bene- denwaefts al langzamerhand langer vallen i zoo dat ze van onderen byna zoo iang vallen als den Hals van 't Paerd breed is: doch zommige willen de Maanen als een halve Maan , dat is in het midden iangen aan beide Zyden iets korter getrokken heb- ben |
||||
Stalmeester.
|
|||||||
.213
|
|||||||
len. ——■■ De Ry- Paerden, als mede de Koets-
Paerden welke aan de flinker Zyden loopen, moe- ten de Maanen aan de linker Zyde van den Hals, maar de Koets-Paerden welke van de Hand of aan de regter Zyde loopen, moeten ze aan de regeer Zyde van den Hals afhangende hebben, i Maanen-Haak, is e.ene Yzere, boven fpiets of
Pylvormig toegaande ronde Haak, met welke men de Wollagtige, én doóde Hairen uit de Maanen haald, deze Haak is byzonder goed om de verwar- de Maanen weder in order te brengen, als de Paer- den uit de Weide op Stal komen. Maanen-Kam, een Hodte of Hoorne, van
Tanden iets wyd ftaande Kam, met welken de Maanen en Top-Hairen van 't Paerd dagelyks moe- ten werden uitgekamt, wanneer het gebeurd dat zulke Maanen - Kammen zig Splyten of Splinters krygen, dan worden de Maanen geweldig daar mee bedurven en 't Hair uitgetrokken ; aan de Staart-Hairen moeten die Kammen in 't geheel niet gebruikt werden. * Maanen Kap, is een Linnen of WoIIe Kleed,
met 't welke men gewoon is den Hals, Kop, Top en Maanen van de Paerden die op Stal (laan te bedekken en voor ftof en andere Vuiligheid te be- waaren. De Maanen-Kappen welke.de Ooreh me- de bedekken, worden niet zoo goed bevonden al» die welke de Ooren onbedekt laaten, om dat door de eerflgemelde aan de Paerden veeltyds benoomen word de fraaiheid welke men aan die Dieren Stout- Oorig noemd. Maanen-VLECHTEN,('t geen totCieraad verftrekt)
word aan de Ry-Paerden zoo wel als aan de Koets- Paerden gedaan; men ziet gemeenlyk, dat by Pronk Optochten de Paerden in de Rytuigen zoo wel als die welke onder de Man gaan, door het Vlech,- O 3 ten
|
|||||||
214 DiNeberlandsche
|
|||||||
ten der Maanen opgefchikt worden. Dit Vlechten
gefchiedt gemeenlyk in vier Strengen met een Lind daar door gemengc, aan 't eind van de Vlecht die aan 't dikke eind van den Hals is, word meeft ee- ne Strik of Roos van Lind geplaaft, welker Kleur zoo wel als die van 't Vlecnt-Lind met de Kleur van de tuigen, of met de Equipage van den Ruiter behoord over een te komen. Veeltyds worden dq Maanen, zonder met eenig Lind doormengt, ge- vlochten. Maan-Oogen of Maan-Bund, is een Onge-
mak, aan 't welke de Paerden zeer onderworpen zyn; het is eigentlyk eene Zinkinge, welke haare zeekereen geregelde Tyd houd, wanneer ze weder vergaat, De Tyd, in welke het Paerd met deze Blindheid bezet is, duurt gemeenlyk min of meer, vier of vyf Dagen, en de tullchen Tyd van haar af- weezen is omtrent drie Weeken, dus haare we- derkomfte telkens met de verwiflelingen van de Maan gefchied: hier van heeft dezeSiekte de Naam van Maan-Blindheid verkreegen. Men is al lang van meening geweeft, dat de Planeet de Maan ee- nen invloed op dat Zintuig hadde, en deze gere- gelde Verduiftering der Oogen veroorzaakte. Met dit gevoelen vind men alle de vroegere Schryvers, die over de Siektens der Paerden gefchreeven heb- ben , opgevuldt: doch het is hiermede gelyk als met veele anderen Dingen gelegen. Onze Voorouders hebben zig veel opgehouden, of met de Invloed der Planeeten, of met die der Elementen op de Dierlyke Lichaamen: maar dank zy het gezonde Vernuft, dat in deze meer verlichte Tyden, de ODgerymdheden te keer gegaan, en naar den af- grond der onweetenheid verweezen heeft. Eene énkele Opmerking zal genoegzaam zyn, om aan te toonen, dat de Maan geen Invloed op deze Siekte der Oogen heeft; want dan moeiten alle Maan-> Sieke Paerden met deze Verduifteringe der Oogen w epe en dezelve Tyd aangetaft worden; daar r:,h.. oog-
|
|||||||
Stuheïsiïr. 215
|
|||||
nogtans de Ondervindinge leert, dat deze Zinkin-
ge fomtyds met het eerlte Quartier, fomtyds met de volle Maan, en fomtyds met het afneemen van de Maan zig vertoond, en hier in eene groote ver- andering in alle Paerden befpeurd word. Maar daar wy onze Voorzaaten wegens hunna
Eenvoudigheid en Bygeloovigheid in het onderzoe- ken van deze Siektens veroordeelen, zal het op 't Bewyzen van onze gevoelens aaukoomen. Hier- om zullen wy eerftelyk nagaan de verfchillende Merkteekenen, welke de Maan-Blindheid van het Paerd te kennen geven, en ten tweeden, de waa- re Oorzaaken dezer Kenmerken Werktuigkundig afleiden en aantoonen. Om het eene en 't andere zonder Verwarringe te konnen voordraagen, zoo zullen wy deze Kenmerken in twee Tyden onder- fcheiden , te weeten, de Kenmerken, welke aan het Dier gevonden worden, in die tuflehen Tyd, dat deze geregelde Zinkinge niet aanweezig is, en die , welke men ziet, geduurende die Tyd, in welke het Paerd door het euvel werkelyk is aange- taft. Geduurende de tuflehen Tyd, in welke het Paerd van de Maan-Blindheid vry is, worden 'er eene menigte teekenen aan het Dier gevonden, wel» ke te kennen geeven, dat hetzelve aan de Maan- Siekte onderhevig is;doch'|welke aan alle Paerden, fchoon 'er mede aan onderworpen , niet op dezelve wyze gevonden worden: de Gemeenzaamften daar van zyn 1. Als het eene Oog iets kleinder dan het andere is, 2. Als het Oog troebel is. 3. Als het onderfte Ooglid merkelyk opgezet is by den groo- ten Ooghoek. 4. Als hetzelve Ooglid by het Traan- punt gekorven is,zynde een gevolg van de fcherp- heid en bytende Bedorvenheid van het Traanen- Vogt: en eindelyk een foort van Kwellinge of On- ruftigheid, welke men aan het Paerd by het on- derzoek der Oogen befpeurt. De Kentekens, wel- ke het Dier Maan-Blmd verklaaren, geduurende de Tyd, in welke deze Oog-Zinkinge werkelyk daar is, zyn gemeenlyk de volgende. 1. De Ge- O 4 zwol- |
|||||
2 ió" DeNederlandschs
zwollenheidvan de beide Oogleden, vöornaamelyfc
van het onderde. 2. De Inflamatie van het aange- wafl'en Vlies (ConjunEliva) 3. Als het onder/te Oog- lid by de Traanpunt gel pleeten is, 4. Eene ge- duurige Traanen vloeijnge: 5. Als het Oog troeb- bel en roodagtig is; en 6. Een geduurige onge- xuftheid, daar het Dier, dat zig nu aan alderhande foort van Beweeginge overgeeft zich in bevind; en wel zoo, dat zelve zyne natuurlyke houdingeen beweging ten eenemaal verandert fchynt. Deze teekenen worden fomtyds wel eens aan een Oog, maar echter meefr. aan de beide Oogen befpeurt, ■waarom in het laatfte geval > de Disproportie van een fcleinder Oog als het andere, geen plaats kan heb- ben. Dit zouden nu de gemeenzaamfte en voor- naamften Kenmerken van de Maan-Siekte. zyn : dus wy nu overgaan tot de Oorzaaken, die dezelve voortbrengen; welke wy niet als door eene zeer oplettende cafpeuringe der Dierlyke gefteldheid konnen ontdekken. Tweederhande foorten van beftanddeelen , maaken het Dierlyke Lichaam uit, dat va (ie en vloeizaame deelen zyn. De vaften zyn WeefzeJen van Vaaten, die zelfs weder Vaa- tên voortbrengen of zamenftellen. De vloeizaame ■zyn niets anders als het Vloeizel dat de vaftert dèelen in zig bevatten en in dezelve onophoudend- lyk Circuleerd: deze verteeren, breeken, fcheiden, vereenigen, en vermengen zig telkens onder el-. kanderen, en van daar de naauwkeurige Evenre- digheid die voortkomftig is, uit de werlcinge en uit de tegenwerkinge der vaften, op [de vloeizaame, en der vloeizaamen op de vaften; welke volfterkt noodzaakelyk is, tot de Bekwaam wordinge van het Dier, tot de Beftieringen zyner eige, en metdes- zelfs natuur overeen koomende OefFeningen en Werkingen; want deze Evenredigheid verliezende, feeft die verwarringen en verzettingen, door wel-
e de Siektens veroorzaakt worden: dus het zy uit wat voor eene Oorzaak het immers wil (by voorbeeld, door de Verftoppinge der uitfypelingen, . '" # |
||||
*
|
|||||
S T A L M E E 8 T E K. 21?
of door eenige tegenhoudinge in den omloop, wel-
ke in de Vaaten gefchieden moet, het zy van in- wendige of van uitwendigen deelen van 't Hoofd.) zonder tegenfpraak Verftoppingen en Overftelpin- gen binnen de Vaaten koomen; waar van daan zè- jcerlyk Infiammatie, en uit dezelve weder alle de toevallen, welke wy reets aangehaald hebben. De ze Overftelpinge tot een zekere graad gekomen zynde (te weeten tot die, wanneer alle de gemel- de Kenmerken der Maan-Siekte zig vertoonen} zoo doet de Natuur eene Pooging, om de al te veel opgezette en verftopte Vaaten, het zy door eene zeer overvloedige Traanen Vloeinge, door eene anderen en aan ons onbekenden Weg te ontlaften: deze Ontlaftinge geeindigt zynde, zoo koomen de deelen weder tot haare behoorlyke en natuurlyka Gefteldheid, en blyven daarin<zoo lange, tot dat dezelve Oorzaak weder daar is. Wanneer die weder eene nieuwe Opftoppinge voortbrengt, waarvan de Kenmerken Symptomatas. een en dezelve geregelde Zinkinge te kennen geeven: en \alzoo is het zeker, dat dit Maan-Euvel van niets anders voortkomt, als van eene overvloedigheid der Vogten, hebbende alzoo derzelver Oorzaak veel overecnkomft met het Vloeien der Maandftonden: (Menfes) doch oni de geregelde Tyd der wederom komfte dezer Maah- Siekte nog klaarder te begrypen; zoo moet men opmerken, dat deze wederkomfte telkens in eene geregelden en vaft beftemden Tyd gefchied, om dat de Oorzaaken zoo wel als.de, deelen daar toe gefchiktzyn; dus zoo eene Maand vereifcht word, om deze Siekte voort te brengen,.dezelve Tyd ook tot derzelver wederkomfte noodig is. De over- vloed der Vogten komt voor en na trapsgewyze; de Buizen en Pypen die zig op zekere Tyd opge- vuld vinden, en die weder uit vloeijen, hebben niet dan een bepaalde omtrek en ruimte, buiten wel- ke zy haar niet konnen uitrekken of verwyderen, te minder om dat de overvloedigheid der "Vogten piet zodaanig is, dat ze het vermoogen heeft, oro. |
|||||
*
|
|||||
si8 DeNeoiuanosche
dezelvfe zoo te forceeren, dat ze de Pypen te veel
overftelpt- waardoor 'er altyd eene gelyke veel- heid van Vogten is, tot welkers uitvloeijnge eene gelyke tuffchen Tyd vereifcht word: de tuffchen Tyd geeindigt, komt de vaftgeftelde Tyd, zynde der ontlaftinge van den overvloed der Vogten; en wanneer die ophouden, weder op nieuw de tus- fchen Tyd, in welke de overvloedige zich weder verzaamelen en alzoo vervolgende. Het gebeurt ook wel dat deze Tydftippen in alle Maan Blinde Paerden,niet volkomen egaal zyn; wanneer men deze verfchillende veranderinge kan toefchryven aan de verfchillendheid der Werkingen, Bezigheden, Oef* feningen, Jaargetyden, Luchtgefteldtheid, en ook aan het Voedzel. Eindelyk blyft ons nog overig aan te toonen, hoe
de overvloed der Vogten (Pkthora), als de grond Oorzaaken dezer bepaalde Zinkinge zynen invloed op alle de gemelde Kenmerken heeft, welke aan het Maan-Sieke Dier te vinden zyn. Het aan- getafte Oog, of ook wel beide Oogen te gelyk, vertoonen zig kleinder, om dat de Oogleden zyn opgezwollen: deze Zwellinge komt van de volheid en overladinge der Bloed en Lympba Vaaten, en om dat deze, van zelfs uit eene zeer lofTe Weevin- ge beftaan, zoo is het niet te verwonderen, dat daar eené ontfteekende Opkroppinge koomen kan. Hec Oog is traanende, om dat de Infiammatie eene uit- zettinge veroorzaakt aan de openinge van de Traa- nen punten, de Traanen konnen niet verzwelgt worden ; blyven haar om den Oog bol ophouden, voornaamelyk aan deszelfs ondergedeelte, dat daar door veel meer dan gewoonelyk bevogtig word; dit Traanen Vogt dus daar vermeerdert, overwel- digt diep tegenftand, welken de Traanen fluit QCaruTicula-Lacrymalis') aan 't zelve doet, en vloeit buiten gemeen na buiten het Oog. Het Oog is troebbel, (en zoo het doorzigtige Hoorn ook min- der doorfchynende gevonden word, hiervan is de Oorzaak, dat de Lympba Vaatm te vol en dus op- ge- |
|||||
Stalme ester.
|
||||||||
219
|
||||||||
gezet zyn, van de Vogten die daar moeten Circtt*
Utren) waardoor de doorfchyning van dat Hoorn- Vlies niet zodaanig zyn kan, als*het wel is, wan- neer alles in zynen natuurlyken ftaat is. Roodag- tig is het Oog, om dat, wanneer de overvloed der Vogten zodaanig is, dat de Vaaten, die anders niet als een Lympha Vogt in zig vatten, nu de Bloed vervende roode Baljes toe laaten, en dus eenen roodagrigen Weerfchyn veroorzaaken, gelyk als men in alle de ontfteekingen ontwaar word: wat aanbetreftdeOnruft en 't Wangedrag van het Dier, die heeft in zig niets verwonderlyks, als men aanmerkt, dat de Vaaten der Herfenen zig zeer lichtelyk ver' floppen konnen. Van daar koomen alle Ongemak- ken, welker Zetel in 't Hoofd is; want zoo deze Vaaten verftopt en opgezet zyn, dan is 'er niet aan te twyfFelen, of dezelve zullen eene Perfinge op het Zenuwgeftel veroorzaaken, en deze Perfing moet weder voorbrengen eene veranderinge in den gang der Leevens-Geeften, en gevolglyk ook in de geheele Aart en gewoonte van het Dier. Ttfc befluit van dit Artykel diendt nog aangemerk te worden, dat 'er Maan - Sieke Paerden zyn , aan welken, terTyd dat het Ongemak nietaanweeflg is, het helder gedeelte van het Hoorn-Vlies doorzig- tig is, en weder andere waar aan het Gebrek der doorfchyning gewoon is, dat is aan welken dit Vlies, zelfs buiten de Tyd van het Ongemak nergens door- fchynend is; deze nu, daar het Gebrek der door- zichtigheid ten allen Tyde plaats heeft, zyn die geenen, in welkers Oogen de Rokken der kleine Vaaten en de Beftand deelen dezer Vliezen zelfs zyn uitgedroogt geweeft, het zy door overftelpin- gen der Lympha, of door verfcheidene Inflamatien, zynde in het eene en in 't andere geval de vaften deelen tot eene graad gebragt geweeft, dat ze de uitbreidinge van het voedende Sap beletten moe- ften , het welke de Buigzaamheid en gevolglyk ook dg doorfchynendheid nioefte onderhouden. BSthü -_ ^ >- Melk*
|
||||||||
■
|
||||||||
120 DiNEpERLAND&CHE
|
|||||
Melk-Vaaten , (Vafa Laotea^ Als men de.Vogt-
voerendè Vaaten in het Dier in vier byzondere Claflen verdeelt, zoo behooren deze Melkleiders toe de derdeClaffe, Dezelve hebbén wegens hun- ne verrichtingen veel overeenkomft met de Bloed- Aderen; om dat zy het Chyl ontfangen en hetzel- ve ook weder vervoeren; zy zyn ooïc gelyk als de Ven® met Klapr Vliezen voorzien , enkonnen alzoo gevoeglyk Ven® LaStece genaamd werden. Zy nee* men haaren Oorfprong uit de dunne, Gedarmterjs aan de binnen kant der vierde Darmhuid {tunica villofce'), doorbooren de drie overige Darm-Vliezen, en maaken tuflehen het tweede en Veerite dezer Darm-Rokken of liever tuflehen het Spieragtige en het gemeenzaame Vlies een foort van Net; gaande vervolgens binnen de beide Blaadjes van het Darrn- fcheil tot de Klieren van hetzelve, alwaar ze den Naam van eerfte Melk Venen ontfangen ; van waar zy haar verder en tot aan den Chyl-Zak (Recepta- cülum Chyli) begqeven, en aldaar de tweede Melk- Venen genaamd werden. Deze Chyl ontfanger is een Vlies en Celweefzelagtige Zak, omtrent de Lenden-Wervelen geleegen; die aati'zyn beneeden einde de Melk en Lympha Vaaten inneemd' én derzelver aangebragte Sappen, dóór zynetboven openingen in den grooten Chylleider Duclüs Th- racicus uitftort: welke DuSius mede een Membra- neus Kanaal is; dat binnen zyn gantfche uitgeftrekt- heid met Klap Vliezen voorzien is; neemende zyü begin by den Chyl-Zak en van daar langs de Rug- Wervel • Beenen, tuflehen de grooten Slag en de Ongepaarde Bloed-Ader na vooren gaande, welke zig binnen de Borft, omtrent den vyfde Rug-Wervel iets links buigt en de aanvoerende Zappen, door zynen met een halve Maanvormige Klep voorziene Mond in de linker Oxel Bloed-Ader doet druipen; waar door deze aangebragte Melk Sappen met het Bloed in de regter Hert-Kamer gebracht word, van daar in de Longen door de Longen-Ader; van waar het |n de linker Hert-Kamer komt; vervolgens in den Kring.
|
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
22*
|
|||||||
Kringloop van het Bloed raakt, en dus in dezen
omloop tot Bloed word. Merkuriaal-Poeijer, bekwaam om niet alleen
de Worm - Siektens der Paerden, maar ook de Schurft te geneezen; ja zelfs de kwaade Droes, wanneer die niet tot haaren uiterften Trap van ver- mogen gekomen, noch haare Uitwerking in 't ge« heele Lichaam doorgedrongen zy.-------Neem on-
geblufchte Kalk en Alkalifch Zout, van ieder twee
Ponden, mengt dit onder elkander tot een grove Poeijer, doet het in een Bak, wiens Bodem door- doord zy met een gat, dat men met een genoeg' zaame veelheid Stroo toegeftopt heeft, doe in dien zelfden Bak gemeen Water, 't welk door het Stroo zal zygen, naar maate het met de Zout deelen van de Kalk en Zout is beladen. Giet 'er dan wederom het doorgeloopen Water op, en herhaal dit, tot dat gy aan de Smaak ontdekt, dat hetzelve met Zouten bezwangert is. Neemd vervolgens twee Oneen Aqwla Alba (Mercurius Sublimatus dulcis)t doe die in een Aerden Vat, giet daarop van deze Loog, tot dat 'er die twee Vinger breedt boven (laat. Roer dit Poeijer, 't welk gy drie of vier Da- gen zonder Vuur moet laaten ftaan, met een klein Sokje, twee of drie maaien 's Daags, doe het Meng- zel daarna op een Filtreer-Papier, dat in een glaa- zen Tregter is geplaatft, en giet 'er koud Water op, laatende het doorzygen , tot dat het Water geen Zouten fmaak meer heeft. Droog het Poei- jer en fteek daarop zeer zuiveren Wyn-Geeft in brand, roerende het ter zelfde Tyd , herhaal dit twee of drie maaien, en bewaar het, tot dat gy het van nooden hebt. De gifte daarvan, is van j tot 12. Greinen voorMenfchen, en van 12 Grei- nen voor een Paerd, allenskens opklimmende tot de 20, 25 en 30 Greinen, meer of min geevenre- digd, naar den toeftand van het Dier, en de Uit- werkingen, die men van't zelve befpeurt.-------- NB. Dit is de uitvindinge van de Heer Bourgelat
Pro*
|
|||||||
224 Dï.NlDÏILAKDICBE
Profeffor in de Geneeskunde, en Dire&eur der
Academie tot geneezinge der Dieren,te Lijons in Frankryk opgeregt. Moeder-Vliezen, (Meninges) deze HerfTen-Vlie*
zen zyn door de oude Ontleedkundige Meninges t dat is Moeder-Vliezen genoemd; dewyl dezelve van Gedagten waren, dat alle de overige Vliezen QMembranes) van het Lichaam een gevolg en af* komfl daarvan waren. Het zyn twee zulke Moe- der-Vliezen, het eene dat 't buitenfte is, en 't geen men by 't openen van 't Bekkeneel ten eerften ont- waar word, noemd men het dikke Moeder-Vlies, Qdura Mater") ten aanzien van zyne dikte en fterkte; terwyl het inwendige, dat zig direót onder het eerft gemelden bevind, het dunne Moeder-Vlier (pia "Mater) genoemd is, ter Oorzaak van zyn Weef- zel, het welke zeer fyn en teer is. Het eerfte de- zer Vliezen is in der daad uit twee Bladen zamen- fsfteld, welke in het Paerd veel gemakkelyker ais' r den Menfch onderfcheiden konnen worden, an deze Bladen is 'er een vau buiten en een van binnen. Het buiten Blad raakt en bekleed de gant- fche binnen Zyde der Schei - Wanden van 't Bek-' keneel, alwaar het gelyk als het Been-Vlies (Pe~ rioftium) is. Het tweede of binnenfte is altyd vog- tig door een zeer fynen Dauw, die volgens Kaauw is voortgebragt, zoo als die van het Pens'•Vlies (Peritsnctum) door de uitwaflem Vaaten, uit wel- kers Monden eene groote meenigte wateragtige Dampen fypelt, waar door de zamenvoeging van dat Bladt met het dunne Moeder-Vlies belet word. Zyne uitvouwinge formeeren twee voornaame Schei-' de-Wanden, waarvan de eene de Sikkelvormige en de andere de dwars Wand is; de eerftgemelde dier Wanden, welker figuur geheel overeenkom- stig is met dat Inftrument, waarvan ze de Naam heeft ontleend, is in 't Paerd Perpendiculair, van den Voet na de fpits; volgens de Hellinge en (tel- ling van 's Diers Hooft: dezelve heeft haare in- vloei- |
||||
Stal meester. 223
|
||||||
vloeijinge van onderen en agter de Pyl-Naad in de
diepe Gaaping , welke de HeriTenen in twee Lob- ben verdeelt. De tweede of de dwars Wand, die niet anders als een gevolg van de Sikkelvormige Wand is, maakt de Scheiding van de eigentlyke en de kleine HeriTenen. Dit harde Moeder-vlies is mede van Nerven, Pols-Aderen, Bloed-Aderen, en Buizen voorzien, doch het getal der Nerven is niet groot, en dezelver Vezeltjes, die byna on» zigtbaar vallen, zyn van het vyfde en agtfte Paar afkomftig. De Pols Ader Verfpreidzels komen af van de binnen Tak der Arteria Carotides, en de Wervel-Ader (Arteria Vertébris). Die van de eerft- gemelde gaan door den Carotidalen Spleet, welke in het Wigge-Been gevonden word, binnen in de Herflen-Pan; terwyl die welke van de Wervel-Adep afkomftig, door de Knobbel.Gaten en de Been- Kooker (en dus niet zoo, als by de Menfch door het groote Agter-Hoofds-Gat) na binnen komt. Van alle deze Pols Ader-Vezeltjes eindigen de en- dels in Bloed-Adertjes, welke na dat ze den ,Loop der Pols-Aderen, waarvan ze het vervolg zyn, ge» volgt hebben, zig in de Sinuffen komen te ontla- den. De uitfpruitzels der Bloed-Aderen (Venat) zyn aangebragt door de Krop en Wervel - Aderen (Venu jumtaris) en vena vertebraïis. Het dunne Moeder-Vlies (f ia Mater), dat de HeriTenen meer onmiddelyk aanraakt, als het dikke Moeder-Vlies, en dat zig onder 't laatft gemelde bevind, is by het Paerd oneindig meer aan de HeriTenen vaft gehegt, als by de Menfch; men heeft moeite,om het daar- van af te fcheiden; het is mede van veel kleine en groote Pols-Aderen doorweeven, die alle zeer fraai voor het Oog zyn; het is zamengefteldt uit twee Bladen, waarvan het buiten Bladt de geheele Majfa bekleed: hetzelve formeert om zoo te zeggen een Brug over de Rimpels en den afbreuk van 't Schors- vormige ftof {Cortex), doch is niet aan het dikke Moeder-Vlies vafthoudende, als door de Bloed- Adertjes, diehet aandeHolligheidzend. Het inwen- dige |
||||||
K
|
||||||
254 DeNederlandschk
dige Blad komt zig door de menigvuldige ukvoui
wingen in te dringen, te vloeijen en te voegen» binnen alle de omkrullrngen dereigentlyke en klei- ne Herfleneri , welke het terftond raakt, en van welke het ook de alderkleinfte Binnen - Partyen bekleed. Zyn ftof is byna niet anders als uit Bloed- Vaaten beftaande, dat door een Celweefzel aan het Buiten-Bladt gekleeft en gevoegt is. De Vaa- ten, welke dit dunne Moeder-V lies door loopen» zyn dezelve j welke zig door de Herflenen uit- breiden. Mok , (de) is een Ongemak, met 't welk
de Schenkelen der Paerden, byzonder de agterfte zoo dikwyls aangeraft worden; beftaande in een tamelyk vloeibaar Vogt, dat zonder Zweering door de Pooren van de Huid uitfypeldt en zeer ftinken- de is. Dewyl alle Zwellingen die aan de uitein- dens van het Lichaam koome, doorgaans; aan de beneedenfte deelen haar begin neemen» en vervol- gens voortgank maakende, telkens opwaerts klim- men ; zoo ziet men ook dat de Mok haar begin neemd aan de Koot, en naar maate dat het Kwaad toeneemd tot aan de Koogel, fomtyds zelfs tot in het midden van de Schenkel-Pyp opklimt en ge- meenlyk aan deze deelen eene volkoomene Op- zwelling veroorzaakt, zelfs gebeurd het fomtyds, als deze uitfypelende ftoffe Etteragtig fcherp en bytende is, dat zydeVerfenen van deHooren met de Kroon doorvreet en vernield; gemeenlyk blyft haar de Mok met 't fypelen door de Pooren alleen ophouden, het gebeurd egter ook wel, dat door de Kwaadaardigheid van dat Mok-Vogt heele Gaa- ten in de aangetafte deelen gevreeten, of ook wel fcheuren veroorzaakt worden; dikwyls ziet men dok dat door de Mok Kanker-Voeten Karbonkels en ftinkwratten veroorzaakt worden. De Paerden welke zeer dik zyn, en daarby te vet van Waai- jen vallen, of ook zulke die aan haare uiteinden» «eer overvloedig van Hairen voorzien zyn, zyü |
||||
m—
|
|||||
Sf'ilMÏKJTiX. 25J
het nieeft aan de Mok onderworpen. De Oor-
zaaken van dat Kwaad, konhen zyn uit en ook in- , weodige; deze laatüe zyn ; als 't "Kwaad uit eene
bedorvendheid van het Bloed voortkomt; fterk Voedereri zonder behooiïyke Oeffening ; veel gaan; liaan en ophouderi in Modder Slyk en Smeerieheid» zyn veeltyds de uitwendige Oörzaaken. De be- handeling ter geheefirig van dit Kwaadt vind mes in het eerfte deel, Pag'. 332. en Seq. NAhh^-(Suturu) N>aden worden in de bnflee-
dinge der Paerden zulke Naadvormige zamenvoe- gingên der Beenderen genoemd , door welke de Beenderen in dier voegen aan eikanderen gehegt werden, dat haar deze zemenvoeginge geen Be- Weging verfchaft. Deze Naaden ontvangen haare öndeflcheide Renaamingen of na de figuur, die ze hebben, of na de Beenderen welke ze aan elkande- ïen hegten: als-de Voorhoofds-Naad (Siitara fron- talW) die her Voórhoöfds-Been met de twee Wan- den of Schot-Beenderen vereenigt: de Pyl-Naad '(Sütura Sugittalis), die de twee Schot-Beenderen ^aan het Agterhoofds-Beeö hegt. De Slaap-Been- Naad (Sutura temporalis} die de.Slaap Beenderen fnet de Wanden by een voegt. De dwars Naad, die de Neus Beenderen voegt aan het Voórhoöfds- Been- De Neus-Naad, welke de Neus Beenderen het eene aan het andere voegt. De Hoek-Naad, Vereenigt het Hoek-Béeft rnët het Voorhoofd, met de Neus en met dé Kaake-Beenderen. De Kaak- Naad, die de Kaaken met de Neus en deJok-Been- deren vereenigt. De Wigge-Naad, die. zamen- hegt het Wigge-Been met het Voorhoofs Been ,dé Slaap Beenderen en hét verhemelte-Been. De Zeef- Naad , die het Zeef Been vereenigt met hetVoor- hoofdt en Wigge - Been &c. Van deze zaa- rnenvoegingeh of Sympbifes zyn in de Paerden de ifeekenen niet zeer onderfcheiden, eb tamelyk ön- zigtbaar, tnaar by de Veulens zyn zomrnigé van dezelve eenigzints meer duidelyk. II. Dbel. P Nkt,
-,"■■' I
|
|||||
226 D E N E D E R L 4 N D s-C H E
Net» Omentum, is een:dubbele Huid, met Vet
omringt, zittende aan de, grondt der Maag vaft. Het is over het Gedarmte uitgebreidt, ten einde die niet door malkander gewikkek worden* Het Net word onderfcheiden in den voor e^ agter Vleu- gel. De eerfte ontftaat van de Huid der Maag; de tweede van het opgefpannen Darm-Vel. Beide deze Vleugels, zynde op Zyde en van agteren ge* flooten , maar voor na de Maag open, maakende dat het de gedaante van een Zak heeft, in wiens hol- ligheid ^veeltyds een fcherp Water en. Winden^ge- vonden worden. Voorts heeft het Net veele Vaa- ten; de Bloed-Aderen ontfangtiiet van de Poort- Ader , en wel de voor Vleugel, yaniideregter en linker Maag en Net-Bloed-Ader; de ag,terfteVle#- fel van de regter en agterfte Net-Bloed-Ader. Qe
'ols-Aderen zyu Takken van de Maag M i?pt Darra- Scheil. De Zenuwen komen af van hetiRuggraadt, het Vet van het Net is in. kleine Zakjes afzonder- lyk befïootefi: ook bewaart het Net, de warmte der Maag ; onderftut de Aderen, ten einde het Bloed der'Poort-Ader na vooren gevQert worde. Vooras verzngt het Net de Darmen, en belet, dat ze niet onder elkander vermengt worden. Net-Br f uk, ^Epiplocelk^k&n by hetPaerdt geen
iftand grypen-, zie Breuh { Net-VliEs, (Retina} is/het; derde van de
drie yoornaame Oog Rokken, hetzelve ds, zeer dgfe, -week flymig^en witagtig; afko,rnft)g;./van; bet Z<|- ■ nuw-Kipopje...(papilké nervi optici)- dat -aan de Ge- izichts-Zenuvv gevonden word; eh volgens dp;naa- fpeüringe van'Ruifch zoo is het een .yeiVolg en prQ- dudb van de laaftgemelde Zequwe,- #< meefte feft befte Natuur onderzoekers ftaan tóe?, dat dit Vlies het onmiddelyke' Zintuig van het" Gezicht is: niöt tegehftaande haare. uitneemeade fyn tin dunbeid, zoo kan ze in twee Blaadjes verdeeld wfrdenj:wel- ke Blaadjes door.den fermaardenHeer 'dlbimls düj- «f-ï/t *•' w .jaaQ .1 rfs- |
||||
S ï A LM E E SI E ÏL 427
|
|||||
délyk vertoond zyn, en waarvan bet inwendige
Blaadje dat het Glas-Vogt 't naafte is; wit en Merg- agtig bevonden word, en het uitwendige dat't naaft by het Druif-Vlies legt een werkelyk Weefzel van Vaatjes, is. Neus, (de), omdat Zintuig wel te konnen be-
fchouwen, beböord zulks door verfcheidene ver- deélingen te gefchieden, ais eerftelyk in 't alge* meen derzelver nut en behoor!ykclSituatië, ten an- deren , derzelver' inwendige en uitwendige deelen; vad Welke weder de harde van de weeken Partyen te onderfcheideh zyn. De Neus , in haare nuttig- heid befchouwd; verftrekt eens deels tot het wee- fcentlyke Zintuig van de Reuk; ten anderen tot een aanmérkelyk Werktuig voor de Respiratie, en tert derden töte'ehe Weg voor 5e ontlaftinge der oveN tollige Vogten, en Sappen. ——— / Aangaande haare Nuttigheid, als Zintuig voor dé
Reuk; dezelve is voortgebragt door de Reuk-Ze- nuwen, welke; haare Huisvèftinge binnen de Neus hebben, en waarvan de uitwerfeipge, tot het ont- vangen en weder overbrengen van den Reuk"töt dë Herfenen, onder het Woord-Reuk nader aange- toond word.-------Tot dé1 Respiratie, is het noöd- zaakeiyk, dac de inwendige Neusholtens ruim eti
niet verüopt, als roede, dat dé uitwendige Netis- Gaaten wel geopend zyn, op"dat daar door de u?t en inademinge vfy en onbelemmerd zyn : want het is zichtbaar genoeg, dat zoo wel by de Inadémftl- ge als in de Uitademinge een groot, gedeelte der 'Lucht dezeholtens paffeèren móet. Geeft men. acht op een Paerd, na of geduurende een langen Loop" of Rid, of in of na eene öerke en gedwöngene Be- we gingé, zoo zal men bevinden; dat de Respira- tie door den Mond, met die, welke door de Neus gefchied, in geene vergelyking komt: nog meer- in de koude, wanneer de Dampen uit de'longen zig verdikken,-en gelyk als ih een foort van Wolk, üitgeperft worden, word men duidelyk gewaar, P s «lat |
|||||
228 DeNedeuüandscïIR
dat het grootfte gedeelte dezer Uitdampingen haa»
ren weg door de Neus neemd: dus men vau (tellen kan j dat de Respiratie meer door de Neus, als door de Mond gefchieden moet: gevoLüyk dat het een. zeer aanmerkelyk Gebrek is, als de Neus.niet ruim genoeg en de Neus-Gaaten niet verre genoeg geo- pend bevonden worden. Zomm'ige Natiën hebben de gewoonte hunne Paerden de Neus-Gaaten meer op te lplitfen , om hierdoor aan haar meerder vry- heid tot de Respiratie te verfchafFen, en tejkens ook met een hier door aan dezelve het al te verre hoo- rende Geluid van het Brietfchen en Proeften te be- neemen. De ontlaftinge der overtollige Vogten» welke dcor de Neus gefehied, beftaat eigentlyk in de verfchillende foorten van Snot: welke Snot-Loop of natuurlyk of tegennatuurlyk, en min of meerder dik is.. Wat het natuürlvke" Vloeizel der Neus, by het Paerd betreft; hetzelve is zeer dun enWaater- flgtig, zynde eensdeels voörrkomftig Of van het uitdampende Vogt, 't welk zig daar ophoud en tot druppels word, "of anderen deels, het Vogt, dat door'tle Klieren van het Slym Vlies van het Arte- rieele Bloed word afgezondert, orn de Reuk-Ze- nuwen , die ove,r dat Vlies uitgebreid leggen, te bevogten, en ze dus voor het verdroogen te be- waaren: nogtans zoo is deze Vloeinge zeer gering, en gefehied maar druppels gewyze afvallende : het tegennatuurlyke gefehied, wanneer het Paerd, met de ordinaire, of met de door het eene of 't ande- re Ongemak veroorzaakte Droes, of wel met, de kwaade Droes &e. aangetaft is, daar zig dan het door de Klieren in hét Snot-Vlies van het Bloed afgefcheiden zynde Vloeizel, door de Neus Gaa- teh ontlaft. Hetzelve -vertoond zig of van' eene Geelagtige, Groenagtige, van eene Roodagtige, ofgelyk met Bloed gemengde Kleur:, als men ee- ne diergcKke Vloeijinge uit,de Neus van het Dier gewaar word, zoo is het noodzaakelyk dat men niet lanee witflek om de Oorzaak hiervan na te fpeure». |
|||||
*
|
|||||
S T A L M E E S T. E R. 229"
Het inwendige van de Neus, beftaat efcentlyfc:
uit verfcheide holtens, welke te zamcn door de Been-deelen geformeert worden, en gelegen zyn in het Voorhoofd ter plaatfe, die van boven door. het Voorhoofd Been, het Wigge-Been en het Zeef- Been bepaald word, van vooren door de Neus en de Hoek Beenderen; van agteren door de Been- deelen van het Verhemelte en dat gedeelte van de Kaak, welke het Verhemelte mede helpen uitmaa ken,- ter zyden door diezélve Kaak Beenderen en door het jok-Been; kunnende deze holtens ver- deeld werden in kleine en in groote. De aanzien- lykfte daarvan zyn die, welken het dubbelde Neus Kanaal uitmaaken , beginnende by 't uiteinde der Neus-Gaaten opwaarts, gaande tot aan hetWigge- Zeef en Voorhoofds-Been, tot dan twee andere en na binnen gaande Openingen, welke men on- middelyk boven de wulfinge van het Verhemelte geplaatft vind; zyhde deze overeenkomende met Üe Agter-Neus-Gaaten in den Agter-Mond van den Menfcb: daar de kleine holtens niet anders zyn als, de Groefjes , welke zelfs in de Wanden der groo- ten gevonden worden, en in 't gemeen onder do Benaaminge van Sinusbekend zyn. de groote Neus- holtens beflaan de geheele uitgeftrektheid, welke de hiervooren gemelde Beenpartyen bepaalen; weW ke uitgeftrektheid, in twee doorgaans gelyke Por* tien verdeeld zynde, dus de twee Groeven geeft, welke men gemeenlyk de twee Neus-Gaaten noemd; en welke affcheiding door een Schut-Been voortr gebragt word , dat van boven Beenagtig, maar van: onderen Kraak-Beenig is. Het Beenagtige Gedec#«- te van datSchut-Been is voortkomftig van het Ploeg- Schaar.vormige Been (fomer); zynde plat van Fi- guur, gelvk een gefchooven Vierkant, waarvan de Voet CBafis") zig voegt met dat fcherpe en fpitfchs uitfteekzel, 't welk men tuflehen de kleine Vleu- gels van het Wigge-Been vind, en dat men in den. Menfch de Bek van dat Been noemd; maar 't wel- ke wy hier het fpitze uitfteekzel genoemd hebben, P 3 zyn-
|
||||
/
|
|||||
230 De Nedïhahjschü
zyndehet zeer zichtbaar, dat dit Schot'Been zyne
afkomfte niet van het Wigge Been heeft. Van de- ze Voegingen gaat het af, tot aan het Kraakbee- nige deel, 't welk die affcheidinge eindigt en vol- tooit , ingefchopven in twee Gootjes, waar van de cene komt uit de zaamenvoeginge der Kaak • en Verhemelte - Beenderen : uit welk maakzel , leg- ginge en Subflantie onwederfpreekelyk, het Been- agtige Gedeelte van het hiergémelde Middelfchot yportgebragt is. Hetzelve eindigt zig door een aanmerkelyk Kraak ■ Been, van boven gehegt aan het Ploeg-Been; van vooren aan de Neus-Beende- ren; van agteren aan de. Kaak- Beenderen * en rëgt- lyns afgaande is, tot aan de uitwendige eindens der ÏNeUvS-holtens, daar deeze Kraa"kbeenige midden- wand zig uit een fcheid en zig aan beide zyden pitftrekkende, een zoort van kraakbeenige en dwars- leggend'Plaatje formeert, in diervoegen, dat des- zelfs 'uiteinden», iets gerond, zig de eene ter reg- ier en de ander ter linker zyde buigen, over de inwendige Zydeelen van elke Neusholte gaan, en dus gelykaïs derzelver ingangen fluiten. De kleine Holtens of Sinufïen van de Binnen
neus, zyn de volgende: De Voorhoofds Holletjes, (Sinus frontalis). De wigge - beens - groefjes , de Zeef-beencelietjes, de Jok-been en de Kaak been groefjes , waar van dé eerftgemclde of de Hollet« jcs in het Voorhooft - been geform eert worden, door de uitzettinge en afwykin^e van de Plaaten van het Voorhoofds-been en de Celletjes van de Pan- tafelen (Dipke). Dë legginge dezierHoltens is dus, als men van buiten van deu'eenen onderften Rand van de Kuilen, die boven de oogen van het Paard gevonden worden , tot den anderen , eene dwarfe. Linie trekt, en men juiffc onder deeze Linie door- boord, dat men dan binnen de Voorhoof ds holten ko- men, maar in tegendeel als men de doorbooringe boven deeze Linie deed, men eenopeningebinnen, de Herfen-Pan zoude maakên. In 't gemeen wor- den 'er tvtóe zulke Holtens gevonden, waarvan |
|||||
■"' ' S T AL M;I e's't El. 2JÏ
delinkrer veeltyds een beenagtig wandje van binnen
heeft, en behalven dit, zoo zyh ze beide tenaan- zien van haare gaapinge met elkander gelyk; zom- tyds gebeurt het ook, dat deeze beide Holletjesza- men loopén , en dus maar eene Hoke formeeren: ook wel dat nien daar ter plaatze vier zulke Hol- tens gewaar word, zynde echter hier van zeer wet- <■ nig voorbeelden in het Pacru* gevonden, nog aan- merkingswaardiger is het', datindeongeboore vrugt deeze holtens in 't geheel niet, en in dejoi-vge Veu- lens maer zeer gering en byna onzichtbaar zyh; waar uit blykt dat de^ze Holtens ruimer worden, na maate dat de Deelen van het dierlyke Lichaam waden en toéneemen: Het Wigge-been is doorgaans maar met een en-
kelt groefjö of Sinus voorzien, het zelve is gele- geninde Dikte van het middengedeelte van de Knok- ke: doch zomtyds word dit groefje in dat Been-in 't geheel niet gevonden. De Holletjes van het Zeef-been zyn niet anders als de Celletjes of Vak- jes, die het eene met 't andere gemeen hebben,- en zig binnen de groote neus Holtens koomen te openen. Die aanzienelyke Holtens welke in den liienfch , van zommigen , de Holtens van Higmhor genoemd worden, zyn by herPaerd in het Jok- been en in de Kaak-beenderen te vinden. In de onge- booren Vrugt zyn ze byna nog onzichtbaar; iu het! nieuw gebooren Veulen maar eenigzints te zien vervolgens ondergaan zy de graaden van wasdom met het Dier zoodanig, dat ze in een volwafien Paerd zeer aanzienlyk gevonden worden. Wegens de Plaats haarer legginge zoo kan men de Holtens verdeelen in de Jok en Kaaken-been Holtens: de eerften zyn gelegen, van onder de Orbita, boven de tweeden, en van vooren, by de laatftekiezen, die daar haare wortelen eindigen. De Tweede zyn onder de eerftgemelde, en insgelyks van vooren by eenige kiezen, welkers wortelen op deeze Holtens koomen. De andere Jok-been-Holtens zyngedeel- telyk gedekt door de voorde neus hoornen , en de P 4 Kaak-
|
||||
»32 DeHj!J!EIII,A»DSCHI
Kaak-holtens door de agterfte hoornen: gemeenlyk
vind men ze aTgefchooceh door een beenagtig blad, zomtyds door twee ofwel door drie, en dus, kon- hen 'er uit eene Holte vier gemaakt worden: voor het overige zoo vatten zy eene menigte Kronkelen en onderbrookene blaadjes in zig, waar door der- zelver inwendige Vorm genoegzaam onregelmatig is. fiindelyk zyn de zqogenoemde Neus hoornen, wel Nafpeurenswaardig; om dezelve in haare waa- re Leggijige te befchoüwen, zoo neemt men het verhemelrs-been weg, verbryzeld hetPloeg-fchaar- been ep, de kraakbeqnige Wand , die de fcheidinge van de'beide neus-hottens maakt; dan ontdekt men langs de Zy-fchooteri, aan ieder vah dezelve twee verhevendheden , die zig in de Lengte van boven na beneden,' omtrent ter lengte van zeven dwars vingers uitftrekken, en die vaq 't begin der Spalking af, tot aan haar eind by den uitgang der Keus-holtens, allengskens zoo wel in haaré Dikte als in haare breete'verminderen en afneemen. Dee- te verhevenheden zyn voorgebragt door eene laa- ge Been-Veezelen, welke echter zoo flap zyn, dac ze maar eene Bort-papier gelykende fubftahtie ver- toonen : zy zyn omtrent een Vinger breed van ei- kanderen verwydert, en hebben wegens haareKrul- linge de naam van Hoornen verkr'eegep. waar vaq het eene 't voorite en het andere't agterfté Hoorn is. Het voorde fluit aan 't Neus' en Sa.n 't inwen- dige gedeelte van hetjok-been, en dekt. zoo als reets gezegt is, gedeeeltelyk den Sinus Zigomatis: Het agterfte, dat meer by de Kiezen genaadert is, komt zoo na aan het Kaak - been, dac het mede den Sinus dekt, die den bynaam van dat Been voerd. V Wy kpomen nu tot de weekePartyeti, welke tot *ie Zamenfrellinge van dit zintuiggefchiktzyn: De- zelve beftaan if. in de uitwendige tiekieedingender Beenderen, welke de Neus uitmaake'n; 2*. De Spie» ren, welke tot de uitzettinge der Neusgaatën die- nen : 3°. De Vliezen, welke inwendig de groote üplteus, de Hoorens, en Ue Groeven-of-Sinufl«ji |
||||
Stumïïstei,
|
|||||||
233,
|
|||||||
bekleeden: 4. de Bloed en Zenuw• Vaaten, diezig
daar uitbreiden. ■ De uitwendige Bekleedinge gefchied door de ge*
meener en met Hairen bezette Dek-Huid van hec Dier, onder welke hier ter plaatzen geen Vet ge- vonden word: Vyf Spieren, diezig by den uitgang, der Neusgaaten geplaatfl vinden, bewerken derzel- ver uitzettinge : waarvan'er twee gepaard , eneene enkele is , welke men de dwarste Spier noemd:j Deeze welke men wegens den ganghaare Veeze- len de dwarsfe Neus-Spier noemd, heeft haare vas- te fteunpunt aan de Spits van de Neus, vanwaarzy haar, aan beidezydendwars gaande, uitbreidt over- liet Kraak-beenig gedeelte, dat een yervolgvanhec; Kraak - beenige middelfchot is. De eerfte der ge- paarde Neus-Spieren is van onderen langs't uitwen- dige zyd gedeelte van het Neus-been: haare zeer korte Vezelen verdwynen in de Huid van de Neus, èn de tweede welke'men aanmerken kan "als eene Huid-Spier, verheft zig mede binnen het Weefzel van de Huid, en heeft haare hegtinge aan de bo- yen-rand van de Kaak. Buiten de gemeenzaame Been-Vliezen , welke
de Been en Knorbeen - agtige deelen van de Neus be-i kleedèn ;is'er nog een ande"r Vlies,'t welk nnauwkeu- fig overkleed de groote Holtens der Scheidewanden, de Vakjes van het Zeef-been , de Hoorens en der» zelyer Schulp-gangen, de Holtens en groeven, wel- ke aan het Vodrhoöfds-been, aan het Wigge-beep, aan het Jok been; en aan de Kaaken gevonden wor- den, als mede de Traanen-Buizen, die zig binnen de Neuskoomen te ontlaften; Dit Vlies, word het Snot-Wies, (membrana pituitariaj genoemd. De Vaaten, welke haaren gang tot de Neus heb-
ben , en het vloeizel tot onderhoudingen voedinge derzelver Deelen aanvoeren,! zyn of uitwendige of inwendige: de uitwendige Neus"flag-aderen zynaf- komftig van den derden Tak der uitwendige Slaap. Slag-ader; welke Tak de Kaak-Aderen geeft. De inwendige Slag - Aderen fpruiten uit dienzelven Tak, P 5 kb-
*
|
|||||||
134 P E N'B'D ERLANDSGHÏ
koomen binnen de Neusgatten, nevens de Neus-
Aderen: en vermeenigvuldigen zig'daar in het on- eindige; terwyl eenige uitfpruitfjta'van de Lippen- aderen, zig door de Neus-gaaten na binnen in de grooce Neus-Holtens trekken, daar zy haar met de voorgaande anatomifeeren. 'De Bioed-Aderen ontlaften zig binnen de inwen-
dige Kaak-Bloed-Ader, welke by het Paerd, als de uitwendige Rrop-Bloéd-Ader kan aangemerkt wor- den en van daar in den Krop-Bloed-Ader Stam bé- geeveü. Het Slym-Vlies isgelyk als doorzaaidvanallede
Draaden van het eerite paar Zenuwen van hec lan- ge Herfenmerg. De graüwagtige Subftantie, die afkomt van het ondergedeelte van het aanhangzel (Procejfus), boven het Zeef-Been verdeeld zig in eene menigte jildcrfynite Veezeren, die met het dikke Moeder-Vlies omwikkeld zynde, door de kleine gaaten van dat Been gaan, zig door de ge^ heele uitgefirektheid der Neus en alle derzélverHol- tens verbreiden, in diervoegen, dat'haare uitbrei- dinge zeer groot is. Deeze zeer weekeenbynaten eenenmaal blood en onbedekt leggende Zenuwen zyn vaft en bevatbaar voor den geringften indruk; dèr Lichaamen, die ze aanraaken en bepaalen dus if) dat gedeelte, dat buiten dit zeer aanmerkelyk is, wegens de onophoudentlyke Respiratie, den "Zexeï van,den Reuk, waarvan dus, de Neus het waare Zintuig is. Oogen. Deze behoord men aan het Paerd,, of>
twederbande wyze 'te befchouwen , Ècrjlelyk, we- gens derzelver fraaiheid en gebreeken, ten anderen , als het Zintuig, voor het gezigt, fjiettegenftaande dé Oogen zoo omtrent haare gebreeken, als baare nuttigheid op het zin Vermogen, zeer aanmeikcns- waardigzyn, zoo vind men, by de meeftc Aüibeu- rën, die tot hier tbë', over de<;z<j Sloffe'gefchree- vèn-4iebben', te weinig voldoende opgefteldt, om tjaar uit 'eene vafte regel of giondfteiiing voor het on-
|
||||
I
S TAL MEESTER. Ijf onderzoeken; deezef zoo wezendyke deelen te kotv
pen formeeren. Tot de fraaiheid der oogen word vereifcht, dat dezelve zuiver en levendig zyn, 'c gcén aan het Dier een groot en onbevreesd aanzien geeft; een aanzien, dat byna akyd tot een teken v,an de kragt en moed van het Dier verftrekken kan. Groote Oogen, die niet te ver binnen, enookniec te ver buiten het hooft leggen, behooren mede fraai g'enoemdt te worde.n; waerentegen de kleine, al te veel ingevallene, te veel bedekte, of weder al te groote en het hooft te veel uitpuilende Oogen, eeq wezentlyken misitandaan hetPaerd toebrengen. Een Paerd kan voor het uiterlyke aanzienfraaye, groo- te en w^lliggende Oogen hebben: die, echter nauw- keurig befchouwd, zeer gebrekkelyk konnen wee- zen, dus de uiterlyke fraaiheid der Oogen niet al- toos een zekere blyk voor een goed gezicht zyn , om nu tot de regtè kenniffe der oogen te komen, en daar door een kwaad gezicht van een goed te onderfcheiden, en te konnen oordeelen, of'eriets kwaads en tegen natuurlyks in het oog-plaats heeft} zoo is het volftrekt'noodzaakelyk, héc farnenftel, het nut en gebruik, de deelen, waar uit dezelve zamengeftelt, en die, welke het zelve omgeeven; byzonder die deelen, van welke ons eene volko- mene KennilTenoódzaakelykis, nauwkeurig en ont- leedkundig na te gaan, en ze te befchouwen. De Oog-bol is omvat in de beenige oogholte,
die men gemeenlyk den Oog-kring (oïbita) noemt; öm alle verwarringe te vermyden, zoo zullen wy een onderfcheid maaken, in de deelen, welke het oog omringen, en in die, welke het zelve uitmaa» leen; dus koomen wy eerfl:, tot de Oogleden, die voortgebragt worden van het Vel, en het voorge- deelte van het oog bedekken, dienende om betoog te befchermen , tegens de overladen van uitwendi- ge Lichaamen, en de al te vinnige en al te'fchitte- rende en flonkerende Zonne - of andere Lichtftraa- len en dezelve op het oog te rnaatigen. De randen 4a.arvaa zyn Kraakheenig, want, zoo ze enkelen - . " alleea
|
||||
I3<5 DeNederlandsche
alleen huidig waren, zouden ze te veel en geduu-
rig aan het Kronkelen, Vouwen, en Fronfen on- derworpen zyu: Zy maaken een zoort van Remie of Canaal, dat het traanenvogt, {egens den grooten Oog hoek afleid. Deze Qog-hoeken worden ge- formeert door de Vereeniging van het boven en van het onder oog-lid, aan elk oog, twee, waar- van de eene , de groote , en de andere, de kleine Oog-hoefc is: #y den grooten Oog-hoek ziet men dien kleinen Knoop of Verheveiidheid, welke men gemeenlyk de Qog - of Traanen-Stuit noemd, en die in het Paerd niet zoo aanzienlyk is, als by den menfch, van welke hy opk in de Kleur onderfcheiden is, als zynde by het Paerd uitwendig iets Zwart, maar van binnen witagtig; Hy dient toteenen Dam, pm aan 't traanen vogt te beletten langs de zyden van, het Voorhoofd af te vloeyen, maar in die plaats te- 5ens de Traanenpunten te moeten komen ; deze
>aanenpunten zyn twee kleine, echter tamelyk zigtbaare openingen of gaatjes; in de menfch for- öieeren zy byzondere zigtbaare tepeltjes, maar ia het Paerd zyn haare uitgangen veel meer plat: zy zyn gelegen, het eene aan den inwendige rand van het boven-oog-lid, en het andere aan de inwendi- ge- rand van het onderfte» omtrent vier Linien van, den grooten Oog-hoek; haare nuttigheid beftaat als volgt: aan de zyde van de kleine Oog-hoek is deTraanen-Klier, deeze klier geeft door verfchei» de kleine Ganaaltjes, welke men inwendig en langs het boven Qog• lidbefpeurt een weiagtig vogt, hec welk om zoo te fpreken, het vocrgedeeke van het oog bevogtigende en wallenende, als ook de ber weging van dit Oog-lid te hulpe komt, en teffens de doorfchyning van. het Hoorn-Vlies onderhoud. Het overblyfzel van dat weiagtig vogt word dan door de Traanen-puntén ingenomen; dus dezelve gefchikt fchynt om de traanen te verzwelgen, die onders, 3l te overvloedig zynde, ligEelyk den te- gsnftand zouden overweldigen,; welken de. t> tanen-, ftuit aan haar bied, en alzo dezelve na buiten fturceo. Aaa
|
|||||
é
|
|||||
S T A L M E E S. ï E B. 137
Aan het Paerd vind men alleen het bovenfte Oog»
lid met hairjes of oogwimmertjes bezet, maar aars het onderde Ooglid worden ze niet gevonden, zoo als by denmenfch; menmoetdeOoghairenofOogi wimmeren niet verwarren met die lange dikke ea ftyve Hairén, welke boven het Oog en onder hee zélve, gevonden worden en die gantfchelyk over- eenkomen, met de geene die het Paerd aan de Lip- pen , en om de Neus heeft. Nu gaan wy over ter; befchouwing der partyen, die den Oog-bol meer onmiddelyk als de reetsgemelden omringen: Deza zvd de Spieren, het zoogenaamde aangewaflen Oog- Vlies (adnata tunica), en de Vet-deelen. Spiereri zyn'erZeven, namentlyk, vier regte, twee Schuin» fche, en eene ring-vormige. De eerfte dezer vier regte Spieren, of die, welke aan 't bovengedeelte van den Oog-bol is, werd genoemt de Opheffer; die, welke daar onder aan is , de Nederhaaler: die aan het inwendige Zy-deel, deNahaaler; en die aan het uitwendige 'Zy-deel, de Afhaaler: Van de twee Schuinfche, word de bovenfle de groote» en de onderde, de kleine Schuinfche genoemt; bei- de te gelyk werkende, zoo dienen ze totdeza- mengedelde.be wegingen, en ieder daarvan in 'tby- zonder werkende, zoo doen zy den Oog-bol op zyn, As draaien. De Zevende en laatde Spier, aan. het Paerd, zoo wel , als aan alle viervoeti- ge Dieren, eigen, is rjnsgewyze, rondom het on- doorfchynende Hoorn en de gezigts Zenuwen: haa- re nuttigheid bedaat in den Oog-bol te onderdeu- uen, welkers gewigt en Zwaarte de overige Spie- ren te veel trekkenen bezwaaren zoude, wanneer Jiet Paerd, om "zyn voedzel te zoeken, het Hooft qm laag moet bukken. Het Vet, dat rondsom den Oog-bol gevonden word, isgefchikt, niet alleen to( de bewerkinge van dien Oog-bol, tegens de hardig- heid van de" Beenranden der Oog-holte, maar ook om de Oog Spieren gedurig, zagt, gedwee, en in buigzaamheid te onderhouden, en verders het oog, ia
|
||||
-
|
||||||
23? D E N E iV E m £ A » D S C H I
in de uitvoeren zyner vereifcbte bewegingen, be»
hoorlyke ftellinge erf hoüdmge i te handhaaven, Het aangewaflen Oog-»Vlies, is een fyn, effen,
dun en glad Vlies, dat de Oog-leden van binnen bekleed, en waawan de Aarmangzels zeer los en oncfpohnen zyn-, het Welke ook, zig orriflaande het gantfche onzigïbaare.gedceke van den Oogbol be« dekt» uitgenomen het helder Hoorn - Vlies, aan wel* ker rand het'zig eindigt, zonder hetzelve te bedek« feen. Daar is-bydat aangewaflen Vlies aan het Paerd fiog eene byzonderheid aan te merken, welke in het oog van den Menfch niet gevonden'word: na* mentlyk dat hetzelve- binnen d'en gröoten Oog hoek een omflag Maakt; m welken een Knorbeenig en na een wallende hilve Maan zweemead Lichaam: beïloten is; het' welke zich van den grooten Oog* hoek. tot aan den Omtrek van het doorfchynend Hborn-Vüés uitflrekt, dekkende dus zoo verre, het ondoorzichtige* gedeelce van het Hoorn'Vlies. Daar üyn ontleedigers, welke dat Kaorbeenige Lichaam aanmerken, als-een Vliesagtig Lichaam, hetwelk kan om hoog getrokken worden, om in diervoégea den gantfchen'oogbol te dekken; de'nuttigheid die 2e aan het zelve itoefchry ven, beftaatindebefcrfen- image van tïét' döorfchynende;Hodrn»Vlies, tegens het Itteeken of Kwetichen van Strooi;. Hooi, of Kruiden, wanneer het Dier tèr bekoming van voed- sel zyh 'Hööfd*moet buigen; -ook om het oog,* tei- •géns alle, van-buiten komende Ongemakken tebe- ■veiligen; dewyl het Dier , by gebrek van andere wapenen ■ Jiig hier niet voor zoude konnen weereffc , : -Wy komen nu tot de Partyen die den Oog-T>ol zelve uitmaaken: men noemdt Oog bol, dien eenig- 2ïnts Eivormigen- Klomp-, voortkomende door de ?faamenleggirtge-erti voegingevan verfcheiden Vlies, laagen, welke men, op haar ze'ven genomen, de Oog»Vliezen nóemd!; De gedaante van dezen Oog- bol in het Paerd y is dezelve, als by den Menfch: te weeten, byna Hooftrond (Spbaerocephalus) wel- ke gedaante ook de befte en bekwaamfte is tot om- vat-
|
||||||
jr
|
||||||
, S.T A.L M E E S T E R, .«30
vattinge van de Vogten en tot het vatten én ont-
vangen van de beelden des uiterlyke Voorwerpen,. De Vliezen,, welke dezen Bol uitroaakeri.zyn drie in getal, als het Hoornagcige Vlies (cornea oculitU' nica)., het Druiven-Vlies (tïvea tunïfa) en het Net- Vlies (Ketiformistunica), HetHoornagtig Vliesonc- fangt die benaaminge van zyne zelfftandigheid: ,he6 is 't buiftenfte Vlies, het voorgedeelte daarvanp ' doorfchynend, maar het overige yan deszelfs ($;- geftrektheid is ondoorzigdg: dus ontfangt dit dooi;- fchynende Voorgedeelte den naam van doorfchy- ,nend Hoorn-Vlies;; dewyl men het overige , h?£ doffe Hoorn-Vlies rioemdt: Zynde het Üoorzigtig Gedeelte dat men ook wel het'glasagtjge ïei hstoog .noemt, veel aanzienlyker in het;Dier al§..by,<ileft Menfch : • , " ''■■•. • ■ ■ ; - ; . Het tweede Oog-Vlies,, dat onmiddeiyk op h4t
eerde ofHoorn-Vlies volgt,en hetzelve imvenidjg;h$- ■kleed, is' het Druiven* V'ljes; -al wat van dit tweede tVlies,, vanonder,en het doorfdiynéade Hoorn-Vlies, Achtbaar is, word de Regenboog Qlfis')genoemd» wegens de verfehjJJentte Kleuren, die menda^rgf• waar word-Hier-bv" kan men nog aanmerken,, a$t .deeze Kleuren in het oog-van het Paerd> n.atuuj- Jyker wyze weel hoogêr zyn^Jen veeltyds oyereea- komft hebhen roet de KJeur der Hairen van 't Dier,; seffens dat-die uitbreidingen verfchillendezyn, roe.e die van den Regenboog 'van1 den Menfch: want hïejc ftrekken zig de.Straalen van den Cirkel tegeps, het middelpunt, daar dezelve io -het Dier, gely^a|s gemarmert gezien worden , om dat- deze 'Straaïeii •daar Kringsgewyze.en dwars zyn» Men heeft Paejy den, by welke dat- gedeelte byna ten eenenmaaji witagtigis, en niet als een 'plaats van ■ omtrent vief of vyf Linien om den Oog-Appel gekleurd is:,^ welk geval menhet glasoogènmoemd. . ■ Het Net-Vlies, 't derde.'vari de Oog-Vliezen, bellaat uit een uitbreidzel; van betr.fnergagtig ga» Veelte derGezichts-Zenuwe:, zynde alle deze Qogr Vlic-"
|
|||||
e
|
|||||
«4b. D B N EDE ft U » O S (Th E
Vliezen.gefchikt tot de omvattinge en influitinge, Vali
de min of meerdere vloeibaare Oqg-vóchten. Om zig een beter begrip te konnen rhaaken, op
irelk een wyze de Regenboog geformeerd word: door het tweede of Druiven-Vlies, is het beft, de Zaak dus te befchouwen: . * Men verdeelt dit geheele Vlies in twee Gedeel-
teris; hét eerfte of aanzienlykfte, (dat by eenigfc ontleedkündigen Choroides genoemt word} bekleed de geheele binnen-vlakte van het doffe Hoorn-Vlies; het andere is de Regenboog: Als nu dit Druiveri- Vlies, by het doorfcheinend Vlies nadert, vertoond het inwendig een Kring-randje , 't geen de Hair- Kring geüoemt word, en uit deze Kring, komen Van onderen kleine draadjens, welke zich tot de rand van het Chriftal begeeven, en daar de benaa- xriirig van Regenboogs- Hairtjes. Kring (ProcefiusCi- 'liares') aanheemen. De Regenboog is van voóren in zyn midden door*
•boord met een Gat, het welk by den Menfch rond1, maar by het Paerd meer Eirondvormig en yan eene ruimere openinge gevonden word; welke openinge inen den Oog-Appel (Pupilla) noemde Degroote "doormeeter dezer openinge is over dwars gefteld, en deze ftellinge is by het Dier, van eene byZon- -dere nuttigheid, om dat het wegens Zyn maakzel, met het hoofd hatuurlyker wyze moet nederhan- gen, om Zyn voedZel te zoeken; hier door, de Voorwerpen", welke aan de eene of de andere zydö zyn, kan gewaar worden: en dus vermydenkan, *t geen hem nadeelig en Schadelyk zoude konnen vreezen. Voort dient men te weeren dat de Oog- Appèl voorzien is van de beide vermogens van Za- mentrekkinge en uitrekkinge; dezelve bekomende door de bewegingen van den Regenboog; worden- de de beweginge van Zamentrekkinge bewerkt, door ihiddel van de uit den Cirkel, van dat gedeelte, voortkomende en rond gaande vleefchagtïge vczel- , draaden; waarentegen de beweginge van uitrekkin-
|
|||||
I
|
|||||
S T A t M E E S t E R. 24!
|
|||||
ge bewerkt word door deoverlangeenStraalswyze
gaande Vezelen dezer Partye. Tuflchen hec doorzichtig Vlies en de Regenboog
is eene aanmerkelyke tuffchenruimte, welke de Voor- kamer van 'c Oog genaamde word, daar men eene andere tuffchenruimte, agter den Regenboog, de ageer Kamer noemd. Zekere kleine (tipjes, wel- kers Zamenvoeginge kleine fponcieufe en na kor- reltjes roed gelykende Lichaamjes formeeren: ontdekt men als leggende en zweevende , tuf- fchen het doorrchynend Vlies en den Regenboog regt boven de rand van den Oog-Appel, en zom- tyds ook wel te gelyk aan de onderfte rand; deze zoort van Spons of kleine {tipjes zyn de verlerignT- ge van het Weefzel van bet Druiven-Vlies zelfs; die nu grooter fchynen, als zy in der daad zyn: het zy, dat ze het wateragtige vogt doen opzwel- len , of dat het doorfchynènde Vlies, door 'e wel- ke zy gezien, worden, dezelve met vergrootinge doet veVfchynen. Wy hebben te vooren gezegt, dat de drie Oog •Vliezen gefchikt zyn, om de min of meerdere vloeibaare Öog-vogten te omvatten; deze Oog-vogten, die men ook doorzichtige Lic- haamen noemdt, zyn driederhande, te weeten , het glasagtige Lichaam , het Cryftal en het Water- vogt. Het glasagtige Lichaam of vogt is zeer hel- der, en beflooten in een zeer fyn en doorzichtig Kapzel, aan 't welke men den naam van Glas-Vlies geeft. Deeze Vochten zoude de gantfche tuffchen- ruimte, welke op het Net.Vlies voegt, vervullen; zoo ze in 't midden van haar voorgedeelte niet eea klein groefje formeerde, om daar in het Cryftal-vogt te plaatzen, en dit groefje is het, dat men het Glas- Vogt Kasje noemt. Het Cryftal-vogt is een Lens- vormig Lichaam, van vooren bultiger als van agre- ren; geplaatft in het Kasje van het'Glas-vogt, regt tegen over het Oog-Appel Gat, op eenigen Afftand van den Regenboog ; deze tuffchenruimte is het, die de agter Kamer geeft, waarvan wy reets ge- wag gemaakt hebben. Het is omgeeven, met een II. Deel. Q haid,
|
|||||
"
|
|||||
242 D E K E. D l| R L |, H[ O $. C H E
huid, die men het Cryftabhuidje noemt, en beflaat
benevens hec Giasagtige-Vogt byna; de geheele holte van den-.Oog.ool-; wat de Natuur en de'be- ftand deelen dezer twee vogcen aanbelangd, zoo kan men het volgende daarvan mededeelen ; Als men ze over het Vuur brengt, dan zal hctglafige Vogt (uitgenomen een klein gedeelte f 't geen een Vlaffig Weeffel fchynd te hebben) zig in een zik tig of Zoutachtig .Water veranderen , het geen 't eigentlyke Glas-vogt is: waar tegen het Cryftal-vogt zig zal verharden en worden gelyk als het wit van een Ei, Hier uit is nu op temaaken, dat het Glas-, agtige vogt de Eigqnfchappen heeft van .Chaley of, geflqld Vogt; dog het Cryïtal-vogt is van Natunr als Er-wit : want aan de Chaley of geft'olte Zappen-, is het eigen , dat ze, op het Vuur gebragt,worden* de , Smeken , daar het vloeibaar Ei-wit op-het Vuur komende, zig verhard. Het derde en laatfte Oog- vogt, 't welk beide-de Oog-kameren volkomen ver- vuld; is eenweiagtigen doprfchynend Vogt, 't geen zommige gemeendt hebben binnen het oog gebragt te zyn, door de uiteindens of Foren der kleine Slag- Ader- Vaaten, en van daar weder opgeflorpt wor- dende door de Bloed-Ader-deekjes na maatedathet nieuwe daar aangebragt word. Wat nu betreft de nuttigheid van deze Oog-vogten of doorfchynende, , Licbaamen, aangaande haare" werkingen op het ver- mogen van het gezicht; daarvan kan het woord^ Zien nagelezen werden. Om de legginge van de reets befchrevene wezendlyke deelen van den Oog- bol nog iets duidelyker voor te Hellen, zullen wy, voor dat wy verder gaan eene verkorte herhaaling doen. Den Öog-bol befchouwende, zoo befpeurt men ten eerften eene zeer kleine portie aan deszelfs voorzyd.e van het doffe Hoorn-;Vlies, deze portie is qverdekt door het aangewaflen Vlies, en, dit is het, 't geen her. wit van 't oog uit maakt, waarvan rn het Paerd niet.veel gevonden word; aandevoor- zvdeziet men mede het doprfchynend Hoorn-Hqidj"e; tuffchen dit Vlies en de' Regenboog is, de Voor;. -■• k.- |
|||||
S T A L M E E S T E R. «43
kamer van het oog, die volkomen vervult is met
het Waater-Vogt; onder dit Vlies is de Regenboog; en in 'c midden van de Regenboog den Oog'Appel; tegens over de Oog-Appel is hetKriftal-Vogt, be- . vat in het Glas Vogt-Kasje; en de tuffchenruimtey welke tufiehen den Regenboog en hetKriftal-Vogt fevonden word, is de Agter-Oog-Kamer;. betGlas-
rogt vervuld den reft van den'Oogbol. Vervol- gens vind men het Net-Vlies, het Druiven-Vlies, dat de inwendige zyde van het doffe Hoorn-Vlies bekleed; en het doffe Hoorn-Vlies zelfs ; deze bei- de Vliezen laaten eenen doortocht aan de gezichts Zenuw'en; die-na. dat ze vereenigt zyn, van boven den Zetel van het Wigge been,"zig verdeden, en de Herflen-pan, door de Gezichtsgaaten, uitgaan, om zig elk in zyn Oog te voegen. By het daar bin- nen gaan -worden ze gelyk als toegehepen en for- meeren daar een klein witagtig Knoopje, uit wel- kers omtrek het Net-Vlies gebooren word, het wel- ke de inwendige zyde van het Druiven-Vlies be- kleed tot aan den Hair-Kring, daar het zig fchynt te eindigen. . Eindelyk zoo hebben wy nog te befchouwen de
Vaaten en Zenuwen, welke binnen de Oogen ko- men: Deze Vaaten zyn Sl.ig-Aderen en Bloed-Ade- ren , welke zich , of binnen het oog, of iu derzel- vc omringende deelen werpen. Do Slag-Aderen, welke na binnen het oog gaan. zyn kleine takken van de inwendige Slaap-Slag-Ad'er, zy dringen ne- vens de Gezichts-Zenuwe binnen den Oog-bol, én in alle deszelfs deekn, zig daar terplaatze in hét oneiadi^e verdeelende. De Vezel-Süngeringen (of Vafa Forticofa van Stenonius') welke op de "inwen- dige zyde van het Druiven-Vlies gevonden wor- den, zyn uit die Vaaten voortgebragt. De met dé- ze Slag-Aderen Correspondeerende , Bloed-Ader- Endeljes , die uit dien Bol in deHerfen-pan komen, openen haar binnen d<? Zy-holterts ; welke zich weder van dat Bloed in den Krop-Sram ontlaften, die in dezelve holligheid (Sinus) uitkomt. De Ade- Q'a ren, |
||||
244 DeNederlandsche
ren, welke in de het oog omringende deelen gaan,
zyn van de Hoek-Slag-Ader en de Bloed-Ader van Ïelyken naam, en van een takvandeSlaap-Aderen.
)e Hoek-Slag-Ader is een uitfpruitzel van de in- wendige Kaak, afkomflig van de uitwendigeSlaap- Ader: Zy begeeft zig door den grooten Oog-hoek, in den Oogring en in de Oogleden. De Bloed-Ader van dezelve naam , is een telg van het Vat, dat in zommigen opzichten en wegens zyne leggin- ge overeenkomftig is met dat ,"'t welk men in de menfch de uitwendige Krop-Bloed-Ader noemt ;zy volgt den weg van haare Slag-Aderen in de buiten- deelen van het oog. De Slaap-Ader-Telg is mede afharkelyk van de uitwendige Slaap-Slag-Ader (Caro- tida): deze gekomen zynde in het binnenfle van de Kauw-Spier, deelt zig daarin tweevoornaameTak- ken ; een van deze Takken, onder het Jok'heen gaan- de , bereikt het inwendige van de Oogleden, de Slaap Spier, en alle de deelen , die den Oog-bol omrngen; de Bloed-Ader volgt haar in dezen loop nauwkeurig. ; De Zenuw-draaden, welke zig na de oogen be-
geeven , zyn rheenigvuldig, en buiten de Gezichts- Zenuwe, zoo vind men, dat het derde, het vier- de, het vyfde, het zesde, en het zevende paar Zenuwen eene menigte draaden daar na toezenden. Het derde paar , geheel voor het ooggefchiktzyn- .de, geeft die Zenuwen, welke men de Oog be- weeg Zenuwen noemd; van welke wy elders ge- meld hebben, dat ze haaren oorfprong van het lan- ge Herfen-merg neemen : Zy dringt in den Oog-ring; deeld zig daar'in verfcheiden Takken, die zig uit- breiden , in de Oog-Spieren, en in de boven Oog- leden; eenige Vezelen van diezelveZenuwebooren in het Hoorn-Vlies; en verliezen zig binnen het Druiven-Vlies; voornaamentlyk in de muskuleufe Vezelen van den Regenboog. Van het Vierde paar komen verfcheide Draaden binnen degroote fchuin-' ze Spier. Van de verdeelinge van het vyfde paar, in het Carotidale Canaal, in drie Takken, komt de eerfte
|
||||
: STALMEESTER. 245
eer/Ie Tak door het gemeenzaame Gat van dat Ca-
naal; vereenigt ziec met een Takje van het fesde Ïaar, binnen de Oog-ring, daar ze zig weder in drie
'akj'es Splilt; waarvan de eer/te langs hetverwulft loopt, en het Oogleden Gat doorgaande, over het Voorhooft verbreid, zich eindelyk komt te verlie- zen in het Pan-Vlies, in de ophaal Spier van hec Oog-lid, en binnen de Kring-Spier: terwyl de.ove- * rige, waarvan de eene de Traanen Zenuwe , en de andere eene Neus-Zenuwe is, binnen de Traanen- Klieren in den Sak of Neus-Canaal komen. Die, welke afkomftig zvn van het fesde Paar, en zoo als gezegt is, binnen het Caroiidale Canaal met het vyf- de paar gemeenfcbap krygeri» laaten binnen dat zel- ve Canaal eenen Draad fchieten, die, nevens de Tak van het vyfde paar, in de Afhaal-Spier komt. Eindelyk zoo ontfangen de Oog-leden eenige uit- fchietingen van de harde Portie van het zevende paar, en het onderde van de tweede Tak van bet vyfde paar. Meerdere byzonderheden van de oogen zvn te vinden onder de Artykelen Maan-Oogen en: Oog-Schellen, of Oog • leden, (Palpebra), zyn de Dekzelen der Oogen, waarvan 'er twee aanelkj Oog gevonden worden, als een boven - en ee'n On- , der-Ooglid. Het zamenftel van deze Oog-Dekken is gelyk als die van de overige Huid van het Dier; overlegt van een met Hairen bezet Dekzel; der- zelver binnen zyde is bekleed met een week, be- weeglyk en doorfchynend Huidje; het welke men met een oneindig getal Bloed - Vaatjes doorweven vind, die wel 't zichtbaarse zyn byeeneontfteekin- ge der oogen, en eigentlyk niets anders is als het aangewaffen Oog-Vlies (aanata Tunica), waarover die van het Kraak • beenige Lichaam verfchillende Omflag, een ander maakt, het welk zig uitbreid over het voorde deel van den Oog-Schel, die den Oog-bol beveftigt, fteevigt en hem heel nauw on- derbrengt; nogtans zonder aan dezelve 't minde van de zonderlinge vryheid te beneemen, met welke hy zig beweegt: niet minder byzonder is ook de vrye Q 3 «o
|
||||
24Ö DlNïDEltA'KDSCHÏ
■■■,¥■
en byna geduurige beweginge van de boven Oog»
leden; welker geduurige af en ophaalinge door twee Spieren bewerkt word. Van deeze, alleen aan de Oog Schellen eigene» Spiere», word de eene deOp- haal- en de andere de Kring-Spier genaamd. Deeer- fte begint trekkeragtig aan den rand van het Oog- Gat: Zy ryft op tot boven de regte Oog Ophaal- * Spier, en verbreid zig met kleine vleefchagtige Ve-
zelen door de geheele uitgeftrektheid, van het op te haalene Ooglid; hebbende aan de kant van het zelve haare beweeglyke inhegtinge. By den menfch konnen de Voorhoofds-Spieragtige deelen tot deeze Ophaalinge van de boven-Oogleden merkelyk hel- pen, en verhaaften, hetgeen nien genoegzaam ge- waar word, wanneer men de Oogen by ukftek wil . openen; maar, om dat deze Spier-deelen aan het
Voorhoofd van het Paerd niet zoo gevonden wer- den , zoo kan ook aan hec Dier deze hulp en ver- baaftinge geen plaats hebben. De Kring-Spier is aan beide Oog-leden eigen; zy isdetegeuwerkervande voorgaande, en kan dezelve in zommige gevallen overweldigen, als, by voorbeeld, wanneer het Dier zig niet van (laap kan onthouden: wantin dat oogen- blik 20 kan de Ophaal-Spier haar geweld niet te- genftaan. Wy. zeiden, dat deze Spier aan beide # Oogleden, dat is, aan het boven en aanhetonder- fte, eigen is: tot dat einde omringt ze van allen zy- den den Oogkring; na maate dat het Oog min of meer open gezet moeezyn; zoo komt haare natuur- lyke Eivormige Figuur min of meerder rond te wer- den, haare bóogswyze gaande Vezelen vereenigen en verliezen zig by den grooteftHoek, indiërvoe- gen, dat 'er niet, xals een Trekker daaruit voort-* -■ komt, die zig aan het Winkel Been inhegt: einde- '■; Jyk zoo dient ze ook mede voor een Sluit-Spier, wanneerze door haare inkrimping beide Oog-Schel- len faam.cn brengt, en dus met deze het Oogge- floorcn houd. Aan het onderfte Oog-lid zyn wei- nig byzondeiheden san te merken, en-deszelfsbe- wegingen komt in geene vergelykeniffe metdi»vaa het
|
||||
Sta x m e e s ï e r.
|
|||||||
247
|
|||||||
hetbovehfte. De Randen van beide de Oog-Schel-
len zyn Kraak-Beenig, want zoo zy ten eenenmaal huidig waren, dan zouden ze al te veel en lichte* Iyk aan het Kronkelen en Fronten ondei'hevig zyn; aan den platten rand van het boven Oog-lid vind men de Oogwimmérhairtjes , waarvan^le middel- de langer zyn, als die, welke aan beide zvden daar- naaft ftaan. Het nut dezer Hairtjes is, om het Oog te befchermen tegens den indruk, weiken de al te • rcgt lynfche Lichtftraaien op dat Zintuig maaken zou- den, en teffens-ook, wanneer het Dier zweet, om • de van het boven Hoofd, afvallende Zweet Drup- pels te beletten, binnen hetOog te vloeien: dog aan het oodèr-Oog-lid van het Paerdzyn'ergeeneOog- wimmer-HaireTi te vinden. De twee Saamenvoe- gmgen Van de,beide Oogleden geven de beide Oog- hoeken; aan de inwendige randen dezer Oog-Schel- len vind men de twee traanen Stippen, een aan het boven-lid, het andere aan het ondere lid, omtrent ' ■ vier Linien van den groöten Ooghoek, in diervoe- gen , dat als de Oog-leden elkander naderen , en zich fluiten, deze beide Traanen-Stippen regt op malkander komen. ■ & Oog-Spie ren. De Oog-bol welke rondsom en
binnen de Been-Krmg beflooten , hier van geene byzondere en vrye beweginge voorzien zynde; zoo zoude het gemak om verfcheide Voorwerpen te ge- lyk te zien, zoo wel aan den Menfch, als aan het Dier.belet zyn;'het zien van verfchillende Voor- werpen , zoude niet gefchieden konnen, dan door een gedmirig draaien en wenden van het Hoofd; en dus de werkinge van het gezicht zeer langzaam en moeielyk weezen, ook op verre na niet met zoo eene Vryheid, Nauwkeurigheid en Gezwindheid, als nu, daar de Oog-bol zelve mét eene byzondere, vrye , uitmuntende en verwonderlyke beweginge begaaft is: Deze Vliesagtige bol kan om hoog, drn Jaag, ter rechter en linker zyde in't rond, en heen en weer beweegt worden, dóór middel van Zeven Q 4 Spie-
|
|||||||
248 DeNeperlandsche
Spieren, waarvan de vier eerfte rechte, en in 't by-
zonder, wegens haare Functie, eene opheffende, eene Nederhaalende, eene Nahaalende, en eene Afnaaiende Spier zyn; Twee Schuinze, waarvan de eene de grbote fchuinfche of bovenfte, en de an- dere de kleine fchuinfche of onderfte is, eneinde. ]yk de Ringvormige Spier. De vier eerfte of rechte Spieren hebben alle eene - en dezelve beftieringe, enontftaan binnen de diep-
te van de Oog - Kring - Holte aan den omtrek van denGezichtsSpleet, van het Wiggebeen, tuffchen het Orbitale en het Carotidale Gat: nogtans zoo heb- ben ze haaren Oorfprong niet van dat Wiggebeen, maar wel van het dikkeMoeder-Vlies,waarvan zy wer- kelyk voortgebragt zyn, en haar begin, byzonde* dat van de Afhaalende of uitwendige rechte Spier is blykbaar, ter plaatze, daar dit Moeder-Vlieszig voegt en vereenigt met hetBeen-Vlies vandeBeen- • holte, die den Oog-bol omgeeft: van waar zigde-
zelve Spieren komen te eindigen, njet zig onafge- fcheiden te hegten en in te voeg&n door middelvan de kleine en fyne Spier-Vliezeu in het doffe Hoorn- Vlies. De groote Schuinfche Spier, die ook wel'de Katrol-Spier genaamt word, ftrekt zig uit van de diepte der orbitale holte aan de inwendige Wand de- zer holte, klevende totaandengrootenOog-hoek, daar zy eindigt, en ineen ietsgekronkelden, Trek- ker, verandert: deze Trekker gaat, gelyk by. den . Menfch, binnen een Kraak - beenig halven - rol - ring
of Linzen-Vormig Lichaam, 't welke dus het Ka- trol formeert; hier buigt zy eene Scherpe Win- kel-Haak, maakende en herbuigt, om zig Schuins in 't midden van den Oog-Kring", onder de boven- fte regte Spier, bezyden den kleinen Hoek in te hechten. Gemelde Katrol-Spier vindzig, binnea 4e ingedrukcheid welke aan het inwendige gedeel- te van den rand der Orbita is wederhouden, door een klein en byzonder Ligament, 't welk niet al- leen het vermogen heeft, om ze te beletten van te verfchuiven óf te verzetten, maa,r ook om aan dae
. 1
|
||||
Staemeester. 24$
dat Kraak-Beenige gedeelte meer buigzaamheid ca
beweginge te geeven, terwyl dat ze van binnen nog een andere heeft, die zig verlengt, en die aan de Spier■ Trekker voor eene fcheidzel ver/trekt, toe by zyne inhegtinge in den Oog-bol. De andere , of kleine Schuinfche Spier is van onderen dezen Bol: Zy hegt zig ter eener zyde aan het Hoek - Been, gaac Schuins langs de beneden rand van deorLnta, die geformeerd word van het Jokbeen, van onderen de Heder-haal-Spier , en eindigt zig tuffchen dezelve en de inwendige regte of Afhaalende Spier, regc tegens over de Schuinze, indiervoegen, dat de ee- ne en de andere van deze Spieren, onïzoo te zeg- gen , het geheele harde Vlies ten eenenmaal omvat- ten, voornamelyk by den kleinen Hoek. De Ze- vende en laatfle* Oog-Spier is eene byzondereenaan de viervoetige Dieren eigene Spier, want by de Vogelen en VifTen is dezelve niet te vinden; zy is Aanmerkelyker als eene van de voorgaande, haare gedaante is Ringvormig; zy omfluit de Gezichts- Zenuwe, en vind zig dikwyls in verfcheide gedeel- tenè gefcheiden; dog deze maaken te zaamen niee dan eene Spier uit. Haare inhegtinge is gedeeltelyk .'* aan den Omtrek van het Gazichts - Gat, en gedeel- telyk, voomaamelyk aan de buiten zyde, aan hec harde Moeder- Vlies, waarvan zy zeer zigtbaaraf- komftig is: Zy bevind zig dus in 't midden van de vier regte Spieren , van waar zy haar begeeft in eene langwerpige legginge, ten aanzien haarer Vezelen, en in eene Ringvormige ten aanzien van haare ge- ftalte, tot by het harde Oog-Vlies, om 't welke, en van agterep derzelver Spieren zy haare andere . inplantinge heeft. Verfcheiden Ontleedigers heb- ben nog een an'der Spiertje aan 't Oog van het Dier willen geplaatft hebben : dog hoe 't zy, de nieuw- fte en beiten der Ontleedkundigen willen van geen agtfte Spier weeten; dog (temmen tos dat zomtyds op de Oogen van het een of andere Paerd een Knip- huidje gevonden word, 't welk voortkomt by de nwendige hoek, van een Omflag van het aangewass- en * __ fa» |
||||
i fJQ D £ N E D E R t A K D S C H E
fen Vlies; binnen het welke befloten is een klein,
halve Maan-Vormig, Knorbeenig groeizel, dat zig Örekt voorby het harde Hoorn - Vlies cot aan den omtrek van 't doorfchynend Vlies: Die Vlies of $piertje , by het eene Paerd meerder zigtbaar als aan het andere « word zomtyds door onkundige Smits en Paerde - Meefters, in zeekere toevallen aan het Oog, aangezien voor dat Witte en Vlies- agtige uitwas, het welke zig wel eens op het aan- gewaden Oog-Vlies als een Hoorn aanzet; en als zy dit willen wegneemen, zullen zy zekerïyk van een kwaad een geheel blind Oog maken. De benaamingen van de vier regte Spieren, zoo
als dezelve hier voor zyn ter neder geftelt, geven de bewegingen» welke door de byzondere werkin- gen van elk dezer Spieren word voortgebragt ge- noegzaam te kennen: men begrypt ook wel dat uit derzelver vereenigde werkingen, zoo wel Schuin- ze als draaiende bewegingen ontdaan konnen: Hoe- wel het waare vermoogen, voor de verrichcinge de- zer laatdgemelde beweginge, voornaamentlyk aan de fchuinfche Spieren toe te fchryven is, die daar- enboven nog de Speelinge van ,de gelyke Spieren Contfabalanceeren, teder» ook het oog in een zoort van evenwigt onderhoud, en het zelve, om zoo te (preken in zyne bedieringen tegens de Voorwer- pen daaft en vedigc. O o g -,V l i E z E N. De nieuwden Ontleedkundi-
?en onderfcheiden die maar in drien; als i. in hec
larde Hoorn-Vlies, (tunica fckrotica.) 2. hetDrui- . ven-Vlies, (tunica clioroidea) en 3. het Net-Vlies (7?e- tina~), voorheen heeft men 'er nog drie by gevoegt gehad.welke egter maar voortbrengsels en als blaadjes van de drie eerden aan te merken zyn; en dus om de verw^rringe te vermyden niet meer voor byzonde- re en aan den Oogbol eigene rokken betragt worden. OooiVogtew, zyn driederhande, afs r. het
Glas-Vogt,.(humor vitreus) 2. het Kriftal-Vogt 1 |
||||||
S TilMM.JtU 2SI
of deKriftal-Linze (V«w*or Krifial Jinus'), en 3. het
Water - Vogt (humor aquaeusX Zie hiervan verder by ieders eigene benaaruinge én op 't Artykel O o g» Ooren, Aaa niemand zal het onbekend zynf
dac de Ooren, de twee Knorbeenige, Kegelvor- mige en 't meeltverheeven staande Lighaamenzyn, welke men aan beide zyden van denTop aan het hoofd, van het Paerd geplaaft vind, en tot de zintuigen voor het gehoor verftrekkeu. Om het Oor naauwkeurig te befchouwen; is noodz'aakelyk het zelve in tweën te verdeelen , en wel in het uitwendige, en inwen» dige gedeelte; het uitwendige is eigentlyk dac ge- deelte, 'c geen wy alle onder de gemeene benaa* minge van Oor verftaan: toe het inwendige Oor ge* deeke behooren de holtens omgangen , openin- gen , Beentjes, Heuveltjes, Zenuwen, Vaacen ea Vliezen , welke men alle in de holte van het fleen harde-Been beflooten vind. De zoo verhevene * gefteldheid der Ooren, heeft by het Dier deze nut* tigheid, dat daar door het geluid van eenige be- weging wel ontfangen kan werden, en daarvan maar zeer weinig aan dezen gehoortuigcn ontfnapt. De Ooren van het Paerd hebben eene zeer vrye be- weginge, want men ziet dat het Dier, geduurigde holte zyner Ooren derwaarts vanwaar hec maaree* nig geruis of gevaar verneemt wend en draait en wel in diervoegen, dat men meenen zoude als of het zig dwingen wilde om het Voorwerp van dat geluid, of de plaats daar het zelve van daan komt, te onderkennen. Deze zoo fraaie Speelinge(dat men noemt, met de Ooren wiffelen) word aan elk Oor bewerkt door Vier Spieren; welker benaa» minge beltaan kan als men ze noemt de Eerfle, de Tweede, de Derde en de Vierde uitwendige Oor- Spieren: De eerile, isdeaanzienlykltevande Vier, zy is gelegen over hec gantfche bovengedeelte van de Herfen-Pan, daar zy haar voege en vereenigt met die van de overzydlche; haare vafte inhegting is aan de geheeleGraat van het Agter-Hoofds-Been? |
||||
i$2 DeNederlandsche
agter en voor verlengt ze haar en verbreid zig door
dit Aanhangzel van de eenezyde, in de Huid, ter- •wyl van de andere, alle Vezelen byhetOorzamen komen, en zig daar eindigen door fes byzondere en onderfcheide deelingen ; welkers fchikk'nge zelfs mede yerfchillende is. De oeffening van deze Spier, wanneer ze alleen werkt is, datzyhetOor binnenwaarts trekt en dus het eene by het andere; doet naderen; ook kan zy 't Oor voor en agter» waarts bewegen, na maate dat haare voor of agter gedeeltens min of meer kragcig werken: kunnende deeze Spier, wegens haare legginge enfunttie, toe ec'ne Agterhoofdfche Spier verftrekken. De tweede Spier voegt zig aan het agter gedeelte van de eer- fte; zy is van geen vait ljchaam afkomftig ; bet is alleen een legzel van Vezelen ter lengte van Vier of Vyf dwarsvingeren en omtrent een duim breed; zy hangt enkel met de Spieren van het hoofd teza- men en eindigt zig door twee onderfcheide hegt-' zeis aan de agter zyde van de Voet van 't oor; zy* kan mede het Oor agterwaarts trekken. De derde uitwendige Oor-Spier, vind men nog iets laageren onder de voorgaande, met welke zy, aangaande het maakzel en hegtinge, veel overeenkom!!: heeft, beftaande haar vermogen in het Oor om laag of lie- ver na buitenwaarts te haaien- De Vierde Spier ftrekt zig langs en over de geheeleOorklieren; ves- tigt zig daar enkel door een zelfweefzel; ontfangc aan haar boven gedeelte nog een ander gedeelte tot toevoegiage, waar door zy iets vergroot word, en eindigt met een enkel hegtzel aan 't voorgedeel- te van de Voet van het Oor, 't welke zyna vooren en na buiten kan trekken. Wanneer nu alle deze Spieren met malkanderen te gelyk werkzaam zyn,zoo houden zy het Oor in eene regte en onbewegelyke ftellinge: by voorbeeld, als het Dier na iets lui- flerende, zyne Ooren regt en flyf over eind ftelt. Deze flappe Spieren konnen meede onder de Huid- Spieren gereekent werden , om dat zy alle aan de- zelve hangende zyn en ze door derzelver zameO' trek-
|
||||
S T A L M E E S T E R. 2J3
trekkinge ook bewegen konnen. Wy komen nu tot het
inwendige Öor; welkers binnen gedeelte, ineenei- gentlyken zin,de Gehoorweg genaamt word,en die de ontleedkundigen weder in tweën verdeden; nament- lyk in het knorbeenige en in het hartbeenigegedeelte, waarvan het eerfte het kortfte en het tweede't lang- fte eind is van dien Gehoorweg, die zyn aanvang neemt by het Trommel-Vlies, 't welk voor dea gehoorweg over een ringbeen gefpannen is als hec vel op een Trom; gelykhetook yan deze overeen» komft zyne benaaminge ontfangen heeft, zoo als mede de holte, die zig onder dit gefpannen Vlies bevind, de Trom genoemd word. Dit Trommel- Vlies heeft verfcheide graaden van eene Snaar o£ Span - Kracht die aan het zelve een vermogen van verfchiilende Klanken en wedergalming toe brengt. De konfttüigen welke gefchikt zyn tot 't bewerken van de gedaante veranderinge of tot de graadwyz» uitfpanning van dit Trommel-Vlies, leggen befloo» ten binnen de Trom of in die holte welke tuflehen het gemelde Vlies en den Doolhof is; het zyneer- ftelyk Vier Beentjes van welke elk , volgens zyn gedaante, de benaamnge ontfangt en alzo 't Ha- mer, 't Stiegbeugel , het Ambeeld en het Ring- Beentjen zyn, welke haare werkinge dooreen Li- fament en Vier Spieren ter uitvoeringe brengen.
Iet Ligament, dat men in het Paerdduidelyk ge- noeg kan zien., is kort, maar tamelyk fterk, het zelve houd het Ambeeld vaft nevens de openinge van de tepel celletjes (Cellula Mastoidei). Drie Spie- ren hegten haar aan de Hamer en de Vierde aan de Stiegbeugel, het eerfte Hamer-Spiertje heeft zyn. vafte fteunpunt aan het boven einde van het hard- beenige deel van den gehoorweg, én de beweeg- lyke ïnhegtinge aan de hals van het Hamer-Beent- je; by het begin is dit Spiertje Vleezig maar aan het uiteinde trekkeragtig , het loopt onder de met Klier-Korreltjes voorziene Huid heen; uit welke Klier-Korreltjes het wafch-agtige Zap of Oor-Smeer 'tritzypelt; de Trekker dezer Spier gaat na boven en boord.
|
||||
2J4 D E N E D B R L AM D S C H E
boord binnen de Trom door eene tuflchenruimte
aan den rand van het Ringvormige Been* Hy trekt alzo den Hamer en het Vlies aan 't welke deeze Hamer, van de zyde van den Gehoorweg, toe» gefchikt is; van zyne werkinge on tftaat het aan haa- ien en fpannen, gevolglyk ook het uitrekken, van het Trommel-Vlies, dus zoo is het vermogen de- zer Spier, wanneer zy alleen werkt, dat zy aan dat Vlies aau de eene zyde eene verminderende Span- ninge door eene langzamene zamentrekkinge haarer Vezelen, bewerkt, en ze overeenkomftig ftelt mee de klank van een bedaard geluid, welke de ander- jynts al te gezwinde Vezeltrekkïnge van dat fle'rk gefpanne Vlies nooit geven of zodanig zoude kun- nen overbrengen; en aan de andere zyde zoo ver- meerdert zy deeze fpanninge, met de Trommel- holte weder in eene gelyke en vereffende ftellinge te brengen, waardoor het inkomen van de lugt m deze holte door de Buis van Euftachius, zeer ge- makkelyk wordt. De tweede Hamerfpier is ge- hegt aan 't uitwendige blad van de laatftgemelde Buis, terwjl ze aan de andere zydevafthoud aan het aaozienlyke, maar fyne en dunne uirfteekzel van de Hals des Hamers, dus zy zig inkrimpende, het Beentje en het Vlies na binnenwaarts haald, en hier door de uitpuilinge vermeerdert; en als deze convextiviteit niet meer te vermeerderen is om dat haare Vezeltjes niet meer te rekken zyn ; dan verkrygt dat Vlies eene veel vaardiger en gezwin- dere vezelkrimpinge (fibratim) en vind zig hier door op de maat van overeenftemming met de (eberpe en doordringende geluiden- De derde en jaatfte dezer Oorhamer-Spiertjes, gelegen langs de •binnen want van de Buis van Euftachius begt zig boven de gemelde apaphyjts en heeft dezelve uit- werkinge als dé voorgaande; zo dat deze beide Jaatfte Spieren zig in haare werkingen en verrigtin- gen vereenigende, zy in diervoegen faamen wer- ken dat het Trommel-Vlies beweegenden trillend |
||||||
Staimïestï». %s%
|
|||||
gemaakt kan worden volgens een] oneindig getal
van fcbikkingen en bepaalingen. De Iegginge van alle deze werkers ter plaatze daar
de buiten lugt niet kan doordringen; daar zy eene uitdampende ftoffe voed en in een behoorlyken ge- dweën ftaat onderhoud, fteld ze in veiligheid voor. alle ongemakken', en verzekert ze wegens de uitvoe- ringevan hunne magt en vermogens, welke zyby* zonderlyk hebben op het Hamers-hand-vat, aan 'e welk zy haar inplanten; een vermogen dat alleen- Jyk werktuigelyk is, en onafhankelyk van de wil van het Dier, maar waarfchynlyk ten eenenmaale, voortgebragt, door de Voorwerpen; namentlyk door. de perfinge van de Lugt. . Eindelyk komen wy tot het Stiegbeugel-Spiertje
zynde het Vierde en laatfte van de inwendige Oor- Spiertjes,- in het Paerd ontdekt door Cqjjferius , het zelve is tamelyltaanzienelyk, dog binnen de Trom ontdekt men, njets daarvan als den Trekker die zig inhegt aan het hoofd van het Stiegbeugel-Beentje. De Nuttigheid van dit Spiertje is niet'net te bepaalen; maar het is zeer waarfchynlyk dat zebetvoorfte deel van den Voet dezes Stieg'beugel-Beemje kanopligten en dus vermogen heeft tot fpanninge van het Vlies dat het Ovale Gat fluit en flopt. Als men nu de gefteltheid van alle de in het bin-
nen Oor leggende Beentjes in baare natuurlyke ea kennelyke Zamenhang befchouwdt, zal het niet moeielyk zyn om zig het volgende begrip daarvan te maaken; dat de harmonieerendeofovereenftero» mende-Toon en Geluid-trillinge die het Trom» mei - Vlies ontfangt, aan geenezyde zullen zvn over- gebragt; dat dit vlies, aanftonts den Hamer ont- roerd , en deze de beweginge die hem eigen is, zal mêe deelen aan het Ambeeld; het Ambeeld we. der aan den Stiegbeugel, met welke het zelve ar- ticuleerd door het tuffchen liggende Been-Vleu- geltje; dat de Stieg-Beugel dezelve trekkinge voort- zetten zal tot binnen het Vlies dat het Ovale Gat «uit J
|
|||||
DkNïdkruhïsche
|
|||||||
25«
|
|||||||
fluit; welke trekkinge vervolgens zal medegedeeld"
zyn aan de holte van den Doolhof, welke door het laaftgemelde Vlies gefloqten is, en dat dan alle ifi- fuizingen der buiten lugt ten laaften tot binhen in het zelfwerkende Zintuig eene verrukkinge zullen verwekken, waar uk zal werden voortgebragt het ziflgevoelen welk zingevoelen gewifi'eiyk niet an- ders als zeer onduidelyk en zeer onvolmaakt zyn kan, als *er eenige befchadiginge aan dit Trommel- vlies plaats heeft en waar door aldaar eene verhin- deringe word veroorzaakt in de volbrengingen van de regte hoedanigheden welke door de Natuur ge- fchikt en voorgefchreven zyrt. Nu heeft men in het inwendige Oor nog aan te
merken, de Zenuwe die tot de voornaamfte medewer- kinge, in het Zintuig van het Gehoor behoord die men ten aanzien haarer geftalte de Koort of Snaar noemt; deze Zenuw is een van de Afdaalen-- de Takken van het harde gedeelte van het Zeven- de paar; waarvan hy zig affcheid bevoorensdit har- de gedeelte buiten den Mond van dat Kanaal, het welk men in den Menfche den Waterloop van Fal- lopius noemt, gékoomen is; wordende daar ont- vangen in een Been-Groefje, het welk opwaerts loopt tegens het Trommel-Vlies en zig binnen die holte komt te openen by de Ring-Keep ; daar bin- nen gekomen zynde, ftrekt ze~zig agter het Trom- mel Vlies iets fchuihsuit, en vereenigtzigbyhaaren uitgang uit deze holte met eenige Zenuw-Draadjes van de Agter-Kaaks-Zenuwen, waar door zy de gemeenfchap vcrkrygt welke zy, met het Vyfdepaar heeft. Slag en Bloed-Aderen ontfangt het inwendige Oor
van een Telg van den Wervel - Tak , waartegen de Agterhoofds- Ader die een Tak van de uitwen- dige Krop-Ader is, het Bloed aan het uitwendi- ge Oor toebrengt. Meer wegens het Oor is te vinden onder Gehoor, Gehoorgang, Doolhof &c. Wat voor het overige de fraai' heid en de gebreeken van de Ooren aanbe- langt , |
|||||||
i
Sïil-MEESTER. 2S7 Jangt i hier over kan men nazien het Eerfi'è Deel.
Opblazen; èerie bedrieglyke Kortftgreep by
zommige Volkeren , voornaamlyk in't Oofifcen, ge- bruikelyk, die Levende Paerden , Kalveren' , Ka- hieelen enz. tüflcheri Huid en Vleefch opblazen i iotn aan dezelve eene beetere Vertooning te geven , en ze dus voor een liogeren Prys als wel anders ver- koopen. Deze Öpblaazinge gefcbied met een klei- ne openinge te raaaken; vervolgens met in de Huid j daar dezelve zeer dun is, met eenBlaasbalk, Blaas. Eyp, of iets diergelyks in die openinge te brengen}
laazende dus de Lucht onder de Huid , welke Lucht, over de geheele oppervlakte van het Dier- ]yke Lichaam fchielyk voortkruipt; en de geheele Huid, overal van de Spieren losmaakt èn uitzeti hier by blyft het nog niet, maar de Lucht dringt binnen de Spieren, en brengt dus te wege dat hec - Dier zich zeer Vet vertoond. Doch de Lacht door Dampen, welken geftadig onder de Huid üièwaas- femen, befmet, en haare Veerkragt vernietigt zyn- de, zo verdwvnt die bedrieglyke Vettigheid na ee- nige dagen. Zommigen willen, dat door eene dus- danige Opblazing de Vetwording in der daad kan bevordert worden. De Hollandfche Vleeschhou- wers weeten ëene zulke Öpblazinge mede te doen aan de Beeften die ze gedood hébben , op dat de Huid, vanderzelverBindzeleh losgemaakt, te zui- verder van het Vleesch zou fcheiden, en dus het 'm de Hal, komende Vleesch een béter aanzien heb- ben moge. Over-ÊeenEn; zomtyds ook Schilfer - Bemin
genaamt. Gelyk de Achter-- Beenen van het Paerd door de Spatten aangetafl worden, zyn het de Över- Beenen, die de Voor -Beenen van dat Dier veeltyds tot overlaft verftrekken. t>e Legginge van de Over- Beenen is verfchillende, en haar mate van die ver- schillende geplaatftheid, zyn ze of meer of minder gevaarlyk. Schoon zy al eene ed dezelve Oorfpfong IL Deel. K heb-
|
||||
2j8 DeNederlandsche
hebben, kan men ze echter wegens haare Legging,
en Uitwerking, in vierderhande zoortenonderichei* den, als in enkele Overbeenen, in Klem-Overbee- nen, in Pees-Overbeenen, en in Gewrigt-Over- beenen. Het enkele Overbeeu vind men aan het zy • gedeelte van de Pyp, meer aan de Inwendige als aan de Uitwendige zyde; deze foorc heeft niets gevaarlyks in zich, eu zyn wel het gemakkelykft te verdry ven. Van Klem - Overbeenen, worden 'er telkens twee gevonden, eea aan de inwendige, ea een aan de uitwendige zyde van de Pyp, regt te- gens elkander over, zo dat men zeggen kan, dat ze de Pyp in de Klem hebben; deze zyn gevaarlyker als de eerften. De Pees - Overbeene'n, worden ge- vonden aan of op de Pees van 't Been; dezelve maa- ken , door den feilen gang deezer Peezen over de Beenbuil, derzelver fpeelingzeer pynelyk,en doen het Dier onfeilbaar hinken. De Gewrigt - Overbee- nen worden gevonden by de Knie en by de Kogel; dezelve, zich langzamerhand tot in de Gewrig- ten uitbreidende, nypen en beletten daar de Be- weging , en veroorzaaken veeltyds bederf. Deze veiTchillende Builen hebben haaren oorfprongk of van uitwendige, of van inwendige Oorzaaken. De uitwendige Oorzaaken konnen zyn, flageu en ftoo- ten, welke op zekere plaats van de Pyp aan oftoe- gebragt worden, welke, zonder de uitwendige huid te kwetzen, het Been - Vlies en de Boven - Vlakte van het Been kneuzen, waar door degeberfte Vaa- ten van het Been-Vlies, haare (toffe, welke zich tot 't Been begeeft, laaten uitloopen. Deeze (Tof- fe zich tusfchen het Been en het Been-Vlies ver- gaderende j houd zich daar op,word hard, en maakt dus een harde Buil of Bastardbeen - Knobbel; zoo het Been zelfs gekneuft of geraakt is, dan zal het Been-Zap, dat daar circuleert, 'er uitvloeien, en eene Buil forrheeren, welke zich meer over de uit- wendige Opper -Vlakte van het Been uitbreiden zal, om dat ze buiten minder tegenftand ontmoet als van binnen; zynde dan deeze, van het been zelfs af- haog-
|
||||
/
|
||||||
STAiMBfestE*. 2J9
liarigkelyke Buil, een' waren Been -Knobbel of Been»
Uitwas (Exostojïs) Zoo de Oorzaak van't inwendige voortkomt, en de Buil als een waren Been - Knobbel kan aangemerkt worden, dari zal het de Lympha zyn, die, uit haar eigen natuur een weinig dik zyn' de, zeer'ligt genegen is óm haar op te houden, ter plaetzen daar derzelver Omloop den meeften regenftand ontmoet: en zonder twyffel is het in de Beenen , daar ze die vind, en welke vermeerderen zal volgens de Legging eri Gefteldheid der Deelen. fiindelyk zullen wy hier nog byvoegen, dat het niet gemakkelyk is, om op de uitwendige belchouwing deezer onderfcheiden Been-Knobbelen, tekonnen zeggen, of ze van inwendige of uitwendige Oor- zaak voorckomftigzyn: doch dit is gewis, dat, die uit inwendige Oorzaaken ontdaan, veel kwüadaaru- ger zyn, als die, welke van buiten voortgebragt worden. De enkele Övcrbeenen, zyn zoo als reeds gezegt is, zeer ligt te verdry ven, de gantfche Ge- neezinge daar van, beibaat daar in, dat men ze al- le dagen met een ftuk groen hout van Vlierboom, het zelve in beide de handen genomen , dagelyks wryft, en zomtyds naar de wryvinge met een wei- nig van 'c Wonder - Olie fmeert. — De drie overi- f;e foorten, welke veel óngcmakkelykeren gevaar- yker voor het Dier zyn: zyn ook zoo ligt niet te ge- neezen ais de eerftgemelde. Het beproefïte mid- del tegens dezelve is: men neemt een ftuk Zeem- leer, dat drie a viermaal grooter als het Overheen is, befmeert het zelve aan de ruwe zyde met wit Pik, en fnyd een gat in dat Leer zoo groot, en in den vorm als het Overheen is, kleeft dat Leer over de plaats daar het Overheen is, zodanig, dar het zel- ve nauwkeurig, door het gefneede sjat naar buiten gaat, en dat van de hier volgende Zalf niet anders als het Overbeen, dat men wég wil hebben, berei- ken kan. Neem Rotteniruü, Mercurius Sublimnit , van elk twee lood, Spaanfclie Vliegen één lood, Eti- pborbium een half lood, dit alles tot een fyn Poeycï gemaakt, en het zelve gedaan in Mapkin • Qly, VU R 3 triool |
||||||
/■
|
||||||
soa DeNkderLandschi
triool-Oly, van elk 60 Droppels, waar by Loot-
Oly, zoo veel als nodig is, om 'er een Zalfje van te maaken. Men fche"erd dan het Hair zuiver van het Overheen, wryfc het zelve met een rond ftuk hout, zoo lang tot dat het iets gewond begint te worden; dan fmeert men met het gemelde Zalfje, het door 't gat fleekende Overheen: na verloop van 12 uuren word het geele Water daar uit gedrukt, zoo veel als immers doenlyk is, en daar na weder gefmeert, dit driemaal na malkander gedaan, zal genoegzaam zyn, om deeze Been - Builen te doen verdwvnen; maar men moet wel toezien, dat de Za!f niet verder komt, als het Overheen is, voor al niet buiten het Leer, ook, dat het Paerd telkens opgebonden zy, en met zyn mond niet by het Op- fmeerzel kan komen, want, zoo het Dier daar kwam te likken , zoude het onfeilbaar fterven moeten, om dat die Zalf uit zeer fterke Vergiften zamen- gefteld is. Ovekhoef; word genaamt eene harde en Eelt-
agtige dikte j welke men vind boven de Voeten van het Paerd,fomtyds tusfchen de Kogel en de Kroon, aan eene of aan beide zyden; zynde alle vierde Voeten aan dat Ongemak onderhevig. Deszelfs ei- genlijke Zitplaats is in de Banden der Geleding van den Voet of van de Kroon, met de Koot. De Oor- zaaken (fre den Overhoef voortbrengen, zyn ge- meenlyk uitwendige; en wel meeft een gevolg van eenig Geweld dat het Paerd, het zy door fprin- gen, ftooten, het trappen door Bruggen, of iets diergelyks gedaan heeft; ook is het veeltyds voort- komftig, dat het Dier, te jong zynde, tot den Ar- beid is gebruikt. Door dat alles, worden de Band- Vezelen , met zich uit te rekken, geweld aange- daan, waar door zy zodanig ontfteld raaken, dat daar uit, of eene Verflapping of eene Verftopping in de Vaten , welke het Lympha. Vogt binnen deö- ze Banden voeren, of ook wel den uitloop van dat Vogt zelye, veroorzaakt worden. In 't eene en het an-
|
||||
/.!'.'..»-...'■■ 't,.-
, S T A L M E E * T e'*, 2ÖI
andere geval, 't zy Verflapping, 't zy Schuring en
daar van dan Uitloop, zoo kan dac Vogt zodanig vermeerderen, dat het eeoe Stremming in de Cir- culatie van de naaft liggende Vaten te weeg brengt; welke Vaten juift dezelven zyn, die de Voeding aan den Voet toevoeren; en dus zien wy gemeenlyk, dat een van de toevallen welke een Overhoef ver- zeilen , de Verdrooging en Zwinding van dat ge- deelte is. Hoewel den Overhoef veeltyds zonder gevoel is; doet hy na verloop van eenige tyd door het klemmen en dwingen van de Gewrigt-Banden, het Paerd kreupel gaan. Men is voorheen van ge- dagten geweelt, dat den Overhoef altyd hard was, om dat hy niet, dan tot een merkelykedikte geko- men zynde, zigtbaar was; doch dê ondervinding leert, dat den Overhoef in het begin week is, en zich eerft verdikt, tot flym zet en hard word, na dat de Lympha, door haare ophouding, de Serum- agtige deelen verlooren heeft. De Hulpmiddelen, voor dit Euvel, doorgaans in gebruik, hebben niet altoos het verwagte gevolg; om dat de foorten van Overhoef zeer verfchillende zyn. De gevaarlykfte Overhoeven zyn, die, naby de Kroon komen, ter oorzaake dat deeze fomtyds niet alleen gedeelcelyk tot binnen den Hoorn van den Hoef komen, maar ook om dat de Kroon omgeeven en omwonden is van alle de Vaten die na den Voet komen; dus dee- ze Eeltagtige dikte, dezelve klemmende endruk- kende, den behoorlyken Omloop grootelyks belet. Hoe onze meeft verftandigfte Kuur - Smits de Over- hoeven behandelen; kan men zien in het Eerfte Deel van den Nederland/dim Stalmeester, Pag. 329, en feq. Oxel-Been ; (Humerus') ook wel den Arm ,
en Schouderknok genaamd; begint aan't Paerd by het Schouderbladt, en eindigt by het Gewrigc dac het met den Elleboog en het Voorarm-Been veree- nigt. Het is Cylindervormig, en kan in drie dee- len onderfcheidén werden, als het Lichaam of mid- R 3 denge- |
||||
2Ö2 DeNEDER£ANDSCHE
dengedeelte; en de beide einden, een boven en een
ondereind.—- Het Lichaam is het rechtite gedeel- te, en heeft aan de uitwendige zyde eene langwer- pige verheevendheid, die iets naar achterwaards om- gebogen is, welke men den uitwendigen Knok kan noemen, ter onderfcheiding van een anderen, die iets kleinder en aan de binnenzyde is.— Het Bo- veneind is veel grooter als het Lichaam, en wordt gemeenlyk de Schouderpunt genoemd ; formeeren- de van achteren een rondagtig Hoofd, dat zich. wngt met 't Schouderblad. Zyne Voorzyde ver- toond vier byzondere Uitffeekzels, van eikanderen afgefcheiden door dieptens, welke dienen voor doortocht en tot eea Schuiffpleec voor de Trekkers, van de Oxel-Spieren. Het Benedeneind vereischt geene mindere aanmerking; 't zelve eindigt mede met een rond üitfteekzel, dat échter iets langwer- piger is ; het zelve geeft de gewrigting van het Arm. ofOxel-Been, met den Voor - Arm, welke gewrig- ting hier, Clmrniers of hengelender wyze gèfchied. Deeze Verhevendheid is in haar midden, verdeelt, dooreen oppervlakkige diepte, die een üitfteekzel ontfangt van 't Been dat me.t 't.zelve articuleerd; derzelver Zydeelen worden Knokkelen (Condyli) genoemd, waar van een inwendig, en de ander uit- wendig is. — Boven, is van voofen eene lichte hol- te, in welke zich, by aanmerkelyke buigende be- weegingen, het Üitfteekzel van 't zelve Been, dat daar mede articuleerd, voegen kan; daar is eene en dezelve, maar iets dieper holte, aan de ach- terzyde, die by de uirfteekende Beweegingen van de Voor-Arm, een Knokkel ontfangt, dat nog veel grooter is, en doorgaans de Spits van den El- leboog (Okcranon) genoemd word. Van dit Been in 't byzönder handelende, zoo kan men aanmerken, dat het zelve, in tegenftelling van dat van den Mensch , tamelyk kort, in gedaante eenigzints, maar deszelfs articulatie merkelyk onderfcheiden is. —- Het Oxel- of Schouder - Been, zynde met eene. zeer vrye Gewrigting aan het Schouderblad gevoegt, |
||||
S T A X M E E S T E R. 263
is met eeae Knieswyze-Geleeding, kan zich uit
dien hoofde allerwegs beweegen; als na vooren, naar achteren, naar binnen, naar buiten, in 't rond gelyk als een Spil, enflingerswyze; de oorzaak van alle deeze onderfcheide bewerkingen zyn negen Spieren, namentlyk: De gemeenzaame Spier, de groote Borft-Spier, de Schouderblads- Oxelfpier, de Voorfte- en de Achterfte Graat - Spier, en de groote Rug - Spier, de Onder - Sqhouderbladfche, de Nahaalende, en de Afhaalende Spier.'-------Men
noemd de eerfte, de gemeenzaame Spier, om dat
ze beweegt 't geen men gemeenlyk de Schouder- ipits noemd, en alzo het Oxelbeen met 't Schou- derblad te gelyk, welke zy voor en binnenwaards kan trekken: aangaande derzelver gebruik en maak- zel, kan men ze vergelyken met de Delta - Vormige Spier van den Mensch. Zy hegt zich geheel ora den fcherpen rand van het Borftbeen , en bedekt de geheele ïpits die ze beweegt: eindigende daar ter plaatze met zich te verfpreiden in een Trekker- Vlies, 't welk met al de Schouderfpieren verloopt, zonder eene byzondere inplanting aan eenig Been te hebben.— De groote Borft-Spier hegt zich van onderen de voorgaande, aan de zydeelen van het Borftbeen , en aan de Knorpelen der ware Ribben: zy eindigt zich door een zeer fterken Trekker, aan de binnenzyde van den Arm (Humerus'); dus kan ze deJOxel na binnenwaards brengen; tot welker ein- de de gemeenzaame Spier is medewerkende. —----- De Voorfte Graat-Spier vervuld de Voor-graat-
groeve van het Schouderblad die haar tot hegtzel verftrekt. en eindigt aan het bovengedeeke van den Arm. — De Schouderblad - Armfpier hegt zich ter eener zyde aan den binnenrand der Glenoidak hol- te, regt aan op die verhevendheid, welke hier over een komt met het Ravenbex-Üitfteekzel in den Mensch, en • eindigt zieh voor, aan 't middenge- deelte van den Arm: het nut deezer twee Spieren beftaat in het Oxelbeen vooruit te haaien. — De aqhterfte Graatfpier beflaat de Achtergraat - Groe- it " vc |
||||
a64 PeNeiperlandschr r
ve van 't Schouderblad, en eindigt boven aan het
uitwendige gedeelte van 't Oxelbeen.—^- De groo- te Rug-Spier, die zeer breed is, en byna afle de Ribben bedekt; hegt haar door een Trekker-Vlies aan de Graatuitfteekzels der eerfte Lenden en laat- ile Rugwervelen: zy word Vleezig, en verfpreid zicboverde Ribben tot onder het Schouderblad, daar ze een tweede Trekker-Vlies maakt, 't geene vereéniging.heeft met eenige Spieren van dat deel, en, zich uitftrekkende, eindigt aan het binnenge- deelte cier Oxel: deeze beide Spieren brengen de Arm achterwaards. —■*- De Onderfcho'uderbladfche Spier, vervuld de geheele Groeve van de binnen- vlakte van 't Schouderblad, en eindigt zich aan de binnenzyde van den Knoop van het Oxelbeeh. Men kan hier aanmerken, dat de drie laatftgemeldeSpie- ren zich hegten aan 't hoofd van dit Been, met een Trekker - Vlies te maaken, dat voor eerft, met allé drie te gelyk gemeenzaam is; vervolgens zich ver* ïieft met het Kas -Band deezer Geleeding; en door dit maakfel zoo is dit Gewrigt- Kas -Band, geduu- rende de werkingen deezer Spieren, verheven, kon- riende dus1 niet tusfchen het Oxelbeen en 't Schou* derblad geneepen worden. — De Nahaalende Spier is die, welke men langs deri achterrand, en aan de binnenzyde van het Schouderblad gekleeft vind; derzëlver vobrnaamfte hegtpunt is aan 't eind vaji dëezèn Rand, én haare beweegzaame hegtinge is met die van de groote Rug-Spier aan den inwendi- gen Knobbel van't Oxelbeen; waar door de Onder- Schouderbladfche en Nahaalende Spieren het Oxel of Arm - Been tegens de Borft aanbrengen en fluiten. — De laatfte deezer negen Arm beweegende Spie- ren, is de Afnaaiende, dus genaamd ten aanzien naarer functie, men kan ze ook aanmerken als de Tegenwerker van de twee voorgaande Spieren. Zy is mede gelegen langs den achterfte rand van het Schouderblad; doch van buiten en recht van onder deAchtergraatfche Spier. Zy is gehegt aan''t eind van dien Rand en eindigt aan'den Knobbel, die aan ■""M — • - '..... * il ..... . 'tuit-' |
||||
S T A L U E E S T E *• 2$J
!ï uitwendige zygedeelte van het Oxelbeen gevoa^
den word; waar uit lichtelyk is op te maaken, dac ze dient om 't Öxe{ of Arm - Been afwaards te haa- ien , en 't zelve na buiten te brengen.— In het al- gemeen is nog wegens alle de genoemde Spierea aan te merken; dac wanneer ze met elkander te ge- lyk werken, zy den Arm ftyf en in eene en dezelf- de ftelling houden: als ze alle, maar teffens de ee- ne naar de andere werkzaam zyn,zyden Arm rond- om konneu beweegen, in vorm van een kring, dien hy op zyn fpil draaiende maakt, dat is flingersge- wyze; en zoo van de Voorgraat, Achtergraatlcheof Onder-Schouderbladfche Spieren maar alleen de eene na de andere in werking komen, zoo is hqt gevolg dat het Been op zyn fpil in de manier van een As draait, om dat deeze Spieren haar hegten aan dac gedeelte 't welk men 't Hoofd van dit Been noemd. Eindelyk kan men hier by voegen dac het gedeelte, daar die Been met de hier gemelde Spieren leggen , het grootfle en voornaarhfte gedeelte, 't welk men doorgaans de Schouderen noemd, uitmaakc. Oxel-Bloed- Va aten; zyn, deOxel - Slag?
aderen (Arteries Axillares') ook de Ojcel - Bloed- Ade- ren (Veme Axillares}. Deeze hebben in het Paerd , veel overeenkomft met die Vaaten, welke in den Mensen de Onderfleutelbeenfche QV~af<z Subclavi&y genaamd werden. Den Stam van de groote Pols-Ader (Aorta), aan 't vopreind van 't Borftbeen des Diers ge- komen zynde, verdeelt zich in twee Takken', web ke de twee Oxel-Slag - Aderen genoemd werden ; om dat ze onder de Oxel pasfeeren, en haar door 't gantfche Voorgedeelte van het Dier uitbreiden ; haare verdere verdeelinge moet men by Groote Poh- ader nazien.— De Oxel-Bloed-Aderen» ontftaan uit de holle Ader, en zyn eigentlyk een, van de vier voornaamfte Takken, welke de holle Ader, kort voor haa'ren uitgangk uit de Bprft, uit- fchiet; van waar de Oxel-Bloed-Ader, over den tand der eerfte Ribbe, de Borft uitkomt; vervol- R 5 gëris |
||||||
266 DlNlSlKlAKDS«MI
|
|||||
gens het binnengedeelte van de Schouder, en dat
van 't Dikbeen bereikt. Het is in de flinker Oxel. Bloed-Ader, in welken den Ghyl - Leider fcDuëlus Tboraticus) zyn aanbrengend Voedzap uitdruipt, en zich dus met het Bloed - Aderlyke Bloed vermengt; waar door die gemelde Vena belet, dat het Melk- zap niet hooger klimt, maar door middel van den Stam der Holle - Ader weder achterwaards gaat, en in de regter Hert-Kamer loopt, daar het zelve in Bloed veranderd word. — Wat verder voor verdee- lingen uit den eerfteu Tak deezcr Oxel-Bloed-Ade- ren komen, kan men nazien by Holle - Ader. Paardedans; of Paarde-Ballet. Konftige
Danfery met Paerdén, by welke getoond wordt, hoe verre men een zoo moedig Dier, als hetPaerd, kan dresfeeren, om het op de maat van een zeke- re rhelody te regeeren. Diergelyke Paerde Balkts wierden voor deezen veeltyds by de Carrousfels ge- houden; doch hedendaags ziet men by ons zelden zulke konftige Vermakelykheden meer vertoonen. Een diergelyk Paerde - Bal, dat zeer fraai en ver» wonderlyk mag genaamd werden , wierd in het Jaar 3613. den 15 April 3 te Paris op het Konings Plein, met veel deftigheid vertoond; de Uitvinder van 't zelve was den rleer Pluvinel^ Stalmeester by Lode- wyk den XIII. Koning van Vrankryk. Dit fial was famengefteld uit zes Ridders en tien Stalmeesters, welke, zeer kostelyk ukgedoscht, hunnePaerden, naar den klank van allerhande Muficalifche Inftru- menten deeden beweegen. De Befchryvinge van dat Konft - Vermaak, met de Afbeeldinge daar van , vind men in het Werk van den Heer Pluvinel, ge- naamd l'InftruÏÏlon du Roi ou VArt de Monter d Cbe* yal, Ê?r. De Franfchen waren het niet alleen die de Konft, om Paerde Danzeryen te vertoonen, be« zaten. In het Jaar 1666. ter gelegenheid des Hu- welyks van Keizer Leopold met deSpaanfche Infan- te , wierd te IVecnen Ook zulk een Konftig , en by uitftek prachtig Paerde-Bal opgevoerd; daar in de Kei-
|
|||||
"'-"""
|
|||||
S T i t M K E S T I 1. tCf
Keizer zelfs met 49 Ridders op de groote Burgplaats
te Paerd rydende , verfcheen; wanneer met tus- fchenpoozing, van een na de maat zeer heerlyk Mu- ziek, dat hooge Gezelfchap met hunne Paerden» als daar toe afgerecht zynde , eene Staatfe Zwier, met Courbetten, Croup'aden, Balotaden, Saraband- Huppelingen, &c. gelyk eenen Dans zeer verwon- derlyk ten uitvoer bragten. — Doch meer verwon- derlyk is het, dat'er nu nog Paerde - Danzen by de onder den Evenaar woonende, Negers gehouden worden. De Heer Adanson verhaald in zyne Na- tuurlvke Hiftorie van Senegal, Befchryvinge zyner Reizè in dit Land, zedèrt het Jaar 1749. tot 1753. gedaan. Dat op Senegal, by de aanzienlykfte Lui- den van tyd tot tyd Festyns en Bals gegeeven wer- den , op welke de Heeren van den eerften Rang verfchynen, en met hunne Paerden komen Danzen. Niets is 'er vermakelyker (zegt de Heer Adan/on} dan deeze moedige Dieren voor een oogenblik hun- ne drift te zien afleggen, of liever wysfelyk mati- gen , om zich na de order van het Feeft te fchik- ken, en op de maat te Danzen, zy lichten hunne voeten gereguleerd op, en flaan luchtig en in Ca- dans op de aarde. Alle de beweegingen, die zy maaken, ftemmen met het geluid en den toon der Inftrumenten yolkoomen over een; en nietg gelykt meer naar een geregelde en wel uitgevoerde Dans, dan hun getrippel. Het fchynt, als of het Feeft voor hen is ingefteld, zoo veel deel neemen zy daar in; zoo veele moeite geeven zy zich, om 't zelve wel te doen gelukken, en zoo gevoelig zyn zy voor de Toejuichingen , die zy deswegens ontfan- gen. De Gitzwarte Ridders, zyn het ondertus* fchen aan welke men voornamelyk dit Vermaak te danken heeft; zy geleiden hunne Paerden, zy beftieren dezelve, en doen ze alles nabootfen, wac zy door hunne beweeginge en houding voor heb- ben te vertoonen. Dan eens een Gevecht, dan ee- ne Worfteling, een Jagt, een Dans of iets anders van
|
|||||
268 De Nederlandschï
van deezen aart. Het is als Ooggetuigen dat de Heer
Admfon hier van fpreekt. Paarde-G.ENEESKüNOE;zie Hippiatrica.
Paarde-Meester; Mulomedicusof ook wel
Veterinarius genoemd ; diergelyken de Romeinca doorgaans by hunne Legers hadden, en welke daar nevens andere Konftenaaren zonderlinge Vryheden genooten. Hedendaags worden by eenige Legers ook nog Paarde - Meesters onderhouden; als het een Hoeffmit is die deeze Dierlyke Geneeskunde Vete- Zinariaoeffent, zoo word hy'Kuurfmit genaamd. Zo- danig eenen behoord niet alleen alle innerlyke Ziek- tens der Paerden te kennen en te kunnen geneezen, fliaar ook de uitwendige Ongemakken met hulp zy- ner handen, door bekwaame Konft- Bewerkingen te behandelen, en dus de Heelkunde by de. Genees- kunde te oeffenen:, Edoch daar by is hoofdzakelyfc nodig, dat zulk een Geneesmeester, in plaats vaa zich te vergenoegen met eene ydelen ongegronden en ongewisfen flender te volgen, en zyne toedie- nende Remedien uit byéén gelapte Recepten - Boe- ken te haaien, zich zelfs toe te leggen om eene vota komene Kennisfe van allen de deelen der Paerde- Geneeskunde te vqrkrygen. Pericardium, Hert-Beur'sje; is een Zakje,
een Blaas, of een Vliezen - Kapzel, waar in het Hert gelyk als ingeflooten is, en van het zelve over- al omringt word, om het voor. verfcheide Toevallen te bevryden en te, befchermen: Het is geplaatft in de Verdubbeling, die het Middelfchot (MediastU nuni) met zyne twee Bladen maakt; zynde zyne twee Zy-Vlakten? met dat fchot door, het Celweefzel dat de buitenzyde bekleed, vereenigt, blyvende echter de fpits van het zelve noa; ruim twee vinger ren breed van het Middel rift (Diaphragma) verwy. dert, en terwyl deeze Zak op het midden van 'c Borft-Been ruft, zoo is by daar aan de Kraake- Bec-
|
||||
'S T A L M I E $ T t R. 26$
|
|||||
Beenen der vyfde zesde en zevende Ribbe, welke
men de Waare noemd, zeer vaft gehegt. Het is «igentlykuit twee Vliezen zamengeueld, waar van het eene niet anders is, als een Voortbrengzel van het Middelfchot, maar het andere kan het eigent- lyke Vlies van't Hert-Beursje genoemt werden. Het weefzel van 't eerfte of buitenfte is fterk en gefloo- ten, het tweede of inwendige is oneindig losfer, en ten eenenmaal gehegt en klevende aan het Vlies, dat het bedekt. De gedaante van dat Beursje is eë- nigzintsovereenkomftigmetdievan het Hert, maar in omvang is het tweemaal ruimer, en het is mede van zyn eige Bloed - Vaten voorzien, waer van de Slag - Aderen uit de groote Pols - Ader (Aorta) en de Bloed - Aderen uit de Holle - Ader voortkomftig zyn. By de Opening van het Dier vind men doorgaans, dat dit Beursje een Water in zich befluit, dat in. zommigen Paerden klaar, in eenige geelachtig, en weer in andere roodachtig is, welke verfchilling van kleur voortkomftig is, of van de onderfcheide graa- den^van uitteeringe, of van deZiektens, welke aan het Dier den Dood hebben aangedaan, of van de langheid of kortheid der Tyd, dat dit Water in *t Beursje is befloocen geweeft. Over de natuur van dit Water, en waar uit het zelve voortkomftig is, hier over zyn het de Ontleedkundigen tot heden toe nog niet eens. Persiaansche Paerden; deeze , fteld
men, na de Arabifche, de fraaiften en beften van maakzel in het Oosten te zyn. De Weilanden in de Vlakterisvan Media, Perfepolie, Ardebil, en van Derbent zyn voonrefFelyki alwaar ook op orde van het Gouvernement eeneontzachelyke menigte Paer- den gefokt worden, welke voor het meeste gedeel- te zeer fraai zyn: dochhaare Talie is meer middel- maatig en klein, als groot. Zy hebbenaltemaal hét Hoofd ligt, het Voorgeftel fyn, de Borft btecd, de Ooren fraai en wel geplaetft, de Beenen dun,/ het Kruis fchoon, en een hard Hoorn; zy zyn Le- vendig , |
|||||
27° DiNediiha Hoi c ö ï
vendig, Leerzaam, Ligt, en rennen met veel fnei-
heid; konnen veele Ongemakken, welke haar niet Fgcelyk doen afmatten nog verzwakken, uitftaan. In hec Voeder zyrt ze mede zeer gemakkelyk te onder fcheiden, men geeft ze niet, als Gierft met Hakzel vermengt, ineen Mond-Zak, aan het Hoofd fehangen. In het Voorjaar voedert men haar 6 wee-
ën lang groene Voeragie: Men laat hunne Staarten lang groeien; maar men weet daar ter plaatze niet wat het is, de Paerden tot Ruin te maaken. Zy worden zorgvuldig opgepafl, en altyd enkel met een Snuffel, en zonder Spooren gereeden. De Rei- zigers,, byzonder Pietro Delk Valk, een Italiaan, verkieft de Perlïaanfche voor de Napelfche Paerden i Ondertusfchen bedienen zich de groote Heeren in Perfien veel van Arabifehe Paerden, dewyl deezè van meerder Kragten en Moed, als de haare bevon- den worden: waar en tegens uit Perfien veele Paer- den in Turkyen en na Indien gebragt worden: De- wyl ze zeer harde Hoorens hebben, zoo konnen zy ook, zonder te beflaan, gebruikt worden. i Physiologia; is het eerfte en voornaamfié
Deel, of liever de grondflag der Geneeskunde, zynde de kennisfe der uit- en inweodige Gefchaa* penheid aller deelen van het Dierlyke Lichaam, door welke Kennisfe men tot die van de Natuur moet komen. De Ontleedkunde bekleed by déeze Wetenfchap de eerfte plaats; om dat dezelve niet alleen de gefteldheid der Lichaamen, de legging en famenvoeging haarer deelen, maar ook derzelver werkingen en tegenwerkingen, en teffens de Na- tuur en de Wetten van c|e Beweeging , en van het Leven en van de Dood vertoond. Deeze Weten* fchap word tweezints geleert, namentlyk, van Phi- lofophen, om de Natuur en Werkingen van het Dier- lyke Lichaam alleen in zyne volmaaktheid te ken- nen , of van Geneeskundigen, om het zelve niet alleen in zyn volmaakten, maar ook gebrekkelyken fiaat te bèfchouwen. Het woord Phyjtologia is uit het
|
||||||
««ij'
■
|
||||||
S TALMEESTER. 27*
bet Grieks ontleend, en famengefteld uit de twee
woorden Phyfis, 't geen Natuur, en Logis, 't geen Spraak of Verhandeling betekent, 't geen dus in 't Nederduitseh leerhandeling der Natuur kan overge* zet werden. Plat-Ribbig; zegtmeö van een Paerddatde
Ribben te plat en te geflooten heeft, dat is, als de Ribben de vereischte verheven rondigheid niet hebben, narnentlyk als het Dier, vleeschzigzynde, derzelver verhevenfte Bogt met de Heup-Beende» ren gelyklyvig is. De Paerden welke platte en ge- drukte Ribben hebben, zyn zelden van een goeden Adem voorzien. De redenen daar van zyn, dat de Borftruimte aan de zyden, bepaald is door de Rib- ben , en van vooren door het Borft - Been; zoo nu de Ribben , in plaats van in haare uitgeftrektheid een halfrond te maaken , al te nedergèdrukt en te plat zyn, zoo moet volftrekt de Borftholte minder ruim, en meer geflooten vallen: zoo dan de Lan- gen , binnen deeze bepaalingen, een tegenftand in haare uitzettingen ontmoeten , zal het Paerd, zon- der twyffel, genoodzaekt zyn om minder lucht in te Ademen; dus moet het de inademing meer her- haaien, en deeze Inademing menigvuldiger zynde, kan men zeer ligt begrypen» dat het Dier nooit ge- noegzaamen Adem kan hebben. De Platribbige Paerden, voor al als dezelve fterke Vreeters zyn, zyn ook onderhevig dat hun den Buik doorzakt en zy dus een Hangbuik krygen, ook zoo zyn de dus gefielde Paerden zelden van een mooi Kruis voor- zien. Plat-Voetig; zegt men van Paerden, wel-
ker Voeten van binnen minder hol zyn,als na be- hooren, en dat ze van onderen te breed en te lang- vormig zyn; een Plat - Voet verfchild met de Vol- voet daar in, dat de laatfte in 't geheel niets van de holte heeft. Het Dier Plat-Voetig zynde, ruft dan [zoo veel op de Zool als op de Kwartieren; zelfs ia
|
||||
*7« DENÉDEkiAfcDSCHE
ïn 't vervolg van tvd minder op de Kwartieren, als op
de Zool; en langzaamerharid word uit den Piat-Voet een Vulvoet. Men moet begrypen, dat'er by den éerftgemelden doorgaans géene zamenkrimpingeaan de zooien befpeurt word , maar in tegendeel, dac dezelve haar uitbreiden naar de zyde van de Kwar- tieren i waar door den ftraal op den grond te draar gen komt: terwyl in den laatftgenoemden al het Voedzel zich tot de Toon begeeft, en dus de Zool en de Verzenen daar van beroofd zyn, zoo fluiten haar deeze, dóór de verdrooging die zy ondergaat! hebben. Men heeft platte Voeten die uit de Na- tuur, en een kwalyk Samenftel vooi tkomftig zyn; andere die mede breed, plat en lang vallen, zyn gemeen aan Paerden welke in vogtige en moerasfi* £e gronden gevoed en opgebragt zyn; 't zy dat dd
,ugt en het Voedzel tot verflapping van de Veze- len , welke derzelver Lichaam uitmaaken, mede. werkt, 't zy dat den Hooren altyd vogt, of niet behoorlyk vaft gebakken, de Zappen zich gereeder èn in grooteren overvloed daar heen begeeven. Ein- delyk is 'er nog een derde foort, welker Verzenen goed en hoog" zyn, zoo als ze behooren, maar waar van zich den Hooren te veel tegen den Toon tiitftrekt; deeze kwaalyke gefteldheid laat zich ge- tneenlyknaar eene Vervanging befpeurën. De Voet is als dan plat, en in het midden nauw, voornaam- Jyk tegens het voorfte deel daar de fluiting 't meefte ïs; den Hooren is geringeld ; het Paerd gaande, ioekt zyn fteunpünt op de Verzenen en niet op de Toon , voor al zoo deszelfs Zool haar als bultig ge- field bevind. Zoo het Gebrek van de Volvoetig- heid een voortbrengfel van de Vervangenheid is, dan is de Verhelpinge niet wel doenlyk, maar an- ders kan een wél gepaft Beflag veel aan de verbete- ring toebrengen. Ploeg; een alom bekend en tot den Landbouw
zeer nuttig Werktuig; dezelve beftaat uit de Voor- Ploeg en Achter - Ploeg. De Vóór-Ploeg beftaa» in
|
|||||
:r-:'
|
|||||
(
j S T A L M E E S T E R. 273 J'n een of twee laage Raden, en een korte Disfel»
boom , (een nieuwe uitvinding van Ploeg die men zegt zeer goed te zyn,. heeft tot bet Voorfvanmuar een Rad dattusjchen een Raam gezet wordt.) De Achter-Ploeg beftaat uit een Balk, door dewelke hy met den Voor- Ploeg ie fainen gevoegt word; uit het Kip of' Hoofd, uit hetRister, uithetKomefvuit het Schaar en uit de Staarten, door welke den Ploeg-Dryver de Ploeg beftierd en bewerkt, dat zyn Schaar en Kouter dieper of ondieper in de grond gaat. Al hec Houtwerk aan de Ploegen behoord van goed Hout i als van Olmboomen, Esfchen, Beuken of derge- lyke gemaakt te werden. Twee dingen worden 'er aan een goeden Ploeg onvermydelyk vereischc; voor eerft, dat het Kouter en het Schaar diep genoeg iri den ongebouwden grond gaan, om den zelven be- hoorlyk te openen en om te werpen. Dit konneti de Rademakers aan de Ploegen toebrengeh, met het Kouter en Schaar wat fchuins te zetten, en de Ploeg -Dryvèrs doen deze Werktuigen dan dieper of ondieper fteeken, naar maate zy de (taarten der Ploegen , haar den ongebouwden of gebouwden grond wat meer of minder doen overhellen. De andere Voorwaarde, welke tot een goeden Ploeg vereischt wordt j is dat dezelve den grond, naar vereisch, en debepaaling, die men daar vooraf op gemaakt heeft, op eene eenpaarige wyze opene. Dit kan men ligt verkrygeöin alle Ploegen, die een Voorgefpan or Voorploeg hebben., met den Balk wat hooger op het Peüluw te haaien,.of 'er meer achterwaerds af te laaten fchieten; (of, met ande- re woorden, door den Diepfteek een gatverder of nader te zetten, en dus het Zool- of Zaal-Pond meer of min na achteren te brengen, als wanneer de Balk van zelf volgt en opklimt of afzakt) Einde-* lyk ftaat nog aan te merken, dat de Ploegen en der- zelver gebruik in alle Landen niet eveneens is; eë- iie Zwaareöf Ligte, eene Drooge of Natte Grond j inaakeh hier in zekerlyk een merkelyk verfchil. 2£ DfiEL. S P&tSi
|
||||
—
|
|||||||
V
|
|||||||
274 DeNederlandsche
Pols. Wanneer zich de Linker Hert-Kamer
famen trekt, en het Bloed in de groote Slag-Ader dryft , zoo wordt het Bloed in de Slag-Ader niet alleen- naar vooren tegens de Endels gedreeven , m.iar ook de- Pols- Ader- Pyp te gelyk uitgezet en verwydert; dewyl de Vogten geperft wordende, naar allen zyden den wyk neemen, en haare druk- king altyd met de zyden der Vaten, die dezelve in zich bevatten, horizontaal is: nogtans zoo konnen de Rokken van de Pols-Aderen door eiken aandrang of eenig geweld, (als 'er twee Ingewanden tegens elkander geperft worden) uitgerekt zyn-, zulleade dus by de famentrekking van het Hert, het Bloed uit de linker Hert-Kamer, niet alleen het Bloed binnen de Slag-Ader voortdryven , maar telkens ook de Wanden van dezelve Ader uitzetten. Wan- neer den aandrang van het Bloed tegens de Wanden van de Slag-Ader ophoud, dat is, als de Linker Hert-Kamer ophoud zich famen te trekken, zoo gaan de Kringwyze Vezelen van de Slag - Ader door haare natuurlyke Veerkragt in haar voon'gen ftaat te rug, en trekken dus de Slag-Ader-Pyp te famen; zoo lang, tot dat ze door de famentrekking van het Hert, weder uitgerekt word. Deeze uitzetting van de Slag-Ader, is net geen de Pols genaamtword; en de tyd, in welke de Kringswyze Vezelen zich in haaren natuurlyken ftaat herftellen, is de tusfchen- fioozing van twee Pols- Slagen. Deze Pols is in al-
e Slag-Aderen van het Dierlyka Lichaam op eene en dezelve tyd: want het Bloed uit het Hert in de Slag - Ader gedreeven wordende , wanneer de Slag-Ader daar van vol is, moet zich dat Bloed ia alle Slag-Aderen te gelyk en in eene tyd bewee- gen; wyders, dewyl de Slag-Aderen Kegelvormig zyn, en het Bloed zich 'van "het Voetftuk dezes Ke- gels tegens deszelfs Punt beweegt, zoo moet het zelve tegens de Wanden zyner Vaten aanftooten, en gevolgelyk elk punt van de Slag - Ader in dezel- ve tyd uitgerekt worden, als het Bloed uit de Lin- ker Hert - Kamer gedrukt word. Zoo dra de Veer- kragt |
|||||||
SïALMEESTÈR. 275
kragt van de Kringswyze Vezelen den aandrang van
het Bloed Qverhaalen kan, dan doen zich de Slag- Aderen weder famentrekken : dus 'er twee Öorzaa- ken beurtelings werken, namentlyk het Hert en de Vezelen van de Pols - Aderen, waar door het Bloed jn eene geduurige bewceging gehouden word. Het Hert van een Paerd trekt zich in elk uurmaal l8oo maalfaamen , en dusgefchieden by hetzelve ook zoo veele Pols-Slagen; hoewel dit na de Verfchillend- heid der Natuur Geflagten en Ouderdom wel ee- hige uitzondering lyden kan. Zie meer hier van by Diastole. Pois-AÓER;£GRÖoTE) (Arteria-Maona,)
CAokta Maxima,) De grootje Pols of groote Slag- Ader is voortkomftig uit de linker Hart-Kamer, aan de linke zyde van de Longen-Pols-Ader, daar zy jn het begin «laar uit de enkele Stam beftaat,'ter lengte van twee Duimen., het geen eigentlyk de ftam van de groote Pols-Ader genoémt word; zyn- de by deszelfs begin twee Vaten, gefehikt om hec Voedzel aan het Hart te geeven: welke Vaten de Kranz-Vaten (Coronarice) genoemd worden. Een van dezelve ftrekt en verfpreid zich langs de onder- zyde, en de andere langs de bovénzyde of opper- vlakte van het Hart, ën beide in de middelfchei- dinge van het Hart; gevolglyk tusfchen de twee Hart-Kameren. In haaren Doortogt brengen ze veele oneffene Verfpreidingen voort: uitgenoomen de eerftgemelde, welke alcyd zelfftandig is, en tus- fchen de Zakjes, en het Harte zelfs, doorpasfeert. De groote Pols - Ader - Stam, deeld zich ten eer-
ften in twee aanmerkelyke Takken, van we'ke de ëene opklimt, zich omwend, en, met boven de Verdeelingë der Long-Pols-Aderen, eenen bogt te maaken/(welken men in den Mensch den Boog noemd, j zich achterwaards begeeft, en dien Tak formeert, welken men in den Mensch de neder- gaande Groote - Pols -Ader (Arteria - Aorta - Inferior) ■üemd; doch welke in het Paerd met recht $ de Ach- S i ter; |
|||||
r
|
|||||
27<5 DeNeDE. RLANDSCHE
ter - Groote- Pols - Ader mag genaamd worden , eh
de andere Tak van dien Stam, deVoor-Polf-AderJ welke by den Meflsch de opklimmende is. Uit de^ ze twee eerfte en Hoofd-Takken zyn weder veele andere vcortkomftig, welke op zich zelfs byzonde- re Stammen uitmaaken; die weder eene menigte uk- fpruitzels hebben. Van alle deze Telgen én Uit- fpruitzels veranderen de aanmerkelykfte van naam, naar m >ate van den loop die ze neemen, en de ver- fcheidentheid der partyen , welkezy door, of over welke zy pasfeéren , of welke zy befproeijen en voeden. De Voor-Pols-Ader begeeft zich enkel met eene Tronk na vooren, ter lengte van omtrent drie a vier quarc vingeren ; en dit maakt het onder- fcheid tusfchen deze , en de opklimmende Pols-» Ader, welke in den Mensch zich ten eerften in drie Takken verdeelt; te weeten de linker Krop -Slag- Ader (Carotidee) en, de onder de Sleutel-Beenert liegende Pols - Aderen (Subclaviee). Deze eenige Tronk, bevoorens hy zich in Hoofdtakken verdeelt, brengt nog voort de Arteries Mediastinii en de Arte- ries Ihymii van welke de kleine Telgen, der eerft- gemelden, zich in het Mediastinum of Middelftel, en die der tweede * inhet Tbymus of het Borft-Kliert- je eindigen. Aan 't vooreinde van het Boriï-Been (Stèrnum) gekomen zynde, verdeeld zy haar in twee Takken, welke men Oxel-Pols-Aderen, (Arteries Axillares) kan noemen, om dat ze onder de Oxel pasfeéren, en zich door het geheele voorfle deel van het Dier verfpreiden. Ze hebben veele gely- kenisfen met die, welke de Ontleedkundigen van het menfehelyke Lichaam Arteries Subclavice noemen, en die in het Dier niet te vinden zyn. Uit de regtér Oxel-Ader, welker Diameter grooter is als die van de linker, is weder een aanmerkelyke Tak voort- komftig, uit welken Tronk in 't vervolg de twee Krop-Slag-Aderen CCarotides) voortkomen. De deelinge dezer Stammen in tweegelyke Tak-
ken , gefchied omtrent drie dwars vingerbreed van zynenOorfprong, en deze twee egaale Takken klim- men |
||||
S T A L M I E S T E R. 277
men onder den Naam van Krop-Slag-Aderen {Ca-
rotides) in den Hals opwaards langs de Lugt-Pyp, tot aan den Voet der Hersfenen: daar zy haar we- der verdeden in inwendige en uitwendige, naer dat ze in haaren weg verfcheide oneffene Uitfpruitzels gegeeven hebben aan de Spieren van den Hals, en aan de naaft liggende Partyen. Aan haar boven en yoorfte gedeelte , fbevoorens haare verdeeling in inwendige en uitwendige) geeven ze verfchcide'Va- ten aan het ftrotten hoofd, en onder anderen een genoegzaam aanzienlyke Tak; die zich voornament- lyk uitbreid in de Klieren van het Schildgelvke Kra- kebeen, en hier naar de naam ArUria Thyroïdea ont- fangt. Uk uitwendige Krop-Slag-Ader verdeeld zich in
vier Takken , welke zyn de inwendige Kaak, de uitwendige Kaak, de Slaap, en de Achterhoofds - Slag-Ader. De eerde, of de inwendige Kaak-Slag-Ader ,
loopt langs de binnenzyde van de Kaak, en deeld zich daar in drie Takken: De meert aanzienlykfte, gaat binnen bet Kaake-Been-Kanaal, om zich aan de Tanden te verfpreiden; komt door het Kingat weder uit, en verdwynd in de Spieren van de Lip- pen. De tweede, dringt binnen het Wezen van de Tong, onder de naam van Kikvors-Slag-Ader, terwyl de derde over den rand van het Kaaken-Been gaat, en zich onder de Kaauw - Süier naar buiten be. geeft; daar ze aanflonds eene Verfpreidinge doet, die langs deze geheele Kaak tot- asn derzelver uit- einde gaat, en verloopt zich eindclyk, met ver- Icheiden Sprosfen, over alle de uitwendige Voorr en Achter-Partyen van de Kaak, en de Neus. Der- zelver byzonderfte Telgen zyn, die, welke zich verbreiden aan de Lippen, aan de Spieren van:'de Neus, en die, welke zich door den grooten Oog- hoek , binnen het ronde Ooggat, en in de OogCchei- len begeeven; waar ieder van dezelve, naar de Par- tyen die ze doorloopen, hunne Benaamingen ont- vangen. S? De
|
|||||
\
|
|||||
278 DeNederlandsche
De inwendige Kaak-Slag-AJer begeeft zich over
de buitenzyde van de Achicr-Kaak; dringt, en ver- breidt zien binnen de Kaauw-Spier, daar zy haar vereenigt en anatomie/eert 'mee verfcheide andere Vaten. Eenige Takken van dezen gaan na de over- zyde der Kaak, komen binnen de Mond, en ver- breiden zich aan het Tandvleesch en aan het Ver- hemelte; waar de laatftgemelde, de Slag-Aderen van het Verhemeke genoemd worden./ De Slaap-Slag-Ader, is beneden en van buiten
de uitfteekendo Gewrigr - Knokkel der Achter-Kaak: vervolgens komt ze in het binnenfte van de Kaauw- Spier, daar zy haar in twee voornaame Takken fpüft. Eene van deze begeeft zich langs de Punt van het Kaak-Heen, en verbreidt zich in de naaft liggende Spieren; de tweede Tak gaat onder het Böogwerk door, 't welk wy elders Ponsjugale ge- noemd hebben; wind het binnenfte van deOogkui- len; begeeft zig na de Slaap-Spier, en in alle dee- len, die het Oog omringen; en teffens ook in zom- mige van die, welke het zelve mede uitmaaken. De vierde Tak van de uitwendige Krop - Slag - Ader, of Achter - Hoofds - Pols - Ader, geeft een zeer zigt- banren Telg, welke men de naam van Oor-Slag- Ader geeft, om dat zy zich in de Spieren yan het Oor plaatft, en eindelyk in de Spieren van het Hoofd zich komt uit te breiden. De inwendige Krop-Slag- Ader is die, welke in
't binnenfte van de Hersfenen gaat: Dezelve komt binnen die holte, door de Been- Buis, welke in het Wigge- Been gevonden word , en komt dat Kanaal uit, by het kleine diepte; het welk overeenkomft heeft met die diepte in het Wigge-Been van den Mcnsch, welke men het Zadel (Sella tunica) noernd: maar in het Paerd gevoeglyker met de naam van' Slym • Groeve mag beftempelt worden; om dat daar, de S!ym -Klier legt. By haaren uitkomft uit dezen Doortogt, laat ze zylings verfcheide kleine Telg» jes frhieten, en onder anderen eene byzondere en meer aanzienlyke Tak; die langs de inwendige zy- |
|||||
,_
|
|||||
Stal meester. 279
ie der Wanden, over de geheele uitgeftrektheid
van de uitwendige Bovenvlaiue van het dikke Moe- der-Vlies zich verbreid; fchietende met eenSpruïo- je tot aan den Omflag van de Sikkel, waar deze Tak, die men gevoeglyk de naam van Moeder-Vlie- zen - Slag - Ader geeven kan, zich voegt en veree- Digt, en teffens ook overeenkomt met die van de overzyde. Daar gaat ze door de Kuil - Holte (5Ü nus - Camernofus): by haaren uitgang uit deezen Si» nus, anatomiefeerd zy met die van de overzyde: de eene en de andere verdeden zich dan in" een menigte oneffe Uitfpruitzels, van welke 'er zyn die zich in het wezen van de Hersfenen werpen; ter- wyl de anderen in de Slinger-Gangen deezer Merg- Klompen vallen; daar ze door het dunne Moeder- Vlies , 't welke zoo wel het dunne als het dikke van deze Vaten ontvangt, onderflut worden, Eenige dezer meeft verhevene Uitfpruitzels, hebben ge- roeenfehap met Takken van de Wervel-Slag-Ade- ren ; daar en boven zoo is 'er nog een Telg van de- ze inwendige Krop-Slag-Ader, welke buiten de Hersfenpsn komt; zich in den Oog-Bol begeeft; binnen het Hoorn doordringt; en daar de Gezjchts- Zenuw verzeld. De flinker Tak van de Oxel-Slag-Ader, welke,
(zoo als reeds gemeld} dunner als deregterTak be- vonden word, is om dat deze, aanftonds na zyn begin, een Tak meer als de flinker, te weeten, de Krop-Slag-r Ader, voortbrengt, is verders in alle zyne overige Verdeelingen gelykvormig met de reg. ter Tak. Van den aanvang deezer Slag- Ader koo- men drie Takken, welkers eerfte en "voornaamfte de Wervel-Slag- Ader, de tweede de inwendige Borft-Slag- Ader, en de derde de gemeenzaarhc Tusfchenribbige - Slag - Ader is. De Wervel-Slag-Ader, gaat twee of drie dwars
vingerbreêd van haaren Oorfprong, binnen de Nek- wervels door de gaten, welke aan derzelver Zy- Uitfteekzels zyn, en loopt dus tot in het binnenfte der Herfenpan,* komende daar binaea van onderen de S 4 Tepel- |
|||||
g
|
|||||
sSo DeNederlandsche
Tepelvormige Uitfteekzels door de Tcpelgaten,
Einntn deeze holte gekomen zynde, anatomiefeert zy haar roet de Overzydfche Wervel-Slag-Ader, iiit welke Verecnïging de Wervel - Tak voortkomt; die zich weder op nieuw verdeelt in een menigte. Uitfpruitzels, welke binnen het Weezen dei- kleine tlersfenen dringen , en van welke eenige met de Telgen van de inwendige Krop - Slag ■ Ader gemeen- fchap maaken. Daar zyn nog twee beter gefchik- t,e, die zich vanden Wervel-Tak, binnen het Wer- vel - Kanaal komen te werpen , ten voordeele van het Graat-Merg, en dus aldaar Slag-Aderen ont- vangt. Ook komt 'er van den Stam der Wervcl- "Slag- Aderen nog een kleine Telg, die de Gehoor- Zenuw binnen het Gehoor - Tuig verzeld. ' De inwendige Borft-Tak, begeeft zich langs het inwendige Zygedeelte van het Borft-Been, gaande over de Knorpels van de Ribben, daar hy zich uit- breid aan de tusfchenribbige en andere Spieren.. De tusfchenribbige gemeenzaame Slag-Ader, die,
om zoo te fpreekeh, binnen de Borfr/wederkeert, en loopt in de tüsfcbenruimte der eerften en twee- den Ribbe, zomtyds ook wel tot by de derde, geeft dus twee of drie tusfchenribbige Slag-aderen. '* De Oxel-Slag-Ader , van vooren by de eerfte Ribbe, de Borlt gantfchelyk uitgekomen zynde , gaat binnen den arm, of het Bovengedeelte van het Paerd's Voorfchenkel: echter, bevoorens ze deze party bereikt heeft, geeft ze drie Takken, die tot ónderfcheidinge genoemd worden , Nek - Slag-Ader, uitwendige Borft-Slag-Ader, en deSchouderblads- Slag - Ader. De gang van de Nek-Slag-Ader, is van vooren en van binnen alle Spieren van den Hals, en de weg van de uitwendige Borft-Tak is langs de zydeelen van de Borft, en "deze Ader verfpreid zich aan alle deze deelen dekkende Spieren, Eindelyk zoo loopt de Schóuderblads-Tak tusfchen de Schou- der en de Borft, en begeeft zich mede in de Spie- ren van de eene en de andere, zoo wel binnen als buiten liet Schouderblad. k:■■■■■ ■ -" ■ De. |
||||
•* ■;" S T A L M E E S T E R. 381
De Oxel- Slag -Ader, aan de binnenzyde van den
dikken Voorfchenkel - Arm komende, verheft daar den naam van Qxel-Ader, en verkrygc die van Arm - Slag - Ader. By haar begin, by de gewrig- tinge der Schouder niet den dikken Arm, laac z& eenige Takken fchieten , welke deze gewrigcinge omringen: van daar gaat ze langs de binnenzyde yan dien Arm af, tot aan den Elleboog, daar men nog verfcheide andere Ranken ziet ukfchieten , wel- ke zich na de naaft liggende Spieren begeeven. Zy gaat vervolgens over hét inwendige deel van de ge-' wrigtinge van den dikken Arm met den Voor-Arm; keerd zich weder naar achteren, en winde het ach- tergedeelte van den Elleboog , langs welken zy af- valt, laatende geduurig veele Ranken naer de naaft liggende Spieren fchieten. De Telgen , welke uit deeze Ader komen , en de Knie-Gewrigcinge om- ringen , worden de Hafeq-Slag-Ader genoemd. De Stam dezer Arm-Ader, pasfeerd achter de reeds gemelde Gewrigdnge, binnen een Ring, die aan het Krom - Been gemaakt word; zakkende dus door de Ring-Band, van achteren langs de Pyp af tot boven de Kogel, daarzv haar in twee gelyke Tak- ken fplitft, welke aan eïke zyde oVcr de Gewrig- tinge der Kogel, doch iets achterwaards, afgaan, langs het achterdeel van de Koot tot aan de Kroon. Ter plaatze daar deze Arm- Ader zich fplitft, komt 'er nog een aanzienelyke Tak af, die voor de Ge- 'wrigcdeelen gefchikt is, en dus de Gewrigt-Ade- ren geeft: waar tegens men de twee Takken , wel- ke uit de gemelde iplitzinge zelfs ontdaan, de Zy- Aderen kan noemen; om haare Valtlegginge, aan elke zyde, van de Kogel en van de Koot. Deze Zy-Aderen by de Kroon gekomen zynde, verdee- len zich weder in twee Telgen, van welke de ee« ne, die achter de andere loopt, zich binnen de Voet werpt, en de Zool - Ader genoemd word: zy vereenigc en anatomiefeert zich met de overzy- fche. De tweede Tak der Zy-Aderen , die van yooren de Zool-Ader afgaat, begeeft zich om de S 5 Kroon, |
||||
282 DïNïDÏRLAH'DICHI
Kroon, efi mag dus de Kroon - Slag - Ader van den
Voet genoemt worden; zynde haare anatomiefee- rïnge zeer zigtbaar, zoo wel van vooren als rond- om de Kroon. Haare verfcheiden ukfchiedzels zyn talryk en verliezen zich binnen den geheelen Vott. Nu gaan wy over ter befchouwing van het tweede of achterwaardsgaande gedeelte van de groote Slag- Ader. Deze achterwaardsgaande Aorta, na dat ze de
Jogt gemaakt heeft, welken wy hier vooren den Koif genoentd hebben, bereikt het Lichaam van de Rug-Wervels, langs welke, en iets ter linker- zyde zy voortloopt tot binnen de Onderbuik. By- na onder naaren Bogt en van onderen, geeft ze ee- nige kleine Takken: waar van de eerften , komen- de tot de Longen, de Longen-Pyp-Slag-Aderen (Bronchiales') genoemd worden: de anderen, die tot den Slok-Darm gaan, noemd men Slok-Darms- Slag - Adereu. Van het Bovengedeelte dezer groo- te Slag-Ader, komen af binnen de Bord: de ^ rus* fchenribbige Slag-Aderen, ten getale van 15 of 16 op elke zyde, om dat de twee of drie eerfte dezer Aderen, gemeenlyk van een enkelen Tronk afhan- gen , die (zoo als wy reeds hier voor hebben aan- gemerkt) van de Oxel - Slag - Aderen komt. De achterwaardsgaande Stam der grooten Slag - Ader gaat uit de Borft door de openinge van het Middel- fchot, welke voortkomt van de tusfehenruimte der twee Schouderftukken dezer Spier, en vervordert haaren Loop over de Lenden-Wervels tot aan het Heiige Been. Aanftonds na haarkomfl: in den On- derbuik , zomtyds ook wel onderweegs daar heen, geeft ze een kleinen Stam, welke zich verdeeld in twee of drie Takken, die haar binnen het Middel- fchot verliezen; veeltyds gebeurt het ook, dat de- ze Takken alleenlyk uitkomen, nochtans zoo gee- ven ze in beide Gevallen de Middelfchot-Slag- Aderen. Een weinig naar achteren, van de Plaats van haaren uitgang , geeft ze een aanmerkelyken Tak»bekend onder den naam van Maags-Slag-Ader (Cw
|
||||
Stalmeeste*. 283
|
||||||||
(CoeMaca-Arteria): Deze deeld haar aanÜonds in
drie Takken, welke zyn, de Lever- de-Maag- en de Mild-Slag-Ader. De eerfte vandeze drie Tak- ken werpt zich binnen de Lever: naar dat hy eeni- ge Telgen heeft yoortgebragt, die zich in de Le- ver Buis begeeven Een meer aanzienlyke Tak be- geeft zich langs de groote Bogt van de Maag, on- der de naam van de regte Maag-Net-Slag-Ader, omdat zy haar over het Darm-Net uitbreid. Nog éene andere kleine Telg vind den Krop van de Maag (Pylorus)m word dus de Maag-Krops-Slag-Ader genoemd. De tweede van de drie voorgemelde Tak- . ken, zynde de Maag-Slag-Ader, komt binnen de kleine kromte van de Maag, tusfchen deszelfs twee Monden; verfpreid zich voor het meeste gedeelte binnen dat Ingewand, en anatomiefeerd met ande- re Aderen, van welke wy nog nadere melding zul- len doen. De Mild-Slag-Ader wind eindelyk dac deel, waar van ze den naam voerd. In haaren loop zend ze eenige Takken aan het Stilvlies (Pancreas) die daar de naam van 's Pancreas-Slag-Aderen be- komen , en geeft te gelyk nog eenige andere aan den grooten Maagzak, welke de korte Vaten (Var fa Brevia) genoemd worden. Daar is nog eene , meer aanzienlyke Tak , die over het Darm - Net gaat, en de flinker Maag-Darm-Net-Slag-Ader genoemd word; welke, langs de groote Kromte, gemeenfchap krygt mee de overzyfche of rechter Maag - Net - Slag - Ader. Omtrend drie vinger breed beneden de Maag -Slag- Ader (Coediaca) en telkens aan het ondergedeelte der groote Slag- Ader (Aorta) fchiet'er een aanmerkelykeStam uit; welke het be- gin is van de Voor - Darm - Scheil - Ader: alwaar iüen deze Ader werkelyk zeer verwyderd en bogtijj vindt, en welke'Verwyderinge men voor een Slag- Aderfpat (Anevrisma) of onnatuurlyke uitrekkinge zoude aanzien, indien deze Byzonderheid niet bin- nen alle Paerden, op dezelve wyze waargenomen, wieifde. Het is uit dezen verwyderden Stam, waar Hit alle de Vaten voortkomen, welke zich aan het Darm-
|
||||||||
{
|
||||||||
*-
|
||||||||
\
|
||||||||
"■-■
|
||||||
a84 DeNederï-andsche
Darmfcheil en aan de Ingewanden verfpreiden, en
hier om de Voor-Darms-Scheils-Slag-Aderen ge. noemd worden. Zy zyn niet alle van een egaale dikte ; het meerder gedeelte daar van , die ook ge- noegzaam de kleinften zyn, zyn voor het dunne Ge- darhite gefchikt, uitgenomen eenige, welke in het Darm- Net, en zomtyds ook wel tot de Maag ko« men. De andereen voornaamste Tukken der Voor- Darm-Scheil-Slag-Ader, zyn gefchikt voorde dik- ke Darmen, en eene onder dezelve anatomiefeerd zich, zoo als in den Mensen, met een Tak van de Achter-Darm-Scheil-Slag-Ader. Achter dezen Tak der Voor-Darm-Scheil-Ader, geeft de groo- te Pols - Ader (Aorta) aan haare zydeelen, aan elke zyde, eene anderen Slag-Ader-Tak, welke men de Nier-Slag-Aderen noemd; om dat zy haar ver- volgens ten eenenmaal binnen de Nieren werpen; gelyk ze aanftonds by haar begin een klein lakje geeven, dat tot op de Nier leggende Klier komt, en hier van den naam verkrygt. Vyf of zes dwars- vinger na-en achter de Nier-Aderen, komt uit de Aorta, de Achter-Darm-Scheil-Slag-Ader, die veel geringer is als de Voorfte van die" naam. Zy begeeft haar geheel in de grove Ingewanden, en het is een van de eerfte Verdeelingen dezer Slag- Ader, die opgaat, en zich met een Tak van de Voor-of liever met de groote Darm-Scheil-Slag- Ader anatomiefeerd. De laatïte komen tot den En» deKDarm en den Aars , en ontfangen daar den naam van Goude - Ader (Haêmürrhoidis Arteria), Achter deze kleine Darm-Scheil-Ader komen uiE de groote Slag - Ader de twee Zaad-Leider-Slag- Aderen : Deze beide gaan by het Paerd uit den On- derbuik door den Ring van de uitwendige fchuin- fche Spier; tot aan de Ballen komende, verdeeld zy zich in verfcheide Telgen, van welke eenige aan de Opperballetjes, en de andere tot de Ballen zelfs komen. In de Merrie is de Oorlprong dezer beide Slag-Aderen zomtyds van vooren de kleine ©f Achter -Darm -Scheil -Slag -Ader , en begeeft zich
|
||||||
I
|
||||||
S T A L M E E S T E R. 28j
zich met een korteren Loop rot den Eyerftok, daar
zy haar ook aan de Zydeelen van de; Lyf-Mde- der en derzelver Hoornen uitbreid. Hoewel de groote Slag- Ader, binnen de gehee-
le Onderbuik> aan haar Opper-Gedeelte aan elke zyde, maar vyf of zes Takken geef\j welke haar verliezen in de Lendenen, en voornamelyk in de Spieren van den Onderbuik: ("welke met den naam. van Lenden-Slag-Aderen beftempelt worden) zoo is zulks nog niet alles, want by de laatfte Lenden- Wervel gekomen zynde, deeld haar de groote Slag- Ader in vier Takken, van welke de twee eerden de uitwendige Heup- Aderen, en de twee anderen de inwendige Heup - Slag - Aderen zyn ; (daar dezelven zich in de Mensch maar in twee Takken deeld, die de gemeene Hulp - Aderen genoemd worden, en die haar vervolgens meer naar onderen, weder in uit- wendige verdeden.) De Inwendige Heup-Ader sneeft kort naar haar begin vier of vyf aanmerkelyke Takken: waar van de eerde zich aanftonds weder in drie Ranken fplitft, van welke een aan elke zy« de, onder de Pis-Leiders heen gaat; de zydeelen der Blaas bereikt, en zich tot de grond dezer partye begeeft; daar zy haar met de Overzydfche in de Blaas-Band verheft. De eene en de anderen zyn Navel-Slag-Aderen, om dat zy in de ongeboore Vrugt (Foetus) het Navelband uitmaaken : maar haa- re fchikkinge is niet dezelve in het Paerd; daar de- ze verwasfen Aderen, geheel eindigen en verdwy- nen op den top van de Blaas, het geen als eene byzonderheid in het Dier is aan te merken: Want in den Mensch zyn deze zelve en mede verwasfene Vaten gantsch duidelyk tot in den Navel te zien* De tweede Rank dezer eerfte Ader-Takken begeeft zich naar onderen by de Tuberofiteit van het Heup- Been ; daar zy binnen de wortel van 't uitgeholde Lichaam (Corpus Cavemofum) komt, 't welke zy gantfchelyk doorloopt: dus men ze by het Paerd de Slag-Ader van het Corpus Cavemofum kan noemen: waar tegens men dezelve in den Mensch, Inwen- dige |
||||
28<S DeNedèrlandschb
dige Schaamte-Slag-Ader Doemt. De derde ein«
delyk, komt van vooren het Schaam-Been uit het Bekken, en begeeft zicti naar de uitwendige Teel- Leden. Men kan haar dus by het Paerd aen naam van de eerfte uitwendige Schaam-Slag-Ader toe- Voegen ; en ze by de Merrie als Braam - Slag Ader aanmerken: dm dat ze by dezelve, zich zoo wel ia de Borlt - Braamen, als in de Teel • Leden uitbreid. Wy komen nu tot den tweeden Tak van de In-
wendige Heup-Slag-Ader; deze tweede Tak, die zeer aanzienlyk is, gaat door de Tusfchenruimtej welke gevonden word tusfchen het Heiige Been en het Darm - Been, om zich in alle de Bil - Spieren, en binnen alle Spieren van de Dye te begeeven, en verwekt dus Bil-Slag-Aderen. De derde van die inwendige Heup - Takken , gaat door dezelve Öpe- ninge, maar iets nader by de Heup - Knokke, en verbreid zich van 's gelyken aan de Spieren van het dikke van den Schenkel, onder den naam van Heup- Slag-Ader: wegens zynen Loop by het Heup-Been; Zy geeft ook nog verfpreidingen in de Spieren van den ftaart, bekend onder de benaaminge van Stuit- Beens- Slag-Aderen. De derde Tak van de Inwen- dige Heup-Ader, is de Stop-Spieren of Schenkel- Slag-Ader: zy loopt bezyden van de Zaat-Vaten en de Blaas, om, door het oyaale Gat en de Stop- Spieren doordringende, het Bekken uit te komen; waar na zy haaren Loop ter eener zyde neemt, over de Zydeelen van het Lid, en van de andere zyde in de Spieren van de Inwendige zyde van de Dye. Nu is nog de uitwendige Heup- Slag-Ader te be-
fchouwen; dezelve geeft by haar begin eenen Tak, dien men de kleine Heup- Ader noemd; om dat zy haar in de Heup-Spieren en de naait, liggende Dee- len reeds komt te verliezen. Vervolgens maakt ze eenen grooten Loop langs de Zydeelen van het Bek- ken , over welkers rand zy gaat, om boven de Schenkel-Boog buiten den Onderbuik te komen, en bekomt daar de naam van Schenkel-Slag-Ader* om dat zy haar langs de binnenzyde van de Dye |
||||
• Stalmeesteh. «87
begeeft. In haaren Loop, over de Spieren van den
Onderbuik , geeft ze een Slag - Ader - Telg , die langs de binnenzyde van de regter Spier gaat: De- ze Ader, welke men in den Mensen de Middel- Buik - Ader noemd , kan in het Paerd gevoeglyk de Onderbuiks Slag - Ader heeten. Zoo dra de eerft- gernelde Ader de Boog gepasfeerdis, zend ze klei* ne Uitfpruitzels aan de uitwendige Teel-Leden: waarom dezelve in het Paerd, de tweede uitwen*. dige Lichaam - Slag-Ader kan genoemd worden: waar van by de Merrien zich ook eenige Telgen over de Borften uitbreiden: eenige andere verbrei- den zich mede binnen de Lies-Klieren èn binnen de Huiden. Kort hier achter, laat dezelve Schenkel-Ader
nog twee of drie Takken fchieten, die zich binnen de Dye -Spieren verliezen, en om deze reden Dye- Spier- Aderen te noemen zyn. Vervolgens, en iets meer na onderen, draaid ze haar, om achter het Dye-Been (Temus) te komen, en wanneer ze dé Gewrigtinge van die Been, met het Scheenbeen (Tt- Ha) nadert, geeft ze verfcheide uitfehietingen , welke men de Gewrigt-Slag-Aderen noerod. Zy vervolgt haaren Loop benedenwaards, langs de ach- terzyde van het Scheenbeen, daar verandert zy van naam, in die van Scheenbeen-Slag-Ader, en ge- duurenden haaren afloop langs dat Been geeft zy aan de naaft liggende Partyen eenige oneffene Tak- ken. Als zy by de Gewrigtinge van dat zefve Been met de Pyp gekomen is, komt ze aan de binnenzy- de dezer Gewrigtinge, om door een zeer fierken Ring-Band te gaan ; by de uitkomft van het zelve bereikt ze de achterzyde van de Pyp, van onderen de Trekkers der Buig-Spieren van den voet; daar • ze haar fplitft, zoo als aan het vooreind, en deeld zich in twee Takken, die men mede zyfche Slag* Aderen noemd; en welke ook gaan langs de zyde van de Gewrigtinge der Kogel, en van de Koot tot aan de Kroon, maakende dus dezelve Verdeelinge en Loop om de Kroon en ia de Zool, als wy by |
||||
2S8 DeNederlandsChb
de Kroon-Straal en Zool-Aderen van de Voorvoet,
aangemerkt hebben. Póoüt-Ader; (VenaPorto,')Deze Bloed-Ader
wierd bereids door de Ouden, wegens haaren In- gang in de Lever, en wel op die Plaats, welke aari alle Vaten, van dat Lichaam, den Doortocht geeft j de Poort van de Lever genoemd, Ten aanzien van dat Ingewand dient ze als Ader; zy is tot èene by- zondere Omloopinge (Circulatio) behulpzaam ; doch zy voegd zich niet by de Holle - Ader door de En- dels van haare UitfprJitzels, gelyk de Slag-Aderen by de Bloed-Aderen. Het i'amenftel van dit Vat is zodanig, dat men, om zoo te fpreeken, nog be- gin nog einde daar aan bepaalen kan, om dat het niet anders dan de Endels van de Uitfpruitzels zyn * die het Bloed aan de eene zyde ontvangen , om zich aan de andere zyde daar van te ontdoen. Het Bloed van allé de Ingewanden, die binnen
den Onderbuik en in de Pens-Zak beflooten leggen, namentlyk dat van de Maag, van de Mild, van hec Darm-Net, van het Darm-Scheil en van de Dar- men , word aan dezelve overgebragt: gevolglyk heeft ze gemeenfchap met de Maags- en beide Darm- 'Scheils- Slag -Aderen, en brengt van daar het Bloed tot de Lever over. Ten dien einde is zy famenge- fteld uit een enkel Kanaal, dat men den Stam of de Holte van de Poort- Adernoemd; voorzien van ee- ne menifte Takken, die aan beide eindens van de- ze Stam uitkomen. Die Stam is gelegen onder de Lever en de Maag, ter plaatze daar deze beide In- gewanden zich by een voegen , en door middel van haare Vaten gemeenfchap met elkander krygen. > Het gedeelte, 't welk zich by de hier voorgenoem- de Slag-Aderen voegt, is het aanzienlykfle, waar- om men ook aan het zelve de naam van groote Poort- Ader, of Buik - Poort-Ader geeft, in onder- fcheidinge van het andere Eind, 't geene alleen by de Lever komt, en welker verdeelingen minder uit- geftrekt zyn , dus men dit gevoeglyk de kleine Poort-
|
||||
S >r A L ir s e s t e ft. U§
Poort - Ader, of der Lever - Poort; ■ Ader kan noe-
irien. Alle deze Uitfpruitzels der groote Poort- Ader zyn in het Paefd zeer onregelmatig, en het zoude zeer moeieiyk vallen * dezelve , zoo als id den Mensdh, in de groote en de kleine Darmfeheils- Poort-Ader te konnen onderfcheiden: Het is allèen- lyk de Milt-Tak, die eene aanzienlyke Tak is, en die 't eèrft uit de Stam fchiet, om zich in de Milc uit te breiden, welke zich alhier duidelyk vertoond. Uit dien zelve Tak is het, daar de Telgen uitko- men , die benevens eenige andere, aan de Bodem Van de Maag de korte Vaten geeven, welke de groo- te Bogt beflaan, en de flinker Maag - Darm - Net- Telgen uitmaaken, welke zich met de kleine Uit- fpruitzels van de Overzyfche of Rechter Maag- Darm - Net - Telgen ahatomiefeeren. Men geeft ook de naam van Maag - Telgen, dan die, welke de Maag-Slag-Ader volgen in de kleine Bogt; doch het is niet mogelyk dé oorfprong dezer Telgen zoo naauwkeufig aan te wyzen ; ten zy men wilde, ftel- len dat zy altoos en onfeilbaar uit de groote Darm- fcheil - Tak voorkwamen. Het overige van deze groote Poort - Ader is gefchikt, Om de geheele üit- geftrektheid van het Darm - Scheil , het Kleirie Scheil door te loopefi, om zich uit te breiden aan de Darmen en aan den Endel-Darm, &c. en om •dat deze laatftgemelden Overeehkomft hebben mee de Slag-Aderen, Welke men de Goud-Aders hoemd, zoo kan men haar mede deeze Behaminge tosvoe* gen. De Starfi maakt eefl weg van vyf a zes Dui-
men lang, begeevende zich fchuins van het mid- den van de Onderbuik, na de régter zyde* daar de opening in de Lever is, döör welke hy kan bin- hen komen j dringende bezyden de Leverbuis , in dat Ingewand. Deze zelfde Stam dêeld stich nog in twee of drie groote Takken, die zich binnen de zelfftandigheid van de Lever werpen: daar fcy haar vérfpreiden, en overeenkörhft krye;eff mee de Vet- en Küerachtige Korreltjes, welke hot We* JK Dm* T ten
|
||||
ÏJJO D E N E D E il L A N D S C H I?
zen van dat Ingewand uitmaaken, als mede ook
met de Maag-Bloed-Ader-Endels : ontvangende deze bet Bloed van de kleine Poort-Ader, om het over te brengen in de Holle-Ader, en in de vloed van de Omloopinge. De Plaats daar de Vereeni- ginge van alle deze Verfpreidinge gefchied, of om duidelykér te fpreeken, daar de Stam van de Poort- i Ader is omgeeven van een Voortbrengzel van de Pens-Zak, (in den Mensch het Kapfel van Glisfo- nius genoemd), is het Vlies, dat mede de Lever- Slag-Ader en Zenuw omvangt, eti dat in het Dier oneindig onlterker is, 't welk deze Vaten in de Le- ver verzeld, tot haare laatfte verdeelinge toe. Ein- delyk is het de moeite wel waardig, hier eene by- zohderheid ter nedep te ftellen. In de ongeborene Vrugt (Foetus) ontvangt de Poort-Ader eene afge- fchêide Ader, welke men het Navel - Vat noemd; om dat ze:een gedeelte van de Navelband maakt; en zich door de Navel - Ring binnen den Onderbuik begeeft. Dit Vat, het welk van de Nageboorte komt, fluipt,»na dat het de gemelde Ring doorge- komen is., van-.daar; buiten de Pens-Zak in zyn Zeil - Weefzei ;;: kleevende zich daar, aan de. ach» • terzyde van hec Middeirift, tot aan eene uitfneede der Lever; waar door 't zich binnen:dat Ingewand werpt, om het Bloed,uit te Horten, ft welke het ; omvat 'in de eerfte Stam , die uic de Holte ont- ,, ftaat, om dat dit. zelve Bloed teffens ook binnen <de Holle-i Ader gegooten werd. Maar. ten einde het daar fpoediger, en zonder verpligt te zyn , de ■ géheeje uitgeftrpk^heid -der Verfpreidzeleö van de -iLever-Poort-Ader te doorloopen, zoude komen, zoo js aan deze laatfte Tak een Kanaal,. dat onmid- - delyfc -dal Bloejl, in de Holle- Adqr-overbrengt; zich in een van degroottte Lever-Bloed-Ader-Takken inmonaende, eji yap dezelve Bloed-Ader afhan- gende. De lengte v^n dit Kanaal is omtrent twee dwarsvingeren, en .zomtyds ook meer, volgens de Distantie die 'er is tusjchen de Lever - Poort <■ Ader en den. naasten Tak van de Holle-Aden JSy is niet . 'i . zo-
|
||||
StALMEESTER. 201
w
zodanig binnen de zelfftandigheid der Lever verbor.*
gen, dat men dezelve niet veeltyds van buiten, aan de holte van dat Ingewand en van boven de Plaats, die men de Lever-Poort noemt, zoude konnen ont- waar worden. Eindelyk ,• dit Navel - B!oed - Vat, en het Kanaal, welke beide niet dan by de;nog on- geboorene Vrugt van gebruik zyn , veranderen" zich geheel, by het Veulen en in het Paerd, vertoönen- de zich dan niet anders, als een zoort van witach- tige Ligamenten. Post; beteekend * die in eene Stad of Landfchap
Vaftgefteide ordening, dat'er op zekere dagen en uuren fnelle Bodens te Paard, en ook met Wagens afgezonden , en op befterade Plaatzen verwisfelt werden; dienende de eerftgenoemden tot de Brie- ven, en de laatften tot Perfoonen en Goederen , welke zoo wel naar andere Plaatzen en Landen af- gaan , als ook van daar weder aankomen. In Duksch- land en meer andere Landen zyn de Poftmeesters gehouden een genoegzaam getal Paerden, bene- vens verfcheide foprten van Rytuigen, en dé daar toe vereischte Bedienden, te onderhouden; om niet alleen benevens de ry den de Posten, pog dagejyks verfcheide Varende, ordinaire Posten, op haare tyd en uuren naer verfcheide naaftleggende Poft- huizen te laaten vertrekken; maar reiFeris ook de, van tyd tot tyd aankomende, en zich van extra Poft bedienende Reizigers met goede Paerden te kunnen gerieven. In Duitschland,;heeft men veelderhande Posten, te weeten de Keizerlyke Ryks, Keur Saxi- fche. Keur Brandenburgfche, Hanoverfche en Hes- ïifche Posten , die zich alle weder in byzondere Posten en Opper Poft - Ampten onderfcheide;n, en waar van de Poft-Bediendens door het verfehil der Liv.eryen te onderfcheiden zyn; by voorbeeld, de Bedienden van de Keizerlyke Posten draagen geele Rokken met zwarte Opdagen, en op den Arm eetl Keizerlyken dubbelde zwarten Arend geborduurt; de Saxïfche Postery-Bedienden, hebben mede geè- T 2 lè |
||||
292 De Nêdïrlandsche
Ie Rokken, maar roode Uitmonftering daar opj
Keur Brandenburg geefc blaauwe Rokken met roo- de Opflagen , &c. Hec Generaale Ryks Erfpoft» Meester - Ampt, in Duitschland , Napels, en de Spaanfche Nederlanden, bekleeden deVorften van Tour en Taxis. De aanmerkelykfte Bedieningen die by een Poft-Ampt behooren , zyn de Opper* en Land- Poftmeester, Poftmeester, Poll - Dire&eur, Poft-Secretaris, Poftfchryver, Schirmeester, Brie- vendraager, Poftryder, Poftknecht, Postillon &c. Men wil dat de Posten het eerft in Perzien opge- koomen, en de eerfte van den Archipel op de Per* ziaanfche Hoofdftad Sufa aangelegt zyn; het is ten minften zeker, dat zy by de Romeinen reeds zyn bekent geweeft Pofihuis word genoemd het Logies van den Poftmeester en meefte Poftbediendens daar de Brieven afgegeeven worden , en daar ze ook aankoomen, daar de Paarden en Rytuigen tot ge- rief der aankomende Reizigers gereed ftaan; endaar de Reizigers ook gemeenlyk van goed Eeten , Drank en Logies konnen voorzien werden. Poftftation is de diftantie van het eene Pofthuis tot het andere; deze'Stations zyn juift niet evengroot, men heeft Stations van 2 mylen, 2 en een halve ruyl, 3, en zelfs 4 mylen; zynde die doorgaans na de legging der Plaatzen gefchikt en bepaald. Postchaise , is een Koets van vier Wielen, en een
niet al te zwaar, echter fuffifant Rytuig,voor een, fomtyds tot vier Perfoonen, veeltyds ook maar voor twee en een tóegefchikten Bak voorzien; maar teffens het voor en achtergeftel ruim gemaakt, om daar een goed gedeelte Bagagie te kunnen plaatzen ; waar van zich de Reizigers die met extra Poft gaan, ge- meenlyk bedienen: Een groot voordeel voor zoo eene Reiskoets is, dat derzelver Axen zodanig ge- < fchikt zyn, dat men dezelve in een wydt, zoo wel als in een naauw fpoor kan gebruiken. Poft - fryheii (Sauvtgarde) beftaat daar in, dat geene Rydende of Vaaiende Poft, door iemand hy zy wie by wil, ea
|
|||||
1
|
|||||
•
|
||||
S T A L M; E S S T E R. 293
efl op geenerhande wyze in haaren Tocht mag be-
let of opgehouden werden. Poft-Zuikn, zyn in Saxen zeker» Pylaaren van
fteen, in driederhande zoorten ondeifcheiden , wel- ke door Koning Augustus de II. op alle Poft wegen een half uur, of liever een kwart myl van elkander gefteld zyn, en waar op aangetekent ftaat, hoe ver- re de eene Plaats van de andere gelegen is; het geen tot een groot gerief van de Reizigers verftrekt. Proesten; is die Cqnvulfive Beweeginge .wel-
ke het Dier uit zyne Neus dryft, en 't geene by den Mensch Niezen -of ook wel Proeften genoemd word. Het komt voort uit eene ontfteekinge in het Slym-Vlies: het zy door een fcherp overvloe- dig Slymvogt, het zy door den. indruk van zekere fterke Reuken , of van zekere ,Geneesmiddelen , welke men Niesmiddelen noemd. Men moet ech- ter met het waare Proesten niet vermengen de Uit- hriesfchinge , die zommige Paerden uit de Neus doen, op het zien van voor haar verfchrikkende Voorwerpen, of wegens de Reuk van iets dat haar verveelt, en ook wel wanneer zy uitermaacen aan- gedaan zyn, Proportie van het Paerd; onder alle de
viervoetige Dieren behoud het Paerd den voorrang, dat, niet tegenftaande zyn groote\ Taille, alle des- zelfs Lichaams Deelen de cierlykfte en regelmatig- fte zamenftellingê hebben; en als maar eene van de- ze Deelen buiten de natuurlyke Proportie is, dan is het een gebrek dat de Fraaiheid van het Paerd be- neemt. Zie hier de regte Proportie, van alle de uit- wendige Deelen van een Paerd, dat van. eene mid- delmaatige Taille is, en in zyne zamenftellingê Fraai mag genoemd worden. Onderfteld., da,t het lang is zes voet een duim Rhynlandfche maat, in een regte Linie gemeeten, van tusfehen de Ooren tot aan de Anus, de Hoogte viervoet zes duimen, te weeten niet het leggen van de Rey op de Schoft, waterpas, T 3 van >> ■
|
||||
29| DeN^EDE RLANDSCHE
van den grond regt op en neder; en op die manier
van de achtervoeten tot op het kruis gemeeten 4 voet en 4 duimen, dan behooren de overige Par- tyen de volgende Proportie te hebben. De'Lengte van het Hoofd een voet 10 duimen van het einde di.r Lippen tot aan het Achterhoofd (Occiput). De- ze maat gevoegt r<y de Lengte van den Hals en het Lyf tot aan het begin van den (taart, moet uitko- men op byna 8 voet. De omtrek van de Snuit of Bek tuslchcn de Neusgaten en het einde van de Lippen gemeeten, behoord te zyn iö duimen. De Opening van den Mond in den omtrek 11 duimen. S Het onderde Kaak- Been y duimen breed, ter plaat- ze daar het ten wydften ïs, dat is naad by den Strot:' De Neusgaten boven iets van malkander als beneden ; de plaats tusfchen beide in 't midden, twee en een halve duim breed; dertien en een hal- ve duim diftantie, van den voorden Ooghoeken het einde der Lippen, en vyf duim tusfchèh de ach- terde Ooghoek en het Oor. De Lengte van het Oog van de eene zy der hoek tot de andere, een duim en tien linien, en de gaaping der Oog-Leden van malkander elf linien als'het Oog open is.' De wyd- te tusfchen by de voorde Ooghoeken omtrent zes duim, in een regte linie gemeeten: Het Hoofd in omtrek genomen van vooren by de Oo'ren tot na onderen by den Strot twee voet agt duimen. De Lengte der Ooren is vyf duim, en^haare beneden- de afftand van elkander vier en een halve duim. De Hals, van het Hoofd toe aan de Schouderen, om- trent twee voet lang: De omtrek by hét Hoofd twee en een halve voet; dertien duimen in de breed- te , van de Maanen tot den Strot; drie voet zeven duimen in de Omtrek by de Schouders, en agtticiï duimen in de breedte. Het Lyf omtrent vyf en een halve voet in den Ojnkring, genomen achter de Voorbeenen ; zes voet vier duimen in 't midden, daar het 't dikfte is, én vyf voet agt duimen voor de Achterfchenkcrs : Het benedenue van de Buik ter Hoogte van dérdehalve voet boven de grond; |
||||
\ .
S;T A;L M E 1 *x1tfSm& l 395
de Rug, daar hy 't laagfte is, twee duim, vier &
zes linien gezonken van de regte Jinie, welke van de Schoft na achteren genomen is. De wortel van den Staart, een voet, vyf a zes duimen lang, en by het begin agt duimen in den omtrek. De Arm van den Elleboog af tot aan de Knie, lang een voeten vyf duimen, en aan het bovenfte gedeelte een voet en vier duimen in den Omtrek, en negen duimen en tien«linien van onderen 't naaft by de Knie. De Conyexiteü .vm deze zamcnvoeging viefdehalf duim de lengte, en tien en een halve duim in den Omkring. De Pyp, agt duimen in de Lengte,.en ook zoo veel in den Omkring, die van de Kogel ne- gen duimen; de Koot drje duimen lang, en vyf en een halve duim in de rondte; de Kroon in naaren Omtrek omtrent elf duimen. De Hoogte van het eind vanden Voet tot aan de helft van de Knie zestien en een halve duim; de Diftantie van den Elleboog tot de Schoft twee voet drie duimen, en die van den Elle- boog tot aan het eind van den Voet twee voet zes duimen: De twee Armen van elkander verwvdert, van boven 't naaft by de Borft , vyf en een halve duim. De Dye, van de Smeerfchyf af tot de Hak, lang een voet zes duimen, en. in den Omtrek, 't naaft by de Buik gemeeten, twee voet agt duimen; de Breedte van de Dye boven de Waay vier en een halve duim, en in den Omtrek omtrent elf duimen. De Pyp lang van de Waay tot de Kogel zestien duimen, en in den Omkring zeven duimen; die van de Koa;el elf duimen; de Koot vierdehalve duimen in de Lengte, en twee duim en een halfin de Breed' te van vooren na achteren genomen. Den Omtrek van de Kroon omtrent een voet; de Hoogte van het einde van den Voet tot den Hak, een voeten negen duimen. De Hoef, van de Toon tot de Vers lang vyf duimen, en breed van het eene Kwartier loc het andere vier Duimen; van vooren hoog vier duimen; by de Kroon twaalf, en onder vyftieu a zestien duimen in den Omtrek. Na alle de hier voorgeftelde vereischtens, be- T 4. fchouwd |
||||
Sp<5 DlNlDUUNOIClI
fchoud te hebben; moet men zich niet verbeelden,
by alle Paerden, fchoon fraai van Taille, die re- gelmaatige gefteldheid, zoo als die hier befchree? Ven is, te zullen aantreffen. Even zoo als by den Mensch, is het met dit Dief gelegen: men noemt de zodanige Schoon die de minfte Gebreken heb- ben, en daar de meeüe der Deelen in eene wel ge- regelde overeenkomft bevonden worden. Tot een volmaakt geitel, word meer, dan eene welgeregel- de Ptbportk , vereischt ; want 't is buiten tegen- fpraak dat het fchoone, niet altoos bevallig, en het bevallige niet altyd fchoon k^n genoemd worden ; en dus by een Paerd, zal het Volmaakt hieten, het fchoone met het bevallige dien gepaart te gaan. Eindelyk, zoo is ons oogmerk niet, hier te be-
toogen , dat eenPaerd, 't welk fraai genoemt mag worden, juift van de hier boven gemelde Hoogte £n Taille moet zyn; neen, elk Paerd kan fraaiin zyn foort wezen , als zyne Deelen, na de Propor- tie zyner Taille met elkander evenredig wel gefchikt zyn. Gemeenlyk zoo is de welgeflelde Hoogte von een Ketje omtrent vier voet (met de Lyn gemee- ten): van een dubbelde Ket vier voet vyf tot zes duimen;'van een ordinair Rypaerd vier voet agt a regen duimen , een middelmaatig Koetspaerd vyf voet, en die van de grootfte zoort van Koets- of Wagen - Paerden vyf voet, vyf, zes, tot zeven duimen. Dus men de onderfcheide zoorten én Maaksels der Paerden van het Ketje af tot aan d e grootfte zoort van Koets- en Togt - Paerden, van vier voet, tot vyf en een halve of daar omtrent bepaalen kan. Wy hebben nu de welgeregelde Proportie, van bet
Paerd, in alle de Deelen van deszelfs Zamenftel, en zoo als het ten dien opzigte fraai kan genoemt worden, befchreeven: Doch om eene nog betere, en meer op onfeilbaare Grondregels gefundeerde verklaaringe van de regte Proportie eens Paerds te geeven , zulks zoude eigemlyk volgens de Geome» frie gefchieden moeten: Wy waren ook in ftaat, |
||||
Stalmeester. %9ï
om zoo eene naaukeuri^e Proportie - Befchryvinge
van alle, ja zelfs van de minfte Deelen aan 't Dier-? lyke Lichaam, te konnen geeven, indien het niec f-gen ons genomen B^ftek Itreed, dit Werk mqe Piaaten te verderen, en zonder deze, of eene net? te Tekeninge van de onderlcheidene ftellinge des Paerds hier by te voegen, ware het niet mogelyk, «onder groote Vervyarringc, alle de Proportien te konnen aantoonen. Wy hebben ons echter ver? plicht geacht eene diergelyke Geometrifche Propos tie - Beïchryvinge der voomaamfte deelen van het Paerd in 't byzonder, die, welke tot de Even- meting nodig zyn, en zonder verwarring, buir ten eene Afbeelding kunnen befchreeven wor- den, hier by te voegen. Hier toe zullen wy , in navolging van de Sehilders, by de Propos tie - Verdeelinge van het Mcnfchelyk Lichaam; het. Hoofd van het Paerd cot onze vaftgeftekle maat of fchaal, voor de meetinge van de overige deelea gebruiken; namenclyk, de Lengte van een weiger fteld Hoofd in een regte Linie, van den Top af tot aan het uiterfte einde van de Boven-Lip afgemee- ten. Deze Hoofd-Lengte tot eene vaft bepaalde fchaal genomen, kan op verfcheide wyze weder in mindere portien verdeeld worden : doch de befte Verdeelinge, welke men aan deze Hoofd-Lengte geeven kan, is, dat men de Linie van de Hoofd- Lengte, voor eerft in drien verdeeld, en deze drie deelen weder elk in drie; dus de Hoofd - Lengte, met de tweede Verdeelinge, in negen gelyke por- tien is gebragt: elk van deze negende" portie kan weder in 24 verdeeld worden : dus de gant- fche Schaal, voor welke, de Linie van de Hoofd- Lengte, tot Bafis dient, eerftelyk in f, ten tweeden in | ^en ten derden en Iaatften in f±f Deelen ge- deeld is. Dit gedaan zynde, moet men beginnen met het meeten van de algemeene proportien, welr ke de Deelen van het Paerd , zonder eenen zeer zigtbaarlyken misftand te geeven, niet mogen te pujeengaan, en telkens ook voorde overige par- Tj' tyea, |
||||
298 Dl N til r t A K n s c h e
|
|||||
tyen tot een verdere Rfgtfnoer moeten vertrek-
ken. De Lengte van het Hoofd Geometrisch, en zoo
als reeds gezegt is, genoomen hebbende, zoo zat men vinden, dat de Lengte van het Paerd, van voo- ren daar de Hals uit de Borft komt, van de Schnu- derpunt af, tot aan de achterüe punt van de Bil- len , in een regte Lyn gemeeten , twee en een hal- ve Hoofds - Lengte uitmaakt; de Hoogte van voo- ren, van den tip van de fchoft tot op den grond, in een regte, ennaaft den Elleboog, deKniekeel^ en de Vetlok, afvallende Linie, zal het dezelve maat, als de Lengte was, uitmaaken; dus het Paerd even hoog en lang, dat is twee en een half Hoofd moet zyn. Deze wyze om het Dier te meeten * is de eenigfte, welke ten klaarfte zal konnen aantoo- . nen het gebrek, van een Hoofd, welks Lengte of Zwaarte, de behoorlyke en vereischt wordende Pro- portie te buiten gaat: want men kan niet zeker be- paaien dat een Paerds Hoofd te Lang, of te Kort, te Dik of te Dun is, als volgens de Proportie des Lichaams van het Dier* Als het zich niet in de Geofnetrifche Proportie
bevind, namentlyk dat het fioofd na msate van het Lichaam, of inde Lengte of in-de Hoogte te mee- ten, meer als twee en een halve zyner Lengten uit- maakt, dan is het te lang, ea zoo minder, dan is het te kort; doch het laatfte Gebrek is niet zoo misftandig als: het eerfte. Indien men bevind dat het Hoofd van het Paerd buiten de vereischte Pro- portie is, dan zal het niet raadzaam zyn, het zelve tot het meeten van de oVerige Partyen, als een Rigtfnoer te gebruiken; In zodanig geval neemt men zyn toevlugt of tot de'Hoogte, of tot de Leng- te van het Lichaam, en verdeelt een van deze bei- de'in Wjf gelyke deelen: waar van twee vyfdepar- t'en, de Maatfchaal geeven zullen', om de'Propor- tie der overige Partyen na te fpeuren: mits dezelve fchaal in dier voegen, als wy hier vooren van de Deelinge en Verdeelinge van "de Hoofd;- Lengte ge- |
|||||
StAI-MEESTER. 299;.
zegt hebben, verdeelt zy. Wy zullen'hier de mee* '
tinge der Proportie beginnen, mee het Paerd van de • Zyde te zien, regtop, in zyne natuurlyke ftellinga; (taande, en het Hoofd zoo 'geplaatft hebbende , dat v i zich de Top met het onderde Eind der Boven-Lip ïn een Horizontale Linie bevind. De Hoogte van • de Tóp tot op den grond, drie Hoofdens-Lengte; die van Jen fchoft tot de grond, in een regte af- vallende Linie , langs den Elleboog, de Kniekeel^. eride Vetlok, tweeden een half Hoofd. De Leng- te van vooren daar de Hals uit de Bord komt, van de Schouderpunt af, tot achter aan de punt van de' Bil, in eéne Paralelle Linie mede twee en een half Hoofd. Het Lyf dik een Hoofd; de Rug, in 't midden gezonken, van de met den fchoft parallel getrokkene Lyn \ van de Hoofds - Lengte; de uiter-y de Hoogte van het Kruis lager ak de gemelde Lyn 5: Van de fchoft tot aan de Elleboog een Hoofds- Lengte. De punt van de Schouder, van deze Lyn in eenen paralellen afdand, is een half Hoofd. He: bovende van de Schenkel onder de Elleboog breed f. De Hals, van de Schoft tot aan de Top, in éen regte Lyn gemeeten, lang een Hoofd: Breed van* de Schoft tot daar hy uit de Bord komt \% deelt- jes ; in 't midden \\\ deeltjes; de Kaak, daar ze 't breedde is, het welk behoord te zyn in eene hori- zontale Lyn met dé fchoft, moet f breed zyn: Het Oor, lang jfj deeltjes; van het Heup-Been tot aan, de'punt van de Bil, van het Kruis tot aan deSmeer- fchyf: van deze tot onder* de Waay aan de uitwen- dige zyde by uitpuilinge, en van dit uitfteekende deel in een perpendiculaire lyn tot op den grond: alle deze viar Didantien moeten met eikanderen egaal zyn, en elk daar van \\\ Deelen van een Hoofd aitmaaken. De breedte Van den Achter-Schenkel moet zyn aan het Dik-Been 5f|, tusfehen dé Waai; jen de Kniebuigiage -t\\\ de Scheen-Pyp omtrent in 't midden ende Pees mede begreepen j\i, op de Kogel tfó, by het dunde van de Koot -£| deelea yan een Hoofd. Aan den Voorfchenkel met de breed. te
|
||||
3QQ ID EN IIüniKDICHt
te zyn boven het Knie ,-?|, het Knie -Mi de Pyp
onder het Knie %ft, de Kogel jft, de Koot daar ze *t ininfte is ,|ï deeltjes van een Hoofd. Het Paerd van vooren befehouwende, dan bei
hoord men het Hoofd, ter lengte van boven af, na te gaan in zyne qegen gelyke graaden, welke de tweede Verdeelinge vgn onze hier gebruikende Schaal uitmaaken : tusfehen den eerden Verdeelings-Graad dje by den Top begint, $n zich eindigt onder de Ooren: even ond^r de Ooren moet bet Voorhoofd breed zyn ,{i deeltjes. De tweede Graad maakt de Diftantie tusfehen de Ooren en de Oogkuilen; daar deze Graad zich eindigt, direct boven de oogen, daar is het Voorhoofd 't breedfte, moetende zyne breedte daar uitmaaken | van het Hoofd, zynde <Jus hier de hoogte met de breedte egaal. Tus- fehen de vierde Graad bevinden zich de oogen met haare Annexe Deelen. De ruimte tusfehen de bei- de groote Ooghoeken moet zyn -Ji deeltjes: Daar zich de vyfde Graad eindigt, by de ruberofi>e teit van 't Kaakbeen, moet de breedte zyn -2fl deeltf jes; daar de zesde Graad eindigende Linie komt, is, de breedte f Deelen: De Linie welke de zevende Graad eindigt, beftemd de openinge van de Mond, zynde daar de breedte boven de Neus -t\\ deeltjes, De Linie, met welke zich de agtfte Graad eindigt, beftemd de Lengte van de Neus, derzelver gaten, juift doorfnydende: Eindelyk zoo eindigt de negen- de Graad met de Lip , de Verdeelinge van het Hoofd. De Hals van vooren befchouwd is dik, omtrent
regt tegens over genomen van de Linie , welke de openinge van den Mond beftemd ^fS deeltjes; de breedte van de Borft van de eene Schouderpunt tot de andere genomen is f van een Hoofd: De breed- te van 'tLyf, van vooren aan te zien, bedraagt een Hoofd. De Vaorfehenkel is dik, boven -2*f deelt- jes; in de dunninge boven het Knie ^ deeltjes, voor op het Knie ,ïf: De Pyp, daar ze 't dunfte is 7{| deeltjes. De Kogel jJ|, en de Koot daar ze het
|
||||
STAtMEÈSTEK* $01
|
|||||
het minfte is -^{ deeltjes van een Hoofd. De leng-
te van den Voor-Arm van den Elleboog af tot aan de eerfte Knie-Gewrigringe, van achteren afgemee- ten, bedraagt |f| deeltjes; en van daar tot op den grond moet dezelve Lengte zyn; van den grond, tot daar de Borft begint, in de Kerf, in de Hoog- te, Jf; deeltjes. Het Paerd van achteren befchouweftdc, zoo is
de breedte van het Kruis of de Croupe tcgens de Heup-Knokken aangezien f?f deeltjes, en die vaa de Billen f Deelen van een Hoofd: In de dunnin- ge van het Dikbeen jf deeltjes: Boven de Waay ,f|; de dikte van de Waay *f£: De Scheen-Pyp, daar ze 't fmalfte is jfjj en de Kogel ~t\l deeltjes van een Hoofd. Men kan hier by aanmerken, dat op eene dusda-
nige Geometrifche Proportie, de gantfche fchoon- heid van het Paerd ruft, en te gelyk ook, dat de- ze Proportie op alle de Paerden , zonder onder- fcheid van Landt-aart toepasfelyk is; dus in deze het geheele Geheim van de ware en regelmatige ken- nisfe van de Fraaiheid der Paerden opgefloten legt; waar op dan een Liefhebber zich toeleggen moet, om door eene gedujrige Opmerking deze onder- fcheide Proportien, aan het Dier, met een opflag van 't oog te konnen overweegen en ontwaar wor- den, gelyk het oog van den Schilder zich langza- mer hand gewoon maakt, alle de Proportien na de Regelen van de Konft zonder maat of pasfer te be- oordeelen. Reuk; (de) is zoo als men weet, een van de
vyf Zinnen van het Dier, waar van de Vezeldraa- den van het eerfte paar Zenuwen, die, het alle de inwendige Deelen der Neus bekleedende Slym- Vlies doorweeven, de uitwerkers zyn, en hier om de Reuk-Zenuwen genoemd worden. Dezelve zou- den , aangezien haare naaktheid en onbedekte leg- hinge, in de holtens der Neus waarlyk te veel bloot gefield zyn aan de ongeftuimigheid der Lucht, en doot
|
|||||
3öi DeNïdsrland «iit
door de hevige Perfingen van de op dezelve wer-
kende,, en onmiddelyk binnen deze holtens drin- gende Lichaamtjes, al te veel geraakt worden; in- dien den wyzen Schepper dit niet hadde voorzien, met het Kraakbeenige gedeelte van het Neus-Mid- .delfcbot te verlengen, endeeze, mede Kraakbeni- r-e Verlenging * aan weerskanten iets rond om te ; buigen, en alzo de Ingangen der Neusgaten gedeel- •telyk te fluiten: daar en boven ook door een zoort van blinden Zak, uit welken de zogenoemde ver- .keerde -Neusgaten oncftaan, en niet daar binoen door ten omflag v,an de Huid voortgebragt is, niet al- leen e,en gedeelte van die zelve Lucht wederhouden 'word, maar ook een gedeelte der vervliegende Lic- haamtjes, waar door derzelver al tè groote Over- vloedigheid vermindert, en de -al te groote en vin- - nige aandoeninge , welke anders op die gevoelige Partyen vallen moeften, belet word; door welke . geweldige aandoeninge, het Zin - Vermogen onfeil- baar bedurven en vernietigt, of ten minnen geheel ver.ward zoude moeten worden. Alle?deVak-ach- •tige Osderbreekinge, Schülpgangen eö Holtens, vergröoten de uitgeflrektheid van het Slym-Vlies, dat°deze!ve overkleed, en hoe aanmerkëiyker des- zélfs; uitgeflrektheid is, hoe fubtielder en fyner de -Reuk? om datm maate zich de Ruikende Deeltjes in een e., grootere ruimte verzamelen, zy,zich verme- nigvuldigen, e^haare uitwerkingen aan veele plaat- zen doen. Dezejve omgangen, dezelve holtens en groeven wederhouden ze zelfs binnen het Zintuig, en beletten haar onmiddelyk met de inge-aasfemde Lucht binnen de Bord van het Dier te gaan: wa_r roe ook nog medewerkt het Slymfap, met't welke het geheele Snot-Vlies zich overtrokken bevind; en het is zeker, dat dit Vlies, en de zich in het zelve zamenvoegende ontelbaare Zenuw -Vezelen, • Volflrekt door de Lucht zouden verdroogt raaken, zoo het geduurig uitzuipelende Slym - Vogt niet het eéne en het andere bevogte en béfproeide , en dus voor de Verdrooginge bewaarde. De door de Bla- den |
||||
S T A L M E E S T E R. jjöj
dender Neus-Hoornen geformeerde Krullen; de
^eggingC dezer beenachtige Bladen, die dat Slym- Vlies onderfchraagen , en welker omrollingen, des» zelfs uitgeftrektheid, in zoo eenc beflotene plaats •aanmerkelyk vermeerderen; de verfchillendheid van derzelver maakzel in den Mensch en in de Beeften , welke laatftê alleen door hulp van,dat Zintuig de planten kennen, welke hun fchadelyk zyn, en mid- den onder eene ontzachelyke menigte verfchillen- de Kruiden, wéeten uit te* zoeken en te verkiezen zulke, die haar nuttig zyn en tot derzelver Voed- zel verftrekkeri konnen; het grootfte getal Hoor- neh, dat Derham 'm deezen waargenoomen heeft, voor de ruikende Deeltjes, welke van bezielde en levendige lichaamen vervliegen , vatbaar en gevoeï- zaam defpoor van Menfchen en Dieren volgen; die alles kan ons doen befluiten, om te gelooven, dat de Reuk-Zenuw-Vezelen, welke zich aan de Hoc- rens vértoonen, de eerften zyn, welke voornament» Jyk aangedaan en bewogen worden, én die de In* drukkingen ontvangen van de Partyen, welke hëc Voorwerp van die Zin uitraaaken. ■ Op de Vraage, wat dit voor Partyen zyn ? word geantwoord , dat die gemelde Partyen niet anders zyn, als de fyne ftóffe der Dierlyke (jinimalia), der groëijendè (Vegetabilia) en der BergftofFelyke Dingen (Mineralia), welke in derzelver Olv, Zouc en Geur-Deelen bevat is; welkers vlugheid zoda- nig is, dat ze geduurig verdeeld, bewogen en ont- ruït zynde door de Lucht, dié 'er de Oplosfer, Scheider, en Overbrenger: van is; die ze onophou- dentlyk doet verdampen en vervliegen, en die ein- delyk de inhoudende Ruikende Deeltjes afzondert, en ze in een onvermogen laat, qm op hetZin-Ver- mog"en des Reuks te konnen werken. Het zyn dus deeze geeftige Deeltjes, welke al-
leen maar de kragdgite'en werkzaamfte Hoedanig- heden bezitten * die vereischt worden, om fpoedig en veerdig te konnen zyn overgëbragt, en wel in eene zodanige geftelténisfe, die vermogend is, om . ' daar
|
||||
■WffWf^
|
|||||
304 DkNedbrlanosche
daar eene zekere Beweeginge, en te gelyk het Ziti-
Gevoelen van den Reak uit te werken. Ken Zin- vermoogen, 't welk verwisfelenden verfehillend isj ten aanzien van het onderfcheid hsarer veelheid , gedaante en beweeging, als ook wegens de verfchil- lende geilekenbfe der Zenuwen. De Lichaamtjes, die deze Zintuigen in het Dier en in den Mensen! aandoen en ontroeren, zyn befluiiender wyze.ver- vliegingen, uitdampingen en yloejingeh van beftand- jbaare Lichaamtjes, en het is zeer moeijelyk, ent zich eene andere Voorfiellinge daar «an te maaken. Zoo men acht geeft op de Uitwerkingen, welke de Reuken voortbrengen, zoo zyn zommigen daar van fcragt herftellende, andere veroorzaaken buitenge- woone Stuiptrekkingen, of dompelen in den diep* iten ilaap; die van de tegengiftige Geneesmiddel len hebben eene voorkoomende Hoedanigheid inde befmettelyke Ziektens, even als hadde het Dier de- zelve in fubftantie ingenoomen: Nu is het niet mo- gelyk aan dezelve eene zodanige kragttoe te fchry- ven, zonder vaft te fteüen, dat zich abfolut van den Inhoud der wezendlyke Lichaamen, Deeltjes •af moeten fchciden, om met zoo een zichtbaaren ïiadruk op de Reuk-Zenuwen te konnen werken: Echter, zqo moet men ook begrypendac ze aan dé- .ze Zenuwen niet konnen aangebragt wezen» dan 'wanneer in deze plaats het Dier inademd; want by de uifa;?erpinge zyn ze te rug gedreeven, door de Uit de Ho|re der"Borfl komende Lucht: 2. Als ze niet een zeker geweld daar gebragt zyn: 3. Wanneer het binnen 't Snot - Vlies filteerende Vogt, zich niet op zoo een graad van Verdikkinge bevind, welke hinderlykis, om tor de Partyen te komen, op wel- ke hy indruk maaken moet: en hier van komt het, dat in het Dier, 't welk aafimerkelyk aan't Losfen is, het met flym en fnot belegde, en dus verdikte Vlies aan dezelve te veel tegenftand bied, en ge- duurende deze Vloejingen een bederf in 't Zin-Ver- mogen veroorzaakt. Dit z^n dan de meeft waarfchynlykfte Gevoe- lens» 1 ■"
|
|||||
STAiAtEÏStKR. 30J
Ifens, aangaande het Zin Vermogen der Reuk; il?
iegge, de meeft ivaarlchynlykfte, om dat ze wel overwogen, en wiskonftig betragt zynde, niet vry van Tegenwerpingen zouden zyn:, van welke ber denkelykheden, geeqe der minlte is,, wat dog de oorzaak zy, dat de meefté Lichaameh, van welke deze vervliegende Deeltjes komen, doorgaans iets i of van haare Lyvigheid, of van haar Giwigt ver- liezen, &c. Doch wy zullpn ons hier over niet ver? der uitlaaten , om da't ons oogmerk niet is, vvegens deze ftoffe ëene Disfertatie te fchryven, maa/hier omtrent den nieuwsgierigen Lezer, degedagten vari Boyle, eh meer andere Katuur-Onderzoekers , aan- pryzen: en voorts dit Artykel mét de volgende Aan- merkinge befliitehv Ten aanzien der zeer verfchillende iJitwerkzelen
dezer Lichaamtjes, die dan eens de kragten herftel- len, zomtyds ftuiptrekkingen voortbrengen, wei eens Behoedmiddelen Voor befmett^Iyke Ziektens zyn, daar ze op andere tyden gcvaarlyke Ziektens veroorzaaken, en dikwyls aan eenen den Dood zeer nabykomende flaap verwekken, &c. Deze alle zyti niet anders voortgebragt, als door de gemeenrchap welke de Zenuwen mét elkaüdereh onderhouden. RiriBfcN ; worden aan het geraamte van eed
^aerd, in alles tot zes- en dertig in getal gevonden* camentlyk agttien aan elke zyde. Haare geftalte vertoond zich als Beenen, die in eene hajfkringfche bogt gezet zyn; welke, bogt min of meer gerond is naar maate van derzelver groote, in welke zy alle van elkander yerfchjllen; . de eerfte zyn de klein- ften, van daar neemen zy toe, zoo iq de .lengte en in bogt, telkens trapsgewyze, tot aan de negen- de; vervolgens verminderen ze. weder op die zelve wyze als ze toegenomen hebben, tot aan de laat* fte. Hier by is "aan te merken, dat de agt voorde breeder en platachtigef zyn als de .overige, welke Hëinder en meer gerpnd vallen. Alle deze JCnok* ken hebben langs haarenachterraho!* voor al by haar H. D£Et. V U*
|
|||||
-
|
|||||
3o<5 DeNederlawdschb
begin , een klein groefje, binoen welke gelegen zyn
de Zenuw, de tusfchenribbige Slag en de Bloed- Ader; zomtyds, en zelfs dikwyls gebeurd het, dat déze Vaten haar ook wel in 't midden van die ruim- te ontmoeten , welke tusfehen de Ribben gevonden word; doch het verdiend zyn opmerking, dat die Groefje nog in de eerfle, nog in de vyf of zes achter- fta Ribben niet gevonden word.— Alle de Ribben voegen zich aan haar boveneind te famen met de Rugwervel-Beenen, door eene hengelende gelee- dinge. Zy hebben tot dat einde, aan haar bovén- gedeclte twee uitpuilingen, waar van de eene het hoofd van de Ribbe, dat juift aan derzelver uitein* de gevonden word , en het andere de Tuberofiteit is; welke men iets beneden het hoofdje ontmoet. De'cerfte is rond, om te konnen ontvangen wor- den in de Zygroefjes, welke zich aan het Lichaam van de Rugwervelen bevinden, waar door de halve Vlaktjes geformeert zyn, die men vind aan de rand van eiken Rugwervel: De tweede, of liever de Tu- berofiteit is een klein weinig hol, of ten minden platachtig, en deze voegt zich aan het dwars uit- fleekzcl van dezelve Wervel - Beenen; want het is deze dubbele Gewrigtinge, welke de hengelende gelcedinge geeft, om dat de Ribben hier ontvan* gen, en zelfs weder ontvangen zyn. De eerde Ribbe is geheel en ten eenenmaal ontvangen bin- nen het eerite Wervel - Been, en den agtiende bin- * nen den laatften Rug-Wervel; hetgeen by de ove« rige Ribben niet zoo gefchied, want elke van de zestien overige, voegt zich in de randen van twee Wervel -Beenen te gelyk. Elke Ribbe heeft aan haar benedeneind een Kraakbeen; welke Kraakbeen- deren van de eeifte Ribbe af tot aan de la3tfte toe telkens in lengte vermeerderen , maar in de dikte af- ncemen, zoo dat die van de achterfte Ribben zeer dun vallen. De Ribben vereenigen zich met de- ze Kraakbeenderen, qp eene wyze, die aan deze byeenvoeginge niet dé minfte beweeginge toelaat. De uiteindens van de negen eerüe Ribben komen tor
|
|||||
*
|
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
307
|
|||||||
tot aan het Bórftbeen, daar ze ontvangen wordert
in zoo veel kleine kuiltjes, die aan de zyden van dat Been gevonden werden, welke zamenvoeginge hier niet geheel zonder beweeginge is, uitgenomen die van de eerfte Ribbe, welke wegens haare vafte inplantinge in hec Bórftbeen byna onbeweegzaam is; deze negen eerfte Ribben zyn het, die men de Waart Ribben noemt. Waer en cegens de overige negen de Bastart Ribben genoemt werden; om dat ze niet zoo als de eerfte 'tot aan het Bórftbeen ko- men ; maar zich alleenlyk door haare Kraakbeenen zich aan een voegen, en de eene zich aan de ande- re leuhd ; dat is, dat het Kraakbeen van de tiende zich'vereenigd met dat van de negende,, en zoo vervolgens. Wegens de Voeginge en Legginge der Ribben ftaat eindelyk nog aangemerkt te werden, dat de eerfte byna lootregt is met het graat -uitfteekzeï van hc;t Bórftbeen; de tweede iets minder, begee- vende zich iets meer buitenwaards; volgende deze ordening en fchikkinge tot aan de agttiehde toe; waar door^ benevens het verfchil van haare bogt, de Borft van vooren zeer naauw, maar van achte- ren veel ruimer werd. Ribbe-Vlies* ook Borft - Vlies (Pleura) word
genoemd de Vlies-Rok, met welke de gantfche inwendige uitgeftrektheid der Borft van 't Dier be- kleed is. Dit Ribbe-Vlies is aan zeer veele oht- fteekingen onderhevig , waar uit veeltyds zwaare ongemakken voortkomen; het zal derhalve niet ten onpasfé zyn , hier van eene omftandige Befchryving te doen.—• De gefteldheid van dat Ribbe-Vlies is gelykmet dat van de Pens-Zak (Peritonaüm*) ,\\tp.nt t Weefzel daar aan is zeer geflooten, en beftaat eigemlyk maar uit een enl>el Vlies-Blaadje, dat uit- wendig, oneffen en rykelyk belegt is met een Cel- weefzel, ter plaatze zyner zamenhahging, met de tusfehenribbige Spieren , en met 't vlèesachtige ge- deelte Van 't Middelrift, gelyk mede by de daar aan eigene poogingen. Deze Vlies-Rok over de * 8 ge* |
|||||||
308 DlNlDUUNBSliRl
geheele ruimte der Borfr van de Beendeelen af gé*
noomen zynde, vertoond zich gelyk aU twee Zak- ken of Blaazen, die eene Kegelvormige gedaante hebben, nevens malkander leggen, en naaft de Rib- ben ecnegelykvormigebogt met die Beenderen maa- ken, welke zy bekleeden; de eene zich van de reg- ter, en de andere van de flinkerzyde met haare an- dere Zy vlakte aan eikanderen leunende; beide val- len ze dus afin 't midden dezer wyde holte, wel- ke zy in twee deelen fcheiden en verdeelen, maa- kende dus te zamen eene fcheidewand , welke ge- volglyk uit de inwendige Borftruimte twee byzonde» re holtens formeert. Het is juift dit Sthot, dat men 't MiddIjNschot(Mtdiastinum) noemt; ('tgeentoen .echter niet met het Miédelnft (Diapbragma) ver- warren moet}. De Borft van boven tot onderen , door deze beide Vlies-Zakken, egaal gedeeld en gefcheiden zynde, zoo heeft elke holte haar Ribbe- Vlies, terwyl ze met een Rok bekleed is, die aan haar fchynd eigen te zyn. -— De aanleuning dezer beide Blaazen of Zakken is niet overal gelyk; men vind plaatzen daar ze niet aan elkander kleeven; maar in tegendeel, langs derzelver gantfche lengte, namentlyk van de Wervelbeenderen af tot daar ze by het Borftbeen komen, zich veelmaalen van ei- kanderen verwyderen; en deeze verfcheidene afwy- kingen geeven de Legerplantzen aan de deelen, waar aan zy tot inwikkeling hebben moeten Verftrekken. •— Van boven en by de onderfte Oppervlakte der Wervelbeenderen, raakeri ze malkander niet, zyn- de de groote Slag-Ader (Aorta) en de enkele Bloed- Ader (Arigos') &c. daar zeer gefchikt tusfchen ge- plaatft, te meer,oiri datzyhetCelweefzel, daarin die ruimte omgeeft ; komende aanftonds hier op weder aan elkander.—^- Indien men deeze Vereeni- ging vernietigt en van een fcheid, zoo word men ftraks een tweede tusfehenruimte onder de eerde gewaar, gefchikt om de Lucht-Pyp en een gedeel- te van de Slokdarm daar te laaten; van vooren en onder de Lacht-Pyp vind men de Borft-Klier, en |
||||
S T A 1 M l E s ï E ï. ' 2C9
de groote Vaten die van 't Hert afkomen, daar voe-
den zich de beide Bladen weder op nieuws byeen, en bly ven tot by 't Borftbeen aan elkander kleeven; daar inmiddels van onderen en van achteren, haare verwydering nog veel aanzienlyker, (en diergelyk ze nog niet geweeft is) word ; om dat ze nu eene verblyfplaats aan 't Hert en deszelfs Beursje geeven, in de* daar gelegene ruimtens, welke zy aan die Ingewanden open leggen; waar na men deze beur- telingfche afwyking en zamenkomfte niet meer ge- waar word; want door het Celweefzel hangen ze en zyn ze gevoegt op elke zyde van dien zelvea Zak, die 't Hert omgeeft, en langs 't Middel-ge- deelte der Binnenvlakte van het Borftbeen gehegt is. Zy verzeilen die Zak, en voleinden daar mede haaren loop in 't midden van het zelve Been, (niet ter flinkerzyde zoo als men 't in den Mensch vind} aangemerkt het zelve hier geen fchuinsheid in den gank dezer Rokken heeft, en de holtens volkomen gelyk zyn. In deze holtens zyn de Longen gele- gen; elk Ribbe-Vlies flaatzichom, hervouwd zich van zelven , en legt zich ruggewaards over den Klomp , die in de Vlieskom, welken dat Vlies for- meert, gevonden word; om in dier voegen aan den zelven voor een eigen bekleedzel te verftrek- ken. De beide Ribbe-Vliezen behoorlyk befchou- wende, vind men, belangende derzelver uitwendi- ge Oppervlakte, zoo wel als die deelen, welke by de zamenftooting en vouwing verborgen waren , geopend zynde; dat dezelve inwendig vertoonen, eene gladde en glinfterende Oppervlakte, die ge" fmeert en bevogt is door een Zap, dat zich geduu* rïg uit de Uitdamp - Adertjes affcheidende, daar uit zypelt, 't welk door de monden der Bloed - Aderen- deeltjes weder opgezogen, en alzo in de zamengaa- ring overgebragt is. Deze Dauw befproeid en be- vogt deze Bladen of Zakken , bewaard derzelver zagtheid , buigzaamheid , gedwee- en maischheid. -— Het Ribbe-Vlies van een Paerd in 't byzonder aangemerkt, bekleed de gantfcae bianenvlakte der V 3 Borft |
||||
/
3io DeNèderlandsche
Borft van het Dier, nog veel naauwkeuriger, als
dezelve binnenvlakte, 't by den Mensch doet; in welke laatfte de Hertzak eene onmiddelyke vaftbeg- ting met 't Middelrift , aan den top Van deszelfs PeesachtigKlaverblad onderhoud, en te de/er plaat- ze de Loop van dat Vlies afbreekt; waar en tegen in 't Paard, die uitfpanning over het Spierrift ten eenenmaal geheel en volkomen is. — Nog meer; het zelve fteevigt, en onderfleund de deelen welke door deszelfs beide Bladen, die het middelfchot uit- maaken, onderfchept worden; bewaard en befchermd ze tegens de zwaarten, drukkingen en fchokkingeu der Longen, het voorziet, door deze twee fpons- achtige Klompen af te fcheiden, tegens alle onge« vallen welke uit derzelver zamenlegging zouden konnen ontftaan; want zoo dezelve in een en de» zelve holte zweefden, zouden zy elkander geduu- rig fchade toevoegen, waar door de Respiratie en de Kringloop, geweldig zouden moeten lyden. De Nuttigheden en Voordeden, welke, zoo wel den Mensch als het Dier, van dit Schotwand hebben, zyn nog klaarder te ontdekken in geval'van ver- zweering en toevallen, aan eene dezer Longlob- ben, ofookby eene uitftorting in een van dezyden der Borft; her. zal beletten dat het Bloed, Etter, c£ de Ziltige Vogt-uitftortingen in de andere holte kunnen overgaan ,als medeontfteekingen ofbefmet- tingen aan 't deel, dat nog gaaf en wel gefteld, zich van zyne plichten kwyt,' voorkomen. Het zal ook van een gewenscht nut zyn, in de droevige geval- len en omftandigheden eener gemaakte opening in de Borft, 't zy wegens eene doordringende wond, of in eene Operatie van de Etter - Borft: want de in de holte dringende buitenlucht brengt de Longen tot een inzakking, en werpt ze in een geheele Uit- teeringe. Indien nu de Borftruimte niet meer dan eene holligheid maakte, of zoo de tusfchenlegging van 't Middelfchot niet zodanig gefchikt was, dat de beide Zakken, welke deze Ingewanden afzonde- ren* en ze omfluiten, geen gemeenfehap met elkan- |
||||
Stalmeester. , • 311
der hebben , zoo kan men zeer ligt begrypen, dat
hier door de beide Klompen in de onmogelykaeid geraaken zoude, om zich van een te fcheidén; en dus de Mensch , zoo wel als het Dier onfeibaar zouden moeten fmooren, gelykde ondervinding ge- leert heeft. Met dit alles dient men, wanneer op beide holtens te gelyk moet gewerkt worden , de voorzigtigheid te gebruiken , dat de een Wond naauwkeurig geflooten, alvoorens de andere geo- pend word. — Wat belangt de Vaten, welke hec Ribbe-Vlies en Middelfchot (Mediaftinim) komen; dit zyn eenige kleine Slag-Adertakjes , afkomftig van de eenigue en groote Stam der na vooren gaan- de Aorta, voor deïzelver verdeclinge in Takken, welke de eigentlyke Slag-Aderen van het Middel- fcrot uitmaaken; en deszelfs Bloed- Aderninken , zyn afkomftig van de inwendige Börft- Tafeken.— De inwendige Borft-Slag-Ader, de Tusfchen'rib- bige, en de Slag - Aderen van 't Middelnfr, geeven deAdertakjes aan het Ribben-Vlies, en deBloed-A.ie- ren van het Middelrift, als mede de tusfchenribbi- ge Bloed - Aderen, zenden aan 't zelve de Bloed» Aderrankjes, die zich uitfrooten en leggen binnen de Enkele Bloed-Ader (Arigos).— Dé Zenuwen, zoo voor 't eene als voor het andere, zyn voorna- melyk afftammende van de Rugzenuwcn. Ring el-Zwel; is de benaaming van een On-
gemak, dat men veeltyds aan de Hak'ziet, van zo- danige Paerden , die haar meefle werk of arbeid in 't Rivier-Water gaande , verrichten. Het bedaar, eigentlyk hier in,, men vind aan de Hak, zoo wel in haaren omtrek, als aan alle derzelver deelen, ee- ne aanmerkelyke Zwelling; deze Zwelling is niet anders als eene uitzetting van de Gewrigt - Kasband, die deze Geleeding omringd, zy knelt min of meer de Beweeging, en naar maate dat die Knelling en Klemming meer of minder fterk i«, zal het Paerd meer of minder hinken. Veeltyds zyn de Ringel- Zwellen aan de Hak, een gevolg van de Water- V 4 zugt |
|||||||
„..jr-4""»*^^
|
|||||||
*"''; ■■■ '*4& '■-■ ■ - ■■ ■
|
|||||||
3*2 DeNeder^anpsciii;
zugt in het Gewrigt, en in dit geval is 'er altyd,
Zinking by; want deze uitzetting heeft geene ande.
re Oorzaak, dan eene buitengewoone Vergaaring van Leewater. De overvloedigheid van dat Vogt, komt van de vcrftópping der Opflurp-Vaten, die het moeiten opneemen en herzuigen; zoo nu, hec Zy door bene oncfleeking, of van eenige geweldi» ge poogingen , deze kleine Vaten, haare beweeging en rpeeling verlooren hebben, zoo zal het zich daar ophoudende, en onophoudelyk toevloeiende Vogt, waar aan de terugkeering afgebroken is, onweder- fpreekelyk de Hak 'en de deelen daar omtrent moe- ten uitzetten en doen opzwellen. Het gebeurd ook wel dat het water in het Gewrigt voortkomt uit de al te overvloedige vloejing van het Leewater; ook is het mogelyk, dat de al te buitengewoone verdik- lange van dat Leewater eene dikte en gezwollen- heid kan voortbrengen, door welke de Hak ten ee- nenmaal omringt, iangzaamerhand eene ware Ge- wrigt -Verftyving aan dat gedeelte te weeg brengt, welke het Dier, tot het minde gebruik onbekwaam maakt. Dit Ongemak werd ook wel eens met denaam van
llingel - Klooven beltempelt, om dat in de ZwelÜDg der Hik zomtyds dwarsfe, en om dat deel, rings- wyze fcheuren en klooven gevonden worden. Ring-Rennen; Na den Ring fteeken ; is een
Oude, Adèlykeen Ridderlyke Oefrening van deRy- fchool; in plaats der oude Tournooi of Steekfpee- len in gebruik gebragt? by welke laatstgenoemde al te veel gevaar was^ wordende zomwylen iemand, met veel omftandigheid uit zyn Zadel geligt, en Arm of Been in mikken gebrooken. Een Ridder haar den Ring'rennende, moet, als hy de Land- de ter hand neemt, dezelve in de eerite plaats, eenigzints tegen zyn regter knie leunende, de punt naar 't linker oor van *t Paerd, en welflaanshalve de regter elleboog om hoog houden, rydende dus tot aan de Volte •. als zich dan het Paerd in den Qa- |
||||
Stalmeester. 313
|
|||||
lop zet, en de opheffinge zal beginnen , zoo heft
hy den Arm nog meer om hoog, en draait de Lan- de met eene kleine wendinge der vuïft om, hou- dende dezelve zoo lang iri de lucht, tot dat het Paerd op de Linie komt; dan moet hy, hoewel al- lengskeds, inleggen, en de Lancie gantsch lang- zaam laaten daalen, toeziende, of hy dus den Ring fteeken kan. Het zy hy den Ring geftookén, of niet getroffen heeft, hy Iaat den Arm andermaal met dé Lahcie zinken, heffende beide eerlt in de Parade wederom op, en in de voorgaande plaats. Dit noemt men de eerfte, of enkele Opheffinge in een Tempo. De tweede word, meer Cierlykheidshalve met drie Tempt's gemaakt, eerftelyk als voorheea met het eerfte Tempo, een Weinig in de hoogte, doch daar na laat men de Lancie wederom zinken ;' én komt vervolgens weder in de hoogte, hoewel met een gelyke Tour, gelyk boven gemeld is; die nu gefchiedzynde, loopt men gelyk voor heen, en pareert als voören. De derde Opheffing (Levét) maakt men met vier Tempo's, als eerft in de hoogte, weder naar beneden» ten derde van 't lyf af, ea ten vierde eerft weder in de hoogte; en als dao eerft ingelegt; doch het Tempo moet'een, twee, drie gemarqueert worden. Men moet ook het Paerd fnel tot het einde der Baan (Curriere) laaten loopen. De Ren (Cours) word met een paar CoUrbetten vol endigt, zoonogtans, dat de Kolf der Lancie noch. Arm noch Lichaam aanraakt; ten dien einde moet men dezelve behoörlyk in de midden in de Balans houden, om de Lahcie niet te doen wankelen, waat door het treffen word belet. In den Loop moet men den Arm niet uitftrekken, maar den Elleboog luch- tig en gebogen te rug houden, het punt der Lancie opheffen, maar de Kolf laaten zakken, de regtec fchouder voor uit, de linker te rug houden; wan» neer het Lichaam in een natuurlyke houding komt. Men moet wel mikken, doch niet gelyk als of mea iets met de Snaphaan fchieten wilde; men moet met het hoofd ook niet onder den Ring bukken, fflaar V S regt |
|||||
314 DeNederlandsghe
regt in de hoogte houden; moetende den Ring ge.
plaetfï zyn , dat hy den Hoed niet raaken kan Dit alles nu door een Ring-Renner in acht genomen zynde, volbrengt hy dus den Loop; hy houd zich in de Parade een weinig ftil, keerd dan weder naar zyn Plaats, alwaar hy te vooren geweeft js;kan hy, daar komende, ook de Lancie een en andermaal over het hoofd zwaaijen, en om de hand werpen, te meer aanzien zal het hem maaken; om het Ring- Rennen te Paerde wel uit te voeren , is het zeer raadzaam, het eerft te Voet te leeren, en zich op allerlei wyze te oeffenen, hoe de Lancie te hande- len en te werpen zy. 'Rug; (de) is de voornaamfte Partye van het
Lyf, of Middelgedeelte van het Paerd. De onder- vindinge leerd, dat 'er in de benaaminge van den Rug geen onderlcheid gemaakt word tusfchen den Rug en de Lenden; en dat men dus het eene met het andere, doch zeer verkeerd, onder eene Benaa- minge begrypt; daar nochtans in deze beide Party- én, zoo wel by het Dier als by den Mensch, een aanmerkelyk onderfcheid gevonden word. Aen hec Paerd is de Rug dat gedeelte, waar op den Zadel moet gelegt werden; neemende zynen aanvang by de Schoft, en itrekt zich uit tot aan de Lenden, beflaande dus de gantfche uitgeftrektneid, daar de Ribben zyn gelegen, en eindigt met dezelve. De Rug, zal dezelve welgefleldgenoemd worden, be- hoord te zyn Vaft, Breed, Gelyk en Effen, tot aan de Lenden toe: en daar men de Magt van het Dier, naar de gefleldheid van den Rugftrcng af- meet, en voorts zoo moet dezelve met een zoge- naamde Goot voorzien, in eenen goeden, Vleeigen en Vetten ftaaf zyn; is de Rug in tegendeel niet effen en gelyk, maar te veel gezonken , dan geeft het een Gebrek, 't welk men een Zadelrug noemd. De Knokken die den Rugftreng uitmaaken zyn de agttien Rug-Wervelen; zyzyn veel kleindcr als de ïfek - Wervelen; haare dwarsfe uitpuilingen (Apo- phyfes)
|
|||||
(
|
|||||
Stalmeester, 315
phyjis) zyn niet zoo lang, maar de graatvormige
ukfteekzels veel ïianzienlyker ; wat betreft haare fchuinfche Apophyfes, deeze zyn niet anders dan maar kantjes, waar van zich de eene aan de andere voegt; daarenboven zyn aan dezelve nog vier hal- ve Kasjes, welke aan de Nek - Wervelen niet ge- vonden werden; als, twee ann de Zypartyen van haar Lichaam, en een geheel Kasje aan haare dwar- fche Apophyfes; het is aan dezeKasjes of Groetjes, waar mede zich de Knop van de Ribben articuleert; zynde de fchikking zodanig, dat het achterfte hal- ve Kasje van het eene Wervelbeen, met het voor- fte halve Kasje van den volgenden Wervel te zaa- men eene holte uitmaakt, welke den Kop van elke Ribbe ontvangt; terwyl dat haare Tuberq/iteit zich, met het Kasje van het dwarfche uitfteekzel voegt. De eerfte Rug - Wervel heeft van vooren een ge- heel Kasje, waar door aan de naaftliggende laatfte Nek-Wervel de Articulatie met de Ribbe benomen is; waar en tegens de laatfte Rug-Wervel van ach. teren, met geen zulk Kasje voorzien is, om dat de laatfte Ribbe met den zeventienden en agttienden dezer Wervelen articuleert. Het Graadvormige uit» fteekzel Apophyfes van den eerden is zeer gering ; de navolgenden van den tweeden tot aan den agtfte zyn veel meer verheven, en deze verhevendheid js 't dat den Schoft uitmaakt. De drie volgende verminderen in hoogte, de zes laatfte zyn in de hoogte iets minder, maar breeder, en in de groote byna met malkander gelyk. De zamenvoeginge dezer Wervelen door middel
van hun Lichaam, beftaat in geene zoo aanzienlyke Gewngtinge als die, welke de Nek-Wervelen heb- ben ; om dat haare, tot de Gewrigtinge behooren- de hoofden en holtens, tot aan de Lenden-Wer- vels toe, graadsgewyze verminderen, en daar, by- na plat gevonden worden. Haare beweeglyktóid is minder als die van -de Lenden, en nog veel geringer als die der Nek - Wervelen; het zy om dat haare graadvormige uitfteekzcls, die zeel lang, en juift de
|
|||||
■
|
|||||
3ifl DiNederlandsghe
de eene voor de andere zyn, dezelve van het ge-
ttiak der beweegzaamheid berooven, of het zy om dat ze haar Gewrigten met de Ribben hebben, en wanneer zy aan aanzienlyke beweegingen onderhe- vig waren, als dan de Ingewanden, welke binnen de Borft beflooten liggen, onfeilbaar aan kreukin- gen zouden bloot liggen. De Spieren welke tot den Rug behooren, zyn
eerftelyk twee byzondere, aan elke zyde een ; die genaamd word de Lange Mug - Spier, als mede nog verfcheide andere , die in 't gemeen de dwarfche Graad- Spieren genaamd werden. De Lange Rug- Spier is eene zeer aanzienlyke en fterke Spier; zy is voortkomftig van achteren van den boven voor- .rand van het Darmbeen (O* Mi«a)en gaat voor- waards met zich te hegten aan alle de graadvormi- ge uitfteekzels van de Lenden en van de Rug - Wer- velen ter weerzyde, en ter andere zyde aan de bo- veneindens van alle de Ribben, in diervoegen, dac hy de gantfche ruimte, welketusfchendeze uitfteek- zelen en de Ribben gevonden werden, vervuld, en eindelyk langs het eerfte graad-uitfteekzel dat den Schoft formeert, en by de twee laatfte Nek- Wervelen zich eindigt. De beweegingen, door de- ze Spier bewerkt, moeten fterk zyn; tot dat einde is ze uit veele Vezellagen zamengefteld, waar vaa elk zyne byzondere Inhegtinge heeft. Het is die Spier, welke dient tot het beweegen van den gant- fchen Romp van het Dier; het zy als het zich op de eene of op de andere manier van vooren op- geeft, eene Pefade, eene Courbetfe of anders maakt; Of ook tot eene tegenftrydige werkinge, wanneer het zelve zyn achtergeftel opligt, hetzyom de Ca* priole te fluiten, of anders achter uit ftrykt. De kleine dwarfche Graad-Spieren, ontvangen
haare benaamingen van de plaatzen haarer inhegtin- ge, Min getal is met dat van de Rug en de Lenden- Wervelen gelyk; haare leggingeover deze en over geene, is fchuins van achteren naar vooren; maar va. diervoegen dat ze zich altyd aan twee van de- |
|||||
•
|
|||||
S T A L U E E S T E R.T ^ 317
zelve hegten, by voorbeeld zy hegten zich ter eé4
jier zyde aan het dwarfche uitfteekzel van den eenen Wervel, en eindigen zich aan het graad - uitfteek- zel van den anderen, en zoo vervolgens van het Heilige Been tot aan den eerften Rug-Wervel, waar by nog aan te merken is, dat alle deze kleine Spie» ren haar, gelyk als byeen voegen en vereenigen j zoo dat ze niet als eene Spier ichyben uit te maa. ken, aan welke men dezelve verfigtingen als aari de voorgemelde kan toefchryven. Men kan dus zeggen, dat deze Spieren in haare werkingen het Dierlyken Lichaam konnen opheffen; maar welke uit- werkinge niet anders kan gefchieden, dan wanneer het Dier zyne Voeten tegens de grond klampt, dat is, dat het door hulp zyn er Voeten opfpringt; bui- ten dat, zoo zoude de enkele werkinge dezer Spie- ren op zoo eene Laft vrugteloos zyn. ""Runniken; of Briesfchen; de Ruinen en Mep-
Hen Runniken minder dan de Hengften, en hebben ook eene mindere fchelle of luide ftem. Men kari het Runniken der Paerden in vyf verfchillende zoor- ten , welke alle met derzelver Hartstogten over eerj komende zyn, onderfcheiden. Het Runniken vari vrolykheid, in 't welk de ftem zagt opkoomende, zich lang doet hooren, en eindelyk met het fcherp- fte geluid eindigt ; het Paard /laat te gelyker tyd uit, doch zachtjes, en tragt niemand te raaken. Het Briesfchen van Begeerlykheid , het zy van Lief. de, 't zy van Genegendheid, geduurend 't welke, het Paerd niet uitflaat; hier by laat zich de fterft lang hooren, en eindigt met een meerder bedaard geluid. Het Runniken van Grimmigheid, in 't wel- ke hec Paerd met geweld en vinnigheid achter uit ftrykt» is zeer kort en fcherp. Dat van de Vrees , in 't welk het zelve mede uitflaat, is niet langer als dat van Grimmigheid, met een zwaare en fchorre ftem, welke men veronderfteld ten eenenmaal uit de Neusgaten te komen: dit Runniken heeft zeer veel overeenkomft met het Briefchen van een Leeuw. Dat
|
||||
3*8 DjE NlfiEltlANDSCHI
Dat van Droefheid is zoo zeer geen Runniken al«
wel een Gekerm en Snorken, dat zich met een be- naauwde item laat hooren, en beurtelings door zwaa- re Ademtochten gevolgt word; voor 't overige heeft men opgemerkt, dat de Paerden, die 't meelt, voor al uit Vrolykheid of van Begeerte Runniken, de beften en moedigften zyn. De Hengften Runniken veel harder als de Ruinen en Merrien. Op het twee- de, of op de twee a een halfjaar, begint de (tem van beider Gedachten , luider en meer deftig te worden, als ze voor dien tyd geweeft is. De Oor- zaak van deze geluid of ftem- verandering in het Runniken, kan nergens anders uit voortkomen , dan uit de verfchillende (taat en onderfcheide fchikkinge zynes Gorgelfpleets (Ghttiffy, Invoegen wanneer het geluid holler en deftiger is, deze Spleet meer- der geopend moet zyn, dan wanneer een luider of fcherper geluid voortgebragt werd: In welk laatfte geval de Spleet niet alleen naauwer is, maar ook de Keel (Larinx') zigtbaarlykverheven word; want als het Paerd geweldig Runnikt, (om aan de Larinx verheffende Spieren meerder kragt by te zetten,) verheft het werkelyk zynen Nek en zy Hoofd, het zelve in eene horizontaale Linie brengende f waar door de Spleet zich zamenfluit, en de Lucht, io het uitgaan zich meer gedrongen vindende, het ge- luid oneindig fcherper maakt ; even als by den Mensch, wanneer dezelve eene doordringende flui- ting wil doen, hy zyne Lippen fronfende, den mond fterk doet inkrimpen, en veel naauwer maakt. De binnen de Long zynde Lucht, uitpersfende door de Spleet, aan wiens Kraakbeenige Wand ze min of meerder fterk aanftoot, brengt dan voort, 't geen vry het Geluid of de Stem noemen: en de Hoeda- nigheid van dit Geluid is zeer klaar, afhangkelyk of van de Vlugheid of van de Traagheid der'Opryzing of Drift, en van het geweld der uitademing van hec Dier. Het Geluid in de Acht-ermond overgebragC zynde, ontvangt daar verfchillende maatigingen , weerftuitende regens den gantfchen Omtrek dézef |
||||
Stalmeesteb. 31?
|
|||||
Holte, en tegens het Verhemelte-Wand; 't welk
in opzichte zyner Legging, op den voet van de Tong, zynen gang verhindert door den mond, zoo vry als by den Mensch, te vervolgen; en gevolg- lyk voor 't grootfte gedeelte in de achtergaten der Neus trekt, waartegen* het op nieuw fluitende, zoo w-I als tegens het Middelfchot, dat de twee diepe Neus • Holtens formeert. In deeze Holtens word het Geluid, als in een Spreek-Hoorn zamen ge- bragc, en daar uit gedreeven, door de Dwaal of Buiten - Openingen , in eene min of meerdere gT>o- ten afftand, volgens de lengte en uitgeftrektheid van dezen Doortogt. Het Hoofd van het Paard, als dan horizontaal geplaatft, en de gemelde Ope« ningen zich in dezelve ftellinge bevindende, zal het grootfte gedeelte der in deze Kanaalen uitge» iperfte en uitvliegende Lucht, een zeer verre hoo«
rend*Geluid voortbrengen, temeer, dewyl het, ia eene byna met het Steunpunt parallele Linie gedre- ven is. — Eindelyk kan men hier nog byvoegen , dat de Paerden, welke men om de Refpiratie te ver- meerderen en gemakkelyker te maaken, de Neus* gaten opgefpleeten heeft, hun Briesfchen byna niet hoorbaar, of ten minften op verre na zoo luid niet js, als van andere, welke deze Operatie niet on- dergaan hebben; waarom men in den Oorlog by de ligte Trouppen , veeltyds de Paerden de Neusgaten laat opfplitfen, om hier door te beletten, dat by den donker öf geheime onderneemingefl, door het Briesfchen haarer Paerden, hun Aantogt of Naby- heid aan den Vyand kan ontdekt werden. Scheenbeen ; (Tïbia) by de Franfchen la
Jambe, en weder by anderen het Achrer-Schen- kelbeen genaamt; het is zeker dat de onderfcheide benaamingen van dat Been, en de zich daar omtrent bevindlyke gedeeltens niet vry van .verwarringen zyn ,-welke men zal konnen voorkomen, als men op de ware Legginge van dieKnokken» en die van «te daar naaft.aan ièggende, acht geeft; en indien men
|
|||||
DeNeDERLA ND S C H E
|
|||||||
S20
|
|||||||
men niet fchroomde, nog meer verwarringe in dë
ontleedkundige benaamingen te brengen, zoude men dit Knokken zeer gevoeglyk konnen noemen het Boutbeen.— HecSchenkelbèen(Tïfe'a), op zich zelfs aangemerkt, beftaat in een Lichaam en twee eindens. Het Lichaam is Cylindervormig, en iets plat aan het achtergedeelte. Het boveneind, dat veel grooter als het Lichaam" is i maakt een zoorc van een platachtig Hoofd uit, dat voorzien is van twee vlakke kuiltjes, over welke, de beide Dye- beens verhevendheden rollen. Deze vlakke kuilt- jes zyn gefcheiden dooreen verhevendheid, welke ontvangen is in de uitfnydinge, die tusfchen de bei- de Knobbels van dat Been gevonden word; zynde deze uitpuilinge zelfs uitgehold» in welke holte zich' verfcheide banden inhegten. — Het vöorgedeeke van dac boveneind, heeft eene oneffe en hobbelige uitpuilinge , 't geen men de tuberofiteit van hee Scheenbeen noemd, aan welke zich de fterke trek- ker van de Uitftrek - Spieren inplant, naar dat het: over de Smeerfchyf heen gepasleerd is. Op de zy« de dezer tuberofiteit, uitwendig, is eene uitfnydin- ge gelyk als een Gootje, dat doortogc geeft aan. eene Spier. Het achtergedeelte van dat zelve eind is ook uitgeholt met eene Groef, welke men de Scheenbeen - Groef noemt, dezelve is gemeenlyk omringd van veel Vet; hegtende zich daar eene zeer fterke band, dat dit been aan dat van de Dye voegt. In deze zamenvoeginge zyn 'ef twee halve maanvormige Kraakbecnen, welke dienen om eene iets ruimere holte, welke de beide Knobbelen ont- voegt, te formeeren; deze twee Knorbeenen zyn, zoo van de eene als andere zyde, door banden aan het Been, over 't welke wy hief handelen , gehegt; Het berieden eind vertoond drie, doof twee diep- tens van elkander afgefcheidert verhevendheden , waar van die in 't midden, het middelfte en de bei- de zyliögfche, (waar van de eene binnen, en de andere buiten is,) de Knobbel - Uitfteekzels Zyn. —- De uitpuilingen van hec vooraaamfte Beefi vatt de
|
|||||||
S f a l ii e e s' t e ft. gat
<9e Hak, worden ontvangen in de beide laatftgemel»
de holtens, het geen eene hengelende Gewrigtin* ge voortbrengt, die volmaakter is als alle de ove* fige, welke men aan het Dierlyke Geraamte vind| en waar door, (te weeten door de Beenderen van; de Hak} het Scheenbeen met de Achterfchenkèlfche, Pyp is zamen gevoegt. Dé beweegingen, t welke het Scheenbeen vermogende is te verrichten, zyti die van Uitflrekkinge en Buiginge ; waar toe agc Spieren, als vier tot de Uitflrekkinge, en ook Zodj yeele tot hèt Buigen gefchikt zyn : Wordende Öe werkinge van de Uitftrekkers veel geholpen door de Jegginge van de Smeerfchyve, voor- en op de Ge- wrigting van de Tibia met het Dyebeeh.'-— De Bui* gerszyn de Tweehoofdige Spier (Biceps),de Half- vliezige, de Nahaalende en de Afnaaiende Spierj De Tweehoofdige Spier, i» aan haat'boveneind; dubbeld, gelyk men daar voor ook eene dubbelde iaplantinge vind; de langfle van deeze Spiefdeelett hegt zich aan het eind van het Heilig Been, en.hé'c' tweede aan de ruuwte van het Heupbëën j aanftonds daar na, véreénigen zy zich weder, rnaakende^clafi niet meer als een enkel Spier-Lichaam uit, waar Vah hët eind een Pees-Vlies is, dat zyne nëgtinge heeft aan het inwendige bovéngëdeelte van.Hé; Scheenbeen, én zich zamenhangt met .de ovefigëj Spieren, welke tot het achtèrgedëelte van dezelye Knokkè (Tjfe'a) behooren. —- De Haïfvliezigê S^pier hegt haar van boven aan de ruuwte van het Heup-; been; zy komt af langs het achtergedeelte van de Dye, eindigende meteen Pees- Vlies dat,zeer ajin- merkelyk is * en aan de Spier de benaarniflge' van Half-Vliezige gegeeven heeft; het welke zich in- begt aan deinwendige Knobbel van het DyebeenY e'n aan het inwendige zy-gedeelte van het Scheen- beens Hoofd, j——— De nahaalende Spier van hec. Scheenbeen is dje, welke men in de Mènschjte Snyderfpier rioemd, en om dat deze Spier het Been buigende na binnenwaards brengt, £00 ïs het licht fe begrypen waaróm men ze een Afhaaler nóemd#' Il D&U. t ÏÏ&! |
||||||
322 DeNederiandschk
Haare boven-inplantinge is aan de binnenvlakte van
de punt van het Darmbeen; van daar gaat ze over de Darmbeen-Spier langs het voorgeëeelte van de Dye fchuins van buiten naar binnen; in dezen gang kruift ze over een van de Voor - Dye - Spieren, en eindigt haar aan het inwendige Zygedeelte van het Scheenbeen, waar door zy in ftaat gefield word om het zelve te konnen buigen, fchoon derzelver leg- ginge aan het voorgedeelte der Dye is. De laatfte Buiger van het Scheenbeen is de Afnaaiende Spier, men noemt ze dus, om dat ze het Been buigende, het zelve naar buitenwaards brengt. Deze/niet al te groote Spier, is gelegen onder de Gewrigtingê van het Scheenbeen met de Dye; ze is gehegt aan het achtergedeelte van den uitwcndigen Knobbel van het Dyebeen, daar zy haar fchuins van boven naar beneden, en van buiten naar binnen begeeft, tot aan het binnengedeelte van het Scheenbeen- Hoofd, daar ter plaatze eindigende. In dezen gang hangt zy haar aan het Gewrigt-Kasband dezer ge- ledinge, en dus kan zy dienen tot opheffen, en om te beletten dat het zelve, geduurende de Buigende beweegingen, niet geneepen of tusfchen de beide Beenderen geklemt word. De Uitftrek-Spieren van het Scheenbeen zyn: de voorfte gelyke, de uitwen- dig laage, de inwendige lange, en de Achterfchen- kel - Spier (Crumus Musculus), alle vier zyn ze ge- legen aan het voorgedeelte of aan de zyden van'de Dye. De voorfte gelyke heeft van boven haare inhegtinge aan den voorrand der Knobbel - Holte van het Darmbeen. De uitwendige Lange, hcgt zich aan 't gantfche buiten -gedeelte van het Dye- been tot aan de Draaijer van dat Been. De inwen- dige Lange, die recht tegens over legt, heeft haare inplantinge aan het geheele binnen - gedeelte van het Dyebeen (Femur). Waar van de Achterfchenkel- Spier eindelyk het gantfche voor-gedeelte beflaat. Deze drie laatfte Spieren, namehtlyk de twee Lan- gen, en de Achtcrfchenkel-Spier, zyn zodanig aan malkander hangende, dat het zeer bczwaarlyk valt |
||||
Stal m i e s t ï «.
|
|||||||
3*3
|
|||||||
dezelve van een té fcheidèn. Deze famenhahg ver-
meerdert aan liet beneden gedeelte, daar zich dé voorfte gelyke Spier mede by komt voegen. De Trekkers van deze vier Spieren vereenigen fiaarj eri maaken een fterk Trekker - Vlies, het welk het gant- fche voor-gedeelte van de articulatie beflaat; en zich zeer fterk hegt aan de geheele Voorvlakte van de Smeerfchyf (Rotula), die anders geen bindzel heeft; vervolgens eindigt het aan die ruuwe, wel- ke men vind van vooren aan het Scheenbeen-Hoofd in dier voegen, dat deze vier Spieren altyd te fa- men werken, wanneer het'Been uitgeftrekt en voof- waards gebragt moet werden; het geen echter niet gefchied zonder dat de Sriieerfehyf (Rotuia) bewo- gen word; deze, die in de zamentrekking dezer Spieren, over het beneden gedeelte van het Dye- been glydende, den Trekker dezer Spieren opligt, en dezelve van hét beweegingspunt verwydert • geeft gevolgelyk meer kracht en fpeeling aan derzelver werkingen. Wat aanbelangt de Fraaiheid en Ge- breken van dat Scheenbeen - Gedeelte ; het zelve moét inde Proportie overeenftemmen met deHeu- pen en met de Dye van het Dier: namentlyk, dat zoo het te mager en te weinig gevuld is, het dan tegens de Schoonheid ftryd; bok is het gewis, dat zoo dit Achtergeftel zich al tegeflooten vertoond, het altoos een teken van zwakheid en weinig krag- ten in het Dier te kennen geeft. Dus behoord dat gedeelte naar Proportie zwaar en vleeschachtig te zyn, anders zégt men dat het Paerd kwalyk gebilt of flegt gebroékt is; Scheek-Pyp; word aan het Paerd hét bene-
den-gedeelte van de Voorfchenkel, riamentlyk dat Been-Gedeelte 't welk tusfchen.het Knie en de Ko- gel geplaatft is, genoemd. Schoon deze Scheen- Pyp zamengefteld is uit drie Beenderen, komt ech- ter maar het eene en 't voornaamfte de naam van Scheen - Pyp toe, want de beide andere zyn daar aan vereehigr, en gelegen aan 't groote van achtc^ X i ren, |
|||||||
324 D E N E D E R L A N D S C HE
ren, langs de zydeeien; zynde zoo wel het een»
als het andere van dezelve figuur fin gedaante, eti roen kan ze gevoeglyk de Graad - Beentjes van de Scheen - Pyp noemen. — Hec boven einde van die Been is het aanmerkelykfte, het heeft vërfcheide kleine voeghockjes of vlaktens, die op diergelyka deeltjes, welke aan 't Scheen - Pypbeeh, als roede aan de Beentjes welke de Knie formeeren, gevon- den werden, pasfen; zy zyh telkens verloopende of verminderende tot aan het beneden eind; dat dan iets zwaarder wordende, een zoort van kleine Knoop maakt. Langs deze gantfche uitgeftrektheid zyn ze naauwkeurig aan de Scheen - Pyp gevoegt* en als daar onder begreepen, welk Been over zyn geheelc lichaam Cylindervormig, en over al zeer effen en glad is.— Zyn boven eind is plat, en ver- deelt in vërfcheide vlaktens, welke op de Beentjes Van de Knie pasfen; terwyl het beneden eind meer iond en glad, en teffens oolC met eene half kring- vormige verhevendheid voorzien is, die de Gewrig» iinge van dat Been met hetKootbeen , het welk ee- ne hengelende is, uitmaakt.—i— De Beweegin- gen welke de Scheen - Pyp zoo wel van onder door de Gewrigtinge met het Kootbeen, en van boven by de Knie met het Voor - Armbeen (jCubitus') heeft, waar van deze zoo wel als de andere eene henge- lende geleedinge is, befiaan in Buigen en Uitflrek- Jcing. Deze Beweeging gefchied door zes Spieren, r)3inentlyk door drie Buigers, en zoo veele uittrek- kerst, welke alle haare Benaaminge volgens derzel- •Ver legging en van haare fchikking ontvangen. Dé drie BuigeTs zyn onderfcheiden in inwendige, uit- wendige en fchuinfehe.— De inwendige Buiger is gehegt van boven, aan het beneden gedeelte van de inwendige Knobbel van 't Oxelbeen (Humerus) en eindigt zich aan het gebooge Beentje van de Knie. De uitwendige Buiger bcgt zich aan't achtergedeel- te van de ukwendigen Knobbel [Condüus) van het Oxelbeen, en plant zich van 'sgelyken in aan hei; gebooge Beentje; doch de Trek&ers vaa deze twee |
||||
St^imïesth.
|
|||||||
3*5
|
|||||||
Spieren, na dat ze haar aan het laatftgemelde Beent^
je van de Knie gehegc heoben, verlengen haar San «Ie uitwendige zygedeelte van het Scheen-Pypbeen. De fchuinfcne Bui^er is gehegc van boven aan de uitwendige Oxel - Knobbel, loopende af tot aan de Knie, daar hy door eene byzondere Ringband gaat, pm zich in te planten binnen en van boven aan het zy-gedeelte van deScheen-Pyp; dus is het zeer gemak- kelyk te begrypen, dat deze gemelde drie Spieren de Buiginge dezer Party bewerken. Wy komen nu tot de Uitftrek-Spieren; welke ten gecale van drie zyn; en genoemd kunnen worden, de voorfte Ge- lyke, de zydelingfche Gelyke, en de fchainfche yitflrekker. De eerfte is gelegen aan het voorge- deelte van het Voor-Ajmbeen , en van boven ge- hegt aan de inwendige Knobbel van het Oxelbeen j. van daar hy afgaat, onder de Trekker van de fchuin- fche Uittrekker heen, gaande binnen eene holte, welke aan het beneden eind van het Voor-Armbeen gevonden word; hy is daar bedekt van eene by- zondere Ringband, en zonder daar buiten te komen» eindigt hy zich aan de ruwigheid die van vooren aan het bovengedeelte van "het Scheen - Pypbeen gevonden word. De zylingfche Gelyke, is aan het buiten gedeelte van de Voor-.Arm (Cubitus), hy hegt zich aan het onderfte gedeelte van den uitwen- digen Oxel-Knobbel; valt af langs het zygedeelce van de Cubitus, gaat fchuins onder de Gewrigtband van de Kuil, en hegt zich aan het uitwendige zy- gedeelte van de Scheen-Pyp. De laatfte/zynde de fchuinfebe Uittrekker, heeft zyne bovenfte in- plantinge aan de buitenzyde van de Cnbifus, van het midden gedeelte af tot aan het beneden eind; van waar hy zich fchuins van buiten naar binnen be- geeft, gaande over de Trekker van de voorfte Ge- lyke Uitftrekker, hy loopt fchuins over de Gewrig- tinge van de Knie, door èene byzondere Ringband w en hegt zich eindelyk aan het inwendige zygedeel- te van *t Hoofd der Scheen-Pyp. Dezs Spier kan »iet alleen de uitftrekkinge van de Scheen - Pyp be- X 3 werken. |
|||||||
32<5 DeNKDERLA ND 5 C H 8
werken, maar dient teffens ook om dezelve ter zy.
den én naar binnen te brengen. Schenkel; Crus, Crwra, de Dye ook Femur
genoemd, is, wel befchouwd, aan 't Paerd de fterk- ite en grootfte Knokken van de Achterpoot. Doch om dat men, volgens de gewoone Spreekwyzen van bet Ryfchool, de Voor- en Achter-Pooten van het Paerd, in't geheel, Voor- of Achter-Schenkelen noemd, 'en daarenboven om klaarder de zamenhang en werkingen dezer Schcnkelen te konnen vercoo- nen, zoo hebben wy alle de Knokken welke de Voor- en Achter - Pooten van het Paerd uitmaaken, voorgcfteld. Schenkels; dus worden op het Ryfchool de
Beenen van den Ruiter van het Dikke Been of de Dye af tot aan de Verzenen toe genaamd. By het oe'ffenen der Ry-Konfl is't eepe volflrekte nood- zaakelykheid, dat de Ruiter zyne Schcnkelen tot hülpe en bedwang, aan 't Paerd wel te pasfe weet te brengen en te gebruiken, Hier om zegt men, de rechter of linker Schenkel, of ook wel beide te gelyk, aan te leggen, met dezelve aan 't Paerd te doen gevoelen. Van het recht gebruik der Schen- kélen van den Ruiter, vind men in het II. Stukje van het I. Deel, op meer dan een plaets gemeld. Schenkel en; dit woord betekend ook eene
Voornaame Les van de Ryfchool; hier in beftaan- de, dat de Ruiter zyn Paerd, door het aanleggen van eene zyner Schenkelen, en bet draaien van de Vuift, of naar de rechter of naar de linker hand zy« delings doet gaan (of'pasfageeren) moetende het Paerd: in dezen gang zyne Beenen kruizelings over elkan- der heen zetten, hier in wel beurt houdende en met de Voor en Achter - Pooten telkens dezelve Linie bly ven houdende, die 't hadde toen het zich begon te beweegen. Deze Les is zeer noodzakelyk by de '•' i*...... ..... r Rui? t : - ■ - ■ •
|
||||
S ï A L M E E S T E R. 32?
Ruitery te oefFenen: meerder hier van vind men in
het Eerfte Deel pag. 132. Schirmeester; is op zommigen Posteryen
in Duitschland, eenen in Eed en Plicht ftaande Poft- bediende, wordende gebruikt by de ordinaire Post- wagen; om toe te zien, dat den Wagenvoeren» de Poftknecht onder weg geene fraudes begaat, de Reizigers haar gemak hebben; dat dezelve niet ge- molesteerd worden, ook onder weg op de Statio- nen van de Poftmeesters naer genoegen en volgens de redelykheid gerieft worden; ook moet hy zorg draagen, dat de Bagagie die de Reizigers by zich voeren, wel geplaatft is, en dat van dezelve, ge- duurende zyne pretentie, niets verlooren gaat. Zo- danig een Schirmeester word gemeenlyk by de Poft- wagen mede gegeeven, ter plaatze, daar het Poll* Ampt van een Souverein Heer begint; dezelve moet alle Stationen mede voort tot daar het Poft-Ampt van zynen Souverein een einde heeft; alwaar hy aan den Opperften Poft - Amptenaar Rapport van de Reis moet afleggen; aan eiken Pasfagier zyne aan hem toebetrouwde Bagagie overgeeven, en vervol- gens op eenen te rug gaanden Poftwagen , zyne Fundtie van nieuws aan waarneemen. Deze Sehir- meesters vind men op de Koninglyke Pruisüfche Posteryen. Schir- of Tuigmeesters, worden ook genaamt, zekere Stalbediendens by de (tallen van Vorften en groote Heeren, tot middelfoortige Ver- richtingen gebruikt wordende; hun Funftie is op de Koetfen, Wagens en andere Rytuigen van het Hof, als mede op de Paerde-Tuigen, Zadels, &c. een oog te houden, en te maaken, dat alles ten alten tyden in een goeden en bruikbaaren ftaat gevonden- word. Een andere zoort van Schirmeesters heeft men ook op groote Hoven of Landgoederen, al- waar tot den Landbouw, als anders, veele Togt- dieren en Knechten gehouden werden: Een Perfoon die op de Togtdieren , Knechten en Werktuigen het oog houd, dezelve, eenigzints onder zyne order X 4 heeft, |
||||
323 De Nederlandsche
heeft, aan de Knechten en het Arbeids • Volk hef
dagelykfche Werk aanwylti en ook toeziet dat het zelve behoorlyk gedaan word; heeft de Tyiel van Schirmeester. Veeltyds word de oudfte of bekwaam* fte Knecht voor Schirmeester aangefteld. " Schoft; (de) aan het Paerd, word genaamt
dat verheven deel, 't geen men ziet over deSchou* ders, daar den Hals eindigt, 'en den Rug begint, behoorende de Schoft nog tot het voor-gedeelte van het Dier. Deze vcrhevendheid is daar voortgebragt door de Graadvormige Uitfteekzels der voorfte Rug* y/ervelen; welke Graaten tot aan deb agtfte Wer- vel toe, trapswyze langer werden, en de volgende óp die wyze in haare lengte ook weder verminde-i Öerén, geevende deze verlanging der gemelde Wer- vel-Graaten, aan den Schoft, de toe en afneemen- de verhevendheid. Het maakzel van de Schoft,, behoord te zyn, wel verheven, lang, fcherp ent mager; verheven, om dat den Hals dan ook ge- irieenlyk wel opgezet en verheven uitkomt, en iri tegendeel als hy laag is, de Zadel niet op zyn be- hoorlyke plaats wil blyven leggen, maar geduurig naarvooren op de Schouderbladen fchuift, en de-r zelve drukten klemt; fcherp en mager, om dat ee- ne al te bolleen vleesfige Schoft zeer onderhevig is, om gedrukt, gekneuft en gekwetft te worden; het zy door den Zadel, door het Schoftftuk van 'c Tuigfi' door eenewryving van het Dier zelfs tegens' een hard lichaam of anders; waar by komt d^t de Kwetzuuren aan den Schoft rnecötyds zeer gèvaar- ïyk -zyn, in opzigt dat de voorgemelde Graatvormi* ge Uitfteekzels overdekt zyn door het Nekband ,• 't welke gefchikt is tot ohderfchraaging en tegenhou- di'ng van het Hoofd der viervoetige Dieren, welke órtï bun Voedzel op te neemen genoodzaakt zyn ne- der té bukken. Ten tweeden, om dat aan de gemel- de Graatvormige Uitfteekzels, zich nog een ander Ligament hegt,' 't welke te gelyk met de Spieren, ^er onderfteuninge en'om hoog vaftmaakjng van het, 1 '■ Sch0U:
|
|||
Stalmeester.
|
||||||||
3e>
|
||||||||
Schouderblad, en tot een vaft en bepaald hegtpunc
yterftrekt; waar uit men lichcelyk kan opmaaken, dat, zoo daar ter plaatze zich eene Wond opdoet, of een Gezwel tot eene Wond word, en de Etter tot eene zekere veelheid gekomen, geene uitvloei- jing heeft, dezelve zich binnen den Schoft ophoud, daar holtens en kuilen zal maaken, welke veeltyds zeer ongéfchikt tot eene Qpeninge gelegen zyn, en dus zullen veroorzaaken, dat het Ettervogc, we- gens gebrek van uitgank, de Nekband en de Spie- ren zal aandoen; de hier voor gemelde Graatvor- mige Uitüeekzels, vernielefl 'de Ophangband vari 'c Schouderblad, en worden eindelvk zodanig inge- vreeten en doordrongen, dat het Dier in groot ge- vaar is, van geheel verlooren te gaan. Schoft-Stuk, word genaamtdat breede (lub
aan eeD Tuig, het geen, 't zy op een Koetspaerd of op een Chaispaerd, over de Schoft gelegen is. Aan de Tuigen welke op Koetspaefden gelegc wor- den , beftaat het bovenfte of mkldelfte van dat Schoftftuk, uiteen, in het midden gebroken Kus- fen, 't welke van boven met een breed Leer over- dekt is, en op het welke aan elke zyde eën Ring is vaft gemaakt, door welken de Kruisteugelen door- gaan. De Dekzels der Schoftftukken aan Koetscui- gen, als kleine Zadels zonder wrongen gefatzoen-: neert, ftaan zeer fraai, zyndg de beneden einden der Schoftftukken door Ringgespen aan de Zyftuk- ken vaft, door welke ringen de ftrengen pasfêeren. Aan de Tuigen van eenfpannige Rytuigën , zoo als de Chaifen , &c. verftrekt het Schoftftuk tot een Draagriem, ten welken einde 't zelve van verfchei- den op een genaaide Riemen gemaakt is; de beide, einden maaken elk door eens grooteGesp een Strop, door welke de Chais-Boómen gèftooken worden. Deze Schoftftukken dienen we! bezorgt te zyn, en' voor al de Kusfens; want zoo de Chais niet wel op haar ruftpunt of evenwigt gezet k, zoude betPaerd *iet alleen op de Schoft ligtelyk gedrukt raaken ,, X 5 maar |
||||||||
\
|
||||||||
33<3 DeNederlamdschb
maar tefFens ook door het Borftftuk aan de Borft
gewreeven en gewond werden, om dat die Borft. riem mede aan net Schoftftuk vaft geheet zynde, dus veel aan dp kwaade gefteldheid , legging en be- weegingen van het Schoft of Draagftuk onderhe- vig is. Aan de Karretuigen welke voor zwaar ge- laade Karren gebruikt worden, is, in plaats van Schoftftuk, een ordentlyker Zadel gefchikt, op welke de Draagriem gelegt is, en daar op draagen moet. Schotbeïn; (Bregma) hier van worden 'er
twee aan het Bekkeneel van het Dier gevonden; zy worden dus genaamt, om dat ze eene fcheidewand aan het Bekkeneel formeeren, zomtyds werden ook dezelve wel met de beaaaminge van Opperhoofd!' leeny Pambeetiy &c. beftempelt, men vind ze aan elke zyde een geplaatft, tusfchen het Voorhoofds- been, Achterhoofdsbeen en de Slaapbeenderen; zy hebben eene vierkantige gedaante, en twee Opper-, vlaktens, eene uitwendig en een inwendige.--------
De uitwendige Oppervlakte heeft niets aanmerkens-
digs; en men befpeurt alleen aan de Inwendige ee- nige forfchen voortgebragt van de Slag - Ader - Va- ten van het dikke Moeder-Vlies; het is in 't mid- den dezer twee Beenderen, en van binnen , daar zich de Sikkel aangehegt vind. By dezelve is nog aan te merken, dat ze in het Dier minder dikte heb- ben , als alle de andere Beenderen van het Bekke- neel; maar Ey zyn nochtans befchermt, door de Slaapfpieren, die ze ten eenemaal bedekken; en ge- volglyk den meeften indruk konnen breeken, die eene harde aanraakinge op de dunne Beenplatten zoudea jonnen hebben. Schouder; (de) is dat gedeelte aan hetPaerd,
h welk door het Schouder -Blad, (Homoplata) en de aan deze en het Öxelbeen (Humtrus) de Bewe- ging verfchaffende Spieren geformeert word: Het Schouder - Blad (Homoplata) 'is eene enkele Knokke, |
|||||
/
|
|||||
S T A L M E E S T E R. 33*
plat van vorm, en gelegen aan het voor- en zyge-
deelte van de Borfl, op de twee eerfte waare Rib* ben. In het Paerd is die Been noch boven noch, van vooren, en ook niet van achteren door de Sleut |e| - Beenderen bepaald, zoo als in den Mensch, want de Sleutel-Beenderen worden in het Riefe van 't Paerd niet gevonden. Dit Been heeft ook feene werkelyke Geleeding, gelyk als alle andere
.eenderen van 't Lichaam, en word alleenlyk door een menigte aanzienlyke Spieren in zyne legginge bevestigt en onderhouden, als mede door eeoe by- zondere Band, die zeer fterk is, en ingeplant aan de Graat - Uitfteekzels der eerfte Rug -Wervelen , die den Schoft uitmaaken-—, De Verdeeling, die men van dat Been maakt, beftaat in twee Vlaktens, twee Randen , en twee Eindens.—- De Binnen* Vlakte is iets uitgeholt, en deze Groeve dient tot Legplaats voor de Onderfchouder-Spier. — De Buiten-Vlakte is in twee oneffe gedeeltens gefchei- den, door eefte langwerpige uitpuilinge, welke men de Graat van 't Schouder-Bladnoemd. Het voor" fte gedeelte dezer Vlakte, dat het kleinfte is,, word de Voorgraatfehe Groeve genoemd, en dient voor Legerplaats aan de Voor - Graatfpier. Het Achter- gedeelte, welke grooter als het voorfte is, word de Achter-Graats Groeve genoemd, om dat de Ach- ter - Graatfpier in dezelve gelegen is.— De voorfte Rand is byna in zyne gantfche uitgeftrektbeid fcherp: hy eindigt van onderen met een oneffever- hevendheid, die men den Knobbel van 't Schou- der-Blad kan noemen, aan welken zich de Jange Oxel-Buigfpier hegt.— De achterfte Rand, die gelyk met de Voorfte is, eindigt met een fcherp "üitfteekzel, 't welk het ondergedeelte van de Ge- noidak Holte uitmaakt. — Het boven eind van hec Schouder-Blad is in de jonge Paerden langen tyd Kraakbeenig, vervolgens word dat Kraakbeen ge- deeltelyk hardbeenig, ea maakt dan niet als een en het zelve Lichaam met dit boven gedeelte: aan dac JKraakbeenige gedeelte is het, waar aan zoo wel als aan
|
||||
332 D E N E D B R L A N D S C H E
aan 't Schouder - Blad zelfs, zich hegt, de fterke
Zwagtel-Band van dat Been.— Deszelfs beneden ëind_heeft iets, dat meerder aanmerkelyk is, het eindigt met eene verhevendheid, die een weinig uitgeholtis, en deze Holte, welke men Glenoidea noemd, dient om het Hoofd van het Oxelbeen ia te neemen, en om de Gewrigting van 't Schouder- Blad met de Oxel tè maaken , welke Geleeding Kniesgewyze is; tusfchen deze Verhevendheid en den Knobbel is een gering Uitfteekzel, dat iets ron- der en korter is, als dat, 't geen men in den Mensch het Ravenbeks-Uitfteekzel noemd.—- Hier voor- hebben wy gezegt, dat het Schouder- Blad op zicfe zelven geene werkelyke Articulatie heeft , zoo als de andere Beenderen van 't Lichaam: nochtans zoo kan de Schouder naar vooren, naar achteren, en om hoog bewogen worden, ook kan zy haar by de Ribben naderen. Alle deze Beweegingen worden^ uitgevoerd door de Werkinge van vyf Spieren, als, de Oneffen Vierkantige, (Trapnius~) de Langwerpig Vierkantige (Rbomboides), de byzondere Ophef- Spier, de kleine Borft- en de groote Zaag-Spier. -------- De ongelyke Vierkantige Spier heeft haaren
naam naar derzelver Figuur, haar breedfte gedeelte is
na de zydevan de Graat gekeerd,en hegt zich met het zelve aan de Graatvormige Uitfteekzels der zes eerfte Rug-Wervels, daar derzelver Vezelen zich vereenigen en eene fpits uitmaakeh, die zich eindigt aan 't middenfte gedeelte der Schouder-Blads-Graat. —------ De nuttigheid dezer Spier is, het Schouder*
Blad, aan de zydevan de Graat, opwaards te hef-
fen.------- De langwerpige Vietkantige Spier heeft haare Inhegting aan de Graat - Uitfteekzels, welke,
den Schoft formeeren, en eindigt zich aan 't Kraak- beenige van 't Schouder-Blad: haare Directie en Be* werkinge is gelyk als die van de Voortgaande.— De Schouder-Byzondere Opheffpier, heeft haare Hegtinge van boven aan de Dwars- Uitfteekzels der vier eerfte Nek-Wervels, en eindigt onder aan't Voor - Boven gedeelte van 't Kraakbeemge gedeelte de$
|
||||
StALMEKSTKR.' I 333
|
|||||
iet Schouder -Blads, 't welk dezelve om hoog en
naar vooren brengt. — De vierde Schouderfpier word de kleineBórflfpiergenoemd, ten aanzien BUS) rer Legging voor op deBörft van het Dier, zy heeft haar vafte fteunpunt aan de zygedeeltens van 't Borft» been, en aan de Kraakbeenen der twee eerfte waa- re Ribben: zy komt langs den geheelen voorftei» Rand van 't Schouder -Bladv tot aan 't boven ge- deelte daar zy eindigt: zy trekt de Schouder neder-* waards, en van vooren tegens de Borft — De groote Zaag-Spier, dusgenaamd, wegens haare in» hegtinge, welke geheel Tandsgewyze gefchied, ii de grootfte van alle de Schouderfpieren: haare Tan* den zyn ten getale van negen, welke zich ook in- planten aan de beneden eindens der negen eerfte Ribben, en om dat deeze Spier zich niet hegt aan de tusfehedribbige, is het dat wy de tusfehenruim- te, welke deze negen fpitzen formeeren, gewaar worden. — De onderfte dezer Tanden vereenigeri met die van de groote fchuiafche Buikfpier. Van- al- le deze Hegtpunten gaan de Vezelen ftraalsgewyze om niet als een Lichaam te formeeren, dat bree- der, maar nog veel dikker is., en zich eindigt bo- ven aan de inwendige Vlakte van 't Schouder-Blad'. *------ Het gebruik dezer Spier is, de Schouder te- gen de Ribben te haaien. Maar fchoon ieder dezer hier gemelde Spieren eene byzondere Bewerking fchynt te hebben, zoo hebben ze ook gemeenzaa- ree en zoo veele verfchillende, dat het volftreke onmogelyk is, alle dezelve met naauwkeurigheid te befchryven: want by voorbeeld, de crngelyke vier- kantige Spier, kan door de üitgeftrektheid haarer vafte Heg?punten de Schouderna vooren, om hoog en achrerwaards beweegen , gelyk de groote Zaag- fpier, zy kan trekken voorwaard*, om laag, en nar achteren, en zoo ook de anderen.™ Van de Fraai- heid en de Gebreken van de Schouder eenesPaerds zie de Nederlandfche Stalmeester I. Deel. 't Si,aap-Ax)ïr; ArttriaTtmporalUenFèna Tem?
prattsf
|
|||||
$3<f> ÖENEDÉRLAIÏDSCh*
ëralis, zyn beide Bloedvaten aati 't Hoofd van hét
ier, waar van de gang der eerftgenoemde kan na- gezien werden by Gröote Pols-Ader, en de loop Van de andere onder het Artykel van Holle Ader. Slaap-Beenderen; Osfa Temporalia , zyrt
èeh paar Knokken der Bekkeneels van het Dier, die aan dat gedeelte van het Hoofd eigen zyn; zy zyn felegen , een aan elke zyde van onder het Achter-
oofds - Been, en de beide Pan - Beenderen, welke aich gewrigten met de Achterkaak. Aan elk Slaap- Been vind men eene binnen, eene buitettvlakte, eri twéé verfchillehde Partyen; waar van de eene, 't geen men het fchilferachtige gedeelte noemd, het gröotfte uitmaakt, en het andere, dat men 't fteen- aehtige gedeelte noemd, om dat het zelve by uit- ftek hard is, legt achter het eerftgemelde.— De uitwendige vlakte vertoond twee Üitfteekzels, twee Uitfnydingen, eene Groeve, en een Kanaal. Het eerfte van deze Üitfteekzels, word het Jok - Uitfteek* «el genaamd, om dat het zich door eene g :lykvor« mige verherendheid van het Jokbeen aan dat Been voegt, welker beide uitwasfen hier een zoört van Boog formeeren; dien men dejokbrug kan noemen. >-------Het tweede is minder als het eerfte, waar
van het, om zoo te fpreeken het Voetftuk is, het
word genaamd het Tepel vörmige Uitfteekzel; 't zél- ve dient tot hegtzel voer de Spieren, en beftemd teffens de Gewrigtinge van de Onderkaak, — De eerfte Uitfnyding is tusfehen het Lichaam van dat Been en 't Jok-Uitfteekzel; dezelve helpt de gröo- te holte uitraaaken, die men binnen de Ooggaten Van het Paerd vind. De andere is meer oneffen, eii bevind zich gantsch van achteren aan het Been 3 zy maakt het meerder gedeelte uit van dien fpleetj die gefchikt is om doortogt te geeven aan de Nek- Bloed - k&ex^Vena Jugularis~) en aan de Zenuw van het agtfte Paar. — De Groef is eene holte, gele-» gen vanVooren hetTepelvormigeUitfteekzel; ont- vangende den Knokkel van de Achterkaak.— Be* , K laDgen* |
||||
Stalmeesïïj,
|
||||||||
33*
|
||||||||
langende het Kanaal, het zelve word fcemeenlyk de
Beenbuis genaamd; dezelve dringt van buiten tot binnen in het fteenachtige gedeelte van dat Been, binnen t welke het Zintuig voor het Gehoor befloo- ten is.-- Aan deze zelve uitwendige zvde, zyn nog verfcheide kleine gaten, die tot niets anders dienen, als om doortogt te verfchaffen aan de Bloed- vaten welke in * wezen van dat Been komen: uit een van die gaten , en wel uit het geene geleeeen is boven de Beenbuis, komt een Zenuwdraèt, aflcom- ftig van het harde gedeelte der Gehoor - Zenuw i dit gat kan genoemd worden het Priemgat, ten aan- zien zyner legging van boven het Priemswyze Uit- iteekzel van het Achterhoofdsbeen. •—___ De bin-
nenvlakte van het Slaapbeen, is minder oneffen :
men vind aan dezelve eene aanzienlyke Kuil, die men de Kuil van het Slaapbeen noemd , dezelve maakt voor een gedeelte uit de groote holte det Hersfenpan, en hmsveft gevolgefyk een gedeelte van de Hersfenen. Boven deze Kuil is een fchun- fche en fcberpen uithoek, aan welken zich hegt de pmflag van het dikke Moeder - Vlies, 't welk de dek- king van* het Achterbrein uitmaakt; dezen uithoek onder cheid ook van binnen , her fteenharde, en het fchilferachtige gedeelte. Aan dit fleenharde ge- deelte is een gat, dat men het Gehoorrat noemd, door 't welke-na binnen komt de Zenuw van het zevende Paar, die voor het Gehoor-Zintuig gefchikc is. Deze Party » eigentlyk dat gedeelte't welk men de Kots noemt; 't welk ook aSn dat Beefde benaam.nge van Steenhard-Been (OspetroS &- geven heeft. Deze party is zeer oneffen van bd- ten , maar van binnen zyn'er zeer reguliere holtens. Deze zyn voor eerft, de hier te vooren gemelde Beenbuis^of uitwendig Gehoor-Kanaal, binle? wel- ker grond het Trommel-Vlies is; maakend" 3e ge- heele Plaats, welke zich voor dat Vlies bevind" gde Trommel uit. In deze Trommel zyn drie"onenin gen; deeerfte van die is van een andere Buis rf£ gedeeltelyk Beenachtig en gedeeltelyk Huidacht'g |
||||||||
*
|
||||||||
33<S DENEDÈRLAlïDSfeHB
is, en die gemeenfchap heeft binnen hét diepfte
der Neus - Hokens, het is die Buis, welke men in' den Mensch de Trompet of het Hoorn van Eufta- 'chius noemd.------- Belangende dé twee andere ;
zoo heeft de eene een ronde figuur en word dus de
ronde opening, en de andere mede wegens deszelfë gedaante de ovale opening.genoemd.—'— De ron- de opening word geflooten door een Vlies, dat eetf vervolg van het Been - Vlies is ; het ovale gat is ge- flopt door het Voetltukje van het. Stiegbeugel beentr je. Deze beide ©peningen gaan dooi- in eene nog grootere holte, welke men het Portaal (restibulum) noemd, aan de.andere zyde van dat Portaal, eet zoo verders aan 't beenachtige Gedeelte, is 'er nog eene kleine holte j welke gedraait is omtrent mee twee kringen; die men de naam van het Slakkenhuis (Cocblea'j geeft, waar van de opene mond in her, Portaal uitkomt.-------• Daar zyn nog meer andere
rjoltens, die, met twee halve draaien, kleine by-
zonderé holletjes uitmaaken, welker monden mede in het Portaal uitgaan. Deze zamenvoeging van* draai- en kringgangen, en de holtens die geformeerc worden van het Portaal,, van tiet Slakkenhuis, erf (je half gedraaide of half kringswyze Kanaalen, is hét geene wat men de Doolhof noemd, en 't welke' voor 't grootfle gedeelte het Zintuig voor het Ge- Hoor uitmaakt, om datzealle met het weeke gedeelte der Gehoor-Zenuw overtrokken zyn. De overige Partyen welke dat Zintuig nog voleinden , zyn by- zondere, en,ten eenenmaal van het Steenbeen af- gefcheidene Beentjes j welke ten getallen van vierin de Gehoorbuis gelegen zyn; en na de figuur welke zy omtrent hebben, genaamt worden, te weeteu de Hamer, de Stiegbeugel, 'tAambeelt,' en hei röndachtige Beentje van SyMia. f;-Slaap;' is in het Dierlyke Lichaam de overge-
ftelde Hoedanigheid van Waaien; daar nu het Waa- ken veronderfteld, een vermogen om de Zintuigen* <a willekeurige Beweegingen in gezonde Werktui- gen |
|||||
»■
|
|||||
S T A t M E E S T È ft. 33f
gen vry te oeffènen; zoö zal het onvermogen otri
zulks te doen, en de ruft van alles, fchoon dé ^Werktuigen gezond zyn, den Slaap betekenen. —:- Het uicwerkzel van den Slaap is de matiging, vari alle beweegingen in het Lichaam: doch het Hare blyft in den Slaap altyd zyne beweegingen voort- zetten , en houd niet op alle de Vogten voort té • dry ven, en dit geeft de geduurige beweeging vari dat Borft-Ingewand; de vérfpreiding van alle de Vogten in het Dierlyke Lichaam; de omloop vari 't Bloed,, de Wormswyze beweeging (Notus Perii_ fialHcus) van de Maag; het Gedarmte en der Sluit*" Ypieren , en eindelyk de op de gewöone wys geöef> fend werdende Ademhaaling. Deze zamenftellitlg der ruft van fommige deelen, en weder de beweeginge' van andere j maaken de kennis der werktuiglyké Öorzaaken van den Slaap zeer moeielyfc.. Het II zeker dat de natuurlyken Slaap volgt op het Waa- ken , en op den Arbeid welke het Dierlyke Lichaaril heeft bedreeven: Want in het Waaken is 'er byna e,en geduurige beweeging der vry bewogen worden- de Spieren, eene Wagtnouding der Zintuigen» efi de aandoeningen geeven zonder ophouden nieuwe prikkelingen aan de Zenuwen, Aderen en het Hart» Dut word door veele beweegingen en vryvingeri het Bloed,, dat van natuur zagt is> tot een Alca* liscb .bederf aangefchcrpt, en het vloeibaarfte ge* deelte daar van, en zelfs de fynfte geeften , gaari fchielyker verlooren dan zy herfteld worden; dus komt 'er van langzaamerhand in het Lichaam eené zwakheid en vermoeijing, en daar uit eene geneigd heid en aandoening, ja zelfs eene noodzakelykheid fot den Slaap. Want het is zeker dat eene al té lange Waakzaamheid, eene fcherpheid en bederf iri de Vogten, deze weder eene verzwakking, ch eiri* delyk de gantfche vernieling van 't Dierlyke Konft- Gevaarte tot nafleep moet hebben. De Slaap ont- fpruit dus, of alleen uit gebrek in de veelheid en be- weegbaarheid der geeften, of van de drukking der Zenuwachtige Pvpjej: (zoo 'er die zyn} waar door' il. Diix. " Y der |
|||||
■3
|
|||||
338 DeNederlandsche
de Dierlyke Geeften van hunnen Bron en eerften
Oorfprong gsvocrt werden, namentlyk van het al- gemeene gevoel QSenforium Commune') en naar alle deelen van het Lichaam vloeien. Het Gevoelen , dat de Zetel van de Slaap in de Vtntrkuli van de Hersfenen is, leidt eenige tegenfpraak, om dat de Dieren, die geen Vmtriculi in de Hersfenen heb- ben , zelfs meerder ilaapen. Edoch het zy hoe 't zy, het Paerd, (dat alleen ons Voorwerp hier is) flaapt veel minder als den Mensch; als 't zelve ge- zond en wel is, zoo zal het niet ligtelyk boven de twee of drie uuren achter een blyven leggen; ver. voigens ftaat het weder op om te eeten,. en als het zeer vermoeid geweeft is, dan legt het zich, uage- geeren te hebben, ten tweedenmaale neder; maar in alles flaapt het niet boven de drie of vier nuren in een Etmaal. Men heeft ook wel Paerden die zich nooit neder leggen , en die altyd ftaande flaa- pen; fcheon de geene die haar leggen , dikwils ook wel ftaande flaapen. Men heeft ook opgemerkt, dat de Ruinen meer en langer als de Henglten flaa« pen. SLAAP-WAcEN;een Rytuig of Koets met vier
Wielen, waar van de Voorwagen veel meer van het achtergeftel verwydert is, als aan een ander or- dinair Rytuig; zynde hetzelve met het Voorgeftel vereenigt, door een in 't mtdden der Asfen aarige- bragte Pylboom. De gemelde meerdere tusfehen- ruimte is nodig, ten einde aan den Koetsbak, die, byzonder van onderen en van vooren veel ruimer als eene andere Koetsbak is, om daar in gemakke- lyk en uitgerekt te konnen leggen, niet alleen plaats te verfchaffen, maar teffens 'ook die Bak door lan- ge Drsagriemen, zoo wel aan de Voorwagen als aan het Achtergeftel uitfteekende Veerftukken te kun- nen hangen ; enf alzo voor te komen, dat op onef- fe en fteenachtige wegen het fchokken en ftooten van hetWagengeftel, aan de binnen de Bak zitten- de of liggende Perfoonen, al te gevoelig ongemak •. wor- |
||||
"*
|
|||||
Stalmeester. 333!
worden aangebragt. Voorts hebben die Rytuigeri
van achteren en van vooren veel ruimte, ^>m op dö' Reize een goed gedeelte Bagagie te kunnen" plaat- zen: Men zegt dat deze Reiswagcns cene uitvin- ding der Rusfen is, welke Natie zich zeer veel daar van bedienen; byzondcr de Hovelingen als zy vart Petersburg naar Muscou of elders Reizen. Slokdarm; of Zwelg-Pyp (Öefophagus'), is
de Vliesachtige Voedzel - Doortogt, die in het ach- terfte van den mond zyn begin neemt; tusfehen dö Nek-Wervels, de Rug-Wervels en de Long-Pyp afdaalt, het Middelrift doorboord, en zich met zyn beneden-uitgang, dien men den Krop van de Maag (Cardia) noemd, in de Maag komt. Hét boven gedeelte van den Slokdarm, word het. Slokdarms- Hoofd (Pharynx) genaamd, waar van in het volgende Artykel gefproken word, het overige van die Zwelg- Pyp' beftaat uit verfcheide Huiden, Bloed, Water- vaten en .Zenuwen. De uitwendige Huid is Vlies- achtig, en afkomftig van't Ribben-Vlies. De twee- de is een Spierachtig Weefzel, zoo van lange até dwarsgaande Vezelen. De derde is een Zenuwach- tig Vlies, dat uit de Zenuwachtige Maag-Rofc bftt- ftaat. De vierde, laatfte en inwendige is Donsach- tig , aan derzelver buitenzyde worden een menigte Kliertjes gevonden, die een flymig Vogt klenzèni 't welk het inwendige van den Slokdarm" bevogtigt; tusfehen deze Huiden is 'er nog een Celachtig Weef- zel te vinden, waar in de Vaten gelegen zyn.—, De Bloedvaten ontvangen de Slokdarm van twee óf drie Slag-Ader-Takken, welke uit het voorgedeel- te der Aorta komen, en zich omtrent in 't midderi der Zwelg - Pyp verliezen; buiten dat entvangt zyn boven en zyn beneden gedeelte Takken van de Slaap- en de tusfehenribbige Slag-Aderen. Des- zelfs Bloed-Aderen vloeien binnen of in de Gor- gel - Bloed - Aderen , of inde enkele Bloed-Ader (Vena Jrygos), en gedeeltelyk in de Maags-Kfans- Vaten. — De verfcheide Zenuwdraaden komen af |
|||||
•
|
||||||
34° DeNederljlndsche
van het dwaalend Paar.— Het nut van den Slok-
darm is,om het in de mond bereide Voeder bin- nen de Maag te brengen. Slokdasmhoofd; Schlund , of Slokdarm3
Trechter (Pharynx) word genoemd het opperfte gedeelte van de Zwelg-Pyp; zynde eigentlyk een Vliesachtige Zak , wiens uitwendige zyde aan de binnenkant der gantfche uitgeftrektheid van den ach- termond gehegt is, in dier voegen dat hy vaft is van vooien aan de achterzyde van het Strotten- hoofd ; van achterenaande vöorzyde van den twee- den Nek - Wervel, en ter zyden door de twee groote Takken van het Tongen- Been geftevigt is; daar en boven zoo hangt hy door een Cel - Weefzel aan de naaft liggende Klieren , Spieren en Vaten. ;------- Het wezen van dezen Slund-Trechter, is
fpierschtig, en de uitwendige Bekleedinge daarvan
is enkel maar een geweef; doch de inwendige is ee- «e werkeiyke Huid, welke een gevolg is van die , welke de Neus - Holtens en het Verhemelte bekleed. -------- De uit deszelfs Subftantit hangende Vleesch-
Vezelen, formeeren verfcheide Spier-Bandjes en
verfcheide diergelyke Strengetjes , welke als zoo veel kleine Spieren , ten getale van elf, naar de plaats haarer inhegting genoemd werden ; nament- ]yk de twee Spieren tusfchen het Wiggebeen en de Slund; de ontdaan van het VI eugelvofmigeüitfteek- zel van het Wiggebeen, en eindigen aan het boven- gedeelte van den Slund. De twee Tongen-Beens Slundfpieren, welker hegting aan de groote Asten van het Tongenbeen is, en zich onderde voorgaan- de verliezen. Twee Slundtongenbeenfche Spieren die afkoomen van de zydeelen van het Lichaam van het zelve Been. De twee Spieren van het Schild- vormige Kraakbeen en de Slund, die van het ge- melde Kraakbeen afkoomen, en welke zoo als die van het Ringvormige Kraakbeen , zich ook mede aan den Slund- Trechter eindigen. Eindelyk en ten laatflen de Slokdarmfpier, die zich aan het grootfte |
||||||
«,
|
||||||
STALMEESTER. 34I
|
|||||
deelte van dat Hoofd, en aan den aanvang van den
Slokdarm geplaatd vind 5 deze heeft geerie byzon- dere inplantinge; haar Vezelen zyn in 't rond loo- pende; zy onderwerpt haar aan de beweegingen van de andere, welke daar omtrent haare gsngen voleinden; hunne uitwerkingen zyn overeenkomdig met derzelver beftiering en legging; het eerde met het tweede Paar doen het Hoofd van den Slokdarm verheffen en uitzetten, 't welk door dat middel de fpyzen, die daar moeten werden ingenomen, gelyk als te gemoed komt. Het derde, vierde en vyfde Paar drukken hem vervolgens zamen, beginnende by het bovengedeelte, en verhaaden dus den gang der fpyzen inden Slokdarm, zodanig dat dezclven gedwongen zyn, dit Kanaal af te zakken. Slokken; ('t) van het Voedzel gefchied, wan-
neer de fpyzen in den mond , door eene algemeene beweeging der Kaaken , door de Kiezen geknauwd , gebroken en klein genoeg gemaalcn, zich, geduu- vende deeze Kaauwing, mengen met het fpekzel en het andere daar uit geperde vogt, dat in de party- en van den Mond, bevindelyke'KIiertjes uitgedrukt is. Door de beweeging der kaaken in de kaauwing, het zy door beweegingen derKaauwfpieren,ofdoor die van de Tong, worden de fpyzen gints en weder en eindelyk achterwaards gebragt en gedreeven , wanneer ze nu genoegzaam gekaauwd, gemaalen, en met fpeekzefvermengt zyn; nadert de Achter- kaak by de Voorde, en de zich op de boven vlakte der Tong bevindende fpyzen, worden dus van de Achterkaak gedrukt en geperft tegens het Verhemel- te; de aan 't zelve bevindelyke Forfchen weder- houden ze op deze bovenvlakte, en beletten met een dat ze niet meer te rug maar tegens den Slund moeten komen; ter zelver tyd maakt de Tong ia haar midden zich hol en gelyk als een Kreb, in wel- ke het reeds toebereide Voeder zich voegt, en in dier voegen zamendrukt, om niet overdwars maar in vorm van een ovaale Koek, en met geraak in de Y 3 twee- |
|||||
343 .DeNederlandsche r
> *
tweede Mond-Holte over te gaan. De persfing de ■
fpyzen tegens het Verwulfzel van 't Verhemelte door de tüedoening der gantfche Tong, beginnen de by haare fpïts, en eindigende by haar voetfluk; haare buiging op zich zelve, wegens de uitwerkingè üerzelver eige Vleesch-Vezelen, en de zamentrek- king der Tong-Nederhaal-Spieren (Bafioglosfa) ge- holpen door de medewerking van de Tong - Been- spieren (Hyoglosfz) zyn de bepaalde beweegingen en werkingen tot hier toe; maar gekomen 6y het zwéëvende Boogwerk, verheffen zy haar te gelyk met de Verhemelte - Slund - Spieren (Periftapbihpha- rynga)', de Spier-Vezelen die hetzelve uitrnaaken, én de Tong, die, zich achterwaards buigende-, bin- nen den kleinen afval die 'er tusfchen dezelve en het Stropklepje is , dryft dus dat Kraakbeenige Klepje, en drukt bet neder tot op den Keelfpleec, dien het nu ten eenenmaal bedekt. Door dat mid- del zoo zyn nu de mond, de Achter-Neus-Ope- ningen en het Strottenhoofd geflooten; het Voeder opgenomen in dengaapenden Slund, die opgeheven èn uitgezet werdende , door de Tong Beens Slund- fpièren (Pterygopharyngüe en Keratopbaryngüs) het bovenfte van zynen Trechter komt vertoonen, ge- lyk als willende de Voedlloffen overhaalen om daar binnen en af te komen; in het oogenblik dat de- zelve hier afzakken, verftrekt het Boogwerk voor een Klap-Vlies aan de Achter - Neus i Openingen, imaar aanftonds daar na weder in zyn natuurlyke plaatzing herfteld zynde, diend het voor Nederdruk- fpier, waar toe het zelve nog meer verfterkt word door de achtervolgende toetrekking van hec Slund- Tongbeen; Schildvormig Kraakbeens, en Ringswy- 2e Kraakbeensfpieren. Si-ymklier; Pituitarin Glandula is een in de
Hersfenpangelegene Klier, rond van gedaante, en, zoo groot als omtrent eene Kastanie, en dus in hec Paerd veel aanzienlyker als die van den Mensch, byzonders by de vergelykenisfe der Hersfenen, die |
|||||
r
|
|||||
f
|
|||||
Stalmeesteh. 3^3
jd het Dier merkelyk kleinder zyn als die van den
Mensen. Zy is gelegen in de Zadelgroef in den Wigge - Omflag van het dikke Moeder-Vlies, en is nog overdekt met het Vlies, het welk de Hersfc nen onmiddelyk omgeeft, te weeten het dunne Moeder - Huidjen. Haare floffe heeft niet aan zich dat met de overige Klieren verfchillende was, maar dewyl ze in een Vouw-Holte regt in 't midden der Arttriof Carotides legt, zoo is zy met een menigte Bloedvaten omgeeven. Het nut dezer Klier is, dat zy de flymachtige Vogten uit de Hersfenen door den Hersfen - Trechter aan zich trekt. Slym-Vlies; Snot-Vlies, van de Ouden in Y
Latyn Membram Petuitaria genoemd, om dat het zelve van het flagaderlyke Bloed een zoorc van Slym - Vogt afzondert, 't geen toen de benaaminge van Pituite voerde. Het is eigentlvk datfponfieufe Vlies, met het welke niet alleen het Middelfchot en de Knorbeenen in de Binnen-Neus, maar tef- fens ook de Celletjes en Vakjes van het Zeefbeen en allede overige Beenderen en Hokens tot de Bin- nen-Neus behoorendc, overtrokken en bekleed zyn; deszelfs hoedanigheid is niet overal gelyk; by het begin of den ingang der groote Neus-Hol» tens, is het gelyk een van de Huid voortgebragt Weefzel; het zelve verdikt en word vervolgens zwammiger, flymiger en weeker in het opgaan tot aan derzelver inwendige uitgangen; langs het Mid- delfchoft en over de Hoornen. Nadat het dus het achterfte dier Hoornen bekleed heeft, komt het we* der na beneden inde vorm van een Lint, en voegt zich in dien zelvenvorm aan het -Vel, juifh ter plaat- ze daar zich de Blinde Zak, dien men ook de on-, rechte Neusgaten pleegt te noemen, eindigt; ter- wyl dat gedeelte, 't welk de verhevendheid of het voorfte Hoorn bekleed heeft, onder de beenachti» ge holte gekomen zynde, zich van 's gelyken uit- rekt, en in de vorm van een dun Koortjen eindigt; aan het zygcdeelte van de Knorbeenige Plaat, wel- Y 4 ko |
|||||
«
|
||||||
344 De Nederlandsche
ke men by den ingang der Neusgaten gewaar word;
binnen de kleine holtens en groeven is het zelve zoo extra dun , los en fyn, dat het de naam van Spin - Weefzél verdiende. Deszelfs zamenftel is nog niet ten eenenmaal regt bekend, echter zoo is Jiec zeker, dat zyn Weefzel uitermaaten los en ligt p, en dat het in het Paerd oneindig fponfieufer is als in den Mensch; het is voorzien van eene ont- zachlyke menigte Klierkorreltjes, en doorzaald met een oneindig getal kleine Bloed en Serum voerende Vaatjes; dezeKliertjes of liever Klierkorreltjes, aan welke men mede de naam van Slymklicrtjcs geeft, zyn genoegzaam zigtbaar aan de inwendige zyde van dat Vlies , welke aan het Been gelegen is; daar zyn ook, hoewel niet zonder veele moeite, aan te treffen, vérfcheide Uitzyp- Vaatjes, welke, nadat zé éenigs gangen in dezen Rok gedaan hebben, ten eenenmaal uit'dezelve komen, zich openen en in dè Neusgaten ontladen. In dit Vlies is het daar de kwaade Droes naaren Zetel gevestigt heeft •, de ül-« gratie en uitzypering van dat Vogt, het welk wy onder de benaaminge van fnot, flym, en kwaade droesftoffen verftaan, is aan de eerie zyde het werk van de Klierkorreltjes, die in dat Snot- Vlies zich yèrfpreid'vinden, en ten anderen van die der uitwaas- feiïi, uitdampen vervliegvaten, met welke het zel- ve overal als doorzaaid is, en die dat Vogt uitlaa- ien , gelyk de uiterfle eindens der Huid- Adertjes, y/elkersmonden poren zyn, eq deze onzichtbaare uit- vloeijingé , uitwaasfeminge en bedauwinge voort- brengen. Zie meer hier van by Kwaade Droes, en in het I. Deel pag. 225. tot 243. als mede dé Artykelèn Snot, Reuk, Neus, &c. Smaak; een van de vyfZinnen, met welke het
den Schepper behaagd heeffde redelooze Dieren , en dus ook het Paerd te voorzien, om door dezel- ve het onderfchei.d van Spyzen en van Drank te kon- nen beproeven; en waar toe de Tong tot het eenig- jte en onmiddelyke Zintuig verftrekt. Eertyds is mee
|
||||||
\
|
||||||
S T A 1 M E I S T E J,
|
||||||||
345
|
||||||||
men van gevoelen geweeft, dat het Verheroelte van
de Mond, door zekere by zich voerende deeltjes aangedaan werdendè, voor de Smaak vatbaar was, en dus dit voor het Zintuig van de Smaak gehouden moefte werden; doch men is nu daar van beter on- derrigt, en tot een voornaam Experiment tegens het laatftgemelde Gevoelen verftrekc, dat, als men de Tong. buiten de .mond ftrekt, en met deszelfs tip iets dat geur heeft beukt, men de fmaak van het gelikte befpeurt, zonder dat de Tong binnen den Mond, nog dezelve met het geurdeeltjen aan'c Ver- hemelte behoeft te raaken ; maar het is en blyft zeker, dat het de Zenuw- Endeltjes zyn, die zich op de Voorvlakte der Tong als eene ïtienigte klei- ne Heuveltjes vertoonen ; welke door de wezendly- ke vervliegende Geurdeeltjes aangedaan , en dus voor de fmaak vatbaar zyn, welke vervolgens de daar gemaakten Indruk door de Levens-geenen toe de Hersfenen overbrengen. Zie meer hier over by het Artykel Tong. Snot; voor dezen is men van gevoelen geweeft.
dat de Snot- Rochel ftoffe een uicwerpzel van de fïersfenen was, die uit deHersfenpan door de Cel- letjes van het Zeef been binnen de Neus • Holtens vloeiden; maar nu is men anders daar van onder- ligt, en men weet dat het onmiddelyk van het Bloed afkomt, en door de Aderen aangebragt, gegeeven en medegedeclt word aan het ftyrr.vlies. Het zelve is zeer vloeibaar binnen de Vaten , maar uit dezel- ve in zyne Zypelvakjes en tot de Klierrllteringe ko- mende, vermindert deszelfs vloeibaarheid merke- lyk, verkrygende meer ftoffelykheid en eigentfehap; nochtans zoo blyft het daar nog vloeibaar, en in de natuurlyke vloeijingezonder reuk, zonder kleur, en byna zónder geur, en zoo het niet zoo dun was binnen de Vaten, dan zoude het niet tot de uitein- dens der Adertje^ kunnen doorkomen. In een ge- zond Paerd is de uitvloeijinge van dat Vogt niet zeer menigvuldig; het is dun en waterachtig, en Yj de
|
||||||||
i
|
||||||||
3^6 De Nederlandsche
|
|||||
de vloeijinge gefchied maar druipelsgewyze , en in
dier voegen, als wanneer by den Mensen de Neus druipt. Eene fchadelyke ondervindinge leerd ons, in eene menigte gevailen, by voorbeeld, by de verfcheide zoorten vau Droes, dat deze Snotftoffe meerder verdikt, gekleurd, en Hinkend voor den dag komt; deze veranderde en onnatuurlyke vloei- jinge heeft mede denzelven oorfprong als de voor- tgaande, dat is, dat dit Snot-Vogt, door de in het Snot-Vlies zynde Kliertjes, van het Bloed afge- fcheiden is; maar deszelfs onnatuurlyke verandeyin- ge komt voort, wanneer, het zy door uitwendige of inwendige oorzaaken, de Vaatjes, van welke een onnoemelyk getal dat Snot-Vlies doorweven, zich komen te vérftoppen, en hier door de uicwer- pinge van het natuurlyke Snot-Vogt ophoud, waar uit eene opkroppinge en zwellinge in de Klieren ontftaat, en hier van daan eene fcheuringe in eeni- ge daar uitkomende Vaten; dus de vloeiende ftoffs de verfchillende kleur ontvangt, van de meerder of minderheid van het roode of het witte Vogt, of het geene daar het heerfchende is, of ook dat het eene of het andere tot een zekere graad van bederf gekomen is. Deze vloeijinge kan zelfs zomtyds" tot eene gewoonte worden, zoo de natuurlyke gefcha- pendheid der Klieren en Vaten zodanig verandert Is, dat de affcheidinge van het Snot - Vogt niet meer zoo als te vooren gefchiedeu kan, en derzelver al te veel gaapende monden, aan de verfcheide Vog- ten het bovennatuurlyke uitftorten niet meer belet- ten konnen; dus ziet men dat Paerden die met eene te langduurige Droesloop bezet geweeft zyn, altyd aan het fnotten blyven; het geen haar echter geen kwaad doet, en zy dierhalven ook van geen min- , deren Dienft zyn, en anderen, om hier door aan- gefloken of befmet te werden, niet het minde ge-
vaar hebben; deze geduurige Snotvloeijinge noemd men de Steen-Droes. Sool; (de) vind raen onder, of liever inwen-
dig |
|||||
Stalmeeïter. 347
dig aan den Hoef gelegen , waar van zy met de
Vorkof den Straal te gelyk het beneden gedeelte uitmaakt. De zelfflamiigheid van de Sool, beftaat uit eenen iets harden Hoorn, waar en tegen de ia 't midden van de Sool leggende Vork eene veel we- kere zelfftandigheid heelt. De Sool is niet anders als een vervolg en voortbrengzel der Vezelen en Vaten van een gecftelte der Huid, die zich rondsom den Kleinvoet uitftrekt, en diejjodanig vafthangen- , de is , aan het inwendige der Wanden van den , Hoef, dat liet fchynt als of ze door haare tandige randen tusfehen de forgen, welke aan het Hoorn zelfs gevonden worden, als ingefchoven was. Hec midden' van de Sool word de'Vork of Straal ge- naamd , wegens de fplyting die men daar aan ge- waar word; deze heeft haare formeering van eene zoort van een Vleesch-achtig Lichaam, 'iets fponfi- eus in deszelfs fubftantie, en is gelegen onmiddeiyk; onder het Pees - Vlies , dat het onder gedeelte vari het kleine Voetbeen bekleed, zynde zeer overeen- komftig met die zelfftandigheid, welke men vind voor aan de einden der Vingeren van den Mensch, na dat men het Vel daar van heeft weg genoomen, buiten dat het iets vafter is. Deszelfs gettake is Ke- gelvormig, waar van de punt naar vooren gedraaic legt, en het uitgefneede Voetftuk op de beide Veer- zen uitkomt; aan dit fponfieus Lichaam is de Vork; vaühangende door kleine Vezelefi en vereenigings Vaten; dewyl de Vork van eene geringere zelfs- Handigheid als den Hoef, en als de Sool zelfs is; zoo zyn de Vezelen en de Vaten die dezelve for- meereh veel flapper, en dat ze by haar meed uit- wendig gedeelte meer vaftigheid verkrvgt, als zy aan het overige van haar uitgeftrekrheid 'bezit, is, om dat hec Vloeizel daar niet af komt, en dat de. ze zelve Vezelen en Vaten zich altyd meer en meer fluiten. Soolbuilen; worden genaamd zekere uitpui-
Jingen van den Sool -Hoorn , zynde deze Builen met
|
||||
34-5 DeNederlanoschi
met de geftaltevan de Volvoet in dezen onderfchei-
den, dat de Volvoet in eene geheele en volmaakte uitpuiling van de Sool beftaat, daar in tegendeel deze Soolbuilen maar een gedeeltelyke bukigheid aan de Sool uitmaaken j-deze uitgroeizels, vind men zomtyds halvemaansvormig, en veeltyds maar en- kel rondbultig te zyn; nochcans hebben zy maar ee« ne oorfprong. Dezelve zyn mees'tyds het overblyf- zel van eene vervanging, want by dit ongemak zyn de Zappen verdikt, en dit veroorzaakt eene Ver- flaauwing in den Kringloop, het geen zich klaarbly- kelyk vertoond, door de moeite en het onvermo- gen welke het Dier heeft, om geduurende deze Ziek- te eene beweegingen uit te voeren. Zoo 'er eene verdikkinge der Zappen in de bovendeden is, zoo zullen de beneden deelen daar van wel haaft het meefte gevoel krygen; om dat zy het meeft van 'c middenpunt van den Kringloop verwydert zyn; van de eene zyde zullen de Vogten, welke niet meer met dezelve Vryheid konnen wederkeeren, Zwel- diktens voortbrengen in de weeke en fponsachtige deelen, die het Been van de kleine Voet omgee- ven, en in dat Vleeschachtige Lichaam dat de ftraal voortbrengt, en gelegen is onder het Pees-Vlies, dat het ondergedeelte van het gemelde Been be- ldeed. Deze zelve Opzwelling is het, die de op- houding en verdikking der ftol lende Vogten veroor- zaakt , en by gevblg de grootheid der deelen daar zy haar ophouden, vermeerderd, 't geene dan de Söol dwingt tot het uitzetten en bultig worden; terwyl van eene andere zyde, het Voedzel zich niet tot den Hoef konnende begeeven wegens de ver- diktheid van de gemelde Vogten, en de verflaauwing in den Kringloop, 'er niet genoegzaamekragten zyn, om in de poren te konnen dringen; daar van daan de Verdrooging van den Hoorn, welke veeltyds de verminking, en zelfs wel de onnutwording van het Dier tot nafleep heefc. — Doch zoo deze Bolheid van de Sool niet als een gevolg van eene Vervan- ging kan aangemerkt worden; daa is dat gebrek voort-
|
||||
»
|
|||||
Stalmeester. 340
voortgebragt dooreene zwakheid van de Sool; door
derzeiver fcbraalheid % of door die van de kwartie- ren, die zich zoo flerk geflooten zullen hebben, voor al zoo derzeiver weezen niet zoo vaft is als aan een ander; of als in een van derzeiver deelen meer verflapping geweefl is, en het Voedzel daar heen overvloediger gekomen zal zyn; hier van daan deze uitzetting; welke echter ook wel door eenige Kwecfching of Kneuzing komen kan. Sool uitneemïn; (de) is eene konftige
hand - bewerking (Operatie) in welke een Paerde» meester, enbyzonder eenKuurfmitzeer bedreeven behoord te zyn. Het uitneemen van de Sool by het Paerd, gefchied geme«nlyk als 'er, het zy van ee- ne verzuimde Vernageling, het zy dat het Dier in fpykers, glas, &c. getrapt heeft, of het zy dat kwaadaartige fteengallen een Verzweering en Ette- ring tusfchen de Sool en de kleine Voet veroorzaakt hebben, en by welkeEtteringmen niet kan komen, dan alleen door het wegneemen van de Sool. De- ze Bewerking gefchied dus: Men field het Paerd in. de Noodftalle, of men werpt het op den grond; vervolgens fnyd men den Voet zoo dun uit als maar mogelyk is, opend de Verzenen wel; fnydende met het Veegmes de Sool ringsom den Hoef af, laaten- de nochtans, ter dikte van twee Ducatons Sool * rondsom zitten; men moet zich wagten met het Veegmes niet te diep te komen; het is genoeg als men zoo verre komt, dat 'er een weinig Bloed'ach- tig Vogt te voorfchyn komt; wanneer men nu met het Veegmes aan allen zyden de meeft vafthouden- de deelen der Sool heeft afgenomen, brengt men de Bistourie in de gemaakte infnyding, en met de Sool aan eene zyde op te ligten, fnyd men met de Bistourie alle de vafthoudingen, welke de Sool van. onderen heeft, los, en dit moet veeltyds gefchie- den roet de Hamerfteel al zagtjes op de 'Rug van de Bistourie te flaan. Wanneer de zyden wel afgeloft zyn» hgc men de Sool op, door een hier toe ex- pres |
|||||
•
|
||||||
350 DeNedèrlandsche
fx-es gefchikt Werktuig, de Sool - Ligtet genoemt g
trekkende dezelve met de Tang ten eenenmaal uit den Voet. Dit alles verrigt zynde, flaat men een Koord om de Koot, ftropt dezelve vafl toe, orri hier door de Vaten te fluiten , het Bloed te ("tillen, en zich dus tyd en gelegendheid te verfchaffen om de waare geiteldheid van de Voet, en het daar in verfchoolen zynde Euvel behoorlyk te kunnen na- Fpe^en. Zoo de üwanghoef, of door intrappen van een fpyker of glas, &c. de Straal bezeerd heeft, dan moet de Straal in zyne geheele lengte worden doorgefneden, om hier door opening aan de Verze- Hen te verfchaffen, en eene vryeCirculatie, en ee- ne uitgang van de daar opgefloote Zappen, aan dat deel toe te brengen. Zoo men daar fponsachtig of Vuil en wildVleesch ontmoet, mag men zich "wel wagten van Caujlicalc middelen tot de wegneeming en geneezing te gebruiken, want deze zouden hier het kwaad erger, en zelfs ongeneesbaar doen wer- den *, het wegneemen of andere infnydingen zyn ge- wisfer, en ook in lange zoo pynlyk niet. Zoo Steen* gallen, of kneuzing van eenigVleeschdeel, de oor- zaaken van het Kwaad in de binnen Voet zyn; dan heeft men niet te doen als eenige infnydingen in die deelen te maaken: Vervolgens ontlaatmen deKoort welke men om de Koot gedropt heeft, om het èloed iets te laaten uitvloeien,. zoo dat het de geo- pereerde party bevogtigt, en teffens tot eene Zal- vinge daar aan verftrekt. Wanneer nu dat gedeelte genoeg ontlaft is, trekt men de Koort weder toe, wascht de Wond üie metAzynof Brandewyn; hegt het Hoefyzer maar met vier a vyf fpykers op den Hoef; legt een bosje Werk met Terpentyn oveiv fmeert, op de Wond, of een in Brandewyn, of \Vater en Azyn gedoopte bosje Werk , met een Druklap daar op'gelegt, moetende dit alles door kruis en overdwars, tusfehen het Yzerenden Hoorn geftooke, fteekhoudjes worden beveiligt. Dit Ver- band moet niet afgenomen worden, als na verloop tan vier dageD j want het is eene algemeene zetre- |
||||||
*
|
||||||
Stalmeester. sji
gel, dateene Wond, hoe minder dezelve aan de
Lucht bloodgefteld word, hoe eerder dezelve ge- neert ; alleen is het de Vrees voor eene Vervuiling of overvloedigheid van den Etter, dat men naar ee- nigen tyd het eerfte Verband opend; dikwyls heeft men gezien , dat een enkel Verband genoeg is ge- weeft, niet alleen de Wond tegeneezen, maar ook dat na vyftien dagen, of,zoo lang als dit Verband is blyveri liggen, de Nieuwe Sool ten eenenmaal en volkomen weder aangewasfen is. Het zal ook zeer nuttig zyn, dat men, zoo lang het Verband legt, alle vier- en twintig uuren eenOmflag van Roet, A- isn, en het witte van een Ey om de Kogel en om de Koot te leggen, om hier door voor te komen , dat de kwaade ftofFe zich niet naar/ boven ontlaft: ook dient 's avonds te vooren, dat de Operatie aan den Voet zal gedaan worden, den Hoef van binnen wel ingeflagen te worden. Spat; een zeer bekend, en aan de Achterbee-
nen der Paerdén zeer gemeenzaam Ongemak. Toe nu toe, heeft men de Spat in driederhande zoor- ten onderfcheiden; te weeten, de Drooge Spat, de Koe Spat, (of liever Osfe Spat), en de Bol Spat.' Belangende de Drooge Spat, die van zom- migen nog oneigentlyker Harde Spat genoemd word, kan men zeggen, dat zoo het eene waarheid is, dat de Kwaaien, welke men Spatten noemd, wezend» lyk de Hakken aandoen, en haaren naam hebben van dien, welke men oudtyds aan eene kleine Ver- hevendheid gegeeven heeft, welke men vind, bo. ven aan bet inwendige Zygedeelte der Achterfchen- kel-Pyp; dan is het te verwonderen, dat men aan dien, welke wy hier het eerft verhandelen, de be- naaminge van Drooge Spat, of harden Spat heeft gegeeven; nadien deszelfs Zitplaats niet zigtbaar, en door geen eenig uitwendig teken aan dat gedeel- te betaft noch voelbaar is. Hoe het ook zy, men heeft door deze benaaming willen aanduiden, eene Kwaal, beftaande in een ltuipachtige ea verhaEfte SKI*
|
|||||
' *
|
|||||
352 DïNedeelandscAü
zamentrekkrog van het Been. Deze kwaade Bewe-
ging is zeer zigtbaar, als een, met dat Ongemak behebt Paerd, de eerfte fchreeden doet, wanneer men gewaar word dat het zelve mee den kwaaden Schenkel eenen Haanen gang doet, en hier van daan is het, dat aan zommige Plaatzen dit Kwaad de Haanen Spat genaamd word; dat is, dat de kwaade Schenkel met meer verhaalting als den anderen op- gehaald word , en in het opheffen zoo wel als in hot nederzetten 'er weinig buiging in de Haasfen te be- fpeuren is; deze fchielyke optrekkinge duurt zoo lang tot dat 'er verwarming in de aangedaane Partye komt, vjanneer men die verhaafle ophaaling niet meer gewaar word; ten zy, dat het Kwaad reeds tot een hoogen gr*ad gekomen is, als dan blyft het Dier dien Haanen gang altyd houden. Als een Paerd by deze zoort van Spat nog een Bos heeft, dan is het zelve van weinig deugt, en tot het minfte Werk byna ten eenenmaal onnut. Men heeft Paerdeh» welker beide Achterfchenkelen, door de hier ge- melde zoort van Spatten aangedaan zyn, en deze zyn op de Ryfchool nog gebruikbaar; want haare, zeer kort byeen genomenè Courbetten zyn by uitftek fraai. Daar by komt nog, dat men eigentlyk niec zeggen kan, dat deze, meer zoo genoemde als we- zenulyke Spatten , het Dier kreupel maaken; en Wanneer het al gebeurt, dat het zelve na verloop van eenige tyd kreupel word, het dan uit eene an- dere Kwaal voortkomt; want de Hak door geduu- rige ged wongene beweeging, die door de ftuipach- tige Treklung ontftaat, te veel vermoeid zynde j kan ligtelyk tot een ander kwaad, of aanleiding gee- ven, of zelfs aan eene bedorvendheid onderhevig zyn. Voor dat wy verder gaan, zullen wy de oor- zaaken dezer Kwaal nafpeuren; dezelven zyn ner- gens anders te zoeken , dan in de Spieren, welke 'tot deze beweeging dienen, zelve dat is in de Bui- gers, of in de daar heen komende Zenuwen; wanc men weet dat de Zenuwen de Leidzels zyn, doof welke de Lichaamen bewogen, en naat alle zyden |
||||
Staihiutii. 353
|
|||||
befliert worden, en dat het alleen door dezelven
is, dat de deelen haare werkingen doen ; ook is het uit haare ontaarte, en onregelmatig geworden fpan* ning, en uit de verhaaften omloop der Levensgees- ten, waar uit de ftuipeh en ftuiptrekkende bewee- gingen haar begin en oorfprong hebbén; doch in ze- kere gevallen doen zich deze bewegingen in veele en onderfcheidene opzichten, en ten allen tyden gewaar worden ; waar en tegen zy in dit geval zich altyd en vattiglyk in de Buigfpieren van het Been alleen bepaalen, en niet zichtbaar zyn, dan wan- neer het Dier vooitgaat. Om nu in zoo eene fub- tile en moeilyke verhandeling een einde te vinden * fteldmen, dat de Kwaal, van welke hier gehandelt word, moet aangemerkt worden, als een gevolg van eene onmaatige en geduurige herhaalde Oeffe- ring; waar door deze Spieren, en zelfs dewecving der Vezelen-van de daar toe behoorende Zenuwen, eene uitrekking geleden hebben , welke haar by de geiingfte beweeging vanzamentrekking, aan Pynen onderhevig maaken; dat hetjuifr. deze Pyn is, wel- ke het Dier in dat oogenblik gevoeld , waar door het zelve als gedwongen word , zyne beweeging te verhaaflen, en de voorgemelde Haanentrad te dóen. Bet ongemak nog tot geenen hoogen Trap gekomen zynde, zal de gevoeligheid der Pyn niet dan geduu- rende de eerfle oogenblikken plaats hebben, en wel in dat Tydftip, wanneer deze Spieren in de zamen* trekking raaken, waar na het zelve weder ophoud, en de werking vanhetdee! gefchied dan voorts we- der in de natuurlyke ordening; even als of de Iy* dende Vezelen haar tot deze beweeging febikken en gewennen: en wy zien Voorbeelden van zulk eene vermindering en ophouding derpynelyke Gevoelig- heid in zekere Paerden, die van Kreupelheid k) de lchouders hinken; welke weder zeer we! gaan, na dat aan dit gedeelte door de eene of de andere oef- i'ening eene verwarming is toegebragt. — Volgens « e^e', op de (tellingen der Konft en der Werktuig- lindipe ramenftelling der Dierlyke Lichaatps Deè- i il. Deel, Z ten, |
|||||
354 DeNeöerlandsche
len, gevestigde beredeneering, is het zeker, dat de
hier verhandelt wordende Kiwaal, haaren eigently- ken zitplaats heeft , binnen ée Buigfbieren, en vol- itrekt niet in de Hak, of in deszelfs omringende Üeelen; tot nog meer bewys dient, dat als het Kwaad binnen de Hak zat, het Dier onfeilbaar hin- ken, en zyne beweeging, in plaats van ze te ver» haaften moed vertraagen: want als de fpeeling van eenig Gewrigt, door de eene of andere hinderpaal gedwarsboomd word, waar uit een pynlyken indruk dhtftaan kan: by voorbeeld, als een Bos aan de Hak komende, en nog eene andere voortbrengt, of als een Overheen aan de Kogel, de Peezen in haaren gang dwingt en knelt > het Paerd, om de Pyn te ontgaan, en de langduurigheid der fmertelyke Be- weeging te verkorten, zal zyne werking niet ver- fi'aaftenVof zoo het dezelve al verhaaften mogte, jsa'I het niet anders gefchieden, als om zich fchielyk &p een gezond en niet lydend Deel over te werpen, èn hier door het aangedaane Deel te verlichten; wel yërre, dat het de bepaalde beweeging zoude verhaa- ften of willen dwingen.— Nog meer, het eerfte öogenblik van de zamentrekking der Spier, is hec Tydltip van de Pyn; de waarheid hier van is Hand- thsteiyk, zoomen opmerkt, dat voor den invloed der Leyensgeeften, welke de zamentrekking voort- brengen , de ontlaate en in de gewoohe (telling zyn- de Vezelen, niet ontroerd konnen zyn, en het Dier .niet leid; zoo nu het eerfte moment der zameh- trekking het Pynlyke is, dan moet men befluiten , dat het Kwaad zit in't gedeelte dat zich zamentrekt, dat is, in het Vleesfige gedeelte van de Spieren en niet in de Trekkers, die alleenlyk maar doorliet krimpen van den Buik der Spieren getrokken zyn , gelyk ook de overige Deelen, aan welke deze Spie- ren haare hegting hebben; gevölglyk zoo kan de- %c 'ftuipachtige Buiging, dezer buitengewoone en Onregelmatige Béwèeging niet ah een Gebrek van de Hak of van de Haasfen aangemerkt werden. *":"VVy komen nu tot de nog overige twoe zoorten v i ''■ "■'■' " ' - ' .>',"'*' ■■' ■ '• van |
||||
S T A L M E E's T E R. 355
|
|||||
van Spatten , welke in der daad de Hak en derzel-
ver deelen aandoen; doch waarvan de gedagteti der Schryvers, tot heden toe nog weinig voldoen- de geweeft zyn; de eerfte van die beide word den Osfefpat(ook Koe-fpat) genoemd, om dat die Bees- ten tot Jaaren gekomen, en veel tot den Arbeid ge- bruikt geweeft zyn , by uitftek daar aan onderhevig zyn. Die Ongemak in die Dieren wel nafpeurende, vind men het eene buieengewoone groote Vo^flof- felyke dikte te zyn; gelegen in het binnenwaard- fehe Zy-gedeelte van de Hak, beflaande daar by naar derzelvergantlcbe uitgeftrektheid. Deze Dik- te is voortgebragt door Lympha Vogten , welke daar ter plaatze in de Gewrtgtbanden geftolt of ge« ftremt zyn , en byzonder in de Gewrigt-Kasban d. Deze Vogtftoffelyke Uitbuiling is in het begin week, maar verhard zich door de langduurige ophouding; zy word Eeltachtig, en de dikte welke zy geeft is overal by uitftek hard. Nu zal de Hoofdzaak zyn, om teweeten, of dit het zelve Ongemak ook'by het Paerd is , het welke men den Spat noemd, Om die te kunnen beflisfen, zal vereischt worden, dat j men nagaat, de Legging, de Groote, en het ftof- felyke Wezen, zoo als het is by het begin en by den voortgang. Belangende de Legging, deze be- flaat, zoo als wy reeds aangemerkt'bebben , de ge« heele binnenzyde der Hak; dusdeszelfs uitgeflrekt- heid , by het Rundvee veel aanzienlyker is, als by het Paerd, "en de zitplaats daar van is ook niet juift de- zelve, om dat wy aan hetlaatfl gemelde Dier geen anderen daar voor erkennen , als de verhevendheid, welke men vind boven aan de inwendige zyde van het Been, dat men de Achterfchenkel -Pyp noemd. Wat het Wezen van den Spat aan het Paerd aan- gaat, zoo kan men met geene zekerheid zeggen, dat het in't begin en by deopkomft week is; fchoon men niet ontkennen kan, dat 'er zomtyds eene Vogt- zwelling aan en by de Hak van hec Paerd ftand grypt, die zeer veel overeenkomft heeft, met de dikten*, welke zoo dikwyl* aan de Waaijen der Run^ Z 2 deren
|
|||||
gjö DeNbderlandsche
deren gezien worden; nochtans zoo zyn deze aan
het Paerd voor geen Spat aau te merken, maar wel voor.eene met den Spat ten eenenmaale onderfchei- dene Zwelling, welker natuur niets byzonders heeft, en aan verfchillende andere Deelen van het Dierly- ke Lichaam komen kan. Het geene men eigentlyk den Spat behoord te noemen, is niets ander» als de Botte, of de uitzetting der Verhevendheid van de Achterfchenkel-Pyp zelve; welke Bolte, dus uit \ deszelfs eige natuur telkens eene Eeltachtige hardig- heid heeft; welke eenig en alleen de Na%m van Spat toekomt. Deze uitzetting van de Knokken heeft dezelve Oorzaaken als de Bosfen, waar van wy, pnder die benaaming, breedvoerig gemeld hebbe'n. Het zy nu hoe 't ook is, de Dikte bekend onder de rkam van Koefpat, en die, welke wy als den waa- ren en eenigen Spat aanmerken, hebben altoos boo- $e gevolgen; het Dier hinkt 'er meer of minder van, naar maate dat het Kwaad meer of minder voort- ?";ang gewonnen heeft. De laatftgemelde of eigent-
yke Spat is in het begin bezwaarlyk te ontdekken; doch om dat het zelden gebeurt, dat beide de Hak- ken met Spatten aangedaan zyn, zoo is het beft, tlat m«-n toeziet, of'er eenig onderfcheid aan de eene Hak of de andere te befpeuren is; en om dit heft. te konnen ontdekken en nafpeuren, behoord men zich te plaatzen voor 't Paerd, ter zydên van de fchouder, en van daar zyne oogen naauwkeurig pp de Spatten bepaalen, want van daar zyn dezel- ve het meeft zigtbaar. Emdeiyk behoord hier nog aangemerkt te worden, wat men door de benaaming van een Bloedfpat, Adarfpat, en Slag-Aderfpat yerftaan moet. Onder de eerftgemelde, word niet anders verdaan als de verwydering en uitzetting van ide Moeder - Ader (77raa Sapbena) , van welke" men ■yeeltyds de uitbuiling mede omtrent de Hak vind, en het geen dat zelve Ongemak is, dat men de Kramp-Ader pleeg te noemen; maar den Slag-Ader- fpat (Aneurisma) is een zeer gevaarlyk en zomtyds d.e Dood yctootzaakend Kwaad, beftaande in eene |
|||||
^
|
|||||
Si' ALMEESTER.
|
|||||||
35?
|
|||||||
Uitzetting of verwyderingeener Slag-Ader, of zelfs
ih een Breuk van zoo een Bloedvat. De Behande- ling tot de Geneezing van den Spat vind men in het eerfte Deel pag. 320. en feq. Speekzel-KLieren; (Salivalês)worden zes
in getal aan 't Paerd gevonden; drie op elke zydé ié den mond, omtrent de Articulatie van de Kaak en naby de Kaauwfpieren, die, door de Beweegin- gen in de Kaauwinge, de Speekzel - Klieren druk- ken en persfen, en dus uit dezelve het Speekzel- Vogt doen zuigen, dac toe mengsel de* gebruiken- de Spyzen, en derzelver gemakkelyker Doorflok^ kinge zeer nuttig is, en ook tot het Zintuig van deö Smaak veel toebrengt. Van deze zes Klieren, weW ke men ook voor de Smaak-Klieren neemen kan, worden twee genoemd Avives of Parotides, twee Bakken QMaxillares') en de overige twee de Onder- tongfche QSublinguales~). De Parotides of Avives zyrt de aahzienlykfl;en, haare legginge is ouder het Oor, tusfehen het Uitfteekzel (Tuberofitus') der Achter-" Kaak en den Hals: zy bedekken een gedeelte der' Hals-en CaroHde Bloed - Vaten, hebbende omtrenc de Lengre van vier en vyf Duimen; in de Breedte twee, en in de Dikte een Duim. Haare kleur is geelachtig," haarebovenvlakte oneffen en hobbelig^ vertoonende zich op dezelve de Klierkorreltjes waar uit ze zamengefteld zyn. Uit het midden en 'con- dergedeelte dezer Klier komt een wit Membraneus Kanaal (in de Mensch ontdekt door Slenoti). De Omtrek van dat Kanaal is ter gröote van een flerkè ftroohalm, hy komt af achter de Tuberofiteit vrn de Kaak, over welke hy gaat, langs de benedenrand van de Kaauwfpier (Masfeter) vergezeld van eeö Tak der Bloed- en Slag-Aderen, die afkomftig zyn van de Bakken - Bloed - Vaten, van daar fpringt hy op de Vliesfpier, QMolare'), welke omtrent in 't mid- den binnen dringt, om zich in den mond te begee1- Ven, en daar tusfehen de Klieren van zyn aanvoe- rend Speekzel te ontlasten. De Kaak-Klieren zya Z 3 aiee |
|||||||
3j8 DENE6ERLANnsCHK
niet zoo lyvig als de twee voorgaande, zy leggen
nïede aan elke zyde een, maar teffens weinig van elkander verwydert, in de Kreb van de mond, by de binnenvlakte van het boveneind des Achter - Kaa- kebeens: zy zyn platachtig, en oneffen op haare Oppervlakte, van kleur geelachtig, en ter groote als een kleine Noot. Haare afvoerende Kanaalen (gevonden in den Mensch door Warton) gaan dwars door de Kin - Tongfpier (Genioghsfus) en dringen door het Binnen- Vel van de mond, in welken zy haar openen by den voet der Tonge.— De twee Ondertongfche Klieren, worden mede in de Kreb» be leggende gevonden, iets meer na onder, enge» volglyk nader by een dan de voorgemelden; haar Vorm is regt langwerpig , haare ontlallinge in den mond gefchied by het beneden Deel van het Kanaal door verfcheide kleine Afvoerings - Buizen, welke door Kivinus in een Kalf zeer naauwkeurig nage» fpeurt zyn: dus is het valsch, als la Forfê m zyne Verhandeling over de waare Zitplaats der Kwaade Droes, zegt, dat deze laatftgemelde Klieren haar afvoerende Kanaalen niet zoo als by den Mensch in den mond uitkwamen, &c. Spieren; (Muscuïï) zyn de Zintuigen, door
welke alle de onderfcheide Beweegingen aan het Dierlyke Lichaam bewerkt en uitgevoert werden. Een Spier beftaat eigentlyk uit buigzaame en ver- fcheidentlykgelegdeVezeldraaden: Dein het rond gaande en holle Spieren uitgezonden, zoo vind men aan elke Spier drie deelen, te weeten 't midden en de beide eindens. Het middelgedeelte , dat men de Buik van de Spier noemd is het weeke, dikfte, roode, vleesfigfte, en van de buigzaamfle Vezel- draaden geweevene deel , door 't welke alleen de fpierende Werking gefchied. Van de twee eindens zyn 'er een aan elke zyde; dezelve zyn mede van de Spier- Vezeldraatjes geformeerd , maar welke hier meer geflooten, minder fpannend, en wit van ileur zyn. Als dezelve rond vallen, dan worden |
||||
STAtMEESTii . 3^£J
ze Trekker (Teiido), maar plat en op de wyze vaut
een Vlies zich uitbreidende, worden ze een Trek- ker - Vlies (Jponevrq/ïs) genoemd ; door deze eirj- dens is het, waar mede de Spieren vafVgehegt zyti aan de Knokken, die ze moeten beweegert, en zyti dus de eigentlyke Werktuigen tot de beweeginge, Doch men moet aanmerken» dat dit, aangaande dd Spieren in 't algemeen gezegd, wel eenige uitzon-J deringen onderworpen is; want onder de menigte? Spieren', welke in het Paerds Lichaam gevondefi worden, ontdekt men zigtbaarlyke verfcheidenhe^ den; eenige dier. Spieren hebben aan hunne uiteinl dens ndch Trekkers noch Trekker-Vlies, enkel hegten ze haar vaft met eenige wkachtige Vezelt- jes", welke dezelve fchikkinge"en gedaante, als her, Lichaam of middeldeel, behouden: andere weder, hebben aan een van hunne eindens een Trekker^ terwyl men aan het andere eind maar een Trekker- Vlies vind; zommige zyn voorzien van twee vlees»- fige deelen of buiken , tusfchen welke men een Trekker ontmoet: en deze zyn het, die men twee' Buikige Spieren (Biventer of Dïgastrkus) noemde nog by anderen verzeilen verfcheide zulke Buiken! óf vleesfige Deelen elkander, en geeven zoöveelé hoofden, die zich door een enkele Trekker eindi- gen ; als by voorbeeld, de Driehoofdige Spier ( Triceps), en de Tweehoofdige Spier (Biceps). Doof' deze Verfcheidentheid, als mede van haare verfchil- lende Gedaante, Beftieringe, Legginge, Zwaarte^ Inhegtinge en Gebruik, zyn afkomftig defzelver' ónderfchèide Benamingen. Dus zyn ze ten aanzien' van de beftieringé hunner Vezeldraaden , of regtej fchuinfche , dwarsfche, of kringsvormige. Volgens hunne Zwaarte, zyn ze groote, kleine |
öf middelmaatige; wegens haare Legginge, zynhet Voor, Achter, Opper, Onder, Rechter, Linker,- Zydfche, Borft, Rug, Lenden - Spieren, &c. Aefi- gemerkt hunne inplantinge, ontvangen zy de Bena* minge van Buiten-Tong-Been-Spier, (Mylocbyoi' dei), Binnen - Tong - Been - Spier, (Gemcchyoidès)'4 Ë 4 ■ Tefcftf* |
||||
3öo DeNederlANdsche
Tong-Been-Spier, (hyoides), de Bord- en Tong*
Beens - Spier, (Hernobyoides) Borft-Been-Lugt-Pyp- »Spier (ótemothyroideus) , Kin - Tong - Spier (Genio- glnsfns), &c. Ten aanzien van hun Gebruik zyn hec Oplichtende, Nederhaalende , Bybrengende , Af- brengende, Buigende, Uitftrekkende, Draaijende v en Vooromkeerende Spieren, &c. Eindelyk is 'er ook nog een onderfcheid en verdeelinge wegens der- zelver Maakzel, als zynde Volle, Holle, Enkele- en Zamengeftelde. De Volle Spieren zyn die aaii welke geene holte gevonden word: haar getal is veel aafimerkelyker als die der Uitgeholden: onder de Uitgeholden word verftaan bet Hert, de Maag, de Darmen, de Blaas; welke Deelen mede onder de Spier-Deelen gefield worden, ten aanzien van de vleesachtige Vezels, die zich in derzelver Weef- zel voegen: en aan haar de krimpinge of toetrek- kinge verfchoffen. De enkelde Spieren zyn die, welkers Vczeldraaden van de eene tot de andere zyde een enkelen Loop houden, en teffens aan wel- ke men niet meer als een Lichaam vind: daar de zamengeftelde Spieren meer als een Lichaam of vleesfig Deel, of verfcheide Trekkers vertoonent of ook wel als derzelver Vezeldraaden niet eenen Loop houden , maar in een en het zelve Lichaam verfchillende leggingen hebben; by voorbeeld daar zyn 'er, by welke de Vleesch - Vezeltjes langs de beide zyden , van eenen in 't midden zyhde Trek- ker gaari, 't welke dus na de Bnard van eene Pen gelyken, waar van daan zulke Spieren de Pluimvor- mige Spieren genoemd worden: Weder by anderen, byzonder aan eenige Hals- en Rug - Spieren, gaan dé Vleesch-Vezeltjes heen en weer, of ook wel te- gens elkander aan. De inwendige zamenftellinge van de Spieren is de volgende: De wezendlyke Com* pufitie van alle Spieren beflaat uit enkele Vezeltjes, die doorzaaid en omgeeven zyn van de Zenuw -Ve- zeltjes, benevens eene groote menigte Bloed- en Water-Vaatjes: De Vezeltjes zyn aan het Lichaam of vleesfige gedeelte van de Spier veel dikker, veel wec«
|
||||
5> T A L M E t t f É ». 3<5l
Weeker, en meer van elkander verwydert, als aan
de Trekkers, aan welke zy oneindig dunner, har* der, en zodanig by een geflooten zyn, dat dit Trek- ker-Gedeelte dus veel kleinder als hec Lichaam of vleesfig deel word, niet tegenftaande het laatftge» melde mede het zelve getal Vezelen behoud: dus kan men zeggen, dat de Vezeldraaden, welke de Trekkers en de Trekker- Vliezen formeeren, niets anders als een vervolg, van de van eene bewee- gingskragt voorziene Vleesch- Vezeldraaden zyn. De Zenuw-Vezeltjes, welke zich binnen de Spie-
ren werpen, en zoo als wy gezegt hebben, de en« kele Spier - Vezeldraaden omgeeven, voor dat zy deze verdeelinge maaken, ontdoen zich van haare eigene Huid, die ze omvat, en een vervolg van hec 'dikke en van het dunne Moeder-Huidje is; verfprei- dende zich vervolgens door de geheele zelfftandig* heid van de Spier, zodanig, dat haare laatfte uit» fpruitzels voor hec oog onzichtbaar worden. De Bloedvaten verfpreiden zich, en geeven rondsom deze Spier-Vezelen, by uitftek dunne en tairyke Vaatjes, zoo dat de geheele Spier uit niet anders als uit loutere Bloedvaatjes fchynt te beftaan. Doch deze Bloedvaten verliezen haar, daar de Spier trek- kerachtig word, naar maate de Trekker- Vezelen zich van het vleesiïge Spier-Lichaam verwyderen, en harder worden: doch de fcherp Vogcvoerende Vaten blyven den Trekker tot by zyne inhegtinge toe verzeilen. Alle deze Spier-Vezeldraaden, Ze- nuw-Vezels, B'oed- en Water - Vaten, welke mee elkander de Spier uitmaaken, zyn tezamen omkleed met een zo genoemd Eigen-Vlies, het welk uit een Zelweefzel beftaat, en niet alleen deze zamenvoe- ginge van Vezeldraaden bekleed, maar teffens zich ook (usfehen die Vezelen begeeft, en zelfs die van de nevensliggende afgezonden:: doch hoe zeer men dat Vlies voor het eigene, en van elke Spier by- zonder houd j zoo is het echter zeker, dat het veel- tyds gevonden word, van de eene met de andere Spier gemeenfehap te hebben; daarenboven zoo i9 Z j dat |
||||
3<Sa DèNederlandsche
|
|||||
dat Zclweefzel ook de zitplaats van het Vet dat mèri
tusfchen de Spieren(vind, en waar van het de fepa- rade en Verdeelinge beteekend. Het Gebruik en de Verrichtingen der Spieren
word bewerkt door derzelver aanhegtingen of za- menhang, meteen ander hard óf week gedeelte van het Dierlyke Lichaam. DezeAanhegtinge nu, zyn of geheel aan Knokken, of alleen ter eener zyde aan een Knokken, en van de andere zyde aan een ■week gedeelte, of ze hebben geeiien zamenhang, noch met de eene noch mét de andere dezer Par- iyen; en volgens deze inhegtinge« zoo is het zeker dat hunne Verrichtingen veranderlyk en verfchillen- de zyn moeten : Öm deze Zaak klaarder te maaken» zoo moeren wy herinneren, dat het vleesflge Deel vandeSpierhet alleenis, 't welk eene zamentrekken-® de of krimpende, en eene uittrekkende en fpannen» de hoedanigheid bezit; want het trekkerachtige ge- deelte is van die natuur, dat het tegenftand doet, als men onderneemt het zelve met geweld uit te rek- ken; dus moeten onfeilbaar, zoo dra het vleesflge Gedeelte zich zamen trekt en verkort, de beide uic- eindens, welke de Spier aanhegten, zich elkander naderen; en zoo een van dezelve minder tegenftand bied, die word opgenoomen, en alzo word dat ge- deelte, aan 't welke het opgenomehe uiteinde zyn fteunpunt heeft, bewogen, waar uit genoegzaam blykt, dat, alle Spieren, welke met haare beide uit- eindens gehegt zyn aan Knokken , die zelve weder- zyds, het eene om het andere konnen beweegen, na dat de eene of de andere dezer Knokken vaster of onbeweeglyker is; hetzy ten aanzien van haarefj fiand, of ten aanzien van de tegen - bewerkinge vari eene andere Spier, of het zy wegens haare natuur- lyke geneigtheid van Beweeginge. By voorbeeld, de Uittrekkers van het Dyebeen, gehegt ter eene zyde aan het Bekken, en ter andere zyde aan de Dyeknokkeri (Fetnur') beweegen veel gemakkelykef het Dyebeen als het Bekken: maar wanneer heÉ Dier op den grond neder gelegen zynde, zyn Voor* gedeelte
|
|||||
S T A t X E E S T * R, 3$J
f;deelte geheel wil opheffen, dan zal de Dveknok
st meefte toe fleunpunt verftrekken, en alle ge- weld van trekkinge gefchied dan van de ayde vaö het Bekken en van den Stam, welken deze Spierca liaar zich zullen trekken en opnaaien. Doch zoo is het nier by die, welker zamenhsng niet als ter eene z v de aan een Been gefchied, want het weeke deel, aan 'e welk zy u:r andere zyde gehegt zyn, kan nooit tot een fleunpunt verftrekken: dus is het ze- ker , dat die van de Oorerf, van de Lippen, &c. de bepaalinge haarer uitwerkingen nooit verande- ren ; fchooh by die, welke geene hegtinge aan on- bewee^lyk'e deelén nebben, als deSluitfpierfjSpfttnr- ter), het Hert, &c. de Kringswv«. beftieringe van haare Vezel* veroorzaakt, dat ze voor en aan zich zelfs een toereikend vermogen hebben , en werken konnen zonder een ander fleunpunt te hebben, als het geene haare Vezels tegens elkander vinden, ter- wyi hiare wederboudinge in het midden is en blyft. D^ Oorzaaken van de meerdere of mindere KragC en Srerkte, te gelyk ook van de meet of mincjere Zw:ikte der Spieren, is afhangkejyk van de beflie- ringe, van de menigte, van d.« meerderheid, van de lengte, van de vastigheid, en van de natuurlv» ke Span- Kragc hunner Vleesch-Vezels , gelyk ook van haare eige legginge: en het is ook zeker, dat haare Kragt in het Paerd mede ontflaat van de in- nerlyke Vereeniging, welke zy met elkander heb- ben, en van haare veelvuldige doorvlechtingen, als ook van de Membraneufe en Trekkervliesfigé Omkleedioge, weike in het Paerd menigvuldi^er is als by den Mensch: waar door, om zoo te fpree- ken, de Vezels meer gefloocen, en de Spier veel vaster en Heviger word. Hoewel de Verhandelinge over de Spieren (Mje-
logia) van het Lichaam der Paerden een zeer moei- lyke en verdrietige Onderneeroinge is, aangezien de natuurlyke Leaginge van dezelve aan her'Paerd niet alleen camehk verward is, maar te gelyk ook «eer kwalyk vanèlkanderea aftefcheiden zyn, by- zonder
|
|||||||
n
|
|||||||
#
|
|||||||
zonder die van den Hals, van den Rug, van de Schouder, den Oxel, en die van de
Dyen, &c. en daar en boven veele van die Spieren met elkander gemeenfchap hebben , dat men veele van dezelve ten onregte voor twee of driehoofdige Spieren zoude aan- zien: echter zoo heeft de onvermoeide yver van een Liefhebber der Ontleedkundige Navorfchingen in het Lichaam vanhec Paerd, de navolgende werkelyke Spieren aange- merkt, te weetem |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
O u
tl
M
a
u
■p
1-1
O
Sc
o |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S5
a
a
w
Q |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Aan
III. Voor het Ach-|^e
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Te
zaa- ,men.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Aan het Midden
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Aan het Voorgeftel.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zy
de.
«8
8
2
4
2
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter-Geftel.
Voor de Dye.
[Veor <ie Schenkel. Voor de Schenkel-Pyp Voor de Achtervoet. Aan de Staart. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|A*n de Nek of Hals.
Aan het Schouderblad en de Schouder.
Aan de Oxel of Arm. Voor - Arm. - Aan de Pyp. - - Voor den Voorvoet* Voor de Rug. Tot de Respiratie byzondere.
Tuslthenribbige. 'Voor de Onderbuik. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26.
16.
4-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het Hoofd, j
Aan de Ooren. » ~-
Aan de Oogleden.
Aan de Lippen.
Aau de Neus,
Aan de Achtcrkaak.
Eigene voor het Hoofd.
Voor het Tongenbeen. -
Voor de Tong.
Voor de Lugt-Keel. -
Voor den Slok - Darm.
Voor het zweevende Boogwerk.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C
o
a
G
O to
O
a
>> .O
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stalmïestïr. 36jf
|
|||||
beweegende Spieren, ook die, welke inwendig ia
het Oor, de medewerkinge tot het Zintuig van het Gehoor geeven, als mede die geene, wehce aan de Teel - Partyen, &c. behooren. Belangende de byzondere inhegtinge en wer-
kinge der Spieren, aan de onderfcheide deelen van het~DierIyke Lichaam; hier van word by de benaa- minge van elk Deel, in 't byzonder geiprooken. Spits-Müize-Beet; een gevaarlyk Onge-
mak dat de Paerden zomtyds overkomd : hebbende dien Naam ontvangen, om dat men eertyds, (hoe- wel ten onrechte) gemeent heeft , dat het zelve door den Beet of Steek van eene venynige Spits- muis aan het Paerd toegebragt was. Verfcheiden Schryvers, welke over de Ziektens en Ongemakken der Paerden gehandelt hebben , en onder die de Heeren Sollejfel en Garfault, hebben van dit kleine venynige Spitsmuisjegewag gemaakt, zelfs vind men by den'laatftgemeldèn Autheür in zyn Nouv. parfait Maréchal, op Plaat V. eene Aftekening van een dier- gelyk Spitsbekkig Muisje; en by beide deze Sciuy- vers vind men Geneesmiddelen voor dat Kwaad aan- getekend : Doch wy zullen ons niet ophouden , oru ze hier neder te ttellen; dewyl het zeker is, dat daar deze Schryvers, zoo wel "als meer andere , de waare Oorzaak of Grondbeginzelen van die gewaan- de Beet- of Steek-Gezwel niet gekend hebben ; des- wegens ook hunne Hulpmiddelen onnut en zelfs te- genftrydig moeten geween; zyn ; het geene ook de Ondervinding beveiligt heeft. Met de Kwaal, voor- heen de Muize -Beet genoemd, is het dus gelegen: Zy komt het Paerd fchielyk over in den Sral, zoo dat het hinkt. Dezelve openbaart zich door eene kleine Zwelling, boven aan het inwendige gedeelte van de Bil •• het Dier heeft geen lult tot eeten, is neerflngtig en zwak, met Huivering, Koorts, en benauwde Ademhaahng aangetaft, en de Dood volgr, 'er wel haafl op. Dat wy nu van de Oorzaak de- ger Kwaal, en de Geneezinge derzelve, beter on- derrigt
|
|||||
3<ï<5 DeNedirlandsche
derrigt zyn, als onze Voorzaaten , heeft men tö
danken aan den Heer de la Fosfe, Hoeffmit der Stal- len van den Koning van Vrankryk; die over dat On- derwerp eene Verhandeling heeft overgelevert aan de Koninglyke Maatfchappye der Wetenfchappcn te Parys , welke Verhandeling (die te vinden is in de Mem. de Matbemat., £p de Phyfique. Tom. IV. pag. 190.) het oude Vooroordeel van den Eeet of Steek der Spitsmuis in den Afgrond gedompeld heeft. In deze zegt hy, dat, toen hy minder dan tegenwoordig onderrigt was, hy, op't geloof van de hier voorgemelde Authcuren, gebruik" hndde ge- maakt, van hunne voorgefchreeve Geneesmidde- len, die by hem echter van geen beter fucces als by zyne Konfraters geweeft waren: daar in tegen- ftelling de rnanier der Geneezing, van welke hy zich tegenwoordig by deze Kwaal bediende, altoos een goed Gevolg gehad heeft; Hygaat verder en zegt: „ Ik hebbe vèele Paerden met deze Ziekte behebt „ gezien: De laatften die ikmy herinnere, zyn ge- „ weeft, een Paerd toebehoorende aan den Heer „ Prasfident de Rofambaut, een aan l'Hopital, een i, aan Madame de Cbamperon, en een aan den Heer „ Grave de Lorge. Zy ftierven alle. Ik deed mee „ oplettendheid, de Ontleediging van dit Paerd» ,, en vond in het Gezwel een" ontelbaare menigte ,, van Watervaatjes, dfe van dikte als Schryfpen* „ nen waren, en gevuld met een pleifterKchtige- ,, doffe, welke dezelven tot eene ongewoone en „ tegennatuurlyke Dikte uitgefpannen had. Ik ,, maakte dwarfchelnfaydingen, wanneer ik de drie „ zoorten van Vaten zeer gemakkelyk van elkander s, kon onderfcheiden, aan de roode kleur der Slag- ,, Aderen, het zwartachtige der Aderen , en do wit- }, heid der Lymphatique Vaten, zynde de dikte de- ,, zer laatftgêmelden, gelyk reeds gezegt is, zeer s,.groot.------- Uit deze Waarneemingen oordeel-
„ de ik, dat de Oorzaak van dit Ongemak niet uit-
„ wendig ware, en, dewyl ik op de Huid nooit „ eenige Tekens gevonden had van Beet of Steek, ?» dage
|
||||
Stalweester.
|
|||||||
367
|
|||||||
„ dagt ik, dat het geenzints de Beet of Steek kon
„ zyn van een Spitmuis; en dus wierd ik te meer ti in myn opgevat gevoelen beveiligt." De Heer delafosfe, daar na in 'c Jaar 1755. eene Merry te meesteren gebragc zynde, welke men zeide, dat de Ziekte had, die men toefchryft aan den Beet of Steek van de Spitsmuis, en by welke een klein Ge- zwel aan 't platte van de Bil, gepaart met Wan- lustigheid en ligte Huivering bevonden wierd. Die Paerdemeester zyne , by de Ontleeding van het voorgemelde Paerdgedaane Waarneemingen te raad neemende, oordeelde, dat de Scarificeerïng het ee« nigfte Hulpmiddel zoude zyn, voor de Ziekte van dit Paerd: Doch voor dat de Operatie door hem ondernoomen wierd, onderzogt hy op nieuws het Gezwel, dat zich in minder dan een uur, tot aan het Uyer uitgebreid had. De Merry haalde met meer moeite Adem , en was zwakker. Hy maakte op' ftaande voet de Infnydingen tot op de Spieren, ter diepte van omtrent twee Duimen, op tien of twaaif duimen langte : daar kwaamen wy-achtige Vogtenuit, die twee dagen lang vloeiden, uit ver- fcheide Lymphatique Vaten liep ook een geftremd waterig Vogt, met het welke zy gevuld, en waar door zy zoo uitermaate gezwollen waren. Op ee- nigen afftand van elkander zag hy holligheden , groot genoeg om een Boon in te doen , die gevuld waren met diergelykeLympha, welke niet dan naar gelegendheden om uit te loopen fcheenen te wag- ten: Door deze Operatie was het Dier voor eerir, behouden , en door de verdere Behandeling op den agttienden Dag volkomen geneezen, op welken het reeds weder voor de Koets gezet wierd. Den 23 July 1757. den Heer de la Fosfe weder een Paerd, met dezelve Ziekte bezet, gebragt zynde, deed ter- ftond op deszelfs Gezwel de voorgemelde Operatie van Scarificeering, daar liep door de Infnydingen en tot de Lymphatique Vaten een groote veelheid uit van Lympba, die aldaar geftremt was. Deze Vaten hadden van 's gelyken de dikte van Schryfpennen. |
|||||||
3<58 DeNederlandsche
|
|||||
Een gedeelte van dat Vogt was geelachtig van kleur,
het andere wie met zwarte vlekken: veele Hollig- heden wierden in deeze Vaten gevonden, die mee Lympha gevuld waren. Ook liepen uit deze Mny* dingen langs het Been, drie dagen lang, geele Wy- achtigheden, ter veelheid van byna twee Pinten én een Musje. Het Been was uitermaaten dik , en Hinkte allengskens.-----— Dit Paerd had vier dagen
lang ,eene zeer moeilyke Ademhaaling, en geduu-
rende den tyd van dertig uuren kwam het zelve de Reutel in de Keel, als men het by de Toom leid- de: Niet tegenftaande het zoo geweldig aangetafl; ware, nochtans zoo was het den zestienden dag vol- komen geneezen. Buiten deze re^ds gemelde Paer- den zoo heeft de Heer de la Fosfe dat zelve Jaar , nog twee andere ook met het zelve Ongemak aan- gevalle Paerden, elk in den tyd van zeventien da- en uit de grond geneezen.—\----- Hy geeft de Be- andelingen en Geneesmiddelen ter geneezing de-
zer Ziekte te kennen, en zegt: Zoo dra men deze Ziekte gewaar word, moet men het Paerd op den grond leggen, het zelve de Huid over de geheele lengte van 't Gezwel openen, en het Bistourie in- drukken tot op de Spieren : maar, dewyl het te vreezen is, dat men de Huid - Ader moge affnyden, die anderzints de uitwendige Schenkel - Ader ge- noemd word, en welke de Zwelling belet te zien of te voelen: zoo moet men voor het maaken der Infnydingen een Band van onderen leggen, nament- ïyk, alleen aan het onderfte gedeelte, om de Bloed- ïïortingte vermyden: eene Aanmerking die hier ge- maakt word, om dat eenige Paerdenmeesters, in den Omloop des Bloeds onkundig, vrugteloos twee Banden leggen, den eenen boven, en den anderen beneden de "Plaats. Indien men 'er eenige .Slag-Ader kwam af te fnyden, zoude men 'er tot Bloeriitem- p'iagy Boyijl moeten annveegen, en houden die met een vinger, tot meerder veiligheid, een half uur lang, tegen de opening van de Slag-Ader.— Zoo dra" als de Scarijicatien gedaan zyn, moet men dezelve |
|||||
s 4 11 a e i s t e s; 3ëj^
drie of vier maal, in de tyd van vyf of zes uuren *
piet Terpentyn- Geeft betten, orft het vuur'te ver* hinderen daar in te komen, én vervolgens met AH- burg-Water, tot aan deGeiieezingtoe, agt oftieti iüaalen 'sDaagS. In het begin'moet men !,et Paerd vyf of zes maaien op een Dag, zich laateri vërtree» dén, omtrent vier minuten lang ieder reis; als dé Ademhaaling beleriimerc is, hetzelve Ader laaten* zetten.hec verzagtende Lavementen, en gëeveh het Zemeiwater te drinken, twee of drie dagen langst voor zyn geheel Voedzel; vervolgens fpy'zig men, het- met Zemelen, en daar by omtrent' agt^ Pond Hooi 's daags, geduurefide vier of vyf dagen: dart moet men net dagelyks twee óf drie maal, telkens een half uur lang by de hand leiden; indien het' Been zeer dik biyft, 'er eene verzagtende ftdoving om heen flaan, wryvende het zestnaal 's daags tot: onder aan de Poot, wanneer de Infnydinge niet ineer Vogt uitgeeven, het Paerd door den Bek een Zwet-*. middel doen iniieemen, om hec overige der Vogten* door middel van de Doorwaasfeminge te doen loo^ zen. Men moet wel zorg draagen van het ter deeg te dekken, en op een warme Plaats te houden, waar ha men het als gewoonlyk zal te eeteri geeven; wan- neer het Paerd zal geneezen, en in ftaat om Dienft te doen , bevonden werdefi , ten einde van drie of vier dagen. Verders zoo 2egt de Heer dé la Pos/ei 3, Dat zyne Proefneemingen en Aanmerkingen heni ,, doen denken : Voor eerjl, dat de Oorzaak van de* t, ze Ziekte inwendig zy, en dat men 'er hulp aaü „ toebrengen kan, door de Operatien en Behande- >, lingen, zoo als die door hem in 't Werk gefïelc? „ zyn. Ten anderen, dat deze kiekte geen uitwer- „ king zy van de Beet of Steek van de Spits- >, muis, of een diergelyk en klein Beesie, gelyk- s, men zich tot hier toe verbeeld heeft: want i, (zegt hy)ik hebbe op deze Zwellinge nooit eenig si blyk gezien van Beet óf Steek,: Ten berden i, (vervolgt hy) ik denk dat deze Zwelling niets >, anders zy, als een Gebrek van de Lympha in ók . II- DEEt. Aa „ Deeï." |
||||
37° De Nederlandsche
|
|||||
„ Deel." De Oorzaak daar van is ray geheel on-
bekend, al wat ik weet, is, dat in dit Deel een me- nigte van Liesch- Klieren zyn, en dat, wanneer het Gebrek nog niet uit de Klieren in het Bloed ge- bragt is, de Scarificatien het waarc en eenigfte mid- oei tot Geneezing zyn. Spook; word op een Heere Weg of Landftraat
genoemd , de Infnydinge, welke de Wielen en Ra- deren van de Rytuigeo op die Wegen maaken, ook de Paden welke de Paerden op de weg houden moeten. Voor Reizigers die haare Reizeu overal met hunne eigene Ryruigen vervolgen willen , is het zeer laftjg' en moeilyk, dat ze in alle Landen riet overal gelyk wyde Spooren vinden; want mee een Rytuig, waar van de Stelling op een naauw Spoor "(laat, in een Land komende daar het Spoor wyder is, ryd en reisd men zeer moeijelyk, voor- af daar de Spooren diep en de Wegen uitgereeden zyn; doch nog laftiger is het, als een Wydgefpoor- de Wagen of Rytuig komt, daar het Spoor naauw is; als men daar holle, diepe en in fteengronden of' wel Rotsachtige Wegen ontmoet; wanneer 'er zelfs geen doorkomen aan, en het Bederf van Paer- den eh Wagen onvermydelyk is. Derhalven is het noodzakelyk, als men eene verre Reize met zyn eigen Rytuig onderneemen wil, dat men, om de gemelde moeilykheden voor te komen, de Asten van zyn Rytuig "zoo laat bereiden, dat men de Wie- len iets wyder of naauwer, zoo als het de Omftan- digheden vereifchen, zetten kan, en men dus of in ruime, of in naauwe Spooren, niet verleegen be- hoeft te zyn; hier toë is noodzaakelyk , dat een Wielemaakerweet, wat elk Land voor Spoor heeft. — Op de Ryfchool word Spoor genaamd, de Weg of Linie die't Paerd in zyne onderfcheide gangen maakt, hier van daan zegt men een gang van een Spoor, en een gang van een dubbeltSpoor, als men zich op de Manege over deze Spoor in eene Fran- |
|||||
Stalmeester. 371
|
|||||
fche Konft-Term uiten wil , zoo noemd men zö
la Piste. Spoor-Adbr; waar dezelve aan 't Paerd ge*
legen is, en hoe ze haaren loop houd; hier van zie byde Artykelen van groott Pols - Ader, en by Holle- Ader. S p o o a e n ; aan niemand zal 't onbekend zyn ,
dat dezelve noodzakelyk zyn aan een ieder die te Paerde ryd; het zy om het Dier daar mede te be- ftraffen , of in een ander geval, het zelve daar door huipe toe te brengen. Een Spoor beftaat eigentlyk uit de halfronde Beugel, het Radje, de Gesp en drie Haakjes of Knopjes, aan welke de twee Spoor- leeren vaft gemaakt worden; door welke laatftge- melde, met 't eene, dat het breedfle is, van bo* ven, en met het andere van onder de Voet de Spoo* ren aan de Laarzen gedaan werden; ruftende hec achtereind van de Spoor, op den Spoordraager van de Laars; moetende de Gespen der Spooren altoos aan de buitenkant van de Voet komen, en als de Spooren goed zyn en wel pasfen zullen, zoo be- hooren ze eene Veerkragt te hebben. Wanneer ia vroegere Tyden de oude Ridders of Cavaliers in de Wapenen verfcheenen, het zy in de Oorlog, of by de Tournoyen, hadden zy, om van anderen gedis» tingueerd te zyn, goude Spooren; dit waren de eerfte ftukken van welke men de Ridders voor zag wanneer zy in de Ridderlyke Kleeding geüooken wierden; en het was aan niemand, als alleen aan hun geoorlooft, van zulk zoort eenige te draagen, moetende de Stalmeesters zich, met zilvere Spoo- ren te draagen, te vreeden houden. Dit gedeelte der Ridderlyke Uitdoszing was zoo gewigtig, dac wanneer een Ridder iets kwaads uitgevoerd" hebben- de , afgezet wierd, men hem 't eerft de Spooren afnam, die hem tot deze degradeerende Ceremonie eerft expres waren aangedaan. Van 't gebruik der A a 2 Spoo- • |
|||||
372 D E N E D Ê R L A N D S C 1» E
Spooren by de Rykonft, ziet het Eerfte Deel. pag.
110.— i , ,
Spoor-Stokken; zyn dié iets geboogeHou-
ten , aan welke de Strengenof Reepen van de Tocht- paerden, vaitgemaakt en omgeflingerd werden , als men die Dieren voor Koetfen, Wagens of Ploegen fpand, om die voort te trekken. Aan een Enkel- fpannig Rycuig worden de Spoor - Stokken aan de korte Disfelboom, maar aan een Tweefpannig Ry- tuig aan den Evenaar gehangen; het zy door mid- del van Ketenwerk, of door Leere Knippellaagen. Staert (de) van het Paerd is uit Beenderen,
Huid j en de op dezelve zich bevindende lang Hai- , ren zamengefteld. De Beengedeeltens van de Staert
beftaan in zeven of agt Wervelen, of Staertno- ten, welke haar begin neemen by het Heilig Been; waar mede de bovenfte of eerfte Staartnoot de ge- vvrigtinge heeft. Deze Staertnooten zyn van boven af naar beneden toe verminderende, zoo dat de eer- fte de grootfte, endelaatfte of onderfte dekleinfte is; zyTrebben eenegewrigtingeonder elkander» en deze geledinge gefchied door een zeer buigzaam Kraakbeenig gedeelte, dat aan beide eindens dezer Nooten gevonden word; waar door de Staart het vermogen van verfcheide bewoegingcn verkrygt. Deze Beweegingen worden bewerkt door vier Spie- ren ; van welke 'er twee boven, en ook zoo veel onder de Staart gelegen zyn; men noemt ze Staart- fpieren, en verdeelt ze in bovenfte en in onderfte. De bovenfte neemen haaré inhegtingen 8an de zy deelen van de hoogte aan het graatvormige Uit- ileekzel van het Heilig Been , en gaan af tot aan het eind van de Staartwortel s hangende zich met zoo veele Pees- en Vleeschachtige Aanhangzels als 'er Nooten zyn aan alle die Staart-Wervelbeende- • jen. De onderde Staartfpieren, hebben haare vas- . té inhegtinge aan de zygedeeltens van de binnen-
vlakte van het Heilig Been, en neemen dezelve gang,
|
||||
Staimïistïx. 373
gang* van onder de Staart, als de voorgaande op
denzelve gedaan hebben. Om dat deze vier Spie- ren dit gedeelte omgeeven, zoo konnen zy hetzel- ve overal naar toe beweegen. De bovenfte heffen de Staart op, en de onderleggende haaien hem we- der onderwaards; en wanneer een van de bovenfte met eene onderde van eener zyde te gelyk werken , brengen zy deuzelven zydwaards; dus kan men wel begrypen welke Spieren in werkinge zyn, als het Dier wel van zich af verheven draagt, en welke het zyn die men moet affnyden, als men aan het Paerd den Staert naar de wyze der Engclfchen wil doen draagen. Stal; word genaamd een Gebouw, dat gefchikt
is om Paerden onder dak te brengen, dezelve dasr te bewaaren en te voeden : Men onderfcheid de Stallen in Gemeene en in Dubbelde; de Gemeene of Enkele Stal heeft niet meer als eene Rye Paer- den, met een plaats daar achter, om van het eene eind na het andere te kunnen gaan. De Dubbelde Stal kan op tweederhande wyze aangelegt worden; rsamentlyk, of met twee ryen Paerden, die het Kruis tegensmalkander toe gekeerthebben, en eene ruim- te tusfehen beide deze Ryen, of zoo, dat de dub- belde Reup in het midden gefield is, wanneer de Paerden de Hoofden tegens elkander gekeert heb- ben , en dan zyn 'er twee ruimten* onj achter de Croupen der beide ryen Paerden te konnen pasfee- ren. Deze achterruimtens behooren ten minden agt voet breed te zyn, en zoo de Paerden met het kruis tegens elkander gekeert ftaan, en 'er dus maar een ruimte tusfehen beiden is, dan dient die ruim- te wel nog eenige voeten breeder te zyn. De Stand- plaatsen, in een wel aangelegden Stal, behooren • te «yn, lang negen voet van de muur af tot aan het watergootje, by welke lengte de grond van vooren tot aan het gemelde gootje 31 duimen val behoord te hebben; deze lengte, van de Kreb af tot den Achter - Standp«al, zal dus bedraagen omtrent ze- , A a 3 ve« |
||||
374 DeNederlakdsche
|
|||||
ven voet. De wydte, als de plaatzen maar alleen
door hangende Latierboomen afgefcheiden zyn 3-J voet; maar zoo'er vafte tusichenVchooten van plan- ken gefteld zyn, dan moet de wydte op 4J voet ge- nomen worden, anderzints zouden de Paerden zich %cet bezwaarlyk konnen omdraaien. De bovenrand van de Kreb mag wel ruim 4 voet van den grond hoog zyn; deze rand behoord met rood koper, of ten minden metfterkyzerblik belegt tezyn ; voorts behoord de Kreb van binnen zeer net en zindelyk met vierkante verglaasde Steenen belegt te zyn, welke fteenen zich tot de onderlaag van de Reup toe ilrekken moeten; van binnen de Kreb dienen de fteenen in tras gelegt te zyn, ten einde de Kreb water kan houden ; tusfchen de Kreb en de grond, moet de plaats onder de Kreb roet planken toege- maakt zyn, waarin eene nederwaards vallende Klep geplaatst is; in welke afgefchoote ruimte, het des morgens uit de meft opgenome goed ftroo, over dag kan geborgen worden. De Reup moet niet te naauw, doch voor al ook niet tewydzyn; als men twee vingeren naaft elkander tusfchen de Reuphou- ten door kan fteeken, ii het wel,* van boven moet dq Reup voor al niet breeder zyn als de Kreb is, anders zouden de Paerden niet alleen geduurig met het Hooizaad'bedekt worden, maar dit zoo voe- dende Zaad zoude buiten de Krep vallende, tel- kens verlooren gaan. Tot eene goede Stal, behoo» ren daarenboven nog de volgendevereischtens;dat hy helder en lugtig is, van boven met een lugtigen Hooizolder voorzien, ook dat 'er van binnen, of kortby van buiten, eene Pomp met goed en gezond Water gevonden word. Het woord Stal, in eenen ,- ruimeren zin genoomen, betekend niet alleen het * Gebouw voor de Paerden; maar ook alles wat by eene Hofhouding, van een Prins of Vorft, tot de Stal - Bedieningen behoord , namentlyk Beryders, Tuigmeester, Koetfiers, Voorryders, Ry- en Stal- knegten, Hoeffmits, Stangmaaker, Zadelmaaker, &c. bénevens alle de zoorten van Paerden en Ry- tuigen,
|
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
57S
|
|||||||
tuigen die zich in de Stallen en Koetshuizen van
den Vorft bevinden; waar van de Opzienders, Stal- rneesters genaamt worden, die haar weder in Op- per- en in Onder - Stalmeesters onderfcheiden, die alles te zamen genomen word aan zommige Plaat- zen de Marftal genoemt. Stalknecht* worden ge- noemt dezulke, die alleenlyk maar in de Stal tot het oppasfen der Paerden gebruikt worden. Stalgereed- fcbappeji, zyn Schoppen, Vorken, Beezems, Em- mers, verfcheide zporten van Borstels, Roskam, Maanenkam, Kleuifter, Uitftoofmanden, Schaar, Breems, Wischlappeti, Voederkift, die van binnen verfcheide afdeelingen heeft, om Haver, Hakfel en Zemelen elk byzonder te bergen, Hakfelbak, Voedermaaten, Kruiwagen ofMiftbaaren,&c. .Stal» Bok, noemt men een Perfoon, die in een Stal af en toegaat, en zoo veel als een Hulp of Handlanger aan' den Koetfier of Stalknechten verftrekt; van welke hy ook gemeenlykzyne belooningen ontfangt; doch men vind ook veele voornaame Heeren, die, om haare Stal-Bediendens het werk wat ligter te maaken, voor dezelve zulke Stalbokken houden en loonen. StandAart; een zoort van Vaandels, by de
Cavallerye of Ruitery gebruikt wordende. Ten al- len tyden heeft zich de Ruitery by de Legers van Standaarts bedient, om door dezelve de Benden te onderfcheiden; die by eenige vermenginge, daar door te kennen, en elk by die zyne weder te kon- nen vergaderen. In 't maakzel dezer Ruiterye -Vaan- dels, heeft men van tyd tot tyd vèele Veranderin- gen gemaakt. Onze hedendaagfche Standaart by de Ruiterye, zyn doorgaans uit eehe ZydeStofFe, van eeneelle in 't vierkant gemaakt, in welk het Wa- pen van den Souverein, of een ander Zinnebeeld, met Goud of Zilver geborduurt is. By de Roora- fche Catholyke Mogendheden vind men veeltyds het Beeldtenis van de Maagd Maria, of een andere Heilige in de Standaarts gefield; by dezelve werden A a 4 ook |
|||||||
37<5 DeNederlandsche
pok de nieuwe Standaarts met veele Ceremoniën
?an de Standaartsftokken.geflagen, en moeten, voor dat ze gebruikt mogen worden, met eene groote Statie, de Priesterlyke inwyjinge-ontvangen; (de- ze Ceremonie, welke,niet onvermaakelyk om te lee- zen is, vind men omftandig befchreeven in de Gaaaf van Khevenhüller Obfervations Puntten, tweede Peel. pag. oö. en ibid.) De Standaart Vlag is be- vestigt boven aan een Lans van 8 a 9 voeten leng- fe. In 't Veld zynde, worden aan onze Standaarts boven by de Banderolle nog een fluk Oranje Taf, of Benige breede zyde Linten van dié kleur aan- gebonden. Eertyds wierden de Standaarts Bannie- ren, of ook wel Cornetten genaamt. De Vaandels welke de Dragonders voeren, zyn iets grooter en van ftak langer als de Standaarts der Ruiters, en veekyds vind men ze van vooren gefpleeten, wor- dende, ten minften die, welke men het Witte of Lyf-Vaandel noemd, een Funion geheeien. Standaart-Jonker; is by zommige Mo-
gentheden, onder de, Ruiterye, een Onder-Offi- icier, die by de Compagnie in rang op den Wagc- meester volgt, en die, 't zy by Parade, of in Slag- Ordening, altyd liet Standaart voerd. By de Ko- ninglyke Pruififcbe Armee zyn de Standaart-Jon- kers alle jonge Edelluiden, welke van dat Emplor tot dat van Officier overgaan. Standaard-Riem; zoo word genaamd een
met goud of zilver geborduurt, of gègallonneert, en aan deszelfs kanten met diergelyken Franjes bei zet Bandelier, van onderen voorzien van een fluit- veer-haak of Beugel, welke Bandelier, de Stan- daart voeren de Perfooh niet alleen tot Cieraad van de linker -fdhouder af naar de regter zyde heeft ne- derhangen, maar teffens ook om by vereischte nood- zakelykheid door de gemelde fluitveer - beugel het Standaart aan zyn Lyf te bevestigen; zynde tot dat einde».omtrent in 't midden van de Staadaart-Lans . '-.- ' een, |
||||
Stalmeester. 277
een anderhalve voet lange yzere Beugelftaf ge-
plaatft, aan welke een yzere ring hangt, die aan dien ftaf op en af kan gehaald werden, in welken ring de aan 't Bandelier zynde fluitveer-beugel ge- haakt word. De Voet van de Scandaart - Lans is (te Paerd zynde) telkens in een zoo genaamden Stan- daart-fchoen gefield, zynde die fchoen een zoorc van leere Koker omtrent vier duimen hoog, rond, én van binnen zoo ruim, dat de Voet van de ge- melde Lans gemakkelyk daar in kan gezet worden:' Deze fchoen is door twee gespen aan de uitwendi- ge zyde van den regeer ftiegbeugel valt gegespt. Standpaal, Staadboom; is in een Pacrdeftal
zoo een Stand of Houten Pylaar, door welken de Standplaatzen der Paerden afgepaald zyn, 'zoo wel in de lengte als in de breedte. Als de" Standplaat- zen niet met Planken van elkander afgefchooten zyn, maar het eene Paerd van het andere door ee- ne hangende beweeglyken Tusfchcn - Boom afge- febeiden is, dan behoord de eene Standpaal ten min* ften 3* voet van de andere af te ftaan; maar zyn 'ér vafte Tusfchenfchötten ,< dan moeten beide 44- voet van elkander verwydert zyn. De afftand van de Krebbe moet zyn 8 voet, dus de Standplaats op de grond van den Krebftander af tot aan het Afloop- gootje 9 voet lengte krygt, namentlyk met de vier duimen val, die de grond van vooren tot naar ach- teren behoord te hebben. Het is zeer noodzake- ]yk, dat zoo een Standpaal wel diep in den grond gezet, en van boven aan de zoldering ook fu'ffifant beveftigt zyn; de halve Standboomen, zynde zul- ke, die maar in de grond gezet zyn, en omtrent 7 t>. 8 voet boven dezelve uftfteeken, zyrt lang zoo ftevig niet als de eerftgemelde, om dat ze van bo- ven geen vaflhouding hebben. In dezen Achter- flandpaal moet omtrent <S§ voet boven de grond een wel ftevige uitfteekende boute Pen geplaatft zyn, aan welken, naar vereisch, het Hoofdgeftel van den Toorn on de Zadel kan opgehangen werden, of Aa j waar |
||||
DïNlDÏSlAKDJCHÏ
|
|||||||
37§
|
|||||||
waar aan de Palfrenier, 's avonds by 't afvoederen,
desPaerds afgenome Deken, Maanenkap en Cin- «eï ophangt. Het is noodzakelyk dat deze Stand- Ëoom, telkens glad en effen onderhouden word, want zoo 'er fchilfers en fplinters aan komen, zou- de het Paerd zynen ftaart aan dezelve zeer befcha- digenkonnen, het zy door wryven, hangen blyven of anders. Steen (de) en Gruis; is zoo wel by het Paerd
als by de Mensch een Ongemak van de Waterblaas en van de Nieren; nochtans zyn de Paerden niet zoo veel aan dat Ongeval onderworpen als de Men- fchen. De oorzaaken hier van zyn , ten eerften om dat die Dieren niet op de rug leggen; ten tweeden om dat haare watergangen en looslingen veel wyder en ruimer zyn, en dus het Gruisacntige, zich tot kleine Steentjes geformeert hebbende, dezelve door de ruime Pisgangen gemakkelyk kunnen naar buiten geworpen werden; ten derden zoo zyn de fpyzen én den drank, welke het Dier doorgaans nuttigt, zeer eenvoudig, en niet vermoogend de Maag met Cruditeiten, en de Nieren en Blaas met een Wyn- fteen gelyk Gruis aan te zetten. Nieren - fteenen worden nooit in het Dier gevonden, maar in de Blaas gebeurd het nog wel, (echter ook zeer zel- den) dat zich daar een fleenachtig Lichaam for. meert; het geen doorgaans veroorzaakt word, als een Paerd langen tyd afgehouden word van te kon- nen of mogen ftallen; waar door zich het Tartari- fche en Aardachtige Wezen uit den Urin onder op den "rond van de Blaas gelyk zand zet, en om dat de Blaas dan boven haar vermogen uitgcfpannen word, zoo heeft zy veel van haare famentrekkende kraet verlooren, zoo, dat ze kwalyk in ftaat is, om de in zoo een overvloed verzamelde Pis voort te drvven en uit te losfen, en dus het daar vergaarde en eezonke Gruis op den grond der Blaas leggen blvft; dit dikwyls gebeurende, vergaard telkens ïneer Gruis, zet zich vervolgens bye£i>, door de |
|||||||
S T A L M £ E S T E K. 37J
|
|||||
flymachtigheid welke binnen de Blaas gevonden
"word, enverkrygt allengskens eene meer of minde- re hardigheid; zoo nu de geformeerde Steen zoo groot is, dat hy de Pisgangen niet meer door kan komen, zoo moet het "Dier, wanneer het ftallcn wil notoir Pyn gevoelen. Het Paerd gelaat zich dan zeer dikwyls als of het ftallcn wilde, waar by het zich telkens of vergeeffche moeite geeft, of maar weinig Pis kan losfen. Wanneer deze zeer helder en klaar is, dan is het een teeken dat de Steen in de Waterblaas reeds eene merkelyke vas- tigheid en hardte verkreegen heeft, maar zoo de afgaande Pis roodachtig dik , troebel en zindachtig is, mag men opmaaken, dat de Steen zyne volko- mene hardigheid nog niet heeft, en het meer Gruis als een Steen is, die het flallen aan het Dier bc- zwaarlyk maakt; in het laatfte geval kan men met verzagtendde en glyendmaakende Geneesmiddelen veel hulp toebrengeta. NeemtBalfum Copaiva Jlood, van twee Eyercn hït Doyer, mengt het wel door mal» kanderen, en doet dan daar by Stroop vun AÜhaa, ' 4 lood, Zoeten Salpetergeefi | lood, alles vermengt met een Pint witte lVyn\ laat het Paerd dit Meng- zel doorzweigen, en hier na drie uuren lang zon- der eeten en drinken ftaan; geeft het in vervolg laauwgemaakte Zemelen te eeten, en warm Wa- ter met Haver of ander Meel, waar in vier lood Arabifche Gom of Tragant gemengt, te drinken. Hes Zwelgzel moet binnen 3 weeken zes maal herhaald , en de overige behandeling mede zoo lang geconti-. nueerd worden. , Steengallen; deze zyn eigentlyk niet an-
ders als een uitgeloopen en gêftolt Bloed; zy ver- toonen haar iets roodachtig, wanneer den Hoorn van de fooi, in welken zy beflooten leggen, zo- danig uitgeveegt word, dat dezelve eene witte en iets doorfchynende kleur verkrygt, en dus deze roodachtige vlakken zichtbaar worden. Men teld driederhaude zoorten vaa Stcengallen, te weeten de
|
|||||
380 De Neberlandsche
de Drooge Steengal, de Binnenhoornfche Steengal,
en de Gedrukte Steengal. De Drooge Steengal, heeft haare benaamingé uit haare Oorzaak, welke niet anders is als de verdraaijing en dorheid van den Voet, dus ziet men dezelve gemeenlyk de gerin- gelde Voeten, en die welke dwanghoevig zyn, aan- doen ; in het laatfte geval vind men ze meer aan het inwendige kwartier als aan het uitwendige, om dat het eerfte doorgaans zwakker als het andere bevon- den word. Dezelve verandert zomcyds in een ver- borgene of binnenhoeffche, dat is, wanneer de uit- loopingder Vaten dusdanig is, dat ze een overvloe- dige ftoffe geeft ; het Zap dat ontkomen is uit da Halmpjes die het omvatten, bederft wel baaft; en geen vryen uitloop vindende, gaat voort, dringt onder het kwartier, zypelt eindelyk door tot in de Hairen , en veroorzaakt dan veel bederf en vernie- ling aan de deelen daaromtrent. De naam van Ge- drukte Gal geeft derzelver Oorfprong genoegzaam te kennen, om dat deze van niets anders als van ee- ne drukking, persfing, of van eene kneuzing voort- komftig is, en aan welke de platte Voeten, Vol- voöten, en alle zulke waar by eerie uitpuiling van het Binnenhosrn plaats heeft, zeer onderhevig zyn. De Behandeling tot het wegneemen der Steengal- len, vind men naauwkeurig in het eerfte Deel vaa den Nederlandfchen Stalmeester pag. 341. en feq. Strot; hier onder verftaat men by het Paer-d,
de Gorgel of Lucht-Pyp, (Aspera Arteria). Zie hier van het Artykel by Longen - Pyp. Strot-Klepje; QEpiglottis') is, het in 't diep-
fle van den Achter-Mond gelegen Lelietje, zynde vso onderen byna bolrond, naer boven fpits verloo- pende, welke fpits na vooren , of liever buiten- waards gebogen is; deszelfs buitenzyde is bultig, en de binnenkant cenigzints uitgehold, dus de ge- daante daar van veel overeenkomft heeft met het achtereind van een Hoen. Naar maate het by het mm
|
|||||
• i
|
|||||
S T A 1 M E £ I T K %, 3^1
fchildvormige Kraakbeen nadert, verandert van We-
zen, en verheft zich eindelyk met een vet vjeesfig Ligament, 't geen alleen het eenigfte fleunzel eH hegtzel is, dat het bevestigt.'— Het zy ter oor- zaak zyner Inhegtinge, het zy van zyne Gefteldheid en Legginge, van zyne Spankragt, en van zyne Gedaante, het is natuurlyker wyze altoos over eind, zoo dat, de door den Mond van het Dier, en nog meer, de door zyne Neusgaten binnengaande Lucht, geduurig en zonder belemmering, de Lucht - Pypen der Longen kan/binnen trekken; en kan vervolgens van daar met dezelve gemakkelykheid en vryheid, als ze daar binnen kwam, weder uitvloeien. Strotten-Hoofd; (Larinx) de Keel of hec
bovenfte van den Longen -Pyp (Aspera Arteria). Dit, uit vyf Kraakbeenige Ringen beftaande Hoofd, door 't welke de door de Neusgaten inkoomende Lucht, ouophoudelyk naar de Lucht - Pypen van de Longen overgebragt word, en die daar ter plaat- ze, ookweder met dezelve vryheid uitademd, vind men gelegeu achter de Wortel van de Tong, tus- fchen derzelver Voetftuk enhetSlok-Darms-Hoofd. De opening van dat Keelgat is in het Paerd zeer aanzienlyk, maar minder ovaal als by den Mensch: Natuurlyker wyze zoo is dezelve altyd geopend, om dat alle Dieren, ook in den flaap adem fchep- pen; deze openinge word genoemd de Keelfpleet CGlottü'),jiie, doQr een Knorbeenig, en van een fnel - kragt" voorzien. Lichaam , het Strot - Klepje (Épiglottis) genoemd, overdekt is. Het zelve fluit de Keelfpleet ten eenenmaal, wanneer het door de Tong en van de Spyzen nedergedrukt is, die niet tot het Slok - Darms - Hoofd komen konnen, zon- der deze Kraakbeenige en Elqftifche Brug neder te drukken en over te gaan; welke, zoo dva de ne- derdrukkinge ophoud, zich aanftonds weder oprigt. Het Strotten-Hoofd heeft het vermogen van ver- fcheide BeweegiDgen en Uitwerkingen, die aan 't zei-
|
||||
38a D e N e d e:r B a n/d s c h e
zelve door agt Spieren toegevoegt zyn: Zie hier
van meer by het Artykel horigen - Pyp. Strtken; zegt men van Paerden, die in het
gaan zich zelven met het eene been aan het ander raaken, ftryken, ftooten of trappen; zynde de wy- ze op welke een Paerd zich kan ftryken, zeer ver- fchillend. Het Dier kan zich ftryken met twee bee- nen, te weeten met de achterfte tegens de voor- fte, ook wel met een achtervoet alleen tegens een voorbeen; het gcwoone ftryken gefchied, als een Voorvoet, of ook een Achcervoet het nevensftaan- de Been ftrykf, dus vind men Paerden die op deze wyze zich aan alle vier de Pooten te gelyk ftryken. Het ftryken dat de Achterbeenen tegens de Voor- ite toebrengen, is meer een ftooten en trappen ftry- ken te noemen; de aanraakinge gefchied in dit ge- val meeft tegens de yzers ('t geen men noemt in de yzers flaan) op de Verzenen en aan de Kogel; de Achtervoeten den naaft ftaanden Schenkel Stryken- dc, doen de aanraaking gemeenlyk of aan de bin- nenzyde van de Kroon, aan de zyde der Koot, aan de Kogel, aan de Been - Peezen, en aan de binnen- zyde van de Pyp. Deze aanraaking heeft by de Voorfchenkelen op dezelve wyze plaats. De Won- den en Kneuzingen, welke het Dier door 'tStryken ' aan zich zelven toebrengt, zyn meer of minder na- deelig en gevaarlyk, na maate dezelven door eene enkele of herhaalde aanraakinge gefchieden , en naar dat ze op eene meer of mindere gevoelige of gevaarlyke plaats zyn aangebragt. De Kneuzingen welke door herhaalde aanfaakingen op de Kogel en aan de daaromtrent leggende Peezen van den Voor- fchenkel toegebragt zyn, konnen als gevaarlyk, en waar van men kwaadegevolgen te verwagten heeft, aangemerkt werden; ook zyn de Kneuzingen, wel- ke op plaatzen van de Voet komen, daar de Ette- ring ftand grypende , zich binnen den Hoef verho- len kan houden % zeer te vreezen. ■— Het Stryken kan veroorzaakt worden, door natuurlyke Zwak- heid, |
||||
S*ALMEËSTER.
|
|||||||
3«3
|
|||||||
heid, of een gebrek in het Dierlyke Zamenftel,
Vermoeidheid, Luiheid, een gewoone gcbrekkely- ke Gangk, een oud of kwaad Beflag, of als 'er ran- den aan den Hoorn gekomen zyn die buiten het yzer uitftaan. Paerden die zwak van Lenden, en niec wel geproportioneerd van Leden zyn, zullen door- gaans aan dit Gebrek onderhevig zyn; en dus is het in dit geval eene natuurlyke Zwakheid. Door een gebrekkelyk Zamenftel verftaat men, als het Dier kwalyk en verkeerd op zyne Pootcn gefield is, 't zy dat het van vooren te naauw en te veel gefloo» ten zy, 't zy dat het zyne toonen uitwaards werpt, of in tegendeel dezelve binnenwaards brengt i of dat het kromfchenkelig is: wanneer het onfeilbaar niet vry van het kruisfen zal zyn. Men ziet ook dat de "Paerden naer eenen langen en moeilyken Togt uit vermoeidheid zich gemeenlyk Stryken ; ook gebeurd het wel, dat Paerden die aan de hand geleid worden, door Luiheid het eene Been tegens het andere aauilaan: Zoo als mede een aangewoone kwaade gang, maakt dat de Jonge en nogonbedree- ve Paerden zich zeer dikwyls Stryken. Het Stry- ken uit eene natuurlyke Zwakheid voortkomende, zal zeer bezwaarlyk of wel in 't geheel niet te hel- pen zyn ; maar komt het voort uit een kwaad be- flag, dan zal het niet zwaar om te remedieeren we- zen. Als het Dier wegens de misgefteldheid zyner Pooten het Stryken onderworpen is, is 'er mogelyk- heid dit Kwaad, mede door een wel gepraöizeerd Beflag te gemoet te komen en te helpen; en de Luiheid , en aangewoone gebrekkelyke Gangen, zullen op de Ryfchool door welgepaste oeffeningen ten goeden konnen verandert worden. Een Paerd, dat wegens de natuurlyke Zwakheid, het Stryken niet kan afgeleerd worden, moet men, om van 't gebruik van het Dier niet geheel verftooken te zyn, met de zoo genaamde Stryklaerzen te hulpe komen, om door deze, zyne Beenen voor zwaareKneuzin- gen te bewaaren. TzersJIaan, Stryk-
|
|||||||
384 DEN£DIRtlSDSéHt
• Strykleersen; zyn vanfterk Leer gemaak-<
te fchagten, welke de Paerden die zich ftryken om deBcenen gereegen worden, om dezelve voor Kneu- zingen en opene Wonden te bewaaren; gemeenlyk wordert ze zoo lang gemaakt, dat ze van het Knie af tot onder de Kogel reiken; zy behooren wel om het Been te fluiten, en daar buigingen zyn niet te klemmen. Van vooren moeten ze eetie Naat heb- ben , waar door aan de fchagten de naauwkeufige vorm van 't.Been dat ze bekleeden moeten, kan ge- ge'even werden; het gedeelte dat aan- de buitenzy» <le van het Been komt, word met twee ryen ronde gaten doorgeflagen, door welke zy met een dun Riemtje vaft moeten toegereegen worden. Styf; de ftyfheid of verftyving is dat Ongemak
dat men zoo dikwyls aan de Schenkelen der Paerden ontwaar word ; nochtans meer aan het Voorgeftel als aan het Achterdeel, en wel meeft worden de Schouders en de Oxeleh daar mede aangetaft, wel- ke deelcn dan genoegzaam als van gevoel en bewee- ging berooft zyn. Deze verftyving of ftramwor- ding kan uitverfcheideoorzaakenvöortkomfti^zyn, als, ten Eerflen, uit de natuurlyke zamen'ftelling vtm het Paerd zelve ; want eehDier, dat deze dee- Jen al te veel van Vleesch ontbloot heeft, zal meer aan de Verftyving onderhevig zyn, als een andef, dat daar ter plaatze behoorlyk van Vleesch voorzien is. De Spieren zyn de Werktuigen van de Bewee- ging; zoo nu dat gedeelte te mager is, dan zullert gevolgelyk de Spieren kleinder als naar bëhoorert zyn; tv konnen niet kleinder zyn, zoo haare Ve- zelen niet minder, of ten minften zwakker en dun- ner zvrt; en zoo dra ze van weiniger of geringere Vezelen zyn zamengefteld, kan haare fcragt niet zoo groot als anders zyn, en dat gedeelte moet naar een zekere tyd van werking, teer en zwak worden. Hier by is aan te merken, dat in dit geval wel moeilvkheid in de bewèegiheen, maar geene Fy* nen plaats hebben. — Eerïe Tweede oorzaak van de • Ver-
|
||||
STALtóEESTEi. v g{$
verftyving, is eene fchielyke overgang van de Hit-
te tot de Koude. By een Paard dat bezweet is, zoo men het zelve, zonder het zweet af te drop- gen, laat koud worden, zullen zich ten eerften de Porën fluiten, en door deze toefluitinge en zamen- trekking, zal 'er eene op'houding in de üitwaasfé» rrting veroorzaakt worden. Dit ópgehoude Vogt(, kan niet anders als kwaade hoedanigheden aanneé'- men, of ten minden eene fcherpigheid, door wel- ke eene bytmg en prikkeling aan de Vliezen van dé Gewrigten en Spieren moet veroorzaakt worden \ en hier van daan de Pyn, Verftyving en Moeilykr heid in de beweegingen der aangetaste deelen; 't f' een ook wel eene Vervanging genoemd word.—
)e Derde Oorzaak kan zyn een lang verblyf van het Dier op eene al te vogtige plaats; in dit geval ont- spannen haar de Vaten langzamerhand, byzonder de Lympha Vaten, by welke de beweeging der Vogtetf altyd langzaarner is. Deze Ontfpanning baart Ver- ftopping, en wel meeft binnen de Gewrigtbanden» daar deze Lympha - Vaten ten grootften getale zyn i van daar komt de Pyn en de Moeilykheid in de Be- weegingen , gelyk men by de Verkouwdheden ont- waar word; als 'er nu by dezelve eene opzwelling yerfchynt, dan is het een teken dat de Verftopping Zeer a'anmerkelyk is, en dat ze het Cellenwèefzel, of de Spier-Vliezen aangetaft heeft.— Eene Vilt- de Oorzaak, die men mede kan te berde brengen, is, van wa"t zoort ook, een beletzel in de Circula- tie der Dierlyke Geeften: Derzelver loop afgebro»' ken zynde, dan kan de beweeging: van verwydering (Diaflok); de zamentrekking (Lyftole) der Aderen ♦ en de Zamentrekking Spieren niet als vermindert Zyn, als mede ook het Voedzap zich niet tot de binnenfte deelen kan begeeven; en.de ondervindin- ge leerd ons, dat, daar de beweeginge vermindert.,, en door de aanhoudende; verftopping gefluit is, die. deelen wèl haaft in eene uiteeenng of verdrooging vervallen, 't geen men by het Dier Zwindèn noemt.' Éindelvk en tén Vyfden, zoo kan de Verftyving,? IL Dm. B b Straifi» |
||||
38,<S DeNederl&ndsche
Stramrning en 't Zwinden der Leden tot oorzaak
hebben , eene at te langduurende ruft; byzonder als het eene Lichaamsdeel dezelve meer gehad heeft als de anderen; 't geen meed plaats heeft, by ee- ne langwylige geneezing van een Ongemak, waar mede het eene of het andere Lid is aangetaft, ge- duurende welke tyd; een zulk Lid geene bewee- ging kan hebben, en dus de Circulatie daar niet volkomen gefchieden kan, welke volftrekt eenege- duurige beweeging vereischt, om te bewerken dat de Zappen tot in de laatfte en alderkleinfte uitfpmit- zels der Vaten doordringen, in welke laatfte Endel- vaatjes het i«., daar de Voeding der Lichaamsdeelert door bewerkt word.— Men vind hier en daar Re- ir.edien opgegeeven, welke terGeneezingederVer- ftramming^ Verftyving en 't Zwinden der Dierlyke Lichaamsdeelen voorgefchreeven zyn ; van deze kan men zoo veel zeggen, dat zoo men by tyds en in het begin van het Ongemak de Geneezing ten- deert , men het geluk kan hebben in zyn voornee* men te flagen; het zy door de Konft, welke daar toe geduufige en wel gepastebevveegingen hefteed, of het zy dat men door geeftige en kVagtige Midde- len in de aangetaste deelen deszelfs voedende Zap- pen aanhoud, en derzelvervoedende en onderhou- dende kragten verfterkt; dus kan het gebeuren dac 'er nog hulpe en herftelling op volgt: Maar zoo dra het Kwaad een weinig veroudert is, dan zullen alle Onderneemingen en alle Hulpmiddelen te vergeefs gebruikt worden. Stygbetjgels; behooren tot de Equipagie des
Ruiters; om door hulp dezer Beugels zich gemak- kelyk op het Paerd in den Zadel te konnen zetten* Een Stygbeugel is zamengefteld uit vier ftukken yzer; te weeten uit den langwerpigen Beugel; de twee geboogc Zyfteegen en de Middelfteeg; aan het boveneind is de Beugel voorzien van een vier- kant Oog, door't welk den Stygriem geftoken word, om door dezelve den Stygbeugel aan den Zadel te , kon«
|
||||
Stalmeester. 387
konnen vaffc maaken."> Aan zommige Stygbeugels is
het gemelde boven Oog beweeglyk, of draaiende t zyn de door een Draaiwervel of Bout aan den Beu- gel geklonken, deze zoort van Stygbeugels noemt men Draaiers; wel is waar dat ze iets gemakkely- Jcer zyn, en doorgaans in het ryden onder de Voce telkens van zelven plat vallen; maar in geval dat den Ruiter me^t zyn Paerd komt te vallen» dan zyn ze nadeelig, om dat in zulke draaiende Beugels ge- meenlyk het Been hangen blyft, en by gevolg on- der het Paerd raakt; waar en tegen die zonder Wei> vels, meeft: van zelfs weg vallen. Deze Stygbeu- gels dienen den Ruiter ook in 't ryden tot fteuning j maar al te veel en ftyf op de Beugels leunen , word in de Rykonft voor een misftand gehouden. Stygheugel-Beentjej (Stapes') is een van
de vier inwendige Oorbeentjes, dus genoemt we- gens zyne overeenkomt!: met een Ouderwetfche Stygbeugel; zyn Voet die plat, maar de omtrek daar van ovaal, en gelyk met de Zyfteegen is, is niet gefcheiden, en ftopt naauwkeurig het ovaale Venuer; het Hoofd of de fpits daar van iets uitge- holt zynde, voegt zich aan 't Ringbeentje, zyne Zyftegen , waar van de eene krom, en dus iets lan- ger als de andere en gelyke is, zyn van binneo met een reufje of gootje voorzien, die een Vezelach- tig Vliesje inneemt, 't welk de gantfche holte be- üaat. Aan dat Stygbeugel - Beentje, te weeten aan 't Hoofd, aan de zyde daar de langlle Steeg is, hegt zich het vierde en laatje Binnen - Oorfpiertjs-,st weikin het Paerd door Casferius ontdekt is, maar waar van het waare nut nog niet wel bekend is. Zie hier van meer by Artykel Ooren. , Stygriemen; zyn de Ledere Riemen met
welke de Stygbeugels, door aan de Zadelfteegea geklonke yzere Oogen, gegespt worden. Deeze Riemen moeten van fterk en teffens egaal dik leer genomen werden, eenen goeden duim breed, en Bbï ruim |
|||||
<
|
|||||
383 DiNebUlAsdschè
|
|||||
ruim vyf voet lang zyn, zy zyn boven 't Oog van
de Beugel met een gevlogten fchuif pa&fanE voor- zien. Simpathie; word genoemd een natuurlyke
geneigdheid of aantrekkingskragt, door welke zich hjet eene Lichaam met het ander uit verborge oor* zasken Zoekt te vereenigen, of te geiyk en zonder kennelyke oorzaaken word aangedaan, ter zelver tyd, als het andere Lichaam aangedaan word; op dezelve wyze als de Antipathie, in tegenoverftelling eene natuurlyke Vyandfchap en afkeer tusfehen ver- fcheide Lichaamen heeft, welke in geenen deelen met elkander konnen beftaan. De Sympatbetifche Viiendfchap of verborge overeenfiemming , zoo wel van naby, als tusfehen verafgelegene Lichaa- men , pleegen; de Nieuwe Phyjïci, gemeenlyk uit de natuur en gefteldheid der fyne Effiuvia, die zon- der ophouden uit alle Lichaamen uitvloeien , en zich zoo wel met de Lucht, als onder elkander op een verfchillende wyze vermengen of geleiden. Schoon de ondervinding leefd, en het buite> te- genfpraakis, dat'er wezendlyk onder de verfchil- lende Lichaamen eene Sympathie ftand grypt; zoo js het niet min waar, dat in vroegere tyden, en voor dat de op het gezonde Vernuft gefondeerde Wetenfchappen, zoo verre als 't kan gevordert wa- ren , verwonderlyke zaaken, op rekening van de •Sympathie, gefield wierden; byzonder inde Heel- kunde ; welke hier alle te vernaaien, lastig val- len zoude; het zal genoeg zyn om alleen eene en- kele Aanmerking hier omtrent te maaken. On- ze Voorzaaten verbonden het Inftrument of Werk- tuig, met het welke eene Wond, het zy aan Men* fchen of aan Dieren was teegebragt; bewondenhec 3n fchoon en zuiver Lynwaad, en geloofden, dat ■wanneer zy dat Werktuig dus omzwagceld voor de Lucht, Vögt en Droogte wel bewaarden, en daar by de Wonde zelfs voor de Lucht bewaard wierd, dezelve in korten tyd geneezen moefte; zynde dit by
■' » • |
|||||
S T H « I I $ T E I,
|
|||||||
389
|
|||||||
by haar eéne Sympathetifcbe Wbndheeling: Onze he-
dendaagfche Heelmeesters , te weeten kundigen, heelen en geneezen de enkele Vleeschwondén mee minder omflag; zy zeggen, men moet die Wonden maar zuiver houden , en zoo weinig als mogelyk aan de Lucht blood Hellen ; dan zal de natuur on- feilbaar de overige Geneezing volbrengen. Van het zoo genaamde SympathetifcïiePoeier, 't geen uit » Yzer- Vitriool gepreparcert word, noord men nog hier en daar zwetzen, en eenigen zich beroemen het geheim te hebben , van het zelve te kunnen pre* pareeren , dat het niet alleen aan alle tegenwoordig zynde, of zelfs van den Geheim - Bezitter verre af zynde Wonden, ten eerden het Bloed ftild, mant ook iets van dat Bloed of Etter &c. aan den Bezit- ter gelangt of toegezonden word , hy in itaat is , door de werking en kragt van zyn Romeins Vitriool Poeier, de gekneusde, gehakte, geliokene of ge- fchoote Wonde'n volkomen en wel te doen gence- zen. Tanden; zyn kleine Eeenderen, welker fub-
ftande oneindig harder en vafter is, als van alle de andere Beenderen, die in het Lichaam van het Dier gevonden worden; zy zyn vaft en bepaald in de Tandkasjes van de eene en de andere Kaak, door eene zoort van voeginge, welke de Ontleedkundi- gen Gomphojis noemen , dat is, dat ze daar als on- beweeglyk ingeplant zyn, gelyk een Wigge in een Kloof. ■------- Paerden van het Mannelyke Ge-
flacht, hebben doorgaans veertig Tanden in hun-
nen Bek, maar in die van de Merrien worden 'er mecsryds maar zes- en dertig gevonden; nochtans zoo vind men ook Merrien, welke mede van veer- tig Tanden voorzien zyn: Deze noemen de Fran- fchen Bnhaignes., dat is, Onvrugtbaar, om dat ze met de Spanjaard, hoewel meer uit Bygeloof als Ondervinding, van gedagten zyn, als of dit zoort van Merrien beter voor het Werk als voorMoeder- Paerden te gebruiken waren. Men onderfcheid de B b 3 TaB* |
|||||||
V
393 DeNïöbriahdsche
*W J ■ 't ' ; i ■ - ! . «« ' ;
Tanden van' het Paerd iti driederhande zoorten of
Clasfen; als eerftelyk de Kiezen of Maal-Tanden', welke ten getal van vier- en twintig, achter de La- gen-zes aan elke zyde van ieder Kaak gevonden worden: Zy worden' Maal - Tanden genoemd, om' dat ze gefchikt' zyn om het Voeder te breeken eb klein te maaien: Als tekenen van den Ouderdom van liet Dier hebben zy geen betrekking. De tweede Clasfe zyn de vier Haak- of Kroon - Tanden , welke then voor de Laagen, een aan elke zyde van ieder Kaak ziet; men kan ze als de Slag-Tanden van het Paard aanmerken; doch by de Merrien worden dezel- ve zelden gevonden, en zoozy 'er al gevonden wor- den , zyn ze gemeenlyk kleinder als die van de Paer- den. Ëindelyk behooren in de derde Clasfe die* twaalf Tanden, welke men geheel van vooren in de Bek van het Dier ontmoet, zes in elke Kaak: der- zelver Gebruik is alleen om het Voeder daar medd op te vatten, en de Kruiden te graazen en te pluk- ken ; want daar die Voortanden , wegens haare ver- ivyderinge van het Beweegpunt, niet zoo veele kragt als de Kiezen bezitten, zoo laaten zy het op- fenomene Voeder om gebroken, gemaalen en ge-'
aauwd te worden, over aan de Baktanden.------- De fchikking en legging dez«r drie zoorten van
Tanden is zeer verwonderlyk, en ten hoogden aanmerkenwaardig ; zy zyri geplaatft in diervoe- gen , dat de beide Kaaken zich konnen byeen voe- gen, doch echter niet in een Tydftip overal te ge- lyk; ten einde de werkingen van graazen, afby- ten, plukken en opneemen, met die van bree- kert, kaauwen en maaien verwisfelende zoude zyn, volgens de Behoefte en de Wil van het Dier. Om dit duidelyker te tnaaken , zullen wy aanmerken , dat, als de Maal-Tanden zich byeen voegen, de- Bovenkaakfche Voortanden voor uit gaan, dekken, én de anderzints daar op voegende Voortanden der Onderkaak gedeeltelyk te buiten gaan ; en wan- neer de uiteïndens of fpitzen der Voortanden zich óp een voegen, dan blyven de Kiezen afgeweken, |
||||
S T A"L M 1 E S T E R. 39I
cn rustende, als of ze hunne beurt van Werkinge
wilden blyven afwagten.— Mee de formeering der Tanden is het dus g'eleegen , dezelve hebben, zoo •wel als alle andere Deelen van het Dierlyke Lic- haam , haar Keen of Zaad in de Baarmoeder, en die, welke op de eerfte of Aflegtanden volgen, zyn mede niet nieuw, want zy zyn ook reeds in 's Moe. ders Lichaam geformeert, of fchoon ze niet ten eerden verfchynen. De waarheid hier van is blyk- baar; wanneer men de Kaaken van een ongebooren Dier uit malkander neemt, vind men de Kiezen, de Hoek- en Voortanden nog week, onderfcheiden door een beenachtige Tusfchenfcheiding, en in ie- der van dezelve een vaftkteevend flyrnachtig B!aa,s- je, uit het welke de Tand zal komen; fcheid men vervolgens deze Rye van een , zoo vind men on» der de" Voortanden nog eene tweede Rye, waar in die, welke gefchikt zyn, om de Veulens Tanden, welke by het bekende Wisfelen moeten uitvallen , op te volgen; wy zeggen, onder de Voortanden : want de Haaken of Hoek-Tanden en Kiezen ver- wisfelen nooit.-------- De Tanden zyn dus week ia
haar begin, en vertoonen zich niet anders, als een
Vliesachtig Blaasje, dat nog teer, en uitwendig mee een flymachtig Vogt bezet is. Deze Blaasjes zyn overvloedig van Bloed en Zenuw-Vaten voorzien , verhardende zich daar na, door de verdrooging der kalkachtige ftoffe, die daar geduurig aan komt, en deze is het, waar uit het Lichaam van de Tand ge- vormd word. De flymige ftoffe, welke wy gezegc hebben, van uitwendig te zyn , word uit haare ei- ge natuur nog veel vafter, en geeft 't geen wy hec Glazuurzel of het Email, van de Tand noemen — De Tanden van hec Paerd, zyn aangaande haare vorminge vérfchillende met die van den Mensch, ten minften de Voortanden , verfchillen hierin, dat het kleine Blaasje, 't welk by den Mensch toe is van boven, in tegendeel by 't Paard open is, waar door de Hollisheid van de Tand, die zich by den B b 4. Mensch |
|||||
•
|
|||||
<JS>? DlNllElHA HOSCHÏ
Mensch niet vertoond, om dat z,e inwendig is, uit*
wendig by het Paerd te voorfchyn komt. Het is dezelve Holligheid, welke zich met het toeneemen Öer Jaaren verlieft en toefluit, en waar in men zoo lang het Paerd nog jong is, ëen zoort van een zwart- bruin Vlakje ziet, 't: welk op de volgende wyzë daar ter plaatze is voortgebragt: Deze Holligheid is; zoo als bekend is, aangevult met de ukeindens der Vaten, welke tot de Tand behooren: Zoo dra flu de Lucht in deze Holte is doorgedrongen, ver- droogt zy derzelver Oppervlakte, verhard ze, en doet ze dus zwartachtig worden. — Behalven het gra'azen,afbyten der Kruiden, en opneemenvanhet. Voeder, zoo verftrekken de twaalf Voor- benevens de vier Kroon-Tanden nog tot eene groote nuttig- heid, namentlyk om den Ouderdom van het Dier aan te wyzen. Wy zullen, om deze Kundigheid van den Ouderdom, uit de Taqden te bepaalen, dui-> delyk te maaken, het Veulen van'zyne geboorte af befchouwen. Het zelve ter wereld komende heeft ^eene Tanden; eenige dagen naar zyne Geboorte komen 'er aan de Kaak vier door, boven twee, en ioö veel onder: weinig tyd daar na fchieten 'er we- der vier uit, naaftde eerften, twee boven, en ook zoo veel onder; eindelyk rnet de drie of vier maan- den, komen 'er nog-vier andere, aan elke zyde der kgt vöorgaanden , twee boven en twee onder, zoo dat men nu voorin de mond van het,Dier de twaalf. Melktanden ziet. Deze ëerfte Melk- of Veulen- Tanden zyn zigtbaar genoeg te onderfcheiden van de daar op volgende Paerds Tanden; want de eer- ften zyn klein, kort en wit, daar de Paerde Tan- den breeder,platter, geelacbtiger en geftreept zyn, voor al van naaren uitgang uit de Tand-Kas jes af, Tof liever van den Hals van de Tand af) tot aan zyn einde. Deze eerde of Melk-Tanden hebben zoo wel eene Holligheid, als die, welke haar opvolgen, efi uit deze Holligheid is. den Ouderdom van het Veulen, to£ twee en een halfof drie Jaar toe, heel geregeld te bepaaleri. Hec is te verwonderen, dat TV-- c' .-•'■,<: r '■ daas, |
||||
S T A L M E E S ï E Jt. Q$$
daar de naam van Liefhebber der Paerden zoo al-r
gemeen is, men eot nog toe onder die allen geene vind, die deze byzonderheid, wegens de Hollig- heid in de Veulen Tamlen, en de nuttigheid om daar uit de Ouderdom van het Veulen naauwkeurig te kennen, aangetekend heeft. Misfchien zal men hier willen tegenwerpen, dat het zeer gemakkelyk js, Enter ea Twee-Enter tekonnen onderfcheiden van een viérjaarig Paerd, het zy uit haar maajczel, p£ wegens den groei haarer Maanen, Staert en Huid- Hairen: Nochtans zoo is het gewis, dat de laatftge- melde Tekenen veeltyds bedrieglyk zyn;-want de ondervinding leerd, dat de natuur hier in veeltyds verfchillende fpeelingen heeft, en her. heel ligt ge- beuren kan, dat men een voorfpoedigen Enter voor een tweejaarig Veulen , of Ttjote.-E.nter, en een Twee-Enter voor een driejaarig Dier zoude kon- nen aanzien; waar by men in aanmerking dient te, neemen, dat in dit geval, door kwaadwillige Lie- den, eene menigte bedrieglyke Pra&yken gepleegt konnen worden ; waar om het befte en zekerde mid- del is, ook ia deze eerfte jaaren de Ouderdom van het Veulen uit deszejfs Melktanden na te fpeuren op dezelve wyze, als men gewoon is, uitdePaerds Tanden te doen: want het is zeker, dat in de eer- fle Melk of Veulen-Tanden , zoo wel de Hollig- heid en het zwart bruine Vlakje, niet alleen zoo als in de laatftegevonden word, maar ook, dat die eer- fte Holtens de Trapswyze Veranderinge zoo wel ais de laatfte óndergaan.-— De Verwisfslinge der Melk-Tanden by 't" Paerd begint met de twee én een half, of drie Jaaren; ter welker Tyd de vier. voorlig Melk-Tanden, twee van boven en twee on- der uit vallen, en plaats maaken aan vier andere. Tanden, welke men doorgaans de Grasbyters noemt ;• dus het Paerd nu met twee en een half, of drie. Jaaren vier Paerds Tanden, en nog agt Melk-Tan- den heeft. — Met drie en een half, of vier Jaaren vallen weder vier Melk-Tanden uit, waarvan twee bpven en twee onder naaft de Grasbyters gevonden B b j wer- |
|||||
.
|
|||||
394 DeNederlandsche
werden, geevende dus ruimte aan vier andere Paerds
Tanden, twee boven en zoo veel onder, die de Middeltanden genoemd worden, om dat ze de mid- delden van deze Voortanden zyn; dus heeft het .Dier met drie en een half, of vier laaren agc Paerds Tanden, en nog maar vier Melk-Tanden.— Ein« delyk met de vier en een half, of vyf Jaaren, val- len ook uit, de nog overige vier Melk - Tanden , twee van boven en twee van onderen, eh maaken plaats aan vier andere, die men de Hoek-Tanden noemd: dus het Dier met de vier en een half, of vyf Jaaren geene Melk-Tanden meer, maar in cles- zelfs plaats, voor in de mond de twaalf Paerds Tan- den verkreegen heeft, en uitdien hoofde geen Veu- len maar een Paerd behoord genoemd te worden. ------- By alle het geene dat wy hier, wegens hec
Verwisfelen der Tanden hebben ter neder gefield,
moet men aanmerken, dat men deze Verwisfeling pp geene valleen net bepaalde dag, week of maand kan ftellen, om dat dit Tydftip by het eene of het ander Paerd, wel eeh, doch echter zelden boven een half Jaar vroeger of laater verfchild. De on- dervinding leerd, dat dePaerdendie de Melk-Tan- den vroeger dan andere wisfelen, met hard Voe- der zyn gevoed, waar en tegens, die , welke flap- pe en groene Voeragie genuttigt hebben, dezelve laater afleggen: Nochtans zoo" zyn dertig Maanden het gewoone Tydftip, op welken het Veulen zyne twee voorfte Melktanden, welke door de Grasby- ters opgevolgt worden, Verwisfelt. Wy zullen nu voor een oogenblik de Voortanden verlaaten, en ons tot de Haaken wenden, welke vierOog- of Kroon- Tanden mede tot het kennen van de Ouderdom van het Dier verflrekken. De vier Haaken, geplaatfl in de Mond van het Paerd, tusfehen de Voortanden en de Kiezen, iets voor uit deLaagen, twee indeBoven- en zoo veel in de Onder-Kaak; worden van geene Tanden voorgegaan, en volgen dus ook op geene. Die van de Onder-Kaak komen uit met drie en een half, of vier Jaaren, en die van de Boven-Kaak, |
||||
StALMEESTER. 30J
op de vier, of vier en een half Jaaren: By het 'uit-
komen zyn ze fpits en fcherp, en naar maate zy groeien, word men aan derzelver, naar de Binnen- rnond gekeerde zyde, twee Groefjes gewaar, wel- ke echter met den tyd weder vergaan, ook wel in alle Voorwerpen niet gevonden worden. Zomtyds , hoewel nietdikwyls, gebeurt het, dat de bovenftö Haaken voor de onderfte uitkomen, en in 't alge- meen kan men zeggen, dat de natuur in de Haaken, haare fpeelinge zeer verfchillende vertoond; dus de zekerheid, die men uit derzelver komfte en veran- deringe wil trekken, niet altoos wiskundig is : daar en boven zoo weet men, dat de Merrièn zelden Kroontanden hebben , waarom men aan dat Geflsgc ook de Voorzegging mift, welke wegens hun Ou- derdom uit de Haaken moeten getrokken werden. Men behoorde dan in het eene en het ander geval zyne Toevlugt tot iets anders te neemen, en dit kan gefchieden by een nader en naaukeuriger onderzoek der Voortanden. Het is bekend dat de verwisfelde Grasbyters en de Middeltanden, naar dat ze buiten haare Kasjes gekomen zyn, haare Wasdom binnen de vyftien dagene volbrengen; doch het is anders mqt de Hoektanden , en het is deezc Verfchillend* heid, waar op men, tot de verdere kennisfe van den Ouderdom des Diers , zyne opmerkzaamr heid heeft moeten veftigen: gelyk zulk* ook is het gevoelen van den Heer Soleyfel, en verfcheide an- dere Schry vers, welke ftellen, dat de.groei van de Hoektanden , en die der Haaken, den Ouderdom van 't Paerd tot de vyf Jaaren toe aanwyzen; wnn- neer het Dier geheel en al van Tanden verwisfclt bidde. Om dat nu de Hoektanden de laatfte zyn, ■welke tekenen , zoo heeft men zich tot hier toe ver- genoegd gehouden met het Onderzoek danr mede te bepaalen, zonder zyne oplettenbeid te veftigen op de meer of mindere Voortgang, die de Vervul- linge en Sluitinge zyner Holligheid maakt, en dus te ontdekken, wanneer het Dier vyf en een half, zes of zeven Jaaren bereikt heeft; want zoo dra de '- • Hol- |
||||
5£>ö DEHÉBERLANDfCHB
|
|||||
Holte ophoud zich daar te vertoonen, zegt meni
dat het Paerd niet meer tekend, of van de Tand is, . 't geen omtrent met het agtfte Jaar gefchied. Edoch de ondervinding leerd, dat het onderfcheiden van den Ouderdom der Paerden, van het vyfde tot hec agtfte Jaar , enkel door de trapsgewyze Vullinge der Holte in de Hoektanden, niet alleen zeer moei- jelyk te befpeuren , maar teffens ook" niet altyd even zeker is: waarom men op betere gronden té werk gaat, als men zyne aandacht in die Tyd op alle de zes onderfte Voortanden veftigt, en uit der- zelver fluitinge, (zoo als die de eene na de ander gefchied) den Ouderdom van 't Paerd van de vy£ tot de agt Jaaren afmeet, namentlyk: (Dat de Hoek- tanden uitkomen met de vier en een half, of vy£ Jaar, hebben wy reeds gezegc). In de Grasbyters is de Holligheid met het zesde Jaar gevuld, vervol- gens fluit zich de Holte in deMiddeltanden, en dan is het Dier zeven Jaar: Eindelyk wanneer de Hol- ligheid van de Hoektanden gevuld is , heeft hec Paerd 't agtfte Jaar bereikt. Maar hoe zal men nu verder den Ouderdom van het Paerd bepaalen? Toe hier toe heeft men deswegens zyne toevlugt tot de Haaken genomen, en naar maate dezelve min of meer gerond, of dat de Groefjes aan dezelve ver* dweenen zyn, heeft men het Dier meer of min Oud geacht; doch ook hier in fpecld de natuur zoo ver- fchillende, dat deze Kentekenen dikwyls zeer gebrek- kelyk en onzeker zyn. Wat dan te doen? Men on- derzoekt de zes Bovenkaakfche Voortanden; daar men bevinden zal, dat, fchoon de Onderkaakfche Voortanden reeds hebben afgetekend, de bovenfte nog ten vollen tekenen: want met hec agtfte Jaar zyn de Holtens in de Bovenkaakfche Tanden nog geheel ruim, en op de agt en een half of negen Jaa- ren vind men die in de Bovenkaakfche Grasbyters eerft gevuld: die van de Middelcanden met'negen en een half, of tien Jaaren: de Hoektanden hebben niet afgetekend voor de tien en een half of elf, en zomtyds Biet voor de twaalf Jaaren. —- Zie daar eene
|
|||||
) '■■'*'.
StALMïESTÏR. 3P?
cene zeer aanmerking*waardige, aan veelen nog on-
bekende , en teffens genoegzaam zekere wyze, om den Ouderdom van het Paerd, uit zyne Tanden, tot omtrent twaalf Jaaren toe te konnen bepaalen: Den Heer Bourgelat, die zyne Opmerkingen hier omtrent, in by na twee hondert Faerden, te werk gefield heeft, verklaart, dat hy, onder dit groot getal 'er maar vier gevonden hadde, in welke deze Tekening eenigermaate twyffelachtig was. Eene Verandering, onder zoo veele Voorwerpen, die waarlyk maar voor gering, en tot de hier gefielde Grondfielling voor niets tegenftrydigs te houden is; voor al, daar de dagelykfche Ondervindinge leerd, dat 'erj by de zooalgemeene Regelen, wegens het kennen van het Paerds Ouderdom , uit zyn onder- fte Voortanden, ook nog zoo veele Exceptien zyn; voornamelyk by de Twyffeiaars. — Men noemt Twyffeiaars-Paerden , welkers Voortanden altyd blyven tekenen , het zy dat de in die Tanden zith bevindelyke Holligheid nooit vuld, of dat 'er de zwart bruine Vlak geduurig blyfe. Eenige Paerden van ecne byzondere Landaart, zyn aan dit zoort Van Teekenen meer onderworpen dan andere; by voorbeeld: De Poolfche, Tartaarfche, Hongaarfchè en Zevenbergfcbe Paerden; ook zegt men , dat onder; de Mcrrien en Wallachen, meer Twyffeiaars, als onder de Hengftcn gevonden worden-----De Twyf- feiaars zyn in driederhande zoorten te onderfchei- den, de eerfte zoort zyn die, welke altyd en aan alle Voortanden blyven tekenen. Onder de tweede zoort behooren die, welke niet dan aan de Middel- tanden en aan de Hoektanden, of ook wel aan de Hoektanden alleen blyven tekenen. En de derde zoort zyn die, aan welkers Voortanden het zwart bruine Vlakje, het zy in alle de Voortanden, of enkel in de Middel- en Hoektanden nooit weg gaat, en welker laatfte van zommige, halve Twyffeiaars genoemt worden. Doch wat is de natuurhke Oor- zaake, dat by de eerfte twee zoorten de Holligheid iö de Tanden zich nooit vuld, en by de derde zoorc |
||||
398 DfiNEDERLANDSCHE
het zwarte Vlakje niet weg.gaat? Om dit te begry-
pen moet men zich herinneren, dat het zwart brui- ne Vlakje , waar van wy hier vooren gefprooken hebben, uit niets anders voortgebragt is, als door de uitwendige Bovehvlakte der Vaten van den Tand, die door de'tucht geraakt, verdroogt, verhard en zwart geworden zyn; want, zoo de Lucht ze voort te veel heeft by een gebakken, of dat de ftoffe , die tot voedinge aan den Tand diend, uit haare ei-. ee 'natuur te veel aan Verdrooginge onderhevig is jieweeft, zoo zal het Lichaam van den Tand, veel eerder verharden, en dus zullen de tot zyn wasdom sefchikte Zappen , niet meer zoo gemakkelyk kon- den doordringen; de Holligheid ftaan blyven en op* houden, met zich te fluiten. Deze waarheid word beveiligt door de Ondervinding, welke ons Ieerd, dat de PacrdeTand van een Twyffelaar veel harder js als die van een Paerd, 't welk behoorlyk teKend. _!___ Wat het zwart bruine Vlakje belangt, dat
altoos blyft, of in alle Tanden, of alleen in de Mid-
del- en Hoektanden van den Halve rwyffekar^ dit komt, om dat het uitwendige gedeelte van de land eerder gevoed is gewceft, als het inwendige, dat is dat het flymige Vogt, 't welk het bovengemelde vliesachtige Blaasje omgeeft, te vroeg eenen graad van Hardfgheid verkreegen heeft, waar door deze Blaas binnen de Holligheid moede beflooten bly- ven en van toen af de .kleine Vaatjes verzwart en door de Lucht verhard zynde, geilooten en zamen eedrukt geweeft, door de Tusfchenlaage van het Slvmvotft, 't geen in het begin gefchikt was tot het formeeren van het Glazuurfel of witte van den Tand, en niet is konnen naar buiten gebragt worden ; en dus blvft zich het zwarte bruine Vlakje altyd vertoo- nen, fdwon de Tand zich gevuld heeft.— Dat de Merrien en Ruinen meer onderworpen zyn, om Twvffelaars te zyn als de Hengften, is, om dat der Merrien Vezelen, zoo als alle van t Vrouwelyke Gedacht der Dieren, met die van het Mannelyke Geflacht vergeleeken, veel zwakker en losfer zyn^ |
||||
SïALUUSTEK.
|
|||||||
399
|
|||||||
en ora dat hier de Vezelen van 't Hert der Merrien
geVolglyk ook veel weekerzyn, zoo zullen ze ook niet, het tot den wasdom der;Tanden vereischte Voedzel met eene zelve kragt daar heen dry ven. Deze Reden heeft mede plaats omtrent de Ruin, die, zoo dra hy ophoud Hengft te zvn, merkelyk van zyne natuurlyke Kragten, van zyri Vuur en van zyn moed verlielt;het geen ten klaarden aantoond, dat de Kringloop in denzelven uitermaatjrn verzwakc is; maar men moet wel verftaan , dat wy hier van de natuurlyke tekenen der Paerden fpreeke"n, en niec van de arglistige tegenteekenen; 't welk zommige bedrieglyke Paerde - Tuisfchers met een heet yzer den Paerden in de Voortanden aanbrengen, om ze hier door voor Jonger als ze in der daad zyn. te verkoopen, &c. Tandvleesch; hier door verfhat men dat
vatteen geflotene Weefzelvan een byzonder zoort van Vleesch, dat aan de beide Kaakbeenderen, niet alleen de beide zyden en randen, om de Kies ea Tandkasjes bekleed, zich tusfehen twee Tanden in- dringt, elk daar van by den Hals omgeeft, en aan dezelve valt kleevende, dus in haare behoorlyke ftellmge helpt onderhouden; maar teffens ook de overige randen van de Kaaken omtrent de Kiezen Haaken, Voortanden en de Laagen bekleed. Het Vel dat dit Tandvleesch bedekt,, is een vervolg van de na binnen komende Huid der Lippen, en alzo Van het uitwendige Dekvagt zelfs,- welke allengs- kens dunner wordende, omtrent by de randen der Kaaken en by de Tanden zeer glad, meeft rondach- tig, en khnltercnd gevonden werd, van waar het zich verder tot bekieedinge van den Binnenmond uitflrekt. — Ik vinde het de moeite waard te zvn » om iets van het geen de Heer Herisfant M. D Lid van de KoninglykeMaatfchappyen der Wettnfchap- pen in Parys, en te Londen, over de vormin^e van het Tandvleesch, en het Email der Tanden"opee- fttld heeft hier by te voegen.— Het Tandvleesch 't welk
|
|||||||
400 DlNïDIKlASDSCHï
't welk de Tanden verzelt, is niet het zelfde, mei
het geene hen voor hunne voortkominge bedekt. Hetlaatfte gaat weg, en wOrd ten eerden vernield, na jdat het doorgeboord is. Men moet derhalven, volgens de Heer Herisfant, in een Jong Dier, de twee zoorten van Tandvleésch onderfcheiden; het cene is taai en Iponsachtig, alleen gefchikt om de Tandkasfen, geduurende den Groei van de *Tan- den , te dekken en te.fterken, 't welk door de Tan- den zelven vernield moet worden, welken het ver- fcheuren met 'er door te breeken, zonder 'er zich' cenigzints mede vaft te maaken; het ander, welk eene verlenging is van het Been vlies, en van de bin- nenfte plaat van het eerfte;deszelfsplaatze inneemt, alt 'er.de Tand volkomen is doorgekomen , én aan denzelven zeer vaft gehegt is. De Heer Herisfant noemt het eerde, Vtrgankdyk ; en het. tweede , Overblyvend Tandvleésch, Het Waare of overblyven- de, Tandvlsesch word niet verfcheurd of door- boord, doof de Tanden welken uitkomen, gelyk men tot nog toe fchynd geloofd te hebben. TA^DziEkTÊNSi Tandpynen kan rhen aan'
de Paerden niet befpeuren; het zy om dat het Dier het vermogen niet heeftom hierover te klaagen; of het geen wel 't waarfchynlykfte is, dat het zelden , of nooit gebeurd, dat die Dieren zoo'n gelyke Pyn onderhevig zyn; en tot eene proef hier van ver- ftrekc, dat een Paerd geene holle of rottige Tanden krygt. Men kan ook niet gewaar worden, dat het komen vah de Kiezen, noch het Verwisfelen der Voortanden aan haar groote Pynen en Ongemakken veroorzaaken; wel is waar, dat, wanneer ze in 't Wisfelen der Voortanden zyn, zy zomtyds niet zoo graag als wel anders in het Voeder hyten. Maar de üitkomft en doorbreeking der Haaken brengt veel- tyds eeniüe Ziektens en Ongemakken by het Paerd voort. Deze Haaken of Króontanden , zyn zoo als men weet Harder, Scherper en Spitzef als de ove- rige ; en die is het geen aan de Dieren Pyn veroorr zaakt;
|
||||
S ï A t M E K k t È É. pi
i'aakt; te meer daar dezelve van geene Tanden zyri
voorgegaan , zoo als de Voorfte, en het Tand- vleesch , ter plaatze daar" ze moeten doordringen » merkelyk hard geworden is; alzohaaredoorb'oorin- ge niet "anders als zeer gevoelykkan gefchiedcn;onï dat ze niet door konnenWeken, als niet de Vleescli- vezelen voor eerft te prikkelen, daar na uit te Ppaé« nen, en eindelyk te verfcheureriC Doch het doof'- breekcn dezer "Kroontanden is by alle Paerden niej:? gelyk Pynelyk, om dat het Weefz'el vari het Tand- vleesch in het eene Dier niet zoo geflooten, noch* zoo hard en vaft is, als in het andefe. By io'rnmf* ge Paerden is dekomft dezer Kroontanden zoo Pyn* lyk, dat daar uit niet alleen een Buikloop én'over- vloedige Afgank ontflaat, maar ook veekyds nog eene vèrduiftering aan -Jféï gezigt, in dier Voegen' dat de Oogen van het Dier zich uitermaaten troëfa- bel en duifter vertoonen. De oorzaak hier van is,ƒ alle de zwaaré Pynen brengen door hetgeheele Lic- haam prikkelingen en kramptrekkingen ; dezelve krenken de kleine Doortogten, deze gekrenkt zyn- de, zoo kan de kookinge en verduwinge niet meer' goed zyn. Ten aanzien van de verduifteriüg der Oogen; deze omftaat door de prikkelingen en aan- doening» van het Zenuw- Geftel, veroorzaakt door' de perünge en drukkinge, welke de doorbreëkendg Tand op het Tandvleesch , en de zich daar pevintf- lyke Zenuw-Endeltjes maakt. Eindelyk zoo kart men onder de Ongemakken, welke de Paerden aaft' de Tanden onderworpen zyn, nog begfypen', da zoo genaamde Haaken, Schilfers of Övertandenj' welke veeltyds aan de Kiezen of Maaltanclen koo- men, het Paerd in het kaauwen zeer beletten, en? deszelfs Tong en het Tandvleesch kwetzen, waas* door aan het Dier veel Pyn veroorzaakt word. tóen? ontdekt dat het Paërd Haakea of Scbiifertandêrj heeft; als het Dier zeer begeerfg na, het Vbeder,zyrr- de, het zelve happig opneemt, maar telkens veel daar van uit den Bek laat vallen. De Oeneeziftgè' van, dat Ongemak gefchied i als dé Smit mee een" Bef; hl. JDfiEi.' G e ftf |
||||
402 DeNèberiasdsche
|
|||||
tel dieoneffene Hoeken, fcherpeSplinters en Schil-
fers van de Achter- of Baktanden afflaat, welke be- werkinge, fchoon aan de meefte Hoeffmits wel be- kend, echter voorzichtig behoord gedaan te wor- den. De regte en eigentlyk'e Overranden, moet men niet met deze Haaken of Schilfers verwerren; want een Overtand is eigenclyk, die boven het ge- woone getal Tanden, en dus overtollig, hier of daar uidchiet; dezelve beletten het Dier mede of in de graazing, opneeminge, of in het maaien van 't Voeder. Het befte middel daartegen is, dat men ze doet uittrekken. Tartarische Paerden; zyn doorgaans
van geen bevallig Maakzel; zy zyn al te rang en lang van Lyf; lang , maar te regt en zeer ftyf van Hals; 't Hoofd zwaar en grof; haar Kruis heeft meeft de gedaante van 't geene men een Varkens Kruis noemt; zy zyn mede zeer hoog, echter meer fyn als grof van Schenkelen, en hard van Knokken; wat hun aan de Bevalligheid ontbreekt, word door haare Snelheid en Duurzaamheid vergoed; want zy rennen niet alleen (om zoo te fpreeken) als een Pyl uit' den Boog, maar konnen ook wel in eenen zee zestig Duitfche myien onder de Man afleggen, zon- der hier van vermoeid te werden; zy zyn zeer fpaar- zaam in 't Voeder, en konnen het by uitftek lang uithouden zonder te drinken. Om aan haar de .Ademhaaling gemakkeiyker te maalcen, zoo fnyden de Tartaren hunne Paerden het knorbeenige fvfid- delfchot meeft uit de Neus, welke Operatie hun mede veel te baat komt, tegens eene Neus-Kwaal waar aan de Paerden in het Zuid - Ooflel vk gedeel- te van Tartarien, zoo als ook andere Oosterfche Paerden veeltyds onderhevig zyu; zynde een zo- genaamde Paerde -Polippus of Neusprop; (welk On- gemak by ons de Frosch genaamt word). Vertoo- rnende zich als knorbeenige Schilfers, welke zorn- tyds aan de eene, en zomtyds aan beide zyden van het Neus - Schot van 't Paerd uitwasfen, oeemende haa-
|
|||||
4oj
|
|||||||
STAtMEESTER.
|
|||||||
haare wortel by 't eind van het Neusbeen op de Bo-
venkaak, en van daar gelyJÜ Hoornen aan het Snot- vlies opwaards gaande voortgroeijen. Door welk Ongemak de Paerden niec alleen de respiratie zeer, belet en zwaar gemaakc werd ; maar ook dezelve i door de benaauwde Ademhaalingen, fchrikkelyk ma- ger en machteloos doet werden; het fnorkende ge- raas dat de Dieren, met die Kwaal bezet maaken* is zeer fterk, en als men ze daar van niet fpoe- dig bevryd, zoo volgt in 't kort de Dood daar op. Het befte en beproeffte Middel daar voor is, dac men het LydendeDier de Neus in delengte opend* en dan deze knorbetnigen Neusprop uitfnyd. Da Perfiaanen, welkers Paerden mede dikwyls met dac Neus - Euve! bezogt werden, noemen 't zelve Na- Chaiï dat is Hoorn. Eindelyk zoo is hier by nog aan te merken, dat geene Natie een zoo goed gebruik van de Paerden weet te maaken, als de Tartaren; want dezelven weeten de Paerden niet alleen töt de uiterfte Snelheid af te rechten , en ze tot haare ge- duurige Strooperyen, Jachten en geduurige Reis- togten te gebruiken, maar. ook dood zynde, ver- ftrekc ree Paerdekreng of Vleesch aan hun tot de grootfte Lekkernye en Smul- Opdisfinge. Tong ; ("de) dit binnen de Mond van hét Dier
zynde Zintuig, is wel de moeite waardig, om nauw- keurig te onderzoeken, en hetzelve hier eene plaats re geeven ; wy zullen dus voor eerfr. van derzelver Zamenftel, en daar na van haare Nuttigheid gewa- gen. Weinig Lieden zullen 'er gevonden worden, aan welke de Legginge en de Figuur der Tong on- bekend zyn: dus zullen wv ons ook niet lang op- houden , met de zoo ftiptelyke, en na den Schonl- trant gefchiedende Verdeelinge, Van dit Vleesach- tige Lichaam, in zes Deeleri; waar van het onder- fte deel als de Spits, het bovendeel als het Voet- fhik, het voorfïe en het achterfte als de beide Vlak- tens, en de zyden als de Randen aangemerkt wor- den : doch hier is acht te geeven , dat aan de Tong C C 2 VB»
|
|||||||
4 Ot DtNlDERLANDSdH-V
van het Paerd, in 't midden derzelver Voorvlakte»
men die (Ireep niet vind, die men op de Tong-van den Mensch ziet, en den Mediaan- Tong-Str-eep ge- noemd word. — Om de zelfstandigheid en het Weef- zei der Tong wel te konnen befchouwen , moeten wy beginnen, met ze te ontdoen van haare Rok- ken. De terfte of buitenfte dezer Bekleedinge is eene Dekvliesfige Huid, geftoffeerd met een onein- dig getal kleine Heuveltjes; zy is een vervolg van het de Lippen , hetTandvleesch, en alle de inwen- dige Deelen van den Mond bekleedende Vel. Dit Dekvlies weg genomen zynde, ontdekt men een an- der ; deze tweede Tongiok, die in het Paerd zeer zichtbaar is, is van eene groote menigte kleine ga- ten doorboord , gelykeiide dus na een Net, en word hierom, hoewel oneigemlyk, der Tong-Netvlies genoemd. De zelfftandigheid daar van is week en kleefachtig. Onder deze vind men eindelyk een derde, genoemd het gefpikkeldeLichaam; het is ge- formeerd door de Zamenkomft van de uiteinden» der Zenuwen , en bezaaid met eene ontzachlyke me- nigte Buisjes of Wratjes, die in de gaatjes van het Netvlies doorgaan, en zonder twyfrel aan dezelve tot Voetttuk dienen , eindigende zich aan de bo- venvlakte van de Tong in de wortelen van de klei- ne Heuveltjes, welke zoo als wy hier vooren ge- zegt hebban, op het Dekvlies gevonden worden. In het zoort dezer Wratjes fchynt, zoo als men na derzelver Maakzel en Lyvigheid oordeelt, een on- - ' derfcheid te zyn: daar zyn 'er van het Bovenge- deelte van de Tong, die als een Knop opeen Steek- je, of gelyk als een Paddeftoel (Champignon) ge- vormt zyn, zoo dat ze * met het Steekje aan het ' vleesfige Lichaam vafr houden, en op dit Steekje of Staartje verheft zich het Knopje of Hoofdje , in 't welke men eenige kleine gaatjes ontwaar word, waar uit een ilymig Vogt zypelt: Men zoude kun- nen befluiten, dat deze hier en daar verftrooide pluis- jes, waar van twee zeer zichtbaare, en kort op el- kander gevoegde-JLaagcn gevonden worden, zoo vee-
|
||||
»
|
|||||
Stal meester. 405
vcele kleine Kliertjes zyn. De HeerBourgclat zegt,
in "'t .mjdden dezer Klierkorreltjes, vergeefsch ge- zogt te hebhen, het blinde gaatje van Morgagni, dat anderzints byna alryd , achter in het middea der Tong van den Mensen gevonden word. —• De Wratjes van 't tweede zoort, die het Voor-"n On- dergedeelte, benevens de zyden van de Tong be- Haan, hebben niet zoo veele Bultigheid, maar zy zyn open, zoo als de voorige. Zommige Ontleed- kundigen hebben dezelve aangemerkt als eene zoort van Scheegaatjes, in welke zich de Zenuwachtige- Spikkekjes, die het onmiddelyke Zintuig van den Smaak uitmaaken geneiïeld hébben, , en gelyk als eene Befcherminge voor dezelve Spikkehjes'zyn : cene Befcherminge, die echter niet beier, dac da Tong aandoenende Deeltjes, haaren indruk op de Zenuwen konnen manken.— Wat de derde zoort dezer Tong - Wrntjes betreft, deze worden tusfehen de voorgaande geplaatft, gevonden , haar getal is het grootfte; zy zyn by uitftek dun en fyn, noch- tans zoo kan men door een Vergrootglas ontdek- ken, dat ze by het Paerd wezentlyk eene Kegel- vormige Figuur hebben. Het waarê nut van dezel- ve is niet wel te bep-aakn : bet kan weezen, dat ze tot eene Uitwaasfeminge of tot eene Uitzypelingc dienen, of dat ze gefehikt zyn, om aan het Dier de Hoedanigheid van het Voeder te kennen te gee- ven; ook kan het Oordeel van anderen , hier Wei plaats hebben, namentlyk dat ze gefehikt waren, om de- Tong van het Dier meer ruuw, oneffen», hobbelig en gefpikkelt te maaken , ten einde beter in ftaat te zyirf, om het Voeder te vatten en op te neemen; en teffens gemakkelyk en in eene Bewee- ging het Verhemeke te konnen zuiveren, van al 'e geen zich daar zoude komen aan te kleèven. Hoe 't ook zy, het Lichaam van de Tong, dus afge,- fchilt en ontbloot zynde , vertoond zich als eene waare Spier: het is een Weefzel van vleesfige Ve- zelen, die zoo als het fchynt, voorrgebragt zyn door deuitgefcrektheid darSpiervezelcn, "zich daar |
|||||
405 De NebeRJLANDSCHE
uitbreiden, en door haare verfchillende en zonder*
linge tusfchenvlechtihgen en cigtndyke fubftantie van dat Lichaam zamenftellen. Doch daar zyn'er, y/elkers gang binnen de Tong bepaald is; die het wezendlyite Zamenftel van het Lichaam zyn, en welke, te zamen genomen , dat geene geeven, wat hiert de Tongfpier genoemd heeft; zoo als de in- wendige tusfchengefcbovehe Vezelen van iPinslau en Verdier zyn : de andere wyken af-, verwyderen en fcheiden haar, om zich, ónder de gedaante van een menigte kleine Spiertjes, in te hegfen aan de pabuurige deelen, en dit zyn die Vezelen, welke de twee gemelde Anatomiften uitwendige tusfchen- gefcbovene Vezelen genoemt hebben.-------Het il
niet gemakkelyk de Legginge en Ordeninge van de
eerden na te gaan, zy zyn gints en weer gelegen, yan eenige derzelve is de gang zoo, dat zy perpen' diculair en regtlyns van het Voetftuk naar de Spits gaan-, deze, die in 't midden afgaan, doen door haare uitrekking de Spits by 't Voetftuk naderen, erj de anderen, die de Oppervlakte niet als ter zyde beflaan, trekken, met zich in te krimpen, dezelve Spitze of ter regter of ter flinker zyde. Dezelve in 'tlaog gaande Vezelen, zyn ook nog regthoeks, yan Dwarsvezelen doorfchooten, die zich met de- zelve kruisfen en tusfchenvlegten, en alzo aan de Tong de lange en geronde gedaante toebrengen. Beiangende de fchuiniche Vezelen , deze dooifnyden de in't lapg en de in 't dwars gaande; haare Be- werkinge is, dat ze de Spier by het Voetftuk- doen naderen, daar die, welke horizontaal en volgens de verminderende dikte loopen, ze verlengen en uit- breiden. — De Beweegingen van deze Vleeschklomp óp zich zelve, zyn dus afnangkelyk van de fpee- jingen en fpanningen derzelver Vezelen, en, die befchouwende in haare Snelheid en Raddigheid, zoo is het natuurlyk, dat zy te zamen en te gdyk wer- ken met de Spieren, van dewelke, zoo als gezegt is, zy haar begin hebben, wanneer zy zich me? •en verwondeflyk gemak beweegt, naar achter. v-:' <•■■-. ■ ' - waards, .■-\i ■ *1" ■
|
||||||
Stalmeester. 40?
waards, naar vooren, buiten den Bek, en tegens
alle eindens dezer binnenholte. Haare Spieren zyn ten getale van zes, aan elke zyde drie, welke de benaaminge voeren van Kin - Tong- Spieren (Genio- glosjï) , Tong-Voetftuk Spieren (Bqfioglosji), en Tongen - Tongbeens - Spieren (flyoglosji). De Leg- ging der Kin-Tong-Spieren is van achteren en in 't midden van de Tong, derzelver Hegtpunt is bo- ven de inwendige Tongbeen - Spier, aan het achter- gedeelte van de uithollinge der Kaak; zy zyn zeer aanzienlyk, en haare Vezelen (hokken en verbrei- den zich, binnen het Voetftuk van dezen Vleesch- kiomp.-^—De Tong-Voetftuk-Spieren planten zich mede in dat zelve Voetftuk, maar aan de zyde, en zy ontft*an van die van het Tongbeen, aan welke zy gevolgiyk vaftzyn. Ten aanzien der Tongbeen- Tong-Spieren, deze hebben haare Houdinge aan de groote Takken van dat zelve Been, en werpen zich njeer buitenwaards, als de voorgaande binnen de Tong. De eerften trekken dezelve na onderen en na buiten, de tweeden achterwaards, als ook, wanneer de Tongen - Tongbeens - Spieren mede- werken; doch zoo haare Werking maar enkel op zich ze'ven en afgeicheiden is, dan haaien zy ze al- leen naar de zyden, te meer, om dat zy met de- zelve niet vereenigt zyn, zoo als de andere twee paaren, maar in tegendeel, haare afgezondertheid, nog voor derzelver Inplantinge, in dat Deel blyk- baarlyk genoeg te zien is.——— Buiten de Houdin- ge dezer Spieren zoo is de Tong nog met een an- der Hegtzel voorzien, zynde een zoort van vlies* achtig Ligament, ontftaande uit het vervolg en de weeke verdubbeling , van het de Achterkaak be- kleedende Vel; 't welk zich onder de Tong buigt, omtrent ter plaatze, daar zich de Tong-Kin -Spie- ren in de Tong komen te planten: het"is dat Liga- ment, 't geen men in den Mensch de Tong-Riem noemt, en dat gefchikt fchynt, om derzelver Be* weegingen behulpzaam te zyn; zynde de Vaten de- zer Partyen Bloed- en Zenuw-Vaten. De Slag. C c 4 Ade- |
||||
4t$ DeNedeilancschi
Aderen zyn alle afkomftig uit de Takken der uit?
wendige Slaap-Slag-Ader: de meeft aanzienlykfle daar van zyn de Kikvors-Aderen., en de Verhemelt- Aderen: De eerften , aan elke zyde een, formee- yen den tweeden Tak der inwendige Kaak-Ader: Zy .werpen zich ;ten eenenmaal binnen het Wezen van de Tong, in welke zy , van de achter-boyen: vlakte binn-n gnan, omtrent aan derzelver Voet» ftuk, yan waar zy haar uitftrekken, verbreiden, en tQt in derzelver Punt komen.— De tweeden, of de Verhemelt - Aderen zyn Telgen van den twee- den Tak derzelver Slaap-"Slag-Ader, dat is van de uitwendige Kaak-Ader.— De Bloed-Aderen ver- zeilen en volgen de Slag-Aderen, gaande in de Hals- tak. De Kikvors - Bloed - Aderen gaan in dien aan- zienlyken Tak, weken vvy den jnwendigen Kaak- tak genoemd hebben, én die van het Verhem.elte, binnen den uitwendigen Kaaktak: De overige Va- £en, die in deze Partyen gevonden worden, zyn geene aanmerkinge, en dus ook geene byzondere 'Benaaming waardig. »------ De Zenuwen, welke
zich ia de Tong en in de naaitlèggcnde Partyen
y/erpen , zyn zeer aanzicnlyk, en afkomftig van de tweede en "derde Tak van het vyfde Paar: Omtrent de Tuberofiteit van de Kaak is 't, daar de Voor- .'Kaak-Zenuweenen Telg van zich geeft, die in het Kanaal van 't Verhemelte gaat, en zich daar binnen yerfpreid; terwyl een van de Achterkaakfche, die nader by de openinge van het Kaak-Kanaal uit- komt, zich naar de'Tong, en in derzelver Spieren begeeft, onder de naam van kleine Tong-Zenuw: Deze heeft gemeenfehap met de groote Tong -Ze- nuwe, of met het negende Paar, welkers begin is gan 't uiteinde van het lange Herlen-Merg; het Bek- keneel uitkomende, door de Knokkelgaten van hec Achter-Hoofds-Been, in de vorm van verfcheide kleine Draaden ; zy werpen zich door hec Voetftuk in het Wezen van de Tong, in welke zy zich ko- men te verliezen.------- EinJelykzoo kammen hier by voegen, dat de Tong moet aangemerkt worden,
|
||||||
S * A L M E E S T E R.
|
|||||||
400
|
|||||||
&\s het waare Zintuig voor de Smaak: Zic hier van
by Artykel Smaak, &c. ■ Tongbeen; (Hyoides). Dit Tongbeen is ver-
fchillendcmet de overige Beenderen van het Dierly- ke Lichaam; om dat het niet behulpzaam is tot de for- meennge van het Beengerift, noch tot de bewee- gingen , en ook niet tot de hellinge van het Dier 5 want zelfs heeft her naauwelyks eenige i'amenhang met 'tScelet; 't is alleen gefchiktom hegting te ver- fchaffen aan verfcheide kleine Spieren, behoorende tot de Tong, tot deSlundtrechter, tot het Strotten- hoofd ; het is gelegen aan hetVoetff.uk van de Tong, van vooren en boven deSlundtrechterfT/janra^en omgeeft het Strottenhoofd. —I---- Her. is zamenge-
field van vyf Beenftukjes, welke men onderfcheid
in 'c Lichaam en in de Takken. Het Lichaam dat "het voornaamfte gedeelte daar van uitmaakt, heeft de gedaante van een Vork; of veel meer van eene toeneemendc Maan , aan welken , in 't midden zy- ner holte, zich een aanhangzel toevoegt. Dat aan- hang-zel gaat voorwaards, onder het onderfte van de Tong, ter lengte van omtrent twee duimen; en de bogt fchikt naar dé bultigheid van het eevfte Kraakebeen van het Strottenhoofd. 'Er zyn twee Takken van elke zyde, onderfcheiden in kleine en in groote. De kleinen zyn fchuins gezet van onde- ren aan elk eind van die halve Maan, met welke zy haarzamenvoegen door een Kraakbeen, en op eene genoegzaam naauvve manier om aan deze zamenvoe- ging met als eene zeer donkere beweeging over te haten: zy maaken doorhaarevereenigingeen fcher- pen hoek, en komen af ter lengte van omtrent twee duimen, langs de zygèdeeltens van het Schildvor- rnige Kraakebeen daar zy haar eindigen.------- De
twee nog overige Tukken zyn veel grooter als de
eerfte, hebbende vyf duimen in delengte; geplaatft waterpas (Ivrizontaaï) tusfehen de kleine Takken en het Achterhoofds-Been, vereenigepde zich van voo- ren met hec benedeneind van 'de kleine Takken, en Ccj maa- |
|||||||
4IO DéNe. DER. &ANBSCXK
maaken dus daar een fcherpen hoek. Deze zamen-
voeginge is niet zoo naauwkeurig en geflooten als de voorgaande; want zy word niet als door middel yan bindzels voortgebragt, welke Ligamenten deze beide Hukken byeen houden: zy zyn ook iets bree- der aan haar achtereind als aan haar Lichaam; en door dat eind is het, waar mede zy aan het Ach- terhoofdsbeen gevoegt zyn , van vooren het Priem- Uitfteekzel, door een genoegzaam fterk bindzel en een diergelyke Spier; zynde deze laatfle Gewrig- ting beweeglyk genoeg. Eindelyk zoo is nog no- dig aan te meiken, dat deze laatltgemelde Gewrig- ting, dié het Tongbeen van het^Paerri, met het Achterhoofdsbeen heeft, wel by dat Dier, maar niet by den Mensch plaatsheeft; want by de laatft- gemelde houd het aan niet anders va ft als aan het ^chUdvormige Kraakebeen.------- Het fchynd wei
als of de Funttie van hét Tongbeen afzojiderlyk'
was, om tot fteunpunt te dienen by de werkingen der meeden van deszelfs Spieren; nochtans zoo is het ook in (laat en vermogende eenige verdere be- weegingen te doen, want daar het niet zeer naauw- keurig met het Achterhoofdsbeen gewrigt, en het zelve van verfchcide ftukken is zamengefteld, zoo kan het by deze zamenvoeging ook beweegzaam zyn.------- Deszelfs voornaamfte beweegingen be-
ïtaan daar in dat het kan opgeheven en nedergetrok-
ken werden; 't geen gefchied door zes Spieren, waar van vier ongepaarde, zynde gelegen van vooren en in 't midden, en de twee andere, zynde een paar, vind men van achteren aan elkezyde een. Alle de- ze Spieren ontvangen haare benaamingen volgens haare inhegtingen, dus noemt men ze, de Voor- Tongbeenfche Spier; de Kins-Tongbeen - Spier, Tongbeen - Spier , de Borftbeen - Tongbeen - Spier en dè beide Priems-Tongbeen-Spieren.----— De
Voor-Tongbeenfche Spier is een platte Spier, die
gelegen is onmiddelyk onder de Huid, binnen de zoo genaamde Kreb van de Onderkctak; zy heeft haare inhegting aan 't ganefche binnengedeelte van de
/
|
||||
Stalmekster. 411
de Kaak, en eindigt zich aan het voorgedeelte van
bet Tongbeen. —------ De Kins - Tongbeen - Spier is
boven de voorgaande; zy hegt haar alleenlyk aan
het beneden gedeelte van de holligheid' der "Kaak , ter pïaatze, die men by den Mensch het Uitfleek- zel van de Kin noemt; komende van daar geheel langs de voorgaande, zich ook hegtende aan hec Tongbeen, op dezelve plaats als voorgemeld Voor- Tongbeen-Spier.— De Tongbeen-Spier heeft geen valt hegtpunt; dezelve is een voortbrcngzcl van de gemeenzaam e HalsTpier, te weeten van°die breede Spier, die byna het geheele Voorgedeelte vanden Hals omkleed. Uit het midden van deze Spier verheft zich alzo die Spier van welke hief ge- fproken word,' zy gaat opwaards langs de I.ucht- Pyp, en hegt zich voor en van onder de Voor- Tongbeen-Spier ann het Tongbeen.-------De Tong-- Borftbecn- Spier, heeft haare vafte inhegtinge aan.
't boveneind van her. Borftbeen; zy ryft langs de Lucht-Pyp opwaards, en hegt zich aan het Tong- been ter zelver plaatze als de voorgaande; dus alle deze gemelde vier Spieren komen aan het Voetftuk yan dat Been, direél aan deszelfs bolte of ronding, en van onder het voorfte Uitfteekzel: dienende dus om dat Been nederwaards te brengen", maar de bei- de eerften trekken hétna vooren, en de andere twee trekken het na achterwaards.------- De beide laat-
fte Spieren van dat gedeelte, zyn de Priems-Tong-
been - Spieren, een aan elke zyde; zy hegten haar niet aan 't Riem - uitfteekzel gely'k als" in den Mensch, maar aan de punt of eind van de lange Takken van het Tongbeen, van waar zy haar ko. men te eindigen aan de zydeelen van het Lichaam van dat Been ; invoegen dat ze konnen opwaards trekken dat Lichaam, dat gevoegt is aan de groote Takken, op eene loste" manier, waar door deze be- weeging aan hjK zelve toegelaaten is.--------Zy wor- den in deze werkinge geholpen en onderfteund door de tweebuikige Kaak-Spieren; waar toe, de Priem- Tongbeen•Spieren aan haar benedeneind doorboord I • ' zyn
|
||||
412 DeNkderlandscöe
|
|||||
zyn met een langwerpige opening, door welke do
middelde trekker van ue tweebuikige Spier , die hier eene Bogt maakt, pasfeert; want wanneer ze in werking komt, heeft deze bogt niet meer plaats, en dezelve kan niet ophouden ftand te grypen, zon- der dat het eind van de Priem • Tongbeen - Spier ge- trokken is, en gevolglyk ook hec Tongbeen zelfs, »" Toom; word genaamt de geheele zamcnftelün-
ge van de verfcheide ledere Riemen die het Hoofd- geftel uitmaaken , benevens het Bit of Stang, be- flaande uit eenige byeengevoegde Hukken yzer. De Toom dient om het Paerd in gehoorzaamheid te houden, en daar mede te mennen, werwaards men wil dat het gaan zal. Hand van den Toom , is de lin- kerhand des Ruiters. Uiliverkinge van den Toorn, is de gevoelzaamheid die de hand des Ruiters met het gebit op de Lagen maakt; de Toom geeven of de fbom fchieten laaten, wil zeggen de Teugels van den Toom langer doen werden, en bot geeven; Toom* wys. zegt men van een Paerd dat zoo ver gebragc is, dat men het zelve met de handen alleen door de Toom mennen en ftuuren kan waar men heen wil; moei Toornen , zegt men van een Paerd dat zynen Hals wel gebogen, en het Hoofd wel geplaatft draagt, als het opgetoomd is en bcreeden word. Optoomen, is een Paerd het Bit in de Mond, en het Hoofdgeftel aan het Hoofd vaft maaken; het Op- toornen gefchied beft in dier voegen: Men neemt het Hoofdgeftel by het topftuk in de linkerhand, vat dan mét dezelve hand het Paerd by de top j opend met de.regterhand de Mond, en doet het Gebit in dezelve, waar na men met beide handen het Topftuk, het Paerd op het Hoofd achter de Oo- ren lege, zoo dat de Ooren _tusfchen hec Topftuk en de Sternriem doorkomen, clan haak men het Tou- pet of de Schopt wel onder het Topftuk uit, en do?t dezelve boven den Sternriem nederhangen, men gepe als dan de Keelriem toe, die niet te ftraf imec aangehaald werden, dan de Neusriem, die |
|||||
Stal meester» 413
|
||||||
veel vader en geflotener als de Keelriem moet zyn,
en eindchk word de Kinketring wel plat en niet te kort ook niet te lang ingehaakt. Men moet in hec begin de Teugels met en by het Topftuk in de lin- kerhand vatten, en met hec Topfluk te gelyk ach- ter de Ooren 'en over den Hals brengen. Van de eigentlyke en regte manier van hec Toornen: Zie in hec eerfte D«cl pag 60. en feq. Tornoispel; Steek/pel, is een Ridderlyke
Öeffening , die, voornamcntlyk in Duitschland, eertyds mee grootc koften, veel ongemak, en zom- wylen niet zonder gevaar en fchaden in zwang ging, en waar van nog op den huidigen dag het Ping-Stee- keft, en verfcheide andere dfergelyke OefFeningert in gebruik- zyn. Men wil dat Keizer Hendrik üen Vogelaar , het eerfte Tornoifpel in Duitschland heeft aangerigt; zeker is het ook, dat de Steekfpee- Ien vroeger in Duitschland, als in Vrankryk of En- geland zyn in gebruik geweeft; maar het Tornoi- gezeljchap in de Vier Landen eerft onder Keizer Con- rudus de III. of Hendrik de VI. tegen de Saxen, en hun Hoofd Otto de IV. aangefteld is. Eerft wier- den geene andere, ais Ryks-Vryen van Adel, gee- ne Dienftbaaren of Landzaten tot de Steekfpeeletl toegelaaten; of ten minften, die verlangden toege- laaten te worden, moeiten vier Adelyke Voorou- deren konnen aantoonen. Doch naderhand wierd die Privilegie nog nader bepaald, namentlyk, dac hunne Voorouderen ook by het Tornoifpel moeften tegenwoordig geweeft zyn. En dit zal mogelyk ge-* legenheid gegeeven hebben, dat die Ridderlyke Oef« feningen allengskens in onbruik gekomen zyn. De Saxen , hoewel ze van her'Steekfpel der Vier Lan- den waren uitgefloten, hebben nochtans dezelven onder hen aangefteld. Edoch de uitkomft was zoo hier als elders menigmaal zeer droevig. Dit gaf aanleiding, dat Paus Innocentius de VIII. eene or- der gaf, dat niemand, die in een Tornoi/pel was om- gekomen , op een Kerkhof zou mogen begraaven t . f wor- |
||||||
.
|
||||||
414 DeNedeaLaïTóschb
|
|||||
worden. Voorts gefchieden de Tornoifpeelen meé
Kolven en Zwaarden, gelyk het Steeken met Lau- den; 'maar het cene en het andere in 't Harnas. *
UiïlediNg; (eene) (Luxatio) is als een Ge-
wricht van het Dierlyke Lichaam, door eene ge- weldige beweeging zodaanig is geforceert gewor- den ; dat niet alleen de Banden van datGewffgt ge- rekt, maar ook de Beendeelen uit haare nacuurly- ke legging gerukt zyn; als by eene zulke hevige be- weeging, enkel de Gewrigcbanden geforceert zyn, zonder dat 'er iets van de Beendeelen uit zyn plaats geweken is, dan word het eene yerfiuiking genoemt, welke op verre na niet zoo flim als de Uitleding is i De eene zoo wel als de andere komen gemeenlyk èan de Kogel en aan de Koot; beide aan de Ach- terfchenkelen en aan de Voorbeenen. Eene eigent- Jyke Uitleding, heeft haare verfcheide graaden van Gevaar, en deze zyn niet door eene volkome ken- nisfe van het zamengeftel der Uifgelede Deelen te ontdekken; de gevolgen van dat Kwaad, zyn meer of minder moeilyk, volgens den aart der Gewrlg- ting , der Banden, der Spieren, der Knorbeenen, van het Leewater en van de Vaten die ter plaatze zyn, daar de Uitleding gefchied is. De Öorzaaken Welke aan de Kogel, aan de Koot, &e. de Uitle- (ligen ofOmwrigtingcn toebrengen, kónnen te weeg gebragt zyn door een valfchen tred; of als heÉ Dier op een kwaade weg, zyn voet in een diepte zet, en dien geklemd vindende, met geweld daar "uitrukt; als het op een hobbeligen weg met geweld op den eene of anderen Voet zwikt; als het op Bal* fteenen flaande omdraait, en met de Kalkoenen van het Hoefyzer tusfehen zulke Steenen hangen blyft; zynde dit alle uitwendige öorzaaken. De Uitleding yan de Kogel of van de Koot aan het Paerd, heeft tot Kenmerken : Ten eerfte de zeer zichtbaare uic- wyking van het Been , het zy dat deze uitwykinge naar vooren, ter zyden of achterwaards gefchied i», 't geen echter veel meer of uit, ofna binnenwaards * ftaad
|
|||||
s
|
|||||||||
S T A T, M E E S T E R.
|
|||||||||
4IJ
|
|||||||||
ftand grypt. Ten tweeden de zwaare Pynen wel-
ke men aan het Dier gewaar word. Ttn derden hec verlies van de Beweeging. Buiten de Operati- en , zoo zyn de geneezingen van diergelyke Onge- makken zeer langwylig, en niet vry van kwaade toevallen. Hoe onze befte Paerdemeesters en Kuur- fmits de Verftuikingen en Üitledingen van de Kogel en van de Koot behandelen, kan men zien in het Eerfte Deel van den Nederland/dun Stalmecster pag. 310. en feq. Uitwaards Werpen; (de Voorvoeten)
zegt men van een Paerd dat in het gaan zyne Voor- voeten, naar het opligten, buiten waards werpt. Het is een zeer aanmerkelyk Gebrek, -op 't welke de Kenners en Liefhebbers by 't Monfteren van een Paerd zeer oplettende zyn , én zoo het by een Dier plaats heeft, zeer veel daar tegen hebben. Men kan deze fout aan een Paerd zeer ligt gewaar wer'- den, als men, het zy dat het Paerd ftapt", of draaft, zich recht achter en met het zelve in eene gelyke Linie plaatft; wel oplettende of het de Voorbee- nen , en voornamelykde Voeten in 't gaan zoo veel buitenwaards werpt, dat zy merkelyk buiten de reg- ter Linie van die met deAchterbeenen, of van t Lyf des Paards wyken: want zal de gang, byzon- der de draf goed zyn, dan moet het Dierzyne Voe- ten wel oplichten , en regt voorwaard? Uitwerpen, als hetzelve dit wel doet, dan moet, aan iemand die regt daar achter ftaat, het gezigt, der bewee- gingen van de Voorbeetjen, door de Achterfchen- kelen geheel belet zyn. By deze opmerking, we- gens her Uitwaards Werpen der Voorvoeten, het geen de Liefhebbers te gelyk achten, of het Paerd dezelve ook te veel binnenwaards, en de Toonen tegens malkander brengt, 'tgeen mede een ?eer aan- merkelyk Gebrek is; en dat het ovetgeftélde van het eerftgemelde, by welke de Verzenen tegens malkander gebragt wierden, is. Om de de waare Oorfpronk van deze Gebreken teweeten, dient men wel,
|
|||||||||
416 D E N~E DÊRLANDS C H E
wel eenige kennisfe te hebben van de famenftelling
der Beenen van het Paerd; wanneer men zal kon- nen befpeuren, dat het Kwaad uit versheide Oori zaaken voortkomt; van welke echter de ilimile is» als de Ellenboog te veel binnenwaards en tegens de • Ribben gefloten is» waar door aan denzelven da vrye werking merkelyk belet is. Want, i. De El- lenboog kan niet binnenwaards gedraait zyn, of den Voet moet uitwaards komen, omdat de legging en de beweeging van het Been, dat de Voor- Avnv uit- maakt , de ichikking en de beweeging van het Voor- been beftemd; waar van de Voeten afhankelyk zyn. 2. Het Paerd brengt zyne Voeten Uitwaards, ah zy'ne Knien te veef naar buiten ftaan. 3; Dat Ge» brek kan ook wel alleen voortgebragt zyn, door de kwaade gcfteltenis der Kogel, en zelfs van de Ge- wrigting van het Kootbeen, waarom het zoo veel meer noodzaakelyk is, dat men zich toelegt, om den waaren Oorfpronk en Zitplaats van dit Gebrek te weeten; teneinde het Paerd nog jong zynde, dit door een wel gerchikt Beflag te verbeteren, ten min- /ten zoo het Gebrek niet uit de kwaade Gefteldbeid van den Ellenboog voortkomltig is. De kwaade Helling der Voeten met de Toonen binnenwaards ef tegen malkander, dat men ook Kruizen noemt, heefutot oorzaaken, zulke, die de hier voorgemel- de van het Uitwaards brengen der Voeten, regt ter Srens over gefield zyn, dus, als den Ellenboog, de £nien , de Kogel en Koot Uitwaards (taan, dan zal het Dier zyne Voeten naer binnenwaards zetten •, en zoo het doenlyk is, het Uitwaards Werpen en zet- ten der Voeten door een wel aangetaft Beflag te hel- pen ; zal het niet huiten hoope zyn, het regt te- gens overüaande'Gebrek, mede door het Beflag te verbeteren , voor zoo verre den Ellenboog niet de oorzaak van het Gebrek is. — Billyk zal men vraa- gen , hoe komt het, dat men de weinige verande- ring, die dè'beweeginge der Voeten, by't gaan van" 't Paerd, voor zoo' een nadeelig Gebrek aanmerkt i De reden hier van zyn, om dat het zelve het Paerd bui-
|
||||
StalmeestEr* 4t|
i> i " » ' * ' ' ■ ', ■
guiten zyn Kragtpunt brengt, in 't welk het behoor-
de te blyven;. want ten. einde het Paerd zich orf- derfchraage, gewis en gcmakkelyk voortga, is het nodig, dat de zwaarte van zyn Lichaam, dat, ver- heven is, op zyne vier Schenkelen.gelyk ais .op vier Pylaarcn gedraagen , en rusten mogen op een vaft en bepaald Steunpunt. Het kan op een vaft en bepaald Steunpunt niet draagen en ruften, zooi het niet op de gantfchq vlakte van de Voet fteunt £ want zoo een gedeelte van dezelve Voet zich meer bezwaard als het andere bevind, bevind zich hët Dier aanftonds in eene tegeonatuurlyke en'onvafte ftelling; 't geen juift gebeurd, als het Paerd, zyne Voeten Uitwaards Werpt en dus nederzet; of wan- neer het in tegendeel de Toonen na binnenwaarcfs brengt. By. het eerfte geval legt de zwaarte, Van, zyn Lichaam veel meer op het inwendige als op het uitwendige kwartier. In bet tweede geval, dan moet het uitwendige kwartieren de uitwendige Ver- zenen het grootfte gedeelte van de zwaarte draagen. Men is dan gedwongen te beflüiten, dat het een erf het andere van deze Gebreken, wezendlyke belet-, zelen moeten voortbrengen, om dat ze het Dier van zyne regte en. behoorlyke vaftigheid berpoyenj. zonder welke , zelve het evenwigt van deszelfd Kragtpunt, dat het waare en voornaamfte Grond- ftuk en de eerfte Steuning van het.gantfche Dierjy- ke Konft-Gebouw is, verliezen zoude. Men katt 'er nog by voegen,dat de beweegingen van hec Paerd ook ftiet zoo fraai, noch zoo wel gepaft zyn konnen, om dat de fpeeling zyner voeten niet juift én regt voorwaards.uit, gefchiederikan, en deVoe- ten.njet op den grond nederkomende, de Linie ver- laaten die ze houden moeften, waar uit niets anders kan worden opgemaakt, als dat de hier gemelde ge* brekkelyke Gangen, ware Proeven der zwakte zyn van het Dier. . Va aten; hier 'onder worden in het Dierlyke
Lichaam verftaan, de ronde vliesfige Pypen of Bui- , H. Deei,. D d ^zen, |
||||
4!8 D E N E D E R L A N O S C H E
zen, welker gellalte meeft met de Conifche oVef-
eenkomft; dat is, dat ze van haar begin af geduu- rig verloopënde zyn, en zich deelen en weder ver- deden in een menigte Spruiten; welke laatfte uit hoofde van haare fynheid, Hair-Vaatjes of Endel- Vaatjes genaamd werden. De Vaten welke men in het Lichaam van het Paerd vind , konnen in vier- derhandezoorten onderfcheiden werden,als: i. De Zenuwen of Zenuw-Vaten. 2. De Bloed-Vaten. 3. De Water- en Melk-Vaten (Lymphatica t^afa) en 4. Nog een byzondere zoort, de Opilorpende en Affcheidende Vaten. Wat de Zenuw- en Bloed- Vaten aanbelangt, daar van hebben wy reeds eene genoegzaame befchryvinge gegeeven; dus zullen wy hier alleen maar de Water - Vaten, de Opflorpende- en de affcbeidende Vaten behoeven aan te roeren. De Water-Vaten QLymphatica Vafa) zyn die by uitflek fyne en van zeer dunne en doorzichtige Vlie- zen geformeerde Buizen, welke gefchikt zyn tot toevoeringe van een Ziltig Vogt, dat, ondermengt met voedende deelen > gemeenlyk Lympha, genoemd *vord. Deze Vaatjes onderfcheiden zich mede ra afvoerende (Arteries} én in toevoerende Adertjes (^eB«), waar van deze voortkomen uit de uitbrei-» dingen der Stag-Ader-Endeltjes, en de Lympha door alle deelen van het Diers Lichaam vervoeren; de toevoerende Lympha - Buizen (Vmoi) zyn het vervolg van de Bloed-Ader-Endeltjes, zy neemen een deel van de Lympha, die door de afvoerende Buizen na verfchèide deelen van het Lichaam ver- voerd is geweeft, over, om zich vervolgens daar van weder in de Bloed-Aderen te ontladen. Ein- delyk zoo zyn de Affcheid-Vaten (Pafa Secretio), en de inzuigende Vaten (F~afn Excretio); waar van de eerftgemelden dienen om eenig byzonder Vogt van het Bloed af te fcheiden ; zy neemen haar be* gin niet uit de Bloed-Aders-Kromte, maar wel uit de Lympha - Buis, ten einde het Vogt zich gemak- kelvker Kienten of Filtreren moo£e.": Belangende de "inzuigende .of opïlorpende Vaten, deze zyn üic |
||||
4i<£
|
||||||||
'S T A X M E E S T E K.
|
||||||||
de zamenvoeginge- van de voorgaande afkomftig,
en zyn dus, öök fterker en onderfcheidender. Zy zuigen en ontvangen-het afgefcheiden Vogt,, dee- len "het zelve weder mede aan andere Partyen of brengen het na»r buiten: ■ * ,• Verpïlt; is een Ongemak aan de Voeten van
een Paerd j beltaande eigentlyk in eene Kneuzing aan de Sool, veroorzaakt, door dat het Paerd op ■ een harden grond, o'p een 'fteeriaehtigen of hobbe- ligen weg gegaan heeft, of dat -ziclTeenige (leent* jes of fcherfjes tusfchen de Sool en het Hoefyzec genefteld hebben, pok wel dat het Yzer te na op, de Sool gedraagen , en dezelve te veel gedrukt heeft; pfdat, door wat het ook zy, dit gedeelte gekneuft. is geworden. Naar de meer of mindere geraakt* heid, zal het Dier ook meer of minder pynlyk zyn; zomtyds kan het daar van zoo gevoeligen fmerte-; lyk worden, dat het zelve zich niet over eind kari blyven houden. Dit Ongemak tot een zekeren trap gekomen zynde, ('t geen kan gebeuren als het Paerdl eenigen tyd -zonder Yzer gegaan heeft) ,zoude men billyk mogen vreezen; of dat de Kneuzing deVa'- ten gekwetft, of dezelve té fterk uitgefpanneb eti zommige daar van gefcheurd heeft; zoo het laatft- gêmelde geval plaats heeft, dan zal 'er uitlooping eri plenging der Vaten, als medeeene Ettering be- fpeurd worden, en het minde Ongemak dat daar m'fc te verwagten is, zullen Steengallenzyn. AlssdeVer- pelling nog niet tot den hooïften trap gekofnen is', dan is dcnzelven ligtely!c-te geneezen. Neem Teer en Varkensfeuxel, van élk 4jood, laat dit fmelteh, doet daar onder Campher één lood, deze mede ge-.. fmolten zynde; moet ziedent heet op de Verpelde Sool geiegt, én dit alles vier dagen herhaald wor- den, zoo lang tot dat de volkdomene Geneezing daar is. Versenen; (de) van het Paerd behooreri te
£yn, verheven» wyd, geopend en geiyk. Jn de
Dda Voe«
|
||||||||
i
|
||||||||
420 DeNbderlandsche
Voeten die laage Verzenen hebben, is de Vork. by*
na akyd te groot ,j:e vet, en gevolglyk gaat hec Dier veeltyds kreupel, wanneer het zelve in het gaan dat gedeelte op een harden grond nederzet en daar op Iteunen moet, waar door aan 'c zelve veel pyn veroorzaakt word; en welk Gebrek zelden te geneezen is. Dit kwaad is nog veel aanmerkelyker by Paerden die te lang gejunêiluurt zyn; om dat men verpligt is, dezelve Verzenen altyd zeer verheven te onderhouden, tot vermindering van de al te groo- te gefpannenheid der Peezen; eene Spanning die niet dan zeer gevoelig en geweldig moet zyn, de- wyl het Paerd gaande, byna met den Vetlok den grond raakt; namentlyk zoo de Verzenen uit de na- tuur té laag zyn, waar door de beweeging en fpee- ling der Geledingen van de Koot en de Kogel zich zeer verkort bevinden moeten. De hoogte der Ver- zenen moet echter niet al te groot zyn, want al te verhevene Verzenen veroorzaaken dikwyls eene Naauwhoeftigheid of den Hoef dwang, voor al, zoo den Hoorn te veel verdroogt is, en by deze al te groote hoogte zich nog eene verzwakking voegt, door welke de Verzenen iets van de beide zyde ge. drukt zynde; zich beweegen, buigen en gélyk als eene vouw maaken; 't geen men te Zwak en te Buig' zaam van Verzenen noemt: Nochtans zoo behoord jnen een onderfcheid te maaken, tusfehen zwakke en verzwakte Verzenen. De oorzaak van het eer- fte Gebrek is de natuur van den Hoorn zelfs; hec andere is toevallig, en kan of van een langwylige Ziekte of ongemak, door welke de kragt van de Vork bedurvcn, afgemat of vermindert is, veroor- zaakt zyn ; en ook door de fout van den Hoeffmit, voor al als die de Verzenen al te diep uitfnyd. Als de al te hooge Verzenen , genoegzaam wyd en geo- pend zyn, dan hebben ze zoo ligt geen nood toe den Dwanghoef te komen, ten minften zoo men 'er oplettendheid by gebruikt; deze zoorten van Voeten feilen gemeenlyk by de Toon; en het Ge- brek kan gemakkeJyk door een wel gefchikt Beflag vér»
|
||||
Stal meester.
|
|||||||
421
|
|||||||
verholpen worden. Wy hebben reeds aangemerkt»
dat de Gebrekkelykheid, welke voortkomt als de Verzenen te laag zyn, meer aanrncrkelyk is aan Paerden welke te lang Gejunftuurt zyn; waar en te- féns het Kwaad uit al te hooge Verzenen ontftaan-
e, meed te beurt yalt aan Dieren welke te kort Gejuncluurt zyn. V e R s t u r k i N o; (een e) is, als een Gewrfgt
van het Dierlyke Lichaam, dooreene geweldige Be- weeging gefprceert is; nochtans zoo, dat 'er gee- ne af of uitwyking van de Beenderen, welke het Gewrigt uitmaaken, befpcurd word: en dit maakc het pnderfcheid -tusfchen eene Verftuiking en ecne Uitleding (Luxatio): by welk laacftgemeld Euvel het geweld zoo verre gaande ge weeft is, dat niet alleen de Gewrigcbanden geforceert, maar ook de Beenen van het Gewrigt uit haare natuurlyke plaats zyn gerukt. De Verftuikingen, zelden zoo gevaar» lyk als de Uitledingen , konnen echter met zeer kwaade Toevallen verzeld worden ,• de kwaadfte Verftuikingen zyn die, welke aan deelen koomen, die van een groot getal Banden voorzien zyn, om zich tcgens eene uïtwykirig der Knokken te "konnen verzetten; en zoo veel kwaader is het, als deze Banden te veelgeleden, en zy, om haaren tegen- ftand te bedwingen , eene groote kragt verefschc hebben; men kan 'er nog by voegen, dat ze niet al«' leen zeer gevaarlyk zyn, als de Gewrigten waar aar> zy komen van een groot getal Banden voorzien zyn, maar dat de gevolgen daar van nog veel meer te vreezen zyn; zoo deze boven dien nog overdekt worden van verfcheide Peezen, welke, zoo min als derzelven Scheeden, niet veel fpanningen lyden konnen, zonder te -worden aangedaan van hevige Pynen en Ontfteekingen , welke met de gevoelig- heid van het aangedaanedeel overeenkomftig zullen zyn. Het tot Ligtmaaking en Verzagting der Be- weeging gefchikte Leewater^, zich vervolgens binnen deze Scheeden vergaderende, doet die Pynen nog Dd 3 veel |
|||||||
422 DeNederlandsche
veel vermeerderen, 't zy door het uitfpannen, en
't doen afwyken dezer Pees-Scheeden,,, of door dé drukking die het op de Peezen zelfs maakt. De aangedaane Gewrigten zyn als dan hard en gezwol- len, ter oorzaake* der. öiufteeking van alle de ge- fpapae en gedrukte, deelen, en boven al, 'wegens de 'veelheid van het Leewater, dat zomtyds de Schee- den fcheurt, en zich door alle de Gewrigt naaftlig- gende deelen doet. ukftorten, ja.-zelfs zwellingen maakt, in welke men eené zeer duidelyke Klopping gewaar word. De Leden, welke het meed aan Vér- ïtuikingcn onderhevig zyn, is de Kogelende Koot; en de oorzaaken ,daar van zyn telkens uitwendige ; by voorbeeld, als het Dier een vallenen treed doet^ of, in 't gaan op eenen hobbeligen weg met den Voec zwikt, of tusfehen Balfteenea itaande, te icort om- draait, &c. '■■■■■■ f■ * ' Vet,- (het) word in het Paerd, als in tweeder-
hande zoorten beiïaande, aangemerkt; namentlyk het eigentlyke Vet, en het Reuzel. Het «igently-* ke Vet. is zamengefteld uit een vliesachtige Subftan- tie, welke men doorgaans hetFet-Vlies noemd, en uit eene Vette en Oiiachtige ftoffe, welke eigent- lyk 'het waare Vet uitmaakt. Het Reuzel is deVet- ie^ maar iets vaftere ftoffe, welke men gewoohlyk veelvuldig binnen den Smeerbuik vind , en waar ,-van het Net, het Darmfcheil, de Nieren, &c. me- ^dc wel voorzien zyn s het zelve is in het Paerd veel harder'vafter en Heviger als het geene welk in den ïvlensch word gevonden. Het eigentlyke Vet vind men direét onder de Huid, byna overal op de gant- fché Oppervlakte van het Diers Lichaam, ik zeg byna overal, want daar zyneenige plaatzen, waar- onder de Huid geen Vet gevonden word: by voor- beeld onder de Huid der Oogleden,, van de Oo- ren, van deSchagt, en aan alle de plaatzen daar de Natuur eene plattigheid of fcheidinge heeft wil* len bepaalen; ook vind men dit Vet in de Tusfehen- ruimcens van vericheiden Spieren, op alle plaatzen |
||||
Stalmeester.
|
||||||||
423
|
||||||||
daar veele beweegingen gefchieden, in de Oog-Spie»
ren, in de Gewrigten, en zelfs het Hert is daar van omgeeven. Het nut en gebruik, uit dit Vet voort- komende, is betrekkelyk', of geheel eigen aan de önderfcheide naaft liggende deelen; of tot een over het geheele Lichaam zich uitftrékkende nut. Dus ten aanzien van het eerfte, het welk men vind in de Tusfchenruiratens van de Spieren; daarvuldhec de hokens, en verzet zich tegens de geweldige wryvinge, welke door derzelver fterke en geduu- rig herhaalde byeentrekkingen zouden konnen voort- gebragt werden. Het onderhoud in eene gedwee én buigzaamheid, die geenen diegeduurig bewogen moeten worden, als die van de Oogenen het Hert: óok befchermt het Vet den Oogbal tegens de harde Beenranden van -het Ooggat, met welke het Om- ringt is. Daar het zelve over de gantfche Opper- vlakte van het Lichaam uitgebreid is, maatigt het aüen uitwendfgen indruk, en de van daar koomen- de Krenkingen, vervuld naauwkeurig alle holtens, welke anders tusfchen Vlees ch en Been zoude te vinden zyri,- en eindelyk zoo-verhelpt het zelve al- rede misgèfteldheden,' met welke eene groote ma- gerheid altoos gepaard gaat.; • • In de Onderbuik, daar (zoo als reeds gezegt is) liet Vet of liever het Reuzel, overvloediger als el- ders gevonden wordi diend het tot ftëunzel, of tot dekkinge van de Darmen, voor de Maag en de ove- rige Ingewanden, het befchermdde Nieren en der- zelver Bekken tegens de fcherpigheden van'de Urio» zouten , ook Faciliteerd en verzagt het de wer- kingen van de deelen , welke zich over elkander ichuiven of beweegen moeten. 1 Eindelyk, de nuttigheid van het Vet, is ten aan- zien van het gantfche Lichaam in 't algemeen, dat liet zelve, binnen de zamengaaringe van het Bloed dringende, de fcherpe en zilcigeZoutvogten , tem- pert1, den al te vinnigen omloop maatigt, en aan het Bloed zelfs eene voedinge toebrengt. |
||||||||
Dd 4. Vet-
|
||||||||
424 DiNedirl a n r> s c h e
«J -■ <■ ■ ■_ - ■
Vet-Vlies; (bet) is een Weefzel van ver-
fchejde zeer dunne Huidjes of Vliesjes ; het welkj ran Vet ontdaan zynde, niet dan een Celweefzej is. De onderfcheide, verfchillende en ongeregel- de Tusfchenruimtens dezer Vliesblaadjes formeereii eene zoort van oneffene Celletjes, welke alle mee elkander gemeenfehap hebben, door de Pvren, die niets anders zyn als de Tusfchenruimtens dezer Vliesvezeltjes. Derzelver Communicatie word ge- noegzaam blykbaar, als men met een Blaasbalg hec Dier doet opblaazen; waar door men,,door de ge- beele oppervlakkige uitgeftrektheid van zyn Lic- haam» eene konflige Opzwellingekan voortbrengen. Deze meer of minder ruime, en min of meerder talryke Celletjes, zyn naar de deelen welke zy be- flaan j'metBJoedvaatjes doorzaaid, die toereikende ?.yn om de feparatie van het Vet te bewerken. Het Vetfte en Oliaehtigfte gedeelte van het Bloed, ont- glipt, gelyk als eene overftorting door de Foren der kleine Adertjes, binnen deCelletjes, welke het zel- ve bergen, en alwaar het iets meerder Weezen ver- kreegen hebbende, eindelyk ongemerkt verdwynt, het zy door na buiten te vervliegen, als Uicwaas- ierh - Vogt of Zweetipge , veroorzaakt dooreenige ,» langduurige Werkingen, van gedwongene Stellin- gen; of dat het binnen den omloop fcheidende , door de Poriën der kleine Bloed - Ader - Hairen, die 'bet zelve herzuigen en weder verzwelgen; zonder dat hier toe andere byzondere Vaten, of Werktui- gen zyn. ,...-. \ • Het Vet komt dus van die gemeenzaame Vloed, welke geduurig en zonder ophouden, den Omkring 0 van hetgaütfche'Dierlyke Kon ft-Geitel doorloopt, en het overfchot daar'van weder in de tnasfa over- brengt. Zoo nu uit eenige oorzaaken , hoe ook ge- naamt, dat Vet niet genoegzaam verdund is, om inet het Uitdamp-Vogt ofZweettekonnen uitgaan, of zoo het in de Omloop- Vloed herzoogen is; zoo word het de'oorzaak van een zoort van Vet-Ge- zwel, waar uit weder verfcheide Ziektens en On- ''" ■ '.;- " " &
|
|||||
■
|
|||||
$ T A L M E E S T E E. 4*/
gemakken voortkqmftig zyn ; voornaamenclyk als
het Dier al te veel ruft heeft, of ce zwaar gevoe- dert word: hier uit, zoo men niet tydig daar in voorziet, ontitaan zeer veele kwaade en gevaarly- ke Gevolgen; want zo die ftoffe zich op de eene of t andere plaats bepaalende, en daar vaft kleeft en op- " houd, veroorzaakt op die plaatze een invreetende Vec-Zweeringe of Kwab-uitwas. Teiï aanzien van de Deélen, die of ten eenen-
maal van Vet ontblood zyn, of aan welke het zel- ve maar weinig gevonden word , en ook zulke, waar aan het al te overvloedig is', kan men zeg- gen dat het yerfchil enkel ontïtaac door de afweé» zendheid dezes Weefzels, of van de min of meer- dere overvloed dezer Vet-Vlies-Celletjes; want dit Oliachtige Vogt fcheid zich af, naar maate, eri zoo veel als hetvanzyfie ontvangft ontmoet, voorts is't het Vet-Vlies, dat in verfcheide G^z-vellen de nypingen veroorzaakt, by voorbeeld, byde uit of inwendige Voet-Gezwellen, (welke de Franfche Hoeffrnits Javart noemen), by welke tusfehen vel én vleesch komende Ongemakken, de Celletjes zich dan niet konnen ledigen, waar door deze Celletjes formeerende Blaadjes, cenigentyd de perfingen der fchefpe Etterftoffe geleeden hebbende, verrotten, \ én in cene luterklont zamen vallen. Dit is het gee- dc de Franfche Smits en Paerdemeesters Filandres en y/y Koofgezwellen, Pces-Rotting, Vet - Schiive- ring, &c. noemen. Vezelen ; (Fibrce') zyn kleine draadjes of uicer.
maaten fyne en dunne Lichaamjes, voorzien van eene Span- of Veer-Kragt; waar van zomraigen zoo fyn bevohden worden, dat ze voor 't fcherp- ziende Oog onzichtbaar zyn. Deze Vezeldraadjes ^ontvangen de benaamingen volgens de verfchillend- heid van haare Legginge, Beftieringe, Subftantie, Maakzel, Lyvighefd, ep Gebruik. Alle vafte deé- len van het "Dierlyke Lichaam zyn , ten getale van pegen, uit Vezehiraaöjes zaméngefteld: nament- • , DU 5 lyk, |
||||
426 DeNederlandsche
lyk, de Knokken, de Knorbeenen, de Banden of
Ligamenten, de Huiden, de Vaten, de Zenuwen, de Spieren, de Klieren en de Ingewanden: dus zyn *er ook zoo veel Vezelen; welke men weder in lan- ge , in dwarfe , fchuinze, ronde, en rechte, &c. kan onderfcheiden. Waar omtrent is aan te mer- ken, dat by alle Dieren de Vezelen aan de Lichaa- men van het Vrouwelyke Geflagt niet zoo vaft fte- vig, en met geene zoo fterke fnelkragt voorzien zyn als die welke de Lichaamen van het Mannelyke Ge- flagt uitmaaken. ' ,■ . ; Het hier reeds gemelde van de Vezelen, zoude
in zommigen opzichten genoegzaam zyn; doch ora eene volkome kennisfe van het Dierlyke Lichaam te verkrygen, is het hoogft noodzaakfyk, eérft de kleine deeltjes te kennen , waar het groote zamen- gefteld is; en waar van het kleinfte der vafte Par- tyen formeerende deeltjes, in het Dierlyke Lichaam aangemerkt kan werden, als een Streep by de Meet- kundiger Dus hoopen wy, zal het den Leezer niet verveelen , als wy hier wat uitweiden , en eene meer omftandige Befchry vinge van de Vezelen doen. in navolginge van de befte onder de nieuwfte Phy- fiologifche Meester Knaapen. Een Veid is een ftoffelykDeel, broos of week;
yeerkragtig of ten eenenmaale papachtig.-------■ De
hoofdftoffelyke deelen van een Vezel, zyn ten dee-
Je vafte, ten deele vloeibaare; doch welke met de vafte zodanig vereënigt zyn, dat ze alleen door middel van verbranding, of langwylige verrotting, van elkander fcheiden. Het vafte hoofftoffeiyke^is Aarde van een Kalkachtige zoort; welke met zuure dingen vermengt, opbrui'ft, en alleen door een ui» terfte kragt van vuur, in een wit ondoorzigtig Glas overgaat. . Deze Aarde, van haare vioeibaare ban- den losgemaakt, valt aan gruisdeeltjes, welke niét aan malkander hangen, en in water niet verder ont- bonden werden. Men ontdekt dezelven alleen , wanneer alle' andere hoofdftoffelyke Deelen door het vuur verteerd zyn; en nog beter door eene lan- |
|||||
iJÈs
|
|||||
S TA,LM E E S TJE il. n 4?7
ge verteerin~e in de Lucht. Beenderen van Liet
Eaamen, welken voor twee duizend en meer Jaarènj gebalzemd zyn, hebben hunne Kleefiyni behoudea, Waar wanneer Beenderen eenige Jaafeii achter mal- kander,, voor de Lucht blood,én op een vogrige plautze gelegen, beóben, worden ze. ëiadëiyk zoq van alle Olie en Water beroofd\ dat de Aarde al- teen» zonder eenige andere ftoife overblyft. Mét deze Aarde iseenig yzer vermengt *, of ten minften, zu|k eene Aarde, welke door byrriengirigë van ëe^ ni_,e brandbaare ftoffe,, tot yzer kan geBragt wer- den, en van de Zeilfteen' word aangerrqkken.—; Het andere gedeelte van eene Dierlyke Vezel is ee- Oe Lymftoffe, vloeibaar, doch met de KAarde za- inenhangendie, en zonder welke de aardachtige Dee- len van malkander vallen. De aanwezendheid van deze Lym word beweezen door het vaneen fcheirfen der deelen van een Vezel, waaruit dit zamenbiqd» zei, door het vuur of de verrottinge verteerd'is; en de hcrftelde vpftheid welke deze Stofdeeltjes weder- om aanneemen, wanneer 'er Water of Oly byge,- bragt, en door dezelven word ingeflurpt, gelyk door menigvuldige 'Proeven , voornaamJyk door Boerhaven getoond is. Deze Lym door het vuur ver- teerd zynde, ziet men Beenderen, Kooien, Pa- pier , Hairen, &c, de gedaante Van Vezelen behou- den; maar de bestaanbaarheid en kragt isverlooren. Terwyl zodanige Lichaamën verbrand worden • ver- liezen zy hunne Lym onder de gedaante vStn Rook. -------- in de Beenderen is deze Lym zeer blykbaar,
én kan gemakkelyk aangetoond werden; om dat zy
een groot gedeelte vau dezelve uitmaakt. Men heeft Beenderen met Water, in een koperen Bus wel digje gefloren, dat 'er geen de minde waasfem uit kon- de, op het vuur gezet; hier door werd alles ge'- fcheiden, week, en öls tot een geley gemaakt. De Beenderen van teere Vruchtjes zyn enkele Lym', ëerft vloeibaar, daar na wat taaijer; gefk men in Kiekens, nog in den dop, gemakkelyk kan waar- necmen. Ja een jong Lam, op een zagt vuur ge- kookt, |
||||
428 DeNedirlandsche
kookt, word met Beenderen en al, een enkele flym,
en men kan van geraspte Beenderen met water, een Geley kooken, welke de Lym der Scbrynwerkers, uit Vellen, Peezen, Kraakbeenderen, &c. van Die- ren gemaakt, niét ongelyk is. Op zodanige wyze kan alle Lym uit de Deelen uitgetrokken werden , dat 'er niets anders d3n een krytachtige Aarde over blyve.-------- Deze Lym vereenigt de aardachtige
en drooge deelen der Beenderen. Dit kan bewee-
zeri worden door een Proeve van ?. Sbaw, die nee Geley in de Stookketel, uk Osfe Beenderen aan deze uitgemergelde Beenderen weder gaf, en hier door de natuurlyke hardigheid en gelykheid van de- ze Beenderen herftelde. — De natuur van dezeLyffi. word gemakkelyk ojitdekt. Geley uit Beenderen} gekookt, verrot uit eigen aart en vervliegt. Over den Helmgedisteleerd, geeft ze Water, vlug Zout, én eenig Zee- en Loog Zout. Zodanig een Geley, kan door de Scheikunde getrokken werden , uit alle Deelen van Dieren, Hair, Hoorn, Nagelen , Vleesch en Beenderen; en is altyd van gelyke natuur, en uit Zouten door de kragt van het vuur voortgebragt, Water en Olie zamengefteld , zonder dat ze de kragt van het vuur heeft ondergaan , is ze zonder reuic of fmaak. Het grootfte gedeelte is Wa(er» en een gedeelte Olie, want deze heeft groote kragc van zamenlyming.— Maar in deze Lym is ook een groot deel "Luchrs, gelylc de Heer Hales ontdekt heeft. 'Er is'namelyk, niet alleen Lucht in devloei- baare deelen van het Dierlyke Lichaam, welke haa- re Veerkragt heeft afgelegt; maar ook zeer veel in v de vafle deelen, welke zoo wel als de voorgaande, door het vuur of een fineltvogtuitdezelven kan uit- gedreeven worden; en roeerder naar maate de dee- Jen vaster zyn. De Lucht zelver Fchynt een voor- naam verband te maaken tu«rchen de hoofdfloffely- ke Deelen; nademaal deze Deelen niet eer van een vallen, voor dat de Lucht uit dezelven uitgedree* ven is. En deze doet zich in alderhande ontbindin- gen voor, onderde gedaante van bellen, zelfs in «" eefl |
|||||||
....................
|
|||||||
Stal mïestir. 425
éen fteen der Blaaze, ja in een Keifteen, of eenig
ander Lichaam, hoe hard hec ook zy. Op welk eene wyze de Lucht haare te rug dryvende kragt aflegt, en in aantrekkende verandert, en hier door den zamenhang der kleine deeltjes van het Lichaani vermeerdert, kan door geene Wetten der natuurly- ke Werktuigkunde verklaard worden, hoe overtuig- lyk het ook door ondervindinge blyke.— Uit de- ze Hoofdftoffen, Aarde, Water, Olie, Yzer en Lucht te zamen vereenigd, beftaat een Vezel, ee- ne HoofdflofFe van éen Dierlyk Lichaam; enkel- voudig aangemerkt, onzichtbaar, en veel kleinder, dan dat men haar door behulp van een Vergroot^ glas, voor het oog kan brengen. Want de kleinfte Diertjes, welken wy, met behulp van de meeft ver- grootende Glaasjes, zichtbaar voor ons kunnen ma- ken, beftaan echter uit Vezelen, welken by gevolg veel kleiner zyn dan het Lichaam van zulk eenDiert- je.^— Zulk een onzichtbaare Vezel, welke wy al- leen met ons verftand begrypen, uit enkele aard- achtige Hoofdftoffen en Lym, niet uit kleine Ve- zelen zamengefteld, gaat met zyns gelyken over ia twee zichtbaare Hoofditoffelyke vafte Deelen van een Dierlyk Lichaam. Het eertte van dezen, by- jna aan eene Lyn gelyk, is lang, maar heeft eene geringe breedte, en word geroeenlyk een Vezel ge- Boemd. Want een draad, hoedanige wy zien kun- nen, word uit kleindere te zamen gefield; gelyk de gemeene wet der natuur leerd, welke nooit zuive- re Hoofdftoffen voor ons zichtbaar doet zyn. De Vergrootglazen leeren ons, dat een Been- en
Spier-Vezel in kleindere draaden kan gefcheiden wor- den; dat 'er in een Been-Vezel bundels van Veze- len vervat zyn; dat Spier-Vezelen in zodanige kleinere draaden van een fcheiden, dat 'er met geen Vergrootkyker een eind van te zien is. Het geen aan de Been-Vezelen is aangemerkt, is buiten twyf- fel ook waarvan de Vliezige; want het geene nu een Been - Vezel is., is te vooren een Vlies - Vezel geweeft. Verfcheideu draaden, naar de lengte, en ge*
|
||||||
430 D E NEDIJtJ^Bscii
gelykwydig aan malkanderen. gevoegd , zamenge*
iteld, raaaken een zichtbaare Vezel; zoo dat de lengte en breedte niet meer enkelvoudig zyn. Zo- daanige worden gezien in de Beenderen van* Nieuwgeboorene; het Voorhoofds-Been en de Op- perboofds- Beenderen. In de Peezen, Banden, het dikke Herfènvlies en elders, zyn ze zichtbaar; ook kunnen ze in de Kraakbeenderen, hoewel ze kort en diex op een gepakt zyn, getoond worden.—- Een Vezel is Veerkragtig, en herfteld zich in naa- ren voorigen ftaatv als ze gebogen word, zelfs de Beenderen hebben deze eigenfehap gehad ; en i: is ?er nog byna in, als men 'er fyne. draao.en van af* fcheid; de meeden laaten zich uitrekken, indien het niet met een al te groot en haaftig geweld ge- fchied; én krimpen wederom in , als' ze los gelaa*- ,ten werden. Geene Vezel, in tegendeel is beweeg- baar (Irrttabilis), dan alleen een Spierachtige ; want ie verkort zich niet, hoe ze ook geraakt of geprik- kelt worden, als ze geheel is; en de aandoeninge van "byténde Vogten , of van het Vuur, moeten niet worden aangedrongen, nademaal door zu!k een geweld alle Vezelen van Dieren gefchroeid en za- Iïien getrokken worden. Uit zich zelven heeft ze geen gevoel, en niet anders dan door tusfchenkomft: van Zenuwen , welken zich in dezelven voegen. Ook is zy van natuure een Bloedloos en valt Deel, iwaar in geene holligheid kan getoond, en 't welk •door geene Kond van Infpuiting kan opgevuld wor- den. Zy is eenigzints zwaarder als Water, gelyfc alle vafte deelen van Dieren in het water zinken, ten zy 'er rotting by kome. Meerendeels zyn deze Vezelen wit van kleur,— De tweede zoort van Vezelen is .een Blad, 't welkbehalven lengte, ook , eenige zichtbaare breedte heeft. Men moet hier door echter niet verftaan. de zeer breede Bladen der Beenderen; maar de Bladen van het Celachfige Vlies, en wel de enkelvoudige, of welke in geene kleiner Bladen kunnen gefcheiden wei-den. Dezen • heb-
|
|||||
\
|
|||||
STUHBïÉf E-'*»' 43I
hebben alles gemeen met de gemelde Vezelen, be«
halven dac ze breedte hebben. Vliezen; worden genaamd zekere Weefzelen
van kruizelingfche, en op verfcheide manieren door een gevlochte Vezeldraadjes; maar welker Weevin« gen meestyds eene egaale legginge, gelyk als die van een üuk Linnen onderhoud; als zulke verfchei- de wevingen eene Huid uitmaaken, noemd men ze Vlies-Blaadjes; derzelver verfchillendheid komt af van haare fynheid, dikte, zelfstandigheid, geftal- te, legginge en gebruik; haare f'yn te of dikte komt van hec getal der draadjes, welke de Vezelen for- meeren. Belangende haare zelfstandigheid die is of Vleesfig, Trekkerachtig, of Spier - Vhesachtig, &c. In aanzien haarer geftalte noemd men ze Zalcken, Omfl.igen,, Wanden , &c. wegens haare Legginge worden ze Hersfen-Vliezen, Ribben-Vlies, Borft- Vliezen, Been - Vliezen, &c. genoemd; eindelyk zoo zyn hec de Vliezen, welke de meefte en voor* naamfte deelen van het Dierlyke Lichaam beklee- den. Zy maaken alle de Leidings-Buizen, welke zich door de geheele Machine verbreiden, om aan alle Deelen de nodige Zappen toe te voeren. De aanzienlykfte Ingewanden, als de Maag, de Dar- men, dé Blaas, öcc. zyn uit Vliezen zamen gefteld, en diergelyke Bekleed - Vliezen worden meeflyds ook Jiokkenvan den Maag, Darmen, &c genoemd. Voet (de) van'tPaerd; is dat gedeelte, 'tgeen
gefchikt is, om het gantfche Gewicht van dit Dier- lyke Konlt- Gebouw te draagen; dys is ligt te be- grypen, dat het minfte Ongemak aan deze Steun- punten, het daar op rustende Lichaam onnut, en tot den vereischten dienft onbekwaam maaken. •Doorgaans word onder debenaamingevan Voet, en-
kel de met'c Hoorn omgeeve Party, dat is de Hoef, vetftaan. Maar de Voet van het Dier, Been en Spier kundig willende befchouwen; zoo is het nood- zakelyk aan de Voorvoet, alle deelen, welke onder : .' , de
|
||||
432 ? D.XN e»erlandsc h e
de Scheenpyp zyn, dans* de Kogel, de Koot, de'
Kroon, de Kleinvoet, en eindelyk 't geen nog toe de eigentlyke Voet behoord, daar onder te begry- pen, om dat deze deelen haare beweegingen za- men doen, en de hier toe vereischte Spieren aan allen gemeenzaam zyn. — Deze deelen te zamen tot de Voet genomen, zoo heeft dezelve drie Ge- wj'ïtingen, namentlyk die van de Kogel,.de Koot fcn Kleinvoet; waar van de eene zoo wel als de an- dere hengelende Gewrigtingen zyn, en gevolgelyk tot peen 'andere beweegirfgen als van Buiginge en Uitftrekkinge *t vermogen hebben. Dit gefchiedt door de werkingen van drie Spieren , als. van twee Buigers en een^Uitftrekker. Dé beide Buigers on- derfeheiden haar ten aanzien haa.rer Legginge, door de benaaminge van Verheve Spier, en de Diepe Spier; beide beflaan ze het achtergedeelte van het Been , van den Arm af tot de Voet toe. — De Ver- heve Spier vertoond zich 'teerft; zy is van boven grpfirer aan het achtergedeelte van de uitwendige Óxelknobbel; zv gaat hederwaards langs de Diepe Snier, fchiet binnen dé Bandboog die achter het Knie is, en begeeft zich tot aan het beneden eind van de Scheenpyp, alwaar zy breeder word, en zich door een Bandachtig uitfpruitze! hegt aan de beide driehoekige Beentjes, wrlke aan de geledin- pe van de Scheenpyp met de Kogel gevonden wer- den; van waar zy haar verlengt langs" de Koot, aan welker eind zy haarinplant door twee Takken, die rusfehen zich een opening laaten, welke aan deze Spier nog de behaaming van de doorboorde Spier heeft toégevoegt; voor al in den Mensch, alwaar de7e Pees wezendlvk eeti gat heeft, in plaats dat 'er hier nier a's eene fenaratie is, welke dezen Trek- ker in twee Takken fcheid — De Diepe Spier is gelecen orider de voorbaande; en komt ook af van dezelve plaats en van het zelve hegtingspunt; want deze beide Spieren zyn aan haar boven eind met malkander vereeninet; nochtans zoo is deze Diepe Spierde aanzienlykftevan beiden, en vertoond ÉMh |
||||
SiALAfEKSTEÜi 433 -
|
|||||
als of ze van vier of vyf kleine Spieren by een ge;
field was; die zich ondertusfchen vereenigen in een enkele en fterke Trekker. Daar zyn twee van die kleine Spieren, welke men onderfcheiden en zeer gemakkelyk van elkander maaken kari. De eerfté van deze"heeft een byzonder hegtpuriü, aan heé achter en beneden gedeelte van denEUenboög(Ote- cranune) vart waar haar Trekker die zeer dun èri lang is, tegens het Knie afkomt, en zich daar meé . de gemeenzaame Pees vefeenigt. Het andere ge-s deelce, he'gt zich aan 't achter en midden gedeelte van het Voor-Arm-Been (Cubitus), en maakt vari 'sgelyken eene gemeenfehap met de gemeenzaame Trekker. Deze aanzienlyke en eeniglte Trekker; gaat eindelyk binnen de Bandboog van het Knie voor, en van onder de Verhëve Spier, waar door ze de Benaaming van Diepe Spier ontvangt; z^ Valt af tot aan 't onderfte gedeelte van de Koot j daar ze de Spleet doorgaat, welke geförmee'rt is door de twee Fees-Takken vaii de doorboorde Spier $ dus nu de hier gemelde, de doorboorende Spier kari genoemt werden; Vervolgens doet ze haar uiteen * en inhegten aan het beneden eind Van het klein Voet- been. Deze uitbreiditige in form van Trekker- Vlies is het, die in de gevallen van Vernageling, Gias j Splinter, Rad of andere Spykers in de Voet getrapt j zulke zwaare, en ongemakkelyk te geneezen zyn- de, Accidenten voortbrengt, te weeten, wanne"eif dat Vlies - Uitbreidzel, zich door deze gemelde Ge- vallen geraakten aangedaan vind. — De Spier wel- ke dient tot de uitltrekkinge van de Voet; órn dat zy de eeaigfte is die deze bewerkinge doet, Word dè Voet-Uittrek-Spier genaamd. Zy heeft haard bovenfle inplantinge voor aan de uitwendige Oxël- been - Knobbel; zy loopt af langs hét uitwendige gedeelte van het Voor- Armbeen tot aan déKhjfi daar ze binnen eene.byzondere Ringband gaar. jgy begeeft zich fchuins over het voorgedeelte van dd Scheenpyp tot aan dé Kogel, daar zy haar Vafl Jnaakt aan de Band dezer dewrigtihg. Nu valt z"ë iog meer afwaards, en hegt zich aaii het benedea II. DzM&i E e gé* |
|||||
434 DeNederlandsche
|
|||||
gedeelte van het Kootbeen; daar zy zich vermengt
roet twee fchuinlche Banden, welke van achter aan de Scheenpyp afkomen; en deze drie vereenigde Lichaamen rormeeren een fterk Uitfpanzel, 't welk over hetKroonbeen heen gaat; hegtendc haar door een ander Pees'-Vliesachtig Uitfpanzel aan de ge- heelen bovenrand van het Kleinvoet-Been.-------
De Achtervoet belangende, dezelve is zoo wel als
de Voorvoet uit de Kogel, de Koot, de Kroon en de overige, aan den Voet eigene Partyen, za« men gefield, en mede niet anders als met de bui- gende en uitftrekkendeBeweegingen voorzien; maar welke hier door vier Spieren, te wceten van twee - Buigers', en ook zoo veel Uittrekkers verrigt wor- den. Van de Buigers word de eerfte genaamd, de Verheven of Doorboorde Spier, en de tweede de Diepe of de Doorboorende Spier.'— De Verheve hegt zich van boven aan het Dyebeen, tusfehen de beide Knobbels, gaande wel ba"aft uit in een Trek' kei , die zeer flerk is, en zicji nederwaards begeeft, gaande over de Trekker van de Uitftrek-Spier van de i\chterbeen-Pyp, om het Hoofd of de punt van de Hak te bereiken; daar wórd hy ruimer, en for- meert een zoort van Katrol, dat in zyiae beweegin- gen over dat gedeelte van de Hak heen en weder glyd ; deze Trekker word in die legginge onderhou- den door twee Peesachtige Uitbreidzelen, welke haar inhegten aan de zydeelen van het Heilbeen (Cakaneum); vervolgens verlaat hy dat Been, en gaat van boven de Pees der Diepe Spier neder- waards, om zich te hegten achter aan het beneden gedeelte van het Kootbeen, door twee van een ge- fcheideTrekkers;in welker tusfehenruimtede twee- de Buiger doorgaat; en hier van heeft deze Spier de benaaminge'van Doorboorde, verkrecgen. De tweede Buiger of de Diepe Spier, dus genaamd om dat zy onder de voorgaande gelegen is, hegt haar van boven aan het achtergedeclte van het Scheen- been-Hoofd; valt lsngs dat Been af tot aan het binnengedeelte van het Hjclbeen; daar ze in een, ' ■ -.;■ ia |
|||||
S T A i M E K S T E «. 43J
|
|||||
in dat Been aangebragt gootje gaat, en daarin door
een Band bevestigt word; van daar gaat ze nog ver- der naar beneden , langs het achtergedeeke van de Achter-Beenpyp, zynde overdekt door de Trek- ker Van de Verheve Spier, binnen welke zy vari Onderen gaat, om tot onderde Kleinvoe-tte komen4 daar zy haar met een Peesvlies eindigt, dat, zich verfpreidende, hegt aan de gantfche benedenvlakte van het Kleinvoet - Bsen. Van de twee Uitftrek- fpieren, word, wegens haare legginge, de eene dé voorfte Uitftrekker,"en de andere de zylingfche Uit- ftrek-Spier genaamd. De eerfte heeft van bovei haare-hegtiag, voor aan het Scheenbeen-Hoofd, en ook iets aan de uitwendige Knobbel van het Dyc- been; gaat langs de Buigfpier van de Achter-Been- pyp af, en komt aan het voorgedeelte van de Hak,* daar haar Trekker binnen een byzondere Ringband gaat; waar op zy haaren loop voor langs de Ach- ter -Beenpyp b!yft vervolgen. De zylingfche Uit- ftrekfpier van den Achtervoet, is iets meer buiten- waards gelegen; zy heeft haare inhegtinge zoo wél als de voorgaande aan de uitwendigen Knobbel vari het Dyebeen, en aan het hoofd van 't Scheenbeen; van daar gaat ze benedenwaards tot aan de Hak, , daar haar Trekker binnen eene tweede byzondere Ringband gaat, voegende zich by de Trekker van de eerfte Üjtflrekfpier. Deze beide nu in eene en- kele Trekker vereenigt zynde, begeeven haar over de Gewrigtingen van de Kogel, daar zy zarnenbang maaken met het Gewrigt • Kasband, gaande vervol- gens langs het Kootbeen meer afwaards, om zich* door eene Peesachtige uitbreidinge aan de geheetè feovenrand van het Kleinvoet-Been in te planten. Vogtwratten,* deze komen gemeenlek aan
de Koot en aan de Kogel van de Achterfchenkelen der Paerden, zomtyds gaan ze opwaards tot aan de Schenkel - Pyp; en akemets opwaards tot by den Straal; haare vermeenlering is gevaarlyker aft der- zelver groote; als men ze affnyd en de plaats nieê E e 2 mee |
|||||
43Ö DeNederlambsche
*
met Vitriool - Oly befmeert, dan komen ze gemeen-
]yk weder te voorfchyn, en doen haar van nieuw uitzetten. Veeltyds ziet men dat het Hair rondom dezelve weg gaat", en zy dus bloot leggen. Als zy zoo verre afgaan dat ze binnen de Voet aan den Straal komen, dan worden het Stinkwratten. De Vogtwratten uit den grond te geneezen is niet ge- maklyk; zy worden meelt veroorzaakt door de flymachtigheid en verdikking van het Voedzap, en hier van de vooruitgaande loop in deze Üeelen , daar het zich ophoud, vergaard/verdraagt en belec is; boven al zoo de Uitvoerings-Buizen der Huid, wegens eenig Gebrek in de üitwaasfeming verftopt zyn. Ook konnen het uitwendige oorzaaken zyn, welke deze uitgroeizels voortbrengen , by voorbeeld als doorSlyk, Modder, Vuiligheid &c. de Poren van de Huid gefloten en verftopt raaken. Dit Voetzap (Lympba) dus vergaard, en van het nieuw aanko- mende geduurig gedreeven wordende, verlengt en - verflapt allengskens dq Vezelen daar omtrent hec zich ophoud , en naar maate dat het daar eene meer of mindere veelheid heeft , en toeneemende is, zullen 'er ook meer of minder Wratten komen. Zoo daar na door de lange ftolling, en door de blood- lugging dezer gedolde Zappen , aan de onophou- dentlyke Polsklopping van de naad liggende Ade« ren, en de verdubbelde Geuwing der Vezelen, zich dat Voedzap ontbind en ontaard, waar door de gro- ve Zouten die het in zich vat, in bewceging raa- ken , en haar afzonderen, zullen zy wel ras dat ge- deelte haarerHuisvestiging aantasten , en hetWeef- zel daar van doorbyten ; hier van daan de vloeijing dezer taaijeen ftinkende ftofFe, welke men veeltyds van de Toppen dezer Wratheuveltjes ziet uitzype- ]en , en waar van zy de Naam van Vogtwratten ont- vangen hebben. De Behandeling van dat ongemak zie in het Eerfte Deel pag. 344. Voor-Arm; (Cubitus') ook Ellenboog is een
gedeelte van de Voorfchenkel van het Paerd, het welk
|
|||||
4
|
|||||
Stalmeester. 437
|
|||||
welk zich tusfchen het Oxelbeen en de Knie bevind;
waar onder mede begreepen is, het uitfteekende Deel vanden Ellenboog, 't geen, eigentlyk geno- men , de wezendlyken Ellenboog (Olecranus) is. Van dit Voor-Arm-Been is het middelgedeelte of Lichaam Cylindervormig, genoegzaam effen , en van vooren iets bultig (Convex). Aan liet boven- eind bevind zich de aanzienlyke uitfteekende Ellen- boog-Knobbel. In de Veulens is hy van hetBcens- Lichaam afgefcbeidcn, en niet dan een Buil (Apo- phyjis); gebeurende het zomtyds wel, dac men de ^ lcheiding dezer beide Stukken nog by de Paerden vind. Deze Knobbel heeft een buiten- en binnen- kant, een boven en beneden eind. De buitenzyde is rondachtig, waar en tegen de Binnenzyde een weinig hol is; welkeHolligheid een doortogt aan de Pees verfchafr. Het boveneind, datoneffen en hob- belig is, dient tot hegtzel voor de Uitftrck-Spie- ren van den Voor-Arm. Het beneden eind eindigt met een langwerpig Uitfteekzel, het welk men het Ellenboogspunt mag noemen , dat zich langs \hee gantfche Lichaam van het Been ftrekt. Jn het ho- vende van dat Uitfteekzel , en ter plaatze daar de eigentlyke Ellenboo (Olecranus) zich in den Voor- Arm (Cubitus) begint te voegen, is 'er eene half- maans vormige Holte, welke gedeeltelyk de groore Kuil van dit Been uitmaakt, door.welke het zelve met het Oxelbeen hengelender wyze zamen gevoegt is , en met hetzelve articuleert. Zy is bepaald door eene verhevendheid, welke by zvvaare uitftrekken- de Beweegingen in de achterholte van dit Been ont- vangen word.^ Onder deze Apophyfis of Bui! van den Ellenboog, is het boveneind van den Cubitus, of liever de Cubitus is daar veel uitgeftrekter, hy for- meert een zoort van uitgehold en plat Hoofd, mee twee ondiepe Kanaaltjes, in welke zich de Verhef- fingen (Clondyles) van het Oxelbeen invoegen. Di- reél onder dat Hoofd of boveneind, ziet men aaa elke zyde een knobbelachtig en oneffen Uitfteekzel, 'c welk tot hegtzel aan de Spieren dient. Het on- £ e 3 der» |
|||||
438 De N.kb.erlandsche
dereind van het Been is breeder als 2yn Lichaam,
en eindigt met verfcheide zeef gladde, en gelyk als gefleperie Vlaktentjes (Facetten'), die zich met de eerlte Rye der kleine Beentjes van de Knie voe- gen aan het achterdeel is eene Holte, welke by fter- ke beweegingen van de Knie, het achtereind van 't jweede Been der eerden Rye ontvangt, en van voo- ren aap het benedeneind van den Ciïbïws, zyn drie Buizen, door welke de Peezcn der Uitftrek - Spie- ren van de Scheenpy-p gaan. Wat de Articulatie van dezen Voor - Arm (Cubitus) van 't Paerd betreft, (leze is zeer verfchillende met dien van den Mensen, alszynde in het Paerd , enkel hengelender wyze aan de Oxel (Humerus) gevoegt, dus zyne Beweeging enkel in de Buiging en Uititrekking 'beftaat, zynde tot de uitwerking dezer beide Beweegingen, van zes Spieren voorzien, waar van twee de Buiging, en vier de Uitürekkingen verrigten, en welke men in het Paerd geene andere Benaamingen toevoegt, als ten aanzien van haare gedeeltens, als Lange, Kor- te, Groo.ce en Kleine. De twee Buigen zyn een Lange en een Korte. De Lange komt overeen met die, welke men in den Mensch de Tweehoofdige of Musculi Bicipües noemt: Hy heeft van boven wel geene twee, maareen enkel Hoofd, dat echter zeer groot"en flerk is, zich hegtende aan de Knor- bel of Tuber-ofiteit van het Schouderblad, dat is, aan de Voet - Rand der Holte (Gknoide): niet verre van deze inhegtinge vermeerdert het zyne zwaarte , en word gelyk een dik en kraakbeenig Lichaam in vorm van een Katrol, welke by de Beweegingen van uititrekking dezer Spier , op de Ukfleekzels glyd, die aan het hoofd van de Humerus gevonden word. Deze Trekker doet dezelve uitwerking aan de Schouder, als de rotule aan cle Smeerfchyf, want hy rold en glyd onmiddelyk op het Been , door middel van he't Syneviale Gewrigt-Vogt; zynde de vliesachtige Band 'er niet onder, maar hegt zich van buiten omtrent het Benedeneind aan deze Gewrig- ting. Op den Trekker volgt de vleesachtige Par- tye,
|
||||
Staï-meester. 439
•I
tye, tot aan het ondergedeelte van den Arm; daar deze Spier op nieuws verandert, en eenen, iets minder fterken Trekker als de voorgaande 'maakt, die zich van vooren in het bovendeel van den Cu' hitus pianr. Van dezen Trekker, is van buiten een Peesvlies ( Jponevrqfis) afkomftig , het welk zich over de andere Voor-Arm-Spieren uitfpreid, daar het dan allengskens verdwynd. De korte Buiger heeft zyne lnplantinge aan den Achterrand der Hol- ligheid "(Glenoides) van het Schouderblad, en ach- ter aan het bovcngedeelte van de Oxel (Humerus), van daar hy, om aan de voorzyde van den Arm te komen , een omdraaijing maakt, en zich bezyden de voorgaande aan het Voor - Arm - 6een inhegt. Dit waren dan de twee Buigfpieren van den Voor- Arm; de vier Uitftrekkers zyn de lange, de groo- te, de korte en de kleine. De eerde of lange Uit- ftrekker heeft zyne bepaalde inplantinge aan het Achterdeel van het Schouderblad, komende langs den Arm af, en eindigende boven den Ellenboog. Onder dezen isdegrooteöitftrekker, hegtende zich mede aan de Achterparty van het Schouderblad, volgende de voorgaande, eindigt onder den Ellen- boog. De korte Uitftrekker is aan de buitenzyfche Party van den Arm, hy heeft zyne Inplanting aan ócn rand der Holligheid Glenoides van het Schou- derblad, hy voegt zich byden grooten Uitftrekker, om te eindigen aan de geheele Zyparty van den El- lenboogs punt (Okcranum), invoegen dat deze drie Spieren door haar uiteinde een gemeenzaam Trek- kervlies (dponevrofis) formeeren, 't welk omvat en zich hegt aan het Uitfteekzel van den Ellenboog. Eindelyk de vierde of laatfte Uitftrekker plant zich in van achteren aan de beneden party van 't Osel- been (Humerus), hy maakt geen groöte gang, ter- wyl hy zich door een Trekker komt te eindig- n aan de binnenzyfchePartyevan den Ellenboog (Ö/«- cranuni), en dus van de drie eerfte, die een ge- meenzaam jiponevrofis hebben , onderfebeiden is. Hst gebruik dezer vier Spieren is, om de Voor- £ c 4 Arm |
||||
44Q DENKDERLAWDSeHS
|
|||||
Arm achterwaards uit te (trekken, wanneer hy voor-
uit'gebqogen is. VoöRHOOFDSEEENj (Or Frontale) dus ge-
naamd , om dat het zelve het Voorhoofd van het Paerd formeerd; by de jonge Veulens is het zelve ia twee ftukken gefcheiden, maar in het Paerd is het zeer zichtbaar, niet meer als een enkel Been, Men vind aan het zelve voor eerft aan 't beneden- zygedeelte een geringe groef, die het bovengedeel- te van deOrbitale Kuil geeft. Verders befpeurd men aan twee zyden eene uitwendige en eeneinwendige; de uitwendige heeft twee Verhevendheden of jpa- phyfes, twee gaten, aan elke zyde een, en twee iritfnydingen. De gaten, die zomtyds in groot ge-t tal zyn , worden gevonden aan 't uitwendige zy- gedeelte, ter plaatze die het bovenfte van de Or»% \ïta uitmaakt; zy geeven doortogt aan eene Zenuw, aan eene Bloed-Ader , en aan eene Slag-Ader, welke van binnen de Oogholte (Orbita) uitkomen , en zich in de Spieren en in de Huid van het Voo> jiqofd uitbreiden.— De Uitfteekzels zyn de beide verhevendheden, die dat Been zamenbrengen en voegen, met twee gelyke Uitfteekzels van het Jok- bcen ; aan deze Uitfteekzels is het, daar de Wyn- braauw-Gaten gevonden werden. De beide uitfny- (dingen zyn van boven deze gemelde gaten, en hel* ppn tot formeering van de holte, welke men de Oog-, jcuilen noemd.—r De binnenzyde vaft dat Been is minder effen; zy is voorzien van verfeheide kleine Groefjes of Napjes, welke met den omtrek van de geftalteder Herfen-Klompen uit en overkomen In h midden vind men een langwerpig Uitfteekzel, dat niet zeer aanmerkelyk in de oogen valt; het zelve ■word genaamd deVoorhoofdfpits; en dient tot heg- ting aan den omflag van het dikke Moeder-Vlies, dat men hier de Sikkel noemd; in het binnenfte van dat Been, aan 't beneden gedeelte, zyn twee hol- tens geformeert, door de afwyking der twee plas- sen, die h,et uitmaaken, en gefcheiden dooreen Been- fchpt:
|
|||||
Stalmeester.
|
|||||||
44 r
|
|||||||
fchot; dit zyn de twee Holtens welke men Finus
Frontalis noemt; die zich met verfcheide kleine Monden binnen de JNTeusholtens openen; en het is in deze Sinusfen, daar een gedeelte van hefSnot- vogt geklenft word, dat zich vervolgens door de Neus ontlait. Vuur; ('t) is een zeer kwaad en fchielyk Toe-
val, 't welk dikwyls, een reeds aan het eene of andere deel van het Dierlyke Lichaam zynde On- gemak verzeld , en doorgaans zodanig vertimmert, dat de Dood het einde daar van is. Het Vuur word in tweedeihande zoorten onderfcheiden ; nament- ]yk in 't Heete Vuur (Gangrana), en in het Koude Vuur (Sphaceluf). De eer/te zoort is'cgemeenzaam- fte, maar lang niet zoo gevaarlyk en zoo ongenees- baar als het Koude Vuur. Het Heete Vuur beftaat in eene fchielyk toekomende Jnflammatie aan het eene of andere Lichaamsdeel, voor al en gemeen- lyk aan zulke, die reeds met eenigOngemak behebd zyn. De voornaamfle Kenmerken van het Heete Vuur zyn, wanneer de toevallen der Inflammatie al té fchielyk weg gaan, zonder dat de oorzaak daar van weg genomen is. Eene vermindering van de pynlyke gevoeligheid ; eene weekheid en flappig- heid aan de ontftooken plaats; voorts als 'er groe- ven blyven op de plaatzen, daar men met de vin- geren het Vleesch nederdrukt; Blaaz^n, vol van een waterachtig vogt, 't geen dan geel dan rood- achtigis, enz. Hec Heete Vuur, is'lichtelyk te blus- fchen, als men 'er fpoedig by is, en het Paerd veel Bloed aftrekt, maar het beilis, dat dit door het Koppen gefchied; om hier door het.giftende Bloed en de bedorve Zappen weg te helpen, eer derzel- ver Scherpigheid en bytende Magt nog tot den hoog» flen trap gekomen is. Naar het Koppen is goed . dat men het ontflooke deel met warm gemaakt fterk Kalkwater afwascht; moetende in twee kannen Kalk- water J Pond fyn geftampten Zwavel gedaan worden. Het Koude Vuur is veel gev'aarlyker als het Heete} E e s wan- |
|||||||
442 DeNederlahdsche
wanneer het zelve een oud Paerd overkomt, het
mag ook uit zich zelven, of wegens een ander toe- val zyn; zoo is de Zaak meestyds doodelyk. Het beftaatcigensJykineene volkome 'affterving van het aangedaane deel, by welke de natuurlyke Zappen ge- ne behoorlyke Beweeging meer hebben; maar in eene gisting vervallen, waar door zy den natuurly- ken zamenhang der deelen afbreeken en doen ver- rotten; gevoel en beweeging zyn dan ten eenen- maal verdweenen ; men word een Lykachtigen reuk gewaar, en eenedoodelyke rotting taft met"'er'haait de naaftleggende deelen aan. Het beft wat men doen kan, om dat Kwaad te fluiten, is, dat men het deel dat ontftooken is, en dus het Koude Vuur met de wortel wegneemt. NB: Het Koude Vuur QSphacelus~) wnrd aan zommige plaatzen ook wel den Kouden Brand genoemd^ waar en tekens het Heete Vuur de Heete Brand genoemd word. Water va ten; (Vafalymphatkd) , zyn zeer
dunne fubtile en doorzichtige Pypjes, welker hol- tens of doortogten met twee over elkander gcplaat- fte halve maanvormige Klapvliesjes hier en daar af. gefchooten, en telkens zamengetrokkcn zyn; ha- tende deze Klapvliezen een zeer dun en dóorfchy- nend Vop;t naar het Hert toe doorvlocien; voorts zich als fchurplanken toefluitende, wanneer dat Vogt weder te rug keeren wilde. Zy'ontftaan in alle dee- len van het Lichaam; maar hoe? daar over is geen Zintwiften nodig. Het is buiten twyffel, dat alle Zappen van het Lichaam, het Melkzap uitgezon- derd, uit het Bloed in defyne Eindel-Adertjes, door verfchillende Pypen , uit het algemeene Kanaal, bin- nen welke zich het overige Bloed beweegt, afge- zondert worden ; hu mogen deze Leidirigspypen lang of kort, zigtbaar ofonzigtbaar zyn, nochtans zoo is'er eene Klier, alwaar een gedeelte van 't Bloe-i doorgclaaten, en het overige te rug gehou- den word; hoewel nu deze Klieren , welke hecLvm- pha Vogt afzonderen, van de kleinfte zoort moe- ten |
||||
Stalmeeste*. • 443
ten zyn , om dat ze onzigtbaar blyven, al gebruikt
men ook de befte Vergrootglazen om ze te ontdek- ken, nochtans zoo vereenigen zich haare uitvoe- ringsgangen , het geen de Lympha - Vaten zyn, met eikanderen, en worden geduuriggrooter, naar maa- te zy by het Hert naderen; zy openen zich echter niet in een algemeen Kanaal, zoo als de Bloed-Ade- ren doen; want men vind wel eens twee of drie, en zornwylen nog meerder Lympha-Vaten nevens malkanderen loopen, welke alleen door korte tus- fchengangen gerneenfchap rotet elkander hebben, en haar nu vereenigen, en dan weder affcheiden.— Jn haaren loop komen zy telkens by een of twee ronde Klieren, in welke zy haar Wacervogt komen uit te Horten. Waterzugt; onder de menigte Schryvers,
welke over de Ziektens der Paerden en derzcl- ver Geneezing de Pen gevoert hebben, zyn 'er maar weinig, welke van de Waterzugt der Paerden gewag maaken; de oorzaak daar van is gewis deze» brn dat die Ziekte niet veelvuldig hy die Dieren, en zelfs nog minder als by de Menfchen befpeurd word. Maar niets is 'er zekerder als dat, dat het Geflachc der Paerden niet ten eenenmaal van de Waterzugt bevryd is. Dat Ongemak beftaat in eè- ne tegennatuurlyke Opzwelling, of van het geheele Lichaam, of ook maar alleen van een gedeelte van het zelve, en word derhalven in driederhande zoor- ten onderfcheiden ; als eerftelyk, wanneer het gc- ' heele Lichaam opgezwollen en met de Waterzugt aangedaan is, deze zoort word Anafarca genaamt; ten tweeden als maar een byzonder deel van het Lichaam, 't Zy het Hoofd, de Schenkelen &c. met Water bezet is; maar wel gemeenlyk treft dit den Buik, en in dat geval word het de Buik-Waterzugt Ascites genoemd. De derde zoort word mede bin- nen den Onderbuik gevonden; en dewyl deze meer uit Winden als Vogten beftaat, zoo word ze door- gaans de Winétugt genoemd, ook wel de Trommel- zugt,
|
||||
444 D t N E d i m n i s c i i
zugt, Tympanites, om dat by dezelve den Buik als
een Trom klank geeft ; zy onderfcheid zich alleen van de voorgaande tweede zoort, daar door, dat de tweede uit meer Vogt als Wind, en deze laatfte uit meer Wind als Vogten voortgebragt word. De cerfte zoort van Waterzugt ontftaat, als zich het Watervogt en de Lympha binnen de Vakjes van het Vetvlies begeeft, daar vergadert en blyft op- houden. De Kenmerken daar van zyn, ecne ilappe vïeeke en nageevende Zwelling van het Lichaam, gezwolle Schenkelen , een verlangen naar Drinken, zynde de Pis dun en helder. De tweede zoort, of de Buik- Waterzugt, ontftaat voor eerft uit de Le- ver, welke met een dun vliesje overkleed zynde, dat Huidje laat aflosfen, door een Watervogt, het geen uit deze kleine Watervaten zypelc; door deze afwyking en loswording van het gemelde Vliesje ontltaan Watcrblaaren of Blaazen; deze breekende of open raakende, valt het Water dat zy in zich hielden, binnen de holte van den Onderbuik, en veroorzaakt dus de Opzwelling van dat gedeelte. Ten tweeden, als van de veele Watervaten, wel- ke aan het Melkzap het Watervogt toevoeren, (ha- mentlyk zoo lang dat Zap langs het middelde Vlies van het Darmfcheil voortgaat) eenige gefcheurd, zyn , en het Water uit dezelven zich binnen den Onderbuik ftort, zodanig, dat de Darmen in het zelve, genoegzaam als te zwemmen komen. Van deze en de voorgaande zoort van Waterzugt is hec in 't algemeen zeker, dat ze'herkomftig zyn van ie- der oorzaak, welke i. het Watervogt verdikt dat het binnen de Lympha- Vaten (lolt, of 2. De Va- ten fcheurd, zoo dat het Vogt zich onder de Hui- den van het Lichaam vergaard; of 3. De Vaten, welke het zelve uit de holte van den Onderbuik te rug voeren , zodanig verftopt, dat zulke Vogren , noch uitdampen, noch weder h:rzoogen en opge- ilorpt konnen worden. Deze oorzaaken konnen we- der verfchillen.de zyn, by voorbeeld, boosaardige heete Ziekcens, als"Koortfen , &c. verharding van een
|
||||
Stalmeester. 44$
|
|||||
een of ander aanzienlyk Buik-Ingewand, by voor-
beeld de Lever, de Mild, enz. alle buitengewoö- he Vloeijingen, en byzonder zwaare Bloedingen. Dewyl nu de Waterzugt, in 't algemeen genomen, doorgaans van eene kragteloosheid van het Bloed afkomftig is; zoo zyn de middelen ter Geneezing van dezelve, eenig en alleen in tweeZaaken beftaan- de, hamentlyk in de afvoering van het Water, en in de weder herftelling der Kragten van het Bloed. Beide kan bewerkt worden, (als maar de Ingewan- den nog goed zyn) door Purgeermiddelen die fterk zyn , en fpoedig haare werkingen doen; en door verfterkende en kragtgeevende Artfenyen, welke niet alleen aan de Maag-Vezelen kragten byzet- ten , maar tefFens ook aan het gantfche Dierlyke Zamenftel tot verfterking verflrekken. Het Water in den Buik kan zeer gemakkelyk afgetapt worden, maar daar door is de oorzaak van de daar zynde Wa- tervergaaring nog niet weg genomen.— Wy ko« men nu tot de derde zoort, dat is de Windzugt, die van zommigen ook de Trommelzugt genaamd word. Zy ontftaat doorgaans, als 'er gebrek in de wormswyze Beweegingen der Ingewanden is, waar van men dan ook dikwyls ziet, dat de Darmjicht met dit Ongemak verzeld gaat, of veel meer het zelve opvolgende is. Wanneer de Natuurlyke aan- doeninge der Darmen, verzwakt word, dan worden, dezelve los, flap, en doen haar telkens ontlaaten en ontfpannen; dus geeft het verlies der natuurlyke dryvende beweeging; de oorzaak tot de Windzugt. & Gelyk nu deze beweeging, wanneer zy na de wet-
ten der Natuur gefchied, niet alleen zich verzet te- gens de Dampen, welke haar, wegens de in de Dar- men zich onthoudende Vogten, vergaaren, maar tefFens ook dezelve met gemak voortdryft; zoo zal - in tegendeel, wanneer de aangedreeven wormwyze Bcweeging der Darmen gebrekkelyk i«, of in het geheel flil ftaat, de Rokken der Darmen aan haarë functie niet langer voldoen konnen, maar, wegenS haare verflapping, de Winden moeten na en toe- gee-
|
|||||
44<5 DeNederlandsche
|
|||||
geeven. Wanneer nu de flremmingen en ftoliingen
van het Bloed in de Ingewanden van den Onderbuik lang aanhouden, dan moeten 'er ook opvullingen en verharde Zwellingen aan de Milt en aan de Le- ver volgen; waar van het komt, dat wanneer hier bevoorens het eene of andere Ongemak geheerschc heeft; zich by de Windzugt ook de Waterzuge voegt, namentlyk binnen de Buikholte, en wel uit de verftopping van een Buik-Ingewand, om dat binnen de Lever en andere deelen het voedende Vogt niet meer van het Aderwater kan afgezondert worden.— De Kenmerken van de Windzugt zyn ; wanneer de Buik van het Dier van de verflotene Winden geweldig uitgezet, gefpannen, hard en opgeblazen is, zodanig, dat wanneer men, met de hand op dezelve flaat, hy een geluid gelyk een Trom van zich geeft; het Dier eet en drinkt weinig, kaa niet flaapen, en den afgangk en het wateren vale hem zeer bezwaarlyk. — Jonge Paerden worden zeer zelden van dit Ongemak 'aangetaft, maar by de Oude, komt het meeft voort uit eene andere Kwaal, door welke het eene of het andere Buik- Ingewand, hard, rot en bedorven geworden is; dus alle voorgefchreeve Artfenyen mecstyds vrugteloos 'toegedient worden. W a T E r - V o g t , in het Oog; is een zeer hel-
der, dun, zikig en klevig Water of Serum, met 't welk de beide Oogkameren aangevuld zyn; doch waar van in de'Voorkamer het grootfte gedeelte gevonden word. In Paerden of in Veulens, die nog niet gedroeft hebben, of in die, welke met ee- ne'zwaare Ziekte aangevallen zyn, daar is het zoo wel als het Hoornvlies iets troebel, doch verhelderd zich daar na weder van tyd tot tyd allengskens. en met verfcheide graaden, naarmaate dat zich deÓn- derkaak ledigt, het Bloed zich zuivert, en dé On- gemakken ophouden en verdwynen. Het is zeer waarfchynlyk dat dit Vogt, komt van het Slag-Ader- Blocd, hetwelk uittermaaten uitgeteerd is, binnen |
|||||
Stalmeestkr.
|
||||||||
447
|
||||||||
de Lympha- Vaten die het in zich voeren; dat het
zelve onophoudentlyk zypelc uit de monden dezer Vaten, en zich van allen zyden, binnen de inwen- dige oppervlakte van het Hoorn , van de Uvea% van den Regenboog, in het Glas-Vogtvlies, en in hec Vlies dat de Cryftal Lenze omgeeft, komen te ope- nen; en dat ten dien einde het zelve telkens en ge- duung weder word opgenoomen door de kleine op- florpende Vaten die ter zelver plaatze gevonden werden. Deszelfs nuttigheid bepaald zich niet al- leenlyk met het tjreeken der Lichtftraalen; men ziet ook dat het Oog verdooft; het doorfchynende Hoorn zich rimpelt, de verhevendheid en rondieheid wee zakt en plat word, zoo als men by flemende of reeds dood zynde Paerden ontwaar word, wanneer dit Vogt, het welk van zelven, door de werkinee van hec Hert gedreeven is, oP de Vaten, die hit klenzen, dat zelve Vlies niet meer uitzet en van onderen niet langer onderfchraagt; onderhoudende ook het zwee vende Druifvlies in zoo een juiit en vol- komen eyenwigt, dat het zelve niet op hec Hoorn en ook niet op hetCryftal kan wyken ; eindelyk zoo bedauwd en bevogt het zelve de edelite Partyen wasfehende en befproeiende derzelver helderheid en doorfchynendheid. Nu is nog aan te merken; dat, als door het eene of het andere geval, de Hoornhuid gekwetft word, en hier door het Voet buizen hec Oog raakt, het Gezigc niet als vooreen korten cyd iets belemmert is, en telkens de voorftï Oogkamer binnen 10 è 12 uuren tyds weder mei nieuw Water-Vogt opgevuld is; de waarheid Wer van ziet men by de bewerkingc van het lichten der Staar of Cataraü*; en hieromtrent nog mie de? be- wys, by het vegten der Haanen ; want hoe dikwvl, ziec men niet dac dezelve elkander mee de Spooren in het Oograaken, en het Hoornvlies doorlooreÏÏ het gebeurd ook wel dat het Oog inzagen bleek word maarzoo 'er niets meer als het gemelde Vlies geraakt is, dan is des anderen daags het OoïwII! van het behoorlyke Vogt vcw^ "pgVv^S ' |
||||||||
ï.'i
|
||||||||
D eNederland»chë
|
|||||||
448
|
|||||||
in korten tyd weder zoo helder en gezond als te
vooren. Het is dus niet buiten voorbeelden, dat een bedreeven Paerdemeestër, by het eene of an- dere Ongemak aan de Oogen van het Dier, in ge* melde opzichten, door gevoeglyke Konft-Bewer* kingen, iets met vrugt onderneemen kam Wervelbéenderen; QF"ertebra) deze wor-
den de Knokken genaamd , welke de Ruggegraad of Streng van het Dierlyke Geraamte uitmaakem Aan het zelve worden in't geheel, 39 zulke Wer- velbeenen gevonden, namentlyk zeven Nekwerve» len, agttien Rugwervelen , zes Lendenwervelen, en zeven of agt.diergelyke, tot dén Staart behoorende, die ook dikwylen de Wervelnöoten van den Staart genaamd werden. De Wervelbeenen in 't algemeen aangemerkt, zoo heeft men daar aan te befchou- wen; dat zy onder hun allen iets gemeenzaams, en ook ieder iets byzonders hebben. In 't gemeen hebben zy een Lichaam, zeven Uitfteekzelen (Apo- pbyfis). Vier Uitfnydingen, en een zeer aanme.rke- lykgat; door het welke het Graadmerg pasfeerd* Haare Uitfleekzels zyn twee zylingfche of dwars- fche, vier fchuinfche, (dienende tot derzelver ge» leding), en een graadvormig Uitfteekzel. De bei- de fchuinfche en voorfte Uitfleekzels hebben haare Gewrigt^Vlakte boven, de achterfte hebben ze van onderen. De uitfnydingen zyn gelegen tusfehen het Lichaam en de dwarsfche uitbuilinge; twee van de» zelve zyn van vooren, en twee van achteren. De- ze uitfnydingen met zich aan een te voegen, (te weeten de achterfte van het voorfte Wervelbeen met de voorfte van de daar achter leggende Wer« vel) maaken een gat, dat doorgaat in het Graad- Kanaal , waar door aan elke zyde uitkomen: De Hals, Tusfchenribbige, en Lenden-Zenuwen; zy zvn'daar en boven alle aan een gevoegt door twee Geledingen; namentlyk door haar Lichaam, en haa» . re fchuinfche Uitfleekzels. De eerfte dezer Gele- ' dingen, is een zoort van Kniesgewyze, door welke |
|||||||
S ï A E M É E i T E R. 44I
iele achterfte in de voorde ontvangen zyn. De twee-
de, die haar maakt, door haare dwarfche Uitfteck* zeis, is eene "bver elkander gleijende Gdsrrigtingi ------- Wat aangaat, het geene die Beenderen op*
zich zelfsin'tbyzonder vértoonen, is, dat de Nekj
wervelen veel grooter als alle de overige zyn; fcx hebben ook geen Graad -Uitfteekzcl, zoo als dieS van den Rug en van de Lendenen ; maar alleenlyk een gering, en langs het bovengedeelte nëderteg* gend Graadje; zy zyn met een Kanaal doorboord f het welke de doortogt geeft aan de Wervel-Va^' ten, die zich naar het Hoofd begeeven. De eerftd van deze Nekwervelen, die by den Mensch de At'" las genoemd word, heeft op zich zelfs ook nog ierJ byzonders; te wëeten zyn voorgedeelte heeft eert zeer ruimen ingang, die voorzien is van twee hal- ve maahvorrhige zeer gladde en glinfterende Groé» ven; welke gefehikt zyn, om de beide Knobbelen* van het Acbterhoofdsbeen te ontvangen; 't geen do zamenvoeginge van den Hals met het Hoofd geeft \ zynde die' geledinge Kniesgewyze. Het gantfcflei Kanaal heeft meer'ruirnte in zich, als die van dé' overige; om dnt het, behalven het daar door pas- feerende Graatmerg, van achteren nog eene uitbuU linge moet inneemen van de rtaafte af tweede Wer- velknokken ; en zyn fchuinfche Achteruitfteekzetë zyn ook langer; waar door de vryheid zyner Be<* weegingen zeer gemakkelyk gemaakt worden* in' het draaijen op de Wervel, met welken hy articu- leerd. Dit il de tweede van de zeven Nekwervë-- ]en , en ook de langfte onder dezelve, wegens éetf Uitlteekzel dat hy van vooren heeft, en «-'at binnen hetWervel-Kanaal van de eerfte gaat: Wat de ove- rige vyfNekwervels aanbelangt, deze zyn elkander' gefyk, uitgenomen dat de laatfte iets minder is als de'overige. De Gewrigtingen welke de Nekwer- velen onder eikanderen hebben,_?yn veel aanzién- lyker als die van alle d&overige Wervelbeenën.-i-— De agttien Rugw er velen zyn veel klëirder als de voorgaande, en derzelver dwars• uitfteekzels zi'ft ■11. Djeiï.. Ff eóK |
||||
450 De Nederlandschi
|
|||||
ook niet zoo lang, maar hunne graadvormige Uit«
fteekzels zyn veel aanzienlyker. Haare fchuinlche Uitfteekzels, zyn hier maar Vlaktens, die zïch de «ene aan de andere voegen; zy hebben ook nog vier halve Vlaktens, te weeten twee aan de zyde van het Lichaam, en een geheele Vlakte aan haar Dwars - Uitfteekzel , aan deze vlakke Groefjes is het, daar zich het hoofd van de Ribben met den Rugftreng articuleert. Het graadvormige Uitfteek- zel is zeer klein, maar de daar op volgende tot de agtfte, neemen telkens in lengte toe; het geen de verhevendheid van de Schoft voortbrengt, de drie volgende neemen weder af, en de zes laatfte die minder hoog, maar breeder zyn, zyn in de groote met elkander by na egaal. De byeen voeginge de- zer Rugwervelen, geeft geene zoo aanmerkelyke Geledinge, als die, welke de Nekwervelen onder eikanderen hebben; om dat de hoofden en holtens van deze Rugwervelen telkens en graadswyze ver- minderen, tot aan de Lenden-Wervelen toe, daar zy byna gantsch plat vallen.-^— De zes Lenden- Wervelen, zyn met haar Lichaam, en haare graad- vormige Uitfteekzels byna overeenkomftig met de Jaatfte van de voorgaande; het meefte verfehil tus- fchen deze en geene is , dat de Dwars -Uitfteekzels aan de Lenden-Wervelen eene veel grootere fcherp- jte hebben, 't geen hier zeer noodzaakelyk is, om de Spieren te onderfteunen, die meer naar voor- waards door de Ribben onderfchraagt zyn. Deza Wervelknokken hebben ook geene Vlaktens bezy- den, om dat zich geene Ribben daar aan voegen. De laatfte van de zes heeft het meeft platachtige Lichaam, en de Dwars - Uitfteekzels iets breeder, om dus trapsgewyze by de figuur van het Heilige Been te komen, met het'welke hy de Geleding heeft. F.indelyk, zoo zyn de Gewrigtingen dezer Lenden- Wervelen vryeren losfer als die van de Rugwerver len; nochtans niet zoo beweeglyk als die der Nek« wervelen. — Staartwervelen; welke men ook Staart* nooten noemt, zyn 'er zomtyds zeven, en veel- tydi
|
|||||
S T A L M E E S T Ê IC. 45*
tyds ook agt, aan het geraamte van het Paerd ge-
vonden; maar dezelve zyn veel kleinder en gerin- ger als een van de voorgemelde Wervelknokkefi^ de eerfte daar van isgevoegtaan het achtereind van 't Heilige Been; en van daar articuleeren zy ver- volgens de eene met den anderen; zy verminderen' f;eJuurig en allengskensin haare groote, zoo dat dö aatfle de geringfte van allen is. De eerden belioü*** den nog een gat, dat het eind van" het Ruggeftreng* Kanaal uitmaakt; maar de laatften of achterite heb- ben niet als eene uitfnydinge aan haar bovengedeel» te, en daar is het waar zich het Ruggraadmerg ein * digt. Zie verder van alle deze onderfcheide Wer' velkriokken, &c. by de Artykels Hals, Rug, Len* den. WonDbalzeji; anders ook Balfetn des Feirt'
vains genoemt, is by de Engelfchen een zeer in ge* bruik en beroemd Geneesmiddel, by diepe en hol- le Wonden, aan welke men om zekere redenen* geene Opening geeven kan. Neem , Gum Èmzoin 2 lood, 'Storax i\ lood^ Balzem- Peru. i tood, Al* ves Succotrince i j lood , befte Myrrlte 4 lood, dö punten van St. janskruid twee handen vol, gereêlifi- ceerde W'yngeeft 3 pint. Snyd de Kruiden klein ( ftamp en wryft de Gommen fyn, mengt dan allesf byeen, en laat het vier dagen lang op een warme plaats (laan, tot dat de Tinctuur zoo fterk is» als' fcy, vermogens de veelheid van de Mengelfloffen, worden kan, en giet ze dan af zoo zuiver en klatii; èls maar immers doenlyk is. Dezen Balzem of véët meer deze Tincluuf, fpuit men binnen de diepe erf holle Wonden, maar als de Wonden niet diep zyn4 dan is genoeg, dat men dien Balzem met een veert*. je daar in omfrrykt, en dan de Wond mét Pfukzeï dekt, (maar niet uititoot) en ze dan verbind. Éf Inwendige Wonden word deze Tindiuur ook ibgë* gooten. WoWOEj is een verfche, geweldiger w^ze, é>£
Fff eek
|
||||
452 DeNejöerlandschè
ook wel door deKonft gemaakte, bloedige Scheur
der natuuriyke vereeniging, aan zagtc en vleesfigei Deelen van het Dierlyke Lichaam. De.Wonden konnen zyn gehouwen, geftooken, gefchooten, ge- fneeden , ook veroorzaakt door hart vallen of ftoo- ten j ofwel door een eige en natuurlyke Zweering; allen worden zy in tweederhande zoorten onder- fcheiden; eerftelyk in enkele Vleeswonden, by wel- ke alleen maar liet Vlees geopend is, zonder eenig ander toeval te hebben; ten tweeden dubbelde Won- den , welke met toevallen gepaartzyn; als by voor- beeld kneuzing, breeking en verplëttering van een Beendeel, verrekking, verlamming, &c. De ge- vaarlykfte Wonden zyn, als daar by een Pols-Ader geopend, een Zenuw afgefneden, een Pees gekrenkt is, of als ze zeer naby een Gewrigt leggen. On- ze Voorzaaten meenden dat Wonden, aan de Her- fenen toegebragt, ongeneesbaar, en dus doodelyk waaren; maar in onze dagen is men daar beter van onderrigt; want men ziet dikwylen* dat het wezen der Hertenen gekwetfr. is, zelfs zoo, dat een groot gedeelte daar van, benevens het dikke en het dun- ne Moeder-Vlies, op het verbindzel blyven han- gen , na dat de gebrooke (lukken van de Hersfen- pan weg genomen worden; waar uit de Verkeerd- heid van die oude Stellingen -genoegzaam blykbaaf isj en men kan met grond betoogen^ dat de Won* den der Hersfenen, zoo lang zy niet aan het Ach- terbrein raaken, byna niet zoo gevaarlyk zyn, als de Wonden, welke aan de Lever, Long, deMaa- gen of de Gedarmtens toegebragt zyn: uitgenomen het Hert, welk edel gedeelte als de eerftc Bewee- ging van het gantfche Dierlyke Kond-Gebouw moet aangemerkt worden. Men heeft zelfs ook ee- nige Voorbeelden, dat Wonden in het Hert toege- bragt, niet doodelyk geweeft zyn , onder anderen , word te Lo<wtlier - Hall in Engeland, by den Lord discount Lonsdale, als een zeldzaamheid bewaard, het Hart van een Tam Hert, in het welke, het Dier getroffen zynde, eenc oude Kogel gevonden wierd, |
||||
Stalmeester. 4J3
if
die binnen het Hart vafl gegroeid, en rondsom met een eekachtig weezen omgeeven was; waar uit te zien is, dat de Natuur zomtyds dingen doet, welke men niet verwagtende is. Wanneer een Paerd in de Maag, in het Gedarmte, in de Lever, &c. ge- wond word, zoo is het zelden de moeite waardig, dat men de Cuur onderneemt, uit hoofde der onge- wisfe en onzekere uitkomft dezer onderneeming ; maar heeft het Dier de Hersfenpan gebroken of ver- pletterd, dan blyft 'er geen twyffel over of het kan, niet zoo een goed Gevolg als den Mensen, Getre- paneert wordea; als de Hersfenpan zoo gebroken is, dat den Paerdenmeefter dezelve met eenen Lig- ter (Levatorio) kan opheffen, en de (tukken daar uitneemen, dan kan de Wonde met het volgende Middel geneezen worden. Neem Roozenkoning een half pond, IFyngeeft 4 oneen; mengt het wel on- der malkander. Wanneer nu de Knokken en Schil- fers zorgvuldig weg genomen zyn, dan fnyd een iluk Taf of fyne Linnen Doek, iets grooter als het gat dat in dé Hersfenpan is, haalt in het midden een draad door, duikt het in het gemelde Meng- zel, dat iets warm gemaakt moet zyn, legt dien Lap over het gat, vult de Wond met Plukzel- Wiekjes, welke mede in de Mixtuur gedoopt zyn ; en verbind het als dan met een dubbelde Doek.—• Men ontdekt de Inwendige Wonden als volgt: Als de Longen verwond zyn, zoo zal de Lucht door de Wond, met een Vermiüocnrood Bloedfchuirn uitkomen. Js de Maag gewond, dan zal men aan- ftonds een grooter afval , en verloore Eetluft be- t (peuren; zyn de kleine Darmen bezeerd , dan loopt 1 hetMelkzap gemeenlyk de Wonde uit; hoewel het moeijelyk is, het zelve van de Etterftoffe te kon- nen onderfcheiden , wanneer de Wond aan hetdraa- gen is.' Zyn de Nieren geraakt, dan zal het Paerd Bloedftallen; en als de Blaas gebroken is, dan kornt de Pis de Wonde uit. — De Geneezing der Won- den , gefchied voornamentlyk daar door , dat de Deelepj welke gefcheiden "zyn, behendig en fnel - ' Ff 3 we- |
|||||
!s
|
|||||
4J4 DeNeqerlandsche
wederom toe haare voorgaande vereeniging worden
gebragt, en ten dien einde alle beletzelen uit den \veg worden geruime. Deze zyn Kogelen, Hout < ÏSteenen, Glas, Spykers, Spünte'rs, Lappen, &c. |3e Toevallen welke veeltyds by Je Wonden kö; men, zyn Bloedltortingen, Inflammatie of Ontftee- king, Beiterving (Eftbiomene), de Koude Brand, Rods, uitwas van het Vleesch, Verrekking, Rot» f ing ,' &c. By de Inwendige Wonden is anders niet te doen, als het Bloed te (tillen, eene behoorlyk verkoelende en heilzaame gematigtheid te doen hou- den i want het overige moet de Natuur verrigten. I3e gefchoote Wouden zyn zeer zelden aan eene fterke Bloeding onderhevig, om reden, dat 'er ge- pieenlyk eene kneuzing met dezelven gepaard gaat; maar in tegendeel zoo zyn zulke Wonden wegens de gemelde kneuzing, zeer aan toevallen van hee- jtërj Brand of koude Brand onderworpen; welken echter door het Koppen kan voorgekomen, en dus 'cje natuurlyke Warmte in het befchadigde deel bc- yprdert worden. By gefchoote Wonden is het eer* üe y^at men behoord te doen , de Kogel uit te haa- jen , ten welken einde het beft is, dat men hetPaerd \ntde Stelling brengt, in welke het w.>s, toen het • den fchoot ontving, en dan met een Konft-Wer- tuig, dat men een Kogeltrekker noemd, de Kogel uithaatd, en wel, als dezelve lege dat men 'er by fcan komen , voor dac ze wegens haare cige zwaarce zakt, of de daar omtrent'leggende Spieren zich vertrekken, en dezelve doet verfchuilen: Als by de Kogel niet zonder gevaar te komen is, dan maakt het pok weinig zwarigheid, als men dezelve binnen liet Vleesch laat zitten, en de Wond echter doet lieden; 'want het is geen vreemd Lichaam, en 't is bekend dat hee Lood, zoo als het Goud, binnen, ]|evendig Vleesch, zelfs veele Jaaren lang, zonder rotting óf roesring blyft; men heeft voorbeelden, dat by Soldaaten, welke Kogels in den Hals, in de Schouders, &c. gekreegen hebben, na verloop van eenige Jaaren, deze Kogelen tot in de Heupen, in ° 3? |
||||
S TALMEESTER. 455
de Lenden, &c. afgezakt zyn , zonder door die af-
zakkinge aan het Lichaam eenig letzel toe te bren- gen ; en teffens ook aan die nieuwe plaatzen met gemak uitgehaald geworden zyn. Zoo dat daze twee zaaken zeer voordeelig zyn, ten aanzien van de Ongevallen, welke de Zegenpraalingen' tot na- fleep hebben: namentlyk, dat de gefchoote Won- den zelden eenedoodelykeBloeding voortbrengen; als 'er geene Viscera Vitalia geraakt zyn; en dat de Kogel uit geen vreetende ftoffe beftaat, of Vergift is, of als dezelve niets van de Kleeden met zich in de Wond genomen heeft; dan het LooddeHce- ling van de Wonde weinig of in 't geheel niet ver- hindert. Worm; (de uitwendige) is aan het Paerd eene
zeer kwaade en hoogft boosaartige Schuift-Ziekte, die haar openbaard, door eene menigte Knobbelen en Builen, welke aan het zweeren en etteren ko- mende , zich over het geheele Lichaam uitbreiden, gelyk de Ranken van een Wynflok. Eertyds heeft men dat Ongemak, in Natte, Drooge, Onderkoo- tige, Vliegende, Strikvormige, Geele of Zwarte Worm onderfcheiden; alle het geene echter heden- daags , enkel en alleen onder de benaaming van den uitwendigen Worm begreepen word, en waar van de oorzaak in de bedorvendheid van het Bloed en andere Zappen legti want de zweerende Builen en Blaaren, worden uit een zeer dik, taai, flymig en fcherp Bloed voortgebragt, hetwelk op verfcheide manieren door de natuur voorwaards gedrecven word, om zich van het zelve te ontladen; waar door dan wegens de overvloedige Vergaaring en daar na volgende flolling, in de méeft k'lierachtige Deelen haar deze Builen en Zweeren formeeren, en naar maate dat de in deze Builen zynde Etten'ng meer of minder rotachtig is, zal het Kwaad ook meer of minder boosaartig, en gemnkkelykerof be- zwaarlyker weg te neemen, en te geneezen zyn. Men bevind zomtyds, dat Paerden, die met deza F f 4 Ziek- |
||||
4j6 DeNederlandschb
Ziekte aangevallen worden; tevooren aan een e aij*
'dere Ziekte gelaboreerd hebben, welke nog niet ten eencnmaal weg genomen, en in den grond ge- rieezen is. — Afryden en flegt Voeder, zyn mede hoofd-óorzaaken van dien Worm, en dit Ongemak vertoond zich zeer dikwyls in de Veldtogten onder de Paerden; ook wil men mede, dat het zelve be- imettelyk is. Men moet de Geneezinge van dit Kwaad niet lang uitftellen , want anders worden de Wonden van de uitgeëtterde Builen niet alleen kwaadaartiger en bopzer , maar ook zoo konnen daar na andere Ziektens en Kwaaien daar uitontfprui- cen; als by voorbeeld, de Geelzugt, Ehgborftig* hcid, Uitteering, Zwinden, &c. De behandeling voor de Geneezing van dac Kwaad, zie in het EerJ fle-Deel pag. 292'. en feq. Wormdryvende Pillen; wordenzamen-
gefteld uit Pulv. l/iperarum, Centaurii min; Ruw en Èaljamittz in een genoegzaame veelheid Rob. Junu peri gemengt. ; Wormen,- dat de Paerden, gelyk als andere
Dieren, aan verfcheide zoorten van Wormen on- derworpen zyn , welke in de Darmen en binnen de Ivlaag' haare huisvefting neemen, bevestigd de da- gelykfche ondervinding. Men vind gemeeniyk dat de Wormen, der Paerden in driederhande zoorten feönhen onderfcheiden worden; de eerden daar van £yn wit en lang gelyk Regenwormen ; deze hebBen haare huisvefting binnen den Blinde Darrn of binnen <3e dunne Darmen. De andere zöort, zyn korte en dikke Wormen, die zich doorgaans binnen de Maft- darm onthouden.- De derde kook zyn zeer kleine roodachtige kegelvormige Wqrmpjes, en deze zyn de ïlimfte zooft van de drie. Dezelve onthouden zich binnen den Krop, en binnen den uitgang van de Maag, alwaar zy haar, gelyk Houtfchroefjes, yafl zetten , en daar in eene veelheid zynde, veel- tyds daf Ingewand zodanig doorbyten en doorknaa- gt j |
||||
Stalmeester. 457
|
||||||
gen, dat de Dood een gevolg daar van word. (van
deze laatfte zie meer by Artykel■Maagwormen'). Voor dezen geloofde men dat de Wormen in het Dier wierden voortgebragt, uit de in de Maag en in de Dar- men vergaane Spyzen, en dus gelyk het andere Ge- wormte uit eene verrotting: Maar hedendaags is de Stelling genoegzaam algemeen, dat alle Dieren, en byzonder de Infetten uit Eieren, gelyk alle de Plan- ten uit Zaad voortgebragt worden; wanneer nu de- ze Eyeren met het Voeder ingeflokt worden, en eene bekwaame Misting binnen de Darmen van de Dieren ontmoeten, zoo worden zy daar uitgebroeid. Jonge Paerden zyn meer aan de Wormen onderhe- vig als de Ouden,- om dat by de laatfte de Verciu- wingskragt al tefterkis, en hier door de Eieren zelfs mede verduwd en vernield worden. Wegens het af dry ven van de Wormen zie het Eerfte Deel, pag, 263. en feq. t
WormswyzeBeweegingen; QMotusPerü' talticus), word genaamd de nederwaards drukkende Beweegingen der Ingewanden,- dienende zoo wel om de Ghyl, als den Afgangk af te dryven. DeT ze bevveeging word door de Vleesflge Vezeltjes van de tweede Huid der Ingewanden, die zich zoo wel naarde lengte, als breedte, gelyk Regenwor- men zamen trekken, volbragt. Yze as Slaan; (in de} zegt men van een
Paerd dat in het gaan, maar meestyds in 't draaven metdeToonen van de Achtervoeten, tegens de Kal- koenen van de Vooryzers aanflaat, het geen men zeer duidelyk hooren kan; dit in de Yzers Slaan is ëen zeer aanmerkelyke fout, om dat men telkens moet verwagten , dat het Dier zich zelven de Voor- yzers afrukt, en dus voor eene tyd onbruikbaar word. Dit Gebrek isgemeenlyk voortkomende van de zwakheid van het Paerd, veeltyds ook van een kwaad Befiag, en zomtyds van de onbedrevenheid van den Ruiter, die zyn Paerd niet tegenhoud , en. Ff s - 'her. |
||||||
*
|
||||||
458 DeNederlandsche
het te veel op de Schouders laat werken, en alzo
het zelve in de onmogelykheid brengt, om zyne Voorvoeten vroeg genoeg op te konnen ligten, om by tyds plaats te maaken, voor de haar onmidde- lyk volgende Achtervoeten. Zenuwen; (Nervi), deze Bundeltjes witte,
holle en cylindervormige Vaten komen af, van het lange Hersfenmerg (Aledulla Oblongata), of van het Wervelmerg Medulla Spinalis): doch om.dat dit lan- ge Merg eene Vereeniging der Merg-Vezelen van de eigentlyke Hersfenen, en de kleine Hersfenen zyn, en dit Wervel - Merg het vervolg van het lan- ge Merg is, is het zeker, dat de Zenuwen alle haa- ren Oorfprong uit de eigentlyke, en uit de kleine Hersfenen hebben : By haaren oorfprong zyn ze niet anders dan gantfehe Merg-Kanaalen, vervol- gens worden ze door een Celluleus Wezen gebon. •den; met de Continuatie van het dunne Moeder- Vlies omgeeven, en in een Bundei gebragt; welke daar na door de gaten van het Bekkoheel en het Graad - Wervel doorgaan , en dan voor 't meerder gedeelte, van het dikke Moeder-Vlies haare bui- lende bedekkinge krygen* In elke Zenuwe zyn we- der een oneindig getal Buizen, en haare binnenfte fubftantiebeftaac uit eene menigte Schotjes, die het Mergvogt wederhouden. . De Zenuw-Vaten hebben een zeer aanmerkelyke
en verfchillende Hoedanigheid met die der Bloed- Vaten , want deze verminderen en worden geringer in getal, naar maate hunner verfpreidinge, welke zy gedaan, en waar door zy zich van hun Deelings- punt verwydert hebben; waar en tegen de Zenuw- Vaten , naar maate van haaren loop, en den afftand van hunnen Oorfprong, telkens in groote winnen en toeneemen. Het werkelyk nut der Zenuw-Kanaalen is, dat
ze uit de Hersfenen, de Levensgeellen naar de an- dere deelen van het Diers Lichaam overvoeren; aan dezelve den indruk der Zinnen verfchaifcn; aan de Spie-
|
|||||
f ■
|
|||||
Stalmeester. 459
Spieren deBeweegings - Kragten toebrengen, en de-
ze zoo wel als alle bewegende Partyen doen agee- 'ren Deze werkingen zyn echter niet uit haar eigen zelfftandigheid of vermogen, maar enkel door de Levensgeelten, van welke zy de toe voerders zyn; het is ook zeker, dat de Zenuwen geene op en af beweegende (Oscitatio), ofbeevende, fehuddende (yibratio), nog byeen trekkende Snaaren kragt heb* ben. Aan de Zenuwen vind men heen en weer Knoop-
jes, die men Zenuw -Knoopen noemt(Glangia Net' vorum) , welke niets anders zyn, als eene zwellin- ge of uitzettinge van de Zenuw-Vaten; doch meq» moet deze Zenuw-Knoopen niet verwarren met an? dere Diktens, welke men aan de Zenuwen vind, en die Zenuw-Bundels of Vlegten(Pto«i)genoemr. worden,en flingcnngswyze de vereeniging vau ver- fcbeide Zenuwtakken zyn. De Zenuwen verbreiden zich meed door de Spie-
ren, ook komen eene menigte Uitfchierzels zich door de Huid, de Ingewanden, Vliezen en Vaten, des Lichaams te verfpreiden. De voornaamfte Verdeelinge der Zenuwen, ge»
fchied in twee zo'orten, waar van de eerfte beftait in de Nerven , welke onmiddelyk uit de Hersfenen door de garen van het Bekkeneel komen , en de Hersfen - Zenuwen genoemt worden ; de tweede zoort zyn die, welke uit het Wervel - Grandmerg voortkomen, en door zygaten der Graad-Wervel- Knokken uitgaan. Wy befchouwcn dus nu de eer- fte zoort. De Hersfen - Klomp van het Paerd opligtende ,
ziet men te voorfchyn komen twintigZenuwen ; tien aan elke zyde, die aan 't onderdeel van het lans^e Hersfen merg (Medulla Oblotigata) voortgebragt zyn; deze tien paar Zenuwen , die door onderfcheide ppeningen, uit deze Hersfenen influitende Been» holte uitgaan, zyn zoo veele byzondere Stammen, die zich vervolgens in Takken, Telgen, Ranken en Spruitzels verdeelen; haar na de verfcheide Par- tyen |
|||||
/
|
|||||
4<Jo DeNederlaneische
tyen van het Diers Lichaam begeeven, en in de-
zelve uitbreiden. De Reuk-Zenuwen (Nervi OIfatiïorfy zyn het eer-
fte paar; zy ontlasten achter aan het onderdeel der Ölyfswyze Lichaamen; zy zyn in het Paerd,waar« lyk hol, en haare holte begindby haaren'Oorfprongj word ruimer naar maate de Zenuwe het .Zeef been' nadert, en eindigt zich met een Zak in de diepte van de kleine Groeve , in welke dat Been legt. Bourgelat heeft, in derzelver holtens verfcheide maa- ien een ferum of weiachtig Vogt gevonden, 't welk hy dagte uit de voorholté te komen. Zy fchynen zoo wel van buiten als van binnen wit, echter' zoo zyn ze wezendlykgraauvvachtig; dezelve graauwach- tige Subftantie komt van het ondergedeelte van den Aanhang (Proces/us), die door de gaten van het Zeef- been gaat, en daar door zoo veele vadems als 'er gaten Van buiten in dat Been zyn, in de Neus-hol- tens komt; daar deze vadem, welkezigtbaar, niet meer dan andere Zenuw - Kanaalen , van Vaatjes voorzien zyn, zich in eene menigte Uitfprujtzels door de gantfche Uitgeftrekrheid van het Snotvlies verbreiden. Het dikke Moeder-Vlies, dat het Zeefbeerj ter zyde van de Hersfenen bekleed , me- de door dezelve openingen gaande, verzeld alle deze Uitbreidingen. De Gezigts- Zenuwen zyn het tweede paar; de-
zekomen van den heuvel der Hersfenen, welken men het Leger der Gezigts-Zenuwen (Thalami Ner- virwn Opticorum) noemt: Zy begeeven zich tot aan de Snot-holte, daar zy naauw niet eikanderen ver- eenigen, juift onder aan de Klier, welke haar Zit- plaats in deze Groeve heeft; doch ten eerden fchei- den ze haar weder, gaan door het Gezigts - Gat van het Wiggebeen,'komen in de ronde Oog-holtens en werpen zich, elk aan zyne kant, in den Oogbal, regt tegens over den Oog-Appel, haar niet dart maar even ihblyvende; en iets meer naar de binnen» zyde, als by den Mensch; yoor zoo verre men zien kan-zvn ze van eene Merg-Subftantie. * - EN?
|
||||
H
|
||||
Stal meester. 4<$f
|
|||||
DeOorfprong van het derde Paar Nerven is, b/
fiec begin, van het lange Hersfen- Merg, van daaü gaan ze tot by 'tZeefoeen, trekken 't Ooggat (Or- bita) binnen, verlpreidende zich door haare Verdee- lingen in veele Telgen aan de Spieren van het Oog. Daar zyn nog eenige Vezeltjes dezer Zenuwen, dies doorgaan in het hoornvlies (Cörnea), en haar ver- liezen in thet Netvlns (Cboroides), voornaamentlyk in den Regenboog, welkers beweegingen zy onder* houden; van daar de zamentrekkingèn en uitfpan- ningen des Oog-Appels voórtkomflïg, dus dit der- de Paar de Oogen-Beweegende Zenuwen zyn. Het vierde Paar kan men de fchuinfche Zenuwen
noemen, ten aanzien, dat zy haar verbreiden in de groote fchuinfche Oogfpieren : Zy komen van de lange Hersfen merg-Zy partyen, achteren boven de voorgaande, en begeeven zich by die van het der- de Paar, met welke zy door het Ooggat pasfeeren * om daar van het binnenfte en de gemelde Spieren te bereiken. Het vyfde Paar is het alleraanzienlykfte, het zei-»
ve verfchilt met dat van den Mensen, om dat hec zich niet binnen het Bekkeneel verdeelt, maar in een enkelen Stam deze holte uitkomt, door het gat * dat den doortogt aan de Slaap-Slag-Ader (Caroti* ca) geeft, en in welken doortogt de Verdeelinge in drie Takken gefchicd: zyndehet zelve afkomftig ter zyden den flaart van het lange Herfenmerg. Dó eerde dezer Takken, (die minder aanmerkelyk als de twee overige is) uit de gemeenzaame openinge, het Carotidale gat, gekomen zynde, loopt in nee Ooggat of Oogkring; onder weegs zich vereenigen- de met een Tak van het zesde Paar, daar geeft hy drie Telgen, van welke de eerde de Wenkbraauw- Zenuw, die langs den Boog van hel; Oog, binnen het Wenkbraauwgatgaat; over het Voorhoofd ont- luikt, en zich dan verbreidt in de Ooglids- Opnaai- en in de Ringvormige Ooglids-Spier, in het Pan- vlies (Pericrdnium), en in de andere naaft liggende partyen. De tweede dezer Takken geeft de Traaa- ' - _ Ze*
|
|||||
4ös ÖeNekbrlandsche
Zenuw (Nervus Lacrymalis') , om dat hy zich voor'
het grootfte gedeelte in.de Traanen - Klier werpt j de derde is de Neus-Nerf, om dat zy zich niet al- leen aan den Neuszak en het Neus - Kanaal ver* fpreid, maar ook door deze Binnen - Neus - Opening of Neus -Buis in die holre begeeft, en in dezelve in het Slymvlies verdwynd; hetwelk dus eenige ge- meenfchap geeft aan het eerde met het vyfde Paar. Na deze eerde verdeelinge der Zenuw, van welke wy hier handelen, vertoond ze, uit de Carotidale Buis komende, twee Takken, van welke eene de Voor- en de andere de Achterkaakfche is. De Voor- kaak -Zsnuw gaat tot by het Uitfteekzel der Kaak (Tuberofitas), en geeft daar een Telg, die binnen het Smaak-Kanaal in het Verhemelte komt, dus men die Telg de Zenuw van het Mond -Verhemelte kan noemen; vervolgens gaat hy binnen de Kaak- Buis, in Welke hy verfcheide Draaden aan de Voor- kiaks -Tanden zend;zy komt weer uit de "Buis door de Vooringang, en verfpreid zich aan 't gantfche buitengedeelte van het Hoofd, als, aan de Neus * Lippen, en Kaak - Spieren. De Achterkaak - Ze - ïiuw loopt langs de binnenzyde van de Achterkaak» om in de Buis dezer Kaak te gaan; doch voor dat ze daar binnen komt, zend ze verfcheide Telgen na de Spieren van de Kaak en van de Keel Pharynxj aan de Partyen van het Oor, en aan de daar neven leggende Klieren. De aanzienlykfte dier Telgen is' die, welke zyn uitgang heeft 't naad by de Mond van het Kaak-Kanaal; men noemt ze de kleine Tong-Zenuw, om dat ze zich in de Tong, en der- zelver Spieren verbreid, en alzo gemeenfchap heeft met de groote Tong-Zenuwen, of met die van het negende Paar. Eindelyk zoo fchiet deze Achter- baks - Zenuwtak binnen het Kaak-Kanaal, en ver- fpreid zich aan de Tanden , door derzelver wortels in de Beengaatjes, die zich in de Tandkasjes ope- nen, waar na ze het Kingat uitgaat, zich verfprei- dende in de Spieren, in de Huid van de Lippen* en van de Kin. Aafi-
|
||||
SlHMIItTES. 4C3
Aangaande het ze»de Paar, het zelve verfpreid
zich zoo wel als het agtfte, door de gantfche uit- geftrektheid van de Borft en den Onderbuik; dus zullen wy het eene noch het andere vervolgen, dan na dat wy de overige Zenuwen, welke van het lan- ge Merg afkomftig zyn, befchreeven hebben; wy gaan dan over tot het zevende Paar. Deze Zenu- wen hebben haaren oorfprong aan de boven- en zy« deelen van het lange Hersfenmerg, en komen bin. nen het inwendige Gehoorgat van het Slaapbeen, bekend onder de benaaminge van Gehoor-Zenu* wen: Zy zyn zamen gefield uit tweederhande zelf- ftandigheden, weiker Wezen onderfeheiden is. Haat ondergedeelte is het vaftere, en word hierom het Harde Deel (Portio Dura) genoemd, het bovenfte is vleesfig en week, byna zoo als de Reuk-Zenu- wen, en dit word het' Weeks Deel (Portio Mollis') genoemd ; zynde deze eigentlyk tot het Zintuig van het Gehoor gefchikt; zy dringt door de Beengaat- jes, die in de diepte van de Gehoor - Buis zyn, en verbreid zich in de hollen van het Binnen-Oor. Ten aanzien van het wceke Deel {Portio Mollis),
het zelve komt gelyk als kleevende aan het harde gedeelte , mede binnen het Gehoor - Gat , maar icheid zich wel haaft weder daar van; gaande bin- nen de gaaping van een diep Kanaal, dat gevonden word aan hetfteenharde gedeelte van het Slaapbeen; weder uitkomende door de uitwendige Openinge van het Priembeen (Styloideo) ; verbreid zich voorts aan de buitenpartyen van het Oor en het Hoofd en vereenigt zich daar met de Takken van het vvf- de Paar. De groote Tong-Zenuwen (HiposlosfïO zyn die van het negende Paar. Haar begin is 'aart het uiterfte van het lange Hersfenmerg: Zy zvn in 't eerft veele kleine Draaden die zich vere'enigen en het Bekkeneel uitgaan door de Tepelgaten (Cm* dyloides) van het Achterhoofdsbeen ; uit deze holte ftkomen zynde , gaan zy in het Kanaal van riec
aakbeen, engeeven daar Loopdraaden aan de nanft liggende Partyen; als aan de Spieren van het Hoofd, van
|
||||
4Ö4 D E N E D E R L A N D S 'e H E
van de Tong, van het Strottenhoofd, van het Keel-
gat en aan de Krop-Klieren : Vervolgens verliezen* zy haar in 't Wezen van de Tong; daar zy gemeen- fchap krygen met dien Tak, dien vvy de kleine Tong- Zenuwe genoemd hebben. Van het tiende Paar ontftaan eindelyk de Onder-
Achterhoofds- Zenuwen. Haar Oorfprong is achrer de voorgaande, en ter plaatze daar het lange Hers- fenmerg"door het groote Achterhoofdsgat gaat: Zy trekken dat gat uit, boven de Tepelvormige Uit- fteekzelsi tusfchen het Achterhoofds-Been en den eerden Nek - Wervel; en vereenigen terftond met het eerde Paar Nek-Zenuwen, zy gaan van voo- ren over dezen eerften Nek-Wervel af, en krygen ook gemeenfchap met het zesde Paar, vervolgens verbreiden zy haar in de Spieren van den Hals ea het Hoofd. Wy komen nu weder tot het zesde en agtfte Paar. Van het zesde Paar ontftaan aan elke zyde dé:
Zenuwen, welke men zeer gevoeglyk de gemeen- zaame Tusfchenribbige, of de groote Bykomende Zenuwen kan noemen; voor eerft wegens haare Com- municatie met alle de tusfchenribbige Zenuwen, en ten tweeden wegen? haare veelwyze vereeniging met alle de overige Zenuwen. Afkomftig zyh ze aan elke zyde van het lange
Hersfenmerg, boven het vyfde Paar,' en gaan het Bekkeneel uit door het Carotidale Kanaal, in welk Kanaal Zy reeds gemeenfchap hebben met het vyfde Paar; daarlaaten ze een Draad af, die zich, verzeld van eenGezigts-Zenuwtak , die zich naar het'Oog- begeeft; terwyl het aanzienlykfte overig gedeelte dezerZenuwen geheel het Kanaal uitkomt, en de loop ijeemt over de Zy-Partyen van het Lichaam der Nek-Wervels, der Rug-Wervels en Lenden-Wer- vels , als ook over de Binnenvlakte van het Heilige Been. In deze gantfche Uitgeftrektheid vinden zy haar
onderbroken door de Zenuw - Knoopen , die ze by alle de Wervels ontmoeten- Deze Zenuw - Knoo- pee
|
||||
SfAi-MEESTElL
|
|||||||
46J
|
|||||||
pen zyn zoo veele Oorden en Plaatzerr van Com-
municatie dezer Zenuwen, met die van het Graad- merg; en van deze zoort van Gezwelletjes is hë<- daar uic voortkomen alle Zenuw- Draadjes j door welke alle onderlingfche Werkingen van alle de verfchéide Vérfpreidingen der Zenuwen, van welke" hier gehandek word, gefchkden; Binnen het Carotidale Kanaal nog zynde, geeveri
ze eenige Draaden aan de Slag-"Aderen van dié naam, en na naaren uitgang uit het zelve, tot aart haaren' Ingang binnen de Borft, hebbén zy dikwyls Communicatie met het agtfte Paar, en met verfchei- dé Nek-Wervel-Zenuwen: daar en boven deeleri zy haar in een menigte Telgen, welke sjy na de naaftleggende deelen afzenden, en die zich dus ver- breiden in de Vaten, in de Klierenj in den Slok- darm , in de Luchtpyp, en in de Spieren. Maar binnen de Borft is het, daar hunne Takkeri
veel aarreienlyker beginnen te worden; zoo dra zy daar gekomen zyn , maaken zy met de Draaderi varf hec agtfte- Paar een Bundel; 't welk men het Lon* gen - Bundel (Plexus Pulmonalis) noemd, én iets laa^ ger, telkens mét het agtfte Paar eene vlegc, die ge- noemd word de Plexus Cafdiaca: Hét eerfte dezer" Bundels (Plexus) dringt en werpt zich in 't weozéri der Longen, en het tweede ontluikt zich in dettert- üoren, in t Hert, en over den Oorfprotiï der ctoo* te Vaten-, als ook door de gantfche uit»eftrektheid van de Borft, Deze groote Bykomendë Zenuwerf hebben gemeenfehap door kleine Vezeltjes meè dé tusfehenribbige Zenuwen; uit deze hoke gaah të Weder door de kleine openingen, welke zyn tus. ichen de hegtzds van de kleine Middelfchots-Spier in die van den Onderbuik (Abdomeii)', daar zv s?e' meenfehap maaken met de Lenden -Zenuwen "' Wi haare byëênvoèginge en flingeringe met de VezHr' les van het agtfte Paar, ontdaan er verfcheid* Vlegt- Bundels: De eerfte daar van zyn een aari el ke zyde, boven de op de Nieren legende Klferefi (Suprarenaks); men-noemt ze dé halve maan,«u» ll,ita, Gg my |
|||||||
466" DeNederlandschb
mige Vlegten , om dat de Draaden, die aan de flin-
kerzyde uitfchieten , de Mild-Vlegt formeeren , jvclke zich aan de Milt diftribueert. Die aan de regterzyde is de Liever - Vlegt, welke zich in de Lever werpc, en daar de Bloedvaten omwind. De vereeniging van verfcheide Diaaden dezer beid€ hal- ve maansvormige Vlegten geeft van vooren de Maag- Vlegt: Eenige Takken van deze begeeven zich om de Maag-Slag-Ader (Coeliaca Arterii), en eenige winden en maaken de Vlegt van die naam. Ach- ' ter de halve maansvormige Vlegten , fcheiden zich verfcheide Draaden , van eiken cusfchenribbigen Tak, en vereenigen weder,i-n 't midden van den On- derbuik ; geevende daar de groote Darm-Scheil- Vlegt, die zich ftraalsgewyze door het Darm Scbeil en van daar door de Ingewanden uitbreid, en hier- om van zommigen de Zon - Vlegt genoemd word. Meer na achteren van deze Vlegt, en rondsom dea Tronk der kleine of achterfte Darm -Scheil - Vaten, is een ander Kectingsgewys Zenuw-Vlegc-Werk, S'nde de Achter- Darm- Scheils- Vlegc , welkers
raaden de Achter-Darm-Scheils-Slag-Ader, en te gelyk ook derzelver Verdeelingen verzeilen. Zy is voortgebragt door derzelver Zenuwen, die zich, nog verlangen, en eindelyk afüreeken met een an- dere Vlegt, welke men de Onderbuiks-Vlegt kan noemen; en die zich zoo als de (Plexus Hypogqfiri- cus) in den Mensch, verbreid aan den Endeldarm, den Aars, de Blaas en de Teel-Leden. Voor het overige zoo geeven dat gedeelte der Ze-
nuwen , die binnen de Borft zyn, veele Draadjes aan't Ribben-Vlies, 't Mi Idelve! (Mediaftinum) , 'tHertbeursje, den Slok-Darm, en aan het Middel- ' rift. Het agtfle Paar, dat men ook hec Zwervende ,
of Dwaalend Paar noemd, komt voort uit het mid- den van het lange Hersfenmerg; van ha-aren Oor- fprong af ontvangen zy een Zcnuwftreng, die va*rt het Wervelmerg opklimt; door het groote Achter- hoofdsgat inkomt,en zichby 4e eerftgemelde voegt: kun.
|
||||
Stal meester. 467
|
|||||
kunnende deze Streng zeer gepaft de naam van het
Paerds agcfle Bygevoegde-Wervel-Graad-Zenuw gegeeven'worden. Dit agcfte Paar, met de byge- voegde Zenuw vereenigt zynde, gaat het Bekkeneel uit, door de oneffe fcheu'r, die wy elders de ge> icheurde gaten genoemd hebben; maakt voorts, ge* meenfehapmet de bykomendcZenuwen; loopt langs de zyde van den Hals af, bezyden de Slaap -Slag- Aderen XCarotides); en geeft in dezen gang eenige Draadjes aan de Tong; aan het Strotten hoofd; de Keel, den Slok - Darm, de Longenpyp-Küeren (Thy- rpidacte Glandule), en aan de naaftlig^ende Spieren en Vaten. Vervolgens gaan dezelve binnen de Borft- hoke, daar ze aan elke zyde een Draad geeven, welke onder den Oorfprong der Oxél- Slag -Aderen heen\gaat, en een halve ring of Kromte maakende, weder opklimt langs de Luchtpyp; deze is het die gerioemt word de wcderkeerende of de te rug gaan* de Zenuw (Nervus Recurrcns'), en zich verbreid aan deL,uchtpypi en aan het Strottenhoofd. Aanfbonds na deze eerfte deelinge, geeft het dwaalenJe Paar verfcheide andere Tikken , die , haar vereenigen- de met zommige van [iet tiende Paar , de Longen- Vlegt en de Hert - Vlegt formceren. Elke Stam van dat zelve Paar* wind eindelyk de Zy-Partyen van de Slok-Darm, langs welke" zy afvallen, en buiten de Borftholte gaan, door de openinge in het Mid- delfift, welke den doortogt aan dezen Voed-Darm geeft. Binnen de Onderbuik gekomen zvnde, verbreiden
ze haar onder de naam van Maag - Zenuwen, de ee. ne over het ondergedeelte, en de andere over het oppergedeelte van de Maag; van welke Vlegt eeni- ge Takken uitgaan, die zich verliezen met de over» eenkomftige Zenuwen ; brengende eindelyk veel toe tot het maaken der verfcheide Vlegten, van welke wy sefprooken hebben. Wy komen nu tot de tweede zoort der Zenuwen,
deze zyn de Graad - Merg - Zenuwen , dus genoemd.
wegens den uitgang van dit Merg uit de Wervelga»
Gg 2 ten.
|
|||||
DeNederlandsche
|
|||||||
£18
|
|||||||
ten. Hei getal dezer Zenuwen word beftemd doos
dat van de Wervelgaten, benevens die,uit het Hei- lige-Been: Men verdeelt dezelve ten aanzien van de Graad Wervels, in Nek-, Rug-, Lenden-, en Heilige Beenfche, te zatnen ten getale van vyf- en dertig Paar; nameutlyk, zeven Nekwcrvelfche, agt- tien Ruggraadfche, zes Lendenwervelfche, en vier, welke uit het Heilige Been fpruiten, aan welkers einde het Graadmerg, door,het uiteinde yan het Graad-Kanaal, dat zich daar in de eerfteStaartnoot o'pend, uitgaat, en met een Bundeltje Zenuwvezelt- jes in de naaft liggende Partyen onzigtbaar komt te verliezen: Voor het overige, zoo zyn de eene en de andere dezer Zenuwen van achteren aan de Wer- velen zoo, dat hét eerfte Nekwervel Paar het Ka- naal uitkomt, door de gaten, welke tusfehen, den paften en tweeden Halswerver zyn, en zodanig pok de overige: daarenboven zoo vermeerdert der- zelver dikte zeermerkelyk, zoo dra zy de gemelde gaten doorboord hebben, en vertoonen dan min of meerder dikke Knoopen. Om alle derzelver -Ver- breidingen naauwkeurig te befchryven, zoude hier al te wydloopig zyn; waarom wy dan maar alleen haare voornaamfte Verdeelingen zullen aanmerken. De zeven Paar Nekwervel-Zenuwen hebben by-
na alle met elkander gemeenfehap. De twee eerfte Paaren<komen in de Spieren, in de Vaten, erf in e Klieren, welke daar om ftrecks liggen. Het der- e Paar geeft een Tak, die met een van het twee- da afgezonderden Draad , eene byzondere Zenuw formeert, welke men de Zenuw va'n het Middelrift noemd; deze loopt langs den Hals af, binnen dë Borft; gaat over de bovenzyfche Vlakte van de Hertbeurs, en verbreid zich aan het Middelrift; vermengende dit derde Paar zich met de volgende. Deze of de vier laatfte zyn door de verOingeringe haarer Takken by de voorgaande gevoegt, en daar uit ontftaan vyf of zes Strengen, welke gaan in de pngelyke driezydige Spier (Scaknus); winnen het |
|||||||
Stalmeesteb. 4<5"s>
bionenfte van de Schouder, en begeeven zich in
den Schenkel en in 't gehéele voorde uiteinde. De Ribbe, Tusfchenribbige, of Rug-Zenuwen,
zyn, zoo als reeds gezegd is, ten getale van agc- tien. Het Wervel-Kanaal uirkomende, begeeven, zy haar alle binnen de tusfehenruimte der Ribben, maar by haaren Oorfprong geeven zy van onderea eenige Draaden, door welke de gémcenfcbap komÈ met degrooteovereenkomftige, of groote gemeen- zaarne tusfchenribbige Zenuwen; ook fchieten 'ér van boven Takken uk, die zich binnen 'de Spieren van den Rug verliezen; waar na de loop van elke Zenuwe zich eindigt langs de binnenzyde der tus- fchenribbige Spieren, in welke zy verUwyiien. De laatften, die tusfehen de Bastaardribhon gaan, ver? liezen haar in de Spieren van den Onderbuik. De zeven Paar Lenden - Zenuwen hebben vari on-
deren, zoo wel als de Rug - Zenuwen, genveenfehap met de overeenkomfb'ge Zenuwen,- en de Draaden, welke zy van boven voortbrengen, komen tot de Rug-Spieren. Haar Stam verfpreid zich voor hee meerder gedeelte aan de Onderbuiks-Spieren; haar zeer geregelde en zeer zigtbaare Strengen, bellaan in 'tbyzonder de Dwars-Spier; daar en bovenzoo is derzelver uitbreidinge binnen deze holte zeeraan- merkelyk; van het eerfte Paar fchiet 'er een Draad uit, die deZaadvaten verzeld; geevende nog meer andere Takken, die met eenige van het tweede Paar komen in de Lenden-Spieren; in de Vlies-Spier, (Fascialata) in de Lies- en Dye-Klieren. Een an- dere Tak van dat tweede Paar, verzeld van een ge- lyke Tak van het derde , vereenigen zich tot't maa- ken van een byzondere Streng, die in het binnen- fte van het Bekken gaat; dringt door de Schenkel- fpieren, en verdwynt in de naaft liggende Partyen. Dezen byzonderen ftreng, noemt 'men de Schen- kel - Zenuw, ook wel deStrop - Zenuw (Nervus Ob- turator). Het vierde Paar, maakt met de Draaden van de drie voorgaande, en eenen Tak van het vyf- {je Paar, eene andere aanzienlyke Streng, die den G g 3 On- |
|||||
\
|
|||||
470 DkNïbïiiikd'KHi
Onderbuik uitkomende , onder den Schenkelboog
heen loop', en hierom de Schenkel - Zenuw (Ncr- vus Crurteus) genoemd word; deze begeeft zich dan naar de Dye, den Schenkel, en eindigt met de Voet. Het vyfde en zesde Paar, helpt de Heup-Zenuw (Nervus Ischiaticus) voortbrengen, door de bykom- ite van de van het Heilige Been afkomende Zenu« wen. Deze, die de laatfte zyn, komen, buiten de openingen van het Heilige Been, ten getal van vier of vyf, (zoo men daar by teld het Paar, dot uitfchiet tusfchen dat Been en de eerfte Noot van den Staart); op het oogenblik dat ze uit het Kanaal gekomen zyn, zenden ze veele Draaden naar de binnen het Bekken befloten liggende Partyen; als aan den Endeldarm, den Aars en deszelfs Spieren, de Blaas, en aan de Teel-Leden; doch de voor- naamfte Takken veieenigen zich met de twee laat- fte Paar Lenden-Zenuwen, en maaken aan elke zy» de die gemeenfehap, waar uit de alleraanzienlykfte Zenuw in het gantfche Lichaam van het Dier voor-» komt, te weeten, de grove Heup-Zenuw; wel] e jn de groote uitfnydinge vsn het Darmbeen (Illium 0j-)gaat, boven de Tuberqfiteit van het Heupbeen (Iscbium) buiten het Bekken komende, om zich te begceven in de Dye, in den Schenkel, en in den Voet, daar ze haaren loop eindigt. Zien; dit Zin - Vermogen mag wel aangemerkt
worden, als het voornaamfte der vyf Zinnen van 'c Paerd. Zoo zeker het is, dat de voornaamfte Ze- tel van het Gezigts-Vermogen binnen het Netvlies ge vestigt is, en dat de Gezigts-Zenuwe de binnen den Oogbol gefchilderde Voorwerpen, naar de Hers- fenen overbrengt ; zoo onwederfpreekelyk is het ook, dat alle de overige Oog-Partyen haare Nut- tigheid en Medewerkinge op'hct Gezigts - Vermo- gen hebben; want niets"is 'er, dat de Natuur zon- der oogmerk van Gebruik voortgebragt heeft. De waare Natuuren wezendlyke Aart der werkingen van alle de Oog - Deelen op liet Gezigt, zoude niet wel voor
|
||||
Stalmbesti*.
|
|||||||
47«
|
|||||||
voor te draagen zyn, als door Iangwylige, (en mis-
fchien niet voor een ieder verfïaanhaare) wiskon- ilige en natuurkundige Navorfchingen ; en ook de- ze zouden\mogelyk in allen opzichten niet voldoen- de zyn. Oir» alle wydloopigheid te vermyden, zal het ons genoeg zyn, hier de eerde waarheden te plaatzen , die 't meeft wezendlyk en noodzaakelyk: zyn, tot deGezigtskunde van het Dier. Ten dien einde houden wy ons by de Phijiologifche Grondftel- lingen, welke genoegzaam zullen zyn , om alle de Ongemakken , welke zoo dikwyls de Oogen van het Paerd, (dat hier ons eenigft Voorwerp h) aan- doen, met oordeel te konnen behandelen. De Zamenftellinge vsn het Oog is zoo wonder-
baar, dat geen Kond -Vermogen in ftaat is te ver- vaardigen, een Konfr- Werktuig, zamengefteld uit zoo veele volmaakte , en zoo wyszelyfc gefchikte Partyen; en die niet te min onder elkander, in dat . zoo verwonderlyk zamenflel, gelyk als in alle an- dere Voortbrenzelen der natuur, eene weergalooze Eenvoudigheid vertoonen. De weg van Voorbeelden zal de kortfte en de al*
derzekeriie zyn, om eene duidelyke en nette voor- ftellinge daar van te geeven; want de bevattinge en het bcgryp, bepaalen zich zeer ligtelyk door de Overeenkomftigheid van dingen, die bekend zyn , op zulke die onbekend zyn: Wy zullen dus onze Voorftellinge doen, met eene vergelykinge van het Oog met het zoo bekende Gezichtskundige Konft- tuig de Kamer-Obscur. De Kamer-Obscur is beroofd van het Licht, en
hier van voor eerfl: haare benaamirge van Kamer- Obscur, dat is Duiftere Kamer; ten "anderen, zou- de zonder deze Duifttrbeid de fchaduwen en beel- den der Voorwerpen niec konnen ineeprenr, ver- toond en voorgefteld werden. De overeen! omfr, en gelykenisfe, welke zich in dit Snik tusfehen de7e en het Oog bevind , konnen niet tepen gefprockpn worden. Men vind in dtze Famer nier als e<ne , openinge: Haare iowendige Oppervlakte is zw:rc ge-
|
|||||||
472 DeNederlandsche
geverfc, om alle vreemde wederkaatzingen te be«
letten, en ze buiten te houden, 't geen nood-aa* kely c is, ten einde de venooninge die daar gefchi-e- den zal, zeker en juift bepaald, maar niet Verwart zy. Die zelve Kondwerktuiglyke gelteldhcid, vind zich in 't Oog, doch in eenen veel nu er volmaak- teren graad, waar uu 'er de grootfte voordcelen ont- ftaan/ De Oogfchelen kan men aanmerken als een zóort
van Luiken of Kapze'ldekzelejes; den Oog-Appel als de openinge, uitgenomen, dat deze zoort van Vonder, aan deze natuurlyke en levendige Duifte- ïe Kamer toegevoegt, door de beweeglykheid met welke zy voorzien is, het Licht kan afpasten en veel of weinig Lichtdraalen toelaaten en ontvangen,, na dat her Voorwerp meerder of minder genaden, en ïïiin of meer uirftraalende is: Dat «vanncer 'er zyn , t die fchuins invallen op den Regenboog, zy van daar te rug {fraalen, en buiten het Oog uitgaan; daar die, welke den Oog-Appel te buiten gaande, ook fchuins tusfchen het Druif-Vlies en het Glasachtige Lichaam, of op de Oppervlakte van dat Lichaam invallen , terftond worden uitgebluscht en verflon- den door de zwarte verf, die ze daar aantreffen; zoo dat in dier voegen daar geene de minde ver- warringe kan plaats hebben. In de Kamer - Obscur komen de draaien, met dwars door een zuiver en doorfchynend Glas te dringen; zoo is het van 'sge- lyken met de helderheid van het doorfchynende deel van het Hoorn-Vlies, en die van de onder- fcheidè Oogvogten. In de Kamer-Obscur, worden door de wederzy-
fche, op de gehoorige maate en wyze geplaatfte Glazen, alle draalen gebroken, en wederom ge- kaaft: In het Oog brengen het Hoorn-Vlies en de" Oogvogten, dezelve uitwerkinge voort; het Kri- ftalvogt en het glasachtige Lichaam zyn de Linzen! Ontvangende dit Lichaam daarenboven geene andeM re draaien, als die, welke zich dwars door de Oog- Appel plaats gemaakt hebbende, op dat zelve Kri- |
||||
{>TAI.MEESTER.
|
|||||||
47,3
|
|||||||
ftal vallen: Daar is eindelyk in de gemelde Kamei;
een Papier of een witte Doek, dat de beelden en inprentingen ontvangt; in het Oog is het Netvlies t Papier,v waar op zich de Voorwerpen komen in- drukken en prenten. Voorts zoo konnen de ver- tooningen in de Kamer - Obscur niet regt en duide- lyk weezen, als de Glazen niet wel en bchoorlyk, helder en klaar zyn; de Oogvogten, wegens gebrek van doorfchynendheid , iets mankeeieude, zoo zal het Gezigt zich noodzaakelyker wyze bedorven of vernietigt vinden. ; Doch dit wil juift niet zeggen, dat de üogen niet konnen aangedaan worden, door een oneindig getal andere Kwaaien, in welken da doortogt der Lichtftraalen niet onderbroken is; maar die, welke de bedorvenheid der Vogten tot oor* zaak hebben, zoo wel als die welke de Gezigts* Zenuwen aantallen, zyn de allerwezendlykfte en al- lcrgevaarlykfte, om dat de krenking, welke zy aan het Zintuig toebrengen, gemeenlyk dusdanig zyn 4 dat het Zin vermogen van 't Gezigt daar door mee- ftentyds gantfciielyk vernietigt is. t Zinnen; (Senfus) de uiterlyke vyf Zinnen; als
Zien, Hooren, Rieken, Smaaken en Voelen, mee deze heeft het den Schepper behaagt de onredelyke Dieren, en dus ook het Paerd, te begaaven, otn daardoor te konnen onderfcheiden, wat hun nuttig of fchadelyk ter zyner behóudenwfe zyn kan. ■ Het Gevoel: hier voor zyn byna alle deelën Van.
het Dierlyke Lichaam vatbaar, dus het zelve voor een algemeen Zinvermogen , en de overige vier als byzondere zyn aan te merken; om dat deze elk van een byzoïider Zintuig bewerkt worden. Deze vier byzondere Zinnen, zyn, het Gezigt, het Gehoor, de Reuk en de Smaak; waar van de Oogen, de Oo- ren ,• de Neus en de Mond de Zintuigen zyn; wel- ke wederom het Licht, het Geluid en de Geuren tot voorwerpen hebben; edoch, daar is geen do minfte gewaarwordinge dezer Voorwerpen, zonder derzelver tegenwoordigheid , geene aandoening* JIDm Hh aoch
|
|||||||
DeNijeruhdIschb
|
|||||||
*]*■
|
|||||||
noch Zinraakinge zonder de toevoeglyke Zintuigen»
om ze te ontvangen, en den indruk daar te vormen* Geen de minfte indruk der Voorwerpen op de Zin* nen vergeet ze; zoo de veranderende Uitwerkze- len, volgens eene gemaatigde bewerkinge der Voor- werpen, op het Zintuig niet is overgebragt, in,het deel van de Hersfenen , alwaar de wooningen de- zer natuurlyke indrukken en vermogens zyn; of zoo dat deel zich ontfteld, en niet in den natuurlyken Haat vind. Deze zyn drie voornaame waarheden, volgens
welke de wezendlyke werkingen der Zinnen onder- zogt behoorden te worden: Edoch om dat zoo etn naauwkeurig onderzoek byna door alle deelen der Natuurkunde befchouwd en getoetftmoert werden, en dit aan ons een al te ruim Veld zoude geeven, waar door wy buiten het gemaakte Bedek" zouden raaken, zoo zullen wy hier maar alleen bepaalen, dat de Zenuwen waarlyk de Werktuigen zyn , wel- ke de indrukken der uitwendige Lichamen tot de Hersfenen overbrengen. De verkeeringe van dat Ingewand met de overige deelen, word" onderhou- den door 'tzelve Vlöeizel dat de Zenuwen in zich ■voeren; dus het zeer klaar is, dat de Zinvoelingen binnen de Hersfenen uitgewerkt moeten werden. Wy zullen ons hier ook niet ophouden by de Vraa»
^e: Welk is de Zetel van de Beweeg- Oorzaak van het Gevoelen, of lieyer de Zetel van den Indruk der Voorwerpen op de Zinnen ? heeft het een by- zonderen en vaft bepaalden binnen de Hersfenen ? By die Vraag zeg ik, willen wyons niet ophouden; over welke reeds zoo veele Natuur-Onderzoekers zich zoo menigerhande verfchillende en verkeerde denkbeelden geformeert;, en daar over Gezintwift hebben; want, zommige derzelve hebben de Ziel in de Moedervliezen geplaatft; andere weder, in het Weerachtige Lichaam (Corpus Callojüm)', Des- cartes huisveft ze ip het Pynappel -Kliertje; Ariflo- teles met Empedacles binnen het Hert; Helmont inde Ivlilc of in de Maag; waar en tegens andere weder |
|||||||
Stal me ester. 475"
|
|||||
dezelve in alle de deelen van het Lichaam tegen-
woordig te zyn, verklaaren, enz. Zouden wy ons om na de Woonplaats van een Bovennatuurlyk We- zen te gisfen, in eene meer als Egyptifche Duifter- nisfe waagen? Neen, maar om dat hier alleenlyk hetPaerd, en dcszelfs Dierlyke Zamenftellinge tot ons Voorwerp verfhekt, zoo zal de volgende~Aan- merking hier in voldoende zyn. Dat 't gantfchelyk en buiten twyffel is, dat de Hersfenen de Oorfprong zyn van de Zenuwen; dat deze Mergftqffe filtreert en affcheid van het Bloed, het dunne, vlugge ca geeftige Vloeizel dat binnen de holtens der Zenu- wen is vloeiende; dat 'er tusfehen deze en de Zin- tuigen eene innerlyke en vaftgeftelde gemeenfehap is, om zekere beweegingen van uitwendige Lichaa- men te ontvangen; dat zoo deze inwendige gemeen- fehap x>f communicatie belet of afgebroken is, in zulk een Zintuig of in zulk een Zenuw, of door zo- danige aandoeninge der Herffenen, het Zingevoel dat daar uit behoorde te ontftaan, als dan geen ftand grypt; waar uit met zekerheid is op te maaken, dac de Grond-Oorzaak der Zinnen daar haarén Zetel heeft. Voor het overige, de Vezelen, welke de Zenuwen formeeren, komen die van eenen gemeen- zameri Vergaderplaats? Het geen wat ons mogelyk is te ontdekken, in de beftieringe en den loop der Zenuw - Vezelen, laat ons deze gedagten niet toe; ten anderen het zoo blyk en zigtbaar afwyken der Zenuw-Halmen van haaren oorfprong; de verfchil- lende uitkomften van die, welke zich voegen in de Zamenftellinge van het Zintuig van het Gezigt en van het Gehoor; en de ftremmingc van eenen'Zin, en niet vaneen andere, volgens deze of geene Ziek- te, fchynd alle gistingen, wegens derzelver voor- gegeevene Vereeniging ten, eenenmaal te vernieti» gen. Derhalven, als men zegt, dat het Zinvermo- gen niet kan bewogen werden, zoo de verwisfelen- de uitwerkinge, die op het Zintuig werkend is, zich niet tot het begin van de veranderde Zenuwe.uit- ftrekt} dan is het volgens de beproevingen gerede- H h e jiecrt |
|||||
►
|
|||||
47<S DeNederiandsche
neert, en men is teffens de paaien van waarfchyn-
lykheid niet te buiten gegaan; deze paaien niet té buiten willende raaken , verfchoond ons van het Onderzoek, wegens de overeenftemmingen van dè meefte Zinwerkingen van het Dier met die van de onzen. De Stokoude Cbimcere van de formeeringë der zelfftandige Wezens j die door de Niéuwe Wys- geerte in de nietigheid is gedompeld; de fpitsvin- nige en fyne vooronderftelling, van de zelfroeren- de Beeften QAutotnatos'). De meeninge' van eene» Grond - Oorzaak van het Dierlyke Gevoelen, be* zield • door het Konftgeftel (Machine'), en die het Konftgeftel zelfs gaande maakt en'houd; van ee* ne voor blykbaare denkbeelden bevatbaare Ziele, door de Voorwerpen volftrekt bepaald , maör on* bekwaam' voor overweegingen en voor een vry ver- mogen; van een Geeft die minder is als den onzen, en van de onfterflyke Ziel gantfchelyk onderfchei- den en verfchillende, om dat hy zich met het Le- ven verlieft, zyn de dwaaze Droomen van eene ons verleidende ydelheid; tot welk een arbeid die ons ook brengt, en in welke zy ons ook inwikkelt, noch- tans zoo zaldetoeftand der redenlooze Dieren voor ons altyd zeer duifter blyven; zich te vlyen dien Ce begrypen, en de Natuur daar van te doorgron- den, is verwaandheid; maar vergenoegt zyn met het geen men daar van kan weeten, is verftand ge- bruiken. ' ■ " ■ Zoogonia; zoo word de Voortteeling der
Dieren genaamt, die Jongen ter Wereld brengen. Zoologia; word de Wetenfchap en Berede-
aeering over de Natuur der Dieren genaamt; zyn- dc dat"Deel der Pharmacie; waar in van den Aart, Kragt, &c. der Dieren gehandeld word. Zootomia; word genaamd de Snykunft en
Ontleediginge der Dieren , of eene oplósfing van alle deelën van het Dierlyke Lichaam, om daar uit de
|
|||||
Stalmïester. 477
de Natuur, Zamenhang, Kragt en Gefteldheid van
het zeive te leeren kennen. Deze Dierlyke Ontleed- kunde word gemeenlyk, zoo als de Anatomie van het Menfchelyke Lichaam , in twee voomaame Hoofddeelen verdeelt; te weeten (by het Paerd , dat hier ons eenigft voorwerp is) m Hippofteokgia en in de Sarcologie. De Hippqflcologie is de verhandeling over de valleen zogenaamde harde Deelen of Knok. ken. De Sarcdogie , bevat in zich d* Weeke en Vleesachtige Partyen , welke weder vyf byzondere verdeelingen uitmaaken, als de Splanchnologie, van de Ingewanden, de Myologie van de Spieren, de Angeiohgie van de Bloedvaten, de Neurologie van de Zenuwen, en eindelyk de /Jdenologie of Verhan- deling der Klieren; waar van op zyn plaats, van elk in 'tbyzonder is gefprooken. Zweet; (het) is by bet Paerd uit tweederhan-
de Oorzaaken voortkomftig. Eerftelyk, of door ee- .ne hevige Pyn, veroorzaakt door gedwonge bewe- gingen , van fterke en overmagtige werkingen, waar door de beweeginge en de veelheid van het Bloed zich in de Bloedvaten vermeerdert vind ; als dan de fyne Watervaatjes, die, de in de Huid gaande En- dels van de Aderen zyn, ea omvatten en toevoe- ren , het Vogt 't welk door derzelver Monden of Poriën anders onzigtbaarlyk uitgewaaszemd word, haar nu van deze vermeerderinge, aangedaan, meer- der gevuld, en dus ook tot meerder Vogt uit te, dampen geperfl vinden. Dit vermenigvuldigde uit- gezypelde Vogt vergaard zich buiten, en vertoond die nu zoo zigtbaarlyke uitgewaaszemden Schuim, welken men Zweet noemd. Ten tweeden, zoo word ook dikwyls by het Dier eene dusdanige overvloe- dige Uitdampinge of Zweetinge veroorzaakt, door eene verzwakkinge van de Vaten. Eindelyk zoo is nog aan te merken, waarom het Paerd ftetk Zwee- tende, op zyn Huid zoo een wit Zweet-Schuim, vertoond ? Het Uitdamp - Vogt is in dat Dier veel dikker en taaier als in den Mensch, en aan deze Hh 3 r mi»-
|
|||||
*
|
|||||
478 De Nederland-sche
|
|||||
mindere Cubtiliteit is waarfchynlyk toe te fchryven
de meerdere ruimheid van zyne Vaten , en zelfs ook aan de natuur van 't Bloed van het I'aerd, het welk oneindig lymmiger is. Die Vogt, d3t onop- houdentlyk uitdampt, kan zich gemakkelyk aanzet- ten op de Oppervlakte van de Huid, wegens de daar ontmoetende Hairen, die het zelve dekken en aan- houden; en deze vergaaringe droog werdende geeft dus de fméerjgheid, welke men telkens by het Ros- kammen van het Paerds Lichaam afbaald. Zoo dra nu- wegens eene buitengewoone, of fterke werkin- ge de Uitwaaszeminge vermeerdert werd, als dan bevogt en mengt het, uit de overvloedige transpi- ratie voortkomende Zweet, die op de Huid vinden- de witte Smeerigheid; en zoo 'er in die tyd op den eenen of andere plaats eene wryvinge (tand grypt^ het zy door de eene party tegens" de andere, of door bet eene of ander het Dier opgelegt Tuig, dan word dit Mengzel van het Vogt met het Smeer aan 't gis-» ten gebragt, en dus word dit.witte Zweet-Schuim op het Lichaam van het Dier voortgebragt. Zweet-Mes; behoord tot de Gereed fchappen
van de Manege; het is een,fluk van een Zikkcl of Zeisfe, ook wel uit hard hout gemaakt, ccn voet lang, en 2 è 3 vingeren breed, dun en aan eene zydefeberp, in de vorm van een Mes of Lem daar van; het gebruik van dat Zweet - Mes is, als het Paerd zeer heec en bezweet is, neemt de Palfrenier het zelve met de beide handen, en ftrykt het Zweet zagtkens van het Hair af. Zwfevend Boog werk; {Velum Palati') ook
wel het Hangende Wand genaamd, is binnen den Mond, die "hangende Scheide-Wand of Midden- fchoft, welke de inwendige holte van den Mond in tween^affcheid, dat is in den Voormond en in den Achtermond; het is eigentlyk niets anders als eene Spiërachtige Huid, die aan de eene zyde, te treêten van onderen, als eene continuatie van die v.... • ■■, Mondr |
|||||
S X A t ME E S T E B. 4Jfi
|
|||||
Mondverherhelte bekleedende Huid is, welke van
boven door het Snotvlies bedekt en verdikt word. Deze Vliesfige Scheidewand, hoewel vaft zynde aan de Kaak, byzooder door twee verlengingen, Welke ontdaan aan elke zyde, uit de punten eeni- ger Spier - Vezelen, tusfchen de beide Vliezen be« vat, en die men de twee Pylaaren noemd, is bc- weeglyk en zwevende. Deze Pylaaren waar van de eene voor en de andere achter is, gaan fchuins af van den rand der Scheidingswand, de eerde tot de voet van de Tong, en de andere in het Slokdarms- hoofd (J£barinx)t in 't welk hy zich verheft en dus verdwynd. — Doch daar zjn wegens het beweeg- lyke gedeelte dezer Zweevende Wand, in het Paerd twee zeer wezendlyke byzonderheden aan te mer- ken, als ten eerflen de abfentie van dat, 'tgeenirt den Mensch als een Aanhangzel van deze Spierach- tige Wand, van 't midden derzelver vryen rand, aan de achterboogs, regtlyns, afhangend, fpitske- gelvormig Lichaam, dat men in den Mensch gemeen- lyk de (LM Uvala) noernd. — De tweede byzon- derheid aan ditZweevende Middelfchot, is deszelfs nadering tegens den voet van de Tong, juilt van vooren het Strotklepje (Epiglottis).eene nadering, die zoo volkomen en dusdanig is, dat men naauwe- lyks kan gewaar worden de tusfcbenruimte, welke in den natuurlyken (laat tusfchen deze beide Party- en is; wanneer het Strotklepje verheven is, dan dekt het bynaten eenenmaale de weinige openinge, wel» ke nog overig blyft, tusfchen die hangende Middel- wand en de Tong, waar uit men kan befluiten, dat de doffen door den Slokdarm of de Longenpyp aan- gebragt, niet als bezwaarlyk, of zelfs geheel niec i'n den Mond konnen koomen, en eenen veel vrye- ren uitvloed door de Neus zoudea vinden, over die Middelfchot heen g-.inde.— Alzo, als't Paerd hel: - vermogen hadde van te konnen braakeu, het niet te twyffelen ftaat, of het uitwerpzel zoude zich door de Neusholtens moéten ontladen, wegens de fchuinfche gedeldheid van die Middenwaud die allen uitgang u y; vaa |
|||||
480 DiNlDIELAHDSCIII
van binnen na buiten ten eenenmaal onderfchept, ea
die gelyk als een zoort van Klapvlies zich alleenlyk van buiten na binnenwaards opend,—-Wat belangt de Spieren van dat Zweevende Boogwerk; zoo is het gewis, dat vooreerft, die zelve formeerende huiden op zich zelfs zamengefteld zyn uit een me- nigte Spierachtige Vezelen, die door haare zamen- trekkinge het zelve opheffen, en nog meer by de Keel of 't Slokdarmshoofd doen naderen; maar ten welken einde het nog van twee byzondere Spieren voorzien is, welke men de Verhemeka Wandkeel- Spieren (PerijlaphilopharyngecB) noemd; aan elke gj* de is 'er een , haar gebruik is om het Zweevend Wand gevoelyker op te heffen , zy hebben haare hegting ter eener zyde aan 't Achterhoofdsbeen en aan de Trompetten van Euftacbius, daar zy gaan in de klei- ne holte, die aan het Vleugelvormige Uitwas van het Wiggebeen gevonden word; daar zyn ze tegen gehouden door een Ligament dat een zoort van Ring maakt, in welken deze Spieren gelyk als een Katrol glyen; van daar komen zy haar, van elke zyde bin- nen de Zweevende Middenwand van het Verhemel- te te eindigen en te verliezen.— Aan het uiteinde van de Trompet van Euflachius vertoond zich in het Paerd een zoort van Vleugeltje, zynde witachtig, Vliesachtig, genoegzaam breed, en vanzamentrek- kinge en uitfpanning voorzien door ecne byzondere Spier, buiten welke, echter die Trompetten nog van de beweeging der Verhemelte Wand-Keel-Spie- ren deelachtig zyn, die aan dezelve vafthoud, en deze Party kan vernauwen. ■— Deze byzo»dere Spier noemd dc'Heer Bourgelat (Pharynge-Salpingeus) dat is deKeel-Trompetten-Spier, om dat zy komt van de bovenrand van het Slokdarmshoofd, daar de rand van't Trompet-Vleugeltje beland, en zich aan het JBeenachtige gedeelte van deze], e Trompet eindigt; waar uit is op te maaken, dat als zy haar zamen- krimpt, zyden rand van het Keelgat of liever het Slokdarmshoofd, en de rand van dat Vleugeltje trekt, en ze gevolglyk meer verwyderinge toebrengt wan- neer zy haar uitrekt. Einde t>an hst Tweede of Laatjle Beek
|
||||
481
JJNfVYZING van de VERHANDELDE ARTIKELEN in dit TWEEDE DEEL. |
||||||||||||||||||||||
Aangewaflen Pag. i
Ademtiaaling ... 2
Aderen' . ... ie
Aedilis ." . '. . 11
Aegyptiacum . '.' . u
Aethiops-Mineralis . 11
Aetioiögié : . " . iï
Agterbeertspyp . .12 Agterhoofdsbeen . 13
Agterkaak .... 13
Arabifche-Paerden . \<,
Bakken-Beenderen . 21
Banden . . . . .24 Barbaryfche Paarden 25
Bardelie . . . . 26
Bekken .'".'* '. ,. it
Bekkeneel -.* . ■ . z2
Beendereri . . ''. . 25
Beenbreuk . . . . 33
Beenpeezen ... 34
Beenvlies . . , 37
Beweegingen ... 38
Bcenvrecer . '. . 37
Blaas-Gal . . . . 40
Blindheid .... 41
Bloed . . '. . . 46
Boom des levens . . 48
Borftbuis ... .48 Borften..... 48
Borftgezwel ... 48
Borftklieru". . . .49 Boffen . . ... 50
Breuk..... 52
Buglam ..... 55
Bugzwinden . . . 57
Buik . j7
Buikgezwel ... 64
Carminative ... 64
Catagraphice . . , qq
|
||||||||||||||||||||||
Pag.
|
||||||||||||||||||||||
Cataplasma' .
|
68
69
7$
7<S |
|||||||||||||||||||||
Cataraöe '. '. . .
Dampighèid . ' . Darmjicht' . . |
||||||||||||||||||||||
Doolhof . . . .
|
||||||||||||||||||||||
Drachtzetten .
Druifbèziëvlies . . Dye . . . . . . Dyebeen ... .
Engelsvoeten .
Engelfche Paarden . Enghoeftig . . . Fiftel .... . Flancquen '. . .
Gallen . ,.. k-„' .";.. Gevoel . . . . Gewrigting . . .
Grond-roeder . . Haaflen .... Haazefchouders
Haairen.....
Hairvlegtfteeken .
Hak . . . . . Hals '. . ... Halskluifter . . . Harde Hoorn - Vlies Haver ... . . Haver-oly . . Heiligbeen . . . Herzenen ". . Herffenpan . . . Herffenvliezen . . Hert . . . Hertkameren . . |
79
80 81 82 88 88 89 9t 92 53
©8 99
IOI 103 103 104. 107 I09 112 "7
120
121
I2Ï 122
I23 125 125 125
129 |
|||||||||||||||||||||
HertflerkendeMidde-
len.....129
Hertzakje . . , 129
Heupen .... 129 Hip- |
||||||||||||||||||||||
482 REGISTER.
|
|||||||||
Hippiatria . . pag. 130
Hoef ..... 131 Hóëffmit . . . .134
Hoeffoykers . .135 Hoeffwinelen . .135 Hoefyzers . . . 136 Holle-'Ader ,. ' . 137 Hoofd ... . 145 Hoorenkloof . .149 Hoorenval . . . 150 Huid.....152
IngevalleneFlancquen ijö
Kanker in de Voeten 157 Karbonkelen . . .159 Klein-Voet ... 16c Klieren '-. ■ . . . . 161 Klooven . • .■ . •. 164 Knie . . . I . i6j Kniefchyf ... 166 Knorbeen- .• .• . . 166 Koevoet . .' . . 167 Kogel .... . 168 Kogel-Trekker . .171 Kort-ademheid . . 172 Kramp-Ader . . 173 Krebbenbyter . .174 Kreupel . •. . . 1 Kruis •. . ;. -.. . 18c Kwaade Droes . . 187 Kwad-foolig . . 189 Kwartieren . . . 189 Langheupig . . .191 Leerfteeken . . .193 Leewater . . . . 194 Legen . . . . . 195 Lenden ... . 197 Lendenlam . . . 197 Lever ..... 199 Lippen . ... 199 Longe .... 203 |
|||||||||
LLLLMMMMMMMMMMMNNNNO
OOOOOOOOOOO
|
207
208 210 211 212 213 213 213 213 214 214 220 221 222 224 225 226 226" 227 234 245 . 245 247
250 25a
251"
• 257
■ 257
260
2«5l
. 265
; 260
Paarden Geneeskunde 268
Paarden-Meefter . 268 Perrcardium . . 268 Perfiaanfche Paarden 269 Phyfiologia . . . 270 Platribbig . . . 271 Platvoetig . I" . 271 Ploeg . ". ... 272 - ' Pols
|
||||||||
R EG IS T E R. 483
|
|||||||||
Pols . . . .pag
Pols-Ader (Groote)
Poort-Ader . . . Poft ...... . Poftchaife . . .
Proefteo .... Proportie van. het
t Paard * . Reuk (de) . .'. Ribben......'
Ribbenvlies .'. . .
Ringelzwel . , . Ring-Rennen . . Rug .■ . . . . Runniken . . . . Scheenbeen . . . Scheenpyp . . . Schenkel . . . Schenkels . . i Schenkelen . . . Schinneefter . Schoft ... Schoftftuk . . . Schotbeen . . .
Schouder . . .
Slaap-Ader . . .
Slaapbeenderen .
Slaap.....
Slaapwagen . . .
Slokdarm . . .
Slokdarmhoofd
Slokken ....
Slymklier , , .
Slymvlies . .
Smaak ....
Snot . . . , .
Sool.....
Soolbuilen . . ,
Sool-Uitnemen . ,
Spat.....
Speekzelkiieren *
j
|
|||||||||
274 Spieren. ... pag
275 Spitsmuize-Beet
288 Spoor ..... 291 Spoor-Ader . . .
292 Spooren ....
293 Spoorftokken i .
Staart , . 293 Stal .. ... . .
301 Sfandaart . .
305 Standaart-Jonker . 307 Standaart-Riem 311 Sandpaal . . , t
312 Steen (de) . .
314 SteengaUen. ...... 317 Strot.....
3l9 Strotklepje . . .
323 Strottenhoofd 326 Stryken ....
326 Strykleerfen . .
326Styf..... 327 Stygbeugels . . .
328 Stygbeugelbeentje
329 Stygriemen . . .
33oSimpathie . . . 330 Tanden ....
333 Tandvleefch .
334 Tandziektens . .
336 Taitarifche Paarden 338 Tong.....
339 Tongbeen . .
340 Toom . . . . .
341 Tornoifpel . . .
342 üitleding . . .
343 Uitwaardswerpen .
344 Vaaten ...
• 345 Verpelt ....
346 Verfenen (de) . ,
347 Verftuiking . . .
349 Vet.....
351 Vetvlies ....
357 |
|||||||||
■352
365 37o . 37o 37i 372 372 373 375 37ö 37ö 377 378 379 380 380 381 382 384
384 386 387
3«7 388 38o 399 400 402 403 409 412
413 414 415 417 419 419 421 422 424 Vc |
|||||||||
rjlQ-yif
|
|||||||||||||||||||||||||
REGISTER.
|
|||||||||||||||||||||||||
Wormdryvende Pillen 456
Wormen . . .' . 456 Wormswyze bewegin- |
|||||||||||||||||||||||||
Vezelen
Vliezen Voet . |
|||||||||||||||||||||||||
425
43'< 43i 435 43ö 44© 441 •442 |
|||||||||||||||||||||||||
Vogtwratten . .
Voorarm . . . Voorhoofdsbecn Vuur ... i' %' Watervaten ... Wateryogt. . . Waterzugt . . Wervelbeenderen Wondbalzem. . Wonden . . . Worni i. . : |
|||||||||||||||||||||||||
gen........
Yferflaan(inde)
Zenuwen . • Zien .... Zinnen .... 'J . |
|||||||||||||||||||||||||
457
457 458 470
473
476 47G"
470 477 478 478 |
|||||||||||||||||||||||||
446 Zoogonia
|
|||||||||||||||||||||||||
Zoofogia
Zootomia Zweet i Zweetmes |
|||||||||||||||||||||||||
443
448 45i |
|||||||||||||||||||||||||
4
|
455'Zweevendboogwerk
|
||||||||||||||||||||||||