1^ BEKNOPTE HANDLEIDIN
|
|||||||||||||||||||||||||
TOT DE
|
|||||||||||||||||||||||||
PA ARDENKENNIS,
D E R Z^ I. V E » i^éHL./j'-/^
GEZONDHEIDSBEWARING
|
|||||||||||||||||||||||||
^-f'-f~
|
|||||||||||||||||||||||||
E N
|
|||||||||||||||||||||||||
GENEESKUNDE.
|
|||||||||||||||||||||||||
VOOR EERSTBEGINNENDE BEOEFENAREN DEZER WETENSCHAP.
|
|||||||||||||||||||||||||
DOOR
|
|||||||||||||||||||||||||
C. A. GEISWEIT van der NETTEN,
MAJOOR. DER KAVALLÏRUKJWAK&jJCTEUR DER KONINKLIJKE
MILITAIRE RIJDS9J^L;^4b|l^tóC^t4{ISSIE TOT EXAMEN |
|||||||||||||||||||||||||
i^VJDÉR VJÏSAE.TZ'feïf./X,.
|
|||||||||||||||||||||||||
/-\
|
|||||||||||||||||||||||||
2'£ AIUSTÈhdJ^ EN JsTG^JfENHAGE,
|
|||||||||||||||||||||||||
.*&*
|
|||||||||||||||||||||||||
BIJ DE GEBROEDERS VAN CLEEF.
|
|||||||||||||||||||||||||
l8l&
|
|||||||||||||||||||||||||
VOORBERIGT.
Jlndien het den beoefenaar en voorftander van elke kunst en we-
tenfchap, een aangenaam gevoel veroorzaakt, wanneer mj bare voortgangen mag ontwaren, en zulks in eene dubbele mate als ftaatsburger, wanneer dezelve tot den bloei zijns vaderlands kun- nen bijdragen : ook zoo moet het den beminnaar der vakken der landhuishoud- en veeartfenjjkunde ten welkom verfcbijnfel verftrek» ken, de overtuiging dagelijks meer'veld te zien winnen, dat de paardenkennis niet minder gewigtig voor het ftaatswezen, dan voor- deelig voor de bijzondere belangen te achten zij. Ten getuige hier- van mogen de inftellingen tot haar onderwijs verftrekkèn, waarin alle landen wedtfverdn; en terwijl men haren invloed op den zoo rijken bron van algemeene welvaart huldigt, welke uit de paardenteelt voortvloeit, verëenigt zich, in het krijgskundige, het algemeene gevoelen met de lesfen van ondervinding der laatfte jaren tot de overtuiging, dat hare beoefening en het volgen harer Sfondbeginfelen alleen den goeden ftaat der ruiterij verzekert, en - «laarentegen derzelver verwaarloozing de noodlottigfte gevolgen op |
||||
VOOR.BERIGT
dit wapen, en daardoor op den uitflag der krögsverrigtingen heb-
ben" moet. Niet flechts ziet men leden van alle ftanden zich' beijveren
eenige kunde in dit belangrijke vak te verwerven, en verfcheidene hooge fclioolen, dor ftuderende jeugd daartoe alle hulpmiddelen aanbiedenj maar bijzonder het "gevoel vanhaar gewigt, haar waar- dig keuren , als een gedeelte van bet onderwijs der ruiterij voor te fchrijven, en, daartoe eene plaats in derzelver regle- menten in te ruimen; ja zelfs in naburige ryken, officieren van dit wapen, het verblijf op veeartfenn'kundige fenolen ten pligt maken. Indien ooit, 'zoo is het thans, dat deze wetenfehap hoogst
belangrijk gekeurd mag worden; daar welligt nimtner een tijdftip heeft beftaan, waarin de fchaarsheid van goede paarden, en de buitenfporigc hooge prijs, zelfs der gemeenfte foorten, zoo zeer de behoefte hunner zorgvuldige bewaring heeft doen gevoelen, of deze meer ten pligt gemaakt; daar het verval der inlandfche ras- fen, door rampfpoedige tijdsomflandigheden te weeg gebragt, niet flechts een voordeelige tak van welvaart voor den nederlandfchén landliewoner heeft geknot; maar de invoer van paarden van bui- tenllands eene onvermijdeliike behoefte doen worden; waardoor jaarlijks onberekenbare fommen, tot verrijking onzer naburen, derwaarts ftroomen: welke voor den omloop der muntfpecieh en in 'de balans des handels verloren, als in eene grondelooze kolk verzinken, zonder ooit naar hunnen oorfprong terug te keeren. % Ceenszjns is zulks den aandacht van het wüze en verlichte be-
ftuur,
|
||||
f O O R B E R I G T.
fhtur, waarover wij ons mogen verheugen, ontglipt noch onwaar-
dig geacht geworden, blijkens deszelfs zoo gepaste verordeningen tot het wegnemen der nadeelen, welke uit onkundige, en onbe- voegde veeïrtfen ontftonden; en, zoo door aanzien en voordeel aan de posten van veeartCen in de gewesten, en aan die van paardenartfen bij de militaire korpfen te hechten, als beide aan een geneeskundig onderzoek en todzigt te onderwerpen, deze be- trekkingen meer en meer door verdienfteljjke mannen te doen vervullen; terwijl men zich met grond met het vooruitzigt mag vléjjen, door de vermeerdering der middelen van onderwijs, dit vak fteeds meer en meer te zien verbeteren. i : - ' ' '
Doordrongen van het gewigt van dit onderwerp, en van het
belang hiermede voor mijn vaderland verbonden, heb ik gepoogd, volgens myiie beperkte krachten, tot bevordering dezer bedoeling, bjj te dragen5 zoo door in de nederduitfche taal een handboek over de hoofddeelen der paarderikenhis in het licht te geven, en daardoor eenigzins de behoefte Mijner land. genooten, vooral dergene, te gémoet te komen, welke geene vreemde talen magtig waren, als bovenal het ten pligt achtende, in mijne betrekking, het tot eene der hoofdvakken van het on- derwijs te moeten maken, hetwelk de kweekelingen der militaire fchool, vooral die voor de troepen te paard beftemd, behoorde te worden medegedeeld; en ik waag het mij te vlejjen hierdoor geene onvruchtbare zaden voor" de toekomst te hebben uitge- ftrooid. Weldra deed zich echter hierbij de behoefte ondervinden van
,, . . ■ een
*
|
||||
V O O R B E R I G T.
|
||||
een gepast leerboek, dat tot leiddraad bij dit onderwijs konde
dienen; daar het gemelde handboek eensdeels door vorm en uit- gebreidheid minder daartoe dan tot eigene beoefening gefchikt aan de andere zijde nog verfcheidene onderwerpen ter verhan- deling overlieten. Het was hierdoor dat ik mü in de verplig- ting zag gebragi, een beknopter en tevens meer omvattender werk tot deze bedoeling te ontwerpen, . - ; - . ' . ■:
De befparing des tjj'ds, welke door deszelfs affchrüving bij de
voorlezingen weggenomen, tot nuttiger einden beftemd kon wor- den , bewoog mg over te gaan, tot liet openbaar maken vaa hetzelve door den druk, en daardoor deszelfs doorlezing tevens aangenamer en vatbaarder te doen worden ;~terwijl nog eene beweeg- reden hiertoe door het denkbeeld opgeleverd werd, dat hetzelve welligt tevens nog eene algemeenere en uitgeftrektere nuttigheid voor krggs- en burgerftand zoude kunnen verfchaffen: zoo door tot handleiding te dienen van het onderrigt door de paardenart- fen aan de hoeffmeden bij de korpfen, en tot uitbreiding der noodzakelijkfte kundigheden in dit vak bij de ruiterij, als door een zoodanig beknopt overzigt, den eerstbeginnenden beoefenaar der paardenkennis in hare verwerving behulpzaam te zijn, en een mangel weg te nemen, waarover zich vooral in onze noordelijke gewesten diegene beklagen, welke alleen de nederduitfche taal verflaan. De moeüelijkheid der taak om gelijkelijk aan al de vereischte»
te beantwoorden, die men van een zoodanig werk zoude kunnen vorderen, is rag te zeer bekendj dan ik het mij zoude ver- gun- |
||||
VOOK.BSRIGT.
gunnen de verwachting te koesteren, hieraan op eene alzins vol-
doende wijze voldaan te hebben, en hoezeer de geachte genees- kundigen, welke mijnen vorigen arbeid wel hebben gelieven te onderfteunen, mij ook in dezen hunne medehulp en teregtwijzing niet hebben onttrokken, gevoel ik maar altezeer hoe verre ik nog van de voorgeftelde volkomenheid verwijderd ben gebleven, om niet de toegevendheid van bevoegde beoordeelaren te behoe- ven; bij welke, ter verfchooning van het onvolkomene, de on- vermijdelijke zwarigheden in aanmerking mogen komen, onaffchei- deiyk van de beantwoording aan deszelft oorfpronkeljjke beftem- ming: welke imj tot zekere wijziging in vorm en uitvoering ver- pligtende, dezelve binnen de grenzen beperkte, om de vereischte duidelijkheid en volledigheid met de meeste beknoptheid in dier- voege te verëenigen, dat een matig boekdeel al de hoofdzaken bevatten konde, welke hun bekend moesten zgn, voor wien het voornamelijk beftemd was; en het tevens daardoor minkostbaar, algemeen verkrijgbaar en tevens medevoerbaar maakte; tot welke «ogmerken een kleinere druk ook moest medewerken. Door ondervinding geleerd dat de gefchiktfte vorm tot onder-
ïigt, die bij wijze van vragen en antwoorden is, doch dat te- vens het afgebrokene, door het invoegen der eerfte veroorzaakt, de aaneenfchakeling der denkbeelden bij eigene beoefening zeer hinderlijk valt; zoo heb ik getracht deze zwarigheid weg ta ne- men, met de vragen bij wijze van kantteekeningen te plaatfen» en daardoor de tweevoudige bedoeling te bereiken, van dit werk gelijkelijk gefchikt te maken tot ondervraging en doorgaande le- zing. De
|
||||
V- O O R B E R I G T.
De grenzen' door beknoptheid voorgefchreven, verpligtteh
zoo veel mogelijk alle uitweidingen te vermijden, en alleen de hoofdzaken en verklaringen met de meeste kortheid voof te dra- gen ; om echter de noodige nadere ontwikkeling derzelve te be- vorderen , zijn die, welke het uitgebreidere handboek der paar- denkennis bevat, op den kant door de n°. van deszelfs § aange- wezen; even als die van de bij hetzelve gevoegde p 1 a ten, en der n°. van de in hetzelve voorkomende geneeskundige voorfchriftenj wier afzonderlijk gedrukte verzamelingen, vöof ftcn verkrijgbaar, die het bovengemelde handboek niet bezitten, met dit werk ook een zeli'ftandig geheel vormen. Dezelfde beweegreden heeft fommige onderwerpen doen overftap-
pen, of flechts oppervlakkig aanroeren, welke, offchooii ver- eischt om de aanfpraak op volledigheid te wettigen, voor den eerstbeginnenden beoefenaar flechts eene ondergefchilue behoefte uitmaakten, of wel zonder uitvoerige omfclirijving onverftaanbaar, de voorgeftelde grenzen zouden hebben doen overfchrijden.. Uit dezen hoofde zijn de natuurlijke gefchiedenis, de paardenteelt, de natuur- en ontleedkunde, benevens de befchrijving van min gewone ziekten ,. toevallen en heelkundige bewerkingen, thans voor- bij gegaan; doch daarentegen van varfcheidene onderwerpen alhier gewag gemaakt, welke in het handboek niet gevonden, in dit werk ter beantwoording aan deszelfs bedoeling vereischt werden; zoo als de opgave der allernoodigfte ontleed- en ziektekundige grondbeginfelen, de befchrijving van onderfcheidene ziekten, ~eiï een kort overzigt der genees- en heelmiddelkunde. De
|
|||||
•
|
|||||
VOORBERIGT.
<*.
, De aard en bedoeling .vim dit werk, welke verpligtten vooral de Ie
zers in het oog te bonden, voor wien het beftemd is, heeft mij aanleiding gegeven, in de benaming der geneesmiddelen alleen die te gebruiken, waaronder dezelve in de nederdüitfche taal bekend z«n; terwijl, men de kunstbenamingen in de tafels van de genees» kundige voorfchriften kan ópflaan. Voorts is hieraan ook toete- fchrgven, het bezigen van fommige bewoordingen welke meer met den algemeenen daaraan gehechten zin, dan wel met de latere konsunatige benamingen en verklaringen, ftrooken, zoo als b. V. dat van temperament, ontftcking, rotkoortfen, enz. De gunftige beoordeelingen welke men mijne vorige geringe po-
gingen, boven mijne verwachting, wel heeft gelieven waardig te keuren, bemoedigen mif, bij bet openbaar maken van het tegens- woordige, grootendeels uit het voorgaande, ontleende werk, de vlei- jende hoop te koesteren, dat deszelfs daarftelling niet geheel vruchteloos wezen mag; terwijl het mij leed doet, dat de ver gevorderde druk van hetzelve, verhinderd heeft de gepaste wen- ken der geëerde beoordeelaaren, in derzelver geheelen omvang, zoo zeer daarbij te nutte te kunnen maken, als ik wel had gewenscht, om het daardoor eene meerdere aanfpraak tot volkomenheid te doen verkrijgen; terwijl alle foortgelijke teregtvvijzingen door mij fteeds met erkentenis ontvangen, en zoo veel mogelijk ter verbetering in het vervolg aangewend wordende, voorzeker tot het algemeen nut moeten bijdragen; en het voorts van deze beoordeeling en de Wijze waarop dit werkje van het algemeen ontvangen wordt, zal afhangen, of dezelve mij iet aanmoediging zal mogen verftrekken, om op foortgelq\e wijze de behandeling dier onder werpen voort te
|
||||
VOOR.BERIGT.
te, 'zetten, welke aan dit werk ter volledigheid mogten ontbre-
ken; indien niet eene bekwamere hand deze taak opnemende, bet algemeen de verpligting voor de uitvoering, en mjj de» danfe voor de béfparing van dezen arbeid mogte opleggen. |
||||
N H O Ü D.
|
||||||
»*k#*j,*w>»«==
|
||||||
EERSTE STUK.
"* DE PA ARDEN KENNIS.
■ ■
é
inleiding : Over de paar denkennis in het al-
gemeen: . . . Bladz, I EERSTE AFDEELING.
DE ONTLEED- EN NATUURKUNDE DES PAARDS, . ' « 3
I. De bewegings werktuigen. , « 6
a. de beenderen. . • • • 'K
£, de banden. . . . .II
c. de fpieren, . » -y . . ib,
d. de zenuwen. . . . . 12
e de vaten. . .' ,_ •>. • . . ib, f. de huiden, bekleedfelen en vticzen. . 14 II. De levenswerktuigen. , • . ib,
III. De zintuigen, , , , . . 13-
TWEEDE JPDEELING.
DE UITWENDIGE PAARDENKENNIS.
I. hoofdd. De kennis der uitwendige lig'
chaamsdee len, . . . . 17
h- Het voorgefiel, .'~. , ., . . 18
a. het hoofd. . . * , . iV,
|
||||||
ii INHOUD.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X N HO V 01 Ai
, £ . het kogelgewricht. • . » , Blad*. 54
a. de kogel» « • • tb*
b. de koot. , » • • ' 55
ri, de kroon, ■». •
8. de hoef. ';"•'. . . . 50
II. hoofdd. Degezondheidsvereischten, ge ft al-
te, evenredigheden en keu ze des paar ds. 57
, I. Degezondheidsvereischten. . il»
II. De evenredigheden. . . . Hl. Keuze volgens geftalte, tuderdom en ras, 6$ III. hoofdd. De bewegingen. . . . ■ (56
IV. hoofdd. De ouderdom. . . ■;« 78
V. hoofdd. ife/ paard volgens deszelfs haar. 88
I. Onderfcheidingsteekcnen der haren. tb.
'i. de eenkleurige. . . - ■». . . . 89
2, He gemengde haren. . ', . ' . 90
3. de kenmerken of onderscheidingsteekenen. . 9'
■II. Ge z o ndhe id s ke n me r ken. . . ib,
VI. hoofdd. Over de oplettendheden bij de keuze des
paards en in den paardenhandel. 93
I. Algemeent regels bij de keuze en aankoop. ib.
II. Onderzoek in d en ft al. . ' . , , 97
III. Befchouwing buiten den ft al. . , 98
IV. Befchouwing in de b e v> e g i ng. . . 99
V. B e rij d e n des paards. . . . lol VI. Aanwijzing der kunstgrepen tot yerber-
ging der gebreten. , . >.* . 10»
|
|||||
*-a
|
|||||
t* I N H O U D,
TWEEDE STUK
DE GEZONDHEIDSKUNDE.
.* ' ————
DERDE A F D E E L I N G.
DE GEZONDHEIDSKUNDE.
inleiding : Fer eischten tot leven en ge zondkeid,
en derzelver ver leng ing. Bladz. \of
'I* iioofdd. Uitwendige oorzaken, die op de
gezondheid invhed hebben. . 114
1. hoofdst. Het licht. . . . tb,
n. hoofdst. De lucht. . . . 115
111. hoofdst. De verblgfplaatfen of ftallen. 116
iv. hoofdst Het voed fel. . , • . 122,
I. Algemeene regels. ... ib,
II. Onderfcheiding der foort e■ n des voed fels, ib.
a. het groene Toeder. . . 123
B. het drooge of stalvoeder. . •■ 128
/. het hooi. . * V ib.
a. de graheju « .■ - . 129
3. het stro o. • • . 132
c. de buitengewone voedsels. v 133
p. verbetering van slecht voeder, V 134
III. Over de hoeveelheid van het voeder. 135
IV. De toedeel ing van het voeder. , 137
V. De drank. . . • • 140
V. hoofdst. De oppasfïng en behandeling. 143
I. Het zuiveren en poet f en. • ib.
II. Het baden. , . . • 146
VI. iioofb*t. De'rust en beweging. . * " i$
|
||||
I N H O U B. ■*;
U.hOofdd. 'foepasfing der gezondheidskundi'
gerege.lsin bijzondere gevallen. Bladz. 151
.1. hoofdst. Voor beho eding tegen toeval-
1 e n welke dp gezondheid kunnen f t o r e 11. ii.
Ui hoofdst.. Vooroordeelen en misbruiken
welke de gezondheid bena de e Ie n. . 159
ui. hoofdst. Voorz orgen tegen b sfme 11 ing. 161
iv. hoofdst. Behandeling van jonge, remonte- en
krijg sp aaiden. . . . 164
'III. hoofddeel. Het bef lag . . . . 167
T. hootdst. Dedeelendesvoets. . ib,
I. Uitwendige deden. « -,. ' » : 168
II. Inwendige deelen. . , . . 170
ji. hoofdst. Vereischt en'tot het beflag. 173
I. De hoe fij ze r 3. •..{&.
II. De ko e f na g el s. . . » 177
m. hoofdst. Het beflaan. . <• , 178
f - 1
DERDE STUK.
ZIEKTEN- GENEES- EN HEELKUNDE".
|
||||||
VIERDE JFDEELING.
ZIEK TEN-GENEES- EN HEELKUNDE.
inleiding : 0"er de algemeene behandeling des paards tv
den flaat van ziekte . . Bladz. 189
I. Bcfchouwing van den ftaat van ziekte. 190
II. Gezondheidskundige behandeling van zieke
jaarden. . ... i rjöi
|
||||||
UW, -INHOUD.
I. hoofdd. Oorzaken, onderfckeiding en
kent eekenen der ziekten, -■" ■'■• V , - Bladz. 198
• 1. hoofdst. Oorzaken der ziekten. ■. ib.
11. hoofdst. On dcrfch eiding der ziek-
ten . . . "." '■. 200 ' In. hoofdst. Ken teek enen der ziekten. 204 II. Höofdd. De ziekten. . . . . 213
1. hoofdst. Over de ontft ekingsziekten
en toevallenln het algemeen. . ib.
15. hoofdst. Ziek ten der Ie venswerktuigen 220
I. Ontjlekingen der herfeticn. . . ib.
a. de kolder. .... ib,
II. Ziekten der ed-emkatingswerk tuig en. 221
1. de keelomfttking. . . . ib.
2. de ver.i oudheid. ''; "5 . . ib.
3. de longomiteking. . \,\ . ib.
4. aamborstightid of dampigheid. ' . ' 224
5. de hoest. .... 225
lil. Ziekten der werktuigen tot fp ijs verte-
/ing, affcheiding en ontlasting, 226
*■•*'- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. ontfteking en ziekten der ingewanden.
a. ontitekiug van het darmkanaal.
^ è. ontiteking der lever.
c. de vergiftigingen. . . '■
d. de wormen. * .
e. de buikloop. . ,
f, verstopping. > . - .
g. gebrekkige spijsvertering.
. • h. vermagering. , - ■ . IV. Ziekten der piswerktuigen.
Opstopping van water.
UI. hoofdst. Dekportfen. ...." .
I» De keertfen in hel algemeen. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INHOUD.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vil
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Dl koortfen met verhoogde levcnskftcht,
of de ontftekingskoortftH, , Bladz.
III. De koortfen met verminderde levenskracht.
t, de roK,oortsen. . t • ...
3. de zenuwkoortsen. k . . , f
IV. De koortfen uit verkeerde a ffc h e U
ding der ingewanden. . ,
1. de galkoortsen. . : \ -* 1 .
3. de sli^mkoortsen. .' v . j ,
3. de uitterende koortsen. . .
iv. hoofdst. Ziekt e. n der * atervaten. .
1. de droes
2. de kwade droes. '.» .
3. de worm. . . ' '»,'
4 de waterzucht. « ■;•■ v. hoopdst. De reumatieke- zinking- en
krampachtige toevallen. I, De reumatieke en zinkingachtige toevallen,
a. de vervangenheid. # . 6. de jigt. . _.» ■' • ; fr
II. De krampachtige toevallen, . .
a. de klem. • . '".
6. kramnziekten der ingewanden. .
e. kramp der beenen. . .
VI. hoofdst. Ziekten die bijzonder het
ft el Tel der zenuwen aandoen. %', de v rlamtning. . .
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
238
240
241 245
247
248 249
250
252
». 357
259 261 253
ib.
264
26Ö ü.
267 268 ib,
269
ib,
270
271
278'
ib. 274
275
ïi.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«n %N"H o ü D.
a de mok. . . . •"• Sladz. 276
g. de luizen. . . . . 277
4. liet verharen. . .. . 278
III. hoofdd. De uitwendige toeval/en. . 279
1. hoobdst. De wonden. . , . ib,
I. Over de wonden in het algemeen. , ib.
II. De wonden in het bijzonder, . . 293
a, de gehouwene wonden, . ii>.
b, de diepe wonden. ... 294
/. de gestokene wonden. . . 295
e. de geschotene wonden. ., . 296*
11. hoofdst. De kneuzingen. . . 298
I. De kneuzingen in het ajgemeen. . ib.
II. De kneuzingen in het bijzonder. .- ... 300
I. die des hoofds. »' ' . .■ ib.
s. de zadelkwetfingen. ... 301
3. de kneuzingen en kwetfingen der uiteinden. 303 ui. hoofdst. De gezwellen. . . . 309
I, De h e et e gezwellen. . . . ib.
11. De koude gezwellen. . . . 311
1. de zak- en kliergezwellen. . . 313
2. de gezwellen der bloedvaten. . 314
3. de gezwellen der peesfeheeden en gewiichten.315
4. de gezwellen der beenderen. . 316
5. de vleeschachtige gezwellen. . 31?
6. de gezwellen der huid. . . 31$
7. de watergezwcllen. . . . 319
8 de windgezwellen. . . . 320 9. de breuken. . . . . 32c iv. hoofdst. De toevallen der bewegings werk*
tuigen door ver rekking, ver ft ui- tingen ontwrichting. . 31a Nafporing der kreupelheid. v . 326*
|
||||
I N H O U il.
|
mr
Bladz. 328
|
||||||||||
V. hoopdst. De ooggebreken. •
|
|||||||||||
I. De oogontft ekingen, ,
II, T o e va 11 e ti der uitwendige bekleed-
felen en omringende d e el en des oogbols, . , , - 332 III. Toevallen van den oogbol, , 333
a. gebrekeir van het hoornvlies. . 334
b. toevallen van het waterachpige vocht. 336"
i, de ftaarblindbeid. . . . ib. 1. do graauwe staal'. . ; fb,
2. de ewarte staar. . . , 337
IV. De periodieke oogontfteking of
m a anb l ind h e i d. . . . 338
V IJ F D E AF DEELING.
V
DE GENEES- EN HEELMIDDELKUNDE EN HUN
G B B R OI K. I. hoofdd. Algemeene werking der geneeskun-
dige middelen op den ftaat van ziekte 341
I. De gezondh e idstni Adelen, . 343
II. De geneesmiddelen, . , ' 344
II. hoofdd. Bijzondere werking der genees-
en heelmiddelen. . . . ». ■ m 347
1. hoofdst. Onderfcheiding der geneeskundige
middelen volgens hunne werking. . ib,
I. De middelen tot vermindering der le-
venswerkzaam h ei d. . . 348
1. de middelen tot affch eiding en ont-
lasting.. . . . 349 f
«*. braakmiddelen. , « « «o
*. bvikontlastende middelen. . tbm
et jwdrijYende i$iddele*. . * 352
|
|||||||||||
f '
|
|||||||||||
X INHOUD.
d. zvreetdrijvende middelen. , Bladz. 353
e. borstmiddclen. . . . 35^
ƒ. speekselafscheBiding bevorderende middelen, ib. g, niesmiddelen , . • 355 h% windhrekende middelen ■ ■ ib, i. vronninid delen, . . * tb, %%4 veranderende middelen. • 356
a. verzachtende of weekmakende middelen ib,
£. bedarende *n onmiddelijk de leveaswerk- zaamheid verminderende middelen. . 357
, c. verkoelende middelen. . . 359
U. zuur brekende middelen. . • i£f
ïï. X)e middelen tot v e r me er de r in g der
levenswerkza-am h e i d, . . 360
ï, de prikkelende rnidd:;len. . ib,
<t. de oplossende prikkelmiddelen . g^S
' &. vlugge en heet* prikkelmiddelen. j##
c. aanhoudende • . . 363
d. verdoovend» , , , gg^
11. de verfterkende middelen, . 365
JII, Pe b ij zondere werking der g e nee j-
.. middelen. , . • • 360* ii, hoofdst. De heel middelen volgens hunne wer-
king. '• • . . . 369 , a, verzachtende en weekmakende. „ j£,
ï?. pijn- en krampstülende ,. . *j0
e. verdeelende. .' . , ģ -
d- etteriog bevorderende, opdroogende en bloed-
stollende. . , - , . * ƒ£_ e. prikkelende, blaartrekkende en bijtmiddelen, gyj ïilfl hoofdd. Vorm én ioede eling der genees-en
heelmiddelen, „ . • . * 373
\l\. hoofdst. Vorm en toedeeling der genees*
middelen. » . - . • tb.
|
|||||
j
|
|||||
INHOUD.
|
|||||||||
XI
|
|||||||||
i, geneesmiddelen in vaste zelfftan-
digheid. . . . Bladz.
v - .
«. poeders. • . . •
b. slikbrokken en pillen. * .
2. vloeibare vorm der geneesmiddelen.
a. dranken. , . ~ , .
b. lavementen en inspuitingen. . •
c. dampbaden. . , \ . •
il. HOOFDST. Vorm der heelmiddelen. .
a. omslagen en pappen. . •
b. inwrijvingen en wasschingen. .
c. baden. . . , , %
<?. zalven, balsems en pleisters. III. hoofdst. Heelkundige verrigtingeh.
a. aderlatingen. . . •
b. dragten. , . , , .
c. insnijdingen. . . .
*?. het branden. ■ . . e. de verbanden. ƒ. middelen ter vérzekering van bet paard.
|
|||||||||
375
ib, ib.
376 ib. 377
S78 379
ib.
380
ib.
381
382
ib.
383
384
385
386
3«?
|
|||||||||
- •#--«■•
|
|||||||||
HANDLEIDING
TOT DE
P A AR DENKENNIS.
|
|||||||||||||||
f.
|
|||||||||||||||
INLEIDING.
OVER DE PAARDENKENNIS IN
HET ALGEMEEN. ■---------- I ■!■» #-^----------------•
t.Watverftaat -*-^e paardenkennis is die wetenfchap, welke ons
Len door de de hoedanigheden en vereischten leert kennen, wer- *aardenkennis? ke het paard bezitten moet, om deszelfs bestem- ming op de best mogelijke wijze te vervullen, / zoo wel als de middelen om deze eigenfchappen te doen voortduren, terwyl zij ons daarentegen waarfchuwt tegen de feilen die het paard kan be- zitten of in deszelfs behandeling begaan worden. è.Hoe wordt zy Diensvolgens bevat zij twee hoofddeelen, waar-
|onderfcheidcn? van het eerstede kennis van het paard zel- ve, en het andere deszelfs gezondheids- en geneeskunde bevat. . • Tweeledig is de kennis van het paard, afzon-
derlijk befchouwd; van deze beperkt zich de u i t- wendige tot datgene wat ons aan het leven- de dier het naaste in het oog valt, terwijl de inwendige zich met de nafporing van al dat- gene bezig houdt, wat alleen door hulp der ont- leed- en natuurkunde ontdekt kan worden. |
|||||||||||||||
,
|
Welk nut is Even noodzakelijk als het is, dat elk die een
|
||||||||||||||
«haargelegen? werktuig moet bezigen, bekend zij met deszelfs
A za-
|
|||||||||||||||
S INLEIDING.
zamenfteüing en uitwerking, met de krachten die
er toe vereischt worden, en met de lasten die het bewegen kan, zal hij geene tegenftrijdige of overdrevene pogingen aanwenden, en verkeerde ge^ volgen zien voortbrengen, zoo onmisbaar is voor den ruiter, zulks te zijn, mee het werktuig dat hij gebruiken, en het wezen waarop hij werken moet, wijl hij anders uit onkunde de tegenftrij- digfte werkingen, of deszelfs krachteu overtuigen- de infpanningen zoude kunnen vergen, en daar- door zijn doel misfen en het bederf des paards veroorzaken. 4. Hoedanig Om in dezen een grondig oordeel te kunnen vel-
moet men het len, moet men het paard in eene dubbele betrek- paard befchou-kJng befchouwen: namelijk als werktuig, als be- wen? werktuigd ligchaam, en als een met begrip> oor- deel, geheugen en wil begaafd wezen,
5. Welke zijn *n "*e eerfte betrekking komt in aanmerking,
de onderwerpen ^e vorming van het werktuig zelve, zamengeltêld die men wegens uic bewegingswerktuigen, én die van de hetzelve het werktuige-bewegende krachten: welke, zoo als de fpieren, lyke moet op- de hefboomen doen werken; of als de zenuwen, merken? gevoel en leven mededeelen; welke een en ander de beste evenredigheid tot de grootfte uitwerking
vereifchen; terwijl de ongeftoorde voortduring hier- van door de natuurkundige vorming bevorderd moet worden. C. Waartoe is In het andere opzigt, is de kennis der geest-
de kennis der vermogens en neigingen van het dier, daarom nood- geestvermo- zakelijk, wijl zulks het eenigfte middel is, om jens noodig? «ene betrekking tusfchen den wil des ruiters en de volbrenging van denzelren door het paard daar te ftellen. ' EER- |
||||
3
|
||||||||
EERSTE JFDEELING.
|
||||||||
CF. ONTLEED- EN NATUURKUNDE
DÉS PAARDS. |
||||||||
7- Welken \js inwendige paardenkennis, ontleend uit de ont-
| dienst verleent lee(j_ en natuurkunde, kan te regt als onmisbaar I imvem"ge befchouwd worden om de uitwendige te bevatten, Uwardenkenms? ^u men a][een joor naar een begrip van het werk- tuigelijk zamenftel des paards, en van de dierlijke
huishouding kan verkrijgen, zich in ftaat gefteld < zien de ftaat van deszelfs gezondheid te beoor- deelen, en juiste regels tot derzelver bewaring vast
te ftellen, en wanneer zij geftoord mogte zijn, de meest gepaste middelen ter genezing te kiezen en aan te wenden; terwijl uit dien hoofde een kort overzigt harer' belangrijkfte onderwerpen, de uitwendige paardenkennis dient voor af te gaan , en zij tot eenen zekeren trap met haar verbonden te worden. 8. Welke ver- ^e beide wetenfehappen der ontleed- en natuur-
!deeling kan kunde, welke haar zamenftellen, worden in alge*
men in de in-meene en bijzondere verdeeld. Iwendige paar- De al gemeen e on tl eedkunde is die welke idenkemiis ma- ,je 0ntleedkundige aanwijzing bevat der ftelfels welke het ligchaam uitmaken: b. v. der beende- ren, ïpieren, zenuwen, vaten enz., terwijl de bijzondere zich met de befchrijving van ieder van deszelfs deelen bezig houdt. De natuurkunde, welke de vorming, het on»
A 2 der- |
||||||||
4 DE ONTLEED- EN NATUURKUNDE
derhoud en de verrigti igen des dierlijken ligchaams
ten onderwerp heeft, is voor eene diergelijke on- derfcheiding vatbaar, naar mate men het oog op de dierlijke huishouding in het algemeen, of op de vorming en werking van bijzondere ftelfels ves- tigt. Het is tot deze algemeene befchouwing dat wij
ons thans bepalen zullen, alvorens to: de bijzon- dere over te gaan, welke gevoegelijker bij het befchrijven der afzonderlijke deelen in de uitwen- dige paardenkennis eene plaats aangewezen kan worden. 9. Welk is de Tot kennis van het ligchaam is het noodig te § 1.
zamenftellitig weten, dat hetzelve uit vaste, zoo harde als van bet dicrlü- zachtere deelen en vloeiftoffen zamengefteld is, ke ligchaam ? welke in de eerfte bevat en opgefloten zijn. De
eerfte zijn de beenderen, banden, huiden, {pie- ren enz., terwijl de laatfte uit het bloed, de melk en meer andere, geheel of half vloeibare deelen beftaan. 10. welk ge- Aangezien ligchaamskracht en gezondheid vol-
Veelte verdient ftrekt in evenredigheid ftaan met de volmaaktheid het eerfte in van de zamenftelling der vaste ligchaamsdeelen , aanmerking te en zonder deze derzelve volkomenfte evenredig- komen? heid weinig te ftade komt, zoo dient' onder de algemeene vereischten deze het eerfte in aanrner-
. ii. Wat is de killS Senomen te worden. grondftof van De grondftof van alle vaste ligchaamsdeelen,
het dierlpe het mogen beenderen, banden , fpieren enz., zijn, ligchaam, en js de v e z e l f to f, welke alleen in vastheid en vorm welke zjjn der- YerfcnMt, doch wier vastheid den grootften invloed zelververeisch- op de werktuigelijke fterkte heeft. ten? . Dié- |
||||
DES PAARD S. ƒ. Afd» , . 5
|
|||||
12. welke zijn Djefen met een vast vezelgeftel, zijn veel fter-
de kenmerken ^.^ moediger, beter tegen vermoeijenisfen beftand,
|
|||||
[van voortreffe- gezonijer en aan m;nder ziekten onderhevig dan
andere van een flapper vezelgeftel, offchoon van
eene grootere en zwaardere geftalte.
Men ontdekt deze eigenfchappen door de dun«
te en vastheid der beenderen, de fterkte en zigt- t
baarheid der fpieren, welke een hard vleesch en
weinig vet aanbieden. De beenen zijn droog, ma- ger en met weinig haar bedekt. De hoeven vast en glansrijk. De manen en ftaartharen fijn en zacht, gelijk ook die der huidkort,fijnen glinfterende zijn. 1 13. Bö welke Deze kenmerken worden bij de edele oosterfche
■paarden wor- rasfen aangetroffen, zoo als bij de arabifche, per- ïden deze aan- ziaanfche, tartaarfche, barbarijfche enz. en de getroffen? van deze afftammende fpaanfche, engelfche, enz. tegen welke de andere zoo zeer in deugd moeten
onderdoen.
114. Hoe worden De onderfcheidene deelen welke het dierlijke
de ftelfels des ligchaam zamenftellen, worden volgens derzelver dierlijken lig- verfchillende foorten in ftelfels onderfcheiden, zoo .cbaams onder- a!s in dat der beenderen, welke de hefboomen en 1 eiden? fteunfels van het werktuigelijke uitmaken ; der ban- den welke hen te zamen voegen, der fpieren wel- ke hen doen werken, der bloed- en watervaten die hen voeden, der zenuwen die hun gevoel mede- deelen, en der ingewanden welke tot in ftand hou- ding van het ligchaam noodig zijn. Dezelve vormen gezamenlijk de werktuigen wel-
ke het dier tot beweging en beftaan behoeft, en welke men dus in bewegings- en levenswerktuigen zoude kunnen onderfcheiden. A 3 . I. De
|
|||||
<? DE BEWEGtNCSWERKTUIGEK.
I. De bewegings-werk tuig en.
|
||||||
15.Waaruit be. i>e bewegingswerktuigen beftaan:. aitdebeen-
ftaan de bewe- deren welke met de hun te zamen voegende ban^ gingswerktui- deHj <je eigenlijke werk tuigen vormen, ter- gen wijl de f pi er en de krachten zijn welke hen doen bewegen.
a) De bsenderen,
16. Hoedanig De beenderen komen in eene tweevoudige be- § s.
moet men de trekking in de paardeukennis in aanmerking, na- beenderen be- meiijk werktuigkundig, of zij de voordee- fchouwen? Ugfte vorming, geftalte, evenredigheid en oader- linge verbinding bezitten, om op de meest volko- mene wijze te kunnen werken, en geneeskunT dig, wegens de gebreken waaraan zij onderhevig kunnen zijn. i7.Watiswerk- In net eerfte opzigt is bijzonder opmerkings-»
tuigkundig we- waardig, hoedanig dezelve door de gewrichten te gens hen aan-zamen gevoegd zijn: zoo om niets tegenftrijdigs temaken. in de bewegingen te vergen, als om te onderzoe-, ken, of zulks volgens de werktuigkundige regels * op de voordeeligfte wijze plaats heeft. Hiertoe is noodig te weten, dat de uiteinden
flechts twee pan-gewrichten bezitten, welke de beweging in alle rigtingen vergunnen, namelijk dat van den fchouder en der heup, terwijl de overige "hengfelwijze zijn, welke flechts eene beweging vóór- en achterwaarts toelaten. Voorts hebbe men op te merken de rtelling die
deze beenderen bezitten, de hoeken die zij on- der- . |
||||||
DE BEENDEREN, I. Afd. ?
|
|||||
derling vormen, en hunne afwijkingen van de even-
redigheid, b.v een te kort of te lang voorarm- en dijbeen, een te kort voorarm-, te lang ofte kort kootbeen, enz. S.Wat leertde Geneeskundig is het noodig dat men met de on-
geneeskundige derfcheidene ziekten bekend zij,' welke hunnen ibefchouwing. ze£ej jn ^e beenderen hebben, zoo als de been- fpat,de overbeenen, de overhoeven enz., welke
uitgroeijingen derzelve zijn.
19. Hoedanig Daar de beenderen ten grondrfag van alle lig-
worden de chaamsdeeleh verftrekken, is de nadere kennis der • beenderen ver- benamingen, verdeeling en verëeniging van devoor- deeld? naamfte derzelve, boven al de andere ligchaams-
deelen belangrijk. ,
De beenderen worden op eene tweeledige wijze
verdeeld,rijdkunstig en on tl eëdkundig; In het eerfte opzigt heeft de verdeeling plaats / welke men in de uitwendige paardenkennis volgt: name- lijk in de beenderen welke tot het voorgeft el, het , lij f en het achtergeftel behooren, terwijl men, ontleedkundig, de onderfcheiding in romp en de ledemate-n maakt. 20. waardoor Tot verkrijging van de vereischte kennis der been-
verwerft men deren, dient de befc.houwing van het geraamte hunne kennis? des paards, welke men in twee foorten onderfcheidt, te weten: in het natuurlijke, waarin de beende-
ren door derzelver banden te zamengevoegd zijn, en in het kunftige, waarin deze verëeniging, door middel van koper- of ijzerdraad bewerkftelligd is. ai. Hoedanig j)e ontleedkundige verdeeling der beenderen, wordendezelve d0et ons aan de romp de volgende hoofddeelen A 4 on-
|
|||||
8 DE BEWEGINGS WERKTUIGEN.
ontleedkundig tmderfcheiden. i het hoofd. 2 de zuil der wei>
verdeeld? vels. 3 de b o rs t h o 11 e. 4 het b e k k e n. 22. Waaruit be- Het hoofd of b eltk e n e e 1 door een aantal PI. III, a. b. c,
ftaat het hoofd? beenderen gevormd, bevat in deszelfs holligheden . de voornaamfte zintuigen, en is in het nekgewricht
door twee knokkels met de eerfte der halswervels vereenigd.
° . .. , 1
23. Wat bevat Dewervelzuilófruggegraad,die zich de
de zuil der wer-geheele lengte des paards, van de nek tot aan het vels? uiteinde des ftaafts uitftrekt, beftaat uit: 1) zeven —— d. halswervels, 2) 18 rugweryels, welke met —• n.
het gelijke getal ribben vereenigd en van regtflan- dige uitfteekfels voorzien' zijn, waarvan de negen voorite de fchoft uitmaken; voorts uit: 3} zes len-___D#
den wervels. 4) het zoogenaamde heilig-___R-
been, waarmede het bekken verbonden is, en___s.
5) eindelijk uit 17 of 18 ftaartwervels.
Al deze wervels, uitgenomen de onderfte des
ftaarts, zijn in hunne lengte doorboord en vormen een kanaal, waarin het uit het achterhoofd voort- komende rugmerg bevat is, van waar zich de ze- nuwen door het geheele ligchaam verfpreiden.. Zij zijn alle voor eenen meerderen of minderen
trap van beweging vatbaar, die echter alleen door de zamenvoeging van hunne gezamenlijke beweeg- baarheid aanmerkelijk wordt, 24. Wat vormt De borstholte welke de werktuigen dèr adem-
de borstholte? haling en omloop des bloeds, zoo als ook ge- deeltelijk die der fpijsvertering bevat, wordt ge- vormd door de ribben en het borstbeen. 25. Wat onder- De ribben ten getale van achttien, boven beweeg- — p.
'y , baar,
|
|||
DE B E E N D E R E^ï. ./. Afd. - j 0$.
I'.cheiding heeft baar aan <j, rjgwervels bevestigd, worden in 9
pet de nbben ware en 9 valfche onderfcheiden, van welke de F ' eerstgenoemde onder met het borstbeen verbon- W»III.«j. den zijn, terwijl bij de valfche dit flechts door
eene kraakbeen onderling plaats heeft. ... ■«. 26.Wawuitbe- Het bekken dat zich in eene fchuinfche rig-
ftaat het bek- . , . n , , , ... , n ,
ting naar achter uitftrekt en het heiligbeen tusfchen ■(
I ken ? zich influit, beftaat uit de heup-, fchaam-en----- t.u.v.
zitbeenderen; De aan hetzelve aanwezige ge-
wrichtholte: de heupkom,dient om de knop van het dijbeen te bevatten. [27. Hoe onder- De 1 e d e m a t e n tot bewegings-werktuigen van
fcheidt men de het ligchaam beftemd, worden in de voorfte en ledematen ? achterfte onderfcheiden, 28.Waaruitbe- Van deze beftaan de voorbeenen uit het
(laan de voor- fchouderblad, boven beweegbaar met banden___E>
beenen,enhoe aan je uitfteekfels der fchoftwervels bevestigd,
is iet fchouder- zoodanig dat het voor eene kringvormige beweging gevonnd? jangS ^g r;bben vatbaar is, terwijl deszelfs onder- fte gedeelte, eene gewrichtholte, het fchouder- bladshol genaamd, bezit, beftemd om het op- perarmbeen te ontvangen, en even als de heup- kom eene pangeleding daar te ftellen. 29. Wat is het i-jet opperarmbeen vereenigt zich met het------F«
opperarmbeen? voorarm been in eene hengfelwijze geleding,------G<
welk laatfte voor eene buiging voorwaarts vatbaar,
uit het ellebeen en fpaakbeen is zaamge- fteld. 30. Waardoor De onderzijde van het voorarmbeen vormt met N
wordt de knie de zes in twee rijen geplaatste knieb eender en "~~" H* gevormd? en de bovenzijde van de pijp, het kniegewricht, A 5 aan
|
|||
to DE BE WEGING S WERKT UI GEN.
|
|||||
aan welks achterzijde men hethaakbeen onder- pi.ni. o. x.
fcheidt. 31. Wat noemt De pijp aan welks achterzijde zich de twee
men de püp» priem vormige beenderen bevinden, is in eene het koot- e" hengfelwijze geleding naar achteren beweegbaar, in kroonbeen. wdke rtrekking ook fcQ m het kootbeen in-----B. het kogelgewricht, en van het kroonbeen plaats----l.
heeft.
32 Wat beende-- Aan de achterzijde van het kootbeen bevinden ren zün nog in ^h de be}de zaadbeenderen, terwijl de voet----j. het kootae- . , 1 , r, , . ,
a uit het h o e f b e e n en k 1 e e n e v o e t b e e n za-----m.
wricht en in _ , , .
mengefteld is.
oen voet? 33Welkebcen- De achterbeenen beftaan uit het fchuins
deren vormen naar voren geplaatfce dijbeen, dat boven in de___x.
de achteitee- henpkom in alle rigtingen beweegbaar is, doch
nen? onder met hetfcheenbeeneenhengfelgewrichtvormt, op het welke de knie- of fmeerfchijf zich___Y.
beweegt.
Het fcheenbeen, aan welks buitenzijde zich___z,
het kuitbeen bevindt, maakt eenen aanmerke-----&
lijken hoek achterwaarts met het dijbeen, terwijl
»an deszelfs benedenzijde, het waaigewricht----m.
uit 7 beenderen beftaande, gelegen is, waarvan het
rol- en hakbeen de voornaamfte zijn; de ver- binding met de achterpijp maakt die voorwaarts beweegbaar, even als de koot» kroon- en voet beenderen, volkomen met die der voor- beenen overeenftemmen. 34.Hoedanig is De r ij d k u n s t i g e verdeeling der beenderen,
de rijdkunstige beftaat daarin: dat men het voorgeftei doet verdceling der beftaan uit bet hoofd, de 7 halswervels en d$ voor-
|
|||||
DÊ BANDEN. 1. Aft. , II
-beenderen? voorbeenen; het lijf bevat de 18 rug- en de 6
lendenwervels, de ribben en het borstbeen; ter- wijl het ach t erg e f tel uit het heiligbeen, de itaartwervels, het bekken en de achterbeenen be- ftaat. b. De banden.
ig5. Wat is het De beenderen worden doof banden te zamen § i.
|iut der banden? gevoegd en voor beweging vatbaar gemaakt, zoo
deswegens, als daarom verdienen zij eene nadere kennis., wijl hunne verrekkingen en ontwrich- tingen de gewoonlijkfte toevallen bij de paarden te weeg kunnen brengen. *£ Welke zyn Onder dezelve behooren de halswervel- of nek-
re V00lnaara" band, en die welke de gewrichten omvatten en
helpen vormen, bijzonder in aanmerking genomen te worden. ■,'
c. De fpieren,
Ij^. welk is de De fpieren welke als krachten aan de hef boo- § 3.
Izamenftelling men der beenderen werken, beftaan uit vleesch- Ider fpieren? en peesachtige gedeelten, met welke laatfte zij aan de beenderen bevestigd zijn.
138. welke by- Eene hunner merkwaardigfte eigenfehappen is de 1 zondere eigen- prikkelbaarheid en de verfchijnfelen die daardoor. fchap bezitten te weeg worcjen gebragt. zp Welke ver- Hunne vereischten die men behoort te onder-
eischten wor- zoeken > beftaan daarin, dat zij op de voor- den van hen deeligfte wijze gevormd en geplaatst zijn; %evoiderd? net eerfte hangt af van den aard hunner za-. |
||||||
men-
|
||||||
13 UE BE.WEGIN.G S WERKTUIGEN.
Bienftellende vezels, even gelijk eene zijden koord
bij mindere dikte eene wollen in fterkte verre overtreft; het andere doet zulks van hunne voordeelige plaatfing en welgeëvenredigde dikte of fterkte. Hunne kennis is noodig, eensdeels om de kracht te beoordeelen welke zij tot bewe- ging van eenig deel aankondigen: ten andere om wanneer aan hetzelve eene heelkunftige bewer- king vereischt wordt, men dit niet onherftelbaar doe verftijven, door het atfnijden eener tot be- weging volftrekt noodzakelijke pees. d. De zenuwen,
4oWaartoe die- De zenuwen welke hun vereenigingspunt in § 4»
nen de zenu- de herfenen hebben, en zich zoo van daar als uit wen? het [rugmerg, gelijk takken door het geheele lig- chaam verfpreiden, aan hetwelke zij leven en ge-
voed verleenen; deelen de indrukken aan de zin- tuigen mede, terwijl hare verlamming fteeds de fchromelijkfte gevolgen voortbrengt. >
e. D e vaten, 41.Hoe worden Tot bevatting der vochten, welke gelijk in tak- § 5-
de vaten onder- ken verdeelde ftroomen, zich door het geheele lig* fclieiden? chaam verfpreiden en hetzelve voedfel mededee- len, is het met ontelbare vaten doorfneden, wel- ke verfchillende vloeiftoffen bevatten, en volgens deze voornamelijk in bloed- en watervaten onder- fcheiden worden. 42Hoeverdeeld De bloedvaten beftaan in f 1 agaderen, wel- § 6-
men de bloed- ke het bloed uit het. hart door het ligchaam ver- vaten ? fprei- |
||||
1
DE VATEN. I. A}d. 13
Spreiden, en in bloedvaten die het naar het-
zelve terugvoeren. -43. Wat nut Beide zijn even belangrijk te kennen, daar de •leeftdekenms nagaderen den ftaat van gezondheid doen ont- eer flagaderen? waren uit de klopping van het hart, en uit den aard en het getal der polsflagen, welke in gezond- heid flechts van 35 tot 45 in de minuut, bij ou- dere minder, bij jongere meer, mogen bedra- Jgen; en die men, het zij aan de boeg- of wel aan de flaap- of kaakbeenflagader onderzoekt, welke laatfte uitwendig het meeste merkbaar zijn. 14. Welke die Niet minder gevvigtig is het met de bloeda-
Ser bloedade-deren bekend te zijn, die zich langs de opper» rcn'? vlakte des ligchaams verfpreiden; zoo wegens de
aderlatingen die men in ontftekingsziekten aan de-
zelve heeft te verrigten, en die gewoonlijk aan de halsbloedader vier vingerbreed onder derzelver verdeeiing bij de kaak, en aan de boegader ge- fchiedt; terwijl aderlaatfistels en uitzettingen of zoo- genaamde aderfpatten onder de gebreken eene plaats vinden. 15. Wat zijn de De voornaamfte uitwendig zigtbare bloedaderen
roornaamfte zijn: dehalsbloedaders, de boe'gaders aan de vóór- tigtbare bloed- de fpataders aan de binnenzijde der achterbeenen, ïderen? en de fpooraders ter zijde van het lijf. \6. Wat zijn de Een bijzonder en algemeen ftelfel wordt door
watervaten ? de w a t e r- z u i-g- of opflorpende vaten gevormd, welke van plaats tot plaats door klie- ren afgebroken, deswegens opmerkenswaardig zijn, wijl zij vele ziekten ten kenmerk en zetel die- nen; zoo als de opzwelling der onderkaak- en < tongklieren in den droes.en kwaden droes, die der
|
||||
f
|
|||||||||||
14 DE LEVENS WE R KT UiGEN.
der oorklieren in de keelontfteking, en benevens
vele takken der watervaten, in den worm. f. De huiden, bekleedfelen en vliezen.
47. Wat zyn de Niet alleen wordt het geheele ligchaam uitwen- *
bekleedfelen? ^jg me-t de huid en de haarendie dezeive bedekken, bekleedt, die door hare ontelbare zweetgaten als
werktuig der uitwafeming ten uiterfte onzen aan- dacht waardig is, maar inwendig zijn alle de aan- wezige holligheden met vliezen bekleed, welke daarom belangrijk zijn te kennen, wijl zij veel- vuldige ziekten ten zetel kunnen dienen, en hun aanwezen verkondigen. 48. Welke zijn Bijzonder aanmerkenswaardig zijn diegene wel-
bet belangrijk- ke ons in het gezigt vallen, zoo als, de inwen- fte? dige bekleedfelen des .monds en het flijmvlies der neus, hetwelke onbedriegelijke ziektekentee-
kenen in verkoudheid, droes enz. oplevert. In het inwendige des ligchaams wordt de bin-
nenzijde der herfenpan door het harfenvlies bedekt, terwijl het borstvlies de holligheid der bont, en het buik vlies die des buiks be- kleedt. II. De levenswerktuigeri.
|
|||||||||||
Zoodanig worden de door de onderfcheidene
49. Wat noemt ' ■ ftelfels gevormde deelen genoemd , welke tot ïn-
|
|||||||||||
mcn levens-
tverktuigen ? |
|||||||||||
ftandhouding van het dierlijke ligchaam worden
vereischt, of tot mededeeling der uitwendige ge- waarwordingen dienen. Tot
|
|||||||||||
DE ZINTUIGEN, ƒ. Afd.
|
|||||||||||||||
*5
|
|||||||||||||||
Tot de eerfte behooren de werktuigen der adem*
haling en Van den omloop des bloeds, die van de fpijsvertering en voeding des ligchaams, ter- wijl men tot de laatfte de zintuige'n kan rekenen. De werktuigen der ademhaling zijn de lucht- § i<5.
pijp, de longen en het middenrif. Die van den omloop des bloeds, zijn het § 14.
hart met de daarmede in gemeenfchap ftaande (lag- en bloedaderen. De werktuigen der fpijsvertering beftaan § 17.
uit den flokdarm , den maag, de darmen, de lever» de nieren en de blaas. De kennis dezer werktuigen welke in de hol-
ligheden des ligchaams befloten en daarom onder den naam van ingewanden bekend zijn, is des- wegens belangrijk, wijl zij aan verfcheidene on- gefteldheden onderhevig zijn, en hunnen toe- ftand den grootften invloed op de volkomenheid des paards heeft. De toevallen welke de werktuigen der ademha-
ling treffen kunnen, zijn ontftekingen der keel, van het borstvlies en der long, verfchillende trap- pen van kortademigheid en longtering. Dje der fpijsvertering zijn aan ontftekingen onderhevig, waaruit verfchillende andere kwalen kunnen ont- fpruiten, zoo wel als uit verzwakking dezer dee- len. |
|||||||||||||||
50. Welke zijn
;<3ie der adem- [haling ? ki. Welke be- lioorcn tot den omloop des bloeds ? Ja. Welke zün .tot de fpijsver- lering noodig? Bi- Waarom is jiunne kennis kereischt ? |
|||||||||||||||
III. D e z in tu igen.
|
|||||||||||||||
54. Waartoe ^an de volmaaktheid der zintuigen hangt die des § 21.
*em hunne dierlijken ligchaams af, wijl anders de uitwendi- |
|||||||||||||||
kennis ?
|
|||||||||||||||
ge-
|
|||||||||||||||
1^ DR LEVENSWERK TUIGEN.
|
||||||
ge indrukken flechts onvolkomen medegedeeld wor-
den ; daar nu het gezigt en het gevoel de belangd rijkfte en uitgebreidfte werkkring bezitten, verdie- nen deze bovenal de naauwkeurigfte opmerking, wijl riiet alleen de verlamming of uitdooving van het gevoel, als de fchadelijkfte toevallen die hen tref- fen kunnen, zijn aan te merken, aangezien uit de- zelve blindheid en bewegingloosheid voortvloeijen, maar wijl ongevoeligheid in die deelen waarop de ruiter de gemeenfchap tusfchen zijnen wil en het begrip des paards moet vestigen, zoo als deszelfs mond en zijden, zoo wel deszelfs afrigting als gebruik zeer in den weg ftaan. |
||||||
M9»^§&jtt»«SBai
|
||||||
. '7
T7FEEDE AFDEELING. J3E UITWENDIGE P A A R D E NKE N N I S»
■--------.«Espwsfrmt
[55. Welke In de uitwendige paardenkennis, wier hoofdori-
oofdonder- derwerp is, eene doelmatige keuze des paards Jerpen bevat te doen, tot de beftemming waartoe men het wil ! uitwendige bezigen, moet men hetzelve in onderfcheidene ardenkennis? betrekkingen en uit verfchillende oogpunten be- fchouwen; als: i) in de vorming van deszelfs on- derfcheidene ligchaamsdeelen; 2) in hunne weder- kerige evenredigheden, uiterlijke geftalte en kleu- ren; 3) in deszelfs gezondheids- vereisen ten; 4) geestvermogen en karakter; 5) gangen en bewe- ging'; 6) ouderdom; 7) rasfen en beftemming; 8) levenswijze; 9) gezondheidsbewaring; 10) be- handeling in ziekte; 11) in den handel en de op- lettendheden die men daarbij heeft waar te nemen. » EERSTE HOOFDDEEL.
DE KENNIS DER UITWENDIG^
LIGCHAAMSDEELEN. J<S Hoe worden De befchouwing van het beredene paard heeft
Ie uitwendige aanleiding gegeven tot de verdeeling van deszelfs figchaamsdee- uitwendige ligchaamsdeelen in: i_) het voorge- len verdeeld ? f tel of de voorhand; 2) het lijf; en 3) in het ach terg e ft el of de achterhand. B ., I. Het
|
|||||
I
|
|||||
lê DE LIGCHAAMSDEELEN.
J. HET FOORGESTEL.
|
||||||||||||
57. Waaruit De deelen van het voorgeftel zijn: 1) het § '
beftaat het hoofd; 2) de hals; 3) de fchoft; 4) de
voorgeftel? borst; en 5) de voorbeenen. |
||||||||||||
Het hoofd.
|
||||||||||||
158 Hoe wordt Het H ° 9 F D worc't 'm het algemeen*VerdéeId , pi. 1. a
het hoofd en O de herfènpan; 2) de bovenkaak; en 3) de— III. a.b. verdeeld? önderkaak. § 34> Hoe ver Hetzelve wordt door onderfqheidene beenderen
ftrekt het zich gevormd, en ftrekt zich van de punt van de neus uit? tot den nek uit, 60. Welke ztfn Men verlangt dat hetzelve fleehts van middelma- . 35 . 37.
deszelfs alge- tige groot», ligt, weinig vlezig en wel geplaatst meene ver- is,eenen fchoonen vorm bezit, en dus regt of wei- eischten? nig gebogen zij; diensvolgens moet het even min < lomp en zwaar zijn, als tot die wanftallige
hoofden behooren, welke men den naam van os- fen- varkens- en oude vrouwenhoofden geeft. |
||||||||||||
61.Welke zijn Men onderfcheidt aan het hoofd: 1) de maan-
de bijzondere top; 2) de ooren; 3) het voorhoofd; 4) deelen des deflapen;5)deoogkuilen;6)de oogen; ïoofds? 7) de wangen; 8) de neus; 9) de neusga- ten; 10) de lippen; 11) de mond met des-
zelfs inwendige deelen; is) de kaken; 13) de kin
|
||||||||||||
- 37»
|
||||||||||||
HET HOOFD. II. Afd. 19
kin; 14) de baard; 15) de fchaar; 16) het
nekgewrich t. ■2. Waaruit De maan top gevormd door een gedeelte der
bcftaat Je 0p het voorhoofd afhangende manenharen, welke PI. I. 1. maan top? f5jn } even min te dun als te dik moeten zijn, ver- § 38. leent befcherming tegen de zonneftralen en het weder; en dient om het paard bij het optoomen vast te houden. I. Waaruit De ooren5 inwendig gevormd door de holte
Éftaan de o o- der fl aapbeen deren, welke de gehoorwerk- pi. 1. a.' ren? tuigen bevat, beftaan uitwendig uk een'halfmaans-§ 39. wijs kraakbeen, in de gedaante van eenen halven
kegel, welke met eene dunne huid bekleed en inwendig met lange haren bezet is. Welke zijn ^ moeten aan het hoofd geè'venredigd, wel
. mnevcreisch- geplaatst., dun, fpits, beweegbaar en ftout . 4<3> ten? zijn.
|
||||||||||||
|<>5. Wette Men acht diegene wanftallig, welke te klein,
|
||||||||||||
■inne gebre- te lang, breed en afhangende zijn, ook mogen
|
41.
|
|||||||||||
'? zij even min wegens grootte afgefneden, als af-
hangende, opgezet zijn geworden, het welke men
door kale randen en likteekens tusfehen hen ont- waren kan. - 1 Welke toe- De gebreken die hen overkomen, zijn inwen- |
||||||||||||
- 41»
|
||||||||||||
llen zijn zij dige gezwellen en fistels aan den onderkant.
iderworpen ?
.. Bijzonder belangrijk is de waarneming hunner . »t
lunne bewe- beweging, daar zij tot de zekerfte tolken der
ging aan ? hartstogten en gemoeds aandoeningen van het paard
verftrekken.
B 3 Het
|
||||||||||||
20 DELIGCHAAMSDEELEN.
68.Waaruitbe- Het voorhoofd tusfchen de ooren onder den PI. I. 3.
ftaat en wat maamop tot aan de 00gen z}cn uitftrekkende, , e vel" wordt door de voorhoof ds-en zijdebeende-
eischten van , ren gevormd,
net voor- hoofd? Het moet droog, flaauw gebogen of vlak, even § 44» jmin te breed, te (mal; ingebogen als achterover hellende zijn; in welke beide laatfte gevallen, de ondervinding weinig geestvermogens en aanleg tot ftillen kolder doet vermoeden. <Jo. Wat zijn De fiapen gevormd door de fla apbeende- PI- U i°-
de f la-pen? ren, bevinden zich boven de oogen achter de § 45» oogkuilen, en aan dezelve heeft de f 1 aap- flag- ader hare plaats, aan welke men de pols waar- neemt. 70.Wat is we- De. oogkuilen, zijn alleen opmerkenswaardig PI. I 9.
gens de 00 g-wanneer z;j ingevallen tegen de fchoonheid ftrij-§ 4°". kuilen aan jei)j hetwelke bedrog door opblazen poogt te ver- te merken? bergen> 71.Hoe onder- De oogen zijn te onderfcheiden; in de dee-PI. I.
fcheidt men de len welke dezelve omvatten, en in den oogbol § 47» oogen? zelve. 72. Welke zyu De om vat t e nde deelen zijn: 1) de* wenk- PI. II.
de omvattende braauwen; 2) de oogleden; 3) de oogharen; 4) deelen? de ooghoeken; 5) het blikvlies; 6) het traanklier- tje en de traanheuvel. . ,,,
73. Wat ver De wenkbraau wen, gevormd door de been- pj. n. t.
eischen de achtige randen der oogholte of van het oograd, moe- § 48. wenkbraau- ten flechts flaauw verheven zijn; hunne grijsheid wen? verftrekt bij donkere paarden tot teeken van ou- derdom, dat door verwen verborgen wordt.
De
|
||||
lf E T HOOFD. II. Afd. 2|
|74.Wat zijn de jje 00gleden, wier binnenzijde met hetza-pi. n.
jvereiscliten dermenvoegencje-ofbindvlies bekleed is, wei- § 51.
Joogleden? j^ j,en 00k met jen oogbol verëenigt, moeten - 49.
goed fluiten, het bovenfte moet wel opgetrok- ken zijn, en geene krampachtige beweging bezit- ten; het onderde m'et flap afhrgei, zoo als bij oude paarden plaats heeft, noci dpor befcliadi- ging of verftoppingen der traanftippen, oorzaak , zijn dat het oog traant; even min moeten zij eeni- '. gen blijk van ontfteking of zwelling vertoonen.
75. Hoe moe- De ooghar en moeten beweegbaar zijn, en PI- «• *>
ten de o o»-niet door omkrullen aanleiding tot oogontfteking § 5°- h a r e n zijn ? geven.
76. Wat ziju. De verëeniging der beide oogleden vormt de pi, n. h. g.
|
||||||||
e ooghoe-ooghoeken, waarvan de kleine aan de zijde § 53."
en? der (lapen, en de groote aan die van den neus gelegen is.
77. Wat be- In den grooten ooghoek bevindt zich den traan- P]t n. 1,
|
||||||||
vindt zich in heuvel, en door het bovenfte ooglid verborgen § 53>
.dezelve? het zoogenaamde blik vlies, dat weinig zigt- baar moet wezen, en den dieren tot befcherming
van den oogbol verftrekt.
78 Welke zijn De oogbol is zamengefteld uit vier voorna-_ ^ tfo<
de voornaam-me vliezen> namelijk het hoorn- het vaat- Idee 1 e n van r ij k* het regenboog- en netvlies, bene- den oogbol? vens uit drie vochten, te weten: het wa- terachtige- het kris tallijne en het glas- ' 6*'66' ach tig e vocht. 79. Waartoe Deze vliezen maken de zamenftelling van den
' «tienendezelve? oogbol uit, welken de vochten niet alleen uitfpan-
nen en deszelfs gedaante geven, maar door hunne
B 4 ver-
|
||||||||
fi2 DE LIGCHA-AMSDEELBN.
|
||||||
verfchillende zelfftandigheden die gezigtkundige
verfchijnfelen voortbrengen, waardoor de uitwen- ' dige voorwerpen aan de inwendige zinnen worden medegedeeld. 80. Hoedanig is De oogbol in het oograd geplaatst en door PI. II.
de vorming en zeven fpieren beweegbaar, wordt door twee za- § 55-
zamenftelling 1 mengevoegde deelen of fnijftukken van kogels van " 58.
yan den oog- verfchillende grootte, gevormd; het grootfte, . 60.
waarvan flechts een gedeelte zigtbaar is, hetwel- ke het wit van het oog uitmaakt, beftaat uit - 5p, het o n d 6 o r f c h ij n e rid e of harde oogvlies, , en het kleinfte of zigtbare voorfte gedeelte van het oog, uit het doorfchijnende hoorn-"5?*
vlies. 81. Welke Achter hetzelve bevindt zich op zekeren af- W- !!•
vliezenver-ftand het reg enb oog vl i es, hetwelke in des- § 6o>
toonen zich zelfs midden eene langwerpig ronde [opening be-" °u
voorts aan ons? zit, die voor vergrooting en zamentrekking vat-"5''*
baar, de oogappel wordt genaamd, en tot het
doorlaten der lichtftralen gefchikt is; aan deszelfs
bovenzijde bevinden zich drie zwarte vlekjes, '>
welke den naam van druifkorrels dragen,
i 82. Welke be- De binnenzijde des oogbols , gevormd door het pj. n. je
vinden zich harde oogvlies, wordt bekleed door het zwarte § 60. binnen het oog? v a a t r ij k e vlies, over hetwelke het n e t vl i e s - 63. aan de achterzijde uitgebreid is, waarop de bui- ten voorwerpen afgebeeld worden, en door de aan de achterzijde van den oogbol aanwezige g e- zigtszenuw, waaruit het netvlies ont- fpruit, zich aan de inwendige zinnen, voorftel- len. |
||||||
De
|
||||||
HET HOOFD. IT. Afd. S3
83 Hoedanig De ruimte tusfchen het doorCchijnende hoorn- . :
zijnde voch- en het regenboogvlies, wordt de voorfte oog» ten geplaatst? kamer genaamd; terwijl die van de zwarte ach- terzijde van het regenboogvlies, (het druifvlies genaamd}'tot aan het kristallijne vocht, de ach- terfte oogkamer vormt; welke beide kamers met het waterachtige vocht opgevuld zijn. § gg. Achter en tegenover den oogappel, bevindt zich
* 65.
het dikkere, echter zeerdoorfchijnende,in een vlies bevatte kristallijne vocht; rerwijl de achter- ' 64-
holte des oogs door het glasachtige vocht
vervuld wordt.
84. AVelkeaf- Verfchilletide afwijkingen kunnen in de gewone . g0,
ijltingen kleur van het regenboogvlies plaats grijpen, zon- heeft fomtijds der eenigen nadeeligen invloed op het gezigt te de kleur van hebben; bezit hetzelve eene ligtbruine kleur,
het regen- zoo noemt men zulks valkoogen; is dat der boog vlies? beide oogen van eene verfchillende: harlekijns; en glasoogen, wanneer dezelve wit en met
eenen donkeren rand omzoomd zijn.
85. Welke zijn jy[en begeert dat de oogen ronds vast,, helder, . ,$t
de vereisch- ievenc]ig, van gelijke grootte, niet uitpuilende, en ten der oogen ? yeejeer grooC jan te k]e[n zjjn. j}e kleine inge-
zonkene of zoogenaamde varkensoogen, ftrij- den niet flechts tegen de fchoonheid, maar be- zitten den aanleg tot oogziekten; terwijl de te bolronde of osienoogen, het paard bijziende en daardoor vaak fchichtig maken. Voorts moet het ho'jrnvlies helder, zonder ,_
• 07.
de minfte vlekken; het waterachtige vocht
ten nicerfle doorfchijnende zijn; en het achter den oogappel geplaatfte kristallijne vocht, eene heldere zwartbiaauwe kleur vertoonen. B 4 De
|
||||
24 BE LIGCHAAMSDEELÏN.
86. Welke zfn De flaauwe kleur van het kristallijne vocht d|idt
de kenteeke- eenen hoogen ouderdom aan, terwijl deszelfs ver- oen van oog- dikking de graauwe ft aar voortbrengt. De gebreken? .verlamming der gezigtszenuw heeft de zwarte ftaar ten gevolge, kenbaar aan de onveranderlij- ke grootte des oogappels, en even als de vori- ge door volftrekce-blindheid gevolgd, die in eenen meer of minderen trap, ook door de witte vlek- ken des hoornvlies te wege wordt gebragt. Som» tijds wordt het waterachtige vocht troebel gevon- den, hetwelke ten kenmerk van ongefteldheid of van eenig ooggebrek verftrekt, en gewoonlijk ookdie periodieke oogontfteking verzelt, welke onder de , benaming van maanoogen bekend is. 87. Wat nut Daar men uit de gefteldheid en den opflag der $ 68.
heeft liet on- oogefi grootendeels het karakter des paards kan derzoek der afleiden , zoo verdient hun onderzoek alzins met oogen ? opmerkzaamheid te gefchieden. 88 Hoe moet Tot het ontdekken van , derzelver gebreken, - 67.
dit gefchieden? plaatfe men het paard met het hoofd gedeeltelijk
in het licht, terwijl het ligchaam zich in het duistere bevindt: ten einde door beurtelings de oogen in den frerken dag en duisternis te bren- gen, over de verwijdering van den oogappel te kunnen oordeelen , welke fnel moet. gefchieden. Even zoo kan men de minfte ondoorfchijnendheid ontwaren, welke in het hoornvlies en waterach- tige vocht plaats heeft, wanneer men zijdelings door het voorde gedeelte van het oog tegen den dag ziet, moetende hetzelve zich alsdan helder als glas vertoonen. 80 Wat maakt De wangen, gevormd door de zijdelingfche pj# I#
de wangen bovenfte vlakte'der b o ven kaak- en j ukbeen-g $-„, uit? deren, moeten vlak en mager zijn. |
||||
HET HOOF D. II. Afd. S5
|
|||||||||
feo.waaruitbe- De neus, welke uit de neusbeenderen, pi, i, 5) <;
fitaatdeneus? het ploegbeen en de fchelpswijze neus-_m,j.
beenderen zamengefteld is, moet mager, fmal, § --o, langzaam vernaauwende, regt of flechts weinig gebogen zijn. - ;,,--., \)i. Wat is bet De neusgaten moeten groot en geopend zijn, pl- *• 8»
vereischte der zoo dat men het flijmvlies kan ontdekken het- § 71- neusgaten? welke hen inwendig bekleedt en eene frisfche ligt- roode kleur bezitten moet; hunne beweging moet onmerkbaar zijn, en zij geen of flechts weinig wa- terachtig vocht dan alleen ontlasten, wanneer het paard eenige bewegingen verrigt. |
|||||||||
Welke tee- Wanneer het paard bij de ademhaling de neus-
|
|||||||||
•r.
|
|||||||||
Kenen van ge- §aten fterlc beweegt, blaast of fnuift, zoo kon-
zondheid en digt zulks ongefteldheid of gebrek der ademhalings- "iekte leveren werktuigen aan, gelijk de ontlasting van een wit czelve op? flijmerig vocht, meestal de verkoudheid en droes verzelt,- is zulks echter geelachtig, groen of met bloed vermengt, het flijmvlies ontdoken, lood- kleurig en met zweren bezet, zoo is er gegrond vermoeden tot het aanwezen van den kwaden droes, welks uitwerping door zamentrekkende in- fpuitingen bedriegelijk opgeftopt kan worden. 9-.Waaruitbe- De bovenkaak, welke door de boven-en
fftaat de b o- tusfc hen kaakbeenderen gevormdt wordt, venkaak. en met de onderkaak de mond uitmaakt, is ons . alleen als een deel des hoofds belangrijk. •Waaruitbe. De mond, rijdkunftig zoo belangrijk te ken- g
.latdemond? nen, beftaat uit in- en uitwendige deelen, waar- van de laatfte uit de 1 i p p e n en de f p I e e t des . „ raonds, de inwendige, uit het gehemelte . gl# B 5 de |
|||||||||
eó DE LIGCHAAMSDEELEN.
de tong, het kanaal, de lagen, het tartd-
vleesch en de tanden, beftaan. o Hoedan;» Van deze moeten de lippen, van welke de § ?g.
moeten de lip- bovenfte bij het paard ten hoogflê beweegbaar is, pen zjjn? dun, wel gefloten en zacht, en dus even min te breed, te dik, vlezig en in hunne zamenvoeging
verëeld, als al te gevoelig zijn.
96. Wat is liet Men verlangt van den uitwendigen mond, ge- - 79-
vereischte des vormd door de verëeniging der lippen, dat hij monds? behoorlijk, niet te veel noch te weinig, gefple- ten is.
97. Wat is bet Het gehemelte móet eene frisfche gezonde pj, y. 1. e,
vereischte van kleur bezitten, en even min afhangen en opge- § 81. hetgehemel-zwollen, als mager zijn, waarvan het eerlte in
te? het eeten hinderlijk is, het laatfte ouderdom aan- kondigt.
98. Welk ver- De tong door het tongbeen onderfteund,
eischte moet nloet niec te dik noch te lang, maar beweegbaar, de tong be-teder en welgeplaatst in het kanaal zijn. Men § 8a'
zitten? lette bij hare befchouwing: of zij ook befcha- digd, doorgefneden of uithangende is, en of er
zich ook uitwasfen onder bevinden.
99. Wat is we-
De plaats welke haar moet bevatten, er» door. s9.
gens de b i n- de binnenzijde der onderkaak gevormd
nenzyde wordt, draagt de naam van het kanaal, men «Ier onder-verlangt dat het hiertoe eene genoegzame ruimte - kaak op te verleent, merken ? 100 Hoe moe- ^et ^oor 'iet tandvleesch bedekte gedeelte der PI. V. 1.
ten de l a g e n onderkaakbeenderen, tusfchen de haaktanden en § 88. gevormd z«n ï de kiezen, waar het gebit plaats vindt, wordt de lagen genaamd: welke mager, fcherp, en on- be-
|
||||
HET HOOFD. II. Afd. %J
befchadigd moeten wezen, daar dikke, vlakke en
vlezige, ongevoelig, en al te verhevene, te aan- doenelijk zijn. ioi. Wat moet Aangezien de gefteldheid der lagen den groot-
men by dezel- ften invloed op het befluur des paards heeft, ve onderzoe- zoo moet men oplettend onderzoeken of zij ook befchadigd, verhard of door beenbederf aangetast
zijn.
102.Wat isliet De kaakbeejideren bevatten de tanden, ten PI. V. i.
getal en de on- getale van twaalf fnij-, vier haak- -en vier-en twin- § 84.
derfcheiding tig maakanden of kiezen, doch waarvan de haak-
der tanden? tanden bij de merrien ontbreken. Bijzonder zijn
de tanden belangrijk wegens de aanwijzing van den ouderdom des paards, welke vooral uit de fny- en haaktanden afgeleid kan worden. 103. Wat heeft ZiJ moeten den meest gefchiktén ouderdom tot
men wegens hen gebruik des paards kenmerken, namelijk dien van op te merken? vÜf £ot zeven jaren, en dus de fnijtanden plat, breed, hol en regtftandig, de haaktanden fpits en gegroefd zijn. Wanneer daarentegen de fnijtanden hunne holligheden, de haaktanden hnnne groeven en fcherpte verloren hebben, de eerfte daarenbo- ven in de onderkaak voorover hellen, driekant, lang en met kalk bezet zijn, zoo kan men eenen hoogen ouderdom vermoeden; regtftandig afge- fletene fnijtanden verraden een kribbe nbij ter, en wanneer deze alle gelijke holligheden bezitten, dat zij zoogenaamde t wij ff elaars of altoos tee- kenende paarden zijn. 104. Welke zijn De gebreken die men aan hen ontmoet, beftaan
hunna gebre- daarin, dat eenige derzelve dubbeld, ongelijk, uitgevallen of bedorven zijn. De .
|
||||
l8 DE LIGCHAAM SDEELEN.
|
|||||
io5.Welke'mis- Het bedrog is ten uiterfte werkzaam om door § 85.
leidingen kun- het uitbreken der zoogenaamde veulentanden een tien wegens den jong paard voor ouder te doen doorgaan, en door ouderdom ge-afvijlen en uitgraven der fnijtanden, een oud jon- fchieden? ger te doen fchijnen. 106.Wat wordt De tanden moeten door het tandvleesch wel. s3,
van het tand- omVat worden, hetwelke eene verlenging van het v 1 e e s c h ver- binnenfte bekleedfel desmonds is, en eene frisfche eischt. met jit geijjjjg i{jeur bezitten moet. 107. Wat is we- De verwijdering der zich aan de kin verè'enigen- j
gensdekaken de onderkaakbeenderen, welke inwendig het ka-_ g en fchaarnaal daarftelt, vormt uitwendig aan hunne boven- opmerkens- zijde door de kaken, de f c haar, te welker"93' waardigï plaats zich onderfcheidene klieren bevinden, welke inden (laat van gezondheid onzigtbaar zijn,,
doch in ziekten, gelijk in verkoudheid en droes, wederzijds, en in den kwaden droes aan ééne zij- de opzwellen, hetwelke inkeelontftekingen enz. ook plaats heeft met de op den hoek der ach- ' ' '
§ 95.
terkaak gelegene oorklieren of vijvels. 108. Hoe moe- De kaken, waardoor men de bovenfte vlakte p>« *• l8«
ten deze ge- der onderkaakbeenderen verflaat, hebben den groot- § 92* vormd zijnï ften invloed op de rijdkunftige volkomenheid des paards, zoo door hunnen vorm als onderlinge ver-
> wijdering; dezelve moeten genoegzaam geopend, ligt, fmal, mager, en gelijk men het noemt, wel befneden zijn; aangezien de geflbtene of te weinig verwijderde, de plaatfing der ftrot in hun- ne tusfchenwijdte verhinderen, en diegene wel- ke zwaar, dik en vlezig zijn, het hoofd ver- .. zwaren. Onder de gebreken die men fomtijds aan de * 96>
on-
|
|||||
«E HALS. II. Afd. j»p
onderkaak ontmoet, kunnen ook de tandfistels gere-
kend worden. : ietwat is het De baard is de plaats van de verëeniging der p]i j_ .
ïveieischte des oriderkaakbeenderen, waar de kinketen rusten moet, § gl# Raar ds? en van welke men begeert, dat hij mager, fcherp, onbefchadigd en zonder veel haar is; Daaren- tegen acht men het als eene feil, wanneer zij te rond, vlak en vlezig is. liio. Welk is Het onderfte gedeelte der kaken wordt door p]# it ,»
Jde eigenfchap de kin gevormd, welke vast, rond en verhe-§ 90# ■ der kin, Ven moet wezen. Jm. Wat is de De verëeniging van het hoofd met den hals wordt PI. I.
Inek en aan door het gewricht des neks bewerkftelligt, het- § 96. 97'
jwelke toeval- we|ke Van eene geëvenredigde lengte, en even
I en aat hÖ min te hoog als te laag geplaatst moet zijn.
I blooc ? Somtijds wordt hetzelve door een gevaarlijk ge- pl> Iv>
zwel aangetast, dat de mol of var ent genaamd, § g8i
zoo door uit- als inwendige oorzaken kan ont-
ftaan.
fi. De hals.
■
! 112. Waar door DeHAts, gevormd door zeven halswer-pl< x jj
wordt de hals vels en door den nekband onderfteund, ftrekt _ MI gevormd? zich van den nek tot aan de fchouders uit, en < gg# wordt verdeelt: in de kam, de beide zijden. i00, en de keel. 113. Wat zyn Indien hij de volmaakfte rijdkunflige ftelling zal
de vereisch- bezitten, zoo moet hij aan het ligchaam geëven-
ten? redigt, genoegzaam en boven fraai gebogen, en
wel met het hoofd verëenigd zijn; bijna regtftan-
dig
|
||||
I
|
||||
JO DR tlGCHAAMSDEELEN.
dig uit de borst oprijzen, en zich boven de
fchoft, zonder merkbare infnijding verheffen, eene gepaste trapswijze buigzaamheid, een fcherpe kam 9
en vaste zijden bezitten, wier fpieren echter niet
te merkbaar moeten zijn.
o H4.Welke ge- Tegen deze eigenfchappen ftrijden, de te laii- PI. IV. 15.16*. breken kan bij &e' te dunne > te zeer gebogene of al te buig- § 105 - 110. bezitten? zame halzen, voorts de verkeerde, gebrokene, korte, lage, dikke, regte, varkens- of fpekhal-
zen.
n5.Wateischt Het bovenfte gedeelte van den hals, de kampi. 1. 2i.
men van de genaam(l j wordt door de manen bedekt, welke § 101.
manen? dun, fijn en lang moeten zijn, daar grove, dik-
ke, een gemeen ras en grijze ouderdom kenmer- ken. Voorts lette men dat dezelve door geen manenfchurft of haarworm aangetast zijn. |
||||||||||||
116. Waar is De zijden door de onderfcheidene halsfpieren
|
||||||||||||
- 102.
|
||||||||||||
de groote daargefteld, ftrekken zich van den kam tot aan de
hals bloed- keel of ftrot uit, in wier groef de groote hals- ader gelegen? bloedader gelegen is, aan welke men de ge- woonlijkfte aderlatingen verrigt. 117. Waaruit ^e keel, zamengefteld uit de luchtpijp en pi. 1. aa.
beftaat de de flokdarm, moet tot bevordering der ademha- § 103. keel? Iing groot en ruim zijn. Van de gebreken die men aan de hals ontmoet:. m.
zijn de atierbuilen onfchadeltjk, de aderlaat- fistels vaak moeijelijk te genezen, en de worm- knopen fteeds bedenkelijk. |
||||||||||||
r
De
|
||||||||||||
* E SCHOPT. II. JÊj&i 31
C. De fchofc.
De schopt wordt gevormd door de uitfteek- pi, 1 t
1118 Wat noemt 6 , * , r , c fels der negen eerde rugwervels, van welke de — 111. 1-2.
Imendefchoft n ° vierde en Vijfde de hoogfte zijn, en tot bepaling § 112.
der maat des paards dienen. no.Welk»vol- Dezelve moet lang, verheven, mager, fcherp - 113*
komeniieden en fmal, in hoogte aan het kruis geëvenredigd moet dezelve zijn, en dit iets te boven gaan of ten naastenbij bezitten ? evenaren ; voorts zich zonder merkbare infnijding jnet den hals en rug verëenigen.
i2o.Welke ge- Men befchouwt als feilen, wanneer dezelve Pi. IV. 17.
breken ftryden laag, kort, breed, vlezig en te hoog is. S 114. "5« hier tegen ? Vooral dient' men te onderzoeken of dezelve r/-
121. waarop ^oox het drukken van den zadel gekwetst of ge-
moet men let- zwoIlen is. ten? b. D c b o r s t.
122. Waardoor De borsT, welke het borstbeen ten grond- p] . ».
word de borst Aag dient, en welke de voorite ribben helpen * gevormd? vormen, ftrekt zich van de keel en de voorzijde * van den hals, tusfchen de voorbeenen tot den
buik uit. 123. Hoe moet Dezelve moet wel geëvenredigd, even min te
tv gevormd fmal dan te breed, ruim doch niet uitftekende ijjn? zijn. 124.Welke toe- De gebreken welke men aan dit deel ontmoet,
• ltSk
vallen komen zijn ftijfheid en afwijking der fpieren welke tot be-
«lhier voor? weging der voorbeenen dienen; doorfchuren van de huid, ontftekings-gezwellen en fomtyds pestbuilen. |
||||
DE LIGCHAAM S D E E L E N.
|
|||||||
3*
|
|||||||
£. De vo orbc.enen.
125. Waaruit De voorbeenen, welke zich van het bo-pi. I.
bsftaan de ventte des fchouders (tot den hoef uitftrekken, § 12J. voor bc e- beftaan uit de volgende deelen: 1) de fchouder; nen? 2) de boeg of bovenarm; 3) de voorarm; 4) de knie'; 5) de pijp en pees; 6) de kogel en koot;
7) de kroon; 8) de hoef. 126.Welke zijn Hare algemeene vereischten zijn: dat zij regel-
hur.ne eigen- matig en aan het ligchaam geëvenredigt gevormd
1'chappen? zijn, zoo met opzigt tot zwaarte en geftalte, als
in betrekking tot de lengte der achterbeenen, met
welke zij zoo wel eene regtftandige evenwijdige
ftelling als onderling bezitten moeten.
u-, wanneer Daarentegen acht men het gebrekkig, wanneer . '
zijn zü gebrek- zij onder het ligchaam geplaatst, binnen- of bui- kig? tenwaarts gedraaid, krom of doorgebogen zijn, wijl deze onvolmaakte ftelling te wege brengt, dat het paard in den gang de beenen kruist of buitenwaarts zwaait.
■>.'■• ■ • ! V
128. Hoe ver- De ftijfheid in hunne beweging wordt verbor- . 127.
bergt men deze gen door het paard eerst warm te rijden, en de gebreken? ongelijkwijdige gang,door hetzelve fchuins te doen gaan, wanneer het ten verkoop aangeboden wordt.
1. De schouder.
t 't'
129. Waaruit Het bovenfte lid der voorbeenen is 'de fchou- pi# i, 25,
beftaat de der, wien het fchnins naar voren op de ribben _ jji. e. fchouder? geplaatfte fchouderb lad ten grondflag dient, §124. hetweike eene driehoekige gedaante bezit, boven
met banden aan de uitfteekfels der rugwervels be- s 'Ji ves- - |
|||||||
DE VOORBÊENEN. IL Afd.
|
||||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||||
vestigt, en onder van eene gewrichtsholte, het
fchouderbladshol genaamd, voorzien is. § 125-127» 130. Wat is De fchouders in eene gepaste fchuinsch te geplaatst,
1 hunnevereisch- moeten éene juist geè'venredigde lengte bezit- ten ? ten, voorts gefpierd doch droog, vrij , beweeg- baar, en niet gefloten tegen,de ribben zijn. 31.Aan welke Dezelve moeten even min door dikte, rondte, W- IV. 20,21.
'eilen^-2ijn zü vlezigheid en zwaarte, de beweegbaarheid in den § 127-128.
onderworpen? weg (laan, dan dat zij te mager, ftijf, of los zijnde, weinig kracht aankondigen, of door het drukken van den zadel een pijnlijk gezwel ver-, toonen. |
||||||||||||||||||
2. De arm.
132. (Waaruit De arm of zoogenaamde boeg, door het op- pi. 1. 2<j.
peftaatdearm perarmbeen gevormd, welks hoofd, in het — Hl. f. pangewricht van het fchouderbladshol fluit, is § 129. in alle rigtingen beweegbaar. 3. Hoe moet Dezelve moet, offchoon gefpierd, niet te vle-. 130.
ze gevormd zjg en van eene geè'venredigde lengte zijn; een
|
||||||||||||||||||
mi
|
||||||||||||||||||
juistën hoek met het fchouderbladmaken, en even
min binnen- als buitenwaarts gedraaid zijn. |
||||||||||||||||||
34.Welke fei- Hiertegen ftrijdt, wanneer dezelve vlezig, de . ,„
$en vindt men ftelling verkeerd, en de hoek met het fchouder- hier? blad niet genoeg geopend is. . 135.Welke ge- De toevallen waaraan de arm onderhevig is, _ 133.
breken is mjzijn: de zoogenaamde boeglammigheid, uit ^onderworpen? verrekking of. reumatieke oorzaken, wier vorig aanwezen, likteekens van dragten' verraden. |
||||||||||||||||||
Aan
|
||||||||||||||||||
34 DE LIGCHAAMSDEELEN.
136. TVat be- Aan de voorzijde bevindt zich de zoogenaamde PI. I. 29.
vindt zich aan boegader, aan welke men fomtijds aderlatingen § 133- de voorzijde? verrigt. 3. De voorarm.
137. Wat maakt De voorarm, tusfchen den arm en de knie pj. 1. 37,
de v o o r a r in gelegen, beftaat uit twee te zamengevoegde been- — Bk c. uit? deren, wier voorfte, het voorarm-of fpaak-§ 134. been, het andere het ellebeen genaamd
wordt. 138. Wat zijn Dezelve moet breed, naar onder iets fmaller
deszelfs eigen- uitloopende, lang en van eene loodregte Helling fchappen? zijn; merkbare, van een gefcheidene, veerkrachti- ge fpieren bezitten, en even min te kort als fmal en mager zijn. 139. Wat zijn De elleboog, welke de bovenfte achterzijde
de vcreischten van het ellebeen en des voorarms uitmaakt, en des e 11 c - als eene pal tegen het voorwaarts doorbuigen ver- fa oogs? ftrekt, moet regtftandig, even min naar de rib- ben gekeerd als van dezelve afwijkende zijn. 140. Welke ge- Deszelfs punt wordt fomtijds door een koud
treken is den gezwel aangedaan, hetwelke men een legger voorarm onder- nDemt. . worpen ?
Aan de onderzijde des voorarms ontmoet men pj# 1V..24,
fomwïjleii de zoogenaamde vlot- of kniegal- § ,3S> len. 141 Wat vindt Boven de knie, aan de binnenzijde heeft de pT# T
men aan de zoogenaamde hoorn- of zweel wrat hare § 1 6/ binnenzijde ? plaats. 4. De
|
||||
- - ..... ::-■ -■■■ -'-■:-........' "■'." " ~'~ ' ~ ■'■■ "■ "
DE VOORBEENEN. II. Jfd. 35
4. De knie. 342.Wat noemt De k N i E vormt het gewricht tusfchen den voor- „. ¥
, . . „ . .vu x. 31. 3a;
pen de^me/ arm en de pijp, zamengefteld uit zeven in twee rij- o
en geplaatfte beenderen, waarvan het achterfte P1> Uu 0( ^
het haakbeen genaamd wordt.
§43. Hoe moet Men vordert dat de knie breed, mager, vóórga
lü gevormd P'atrond, effen, regt en fterkis, eene ongedwon- zijn? gene beweging bezit, en beide knien onderling op eenen gepasten afftand verwijderd zijn.
I4. Wanneer Zoodanige keurt men af welke rond, vlezig, pu ly> ^
zjjn zg onvol- kaal, doorgebogen en krom of zoogenaamde osfen-> 'iaakt? knien, ongelijkftandig, te digt of te ver van el- kander verwijderd zijn.
fis. Welke zijn De toevallen die haar treffen, zijn: knie- of*
Mire gebreken? z wamgezwellen, dikke knien, water- zucht, gelijk mede raspen of kloven in ba- re buiging. 1
5. De onderarm, Uit de pijp en pees samengesteld*
a. De pijp. i [«.Waar be- t>e pijp, welke met de buigpees den onderarm pi. t. 33,
I ndt zich de vormt, beftaat uit het fcheen- en de beide pi. in, u f ïp? priemvormige beenderen, en ftrekt zich § 1404 uit van de knie tot het kootbeen, op welke bei-
de plaatfen eene hengfelwijze geleding haar ver- eenigen, terwijl eene achter haar heenloopende buigpees haar buigt, en de aan de voorzijde aan- wezige uitftrekfpier haar uitftrekt. Wat is Zij moet van eene geëvenredigde, doch geené . t4J,
vereisch- te groote lengte zijn, voorts mager, droog, ef- C 2 fen
|
||||||
s
'M
|
||||||
3<S DE LIGCHAANSDEELEN.
fen en regt; van voren befchouwd zich fmal,
doch zijdelings gezien, breed vertoonen; daar- enboven merkbaar van de pees gefcheiden, en weinig met haar bezet zijn. i48.Welkezijn Men acht zoodanige gebrekkig welke fmal, dun § 142-
gebrekkig? rond en te lang zijn. 149. Welke ge- Zij is verder onderhevig aan beenuitwaffen, be-PI. IV. 28.
breken ontmoet kend onder den naam van over- of fchevel- men aan dit b e ene n en kn obbels 5 als mede aan zachte deel? gezwellen nabij het kogelgewricht, tusfchen de pees en pijp, welke den naam van enkele en — IV. 33.
doorgaande of wederzijdfche gallen dragen, § 143» en het bedrog door het fineren met zamentrekken- de middelen voor eenigen tijd onzichtbaar weet te maken. iso.lnhoever- Belemmeren deze beenuitwasfen door hunne na-
re zijn de bijheid de beweging der gewrichten, of hinderen overbeenen zy die der fpieren en pezen, zoo veroorzaken fchadehjk? zy vaafe eene onherftelbare kreupelheid, doch me- nigmaal verftrekken zij alleen tot eenen uitwendi- gen misftand, zonder eenig nadeel in het ge- bruik. iqiWatiswe- ^e gallen verraden een zwak vezelgeftel, en
gensdegallenleggen de gevolgen eener overmatige infpanning aan te merken? aa" den daë» derhalve zijn zij bij een jong paard fleeds bedenkelijk en gewigtig genoeg om in des- zelfs keuze te aarzelen, doch van minder aanbe- lang wanneer het zekere jaren bereikt heeft, er niet kreupel aan gaat, en dit gebrek door andere goede eigenfchappen opweegt. b. De
|
||||
BEVOORBEENEN. 77. Afd. 37
. — ■■■• '
b. De óuigpees.
52.Wat noemt De b u i g p e e s is aan het achterfte gedeelte der p)# t>
ien de buig-PÜP gelegen, en het hoofdwerktuig tot buiging § I44> e es? van het voorheen en des voets. 53. Wat is Men verlangt dat zij dik, fterk, van de pijp
lar.vereischte gefcheiden, zoo ver mogelijk van deze verwij- derd, overal gelijk en onpijnlijk zij. i4. Wanneer Is zij te dun en te nabij de pijp gelegen, zoo
zjj misvormd vormt dit de zoogenaamde kalfsbeenen, die geringe kracht verkondigen; vlezig en met vele lange grove haren bezet, verftrekt ten kenmerk van een gemeen ras, met den aanleg tot gezwol- lene beenen en mok. J155. Welke Hare toevallen zijn verhardingen, knobbels,
•evaiien tref- veelal door inwendige oorzaken, en kwetfingen §n haar? en breuk door uitwendige befchadigingen voort. gebragt.
— »
6. Het kogelgewricht en ie koot.
a.) De logel, •6. Wat ge- Het gewricht dat het fcheen- en kootbeen ver- PI. III. i.
licht vindt ëenigt, en aan welks achterzijde men de beide ^ - »n aan de zoogenaamde zaadvormige beenderen ont- ■derzyde der moet, over welke de buigpees loopt, wordt in §P? de uitwendige paardenkennis den naam van den k o- — I. 35. gel gegeven.
■7.Wat wordt Men vordert dat dit gewricht eene geëvenredig- § 148.
in hetzelve de, offchoon geene te grooté dikte bezitte, ma- Ireischt? ger, vast en even min binnen- als buitenwaarts ge- draaid is. \ C 3 Het-
|
|||
^8 0 E h I O C H A A M S D E E t E N.
|
|||||
isS.Welketoe- Hetzelve is aan verreklring, verftuiking en kwet-§ ,4?,
vallen overko-fing door ftrijken onderhevig, welk laatfte vaak men dit ge- door eene zalf verborgen wordt, welke met de wricht ? kleur der haren overeenttemt, 159. Wanneer Is hetzelve te dun en terug geplaatst, zoo. l4s.
is het gebrek- wordt het als zwak befchouwd; wanneer het daar- pi. iv. 30.31. ki2? entegen te dik is, verhoogingen op de buigpees of rondsora eene kringswijze uitzetting vertoont,
keurr men het door zwaren arbeid bedorven; ter- wijl deszelfs verdraaijing de voeten eene verkeer- de ftelling mededeelt, 160. Wat vindt Aan deszelfs achterzijde bevindt zich eene klei- PI. I. 37.
men aan de ne wrac, de fpöor of het horen tj e genaamd. § 149. achterzijde? „ , , .
Rondsom de fpoor ontmoet men eene bos ha- ™ T ,
ren, welke den naam van de vetlok gegeven § I5Q<
wordt, en die weinig en fijn moeten wezen, om
een edel ras aan te kondigen.
b.) He loot. ï\
161. Waaruit De koot door het fchuinsch liggende k o o t- pj. 1. 38>
bettaat de been gevormd, wordt door hengfelwijze geledin- _ ni. K, koot? gen boven met de pijp, en onder met het -vin.7.9.10. kroonbeen verè'enigd. § ,5K
i62.Welkezgn Zi-Ï moec eene gePas£e ,enSte en &^ bezitten,. i5s.
hare vereisch- eenen lasten, hoek vormen, droog en vierkant , ten? ZÜ"« 163. Welke fei-
Is het kootbeen te kort of deszelfs hoek te. ,53.
len ftrjjden te- ft°mP» Z0(> d°et zulks de beweging ftotende en
gen hare goede de gang onzeker worden, welke feil die men een
vorming? f tel t voe t noemt, bij jonge paarden bedenkelijk
is. Is zij daarentegen te lang, zoo kan men bijzoo-
. i- - , : da-
|
|||||
DË V O O R B E E N E N, U. Afd. 3$
danige paarden van een gemeen ras, weinig dienst
verwachten, vooral wanneer zulks zoo veel be- > draagt, dat zij in den gang met den vetlok bij-
na den grond raken, echter wordt dit gebrek van te lang gekoot te zijn, bij die van edeler af- komst door de meerdere veerkracht hunner fpie- ren onfchadelijker gemaakt. lify.Aan welke Dit deel is onderhevig aan verftuikingen en ver- § i54«'
toevallen ftaat rekkingen in het kroongewricht, en deszelfs ach- idezelve bloot ? terzijde, vooral der achterbeenen verftrekt vaak de mok ten zetel. j. De kroon.
I165. Wat ver- Men geeft de Mam Van de KROON aan den PI. I. 39.
ftaat men door vingerbreeden rand welke den hoef omringt, en door _ ni. i. Bekroon? het kr o o nbeen gevormd wordt, dat zich ins-— VIII.8.9.10. gelijks door een hengfel - gewricht met het koot-§ 155.
been verëenigt.
ji66.Hoe moet ZiJ moet maSer> vast» met fiJn haar bez« zijn, - 156.
m gevormd en den hoef raet eene flaauwe verhevenheid om- Ivezen? ringen, zonder er over uit té fteken. 1i67.Welketoe- -De kroon is blootgefteld aan betrappingen, aan
Jvallen kunnen fistels door in- en uitwendige oorzaken voortge- fiaar treffen? bragt, en vooral de achterbeenen aan de huid- ziekte, welke de mok genaamd, alhier de egels- voet voortbrengt; terwijl de beenuitgroeijingen; die fomtijds op de gezamenlijke gewrichts-opper- vlakte van het koot- en kroonbeen plaats heb- ben, onder den naam van overhoeven be- PI. IV. 34. kend, het paard door kreupelheid meer of min § *57' tot gebruik ongefchikt] kunnen maken. C 4 8. De»
|
||||
40 D E L I O Ca AAMSDEELEN.
8. De voet.
16*8. Welke zijn jy[en onderfcheidt aan den voet de uitwendi-
de deelen die ge en jnwendige deelen; de eerfte behoóren tot * ' denvoetzamen-jjg,. 01K}erwerp <jer uitwendige paardenkennis, ter- wijl de laatfte, die bijzonder tot dat der beflag- kunst gebragt kunnen worden, behalve de zach- tere deelen, uit het hoef- en kleine voet-of , „,..., , „ • pl« VIII. fch ui ts wijze been beftaan.
9' Hoe ver' De uitwendige deelen worden hoofdzakelijk in
deelt men de den ho ef en de z o o 1 onderfcheiden. uitwendige ? 170. welke ®e hoef welke zich van de kroon tot den —— 6.
deelen bevat grond uitftrekt, wordt verdeeld: in den zoom, de
de hoef? voorhoef, de zijden, de kwartieren en de hielen.
■
171. Wat vor- Het hoorn des hoefs moet dik, glad, glansrijk, § 159,160,16*2.
dert men vanzwartj donkergrijs of bruin van kleur, effen, den vooi oef. zol]cjer fcheuren, hard en taai zijn; de voorhoef
en dragten eene geè'venredigde en de beide kwar- tieren eene gelijke hoogte bezitten, voofts de hielen wel geopend wezen, 172. Waaruit Vani de onderzijde des voets of der zéol in pj. vi. 1.
bcftaat het on-het algemeen, welke de zool en ftraal jbevat, § kSl djifte des behoort de eerfte dik, hol en ilerk, en de (Ttraal voets? geè'venredigd te zijn.
173. Wat on- Men befchouwt zoodanige voeten gebrekkig,. igj,
volkomenhe- welke fcheef, wier kwartieren en dragten te hoog den kunnen de 0f te laag zijn; de enge, ezels- of klemhoeven,
voeten bezit- en ]iet tegengeftelde, de plat- en volvoeten; de ring*
tcn? hoeven; de ongeëvenredigde van grootte, en die
wier hoorn te week* of te broos is.
174.Welke toe- Onderfcheidene barsten en fcheuren in het hoorn, - 164.
vallen zijn zö vojgens hunne rigting kwartier- of osfenvoe- ondcrworpen? ' t |
||||
. HET L IJ F IL Afd. {1
t en genaamd, zijn de toevallen welke den hoef aan-
doen; terwijl fteengallen, vernageling, rotftralen, vijgwratten en voetkanker enz. gebreken uitmaken, waaraan de zool onderhevig is. I 175. Kunnen Door de hoornkloven met was te vullen, en
I deze feilen ook met flijk te heimeren, de ringhoeven af te ras-
j verborgen wor-pen 5 en bij fteengallen het paard alleenlijk op
den? eenen zachten grond te doen gaan, worden
deze gebreken veel minder in het oog vallende
gemaakt.
|
|||||||||||
II. HET L IJ F.
|
|||||||||||
176". Welk is Het tweede gedeelte des paards is het lijf,
[het tweede zamengefteld uit: 1.) den rug; 2.) de lendenen; (hoofddeel des 3.) de ribben; 4.) de. zijden; 5.) den buik; 6.) paards en waar- de geflachtsdeelen.
|
|||||||||||
uit beftaat het-
I zelve ? |
|||||||||||
A. De rug.
|
|||||||||||
177. Waaruit De [r u g , welke zich van de fchoft tot de pi, 1, 45,
beftaat de rug? lendenen uitftrekt, wordt door de laatfte negen — m, n.' rugwervels gevormd. § 165. 166".
178. Welke ei- Deszelfs hoofdvereischte is, benevens de len- - 167.
genfchappen denen, zoo nabij mogelijk eene waterpaslijn te worden er van naderen; voorts breed, gegroefd, en van eene gevordert? genoegzame lengte te zijn. 179. Hoedanig Wanneer dezelve ingebogen is, hetwelke men een
tan dezelve z:adelrug noemt, mangelt denzelven genoegzame misvormd wor- kracht tot dragen, daarentegen bezit eenen op- den? C 5 waarts |
|||||||||||
4* DE LÏCCHAAMSDEELEN.
waarts gebogenen of ezelsrug, weinig vëêr-§ 168.
kracht, en veroorzaakt harde bewegingen. i8o,Welketoe- Somtijds wordt de rug door het drukken des - 169.
vallen kunnen zadels gekwetst, dezelve treffen? B. De lendenen.
i8iWat noemt De lendenen, die zich van den rüg tot het ?*• *• A7-
men de 1 en-kruis uitftrekken, en door zes wervelbeenderen "~ ni* °* denen? gevormd worden, kenmerken vaak de fterkte des ' I7°* paards.
182. Wat ver- Zij moeten aan den rug geè'venredigt, met de- - 171. langt men van zen gelijk doch niet te lang, maar breed, ge- haar? kloofd, boven vlak, en wederzijds rond en ver- welftf zijn,
i83.Welke fei- Hunne bovenmatige lengte doet het paard
|
||||||||||
- 173.
|
||||||||||
len kan men langribbig noemen; verhevene zijn meest ge-
aldaar aanmer-voigen Van eenen ezels rug; magere en voor ken? het kruis ingezonkene, verkondigen zwakte. i84.Welketoe- Behalve de fomtijds plaats hebbende verrekkin-
vallen zyn zogen der' lenden-fpieren, is de kwetfing door zadel onderworpen ? of mantelzak het gewoonlijklte toeval dat dit deel overkomt, è. De ribben.
185. Wat ïflii De ttrgBEN, welke achtien in getal, de hol- Pi. ï. 4<j.
de r i b b e u ? ligheid der borst en gedeeltelijk die des buiks in- »
fluiten, dragen door hunne gedaante even veel tot deugd als fchoonheid des paards bij, te wel- ken einde zij volkomen rond en met de heu- pen gelijk moeten zijn. Wan-
|
||||||||||
1
|
||||||||||
BE Z IJ D E N. IL dfd. 43
,86, wanneer Wanneer hunne ingedrukte in plaats Vatl ronde pi. IV* if.
misfen zy de gedaante het paard platribbig doet noemen, § j?g. noodigé ver- worden de werktuigen der ademhaling en fpijsver- eischten ? tering geprangd, en gaat veelal met eenen fcher- pen rug gepaard, welke zeer ongunftig tot het
dragen des zadels is.
118?. welke toe- Zij zijn onderhevig aan breuken en door den - 176.
vallen treffen zadel gekwetst te worden, dezelve? '• D. De Zijden.
Ii88,Waarvindt Men verftaat door de zijden of flanken, ^ j-#
meadezyden? de tusfchen de laatfte ribben en de heupen gele-§ 1?7, gene plaats, en vordert, dat zij kort, gevuld, overeenkomftig met den buik, de ribben en heu- pen en daardoor, gelijk men het noemt, welge- floten zijn. 189. Welke zyn Is de afftand tusfchen de ribben en heupen te
hare misftan-groot, he^twejke zoodanige paarden langribbig PI. IV, 41. den? doet noemen, en vaak met ingevallene zij- den gepaard gaat, zoo ftrijdt zulks niet Hechts
tegen de fchoonheid, maar doet van dezelve geenei groote duurzaamheid verwachten, terwijl indien' zij opgetrokken zijn, men te regt inwendige on- gefteldheid vermoeden kan. E po. Wat leert , Bijzonder opmerkenswaardig is de aard hunner § j?8.
ns hare bewe- beweging bij de ademhaling, welke zoo onmerk* inS? baar, langzaam, en gelijkvormig mogelijk moet plaats hebben, om volkomenheid der ademhalings- •
werktuigen en gezondheid aan te kondigen; daar
derzelver gebrekkelijkheid door buitengewone fchielijke beweging, en bijzonder de dampigheid door eene krampachtige verraden wordt. Darm-
|
||||
DE L10CHAAMSDEELEN.
|
|||||||
44
|
|||||||
iöi.Welke on- Darm- en liesbreuken zijn voorts de ongemak- § 179.
gemakken ken die men fomtijds hier aantreft, vindt men hier? E. De buik.
' • - \
192. Wat ver- De buik wordt gevormd door de zachte dee-
ftaat men door len welke zich tusfchen de lendenen, ribben, den buik? zijden en achterbeenen bevinden; terwijl aan de onderzijde wederzijds de zoogenaamde fpoor- ader heenloopt. 103. Wat ver- ^en verIanSc dat de buik met de ribben en
eischten moet heupen overeenftemme, van eene flechts matige deze bezitten? dikte, en evenmin doorhangende als opgetrok- ken zij. 194.Watftrydt is dezelve opgetrokken of laag doorzakkende,
hiertegen? waarvan het eene gewoonlijk eenen ezelsrug,"181* het laatfte een zadelrug verzelt, zoo acht men zulks eene merkelijke onvolkomenheid, daar opgetrokkene buiken weinig duurzaamheid of on- gefteldheid aankondigen, en de dikke, zoogenaam- de hooi- en grasbuiken, tegen de vlugheid der beweging ftrijden; terwijl daarenboven bij merrijen, eenen uitgezetten buik gegrond vermoeden baart, van een veulen te dragen. 195. Welke toe- Onder de gebreken welke alhier hunnen zetel PI. IV. 42.
vallen kunnen hebben, vindt men de navel- en zijdebreuken, de hem overko- wind. en koude geZwellen.
men? 196. Wat is het Ten hoogfte belangrijk is het, de beweging § ,82.
vereischtè1 der biJ de ademhaling gade te flaan, welke in den beweging bij de fiaat van rust onmerkbaar, en in dien van bewe- ademhaling? ging ■ alleenlijk aan deze geëvenredigd moet zijn; Gefchiedt dezelve op eene krampachtige wijze,
on-
|
|||||||
DÊ GES L ACHT SDEELEN. II. Afd. 45
ongelijk en Merk, zoo legt zulks ongefteldheid,
dampigheid of 'andere ziekten der ademhalings- werktuigen aan den dag, welke laatfte bij het ge- not der weid-e, van groen voeder en verminde- ring van hooi, minder merkbaar worden. |
||||||||||||||||||
F. De ge flach t sdeel en.
197. Waarop Betreffende deze lette men op, of bij hen pi< I# 56<
noetmenvoor-geenen tegennatuurlijken toeftand plaats heeft; of_ iy. 44, |
||||||||||||||||||
1.1
|
by de ge- de koker geene befchadigingen heeft ondergaan;
|
|||||||||||||||||
flachtsdee- de hengften, geene water- lucht- vleesch- of etter-
len acht ge-gezwellen, zak- of liesbreuken bezitten, en de-------43-
|
||||||||||||||||||
ren?
|
||||||||||||||||||
ruins van de gevolgen van het fnijden geene zaad-
ftreng-fistels hebben overgehouden,- men onderzoe- ke verder of het paard geen klophengst is, en § lg ^ eindelijk bij de merrijen, of hunne uijers eenige befchadiging hebben ondergaan. |
||||||||||||||||||
f)
III. HET ACHTERGESTEl*
|
||||||||||||||||||
19b.Wat naam Het derde gedeelte des paards wordt het ach- .
geeft men aanTERGESTEL of de achterhand genaamd,
het derde hoofd wiji het de deelen bevat die achter den ruiter
gedeelte des ge]egen zijn; te weten: 1) het kruis; 2) de
paards,enwaar-heupen. 3) de ftaart; 4) de billen; 5) de
uit ishetza.achterbeenen<
mengefteld ?
■■
A. Het kruis.
199. Waaruit
beftaat het Het kruis, gevormd door het heiligbeen, pl< t^
kruis? het bekken endevoorfte ftaartwervels, -' - , ftrekt
|
||||||||||||||||||
40 DE LIGCBAAMSDEELËN.
ftrekt zich van de lendenen tot aan den wortel pi. Ml. a.». 5,
der ftaart uit. § lS?. l88é 400. welke is Daar uit deszelfs gedaante veelal de fterkte van. i89.
deszelfs voor-het achtergeftel afgeleid kan worden, vordert men deeligfte ge- dat het van ter z ij d e gezien eene genoegzame ftalte? lengte bezitte, en zich volgens eene waterpas of flechts flaauw gebogene lijn uitftrekt, welke eer-
fte vorming de poolfche, zevenbergfche, tartaar- fche en andere paarden van oostersch ras» gelijk mede de van deze afftammende engelfche veelal ' eigen is; terwijl de andere bij de goede duitfche en franfche paarden aangetroffen wordt; van a c h- teren moet het zich breed en rond vertoonen, en van fterke en vaste fpieren voorzien zijn. soi. waarvan Den grootften invloed heeft op de geftalte van
hangtveelaj de het kruis, dien van hst bekken, met het boven gedaante van tnsfehen hetzelve ingevoegde heiligbeen; aangezien het kruis af. naar mate deszelfs ftelling meer liggende dan han- gende, eenen kleineren hoek met de waterpaslijn vormt, het kruis langer en overeenkomftiger met de boven opgegevene volmaakte vorming wordt; terwijl het tegendeel, de fmalle, afhangende en vaak zwakke kruisfen voortbrengt.
'['■': ' ' \ ''
....... Men acht het kruis onvolmaakt wanneer het
E02.Welke zyn
, . „ . fpits, fmal, en van achteren befchouwd, te zwaar, '■ '9°»
van hetzelve? of gelP men het noemt, gefpleten is; terwijl
men die gebrekkig keurt, welke te kort en af- pj, iy, 46.45.
hangende; of in betrekking tot de fchoft, te hoog of al te laag zijn. ao3.Welketoe- Somtijds worden de hetzelve bedekkende fpie- § igu
vallen overko- ren door ui 11 er ing aangetast, terwijl uit- en in- men di,t deej ? wendige oorzaken alhier eene verlamming kunnen . * ,» te
|
|||
DE HEUPEN. II. Afd. 47
te wege brengen, van wier vorig beftaan de lik-
teekenen van dragten getuigen. B. De heupen.
I
So4.Watnoemt De eigentlijk zoogenaamde heupen worden pj< L $u
nen de heupen? gevormd door de beide verhevenheden bezijden _ m# T# het kruis, die uit de h e u p b e e n d e r e n beftaan,_____ü# v,
welke gezamenlijk met de fc haam- en zi tb e en- § ,92,
deren het bekken vormen, en aan hunne be- nedenzijde de gewrichtholte, de heupkom be- zitten, beftemd het hoofd des dijbeens te ontvan- gen. 205. wat vor- Om zoo wel aan de vereischten van deugd en. j93>
lert men van fchoonheid te beantwoorden, moeten zij met de len- lezelve? denen en zijden gelijk, weinig uitftekende, van gelijke hoogte, niet te kort noch te lang, maar
wel gerond zijn.
sfeoo*. Welke zfln De te veel uitftekende of hoogheupige en p, Iv ^
fcai-e misftan-de ongelijke of zoogenaamde e e nh e u pi ge paar- § 19i, lenï den, worden als gebrekkig afgekeurd. C. De f taart.
' , . " t
I07. Waaruit De staart, uit zeventien of ach tien wer- PI. I. 60,
Ibeftaat ie velbeenderen zamengefteld, wordt onderfcheiden: — Si. ■taart? in den door deze gevormden wortel en in de § ^S* waaijer, welke uit de haar omringende haren
beftaat.
fto8. Welke zijn Hare beftemming, de infekten te verdrijven,-190".
pare vereisch- die het paard ontrusten, fielt de ongerijmdheid jtcn? in het licht, welke uit een verkeerd denkbeeld • - van
|
||||
4$ DELIGCHAAMSDEÈLEN.
van fchoonheid, het paard door het angliferen,
dit hulpmiddel ontrooft. De eigenfchappen der ftaart, welke met be- <•' 1 5t
trekking tot den waaijer, meestal de eifchen der fchoonheid moeten voldoen, zijn d>2, dat dezelve dik, de haren fijn, lang en met geene grijze vermengd zijn; voorts dat de wortel hoog geplaatst, boogswijze worde gedragen en in het opheffen veel tegenftandt biede. «09. Wat mis- Dikke en grove haren verkondigen een gemeen _
ftanden is zg ras, grijze een bejaard paard; hun ontbreken, onderhevig? doet dit deel een rat ten-ftaar t noemen, en ruim zoo veel tegen de fchoonheid ftrijden als wanneer zij te kort en dun zijn. Staarten welke laag geplaatst, tusfehen de beenen geknepen en fcheef gedragen worden, doen met gelijk regt, weinig kracht van het paard verwachten, als wanneer zij ge- makkelijk op te heffen zijn. Voorts zij men te- gen het bedrog gewapend, hetwelke door eene valfche ftaart het geheel of gedeeltelijk gemis eener natuurlijke getracht heeft te verbergen, of door in het achterfte geftokene peper, dezelve boogswijze of verheven doet dragen. "ïo.Welketoe- Somtijds is eene fistel aan de ftaart het gevolg
vallen z?Jn het van ongefchikt angliferen, en van meer belangrij- die haar treffen? ken aard, dan wanneer zij bij deze kunstbewer- king gebroken mogt zijn, waarvan vaak alleen het ■ q
fcheef dragen der ftaart het gevolg is.
Verder bemerke men of het a c h t e r ft e goed ge-
floten is, en even min eene uitzakking vertoont als aan fistels onderhevig is; alsmede dat de fcheede der merrien foed gefloten zij.
D. De
|
||||
DE BILLEN, II. Af tl. 49
Di D'fi billen.
it. Wat zijn Hierdoor verflaat men het vlezige achterdeel der
Ie billen? dijen, hetwelke rond, goed gevuld en zonder^1"4 kloof moet zijn, om kracht te voorfpellen, waar- tegen de p 1 a 11 e en f m a 11 e billen even zeer als tegen de fchoonheid -flrijden. £. De achterbeenen.
a.Watiswe- £>e achterbeenen verdienen een des té opletten-
j ns de ach-der onderzoek, wijl zij de hoofdwerktuigen tot | irbeenen beweging van den ligchaamslast zijn, waartoe zij i n te merken? gelijk eene veer werken, en in hunne bovenfte ge- ledingen in eenen tegenover geftelden zin als die der voorbeenen beweegbaar, zijn. lt3.Welkedee- De deelen welke hen zamenftelïen zijn: i) de § 20a
Jen maken de-dijen; 2) ^e knie"' of" fmeerfchijf; 3) de fchen- lveuit? kei; 4) de waai of hak; 5) de achterpijp en uitftrekpees; 6} de kogel en koot; 7) de kroon; en 8) de voet. • . *. <?■■>" it De dijen,
*4. Waaruit ^e dij, wordt door het vlezige bovenfte gé- pj. I. $3,
ittaat de djj? deelte der achterbeenen, tusfchen de billen en het kruis gevormd, en door het fchuinsch naar voren geplaatfte d ij b e e n ten grondflag verftrekt, dat _ m. 3.. met deszelfs knop in de heupkom geplaatst, een in alle rigtingen beweegbaar pangewricht daar* ftelt. *5Welkever< Men vordert dat dit been eene juiste ftelling § aei<
Achten moet en eenen bepaalden' hoek bezitte; dat de d}j ge- f be«tten * . ■ D noeg- |
||||
1»
|
||||
SO DELIGCHAAMSDEELEN.
noegzaam dik, fterk, zwaar en van zigtbare fpie-
fen voorzien zij , en voorts, eene welgevormde ron- ding met de heupen, billen en het kruis uit- maKe.
2i6.We!ketoe- Somtijds wordt door verrekkingen of jinwendi- g 202#
vallen is zy on-ge oorzaken alhier eene met de boeglamrnigheid derhevig. * gelijkfoortige kreupelheid voortgebragt, wier te- rugkeering fteeds bedenkelijk is en welke de liktee- kenen van ' dragten verraden; zeldzamer doch alsdan ongeneesbaar, kan ook alhier eene ontwrich- ting plaats grijpen. a. De knieschijf.
217. Wat ver-. Zoodanig noemt men het ronde aan de lïezen pi. 1. 55,
ftaat men door grenzende deel, gevormd door een vierkant been — III. y. de knie- of van gelijken naam, beweegbaar geplaatst op de § 2°3» fmeerfc.hyf. geleding van het dij- en fch enkelb een, tot be- vordering der beweging van de over hetzelve heen- loopende uitftrekpees. |
|||||||||
218 Wat zün Zij moet eene onbelemmerde beweging bezitten,
|
- 204.
|
||||||||
hare vereisen- en. even min door verrekkingen als andere uitwen-
ten en toeval* dige oorzaken, aanleiding tot kreupelheid - ople- len? veren. 3. Het been, of de Schenkel.
219. Waaruit Het b e e n of de b r o e k wordt door het f c h e n- pl# h 54<
beftaac het kel' °f fcheenbeen gevormd, dat fchuinsch _ m, z, been? van voor naar achter gerigt, door eene hengfel- § ao5# wijze geleding met het dijbeen verbonden is, en
aan welks boven buitenzijde, zich het kol tb een pi, ni, & of de punt van het fchenkelbeen bevindt. Het
|
|||||||||
■
|
||||||||||
DE WAAI..//. Afdi 51
i 22b Wat wordt Het moet eene wel geevenredigde lengte en § 206.
Ivan hetzelve fterk geteekende fpieren bezitten, zich van ter vereischt? zijde breed vertoonen, en eenen juist bepaalden
hoek met de pijp vormen. |
||||||||||
3221. Aan welke Vooral zijn twee afwijkingen de ware evenre-.
|
207.
|
|||||||||
•fmisftanden is digheid fchadeüik, is hetzelve te lang, zoo vormt-
het onderwor-het in de waai eenen te fcherpen hoek, en deze ï"m? feil, welke men fabelbeenen noemt, vermin- dert de veerkracht; daarentegen wanneer het t©
kort is, doet zulks dezen hoek te (lomp wor- den , hecwelke de beweging ftotende maakt, en de beenen kunnen niet ver genoeg vooruit worden gebragt om den last op zich te nemen. JB22.Wat vindt Aan deszelfs binnenzijde bevindt zich de groote - 208.
pen hier op- bloedader, algemeen onder den naam van de f p a t- Inerkenswaar- ader bekendt. " 4. De wa»i.
23. wat is de Men geeft de naam van waai of hak aan het pj# ï# 5?|
I waai of hak? gewricht tusfchen het fchenkelbeen en de pijp, § 209. het welke zoo wegen's deszelfs gewigtigen in» vloed op de werktuigelijke beweging des paards, als de menigvuldige gebreken waaraan het onder- hevig is, de naauwkeurigfte oplettendheid ver- dient. I224. Hoedanig Dit gewricht waaraan men de buiging en de p' * 57- 5*«
Jis deszelfs on punt of de hak, onderfche;dt, wordt eigendrk ~ Iu *• Weifcheiding ,joor zes i{iejne beenderen gevormd, wier voor- § 209-2I% zameiiftel- (je > ;n <je buiging gelegen, het rol of koot- lll)2 ?
* b e e n, en het achterfte, het h i e 1 of he h a k b e e n
genaamd wordt; hetwe'ke zoo ter bevordering
D 2 van
|
||||||||||
J2 O E LÏ G C H A A M S D E E L E N.
van de veerkracht der beweging, als even gelijk de
elleboog, tot eene pal, in den hoogden trap van uitftrekking des achterbeens verftrekt. aa5.Welke zün De waai moet van ter zijde gezien, zich breed
hart vereisen- vertoonen, wel geëvenredigd, mager, vast en * 2I2* ten? gefpierd, met kort glansrijk haar bezet, en van achteren fmal zijn, om kracht te voorfpellen,
en hare binnen- en buitenzijden weinig merkbare en onderling verfchillende verhevenheden bezitten; de hak behoort rond, mager, fterk en lang, en daardoor de uitftrekpees verre van het fchenkel- been verwijderd te zijn, en de buiging zich niet fcherp maar rond vertoonen. Daarentegen acht men haar gebrekkig, wanneer
aaS. Wanneer .. . ■■ .. . . - 213* . .. „ zij klein en fmal zi;nde, weinige kracht voorlpelt,
is -r] onvolko- ■> , „ of door dikte en vlezigheid een zwak vezelgeftel
men ? ° b
verkondigt; Ook worden die welke te nabij el-
kander (taande, koehakkig genaamd worden, 9 zoo wel ongunftig tot de beweging befchouwd, als wanneer hunne te groote verwijdering het paard w ij d b e e n i g maakt. Geen deel des ligchaams is meer toevallen en
»ï7 gebreken onderhevig, dan de waai, die volgens § 214-223,
ke gebreken
, .. het gedeelte dat zij aandoen, verfchillende bena-
wordt zu aan»
, mingen ontvangen, en meestal uit overdrevene
infpanningen hunnen oorfprong ontleenen. Aan de
punt der waai of de hak ontmoet men de zoo- genaamde fchij thakken, welke uit een* koud _, ,„ r , PI. IV. 52» gezwel van gelijken aard als de leggers aan den
elleboog beuaan; en buitenwaarts onder hare punt,
de eeltachtige gezwellen, hazenhakken ge- naamd; boven de waai, tusfehen de uitftrekpees en het
|
|||
de t ij p. //. Afd. 59
het fchenkelbeen is de plaats der enkele en
doorgaande gallen. Voorts is de binnenzijde der waai de zetel der bloed- bol- of koe-, der been- en hanenfpatten; waarvan de eerftepi. iv su in eene, uitzetting der fpatader, de andere in eene-------53.
, halfpeervormige der-gewrichtbanden beflaat; ter -------55.
wijl de beenfpat eene beenuitgroeijing der ge—-----54»
wrichrbeenderen is, welke zich in de gedaante
van eenen knobbel aan de boven binnenzijde der pijp vertoont, en de hanenfpat hare naam van eene krampachtige beweging der achter- beenen ontleent; eindelijk is hare buiging, aan foortgelijke kloven als die der knie onderwor-____5&
pen.
1*8. Hoedanig Ter ontdekking dezer feilen, ftelle men zich § aig.
Intdekt men zijdwaarts in eene fchuinfcherigting naast den fchou- Beze gebreken ? der, waardoor men beide waaijen het beste kan befchouwen en vergelijken. ,20. wat in- A1 deze gebreken baren meer bedenkelijkheid bij
loed hebben een jong paard dan bij een dat reeds acht jaren ü op de waar- heeft bereikt, en geene merkteekens van kreu- ie des paards? pelheid of eenen belemmerden gang vertoont. 130. Op welke De Sallen en de gebrekkige gang door andere
,jjze W01-den feilen veroorzaakt, worden minder merkbaar door ' :a getracht te beweging; terwijl, het bedrog, door affcheren en lerbergen? nat maken der haren op die plaatfen, dezelve / minder in het oog poogt te doen vallen. 5. o) De pijp.
bi. Hoe is de De acht er pijp welke geiijkfoortige doch iets pi. \. <%.
• chterpijp langere en dikkere beenderen dan die van bet § ^g, |evormd? voorbeen zamenftellen, en wier binnenzijde, D 3 eene
|
||||
54 DE LIGCÖAAM8DEELEN
|
|||||
eene handbreed onder de hak, van eene dief gelijke
hoorn- of zweel wrat voorzien is als die des voorbeens, moet eene regte gedaante bezitten, en 'in de waai eenen bepaalden hoek met het fchen* kelbeen vormen, 3 ï(j fa) De pttes,
*3ï.W«noemt Even gelijk de buigpees der voorbeenen, be- p]_ t ^
men depees? vindt zich alhier aan de achterziïde der pijp de iritftrekpees geplaatst, welke uit het peeseinde § S3°'
der met de achillespees overeenkomende fpier be- ftaat, en over het hakbeen heenloopt, door welks lengte zij zoo ver, mogelijk van de pijp ver- wijderd, van deze afgefcheiden en voorts dik, Iterk, elfen en onpijnlijk moet zijn; eindelük moet dit gedeelte van het been mager w zen, om 6een 2wak vezelgeftel aan te kondigen. 233-Welke fei- Somtijds vindt men aan deze pijp foortgeliike
len en gebreken o v e r b e e n e n, als aan die des voorbeens; De zijnucachter geringe verwijdering der pees van deze doet de pypendoszelfs weinig kracht aankondigende r o n d e zoogenaamde pees onderwor-k a i fs b e e n e n ontdaan; terwijl de pees aan de- Penï zelfde knobbels uit reumatieke oorzaken en kwetfingen als die der vóórbeenen onderworpen is;
Voorts treft men maar al te vaak boven den ko- gel de bolronde weeke gezwellen aan, onder den pl> jVi ,+ naam van gallen bekend, 6. Het iogelgewricht en ie koot-
' ,. a) D e k o g e h
234.Welke zjjn Het k o g e 1 g e w r i c h t der achterbeenen moet — l. S4.
ds vereischten mager en droog, doch iets dikker dan dat der voor-
|
|||||
DE K O O T. II. Afd. 55
m toevallen voorbeenen wezen; even als dit is het aan ftrij- § 23J.
'an den ko-ken, en nog meer aan verrekking en verftuiking ;el? blootgefteld. b) De loot.
|35.Watisliet Dit deel aan dat der voorbeenen gelijkvormig, p'' h 65'
iereischte der moet even min door te groote lengte aanleiding
jjcoot? geven tot doortreden, als door kortheid, het
paard ft ei lb e enig maken, en daardoor vatbarer
voor verrekfcingen en verftuikingen doen worden.
36. welke "e- Bijzonder zijn de acftterbeenen van paarden van
Ireken vindt gemeene rasfen , aan mok of gezwollene, openge- fcen alhier ge- barstene en een fcherp vocht ontlastende kloven koonljjk? onderworpen; welke kwaal haren zetel, of in de buiging achter de koot vestigt, of de kroon om- vat en alsdan een egels voet genaamd wordt, ~ IVi °°' welke vaak een gezwel tên gevolge heeft, dat onder den naam van vijk of padgezwel bekend is. 37.Welke zijn Ook wordt het achterfte des kootgewrichts fom- § a32#
>\jzonder aan tij ds meer of minder door het verhangen lit gewricht in den halfterketen befchadigd; gelijk hier ;'gen? 00k moeijelijk te verdrijvene wratten aangetrof- fen worden;terwijl de gewrichts- oppervlakte van
het koot- en kroonbeen door eene gelijke beenuitgroeijing aangedaan wordt, welke bij de voorbeenen onder den naam van o v e rh o e v e n als PI. IV. -62. een hoofdgebrek befchreven, alhier geen minder nadeelige kreupelheid kan veroorzaken. 7. De troon.
238.Welke zijn De k r o o N, welke bij de achterbeenen gelijke — *• 66-
de vereischten eigenfchappen als die der voorvoeten bezitten § 233» D 4 moet,
|
||||
$6 DE LIGCHAAMSDEEï-EN,
«n toevallen moet, is even als deze aan verrekkingen, betrap*
der kroon? pingen, en kroonfistels onderhevig, 8. Do voet of hoef.
s39. [Hoedanig De vereischten des achtervoets, zijn dezelfde
moet de ach-als die der voorvoeten; hij heeft echter iets wij- terhoef ge-dere en hoogere dragten, en eenen meer eiron- vornidztfn? den vorm; voorts' zijn deszelfs kwartieren naar evenredigheid dikker dan die des voorhoefs, 840.Welke zön Deszelfs gebreken zijn meest van den aard der-
deszelfsmeeste gene welke uit vochtigheid ontftaan, gelijk als de gebreken? rotftraal, vaak bij verzuim door vijg wrat- ten en voetkanker gevolgd; daarentegen ont- moet men alhier minder degene welke door droog- te voortgebragt, den vóórvoeten bijzonder eigen zijn, zoo als fteengalleh, hoornkloven, enz. |
||||||
> '
|
||||||
TWEE.
|
||||||
57
TWEEDE HOOFDDEEL. DE GEZ0N11HEIDS VEREISCHTEN, GESTAL-
TE, EVENREDIGHEDEN EN KEUZE '• DESPA4RDS,
.,% De gezondheidsvereischteiu.
|
||||||
■41. Wat is het Zal men van een paard beftendige gezondheid
ierflevereisch- . éó langdurigen dienst verwachten, zoomoet des- e tot gezond- zelfs bewerktuiging hieraan geene hindernisfen ieid? in den weg leggen. t42.Welke zijn Bovenal wordt hiertoe gevorderd eene wel- § 254.
ie der bewerk- gevormde borst en ademh ali ngs - werkt ui- uiging? gen; de eerfte moet daartoe ruim, de zijden welgevuld zijn, en de ademhaling door de bewe-
ging van deze en der neusgaten aangewezen, bij, na onmerkbaar en zoo langzaam gefchieden, dat dezelve flechts vijftien tot achtien maal in de mi- nuut plaats heeft; even zoo moet de geregelde omloop des bloeds, door eenen gelijken, Jangzamen en Herken pols, aangewezen worden, en eene matige warmte over het geheele ligchaam plaats grijpen. 43. Wat ver- Niet minder noodzakelijk zijn goede fpijsver,-.
ifchen de Ie- ter'nSs " werktuigen, gekenmerkt door ge- ens-verrigtin- rioegzamen doch niet overdrevenen eetlust, eenenge-" 2S?« en f ê'venredigden doch vooral niet te fterken dorst; goede voeding, natuurlijke ontlastingen en een
welvarend voorkomen,- zoo als het tegendeel veelal door eenen opgetrokkenen bulk en zij- D 5 den |
||||||
5& DE EIGENSCHAPPEN.
e
den getuigd wordt, welke ook dikwerf, ge- paard met onrust en trippelen, een te heet of vurig temperament aankondigen. .Voorts levert weinig zweeten en fpoedig opdroogen, nederliggen tot flapen en fpoedig herftel van vermoeijenis, mede een teeken van een vast vezelgeftel op. 244. Welke Een duurzaam paard wordt gekenfchetst, door
kenmerken be- eene gedrongene geftalte, ruime borst, ronde rib- loven eene ben, geflotene zijden, vaste fterke beenderen en duurzame ge-zigtbare fpieren, hard vleesch, weinig vet, fijn zondheid? en weinig haar, eene donkere of gloeijende kleur, zoo als zwart, bruin en vos. Het behoort geenzins vies of te langzaam in
het eeten te zijn, geenen overmatigen dorst te bezitten, en evenmin droomerig als te onrustig op den ftal te zijn, en eenen levendigen doch geenen wilden oogblik te hebben. 245. Welke af- Paarden met eene fmalle borst, ingevallene zij- wgkingcn ftrü- jen en een zeer opgefchort lijf, moeten evep den tegen de mjn tot eenen vermoeijenden dienst verkoren duurzaamheid? wortjenj ais die welke zeer heet en driftig van . aard zijn; terwijl men die welke fterk zweeten en langzaam opdrogen, als zwak kan aanmerken, zoo als ook veel, lang en grof haar, een flap vezel- geftel en teedere gezondheid aankondigt. 246.Welke ge- Behalve de gebreken en ziekten die ten allen § 251
breken en toe- tijde de keuze van een daarvan aangetast paard vallen moeten bedenkelijk doen worden, maken de volgende het- bü de keus des zelve in den handel geheel verwerpelijk: maan- paards, ver-oogen, de droes en kwade droes, worm, fchurft, mijd worden? mok, kolder, dampigheid, .ftijfheid, vervangen- hejd of jigt en kribbenbyteu, welk laatfte, hoe zeer
- < ■■•■ • .
|
||||
DE EVENREDIGHEDEN. II. Afd. 5<>
zeer het minde deszelfs gebruik in den weg ftaan- <; 25g#
de, het echter daarom moet doen afkeuren, wijl het van eene .gebrekkige fpijsvertering getuigt en vaak buikweeën voortbrengt. .. . «47. Wat in- Sommige ongefteldheden «ffchoon genezen, la-
irloed hebben ten echter eene hebbelijkheid na tot inftorting in lorigc onge-dezelve, en zulks moet fchroomvaliigheid baren jteldheden zoodanige paarden te kiezen, welke eenig toe- p dezelve? va| (jer ademhalings -werktuigen heeft getroffen, vooral wanneer uit deze eenen korten droogen hoest is overgebleven, of wanneer men ontwaart eri door likteekens van dragten daarin bevestigd wordt, dat eene of andere reumatieke kreupel• heid heeft plaats gehad; gelijk mede indien meer- malen krampachtige toevallen of buikwee derzel- vér gezondheid hebben geïtoord, of dat zij ooit aan den kolder onderhevig zijn geweest, en bo- venal indien zij aan eenen verdachten droes heb- ben geleden. 48. Wat is we- 'Indien de oorfprong des paards nagefpoord kan
;ens oor- worden, zoo verdient deze ook bij de keus van
pronkeiy- hetzelve in aanmerking te worden genomen, daar
ge ie fommige rasfen eenen aanleg tot bijzondere gebre-
'P te merken^ ' ken bezitten, en deze bij het paard ook vaak
door overerving op deszelfs afftammelingen voort-
geplant worden, zoo als dit met den kolder, de beengebreken enz, dikwerf het geval is. |
|||||
JI.De
|
|||||
■ ■
|
|||||
<fo DE EIGENS-CHAFPÏN.
II. De evenredigheden.
|
|||||||
§ 235.
«49. Welke zijn Niet alleen moet de vorming van elk ligcbaams- de veieischten deel afzonderlijk befchouwd, volmaakt en zonder
der evenredig- eenig gebrek zijn, maar tusfchen hen eene even-
bfden? redigheid beftaan, welke het geheel eene overeen-
ftemming fchenkt, dïe het voor den hoogden trap
van volkomenheid vatbaar maakt.
250.Welke z«n Daar vlugheid en fterkte de hoofdvereischten
die van een eens rijdpaards zijn, moeten de gedragene dee* ïüdpaard? len zoo ligt,en die welke deze dragen, zoo fterk mogelijk gevormd zijn. 251. 'Hoedanig Daartoe moeten de deelen van het voorgeftel
wordt aan het van alle^ overbodige zwaarte bevrijd, en derhal-
ecrftevereisen- ve, het hoofd,klein, ligt-en mager, de hals fcherp,
ts voldaan? bijna regtftandig en welgeplaatst, de borst niet
overmatig breed, de fchouders en fchoft niet
vlezig zijn, terwijl eenen zvvaren buik ook hier
tegen zoude ftrijden.
av. Welke ge- ®m aan ^et twee^e oogmerk te voldoen, moet
ftalte is tot het ^n°T eenen gefpierden regten rug, een breed regt andere het fterk kruis en welgefpierde achterbeenen, de voort- voordeeligfte? beweging van den last bevorderd worden. 253. Wanneer ■ Strijdig tegens deze vereifchten is het, indien
wordt deze het vóórgeftel geheel of ten deele te zwaar te- evemedigheid gen het achtergeftel gevormd is., of wanneer te geftüordi dunne en fijne beenen een te zwaar ligchaam moe- ten dragen; of omgekeerd, indien te grove bee- nen onder een rank ligchaam geplaatst zijn; wel- ke laatfte misftanden, die men maar al te veel kij verbasterde rasfen aantreft, ten gevolge heb- bes |
|||||||
DE EVENREDIGHEDEN. II. Afd. tfï
|
|||||
ben, dat in het eerfte geval de vereischte krachc
en in het tweëfle de noodige vlugheid gemist wordt. luZHnernoB Daarenboven moet eene gepaste evenredigheid
■e-tkreevenre- tusfchen de lengte en hoogte des paards, en figheden noo- die van deszelfs vóór- en achtergeftel plaats grij- Ég ? pen. Wanneer alle leden hunne vereischte vorming
■ 255. Welke
r, bezitten, moet de lengte van den borstkuil, tot oet tusfchen ' °
len te en ^ bil ' de n ° ° 8 c e der ^hoft tot den grond,,
looste bc- omtrent één a twee duim overtreffen. De hoogte der fchoft, moet die van het
;6. Welke van , , . , „ . kruis omtrent een duim te boven gaan, of ten
fchoft en . ■ , . minfte deze evenaren.
Ut kruis? I7 Welke fei- De nadeelen welke de afwijkingen hiervan ver-
j|nveroorzaakt oorzaken, beftaan daarin: dat te hoogb eenige de ongeëvenre- paarden zelden genoegzaam fterk en duurzaam en Igde lengte der te kortbeenige fnel in het loopen zijn. eenen? ;8 Watnadeel vZeldzaam zUn te 1 a n g e paarden, beftand tegea
eeft de onë- ë1"0016 vermoeijenisfen, en "veelal langzaam in de enredigheid wendingen; de te korte, mangelt gewoonlijk es 15fs? fnelheid des loops, terwijl zij daarenboven vat- baar zijn zich te ftrijkeu of te vangen. 59-Welke die Paarden met eene te lage fchoft, kunnen
an de iclioft moeijelijk door de rijdkunst in evenwigt worden gebragt; die met eene te hooge, zijn zelden met fnelheid begaafd en bezwaarlijk te zadelen. a.60. Welke Terwijl eene te breede borst, den gang
|rengendie der log en moeijelijk maakt, verleent eene te fmal- om en het Ie, weinig zekerheid, en verkondigt weinig kracht, ruis voort? eene |
|||||
62 DE EIGENSCHAPPEN.
|
|||||
■ eeue flechte ademhaling en aanleg tot ftrükenj
«ven zoo wordt door een fmal, mager en afhan- gend kruis weinig kracht voorfpeld. aöi.Wat iswe- Met deze vereischten moet zich eene juiste
gens de ftelling ftelling der been en paren, om tot de vol- der boenen te komenheid van het evenw'gt en der beweging bij bemerken? te dragen; dezelve wordt door zekere loodlijnen bepaald; ,
2S2. Hne moet Wgens de voorbeenen wordt vereischt: dat § 2sg,
de iteiimg der dezelve van voren gezien, juist loodregt en op voorbeenen cn. j -j , j . i
eenen gepasten afftand verw dert zijn; dat hunne
ziin 5
ftelling van ter zijde volgens drie loodlij-
nen plaats heeft. De eerfte valt.van de verëeni- ging van het opperarmbeen met het fchouderblad langs den voorhoef; de tweede loopt door het midden der knie, pijp en koot; de derde van de punt der fchoft en langs den elleboog. afo.Wclke na- Zoodanige paarden wier voorhoeven tegen deze
deeien brengen zijdeliiigfche loodlijnen terug (laan, of welke, zoo § 237 - 94°» atv,ijkingen jis men het noemt, voorover hangen, zijn hiervan voort? moeijelijk in evenwigt te brengen, en indien het veel bedraagt, even ongefchikt tot rijdpaarden als zij voordeden tot trekken bezitten. Bij eene mer- kelijke onevenredigheid der voorbeenen, geeft het te na bij elkander ftaan der voeten, aanleiding tot ftrijken, kruifen en vallen; terwijl hunne verwijde- ring eenen waggelenden langzamen gang voort- brengt. 264. Wat be- ^e fte"'ng der ach terb eenen kan men ge-
geerr men van PaSt befchouwen: wanneer 1) eene loodlijn van de ftelling der het dij en fchenkelbeen langs den voorhoef valt; achierbeenen ? 2) eene andere vau het midden der waai, de pijp en koot
|
|||||
GESTALTE , OUDERDOM EN RASSEN. II. Afd. 6"3
|
|||||||
koot doorfnijdt; voorts moeten zij even ais de
voorbeenen eene evenwijdige loodregte fielling be- zitten. I 265. Wat na- Wanneer door de afwijking van deze lijnen,
Ideel ontftaat dezelve te ver onder het lijf zijn geplaatst, zoo fcif het tegen- zijn zij vaak zwak, terwijl te ver achteruit, ideel V ftaande voeten, veelal te onbuigzaam en ongefchikr. om den ligchaamslast op te nemen, een hinder-
paal tegen' fnelheid en gemakkelijke beweging opleveren. Hunne te geringe verwijdering ftrijdt tegen de ^
zekerheid des gangs, terwijl de onëvenredigheid daarenboven dezelfde nadeelen als bij de voor- beenen voortbrengt. III. Keuze volgens geftalte, ouderdom en ras.
|
|||||||
2.66 Welke is Met opzigt tot de keus der paarden volgens
de best gefchik- hunne geftalte, moet de beftemming derzelve in § 24& te gestalte aanmerking worden genomen; zoodanige zijn het voor krijgs- beste voor de zware ruiterij gefchikt, wier paarden? maat onder den paal, van de fchoft tot den grond tusfchen 4 voet 10 duim tot 5 voeten rijnlandsch
bedraagt; terwijl men voor de ligt e, die vau 4 voet 6 duim tot 4 voet 9 duim verkiest; wel- ke ook de beste geftalte tot bijzondere rijdpaar- den is. I267. Welken Indien men terftond van het paard eenigen dienst. 244»
louderdom wil verwachten, zoo behoort eene merrij volko- imoeten zij bg men vier en een ruin vijf jaar te hebben be- reikt ; |
|||||||
I
|
|||||||
6\- DE EIGENSCHAPPEN*
|
||||
de aanfchaffin feikt; terwijl men bij edele rasfen het nog een of
bezitten ?j twee jaar langer van vermoeijenisfen moet verfchoo*- nen. Beftaan er echter geene dringende oorzaken, zoo
is het verkiesbaar, een gedeelte der remonte- paarden op den ouderdom van vier jaren aan te fchaffen, ten einde onbedorvener paarden te verkrijgen, en hen het eerfte jaar weinig te ver- moeijen, terwijl men voorts eischt, dat zij bij den ontvangst niet meer dan zeven jaar bereikt hebben. 2<58. Welke zijn Men eischt van elk krijgspaard, dat het een
de hoofdeigen- rond, gefloten lijf, zuivere beenen, goede voeten, fchappen vaneenen vasten gang, een goed gezigt, gevoeligen elk krügspaard mond, eetlust, onvermoeidheid, gehoorzaamheid en onverfchrokkenheid bezitte, welke eigenfchap- pen meer dan buitengewone fnelheid in aanmer- king komen. Daar de, paarden der zware r u i t e r ij , niet -
269. Welke zon J S ,. flechts eenen zwaren last hebben te torfchen,
byzonder die ... . maar de beuemming van hun wapen is, den vil-
voorde zware J
•••-•..■■" 9 and door het geweld van hunnen fchok overhoop
vUitcrij t
te werpen, zoo volgt daaruit, dat zij fterk, ge-
fpierd, moedig doch tevens bedaard moeten zijn, 270. Welke De hoofdvereischten voor die der ligte rui-
voorde ligte? terij zijn: fnelheid, vlugheid en onvermoeidheid met eene geaardheid te paren, welke de veelvou- dige ongemakken des weders en van den kleinen oorlog trotfeert. S7i.Welkeras- Tot de zware ruiterij worden bijzonder de
fenzijnhetbes- meklenburgfche , pruisfifche, hanoverfche, deen- tegefchiktvoor fche> oldenburgfche, jeverlandfche, oostvriefche* gel-
|
||||
GESTALTE, OUDERDOM EN RAS. 6$
I de zware rui- gelderfche en holfteinfche, en onder de franfche,
Iterjj? de normandyfche verkozen; waaronder echter de holfteinfche om onderfcheidene redenen de laatfte
plaats moeten bekleeden.
s72.Waar wór- Depoolfche, ukrainfche, hongaarfche, turkfche,
üen de beste tartaarfclie, en verfchillende rasfen der rusfifche
• paarden voor paarden, worden in de eerfte plaats hec gefchikt-
■el i g t e ruite- fte voor de 1 i g t e r u i t e r ij geacht; terwijl voorts
kg gevonden? verfchillende hooge flreken in duitschland, lot-
tharingen , zweden, de ardennes, arneland enz. een
kleiner, doch tot dezen dienst ook zeer gefchikt
ras voortbrengen.
#73. Waaruit De Paarden rot het tuig beftemd, kunnen voeg-
■iiest men de zaam uit die ras'"en gekozen worden, welke als luig-eii rijd-net gefchiktfte voor de zware ruiterij zijn opge- faarden? geven, terwijl men de ge'wone rijdpaarden, uic de rasfen der ligte, en voorts uit de fpaanfche,
limoufijnfche en engelfche kiezen kan. |
|||||
Si
|
|||||
E DER-
|
|||||
66
|
||||
DERDE HOOFDDEEL.
■ :• J
DE BEWEGINGEN.
S74. Waarom Daar de trap van nuttigheid des paards fteeds
is de kennis der aan de volkomenheid van deszelfs beweging ge- bewegingen ëvcnredigd is, zoo verdienen deze alzins de op- noodig ? merking. 275. Hoe wor- ^e bewegingen welke hetzelve verrigt, en men
dendegangèn den naam van gangen geeft, onderfcheidt men onderfcheiden? in natuurlijke, welke elk paard eigen zijn; in kunstige, die het alleen door de afrigting
leert volbrengen, en in gebrekkige, dooreene onvolkomene bewerktuiging of verkeerde behande- ling voortgebragt. 276. Welke zijn De natuurlijke gangen des paards zijn: <ie
de natuurlij-ftaPï <te draf, de galop, en de met dezen ke? nabij overeenftemmende renloop. . , 277.Watnoemt De kunstige gangen ontftaan uit de volma-
men kunsti-king der natuurlijke door de afrigting, welke hen ge? eene regelmatigheid fchenkt, die hen de natuur niet verleende, terwijl zij voorts het paard moge-
lijk maakt, bewegingen 'in zoodanige rigtingen te volbrengen, die aan hetzelve ongewoon zijn; hieronder rangfchikt men den fchooi- of mane- ge- f tap- draf en galop, en het harddra- v e n; de bewegingen achterwaarts, zijdelings en kringswijs, benevens die onderfcheidene kunstma- tige fprongen, welke deszelfs kracht en vlugheid aan den dag leggen. Het
|
||||
DE GANGEN. II. Afd, 6?
Het kenmerk der kunstige gangen is eene ede-
lere , verhevenere, regelmatigere en langzamere be- weging, welke tevens een volmaakter evenwigt en meerdere buiging der achterbeenen vordert. 2?3. Wat zyn De gebjekkige gangen zijn die, waarin de
I gebrekkige volgreeks der bewegingen der beenen, niet over- gangen? eenkomftig met die voordeelige werktuigelij ke wet- ten plaats heeft, welke de natuur voor elk der- zelve heeft bepaald ,• als zoodanig zijn de p a s of tel en den drieflag aan te merken. 279. Wat is de De vóór- en achterbeenen des paards bezitten
werking der een verfchillende werktuigelij ke vorming, beweeg- ,vóór- en ach- baarheid en daaruit voortvloeijende werking bij sterbeene'n? de voortbeweging des ligchaams. v 1280. Hoe gaan De achterbeenen door .hunne zamènftelling en
jzö daartyj te geftalte voor eene groote veerkracht vatbaar,
Iwerk? dienen bijzonder om den last des ligchaams voort
te ftuwen of voort te dragen, en de vóórbeenen
om denzelven tot fteun te verftrekken.
281. Op welke Deze beweging gerchiedt in alle natuurlijke
■egels rast de- gangen, volgens gelijkfoortige grondbeginfelen, na- zelve? meiijk door de overhoekfche vóór- en achterbee- nen, offchoon in derzelver tijdmaat, volgens den
aard des gangs,.een merkelijk verfchil plaats heeft; terwijl hierin bok de fprongswijze bewegingen eene uitzondering maken. 182.110e onder- Men kan de wijze waarop de bewegingen ge-
Tcheidt men de fchieden, drieledig onderfcheiden, i) in de g aa n d e,
wijze waarop waarin de last over het zwaartepunt wordt voort-
Ide bewegingen gedrukt, zonder dat de beenen gelijktijdig dèa
«efchieden? grond verlaten, gelijk zulks in, den ftap plaats
E 2 heeft;
|
|||
68 DE BEW 'E GINGEN.
heeft; 2.) in die f o op en de gefchieden, waarin
de vier beenen gelijktijdig van den grond verwij- dert zijn, zoo als men in den draf en bijzonder in alle fprongswijze gangen en bewegingen ontwa- ren kan ; 3.) in fp ring en de, voortgebragt door fchielijke uit (trekking der achterbeenen, voorafge- gaan door de buiging hunner gewrichten. 283.Wat is de ^n den f'ap» de langzaamfte aller gangen, be-
ftap en hoe weegt elk der vier beenen zich achtervolgens zoo- wordt zij uit-danig, dat eerst het eene vóórbeen, en vervol- gevoerd, gens het overhoekfche achterbeen opgeligt wordt, wanneer dit nedergezet ftaat te worden, en zoo
vervolgens.
284. Hoedanig 1° den draf heeft dezelfde overhoekfche be-
gefchiedt de weging, echter met dit onderfcheid, plaats, dat draf? de beide overhoekfche beenen niet Hechts gelijk- tijdig opgeheven en nedergezet worden, maar dat bevorens het laatfte plaats heeft, vooral in den Herken draf, de nog op den grond zijnde bee- nen reeds het ligchaam voortwerpen, waardoor er een tijdltip beftaat dat het paard met de vier beenen gelijktijdig van den grond verwijderd is. 285. Wat ver- Het harddraven is -insgelijks een der gangen,
ftaat men door welke het paard alleen door de kunst leert uit- harddra- voeren, en tot welken de vriefche paarden eenen ven? bijzonderen aanleg bezitten; men kan deze als eene zamenvoeging van den draf en des renloops
befchouwen; beide hebben dit gemeen dat zij in twee tempo's worden uitgevoerd, en men daar- door flechts twee hoefflagen hoort, terwijl er in hen een tijdftip beftaat, dat de vier beenen ge- lijkelijk van den grond verwijdert zijn, en als- dan |
|||||
;
|
|||||
DE GANGEN. II. 4fd. 69
dan eene merkelijke ruimte doorloopen; echter
gefchiedt de opvolging der beenen ov&eenkom- flig met die in den gewoonen draf zoodanig, dac beide overhoekfche gelijktijdig bewogen worden, edoch fneller en in veel grootere uitgeftrektheid, aangezien door goede harddravers de achtervoeten zes en meer voeten voorbij den hoefflag der vóór- voeten neergezet worden. |
|||||||||||||||
'i 286. Wat is de
|
De 'galop, eigentlijk eene reeks van afgeme-
|
||||||||||||||
. ? tene fprorjgen, verfchilt daarin van de vorige gan-
|
|||||||||||||||
gen , dat er drie verfchillende tijdftippen beftaan,
in het eene rust hef paard alleen op het buiten» fte achterbeen, hetwelke den geheelen last draagc |
|||||||||||||||
en voortwerpt, terwijl de drie andere van den
grond verwijdert zijn, hetwelke in het tweede voor een oogenblik met de vier gelijktijdig plaats heeft; vervolgens raken de twee overhoekfche beenen bijna gelijktijdig-, en daarna het binnen- fte voorbeen den grond aan, terwijl ten derde het buitenfte achterbeen het laatfte en voorite nedergezet wordt, om den, nieuwen galopfprong te beginnen. ~j ....." 8r.Hoeonder- Men onderfcheidt de galop in regtfche en
Clie;dt men de li n k fc h e, de eerde heerc.' plaats wanneer hec alop? linker achterbeen de last des ligchaams opneemt en voortwerpt, terwijl de regterbeenen het mees-
te vooruit gezet worden; bij den linkseben galop heeft het tegenover gefielde plaats; voorts kan hec paard zich dan alleen regts wenden, wanneer hec regts, en links, wanneer het links galoppeert; heeft het tegengeftelde plaats, zoo wordt dit een ver- keerde of valfche galop genaamd en een on ge- ' E 3 re- |
|||||||||||||||
?ö
|
||||||||
DE BEWEGINGEN.
|
||||||||
regelden, wanneer de bepaalde volgorde der
beenen gjen plaats heeft. 283, \Vat ver. De ren loop is de fnelfte trap van den galop,
ftaa >ren door doch verfchilt daarin, dat de beide vóór- en denrenloop? achterbeenen omtrent gelijktijdig den grond aan- raken, en eene "veel grootere uitgeftrektheid door- loopen, waardoor men flechts twee hoefflagen dui- delijk onderf'cheidt. 289.Hoe onder- Deze verfchillende gangen kenmerken zich door
fcbeidc men de de maat welke het gehoor bij dezelve ontwaart; gingen door dus befpeiirt men in den ftap, waarin de vier het gehoor? beenen achtervolgens voortgezet worden, vier on- derfcheidene hoefflagen; In den draf waarin twee beenen gelijktijdig opgeheven zijn, hoort men er flechrs twee; terwijl in den gal o p waarin twee beenen bijna gelijktijdig, en de beide andere ach- tervolgens den grond aanraken, drie hoefflagen onderfcheiden worden , waarvan de beide fpoe- dig op elkander, doch de derde langzamer volgt. loo.Hoebeoor- Ter beoordeeling van de volkomenheid des paards
de^d men de nït deszelfs gang, moet zoo wel het gezigt als votkomendheid het gehoor zich verëenigen, om wegens deszelfs der gangen? regelmatigheid en volkomenheid een befluit op te maken; waarbij men echter moet overwegen of het paard nog geheel ongeoefend, dan wel min of meer afgerigt is, in welk laatfte geval men fteeds eene meerdere regelmatigheid" kan verwach- ten. 291. Waarop Men lette in den gang op: of het paard in den
lieeft men zij- ftap de beenen gelijkelijk hoog opheft, en met
ncn aandacht het eene niet verder dan met het andere treedt,
te vestigen? en of in het neerzetten, de volgorde der beenen
inv eene gelijkvormige tijdmaat gefchiedc.
Daar-
|
||||||||
'\
|
||||||||
DE GANGEN. II. Afd. 'ft,
2Q2. Wat is Daarbij is te bomerken, dat de gang der voor- (
liaarbij waar te beenen even min te verheven en te kort, als te lemen?. digt bij den grond en flepende plaats hebbe; men lette, of het paard de beenen wel regtftreeks voor-
uit brengt, zonder te kruisfen ofte zwaaijen; of het de verfchillende leden in de gewrichten behoorlijk buigt, en de voeten vlak en vast ne- derzet; en voorts, of al de bewegingen meteene zekere veerkracht en ligtheid gefchieden, zoo dat de draf niet flepende noch de galop te ftijf noch log plaats heeft. 493.Welk on- Bij een, vooral tot eenen zekeren trap afge-
Jleifcheid heeft rigt paard, kan men eene hoogere volmaaktheid, *ii eenafgerigt dan van een ongeoefend in dezelve verwachten, waard plaats ? waarvan- men zich het beste door het berijden kan overtuigen, terwijl men bij een ongeoefend zich met het oppervlakkig gezigt moet te ^Vrede ftellen. 194. Wat ver- Wat de gebrekkige gangen betreft, zulks
Itaat men door zijn: de tel, waarin het paard de beide gelijk- lentel? zijdige beenen, gelijktijdig in plaats van de over- hoekfche beweegt; deze gang is fommige rasfen
van paarden bijzonder eigen, zoo als de poolfche, tartaarfche en hongaarfche; andere nemen denzel- ven door een gebrekkig beftuur aan, wanneer-men hen jong zijnde, tot eenen overdrevenen flap aandrijft, terwijl hen dezen in fommige landen ook wel wordt geleerd; daar echter deze gang, hoe zeer gemakkelijk en vrij fpoedende, het paard buiten het evenwigt brengt en fpoedig ftijf maakt, kan men dezelve niet anders dan als eene onvolmaakt- heid aanmerken. E 4 I Nog
|
||||
72 B E B E W E G I N G E N,
295. Wat is de Nog onvolkomener is dé zoogenaamde drie-
drieflag. flag, waarbij het paard vópi galoppeert en ach- ter draaft, en die alleen bij paarden aangetrof- fen wordt, welke door overdrevene vermoeijenis- fen bedorven zijn, zoo als oude jagd- en post- paarden. 296. Uit welke Tot nadere kennis en beoordeeling der gangen
oogpuntenmoe-wordt vereischt, dat men ze volgens hunne rig- tenverda-debe ting, onderfcheidene trappen, fnelheid, uitge- wegingen wor- ftrektheid en kunstmatigheid befchouwe. den befchouwd
297. In welke Het werktnigelijke geitel des paards vergunt het-
riwtin<rn zijn zelve zich in deszelfs natuurlijke of kundige gan- zö mogelijk? gen 'n elke mogelijke rigting te bewegen, hoe- zeer de eene met meer moeijelijkheid dan de an- dere verzeld is. 298 Waardoor Doqr de buiging waarvoor de wervelzuil vat-
kunnen de be- baar ;s^ en de beweegbaarheid der beenen in der- wegingen in zeiver bovenlte pangeledingen, is het paard in verfchillende ftaat deszelfs bewegingen in alle ft rekkingen rigtingen vol- ^ £g yoeren> voerd worden ? ... 299.110e onder- Heeft deze zoodanig plaats dat de achtervoe-
icheidt men ze ten in de voetitappen der voorite treden, zoo
volgens de wordt zilks eene beweging op eenen hoef-
hoefflagcn ? fj ag genaamd; befchrijven daarentegen de ach-
terbeenen eene andere bewegingslijn dan de voor-
beenen, zoo kenmerkt dit de beweging op twee
ho e f flag en.
300. Wat is de De natuurlijkfte en gemakkelijkfte beweging
beweging opis die op eenen hoefflag, hetzij deze regt-
eenen hoef-f ttee k s of kringswijs gefchiedt; in de eer-
riag? ste blijft de wervelzuil regt, terwijl de beenen
vol-
|
||||
DE GANGEN. II. Afd, f0
volgens de bewegingslijn, volmaakt evenwijdig,
regtltreeks vooruit worden gebragt. 301. Hoe ge- in de kringswijze neemt de wervelzuil eene
Ifchiedt de buiging aan, geëvenredigd aan de grootte des |kringswijze? krjngS ■ fe fpieren der binnenzijde worden ver- kort; de binnenfte been.en dragen den meesten last, en het paard helt des te meer binnenwaarts over, naar mate de beweging fneller gefchiedt. I302.Wat heeft In de a ch t erwa artfc h e b e w eging , wel-
Iplaats bg de 'ce ^oor tegenover geftelde werkingen gefchiedt, lacnter- 'wordt door de achterbeenen de last des ligchaams IwaartfcheV opgenomen, terwijl de vóórbeenen dezen terug floten. 303 Hoe onder- De bewegingen op twee hoefflagen zijn
fcheidt men die die, welke op deze regtjijnig, overhoeks, even- op twee wijdig, kringswijze of op eene-uit deze zamen- hoefnagen ? gefielde wiize, volvoerd worden. 304. Welke be- *n de o v er h o e k f c h e, worden de beenen
wegingen moet tevens vooruit en zijd waart/ gebragt, terwijl in het inde regt- de zij del in gf c h e, welke men in de rijdkunst lijnige vol-overfch enkelende noemt, de vóór- en ach- brengen? terbeenen zoodanig evenwijdig bewogen worden, dat derzelver buitenfte, over de binnenfte heen
treden, hetwelke echter het ligchaam door eene flaauwe buiging of geringe fchuinfche ftelling, moet bevorderen. 505. Hoedanig De wendingen gefchieden op een draaipunt,
;efchieden de tusfchen de vier beenen des paards gelegen, zoo- wendingen? danig dat daarbij de vóór- of achterbeenen den grootften kring befchrijven; of wel dit punt be- vindt zich juist in hun midden gelegen, en ,bei- E 5 de |
||||
74 DE BEWEGINGEN.
de doorloopen gelijke boogen; In de beide eer-
fte gevallen, rust de last merendeels op de bee- nen die het naaste bij het draaipunt zijn, ter- wijl die welke den grootften kring doorloopen, denzdven overtredende, omfchuiven; in het laatfte is dezelve meer gelijk verdeelt op de vóór- en achterbeenen, terwijl de'beenen bij het befchrij- ven van overgeftelde boogen, ook in eene tegen- geftelde ftrekking moeten overtreden, en daartoe het ligchaam eene buiging naar de zijde aanne- men, waarheen het voorgeftel zich beweegt. 3o6.Hoenoemt Gefchieden deze bewegingen in den galop, zoo
men die in den wordt aan de zijdelingfche, den naam van re dop, galop? en aan de wendingen op de achterbeenen, dien van pirouette gegeven.
3o7Wat onder- De ganSen ziJn in felheid en uitgeftrektheid
fchcidt heeft in even zeer aIs 'n r,'ëting> voor verfchillende wij- gangen plaats? zigingen vatbaar, het.zij deze natuurlijk of vol- gens de kunst uitgevoerd worden ; terwijl voorts daaruit door de geftalte en vorming des paards vaak een1 merkelijk verfchil wordt te weeg ge- bragt; bij fommige v^ordt in,,iederen hoefflag eene mindere uitgeftrektheid doorloopen, doch derzel- ver herhaling in Tnellere tijdmaat, doet hen in gelij- ken tijd even veel wegs afleggen als zoodanige paar- den welke uitgeftrektere fchreden doen, doch hen minder fpoedig herhalen; welke eerfte eigenfchap, kleine gedrougene, de laatfte, groote en geftrekte paarden bijzonder eigen is, 308. Welke In de natuurlijke gangen onderfcheidt men drie
trappen bezit-trappen: den gewonen, verkorten en tilt* ten de natuur- ge ft rekten gang, daar nu de beide laatfte flechts ljjke gangen? in |
||||
DE GANGEN. II. Afd. 75
M
in bijzondere gevallen, vooral in de krijgsbewe-
gingen, hunne toepasflng vinden, verdient boven- al de gewone gang, welke het natuurlijkfte en dus het minde vermoeijendst is, in deszelfs uitgeftrekt- heid, fnelheid en mogelijkheid van duur, gade te worden geflagen. .Ijog.Welkisde Men rekent dat de afftand welke het paard in
uitptftrektiieid eik tijdftip van iederen gang gewoonlijk doorloopt, in dezelve? jn den ftap omtrent 2§ voeten, in den .draf 3| voeten, en in den galop, 10 voeten bedraagt; voorts dat het eene minuut noodig heeft om in den ftap 25, 'in den draf 50, en in den ga- lop 75 tot 80 roeden af te leggen; terwijl in den ren loop in denzelfden tijd ,i 00 tot 120 roe- den worden doorloopen. 3ioHoekngkan Deze gangen moet elk gezond en behoorlijk ge-
sik deze gan- voedert paard kunnen volbrengen, zonder aanmer- gen uitgehou- kelijke infpanning of afmatting f de galop geduren- den worden ? de 5 minuten, de draf gedurende 30, en de ftap van 10 tot 15 uren. 311. Is dit de Paarden tot wedrennen afgerigt, overtreffen ver-
hoogfte nap re deze fnelheden, daar engeland voorbeelden der- van fnelheid? zelve oplevert, welke in ieder hóefflag 25 voe- ten doorliepen, zulks 2§ maal in de fekonde herhaalden, en dus 82 voeten in deze, en eene engelfche mijl in eene minuut afleiden; terwijl er voorbeelden van nederlandfche harddravers beftaan, welke 200 roeden in eene minuut hebben doorloo- pen; even zoo kunnen paarden van bijzondere rasfen, of gewoon aan vermoeijenisfen, veel langduriger bewegingen uithouden; blijkens verfchillende oos- terfche en tartaarfche paarden. van welke het niet zeld-
|
||||
7& DE BEWEGINGEN.
zeldzaam is, 60 tot '80 uren wegs met geringe rust-
tijden te zien afleggen. 312. Tot welke Behalve deze onderfcheidene gangen, bezit het
andere bewe- paard het vermogen onderfcheidene fprongen, zoo gingen is het in de lengte als hoogte te volbrengen, wier uit- paard gefchikt? geftrektheid van deszelfs kracht en vorming af- hangt , daar geftrekte paarden het meeste gefchikt zijn deze in de breedte, en gedrongene die in de hoogte te volbrengen; gewoonlijk kan een wel- gevormd paard deszelfs lengte, en eene hoogte gelijk aan deszelfs kin overfpringen; offchoon voorbeel- den hebben doen zien, dat oefening deze bepa- ling ver heeft doen overftijgen, daar het niet on- gewoon is, dat een paard eene hoogte van 8 , en eene breedte van 20 voeten overfpringt. '313. Welke De natuurlijke verheffingen zijn: het
verheffin- fteigeren, het achteruit flaan, waar bij
gen zyn aan de voor- of achterbeenen op den grond blijven,
het paard ei- en de gewone en bokkenfprongen, eene algemeene
gen? verdeediging der wilde paarden om zich van den
ruiter te ontdaan; waarbij het hoofd tusfchen de
beenen geftoken en de- rug opwaarts gebogen
wordt, hetwelke, benevens de geringe buiging
der achterbeenen, een onderfcheidings kenmerk
van de kunstige fprongen uitmaakt, bij welke de
rug en de waaijen gebogen moeten worden.
3r4.Hoe onder- De rijdkunst heeft deze onderfcheidene fpron-
fcheidtmen de gen ter verdediging of uit vrolijkheid, weten na kunst- te bootfen, en den naam van zwierige ver- fprongen? heffingen gegeven; terwijl zij dezelve in pe-
sade, courbette, croupade, balótade
en capriool onderfcheidt.
|
||||
. V .'
DE SPRONGEN. II. Afd. "ff
»
15. Wat ver- De pesade bootst het fteigeren na, doch met
taat men door dit onderfcheid, dat de achterbeenen inde waai- icsade en jen en de vóórbeenen onder het lijf gebogen blij- :ourbctte? ven, zonder dat het paard de plaats verlaat, ter- wijl bij de courbetten, hetzelve bij iedere foorcgelijke verheffing vooruit fchuift. 316.Hoe ge- In de croupade verheft het paard zich met
chieden dean- de vier beenen van den grond, en trekt de bee- ere fprongen? nen zoodanig onder het lijf dat men de achterij- zers niet ontwaart. In de balotade worden de achterbeenen zoodanig met de hakken tegen de billen opgetrokken, dat men de achterijzers zien kan. Verheft hetzelve zich gelijkelijk van den grond
en flaat alsdan met alle kracht achteruit, zoo wordt zulks den naam van capriool gegeven. 117. Welk nut De waarneming van bovenftaande bewegingen
iceft deze ken- leert ons : dat hoe kleiner de kring is waarop het lis> paard zich kan bewegen, hoe fneller het uit eenen fnellen gang kan ophouden, en hoe gemakke-
lijker het de fprongswijze- bewegingen verrigt, des te meer kracht en vlugheid kan men bij het- - zelve veronderftellen. |
||||||
•«*»*!
|
||||||
VIER*
|
||||||
7-
VIERDE HOOFDDEEL.
DE OUDERDOM.
|
||||||
318. Levert de Allerbelangrijkst is de onderfclieiding van den Handb. der
kennis van den ouderdom des paards, ten einde deszelfs krach- paardenk. ouderdom des ten tot de verfchillende diensten te kunnen be- 1. D. III. Afd, paards eenige oordeelen; deze volgens denzelven te regelen, de § 1. nuttigheid op ? langdurigheid van deszelfs waarfchijnlijk gebruik te bepalen, en volgens dit alles, het bij den
aankoop op den juisten prijs te fchatten.
319 Welke ou- Gewoonlijk bereikt het paard eenen ouderdom
derdom bereikt van tusfchen de 20 en 30 jaren, offchoon er gewoonlijk bet voorbeelden zijn dat deze zich tot boven de 40 paard? heeft uitgeftrekt. 320. Welke Daar echter de kennis van den leeftijd alleen . 3 . 7<
vrucht moet uit in zoo verre belangrijk is, als zij met die ge- , deze onderfchei paard gaat, welke de tijdperken aanwijst, gedu- ding worden rende welke het paard diensten verrigten kan; getrokken? » zoo is het noodig te weten, dat bij paarden van gewoone rasfen, men van eene merrie, bevorens zij vier, en van een ruin voor dat hij;volkomen vijf jaren bereikt heeft, geene aanhoudende diens- ten kan verwachten, en hen zelfs gedurende het eerde jaar van zware vermoeijeiisfen moet verfchoonen; dat paarden uit edele rasfen ontfpro- ten, hunne volkomene krachten zelden voor zes, zeven ja zelfs acht jaren ontwikkelen, doch daar- entegen tot boven de twintig jaren dezelve be- houden: terwijl de eerstgemelde bij goede behan- deling gewoonlijk flechts tot veertien,' zestien, hoog-
|
||||||
DE TANDEN. IL Afd. 79
.n »
hoogftens totirclitien jaren » 1 len opzigte bruik- baar blijven. 3aiWelke ken. De merkteëkenen tot aanwijzing van den ouder-
teekenenwifzen dom worden aan onderfcheidene ligchaamsdeelen
den puderdom nagefpoord, en zoo door de geftalte, het voor- •
, - komen, de kleur der haren en oogen, het ver-
v t hemelte en tandvleesch, als bijzonder door de
tanden opgeleverd, welke laatfte de zekerfte §8' ,.,
kenmerken verleenen. |
||||||||||
322 Welke aan- Deze teekenen worden opgeleverd door hunne
wijzing geven verfchillende foorten, verwisfeling en de verander- e tanden? de geftalte waarin zij zich vertoond. |
||||||||||
[23. Hoe ver- De tanden worden onderfcheiden in fnijtan- - 9 - 13.
deelt men hen? den, haak- of h o n d s t a n d e n en kiezen. |
||||||||||
324- Welk is Dezelve zijn in ieder der onder- en bovenkaak-
hun getal? beenderen ten getalle van zes fnijtanden, twee haaktanden en twaalf kiezen, aanwezig, maken- de te zamen een getal van veertig uit bij hec mannelijke gedacht en van 36 bij de merrijen; wijl bij deze de vier haaktanden ontbreken of naauwlijks zigtbaar zijn. 325. Welke Al deze tanden komen flechts achtervolgens te - 18.
ver wis f e- voorfchijn, en worden op vastgeftelde tijdperken Hng onder-voor andere verwisfeld, uitgezondert de haaktan- gaan dezelve? den, bij welke dit laatfte geen plaats heeft. 326. Hoe wor- ^Tot onderfch'eiding dergene welke het paard
den zy volgens in deszelfs vroege jeugd bezit, met die welke de tjjdperkeu hen in verderen ouderdom vervangen, worden de des levens on-eerfte veulen- of melk tanden, de laatfte eircheiden? paardentanden of kiezen genaamd. Vaa •
|
||||||||||
I
|
||||||||||
tSó DE OUDERDOM.
327AVelkehun- Van deze tanden zijn het bijzonder de veu-
ner moeten bij-l en ta nd e n, de paarden-f nij tand en en de zonder onder haken, welke men tot nafporing des ouderdoms zog:worden? moet raadplegen. 338.H<«onder- Van de fnijtanden, zoo wel van het yeti- pL v u
feheidr men de ,en als des paards , worden de twee middelde,
fnij c anden? g r a s b ij t e r s; de daar nevenftaande, de middel- tanden; en de buitenfle, hoektanden ge- naamd. 3a9Wtt-zQnde De ve u Ie n tande n, welke zich door hunne pi.v.^.s.,.
oiiderfchei- kleur en gedaante onderfcheiden, en de ouder- § „
dingsteekenen dom tot drie jaren door hunne verwisfeling aan- der veulen-wijzen, zijn witter, korter, krommer, kleineren tanden? meer binnenwaarts gebogen dan de paardentanden, welke geeler, breeder.en dieper gegroefd zijn. 330. Welk is Kort na de geboorte komen de twee middelfte p^ Vjt x *
het tijdperk derzelve; vier of zes weeken later, de daar aan § 20i hunner ver-volgende, en tusfchen dien tijd en negen maanden . 2I, fchijning? na de geboorte, de hoektanden te voorfchijn. Wanneer Met 2ï of" 3 jaren vallen de middelfte veulen pl- VI> 3«
be<Mnt hunne faijtanden, de gras bijters uit,- en maken voor § 23, verwisfe- de gelijknamige paardentanden plaats, met welk ling? tijdperk de kindsheid des paards eindigt, en dat der jeugd eenen aanvang neemt.
332. Wanneer Op 3§ jaar gebeurt hetzelfde met de middel- pi, Vi. 4.
heeft de vol-tanden. ' §24,
gende plaats?
Op Af jaar met de hoektanden, terwijl pi. yi. «.
333. Wanneer r -ra # s j 1-1. n. 5. , . , „ tevens de haak tanden beginnen door te bre- « 25.
de laat f te? ö 3 D ken, hetwelke even als met de andere fnijtan-
den, (leeds eenigen tijd vroeger in de onder- als in *de bovenkaak gefchiedt. De
|
||||
DE TANDEN. II. Afd. 8ï
334. Welke De gedaante der fnij tanden is gebogen, bo-pi. v. n.
vorm hebben ven aan plat met eene fcherpe voorzijde, en al-§ 3« de paarden daar van eene merkbare zwarte holligheid voor- fnytanden? zien, de keen der boon genaamd; terwijl hunne vorm, benedenwaarts fteeds driehoekiger
wordt.
335. Hoedanig In het onderde kaakbeen hebben zij eene fchuinsch
is hunne ft eJ- voorwaarts gerigte ftelling welke rigting, zoo wel • ing? als hunne lengte met de jaren toeneemt. 336 Welke ge. ' De h a a k t a n d e n zijn fpits, krom gebogen en PI< v, 3> l% etm
ftalte bezitten hunne bovenfte binnenzijde van twee duidelijke § ï2, [de haken? groeven voorzien. 337. Wat nut Daar nu het uitdij ten der keen en van den bd-
heeft de ken- venrand; het veranderen der geftalte en het voor- tis dezer b(j- over hellen der fnytanden, benevens het verdwij- aonderheden V nen der groeven in de haaktanden, de verfchil- lende tijdperken des ouderdoms aanwijzen, be-
hoort men deze vooral op te merken." 338. Hoe wor- Voorts onderfcheidt men het gedeelte der tan- _
|
|||||||||
10.
|
|||||||||
den de de el en den dat in de tandkas bevat is, door den naam
er tanden ge-van de wortel, en het. zigtbare door dien
aarnd ? Van de kroon. 139.-Op welke Wanneer tusfehen de 4 en 4| jaren de haaktan-
mderdom doet den doorgebroken, en de veulen haaktanden ver- ret einde der wisfeld zijn; treedt het veulen in het tijdperk . 2<;# 'erwisfeling, van volwasfenen ouderdom, en neemt den naam iet veulen den van paard aan, daar thans al deszelfs veulen- 'aam van paard door paardentanden vervangen zijn. ïeven ? 14°. Hoe ver- Met dezen ouderdom van v ij f jaren, zijn de PI. VI. g.
oonen zich de grasbijters en middeltanden geheel uitgegroeid, de § «f« «uden op 5 hoektanden vóór gelijk, doch achter flechts | F duim *
|
|||||||||
8a D E O U D E R D O M.
jaren in de duim boven het tandvleesch, en zeer kort; de
onderkaak? onderhaaktanden half uitgegroeid en fpits, terwijl de bovenhaken doorbreken. 341 Hoe is hun Op 5| jaar zijn deze tanden meer uitgegroeid, P1> vlt g\
fiaat op 5§jaai-? offchoon de groeven der haken nog tot aan het § 27. tandvleesch reiken. 34?-.Welkege- Met zes jaren reiken deze groeven niet meer pl« v$» 7»
daantebezitten tot het tandvleesch; de hoektanden , wier achter- § a8, z« op z e s ja-kant nog zeer fcherp en hunne keen volkomen ren? hol is, met de overige gelijk gegroeid, doen het paard gelijktands noemen; terwijl de keen der
middeltanden half, en der grasbijters geheel uitr gefleten is. 343.Hoeonder- '°P zeven jaren zijn de grasbijters en middel- P>- VI. 8.
fcheidt men het tanden geheel gevuld; de holte der hoektanden is § a9' zevende veel vermindert., deze zijn een vingerbreed uit. jaar? ' gegroeid, terwijl echter hunne achterzijde niets afgefleten is. |
||||||||
344. Waardoor Met den ouderdom van acht jaren zijn de p)- VI
|
o.
|
|||||||
wordt den ou- hoektanden gevuld, met de andere van eene ge- § ,0#
derdom van lij ke lengte,', en hunne achterzijde reeds eenigzins acht jaren afgefleten, terwijl de groeven der haaktanden, wei- aangewezen? ke reeds vrij ftomp beginnen te worden, veel minder en alleen aan hunne punt merkbaar zijn. j45Watteeke- °P negen jaar verdwijnen deze groeven dei-
nen wijzen het haaktanden geheel, die tevens ronder worden; al - 31» tijdperk van de fnijtanden hebben hunne holligheden verloren negen jaren en hunne bovenvlakte vertoont eene eironde, meer aan? breede dan dikke gedaante, terwijl met dit tijd- perk alle naauwkeurige kenteekenen in de onder-
kaak ophouden. ' ' > Tot
|
||||||||
O E TA N D E N. //. Afd. $3
I346. Waai-kan Tot het nafpeuren van den verderen ouderdom
Imendenverde- wordt door fommigê paardenkenners het onder- ren ouderdom 2oek der fnijtanden van de bovenkaak; door ontdekken? andere, debefchou wing van de veranderde gë- ftalte der fnijtanden aangeprezen. S4?Welke tee- Volgens de eerftezijn op 9 a 10 jaren de boven § 31-
kenen vindtmen grasbijters geheel en de middeltanden half gevuld, |nde boven. <je hoektanden hol, doch hoekswijze ingebeten, kaak van 9 je haken fcherp en wederzijds gegroefd. <nt 12 jaren? _„. . .. ., ' Met 10 tot io| jaren zijn de middeltanden ge-
heel, de hoektanden half gevuld, en de boven» haken verftompt.
< Van io§ tot 12 jaren, zijn alle boven fnijtan» " -*•
den gevuld en de bovenfte haaktanden nog ftom- per geworden; terwijl tevens de benedenfte fnij- tanden fmaller, langer, witter en eironder dan Voorheen geworden zijn. 143. Waarom Daar de holligheden in de bovenlle fnijtanden
finzy niet vol-bij het eene paard vroeger dan bij het andere ^omen zeker ? verdwijnen, kan men deze kenmerken echter niet als onfeilbaar aanmerken^ - - 349.Welketee- Meer zekerheid verleent de veranderde ge-
lenen ontleent ^alte **er tanden, welke hunne bovenvlakte aan- fien uit de neemt, naarmate zij uitgroeijen en afflijten,en wel- eranderdeke, gepaard met de uit hunne rigting ontleende |edaante? teekenen, den oplettenden befchouwer vrij nabij den waarfchijnelijken ouderdom doet gisfen, wan- neer de zekere merkteekenen in de onderkaak op- houden. 150.Wat ken- „„..,,. , ., ,
ie-k u ■ fnijtanden bezitten bij hunne verwisfeling,
■n de fi" .boven eene breede platgedrukte gedaante
«iop8jaren? vrelke zi-' toC de acht ^aren behouden. F * Zij
|
|||
84 Dl OODERDOM,
|
|||||
351.Welkeg*e- Zij nemen alsdan eene eironde, meer bree-
daante-verwis- de dan ronde gefïalte aan, welke vorm trapswij* feling befpeurt tot het dertiende jaar toeneemt, terwijl de men van 8 totronde gedaante tot het ach tiende jaar de 12 jaren? heerfchende is. 352. Welk* Na de achtien-jaar gaat deze in eenen drie-
heeftnadeacht kanten vorm over, welke omftreeks de drie-, tien plaats? en-twintig, in eene tweehoekige, meer ' dikke dan breede oppervlakte verandert.
353. Werke Bij deze teekenen voegen zich die welke de § 3*«
merlueekenen rigting en afmeetingen der tanden opleveren, ontleent men om eenen ver gevorderden ouderdom aan te wijzen; uit de ft el-de fn ij tanden hellen in evenredigheid met de-
ling der on- zen meer en meer voorover, terwijl zij door het derfnjjtanden ? inkrimpen van het tandvleesch en het vermffgeren van het gehemelte, zich langer vertoonen. Met 13 jaren, zijn zij merkelijk fmaller, ter-
wijl zich vaak kalk op hen begint te vertoonen. / Op 15 jaren, hellen zij fterk voorover, de
haken zijn ftomp en zeer kort, terwijl de wenk- braauwen grijs beginnen te worden. Met 18 jaren'zijn de onderfte fnijtanden wa-
terpas, van een verwijdert, driehoekig, lang en fterk met kalk bezet. 354Welke aan- Behalve de tanden leveren verfcheidene lig- § 33-
wijzing vanhoo chaamsdeelen, kenteekenen van den hoogen 011- gen ou4w*om derdom op, zoo als bij donkere paarden, grijze ontvangt men wenkbraauwen, neus, voorhoofd, manen en (taart, uitde ligch-terwijl fchimmels geheel wit worden; de oogap- aamsdeelen? pel vertoont zich flaauw; het kristallijne vocht, dof; het waterachtige vocht en het hoornvlies duis-
|
|||||
- -,- -
|
|||||
DB TANDEN, II. Afd. 85
duister en- minder doorfcbijnende; de oogkuilen
-Zijn hol, het onderde ooglid en de onderlip han- gen flap; de fchaar is fcherp,- het verhemelte ge- - rimpeld; de fpieren zijn vermagerd en de leden ftram; alle welke teekenen zich echter vroeger bij gemeene dan bij edele paarden vertoonen. $55.Welkeirit- Deze algemeene regels lijden echter eenige wij-
itonderingen zigingen: dus ziet men dat paarden welke veel kunnen in de hard voeder hebben genoten, gewoonlijk lange (fanden en hun voorover hellende, en daarentegen die, welke ne (telling meest in de weide gaan, korte en regtftandigere ilaats hebben ? tande„ bezitten. 456. Welk ver- Bij fommige paarden flijt de bovenvlakte der PI- Vl. i°.
fchil in het af- fnijtanden minder af dan volgens evenredigheid des § 3'« flüccn der tan-ouderdoms moest gefchieden, waardoor dezelve ■en kan hunne jjeeds bol blijven, en zij daarom- twijfelaars ■loltc twijfel- worc]en genaamd; wier ware ouderdom men al- icntig maken. ]een kaJ] afleidenj uit den aan je afflijting onge- ëvenredigden groei, welke gewoonlijk jaarlijks eene lijn meer bedraagt dan behoorde; voorts uit het onderzoek der haken, alsmede uit die van de betrekkelijke holte der fnijtanden, welke bij hen volkomen gelijk is(. '*5?. Wat ken- Ontwaart men bij de befchouwing der fnijtan-
"Wrt-r een den dat hunne buitenzijde, even als het boven- ilciibbenbü-fte eener fluit is afgefleten, zoo verraadt zulks i*er? een kribbenbij ter, welke dit veroorzaakt door j » liet zetten der tanden op de'krib, en daarbij een
klokkend geluid met het uitftoten van lucht, doet
hooren.
Ï58Wat nadee- Offchoon kribbenbijters vaak duurzame paarden
en zijn deze zijn, wordt deze feil, welke men. aan zwakke fwiderhevig? F 3 fpijs. |
|||||
8d DE OUDERDOM,
Ipijsverterings-werktuigen toefchrijft, zoo belang-
rijk gekeurd, dat zij eene koop vernietigt, wijl niet alleen dezelve gewoonlijk dun van lijf-en aan buikwee onderhevig zijn, maar neventtaande paarden deze ondeugd zeer ligt aanleeren. 359. Welke De 'paardenhandelaren weten onderfcheidene mid-
kunstgre- delen aan te wenden, om de tanden tot mislei- pen worden ding wegens den ouderdom te doen verftrekken, aan de tanden ZQ0 Qm net paarJ 0uder als jonger te doen VOor- aangewendt? komen>dan het wezenlijk is. 360. Wat ge- Ten einde het ouder te doen fchijnen, wor-
ichiedc om een den door hen de veulentanden uitgetrokken, waar- paard ouder door het door hen één jaar ouder voorgegeven te doen fchy- wordt. Men ontdekt zulks echter bij paarden van nen? het mannelijke geflacht daaraan, dat bij de voor- gewende vierjarige, nog geen zweem van hét door- breken der haken wordt befpeurd, en bij de vijf- jarige . dat deze in het geheel nog niet doorge- broken zijn, en in het algemeen, aan de fpichti- ge ligchaamsgeftalte en grovere bouw der bee- nen. 361. Welke zjjn Om daarentegen een bejaard paard de kenmer-
de kunstgrepen ken van een jonger te doen dragen, worden zoo- om de paarden danige uitgekozen welke korte tanden bezitten, jonger te en ;n deze met een graveerijzer hotten gedoken, doen fdiijnen? waarjn ^arst of zwavel met een gloeijend ijzer gebrand wordt, om op deze wijze de keen der
boon na te bootfen. 362. Waardoor Edoch dit bedrog is ligt te ontdekken, zoo
wordt dit ont- ^oor den öablijvenden gelen rand, en wijl deze dekt ? groeven even min, betrekkelijk diep en natuurlijk zijn '
|
||||
DE TANDEN. II. Afd. %J
zijn, als de oppervlakte der tanden fmal genoeg
is, om met het kunftig kenmerk des ouderdoms overeen te (temmen, aangezien het afflijten der tanden hen in dikte en helling doet toenemen. Even min kan het verborgen blijven, wanneer
lange tanden afgevijld worden, daar zulks hen nog dikker maakt dan zij natuurlijk waren, en zij alsdan niet op elkander fluiten. |
||||
88
|
||||||||
V IJ F D E H O O F D D E E L.
HET PAARD BESCHOUWD VOLGENS DES-
... r ZELF S HAAR. |
||||||||
363. Welke is E>e huid welke het paard bedekt en hierin met
de uitwendige die van verfcheiden andere dieren overeenftemt, bekleeding des dat dezelve in den (laat van gezondheid los, en paards ? door verfchillende onder haar aanwezige huidfpie- ren voor eene trillende beweging vatbaar is, wordt
overal door haren van verfchillende foort en kleur bedekt, waarvan die der (taart eu manen zeer lang en fterk, doch vaak van eene andere kleur zijn, drfn die welke het ligchaam bedekken. 364. Welk nut Dubbeld is de nuttigheid welke hunne befchou- Handb, der
is in de be-wing oplevert, eensdeels tot onderfcheiding (fig-paardenk. fc'iouwing der nalement) der paarden", volgens derzelver kleur LD. III, AfA, haren gelegen? en merkteekenen; ten andere teï beoordeeling van den (laat van gezondheid.
O nderfcheidings kenmerken welke de
haren opleveren. |
||||||||
36*5. Hoedanig in de eerde betrekking onderfcheidt men de
worden de ha-haren in eenkleurige, wanneer Hechts ééne ren verdeeld? heerfchende kleur aangetroffen wordt, en in ge- mengde, indien deze door verfchillende gevormd worden. I. D e
|
||||||||
ui
•■.,-,; .:>■..'■'
KENMERKEN. II. Afd. 89
l. De eentleurig.e.
366. Welke zijn De een kleurige worden gevormd, door
ie eenkleü- je witte, zwarte, bruine, vosfen, ge* nge? Ie en vale. 367. Wat noemt Van deze worden witte paarden alleen die-
mende wnte? gene genaamd, welke zoodanig geboren zijn, en atlas-fchimmels genaamd worden.
I 368. Hoe wor- Volgens hunne fchakeringen worden de z war- . s8t
den de zwar-ten onderfcheiden: in git- kool-en gemeen- te verdeeld? ofvaalzwart. 3<5oWelkefoor- De bruine worden verdeelt, in zwart, of
ten leveren de donkerbruin, koperfnuit, kastanje- [bruine op? bruin, M oed- of kersbrui n, appelbruin, goudbruin, ligtbruin en gemeenbruin. 3?o Wat onder- Een bijzonder kenmerk onderfcheidt de bruine
fcheidthen van paarden van de vosfen, namelijk, donkere ma- de vosfen? nen, ftaart en uiteinden, welke deze ontbre- ken. - 371. Hoe ver- Velerhande fchakeringen worden bij de v o s s e n
deelt men de aangetroffen, zoo als de roo-d- goud- zweet- vosfen? en ligte vosfen; voorts de kool- brand- zabël- lever- k 1 e ij- en metaalvos; van
welke verfcheidene ligte manen en (taarten bezit- ten. 372. Wat zijn De gele worden onderfcheiden, in genieën-
gele paar-bleek- helder- goud- en hooggeel, bene- den ? vens hermei ij n-kleur. 373. Welke Volgens de kleur der dieren waarna zij zwee- _
foorten vindt men, onderfcheidt men de valen in donker- men' onder deflijk- en gemeenvaal, in hartenkleurige valen? wolfs-en muisvaal. 1 F 5 Een
|
||||
JO » E H A It. E N.
|
|||||||
374.Welk tee- Een onderfcheidingsteeken der gelen en va-
hen vindt men Ien, van andere zeer met hun overeenftemmen- dikwerfaanbei-de haren, levert de zwarte ftreep over den rug de laatfte ha- en het kruis op, welke veelal bij hen aangetrof- fen? fen en eene aal ftreep genaamd wordt. 3. Do gemengde haren.
375Welke paar De gemengde haren worden in drie hoofd-
den behooren verdeelingen onderfcheiden, namelijk, in fchim- totdegemeng mels, ftekelharige en bonte. de haren ?_„.,. , ..
De fchakenngen der schimmels zijn zeer
376 Hoe onder- ,..,,, talrijk, volgens deze ontvangen zij de benaming
fchiinmsls? **n zwarte" ij z erfchimmel en moorkop;
appel- graauwe- zilver- brand- vlieg- en f 1 y k fc h im ra e 1; voorts vindt men r00de- wij n- en f orelfchimmels, fpreeuwkleurige en ly ster graauwe. Tot onderfcheiding van de fchimmels worden
377. Wat zü'n , . j j - , , . zoodanige paarden stekelharige genaamd,
ftekelhan- „ wier donkere grondkleur meer of min met witte
ge? D
aaren vermengd is, en deze den haam van zwart-
bruin- en vosftekelhaar en per fikblo e- fem kleur doet geven. ^S.Watno'emt Is de witte grond met donkere vlekken bedekt,
menbonten? zoo geeft zulks aanleiding deze bonte paarden in zwart- bruin- vosbont en porfelein- kleur, en indien deze vlekken klein en menig- vuldig zijn, in zwarte- bruine en geineng- • ' de tijgers, te onderfcheiden. |
|||||||
3- De
|
|||||||
I
|
|||||||
KENMERKEN, H, Afd. ft
3, ^D e kenrnetken of and er sdieidi ngs teek enen.
379.Welke o n- Eene andere kleur aan het hoofd en de
derfchei- beenen en eene andere ftrekking der haren ,1e-
dingsteeke-veren kenmerken op ter onderfcheiding van jge-
ncn vindt men lijkkleurige paarden. •
aan het paard ?
380.Welke be- De kol en bles zijn de teekens welke aan
zit het hoofd? het hoofd bijzonder in aanmerking komen.
38i.Hoeonder- De kol welke in eene witte vlek vóór het. ,
fcheidt men de voorhoofd beftaat, wordt volgens derzelver vorm kol? in enkele-of gemengde, in ring-en druip- kol onderfcheiden.
382.Welk ver- De blesfen,wier algemeene gedaante bekend - 47.
fchil bemerkt is, worden onderfcheiden: in breede bles, men in de b 1 aarkop, fcheve- getakte- druip- halve- b les ('en? en doorgaande bles; waarbij zich de tee- kens aan den mond: fnuitje en onderlip voegen. s83.Welke tee- De witte teekening der beenen doet dezelve ■ 48>
kens leveren de onderfcheiden, vo'gens nun getal en ftrek-
beenen op? king: in enkele, gelijkzijdige, gelijk- namige, overhoekfche, drie- en vier- voudige witvoeten;voorts na hunne groot- te: infokje, voet en been; terwijl hunne gedaante, hen getakt, gefpikkeld en ge- tijgerd doet noemen. Wanneer de haren eene ongewoone ftrekking .„
384. Wat be- 6 b • 49- f . hebben, zoo noemt men zoodanige haarwervels aan
fpeurt men m ' °
deftrekk!n den hals: romeinsch zwaard en koorn-
der heren? air» terwijl een diepte zonder ltkteeken eene lans ft eek genaamd wordt. II. Ge'
|
||||
$2 B E H A R E N.
II. G e z o n d h e i d s - k e 11 m e r k e n.
|
|||||||||
s85,Welkeb«- De ondervinding leert, dat paarden uit edele
zonderhe- rasfen ontfproten; minder, fijner, korter en glans- den leeren ons rper haren bezitten, darf die uit gemeene oor- de haren? fprongelijk zijn; en dat donkere en levendige ziekten kleuren, meer Merkte en minder vatbaarheid
voor fchijnen aan te kondigen.
386. Welke In den ouderdom worden alle fchimmels wit, §
veranderin- en donkere paarden verkrijgen grijze wenkbraau- gen ondergaan wen, neus, manen en ftaart; de glans en glad- zij? heid der haren, gepaard met de beweegbaarheid der huid, zijn gewoonlijk een even zeker, kenmerk van gezondheid, als hunne dof heid, overeind flaan en vaste huid tot voorboden van ongefteld- heid dienen ,• voorts heeft zoo wel het jaargetijde als de levenswijze hierop eenen grooten invloed, daar in het vóór- en najaar, de paarden hunne huidharen verwisfelen, en alsdan het zwakfte zijn; terwijl een warme ftal en graanvoeder der, zelver glans bevorderen, die door koude en fchraal voedfel vermindert. |
|||||||||
ZES-
|
|||||||||
n
|
|||||||||
ZESDE HOOFDDEEL.
OVER DE OPLETTENDHEDEN BIJ DE
KEUZE ÉENES PAARDS EN IN DEN
PAARDENHANDEL.
|
|||||||||
387\Velkekun- Tje kennis der vereischten welke een paard moet
logheid moet bezitten, is alleen niet toereikende tot deszelfs zich met de jujste beoordeeling, indien men niet tevens door paanlenkenms eene gepaste en regelmatige wijze van onderzoek vereenigen om en ervaren;s jn de kunstgrepen tot verberging der |vandez£Vluclt gebreken, zich voor misleiding weet te waarbor-
te trekken? gen. ;\.
I. Alge.meene regels by de keuze en aan-
• koop. |
|||||||||
'S88. Wat moet BiJ de beoordeeling en keuze van elk paard,
brj de keuze behooren de volgende a'lgemeene grondregels ge- van het paard volgd te worden, om zoo weinig mogelijk aan voorafgaan? misleiding bloot te ftaan. , 389. Welke re- Men vermijde zoo veel mogelijk het koopen
gels beftaan op paardenmarkten, wijl men het paard aldaar omtrent de wjj- zelden naar eisch zien kan, en het zich nimmer ze van aankoop in deszelfs natuurlijke eigenfchappen vertoont. met opzigt tot Even zeer aarfe|e men zulks te joen ( va„ per_ foonen die door hunne rijdkunstige bekwaamhe-
den, in flaat zijn de feilen der beweging, of door hunne bedrevenheid in de veeartfenijkunde, die der gezondheid te verbergen. Men
|
|||||||||
% KEUZE DES PAARDS.
|
|||||
Men geve de voorkeur aan voorname boven
weinig bekende paardenhandelaren, toe het koopen van paarden; terwijl het verkieslijkst- is, zulks onmiddelijk van eenen landman te doen. 6 Welke ^en overweSe wel» toc welke bedoeling men
grondbeginfe- een Paard behoeft of zoekt, en hoêdanige prijs len moeten bjj men kan of wil hefteden; en vergelijke dus Wel, de keuze des of datgene hetwelke, aangeboden of vertoont paards gevolgd wordt, in allen deele aan deze vereischten vol- worden? doe: terwijl men even min, wegens een fchijn- bare lage prijs, een ander dan men noodig heeft, moet koopen, dan vóór denkbeeldige fchoonhëden eene fom hefteden, die de waarde en den bij zieh zelve bepaalden prijs merkelijk overftijgt; hoezeer men het echter eene kwalijk geplaatfte zuinigheid kan achten, wegens eenige guldens, de koop van een deugdzaam doelmatig paard ach- terwege te laten, of aan een minder goed den voorrang te geven. 391 Welke I"- de keuze late men zich minder door uitwen-
beweegredenen dige fchoonheid dan door de deugden des paards
moeten de keu-bepalen; nimmer moet het gunftige vooroordeel
ze des paards wegens een of ander gedeelte daartoe overhalen,
bepalen? en men des te meer op zijne hoede zijn, naar
gelang het paard meer behagen inboezemt; terwijl
men dit welgevallen fteeds zorgvuldig voor den
verkooper, onder een fchijnbaar onverfchilligheid
moet verbergen.
39a.In hoe ver- Daar het eene bewezene waarheid is, dat nim-
re moeten de mer of ten minfle allerzeldzaamst, geheel vol- voorkomende maakte paarden worden gevonden, en dat de prijs feilen in aan. van ^eze alle ^evenredigheid te boye» zoude gaan, zou-
|
|||||
AL GE ME EN E REGELS. IL Afd. 95
I werking vvor- zonde de paardenkennis weinig te ftade komen,
den genomen ? indien zij zich alleen beperkte tot het ontdekken der gebreken en onvolkomendheden, zonder met de bekwaamheid gepaard te gaan, door hunne verge- lijking en tegenoverftelling met de deugden, een befluit op te maken, in hoe verre elk paard, en bijzonder datgene welks .keuze in aanmerking komt, aan deszelfs bedoeling kan beantwoorden. 393.Welke re- Daar het belang, zoodra het nut niet in den weg •
| gels zijn voorts wordt gedaan, alzins aanmerking verdient, is des. I tot vooideelige wegens bij de keuze van paarden nog op te mer- \ aankoop waar ken. De ondervinding leert dat magere paarden,
mits gezond zijnde, in het gebruik fteeds mede vallen, terwijl met vette vaak het ■ tegendeel plaats heeft. I B94- Welk is Daar de weide vele gebreken minder merkbaar
I het beste maakt, zoo is het raadzamer in het vóór- dan in
jaargetijde het najaar paarden aan te fehaffen.
tot aanfchaffen — ■:
van -i ? Uitgenomen wanneer een te laag voorgeftel het;
395.Welk ge-Paar<^ ongefchikt tot den zadel maakt, verdienem
f lacht ver- me r rij en de voorkeur boven mins, daar zij ,
dient de voor- vroegtijdiger hunne volkomene krachten beko-
keur? men, meer geest, vuur en duurzaamheid bezitten,
en bij verkoop wegens eenige feil, altijd; meer
waarde tot de fokkerij behouden, hetwelke ook
met de langftaarten boven geanglifeerde paarden
plaats heeft.
396.Wat is we- Behoeft voorts een kavallerij officier een paard,
gens den ouder-tot onverwijlden dienst, zoo is het raadzaam een domenomftan- paard in volle kracht, b. v. van.z even tot tien il» i
|
|||||
^
|
|||||
$6 DE KEU2E-DES PAAR.0S.
digbeden waar jaren, boven een jong 'en ongeoefend te verkie-
te nemen? zen; even als een bedaard, gehoorzaam, onver-
fchrokken, vlug en gehard, boven zoodanig welk
zich meer door fchoonheid en fchitterende, dan
wel door nuttige éigenfchappen aanbeveelt.
397.Welkeom- Bij het zoeken naar paarden vermijde men tal-
zigtigbeidmoet rijke verzellers en raadgevers, vooral die perfo- men by het zoe-nen, welke als makelaars, paarden aanwijzen, én ken naar paar- kieze tot raadsman flechts één ervaren paarden- den waarne- kenner, indien men zelfs geene genoegzame kun- de deswegens bezit. Heeft men in dit vak al eenige kennis verwor-
ven, zoo behoort zulks echter niet te veel zelfs- vertrouwen, maar des te meer omzigtigheid te- gen misleiding, in te boefemen. 398.Welke be- Daar geen handel aan meer bedrog onderhevig
hoedzaamheid is dan die der paarden, zoo kan de omzigtigheid
is met opzigt in dezen niet te ver uitgeftrekt worden.
tot den verkoor TI . . ,. , „ cj ,'
Het is uit dien hoofde, dat men nimmer aan
per raadzaam? , . , , . , , het voorgeven des verkoopers waarde behoort te
hechten, en wanneer deze eenig deel bijzonder
. prijst, de andere des te opmerkzamer moet gade flaan, wijl het te vermoeden ftaat, deze feilen bezitten, van welke men den aandacht zoekt af- te leiden; terwijl om gelijke redenen, iedere uitwendige befchadiging gewantrouwd moet wor- den. Bijzonder zij men op zijne hoede, wanneer de
verkooper op het fpoedig fluiten des koops aan- dringt; den eerden eisch fpoedig en aanmerkelijk vermindert; het paard voor eene prijs aanbiedt of
|
|||||
I
|
|||||
BEOORDELING DE? PAARD S. /ƒ. Afd $f
of verlaat beneden dezelfs oogenfchijnelijke waar-
de, of een uiterlijk goed en voor zijnen dienst gepast en noodig paard, zonder baarblijkelijke oorzaken te koop biedt. |
|||||||||||||
;
|
|||||||||||||
399VWat is bjj Nimmer late men zich in ruilhandel in, daar
het verkoopen deze deeds met nadeel verzeld gaat, maar ver- |
|||||||||||||
of ruilen op te jj00pe üever het paard, waarvan men zich wil
merken? ontdoen, bevorens een ander aan te fchaf- fen. ■
|
|||||||||||||
400.D00Ï wel- Het.zekerfte middel ter beveiliging tegen be-
ken maatregel drog, is bij den koop te bedingen, dat deze beveiligt men va*n geene waarde zal zijn, indien men binnen zich het zeker- zekere tijd, b. v. van drie tot acht of veertien fte tegen be- dagen, eenige ondeugd of gebrek ontwaart. |drog ? II. Onderzoek in de n ft al.
|
|||||||||||||
I
|
|||||||||||||
^oiwelkeplaats Indien men het paard volgens deszelfs natuurlij-
is het gefchikt- ke eigenfchappen wH leeren kennen, zoo moet fte tot ontdek- men hetzelve op den dal onderzoeken, in de af- king van den wezendheid van den eigenaar, ten minde zonder aard des paards? dat hij fpreke of de zweep bezige. .M Wat. , Aldaar is het, dat men weldra deszelfs karak-
402. wat kan * Handb. I. Dl men aldaar ont. ter' eetlust;> degedeldheid der ademhalingswerktui- „, __,
,. , ,„ ' IV. /tfd. waren? gen, en die van dezelfs beenen, uit het daan-
§ i.
ontdekken kan; voorts of het een kribbenbijter en aan den kolder onderhevig is; terwijl men
voorts onderzoekt, of het gewillig zich laat za-
G de-
|
|||||||||||||
p8 DE KEUZE DES PAARDS.
delen, optoomen enbeflaan, en of het valsch en
gevaarlijk in den omgang is. |
|||||||
III. Befchouwing buiten den ftal.
|
|||||||
4.33. Hoedanig Men doe vervolgens het paard zonder eenige § a
wordt daarbij bedekking, flechts met den halfter, ten hoogfte te werk ge-met eene watertrens, buiten den ftal leiden, en gaan? op eene effene plaats, doch vooral tegen geen witte muur ftellen; zoodanig, dat de knecht het
alleen bij het einde van den halfterriem of der trensteugels vasthoudt, zonder deszelfs hoofd om- hoog te ftooten, of dat de verkooper zijne zweep gebruikt; moetende men (leeds in die mate wan- trouwen opvatten als het paard fierlijker opge- tuigd is. 404Wat hoofd- Het goed onderzoeken van een paard vereischt
regels zijn bü het waarnemen der twee hoofdregels: 1} dat men
het onderzoek i" <^e befchouwing der deelen eene regelmatige
waar te nemen? volgorde waarneme, en daardoor geene derzelve
overfpringe; 2) een zoodanig juist verwijdert
ftandpunt kieze, dat men met eenen oogopflag, het
geheele paard overzien en beoordeelen kan.
405.Waarmede Men vanSe het onderzoek aan, met bij het
moet men het- uitleiden en in de deur van den ftal, de gefteld- zelvebeainnen? heid van het gezigt, der ooren, des ouderdoms, der neusgaten en kaken te onderzoeken; waar- na men hét doet ftilftaan en de voeten opligten; het is voorts hierbij, dat het boog opheffen der voor-
|
|||||||
1
|
|||||||
BEOORDEELING DES PAARDS. II. Afd. $<)
voorbeenen, vermoeden wegens kolder en zwar-
te ftar kan doen oprijzen, 406. Wat moet Men plaatze zich voorts op zekeren afftand
men vervolgens v ó ó r hetzelve, om het hoofd, de borst en de onderzoeken? Helling der voorbeenen te beoordeelen. 407.Waar moet Vervolgens ftelle men zich zijdwaarts ter be-
nenzich verder fchouwing van den vorm des hoofds en van den plaatfen ? hals; van dien der fchoft, en fchouders; van dé Helling der voorbeenen ,• van de gedaante des rugs,
der ribben, lendenen, zijden en des buiks, waar- bij de beweging van dezen en der zijden bijzon- • der opgemerkt moeten worden; voorts van de geftalte der achterbeenen, vooral van de waai, en zoo wel hunne evenredigheden als die der voorbeenen. 408. Hoedanig Men befluite dit onderzoek, met het paard van § 5 - 9.
iindigt men de ac liter e n , en daarbij vooral de (telling der ach- jcfchouwingop terbeenén in oogenfchouw te nemen; terwijl men de plaats? ten laatfïe, door de befchouwing op zekeren af- ftand, een befluit wegens de algemeene vormitig en evenredigheden der deélen opmaakt. |
||||||||
IV. Befchouwing in de beweging.
tt - ■!» ■' c. :
|
||||||||
09. Waartoe Heeft ,jeze befchouwing doen blijken dat het " 10.
et men ver- paard de vereiscijte vorming, geftalte en ouderdom over- j,ezjtj zon(jer aan verwerpelijke gebreken onder- G 2 he-
|
||||||||
100 DE KEUZE DES P A A R ü S.
hevig te zijn, zoo ga men over tot liet beoor»
deelen van deszelfs bewegingen. Daartoe moet op eene gelijke geftrate plaats,
4io.Hoe wordt r„ & J & r »
, , „, . het paard met losfe teugels en zonder zweep,
de befchouwing r D r
, , . eerst in den ftap, en daarna in den draf, aan de
der bewegingen r ' verrigt? hanc* °P en neêr worcien geleid, terwijl men
zich in de verlenging plaatst om het van vóór
en achter te befchouwen, en daarna op eenen genoegzamen afftand zijdwaarts om de beweging van ter zijde te beoordeelen. 4it. Waarop Men 'ette daarbij op, of de vóór- en achter-^
moet men acht beenen regtftandig vooruit worden gebragt, met geven? genoegzame buiging in de geledingen, zonder te kruisen, te zwaaijen, of zwakte en itijfheid te
verraden.
412.Welke op- ^a een Paar toeren 'n den ftap, doe men het
lettendheidver. °P geIiJke wiJze draven, en geve acht: of de eischt den beenen wel, gelijkvormig, verheven, vierkant en draf? krachtig opgeheven en neergezet worden, zonder eenige zweem van kreupelheid; waarna men het
ftil doet ftaan, en alsdan de beweging der ademha- ling gade flaat. ™n»r„i De feilen welke zich in den gang vertoonen, '
413 weiKetei- w ien ontdekt ziJn voorts: het uitfteken van het hoofd en den
in de beweging? hals; ftruikelen, glijden, ftrijken, leunen op de hand, het niet buigen der achterbeenen en der waai, en het naliepen van het achtergeftel. |
||||||
v
|
||||||
V. Be-
|
||||||
BEQGRDEEUNG DES PAARDS. //. Aft. 101
V. Berijden des paar ds»
|
||||||||
4i4Wat middel Niets kan beter de hoedanigheden des paards
wgst het zeker- aan den dag leggen, dan wanneer nien de gele- fte de eigen- genheid heeft, het te kunnen berijden, fchappen des paards aan? Ten einde deze des te beter te ontdekken, la-
4i5.Hoe moet te men het in den aanvang met losfe teugels gaan, men het paard zonder fpitsroede of fporen te gebruiken, en kie- ter beproeving ze om zulks in den Hap te doen, eenen oneve- berjjden ? nen groncj 0f eene ongelijke weide; daarna rijde men het in den draf op fteenwegen, en doe het
eindelijk in den galop zekeren aflland doorloopen, om deszelfs adem en vermogen te leeren kennen; « voorts wende men het naar alle zijden, rijde het van den (lal en andere paaraen af, en op aller- hande voorwerpen aan, Waardoor men deszelfs humeur en karakter ontdekken kan. 't" **~ ■ •■ S
416.welke an. Als flotfom dezer overwegingen kan men hier-
dere bedenkin-bij voegen: dat eenige; misflanden of fchoonhe-§ I0 * I5» gen moeten den in het afgetrokkene befchouwd, niet altijd de zich noch bü deugd des paards waarborgen, maar dat tot uit- deze beoordee-fpraak over dezelve, ook de ouderdom, het ras, ling voegen ? geflacht en aanftaande beftemming in overweging dienen genomen worden. |
||||||||
G 3 VI. Aan-
|
||||||||
/'
|
||||||||
102 K E 0 Z E D E S P A A R ö S,
VI. Aanwijzing der kunstgrepen tot het ver-
bergen der gebreken. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
4tj>Welkekun- De beoordeeling des paards, volgens hetgene
digheid moet zich uitwendig natuurlijk aan het gezigt vertoont»
zich bij die des zoude zeer onvolkomen tegen misleiding waar-
nitwendigen borgen, indien zij daarbij niet te hulpe wierdt
, paards voegen, ge]j0men door de kennis der kunflenarijen, welke
om z,ch 'egen het bedrog aanwendt, tot bedekking der feilen,
& "en van de middelen welke de listen aan den
hoeden? , ,. : -,*
dag kunnen leggen, die zoo omtrent de geftalte,
dé gang en de gezondheid als het karakter des
paards in het werk worden gefield.
418'.Welke be- De kunstenarijen welke wegens de geftalte
driegerijen wor- f0 den vorm der 1 i gch aam sd e ele n worden g l6< dettbtj de lig- aangewend, zijn: bij de ooren, dat zij door chaamsdee- afi'nijden,. opzetten en eenen breeden frontriem, 1 en, bijzonder eene betere gedaante verkrijgen; zoo als ook bij het hoofd aan eenbreed voorhoofd, deze door een hus- in 't werk ge- farén hoofdgeflel wordt gegeven; die der o ogen, field? worden verborgen door eene ongunstige plaatfing ter befchouwing in het licht, door het inblazen van
peper of fnuif enz.
Welke om- Omtrent den ouderdom, worden door afvij-
trent den 011-'en' branden en uitbreken der tanden, misleidin- derdom? gen ln net werk gefield, en het onderzoek daar van door aangeleerde kopfehuwheid verhinderd. 410, Welke je- ^s de n a's ongunftig gevormd, zoo moet eene
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
'
|
||||||
' AANWIJZING DER KUNSTGREPEN. //. x4fd. I03
drijven zulks verbeteren; terwijl het uittrekken
van te vele en grove manen- en ftaarthareu, een gemeen voor een edel ras moet doen door gaan. 421. Hoe poogt De gebreken der fchoft worden door een de-
men de feijen ken verborgen; die der ilijve fc houders en van het voor-b e enen, door eene beiteudige beweging, en het ge ft el te ver- toefchrijven derzelve aan mangel van afrigting; bergen ? zoo ais het beflag, enz. de fchuld der gebrekkige X o e t e n moet goed maken. •
^2 Hoebedekt Gallen, overbeenen, fpatten, over-
nen de gebre- hoeven enz. worden minder in het oog vallende
;en der bee- gemaakt, door eene voorafgaande gematigde bewe-
ien? ging? en het nat maken derzelve; even zoo doet
men bars ten, kl o ven en verdere toevallen van
den mok door verzachtende fmeerfels ,en de liktee-
kens of wonden doorftrijken aan den kogel door
eene zalf van gelijke kleur, minder zigtbaar worden.
■n- Hoedanig De kreupelheid door fpatten, gallen,
e kreupel- enz. veroorzaakt, wordt verborgen door het paard eid. warm te doen rijden, hetwelke ftijfheid ook min- der merkbaar maakt; terwijl de kreupelheid die
uit klem- en fcheurhoeven ontftaat,bij het draven op eenen weken grond ook minder be- fpeurd wordt. H- Hoedani" Van de gebreken die bijzonder de voeten tref-
wden de fen, worden de hoorn kloven met was, de oetgebre-ro tftralen met flijk opgevuld; de ringhoe- en bedekt? v e n afgeraspt; plat- en vol voet en, zoo als ook het nadeel van te lange en korte koot en, en
|
||||||
/
|
||||||
104 DE KEUZE DES PAARD S,
|
||||||||
en meer andere feilen, door het beflag verbor-
gen. 425. Welke Wanneer paarden mager zijn, een afhangend § 17-
vrucht weet het kruis of eene flechte ftaart bezitten, zoo bedrog uit de brengt het opbinden derzelvé, eene gezigtkundi- ' ftaart te ge misleiding te wege, welke deze feilen bedekt trekken? en ]iet paarc[ een vetter voorkomen geeft; daar- entegen dient het loshangen eener fchoone
ftaart, tot het verbergen van andere gebreken der achterbeenen; terwijl het fteken van peper in het achterite, te weeg brengt, dat zoodanige, welke laag geplaatst zijn, en fcheef of tusfcheu de beenen geknepen worden, alsmede die, bij welke het angliferen, mislukt is, boogswijze en verheven worden gedragen. 426.Hoe wordt Ten einde bij paarden wier gebrekkige (telling - 18-
een gebrekkige der beenen hen in den gang doet krui f en,
gang verborgen z w a a ij e n of te wijd gaan, dit te verbergen,
worden dezelve fcheef gedraafd; en zij welke ftijf
of in eenen weinig merkbaren trap kreupel zijn,
in eene gedurige beweging gehouden.
. Men wapene zich tegen deze misleidingen, door
o tdekt men ^et Paar<^s regtftreeks te doen vooruit gaan, en
deze feilen ? tot net ontdekken van kreupelheid, meer naar de be- weging des hoofds dan naar die der beenen te zien; terwijl men het voorts naar beide zijden doende wenden, het bijzonder gedurende de wen- ding gade flaat- |
||||||||
428Welke mis- Het mangelt verder aan geene middelen en voor-
leidingen wor-geven om deu minkundigen wegens ziekten om
|
||||||||
19.
|
||||||||
AANWIJZING DER KUNSTGREPEN. II. Afd. 105
den omtrent om den tuin te leiden; dus wordt de worm,
ziekten in het voor zomerbuilen; de kwade droes, wiens werk gefteld? nitvloeifels, zamentrekkende middelen opftoppen, voor eenen gewonen droes uitgeven; het ingeven van oplosfende middelen en voederen van gras, doen dampigheid minder ontwaren; aderlatin- gen en bedwelmende middelen weerhouden gedu- rende eenigen tijd de verfchijnfelen van den kol- der; zoo als zulks door bloedontlastingen en buikzuiverende middelen bij de maan o ogen plaats heeft, 4<ioWelke mis- Ook beftaan er gezigtkundige misleidingen we-
leidingen heb- gens de geftalte waar tegen men op zijne hoede
ben wegens de behoort te zijn, daar om een klein paard groo-
gefta'.te plaats? t e r te vertoonen , het op een verhevener grond,
en om een groot kleiner te doen fchijnen, het
óp eenen lageren gefteld wordt, dan dien waarop
de befchouwer ftaat.
Even zoo wordt de fchoft van een vóór
laag zijnde paard merkelijk verheven, door het op eene oprijzende plaats te ftellen, deszelfs hoofd op te ligten en het achtergeftel aan te drijven, welk laatfte middel, een langribbig paard, tevens een korter en gedrongener voorkomen geeft. * 430. Hoe wor- Onder de middelen tot verberging der ondeug-
den de ondcug- den, beftaan die omtrent een koppig paard * 20* den bedekt ? worden aangewend, daarin, dat men de gelegen- heden vermijdt waarin het zich zoude kunnen te- genkanten; het naar omftandigheden, het zij alleen, of
|
|||
io6 de Keuze des paard s.
of wel met andere rijdt; het door peper in het
achterfte te fteken, de aandacht van tegenkantin- gen aftrekt, of het door dorst of honger gedwee maakt; een hol ziek wordt alleen gereden, een fteigerend met het gevoel van het gebit ver- fchoond, zoo als ook bij een dat naar de fporén (kat, derzelver gebruik geheel achterwege wordt gelaten. |
||||
10/
|
|||||||
DERDE A F D E E L 1 N G.
DE GEZO NDHElDSKUND E.
f'
'■/-■' "
INLEIDING.
vereischten tö't leven eN gezond-
iheid en derzelver verlen6ikg. |
|||||||
t3iWelke kun- ^al men vrucht trekken uit de kundigheden wet-
tigheid moet ke eene goede keuze des paards hebben leeren :ichbgde ken-doen, zoo moeten zich hiermede die paren, iis des paards waardoor men deszelfs gezondheid bewaren, het 'oegen, om uit tegen ongemakken harden, en voor ziekten zoo leze vrucht te weinig- mogelijk vatbaar maken kan. rekken? 32. Waardoor Dit wordt te wege gebragt door die regels te
werkt men volgen welke de gezondbeidskunde voorfchrijft, e voortduring waarvan eene der voornaamfte is, deszelfs levens- er gezond- wijs zoo nabij mogelijk met die te doen over- eid? eenftemmen, welke het in den ftaat der natuur eigen is.
33. Welke Het is daartoe noodig, dat indien men door
oorafgaande doelmatige middelen het dierlijke leven en de ge- unde wordt zondheid wil pogen te verlengen, men van der- creischt? zelver beteekenis juiste begrippen vorme. H Het
|
|||||||
lo8 DE GEZONDHEIDS KUNDE.
434.Wat wordt Het leven wordt alleen bij bewerktuigde
door het Ie- ligchamen, en dus alleen bij diegene aangetroffen ven verftaan welke tot het dierlijke en groeiiïoffelijke rijk be- en tot hetzelve hooren. Bewerktuiging is dus het eerfte, vereischt? offchoon niet het eenigfte levensvereischte; hier- bij moet zich nog een ander voegen, dat het werktuig voor beweging vatbaar maakt, en de levenskracht of ook wel de prikkelbaar- heid genaamd wordt; terwijl zonder eene der- de oorzaak de levQnswerkzaamheid echter niet voortgebragt zoude worden maar werkeloos blyven fluimeren,- dit zijn die indrukken welke met den naam van. prikkel? beftempeld, voor- namelijk uit de lucht, het licht, de warmte- ftof, het voedfel, de beftaandeelen des ligchaams volgens hunne zamenirelling, bewegingen én verrig- tingen; de zinnelijke indrukken en hartstogten,be- ftaan, wier onderling verfchillende werkingen daar- in overeenftemmen ,dat zij de levenskracht tot werk- zaamheid opwekken. 435. Waarvan Tot het beftaan van elk levend wezen, worden
hangt de voort- dus deze drie vereischten gevorderd; deszelfs le- during van Ie- ven eindigt, zoo dra een hunner ontbreekt; daar- ven en gezond- entegen hangt de verlenging des levens en der heid af? gezondheid van de volkomenheid hunner werking af, door hun wederkerig evenwigt voortgebragt.
De kunst om het leven tot den uiterften grens-
436.In hoe ver- , , • , ., paal der natuurwet te verlengen, kan alleen mid-
re is de verlen- . . ,. ,.. delijk en daardoor gefehieden, dat men de levens-
ging des dierln- J ken levens mo-krac'lt ™et te vee* noc^ te weinig opwekke, en
eelnk en be- erdoor, indien men zich zoo moge uitdrukken,
langrijk? 1 zoo wel het te fpoedig vftlHen als het verroesten
des
|
||||||
VEREISCHTEN TOT LEVEN EN GEZONDH.III.Afd. IOQ
des werktuigs vermijde; daar deze verlenging
echter bij het paard alleen voor zoo verre van waardij is, als zij met het vermogen gepaard gaat, tot het volkomen verrigten van deszelfs dienst, « waartoe gezondheid en krachten onmisbare ver- eisen ten zijn, zoo moet dezen toeitand zoo veel mogelijk bewaard worden. 37.Wat wordt ^iet alleen het beftaan maar ook de b e w a-
ot de gezond-r 1nS ^er gezondheid berust: i) op de vol. leid vereischt? komenheid der bewerktuiging; 2) op het aanwezen eener juist gewijzigde levenskracht; en 3) op de gepaste evenredigheid tusfehen deze en de prik- kels, welke de levenswerkzaamheid moeten voort- brengen. L38. Welke is Allernoodzakelijkst is het dat daartoe de
ie invloed van bewerktuiging des ligchaams volko- ewerktui-men ongeftoord bewaard blij ve, en wijl ing? iedere verandering des natuurlijken vorms eene on- volmaaktheid is, dat men alles vermijde wat dit •
kan te wege brengen; zoo als alle overdrevene buigingen, infpanningen, uitrekkingen en noodeloo- ze fprongen, vooral in jeugdigen ouderdom bij deszelfs afrigting. 39.Watiswe- Men ga voorts fpaarzaam te werk met de
;enshet onder-vertering der levenskracht welke iedere louddeiievens- werkzaamheid veroorzaakt ;door deze zoo veel mo- ;racht te be- gelijk te bezuinigen , ongemeene infpanningen alleen nerken? jn gewigtige omstandigheden aan te wenden, en tevens te zorgen voor hare aanvulling, het
welke op tweederlei wijzen gefchiedt. 440. Wat in- Behoorlijke rust en bijzonder flaap,. in
°ed heeft de duur aan den trap van infpanning geëvenredigd, H 2 en
|
||||
110 ■•• •■ DE GEZ ONDHEIDS KUNDE.
rust op haar en door fülte en gemakkelijke ligging bevorderd,
herftel? herftelt daardoor de krachten, wijl gedurende de- zelve eene verminderde levenswerkzaamheid, en
dus geringere vertering der levenskracht plaats heeft. 44t. Welk an- De v oeding bewerkt deze herltelh'ngonmidde-
der middel her- lijker, het zij door het voedfel, hetwelke door de fteldt dezelve? fpijsverteringswerktuigen in het ligchaam overgaat, en bijzonder deszelfs grovere deelen helpt aan- vullen ; of wel door die welke door de ademha- ling en huidvaatjes ingezogen, tot voortbrengen der levenskracht en behoud der ligchaamswarmte beftemd fchijnen te zijn. 442. Wat is het Het derde vereischte tot gezondheid, des te
derde veieisch-belangrijker, wijl bijna de geheele gezondheids- te tot de ge- kunde er op berust, en men in ftaat is het veel- zondlieid» aj te wijzigen en te regelen, is gelegen: in de juiste evenredigheid tusfchen de le- vensprikkels en ,den aanwezigen trap der levenskracht. 443. welke De regels die daarbij gevolgd moeten worden,
hoofdregels be-zijn, dat dezelve alléén in eenen geëvenredigden ftaan wegens de trap m0eten plaats grijpen, wijl overmaat aan werking der voedfel en beweging even fchadelijk als mangel prikkels op het derzelve is; daarom vermijde men ook fterke en ligchaam ? buitengewone prikkels: zoo als noodeloze en te flerke geneesmiddelen, voedfels,hitte, koude, enz.; daarentegen bevordert- eene zekere regelmatigheid in levenswijze, hoeveelheid van voedfel en bewe- ging, enz. de gezondheid in gelijke maat als ongeregeldheid haar ftoort. Daar echter eene overdrevene riaauwgezetheid
haar nadeelig zoude zijn, wanneer omftandighe- den
|
||||
-
|
|||||||
VEREISCHTEN TOT LEVEN EN GEZONDH. III.Afd. III
den tot buitengewone infpanning of afwijking van
den gewonen leefregel verpligten, moet deze niet al te angstvallig gevolgd worden, integendeel kan eene tusfchenbeide plaats hebbende afwisfe- ling van voeder, de nadeelige eigenfchappen van het gewone wegnemen, en' die van het buitenge- wone minder gevoelig maken; zoo als ook ver- anderde en zelfs vermeerderde infpanningen, het ligchaam voor ftomp worden en de werktuigen voor verflijten bewaard, die bij de gewoonlijke ftèeds ingefpgnnen blijven. - 444, Hoe gaat Men gewenne'het echter flechts trapswijze aan
men te werk zoodanige nieuwe prikkels, opdat de plotfelin- brj afwnkmg ge verandering de gezondheid niet ftore, b. v. van den gewo- aan am]er 0f meer yoedfg^ fterkere beweging, hït- nen regel? , ,
" te en koude.
Deswegens moeten de gewone flerke prikkels,
ook niet te fchielijk onttrokken noch te vaak afge- wisfeld worden: zoo als te veel met te weinig voeder; onderfcheide foort en hoeveelheid; te veel beweging en plotfelinge rust; herhaalde overgang van hitte en koude; veel en aanhoudende arbeid met langdurige rust; elkander niet te fnel moeten opvolgen. 445-Welke wrj- Tot eene doelmatige toepasfing dezer regels
zuigen moet in moet voorts de gefteldheid, de ouderdom en het tem- e toepasfing perament fteeds in het oog gehouden worden. dezer regels plaatshebben? Een fterk paard is tot langduriger en onafge*
446,welke in- brokener infparning zonder nadeel in flaat, dan vloed heeft de een z w a k, hetwelke eene langere rust en meer sefleidheid des voedfel tot verfterking] van deszelfs krachten, paards? behoeft. H 3 Wat
|
|||||||
112 DE GEZONDHEIDSRUNDE.
47.Wat moet Wat de temperam'enten betreft, zoo zijn
men wegens de de koudbloedige paarden, tot welke men"de
temperamenten nederlandfche en veele noordduitfche kan rekenen;
in het oog hou-algemeen traag, koel, met een flap vezelgeftel,
den? eenen langzamen omloop des bloeds en weinig
prikkelbaarheid begaafd; waardoor zij meer en
fterkere prikkels kunnen verdragen en tot veele
en aanhoudende, doch minder tot fnelle werkzaam»
heden gefchikt zijn.
De bloedrijke welke men bijzonder onder
de f'paanfche aantreft, door tedere vezels, volle bloedvaten, eenen weeken pols en fijn en zacht haar gekenmerkt, zijn ten hoogde prikkelbaar, fnel en vurig, doch niet tegen langdurige vermoeije- nisfen beftand. De galachtige, waartoe de oosterfche en van
hun afflammende paarden behooren, bezitten eene groote levenskracht, welke door matige prikkels eene nadrukkelijke levenswerkzaamheid aan den dag legt, en eifchen daarom dat men zeer omzigtig in het gebruik van fterke prikkels zij, en het ligchaam eene gepaste rust verleene. Aanhoudende prikkels worden door zwartgal-
lige het beste verdragen, welke zich door hun- nen langen duur onderfcheiden, en dit kenmerk bij de poolfche, rusfifche en napelfche paarden doen aantreffen.
448. Wat in- vloed heeft de De onderfcheidene levens tijdperken ver- ouderdom op de eifchen ook eene verfchillende wijziging der be- behandeling? handeling des paards, welks levenskracht, die in evenredigheid van deszelfs jonkheid des te prik- ' kei-
|
||||
VEREISCHTEN TOT LEVEN EN GEZONDH. III. Afd. IIJ
kelbarer is, moeijelijker w.ordt op te wekken naar
mate het in ouderdom toeneemt. Diens volgens mogen in de jeugd geené te fter-
ke nog aanhoudende prikkels hetzelve aandoen, daar de eerfte gevaarlijke gevolgen, de andere eene te fterke levensvertering zouden te wege brengen. Heeft de ouderdom van zes jaren, het deszelfs
volkomene vorming en krachten gefchonken, als- dan is het minder prikkelbaar, en deszelfs ge- zondheid beftendiger , terwijl het aanhoudender, mits niet oVerdfevene prikkels, zonder nadeel verdragen kan. Meerdere en fterkere prikkels dan in middelba-
re jaren, zijn voor hetzelve niet fchadelijk, zoo- dra het dien hoogen ouderdom bereikt, waar- in levenskracht en levenswerkzaamheid even zwak is, als de vatbaarheid tot hun herftel en opwek- king ; waardoor het een behoefte wordt, van zoo» danig dier minder infpanning te vergen, en het meer krachtig voedfel en rustte doen genieten, in- dien men er nog eenige tijd dienst van trekken wil. |
|||||||
H 4 EÊR-
|
|||||||
ri4
EERSTE HOOFDDEEL,
UITWENDIGE OORZAKEN DIE OP DE GEZONDHEID
INVLOED HEBBEN, |
||||||||||||
449.Welkezyn De oorzaken welke het meeste tot ftoornis of Handb.der
de hoofdoorza- voortduring der gezondheid bijdragen, zijn die paardenk. ken die de ge- gene welke als uitwendige prikkels op het dier- n' D'I' Aïd' zondheid be- ijjke leven werken, en daarom het belangrijkfte § 2* vorderenenfto- zyn te kennen, wijl hunne wijziging veelal van TCn? ons afhangt, deze zijn: het licht; de lucht; het verblijf; het voed fel en de behan*
deling.
EERSTE HOOFDSTUK,
HET LICHT. „/. ' |
||||||||||||
Aanmerkelijk is den invloed van hetzelve op
bewerktuigde wezens, wijl de' ondervinding leert,
vloed heeft het , ... ,. , . , .. , , dat alle dieren die hetzelve genieten, gezonder,
licht op de ° ' a '
dh id? levendiger en vrolijker zijn dan die welke in duis-
ternis verkeren; deze doet hen daardoor vrees- achtiger en fchuwer worden, en maakt hen bij duistere en lage ftallen aan oogziekten en water- gezwellen onderhevig.- Deszelfs overmaat is echter fchadelijk, vooral
451. Wanneer , . , , , „ , __, de regtftreeks in de oogen vallende zonneftralen,
kan het nadee- °. ■ , . ' , aangezien dezelve ontftekingen der oogen en her-
|
||||||||||||
lig zy'n?
|
||||||||||||
fenen kunnen veroorzaken; zoo als ook eene ver-
mindering van den prikkel des lichts, een vol- ftrekt vereischte tot genezing is in alle ooggebreken. TWEE-
|
||||||||||||
DE LUCHT. ///. Afd, 115
TWEEDE HOOFDSTUK.
P E LUCHT, |
||||||||||||||||
-2.Watlsvve- Tot in ftand houding van het dierlijke ligchaam § 4,
gensde lucht 'ls eene zuivere dampkringslucht onmisbaar, en in, te bemerken? die mate heilzaam, sis zij in hare beftaandeeleii wel geëvenredigd en hare tempering gematigder is. Zij benadeelt de gezondheid , wanneer zij met
|
||||||||||||||||
453. Wanneer
is z|j de gezond- |
||||||||||||||||
voor deze fchadelijke beftaandeelen bezwangerd is,
zoo als met de uitwafeming van dieren, hunne |
||||||||||||||||
h
|
ontlastingen, die van riolen, moerasfen, enz.
Ook hare tempering kan deze ftoren, indien zij
te koud of te warm, en vooral wanneer zij tevens te vochtig is, of in hare werking te fpoedig van hitte tot koude afwisfelt. Diensvolgens houde men haar zoo zuiver moge-
doet dit voor-^J'c' behoede de paarden tegen de fnelle afwis- fchrijven? feling van tempering, en harde hen tegen dezel- ve. Wat zrjn °~m het eerfle te bewerken» verversche men haar g
daartoe de mid- zoo vaak mogelijk, door het openen van deuren en delen? vengfters en het daarftellen van luchtgaten,• voorts beware men de paarden voor togt, doe hen veel de
vrije lucht, bijzonder des zomers in de morgen- en avondftonden genieten, en vaak bewegingen in deze uitvoeren. |
|||||||||||||||
5.
|
||||||||||||||||
H5
|
||||||||||||||||
DER'
|
||||||||||||||||
ÏIÓ" DE VERSLIJP Pt AAT SEM
. D Ë R D Ë HOOFDSTUK.
DE VERBLIJFPLAATSEN OF STALLEN.
|
||||||
456Watz«nde De gezondheidsvereischten der ftallingen zijn:
algemeene ver- dat zij met die welke wegens het licht en de eischten der lucht voorgefchreven zijn, die des aantegs en ftallcn? eener goede inrigting verëenigen. 457. Wat wordt Z« moeten zo° voldoende verlicht zyn, dat § ^
wegens het zo° we* ^e Wenfchen als paarden alle voorwerpen licht ver- onderfcheiden kunnen, zonder dat echter de zon. eischt? neftralen deze ooit in de oogen vallen. 458.Watiswe- Daar door het gebrek aan vrije toegang der"?»^*
gensde lucht lucht, zoo wel in hare eigenfchappen als tem- aan te merken? per ing, eene nadeelige verandering te wege wordt gebragt, welke in het eerfte geval haar tot de ademhaling ongefchikt, en voor de gezond- heid fchadelijk doet worden, en in het andere geval de warmte des verblijfs in geene evenredig- heid met die des dampkrings ftaande, het dierlij- ke ligchaam aan alle toevallen van geftremde uit- wafeming bloot (lelt; behooren overeen (temmen- de vengfters, welke men kan openen; openingen met fchuiven onder den zolder, ofwel zoogenaam- de dampfchoorfteenen, hare vernieuwing te bewer- ken. 459.Wat is we- De aanleg en algemeene inrigting der ftallen zijn
geus den aanleg van den grootften invloed op hunne volkomen- van aanbelang? heid, en maken zoo wel de keuze der plaats als de gepaste evenredigheid der ruimte, ten hoogfte
belangrijk.
#. Zij
|
||||||
OF STALLEN. III. Afd. 11/
460. Op welke Zij behooren gelegen of gebouwd te zijn op § IO,
plaatfenmoeten verhevene drooge plaatfen, waar de lucht van zü gebouwd alle zijden toegang heeft, verre van moerasfen, worden ? vooral in de nabijheid van goed ftroomend, en kan het zijn, van zoodanig water, dat de fourage
gemakkelijk langs hetzelve aangevoerd kan wor- den. 4«5i.watwordt Hunne ruimte moet geëvenredigd zijn aan het
wegens hunne getal paarden dat zij moeten bevatten, aangezien ruimte ver- te lage en bekrompene aan alle nadeelen onder- eischt? hevig zijn, welke luchtgebrek en warmte voort- brengen, zoo als de te groot e aan die der kou-
de , hoe zeer dit laatfte minder nadeelige geVol- gen heeft. 462. Welke zij behooren eene hoogte van 10 tot 12 v«. hoogte moe- rjjni# te bezitten, welke in zeer groote tot 15 voe- ten z5 bezit- ten bedragen kan. ten? 463. Welke is De beste aanleg is die waarbij de paarden in. \%,
hunnen besten twee rij en geplaatst zijn, aangezien zulks de aanleg? meeste ruimte verleent; met eenen genoegzaam ruimen gang tusfchen beide, welke eene breed-
te van 12 bij eene dubbele, en van 8 voeten bij eerie enkele rij paarden, ten minfte moet bedragen. 464. welke Behalve deze ruimte en die tot het plaatfen der
r u i m t e moe-paarden, moeten zij nog eene genoegzame ruim- ten zy daaren-te bezitten, om de haverkisten, ftalgereedfchap- boven opleve- pen en het verblijf der ftalwachten te bevatten, ren ? 465. Wat komt BÜ hunne inwendige inrigting verdienen
böhunne inrig- in aanmerking genomen te worden: 1} de vloeren; tingin aanmer- O de muren; 3) de zolders; 4) de deuren en king? vengfters; 5) de plaatfen; 6) de kribben en rui- ven ;
|
||||
Il8 DE VERBLIJFPLAATSEN
|
|||||
ven; 7) de ftalgereedfchappen; 8) en hunne zinde
lijkheid. 466. Wat zijn De ondervinding leert dat de met gehouwene
de beste v 1 oe- fteenen, de gebrekkig en de in het geheel niet ren? gevloerde ftallen, alle aan nadeelen onderhevig zijn, welke die met klinkers niet bezitten.
467. Wat wordt De muren moeten gepleisterd en gewit, de
wegens de mu- zolders digt zijn,, om het doorvallen van het ren en zol-ftof en ],et: oprijzen der ftaldatópen te verhoeden ders ver- weike ^h anders aan het boven op denzelven aanwezige voeder zonden hechten, te welken
einde en to£ verhinderen der togt, ook de luiken en hooikleppen tot doorwerpen van hetzelve, fteeds gefloten moeten blijven. Voorts moeten de zol- ders ruim en luchtig zijn, om het hooi en ftroo voor verftikken te bewaren, en daarbij van ge- noegzaam licht voorzien, om de werkzaamheden van hooibinden en ftroo fnyden te vergunnen. 468. Hoe moe- De deuren moeten dubbeld en van eene klei- <
tendedeuren nere voorzien zijn; terwijl zoodanige v eng s ter s envengsters net beste worden geacht, welke regtftandig op Jngerigt wor- gene fpü dmijelli den ?
4'>9.Wclke af- De plaatfen voor ieder paard behooren eene,
mee tin-g en breedte te bezitten van 4 voeten, indien zij door
inrigting latierboomen, en van 5 voeten wanneer zij door
moeten de befchotten afgefcheiden zijn, terwijl hunne lengte
plaatfen Van 8 tot o voeten moet bedragen.
bezitten t' '
Deze affcheiding wordt het beste door b e-
f c h o 11 e n , of anders door latierboomen be-
, werkfcelligd, vóór aan de kribben, en achte^ aan de
latierpalen zoodanig opgehangen, dat zij ingeval
van
|
|||||
OF STALLEN. III. Afd. 119
van nood, gemakkelijk los kunnen worden ge-
maakt. Deze lati er palen moeten rond en van de
noodige krammen en ringen voorzien zijn, om de , uitrusting enz. op te hangen. . De beste vloering is diegene welke vóór uit
2§ voet breede eiken planken, achter uit ruitswij- ze in cement gelegde klinkers beftaat; met eene afh el 1 ï ng van | duim op iederen voet, tot afloop der.pis naar de goot, die zich achter de plaatfen moet bevinden, en het beste uit een onder den grond buitenwaarts afloopend riool beftaat. 470. Hoedanig De ruiven moeten op zoodanige hoogte wor- _ ï8>
moet de inrig-den geplaatst, dat het hooi zonder moeite door ting dei- rui-de paarden bereikt kan worden, wijl hunne te ven zrjn? groote hoogte aanleiding tot verkeerde halzen geeft; de verwijdering hunner fpij len moet de- ze vergunnen' het ft'roo te kunnen doortrekken, en daartoe ruim 2 duim tüsfchénwijdte verleenen. Voorts móet aan hunnen legger , welke mee ijzer beflagea behoort te zijn, zich twee ijzere ringen bevinden tot het opbinden der paar-- 19. den-, terwijl eindelijk de inrigting om het hooi boven in dezelve te werpen, de voorkeur ver- dient boven die,' waar bij zulks door hooiluiken in den zolder gefchiedt. 47t.Wat inrig- 'De kribben in hoogte aan de paarden geëven-. 17.
ting moeten de redigd, en dus gewoonlijk van 3 voet 10 duim kribben be-tot 4 voeten, moeten, indien zij niet uit gehou- zitten? wene fteen'en, welke het beste is, gevormd zijn, in- wendig met verglaasde tegels, belegd, door af-
1' fcïiuc-
|
|||||
« '
|
|||||
ISO DE VERBLIJFPLAATSEN.
|
|||||
fchnrfels gefcheiden, en met ijzer op den rand
beflagen worden. Indien zich ftroobakken onder dezelve be- ,
vinden, behooren deze eene buitenwaarts af hel- lende vloer en gootgaten te bezitten. 472-Wclkege- j-)e nooc[Wendigheden welke men in een wel in-
reedTcliap-gerjgte ^aj v;nc)en moet, beftaan: behalve een pen enbenoo-p0mp tQt gefflajj jn 0f nabij denzelven, in digdhedcnmoe-egne weigefloten ^\st met afdeelingen voor haver, ten in een ftal , , , .11^,
zemelen en meel; eene andere tot hakfel; een
ftroo - fnijbank; haverwan of ftofzeef; emmers;
havermaat en waterbakjes; kruiwagens; hooivor- ken; mistvorken en fchuppen; ftalbezems; de noodige groote en kleine flallampen en lamptaarns; opzetriemen met knevels voor de rijdpaarden; ftalhalsters van dubbeld leder, met kettingen en klosfen, het beste van eenen bijzonderen keelriem voorzien; eene flaapftede voor de flatwachten, benevens een rak tot berging der ftalgereedfchap- pen, nabij de deur; voorts eene balans met het noodige gewigt, benevens een kasje tot berging der olie, het voetfmeer, enz. en der geneesmid- delen, welke fomtijds voor de paarden vereischt worden. 473. Welke Daar de z i n d e 1 ij k h e i d zulk eenen gewigti-.
maatregels van gen invloed op de gezondheid heeft, vermijde zindelijk- men ajjes wat met: naar ftrijdig is; ten dezen heid zuti ,n einde moet de mist telkens uitgekruid, de pïs- den ftal waar ^oten ^ herhaling gefpoeld, de ftal meermalen aangeveegd en met zand beftrooid worden; men doe de muren benevens het houtwerk affchrob- ben;
|
|||||
J
|
||||||
OF STALLEN. IJ.I. Afd, 121
ben en van tijd tot tijd witten, de plaatfen en
gangen fchrobben, de ftalvengfters open zetten, derzelver glazen wasfchen en de fpinnewebben verftoren. |
||||||
Uit gelijke oorzaak late men de paarden nim-
mer dagen lang op ftroo of den mist ftaan, het- welke daarenboven de voeten bederft, en ver- wijdere fteeds het vochtige ftroo uit den ftal. |
||||||
122 HET VOEDSEL.
VIERDE II 0 O F D S T UK.
* I
H E T VOEDSEL.
-----H
I. Al gemeen e regels.
|
|||||||||
474. Welke a l- Het voed fel, hetwelke de dubbele eigen-§ 21.
gemeene re- fchappen bezit van te voeden en te verzadigen, gels beftaan moet in hoeveelheid en hoedanigheid, aan de ge- wegens het ftalte, ouderdom en werkzaamheden des paards voedfel? geëvenredigd zijn.' 475.Welkever- Het moet in kleine hoeveelheden te gelijk, en
eischten vor- zoo veel mogelijk op vaste tijden worden gege- dert de toe-ven, om het meeste nut op te leveren. deeling?
, „T Eene te groote hoeveelheid is zoo wel fcha-
476. Wat ver- °
eisclu deszelfs lelijk als eene te kleine, en derhalve ten uiter-
h o e veel- ^"te ongepast, door prikkelende maagpoeders de j,eid? behoeften der natuur te overdrijven. II. Onderfchiïiding van de foorten
der v o e d f e 1 s. |
|||||||||
477. Hoe on- De voedfelmiddelen welke men aan het paard * 22>
derfcheidt geeft, worden volgens hunnen vorm, in groene men liet voed- en drooge, ingewoone enbuitengewoo- fel? , ne onderfcheiden. |
|||||||||
A. Het
|
|||||||||
DE WEIDEN. III. Afd. f23
A. Het groene voeder.
|
|||||
i78.Wacnoemt Door groen voeder verfcaat'men in de eerfce
§ 23
men groenplaats de weiden, in de tweede het gras, de voeder? "klaver en wortelen die men op den ft al,
of de granen welke men in oorlogstijd van hec
veld voedert.
ff 9.Welke zyn Daar het groene voeder in het algemeen verflap-. 2jr
leszelfs ei- pender dan het drooge is, kan men het voor een jenfchap- paard dat fterke bewegingen verrigt, als niet krach- ien. tig genoeg befchouwen, en dus ook meer gepast in een toefland van ontlteking, aU van verzwak-
king aanmerken. |8o. Wanneer Edoch het draagt zeer veel tot de gezondheid - 25.
s het groeneen duur der paarden bij, wanneer deze het groe-
/oeder voor-.ne voeder gedurende eenige weeken genieten,
ïeehg? terwijl de kruiden het krachtigfte zijn; vooral
wanneer hen dit genot in de weide, en dus in
de vrije lucht en onder eene. gepaste beweging
ten deel valt. ,
481. Welke Bijzonder zijnde weiden nuttig, voor aan § «g,
aarden zijn de voetgebreken lijdende, jonge, en zoodanige paar- 'eiden bjj- den, welke tot den ouderdom van vier of vijf onder nuttig? jaren in dezelve opgebragt, zoo als de poolfche, tartaarfche en vele rusfifche en turkfche paarden; zonder benadeeling hunner gezondheid, het ge- not der weide, gedurende eenige weeken in het voorjaar, niet onthouden kan worden; wel- ke daarenboven tot een allerheilzaamst middel in- kramp- on ontftekingachtige borstziekten ver- ftrekt. I Hun
|
|||||
TS4 ri je t v.» i t t i i.
|
|||||
482. Wdke zijn Hun bijzonder voorregt is, dat zij het paard ver- § 34,
deszclfsbyzon- gunnen eenen leefregel te volgen, het naaste over- dere voorreg- eeriftemmende met dien van deszelfs natuurftaat; en- het voorts eene vrije keuze der groene kruiden toelaat; door gematigde beweging deszelfs krach-
ten' en buigzaamheid der leden onderhoudt, en door het inademen en verblijf in de zuivere lucht, het verhardt en fterkt; waarvan het gevolg is, .dat die paarden welke jaarlijks eenige tijd de wei- de gemeten, veel langer vlug en bruikbaar blijven 483. Wanneer Daarentegen acht men het groene voeder zooda-
zijn zq nadee- nigen paarden fchadeiijk, welke aan ziekten, met lig * verzwakking va<5 eenig fteïfel hebben geleden, b. v. der watervaten enz., als mede om opreis of marsch,
hetzelve tusfchenbeide benevens het drooge voe- der te geven. 484. In welke Men oordeelt insgelijks het weiden nadeeüg te § 32*
gevallen is het zjjn, voor paarden welke eenen zwaren hals en groene voe- voorgevel, eene lage fchoft, 'breede borst en voor- der op den over hellende Helling bezitten; aangezien eene ft al aan te te jang(jurige weide hen geheel uit het evenwigt
raden? buengt; waarom bij deze, en die welke te kort van hals zijn, het voederen van gras op den ftal
de voorkeur verdient, hetwelke anders om boven- gemelde redenen, minder verkiesbaar is dan het genot der weiden. 485. Wat moet Bij de weiden moet men in aanmerking nemen
bij de weiden den tijd en het jaargetijde dat men dezelve
in aanmerking doet genieten, benevens hun aard en gefteld-
komen? h e ï d of ligging.
486.wat is we- w g dfin tijd> ad]É men den gefchiktften te § 28.
eens den tijd , . . .... zin, van den 15e mei tot den 15e 311I1J; en m
waar te nemen ? geen
|
|||||
DE WEIDEN, III. Afd. 125
geen geval raadzaam de paarden langer dan tot het § 20.
van augustus in dezelve te laten verblijven.
.87.Welke e 1- rje weiden moeten hoog en droog gelegen zijn, enfchap- voorz;en van genoegzaam zuiver, vooral ftroo- ien ^ moecen men(j waterj en voorts fijn, malsch, krachtig, welriekend, met veel klaver vermengd, doch niet
te lang gras bezitten, zonder vermenging met der
gezondheid nadeelige planten.
e le Deze eigenfchappen worden in den hoogden
' trap verëenigd aangetroffen, bij uiterwaarden en
vette bergachtige ftreken; na welke de goede hoo-
teur? ge binnenlanden de tweede plaats verdienen; en
is men van beide verftoken, zoo geve men droo-
ge en fchrale weiden de voorkeur boven lage moerasfige, en zoogenaamde broekvelden, of bui- tendijkfche kwellers, welke beide als der gezond- heid ten uiterfte fchadelijk, tot paardenweiden volftrekt af te keuren zijn. \ 9. Vat is we- Men drage zofg de wei-jen genoegzaam
* . ? voedfel opleveren, door de paarden in zoodanige
len in dewei- ,. , ., . , . ,. , , ' , evenredigheid in dezelve te plaatfen, dat eén der-
len waar te ne- _ llen? zelve zich met vier vette- of melkkoeijen bevin-
de, bij welke echter geene kalveren mogen we-
zen ; men voege hen zoo veel mogelijk twee aan twee te zamen, verwisfele hunne weiden van tijd tot tijd, legge hen nimmer kluisters aan, en doe zoo vaak mogelijk de (laat hunner gezond- heid onderzoeken. 9°. Wat moet
et zenden in Bevorens hen in de weide te zenden, moet ^
ezelve voor- men nen gedurende eenige dagen niet rosfen; hun- fgaan? ne ftaarten korten en de achterijzer.s afnemen, ge- I 2 lijk
|
||||
■ 125 HET VOEDSEL.
lijk mede, de boorijzers, wanneer zij eenige tijd
in dezelve hebben doorgebragt.
491.Wat moet Nadat de paarden op den (tal terug zijn geko- § 31» na hunne t e- men ^ moeten eenige dagen verloopen bevorens rug komst men tot een nieuw beflag overgaat; men befpare ge cue en hen n0g eenige tijd voor zware vermoeijenisfen, aan welke men hen flechts trapswijze gewennen,
en gedurende hun verblijf in de weide geheel van
verfchoonen moet.
492.H0*neemt Daar vele ziekten uit de te plotfelinge verande-§ 31.
men de nadee-ring van voedfel ontfpruiten, zoo doe men die len weg der van groen en droog voeder op eene ongevoelige verandering vvjjze piaats grijpen, door bevorens tot het eer- van voedfel? fte over te gaan en tot het Iaatfte terug te ke- ren, het zij hetzelve in het genot der weide of van groen voeder op den ftal befta, het hooi met gras te vermengen, en trapswijze de hoeveel- heid haver tot de gewone maat te doen aangroei- jen; men geve voorts na het terugkeren tot het drooge ftalvoeder, gedurende eenige dagen een verfterkend poeder-, uit gelijke deelen gentiaan, wortel, jeneverbezien, mosterdzaad en keuken- zout zamengefteld, in de hoeveelheid van twee lepelsvol daags; welk middel ook dan heilzaam kan geacht worden, wanneer aanhoudend vochtig weder of lage landftreken, aanleiding kunnen op- leveren , tot verzwakking der fpijsverterings werk- tuigen. 493 welke op- Is men verpligt groen voeder op den ft al te ge- § 33>
leitcndheden vetl > z0° vereischt zulks, dat men i") een goed véreischt bet foort van hetzelve verkieze; 2) men hale het groene voe- "iet te verre noch meer dan men dagelijks noodig heeft,
|
||||
DE WEIDEN. III Afd. , 127
|
||||||
'
|
||||||
Ier op fta 1? heeft, wijl het anders verwelkt; 3) doe het na
den jpp- en vóór den ondergang der zon en het vallen van den daauw afmaaijen; 4) beware het op eene koele plaats; 5) men geve hetzelve dik- wijls doch in kleine hoeveelheid, en fteeds met eenig hooi of ftroo vermengd, vooral wanneer het uit jonge klaver beftaat. 94.. Hoe moet lYïoet men paarden gebruiken welke groen voe- j
nenbühet ge-der genieten, zoo behooren dezelve tevens hun ruik dezer gewoon aandeel haver of brood te ontvangen, en aarden hande- zy njmmer na her verrigten van eenige dienst naar de weide worden gezonden, terwijl zij nog
warm zijn.
195-Wat is b«' ingeval men in den loop des veldtogts, groen
iet ël oene Vqecjer van het veld geven moet, zoo kieze men
-erin ,etzoo veej mogelijk daartoe die foorten, welke het
"" gezondfte paardenvoeder opleveren, en dus in de
aerken? b „ , * , ,, * \ . eerlte plaats de klaver, haver, wieken en garst;
in de tweede, erwten, boonen, boekweit, tarwe
en eindelijk rogge, die het minlte dienstig is, en daarom, indien het zijn kan, met andere graan- foorten vermengd moet worden; voorts is het eenen algemeenen regel, het groene voeder iedere vier uren zoodanige paarden toe te deelen, wel- ke daarbij fterke bewegingen moeten verrigten. 496. Welke Wat de verdere natte voedfels betreft, zijn
>orten van meel- en zemeldranken, het lijnkoek- en atvoederzijn fpoelingwater, wegens hunne verflappende adeelig ? en weinig voedende eigenfchappen, tot voedfel onvoldoende, en flechts als leefregel en genees- middel als doelmatig aan te merken; het is ook wegens de verzwakkende hoedanigheid welke I 3 al- |
||||||
128 * E t VOEÖSÉL.
allé warm vtred'er in eenen nog hóogeren trap
bezit, dat hetzelve völftfëkt 'af te keuren fy. |
||||||||||
Het S'rooge of ft aly oe d e r.
|
||||||||||
497. Wat ver-| Hetzelve beltaat uit de verfchillende gedroogde § 36".
flaat men door grasplanten, onder de algemeene benaming van droog voe- ^ooi bekend, voorts uit onderfcheidene granen |
||||||||||
der? en ftroo.
|
||||||||||
1. Het hooi.
|
||||||||||
498. Wat is we- Het hooi in eene gepaste hoeveelheid gegeven, • 37-
gens het h o o i levert een gezond, doch meer verzadigend dan te bemerken ? we[ voedend voedfel op; deszelfs overmaat i's echter ten hoogfte nadeelig, en doet het paard
loom en kortademig worden.
499. Welke Om den naam van goed paardenhooi te verdie- . 38.
vereisclnen nen, moet het van welgelegene hooilanden ge- moet het be-maaid, met weinige of geene fchadelijke planten ritten? gemengd, maar uit diegene zamengelteld zijn, welke men als de gezondfte en voedzaamfte aan-
merkt; het moet dunne fijne halmen, en vele kruiden en bloemen, vooral klaverfoorten, doch . 30, geene grove fteelen of bladen bevatten; eene groenachtig blaauwe kleur en weiriekenden geur bezitten, eindelijk, goed gewonnen en wel be- waard zijn, terwijl dat der eerde fneede verre . den voorrang boven het nagras verdient. 500. Welke Dat der tweede fneede of het zoogenaamde na- . 40j
iborten zijn gras, is veel minder voedzaam; het grove, bie- ,zi-
|
||||||||||
HET HOOI. III. Afd. 122
minder ge- zige en al te weeke, voor paarden ongefchikt,
fchikt? en zoo wel het nieuwe als muffe als zeer fcha- delijk voor de gezondheid aan te merkea.
501. Wat moet Ten einde het hooi wel te bewaren, moet het
tot bewaring genoegzaam droog binnen gereden en zorgvuldig ' van het hooi bewaard worden; waarbij aan te raden is, het worden waar- laagswijze met ftroo te vermengen, en niet genomen? meer los te maken, noch aan de lucht bloot te - ftellen, dan de hoeveelheid die men dagelijks be-
zigt ; voorts, dat men het niet voedere bevorens het nitgebroeid is. 502. Hoedanig Indien men verpligt is, nieuw, flecht, of zelf*
kan flecht duf hooi te moeten voederen, zoo moet men hooi verbe-door uitfchudden en befprengen met keukenzout, terd worden? deszelfs fchadelijke hoedanigheden pogen te ver- beteren. 503. Op welke Tot medevoeren van het hooi door de rui-
wjjze voert de terij, wordt hetzelve in bundels of in netjes ge* ruiterj het bonden, of wel gelijk een tabaksrol gefponnen* hooi mede ? van welke wijzen, die in hooinetten aan het milis» fle verlies onderhevig is. ;._.
■,, ' ■',-. ;<■-.•,•'.'-■ •. > : -• ;■• ' ', ■.•*>•*
pi Be granen,
504Welk voed- Het paard dat tevens een graan- en plantëtend §
lel is voor ar- dier is, vereischt tot deszelfs onderhoud, wanneer
beidende paar- het eenige werkzaamheden moet verrigten, dat
den noodzake- de onderfcheidene graanfoorten een gedeelte vari
'W? hetzelve uitmaken; tot welke men de tarwe»
boekweit, garst, haver, pSardenboonen, wieken,
erwten, rogge, en in warme landftreeken de turk-
fche tarwe 'en rijst rekenen kan.
I 4 De
|
|||
I3Ö ' • « E T V O E D S Et.
$0$. Welke De meest gewone granen tot voeder, zijn:
granen zijnde haver, de garsb, en paardeb o o nen; 1 het gebruike- van welke de h a v e r bovenal in aanmerking komt, hjkfte? daar dezelve het gezondfte, min kostbaarfte, en ".! daardoor .het algemeenfte voeder oplevert,
506. Wat ge- De garst verleent een zeer gezond voedfel, §5«»
bruik maakt haar gebruik is algemeen in warme landfrreken, men van de ed0ch in noordelijker doet hare duurte dit be-
garst? perken tot een gezondheidsmiddel, vooral gema- len in ongefteldheden.
507. Hoe wor- De b o o n e 11 met haver vermengd, worden voor - 45,
den de b o o- die paarden het voegzaamfte geoordeeld, welke nen gebezigd? groote vermoeijenisfen moeten doorftaan; doch voor andere, doet hunne prikkelende of verhit-
tende eigenfchap verkiezen, hen in den vorm van brood of meel te geven. 508. Welke ei- De voedende eigenfchappen der haver zijn in - 5*«
genfchappen derzelver meel, de prikkelende in de harstachti- moetde haver ge deelen gelegen, welke de bast bevat; men bezitten? oordeelt diegene de beste te zijn, welke behoor- lijk droog, en bij de meeste betrekkelijke zwaarte de dunfte bast, en dus het meeste meel bezit,-
welke hoedanigheid bijzonder aan de zoogenaam- de bonte of zwarte haver eigen, deze als de ge- zondfte voederhaver doet aanmerken. Men vordert dat haar korrel groot, rond, vol
meel en dun van bast zij, en zij eene heldere gele of bonte kleur, frisfche reuk en zoete fmaak bezitte; voorts moet zij onvermengd met| andere zaden of zelfftandigheden, droog, hard in het gevoel, en zonder ftof wezen; daarentegen is de zoodanige af te" keuren, welke te nieuw, en niet ge-
|
||||
DE GRANEN. III. Afd. 13I
genoegzaam uitgedroogd, vooral die door bedrog
met water doortrokken, klam of muf'is, daar zulks de gezondheid benadeelt, of ten minfte het paard in de hoeveelheid te kort doet komen; zoo als dit met de te nieuwe en te ligte haver plaats heeft. 509. Hoe moet Ten einde de vereischte hoeveelheid tot voed.
mende haver fel des te zekerer te beoordeelen, moet de ha- bepalen? ver volgens gewigt en niet naar de maat worden bepaald , en die tot voederen ten minfte 2500 pon-
den het amfterdamfche last wegen. 510. Hoedanig Bevorens de haver te geven, moet men dezel-
moet men ze ve van alle ftof en vuilnis zuiveren, haar fteeds toedeelen. jn kleine hoeveelheden, en met gefneden ftroo vermengd, toedeelen; en zoodanige paarden, wel-
ke niet gewoon zijn haar in groote hoeveelheid te bekomen, die nog jong of mager zijn, of weinige werkzaamheden verrigten, alsmede in on- gefteldheden, dezelve grof gemalen of in heet wa- ter gefchroeid, geven, welke laatfte wijzen bij- zonder voedende zijn. , ,.,. . Daar de rogge zeer verhittende eigenfchappen
5n Wat is we- o rr
gcnsdere bezit, behoort men haar alleen bij mangel van
te bemerken? naver» en dan noë fteeds fflet de volgende voor- zorgen tot voeder te gebruiken: 1) men geve ze flechts in kleine hoeveelheden tevens en vermengd met hakfel; 2) alleen aan paarden welke vermoei- jenisfen moeten doorftaan; 3) indien het mogelijk is, doe men haar eenige uren in water weken, en werpe dit weg; 4) vooral geve men ze als brood ge- bakken, hetwelke een krachtig en fpoedig voedend voedfel oplevert; 5) men doe het paard trapswijs I 5 aan |
||||
132 HET VOEDSEL.
|
|||||
aan haar gebruik gewoon worden, door ze met een
gedeelte haver te vermengen; welke oplettendheid ook met andere minder gezonde granen is aan te raden, welke men verpligt zonde kunnen wor- den te voederen. , § 46 - 48. 512.Welke ei« De tarwe en boekweit zijn zeer voedzaam, genfchappen ^ocj, tevens te duur om tot paardenvoeder te bezitten de a n- <ijerien; wieken, zoo wel groen als gedroogd, dere gra- jeveren een gezond, doch erwten, boonen nen en linzen, daarentegen een minder gepast voe- der op, hetwelke men alleen bij mangel van an- dere granen bezigen moet. 513. welk nut De zemelen van tarwe en rogge, vooral de • 53*
wordt uit de eerfte, zijn in water geweekt, als zeer heilzaam zemelen ge-jn ontftekingsziekten te befchouwen. trokken ? 3, Het s 11' o o.
514. Hoedanig Het ftroo kan als eene der gezondfte voed-
moet men het felmiddelen worden aangemerkt, hoezeer hetzelve ftro o be- meer tot verzadiging dan tot voeding aan het paard fchouwen? verftrekt, hetwelke het, of in de ruif, of ge- fneden met haver, gegeven wórdt.
515. Welke Men keurt dat van t arwe, ro gge en h a ver § 55#
foorten het beste te zijn, van welke de beide eerfte, en worden het bes- vooral dat van tarwe, tot ha kf el de voorkeur te geoordeeld? Worden gegeven, zoo als het tarwe- en verfehe haverflroo met voordeel in den ruif gevoederd
worden, vooral met het hooi vermengd. 516. We e jn het aigemeen vordert men van het ftroo,
hoedanighe-, , „., , ., , . ,. dat het frtsch, met kruiden vermengd en niet al te
den moet het , , , , . „ hard van halm zij ,
bezitten?
Men
|
|||||
HET S f R Ö Ó. III. Afd. 133
517.Welke 11 a- Men wake teSen net gebraik van zoodanig
deelige ei- ftroo, dat rot, befchimmeld, duf, en vooral van
genfchap- honigdaauw bevlekt is, daar dit de gevaarlijkfte
pen moet men fmetziekten doét ontftaan.
vermeden ?
g Wat Het hakfel, dat zeer kort gefneden moet wor-
levert liet hak- ^en> verleent net met die vermengde graanvoe-
fel op? der, de beide eigenfehappen vati voeden en ver- zadigen , en brengt daardoor een ligt verteerbaar
en tevens buikvullend voedfel voort: daar het de paarden verhindert de haver te gretig en onge- kaauwd door te flikken, en derzelver maag gele- gendheid geeft tot eene betere vertering. C. He buit eng e f/o ö né wed fel s.
|
||||||||||
Welke Behalve de hiervoor vermelde gewone voed- § ggt
voedfels be- felmiddelen, beftaan er onderfcheidene foorten van ftaan er buiten wortelen, welke, het zij tot plaatsvervulling de granen voor der granen, het zij benevens dezelve, in fommi- het paard? ge gevallen met voordeel aan de paarden gege- ven kunnen worden. |
||||||||||
520. Welke Bijzondere verdiensten bezitten onder deze, de ,
|
57'
|
|||||||||
wortelen ge]e enroode wortelen, in ontftekings- en
unnen iet tot huidziekten, alsmede na het terugkeren uit de ienen we;je. terwij] by deze ook de knollen, kool- rapen, en den mangelworte! gevoegd kun- v nen worden. 521 Welke an- De aardapp el e n bezitten vele voedfeldeelen,-58.
<kre wortelen en kunnen gekookt, fijn gedrukt, met hakfel en kan men ais ge-een weinig zout vermengd, met vrucht zoodani- zondheidsmid- gen paarden worden gegeven, welke geenen zwa- e Stuiken ? ren arbeid behoeven te verrigten. De
|
||||||||||
134 HET VOEDSEL.
De ra me nas, radijzen en peperwortel
leveren een uitmuntend middel op, tot verfter. king der maag en tegen alle toevallen door ver- zwakte fpijsvertering voortgebragt; zoo als ook de ajuin tegen de wormen verdienden bezit. 522. Wat nut Wanneer eene fterke voeding in ziekte fcha- § 9°-
bezitten de delijk zoude zijn, doet men het gewone voe- meeldran- der door meeldranken vervangen, welke uit ken? gars t- of ha v ermee 1 in heet water ontbonden, beftaan.
Even zoo is in alle borstziekten en in het buik-
wee , het gebruik van lij nza ad drank en, we- gens deszelfs flijmerige hoedanigheid bijzonder heilzaam , het zij dezelve uit lijnkoeken, of voor- al uit het lijnzaadmeel vervaardigd worden. 523. Heeft het Het keukenzout bezit de dubbeld nuttige . 60
keuk enzout eigenfchap, om door bijvoeging, de fchadelij- voor het paard ke hoedanigheden van te nieuw en flecht voeder cemgnut? te verminderen, en de fpijsvertering te bevorde- ren, wanneer het van tijd tot tijd met het voe- der vermengd wordt. D. Verbetering van flecht voeder.
|
||||||
524 Wat is we- Nimmer dan bij volftrekte mangel aan beter, . 6li
geus flecht behoort men tot het gebruik van flecht voeder te voeder te befluiten, edoch wanneer men daartoe onvermij- hemeiken? delijk verpligt is, zoo trachte men het zoo veel mogelijk te verbeteren. 525. Waardoor In de eerfte plaats moet daartoe zoo wel het - 63.
kan men hooi als de granen volkomen van ftof gezuiverd flecht hooi worden-, men vermenge het nieuwe met oud, of
|
||||||
VERBETERING VAN SLECHT VOEDER. III. Afd. I35
verbeteren? of met itroo,- fpreide het uit, ftreoije er een
weinig zont tusfehen, en voedere het fpaarzaam; het muffe meet wel uitgefchud, het befchim- melde weggeworpen en het overige met pekel be- fprenkeld worden. ti6 Hoe han- Indien granen muf of befchimmeld zijn, moe-
dek men met cen deze eerst afgewasfchen, daarna weder ge- flechte ha. droogd en met een weinig zout vermengd wor- ver? den, eer men ze voedert; dit laatfte is ook bij nieuwe haver raadzaam.
Wat Hechten bedorven ftroo betreft , § 63.
zoo is het raadzaam dit volftrekt tot voeder te verwerpen, indien Hechts eenig ander voedfel voor- handen is. ,-,... III. Over de hoeveelheid' van het voeder.
|
|||||
527 Welke re- In de bepaling der hoeveelheid van het voe- § 66.
gels dienen tot der, moet in het oog gehouden worden: 1) de bepaling geftalte, de toeftand, de ouderdom, werkzaam- der hoeveel-heden des paards; 2) de betrekkelijke deugd, heid van het'voedzaamheid en zwaarte des voeders, voeder ? 528Welkewij- 1>kn te gevolge moet een jong, groot, mager,
zigingen ge- en arbeidend paard, eene grootere hoeveelheid ont- bieden omftan- vangen, dan een kleiner, reeds volwasfen, wel- digheden? gevoed en weinig werkend; terwijl voorts een arbeidend en tuigpaard, meer verzadigend voed- fel behoeft, dan een* rijd- of ligte ruiterij-paard, welks vlugge aanhoudende bewegingen, meer voe- ding door haver vordert. |
|||||
13& HET VOEDSEL.
529. Hoe veel In nef algemeen kan men de d agelij k fche § 67 . 68.
h o o i moet da-.hoeveelheid hooi, welke een werk- of gelijks gegeven treinpaard behoeft, op 12 tot 15 ponden vast- worden? ftellcn, terwijl een tuig- of kurasfier spaard , 8 a 10 ponden, en een ligt e rui terij-of rij d.
paard, 6 tot 8 ponden vereischt.
oWelkel Op ieder dezer behoort men daags 12 ponden
veelheidftroo ^roo, en van dit f tot hakfel, f in de ruif,
en evenveel tot legflroo te rekenen. Hoe veel ^e eer^e dezer foorten moet voorts 10 pon-
haver? den haver, de tweede 8, en de derde 6 tot 8 ponden bekomen.
,„ „ •• Verder dient bij de bepaling in aanmerking te
532. Welke wrj- j ^ o o
zigingen vor- worden genomen, dat indien, het zij het hooi,
derc de be-het zij'de haver, van eene buitengewone voed- trekkeljjke zarae eigenfchap en zwaarte zijn, men de hoe- zwaar te? veelheid in dezelfde evenredigheid mag verminde- ren , als men deze behoort te vermeerderen, in- dien zij in beide hoedanigheden te kort fchieten; ook dan kan eenige vermindering hierin plaats grijpen, wanneer de paarden weinig werkzaam- heden verrigten, doch dezelve moet vermeerderen, wanneer deze toenemen. w pr Voedert men volgens de maat onderfcheidene § 69.
533* wat ver- eifchen de on- graanfoorten, zoo heeft men te bemerken, dat
derfchcide • daar in gelijke hoeveelheid, de tarwe en rog- 11 e graanfoor-ge, bijna het dubbeld, de garst i|, en de ten? boekweit 1^ maal het gewigt der haver be- draagt, men tot het gewone rition , eené hier-
aan geëvenredigdc kleinere maat, of flechts het gewigt tot bepaling moet doen dienen. |
|||||
IV De
|
|||||
T0EDEEL1NG VAN HET VOEDER. III. Afd. l%?
|
||||||||||||||||
IV. De toedeeling van het voeder.
|
||||||||||||||||
534. Op welke Grootelijks wordt het welvaren des paards, bij § 70,
regels rust de eene gelijke hoeveelheid voeder bevordert, door toedeeling de eenvormigheid in tijd en wijze van deszelfs van het voeder? toec[eeling, de vermenigvuldiging van de etenstij- den, en de vermindering van de gelijktijdige ge- gevene hoeveelheid. |
||||||||||||||||
535. Wat is Men moet echter waarnemen, dit een en ander _
|
7i.
|
|||||||||||||||
daarbij in acht met de werkzaamheden des paards zoodanig te
te nemen? 'doen ftroken, dat'het even min te kort vóór, als onmiddelijk na het verrigten van aanmerkelijke
vermoeijenisfen, welke het verhit hebben, voeder ontvangt, uitgenomen eenig hooi of ilroo. 536. Wat is Indien men in het geval is, de graanfoorten . 72.
waar te nemen enkeld en vooral in aanmerkelijke hoeveelheden bü het voede- te geven, zoo moet zulks met verfchejdene tus-
ren van on- fcher.pozingen, en naar mate de vorige opgege- vermengde ten zy'n, gefchieden, en men waarnemen, org, granen? jjet paarcj aitïjd bevorens, doch nimmer kort daar- na , te laten drinken. |
||||||||||||||||
537. Welke op Nimmer verzuime men de kribben van alle vo-
|
7.>
|
|||||||||||||||
lettendheden Hg voeder te zuiveren, bevorens het nieuwe in
vordert het ge-te geven, en de haver door ziften van alle ftof ven der ba- te reinigen; men vermenge dezelve met eene ge- ver? noegzame hoeveelheid hakfel en zoo veel water als voldoende is, het paard te verhinderen dit
weg te blazen; terwijl het voorts af te keuren is, dat men het paard, terwijl het deszelfs voe- der |
||||||||||||||||
138 . HET V O E D S E t.
der eet, poetfe of op eenigerhande wijze ontrus-
te. 538. Hoc voe- Betreffende het hooi, dit moet altijd uitge- §
den men bet fchud worden, bevorens men het in de ruif werpt, ooi? en indien goed ftroo voorhanden is, er eene ze- kere hoeveelheid mede worden vermengd.
539 Welke is De ondervinding heeft geleerd, dat in de ver-- 75.
dedoe!matigfte deeling der hoeveelheid en der tijdftfppen van het verdeeli ng voederen, het meeste nut voor het paard wordt va nh e t voe-opgeleverd, wanneer de haver in vier, en het der? hooi in drie reizen, op de volgende wijs aan hetzelve wordt toegedeeld:
.■:;.:,.,..
i°. Des morgens, vóór het eerfte voeder, een»
vierde gedeelte van het hooi, terwijl men het legftroo opneemt; men poetfe en drenke het paard, en geve daarna het ,i« voeder haver met hakfel. 20. Ten 11 uren geve men het weder drinken
en eene gelijke hoeveelheid haver. 3°. Des middags ten 2 uren geve men het, een
% weinig hooi, poetfe en drenke hetzelve; ten 3 uren geve men het haver, en daarna het overige van het tweede vierendeel hooi. 40. Ten 6| uren geve men het een handvol hooi
bevorens het te laten drinken; vervolgens de laatfte haver, en de halve hoeveelheid van het dagelijkfche hooi, met ftroo ver- mengd, wanneer me» den ftal verlaat. uo. Hoedanig Indien men verpligt is zich tot drie voedertij-
is de verdee-den te bepalen; zoo is het doelmatigfte, dat de' ling bij drie haver des morgens ten 7, des middags ten 12, en
|
||||
TOEDËELINC VAM #ET VOEDSEL. III. /ffd„ 1$$
voedertü'den? en des avonds ten half zeven uren wordt gege-
ven; en dat dit met het hooi, des morgens, des achtermiddag» na het poetfen, en des avonds op bovengemelde wijze plaats hebbe. 541. Hoe gaat Verpligten omftandigheden, zoo als marfchen»
men bü tweere'zen5 enz- > vooral bij krijgspaarden, de voe* Svqpdertöden tedertijden der haver tot twee te bepalen, zoo werk? geve men: des morgens, ten 6 uren hooi, ten 7 uren
haver,- .
des middags ten 12 uren hooi; 4 uren haver; 6 uren hooi, een en ander ip geüjke evenredigheid als boven; 54*. Hoe moet Is het :e vo0"^ dat men verpligt zal zijn § fft
de ver and e-van den gewonen leefregel af te wijken, zoo ic- ing van leef- re'de men het paard trapsw^ize voor tot deze ver- egel gefchie- andering, en keere zoo dra mogelijk weder tot len? dien terug, welke de meeste voordeeleh aanbiedt. i43- Welke op- Men neme verder waar, dat men op den ftal § *&
ettendhetdver- diegenen zamenvoege welke zeer gretig, en ook isctit de z a- die, welke langzaam in het eten zijn; voorts om nenvoeging bij de zeer gulzige het havervoeder in twee helf- 'er paarden? ten te verdeelen , en hen het laatfte te geven, wan. neer zij het eerste gegeten hebben; alsmede om de hoeveelheid voeder te verminderen dergene welke zich wel voeden, om ze zoodanige toe te voe- gen, die meer voedfel noodig hebben. 44.Wat is we- Alleen in de uiterfte noodzaak .behoort men eeni- fl
fens de voe- Se aanmerkelijke hoeveelheid haver, een paard I er tijd en binnen het uur vóór of na het verrigten van fter- Iprt'is en ke bewegingen, te geven; weshalve op reis een \i K ftuk
|
||||
I4<* fi E T V 0 E D S E L.
|
|||||||
marseh te ftuk brood, verre de voorkeur verdient; alleen
bemerken? bij langzame en langdurige bewegingen, zoo als op den marsch, is het fomtijds doelmatig, het door een klein voeder haver te verfterken; uit dezen hoofde is een groot morgenvoeder, kort vóór het vertrek, even onraadzaam, als een groo- ter avondvoeder doelmatig, en het geven van te veel hooi aan de paarden der ruiterij, des mor- gens vóór den marsch, alzins af te keuren. 545. Wat is Js de ruiterij te velde verpligt, hare paar-
waar te nemen ^en met groen voeder te onderhouden, zoo be- bö bet voede- hooren deze op marsch zulks ten minde iedere ren van groen v;er uren, te bekomen; hetzelfde moet ook bij voeder? ,jje paar(jen, Welke gras op ftal genieten, wor- den waargenomen, en daarbij fteeds een ftuk brood gevoegd worden, wanneer zij vermoeijenisfen moeten verrigten. V. De drank.
|
|||||||
546, wat zijn De eenige gewone drank des paards is water, § ?0,
de vereiscnten hetwelke zoo zuiver mogelijk, en offch'oon niet des waters? ijskoud, echter van eene zoodanige koele tempe- ring behoort' te zijn, Welke ten naastenbij met die des dampkrings overeen ftemt. 547. Welke Ter. behoudenis der gezondheid, moet het even . 8e<
deel en zijn de min delfftoffelijke, als metaal- of zoutdeelen be- gczondixid vatten, welke deze benadeelen, en wier aanwe- fchadelük? zen men door bezinken en den fmaak, even als moerasfig en bedorven, tevens ook door den reuk
ontwaren kan.
548. Hoe on- tt,et water wordt in goed, middelmatig en . g,.
flecht
|
|||||||
DE DRANK. III. Afd. IXI
derfcheidt flecht onderfcheiden. Het beste fs bron- en
men het water? ftro ome nd water over eenen zuiveren harden zandgrond; middelmatig is dat uit putten, meren en groote vijvers; terwijl het ftilftaande, uit grachten, flooten en poelen, als ook het brakke water, te regt als het flechtfte aangemerkt wordt. 549. Welke na- Wegens verfchil in tempering met de bui- § w>
doelen kan de tenlucht, is het water uit zeer diepe putten en temper mg cjat van ys en fneeuWj a]s onvoordeelig voor de voortbrengen . gezoIK|'heid te befthouwen, gelijk zulks uit tegen- geftelde oorzaken mede met te warm plaats heeft.
550. Hoe kan Men verbetert het gebrek van te koud en hard • 87.
men de nadee- water, door het eenige tijd in emmers of kuipen lige eigenfchap in den ftal en aan de dampkringslucht bloot te
pen v'erbete-ftellen; Onzuiver doe men bezinken en zijge het ren? door, zoo als men ook het llroomende, bevorens in eenen drinkbak behoort te laten bezinken eer
men het geeft; zelfs het bedorvene is veel te ver- beteren, door het met gedampte houtskool te vermengen en door te zijgen. 55t. Hoe be- Overeenkomftig hetzelfde grondbeginfel, dat bij . 88.
Ihoort men het de toedeeling des voeders, de vermenigvuldiging foetedeelen? der tijden daartoe aanprijst,'geve men het wa-
ter liever herhaald dan te veel gelijktijdig, daar zulks de ingewanden te veel doet uitzetten, en het paard loom worden; weshalve zulks voeg- zaam viermaal daags gefchieden kan, indien het de omftandigheden toelaten; voorts geve men het nimmer bij eene ledige maag, maar doe bevo- rens het paard een handvol hooi genieten. 55a- Welke Nimmer wanneer het paard verhit of bezweec * 89*
' K 2 is,
|
||||
D 8. DRANK. Itl. Afd.
|
|||||||||
142
|
|||||||||
voorzorgen ïs> geve mén het koud water te drinken, maar
vordertdeszelfs wachte daarmede één uur, uitgezonderd dat men
gebruik? op marsch des zomers, het uit droomend water
over den (lang kan laten drinken, mits men ter-
ftond zich weder in beweging begeve.
553. Welke De drenkbakken en emmers verdienen uit ver-
vorderingen ge- fchillende oorzaken de voorkeur boven drenkplaat- fchieden we- fen, tot het geven van water, edoch zij moeten gens de zin-zeer zuiver gehouden,en voor ongeflelde paarden, delykheid? andere ten bijzondere gebruike beftemd worden. 554.Welkean- ^'s buitengewonen drank, maakt men van lijn- §90.;
dere dran-hoekwater in ongefteldheden der ademhalings- en ken worden fpijs verteringswerktuigen; van zemelwater in nog gebezigd? ontftekingstoevallen, en van meeldranken, als een ligt verteerbaar voedfel gebruik; zoo als ook het gezuurde, lijnkoek- en havermeelwater zeer veel der nadeelige eigenfchappen van het water weg- neemt, uit het welke men het vervaardigt. |
|||||||||
■*##-»■
|
|||||||||
VIJF
|
|||||||||
0PPASMN6 EN BEHANDELING. III. sifd. 10
|
|||||||||||
V IJ F D E HOOFDSTUK.
DE OPPASSING EN BEHANDELING. I. Het zuiveren en poetfen.
|
|||||||||||
jSS.Wat wordt Het zoiveren en poetfen gefchiedt door die be- § ?I,
doorhetpoet- kende handgrepen, welke gepaard met het was- ten verftaan ? frhen, de oppervlakte des dierlijken ligchaams vao . alle vuiligheden reinigen. 55Ö.Welknut Men befchouwe deze bewerking niet alleen nit
is er in gele- het beperkte oogpunt van zindelijkheid, maar te- gen? vens uit een veel gewigtiger, namelijk: als eene der wezenlijkfte gezondheidsmiddelen, welke niet flechts eene der zekerde voorbehoedingen tegen alle huidziekten oplevert, maar door het openen der zweetgaten de inzuigende vaten hare volle werking verleent, en zoo wel den omloop des bloeds als de warmte bevordert. |
|||||||||||
557* Hoe moet pjet p0etfen, dat in de opene lucht het ver-.
|
92.
|
||||||||||
et gefchleden? kiesbaarfle is, en tweemaal daags behoort te ge-
fchieden, wordt aangevangen, met door middel vanden roskam, de huidharen en de onder deze aan- wezige onreinigheden los te maken, waarnemende deze alleen met eene ligte hand aan de vlezige dee- len te gebruiken, zonder het hoofd, de fchouders, ruggraad of beenen aan te raken, tot welke men zich van eene gedraaide ftroowisch tegen de haren bedient. • 558. Hoe gaat Vervolgens wordt met een ftofdoek, borstel of - 93
men verder te paardemlaart ,het losgemaakte ftof weggeflagen, en
weik? daarna met den rosborstel weggeriomen, hetwelke
vooral tegen* het haar gefchieden moet; terwijl alle
K 3 vui-
|
|||||||||||
144 OPPASSING EN BEHANDELING.
|
|||||
vuile piaatfen afgewasfchen en droog gewreven
moeten worden. 559. Hoe wor- jy[en wasfche de been en met eenefpons, zui-« -.
den de bee-vere da-vetlokken en hoeven, en wrijve de bee- nengezuiveid? nen zoo ]ang met eenell wollene doek, tot zij volkomen droog zijn; terwijl men tevens onder- zoekt of niet eenige nagels verloren of het ijzer los geraakt moge zijn, ten einde dit onverwijld te doen herftellen. 560. Welke Bijzonder wasfche men de 00gen met koud de e l e n moe-water ujt ^ en zu;Vere de neusgaten, ooren eri ten voorts ge- j^ker van alle onreinigheden, wasf chen woiden? Allerheilzaamst is voorts, vooral in de warmte,
561.Wat is bij het wasfchen des hoofds en zelfs van het ge-
het was- heele ligchaam , in flroomend water, mits het paard fc h e 11 des niet bezweet nog verhit zij, en men niet ver- ligchaamswaar zuime het daarna met ftroo af te wrijven, Nadat de manen wel gewasfchen zijn, wor-
5Ö2. Op welke .... . , . den zij en de maantop met den manenkam uitge»
wijze worden gekamt; de ftaart 111 een emmer water gefto-
de manen en f . ken en droog zijnde, tot op den wortel uitgebor- reinigd? fteld, zonder ooit daartoe de kam te gebruiken;
Mroorts moet zoo wel deze als de manen, van tijd
tot tijd tot op den grond met houtaschloog en zeep worden afgewasfchen, ten einde de fchurft- achtige toevallen voor te komen, waaraan on- zuiverheid beide onderhevig maakt. 563. Hoe kan Ten einde zich van de algemeene zuivering des
men de behoor-paards te overtuigen, moet men deze op de wei- hjke zuivering nig in het oog vallende piaatfen onderzoeken: zoo beoordeelen? Bi5 tusfchen Je beenen, onder den buik, de ma- nen , |
|||||
HET ZUIVEREN EN POETSEN. III. Afd. I45
nen, de raanentop, de plaats welke halfter of
hoofdgeftel bedekt, enz. 564. Hoe be- ]>ja verrigten arbeid of bewegingen, moet men § 05. handde men jjet bezweete paard terftond in den ftal leiden, het na ver- mj£s ^eze niet togtig is, anders het zoo lang ngtewerkzaam rond!eiden, tot het genoegzaam verkoeld is; waar- na men het met ftroowisfen zoo lange tegen het haar wrijft tot het droog is geworden, en des zomers de oogen en neusgaten, door uitwasfcheu van ftof zuivert; na verloop van eenen genoeg- zamen tijd, ontzadele men hetzelve, legge het de deken over, reinige de ftaart, beenen en voe- ten van (lijk en zand, en poetfe het vervolgens op de gewone wijze. 565. Hoedanig Tot uiterlijken welftand worden de lange haren. 9e,
wordt liet ge- oncjer <]en hals en het lijf, van .tijd tot tijd afge- fchorèn? brand, die~ der beenen afgefchoren, en die der ooren met den rand gelijk geknipt, hetwëlke . echter in k^ud weder en oorlogstijd vermijd moet worden; ook de lange ftaartharen worden maandelijks gelijk gefneden, doch bij de ruiterij nimmer korter dan eene handbreedte beneden de zweelwrat der hak. 566.Wat is we- Dan alleen is het gepast van het opleggen van . 97.
gens de b e- eenen wollène deken gebruik te maken, wanneer dekking te je paarden na verrigte werkzaamheden op den ftal komen of deze zeer togtig is; voorts in bui- tengewone ftrenge koude, of wanneer zij bij koud weder in de opene lucht moeten ver- blijven ; wijl in alle andere gevallen, de bedek- king op ftal hen te gevoelig voor de koudere bui* tenlucht doet worden; deswegens is een grof Un- it 4 «£.- nen . |
||||
I4<J 0?*ASSlHG 'ft ff BEfeAfTÖÊEiU ë.
neh dekkleed en manénkap, de eenigfté bedekking
waarvan men zich met het minste nadeel, tot zin* , delijkheid op den ïlal bedienen kan. Wanneer het paiiiid 2i*èï fcezWeet is, kart het
opleggen van twéé of Zelfs meer dekens, nuttig geacht worden, triits men de onderde afneemt Zóödra deze met zwêét doortrokken is, ten minfte dezelve omkeert, zoo dat de dróoge zijde op den rug komt, en voorts de geheele opper* vlakte des ligchaaths met ftroo wrijvê, II. D e baden.
... -1-------------N
567. Wat nut Eene derheilzaamfle middelen tot zuivering enver- § 98,
levert het ba- fterking der levenskracht, levert het aigemeene den op? koude bad op; hetwelke men het paard doet genieten, door het in hetzelve te rijden, en vooral * 99*
door het te doen zwemmen.
568 Welke op- Men make echter daarvan alleen met de volgen*. Ioa
lettendhe- ,je omzigtfgheden gebruik, alleen in het beste jaar* den worden er getijde * vooral des achtermiddags, en twee uur bif vereischt ? na j,ec ger,ot Va« voeder; doch vermijde zulks gedu- rende de fterke hitte, en wanneer het paard bezweet is; men doe het langzaam in het water intreden, eenige reizen in hetzelve heen en weder gaan en vervolgens ftilftaan; waarna men deszelfs hoofd met water begiet, zonder het nogtans te lang in hetzelve te doen verblijven; voorts drukke men daarna het water uit de manen en van de beenen » en rijde het een kleine toer, zonder het te ver- hitten; wrijve het op ftal komende, met eenen wollene doek wel af, en poetfe het wanneer het droog Lfa geworden. Het
|
||||
- DE B A D £ N, III, Afd. 147
569 B« welke Het algemeene koude bad en het zwemmen, is - IOi.
paarden moet echter voor zoodanige paarden onraadzaam, welke men de koude na hetzelve, door rillen of matheid deszelfs na- talen ver- deeligen invloed op hun aankondigen, als mede mijden? voor zeer volbloedige of die aan borstziekten of büikwee onderhevig zijn. 570. Wat ge- Behalve het algemeene, maakt men,ook van plaat- ^ I02^
bmik wordtvan fel ij ke koude baden gebruik, bestaande in het plaatfeljj- begieten of wasfchen van zekere ligchaamsdeeien ke koude met kond water, het (lellen der beenen in eenen baden ge- emmer 0f het rijden in het water tot boven de maakt. knien en hakken; dit middel, hoe heilzaam ook tegen de Itijfheid der beenen, tot wegnemen der
vermoeidheid, en vooral tot vermindering der ont- * ■ fteking in voetgebreken, moet echter vermijd wor- den, zoo lang het paard nog eenigzins warm is. 571. Kunnen zeer dienstig tot het wegnemen en voorkomen . 10$, warme ba- <}er ftyfheid, en om in voetkwalen eene heilza- den ook eemg me 0ntfpanning te bewerken, is bet laauw war- . nut opleveren? ffle bad> he£ zy d,£ door wasfcl]en of voetba- den gefchiedt; welke laatile naar om Handigheden, uit enkel zuiver-of zeepwater, of met bijvoeging van weekmakende en krampftillende kruiden, of ook wel uit jenever-fpoeling beftaan kunnen. 572. Welk nut Nog wordt door het wasfchen met jenever. ,ö,
is in de andere of brandewijn, een zeer verfterkend, en door het wasfehin- inwrijven met olie of vet, een buigzaam makend gen gelegen? middel voor de fpieren en banden opgeleverd. |
|||||||
■==s«w)C>*ec€fi
|
|||||||
H$ BE RUST EN BEWEGING.
ZESDE HOOFDSTUK.
DE RUST EN BEWEGING. 573.Wat regel ,Rust en arbeid, flaap en waken, moe- § 105.
beftaat wegens ten in gepaste evenredigheid plaats grijpen, om de arbeid en gezondheid te doen voortduren, rust? «574. Waardoor Daar net Paard betrekkelijk weinig, en meest
wordt shet nut omftreeks middernacht, zich aan den flaap over- der rust be- geeft, zoo bevordere men dit door het dien tijd vorderd? tot rust te verleenen, en door een overvloedig legftroo, genoegzame lengte aan den halfterriem,
ftilte en duisternis, hiertoe mede te werken. 575.Welkew«- Aangezien te fterke vermoeijenisfen het paard - i°6\
zigingen eischt ontijdig doen verflijten en verouderen, vooral de arbeid? wanneer deszelfs krachten nog nie' volkomen ont- wikkeld zijn; verge men van merrijen, bevorens het bereiken van vier, en van ruins vóór dat van vijf jaren, geenen aanhondenden arbeid nog' on- gemakken, en befpare deze den paarden zoo'veel mogelijk in die tijdftippen des vóór- en najaars, wanneer het verharen, hen in eenen ftaat vaa verzwakking verplaatst. £76.Isderust In tegenover Helling hier van, is teveel rust
ook aan nadee-bijna even fchadelijk, wijl deze verzwakt, en len onderhevig den aanleg tot vele ziekten doet ontftaan. 577. Wanneer Niets ftoort echter de gezondheid op eene fcha- . \Qjt
zijn zjj beide Jeliikere wijze, dan de herhaalde en piotfelinge het nadeeligfte afwjsfelingen van fterke vermoeijenisfen en vol- ftrekte werkeloosheid. 578. Welke Eene gepaste evenredigheid in de verdeeling van . I08.
de»
|
||||
rl "
|
||||||||
RUST EN BEWEGING. Hl. Jfd. J4J
verdeeling den tijd tot rust en beweging, is.het beste mid-
van tijd tus-del tot handhaving der gezondheid; diensvolgens fchen bewe-behoort een dagelijks werkend paard, tien uur gingen rust tot rust en voedertijd over te blijven; waarvan is het doelma- twee pozen, elk van .een en een half uur tot tigfte? tusfchenvoeder, en zeven, tot het morgen- en avond voeder en nachtrust dienen moet.
579 Welke re- Ten einde het paard aan den arbeid te gewen- $ I0£
gels moet men nen» en met dezen gemeenzaam te doen blijven, by den arbeid doe men het flechts trapswijze aan dezen gewoon volgen? worden, regele dezen fteeds naar deszelfs krach- , ten, en vermindere dus fteeds dezelve in die tijd*
flippen, dat hetzelve het zwakfte is, zoo als bij
en na het genot van groen voeder en der weide;
gedurende het verharent en wanneer het eenige
ziekte heeft doorgeftaan.
<8o. Wat zijn Het is vo°i"ts tot in ftand houding der gezond- . IIfr>
de voorfchrif- neid heilzaam, dat het paard dagelijks, zonder ten der gezond-aanz'en van weder, eene gematigde beweging ver- heidskundewe- rigte, en men daarbij trapswijze van de zachtfte gensdebewe-tot de fterkfte opklimme, zonder deze echter ging? tot uitputting voort te zetten; voorts, dat men dezelve langzamerhand weder vermindere, ten
einde het niet verhit op den (lal te doen terug keeren, en indien dit plaats mogt hebben gehad, dat men alsdan het wel dekke of in een zachte beweging houde tot het bekoeld is; voorts, dat men vermijde, het deze beweging onmidde- lijk vóór of na het voeder te doen verrigten, en eindelijk, dat men fteeds zelfs het oog over de oppasfing en voedering houde. Wan*
|
||||||||
'r
|
||||||||
i.
|
||||||||
. i.
|
||||||||
.
|
|||||
Ijè. ROST *N «EWEGIN6.
581. Hoe kan Wanneer paarden aan dagelijkfche fterke bewe-
men de over-gingen gewoon zijn, late men nimmer hen zelfs gans van ver- eenen dag werkeloos; derhalve moet men op moeSenisfen rustdagen hen eene beweging van een klein totrustonfcha- uur in den ftap doen verrigten, en na het op- «lelük maken? houden der vermoeijenisfen, door eene traps wij ze vermindering derzelve aan iangeren rust gewen- |
|||||
is»
TWEEDE HOOFDDEEL.
TOEPASSING DER REGELS TOT GEZOND-
HEI DSBEWARING, IN BIJZONDERE GEVALLEN. EERSTE HOOFDSTUK.
A, VOORBEHOEDING TEG.EN TOEVALLEN
WELKE DE GEZONDHEID KUNNEN
STOREN.
|
||||||
582. Door wel- De floornis der gezondheid wordt vooral daar- s lUt
ke voorbe-door voorgekomen, dat men het paard trapswijze rei ding kan tot iedere verandering van levenswijs voorbereidt; men de gezond- derhalve indien eene reis ofmarsch aanfcaande is, heidsbewanng gewenne men het langzamerhand aan den nieuwen • bevorderen? leefregel, door verandering van voedertijden en drinken; doe het dagelijks een telkens grooteren weg afleggen en het bij tijds beflaan, vermijden- de echter het de voeten te veel te doen uitve- gen, en bij het poetfen, zoo vóór als gedurende den marsch, de rug met den roskam aan te raken. 583. Welke _ „ , . , ..
De meeste toevallen welke vooral de knigspaar-. na,
toevallen - , ,. . ..„, . den treffen, ontleenen hunnen oorfprong uit
znnde paarden : r *
meest onde h - kvvet'ïn£en "oor ^en za(^el > net trappen en andere
vig- ongemakken der voeten. •
584-Watzy'n Het zekerfce behoedmiddel tegen het drukken,. (
estevoor-js ^ ^enze van goede zadels, en geoefend- behoedmid. . ., . . , . , , ' , . heid in het regelmatig goed Jzadelen en pak-. ,gu
aarte-ken>
- De
|
||||||
152 OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING.
585 Wat kan de De zad elb oom moet eene zoodanige , met de
vorming der geftalte van den rug en der ribben overeenftem- zadels daar- mende vorming bezitten, dat de banden gelijkelijk toe bijdragen? dragen, en de voor boom even minde fchou- ders,als de achterboom de lendenen drukke; waar- toe het noodig is, dat men dezelve op het bloote paard'pasfe, en de mogelijke vermagering in over- weging neme. 586,Wat is we- De kussens moeten dun en welgevuld zonder
gens de ku s- knobbels, de fingels breed zijn; de borst-
fens en liet gn ftaartriem eene zoodanige gepaste lengte bezit-
aadeltuig tenf jat wanneer de vóórboom des zadels vier
te bemerken? vingerbreed achter het fchouderblad geplaatst is,
de vlakke hand tusfchen dezelven en het paard
doorgeftoken kan worden, en indien een man-
telzak op hetzelve geplaatst wordt, in dezen zich
niets hards onder bevinde, en deszelfs midden
nimmer den rug aanrake.
587 Wat oplet- Men lette wel dat de deken zonder plooijen
tendheid vor- zoodanig op het paard gelegd wordt, dat alle ges- den dedeken? pen jer ftoten op denzelven komen, en zich even min eenig lederwerk , als manen- of ftaartharen, onder den zadel óf de uitrusting bevinden ; terwijl men de plaats die op den rug komt, van tijd tot tijd moet verwisfelen. 88 welke ^eer §ew'SE'8 is tot voorkomen van het
zom is noodk drukken, dat men alles vermijde wat de zadel om de zadel zoude kunnen doen verfchuiven: zoo als het onnoo- op deszelfs dige afftijgen enz.; terwijl daarentegen de geoefend- plaats te doen heid in het vlug op- en afftijgen, en het behou- >• erblijven? den eener ftille houding zulks grootendeels voor- komt. Na het afleggen van één uur afftands en ver-
|
||||
VOORZORGEN TEGEN ZADELDR.UKKEN. III. Afd. 153
vervolgens van tijd tot tijd, ftijge men af, fingele
den zadel aan, en herplaatfe alles wat verfcho- ven mogte zijn. 589. Wat is Wanneer men bergen beftijgt, eoo houde men § ,
waar te nemen (jjj ^ec op- en afrijden de manen met, de regter- hü het beftü- hand, en wanneer zij eenigzins fteil zijn, leide gen van men fcee{)s net paard bij het afdalen, hoogten? 590. Welke op- Bij de aankomst in het nachtkwartier, ontzadeie
lettendheid is men niet te fpoedig en bevorens het paard volkomen na den aan-droog is geworden, maar gorde, vooral na eenen komst in het iangen marsch, veeleer de fingels nog aan, make nachtkwaf- ecnter borst- en ftaartriem los, ontfla het paard »ier noodig? van het pak, drooge vervolgens zadel en deken, kloppe dezen laatften en het kussen.uit; fmere
het ledeiwerk van tijd tot tijd met traan, enon- derzoeke iederen avond, of eenig deel des rugs ook gezwollen is. 591, Wat moet Indien dit echter plaats tnogt hebben, onder-
bij het ontdek ZOeke men deszelfs oorzaak, ten einde deze te ken eener za- <joerl ophouden, en wende fpoedig eenig middel delkwet- tot verdeeling der kneuzing aan: zoo als het was- ing gefchie- fcnen met aziin en keuken- of amoniakzout, en vermiide voiftrekt het paard te berijden.
892, Wat is we- Gedurende den veldtogt zadele men het paard § I20p
gens het a fz a-in groote hitte niet terftond af, maar late het
delen gedu- eer$t in de zon opdroogen, en neme het eerstge»
rende den veld- melde ook bij koude waar, terwijl men ook v"er-
togt wa*r te mijdt het met het hoofd in de zonneftralen te ftel-
semen? Jen# Moet hetzelve beftendig gezadeld blijven, zoo
make men echter van elk oogenblik rust gebruik, om
|
||||
154 OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING
|
|||||
om het eenmaal daags af te zadelen, de deken
uit te (laan, den rug af te wrijven, en daarna weder op te zadelen. 593.Wat iswe- Gelijkvormigheid in de beweging brengt zeer
gens de bewe- vee] toe tot voorkomen van befchadigingen, en
ging te bemer- befpnring van vermoeijenisfen, weshalve men bij
• de ruiterij bijzonder op het waarnemen der afftan-
den en de gelijkvormigheid des gangs moet letten;
daartoe moet degene welke aan het hoofd is,
geenen te fterken gang houden, en indien het
mogeli'k is,eenigen aflland tnsfchen'iedere kom-
pagnie of eskadron, plaats grijpen,
594. Welke gij g0ede wegen, geene fterke hitte, en met
gaag is liet eenen middeimatigen troep, is de beweging beur- ge telings in den (lap en draf het meeste gepast, mits dezelve het laatfte uur in den ftap gefchie-
de, 595. Welke In groote hitte kieze men de nacht en § 11?.
t«d. morgenftond tot het afleggen van den weg; is dezelve niet te lang, zoo verrigte men zulks
in één rit; anders verdeelt men dezelve in tweeën, waarvan men des morgens de grootfte helft a£- legt, en na een verblijf van twee uren, geduren- de welk men voedert, de reis voortzet. 596.110e moe- De eer ft e raarsch dagen moeten niet te . 1I(ja
ten de e er f te groot worden genomen, en men de marsch fteeds marschda- larigzaam beginnen en eindigen. gen bepaald worden? Grootelijks kunnen de vermoeijenisfen der paarden - 119.
rr>7.Waardoor verminderd worden, door het afwisfelende gebruik
kan men het c'er ftang en trens» voorts door bij de ruiterij, ♦viard vet- wanneer deze lang moet ftilftaan, de ruiters te doen af-
|
|||||
OP MARSCH EN REIS. III. Afdk X«f5
moei jen is- afftijgen; alsmede op groote marfchen, bij kou-
fen befparen? de, en vooral wanneer deze uit rekruten, en de paarden uit rémonten beftaan, dezelve bij afwis-
feling te doen te voet gaan.
598.watiswe- Ontmoet men ia hitte goed water, atoo is § I,8«
gens hetdrin-net drinken van hetzelve over den ftang, zeer k e n onder weg verfrisfchende en heilzaam, mits men vervolgens ■: te bemerken ? onverwijld de beweging voortzet, en deze zelfs -i , verfterkt wanneer men hetzelve heeft moeten door- ' waden; even aanprijzenswaardig is het des zomers het paard te laten drinken, eenige tijd bevorens men het nachtkwartier bereikt-; joo. Waardoor Ter vermijding der toevallen, welke uit ge«B
kunnen de toe- ft remde uitwafeming ontftaan, is raadzaam: [vallen uit ge-dat men de Hallen niet te warm hoüde; de paar- jftremde u i t- den tot eenen veldtogt beftemd j langzamerhand jwafeming aan het verblijf in de opene lucht gewenne,- de jvoorgekomen haren onder de kaken en uit de ooren niet af- Iworden? fchere; en zoo wel op reis als in het veld, des zomers en bij warm weder, fchaduwrijke en luch-
tige opene plaatfen, boven benaauwde ftallen den voorrang geve. 600. Welke an- Moeten warm geredene paarden in wind en kou-
dere middelen ^e rti'ftaan, Zoo (lelie men hen met het hoofd lieden zich ver- u'' den wind; dekke vooral hunne zijden met dei- daartoe den mantel, en hange zelfs hen de mondzakken ;|anï aan, vooral bij het overvaren van rivieren/ ten einde de ingeademde lucht, de koude te bene-g
men; en poge hen zoo veel mogelijk in eene zachte beweging te houden. » • - poi wat is de* Des winters moet men na den marsch, door • 121. L was-
|
||||
I$6 OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING.
|
|||||
winters op wasfchen met koud water1,' de ijskegels van de
marsen waar te beenen doen fmelten, en deze Ook van den aan- nemen? hangenden modder zuiveren. Ingeval het fneeuwt, verhindere men deze zich op eenig deel op te ïi! g rhoopen, en zuivere de voeteii van de zamenge- •paktefneeuw, telker,» wanneer men halt houdt. 602. Waardoor- Tot voorbehoeding tegen voetgebreken, zorge ^ ,,.
vermijdt men men voor tijdig en doelmatig beflag, doe iederen voetgebre-ruiter twee gepaste hoefijzers en twintig nagels ken? mede voeren, én berijde nimmer paarden welke een vóórijzer verliezen, vooral wanneer zij (lechte
voeten hebben. *■
603.110e be- Wanneer paarden, vooral,des zomers, op har-• 127.
waart men de den droogen grond (taan, zoo fla men hen een hoeven in ^ tweemaal 's weeks de voeten met klei in, en goeden ftaat ? verzujmé dit nimmer wanneer dezelve nadenmarsob, _ warm zijn, of men door heet zand gemarcheerd heeft:', en" gebruike voorts het volgende voet- fineer-:-" t'M cf 'dz_ ■ ; q> Bij broze hoeven bezige men meermalen - 127.
een hoeffmeer, van gelijke deelen teer en traan met genoegzaam zwartfel, en wasfche hen niet te dikwerf met water; terwijl men bij te week e van een ander gebruik maakt, uit ongebluschte kalk en fchooriteenroet, met azijn tot eene pap ge- mengd; echter zeldzamer en nimmer kort na het beflag. . , 6oa. Hoc ven Tot het voorkomen van ftijfheid, worden war-
• 126.
mijd men ftüf- me voetbaden, het wrijven der beenen met ftroo beid der bee-en het wasfchen met genevex na vermoeijenisfen
nen? zeer heilzaam geacht; terwijl eene drooge zuivere *
plaatfing der voeten, het zekerde middel tot be-
wa-
|
|||||
TEGEN V0ETG EB KEKEN. III. Afd. 157
waring der hoeven is,hetwelk gepaard met het niet
te kaal afïcheren der haren aan de beenen en vet- rokken, en het telkens zorgvuldig zuiveren der- zelve van flijk, ook veelal de mok voorkomt. 505. Door wel- Veelal kan men het trappen der paarden bij dei ke voorzor- jjavallerij voorkomen, door ten ïtrengfte te letten gen vennüdt 0p de zorgVnldïge waarneming van twee voeten men de toeval- afftands door het tweede geyld > jn het plaatfen al- en ie uit ^aaf dergene Welke achteruit flaan, die men ook ïappen en zontjer dringende noodzaak geene achterijzers verrekkin- , , ..V1. ,,. ... moet onderleggen; voorts doet het vermijden van
gen ontdaan? . „ -. ,. ... alle plotfelinge ophoudingen in den galop, welke
de achterbeenen bederven, van ,het noodelooze
fterk, draven of galopperen op ftraatwegen,• dat van te korte wendingen in den gang of van te fchielijk omdraaijen op den (lal, vele toevallen voorkomen, die anders de beenen des paards on- derhevig zijn; men trekke voorts fteeds de flijg- beugels bij onberedene paarden op, en ga omzigtig te werk bij het uit-en inleiden van naauwe ftaldeuren. 60S.,. Welke Men zorge dat nimmer in een flal of verblijf
voorbehoeding eenig voorwerp aanwezig of nabij het paard zij, kan tegen on-dat hetzelve befchadigen kan; zoo als fpijkers, voorziene on- uitftekende planken, fnijdende werktuigen enz., gelukken alsmede geenen aanmerkelijken voorraad haver bin- Paats grepen? nen desz^lfs mogelijk bereik; gebruike fteeds hou-
te of ten minde zeer ftompe ijzere vorken; fcheide de paarden altijd door latierbootnen, en vooral die gene welke zich niet te zamen verdragen, van el- kander af; en gebruike halfters met keelriemen, en kettingen met zware klosfen, tot bevestiging, in plaats van touwen, welke fteeds gevaarlijkere befchadigin- L 3 • ' gen |
||||
158 OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING.
|
||||||
gen veroorzaken; bevestige deze, bij dag fteeds
aan de ruif, en doe altijd bij elk Hechts aanmer- kelijk getal paarden, in iederen ftal, een ftalwacht verblijven, die des nachts fteeds een licht bran- dende moet houden, en van een mes voorzien zijn. 607. Welke Ten einde geen paard hulpeloos te moeten la- § 8
voorzorgen zijn ten , behoort elk detachement, waarbij geen paar- venler raad- denarts tegenwoordig is, eenige der eenvoudigfte zaam? en noodigfte genees- en heelmiddelen mede te voeren, en ieder grooter, van de onmisbaarfte heel-
kundige werktuigen voorzien te zijn; terwijl hier- uit tevens de behoefte blijkt, dat elk die paar- den gebruikt, eenige bekwaamheden in de vee- artfenijkunde poge te verwerven. |
||||||
/
|
||||||
VOOROORDEELEN EN MISBRUIKEN. III. Afd. 159
TWEEDE HOOFDSTUK. VOOROORDEELEN EN MISBRUIKEN WEL»,
KEDE GEZONDHEID BENADEELEN. |
|||||||
*-
|
|||||||
«08. Uk welke Eene der vooroordeelen, der gezondheid ten § 130.
voor oor- hoogfte fchadejijk, is dikke en vetgemeste paar- de el en om-den ais een voorregt te befchouwen, en dit oog- fpmit eene ver- merk ,joor overmatig, vooral door flap voedfel, en >eer e eian" wejnjge beweging pogen te bereiken, daar zoo- danige paarden fteeds ongefchikter tot werkzaam- s heden en meer vatbaar voor ziekten dan andere zijn, en dezen aanleg door het langdurige ver- blijf in wanne ftallen en gemis der vrije lucht bevordert wordt. fop. Welke Vele ziekten ontleenen hunnen oorrprong uit het - i3«»
na ,den out- te vroeg in de weide zenden, en het te laat
«aan me de en te jang verblijf in dezelve, vooral in lage en
veiden. noordelijke Iandfcreken, alwaar zulks bijzonder
aan jonge en zoodanige paarden fchadelijk is,
welke eenige verzwakkende ziekte hebben door-
geftaan.
610. Wat fclia- Onder de fchadelijkfte vooroordeelen verdient- 132.
«lükevooroor-eene plaats, het jaarlijksche ad erlaten, dat zoo deelengaanwe- ten onpas, gedurende of vóór het ter weide zenden , genshetader- als vaak met doodelijke gevolgen, in alle ziekten 'aten in gefchiedt, waarin geene outftekingzulks eischt;niec zwang, minder ongerijmd is het aderlaten in den mond, tegen het zwellen van het gehemelte en het af-
flaan der zoogenaamde haken op de tanden, ten L 3 on- |
|||||||
IÓO OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING.
#
onregte aangewend om den gebrekkigen eetlust te
herftellen; het korten der fpatader, het uitrukken der opheffpieren van den bovenlip, het fnij- •Hen van het iblikvlics, en wat andere onzinnige gewoonten meer zijn. CnWelkemis- Men make flechts zeldzaam gebruik van bu ik- § i33«
bruiken gelelde zu; v ere nde middelen, vooral die uit middel- den met de ge-zouten {^eftaaii, en geve in de meeste gevallen neestnidde-aan iavementen de voorkeur; nog minder ftelle men kunstmiddelen in het werk om den eetlust aan te prikkelen , welke door onthouding , behoorlijke " I34' beweging en goed voeder, genoegzaam herfteld kan worden, 612. Welke Alleen aan eenen verbasterden fmaak en ver-. j35.
fcwalijkgeplaat- keerd denkbeeld van fclioonheid, is de aanleiding
fte begrippen toe te fchrijven tot het angliferen en forten der
van fchoon-00reu, het uitfcheren derzelve, het affnijden van
heidbcnadce-maan£0p en vetlokken, het affcheren der beenen
lcn de gezond-en net -wegbranden des baards onder de kaken;
1,eiJ? alle gewoonten, die de gezondheid daardoor alzins
nadeelig zijn, dat zij deze deelen de befcherming
ontroven, welke zij van de natuur tegens infek-
ten, de koude en bet ftof hebben ontvangen.
|
|||||
■■—-^s»»tHai»'»»x
|
|||||
VOORZORGEN TEGEN BESMETTING. III. Af Ui l6l
DERDE HOOFDSTUK. VOORZORGEN TEOïN BESMETTING. |
|||||||
613.Wat is we- Bijzondere oplettendheid verdienen de voor me- §
;ensbefmet- dedeeling vatbare ziekten, ten einde hunne yoort- tende ziek-planting te 'verhinderen. . . ten te bemer- Onder deze beflaan de kwade droes en de worm lïen? de eerfte plaats, daar hunne genezing ten hoogde onzeker is; terwijl de gewone droes, onderfcheidene
koortsziekten, de loop, beerfchende oogontstekin- gen,. fchurft, luizen, enz., eene zelfde omzigtig- heid yereifchen. 614. Welke De eerfte voorbehoedmiddelen beftaan,
voorzorgen in het vermijden van alle. plaatfen welke men be- eifchen ducht is, dat zoodanige paarden ten verblijf heb- vree mde ben verftrekt. Men onderzoeke hierna zorgvuldig; doe' de
paarden liever in de opene lucht dan in zooda- nige ftalfen verblijven; voedere hen uit den mond- zak in plaats van uit de kribben; doe hen uit eenen bijzonderen emmer drinken, wasfche fteeds dezen uit en zuivere zorgvuldig de kribben, waaraan andere paarden geftaan hebben. Voorts verzuime men nimmer, bevorens men
zijn paard naast dat eens vreemden plaatst, zorg- vuldig te onderzoeken of hetzelve ook gezond is. 615. Welke Betrekt men eenen ftal wiens toeftand men on- .
[maatregels tot bewust is, zoo zuivere men dezen van alle oude L 4 mist,
|
|||||||
I
|
|||||||
IÖ2 OPLETTENDHEDEN TOT CEZÖ&SHEIBS BEWARING,
|
|||||
zuivering mist, reinige, fchrobbe en wrijve de ruiven,
zijn raadzaam? kribben en vóörmuren met ftroowisfchen, 616. Welke Hoe zeer wegens den trap van befmettelijkheid
voorbehoed even als omtrent de zekerheid der voorbehoedmid- middelen delen nog veel duisterheid heerscht, wordt echter kan men aan- als voorzorgmiddel, het beftrijken der neus en wend.n? neusgaten, met boom- of lijnolie, aangeprezen. 617. Hoe moet Openbaart zich' bij een paard eenige ziekte als
men bjj het befmettelijk bekend, zoo zondere men het on- openbaren van yerWjjid Van de andere af, en bezige vooi* het- beCmettelyke zejVe bijzondere voeder- drink- en poetsgereed- ziekten hande- g,j,aj,pgij. verwijdere' al wat het ten gebruike heeft v gediend, »en verhindere den omgang van deszelfs
oppasfer ^met andere gezonde paarden. . , ,- 618. Hoe gaat Geven zoodanige paarden geene hoop tot gêne- j I39,
men te werk zing, zoo moet men dezelve onverwijld doodén, met ten hoog- ten einde verdere befmetting te fluiten, en hen
fte beiïnette 0p verren afftand genoegzaam.diep begraven; men paarden? verbrande voorts de mist en overgeblevene fou- rage uit derzelver ftal, benevens ai de voor be-
fmetting vatbare goederen, welke niet. onder het vereischte opzigt gezuiverd hebben kunnen worden, 610. Hoe ban- Moet men (tallen betrekken, waarin paarden - i4°«
dek men met hebben geftaan, die meteenige befmettelijke ziek- b e Tm et te te, bijzonder met den kwaden droes of worm ftallen? behebt zijn geweest, zoo zuivere men ze bevoi rens, door affchrobben, witten en waslchen; blake of vertinne alle ijzerwerk, en ftelle, zoo omtrent de ftallen als ftalgereedfchappen en uitrusting, na,, deze met zeepfap of houtqschloog wel te hebben afgewasfehen, de zure beröoldngen in het werk, door het geneeskundige beftuur voorgefchreven. De-
|
|||||
.C VOORZORGEN TEGEN BESMETTING. III. Jfd. IÓ3
t
620. Wat zijn Deze beftaan uit twaalf oneen keukenzout en
de zekerfte vier oneen bruinfteen, met water in een pot tot luiverings-eene pap te mengen, en hierop zes oneen zwa- middelen? velztmr te gieten; waarna men dezelve, wel om- geroerd op een komfoor met eene ingerekende kool, in den ftal of het vertrek, onder de goe- deren plaatst, welke men wil zuiveren, en der- zelver deuren en vengfters gedurende eenige tijd gefloten houdt. 62i.Watiswe- Wat de zieke paarden zelve betreft: zoo plaatfe
gens de affchei- men de befroette of aan eenige zoodanige ziekte diiigderzL-ke lijdende paarden, op eenen (lal, afgefcheiden Van paarden waar die zieken welke niet bef:nette!ijk zijn. te nemen ? • *, ■ . |
|||||||
»<WI^N<»*<
|
|||||||
■
|
|||||||
FIER
|
|||||||
IÖ4 OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING.
|
|||||||
FIER. DE HOOFDSTUK.
DE BEHANDELING VAN JONGE,REMONTE
EN KRIJGSP AARDEN. |
|||||||
622.Welke op- Daar eene' zorgvuldige keuze der remonte-paar- § 14?"
lettendheden den tot den krijgsdienst, zoo wel als tot elke an- moeten by de dere beftemming, op hunne deugd en duurzaam- keuze der heid den beflisfendften invloed heeft, eischt.deze remonte de fchrootnvalligfte oplettendheid, om geene we- paarden zenlijke feilen over het hoofd te zien, meer op - plaats grijpen? fterke vormingNdan fchoonheid acht te geven, en op te letten dat zij den volkomen ouderdom tot het doorftaan van vermoeijenisfen hebben bereikt; voorts, dat men die uit hooge drooge landen, den voorrang geve, boven zoodanige, welke uit lage ftreken afkomftig, en aan een week voedfel gewoon zijn. 623.Wat is de Men fchafFe deze paarden eenige maanden vroe-
gcfchikttle ger aan dan men hen wil gebruiken, ten einde § 148. tijd tot hunne hen alvorens aan hunnen nieuwen levensftand te aanfeliaffing? gewennen, terwijl het gefchikcfte tijdftïp daartoe geoordeeld wordt het voorjaar te zijn. 624. Hoe moe- Bij hunne aankomst gewenne men hen trapswijze
\en zrj in den aan hunne nieuwe levenswijze en werkzaamheden, aanvang behan- door hun eerst langzamerhand de geheele voor fleld worden? jiun b-eftemde hoeveelheid haver, en wel gedeel? telijk gemalen, met veel ftroo in verfcheidene ; voedertijden uit te reiken; een gedeelte van het- zelve door zemelen te doen vervangen, bij die wel-
|
|||||||
BEHANDELING DER REMONTE ENZ. III. 4fd. '65
- welke veel verhittend voeder hebben genoten, of
door garftenmeel indien zij ongefteld mogten zijn; hen weinig of geen hooi, doch in plaats daarvan, overvloedig goed tarweftroo in de ruif te geven, terwijl een verfterkend maagpoeder voor zoodani- gen doelmatig is, welke door genoten groen voe- der, verzwakking aankondigen; gedurende welken tijd men niet verzuimen moet hen dagelijks eene zach- te beweging in de opene lucht te doen verrigten. 625. Hoe wor- Naar mate zij in krachten toenemen en meer- I49"
denzü tot hun-der voeder ontvangen, gewenne men hen aan de nc belkmmtiu! güurheid des weders en verraoeijenisfen, geè'ven- voorbereid? redigd aan hunnen toeftand en ouderdom, waarbij het zwemmen zeer tot hunne verfterking bijdraagt. 626" Wat iswe- Men geve de jonge paarden, oude zorgvul-
geus hunne b e-dige ruiters tot oppasfers, en make bij de ruiterij u'ders waar tot een hoofdonderwerp van onderwijs, de ken- te nemen? nis hunner doelmatige behandeling, en vooral van het zadelen; men behandele hen met de uiterfte " "51*
zachtheid, daar zulks zoo veel tot hun welzijn • bijdraagt. % , , h Zoodanige paarden wier jonkheid of zwakke
menionae vorming aan hunne gefchi-ktheid tot het doorftaan
en zwakke der vermoeijenisfen van den veldtogt doen twijf- in oorlogs-felen > behooren bij den aanvang deszelven, van t ij d behande- de andere afgezonderd, en zoo lang bij het de- len ? pót achtergelaten te worden, tot zij daartoe de noodige krachten hebben bekomen. 628 Hoedanig 0p §eliJke wiJze handele men gedurende den
gaat men met *5'«ft°$ i raet die paarden welke blijken geven, deze te werk dat ZÜ dezen niet kunnen doorftaan, of door gedurende den zware verraoeijenisfen, ziekten of wonden te zeer ver-
|
|||||
l66 OPLETTENDHEDEN TOT GEZONDHEIDS BEWARING.
veidtogt? vervallen zijn; van deze behooren tusfchen depots
op plaatfen gevormd te worden, welke goede fourage en water aanbieden, en waar zij, onder behoorlijk opzigt, hunne krachten kunnen herza- melen. 629 Welke ver- Gedoogen het de omftandigheden, zoo late men
dere behande-nimmer na, het jonge paard, zoo dra het jaarge-
ling is wegens tijde zulks vergunt, gedurende ten minfte twee
hen raadzaam? maanden, het eerfte gras op hooge goede weiden
te doen genieten; tot dien tijd toe behoort het
aan de achtervoeten niet beflagen te worden, en
men deszelfs afrigting te beperken, tot het onbe-
reden gaan en draven aan de longe, en de eerfte
aanwijzingen tot gehoorzaamheid; ten einde het
niet door overdrevene infpanningen aan toevallen
bloot te ftellen, die anders deszelfs dienstbaarheid
bedreigen.
|
||||
I67
DERDE HOOPDDE Ei, |
||||||||||
HET BESLAG.
----------^-^.^»-------- |
||||||||||
630 Vat is het De bedoeling des b e fl a g s is de roet dei Handb. der
oogmerk en nut paards tegen de befchadigingen te befchermen, Paardenk.
van het be- weike het gasn over fommige grondsgefteldheden I. Dl. V.Afd.
flaS? zouden kunnen veroorzaken, en de gebreken te § i.
verbeteren, waaraan de'zen onderhevig is, of die
in de ftelling en beweging der beenen, plaats grijpen. In deze betrekkingen, vormt de kunst van het
beflag een belangrijk gedeelte der gezondheids- kunde, en vereischt tot hare doelmatige aanwen- ding, de kennis der deelen welke den voet zamen- ftellen, om het ijzer zoodanig met dezen te doen overeenftemmèn dat dit oogmerk het beste bereikt wordt; eene bedoeling des te gewigtiger, daar geene der ligchaamsdeelen aan menigvuldiger ge- breken en toevallen onderhevig is. EERSTE HOOFDSTUK.
1
DE DEELEN DES V O E T S.
|
||||||||||
„,,. „ . De deelen welke den voet zamenftellen, zijn
031. Hoe onder- ' § a. fcbeidt mende dieSene» welke zich uitwendig aan het oog
deelen des vertoonen, en die welke i nwendig in dezen op- voets! gefloten zijn. De
|
||||||||||
168
1
|
||||||||
HET BESLAG.
I. Uitwendige de e len. |
||||||||
632. Wat noemt De uitwendige deelen, zamengefteld uit die
men de u i t-harde zelfftandigheid, welke als eene hoorn- wendige achtige doos, de zachtere deelen des voets om- deelen? vat, beilaan uit die, welke zich aan deszelfs bo- ven buitenzijde vertoonen, en bijzonder den hoef uitmaken, en uit diegene welke aan des- zelfs onderzijde gelegen, in de zool en ft ra al § 3.8. onderfcheiden worden. 633. Wat dee- Men onderfcheidt aan den hoef of de hoorn-
lenvormen den wanden: 1) de zoom of den bovenrand onder PI- VII. fig.
hoef? de kroon, van waar de hoef ontfpruit; 2) den _ e,
voorhoef; 3) de aan dezen grenzende zijden — a
of wanden; 4) de kwartieren of dragten; 5) —, b. de hoeken; ,6) de hielen of v e r z e n e n. <~ e. 634 Welke ver- Aan de onderzijde des voets, vertoont zich, pl, VII.
deeling ge- behalve de eigentlijke dragten, welke het on- -- u fcliiedt bij de derfte gedeelte des hoefs zijn, die het paard tot zool? rustpunten dienen, endoor het ijzer bedekt wor-
den: 1) de witte lijn, waar de veré'eniging _ gt
tusfchen den hoef en de zool plaats heeft; 2) de _ e> /5 gt zool; en 3) de wigvofmige ftraal, die iets — s. boven haar uitfteekt, en door de hoeken* met de § 9,10. kwartieren en verzenen verëenigd wordt. 635 Welke ver- De voeten des paards van eene eironde, achter
fcheidenheid afgefnedene gedaante, offchoon alle op gelijk- heeft bij den vormige wijze bewerktuigd en zamengefteld, bie- vorm der voe- den echter verfchillende onderfcheidingsteekenen ten plaats? aarij zoo naar mate zy tot het vóór- of achter- geftel, als tot de regter- of (linkerzijde behooren;
. dus
|
||||||||
DE DEELEN VAN DEN VOET. III. Afd. l6p
dus zijn de voorvoeten fteeds breeder, vaster en
ronder dan»de achtervoeten,- aan de eerfte is het hoorn dikker aan den voorhoef, en bij de laatfte is het zulks aan de dragten; terwijl zoo wel aan de eene als de andere, het hoorn der binnenfte %i kwartieren fteeds zwakker en dunner dan dat der buitenfte is; welk alles bij het doorflaan der na- gelgaten zorgvuldig opgemerkt moet worden. 636. Wel'e in- De werktuigelijke vorming des voets maakt de-
vloed heeft de zelve bij iedere treede, aan deszelfs achterzijde vorming des voor eene zijdelingfche uitzetting vatbaar, vooral vouiS up de bewerkt door de veerkrachtige eigenfchap derftraal, beweging? welke de dreun vermindert, die het been anders bij iedere nederzetting des voets Zoude onder- vinden, en welk vereischte men zich wel hebbe te wachten, door het beflag in den weg te ftaan. 637.Wat is de ^oo wel de hoef als zool beftaan. uit plaatwij- § I? .
vorming dezer ze liggende, naauw verè'enigde hoornbuisjes, tus-
^deelen? fchen welke de vleeschplaatjes van den voet. op
de kunftigfte wijze ingevoegd zijn; dé buitenfte
derzelve fchijnen hnnnen wasdom en voedfel uit
de kroon, de binnenfte uit de inwendige deelen
te ontvangen; hun wasdom welke vooral aan den
voorhoef het bemerkbaarfte is, 'doet hen, naar
mate zij zich van hunnen oorfprong verwijderen, , ,
meer en meer verdroogen en eindelijk affterven,
hetwelke de vernieuwing va'i het beflag noodig
maakt; grooten invloed moet dus de aard dezer
hoornbuisjes en der vezelen des hoefs op deszelfs
• 'deugd hebben, wiens bewaring zeer bevorderd
wordt, door de fijne huid welke hem uitwendig
(. bekleedt.
De
|
||||
tfo H .E T I B E S L A ft.
638. Welke ei- De eigenfchappen welke men van eenen goe-
^enfchappen den hoef verlangt, zijn: dat het hoorn vast,
verlangt men effen, glansrijk, hard en taai, zwart of grijs van
van eenen goe- kleur is; voorts dat de zool hol, dik en hard,
den voet? de hielen geopend, de kwartieren gelijk van hoogte
zijn; de wanden in dikte de juiste evenredigheid
bezitten, en deze ook in hoogte tusfchen den
voorhoef en de hielen plaats grijpe.
II. De inwendige deelen.
|
||||||
S39. Welke zijn Inwendig beftaan de deelen des voets uic § «•
de i n w e n d i- beenderen, vleeschdeelen , pezen, banden , bloed-
ge deelen vaten en zenuwen.
van den voet? „.,,„. . , . .. , n, ,,Ttt
De in den hoef bevatte beenderen 'zyn het P1- vin.
640. Welke
. , hoe fb een, achter hetwelke en op desZelfs ge- P8' 8 > 9»I0«
beenderen r o
bevat dezel- wricllt met net kroonbeen, het kleine voet- ~~ c'
vey of fchuits wij ze been geplaatst is. ~ e' Voorts bevindt zich aan de achterzijde van hét pi. VIII.
hoefbeen, een aanmerkelijk daarmede verbonden fig. 7. e. kraakbeen. 641. Welke Behalve de gewrich tbanden welke de been- fig- 7, i.
banden zijn deren van den voet in de kroon omringen, be- § u> aan den voet ftaan er vier zijdelingfche, waar van twee uit- en
aanwezig ? e{,en zoo veje inwendig, gezamelijk dienen om de beenderen in hun gewricht te bevestigen. &|2.Welkepe« ^r bevinden zich aan de achterzijde van den § n.
zen bevinden voet twee pezen tot buigen van denzelven, zich in den welke over het kleine voetbeen heenloopen, en voet? aan de onderzijde des hoefbeens gehecht zijn, » g ^ terwijl aan de voorzijde van hetzelve,de uitftrek-
pees met eene uitbreiding bevestigd is.
De .
|
||||||
DE DEELEN DES VOETS. ///. Afd. I7I
643. Wat zgn De vleeschachtige deelen welke men in den voet § i3.
de vl e es ch-ontmoet, zijn diegene, welke men onder de be- achtige dee-naming van de vleeschftraal en vleesch-
len? zool, van' de gelijknamige uitwendige hoorn- achtige deelen onderfcheidt, die hen ten grond-
flag dienen, en -veelal door hen gevoed wor- den. 644. Wat is de De vleeschftraal, tusfchen de hielen en pi. vil, 4.
vlees ch- onder de hoornftraal gelegen, van eenen driekanti- ftraal? gen vorm, en eene witte,fterke,zeer veerkrachtige, weinig gevoelige zelfftandigheid, draagt zeef veel
bij tot onderfteuning van de beenderen des voets, bevordert de uitzetting en verwijdering der hielen in den gang, en vermindert den dreunenden in- druk der bewegingen. 645.Hoe onder- Het vlezige gedeelte des voets wordt gewoonlijk
icheidt mende onderfcheiden, volgens de uitwendige deelen waar- sinderevleesch- me(je jjet overeenftemt, in de vleeschkroon, wanden en zool. De vleeschkroon, om- ringt als een zoom den voet, nabij het kroonge». wricht, en beftaat uit eene zamenvoeging van va- Iten, zenuwen en celwijs weeffel, die haar zeer
aandoenlijk maken; de vleesch wanden omvat- ten het geheele hoefbeen zuidwaarts, en bellaan uit evenwijdig loopende fmalSPVleeschbladen, wier plaatfing kleine groeven voortbrengt, in welke het foortgelijke gegroefde hoorn der wanden en kwartieren fluit, en zich mede verëenigt. •p Wat is De vleesch zool of het door de fmeden, pj. vil. 3.
vleesch zoogenaamde leven, naauwkeurig met de vorige verè'enigd, en van foortgelijke zelfftandigheid, be- vindt zich aan de geheele onderzijde des voets. M De |
||||
h et »e s l A Bf-rs
|
|||||||||||||
tw
|
|||||||||||||
647. Wat De bloedvaten welke men inden voet aan. ,
bloedvaten treft, zijn wederzijds twee diepliggende takken p^ yin, worden hier van de kr o onfl a gad er, welke zich in vele gevonden? takjes door den geheelen voet», verfpreiden, ter- wijl de vele uit het vlezige gedeelte ontfpruitende |
|||||||||||||
— 7'
|
|||||||||||||
b 1 o e d v a a t j e s, wederzijds twee takken vor-
men, welke de zijdelingfche flagaderen volgen, en in eenen grooten tak verè'enigd, ter weder- zijde van de koot en pijp opklimmen. § fSf 648. z«n alhier Ook de- zenuwen verzeilen den loop der- 16,
ook zenu- bloedvaten in vele takjes, en deelen gevoel aan wen aanwezig? de inwendige deelen mede. i |
|||||||||||||
f"M«l4*»M«
|
|||||||||||||
"f'T^T
|
|||||||||||||
VEREISCHTEN TOT HET BESLAG. III. Afd. I73
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE VEREISCHTEN TOT HET BESLAG. |
||||||||||||
• ■<' -
|
||||||||||||
fyo.HoeondeT- Men onderfcheidt de vereischten tot het beflag
fcheidt men de in de daartoe benoodigde gereedfchappen, benoodigd- en in de deelen die hetzelve uitmaken, heden tot het beflag? ^eze gereed fc happen beftaan, behalve de
«50.Welke ge- noodftal, wiens gebruik men zoo veel mogelijk
reedfchap-heeft te vermijden, uit: i) dehoefkling; 2) het pen worden veegmes; 3) de hoef hamer; 4) de hoeftang; 5) tot het beflaan de rasp; waarbij men nog 6") het klinkijzer; 7) vereischt? de doorflag en de beflagbok kan voegen, alle zoo als ook de f m i s f e, te algemeen bekend om eene § *i«
verdere befchrijving te behoeven.
Bij den krijgsftand zijn tot vervoerbaarheid bij-
zondere fmidswagens in gebruik, welke alles be- vatten wat tot beflag noodig is. 651. Wat Het beflag beftaat: uit de hoef ijzers en de
|
||||||||||||
21.
|
||||||||||||
vormt het be-nagels, waarmede deze aan den voet worden
flag? gehecht. ». De hoef ij zers.
S52. Wat ver- Verfchillende is de vorm der ijzers welke in
Ichii heeft in onderfcheidene landftreken gebruikelijk zijn: vol- de foorten gens dezen worden zij in duitfche, franfche, van hoeffl- engelfche, fpaanfche en turkfche onder- is plaats? fcheiden, van welke echter alleen de drie eerfte ab hoofdfoorten aanmerking verdienen. Ma - Het
|
||||||||||||
W*> fl p-
|
||||||||||||
r?4. ■
|
|||||||
HET BE S LAG.
|
|||||||
653\Vat onder- Het duitfche hoefijzer, kenmerkt zich pi.ix ,fig. i, a*.
fclieidt het door eene vlakke gedaante en bijzondere evenre- § 23. duitfche digheden; doch vooral door kalkoenen aan des- ijzer? zelfs achterzijde, welke het geven van zekerheid op eenen glibberigen grond ten oogmerk hebben. 654. Waaraan Het franfche ijzer bezit vóór geene, en PJ.IXJg. 1.c.
Uent men het aan net achterijzer flechts ibmtijds aan den bui-
franfche tenarm ééne kalkoen; daarenboven verfchillen de
beflag? vóór- en achterijzefs zeer in evenredigheid; beide
zijn eenigzins opwaarts gebogen om den gang te
bevorderen, en derzelver nagelgaten bezitten eene
trechtervormige gedaante.
035. Wat on- Het engel f ch e hoefijzer, insgelijks zonder PI - X. ».
derfcheidt het kalkoenen, vergoedt derzelver gemis door eenen engelfche fcherpen buitenrand, terwijl eene diepe groef ijzer? jn deszelfs onderfte vlakte, tot het bevatten der van platte koppen voorziene nagels, dient.
656.Welk ijzer Ieder dezer ijzers bezit bijzondere voordeelen , § 24.
is het ver- veelal toepasfelijk op de landftreek en het foort kieslükfte? vflri paarden waarvoor zij beftemd zijn; doch te- vens feilen welke hunne onvoorwaardelijke voor- keur in den weg ftaan; in het algemeen wordt hier te lande een verbeterd duitsch ijzer, als het doelmatigfte op de glibberige wegen, den voor- rang toegekend. 657,Welk on- De hoefijzers worden volgens hunne beftemming,
derfcheidt Jn twee hoofdfoorten onderfcheiden; namelijk in kan men nog die. tot bewaring van welgevormde hoe- in de hoefljzers ven> en jn ^ie welke tot verbetering van ge- maken? brekkige beftemd zijn; waarbij men ook die onderfcheiding kan volgen, welke door de beftem- ming tot trek- of rijdpaard wordt te wege gebragt. De
|
|||||||
'S > '■'•' .* '- ' ; ■■ v: ' .
DE H 0 E F IJ Z E R. S. ƒ/ƒ. Afd. 1^5
De deelen welke men aan ieder derzelve onder- pi. ix. fig. i.
-Scheidt, zijn: i) de v o o r z ij d e ; 2) de ar m e n; § 25. 3) de kalkoenen of proppen; 4) de nagel- gaten (de groef); 5) de lip. 658 Welke zijn ^e a'gemeene vereischten die men van een hoef» - 26.
de hoofd- VzeT vordert, zijn: dat het van zeer deugdzaam vereisen- taai' ijzer gefmeed is, eene juiste doch geene ten van een meerdere zwaarte bezitte dan de fterkte vordert; goed hoefijzer? deszelfs beide vlakten wederzijds volkomen glad en gelijk gefmeed zijn; dat het aan den voet geè'venredigd, volkomen met dezen overeenftem- me, zoodanig, dat de binnenarm juist met den hoornwand overeen kome, doch de buitenfte, ach- ter een ftroobreedte overfleke; het moet eene zoo- danige lengte bezitten, dat het ophoudt, waar de hielen zich om hoog buigen, en zich de drag- • ten met de hoeken verëenigen ,• echter kunnen de achterijzers iets langer zijn; het moet geene meer- dere holte of fpanning bezitten, dan dat ééne lijn, ruimte, tusfehen de zool en de binnenzijde des ijzers, befta; eindelijk, aan deszelfs achterfle ge- deelte, volftrekt de voet niet prangen, maar al- daar denzelven gelegenheid vergunnen, bij het ne- derzetten , zich zijdwaarts uit te breiden. 659. Hoe wor- . Tot bepaling der evenredigheden des ijzers voor Vl.Xl.fig.1,2.
fcndehoofd-goede voeten, deelt men deszelfs lengte in § 33. venredig- 16 gelijke deelen, met welke die van het ijzer heden van raoet overeenftemmen, waaraan men tot wijdte :» goed «zer I4 geeft. de breedte van hetzelve bedraagt epaald? -an den voornoef T3B tot J; aan de kalkoenen de helft hiervan, wier h oog t e Js of een ijzer
dikte bedragen kan; deze dikte is aan den voor- M 3 hoef |
||||
Ij6 H E T B E S L A G.
hoef en den buitenkant £s, en kan naar achter en
aan de binnenzijde tot ^j verminderen. <5óo. Wat be- Tot bevordering van het vastleggen des ijzers c
vordert het en net gemak der beweging wordt zeer veel bij- vastleggen gedragen, door hetzelve eene opwaartfche bui- des ijzers? ging te gevenf welke -}s bedraagt; het maken van eene kleine lip aan de voorzijde, vooral" der achterijzers, alsmede door de trechterwijze nagel- gaten bij de franfche ijzers, en door den groef bij de engelfche; terwijl eindelijk op vaste gelij» ke wegen, zoo wel als tot gemak des gangs, het beflag zonder kalkoenen, hiertoe veel voor- regten bezit. tfSi.Wat is bij Allerbelangrijkst is de vorm en verdeeling
denagelga-der nagelgaten, wier trechterwijze gedaante, ten waar te welke het grootfte gedeelte des nagelkops bevat, nemen? het beste gekeurd wordt; hun getal kan 8, en zelfs bij goede voeten en ligte paarden 7 be-
dragen, waarvan zich alsdan 4 aan de buiten- en 3 aan de binnenzijde, op gelijke afftanden bevinden; bij de vóórvoeten moeten zij nabij den voorhoef, doch aan de achtervoet meer zijdwaarts en naaf achteren gelegen zijn, wijl het hoorn aldaar het dikfle is; zoo als ook de buitenfte kwartieren fte.eds dikker dan de binnenfte zijn: weshalve de nagelgaten aan de binnenzijde niet flechts meer naar voren moeten komen, maar ook geè'venre- digd fchraler doorgeflagen worden; waarbij men zich volftrekt naar de dikte van het hoorn en zoodanig regelen moet, dat zij met de witte lijn overeenftemmen. 2. ■ De
't ' '■ :*i. ,
■'' 't. ' .' ■ < , ■
V
|
||||
D E H O* f N A « E t S. III. Afd. ïfy
3. De hoefnagels. . ~
662. Wat is Bij de nagels heeft men hunne foorten, vor"- pj,x.ƒ>.».
wegens de na-mtng en vereischten, in aanmerking te nemen; £ C 1 S X.Q 011-
. - . Men onderfcheidt hen volgens de gedaante hun- § 35 > 3&
ner koppen, in: de duitfché, welke vierkant,
de franfche, die piramidaal, en de engel fch é welke plat zijn. 663.Hoe moet ^ Hunne punt vormt eene fchuinfche vlakte,-38.
derzeiver punt weike njec meer jan ten hoogfte ééne lijn mag
bedragen, en hen op zekeren afftand in eene regte lijn, boven het ijzer te voorfchijn doet komen. . , Wegens dezelve is 'te bemerken dat de fmid,. 39.
boven de gewone, uog van tweederlei gepunte nagels moet voorzien zijn, namelijk, van ftomp* puntige, om bij plat- en volvoeten, en van fcherppuntige, om voor dunne kwartierenen naauwe hoeven te gebruiken. •64. Wat ztfn Z^ moeten uit taai ijzer gevormd, glad ge-- 34*
Inmnevereisch- fmeed en in dikte geè'venred'gd ziJn aan die des
Kn? hoefs en de zwaarte des ijzers, weshalve men voor de binnenkwartieren fteeds dunnere dan tot. s? .,
de buitenfte en den voorhoef gebruiken moet.
|
||||
* t
|
||||||||
178 HET BE SLA O.
DERDE HOOFDSTUK.
HET BESLAAN. |
||||||||
665. Wat doet ^e noodzakelijkheid der vernieuwing van het
de vernieu- beflag wordt aangewezen: 1) door den trap van wing van liet wasdom des voets; 2) wanneer door dezen het beflag bepalen? ijzer te veel vooruit komt, en dus de dragt niet op de gefchikfte plaats gefchiedt; 3) het hoorn zoo veel gegroeid is, dat de nieuwe nagels ge- noegzaam bevestigd, en de oude nagelgaten half weggenomen kunnen worden; 4) wanneer deze wasdom ongelijk gefchiedt, en het paard moeite in het gaan aankondigt; 5) door het verflijten, breken of verfchuiven van het ijzer. 656. Welk is Deze vernieuwing wordt bij het eene paard
het gewone vroeger dan bij het andere vereischt, gewoonlijk tijdperk des van zes tot acht weken, offchoon het bij zeer beflags? goede hoeven fomtijds veel langer uitgefteld kan worden.
Ingeval de geheele vernieuwing des beflags niet
noodzakelijk is, behoort echter dat de beide vóór- of achtervoeten gelijktijdig plaats te hebben, wijl zulks de gelijkheid bevordert. «_ ,.r 11 Zoo wel het te vaak herhaalde als het te lang
007. Welke na-
deelen z«nmet uitgeftelde beflag is aan nadeelen onderhevig; in
het te langnet eerfte geval, ontbreekt den hoef genoegzaam verwijlen hoorn, om het nieuwe beflag vastheid te ver- of te fpoe-leenen, en nieuwe nagelgaten door te (laan,- ter-, wijl bij het te lang verwijlen met beflaan, de ftml
|
||||||||
i
|
|||||
WIJZE VAN BESLAAN. III. Afd. 1?<)
dig herha- ftraal van den grond verwijdert wordt, het ijzer
len des be- onder den voet komt te ftaan, deze te lang flags gepaard? wordt, fcheef groeid, en een gebrekkige ge- fteldheid aanneemt. < 668. Wat moet Tot bevordering van' het gemak bij het beflaan, § u
tot voorbe-moet men den hoef eenen behoorlijken trap van reiding ge- zachtheid doen verkrijgen, dodr dezen op natte fchieden? kiei te ftellen, of met koemist in te flaan. 66oWelke tijd Men kieze voorts tot beflaan de ftille morgen- - 42.
en plaats or" avondftonden, en eene zoodanige afgelegene zijn.het ge- plaats, waar geen gedruis het paard onrustig kan fchiklte? doen worden. , ,„ . Het beflaan moet nimmer in den noodftal maar
670. Wat js
. ... fteeds uit de hand gefchieden, en degene die het
daaibn waar te ° °
nemen ? paard den voet ophoudt, met de daartoe vereischte
handgrepen wel bekend, fterk en onvertzaagd
zijn; men gewenne het hiertoe door op den ft»I het vaak de voeten op te ligten, en bezige nooit een ander dwangmiddel dan dat eener praam op de bovenlip; terwijl men zich overtuige, dat alle mishandelingen ondoelmatig zijn, en men veeleer door zachtheid dan door deze het paard tot on- derwerping kan bewegen; men houde het met de trensteugels vast, terwijl men, indien zulks noo- dig is, het met den halfter vastbindt. Weerbarstige paarden drukke men tegen eenen
muur, doe hen eenen tegenover geftelden vpet opheffen, en de ftaart om het achterbeen wikke- len indien zij achteruit flaan; terwijl men zoo- danige welke zulks met de vóórbeenen doen, dit door middel van een kaptoom en longe belet; en doe, indien zij zeer onrustig zijn, hen lie- ver op den ftal dan aan de fmederij beflaan. M 5 Nim-
|
|||||
f8o HET BESLAG.
|
|||||
Nimmer bezige men vóór- tot achterijzers, en
omgekeerd, of verwisfele die van de regeer en linker voeten; men wachte eenige dagen met het beflaan, wanneer de paarden uit eene natte weide op den (lal komen, op dat de hoeven weder op- droogen; en daar het beflaan altijd eenigzins de goede vorm en da fterkte des voets doet verlie- zen, is het raadzaam alle paarden met goede voe- ten, vooral de jonge, Zoo lang mogelijk aan de § 4»4 achtervoeten niet te beflaan. 7 ' Alvorens tot het beflag over te gaan, moet de
voorafgaande , ., , « , j, ., . , in.,
fmid de gelteldheid en vorming des voets, de ltel-
beoordeehng , * ' - , ling der beenen en de gang des paards opmerk-
moet door den ö a » r r fmit gefchie- zaam Sade flaan' om biJ het inrigten des beflags, „ 44,
de)]? doelmatig te handelen.
672. Hoe ge- De eerfte handeling beftaat in het omzigtig afne-
fchiedt het af- men des ijzers, zonder den hoef te'"befchadigen; nemen der daartoe worden de omgeklonken nagelpunten of nie- oude jjzers? ten met de houwkling losgemaakt, het yzer met de tang afgebogen, teruggebragt, de nagels uitgetrok- ken, de ijzers over kruis afgenomen, en opgelet,dat er geene nagelpunten in den hoef blijven fteken. 673.Hoe wordt Door middel van )iet veegmes wordt den hoef
de hoef tot een de vereischte geftalte gegeven, zoo dat van de nieuw beflag zool alleen het doode en overtollige gedeelte, en gevormd? van de wanden datgene wordt weggenomen, wat boven deze uitfteekt, in diervoege dat de ftraal, .
welke op foortgelijke wijze behandeld moet wor- den , fteeds den grond kan aanroeren, en de drag- ten met deze, en zoo wel de kwartieren onderling, als der beide voeten van eene gelijke hoogte zijn.
■ 45-
«74,w*t is bij Bij dit befnijden hebbe men zich voor de uit- ter-
|
|||||
WIJZE VAN BESLAAN. III. Afd. lil
dit bewerken terften te wachten, om de voorhoef te lang, en
des hoeft te de dragten te hoog te laten, als de eerfte te zeer vermijden? te verkorten, en de laatfte te laag doen worden; even zeer vennijde men de zool te dun te fnij- den, waar door de gang pijnlijk en de voet be- dorven wordt, als de ft ra al te veel weg te ne- men, of vooral de hoeken uit te bollen, of door te fnijden, hetwelk den grond tot klemhoe- ven legt. Voorts vermag het ijzer niet heet op den voet worden gelegd om het te doen pasfen, nog de hoef na het beflaan boven de nagelpun- ten afgeraspt worden; twee misbruiken welke maar al te veel tot bederf des voets plaats grijpen. 675. Hoe ge- Vervolgens wordt aan het hoefijzer de vereisch- §
fchiedt de be- te met den voet overeenftemmende rigting gege- vestiging van ven, waarbij men vooral oplet, dat het aan de liet ijzer? hielen genoegzame ruimte bezit, en voorts met de hoefnagels bevestigd; deze moeten in dikte van lemmer aan die des hoorns en der kwartie- ren geè'venredigd eijn, en zoodanig worden door- geflagen, met de voorfte zijdnagels beginnende, dat hunne punten even min te hoog dan te laag, op eene zelfde lijn uit het hoorn te voorfchijn komen, zij worden vervolgens omgebogen, afge- knepen en met zoogenaamde nieten bevestigd, en eindelijk'de benedenrand des hoefs met hec ijzer gelijk geraspt. 76. Wat heeft Daar het allergewigtigst is dat men onverwijld §
'en na het be-na het beflaan ontware of het paard eenige hin- aan waar teder van hetzelve lijdt of vernageld snogte zijn, emen ? zoo <joe men net telkens, na hetzelve , dadelijk over de fteenen gaan en draven, terwijl indien
dit
|
||||
ï82 H E T B E S h A G.
dit eenig vermoeden deswegens doet oprijzen, men
zulks door het kloppen op de nagels* en het knij- pen van den hoef met de tang ontdekken kan. <>77.In hoe ver Alleen volmaakt geëvenredigde en gevormde voe- § 4s.
kan men eenen ten} ]junnen volgens eenen algemeenen regel wor- algfcmeenen £m heilagen, deze is echter aan verfchillende wij- regel bjj het zjgjnggn onderworpen, volgens de afwijkingen van beflaan volgen? deze evenred,gheid of de gebreken waar aan zij onderhevig zijn* Bij te groote voeten moet men de zool en - 48.
7 oe wor" wanden iets meer fparen, een dunner, ligter en
den te ai'o o- - . , , , meer uitgefmeed ijzer en dunne nagels gebrui-
te voeten be- , ken.
flagen ? Bij te kleine neme men veel van de wanden, .g.
6>o.Hoe de te.,.. , doch weinig van de zool en ftraal weg, en ge-
kleine? ö ° bruike een gewoon doch breeder en een weinig
gebogen ijzer.
680. Hoe be- Van te lange neme men veel van den voor-
flaat men te hoef en weinig van de dragten af, terwijl men lange? een iets meer gebogen ijzer gebruikt. 681. Welk be- Omgekeerd, wordt bij te korte voeten , niets
flag voegt te van den voorhoef doch veel van de wanden e» korte? dragten weg gefneden, en dezelve met een kort, weinig gebogen doch voor iets overftekend ijzer
zonder kalkoenen, beflagen. 682. Welk be- De plat- eif vol voe ten worden aan den - 49.
flag is voor voorhoef zoo veel als noodig is, gelijk mede pi at-en vol- aan de dragten afgenomen, om de ftraal den grond
voeten ge- te doen raken, doch de zool in deszelfs geheele fciiikt? fterkte gelaten; men gebruikt voor hen een bree- der,
|
||||
WIJZE VAN BESLAAN. Hl. Afd. l8j
der, boven den zool hol gefpanne ijzer, dat bij
zeer volle voeten, van eenen benedenwaarts om- geflagenen rand, en bij broze hoeven, waar zulks noodig is, van lippen voorzien is, terwijl men het met dunne nagels bevestigt. 683.wat is het De klem- of en gh oef, wordt aan de drag- § 50.
beflagvoor een ten meer dan aan den voorhoef en kwartieren, klenthoef?en deze weinig weggefneden, terwijl men de ftraal en zool, vooral in de hoeken, zoo veel mogelijk fpaart, en de laatfte nimmer doorfnijdt,- voorts fnijde men vaak de ingebogene dragten weg, en houde de hoef door fineren week; het ijzer f of | korter dan de gewone evenredigheid, bijna vlak gefmeed, zonder kalkoenen, moet fchraal doorgeflagen, 'en met zeer dunne nagels bevestigd worden. 684. Hoe be- Bij eenen fcheven hoef, moet de hoogde zij- • 53-
{laat men een de het meeste befneden en de dragt verlaagd wor- fchevehoef? den; de kalkoen moet ook aldaar worden weg gelaten, en het ijzer aan den naar buiten gekeer- den wand, eene lijn breedte overfchieten. 685. Hoedanig Van lage en buigzame hielen moet weinig - 54-
lage buig-afgenomen worden, even min als van de ftraal, zame hielen? en het ijzer aldaar uitftekende, vóór iets meer dan gewoon opgebogen en uitgefmeed zijn. <>86. Hoe gaat Voeten met toevallen bedekt, vereifchen
men by voeten eene bijzondere behandeling en ijzers. Een hoorn- met gebre- kloof in de zijden of zoogenaamde kwar- ten, en b\j- tier voet vordert, dat de dragt aan de lijdende zonder met zijde iets meer wordt weggefneden; is de kloof oornklo- ^igt bij de hielen, zoo moet het ijzer, hetwelke eB'tewerk? geene, of zeer lage kalkoenea moet bezitten, iets
|
||||
I
184 Htl BESUC,
iets dikker doch zoo kort van arm zijn, dat het vi.x.fig.2. e„
niet tot aan de kloof reikt, en eene lip hét be- — f. vestigen; ftrekt zich de kloof echter meer naar den voorhoef uit, zoo bezige men een afgefne- '. den ijzer. Bij eene kloof in den voorhoef of zioogenaam- § 52»
den o s f e n v o e t, moeten de dragten bij de hie- len zoo veel mogelijk weggefneden, de voorhoef verkort, en onder de kloof een gedeelte des hoorns weggenomen worden; men bezigt tot het beflaan een opftaand ijzer zonder kalkoenen, wederzijds van de kloof van eene lip voorzien, doch aldaar' zonder nagelgaten, het welke aan de kwartieren met dunne nagels bevestigd wordt. 687.Welk be- Bij paarden welke vernageld zijn geweest, . 65.
flag wordt tot een nagel in den voet hebben getreden, aan fteen-
v.oetkwet- gallen lijden enz.; kortom in alle gevallen waarin
fin gen ver- het noodig is een opening te maken en de voet
eischt? te verbinden, wordt een ijzer gebezigd, zoo
veel bij de gewonde plaatfe uitgehold, dat deze
bezorgd kan worden, zonder dat men telkens het
ijzer bfhoeft af te nemen. Pl.X. fig.it>
Ook worden bij voet wonden ijzers gebruikt
aan den buitenarm van een haak of uitftekende plaat voorzien, waarmede men het verband be- vestigt. . Bij kneuzing der hielen door het ijzer, be-.
zige men een kort halvemaans ijzer. 688WjIkever- Zeer veel kan het beflag bijdragen tot ver- § 58,
betering inden betering van den gang; treedt het paard te gang kan het veel op den voorhoef, zoo neme men weinig van
|
||||
DER GEBREKKIGE HOEVEN. III. Afd. iSfe
>eflag bewer. van dezen, doch veel van de hielen af, en befla
;en? het met een regt, kort, achter dun ijzer, zon- der kalkoenen, hatwelke zelfs vóór iets uitfte-
kende kan zijn. Soortgelijk doch met den voet vóór overeen*
komend en aldaar opgebogen ijzer, is gefchikt voor diegene welke ftruikelen. 589. Welk mid- Ingevsl het paard zich ft rij kt, zoo moet de § 55«
del levert het hoornwand, waardoor zulks gefchiedt, iets dun- op tegen ner geraspt en wel gerond worden, het ijzer moet ft rij ken? aldaar iets fmaller dan den hoef en zonder nagel- punten zijn, om het kwetfen voor te komen; de binnenarm fmal, kort, zonder kalkoen, doch van eene toenemende dikte zijn, en geene nagelgaten bezitten, ingeval dit irrijken door de dfagten ge- fchiedt. fi welk te- Heeft het de feil van in de ijzers te flaan, § 57.
?en het flaan zo° Denoort> indien dit tegen de dragten inde ijzers? gefchiedt, veel van die der vóórvoeten en van den voorhoef der achtervoeten worden weggeno- men; de vóórijzers kort met dunne armen, zon- der kalkoenen, en de achterijzers vóór ftomp, dun gefmeed, kort, en de kalkoenen iets hooger dan gewoonlijk zijn; gefchiedt het aanflaan tegen de zool, zoo moet aldaar het voorijzer iets meer gedekt of uitgefmeed worden. 5gi> }jan j,et De hulpmiddelen welke het beflag tot verbete- 5g.
ook de ftel-r'nS eener gebrekkige ftelling aanbiedt, be- un g verbete. Aaan daarin, dat men hiertoe, zoo wel door den ren? vorm der voeten als het beflag, deze fchoon flechts langzamerhand poge weg te nemen.
Staan
|
||||
l8<5 HET BESLA C.
692. Waardoor Staan de knien of voeten buitenwaafts
kan de ver-gedraaid, zoo neme men de buitenfte kwar- draaide Hel- tieren iets meer dan de binnenfte af, verlage al- ling der voe-daar de kalkoenen tot de helft, of vermeerder* ten worden de dikte des ijzers van den binnenarm. Verbeurd ? Omgekeerde middelen wende men aan, indien § 59.
dezelve binnenwaarts ftaan.
6p3.Hoemoet Is het paard te lang gekoot, of zijn de - 60,
het beflag zrjn vóórbeenen te veel vooruit geftrekt, zoo moet 1>U afwijkingen men meer van den voorhoef dan van de hielen der vóór- afnemen, en de kalkoenen verhoogen. b e e n e n ? Steil ofkrombeenige, en voorover-. 61, 62.
hangende paarden, vereifchen dat de voorhoef deszelfs hoogte benoude, de dragten afgenomen, en zij met een kort alhier verdunnend ijzer, zon- der kalkoenen beflagen^worden. 6at. Hoever- Teveel inde waai gebogene achter--63-
beterd men de be enen vorderen het afnemen van den voor- lenen derach- hoef, en het beflaan met een vrij lang ijzer en terbeenen? hooge kalkoenen. Te regte achterbeenen maken het tegen-. 64,
gefielde en een ijzer nooc'ig, dat vóór dik, geene of flechts lage kalkoenen bezit. 695. Welk be- Daar het gewone beflag des winters op ijs en - 66.
flag word: des fiieeuw geene voldoende zekerheid verleent, zoo winters ver-p00gt'men deze op het ijs door het zoogenaam- cjschtï de fcherpe beflag en door ijsnagels op den fneeuw te verwerven.
«Sol Wat is het Het f c h erpe beflag beftaat daarin, dat men
' " • bij
|
||||
DES WINTER S. III. Afd. 1%?
rherpe be- bij de rijd- en ligte tuigpaarden, middenin de
Kgï bnitenfte kalkoenen der vier ijzers, een wigvocr
mig ftukje ftaal doet fmeden, en dezelve voorts
eene bijtelwijze fcherpte geeft-; bij trekpaarden,
wordt fomtijds eene diergelijke punt aan den
1 voorhoef gevoegd.
Hetzelve verpligt even als de ijsnagels, het
paard op ftroo in den ftal te plaatfen, en ftelt het aan gevaarlijke kwetfingen, door betrappin- gen enz. bloot, weshalve men een beter doch veel duurder fcherp beflag heeft uitgevonden, welks fcherpe ftale kalkoenen men kan uitfchroe- ven, wanneer het paard zich op ftal bevindt, en hen op wecken grond met ftompe verwisfelen. v l<>97. Waartoe De ijsnagels, aan andere hoefnagels gelijk-§ 4°-
dienen de ü s- vormig, Uitgenomen dat zij van groote fpitfe nagels? koppen voorzien zijn, worden in derzelver plaats ingeflagen, waartoe men er twee aan den voor- hoef, en fomtijds nog twee zijdwaarts uittrekt; hun nut is echter tot eenen korten tijd, en vooral op den fneeuw beperkt. 698.Zj}n er nog Behalve de hierboven befchrevene ijzers voor
andere ijzers goede en gebrekkige voeten, tot welke de geheelë welke aanmer- en halve pantoffel-ijzers en meer andere behoo- kingverdienen? ren^ prijzen verfchillende veeartfenij kundige, bij- zondere ijzers aan, als in het bezit van uitflui- tende voordeden. Zoo als la fosse, het halve maanswijze ijzer voor ligte rijdpaarden, pro- ' ' * fesfor kersting een ander, hetwelke aan de dragten breedex gevormd is enz.; daarenboven heeft men ter medevoering op reis, het voor M * alle |
||||||
188 HET BESLAG.
|
|||||
alle voeten doorgeflagene en het fcharnier-ijzer,
dat ook voor gebrekkige voeten gebezigd wordt. Ten einde alle toevallen te vermijden, behoort
ieder ruiter op den marsch van twee welgepaste vóórijzers, en twintig nagels voorzien te zijn. |
|||||
»»*
|
||||||||||
y I E RDE AFDEELING.
DE GENEESKUNDIGE PAARDEN-
KE N NIS. |
||||||||||
INLEIDING.
. «
OVER DË ALGEMEENE BEHANDELING
DER PAARDEN IN DEN STAAT VAN
ZIEKTE.
|
||||||||||
699Welke kun- Niet minder gewigtig dan de kennis der volko-
digheid behoort mpnheden en gebreken despaards, en deszelfs ge.- met de paarden- zondheids bewaring, moge die worden geacht, kennis en des- y,^^ ieert. fe flaat van ziekte te onderfcheiden ze s gezond. van (jjen ^ef gezondheid, deszelfs waarfchijnelijke 1111 e ge" oorzaken na te fporen, en middelen aanwijst die eöaan ^ laatfte kan doen terug keeren. " mit Immers geeft de kennis der oorzaken, het mid-
levert de paar- ,, ,., * . , . , „ del aan de hand, om door hunne wegneming den
lenartfenjjkim- . , & &
lg 0D. eerfcen ltap ter genezing te doen; die van het
kenteeken derzelve is volftrekt noodzakelijk, om
in de gewone behandeling van het dier, die verr
andering te doen plaats grijpen, zonder welke
deszelfs toeftand voorzeker zoude verergeren;
N ter-
|
||||||||||
\
|
||||||||||
I$0 INLEIDING.
terwijl die der eenvoudigfte middelen tot genezing,
onontbeerlijk geacht kan worden, om in geen verwijl duldende toevallen ,**• de noodige hulp toe te brengen. 701. Wat moet Ter bereiking van dit oogmerk, is het voor
men vandezel- <jen eigenaar en behandelaar des paards toereiken- ve kennen ? de, de algemeene grondregels te kennen van het- gene de veeartfenijkunde wegens den aard, de oorzaken, onderfcheiding, kenmerken en genees- wijze der ziekten aanwijst, zonder dat het noodig is deze wetenfchap in hare geheele uitgeftrektheid te doorgronden I. Befchouwing van den ftaat van ziekte.
Zoo lang de bewerktuiging des ligchaamt en
, , ,. de levenskracht ongeftoord is, en tusfchen de
wordt de f t a a r a ' van zie kt e laat^te en ^e Pr>kkeis welke haar tot levenswerk-
voortgebragt? zaamneid opwekken, die juiste evenredigheid plaats heeft, welke de noodige levensverrigtingen in ze- y ker bepaald en afgemeten tijdvak doen herhalen, duurt de gezondheid voort; edoch, wanneer eene uiterlijke oorzaak de bewerktuiging be- fchadigd, of een ziektenprikkel dezelve aan»' do:t, en daardoor het evenwigt verbroken zijn- de, de levenswerkzaamheid zich meer of minder 'uit, dan in den ftaat van gezondheid, wijken de werkingen en de ftaat des dierlijken ligchaams, Van dezen af, en de ftaat van ziek te wordt voort- gebragt; terwijl de evenredigheid der grootte dé« zes verfchils, die van het gewigt der ongefteld- heid aanwijst. U
|
|||||
I
|
|||||
BEHANDELING DER ZIEKE KAARDEN. IV. Afd. 101
705.111 hoe ver- Is het evenwigt tusfchen de wederkerige betcek- § 587.
re vordert de- king der prikkels en levenskracht Hechts weinig zelve genees- geftoord, zoo is de wegneming der oorzaak, of kundige hulp? de werking der natuur, vaak alleen tot herftel vol- doende, zonder daartoe eenige andere, dan ten hoogfte flechts gezondheidskundige hulp te behoe- ven, edoch is deze ftoornis belangrijker, zoo moet hiertoe de kunst de natuur ter onderfteu» ning de behulpzame hand bieden. II. Gezondheidskundige regels ter beha»
deling van zieke paarden. |
||||||
704. Welke in- Bevorens tot de befchouwing der ziekten over
vloed heeft te Saan' verdient die der gezondheidskundige re- eene gezond- Seis ter behandeling der zieke paarden, onzen heidskundige -aandacht,. welke hen vaak voorkomen of wegne- Jbetiandeling men, .ten minfte minder noodlottig maken, en de op de genees- genezing voorzeker befpoedigen kunnen. wijze.
... De hoofdregels tot voorbehoeding tegen en be-
de hoofdregels vor<3erinS van de genezing der ziekten, zijn:
tot voorbe- '^ naauwkeurig de gezondheidsregels te volgen; hoed ing te- 2) alles te vermijden wat de gezondheid des paards £enziekten? stoten kan,- 3) het trapswijze aan onregelmatig. heden van leefregel te gewennen, wanneer eene jjandb. der
aanftaande levenswijze zoude dwingen van de ge- Paardenk. wone af te wijken, en daardoor het minder wit- Il.Dl.ll.5tuk baar te maken voor den ftaat van ziekte; 4) de § 484. gezondheidsregels volgens den aard der ziekte te wijzigen. jro6. Waardoor ^aar onaange2ien al,e voorzorgen, het paard * 38*.
N 2 ech-
|
||||||
ioa iS rr 1t> i v g.
leert men den echter door ongefteldhedeh aangetast kan worden,
ftaat van is het onmisbaar dat men zich de kennis verwerve ziekte on-der kenteekenen, welke den ftaat van ziekte aan- derfcheiden? wjjzell) en het tegenover geftelde zijn dergene welke in dien van gezondheid plaats grijpen; voorts diegene te leeren onderfcheiden, waarin een doelma- tige leefregel en de natuur, voldoende tot herftel kunnen bijdragen, van zoodanige waarin volftrekt kunstmatige hulp vereischt wordt; en eindelijk derzelver oorzaken na te fporen, wier wegneming zoo vaak alleen de genezing bewerkt, 707 Welke op- Daar het fpoedig ontdekken van elke afwijking
lettendheden van den flaat van gezondheid ten hoogfte gewig- worden tot bet tig ;s> toc net daarftellen der vereischte ver'ande- , ontdekk e 11 r;ng jn de behandeling des paards, moet deszelfs 61 z,ekte ver'oppasfer het dagelijks oplettend onderzoeken,
cïschi ? en indien hij iets ongewoons aan hetzelve be-
merkt, daarvan onverwijld den eigenaar, of zoo hij in den krijgsdienst is, zijnen onderofficier be- rigt geven, ten einde deze den paardenarts zoude kunnen verwittigen, welke daarenboven weekelijks alle paarden naauwkeurig moet onderzoeken. 708. Hoedanig Wanneer in eene gewone ziekte de kenteekenen § 387, 388.
moet men in geen dringend gevaar aankondigen, zoo late men min b e du i- der natuur hare genezing over, welke men alleen,
dende ziek-door eenen gepasten leefregel onderfteunt, zon- ten handelen? jer zjch O0jt met ingeven, van vooral fterkwer- * kende geneesmiddelen te overhaasten. 709, Wat heeft *n ziekte van eenen ernftigen aard, raadplege " 389.
men in ge- men onverwijld een ervaren veearts, deele hem vaaiiykere alle inlichtingen mede, en volge ftiptelijk zijne waar te nemen ? voorfchriften; edoch, men vermijde hulp bij die » kwak*
|
||||
r
|
|||||
BEHANDELING DER ZIEKE PAARDEN. IV. dfd. Ip3
kwakzalvers te zoeken, welke zich voor paarden- § 390, 391.
artfen uitgeven, zonder "de daartoe noodige be- kwaamheid en kunde te bezitten, maar neme liever toevlugt tot den raad van eenen gewonen menfchen- arts, wanneer men van "den bijftand van een kundig 710. Welk be-veearts verftoken is. -•■"-'." .'
langrpheid Hieruit blijkt het gewigt om zich eenige kunde heeft de kunde j^ ^ geneeswijze der gewoonlijkfte ziekten te
van e genees- verwervei]j ten einde oogenblikkelijke hulp te kun-
«ze J ge- nen toebrengen, wanneer men die van bekwa-
me veeartfen ontberen moet. -w
ziekten? ,,.>.... . . 711. Wat han- < *s men verpligt zelve eene ziekte te behande- § 392.
delwys moet len wier aard twijffelachtig fchijnt, zoo is het men in twy f-raadzaam zich tot eene algemeene, meestal ver-
felachtige' koelende' geneeswijze te bepalen, en is men over- ziekten hou- tuigd dat dezelve van ontftekingachtigen aard is, den? eene kleine aderlating met deze te paren, die men herhaald, indien dezelve èeiiige vermindering der
toevallen bewerkt; terwijl lavementen, dampbaden en dragten, onder die middelen behooren, waarvan men zonder fchroom voor fchadelijke gevolgen, i « in dit en meest alle gevallen, gebruik kan maken. f12. Hoedanig Daar de meeste ziekten, die jonge welgevoede - «93.
noet men den paarden", vooral in het voorjaar en bij langdurige
ar d der ziek- droogte, treffen, van eenen ontftekingachtigen aard ebeo°rdeelen? zijn, zoo waagt men weinig, deze in den aan-
vang en in twijfelachtige gevallen als zoodanig te behandelen, door hen zemelwater, mceldranken en tweemaal daags ééne ons falpeter met reen le- pelvol honig in het, drinken te geven, gepaard met het zetten van verkoelende lavementen, In hec najaar, bij vochtig weder en verzwakte paar- N 3 den, |
|||||
Ti ' '•>-'•■ t Mt i L'-jW -.-■■ ', - H, U-v— , ■* -
194 INLEIDING.
den, behoort echter het tegendeel plaats te grij-
pen, en die behandeling gevolgd te worden, welke in ziekten van verzwakking voorgefchreven wordt. 71 j. Wat Toon Wat het voed fel voor zieke paarden betreft, § 395-
van voedfel zoo moet ,jit Van de beste hoedanigheden geko- is het gefchik-zen worden, en uit het beste hooi, doch in Ite voor zieke wejnjge hoeveelheid, tarweftroo en de zuiverfte paarden ? haver beftaan, die even als de garst het beste ge- malen gegeven wordt. 7t4.Watiswe- De drank behoort uit zuiver water te be-
gens den ftaan, hetwelke men echter in ontftckingsziekten drank te be- <Jer ingewanden, eene warmere tempering dan de merken? buitenlucht moet doen aannemen. 7i5.Watvoed- In ont ftekingsziekten, is het groene voe-. 3g6.
fel is in ont-der, gele wortelen, zemel- en meeldranken bij- ftekings- zonder doelmatig. In den aanvang moet eenen ziekten fchralen leefregel worden gevolgd, welke echter noodig? op het einde meer voedende wezen moet, wan- neer de ontftekingstoevallen verdwenen zy'n, en
de eetlust terugkeert.
716. Welke Des te meer is de voeding noodig, wanneer het. 398>
leefregel van eene ziekte h erf te ld is; echter moet deze
isbijherftel- vermeerdering langzaam en trapswijs plaats grijpen,
lende noo- met de omzigtigheid, het wel genoegzaam en
dig? dikwerf, doch niet veel gelijktijdig voedfel te
geven.
Welke **et keste daartoe gefchikte beftaat »it grof ge-
voedfelmid- mülene haver, en bij groote verzwakking uit gars-
delen zgn tënhieël, hetWelke men door omroeren voor broei-
alsdandienstig? jen bewaard, waarbij men alsdan brood of met
heet water gebroeide haver kan voegen, terwijl
bij
|
||||||
BEHANDELING OER ZIEKE PAARDEN. IV. Afd. 10$
bij verzwakking der fpijsverteringswerktuigen, ra*
menas en peperwortel, als uitnemende bijvoeg- fels zijn aan te merken. 718. Wat is de jje leefregel voor gewonde paarden moet
leefregel voor jn ,jen aanvang verkoelende, daarna verfterkende gekwetfte zyn. yooral prijst zich hiertoe het havermeel paarden? zonder bast, garstenmeel en de tarwezemelen aan.
719. Welke re- In de kribben, ruiven, emmers en drenkbak- § 397.
gels van zin-ken moet de grootfte zuiverheid heerfchen, om delijkheid de walging en weerzin tegen het voedfel niet te worden in de vermeerderen. behandeling z^ ve£, dmg(. dfi zindelykhejd tot herfteI b«
vcrcischt ï " A^®*
zoo die door herhaald poetfen en wasfchen bij
het paard zelve, als in deszelfs verblijf waarge-
nomen wordt; waarbij het fterk en herhaald wrij- ven met ftroo, als eene der krachtdadigste hulp» middelen aan te merken is. ■ ■ 1 *
720. Hoedanig Men vedeene het paard een overvloedig en tel- • 399 » 4°*«
moet deszelfs kens vernieuwd legftroo, dekke het in ziekten uit verblijf be-geftremdè uitwafeming, doch plaatfe het in een fchouwd wor- koel verblijf, wanneer deze van eenen ontfteking-
den- achtigen aard zijn, en vooral wanneer het aan wonden lijdt. , •
721. Wat ver- Geen minder invloed op de genezing heeft de
eischte wordt keuze der ftallingen voor zieke paarden, welke van de ft al- luchtig, ruim en gezond, doch niet dompig, Hng gevor- laag, en duister moeten zijn, zoo als vaak plaats derdï heeft. 722Hoe plaatfe Men vermljde zorgvuldig te veel zieke paarden . 4oa,
«en gekwet- zamen te voegen, en vooral nimmer zoodanige in N 4 war-
|
||||||
IoS INLEIDING.
|
|||||||||
ftepaarden? warme verblijven, digt op een te pakken, welke
aan fterk etterende wonden of droestoevallen lijden; daar dit den grond ,tot bet zoogenaamde hospitaal- verft erf legt, welks gevolgen zoo bezwarelijk te ftuiten zijn. /43.Hoe komt ' Ter verhoeding hiervan plaatfe men hen in opene
men het hos- lootfen, groote fchuren of de vrije lucht, welke pitaal-ver-men in beflotene plaatfen zoo veel mogelijk toe- ft erf voor? gang verleenen moet. De gekwetfte paarden behooren dagelijks gedu-
rende eenige uren in de opene lucht geplaatst, en indien het weder zulks verbiedt, de deuren en vengfters geopend te worden, terwijl men voorts door zure berookingen de befmetting tegen gaat. 714. Hoe han. Openbaart, onaangezien deze voorzorgen, zich dek men indien ec^ter het bovengenoemde verfterf,zoo plaatfe men zich deze ziek-alle ge]iwetfte pai>rden zonder onderfcheid in de te open aait 0pene iucj,tj en ZOndere de daarvan aangetaste van de overige af. 725. Hoe Zoo dra eene heerfchende ziekte zich openbaart,
moet men bij zoo fpore men de aanleidende oorzaken na, vooral heerfchen- <jie uit voedfel, verblijf en behandeling kunnen de ziekten ontfpruiten; neme deze zoo veel mogelijk weg, te werk gaan ? en voorts aue maatregelen om de gemeenfchap tusfchen de nog gezonde en zieke af te fnijden. 7ï5.Watiswe- Verre dat eene gematigde beweging, door het
gens de be- paard bij goed weder, op het midden van den 'weging waar dag rond te leiden, den zieken nadeelig zoude te nemen? zijn, kan men dezelve in alle ziekten welke niet ontftekingachtig zijn, als zeer nuttig, en in uitwendige befchadigingen der beenen als heil- zaam |
|||||||||
t >
|
|||||||||
BEHANDELING DER ZIEKE PAARDEN. IK Afd. l$J.
zaam aanmerken. Men neme echter waar, om
na het herftel, de gewone vermoéijènisfen niet te fpoedig van het paard te vergen, maar trapswijze met deze in evenredigheid van het toenemen'der krachten op te klimmen. 727, Welke Tot voorzorg in onverwachte toevallen, behoo-
voorzor- ren bij alle militaire detachementen, de noodigfte gen kan men werktuigen, en de enkelvoudige geneesmiddelen in onvoorziene,te worden medegevoerd. toevallen ge- bruiken? ^P de ziekefta 11 en moeten de plaatfen § ^oj, 728. Welke in- eene meerdere ruimte bezitten dan op die voor ge- rigting moeten zonden; deze ftallen m-oeten in onderfcheidene af- de zieke deelingen afgefcheiden zijn, en men de zieken die van ftallen ont-eenen befmettenden aard zijn, zoo als kwaden vangen? droes, worm, enz. in verwijderde verblijven plaat- fen; ook de min gevaarlijk befraettende, als ge- wone droes, fchurft, enz. moeten van de andere gefcheiden, en voorts eene afzonderlijke afdeeling worden gemaakt, waarin men zoodanige plaatst, die aan ontftekingsziekten en wonden lijden, welke een koel verblijf vorderen; daarentegen moeten zoodanige wier ongefteldheid uit eene geftremde uitwafeming ontfpruit, warmer gehouden worden; terwijl ooggebreken volftrekt een donker verblijf vorderen. . :; |
||||||||
—awm^Wwi 1
|
||||||||
N5
!
■9
|
||||||||
l
|
||||||||
EERSTE HOOFDDEEL.
OVER DE OORZAKEN, DE ONDERSCHEI-
DING EN DE KENTEEKENEN DER ZIEKTEN. . |
|||||||||
«==»c«e«>*eeet>«
|
|||||||||
EERSTE HOOFDSTUK.
DE OORZAKEN DER ZIEKTEN |
|||||||||
720. Hoe kan De nafporing van de oorzaken der ziekten, is
men de oor-daarom gewigtig, wijl dezelve kan doen ontdek-
zakender ken of derzelver wegruiming mogelijk is, en men
ziekte on- hierdoor de genezing zeer bevorderen kan.
derfcheiden ? tv 1 r -i j j n
Dezelve zijn of verwijderde, welke een
aanleg tot ziekte doen ontdaan, zoo, door aan-
- leg tot, als vatbaarheid voor deze in het lig- chaam zelve, als door uitwendige op hetzelve Handb. der werkende oorzaken, die veelal tot naaste i'aar<3enk. en* oorzaken der ziekten dienen, wanneer zij dezelve * 43' onmiddelijk voorafgaan. 730. Wat zijn Onder deze laatlte behooren vooral diegene,
derzelver welke aan de afwijking van de gezondheids- " 44»
naaste oor-kundige regels zijn toe- te fchrij ven; voorts
zaken ? zijn het die in- en uitwendige oorzaken, welke
fcheikunftigofwerktuigelijk het ligchaam
aandoen; zoo als in de eerfte plaats, de fmet-
ftof der ziekten door mededeeling, en de
ver-
|
|||||||||
OORZAKEN DER ZIEKTEN. IF. Afd. lOO.
vergiften uit de drie rijken der natuur; ter-
wijl zulks werktuigelijk, inwendig, door ver- schillende fteenen en wormen, en uitwendig, door befchadigingen wordt te wege gebragt. |
||||||||
-*
|
||||||||
■•
|
||||||||
200 ÖÉ ZIE K JCB.:E U N D E. ' •
TWEEDE H 0 OF D ST UK,
' DE ONDERSCHEIDING DER ZIEKTEN. Tot een duidelijker [begrip der ziekten is het
731. Hoedanig noodzakelijk met de algemeene onderfcheiding en § 4?) worden de verdeeling derzelve bekend te zijn; dezelve ge- ziekten on- fchiedt: 1) volgens hunne plaats: in algemee- . so . der fc hei- ne en plaat fel ij k e; in inwendige en uit- den en ver- wendige; 2) volgens hunnen duur; in heete deeld ? of f n e I-e i n d i g e n d e, en in f I e p e n d e of la n g- durige; 3) volgens de werking derlevens-
kracht: in (die waarbij eeue vermeerderde of verminderde levenswerkzaam heid plaats heeft, of in ziekten van ontsteking en verzwakking,- 4) volgens den uitflag: in geneesbare en in ongeneesfel ijk e of doo- delijke; 5) inheerfchende enafzonderlijk voorkomende; 6) in be f me 11 e lij ke en in niet befmettende; 7) in eenvoudige, waarin ', flechts ééne ziekte voorkomt, en in zamenge- ftelde, 'waarin zich meer ziekten openbaren; 8)
in eigent lijk e, welke het wezen derzelve uitmaken, en in toevallige, welke zich in den loop derzelve er bijvoegen. 732.Welke zün Van deze verfchillende onderfcheidingen zijn
degewigtig-als hoofdverdeeling, die het belangrijkfte, welke fte onder- volgens derzelver plaats, duur en de wer- i'cheidin- king der 1 e ve 11 s krach t gemaakt wordt. De eenezing dergene welke, hoe zeer fom-
7-;3. Wat ver- * , , . . !. mige zich vooral door uitwendige teekenen on-
ttaat men door ° ° . der-
|
||||
ONDERSCHEIDING DER ZIEKTEN. IF< Afd, OOI
|
|||||
uit-en in- derfcheiden, vooral door de geneeskunde gefchie-
wendige (den moet,.doet hen in het algemeen de benaming, ziekten? van inwendige ontvangen, ter onderfcheiding der zoodanige, welke meestal door uiterlijke oor-
zaken ontdaan, tot hunne wegneming vooral de heelkundige hulp vereifchen, en deswegens ui t- wendige toevall|n genaamd worden, offchoon . zij ook vaak geneeskundige hulp vereifchen. 734. Wat zijn Door heet e of fpoedig beflisfende ziekten, § „
heet e ziek-verftaat men die welke in dagen, weeken, ten ten? hoogfte binnen eene maand eindigen, en alsdan door volkomen herftel gevolgd worden, of in
eene fl epen de ziekte overgaan; zoodanig zijn de ontftekingen die een of ander gewigtig ftelfel of levenswerktulg aandoen, b. v. de herfenen, de long, de ingewanden enz,, de beroerte, ko- lijken, wateropftopping, de ontftekings- rot- en zenuwkoortfen, enz. 735 Wat noemt De f 1 e p e n d e ziekten zijn die, welke, voor
men f Iepen-'eenën langeren duur vatbaar, flechts eene langzame
de? genezing beloven, indien zij al niet eene vol-
ftrekte ongefchiktheid tot gebruik of dé dood
ten gevolge hebben; van dezen aard zijn de droes,
hoest, kortademigheid, longtering, kwade droes,
worm, waterzucht, jicht, krampziekten, wormen,
vermagering, de mok. fchurft, de kolder, val»
736. Welke on-lende ziek£e > duizeligheid, enz.
r ciei mg Bovenal belangrijk is de onderfcheiding der ziek- § 59.
maakt men vol- , , , , „ . , ,
ten, volgens de vermeerderde of verminderde Je-
venswerkzaamheid of die van ontfteking en ver.
venswerk- • ■ ° *»*mu ■!) zwakking.
zaamheidï TÓt
|
|||||
SOS
|
DE ZIEKTEKUNDE.
|
||||||||||||||||||||||
737. Welke Tot de ontftekingsziekten worden inwen»
noemt men dig al degene gerekend, welke als zoodanig de
ontftekings- levenswerktuigen aandoen, zoo als die des hoofds,
ziekten? der ademhalings- en fpijsverterings - werktuigen;
voorts, de ontftekingskoortf'en, en uitwendig alle
befchadigingen, heete of ontftekingsgezwellen.
738. Wat zijn Onder die met verminder%e levenswerk-
siekten met zaamheid, kan men rangfchikken alle ontftekings- |
|||||||||||||||||||||||
verz wakr
Ung? |
|||||||||||||||||||||||
ziekten, na het ophouden van den toeftand van
|
|||||||||||||||||||||||
ware ontfteking; de valfche ontftekingen, zoo
als ook de zenuw- rot- gal- en flijmkoorcfen; de kwade droes, worm, longtering, kortademigheid; de hoofd- borst- en buikwaterzucht 5 de verlorene eetlust, wormen, loop, verftopping van water en afgang, reumatismus, jigt, krampachtige toeval- len, de klem, kolder, de onderfcheidene huid- ziekten, de fchurft, mok, het verfterf, beenbe- derf, de koude gezwellen en onderfcheidene oog- ziekten. |
|||||||||||||||||||||||
7:;o. Wat zijn
t'eerfc h en- -.'. e en t u s- fc li c u 1 o o" |
Heerfchende of epidemifche ziekten,
noemt men zoodanige, welke door eene algemeene ' oorzaak voortgebragt, een aanmerkelijk getal die- ren te zelfder tijd en plaats aantasten, zoo als |
||||||||||||||||||||||
fï«
|
|||||||||||||||||||||||
•jende ziek-de verkoudheid, de droes, het longenvuur, de
wn? .hoofdzwelling, en de onderfcheidene foorten. van rotachtige en zenuwkoortfen en oogontftekingen.
Tusfchenloopende zijn daarentegen zoo-
danige, welke uit bijzondere oorzaken ontftaan, öecjajts enkele dieren aandoen. |
|||||||||||||||||||||||
joi Welke De befmattende ziekten zijn zoodanige, § ^
ten acht „welke door middelijke of onmiddelijke aanraking me-
|
|||||||||||||||||||||||
ONDERSCHEIDING DER z*IÉKtEN W. Afd. 203
men b e f met- medegedeeld en voortgeplant kunnen worden;
te ijk? gelijk de verkoudheid, droes, de kwade droes,
bijzonder in deszelfs hoogen trap, de worm, de
buik- en persloop, het longenvuur, de rot- en zenuwkoortfen, de fchurft, fommige oogontfte» kingen, enz. 741. Welke Daar men fommige ziekten, het zij dezelve
wordenonge- oorfproiikelijk, het zij toevallig bijkomende zijn, Ineesfeigk als ongeneesbaar moet aanmerken, zoude het I leoordeeldï vruchtelooze moeite zijn, indien men derzelver genezing wilde beproeven; dusdanig kan men be- fchouwen dé kwade droes en worm in hunne hoogde treppen; de hoofd- borst- en buik-water- zuchten, de verouderde kolder, de op den dollen- hondsbeet volgende razernij , de fteenen in de inge- wanden; en onder de uitwendige befchadigingen: de ontwrichtingen der rug- en lendenwervels en van het opperarm- en di/been en derzelver breu- ken , de kwetfing der long, maag, lever, van de hoofdtakken der flagaderen, enz. I 744. War ver- Zeldzaam moge die ziekte geacht worden, welke
ftaat men door Hechts één heérfchend karakter aan den dag legt, ramenvoe of met geene toevallen verzeld is,die niet eene bij- gingen, en zondere wijziging in de geneeswijze verdienen; dus welke oplet- kunnen b.v. in koortfen, tevens het karakter der tendheidvorde- rot- zenuw- of flijmkoortfen aangetroffen worden; rBn dezelve? bij deze kunnen zich ziekelijke aandoeningen der ademhalings- en fpijsverteringswerktuigen voegen, en een uitwendige befchadigingng tevens met eene inwendige ongefteldheid gepaard gaan, enz. dit is hetgene men zamenvoegingen noemt. 4
DER.
|
|||
304 ».■£ ZIEKTEKUNDE.
DERDE HOOFDSTUK.
DE KENÏEEKENEN DER ZIEKTE. |
||||||
742. welke Bijzonder gewigtig is de kennisvan de kenree- § , ■.
kenteekenen. kenen der ziekten tot derzelver beoordeeling en
verdienen het geneeswijze, waarbij het noodig is, dat men be-
eeifte den aan- vorens bekend zij, met diegene welke den f ta at
dacht? van gezondheid aanwijzen, en grootendeels
reeds bij de gezondheidsvereischten opgegeven
zijn, ten einde in tegenover (telling over dien van
ziekte te kunnen oordeelen.
743. Hoe on- De teekenen welke het aanwezen eener ziekte - 4*
der f cheidt aankondigen, zijn algemeene, welke zulks in mende ziekte het algemeen te kennen geven, en bijzondere teekenen? welke derzelver aard kenmerken, en dus het foort «n dé trap van ziekte aanwijzen, waardoor het
dier aangetast is.
'744. Wat ver- De algemeene kenteekenen waaruit men de - 5,
ftaat men door ziekte des diers ontwaart, zijn in de eerde plaats, al gemeene"al die verfchijnfelen, welke in den ftaat van ge. ziekte-teeke- zondheid geene plaats hebben, of van dezen ver- nen? fchillen, terwijl hunne verfcheidènheid, trap en zamenvoegiiig, hen meer of minder belangrijk
maakt.
745.Welketee- De kenmerken welke de geftoorde gezondheid
kenen wijzen jn het algemeen aan den dag leggen, zijn: de den ftaat van vermindering of het ophouden van den eetlust; ziekte in het ^Q vermeerdering, vermindering of de verandering • algemeen aan. dgr gewone ont[astingen; het terugftaan, het han- ** een |
||||||
DE KENTEEKENEN DER. ZIEKTEN. IP. Afd. 205
gen des hoofds en treurig voorkomen; ftarende,
wilde of doffe treurige oogen; gevoelloosheid of onrustige bewegingen; onvermogen tot liggen, Haan, of volbrengen van werktuigelijke bewegin- gen; herhaald nedervallen en weder opftaan; de aard van den pols en de kloppingen van het hart, het flaan der zijden en de fterke beweging der neusgaten bij de ademhaling; het hoesten en fteu- nen; het ontlasten van vochtfgheden uit den mond en neus; het vastliggen der huid, overeinde (taan der haren; het zwellen van- eenige ligchaamsdee- lén, de verandering en fnelle afwisfeling hunner gewone tempering, zoo dat dezelve beurtelings in tegenover Helling heet en koud zijn; de veranderde kleur van het flijtnvlies der neus. van het bindvlies en der tong; de zwelling der kaak- keel- tong- of oorklieren; dit alles levert on- bedriegelijke kenteekenen op, dat de ftaat van gezondheid geftoord is. 74<5- Waartoe Deze al gemeene kenteekenen, welke den ftaat -
•s de kennis van ziekte aankondigen , zouden echter onvoldoen- »an meer b«- de zijn om op het fpoor ter genezing te gelei- on der e den, zoo niet een nader onderzoek en befchou- enteekenen wing, de bijzondere kenteekenen deSen k 00'g ontwaren, welke wezenlijk aan iedere ziekte eigen, haar bijzonder kenmerkt, en van alle
andere onderfcheidt, terwijl zij tevens derzelver aard aankondigt. |
|||||||
'47-W°ik.on- -Dus zijn de kenmerken der ziekten, waarin
lerfcheid eene vermeerderde levenswerkzaamheid %en zy aan? plaats heeft, zoo als b.v.in ontftekingen, zeer ver- • fchillende van die, welke eene verminderde O aan- |
|||||||
- ai
|
|||||||
^Q6 : i» PMS JfeJS NT EEKENEN
aanwijzen, het zij dat deze laatfle toeftand, den
aard des, ziekte zelve uitmaakt, of uit dezelve voortvloeit, zoo als altijd in het gevolg van ont- . ftékingen, plaats heeft. 748. Wat doen -.Zoo z-ijn het ook bijzondere kenmerken , welke
z« wegens den eene volftrekt onheelbare ziekte onderfcheiden, aard- der terwijl zij daarenboven verhinderen, dat de bij- ziekte ken-komende. of uit den. aard der ziekte ontfpruiten- nen? de toeval 1 en, met deze zelve verwisfeld wor- den. Eindelijk, zijn het de plaatfelijke
kenteekenen, welke nader het ftelfel en deel aan wijzen, hetwelke door de ziekte bijzonder aan- gedaan wordt, en ten zetel dient. |
|||||||||||||
749. Wat zijn
|
,De algemeene kenmerken van ontftekings-
|
||||||||||||
de'kenteeke/ ziekten, zijn eenen vollen, fnellen, harden
nen van o n t- Pols > wjens kloppingen in getal dat in gezonden ftekings- fta»1 overtreft;"een fïerk en verfneld ademhalen, ziekten? kenbaar aan de ,vermeerderde beweging der neus- •'•* gaten en zijden; heete uitgeademde lucht, drooge klinkende hoest, vermeerderde hitte der ligchaams- deelen; eene Xoogere roode kleur der bekleed- fèlen vah den mond, der neus, en van het bind- vlies; glinfterende, ftarende oogen; eene drooge vastliggende huid; fterken dorst, fchoon vaak met onvermogen1 tot drinken gepaard; verftop- pirig of verminderde ontlasting, en alsdan drooge mist en helder (frak water; benaauwdheid en angst- vallige onrust van het dier, welke het vaak door |
|||||||||||||
i~
|
|||||||||||||
(lampen, neervallen en opfpringen te kennen geeft,
waarbij niet zelden zich razernij voeg:, terwijl voorts het .afgelatene bloed van eene donkere v kleur, |
|||||||||||||
EN BEOORDEELING DER ZIEKTEN. IF. Afd, 807
kleur, na eenigen tijd met eene fpekhuid over-
dekt wordt. wo. Waardoor Merkelijk verfchillen hiervan, de kênteeke-
worden de nen welke de verminderde levenswerk- siekten mee zaamheid aankondigen; in deze ontmoet men irerm in dei- een kleine ongeregelde, radde (frequent) pols, Je levens- met Ilerke hartkloppingen; eene verhaaste bewe- werkzaam ging der ademhalingswerktuigen, met uitademing ïeid aange- eener van de buitenlucht weinig verfchillende, wezen? vaak koelere lucht, gepaard met afwisfelende tempering der ligchaamsdeelen; wankleur der be-
kleedfelen, eenen flaauwen blik, hangend hoofd, wankelende beweging; gevoelloosheid, ijlhoofdig- heid, flaan met de ftaart, zwakte in alle bewe- gingen ; weigering van alle voedfel en drank ; weeke Hinkende ontlastingen; uitwerpen van flijm en? fnot uit den mond en neus; klam en kleve- rig zweet; waarbij zich in hooge trappen en de laatste tijdperken der ziekte, het verfchijnen van vlakke gezwellen, het opzwellen der ligchaams- deelen, peestrekkingen, rillen, beven en verftij- ven voegen, 5«- Zijn deze Deze verfchijnfelen komen even min alle, als
enmerken in gelijktijdig en in denzèlf'den hoogen trap in alle He ziekten ziekten voor; bijzonder zijn zij aan de fnelein- atwezig? digende eigen; en het is alleen naar evenredig- heid van aantal en trap, dat men over derzelver gewigt, zoo als uit de bijzondere, dat men over derzelver eigentlij ken aard een oordeel kan op- maken. 54 Welke kan *n ^en aanvang aller ontftekingsziekten, ver-
>en in elk toonen zich de hierboven opgegevene kentéekenen O 2 van
|
||||
DEKENTEE II ENEN
derzelve ver- van vermeerderde levenswerkzaamheid, welke traps-
wachten? wijze vermeerderen tot het afnemen der ontfte- king; dezelve worden daarentegen niet aangetrof- fen, in ziekten met verminderde levenskracht, maar ia derzejver plaats komen diegene voor, welke aan ziekten van dezen aard eigen zijn, als zoo- danig kan men diegene aanmerken, waarbij eene neiging tot ontbinding- der vochten plaats heeft, of de zoogenaamde, rotkoortfen; terwijl vooral de zenuwkoortfen zich door de verzwakking der le- venskracht k'enfchetfen. 753.ZÖ1) er nog ^o!c hieronder kan men die ziekten rangfchik-
audere ziekten ken, welke uit eene verkeerde affcheiding der waarbij eene (Hjmvliezen en ingewanden, of opgehoopte on- verzwakte zuiverheden in de laatfte, hunnen oorfprong ont- levenswerk- leehen; zoo als de buikloop, de gal- en flijm- zaamheid kóórtfên, en die uit onverteerbaarheid ontdaan, plaats heeft? enz., bijzonder gekenmerkt door eene vuile kleur der tong, ftinkenden adem, wankleurige (linken- de ontlastingen, langzamen pols, en fterke hart- kloppingen. „ , . Zeer verfchillende is de daat der ziekte in hare
754. Hoedanig is den loop der onderfcbeidene tijdperken; men onderfcheidt in
ziekten en in denzel^efl, den aanvang, waarin hare eerde welke tyd- toevallen zich openbaren', welke men (leeds perken ziet t o e nemen , tot zij den hoogden trap, vol- wordt zü on-gerrs den aard der ziekte, bereikt hebben, wan-
deri'eheiden ? neer zij ft and hoiaden, en indien dezelve door de werking der natuur of kunst eenen gundigen keer neemt, trapswijze verminderen, en bij het eind,e der ziekte, door geheele ophouding der toevallen en herdel der gezondheid gevolgd wordt. Men |
||||
EN BEOORDEELING DER ZIEKTEN. IVi Afd. flop
755.Welke op- Men ontruste zich dus niet over toevallen en
lettendheid verfchijnfelen, welke tot het wezen van iedere verdienen de ziekte behooren, en van deze als onaffcheide» toevallen die lijk zijn, zoodanig als de koorts in alle ontfte- zich in ziekten kingstoevallen, enz. even min als overderzelver toe- vertoonen? nemen, mits zij Hechts met de krachten van hec dier in evenredigheid .ftaan; zijnde het alleen, wanneer hunne hevigheid* deze overtreedt, dat zij de oplettendheid verdienen. Immers moet elke ziekte, volgens haren aard, zekere hoogte bereiken, welke men de beflisfing of krifis noemt, terwijl de toevallen die daarbij plaatsheb- ben de infpanning der natuur aantoonen, om den ziektentoeftand te boven te komen, en het ge- ftoorde evenwigt der levenswerkzaamheid te her- ftellen, van welke den uitflag is, dat dezelve, indien deze gunflig is, een volkomen en fpoe- • dig „herftel, doch anders de dood of flepende kwalen ten gevolge heeft. 756. welke is Deze beflisfing beftaat daarin, dat wanneer
de gewone uit- de ziektetoevallen tot zekeren trap geklommen lag en beflis- zijn, zij alsdan eene merkelijke verandering on- üng der ziek- dergaan, die zich door zekere verfchijnfelen open- baren; b'. v. een fterk zweet, vermeerdering of verandering der ontlastingen, enz. of wel de toe- vallen en kenmerken nemen trapswijze af of eene veranderde \geftalte aan; b.v. de koortsachtige, krampachtige bewegingen en pijnen verminderen, de huid wordt losfer en meer ontfpannen, eene algemeene gelijkvormige tempering verfpreidt zich over het ligchaam, de pis wordt troebeler, de ontlasting natuurlijker, de water- en flijmachtige O 3 uit* |
|||
a'ÏO DE K 'EN T E. E K E N E M *~S
uitwerpfeten worden dikker; het paard, dat neder-
tsg ftaat op, of verkrijgt het vermogen tot neder- liggen; de blik wordt helderer; dorst en eetlust keeren tot trapswijze beterl'chap weder r en zulks te 'fpoediger, naar mate de hevigheid der vorige ongefteldheid, en de infpanning der levenswerk- zaamheid minder is geweest. fSf- Welke Niet altijd echter is de overgangvan den hoog-
uit zonde- den trap van ziekte, tot den aanvang van vol- ring heeft komen herftel, dus merkbaar in het oog vallende, fomtijds in den noCh heeft deze fteeds ten gevolge: namelijk loop der ziekte fom ^j ds verminderen de toevallen onmerkbaar, plaats? en de gezondheid keert trapswijze terug, ofwel er heeft eene onvolkomene beflisfing plaats,
waardoor fneleindigende ziekten in flepende over- gaan, b.v. de longontfteking in longtering of dampigheid; de droes: in kwaden droes of borst- waterzucht ; of wel, de ziekte welke algemeen was wordt plaatfelijk, of verlaat haren zetel, om zich in een ander deel te vestigen, gelijk men in fommige ' borstziekten,koortfen,enz. door het zwellen der bee- ,, ■ nen; het verfchijnen van vlakke gezwellen, enz. ziet
gefchieden; welke zoogenaamde ziekte - verplaat - fingen vaak ten uiterfte gevaarlijk en moeijelijker te genezen zijn, dan de oorfpronkelijke kwaal. . ... „ Het is verder noodig dat men wel wete te on-
758. welke , ° r , . derfcheiden de toevallen en verfchijnfelen, die tot
onderfchei- J ding moet in net wezen der ziekte zelve behooren en altijd
de' toeval-Plaats moeten grijpen» om' het onderfcheidïng's- len worden kenteeken der ziekte aan te wijzen, van de zoo- gemaakt? danige welke de zamenvoeging êener andere on- gefteldheid is, die door andere omftandighe- den
|
|||||
_»'
|
|||||
EN BEOORDEEfcING DER ZIEKTEN. IV. Afdi filt
den voortgebragt, in haren loop voorkomen, zon-
volftrekt tol haar wezen te behooren. 759.Welke wij- Daar zij in het eerde geval, flechts een ge-
ziging vordert volg der ziekte zijn, behoeft deze alleen als den trap der hoofdzaak tegengewerkt té worden, om tevens toevallen? de gevolgen te doen ophouden; iri het andere ge- val overwege men wel, welke hunner, de we- zenlijke of bijkomende ziekte-toevallen, door hunne verfchijnfelen, de dringendfte hulp verei- fchen , om hierna de geneeswijze in te rigten en te wijzigen. 760.Wat is we- jjet js 00|c dezen regel die men te volgen heeft,
geus de z 1 e k-om t£ bepalen welke wijzigingen de verfchillende
ten van een karakters vorderen, onder welke zich eene ziekte
an -ng - voordoet, namelijk, of zij een ontftekend, rot-
ff p j A Jf o i' a Ir—
achtig of zenuwachtig aan den dag legt, en welk
ter waar te ne- 6 & ,,&.&>. van dezen het heerfchende is.
men? 7<5i.Welkeon- Volftrekt noodzakelijk is het ter juiste be-
derwerpe n oordeeling der klasfe, waarin men de ongefteld- moeten ter be- heden moet rangfchikken, en dus tot regeling harer oordeeling van geneeswijze, dat daarbij de ouderdom, de levens- de ziekte in wijze en het voedfel van het dier, het de landftreek, aanmerking luchtsgefteldheid, en het.jaargetijde in aanmerking worden geno- worde genomen. men? 7ö2.\Velke in- De ondervinding levert de zekerde bewijzen
vloed heb- óp, dat de dieren in jeugdigen leeftijd, veel prik- benouderdom, kelbarer, en dus meer voor ontfteking vatbaar luchtsgefteld- zijn dan in eenen meer gevorderden ouderdom; heid, levens- weshalve bij hunne genezing ook veel minder wusenz.opden prikkelende middelen gebezigd moeten worden, aar der ziekte? Na j,et langdurige genot van droog voeder, zijn O 4 ont-
|
|||
,212 DE KENTEEKENEN EN BEOORDEEMNG DER ZIEKTEN.
ontflekinfsziekten veel meer te verwachten, dan
na dac van groen en verflappend, of der weiden; hetzelfde heeft mede plaats in het voorjaar, na lang- durige droogte, en aanhoudende oost- en noord- oostelijke winden, veeleer dan in de herfst en bij vochtig weder; ook in hooge en drooge landftre- ken zijn dezelve meer te vermoeden dan in eene lage en vochtige lands- en lnchtsgefteldheid; ein- delijk, beftaat bij een fterk, welgevoed paard, even zeer eenen aanleg tot ontftekingsziek- ten, als tot die uit verzwakte levenskiacht bij zoodanige , welke door mangel, vermoeije- nisfen en ongemakken, uitgeput zijn; voorts verdient de verandering der luchtsgefteldheid en des weders, welke gedurende den loop eener Ziekte plaats heeft, mede in aanmerking geno- men te worden, daar dezelve voorzeker, in der» aard derzelve, verandering kan te wege brengen. |
||||
213
|
||||||||||
TWEEDE HOOFDDEEL. ,
DE ZIEKTEN.
——;
EERSTE HOOFDSTUK.
OVER DE ONTSTEKINGZIEKTEN EN TOE.
i VALLEN IN HET ALGEMEEN. |
||||||||||
7^3. Van wel- De ziekten welke eene vermeerderde levens-
ken aard zgn werkzaamheid aan den dag leggen, in het alge- de ziekten wel-meen door den naam van ontftekingsziekten on- ke het meeste derfcheiden, zijn diegene waaraan het paard meer iet paard tref- <jan aan eenige andere onderhevig is; bet zij dezel- ** in O
ve algemeen de geheele bewerktuiging, zoo alsb.v.
in de koortfen doen lijden, of plaatfelijk bijzon- dere ftelfels of deelen aandoen, gelijk bij de ont- ' fteking van de ingewanden der borst en des buiks enz.; terwijl geene uitwendige befchadiging plaats kan hebben, nog genezen worden, zonder door ontfteking verzeld te gaan. 764. Welke Deze ziekten wier algemeene, kenmerken leer-
overeenkomst voor opgegeven zijn, verfchillen onderling alleen hebben alleont- intrap, plaats en onderfeheidingsteekenen, welke ftekingsziekten aanwijzen, wat ftelfel of deel des dierlijken lig chaams bijzonder aangedaan is, daar zij nimmer algemeen zijn, maar vooral die deelen treffen, waar zich vliezige bekleedfelen bevinden; terwijl zoo wel hunne oorzaken als loop en geneeswijze grootendeels overeenftemmen. |
||||||||||
O 5
|
||||||||||
De
|
||||||||||
414 DE ONTSTEKINGEN
7<S5.Welke zjjn De ontftekingen kondigen zich aan door eene
de algemeene vermeerderde werkzaamheid, bijzonder van het
verfchUnfe- flagaderlijk ftelfel; van daar de volle gefpanne
len in omfte» pols, pijn, klopping, hitte* zwelling en koorts
kingenï jn jen aanvang der ziekte, welke fteeds tot hoo-
ger trap ftijgende, éene overfpanning te wege
brengen, die, het fcheidperk tusfchen den ftaat
van verhoogde en verminderde levenskracht, of
van verzwakking uitmaakt, welke laatfte, ftëeds
in evenredigheid tot den trap van ontfteking, het
tijdftip van gevaar uitmaakt.
766.Welke zijn De tegennatuurlijke toeftand welke bij de ont-
de werk- fteking in eenig deel beftaat, en de aldaar ver- zaamhe den meerderde prikkel, gepaard met eenen grooteren der levens- toevloed van vochten, fpoort de natuur aldaar tot k. acht daar- eene vermeerderde Iëvenswerkzaamheid aan, om 9 denzelven te doen ophouden en het evenwigt té . herftellen; heilzaam indien deze werking gematigd
is, zijn hare gevolgen noodlottig, wanneer zij
te fterk en verwoestende handel-ende, overfpan- ning en daarop volgende uitputting der levens- kracht en verlamming der werktuigen ten gevolge heeft. 767. Hoedanig Bij, eene doelmatige behandeling is de uitflag
is den gewo-vat» ontftekjngsziekten, gewoonlijk gunftiger en nen uitflag? fpoediger afloopende, dan bij die met eene ver- minderde levenswerkzaamheid. 768: wat is de Men ontmoet denzelfden loop in alle ontfte-
alg^me ene kingstoevallen, het zij de ziekte zelve door hun loop der gevormd wordt, of dat zij als gevolg derzelve ontftekingen? verfchijnen; te weten: eerst de ontfteking met al derzelver verfchijnfelen, welke bij eenen gunfti- • gen |
||||
IN HET AlSlMMfl.' IF. Afd. JTI5
•gen uitflag zich verdeelt, en door eenen ftaat
-van verzwakking, die langzamerhand verdwijnt, • gevolgd wordt; welke verdeeling echter alleen binnen de eerfte vier of vijf dagen plaats kan heb- ben, anders volgt verettering, die zich bij uit« wendige toevallen ontlast, en alsdan de genezing bewerkt; of wel men ziet dat de ware ontfter kingen in verfterf, verharding of waterzucht ■ overgaat. ...:■> 769. Welk t«d- Bijzondere opmerkzaamheid verdient in alle orir-
perk ver- ftekingsziekten het tijdftip dat de toevallen van dient bijzonde- vermeerderde leveiiswerkzaamheid of zoogenaamde ren aandacht? ontfteking ophouden, en door die ; van verzwak- king vervangen worden, waardoor eene nieuwe wijziging der geneeskundige behandeling nood- zakelijk wordt. 77o.Watisden Gelukt het niet de ontfteking weg te nemen,
uitflag indien zoo heeft zulks ten gevolge, dat in het tijdperk de ontfteking van verzwakking, het zij verfterf en eenen fpoe- niet verdeeld digen dood, ofettering, verharding of uitftorting wordt? van een of ander vocht, ^en dus( eene flepende ziekte voortgebragt wordt, wier uitflag meestal
noodlottig is.
771. In welk De eerfte uitflag heeft dan plaats, wanneer men
geval heeft dit verzuimt de ontfteking door doelmatige be- plaats? handeling bij tijds tegen te gaan en te verdee- len, dezelve te laat in het werk ftelt, ofte
vroegtijdig prikkelende middelen aanwendt, bevo- rens de ontfteking door ontfpanning gevolgd is; dus ziet men b.v. dat op eene kwalijk weggeno- mene borstontfteking, het verfterf der long, en bij die der ingewanden in het buikwee, het verfterf van
|
|||
216" / DE ONTSTEKINGEN ', I
van deze volgt ,• of wel er vormen zich verzwa-
ringen, welke de longtering veroorzaken, of ver- hardingen, welke de kortademigheid of dampig- heid ten grondflag dienen. 772.Welke zifn ^e oorzaken der meeste ontftekingen, zijn
de oorzaken fcnieIy'ke afwisfeling van hitte en koude, rust en die onttteldn- arbeid, geftremde uitwafeming, koud drinken, over- gen te wege drevene bewegingen, prikkelend en fchadelijk voed- brengen? fel, voorts uit- en inwendige befchadigingen,welke zij fteeds op den voet volgen, terwijl nog andere
niet in het oog vallende oorzaken haar kunnen 'voortbrengen; hare gevolgen zijn vermeerderde prikkelbaarheid, levenswerkzaamheid en ophooping van vochten in de deelen welke door haar aan- gedaan worden, 773. welke on- . *n c'e ontftekingen behoort men de ware van
derfcheiding de valfche wel te onderfcheiden, daar deze moet tusfehen eene geheel andere behandeling vordert; dezelve de ware en is daardoor kenbaar , dat zij in jaargetijden , luchts- valfche ge- gefteldheid en bij voorwerpen plaats heeft, bij maakt worden? welke men geenen aanleg tot ware ontfteking veronderftellen kan, welke meestal zëlfftandig verfchijnt, uitgenomen bij befchadigingen, ter- wijl de valfche bijna altijd toevallig is. Hoezeer" beide aan foortgelijke oorzaken haren oorfprong verfchuldigd zijn* en daarin pvereenftemmen, dat in hen eene plaatfelijke ophooping van vochten beftaat, verfchillen zij daarin, dat in de ware ontftekingen, de vaatjes derzelver aandrang tegen- ftand bieden, doch in den ftaat van verzwakking voor dezen wijken en uitgezet worden. Voorts brengt deze ftaat, die zich onverwijld openbaart, ea
|
||||
I
IN H E T A L G E M E E N» IV. Afd. 21? en door dien van vermeerderde levenswerkzaam-
heid, in den aanvang vaak bijna onmerkbaar, en zeker flechts kortftondig voorafgegaan wordt, geheel andere gevolgen te wege, en terwijl men bij haar de wederwerking der levenskracht mist, welke bij de ware ontfteking plaats heeft, ziet men bij haar geene volkomene beflisfing, en in plaats van ettering, verfterf en ontbinding plaats grijpen; ook dan ontmoet men haar, wanneer bij eene ware ontfteking, door verkeerde behandeling, den verzwakten ftaat des ligchaams of mangel aan levenskracht, geene volkome beflisfing en herftel van het geftoorde evenwigt, plaats heeft gegre- pen , en daardoor dezelve in eene valfche is over- gegaan , zoo als gewoonlijk het geval bij verou- derde wonden en gezwellen is. 774.Wat is bij- Ook de uiterlijke ontftekingen worden onder-
zonder wegens fcheiden, in die waarbij eene vermeerderde, en de uit wen-die waarin eene verminderde levenskracht zich dige on t ft e- vertoont, de eerfte worden in ware en oppervlak- kingen te kjge onderfcheiden. bemerken ? 775. Wat ken- De eerfte is degene welke •'bij alle heete
merkt de wa- gezwellen, verfche wonden en befchadigingen r e ontfteking? bij fterke wel gevoedde dieren plaats heeft; zij is hard, beperkt, pijnlijk, kloppende en van kortfton- digen duur, daar zij bij eenen gunftigen uitflag, voor den vijfden dag verdeelt wordt, of in eene goedaardige ettering of anders in verfterf enz. overgaat. 77ó"Wat onder- De valfche of roosachtige ontfteking tast
Icheidt de val- alleen de bekleedfelen aan, breidt zich onbeperkt
uit, brengt geen etter, maar een fcherp vocht
voort,
|
||||
218 DE ONTSTEKINGEN
fche ontfte-voort, dat de opperhuid aantast, zoo als inden
king? mok en foortgelijke huidziekten plaats heeft. 777.Welkezün De ontftekingen met verzwakking zijn het,
_ derzelver ge- waaraan de meeste verhardingen, koude gezwel- volgen ï fen en kankerachtige uitwasfen, hunnen oorfpong verfcbuldigd zijn, wier wegneming alleen dan plaats grijpt, wanneer eene ware ontfteking in de- zelve ontftaat,' van dezen aard zijn de fponsach- tige gezwellen, die na zadeldrukkingen, ontdaan, de knie- en waaigezwellen, de klierverhardingen, de vijgwratten, enz. 778 Welke b e- De genees wij ze der ontfteking vordert, dë
handeling vermindering der overdreyene levenswerkzaamheid vereisclit de en van alles wat deze bevordert: zoo als, door ver- ontfteking? mindering der hoeveelheid en voedende eigenfchap van het voedfel, het welke alleen uit ftroo en , gras, meel- en zemeldranken beftaan moet; voorts het ingeven van verkoelende en oplosfende mid-
delen, falpeter en honig-azijn; enz. verkoelende en verzachtende lavementen; herhaald wrijven met ftroo, en het gebruik van dampbaden; ver- mindering der warmceftof door middel van koude omflagen, in de nabijheid van plaatfelijke ontftekin- gen; gepaard met een koel luchtig verblijf,- en vooral, het doen van onverwijlde, ruime, en des noods zoo vaak herhaalde aderlatingen tot de ont- ftekingstoevallen verminderen, terwijl het zetten van dragten en prikkelende inwrijvingen, op ze- keren afftand van de lijdende plaats, eene heil- zame afleiding en tegenprikkel bewerkt. . 779Welkeora- Men vermijde zorgvuldig in het tijdperk van
zigtighc- ontfteking, 1 alle . verhittende of zoogenaamde prik-
|
||||
.
|
|||||||
I N H E T." A E GEMEEN» : IF. Afd. 219
den worden prikkelmiddelen, en by groote prikkelbaarheid,
daarbij ver- zelfs dragten in den aanvang en'dé nabijheid van eischt ï hevige ontftekingen, welke eesst dan -volkomen doelmatig aangewend worden, wanneer deze eenig-
zins vermindert, en vooral in het tijdftip van verzwakking, wanneer prikkelmiddelen de uitge- putte levenswerkzaamheid moeten opwekken, ech- ter met de zachtfte beginnende, tot verhoeding dat fde ontfteking niet weder terug kere; even zoo moet-.in de toedeeling van het voedfel, in aard en hoeveelheid, eene langzame opklimming worden waargenomen, en dit meer voedende dan wel verzadigende hoedanigheden bezitten, b. v. krachtige meeldranken., enz. 780. Welke Bij valfche ontftekingen, zoude de verzwak-
wjjziging kende behandeling, zoo doelmatig in den aanvang vordert de be- der ware, onfeilbaar doodelijke gevolgen hebben; handeling van wesjjajve in ^ezé, met vermijding van aderlaten, e ïngen buikzuiverende en verkoelende middelen, eene
' verfterkende en prikkelende geneeswijze volftrekt
„ noodzakelijk is, zoodanig als bij het verminde-
venskacht? , J ' ,. , , , ren der ware ontfcekmg gevolgd moet worden-
781. Welke Hierin maakt alleen eene uitzondering, wanneer
uitzonde- plaatfelijke ophoopingen van bloed in eenig levens- ringen zjjn werktuig of deel, ter voorkoming van noodlottige hierin te ma- gevolgen, eene kleine aderlating of plaacfelijke ken? bloedontlasting dringend maken, zoo als in long- en oogontftekingen fomtijds het geval is. |
|||||||
>4*>f@»jC*«Sa
|
|||||||
TWEE-
|
|||||||
220 ZIEKTEN DER
TWEEDE HOOFDSTUK.
I. ZIEKTEN DER. L E V E N S WE R K T U I G E N. ,
■ i ..'..* ~.':
I. On t ftekingen en ziekten der herfenen.
|
||||||
782.Watisde Deontfteking der herfenen, bijzonder,
outfteking der door razernij en wildheid aangewezen, levert wei- herfenen?; nig gunstige vooruitzigten ter genezing op. Be- halve bovengemelde algemeene behandeling der ont- ftekingen,zijn verkoelende omflagen des hoofds van kleien ammoniakzout ,en vooral ruime aderlatingen en fterk werkende dragten als gepast aan te raden,
■.'■„ƒ.. -"' "•-; ■ -
, i) De tolder.
783.Welke on- De kolder , vaak overblijvende uit, en in toe- - 119»
derfcheiding en vallen overeenftemmende met de herfenontfteking , 'L
° - - 123*
vooruitzigten onderfc'ieidt zich echter van dezelve door gemis van
levert de kol- ontftekingstoevallen,langeren duur en tusfchenpoo- der op* zingen, de verwijdering van den oogappel, en beur - telingfche afwisfeling van razernij en gevoellooze
ftompheid.
De ft il Ie kolder welke met de zinneloos-§ 121.
heid overeenftemt, kenmerkt zich door domheid in uitzigt, met eenen wijd geopenden oogappel, kaauwen. zonder flikken, terugloopen in den balf- ter, hoog opheffen der beenen, en het overeenlaten ftaan derzelver; hangend hoofd en bewusteloosheid. Weinig hulp is voor dezen toeftand te wachten, . i2Q.
welke meestal uit eene verftoring der bewerktui- ■ ging |
||||||
LEVENS WERKTUIGEN. IV.Afd. «21
|
|||||||||
ging haren oorfprong ontleent; het ïs alleen van
de werking der natuur dat dezelve verwacht kan worden. -,, II. Z-iekten der ademhalingswerktuigen.
|
|||||||||
i) De keelontsteking.
.■••"■.-..
784. Wat ken. De keelontfteking ontdekt zich bijzonder § ,25>
merktdekeel-door bezwaarlijk flikken, moeijelijk ademhalen, ontfteking? hoest en het zwellen der oorklieren, waarbij zich vaak zwelling en ftijfheid van den .hals voegt. v
m.Welke ge- Warme omflagen, inwrijvingen en dragten ter n°. 32.
neeswijze wederzijde van den hals, infpuitingen in de keel n°< 3a- *• forderc dezel- van falpeter met honig en lijnzaadwater, indien 'e? het flikken bezwaarlijk valt, moeten met eene alge- n°' 3°« meene ontftekingwerende behandeling gepaard wor-
den. 3) De verkoudheid.
85.wat is de De verkoudheid, eene zinkingachtige aan-§ 04.
erkoudhtid en doening en ontfteking van het flijmvlies en 'der * aregene/swö-luchtpijp, door hoest en uitloozing van flijmach- tig vocht uit beide neusgaten gekenmerkt, ver- eischt in het algemeen eene foortgelijke behande- ling als de droes, door het gebruik van meel- dranken, falpeter met .honig, flijmerige middelen n«. 1, 2. en .dampbaden. 3) De longontsteking.
b.Watzijnde De longont f t eking» vaak doordat van het § ,30.
P borst-
|
|||||||||
S,
|
|||||||||
I
|
|||||||||
§Ü' ZIEKTEN fi E Ü
ken teek e- borstvlies, fomtfjds door die der lever verzeld,
nen der long- een toeval waarvoor het paard zeer vatbaar is, § I3g. ontfteking? wordt gekenmerkt door een vooruit geftoken en hangend hoofd, onvermogen tot drinken, korten droogen hoest, flaan der zijden en bewegen der neusgaten, heeten adem, moeijelijkheid tot neder- liggen en bewegen , 'en verdere ontftekingstoeval- len. 788. Welk on- 21j wordt onderfcheiden in diegene welke men § 131» derTcheid de ware enVa 1 fche noemt, van welke de laatfte heeft men in e Mer v£e[ overeenjjömst mst j}je },eeft g weifce beer- longontftekin- fchende onder den „„„„j van hec ]ongen. gen waar -"vuur bekend is, en eene foortgelijke behar.de-
men? ,. . . „ liog vereischt.
Zeldzaam zijn longontstekingen bij welke geene " I3a*
zamenvoegingen beftaan, die haar een zinking- achtig, reumatiek of flijmachtig karakter me- dedeelen, en haar dus in het eerfte geval meer van eenen ontftekingachtigen, in het laatfte van eenen verzwakkenden aard, moeten doen befchou- wen en behandelen. ?8o.WelkÊge- De ge ne^s wij ze der ware borst- en long-
|
||||||||
142.
|
||||||||
neeswijze ontfteking, volkomen overeenftemmende met die
vereischt de der andere ontftekingen, vordert alleen de wijzi' longontfte-ging met-opzigte tot het door dezelve aangetaste king- levenswerktuig, en dat bij de andere middelen, die tot verzachting der borst worden gevoegd: „o, al# a t a>>
zoo als flijmachtige dranken van lijnzaadmeel, heemstwortel, zoethout, enz. warme dampbaden, onverwijlde ruime en herhaalde aderlatingen, tot de pols voller, weeker, en de ademhaling ruimer wordt, benevens dragten voor de borst; voorts noï 21< >, een
|
||||||||
ADEMHALINGSWERKTÜIGEN. IV. Afd. S3$
een fcbrale leefregel van Iaauwe meeldranken en
ftroo, zonder hooi, en een koel luchtig verblijff terwijl op het einde der ontfteking, bij de op- losfende middelen, welke derzelver nadeelige ge- „.. aa. volgen kunnen verhoeden; die gevoegd moeten worden, welke de veerkracht der ademhalings- werktuigen herftellen, met flijmerige afkopkfels, , ijslandfche mos enz. 7$o. Wat zijn De ziekte welke onder den naam van het 1 o n- ^ 8
de kenmerken gen vuur zich vaak heerfchende met een befmet- der heerfchen- tencj karakcer vertoont, en eigentlijk eene zinking- de ïongont acjjtige koorts, met verminderde levenskracht, ge- itekingen paarcj met borstkrampen is, ftemt wel in vele toe* f " vallen overeen, doch onderfcheidt zich echter bijzon- der van de ware ontfteking daardoor, dat zij bijzon- der dieren aantast, welke door ongemakken, gebrek en ouderdom verzwakt zijn, voorts in koude, voch- tige lucht- en landsgefteldheden het meeste heerscht; en daarenboven, dat hoezeer zij in den aanvang dekenteekenen van ontftekingfchijntte-dragen,ech- ter door het fchielijk dalen der krachten, fterke hart- kloppingen, eenen radden kleinen pols, kouderen adem, klam zweet en alle verdere teekenen die men in ziekteb van verzwakte levenskracht op- merkt, zich als zoodanig aankondigt. ^9'. Hoedanig Zij vereischt eene behandeling overeenkomftig
►noeten Z(j be-met die wegens deze ziekten voorgefchreven, en - tandeid wor- dus die middelen welke de levenskracht opwek- * '
|
|||||||||
gen?
|
|||||||||
ken; alleen in de beide eerfte dagen, is het doel-
matig, de verkoelende: zoo als falpet'er,ammoniak- zout en honig, voorts lavementen, dampbaden, n°-7»a'21» enz. aan te wenden , welke echter weldra door P a vlug- |
|||||||||
Q
|
|||||||||
*'.,.' 224 3 ZIEKTEN DER
't
vlugge prikkelmiddelen moeten vervangen wor-
den. 79a. Wanneer Dezelve vinden ook eene doelmatige aanwen- n„, 7 j 2I#
zijn verft er-'j;ng ;n ^ ware longontfteking, wanneer deze ' ■ p«lk" geheel weggenomen , en door eene algemeene n°. 21,«. 22,
e mi e en verzwaijicing vervangen is geworden, gepast in ware . |
|||||||||
ontflekingen? Wordt de borstontfteking flechfs onvolkomen,
|
144-
|
||||||||
793.Weike ge- weggenomen, zoo blijft eene longtering over,
volgen heeft welke altijd vroeg of later met den dood eindigt, de onvolko-en gtpjj aankondigt door etterachtige ontlasting uit men weggeno- ^e beide neusgaten, zonder zwelling der kaakklie- mene ontfte- ren | gepaard met een meer of minder fterke g? drooge hoest en kortademigheid. 4) Aamfcotstigheia of damp i g h e i ü.
794Wat noemt Een ander gewoon gevolg derzelve is de kort-
men damp ig- ademigheid onder den naam van dampigheid 45-H» heid? bekend, welke uit verhardingen of eenen kramp- s achtigen toeftand der long ontftaat, en ook nog
door andere oorzaken voortgeljragt kan worden, welke dezelve fchadelijk aandoen: zoo als ftof, te veel» flecht en nieuw hooi, ziekteverplaat- firigen van kwalijk behandelde huidziekten, enz. 795. Waaraan ZiJ kenteekent zich door eenen korten doffen *
kent men de- h°est> eene benaauwde ademhaling, met geopen- zelve? de neusgaten en krampachtige beweging der zijden, die bij de uitademing in twee tijdftippen, eerst
fchielijk en dan langzamer zamengetrokken worden, en bij de inademing zich fterk uitzetten; hetwelke vooral na fterke beweging, bijzonder tegen den wind, na genot van veel hooi, een warm ver- blijf, |
|||||||||
AdeMhalingswerktuigen. IV. Afd. 225
blijf, en des morgens na het drinken plaats heeft,
terwijl hiermede overigens vaak eene fchijnbare gezofidheid gepaard gaat; Van foortgelijken aard is die feil te befchouwen, welke men het blazen noemt,waarbij het paard een fluitend geluid voort- brengt, en dat behalve door vorige oorzaken, ook door plaatfelijke belemmeringen in de lucht- pijpen, en neusgaten veroorzaakt kan worden. P ï<)6. Welk is De aamborstigheid, welke offchoon gewoonlijk
lareirmtdagen flechts trapswijs, echter zoodanig toeneemt, dat ;eneeswü- zij vaak het paard geheel' onbruikbaar maakt, en •*"■: <•■ ., zc? . eindelijk deszelfs dood ten gevolge heeft; wordt bij het genot van groen voeder minder merkbaar; zij geeft echter dan alleen hoop op genezing , wanneer zij niet verouderd en Hechts in eenen geringen trap aanwezig is; als wanneer de hulp- middelen tot hare wegneming beftaan in het zetten vau dragten voor de borst,,het geven van ijsland- fchemos, verfche alands wortel, en het gebruik van oplosfende krampftillende middelen. f, 5) D e h o e s t.
W Wat is we- Meer hoop op herftel vergunt de hoest, wel-
;eiis de oorzaak |je ten gevolge van ziekten der long, zich, het
omierfchei- zy a;s eene bijzondere aandoening derzelve ver-
ting van den <• ur«* j 1 • , „ n>. 23, a'c.
uc" toont of overblijft; dezelve is, zoo als men zulks
1 o e s t te be- , , c , ,
noemt, eeu korte drooge of wei een voch-
nerken? . , , ,
tige zwakke h j^st.
'98Welkehulp De drooge hoest, meestal van eenen kramp-s I5,t
fweiseht de achtigen aard, ontftaat door in- of uitwendige
roogehoest? prikkels, zoo als vorige ziekten ,t verkouding, „„. 24> 25, P 3 ftof,
|
|||
32Ó BIEKTSN DBR
ftof, ene. Slijmerige, krampftillende, en zachte n0.2<5, fr.
buikzuiverende oplosfende middelen, meeldranken en weinig hooi, dampbaden, des noods eene'ader- lating en een dragt voor de borst, zijn de mid- delen waarvan men het meeste verwachten kan. 799. Welke de ])e zwakke vochtige hoest, veelal veroor- § i52.
vochtige? zaakt door voorafgaande ziekten en verlorene veer- kracht der ademhalingswerktuigen, vordert hunne verfterking door eenen voedzamen leefregel en
no, 20, a.
aanhoudend prikkelende verfterkende geneesmid- delen, zoo als alandswortel, zoethout, ijslandfche mos, jeneverbezien, komijnzaad, ftaalvijlfel, enz. tl. Ziekten der werktuigen tot fp ijs verte-
ring, affcheiding en ontlasting. |
||||||
\.~) O n t fte ki ng (ter ingewanden.
800 Welke is ^e toevallen waaraan de werktuigen der fpijs-
den aard van vertering, affcheiding en ontlasting onderhevig de ziekten der zijn> zijn grootendeels mede van eenen ontfteking- ingewandcn? achtigen, en dus van eene gevaarlijken aard, zoo , als bij die der maag, darmen, lever, blaas en
nieren plaats heeft. a. 'Ontsteking van bot darmkanaal.
801 Wat is de De ontfteking der maag en darmen door
oorzaak van toevallen ' gekenmerkt, welke veelal het buik- de ontfteking wee (kolijk) genaamd• worden, daar dit door der ma«g en haar veelal veroorzaakt <»f gevolgd wordt, zijn der-
|
||||||
SPIJSVERTERINGSWERKTUIGEN. IF. Afd. 22/
darmen? derzelver oorfprong aan verfcliillende oorzaken
verfchuldigt, zoo als aan overmaat of fchadelijke, hoedanigheid van het-voeder, wormen, ophoo- pihgen of fteenen in de ingewanden,, winden, krampen, eindelijk aan toevallige befchadigin- gen. 802. Welke is Van .deze zijn die welke aan fteenen, gelijk
den uitflagvan me(je door overeeten van graanen hunnen oorfprong
1 verfchuldigd zijn, zelden van eenen goeden uit-
nen enz'ont* flag, maar hebben, de eerde na eenen langeren,
de laatfte na eenen korteren tijd, gewoonlijk de
dood ten gevolge.
803. Welke Men herkent de on tft eking der i ngewan-§ ,53.
kenmerken den in het algemeen daaraan: dat bij de gewone
vertoont dezel- ontftekings teekenen zich verftopping ofwel door-
ve' * loop van onverteerd voedfel voegt; vooral, dat
het paard deszelfs lijden door krabben met den
voorvoet, gedurig nedervallen, wentelen en op-
fpringen, en de plaats der pijn, door zien» naar
de zijde te kennen geeft.
804.Welkez5n Tot onderfcheiding van den zetel der kwaal
de bijzondere jjUnnen de volgende bijzondere kenteekenen tot k e n t eek e- aanwijzing verftrekken. nen? 805 welke die Bij' de ° n lf C eking der maaS> gewoonlijk
der m a 11 door overmat)g °f fchadelijk voedfel veroorzaakt, en meest altijd doodglijk, heeft het nedervallen geen plaats, offchoon het paard zeer vaak den ftand op de voeten "verwisfelt; terwijl de teeke- nen van pijn, bij het genot van frrijs of drank fteeds vermeerderen. 806.Welke die Die der nieren en blaas wordt aangeweze»,
P 4 wan-
|
|||||
)-.
|
|||||
V
|
|||||
228 Z I £ K T E & D E R
der piswerk-wanneer bij de overige teekenen van' buikwee,
tuigen? het paard herhaalde vruchtelooze pogingen tot waterloozing aanwendt. 807. Welke ., Vaak zijn de oorzaken van het door de ont- , ^
hulpmidde-fteking of anderzius veroorzaakte buikwee be- ien kan meukend, of ten minste gemakkelijk na te fporeri} aanwenden? dit en deszelfs trap wijst alsdan de inrigting der geneeswijze aan, welke voornamelijk b'eftaat, iri het zetten van verzachtende lavementen, van den». 39, minst prikkelende beginnende, bij welke men krampftillende middelen, en vooral de duivelsdrèk voegt, indien het buikwee van eenen krampach- n°. 37.39.a.d. tige aard is, en met welke men zoolang voort- vaart tot de toevallen wijken,- voorts zijn in alle „ gevallen' het beftendig fterk wrijven met ftroo, en een goed legftroo allerheilzaamst, en eene matige beweging door rondleiden, dan vooral ge- past, wanneer verkoüding de oorzaak ople- n°. 38, vert; iri welk geval men de uitwafeming door J-~ warm dekken, en het ingeven van een zacht . zweetdrijvend middel moet pogen te herftellen:
J r ■ ? n°. 33.
Jn het kolijk uit winden, is behalven de daar-n 's
toe gepaste middelen, het begieten met koud wa- ter vaak van heilzame gevolgen; terwijl indien het uit wormen ontfpruit, die middelen bijge- n». 35. b,c. voegd moeten worden welke deze tegenwerken; Geeft verftopping van harden mist, oorzaak tot vermeerdering der toevallen, zoo moet dezelve . \ ) - bevorens afgehaald worden; openbaren zich de- zelve met zoo veel hevigheid, dat men eene ont. freking veronderftellen of vrezen moet, zoo is tiet raadzaam onverwijld eene aderlating te verrig- ten,
|
|||||
4
|
|||||
SPIJSVERTERINGSWERKTUIGEN/ IV. Afd. S%y
ten, welke echter bij buikweë uit overeeten v^er- ■ ■■ . :: .-,■•
mijd moet worden; terwijl men zich in alle ge* :,' u„h. ; "., vallen voor het gebruik van prikkelende middelen hebbe te wachten, welke de ontfteking zouden doen toenemen. 808.Welke be- Na het ophouden der toevallen van het buik- § 160.
handeling moet wee ? geve men een zacht buikopenend middel,
n a het ophou- en doe jg leefregel uit meeldranken en weinig
den der toe- n00; {,efl;aanj terwijl men het groene voeder ver-
volgen ? mijdende, trapswijze het paard tot het vorige
gewone voeder terug brengt, en de genezing
met het toedienen van zoodanige middelen befluit,
welke tot verfterking d*er ingewanden bijdragen.
„ b) Be ontsteking der lever.
809.Wat ken- De leverontfteking, welke bij het paard
merkt de Ie- zeldzamer aüeen dan met de borstontfteking ge- verontfte- paard, plaats heeft, kenmerkt zich, behalven " ' ' ' * k'ng? door de algemeene kenteekenen van ontfteking, * door het uitten eener vaste plaatfelijke pijn, wan-
neer men met de vingers In de regterzijde, ach- ter de laatfte valfche ribben drukt. . 810.Wat isder- Verzwakking van de affcheidingswerktuigen der
zelver oor- gal, legt den grond tot deze ziekte, welke gé- Zaalt« woonlijk door èene heerfchende gefteldheid, fom- tijds door het genot van broeijend hooi veroor-
zaakt wordt. , ,"' . Sm .?
on.Weikezü'n Niet minder gevaarlijk dan de ontfteking van
g e v o 1-anciere levens werktuigen, Iaat zij vaak eene voor- durende gebrekkige (pijsvertering na, en ftrekt de gele zucht dikwerf ten grondflag. P 5 De
|
|||
ZIEKTEN DER
|
||||||||||||||||||||||
«30
|
||||||||||||||||||||||
8ia.Hoe moet De eenige bedoeling moet hare verdeeling zijn,
zij behandeld en daartoe behalve de algemeene behandeling te- worden ? gen de ontftekingen: uitwendig, dragten in de na- bijheid der lijdende plaats, het inwrijven van kwik- zalf in derzelver nabijheid, en het inwendig gebruik van zoete kwik gepaard worden, welke bepaaM op da lever werkt; terwyl het geven van bittere maagmiddeleu de geneeswijs befluiten moet. c) Do vergiftigingen.
|
||||||||||||||||||||||
813. Wat zijn
de gevolgen en de geneeswij- zen van ver- giftigingen? |
Onder de toevallen der ingewanden, welke vang 1^,
een ontftekingachtigen aard, zich als buikwee vertoonen, kunnen te regt de vergiftigingen |
|||||||||||||||||||||
gerangfchikt worden. Het beste hulpmiddel tegen
|
185.
|
|||||||||||||||||||||
de delfftoffelijke, is gelegen in het ingeven
van ruime hoeveelheden vette zelfftandigheden, zoo als olie, ongezoutene boter, enz., welke |
||||||||||||||||||||||
187
|
||||||||||||||||||||||
mede heilzaam zyn tegen groeiftoffelijke,'
die eene bijtende hoedanigheid bezitten; terwijl fegen diegene welke verdoovende werken, zoo als opium, fcheerling, bilfenkruid, enz. wijnazijn met vrucht gebruikt wordt. De verzwakte toeftand der fpijsvercerings-
.werktuigen, veelal het gevolg hunner voorafgaan- de ontfteking, legt den grond tot verfcheidene ongefteldheden, zoo als de wormen, loop, ver- ftoptheid, onverteerbaarheid, verlorene eetlust, vermagering, enz. d) De wormen.
|
||||||||||||||||||||||
814. Welke
ziekten veroor- zaakt de ver- zwakking der fpjjsverte- rinaswerktui- gen? |
||||||||||||||||||||||
815. Wat zijn De wormen, welke verfchillende in foort,
de ooizaken, onderfcheidene deelen des ligchaams, bijzonder" I79' de
|
||||||||||||||||||||||
SPIJSVERTERINGSWERKTUIGEN. ÏF. Afd. 231
kenteekenen en de maag en darmen, zeldzamer de lever, ten zit-
gevolgen van plaats hebben, en fteeds bij verzwakking der 'va* wormen? gewanden ontdaan, verdienen vooral dan opmer- king, wanneer zij in een ongeëvenredigd groot aantal aanwezig zijn, en tot meer of min beden- kelijke toevallen aanleiding geven; hunne gevol- gen zijn alsdan dikwerf buikwee, loop, walging, onverzadelijkheid en altijd vermagering; terwijl hun aanzijn door den afgang, vaak door het uit- . . ftrekken van den bovenlip aangekondigt wordt. 816". Waardoor Tot hunne wegneming, dient men hen door
worden zü ver-zoogenaamde wormmiddelen te dooden, waarvan dreven? fommige tegen bijzondere foorten derzelve werk- zaam zijn, waartoe het worm- en rijnvarenkruid
de tabak, enz., de brandige dierlijke olie, en n,> 35» c« het glimmende fchoorfteenroet, de mijnftoffeltjke bereidingen uit kwik, tin en ijzer behooren; ver- volgens hen door een buikzuiverend middel te n°. 28, e. ontlasten, terwijl eindelijk verfterkende middelen , en krachtig droog voeder, de ingewanden door verfterking, tegen de vernieuwing van hun aan-,"'-34» «• wezen moeten behoeden. e) De buikloop.
817.Wat is de De buikloop ontftaat, het zij uit eene te § I(j4 . ,fa
oorzaak en on- fterke prikkeling der ingewanden, welke hunne derfcheiding werkzaamheid vermeerdert, of uit derzelver ver- des buik- zwakkingen te veel afzondering van het darm- loops? flijm. 8z8.Welkezijn De eerste, ten minfte in den aanvang van
de meer ver- eenen ontftekingachtigen aard, ziet men vaak ont- wg'derde oor- ftaan ^00r $e verandering of prikkelende eigen- schap- |
||||
232 ."Kiekten der
zaken? fchappen van het voedfel, door verkouding, gè-
ftremde uitwafeming of wormen; die uit ver- zwakking, ontleent deszelfs oorfprong uit / ■ het genot van verflappend voeder, of volgt op de eerstgemelde, en ontfteking der ingewan- den, wanneer deze voorbij is; ook fomtijds komt de buikloop als toeval voor, in ziekten van ver- minderde levenswerkzaamheid, en levert alsdan een gevaarlijk verfchijnfel op, dat vaak den dood voorfpelt; voorts vertoont dezelve zich fomtijds heerfchende met een befmettend karakter, bijzon- der onder de paarden der ruiterij, gedurende den veldtogt, in de herfst, als bloed loop, met de kenmerken van rot- en zenuwkoortfen. SioHoe behan- Is dezelve van geene ontrustende teekenen ver-
deld men eenen zeld en kortftondig, zoo befchouwe men zulks
ligten trap? »• als eene heilzame werking der natuur, voor wier
ftoring men zich moet wachten, en indien de
aard des voeders er aanleiding toe geeft, zich te
vrede houden dit te veranderen.
820.Wat regels Edoch indien deszelfs langdurigheid enfterkte,. 1?6
moeten ge- ter wegneming geneeskundige hulp.fclüjnt te vot'~
voijd worden deren, zoo neme men daarbij ten hoofdregel: de
bij den hoogden prikkelende middelen, vooral zouten, bijzonder
trap der ziekte? in het eerfte geval, en zoo lang te vermijden, n°' 4°'
als den ontftekingachtigen teeftand duurt, en indien
m zij in denzelven al gegeven moeten worden, zoo
gefchiede dit even als alle andere geneesmiddelen,
vaak, doch in kleine hoeveelheden, en met flij-
merige zelfftandigheden omzwachteld, zoo als lijn-
zaadnieel, enz., en make vooral van lavementen
gebruik, die bijzonder heilzaam zijn; terwijl men
f , voor-
|
||||
SPIJSVERTEPINGSWERKTUIGEN. IV. Afd. 233
vooral de pl?atfelijke aandoening der ingewanden,
in het oog moet houden, en daarna de geneeswij- ze te wijzigen. SaiWelkewii- Ontftaat de buikloop uit geftremde uitwafeming, n°. 4.
zigingen, zoo ptfgg men <jeze te herftellen, hetwelke in ieder n°. 41.
moet in de ge- buikloop bovenal vereischt wordt; en door zuren
neeswnzeplaatsvoortgebragt, deze onfchadelijk te maken;'bij
langdurigen loop is het zetten Van eenen dragt voor de borst, en zoo bij dezen, als in dien uit verzwakking raadzaam, het aanwenden van bittere verfterkende middelen, zoo als de kina n° 33- *• en rabarber, roode wijn, alfem, gentiaan erf ftaal- vijlfel; of zelfs zamentrekkende „gelijk tormentil- wortel, aluin, enz. in langdurigen; terwijl in den hoogen trap dezer ziekte, de persloop, waarin zich krampachtige toevallen vertoonen, de deze ftillende middelen, zoo als de duivelsdrek i»-44> «• en opium, veel hulp beloven; eindelijk, indien ' zich in dezelve eene neiging tot ontbinding der vochten, of het dalen der levenswerkzaamheid no# ., aankondigt, moet men de behandeling overeen- komftig met die inrigten, welke tegen rot- en zenuwkoortfen voorgefchreven is; en is de loop door deze middelen opgehouden, zoo verzuime men echter niet de verfterkende behandeling nog zoo lang voort te zetten, zoo door de verfterkende voedfel- als geneesmiddelen, dat men geene terug- kering derzelve heeft te duchten; waarbij men waarneemt, het paard vooral voor onverteerbaar voedfel, natte, koude, verhitting en overfpanne beweging te hoeden. |
|||||||
f.) Ver-
|
|||||||
/
•.♦■
|
|||||||
» 834 ZIEKTEN DER.
f.) Verstopping.
822. Wat hulp De vaak op den buikloop volgende verftop-g l65t
vereischt de ping, wordt het beste weggenomen door het . I?7, verft op- gebruik van groen voeder, meel- en zemeldran- ping? ken5 flijmerige middelen en verzachtende lavemen- ten; edoch om deze in verftopping en andere toevallen, te kunnen aanwenden, wordt het fom- tijds noodig de endeldarm van de harde ftoffen te
ontlasten, welke in dezen aanwezig, de werking der lavementen verhinderen, en vaak tot eenen werktuigelijken prikkel verftrekken; hetzelve ge- fchiedt door h'et inbrengen der met olie hefmeerde hand, met welke men ze afhaalt. g) Gebrekkige spijsvertering.
823. Wat hulp j)e onverteerbaarheid of gebrekkige fpijs- § j.g,
vereischt de vertering kome men te gemoet door de keuze onver te ei- yan j,eter en ontlastend voeder; men vermijde echter het gebruik van buikopenende middelen,
boven welke men de voorkeur aan lavementen geeft, en voorts die middelen aanwendt welke de ingewanden verfterben kunnen. |
|||||||||||
824. Hoe her- De verlorene eetlust wordt het best her-
ftelt men de field door onthouding, vermindering en verdee- verlorene ijng der hoeveelheid des voeders en vermeerderde eetlust? beweging,indien al de oorzaak niet is toe te fchrij- ven aan ongemakken in den mond of onzindelijk- heid der kribben, welk beide men alsdan moet tegengaan; terwijl men bij voor het overige fchijn- c bare gezondheid, zich alleen te vrede moet hou- |
|||||||||||
178.
|
|||||||||||
den, met des noods tweemaal daags, een lepel-
,." vol |
|||||||||||
t
|
|||||||||||
STIJSVEfliTERINGEWERKTÜIGEN. IK Afd. 235
vol mosterdzaad, gentiaan en zout, over het
voeder te geven. ;■■; ■ v
h.) V • r ra a g e r 1' n g.
825.Wat is de De vermagering vaak in uittering eindigen-
oorzaak en ge- de, en meestal het gevolg eener gebrekkige neeswijze der fpijsvertering, van wormen, of eener inwendige vermage- ziekte, kenmerkt zich door eenen opgefchorten rin8? buik, ingevallene zijden, vastliggende huid, over- einde ftaand haar, en algemeene magerheid, die
dikwerf met de grootfte onverzadelijkheid gepaard gaat, waarbij zeer vaak fluipkoortfen komen. Zoo veel mogelijk poge men de oorzaken te
db ontwaren en te verwijderen; geve goed, voed- zaam, ligt verteerbaar voedfel, waaronder het
garstenmeel en goede weiden de eerfte plaats be- kleeden; plaatfe het dier in eene zuivere lucht, en geve het vaste bittere prikkelmiddelen, gepaard met die welke op de watervaten werken en ver- fterken, zoo als de fpiesgians en bet ijzervijl- fel. III. Ziekten derpiswerktuigen.
|
||||||
Opstopping va» water.
I 826.Watisde De opstopping van water, aan verfchil-§ j80.
opitopping lende oorzaken toe te fchrijv^n: als aan koude, na- va n water? deelig voedfel, blaasfteenen, gebreken der pis- werktuigen, te lang uitftellen van waterloozen, enz. endoor ontfteking, of krampachtige toevallen veroorzaakt en aangekondigt, is een toeval waar- aan |
||||||
Oj6 ZIEKTEN DER PISWERKTUIGEN.
|
|||||||
aan het paard bijzonder onderhevig en kenbaar is aan § j8t.
» ' deherhaalde vruchtelooze pogingen om het water, te ontlasten , aan onrust, in hoogen trap verzeld van de kenteekenen van buikw.ee en plaatfelijke pijn in de lendenen, wanneer men deze drukt; en vereischt zoo' wel eene naar de oorzaak ge- wijzigde als onverwijlde hulp. 827.Hoebelian- Btj «eenen geringen trap zijn warme omflageti
dekmendezel-op de lendenen, ftroowrijven, eene zachte bewe- vein eenen lig- ging,het inbrengen van zeep of tabak in defcheede tel-trap? of een pisfebed inden koker, ofwel eene zachte drukking der blaas, met de in den endeldarm ingebrag-
te vlakke hand, vaak tot hare wegneming voldoende. 828.Hoeinee- *n eenen hoogeren trap worden krampftilleude § 183.
nen hoogeren? en verkoelende lavementen en flijmerige middelen
vereischt, bij welke men in ontfteking eene aderla- ting voegen kan. / Moeijelijker hulp is dan toe te brengen, wan. no, gj^Ki»,«,k
neer dezelve uit blaasfteenen of verzwakking der piswerktuigen ontftaat, in het eerfte geval zijn dezelve van weinig uitwerking, in het laatfte moe- ten zij uit verfterkende en zacht prikkelende mid delen enz. beftaan. 82o.Watzünde Het tegenover geftelde hiervan is de droppel g l8
oorzaken van pis of zoogenaamde louterftal, waarbij de pis de d r o p p e 1-meenigvuldiger, in grootere hoeveelheid en tegenna- pis? tnurlijken toeftand, vaak onwillekeurig ontlast Wordt. Dezelve wordt voortgebragt door- verzwakking
der piswerktuigen, vooral der blaas, fomtijds door eenen tegennatuuflijken prikkel in dezelve; in het eerfte geval dienen prikkelend verfterkende midde- len, in het laatfte, flijmerige aangewend te worden. DER.-
|
|||||||
DE KOORTSEN. W. Afd. 237
DERDE HOOFDSTUK.
0 E KOORTSEN. I, De koortfen in het algemeen.
|
||||||
830. Wat ver- Door koortfen verftaat men die algemeene
ftaat men door wanorde in de levenswerkzaamheid, voortgebragc koortfen? door de werking der levenskracht tegens eenen ziekten-prikkel, Waarbij de prikkelbaarheid vermeer- dert, de levenskracht het zij ongeftoord of wel ver- meerdert of Vermindert is, en de levensverrigtin- gen der ademhaling en van den omloop des bloeds befpoedigd worden; terwijl de fterkte en zwakte waarmede deze gefchiedt, de hitte en koude der bekleedfelen, zoo als ook de tijden van toene- ming en vermindering der toevallen, beurtelings en vaak volgens zekere geregelde volgorde afwis- felen. (31» Wanneer Van alle toevallen welke de gezondheid ftooreri»
lebben dezelve zijn er geene talrijker dan de koortfen, het zij 'laats? dezelve eene eigentlijke ziekte vormen, het zij als toeval zich bij eëne andere voegen, of uit
haar ontfpruiten; dus worden bijna alle ont- ftekingen en wonden door koortfen verzeld , welke alsdan toevallig befchouwd moeten worden; ter- wijl Voorts zeldzaam koortfen als oorfproHkelijke ziekten zich openbaren, welke niet eenig ftelfd • of ligchaamsdeel bijzonder aandoen, offchoon ech- ter de' hevigheid der plaatfelijke aandoening, vaak de geheele bewerktuiging in de ongefteldhefd Q doet |
||||||
238 D E K O O R,T S E N.
doet deelen; Naar mate dus dezelve bijzonder het
bloedadèrlijk- of zenuwgeftel, de bekleedfelen of ingewanden aandoen, verftrekken zij de ontftekings- zenuw- flijm- zinking- en galkoortfen ten oor- fprong. 832. Hoe woc- In het algemeen kimnan de koortfen tot twee § 206.
, den zij onder- hoofdfoorten gebragt Worden, namelijk: tot die fcheiden? waarin eene verhoogde levenswerkzaamheid
plaats heeft, en die waarbij men eene vermin- derde befpeivrt. ■.'t ~ --— r
Het is tot de eerde dat de ontftekingskoortfen - 207.
behooren, het zij deze toevallig of als eigentlijke ziekte zich vertoonen; terwijl onder die met eene verzwakte levenswerkzaamheid, vooral de rot- en zenuwkoortfen gerangfchikt worden; welke een ' ( en ander echter door talrijke zamenvóegingen, eene groote verscheidenheid en wijziging in hunne behandeling te wege brengen: daar zeldzaam de koortfen van ontfteking of verzwakking zuiver en onvermengd voorkomen; terwijl eindelijk ook tot deze die koortfen behooren, welke de flepende en uitterende ziekten verzeilen. II. De koortfen met verhoogde levenskracht
of ontftekingskoortfen. |
||||||
,,. . .. De ontftekingskoortfen zijn die, waarin"*06*
833. Wat zijn ö ■?■_;■- 'ontftekinas-eene ve™eerderde levenswerkzaamheid, vooral
koortfen? ^es bloedaderlijken- en zenuwgeftels, befpeurd wordt, gepaard met eene vermeerderde prikkel- baarheid en weinig geftoorde aandoenelijkheid. Zij
|
||||||
DE ONTSTEKINGSKOORTS EN. W. Afd. 239
834. Welke 2ij verzeilen alle ontftekingsziekten, befchadi-
ziekten verzel- gingen en wonden van gevoelige deelen, vooral len zü toe-de ontftekingen der levenswerktuigen, zoo als val lig? der hèrfenen, der long- en ingewanden, de zin- kingstoevallen, b. v. de droes, vervangenheid, enz.; en alsdan kan men ze als toevallig befchou- wen, daar zij ophouden, wanneer de toevallen weggenomen zijn, welke haar hebben doen onc- ftaan. 835. Wanneer Vertoont de ontftekingskoorts zich als § 211.
komen zij als eene eigene ziekte, hetwelke voornamelijk plaats eene eigene heeft bij welgevoedde, prikkelbare, jeugdige dieren, ziekte voor? onder zoodanige voorwaarden en door foortgelijke oorzaken, welke hiervoor tot het daarftellen van eenen ontftekingachtigen aanleg als vereischten,zijn opgegeven: zoo neemt dezelve bij eenen niet te hoogen trap en eene doelmatige behandeling vaak alleen daardoor een gunftig einde, dat eenen gepasten leefregel en gezondheidskundige be- handeling de natuur te hulp kome; edoch indien zij te hevig is, ondoelmatig behandeld wordt, en de natuur geene heilzame beflisfing maakt, zoo gaat zij vaak in verfïerf der levenswerktui- , gen, of doodelijken buikloop over. 836. wik ^are kenmerken zijn die der ontfteking ei-. 2I0>
im hunne ^en' als een narde,-volle, fnelle, gelijkvormi- enmerken9 ge pols, verfnelde heete ademhaling; afwisfelen-
de tempering des ligchaams, met kortftondige plotfelinge koude der ooren en uiteinden aanvan- gende, en door eene geëvenredigde hitte gevolgd; roode kleur der bekleedfelen en geftoorde levens- verrigtingen van voeding, afzondering en ontlas- ting. Q a Tot |
||||
240 DE KOORTSEN.
|
|||||||||||||
Tot hare genezing wordt eene foortgelijke be- § 2ia.
handeling vereischt, als tot die van andere ontfte- kingen; dus een fchrale leefregel van meeldranken, een weinig ftroo of gras, verkoelende dranken, falpeter, en azijn met honig, en foortgelijke la- no. 7)5,. vementën. Vochtige warme dampen, een koele ftal, en wrijven met ftroo, zijn dikwerf voldoende om eenen ligten trap dezer ziekte weg te nemen;, in eenen hoogeren, worden ruime giften van fal- peter, aderlatingen, vervolgens het zetten van dragten en het ingeven van uitwafeming bevorde- rende middelen, zoo als de geest van minderer enz. vereischt. Na het ophouden der ontfteking, geve men te- „,,3, «,o.
gen de overblijvende zwakte, verflerkende bittere middelen, welke echter even als alle prikkelende, in den aanvang zorgvuldig vermijd moeten worden. |
|||||||||||||
837. Welke be-
handeling wordt ter ge- nezing ver- eischt ? |
|||||||||||||
838. Wat is op
liet einde der ziekte waar te nemen ? |
|||||||||||||
II. De koor t f en met verminderde levens
kracht. |
|||||||||||||
w ,. Het tegenover gefielde der ontftekingskoort- § 213.
koonfen zijn *"en» zlJn °"e waar'n eene verzwakte levenskracht die met ver- °f verminderde levenswerkzaamheid plaats heeft, minderde waaronder de rot- en zenuwkoortfen de eerfle levens- plaats bekleeden, en tot welke ook fomtijds die kracht* uit verkeerde affcheiding der ingewanden, of uit zinkingen ontftaan, en de uitterende koortfen gebragt kunnen worden. |
|||||||||||||
1. De
|
|||||||||||||
DE R O T K O O R T S E N. IV. Afd. 24I
1. De'ro tkoortsen. 840. Wat ver- Die koortfen waarin zich bij eene hevige wer- „
(laat men door jjing Van het bloedaderlijke geftel^eene overhel- rotkoort- jing tot ontbinding der vochten vertoont, wor- fcn^- den door de benaming van rotkoortfen on- derfcheiden, welke in trappen, kenmerken en za-
menvoegingen, vaak aanmerkelijk verfchillen. 841. Welke Hunne oorzaken zijn al diegene welke eene * 215.
oorzaken middelijke of onmiddelijke verzwakking in de dier- brengen haar lijke bewerktuiging te wege brengen: zoo als on- voon ? zuivere lucht, vooral na overftromingen in hitte; befmetting, ongezond voedfel, ongemakken, ge-
ftremde uitwafeming en ontlasting. Zeldzamer ziet men haar in den winter en het voorjaar dan des zomers en in den herfst plaats grijpen, en ter- wijl zwakke gefteldheden er de meeste vatbaar- heid toe bezitten, kunnen fterkere ten gevolge van ontftekingen, door mededeeling of eene heer- fchende gefteldheid der lucht er door aangetast worden. . 842. Welke Hare kenmerken en toevallen zijn in het - 216.
zijn hare ken-algemeen fterke hartkloppingen met eenen kleinen ■neiken? radden, ongelijken, ingetrokkenen pols; verfnelde ademhaling en fterke beweging der zijden; koude, afwisfelende met prikkelende hitte: aan deze on- geëvenredigde dorst, terwijl de ftand en gang wankelende, en het hoofd hangende is. De oogleden zijn inwendig blaauwachtig en bloe-
dig, de oogen dof; het bindvlies is geelachtig, de tong beflagen, fmerig en geel, de bekleedfe- len des monds en der neus zijn bleek; de adem is fankende, de huid vastliggende. Q 3 Al
|
||||
342 DE KOORTSEN.
843. Welke Algemeen zijn de ontlastingen wankleurig en
andere en g e- ftinkende, welke vaak in buikloop of verftopping vaarlijk ere overgaande, tot een ongunftig voorteeken ver- toevallen ftrekken, zoo'als ook de klierzwellingen en zwee- vertoonen zich ren 0p de flijmvliezen; terwijl in hoogeren trap, in derzelver pestbuilen, verfterf en windzucht, de gewone l00P- voorboden des doods zijn: gelijk mede, wanneer eene fchielijke vermindering van krachten, eene
aangetaste levenswerkzaamheid aankondigt.
844. Waardoor Daar deze koortfen ligter voor te komen dan § 219.
kan men hen te genezen zijn, wanneer zij eene zekere hoogte v oor.ko- bereikt hebben, vermijde men alles wat aanlei-
men? ding tot hun kan geven: zoo door ontftekings- koortfen doelmatig te behandelen, als die gezond-
heids- en voorzorgregels te volgen, welke haar kunnen tegengaan, en den ftaat van verzwakking verminderen. 845. Hoe is de In eenen geringen trap dezer ziekte is ter § 222,
geneeswü- genezing, eene gezondheidskundige behande- n<>. 5t , j. z e in eenen i;ng en goeden leefregel, gepaard met fpijs- lig ten trap? vertering bevorderende, verfterkende middelen,
vaak voldoende ; waarbij men in den aanvang ver- koelende en zure dranken voegen kan. 846Hoebehan- BiJ hoogeren trap, voege men bij deze § 22<j.
dele men de het gebru'k van bittere en zoogenaamde koorts- meer gewig- middelen: als wilgenbast, enz-, terwijl men de n°* 5»» <*• *• t i g e ï ontlasting door lavementen bevordert, en bij aldien in de ziekte het kenmerk van neiging tot ontbin-
ding der vochten zich meer ontwikkeld, tot het gebruik van vlugge en geestrijke prikkelmiddelen, n°- 53» *»'' gepaard met verdunde zuren of rabelswater, over- * gaat; waarbij men in groot verval van levenskracht, de
|
||||
DE ROTKOORTSEN. IV. Afd. 243
de behandeling voegt wegens de zenuwkoortfen
voorgefchreven. 847. Wat zijn Bedenkelijker dan de goedaardige, zijn de § 227#
kwaadaar- kwaadaardige rotkoortfen, welke het zij digerotkoort-ajs ZOodanig, of als longenvuur of pest- fen? koortfen heerfchende, vaak de grootfte ver- woestingen aanrigten.
848.Wat is het Men geeft den naam van longenvuur aan
longenvuur? die boosaardige rotkoortfen, waarin zich na den
dood blijken van bijzondere aandoening van die
ademhalingswerktuig, door deszelfs verfterf aan den
dag legt.
849. Wat ken- Men merkt als bijzondere kenmerk e n in deze
merkt dezelve op, de bijkomende hoest en benaauwde adem- in het bijzonder haling, het opzwellen der • keelklieren, de vuile neusontlasting, eene toenemende prikkerende hitte, een ongelijke harde pols, die echter weldra klein en rad wordt, en in den ftaat van verzwakking overgaat, met het verdwijnen der ontftekings- teekenen, die zich in den aanvang fchenen te ver- toonen; terwijl voorts, bij eenen ongunstigen loop, met meer andere doodelijke teeltenen, buikloop en vlakke windgezwellen onder den buik verfchijne.n. 85oWelke mid- In deze ziekte geve men gedurende de nalaten- § 229.
delen vereischt de tusfchenpoozen der koorts, de koortsmiddelen n°- 53, «,*• 2Ü ter gene hierboven vermeld; bij groote hitte, verdund ZinS? rabelswater met honig, en wanneer de levenskracht no_ «, zeer gedaald, de tong en huid droog, de pols no, 5gt a g0,
klein is, de vlugge prikkelmiddelen; terwijl men tevens de zinkingachtige zamenvoeging en de bij- zondere aandoening der long in aanmerking neemt Q 4 es |
||||
!
|
||||||
244 DE KOORTSEN.
|
||||||
en die middelen bezigt, welke in de Iongontde-
,> t king met verzwakking voorgefchreven zijn. 85i.Welkeop- De'toevallen die zich in den loop dezer ziekte § 230*'
Jetrendheid vertoonen, moeten bij derzelver genezing niet vorderen de by--voorbij gezien worden; de b oos aardige n°- 57* komende toe-z w er e n onder den tong, bevochtige mert met vallen der rot-zout_ en azijnzuur; de vlakke windgezwel- koortfen? ien p0ge men ^oor dragten van inflaan te weer- houden; terwijl men de verzwakte daat der fpijs- verteringswerktuigen, bij beterfchap door bittere n° 5*> *»*♦ prikkelmiddelen, als kalmus, gentiaan, enz. te hulp komt,'en derzelver gebruik na de genezing zoo lang noodig is, voortzet. Men vermijde in deze ziekten het gebruik § 21,
van groen voeder, en niet alleen buikzuive- rende middelen en aderlatingen, maar zelfs het zetten van dragten, uitgezonderd bij windgezwel- len, daar dezelve vaak in verderf overgaan. 852 .Wat zjjn De hoogde trap dezer ziekte is de zoogenaam-
de gevaarlijk- de pestkoorts, gekenmerkt door de pestbui- fte dezer koort- len welke zich aan fommige ligchaamsdeelen ver* fcn ? r toonen, en in verderf overgaan, terwijl eene volflagene overhelling tot ontbinding der vochten met eene diepgezonkene levenskracht gepaard, deze ten hoogde befmettelijke ziekte zoodanigen fnellen loop doet gaan, dat de geneeskundige hulp bijna altijd te fpade komt: weshalve de beste» .„ raadgeving tegen dezelve is, de naaste oorzaken zoo veel mogelijk te vermijden, welke in bedor- ven voeder, geledene ongemakken en befmetting bedaan: terwijl de voegzaamde behandeling die is, welke bij de geneeswijze der rot- en zenuw- koort-
|
||||||
DE ZENUWKOORTSEN. IV, Afd. 245
koortfen, het uitroeijen en Hiitbranden 4er pest-
builen voegt. 3. V e zenuwkoortsen.
853 Wat noemt Worden de koortfen meer door eene ongeregel- § 23*.
men zenuw, de werking van het zenuwgeftel dan van het bloed- koortfen? aderlijke voortgebragt, en gaan zij met eene oog-, fchijnlijke verzwakking aller verrigtingen, ver- minderde levenswerkzaamheid en prikkelbaarheid gepaard, zoo dragen zij het kenmerk van zenuw- koortfen, wier trappen en zamenvoegingen echter zeer verfchillen. 8ö4.Wat oor- Tot hun grondflag verftrekt den verzwakten • 233.
zaken bren- toeftand des ligchaams, terwijl de naaste oorza-.
gen deze voort? ken foortgelijke zijn, als die de rotkoortfen voort-
brengen , vooral overprikkeling door hitte, arbeid ^ en hevige prikkelmiddelen, voorts verzwakking door ongemakken, gebrek, natte, koude en hitte, als mede befmetting. Zij onderfcheiden zich van,. 234. voormelde koortfen door eene meerdere flapheid der fpieren, matter blik, minder hitte en fpoe- digere verzwakking, 855.Welkezün Hare v o orb oden zijn matheid en verlorene - 235.
deizeiverken-eetlust; de kenmerken, ongeregelde koortfige - 236.
te e ken en bewegingen; een ongelijke, kleine, radde pols;
en toeval- verfnelde ongelijke ademhaling, zonder heete uita-
len? deming; de uiteinden zijn koud, de ooren met _
klam zweet bedekt, de hitte is niet bovenmatig
maar onaangenaam prikkelende; de tong is vuil, bevende en ingetrokken; verftopping-wordt door onregelmatige ontlasting gevolgd; de fpieren tril- Q S ■ len; |
||||
\
|
||||||
C46 D '■'•* KOORTSEN.
len; eëne algemeene onaandoenelijkheid voor in-
drukken en bewustloosheid heeft plaats; het paard § 238. leunt met het hoofd op de kribbe, wankelt, trekt de rug in op de aanraking, kwispelftaart, en geeft alle teekenen van ijlhoofdigheid; vaak paren zich met deze als kwade teekehèn, fpiertrekkin- gen, buikloop, en vlakke windgezwellen, ter- wijl de vorige en andere toevallen, met de zwakte, / tot eenen trap ftijgen, 'waaronder veelal het dier bezwijkt. 856.Welke ge- Tot genezing, dezer ziekte, welke zelfs bij 239.
neeskundi- eenen gunftigen uitflag zelden eene merkbare be-
ge behande- flisfing maakt, wordt gevordert: de levenskracht
ling wordt 0p te wekken5 ^e werkzaamheden van het zenuw-
hierby gevor- geflel te herftellen , de vochten naar de huid te
bepalen, de uitwafeming te bevorderen, en de
neiging tot ontbinding der vochten tegen te gaan,
indien zich deze tevens in dezelve vertoont.
Tot het opwekken der levenskracht moeten de
vlugge prikkelmiddelen aangewendt worden, zoo als baldriaan- kalmus- en angelikawortel, kam-n°* 59>60,61. fer, zwavel - «ther en wijn, met koortsweren- n°- ^3»64. de middelen in het vervolg verëenigd; tot aanprik- keling der huid dienen: behalve het wasfchen met zeep en brandewijn, bijzonder het begieten met • koud water en het kortftondige behangen met natte dekens, door fterk en herhaald wrijven met ftroo .gevolgd; het zetten van dragten en het aanwen- den van lavementen tot ontlasting. n°. 39, g. 857. Wat is de Het herftel der krachten na het afloopen der § 240>
behandeling na ziekte, verefseht aanhoudende prikkelmiddelen die n°. 62. het einde de fpjjsvertering bevorderen, krachtig voedfel, ,, « be»
|
||||||
/.
|
||||||
DE ZENUWKOORTSEN, 'if*. Afd. 2tf
der ziekte? beftaande uit goede meeidranken, gekookte haver
met bier, enz. het genot eener zuivere lucht eri eene gepaste beweging.
858. Welke Somtijds vertoont zich de zenuwkoorts heer- § 241.
hoogere trap fchende, met het kenmerk van de zwelling der dezer zielue bekleedfelen des hoofds; bij welke eene valfche heeft als ontfteking zich met den hoogften trap van zenuw- hoof dz wel-koorts fchijnt te verëenigen, en even als de pest-
ling plaats? koorts weinig tijd tot geneeskundige hulp over- laat. Zwelling des hoofds, gepaard met de toevallen • 24* > 243»
van ontfteking der herfenen, etterige ontlasting uit de neusgaten en zwelling der beide kaakklieren, zijn de onderfcheidingskenmerken dezer ziekte, welke foortgelijke geneeswijze als den hoogften n°« °"3j 64. trap van zenuwkoortfen vordert, gepaard met plaatfelijke verfterkende en oplosfende wasfchingen van eikenbast, aluin, kamfer; weekmakende pap- n • *%>» ™» pen aan den hals, en dragten. IJl. De koo-rtfen uit verkeerde affcheidin-
gen der ingewanden. |
|||||||
859. Welke De koortfen welke zich door ziekte - toevallen
koonfen ont- in de eerfte wegen en ongeregelde affcheidingen ftaan uit de kenmerken, zijn voornamelijk diegene welke on- gebrekkige der den naam van gal- en flij mkoortfen be- werking kend Zijn. terwijl tot deze ook nog den buik- er Jnge- i00p gebragt kan worden. Hoe zeer in den aan- en. vang zjch fomtijds eenen ontftekingaehtigen toeftand openbaart, is of wordt echter door- gaans |
|||||||
*
|
|||||||
248 BE KOORTSEN.
|
|||||
gaans de ftaat van verzwakte levenskracht weldra
de algemeen heerfchende. 1. De galkoortsen.
86oWatnoemt De galkoortfen welke gewoonlijkst des zo-§ 249.
men gal- mers'en in het najaar bij groote hitte, en door koortfen, oorzaken ontftaan, welke eenen fchadelijken in- en welke zijn vloed op de fpijsvertering uitten, kenmerken zich derzelverken- door ongeregelde werking in de werktuigen der merken en galaffchejding, gepaard met vermeerderde werk- oorzaken? zaamheid van het bloedaderlijk ftelfel-, voorts door de gele kleur der oogen en huid, eene be- flagene gele tong, ftinkenden adem, geelbruin neusflijm en fpeekfel, opgezetten buik, wankleu- rige ontlastingen, dikke bruine pis, enz., terw/jl zich vaak met dezelve de kenteekenen der gele zucht, in eene algemeene gele kleur der zigtba- 1 re bekleedfels en witten afgang, paren. 861. Hoedanig In eenen gerinSen traP verdwijnt zij bij goede
moet men ter behandeling, of gaat van het ontftekend karakter hunner gene- tot eene verzwakkende rot- of zenuwkoorts over. zing hande- Men vermijde verzwakkende middelen, uitgeno- ien? men in den aanvang, wanneer zij eenen ontftekingach- tigen toeftand aankondigt; wanneer oplosfende zachte n ' *'
buikopenende en verkoelende middelen, in kleine giften met pruimafkookfel en weekmakende lave- menten , tot matiging der koortfige bewegingen ge- past zijn. Dezelve moeten echter zoodra dezen toeftand
ophoudt, door bittere middelen vervangen wor- den welke de fpijsvertering verfterken, zoo als * > ra- |
|||||
DE GAL- EN SLIJMKOORTSEN. IF. Afd. 249
rabarber en koortsbast, fpeceryachtige middelen, „o. gg,
voorts kalmus, baldriaan enz., terwijl indien zich — 43,52,b,t eene neiging tot ontbinding vertoont, de behan- deling overeenftemmende moet zijn met die in rotkoortfen voorgefchreven is, en men bij de vo- rige zure middelen voegen. 2. De slij mkoortssn.
8ó"2.Wat is het Wanneer koortfige bewegingen met te fterke § 2S,.
ondertchei- werkzaamheid en affcheiding der klieren en inwen- 'dingsteekender dige bekleedfelen gepaard gaan, brengen zij de, flrjmkoort-flijmkoorts voort, welke, offchöon alsdan f en? meer van eenen ontftekingachtigen aard, zich ook iri ;. den droes, verkoudheid enz. vertoont, doch in
de atidere gevallen algemeen met het kenmerk van verzwakte levenswerkzaamheid-beftempeld is, en het is in deze betrekking dat dezelve alhier in aanmerking komt. SfivWelke ei- Wanneer dezelve enkel voorkomt, is zij in het § 250.
genfchappenen algemeen onbefmettende, doch ook vertoont zij zich
oorzaken vaak heerfchende en befmettelijk, met een rot-of
worden aan de-zenuwkoortfig karakter. De luchtsgefteldheid,
ze koorts toe-vooral in het voorjaar, na vochtige winters; de
gefclueven ? gnurheid des weders, flechte dompige verblijfplaat-
fen en ongezond voedfel, ver-ftrekken tot grond-
flag dezer ziekte, welke nimmer zonder gevaar,
nog bedenkelijker wordt, wanneer zich bij haar
karakter eene zamenvoeging van rot- of zenuw-
koortfen voegt: terwijl zij vaak de voorbode eener
longontfteking is, en in den droes, keelziekte,
enz. als toevtllig verfclüjnfel voorkomt-
|
|||
I
|
|||||||||||||
DE KOORTSEN.
|
|||||||||||||
25?
|
|||||||||||||
.. 864. Welke Zij kenmerkt zich door ongewone loomheid,
ken teek e- trage levensverrigtingen , vuile bekleedfelen, en nen biedt de-bijzonder door eene buitengewone afzondering van zelve aan? flijm, welke zich uit mond, neus en oogen ont- last, èn in de verdere ontlastingen merkbaar is.; 865. Hoedanig De geneeswijs moet bijzonder ten doel hebben § 253.
is hare ge- je tegennatuurlijke of te groote afzondering van neeskundi- (jyra tegen te gaan, en de fpijsvertering te her- ge behan- fte]ierj, welke eerfte door oplosfende, zachte ont- deling? jastende middelen, als ammoniakzout, wijnfteen- n°. 28, b, c. room, ]alappen, rabarber enz., het laatfte door bittere verfterkende gefchieden moet. Vertoont § 252. zich eene neiging tot ontbinding der vochten j zoo geve men daarbij de middeten in rotkoortfen dien- ftig, zoo als< de fpiesglans, het verdunde zwavel- zuur, enz. en voege de zwavelgeest bij het gebruik » der bittere middelen; terwijl men in de heerfchen- . de - boosaardige zenuwachtige flijmkoor t- - 244 - 247. f e n , behalve de omtrent de zenuwkoortfen voor- n°, 67, a, h gefchreven middelen, nog die voegt, welke de verzwakkende neusontlasting kunnen tegengaan. |
|||||||||||||
3. De uitterende koortsen.
%66. Wat ver- Een bijzonder foort van koorts met vermeer-
ftaat men door derde levenswerkzaamheid zonder geê'venredigd uitterende herftel van het dierlijke ligchaam, en daardoor koortfen? veroorzaakte vermindering der levenskracht, is die gene welke onder den naam van uitterende of fluipkoorts, nimmer zelfftandig, doch al- leen toevallig voorkomt in die flepende ziekten, welke een of ander belangrijk levenswerktuig langzaam verwoesten, zoo als in dè longtering, kwa-
|
|||||||||||||
DE UITTERENDE KOORTSEN, IVAfd. 25I
kwaden droes, verzweringen der ingewanden enz.,
terwijl haar einde gewoonlijk doodelijk is. Zij onderfcheidt zich door langzamen gang,
eene bijzondere matheid, vliegende hitte en op- volgend toenemend zweet; terwijl de pols fteeds kleiner en radder wordt. Toenemende vermagering, verval der krachten, en geftoorde affcheidingen en ontlastingen, worden door zwellen der uitein- den, en eindelijk door eenen doodelijken buikloop gevolgd, terwijl deze ziekte,, dan alleen gene- zing belooft, wanneer men de oorzaak kan doen ophouden. |
||||
&$& ■ ZfÈKtÊN DËR WATÊft'V'ATEN.
VI E R D E HOOFDSTUK.
ZIEKTEN DER WATERVATEN. |
||||||
867 Welke zijn Onder de veelvuldige ziekten welke aan eenen
de voornaamfte ongeregelden toeftand en werking van het itelfel z i e k t e n der der watervaten zijn toe te fchrijven, "verdienen w«tterva- die welke onder de benaming van droes, kwa^ ten? den droes en worm bekend zijn, bijzonderen aandacht; daar zij onderling zoo na vermaagfchapt
zijn, zoo veelvuldig voorkomen, en zulke be- langrijke gevolgen hebben: terwijl ook onder de- zelve de waterzucht gerangfchlkt worden kan. ,• - . 1#) De droes*
^ ^ ",* 'i ' -....... - ' . '
868. Wat is de De d r o e s, eene ziekte waaraan de paarden § Ö3<
d r o e s en des- tot den ouderdom van zes jaren bijzonder onder- zelfs kentee- hevig zijn, en welke in deszelfs ligtften trap zeer ken? veel met de verkoudheid overeenftemt, daar in denzelven het flijmvlies zich ontdoken vertoont, en
meer vochten dan gewoonlijk afzondert, ken- merkt zich door derzelver ontlasting uit beide neusgaten, en bij hoogeren trap door het zwel- len der wederzij dfche ondérkaak- tong- en fomtijds der o orkli eren, welke eerfte vaak in ettering overgaan, wanneer hunne verdeeling mislukt.
' ■>
8<5oWelke oor- Deszelfs o o r z a k' e n zijn.' al diegene welke ver- _ -
zaken brengen koudheid kunnen voortbrengen, voorts flecht en dezelve voort? fchielijk veranderd voedfel, verblijf en behande- ling, terwijl ook mededeeling zulks bewerken kan. Heeft
|
||||||
DE D\R O E S. 1F. Afd 253
870. Hoe is de Heeft deze ziekte, welke men als van een zin- § 64, 65,
gewone loop Jkingachtig ontftekend karakter fchijnt «te kunnen en onder- aanmerken, eenen regehnatigen loop, zoo eindigt
fc bei ding zij tusfchen drie tot zes weken, zonder eenige dezer ziekte? nadeelige gevolgen na te laten ,■ edoch fomtijds geven bijkomende omftandigheden, zamenvoegin- gen of eene Verkeerde behandeling, haar een be-- denkelijker voorkomen, en doen haar in den ge- wonen of goedaardigen, boosaardigen, verdachten en omzwervenden of ver- • plaatften droes onderfcheiden, en haar door ~ . ontftekingen der levenswerktuigen, of overgang in kwaden droes, mok, ooggebreken enz eenen ongunitigen uitflag nemen, 871. Hoe moet Inden ligtiten trap of gewonen droes, plaat- § 74, 75,
den gewonen fe men het paard afzonderlijk en in een matig droes behan-warme ftal; houde het wei bedekt, wrijve het
deld worden ? meermalen daags met ftroo, geve het meeldranken en goed tarweftroo tot voedfel, en deszelfs drank nimmer koud maar laauwwarm; terwijl men da- gelijks de neusgaten zuivert. 87a.Waarin.be- Bovenal poge men de ontfteking te verminde- - 7$.
ilaat de verdere ren» de uicwafeming en de ontlasting door de bcfiandeling.en neusgaten te bevorderen,- en de klieren te ver- wat is daarbij deelen; hiertoe dienen het inademen van warme ivaar te nemen? dampen, Iaauwe havermeeldranken met zout, en
n°. 7.
het ingeven van falpeter en honigazijn; vervol- gens die middelen welke zoo wel de uitwafe- ming bevorderen, als op het ftelfel der waterva- ten werken, zonder dat zij te zeer prikkelen, n°' *» a* zoo als vlierbloemenafcrekfel, braakwijnfteen, goud- n°. 3. zwavel en andere fpiesglans-en zwavelbereidingen; R men |
||||
254 ZIEKTEN DER WATERVATEN.
|
||||
men trachte de ontlastingen te bevorderen door
vaak herhaalde, zachte lavementen, in plaats van door buikzuiverende middelen, wijl deze ten hoog- fte nadeelig kunnen zijn; even zoo vordert het aanwenden van aderlatingen de hoogde omzigtig- heid, welke Hechts in hevige bijkomende ontfte- king gepast kunnen worden geacht, daar anders de pogingen der natuur vaak door dezelve op eene noodlottige wijze worden tegengewerkt. Voorts bevordere men de verdeeling der klieren, door hen met een fchapenvel warm te houden, en inwrij- vingen te doen van verdeelende fmeerfels, van zeep- en. ammoniakgeest met kamfer en zelfs met » kwikzalf. Voorts zette men een dragt voor de borst, welke het zekerfte middel is om de ver- plaatfing van den droes voor te komen- 873. Hoe gaat Indien men echter na de eerfte dagen de ver- § «5,
men te werk deeling niet kan bewerken, ga men onverwijld indien de klie-0ver tot die middelen, welke de ettering kunnen ren niet ver- bevorderen, eu poge de kliergezwellen zoo fpoe- deeld worden? (jjg m0geiyk tot rijpheid te brengen, door pap- pen en befmeren met althéa- of bafilikumzalf, en opene ze vervolgens met de bistourie. 874. Welke is het tijdperk der ontfteking voorbij, en
middelen moe- het zy ' de neusontlasting genoegzaam fterk of ten naliet op-^g ctI:erjng aangevangen, zoo kome men de n '2U'-22>*>' houdi;n clor levenskracht te hulp, met eenen meer verfter- ontng kenden leefregel': zoo door het meel- en haver- voeder trnpswijs te vermeerderen, als door ver-n°.8, 9.
» ' Herkende prikkelmlddelen. 875. Wanneer Doet' het ziJ eenen ongunftigen loop der ziek- § ^ ^ ^
wordt" de droes £e» Di""e zamenvoegingen, of het ontftekend rot- of
|
||||
•'" • \ ' • ' •
. *.
DE droes. IK Afd. 255
als boos aar- °f zenuwkoortfig karakter.dat zij aan de,n dag § 70,
digbefcbouwd legt, gegronde beduchtheid ontdaan , dat de adem- halingswerktuigen aangetast zijn, zoo wordt zij - 77. als eenen boosaardigen droes aaugemerkt, n°.6,a.2,4,5. wiens behandeling eene wijziging in de g^neeskun- • dige middelen vordert, overeenftemmende met het bijkomende karakter*
876. Welke Bijzonder zijn de ziekte-verpl aatfingen § 7g.
toevallen te duchten, welke vaak ontfteking der harfenen, zijn meest te ^er borst, enz. en behalve andere gevaarlijke vrezen, en ziekten, de borstwaterzucht ten gevolge b waardoor kan kunnen hebben; welke alle het beste door drag-""4'5' Imen ze voor- ££n voorgekomen WOrden; terwijl men tegen laatst
genoemde kwaal, met vrucht het purper vinger- kruid aanwendt. 877. Wanneer Duurt deze ziekte langer dan drie of vier we- <; M
noemt men de ken, zonder merkelijke gunstige verandering te droes ver- doen ontwaren, zoo wordt zij als eenen ver- dacht? dachten droes befchouwd, welke men als den eerften trap van kwaden droes aanmerkt, met wiens
eerfte tijdperken zij veel overeenkomst bezit t en eene foortgelijke behandeling vordert. |
|||||||||
878. Wat is de Men noemt de droes dan omzwervende
|
- tb
|
||||||||
>mzwerven- wanneer hij zijnen gewonen loop verandert, en
e droes i andere deelen, het zij door gezwellen of reu-
matieke toevallen meer plaatfelyk aandoet; ter- wijl de geneeswijs, bijzonder het zetten van drag- n * ten en het gebruik van foortgelijke middelen ver- eischt, als wegens den boosaardigen droes voor» gefchreven zijn. /9' eetde Somtijds vertoont zich de droes heerfchen- °'ntïs^e me(. egn verzwa]{fcend karakter, als boos- K. 2 aar-
|
|||||||||
25<5 ZIEKTEN DER WATEK.VATEN
|
|||||
eenen- anderen aardi g e zenu wkoortfi ge flijmkoorts
loop? met eene bij uitftek fneile beflisfing,, hoedanig hiervoor onder de koortfen, reeds van dezelve
gewag is gemaakt. —- 880. Hoedanig Welk ook den trap en het karakter van den droes
moetdclielian-moge zjjn; zoo vordert dezelve bij het op- deling op liet hotiden der toevallen, het gebruik van verfter- ein e el kende prikkelmiddelen, en vooral tot herftel der
z ie k te wor- ":, . , ..... , .. . , verzwakking van het iujmvlies, de fpiesglans- n°. 22, t
den ingerigt ? „..,,, , , , en (taalmiddelen, benevens het gebruik van warme n°. 2, 3,
azijndampen; en tot verhoeding van als gevolgen
der ontfteking achterblijvende ongemakken der
long, de deze oplosfende middelen, bijzonder n°. 3, 22
de kwik;enz. terwijl de vaak overblijvende h oest
door behoeding tegen koude, het gebruik van
mijnftoffelijke moor en andere verfterkende en
flijmerige borstmiddelen weggenomen wordt.
881.Welke bij- Hoe heilzaam de voorjaarsweide ook moge geacht
zondere oplet- worden, in den aanvang der ziekte, zoo lang tendheden moe- deze nog een ontftekend karakter bezit, zoo zeer ten in de bepa-is dezelve en in het algemeen het groene voeder ling desleefre-af te keuren, in het tijdperk dat zij in vet- gels plaats grij- zwakking is overgegaan, en dit door ontlasting PeD? uit den neus aanwijst;- alsdan houde men het paard liever op den ftal, of brenge het op de-
zen terug, vooral bij koud vochtig weder; geve het voedzamere fpijs, gepaard met aanhou- dende prikkelmiddelen en der zoodanige die bij- zonder op de watervaten werken; daar de afwij- king yh\ deze grondbeginfelen, veelal den grond- flag legt tot den verdachten droes, welke de paarden in den herfst uit de weide mede bren- gen» '. , |
|||||
DE KWADE DROES. IK Afd. 357
gen; derhalve moge het als ten uiterfte noodza-
kelijk worden geacht, de in deze zich bevindende paarden, vooral de jonge, welke hiervoor de meeste vatbaarheid bezitten, is het mogelijk da- gelijks, ten minfte zoo vaak mogelijk, te onder- zoeken, en vooral op te letten of het flijmvlies ontfloken, en de kaakklieren gezwollen zijn, ten einde hen de gepaste middelen tot vermindering der ontfteking, en daarna die tot verilerking, da- gelijks in een flikbrok in te geven. 2. TJe kwade droes.
882Watnoemt De kwade droes, eene ziekte waaraan de
men k w a d e n dieren uit het gedacht der eenhoevige onderwor- drocs, en ^en zjjBj en die bijzonder het geitel der water- weikc zrm des-vaten aancjoet5 terwijl zij haren voornaamften ze- |
|||||||||
/. eorza
ken? |
|||||||||
tel in het flijmvlies en de onderkaakklieren fchijnt
|
|||||||||
te vestigen, ontleent derzeiver oorfprong fomtijds
uit eenen kwalijk genezenen gewonen droes, uit verouderde gebreken der ademhalingswerktuigen, de worm, en andere ziekten der watervaten, uic flecht voedfel., geledene ongemakken, vaak ook uit befmetting, voor welke zij volgens het ge- voelen der beste veeartfenijkundigen, vatbaar is wanneer zij zekere hoogte bereikt heeft. 883. Welke Dezelve verfchilt in kenmerken en toevallen - 83.
kenmerken volgens de tijdperken die dezelve gewoonlijk levert dezelve doorloopt; de algemeene zijn: 1.) dat aan de op? eene zijde, de onderkaakklieren 'gezwollen, hard, onbeweegbaar, ongelijk en onpijnlijk zijn, en
aan dezelfde zijde eene ontlasting uit den neus' van eerst witte, daarna bleekgele vochtigheid plaats 1 R 3 heeft} |
|||||||||
as8
|
|||||||
ZIEKTEN DER WATERVATEN.
|
|||||||
heeft; 2.) deze wordt vervolgens taai*, groenkleu-
rig, en hangt aan de zamengerimpelde neusgaten; «*■ het flijmvlies is bleek, kaaskleurig, en vertoont blaasjes, welke in zweren veranderen, terwijl bij dit alles het paard eene zekere gezondheid fchljnt v te behouden; 3.) eindelijk nemen al deze toeval- len toe, de oogen worden dof en druipen, de neusontlasting vertoont zich wankleurig en Hin- kende; er openbaart zich koorts: de uiteinden zwellen, het paard vervalt meer en meer, de ontlastingen worden ftinkende, en het einde na- dert. 884.'Waaraan j)e fchijnbare gezondheid en duur welke deze wordt dezelve ziekte eigen is, de aanklevende aard en het voor- verder on der- jj0men (jer neusontlasting,benevens deszelfs eenzij- c ei en diglieid en die der Jdierzwelling, vermeerderen nog het getal der onderfcheidingsteekenen van an- dere ziekten: als droes, longtering enz.; terwijl men vooral op het einde van het tweede en ge- durende het derde tijdvak alle rede heeft, door ftrenge affcheiding en andere voorzorgen, tegen overplanting te waken, 885,111 hoe Heeft, de ziekte deze hoogte bereikt, verè'eni-
v er re is de-gen zich met haar andere toevallen: als ontfte- zelve ge- kingen der levenswerktuigen, worm, enz.; volgt -neesbaar? zij 0p andere ziekten, of ontftaat zij zonder be- wuste mededeeling, en zijn de paarden van ze- keren ouderdom en in eenen toeftand van ver- zwakking , zoo kan men zich weinig met gene- zing vleijen, waarop men bij jonge gezonde paar- den, vooral in den aanvang, de hoop niet moet opgeven; edoch wanneer het eerfte geval plaats heeft,
|
|||||||
DE KWADE BROES. IF. Jfd. 85Q
|
||||||
heeft, of de aangewende middelen in vier tot zes
weken geene gunftige verandering bewerken, zoo is liet raadzaam tot het dooden des diers over te gaan. 886Welke ge- De geneeskundige behandeling dezer § 88,
neeswöze is te- ziekte beftaat: in het geven dier middelen welke gen dezelve algemeen op het ftelfel der watervaten werken, het raad- zoo a)s ne£ fpjesglans en deszelf's bereidingen, de „„, ,fj I2j ,3) zaamst? zwavel, de zoete kwik, de fcheerling, wilde 14,18,19. kervel, watervenkel, zevenboom, enz. gepaard
* met verfterkende prikkelende en zweetdrijvende middelen, met welke men van tijd tot tijd af*
wisfelt; terwijl plaatfelijk, de inademing van falpetérzure dampen, het opfnuiven van houtskool- ftof, en het inwrijven van kwifózalf in de klie- ren, zich hierbij moet voegen, en met dezelve eenen voedzamen verfterkenden leefregel van goed droog voeder gepaard gaan, en daarentegen dat van groen vermijd worden. 7. Beftaan er Er beftaan verder verfcliillende middelen welke § 8p' 9°"
nog andere be-joor ervarene veeartfenijkinidige, zoo als door " ' IS"' • Kende h u 1 p- W0LSTEIN ( v. SIND, PILGER , WALDINGER, COL- . •";-"
middelen? LAINEj tscheulin, enz. daarentegen aangeprezen
zijn, van welke echter geene met een algemeen goed gevolg" bekroond is geworden. 3. Do worm.
-
!»88. Wat ver- Zeer nabij' met den kwaden droes vermaagfchapt, § 9ï,g2.
ftaat men door vaalc raet denzelven gepaard, of er in overgaan- den worm? ^e, n'ec mir>der aanftekende, en door foortge- lijke oorzaken voortgebragt, is de onder den naam
van de worm bekende ziekte.
R 4 Ha-
|
||||||
<**
|
||||||
2ÖO ZIEKTEN DER WATER VA TEN.
889, Waaraan Hare kenmerken zijn harde, ronde, pijnlijke § w,
is dezelve ken-en als aan eene koord geregene knobbels, welke baar? den loop der watervaten volgende, zich langs den hals, de zijden en uiteinden vertoonen, zich
meeren meer uitbreiden, na eenigen tijd-zwellen en openbreken, terwijl der'zelver gewone gevolg, de dood des diers is. i. •>*■■-•■ ■•■■-., e
890 In hoe ver- De gene zing is even als bij de kwade droes, re iswaarfchjj- wel zeer onzeker, doch minder zeldzaam dan nelgkbeki tot deze, doch echter alleen dan te hopen wanneer hare genezing? zij niet verouderd, noch met dezen gepaard , ■ is, geene verwoesting in de levenswerkruigen rreeft veroorzaakt, en het paard nog genoegzame ".'1
krachten bezit; edoch, wanneer deze voorwaar- den geene plaats, hebben, zoo is het dooden des diers, en in allen gevalle ee,ne zorgvuldige afschei- ding alzins raadzaam. 891.Welke be- Hare gen ee s wij ze vereischtin de'eerfte plaats,
handeling vor- de onderfteuning der levenskracht door eenen den deze krachtigen leefregel, en ten andere, eene verëeni- ziekte? ging van uit- en inwendige mid"delen. ( De uitwendige middelen beftaan, in het
branden der wormbuilen en het zetten van drag-
ten; terwijl inwendig de mijnftoffelijke kermes,
bloem van zwavel, de kwik en fpiesglansberei- n°. 20,é,f.
dingen de meeste uitwerking beloven, die men
even als bij den kwaden droes, door verfterkende
middelen en voedfel onderfteunen moet.
802.Van welke Van deze kenmerken van den worm, behoort
ziekten moet men wel te onderfcheiden, de knobbels,, door men haar on-het fteken van infekten veroorzaakt, en die welke derfcheiden men zomerbui 1 en noemt, daar zij het kentee- ken
|
|||
DE WATERZUCHT. IF. Afd. ü6l
ken dér vere'enigende koord misfen, en het dier
volkomen gezond blijft, waarvan de eerde door wasfoj^n met azijn en water, de andere door eenen verkoelenden leefregel van zelve verdwij- - nen. 4. De waterzucht.
*
8y3.Wat is de Onder de ziekten door eenen ziekelijken toe-
waterzucht Öshd der watervaten voortgebragt, kunnen ook de waterzuchten gerangfchjkt worden, welke meestal uit eene verzwakking, fomtijds doch zeldzamer,uit te groote werkzaamheid derzelve ontftaan, en al- gemeen of wel plaatfeli;k verfchillende deelen aandoen,- en het zij inwendig de holligheden des ligchaams met uitgeftorte vochtigheden op- vullende, zeldzaam geneesbaar zijn, of door der- zelverophooping in het celwijs weeffel, zich aan deszelfs uitwendige oppervlakte vertoonen, zoo als bij het zwellen van den koker, der beenen enz. plaats heeft. 894.Welke zijn Vooral bezitten dieren van ,een zwak vezelge-
hare oorza-ftel den aanleg tot waterzucht, wier oorzaak in ken? verblijf in vochtige plaatfen, geftremde uitvvafe- ming, te lange rust, fterk voeder, wonden,
kneuzingen, enz. gelegen is, en bij eenen gun- ftigen uitflag zich verdeelt, doch in het tegen- over gefielde geval algemeen wordt, of in verhar- ding, ettering, en vaak in mok enz. overgaat» 895 Welke ge- Tot hare genezing wordt het herftel der
"leeswijze werkzaamheid en veerkracht der watervaten,* en vordert dezel- het daardoor bewerkte opzuigen der uitgeftorte vochten, v«reischt, en daartoe in eenen geringen trap, R 5 het |
||||
%Ö2 ZIEKTEN DER WATERVATEN
het herhaalde wrijven met ftroo, koude verder*
kende baden, beweging én verandering van ver- blijf. Bij hoogeren trap worden uitwendjg ver- fterkende wasfchingen, dragten, zelfs het koppen n°. 102, en branden van plaatfelijke zwellingen gevorderd, gepaard met het inwendige gebruik van verfter- ftende, bittere, zweetdrijvende- en vooral van die middelen, welke op de waterloozing werken, zoo als braak wij nfteen, purper vingerkruid, zeeajuin, guttegom, en zelfs van fpaanfche vliegen. |
||||
DE REUMATIEKE TOEVALLEN. IF. Afd. 0Ó3
|
||||||||
V U F D £ HOOFDSTUK,
DE REUMATIEKE- ZINKING- EN KRAMP-
ACHTIGE TOEVALLEN. |
||||||||
I. De reumatieke- en zinkingachtige
toevallen. |
||||||||
üpS. Wat noemt Onder reumatieke, jigtige en zinking-
men reuma-ach tig e toevallen, veritaat men diegene welke tiekeenzin- bijzonder de gewrichtvliezen aandoen, en eene ung toeval-a!gemeene pijnlijkbeid of die van foinmige deeleö veroorzaken, welke zich veelal door kreupelheid of ftijfheid aan den dag legt. i 897. Wat ver- Zij ontleenen meestal hunnen oorfprong uit ge*
oorzaakt de- (treinde uitwafeming, fomtijds uit uitwendige be- . zelve? fchadigingen, wier pijnlijken prikkel eenen toe- vloed van vochten derwaarts bepaalt, zoo als
vaak bij die verrekkingen, welke den naam van boeg- en kruislammigheid gegeven wordt. S.Wat is het De zinkingachtige toevallen zijn inden aanvang
karakter meestal van eene ontllekend karakter, hoedanig derzinkingach- men de zoogenaamde vervangenheid en reumatieke tige toevallen? kreupelheid befchouwen kan, terwijl dezelve eerst in het vervolg het kenmerk van verzwakte levens- kracht vertoonen, en in eene flepende kwaal overgaan, gelijk dit bij den omzwervenden droes en de jigt plaats heeft. 899. welke Derzelver kenteekenen ftemmen aanvangelijk, § -g#
sent eek e- en Wanneer zij van eenen ontftekingachtigen aard zijn,
|
||||||||
264 DE REUMATIEKE TOEVALLEN
n en biedt zU zijn, grootendeels overeen, met die in de borst
*an? en longontftekingen voorkomen, welke ook daar- mede vaak gepaard gaan, en waarbij zich gewoon-
lijk pijn in alle leden voegt. 900. Welke De aderlatingen, lavementen, dampbaden, het g »
middelen tot wasfchen met Iaauw water en wrijven met ftroo, genezing gepaard met het ingeven van falpeter en lijnzaad- vordert dezel- afkookfel, zijn alzins doelmatig tot het wegnemen ve? der ontfteking. poi.Watisde De omz wervende droes, welke het voor- - 100.
omzwcrven- kómen eener valfche longontfteking met verzwak- de droes en kjDg vertoont, waarmede pijn en vaak ftijfheid deszelfs ge- der ledematen gepaard gaat, bij welk zich fomtijds neeswfls? uitwendige gezwellen voegen, vereischt: 1) het opwekken der levenskracht; 2),de Ziektenprikkel af te leiden door dragten en zvveetdrijvende mid- delen, en na beterfchap, de krachten te herftellen door bittere middelenden eenen voedzamen leefregel. a. De vervangen h ei d.
902. Wat is Eene der toevallen waaraan het paard bijzonder . I0I#
vervangen-onderhevig ,is, wordt door de zoogenaamde ver- heid? vangenh eid uitgemaakt, welke van eenen zin- kingachtigen of reumatieken aard, eenen' langdu- riger loop, en bij verwaarlozing geene minde- re noodlottige gevolgen dan de vorige hebben kan. ' 903. Wat z«n Dezelve kondigt zich aan door hevige pijn en § 10*
dd kenmer- onbeweeglijkheid der gewrichten, welke het paard ken derzelve? de daarvan aangetaste beenen als ftijf doet flepen, het neerzetten der voeten op den voorhoef ver- mij-
|
|||||
—->■
|
|||||
DE VERVANGENHEID. IF. Afd. 2<$5
mijden, en de andere meer onder het lijf plaat-
fen, gepaard met meer of minder lang aanhou- dende koorts. 904. Hoedanig Bij eenen geringen trap en doelmatige behan- § 103.
is dcrzelyer deling, verdwijnen deze toevallen trapswijze, doch uitflag? ^oen [n iiet tegengeftelde geval, voetvaTzwerin- gen, beenuitwasfen, vol- ring- en klemhoeven ontftaan. 905. Waaruit De oorzaken zijn verfchillende, doch daarin
" I04-
ontftaat overeenftemmende, dat het al degene zijn, welke
dezelve? aanleiding tot ontfteking kunnen geven; zoo als verhittend en te veel voeder bij te weinig arbeid,
afwisfeling van vermoeijenisfen met langdurige rust; verkouding, ontfteking der yoeten door flecht be- flag, harde wegen, en uitwendige befchadigingen. 9o5.\Vellie ge- Bij de genezing houde men de bekende en . 105.
neeswyze naaste oorzaken in het oog, en trachte vooral de vereischt de- ontfteking te verdeelen en weg te nemen door zelve! onverwijlde en zelfs herhaalde aderlatingen,'lave- menten, het zetten van dragten en verkoelende
middelen; vermindering van voedfel, welk inden aanvang flechts uit een weinig ftroo beftaan moet; zoo als men ook het hooi en de haver voor eene geringere hoeveelheid ftroo en meel verwisfelen moet, wanneer men de oorzaak aan te veel voe- der en rust toefchrijft; terwijl na het ophouden der ontfteking, die middelen aangewend moeten worden, die" op de watervaten werken, en de uitwafeming bevorderen, zoo als zwavel, fpies- glans, vlierbloem aftrekfel, enz. 907. Welke Hebben uitwendige oorzaken, zoo als flecht be- _
bij zondere flag, verkeerde behandeling en verdrooging der ; hoe- |
||||
2ÓÖ DE REUMATIEKE TOEVALLEN.
|
|||||||
b e ban de- hoeven, marfchen op ongemakkelijke wegen enz'.
ling vordert aanleiding tot dezen pijnlijken prikkel gegeven,
de vervangen- zoo trachte men deze te doen ophouden, door
heid door uit-het afnemen der ijzers, koude voetbaden, om-
wendige flagen van klei, kaasjesbladen enz., het doen eener
oorzaken? kleine aderlating, en des noods het zetten-van
dragten: voorts, door eene opening in den hoef,
den daarin verzamelden etter ontlasting geven,
gelijk in andere hoefwonden.
, b. De jigt.
908. Welke Somtijds doet verwaarlozing of de verzwakte § 108.
ziekte ontftaat ftaat des ligchaams, de on,tftekingachtige aard de- indien deze zer ziekte, een ander karakter aannemen en fle- van eenen fle- pende worden, wanneer men haar als j i g t be- penden aard fchouwen kan, wier genezing zeer bezwaarlijk wordt? valt, en waartegen het gebruik van zweetdrijvende, krampftillende en op de watervaten werkende mid- n°.4,8,0.
delen, gepaard met ftroowrijven, baden, dragten n°.6,b. 10. en zelfs van branden, benevens verfterkende mid- delen, krachtig voedfel en eene gematigde bewe- ging, als gepast befchouwd kan worden. II. De krampachtige toevallen.
|
|||||||
909. Welke De krampachtige toevallen door eene ongere- § ,og,
toevallen kan gelde werking der zenuwen op de fpieren voort- men als gebragt, en die, het zij als een eigen of als kramp ach. een toevallig ziekteverfchijnfel, eene hierna ge-
tig befchou- wijzig<je geneeskundige behandeling vereifchen, wen? zijn voornamelijk de klem, de door kramp ver- • oor-
|
|||||||
DE KLEM. 1F." Afd. ü6j
eorzaakte toevallen der ademhalings- en fpijsver-
teiïngs werktuigen, als krampachtige hoes t en kort- ademigheid, maag- en darmkolijken, op- •"ftopping van water, en de kramp der b e enen, waartoe ook de zoogenaamde hanen- fpat gerekend wordt. a. D c klem.
|
||||||
9io.Wat noemt Men verflaat door de klemeene krampachtige § Iil0.
men deklem? 2amentrekking en verflijving der fpieren vpn eenige
ligchaamsdeelen, bijzonder die van den bals err der kaken, waardoor deze zoo vast te zamen fluiten, dat geene verwijdering mogelijk is; welke verflijving zich trapswijs over' het geheele lig- chaam uitflrekt en de dood ten gevolge heeft. jn. Waaruit Als derzelver oorzaak kan men aanmerken: - "i>
tfntftaac verkouding, fterk verlies van bloed, wonden waarin eze ve zenuwtakken getroffen, of pezen half doorgefne- den zijn, het aanwezen van vreemde ligchamen
in dezelve, en hunne rjloótftelling aan hitce, kou- de of nat. 912. Welke Volgens hunnen oorfprong vordert de ge-.iIa.
middelen be- neeswijze van dit zoo gevaarlijk toeval, de ge- daan tot hare heele doorfnijding van zoodanige pezen en zenu- genezing? wen, welke zulks flechts ten halve zijn; voorts het zetten van fterk prikkelende dragten, ter we- derzijde van den hals en voor de borst, en die van witte nieswortel op de kaauwfpieren; het inwrijven van geestige prikkelmiddelen; lavementen met braakwijnfteen, baldriaan-aftrek- fel met duivelsdrek en opium; en indien er mo-
|
||||||
268 DE KRAMPACHTIGE TOEVALLEN.
mogelijkheid toe beftaat, het ingeven van kramg.
ftillende middelen in fterke giften. 913 Hoe moet Het fchijnt dat deze meer of minder algemeene '
men haar be- krampachtige ziekte, nog al met het gunftigfte ge- oorJcelenï. volg, op eene prikkelende wijze behandeld kan worden, echter niet zoo geheel onbepaald, dat men bij het uitten der toevallen niet tevens acht geve op het eigenaardige des geftels welke dezelve kunnen wijzigen: dus wanneer zij fterke ionge welgevoede dieren treffen, bij welke men eenen ontftekingachtigen toeftand moet veronder- ftellen, zonde men derhalve het aanwenden" der voornoemde middelen, door eene of ook wel meer- - dere aderlatingen moeten doen vooraf gaan. b. Kramp ziekten der ingewanden.
914-Hoe be- Het buikwee en de opftopping van wa-
bandelcmen de ter, uit kramp ontftaan, vereifchen warme om- krampen der flagen op de lendenen en het lijf, krampftillende ingewanden iavementen en infpuitingen, en voorts die behan- en blaas? deling wegens hen hiervoor voorgefchreven. c. Kramp der beenen.
,yr . ■ 1 . De kramp der beenen, meestal door koude <• ,IO
915.Wat is het r S H3« Kenmerk van veroorzaakt qn de achterbeenen aandoende, ken-
den kramp merkt zich door füjfheid, krampachtige beweging derbeenen? e» optrekking van het been in het koot- en kroongewricht. Tot derzelver genezing wordt eene gematigde n». 97.
916, Hoe kan ..... . ., , , ., beweging, het inwrijven van geestige pnkkelmid-
zij worden weg- - delen en het zetten van eenen dragt het doelma-
genoincn? • tlgfte gekeurd.
, ZES.
|
||||
\
ZIEKTEN DER ZEN U W EN. IV. Afd. 269
E S D E HOOFDSTUK,
ZIEKTEN DIE MJ ZONDER HET STELSEL
DER ZENUWEN AAND OEN.6 |
||||||
918. Aan welke Onderfcheiden zijn die ziekten, welke veelal
toevallen is van eenen dependen aard, bijzonder door eene ce- vooral het geiinatuurlijke aandoening der zenuwen,het gevoel, ftelfel der bewustzijn, en de levenswerkzaamheid aandoen, zenuwen on-vooral op eene verdoovende wijze: en niet min- te-worpen? der zij'1 zulks de toevallen met welke zij zich vertoonen; terwijl de meeste hunner flechts wei- nige hoop tot genezing vergunnen: voornamelijk zijn het de verlammingen, de beroerte, vallende ziekte, duizeligheid, de zin- nen loosheid, gewoonlijk kolder genaamd, en de dolle honds beet, die in deze klasfe geraugfchikt kunnen worden. 1. De verlamming.
»ig. Wat ken-. De verlamming kenmerkt zich door bewe-
ftltetstde ver-ging- en gevoelloosheid van eenige ligchaamsdee- lamming? len, en is in die mate bedenkelijker, als het deel minder gevoel en warmte bezit. 92o.welkebe- 4lvorens toE nare geneeskundige behandeling
oordeelina over te S?*an' 's net noodzakelijk derzelver oor- vordert dezel- zaak na te fporen, daar men haar als onheelbaar ve? moet befchouwen, wanneer zij door befchadiging van het in den wervelzuil bevatte rugmerg, of
van hoofdtakken der zenuwen te wege wordt ge- S • bragt; |
||||||
ZIEKTEN DER Z E N,U W * N.
|
|||||||
£7°
|
|||||||
bragt; en als doodelijk, indien zij eenig levens*
werktuig treft. 921. Welke is zij echter het gevolg eener ziekte, beroer-
hulpmidde-te, enz*en plaatfelijk, zoo kan men tegen haar len kan. men van fterke prikkelende middelen inwendig, en uit- tegen haai-aan-wen(jjg^ blaartrekkende, dragten, en vooral het wenden? gioeijende ijzer, benevens koude druipbaden, met vrucht aanwenden,
Is eenen overmatigen prikkel bij fterke ligchaams-
gefteldheid als oorzaken aan te merken, zoo kan in dit zeldzamer vóórkomend geval, eene ader. lating nuttig zijn. 1
\ „ . ■ i
a, De vallend» Kiekte.
■ /
922. Wat is De vallende ziekte, eene kwaal welke zich
de vallende door onverhoeds nedervallen, nlgerneene verdij- ziekte? ving en ftuiptrekkingen, met terügkering tot vo* rige gezondheid, na iederen aanval, doet kennen; • kan haren oorfrong ontleenen, behalve uit in» wendige onbekende oorzaken, uit plaatfelijke aan- } doeningen; als hoofdwonden, de zonnehitte, wor- men, enz.
923. Welk Zeer moeijelijk is het de aard der ziekte te be-
vooruitzigt paien, welke alleen bij jonge fterke dieren, hoop
opent dezelve? 0p genezing vergunt te koesteren, waartoe de ge-
fteldheid derzelve en de nafporing der oorzaken
den leiddraad in de hand moet geven,
924,Hoe is der- Moet men eenen toeftand van verhoogde
zelver ge- levenskracht veronderftellen, zoo zouden
nees wöze? verkoelende en zachte buikopenende middelen,
de krampltillende prikkeimiddelen -. als baldriaan,
. ; dui-
|
|||||||
DE BEROERTE./^". Afd. SJTl
|
|||||
«luivelsdrek, opium, enz. dienen vooraf te gaan,
gepaard met koude omflagen op het hoofd, en dragten aan den hals. Beftaat daarentegen een ftaat van verzwak-
kingj zoo is behalve het gebruik van bovenge- melde middelen, dat van waterlook en doornap- pel, enz., het herhaalde ftroowrijven, prikkelende lavementen en dragten, en het behoeden voor koude en nat, gepaard met eenen verfterkenden leefregel, als meest gepast aangeprezen. 3. De beroerte.
9*5 Wat noemt De beroerte, waaraan het paard ook onder-
men een b e- hevig is, is een toeval, waarbij het gevoel ver- t o er te? doofd, en de vrijwillige bewegingen opgefchort zijn, terwijl de onwillekeurige van ademhaling en omloop des bloeds en der afzonderingen voortduren. 926. Waaraan Voorafgaande gevoellooze ftompheid, wankelen iderfcheid en ftvüptrekkingen, wordt door het neervallen des cn c!ezclve? paards gevolgd, dat uisgeftrekt blijft liggen, met benaauwde rogchelende ademhaling, en vollen , ge- fpannen , of wel met kleinen ingetrokkenen, ftuipach- tigen pols, naar mate dat dé levenswerkzaamheid vermeerderd of verminderd is, Deze aanval, die vaak het dier dood, en fpoe-
dig door andere, en dikwerf door eene algemeene of gedeeltelijke verlamming gevolgd wordt, ver- gunt zeldzaam op een volkomen herftel, en zulks alleen bij eene doelmatige behandeling en bij fterke dieren, te hopen. $27. w*lke De oorzaken die Ir ar met een onderfchei-
S 2 den
'••*','.'."■ C\
|
|||||
-___1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- i/t ZIEKTEN DER. ZENUWEN.
oorzaken den karakter voortbrengen, zijn behalve die tot
doen haar ont- eenen ontftekingachtigen aanleg vereischt: bij jonge Uaan? welgevoedde, korthalfige paarden: groote ver- moeljenisfen in hitte, te warme ftallen, het ver-
zuim van hebbelijk gewordene jaarlijkfche aderla- tingen, hoofdwonden, enz. Bij die met aanleg tot verzwakking, welke men
als meer uit wanorde van het zenuwgeftel ont- (taandekan befchouwen,zijn de gevolgen van ziek- ten, te veer aderlaten, en ongepaste aanwending . van verdoovende middelen, als oorzaken aan te. merken. 9a8. Welke Tot voorkoming van dit toeval, is het raadzaam
yoorbehoe-bij eenen ontftekingachtigen toeftand, koude om- dingen kan flagen 0p het hoofd, eene kleine aderlating, ge- men aanwen- paard met eenen fchralen leefregel, en falpeter- den . dranken aan te wenden. 929. Welke is Is dit niet toereikende om de uitbarsting der
de geneeskun-ziekte voor te komen, zoo is in dit geval, eene digé1 behande-rnime aderlating, lavementen van tabaksrook, Ungï koude omflagen op het hoofd, deszelfs hoog op- binden , het wrijven met ftroo, en in de tusfchen-
tijden het geven van dunne meeldranken en ftroo tot voedfelj, gepast. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\f'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Als voorzorg tegen het zenuwachtige beroerte,
of dat met verz wakkking,. bezige men prikke- lende inwrijvingen op de lendenen en rug, bene- vens tabakslavementen en het inwendige gebruik van vjugge, geestige prikkeliniddelen. Tegen het toeval zelve, doe men bet nieskruid opfnuiven, wrijve |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
het hoofd en lendenen met zwavel -anher, verlterke
de tabaks lavementen, en make eenen tegenprik- kel,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE DUIZELIGHEID EN KOLDER. IJ?. Afd. 2/3
kei, door dragten :aan den hals en borst, en bran-
de met een gloeijend ijzer onder de (taart tus- fchen de wervels, terwijl men alle verzwakkende middelen voiftrekt vermijde en verfterkende uitreikt. |
|||||||||
...
|
|||||||||
4« IJ e duizeligheid,
c
93i.Watisde De duizeligheid, waarbij het paard be-
duizelig- dvvelmd is, wankelt, dreigt om te vallen, en zulks vaak doet; door verfchillende oorzaken voortgebragt, als ophooping van bloed in de her- fenen, voorboden en aanvallen van vallende ziekte en beroerte, kwetfing der fchedelbeenderen, on- verteerbaarheid, wormen, enz., vordert ter ge- nezing : de wegruiming der oorzaken, door die middelen welke tegen deze voorgefchreven ' zijn. 5. De kolder.
93a Wat noemt De kolder verdient onder deze toevallen mede § 119-124.
men de kol- eene plaats, in zoo verre dezelve meer door eene "er? wanorde der zenuwen als gewaarwordings- werk- tuigen, dan door gebreken der bewerktuiging ver* „ .
oorzaakt wordt; bijzonder is zulks betrekkelijk den zoogenaamden ftillen kolder, tegen wien die behandeling op een gematigder en aanhou- dender wijze aangewendt kan worden, als bijzon- der jegens de beroerte voorgefchreven is, en waarbij men vooral den ligchaamstoeftand des diers t in aanmerking moet nemen. |
|||||||||
S 3 6. Dt
\
|
|||||||||
074 DE BOltEHONpSBEET.
|
|||||
6. De dolle hondsbeot,
933. Hoe be- De dolle hondsbeet, vindt haar zekerst te-§ 191.
handeld men genmiddel in het onverwijld uitbranden en bijten den dollen der wond; het lang doen etteren derzelve, door hondsbeet? fpaanfche vliegen, en het inwendige gebruik der nachtfchade wortel, en guichelheü. n°. 50.
|
|||||
DE H U I ,0 Z I E K T E N. IV. Afd. 2f5
ZEVENDE, HOOFDSTUK.
DE HUIDZIEKTEN. |
||||||
934. Hoe moet Hoezeer de huidziekten de buitenfte opper-§ ,93,
men de huid-vlakte des ligchaams ten zetel hebben, is hunnen üekten aan-oorfprong ook dikwijls aan inwendige oorzaken merken? toe te fchrijven, waardoor uitwendige middelen alleen meestal ontoereikende zijn tot „hunne weg-
neming. Het is uit dit oogpunt dat men de fchurft en mok dient te befchouwen, welke de voornaamfte derzelve zijn. i. De schurft.
„.„ ti/.. .,»„ De fchurft, onderfcheiden in droog e en . tn.
935. Wat ver- ° iy4'
(laat men door vochtige, waarvan de eerfte zich, onder de
fchurft? gedaante van meelachtige fchubben, de andere on-* der die van blaasjes vertoont, en beide door fterke jeukte verzeld gaan, terwijl men ze plaat- v • felijk, de manenfchurft eu f taartworm noemt, hebben dat gemeen, dat meu hunnen oor- fprong aan onzuiverheid, geledene ongemakken, ongunftige luchcsgefteldheid en beimetting kan toe- fchrijven. 936. Wat ver- Derze'ver genezing biedt in haren aanvang
, - 190.
«scht hare ge- weinige zwarigheden aan, welk'a echter in evenre-
«ezing? digheid van haren duur toenemen, en de verè'eni-
ging eener uit- en inwendige behandeling vorde- ren, waarvan de eerfte beftaat, in het wasfchen S 4 ' met |
||||||
27Ö DE HUIDZIEKTEN.
'ff''.-' * . ,
met fterk zeepfap, of houtas'chloog, tabaks water n°.6g,g.
en baden; terwijl bij eenen matig verfterkenden § 197,198.
leefregel en goede weide, .het gebruik van fpies-
glans, zwavel, en andere op.de huid en water- 11°. 69, a • c.
vaten werkende middelen, en bij verouderde
fchtirft, de zoeie kwik en zevenboom alzins — 69,0,1.
doelmatig geacht kan worden.
» 2. D e mok. . .
937.Wat is de De mok is eene ziekte, waaraan bijzonder
wok en hare paarden met een zwak vezelgeftel en ruige beenen oorzaak? onderhevig zijn, en welke in de huid en het celwijze weeffel haren zetel heeft, vaak uit
andere ziekten, doch ook dikwerf*door uitwen- . v dige oorzaken outftaat, zoo als door natte, on- zuivere verblijfplaatfen, fcherp flijk, het gaan door modderige wegen, en verwaarloosde midde- len tot zuivering der huid. 938. Wat zijn Bijzonder zijn de achterbeenen aan deze kwaal
tiare kent eg. onderworpen, welke zich kenmerkt door zwei- kenen? üng, uitflag en barsten, vooral in den omtrek en de buiging van het kootgewricht, die een .
ftinkend fcherp vocht ontlasten dat de huid weg
vreet en de haren doet uitvallen.
939 Welke toe- Van eenen zelfden aard zijn de toevallen die
vallen zyn van, zich -op verfchillende plaatfen vertoonen, en vol-
foongelijken gens deze den naam "dragen: van ra-s pen en
aard? barsten in de buiging der beengewrichten, van
kootverwering,egelsvoet, r,otftraal,de
v ij k- of het. padgezwel, v ij g w r a 11 e n,
enz.
Hun-
|
||||
DE MOK, IF. Afd. 277
940. Hoe kan Hunne genezing vereischt de verëenigingder § 3<$7,
men haar ge-genees- en heelkundige hulp, waaronderde drag- nezen? ten mogen geacht worden, vooral tot afleiding te kunnen bijdragen, en terwijl de eerfte foort- gelijke middelen bezigt als in de fchurft gepast . zijn , beftaan de uitwendige uit zwavelba- , den en de wasfchingen tegen deze voorge*
fchreven; waarbij men omflagen van klei en loodextrakt en kalkwater voegen, en in eenen hoogeren trap, wasfchingen van bijtend water, n°> 7° *• en 'fmeringen van oprement en honig, aanwen- den kan. 941. Wat be- Door eene zoodanige behandeling mag men ho-
merking vor. pgn ^ toeval, wanneer het niet door eene in- ert e veiou. wen(]ige oorzaak, of als gevolg eener vorige i*erde mok? . , „ i . , . ziekte ontdaan noch verouderd is, gunftig te
zien eindigen: edoch, het betoont zich hardnek-
kig en vaak ongeneesbaar in het laatfte geval, en heeft alsdan een aantal been- en voetgebreken ten gevolge, welke hierboven opgenoemd, onder de uitwendige toevallen nader zullen befchouwd wor- den; terwijl men wegens deze kwaal en hare ge- volgen heeft te bemerken, dat men bij de gene- zing vooral, de inwendige oorzaak in het oog boude, en zich wel wachte, door te plotfelinge wegneming , aanleiding te geven tot eene ziekte- verplaatfing op de inwendige deelen, welke den kwaden droes, dampigheid, enz. kan doen ge- boren worden. /
3. De luizen.
Ha.In hoe ver- Onder de huidziekten kunnen mede de luizen § 203,
<>".' S 5 wor- |
||||
27S H E'T T E R H' A R E M.
* * • ■' • i !
re kunnen on- worden gerekend, wier aanleiJende oorzaak in
gedierte als flecht voedfel, ongemakken, verwaarloosde op-
eene huidziek- pasfing en mededeeling gelegen is; terwijl zij door
te worden be-betere voeding, zuivering en het wasfchen met
fchouwd? tabakswater, zeep, fcherpe loog, en des noods § 204-
vooral door kwikinwrijvingen verdreven worden.
4. Het verhar e»,
94j.Wat is we- Het uitvallen der haren, verzelt of volgt § 199.
gens het ver- vaak huid- en andere ziekten, heeft op vaste tijd- - 202.
haren te be-perken, en ook fomtijds buiten dezelve plaats;
merken? fteeds vordert zulks eene vermeerderde levens-
werkzaamheid, door een ftaat van zwakte gevolgd,
welke de matheid des diers aankondigt. . Men wachte zich wel deze werking door kunst-
"> middelen, van warme bedekking, verblijf, genees- of voedfelmiddelen te vervroegen, daar zulks de
gezondheid onfeilbaar benadeeld; alleen bij buiten- gewone verharing, bevordere men de te zwakke levenswerkzaamheid door de fpijsvertering bevor- derende middelen, en befpare het paard zware ver- ._ moeijenisfen in dit tijdftip van zwakte. |
||||
"79
|
||||||||
DERDE HOOFDDEEL,.
, DE UITWENDIGE TOEVALLEN.
----—**—.
944. Wat ver- Men noemt uitwendige toevallen, die § 254*
ftaat men door tegennatuurlijke verfchijnfelen aan de- oppervlakte uitwendige des ligchaams, door uiterlijke befchadigingen of toevallen? inwendige oorzaken ontftaan, Wier wegneming meer uitwendige of heelkunftige, dan wel genees- kundige hulpmiddelen vordert, welke laatfte daarbij flechts in eene ondergefchikte betrekking en in. fommige gevallen medewerken. Dezelve kunnen verdeeld worden in wonden,
kneuzingen, gezwellen, en verrekkin- gen; terwijl bij het paard de voet- en oog- ziekten daarenboven eene bijzondere onderfchei- ding verdienen. EERSTE HOOFDSTUK,
I. DE WONDEN. |
||||||||
I. Over de wonden in het algemeen.
|
||||||||
945.Watnoemt Door wonden verftaat men die befchadigingen, § 355.
Ben wonden? welke eene fcheiding der uitwendige bekleedfelen, gevolgd door uieftorting der vochten veroorzaken, ,—~ • Vol- |
||||||||
280 UITWENDIGE TOEVALLEN.
946. Hoe wor- Volgens hunne oorzaken en bijkomende omflan- § 256.
den zij onder- digheden , worden zij onderfcheiden: in opper- fclieiden? vlakkige en in di epindr ing e nde; of in gehouwen è of gefnedene, en in gefto-
kenc of gefchotene; — in eenvoudige, vlakke, of vleeschwonden; en in zameiige- ftelde; verzeld.met kneuzingen, verrekkingen 1 of befchadingen van pezen, groote bloedvaten, beenderen of ingewanden; — in lig te, zware en ongeneesfe lijke; — in verfche en - ."•» verouderde. 947. Wat heeft ( Bij iedere wond moet men dus derzelver aard ■ 257.
men bij hun te onderzoeken, tot het inrigten der heelwijze, en onderzoeken? <je overtuiging dat dezelve mogelijk zij, ten ein- de geene vruchtelooze moeite aan ongeneesfe- lij ke te verfpillen.
948. Welke Zoodanig mogen die geacht worden, welke door ,
wonden zijn indringen in de holligheden Mes ligchaams en ongenees- befchadiging der levenswerktuigen eenen fpoedi- felijk teach-gen dood of het verlies der gezondheid veroor- ten zaken, of wel door dat der bewegingswerktui- gen, het paard tot deszelfs beflemming onge-
fchikt maken. 949.Welke zijn Men befchouwt als zoqdanig, de kwetfing der
de, kenmer-long-en luchtpijp, aangeduid door diep, fnel, ken van on- kort ademhalen, en uitvloeijen van fchutinend Seneesfelijke?, bloed uit de wond; die der maag, door open- houden des monds en uitwerpen van het voeder door den neus; darm wonden, openbaren zich door ontlasten van mist uit de wond, verftop- ping, zwellen des ligchaams, en, gelijk ook bij de maagwonden plaats heeft, door teekenen van |
||||
DE WONDEN IN HET ALGEMEEN IK Afd. 281
buikwee; bij kwetfing der nieren en
blaas is de pis bloedig, gepaard met onvermo- gen tot ftaan, en gedurige pogingen tot waterloo,. zen, terwijl in die der baarmoeder zich bloed in de fcheede vertoont. f50.Welkean- De kwetfing van het hart, de herfenen en
dere onder-Van het rug merg, heeft eenen fppedigen dood , fcheidings- en het verfcheuren van hoofdtakken der ze- teekenen nuwen, verlamming van het (geheele lid ten ge- verdienen den voiggj terwijl half doorfnedene pezen en ze- aandacht? nuwen, vaak de klem en ftuipen veroorzaken. Wonden waarin aanmerkelijke fpieren, pc zen en banden doorfneden zijn, brengen veelal eene on- herftelbare ftijfheid en uititorting van het gewricht- fap, te wege; zoo als die welke klieren ^n ge- wrichten treffen , fistels en lekkingen veroorzaken. 951. Welke Borst- en buikwonden, zonder befchadi-
yooruitzig-ging der ingewanden, zijn, offchoon gevaarlijk, ten leveren echter niet geheel hopeloos; de eerfte vereifchen de wonden bewaring voor den indruk der lucht; die des der Inge- buiks het afwasfchen met laauwemelk, en om- wanden op? zigtig inbrengen der ingewand.en, gevolgd door het toenaaijen der wond. 952. Waaraan Men herkent bij het kwetfen van bloed va*
kent ïneu de ten, aan de grootte der bloedftorting, hunne be-
kwetfmg der langrijkheid; en onderfcheidt dat van bloeda-
loedva- deren, aan zw.art aanhoudend vloeijend, en dat
der fla ga deren, aan ligter rood, fchuimend,
uitfpuitend bloed; vaak heeft hierbij eene- uitftor-
ting van hetzelve in het celwijze weeffel, in den
omtrek der wond, en zwelling derzelve plaats.
553.Watisvan Wonden gepaard met beenkwetfing of
breuk,
|
|||
482 UITWENDIGE TOEVALLEN.
|
|||||
beenwon- breuk, genezen traaglijkj wijl in het eerde
den te hopen? geval fteeds affchilvering, en in het laatfte hunne verè'eniging vereischt wordt. 954. Welke De toevallen welke op iedere wond in meerder § «63 -
toevallen of minder trap volgen, zijn uitftorting van bloed
volgen op ie- en ,de uittingen eener vermeerderde lêvenswerk-
dere. wond? zaamheid, als ': pijn, hitte, zwelling, ontfteking,
wondkoorts, en, uitgezonderd bij dé genezing
door verè'eniging, de ettering, welke zich na
eenige dagen vertoont, tot fluiting der wond
noodzakelijk is, en tot hare genezing voortduurt.
955.Wat hulp Niet de kunst maar de heelkracht der natuur,
kan de heel- bewerkt de genezing aller wonden, door hare l.unde tocbren- ftrekking om geledene befchadigingen te herftel- ge"* len; alleenlijk moet de kunst zich bepalen om haar op eene doelmatige wijze de hand te bie-
den, door het wijzigen der daartoe vereischte le- venswerkzaamheid, en het wegruimen der hinder- palen, welke haar in deze heilzame bedoeling zouden kunnen ftoren. 556. Welke Deze vermeerderde levenswerkzaamheid, nood-
werkzaamhe. zakelijk tot herftel van het verwoeste, prikkelt den ven-igt de de watervaten aan tot het affcheiden en toevoe- levenskracht ren der daartoe noodige ftof; is deze behoefte ter genezing? yoldaan, en de werking der levenskracht zooda- nig geëvenredigd, dat dezelve en de prikkels in evenwigt ftaan, zoo verminderende toevallen met het affcheiden der heilzame lijmpha of het verfchijnen der ettering; is zij echter te veel of ongeregeld werkzaam, en zijn hare voortbrengfelen te overvloe- dig, zoo is vaak weelderig vleesch eene hinderpaal , ter genezing, terwijl, indien hare uittingen bij de ont-
|
|||||
DE WONDEN IN HET ALGEMEEN. IV. Afd. 283
ontfteking te fterk zijn, zoo bewerken deze eene
overfpanning door uitputting gevolgd, welke liet verderf na zich fleept; foortgelijke gevolgen vloei- jen. uit te zwakke levenswerkzaamheid voort, daar deze ook valfche ontftekingen, vuile flecht etterende wonden, beenbederr* en verfterf voort- brengt. 1 957. Welke De eerfte hulp die iedere wond vereischt, is § 258.
is de eerfte het fluiten' der bloedftorting, door bij kleine va- hulp bij iede- ten, eene werktuigelijke drukking te veroorzaken, re wond? door het opleggen van werkproppen, zwam, be-n„ -, r. a. ftrooijen met harst, enz., des noods met rabels- water bevochtigd, en grootere op de bepaalde wijze te onderbinden, terwijl men bij kleine flag- aderen zulks door fchroeijen bewerken kan. t-58,WelkewS- Alleen biJ enge diep indringende wonden, moet
;„;„;, |«dt dit met omzigtigheid gefchieden, om de uitftor- zulks? tul§' van bloed in de inwendige holligheden voor te komen. '•
Voorts moeten half doorfnedene pezen en ge- § 27p.
kwetfte zenuwen, geheel doorgefneden worden, vooral zoo zich krampachtige toevallen vertoo- .' nen, ten einde de klem voor te komen. 959 Hoe vele Ter genezing aller wonden beftaan flechts § 25p.
1' e e 1 w ij z e n t w e e w ij z e n: die door fpoedige verëeni- bcftaan er? ging, en door ettering. 96o.Watisdie BiJ die door fpoedige verëeniging, wor-
«oor fpoedi- den de wondranden door hechtpleisters of naden ie verëeni-zamengevoegd, en deze door omflagen van koud ging? water, en derzelver omtrek, in bijkomende kneu- n°. 7, 71. zingen, met verkoelende verdeelende middelen
be-
|
|||
S84 UITWENDIGE IOEVAUEN.
|
|||||
bevochtigd, om de ontfteking en toevloed van
vochten te verminderen. 961. Wanneer Deze behandeling, vooral gepast bij verfche,
is zg gepast ? oppervlakkige, gehouwene vleeschwonden, be- werkt gewoonlijk binnen vier dagen de' verëeni- ging, en met acht dagen de fluiting der wond; weshalve zij in alle deze gevallen de voorkeur en zelfs dan beproeving verdient, wanneer de wond meer verouderd, of van eenen zamengeftel- der diepgaander aard mogte zijn, waarin men door eene zachte drukking de verè'eniging moet pogen te bewerken. 962. Wanneer Blijft echter, na de eerfte drie dagen eene § 2$.
moet de gene- fterke zwelling en ontfteking ftand grijpen, ver- zing door de toont zich geen vliesje, dat de fluiting der wond et ter ing voorfpelt, s en is derzelver vleesch hoogrood,
gefchieden? zoo kan men ^eze aneen ,joor ettering ver- wachten, welke zich^gewoonlijk met den vierden, vijfden of zesden dag vertoont. 963.Wat is we- pjiet minder noodzakelijk dan de ontfteking is tot
gens de ette- vermeerdering der levenswerkzaamheid, is de et- ring te be- ter;ng tot herftel van het verwoeste gedeelte, roer en? waarbij alleen vereischt wordt, dat de eerfte niet te hevig, de laatfte in gepaste evenredigheid en
van goede hoedanigheid zij, waartoe hij dik, geel en zonder reuk moet wezen, en alsdan ten heil- zaamften balfem verftrekt; weshalve men zich wachten'moet, deze geheel weg te vegen, maar alleen den omtrek der wond er van zuiveren. 964Wat noemt De vermeerderde infpanning der levenskracht, § 2<55,
men wond- tot bewerking der heeling en voortbrengen van koorts? den etter, is den grond dier toevallige koortfige be-
|
|||||
DE WONDEN IN HET ALGEMEEN. IV. Afd. 285
weging, welke men de wondkoorts noemt,
met deszelfs verfchijning ophoudt, en dan al- leen wanneer zij te hevig of langdurig is, ver- pligt derzelver oorzaken na te fporen en weg te nemen 5 welke beftaan kunnen in het aanwezen Van vreemde ligchamen in de wond, opgehoudenen etter, fcherpe zalven, of drukkende verbanden. 965.Wat moet Daar de iuist geëvenredigde ettering, onmisbaar § a6g.
de heelkunde tot bevordering der genezing , van de werking l>ï de ette-jer levenskracht afhangt, moet dezelve, indien -1 ring bewer" het noodig is, doelmatig gewijzigd worden.
ken?
9(S6.Wat is brj Is dus de prikkeling en ontfteking te fterk,§2_3é
te fterke prik- zoo als bij zeer ontftokene harde gezwellen, zoo teling waar te moet deze door verkoelende, benevens door ver- no, «, nemen? zachtende middelen, als lijflzaad, lijnolie, en an- dere vette, mits niet ranfige zelfflandigheden, en no# 75,0,0,74
weekmakende omflagen verminderd worden. 567.Wat is bij Is de ettering zoo overvloedig dat zij eene § 272.
te overma-te groote uitputting van krachten veroorzaakt, tige ettering ZOo trachte men dezelve te verminderen, door te doen? wijngeest met water of azijn tot op de helft ver- dund. \ i.Wat indien Wordt dezelve daarentegen in geene genoeg- g j70> «zelve onge-zame hoeveelheid afgefcheiden, zoo poge men egz iam ^e jjee]]jrac]jt te verfterken, door de daar-
s? . toe gepaste prikkelmiddelen: waaronder men be-
grijpt, al >de zoogenaamde etteringbevorderende, n ' 7 ' harst- en fpecerijachtige zelfflandigheden, als ho- nig en terebenthijn enz., voorts door omflagen van __ falij, rofemarijn, enz. tfo. Wat ei. Langdurige ontftekingen, waarbij de zwakte T der
|
||||||
286 UITWENDIGE TOEVALLEN.
fchenlangdu-der deelen weinig! geneeskracht aankondigt, vor- n°. 77, 78.
rige ontfte-deren fterker prikkelingen. — 76.
king 1 , .
„ Levert ftinkende of dunne etter een be-§ 271.
970. Hoe ver- 3 '
betsrt men de w^s °P ^er te zwa'l'{e levenswerkzaamheid, zoo
èigenfchap des moet c'e omtre^ der wond vaak met koud water, etters? a's °°k ^eze met ^et afkookfel van osterluciekruid 0 . ' en duiveisdrekbevochtigd worden, gelijk mede met „
""** 02 y (tilt
dat van rofemarijn, leveraloè', koorts- of wilgenbast,
enz., terwijl het beftrooijen met fijne houtskool in zoodanige verouderde wonden zeer aangepre- zen wordt. 97i.Watiswe- Zal echter de ettering gunftige gevolgen voort-
gens de ontlas- brengen,zoo moet dezelve eenen vrijenafloop ting des etters ter ontlasting hebben, op dat hij niet op eene waar te nemen? verdervelijke wijze werke: daar hij overeenkom- ftig de wetten der zwaarte, naar de laagfte plaat- fen afzakkende, tusfchen de fpieren en bekleed- •' felen gangen graaft, en ontaardende, eene fcherpe hoedanigheid aanneemt, welke de aangrenzende dee-
len verwoest; te welke einde men denzelven door verwijdering of tegenopeningen in diepe wonden, ontlasting moet bezorgen; terwijl ook ter voor- koming dezer ontaarding des etters, de bedekking der wond met wieken dient, welke dezen in- zuigen. ' 972. Welke Bij de uitwendige middelen moeten ^doelmatige ~ 5*»53»"'
middelen moe- inwendige gevoegd worden, om de levenswerk- ten nog met zaamheid in eene gepaste ftemming tot genezing de uitwen- te houden. dige gepaard gaan? Heeft een jong, fterk, welgevoed paard, 973. Welken met allen aanleg tot ontfteking, eene aanmerke-
lijk» |
|||||
■\
|
|||||
DE WONDEN IN HET ALGEMEEN. IV. Afd. 287
geneesregel lijkewond ontvangen, die weinig heeft gebloed,
moet tyf Jonge zoo is het fomtijds raadzaam eene aderlating, en ^.7.2?. welgevoede altijd verkoelende middelen en lavementen aan te paarden ge- wenden, gepaard met eenen fchralen leefregel, ge- volgd worden? durende het tijdperk der ontfleking, die echter door krachtiger voedfelmiddelen vervangen moe- ten worden, zoo dra de ettering aanvangt. 974. Hoedanig Bevinden paarden zich daarentegen in de ge-
handelt men bg fteldheid van verzwakte levenskracht; zijn de die met eene wonden gefchoten of van zware Woedftorting ge- ferzwakte volgd, zoo eischt zulks eene tegenover geftelde evenskracht? behandeling,waarbij men de aderlating volftrekt ver- mijdt en bij omflagen van water met azijn en ver- n°. 78. fterkende middelen, inwendig, vlugge en aanhou- dende prikkelmiddelen voegt; benevens eenen zeer voedenden leefregel, van brood met bier, zelfs met wijn, gekookte haver en garst. )75.Wat is de Ingeval de levenskracht te zwak is, of door te § 267.
orzaak en hevige ontfleking overfpanning bewerkt, zoo is het «d van hét verft er f hiervan het gevolg, kenbaar aan gevoel- 'erfterf? loosheid, zwarte kleur der wond, en het uit dezelve zich ontlastende Hinkende vocht; terwijl deszelfs voortgang alleen gefluit kan worden, door het op- wekken der levenswerkzaamheid, welke door eene ware ontfteking een grenspaal aan deszelfs uitbrei- ding fielt, eneene affcheiding tusfchen het afgeftor- vene en levendige gedeelte bewerkt; door het aan- wenden van bijtmiddelen, kervingen of branden: welk laatfte hier als een fpoedig werkend en onkost- baar middel , vooral in aanmerking komt; terwijl men voorts de wond met koortsbast in terebinthijn geweekt, verbindt: de affcheiding door weekma- T 2 ken. |
||||
288 UITWENDIGE TOEVALLEüé,
'kende pappen bevordert, en tevens die inwendige
middelen bezigt, welke de levenskracht verfter- ken. 976. Wat geefc z00 wei <je overbodige en weelderige als te § 2(58, aanleiding töt zwakke en verkeerd gewijzigde heelwerking, doen het wilde ^et zoogenaamde wilde vleesch ontfïaan, dac vleesc ? yan e£n fpousacijtige vorming, de fluiting der wond in den weg ftaat; en het zij door zachte bijtmiddelen, als zuiker en gebrande aluin, of wel door fterkere, als helfchen fteen of zwavel- n°. 70, 6. ti, zuur, zelfs door infnijdingen, weggenomen moet — 92- worden- 977 Welk op- Daar tot verëeniging der wonden, het zacht'l ^^
lettcndheden houden hunner randen vereischt wordt, moeten vorderen de deze vaak met zeepwater gezuiverd en met week- wondranden makende middelen beftreken worden; terwijl men bij die gefpannen en pijnlijk zijn, met vrucht . , afkookfel van klisfenwortel en ongezoutene boter bezigt; indien zij desniettegenstaande verharden of eeltachtig worden, ga men over tot het aan- wenden van bijtmiddelen en infnijdingen. ■978. Wat is by Tot bevordering van de genezing der wonden,
de wonden te vermijde men alles wat op dezelve eenen nadeeli- vermjjden? gen indruk zoude kunnen maken, zoo als het blootftellen. aan de koude buitenlucht, hitte, zon- nestralen, onzindelijkheid, infekten, het te vaak, te zeldzaam en ruw verbinden, enz. 979. Wat is de Hunne behandeling vordert, dat men flechts * 2?3>
bedoeling een eenvoudig, zoo ligt mogelijk verband ter en het ver- bedekking bezige; hetwelke bij enkele vleesch- eischte van wonden alleen ten doel moet hebben; deze voor het verband? wormen en vuiligheid te bewaren, doch bij die waar-
|
||||
DE WONDEN IN HET ALGEMEEN. IF. Afd. 289
waarin pezen, beenderen, gewrichten en ingewan-
den ontbloot zijn» als ook bij de geneeswijze door verè'eniging, hen voor den toegang der lucht zorgvuldig befchermen. 980. Hoe vaak Daartoe verbinde men ze zoo fpaarzaam moge- moet men het jp en overeenkomftig dat» de behoefte tot des- verband zelfs herhaling, door de Merkte der ettering wordt nieuwen aangewezen^ vertoonen zich geene ongunftige ver- fchijnfelen, zoo blijve het eerfte verband tot het tijdperk der ontlleking, ten minde drie of vier dagen, onvernieuwd liggen; terwijl men de hee- ling alleen door omflagen en wasfchen van den omtrek behulpzaam is; waarna het verband naar i omftandigheden, des zomers eens, en bij fterke ^ ettering zelfs tweemaal daags gefchieden moet; des winters echter kan zulks vaak zonder nadeel
1. ' \ tot den anderen dag worden uitgefteld; voorts
kieze men hiertoe de koelte des morgens en
's avonds en eene ftille plaats; neme de verbanden
omzigtig af, zonder iets bij derzelver aankleven
af te fcheuren, maar poge door wasfchen het los
te weeken, en wroete zoo weinig mogelijk in de
wonden.
981. Waaruit Het verband beftaat uit plukfel van hennep of
e andever- werk, waarmede men de rondsom kaal geknipte an en? wonden gelijkelijk bedekt; welke wieken, het zij droog, tot opflorping van den overtolligen etter en deszelfs gelijke verdeeling, of wel met de vereischte heelzalf beftreken, door kompres- fen bedekt, en met zwachtels, banden of hecht- pleisters, fchoon niet te vast, bevestigd moeten worden. * T 3 De
|
|||||
P
|
|||||
Spp UITWENDIGE TOEVALLEN.
982/Wat is bö De kwetfing van beenderen, kraakbeen. § 3oS,
kwetfing; deren of "ban den vordert hunne herftelling, der beende-als een voorafgaand vereischte tot fluiting der ren waar te wond; Welke na evenredigheid hunner kwetfing, nemen? langzamer plaats heeft, en eene affcheiding der befchadigde gedeeltens vooraf gaan moet; welke
alleen door heete,fpecerijachtige middelen bewerkt not „0, kan worden, zoo als terebinthijn, aftrekfel van aloë enz., en waartoe bij minder gevoelige dee- len, het gloeijende'ljzer inoet medewerken. 983.Wat is het Zoo wel uit- als inwendige oorzaken kunnen
been bed er f aanleiding geven tot dien ziekelijken toeftand der en deszelfs ge- beenderen, welke onder den naam van b e e n b e- nezing? derf bekend, daarin beftaat: dat dezelve geheel of gedeeltelijk verfterven, en alleen dan genezing \,
beloven, wanneer de kwaal perken gefield, en het afgeftorvene van het nog gezonde gedeelte afgefcheiden wordt. Behalve het inwendige ge- bruik van prikkelende middelen, zoo als kalmus- baldriaan- angelikawortel, wilgenbast enz., gepaard met verfterkend voedfel, moeten infpuitingen van balfemachtige en zamentrekkende middelen, de n°- 82. V. 90. verbetering van den toeftand der wond bevorde- ren, terwijl de affcheiding door het branden van . het been verder bewerkt kan worden, indien de plaats dit toelaat. 084. Wat ziin De Kwetfing of aantasting, der beenderen
derzelver ken-wor(^l: aangekondigt door de kwade gefteldheid en teekenen? het loodkleurige bruine vleesch der wond, welke eene dunne ftinkende bloedige vochtigheid ontlast. 985.Wat is bö De met kneuzingen verzelde wonden, vor- gBk neus de deren dat op deze acht geflagen, en hare ver- dee»
|
|||
DB WONDEN IN HET ALGEMEEN IF. Afd. 201
wonden te deeling tevens met de heeling derzelve beproefd
dgenï worde, en fomtijds inihijdingen in den omtrek gefchieden, om eene aanmerkelijke uitftorting van
bloed, ontlasting te bezorgen.
sStfWeik hulp- Vertoouen zich wormen in de wonden, zoo
middel is er gebruike men tegen hen die middelen welke. hen tegen wor- verdrijven kunnen, zoo als zuren, zouten, en „ men? vooral de terebinthijn. g8;.vvatiswe- Hoezeer men alle opene wonden, zoodra zij
gens verou-in ettering overgaan, den naam van zweer kan derde won- geven, past dezen bijzonder op diegene, bij welke den en zwe- de genezing door dezelve in een aau deszelfs be- ren té bemer- langrijkheid geè'venredigd tijdperk geen plaats heeft, ien? maar zich ver over hetzelve uitftrekt; waarbij de heelkracht der natuur te zwakke levenswerkzaam»
heid vertoont, en de gevolgen eener valfche ont- fteking zich door cene flechte fcherpe ettering, aan den dag leggen, welke in plaats van genezing, verfterving of ontaarding der bewerktuiging ver- oorzaakt, en niet eer tot genezing overgaat, be- vorens eene vermeerderde levenswerkzaamheid eene ware ontiteking, en daardoor dezelve voort- brengt. 983. Wat is Gevolgen van wonden, kneuzingen of gezwel»
tanne oor- len, vaak van hunne verkeerde behandeling of 2aak en ken- verzuim , vormen zij opene vlakke wonden, welke merk? zicjj meer en meer uitbreiden; of wel fistelachtige gangen, die (leeds dieper en dieper' indringen;
terwijl de fcherpe dunne wankleurige vochten, die zij in plaats van etter affcheiden, en het fponsachtige wilde vleesch, dat zich in hen ver- toont, de genezing volftrekt in den weg ftaan. T 4 De- |
||||
292 UITWENDIGE TOEVALLEN.
989.Wat wordt Deze kan alleen daardoor en alsdan plaats heb-
tot hunne ge- ben, wanneer eene vermeerderde levenswerkzaam- nezing ver- heid, eene ware ontfteking, de plaats der roosach- eischt? tige of valfche doet vervangen, deze beperkt en eene goede ettering voortbrengt; daartoe is het
noodig bij alle verouderde en ontaarde wonden, door inwendige prikkelmiddelen, gepaard "met eenen verfterkenden leefregel, de levenskracht op te wekken, terwijl uitwendige ettering bevorde- rende prikkelmiddelen dit plaatfelijk te wege bren-. gen; waartoe men in eenen nog niet zeer ontaar- den toeftand, omflagen van eikenbast, rozema-n°- rijn enz., en bij meer verouderde, fterk prikkelende _ van fpaanschgroen, roode kwik, of bijtend wa-_ ter aanwendt; terwijl men door fterkere bijtmid. delen, en zelfs des noods door wegfnijden, de ontaardingen verdrijft, welke door wild vieesch, én verharde wondranden aanwezig zijn. Even zoo vereifchen de fistelachtige gangen, eene gehele, ten minde eene genoegzame opening, en in alle gevallen, eene prikkelende behandeling, door in- fpuitingen met opgenoemde prikkel- en bijtmidde- len. Is men gedaagd eene ware ontfteking en verbeterde ettering te bewerken, zoo wordt de genezing als die eener verfche wond voortgezet. 090.Wat is de Behalve het verfterf, afzonderlijk voortgebragt
oorzaak van door den bijzonderen toeftand de ligchaams, ver- het li ospi- toont het zich maar al te vaak heerfchende taal ver- en befmettende, als zoogenaamd hospitaal f ter f? verfterf, gepaard met eene algemeene neiging tot ontbinding der vochten, bij' zamenvoeging van
vele gekwetfte paarden met etterende wonden in de-
|
||||
BE WONDEN IN HET BIJZONDER. IV. Afd. 293
dezelfde (tallen; vooral wanneer deze warm, voch-
tig en van vrije lucht verftoken zijn, het jaar- getijde nat en vochtig is, en eene verzwakte ge- fteldheid des ligchaams plaats heeft. g9i. Welke Ontftaat hetzelve, onaangezien al de gezond,
middelen zün heidskundige voorzorgen, hiervoor aangewezen, daartegen? 200 moet men, behalve de gezondheids-en plaat- felijke heelkundige behandeling van het verfterf, die inwendige geneeskundige, in het werk Hellen, > welke in de zamengeftelde koortfen van vermin- derde levenskracht, met neiging tot ontbinding der vochten, als doelmatig voorgefchreven is. h
II. De wonden in het bijzonder.
|
|||||
992. Wat is Behalve de regels ter algemeene behandeling der
wgens de • wonden, vordert hunne plaatfelijke gefteldheid, plaatfe y- 00rzaak en toeftan(j jaC volgens deze bijzondere ke gefteldheid .... , .. , , , wijzigingen plaats grijpen, al nadat dezelve in
»an te merken? ,• , ° • .... ae klasie van oppervlakkige gehouwene of ge-
fcheurde, of tot die der diep indringende, gefto- kene en gefchotene, gerangfchikt kunnen worden. a) De gehouwene wonden.
993.In hoe ver- De gehouwene of gefcheurde wonden, § 276".
re zün de ge- weike Hechts de oppervlakte des ligchaams treffen,
hou wen e zijn alleen bedenkelijk, door hunne uitgeftrekt-
'e' heid, rigting, met opzigt tot de getroffene dee-
len, het geweld waarmede zij gefchiedt zijn,
de kneuzingen die zij veroorzaakt, en de deelen
x welke zij getroffen hebben.
T 5 Zoo-
|
|||||
•94 UITWENDIGE TOEVALLEN.
P94. Wat 'zijn Zoodanige toegebragt door een fcherpfnijdend "
«Je ügtfte? werktuig, volgens de ftrekking der fpiervezels, regtftandig aan de vóór- en achterbeenen, water- pas aan het lijf; zonder doorfnijding van aanmer- kelijke bloedvaten, banden en pezen, of verbrij- zeling van beenderen, zijn, zelfs bij eene aan- , merkelijke uitgeftrektheid, onder de ligt genees- bare door verëeniging te rangfchikken. 995, Wanneer Belangrijker zijn die, welke met groot geweld
«ijn zjj van en een ftomp werktuig toegebragt, eene aanmer- ineer gewigt? keiijke kneuzing of fcheuring verzelt; wier rig- tingden loop der fpiervezelen doorfnijdt; vooral de zoodanige, waarin onderliggende beenderen befchadigd of verbrijzeld, en groote bloedvaten doorfnedeti zijn, of wel eene fcheuring der buik- bekleedfelen en uitzakking der ingewanden ten gevolge hebben gehad. 995. Hoe moet Van de gebouwene hoofd- en hals wonden, § 277.
men de hoofd- waaraan het krijgspaard bijzonder bloot gefteld is, en hals won- en ais dé gevaarlijkfte derzelve zijn aan te mer- den behande- ken. moeten de eerfte zoo veel mogelijk door lc,1? verëeniging en koude omflagen genezen worden; en men bij de audere, vooral wanneer banden en
wervels getroffen zijn, voor eenen vrijen afloop des etters zorgen; terwijl men in dit en an- dere gevallen, ter genezing van gekwetfte ban- den en pezen, balfemachtige prikkelmiddelen ge- bruiken, doch alle vette zalven vermijden moet. b) De diepe wonden.
007, Waarom D'?P indringende [wonden, wier diepte§28o-
zijn diepe hunne breedte verre overtreft, hoedanig de ge- 1 fec-
|
|||||
/
|
|||||
DE WONDEN IN HET BIJZONDER. IV. Afd. 395
wonden het ge- g e ft o k e n e en gefchotene zijn, bieden veel
vaarhjkfto? meer zwarigheden aan ter genezing, daar zoo wel hunne diepte het inwendig toebrengen der heel* kundige hulp, en de ontlasting van den etter, in den weg ftaat, als wijl gewoonlijk diepliggende edele deelen getroffen zijn. 998. Hoe moet Het eerde vereischte ter 'hunner genezing is men hen be- derhalve, hen genoegzaam te verwijderen tot be- handelen? handeling en afloop van den etter, zelfs des noods door tegehopeningen; terwijl men voorts in de me'este gevallen, door infpuitingen met zuiver-, of wel met wondwater, hunne heeling moet be- werken; zijn de omftandigheden echter gunstig genoeg bij zuivere geftokene wonden in zooda- nige vleescbachtige deelen, welke vergunnen eene matige drukking in het werk te ftellen, zoo ver- dient de wijze door verè'eniging beproefd te wor- den. 1. De ge stokene wonden*
x S
999.VVelkege- 0-:der de geftokene wonden verdienen § 281.
ftokene zoodanige de meeste oplettendheid, welke in de wonden zijn holligheden des ligchaams indringen, en meest pet gewigtig- doodelljk zijn, wanneer zij de daarin bevatte in- P*? gewanden treffen. Voorts de voetwonden, veroorzaakt door het intretfen van fpijkers of an-
dere ligchamen. F000. Welkee- Meer of min bedenkelijk is den aard der voet- - a8a.
en uitflag " wonden, overeenkomftig de' befchadigde deelen; 'oorfpelleii de gy eene doelmatige behandeling zijn die, welke Eo et won- ,joor vernagelen, of intreden van fpijkers, glas,
c n 1 enz., |
||||
--i
|
|||||
396 tflTWENDlGH; TOEVALLEN.
enz., inde vleeschdeelen indringen, vooral aan
de hielen of achterzijde der flraal, weinig be- duidende; meer zijn .zulks diegene waarin de, „ § 203*
kraakbeenderen, banden of pezen beledigd zijn, en ten hoogfte gevaarlijk, indien beenderen en
gewrichtholligheden befcbadigd zijn geworden. 1001. Welke Tot hunne genezing is volftrekt noodig, dat
geneeswijs net ingedrongene ligchaam weggeruimd en de ope- moet men t>ö njng genoegzaam verwijderd wordt, om zoo wel ken aanwenden je vritgeftorte vochten als mogelijke ettering ont- lasting te verfchaffen, welke men echter zoo veel mogelijk voorkomen en de ontfteking tegen- gaan moet, door koude baden, omflagen van klei, o « en infpuitingen van zuiver- kalk- of blaauw wa- ter. ioo2.Hoe moet zyn echter edele deelen gekwetst, welke niet § 284.
men gevaar- zonder ettering genezen kunnen worden, zoo make IiJke behan-men eene rujme 0pening tot deszelfs ontlasting-, ™c'en* bevordere deze door gepaste middelen, bezige aloëtinktuur, doch vermijde vette prikkelende
zalven, en zorge voor het zuiver blijven, der n * 83» wond door een gepast verband en daartoe gefchikt ijzer. 'i ^ . - ' a Dl ge schotene wonden*
icos.Hoedanig Gefchotene wonden, fteeds door kneuzing % 285.
zyn gefcho- en verfcheuring der aan het wondkanaal grenzende t cn e wonden? deelen verzeld, en in evenredigheid gevaarlijker als de gekwetfte deelen menigvuldiger en tot le- ven of beweging noodiger zijn, kunnen alleen door de ettering genezen worden, welke zich zei-
|
|||||
._J_
|
||||||
'.{
|
||||||
DE WONDEN IN HET BIJZONDER. IF. Afd. Ü^J
zelden voor de acht dagen vertoont, en dus tra-
ger dan bij de voorgemelde wonden, van welke zij zich door minder verhoogde levenskracht en eene overhelling tot vallche pncfteking onflerfchei- den, waardoor een overgang in verfcerf ligter plaat» heeft. 1004. Welke zij eifchen eene genoegzame verwijdering der § 2$7,
behandeling wond, en zelfs des noods tegenopeningen om de vereifchen de- jnge(jrongene of afgefcheidene vreemde ligchamen, zelve' zoo als de kogels, beênfplinters enz., weg te nemen of ontlasting te bezorgen, als mede den
etter wanneer het paard regtop fcaat. Men bevor- dere voorts de ettering door daartoe gepaste mid- delen en infpuitiiigen; dekke de wond en ver- mindere de ontfteking door koude omflagen, ter- wijl men bij dit alles, de levenskracht door in- wendige verfterkende middelen en krachtig voed- fel op moet wekken. |
||||||
tot *'""' * •
TWEEDE HOOFDSTUK,
DE KNEUZINGEN. |
||||||
1005. Wat K n e u z i n g e n zijn de befchadigingen der weeke § a88,
noemt men ligchaamsdeelen, waardoor deze zamengedrukt, kneuzingen derzelver oorfpronkelijke vorm veranderd, hunne veerkracht verlamd, en de vochten uitgeftort wor- den, die in derzelver vaten bevat zijn; terwijl zij zich tot de dieper liggende harde deelen kun- nen uitftrekken, of deze ten gevolge van haar aangetast worden. 1006. Welk De minst beduidende zijn die, welke alleen de
gewigt hebben opervlakte des ligchaams en de vlezige deelen toft 25? eene geringe diepte treffen; meer zijn het die, waardoor tevens gewrichten, banden, beende-
ren of groote vaten befchadigd, en vooral wan- 1 neer tevens de ingewanden der borst of des buiks gefchokt en beledigt zijn. Somtijds heeft bij hen eene zamenvoeging van
kneuzing, kwetiing, verrekking en beenbreuk plaats, welke hunne genezing des te bezwaarlij- ker maakt. 100".Wat on- **oe zeer Somtijds van opene wonden, en als- - .
derieheid dan van mindere fpanning verzeld, verfchillen zij hen van won- van deze daardoor, dat de uitftorting der voch- den? ten niet buitenwaarts, maar meestal in de be- kleedfelen en het celwijze weeffel plaats heeft.
De
17
|
||||||
DE KNEUZINGEN IN HET ALGEMEEN. IF. Afd 2$}
1008. Welke De verfchijnfelen die bij haar plaats hebben, § 3Q0<
overeenkomst ftemmen ook daarin met die der wonden overeen, heeft hunnen dat pijn, hitte, zwelling en ontfteking elkander loop, en ge-opvolgen, terwijl ter genezing ook flechts twee neeswyze met wegen openftaan, namelijk door verdeeling eh deze, en op et tering, waarvan de eerfte, als de gunftigfte hoe veel wfl- en fpoedigfte, even als die door verëeniging bij zen kah de- won(jen.> zoo veel mogelijk bevorderd moet wor- jzelve gefchie-den. echter kan dezelve alleen bij verfche, op- pervlakkige, niet diep indringende verwacht wor- den, terwijl bij reeds verouderde, of die met opene wonden ef fterke bloeduitftorting in het ceiwijze weeffel en befchadiging van edele dee- len gepaard gaan, de ettering alleen de genezing bewerken kan. 1009. Hoe ge- De genezing door verdeeling gefahiedt § 291.
Tchiedt de ge- daardoor, dat de watervaten door prikkelende
fiezing door middelen tot eene grootere werkzaamheid aange- erdeel ing fpoord, de uitgefcorte vochten opflorpen; hiertoe dienen alle middelen die deze eigenfchappen be- zitten, als azijn, keuken- en ammoniakzout, zeep, n°. 84,0 ->f. jenever, enz., en voorts koude omflagen om den aandrang der vochten te beperken, door vermin- dering van den warmteprikkel, waarvan men zich in de' eerfte plaats, niet verzuimen moet te be- dienen. ioio. Welke is Bewerkt deze behandeling geene verdeeling bin- § 292.
fie door et- nen 4 a 5 dagen, zoo moet men de hoop daar- eringï toe laten varen, en de ettering bevorderen door weekmakende omflagen en vette zelfftandigheden, terwijl men zoo dra deze gevormd is, haar ont- lasting moet verkenen, door het gezwel aan de laag-
|
||||
300 UITWENDIGE TOEVALLEN.
|
|||||||
laagfte zijde genoegzaam te openen, en voorts
ter genezing als eene zweer behandelen. II. De kneuzingen in het bgzonder.
|
|||||||
ion. ïloe kan Hoezeer alle kneuzingen daarin overeenfcemmen, § 29j.
men de kneu- dat zij bijna eene zelfde heelkundige behandeling zingen onder- vorderen, vereischt zulks echter eenige wijziging fcheiden? naar ^ piaatfen welke zij aandoen, en volgens welke zij onderfcheidene verdeelingen ontvangen: zoo als in die van het hoofd en den hals (kwet- fing der mond en de mol); van de rugwervels en ribben (het zadeldrükken); der beengewrich- ten (leggers, fchijthakken, kniebefchadiging,); van den kogel en het kootgewricht (het ftrijken, kroonbetrapping, enz.); van den voet (fteengal- len, kneuzing der hielen). 1.) Die van het hoofd.
1012. Hoe ge- De kwetfingen des monds beftaan in die,
neest men dewelke de zamenvoeging der lippen door de trens kwetfingen des ondergaat, en die vaak eene eeltachtige verhar- sionds? <3ing nalaat, zoo als ook de lagen, door ruwe behandeling en te ftraffe gebitten, fomtijds ge- kwetst en gebroken worden, welke zelfs een beenbederf ten gevolge kunnen hebben; terwijl een te fcherpe kinketen, zeer aanmerkelijke kneuzin- gen aan den baard kunnen veroorzaken; Dezelve moeten als eene met kwetfing verzelde kneuzing door ettering genezen worden, terwijl men tegen de beenkwetfing,fpecerijachtigemiddelen aanwend-t. Het
|
|||||||
DE KNEUZINGEN IN HET BIJZONDER IF. Afd. 301
1013.Hoe moe- Het gezwel, dat onder den naam van mol of §594,
ten de kneu-var ent bekend, zich op het nekgewricht ver- zingen van den toont, en„$ieestal door uitwendige befchadigingen nek worden veroorzaakt wordt; vereischt dat men het zoo behandeld? fpoedig mogelijk door vveekmakende pappen tot rijpheid brenge, en door eene genoegzame ope- ning, den ettereenen vrijen afloop verfchafle, op dat deze den uekband of de wervels niet aantaste; n», 90. lietwelke plaats hebbende, eene behandeling vor- dert als in foortgelijke zadelkwetfingen. a.) De zadelkwetsingen.
^ 1014,» Wat Eene der gewoonlijkfte kneuzingen is die, welke e ^tf.
wemtmenza-de fchoft, rug en lendenen, fomtijds ook, de ielkwet- fchouders en ribben door den zadel wordt toe- ng gebragt; waarvan die der ribben, veelal door de bladen des hongaarfchen zadels veroorzaakt, het
minfte gevaarlijk is, even als die waarin alleen de huid gefchaafd is geworden. io<5. Hee on- De trap waarin zij plaats hebben, doet hen on- ,
ierfcheid t derfcheiden: in brandvlakken, waarin alleen nen dezelve? de huid, in eenvoudige, waarbij flechts de naaste vlezige deelen befchadigd zijn, en in de diep ind.ringende, waarin banden, kraakbeen- deren en de uitileekfels der rugwervels, door on- middelijke drukking of door den invretenden et- ter zijn aangedaan. • Wat is -gy aj|e zadeidrukkingen beproeve men onver- „ „
'et eerde ge- .... . j ,. , * . , § 298-
h wijld hunne verdeeling, door het opleggen van
'eeskundige , ... , , -\, ' , n°' 84» S5-
.,, ... daartoe gepaste middelen; wier plaats des noods*
ulpmiddel in , „ , ' „
. door eene verfche graszode, of eenen omflag van
V ' - klei, .
|
||||
303 UITWENDIGE TOEVALLEN.
klei,'zout en azijn, vaak volkomen vervangen
kan worden. - ;' ?;• -r : ■•
Men fpore voorts de oorzaak bij- dln zadel n»
om dezen te verbeteren; verfchone gedurende eenigen tijd de befchadigde plaats voor deszelfs drukking, en wasfche dezelve herhaald met koud water. ioi.t Wat vol8t Mislukt echter de volkomene verdeeling, zoo § 099.
als de verdee- gaan deze kneuzingen in een brandvlek of etter- ling mislukt? gezwei over, of laten eene waterblaas na, welke vervolgens in fponsachtig of wild vleesch ont- aardt. 1018 Hoe moet Bij eene brandvlek, waarbij F de door de - 303.
men een drukking gedoodde huid, kaal en hard wordt, be- brand vlek vordere men derzelver affcheiding door herhaald behandelen? fmeren met vette zelfftandigheden, b. v. onge-n». 87. zoutene boter,; en fnijde haar trapswijze met eene fchaar af, waarna men de vlakke wond op de ge» wone wijze geneest; flaagt de verdeeliug niet in drie of vier dagen, zoo bevordere men de ette—86. ring en deszelfs ontlasting door de hiervoor aan- * gewezen behandeling. xoij.Hoe moet Kneuzingen welke dieper dan de oppervlakte - 304.
men de diep- der nuid en het celwijze weeffel ingedrongen zijn, indringen- en de onderliggende deelen hebben getroffen, ver- de zadelkwet- eifchen tijdige infnijdingen tot ontlasting der uit- fmgen behande- geftorte lijmpha en het voorkomen van fponsach- len? tige gezwellen; en indien zulks verzuimd mogte zijn, doe men vroegtijdige openingen, om de et- • 301.
terverzakkingen voor te komen, die plaats heb- bende, insgelijks geopend moeten worden; ter- wijl hunne genezing door het verbinden met drooge wie-
|
||||
DE KNEUZINGEN IN HET BIJZONDER. IF. Jfd. 303
wieken, en koude omflagen, daarna met meer
prikkelende middelen bewerkt moet worden; aan- § 305. getaste wervelbeenderen en banden, moeten door infnijdingen of branden, tot aflcheiding genoopt, 0 _ en deze door fpecerijachtige en bijtende middelen: als roode kwik, enz., bevordert worden. ~ a' "' ' 1020.Hoewor- "Men opene overblijvende watergezwell en, § 300,301.
den verou- en wrijve ze met fterk prikkelende middelen in; n». 86".
derde gene-de fponsachtige doe men, na eene diepe in- of
zen? uitfnijding, of indien zij verhard zijn, door de-
zelfde middelen, van ingefmeerde roode kwikzalf,
in ettering overgaan. 1021. Hoe ge- De minc]er bedenkelijke kneuzingen der huid § 306,
neest men de door den fin gel of uitrusting, en het fchavea andere kwetfin- onder den ftaart of tusfehen de voorbeenen, ver- gen door de eischt alleen het wasfehen met water en azijn of toerusting? lood-extrakc, ter genezing. *»
3.) Do kneuzingen en kwetsingen der uiteinden.
-
1022.wat zon De zoogenaamde leggers en fchijthakken,- 307.
legge rs en ziJn gezwellen aan den elleboog en de punt der fchijtliak- waai, door kneuzingen veroorzaakt; waartoe bij ken en hunne de eerfte, aanleiding gegeven wordt, door het lig. eorzaken? gen op de fteenen of kalkoenen in te enge plaat- fen, en bij de laatfte, door ftooten tegen harde ligchamen. Dezelve bevatten eene waterachtige zelfftandigheid, die in lateren tijd in eene fpons- achtige overgaat, en zijn over het algemeen meer aanftotelijk voor het gezigt, dan pijnlijk of na- deelig voor het gebruik. >°a3.Hoe wpr- Men beginne met het verwijderen der oorza- § j08 f 30j.
V 2 ken
|
||||
304 UITWENDIGE TOEVALLEW.
i
den deze weg-ken, en poge vervolgens hen te verdeelen, door
genomen? de middelen tegen kneuzingen voorgefchreven, n°t 0t, *. welke de watervaten tot opflorping der uitgeflorte zelfftandigheden kunnen aanfporen, ofwel, hen indien zij verouderd zijn, door meer prikkelende — 30, 95. in ettering te doen overgaan; terwijl eindelijk, het branden bij dezelve met vrucht aangewend kan worden. \ 1024. Wat is Soortgelijke, doch bij verwaarloozing nog veel § 3 u-
wegens de bedenkelijker toevallen brengt de b efch a d i ging |
||||||||||
kniebefcha-
d i g i n g te bemerken ? |
||||||||||
der knie voort, daar dezelve vaak zoogenaamde
kniezwammen en beenverhardingen ten gevolge |
||||||||||
heeft.
Men behandele dezelve in den aanvang als ie-
dere andere kneuzing, en indien zij in een zwam ontaard is, zoo poge men deze door prikkelende inwrijvingen, bijzonder door [die met braakwijn- t ' _• fteen te verdeelen, of wel door wederzijdfche dragten te verdrijven. io25Welkege« In alle kneuzingen, welke aan het been door
neeswjjze ver- flaan, of aan den kogel door f trij ken veroor- eifchen kneu-zaakt worden, zoo als ook door het verhan-§3i°- zingendoor gen in den hal fterketen, wordt het aanwen- flaan en den van verdeelende middelen vereischt; terwijl n°. 97, c. ftryken? men ,je daarmede gepaarde wonden flechts met fpaanfche zeep of blaauw water, en na het op-n». 98.
houden der ontfleking, tot derzelver genezing met
lood-extrakt, thedens- of goulards water behoeft te
bevochtigen,
toaö. Hoe ge- yan meer gewigt zijn de k roont e trap pin- § 3,4, , neest men de getlj vooral indien zij diep indringen, en het k r o o n b e- jj'00rfl befchadigen; men neme als dan het ingetrapte hoorn
|
||||||||||
-V
* '/- -
DE KNEUZINGEN IN HET BIJZONDER.. IV. Afd. 305
rrappin- hoorn en vreemde ligchamen weg, en behandele
gen? ze gelijk hierboven wegens andere beenkwetfin- gen, voorgefchreven is.
102». Hoc be- Ontftaat door verzuim eerre kroonverzwe-§ 3'5»
handelt mende ring, zoo geve men den etter ontlasting door kroon ver- eene opening in de zool of wand op de laagfte zwering en? plaats; terwijl men de wond met gewoon zuiver- kalk- of blaauw water herhaald uitfpuit, het been- bederf door gepaste harstachtige middelen, als aloë, duivelsdrek, enz. tegengaat, en dezelve met
* — 04»
een wondwater geneest. . ,
1028. Welke De hoornkloven vaak het gevolg van be-§ 3l(j#
middelen zijn trappingen, van droogte of afraspen des hoorns, het meeste ge- vereifchen ter genezing, behalve het weekhouden" fchüu bü van hetzelve, en vooral der- kroon, door voet- hoomklo- fmeer, weekmakende omflagen, een doelmatig be- flag, en het in de weide- zenden: dat men der- zelver plaats met bafilikumzalf beftrijke, en er des noods eene heelkundige bewerking aan ver- rigte, beftaande in eene dwarsinfnijding in het hoorn, of het branden eener ftreep, ten einde der kloof; terwijl men bij ontfteking, verkoelende kleiomflagen aanwendt, en indien deze irt ette- ring overgaat, wieken met terebinthijn of etter- makende zalf oplegt. t°29Welkean- Niet alleen de buitenzijde, maar ook de inwen-
derekneu- dige en onderzijde des voets, zijn aan toevallen zingen is de onderhevig, welke door kneuzingen veroorzaakt, voet onderhe- den naam van fteengallen, hielkneuzing en vervan- Vlg? genheid ontvangen. 1030. Wat ver- ^e zoogenaamde f t e e n g a 11 e n, veroorzaakt §
ftaat men door door drukking des ijzers of van eenig vreemd lig- V 3 cbaai»
|
||||
~p--------1---------------i
I
|
|||||||||
306 UITWENDIGE TOEVA
|
|||||||||
l'len.
|
|||||||||
ft een gal- chaatn tnsfchen hetzelve en de zool, welke eene
len? uitftorting van bloed tusfchen deze en de vleesch- deelen te wege brengt, vertoonen zich als blaauw-
! roode vlekken, en worden door hitte des voets gekenmerkt; terwijl zij zoo al geene kreupel- beid, ten minde eenen pijnlijken gang, bijzonder op harden grond veroorzaken; en vaak in ont- fteking en daarop volgende ettering overgaande, zeer bedenkelijke voetverzweringen kunnen doen ontftaan. io3i.'HoeRun- Hunne genezing vereischt, dat men door
«en dezelve het uitvegen der zool tot de plaats waar zij zich genezen wor- bevinden, de uitgeftorte vochten ontlasting be- den? zorge, de ontfteking vermindere door omfla- gen van klei en leod-azijn, en voorts de wond g
op de gewone wijze geneze.
1032. Wat is De kneuzing der hielen, door het gaan § 318.
wegens de 0p harden grond of drukkende ijzers, verraadt kneuzing zjc]j door eenen pijnlijken gang, en wordt vaak der hielen Joq,. ontfteldng en ettering gevolgd, welke zich
te bemerken? ^y eenen ongunftigen uitflag boven de hielen ont- last. Dezelve vereischt in den aanvang, dat men de ontfteldng door bovengemelde kleiomflagen trachte weg te nemen, en bij ettering, in de hoeken eene opening make, welke men met fchoon of blaauw water uitfpuit. 1033. Wat is De vervangenheid, door uitwendige 00^-319.,
wegens de ver- zaken ontftaan, verdient alhier ook eene plaats, vangenheid daar meestal kneuzingen deze voortbrengen, boe- door kneuzing Zeer loop, gevolgen en geneeswijze met die over- des voets op- eenftemmen, waartoe verkouding, verhitting en
merkelijk? overmatig voeder? aanleiding geven. Even
|
|||||||||
, DE KNEUZINGEN IN HET BIJZONDER. IF. Afd. 307
I
ioj4. Wat Even als deze vertoon| zich in dezelve eene § 3ÏO,
brengt deze ontfteking der zachte deelen des voets, geken-
voortï merkt door hitte, zwelling en pijn, ftijfheid des
gangs, moeijelijkheid in het neerzetten, terug»
gaan ' en wenden; benevens bezwaarlijkheid om
fteun op den voorhoef te nemen, waarom het
, paard dien opj'de hielen zoekt, de lijdende bee-
nen uitftrekt/^en de gezonde meer onder het lijf
plaatst; terwijl dit toeval, waarbij zich vaak
'eenen koortflgen door de pijn veroorzaakten toe-
ftand voegt, in die maat bedenkelijk wordt, als
hetzelve meer ledematen aantast.
1035. Waaruit Dit toeval, waartoe een gebrekkige vorm der - 321.
ontftaat dezel- hoeven eenen bij zonderen aanleg oplevert, kan' ve? door alle oorzaken tot ontfteking des voets, te wege worden gebragt, als de feilen in den vorm
en wijze van beflaün, marfchen op harde wegen, hitte en droogte welke den hoef doen inkrimpen, fteengallen, kneuzing der hielen, enz. 1036. Welke Deszelfs verfchijnfelen en gevolgen verfchillen
zijndegewoone volgens den trap in welke het plaats grijpt; is toevallen deze gering, zoo doet eene doelmatige behande- en ge vol- . ling, de ontfteking zonder eenige gevolgen ver- jen? dwijnen. In eenen hoogeren, ftrekt deze zich tot boven de knie uit, wordt van fterke koortfen verzeld en gaat in ettering over, welke de groot- fte verwoestingen in den voet aanrigt, vaak des- zelfs gedaante verandert, en ten hoofdoorzaak van plat- vol- en ringhoeven verftrekt, ja niet zelden het leven des paards een einde maakt. Ï037. Welke "*"ot wegneming en verdeeling der ontfteking in
fcehande- dit toeval, moet men onverwijld eene ruime ader-" yi*> V 4 la-
|
||||
3°8
|
|||||||||||||||||
UITWENDIGE TOEVALLEN.
|
|||||||||||||||||
ling wordt in lating verrigten, de voe|etv in natte klei plaatfen;
den aanvang bij groote hitte en ipanning, warme baden en om- vereischt? flagen van kaasjesbladen aanwenden, en, indien deze middelen niet toereikende zijn, een dragt aan of tusfchen de lijdende beenen zetten; met dit alles pare men eenen fchralen leefregel,, van ftroo, zemel- en dunne meeldrankjn, benevens het inwendige gebruik van falpeter.\ >, ;. •■-■. |
|||||||||||||||||
n». y, 27.
|
|||||||||||||||||
1038. Welke
wanneer de ver deeling mis- lukt ? |
|||||||||||||||||
Gaat de mislukte verdeeling in ettering over,
zoo geve men deze ontlasting, door openingen op de laagfte plaatfen, en handele voorts als bij |
|||||||||||||||||
foortgelijke voetgebreken.
|
|||||||||||||||||
-,
|
|||||||||||||||||
ir- 1 -j
|
|||||||||||||||||
* i>
|
|||||||||||||||||
309
|
||||||||||
DERDE HOOFDSTUK*
|
||||||||||
1039. Wat zijn Door gezwellen, verftaat men die tegenna-
gezwellen, tuurlijke uitzettingen der deelen des ligchaams, en hoe worden welke bijzondere toevallen vormen, en zoo door zö ondeifchei- X1;t_ ais inwendige oorzaken voortgebragt wor- den? ,den. Men onderfcheidt hen volgens hunnen aard en
duur, in heet e- of ontftekings- en in koude gezwellen; en naar de deelen, welke zij aandoen, in'die der beenderen, pezen "en banden; van het celwijze weeffel en der huid; van de vaten en klieren. I. De Iieete gezwellen.
|
||||||||||
1040. Wat De heete gezwellen, welke zonder uitwendige § 34?>
noemt men oorzaak aan de oppervlakte des ligchaams verfchij.
heete ge- nen: zijn ware ontllekingsgezwellen, welke men
zwellen? door weekmakende omflagen tot rijpheid brengen,
en op de laagfte plaats openen moet, zoodra de
golving des etters zulks aankondigt.
Van dezen aard zijn die vóór de borst en
in het oor, bij welke laatfle men daarenboven koude infpuitingen van kaasjesbladen, enz., en eene fpoedige opening van het gezwel verrigten móet, om inwendige fistelgangen voor te komen. V5 De |
||||||||||
^
|
||||||||||
r—
|
||||||||||
JIO UITWENDIGE TOEVALLEN.
1041.Wat zfln De zoogenaamde zomerbuilen, welke zich
zomerbui- als knobbels aan de oppervlakte des ligchaams, lenT voqral in het voorjaar vertoonen, en ook uit ver- hittend voedfel ontdaan; verfchillen daarin van de
w o r m b u i 1 e n, dat zij zonder verëeniging zijn, en bij eenen verkoelenden leefregel van zelve ver- dwijnen ; en van die door het f t e k e n van i n fe k- ten veroorzaakt, dat men in deze eene beleedigde plaats aantreft. 104a. Wat zijn Een bijzonder foort van heete gezwellen ma- § 3>5»
voetverzwe- kende voetverzweringen uit, welke door al- ï ing en? gemeene ontftekings toevallen, fcherpe flijk, lang ïtaan in den mist of pis, fomtijds na kroonbe- trappingen ontdaan, overeenkomftig met de vijt bij den mensch, zich op verfchillende plaatfen openbaren, en hierna koot- kroon- of voet- verzweringen genaamd worden. 1043' Welke zy onderfcheiden zich: door hitte, zwelling toevallen en kreupelheid, vaak van koorts verzeld, waarbij verzeilen de- ^e zjefcte ]]aar zetei jn den vetrok of het celwijze zeIve? weeffel vestigt. Na eenigen tijd opent zich het gezwel, verzweert en ontlast eene prop uit het
midden, na wier affcheiding het zich ter gene- zing voegt, welke echter zorgelijker is wanneer de voet zelve, de pezen of den kogel er door aangetast worden. ^ 1044. Welke Tot genezing wordt vereischt, in den aan»
heel wijs vang eenen fchralen leefregel, en het inwendige vereifchen de- gebruik van verkoelende middelen: zoo als falpe- zelve? ter, enz., terwijl uitwendige weekmakende om- dagen van kaasjesbladen en eene fpoedige ope-
ning de genezing zeer bevorderen, waartoe ech-
|
||||
JjL
|
|||||||||||||
DE HEETE GEZWELLEN. IF. Afd. gf$
echter eene geoefende heelkundige hand vereischt
wordt 1045.Wat zijn -Van gevaarlijkerea aard zijn de beflisfende'
beflisfende gez wellen,welke in die heete ziekten, die eene gezwellen? neiging tot ontbinding der vochten aankondigen, vooral in de zoogenaamde pestkoortfen, zich plot- feling, het zij vóór de borst, onder den buik, aan de uiteinden of op andere plaatfen vertoonen, niet zeer heet zijn, en het zij zij verdwijnen, of on- doelmatig behandeld worden, meestal den dood ten gevolge hebben. 1046.Welke is Daar hunne verfchijning fteeds toevallig is, zoo
hunne doelma- ftaat hunne behandeling met den trap der ziekte tigfte behan-in betrekking; is deze niet tot dien van het hoog- deling?j fte gevaar geftegen, zoo poge men hen tot ont- fteking en ettering te brengen, door dragten met |
|||||||||||||
348-
|
|||||||||||||
fterk prikkelende zalf beftreken, foortgelijke om-
flagen en het fchroeijen van den omtrek. Bij zoo |
n<>. 76, i.
!
|
||||||||||||
genaamde pestbuilen kan de voortgang van het
verfterf, alleen door opening en geheel uitbran. den worden gefluit; waarbij men zich zorgvul- dig voor de befmetting der uitloopende vochten hebbe te wachten. II. De koude gezwellen.
|
|||||||||||||
1047. Wat D°or koude gezwellen, verftaat men die tegen- § 349.
noemt men natuurlijke uitzettingen, wier oorfprong en voort- koude ge- Sang langzaam is, terwijl zij in hunnen toeftand lang zwellen ? verblijven, in het begin weinig en dan eerst hitte be-
|
|||||||||||||
311 UITWENDIGE TOEVALLEN.
•
bctoonen, wanneer hunne beflisfing nadert, welke
zelden uit hun zelve plaats heeft, het moge tot
beterfchap of verergering zijn , zonder vreemde
oorzaken. I
,J: 't
J048.Hoewor- Zeer verfchillende zijn zij in aard en plaats
denzif onder-volgens de deelen welke zij asndoen.
1 1 cm .^.j jakken dus plaats in het c el wij z e'We e f-
fel, en vertponen zich aan den'.buik, de borst,
de geflachtsdeelen en beenen, in de water- en
windgez wellen.
Of wel zij zijn in eenen zak opgefloten, zoo
als de leggers, fchijthakken, verhardingen na za- delkwetfingen, enz. Ook de klieren zijn aan hen door verhardin-
gen onderworpen, zoo als bij de oor- tong- en kaakklieren plaats heeft; terwijl de bloedvaten door uitzetting]aan zoogenaamde flag- en bloed- aderfpatten onderhevig zijn. De banden, pezen en derzelver fcheeden,
verftrekken ten zetel aan verfcheidene gezwellen,
' welke als gallen, peesknobbels, bolfpatten, gezwol-
lene waaijen en hazenhakken bekend zijn; terwijl
men aan de beenderen, de zoogenaamde been-
. /Ipatten, overbeenen, en overhoeven enz. aantreft.
Ook de huid vertoont dezelve, onder de ge-
daante van mok, raspen, barsten, vijk, padge- zwel, vijgwratten, enz. Volgens hunnen aard en de zelfftandigheden
welke zij bevatten, worden zij voorts in z a k- bloed- water- en windgez wellen onder- fcheiden. Vrt .
|
||||
DE KOUDE GEZWELLEN. IF. Afd, 313
1049. Welke Van welken aard zij ook mogen wezen, zoo
moet de'eerfte is verdeeling de eerfte vereischte poging ; welke poging tot hun-men in den aanvang bewerkt, door het inwrijven ne genezing van verdeelende en prikkelende middelen, vooraf-n°. 97, 85. zün? gegaan door fterk wrijven met een wollene lap of ftroowis, of door warme omflagen, om de
opflorpende vaten te openen; en vooral door het branden met het gloeijende ijzer,, welk laatfte, b«t zekerde en bijna eenigfte middel oplevert, tot verdrijven van fchijthakken, leggers en uitzet- § «52.3-4, tingen der ^ewrichtsbanden. * In den aanvang kan men hen vaak door koude ba-
den, en zamentrekkende omflagen van azijn, eiken- bast of aluin doen verdwijnen; welke behande- ling ook dan heilzaam is, wanneer de zwakte van het celwijze weeffel, zwelling van ligchaamsdee- n°. i°3- len heeft veroorzaakt. , 1. De jat- en kl iergezwellen.
— ' *i
De eigentlijke zakgez wellen, door eene § 350.
1050.110e moet ... ... , . verdikte lympha veroorzaakt, en met eene meel- .
men de zak- vet- fpek- of fponsachtige zelfflandigheid opge-
bchaudelen? vult*» kunnen alleen door openen en wegfnijden
•worden verdreven. De door hunne onregelmatige geflalte van deze
1051. wat is verfchiiiende kliergez wéllen of verhardin-
egens de gen, zijn onbeduidende, mits zij door vorm of
£e" grootte geen e merkelijke froring de bewerktuiging
zwellen te , .,,,.. .... . veroorzaken; menigmaal blijven zij in hunnen oor- .
fpronkelijken toefland, edoch fomtijds losfen de-
zelve zich in ettering op, of wel zij openen zich en gaan in k a n k e r over. Men
|
||||
314 UITWENDIGE TOEVALLEN.
ros». Wat Men kan hunne oplosfing hopen te bewerken,
wordt tot hun-door het aanvankelijk aanwenden van pappen van ne oplos fin g kaasjesbladen, gevolgd door inwrijvingen met in tereischt? azijn opgeloste ammoniakgom, ofwel door be- vochtiging van zeer koud- of fneeuwwater, ter- ftond door wrijvingen gevolgd met eenen wollenen lap, door welk middel ontlteking en ettering ver- oorzaakt wordr. *
2. De geswei Ie n der bloedvaten.
iom. Wat zijn Tweeledig zijn de gezwellen die hunnen zetel
de gezwel- in de bloedvaten hebben, te weten: het flaga- len der dergezwel en de bloedaderfpat, waarbij bloedva- men nog de aderlaatfistel voegen kan. Van deze is het flagadergezwel het ge-
1054. Wat is „,: , . ,. , ., . vaarhjkfte, en wel in evenredigheid van de aan-
een flagader- " • .„ merkelijkheid der flagader, wier fcheuring eene
bloeduitftorting en daaruit ontftane gezwel in hec
celwijze wecffel heeft veroorzaakt; kenbaar aan
polskloppingen, zwarte kleur en onregelmatige
gedaante.
Bij een klein bloedvat kan eene gematigde
plaatfelijke drukking, gepaard met zamentrekkende omflagen, fomtijds dit toeval wegnemen, waartoe bij aanmerkelijkere, de heelkundige bewerking van onderbinden vereischt wordt, welke zelfs • dan, niet altijd gunftige gevolgen heeft. I055> Wat De aderfpat welke in eene uitzetting eener
noemt men een bloedader beftaat, en waaraan die der huid en
aderfpat? bijzonder de zoogenaamde fpatader onderhevig is,
benadeelt alleen het paard in deszelfs beweging,
wan-
|
|||||
' \
|
|||||
I)E KOUDE GEZWELLEN. IV. Afd. 315
wanneer zij eene buitengewone grootte be-
reikt. 1056. Hoe kan in den aanvang kan men hare wegneming ha'
ztf weggeno- pen te bewerken, door kompresfen, bevochtigd men worden ? met zamentrekkende middelen; later is het be- proeven daarvan even vruchteloos, als van het korten of branden een goed gevolg te verwach- ten, dat alleen door het openen derzelver fom- tijds bewerkt wordt. 1057. Wat is rje aderlating f is tel, de gevolgen eener
«en ader la- aderlating, vooral aan de halsbloedaderen, ken» (ingfistel? baar aan een gezwei dat zich fomtijds langs der« , zelver geheele loop uitftrekt, vereischt: dat
men hetzelve in den aanvang poge te ver- drijven door koud water en eene gematigde druk- king; doch indien het te aanmerkelijk of zeer verouderd is, het in deszelfs geheele lengte opene, van geronnen bloed zuivere, en voorts als eene gewone wond geneze. 3. De gezwellen der pe e 88 c fa e ei en en ge wr i c h t eg.
1058. welke De gezwellen welke in de weeke deelen der be-
zgnde gezwel- wegingswerktuigen aangetroffen worden, en hunnen len der bewe- zetel in de peesfcheeden en de beursbanden derge- gingswerk-wrichten hebben: zoo als de peesknobbels, tuigen? de gallen, gezwollenewaaijenendebol- fpat: kunnen flechts in den aanvang door koude
baden en zamentrekkende middelen, zoo als azijn met eikenbast en aluin, en in het vervolg door prikkelende inwrijvingen, van fteen- en terebin- tijnolie, zelfs met bijgevoegde fpaanfebe vlie- gen |
||||
%l6 UITWENDIGE TOEVALLEN.
gen, euphorbiura.gom en kwikzalf, eindelijk, in-
dien zij verouderd zijn, door het branden met een gloeijend ijzer, worden genezen. 1059. Wat zijn Van foortgelijken aard zijn de knobbels §311.
peesknob- Welke men aan de buigpezen ontmoet, en bels? die, het zij de peesfcheede alleen, of tevens de pees zelve aandoen; terwijl zij door kneu-
zingen, verrekkingen of reumatieke toevallen voortgebragt worden. 1060. Hoe gij eenen geringen trap, bezige men aanvange-§ 312.
moet men deze ijj |j omflagen van klei met loodextrakt, in het n». 97,*.
behandelen? vervolg zeep- en kamfergeest, terwijl men bij
fcheuring der peesfcheede, daarenboven het been van de knie tot de koot moet omzwachtelen, en indien men eene reumatieke zamenvoeging ver- moedt, aan het been, verwarmende baden, wrij- n°. 78. vingen van terebintijnoiie en met ftroowisfchen bewerkftelligen; en eindelijk een dragt zetten, wanneer deze middelen het toeval niet wegnemen. 4. De gezwellen dei- beenderen.
1061. Aan wel-•- De beenderen zijn aan verfchillende been-
ke gezwellen ui tgroeij iugen onderhevig, waarvan fommige z«n de been-eene harde, andere eene meer eeltachtige zelf- deren onder. flandigheid bezitten; van dezen aard zijn diegene worpen? welke onder de benaming van fpat, overhoef, voetknobbels, hazenhak en overbeen bekend,
meestal zich aan de gewrichten of in huune na- bijheid vertoonen; daar hunnen oorfprong bijna altijd gelegen is in de overmatige infpanningen derzelve, welke de opervlakte der beenderen eene meer of mindere befchadigiug of prikkel veroor- zaakt |
|||||
-
|
|||||
BE KOUDE GEZWELLEN. IP.dfd. %\f
zaakt hebben, offchoon fomtïjds ook eene ziek-
teverplaatfing of reumatieke toevallen, hen kun- nen voortbrengen. ioÖ2.Hoe kun-■ j)eze uitwasfen in zoo verre belangrijk, als «on z« vcrdre-jjUnne p]aa!-s of grootte , de beweging der been- n worden ? ,jeren 0f je wer]cing der fpieren belemmerd , en der- halve fpoedige hulp vordert, verleenen alleen in den aanvang hoop , de genezing, door fterk prikke- lende inwrijvisgen en vooral door branden, te zien bewerken; welk alles echter bij verouderde zeer twijfelachtig blijft; daarentegen is alsdan hun- nen invloed op de deugd des paards van weinig aanbelang, mits zij geene aanmerkelijke grootte bezitten, noch de beweging hinderlijk zijn: zoo als vooral het geval is, wanneer beenuitwasfen der gewrichten" hunne zamengroeijing en ftijfheid ten gevolge hebben gehad of zij op andere plaatzen een pijnlijken prikkel op de fpieren uitoefenen. 5 De yleeschachtige gezwellen.
1063. Welke Devleeschaclitige uitwasfen welke mea
:elen zijn aan op onderfcheidene plaatfèn ontmoet, kunnen ook leescliach-onder de gezwellen gerangfchikt worden, en men 'gemtwas- ais zoodanig de gezwellen aan het verlie- on erhe-me2te en oncjer <jen tong, de f lij mprop-g e- zwellen, Qalypen,') de v 1 ecschb reuken, de gewone en vijgwratten aanmerken. , ^4. Hoe be- ^e i'twasfen ouder den tong, even als het
ndelt men gezwel van het gehemelte, onder den naam in den van het hangen van den rooster bekend, ond? welke het paard zeer hinderlijk in het eeten.val- W len,
|
||||
Jl8 UITWENDIGE T0R.VALLEW.
len, en veelal eeö kenmerk of gevolg van plaat-
felijke ontfteking zijn, vereifchen, behalve het genot van verkoelend, week en vloeibaar voedfel; dat men dezelve met zout- of azijnzuur en honig be- ftrijke, en des noods aan de laatste, eenige ligte kervingen verrigte. 1065. Welk is Meer belangrijker zijn de andere ukwasfen, van
- het middel te- welke de flijmpropgezwelleu, die hunnen zetel gen die aan an- jn onderfcheidene liollighedeu des ligchaams, ge-
dere deelen? woonlijkst in den neus hebben,even als de vleesch- breuken, alleen door hunne kunstmatige geheele
wegneming, geheeld kunnen worden.
1066. Wat z{jn De vijg wrat ten zijn fponsachtige gezwellen,
de vügwrat-veelal de gevolgen der mok, welke zich vooral ten? aan de koot, ftraal en zool vertoonen, en vaak .in voet kanker ontaarden; z?j moeten geheel
weggefneden, en "daarna met een poeder van ge- ' lijke deelen opgehevene kwik, ougebluschte kalk en aluin beftrooid, en voorts gelijk eene andere ' 94 wond behandeld worden. Op foongelijke wijze worden de meer ontfierende dan wel fchadelijke wratten, door afbinden of wegfnijdén en ver- volgens door bijtiniddelen of branden verdreven. 6. De gezwellen der huid, enz,
S 358.
1067. Welke De mok, welke als gezwel der huid hier in
uitwendige be-aanmerking komt, en wier oorzaken, kenmerken
fchouwing ver- en inwendige behandeling hiervoor bij de huidziek-
dientde mok;? ten zyn aangewezen, verdient wegens derzelver
uitwendige geneeswijze en verdere gevolgen, al»
raspen, barsten, egelsvoet, padgezwel, rotftralen,
. x vijgwratten , enz., eene bijzondere befchouwing.
Zij
|
||||
DE KOUDE GEZWELLEN. IK Afd. 310.
io68.Watuit- .Zij openbaart zich, vooral bij paarden van § 36e. ,
w e n d i g e een zwak vezelgeftel en ruige beenen, door zwel- kenmerken üng en uitflag der achterbeenen, gevolgd door de heeft dezelve? ontlasting van fcherp vocht, dat de huid wegvreet, het haar doet uitvallen en trapswijze bovengenoem- de toevallen voortbrengt. io6g. Welke In den beginne is het vaak voldoende, dat men § 3<5?«
uitwendige be-de aangetaste plaatfen met lood-extrakt, kalkwa-n°-6Ö" handeling ver-ter, zeep- of houtaschloog wasfche, en voorts"" 7***' ciscb'ii,ire ge-met honig en opreinent fmere; edoch bij eene Bezing? verouderde mok wordt het wasfchen met bij- tende middelen, als vitrioo.1, fpaanschgroen en aluin, ofwel van euphorbium-gom, fpaanfche vlie- gen en laurierolie vereischt, gepaard met het inwen- dige gebruik van fpiesglans, zwavel en kalmus-""09' *» '* wortel; terwijl bij verouderde uit de mok ont-~7°'^' fiane kwalen, de dragten het meeste tot genezing § .„ bijdragen. i 70. Hoc moet Rotftralen moeten wel uitgeveegd, met kalk- § „6„ nicui'otftra-water gewasfchen, met terebinthiju beftreken, met Ien bchande- i00d-extrakt en klei ingeflagen, en de voet op eenen droogen kleigrond gefield worden. . ,-,,
7. Pc watcrgez^Blhn.
071. e e is pe w a t e r g e z w e 11 e 11, voortgebragt door op-
de eigenfchap , ; . , . , . , , . . , r hoopingen van wateracntige vochtigheden in. het
™.„n ", celwijze weeffel, vooral onder den buik, aan Aj'ifr'
zwellen en hun- J ' '
ne cen^P koker en de achterbeenen; koud, gevoelloos en
twyzet zonder veerkracht; vorderen, dat behalve de in-
wendige middelen tegen de waterzucht voorge-
fchreven, ook uitwendige- prlkkelmiddc-len aange- w 2 wend |
|||||
V- ~
|
|||||
520 UITWENDIGE TOEVALLEN.
i wend worden, beftaande in het wastenen' met
azijn, ammoniakzout en aluin, en indien dit niet n°. iog, voldoende is, het inwrijven van kamfergeest, en zelfs van fpaanfche vliegen - aftrekfel; terwijl men eindelijk des noods door kervingen de vochten ontlasting verfchaffen, en de genezing door lood- extrakt bevorderen moet. * 1072.Wat is De wat erzucht der gewrichten, door hare
de water veerkracht van de andere waterzuchtige zwellingen zucht der onderfcheiden, en meest van kreupelheid verzeld; gewrich- js zeer geiT1een bij jonge veulens, en alsdan gewoon- ten- lijk zonder verdere nadeeligc gevolgen; daarente- gen is zij meer bedenkelijk bij paarden van verder
gevorderden ouderdom ,• aangezien, indien zij niet verdeeld worde, zij verhardende, ten gronddag aan de koefpat en beenvergroeijingen dient. Hare oorfprotig is in overmatige infpanning der
gewrichten, vochtige verblijfplaatfen en ziekte- verplaatfmgen te zoeken, terwijl tot hare wegne- ming, prikkelende en verdeelende inwrijvingen, ~~ 9/» 9^ en des noods het branden aangewend moet wor- den. # ■' ' ■, ' ' • - 8. Be windgezwellen.
e .;v V.•'»' " ■ ■' Y '
1073. Wat zqn De windgez wellen, beüaande in eene op-
windgezwel-hooping van lucht in het celwijze weeffel, zijn 'en? zeer veerkrachtig en geven een krakend geruisch |
||||||||
v
|
||||||||
bij hunne aanraking,- zij ^ijn, of gevolgen van
geftokene wonden, vooral dergeue welke de long- treffen; of vertoouen zich als toevallen van koortfen met verminderde levenswetkzaamheid. Genoegzame openingen om de ingefiotene lucht te ba-
|
||||||||
DE KOUDE GEZWELLEN. IF. Afd. 32I
. bevrijden, en geestige, prikkelende wasfchingen
tot verfterking der plaatfelijke zwakte, worden lot hunne wegneming vereischt. , 9. De breuken.
1074. Wat ver- Onder de gezwellen kunnen ook de breuken ,
ftaat men door gerangfchikt worden, welke men naar hunne breuken? plaats, in darm- lies- en navelbreuken onderfcheidt, en meestal door uitwendig geweld veroorzaakt, daardoor ontftaan, dat een deel der buiksingewan- den buiten derzelver ■heiligheid, onder de uitwen- dige bekleedfelen zigtbaar wordt. Van welken aard zij ook mogen wezen, zoo
kan alleen eene heelkundige bewerking hen weg- nemen; waartoe men zich verpligt ziet, wan- neer hunne grootte, plaats, en de gekiemde toeftand derzelve, het leven des diers in gevaar brengt, of het tot werkzaamheden onbruikbaar maakt; alleen diegene welke klein en aan de zij- de des buiks gelegen zijn, kan men als weinig beduidende aanmerken. |
||||
3M
|
|||||
VIERDE HOOFDSTUK,
BE TOEVALLEN DER B E W E G I N G S W £ R K-
TUIGEN DOOR VER REKKINGEN, VER- STUIKINGEN EN ONTWRICHTIN- GEN. ïoj-sWelte ge- Doet ecne of andere geweldige uitwendige oor- § 3S5,
volgen heeft zaak, de beenderen in hunne gewrichten eene de verplaat-verplaatfing ondergaan', zoo zijn de gevolgen van fing der ge. dit toeval, fteeds door kreupelheid gevolgd, in wrichts- evenredigheid van den trap waarin dit gefchiedt beenderen? jS) meer of min bedenkelijk, en het herftel fpoe- diger of langzamer; Steeds gepaard met zekere uitrekking der banden welke de beenderen beves- tigen, en der pezen welke hen doen bewegen, gaat het fomtijds met hunne verfcheuring gepaard, , en is alsdan vaak onherftelbaar. 6 Hoe on_ Men noemt verrekking, wanneer alleen eene . 320.
derfchcid uitrekking derzelve heeft plaats gehad; is dezelve
men dezelve? echter zoo aanmerkelijk, dat de beenderen ten
deele of geheel uit hunne gewrichtsholten wijken,
zoo ontvangt zulks den naam van verftuiking,
en in het laatfte geval dien van ontwrich ting.,
Welke Derzelver oorzaken zijn geweldige fprongen,
zijn de oor- uitglijden, vallen, te fpoedige ophoudingen uit . zaken? fnelle gangen, te korte wendingen en omdraaijen, enz. 1078. Welke Alle geledingen (laan.voor deze toevallen bloot,
ech-
|
|||||
(
' ' ', "
VERPLAATSING DER GEWRICHTSBEEND. IV. Afd, 3QJ
el ed ing en echter overkomen zij het meeste de uiterfte der
zijn hier aan ledematen, zoo als die des voets en der koot, onderhevig ? zeldzamer de andere geledingen der ttiteinden en der wervelzuü; edoch zij zijn Bij de laatfte meestal onheelbaar, en flechts van geringe hoop op herftel verzeld, wanneer zij in die van het kruis, het heup- gewricht en der waai, van den fchouder, armbeen en knie volkomen plaats hebben; terwijl de minfte verplaatfing der wervels alsonherftelbaar geacht mag worden; zelfs de verftuiking des kootbeens in het kogel- en kroongewricht, of het zoogenaamde overkoten, levert alleen bij eene fpoedige kunst- matige herplaatfing, hoop tot herftel op. . 1079. Wat is Gewoner zijn die onvolkomene verftuikingen,
wegens hunnen waarbij het been flechts eenige verplaatfing inde aard te be- gewrichtshoke heeft ondergaan, dan die ontwrich- nerken? tingen, waarin het deze geheel heeft verlaten; welke laatfte daarom weinig hoop óp volkomen
herftel vergunnen, wijl zij gewoonlijk met ver- fcheuring der pezen of banden gepaard' gaan. Voorts zijn zij in die evenredigheid moeijelijker te herftellen, als de geleding dieper onder het vleesch gelegen en van fterkere fpieren omvat is; waardoor ook de herplsatfing van het dijbeen bijna onmogelijk wórdt,en het gelukkig is te achten,dat de toevallen dezer deelën zeer zeldzaam zijn; ook daarom is het, dat de verftuikingen en verrek- king der rug- en lendenwervels, onheelbaar wor- den geoordeeld, wijl elke drukking of befchadiging van het rugmerg, fteeds eene volftrekte verlam- ming der achterdeelen te wege brengt. i°2oWtttoe- Zoowel verrekking als verftuiking gaan __
W 4 . ver-
t *
. :- 1 , • 1'" '
|
||||
324 UITWENDIGE T O E V A L L J$,N, • ,
vallen en zeld van mocijelijke beweging des deels, welke
kenmerken in het laatfte geval onmogelijk is willekeurig te yertoonen zicii vcrrigten; voorts door groote pijn, hitte en zwel- ■ ling, veroorzaakt door de verfcheuring of ten minfte uitzetting der in de banden aanwezige vaat- jes, -waardoor (leeds eene ontfteking te wege wordt gebragt; terwijl de overmatige uitrekking der banden, zelfs na het ophouden der oorzaak en gevolgen, nog lang derzelver verlorene veer- kracht doet ondervinden; de verf tui kin gen en ontwrichtingen doen zich daar en boven nog onderfcheiden, door de onnatuurlijke dikte ter plaatfe waar het verfchovene been zich bevindt, en eene holligheid daar waar het bevorens aanwe- zig "was. . io8i.Wat vor- Ter bepaling der geneeswijze is het noodig
deit de heel. jat inen door deze aanwijzingen geleid, wel on- kundige be- derfcheide, of bij,het toeval flechts eene eenvou- han e ing (j.ge vgjre^gjtig der banden, dan wel eene verplaat- fing of on twrich tingder beenderen plaatsheeft,
io8a. Iïoemost In het laatfte geval moet de herplaatfing der
men bij ont- beenderen voorafgaan; welke alleen met gemak wtichtin- gefchieden kan, in de eerfte oogenblikkeu bevo- gen te werk rens de zwelling plaats heeft; en die men eerst gaan? (]oor koude en verdeelende omflagen moet doen verdwijnen, indien men eenigen tijd heeft laten
verlpopen, bevorens de Herplaatfing te bewerk- stelligen; welke onmogelijk wordt, wanneer zij te lang verzuimd is geworden. 1083. Welke In alle deze gevallen moet aan twee voorwaar-§ 327. hoofd ver- den voldaan worden: het wegnemen der ontfte- ei ach te n king, oorzaak der zwelling;, door koude en ver- n°. 84, /,'< moet men ver- Redende omflages; en het herftellen der veêr- rwlienV , ; . krachc |
||||
VERREKKING, VERSTUIKING , ENZ. IV. Afd. 32$
kracht der overfpannene banden en pezen, waar-
toe men met vrucht brandewijn met kamfer be- n°. 84, <:,<?, *,#. zigt. Men verleene voorts het lijdende deel in den aanvang rust,' doe echter vervolgens het paard een weinig rondleiden; omzwachtele des noods het been, en zette tot voorkoming van — xai, reumatieke toevallen, vooral bij kreupelheid der bovcnfte gewrichten, een dragt in de nabijheid en boven dezelve, io84Wat voor- Gevaarlijker belediging is die waarin de beende-
uitzigten leve-ren zelve gebroken zijn. Hoezeer degenezing rende been-van dit toeval ten höogfle moeijelijk is, leert breuken op de ondervinding echter, dat men dezelve nogthans met grond kan hopen en haar beproeven moet, indien zij geene bewegingswerktuigen, maar b. v. de beenderen des hoofds, de ribben, of de punt van het darmbeen treffen, en voorts, wanneer het paard zekere waarde bezit , nog niet boven de acht jaren oud, en de breuk eenvou- dig en op eene plaats gebeurd is, waar de ver- banden naar eisch gefchieden kunnen, b. v., het koot- en pijpbeen, het voorarm- en fchenkelbeen, enz., welke laatfte echter! meer zwarigheid aan- r '• bieden. ;.; -, io85.Hoemoe' Behalve het herplaatfen en bevestigen des beens
ten deze be- rnet zoogenaamde fpalken en het verbinden op. handeld wor. de gebruikelijke wijze, moet het paard in eene ten? - daartoe ingerïgte noodftal geplaatst worden, welke het door middel van eenen breeden buikfingel, zoo
lang verhindert op het gebrokene been te fteunen, zich neder te.leggen of heen en weder te tre- den tot hetzelve genezen is; waartoe een tijd va« W 5 .._ jtien |
|||
326 UITWENDIGE TOEVALLEN.
|
|||||||
tien of twaalf weeken vereischt wordt; gedurende
welken men de befchadiging, als eene kneu- zing, met verdeelende, en bij het herftel met ver- Herkende wasfchingen behandelt; en inwendig kiermede het gebruik van verkoelende buikope- nende middelen en lavementen paart. De her- plaatfing der andere gebrokene beenderen, maakt de hoofdzaak in hunne behandeling uit, die overi- gens met de andere overeenftemt. Kafporing d e r'kreup elh c id.
|
|||||||
1086. Wat is Tot eene doelmatige behandeling van de toe-§ 329-340.
tot ontdekking vallen der bewegingswerktuigen, is het noodig der kreupel- derzelver zetel en de onderfcheidingsteekenen der heid noodig? kreupelheid te kennen, welke hen fteeds' verzelt. 1087. Hoe her- Men ontwaart welk been aan dezelve lijdt,
kent men het daardoor, dat het paard dit en het hoofd meer
Jgdende been? opheft, wanneer het den grond raakt, en' korter
op hetzelve fteunt, dan wanneer het gezonde
neergezet wordt; terwijl de kreupelheid zich het
. fterkfte vertoont bij het omdraai)en naar die zijde.
ïo88.Hoe leert Heeft de kreupelheid haren zetel in de pange-
men de zetel wrichten der henp of des fchouders, zoo wordt der'kieupei- het been kringswijze in fteede van regtftreeks heid kennen? "vooruit gebragt. Daarentegen wordt hec been regt en ftijf voor-
wit gebragt, wanneer de oorzaken in de knie- en waaigewrichten gelegen zijn, welke ook ongelijk opgeheven, en de voet minder vooruit gezet wordt. Schuilt
|
|||||||
DE KREUPELHEI D. 1F. Afd. %%J
Schuilt dezelve in de koot, zoo gaat het
paard op den voorhoef, zonder het gewricht te
buigen; en is de voet de lijdende plaats, zoo
v, is de beweging des beens vrij en regt, doch de
gang pijnlijker op harden dan op weeken grond.
1089 Waardoor Minder moeide kost het de oorzaak en zetel
wordt deze ont-der kreupelheid te ontdekken, wanneer uitwendige dekking bc- toevallen dezelve in het oog doen vallen, zoo vordert? ajs mo\lf barsten, gezwollene beenen, rotftraalen, kneuzingen, betrapping, flrijken, peesknobbels,
gallen, enz.; terwijl men ze veelal in den voet vermoeden moet, wanneer het paard onlangs be- flagen is, of over harde wegen heeft gegaan, en daarbij gezond is; eindelijk, wanneer zonder eenige merkbare oorzaken, het paard aan kreu- pelheid lijdt, welke na eenige beweging vermin- dert of verdwijnt, zoo kan men met grond de- zelve aan eene reumatieke of krampachtige oor- zaak toefchrijven. io9o.Hoedanig Het afnemen van het ijzer en het onderzoek § 34I
moet men bü des voets door knijpen met den hoeftang, of het onderzoek kloppen op de nagels, is een zeker middel ter te werk gaan ? ontdekking of de kréupelheid in denzelven gele- gen is. Vervolgens onderzoeke men: of de gewrichten,
heet, gezwollen of pijnlijk zijn, of de buigpees glad en zonder knobbels is,- voorts drukke men opvolgende met de beide duimen de fchouder- blac^s dij- en bilfpier-en, en lette op, of het paard daarbij niet eenige pijn uit. |
|||||
VIJF.
|
|||||
y IJ F D E HOOFDSTUK.
|
||||||||
DE OOGGEBUEKEN.
|
||||||||
ioji. Aan wel- Veelvoudig zijn de toevallen waaraan de oogen
ke toeval- blootgefteld zijn, wier kennis daarom ten hoog- len ztfn de ften belangrijk is, daar elk hunner het zoo ge- oogen on- wigtige gezigt in gevaar brengt, of ten minden derhevig, en voor ]j0vteren of langeren tijd onbruikbaar maakt, hoe onder- «a. -j • , Deze toevallen, alle gevolgen van ontftekin-
lcheid men de- " 700 zelve? §en ^er u'c" °^ invvendige deelen des oogbols,
waarvan de laatfte het gevaarlijkfte zijn, worden
hierna onderfcheiden: in alge meen e of plaat- felijke cogontftekingen als oorzaken, en-is de daaruit overblijvende gevolgen: be- ftaande in 1) vliezen over, en 2) vlekken - - of verduistering van het hoornvlies; 3) ver- s duistering van het waterachtige vocht, , door bloed of etter; 4) de gr'aauwe ftaar of verduistering van het kristallijne vocht; 5) de zwarte ftaar "of verlamming der W gezigtszenuw; 6) de maanogen. I. De oogon f f te kingen.
|
||||||||
1*92. Welke De oogontlleking, welke fomtijds, het zij al-
zijn de oor* leen de uitwendige deelen, zoo als de oogleden, zaken der het bindvlies, enz.; het zij de inwendige, of oogonti'te. wej sene en an(jere gelijktijdig aandoet, en als kingen? ^an algemeen is, ontleent haren oorfprong, het
|
||||||||
DE OOGONTSTEKINGEN.//"./^. 329
het zij uit plaatfelijke en uitwendige oorza-
ken; zoo als befchadigingen, verkouding, ver- hitting f fcherpe ftaldampen, ftof, enz.; het zij uit algemeene, door natuurlijken aanleg en ziekelijken ligchaamstoeftand, of heerfchende luchtsgefteldheid voortgebragt; of wel, zij verfchijnt toevallig in ziekten, als droes, het wisfeleri der tanden,.enz. 1093. Welke Bijzondere aanleg tot oogontftekingen hebben
paarden hebben fommige rasfen van paarden ^ en onder deze vooral daartoe den die met een zwak vezelgeftel en zware vlezige meesten aan- hoofden; terwijl die uit edele rasfen minder aan leS? dezelve bloótgefteld zijn. 1094.H0C wor- Men onderfcheidt de ontftekingen der oogen- in
den zö on- kortftondig>e en langdurige, onder welke derfchei- laatfte men ook de periodieke zoogenaamde maan- n? blindheid rangfchikken kan; terwijl bij dezelve, volgens hare natuur, eene vermeerderde en ver-
minderde iQvenswerkzsamheid plaats kan grijper), 1095. welke Naar evenredigheid van hunnen trap zijn dezelve
voonützigten gevaarlijk, en diegene zulks het minfte, waarin al- leverendezelve leen de oogleden en zelfs de uitwendige bekleedfe- •P? len aangedaan zijn; bedenkelijker is daarentegen, die der inwendige deelen des öogbols; even zoo be-
looft eene ware of heeté ontfteldng een gun- ftiger uitflag, dan eene valfche en langdurige; en eene plaatfelijke, boven die uit eenen algemeene» ziekelijken toeftand ontftaat. Gelijken loop als de andere ontftekingen, houdt
die der oogen, daar dezelve- bij eenen gunftigen uitflag verdeeld wordt, of anders in eene der bo- vengenoemde ooggebreken orergaat. De
|
||||
330 DE, OOGGEBREKEN.
1096. Wat zijn De algemeene kenteekenen zijrj: aandoene-
derzelver ken-Iijkheid voor het licht, meer of min gezwollene teekeilen? en geflotene oogleden, zwelling der bekleedfelen, hitte, bloedroode kleur van het witte des oogs, ukflorting van tranen, en in het vervolg van eene etterachrige zelfftandigheid; terwijl vooral de ware öntfteking zich door hevige pijn, dikwerf door koorts verzeld, ouderfcheidt. Bij de öntfteking van het doorfchijnende hoorn-
vlies f wordt hetzelve gezwollen, wit en ondoor- fchijnende; bij dat van het netvlies, heeft zelfs bij eenen geopenden oogappel geen gezigt plaats, enz.; terwijl de verëeniging aller dezer teekenen, de öntfteking van het geheele gezigtswerktuig aan- kondigt. 1097, Welke Bij derzelver behandeling, fpore men zooveel
bemerkingen mogelijk de oorzaken na, of ook befchadigingen, moeten de be- ingedrongene vreemde ligchamen, omgekrulde oog- handeling voor- haren, die den oogbol prikkelen, enz., er aan- afgaan? leiding toe hebben gegeven; ten einde deze in de eerfte plaats te verwijderen; en Iqtte voorts,
, of de toeftand des ligchaams eene verhoogde of verminderde levenswerkzaamheid moet doen ver-
onderftellen. » m.„.. Vertoont zij zich h eerfch ende, en tasteene
1098. Wat ver- J ' eisdit de .meenigte paarden gelijktijdig aan, zoo onderzoek?
h eerfch en- men na c^e oorzaken; indien deze in de verblijf- de en al ge- plaatfen, levenswijze of het voedfel gelegen zijn, me ene oog- wordt derzelver verandering, en voorts ftrenge af- ziekre ? fcheiding. vereischt, om de voortplanting te b-e- letten.
|
||||||||
De ware, heete of zoogenaamde drooge
oog-
|
||||||||
»cy<>. Hoc moet
|
||||||||
DE OOGONTSTEKINGEN. IV. Afd, %%\
men de b e e- oog o n tft eking, vereischt even als de lang- ■■■
te oogontfte-durige, vermindering van licht, door het paard king behande-in eene duistere, doch tevens luchtige ftal te len ? , plaatfen, en het hoofd eenigzins op te binden. ijoo. Wat is In eenen geringen trap is het herhaalde was- e ,?Jè
bjj hare onder- fchen met koud water, gepaard met eenen ver- fcheidene trap- koelenden leefregel, vaak ter genezing voldoen- pentedoen? de; bij eenen hoogeren', wordt tevens ve'reischr, het doen eener geëvenredigde aderlating, het zet- ten van bloedzuigers in den omtrek van het oog, welke men ook met goed gevolg tegen bloedop- hoo"pingen in de oogleden en het bmdvlies aan- wendt; gelijk mede dat van dragten aan den hals en de borst; het ingeven van falpeterdranken, verkoelende lavementen; het wasfehen en opleg- gen van koude kompresfen, met kaasjesbladen, lijnzaad, vüerbloem - aftrekfel, loodestrakt en au- ' ', dere verdeelende en oplosfende <jogmiddelen be- n°. 105 - s. vochtigd, terwijl in de heerfcheude oogont- ftekingen bijzonder heilzaam kan geacht worden, het gebruik der zoete kwik en jalappen, — &Z,«-e. hoi. Hoe be- De oogontfteking, die als toeval of ver- §374»
handelt men de p 1 a a t f i n g eener andere ziekte, zoo als droes, toevallige? vervangenheid, wormen, enz. verfchijnt, ver- eischt dat inèu bij hare behandeling die der. ziekte voege, welke haar,heeft voortgebragt; terwijl ! indien uitwendige befchadigingen haar hebben doen
ontftaan, men dezelve als eene kwetfing of kneu-
zing moet behandelen, en pogen te verdeden, ■ en daarbij vooral, het in de omleggende deelen . uitgeftorte bloed zoeken te ontlasten. ïis». Hoe be- De langdurige en met yerzwakkiwg verzeide
OM-
|
||||||
t
|
||||||
V
|
||||||
332 D E . O O G G E B R E K E N.
handelt men oogontftekingen, ook wel vochtige genaamd, '
langdurige daaraan kenbaar, dat de toevallen van zwelling óf die met en traning bij het aanwenden der vorige middelen verzwakking? niet verminderen1, maar veelal de fcherpe tranen toenemen, en fomtijds in eene etterachtige ont- ^
lasting overgaan; vereischt eene prikkelende be- handeling, door plaatfelijke dragten onder het oog, aanjde kaken of achter de ooren, laauwwarme xvasfchingen -met aftrekfel van kamillen- vlier- ia- ■', vendel en wolverlei-bloemen, bilfenkruid, lood- •
, n=. 113, a.
extrakt, goulardsw-«ter, zelfs met kamfer en opi-_ Ic6
trai; terwijl men hiermede het inwendige gebmik paart, der tegen de algemeene zwakte dienstige _ T0g j prikkelmiddelen. , , . Tegen de overblijvende verzwakking dienen
kompresfen met rooden wijn, waarin lavendel, majolijn, enz. afgetrokken is, benevens eenen * verfterkenden leefregel. H. Toevallen der uitwendige bekleedfelen
.en omringende deelen des oogbols. |
||||||
1103^ Wat toe- De toevallen waaraan de omringende deelen en
vallen treffen uitwendige bekleedfelen des oogbols, ten gevolge de omringen-der ontltekingen, bijzonder onderhevig zijn, be- de deelen __ ftaan in het traan- en etteroog; de zwelling, des oogbols? verlamming en fcheuring der oogleden; de oog- zweeren en de uitzetting van het bindvlies. Hoe be- ^et tranen der oogen, voortgebragt door eene § 3_8j
bandok men uitwendige befchadiging des onderfteu ooglids, het het tranen toegroeijen of vertrappen der jtraanftippen , eene deroögc»? verftopping der traanbuis en de fcherpe hoedanig- heid |
||||||
t)K QOGONTSTEKINGEN. IV. Afd. 333
/ * '
heid.der tranen, is alleen in de laatfte gevallen
^ voor herftel vatbaar; waartoe men voor het eer-
11e, verfterkende wasfchingen;voor het andere, op-
drooeende en verzachtende middelen moet aan-
0 «lo. 114.
wenden, en de verftopping door infpmtingen po-
gen weg te nemen. 1105. Wat is Langdurige oogontftekingen hebben vaak aan^g s^g,
tegen het et-houdend etteren der oogleden, ten gevolge, teren te waartegen met vrucht de oogzalven van roode doen? kwi]c en zinkbloemen gebezigd worden. ""• I09" 110S. Wat zfl'a De oogz weren beftaan in een klein gezwel
oogz we ren? op den rand der oogleden, ter grootte van een garsten-korrel, hetwelke niet verdeeld, maar al- leen door ettering tot rijpheid gebragt kan wor- den, als wanneer het een (tukje van het celwijza weeffel ontlast; waartoe men het met een wei. nig ongezoutene boter beftrijkt. 1107.Wat hulp De zwelling der oogleden en van het
is er tegen debindvlies, moet men door plaatfelijke bloed- z welling der ontlastingen, doormiddel van bloedzuigers; en oogleden? hunne verflapping, door yerfterkende, zamen- trekkende middelen, zoo als afkookfel van eiken» bast, kamfer en aluin, trachten weg te nemen. |
|||||||
III. Toevallen v an den cfogbol.
|
|||||||
noS.Aan wel- De toevallen waaraan den oogbol en het werk-
ke toeval-tuig des gezigts zelve onderhevig zijn, beftaan len is deoojr- in diegene welke hiervoor opgeteld, deszelfs X on-
|
|||||||
3S4 On OOGGEBREKEN.
bot onderwor- onderfcheidene deelen aandoen, en tot wier enc-
pen, en hoe dekking het noodig is, dat men wel wete te on- kan men deze fcheiden, welke hunner door dezelve aangetast is. ontdekken§ Om die te ontwaren welke het hobrnvlies en het waterachtige vocht ten zetel hebben; Helle men het paard in den ftal of eene andere weinig verlichte plaats, en zie van ter zijde te- gen den dag, door de bolrondte van het hoorn, vlies, welks volkomene helderheid aankondigt, er geene gebreken iu hetzelve noch in het waterach- tige vocht belkan,- terwijl men anders de vlek- ken in het eerfte, en de troebelheid van het andere duidelijk ontwaren kan; even zoo doet de regtiïreekfche befchouwing van voren: het aan- wezen der graauwe en zwarte ftaar ontdek- ken. " * • >■- ■'- ' ■' . '.. • a. Gebreken van iiet hoornrlics.
, #.
nooAan welke £M toevallen welke het hoornvlies bijzon»
toevallen is der eigen, deszelfs doorfchijnendheid verminderen het hoorn- zijn: de vliezen, vlekken eti zweren op vlies onder- hetzelve, hevig ? ino Wat zon ^e zoogenaamde vliezen, beftaan in eene j
oogvliezen? verdigting van he^:, over hetzelve uitgebreide bind vlies, hetwelke alsdan wit en ondoor* fchijnehde wordt, en door deszelfs beweegbaar- heid , van de verduistering van het hoornvlies zelve, onderfcheiden kan worden. Dit toeval vergunt hoop op hernel, indien het
• x niet verouderd is, door het gebruik der zelfde mid-
|
||||
TOEVALLEN VAN DEN OOGBOL. IF. Afd. %%$
|
|||||
middelen, als tegen de vlekken op het hoornvlies n». iis,«.
dienftig zijn, en voorts door verflerkenda was-— m, f. fchingen van aluin, kamfer, enz. «mi.Wat isde De witte of grijze vlekken op het hoo*rn- § 3gI#
aard en ge-vlies, fteeds gevolgen van voorafgaande befcha- neeswysder digingen of oMftekingen, welke eene plaatfelijke " , vlekken verduistering te" wege brengen, zijn in die mate op het belangrijk, als zij door plaats of grootte, het ll0ornvlies? gezigt hinderen, terwijl het vooruitzigt ter gene-
zing daarvan afhangt, dat zij oppervlakkig en s niet verouderd zijn; waartoe na eene uitwendige befchadiging, het beftrijken met fnoekenvet, os- fengal of oude lijnolie, benevens dezelfde mid- n°. Hitta delen als tegen de oogvlïezen aangewend kunnen worden. 1112. Wat is ^°e verzweringen, welke ten gevolge van
wegens de ver- ontftekingen aan de oppervlakte des oogbols plaats «weringen hebben, zijn in zoo verre van gewigt, dat zij aan de buiten- fteeds een likteeken achterlaten, hetwelke het ge- fle oogvliezen zigt hindert, wanneer zij het hoornvlies treffen; te bemerken? en vooral wanneer zij hunne zitplaats binnen of aan de achterzijde van hetzelve hebbende, als dan het zoogenaamde, meestal ongeneeslijke et- ter o o g vormen; daarentegen baren zij weinig beduchting, indien zij zich op het harde oogvlies bevinden. In alle gevallen moet men hen tot rijpheid po-
gen te brengen, voorts onverwijld met eene breede oognaald openen, en daarna met afkookfel van kaasjesbladen, opium «n loodextrakt wasfchen. X 2 De
|
|||||
S3§ ' D.E O 0 G G E B R £ K E Ni
j, i. tyibrcken Van het waterachtige Vocht.
1113. Welke De verfchijnfelen die men in het'watera ch-
toevallenis het 11ge vocht en den voorften oogkamer ontwaart, waterach- zljn : dat het zich troebel of duister vertoont, tige vocht zoo a]s dikwerf in den droes, bij, het wisfelen • onderhevig- &QÏ tanden, en in andere ongefteldheden plaats heeft;; welk toeval echter met het ophouden der )
oorzaak verdwijnt. 1114. Welke Van meer belang zijn de uitftortingen van bloed § 379-
hulpmiddelen of etter, waarvan het eerde, het gevolg van bettaan tegen uitwendige befchadigingen, het laatfte van inwen- het bloed- dige verzweringen, weinig goeds voorfpellen; ter-
oogï wijl tegen het zoogenaamde bloedoog, het zetten van bloedzuigers in den omtrek, en laauw-
wartne wasfehingen, van in wijn afgetrokkene la- vendel, majolijn, enz. in het werk kunnen wor- den gelteld. c. De «taarblindheid.
1115. Welke pe blindheid, door de gevolgen van plaat-• 380.
toevallen bren-f^ijjje ontitekingen of eenen bijzonderen aanleg gen de eigent- te wege gebragt,'wier zetel zich in het inwen-
hjke blind- jjge ^ 00gbols bevindt, wordt de algemeene heid voort? benaming van ftaar gegeven, en deze door dien van "gr a au. we en zwarte onderfcheiden, naar de deelen welke daarbij bijzonder aangedaan wor- den; dezelve zijn de kristallijne en glas- achtige vochten en het netvlies: alle le- veren zoo weinig hoop tot herftel op, dat men hen algemeen als ongeneesbaar kan aanmerken. , I. De graauive staar.
1116, Wat is £)e gevolgen der ontftekingen, welke zich in
• . #t" - : , het
|
|||||
■ ■■'■■■ ■ <■...■■■
|
|||||
TOEVALLEN VAN DEN OOGBOL. IF. Afd. S37
ie graauwe het kristallijne vocht vertoonen, brengen, de we-
fttar? gens deszelfs kleur dus genaamde g'raau we ftaar tewege, welke in eene verdikking en verduiste-.
ring van hetzelve beftaat, en zich in de gedaante eener grijze- gele- of melkachtige vlek in den oogappel vertoont, wanneer men het in het duis. tere geplaatfte paard befchouwt, terwijl men zelve zich in het licht bevindt, b. v., in eene ftaldeur. Somtijds heeft ook eene verdonkering van het
glasachtige vocht plaats, of voegt zich bij de graauwe ftaar, tot het voortbrengen eener on- geneesbare blindheid. 2. De zwarte staar.
m;. Wat is De zwarte ftaar, welke haren naam uit de
de zwarte kleur ontleent,welke den onveranderlijk geopenden ftaar en der- oogappel blijft behouden; heeft het netvlies en de zelver kentee- gezigtszenuw ten zetel, en deszelfs verlamming kens? ten oorzaak. ' Daar het oog eenen fchijnbaren gezonden ftaat
vertoont, is zij alleen kenbaar aan de onveran- derlijke grootte des oogappels, welke zich ,vol- ftrekt onaandoenelijk voor den prikkel der licht* dralen bewijst; Voorts, dat het paard in den gang, de bëenen zeer hoog opheft, de ooren afwisfe- lende vooruit brengt, en vaak tegen voorwer- pen aanloopt, m. Welke Meestal ongeneeslijk, indien deze kwaal ver- , e eu ouderd is, is dezelve fomtijds flechts kortftoti-
Kunnen tegen
dezek *"!-** a*s toeva^ eener ongefteldheid, wond of be-
gewend fchadiging; terwijl men alleen in den aanvang de
des? genezing kan hopen te bewerken, door weder-
X 3 zijd-
|
||||
33* P *■ O O d C E B R É K B N.
zijdfche dragten aan den hals, bloedzuigers aan
het bindvlies, het doen opfiraiven van niespoe- ders en vluggen ammoniakzoutgeest, gepaard met Het inwendige dagelijkfche gebruik van kleine giften van aftrekfel van veld-anemone; terwijl het branden met het gloeijende ijzer aan den nek, welligt eene der meest belovende hulpmiddelen oplevert. Soortgelijke behandeling kan in den aanvang te-
gen de graauwe (laar aangewend worden, welke verder gevordert, vruchteloos zoude zijn, en dan alleen door eene kunstbewerking weggenomen moeten worden; welke echter daarom fteeds ten hoogfte twijfelachtig blijft, wijl de terugtrekkende kracht der oogbolsfpieren, de oogvochten naar buiten perfen. IV. De periodieke o ogontft eking of maan-
b lindh eid. |
||||||
mo. VVatvei- Deze ziekte, onder den naam van maanoogen§
ftaat men door bekend, waaraan fommige rasfen, veulens, oude maanooaen? afgematte paarden en kribbenbijters bijzonder on- derhevig zijn, en welke indien zij door overerving ontftaat, als ongeneesfelijk aan te merken is; terwijl men daar en boven als hare oorzaken, ongezonde verblijfplaatfen en voedfels, gevolgen van ziekten enontftekingen, kan befchouwen,vertoont zich op vaste tijdperken, van tusfehen één en twee maan- den, en duurt alsdan van vier tot twaalf dagen, ii20. Welke Hare kenmerken zijn: de zwelling, roodheid
zgn derzelver en tranen des oogs; de oogleden, vooral het on- der |
||||||
DE MAANBLINDHEID, F. Afd. 339
kenmerken derfte, benevens het bindvlies, zijn gezwollen/
en toeval- het hoornvlies is duister^ en het waterachtige vocht len? troebel; terwijl naar mate de ziekte langer duurt en de aanvallen fpoediger terugkeren, het hoorn-
. vlies witter en ondoorfchijnender wordt, en eene volflagene blindheid ten gevolge heeft.
Gedurende den aanval nemen deze toevallen
trapswijze toe, en verminderen vervolgens zoo- danig, dat alleenlijk eenige zwelling der oogle- den overblijft; waarvan het onderde door de fcherpte der tranen, naar den grooten ooghoek toe, zich raauw, gefcheurd of omgekruld, het oog kleiner dan het andere, en het hoornvlies duister vertoont, waarvan een gebrekkig gezigt het ge< volg is. iisi. Van wel- Slechts dan wanneer deze kwaal niet verouderd § 376,
kemiddeienkan is, kan men hoop koesteren, op eenen gunftigen men hulp ver- uitflag der geneeswijze, welke beftaat, dat men I'S wachten? , dragten aan de kaak en den h?ls zette, en bloed- zuigers op het bindvlies plaatfe; terwijl men voorts van oplosfende en verfterkende oogwate- ren en niespoeders gebruik maakt. Bij deze ziekte,. welke als eene afwisfelende
koortfige beweging fchijnt aangemerkt te kunnen worden, en derhalve eene deze tegenwerkende behandeling te vorderen; moet de ligehaamsge- fteldheid ook in aanmerking worden genomen, en men daartoe bij fterke volbloedige paarden, de ontftekingkerende behandeling, door eene lating en eenen verkoelenden leefregel doen verzeilen; terwijl men in den aanval, de opwekkende en X 4 aan- |
|||||
!
|
|||||
34° DE OOG GEBREKEN»
aanhoudende prikkelmiddelen van baldriaan, wol*
verlei-bloemen, duivelsdrek, gentiaan, enz. met
de aanhoudende zoogenaamde koorts-middelen, van
kina- eiken- erf wilgenbast vereenigt; welke men
bij zwakke paarden alleen bezigt, zonder de la- n°. 52, a.
ting en verzwakkende behandeling aan te wen»'-" 53» *•
|
||||
34i
|
||||||
)F IJ F D E JFDEELING.
\_ DE GENEES- EN HEE LMID DEL K UNDE.
EERSTE HOOFDDEEL.
t
AL GE MEEN E WERKING DER.' GENEESküN"
DIGE MIDDELEN OP DEN STAAT VAN
ZIEKTE,
ni2. Wanneer Dan eerst wordt de ftaat van ziekte door diea
en waardoor van gezondheid opgevolgd, "wanneer de oorzaken
wordt de g e- ophouden, en Kde gevolgen niet meer beftaan,
ftoordegezond- welke dezen te wege hebben gebragt; de natuur
Md herfteld? zelve ftreeft om dit te bewerken, en verrigt
zulks vaak zonder eenige 'vreemde hulp; indien
d^ftoornis niet te aanmerkelijk is geweest, noch
de levenskracht 'door eene te hoóge prikkeling
overfpannen, door uitputtende levenswerkzaam-
heid verlamd is geworden, of dat zij te zwak
is, deze in dien vereischten trapuit te oefenen,
waardoor hei in den ftaat der natuur levende
dier, geene andere hulpmiddelen tot overwinning
van deszelfs gewone ongefteldheden behoeft, dan
X5 die-
|
||||||
•
|
||||||
343 ni GENEESMIDDELKUNDE.
die het door deszelfs natuurdrift aangewezen wor-
den. 1193. In welke De kunstmatigere levenswijze, gevolg der be-
gevallen is de trekking van het huisdier tot den mensch, welke kunst verpligt het aan vele voorheen vreemde ziekten en toevallen» de natuur te vatbaar maakt; de wensch, door het verkorten hulp te komen? van derzelver gewonen loop, en de waarfchijne- lijkheid hen te kunnen voorkomen of wegnemen, Zonder den langzamen tred der natuur te volgen, s daardoor in korteren tijd, de gewone diensten van hetzelve weder te kunnen ontvangen; einde-
lijk, de noodzaak om de fomtijds verkeerde rig- ting van de infpanningen der natuur te wijzigen, en eene vergeeffche uitputting te verhoeden; noodzaken ons haar iii deze en 'vooral in die ge- vallen te hulp te komen, welke buiten haar be- reik leggen, en zoo als de gebreken en toeval- len der bewerktuiging, alleen door de heelkunde weggenomen kunnen worden. 1144. Welke De middelen welke daartoe de kunst ten dien-
z&'n de mid-^e flaan, zijn diegene, waardoor de werking der delen die de prikkels 0p de levenskracht en bewerktuiging eene geneeskunde an(jere wijziging ontvangt; het zij door die te , in het werk onttrekken ofte verminderen, welke de levens- werkzaamheid te zeer opwekken, of indien deze te zwak mogte zijn, door hen te vermeerderen, en andere aan te wenden. Dezelve beftaan in de uit den leefregel ontleende gezondheids mid- delen, in geneesmiddelenen in de werk- tuigelijke hulp, welke de heelkunde aanbiedt; terwijl de omftandigheden over derzelver gepaste keuze en zamenvoeging beflisfen moet. I. De
|
||||
\
DE GEZONDHEIDSMIDDELEH. V. Afd. 343
I. De gezondh eidsmiddel en. |
||||||
1125. In hoe De gezondheidsmiddelen, zoo gewigtig
verre komen de tot den voortduur eener geregelde levenswerk- gezond- zaamheid en dus der gezondheid, zijn dit niet heidsmid- minder als geneesmiddelen in ziekten, daar de delen in aan- genezing, zoo al niet geheel bewerkt, ten min- merking? fte krachtdadig bevorderd kan worden, door eene doelmatige wijziging van lucht, verblijf, voedfel,
beweging en rust.
1136. Welke Onmiskenbaar is den invloed der lucht; daar
invloed heeft hare drooge, heete of koude tempering, gelijk de lucht? ook hare vermenging met te veel zuurftof, de prikkelbaarheid in ontftekingsziekten, in die even- - redigheid doet toenemen, als deze 'door eene ge- temperde, warme, vochtige, en minder zuurftof bevattende, verminderd wordt; waarvan ten be- wijze moge dienen, de heilzame werking van warme baden en omflagen in deze ziekten, en der warme dampen in die der ademhalingswerk- tuigen; terwijl daarentegen in ziekten met ver- zwakte levenskracht, de eerstgenoemde luchtsge- fteldheid in dezelfde maat heilzaam is tot verblijf en inademing, als zij in het andere geval, fcha- delijk zoude zijn. 1127. In hoe Vorderen ontftekingsziekten, vermindering der
verre kunnen levensftof en vochten, zoo wordt hieraan het de voedfel-beste voldaan, wanneer hunne aanvulling door middelen voeding verminderd wordt; zoo door de geringere tot genezing hoeveelheid, als de minder voedende en prikke- mc ewerken ? lende eigenfchappen des voedfels, als mede dat door
|
||||||
344 DE GENEESMIDDELKUNDE.
|
|||||||
door het geven eener mindere hoeveelheid
van het verzadigende, de te groofe infpanning der levenswerktuigen vermijd worde; weshalve men in deze, de granen en hooi, door ftroo, meel- en zemeldranken moet doen vervangen; Alle flepende en met verzwakte levenskracht ge- paarde ziekten, eifchen daarentegen de onderfteu- ning eens verfterkenden leefregels, welke echter geene overmatige infpanning der fpijs verterings- werktuigen mag vorderen, op dat daardoor eene te fterke levensvertering verhoed worde; zulks fchrijft derhalve groote omzigtigheid voor, be- trekkelijk het verzadigende voedfel, en wil dus, dat men zich bepale tot datgene, hetweike flerk voedende en zelfs prikkelende is, en dit in vaak herhaalde tijden, doch in kleine hoeveelheden te- vens uitreike. 1128. Wat is Aangezien alle fterke bewegingen de levenswerk- wegens bewe-zaamj]eicj 0pweic]{eI]> volgt hieruit, dat deze in ging en rust a]le oUfte]tfagStoeva\ien volftrekt vermijd moeten £G hCtllPl'ti Gil ?
worden,- doch daarentegen kan men eene gema-
tigde beweging heilzaam achten, ,b$ verzwakte levenskracht, daar zij als eenen nieuwen prikkel op dezelve werkt; offchoon men eene te lang- durige moet vermijden, welke haar zoude uit- -, - putten. Hr De geneesmiddelen.
|
|||||||
1119. Welke Daar de gezondheidsmiddelen echter in vele ge-
middelen moe- vallen geene voldoende of fpoedig genoeg wer- ten bij de ge- kende hulp, ter overwinning der ziekten opleve- ren, |
|||||||
DE GENIE8MIDDELEN. /. 4^« 345
zondheidskun. ren, verpligt zulks vaak eene kfachtdadigere in
dige gevoegd de genees- en heelmiddelen te zoeken, worden? Door de drie rijken der natuur, het dierlijke, 1130. Waar- groeJ_ en delfftoffelijke, en wel in het grootfte
uit woi en ge[aj ^oor £jat ^er pjanten 0pgeieverd, worden de s c 11 c c s*
, zij in hunne oorfprongelijke geflalte, eenvou- dige, doch door kunstbewerking ten gebruike
ontleend, en , , bereid, of met andere ' verëemgd, zamenge.
hoe dezelve ' ■ ' " onderfcl]ei_ f telde en fcheikundige geneesmiddelen
den? genaamd; terwijl zij voorts volgens hunne toe» diening, in inwendige of eigentlijke ge-
nees-, en in uitwendige- of heelmidde- len onderfcheiden worden. 1131.In welke Alle ftemmen daarin overeen, dat zij verande»
gevallen ringen in het dierlijke ligchaam veroorzaken, wes* moetenzö aan-halve zij alleen nut kunnen ftichten, wanneer zij gewend of ach- dit omtrent iets fchadelijks, in hetzelve aanwezig, terwege gela- kunnen doen, doch daarentegon nadeelig zijn, in- ten worden? gevai dit geen plaats heeft. Nimmer bezige men ' hen derhalve, zoo lang de gewone levensprikkels tot bewar/ng of herftel der gezondheid toereikende zijn, of de ziekten-oorzaken door andere mid- delen weggenomen kunnen worden, en Hechts • dan, wanneer een kunstprikkel de genezing be- fpoedigen kan, of dat de ziekte een bijzonder ) (specifiek) middel vereischt. usa.Welke is ZiJ werken alle °P de dierlijke bewerktuiging,
hunne algemee- echter op verfchillende wijzen volgens hunnen «e werking? aard> plaatfelijke aanwending en hoeveelheid, ech- ter met het algemeene gevolg, dat zij meestal de levenswerkzaamheid van het geprikkelde deel of ftelfel, en den toevloed der vochten derwaards • . * ver-
|
||||
346 DE CENEESMIDDELKUNDE.
vermeerderen; en daardoor vaak eene heilzame
afleiding, doch ook wel eene overfpanning en daarop volgende verflapping veroorzaken; waar- door nieuwe en fterkere prikkels tot het voort- brengen eener zelfde werking vereischt worden; tejmeer» daar de gewoonte het dierlijke ligchaam zoo onaandoenelijk voor hen maakt, dat zij ein. delijk bijna geene uitwerking meer veroorzaken. 1133. Wat is Het is" derhalve noodig dat men met de zacht- ,.
bü hnnne toe- fte middelen en kleinfte hoeveelheden beginnende,
pasfing waarte trapswijze opklimme; fomtijds de middelen ver- nemen? wisfele, vooral in die ziekten welke hunne aan- houdende toepasfing vorderen, en eenige tijd tus- fchen hunne toediening late verlopen, opdat zich de gevoeligheid weder herftelle; terwijl men bovenal de trap van prikkelbaarheid der lijdende bewerktui* ging, dopr ouderdom, ras en omftandigheden gewij- zigd, niet uit het oog moet verliezen,bij de be- paling der fterkte en hoeveelheid der genees-, en vooral der prikkelmiddelen; aangezien te langdu- rige en fterke aanwending, overprikkeling en daarop volgende onmiddelijke zwakte voortbrengt. „ pr ■. , ■■• ■■>. .
I - A 'i ' '
I -
i
|
|||||
I
|
|||||
I
|
|||||
347
|
|||||||
TWEEDE HOOFDDEEL.
JUJZONDERE WERKING DEK GENEES- EN
T V
HEELMIDDELEN.
EERSTE HOOFDSTUK,
ONDERSCHEIDING DER GENEESKUNDIGS
MIDDELEN VOLGENS H U N NE WE R K I NG. |
|||||||
1134. Wat is Het beperkte inzigt in de dierlijke huishouding
wegens hunne en in de fcheikundige veranderingen, welke de werking be- aangewende geneesmiddelen in het ligchaam onder- kend? ■ gaan, waardoor hunne uitwerking en nieuwe ei- genfchappen, ten eenemaal afwijken van de we- gens hen bekende en veronderstelde, laat nog zeer veel duisterheid over, wegens het hoederzelve; alleen de oplettende waarneming der voortgebragte verfchijnfelen, vergunt eenigzins een oordeel we- gens derzelver werking op te maken, welke van fommige zich tot de geheele bewerktuiging fchijnt uit te (trekken, en van andere zich meer tot bij- zondere werktuigen of ftelfels te bepalen; waar- door men de laatfte met bepaald nut kan aanwen- den, in die ongefteldheden, welke deze bijzon, der aandoen; voorts, dat fommige de levenswerk- zaamheid verminderen, en andere dezelve op- wekken. Dit ^s het, dat zoo wel de geneeswij- zen als de tot dezelve dienende middelen, iq twee
|
|||||||
'.-.
|
|||||||
348 DE GENEESMIDDELKUNDE.
twee hoofdverdeelingen heeft doen onderfcheiden,
te weten: in de algemeene en b ij zondere, de Ievenswerkzaamheid verminderen- de en vermeerderende. U35. Welke Heeft de geneeswijze ten oogmerk, met de
"►verdeeling daartoe dienftige middelen, op de algemeene on- heeft dit in du gefteidheid der geheele dierlijke bewerktuiging te geneeswü- werken, zoo maakt .zulks de algemeene ge- ze n m de nees w ij ze uit; terwijl indien zij flechts zich daartoe dienen-£o: wegnemïng eener bijzondere ongefteldheid óf e mi toeval bepaald, en de daartoe vooral dienstige oen ma en mjddelen aanwendt, zulks de b ij z o n d e r e ge-
neeswijze vormt. Tot bereiking dezer bedoelin* gen, worden vaak de zamenvoeging van beide wijzen vereischt, welke door de daartoe gebe- zigde middelen, verzwakkende, ver ft e r« / , kende en, prikkelende werken kunnen. 1. De middelen tot vermindering der le«
v e n s w er k z a a m h e i d. |
|||||||
De zoogenaamde verkoelende, verzwak-
1136.Hoedanig *eB<*e °*" ^e levens werkzaamheid ver- en wanneer minderende behandeling,doelmatig in die geval* wordt de Ie. len waarin deze zich, gelijk b.v. in ontftekingen etl venswerk- zenuwaandoeningen, te veel uit, kan gezondheids, zaamheid of ^geneeskundig gefchieden. Gezoiidheidskundig verminde- gefchiedt zulks door vermindering van voedfel, rende behan-onttrekking der warmteftof en vermeerderde rust; deling aange- Geneeskundig, dienen daartoe werktuigelijke mid- wend? delen, als aderlaten, warme dampen en lavemen- ten , en vooral de verfchillende verzwakkende, ont-
lastende, bedarende en veranderende middelen. m
|
|||||||
L_____
|
|||||||
DE GENEESMIDDELEN. V. Afd. ZA9
' 1137. Wat is Bij deze vermindering der te fterke levenswerk-
kiaarbö te be-zaamheid, neme^en waar, dat zij even min te perken? laat en te plotfeling gefchiede, als te lang voort- gezet worde; aangezien hare verzuimenis of on-
gepaste aanwending, door overfpanning de ver- lamming, en hare te lange voortzetting, de uit- putting der levenskracht veroorzaakt. 1138. Welke Als levenswerkzaamheid verminderende mid-
kiddelen; z§n delen, worden al diegene aangemerkt, welke dit lot deze be- door het veroorzaken van affcheidingen, ontlas- fcoeling ge- tingenen veranderingen, bewerken; fommige bren- pAikt? gen ,jjt te wege zonder in het oog vallende ver- anderingen; verfcheidene hunner kunnen alleen als
verzwakkende worden aangemerkt, wanneer zij in groote giften, ontlastingen bewerken: daar zij in kleine hoeveelheden gegeven, eene prik- kelende eigenfchap aankondigen; terwijl andere, gelijk de zoete kwik, dan eerst alleen als ontfte- kingwerende werken, wanneer zij door verzwak- kende , b. v. bloedontlastende middelen voorafge- ' gaan, en het zij met verdoovende of andere door toevallen en omftandigheden aangewezene middelen gepaard, de gevolgen der ontfteking voorkomen. I De middelen tot afscheiding en ontlasting.
1139. Wat De middelen welke de affcheidingen en ontlas-
poemt men tingen bevorderen, kunnen befchouwd worden de
'it last ing-eerfte afdeeling dergene uit te maken, welke tot
En affchei- vermindering der levenswerkzaamheid in het werk
lng bev01'" worden gefteld; en men tot deze diegene bren-
,..., e gen, welke als braak- en buikontlastende midda-
•tddelsn? len, zulks door de eerfte wegen, of als de pis-
en zweetdrijvende- borst- fpeekfel- en niesmid-
Y de-
|
||||
J5<ï DE GENEESMIDDELKUNDE.
delen, enz., door andere affcheidingen te wege
brengen. 9.'~De &r aakmiddele n.
1140. Welke Hoe zeef- de braakmiddelen hunne gewone wer-
dienst verlee-king bij het paard"niet uitten, wijl het daarvoor nendebraak-niet vatbaar is; verdienen zij echter in aanmer- middelen? king te komen, wegens de prikkelende eigenfchap, welke zij daarenboven bezitten, en die hen in
kleine giften flijmoplosfende en zweetdrijvende doét werken, zoo als de braakwijnfteen, dejpecacuanha, de braaknoten, ignatk tts.-booiien, enz. b. De builontlastende middelen»
1141. Welke De buikontlastende of zoogenaamde pur-
middelen be- geermiddelen, bewerken dit op verfchillende wij- vorderen de zen, het zij door de eerfte wegen glibberig en buikontlas-dus de ontlasthigen gemakkelijker te maken; het tin8? zij door het oplosfen der in de darmen bevatte ftoffen; voorts door de aanprikkeling der inge-
wanden tot eene meerdere beweging, fterkere werkzaamheid, of overvloedigere affcheiding; Hun- ne werking heeft hen vooral doen onderfcheiden in buikzuiverende en in hevig buikontlastende (drastica). 114a. Wat ver- De buikzuiverende middelen fchijnen vol-
ftaat men door gens hunne meerdere of mindere werking, onder- buikzuive-ftheiden te kunnen worden: in zachte buiko- ren de mid- penende Qaxantia), én in fterkere of buik- delen? zuiverende Qurgantia) middelen. Tot
|
||||
ÖE GENEESMIDDELEN. K Afd. $$l
Tot de zachtwerkende buikopenende mid-
delen , kan men in de eerfte piaats de oliën, vet- tigheden en flijmerige zelfftandigheden rekenen, aoo als: de boom- noot- en lijnolie, bo- ter, enz., welke het darmkanaal glibberig ma. ken. Voorts diegene welke eeue meerdere prikke-
ling op hetzelve te wege brengen, zoo als uit , de middenzouten: het wonder- en eng elf c Ij- zou t, demagnefia; voorts honig, fijroop, a f ko o k f e 1 van p r u i m e n of r o z ij n e n, de r a- barber, enz. Ia zeker opzigt kunnen fommige oplosfende
middelen ook de buikontlastingen bevorderen, door vermeerdering der afzondering van het darmflijm, welk de opgehoopte ftoffen ontbindt, zoo als het keuken- en a m m o n i a k z o u t, de z e e- pen, enz., bij de vorige gevoegd. De fterker werkende buikzuiverende mid-
delen, prikkelen de darmen tot eene fterkere be- weging en meerdere affcheiding van vochten aan, als zoodanig kan m-en de fenebladen, de le- veraloë, de jalappen, de, zoete kwik enz. aanmerken. ti43« Welke De hevige buikontlastende middelen,
edelen zgn {drasticd) zijn zoodanige, welke door eenen
« ie men hevigen prikte! der ingewanden, eene fterke en
ig buik- aanhoudende ontlasting veroorzaken\ van dezen
sten"aard zijn: de wilde wijngaard, de fijri-
e noemt ? P , . , , lche wende, koloquint, guttegom, enz.
n44> Wat is £>ez-e onderfcheidene middelen vereifchenr in hun
|
||||
'352
|
DE GÉNEESMIDDELKUNDE.
|
|||||||
wegens de toe- gebruik bij het paard, eene zeer omzigtige keuze
pasfing der en toepasfing; eensdeels wij! de uitwerking vaak fcuikontlasten- zeer onzeker is; ten andere,,*wijl zij alle inden de middelen aanvang eene prikkeling, en daarna eene aan deze waar te nemen? geëvenredigde verzwakking veroorzaken. Offchoon heilzaam, wanneer zij doelmatig aangewend wor- den, vermijde men hen uit dien hoofde in heete ziekten met verzwakte levenskracht, en vooral in plaatfelijke ontftekingen en aandoeningen der ingewanden; en bepale zich tot het gebruik van zachte verkoelende buikzuiverende middelen, welke weinig prikkelen, in den aanvang van ont- ftekingsziekten; terwijl de fterker werkende, tot het ontlasten van doode wormen, en met op losfende verëenigd, tot het wegnemen van opge- hoopte onreinigheden in het darmkanaal kunnen dienen; zoo als zij in kleine giften met verller- kendé prikkelmiddelen gepaard, vaak heilzaam zijn, in langdurigen buikloop,door zwakte of onzuiver- heid van hetzelve veroorzaakt; eindelijk, kunnen de hevige buik ontlastende middelen flechts in langdurige verflopping, waterzucht, met uit- gedoofde prikkelbaarheid, enz., doelmatig wor- den geacht. ' — c. P i s drij v e nde mi dde Ie rit : i
1145. Wat zijn Men noemt die middelen pi sd rij v e nde, wel.
p i s d r ü v e n- iJe vooral op de werktuigen der pisaffcheiding, de de middelen? n;eren, werkende, derzelver affcheiding bevorde- ren , en door het vermeerderen hunner werkzaam- heid en die der watervaten, zich ook bijzonder heilzaam i« waterzuchten betoonen , doch daaren» |
||||||||
DE 'GENEESMIDDELEN. V. jffd. 353
tegen in ontftekingen dezer werktuigen vermijd
■moeten worden. Zoodanige eigenfchappen bezitten de jenever-
bezien, het peterfeliezaad, de ajuin, de knofl ook,de zee-ajuin, de terebinthijn, het purper vingerhoedskruid, de fpaan- fche vliegen,
G
d. Zvieetdrij vende middelen,
ii46.|Welke De zweetdrij vende middelen zijn de zoo-
middelen be- danige, welke de werkzaamheid der huid en de iwderen de uitwafeming bevorderen; het zij door den om- utwafe- i00p des bloeds te verfnellen, en de daardoor 011 nS? veroorzaakte warmte te vermeerderen,het zij door de werkzaamheid der zenuwen en watervaten te
verfterken; of door de huidkramp te vermin- deren. Daar dezelve aanvankelijk prikkelende wer- ken , en vervolgens verzwakking nalaten, zoo is het raadzaam daf men omzigtig in hunne keuze en aanwending te werk ga, zoo wel bij ontfte- kingen als in ziekten met verzwakking; en der- halve in den aanvang van ontftekingen, alleen zoodanige aanwende, welke openen zonder te prikkelen. Dezelve beftaan: in warme dranken, en
dampbaden, warmere bedekking, vlier- en kamillenbloemen, geest van minde- rer, enz, Meer prikkelende zijn: de zwavel- bloemen ,het zwee tdrij vende fpi es glans, en andere fpiesglans-bereidingen, de ze- venboom, het pokhout; voorts de geestrijke Y 3 mid* ■'•'' ; .' - -.'
|
||||
3$4 BE GENEBSMIBDÏtKOHDt.
middeten, als» wijn, wijngeest, kamfer,;
enz. / t. Se bert t mi dd ele n.
1147. Welke Onder borstmiddelen, verftaat rnen al de-
middelen noemt gene, welke de affcheiding in de ademhalings- men borst- werktuigen bevorderen; zoo door deze te ver- middelen? meerderen, als de ontlasting der flijmvliezen te bevorderen; waarvan het eerfte bewerkt wordt, door de verfchillende metaalbereidipgen, als: goudzwavel, braak w ij nf teen, mij n ft o f- felijke kermes, zoete kwik, eenvou- dige en zeeajuin- honig-azijn, ammoni- , . ak-gom,watervenkel;benevens andere zacht- prikkelende zoete middelen, als: zuiker, ho-
nig, zoet hout, ge ele wortelen, alands- wortel, enz., terwijl voorts de uitwerping ge- makkelijk wordt gemaakt, door de flijmerige middelen, welke de fift^t^tH-exnèll 4r«:g*Jit,*« gom, de ij s 1 a n d f c h e mos, de h e e m s t- en graswortel, de kaasjesbladen, het ha- f ver- gars t- en lij nzaadmeel-flij m, enz. op- leveren ; Deze laatfte middelen zijn verder aller-
gewigtigst, tot omzwachtelen van zoodanige ge- neesmiddelen, wier- prikkelende eigenfehappen, in ontftekitfgen vooral der ademhalings werktuigen en ingewanden, derzelver gevoeligheid fchade- lijk zouden aandoen. ■ flXe sp ee Isel-af scheiding b e por derende middelen*
W48.Wat zijn .Men noerat" fpeekfelmiddel en diegene,
wel-
I ' -t:
|
||||
BE GENEESMIDDELEN. P. jffi/. 355
fpeekfel- welke deszelfs affcheiding vermeerderen, en
middelen? vooral op de watervaten fchijnen te werken;
van dezen aard zijn de kwik- en fpiesglans-
bereidingen, zoo als: de verzoete, op-
gehevene en neergeplofte kwik, de
kwikzalf, de fpiesglansmoor, enz.
f
g. De niesmiddelen.
1149. Wat is De niesmiddelen, beftemd om de werk-
de werking der zaamheid van het de neusholte bekleedende flijm- nie smid de-vlies te vermeerderen, en daardoor de oplosöng, len? affcheiding en ontlasting der ftofFen in de neus- holten te bevorderen, brengen zulks te wege in
den vorm van ingeblazene poeders en berookingen, welke uit tabak, fa 1 ij, lavendel, majo- lijn* enz., beftaan kunnen. h. De windbrchen.de middelen*
i,,„ ™ .„„ Toc net uitdrijven der luchtfoorten, welke zich
1150. Waartoe J ' dienen de ïP ^e maa£ en ^ darmen ontwikkelen, dienen
windbre- ^e windbrekende middelen, die hen ontbinden, kende mid-z0° a"s nec vaste lucht- of koolzuur, in- delen? gegeven, of als .lavement; of wel hunne uitdrij- ving bewerken, gelijk het anijs- kar wij- ko- mijn- en venkelzaad, zedoar-wortel, de munt en pepermunt, de zwavel set her, enz. i. De wormmiddelen.
"5»> Wat De verdelging en ontlasting der wormen, vor-
«oemt men dert zoo wel hunne dooding en ontlasting als de *ormmid- verfterking der ingewanden; terwijl aan de eerfte elen? vordering de zoogenaamde wormmiddelen
Y 4 -moe-
|
||||
„ ■'■'. i -**>... .
356 DE GENEESMIDDELKÜNDE.
moeten'voldoen. Deze beftaan: behalve uit; de
kwik- tin- enijzerbereidingen, debran- dige dierlijke olie, en het fchoorfteen- roet, uit ajuin, knoflook, duivelsdrek, worm- en rijnvarenkruid, de mannetjes varenwortel, de pijnboomknoppen,: êé alfem, en meer andere middelen, waarvan fom- mige dit niet alleen in het algemeen bewerken, maar zich vooral tegen bijzondere foorten van wormen werkzaam betoonen; terwijl voorts onderfcheidene vlugge en aanhoudende prikkelmiddelen, door de verfterking der ingewanden, middelbaar tot de- zelfde bedoeling medewerken, nadat buikontlas- tende middelen, de üitwerping der wormen heb- ben te wege gebragt. 'e •'
II. De veranderende middelen.*
1152. Wat zijn Behalve die middelen welke door affcheidingen
veranderen- en ontlastingen, de levenswerkzaamheid vermin- de middelen? deren, beftaan er nog andere die zulks op eene minder in het oog vallende wijze te wege bren- gen 5 in dier voege, dat zij de werking van eenen tegengeftelden prikkel onfchadelijk maken of ver- minderen, en het is onder deze, dat men de zoodanige fchijnt te moeten rangfchikken, welke men veranderende noemt, en volgens hunne werking in weekmakende of verzachtende, verkoe- lende, bedarende, verdoovende en onmiddelijk de levenskracht verminderende, onderfcheidt. a, D c verzachtende of *w e ehm altende middelen.
1153.w*t ver- De zachtst werkendfte geneesmiddekn, zijn die
ge«
|
||||
.'-■•■•'■ .
■ '
DE GENEESMIDDELEN. F. AfA. 35f
V ' , - . *
ftaat men door gene welke men weekmakende noemt; hun-
weekmalten-nen prikkel op de vaste deelem is bijna onmerk- de middelen? baar, even als hunnen regtftreekfchen invloed op de levenskracht; welke zich daarin fchijnt te bepalen, dat zij de ftraffe en gefpannene ve- zels verflappen en ontfpannen, en daardoor wei- ligt de prikkelbaarheid derzelve verminderen; i voorts verminderen zij de droogheid der deelen j en m?kèn ze glibberig, terwijl zij de prikkels hunne fcherpte benemen door ze te omzwachte- len. ;■ Van dezen aard zijn de verfchillende oliën en
vettigheden, zoo als de lijn- en boomolie, de ongezoutene boter, enz. welke de ontfpanning der vezels bewerken; terwijl de verfchillende flij- merige zelfftandigheden, hiervoor bij de borst- middelen vermeld, de prikkels minder gevoelig doen worden. <i l$ De bedarende en onmidd el ij h de levénswerir-
zaamh eid verminde r en de middelen. H64. Welke De middelen welke de ongeregelde of overdre-
middelen vene uittingen der levenskracht wijzigen, door noemtmen be- pijn- krampftillendè of verdoovende op de werktui.
»rende? gen van het gevoel en.de zennwen te werken,
zijn diegene welke men bedarende noemt. Sommige dezer werken pijn- en krampftillendè;
aan welke bedoeling behalve door de voorgemelde verzachtende middelen, door de kamillenbloe- men, de klaprozen, deduivelsdrek, enz. voldaan wordt. Andere bewerken zulks door verdooving, het zij
|
||||
3J8 BB GENEE SMIDDELKUNDE.
regtftreeks, .zoo als l»et bilfenkmid, de
kierslaurier enandere groeiftoffelijke gif- ten, of wel door fchielijke o verprikkeling wanneer zijingroote giften toegedient worden, zoo ais bijzonder de o p i u m, welke daarentegen in klei- ne hoeveelheden prikkelend werkt, en zoodanig der&alve in ontftekiugen vermijd moet worden. 115-. Welke Onder de levenswerkzaamheid vermin-
middelen zjjn derende middelen, fchtjnen die eene bijzondere het die de l e- p}aats aangewezen te kunnen worden, die zulks venswerk- meer ^oor eene veranderde wijziging derzelve, z8 9>n»Uéid ^jjj w€] door in het oog vallende werkingen van «mm de- affcheiding, ontlasting of overprikkeling te wege rmin* brengen; aan verfcheidene groeiftofFelijke ver- giften: zoo als het bilfenkmid, de nacht- fchade, de kerslaurier, de doornap- pel, de bittere amandelen, de per fik- bladeren, enz., wordt deze eigenfehap toege- schreven; terwijl voorts ondervonden is, dat de falpeter, de delfftoffelijke zuren, en het merendeel der metaajber ei dingen, eene de levenskracht zelve verzwakkende werking uit- ten, hoezeer fommige echter eene prikkelende eigenfehap niet ontzegd kan worden. Het is uk . dezen hoofde dat men van deze Iaatfte, in den aanvang van-de ontlteking, geen gebruik behoort
te maken, en in fleepende of zoodanige ziekten, waarin de levenskracht vermindert is, de overige deLfftoffeltjke middelen iteeds met vaste prikkel- middelea verbinden moet. i»5$. Welke De ondervinding heeft doen blpen dat men z%:n de geval- jeie verdoovende middelen met vrucht kan aan- ' ': . , > wen- |
||||
DE GENEESMIDDELEN. F. Afd. 35$
|
|||||
len waarin men wenden, wanneer in ontftekingsziekten de ver-
ten met by- zwakte ftaat des ligchaams, het voortzetten dèr zonder nut kan dadelijk verzwakkende behandeling onraadzaam gebruiken? maakt; hoezeer de aanhoudende ontftekingachtige toeftand zulks fchijnt te vorderen; of dat de ver- zwakte levenskracht met eene verhoogde prikkel» baarheid-gepaard gaan. c. de verzoetende middelen»
1157. Wat z«n De v € r k o e 1 e n d e middelen verminderen de le-
verkoe len-venswerkzaamheid, het zij door de warmteftof de middelen? te onttrekken, of door vermeerdering van de wa- terachtige deelen des bloeds; Vooral gefchiedc zulks door het water, als koud of laauwwarm bad; of in dranken, het zij alleen, of met bij- voeging van falpeter, zout- of zwavelzuur enz.-; alsmede door onderfcheidene groeiftoffelljke zuren, zoo als azijn, wijnfteenroom, zu- ring, enz. d. de zuurbrekende middelen.
1158. Wat De zuurbrekende middelen zijn van zeer
noemt men _veel dienst in de ongefteldheden der fpijsverterings- *uur temp e-werktuigen; het zij om het in de maag opge- rende midde- hoopte zuur weg te nemen, het zij door der- enï zelver werking zoodanig om te Hemmen, dat de ziekelijke zuuraffcheiding ophoudt of gewijzigd
wordt,- van zoodanige aard zijti de onderfcheidene loogaarden; krijt, kreeftsoogen, kalk, bitter aarde, oest&rfc helpen, asfche, houtskool, ijzervijlfel; voorts gefchiedc zulks dopr vaste en vlugge loogzouten, potasfche, zeepen, enz., welke het zuur \ ontleden of opflorpende veranderen. II. De
|
|||||
26o DE GENEESMIDDELKUNDEi
• \
■ ' \ Ui De middelen tot vermeerdering der
Ie venswerkzaamheid. ■ i
1159. Waardoor De vermeerdering der levenskracht en Ie»
werdt de Ie- venswerkzaamheid aan de verzwakking derzelve venswerkzaam- tegenovergefteld, gefchiedc daardoor, dat men Jieid ver- de levenskracht in ftaat fielt eene grootere werk- meerderd? zaamneid te kunnen uitoeffenen, of haar tot de- zelve opwekt; welke bedoelingen door de prik- kelende en verfterkende prikkelmiddelen bereikt worden. I. De prikkelende middelen.
60 Wat is ^e prikkelende geneeswijze gefchiedc door
Cs prikke. ^e eigentlijke prikkelmiddelen, welke de levens- lende ge- werkzaamheid, het zij algemeen of it> de bijzon- nee swijze dere werktuigen opwekt, verandert of wijzigt,- on hare uitvver- waarbij, fteeds de trap van prikkelbaarheid en de. ki»g? ftaat der levenskracht in het oog gehouden moet worden; aangezien eene laaggedaalde levenskracht
fterke prikkels behoeft, terwijl zwakkere voor eenen minderen trap derzelve voldoende zijn. De uitwerking der prikkelmiddelen in duur ver-
fchillende, hangt af van Hunne beftaandeelen en hoeveelheid; van de gefteldheid, de prikkelbaar- heid en toet gewijzigde medegevoel der werktui- gen ; zij gefchiedt wel onmiddelijk op de vaste deelen, doch ook middelbaar op de gefteldheid, affcheiding en ontlasting der vochten, waardoor derzelver. wederkerige werking, vooral die tot voeding des dierlijken ligchaams, veelvoudig ge- wijzigd wordt. Hoe |
||||
DE GENEESMIDDELEN. V. Afd. 36I
1161. Welke Hoe zeer de geneesmiddelen in het algemeen,
geneesmidde- niet uitzondering der regtftreeks de levenswerk- len kunnen ei-zaamheid; verminderende, hunne uitwerking door gentlp onder het veroorzaken van zekeren prikkel verrigten, de prikkelende en men ^eze alle dus in zeker opzigt prikkel- gerangfchikt middelen zoude kunnen noemen, zijn de hier worden? in eenen bepaalderen zin bedoelde, dé zoodanige, welke eene vermeerderde levenswerkzaamheid,
zonder daarop volgende zwakte, ten ware door overprikkeling^ te wege brengen. 1162. Wat is Deswegens is verder te bemerken, dat een aan-
wegens hen te tal zelfftandigheden welke in groote giften, door bemerken? het bewerken van ontlastingen, verzwakking ver- oorzaken, als prikkelmiddelen werken, wanneer zij in zoodanige kleine hoeveelheden worden gege- ven, dat zij deze uitwerking niet hebben, b.v. ra- barber, enz.; op gelijke wijze brengen kleine gifi ten opium, eenen fterken prikkel te wege; ter- wijl aanmerkelijke, door o verprikkel ing en verdoo- ving de levenswerkzaamheid verminderen. 1163. Welke De prikkelmiddelen beftaan uit gezond-
ziindan eigent-heids- én geneeskundige, de eerfte worden ge- luk prik kei- vormd door de gewone geest- en wijnachtige^dran- «niddclen? ken en voedfels; door koude en warmte, lucht, baden, beweging, enz.; terwijl tot de laatfte ge-
bragt kunnen worden: de welriekende kruiden, fpecerijen, harsten, gommen, bittere zamentrek- kende middelen, geestrijke vochten, de prikke- lende verdoovende giften, verfcheidene zouten, zeepen en zuren j de fcherpe blaartrekkende en roodmakende zelfftandigheden; als mede de hitte, koude, de prikkels welke op de ademhaling wer- kes,
|
||||
3#i DE GENEESMIBDELKUNDE.
ken, benevens werktuigelijke heelkundige prik-
kels. Het gebruik der prikkelmiddelen, kan het
doelmatigfte geacht worden in alle ziekeen van verminderde levens werkzaamheid en verzwakte le- venskracht , als ook wanneer deze kunnen wegge- nomen worden, door de levenswerkzaamheid van enkele of andere ftelfels te vermeerderen. n64.Hoe on- Men zoude de prikkelmiddelen kunnen onder-
derfcheidt meu fcheiden, volgens hunne werking, in oplosfende, ze volgens vlugge,aanhoudende, verdoovende en verfterkende. hunne werking? ' „% a. de oplossende prih&elmiddelen.
1165. Watzijn Zoodanige middelen worden oplosfende ge-
oplosfende naamd, welke zoo door vertlerking der deelen, prikkel- als aanprikkeling der watervaten tot meerdere middelen? werkzaamheid, daardoor de opflorping van te- gennatuurlijke ophoopingen in dezelve, doet be- werken, en deze in den algemeene omloop terug brengen; hiertoe dienen: de zeepachtige zelf- ftandigheden, de ammoniakgom, verfcheidene zouten, vooral het ammoniakzout; het fp i e s g 1 a n s, de k w i k en derzelver bereidingen, het zij in den gewonen vorm tot inwendig gebruik, het zij als inwrijvingen; Vooral dienen zij tot wegneming der ophoopingen in eenige deelen, en der uitgeftorte vochten in zekere holligheden, welke maar al te veel het gevolg van ontftekin- gen zijn. b. de vlug g e pril k e Imi dde Ie n.
iiöö.Wat zjjn De vlugge prikkelmiddelen, vooral gepast om
de
|
||||
DE GENEESMIDDELEN. V. Afd% $6$
vlugge prik-de laag gedaalde levenskracht op te wekken, ea
kelmiddelen? de levenswerkzaamheid zoo lang te onderhouden, tot de geneeskracht der natuur tijd wint, de ge- nezing te volbrengen; bezitten vooral door hunne geestige op de zenuwen werkende eigenfchap, het vermogen, eene fpoedig prikkelende uitwer- king te veroorzaken, wier kortftondigen duur ech- ter hunne herhaalde toediening vereischt. 1167. Hoe kan zy beftaan uit geestrijke, heet e en eena
men haar on- , ,. , . , ,,, . . vlugge olie bezittende middelen; tot de ge es t-
derfcheiden? .., , , , , .^.: .. r ij k e behooren de onderfcheidene geesten; zoo
als: de zwavel» th er, de verzoete falpe-
ter- kamfer- en ywijngees t, koorn'bran- dewijn, wijn, bier, enz. Voorts uit kam- fer, baldriaan-angelika- nagel-flangen- enkalmuswortel,dewolverleibloemen, enz. ... . ..'... > ._, . De heete prikkelmiddelen zijn diegene, welke
voor eëne langdurigere werking vatbaar, vaak in verband met de geestrijke of aanhoudende midde- len gegeven worden, om die der eerfte langduri- ger, of der laatfte fterker te maken; terwijl zij vooral de werking van het bloedaderlijk ftelfel fchijnen-te verhoogen; als zoodanig befchomvt men de oranje, en kas kar il fchillen, de ka- neel, de gember, genever- en laurier- bezien, pepermunt, anijs, venkel- kar- wij- en mosterdzaad, falij, majol.ijn, thijm, melisfen, enz. c. de aanhoudende prille Imidde len.
'06. Wat s|jn De a a n h o u d e n d e - of zoogenaamde vaste
prik-
|
||||
364 DE «ENEESMIDDELKUNDE. u
aanhouden-prikkelmiddeien, van langzamere doch
de prikkel-duurzamere werking, doelmatig bij eenen minde- middelen? ren trap van zwakte, kunnen ook ais verwerken- de befchouwd worden, terwijl het veelal raad- zaam is hen aanvangelijk met vlugge te verbin- den , en bij eene nog zwakke fpïjsverteering, wier verfterking zij vaak bedoelen, een vloeibaren vorm te geven; dezelve beftaan vooral uit bittere en zamentrekkende zelfftandigheden. '" De bittere middelen zijn:, de gentiaan-
alands- galgant-meester- en fuikerijwor- tel, duiziendblad, en het duizendgulden- kruid, de alzem, ge zegend en distel, le- pelblad, leeuwentand, koortsklaver, waterlook, laurierbezien. De zamentrekkende bittere en ver-
fterkende, zijn: de kina- wilgen- kas- "f ,• tanje- nooten- en eikenbasten, mee- krap, tormentilwortel, aluin, .ijzer- vijlfel en ftaalwater. ';' ' ' .■' - '\ ' ■
, [d. Verdoovende prilhelmiddeleiu
1169. Welke Eindelijk behooren tot de prikkelmiddeien die-
prikkelmidde- gene welke in groote giften, door fchielijke len werken overprikkeling, verdoovende werken, doch verdctoven-in kleinere de levenswerkzaamheid opwekken, deï welke hoedanigheid vooral in de opium en des- • zelfs bereidingen, de nachtfchade, fcheer-
ling, enz.; aangetroffen wordt. |
|||||
II. De
|
|||||
Dl GENEESMIDDELEN. ^ y^ 3fó
II* De versterkende middelen.-
1170 Waardoor De verf ter kende behandeling welke ten doel
ivordt de ver-heeft, de levenskracht te vermeerderen, en in 'terking fiaat te Hellen de genezing als heelkracht der na- lewerktï tuur te volbrengen; bewerkt zulks middelijk door die geneesmiddelen welke de vertering en voeding bevorderen, en onmiddelbaar door de keuze der voedzaamtte zelfftandigheden, namelijk die welke het meeste zuikerftof en groeiftorTelijke gelei be- vatten. 71. Hoedanig ZU beftaat: 1) in het gewennen des dierlijken
ordt ïö aan- Ügchaams aan zoodanige uitwendige indrukken, cwendt? welke anders nadeelig op hetzelve zoude kunnen werken; 2) het bevorderen van deszelfs groei- en welzijn, vooral door gepast voedfel en zui- vere lucht; 3) het wegnemen van [ongefteldhe- den door gepaste en prikkelende geneesmiddelen; 4) het verminderen der te fterke prikkelbaarheid, en de verwijdering van regtftreeks verzwakkende oorzaken. Zij dient om tot voorbehoeding in ge- dreigde ziekten en plaatshebbende toevallen van verzwakte levenskracht, het ligchaam in ftaat te treilen, hen ligter te boven te komen; dus zijn b.v. verfterkende bittere middelen alzins gepast in warme, vochtige of koude lucht en na gebruik van verllappend voedfel; voorts bij de verminde- ring der ziekten en bij hunne genezing, om deze te befpoedigen en de fpijsvertering te bevorde- ren. 1172. Welke Onder de verfterkende middelen behooren meest
aiddelen zijn ai degene welke de aanhoudende prikkel- aanoe ge- middelen uitmaken, en onder deze vooral de Z gea-
|
||||||
J
|
||||||
$66 DR GERÊESMIDDELKUNDE.
chlkt? gentiaan- en alandswortel, het duizend-
gul den kruid, de alzem, de kina- wilgen-
kastan'je- en eikenbast, de meekrap, het ft aal vijlfel- en water enz; voorts beftaan zy uit de zamentrekkende middelen; eene zuivere lucht; warmte en koude; koude baden, matige rust en voedende verfterkende ~ middelen; in een woord, uit al die zelfftandigheden welke onder den naam van maagmiddelen bekend, de fpijs- verteringswerktuigen tot eene fterkere werking nopen. III. De t>üzondere werking der geneesmid-
delen. -------------
1173. In welk Behalve de algemeene werking der geneesmidde-
opzigt worden len, op de geheele bewerktuiging, ter vermeer- de geneesmid- dering of vermindering der levenswerkzaamheid, delen btf zon- fchijnen vele derzelve tevens de eigenfchap te der e genaamd bezitten, om fommige bijzondere werkingen te veroorzaken, of eenige deelen of ftelfels meer
bijzonder aan te doen,- waardoor zij in die ziek- ten, welke men aan derzelver tegennatuurlijken toeftand toefchrijft, zich vooral werkzaam fchij- nen te betoonen; welke uitftekende ia het oog vallende werking, hen den naam van b ij z o n d e- re (specifieke) geneesmiddelen heeft doen ontvan- gen. 1174. Hoe kan Men kan bij derzelver befchouwing eene twee-
rnen deze bö- ledige onderfcheiding maken: eensdeels volgens zondere wer- de deelen en ftelfels welke zekere middelen meer kfng befchou- bijzonder aandoen; ten andere, volgens de onge- w<m? fteidheden waarin zij zich vooral heilzaam be- toonen. 1 Dus
|
||||
, DB GENEESMIDDELEN. V. Afd. %6f
175.Welke is Dus betoonen op de herfenen en zenu-
mnne werking wen de zoogenaamde verdoovende middelen, eene P bijzon- bijzondere werking. Op de ademhal i ngs werk-
je re dee- tuigen, doen zulks de borstmiddelen; op het ell? darmkanaal, de buikontlastende; op de nie-
ren de pisdrijvende; op de huid, de zweetdrij-
( - f
vende middelen, enz. In ongefteldheden der lever
heeft zich het kwik bijzonder heilzaam doen ken- nen , welks werking even als die van het fp i e s- gla n s, der wild e kervel, enz. op de klie- ren enwatervaten niet te miskennen is. !7<5 Welke is Met opzigt tot het onderfcheidende, hetwelke
'•me uitv.er fommige middelen tegen bijzondere ongefteldheden
:i. tegenbif- fchijnen te bezitten, prijzen eenige zich aan als
uier e worm middelen; andere, gelijk de kina-
ickteu? wilgen- en eikenbast, de koortsklayer,
gezegenden distel, enz. tot wegneming der
k o o r t f e n; terwijl aan de g u i c h e 1 h e i 1, de
nachtfchade, enz. bijzondere krachten tegen
den dollen hondsbeet wordt toegefchreven.
n?7Welkebij- Bijzonder levert het zoete kwik een kracht-
zondere wer- dadig en, beproefd middel op, tot het voorko- Kmg is nog aan men ,jier noodlottige gevolgen der ontftekingen, kwik ei- voortgebragt door de vermeerderde neiging tot |
|||||||
gen'
|
|||||||
de doorzweting van het weivocht en deszelfs uit-
ftorting in de ligchaamsholligheden en tusfchen de vliezen; welke met hunne gevolgen, de tegenna- •• timrlijke uitgroeijingen en aanwasfen, door de op- losfende eigenfchappen van het kwik tegengegaan worden; terwijl deszelfs prikkelende hoedanigheden, door verdoovende middelen, zoo als bilfenkruid of opium, naar omftandigheden getemperd en daardoor Z 2 on- |
|||||||
368 DE GENEESMIDDELKUNDI.
onfchadelijk zijn gemaakt; waarbij het echter noo.
dig is, dat genoegzame bloedontlastingen en buik- zuiveringen , alvorens de vereischte ontfpanning en vermindering der levenswerkzaamheid hebben te wege gebragt. ii78Welkeby- ^iet hechts door hare verzwakkende eigenfchap,
zondere wer- nmr daardoor onderfcheidt zich ook de falpe- king heeft de ter, dat zij in ontftekingeu de heilzame werking falpeter? betoont, om de neiging tot verdikking des bloeds tegen te gaan, vooral wanneer zij met een gedeelte n». 5*
ammoniakzout verbonden wordt; waarbij het ech- ter raadzaam is, haar met flijmerige middelen te omzwachtelen, om haren fcherpen prikkel op de fpijsverterings- en ademhalingswerktuigen onfcha- delijk te maken. ii7a.We1k nut. De kennis dezer hoofdeigenfchappen der midde-
is in deze ken- ^n »s deswegens belangrijk, daar zij leert, bij de be- nis gelegen? handeling eener ongefteldheid, waarin behalve het algemeene lijden der bewerktuiging, eene in het oog vallende plaatfelijke aandoening van eenig deel heerfchende is, dat men bij de middelen ter wegne- ming van het eerfte, die zonde kunnen voegen, wier bijzondere werking op dat fteliel of tegen dit toeval door de ondervinding geleeraard is; dus moeten b.v. in longontftekingen, behalve de alge- meene ontftekingwerende middelen, zoo als de falpeter, ook die aangewend worden, welke de affcheidingen en ontlastingen van de ademhalings- werktuigen bevorderen, aan welke bedoeling de borstmiddelen voldoen, enz. |
||||||
369
|
|||||||
T W E E D E H O O> F D SJT V K.
DE HEELMIDDELEN VOLGENS HUNNE
WERKING» |
|||||||
1180. Wat j>e middelen welke tot herftel van uitwendige
loemt men toevallen en gebreken, voornamelijk op de bui- leelmidde- teïlfte oppervlakte des ligchaams gebezigd wor- en, en hoe ^^ en waarvan fommige genees- andere heel- vor en eze kundig zyDj zyn 00k voor eene verdeeling vat- wderfcheïden ? . ' , . ... baar, volgens hunne algemeene werking, in
verzwakkende of ontfteking-verminderende,
en in prikkelende, om de levenswerkzaamheid op te wekken en te verfterken; terwijl men volgens hunne bijzondere werking, hen in verdeelende, pijn-en krampftillende, weekmakende, prikkelende, ettering bevorderende, zamentrekkende, verfter- kende, bloedftempende, opdroogende en bijtmid delen kan onderfcheiden. a. Verzachtende e 11 weekmakende.
n8i.Wat zün ' ^e verzachtende en weekmakende middelen,
verzach- behooren tot de eerfte klasfe der verzwakken- tende en de. Dezelve ïeenigen de flraffe vezels, bewer- weekma- ken daardoor ontfpanning, en brengen de gefiremde kende? vochten in beweging, terwijl zij tevens pijnftil- lende zijn; men bezigt hen als warme omflagen',
of olieachtige infmeringen, waardoor zij tevens eene goede ettering bewerken. Zy beilaan uickaasjesbladen, ftokrozen,
Z 3 vlier- |
|||||||
370 DE GENEESMIDDEL KUNDE.
v 1 i e r b i o e m e n, f & n e gr i e k, f a f f r a a n, lij n-
zaad, broodpappen, oliën, reuzel ongezoutene boter, enz. 6. Pijn- en kranipstillen de.
v - i
11S2. Waaruit Bij deze kunnen de pijn- en kram pftillen-
beftaan de de of verdoovende middelen gevoegd worden, p ü n- en welke behalve de vorige , uit omflagen van o p i- krampftil- um, d ui v e Is dr ek, bilfe nkr ui d , lo o d e'X-
lende? trakt, en vooral koud water, beftaan; welk laatfte de ontileking verminderende tevens
pijnftillende werkt.
c. Verdeelend e.
1183. Welke Uitgebreid is het nut der verdeelendë'mid-
vonnen de delen, wier uitwendig gebruik de werkzaamheid verdeel en- der opzuigende of watervaten vermeerdert, en de middelen? daardoor de uitgeftorte vochten doet opzuigen, en in den omloop terug brengen; zoodanig zijn: azijn, brandewijn, 1 oodextrakt en go u- lardswater; het keuken- en ammoniak- zout; de zeepen enzeepgeestjde kwik- zalf; de zinkbloemen; de rofemarijn, lavendel, majolijn, thijm, meliloten, de fcheerling, laurier- en fteenolie,enz. d. E tteringb e vor d el-end e , opdroogende eiibfovd-
stillende middelen. 1184. Wat zjjn Men noemt etteringbevorderende mid-
ctterin;'be-delen diegene, welke door'vermindering der ont- vurderen- fteking, bij eene vermeerderde leVenswerkzaam- heid, |
||||
BI HEELMIDDELEN. V. Afd. 57I
4eï heid, zoo als de verzachtende middelen; en door
prikkeling bij te weinige, in deszelfs hoeveelheid
en hoedanigheid eéne juiste wijziging", bewerken. Van dezen laatften aard is de terebinthijn,
de honig, en de uit beide zamengeftelde digis- ti e f zal f; de bafilikumzalf, de arceus- en perpviaanfchen balfem; het myrrhe- en aloë - uittrekfel; zevenboom, enz. 1185. Wat zij» Ten einde bij te lang etterende wonden, de te
opdroogen- overvloedige vochten op te zuigen, en dezelve de? te doen opdroogen, dienen de volgende mid- delen: de loodberei dingen, als het lood-
wit en ex trakt, zi lverglid ; de zinkbloe- men, witte vitriool, aluin, tormentil- en hol wort el;galnooten,houtskool, enz. 1186.\i*t zSn Tot bloedftemping bedient men zich van
bloedftem. heelkundige zamentrekkende en werktuigelijke mid- pende? delen; tot welke eerfte de zwam, de kino- gom, de wijngeest, het rab elswater, enz. behooren; terwijl de werktuigelijke door verban- den, fchroeijen en onderbinden, daargefteld wor- den* e. Prikkelende, blaar trekkende en bij tmiddelcn.
(1187. Wat zijn De prikkelmiddelen zijn volgens den trap hun-
de fterk.de ner werkzaamheid onderfcheiden, en de fterkite prikkelen- derzelve de blaartr ekkende en bijtmidde- i e middelen ï 1 e n. Van deze dienen de blaartrekkende, tot het
bewerke n van eenen kunstigen tegenprikkel; het zij
tot het afleiden van dien der ziekte, welke
Z 4 eene
|
||||
37* DE GENEESMIDDELKUNDE.
|
|||||
eene te groote levenswerkzaamheid in zeker deel
veroorzaakt; of tot hare opwekking in den verzwakten toeftand van hetzelve; terwijl de bij t middel en, ten doei hebben, de fchac'e- lijke ontaardiging der bewerktuiging te vernieti- \ gen en te (luiten, r ■■ u88,Welke Tot dezachtfte bijtmiddelen behooren de
zo" de b ö t- z u i k e r, a 1 ui n, blaauwe vitriool en kalk. middelen? . ■ ... , , ,, ■'„
Sterkere zyn het roode nedergeplofte- en
het opgehevene kwik; het f p aan f c h e groen
defpiesglansboter,bijtfteen,helfchen
fteen, het zwavelzuur, en wit ratten-
kruid.
1189. Waaruit De blaartrekkende beftaan uit mosterd,
beftaan de fp aan folie vliegen, wolfsmelk-gom, blaa rt re k-zwarte- en witte nieswortel. De w e r k t u i g e 1 ij k e b ij t m i d d e 1 e n beftaan
voornamelijk in het branden met het gloeijende ijzer, terwijl de kunstige blaartrekkende uit fonteneüen, dragten, en iuwrijvingen beftaan. |
|||||
371
|
|||||||
DERDE HOOFDDEEL.
VORM EN TOEDEELING DER. GENEES. EN
HEELMIDDELEN.
-------»—#_♦------
EERSTE HOOFDSTUK.
VORM EN TOEDEELING DER GENEES-
MIDDELEN. |
|||||||
uoo.Wat ver- Daar niet altijd, en zelfs in de minfte gevallen, § 44<j,
cischt de za- elk geneesmiddel afzonderlijk de bedoelde uitwer- menvoeging king op de volkomenfte wijze volbrengen kan, der gen e es- 110g jn deszelfs oorfpronkelijke vorm tot gebruik middelen? gefCnjkt js ■ maakt dit vaak de verëeniging noo- dig van verfcheidene derzelve; hierbij neme men de eenvoudig werkende natuur ten voorbeeld, en bezige niet eene zamenvoegirtg veler, maar flechts van weinige welgekozene geneesmiddelen, bij wier keuze men fteeds de voorkeur geve aan onkostbare, gewone en inlartdfche, boven uit- heemfche en dure, wier werking vaak niet kracht- dadiger is. "9t. Wat is Zeldzaam is het noodig de voorfchriften meer
Wegens hunne <jan u;t ^rle, ten hoogfte uit vier welgekozene zamenfteihng middelen zamen te (lellen; waarvan het eerfte het °P te merken? ho.ofdmiddel, het tweede het hulpmiddel vormt, beftemd eenige eigenfchappen werkzamer te maken, fchadelijke hoedanigheden weg te nemen, Z 5 of |
|||||||
374 DE GENEESMIDDELKUNDE.
of bijzondere toevallen tegen te werken; terwijl
JS het andere tot verbindmiddel beftemd, het den vereischten vorm doet verkrijgen.
Men vermijde zoodanige tegenftrljdige middelen
te verè'enigen, die elkander tegenwerken, oplos- fen of werkeloos maken; offchoon zoodanige za- mengevoegd kunnen worden, welke eene weder- |
|||||||||
kerige werking kunnen matigen; zoo als kina -en
|
c
|
||||||||
rabarber; falpeter en kamfer; fpiesglans en bittere
middelen'; kwik en bilfemkruid. ii92.Wat ver- Bij de bepaling der hoeveelheden, verlieze men § 44Ö.
sisciit debepa- niet uit het oog, dezelve volgens den ouderdom, ling hunner het ras, het temperament, en de geftalte te wij- hoeveel- zigen; daar een jong, vurig, klein paard, eene fceid? mindere hoeveelheid vordert, dan een ouder, grooter en koelbloediger; ïn het algemee'n rekent
men dat de gift voor een groot volwasfen paard om- trent twaalf of zestienmaal zoo veel is dan die men voor een mensch zoude behoeven, offchoon fommige middelen in veel grootere hoeveelheid vereischt worden. . „^ Men make tot opgave van de geneesmiddelen,
van die .benamingen gebruik, waaronder zij het algemeenlte bekend zijn, waartoe de tafels die- nen kunnen, welke bij de verzameling der ge- neeskundige voorfc,hriften gevoegd zijn. 1193. Hoedanig Tot de bepaling der hoeveelheden, wordt de § 4?*-
worden de ge-kennis der genees kundige maten en ge wig- nee skundi- ten vereischt: een pond (fg) bevat 12 oneen; ge tnaten een ons (5) 2 loden of 8 drachma's; een drach- en gewig- m& (5) 0f f lood, 3 fchrupels; een fchrupel ten bepaald? q) 20 greinen. Eh
|
|||||||||
VORM DER GENEESMIDDELEN. V. Afd. 375
Een kan vocht wordt op 4 ponden, een
flesch op 2, een pint op i| pond berekend; ter- wijl een lepelvol omtrent § once bevat, en om- .treilt even veel gewigt, een handvol gedroogde planten. 1194. In welke j)e y0rm waarin de geneesmiddelen gegeven vorm worden WOrden, is in vaste of v 1 o e i b a r e zelfftandig- de geneesmid- hey ^ overeenkomftig derzelver aard. In den eer- delen toebe-ften vorm worden meestal de wortels, zaden en |
|||||||||||
leid?
|
|||||||||||
fommige basten toebereid; en daarentegen de krui-
den en basten in aftrekfel; de zouten ontbon- den, en de gommen en harsten in geestrijke voch- ten opgelost, ingegeven. I. Geneesmiddelen in vaste zelfftandig-
heden. |
|||||||||||
no<;. Welke is De vorm der geneesmiddelen in vaste zelf-.
3 4A7*
de vorm der ftandigheid, is die in poeders, pillen, gencesmidde- flikbrokken, kaauwpoppen, enz.
len in vaste *
zelfllandiglicid "• P°*d«s-
1196. Wat ge- De poeders worden met het natgemaakte voe- § 44*»
bmik maakt der gegeven, en zijn dus alleen gebruikbaar zoo men van de lang het paard nog eetlust bezit.
poeders? 6. SI ikbrokken en pillen.
1197. wanneer De fli kb rok ke n ■worden de voorkeur gege- ,
'S 44Q - <46ï*
bezigt men de ven, wanneer de eetlust ontbreekt; waartoe men
fli kb rok- de geneesmiddelen door honig, fijroop, wortelfap
ken en pil- of meelpap, eene zoodanige zelfftandigheid geeft,
e"? dat zij op den tong geftreken kunnen worden.
ter-
|
|||||||||||
37Ó DE G E N E E S M I D D E L K U N D t.
|
|||||||
terwijl de pillen ter grootte van een hoenderei
en van vasteren zamenhang, met een Mok in de keel worden geftoken, en beide in ziekten der ademhalingswerktuigen boven dranken te verkie- zen zijn. Voorts behooren hiertoe ook de kaau w- poppen, meestal uit fpeekfel - bevorderende mid- delen, beftaande, welke men om een-trensgebit bindt. II. Vloeibare vorm der geneesrai-ddeleiu
|
|||||||
1198. Welke is De vloeibare vorm der geneesmiddelen is dien
de vorm der van dranken, infpui t ingen, dampbaden vloeibare en berookingen. geneesmidde- > l Jen? _ a. Dranken.
oo Welke is Men bezigt de dranken, wanneer de genees-
de eigen- krachten in het aftrekfel gelegen zijn; de oplos- fcha'p en het fi"g 'n de maag te langzaam of onvolkomen zou- gebruik der de gefchieden; en vooral om hunne werking te be- dranken? fpoedigen, bijzonder in ziekten des piswerktui- gen; terwijl men om zwakke fpijsvenering te ge- moet te komen, van de uittrekfels (extrak- ten) gebruik maakt. i2oo.Hoe wor- De zouten worden daartoe in water, de go mr.
• deni de dran- m e n meestal in dit, of gelijk de h ar s t e n in geest- ten vervaar- rijke vochten opgelost, en fcherpe middeien, door digt? bijvoeging van flijmerige, omzwachteld, zoo als door lijnzaadmeel, heemstwortel, enz. De krachtige
beftaandeelen worden uit'de groeiftoffelïjke zelfftan. digheden getrokken, door opgieten van heet water in
|
|||||||
VORM DER GENEESMIDDELEN. V. Afd. Z77
in een befloten werktuig, of door afkoken; waar-
van het eerfte gepast is bij vlugge prikkelmiddelen, als baldriaan, kalmus, wolverlei, enz., opdat de vlugge deelen door koken niet vervliegen; tot hetwelke men bij de meer vaste, als koorts- en wilgenbast, pokhout, enz., verpligt is. Na op de eene of andere wijze genoegzaam afgetrokken te zijn, wordt het nat doorgezijgd en van het krachtelooze overblijffel gefcheiden, en indien geestige middelen tot de zamenftelling behooren, deze er bijgevoegd, zoodra het koud gewor- den is. § 453' Men geeft dezelve het paard door middel eener pl_ j -
blikke flesch, terwijl men het omkeerd en - met y de trens het hoofd omhoog houdt, &* Lavementen en inspuitingen.
>ïoj. Welk is De lavementen zijn van het uitgeftrektfte c
> 4-55*
het nut en de nut in alle inwendige ongefteldheden, tot het be- vewaardiging werken eener naar omftandigheden geëvenredigde
der la vemen, prikkeling op de ingewanden ter ontlasting of tot
,en? pijnftilling. /
Dezelve moeten alleen in eene laauwwarme
tempering worden gegeven, en men van de zacht» fte af aan beginnende, tot de meer prikkelende opklimmen, welke laatfte uit tabaksrook beftaan. ' ««02. Waartoe Ten einde de heelmiddelen die plaatfen te doen
•Kenen de ïn. bereiken, waar men ze op de gewone wijze niet f P u i 11 n g e n. kan brengen , b. v. in de holligheden des lig. chartrns, in fistelachtige gangen, enz., dienen de § 45&
infpuitingen, met de kleinere zoogenaamde ) wondfpuit. c. Damp-
|
|||||
\
|
|||||
37? DE GENEESMIDDELKUNDE.
|
|||||
■ i * c. Dampbaden.
t203. Waaruit j)e dampbaden, gevormd door heet water §
beftaan de met Weekmakeude, verzachtende of krampftillende dampbaden' jijden in een emmer, welke men ouder het mee een •deken omhangene hoofd des paards plaatst; of wel door gekookte haver of garst. die men het in eenen zak omhangt; maken eene der heil» zaamfte middelen uit, in de ontftekingen der adem- halingswerktuigen; zoo als ook door de dam- pen gefchiedt, voortgebragt door het fprengen van azijn op eenen heeten fleert, in hiinne ver- zwakking en die der flijmvliezen. iaó4. Waartoe De latere geneeskundige ontdekkingen van den .
dienen de gewigtigen invloed der ademhaling op de dierlijke
drooge huishouding, heeft daarenboven de heilzaamfte
dampen? vruchten weten te trekken, van de drooge
dampen in de behandeling van ziekten, waarbij
de gewone werking der geneesmiddelen te kort
fchoot; dus hebben de dampen van verfchillende
zelfftandigheden zich even gunftig doen kennen,
in den verdachten droes, als de zure berookin-
gen, tot verdelging van den fmetftof der ziekten
en het opwekken der levenskracht.
|
|||||
$79
|
|||||||
T W E E D E HOOFDSTUK.
|
|||||||
I. Vorm der heelmiddelen.
|
|||||||
„o5. In welke De vorm waarin de u i t w e n d i g e of heelmid- g m,
vorm wor- ^en aangewend worden, is dien van .omflag en, den de heel- pappen, baden, wasfchingeflj zalven middelen be- en f m e e r f e 1 s. reid? ik Omslagen en pappen.
tso6. Waaruit De o m f 1 a g e n beftaan uit kompresfen van Hn- § .$,.
beftaan deom-nen of wollen, of wel uit pottenbakkers klei; dagen? welke met de vereischte vochtigheid doorweekt, koud of laauwwarm opgelegd worden. Van deze worden de koude bijzonder ter ver-
mindering der ontfteking bij uitwendige befchadi- gingen en tegen verzwakking gebezigd; hun hoofd- beftaandeel is water, het zij enkel, of door bij» . gevoegd ijs of fneeuw en f alp eter met meerdere koude begaafd, tot v er k o e 1 i n g; of met bijvoe- ging van prikkelende middelen, als azij n, keu- n°. 84, ken- of ammoniakzout, enz. tot verdee- ling ; tot verfterk ing dienen aluin, eiken», bast, loodextr'akt, enz.; terwijl tot op- wekking enprikkeling:genever, brande- - wijn, kamfergeest, enz., gebezigd worden. De warme omflagen, welke door ontfpan- § ^2,
aing, de ontfteking verminderen, of de levens- , kracht |
|||||||
g!o DE GENEESMIDDELKUNDE.
kracht opwekken moeten, beftaan of uit weekma-
k end e middelen: als lijnzaad, kaasjes kruid; . of werken pij nftill ende, door kamillen- bloemen, zwart bilfenkruid, enz.; ter- wijl tot prikkeling: munte, falij, rozema- \ti) n, enz., zelfs met wijn of bier gefchikt zijn. 1207. Waartoe Van gelijken aard en bedoeling zijn de week-g^
dienen depap- makend e pappen, tot het doen rijpen van pen? harde gezwellen, en die behalve uit bovengemelde zelfftandigheden, uit lijnz aadm eel, tarwe n-
brood, enz., beftaan kunnen.
► •)■■■-■■■
h. Inwrijvingen en wass chingen.
t
iao8. Welk is De inwrij vingen ter bevordering van den § ^
het oogmerk en omloop der vochten en hunne opflorping, door
de zamenftel- het opwekken van de werkzaamheid der waterva-
ling der in- ten; beftaan werktuigelijk, uit het wrijven
wi'avingen? met flroo of wollene lappen; hetwelke fteeds de
plaatfelijke prikkelmiddelen moet voorafgaan, die
men hiertoe bezigt, zoo als de kamfer ge est,
1'paanfche vliegen, kwik zalf, mosterd,
enz.
xaoQ. Waartoe Gelijkfoortige bedoeling hebbende wasfchin- § 465-
dienen de was-gen met zeep en brandewijn tot verftérking, fchingen? én verdeeling; en die met loog of zeep in huid- ziekten. e. 15 a d e n.
1210. Welk nut Niet minder uitgebreid zijn de geneeskundige § 466,
bezitten de als de hiervoor reeds aangewezene gezondheids- baden? kundige nuttigheden der baden, het zij dezelve koud
|
||||
VORM DER. HEELMIDDELEN. V, dfd. 381
|
||||||||
koud of warm, algemeen of plaatfelijk aangewend
worden, bijzonder tot wijziging der warmteftof,§ 4<fó. het opwekken der levenskracht en verfterking. un.Hoe wor- Hetalgemeene koude bad in ftroomend . 4g7#
*en de baden watcr, is niet alleen een ten hoogfte verfterkend J en zuiverend middel der huid, maar betoont de heilzaamfte uitwerking in jigtige toevallen; ter-
wijl het plaatfelijk, dezelfde eigenfchappea ontwikkelt. Bijzonder heilzaam zijn de uitwerkingen van _ ,.
f tor tb ad en in windkolijken en herfenontftekin- gen; en het behangen met natte dekens, in boosaardige rot- en zenuwkoortfen, tot op- wekking der levenskracht en het tegengaan van de ontbinding der vochten; terwijl de warme ba- - 469. den, meestal plaatfelijk aangewend, niet minder nuttig zijn in krampachtige toevallen door het omhangen van in warme loog gedoopte dekens; en om in voet- en beengebreken, door bijgevoegde J '■• weekmakende kruiden eene heilzame verzachting en ontfpanning te bewerken. d. ZalTcn, balsems «n pltister».
|
||||||||
wit. Wat is De zalven, bal fems, pleisters en wo nd-
'iet gebruik der f t e e n e n, vormen de heelmiddelen in vaste zalven, zelfftandigheid, welke tot het verëenigen en be- baHems en dekken der wonden en het wijzigen der heelkracht Pleisters? gebruikt worden. 1
Aa DER-
|
||||||||
470.
|
||||||||
3Ö2
|
|||||
DERDE HOOFDDEEL.
HEELKUNDIGE VERRIGT1NGEN. 1213. Welke De noodzakelijkfte heelkundige verrigtingen,
zyn de gewoon-welke zonder zwarigheden, des noods door elk lijkfte heel- een volvoerd kunnen worden, beftaan -vooral in kundige het doen van aderlatingen, het zetten van drag- verrigtin- ten, het openen eenes gezwels, en het leggen gen? van verbanden, waarbij nog het branden gevoegd kan worden.
a. Aderlatingen,
1214. Waar- De aderlatingen, in algemeene en plaatfe-
t oe en waar lijke onderfcheiden, zoo heilzaam in ware ont- § ^ ^,
gefchieden de ftekingen, als Hechts in bijzondere omftandigbe- aderlatin- ^en raadzaam in valfche, en in ziekten en tijd- ?en? flippen van verzwakte levenskracht, en alsdan meest plaatfelijk aan te wenden; gefchieden tot
bewerking eener algemeene bloedvermindering, op verfchillende plaatfen, doch meestal aan de hals-" bloedaders, omtrent vier vingerbreed beneden hunne zigtbare verëeniging onder den hoek der kaak, met de gewone zoogenaamde laatvlijm of PI. IJl, i,s. den fnepper, § 4°9- 1215.II o ever- Te dezen einde doet men de ader opzwellen, P1( I} ,.
rigt men de- door eene beneden dezelve veroorzaakte drukking.
zelve? , des laatbands, of liever des vingers; en openc
dezelve door meteen -klopper op het eenigzins
. fchuins op haar geplaatfte aderlating werktuig te flaan.
Na
|
|||||
HEELKUNDIGE VERRIGTINGEN. V. Afd. 383
Na het aftappen en opvangen in een bakje, der § 410.414.
vereischte hoeveelheid bloeds, van twee tot vier "-, ponden; eindigt men de bloeding door*het nala- ten der 'drukking, en fluite de lippen der wond, met eene doörgeftokene fpeld, welke men met eenigö mauenharen omwikkelt; of door het losla. ten 'der bevorens de lating verfehovene huid. 1216 Wat is >pot ^Qt verrigten der lating kieze men het ge-
ei hj «aar te jjjjjj^lj van den dag; geve ten minde drie uren nemen? vó(^r of na <]eze}ve geen voeder; vermijde de door verhevenheden aangeduide aderkleppen te tref-
fen, en zorge het paard zich aldaar niet fchu- ren kan. 1217. Wat nut Behalve deze' algemeene bloedontlastingen, kurt-
lithbcn plaat- ,lell ter wegneming van plaatfelijke ophoopingen fclijke van bloed, plaatfelijke ontlastingen nuttig en 1100- |
||||||||
blouiiomlastin
gen? |
||||||||
dig worden, welke door middel van kervingen,
|
||||||||
of bloedzuigers bewerkftelligd worden.
b. De dragten.
1518 Wat is Onderde middelen, welke eenen tegenprikkel § 419.
wegens de tot afleiding van den in den zetel der ziekte aan- 1 ii g ten te we7jgen t kunnen bewerken, verdienende drag- ten eene der voornaamfte plaatfen; daar die ge- vallen waar zij eenig nadeel zouden kunnen te wege brengen, flechts zeldzaam en dan alleen voorkomen, wanneer zij, de vermeerderde prik- kelbaarheid der geheele bewerktuiging nog zouden -," doen toenemen, b.v., in hevige ontftekingen; of wel aanleiding te* plaatfelijk verfterf geven, zoo A a 2 als |
||||||||
3*4 DE GENCES- EN HEELMIDDELKUNDE.
als in rotkoortfen; gelijk men zich ook vooral
hebbe te wachten, hen met fpaanfche vliegenzalf beftreken, in ontftekingen der werktuigen der waterloozing aan te wenden. 12 Hoewor- Overeenkomftig de wijze hunner daarftelling, S 42°»
dm'zij onder, worden zij in dragten en fontenellen on- ieneidcn? derfeheiden. Van deze beftaan de eerfte daarin, dat men door middel der zoogenaamde f onte- pj. mf g,
nelnaald, tusfchen de huid en het celwijze- weeffel een band doortrekt, beftreken met bafili- kum- of fpaanfchen vliegenzalf. — Bij de f on- . ten e 11 en gefchiedt eene dwarfche infnijding in de "huid, meestal voor de borst, waarin men een rond fruk leder fteekt, vervolgens terebinthijn in- piet , en daarna de etter door eene infnijding 'ontlast; terwijl in dringende gevallen, zoó als 'in den klem of pestbuilen, in (lede van het le- der, een fttik witte nieswortel gebezigd wordt. i22oOp wclVe Onderfcheiden zijn de plaatfen waar men deze . 421 .„^
piaatfen middelen aanwendt, zoo als aan de kaken, den
worden zjj aan-hals , tusfchen de beenen aan de borst, het gewend? kruis, de achterbeenen, enz.,- terwijl voorts ten regel dient, dat men in ontftekingsziekten hen van
derzeh'er zetel verwijderen, doch in die van ver-
j zwakking, in deszelis nabijheid, en wel op die deelen aanwenden moet, bij welke men eene ine-
degevoeligheid kan veronderftellen.
t'. I ïi s ti ij d i n g e n,
i22). Waartoe De in fn ij ding en dienen om ingeflotene voch-- 424.
dcien de in- ten te ontlasten, wonden te verwijderen, en fnjj dingen? vreemde of fchadtiiike deelen weg te nemen. De
|
||||
HEELKUNDIGE V E R RIG T I NG E N. V. Afd,%%$
lasi.Hoedanig De ettergezwellen moeten op de laag-
mcet men de- fle plaats worden geopend, zoodra eene golving *elve veiTigten rijpheid aankondigt, en zulks wel genoegzaam doch niet te veel, om de lucht te verhinderen' in hunne holte te dringen; terwijl men bij ver- fche gezwellen, de verëeniging der huid met het celwijze weeffel door eene zachte drukking moet pogen te bewerken. Ter befpoediging der heeling, neme men waar, § 43a.
alle infnijdingen, overeenkomftig den loop der vezels, en aan het oogmerk voldoende, doch nie: grooter dan noodig is, te verrigten, en geene edele deelen te kwetfen. De tot deeze verrigtingen noodige werktuigen ,§ 407 - 430,
beftaan in verfchillend gevormde zoogenaamde bis- H- Wi V. torien, fchalpels, hoefmesfen en fchareu. d. Het branden.
W23. Wa?rtoe De bedoeling van het branden is, het toe*
dient het fchroeiien van bloedvaten, het verwoesten van
branden? ontaarde deelen en het beperken hunner fchade-
Iijke uitbteiding, door bewerking eener ware ont-
ftoking en aifcheiding, in veriterf, beenbederf en
pestbuilen; terwijl het voorts eene der fterkite
prikkelmiddelen oplevert, tot opwekking der diep
i gezonkene levenskracht, en van de werkzaamheid
der watervateTi, tot opflorpen van .nadeeiige zelf-
ita'idigheden, en vermindering des omtreks in koude
gezwellen, zoo als in gallen, leggers, enz.
1*54, Op welke Dit gefchiedt door met houtskool, kersrood gloei c .,
Aa 3 jen--
|
|||
3?<J ' DÉ GENEES- EN HEELMIDDELKUNDE.
wgze wordt jende gemaakte ijzers, van verfchillenden vorm, p1 v ^ l8
zulks veirigt? ter bepaalder plaats, ftreepen of punten, half__j£ „_ƒ_
door de huid te branden, of wel eene fpekzwaard § 43-,
tusfchen beide te plaatfen; terwijl men ook vaak het alleen in de nabijheid houdt, om zalven te doen intrekken, waarna men eene verzachtende zalf ter genezing oplegt. e. De Terbanden.
1225. Wat Men bezigt tot verbanden der wonden,
wordt tot ver-hechtpieisters, plukfel, wieken, kompresfen en binden der zwachtels, wonden ver- Tot hunne verè'eniging gebruikt men ftrpo-§ 45g. ken van fterk klevende hechtpieisters, en bij aan-
1224. w • jjjg^giy^ere na den, gevormd door de zoogenaamde " z6u . . ,„ wondnaalden, welke men wederzijds door de pl" v'^='20'
eenigd ?
wondranden (leekt, en vervolgens door meervou-
dige te zamengeknoopte gewaste draden ver- - ëenigd. 1226. Welke Het plukfel uit geklopt werk, hemrip of vlas, § 43g.
middelen heeft dient, zoo om den etter op te Zuigen, als prikkel- men tot ver- middel, of om beftreken met de vereischte zalf, . band noodïg? op de wonden te werken. De kompresfen, uit verdubbelde lappen-,
van eenige ftof, dienen ter bedekking der wonden, tot het bewerken van eene vereischte drukking of tot omflagen. De zwachtels, ter bevestiging van het ver-§ 44o.
band, beftaan uit zwachtels of riemen; waartoe ook p). II. 1-8. bijzonder ingerigte halfters, fingels, borst-en ftaart- riemen, hoeffchoenen en ijzers dienen, bij alle wel-
|
||||
HEELKUNDIGE VERRIGTINGEN. V. Afd. 387
welke het een vereischte is, dat zij eene een-
voudige zamenftelling bezitten en niet knellen. f. Middelen tot Ter zeker ing Tan net paard.
|
||||||
1227. W lke Ten eincie z\c\y gedurende de heelkundige be- § 441.
' werkingen van het paard te verzekeren, die- nen verfcheidene werktuigen: als de noodftal, de praam, de mondrooster en het werpgereedfchap. De noodftal, gefchikt voor alle overeinde - 442-444.
ftaande bewerkingen, behooft door middel eens breeden fingels de inrigting te bezitten, dat men het paard van den grond opwinden, en alle te- genkantingen beletten kan; terwijl de praam al- • leen op den neus, nimmer op het oor gezet moet worden: voorts dient de mondrooster om des- zelfs mond te openen. In de andere gevallen is men verpligt het paard . 445-
neder te werpen, door middel eener koord, pi, iê x>at t, welke door de ringen van vier aan de beenen be- vestigde kluisters gaat; zulks gefchiedt op eene effene, dik met ftroo bedekte plaats van tien voe- ten vierkant, alwaar men een deken üitfpreidt, ter plaatfe waar het hoofd des paards nederge- - legd wordt, of wel dit er mede omwikkelt, op dat geene Itroohaiinen deszelfs oog befchadigen. |
||||||