-ocr page 1-

DE GRONDWET

VOOR HET

KONINGRIJK DEE NEDERLANDEN

EN HET

ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE

TOT HERZIENING DIER WET

ter vergelijking naast elkander gesteld.

H. D.

HAARLEM, TJEENK WILLINK. 1884.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

De eerste Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden werd vastgesteld bij besluit van den Sonvereinen Vorst van 29 Maart 1814 (Staatsblad No. 44*).

Deze Grondwet werd vervangen door de Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden, bekrachtigd bij Z. M. besluit van 24 Augustus 1815 (Staatsblad No. 45).

In 1840 werd de Grondwet gewijzigd. De daarin toen gebrachte wijzigingen zijn afgekondigd in het Staatsblad van 1840, No. 48—59.

Op nieuw werd de Grondwet gewijzigd in 1848. De -wijzigingen toen aangebracht, zijn afgekondigd in het Staatsblad van 1848, No. 59—70.

Bij Koninklijk besluit van 11 Mei 1883, No. 1, werd aan eene Commissie opgedragen om te onderzoeken van welke bepalingen der Grondwet herziening noodzakelijk en thans raadzaam is en om dienaangaande de noodige voorstellen te doen.

ïot leden dier Commissie werden benoemd;

Lid en Voorzitter:

De minister van Binnenlandsche Zaken.

Lid en Ondervoorzitter:

Mr. J. T. Buys, Hoogleeraar te Leiden.

Leden:

Mr. A. van Naamen van Eemnes, Jlir. M. J. B. A. J. M. Verheden , leden van de le Kamer der Staten-Generaal.

Mr. E. J. J. B. Cremers, Jhr. Mr. C. J. C. H. van Nispen tot

-ocr page 4-

IV

Sevenaer, Jhr. Mr. J. Roëll, Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, leden van de 2t' Kamer der Staten-Generaal.

Mr. G. de Vries Az., lid van den Raad van State.

J. W. Binkes, Sellout bij nacht.

J. M. van der Star, Generaal-Maj., Chef van den Gen. Staf.

Mr. B. J. Linteloo baron de Geer van Jutphaas, Hoogl. te Utrecht.

Mr. B. D. H. Tellegen, Hoogleeraar te Groningen.

Mr. T. M. C. Asser, buitengewoon Hoogleeraar te Amsterdam.

Mr. A. J. W. Farncombe Sanders, oud-prov. Inspecteur van het lager onderwijs in Utrecht.

Jhr. Mr. G. J. Th. Beelaerts van Blokland, referendaris aan het departement van Justitie.

Secretarissen:

Mr. A. R. Arntzenius, referendaris aan het departement van Bin-nenlandsche Zaken.

Mr. A. J. graaf van Randwijck, referendaris bij den Raad van State.

Die Commissie heeft bij rapport van 25 Januari 1884 aan Z. M. het hierbij afgedrukte ontwerp eener gewijzigde Grondwet aangeboden.

-ocr page 5-

Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden.

EERSTE HOOFDSTUK.

Van het Rijk en zijn Inwoners.

Art. l.

Het Koningrijk der Nederlanden bestaat in Europa uit de tegenwoordige provinciën: Noordbrabant, Gelderland, Zuidhol-land , Noordholland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en het Hertogdom Liniburg, behoudens de betrekkingen van het Hertogdom Limburg, met uitzondering der vestingen Maastricht en Venlo en van hare kringen, tot het Duitsche Verbond.

Art. 11 8.

De Grondwet en andere wetten zijn alleen voor het Rijk in Europa verbindende, tenzij het tegendeel daarin wordt uitgedrukt.

Art. 2.

De wet kau provinciën en gemeenten vereenigon en splitsen.

De grenzen van den Staat, van de provinciën en gemeenten kunnen door de wet worden veranderd.

Art. 3.

Allen, die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen, en de alge-meene voorwaarden op welke ten aanzien van hunne uitlevering, verdragon met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten.

Ontwerp der gewijzigde Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden.

EERSTE HOOFDSTUK.

Van het Rijk en zijn Inwoners.

Art. I.

Het grondgebied van het Koningrijk der Nederlanden bestaat uit het Rijk iu Europa en zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen.

Art. 2.

De Grondwet is alleen voor hei Rijk in Europa verbindende, voor zoover niet het tegendeel daaruit blijkt.

Waar in de volgende artikelen het Rijk wordt genoemd, wordt alleen het Rijk in Europa bedoeld.

Art. 3.

De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen , en nieuwe vormen.

De grenzen van het Hijk, van de provinciën en van de gemeenten kunnen dooide wet worden veranderd.

Art. i.

Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden hebben aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen, en de alge-meene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden ge-j sloten.


-ocr page 6-

6 DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

Art. 4.

De uitoefening der burgerlijke regten wordt door de wet bepaald.

Art. 5.

Om eenig burgerschapsregt te hebben moet men Nederlander zijn.

Art. 6.

Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar.

Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet.

Art. 7.

De wet verklaart wie Nederlanders zijn. Een vreemdeling wordt niet dan door oene wet genaturaliseerd.

Art. 8. Is gelijkluidend.

Art. 9.

Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meer worden onderteekend, welk laatste alleen kan geschieden door of van wege ligchamen, wettelijk zamen-gesteld of als zoodanig erkend, en in dat geval niet anders dan over onderwerpen tot hunne bepaalde werkzaamheden be-hoorende.

Art. 10. Is gelijkluidend.

Art. 5.

Alle Nederlanders zijn gelijkelijk benoembaar tot openbare betrekkingen, behoudens de eischcn van bekwaamheid en geschiktheid.

Vreemdelingen zijn tot geen andere openbare betrekkingen benoembaar dan tot die, welke de wet aanwijst.

Art. 6.

De wet verklaart wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn.

De voorwaarden voor de naturalisatie van vreemdelingen worden door de wet bepaald.

Art. 7.

Niemand heeft voorafgaand verlof noo-dig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

Art. 8.

Ieder heeft het regt om verzoeken, mits schriftelijk, aar. de bevoegde magt in te dienen.

Elk verzoek moet door den verzoeker onderteekend zijn. Onderteekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke in het verzoek omschreven volmagt.

Wettig bestaande ligchamen kunnen aan de bevoegde magt verzoekschriften indienen , doch alleen over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring behoorende.

Art. 9.

Het regt der ingezetenen tot vereeni-ging en vergadering wordt erkend.

De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat regt in het belang der openbare orde.


-ocr page 7-

HET ONTWERP DER STAAT ..OOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET.

7

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van den Koning.

EERSTE AFDEEL1NG.

Van de troonopvolging.

Art. 11.

Dc Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit Willem Frederik , Prins van Oranje-Nassau, om door Hein en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen.

Art. 12.

De wettige nakomelingen van den rege-renden Koning zijn de kinderen reeds geboren , of die nog mogten geboren worden, uit zijn tegenwoordig huwelijk met Hare Majesteit Frederika Louisa Wiliiel-MipiA, Prinses van Pruissen; en voorts in het algemeen alle afstammelingen, welke geboren zullen worden uit een huwelijk. door den Koning, met gemeen overleg der Staten-Generaal aangegaan of toegestemd.

Art. 13.

De Kroon gaat over door regt van eerstgeboorte , des dat de oudste zoon van den Koning, of wel het mannelijk oir van den oudsten zoon bij representatie, opvolgt.

Art. 14.

Bij ontstentenis van mannelijk oir uit den oudsten zoon gesproten , gaat de Kroon over op diens broeder of bun mannelijk oir, insgelijks door regt van eerstgeboorte en representatie.

Art. 15.

Bij geheele ontstentenis van mannelijk oir uit het Huis van Oranje-Nassau, gaat de Kroon over op de dochters van den Koning, door regt van eerstgeboorte.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Van den Koning EEKSTE AFDEELING.

Van de troonopvolging.

Art. 10.

De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aau Zijne Majesteit Willem Frederik, Prins van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige afstammelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen.

Art. II.

De Kroon gaat bij erfopvolging over op zijne zonen en verdere mannelijke uit mannen gekomen afstammelingen bij recht van eerstgeboorte, met dien verstande dat bij vóóroverlijden van een regtheb-bende diens zonen of verdere mannelijke uit mannen gekomen afstammelingen op gelijke wijze in zijne plaats treden en de Kroon nooit in eene jongere lijn of jongeren tak overgaat, zoolang er in de oudere lijn of den ouderen tak zoodanige afstammeling wordt gevonden.

Art. 12.

Bij ontstentenis van opvolgers in art. 1 I aangewezen gaat de Kroon over op de nog in leven zijnde dochters van don overleden Koning bij regt van eerstgeboorte.


-ocr page 8-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

8

Art. 16.

Ook dncliters van den Koning ontbrekende, brengt de oudste dochter van do oudste nedergaande mannelijke lijn uit den laatsten Koning de Koninklijke waardigheid in haar Huis over, en wordt bij vóóroverlijden door hare afstammelingen gerepresenteerd.

Art. 17.

Zoo er geene mannelijke nedergaande lijn uit den laatsten Koning bestaat, erft de oudste nedergaande vrouwelijke lijn , des dat de mannelijke tak vóór de vrouwelijke tak, en de oudste vóór de jongere, en in iedere tak mannen vóór vrouwen, en ouder vóór jonger den voorrang hebben.

Art. 18

Wanneer de Koning zonder nakomelingschap sterft, en er geen mannelijk oir uit het Huis van Oranje-Nassau overig is. volgt hem zijne naaste bloedverwante, mits van den Koninklijken Huize zijnde, op, en wordt mede, bij vooroverlijden, door hare afstammelingen gerepresenteerd.

Art. 13.

liij ontstentenis ook van de dochters, in het voorgaand artikel bedoeld, gaat de Kroon over op de dochters van de nedergaande mannelijke lijnen uit den overleden Koning en, bij gebreke ook daarvan, in de nedergaande vrouwelijke lijnen.

In dat geval heeft steeds de oudere lijn voor de jongere, de mannelijke tak voor den vrouwelijken, de oudere voor den jongeren, en hebben in iederen tak mannen voor vrouwen en ouder voor jonger den voorrang.

Art. 14.

I5ij ontstentenis van een opvolger, krachtens artt. 11 —13 tot de Kroon geregtigd, gaat deze over op de Prinses, door geboorte tot het huis van Oranje-Nassau be-hoorende, die den overleden Koning in de lijn der afstamming van wijlen Zijne Majesteit Willem Fredebik, Prins van Oranje-Nassau, het naast bestaat.

Bij gelijken graad van verwantschap heeft de eerstgeborene den voorrang.


Art. 19.

Wanneer eene vrouw de Kroon in een ander Huis beeft overgebragt, treedt dit Huis in alle de regten van het oorspronkelijk Stamhuis, en de vorige artikelen zijn op hetzelve toepasselijk, met dat gevolg, dal baar mannelijk oir vóór allo vrouwen of vrouwelijke afstammelingen erft, en geene andere lijn geroepen wordt, zoo lang iemand van hare nakomelingen in leven is.

Art. 21.

Bij ontstentenis van nakomelingschap uit den tegemvoordigen Koning Willem Fbede-

-ocr page 9-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET.

9

rik van Oranje-Nassaü , gaat de Kroon over op deszelfs zuster, Prinses Frederika Louisa Wilhelmina van Oranje. douairiÈre van wijlen Carel George August , Erfprins van Brunswijk-Lunenburg, of hare wettige nakomelingen. uit zoodanig nader huwelijk, als door dezelve, overeenkomstig art. 13 , mogt worden aangegaan.

Art. 22.

Indien ook do wettige nakomelingschap van deze Vorstin ontbreekt, gaat het erf-regt over op het wettig mannelijk oir van Prinses Carolina van Oranje , zuster van wijlen Prins Wm.i.em den Vijfden , en ge-imtlin van wijlen den Prins van Nassau-Weilhurg, insgelijks door regt van eerstgeboorte en representatie.

Art. 20.

Eene Prinses, buiten toestemming der Staten-Gencraal, een huwelijk hebbende aangegaan, heeft geen regt tot de Kroon.

Eene Koningin, buiten die toestemming een huwelijk aangaande, doet afstand van de Kroon.

Art. 15.

Bij ontstentenis van een opvolger, krachtens de artt. 11 — \ i tot de Kroon ge-regtigd, gaat deze over op de wettige mannelijke uit mannen gekomen afstammelingen van wijlen Prinses Carolina van Oranje , zuster van wijlen Prins Willem den Vijfden en gemalin van wijlen den Prins van Nassau-Weilburg, op gelijke wijze als in art. I 1 ten opzigte van de afstammelingen van wijlen Zijne Majesteit Willem Frederik, Prins van Oranje-Nas-sau, is bepaald.

Art. 16,

Afstand van de Kroon heeft ton opzigte van de erfopvolging hetzelfde gevolg als overlijden.

Art. 17.

Het kind waarvan eene vrouw zwanger is bij het overlijden des Konings wordt ten opzigte van het regt op de Kroon als reeds geboren aangemerkt. Dood ter wereld komende wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Art. 18.

Van de erfopvolging, zoowel voor zich zelve als voor hunne afstammelingen, zijn uitgesloten alle Prinsen en Prinsessen geboren uit een huwelijk aangegaan door een Koning of eene Koningin buiten gemeen overleg met de Staten-Generaal, of door een Prins of Prinses van bet regerend stamhuis buiten bij de wet verleende toestemming.

Zoodanig huwelijk aangaande, doet eene Koningin afstand van, en verliest eene Prinses haar regt op de Kroon.

Wanneer de Kroon, hetzij door erfop-


-ocr page 10-

DE GKONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

10

Art. 23.

Wanneer bijzondere omstandigheden eenigo veranderingen in do opvolging van den troon noodzakelijk maken , is de Koning bevoegd, daaromtrent eene vóordragt te doen, te behandelen op de vijze, ten aanzien van verandering in de Grondwet, in artt. 196, 197 en 199 voorgeschreven.

Art. 2 4.

Hetzelfde vindt plaats, wanneer er geen bevoegde opvolger naar deze Grondwet bestaat.

Is de opvolger niet benoemd of ontbreekt hij bij overlijden des Konings, dan ge-sehiedt de benoeming door de Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale bijeengeroepen , in vereenigde zitting.

Art. 25.

In de gevallen in artt. 2 1 , 22 , 23 en 24 omschreven, wordt de troonopvolging geregeld naar de bepalingen van artt. 12 , 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19.

j volging, hetzij ingevolge artt. 15, 20 of | 21 in een ander stamhuis is overgegaan, | gelden deze bepalingen alleen voor de huwelijken, na het tijdstip van dien overgang gesloten.

Art. 19.

Wanneer bijzondere omstandigheden eenige verandering iu of voorziening omtrent de orde van erfopvolging raadzaam maken, is de Koning bevoegd daaromtrent eene voordragt te doen.

De Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale zamengeroepen, beraadslagen en besluiten daarover in vereenigde vergadering.

Art. 20.

Wanneer geen bevoegde opvolger naaide Grondwet bestaat, wordt deze benoemd bij eene wet, waarvan het ontwerp dooiden Koning wordt voorgedragen.

De Staten-Generaal, zamengesteld als in art. 19, beraadslagen en besluiten over dit ontwerp in vereenigde vergadering.

Art. 21.

Wanneer bij overlijden des Konings geen bevoegde opvolger naar de Grondwet bestaat, geschiedt de benoeming regtstreeks door do Staten-Generaal, zamengeroepen als in art. 19, in vereenigde vergadering.

Zij worden daartoe binnen twee maanden na het overlijden zamengeroepen.

Art. 22.

Al de bepalingen omtrent de erfopvolging worden op de afstammelingen van den benoemden Koning toepasselijk, in dier voege dat het nieuwe stamhuis ten opzigte van die erfopvolging van hem zijnen oorsprong noemt op gelijke wijze en met dezelfde gevolgen als het huis van Oranje-Nassau dit volgens art. 10 doet uit wijlen Zijne Majesteit Willem Fhederik, Prins van Oranje-Nassau.

Ditzelfde geldt in het geval van art. IS ten opzigte van de aldaar bedoelde afstammelingen van wijlen Prinses Carolina van Oranje.


-ocr page 11-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 11

Art. 2 6.

De Koning kan geene vreemde Kroon dragen, met uitzondering van die van Luxemburg.

In geen geval kan de zetel der Regering buiten het Rijk worden verplaatst.

TWEEDE AFDEELING.

Van het inkomen der Kroon.

Art. 2 7.

Behalve het inkomen uil de domeinen, door de wet van den 2 6 sten Augustus 1 822 afgestaan en in 18-48 door den Koning tot kroondomeinen aan den Staat teruggegeven, geniet Koning Willem II een jaarlijksch inkomen van één millioen gulden uit 's Lands kas.

Bij elke nieuwe troonsbeklimming wordt het inkomen der Kroon door de wet geregeld.

Art. 2 8.

Den Koning worden tot deszelfs gebruik, zomer- en winter-verblijven in gereedheid gebragt, voor welker onderhoud echter niet meer dan ƒ 50,000 jaarlijks, ton laste van den Lande kunnen worden gebragt.

Het geldt eveneens ten aanzien van de vrouw en hare afstammelingen, die bij erfopvolging tot de Kroon zijn geroepen, met dien verstande dat de Kroon eerst bij geheele ontstentenis van die afstammelingen in de volgende vrouwelijke lijn uit het huis van Oranje-Nassau overgaat.

Art. 23.

De Koning kan geene vreemde Kroon dragen, met uitzondering van die van Luxemburg.

Do Kroon van Luxemburg, eenmaal aan een ander dan den Koning dor Nederlanden vervallen, kan niet weder gelijktijdig met die der Nederlanden worden gedragen.

Art. 2 4.

De Koning, een vreemde Kroon aanvaardende, doet afstand van den troon.

Art. 25.

De zetel der regering kan in geen geval buiten het Rijk worden verplaatst.

TWEEDE AFDEELING.

Van het Inkomen der Kroon.

Art. 2 6.

Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet van den 26sten Augustus 1822 afgestaan en in 1848 door wijlen Koning Willem II tot kroondomeinen aan den Staat teruggegeven, geniet do Koning een jaarlijksch inkomen uit 's Lands kas waarvan het bedrag bij elke troonsbekliimning door de wet wordt vastgesteld.

Art. 2 7.

Den Koning worden tol zijn gebruik zomeren winterverblijven in gereedheid gebragt. De wet, in art. 2 6 bedoeld, bepaalt, mede voor den ganschen duur der regering van eiken Koning, de som welke voor het onderhoud van deze verblijven jaarlijks ten laste van den Lande zal worden gebragt.


-ocr page 12-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

12

Art. 2 9.

Is gelijkluidend.

Art. 30.

Is gelijkluidend.

Art. 31.

Is gelijkluidend.

Art. 33.

Do oudste van dos Konings zonen, of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is dos Konings eerste onderdaan, cn voort don titel van Prins van Oranje.

Art. 33.

Do Prins van Oranje geniet als zoodanig uit 's Lands kas een jaarlijkscli inkomen van ƒ 100,000, te rekenen van don tijd, dat hij don ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld; dit inkomen wordt gebragt op ƒ 200,000, na hot voltrekken van een huwelijk, overeenkomstig artikel 12 dezer Grondwet.

DERDE AFDEELING.

Van de Voogdij des Konings.

Art. 34.

Is gelijkluidend.

Art. 35.

Is gelijkluidend.

Art. 36.

De voogdij wordt geregeld en do voogden worden benoemd door ecne wet.

Art. 2 8.

Do Koning en do Prins van Oranje zijn vrij van allo personele lasten.

Geen vrijdom van oenige andere belasting wordt door beu genoten.

Art. 2 9.

Do Koning rigt zijn Huis naar eigen goedvinden in.

Art. 30.

Hot jaarlijkseh inkomen eener Koningin-weduwe, gedurende haren weduwelijken staat, uit 's Lands kas is ƒ 150.000.

Art. 31.

Do oudste van des Konings zonen, of verdere mannelijke afstammelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is dos Koning eerste onderdaan, en voert den titel van Prins van Oranje.

Art. 32.

De Prins van Oranje geniet als zoodanig uit 's Lands kas een jaarlijkseh inkomen van ƒ 100.000, te rekenen van den tijd, dat hij den ouderdom van achttien jaren zal hebben vervuld; dit inkomen wordt gebragt op ƒ 200.000, na bet voltrekken van een huwelijk, waartoe bij de wet toestemming is verleend.

DERDE AFDEELING.

Van de Voogdij des Konings.

Art. 33.

De Koning is meerderjarig als zijn achttiende jaar vervuld is.

Art. 34.

Zoolang do Koning minderjarig is, staat hij onder do voogdij van oenige leden van het Koninklijk Huis en oenige aanzienlijke Nederlanders.

Art. 35.

De voogdij wordt geregeld en de voogden worden benoemd bij eene wet.


-ocr page 13-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET.

13

Over hot ontwerp dier wet nemen de Staten-Generaal hun besluit in eene ver-eenigde zitting der beide Kamers.

Art. 37.

Is gelijkluidend.

Art. 38.

Alvorens de voogdij te aanvaarden, logt elk der voogden, in eene vereenigde zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal, in banden van don voorzitter, den volgenden eed of belofte af;

»lk zwoor (beloof) trouw aan den Koning; ik zwoer (beloof) al do pligton, welko do voogdij mij oplegt, heilig to vervullen , en er mij bijzonder op te zullen toeleggen, om den Koning gohochthoid aan do Grondwet en liefde voor zijn volk in te boezomen.

sgt;Zoo waarlijk helpo mij God almagtiglquot; (»Dat beloof ik!quot;)

Art. 39.

Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over zijn persoon voorzien naar de voorscbrifton, omtrent do voogdij van een minderjarigen Koning in art. 36 en volgondo bopaald.

VIERDE AFDEELING.

Van het Regentschap.

Art. -40.

Is gelijkluidend.

Art. 41.

De Regent wordt benoemd door oono wet, die tevens de opvolging in hot regentschap , tot 's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over hot ontwerp dier wet

Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in eene vereenigde vergadering dor beido Kamers.

Art. 36.

Deze wTet wordt nog bij het leven van don Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, gemaakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, is het doenlijk, eenige der naaste bloedver-wanton van den minderjarigen Koning over de regeling dor voogdij gehoord.

Art. 37.

Alvorens do voogdij te aanvaarden, legt elk der voogden, in oene vereenigde vergadering van do beido Kamers der Staten-Generaal, in handen van den voorzitter, don volgenden eed of belofte af:

»Ik zweer (beloof) trouw aan don Koning ; ik zwoer (beloof) al do pligton , welke do voogdij mij oplegt, heilig te vervullen , en er mij bijzonder op te zullen toeleggen , om den Koning gehechtheid aan do Grondwet en liefde voor Zijn volk in te boezemen Iquot;

»Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!quot; (»I)at beloof ik Iquot;)

Art. 38.

Ingeval de Koning buiten staat geraakt do regering waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over zijn persoon voorzien naar do voorschriften, omtrent de voogdij van oon minderjarigen Koning in art. 35 bepaald.

VIERDE AFDEELING.

Van het Regentschap.

Art. 39.

Gedurende de minderjarigheid van den Koning wordt het Koninklijk gezag waargenomen door oenen Regent.

Art. 40.

Do Regent wordt benoemd door eene wot, die tevens do opvolging in het regont-schap, tot 's Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Ovor bet ontwerp dior wet


-ocr page 14-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

14

nemen do Staten-Generaal Inm besluit in eene vcreenigde zitting dev beide Kamers.

De wet wordt nog bij hot loven van den Koning, voor bet geval der minderjarigheid zijns opvolgers, gemaakt.

Art. 4-2.

Het Koninklijk gezag wordt mede aan oenen Regent opgedragen, ingeval de Koning buiten slaat geraakt de regering waar te nemen.

Wanneer dit aan don Raad van State, vereenigd niet de hoofden der ministeriële depaitomenten, na een naauwkeurig onderzoek , is gebleken, roept deze vergadering onverwijld do Staten-Generaal in dubbelen getale bijeen, om hun van het voorhanden geval verslag te doen.

Art. 43.

De Staten-Generaal onderzoeken het verslag, on, zoo zij in een besluit, in ver-eenigde zitting der beide Kamers in dubbelen getale genomen, er de juistheid van erkend hebben, wordt in den vorm eener plegtig af' te kondigen wet verklaard, dat het geval, in hot vorig artikel bedoeld, aanwezig is.

Art. -iG.

Wanneer de Prins van Oranje zijn achttiende jaar vervuld heeft, is hij, in het geval van art. 43, van regtswege Regent.

Art.

Wanneer de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet heeft vervuld, wordt in beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in eene vereonigde vergadering der beide Kamers.

Do wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, gemaakt.

Art. 41.

Hot koninklijk gezag wordt rnedo aan oenen Regent opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nomen.

Wanneer de hoofden der ministeriele departementen, in rade vereenigd, oordoelen dat dit geval aanwezig is, geven zij van hunne bevinding kennis aan den Raad van State mot uitnoodiging om binnen een bepaalden termijn advies uit te brengen.

Art. 42.

Blijven zij na afloop van den gestolden tormijn bij hun oordeel, dan roepen zij de Staten-Generaal in vereonigde vergadering bijeen, om bun, onder overlegging van het advies van den Raad van State, zoo dit is ingekomen, van het voorhanden geval verslag te doen.

Art. 43.

Zijn do Staten-Generaal in vereonigde vergadering van oordeel, dat het in art. 41, 1 ste lid, omschreven geval aanwezig is, dan verklaren zij dit bij een besluit, dat op last en ter verantwoording van den in art. 109, 2do lid, aangewezen voorzitter wordt afgekondigd on dat op den dag dor afkondiging in werking treedt.

Bij ontstentenis van dezen voorzitter wordt door de vergadering een voorzitter benoemd.

Art. 44.

In het geval van art. 43 is de Prins van Oranje, wanneer bij zijn achttiende jaar vervuld heeft, van regtswege Regent.

Art. 45.

Ontbreekt de Prins van Oranje of heeft hij zijn achttiende jaar niet vervuld, dan


-ocr page 15-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 15

het regentschap, gelijk in arlt. 40 en 41 is bepaald, voorzien voor zoolang de Koning tot het waarnemen der regering buiten staat blijft, en de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet heeft vervuld.

Art. 45.

De Regent legt, in eene vereenigde zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal, in handen van den voorzitter den volgenden eed of belofte af:

«Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik zwoer (beloof), dat ik in de waarneming van het Koninklijk gezag, zoolang de Koning minderjarig is (zoolang do Koning buiten staat blijft de regering waar te nemen), de Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven.

»Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik do algenieene en bijzondere vrijheid, en de regten van allo des Kouings onderdanen, en van elk hunner zal beschermen, en lot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen , gelijk een goed en getrouw Regent schuldig is te doen.

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtiglquot; (»Dat beloof ik Iquot;)

Art. 4 7.

Tot dat in het geval, in art. 42 aangewezen , de Prins van Oranje of de benoemde Regent het regentschap heeft aanvaard , wordt het Koninklijk gezag waargenomen door de vergadering, zamengesteld als in art. 42 is voorgeschreven.

Hetzelfde vindt plaats, zoo, bij overlijden des Konings, een Regent voor don wordt in het regentschap voorzien op de wijze in art. 40 bepaald; in het laatste geval tot aan het tijdstip waarop hij zijn achttiende jaar vervuld heeft.

Art. 46.

Bij het aanvaarden van het regentschap legt de Regent in eene vereenigde vergadering van de beide Kamers der Staten-Generaal in handen van den voorzitter den volgenden eed of belofte af:

»lk zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik zweer (beloof), dat ik in de waarneming van het koninklijk gezag, zoolang de Koning minderjarig is (zoolang de Koning buiten staat blijft de regering waar te nemen), de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.

»Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankci-lijkheid en het grondgebied van den Staat met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid, en de regten van alle des Konings onderdanen, en van elk hunner zal besehermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw Regent schuldig is te doen.

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (Dat beloof ik!quot;)

Art. 47.

Wanneer een Regent buiten staat geraakt hot regentschap waar te nemen, zijn de artt. 41 , 2de lid, 42 en 43 toepasselijk. Is de opvolging in het regentschap niet geregeld, dan wordt art. 40 toegepast.

Art. 48.

Het koninklijk gezag wordt waargenomen door den Raad van State:

1. bij overlijden des Konings, zoolang niet in de troonopvolging voorzien, voor den minderjarigen troonopvolger geen Rogent benoemd, of de* troonopvolger of Regent afwezig is.

2. in het geval van artt. 43 en 47,


-ocr page 16-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

16

minderjarigen opvolger of ook de bevoegde opvolger ontbreekt, tot dat de benoemde Regent of opvolger de regering heeft aanvaard.

De leden van deze vergadering leggen in handen van den door hen gekozen voorzitter , en deze in eene vereenigdo zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal, den volgenden eed of belofte af:

»lk zweer (beloof) dat ik, als lid (voorzitter) van dezen regeringsraad , in de waarneming van het Koninklijk gezag, de Grondwet zal helpen onderhouden en handhaven.

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (»Dat beloof ik!quot;)

Art. -iS.

Ts gelijkluidend.

Art. 49.

De Koning, op wien art. -{3 is toegepast, herneemt zoodra mogelijk de waarneming der regering, krachtens eene wet, waarin die, welke in het genoemde artikel is bedoeld , wordt afgeschaft.

zoolang de Regent ontbreekt of afwezig is.

3. in het geval van art. 17, zoolang de troonopvolging onzeker is.

Deze waarneming houdt van regtswege op, zoodra de bevoegde troonopvolger of Regent zijne waardigheid heeft aanvaard.

In de gevallen, waarin in bet regentschap moet worden voorzien, dient de Raad van State bet daartoe strekkend wetsontwerp in binnen den tijd van twee maanden na de aanvaarding der waarneming van het koninklijk gezag.

Art. i9.

Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den Regent of bij de aanvaarding van het regentschap öoor den Prins van Oranje, de som, die op het jaarlijksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het regentschap.

Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet worden veranderd.

Art. 50.

Zoodra het in art. 41 omschreven geval beeft opgehouden te bestaan, wordt dit door de Staten-Generaal in vereenigde vergadering verklaard bij een besluit, dat op last en ter verantwoording van deu voorzitter in art. i3 vermeld wordt afgekondigd.


Art. 51.

Dit besluit wordt genomen op voorstel van den Regent of van ten minste twintig leden der Staten-Generaal. Deze leden dienen hnn voorstel in bij den voorzitter der Eerste Kamer, die de. beide Kamers onmiddellijk in vereenigde vergadering bijeenroept.

Is de zitting der Kamers gesloten, dan zijn die leden bevoegd de oproeping zeiven te doen.

-ocr page 17-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET.

17

Tot aan deze afschaffing zijn de hoofden der ministeriële departementen, gelijk de voogden, persoonlijk gehouden, aan de Kamers der Staten-Generaal, zoo dikwerf wordt gevraagd , van des Konings toestand verslag te doen.

VIJFDE AFDEELING.

1«« de Inhuldiijiny des Konings.

Art. 50.

De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plegtig be-êedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam , in eene openbare en vereenigde zitting der beide Kamers van de Staten-Generaal.

Art. 51.

In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd;

»lk zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk dat ik do Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven.

»lk zweer (beloof), dal ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des liijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van alle mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bij-zondore welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zoo als een goed Koning schuldig is le doen.

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtiglquot; (»Dat beloof iklquot;)

Art. 52.

Is gelijkluidend.

Art. 52.

De hoofden der ministeriele departementen en de voogden zijn persoonlijk gehouden aan de Kamers der Staten-Gene-raal, zoo dikwerf dit wordt gevraagd, omtrent den toestand van den Koning of van den Regent verslag te doen.

Art. 95, 3de lid, is ten deze ook op de voogden toepasselijk.

Art. 53.

Onmiddellijk na afkondiging van het in art. 50 omschreven besluit herneemt de Koning de waarneming der regering.

VIJFDE AFDEELING.

Van de Inhuldiging des Konings.

Art. 54.

De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plegtig be-ëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam , in eene openbare en vereenigde vergadering der beide Kamers van de Staten-Generaal.

Art. 55.

In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd:

»lk zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk , dal ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.

»lk zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van don Slaat met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dal ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van al mijne onderdanen zal beschennen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden , welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zoo als een goed Koning schuldig is le doen.quot;

x.Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (»I)at beloof ik !quot;)

Art. 56.

Na het afleggen van dezen eed of be-


-ocr page 18-

18 DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

ZESDE AFDEELING.

Van de Mayt des Konings.

Art. S3.

Is gelijkluidend.

Art. S-l.

De uitvoerende inapt berust bij den Koning.

Art. Sa.

Is gelijkluidend.

Art. 56.

De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddelijk kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, met bijvoeging van zoodanige mededeelingen, als hij met het belang en de zekerheid van het Rijk-bestaanbaar acht.

lofte wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten-Generaal, wier voorzitter de volgende plegtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëedigd of bevestigd wordt;

»Wij ontvangen en huldigen in naam van hot Nederlandsche volk en krachtens de Grondwet, Ü als Koning;

»wij zweren (heioven), dat wij uwe onschendbaarheid en de regten uwer Kroon zullen handhaven; wij zweren (beloven) alles te zullen doen, wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen.quot;

»Zoo waarlijk helpe ons God almagtig 1quot; (»Dat beloven wij!quot;)

ZESDE AFDEELING.

Van de magt des Konings.

Art. 57.

De Koning is onschendbaar; do ministers zijn verantwoordelijk.

Art. 58.

De uitvoerende magt berust bij den Koning.

De algemeene maatregelen van bestuur tot uitoefening van die magt gevorderd worden door hem vastgesteld.

Bij zoodanigen maatregel worden geene voorschriften gegeven door strafbepaling of politie-dwang te handhaven, dan voor zoover die maatregel steunt op eene wet. De grenzen van de te bepalen straffen worden bij die wet gesteld.

Art. 59

De Koning heeft het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen.

Art. 60.

De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, met bijvoeging van zoodanige mededeelingen, als hij met het belang van den Staat bestaanbaar acht.


-ocr page 19-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 19

Art. 57.

Do Koning; miuikl en bekrachtigt vredes-en alle andere verdragen ïnet vreemde mogendheden.

Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt, dat het belang en de zekerheid van liet Uijk zulks toelaten.

Verdragen, welke, hetzij afstand of ruiling van eenig grondgebied des Rijks in Europa of in andere werelddeelen, hetzij eenige andere bepaling of verandering, wettelijke .regten betreffende, inhouden, worden dooi' deu Koning niet bekrachtigd , dan nadat de Staten-Generaal die bepaling of verandering hebben goedgekeurd.

Art. 58. Is gelijkluidend.

Art. 59. Is gelijkluidend.

Art. 60.

Is gelijkluidend.

Art. 61.

De Koning sluit en bekrachtigt alle verdragen met vreemde mogendlieden.

Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt, dat het belang van den Staat het toelaat.

Verdragen , die wijziging van het grondgebied des Rijks in Europa of in andere werelddeelen inhouden, die aan hot Rijk geldelijke verpligtingen opleggen of die eenige andere bepaling bevatten omtrent een onderwerp, dat tot de bevoegdheid der wetgevende magt behoort, worden door den Koning niet bekrachtigd dan na door de Staten-Generaal te zijn goedgekeurd.

Deze goedkeuring wordt niet vereischt, indien de wet den Koning tot het sluiten van het verdrag heeft gemagtigd.

Art. 62.

De Koning heeft het oppergezag over zee- en landmagt.

De militaire officieren worden doorhem benoemd. Zij worden door hem bevorderd, ontslagen of op pensioen gesteld, volgens de regels door de wet te bepalen.

De pensioenen worden door de wet geregeld.

Art. 63.

De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het liijk in andere werelddeelen.

De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld.

Het muntstelsel wordt door de wet geregeld.

Andere onderwerpen deze koloniën en bezittingen betreffende, worden dooi- de wet geregeld , zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan.

Art. 6i.

De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën en bezittingen


-ocr page 20-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

20

Avt. 61.

Dc Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle collegiën en ambtenaren , die uit quot;s lands kas worden betaald.

De wet regelt de bezoldiging van de ambtenaren der regterlijke magt.

De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der staatsbehoeften.

De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld.

Art. 62.

Is gelijkluidend.

Art. 63. Is gelijliluidend.

Art. 6«.

Is gelijkluidend.

Art. 65.

Vreemde orden, waaraan geene verplig-tingen verbonden zijn. mogen worden aangenomen door den Koning, en, met zijne toestemming, door de Prinsen van zijn Huis.

In geen geval mogen de onderdanen dos Konings vreemde ordesteekenen, titels, rang ol' waardigheid aannemen, zonder zijn bijzonder verlof.

Art. 66.

De Koning heeft het regt van gratie van straffen, door regterlijke vonnissen opgelegd.

Wanneer het veroordeelingen betreft tot en van den staat waarin zij zich bevinden.

De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen.

Art. 65.

De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle collegiën en ambtenaren , die uit 's Rijks kas worden betaald , voor zoover niet de wet die regeling bevat.

De wet regelt de bezoldiging van de ambtenaren der regterlijke magt.

De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Rijksuitgaven.

De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld.

Art. 66.

De Koning heeft het regt van de munt. Hij vermag zijne beeldtenis op de muntspeciën te doen stellen.

Art. 6 7.

De Koning verleent adeldom.

Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen.

Art. 68.

Ridder-orden worden door eene wet, op voorstel des Konings, ingesteld.

Art. 69.

Vreemde orden, waaraan geene verplig-tingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning en, met zijne toestemming, door de Prinsen van zijn Huis.

In geen geval mogen andere Nederlanders of de vreemdelingen, die in Neder-landschen staatsdienst zijn, vreemde orde-teekenen, titels, rang of waardigheid aannemen , zonder bijzonder verlof van den Koning.

Art. 70.

De Koning heeft het regt van gratie van straffen, door regterlijk vonnis opgelegd.

Hij oefent dat regt niet uit dan na het


-ocr page 21-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 21

drie jaren gevangenis en daar beneden en tot geldboete, hetzij te zamen, hetzij afzonderlijk, oefent de Koning dal regt uit, na gehoord ad vijs van den regter die het vonnis heeft gewezen ; in de overige zaken , na gehoord advijs van den Hoogen Raad.

Amnestie en abolitie worden niet dan door eene wet toegestaan.

Art. 67.

Dispensatie wordt door den Koning slechts verleend van eene bepaalde wet, in de gevallen door de wet omschreven.

Art. 68.

Do Koning beslist alle geschillen van bestuur, welke tusschen twee of meer provinciën ontstaan, wanneer hij die niet in der minne kan doen bijleggen.

Art. 132.

Zij (de Slaton) trachten alle geschillen tusschen gemeentebesturen in der minne te doen bijleggen. Indien zij daarin niet slagen, dragen zij het geval, zoo het een geschil van bestuur betreft, aan den Koning ter beslissing voor.

Art. 69.

De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor, en doet zoodanige andere voorstellen, als hij noodig oordeelt.

Hij heeft het regt, om de voorstellen, hem door de Staten-Generaal gedaan, al of niet goed te keuren.

Art. 116.

De wijze van afkondiging der wetten , en de tijd wanneer zij verbindende zijn, worden door de wet geregeld.

advies te hebben ingewonnen van den daartoe bij de wet aangewezen regter.

Amnestie en abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan.

Art. 71.

Dispensatie van wetsbepalingen kan door den Koning sleelils worden verleend met magtiging van de wet.

De wet, welke deze magtiging verleent, noemt de bepalingen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt.

Dispensatie van algemeene maatregelen van bestuur is slechts toegelaten voor zoover de Koning zich de bevoegdheid daartoe bij eenigen zoodanigen maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden.

Art. 72.

Alle geschillen van bestuur tusschen besturen van verschillende provinciën, niet vallende onder de bepaling van art. 154, 2de lid. worden door den Koning beslist.

Alle geschillen van bestuur tusschen de besturen van verschillende gemeenten, niet vallende onder de bepaling van art. 151, 2de lid, worden in hoogsten aanleg aan de beslissing des Konings onderworpen.

Art. 7.3.

De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor, en doet hun zoodanige andere voorstellen, als hij noodig oordeelt.

Hij heeft het regt de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren.

Art. 71.

De wijze van afkondiging der wetten en der algemeene maatregelen van bestuur en het tijdsljp waarop zij aanvangen verbindende te zijn worden door de wet geregeld.


-ocr page 22-

DE GRONDWET VOOE HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

22

Hot formulier van afkondiging is hot volgende:

»Wij, enz...., Koning der Nederlanden, enz....

»allcn, dio deze zullen zien of hooren lozen, salut! doen te weten;

sAlzoo Wij in overweging genomen lieb-ben, dat enz.

(Do beweogredonon der wet.)

»Zoo is bel, dat Wij, den Raad van State geboord, on met gemeen overleg dor Staten-Genoraal, bobbon goedgevonden on verstaan , gelijk Wij goedvinden on verstaan bij deze, enz.

(Do inhoud der wet.)

«Gegeven,quot; enz.

Art. 117.

Ton aanzien der algemoene maatregelen van inwendig bestuur van don Staat, bepaalt de wet insgelijks do wijze van afkondiging on hot tijdstip, waarna zij zul Ion werken.

Art. 70.

Do Koning hooft hot rogt om do Kamers der Staton-Generaal, elke afzonderlijk of beide to zamon, te ontbinden.

Hot besluit, waardoor dio ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens don last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot bet zamen-komon dor nieuw verkozen Kamers binnen twee maanden.

ZEVENDE AFDEELING.

Van den Raad van State en de ministeriële Departementen.

Art. 71.

Er is oen Raad van State, welks zamen-stelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet.

Do Koning is voorzitter van don Raad, on benoemt de leden.

Hot formulier van afkondiging der wetten is hot volgende:

»Wij enz.... Koning dor Nederlanden enz....

»allcn die dozo zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

»Alzoo Wij in overweging genomen bobben , dat enz.

(Do bowoogrodenen der wet.)

»Zoo is het dat Wij, den Raad van State geboord en met gemeen overleg der Staten-Genoraal, hebben goedgevonden en verstaan. gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, enz.

(Do inhoud dor wet.)

»Gegeven,quot; enz.

Ingeval het koninklijk gezag door een Rogent of door den Raad van State wordt waargenomen, wordt do daardoor noodige wijziging in dit formulier gebragt.

In het afkondigingsformulier dor in art. 58, 3do lid, bedoelde algemoene maatregelen van bestuur, wordt do wet, waarop zij steunen, genoemd, en vermeld, dat do Raad van State geboord is.

Art. 7 S.

De Koning heeft hotregt, om do Kamers dei' Staton-Generaal, elk afzonderlijk of beide te zamon, te ontbinden.

Hot besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens don last in tol hot verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot hot zamon-komen der nieuw verkozen Kamers binnen twee maanden.

Do Raad van State, hot koninklijk go-zag waarnemende, oefent het rogt van ontbinding niet uit.

ZEVENDE AFDEELING.

Van den Raad van State en de ministe-riëte Departementen.

Art. 7 6.

Er is oen Raad van State, welks zamen-stelling on bevoegdheid worden geregeld door do wet.

Do Koning is voorzitter van don Raad en benoemt de leden.


-ocr page 23-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 23

Do Prins van Oranje heeft echter, nadat zijn achttiende jaar is vervuld , zittingt van regtswege en eene raadgevende stem.

Art. 72.

Do Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen door hem aan do Staton-Goneraal te doon, of door deze aan hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van inwendig bestuur van don Staat en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeolon.

Aan het hoofd dor uit te vaardigen wetten en bevelen wordt melding gemaakt dat de Raad van State deswege gehoord is.

De Koning neemt wijders do gedachten van don Raad van State in over allo zaken van algemeen of bijzonder belang, waarin hij zulks noodig oordeelt.

Do Koning alleen besluit, en geeft telkens van zijn genomen besluit kennis aan den Raad.

Art. 73.

De Koning stelt ministeriële departementen in, benoemt er do hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen.

De hoofden dor ministeriële departementen zorgen voor do uitvoering der Grondwet en der andore wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt.

Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld door de wet.

Allo Koninklijke besluiten en beschikkingen worden door een der hoofden van do ministeriële departementen mede ondor-teekond.

De Prins van Oranje hoeft echter, nadat zijn achttiende jaar is vervuld, van regtswege zitting in den Raad.

Art. 7 7.

De Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen, door hein aan do Staton-Goneraal te doen, of doof deze aan hom gedaan, alsmede allo algemeene maatregelen van bestuur van het Rijk en van zijne koloniën en bezittingen in andere worelddeelen.

Do Koning hoort wijders den Raad van State over alle zaken, waarin hij dit noodig oordeelt.

Het besluit dos Konings omtrent zaken, waarover do Raad van State is gehoord, wordt aan dozen medegedeeld.

Art. 78.

Do wel die de bevoegdheid van don Raad van State regelt, kan aan dien Raad of aan eone zijner afdoelingon de beslissing opdragen van zaken bedoeld in art. 151.

Art. 79.

Do Koning stelt ministeriele departementen in, benoemt er do hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen.

Do hoofden der ministeriele departementen zorgen voor de uitvoering der Grondwet en dor andere wetten, voor zooverre die van de Kroon afhangt.

Allo Koninklijke besluiten on beschikkingen worden door oen der hoofden van de ministeriele departementen mode ondor-teekond.

De regtsgevolgen van de ministeriele verantwoordelijkheid worden door de wel geregeld.


-ocr page 24-

DE GRONDWET VOOR HET KONIMGRIJK DER NEDERLANDEN EN

24

DERDE HOOFDSTUK.

Van de Staten-Gencraal.

EERSTE AFDEELING.

Van de zamenstelling der Staten-Generaal.

Art. Ti.

Is gelijkluidend.

Art. 75.

Is gelijkluidend.

Art. 76.

De, loden dor Tweede Kiinier worden in de kiesdistricten, waarin liet Rijk verdeeld wordt, gekozen door de meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, in het volle genot der burgerlijke en burgerscbaps-regten , en betalende in de directe belastingen eene som, die, overeenkomstig met de plaatselijke gesteldheid. doch niet beneden het bedrag van ƒ 20 noch boven dat van ƒ 160 . in de kieswet zal worden vereischt.

DERDE HOOFDSTUK.

Van de Staten-Generaal.

EERSTE AFDEELING.

Van de zamenstelling der Staten-Generaal.

Art. 80.

De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk.

Art. 81.

De Staten-Generaal zijn verdeeld in eene Eerste en Tweede Kamer.

Art. 82.

De leden der Tweede Kamer worden regtstreeks gekozen door de meerderjarige mannelijke ingezetenen, Nederlanders, die niet bij regterlijke uitspraak de beschikking of het beheer hunner goederen hebben verloren, noch van eenige regten zijn ontzet, en die

hetzij ter zake van de bewoning van een huis of een gedeelte daarvan in de belasting ten volle zijn aangeslagen en het uit dien hoofde over het laatst verloo-pen dienstjaar verschuldigde geheel hebben voldaan;

hetzij wonen op kamers, niet afzonderlijk in zoodanige belasting aangeslagen, en waarvan de jaarlijksche huurwaarde ongemeu-beld ten minste zooveel bedraagt als de som waarop de minste ten volle belastbare huurwaarde daar ter plaatse is gesteld.

Het bedrag van de minste ten volle belastbare huurwaarde wordt door de wet nergens lager dan ƒ 3b' of hooger dan ƒ 300 bepaald.

Wordt ter zake van do bewoning van huizen geen Rijksbelasting geheven, dan wordt het kiesregt afhankelijk gesteld van do huurwaarde der woning of hot gedeelte daarvan, hetwelk men krachleuseenig persoonlijk of zakelijk regt in gebruik hooft. De minste jaarlijksche huurwaarde die kiesregt geeft wordt dan door de wet nergens lager dan op ƒ 52 of hooger dan op ƒ300 gestold.


-ocr page 25-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 25

Art. 7 7.

Het gotal van dc leden der Tweede Kamer wordt bepaald naar de bevolking, voor ieder -iS^OO één.

Do verdere regels ten aanzien van liet kiesregt stelt dc kieswet.

Art. 78.

Is gelijkluidend behalve de laatste alinea, hieronder vermeld.

Ingeval van vereeniging of splitsing van provinciën, voorziet dezelfde wet, dio dit beveelt, in de wijziging, welke daardoor in deze verhouding noodlg zal worden bevonden.

Art. 83.

De Tweede Kamer bestaat uit 90 leden.

In geval van verdeeling van het Rijk in kiesdistricten wordt het getal leden naar de bevolking over de onderscheidene kiesdistricten verdeeld.

De verdere regels omtrent het kiesregt en dc wijze van verkiezing stelt dc wet.

Art. 84.

Dc Eerste Kamer bestaat uit 39 leden.

Zij moeten behooren tot dc hoogst aan-geslagenen in de rijks-directe belastingen.

Het getal dezer hoogst aangeslagenen, waaruit zij worden gekozen, wordt in elke provincie zóó bepaald, dat op iedere drie duizend zielen één, die tevens de overige vereischten bezit om lid dezer Kamer te zijn, verkiesbaar is.

Deze overige vereischten zijn dezelfde, welke voor de leden der Tweede Kamer worden gevorderd.

ZÜ worden verkozen door de Provinciale Staten in de volgende verhouding;

Noordbrabant....... 5

Gelderland......... 5

Zuidholland........ 7

Noordholland....... 6

Zeeland........... 2

Utrecht............ 2

Friesland........... 3

Overijssel.......... 3

Groningen......... 2

Drenthe............ 1

Limburg........... 3

39

In geval van vereeniging of splitsing der bestaande provinciën of vorming van nieuwe voorziet dezelfde wet, die dit beveelt, in dc wijziging, welke daardoor in deze verhouding noodig zal worden bevonden.

Art. 85.

Wanneer de Staten-Generaal in dubbelen getale worden zamengeroepen, worden aan de gewone leden van elke Kamer een gelijk getal buitengewone leden toegevoegd , op dezelfde wijze als dc gewone te verkiezen.


-ocr page 26-

DE GRONDWET VOOK HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

26

TWEEDE AFDEELING.

Van dc Tweede Kamer der Stalen-Generaal.

Art. 79.

Om tol lid dei- Tweede Kamer verkiesbaar te zijn, wordt alleen vereischt dut men Nederlander, in hot volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zij en den ouderdom van dertig jaren hebbe vervuld.

Art. 81.

De leden dor Tweede Kamer hebben zitting gedurende vier jaren.

De helft van hen valt om de twee jaren uit, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallende zijn dadelijk weder verkiesbaar.

Art. 83.

Is gelijkluidend.

Art. 83.

lüj het aanvaarden hunner betrekking leggen zij ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den volgenden eed of belofte af;

»Ik zweer (beloof) getrouwheid aan dc Grondwet.

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (»Dat beloof ik!'')

Alvorens tot dien eed of belofte te worden toegelaten, leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering af;

»lk zweer (verklaar), dat ik. om tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te worden benoemd, direetelijk of indi-rectelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal.

Het besluit der zamenroeping wijst tevens den dag der verkiezing aan.

TWEEDE AFDEELING.

Van de Tireede Kamer der Staten-Generaal.

Art. 86.

Om lid der Tweede Kamer te kunnen zijn wordt alleen vereischt dat men mannelijk Nederlander zij, niet bij regterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over zijne goederen hebbe verloren, noch van eenige regten ontzet zij, en den ouderdom van dertig jaren vervuld hebbe.

Art. 87.

De leden der Tweede Kamer worden gekozen voor vier jaren.

Zij treden tegelijk af en zijn dadelijk herkiesbaar.

Art. 88.

De loden stemmen, elk volgens eed en geweten, zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen.

Art. 89.

Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij den volgenden eed of belofte af;

»lk zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet.

«Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (»Dat beloof ik !quot;)

Alvorens tot dien eed of belofte te worden toegelaten, leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering af;

»Ik zweer (verklaar), dat ik om tot lid der Staten-Generaal te worden benoemd, direetelijk of indirectelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook , eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb.


-ocr page 27-

HET ONTWERP DEB STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 27

»Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.

»Zoo waarlijk lielpe mij God almagtig!quot; (»Dat verklaar en beloof ik!quot;)

Deze eeden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van den Koning, of in de vergadering der Tweede Kamer, in handen van den voorzitter, daartoe door den Koning gemagtigd.

Art. 84.

Is gelijkluidend.

Art. 85.

Do leden genieten, tot vergoeding dei-reiskosten , eens, heen en terug, voor elke zitting, zoodanige som, als naar de afstanden door de wet zal worden geregeld.

Als verdere schadeloosstelling wordt bun toegelegd eene som van ƒ 2 000 's jaars.

Deze schadeloosstelling wordt, voorden tijd der zitting niet genoten door hen , die gedurende de gcheelc zitting afwezig bleven.

DERDE AFDEELING.

Van de Verste Kamer der Slaten-Gencraal.

Art. se.

De leden der Eerste Kamer hebben zitting gedurende negen jaren.

Een derde gedeelte treedt om de drie jaren af, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallende leden zijn dadelijk weder verkiesbaar. Art. 83 is op hen van toepassing.

Zij leggen, bij het aanvaarden hunner betrekking, in handen van den Koning,gelijke eeden (beloften en verklaring) af, als voor de leden der Tweede Kamer zijn bepaald.

Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet.

»lk zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.quot;

»Zoo waarlijk lielpe mij God almagtig!quot; (»Dat verklaar en beloof ik!':)

Deze eeden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van don Koning, of in do vergadering dor Tweede Kamer, in handen van don voorzitter, daartoe door den Koning gemagtigd.

Art. 90.

De voorzitter wordt door don Koning benoemd voor het tijdperk eener zitting, nit eene door de Kamer aangeboden opgave van drie loden.

Art. 91.

Do loden genieten reis- en verblijfkosten volgens do wet benevens eene toelage van f 1000 's jaars.

Deze toelage wordt, voor don tijd dei-zitting, niet gonoten door lion, die gedurende do gohoele zitting afwezig bleven.

DEllDE AFDEELING.

Van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Art. 92.

Do leden der Eerste Kamer worden gekozen voor negen jaren.

Een dorde gedeelte treedt om do drie jaren af, volgens een daarvan te maken rooster. Do uitvallende loden zijn dadelijk weder horkiesbaar. Art. 88 is op hen van toepassing.

Zij leggen bij hot aanvaarden hunner betrekking gelijke eeden (beloften en verklaring) al', als voor do loden dor Tweede Kamer zijn bepaald, hetzij in liandon van don Koning, hetzij, in do vergadering der Eerste Kamer, in handen van den voorzitter, daartoe door don Koning gemagtigd.

Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet.


-ocr page 28-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

28

Art. 8 7.

Do voorzitter wordt door don Koning benoemd, voor het tijdperk eener zitting.

VIERDE AFDEELING. Beschikkingen aan beide Kamers gemeen.

Art. 88.

Niemand kan te gelijk lid der beide Kamers zijn.

Art. 80.

Die te gelijk of op meer dan ééne plaats tot lid van de Eerste of van de Tweede of van beide Kamers is gekozen , verklaart welke dier benoemingen liij aanneemt.

Art. 89.

De hoofden dor ministeriële departementen hebben zitting in de beide Kamers. Zij hebben alleen eene raadgevende stem, ten ware zij tot leden dor vergadering mogten benoemd zijn.

Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang en de zekerheid van het Rijk, de koloniën en bezittingen van liet Kijk in andere werelddeelen.

Zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn.

Art. 90.

De Tweede Kamer heeft het regt van onderzoek (enquête), te regelen door de wet.

Art. 91.

De leden der Staten-Generaal kunnen niet te gelijk zijn leden of procureur-generaal van den Hoogen Raad, noch leden van de Rekenkamer, noch Commissaris des Konings in de provinciën, noch geestelijken , noch bedienaren van de godsdienst.

Art. 93.

De voorzitter wordt door den Koning uit de leden benoemd, voor het tijdperk eener zitting.

VIERDE AFDEELING. Beschikkingen aan beide Kamers gemeen.

Art. 94.

Niemand kan tegelijk lid der beide Kamers zijn.

Die tegelijk of op meer dan ééne plaats tot lid van de Eerste of van de Tweede Kamer of van beide Kamers is gekozen, verklaart welke dier benoemingen hij aanneemt.

Art. 95.

De hoofden der ministeriele departementen hebben zitting in de beide Kamers. Zij hebben alleen eene raadgevende stem, ten ware zij tot leden der vergadering mogten benoemd zijn.

Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van den Staat.

Zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn.

Art. 96.

Reide Kamers hebben, zoowel ieder afzonderlijk als in vereenigde vergadering, het regt van onderzoek (enquête), te regelen door de wet.

Art. 97.

Een lid van de Staten-Generaal kan niet tegelijk zijn lid of procureur-generaal van den Hoogen Raad, noch vice-president of lid van den Raad van State, noch lid van de Rekenkamer, noch commissaris des Konings in eene provincie, noch geestelijke


-ocr page 29-

HEX ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 29

Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van regtswege op nonactiviteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot de werkelijke dienst terug.

De ambtenaren , die ter verkiezing voorzitten, zijn binnen het district, waarin zij voorzitten, niet benoembaar.

Leden der Staten-Generaal een bezoldigd staats-ambt aannemende of bevordering in de staats-dienst verwervende, houden op loden der Kamers te zijn , maar zijn dadelijk weder verkiesbaar.

Art. 92.

De leden dor Kamers zijn niet geregtelijk vervolgbaar wegens de advijzen, door hen in de vergadering uitgebragt.

Art. 93.

Is gelijkluidend.

Art. 9.{.

Elke Kamer benoemt haren griffier buiten haar midden.

Art. 95.

De Staten-Generaal vergaderen ten minste eenmaal 's jaars.

Hunne gewone vergadering wordt geopend op den derden Maandag in September.

De Koning roept de buitengewone vergadering bijeen, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt.

of bedienaar van de godsdienst, als zoodanig werkelijk dienst doende.

De wet regelt voor zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaatschap van een der beide Kamers met andere dan de in het eerste lid uitgesloten , uit s Lands kas bezoldigde ambten.

Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dal lidmaatschap van regtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot de werkelijke dienst terug.

Zij, die op of na den dag hunner verkiezing tot lid der Staten-Generaal een bezoldigd ambt aannemen, hun door of van wege den Koning opgedragen en dat zij uiet reeds tijdens hunne verkiezing vervulden , verliezen van regtswege het hun opgedragen lidmaatschap, maar zijn terstond herkiesbaar.

Art. 98.

De leden der Staten-Generaal zijn niet geregtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij iu de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.

Art. 99.

Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden. en beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen.

Art. 100.

Elke Kamer benoemt haren griffier.

Deze mag niet tegelijk lid van eene dei-beide Kamers zijn.

Art. 101.

De Staten-Generaal komen ten minste eenmaal 's jaars te zamen.

Hunne gewone zitting wordt geopend op den derden Maandag in September.

De Koning roept eene buitengewone zitting bijeen, zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt.


-ocr page 30-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

30

Art. 96.

Is gelijkluidend, met deze nitzonde-ring dat in de eerste alinea het woord «zittingenquot; slaat in plaats van »verga-deringenquot;.

Art. 9 7.

Do Statcn-Gcneraal bij overlijden dos Konings of bij afstand van do Kroon niet vergaderd zijnde, vergaderen zonder voorafgaande oproeping.

Doze buitengewone vergadering wordt op don vijftienden dag na bot overlijden of na don afstand geopend. Zijn do Kamers ontbonden, dan vangt deze termijn aan van den afloop der nieuwe verkiezingen.

Art. 98.

Do vergadering dor Staten-Genoraal wordt, in vereenigde zitting der beide Kamers, door don Koning of door oene commissie van zijnentwege, geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloten, wanneer bij oordeelt, dat hol belang van hot Kijk niet vordert do vergadering langer bijeen te houden.

Do gewone jaarlijksche vergadering blijft ten minste twintig dagen bijeen, tenzij do Koning gebruik make van het rogt in art. 70 omschreven.

Art. 99.

Bij ontbinding van eene der Kamers of van beide, sluit de Koning tevens do vergadering dor Staten-Genoraal.

Art. 100.

De Kamers mogen, noch afzonderlijk, noch in vereenigde zitting, beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan do helft der leden tegenwoordig is.

Art. 102.

Do afzonderlijke vergaderingen der boide Kamers, en evenzoo do vereenigde verga-doringen , worden in hot openbaar gehouden.

Do deuren worden gesloten , wanneer eeu tiende gedeelte der aanwezige leden hot vordert of do voorzitter hot noodig keurt.

Do vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.

Over do punten in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit worden genomen.

Art. 103.

Is bij overlijden dos Konings of bij afstand van de Kroon do zitting gesloten, dan komen do Slaten-Goneraal zonder voorafgaande oproeping te zamen.

Deze buitengewone zitting wordt op den vijfden dag na hot overlijden of na don afstand geopend.

Bij ontbinding van eene of van de beide Kamers lieden deze tijdelijk weder op, tot aan de zamonkomst dor nieuw vorkozene, welke plaats hoeft op den vijfdon dag na den afloop der verkiezingen.

Art. 101.

Do zitting dor Staten-Genoraal wordt in vereenigde vergadering der beide Kamers, door don Koning of door eene commissie van zijnentwege geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloten , wanneer bij oordeelt, dat hot belang van den Staat niet vordert haar te doen voortduren.

De gewone jaarlijksche zitting duurt ton minste twintig dagen, tenzij de Koning gebruik make van hot rogt in art. 75 omschreven.

Art. 10,5.

Bij ontbinding van eene der Kamers of van boide, sluit do Koning tevens de zitting der Staten-Genoraal.

Art. 106.

Do Kamers mogen, noch afzonderlijk, noch in vereenigde vergadering, beraadslagen over (of) besluiten, zoo niet meer dan de helft dor leden tegenwoordig is.


-ocr page 31-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 31

Art. 101.

Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid der stemmende leden opge-maakt.

Bij staken van stemmen wordt het nemen van hot besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld.

In deze, en even zoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen , het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

Art, 102.

Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen, bij besloten en ongeteekende briefjes.

Art. 103.

Bij eene vereenigde zitting worden de beide Kamers als slechts ééne beschouwd en nemen hare leden naar willekeur. door elkander plaats.

De voorzitter der Eerste Kamer heeft de leiding der vergadering.

VIJFDE AFDEELING.

Van de Wetgevende Mugt.

Art. 104.

Is gelijkluidend.

Art. 105.

De Koning zendt zijne voorstellen, hetzij van wet, hetzij andere, aan de Tweede Kamer, bij eene schriftelijke boodschap, welke de redenen van het voorstel inhoudt, of door eene commissie.

Art. 10 7.

Alle besluiten over zaken worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt.

Bij staken van stemmen wordt het nemen van een besluit tot eene volgende vergade-ring uitgesteld.

in deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken der stemmen , het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer één der leden dit verlangt, en alsdan mondeling.

Art. 108.

De stemming over personen voor de benoemingen of voordragten, in de Grondwet vermeld , geschiedt bij besloten en ongeteekende briefjes.

De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist; bij staken van stemmen beslist het lot.

Art. 109.

Bij eene vereenigde vergadering, worden do beide Kamers als slechts ééne beschouwd en nemen hare leden, naar willekeur, door elkander plaats.

De voorzitter der Eerste Kamer heeft de leiding der vergadering.

VIJFDE AFDEELING.

Van de Wetgevende Magt.

Art. 110.

De wetgevende magt wordt gezamenlijk dooi- den Koning en do Staten-Generaal uitgeoefend.

Art. 111.

De Koning zendt zijne voorstellen, betzij van wet, hetzij andere, aan de Tweede Kamer, bij eene schriftelijke boodschap.

quot;ij kan de behandeling van die voorstellen in de Staten-Generaal aan bijzondere door hem aangewezen commissarissen op-| dragen.


-ocr page 32-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

32

Art. 106.

Over cenig ingekomen voorstel des Ko-nhigs wordt door de volle Kamer niet beraadslaagd , dan nadat hot is overwogen in do onderscheidene afdeelingen, waarin al de leden der Kamer zich verdeden en welke op gezette tijden hij loting vernieuwd worden.

Art. 10 7.

De Tweede Kamer heeft het regl wijzigingen in een voorstel des Konings te maken.

Art. 108.

Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier;

»Dc Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan do Eerste Kamer het hiernevens gaande voorstel des Konings, en is van oordeel, dat het, zoo als het daar ligt, door de Staten-Generaal behoort te worden aangenomen.quot;

Wanneer de Tweede Kamer tol het niet aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning met het volgende formulier:

»De Tweede Kamer der Staten-Generaal betuigt den Koning haren dank voor zijnen ijver in het bevorderen van 's Rijks belangen, en verzoekt hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen.quot;

Art. 109.

De Eerste Kamer overweegt, met inachtneming van art. 106, het voorstel zoodanig als het door de Tweede Kamer is aangenomen.

Wanneer zij tot aanneming van het voor- I stel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:

»Aan den Koning.

De Staten-Generaal betuigen den Koning |

Art. tl2.

Aan do openbare beraadslaging over eenig ingekomen voorstel des Konings gaat altijd een onderzoek van dat voorstel vooraf.

De Kamer bepaalt in haar reglement van orde de wijze, waarop dit onderzoek zal worden ingesteld.

Art. 11 3.

De Tweede Kamer en evenzoo do ver-eenigde vergadering van de beide Kamers der Staten-Generaal hebben het regt wijzigingen in een voorstel des Konings te maken.

Art. 1H.

Besluit do Tweode Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, dan zendt zij het onveiwijld aan de Eerste Kamer.

Besluit zij tot niet-aanneming, dan geeft zij daarvan , met terugzending van het voorstel , onverwijld schriftelijk kennis aan den Koning zonder opgave van do redenen welke haar daartoe hebben geleid.

Art. 115.

De Eerste Kamer overweegt, met inachtneming van art. 112, het voorstel zoodanig als het door de Tweede Kamer is aangenomen, zendt het daarna onverwijld aan den Koning en geeft van haar besluit schriftelijk kennis zoowel aan den Koning als aan de Tweede Kamer.

De redenen, welke haar tot dit besluit hebben geleid, worden daarbij niet opgegeven.


-ocr page 33-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 33

hunnen dank voor zijnen ijver in hel bevorderen van 's Rijks belangen en vereenigen zich met het voorstel zoo als het (laar ligt.quot;

».40» de Tweede Kamer.

De Eerste Kamer der Staten-Generaal geelt aan de Tweede Kamer kennis, dal zij zich heeft vereenigd met bet voorstel

betrekkelijk......., op den........ aan

haar door de Tweede Kamer toegezonden.quot;

Wanneer de Eerste Kamer tot niet-aan-neming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren :

»Aan den Koning.

De Eerste Kamer der Staten-Generaal betuigt don Koning haren dank voor zijnen ijver in het bevorderen van 's Rijks belangen, en verzoekt bern eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen.quot;

«.law de Tweede Kamer.

De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij den Koning eerbiedig heeft verzocht het voorstel betrekkelijk... .op den.... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden, in nadere overweging te nemen.quot;

Art. 11 0.

Is gelijkluidend.

Art. 111.

De voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer, die het voorstel overweegt op gelijke; wijze als zulks ten aanzien van quot;s Konings voorstellen is bepaald , en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier:

»De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevens gaande voorstel, en is van oordeel, dat de Staten-Generaal daarop 's Konings bewilliging behooren te verzoeken.quot;

Art. 116.

Zoolang do Eerste Kamer nog niet beeft beslist, blijft de Koning bevoegd het door hem gedaan voorstel weder in te trekken.

Art. 117.

De Staten-Generaal hebben het regt voorstellen van wet aan den Koning te doen.

Art. 118.

Do voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede Kamer. die het voorstel overweegt op gelijke wijze als in art. I 12 ton aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald en het na aanneming aan do Eerste Kamer verzendt.

Zij is bevoegd aan een of meer van hare loden de schriftelijke en mondelinge verdediging van haar voorstel in do Eerste Kamer op te dragen.


3

-ocr page 34-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

34

Art. 112.

Wanneer dc Eerste Kamer, na daarover op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, bet voorstel goedkeurt, zendt zij liet aan den Koning met bet volgende formulier:

»De Staten-Generaal, oordeelende dat bet nevensgaande voorstel zou kunnen strekken tot bevordering van 's Rijks belangen, verzoeken eerbiedig daarop quot;s Konings bewilliging.quot;

Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier;

»De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer, dat zij zich heeft vereenigd met het van baar op den... .ontvangen voorstel betrekkelijk. .., en daarop namens de Staten-Generaal 's Konings bewilliging heeft verzocht.quot;

Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zoo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:

»De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft geene genoegzame reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voorstel 's Konings bewilliging te verzoeken.quot;

Art. 113.

Ts gelijkluidend.

Art. 114.

De Koning doet de Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren:

»De Koning bewilligt in het voorstel.quot;

of:

»De Koning houdt het voorstel in overweging.

Art. 115.

Is gelijkluidend.

Art. 119.

De Eerste Kamer, die bij de behandeling van het voorstel art. 112 inachtneemt, zendt bet ingeval van goedkeuring onverwijld aan den Koning, in geval van niet-goedkeuring aan de Tweede Kamer en geeft in beide gevallen van haar besluit schriftelijk kennis zoowel aan den Koning als aan de Tweede Kamer.

De tweede zinsnede van art. 115 is op deze kennisgeving van toepassing.

Art. 120.

Andere voordragten , dan voorstellen van wet, kunnen door elke Kamer afzonderlijk aan den Koning worden gedaan.

Art. 121.

De Koning doet dc Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet door hen aangenomen al dan niet goedkeurt.

Het voorschrift van art. 115, tweede zinsnede, geldt ook voor deze kennisgeving.

Art. 122.

Alle voorstellen van wet, door den Koning en de beide Kamers der Staten-Generaal aangenomen, verkrijgen kracht van wet en worden door den Koning afgekondigd.

De wetten zijn onschendbaar.


-ocr page 35-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 35

Art. 118.

De Grondwet en andere wetten zijn alleen voor het Uijk in Europa verbindende, tenzij het tegendeel daarin wordt uitgedrnkt.

ZESDE AFDEELING.

Van de Begrooting.

Art. 119. Is gelijkluidend.

Art. 120.

De ontwerpen der algemeene bogroo-tingswetten worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer aangeboden, dadelijk na het openen der gewone vergadering van de Staten-Generaal, vóór den aanvang van het jaar waarvoor de begrootingen moeten dienen.

Art. 121.

Is gelijkluidend.

Art. 122.

De verantwoording van destaats-uitgaven en ontvangsten over elk dienstjaar wordt, onder overlegging van de door de Reken-kanier goedgekeurde rekening, aan de wetgevende magt gedaan.

Het slot der rekening wordt door de wet vastgesteld.

Art. 12 3.

De wetten zijn alleen voor het Rijk in Europa verbindende, tenzij het tegendeel daarin is uitgedrukt.

ZESDE AFDEELING.

Van de Begrooting en de Rekening.

Art. 12 4.

Door de wet worden de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld , en de middelen tot dekking aangewezen.

Art. 125.

De ontwerpen der algemeene begroo-tingswetten worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer gezonden, dadelijk na het openen der gewone zitting van de Staten-Generaal, vóór den aanvang van het jaar waarvoor de begrootingen moeten dienen.

Art. 12 6.

Geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven kan meer dan die voor mi departement van algemeen bestuur behelzen.

Ieder hoofdstuk wordt in een of meer ontwerpen van wet vervat.

Door zoodanige wet kan overschrijving worden toegestaan.

Art. 12 7.

De Algemeene Rekenkamer onderzoekt de jaarlijksche rekening der uitgaven en ontvangsten des Rijks en stelt die vast, voor zoover haar blijkt, dat deze rekening met inachtneming van alle wettelijke voorschriften is opgemaakt.

Do vastgestelde rekening wordt van wege den Koning onverwijld ter kennisneming aan de Staten-Generaal toegezonden.

Over de door de Rekenkamer niet verevende ontvangsten en uitgaven beslist de wet.

Leidt het onderzoek der rekening de Rekenkamer tut bijzondere opmerkingen, betreflende de deugdelijkheid van het geldelijk beheer of het gebruik van 's Lands gelden, dan maakt zij daarvan melding


-ocr page 36-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

36

VIERDE HOOFDSTUK.

Van de Provinciale Staten en de.

Gemeentebesturen.

EERSTE AFDEELING.

Van de zamenstelling der Provinciale Staten.

Art. 123.

De loden der Provinciale Staten worden voor zes jaren, onmiddellijk door de in-gezetciion , bezittende de vereischten in art. 76 vermeld, naar de bepalingen der wet gekozen.

De helft dier leden treedt om de drie jaren af.

Art. 12-4.

Is gelijkluidend.

Art. 125.

De leden der Provinciale Staten leggen , bij hel aanvaarden hunner betrekking, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid , den volgenden eed of belofte af;

»Ik zweer (beloof) trouw aan do Grondwet en aan de wetten des Rijks.

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (»Dat beloof ik !quot;)

Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den eed (verklaring en belofte) van zuivering, hierboven in art. 83 voor de leden der Staten-Generaal bepaald.

Art. 12 6.

De Staten vergaderen zoo dikwerf in het jaar als de wet bepaalt, en bovendien wanneer zij door den Koning buitengewoon worden bijeengeroepen.

De vergaderingen zijn openbaar, met hetzelfde voorbehoud als ten aanzien van de vergadering der Kamers van de Staten-Generaal is bepaald in art. 96.

in een bijzonder verslag aan den Koning, dat gelijktijdig met de vastgestelde rekening aan de Staten-Generaal wordt overgelegd.

VIERDE HOOFDSTUK.

Van de Provinciale Staten en de Gemeentebesturen.

EERSTE AFDEELING.

Van de zamenstelling der Provinciale Staten.

Art. 12 8.

De leden der Provinciale Staten worden voor zes jaren, regtstreeks door de ingezetenen , bezittende de vereischten in art. 82 vermeld, naar de bepalingen der wet gekozen.

De helft dier leden treedt om de drie jaren af.

Art. 12 9.

Niemand kan tegelijk zijn lid der Eerste Kamer van de Staten-Generaal en lid der Staten eener provincie, noch ook lid der Staten van meer dan ééne provincie.

Art. 130.

De leden der Staten leggen bij het aanvaarden hunner betrekking den volgenden eed of belofte af:

»lk zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks.quot;

»Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!quot; (»Dat beloof ik!quot;)

Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd den eed (verklaring en belofte) van zuivering, hierboven in art. 89 voor de leden der Staten-Generaal bepaald.

Art. 131.

De Staten vergaderen zoo dikwerf in het jaar als de wet bepaalt; en bovendien wanneer zij door den Koning buitengewoon worden bijeengeroepen.

De vergaderingen zijn openbaar, met hetzelfde voorbehoud als ten aanzien van de vergadering der Kamers van de Staten-Generaal is bepaald in art. 102.


-ocr page 37-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 37

Art. 13 7.

Is gelijkluidend.

Art. 12 8.

Omtrent liet beraadslagen en stemmen, gelden de regels, in de artt. 100, 101 en 102 ten aanzien van de Kamers der Staten-Generaal voorgeschreven.

TWEEDE AFDEELING.

Van de magt der Provinciale Staten.

Art. 135.

De wijze waarop het gezag en de magt, aan de Provinciale Staten opgedragen, worden uitgeoefend, wordt door de wet geregeld.

Art. 131. (al. I en 2)

Aan de Staten wordt do regeling en het bestuur van het provinciaal huishouden door de wet overgelaten.

Behoudens de voorschriften in art. 129 moeten alle zoodanige reglementen en verordeningen, als zij voor het provinciaal belang noodig oordeelen te maken, aan de goedkeuring van den Koning worden onderworpen.

Art. 130.

De Staten worden belast met do uitvoering der wetten en koninklijke bevelen, betrekkelijk tot die takken van algemeen binnenlandsch bestuur, welke de wet zal aanwijzen, en zoodanige andere bovendien, welke de Koning goedvindt hun op te dragen.

Art. 129. (al. 3)

Provinciale belastingen tot dekking dezer uitgaven, door de Staten aan den Koning voorgedragen, vereischen bekrachtiging dooide wet.

Art. 131. (al. 3)

Zij (de Staten) zorgen dat de doorvoer, en de uitvoer naar en invoer uit andere provinciën geene belemmering ondergaan.

Art. 132.

De leden der Staten stemmen, elk volgens eed en geweten , zonder last (van) of ruggespraak met hen die benoemen.

Art. 133.

Omtrent het beraadslagen en stemmen gelden de regels in de artt. 106, 107 en 108 ten aanzien van de Kamers der Sta ten-Gen eraa 1 voorgeschreven.

TWEEDE AFDEELING.

Van de magt der Provinciale Staten.

Art. 131.

Het gezag en de magt aan de Staten opgedragen worden door de wet geregeld met inachtneming van de voorschriften in de volgende artikelen vervat.

Art. 135.

Aan de Staten wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der provincie overgelaten.

Zij maken de verordeningen die zij voor het provinciaal belang noodig oordeelen.

Wanneer de wetten of de algemeene maatregelen van bestuur bet vorderen, verleenen de Staten hunne medewerking tot uitvoering daarvan.

Art. 136.

Elk besluit der Staten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van eene provinciale belasting wordt aan de goedkeuring des Konings onderworpen.

De wet geeft algemeene regels ten aanzien van de provinciale belastingen.

Deze belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer naar tm den invoer uit andere provinciën niet belemmeren.


-ocr page 38-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

38

Art. 139. (al. I en 2)

Dc Staten dragen jaarlijks de koslen van hun bestuur, voor zooveel het Rijks-be-stuur is, aan den Koning voor, die zo, ingeval van goedkeuring, op de begrooting der staatsbehoeften brengt.

De begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven, door de Staten mede jaarlijks opgemaakt, ver-eischt 's Konings goedkeuring.

Art. 133.

De Koning heeft het vermogen de besluiten der Staten, die mot de wetten of het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen of te vernietigen. De wet regelt de gevolgen.

Art. 134. Is gelijkluidend.

Art. 136. Is gelijkluidend..

Art. 13 7.

De Koning stelt in alle provinciën commissarissen aan, met de uitvoering zijner bevelen en met het toezigt op de ver-rigtingen der Staten belast.

Deze commissarissen zitten voor in dc vergadering der Staten, en in die der Gedeputeerde Staten, en hebben stem in laatstgenoemd collegie.

Art. 13 7.

|

De begrooting der provinciale inkomsten er uitgaven, jaarlijks door de Staten op te maken, vereischt 's Konings goedkeuring.

De wet regelt het sluiten van de provinciale rekening.

Art. 138.

De magt des Konings om de besluiten der provinciale Staten of der Gedeputeerde Staten, die met de wetten of het algemeen belang strijdig zijn of treden in hetgeen van het huishoudelijk belang der gemeenten is, te schorsen of te vernietigen wordt door dc wet geregeld.

Aan deze magt zijn niet onderworpen de besluiten van Gedeputeerde Staten over zaken, waarvan hun de beslissing behoudens hooger beroep is opgedragen.

Art. 139.

De Staten kunnen de belangen van hunne provinciën en van hare ingezetenen bij den Koning en bij de Statcn-Generaal voorstaan.

Art. HO.

Dc Staten benoemen uit hun midden een collegie van Gedeputeerde Staten, waaraan , volgens de regels door de wet te stellen , de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken worden opgedragen, en zulks hetzij de Staten zijn vergaderd of niet.

Art. 141.

Dc Koning stelt in elke provincie een commissaris aan, met de uitvoering zijner bevelen en met het toezigt op dc ver-rigtingen der Staten belast.

Deze commissaris zit voor in de vergadering der provinciale Staten en in die der Gedeputeerde Staten en heeft in laatstgenoemd collegie stem.

Zijne jaarwedde en de kosten zijner woning worden op de begrooting der Rijksuitgaven gebragt.


-ocr page 39-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 39

DERDE AFDEELIKG.

Van de gemeentebesturen.

Art, 138.

De zamcnstelling, inrigting on bevoegdheid der gemeentebesturen worden, nadat de Provinciale Staten zijn gehoord , door de wet geregeld , met inachtneming der voorschriften , in de volgende artikelen vervat.

Art. 139.

Aan het hoofd der gemeente staat een raad, welks leden onmiddellijk door de ingezetenen, op de wijze door de wet te regelen, voor een bepaald aantal jaren worden verkozen.

De voorzitter wordt door den Koning ook buiten de leden van den raad benoemd , en ook door hem ontslagen.

Om kiezer in eene gemeente te zijn, moet men de vereischten bezitten in art, 7 6 gevorderd; de belastingsom, daar bepaald , wordt echter op de helft gebragt.

Art, HO,

Aan den raad wordt de regeling en hot bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Op de verordeningen, welke hij te dien aanzien maakt en aan de Pro-vinciale Staten moet mededeelen, is art, 133 van toepassing.

Art, 141,

De besluiten der gemeentebesturen, rakende de beschikking over gemeente-eigendom en zoodanige andere burgerlijke regts-handelingen welke de wet aanwijst, alsmede de begrootingen van inkomsten en uitgaven,

DERDE AFDEELING.

Van de Gemeentebesturen.

Art, 142,

De zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der gemeentebesturen worden dooide wet geregeld met inachtneming der voorschriften in de volgende artikelen vervat.

Art, 143,

Aan het hoofd der gemeente staat een raad, welks leden regtstreeks door de ingezetenen, Nederlanders, die de door de wet te stellen vereischten bezitten, voor een bepaald aantal jaren worden verkozen.

De benoeming van den voorzitter, uit of buiten de leden van den raad, wordt door de wet geregeld.

Art, 144,

Aan den raad wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten.

Art, 145,

De magt des Konings om do besluiten van gemeentebesturen, die met de wetten , het algemeen of het provinciaal belang strijdig zijn, te schorsen of te vernietigen wordt door de wet geregeld.

Aan deze magt zijn niet onderworpen de besluiten van gemeentebesturen over zaken, waarvan hun de beslissing behoudens hooger beroep is opgedragen.

Art, 146,

De besluiten der gemeentebesturen rakende zoodanige beschikking over gemeente-eigendom of zoodanige andere burgerlijke regtshandelingen , als de wet aanwijst, alsmede de begrootingen van inkomsten en


-ocr page 40-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

40

worden aan do goedkeuring der Provinciale Staten onderworpen.

Art. 143.

De wet repelt ook het opmaken derbe-prootingen en het opnemen en sluiten dei-plaatselijke rekeningen.

Art. 113.

Is gelijkluidend.

Art. M-f. Is gelijkluidend.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Van de Justitie.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene beschikkingen.

Art. 145.

Er wordt alom in de Nederlanden regt gesproken in naam des Konings.

Art. 146.

Er is een algemeen wetboek van bur-burgerlijk regt, van koophandel, van straf-regt, van burgerlijke regts- en van strafvordering , en van de zamenstelling der regterlijke magt.

De wet regelt insgelijks het regtsgebied over het krijgsvolk en de schutterijen.

Zij regelt ook de regtspraak over geschillen en overtredingen in zake aller belastingen.

uitgaven, worden aan de goedkeuring der Provinciale Staten onderworpen.

Het opmaken der begrootingen en het opnemen en sluiten dergemeenterekeningen regelt de wet.

Art. 14 7.

Het besluit van een gemeentebestuur lot het invoeren, wijzigen of afschaffen eener plaatselijke belasting, wordt voorgedragen aan do Staten zijner provincie, die daarvan verslag doen aan den Koning, zonder wiens goedkeuring daaraan geen gevolg mag worden gegeven.

De wet geeft algemeene regels ten aanzien dor plaatselijke belastingen.

Zij mogen den doorvoor, on den uitvoer naar en invoer uit andere gemeenten niet belemmeren.

Art. 148.

Do gemelde besturen kunnen de belangen van hunne gemeenten en van hare ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij do Staten (der provincie) waartoe zij behooron.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Van de Justitie.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

Art. 149.

Er wordt alom in het Rijk regt gesproken in naam des Konings.

Art. 150.

Het burgerlijk en handolsregt, hot burgerlijk en militair strafregt, do regtspleging en de inrigting dor regterlijke magt worden bij de wet geregeld in algemeene wetboeken, behoudens de bevoegdheid des wetgevers om enkele onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen.


-ocr page 41-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 41

Art. I i7.

Niumand kan van zijn eigendom worden ontzet, dan ten algemeenen nutte en tegen voorafgaande schadeloosstelling.

De wet verklaart vooraf dat het alge-nieen nut de onteigening vordert.

Eene algemeene wet regelt do uitzondering op het vereischte van zoodanige verklaring ten behoeve van vestingbouw en den aanleg, het herstel of onderhoud van dijken, bij besmetting en andere dringende omstandigheden.

De bovengenoemde vereischten van voorafgaande verklaring door eene wet en van voorafgaande schadeloosstelling kunnen niet worden ingeroepen, wanneer oorlog, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vorderen. Het regt van den onteigende op schadeloosstelling wordt hierdoor echter niet verkort.

Art. I i8.

Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, overschul-vordering en andere burgerlijke regten, behooren bij uitsluiting lot de kennis van de regterlijke magt.

Aan haar behoort insgelijks, behoudens de uitzonderingen door de wet te bepalen, de beslissing over burgerschapsregten.

Art. 151.

Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan na voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut de onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften van eene algemeene wet.

Eene bijzondere wet, verklarende dal het algemeen nut de onteigening vordert, wordt niet vereischt indien onteigening noodig is in de gevallen bij de algemeene wet te bepalen.

Het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert.

Art. 163.

Waar in het algemeen belang eigendom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt, of de uitoefening van het eigendomsregt moet worden beperkt, geschiedt dit. in de gevallen bij de wet aangewezen, niet dan tegen schadeloosstelling.

Art. 153.

Alle burgerlijke twistgedingen behooren bij uitsluiting tot de kennisneming van de regterlijke magt.


Art. Ió(.

Alle klagten over regtskrenking door handelingen, gepleegd ter uitvoering van wetten, algemeene maatregelen van bestuur of andere Koninklijke besluiten, worden, indien zij niet begrepen zijn onder de bij het vorig artikel bedoelde twistgedingen, in hoogsten aanleg beslist door een van de uitvoerende magt onafhankelijk gezag.

Aan zoodanig gezag wordt tevens op-

-ocr page 42-

DE GRONDWET VOOR HET KONINSRIJK DER NEDERLANDEN EN

42

Art. 149.

As gelijkluidend.

Art. ISO.

Nieinand kan togen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hom toekent.

Do wet regelt de wijze waarop gosehillen over bevoegdheid, tusschen de administrative en regterlijke magt ontstaan, worden beslist.

Art. 151.

Buiten do gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden go-nomon, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dongene, tegen wien het is gerigt.

Do wet bepaalt don vorm van dit bevel, en den tijd binnen wolken alle aangeklaagden moeten worden verhoord.

Art. 152.

Wanneer een ingezeten , in buitengewone omstandigheden, door het politiek gezag is gearresteerd, is hij, op wiens bevel zoodanige arrestatie plaats heeft gehad , gehouden daarvan terstond kennis te geven aan den plaatsclijken regter, en hem voorts den gearresteerde binnen den tijd van drie dagen over te leveren.

gedragen de beslissing in hoogsten aanleg van geschillon van bestuur krachtens de wet opgeworpen, voor zoover het daarbij eene vraag van regt geldt.

Do wet wijst hot gezag aan, waaraan do beslissing over de in dit artikel bedoelde zaken wordt opgedragen, bepaalt de regelen bij do behandeling en de beslissing daarvan in acht te nemen, en regelt de gevolgen der beslissing.

Art. 155.

De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regters, welke do wet aanwijst.

Art. 156.

Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent.

De geschillen van bevoegdheid tusschen do regterlijke en de administratieve magt. alsmede die tusschen de regterlijke of de administratieve magt en hot gezag bedoeld in art. 154, worden beslist door den Hoogen Raad der Nederlanden.

Art. 157.

Buiten de gevallen in de wet bepaald. mag niemand in hechtenis worden genomen zonder een bevel van don regter, inhoudende do redenen der gedane aanhouding.

Dit bevel moot bij of zoo spoedig mogelijk na do aanhouding beteekend worden aan dongene, tegen wien het is gerigt.

De wet bepaalt den vorm van dit bevel en den tijd binnen wolken alle aangehoudenen moeten worden verhoord.


-ocr page 43-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 43

De criminele regtbanken zijn verpligt, elke in haar ressort, te zorgen dat zulks stiptelijk worde nagekomen.

Art. 153.

Niemand mag de woning eens ingezeten diens ondanks binnentreden, dan op last eener magt, door de wet bevoegd verklaard dien last te geven, en volgens do vormen in de wet bepaald.

Art. 154. fs gelijkluidend.

Art. 155. ts gelijkluidend.

Art. 156.

Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, en in strafzaken de artikelen der wet, waarop de veroordee-ling rust, vermelden, en met open deuren worden \iitgesproken.

De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen in het belang der openbare orde en zedelijkheid, door de wet vast te stellen.

TWEEDE AFDEELIXG.

Van den Hoogen Raad en de Regter-lijke Collcgiën.

Art. 157.

Is gelijkluidend behoudens het nommer van het aangehaald artikel.

Art. 158.

Het binnentreden in eene woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij de wet bepaald , krachtens eenen bijzonderen ofalgemeenon last van eene magt dooi1 de wet aangewezen.

De wet regelt de vormen, waaraan de uitoefening van deze bevoegdheid gebonden is.

Art. 159.

Het geheim der aan de post of andere openbare instellingen van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des regters, in de gevallen in de wet omschreven.

Art. 160.

Op geene misdaad mag als straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen , den schuldige toebehoorende.

Art. 161.

Alle vonnissen moeten de gronden. waarop zij rusten, inhouden en in stral-zaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen.

De uitspraak geschiedt met open deuren.

Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de teregtzittingen openbaar. De regter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel afwijken.

TWEEDE AFDEELING.

Van de Regterlijke Magt.

Art. 162.

Er bestaat voor het geheele Rijk een opperste geregtshof onder den naam van Hooge Raad der Nederlanden, waarvan de leden door den Koning, uit eene nominatie. volgens art. 163, worden benoemd.


-ocr page 44-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

u

Art. 158. Is gelijkluidend.

Art. 159.

Do leden der Staten-Generaal, de hool-don der ministeriele departementen, de gouverneurs-generaal of de hooge ambtenaren onder een anderen naam met gelijke magt bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen , de leden van den Raad van State en de commissarissen des Konings in de provinciën staan, wegens ambtsmisdrijven, ter vervolging hetzij van Koningswege, hetzij van wege de Tweede Kamer, te regt voor den Hoogen Raad.

Art. 160.

De wet bepaalt welke andere ambtenaren en leden van hooge collegien, wegens ambtsmisdrijven, voor den Hoogen Raad te regt staan.

Art. 161.

De Hooge Raad oordeelt over alle actiën , waarin de Koning, de leden van het Koninklijk Huis, of den Staat als gedaagden worden aangesproken, met uitzondering der reële actiën, die voor den gewonen regter worden behandeld.

Art. 162.

De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening van regts-gedingen, alsmede op het nakomen der wetten bij alle regterlijke collegien. Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen , wanneer die met de wetten strijdig zijn , vernietigen en buiten werking stellen, volgens de bepaling door de wet daaromtrent te maken.

Art. 163.

Van eene voorgevallen vacature wordt door den Hoogen Raad aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal kennis gegeven. die, ter vervulling daarvan, eene nominatie van vijf personen aan den Koning aanbiedt, ten einde daaruit eene keuze te doen. Do Koning benoemt den president uit de loden van den Hoogen Raad en heeft do regtstrooksche aanstelling van den procureur-generaal.

Art. I6i.

Do leden dor Staten-Generaal, do hoofden dor ministeriele departementen, do gouverneurs-generaal en do hooge ambtenaren onder anderen naam met gelijke magt bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks iti andere werelddeelen, de vice-president en de leden van don Raad van State en de commissarissen dos Konings in de provinciën staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen geploegd, ook na hunne aftreding , te regt voorden Hoogen Raad ter vervolging hetzij van 's Koningswege , hetzij van wege do Tweede Kamer.

De wet kan bepalen, dat nog andere ambtenaren en loden van hooge collegien wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad teregtstaan.

Art. 165.

De Hooge Raad heeft het toezigt op don geregelden loop en do afdoening van regts-godingen, alsmede op het nakomen dei-wetten door do leden dor regterlijke magt.

In strafzaken kan hij volgens de bepalingen der wet en behoudens de door haar vast te stollen uitzonderingen hunne handelingen , beschikkingen en vonnissen vernietigen op grond van strijd mot do wet.


-ocr page 45-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 45

Arl. 163.

De loden en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad, de leden van de ge-regtshoven, zoo die er zijn, en van de regtbanken van eersten aanleg, worden voor hun leven aangesteld.

Al dezen en de zoodanigen, die voor een bepaalden tijd zijn aangesteld, kunnen worden afgezet of ontslagen door regter-lijke uitspraak, in de gevallen in de wet te bepalen. Zij kunnen, op eigen verzoek, door den Koning worden ontslagen.

ZESDE HOOFDSTUK.

Van de Godsdienst.

Art. 164.

Is gelijkluidend.

Art. 165.

Is gelijkluidend.

Art. 166.

De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

Art. 167.

Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten . behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust.

Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten do gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten.

De overige bevoegdheden van den Hoogen Raad worden geregeld bij de wet.

Art. 166.

De leden van de regterlijke magt worden dooi' den Koning aangesteld.

De leden van de regterlijke magt, met regtspraak belast, en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aangesteld.

Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door regterlijke uitspraak in de gevallen bij de wet aangewezen. Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen.

ZESDE HOOFDSTUK.

Van de Godsdienst.

Art. 167.

leder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet.

Art. 168.

Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend.

Art. 169.

De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en staatkundige regten, en hebben gelijke aanspraak op hot bekleeden van openbare betrekkingen.

Art. 170.

Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten , behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust.

Duiten de gebouwen en besloten plaatsen wordt alle openbare godsdienstoefening toegelaten, behoudens de bevoegdheid der overheid, bij de wet aan te wijzen, en in het belang der openbare orde en rust de uitoefening van dat regt te beletten, of aan beperkende bepalingen te onderwerpen.


-ocr page 46-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

46

Art. 168.

l)o traktementen, pensioenen en andere inkomsten, van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.

Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden.

Art. 169. Is gelijkluidend.

Art. 170. Is gelijkluidend.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Van de Financiën. Art. 171. Is gelijkluidend.

Art. 172. Is gelijkluidend.

Art. 173. Is gelijkluidend.

Art. 171.

De tractementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of hare leeraars genoten wordende, en op de begrooting der uitgaven van het Rijk voor het dienstjaar.... uitgetrokken, blijven aan deze gezindheden verzekerd.

Ditzelfde geldt van uitkeeringen, in de vorige zinsnede omschreven, die over vermeld jaar van wege eenige gemeente als in het beheer gebleven van voormalige geestelijke goederen of fondsen hebben plaats gehad.

Boven de sommen in dit artikel vermeld worden behoudens de op 1 Januari.... wettig bestaande verpligtingen uit geenerlei openbare kas gelden ten behoeve van de eeredienst beschikbaar gesteld.

Art. 172.

De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat.

Art. 173.

De tusschenkomst der Regering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderscheidene kerkgenootschappen , noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Van de Financien.

Art. 17«.

Gecne belastingen kunnen ten behoeve van 's Lands kas worden geheven, dan uit krachte van eene wet.

Art. 175.

Geene privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend.

Art. 176.

De verbindtenissen van den Staat jegens zijne schuldeischers worden gewaarborgd.


-ocr page 47-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 47

De schuld wordt jaarlijks in overweging genomen ter bevordering der belangen van do schuldeisehers van den Staat.

Art. 174. Is gelijkluidend.

Art. 175. Is gelijkluidend.

Art. 1 76.

Is gelijkluidend behoudens het nummer van het aangehaald artikel.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Van de Defensie.

Art. 17 7.

Het dragen der wapenen tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en tot beveiliging van zijn grondgebied blijft een der eerste pligten van alle ingezetenen.

Art. 178.

Do Koning zorgt, dat er ton allen tijde cene toereikende Zee- en Landinagt onderhouden worde, aangeworven uit vrijwilligers, hetzij inboorlingen of vreemdelingen, om te dienen in of buiten Europa, naar de omstandigheden.

Art. 17 7.

Het gewigt. de gehalte en de waarde der Muntspeciën worden door de wet geregeld.

Art. 178.

Het toezigt en de zorg over de zaken van de Munt en de beslissing der geschillen over het allooi, essai en wat dies meer zij, worden door de wet geregeld.

Art. 179.

Er is eene Algemeene Rekenkamer, welker zamenstelling en taak door de wet worden geregeld.

Bij het openvallen eener plaats in deze Kamer zendt de Tweede Kamer der Staten-Generaal eene opgave van drie personen aan den Koning , die daaruit kiest.

De leden der Rekenkamer worden voor hun leven aangesteld. Hunne bezoldiging wordt door de wet geregeld.

Het 3de lid van art. 166 is op hen van toepassing.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Van de Defensie.

Art. 180.

Alle Nederlanders, daartoe in staat, zijn verpligt mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied.

Ook aan ingezetenen, die geen Nederlanders zijn , kan die pligt worden opgelegd.

Art. 181.

Er is eene zee- en landmagt, bestaande uit vrijwilligers en dienstpligtigen.

De wet regelt de verpligte krijgsdienst. Zij regelt ook de verpligtingen op te leggen aan hen , die niet tot do zee- of landmagt behooren.


-ocr page 48-

DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

48

Art. 180.

Er is steeds eene nationale militie, zooveel mogelijk zamen te stellen uit vrijwilligers, om te dienen, op de wijze in de wet bepaald.

Art. 181.

Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers, wordt de militie voltallig gemaakt door loting uit de ingezetenen, die op den eersten Januarij van elk jaar hun twintigste jaar zijn ingetreden. De inschrijving geschiedt een jaar te voren.

Art. 183.

Zij, die aldus in de militie te land zijn ingelijfd, worden , in vredestijd , na eene vijfjarige dienst ontslagen.

Is de Staat in oorlog of in andere buitengewone omstandigheden, zoo kan eene wet, jaarlijks te vernieuwen , hen tot langere dienst verpligten.

Art. 183.

De militie te land komt, in gewone tijden , jaarlijks eenmaal te zamen , om , gedurende niet langer dan zes weken, in den wapenhandel te worden geoefend , tenzij de Koning het raadzaam mogt oordeelen, dat zamenkomen geheel öf gedeeltelijk achterwege te laten.

De Koning kan een deel der militie, door de wet te bepalen , doen zamenblijven.

De ligting van het loopende jaar kan tot eerste oefening hoogstens twaalf maanden onder de wapenen gehouden worden.

Art. 185.

De lotelingen bij de militie te land mogen niet dan met hunne toestemming naar de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen worden gezonden.

Art. 186.

Een gedeelte der militie kan voor de dienst ter zee worden bestemd, op de wijze door de wet te bepalen.

Voor dat gedeelte wordt, behalve andere

Art. 182.

De dienstpligtigen te land mogen niet dan met hunne toestemming buiten Europa worden gezonden.

Art. 183.

Voor de dienstpligtigen ter zee wordt een korter diensttijd dan voor die te land bepaald.


-ocr page 49-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 49

door de wet toe te kennen voordeelen. een korter diensttijd bepaald.

Het voorgaande artikel is op deze zeemilitie niet van toepassing.

Art. 184.

In geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden, kan de Koning de militie te land, hetzij geheel hetzij ten deele, buitengewoon bijeenroepen.

Ten zelfden tijd roept de Koning de Staten-Generaal bijeen, opdat eene wet het zamenblijven der militie, zooveel noodig, be pale.

Art. 179.

Is gelijkluidend.

Art. 18 7.

Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Lauds kas voldaan.

De inkwartieringen en het onderhoud vau het krijgsvolk, de transporten en leverantien, van welken aard ook, voor 's Konings legers of vestingen gevorderd, kunnen niet dan tegen sehadeloosstelling, op den voet in de reglementen bepaald, ten laste van één of meer inwoners of gemeenten worden gebragt.

De uitzondering voor tijden van oorlog regelt de wet.

Art. 184.

In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden kan de Koning de dienstpligtigen, die niet in werkelijke dienst zijn, geheel of ten deele, buitengewoon bijeengeroepen.

Ter zelfder tijd roept de Koning de Staten-Generaal bijeen , opdat eene wet het zamenblijven der dienstpligtigen, zooveel noodig, bepale.

Art. 185.

Vreemde troepen worden niet dan met gemeen overleg des Konings en der Staten-Generaal in dienst genomen.

Art. 186.

Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit :s Rijks kas voldaan.

De inkwartieringen en het onderhond van het krijgsvolk, de transporten en leverantien van welken aard ook, voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niet dan volgens al-gemeene regelen bij de wet te stellen en tegen schadeloosstelling ten laste van een of meer inwoners of gemeenten worden gebragt.

De uitzonderingen op die algemeene regelen, voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, worden bij de wet vastgesteld.


Art. 18 7.

Ter handhaving van de uit- of inwendige zekerheid kan door of van wege den Koning elk gedeelte van het grondgebied des Kijks in staat van oorlog of beleg verklaard worden.

De wet bepaalt de wijze waarop, en de gevallen waarin zulks geschieden kan, en regelt de gevolgen.

Hij die regeling kan worden bepaald dat de grondwettelijke bevoegdheden van het

-ocr page 50-

50 DE GRONDWET VOOE HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN EN

Art. 188.

In de gemeenten worden schutterijen op-gerigt. Zij dienen in tijd van gevaar en oorlog tot verdediging des vaderlands en ten alle tijde tot behoud der inwendige rust.

Art. 189.

De sterkte en inrigting der militie en der schutterijen worden geregeld door de wet.

Vergelijk art. 178.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Vah den Waterstaat. Art. 190. Is gelijkluidend.

Art. 191.

De wet regelt het algemeene en het bijzondere bestuur van den waterstaat in den bovengemelden omvang.

Art. 192.

De Provinciale Staten hebben binnen hunne provinciën het toezigt op alle wateburgerlijk gezag ten opzigte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag overgaan, en dat de burgerlijke overheden aan de militaire ondergeschikt worden.

Daarbij kan wijders afgeweken worden van de artt. 7, 9, 156, 1ste lid. 158 en 159 der Grondwet.

Van art. 156, 1ste lid kan alleen afgeweken worden voor het geval van oorlog.

Hot voortduren van den staat van oorlog of beleg vereischt bekrachtiging door de wet. Te dien einde roept de Koning de Staten-Generaal zoo spoedig mogelijk bijeen.

Art. 188.

Er is eene voldoende krijgsmagt ter bescherming van de koloniën en bezittingen in andere werelddeelen.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Van den Waterstaat.

Art. 189.

De Koning heeft het oppertoezigt over alles wat betreft den waterstaat, de wegen en bruggen daaronder begrepen, zonder onderscheid of do kosten daarvan worden betaald uit 's Lands kas of op eene andere wijze gevonden.

Art. 190.

Zoowel de omvang en werking van dat oppertoezigt als het algemeene en het bijzondere bestuur van den waterstaat, zoo als die in het voorgaande artikel is omschreven, worden bij de wet geregeld.

Art. 191.

De Provinciale Staten hebben binnen hunne provincie het toezigt op alle wate-


-ocr page 51-

HET ONTWERP DER STAATSCOMMISSIE TOT HERZIENING DIER WET. 51

ren, bruggen, wegen, waterwerken en waterschappen; zij zijn bevoegd, onder goedkeuring des Konings, in de bestaande inrigtingen en reglementen der waterschappen , behoudens de bepalingen der twee voorgaande artikelen, veranderingen te maken en nieuwe vast te stellen. De besturen dezer waterschappen kunnen aan de Staten daartoe voordragteu doen.

Art. 193.

De Staten hebben het toezigt over alle verveeningen, ontgrondingen, indijkingen, droogmakerijen, mijnwerken en steengroeven binnen hunne provincie, behoudens de bevoegdheid des Konings om liet onmiddellijk toezigt, daarover te voeren, aan anderen op te dragen.

TIENDE HOOFDSTUK.

Van het Onderwijs en het Armbestuur. Art. 194. Is gelijkluidend.

ren, bruggen, wegen, waterwerken en waterschappen.

Zij zijn , behoudens de bepalingen der twee voorgaande artikelen , bevoegd onder goedkeuring des Konings in de bestaande inrigtingen en reglementen der waterschappen veranderingen te maken, nieuwe waterschappen op te rigten en nieuwe reglementen voor waterschappen vast te stellen.

Tot verandering van de bedoelde inrigtingen of reglementen kunnen de besturen dier waterschappen aan de Staten voordragten doen.

Art. 192.

De Provinciale Staten hebben het toezigt op alle verveeningen, ontgrondingen , indijkingen, droogmakerijen, mijnwerken en steengroeven binnen hunne provincie, behoudens de bevoegdheid des Konings om het onmiddellijk toezigt, daarover te voeren, aan anderen op te dragen.

Zij zijn, behoudens de bepalingen der artt. 189 en 190, bevoegd onder goedkeuring des Konings veenschappen en veen-polders op te rigten en hunne reglementen vast te stellen en te veranderen.

TIENDE HOOFDSTUK.

Van het Onderwijs en het Armbestuur.

Art. 193.

Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering.

De inrigting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen . door de wet geregeld.

Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven.

Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezigt der overheid , en bovendien voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers; het een en ander door de wet te regelen.

De Koning doet van den staat der hooge-, middelbare en lagere scholen jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven.


-ocr page 52-

52 DE GRONDWET VOOR HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN ENZ.

Art. 195. Is gelijkluidend.

ELFDE HOOFDSTUK.

Van Veranderingen. Art. 196. Is gelijkluidend.

Art. 19 7.

Na de afkondiging dezer wetten worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers overwegen dat voorstel en kunnen niet dan niet twee derden der uitgebragte stemmen de aan haar overeenkomstig voornoemde wet voorgestelde verandering aannemen.

Art. 198.

Geene verandering in de Grondwet of' in de erfopvolging, mag gedurende een Regentschap worden gemaakt.

Art. 199.

De veranderingen in de Grondwet,'dooiden Koning en de Staten-Generaal vastgesteld , worden plegtig afgekondigd en bij de Grondwet gevoegd.

ADD1TIONNELE ARTIKELEN.

Deze artikelen als thans van geen belang meer worden hier niet overgenomen.

Art. \9i.

Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering, en wordt door de wet geregeld. De Koning doel van de verrigtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal | geven.

ELFDE HOOFDSTUK.

Van Veranderingen.

Art. 195.

Elk voorstel lot verandering in do Grondwet wijst de voorgestelde verandering uitdrukkelijk aan. De wet verklaart, dat er grond bestaat, om het voorstel, zoo als zij het vaststelt, in overweging te nemen.

Art. 196.

Na de afkondiging dezer wet worden de Kamers ontbonden. De nieuwe Kamers overwegen het voorstel in vereenigde ver-gadering.

Hot voorstel kan niet gewijzigd worden en wordt geacht verworpen te zijn, wanneer niet ten minste 65 leden zich daarvoor verklaren.

Art. 19 7.

Gedurende een Regentschap kan noch in de orde van erfopvolging noch in de grondwettige regelen betreffende de troonopvolging verandering worden gemaakt.

Art. 198.

De veranderingen in de Grondwet, dooiden Koning in gemeen overleg met de Staten-Generaal vastgesteld, worden afgekondigd op de wijze voor de afkondiging van wetten voorgeschreven.

Jiij het ontwerp worden geen addition-nele artikelen voorgedragen, maar daaruit blijkt wel, (o. a. uit art. 170j dat er later zoodanige artikelen noodig zullen zijn.