-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

ANTWOORD

D E 11 L E T) E N V A N D E

OUD-BISSCHOPPELIJKE GEESTELIJKHEID DER ROOMSCH-KATHOLIJKEN,

DIE IN PERSOON OF B 1.1 V E R T E O E X W O O H DIGIX U,

i)i;

VKRdADERliNM} TK ROTTERDAM,

van 25 Jan viarij 1870,

I

H E B 1? E N n E E L G E N O M E X ;

OP DE VR\V(;:

Jtoc hehoor! de Klerezy zirl flt;gt; fiedrcu/an leyenover hei Concilie dat IIkui* te Home yehouden wordt?

€lu-isto el Ei-clcsiao.

n O R ORE c: II '1',

H. R. VAN ELK. 1870.

-ocr page 4-

,1

_

m

t ■

| .

-ocr page 5-

ANTWOORD

DER LEDEN VAN DE

OUD-BISSCHOPPELIJKE GEESTELIJKHEID DER IIOOMSCH-KATHOLIJKEN,

DIE IN PERSOOX O F BIJ VKllTEGENAVOOHDIGING,

AAN UK

VERGADERING TE ROTTERDAM,

van 2 5 Jan ua rij 1 870,

H E B 15 E N D E E I, (; E NOMEN;

, OP DE VRAAG:

//or behoort de Klerezij zich te yedrayen ieyenover het CovciHe dut t/rws te Ttome yehouden wordt?

DORDRECHT,

H. R. VAN ELK. 1870.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

AAN DE LEDEN

DER

BIS S C H O P P E L1.) K E K L E R E Z Y,

ZOO GEESTELIJKEN ALS LEEK EN.

Zoodra tie zamenroeping \ an een algemeen Concilie door Z. H. den Pans Pius IX wereldkundig was geworden, hebben zich ook in onze Kerk stemmen laten hooren, die (hoe men ook over het al of niet tijdige en over den vorm daarvan moge denken) althans ten bewijze strekken, dat zelfs de leeken gevoelden, van hoe groot aanbelang deze zeldzame gebeurtenis — waarvan 18 eeuwen naauwelijks 18 voorbeelden opleveren — ook voor onze Kerk Ie achten was.

En geen wonder! Alleen reeds als deel uitmakende van het groote geheel der Katholijke Kerk kan de Klerezv, evenmin als de overige Katholijken, onverschillig blijven bij eene gebeurtenis, die, ten koste

-ocr page 8-

4

van veel persoonlijk ongerief, en met tijdelijke op-offering van tallooze mindere belangen, de werkzaamheid van het gansche ligchaam der Kerk op één punt vereenigt en aanwendt ter bereiking van uitkomsten, waartoe al de inspanning der krachten van elk deel afzonderlijk geacht wordt te kort te schieten. Maar dit niet alleen. Er ligt in den gansch exceptionélen toestand onzer Kerk iets, dat het beleggen eener algemeene Kerkvergadering voor haar in dubbele mate belangrijk maakt, zoodat de aankondiging daarvan alleen reeds, om het dus uit te drukken, al hare zenuwen moest doen trillen.

Sedert ruim anderhalve eeuw ten doel staande aan de onregtvaardigste en onwaardigste aanrandingen harer dierbaarste belangen en van haar bestaan zelfs, van de zijde eener overmagtige partij in de Kerk, die daarenboven listig den naam en het gezag der Pausen in haar belang wist te winnen, heeft de Klerezy, om in den heiligen maar ongelijken strijd te kunnen stand houden, zich als in eene onverwinbare verschansing terug getrokken, door hare zaak aanhangig te maken voor de hooge vierschaar der Kathol ij ke Kerk zelve, zoodra deze in een vrij en wettig algemeen Concilie zoude zamen-komen. En nu zulk een Concilie in het Vaticaan belegd wordt, zoude zij niet met de meest gespannen aandacht oog en hart daarhenen wenden, vanwaar zij overtuigd is dat hare uitredding alleen mogelijk is! — Het maakte daarom reeds in der tijd een pijnlijken indruk bij een deel harer leden, dat van

-ocr page 9-

5

bevoegde zijde geene algemeene gebeden werden uitgeschreven, lot afsmeeking van 's Hemels zegen over eene zoo groote, en in hare gevolgen zoo onberekenbaar gewigtige gebeurtenis. Men vreesde reeds daarin een zeker gemis te zien van dat geloofsleven dat onze Vaderen kenmerkte, een zeker verval van den ouden, echten geest der Klerezy.

Maar toen die Kerkvergadering op 8 December des vorigen jaars geopend, en evenwel nog niets vernomen werd van eenigen stap die, met betrekking daarop, van den kant der Klerezy gedaan zou zijn of worden, werd de vraag meer algemeen en luider: of dit heeten mogt de belangen onzer Kerk naar behooren te behartigen? Men hoorde van mond tot mond de ongelukkige oorzaken bespreken, die, naar beweerd werd, alles verlamden, gemeen overleg onmogelijk maakten, en zoodoende de hoogste algemeene belangen deden benadeelen, zoo niet opofferen. En als men daarop antwoordde: Men wil slechts „eene afwachtende houding aanne-„men, zien wat er van liet Concilie worden zal, om „daarna met meer grond te kunnen handelenwas het gereede antwoord: Dat er stappen te doen schenen, die van den gang der zaken te Rome volstrekt onafhankelijk waren.

Naar aanleiding van deze en andere bedenkingen, waarvan men, tot zekere hoogte, de gegrondheid meende niet te kunnen betwisten, kwam een drietal Geestelijken (toen er nu reeds weder eene ganse he maand sedert de opening des Concilies verloopen

-ocr page 10-

6

en ongebruikt gelaten was) op de gedachte om al hunne medepriesters in onze Kerk lot eene vergadering uit te noodigen, ten einde onderling van gedachten te wisselen, en elkanders gevoelen te vernemen omtrent hetgeen de belangen der Klerezy in deze buitengewone omstandigheden van hen mogten eischen. De uitnoodiging behelsde eenvoudig de vraag, aan het hoofd van dit antwoord geplaatst, en, naar aanleiding daarvan, het verzoek om de vergadering op bovengenoemde dag en plaats (Rotterdam, 25 Jannarij 11.) te willen komen bijwonen.

De bijval dien deze uitnoodiging ontmoet heeft, strekt ten bewijze, hoe door de meerderheid onzer Geestelijken, het handelen ten deze voor noodzakelijk gehouden werd. De Haarlemsche Geestelijkheid, die juist in de voorgaande week eene vergadering had gehouden, deed zich door een harer leden vertegenwoordigen. Uit Utrecht bleven afwezig vier of vijfledendes Kapittels die ,,de afwachtende houdingquot; van Mgr. Loos reeds hadden goedgekeurd, en voorts die latere Heeren, welke, na de „Verklaringquot; van 31 Maart 1807 gewijd of geplaatst, wel zullen geleid zijn door het motief, in het antwoord van een hunner aldus uitgedrukt: „Dewijl ik niet bij alle „geestelijken der Hollandsche Kerk voor wettig „pastoor te boek sta, kan ik natuurlijk op de vergadering niet verschijnen.quot; Hoewel de uitnoodiging ook aan deze laatsten gerigt was geworden, kon men in deze zelfbeoordeeling gereedelijk berusten.

-ocr page 11-

Als afwezig, hoewel door geene eigenaardige positie of bezwaren' terug gehouden om öf in persoon öf bij vertegenwoordiging aan de vergadering deel te nemen, zou men slechts kunnen rekenen een enkelen der jongste Geestelijken. Dezen is zijn antwoord op de Uitnoodiging teruggezonden, om geen blijvend bewijs te laten bestaan van zijne geringe inzage in den geest, waartoe wij geroepen zijn.

Het afwezig blijven der vier of vijf genoemde kanunniken deed allen leed, en werd beschouwd als blijkbaar voortspruitende uit een misverstand, ten gevolge eener min juiste opvatting hetzij van den tegen woord i gen algemeenen toestand, hetzij van den aard dezer vergadering. Waarom zouden anders zij, die geroepen zijn de geestelijkheid van hun bisdom te vertegenwoordigen, niet gaarne zich in eene zamenkomst van die geestelijkheid hebben laten vinden, waar een groot en buitengewoon belang der gansche Klerezy het eenige onderwerp der bespreking zijn moest, en zij den geest, dergenen die zij te vertegenwoordigen hebben, zoo van nabij konden leeren kennen? Waarom ook zouden zij anders, door niet op te komen, een uiterst gunstige gelegenheid hebben willen verzuimen, om van het meerdere licht, de grootere zaakkennis en het rijper oordeel (dat men immers in hen veronderstellen mag) gebruik te maken tot voorlichting van diegenen hunner medepriesters die, bij goeden wil, misschien het regie inzigt missen ? Of waarom eindelijk zouden zij hebben willen verzuimen, door

-ocr page 12-

8

wrijving van gevoelens, zeiven welligt nieuwe aanwinst van licht omtrent sommige punlèn op te doen en daardoor aanleiding Ie erlangen om, ter plaatse waar liet behoort, door het openen van nieuwe gezigtspunten een voorstel of een advies te bevestigen of te doen wijzigen? Niemand hunner zal dit voor onmogelijk honden, vooral nu ons van uit het Concilie zelf geleerd is, ,,dat ook des Pausen „onfeilbaarheid zich niet uitstrekt tot zijn bestuur „over de Kerken.quot;

Intusschen was deze afwezigheid van sommigen, hoezeer betreurd, geen beletsel voor de vergadering om naar het voorgestelde doel Ie streven door het behandelen der vraag: „Hoe behoort de Klerezy „zich te gedragen tegenover het Concilie dat thans „te Rome gehouden wordt?quot;

De verkregen uitkomst is het volgende antmoord.

Om liet Concilie, thans te Rome vergaderd, met eenige juistheid te beoordeelen, en alzoo tof een zuiveren grondslag te geraken voor de beantwoording der vraag: „Hoe de Klerezy zich Ie zijnen „opzigte heeft te gedragen?quot; zal men achtervolgens het moeten beschouwen a. in zijne zamenroeping, b. in zijne handelingen, en c. in zijne besluiten; en deze beschouwing zal weder behooren te geschieden 1quot;. uit een zuiver Katholijk standpunt; 2quot;. uit het bijzondere standpunt der Klerezy.

1quot;. Uit een zuiver Katholijk standpunt beschouwd, is het Concilie van het Vatikaan, hoe-

-ocr page 13-

lt;)

danig ook de afloof) er van moge zijn, u. in zijne zawenroeping, onbetwistbaar een algemeen Concilie. De bevoegde inagt, de Primaat of eerste dienaar der K. Kerk, heeft, bij apostoliescl schrijven van 29 Jnnij 1SG8, alle bisschoppen dier Kerk opgeroepen om, op 8 December 1869, te Rome, zich tot een algemeen Concilie te vereenigen. Aan die oproeping is door een overgroot getal Bisschoppen beantwoord. De vragen die zich hier van zelf opdoen: Met welke inzigten deze zamenroeping van den kant van Rome geschied is? Of het tegenwoordige tijdsgewricht wel zeer geschikt te achten is voor znlk eene zamenkomst? en. Of de pnnten ter behandeling voorgenomen, wel juist die zijn, welke door het wezenlijk belang der K. Kerk het meest en dringendst gevorderd worden? — deze vragen, van hoeveel belang op zich zeiven, hebben hier slechts eene ondergeschikte waarde, en kunnen de waarheid niet wegnemen, dat inderdaad een algemeen Concilie door Z. H. Pjus IX is belegd geworden.

Van hetzelfde zuiver Katholijke standpunt beschouwd h. in zijne handelingen, biedt het Concilie -— voor zoo veel de gedrukte verzameling der „Officiële bescheidenquot; en de later bekend geworden bijzonderheden grond en regt geven om er over te oordeelen, — vele en geene geringe bezwaren aan. De stemmen die nog dagelijks uit den boezem van het Concilie opgaan, bevestigen al het gebrekkige en verkeerde in de voorbereiding, verdeeling, en

-ocr page 14-

10

voorstelling der te behandelen punten, dat reeds bij de lezing der Officiële stukken van zelf zich voordoet. De keuze der stoffe die in behandeling zal komen, is geheel in handen van vier permanente Commissiën (bestaande te zamen uit 96 leden), die aan de controle van het Concilie onttrokken zijn. Eene dier Commissiën, nl. die voor de keus en voorstelling der geloofspunten, welke behandeld zullen moeten worden, — is zelfs niet door de Vaders, maar door den Paus gekozen en zamengesteld. Dit laat een 700tal der vergaderde Bisschoppen geheel vreemd aan de regeling dier zaken en is zeker niet het geschiktsle middel om de verdenking van eenzijdigheid (e voorkomen. De discussie — hoofdzaak bij alle Conciliën — is moeijelijk (e ontdekken in die reeks van redevoeringen over allerlei onderwerpen, die onderling geen ander verband hebben dan het nommer der volgorde waarin zij worden uitgesproken, en die daarenboven naauwelijks door een vierde gedeelte der aanwezigen kunnen geboord, door nog minder verstaan worden. Voegt men daarbij dat, bij aangeheven klagten over dit alles, steeds het afdoend en beslissend antwoord is, dat Zijne Heiligheid het aldus verkiest; dan zal wel niemand twijfelen, of dit alles te zamen moet van hoogst ongunstigen invloed zijn op de handelingen van het Concilie, en evenzeer op het oordeel over die handelingen.

En zoo hier de rede kou zijn van eene beoordeeling c. der heshdten van die Kerkvergadering, dan

-ocr page 15-

11

zouden zeer zeker al de reeds genoemde bezwaren — en niet minder de invloed en pressie van den kant des Pausen, der Curie en der Jezuïten op vele Bisschoppen uitgeoefend — tot de meest mogelijke omzigtig-heid in liet oordeelen verpligten; daar zij veel meer geschikt zijn om gegronde vrees, dan om blijmoedig vertrouwen aangaande den eindelijken afloop in te boezemen. Hoe gering in aantal zijn de trekken van overeenkomst tnsschen het Concilie van het Yatikaan en dat van Jeruzalem (Hand. XV), hetwelk nogtans door een der eerste algemeene Conciliën (het 5'1'') de norma van alle volgende Conciliën genoemd is! Vooral het bekende: post Pd rum judical Jacohm; zal uiterst moeijelijk worden teruggevonden. Maar een definitief oordeel over besluiten die nog niet zijn uitgevaardigd, is onmogelijk; en ten dezen is dus ,,eene afwachtende houdingquot; allezins in acht te nemen. Evenwel, dit zelfde standpunt verbiedt aan de Klerezj elke vijandige gezindheid, of ongegronde verdenking ten aanzien van het Concilie in 't algemeen, hetwelk integendeel aanspraak heeft op hare liefde; zoodat zij liet met hare beste wenschen moet vergezellen, en den gelukkigen uitslag van zijne handelingen door ijverige gebeden trachten te bevorderen.

2 '. Maar door den even aanbiddelijken als ondoor-grondelijken raad van Gods Voorzienigheid bevindt zich onze Kerk in eene stelling, die zonder voorbeeld is in de gansche geschiedenis der 18 eeuwen, welke de K. Kerk reeds doorloopen heeft. Het is

-ocr page 16-

12

tastbaar dat men van die stelling rekening moet houden, bij de beoordeeling en waardering van het Concilie ; en dat eerst dan met zekerheid zal zijn op te maken, of de Klerezj, als zoodanig, ook pligten te vervullen heeft ten aanzien van het Concilie, en welke die pligten zijn.

d) De zamenroepiny der Kerkvergadering van het Vatikaan, uit het bijzondere standpunt onzer Kerk beschouwd, biedt het vreemde feit aan, dat de Bisschoppen van Utrecht, Haarlem en Deventer, voor de Oud-Bisschoppelijke Klerezij der R. Katho-lijken, bij die gelegenheid niet zijn opgeroepen; terwijl de Bisschoppen, door Z. H. Paus Pxus IX in 1853, molu propria met de respective titels van Aartsbisschop van Utrecht en van Bisschop van Haarlem begiftigd, en aan het hoofd der Katho-lijken van de voormalige llollandscle Zending geplaatst, in die zamenroeping wel begrepen zijn.

Ij) De handelingen van het Concilie nagaande, vindt de Klerezy diezelfde Bisschoppen, als daaraan deelnemende, openlijk vermeld, en den Hw. Heer Schaepman zelfs in eene der Commissiën opgenomen; waaruit volgt, dat

c) De besluiieti der Kerkvergadering eenmaal ook met medewerking van de Kerk-provincie van Utrecht, maar met uitsluiting der Klerezy, zullen gerekend worden te zijn genomen. En de Klerezy zal, voor het oog der K. Kerk, uit den aard der zaak, zich buiten de Katholijke eenheid bevinden.

Van haar bijzonder standpunt ziet dus de Klerezy

-ocr page 17-

18

de Vaders van het Concilie te Rome te goeder trouw in eene dwaling te haren opzigte gewikkeld, welke onfeilbaar tot uitkomst hebben moet de vestiging van de overtuiging in de gansche Katho-lijke Kerk, dat de Klerezy met de Kerk-provincie Utrecht niets gemeens heeft, en op den naam van Katholijk geene aanspraak maken kan. Het onvermijdelijke dezer uitkomst is zoo zonneklaar, dat zij geen betoog noodig heeft.

Plaatsen wij nu hier de vraag; ,,Hoe behoort de Klerezy zich te gedragen tegenover het Concilie?quot; — dan meenen wij, dat wel niemand ter wereld haar gedrag zal willen beperkt hebben tot liet aannemen van ,,eene afwachtende houding,quot; en tot een „toezien wat er van het Concilie worden „zal, om daarna met meer grond te kunnen handelen.quot; En zoo iemand nogtans dit gevoelen in ernst zou willen volhouden, dan zouden wij ons ten volle geregtigd achten hem te antwoorden, niet alleen, dat hij daardoor al de handelingen van onze Vaderen in de vorige eeuw veroordeelt, maar dat dan wel zeker „de kinderen dezer „wereld voorzigtiger zijn dan de kinderen des „lichts in hun geslacht (in hunnen werkkring).quot; Hoe? De Klerezy heeft altijd en in alle omstandigheden de „Katholiciteitquot; als de voorwaarde van alle geestelijk leven openlijk beleden; zij heeft aan ieder zijne volle vrijheid latende om van haar in dit opzigt te verschillen, voor zich eenvoudig de vrijheid gevraagd om hieraan te mogen

-ocr page 18-

14

vasthouden en heeft alles geleden, liever dan hare „Katholiciteitquot; te verloochenen. Dit kleinood, met zooveel opoffering tot dezen dag toe bewaard en verdedigd, staat nu, na tallooze vroegere aanrandingen, bloot aan een aanslag, even listig berekend als onvermijdelijk noodlottig bij de uitkomst; en de Klerezy zou eene afwachtende houding aannemen, zien wat er van het Concilie worden zal, eer zij tot handelen besluit?! Zoude men het enkele opvatten van zulk eene gedachte in eenen „Katholijkquot; voor mogelijk houden, indien zij, onbegrijpelijker wijze, niet reeds geopenbaard was? Indien het eene naburige Kerk gold, en het drijven en woelen van aardschgezinde lieden hare lamp in Israël, haar leven in de rij der bijzondere Kerken, dreigde uit te blusschen, zou dan de pligt der naastens-liefde niet gebieden, met alle middelen waarvan men op kerkelijk terrein gebruik kan maken, zulk een onregt te helpen keeren, in plaats van, gelijk die menigte rondom het kruis des Heilands, het lijdelijk aan te zien? — Of, indien men dan toch de verhevenste zaken aldus onder het bereik der zinnen brengen moet, — zal iemand, wiens tijdelijk leven op den openbaren weg dooiden verraderlijken aanval eens sluipmoordenaars eensklaps wordt bedreigd, zonder eenig verzet den dolk laten instooten of het wurgkoord laten toehalen, om eerst te overleggen en toe te zien of de voorbijgangers, die van den heimelijken loeleg niets bemerkt hebben, wel allen eerlijke lieden

-ocr page 19-

15

zijn, die op zijn hulpgeschrei te zijner redding zullen toeschieten? Leert de natmir, de liefde tot het leven, de zucht tot zelfbehoud hem niet, terstond bij den eersten aanval „moord! help!quot; te roepen, en aanhoudend, en uit al zijne krachten te blijven roepen tot dat, wie dan ook, door zijn angstgeschrei opmerkzaam gemaakt, den snooden toeleg verhindert en hem het leven redt ? En zou hij, zoo hij dwaas genoeg kon zijn om aanvankelijk eene afwachtende houding aan te nemen, niet zelf oorzaak zijn dat hij het slagtoffer zijner belagers werd? —- Het geldt hier een oneindig dierbaarder leven, niet van een enkelen persoon, maar Aan duizenden, het geldt de Katholiciteit eener Kerk : „Eene afwachtende houdingquot; is dus immers onmogelijk, bespottelijk, dwaas? Zulk eene handelwijze zou gelijk staan met een zedelijken zelfmoord, en te schandelijker zijn, hoe het gevaar dreigender, het verlies grooter, en de kansen tot redding gunstiger zijn, mits men handele. Dit een en ander nog in korte woorden uiteengezet, en niemand zal van ons in gevoelen verschillen, wij zijn ei-zeker van.

I. Wij noemen het aannemen van eene afwachtende houding een zedelijken zelfmoord, en de verantwoordelijkheid te schroomelijker, naarmate het gevaar zich dreigender voordoet. Is er dreigender gevaar denkbaar, dan wanneer het moordtuig reeds over u opgeheven, en de dood door een enkelen stip verwijderd is? — Wel nu, van den kant onzer

-ocr page 20-

10

vijanden is alles verrigt wat aan onze Katholiciteit den doodsteek geven moet; — onze tegenstand alleen kan die uitkomst nog keeren. Men heeft, zooveel men het vennogt, Naboth gedood, en het erfgoed zijner vaderen in bezit genomen!

De namen der Bisschoppen van onze Kerk zijn niet alleen onvermeld gelaten, alsof zij reeds waren (en grave gedaald; maar het erfgoed hunner Vaderen —- dat zij elf eeuwen lang met eer bezeten hebben, is op anderen overgedragen, en dezelfde onverzoenlijke vijanden onzer Kerk hebben zoodoende de kroon gezet op het werk der ongeregtigheid, waaraan zij twee eeuwen lang met de taaiste volharding gearbeid hebben. Ieder onzer heeft het in de openbare berigten kunnen lezen, dat de Aartsbisschop van Utrecht en de Bisschop van Haarlem te Rome zijn aangekomen ter bijwoning der Kerkvergadering, en hoe hunne namen prijken onder de eerste op de lijst der Prelaten, die het ontwerp-dogma der pauselijke onfeilbaarheid voorstaan ; zoodat, door de tergendste bespotting, die aan het grievendst onregt bij mogelijkheid kan worden toegevoegd, —de titels van Aartsbisschop van Utrecht en Bisschop van Haarlem daar verbonden zijn met de aanbeveling van een leerstuk, waartegen de ware Kerk van Utrecht met hare Bisschoppen sedert 150 jaren met al wat hun ten dienste stond zoo moedig en onvermoeid gestreden hebben! Wat onze Kerk voor zich eene schandvlek zoude noemen, dat wordt te Rome uitgegeven als de leer waarvoor zij bij uitnemendheid ijvert —

-ocr page 21-

17

en dit wel onder het oog van al de Bisschoppen der Katholijke wereld! —• En wij zouden daarbij eene zwijgende, afwachtende houding kunnen of mogen aannemen! —- Het is onze overtuiging, integendeel, dat de weken en maanden, welke sedert de opening van het Concilie verloopen zijn, en gedurende welke te Rome dat onwaardige spel gedreven wordt op den naam der ware Kerk-provincie van Utrecht en haver Hoofden, ons in Gods oog aan laakbaar verzuim schuldig maken, en dat elke dag van uitstel om daaraan een einde te maken, die schuld verzwaren moet. Het gevaar is te dreigend; en daarenboven —

11. Wat staat daarbij op liet spel? — Niet minder dan de levensvoorwaarde onzer Kerk, onze Katholiciteit, naar aller eenparige overtuiging. Wij hebben het gewigt daarvan reeds doen uitkomen, en zullen het niet herhalen. — Maar indien deze overtuiging — om het onmogelijke eens mogelijk te stellen — ons niet tot handelen koude bewegen, omdat ons geloofsleven den staat van doodslaap zou zijn ingegaan; hoeveel andere bedenkingen blijven er dan niet nog aan te voeren, die ons moeten beletten werkeloos toe te zien! Behoort men althans niet te bedenken, welke verpligting ten tleze de liefde, achting, en eerbied voor een waardig voorgeslacht ons oplegt? Indien wij aan den eernaam, aan het voorregt van „Katholijkquot; te weinig waarde hechten om er onze tijd en rust en middelen bij in te boeten; onze Vaderen hebben

-ocr page 22-

steeds geijverd, zij hebben geleden en gestreden om zich dien titel, dien zij als hunne kroon beschouwden, niet te laten ontrooven. Een van beide: of hu/me plegtige verklaringen daaromtrent, door de drukpers openbaar gemaakt, moeten door ons vergeten, en hun verklaarde wil, de grond van hunne hoop en vertrouwen voor het andere leven, als van geene waarde ter zijde gesteld worden, of wij zullen het niet zwijgend mogen aanzien, dat zij, in weerwil van dat alles, als verworpelingen, door de K. Kerk verloochende afvalligen doorgaan bij een Kerkvergadering, van welke zij hunne regtvaardiging verwacht hebben. —

Rust niet in ons midden de asche van zoo vele beroemde mannen, van Qüesnel, van Espen en zijn vriend en vertrouweling J Willemaers, Verhulst, Le Gros, d'Etémare, en dien wij quot;t eerst hadden moeien noemen, van den edelen, groot moedigen Varlet, mannen die, meestal op eigen kosten dienende, onze Kerk met hun veelzijdig talent ter zijde gestaan en door hunne deugden gesticht hebben? Zullen deze en zoovele anderen die wij hier niet noemen, hoewel vreemdelingen en alleen door hunnen ijver en liefde voor waarheid en regt gedreven, daartoe dan de regten onzer Kerk zoo zegen vierend gehandhaafd en verdedigd hebben, opdat wij, hare eigene kinderen, haar zouden laten onteeren en te gelijk met haar ook hunne nagedachtenis aan de lasterzucht hunner gemeenschappelijke haters prijs geven, zonder het ons aan te trekken, gelijk het sedert bijna twee

-ocr page 23-

li)

maanden al den schijn heeft? En leeft er nog een sprank van geloof in ons, indien wij meenen, hij het eenmaal wederzien, niets van hunne verwijtende en heschamende blikken te vreezen te hebben?

En daarbij, mogen wij de zaak van het Appèl vergeten ? Is onze Kerk de draagster niet van het pleg-tig Beroep, eenmaal door haar zelve, in vereeniging met de beroemdste Bisschoppen der Fransche Kerk, en eene wolk van duizenden getuigen, uitgebragt op de uitspraak der K. Kerk, toen een voorganger van Z. H. Pius IX op den pauselijken zetel, schuldiger dan Paus Honorius, zoovele hoofdwaarheden van het geloof aller Christenen openlijk had aangerand? Zal de bedoeling van dien grootschen stap niet verijdeld worden, indien wij in onze afwachtende houding om te zien wat er van het Concilie worden zal, de Vergadering soms zien uit een gaan, eer wij tot handelen besloten hebben? Wee ons, indien die verijdeling door onze schuld eens plaats vond! En die schuld dreigt op ons te vallen, indien wij niet handelend optreden. Want welke verschooning heeft ons werkeloos blijven?

III. Zijn vroeger de kansen van wèl slagen ooit gunstiger geweest? In den loop van den langen en dikwijls hangen strijd, dien onze Kerk heeft te strijden gehad, moest haar beklag wegens geleden onregt, altijd weder hoofdzakelijk gerigt worden tot dengenen zelf, door wien, of althans op wiens naam en gezag dat onregt gepleegd was; en de geheime aanleggers van al het kwaad vonden weinig

-ocr page 24-

20

moeite om de waarheid der zaken, zoo zij die al niet altijd ten volle konden verbergen, ten minste te vervalschen, en in een valsch lieht aan Z. H. voor te dragen. En toch hebben onze Vaderen en wij zeiven nog in de laatste jaren, nooit geaarzeld onze stem te verheffen. Nu is dit anders. Terwijl het gepleegde onregt van dezelfde lieden uitgaat, die van het begin onzer rampen af, het bestaan en de regten onzer Kerk belaagd hebben, kan de stem onzer verdediging zich rigten tot de Vaders van het Concilie, die, van den heimelijk gesmeden toeleg voor het meerendeel niets vermoedende, eenvoudige toeschouw|ers zijn, niet door vooroordeel of ongunstige gezindheid ten opzigfe onzer Kerk bezield, en ten gevolge daarvan ongezind om ons beklag te hooren en te beoordeelen. Van hoeveel voordeel is dit niet reeds in eene zaak, waarbij het vooroordeel eene zoo gewigtige en voorname rol gespeeld heeft?

Maar er is meer. Wien onzer is het onbekend, dat de groote hefboom, waarmede in onze eenmaal zoo bloeijende Kerk alles tegen ons in beweging gebragt en het onderste boven gekeerd is, geen andere was dan hel gezag van den onfeilbar en Paus, dat men den eenvoudigen, opregten geloovigen altijd en in alles voorspiegelde? Hoe vele gemeenten, hoevele geestelijken zelfs hebben zich van het aloude, wettige bestuur afgescheiden, op geen anderen grond dan omdat het hun, bij verschil van meening, veiliger toescheen onder de hoede des onfeilbaren te

-ocr page 25-

21

rusten? En heeft de Voorzienigheid het juist thans niet zóó beschikt, dat, bij den hevigen strijd over het al of niet toekennen van dat uitsluitend Goddelijk voorregt aan een bedriegelijk menscli, allen— vriend en vijand —- ten minste daarin overeenkomen dat die onfeilbaarheid zich niet uitstrekt tot'sPan-sen bestnur over de Keiken? Heeft niet onlangs een der Prelaten, die overigens de vaan dier onfeilbaarheid met den ijverigs!en moed hoog ophoudt, de Aartsbisschop van Giechelen, mgr. Deciiamps, zich verpligt geacht dit in openbaren geschrifte te verklaren? Is dit niet in de bijzondere zaak onzer Kerk van onberekenbaar voordeel? Moet hare eerste aanklagt niet juist deze zijn; dat des Pausen dienaren, door hare even oneerlijke als magtige vijanden verleid, tot willekeurig ingrijpen in haar voorvaderlijk bestuur en regten, de oorzaak geworden zijn van al haar lijden, en dat inen al haar aandringen op een kerkwettig onderzoek van deze zaak, steeds versmadend heeft afgewezen, alsof de Paus in zijne bemoeijingen met het bestuur der Kerken de onfeilbaarheid bezat?

't Is waar, men heeft hieromtrent de opmerking gemaakt, dat dit welligt zou kunnen baten in andere omstandigheden, maar niet in onze zaak, waar men zich moet voorbereiden op hel hooren aanheffen van dezelfde kreeten, waarmede onze vijanden altijd de stem onzer klagten hebben getracht te ver-dooven — de kreeten van Jansenisnms; en dat men zich overvloedig heeft kunnen overtuigen, dat

-ocr page 26-

(leze maar al te gereeden ingang vinden, zelfs bij de ernstigste tegenstanders der nu feilbaarheid, I). v. bij de Heeren Dup.vnloüp en Maket. — Maar ook iu dit op/.igt is ecne ons gunstige hand der Voorzienigheid niet Ie miskennen. De strijd over Paus Honoriüs komt ons niet weinig te stade. De zaak van dezen heeft met die van den beroemden Bisschop van Yperen dit gemeen, dat beide na hunnen dood van ketterij, die in hunne nagelaten geschriften gevonden zouden zijn, beschuldigd worden. En zoo er eenig onderscheid bestaat, dan is dit geheel ten gunste van Jansenius. Tegen dezen kan men den vloek van drie algemeene Conciliën en van eene geheele reeks van Pausen gedurende vijf a zes eeuwen niet tot bewijs aanvoeren van zijne schuld, die integendeel (wat bij Honorius niet het geval is) van stonde af door vele en van de geleer-ste Katholijken ontkend is. Maar men stelle hen voor een oogenblik gelijk. Wie zal dan van Janse-nismus te beschuldigen zijn? Immers hij alleen, die de veroordeelde dwaalleer, aan Jansenius toegeschreven, hardnekkig verdedigen zon; even als hij Monotheliet zou wezen, en geen Katholijk, die de leer van Paus Honorius zoude aanhangen en volgen. Heeft ooit de Kerk van Utrecht geweigerd de veroordeelde stellingen met de ganschc K. Kerk te verwerpen? En zal men hare getuigenis ten deze van onopregtheid of veinzerij kunnen verdenken, zonder dat dezelfde verdenking op elk die de dwalingen van Honokius veroordeelt, terugvalt ? En

-ocr page 27-

23

indien iemand het ook nu nog weder wagen durfde, de lang versleten beschuldiging als bewijs tegen ons te doen gelden, dat onze Kerk den persoon van Jansenius of den zin door hem bedoeld weigert te veroordeelen, — dan zou dit wel zeker hoogst belagehelijk zijn van den kant der Heeren Manning, Dechamps, Schaepman of Wilmer en van hunne medestanders, die nog dagelijks aan wie hen hooren wil verzekeren, dat, zoo de letter van Paus Honorius' brieven al ketterij moge bevatten, zijne bedoeling nogtans regtzinnig en Katholijk was. Dan werd zeker de Schriftuur bewaarheid: „De ongeregligheid heeft tegen zich zelve gelogen.quot;— Het zal geene moeite inhebben voortaan den niet geheel verblinden te overtuigen, dat men of de ware Kerk van Utrecht, de Klerezy en hare Bisschoppen, van Jansenismus vrij moet spreken en dat deze laatsten dus niet dan ten gevolge van het schreeuwendst onregt van de uitnoodiging tot het algemeen Concilie zijn uitgesloten, — of dat men ook de Heeren Manning, Dechamps, Schaepman, Wilmer en al de verdedigers van den Paus Honorius, op denzelfden grond van Monothelismus te beschuldigen heeft, en de deur der vergadering to Rome voor hen moet sluiten. — Is het dan niet diep te betreuren, dat een beklag en protest uit naam onzer Kerk niet sinds lang bij de Vaders van het Concilie is ingebragt; en kan er iets ter vergoelijking van zulk een verzuim strekken, waardoor zooveel op het spel gezet wordt, en dat weldra

-ocr page 28-

onherstelbaar kan worden? Men was die open-baring der waarheid verschuldigd aan de vele welgezinde Prelaten, die zich te Rome bevinden, en die nit onze zaak nieuw licht en nieuwe kracht zouden putten ter bestrijding van de buitensporigheden der Romeinsche Curie, die wij immers allen weten dat hunne aandacht wekken, en hun tegen de borst zijn.

Welk een beschamend voorbeeld geeft ons de zoogenaamde pelite Jtyhse in Frankrijk, uitsluitend bestaande nit leeken, zonder Bisschoppen en sedert, jaren zelfs zonder een enkelen priester aan het hoofd! Deze leeken, (meestal in het bisdom van Lyon en in de Vendée levende) op het gezag hunner laatste Bisschoppen geloovende dat het Concordaat, in 1801 tusschen Paus Pius VII en Frankrijk gesloten, een Apostel-moord geweest is in de personen van hunne Bisschoppen, die. tegen wil en dank bij die gelegenheid van hunne zetels ontzet zijn; — die leeken, welke daarom buiten alle gemeenschap leven met de tegenwoordige Kerk van Frankrijk, maar overigens innig vasthouden aan de Katholijke eenheid daar buiten, en in het algemeen van een uitstekend christelijken wandel, hebben gedurende 70 jaren met moed en volharding voor eene zaak geleden en gestreden, die zij voor regtvaardig aanzien, en die wij hier niet behoeven te beoordeelen.

Maar naanwelijks was het Concilie van het Vatikaan eenige dagen geopend, of zij hebben hun

-ocr page 29-

Beklag, vergezeld v;iii een Metmrie waarin de aard en de stand van limine zaak beschreven wordt, in gedrukte exemplaren, door vertrouwde lieden, in handen der Vaders van het Concilie gesteld; en wij hebben vernomen dat zij bij onderscheidene Bisschoppen een gunstig onthaal ontmoet hebben. Het is dat voorbeeld, dat, naar wij meenen, onze gedragslijn in deze omstandigheden duidelijk aangeeft, bij veel meer kans van welslagen.

Door onze Bisschoppen moest, gelijk altijd voorheen geschied is, een gezamenlijke en vrijmoedige klayt aan de te Rome vergaderde Bisschoppen gerigt zi jn over het onregt aan onze Kerk, ter gelegenheid der zamenroeping van het Algemeen Concilie, in de personen van hare Bisschoppen aangedaan. Eene bijgevoegde Memorie moest den oorsprong en liet verloop der gansche zaak onzer Kerk, met inbegrip van de pauselijke Regeling van 1853, beknoptelijk en duidelijk in het licht gesteld hebben; terwijl eenige bijgevoegde Dociunenten, als: de Acten van ons 2° Concilie van Utrecht; de schoone brief aan Paus Clemkns XIII, aquot;. 17G(); het RecueU de fémoit/-nayes, met afschriften van de belangrijkste ongedrukte getuigenissen van vele Bisschoppen, (zoo men niet liever ook die in druk wilde geven); en de brief onzer Bisschoppen over de Bul Kv qua die-, — tot verdere bevestiging en toelichting zouden gediend hebben. Van het Appel konde — naar ons inzien — aanvankelijk geene sprake zijn. Men zal toch in he) geestelijk Rijk van Christus, even als in het

-ocr page 30-

rijk der natuur, wel moeten bedenken, dat kooyere kraehten blijven sluimeren, tot dat het in werking brengen der laycre, den weg ook voor deze als het ware bereid hebben.

Dit alles — meenen wij — had sinds lang voorbereid en ten uitvoer gelegd moeten zijn; maar met inspanning aller krachten ook nu nog verrigt, zal Gods Voorzienigheid, die tot dus verre steeds over onze Kerk zoo zigtbaar gewaakt heeft, zegen gebieden om Zijns naams wille over de verdediging eener zaak, waarin de regtvaardigheid en de waarheid hand aan hand gaan.

En —■ om ook deze geopperde zwarigheid niet onaangeroerd te laten-—-indien dit alles eens niets baatte? Indien een:: onze kluyt en he mijs*t uk ken eenvoudig ter zijde gelegd werden? —• Dan zou ten minstede getuigenis van ons eigen geweten (dat wij binnen de grenzen van onze krachten een op ons rustenden pligt vervuld hadden) ons vrijspreken. Dan zoude dezelfde Voorzienigheid, die onzen ondergang (in 1812), evenmin als de vredelievende beslissing onzer zaak (in 1774) gewild heeft, omstandigheden aan het licht doen treden, waardoor wij openlijk zouden geregtigd worden op het pad, door onze Vaderen ons afgebakend, rustig en welgemoed voort te gaan, in afwachting van betere tijden. —- Maar van waar die zwaarmoedige gedachten ? Is het niet een gulden spreuk van ons volk: Doe wel en zie 7iief om? Het handelen is, blijkens het bovenstaande, onze pligt; de gelukkige uitkomst te verleenen aan

-ocr page 31-

ons pogen, ligt in de hand van God. Niets geeft ons regt de gezindheid der Vaders van het Concilie te verdenken, en tot voorwendsel van onze werkeloosheid te nemen; maar wel heeft men regt, den moe-deloozen en daarom werkeloozen Christen — waar de pligt stellig, hoewel de uitslag onzeker is — te wijzen op het lot dat in Gods Woord aan de vrees-achtigen gedreigd wordt (Openb. XXI: 8).

Ziedaar ons an!woord op de voorgestelde vraag. Hoe gaarne hadden wij ge wen se lil dit onderwerp ook met de vier of vijf afwezig gebleven Kanunniken te behandelen! Zoude één hunner een ander gevoelen hebben willen blijven voorstaan? Onmogelijk. Zij kennen daartoe te goed de zaak onzer Kerk, en hebben haar immers lief? Die liefde voor onze Kerk, welke wij bij hen even als bij ons zeiven aannemen, zoude voor ons het krachtigste middel geweest zijn om hen over te halen, dat zij het besprokene aan Mgr. Loos zouden mededeelen, en ZHw. herinnerende aan zijn geschreven woord: „Ik zal strijden, leven en sterven voor de Klerezy,quot; doen opmerken, dat zoo ooit, dan vooral in deze oogenblikken dat strijden gebiedend gevorderd wordt, zal de Klerezy niet verloren gaan. Dat ZIIw. daarom aan alles een einde make, wat aan dit „strijdenquot; in den weg staat, in de overtuiging, dat alle ander streven noodzakelijk doelloos wezen zal, zoo lang niet eerst de Katholiciteit der Hollandsche Kerk in veiligheid gebragt is.

Wij die, als priesters, voor als nog geen titel heb-

-ocr page 32-

hen, of willen hebben, om hij tiet Concilie in den naam onzer Kerk op te treden, zullen in dit antwoord, dat wij onzen afwezig gehlevenen medepriesters toezenden, het troostend bewijs bezitten, dat wij ons van onzen pligt gekweten hebben jegens de Kerk, aan welker dienst wij verbonden zijn. Wat er gebeure, welke ook de gevolgen zijn mogen van het reeds bestaande of verder mogelijke verzuim, dit antmord zal ons ten bewijze strekken, dat alle verantwoordelijkheid verre van ons moet wezen.

Rotter dam, 5 Manrl 1870.

J. VERHEU, Pastoor te liotterdam

en Kanunnik van het Aartsh. Kapittel.

C. KARSTErsr, President van liet Biss. Seminarie te A^norsfoort, mede uit naam der Geestelijken van Haarlem.

• ' ■ 11101. J Iv V gt;11', Pastoor te Scliietlam.

C. II. V AIN Vl.OO'rirs, Pastoor te

's Ora-venliagc.

J. -V. VAN liKEK. Pastoor te

Dordrecht.

-ocr page 33-
-ocr page 34-