Ruim ViERHOIDERD lachwekkende Aneedoten,
GEAPPIGE KLUCHTEN, SNAAKSCHE GUITEEIJEN, GEESTIGE GEZEGDEN, KODDIGE INVALLEN ENZ.
Een liefhebber van Pret, Boert en Vermaak.
B.
Tvs met eens
))N »om
Bij
ducte ongef ten ge
))J »maa wisse
nu y mij i
geda nu i lang* moei B
1. Geregeld debiet.
Twee arme jongens, die op eene openbare markt met houten lepels te koop stonden, kwamen elkander eens 'tegen.
sWel,quot; zei de een, shoe gaat het met de negotie?quot;
»Net als in mijne laatste ziekte,quot; was het antwoord, »om de twee uren een lepel quot;
diligence bemerkte de con-
•1
•I i
V $
2. Onmogelijke plaatsverwisseling.
Bij de aankomst een er ducteur, dat de eenige daarin aanwezige passagier vrij ongesteld was, en wel, gelijk deze hem te kennen gaf, tengevolge van het achteruit rijden.
«Ja, iedereen kan daar niet tegen,quot; zei de conducteur, »maar dan hadt gij liever eens van plaats moeten verwisselen.quot;
«Domkop!quot; was het antwoord; »met wien kon ik nu van plaats verwisselen ? Er was immers niemand bij mij in den wagen, met wien ik dit doen kon?quot;
y
3. Twee ezels.
»Domkop! gij hebt uwe boodschap weer verkeerd gedaan!quot; zei een heer tegen zijn bediende, slaat dat nu niet meer gebeuren; want anders heb ik u niet langer noodig. Gij begrijpt, als ik er een ezel op uit moet sturen, dan kan ik beter zelf gaan,quot; B. 1
2
Een boer huurde eens een knecht en zei tegen hem: »Zeg eens Jan, ik ben niet gewoon veel te spreken. Zie je, ais ik bij voorbeeld zóó met den vinger wijs, dan beteekent dat eenvoudig: ga aan je werk.quot;
»Dan komen we goed bij mekaêr baas,quot; was het antwoord, «want kijk, als ik bij voorbeeld zoo maar even met het hoofd schud, dan beteekent dat eenvoudig: ik wil niet.quot;
Een student, die bij zijn vertrek naar de akademie, de vaderlijke vermaning had mede gekregen van vooral zuinig te zijn en zich steeds met het goedkoopste te behelpen, ging in eene restauratie en vroeg aan den kellner naar den prijs van een hoentje en van eene patrijs.
»Zie zoo!quot; sprak hij, »een hoen een gulden en eene patrijs zestien stuivers; dan zal ik, om papa zijn zin te geven, mij van middag met patrijzen moeten behelpen.''
Een heer vond zijn bediende op eene canapé in slaap liggen en maakte hem vrij onzacht wakker, met de opmerking :
»Grij verbeeldt u zeker, dat gij hier de heer des huizes zijt; althans gij schijnt daar dom genoeg toe.quot;
fc 7. Natuurstudie.
Een beoefenaar der natuurlijke historie, die nu en dan' eene openbare voordracht hield , was gewoon zich bij die gelegenheid, ter opheldering van het gesprokene, van afbeeldingen te bedienen, die hij naast den katheder liet -ophangen. Toen hij nu weer eens eene zoölogische lezing zou houden, begon hij aldus : »Mijne heeren! ik noodig u uit, uwe aandacht te vestigen op den ezel,
dien gy hier vóór u ziet.quot;
8. Snuggere opvatting.
Meester. Ik heb u nu verteld, hoe Petrus zijn Heer verloochende, nadat de haan driemaal had gekraaid: wat ziet -gij daar nu uit?
Leerling. Dat Petrus er kippen op na hield, meester.
9. Bewijs van personaliteit.
Een Engelsche lord wenschte eens kennis te maken \ met den beroemden Johnson en verzocht hem daartoe ten eten. De dichter zag er evenwel zoo armoedig uit,
dat hij aan de deur door den bediende werd afgewezen Op het krakeel, dat hieruit ontstond , kwam de lord zelf voor den dag en zei:
»Gij, de dichter Johnson? Maak dat een ander wijs; gij ziet er te dom uit om tegen een schaap behoorlijk •bmae!quot; te zeggen.quot;
Johnson gaf geen antwoord, maar keek hem slechts even aan, met den uitroep mae!!!
4
10. Dure Brandstof.
Een muziekant had het ongeluk zijne viool te breken en was daarover zoo mistroostig, dat hij de stukken in de kagel wierp. Nauwelijks was dit gedaan, of hij ontving bezoek van een zijner vrienden, die ter loops de opmerking maakte, dat hij zeker niet genoeg stookte, daar het vertrek niet te best verwarmd was.
»Wacht maar een oogenblik!quot; sprak hij, shet zal wel beter gaan, want ik heb er zoo even nog voor veertig gulden hout in gedaan.quot;
11. Mogelijke ouderdom,
In een gezelschap werd eens gesproken over den hoogen ouderdom, waarin zich de leden van de familie der gastvrouw mochten verheugen, daar eenigen hunner reeds hun tachtigsten en enkelen zelfs reeds hun negentigsten verjaardag hadden gevierd.
»0, dat is geene zeldzaamheid!quot; sprak een der dames, »wanneer mijn papa nog leefde, dan was hij ver reeds over de honderd.quot;
12. Een stevig ontbijt.
»Hier Hannes!quot; zei eene boerin tegen haar nieuwen knecht, terwijl zij hem eene halve Leidsche kaas voorzette, »het brood ligt daar bij je. Ik heb het een beetje druk, en daarom moet gij u zeiven nu maar eens bedienen.quot;
»Maar hoe is het, Hannes?quot; vroeg zij een half uurtje later, »ben je nog niet klaar?quot;
»Ja vrouw!quot; was het antwoord, »zoo meteen. Je begrijpt toch wel, zoo'n halve kaas naar binnen te slaan, dat doet een mensch zoo maar niet in een minuut of vijf.quot;
In zeker dorp werd een nieuwe burgemeester plechtstatig ingehaald. De onderwijzer der plaats, die bij deze gelegenheid eene aanspraak zou houden, had aan de dorpelingen en schoolkinderen gezegd, dat hij die zou besluiten met de woorden: »Zegen bekroone de gemeente !quot; en dat zij dan dadelijk allen te gelijk moesten invallen met den uitroep: »En onzen nieuwen burgemeester ook!quot; Om alle vergissing te voorkomen, werd daarbij de afspraak gemaakt, dat die kreet terstond moest worden aangeheven als de meester daartoe het teeken gaf met eens even om te zien.
Maar wat gebeurt er ? Midden in de aanspraak komt er een hond tegen den redenaar opspringen Deze over die stoornis in drift ontstoken, schopt het dier van zich af, en terwijl hij met den uitroep: »Haal je de duivel!quot; bij ongeluk omziet, klonk het op eens vf-n alle kanten: »En onzen nieuwen burgemeester ook! En onzen nieuwen burgemeester ook!quot;
In een advertentieblad las men eens deze annonce: »De ondergeteekende neemt alle antieke voorwerpen
6
in goud en zilver tot den hoogst mogelijken prijs over. D. S.........
))NB. Yoor stukken van buitengewone waarde wordt een nog hoogeren prijs besteed.quot;
15. Table d'hote.
»Wat is dat toch voor eene drukte daar ginds bij dat koffiehuis?quot; vroeg een vreemdeling aan een wegwijzer.
»Ik weet het niet, mijnheer,quot; was het antwoord, »maar ik hoorde verleden zeggen dat daar tabel dood was en nu denk ik, dat die van daag begraven zal worden.quot;
16. Incognito.
Zeker prins uit het huis van Eeusz ging eens op reis in gezelschap van een zijner hoofdbeambten, den graaf von Stain. Onderweg eene grenslijn passerende , kwam een tolkommies naar hen toe, om hun naam op te schrijven.
»ik ben graaf von Stain,quot; zei de prins.
»En ik de prins van Reusz,quot; zei de ander, waarop beide met de noodige beleefdheid werden verzocht te passeren.
))Hoe kwaamt gij er toch toe,quot; vroeg de prins naderhand, »om u voor mijn persoon uit te geven?quot;
»Och, uwe Hoogheid,quot; was het antwoord, »gij wilt op reis incognito zijn, welnu, dat is met mij ook het geval.quot;
17. Een goede wensch.
Een onzer vaderlandsche dagbladen bevatte eens de navolgende advertentie, waarmede de inzender ongetwijfeld eene geheel andere bedoeling had dan er uit opgemaakt werd.
«Een kandidaat in de letteren wenschte grondig onderwijs te kunnen geven in het latijn en grieksch. Adres enz.quot;
18. Twee aangiften.
Een ambtenaar van den burgerlijken stand moest op zijn register een kind inschrijven, hetwelk men bij de geboorte vergeten had aan te geven, en dat reeds drie jaren oud was. De man vond daar evenwel geen bezwaar in en schreef: »Geboren den 8 April 1850, een kind van 3 jaren, zoon van, enz,quot;
Dezelfde kreeg eens eene aangifte van overlijden, terwijl een paar dagen later bleek, dat de daarin genoemde persoon slechts schijndood was. Om die reden meende hij dit te moeten verhelpen, door bijvoeging van een paar woorden, waardoor er in het register kwam te staan: Bij vergissing gestorven.
19. Er was nog voorraad.
»Ach hemel!quot; riep eene dame, terwijl de bediende haar bij ongeluk een bord met soep over het lijf liet vallen, »al de soep over mijn nieuw zjjden kleedje!quot; «Mevrouw, het spijt mij,quot; sprak de ander, »maar
8
gelukkig hebben we in de keuken nog eene heele terrine vol.quot;
20. Vragen tot zekerheid.
»Jongen, kom eens hier! Hou jij me paard eens vast!quot;
»Ja maar----zeg eens.... slaat hij wel eens?quot;
»Och heere, nee! 't is de goedheid zelf.quot;
»Maar hij kijkt me toch een beetje schuin, Hij kon me wel eens een knauw geven.quot;
»Toe, ben je mal! Kom maar hier!quot;
»Maar heeft hij dan twee man noodig om hem vast te houden.quot;
»Wel, waarachtig niet. Een kleine jongen kan hem wel regeeren.quot;
))Wel, wat weerga! dan kan je'm ook wel alleen vasthouden. Ik groet je.quot;
21. Twee gekken.
Een prins, die aan een zijner hovelingen geld ter leen had gegeven, zag eens dat zijn hofnar iets in een zakboekje noteérde.
»Wiens naam schrijft gij daar in een gekken-register op?quot; vroeg hij,
«Dien van Uwe Hoogheid,quot; zei de nar, sen wel omdat gij aan zulk een schavuit geld leent.quot;
»Maar als hij het nu eens eerlijk teruggeeft?quot;
))Dan schrap ik den naam van Uwe Hoogheid uit en ik zet den zijnen er voor in de plaats,quot; was het antwoord.
9
22. Eeu treurig Yoornitzicht.
Iemand werd des nachts op zijn bed gewaarschuwd, dat een zijner beste vrienden, met wien hij den avond op een partijtje had doorgebracht, plotseling overleden was.
»Zoo!... wat zeg je?...quot; sprak hij half en half voort-duttende, sdat geeft morgenochtend voor mij een treurig ontwaken.quot;
En meteen sliep hij weer in.
23. Een onbegrijpelijke slag.
Een jonker kwam te paard de laan van zijn landhuis oprijden, gevolgd door zijn bediende, die hem bij het hek had opgewacht. Deze laatste zich niet genoeg op een afstand houdende, kreeg daardoor een slag van het paard. Stampvoetende van pijn, raapte hij een steen op, om Bruintje op zijne beurt gevoelig te raken, doch trof bij ongeluk zijn meester midden in den rug. Verschrikt zag de jonker om en vroeg: »Hoe staat gij daar zoo? Scheelt er wat aan?quot;
»Ja, mijnheer,quot; zei de ander, »het paard beeft mij geslagen.quot;
»Te weerga!quot; sprak de jonker, »nu begrijp ik het: dan heeft hij mij zoo even een slag in den rug gegeven.
24. Een zeer uatnnrlijk gevolg.
»Zeg eens, jongentje, hoe komt gij zoo laat in de school ?quot;
10
«Ja, meester, het was zoo glad, dat ik bij iederen stap dien ik deed, wel twee stappen achteruit ging.quot;
«Wel knaap, dan hadt gij hier immers onmogelijk kunnen komen ?quot;
»Ja, meester, dat begreep ik ook; daarom heb ik mij omgekeerd om weer naar huis te gaan en juist daardoor ben ik hier gekomen.quot;
25. Eeue rnime medicijnkas.
Een scheepsheelmeester, die alles zooveel mogelijk met koud water wilde genezen, had eens het ongeluk van in zee te vallen. Toen dit aan boord onder het scheepsvolk eenige drukte teweegbracht, riep een matroos: «Wel verdord! wat een lawaai! En dat alleen omdat de doctor in zijne medicijnkast is gevallen 1quot;
26, Geen van beiden.
«Jongens! zei een Ier, wat heb ik me daar een vreemd geval gehad. Begrijp, ik kom in 't donker over de Doweybrug en daar meen ik een van mijne kennissen te zien aankomen. Groeden avond, Paddy! zeg ik. Goeden avond, Trim, zegt hij. Ik ben Trim niet, zeg ik. En ik ben Paddy niet, zei hij. En toen we nu mekaar aankeken, waarachtig het was zoo; toen zagen we 't, wij waren 't geen van beiden.quot;
27. leder zoekt zijn voordeel.
»Mijnheer!quot; zei iemand, die nog al op de kleintjes zag , tegen een apotheker, ik weet niet wat mij scheelt; maar 't is me van binnen niet zooals 't behoort. Me dunkt, ik moest maar wat maagdroppels van u hebben.quot;
»Komaan!quot; zei de ander, »daar kan ik aan helpen. Ziedaar, die zijn nog al vrij sterk.quot;
»Nu, dan zal ik het er eens mee probeeren. Hoeveel is het ?quot;
»Twee dubbeltjes.quot;
»Wat? Twee dubbeltjes, voor zoo'n lorrig fleschje? Neen, dat's me te kras. Maar hebt gij misschien niet een beetje gebruikte of afgedankte maagdroppels? Dan wil ik u voor zoo'n fleschje wel vijf centen geven.quot;
«Jongen Sam wat heb je veel verzuimd dat je Rosa de Vries niet heb gehoord. Nee, daar most ik bij wezen , al had ik er een pandje voor motten maken. Ik zat dan ook al om 5 ure in den Engelenbak om een goeije plaats te hebben en ik heb er geen berouw van gehad, want dat komt nooit weerom. Verbeeld je Sam , een stem zoo fijn en zoo zuiver, kijk ik wou dat m'en bedstee zou zuiver was.
De concierge van het Prins Maurits-huis te 's Gravenhagen zeide eens tegen een Engelschman, wien hij in de lokalen van dat gebouw rondleidde:
42
«Ziet u, meneer! dat's nou 't pistool, waar Balthazar Gerards prins Willem de Eerste mee heeft doodgeschoten.quot;
»Very well,quot; zei de Brit, »wat kost een schot in mijn borst met dat pistool?quot;
30. Post-scrlptum.
Zeker Engelsch heer, woonachtig in de nabijheid van Pucklechurch, schreef eens eene hartstochtelijke liefdesverklaring aan een meisje in de nabuurschap en zette er het volgende Post-scriptum onder: »Yerzoeke spoedig antwoord,quot; want ik heb nog eene andere dame op het oog.
31. Zeemauspreek.
Onder dezen titel verhaalt een Engelsch blad de volgende anecdote: De heer Whitfuld hield eens voor de matrozen te York eene preek, die naar gewoonte vol was van zinspelingen op de zee en het zeewezen. »Mijne kinderen,quot; zeide hij, »de zee is schoon en de wind gunstig; wij varen snel en weldra zullen wij het land uit het gezicht verloren hebben; maar, wat zie ik aan den horizon? Daar komt eene dikke wolk opzetten, de bliksems flitsen, de storm loeit! Matrozen, elk op zijn post! De golven zweepen woedend de dobberende kiel; de ontboeide winden doen onze masten kraken, wij gaan zinken, geen uitkomst meer! Wat gedaan?quot; roept de predikant. En de matrozen geven hem als uit één
13
mond luidkeels ten antwoord: »De booten over boord, domenee! de booten over boord!quot; — »Ge hebt gelijk, mijne kinderen,quot; hernam de redenaar: »ik dacht niet meer aan dit redmiddel.quot; En hij zette zijne preek voort.
32. Het verkeerde boek.
Een bediende, die voor zijn heer dikwijls een boek uit eene leesbibliotheek moest halen, verzocht dat men hem dan toch eindelijk eens het rechte boek zou geven.
«Hebt gij dan een verkeerd boek ontvangen ?quot; vroeg de boekhandelaar.
»Mij dunkt, dat kunt gij wel begrijpen,quot; gaf hij ten antwoord, »waarom zou mijn goede, geduldige heer mij anders telkens om een ander boek hier naar toe sturen ?quot;
33. Experientia docet.
«Vrienden! gelooft m'n woorden; die in zijn jonge jaren een lompert is, blijft het ook nog in later jaren; ik spreek uit ondervinding !quot;
84. Inkleeding van een excuus.
Een paar jonge officieren hadden zich op een avondpartijtje vrooljjk gemaakt over hun chef. Deze, dit vernomen hebbende, ontbood hen bij zich en vroeg kortaf of dit waar was.
14
))Ja, kolonel!quot; zei de een, sen wij zouden misschien nog vrij wat meer over u gezegd hebben .... als wij nog meer wijn gedronken hebben.quot;
35. Ieder in ziju vak.
Een rijmelaar had eens de pasteitjes van zijn overbuurman den banketbakker bezongen en dezen eene copie van het versje gezonden. Als een bewijs van erkentelijkheid zond de confiseur hem eenige dezer gebakjes ten geschenke, netjes geschikt op hetzelfde papier, waarop de ander zijne rijmelarij had uitgekraamd.- Toen 'deze zijne verontwaardiging hierover te kennen gaf, zei de vrolijke buurman:
»Met uwe permissie, mijnheer! ieder in zijn vak; Gij maakt verzen op mijne pasteitjes en dus maak ik pasteitjes op uwe verzen.quot;
36. Te gelijk vader en moeder.
Toen de graaf de Bonneval, maire te Bourges, tot pair van Frankrijk werd benoemd, verzocht hij deze beide betrekkingen te gelijk te mogen waarnemen.
sNeen graaf,quot; gaf de minister hem daarop ten antwoord, »pair en maire {père en mere) in één persoon vereenigd, dat heb ik nog nooit gehoord!quot;
15
37. Een familiekwaal.
Op een dameskranje werd eens de opmerking gemaakt, dat mevrouw A. in kinderloozen echt leefde.
»Ja,quot; zeide eene bejaarde dame, dat is eene familiekwaal, want ik weet nog zeer goed, met hare moeder was het ook zoo.quot;
38. Gfoed gerat.
Bij eene godsdienstige vergadering te Glasgow ging een dame op een bank staan, zoodat de achter h^ar zittenden den leeraar niet konden zien; herhaalde vermaningen hielpen niets. Eindelijk stond een oud heer op en zeide : »De dame zou zeker niet blijven staan, indien ze wist dat in elk van haar kousen een groot gat is.quot; Dit had de gewenschte uitwerking; in een oogwenk stapte zij van de bank. Een jong geestelijke, die de aanmerking had gehoord, bloosde tot over de ooren, en sprak: «Broeder, hoe kunt gij zoo iets zeggen als het niet waar is?quot; — «Nietwaar?quot; hernam de oude heer, sen hoe zou ze der kousen aantrekken, als er geen gat in was?quot;
39. Met verstand lezen.
Een handwerkman zei eens tegen zijn leerknaap, die hem 's avonds een hoofdstuk uit den bijbel moest voorlezen :
«Jongen, lees toch niet zoo dreunend en naar de letter; want dat is mij onuitstaanbaar. Lees met oordeel.
16
zoo als uw eigen verstand zegt, dat er eigenlijk staan moet.quot;
Den volgenden avond, terwijl de knaap weer zijne taak van voorlezer waarnam, zat de baas met zijne vrouw, als naar gewoonte, eene boterham te eten; maar hetzij dat beiden in het gelezene verdiept of anders een weinig afgetrokken waren, althans de jongen werd, wat het avondeten betreft, totaal vergeten. Hierop las hij:
sEnde siet, sy aten ende sy dronken, maar die hun uit de schrifture voorlas, dien en gaven sy niets.quot;
»Dat staat er niet!quot; riep de man, driftig opvliegende.
«Naar de letter niet, baas!quot; zei de jongen; »maar naar mijn verstand moest er dat staan.quot;
«Och, meneertje! heb medelijden met een armen wees, die niemand meer op de wereld heeft! — Een vader heb ik nooit gehad en mijn moeder is als klein kind gestorven.... Geef me toch een paar centjes, meneertje! want als ik zonder iets t'huis kom, krijg ik slaag van mijn vader en van mijn moeder allebei!quot;
«Rekels van jongens!quot; riep een secondant wrevelig op eene wandeling met de kostleerlingen, »waarom loopt gij niet fatsoenlijk twee aan twee!quot;
Dadelijk liepen acht hunner in de aangewezen orde.
«Monsieur!quot; zei de negende pseudo-rekel, »nu zal ik maar naast u loopen.quot;
17
42. De een wel, maar de ander niet.
In een Drentsch plaatsje werd eens iemand voor de politie gebracht, onder beschuldiging van oplichterij , en wel omdat hij aan sommige onnoozele landlieden een toovermiddel tegen de veeziekte had verkocht.
))Ha! zijt gij die beruchte heksenmeester ?quot; vroeg hem de commissaris bij het binnentreden.
»Om u te dienen, mijnheer!quot; was het antwoord, »dat wil zeggen, ik heb er den naam van.quot;
»Ja maar er wordt nooit iets bij gerucht gezegd, of er is altoos wel iets van aan.quot;
«Dan zult gij wel nooit van zulke gekheden beschuldigd worden , mijnheer de commissaris,quot; zei de ander, swant het heet hier overal, dat gij althans geen heksenmeester zijt.quot;
43. Kinderlijke opvatting'.
— «Och, kind! praat me toch niet meer van een hobbelpaard. Denk liever aan je lessen. Als je nu vlijtig leert, kan je 'tnog zoover brengen, dat je eens een degelijk paard koopt quot;
— »0, pa! wat heb u dan weinig geleerd!quot;
44. Gulle bekentenis.
«Meester, het complement van me moeder, en daar hebt uwe een paar proefies van der eige slagt; me moeder heit et varken zelf gemest.quot;
48
»Wel Teunis, Teunis, ik ben er warempel verlegen meê; het is wezenlijk te veel.quot;
»Ja meester, dat zei me moeder ook, maar vader zei, geef het den jongen maar gerust mee, want men kan dien vreetzak toch nooit van z'en leven genoeg zenden.quot;
45. Een slimme strooper.
Een boer had de gewoonte, om in zijn land en tuinen 's winters strikken te zetten, waarin hij menig haasje ving. De jachtopziener had reeds dikwijls op hem geloerd; eindelijk ziet hij uit zijn schuilhoek den boer een haas uit een strik halen. Terstond springt onze boschwachter, die den man op heeterdaad denkt te betrappen, te voorschijn, en roept: Wat voer je daar uit, vriend? — »Dat zei je gewaar worden, als je maar een aasje geduld hebt,quot; antwoordt de boer, en hij haalt een eind touw uit zijn zak, geeft den haas daarmee een goed pak slagen, en laat hem loopen, met den uitroep: »Die duivelsche hazen eten je al je kool op, maar die sinjeur zei er nou niet weer ankommen, begrijp-ie! want die heit er nou secuur van gelust.quot;
46. Bolverwisseling.
Patroon: Drie maanden lang ben je op reis geweest en je hebt niet eens zooveel verdiend om je reiskosten goed te maken; hoe moet ik daar nu meê uitkomen?
-19
Reiziger: Ja, meneer Goudvink! ik kan het niet helpen; ze hebben me allemaal de deur voor mijn neus dichtgegooid.
Patroon: Och, dat komt omdat je er geen slag van hebt. Ik zal het je eens voordoen hoe je handelen moet: verbeeld je nu eens dat gij een van onze klanten zijt. Let nu op: Heb ik de eer meneer van der Vliet te zien?
Reiziger: Jawel, die ben ik.
Patroon: 't Is mij zeer aangenaam u te mogen ontmoeten! Ik reis voor het huis Goudvink en Comp. in....
Reiziger: Zoo! reis je voor die bedriegers ?! — Wil je dan wel eens een - twee - drie maken dat je m'n deur uitkomt.
■» 47. Eene nieuwe zilversoort.
Eene juffrouw, die zich altoos bijzonder veel liet voorstaan op haar rijken schoonzoon, zeide eens: »Ja, mijne dochter heeft in hem eene zeer goede partij getroffen. Alles bij haar aan huis is even kostbaar. En dan moet gij hare keuken zien! Daar is alles louter zilver, tot zelfs de koperen doofpot toe.quot;
48. Zuur bier.
sMijnheer!quot; zei een kastelein, »mag ik u wel eens herinneren, dat er van u nog zestien glazen bier staan van verleden jaar?quot;
«Nu, die mag je voor mijn part houden,quot; zei de
20
ander, »want je begrijpt, die zijn me in dien tijd al mooi zuur geworden.quot;
49. Militaire betrekkingen.
Een ambtenaar, belast met het opmaken van inkwar-tierings-lijsten, meldde zich aan bij een der ingezetenen der gemeente, ten einde daartoe eenige opgaven in zijn register aan te vullen.
»Zeg eens meisje,quot; zeide hij tegen de dienstmaagd, ))kan ik mijnheer of mevrouw wel eens spreken?
»Mijn volk is uitwas het antwoord, »maar kan ik de boodschap ook aannemen?quot;
»Och neen,quot; sprak hij, »dan zal ik wel eens terugkomen. Zeg maar aan mijnheer, dat ik hier geweest ben, om eenige inlichtingen met betrekking tot de militaire zaken.quot;
»0 is 't anders niet?quot; sprak de gedienstige meid, sdat kan ik wel zeggen. Mijnheer is gepensioneerd kolonel, mevrouw heeft op het bal altoos luitenant Wimper tot cavalier; de oudste dochter is geëngageerd met ritmeester van Enden; de jongste viert deze week hare verlooving met adjudant Marsman, en ik heb lang verkeering gehad met een trompetter van het vorige garnizoen, maar nu met een tamboer-maitre.quot;
50. Yoor de rechtbank.
— »Getuige, gij hebt uwe rekening bij dezen mijnheer ingediend, niet waar?quot;
21
— »0m u te dienen, mijnheer de voorzitter.quot;
— »En wat zeide hij toen?quot;
— »Hij zeide brutaal we.,', mijnheer, dat ik naar den duivel kon loopen.quot;
— »En wat deedt gij toen?quot;
— »Toen ging ik maar naar u toe, mijnheer.quot;
51. Oedésillnsioneerd.
Eene jonge coquette zei op een bal vertrouwelijk tegen een ritmeester: «Mijnbeer, wanneer gij ons huis voorbij rijdt, zie dan als 't u belieft niet zoo bepaald naar het bovenraam. Ik heb daar mijne kamer en 't is waar, ik vind het zeer galant van u, maar pa en ma zouden er misschien aanmerking op maken.quot;
»Ik beloof u, mejuffrouw, dat het niet meer zal gebeuren ,quot; was het antwoord, »maar wilt gij mij nu in staat stellen, die belofte te houden , wees dan zoo goed mij uw adres te geven.quot;
52. Onderhout.
Iemand, die niet zeer ervaren was in de spelregels, schreef eens aan iemand, dien hij als zeer milddadig hoorde roemen, dat hij zich in de noodzakelijkheid bevond, hem letterlijk om eene kleine bijdrage tot zijn onderhout te verzoeken. Aan dit verzoek werd dan ook gereedelijk voldaan; want de ander zond hem.... een paar klompen!
22
— »Hé, amice! waar kom je zoo van daan? Alweer met de portefeuille aan den sjouw? Zeker weer uit portretteren geweest?quot;
— »Wel zeker. Mijnheer van Olken had mij zijn portret besteld, en omdat het licht in mijn atelier niet best is uitgevallen, heb ik het maar bij hem aan huis gedaan.quot;
— »Zoo, en heb je hem daar goed getroffen?quot;
— »Jawel, prefect.quot;
))Nu, dan ben je gelukkiger dan ik; want ik ben al wel vijftigmaal met eene kwitantie naar hem toe gegaan, maar ik heb hem nog nooit te huis kunnen treffen.quot;
«Kapitein,quot; zei een klein, driftig, rusteloos mannetje) die van de stoomboot Potomac te Natchez aan wal was gestapt; «kapitein! hoor dan eens kapitein, dat is al mijn goed nog niet. Daar moet nog wat aan boord wezen, stellig daar moet nog wat aan boord zijn.quot;
»Kom, kom, mannetje, dat zijn al de prullen die gij bij u hadt,quot; was het antwoord van den kapitein.
»Ik moet zeggen kapitein,quot; hernam de kleine man na een poos zwijgend overleg, „het komt met de lijst uit: vier koffers, drie kisten, twee hoedendoozen, twee hammen, een aangesneden, drie risten uijen, een zak en een theeketel, maar (heen en weerstappende) zie kapitein, ik ben toch met iets in de war, er moet toch nog wat wezen, ik heb alles wel negenmaal geteld, en ik heb er
23
het iiog niet af gehad zoo lang de vaart duurt, en toch, zoo wrar als ik hier sta kapitein, er moet nog wat wezen.quot;
«Maar wat dan kerel, zeg op wat dan, en maak een eind aan uw praatjes.quot;
»Ik weet het niet kapitein, zoo waar als ik leef, ik weet het niet.quot;
»Nu scheer je dan maar weg, ge houdt me maar op en haal je wijf en je vijf schreeuwleelijkers uit de kajuit.quot;
»Daar hebben we 't. Verd...... daar hebben we 't
kapitein; ik wist toch wel, dat ik alles nog niet had. Daar hebben we 't Goddank!quot;
55. Dat hielp niet veel.
Een koffiehuishouder gaf zijn bediende order, om een der bezoekers, die reeds lang bij hem in het krijt had gestaan, op eene beleefde manier de bediening te weigeren. Toen deze laatste nu des avonds als naar gewoonte in het lokaal verscheen en eene halve flesch wijn eischte, zei de knecht, dat er op dat oogenblik geene halfjes voorhanden waren.
»Dat spijt me, zei de ander, »maar het is niets; geef mij dan maar eene heele.quot;
56. Een lastige logeergast.
Iemand klaagde er eens over, dat hij altoos met logeergasten zat opgescheept. »Daar heb ik b. v. mijne oude tante,quot; sprak hij , »die komt geregeld een paar
24
keeren in 't jaar bij me logeren en dan blijft ze telkens maar een maand of zes.quot;
67, Twee geholpen.
»quot;Waar moet dat zoo haastig naar toe?quot;
— »Naar den doctor.quot;
— »Scheelt er te huis wat aan?quot;
— »Ja, 't is met mijne vrouw niet pluis; althans,... het bevalt mij niet recht.quot;
— »Wacht, dan ga ik mee; want de mijne bevalt mij ook niet.quot;
58. Vreemd hulpmiddel.
Een soldaat zag, dat zijn kameraad de sokken binnenste buiten keerde, eer hij die aantrok, en vroeg, waarom hij dit deed.
»Stil?quot; zei de ander, »ik zie daar dat er aan den buitenkant gaten in zijn, en daarom zal ik ze maar omkeeren.quot;
59. Nog niet, maar toch al heel spoedig.
Een advokaat, op een kouden dag uit de pleitzaal komende, kon er maar niet spoedig in slagen om zijn jas aan te trekken, doordien deze blijkbaar veel te nauw was.
»Hoe zit dat toch ?quot; vroeg hij driftig aan den bediende, die hem behulpzaam was, «steekt de duivel dan in de jas?quot;
25
»Nog niet, mijnheer!quot; zei de bediende, »maar zoo dadelijk.quot;
60. 't Kwam Tan iets anders.
«Als ik Beiersch bier heb gedronken, dan slaap ik als een os,quot; zei eens iemand.
»Nu ja,quot; kreeg hij ten antwoord, »maar dat ligt niet aan 'tbier, hoor!quot;
61. Veel noodig.
Een bedelaar meldde zich eens bij een burgerhuis aan, met het verzoek: Och, vrijster, vraag toch eens aan je heer of aan je juffrouw, of je mij wat te drinken moogt geven, want ik heb zoo'n honger, dat ik niet eens weet, waar ik van nacht slapen zal.quot;
62. In de school.
—• »Kinderen, laat nu eens hooren, of gij het onthouden hebt: hoeveel uren zijn er in een dag ?
— »Vijf en twintig, meester.quot;
— »Wat? vijf en twintig? Wie heeft je dat geleerd?quot;
— »Me ester, u zei gisteren, dat de dagen alweer een uurtje langer waren geworden.quot;
26
63. Wie was de gevangene 1
»Hei! hei!quot; riep een lersch soldaat zijn krijgsmakker toe, die hem in het donker eenige schreden vooruit was geloopen, »wacht eens even; daar heb ik een gevangene opgedaan.quot;
»Te weerga!quot; zei de ander, »dat is een buitenkansje! Breng den snoeshaan maar gauw hier.quot;
»Ja!quot; riep de Ier; »maar dat gaat niet, want de rekel wil niet mee.quot;
»Laat hem dan maar loopen en kom maar meê!quot;
»Dat kan ook niet, want de vent wil me niet loslaten!quot;
64. In een paleis.
De Concierge: Dit, heeren en dames, is de kamer, waarin de oude koning overleden is.
Een Heer: He, vrind, dat's wonderlijk! Toen ik hier voor twee jaren nog eens ben geweest, hebben ze mij een heel ander vertrek aangewezen, waarin dat zou zijn voorgevallen.
De Concierge: Vóór twee jaren, meneer? U heeft gelijk: toen hadden we hier eene groote reparatie, weet u, en toen hebben we er zoolang eene andere kamer voor laten kijken.
65. Tot den jongsten dag.
Op zeker kantoor waren twee broeders, Franciscus en Wouter Dag, als klerken werkzaam. Op zekeren
27
tijd dat laatstgenoemde, zijnde de jongste, met eene commissie was uitgezonden, waarover juist iemand den patroon kwam spreken, zei deze: «Mijnheer, doe mij het genoegen van slechts zoolang te wachten, tot de jongste Dag gekomen is.quot;
66. Die wist wel waarom.
»Zeg eens, vriend!quot; zei een rechter tegen een boer, die hij het verhoor allerlei onnoodige uitweidingen maakte, «zeg eens, vriend, wij hebben met uwe lang wij lige praatjes hier niets te maken. Begrijpt gij waarvoor wij hier eigenlijk zitten?quot;
»Jawel, heeren!quot; zei de boer, »voor een paar duizend gulden in het jaar.quot;
67, Een gedenkteeken.
»Zeg eens, vriend, wat beduidt die zwarte streep met dat jaartal daar boven tusschen de tweede en derde verdieping?quot;
— »Dat zal ik u zeggen, mijnheer. In dat jaar is hier zulk een overstrooming geweest, dat het water ruim drie voet hoog tegen den gevel van dat huis stond. Tot gedachtenis daarvan heeft de eigenaar toen op die hoogte een merk op zijn muur gezet; maar omdat de straatjongens dat gedurig bekrasten of uitveegden, heeft hij het zoo hoog laten plaatsen, dat ze er nu met hunne handen wel af zullen blijven.quot;
28
68. Fatsoenlijke beschrijving.
Een landverhuizer wiens broeder in Amerika was opgehangen, schreef aan zijne familie: «Het gaat ons allen wel; alleen met Jonas is het ongelukkig afgeloopen. Hij had het hier al zoover gebracht, dat hij voor eene zeer talrijke volksvergadering optrad. Toen hij zich evenwel tot de menigte wilde wenden, om het woord te voeren, wilde het ongeluk, dat de stellage, die daartoe opzettelijk voor hem was opgericht, onder hem wegzonk, tengevolge waarvan hij in een strik beklemd raakte en den hals brak.quot;
69. Dat moet dus van zelf.
■ Luitenant: «Dragonder! loop je nou waarachtig nog met je baard! Heb je gisteren 't nieuwe reglement dan niet hooren voorlezen, en opgelet dat daarin woordelijk staat: «Bakkebaarden mogen niet meer gedragen worden. — De baarden om de kin vallen dan natuurlijk van zelf weg.quot;quot;
Dragonder; »Ja Luitenant, ik heb m'n bakkebaarden van morgen netjes afgeschoren, en nou wacht ik maar tot dat de sik van zelf afvalt.quot;
70. Zoo groot als een emmer.
Kerel! ik had gezegd het tuinhek te repareeren, en in plaats van aan je werk te gaan, zit je alwéér in de kroeg! Dat drinken, dat drinken! Ik wou dat een glas jenever drie gulden kostte!quot;
29
— «Ik ook, meneer, maar dan most het ook zoo groot zjjn als een emmer.quot;
71. Naïf.
Een heer ontmoette op straat eene dame, die hij op eene soiree had gezien. De dame had twee jongetjes bij zich, die volmaakt op elkander geleken, en die precies gelijk gekleed waren. — »quot;Wel, mevrouw,quot; vroeg hij, »wat hebt gij daar een paar allerliefste kindertjes. Dat zijn zeker tweelingen?quot;
— »Juist, mijnheer,quot; antwoordt de dame, »dat hebt gij geraden.quot;
— »En,quot; hernam hij, »zijn zij heide van u?quot;
72. Perfecte acteurs.
Op een heeten zomerdag werd er een spiegelgevecht gehouden. Het gevecht of liever het spel had geen uur geduurd of de manschappen waren dood moede van het marcheeren, manoeuvreeren, laden en vuren in de brandende zon. Twee tirailleurs hadden in eene aanvallende beweging eene kleine verhevenheid bereikt, waarop een boom een verkwikkende schaduw verspreidde. De beide soldaten konden de verleiding geen weerstand bieden en strekten zich op den grond in het lommer uit. Geen tien minuten lagen zij daar, toen de bevelvoerende generaal hen toevallig ontdekte en hun toeriep:
»A1 je kameraden zijn aan 't vechten, wat voer jullie daar uit, luie rekels!quot;
30
»Wij, generaal!quot; luidde het antwoord, »wij stellen de gesneuvelden voor, generaal!quot;
73. Een verkeerde tekst.
Een voornaam hof-titularis gaf aan een predikant het verlangen te kennen , dat deze, hij gelegenheid dat de koning voor het eerst na zijne inhuldiging de godsdienstoefening zou bijwonen, tot tekst zou nemen Ps. XXI: 8 : »De koning hoopt op den Heer en zal door de goedertierenheid des Heeren groot worden.quot; De geestelijke, die dit verzoek niet durfde weigeren , had evenwel bij ongeluk den tekst verkeerd verstaan en daardoor Psalm XXII in plaats van XXI tot onderwerp genomen. Men stelle zich dus de algemeene verbazing voor, bij het oplezen der woorden: »Allen die mij zien, bespotten mij; zij steken de tong uit en schudden het hoofd.quot;
74. Tweeledig zinnebeeld.
»Deze ring,quot; zei een galant jongman tegen een meisje, sis het zinnebeeld mijner liefde voor u. Even als die ring is toch mijne liefde zonder einde.quot;
»Ook voor mij ligt er in dat opzicht iets zinnebeeldigs in!quot; sprak de jeugdige schoone, »ik kan er namelijk geen begin aan vinden.quot;
75. In de reBtanratie.
»Wat ben 'kje schuldig, meisje?quot;
— »quot;Wel, meneer! u heeft gehad biefstuk, dat 's twaalf, en aardappelen dat 's veertien, en appeltjes, dat 's twintig, en een glas Beiersch, dat 's vijf en twintig — en dan heeft u nog geen brood gehad, dus dat 's zamen zes en twintig stuivers.quot;
76. Bij de armvoogdij.
Keesje; Heeren voogden! moeder vraagt om wat bedeeling ; wat brood, wat geld, wat soep, wat turf, wat
aardappelen, wat____
Een der armvoogden: Wou Keesje ook alles hebben? Keesje: As je blieft, heeren!
77. Een goed excuus.
— Een plattelandsschoolmeester had twee leerlingen van welke hij de een zeer toegevend en den ander zeer streng behandelde. Op zekeren morgen gebeurde het, dat beiden te laat kwamen, en zich deswege moesten verantwoorden. «Gij moet de bel gehoord hebben, jongens; waarom zijt gij niet gekomen?quot; vroeg hij.
))Wel mijnheer,quot; zei de gunsteling, »ik droomde dat ik naar Californie ging, en dacht, dat de schoolbel het klokje van de stoomboot was.quot;
»IIeel goed,quot; zei de meester, blijde een voorwendsel te hebben om hem niet te straffen.
32
»En nu,quot; ging hij voort, zich tot den ander wendende, »wat hebt gij te zeggen?quot;
»Ik mijnheer,quot; antwoordde deze bedremmeld, »ik — ik — wachtte om Hendrik te zien afvaren.quot;
78. Eene mislukte prise.
»Dat fregat wil ik eens aan boord klampen en prijs makenzei een adelborst al schertsende op een bal, terwijl hij zijn attentie op eene bevallige dame vestigde.
Ongelukkig voor hem, werd dit gezegde aan de schoone danseres overgebracht, en toen hij haar nu in de meest galante bewoordingen te kennen gaf, dat hij het zich tot eene bijzondere eer zou rekenen, haar voor een volgenden dans te mogen engageeren, kreeg hij eenvoudig ten antwoord:
sZeer verplicht, mijnheer! Maar wie een fregat wil prijs maken, die mag wel eerst wat meer zijn dan adelborst.quot;
79. Dat kon nog.
»Haal gij me een pond tabak,quot; zei een Hongaarsch luitenant tegen een zijner manschappen.
»Ja, luitenant, zei deze, «gaarne; maar binnen vijf minuten moet ik de wacht betrekken.quot;
quot;Welnu,quot; zei de luitenant, «haal maar een ons dan kunt gij nog op uw tijd terug zijn.quot;
) 33
In een badhotel bevonden zich eens twee badgasten, die beiden aan een ongemak in den voet laboreerden, waartegen zij, op raad van den geneesheer, een zalfje moesten aanwenden, hetwelk goed ingewreven moest worden. Dat inwrijven, hetwelk door een der bedienden geschiedde, veroorzaakte veel pijn; doch de een stond
ihet door, terwijl de ander het telkens uitschreeuwde van akeligheid.
»Dat komt eenvoudig,quot; zei de eerste, »omdat ik dat gevoel aan mijn zieken voet niet kan uitstaan en daarom telkens mijn gezonden voet laat inwrijven.quot;
Henri: »'tls toch zonderling, dat ik niets meer schijn te kunnen verdragen! Ik drink één glas Beiersch, en drink er nog twee en dan drie, en als ik dan naar huis ga, draait het me in m'n kop als in een molen.quot;
Piet; »Ja, dan leg je het ook heelemaal verkeerd aan. Doe zooals ik: drink eerst drie glazen, dan twee en op 't
laatst één glas, dan is de pyramiede in orde en je staat vast.quot;
,
Een fat, wiens vader logementhouder was geweest, pochte in een gezelschap op de «gesoigneerde éducatiequot; die hij in het ouderlijk huis genoten had.
»Mijnheer!quot; zei een der aanwezigen, »dat is zeer B. 3
34.
natuurlijk. Ik heb u ouden heer zeer goed gekend en ik moet zeggen, 't was een vriendelijk, gastvrij man. Ik heb zelf wel met personen van den eersten rang ten zijnen huize gedineerd.quot;
De ander voelde den kneep en zweeg.
83. Weg met die vrees!
Iemand gaf eens te kennen, dat hij niet weinig in de verlegenheid zat, doordien hij zijne schulden niet kon betalen.
»Kom, kom!quot; zei een ander, »maal daar niet om. Laat die vrees maar gerust over aan uwe schuldeisehers.quot;
84. Dat lag goed bewaard.
Terwijl een student in den voormiddag nog te bed lag, kreeg hij bezoek van zijn kleermaker.
«Goeden morgen, mijnheer Schaar van Lakenburg!quot; sprak hij, »waaraan heb ik de eer van uw vroegtijdig bezoek te danken?quot;
»Ja, mijnheer,quot; was het antwoord, »ikhoop, dat gij het mij niet kwalijk zult nemen, dat ik zoo vrij ben u mijne rekening te presenteeren. Het gaat tegenwoordig niet druk en, zoo als gij begrijpt, ik zit op zware lasten....quot;
»Ha zoo!quot; zei de ander, »ja wel, wees zoo goed, die secretaire maar eens open te maken, de sleutel steekt
er in.... Zie zoo, nu het laadje aan uwe rechterhand____
neen, het andere daar onder.... juist, trek dat als 't belieft maar eens open,,.. Wat ziet gij daar?quot;
35
«Niets dan papieren,quot; zei de kleermaker.
»Goed!quot; zei de student, »dat zijn rekeningen. Leg de uwe daar nu maar bij en doe de secretaire dan maar weer dicht.... klaar ?... Nu mijnheer Schaar, ik dank je voor uwe moeite....quot;
En hiermede dook hij weer in de kussens.
85. Een lief complimeutje.
Een fat, die op een concert achter eene dame zat en haar gaarne eens in het gezicht wilde zien, en daartoe geene gelegenheid kon vinden, tikte haar op den schouder, terwijl hij zich hield alsof hij eene spin van hare mantille afsloeg.
»Ghj hebt daar een leelijk dier achter u, mejuffrouw,quot; zeide hij, toen zij omkeek.
»0 zoo, mijnheer,quot; gaf zij ten antwoord, »ik wist niet, dat gij achter mij waart.quot;
86. Uit de nagelaten stukken.
»'t Kan toch vreemd met een mensch afloopenzei iemand: ))Dat heb ik gezien aan mijn vriend L. Die goede vent droomt op zekeren nacht, dat zijn beminde hem ontrouw is geworden en daar schrikte hij zoo erg van, dat men hem den volgenden morgen dood in zijn bed heeft gevonden.quot;
»Maar hoe weet gij nu,quot; vroeg een ander, »dat die plotselinge dood aan dien noodlottigen droom is toe te schrijven ?quot;
36
«Wel!quot; zeide hij, »dat bleek naderhand uit zijne nagelaten papieren.quot;
87. Grooter of kleiner,
)gt;Hebt gjj Henriette Sontag al gezien?quot; vroeg een Parijzenaar in een café aan een zijner bekenden.
»Jawel,quot; zei de ander- »Zij ziet er niet onaardig uit, niet waar? Maar hebt gij wel opgemerkt, dat het toch waar is, dat haar eene oog kleiner is dan het andere?quot;
sBen je mal?quot; was het antwoord, ik heb daar dadelijk naar gekeken en ik vond dat het juist het omgekeerde. was: haar eene oog is niet kleiner, maar veel grooter dan het andere.quot;
88. Doorgegaan.
— »Zijt gij van daag ook bij den bankier Santers geweest ?quot;
— ))Ja, maar ik kon hem niet spreken, want de man was vreeselijk opgewonden.quot;
— »0 zoo, dan is zeker zijn voorstel bij de Tweede Kamer doorgegaan.quot;
— «Integendeel, het is gevallen, maar daarentegen is er toch iets van hem doorgegaan, namelijk zijn eerste boekhouder.quot;
37
89. Kwade streken.
sik kan mij niet begrijpenzei een vader, waar mijn jongen die kwade streken heeft opgedaan. Bij mij zeker nietquot;
»0 neen!quot; sprak zijne vrouw, »van u heeft hij ze niet; want gij hebt al de uwe tot nu toe behouden.quot;
90. Spoedige keuze.
Rechter. De beschuldigde schijnt de rechtstermen niet te verstaan. Ik zal hem dus het vonnis in de volkstaal duidelijk maken. — Baas Meijer! volgens de bestaande verordening kunnen wij u geene mindere straf opleggen dan twee dagen gevangenis of de som van vijf gulden.
Delinquent, Geef me dan, als je blieft, de vijf gulden maar.
91. Nieuw telegraafstelsel.
In zeker telegraafbureau bood iemand onlangs eene zoo onduidelijk geschreven dépêche aan, dat de telegrafist hem verzocht, die eerst in meer leesbaar schrift te copiëeren.
»Och neen, mijnheer,quot; zei de afzender, »gij kunt het gerust zoo overzenden. Mijn vriend kent mijn schrift wel.quot;
92. Zonderlinge woning.
»Waar woont gij ?quot; vroeg een politiedienaar aan een paar bedelaars, die hij opbracht.
38
»Ik woon eigenlijk nergens,quot; zei de een.
»En ik woon naast mijn kameraad,quot; zei de ander.
93. Weduwschap.
Iemand zei eens op zijne bruiloft in vervoering; »God spare mij en hoop ik zoolang in 't leven te blijven, dat ik nooit het verdriet heb van in mijne dierbare ega eene treurende weduwe te zien,quot;
94. Triendelijk aanbod.
Dat ziet er waarachtig mooi uit!quot; zei een kantoorbediende tegen een zijner confraters. »Daar heb ik gisteren eene nieuwe kamer gehuurd en drie maanden vooruit betaald en nu eerst valt het mij in , dat ik er niet stoken kan.quot;
»Ja, dat's een malle historie,quot; zei de andere. «Maar weet je wat, je hebt mij ook wel eens pleizier gedaan en daarom zullen we dat zamen nu ook wel vinden. Weet je wat je doet ? Je koopt eenvoudig steenkolen en dan kan je den heelen dag hier komen en mijn kachel gebruiken.quot;
95. Echt patriotisch.
Op eene volksmeeting in Amerika, riep eens een spreker in het vuur zijner rede: »Ja, een echt patriot zal gaarne voor het vaderland sterven, zelfs al zou hem dit het leven kosten!quot;
39
96. Duisternis.
Papa: Ja, mijn Frits, dat 'seen weergasche vlugge jongen; die heeft een kop, hoor! Doe hem maar eens een moeielijke vraag.
Papa's Vriend: quot;Wel, jongen, wat versta je wel onder duisternis?
Papa's Zoon: Duisternis ? — Dat is — ja, dat is als een blinde neger 's nachts in een donkeren kelder eene zwarte kat zoekt, die hij niet kan vinden.
97- Niet bevreesd.
Een Engelschman werd op reis in zijn logement des nachts wakker gemaakt, en wel met de boodschap dat er in huis brand was ontstaan op de kamer No. 3.
sGoddam!quot; riep hij, »ik ben hier immers op No. 12? Roep me dus nu niet voordat No. 11 in lichte laaie vlam staat.quot; Met deze woorden legde hij zich gerust te slapen.
98. Beleefde herinnering.
Een loopjongen, die voor zijn meester bij iemand een haas ten geschenke had gebracht, bleef na bet verrichten van zijne boodschap nog een oogenblik verlegen staan.
»Nu,quot; zei de bediende, ^mijnheer zegt immers dat gij uw meester vriendelijk moet bedanken voor zijne attentie!quot;
40
«Ja wel,quot; was het antwoord, »maar wees zoo goed van eens even aan mijnheer te vragen, wat ik moet zeggen, als mijn meester vraagt, wat ik tot eene fooi heb gekregen.quot;
99. Eiigelsch phlegma.
Bij gelegenheid van een spoorwegongeluk vernam een lord, die in den trein zat, dat zijn bediende verpletterd, of eigenlijk zooals de conducteur het uitdrukte, «letterlijk in stukken gescheurd was.quot;
»Zoo!quot; zei de Engelschman, »wees dan zoo goeden geef mjj dat stuk, waaraan zich het vest bevindt, want hij had het sleuteltje van mijn koffer in zijn vestzak gestoken en dat moet ik strakjes gebruiken,quot;
100. Mannelijke teederheid.
«Hier mot je voorzichtig zijn met afgaan, meneer! menigeen heeft hier z'n hals gebroken,quot; zei een berggids tegen een heer, die zijne ega geleidde.
»Augusta, ga jij dan het eerst!quot; zei mijnheer.
101. Nieuwe photograpliie.
— «Meneer wees zoo goed en maak een photografisch portret van mijn papa voor me.quot;
— »Met genoegen, als ik maar weet wanneer het uw ouden heer gelegen komt.quot;
41
— »'t Kan hem niet gelegen komen, want hij is drie maanden geleden al gestorven.quot;
— »0, dat is ongelukkig.... maar dan zal u zeker wel een buste of ten minste een portret van hem bezitten ?quot;
— »Als ik dat had, zou 'k niet hier komen om een photografie te laten maken; 'k heb niets van dat alles, maar hier heb ik den pas, waarmee m'n zalige vader zijn laatste buitenlandsche reis heeft gedaan en daar staat zijn signalement op.quot;
102. Een galante slachter.
»Dat kalfsvleesch ziet er mij niet zoo blank uit als gewoonlijk,quot; zei een jonge dame tegen een slachter, terwijl zij hare bloote hand op het vleesch legde.
»Trek uwe handschoen aan, jonge dame,quot; gaf hij ten antwoord, »dan zult gij er anders over oordeelen.quot;
De handschoen werd aangetrokken en .... het vleesch afgeleverd.
103. Looiers-nota.
Een jager, die een hert had geschoten, bracht de huid van dit dier bij een looier om die te laten bereiden en ontving ze terug met eene nota, luidende: tgt;Den heer P ,... de huid gelooid , f 2,quot;
42
104. Met enkel daaraan.
Passagier. Hé, voerman, wat een ellendig rijtuig! Het schokt en rammelt, dat we langs den geheelen weg geen verstandig woord met elkander konden spreken.
Voerman. Zou dat nu enkel aan het rijtuig liggen, mijnheer ?
105. Natuurkunde.
In een gezelschap werd gesproken over de meerdere of mindere zwartheid van de huid der negers. ))Nu,quot; zei er een, die pas uit de West was gekomen, »ik heb dan een neger gehad, die zoo donker was, dat ik hem op klaarlichten dag niet zien kon.quot;
«jf.
106. Dat maakte een verschil.
In den goeden ouden tijd, toen de openbare werken nog niet werden uitbesteed , kreeg een voornaam timmerman last tot de leverantie van een schavot met eene galg. De eerzame burger weigerde ronduit aan die commissie te voldoen, op grond dat hij nog steeds op betaling wachtte van hetgeen hij vroeger voor het stedelijk bestuur gedaan had. Nauwlijks was dit antwoord op het stadhuis ontvangen, of de schout begaf zich oogenblikkeljjk naar den timmerman en zei op een barschen toon: »Nu, als gij aan de stad geen galgenhout wilt leveren, maak hét dan maar voor mijne rekening.quot;
43
»0, mijnheer,quot; zei de ander, »eene galg voor u, dat is een ander geval. Had ik dat geweten, dan had ik het u al sedert lang bezorgd.quot;
107. De doove meneer.
Men vroeg eens aan een meneer, die nog al doof was en daarenboven nog al veel aan jicht leed , hoe zijne echtgenoote het maakte? De meneer verstond de vraag niet goed en meende dat men naar zijne kwaal vroeg.
sAch! wat zal ik u zeggen,quot; zeide hij , »al wat ik er aan doe is te vergeefs; ik kan er maar niet van afkomen, die plaag vergalt mijn leven en zal mij naar 't graf slepen; nu ontrooft zij mij reeds den slaap, want 's nachts kwelt ze mij het meest.quot;
108. Op 't bal masqué.
— »Och lieve engel, waarom wilt ge u dan toch niet demasqueren ?quot;
— »Ik mag niet!quot;
— sLaat ik dan ten minste uwe schoone hand zien!quot;
— »Ik trek mijn handschoenen niet uit.quot;
— «En als ik er nu om bid?quot;
— »Neen meneer, foei, ik mag niet!quot;
— «Kent ge mij dan inderdaad!quot;
— «Maar al te wel.quot;
— »Maar wie zijt ge dan toch — waar woont ge?quot;
44
— »Bij u in huis, meneer!quot;
— »Bij mij in huis?!quot;
— »Ja meneer, sedert Mei, als kindermeid.quot;
109. Voordeelige koop.
— »Die laarzen bevallen me heel goed!quot;
— »Nou, meneer! ze kosten maar zeven gulden, tegen contante betaling.quot;
— »Zoo, dan zal ik een wissel op me geven van tien gulden, dan hou ik de laarzen en dan krijg ik nog drie gulden van je terug.quot;
110. Overal in functie.
Advokaat: »Wat moet je hebben om me naar Bloe-mendaal te brengen?quot;
— Koetsier: »Een gulden.quot;
—- »Dat 's veel te duur.quot;
— »'t Is de vaste prijs, meneer!quot;
— »Durf ie daar een eed op doen?quot;
— »Ja!quot;
— »Nu, dan zal ik je den eed afnemen; ik ben de advokaat van Dorp , plaatsvervangend kantonrechter, en ik zal je den eed voorzeggen: Ik.quot;
— »Ik.quot;
— «Koetsier te Haarlem.quot;
— »Koetsier te Haarlem.quot;
— »Zweer enz. enz....quot;
45
— Zweer enz, enz....quot;
— »Hier heb je twee kwartjes. Ik moet vijftig cents hebben voor het afnemen van den eed. Rijd nu maar op!quot;
111. Gevallen.
Een bankier deed zijn middagdutje; plotseling hoort hij voor de kamerdeur de stem van zijn knecht, dien hij naar de beurs had gezonden om nieuwtjes in te winnen, en die nu roept: «Gevallen! gevallen!quot;
Verschrikt springt hij op, opent de deur, en: »Wie zijn er gevallen? — de 5 percents Russen?quot;
))Neen!quot; antwoordt Johan, »maar mevrouw valt daar net den trap af.quot;
»Goddank, — maar hoe staan de Russen?quot;
112. De oudheidminnaar.
— »0, dat 's een heerlijk monument uit de middeneeuwen! Dat rad daarboven op het dak is zeker een teeken van vroeger halsrecht; het bewijs van de crimi-neele jurisdictie, uitgeoefend door den slotheer. Weet je ook, vriend! of daar nog iets van voortleeft in den mond van 't volk, of daar nog legenden of verhalen van bestaan?quot;
— »Ja, meneer! dat rad staat daar al sints meer dan twee jaren boven op, maar 't heeft nog niet willen lukken om er een ooievaarsnest op te krijgen; ze schijnen er daar niet aan te willen.quot;
46
113. Nauwgezetheid.
Bij den ingang van een gebouw, .waarin een publiek bal zou gegeven worden, had men een schildwacht geplaatst, met het consigne om geen burger toe te laten, die zijn stok of parapluie niet wilde afgeven. Onder de bezoekers bevond zich ook een heer, die geen van beide bij zich had. De schildwacht houdt hem tegen, met de woorden:
«Meneer! u moet uw stok afgeven.quot;
»Ik heb geen stok bij me!quot; luidt het antwoord. »'k Kan niet helpen,quot; herneemt de schildwacht, »dan moet je er eerst een gaan halen.quot;
114. Niets gratis.
De meneer. Zeg er eens, jongen, kunt ge me ook een goede herberg wijzen?
De jongen: Ja wel! — Eerst slaat uwe de tweede straat daar uwe ankomt, links in; dan ziet uwe een uithangbord met een rooden os er op en dan komt uwe voorbij het huis van den burgemeester. Den os laat uwe links liggen en den burgemeester rechts, en dan....
De meneer. Nu, ventje! en dan ?
De jongen. Dan geeft uwe me een kwartje en ik zeg uwe de rest.
115. Een kruis van eer in krijt.
Prins Menschikoff voerde vroeger het bevel over een oorlogschip, op hetwelk zijne krijgstucht spreekwoor-
47
delijk was geworden. Op zekeren dag werd het teeken tot een voorgewenden strijd gegeven. Ieder was op zijn post, de kanonniers waren bij de stukken, en de wond-heelers stonden reeds met hunne instrumenten in gereedheid. Vóór den strijd voorzag zich prins Menschikoff van een groot stuk krijt, begaf zich naar al de deelen van het schip, koos hier en daar eenige mannen uit, en wees hun de plaats aan, waar zij op een bepaald oogenblik moesten veronderstellen gewond te zijn; zij kregen tevens bevel dit zoo te vertoonen, alsof ze werkelijk gewond waren, terwijl de wondheelers in last kregen, de wonden te verbinden, alsof ze werkelijk waren toegebracht, of eene amputatie na te bootsen. Ken kanonnnier kreeg in last zich te verbeelden, dat hij in den rechterarm gewond was; maar in plaats van neer te vallen, toen het teeken gegeven was, bleef de man zijn stuk laden. De prins denkende dat hij zich aan moedwillige ongehoorzaamheid schuldig maakte, vroeg toornig: »quot;VVeet gij niet, dat gij in den rechterarm gewond moet zijn!quot; — «Vergeving prins,quot; antwoordde de man, »maar ik heb nog den linkerarm overgehouden om te strijden!quot; De prins was verrukt over zulk een antwoord, en het stuk krijt uit den zak halende, teekende hij den man een groot kruis op de borst, zeggende: »Gij zijt dapper, en ik decoreer u.quot; Den geheelen tijd, dat de strijd op zee aanhield, moest de man het met krijt geteekende kruis op de borst houden.
48
116. Verrassing,
Echtgenoot. Wat nu, Louise! alweer een nieuwen hoed?
Gade. Ja, lieve man! Daar ge heden uw geboortefeest viert, wilde ik u toch gaarne eene kleine verrassing bereiden, en ik dacht dat ik u geen grooter genoegen kon doen, dan door er eens lief uit te zien; en daarom heb ik nu maar, ofschoon ik eigenlijk nog geen nieuwen noodig had, dit lieve hoedje gen oir en en het op de rekening laten zetten.
De man: Dank u lieve schat!
117. In Nassau.
— »U moet het hier eens goed opnemen, mylord ? 't is bier een zeer merkwaardig gezicht. Ziet u niet heel in de verte een donker punt?quot;
— »Neen, ik zie niets.quot;
— »En daar boven een licht punt?quot;
— «Neen, ik zie er niets van.quot;
— »Nu, ziet u, mylord, dat 's de Montblanc, die ligt hier twee honderd uren van daan.quot;
118. Een pak van 't hart.
»Perfekt! nou heb ik al mijn rekeningen over 'taf-geloopen jaar bij mekaêrquot; zei een student, »die van den kleermaker, den schoenmaker, den huurkoetsier..,. de nota van den kastelein uit de kroeg, die van den tabaksverkooper.,., allemaal netjes in een pakje gedaan,
1
49
een touwtje er om. Goed! {Hij werpt ze in de kachel.) Ziezoo, die zorg is van 't hart, dit jaar is weer afgedaan!quot;
119. Nieuwe aanwending' van boeken.
«Wat kost die uitgave van het corpus juris?quot;
— »Zes gulden, meneer.quot;
— »Hm!____ ze voldoet niet geheel en al aan mijn
oogmerk. Hebt ge niet een dunner formaat?quot;
— »'t Is maar een bloote afdruk van den tekst; u zoudt misschien juist een uitvoeriger uitgaaf kunnen verlangen.quot;
—■ »Neen, dit is me nog te dik, want ik wil het boek op m'n stoel leggen als ik piano speel De stoel is te laag, weet u; maar dit corpus juris is te dik.quot;
120. Met voorkennis.
Na afloop eener voorstelling miste een regisseur onder zijne tooneelbehoeften een prachtigen beker. Woedend over dit verlies, zwoer hij bij kris en kras dat het kostbaar voorwerp hem ontstolen was en maakte daarover zulk eene beweging, dat de directie, ten einde hem zooveel mogelijk tot bedaren te brengen, hem permissie gaf om de waarde op rekening der kas te stellen. Ten gevolge daarvan figureerde op de lijst der onvoorziene uitgaven een post luidende: vEen beker gestolen, met voorkennis der directie,... /20.quot;
50
121. De stamboom Tan Alexander Dnmas.
Een trotsch vreemdeling, jaloersch op A. Dumas, liet zich bij hem introduceeren, met het doel om hem te beleedigen, en begon met de vraag:
»Grij zijt quadroon, mijnheer Dumas ?quot;
— »Zeer juist, want mijn vader was een mulat?quot;
— »Dus was uw vader werkelijk een mulat en uw grootvader bijgevolg een neger?quot;
— »Een neger mijnheer, natuurlijk een neger,quot;
— »En uw overgrootvader, als ik vragen mag?quot;
— »Was een aap mijnheer. Mijn stamboom begint waar de uwe eindigt, mijnheer!quot;
122. Kleingeestigheid.
— »quot;Wquot;at ziet ge er melancholiek uit: Heeft een uwer confraters u weer iets in den weg gelegd?quot;
— »Och neen, ik heb nu eigenlijk met mij zeiven te doen.quot;
— »Toe, wees toch wijzer! Houd u toch met zulk een onbeduidend ding niet op.quot;
123. Zuiver materiëel.
— »GKj hebt dus het linnen eigenlijk gestolen, vrouw!quot;
— »Als mijnheer het zoo verkiest te noemen, welnu ja.quot;
— »En uit uw spreken maak ik op, dat gij daarvan dan ook al geen gewetenszaak heb gemaakt.quot;
— »Och neen, al wat ik er van gemaakt heb, is een
51
slaaplaken voor mij en een paar zakdoeken voor me kinderen.quot;
»Nu dat neemt niet weg. dat het gestolen was, en dat is dan toch wel wat grof.quot;
— »Grof, mijnheer? Nu dat is waar, anders had ik een paar fijne overhemdjes er van gemaakt.quot;
124. Groot bij groot.
Een onderofiicier werd eens ingekwartierd bij een boer, waar hij een zeer goed onthaal vond. Desniettegenstaande was hij gestadig ontevreden en gaf hij zijn wrevelig gemoed eindelijk lucht in een hevigen uitval, waarbij hij zijn sabel met veel beweging op tafel smeet, in de gedachte van de huisgenooten daardoor schrik te zullen aanjagen. De boer liet zich evenwel daardoor niet van zijn stuk brengen, maar liep naar den stal, haalde een hooivork en legde die insgelijks op tafel.
))'Wat beteekent dat, boer?quot; snauwde hem de militair toe.
»Wel,quot; zei de landman, »mij dunkt bij zulk een groot mes hebt gij toch ook een grooten vork noodig.quot;
125. Raad vragen.
Eene jonge weduwe deelde eene harer vriendinnen mede, dat zij aanzoek had gekregen van een schatrijk maar eenigszins bejaard man.
»Eene harde zaak om te beslissen,quot; voegde zij er bij. ))Wat zal ik doen, ja of neen zeggen? Raad gij mij
52
eens wat het beste is, maar raad het mij in 's hemels naam niet af.quot;
126. Anderhalf el verschil.
Een Amerikaansch dorpskastelein kreeg eens een reiziger bij zich aan huis, die zich in het vreemdelingen-boek liet inschrijven onder den naam van Clay. De herbergier, eenvoudig op den naam afgaande, meende niet anders of hij had den beroemden secretaris der Unie voor zich en maakte hiervan zooveel ophef, dat er eindelijk eene talrijke menigte bij hem in huis kwam om den hoogen gast te zien. Deze, wel merkende, dat er eene vergissing moest plaats hebben, vroeg aan een dier bezoekers, wien zij toch wel meenden dat hij was, en nauwelijks had hij dit vernomen, of hij riep:
»Goede menschen! ofschoon ik denzelfden naam draag als de staats-secretaris, bestaat er tusschen mijne talenten en de zijne een verschil van nog zoo wat anderhalf el; want hij heeft de zijne in het hoofd en ik heb de mijne in de voeten. Ik ben namenhjk van beroep... dansmeester.quot;
127. lu alles concurrentie.
Bij gelegenheid dat er een doodvonnis moest voltrokken worduii, ontbrak het aan een scherprechter. Nergens was iemand te krijgen, die zich met deze functie wilde belasten en men was dus wel genoodzaakt daartoe een Hanoversch grasmaaier, die zich voor f 25 aanbood, te
53
engageeren. Na afloop der terechtstelling bemerkte deze, dat zijne kameraden hem wel niet de taak, maar toch het daarmee verdiende buitenkansje benijdden. Uit vrees dat de een of ander er nu wellicht op zou toeleggen, om hem bij eene volgende gelegenheid dat voordeeltje voor den neus weg te kapen, maakte hij bij aanplakking openlijk bekend, dat hij zich aanbood, om waar zulks noodig was, iedereen voor slechts tien gulden naar de andere wereld te helpen verhuizen.
128. De roofvogel.
Een boer wilde wegens een proces een advocaat hebben en informeerde derhalve in de stad naar een «knappen advokaat.quot; Men noemde hem er een genaamd Kraai. Hij ging daarop naar de aangewezen straat en vroeg of hier er^ns de advokaat Raaf woonde. »Zoo een woont hier niet!quot; k'S,eg hij tot antwoord »wel de advokaat Kraaiquot; »Dan zal die het wel zijn,quot; meende de boer, »ik wist wel dat het een roofvogel was.quot;
129, Wind genoeg.
Lodewijk XIV vroeg aan een zijner kamerheeren, op eene wandeling in de tuinen van Fontainebleau. met veel ophef, of hij zich nog wel herinnerde, dat vroeger op de plek, waar zij zich nu bevonden, een windmolen had gestaan.
»0 ja, sire!quot; was het antwoord, »de molen is weg, maar wat wind betreft, die is hier nog genoeg.quot;
54
130. In de Courant.
Een gierigaard, voor een geopend raam aan het ontbijt zittende, werd door een bedelaar om eene kleinigheid aangesproken,' en schoof den man een droog stuk brood toe. De bedelaar nam het aan, maar greep te gelijk de courant weg, die in het kozijn lag en deed het stuk brood daar in.
»Hei wat!quot; riep de vrek, laat mijne courant liggen!quot;
sOch kom, mijnheer!quot; zei de ander, sals gij iets weggeeft, dan mag dat immers wel in de courant?quot;
131. Zes voor één.
De bisschop van Oxford kwam bij gelegenheid zijner jaarlijksche kerkvisitatie in een landstadje, alwaar de geestelijke er, als naar gewoonte, op jrekende dat hij, jia afloop van het onderzoek^ door Zijne Eminentie aan tafel zou worden genoodigd. Het was voor den man dus geene geringe teleurstelling, van den prelaat bij de sluiting der werkzaamheden te moeten hooren: »Och, wees zoo goed voor mij eens in het voornaamste logement een eenvoudig diner te laten bestellen.quot;
De bisschop stond intusschen van zgn kant vreemd op te kijken, toen hij een paar uren later in het bedoelde logement voor zich eene tafel met zes couverts gedekt vond.
))quot;Wquot;at moet dat beteekenen ?quot; vroeg hij, »ik heb immers maar een couvert voor één persoon besteld?quot;
»Neen, Uwe Eminentie,quot; was het antwoord, «volgens
55
de schriftelijke aanzegging van den geestelijke moest ik op zes personen rekenen. Er staat duidelijk in het briefje: Een diner voor den bisschop van Oxford......quot;
«Nu goed, die ben ik; maar verder?quot;
»Den deken van Cher well.quot;
»«Ja, dat ben ik ook,quot; zei de Bisschop.
»Den aartsdiaken van Gloucester.quot;
».Ook dat is een van mijne titels,quot; zuchtte de prelaat.
»Den president van het collegie te Cambridge quot;
bNu ja,quot; was het antwoord, »daar kan niemand anders mede bedoeld zijn dan mijn persoon.quot;
»Den groot-prior bij het consistorie van Berkshire.quot;
»Mijn hemel! dat doelt ook op mij.quot;
))En den hofkapelaan.quot;
»Wel man!quot; riep de bisschop, «dan hebt gij iederen titel voor een couvert gerekend. Maar wat zal ik er aan doen ? 't Is een misverstand en ik zal het in vredea naam voor mijne rekening nemen. Maar weet gij wat gij doen moest, zend den geestelijke eene invitatie om met mij te dineren. Waar zal ik anders met zulk eene tafel heen?quot;
De geestelijke kwam en maakte de zaak weer in orde; door.... voor vijf personen te dineren.
132. Vuur geven.
))Halt!quot; riep een soldaat, die vóór een kruidhuis op post stond, terwijl iemand met eene cigaar in den mond wilde passeren, »halt! eerst de cigaar weg!quot;
56
))Ben je dol, kerelquot; zei de voorbijganger; »mijne cigaar brandt immers niet!quot;
»Dat doet er niet toe! Je moet terug,quot; riep de krijgsman.
»Loop naar den duivel!quot; was het antwoord, »denk je dat ik een omweg wil maken. Ik wil voorbij hoor je.quot;
»Nu, in vredes naam!quot; zei de soldaat, »kom dan maar hier.quot; En meteen haalde hij een lucifertje voor den dag en stak dit aan; doch juist terwijl hij hiermede bezig was, werd hij overvallen door den officier, die de ronde kwam doen.
»Hel en duivel!quot; snauwde deze hem toe, swat doe je daar? Helpt gij de voorbijgangers aan vuur?quot;
»Wel zeker, luitenant,quot; sprak de schildwacht, »mijne consigne luidt: wanneer een voorbijganger niet op de eerste aanmaning zijne pijp of cigaar weg doet of anders teruggaat, dan geeft gij dadelijk vuur.quot;
133. Een sentimenteel echtpaar.
Een Duitsch romanschrijver was de gevoeligheid en de weekhartigheid zelve. Zijne geschriften getuigden allerwege van de teedere aandoenlijkheid zijns gemoeds, en niet zelden weende hij onder het schrijven. Toen eens zijne vrouw hem dus schreiende voor zijne werktafel vond zitten, vroeg zij meelijdend naar de oorzaak zijner tranen. Hij schetste haar den roerenden toestand, waarin hij zoo even een minnend paar. den held en de heldin van zijn roman, had geplaatst. Ook de vrouw
57
werd aangedaan, zij borst in tranen uit en riep op smeekenden toon: »Lieve, beste man, laat ze toch trouwen!quot; — »Ach, mijn schat, hernam hij snikkende, »ik wenschte 't zelf; doch 't kan onmogelijk: ik ben pas aan het eerste deel!quot;
134. Het Terbeterd melodrama.
Eei^Jjgoneeldirecteur gaf een Melodrama, waarin een afgehouwen hoofd moest worden geleverd aan een Tyran. Om de voorstelling zoo misleidend mogelijk te maken, besloot hij een wezenlijk menschenhoofd te vertoonen. Tot dat einde, liet hij eene opening maken in het midden van de tafel, zoo ook van het kleed, dat er overheen lag. Op de tafel stond een schotel, ingelijks met een gat, waar de tooneelspeler het hoofd moest doorsteken, hetwelk, dank zij de kunst, al het akelig aanzien van een doode had. De voorhang rees omhoog; de tyran trad op, en men toonde hem het bloedige, bleeke hoofd van den rebel. De toeschouwers huiverden. Doch wat wil 't geval! Een baldadige spotvogel had op den schotel eenig nieskruid gestrooid, en nauwelijks had de tyran zijne eerste tirade geëindigd, of de doode antwoordde met een geweldig en onophoudelijk niezen. Men kan nagaan, hoe 't algemeen gelach der toeschouwers de verdere vertooning van het stuk belette.
58
135. Woekeraars-speculatie.
Een bekend woekeraar verzocht eens een predikant om bij de eerste gelegenheid in zijne predikatie tegen de steeds toenemende zucht tot woeker te waarschuwen.
»Met alle genoegenzei de geestelijke; »het verheugt mij dat gij het zedelooze van die afpersingen eindelijk inziet.
»Dat is te zeggen,quot; hernam de ander, »ik wou op die manier eigenlijk mijne concurrenten maar eens afschrikken, want nu iedereen tegen een lageren interest terecht kan komen, begint het mij moeielijkvallen om mijn geld geplaatst te krijgen.quot;
136, Eene mooie dieverij.
Een dief die, tijdens de afwezigheid der klerken op het kantoor hunne jassen had gestolen , liep juist terwijl hg het huis verliet, den patroon tegen het lijf,
»Waar moet dat naar toe?'' vroeg deze.
»0 mijnheer!quot; zei de dief, »ik moet voor uwe bedienden even een paar vlekken in hunne jassen wegmaken.
»Te weerga, dat treft gelukkig,quot; zei de ander, »ik heb in de mijne ook een vlek gekregen, daar, neem die ook maar mee.
»Met genoegen!quot; sprak de dief en ging heen, om nooit terug te komen.
137. Gebraden op den koop toe.
Een ambtenaar der stedelijke belastingen betrapte een knaap op het smokkelen van rundvleesch en nam
59
dit in beslag. De knaap, die een paar uren later ontdekte, dat de man der wet het vleesch bij een bakker had gezonden om het te doen braden, begaf zich terstond naar laatstgenoemde, om namens den commies het gebraad af te halen. De bakker, geen kwaad vermoeden
hebbende, gaf het dan ook gewillig af en...... het
overige laat zich begrijpen.
138. De eerste gek.
»Jan, zijn de gekken al binnen ?quot;' vroeg een schoolmeester aan een bediende, eer hij de zaal binnen trad, waar eene onderwijzersvergadering zou worden gehouden. «Neen mijnheer, gij zijt de eerste,quot; was het antwoord.
139. Annonce.
De wed. Sukkel, heeft de eer hare geachte clientèle te berichten, dat zij, wegens het treurig afsterven van haren echtgenoot, de zaak met de haren zal voortzetten.
In een onbewoonde streek bevond zich voor eenigen tijd een mijlpaal met het opschrift: «Tot F... zes uren. Wie echter niet lezen kan, vervoege zich in het dorp, links af, waar nadere inlichtingen te bekomen zijn.
60
141. Ter navolging.
sTJw reiziger heeft het mij vandaag zoo lastig gemaakt, dat ik hem eindelijk eene order gegeven hebschreef een Duitsch winkelier aan een fabrikant; »maar aangezien ik het alleen gedaan heb om op eene fatsoenlijke manier en zoo spoedig mogelijk van hem af te zijn, moet ik u verzoeken die order te schrappen.quot;
142.
Men sprak in een gezelschap over de Amsterdamsche tentoonstelling.
— Ziet ge, zei een oud heertje, het mooiste vond ik de papiermachine; aan de eene zijde gingen de vodden in den ketel en aan den anderen kant kreeg men de enveloppen van 't pas bereide papier te zien.
— Allemaal niets! antwoordde een jong bluffertje. Te Philadelphia zag ik een machine , waarin aan den eenen kant druiven werden geworpen en aan de andere zijde de door den pas gemaakten wijn beschonken kerels uit het buffet werden gegooid.
143. Scherpzinnig antwoord.
Een hoogleeraar las zijn kweekelingen de lijkrede van den maarschalk Turenne voor, door Plechier; een scholier op wien de schoonheid van het stuk eenigen indruk gemaakt had, zeide schertsende tegen zijn makker:
— Wanneer zult gij in staat zijn, zoo iets te leveren ?
— Als gij Turenne zult zijn, was het antwoord.
61
— De vader — quot;Wie nu goed aardappelen eet, krijgt daarna een stuk vlecsoh.
De kinderen doen hun best en hebben spoedig de schaal geledigd.
De vader. — Heb je nu allen je genoegen gegeten?
De kinderen als uit een mond: — Ja.
De vader. — Nu dan heb je geen vleesch meer noodig.
Zeker bediende had eene mondelinge boodschap van zijn heer slecht verricht. — Domkop! riep de heer toornig, als ik een ezel wil zenden kan ik zelf wel gaan.
Een geneesheer die wel eens te diep in het glaasje keek en bij een patient werd geroepen, pakte in vergissing zijn eigen pols en zeide: — dien heer manqueert niets, hij is slechts beschonken.
Student met een blik op 't glas bier, dat hij in de hand heeft;
Zie zoo, je bent de eerste; zoek je nu maar een goed plaatsje in mijn maag, je mocht anders straks eens in 't gedrang komen.
62
148. Te veel ingenomen.
Een Duitsch handelsreiziger, die wat veel bier gebruikt had, blufte eens in een trein tegen zijn medereiziger over de roemrijke wapenfeiten, waaraan hij deelgenomen had. »Ik heb Sédan mee ingenomen, ik heb Metz meê ingenomen, blufte de man. Na eenige oogenblikken maakte de verorberde drank hem zoo onpasselijk, dat hij aan 't overgeven geraakte. — Dat komt er van, als men zooveel ingenomen heeft, „voegde hem een medereiziger toe.quot;
Heer, die alleen in een waggon heeft gezeten , uitstappende , tot zijn knecht «Jan, neem mijn bagage en laat niets liggen, hoor.quot; — Jan volgt zijn heer, zuchtende en steunende onder den last. — De Heer. »Wat heb je 't benauwd Jan , is het zoo zwaar?quot; — »Neen, mijnheer, zwaar is het niet, maar dat lange ding is zoo gloeiend heet.quot; — Jan had niets laten liggen en dus ook de heetwaterstoof meegenomen.
Dokter. En hoe is het met het slapen? — Patient. Slecht, mijnheer, ik doe 's nachts geen oog toe. — Dokter. Zoo, en waaraan schrijf je dat toe? — Patient. Ja, ik denk dat het komt omdat ik nachtwaker ben.
63
Een handelsreiziger treedt binnen bij een winkelier, die juist bezig is zijn hond te ranselen — Reiziger. Heb ik de eer mijnheer Ronkel te spreken? —Ja, een oogenblik, eerst den een en dan den andere.
152.
Iemand had zijn vrouw begraven en onder bet storten van heete tranen een prachtigen krans op haar graf gelegd. Toen hij met een vriend huiswaarts keerde , zeide hij, shoe zullen wij verder den dag doorbrengen ?' — sik weet het waarlijk niet,quot; sprak de vriend. — «Kom, wij gaan naar het paardenspel, daar hield Louise zooveel van,quot; en opnieuw barstte hij in tranen uit.
153.
Rechter. Gij wordt beschuldigd op verregaande wijze uw kinderen te hebben mishandeld. — Beschuldigde. Ik heb mijn kinderen gestraft en dat kan niemand mij beletten. — Rechter. Ook jegens uw vrouw hebt gij u op een ergerlijke wijze gedragen. — Beschuldigde. Ik heb alleen haar mantel tegen den grond gesmeten »Ja, maar zijn vrouw had den mantel om,quot; merkte een agent op.
64
Jan, wil je een borrel. — Dank u, mijnheer. — Goed zoo, Jan; daar heb je een dubbeltje in plaats van een borrel. — Jan, naar huis gaande. Zoo, dat is beter; voor een dubbeltje heb ik bij Toon in het hennetje twee borrels.
155.
Op een vroolijke partij stak een der bedienende knechts een gebraden hoen in den achterzak van zijn rok. De zoon van den gastheer had het echter gezien, nam ongemerkt een kom met sous en goot die ledig in den zak van den knecht, deze toefluisterende: «anders zou je't droog moeten opeten.quot;
»Mijne heeren,quot; zeide een koffiehuishouder tot een bij hem aanwezig gezelschap, »het is twee ure, mij dunkt het is hoog tijd voor fatsoenlijke menschen om
naar huis te gaan____quot;
»Dat gaat ons niet aan!quot; riep een uit het gezelschap. »Bier, Jan, Bier!quot;
Leeraar aan de hoogere burgerschool. Wat beteokent het spreekwoord, Frans, er is nog geen geleerde van den hemel gevallen ? — Frans. Dat er geen geleerde in den hemel zijn, mijnheer.
65
158, Dames passie.
Ella: »Ach, Marie, hoe gelukkig ben je toch ! Met een officiei' geëngageerd — en dan aan zijn arm in het bosch te wandelen...quot; — Marie: ))Met waar — en dan wordt hij met militaire eer en met muziek begraven!quot;
159. Op een hoogere burgerschool Toor meisjes.
Leer ar es: .... Dus ruimte is ... ?
Leerlinge (verstrooid): ygt;Ruimte is — in de kleinste hut voor een teeder minnend paar.quot;
De geheele vijfde klasse: »Ja, ja!quot;
160. Een uithangbord.
Slager. Zoo, hier moet ge mijn naam plaatsen, Frederik Willem van Dompelen, en dan moet je daaronder een vet varken schilderen, dan weten de menschen dadelijk wat ik ben.
Zij; Grut, manlief, waar heb je die jas gekocht? Hij: Nou, bij Linkhof, zooais altijd.
Zij: Maar dat is je oude overjas, die ik daar de vorige week verkocht heb.
Hij: Zoo.... Linkhof zei ook al, dat de jas mij paste als of hij voor my gemaakt ware.
66
Hij: ))Wel, wat heb je getrokken?quot;
Zij: »Een prul.......een hansworst.....ik ben
altijd ongelukkig! Je weet wel . . . 't vorige jaar .. . toen we trouwden .,. toen was 't precies hetzelfde . , . en heb ik ook een hansworst getrokken!quot;
163. Goede raad.
Een jonge weduwe dacht er aan, te hertrouwen. Zij was een weinig besluiteloos en raadpleegde haren oom daarover. »Ik bid u, raad mij tot mijn bestwil,quot; vroeg zij hem, »maar raad het mij in vredesnaam niet af!quot;
Mijnheer. — Met die tentoonstellingsloterij zal het ook lekker toegaan, vrouwlief. Ons arm geld!
Mevrouw. — Hoe dat zoo?
Mijnheer. — Als je wat trekt, dan moet je bepaald van de vrinden zijn. Ze weten nu al — en ik heb het toevallig ook gehoord, — wie een van de rijtuigen zal trekken, die thans nog tentoongesteld zijn.
Mevrouw. — Zoo.... en wie dan ?
Mijnheer. — .... Een span paarden!!
U u
67
165. Op 't examen.
Professor. Wat houdt ge voor het beste middel om b. v. een in zwijm gevallen student weder spoedig tot zichzelven te brengen?
Candidaat, Hem in 't oor roepen, dat er een postwissel voor hem gekomen is,
1G6. Goed bedacht.
Kerel, wat rook je toch voor stinkende sigaren!
— Neen, luitenant, stinken doet hij niet, maar hij wou niet branden en toen heb 'k 'm maar effen in de olie geduwd.
167. Verlijude veeziekte.
Eene preutsche tante zegt tot haar nichtje, die met een heereboer geëngageerd is. »Je moet toch eens tegen Willem zeggen, lieve, dat hij, als hij met papa spreekt, niet zulke rare uitdrukkingen gebruikt!quot;
»Hoe dat zoo, tante T'
»Wel, van middag aan tafel, toen hij van die nieuwe koeien vertelde, sprak hij telkens van mond- en klauwzeer.quot; Waarom zegt hij niet tandpijn en eksteroogen?quot;
168. Uitgevers beeldspraak.
Jonge dichter. Nu, hoe bevallen u mijne gedichten? Mag ik hopen?
Uitgever. Eerlijk gezegd vind ik ze zóó uiterst teeder, dat ik een beetje bang ben, dat ze niet tegen drukken kunnen.
68
169. Het lastige van de telefoon.
Jansen is, terwijl de patroon naar de beurs is, op het kantoor alleen gelaten en heeft daarvan gebruik gemaakt om, eenigszins schielijk, er in het oord der «vergunning,quot; aan de overzijde seen paar te nemen.quot;
Plotseling klinkt de telefoonbel. 't Is de patroon, die van de beurs telefoneert:
«Jansen!quot;
De opgeroepene antwoordt haastig, maar weifelend: sWa-wat!quot;
Patroon. Jansen, je hebt gedronken.
Jansen (verbluft ter zijde.) Groeie genadigheid! Kan hij dat zóó ver ruiken? (Door de telefoon.) »Ja, mijnheer, één halfje!quot;
Patroon, die de zware tong hoort slaan, »neen niet een halfje, meer dan één, ongeluk! Ik kom straks afrekenen.
Jansen. Hoe is 't mogelijk! En nou had ik nog al een koffieboontje geknabbeld! Met die duivelsche dingen is een mensch zijn heele vrijigheid kwijt.
170. Bemoeiziek.
A. (tot B. die onophoudelijk aan zijne nagels knabbelt.) Houdt toch op met dat knabbelen aan je nagels, 't is niet uit te houden.
B. Ik weet waarlijk niet, waar jij je meê bemoeit, ik bijt toch niet op jou nagels.
69
171. Slecht werk.
De Engelsche dokter Radcliffe had zijn binnenplaats laten bevloeren, maar weigerde de betaling. »Gij hebt,quot; zeide hij, suw werk slecht gemaakt, en het toen met wat aarde bedekt.quot; Wat zou dat, antwoordde de werkman, »ik ben toch de eenige niet die zijn slecht werk met aarde bedekt.quot; De dokter begreep hem maar al te goed, zweeg en betaalde.
172. Moeilijke taak.
Onderwijzer. — Ge ziet er waarlijk als een stekelvarken uit, van Zwabberen, waarom hebt ge u niet behoorlijk gekamd ? Ge hebt toch zeker wel een haarkam te huis ?
Van Zwabberen. Jawel, meester, maar er benne geen tanden meer in.
173. Oyerdrijying.
Dierenbeschermster (tot den slager): »Als je in 't vervolg vleesch stuurt, doe er dan veel been bij, want ik heb een alleraardigst hondjen present gekregen.quot;
174. Brief eener nicht aan baren neef buitenslands.
Lieve Henri!
Hierbij zend ik u voor uw verjaardag een sluimer-kussen; het overtrek heb ik in een winkel gekocht, doch de veeren zijn van me zelf.
üw Louise.
70
175. Zonder nadenken.
«En ik zeg dan maar: als jij niet begrijpen kunt, dat iemand als jonggezel meer geld noodig heeft dan als getrouwd man, dan . . . dan . . . ben jij nooit ongetrouwd geweest!quot;
176.
'igt;Dat is geen kunst!quot; bromde een wijnfabrikant, toen zijn concurrent hem een flesch echten Lapitte schonk.
177. Dnitsche vleierij.
De vorst (die een schietwedstrijd opent): Sappristi, daar schiet ik te veel links.
Een generaal: quot;Volstrekt niet Sire; maar de schijf is toevallig te veel rechts geplaatst.
178.
In een kinderkamer zaten twee zusjes haar schoolwerk te maken. De jongste vroeg aan de oudste; »Marie, moet men zeggen: la coeur of le coeurT »Le coeur,quot; luidde het antwoord, waarop de naaister aanmerkte: ygt;Wij zeggen altijd likeur, jongejuffrouw!quot;
71
»Hoe zou het toch komen, dat we tegenwoordig zulk afwisselend weer hebben?quot;
»Ja, zie je, ik geloof dat het komt, omdat ze in den laatsten tijd zoo vreeselijk aan de Pool liggen te zaniken.quot;
Mejuffrouw Louis is in twijfel of zij het haar toegezonden huwelijk aanzoek toestemmend zal beantwoorden of niet, en wendt zich tot haar gewoon orakel, d. w. z. de knoopen van haar jaquet, om hierdoor den wil der goden te leeren kennen. Ja... neen... ja.... 'neen.... ja.... hier wordt Louise bleek, want er volgde nog een knoop, die dus een weigerend antwoord zoude bepalen; — doch zij weet raad: fluks de schaar ter hand nemend, snijdt zij den noodlottigen knoop af. — Zie zoo nu blijft het »ja.quot;
Een advokaat had zich laten photografeeren. Hij had zijn huisjas aan en de handen in zijne zakken. »Is dat portret niet duidelijk?quot; vroeg de photograaf aan een zijner vrienden. »Sprekend wat 't gezicht betreft, maar overigens is er toch iets verkeerd in !quot; ))En dat is ?quot; vraagt de photograaf. — «Een advokaat steekt zijne handen nooit in zijne eigen zakken!quot;
72
182. Waarschuwing.
In eene kleine stad in Duitschland, werd onlangs het volgende plakkaat aan het raadhuis aangeplakt; «De burgerij wordt gewaarschuwd voorzichtig met hare honden te zijn. Gisteren is de secretaris en andere honden door een dollen poedel gebeten.quot;
Gast (tot de juffrouw, waar hij eet): »Maar kijk nu eens aan, juffrouw! Dat is toch al te erg! Een pikzwart haar in de soep!quot;
Juffrouw. Zou u soms willen, dat ik voor uw plezier een blonde keukenmeid huurde.
184. Vervlogen dagen.
Vrouw (nadat de man in woede een aarden schotel stukgesmeten heeft): «Ach man! waar zijn de schoone dagen, toen we elkaar met porcelein naar de ooren smeten!quot;
185.
Bij den intocht van eene vorstelijke bruid in zekere stad, schilderde een jong soldaat op eene plaats alwaar de toevloed inzonderheid van voorname dames zeer groot was, zoodat hij eindelijk geen ruim baan meer kon ' houden. Op zijn herhaald «terug wat!quot; sloeg men geen
73
acht en gebruik der kolf kwam hem te hard voor, bij deze teedere halsstarrigen. Hij nam derhalve een ander middel bjj de hand, hetwelk hielp. Hij zette namelijk zgn geweer af, omhelsde eene nabij hem staande zeer schoone vrouw en kuste haar eens hartelijk. De dame riep om hulp, allen lachten en stoven uit elkander en op de vraag van den officier die dit zag: — Kerel, zijt gij dol ? antwoordde de soldaat lachende: — neen, heer luitenant, in het geheel niet, maar die niet hooren wil, moet voelen.
Een stuurman schreef in zijn journaal: »toen de storm de hoogste graad van hevigheid had bereikt, legde zich het schip met een enkelen ruk op zijde, en de kapitein en nog een vat brandewijn sloegen over boord.quot;
187.
«Lieve oom,quot; schreef een student, »ik heb in zoo'n langen tijd van u geen geld ontvangen, dat ik de hevigste hoofdpijn krijg, als ik mij tracht te herinneren hoe de laatste guldens er uitzagen, die u de goedheid hadt mij te zenden.quot;
Twee aanzienlijke dames kwamen uit de predikatie van een beroemden redenaar en de eene zeide: «Ja,
74
inderdaad, wij zijn groote zondaressen en boete is wel noodzakelijk. Maar wat zullen wij doen ?quot; — «quot;Wij moesten onze knechts en meiden een dag laten vastenantwoordde de andere.
189.
Examinator. »Hoe heeten de beide stichters van Rome? — De hoogere burgerschool-bezoeker bedenkt zich. Examinator. »Ik wil u op de hoogte helpen. Het woord Rome komt zelf gedeeltelijk in een der beide namen voor.quot; — «Romeo en Julia!quot; roept de geëxamineerde triomfantelijk.
190. Al te verdiept in de geleerdheid,
Eenige geleerden, van Londen naar eene nabijgelegen plaats rijdende, geraakten met elkander in een druk gesprek, doch merkten opeens, dat zij niet hard genoeg reden; waarop een van hen, zijn hoofd buiten het portier stekende, den voerman toeriep: Allons done! (Maak voort!) terwijl hierna het gesprek wdder werd voortgezet. De voerman meenende, dat men hem toeriep: A London! (Naar Londen!) keerde dadelijk om, hetwelk de geleerden niet eer bemerkten, dan toen zij de stad weder binnen waren gereden.
75
Keukenmeid. Twee pond zuurkool, asjeblieft.
Winkelier. Het heet tegenwoordig kilo, beste meid.
Keukenmeid. Zoo, kilo, heet het dan geen zuurkool meer ?
Een hotelhouder wandelt met zijn zoontje buiten. Plotseling schiet uit een boschje een bruin diertje te voorschijn en springt dwars over den weg.
— Vader, vraagt de weetgierige zoon, was dat een haas of een kat?
— Dat hangt af, luidt onmiddellijk het antwoord, van de wijze waarop het beest wordt klaar gemaakt.
Mijnheer, het is verboden hier te rooken. Ik moet u beboeten voor vier gulden. — Engelschman. Hier is een tienguldenstuk. — Knecht. Ik heb geen geld terug. — Engelschman, tot zijn knecht. Hier, John, heb je een sigaar, rook jij ook.
Officier, Waarop heeft een soldaat te letten, die met een spoortrein door een tunnel rijdt? — Soldaat. Hij mag hoofd of armen niet uit den waggon steken. — Officier. Waarom niet? — Soldaat. Opdat hij den tunnel niet zou beschadigen.
76
195.
Zeker vorst schonk, gelijktijdig, zijn kamerdienaar en zijn hofbankier de orde van zijn stamhuis. Men verwonderde zich daarover; een spotvogel zeide:
— De reden licht voor de band , de eerste heeft de orde bekomen, wijl hij hem aankleedt, de andere, wijl hij hem uitkleedt.
196. In een weldadigheidsloterij.
Dame. »Kom, mijnheer koop eens dat lieve bouquetje van mij.quot; — Heer. »Met pleizier, dame; wat kost het? — Dame. »Laten we 't eens op twintig, gulden stellen.quot; — Heer. »Dat is zeer duur.quot; — Dame, er een kus op drukkende. »En nu, mijnheer?quot; — Heer. »Nu is het voor mij onbetaalbaar.quot;
197.
Iemand zeide in een gezelschap tot een heer, die een buitengewoon kleinen neus had: «waarop zult gij toch, als gij oud zijt, uw bril zetten ?quot; — Mijnheerantwoordde de andere, «heeft zulk een goed hart, dat ik er niet aan twijfel of hij zal mij dan een van de vele neuzen leenen, die hij reeds gehaald heeft.
198. Grafschrift.
Hier rust Willem Peer, vader en metselaar van vierentwintig kinderen.
/ 77
199.
Een dame vraagde een geleerde: «als zij naar de landen in de maan rees, die door hem waren ontdekt, waar zij dan onderweg zou kunnen rusten?quot; — «Mevrouw,quot; antwoordde de geleerde: »u hebt zooveel kasteelen in de lucht gebouwd dat het u aan plaatsen om te rusten niet ontbreken kan.quot;
Een boer liet zich bij een tandmeester een kies trekken. Met een enkelen ruk was de kies eruit, — «Hoeveel?quot; vraagde de boer. — «Een gulden.quot; — «Wat, een gulden; mijn barbier heeft mij een kies getrokken en daar heb ik maar een kwartje voor betaald; en dat was heel wat anders; hij moest mij door zijn winkel slepen eer hij de kies er uit had.quot;
«Als gij worst moet maken, kunt gij een goede partij van mijn darmen krijgen,quot; schreef een spekslager aan zijn collega.
Een gezelschap reizigers besteeg een hoogen berg. Toen men reeds een uur geklommen had, riep een heer,
78 \
die de anderen vooruit was: »nog 2000 voet dan zijn we in de wolken.quot;' — »En wat zien we dan ?quot; vroegen hijgend de achter hem komenden. — Niets!quot;
203.
Kolonel. Ik begrijp niet mijnheer, dat gij nog lachen kunt, onderwijl ik u over uw afkeurenswaardig gedrag onderhoud. — Luitenant. Ja, kolonel, als ik een ernstig gezicht zet dan bemerken mijn kameraden ginds wat er gaande is; maar kijk ik vergenoegd dan denken zij dat u mij te soupeeren noodigt.
204.
Patient. »Dokter, trek mij asjeblieft die tand uit, de pijn is onuitstaanbaar.quot; — Dokter. »Wacht, ik zal u even chloroformeeren.quot; — De patient haalt zijn porte-monnaie voor den dag. — Dokter. »U behoeft niet vooruit te betalen.quot; — Patient. «Neen, maar als u mij chloroformeert, moet ik eerst zien wat ik in mijn portemonnaie heb.quot;
205.
»U is dertig jaar, dame, niet waar?quot; — »Neen, mijnheer vijfentwintig.quot; — «Maar wij zijn toch in hetzelfde jaar geboren?quot; — »Wel mogelijk,quot; hernam de dame snibbig, »dan heeft u zeker te hard geleefd,quot;
79
Heer. Ik heb nog een goede oude jas voor je; kom morgen na twaalven bij me , in de Reestraat, No 6, derde verdieping. — Bedelaar. Derde verdieping, — dank je wel, dat is me te hoog.
207.
Iemand recommandeerde zijn vriend tegen slapeloosheid het drinken van Beierseh bier. »Als ik 's avonds een glas of zes gedronken heb,quot; zeide hij om zijn bewering kracht bij te zetten, «slaap ik als een os.quot; — «Wel mogelijk,quot; merkte de andere op, sgeloof echter niet, dat het van het Beierseh bier komt. Dat ligt dan in je natuur.quot;
De beroemde Grammont kwam eens in de kamer van Lodewijk XIV terwijl de koning met een der heeren van het hof triktak speelde en daarover met hem in geschil was geraakt. Alle hovelingen hielden een diep stilzwijgen in acht. Doch, bij het inkomen van Grammont, riep de koning hem toe, dat hij de zaak beslissen moest. En nu zeide deze:
— Sire, gij hebt ongelijk!
— Maar hoe kunt gij mij ongelijk geven, zonder dat gij weet, wat eigenlijk het punt van ons geschil is ?
80
— Sire, wanneer het recht maar eenigszins aan uwe zijde geweest ware, dan zouden deze heeren uwe majesteit reeds lang gelijk gegeven hebben.
209.
Een onderwijzer wilde een jongen, die het hem zeer lastig maakte, bijzonder in zijn eergevoel straffen, daarom zeide hij: »Je bent niet waardig, deugniet, dat je langer onder je medescholieren zit; voortaan zit je hier bij mij.quot;
210, In een hotel in een kleine stad.
Is de courant van vandaag er nog niet? Jan? — Keen, mijnheer, die komt morgen, ziet u als ze hem maar een dag vroeger drukten, dan zou hij er nu al kunnen zijn.
211.
Mijn geliefde, is het niet poëtisch in den herfst, als alle boomen en planten zich ontdoen van hun tooi en de drooge bladeren zich verspreiden op het aardrijk!
— O! ja, ja , van drooge bladeren gesproken, . . . . waar ik toch mijne sigaren gestopt mag hebben.
81
N
Eene vrouw had zich naar eene kerk begeven, waarin toen zeer veel toeloop was, zoodat zij hare plaats niet dan met moeite kon machtig worden. Doch nauwelijks was zij gezeten, of er kwam iemand, die haar waarschuwde:
— Juffrouw, weet je wel, dat je daar niet kunt blijven zitten?
— Wel zoo! dat wou ik wel eens zien, dat iemand me hier opjoeg! bezit ik dan mijne eigen plaats niet, en moet ik er dan alle jaren geen geld voor betalen ?
— Dat kan wel wezen, juffrouw, maar als de kerk uit is, dan kunt ge er toch niet blijven zitten.
213.
Lodewijk XVI, koning van Frankrijk, vroeg eens den hoogbejaarden maarschalk De Richelieu:
— Gij hebt onder drie koningen geleefd, vindt gij niet, dat de taal onder hen, van tijd tot tijd, groote veranderingen ondergaan heeft?
— Gewis, sire ! antwoordde de maarschalk, onder Lodewijk XIV sprak men met de oogen; onder Lodewijk XV fluisterde men; doch onder uwe majesteit spreekt men ronduit.
214. Uit voorzorg'.
Mijnheer, zeide een agent van politie tot iemand, schreeuw niet zoo, u maakt burengerucht.
82
— Ik heb in 't geheel niet geschreeuwd, was het antwoord.
— Ja, maar ge hebt willen schreeuwen.
— Maar, op mijn woord...
— Kort en goed , je hebt hunnen schreeuwen ; daarom ga naar huis en wees stil.
215.
Dienstmeisje. Mijnheer, wel de groeten van mevrouw Telg en wat er van avond gegeven wordt.
Bureaulist. Mensch erger je niet.
Dienstmeisje. Maar, meneer, ik heb me nog nooit geërgerd.
21(i.
Uamour est un enfant trompeur, las een vertaler en schreef daarvoor eenvoudig: De liefde is een trompret-terskind.
217. Assurantie.
Ge zijt iemand, die nog al veel in huis heeft, dus moet ge uw huis verzekeren. Neen mijnheer, ik ben al tien jaren in de assurantie geweest, maar ben er toen weer uitgegaan. Zoo en waarom? Omdat mijn boel toch niet afbranden wou.
83
Arthur nu heb je weer gelogen. Maar pa, u hebt zeker ook wel eens gejokt toen u zoo'n klein jongentje was. Neen nooit! Ma ook niet? Mama nog minder. Waarom vraag je dat? Ziet u pa, omdat ik heusch niet kan begrijpen hoe twee menschen, die nooit gelogen hebben, een kind bezitten, dat zoo dikwijls liegt.
Het college van zekeren vervelenden professor werd doorgaans slecht bezocht. Toen hij, als naar gewoonte, verscheidene studenten miste, sprak hij: »Ik zie er weer velen, die niet tegenwoordig zijn.
«Mevrouw, mag ik zoo vrij zijn, u opgave te vragen van de leden uwer familie? Wij komen voor de volkstelling.quot;
Wel, dan moet je hier niet wezen, man! We zijn van adel.
Leeraar: »Jansen, wat beteekent in het Nederlandsch de mortuis nihil nisi bene?quot;
Jansen: »Dat beteekent zooveel als van de dolden ligt hier niets dan de heenen.'''
84
Dame: Wat kost de meter van deze stof?
De zoon van den winkelier: «Een zoen!quot;
Dame: «Dan neem ik drie meter — mijn grootmama zal wel komen betalen.quot;
223.
Meester: sl^oen versloeg Simsom drieduizend Philis-tijnen, met een ezelskinnebak!quot;
Leerling: »Wat is dat, een ezelskinnebak, meester?quot; Meester (vertoornd op zijn kaak wijzende): Hierrr, dit!!
224.
»Wacht kerel! ik zal je helpenquot; riep de cipier den gevangene dreigend achterna, die zich langs een touw liet afglijden. »Zeer verplicht,quot; was het beleefde antwoord, »ik ben der al!quot;
225.
De meester. Jantje, Jantje, doe nu zoo iets niet weer, anders kom ik eens bij je mama.
Jantje. Doe dat in 's Hemels naam niet meester pa is vreeselijk jaloersch.
85
Zekere boer, wiens vrouw en varken beiden ziek waren, werd door zijn zoontje van den akker naar huis geroepen. De boer, die met zijne vrouw steeds op voet van oorlog leefde, wierp haar in 't bijzijn van hun kind nog al eens heel leelijke woorden toe. Daarom wist hij niet recht wie de knaap bedoelde, toen hij riep: »Vader, kom toch, het varken is dood!quot; »Welk ?quot; riep de ruwe landman, »je moeder of 't andere?quot;
287.
Boer (aan 't station.) »Drie glazen bier heb ik al gedronken en eerst over een uur komt de trein, waar mijn vrouw mee terugkeert aan, dat zijn nog drie glazen! Schrikkelijk wat mij dat mensch een geld kost!quot;
228. Kellner humor.
Jan. »Daar heeft me de chef iets gezegd... zie, als hij dat niet terugneemt, kan ik niet langer blijven!quot; Willem »Wat heeft hij dan gezegd!quot;
Jan. »Den dienst heeft hij me opgezegd lquot;
229. Tegengift.
Ziekenoppasser: »Ach hemel, dokter! daar heb ik den patient No. 11 in plaats van de voorgeschreven medicijn inkt gegeven!quot;
86
Dokter: »Hm, Hm, — geef hem dan maar gauw een boek vloeipapier in!quot;
280. Een rerstandigo Trouw.
»Zeg mij eens, is 't waar, dat uw vrouw een geleerde vrouw is?quot; — »Goddank, neen! Daarvoor is ze veel te verstandig!quot;
231. Instructie.
Luitenant: Hoe schrijft mén Signaal?
Rekruut: Signaal wordt niet geschreven, maar geblazen!
232. Te ver.
Galant: »Ga je mee naar de komedie Sofie?quot;
Sojie: »Dank je wel; ik heb op 't aanplakbiljet gelezen, dat het stuk sin een dorp speeltquot; en da's me te ver.quot;
233. 't Is hard.
Een redenaar zei, dat de fortuin ééns in 't leven bij ieder mensch aan de deur klopt.
Iemand van 't publiek riep zuchtend: »Toen ze bij mij aanklopte, was ik dan zeker niet thuis.quot;
87
234.
Mama: »Poei Marie, je hebt je les weer niet gekend; wat zal pa toch wel zeggen, als hij om vijf uur thuis komt ?quot;
Marie: Pa zegt stellig: sis 't eten nog niet klaar ?quot;
235. Onze dienstboden.
Soldaat: sNou bonswaar Mie, tot aanstaanden Zondag!quot; Mie: «Neen jongen, dan kan 'k niet; dan heeft onze mevrouw uitgaansdag!quot;
236.
Karolientje: »Mama, mag ik wat rozijnen ?quot;
Mama; »Ja kind, neem maar een handvol.quot; Karolientje: ))Toe mama, geef u ze mij; u hebt een veel grootere hand.quot;
237. Een magniflquc partij.
sik wist een magnifique partij voor je, een charmant
meisje, schoon, braaf, jong, rijk.....maar ongelukkig
al gehuwd!quot;
238. Uit een roman.
»Met de eene hand ondersteunde hij haar lieve hoofd, terwijl hij met de andere om hulp riep.quot;
88
239.
Een dame (van buiten); »Met welk een kracht stjjgen die vuurpijlen omhoog; ze gaan veel hooger dan bij ons!quot;
Amsterdammer: Ze hebben hier in de hoofdstad ook zoo alle ruimte!quot;
240,
Rechter-. »Hoe weet ge, dat dit uw zakdoek is?quot; — Bestolene: »Ik ken hem aan de kleur.quot; — Rechter: sMaar ik heb er een van dezelfde kleur!quot; — Bestolene: «Yroeger is er me net zoo een ontstolen.quot;
241. Op school.
Kind: «Juffrouw, is hier ook kerstmis op den 25sten?quot; — Juffrouw, »Jawel, en ook op den 26sten. Hoe bedoel je dat?quot; — Kind: »Ja ziet u, juffrouw, papa en mama wonen pas zoo kort hier in de stad.quot;
242.
»Mijne zeug heeft biggen gekregen!quot; riep een boer in de vreugde zijns harten. Als je raadt hoeveel, geef ik ze je alle dertien.quot;
243. Mode.
Patiënt: s't Spijt me, dat Professor niet thuis is; ik
89
zou hem gaarne over de keuze van een bad geraadpleegd hebben quot;
Bediende: »0, anders niet! Van 'tjaar sturen we alles naar Zandvoort.quot;
241.
Agent: ))Wil je wel ordentelijk over den weg gaan, kerel ?quot;
Dronken man: »Een beetjen beleefder hoor! Hoe zou je aan den kost komen, als wij er niet waren?quot;
2é5. Moelelijk.
A. (die tot een duel is uitgedaagd): ))Goed, ik zal vechten; maar omdat ik bijziende ben, staan de kansen eerst gelijk, als ik tien schreden nader bij mijn tegenpartij sta, dan hij bij mij.quot;
246. Hooge physics.
Leeraar: »Denkt je nu een draad jongelui, zoo dun als ge hem u denken kunt! Denkt hem vervolgens nog een weinig dunner, dan zult ge ongeveer den draad hebben, die we voor onze proef noodig hebben.quot;
247.
Oom: Kinderen, weest niet verwonderd, dat ik alweer
90
bij je pa en ma kom eten; thuis smaakt me het eten niet, zoo alleen; ik moet gezelschap om me heen hebben. — Koor van hinderen : Lieve, goede Oom, voortaan zullen wij bij u komen eten.
248.
Rechter: (tot een veroordeelde:) »Dit is nu al de zevende maal, dat ge veroordeeld wordt. In plaats van tot inkeer te komen en verbeterd de gevangenis te verlaten , blijft ge hardnekkig dezelfde.quot;
Gevangene: »Dat pleit niet voor uw methode, mijnheer!quot;
249.
Kleermaker: »Maar als mijnheer me nu nog niet betalen kan; zou Mijnheer me dan niet kunnen zeggen, wanneer ik geld kan krijgen, ik ben er zoo erg om verlegen!quot;
Acteur (in theatrale houding:) »Man, denk je soms, da'k een profeet ben?!quot;
Hij ■ Hoor eens vrouw, je moet mijn ronden hoogen hoed eens wat afborstelen; ik dien hem toch op te zetten als onze vriend Jansen wordt begraven.
Zij: Ja, mannetjen, ik zal er gauw de eieren even uitschudden.
91 251.
Arthur: »Als ik groot ben, geef ik pa een heel vat champagne op zijn verjaardag.quot;
Gouvernante: »Een mand champagne wil je zeggen.quot; Arthur: »Onzin, daar loopt 't immers uit!quot;
352. Onze dienstboden.
Mevrouw. »Hé, wat is dat lastig. Daar is dat strikje van achteren in den knoop geraakt, en nu kan ik het niet los krijgen.quot;
Dienstmeisje: »0 mevrouw, mag ik u dan even bijlichten.quot;
253. Trnchtbaar discours.
Hij: Kunt u piano spelen, juffrouw ? Zij: Neen, dat kan ik niet.
Hij: Nooit geprobeerd ?
Zij: Neen.
Hij: Hoe weet u dan dat u 't niet kan ?
254. Verkeerd verstaan.
Dokter: «Was de man bij zichzelven, toen bijviel?quot; Buurvrouw: »Neen hij was bij ons.quot;
92
355.
Officier: »Zeg me eens, sergeant Jansen, waarom moet een officier in 't veld steeds van goede kaarten voorzien zijn?quot;
Jansen: »Omdat in het bivouac het kaartspel gewoonlijk de eenige uitspanning is.quot;
256.
Jantje-. »Papa, waarom betalen de soldaten op 't spoor de helft, net als kinderen?quot;
Papa: sOmdat ze beiden meest door kindermeisjes worden geleid.quot;
257. Troost.
Kanonnier: «Luitenant, daar heeft me een splinter van een granaat den neus weggenomen.quot;
Luitenant: «Daarmee mot je voorloopig tevreden wezen; allemaal kan de kop toch niet afgeschoten worden.quot;
258.
Vader: »Betsy, leg je pop weg, ga netjes aan tafel zitten, doe uw servetje voor, eet je soep netjes op, praat niet en wees heel gehoorzaam.quot;
Betsy: »Hé pa, wat bent u veeleischend!quot;
93
259. Een verdediging.
))Hoe kunt u beweren, juffrouw, dat ik zou gezegd hebben, dat u een kat waart? Ik ben juist altijd de eenige geweest, die 'tniet gezegd heb.quot;
260. Hoog getaxeerd.
Een bedelaar telt 's avonds zijn geld na en bevindt, dat hij maar drie gulden heeft ontvangen en roept vol verontwaardiging uit: ))in ons vak is tegenwoordig ook al de klad; zooveel verdient ieder spoorweg-beambte tegenwoordig ook wel.
261. Slimmerd.
De niemoe knecht: Nu moet ik toch eens zien of mijnheer eerlijk is. Bij 't schoonmaken van zijn kleeren stop ik een tienstuiverstukje in zijn vestjeszak, 't zal me verwonderen, of hij 't ook teruggeeft.
262. Aan 't plaatsbureau.
«Kassier, het geld komt niet uit.quot;
»Ja, dat hadt je maar vroeger moeten zeggen: iedere gek kan wel met klachten achteraan komen!quot;
»Nu, die rijksdaalder, dien ge me te veel hebt gegeven, zal me niet ongelukkig maken.quot;
94
263. Tweëerlei leven.
Bankier. Zoo als ik gezegd heb, mijnheer de luitenant, zie van mijn dochter af, ik ben uit beginsel een vijand van al wat militair is.
Luitenant, (wanhopig) Maar mijnheer, ik kan zonder uwe Amalia niet leven.
Bankier. Dat wil ik gaarne gelooven, een luitenants tractement is ook niet veel.
264. Een weddenschap.
De eigenaar eener menagerie loofde 400 gulden uit aan hem, die in de kooi der leeuwen zou gaan. Een boer nam de weddenschap aan, doch voegde er bij : »eerst de leeuwen er uit.quot;
265. In een innsenm.
sHier hebt ge, mijne heeren, het hemd, waarin Karei de Groote is geboren quot;
266. In de compagnie.
Kapitein: 't Is meer dan erg; je heele blad strafregister is vol straffen. Ik weet niet wat ik doen moet! Soldaat: Een nieuw blaadje beginnen, kapitein
95 267.
Vraag: Waarom hebben onze kavalerie-officieren zulke dunne beentjes?quot;
Anticoord: «Om makkelijker in hun nauwen pantalon te kunnen.quot;
Dokter: (die geroepen is:) sWat scheelt u eigenlijk?quot; Patient: »Ik heb zulke zenuwtrekkingen in de voeten ?quot; Dokter: »Zijt u soms kassier?quot;
269. De smaken verscliillen.
Hans: »Piet, wat smaakt wel het lekkerst?quot;
Piet: »Een zoen van mijn Grietje!quot;
Hans: «Dan heb je nooit groote boonen met spekvet gegeten!quot;
270.
President: »Je bekent dus, dat je uit den kelder van het hotel vijf flesschen wijn hebt gestolen; heb je ook iets tot je verontschuldiging te zeggen?quot;
Beklaagde: »Ja, dat hij niet te drinken was; ik heb er vier dagen koppijn van gehad!quot;
96
271. Vergoeding.
Gast: «Maar, kellner, die visschen zijn lang niet frisch hoor, daar is een luchtjen aan!quot;
Kellnev. «Daarvoor krijgt U er ook zes in plaats van drie.quot;
272.
»Zeg eens, goede vriend, ge moet het me niet kwalijk nemen, doch ge maakt op mij den indruk alsof ge in geldverlegenheid waart?!quot; — »Volstrekt niet; integendeel...!quot; — »Leen me dan een honderd pop!quot;
273.
Meester: (de gelijkenis van den goeden herder verklarende:) »A.ls gij, lieve kinderen, eens allemaal schapen waart, wat was ik dan wel ?quot;
Een meisje: »Een groot schaap meester!quot;
274.
Een jonkmensch komt in een trein tegenover een heel mooi meisje te zitten, waarmee hij dolgaarne een gesprek zou willen voeren; daarom trekt hij de stoute schoenen aan en waagt bij 't vertrek van den trein te vragen: »Gaat U ook mee, Juffrouw?quot;
97
275.
Zoontje (uit de school komende): »Zou 't waar zijn, vader! wat de meester gezegd heeft, dat de mensch van den aap afstamt?quot;
Vader (in drift); »Dat kan met jou wel 't geval zijn domkop! Met mij niet!quot;
276.
»De Ungte eener ziekte is dikwijls evenredig met de diepte van 's patiënten geldbeurs.quot;
277.
Een schilder, die het portret van een manufacturier heeft geschilderd, brengt het hem te huis, deze biedt den schilder een rijksdaalder aan. — «quot;Wat! een rijksdaalder en voor het doek alleen heb ik u drie gulden moeten betalen!quot; — »Ja, maar toen stond er ook nog niets op!quot; „ - - - *
278.
Gast: «Maar wat een kleine worst heb je me daar gegeven!quot;
Restaurateur: »Ik geef zulke kleine worsten uit zuivere menschlievendheid: in kleine worsten zit toch lang zooveel knoeisel niet als in groote!quot;
98
279. Beleefd 1
Dame: «Iedereen zegt, dat het bad mij zeer in mijn voordeel deed veranderen.quot;
Beleefd Heer: »0! U kunt niet anders veranderen dan in uw voordeel.quot;
280. Moderne kinderen.
Vader-. «Verheugt u kinderen, ge krijgt een nieuwe mama! Ik ga weer trouwen.quot;
De kleine Karei: »Hebt Ge dien gewichtigen stap wel rijpelijk overwogen, papa?quot;
281. Definitie.
Scholier: Wat ia dat, een fabel?
Meester: Een fabel is, wanneer b.v. de ezel met den vos spreekt, zooals ik met u.
Jan: Mijnheer de baron, er wachten in de voorkamer drie stommen op u, om u te spreken.
Baron: Maar Jan, zijn ze wezenlijk stom.
Jan: Ze zeggen het ten minste.
99
Officier: sDe moderne verhoudingen excuseeren me zeker, wanneer ik het waag te vragen, hoeveel ge uw dochter mee ten huwelijk geeft!quot;
Papa: «Om dezelfde reden zult U quot;t mij niet kwalijk nemen, wanneer ik vraag, hoeveel schulden U wel hebt.quot;
284.
Gast: Wat hebt ge vandaag, gebraden kippetjes of haantjes ?
Waardin: Beiden.
Gast: Och, breng me dan een paar veertjes om de pijp schoon te maken.
285. Onverbeterlijk.
Rechter : »Ter zake van hazardspel ben je tot vier weken gevangenisstraf veroordeeld.quot;
Veroordeelde: (den rechter een spel kaarten voorhoudend): «Neem af; acht weken of nietsquot;
286. Zelfkritiek.
Hierbij heb ik de eer het publiek op mijn pas geopend magazijn opmerkzaam te maken. Tevens verzoek ik beleefd, hetzelve niet met andere dergelijke knoei-winkels te verwarren.
Jansen, Schoenmaker.
100
t
287.
Voorbijganger: Waarom huil je ventje?
Hans-. De bel is me te hoog; ik kan er niet bij. Voorbijganger: Ik zal je wel helpen. (Hij schelt). Hans: Nu aan 't loopen, anders krijgen we allebei slaag.
Gast; Uw papa is, naar ik meen, wijnhandelaar. Nufje: quot;Wijnhandelaar?! Niet zoo weinig respect, mijnheer; Papa is fabrikant.
289.
President: «Beklaagde, gij zijt thans vrijgesproken: pas op, dat ge in 't vervolg niet weer in slecht gezelschap geraakt.quot;
Beklaagde: »Ik hoop niet weer met u in aanraking te komen.quot;
290. Op een bal masqué.
Jonge dame: (gemaskerd:) Waarom ziet u mij zoo aanhoudend aan?
Dandy: Omdat u er zoo lief uitziet. U moest altijd gemaskerd loopen.
101
Dominé: »In hoeveel dagen is de aarde geschapen ?quot; Ontevreden bedeelde: »In zes, maar 't is er ook naar!quot;
292.
Vader: Toen ik van middag bij buurman Dirks was, riep de ekster telkens: Spitsboef, ga heen! Spitsboef ga heen!
Marietje: En is u toen ook weggegaan?
Professor: »Hoeveel Egyptenaren zijn, naar de berekening der geleerden, met Pharao in de roode zee verdronken?quot; — Student (mompelend:) »quot;Wat een stomme vraag!quot; — Professor (aanmoedigend:) »Nu, zeg het maar hardop, 'tzal wel zoo wezen.quot;
' Keilt)erin (tot een binnentredenden bezoeker:) Wat wenscht u?quot;
Bezoeker: »Een kus van u, lief kind.quot;
Kellnerin: »Dien kunt u niet krijgen.quot;
Bezoeker: Geef me dan maar een broodje, met ham!quot;
102
295. Modern engagement.
Emma (hare vriendin met haar engagement felicitee-rend:) »Is uwe verbindtenis op overeenstemming des harten gegrond?quot;
Anna: »0 zeker, ik kan hem evenmin uitstaan als hij mij.quot;
296.
Eerste hoer: »Kun jij me zeggen, wat eigenlijk consequent is?quot;
Tweede boer: »Ja wel; consequent is: niet nu eens zoo en dan weer zoo, maar altijd zoo.quot;
297.
Leerares: »quot;Wat is het /ioo/H-voortbrengsel van Makasser?quot;
Leerlinge: » Anti-Makassers!quot;
298. Kleinsteedsch.
Berlijnsche dame: Wat is deze stad Frankfort toch nog kleinsteedsch Verbeeld u, toen ik gisteravond om 8 uur in den dierentuin kwam sliepen alle beesten al.
103
299.
Mama : (haar kind een koekje gevend:) »Wat zegt Mina, als Mina een koekje krijgt?quot;
Mina: »Nog een!quot;
300. De jeugdige Landelsman.
Onderwijzer: Hoeveel paarden heeft uw vader op stal? Leerling: Gij koopt er toch geen, meester.
301. Voorbereiding.
Onderofficier (die een gewoon soldaat vreeselijk hoort vloeken): »Waarom vloek je zoo, jij verd.... vent?quot; Soldaat: «Ik leer voor mijn onderofficiers-examen.quot;
302.
De eene vriend: »Zeg me nu eens kort en goed, zou 'k het meisje trouwen?quot;
De andere vriend: «Trouw haar; erger dan zij er in loopt, kun jij er stellig niet inloopen.quot;
303.
Nieuwe huisknec,ht: Omdat meneer zoo'n haast heeft breng ik maar vast de eene gepoetste laars. Straks breng ik de andere, want 'k moet even voor Mevrouw naar 't spoor.
104
304.
»Zulk een haast, dokter ? Een gevaarlijke patiënt ?quot;
Dat juist niet... maar je moet weten, dat ik twee soorten van patiënten heb. Voor de eenen ben ik er — en de anderen zijn er voor mij ■. • bij dezen heb ik altijd haast!quot;
305. Baak!
Benedenhewoonster (tegen een heer die boven woont): »Uw hond is onuitstaanbaar, die huilt den geheelen nacht!quot;
De heer: «Daarvoor speelt hij daags ook geen piano!quot;
Gommis Voyageur: Een nieuw' soort lijm, mijnheer; een wonder mijnheer; alles kun j'er mee lijmen: pooten van tafels, beelden, glaswerk en wat niet al!quot; Winkelier: »Maar mij lijm je er niet meê!quot;
307. Dubbelzinnig'.
Muziekmeester: »Als morgen de koning komt wordt er een hymne gezongen; de eerste strophe zingt het choor, en dan valt de heele school in!quot;
105
nrU-i
308.
Burgemeester (terwijl hij den minister in het gemeentehuis rondleidt): ....... Dit is de eerezaal; daar wordt
Zijne Excellentie ook later opgehangen.
309. Noodelooze bezorgdheid.
»Ga wat op zij!quot; sprak een commensaal tot het dienstmeisje, dai haar van een hoogroode kleur had, »je zult me in brand steken.quot; — »Geen nood!quot; antwoordde het meisje, »je bent nog te groen om te branden.quot;
310. Compliment.
»0 lieve Elize, hoe gelukkig ben ik, dat ik u eens onder vier oogen spreken mag. Reeds maanden lang zag ik naar deze gelegenheid uit en volgde ik u .eiken Zondag op uw wandeling door de Diergaarde, wier grootste sieraad gij zijt.quot;
311. Verstrooidheid.
Muziekmeester: ïAlzoo nog eens, jongejuffrouw: noten met één streep zijn achtsten, en met twee strepen zes-tiendjes en met drie strepen twee-en-dertigsten. Wat zijn nu noten met één streep!quot;
Zij (verstrooid:) «Luitenant.quot;
106
De officier van Justitie: »Op dit vergrijp staat volgens artikel 14 van (in het wetboek bladerende) een straf van.....
De gauwdief: »0 doe geen moeite mijnheer! daar staat drie maand op.quot;
Advocaat: «Ziet u. mevrouw, toen uw man en ik studenten waren, hielpen we elkaar trouw. Had de een geen geld, dan moest de ander bijspringen.quot;
Dokter: ))En ik was altijd die andere!quot;
312. Geestdrift.
Officier (op het vaandel wijzende, tot een jong soldaat:) ))Wat denk je wel, wanneer je in het veld zoo die vaderlandsche driekleur ziet wapperen?quot;
Soldaat: »Da't 't stevig waait, luitenant.quot;
313. Verkeerd begrepen.
Een luitenant wil een korporaal, die hem een rapport komt brengen een sigaar geven en maakt daartoe een kistje open.
De korporaal: O, doe geen moeite, luitenant, ik zal het kistje wel zelf thuis openmaken.
I
ii
407
816. Treemd.
Patroon: »En heb je ook broers?quot; — Bediende: Kén, mijnheer!quot; — Patroon-. »Dan vergis ik me zeker; ik sprak laatst uw zuster en ik meende dat zij zei, dat ze twee broers had!quot;
317. Aftrekken.
Jansje (die een ruit met een sneeuwbal heeft ingesmeten:) Och lieve papa, sla me niet, trek het liever van mijn huwelijksgoed af.quot;
318.
Graaf: »Wat is uw oudste zoon?quot;
Baron: Geldschieter, en de jongste schrijver; maar ze ruilen helaas van vak om: de jongste schiet tegenwoordig en de oudste schrijft — — wissels!
319. Modern.
Heer (in een borstelwinkel:) »Maak U die borstels zelf, baas?quot;
Baas: ))D it kunt ü begrijpen — niemand maakt tegenwoordig zelf iets meer.quot;
320. Een sclioone praktijk.
Galant heer:... sik wist niet, dat dokter van Scblin-
108
gen zulk een schoone praktijk had!quot; — Dame: »Wie heeft U dat dan ook gezegd?quot; — Heer-, Hij zal toch wel een schoone praktijk hebben, als hij U behandelt!quot;
Toen Napoleon I tijdens de annexatie een reis door Noord-Brabant maakte vond hij een burgemeester, die op alle vragen door dik en dun heen antwoordde. Eensklaps vraagt Napoleon: »Hoeveel trekvogels zijn hier?quot; — Eén slechts Sire, maar da's ook een arend!quot;
322.
Onderwijzer: Nu heb ik jullie de verhouding tusschen schuldenaar en schuldeischer verklaard. Wat zou ik nu zijn, Willem Jansen, indien ik u honderd gulden geleend had?quot;
Willem: »Een uil, volgens mijn vader, want die zegt, (|at wie iemand in den tegenwoordigen tijd geld leent, een uil is.quot;
Mager heer: Maar, man, wat jas heb je me daar gemaakt! Die zit me letterlijk als een zak om 't lijf: veel te slecht gevoerd!quot;
Kleermaker: »Ik geloof, dat u zelf wat beter gevoerd diende te worden!quot;
109
324. Ambteuaarsklacht.
»Dat men die beroerde laatste dertig dagen van de maand ook nooit geld meer heeft!quot;
325. Poëzie en proza.
Zij: »Zie toch eens Eduard'; hoe verftfkkelijk alles is! Alles wordt groen, de Natuur heeft haar bruiloftsgewaad aangetogen, de vogelen zingen hun Lentelied!quot; — Hij: Hoe kun je je daar zoo over opwinden? Dat is toch alle jaar precies 't zelfde!quot;
826. Altijd musicus.
Heer: (in de kamer van een musicus naar iemand vragende): »Neem me niet kwalijk mijnheer: woont hier dokter Hummes?quot;
Musicus: »Die woont één octaaf hooger!quot;
327.
Dame: »Zult u niet gaan zitten mijnheer?quot; Luitenant: «Dank u, ik behoor tot het staande leger!'
328.
Een luitenant zoekt verschillende lorgnets uit, doch kan zijn nummer niet vinden. Eindelijk heeft hij er een
410
gevonden, waardoor hij uitstekend zien kan. sMaar in dit garnituur zijn nog geen glazen!quot; merkt de winkelier op.
329.
Leeraar: »Maar Van der Hummers, waarom lach je' daar aanhoudend?quot; — V. d. H : »Ik heb zoo'n kramp in mijn maag!quot; — Lveruav. »Zoo? Dat is iets anders!quot;
330.
Politieagent (die een zakkenroller op heeterdaad betrapt) : »Je bent mijn arrestant!quot; — Zakkenroller: »Welnu, volg me dan maar!quot;
331.
Booze schoonmoeder-. »Maar zoon, het staat je lang niet fraai, dat je in zoo langen tijd niet hier bent geweest?quot; — Schoonzoon: »Ja ziet u, ik had al dikwijls plan; maar zooals u weet, is de weg naar de hel met schoone voornemens bezaaid!quot;
332. Uit vroeger dagen (J)
Kastelein (in de keuken roepende); »Gauw nog een emmer water bij de soep; de diligence heeft een bijwagen Iquot;
Ill
333. De hoofdzaak.
Oom\..... »Als het zoo doorgaat wordt Frankrijk
nog weer een keizerrijkquot; — Neefje: slloerra! dan krijgen we weer nieuwe postzegels.quot;
331.
Gast: »Dit stukje lak kan ik niet gebruiken, het is te kort!quot;
Kellner: »Hoe is nu mogelijk: drie heeren voor u hebben 't van morgen nog gebruikt en die hebben niets gezegd!quot;
335.
(Een kellner stort wijn) Gast: »0, dat is niemendal!quot; Restaurateur: »Wat... is dat niemendal? Zwavelzuur op mijn nieuwe vloer?quot;
Iemand, die door 't verkoopen van middelen tegen de rheumatiek binnen korten tijd rijk was geworden, werd in vertrouwen gevraagd, of 't middel wezenlijk hielp. «Ja stellig!quot; was 't antwoord, »mij heeft het ten minste geholpen!quot;
i
112 337.
»Dat eeuwige opstaan is toch vervelend!quot; knorde een ongehuwde juffrouw, toen in de komedie eenige heeren haar plaats moesten passeeren! — «Eeuwig te blijven zitten is toch nog vervelender,quot; antwoordde een hunner ondeugend.
338,
Moeder: »Ib Pritsjen zoet geweest op school?quot; — Fritsjen: »Ja, moeder!quot; — »Wat heb je geleerd?quot; — Fr.: »Tellen.quot; — »En wat heb je geteld?quot; — Fr.: »De klappen, die 'k gekregen heb!quot;
339.
Meester: «Hoeveel is tien min tien.... ? als je bij voorbeeld eens tien centen in je zak hadt en je verloor ze, wat hadt je dan in je zak?quot;
Leerling: »Een gat, meester!quot;
340. In de coupé. Hij: »Het rooken hindert u toch niet T'
Zij: »Ja, het hindert me zeer.quot;
Hij: »Hm! sommige menschen schijnen dat niet te kunnen velen!quot; (Rookt door tot het eindstation).
113
341.
Gast: »Pardon, mevrouw! dat ik zoo laat kom.quot; Mevrouw: »0, mijnheer! u kunt nooit te laat komen.'
342. De schoolopziener in de school.
Schoolopziener: «Waardoor is Brussel beroemd?quot; Jongen (direct): »Door zen spruitjes.quot;
343. De bureaucraat.
Moet je nu al naar 't bureau, man ? Lees ten minste de kranten thuis onder de thee.
Maar vrouw! als ik de kranten niet meenam, wat zou ik dan op 't bureau uitvoeren ?
344.
«Wanneer was Adams geluk in het paradjjs uit?quot; — »Toen hij een vrouw kreeg!quot;
345. ïn een restauratie.
»Neen maar, die is toch al te sterk; drie vliegen in de soep!quot; Bediende: »Maar drie 1 Toen ik ze uit de keuken haalde, waren er vijf in. Wie die twee andere er toch uitgehaald mag hebben!quot;
B. 8
H4
346.
Meester: »Wie kent nog een bewijs voor de rondheid der Aarde?quot;
Leerling: »T)at de meeste menschen de schoenen naar den buitenkant zoo scheef loopen!quot;
347.
Een welbekend geneeskundige, dokter Y, — zoo leest men in het Pransche blad La Journie Parisienne — wilde een werkje uitgeven onder den titel: „Gezondheidsleer voor het huisgezin; raadgevingen aan jonge moedersquot;, en zond zijn manuscript aan een boekdrukker in een provinciestad.
Tegelijkertijd bestelde een handelaar in zaden en bollen bij denzelfden drukker een zeker aantal catalogussen, die, behalve de vermelding van zijn voorraad verschillende zaadsoorten, ook nog eenige praktische wenken bevatten, hoe de zaden en knolgewassen gezaaid en gekweekt moesten worden.
Het werkje over de gezondheidsleer en de catalogus werden tegelijk gedrukt en toen naar den innaaier gezonden. Ongelukkig waren beide in hetzelfde formaat en met dezelfde letter gedrukt, waarvan het gevolg was, dat de innaaier de bladen met elkaar verwarde, zoodat er 16 pagina's van het werkje van den dokter in den catalogus, en 16 pagina's van den catalogus in de ■}gt; Gezondheidsleerquot; kwamen.
Noch de dokter, noch de zaadhandelaar bemerkte iets
115
van deze vergissing, en beiden zonden hunne exemplaren de wereld in, zooals zij ze van den drukker ontvangen hadden.
Nu las men in de „Gezondheidsleer voor het huisgezin' onderaan op Pag. 48:
»Jeugdige echtgenooten, hoort naar den raad van een ervaren geneesheer. Wilt gij schoone, gezonde kinderen hebben, krachtig van gestel, en in staat om alle aanvallen van ziekte door te staan? Dan moeten zij.quot;
En dan las men verder op Pag. 49 :
sin Maart in den grond, die daartoe vooraf bereid moet worden. Dat wil zeggen: gij moet een kuil graven van 50 centimeter diep en ongeveer 70 centimeter breed, en op den bodém behoorlijk droog gemaakt. Deze voorafgaande werkzaamheden zijn noodzakelijk. Zoo schieten zij het best op, en zoo zullen zij verscheidene jaren bloeien en tieren. Zij moeten er echter maar niet zoo woest en wild in geworpen worden, maar met een voorzichtige en geoefende hand, anders gaan er te veel van verloren.quot;
Men kan zich voorstellen, hoe vreemd de jeugdige echtgenooten opkeken toen zij dezen raad van den dokter lazen!
Daarentegen las men in den catalogus van den zaadhandelaar onderaan op Pag. 48:
sDeze soort van bloembollen zijn zeer gemakkelijk te kweeken. Zij gedijen op bijna eiken grond. Men kan ze in bedden verstrooien of ze in groepen of ook in bloemenmanden vereenigen. Men plant ze in Maart en April, maar wil men ze in Juli planten om ze in October in bloei te zien, dan is het onmisbaar dat zijquot;
En dan volgde er bovenaan op Pag. 49;
116
»onmiddellijk eene goede min hebben, die aan alle vereischten van het zoogen voldoet. Men moet daartoe eene jonge kiezen' bij voorkeur wat gebruind, kloek van gestalte, zonder juist dik te zijn____quot;
348. Enfant terrible.
Mama: — Zie zoo, nu heb je voor je verjaardag een mooie jurk gekregen, net als mama, en een hoed, en
een parasol, net als mama......
Klein meisje: — Nu moet ik ook nog een paar heeren hebben, die me altijd naloopen net als mama.
349. Pikant.
Een jongmensch staat op en biedt eene dame zijne plaats aan. Zij maakt daar gebruik van, zonder in 't minst hem voor zijn galanterie te bedanken.
— Tot uw dienst, mejuffrouw, zei 'tjonge mensch.
— Wat blief? vroeg zij.
— O, ik dacht, dat u mij bedankte.
350. Een geestenbezweerder.
»Gelooft gij, Joris, aan de mogelijkheid om door spiritisme geesten op te roepen?quot;
»Of ik er aan geloof? Ik heb het zelf honderden keeren gedaan!quot;
«Geesten opgeroepen!quot;
»Ja!...... maar ze kwamen niet.quot;
117
351. Noodelooze bezorgdheid.
«Ga wat op zij!quot; sprak een commensaal tot het dienstmeisje, dat haar van een hoogroode kleur had, yje zult me in brand steken.quot;
»Geen nood!quot; antwoordde het meisje, »je bent nog te groen om te branden.quot;
352. Praktisch.
Meester. — Zeg eens, jongen, welk nut biedt ons de Natuurgeschiedenis?
Koopmanszoon. — Veertig cents.
— Hoe dat, jongenlief?
— Wel, u koopt de Natuurgeschiedenis voor een gulden netto — en papa betaalt er /1.40 voor.
353. Menschenmin.
Herbergier: »Daar gaat waratje Strooman voorbij
zonder zijn morgenslokje te nemen......ik zal er maar
gauw een op de lei schrijven...... anders vat ie met
dat vochtige weer nog een kou op de maag.quot;
354. Hein de Kruier.
(Historisch).
Mevrouw: »Heere! wat zeg je, Hein, is je vrouw dood? Zoo'n mooie, knappe vrouw!quot;
118
Hein: »Ja, mevrouw! Mooi was ze en braaf ook; 'tis een bitter verlies, om niet te vergeten, en ze trok zoo knap en zoo goed voor den wagen; nou zal ik er een paar honden voor in de plaats moeten nemen.quot;
355. Alles met mate.
sGeloof mij, Clementine, ge doet wèl wanneer ge huwt, maar ge doet nog beter, wanneer ge ongetrouwd blijft.quot;
«Lieve Mama, ik ben al tevreden wanneer ik wel doe, en laat het aan anderen over, beter te doen.quot;
356. In de restauratie.
Een Duitscher, (aan de tafel zittende), vraagt aan den Kellner om de spijskaart.
D. Kellner?
K. Als je blieft Mijnheer!
D. Keef de Spijsekarte! GHebt es visch heute? K. O ja. Mijnheer! Zalm, kabeljauw, waterbot en paling.
D. Nou, keef me tan een waterpotje!
357. Snugger.
»Kom , Jantje, naar bed! 't Is meer dan tijd! Kijk eens, de kuikens gaan ook naar bedquot;
Jantje: »Ja! maar de hen gaat ook meê, en u blijft op, ma!quot;
H9
358. Geestdrift.
Officier, op het vaandel wijzende, tot een jong soldaat: »Wat denk je wel, wanneer je in het veld zoo die vaderlandsche driekleur ziet wapperen?quot;
Soldaat: »Dat 't stevig waait, luitenant.quot;
359. Recept om soldaten te maken.
Neem twee vette lokken; plak ze op een hoofd, dat gevuld is met gedachten aan politiekamer, keukenmeiden en gebakken visch; plaats dit hoofd op een torse, voorzien van een ketel ratatouille en een kwart flesch jenever; zet hem een vloek in den mond en zend hem naar het magazijn van kleeding.
360. 'tls maar hoe men het uitlegt.
Eene arme vrouw vervoegde zich tot den burgemeester harer gemeente met verzoek, om uit onvermogen kosteloos te mogen trouwen. ))Wat,quot; zeide de burgervader, ïgt;jij ook al Pro Deo trouwen. Nou wordt het hoe langer hoe fraaier, en zeker met een koets, hé?quot; — »Neen, burgemeester, met een man,quot; antwoordde de vrouw.
361. Zonderlinge moed.
Een reiziger vroeg aan de open tafel: »Kellner! wat kost die halve flesch wijn, die naast mijn bord staat ?quot; —
120
«Vijftien stuivers, mijnheer!quot; — »Daar is een gulden!quot; — »Dan krijgt u een kwartje terug!quot; — «Neen, geef dat aan den man, die den moed heeft om dien wijn te drinken,quot;
362. Een goede bekende.
»Zal je aan meneer zeggen, dat ik er geweest ben ?quot;-
»Ja, mijnheer! hoe is uw naam?quot;
»Mijn naam? Dat hoeft niet! Meneer kent me wel.quot;
363. Recept om salade aan te maken.
Men heeft hiertoe, als het goed zal gaan, vier personen noodig: een gierigaard, een doordraaier, een verstandig mensch en een gek.
De gierigaard geeft den azijn, de doordraaier zorgt voor de olie, de verstandige-man verschaft het zout; men laat alles door den gek omroeren.
364. Onnoozele vraag1.
Dominé: »Hoe komt het toch, waarde vriend, dat ik je zoo zelden in de kerk zie?quot;
Officier: »Hoe komt het, dominé, dat ik je zoo weinig in de kazerne zie?quot;
365. Het examen yoor hulponderwijzer.
Examinator- sWel, Jan! hoeveel ezels zijn er al?quot; Bode: »Er is nog niemand, meneer de president, u bent de eerste.quot;
i 21
366. Stomme smart.
De rijke baron Wquot;* verloor een aanzienlijke som aan de écarté-tafel met schijnbaar veel onverschilligheid. Na het einde van het spel zeide hij met een zeker welgevallen : »Niet waar, bij al mijn ongeluk heb ik mij toch geen enkel woord van dépit laten ontvallen?quot;
»Dat geloof ik wel,quot; gaf een ander ten antwoord, »de hevigste smart is — stom.quot;
367. Billijk verlaugeu.
Een klein meisje kwam met hare mama in een speelgoedwinkel. »Wat wilt u hebben, jongejuffrouw ?quot; vroeg de winkelier schertsenderwijze aan het kind. — »Een mooie popzeide de moeder. — »Met haar ?quot; vroeg de winkelier. — »Ja,quot; antwoordde het kleine nest, »maar met haar, dat er af kan, net als van mama.quot;
368. In de hondsdagen.
»quot;Wat een hitte, hé?quot;
»Dat zou 'k meenen Ik stak van morgen een gulden in mijn zak, en hij is al tot een kwartje versmolten.quot;
369. Ylekken.
»Wat heb jij daar onder je kin, een wrat?quot;
»Neen — dat is een moedervlek.quot;
»En die blauwe vlek achter je oor?quot;
»Dat is een vadervlek — die heb ik gisteren pas gekregen.quot;
-122
370. De weekhartige matroos.
Afschaffer: »En als je niet in een eeuwigen zwavelpoel wilt branden, zet dan geen glas brandewijn meer aan je lippen; die is en blijft je ergste vijand.quot;
Matroos: »Ze hebben me altijd verteld, dat ik mijne vijanden moest lief hebben.quot;
371. Taalstudie.
Willem: »Zeg, Betsy, ken jij al Fransch?quot;
Betsy: »Een beetje — jij ook?quot;
Willem: »0 ja — ik versta 't heel goed; altijd als pa en ma Fransch spreken, weet ik, dat 'k een klap om m'en oor zal krijgen.quot;
372. Iets voor den Minister van flnantiën.
Professor: »Zeg mij eens, mijnheer Poffel, als de schatkist overschot heeft, hoe gebruikt men dan dat het best?quot;
Student (verrast); aJa...... mijnheer, vergeef mij......
dat gebeurt nooit!quot;
373. Hoe langer hoe liever.
Een predikant liet zijn tuin aan een boer zien en zeide van zijne bloemen: »De hoe—langer—hoe—liever is mijn lievelingsbloem.quot; — »Ja, dat merk ik wel aan uw preeken,quot; sprak de ander zonder erg.
123
374. Heel onbeleefd.
»Hé, ma! Weet u wat ik de gouvernante tegen pa heb hooren zeggen ? Schei nu uit, meneer, je verveelt me, zei ze. Vindt u dat niet erg onbeleefd, ma ?quot;
375. Geen staatkundig burgervader.
Een vreemd vorst, die door een kleine stad reist, zegt met vleiend zelfbewustzijn: «Hoe komt het, burgemeester, dat er zooveel volk hier op de been is?quot;
Burgemeester\ »Het is van daag beestenmarkt. Uwe Hoogheid.quot;
376. Logica.
Een jong mensch van aanzienlijke familie beklaagde zich, dat hij zoo weinig geld te verteren had. »Ja,quot; zeide hij, «mijn goede vader heeft er vroolijk op toe geleefd en ik ben overtuigd, dat, als hij nooit in onze familie was gekomen, ik een paar duizend gulden méér in het jaar zou hebben.quot;
377. Alles is mogelijk.
Een pastoor te St. Germain zou een huwelijk inzegenen. Hij begon zijne rede, in plaats van met: «Geliefde verloofde!quot; met de woorden : sYerliefde geloofde!quot; Oogenblikkelijk zich herstellende, verbeterde hij: «Geloofde verliefde.quot;
124
878. IJdele hoop.
Tooneel-directeur: Als acteur kan ik u niet gebruiken; zoo gij echter de betrekking van tooneel-knecht vervullen wilt......
Solicitant: Ook daarmee zou ik voor het oogenblik tevreden zijn.
Tooneel-directeur •. Dan moet gij u tot iemand wenden, die u als zoodanig gebruiken kan.
379. Steeds waar.
Pontenelle bevond zich aan het hof van een Duitsch vorst, die tot hem zei: »Ik moet je eerlijk bekennen, dat mijn vertrouwen in eerlijke menschen al zeer gering is.quot;
«Genadige heer,quot; antwoordde de dichter, ser zijn eerlijke menschen genoeg — maar zij zoeken de vorsten niet op.quot;
380. Een dilettant landbouwer.
sZijt gij mijne modelhoeve geheel rond geweest, mijn-heeren!quot;
»Ja, baron, — uitstekend fraai!quot;
»quot;Wat mag ik de heeren aanbieden? Een glas melk, een flesch Champagne?quot;
»Pardon! Een glas melk zal voldoende zijn.quot;
»0, geneer u niet, mijnheeren! De melk kost me net zoo duur als de Champagne!quot;
125
381. Nog al welwillend.
«Gij ziet, waarde vriend, ik kan op uw boek niet inteekenen; mijne bibliotheek is vol, en wat nog erger is, de muizen eten al mijne boeken op.quot;
»0, dat is niets; teeken er toch maar op in — ik zal me gaarne daarover heenzetten.quot;
382. De helft.
»Is 'twaar, mag ik je feliciteeren?quot; — Waarmee?quot; — »Nu, dat zou je niet weten; ik heb gehoord, datje vrouw van een tweeling is bevallen.quot; — »Hoe weetje dat?quot; — »Het gerucht loopt door de stad.quot;
»Hoor eens, beste vriend, van alle geruchten moet je maar altijd de helft gelooven.quot;
383. Een vleiend oordeel.
Rossini woonde op zekeren dag de uitvoering bij eener symphonie, het eerste werk van een jong componist.
Deze verzocht, na de uitvoering, den grooten maestro, hem vrijmoedig zijn oordeel over het werk te zeggen.
sik vind,quot; antwoordde Rossini, »dat het geen muziek is, en dat 's gelukkig voor u, want als het muziek was, zou ze heel slecht wezen.quot;
384. In de bierkneip.
»Ga toch zitten, Evert! Dat is reeds het vierde glas bier dat je staande uitdrinkt.quot;
426
))Dat is een voorschrift van den docter; ik lijd veel aan opstijging van bloed, en nu zei de docter, dat dat van niets anders kwam als van het vele zitten in de bierkroeg — zie je, en daarom blijf ik sedert maar liever staan.quot;
385. Leer om leer.
Men verhaalt de volgende annecdote van Schiller. In zijne jeugd leerde hij harp spelen. Zijn buurman, die hem niet mocht lijden. zeide tot hem: «Ei, ei, meneer Schiller, jij speelt als David — maar niet zoo mooi.quot;
Dadelijk liet Schiller er op volgen :»Ei, ei, jij spreekt als Salomo — maar niet zoo verstandig.quot;
386. Dronkemanspraat.
De vrouw : »Dronk-zwijn, kom je weer zoo laat in den nacht thuis! Het is de klokke drie uur!quot;
De man: »Nou, da's een mooie; het is pas twaalf uur!quot;
De vrouiv: »Wat wou je me zegge, twaalf uur! De klapperman heeft daar net drie uur geroepen!quot;
De man: »Kijk, zoo'n vreemden vent gelooft ze nog eer dan der eigen sukkel van een man!quot;
387. Geen wonder!
»Die Ant, van den mandenmaker, lijdt toch verschrikkelijk ! Nou al zes maanden te bed! Het mensch han niet sterven!quot;
427
»quot;Wie is der dokter?quot;
»Ghit, mensch, ze wil er geen hebben!quot;
»Dan is 't ook geen mirakel quot;
388. Hoogere aardrijkskunde.
Een onderwijzer, die gaarne zijne lessen door belangrijke opmerkingen ophelderde, zeide tot zijne leerlingen: «Hoezeer moeten wij de Voorzienigheid bewonderen, mijne vriendjes, die zorg heeft gedragen, de groote rivieren langs aanzienlijke steden te voeren!quot;
389. Een dierbaar aandenken.
Alfred: »Mijne engelachtige Louise, ik bid u, sta mij één enkel lokje van dat verrukkelijke haar af; ik zal het tot mijn laatsten snik op mijn hart dragen!quot;
Louise: »Je zult toch, hoop ik, niet willen, dat ik voor zulk een bagatel mijn haar afsnijd; daar heb je mijn chignon van verleden jaar; wees nu maar tevreden!quot;
390. De kns.
»Och mijn lief buurvrouwtje, geef me één kusje, één enkel kleintje maar. 't Is alleen uit nieuwsgierigheid, om te weten of een kusje van jou beter zou smaken dan die van mijn vrouw.quot;
»0, dat's onnoodig, dat moet je maar an mijn man vragen, die heeft je vrouw zoo dikwijls gezoend, dat hij het heusch wel weten zal.quot;
428
391. Kinderlijke eenvoad.
Meester: — Wat knutselt gij daar, kinderen?
De knaap: — We maken een school, meester!
Meester: — Zoo, zoo, en plaatst gij daar dan ook den meester in?
De knaap: — Ja, meester; als er nog een beetje vuil overblijft, dan zullen wij er ook een meester bij maken.
392. Die lieve onschuld!
»'k Weet niet wat mijn horlogie mankeert, 'kzal 't eens moeten laten schoonmaken.quot;
»Dat hoeft niet, pa! Ida en ik, we hebben het van morgen pas met zeep uitgewasschen.quot;
393. In de kazerne.
»Wie weêrgalg heit er me nou dat brandend stuk zwam op me hand geleid, terwijl ik leg te slapen? —
Wie heit het gedaan, hé ?......Als jullie 't niet zegt,
dan houw ik het waarachtig zoo op me hand liggen tot dat de Korporaal komt, dan kan die 't uitmaken!quot;
394. Aan liet station.
Jongen. — Meneer, den weg wijzen.
Mijnheer. — Dank je.
Jongen. — Och toe, meneertje.
129
Mijnheer. — Loop heen, ik weet den weg net zoo goed ala jij.
Jongen. — Filisiteer je; kan je bij gelegenheid ook nog eens een dubbeltje verdienen.
395. De éénige veilige plaats.
Een dorpspredikant was een hartstochtelijk liefhebber van de jacht. Hij beroemde zich dikwijls op zijne bekwaamheid in 't opjagen van hazen. »A.ls ik een haas was,quot; zeide een rentmeester, »dan zoudt ge mij, wed ik, niet vinden.quot; — «Waarom niet?quot; vroeg onze jager. — »Ik zou me in uwe studeerkamer verbergen!quot;
396. De ooieraar.
«Zeg, pa, ma zeit, dat de ooievaar ons gauw weer een zusje zal brengen. quot;Weet u daar ook al van, papa?quot;
397.
«Beste vriend, ik bewonder je. Hoe kunt ge toch zooveel verdragen !quot;
»Dat zal ik je zeggen. Zoodra ik een glas wijn gebruikt heb, word ik een geheel ander mensch; waarom zou nu een ander mensch niet weêr een glas wijn mogen drinken ?quot;
9
130
398. Onredelijke Traag.
President: — «Wanneer ben je geboren?quot; Beschuldigde: »Ja, meneer de president, dat herinner ik me niet goed, ik was nog zoo jong!......
399. Feitelijk.
Leerling: — Meester, mag ik morgen thuis blijven?
Onderwijzer-, (met staat C in de hand). — Waarom, Jan?
Leerling: — Ik zal morgen wel pijn in me lijf hebben, meester.
400. Op een diner diplomatique.
Een der aanwezigen fluisterend: »President, ik zal u straks om het woord vragen; ik ben voornemens een speech te houden.quot;
President: »Als gij er op staat, welnu, met genoegen. Maar anders raad ik u, als gij toch iets wilt houden, houd dan liever den mond.quot;
401. De matige hnssaar.
Ritmeester: Ik zal je als oppasser nemen. Je bent toch geen dronkaard, hé?quot;
Hussaar: »Ik drink nooit een borrel.quot;
Ritmeester: »Je ziet er anders wel naar uit, datje er ééntje verdragen kunt.quot;
Hussaar: »Verdragen ?.., Al was 't een scbilderhuis vol, ritmeester.quot;
131
402. Droevig:, maar waar!
«Neen, docter! neen, — ik laatje de kerk niet ingaan!quot;
»Ben je gek, mensch, — waarom zou ik niet in de kerk gaan?quot;
«Omdat je daar bidt voor je daaglijksch brood, en als die bede eens verhoord wordt, dan moeten wij allemaal ziek worden!quot;
403. Gesprek tusschen twee jongens.
«Hoera, Piet, heb je 't gehoord ?quot;
«Wat?quot;
«De school is van nacht afgebrand.quot;
«Zoo. Uat is een goeje boel. En de meester?quot; «Neen, die niet.quot;
«Nou, wat geeft 'tdan!quot;
404. Naïef.
Mevrouw: «Wel, Kaatje! hoe kom je toch zóó verkouden ?quot;
Kaatje: «Wel, mevrouw! meneer is ook zóó verkouden.quot;
405. Rechtschapenheid.
Een woekeraar vroeg aan den bekenden tooneelspeler Garrick: «Zou er nog wel rechtschapenheid op deze wereld zijn?quot;
«Waarom vraag je dat?quot; zeide Garrick. «Bemoei je toch niet met zaken, die je niet aangaan!quot;
432
406. Eene vocatie roor den koopmansstand.
Heer-, »Hé! Jij bent toch niet de jongen aan wien ik straks mijn paard te bewaren heb gegeven?quot;
Jongen: »Nee, meneer! maar ik heb dat baantje, uit spikkelatie, voor drie centen van kleine Kees gekocht.quot;
407. Overdrijving.
Man (met een volkomen kaal hoofd): »Hoor eens, vrouw, 'k kan zulke praatjes niet velen! Je zegt altijd
dat ik overdrijf, maar men haren rijzen te berge, als ik......quot;
Vrouw. »Zie je wel! Nu overdrijf je immers alweer!quot;
408. Aangehuwde familie.
Een jonge, overmoedige vrouw verkocht de oude aardigheid, om tot haar man te zeggen, toen er een ezel balkte: «Familie van je!quot;
«Aangetrouwd!quot; liet de ander er dadelijk opvolgen.
409. Een enfant terrible.
»Ma! hebt u ook zulke lekkere ulevelletjes als de goevernante van pa heeft gekregen?quot;
410. Zeer waarschijnlijk.
Een bejaard man stootte eens op een bal een winderig heertje, dat zeer dunne beenen had, bij ongeluk tegen
133
de voeten. Woedend zeide dit: — Denkt gij dat ik mijne beenen gestolen heb, mijnheer? — De Hemel bewaar me! was het antwoord, dan hadt ge er wel een paar beteren uitgezocht!
411. Op een bruiloftspartij.
Bruidje: «Lieve hemel, daar laat die domme meid de soep op mijn mooi satijnen kleed vallen.quot;
Meid (goedhartig): »0, dat 'sniks, juffrouw! d' er is nog meer in de keuken.quot;
412. Heel boosaardig.
»Hé, vriendje!quot; riep een ruiter tegen een boer, »drijf dien ezel van den weg af!quot;
»De ezel? waerom?quot;
«Wel, omdat mijn paard er anders schichtig van wordt: hij kan geen ezels verdragen.quot;
sDa's jokkens! Waarom gooit ie jou dan niet af?quot;
413. De fopper gefopt.
Om een mathematicus te foppen, vroeg hem iemand : «Als vier kalveren 360 pond wegen, hoeveel weegt dan een os?quot;
«Als gij even op de schaal gaat staan, dan zal ik het u precies zeggen,quot; was het antwoord van den cijferaar.
134
414. De drnkfont.
»Op de ruïnen van het Capitool..... quot;
»Grij leest niet goed, Judith, er staat kapitaal!quot;
»Er staat Capitool, Izak!quot;
«Zoo, dan is het een drukfout; tegenwoordig kan het kapitaal alleen nog geruïneerd worden.quot;
415, Uit het dorpsleren.
«Waarom roep je toch altjjd, als je 's nachts laat uit de kroeg thuis komt, vlak voor je deur: »Goejen nacht, heer burgemeester!quot; quot;
:»Dat is hooge politiek, vriend! Mijn vrouw denkt dan, dat ik in gezelschap met den burgemeester ben geweest en dan bromt ze een heele boel minder.quot;
416. Een dnbbel ongeluk.
Litterator: «Vindt ge dat niet veelbeteekenend, Henri! Op denzelfden dag waarop Göthe stierf, werd ik geboren!quot;
Henri: «Ziedaar twee gebeurtenissen, waarover de litteratuur rouw te dragen heeft.quot;
417. Twee Nimrods.
«Kijk! Die spreeuw, daar, op dien boom!... geheel onder schot!quot;
«Ja!... maar als j'em schiet, dan kunnen we morgen
niet uit jagen gaan...... 't is al 't wild wat hier tien
uren in den omtrek te vinden is!quot;
135
418. Eene mystificatie.
Iemand uit het raam liggende, tot een voorbijdravenden barbier: «Hé, barbier! heb je soms niet een oogenblikje den tijd?quot;
»Ja wel, meneer! Moet u geschoren worden?quot;
»Neen, vrind! Maar als je nog eenige oogenblikken den tijd hebt, dan behoef je zoo hard niet te loopen; je krijgt anders van het harddraven nog een ongeluk!quot;
419. Het wisselvallige van de mode.
«Wat — jij hier in de stad?quot;
»Neem me niet kwalijk; ik heb groote haast.quot;
»Hoe dat ?quot;
sik heb mijn vrouw een nieuw hoedje gekocht en nu moet ik maken, dat ik thuis kom, voordat de mode weer veranderd is.quot;
420. Voor het gerecht.
Rechter: »Gij wordt beschuldigd uw vrouw geslagen te hebben.quot;
Beschuldigde: »Och, meneer, dat moet uwes me niet kwalijk nemen; 't is het eenig oogenblikje pleizier, dat ik ooit aan haar beleefd heb.quot;
421. Eeu ongelijke stemming.
«Hoe ben je hier toch gekomen?quot; vroeg iemand, die een krankzinnige bezocht, die nagenoeg weêr beter was en spoedig de inrichting verlaten zou.
136
sDoor een klein verschil van gevoelen.quot;
»Hoe dat zoo?quot;
»Wel, de wereld zei, dat ik gek was; ik zei, dat de wereld gek was — en zij hebben mij overstemd.quot;
422. Een slachtoffer Tan een slechte opvoeding.
Jongens: »Hoü je roer recht!... Dronkelap!.. Hou je roer recht!quot;
Hij: «Jongens, dat staat je gemeen om een fatsoen-delijksmans kind zoo uit te schelden, — jelui moet me dat zoo kwalijk niet nemen dat ik dronken ben, dat mot je niet; — het is mijne schuld niet — mijn moeder heeft me met de flesch groot gebracht!quot;
é23. Een groot licht.
Vriend: sWel, amice, is je zuster al bevallen?quot; Geëmploieerde hij de posterijen: «Ne... ne... neen.quot; Vriend: «En wat zal je nou worden, oom of tante?quot; Geëmploieerde bij de posterijen: »De... de... de... dat zal nog me... me... moeten blijken... of...fe... fe ... te... te... 't een jongen of een meisje is.quot;
424. Innige orertniging.
»Zeg eens, lieve man, van wien zou ons Kareltje toch al die leelijke streken hebben ? Toch zeker niet van mij.quot;
»Dat geloof ik ook, beste Emilie, want je hebt er nog geen enkelen gedurende ons huwelijk verloren,quot; antwoordde vriendelijk de echtgenoot. ■
137
425. Watervrees.
Melkvrouw: — Hoe komt 't, dat Azor zoo blaft? 't Lieve dier weet toch wel, dat ik alle dagen hier melk kom brengen.
Meid: — Als 't diertje maar geen watervrees onder de leden heeft; want 't wil je melk al sedert een paar dagen niet meer drinken.
426. Gevolgtrekking.
Een edelman zeide tot Swift: »De ware edelman is hij, die nooit werkt.quot;
«Duivels!quot; antwoordde de schrijver van Gulliver; «maar in Engeland werkt de mensch, het water werkt, het bier werkt — alleen het zwijn doet niets — dat is dan zeker de edelman in Engeland.quot;
427.
De koning van Polen vroeg Pfoecka, lid eener nar-ren-vereeniging:
«Heb je nu al een narren-koning?quot;
»De Hemel beware ons, dat wij op den dood van Uwe Majesteit zouden rekenen!' zeide Pfoecka met een beleefde buiging.
428. Vraag en antwoord.
Reiziger: ))Hé, conducteur! waar komen al die koehuiden van daan?quot;
Conducteur: »Van de koeien, heerschap.quot;
138
429. Een knappe huishoudster.
Dienstmeid: Mevrouw, hoeveel eieren wil u in het gehakt hebben?
Mevrouw : Vier; maar dan moet je van twee maar alleen het wit en van de twee andere alleen den dojer nemen.
430. De pot en de ketel.
»Wat zoo'n hengelaar toch een geduld heeft! 't Is bespottelijk. Op 't horlogie af, sta ik nu al drie lange uren naar hem te kijken, en nog altijd heeft hij niets gevangen.quot;
431. In 't koffiehuis.
Agent van politie: »Meneeren, 'tis tijd! Jullie motten
naar huis. 't Heeft twaalf uur gesla..... (Hij erkent onder
de aanwezigen den Commissaris van politie, die hem een gramstorigen blik toewerpt: Ekskeseer, meneer de Commissaris; 't heeft nog niet heelemaal uitgeslagen.quot;
432. Een bedsermoen.
Vrouw tot haar man. — Eergisteren ben je eerst gisteren thuis gekomen, gisteren eerst heden, en van daag zou 't weêr morgen geworden zijn, als ik je niet was komen halen.
139
433. Uit Neêrlandsch Indlë.
Sergeant (van Duitsche origine) : ïHep je uuberal joet jeveegt?quot;
Soldaat (van Fransche origine): »Ouia.quot;
Sergeant: ))Ond iest uuberal joet jewasschen?quot; Soldaat: »Ouia.quot;
Sergeant: »Ouia, ouia! Immer ouia! Wirt er den nooit lernen Hollandisch toe schpreeken?
434. Veranderde opinie.
Paulina leunt, met beide handen onder de kin en de beide ellebogen op tafel.
Cornelis beschouwt haar met vervoering en zegt:
»Wat een gracieuse houding.quot;
Zes maanden later (getrouwd.)
Mevrouw Cornelis staat weder in de bovengenoemde houding. Haar man ziet haar weder aan, haalt de schouders op en zegt:
»Wat sta je daar houterig!
435. Op de jacht
Dokter. — 't Is om gek te worden — niet één haas heb ik om hals kunnen brengen.
Patient. — Dan zou 'k den haas wat voorschrijven, dokter!
140
486. Diagnose.
sWat zeg je er van, Mie, — daar ia nou de man van Kee van Noot van de trappen gevallen en heit z'n nek gebroken!quot;
b Jongens, jongens! wat je daar zegt... hij heit er ook al lang slecht uitgezien !'v
437. Dames-passie.
Ella-. »Ach, Marie, hoe gelukkig ben je toch! Met een officier geëngageerd — en dan aan zijn arm in het
Bosch te wandelen......quot;
Marie: »Met waar, — en dan wordt hij met militaire eer en met muziek begraven!quot;
438. Zeer jnist!
Gravin. — Maar, zeg mij toch eens, hoe gij majoor Lammers kondt huwen; de man is van burgerafkomst? Barones. — Ik dacht zoo: beter een man zonder dan een naam zonder man.
naam.
439.
Het eenige nut der sleepjaponnen.
Vriend. — Wel, professor, wat doet ge daar?
Professor. — Ik schud den sleep mijner vrouw uit, die zoo juist van een wandeling buiten de stad terugkeert, en dan vind ik steeds een rijken oogst voor mijn natuurkundige verzameling rupsen, kevers, torren, slakken enz.
■v
441
440. Niet OTerdrijTen.
Heer. — Je moest je wat schamen. Daar ben je gisteren weer om 12 uur smoordronken t'huis|gekomen! Johan, Johan, diep ben je gevallen.
Johan. — Nu ja, dronken ben 'k geweest; maar gevallen ben ik niet. U moet niet altijd overdrijven.
441. Jammer!
Vrouw: «Niet waar, lieve Henri, je zoudt me voor geen honderd duizend gulden willen missen, wel lievert ?quot;
Man : »Ik moet je eerlijk verklaren — zoo'n verleidelijke propositie is me tot dusver nog niet gedaan.quot;
442. De verongelijkte tapper.
Een tapper werd veroordeeld, omdat hij zijn jenever had vervalscht, of verslapt liever; een maand later strafte de kantonrechter hem wegens dronkenschap op den openbaren weg. Wanhopig riep de man uit:
— Als ik water in den jenever doe, word ik veroordeeld, en als ik er geen water in doe en hem on-vervalscht drink, ook. En dat noemen ze nu rechtvaardig!
443. Uit het soldatenleven.
»In arrest?... maar Sursjant, 't was heusch me schuld niet!... Stel je eens in mijn plaats..
»Twee dagen meerrr!.., van wegens an je sjuperieur een onbeschoft voorstel gedaau te hebben!quot;
142
444. Een hoogst opmerkelijk yerschil.
Hoveling (minachtend tegen een Minister); »Gij moest niet vergeten dat gij eenmaal kantoorbediende geweest zijt.quot;
Minister: »Ziedaar ook juist het verschil tusschen ons beiden. Mijnheer de Baron. Waart gjj ooit kantoorbediende geweest, ge zoudt het altijd gebleven zijn.quot;
445. Kinderlijke gevolgtrekking.
Marie: »Hoe komt uw haar al zoo grijs, mama?quot; Mama: »Dat komt omdat je soms zoo'n stout kind bentquot;
Marie: «Wat moet u dan een stout kind geweest zijn. Grootmoeders haar is al heelemaal wit!quot;
446. Op de kermis.
Jongen (in den draaimolen): — «Vader!... Ik wil er uit!... Ik word zoo draaierig.quot;
«Gekheid, jongen! Je moet je d'er aan wennen... zonder draaien kom je de wereld niet door!quot;
447. Wat men zich tegenwoordig al niet veroorlooft.
Sergeant: «Kapitein, de recruut Sassefras van de derde compagnie, is gisteren avond subiet gestorven.quot;
Kapitein: «Dood! wel alle d......hoe is dat mogelijk;
de kerel was niet eens afgeëxerceerd!quot;
443
448. Ontdoken vracht.
Reiziger (in een waggon tot eene dame): »Het afscheid van uw vriend heeft u wel zeer aangedaan, mejuffrouw.quot;
Juffrouw: »0 ja, mijnheer; er ligt mij een pak op het hart van honderden ponden......quot;
Conducteur (die de kaartjes ophaalt): »Dat zult u straks naar den goederenwagen moeten laten brengen; ik mag zooveel bagage niet in het rijtuig toestaan.quot;
449. De politieke Don Jnan.
Leenderts. — Zeg, Jochems, raad me eens: hoe raak ik mijne bruid kwijt?
Jochems. — Trouw haar!
450. Menschlievende theorie.
»Hier heb je nu ontplofbare geweerkogels; op het congres is bepaald dat je ze nooit anders moogt gebruiken als om ammunitiewagens te vernielen.quot;
»Maar als er menschen op zitten?quot;
»Dan verzoek je ze vriendeljjk, er eerst af te gaan.quot;
451. In de compagnie.
Kapitein. — 't Is meer dan erg; je heele blad strafregister is vol straffen. Ik weet niet, wat ik doen moet! Soldaat. — Een nieuw blaadje beginnen, kapitein.
144
452. Beschroomheid.
Bg een inspectie hield de generaal eensklaps voo. «en soldaat stil en vroeg hem:
Uit welke provincie kom je?
De soldaat, geweldig verbouwereerd, stamelde o gesmoorden toon:
Generaal, ik ben onschuldig!
453. Verkeerd uitgedrukt.
Een even rijke als gierige dame zeide tot eendie bij haar het middagmaal gebruikte: — O, h ^ de meiden altijd zeer in haar schik ; zij eten hetze als ik.
— Gfl vergist u, — merkte het nichtje aan, e blik werpende op den schamelen disch , — ik geloo' dat het juister zou zijn als u zei, dat u hetzelfde als zij.
454. Na de verkiezingen.
Een kamerlid werd in zeker district niet herkos. Norsch voegde hij een der plattelandskiezers toe:
Ondankbaar ben jullie. Je hebt een ander gestem en toch heb ik mijn best gedaan in de Kamer, om dc streek een spoorweg te bezorgen.
Dat zou wat. Als 'k meerijden wil — laten me betalen!