-ocr page 1-

ONDERZOEKINGEN OVER DEN
INVLOED DER ZWANGERSCHAP
OP HET UREUMGEHALTE
VAN HET BLOED

W. VAN DEN BERG.

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

utrecht.

-ocr page 2-

'»■•vl

■ ■ .....

^■lîl

-V ■ quot;quot;'f•

a

-ocr page 3- -ocr page 4-

wm:-^

mÊmmmms

m

:3m

........... ^ ...........

m-

-ocr page 5-

a fff 4

m

-ocr page 6-

Jv-f

m

-ocr page 7-

ONDERZOEKINGEN OVER DEN INVLOED DER ZWANGER-
SCHAP OP HET UREUMGEHALTE VAN HET BLOED

-ocr page 8-

Ml

-ocr page 9-

Onderzoekingen over den invloed der
zwangerschap op het ureumgehalte
van het bloed

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr, C. W. STAR BUSMANN, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERD-
HEID. VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG 23 JANUARI, DES NAMIDDAGS
TE 4 UUR. DOOR

WILLEM VAN DEN BERG,

ARTS.

GEBOREN TE ROTTERDAM.

KEMINK EN ZOON N.V. - OVER DEN DOM - UTRECHT

1934

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 10-

■f

%

^^Ucfdgmii^w^d qo qerfsfei^gfl^ws

H-

\

. HQ xnonmii m rmm^s^ma-^^
^mmmom-mrmu-müMm

■ ^nBâBom^EU mm Tïtriï^^tó m vii

'^ri^ST TlSrièJlSViVÎU.

R^a TmT^œAH saMÂV^w^Mf/îHacïâs'

V

■.nbsp;MmnAi m oAQkim

.aooo-juu f 3T

-m

Ï-SÏ

•m.

■ ■M

t. 3

Si

-ocr page 11-

AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VROUW

-ocr page 12-

HS

jß^CÄ _ c

Js-

V.

Sr'-f-'.-

, .f -V/

1 Kf

Ä/Äj-- - • ■

1

-ocr page 13-

Het doet mij zeer veel genoegen bij het verschijnen van dit
proefschrift in de gelegenheid gesteld te worden om U, Hoog-
leeraren, Oud-Hoogleeraren en Docenten der Medische en Philo-
sophische Faculteit der Utrechtsche Universiteit, hartelijk te danken
voor het van U genoten onderwijs.

Naar U, Hooggeleerde de S n o o. Hooggeachte Promotor, gaat
wel in de eerste plaats mijn groote dank uit, niet alleen voor de
buitengewone belangstelling die Gij steeds voor mijn werk toonde,
maar ook voor Uw medewerking en steun, die ik bij het bewerken
van dit proefschrift van U mocht ontvangen. Ik beschouw het als
een groot voorrecht, na het afleggen van mijn artsexamen nog een
jaar lang onder Uw uitmuntende leiding in Uw kliniek werkzaam
te zijn geweest. Met Uw scherp critisch oordeel en Uw groote
kennis hebt Gij mij ten allen tijde geholpen en ter zijde gestaan.

U, Hooggeleerde H ij mans van den Bergh, Hoogge-
achte Leermeester, ben ik zeer erkentelijk voor de welwillendheid
waardoor ik tijdens mijn assistentschap aan Uw kliniek in staat
was dit proefschrift te voltooien. Dat Gij mij in de gelegenheid
stelt mij in Uw voortreffelijk toegeruste kliniek en Röntgenafdeeling
als assistent in de interne geneeskunde te bekwamen, en van Uw
groote ervaring te profiteeren, stel ik op hoogen prijs.

U, Hooggeleerde Ringer ben ik grooten dank verschuldigd
voor Uw zeer gewaardeerde critiek op het tweede hoofdstuk van
mijn proefschrift. De bereidwilligheid waarmede Gij mij bij mijn
moeilijkheden steeds terzijde stond heeft mij sterk getroffen.

U. mejuffrouw Bakker, ben ik zeer dankbaar, dat U mij
naast Uw vele eigen werk, steeds geholpen hebt met de chemische
analyses en het gereedmaken der tabellen. De tijd op het laborato-
rium doorgebracht zal voor mij een prettige herinnering blijven.

De aangename medewerking en vriendschap, die ik van de
assistenten mocht ontvangen heb ik zeer weten te waardeeren.

Verder dank ik allen hartelijk, die op eenigerlei wijze mede-
gewerkt hebben tot de voltooiing van dit proefschrift.

Tenslotte is het mij een voorrecht mijn bijzonderen dank aan

-ocr page 14-

mijn ouders uit te spreken, die de voltooiing van mijn universitaire
studie in den ruimsten zin hebben mogelijk gemaakt en mij daarbij
tevens in staat stelden lid te zijn van het aloude Utrechtsch
Studenten Corps. Moge dit groeien en bloeien tot in lengte van
dagen.

-ocr page 15-

INHOUD,

Blz.

HOOFDSTUK I.

Uteratuur overziclit.................... 1

Aard van het nierlijden bij de rwangerschapsvergiftiging. Blz. 1
Nierfunctie in de normale en pathologische zwangerschap. Blz. 5 —
Veranderingen in het bloed tijdens de normale zwangerschap en de
z^vangerschapsvergiftiging. Blz. 7 — Ureumgehalte van het bloed,
speciaal met betrekking tot de normale en pathologische zwanger-
schap. Blz. H — Eenige theorieën over de nu en dan optredende
pathologische ureumverhooging bij de zwangerschapsintoxicatie.
Blz. 21 — Verhooging van het ureumgehalte van het bloed bij anurie
of zeer sterke oligvuie in aansluiting aan een zwangerschap.
Blz. 26 — Ureumretentie door extra-renaa! gelegen oorzaken. Blz. 28.

HOOFDSTUK II.

Vergelijkend ooderzoek vao de broomloog- en tireasanediodc voor de
qnantitatieve bepaling van nrcttm in bloed en nrine
......... 37

Quantitatieve bepaling van ureum in het bloed. Blz. 37 — Quantita-
tieve bepaling van vireum in de urine. Blz. 49 — Samenvatting.
Blz. 51.

HOOFDSTUK III.

Normale niet-zwangere cn normale zwangere vrouwen, zwangeren met een
lichte en roet een zware rwangerschapsvergiftiging en zwangeren met een

clironische hypertensie...................52

Groep A. normale niet-zwangere vrouwen. Blz. 53 — Groep B.
Normale zwangere vrouwen. Blz. 54 — Groep C. Zwangeren met
een lichte zwangerschapsvergifHging. Blz. 60 — Groep D. Zwangeren
met een zware zwangerschapsvergiftiging. Blz. 67 — Bespreking van
een geval van „Schorsnecrosequot; van de nieren. Blz. 85 — Groep E.
Zwangeren met een chronische hypertensie. Blz. 90.

HOOFDSTUK IV.

Groep F, Vronwen met eclampsie................

-ocr page 16-

Biz.

HOOFDSTUK V.

Hyperemesis gravidarum ......................151

Conclusie. Blz. 160 — Aanhangsel. Bespreking van 2 gevallen van
uitdroging, met sterk verhoogd ureumgehalte van het bloed. Blz. 161.

Samenvatting......................168

Résumé........................173

Geraadpleegde literatuur..................179

Verklaring da afkortingen.....................191

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

Literatuuroverzicht.

De vele veranderingen, die zich in de zwangerschap voordoen,
hebben sinds vele jaren het onderwerp uitgemaakt van uitgebreide
onderzoekingen. Deze betroffen niet alleen de normale, maar in het
bijzonder juist de abnormale veranderingen. De meest op den voor-
grond tredende abnormale toestand is wel de eclampsie. En daar,
naast de stuipen, tot de meest opvallende symptomen, de albumi-
nurie, de oedemen, en de hypertensie behooren, is het begrijpelijk,
dat het vooral de nieren waren, die vanaf het begin in het middel-
punt van de belangstelling hebben gestaan.

Blackall (1) 1818 is vermoedelijk de eerste geweest, die wees
op de albuminurie tijdens de zwangerschap. Daarna, in 1839—1840
Was het R a y e r (2), die eveneens hierop de aandacht vestigde,
tevens had hij den zeer ongunstigen invloed van de zwangerschap
-op een reeds bestaande nephritis opgemerkt.

Een paar jaar later, in 1843, beweerde Lever (3), dat, wan-
neer een zwangere, met een oedemateus gelaat, later eclampsie
^reeg, zij dan ook, zoo lang zij oedeem had, albuminurie ver-
toonde. Deze albuminurie is volgens Lever niet het gevolg van
een nephritis, maar van congestie van de nier, welke veroorzaakt
20U worden door druk van den uterus op de niervaten.

In 1881 beschreef L e y d e n (4) het ziektebeeld van de „Schwan-
gerschaftsnierenquot;, dat zoowel in klinischen, als in pathologisch-ana-
tomischen zin afwijkt van elk ander nierlijden en enkel en alleen
ontstaat door de zwangerschap.

Woordelijk schrijft hij: „Als Schwangerschaftsniere, Nieren-
affection der Schwangeren, muss diejenige Form der Nierener-
krankungen bezeichnet werden, welche in einer vorher gesunden
Niere lediglich in Folge der Schwangerschaft auftritt. Dass hier
die veränderten Druck- und Circulationsverhältnisse im Abdomen
quot;das ätiologische Moment darstellen, dürfte nicht zweifelhaft sein.quot;

l

-ocr page 18-

H i 11 e r (5) 1881 was ook die opvatting toegedaan en nam aan.,
dat de eigenlijke oorzaak van het nierlijden een druk van den zwan-
geren uterus op den ureter is.

Halbertsma (6) 1882 dacht ook. dat het optreden van
eclampsie het gevolg was van urineretentie. door druk van den
zwangeren uterus op de ureteren. Hierbij zou de spanning in het
nierbekken het optreden van de krampen gunstig beïnvloeden.

De groote strijdvraag, met welke soort van nierlijden wij daarbij
te doen hebben is thans, bijna een eeuw later, nog niet opgelost.

Wel kennen tegenwoordig de meeste onderzoekers de zwanger-
schapsnierziekte een aparte plaats toe onder de nierziekten.

Max Rosenberg (7) b.v. ^oemt het een ziekte sui generis^
die noch een nephrose, noch een nephritis, noch een mengvorm
van deze beiden is. Khnisch en anatomisch een „Sonderlingquot;, zegt
hij, het eenvoudigst gekarakteriseerd als een nephrose met nu en
dan een aanzienlijke hypertensie.

Volgens Fahr{8) en Saeki (9). die pathologisch-anatomisch
een eclampsienier onderscheiden, kunnen we de zwangerschapsnier
als een lichtere vorm van de eclampsienier opvatten.

F a h r (10), die zich wel het meest met de pathologische anatomie
van de zwangerschapsnier heeft beziggehouden, vindt evenals H e y-
nemann(ll) de beste benaming
„Glomerulonephrosequot;. Zeer
wezenlijk onderscheidt zij zich van de Brightsche ziekte, en haar
meest typische veranderingen zijn: Albuminoide degeneratie van
het epitheel van de nierkanaaltjes, gezwollen en verwijde glomeru-
luslissen, thromboseerende processen in de vaten en vooral in de
glomerulus capillairen, degeneratief (ontstekingsachtig) veranderde
arteriolen en in de uitvoergangen meestal haemoglobinecylinders.

Als oorzaak voor deze veranderingen en ook voor die, welke in
de lever voorkomen, neemt Fahr een haemolitisch, thrombosee-
rend, vasoconstrictorisch en direct epitheelbeschadigend toxine aan.

Het gif zou dan werken op het bloed en op de bloedvaten; en in
de nieren zou deze werking het duidelijkst te zien zijn aan de glome-
ruli. dus op de plaats, waar men de uitscheiding van het gif kan
verwachten.

Seitz (12) is het hiermede met Fahr eens. dat de inwerking
van een gif die veranderingen te voorschijn zou roepen. Immers;

-ocr page 19-

hiervoor pleit ook, dat chemisch nauwkeurig bekende stoffen, zooals
sublimaat en phosphor, in lever en nieren dergelijke afwijkingen te
weeg kunnen brengen. Anderen verklaren al deze veranderingen
alleen uit spasmen der vaten, zooals door Volhard(13).
01sen{14), Kuczynski en Dosquet(15). Seit2
(12)
vat de veranderingen in de zwangerschapsnier ook op, als hoofd-
zakelijk van degeneratieve natuur, in zooverre dus te beschouwen
als een soort van nephrose, welke echter toch weer glomerulone-
phritische symptomen erbij kan vertoonen.

Eufinger(16) vindt veel overeenkomst tusschen de lipoidne-
phrose en de zwangerschapsnier, hij vond n.1. bij eclampsie en bij de
zware gevallen van zwangerschapsintoxicatie steeds lipoidurie,
terwijl deze afwijking nooit voorkwam bij de normale zwangerschap
en bij de lichte albuminurieën. Tegen deze opvatting pleiten echter
de verhoogde bloeddruk en het pathologisch-anatomisch beeld.

V. Jaschke(17) en Münk (18) beschouwen de zwanger-
schapsnierziekte ook als een nephrose en betitelen haar dan met
den naam „Zwangerschapsnephrosequot;. Voor de diagnose van een
zuivere zwangerschapsnephrose mogen er echter in het ziektebeeld
geen bloeddrukverhooging, geen hartshypertrophie en geen ver-
anderingen aan de oogfundus aanwezig zijn. Treden deze wel op,
dan zijn het atypische gevallen of mengvormen, waarvan de aetio-
logie niet geheel de zelfde is. Deze mengvormen zouden dan com-
binaties van de typische zwangerschapsnephrose zijn met: 1. haard-
nephritis, 2. diffuse, meestal subacute glomerulonephritis, 3. benigne
niersclerose. De laatste echter zeer zelden, (v. Jaschke) (17).

Zeer terecht bestrijdt Heynemann(19) deze opvatting van
V.
J a s c h k e, daar immers juist de bloeddrukverhooging pathogno-
monisch is voor de zwangerschapsnierziekte.

Ook Aschoff(20) vond nooit veranderingen, die absoluut
zeker tot ontsteking gerekend mogen worden, noch aan de
glomeruli, noch aan de tubuli.

Toch wordt steeds de nauwe betrekking met de glomerulo-
nephritis weer aangenomen, o.a. door Volhard, Mussey(21),
Kuczynski en Dosquet(15). Volhard behandelde in
Ï918 in „Haematogene Nierenerkrankungenquot;, de zwangerschaps-
nier onder het hoofdstuk „Glomerulo-nephritisquot;. Hij schrijft daar

-ocr page 20-

woordelijk: „Es handelt sich bei den sogenannten Schwangerschafts-
nieren nicht um eine primär degeneratieve Erkrankung ohne Blut-
drucksteigerung mit starker Oedembereitschaft, also um eine Ne-
phrose, sondern besonders bei den zur Eklampsie neigenden
Formen um ein Krankheitsbild, das einer typische diffusen Glome-
ruliischaemie allerdings mit sehr starken — sekundären — dege-
neratieve Veränderungen am Parenchym entspricht, ein Bild, das
wir klinisch als Mischform oder besser als Nephritis mit nephroti-
scher Einschlag bezeichnen müssenquot;.

Kuczynski en Dosquet(15) beschouwen de eclampsie-
nier en de glomerulonephritis als identiek. Bij beiden is namelijk
niet een toxine de oorzaak, maar vaatspasmen, die rythmisch of
langdurig kunnen zijn.

Zeker niet onvermeld mogen de geheel afwijkende opvattingen
van Beker
(22) blijven. Deze meent, dat de klinische verschijn-
selen, die kunnen optreden bij de zwangerschapsvergiftiging,
zooals oedeem, nierziekte, hooge bloeddruk en oog- en hersenver-
schijnselen benevens de pathologisch-anatomische afwijkingen
hierbij, allen te kunnen verklaren door vasoconstrictie.

Beker noemt dit dan een stoornis in het haemodynamisch
evenwicht, veroorzaakt door de zwangerschap. Hij gaat hierbij uit
van de „Nutritionsreflexquot; van W. Hess, die ongeveer zegt, dat,
wanneer er in een orgaan ruime bloeddoorstrooming noodig is, de
aanvoerende arteriën zich verwijden en er vasoconstrictie in andere
vaatgebieden optreedt.

Beker verwerpt geheel de mogelijkheid dat een toxine deze
vasoconstrictie zou veroorzaken, wel zou door steeds grooter wor-
dende weerstand in het vaatgebied van den uterus, tijdens de
zwangerschap, een drukverhooging in de aanvoerende vaten ont-
staan. Deze drukverhooging zou dan weer veroorzaakt worden door
vasoconstrictie in andere vaatgebieden. Dit, tezamen met de „Nutri-
tionsreflexquot; kan nu volgens Beker geheel de verschijnselen, die
optreden bij de zwangerschapsvergiftiging, verklaren.

Waar het nu juist op aankomt in B e k e r's theorie, is niet de
vasoconstrictie zelf, maar het ontstaan hiervan. Hoe hij zich nu
precies dit mechanisme denkt en welke overwegingen men in het
voor- of nadeel daarvan kan aanvoeren ligt niet op onzen weg.

-ocr page 21-

Gessner(23) stelde een heel apart schema op voor de ziekte-
verschijnselen in de zwangerschap. Volgens hem zijn de zwanger-
schapsnier, hydrops gravidarum en hypertonie, die meestal tot een
ziektebeeld vereenigd optreden, drie volkomen onafhankelijk van
elkaar ontstane symptomen, die op een en dezelfde oorzaak zijn
terug te voeren, namelijk den intra-abdominalen druk.

Fekete, Fuchs en Molnar (24) spreken van een ne-
phritisch en een nephrotisch type van de zwangerschapsnier.

Al deze wisselende opvattingen over den aard van het nierlijden
bij de zwangerschapsnier, zijn, zeer begrijpelijk veroorzaakt door de
eigenaardige symptomatologie. Immers de oedemen en de sterke
albuminurie, die tot 20 pro mille en meer kan stijgen, pleiten sterk
voor een nephrose, terwijl de steeds optredende bloeddrukverhoo-
ging
en het gevaar voor stuipen, juist vóór de glomerulo-nephritis
en tegen de nephrose pleiten.

Uit het voorafgaande blijkt dus wel, dat we de zwangerschapsquot;
niet\ klinisch en pathologisch'anatomisch moeten beschouwen als
een op zich zelf staand ziektebeeld. Eveneens pleit hiervoor de
snelle genezing na de baring.

Zeker is het. dat er in de zwangerschap aan de nieren hoogere
eischen worden gesteld, dan daar buiten. De Snoo (25) en B a-
n is ter (26) noemen de zwangerschap dan ook de gevoehgste
proef voor de nierfunctie.

Bij gezonde zwangeren bestaan er zeker geen groote stoornissen
in de nierfunctie, zooals blijkt uit de volgende onderzoekingen.

Met de waterbelastingsproef volgens Volhard-Strausz
en de daarop volgende concentratieproef, vonden Ec kelt (27).
Holzbach(28). C h o c h 1 o f f(29), R u n g e - K e s s 1 e r(30)
en B a t i s w e i 1 e r (31). bij gezonde zwangeren meestal een goede
wateruitscheiding en een goed concentratievermogen.

Zangemeister(32) vond de diurese bij normale zwangeren
in de laatste maanden vermeerderd met opvallend groote schom-
melingen en in het kraambed een verhooging van de water- en
NaCl-uitscheiding. Belastingsproeven met NaCl en ureum werden
door Eckelt(27) enWerner(33) gedaan. Bij normale zwan-
geren vonden zij de uitscheiding als bij normale niet-zwangeren.
Bij

belasting met joodkalium en melksuiker namen H o 1 z-

-ocr page 22-

bach (28) en Werner(33) een snellere uitscheiding bij nor-
male zwangeren, dan bij niet-zwangeren waar. Met Neubauer's
kreatinine proef vond O r 1 o v i u s (34) eveneens een snellere uit-
scheiding als normaal. Ook Chochloff (29) zag hetzelfde met
uranine. Krauter(35) ging de nierfunctie na door het meten van
de Ph. in de urine, na belasting met HCI per os en intraveneuse
toediening van natriumbicarbonaat. Hierbij was de Ph-curve maar
weinig afwijkend van de normale. O 1 s e n (14) onderscheidt onder
de normale zwangeren twee typen: De eene met licht verhoogde,
de andere met een licht verminderde nierfunctie, t.o.v. niet-zwan-
geren. De grenzen voor het normale, moeten volgens O 1 s e n wat
ruimer genomen worden in de zwangerschap, dan daar buiten.

Anders is het gesteld met de zwangerschaps- respectievelijk,
eclampsie-nier. Hierbij is regelmatig een stoornis in de water- en
NaCl-uitscheiding waargenomen, terwijl de N-uitscheiding normaal
of bijna normaal blijft. (Zangemeister (36), E c k e 11 (27),
Werner (33), Büttner (37), Treub (38), H o 1 z-
bach (28)).

Zangemeister noemt het dalen van den chloriden-spiegel,
naast de stoornis in de wateruitscheiding, de belangrijkste constante
verandering, die de nierfunctie bij eclampticae kenmerkt. E c k e 11
beweert zelfs, dat een sterke daling van de NaCl-titer in de urine
op het naderend optreden van eclampsie schijnt te wijzen.

Ook Z i n s s e r (39) stelde een slechte prognose bij lage
chloorwaarden. Orlovius(34) vond met kreatinine-proeven,
vertraagde uitscheiding bij de zwangerschapsnier, die zich echter na
den partus snel herstelde. K r a u t e r (35), die evenals bij normale
zwangeren nierfunctieproeven deed met Rehnen Günzburg's
methode, vond bij lichte vormen van de zwangerschapsnier, dat de
reactie nagenoeg neutraal bleef, terwijl deze reactie bij zware nephro-
pathieën en eclampsie duidelijk zuur was en niet door alkalie-be-
lasting te beïnvloeden bleek. De S n o o (25) heeft in eenige ge-
vallen de constante van A m b a r d bepaald, daarbij vond hij zelfs
bij de ernstigste gevallen van de echte nephropathie de nierfunctie
niet gestoord. Kjelland M0rdre(4O) vond een duidelijke
verhooging van de constante van A m b a r d bij de zwangerschaps-
nier, vooral in het acute stadium, met verbetering na de baring.

-ocr page 23-

Casamada (41) heeft in 8 gevallen van eclampsie de constante
van A m b a r d bepaald. In 3 gevallen was deze
sterk verhoogd,
0,240, 0,320 en 0,265, in 3 andere gevallen
duidelijk verhoogd,
0,145, 0,134 en 0,114, in één geval normaal, 0,081 en in één geval
abnormaal laag, 0,033.

Gleicz-Laudat (42) vonden de Ambardsche-Constante
bij toxicosen slechts verhoogd tot 0,187, in tegenstelling met lichte
nephritis, waarbij de waarde al boven 0,21 ligt. Zij gelooven aan
een lichte nierinsufficientie, die ongevaarlijk is.

Olsen (14) heeft met de Constante van Ambard waargenomen,
dat in de zwangerschap, zelfs bij beduidende bloeddrukverhooging,
•albuminurie en algemeen oedeem, er geen enkel geval met een zeker
verminderde nierfunctie was, zonder dat er tegelijkertijd cerebrale
symptomen geweest waren. Verder vond hij, dat in de eerste dagen
Van het kraambed, bij eclampsie en dreigende eclampsie, in 85 %
Van alle gevallen een vermindering van de nierfunctie bestond, die
den eersten tijd na de geboorte zoo sterk kon zijn, dat men bijna
van het ophouden van de functie kon spreken.

Bij 2 gevallen van eclampsie (van de 16) kon hij daarentegen
geen stoornis der nierfunctie aantoonen.

Uit het voorafgaande blijkt, dat de meeste onderzoekers eigenlijk
in hoofdzaak een stoornis in de uitscheiding van het water en het
NaCl hebben kunnen aantoonen bij de zwangerschapsnier. Deze
stoornis nu, is volgens velen niet door de nieren zelf veroorzaakt,
maar het gevolg van een gestoorde water- en NaCl huishouding
in het geheele organisme, dus extra renaal gelegen.

Zang em eister (36), Bar(43), De Snoo(44), E c-
^elt (27), Batisweiler (31), R u n g e - K e s s 1 e r (30),
Cramer(45). Heynemann (11), Rupp(46) en Bicken-
bach (47).

De Snoo (44) zegt hierover in 1918; De tolerantie voor NaCl
ïn de zwangerschap is gedaald. Het gevolg hiervan is, dat er bij
gebruik van gewoon gezouten voedsel regelmatig in de zwanger-
schap, retentie van NaCl ontstaat. Die retentie is primair, onaf-
lïankelijk van de nierfunctie. Het achtergehouden NaCl bevindt zich
voor een deel in de weefselspleten, als oedeem of prae-oedeem. voor
«en ander deel in het bloed, waarvan het NaCl gehalte verhoogd

-ocr page 24-

is. Dit laatste was in 1903 al door Zangemeister (36) aan-
getoond en is in den laatsten tijd door uitvoerige onderzoekingen
van R u p p (46) weer eens bevestigd.

Niet alleen is het chloridengehalte van het bloed in de zwanger-
schap en bij de zwangerschapsintoxicatie veranderd, maar er
treden nog veel meer veranderingen in het bloed op. In de normale
zwangerschap is er hydraemie (Zangemeister) (48), het
watergehalte in het bloed is dus vermeerderd (Seitz) (49).
Runge en Kessler(50) vonden:

Normaal watergehaltenbsp;80,5 %

Derde maand van de zwangerschapnbsp;81,4 %

Zesde maand idemnbsp;82,9 %

Negende maand idemnbsp;82,6 %

Tiende maand idemnbsp;81,9 %

Von Oettingen(51) geeft andere getallen op, maar vond
toch ook een vermeerdering.

Bij hydrops en eclampsie kan het watergehalte tot 86 % stijgen.

In nauw verband hiermede staat het eiwitgehalte van het bloed,
hetwelk wat lager is dan normaal, n.1. inplaats van 80, 70 % (De
Snoo, Leerboek der Verloskunde 1930, blz. 97). Zie hiervoor ook
v. Oettingen(5I) en Kcssler(52).

Zangemeister(36) stelde in de zwangerschap een vries-
puntsdaling vast van —0,536. F ü t h en W i r z (53) vonden in de
zwangerschap een vriespuntsdaling van —0.5575. die dus overeen-
komt met de normale waarde van —0.56 (volgens Zwaarde-
maker (54)).

De bezinkingssnelheid in het bloed bij zwangeren is versneld
(Linzenmeier (55)). volgens v. O e 11 i n g e n (51) 20 mm.
na 30 minuten (normaal 8 mm. na 30 minuten).

De totale hoeveelheid bloed is vermeerderd, evenals het aantal
van de roode bloedlichaampjes. Zangemeister(36), Boh-
nen en Borrmann(56).

Wat de veranderingen van de Rest-N en het ureum in het bloed
betreft, hierover zijn vele onderzoekingen verricht, waar we later
uitgebreider op terug komen. Over het geheel genomen zijn de
verschillende onderzoekers het cr over eens. dat in de normale

-ocr page 25-

zwangerschap het ureumgehalte van het bloed lager is, dan bij
normale niet-zwangeren. Deze verlaging wordt niet gecompenseerd
door de andere stikstoffracties, zoodat ook de Rest-N in het bloed
verminderd is. Bij intoxicaties en vooral bij dreigende eclampsie en
bij eclampsie zijn de Rest-N en ureumwaarden gemiddeld iets
hooger. dan bij normale zwangeren. Zelden echter vindt men
hoogere waarden, dan die. welke men buiten de zwangerschap als
normaal beschouwd.

Het ammoniakgehalte van het bloed is volgens Bock (57),
Trumper(58), Motta(59) en G r e e n - K r i e g e r (60)
in de normale zwangerschap iets verhoogd, terwijl bij de zwanger-
schapsnierziekte nog een sterkere verhooging optreedt.

Het urinezuurgehalte van het bloed, dat normaal 2—3,5 mGr. %
bedraagt, kan volgens Hellmuth(61) bij toxicosen stijgen tot
10 mGr. %, bij de eclampsie zelfs tot 14 mGr. %. Krauss (62)
vindt den urinezuurspiegel in het bloed een fijne indicator voor de
nierfunctie.

V. Oettingen(51) vond bij zwangeren het urinezuurgehalte
van het bloed wat verlaagd, 3,2 mGr, %, (normaal 3,9 mGr. %)
en bij eclampsie een verhooging tot 4,0 mGr. % (enkele niet zware
gevallen).

Wetterdal (63) enTrumper(58) vonden daarentegen in
de normale zwangerschap het urinezuurgehalte van het bloed iets
verhoogd, terwijl bij eclampsie een sterkere stijging optrad.

Prey (64) echter stelde vast, dat in de normale zwangerschap
het urinezuurgehalte steeds binnen normale grenzen bleef en bij de
nephropathiën zelfs wel verlaagd kon zijn.

De aminozuren in het bloed bewegen zich volgens F r e y (64)
aan den bovengrens van het normale en in 30 % zelfs daarboven,
tot 45 mGr. toe. De normale waarden in het bloed zijn 20—35 mGr.
(Fr ey). Tijdens den partus is dit altijd verhoogd, ongeveer het
dubbele. Bij nephropathiën is er een verhooging van de aminozuren
van 25—100 % en bij de eclampsie vond hij nog hoogere waarden.
Morse(65) en Hellmuth(66) daarentegen vonden steeds
normale constante waarden.

De standaardwaarde van aceton in het bloed bij normale per-
sonen wisselt nogal in de literatuur. Van S 1 ij k e en F i t z (67)

-ocr page 26-

vonden 13—26 mGr. per Liter. Bokelmann, Bock en
R
O t h e r (68) vonden bij normale niet-zwangere vrouwen 17.70—

42.78nbsp;mOr. per Liter, terwijl E n g e 1 h a r d (69) als normaal
69.66 mGr. per Liter opgeeft. Toch zijn alle onderzoekers het er wel
over eens. dat er in de zwangerschap een verhooging van den
acetonspiegel in het bloed bestaat, (Stander en Cadden( 70)),
Bokelmann, Bock en Rother, normaal 29,85, bij zwangeren
42,83 mGr. per L. Engelhard, normaal 69,60, bij zwangeren

90.79nbsp;mGr. p. L.

Bokelmann en Bock(71) stelden bij de zwangerschapsver-
giftiging een verhooging van de aceton-lichamen in het bloed vast.

Rübsamen(72) deed in 1918 indican-bepalingen in het bloed
volgens Rosenberg en vond toen in de zwangerschap een ver-
hoogde indican-spiegel, die tot aan den partus steeg tot zijn maxi-
mum en na den partus weer daalde. Hij vond toen in de zwanger-
schap waarden van 0,25—0,43 mGr. % (normaal 0,167 mGr. %
Rübsamen) en beschouwde dit als een physiologische hyper-
indicanaemie tijdens de zwangerschap. Bij de eclampsie was er
een nog veel sterkere stijging waar te nemen. Het stijgen van de
bloedindicancurve bij de zwangerschapsintoxicatie is voor Rüb-
samen een teeken voor op handen zijnde ernstige verschijnselen.
Eufinger en Bader(73) vonden ook een physiologische
hyperindicanaemie in de zwangerschap, maar nooit zulke hooge
waarden als Rübsamen. Bij intoxicatie vonden zij over het
algemeen geen hoogere waarden dan in de normale
zwangerschap.

Volgens hen gaat de indicanspiegel in het bloed niet parallel met
den ernst van de intoxicatie en is deze prognotisch niet van belang.
E u f i n g e r (74) vat de hyperindicanaemie in de zwangerschap
niet op als een nierfunctiestoornis, daar tegelijkertijd het indican
door de nieren goed wordt uitgescheiden, maar als een stoornis in
de intermediaire stofwisseling (dysfunctie van den eiwitafbraak).
Hens el (75) heeft daarentegen bij 30 normale zwangeren nooit
een hyperindicanaemie kunnen aantoonen (methode Romberg-
Jolles).

In 1929 kwam Magnani (76) tot dezelfde resultaten als
Rübsamen in 1918.

K 1 a f t e n (77) zag bij eclampticae. tijdens de aanvallen een ver-

-ocr page 27-

hooging van het indicangehalte in het bloed (0,32—0,34 mGr. %),
bij normale zwangeren 0,22—0,29 mGr. %.

Van Dongen(78) vond noch bij normale zwangeren, noch
bij zwangerschapsintoxicaties een verhooging van het indican in
het bloed, alleen wanneer er een nephritis bestond, werd een ver-
hooging waargenomen.

In 1912 kwamen v. Hoogenhuyze en ten Does-
schat e (79) tot de conclusie, dat het bepalen van het kreatine-
gehalte van de urine bij zwangeren van groot belang is; het stijgen
van dit gehalte zou wijzen op gevaar voor ernstige storingen, ook
al zijn de nieren in het geheel nog niet aangedaan. Beker (80)
1919 vond bij normale zwangeren ook kreatine in de urine. Daaren-
tegen kon hij geen kreatine en kreatinine-retentie in het bloed aan-
toonen, wel echter bij zwangerschapsintoxicatie en eclampsie,
waar hij regelmatig kreatine-retentie vond. Dit zelfde werd door
H e 11 m u t h (61) en v. O e 11 i n g e n (51) in 1925 aangetoond.

Kleesattel (81) heeft in het bloed en in de urine een ver-
meerdering van de galzuren gevonden, de waarden gaan parallel,
langzaam stijgend tot aan de geboorte. In het kraambed houdt
dan de uitscheiding op, terwijl er dan nog een uitgesproken cholae-
mie aan te toonen is. Kleesattel en Süsstrunk( 82) spreken
dan ook van een physiologische cholaemie.

Het vetgehalte van het bloed is in de zwangerschap verhoogd,
zelfs tot 40 % toe. Het omvat het
Cholesterine, cholesterineesters,
lecithine en het neutrale vet (K e s s 1 e r (83)). Ook Hell-
muth (84) vond in de zwangerschap een verhooging van de ge-
zamenlijke lipoiden in het bloed. Het nierfilter laat geen lipoiden
door, echter wel bij de zware intoxicaties en de eclampsie, waarbij
Eufinger(16) een sterke lipoidurie heeft aangetoond. H e i d-
lerenSchiller(85) hebben in het kraambed een sterke lipaemie
en lipurie gevonden. Klaus (86) stelde bij 10 gevallen van
eclampsie zeer hooge cholesterinewaarden van het bloed vast, in
het algemeen steeg de Cholesterine niet parallel met de albuminurie.
Het vetzuurgehalte van het bloed vond hij parallel met het
Choleste-
rine verhoogd. Barsóny (87), Hinglais en Govaerts (88)
enArstamiany(89), vonden in de zwangerschap een verhoogd

-ocr page 28-

cholesterinegehalte van het bloed. langzaam stijgende tot aan den
partus.

Het bilirubinegehalte van het bloed bij zwangeren is verhoogd,
nog hooger wordt het tijdens den partus, om in het kraambed weer
tot zijn normale waarde te dalen. (Quater, Raphalkes en
Kaganovitch (90)).

Schlüns(91) en Cetroni(92) vonden eveneens een met
den duur van de zwangerschap voortschrijdende bilirubinaemie. die
nog hooger wordt tijdens den partus en in het kraambed weer daalt.
Evenals Quater vonden zij het bilirubinegehalte van het navel-
strengbloed twee maal zoo hoog als bij de moeder.

Wislanski(93) vindt de bilirubineverhooging in het bloed
niet karakteristiek in de zwangerschap, evenmin als Süs-
strunk (82).

Wat de bloedsuikerspiegel in de zwangerschap betreft, is deze
zeker niet verhoogd, misschien zelfs wel aan den langen kant
(Hellmuth (94), Williams, Pillmann en Wills (95)
K a p 1 a n (96), B e 11 a (97) en D a h 1 (98)). Tijdens de geboorte

vindt men hoogere waarden, die post partum weer snel normaal wor-
den (Kessler (83), S i e d e n t o p f (100), W a'11 h a r d (99))

Laferty, N a c k en Sweeny (101) berichten van een geval
van eclampsie waarbij zij voor de aanvallen steeds een hypogly-
caemie en na de aanvallen een hyperglycaemie vonden, die in het
post-eclamptische coma weer normaal werd.

Green en Krieger(60) stelden een verhooging van het
bloedsuikergehalte bij eclampticae van 50 % vast.

De neiging der nieren, om meer suiker uit te scheiden, is ver-
hoogd, wat vooral blijkt bij rijkelijke koolhydraatvoeding. Er ont-
staat dan een zwangerschaps-glucosurie, zonder dat daaraan nog
een ernstige beteekenis behoeft te worden gehecht. (De Snoo
leerboek 1930, blz. 99).

Elias, Güdemann en Roubitschek(102) vonden het
bloedsuikerniveau (dit is de bloedsuikerwaarde. waarbij de suiker
nog juist in de urine overgaat) in de zwangerschap met 23 % ver-
laagd.

De opvattingen over het calciumgehalte in het bloed bij zwan-
geren stemmen nog niet geheel overeen. Sommigen vinden in de

-ocr page 29-

zwangerschap geen verandering, zelfs een lichte verhooging
Lamers(103). L i n z e n m e i e r (104). Adler(105). Jan-
sen(106), en Kehrer(107). terwijl de meesten daarentegen,
waaronder nu ook Kehr er (108) 1920. een verlaging van den
calciumspiegel in de zwangerschap aantoonen. Seitz(109). v.
Oettingen (51). H e 11 m u t h (110). Timpe(lll). Bock
(112). Marg. Adler(113). Spiegler en Scholl(114).
Trumper (58). G a r o f a 1 o (115). Maslakova (116).
Muil en Bill (117) en Oberst en P lass (118). Ook nog
niet gepubliceerde onderzoekingen uitdeUtrechtscheVrou-
w e n k 1 i n i e k stemmen met deze laatste opvattingen overeen.
Bij intoxicaties vond Spiegler (119) geen verschil in het cal-
ciumgehalte van het bloed ten opzichte van normale zwangeren.

Seitz(109), V. Oettingen (51). R o d e c u r t (120) en
Vozza(121) namen zelfs een aanmerkelijke daling van den
calciumspiegel bij eclampsie waar. terwijl Cantarow(122)
daarentegen van de zeven intoxicaties er zes met hypercalcaemie
Vond. en Bock (112) bij intoxicaties een geringe verlaging t.o.v.
de lage zwangerschapswaarden vaststelde.

Waarschijnlijk bestaat er in de zwangerschap een verhooging
van het bloed-kaliumgehalte (Spiegler
(119), Maslako-
va (116)). die bij intoxicaties nog hoogere waarden bereikt
(Spiegler). v. O e 11 i n g e n
(51) echter vond bij normale
zwangeren een verlaagd kaliumgehalte van het bloed, bij eclampsie
daarentegen een verhooging.

Het anorganisch phosphor in het bloedserum blijft volgens
Oettingen (51). Timpe(23), O b e r s t - P 1 a s s (118)
constant, terwijl daarentegen Muil en Bill (117) een stijging
vonden, met als top de partus.

Het organisch phosphor zou gedurende de zwangerschap een
stijging ondergaan met zijn hoogste waarden in de zesde—negende
ïnaand (Timpe(23)).

V. Oettingen (51) vond bij zijn onderzoekingen het natrium-
gehalte van het bloedserum bij zwangeren verlaagd, tot
315 mGr. %
(normaal
329.4 mGr. %). Ook R o s s e n b e c k (124) stelde een
vermindering der Na-ionen concentratie in het bloed van zwan-
geren vast. Volgens nog niet gepubliceerde onderzoekingen uit de

-ocr page 30-

UtrechtscheVrouwenklinick bestaat er geen verlaging
van het natriumgehalte van het bloedserum van gezonde zwangeren.

Het chloorgehalte van het bloedserum zou in de zwangerschap
iets verhoogd zijn (R u p p (46)).

Samenvattend hebben de verschillende onderzoekers dus de vol-
gende veranderingen in het bloed tijdens de zwangerschap waarge-
nomen:
Totale hoeveelheid van het bloed, watergehalte en aantal
erythrocyten
vermeerderd, vriespuntsdaling onveranderd, eiwit ver-
minderd,
ammoniak iets verhoogd, urinezuur geen overeensteirming,
aminozuren meestal onveranderd, aceton verhoogd, indican geen
overeenstemming, meestal echter verhoogd,
kreatine onveranderd.
galzuren vermeerderd, cholesterine verhoogd, bilirubine verhoogd,
suiker eerder laag dan hoog, calcium verlaagd, kalium geen overeen-
stemming, meestal echter iets verhoogd,
anorganische phosphor
onveranderd, organische phosphor verhoogd, natrium onveranderd
of iets verhoogd en
chloor verhoogd.

Bij de zwangerschapsvergiftiging vonden zij: Het watergehalte
sterk vermeerderd, ammoniak verhoogd, urinezuur verhoogd, amino-
zuren
verhoogd, aceton sterk verhoogd, indican verhoogd, kreatine
verhoogd, cholesterine sterk verhoogd, calcium waarschijnlijk nog
sterker verlaagd en
kalium verhoogd.

Hoe het ureumgehalte van het bloed zich gedraagt tijdens de
zwangerschap en de zwangerschapsvergiftiging, zal in aansluiting
hieraan besproken worden.

Literatuuroverzicht van het ureumgehalte van het bloed, speciaal met betrekking
tot de normale en pathologische zwangerschap.

De eerste, die het ureumgehalte bij een zwangere onderzocht, of
beter gezegd door Gscheidlen liet onderzoeken, is S p i e g e 1-
b e r g (125) geweest 1870. Hij vond bij een eclamptica, die boven-
dien nog een aantoonbare hoeveelheid ammoniak in het bloed had,
55 mGr. % ureum (normaal 16 mGr. %). Tevens was er een
duidelijke vermindering van het ureum in de spaarzaam uitgescheiden
urine, terwijl bij het herstel de hoeveelheid ureum in de urine weer
normaal werd en de sterke albuminurie verminderde. Spiegel-
b e r g dacht, door het aantoonen van het ammoniak in het bloed

-ocr page 31-

van één eclamptica de bevestiging van Frerichs' (26) uraemie-
theorie i) te hebben gevonden!

In 1894 deelt Butte(127) mede, dat hij in 6 gevallen van
eclampsie met doodelijken afloop, 17—28 mGr. % ureum gevonden
had, terwijl hij bij 5 eclampticae, die in leven waren gebleven
38—51,3 mGr. % vond (normaal 16—20 mGr. %). Deze uit-
komsten, die in tegenspraak met elkaar schijnen, verklaarde B u 11 e,
door aan te nemen dat er in de zware gevallen een zoodanige
leverbeschadiging is, dat er hierdoor een verminderde ureumvorming
ontstaat.

1) Uitgebreid en tot in de kleinste bijzonderheden beschrijft hij het symp-
tomencomplex van de uraemie. Nadat Rees het voor twijfelachtig had
verklaard, dat een verhoogd ureumgehalte in het bloed coma en convulsies kan
fleven, neemt Frerichs aan, dat de symptomen in de uraemische vergiftigingen
Worden veroorzaakt door het aanwezig zijn van groote hoeveelheden ammoniak
in het bloed. Hij injiceerde bij honden en katten 2—3 gr. ureum intraveneus.
Hierop werd door de dieren alleen met een vermeerderde diurese gereageerd.
Daarna nam hij de beide nieren bij de proefdieren weg en vond toen, dat de
verschijnselen van een uraemische intoxicatie noch door ureum, noch door eenig
ander bestanddeel, noch door de gezamelijke bestanddeelen van de urine werden
veroorzaakt. De hypothese van het ontstaan der uraemie stelde hij nu als volgt op:
Die Erscheinungen der uraemischen Intoxikation werden weder durch den
Harnstoff, noch durch irgend einen andern Bestandtheil des Harns, noch durch
die sämmtlichen Excretionsstoffe dieser Flüssigkeit als solche veranlasst, sondern
sie entstehen lediglich dadurch, dass der im Blute angesammelte Harnstoff innerhalb
des Gefässystems sich unter Einwirkung eines geeigneten Fermentkörpers in
Kohlensaures Ammoniak umwandelt. Das Ammonium-Carbonaat ist die schädlichen
Potenz, welche jene Functionsstörungen zu Wege bringt; Injection desselben ins
lut ruft alle Symptomen hervor, welche wir als urämisch kennen. Zum Eintreten
der urämischen Intoxication sind also zwei Factoren erforderlich: 1 Die An-
sammlung von Harnstoff im Blute. 2 Die Gegenwart eines Fermentkörpers,
quot;Welcher die Zerlegung des Harnstoffs vermittelt. Fehlt der letztere, so kann das
Blut lange Zeit mit Harnstoff geschwängert sein, ohne nachtheilige Folgen ein-
treten.

Frerichs haalt schrijvers aan als Bright, Christison en Rees,
die gevallen mededeelen waarbij zeer veel ureum in het bloed voorkomt, zonder
het optreden van verschijnselen.

De ontwikkeling van dit ferment, waardoor ureum in ammoniumcarbonaat
omgezet zou worden, wordt nu bevorderd door den partus, alle ureum zet zich
om in koolzure ammoniak en hiermee wordt aldus het acute optreden van de
eclamptische symptomen verklaard.

-ocr page 32-

In de laatste 20 jaren zijn er zeer veel onderzoekers geweest,
die zich met het bloedureumgehalte en het Rest-N gehalte der
zwangeren hebben beziggehouden. De meeste vonden in de normale
zwangerschap een verlaagd ureumgehalte, en misschien een ver-
laagd, maar zeker niet verhoogd Rest-N gehalte in het bloed.

Slemons en Morriss (128) 1916, F o 1 i n (129) 1917.de
Wesselo w
(130) 1922, M a c k e n z i e - W a 11 i s (131) 1*921.
JacobsenenLambrethsen (132) 1923, Hellmuth (61)
1923,
Cal dweil en Lyle(133) 1923. Berkeley, Dodds
en Walker
(13) 1924, Stander (135) 1924, Runge-
K es sier
(30) 1925, v. O e 11 i n g e n (51) 1927, Axel Ol-
sen
(14) 1929 en 1932, Denis. King en Briggs( 136) 1929.
T r u m p e r (58) 1930, v. d. H o e v e n (137) 1930 en K a p 1 a n
(96) 1932, vonden in de zwangerschap het ureumgehalte van het
bloed verlaagd. Volgens Fr ey
(64) schommelen de ureumwaarden
in het bloed binnen de normale grenzen, terwijl ze tijdens de ge-
boorte aan de bovengrens liggen.

Over het Rest-N gehalte in het bloed van zwangeren zijn ook
vele onderzoekingen gedaan, meestal werden lage waarden ge-
vonden, ongeveer 30 mGr, % en lager in totaal bloed.

Zangemeister (36) 1903, S 1 e m o n s en M o r r i s s (128)
1916, Folin(129) 1917, Killian en Shervin(138) 1921.
C al dweil en Ly Ie (133) 1921. de W e s s e 1 o w (130) 1922*
Hellmuth (61) 1923, Harding, Allin en van Wyck
(139) 1924, Runge en Kessler(30) 1925, v. Oettin-
gen(51) 1927, Denis, King en Briggs (136) 1929 en
Kaplan (96) 1932.

Terwijl Landsberg (140) 1913, Fink (141) 1922 Walt-
hard(99) 1923, E n g e 1 m a n n (142) 1923, F r e y (64) 1923
Wetter dal (63) 1929, en G a r o f a 1 o (143) 1932, normale
Rest-N waarden en geen verlaging vonden.

Over het algemeen is in de zwangerschap het ureum^N. ongeveer
30 % van de Rest-N, (normaal 50 %), H ellmuth (61) en de
W e sselow (130).

Bij de intoxicaties en vooral bij de eclampsie zijn de meeste onder-
zoekers het er over eens, dat er een verhooging van de Rest
-N.
en den ureumspiegel bestaat, die zelden de pathologische grens

-ocr page 33-

•overschrijdt. In 1916 had De Snoo(144) al vastgesteld, dat bij
de zwangerschapsvergiftiging het ureumgehalte in het bloed niet
verhoogd was.

Volgens Frey (64) zijn de Rest-N en het ureum naargelang
quot;van den ernst van de intoxicatie verhoogd van 25—100 %. zonder
lt;lat men hieraan echter een prognostische beteekenis kan hechten.

DeSnoo(25) 1919 merkte op. dat bij de zuivere zwanger-
schapsintoxicatie de uraemische verschijnselen optraden, voordat
«r, noch in de urine, noch in het bloed eenige stoornis in de nier-
functie kon worden aangetoond. Het zelfde beweren R ü b s a-
men(72) 1918 en Heesch(145) in 1925, n.1. dat er op het
hoogtepunt van de zwangerschapsintoxicatie en eclampsie. de
Rest-N nooit pathologisch verhoogd is. terwijl daarentegen dikwijls
de eclampticae. na het ophouden van de krampen, een sterke
Verhooging van de Rest-N vertoonen. Walthard(99) nam
«chter wel op het hoogtepunt van de eclampsie een verhoogde
Rest-N spiegel in het bloed waar en zegt zelfs, dat deze verhoo-
quot;9'ng typisch is voor de eclampsie.

Ook Olsen (14) vond na eclampsie en dreigende eclampsie
^aeestal in de eerste dagen van het kraambed, een belangrijke ver-
liooging van het ureumgehalte in het bloed (tot 151 mGr. %). wat
bij zwangeren met hypertensie. albuminurie en oedemen, slechts
zelden waarnam.

V. d. Hoeven (137) zag bij de zwangerschapsintoxicatie altijd
«en verhooging van het ureumgehalte in het bloed, t.o.v. de phy-
siologisch lage waarden in de zwangerschap (14 mGr. %).

Sterke verhoogingen van de Rest-N tijdens eclampsie. vonden
Frey(64) (70—87 mGr. % ). W a 11 h a r d(99) (tot 90 mGr. %).
«»Bokelmann en Rother(146) (168—210 mGr. %).

Hier tegenover staan weer Engelmann( 142), F i n k (141),
Hellmuth(61), Z a n g e m e i s t e r (36), W e 11 e r d a I (63).
Jung (147), Eufinger en Bader (148), die normale of licht
verhoogde Rest-N spiegels vonden.

Samenvattend, blijkt uit de literatuur, dat in de normale zwanger^
^chap het ureumgehalte van het bloed absoluut en relatief verlaagd
en de
Rest-N aan de benedengrens der normale waarden ligt,
terwijl bij de zwangerschapsintoxicatie er een geringe verhooging

2

-ocr page 34-

van de ureum en Rest^N bestaat, die. vooral bij de eclampsie. na het
optreden der aanvallen, een aanzienlijke hoogte kan bereiken.

Deze verlaging van het bloedureumgehalte in de normale zwan-
gerschap is zoo regelmatig door vele onderzoekers gevonden, dat
we kunnen spreken van een
physiologische ureumverlaging in het
bloed van normale zwangeren.

F o 1 i n (129) meende, dat in de zwangerschap de nieren abnor-
maal gevoelig waren voor ureum en dat het bloedureumgehalte op
een laag peil gehouden werd door een vermeerderde ureumuit-
scheiding van de nieren.

De Wesselow(130) vond echter bij zwangeren geen ver-
hoogde N-uitscheiding. Ook nam hij bij eenige gevallen van
zwangerschapsintoxicatie lage bloedureumwaarden waar, terwijl
het concentratievermogen van de nieren daarbij zeker gestoord was.
DeWesselow zegt dan ook: „Such cases exclude the possi-
bility of the low blood-urea content in pregnancy being
attributable
to increased sensitiveness to urea on the part of the kidney.

Volgens hem ontstaat het lage bloedureumgehalte in de zwanger-
schap, doordat wij bij een zwangere te doen hebben met een
organisme, waarvan de N-stofwisseling op een lager niveau is
ingesteld. Hierbij komt nog dat voor den opbouw van de weefsels
van den foetus in de laatste 6 maanden der zwangerschap ongeveer
2 Gr, N. per dag noodig is.

BokeImannenRother(146) wijten de lage bloedureum-
waarden in de zwangerschap aan de neiging van het zwangere
organisme om de ureumsynthese ten gunste van de NH3 neutra-
lisatie te verontachtzamen. Dit blijkt volgens hen uit de verminderde
ureum- en de vermeerderde ammoniak-uitscheiding. die zij in de
zwangerschap aantoonden.

Berkeley. Dodds en Walker (134) schrijven het lage
bloedureumgehalte in de zwangerschap toe aan de acidosis die er
volgens hen altijd in de zwangerschap bestaat. Het ammoniak
wordt nu niet tot ureum gevormd, maar is noodig voor de neutrali-
satie. Hierbij komt nog. dat volgens hen de lever in de zwanger-
schap insufficient is en daarom de ureumsynthese uit ammoniak

-ocr page 35-

20U gestoord wezen. Zij leggen er den nadruk op. dat het lage
ureumgehalte niets te maken heeft met een hyperfunctie van de
nieren.

Kehr er (149) meent, dat de oorzaak van deze verlaging van
het bloedureumgehalte nog niet opgehelderd is. Wel echter wijst
hij op de eventueel bestaande stoornis in de leverstofwisseling in
de zwangerschap, daar immers de lever het orgaan is, waar in
hoofdzaak het ureum wordt gevormd.

Men zou dus kunnen denken aan een verminderde ureumvorming
m de lever tijdens de zwangerschap, veroorzaakt door de functie-
stoornis van dat orgaan.

Van Hoogenhuyze en ten Doesschate(79) kwa-
men op grond van hun onderzoekingen over de stofwisseling bij
zwangere vrouwen tot de conclusie, dat het vermoeden gewettigd is.
dat in de normale zwangerschap de leverfunctie gestoord is. (Be-
doeld zal wel zijn „veranderdquot;.)

Deze verandering in de leverfunctie, zou dus misschien een ver-
Waring kunnen zijn voor den physiologisch lagen bloedureumspiegel
»n de zwangerschap.

K a b O t h (150) echter meent, dat de ureumvorming in de zwan-
gerschap niet gestoord is, zelfs niet na een zeer eiwitrijke voeding.

Van Leersum(151) daarentegen diende zwangeren de
aminozuren alanine, asparaginezuur, glycocol en leucine toe. die
oor gezonde menschen omgezet worden in ureum, door lever-
zieken onveranderd in de urine worden uitgescheiden. Hierbij vond
gt;) in 40 % der gevallen een verhooging van het aminozuurgehalte

de urine, waaruit hij tot een leverinsufficiëntie besloot,
^eer een andere verklaring voor de physiologische verlaging
van den bloedureumspiegel in de zwangerschap stelde v. d. H o e-
^en (137) op. Hij zocht de verklaring in de interne secretie en
^el speciaal in een hyperfunctie van de glandula thyrioidea tijdens
e zwangerschap. Deze verlaging van het bloedureumgehalte kan
''volgens v. d. Hoeven alleen verklaard worden uit een verder-
gaande uitscheiding van het ureum door de nieren, onder invloed
Van een hyperthyrioidie.

Mogelijk is het, het bloedureumgehalte willekeurig te doen
stijgen of dalen, naargelang van een meer of minder eiwitrijk

-ocr page 36-

dieet. Bang (152). Ook A d d i s en W a t a n a b e (153) deden
proeven met een meer of minder eiwitrijk dieet bij normale personen.
Zij vonden bij een eiwitarm dieet met een ureumuitscheiding door
de nieren van 5—7 Gr. per dag. een bloedureumgehalte van
12—15 mGr. %, terwijl bij een eiwitrijk dieet met een ureum-
uitscheiding door de nieren van 37—40 gr. per dag, het bloedureum-
gehalte tot 46 mGr. % steeg.

Onwaarschijnlijk is het echter hiermede de regelmatig door ver-
schillende onderzoekers gevonden lage bloedureumwaarden in de
zwangerschap te kunnen verklaren. Dan zouden immers alle zwan-
geren minder stikstof in de urine moeten uitscheiden dan normale
personen en dit is niet het geval.

Nog een mogelijke verklaring voor een lagen bloedureumspiegel
in de zwangerschap stelde de W e s s e 1 o w (130) op, n.1. een
vermeerderde verdunning van het ureum in het zwangere organisme.
Het verlaagde S.G. van het bloed in de zwangerschap maakt het
volgens hem waarschijnlijk, dat er een zekere graad van verdunning
bestaat, terwijl we in het vruchtwater nog een vermeerdering heb-
ben van het lichaamsvocht. Dat verdunning een factor kan zijn
om het bloedureumgehalte te verminderen wordt bevestigd door de
lage bloedureumwaarden, die soms gevonden worden in gevallen
van parenchymateuse nephritis, waarin bij voldoende ureumuit-
scheiding door de nieren, de chloorretentie leidt tot een zeer groote
verdunning van de weefselvochten. In dezen toestand vinden we
soms het bloedureum lager dan 20 mGr. %, maar juist in gevallen
met zeer sterk oedeem stijgt het bloedureum tot veel grootere hoog-
ten dan wij ooit in de zwangerschap zien. DeWesselow vindt
het dan ook waarschijnlijk, dat de verminderde productie een be-
langrijker factor is voor het ontstaan van den lagen bloedureum-
spiegel in de zwangerschap, dan de verdunning.

In den laatsten tijd is M a c k e n z i e (154) 1932 een aanhanger
van de boven vermelde verdunningstheorie.

Uit bovenstaand overzicht, dat uit den aard der zaak niet volledig
kan zijn, blijkt duidelijk, dat de vraag waarom het bloedureum-
gehalte in de zwangerschap physiologisch verlaagd is, zeker nog
geen bevredigende oplossing heeft gevonden.

-ocr page 37-

Overzicht omtrent eenige theorieën over de nu en dan optredende pathologische
ureumverhooging bij de zwangerschapsintozicatie.

Rübsamen(72) is wel een van de eersten geweest, die de
aandacht vestigde op de hooge pathologische ureumwaarden in het
Woed na de eclamptische aanvallen. Bij de eclampsie ontstond er
na den aanval een sterke stijging van de indican- en ureumcurve.
Na de geboorte vertoonde de indicancurve een sterke daling, terwijl
het ureumgehalte van het bloed gedurende 1—2 dagen nog hooger
quot;^erd, om daarna weer op zijn normale hoogte terug te komen,
tegelijkertijd bestond er een sterke beperking van de wateruit-
scheiding.

Bij de nephropathiën stegen èn indican èn ureum reeds voor de
geboorte, maar lag het maximum van beiden na de geboorte.

Nu daalde echter het bloedureum eerder dan het indican. Rüb-
samen verklaarde dezen verhoogden ureumspiegel na de eclamp-
tische aanvallen door een grove nierbeschadiging. Hij zegt n.1. dat
e bepaling van het indican in het bloed nog op veel fijnere wijze
e nierbeschadiging aangeeft, dan de slechts door grove nierbescha-
igmgen te beïnvloeden ureumspiegel van het bloed. Wat voor
ni^beschadiging dit is, laat R ü b s a m e n in het midden.

Hiervóór had L a n d s b e r g (140) 1913, de nu en dan optredende
aanzienlijke Rest-N verhooging, met goede diurese, na eclampsie al
opgemerkt. Hij verklaarde dit door aan te nemen, dat de stoffen
ie bestemd zijn om met de urine te worden uitgescheiden en die
ijdens de aanvallen in de weefsels opgehoopt waren, bij de re-
sorbtie van de oedemen in het bloed komen en hier de verhooging
van de Rest-N veroorzaken.

DeWesselow meent, dat er bij de zwangerschapsintoxicatie
Ja een stoornis in het uitscheidingsvermogen van de nieren voor
ureum en chloriden bestaat. Dat men dikwijls geen absolute ureum-
verhooging in het bloed vindt is volgens Tiem te danken aan de
groote reservecapaciteit van de nier. Verder hangt de grootte der
verhooging van den ureumspiegel van het bloed af van den duur en
en ernst van de nierbeschadiging. Het is het teveel van het ge-
vormde ureum, dat niet kan worden uitgescheiden en zich dus
Pnoopt. Er moet een zekere tijd verloopen eer dit een aanzien-

-ocr page 38-

lijke hoogte kan bereiken, zelfs bij de ernstigste gevallen. De lichtere
gevallen van nierbeschadiging zullen zich dus niet behoeven te
uiten in een Rest-N verhooging, maar kunnen soms alleen door
nierfunctieproeven worden aangetoond (ureumbelastingproef).

Vindt men een sterke ureumverhooging, dan zal er dus volgens
De Wesselow ook een ernstige nierbeschadiging moeten be-
staan, eveneens is dan uit het bovenstaande begrijpelijk, waarom
die ureumverhooging zich dikwijls juist na afloop van de ernstige
klinische verschijnselen zal openbaren.

Delmas en Villa(155) refereeren een geval van zwanger-
schapsintoxicatie met een lichte N-retentie. Na den spontanen partus
praematurus ontstond er een progressieve stijging van het bloed-
ureumgehalte tot 265,0 mGr. % met symptomen van uraemie
(braken, diarrhoe, speekselvloed pruritus enz,). Hierna snelle daling
van het bloedureumgehalte en herstel. Zij namen aan, dat de
nierlaesie haar maximum heeft bereikt op het oogenblik van den
partus, maar dat de klinische symptomen zich pas later openbaar-
den. Vooral vestigden zij de aandacht op het ontbreken van kram-
pen en oedemen. Hun verklaring hiervoor was een gedeeltelijke
retentie, alléén voor het ureum.

De toxische stoffen zouden een zoodanige nierbeschadiging te
weeg brengen, dat alleen de nierfunctie t.o.v. de ureumuitscheiding
was gestoord (urea-impermeability van de nierepithelieën).

Heesch(145) en Heynemann(156) vonden tijdens de
eerste dagen van het kraambed bij vele eclampticae, en vooral in de
zware gevallen, een sterke verhooging van de Rest-N. Zij meenden
de oorzaak hiervan te moeten zoeken in een sterke uitstrooming van
de afbraakproducten van de stofwisseling uit de weefsels naar het
bloed, nog versterkt door het vrijkomen van de eiwitafbraakproduc-
ten ten gevolge van het involutie proces in den uterus, die niet
direct door de zieke nieren uitgescheiden kunnen worden.

Eufinger en Bader (73) komen tot de conclusie, dat de
verhoogde Rest-N spiegel bij de zwangerschapsintoxicatie niet op-
gevat moet worden als gevolg van een concentratiestoornis van de
nieren, maar dat deze veroorzaakt wordt door een van de normale
afwijkende eiwitstofwisseling. Wel echter kan bij de zwaardere
intoxicaties de oligurie nog een extra stijging van de Rest-N ver-

-ocr page 39-

«orzaken, doch in hoofdzaak is voor de verhooging van de Rest-N
in het bloed bij de zwangerschapsintoxicatie, de lever verantwoor-
delijk.

Wetterdal(63) vond bij de eclampsie in 33 % van de
gevallen de bovengrens van het Rest-N in het bloed (40 mGr. %)
•overschreden, maar nooit hooger dan 70 mGr. %. De hoogste
quot;Waarden kwamen voor tijdens of kort voor de geboorte, zonder
dat zij in een bepaalde betrekking stonden tot urinehoeveelheid,
bloeddruk of eiwituitscheiding. Over de oorzaak van de verhooging
spreekt Wet ter dal zijn meening niet uit.

De Snoo spreekt in zijn ,,Leerboek der Verloskundequot; 1930,
van een meestal ongestoorde nierfunctie bij de zwangerschaps-
intoxicatie en in het bijzonder van het normaal blijven van den
ureumspiegel in het bloed, zoodat men zelfs in het eclamptische
«tadium gewoonlijk niet meer dan 30,0 mGr. % in het bloed vindt.
Daarna treedt er echter meestal een lichte stijging van den ureum-
spiegel op. Eenige malen vond hij zelfs een zeer sterke stijging
gedurende de eerste dagen na de bevalling, terwijl tijdens de aan-
quot;^allen de ureumspiegel in het bloed normaal was. Hij deelt een geval
®ee, waar de eerste 2 dagen na den laatsten aanval de diurese
gering was en het ureumgehalte der urine uiterst laag, zoodat er
een belangrijke retentie van ureum ontstond. Deze nam nog toe,
nadat de diurese reeds rijkelijk was geworden. Blijkbaar herstelde
zich, zooals uit het ureumgehalte der urine bleek, het vermogen der
nieren om ureum af te scheiden, eerst langzaam. Niettegenstaande

ureumspiegel zelfs tot 400,0 mGr. % steeg, vertoonde deze vrouw
echter geen enkel verschijnsel van uraemie; zij at goed, sliep goed,
zoogde haar kind en zag er geheel uit als een normale kraamvrouw.
Door de aanvallen werd dus de nierfunctie meer of minder ge-
stoord. Beperkt die stoornis zich in hoofdzaak tot de ureumaf-
scheiding, dan zijn de nieren een tijd lang voor ureum
geblokkeerd.
Zonder dat daarvan naar het schijnt nog eenig gevaar dreigt. Doch
niet zoo zelden blijft de diurese längeren tijd na het ophouden der
aanvallen gering, soms zelfs komt het tot een bijna volslagen anurie,
zoodat de patiënten, wanneer de nierfunctie zich niet nog tijdig
rstelt, na enkele dagen uraemisch te gronde gaan. Zulke ernstige

-ocr page 40-

functiestoornissen nam De Snoo ook waar, zonder dat de patiën-
ten aanvallen hebben gehad; doch dat was hooge uitzondering.

Kessler (83) kwam op grond van zijn literatuurstudie tot de
conclusie, dat de afbraakproducten tijdens de zwangerschaps-
intoxicatie goed door de nieren worden uitgescheiden. Verder be-
stond er geen parallel tusschen Rest-N en den ernst van het ziekte-
beeld, zoodat men een stoornis in de uitscheiding niet kon aan-
nemen. De verhoogingen van de Rest-N verklaarde hij door aan
te nemen dat er bij de intoxicatie vermeerderde eiwitafbraak bestaat,.

Van der Hoeven (137) vond een relatieve verhooging van
het bloedureumgehalte bij de zwangerschapsintoxicaties, (dit is een
verhooging t.o.v. de physiologische lage ureumwaarden in de nor-
male zwangerschap). Volgens hem wordt in de zwangerschap het
ureumgehalte van het bloed verlaagd door hyperfunctie van de
schildklier. Is deze hyperthyrioidie zoodanig dat het ureumgehalte
12,0—13,0 mGr. % is. dan zou die vrouw niet vatbaar voor de
zwangerschapsintoxicatie zijn.

In de laatste weken der zwangerschap bleek er echter weer een
belangrijke stijging plaats te vinden, een stijging, die in de
eerste
weken van het puerperium nog verder ging. Zijn verklaring hier-
voor was, dat in de eerste tot de derde maand het corpus luteum
graviditatis en later het inwendige secreet van de cellen van
Langhans de schildklier prikkelen; hierdoor zou een hyper-
thyrioidie ontstaan en tengevolge daarvan een aanzienlijke ureum-
verlaging.

Aan het einde der zwangerschap echter verdwijnen de cellen van
Langhans, hierdoor zou de schildklier minder geprikkeld worden
en het ureumgehalte van het bloed weer stijgen.

Bij de zwangerschapsintoxicatie zou er nu een hypofunctie van
de schildklier zijn en daardoor een bloedureumgehalte, dat hooger is
dan 13,0 mGr. % per L. Deze verhooging zou dan reeds in de vierde
maand van de zwangerschap bestaan. Door dan thyrioidtabletten
tc geven, kon v. d. Hoeven een daling van het ureumgehalte
bewerken en hiermede de zwangerschapsintoxicatie voorkomen! Als
er echter albuminurie bestond, dus een beschadiging van de nier al
aanwezig was, hielpen thyrioidtabletten niet meer; de nieren werden
dan daardoor zelfs te veel geprikkeld en de albuminurie nam toe.

-ocr page 41-

Olsen (14) is na een uitgebreid onderzoek over het bloed-
ureumgehalte bij normale zwangeren, zwangeren met intoxicatie en
eclampticae, tot de conclusie gekomen, dat men na eclampsie en
dreigende eclampsie in den regel in de eerste dagen van het kraam-
bed een aanzienlijke verhooging van het bloedureumgehalte vindt
(tot 151 mGr. % toe.) Koorts, narcose, bloedverlies en pyurie kon-
den als oorzaak van die verhooging uitgesloten worden. Steeds
bestond in de gevallen, waarbij in de eerste dagen van het kraam-
bed een typische verhooging van het bloedureumgehalte werd ge-
vonden. een nierinsufficientie van een dusdanigen aard. dat daar-
mede de verhooging was te verklaren.

Dit nierlijden is pathologisch-anatomisch, klinisch en functioneel
volkomen gelijk aan het nierlijden veroorzaakt door het tijdelijk af-
breken van de bloedcirculatie door de nieren, en daarom neemt
^ J s e n als waarschijnlijk aan. dat het nierlijden bij eclampsie een
gevolg is van vaatspasmen. Bij de zwangerschapsintoxicatie bestaat
een gradueel verschil.

Verder vond Olsen nog een secondaire stijging van het bloed-
ureumgehalte omstreeks den elfden dag van het kraambed. Het
tijdstip van de sterkste involutie der geslachtsorganen valt ongeveer
^ denzelfden tijd als die secondaire ureumverhooging, en volgens
nem is het mogelijk dat het die involutie met verhoogde eiwit-
afbraak is, die hier de oorzaak is van de gevonden verhooging.

Samenvattend, bestaat er dus een groot verschil in opvatting
Ontrent de ootzaak van de ureumverhooging bij de zwangerschaps-
^ntoxicaties.

Alleen van nierfunctiestoornis spreken Rübsamen, De Wes-
selo w en Olsen, waarbij Olsen deze stoornis wijt aan vaat-
spasmen. D e lm as en Villa beschouwen de stoornis in de ureum-
Uitscheiding der nieren, als oorzaak voor de verhooging van het
^^^umgehalte van het bloed. Weer anderen, zooals Landsberg.
^ ^ e s ch, Heyne mann en Kessler vinden de ophooping
^fbraakproducten in de weefsels, die vervolgens in de bloed-
baan kunnen komen, voor de verhooging verantwoordelijk.

Eufinger en Bader beschot^wen de leverfunctiestoornis
a/s voornaamste
factor, waarbij de Oligurie nog zou medewerken.

-ocr page 42-

V. d. Hoeven daarentegen zoekt de oorzaak in de interne
secretie, die bij de zwangerschapsintoxicatie vetanderd zou zijn.

Een afzonderlijke vermelding verdienen de bloedureumverhoo-
gingen bij toestanden van anurie of zeer sterke oligurie. in aan-
sluiting aan een zwangerschap. Bij deze toestanden, waaraan de
vrouwen meestal te gronde gaan, vindt men dikwijls een totale
of subtotale schorsnecrose van de nieren. Bij het geval dat wij
later uitvoeriger zullen beschrijven, trad de anurie op in aansluiting
aan een solutio placentae. Ook in een geval, dat ongeveer tien jaar
geleden zich in de UtrechtscheVrouwenkliniek voor-
deed. begon de sterke oligurie na een voortijdige loslating van de
placenta. In de literatuur vinden we echter deze toestanden van
anurie meestal beschreven na het optreden van eclampsie. G e i-
pel(157), Schüppel(158), Herzog(159), Jardine en
Kennedy (160).

In 1898 beschreven Rose Bradford en Lawrence(161)
een patiënte, die gedurende 7 dagen een bijna totale anurie ver-
toonde, in aansluiting aan een partus die geheel normaal verliep.
In deze 7 dagen traden geen symptomen van uraemie op en pa-
tiënte bleef volkomen compos mentis tot aan den dood. De oorzaak
was een thrombose van de interlobulaire niervaten, met daaropvol-
gende schorsnecrose. Volgens schrijvers zien we hetzelfde na steen-
afsluiting. maar hierbij blijft de circulatie van de nieren intact.

Daarna, in 1906, pubhceerden Griffith en Herringham
(162) een dergelijk geval, maar nu na een ablatio placentae. Hun
patiënte loosde in de 9 dagen, die zij na de bevalling nog leefde,
slechts 300 c.c. urine en vertoonde zeer weinige uraemische symp-
tomen, 2 dagen vóór den dood was het chloorgehalte van het bloed
0,3835 % (normaal 0,3536 %) en het ureumgehalte van het bloed
0,4791 % (normaal 0,03—0,05 %). Hierna verschenen er nog
verschillende dergelijke mededeelingen over dubbelzijdige schors-
necrose na een zwangerschap, Klotz(163). Jardine en
Teacher (164). Jardine en K e n n e d y (160), R o 11 e s-
ton(165). Glynn en Briggs(166). Geipel(i57). Her-
zo g (159). S c h ü p p e 1 (158). Fahr (167) en I m m i n k (168).
R 011 e s t on wijst evenals Bradford en Lawrence op de

-ocr page 43-

overeenkomst in klinische symptomen met de steenobstructie van
beide ureteren.

Rollestonenin den laatsten tijd M a n s e n s (169), maakten
opmerkzaam op het overwegend voorkomen van dit ziektebeeld bij
ttultiparae, slechts enkele primiparae met dubbelzijdige schors-
necrose na een zwangerschap zijn in de literatuur bekend.

Het meest kenmerkende van dit ziektebeeld is, dat niettegen-
staande volkomen anurie, de uraemische symptomen bijna geheel
ontbreken en dat het meestal in het puerperium en dan nog over-
wegend bij multiparae na een ernstige zwangerschapsintoxicatie of
na een voortijdige loslating van de placenta optreedt.

Een enkele keer is een dubbelzijdige schorsnecrose beschreven
na een infectieziekte, b.v. na roodvonk (}ukelenRénoy(170))
en na diphterie (S t o e c k e n i u s, zie I m m i n k).

Verder vonden wij in de literatuur ook gevallen van schors-
necrose vermeld na een kampferinspuiting (Zunzig, zie I m-
n^ i n k) en na een traumatische leververscheuring (Furtwaen-
9 Ier, zie Immink).

De meeste onderzoekers vonden een schorsnecrose met thrombi
'n de kleine nierarteriën. Immink daarentegen beschreef een
geval van schorsnecrose, waarbij geen thrombi gevonden werden
en heel merkwaardig zelfs na tweemaal 24 uur anurie nog geen
verhooging van het ureumgehalte van het bloedserum waarge-
nomen werd.

Over het ontstaan van deze schorsnecrose zijn vele theorieën op-
gesteld, volgens K 1 o t z zou de thrombose veroorzaakt worden door
-certain metabolic changes of secretion in pregnancyquot;, Geipel
spreekt van een toxische thrombose, F a h r wijt de schorsnecrose
^n een circulatiestoornis met een toxische vaatwandbeschadiging,

lynn en Briggs zoeken de oorzaak in een eclampsiegif, n.1.
een endotheliolytisch toxine. Teacher denkt aan vaatspasmen,
lerdoor thrombi en daarna necrose, Kennedy beweert, dat de
^rzaak van de necrose in de nieren dezelfde is als die van de lever
M eclampsie, de thrombi in de corticale niervaten zouden secondair
aan de necrose van de niercellen zijn en deze zou weer ontstaan
oor de inwerking van een eclampsiegif.

Om een verklaring te kunnen vinden voor de bloedureumverhoo-

-ocr page 44-

gingen die we bij de pathologische zwangerschap zoo dikwijls
waarnemen, is het van belang, om in de literatuur na te gaan, welke
factoren daarbij nog meer een belangrijke rol spelen, NaCl-tekort,
braken, dorsten, nerveuze storingen, enz. enz.

Ureumretentie door extra'renaal gelegen oorzaken.

De laatste jaren heeft de ureumretentie door gebrek aan keuken-
zout meer en meer de aandacht op zich gevestigd.

De invloed van keukenzout op ureum heeft W e i 11 (171) reeds
in 1913 gevonden; de ureumuitscheiding bij chronische nephritis-
lijders verbeterde n.1. door toediening van NaCl. Ook R o m a 1 o
en D u mitresco (172) 1914, zagen bij eenige nierzieken het
sterk verhoogde ureumgehalte van het bloedserum dalen onder in-
vloed van dagelijksch intraveneuze injecties van 300_500 cc.

8 % NaCl. Pasteur V a 11 e r y - R a d o t (173) 1922, kon
door het afwisselend toedienen van een zoutarm en een zoutrijk
dieet bij denzelfden patiënt, het ureumgehalte van het bloed ver-
hoogen, resp. doen dalen.

In 1923 deden HadenenOrr(174) eigenlijk de gewichtigste
ontdekking. Zij bewezen n.1. door dierexperimenten, dat de, met de
hypochloraemie optredende Rest-N verhooging teruggaat, wanneer
door toevoegen van NaCl het chloorgehalte van het bloedplasma
weer normaal wordt. Vanuit de Mayokliniek werden door Brown,
Eus terman. Hartman en R o w n t r e e (175) 1923, een
aantal patiënten beschreven, die zeer veel braakten. Bij allen bestond
hypochloraemie en een verhoogd Rest-N gehalte, met de phenol-
roodproef werd aangetoond dat de nieren beschadigd waren. Bij
obductie bleken degeneratieve veranderingen en kalkafzetting in de
tubuli te bestaan, maar de beschadiging van de nieren was toch
niet zoo sterk, dat hieruit de uraemie verklaard kon worden.

Léon Blum(176) is degene, die den naam: „Urémie par
manque de seiquot; invoerde. Hij vond dit symptomencomplex het eerst
bij 2 patiënten met diabetes en tengevolge daarvan een acidose.
Zijn verklaring hiervoor was. dat alleen dan een aanmerkelijke
ureumretentie optreedt, als door een langdurige acidose veel keu-
kenzout aan het lichaam is onttrokken. (Natrium gebonden aan de
abnormale zuren en het Chloor door de nieren uftgescheiden.)

-ocr page 45-

Het Natriumchloride neemt bij de moleculaire concentratie van het
bloed, de grootste plaats in. Deze moleculaire concentratie, die het
bloed steeds constant tracht te houden is n.1. voor:

65 % NaCl.

90 % anorganisch. ^nbsp;NaHCO«

10 % organisch.

Hieruit volgt dus, dat elke aanmerkelijke vermindering van NaCI
m het bloed een aanzienlijke vermindering van de moleculaire
concentratie met zich brengt, waarvoor, om dit laatste te verhin-
deren, het lichaam het ureum achterhoudt. (Blum).

Dit komt dus hierop neer, dat de retentie van de Rest-N een
osmotisch tegenwicht zou vormen voor het tekort aan NaCl.

^u berust deze verhooging van de Rest-N in hoofdzaak op het
^''eum. Het ureum speelt wel een rol voor den osmotischen druk
der weéfselvochten, maar daar de celmembranen voor het ureum
volkomen doorgankelijk zijn en niet voor de ionen van het NaCL
's dus de diffusie van ureum en NaCl geheel verschillend. Ook op
andere punten bestaat er zoo'n groot verschil tusschen het ureum
het NaCi dat de theorie van Léon Blum zeker niet zonder
quot;ïeer aanvaardbaar is.

Borst (177) beschrijft 2 patiënten met een sterk verhoogd
Ureumgehalte van het bloedserum. De eerste patiënte leed aan een
Pneumococcen peritonitis. Ze had uitsluitend melkdieet gehad,
raakte veel en had veel diarrhoe. Verder waren er een verhoogd
ureumgehalte en een verlaagd chloorgehalte van het bloedplasma.

nder invloed van een injectie van een hypertonische NaCl-oplos-
steeg de uitscheiding van het ureum in enkele uren van 0,245
tot 1 Gr. per uur, terwijl ook de concentratie van het ureum in de
urine toenam.

ßorst acht het onwaarschijnlijk, dat de betere ureumuitschei-
'ng uitsluitend toegeschreven moet worden aan den vochttoevoer,
■^ant de patiënte, die steeds
misselijk was. dronk weinig. Zij stierf
anderhalven dag na opneming.

Bij obductie werden slechts geringe afwijkingen aan het nier-
Parenchym gevonden.

De tweede patiënt had sinds 4 dagen veel gebraakt en was sterk
quot;»tgedroogd. Het bloedserum bevatte 4 Gr. ureum per Liter. (Broom-

/

-ocr page 46-

loogmethode). Direct werd L. zoutoplossing als hypodermoclyse
gegeven en verder in den loop van den dag 1 L. 5 % glucoseop-
lossing en 1 L. Ringeroplossing als druppelclysma. Ondanks deze
therapie stierf patiënt 18 uur na opneming. In de urine die even
voor den exitus geloosd werd. was maar weinig eiwit en geen
spoor chloor aan te toonen.

Bij obductie werden ook weer slechts geringe afwijkingen aan
het nierparenchym gevonden. Alleen werd als bijzonderheid opge-
merkt. dat er aan de tubuli verkalkingen waren, die tot nu toe eigen-
lijk als characteristiek voor de sublimaatvergiftiging beschouwd
werden. Verder bestond er een zeer wijde maag en litteekenachtige
verandering in het duodenum. De sterk uitgezette maag wees er op.
dat de veranderingen in het duodenum de normale ontlediging van
de maag beletten. (Borst),

Borst is de opvatting toegedaan, dat de nieren na zouttoevoer
ook het water beter uitscheiden en niet, dat de met de zouttoevoer
gegeven hoeveelheid vocht de betere ureumuitscheiding bewerkt. De
slechts licht aangedane nier zou dus volgens hem door zouttekort
haar plicht niet kunnen vervullen. Toch zal de deshydratie ver-
moedelijk ook wel een groote rol spelen. Verder staat ook wel vast,
dat de vermeerderde eiwitafbraak ook een groote factor voor het
ontstaan van deze ureumretentie is, maar het is nog niet uitge-
maakt of het zouttekort op zichzelf al een verhoogde eiwitafbraak
kan veroorzaken. (Borst).

Meyer(178) beschrijft in 1931 twee gevallen van „Urämie
infolge langdauernde Erbrechensquot;. Bij beide ook veel braken, ver-
hooging van de Rest-N in het bloed en negatieve anatomische
veranderingen in de nieren. Tevens vond M e y e r nog uitdroging
en acidose, de Fransche verklaring (Léon Blum) neemt hij niet
aan. In ieder geval kwam het, door het sterk veranderde ionen-
milieu, tot verhoogde eiwitafbraak. Dat dit niet alleen het proto-
plasma. maar ook de celkernen omvat, was zeker. Dit bewezen de
sterk verhoogde urinezuurwaarden in het bloed. (Meyer).

De uitscheidingsinsufficientie van de nieren bij uitdrogen is te
begrijpen, de oorzaak echter van de uitscheidingsinsufficientie bij
de gevallen met quantitatief voldoende diurese. is niet duidelijk.
In deze gevallen is de hypothese van een functieverandering van het

-ocr page 47-

anatomisch schijnbare intacte nierparenchym, volgens M e y e r niet
te omzeilen.

Ook Strauss(179) schaart zich in de rij van clinici, die
casuïstiek mededeelen over uraemie door zouttekort. maar nu onder
den naam van „Chloroprive uramiequot;. Deze mededeeling betreft een
patiënt, die sinds 5 jaar een zoutarm dieet had, dat vooral in de
laatste 14 dagen streng was doorgevoerd. Ook hier weer veel
raken, maar in tegenstelling met anderen, maakte deze patiënt
geen uraemischen indruk. Het chloorgehalte van het bloedplasma
bedroeg 420 mGr. % (normaal 600 mGr. %) en het Rest-N gehalte
^as 145.6 mGr. % (normaal 20—40 mGr. %). S t r a u s s voelt veel
voor de verklaring, dat door een betrekkelijke daling van het NaCl
gehalte van het bloed en een meer of minder uitgesproken indik-
'ng van het bloed, de werkzaamheid van de nieren geremd wordt,
lerdoor zouden dan het ureum en andere stikstofhoudende slakken
»n aanzienlijke hoeveelheden geretineerd worden.
^^Hij is geen tegenstander van B 1 u m. maar toch laat hij ook nog
e mogelijkheid open, dat deze symptomen door een bijzondere
ispositie van de nieren worden veroorzaakt.
Na enkele maanden zoutloos dieet vond hij in heel enkele ge-
^ en slechts een geringe daling van het chloor in het bloedserum.

0nbsp;gens Straussisde uitdroging een van dc meest voorkomen-
de symptomen bij dit ziektebeeld.

ïn 1923 hebben Essen. Kauders en Por ges (180) een

^tiënt beschreven met een pylorusstenose, veel braken en coma.

IJ vonden toen geen NaCl in de urine, ook niet na het toedienen

ongeveer 8 L. vocht met keukenzout. Na 3 dagen volgde de
exitus. Bij de

autopsie kon geen verklaring voor het coma gevon-
den worden.

med ^^^^ deelt Por ges (181) uitvoerig de ziektegeschiedenis
e van een patiënt met een afsluitend ulcus duodeni, waarbij
D^t^*^ ^^^ maand lang eiken avond de maag werd gespoeld.

1nbsp;gaf verbetering, maar midden in de beste gezondheid trad on-
aclit verwardheid, met daarop volgend diep coma op. De urine

^ertoonde geen spoor NaCl. het chloorgehalte van het serum be-
quot;^^g 320 mGr. % en dc Rest-N was verhoogd tot 150 mGr. %.
oor NaCl toevoer werd het chloorgehalte weer normaal en zelfs

-ocr page 48-

hooger dan dat. de Rest-N bleef verhoogd. Na enkele dagen stierf
de patiënt. Bij obductie werden wel nierveranderingen gevonden,
maar toch niet zoo sterk, dat hiermede de functiestoornis verklaard
kon worden.

P O r g e s vindt als oorzaak de uitdroging niet waarschijnlijk,
daar volgens hem, bij zijn patiënt geen watertekort bestond tot aan
het optreden van de bewusteloosheid. De zieke dronk graag en had
een goede eetlust, terwijl de urinehoeveelheden normaal waren.
Ook was er geen aanleiding voor een toxische eiwitafbraak te vin-
den. P O r g e s beschouwt de Rest-N verhooging in direct verband
met de hypochloraemie, zij het, omdat de nieren voor de uitschei-
ding van de stikstofsubstanties NaCl noodig hebben, of doordat de
stikstoflichamen achtergehouden worden ter compensatie van het
NaCl-verlies.

Dit laatste vond hij het waarschijnlijkst, daar ook de carbonaten
juist aan die compensatie deelnamen en eveneens geretineerd wer-
den.

Dat het Rest-N gehalte in het bloed niet daalde na zouttoevoer
weet P
O r g e s aan de circulatiestoornis, die er bestond.

De kalkafzetting in de tubuli vond hij zeer belangrijk. Zijn even-
tueele verklaring hiervoor was, dat het calcium bij chloortekort aan
andere anionen gebonden, uitgescheiden zou worden, om dan door
de moeilijke oplosbaarheid van deze kalkzouten (phosphaten, car-
bonaten en sulphaten) reeds in de tubuli neer te slaan.

In een tweede mededeeling van M e y e r (182) in 1932 worden
4 patiënten besproken met uraemische-, uitdrogings- en meningiti-
sche verschijnselen. Nooit werden er oedeem of bloeddrukverhoo-
ging gevonden. Wel wordt erop gewezen, dat Icterus nogal veel
voorkomt hierbij, evenals drukpijnlijkheid van de nierloges. De urine
hoeveelheid bleek sterk wisselend, van anurie tot polyurie.

Het eiwitgehalte van de urine was hoog. In het sediment veel
hyaline- en korrelcylinders. M e y e r stelde nu echter vast in tegen-
stelling met de andere onderzoekers, dat er geen quantitatieve be-
trekking bestond tusschen de Rest-N en het chloorgehalte van het
bloed. De laagste chloorwaarde van het bloed (160 mGr. % in totaal
bloed) ging parallel met slechts een geringe verhooging van de
Rest-N, terwijl bij een anderen patiënt het chloorgehalte van het

-ocr page 49-

bloed 330 mGr. % was en hierbij juist een zeer sterke verhooging
van de Rest-N bestond. Om de oorzaak van dit proces te vinden, was
volgens M e y e r. de volgende waarneming van het grootste belang,
n.1. dat gedurende het teruggaan van het ziektebeeld, er hoeveel-
heden stikstof uitgescheiden werden, die veel meer bedroegen dan
lt;ie totale hoeveelheid stikstof die aanwezig was in het bloed tijdens
het hoogtepunt van de ureumretentie.

Verder was het urinezuurgehalte van het bloed even sterk ver-
meerderd als de Rest-N. Het gebrek aan water en zout van het
organisme leidde tot afbraak van weefsel. Daar juist bij hongeren,
naast het vetweefsel, vooral ook het lymphatisch systeem, vóór alle
andere weefsels, het eerst aan afbraak ten offer valt, was ook de
regelmatig gevonden lymphopenie zeer begrijpelijk. De zware, maar
toch weer volkomen reversibele nierfunctiestoornis van de anato-
misch intacte nier, die zich uitte in albuminurie, cylinderurie en ver-
mindering van het concentratievermogen, moet teruggebracht wor-
en op de quantitatieve of qualitatieve veranderingen van de
^oedsamenstelling. Wat hiervan precies de oorzaak is, laat Meyer

onverklaard.

Evenals S t r a u s s denkt hij aan een dispositie voor deze ziekte.
Anamnestisch van gewicht vond hij, dat sommige zieken in hun
kinderjaren acetonaemisch gebraakt hebben.

H o g e (183) heeft in 1932 in een dissertatie een onderzoek ge-
publiceerd over ureumretentie door gebrek aan keukenzout. Dit
onderzoek ging over 10 patiënten met extrarenaal zoutverlies en
duidelijke ureumverhooging.

Volgens H o g e is het onjuist, om uit de daling van het ureum-
gehalte van het bloed, na keukenzouttoevoer, te besluiten, dat de
ureumretentie door NaCl-gebrek ontstaat. Aangetoond is nu. dat
vermindering van de ureumretentie een gevolg is van de toe-
name van de vochtuitscheiding en van toename van de ureum-
concentratie in de urine. Vochtverlies veroorzaakt zeker, zoutverlies
misschien een nierinsufficientie. Waarschijnlijk was. dat voor het
stand houden van het normale stikstof evenwicht, een bepaald
^Cl-gehalte van het lichaam noodig is. Dorsten alleen veroorzaakt
oo al een verhoogde eiwitafbraak. Intoxicaties veroorzaken heel

3

-ocr page 50-

dikwijls een nierfunctiestoornis met verhoogde eiwitafbraak, nor-
maal NaCl-gehalte en verhoogd ureumgehalte van het bloed.

Bij 6 van de 10 patiënten was de NaCl-uitscheiding door de
nieren na het verdwijnen van het zoutgebrek. vermeerderd. Dit
wijst er op, dat behalve NaCl-verlies mogelijk een NaCl-retentie
van de weefsels bij het ontstaan van de hypochloraemie een rol
speelt. Verder was er bij 7 van de 10 patiënten een duidelijk vocht-
gebrek.

Morawit2enSchloss(184) 1932 vestigen de aandacht op
de
albuminurie op nerveuzen bodem, waarbij ook Rest-N verhoo-
gingen kunnen optreden. Deze albuminurie treedt het meest op na
subarachnoidale bloedingen. Als regel duurt ze kort, ongeveer
24 uur, en is overeenkomstig te beschouwen als de suikersteek van
Claude Bernard. Onder anderen wordt er een geval beschre-
ven van epilepsie op den bodem van hypertensie of een bloeding in
de hersenen, met verhoogde Rest-N spiegel in het bloed. Er bestond
zeker geen chronische nephritis.

Verder hadden MorawitzenSchloss ook meerdere malen
obducties gezien van patiënten, die aan uraemie waren gestorven
zonder eenige anatomische nierbeschadiging. De ziektegeschiedenis
van een patiënt wordt medegedeeld, die leed aan een
Pyelonephritis.
Er ontstond daarbij een uraemie door zouttekort en braken.
Het Chloorgehalte in het serum bedroeg 440 mGr. %. (nor-
maal 590—650 mGr. %). Van uitdroging was hier volgens hen
geen sprake. Bij deze patiënt was zeker de chloorverarming het pri-
maire. hoe nu hier de Rest-N verhooging ontstond, wordt niet ver-
klaard. De theorie van L é o n B 1 u m aanvaarden zij niet. ervan af-
gezien, dat het ureum als an-electrolyt met een klein moleculairvolume
waarschijnlijk alle celmembranen passeert, was de stikstofuitschei-
ding door de nieren in hun geval steeds goed. De nu en dan op-
tredende zeer groote stikstofverliezen bij hun zieke, die na NaCI
toevoer afnamen, deed ze eerder denken, dat het Chloor-tekort een
beduidend verhoogde eiwitafbraak veroorzaakte. Dan zouden dus
de hooge Rest-N waarden niet zoo zeer de uitdrukking zijn van
een slechte uitscheiding, dan wel van een verhoogde productie van
N-houdende stoffen. De uraemie door zouttekort zou dus patho-
genetisch verwant zijn met de bij andere ziekten, die met sterke

-ocr page 51-

N-afbraak gepaard gaan. gevonden hooge Rest-N waarden (acute
leveratrophie en leucaemie).

In tegenstelling met M e y e r vond J e 2 1 e r (185) 1932. dat er
Wel een overeenkomst bestaat tusschen de chloropenie en de azo-
taemie. n.1. hoe lager de chloorspiegel. des te hooger de ureum-
spiegel in het bloed.

Het symptomencomplex is volgens J e 2 1 e r niet 2eld2aam, daar
J ung (186) 46 gevallen van a20taemie door 20uttekort kon publi-
eeeren. 7 hiervan hadden een 2ware diabetes. Volgens Blum 20u
»erbij alleen chloorverlies en ureumverhooging optreden, bij een
2ich lang2aam instellend coma. Je2ler echter vond ureumver-
meerdering. niet alleen bij coma en praecoma. maar reeds bij een
geval, waar de acidose nog niet chemisch was vast te stellen.

ß u s c h k e (187). die in 1930 een patiënt beschreef met uraemie
^oor zouttekort. deelt in 1932 twee gevallen mede van uraemie bij
ence-jonessc/ze
albuminurie. Beide stierven aan nierinsuf-
ureum in het bloed sterk verhoogd was. Bij
o uctie werden niet de geringste afwijkingen aan de niervaten en
intacte glomeruli gevonden. B u s c h k e komt nu tot de conclusie.
3 er uraemische toestanden met doodelijken afloop voorkomen,
arbij een noemenswaardige anatomische verandering der nieren,
s met de fijnste histologische methoden, niet aan te toonen is.
Van ^^^^^^^^ is. dat evenals Por ges en Borst, er bij een
e patiënten in de tubuli wel verkalkingen werden gevonden,
ooals voorkomen bij de kwiknephrosen.

over h^^ '^^venstaande 2ijn de verschillende opvattingen besproken
braknbsp;van een ureumretentie bij tekort aan NaCl, sterk

en, uitdroging (vochttekort). nerveu2e stoornissen en Bence-
Jonesche albuminurie.

ß ^ 5 hieruit blijkt, zijn de meeste onderzoekers het niet met
een ^nbsp;quot;^aar wijten zij de ureumretentie bij zouttekort óf aan

aardoor ontstane stoornis in de nierfunctie, óf aan een ver-
eiwitafbraak. Bij sterk braken en uitdroging, blijkt uit de
^^erafuur niet overtuigend, dat hierbij het zouttekort de hoofd-
poor de ureumretentie zou zijn. Velen en daaronder ook

-ocr page 52-

wij, neigen meer tot de opvatting, dat de ureumretentie bij die
toestanden in hoofdzaak een gevolg is van het vochttekort en een
hiet\dooc ontstane stoornis in de nierfunctie en een vermeerderde
eiwitafbraak, i)

Vanzelfsprekend ontstaat een ureumretentie eveneens door nier-
ziekten, waarbij, hetzij de ureumuitscheiding, hetzij de wateruitschei-
ding gestoord wordt.

Volledigheidshalve willen wij hieraan nog toevoegen, dat een
verhooging van het ureumgehalte van het bloed o.a. ook nog kan
ontstaan na sterke eiwitvoeding, dorsten (Bang (189)), veel bloed-
verlies (Taylor en Lewis(190)), diarrhoe (Hartmann
(191)) en operaties (Arnaud, Henry en M o u 1 i é r a c( 192)).

1) Ook V e r s p ij c k en M a a t h u i s (188) 1933 spreken van een „Ureum-
retentie door gebrek aan vocht.quot;

-ocr page 53-

HOOFDSTUK II.

Vergelijkend onderzoek van de broomloog- en urczise-methode
voor de quantitatieve bepaling van ureum in bloed cn urine.

De quantitatieve bepaling van ureum in het bloed.

In 1828 bereidde Wöhler, zooals algemeen bekend, langs
synthetischen weg uit ammoniumcyanaat, het ureum. Hiermede
demonstreerde hij voor het eerst de mogelijkheid van het kunstmatig
bereiden van een stof. die door het levende organisme wordt ge-
vormd.

..The effect of this discovery on the phylosophy of the past
century is comparable to that of D a r w i n's theory of the origin
of species and of Pasteur's demonstration of the parasitic origin
of pestilences.quot; (Peters en Van Slyke) (1).
In het lichaam geschiedt de vorming van het ureum hoofdzakelijk
de lever. (Literatuur in P e t e r s en V a n S'l y k e) (2).
L'at de lever wel de hoofdproducent van het ureum is door zijn
Vermogen om de aminozuren te desamineeren en het ureum te
normen, blijkt wel uit de proeven van Bang (3). Deze veroor-
zaakte kunstmatig bij proefdieren een leverinsufficientie en zag
toen een sterke verhooging van het aminozuurgehalte en verlaging
het ureumgehalte van het bloed optreden. Eveneens sterk
lervoor pleiten de proeven van Bollmann. Mann en Ma-
9 a t h (4), 2ij verwijderden bij honden beide nieren en de lever en
namen het constant blijven van het bloedureumgehalte waar, daar
et met gevormd noch uitgescheiden werd. Wanneer echter alleen
e nieren werden verwijderd en de lever intact bleef, steeg het

bloedureumgehalte snel.

L'e wijze waarop de lever uit aminozuren, ammoniak, koolzuur en
'^^ater het ureum vormt, zullen wij hier niet bespreken. Alleen willen
j^e vermelden, dat in den laatsten tijd het inzicht hierin zich be-
^ngrijk heeft uitgebreid door de onderzoekingen van K r e b s en
e n 3 e 1 e i t (5). Zij deden proeven met doorstrooming van de

-ocr page 54-

overlevende rattenlever. en toonden hiermede aan, dat de ureum-
synthese uit ammoniak en koolzuur in het dierenlichaam verloopt
via arginine en ornithine. Dan verbinden zich ammoniak en kool-
zuur onder wateropname tot arginine. Deze reactie is nu nader be-
kend geworden door de ontdekking van het citruline. Citruline n.1.
is een tusschenproduct tusschen de vorming van ornithine tot
arginine. Hierna valt het arginine onder inwerking van arginase
uiteen in ornithine en ureum.

Daar het ureum een klein molekuul, en geen electrolyt is, zijn de
verschillende membranen in het lichaam sterk doorgankelijk voor
het ureum. Er heeft dan ook een nagenoeg gelijke verdeeling van
het ureum in de verschillende weefsels van het lichaam plaats
(Gad Andresen(6), Gallan en Houssay(7), Mar-
shall en Davis (8).

Uit onderzoekingen van Myers en Fine(9) bleek o.a., dat
bij verschillende toestanden van ureumretentie het ureumgehalte van
het cerebrospinaalvocht bijna gelijk was aan dat van het bloed.

Zoo vond D e S n O O dat het ureumgehalte van het vruchtwater
ongeveer gelijk was aan dat van het moederlijk bloed. M o r r i s en

Slemons(10)enookCaldwellenLyle(ll) stelden vast
dat de ureumspiegel in het moederlijk bloed practisch parallel gaat
met dien van het kinderlijk bloed. Hellmuth{12) daarentegen
vond bij 132 gevallen slechts 80 met gelijke waarden voor moeder
en kind. Waardoor dit veroorzaakt wordt is hem echter niet dui-
delijk. (Misschien kan dit wel worden toegeschreven aan het zoo
gemakkelijk optreden van stolsels bij het uitstrijken van de navel-
streng ).

Tengevolge van dit vermogen om gemakkelijk te diffundeeren is
het ureumgehalte van totaalbloed, plasma en serum nagenoeg gelijk.
(Andressen (6). Wu (13). Bang (14)).

Johnston(15) heeft aangetoond, dat het ureumgehalte van
het bloed uit de capillairen van het oor gelijk is aan dat van het
bloed uit een armvena.

Voor ureumbepalingen in het bloed zal het dus weinig verschil
maken, of we dit in totaalbloed, serum of plasma bepalen en of we
het bloed uit een armvena of uit een vingertop of oorlelletje af-
nemen.

-ocr page 55-

Het normale bloedureumgehalte, dat door de verschillende onder-
zoekers is gevonden, hebben de Mac Kay's (16), met hun eigen
bevindingen, in een grafische voorstelling weergegeven, (zie
figuur 1).

Fig. 1.

T —

1..

*

3 —

1 —

0«--:

d\

De hoogte der zwarte kolommen geeft het aantal onderzoekers aan, terwijl
öp de horizontale as het ureumgehalte van het bloed in mGr. % is uitgezet.

Hieruit volgt, dat de maximale, normale schommeling van
10—15 mGr. % kan bedragen. Het overgroote gedeelte ligt echter
tusschen de 18 en 38 mGr. % in.

(Hiermede stemt overeen, hetgeen gevonden is bij ons eigen
onderzoek, namelijk voor normale niet zwangeren gemiddeld
28,2 mGr. %).

In de Utrechtsche Vrouwenkliniek zijn al sinds
jaren regelmatig ureum-bepalingen in het bloed bij verschillende
patiënten verricht. Voor de hand lag dus dat we al deze waar-
nemingen bij het bewerken van dit proefschrift wilden gebruiken,
échter waren al deze bepalingen verricht met de vlugge en ge-

-ocr page 56-

makkelijke broomloogmethode volgens Y v o n. met den urometer van
Hallion-Ambard. een methode, die niet zeer nauwkeurig,
maar zooals uit ons onderzoek zal blijken, voor klinische doeleinden
zeer goed bruikbaar is. Voor dit onderzoek hebben we vergelijkende
bepalingen gedaan met de broomloog- en de
urease-methode.

De door velen veroordeelde broomloogmethode werd reeds in
1870 door K n O p (17) voor de bepaling van het ureum aangegeven
Vóór hem gebruikte Davy(18) 1854. het onderchloorzure-
natron reeds voor dit doel. Nog eerder, in 1853. heeft Wöh-
1 er (19) diezelfde methode al toegepast voor de ammoniakbepalin-
gen in guano.

Het merkwaardige is. dat in de Duitsche literatuur de broom-
loogmethode. zonder deze als onbruikbaar te veroordeelen, door de
meeste onderzoekers terzijde wordt geschoven, terwijl juist in de
Fransche literatuur de bepaling van het broomloogstikstof als de
souvereine methode wordt beschouwd.

Theoretisch berust deze methode hierop, dat door het samen-
brengen van onderbroomzure-natron met ureum, de volgende
reactie optreedt:

CO(NH2) 2 3NaBrO = CO2 2H2O 3NaBr Ng
Men moet dus door het meten van de hoeveelheid stikstof die
vrij komt, de hoeveelheid
Teageerende ureum kunnen bepalen.

In de eerste plaats heeft ons onderzoek ten doel. om na te gaan
in hoeverre de broomloogmethode voldoende betrouwbaar is voor
de kliniek, d.w.z., of ze, al geeft ze geen absolute waarden, de
schommelingen bij physiologische en pathologische omstandigheden
voldoende kan leeren kennen.

Om dit uit te maken, hebben we van een aantal (H5) bloed-
monsters het ureumgehalte bepaald, zoowel met de broomloog-
ah
met de ureasemethode. Dc broomloogmethode werd op gelijke wijze
uitgevoerd als dit al jaren
in de UtrechtscheVrouwen-
klinick gewoonte was. Hierdoor kunnen de reeds vroeger ver-
kregen uitkomsten op de zelfde waarde worden geschat als de
ureumwaarden. verkregen uit het vergelijkend onderzoek

De ureumbepalingen in het bloed volgens de ureasemethode met
lucht doorzuigen (van S 1 y k e en Gullen (20)), voerden wij
als volgt uit:nbsp;'

-ocr page 57-

Principe: Het ureum in het bloed wordt onder inwerking van
urease gehydrolyseerd in ammoniumcarbonaat, volgens de formule:
/NH2

0= C 2H2O-gt;-(NH4) 2CO3

\NH2

Door toevoeging van overmaat kaliumcarbonaat wordt de Ph
Van de oplossing grooter. Hierdoor wordt het ammoniumcarbonaat
Voor een gedeelte hydrolytisch gesplitst, waardoor bij lucht door-
zuigen ammoniak uit de oplossing ontwijkt. De hydrolyse gaat
hierdoor verder tot alle ammoniak ontweken is, volgens de bruto-
reactie:

(NH4) 2CO3 K2CO3—►2NH3t 2KHCO3

Dit ammoniak wordt door een luchtstroom in een bepaalde hoe-
veelheid zuur (0,01 N.) geleid en daar gebonden. Door terug-
titreeren van het niet gebonden zuur is de hoeveelheid ammoniak
en daarmede de hoeveelheid ureum in een bepaalde hoeveelheid
bloed bekend.

Reagentia: 1 Zwavelzuur 0,01 N,

2nbsp;Natronloog 0,01 N.

3nbsp;Mononatriumfosfaat 5 % (buffervloeistof).

4nbsp;Kahumcarbonaat p.a.

5nbsp;Octylalcohol.

6nbsp;A r 1 c O urease.

7nbsp;Alizarinerood (1 % oplossing v. h. natrium-
zout in 50 % alcohol).

Uitvoering: Men brengt in de analysebuizen, (Al—A6, zie
Rekening), de volgende stoffen:

2 cc. buffer. 0.25 Gr. urease, 10 gtt. octylalcohol. 10 cc. aq. dest.

(blinde proef).

2 cc. buffer. 0.25 Gr. urease. 10 gtt. octylalcohol. 10 cc. aq. dest.

en 2 cc. oxal. bloed.
2 cc. buffer. 0.25 Gr. urease. 10 gtt. octylalcohol, 10 cc. aq. dest.

«n 2 cc. oxal. bloed.

enz.

Daarna de buizen afsluiten met de daarbij behoorende gummi
®^ppen en in het waterbad (zie fig. 2) op een temperatuur van
50 C. plaatsen, gedurende 20 minuten.

-ocr page 58-

Nu vuile men de buizen O (ontvangbuizen) met 10 cc. 0.01 N.
zwavelzuur, 4 gtt. octylalcohol en voegt zooveel aq. dest. toe. dat de
vloeistofkolom minstens 5 cM. bedraagt. Men
verbindt nu de buizen
onderling, op dusdanige wijze, dat de lucht achtereenvolgens door
de waschflesch, Ai. Oi. Ag. Og. Ag, O3, enz. wordt gezogen. De
laatste 5 minuten van het verwarmen op het
waterbad wordt zeer
langzaam doorgezogen, om de vloeistoffen goed om te roeren.

Hierna het waterbad afkoelen tot 15—20° C. en de stoppen van
de analysebuizen losmaken, beginnende bij A^.

Nu 5 Gr. kaliumcarbonaat toevoegen, beginnende bij Ag. direct
na toevoeging de buizen sluiten. De zuigpomp blijft gedurende de
toevoeging steeds langzaam zuigen, ook nog gedurende 2 minuten

42
Fig. 2.

-ocr page 59-

na de toevoeging van het kaliumcarbonaat. Daarna 45 minuten op
volle kracht doorzuigen (minsten 200 L. per uur). De tijd van het
doorzuigen hangt ten nauwste samen met de hoogte van de vloei-
stofkolom in de analysebuizen en kan het beste proefondervindelijk
bepaald worden met een ureumoplossing van bekende sterkte.

Na het beëindigen van de proef wordt de overmaat zuur in de
ontvangbuizen teruggetitreerd met 0,01 N. natronloog, met alizarine
als indicator.

Berekening: Is voor een bepaling a cc. loog 0,01 N. noodig
en voor de blinde proef b cc., dan bevat 100 cc. bloed:

(b—a) X 0,01 X M X 60 X mGr. % ureum.

Steeds werden dubbelbepalingen gedaan, die onderling nooit meer
dan 3 % verschilden.

Ter controle deden we ureumbepalingen in ureumoplossingen van
een bekende sterkte, waarvan de uitkomsten hieronder volgen:

tabel I.

Ureumoplouing in mGr. %

Teruggevonden.

100 mGr.% ..................

.......... 104,7 mCr. %

100 .. ..................

.......... 103,2 ..

100 ....................

.......... 100.3 „

100 „ ..................

.......... 100,8 ..

50 ....................

.......... 49.9 „

50 ....................

.......... 49.3 .,

50 ....................

50 ....................

.......... 50,9 ,.

50 ....................

.......... 50,9 ..

37.50 ....................

37.50 ....................

.......... 38.1 ..

32.50 ....................

.......... 31.7 ..

32.50 ....................

.......... 31.3 .,

25

.......... 25,2 ,.

25 ...............

18.75 ....................

.......... 19,4 ,.

18,75 .. ..........

.......... 19,4

12,50 ....................

.......... 12,7 .,

12.50 ....................

.......... 12,2 .,

-ocr page 60-

Uit deze contrólebepalingen blijkt, dat de fout van de urease-
methode niet groot is. vooral als men bedenkt dat voor een bepaling
slechts 2 cc. bloed noodig is.

Echter kan zelfs met veel minder bloed. 0.2 cc., nog zeer be-
trouwbare uitkomsten met ureasemethode worden verkregen (M e u-
wissen) (21 ). Bij deze methode kan met een bloeddruppel uit de
vingertop volstaan worden, wat natuurlijk een groot voordeel heeft
wanneer bij een patiënt vele ureumbepalingen moeten worden ver-
richt. Voor ons onderzoek was dit echter niet noodig. daar wij steeds
naast de ureasemethode de broomloogmethode moesten toepassen.

Ook de controleproeven met bloed, waaraan een bekende hoeveel-
heid ureum is toegevoegd. leverden nauwkeurige uitkomsten op.

Nog vermeld dient te worden, dat de natronloogoplossing eiken
dag uit een stamoplossing van 0.1 N. werd gemaakt en herhaal-
delijk op zijn normaliteit onderzocht werd.

Terugkomende op ons vergelijkend onderzoek van de urease- en
broomloogmethode. blijkt, dat er nog al eens groote verschillen
bestaan. De vlugge en gemakkelijke broomloogmethode is dan ook
voor nauwkeurige chemische bepalingen van het ureum volkomen
ongeschikt. Grootere verschillen echter in het
ureumgehalte van het
bloed kunnen met de broomloogmethode zeer goed worden aange-
toond. Daar de bloedureumspiegel bij normale personen reeds groote
verschillen vertoont, komt het dus voor klinische doeleinden niet op
een zeer groote nauwkeurigheid aan.

Wanneer we nu de tabel ..Uitkomsten van eigen onderzoekquot;
(Tabel II) beschouwen, valt het op dat er zeer groote verschillen
kunnen bestaan. Deze verschillen zijn procentsgewijze het grootst
bij de lage waarden, bij de hoogere getallen zijn deze veel kleiner.
We zien echter in groote lijnen een overeenkomst, met dien ver-
stande. dat bij de hoogere urease-waarden ook hoogere broomloog-
waarden worden verkregen, en omgekeerd.

Verder zien we dat, bij de lage waarden meestal het broomloog-
getal kleiner is, terwijl juist bij de hoogere waarden het ureasegetal
kleiner is. Over het algemeen zijn er nagenoeg evenveel broomloog-
waarden te hoog als te laag t.o.v. de ureasewaarden. De fout kan
dus evengoed positief als negatief zijn. Als we nu de fouten van

-ocr page 61-

tabel il

Uitkomsten van het eigen onderzoek.

11-:
«O
S

. V O

quot;c

B 0°
0 J3 ü

2 tO
«S Ê

«'S,-
6

• « O

's!'-

Oji ^
2 ÏÜ
Ë

e

0 b

2 «O
«S 6

gj3 M

2 ÏU

ffls e

9,8

— 7.3

20,9

18,2

29.4 —

25.0

43.3 —

44,2

10,2

— 6.2

21,2

n.0

30,4 —

33.8

43,3 —

41,0

12.4

— 10.4

21,2

15.6

30,8 —

— 32,2

44,8 —

40,4

12.5

12.7

21,2 —

76,0

31.0 —

25,0

45,0 —

36.4

12,8

15,6

21.6 —

71,2

31,0-

30,1

45.2

49.9

12,9

13,0

22.3 —

19,2

31,7

31.8

45,7 —

53,0

13.4

— 9.4

23.0 —

7,9.9

31,8

29.4

45.7

54.6

13,6

9,2

23.1 —

71,8

31,8 —

34,3

48,0

46.8

13.6

10.4

23.2

18.7

32,1 —

29,1

48,4

50.4

14.5

16,1

23,4 —

24.5

32,4 —

23,7

49,2 —

58,5

14.7

11.0

23.6 —

26.5

32.4 -

29,0

51.9

66,6

15.4

6,3

24,0 —

14,0

32,7

28,9

52.0

43,2

15.6

8,5

24.1 —

15,6

32,8 —

23,9

52,0

57.2

15.7

13.5

24,3 —

21,3

33,1 —

39.0

52,2

53.6

15.8

16,1

24,5 —

19,5

33,3

36.4

52,8 —

48,7

16,2

13.0

24.5 —

29,1

33.3 —

34,8

53,6

54,6

16,4

12.5

25.0 —

21.3

34,3 —

— 19.2

55.1

70,2

17.1

10.9

25,0 —

30,1

34,3 —

38,0

55.3 —

57,7

17.2

9.6

25.5 —

16,4

34,4 —

35.1

56.0

65.0

17,2

14.6

25,8 —

19.5

34,7-

36.4

56,0

67,6

17,6

11.4

25,9 —

28.8

35,0 —

40,6

56,9

67,1

18,2

14.5

26,0 —

30.2

35.4 —

40,0

57.7

62,4

18,3

15,6

26.5

18.2

35.9 -

36,4

60,0

72,8

18,5

16,9

26,6 —

32.7

36,1 -

39.5

64,2

52,0

18,6

17,6

26,8 —

29,9

36,2

47.8

64,5

68,9

18,9

14,0

26,8 —

31.2

37,3 -

39.0

67,4

85,3

19,4

20,8

27,1

23.9

37,5 -

40,3

67,9

71,8

19,5

13.5

27.1 —

24.9

37,6 —

35,1

68,7

79,0

19,6

22.5

27.2 —

16,2

39,2 —

— 41,2

70,3 —

83,2

19.7

19.2

27.7

22.3

39,4 —

43,2

74,4

91,0

19,8

17.7

27,9 —

32.8

40,5 —

45,8

77,8 —

67,6

19.7

— 19.2

28.0 -

31,2

41,1 —

42,4

79.5 —

— 86.3

19,8

17.7

28,0

23,9

42,0 —

50,2

79,7

78,0

20,0

20.3

28,5 —

37.3

42,4 —

45.5

85.0

91,0

20,1

21,8

29,1

43.0

42,8 —

36,4

87.4

113,7

20,6

17,2

29.3 -

23.4

43,0 —

48,8

88,2

102.7

20,7

18,2

de broomloogmethode veronderstellen te liggen op een normale
frequentiekromme, dan is de middelbare fout:

-ocr page 62-

ÏÏFT- X looj

N

De letters beteeken en hierin:

br. 1. gevonden broomloogwaarde.
ur, gevonden ureasewaarde.
N. aantal bepalingen.

De waarschijnlijke fout is hierin uitgedrukt in procenten van de
gevonden ureasewaarden.

Wanneer we nu deze waarschijnlijke fout berekenen voor de
mtkomsten, zooals zij voorkomen in de tabel „Uitkomsten van eiqen
Onderzoekquot;, dan is de waarschijnlijke fout:

0,6745 xV»I^,3,84O,

Dit wil dan zeggen, dat, wanneer we een ureumbepaling doen
volgens de broomloogmethode. waarvan de uitkomst x bedraaqt
de uitkomst volgens de ureasemethode (A) moet liggen tusschen:'

^ mr^quot;^^ X X en X__v x

100 — 13,84 ^nbsp;100 13,84 X X

of

Wit top-Koning (22) vond voor de broomloogmethode
een fout van -17 tot 16 %. terwijl volgens Hijmans (23)
de grootte der fout wisselt van —23 tot 13 %.

Zooals reeds vroeger gezegd is. berekenen we de hoeveelheid
reageerend ureum uit de hoeveelheid N., die vrijkomt. Echter zullen
er ook sporen CO en Og vrijkomen, die zich in gasvorm boven in
den urometer zullen verzamelen. Het gevormde CO2 wordt direct
door de overmaat loog gebonden. Maar ook van nog meer N hou-

0,6745 X

quot;^V/ur. — br.1.

/■ur. — ör..nbsp;\2

i—tlr— X ^OO)

N

terwijl de waarschijnlijke fout

-ocr page 63-

dende stoffen, behalve het ureum, wordt N in vrijheid gesteld.
Volgens Huefner(24) reageert ammoniak met 100 %, urine-
zuur met 50 % (volgens Knop (17) met 33 %) en kreatine met
66 %. De aminozuren en de verschillende aminen, met uitzondering
van cyaanamide en oxyamide. staan hun N niet af. We kunnen
ons dan ook zeer goed een te hooge uitkomst van de broomloog-
methode voorstellen. Waarom echter zoo dikwijls een te lage uit-
komst wordt verkregen, is niet geheel duidelijk, al stelde H u e f-
n e r (24) dan ook vast. dat bij zuivere ureumoplossingen niet de
geheele theoretische hoeveelheid als gas aan te toonen is. Dit
verschil kan echter niet zeer groot zijn. Schur en Urban(25)
vonden b.v. 93 a 97 terug, terwijl H a m b u r g e r (26) tot de
conclusie kwam dat het ureum bij de broomloogmethode absoluut
quantitatief wordt bepaald. i) Ook Peters(27). Hijmans(23)
en Wittop — Koning (22) zeggen dat niet alle stikstof van
het ureum door het broomloog in vrijheid wordt gesteld.

De onnauwkeurigheid der broomloogmethode, is in de kliniek
minder bezwaarlijk, daar het voor klinische doeleinden niet op een
zeer groote nauwkeurigheid aankomt. (Zie ook Hij mans (23)
en Wittop —Koning (22)).

Willen we b.v. van een patiënt door een enkele ureumbepaling
te weten komen of er een ureumretentie bestaat of niet, dan zegt
de ureumspiegel in het bloed, lager dan 50 mGr. % niets. Hoogere
Waarden daarentegen wijzen wel degelijk in de richting van ureum-
retentie. al kunnen we 50 mGr. % ook al weer niet als de absolute
normale maximum grens aannemen.

Meer nauwkeurigheid zouden we echter wenschen. wanneer we
bij een en denzelfden patiënt een reeks ureumbepalingen in het bloed
willen verrichten om na te gaan of de ureumspiegel in het bloed
in het beloop van een ziekte, daalt of stijgt. In die gevallen is het
natuurlijk van groot belang om kleinere verschillen te kunnen waar-
nemen.

Wat zien we nu. wanneer we een reeks bepalingen bij een en

1) Hamburger bepaalde de hoeveelheid ureum in de urine door eerst
het broomloog op de urine te laten inwerken en daarna het niet gebruikte loog
terug te titreeren.

-ocr page 64-

tabel iil

Overzicht der serie bepalingen,

Toe. 1933/242

I Toe. 1933/244

broomloog
methode
inGr.%

urease
methode
mGr. %

urease broomloog
methode methode
mGr. % mGr. %

I8/V
19/V
I9/V
2 I/V
23/V
26/V
29;v

17/V
18/V
\9IV
20/V
23/V
26/V

70,3
85,0
55,3
27,9
35.0
43,3

83.2
91,0

57.7

32.8
40,6
41,0

52.0
74,4
87,4

55.1
23,6

36.2
48,0

57,2
91,0
113,7
70,2
26,5
47,8
46,8

Toe. 1933/256

broomloog
methode
mGr. %

urease
methode
mGr. %

28/V
29/V
31/V
6/VI
15/VI

57.7
67,9

42.8

37.6

31.7

62,4
72,8
36,4
35,1
31,8

9,2
9,4
18,2

Toe. 1933/267 urease broomloog
methode methode
mGr. % mGr. %

29/VI 13.6
30/VI 13,4
3/VII 20,7

Toe. 1933/307 urease broomloog

methode methode
__mGr. % mGr. %

58,5
85,3

72.8
31,2

36.9

6/VIInbsp;49.2

7/VIInbsp;67,4

8/VIInbsp;60,0

iO/VIInbsp;28,8

17A^IInbsp;36,4

Toe. 1933/298 urease broomloog
methode methode
% mGr. %

6/VII 56,0

7/Vnnbsp;51.9

8/VIInbsp;42,4

65,0
66,6
45,5
40,0

10/VIInbsp;35,4

broomloog
methode
mGr. %

Toe. 1933/164 urease
methode
mGr. %

Toe. I933/II8 urease broomloog
methode methode
mGr. % mGr. %

4/III
6/III
8/III

lo/in

14/III
53,0

4/IV
6/lV
lO/IV
20/IV
24/IV
iO/V

25,9
43,0
25,0
24,3
20,0

28,8
48,8
30,1
14,0
20,3

Toe. 1933/213

23.7
18,2

45,7
32,4
20,9
20,1
23,0
45.7

21.8
29,9
54,6

urease broomloog
methode methode
mGr.% mGr.%

Toe. 1933/180 urease broomloog
methode methode
__ «Gr. % mGr. %

lO/IVnbsp;43,3

12/IVnbsp;77,8

13/IVnbsp;52,2

«5/IVnbsp;56,0

Ï7/IVnbsp;57,5

I9/IVnbsp;56,9

8/V
9/V
10/V
ll/V
12/V
13/V
14/V
I6/V
18/V
20/V
23/V
27/V

88,2
64,2
53,6
48,4
45,2
41,1
39,4
35,9

31.0
31,8
28,0

24.1

102,7
52,0
54,6
50,4
49,9
42,4

43.2
36,4
25,0

34.3
23,9
15,6

44,2
67,6
53,6
67,6
67,6
67,1

-ocr page 65-

denzelfden patiënt, zoowel met de urease als met de broomloog-
methode uitvoeren? Dan zien we, zooals uit het overzicht (Tabel III)
duidelijk blijkt, dat de beide methoden nagenoeg parallel gaan, al
geeft de broomloogmethode dan ook niet de juiste waarde in mGr. %.

En dit is juist, waar het in de kliniek op aankomt, dat de bepalingen
met de broomloogmethode een goed inzicht geven in de schomme-
lingen van het ureumgehalte van het bloed bij verschillende phy-
siologische of pathologische toestanden.

De quantitatieve bepaling van ureum in de urine.

Daar in een aantal gevallen het ureumgehalte in de urine bepaald
werd, om de uitscheiding van het ureum door de nieren na te gaan
en al deze bepalingen zijn geschied met behulp van broomloog met
den urometer van Y v o n, gewijzigd volgens H a 11 i o n en Am-
bard, hebben wij eveneens een vergelijkend onderzoek ingesteld,
maar veel minder uitgebreid, tusschen de quantitatieve bepaling van
Ureum in de urine met de broomloog- en de urease-methode.

Daar het hierbij om veel grootere hoeveelheden ureum gaat en
bet ons in hoofdzaak te doen is om na te gaan of de broomloog-
methode een goed inzicht geeft omtrent het meer of mindere ver-
mogen van de nieren om ureum uit te scheiden en daar we bij het
bloedonderzoek reeds hebben aangetoond, dat de uitkomsten van
de broomloogmethode voldoende vergelijkbaar zijn, hebben we ge-
meend met een beknopt onderzoek te kunnen volstaan.

Ook H ij m a n s (23), die zich wel bewust was van de fouten
die de broomloogmethode aankleven, zegt over de bepaling van
Ureum in de urine met de broomloogmethode: „De absolute wisse-
lingen in hoeveelheid (ureum in de urine) zijn hierbij zoo groot,
dat de relatief kleine fouten in de bepaling van geen belang zijn.quot;

De broomloogmethode werd weer op de zelfde wijze uitgevoerd,
zooals dit al jaren in deUtrechtscheVrouwenkliniek
gewoonte is, d.w.z. op de zelfde manier als met bloed, alleen werd
nu slechts onteiwit, wanneer duidelijk eiwit in de urine aanwezig
was (het aantoonen van eiwit in de urine geschiedde door middel
van de kookproef met daarna toevoeging van eenige druppels
verdund azijnzuur) en werd er niet meer dan of 1 cc. urine
voor elke bepaling gebruikt.

-ocr page 66-

Voor het bepalen van de hoeveelheid ureum in de urine met
behulp van urease gebruikten wij het zelfde toestel als voor het
bloedonderzoek reeds werd beschreven, echter maten we inplaats
van 10 cc. H2SO4 0,01 N. 25 cc. van 0,02 N in de ontvangbuizen
af. Verder werd 5 cc. urine verdund met aq. dest. tot een volume
van 50 cc. en hiervan 5 cc. gebruikt (= Yi cc. urine).

Als buffer 5 cc. mononatriumfosfaat en vervolgens evenals het
bloed behandeld. Naast deze bepaling werd steeds een blinde proef
gedaan, met urine zonder urease. Met deze blinde proef bepaal-
den wij dus het vrije ammoniak in de urine.

De berekening werd daarna als volgt uitgevoerd:
Is voor een bepaling a cc. loog 0,02 N noodig en voor de blinde
proef b cc., dan bevat 1000 cc. urine:

(b—a) X 0.02 X M X 60 X 2 Grammen per Liter.

In het volgende overzicht geven wij eenige uitkomsten weer.

TABEL IV.

Overzicht van de ureumbepalingen in urine volgens de urase- en
broomloog-methode.

Ureasemethode.

Broomloogmethode.

5.37 GrVL.

6.76 Gr./L.

6,31

6.72 ..

8.36 „

9.36

6,57

8,58

9,85

9.75 „

10,75 „

11.44 „

! 12,0

10.40 „

14.74 ,.

16.64 „

15,48 „

16.38 „

15,90 ,.

18.22 ..

Wel blijken er aanzienlijke verschillen te bestaan tusschen de
bepalingen met de ureasemethode en die met de broomloogmethode
verricht, maar voor ons onderzoek, waarbij het alleen gaat om een
inzicht te verkrijgen omtrent het meer of mindere vermogen van de
nieren om ureum uit te scheiden, is de broomloogmethode vol-
doende betrouwbaar.

-ocr page 67-

SAMENVATTING.

I. De werkwijze met broomloog, met behulp van den urometer
van Y
V O n en gewijzigd volgens Hallion en Ambard,
is niet zeer nauwkeurig en geeft dikwijls aanmerkelijke ver-
schillen in uitkomsten met die. verkregen volgens de nieuwere
werkwijze met behulp van urease.

II. Hoewel de uitkomsten, met behulp van broomloog verkregen,
dus niet nauwkeurig zijn, is ons gebleken, dat deze werkwijze
voor klinische doeleinden toch wel te gebruiken is, daar,
wanneer men steeds deze zelfde werkwijze gebruikt, de uit-
komsten voldoende vergelijkbaar zijn. Met name is ons ge-
bleken, dat bij onderzoekingen bij een en denzelfden persoon
het beloop van het ureumgehalte van het bloed even goed met
behulp van broomloog als met de ureasewerkwijze te voor-
schijn treedt.

ni. De quantitatieve ureumbepaling in de urine, uitgevoerd vol-
gens de broomloogmethode, is voldoende betrouwbaar, om
een inzicht te verkrijgen omtrent het meer of mindere ver-
mogen van de nieren om het ureum uit te scheiden.

-ocr page 68-

HOOFDSTUK III.

Normale niet-zwangerc en normale zwangere vrouwen, zwangeren
met een lichte cn met een zware zwangerschapsvergiftiging
en zwangeren met een chronische hypertensie.

Na vastgesteld te hebben, dat de ureumbepahngen met de broom-
loogmethode voor klinische doeleinden voldoende betrouwbaar zijn,
willen we overgaan tot de bespreking van de gegevens, die sinds

1927 in de U t r e c h t s c h e V r O u w e n k 1 i n i e k bij een groot

aantal patiënten zijn verzameld. Tot onzen spijt hebben we er van
moeten afzien, ook de waarnemingen die door Prof. de Snoo
reeds sinds 1915 in de Rotterdamsche Vroedvrouwenschool waren
verricht en waarvan die in de Utrechtsche Vrouwen-
kliniek een voortzetting zijn, te verwerken.

Hoofddoel der besprekingen zal zijn, na te gaan in hoeverre er
verband bestaat tusschen den ureumspiegel van het bloed en den
ernst eener zwangerschapsvergiftiging en wat dat verband ons kan
leeren over de betrekking tusschen de zwangerschapsvergiftiging
als zoodanig en eventueele stoornissen in de nierfunctie.

Achtereenvolgens zullen we dan bespreken:

A.nbsp;Normale niet-zwangere vrouwen,

B.nbsp;Normale zwangere vrouwen.

C.nbsp;Zwangeren met een lichte zwangerschapsvergiftiging.

D.nbsp;Zwangeren met een zware zwangerschapsvergiftiging.

E.nbsp;Zwangeren met een chronische hypertensie,

F.nbsp;Vrouwen met eclampsie.

De rangschikking van de gevallen naar den graad van de intoxi-
catie is geschied onafhankelijk van het ureumonderzoek, doch in
hoofdzaak naar de hoogte van den bloeddruk, het voorkomen van
meer of minder eiwit in de urine en van het bestaan van meer of
minder oedeem, zoowel voor als na de bevalling. Alleen wanneer

-ocr page 69-

na de bevalling duidelijke verschijnselen van een chronisch nier-
lijden en in het bijzonder van een chronische hypertensie over-
bleven, hebben wij de gevallen in groep E gerangschikt.

In alle tabellen is de volgorde der patiënten gekozen volgens
jaartal en nummer van de ziektegeschiedenis, terwijl het ureum-
gehalte van het bloed opgegeven is in broomloogwaarden.

Groep A. Normale niet'zwangcre vrouwen.

Voor dit onderzoek werd het bloed onderzocht van een 16-tal
vrouwen die wegens gynaecologische afwijkingen werden ver-
pleegd en van wie wij, op grond van het algemeen onderzoek,
mochten aannemen, dat zij overigens gezond waren; hun leeftijd
bedroeg van 16—50 jaar.

Tabel V geeft een overzicht over de verkregen uitkomsten.

tabel v.

Overzicht van het ureumgehalte van het bloed bij niet-zwangeren.

Patiënten

Broomloogmethode

Ureasemethode

Patiënt H.

26,0 mGr. %

,. V.

23,1 .,

K.

28,2 „

.. O.

31,2 „

.. w.

23.9 „

.. V.

23,2 ,.

.. V.

26,0 ..

21,2 mGr.%

M.

28,9 ..

32,7 „

B.

23,4 „

29,3

M.

36,4 ,.

33,3 ..

K.

23,9 ,.

32,8 „

.. B.

40,4 „

44,8 ,.

„ O.

30,2 .,

26,0 ,.

P.

30,1 ,.

31,0 .,

.. F.

32,2

30,8 ..

.. P.

25,0 „

29,4 „

Uit dit overzicht blijkt, dat de hoogste waarde 40,4 mGr. % en
de laagste waarde 23,1 mGr. % voor de broomloogmethode be-
draagt,
terwijl als gemiddelde 28,2 mGr. % berekend werd. Met de
ureasemethode liggen deze getallen wat hooger. n.l. 21,2 resp.
44,8 mGr. % en gemiddeld 31,1 mGr. %.

-ocr page 70-

Deze cijfers stemmen goed overeen met die. welke door de meeste
onderzoekers gevonden werden (zie bladz. 39).

Groep B. Normale zwangere vrouwen.

In deze groep hebben wij die zwangeren geplaatst, bij wie geen
enkel verschijnsel van een zwangerschapsvergiftiging aanwezig
was. met name geen bloeddrukverhooging. geen albuminurie. geen
oedeem of prae-oedeem. en geen vasomotorische verschijnselen.
Volkomen normaal waren 14 zwangeren, (Tabel VI).

tabel vi.

Nummer.
Leeftijd.
Pariteil.

Bijzonderheden.

Ureumgehalte van het bloed
ante partum.

1930/43
31 jaar.
II

Pelvts angusta, S.C.

19d.a.p.
6 d.a.p.

17.3 mGr.%
9.1 ..

1930/109

21 jaar.

I

Pelvis angusta. S.C.

18d.a.p.
13d.a.p.

14.6 mGr.%
9.1 ..

1931/15

26 jaar.

II

Normale graviditeit, opname
wegens sociale omstandig-
heden.

3 d.a.p.

18.7 mGr.%

1931/222

19 jaar.

I

Normale graviditeit, opname
wegens sociale omstandig-
heden.

2 mnd. a.p.

17.2 mGr.%

1932/419
33 jaar.
IV

Normale graviditeit. opname
wegens sociale omstandig-
heden.

3 d.a.p.

7.1 mGr.%

1933/51
34 jaar.
VI

Normale graviditeit.

1 d.a.p.

11.5 mGr.%

1933/151
19 jaar.
I

Normale graviditeit. opname
wegens sociale omstandig-
heden.

3 d.a.p.
2 d.a.p.

16.4 mGr.%
9.6 ..

1933/154
19 jaar.
I

Normale graviditeit. opname
wegens sociale omstandig-
heden.

5 d.a.p.

19.5 mGr.%

1933/168
23 jaar.
I

Normale graviditeit.
Pelvis angusta.

5 d.a.p.

8,5 mGr.%

-ocr page 71-

Vervolg Tabel VI.

Ureumgehalte van het bloed
ante partum.

Nummer.
Leeftijd.
Pariteit.

Bijzonderheden.

Normalenbsp;graviditeit, opname

wegensnbsp;sociale omstandig-
heden.

Normalenbsp;graviditeit, opname

wegensnbsp;sociale omstandig-
heden.

Normalenbsp;graviditeit, opname

wegen*nbsp;sociale omstandig-
heden.

Normalenbsp;graviditeit, opname

wegensnbsp;sociale omstandig-
heden.

Normalenbsp;graviditeit, opname

wegensnbsp;sociale omstandig-
heden.

1933/274
29 jaar.
H

1933/276

20nbsp;jaar.

I

1933/277

21nbsp;jaar.

I

1933/282

21 jaar.

II

1933/364
32 jaar.
IV

I d.a.p.

17,7 mGr.%

]4d.a.p.

16,2 mGr.%

10d.a.p.

18,2

22 d.a.p.

11,0 mGr.%

t8d.a.p.

19,2 „

1 d.a.p.

16,9 „

1 d.a.p.

29,1 mGr.%

4 d.a.p.

14,3 mGr.%

Bovendien werden onderzocht: (zie Tabel VII).

2nbsp;vrouwen met hydramnion,

3nbsp;„ , die wegens habitueele vruchtdood behandeld waren
met Jod. Kal. en zoutloos dieet,

2 „ met icterus catharalis,

vrouw, die vroeger eclampsie had gehad,
met myocarditis,
met mitralis stenose.
met diabetes,
met oude poliomyelitis,
met pyelitis.

wier kinderen steeds icterus neonatorum gravis kregen.

tabel vll.

Nummer.
Leeftijd.
Pariteit.

Bijzonderheden.

Ureumgehalte
ante p

van het bloed
artum.

1929/392
38 jaar.
III

Hydramnion, 3^^ L. vrucht-
water.

Normale graviditeit.

12 d.a.p.

20,8 mGr.%

-ocr page 72-

Vervolg Tabel VII.

Ureumgehahe van het bloed
ante parfum.

Nummer.
Leeflijd.
Pariteit.

Bijzonderheden.

Hydramnion, 6 L. vrucht-
water.

Normale graviditeif.
Habitueele vruchtdood, nor-
male bloeddruk. Geen albu-
men in de urine.
Zoutloos dieet en Jod. Kal.

Pelvis angusta, hooge tang.
Vroeger eclampsie gehad.

Herhaalde malen partus im-
maturis.

IIInbsp;graviditeit tot 27 weken
gevorderd met Jod. Kal. en
zoutloos dieet.

IVnbsp;graviditeit vanaf derde
maand zoudoos dieet en cho-
rionpoeders (4 Gr. p.d.)
Kind levend, spontaan à ferme.
Icterus catharaiis in de nor-
male graviditeit.

Normale graviditeit.
Diabetes.

Normale graviditeit.
Myocarditis.

Normale graviditeit, met oude
poliomyelitis.

Normale graviditeit, met pye-
litis R.

Icterus catharaiis in de nor-
male graviditeit.

Habitueele vruchtdood, met
zoutloos dieet en Jod. Kal.
kind levend, spontaan à terme.

1930/37

35nbsp;jaar.
VI

1930/62

36nbsp;jaar.
VI

1930/113
34 jaar.

IV
1930/128
27 jaar.
IV

1930/147
34 jaar.

XI
1930/169
40 jaar.

IX
1930/179
46 jaar.

VIII
1931/31

28 jaar.

II

1931/187
33 jaar.

X

1931/325
23 jaar.
I

1932/375
33 jaar.
VI

4 d.a.p

I4d.a.p.
12 d.a.p.
8 d.a.p.
6 d.a.p.
2 d.a.p.
2 d.a.p.

28 d.a.p.
26 d.a.p.
20d.a.p.

5 d.a.p.
22 d.a.p.
5d.a.

3 mnd. a.p.
23 d.a.p.

35 d.a.p.

32nbsp;d.a.p.

10 d.a.p.
6 d.a.p.
I d.a.p.

33nbsp;d.a.p.
25 d.a.p.
18 d.a.p.
10 d.a.p.
4 d.a.p.

18,2 mGr.%

7,8 mGr.%

13.0nbsp;„
7,8 .,

10.1nbsp;..
5.2 „
6,5 mGr.%

13,0 mGr.%
13,0

13.0 „

13,0 mGr.%
14,3 mGr.%
16,7 mGr.%

10.4nbsp;mGr.%

10.0nbsp;..

19.5nbsp;mGr.%

16.1nbsp;,.

5,2nbsp;mGr.%
13,0

11.4nbsp;mGr.%

15.6nbsp;,.
14,0nbsp;,.
10,4nbsp;..
10,4nbsp;..

-ocr page 73-

Vervolg Tabel VII.

Nummer,
Leeftijd.
Pariteit.

Bijzonderheden.

Ureumgehalte van het bloed
ante partum.

1933/209
40 jaar.
VII

1933/269
36 jaar.
IV

Normale graviditeit. Icterus
neonatorum bij vorige kinde-
ren. Dit kind eveneens, gestor-
ven na 3}/^ dag.

Normale graviditeit.
Mitralis stenose.

16 d.a.p.
9 d.a.p.

25 d.a.p.

12 d.a.p.

12.7nbsp;mGr.%
16,1 ..

19,5 mGr.%

19.8nbsp;..

In tabel VI en VII zijn alleen de ureumbepalingen opgenomen,
die vóór de bevalling werden verricht.

Bij vergelijking van deze beide groepen (Tabel VI en VII)
blijkt, dat het ureumgehalte van het bloed vrijwel gelijk is, d.w.z.
duidelijk lager dan bij de niet-zwangere vrouwen uit Tabel V.

Zooals uit achterstaande Fig. 3 blijkt, ligt zelfs het gemiddelde
bij niet-zwangeren hooger. dan de hoogste waarde, welke wij bij
de vrouwen uit Groep B vonden.

Zooals wij reeds uitvoerig in het literatuuroverzicht bespraken,
zouden wij ons kunnen voorstellen dat de lage ureumspiegel in het
bloed wordt verkregen door een vermeerderde uitscheiding van
ureum door de nieren, zooals b.v.
F o 1 i n( 1). en v. d. H o e v e n(2)
veronderstellen. Sterk hiertegen pleit de bevinding van de W e s s e-
low (3). die bij normale zwangeren geen verhoogde N-uitschei-
ding vaststelde en zelfs bij eenige gevallen van zwangerschapsver-
giftiging met lage bloedureumwaarden het concentratievermogen
van de nieren gestoord vond. Ook Berkeley. Dodds en
W a 1 k e r (4) leggen er den nadruk op. dat het lage bloedureum-
gehahe bij normale zwangeren niets te maken heeft met een hyper-
functie van de nieren.

VanderHoeven daarentegen meent, dat door een sterkere
werking van de glandula thyrioidea, de nieren tot een verdergaande
uitscheiding van ureum worden geprikkeld. Over het bestaan echter
van een hyperthyrioidie in de normale zwangerschap, zijn de ver-
schillende onderzoekers het niet eens. Sommigen spreken zelfs van

-ocr page 74-

een hypofunctie van de glandula thyrioidea in de normale zwanger-
schap (Knaus(5), H o 11 e r m a n n (6)).

Bekend is, dat door toediening van thyroxine, ureum in verhoogde
mate door de nieren wordt uitgescheiden (Kendall(7)). Of
nu ook bij hyperfunctie van de glandula thyrioidea een verlaging
van het ureumgehalte van het bloed ontstaat, is echter nog lang niet
zeker. Bij patiënten, lijdende aan een hyperthyrioidie met een ver-

Fig. 3.

-ocr page 75-

hoogde grondstofwisseling, is b.v. het ureumgehalte van het bloed
zeker niet subnormaal.

Dat de lever in de normale zwangerschap minder ureum zou
produceeren, zooals door vele onderzoekers wordt beweerd, behoeft
nog niet beslist in te houden, dat de ureumspiegel in het bloed
daardoor lager wordt.

Waarom wordt de ureumspiegel bij alle normale niet-zwangere
personen op een ongeveer gelijke hoogte gehouden? Het eenige
wat we weten is. dat bij den mensch, zoodra het bloed meer ureum
bevat dan normaal, de gezonde nieren dit meerdere ureum direct
uitscheiden, hetzij door een vermeerderde diurese, hetzij door een
verhoogde ureumconcentratie. Waarom, nadat het ureumgehalte
zijn normale peil weer bereikt heeft, de ureumuitscheiding niet in
even sterke mate doorgaat, zoodat de ureumspiegel lager zal wor-
den. is niet bekend. Het waarschijnlijkst is. dat wanneer het ureum-
gehalte van het bloed boven een zekere grens stijgt, de nieren meer
ureum afscheiden, om daar mede op te houden als het bloedureum-
gehalte zijn normale waarde weer heeft bereikt. We kunnen ons
dus voorstellen, dat de nier een zekeren drempel voor het ureum bezit.

Waarom zou nu in de normale zwangerschap deze drempel niet
verlaagd zijn. zooals we dit b.v. bij de renale glucosurie voor glucose
zien. Deze veranderde (verlaagde) drempel voor het ureum in de
zwangerschap, kunnen we ons weer denken veroorzaakt te zijn
door de zwangerschap zelf. d.w.z. door een veranderde constellatie

1) In de Interne Kliniek heeft Prof. Dr. A. H. Hijmans van den
Bergh mij in de gelegenheid gesteld, het ureumgehalte van het bloed van
patiënten met een uitgesproken hyperthyrioidie, tc bepalen (broomloogmethode).

Hieronder volgt het resultaat:nbsp;. ., ■

Grondstofwisseling Ureumgehalte v. h. bloed.

Patiënt de V.nbsp; 40%nbsp;30,0mGr.%

D.nbsp; 29%nbsp;43,2 „

M.nbsp; 61 %nbsp;27,0 ..

O-A.nbsp; 53%nbsp;40.5 .,

Zooals hieruit blijkt is het ureumgehalte van het bloed bij deze 4 patiënten
zeker niet te laag. Al is het aantal patiënten dan ook klein, gelooven wij toch
wel hieruit de conclusie tc mogen trekken, dat de ureumspiegel van het bloed bij
toestanden van hyperthyrioidie niet verlaagd is, temeer daar wij in de literatuur
niets hierover hebben kunnen vinden.

-ocr page 76-

van het geheele lichaam onder invloed van het zich ontwikkelende
ei. zooals ook o.a. de leverfunctie in de zwangerschap veranderingen
ondergaat.

We zijn ons wel bewust, dat wij hiervan geen verklaring kunnen
geven, maar het feit op zich zelf. dat de stofwisseling in de zwan-
gerschap anders is dan daarbuiten, sluit als het ware vanzelf de
waarschijnlijkheid in. dat de nieren zoowel als de lever en andere
organen, zooals bijv. de klieren met interne secretie, tijdens de
zwangerschap eenigszins, hetzij alleen quantitatief of ook qualitatief.
anders functioneeren dan buiten de zwangerschap.

Indien dit werkelijk het geval is. zullen wij de verlaging moeten
opvatten als een toestand, die eigen is aan de zwangerschap en
hiervoor niet direct deze of gene oorzaak kunnen aanwijzen.

Deze opvatting wint nog aan waarschijnlijkheid, als wij de vele
theorieën zien. die door de verschillende onderzoekers zijn opgesteld.

Groep C Zwangeren met een lichte zwangerschapsvergiftiging.

In deze groep werden de vrouwen gerangschikt, bij wie een
matige bloeddrukverhooging en meestal slechts geringe, of geen
albuminurie en oedemen konden worden vastgesteld. Van de 19 in
deze groep behoorende vrouwen werden de meesten in de kliniek
niet opgenomen voor de zwangerschapsvergiftiging, maar voor een
ander lijden of wegens sociale omstandigheden.

Bij 11 vrouwen werd dan ook. pas na opneming in de kliniek, de
diagnose lichte zwangerschapsvergiftiging gesteld (zie Tabel
VIII). 1)
Zoo werden opgenomen:
4 vrouwen met een vernauwd bekken,
3 „ wegens sociale omstandigheden,
2 „ wegens een habitueele vruchtdood,
1 vrouw met een scheef bekken,
1nbsp;wegens bronchitis en temperatuursverhooging.

1) De bloeddruk is in alle tabellen en gevallen opgegeven volgens de aus-
cultatoire methode, indien palpatoir bepaald, werd 10 mm.Hg. opgeteld.

De urine in het kraambed was nooit catheter-urine. zoodat een spoor eiwit
vermoedelijk door verontreiniging met lochia veroorzaakt zal zijn.

-ocr page 77-

Bij de overige 8 vrouwen werd tot opneming overgegaan:

voor oedeem of prae-oedeem (6 vrouwen),

voor braken (1 vrouw),

voor dreigende eclampsie bij de vorige bevallingen, (1 vrouw).

(Tabel IX).

Uit de tabellen VIII en IX blijkt, dat de hoogste ureumwaarden
voor de bevalling in beide groepen ongeveer op gelijke hoogte
liggen. Wanneer we nu van deze beide tabellen de hoogste ureum-
waarden voor de bevalling in een grafische voorstelling weergeven
(Fig. 4), dan zien we:

a.nbsp;Geen verhooging van den ureumspiegel in het moederlijk'
bloed boven de maximale grens buiten de zwangerschap.

b.nbsp;Een geringe verhooging t.o.v. de physiologisch lage waarden
in de zwangerschap.

Fig. 4.

—r-

1

1

—r

-3

1
1
1

-2

1
i

-1

1
1

t
t

t

5 10 15 2 0 25 30 35 15 50 55 60 65 70 75 80 85
1 1 1 1 1 1 1 ..........

In bovenstaande grafische voorstelling geeft de hoogte van de kolommen weer
het aantal patiënten aan, terwijl op de horizontale as de hoeveelheid ureum in
mGr. % uitgezet is. De verticale stippellijn stelt het gemiddelde ureimigehalte
bij normale niet-zwangere vrouwen voor.

Van deze 19 patiënten werd slechts 1 X het kind dood geboren
(1931/384). Wat de zwangerschapsduur betreft, werden er:

15 kinderen matuur (30—40 weken) geboren, tegen

....nbsp;(2 van 37 weken.

4 kinderen praematuur, lt; _nbsp;,

) 2 van 36 weken.

Bij 2 patiënten (1931/410 en 1932/8) werd nagegaan, wat de in-

-ocr page 78-

TABEL VIIL

Bijzonderheden

Pelvis angusta.

Tetanie (na sirumectomie)

Sterk oedeem der beenen.

Pelvis angusta.
Oedeem der beenen.

goed

1930/350

28 jaar
I para

40

goed

spontaan

ON
to

1931/174
34 jaar
V para

1931/338

22 jaar
I para

40

Condoom-
catheter

goed

40

goed

Duizelig. Scheef bekken.

Habitueele vruchtdood.
Nog geen levende kinderen.
2 mnd. zoutloos dieet en K. J.

Opname wegens sociale om-
standigheden.

spontaan

spoor

Algemeen
dieet

Zoutloos
dieet

\93V356
\ \9 iaw

40

goed

spontaan

V

V

/

/

Opname wegens sociale om-
standigheden. Steeds wal bra-

Ven etk VLOotdpijn.

Zwanger'
schaps-
duui in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Baring

Kind

Ther

apie

1929/84
41 jaar
VI para

1930/109

21 jaar
I para

36

tang

goed

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

Zoutloos
dieet

40

Primaire

s.c.

Oedeem

spoor

negatief

negatief

V

Eiwit

JM

S
k
-O
-0
V

•Sc-

=gt;o

OQ g

spoor

CQ

115

120

115

15.6

i

140

14.6

i

145

9.1

i

140

spoor

115

i

145

spoor

135

39.0

I

125

spoor

120

spoor

155

23.4

150

22.3

?

140

negatief

128

19.3

spoor

135

_

130

9.1

»

155

16.8

140

13.0

M

140

8.3

110

26.0

-

140

13.5

spoor

140

16.9

n

125

n

170

155

11.7

rvegatiet

\60

\\.5

- , - V V^ö V ».

negatief
»poot

Pelvis angusta.

's Ochtends braken, tintelingen
in de beenen.

Algemeen
dieet

Zoutloos
dieet

1931/362
34 jaar
III para

40

S.C.

goed

negatief

Hoofdpijn. Opname wegens
sociale omstandigheden.

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

2 Gr. NaCl

1931/410

18 jaar
I para

40

goed

negatief

spontaan

negatief
spoor

Algemeen
dieet

Zoutloos
dieet

Algemeen

dieet
Ztl. dieet
2 Gr. NaCl

Ztl. dieet
Alg. dieet
Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

28.6

21.8
26.0
18.2

1932/14
19 jaar
I para

37

Hoofdpijn en bronchitis met
temperatuursverhooging.

goed

negatief

spontaan

1932/8
38 jaar
I para

40

S.C.

Pelvis angusta.
Embolie, thrombose.

goed

negatief
spoor

spoor

27.0
18.2

37

Condoom-
catheter

goed

Habitueele vruchtdood.
Duizelig. Rood opgezet gelaat.

negatief

14.6

-ocr page 79-

TABEL VIII.

Bijzonderheden

Pelvis angusta.

Tetanie (na strumectomie)

Sterk oedeem der beenen.

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Baring

Kind

Ther,

1929/84
41 jaar
VI para

1930/109

21nbsp;jaar
I para

1930/350

28 jaar
I para

1931/174
34 jaar
V para

1931/338

22nbsp;jaar
I para

36

tang

goed

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

Zoutloos
dieet

40

Primaire

s.c.

Pelvis angusta.
Oedeem der beenen.

goed

40

goed

spontaan

40

Condoom-
catheter

goed

40

goed

Duizelig. Scheef bekken.

Habitueele vruchtdood.
Nog geen levende kinderen.
2 mnd. zoutloos dieet en K. J.

Opname wegens sociale om-
standigheden.

spontaan

spontaan

^aat

goed

Opname wegens sociale om-
ttand\«\ieden. Steeds wat bra-

^^Vew CU Viooldyijii.

V

1931/362
34
jaar
III para

40

S.C.

goed

/ /

Pelvis angusta.

's Ochtends braken, tintelingen
in de beenen.

1931/410

18 jaar
I para

40

goed

spontaan

1932/14
19 jaar
I para

37

goed

Zoutloos
dieet

Algemeen

dieet
Ztl. dieet
2Gr.NaCl

Ztl. dieet
Alg. dieet
Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

spontaan

1932/8
38 jaar
I para

40

S.C.

goed

1932/122
34 jaar
V para

37

Condoom-
catheter

goed

Hoofdpijn. Opname wegens
sociale omstandigheden.

Hoofdpijn en bronchitis met
temperatuursverhooging.

Pelvis angusta.
Embolie, thrombose.

Habitueele vruchtdood.
Duizelig. Rood opgezet gelaat.

-ocr page 80-

1931/412
29 jaar
IV para

40

spontaan

goed

1932/300
23 jaar

36

spontaan

goed

I para

1933 5

40

2 X

2 X

38 jaar
IV para

spontaan

goed

Eeneiige biamniotische gemelli.
Dreigende eclsunpsie bij vorige
bevalling. Hoofdpijn, dikke
beenen, tinteling in de vingers.

Eiwit

oQ a

CQ

140
110
115

145
120
115

105

135
115
105
95

140
140
\4S

33.8

19.5
33.2

45.5

44.5

24.5
20.2

spoor

negatief
spoor

negatief

spoor

»

negatief
spoor

y

3 weken a.p. in 14 dagen
5 Kgr. in gewicht toegenomen.

Veel hoofdpijn, dikke beenen,
frequente mictie, licht vlekkig
gelaat.

Algemeen

5 P.

dieet

12 p.

Zoutloos

17 a.

dieet

10 a.

1 a.

Algemeen

4 p.

dieet

9 p.

Ztl. dieet

7 a.

1 a.

Zoutl. en

melkdieet

i p.

Algemeen

4 p.

dieet

10 p.

Zoutloos

46 a.

dieet

38 a.

22 a.

11 a.

Algemeen

4 p.

dieet


spoor

negatief

ON

19.5

\6.7

3

K,

'O
-O
V
O

Oedeem

spoor

/ spoor

150 —

/ quot;

/ 140

/ 6.0

145

n.7

124

-

spoor

125

26.0

150

_

n

150

18.2

»

145

15.6

n

135

125

22.8

155

spoor

130

20.8

i

140

20.8

i

130

spoor

115

39.0

»

130

13.0

115

20.8

yy

130

7.8

»

135

8.8

120

Zwargt;ger-
achaps-
duur in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Dagen
a.p.
p.p.

Bari

Kind

Bijzonderheden

mg

Therapie

1929/57
41 jaar
V para

1930/15
33 jaar
II paia

40

goed

Diabetes. Oedeem der beenen.

spontaan

Ztl. dieet

en
Diabetes
dieet

30 a.

2 a.

4 p.

40

goed

Braken.

spontaan

1930,98
33 jaar
I para

40

goed

Oedeem der beenen.

spontaan

goed

Oedeem der labia minora.

spontaan

spontaan / dood / Sterke gewichtstoename. Kind / Zoutloos 18 a

-ocr page 81-

3 weken a.p. in 14 dagen
5 Kgr. in gewicht toegenomen.

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Baring

Kind

Bijzonderheden

1929/57
41 jaar
V para

1930/15
33 jaar
II paia

40

goed

spontaan

40

goed

Braken.

spontaan

Os
O».

1930,/98
33 jaar
I para

40

goed

Oedeem der beenen.

spontaan

goed

Oedeem der labia minora.

spontaan

spontaan / dood Sterke gewichtstoename. Kind / Zoutloos / 18 a

1931/412
29 jaar
IV para

40

goed

Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

Ztl. dieet

Zoutl. en
melkdieet
Algemeen

dieet

Zoutloos
dieet

17 a.

10nbsp;a.
1 a.

4 p.
9 p.

7 a.
I a.

3nbsp;p.

4nbsp;p.
10 p.

46 a.
38 a.
22 a.

11nbsp;a.

4 p.

spontaan

spoor

1932/300
23 jaar
I para

36

goed

spontaan


spoor

Ul

40

2 X

spontaan

2 X

goed

negatief

Algemeen
dieet

Veel hoofdpijn, dikke beenen,
frequente mictie, licht vlekkig
gelaat.

Eeneiige biamniotische gemelli.
Dreigende eclampsie bij vorige
bevalling. Hoofdpijn, dikke
beenen, tinteling in de vingers.

spoor
i

i

spoor

125

26.0

150

_

150

18.2

145

15.6

135

125

22.8

155

_

130

20.8

140

20.8

130

115

39.0

130

13.0

115

20.8

130

7.8

135

8.8

120

-ocr page 82-

vloed van keukenzout-toediening, na eenige weken zoutloos dieet,
was op het ureumgehalte van het bloed en op den bloeddruk. (Zie
tabel VIII). Conclusies konden hieruit echter niet getrokken worden.

De gevallen, waarin het duidelijkst een verhooging t.o.v. den phy-
siologisch lagen ureumspiegel in het bloed werd waargenomen, be-
perken zich tot 3, namelijk: Geval 1930/15, hierbij is het ureum-
gehalte van het bloed 19 dagen voor den partus 33,2 mGr. %,
geval 1930/98, daar zien we 13 dagen voor de bevalling een ureum-
spiegel van 44,5 mGr. % en geval 1930/350, waarbij slechts 1 maal
een ureumbepaling in het bloed is verricht en wel 3 dagen voor de
bevalling, met als uitkomst 39,0 mGr. %.

Waarom er bij de lichte vormen van de zwangerschapsvergifti-
ging in sommige gevallen een geringe verhooging van den ureum-
spiegel in het bloed kan optreden, zullen we hier nog in het midden
laten, om dit naderhand, in aansluiting aan groep D te bespreken.

De therapie bij de patiënten uit Groep C was steeds zoutloos
dieet en bedrust, terwijl een enkele keer, wanneer de oedemen zeer
sterk waren (1931/239), de eerste 2 dagen waterdieet werd gegeven.
Bij de behandeling is het noodzakelijk geregeld den bloeddruk, de
urine en het lichaamsgewicht na te gaan. Als hierin geen veranderin-
gen komen, in dien zin, dat de symptomen van de zwangerschaps-
vergiftiging ernstiger worden, komt er geen noemenswaardige ver-
andering in het ureumgehalte van het bloed. Alleen zullen we mis-
schien, wanneer de vrouwen voor den partus volkomen genezen,
een verlaging van het ureumgehalte kunnen waarnemen.

Bijna nooit zagen wij onder bovengenoemde therapie in de
kliniek, de lichte vormen van een zwangerschapsvergiftiging over
gaan in de zwaardere.

Tot slot dient nog vermeld, dat wel als vaststaand aangenomen
kan worden, dat het keukenzout in de zwangerschap en nog in
sterkere mate bij de zwangerschapsvergiftiging, schadelijk is voor
moeder en kind (zie hiervoor b.v. Bar (8). De Snoo(9) en
Ru pp (10)). Eenige Amerikaansche onderzoekers, H a r d i n g
en Van Wijck (11). hebben het noodig geoordeeld om dit nog
eens experimenteel te bewijzen, door vrouwen met een zwanger-
schapsvergiftiging groote hoeveelheden NaCl toe te dienen. Het
resultaat hiervan was: Snelle toename van de albuminurie. verhoo-

-ocr page 83-

ging van den bloeddruk en krampen, kortom, het beeld van een
„fulminantequot; eclampsie.

Groep D. Zwangeren met een zwaxe zwangerschapsvergiftiging.

Bij de indeeling in groep D, zijn we weer in hoofdzaak afgegaan
op het klinische beeld, daaronder begrepen de albuminurie, de
oedemen en de verhooging van den bloeddruk, maar zonder reke-
ning te houden met het ureumonderzoek. Wij zien dan ook meestal
bij deze gevallen een sterke albuminurie, sterke oedemen en een
aanzienlijk verhoogden bloeddruk. Een voorwaarde tot plaatsing in
deze groep, was,
dat alle verschijnselen na de bevalling weer vol-
komen terug gingen.

Daar bij deze patiënten meestal ernstige verschijnselen op den
voorgrond stonden, ligt het voor de hand, dat hierbij van een grooter
aantal en ook meerdere malen het ureumgehalte van het bloed en
de urine werd bepaald. Het aantal patiënten in dezen groep be-
droeg 34.

De toestand was meestal bij de opneming zoo ernstig, dat in het
meerendeel der gevallen de behandeling bestond uit waterdieet
gedurende de eerste 2 dagen, terwijl soms morphine werd gegeven
en zelfs eenmaal tot venasectie werd overgegaan.

In deze groep behooren dus de vrouwen die werden opgenomen
wegens dreigende eclampsie (hoogen bloeddruk, sterke oedemen,
albuminurie, gezichtsstoornissen, braken, gordelgevoel en maagpijn).

Al deze vrouwen, met uitzondering van twee. die stierven, wer-
den na de bevalling weer volkomen normaal. Hieruit blijkt, dat we
dus met een voorbijgaanden toestand hadden te maken.

De twee overleden vrouwen zijn tot deze groep gerekend, omdat
zij zeker niet leden aan een chronische nierziekte. De een werd met
eclampsisme opgenomen (1931/223). een buitengewoon ernstige en
zeldzame vorm van de zwangerschapsvergiftiging. Deze vrouw stierf
onverlost, terwijl haar nieren tot kort voor den dood nog goed
werkten, daar het ureumgehalte van het bloed slechts 16,9 mGr. %
bedroeg.

De tweede vrouw werd opgenomen wegens een totale loslating
van de placenta en stierf aan anurie, met een zeer hoog ureum-

-ocr page 84-

gehalte van het bloed (244,4 mGr. %), terwijl post mortem geen
chronische afwijkingen aan de nieren werden gevonden (1932/406).

In deze groep trad tamelijk veelvuldig vroeggeboorte op, zooals
blijkt uit het volgende overzicht. (Tabel X).

TABEL X.

Overzicht van den zwangerschapsduur in groep D.

Duur van de
zwangerschap
in weken

Aantal
kinderen

Aantal doodgeboren
of kort na de bevalling
gestorven kinderen

Matuur 38—40
Praematuur 37
36

34
32
28

25
2
5

2
2
1

37

3
1

4nbsp;(waaronder

3 tweelingkinderen)

2
0

II

Bij 3 van de 34 patiënten werden gemelli geboren, 12 maal trad
vroeggeboorte op. Van de 37 kinderen stierven er niet minder dan
11. De doodsoorzaak was:

3 maal een totale loslating van de placenta,

een gedeeltelijke loslating van de placenta,
ascites foetalis,
eclampsisme,

zware zwangerschapsvergiftiging en vroeggeboorte,
(waaronder 3 tweeling kinderen).

In deze groep werd verder 1 maal een gedeeltelijke loslating
van de placenta met een levend kind waargenomen. (1932/470).

De groote mortaliteit der kinderen bij de zware zwangerschaps-
vergiftiging moet wel voor een groot deel op rekening van de los-
lating van de placenta en de vroeggeboorte worden teruggebracht.

Uit dit korte overzicht blijkt al dadelijk, dat we hier inderdaad
te doen hebben met zieke vrouwen. Opvallend groot is het aantal
patiënten met loslating van de placenta in deze groep, en daar

-ocr page 85-

het uit het onderzoek van Dr. Stroink(12)is gebleken, dat een
vrij groot aantal vrouwen met een loslating van de placenta, ook al is
na afloop van het kraambed de bloeddruk weer volkomen normaal,
later een chronisch vaatlijden krijgt, is het niet onwaarschijnlijk,
dat er onder deze groep vele vrouwen zijn met een minder goed
vaatstelsel.

Tabel XI geeft een overzicht van alle gevallen, die in groep D
ondergebracht zijn. Van de omlijnde gevallen wordt later een uit-
voerige ziektegeschiedenis gegeven.

Wanneer nu weer van al deze gevallen de hoogste ureumwaarden
vóór de bevalling worden genomen en deze in een grafische voor-
stelling (fig. 5) samengebracht, zien we dat, b ij he t meeren-
deel der patiënten met een zware zwanger-
schapsvergiftiging het ureumgehalte van het
bloed niet boven de maximale grens bij nor-
male niet-zwangeren stijgt.

Fig. 5.

Meer dan de helft blijft zelfs onder het normale gemiddelde.
Als uitzondering kunnen we echter verhoogde ureumwaarden
aantreffen, zooals bij de gevallen 1930/154, 1932/406, 1933/242,
1933/244, 1933/298.
Het merkwaardige is, dat bij die patiënten, waarbij het ureum-

-ocr page 86-

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Dagen
a.p.
p.p.

Baring

Kind

Bijzonderheden

Therapie

Oedeem

/ oo

Braken.
Hoofdpijn.
Oedeem der labia.
Thrombose.

Dreigende eclampsie.
Hoofdpijn.

spontaan

Waterdieet
Zoutloos

dieet
Alg. dieet

Waterdieet
Zoutloos
dieet

Waterdieet

V.S.
Ztl. dieet

negatief

21.7
21.6

ä

1929/87
38 jaar
X para

1929/89
37 jaar
I para

40

tang

20.8

34

spontaan

I

1

3
13

12

4
15

spoor
negatief

1929/156
42 jaar
XIII para

1929/346
38 jaar
III para

40

spontaan

Zoutloos
dieet

36..

Pelvis angusta.

Dreigende eclampsie.

Hoofdpijn.

Braken.

Oedeem gelaat.
Braken.

1928/104

20 jaar
I para

38

goed

goed

goed
goed

goed
goed

spontaan

Waterdieet
Ztl. dieet

12 a.
10 n.
d. p.
22 p.

1 a.

1nbsp;P.

2nbsp;p.
16 p.

1nbsp;a.

2nbsp;p.
12 p.

1929/65

26 jaar
I para

40

Oedeem gelaat.

40

spontaan

Water-
dieet
Ztl. dieet
Alg. dieet

16 a.

15 a.
7 a.
7 p.

Hoofdpijn, opgezet gelaat,
oedeem der beenen.

spontaan

goed Neusbloeding, braken, oedeem
dei beenen.

'XVvt^iTliiO*^.

apontaan / goed / Braken, oedeem der beeaen.

1929/365

iaat

38

Waterdieet 1
Zl\. dieet y 3 p.

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

155

. \45

y

' MS I 32.5
133 / 36.4
157
/ 50.5
125 20.8
125 41.8

32.5

33.6
V V

gt;

I930/I9
25 jaar
I para

39

Vanaf 14de jaar struma.
Rood gelaat.
Oedeem der beenen.

mO/27

20 jaar

Inbsp;para

1930/46
36 jaar

IInbsp;para

37

goed

Waterdieet
Ztl. dieet
Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Alg. dieet
Revisie

Waterdieet
Zoutloos
dieet

Alg. dieet

Waterdieet
Zoutloos
dieet

spontaan

spoor

Oedeem der beenen.
Part. loslating der placenta.

Tang

dood

37

1930/65
23 jaar
I para

goed

negatief
negatief
negatief
spoor
spoor

40

spontaan

18.2
23.4
27.3
26.0

1930/108
19 jaar
1 para

40

Tang

goed

Sterk oedeem.

Oedeem der beenen.

Oedeem gelaat en beenen.
(Zie uitvoerige ziektegeschie-
denis).

36

dood

Water-
dieet
Zoutloos
dieet

-H-

spontaan

Alg. dieet
Revisie

2mnd.p.

-ocr page 87-

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Dagen
a.p.
p.p.

Baring

Kind

Bijzonderheden

Therapie

Oedeem

Braken.
Hoofdpijn.
Oedeem der labia.
Thrombose.

Dreigende eclampsie.
Hoofdpijn.

spontaan

Waterdieet
Zoutloos

dieet
Alg. dieet

Waterdieet
Zoutloos
dieet

Waterdieet

V.S.
Ztl. dieet

negatief

21.7
21.6

1929/87
38 jaar
X para

1929/89
37 jaar
I para

40

tang

20.8

34

spontaan

1
1

3
13

12

4
15

spoor
negatief

1929/156
42 jaar
XIII para

1929/346
38 jaar
III para

40

spontaan

Zoutloos
dieet

36.4

Pelvis angusta.

Dreigende eclampsie.

Hoofdpijn.

Braken.

Oedeem gelaat.
Braken.

1928/104

20 jaar
I para

38

goed

goed

goed
goed

goed
goed

spontaan

Waterdieet
Ztl. dieet

12 a.
10 a.
d. p.
22 p.

1nbsp;a.

« P.

2nbsp;p.
16 p.

1nbsp;a.

2nbsp;p.
12 p.

1929/65

26 jaar
I para

40

Oedeem gelaat.

40

spontaan

Water-
dieet
Zd. dieet
Alg. dieet

16 a.
15 a.
7 a.
7 p.

Hoofdpijn, opgezet gelaat,
oedeem der beenen.

Vanaf 14de jaar struma.
Rood gelaat.
Oedeem der beenen.

1929/365

2\ jaat

38

goed Neuibloeding, braken, oedeem

deT beenen.
goczi / Braken, oedeem der beenen.

I930/I9
25 jaar
I para

mO/27

20 jaar

Inbsp;para

1930/46
36 jaar

IInbsp;para

37

goed

Oedeem der beenen.
Part. loslating der placenta.

Tang

dood

37

1930/65
23 jaar
I para

goed

40

spontaan

1930/108
19 jaar
I parä

40

Tang

goed

Sterk oedeem.

Oedeem der beenen.

Waterdieet 1 a.
, Zt\. dieet \ 3 p.

spoor

negatief
negatief
negatief
spoor
spoor

Zoutloos
dieet

/

/ d. p.

f Alg. dieet

1 5 p.

n p.

Waterdieet

3 a.

Ztl. dieet

2 a.

Alg. dieet

13 p.

Zoutloos

15 a.

dieet

9 a.

1 P.

Alg. dieet

11 p.

Revisie

5 mnd.

p.p.

Waterdieet

14 a.

Zoutloos

13 a.

dieet

3 a.

2 p.

Alg. dieet

12 p.

Waterdieet

26 a.

Zoutloos

20 a.

dieet

18 a.

15 a.

d. p.

155 32.5
\45 33.6

VV^^AAX ^. V

145 7 32.5
133 / 36.4
157 / 50.5
125
I 20.8
125 41.6

166
158
130

18.2
23.4
27.3
26.0

Oedeem gelaat en beenen.
(Zie uitvoerige ziektegeschie-
denis).

1930/154
24 jaar
1 para

36

dood

Water-
dieet
Zoutloos
dieet

2 a.
6 u.p.
P-
P-
P-
P-
P-
P-

spontaan

Alg. dieet
Revisie

2 mnd. p.

-ocr page 88-

Bijzonderheden

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer

Leeftijd

Pariteit

Dagen
a. p.
p. p.

Baring

Kind

Therapie

1930/176
23 jaar
1 para

40

goed

spontaan

Water dieet
Ztl. dieet

12 a.
11 a.
9 a.
5 a.
2 a.

17 p.

7 a.
5 a.
7p.

1 a.
d.
p.
2p.
8p.
11 p.

30 a.
24 a.
21 a.

17nbsp;a.
13 a.

1nbsp;a.
19
p.

4 a.
3 a.

2nbsp;a.
8p.

18nbsp;p.

Oligurie.

Oedeem gelaat en beenen.

1930/206
35 jaar
I para

1930 266

26 jaar
III para

40

Tang 2X

I, II

goed
dood

Water dieet
Ztl. dieet
Alg. dieet

Ztl. dieet

Haemoglob.

557o
Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Gemelli.

Sterk oedeem der beenen.
Puerperale psychose. Vroeg
afloopen v. h. vruchtwater.
Braken, veel bloedverlies.
Collaps. Totale losl. van
placenta.

40

spontaan

1930/349
27 jaar
II para

39

goed

spontaan

Visusklachten.

Duizelig, hoofdpijn. Varices,
thrombose links.

Alg. dieet

Water
dieet
Ztl. dieet
Alg dieet

1930/481
41 jaar
VII para

38

goed

spontaan

193W76
29 iaaï

40

V

/

1931/97
23 jaar
I paza

3S

dood

32

m\im

40 jaar
III para

1931/252

20 jaar
I para

Visusklachten. Hoofdpijn, dui-
zelig.

Eclampsisme.
Sterk oedeem.
Onverlost gestorven.

Sterk oedeem v. d. buikwand.
Apiolvergiftiging. Neuritis.

Zoutloos
dieet

goed

40

spontaan

Water
dieet
Ztl. dieet

Water dieet
Ztl. dieet
Alg. dieet

dood

Extr.

32

1931/324
38 jaar
VII para

1931/388
45 jaar
IV para

1931/420

20 jaar
I para

1932/305
36 jaar
XII para

goed

36

spontaan

Opgezet gelaat. Oedeem der
beenen. Ascites foetalis.

Braken.

Opgezet gelaat.
Oedeem der beenen.

Zoutloos

dieet
Alg. dieet

Zoutloos

dieet
Ztl. melk
Alg. dieet

goed

38

spontaan

40

spontaan

mac.
2e gr.

Zoutloos

dieet
Alg. dieet

Methreu-

ryse
Versie en
extractie

40

1932 313
43 jaar
XI para

dood

Opname dur. part.

Sterk vloeien, zeer anaemisch.
Totale loslating van de pla-
centa.

Sterk vloeien, zeer anaemisch.
Plac. praevia, part. loslating
van de placenta.

Oedeem

spoor

negatief

negatief

Eiwit

7.„

3

'S

03 g

H

CO

155

l|

133

143

1

130

18.2

i

15.9

H

125

15.0

spoor

125

49.4

i

135

spoor

135

43.1

spoor

125

18

155

125

31.6

spoor

125

37.7

spoor

125

31.2

negatief

110

26.0

1

160

32.5

i

145

43.3

i

120

33.8

1

145

28.6

i

165

28.6

i

145

24.7

spoor

115

12

185

8

175

27.5

61-

175

i

135

29.9

spoor

125

26.0

3

185

, ^60 1

r- ^

s ■pr^-*-

T i

/ f-^^ f

spoor

/

/ /5.6

spoor

/ 140

/ 13.3

spoor

/ 125

spoor j

1 120 1

150

2i

215

11.7

7i

200

16.9

16.9

3

175

1

160

5.2

f

140

9.1

spoor

130

spoor

120

erk pos.

185

4

185

13.0

spoor

130

H

215

f

180

37.7

spoor

152

41.0

spoor

118

28.6

4

170

i

160

24.7

spoor

110

-I-

90

_

H

i

145

140

52.5

i

130

32.5

spoor

115

-f

140

125

19.5

spoor

135

spoor

130

16.9

VI

Os)

-ocr page 89-

Bijzonderheden

Oligurie.

Oedeem gelaat en beenen.

1930/206
35 jaar
I para

1930 266

26 jaar
III para

40

Tang2X

1, 11

goed

dood

Water dieet
Zd. dieet
Alg. dieet

Ztl. dieet

Haemoglob.
55°/,

Alg. dieet

Zoutloos
dieet

Gemelli.

Sterk oedeem der beenen.
Puerperale psychose. Vroeg
afloopen v. h. vruchtwater.
Braken, veel bloedverlies.
Collaps. Totale losl. van
placenta.

40

spontaan

1930/349
27 jaar
II para

39

spontaan

goed

Visusklachten.

Duizelig, hoofdpijn. Varices,
thrombose links.

Alg. dieet

Water
dieet
Ztl. dieet
Alg dieet

1930/481
41 jaar
VII para

38

spontaan

1931/76

M

40

V

VZ.ovil\oos

/

-M-

1931/97
23 jaar
I para

3S

goed Visusklachten. Hoofdpijn, dui-
zelig.

spontaan goed Opgezet gelaat. Sterk oedeem
^nbsp;^ lt;let beenen..

spontaan / goea / Gemelli.
2 X ! 2 X ! Sterk oedeem.

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer

Leeftijd

Pariteit

Baring

Kind

Therapie

1930/176
23 jaar
I para

40

goed

spontaan

Waterdieet
Ztl. dieet

Endometritis in kraambed.

32

1931/223
40 jaar
III para

dood

Eclampsisme.
Sterk oedeem.
Onverlost gestorven.

Sterk oedeem v. d. buikwand.
Apiolvergiftiging. Neuritis.

Zoutloos
dieet

goed

40

1931/252

20 jaar
I para

Water
dieet
Ztl. dieet

Waterdieet
Ztl. dieet
Alg. dieet

dood

Extr.

32

1931/324
38 jaar
VII para

1931/388
45 jaar
IV para

1931/420

20 jaar
I para

1932 305
36 jaar
XII para

goed

36

spontaan

spontaan

Opgezet gelaat. Oedeem der
beenen. Ascites foetalis.

Braken.

Opgezet gelaat.
Oedeem der beenen.

VJ
Ui

Zoutloos

dieet
Alg. dieet

Zoutloos

dieet
Ztl. melk
Alg. dieet

goed

38

spontaan

40

spontaan

mac.
2e gr.

Zoutloos

dieet
Alg. dieet

Methreu-

ryse
Versie en
extractie

40

1932 315
43 jaar
XI para

dood

Opname dur. part.

Sterk vloeien, zeer anaemisch.
Totale loslating van de pla-
centa.

Sterk vloeien, zeer anaemisch.
Plac. praevia, part. loslating
van de placenta.

Oedeem

spoor

negatief

negatief

Eiwit

S

U

n3

'S
0

CQ

CQ g

H

155

H

133

143

1

130

18.2

i

15.9

H

125

15.0

spoor

125

49.4

i

135

spoor

135

43.1

spoor

125

18

155

125

31.6

spoor

125

37.7

spoor

125

31.2

negatief

110

26.0

1

160

32.5

i

145

43.3

i

120

33.8

1

145

28.6

1

165

28.6

i

145

24.7

spoor

115

12

185

8

175

27.5

H

175

i

135

29.9

spoor

125

26.0

3

185

\%

r- ^

î 145 f 1

spoor

spoor

/ 140

gpoor

/

/ /

•poor

120 1

1

3

150

2i

215

11.7

200

16.9

16.9

3

175

1

160

5.2

1

140

9.1

spoor

130

spoor

120

erk pos.

185

4

185

13.0

spoor

130

H
f

215

180

yin

spoor

152

41.0

spoor

118

28.6

4

170

i

160

24.7

spoor

110

90

_

li

145

i

140

52.5

i

130

32.5

spoor

115

140

125

19.5

spoor

135

spoor

130

16.9

-ocr page 90-

7 kinderen sp. a terme.
Visusklachten. In kraambed
pneumonie en cystitus.

40

Opgezet gelaat. Langdurige
baring. Partieele losl. placenta.

36

Na 3 dagen.
Na 3 uur.
Gemelli.

Oedeem der labia.

V

V

V. V

L.

1933/242nbsp;40nbsp;tang / goed / Vlekkig gelaat, gezwollen oog-

27 jaar jnbsp;1nbsp;/nbsp;/ leden, oedeem der beenen. (Zie

I para /nbsp;ƒnbsp;ƒ uitvoerige ziektegeschiedenis).

3

-0

V

0

ca g

115

124

165

124.8

180

171.6

184

241.2

195

244.4

Water
Infuus

Diathermie
d. nieren

V. F. 500 cc
Coffeine
Ureter-
sondage

Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

Waterdieet
Zoutloos
dieet

1932/464
37 jaar
VllI

spontaan goed

7 a.

5nbsp;a.

1 a.

6nbsp;p.
31 p.

1932/470

20 jaar
I para

spontaan

goed

14 a,
13 a.

6 a.
2 a.
p. p.
2 p.
8 P.
15 p.

Algemeen
dieet

1932/525
25 jaar
I para

Idocd
II dood

spontaan
2 X

Water
morphine
Ztl. dieet
morphine
Ztl. dieet
Algemeen

4 a.

3 a.

2 a.
1 a.
2p.

Hoofdpijn, gezichtsstoornissen,
braken, vlekkig gelaat, oedeem
der beenen. (Zie uitvoerige
ziektegeschiedenis.)

Water
morphine
Zoutloos
dieet

d. p.
1
2
4
6
9
12

12
2

i

spoor
spoor
spoor
spoor

1933/244
25 jaar
I para

28

goed

180
155
160
155
150
145
120

83.2
91.0

57.7

32.8
40.6
41.0
43.2

spontaan

Algemeen
dieet

m

Hoofdpijn, braken, oedeem
der beenen, labia en onder-
buik. Gemelli. (Zie uitvoerige
ziektegeschiedenis.)

Waterdieet

Zoutloos
dieet

35

Inbsp;dood

IInbsp;leeft

12 a
8 a

7

170
155
155
165
145
145
110
120

H
i

1
li

i

i

spoor

tang

65.0
66.6
45.5
40.0
31.2

Algemeen
dieet

-ocr page 91-

Vervolg Tabel XI.

Bijzonderhede

Ablatio placenta totalis.
Anurie 4 dg. p
.p. gestorven
(zie uitvoerige ziektegeschie-
denis).

7 kinderen sp. a terme.
Visusklachten. In kraambed
pneumonic en cystitus.

Opgezet gelaat. Langdurige
baring. Partieele losl. placenta.

Na 3 dagen.
Na 3 uur.
Gemelli.

Oedeem der labia.

Zwanger-
schaps-
duur in
weken

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Barir

Kind

Thera

Oedeer

pie

\932m

36 jaar
V para

34

dood
3e gr.
mac.

spontaan

Water
Infuus

Diathermie
d. nieren

V.P.500cc
Coffeine
Ureter-
sondage

Zoutloos
dieet

Algemeen
dieet

Waterdieet

Zoutloos
dieet

I a.
d. p.

1nbsp;P.

2nbsp;p.

3nbsp;p.

4nbsp;p.

1932/464
37 jaar
VllI

spontaan

goed

7 a.

5nbsp;a.
1 a.

6nbsp;p.
31 p.

1932/470

20 jaar
I para

40

spontaan

goed

P. p.
2 p.
8 P.
15 p.

Algemeen
dieet

1932/525
25 jaar
I para

36

Idood
II dood

spontaan

2 X

Water
morphine
Ztl. dieet
morphine
Ztl. dieet
I Algemeen

4 a.

3 a.
2 a.
I a.
2p.

V

V

V

Eiwit

/ 00

h

Tl

-0
V

0
s

ca s

115

124

165

124.8

180

171.6

184

241.2

195

244.4

spoor

1

200

i

200

13.0

i

175

i

145

40.4

spoor

130

7

160

21

160

14.0

152

18.7

6

165

36.0

18

180

44.7

1

128

22.8

i

130

26.0

i

118

18.7

10

190

10

200

19.5

H

170

2

170

26.0

k

160

15.6

\50

\5.6

Hoofdpijn, gezichtsttoornissen,
braken, vlekkig gelaat, oedeem
der beenen. (Zie uitvoerige
ziektegeschiedenis.)

Water
morphine
Zoutloos
dieet

1933/244
25 jaar
I para

28

d.nbsp;p.

1nbsp;p.

2nbsp;p.

4nbsp;p.

6nbsp;p.

9nbsp;P.

12nbsp;p.

12
2

i

spoor
spoor
spoor
spoor

goed

180
155
160
155
150
145
120

83.2
91.0

57.7

32.8
40.6
41.0
43.2

spontaan

Algemeen
dieet

•gt;4
Ul

Hoofdpijn, braken, oedeem
der beenen, labia en onder-
buik. Gemelli. (Zie uitvoerige
ziektegeschiedenis.)

Waterdieet

Zoutloos
dieet

35

Inbsp;dood

IInbsp;leeft

12
8
7
6

4
3

5

14

170
155
155
165
145
145
110
120


i

1

li

i

i

spoor

tang

65.0
66.6
45.5
40.0
31.2

Algemeen
dieet

-ocr page 92-

gehalte van het bloed niet duidelijk verhoogd is. toch een zeer sterke
a bummurie kan bestaan, zooals o.a. uit ziektegeschiedenis 1930/266
blykt. Deze albuminurie kan echter na de bevalling en misschien

'ZnZf''-nbsp;quot;quot;quot;nbsp;geval

1930/266. m 2 dagen van 18 «/„^ tot een spoortje).

Dit zou kunnen afhangen van de meer of mindere gevoeligheid
van de nieren in de zwangerschap, den duur van de intoxicatie en
den ernst van de intoxicatie. Naar het ons voorkomt, is hierbij de
mdividueele gevoeligheid de hoofdzaak o.a. op grond daarvan dat
vrouwen die een ureumverhooging hadden, niet eerder voor de
bevalling ziek geworden zijn dan de anderen.

Hieronder volgt de beschrijving van de 5 hierboven genoemde
gevallen van zware zwangerschapsvergiftiging met een aanzienlijke
verhoogmg van het ureumgehalte van het bloed.

Geval 1930/154.

I para, 24 jaar, graviditeit van 36 weken.

Opneming wegens sterke oedemen en albuminurie, hypertensie
Spontane geboorte van een levenloos kind. Direct na den partus
hoog bloedureumgehalte. dat binnen enkele dagen snel weer daalt
Therapie: waterdieet en bedrust. Diagnose
prae-eclampsie.

2/IV. Opneming. Anamnese: Voor 3 weken werden de beenen dik en
daardoor werd patiënte bedlegerig. Vroeger nooit ziek geweest
Onderzoek: Algemeen goede indruk, gezwollen gelaat Hart
geen afwijkingen. Longen aan achterzijde hooge grenzen mis-
schien vocht aanwezig. Buik opgezet, buikwand oedemateus Bij
percussie is ascites aan te toonen. Uterus gravidus 36 weken
Rechter labium sterk oedemateus, ook sterk oedeem der beide
beenen, vooral rechts. Op beide onderbeenen ulcera. Kinderlijke
harttonen zijn regelmatig, bloeddruk 155, albumen ÓV, o/oo
temp. 37,3, sediment zeer veel hyaline en korrelcylinders en
leucocyten. Waterdieet en bedrust.

3/IV. Begin der weeën, kinderlijke harttonen goed. Oedeem wat afqe-
nomen.nbsp;^

4/IV. Spontane partus van een dood kind. niet gcmacereerd, 1870 gr.
Kmderhjke harttonen werden 1 uur voor de geboorte noq qe-
hoord. Placenta is klein en hydropisch met enkele infarct^

-ocr page 93-

Het bloedureumgehalte is 6 uur p.p. 80,6 mGr. %. De bloed-
druk 135. Oedeem sterk verminderd. Diurese gering.
9/IV. Diurese neemt toe. Bloedureumgehalte is tot de norm gedaald.

Ascites verdwenen.
27/IV. Ontslag. Kraambed is licht gestoord geweest, ulcera zijn snel
genezen, patiënte is in totaal 15 Kgr. afgevallen. Bloeddruk 105.
Albumen 1/2 Voo. Sediment veel leucocyten.
3/VII.
Revisie. Geen klachten, geen oedeem, urine albumen spoor,
bloeddruk 135. Ureumgehalte bloed 44,2 mGr. %.

TABEL XIL

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed en urine,
van geval 1930/154.

Datum

Hoeveelheid
urine
in cc.

Ureumgehalte
urine
in Gr./L.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

Dieet

3 IV

300

_

Waterdieet

4

1500

80,6

bevallen

5

1450

54,6

Zoutloos dieet

6

900

_

50,3

7

1300

12,48

16,22

32,5

8

3000

4,16

12,48

14,4

9

4100

1,95

8,00

10

3800

1,95

7.41

9,1

■■

11

3600

3,38

12,17

12

1800

4,29

7,72

Zoutloos en

13

1800

6,50

11,70

melk

14

1200

23,40

28,08

9.1

Algemeen dieet

15

1100

7,80

8,58

16

1500

14,82

22,23

17

2200

8,84

19,45

18

1200

15,60

18,72

19

1200

20,28

24,34

3 VII

_

44,2

Revisie

Bij deze vrouw bestond een ernstige vorm van zwangerschaps-
vergiftiging, zoodat de diagnose prae-eclampsie gerechtvaardigd
was. De nierfunctie bleek voor de bevalling duidelijk gestoord te
zijn, wat betreft de wateruitscheiding. Aangezien 6 uur post partum
het ureumgehalte van het bloed 80,6 mGr. % bedroeg, is het wel
zeer waarschijnlijk, dat ook voor de bevalling de ureumafscheiding

-ocr page 94-

del'UpeZ;':nbsp;ureumspiegel van he. Hoed ,„

en het ureumgehalte van het bloed 44.2 mGr. % bedroeg

Geval 1933/242.

I para. graviditeit van 40 weken. 27 jaar.
Opneming wegens niet vorderen van de barinn ^n ,

zwangerschapsvergiftiging. Ontsluiting slechts 3 cM De
va«e
12 eiwit en de bloeddruk was zeer hoog .rwijU^^^^^
oedeem bestond. Onder waterdieet wordt de alhLnbsp;.

maar blijft de bloeddruk hoog. Wannrma 3 X
sluiting practisch volkomen is wordt doormL.l
tang een levend kind van 3020 Gr. gebotn Sltl T.
den partus was het ureumgehalte
van het KI ^ \
den partus tot zijn maximum te s ijgen en daaTnl 7'

te dalen. Steeds een verminderde Ture^'^erinl J^^

betrekkelijk lage ureumconcentratie der urL;.

20 uur. Opneming.

weeën zijn I6/V om O uur begonnennbsp;^^

l7/\/ ^ Therapie: Waterdieet en bedrust.

Ureumgehalte van het bloed
7?8 cM ■nbsp;Bloeddruk 190/130.

iL ontsluxtmg. Ureumgehalte van het bloed 77 8 mGr

-ocr page 95-

\9/V. 17 uur, practisch volkomen ontsluiting, diurese nog minder met
nog steeds een laag ureumgehalte. Hooge tang onder narcose.
Levend kind van 3020 Gr. Ureumgehalte van het bloed tijdens
den partus 113,7 mGr. %.

Bloeddruk na de bevalling 160/110.

Het kraambed verloopt normaal. De diurese blijft gering,
maar het ureumgehalte van de urine stijgt snel, om daarna nog
hoog te blijven.

Het ureumgehalte van het bloed heeft na 4 dagen weer zijn
normale waarde bereikt.

14 Dagen na de bevalling ontslagen met een bloeddruk van
125/80 en spoor eiwit in de urine.

TABEL XIIL

Overzicht van de ureumbepalingen in het bloed cn de urine,
van geval 1933/242.

Datum

Dagen
a.p. of
p.p.

Hoeveelheid
urine
in
cc.

Ureumgehalte
van de urine
in
GtJL,.

Hoeveelheid
ureum in de
urine per dag
in Gr.

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr. %

17/V

2 a.p.

1500

18,08

27,12

57,2

18/V

1 a.p.

600

12,%

7,78

91,0

19/V

d.p.

500

12,44

6,22

113,7

bevallen

20/V

1 p.p.

1450

23,%

34,75

21/V

2 p.p.

1000

31,20

31,20

70,2

22/V

3 p.p.

800

29,15

23,32

23/V

4 p.p.

800

25,48

20,37

26,50

24/V

5 p.p.

900

26,25

23,62

25/V

6 p.p.

800

26,15

20,92

26/V

7 p.p.

600

26,0

15,60

47,8

27/V

8 p.p.

900

30,16

27,14

28/V

9 p.p.

700

30,18

21,13

29/V

10 p.p.

700

31,20

21,84

46,8

Bij deze vrouw zien we, dat tijdens de langdurige baring de nier-
functie gestoord wordt, daar niettegenstaande een geringe diurese
het ureumgehalte van de urine daalt en als gevolg daarvan een
stijging van het ureumgehalte van het bloed plaats vindt, dat weer
daalt, wanneer na de baring de ureumuitscheiding zich weer herstelt.

-ocr page 96-

Geval 1933/244.

I para, graviditeit van 28 weken, 25 jaar.
Opneming wegens zware zwangerschapsvergiftiging met hoofd-
pijn, braken, visusklachten en pijn in den rug. Duidelijk oedeem
der beenen, bloeddruk van 180/115 en in de urine 12 Oj^^ eiwit en
veel cylinders en erythrocyten.

Therapie: morphine, bedrust en waterdieet. uur na opneming
spontane geboorte van een levend kind van 1230 Gr. in stuitligging.
Voor de bevalling een ureumgehalte van het bloed van 83,2 mGr. %.
dat den eersten dag na de bevalling stijgt tot 91,0 mGr. %, om'
4 d.p.p. zijn normale waarde te bereiken. De diurese is tijdens en na
de bevalling gering, om daarna snel weer op gang te komen.
11 dagen p
.p. is de bloeddruk weer normaal en bevat de urine
slechts een spoortje eiwit.

17/V. Opneming 13 uur.

Anamnese: Vroeger steeds gezond geweest, in begin der
zwangerschap veel gebraakt. 2 dagen voor de opneming hoofd-
pijn, slecht zien, veel braken en pijn in buik en rug. Niet
bewusteloos geweest.

Onderzoek: Opgezet, vlekkig gelaat, compos mentis, praetibiaal
oedeem. Bloeddruk 180/115, en in de urine 12 «/oo eiwit, veel
cylinders en erythrocyten. Abdomen opgezet tot 3 vingers
boven den navel, kind in stuitligging, kinderlijke harttonen goed
Therapie: bedrust, waterdieet en 10 mGr. morphine per injectie.

18.40 uur: krachtige weeën om de 3—4 minuten. Inwendig
6 cM. ontsluiting. Staande vliezen, stuit met sacrum links.
Ureumgehalte in het bloed 83,2 mGr. %.

20.30 uur spontane geboorte in stuitligging van een praema-
tuur levend kind van 1230 gr. Couveuse. Diurese gering.
18/V. 10.30 uur ureumgehalte van het bloed 91,0 mGr. %.

De eerste 24 uur na opneming slechts 200 cc. urine, daarna
een vrij goede diurese. Bloeddruk 155/100 cn in de urine
2 °/oo eiwit.

21/V. Ureumgehalte bloed 32,8 mGr. %, bloeddruk 165/90. goede
diurese en in de urine een spoortje eiwit.

Het kraambed verloopt behalve herpes labialis en een trige-
minus neuralgie L., betrekkelijk normaal, zoodat 11 d.p
.p. de
bloeddruk 120/70 is en de urine slechts een spoortje eiwit bevat.
Het kind groeit goed. De moeder wordt 24/VI en het kind
28/VII ontslagen, beiden in zeer goeden algemeenen toestand.

-ocr page 97-

TABEL XIV.

Overzicht van de ureumbepalingen in het bloed cn de urine,
van geval 1933/244.

Dagen

Hoeveelheid

Ureumgehalte

Hoeveelheid
ureum in de

Ureumgehalte

Datum

a.p. of
p.p.

urine

van de urine

van het bloed

in cc.

in Gr./L.

urine per dag
in Gr.

in mGr. %

17/V

d.p.

185

20,96

3,88

83,2

bevallen

91,0

18/V

1 p.p.

1300

17,48

22,73

19/V

2 p.p.

1350

17,09

23,08

57,7

20/V

3 p.p.

21/V

4 p.p.

1400

12,48

17,47

32,8

22/V

5 p.p.

1000

24,44

24,44

23/V

6 p.p.

1000

18,72

18,72

40,6

24/V

7 p.p.

1200

22,36

26,83

25/V

8 p.p.

1300

26/V

9 p.p.

900

28,6

25,74

41,0

27/V

10 p.p.

1200

23,92

28,70

28/V

11 p.p.

900

17,68

15,92

29/V

12 p.p.

43,2

Dat de wateruitscheiding gestoord is, bhjkt niet duidelijk uit de
tabel; al is de eerste 24 uur na opneming slechts 200 cc. urine
geloosd, behoeft dit niet door een stoornis van de wateruitscheiding
van de nieren veroorzaakt te worden. In dit geval mogen we dus
niet met zekerheid een stoornis in de wateruitscheiding aannemen,
een stoornis in de ureumuitscheiding echter bestond er wel degelijk.

Dit blijkt uit de hoeveelheid ureum, die op 17/V is uitgescheiden,
namelijk slechts 3,88 Gr., terwijl op dat oogenblik het ureumgehalte
van het bloed 83,2 mGr, % bedroeg. Een gezonde nier kan, wan-
neer het beschikbare transportmiddel voor ureum (water) sterk
vermindert, zeker wel een ureumconcentratie van 45 Gr. per liter
of meer bereiken. A m b a r d (geciteerd naar Meuwissen(13))
en P e p p e r (14).

Ook hier is de nierfunctiestoornis van korten duur, met daarna
weer snel herstel.

Geval 1933/298.

I para, graviditeit van 36 weken, 31 jaar.

Opneming, 12 d.a.p. wegens dreigende eclampsie, met een bloed-

6

-ocr page 98-

druk van 170/120, zeer sterk oedeem der beenen, labia en van den
onderbuik en in de urine veel eiwit en leucocyten. Veel hoofdpijn
en braken. Therapie: Waterdieet, isolatie en bedrust. Ondanks
deze therapie ging het gelaat der vrouw er vlekkig en opgezet uit-
een, terwijl er een geringe diurese en geen gewichtsafname waar-
genomen werd. 8 d.a
.p. werd de toestand beter, de diurese kwam
op gang en het lichaamsgewicht daalde, terwijl het ureumgehalte
van het bloed 65.0 mGr. % bedroeg, om den volgenden dag zijn
maximum van 66,6 mGr. % te bereiken. Daarna daalde het snel
terwijl echter de bloeddruk nog hoog bleef. Eenige uren voor dé
bevalling werden duidelijk, zoowel links als rechts kinderlijke hart
tonen gehoord, zoodat de diagnose gemelli gesteld kon worden
Toen na eenigen tijd nog slechts aan een zijde kinderlijke harttonen
werden gehoord, en de ontsluiting nagenoeg volkomen was werd
tot forcipale extractie besloten. Eerste kind (1840 Gr ) dood ae
boren, tweede kind (1720 Gr.) leeft. 11 d
.p.p. is de bloeddruk
normaal en bevatte de urine nog slechts een spoor eiwit
2/VII. Opneming.

Anamnese: Vroeger altijd zwak geweest. In het begin van de
zwangerschap veel gebraakt. De laatste weken
voor opneminq
dikke voeten, 1 dag voor opneming veel hoofdpijn enZaZl
verder voelde
zij zich goed.nbsp;uraKen,

BloedtTm?iTnnbsp;vlekkerig gezicht.

cyten. Sterk oedeem der voeten, beenen, labia en onderbuik.

ribhLtT:, T quot;fquot;nbsp;aan den

ribbenboog. Geen kmdsdeelen door te voelen. Therapie water-
dieet, isolatie en bedrust.nbsp;'
3/VII. Zelfde toestand, weinig urine.

4A^II. Gelaat vlekkig en opgezet, nog steeds een geringe diurese, terwijl

5/VII tLTTnbsp;'nbsp;nog steeds hoog.

5/VII. Toestand he zelfde, iets meer urine afgescheiden, terwijl het

oedeem der labia iets minder was.

6/VIL Ureumgehalte van het bloed 65,0 mGr %

7/VII. Flinke diurese, hchaamsgewicht afgenomen, algemeene toestand

^Tn'' rnbsp;ureumgehalte van het bloed

66,0 mGr. %. Bloeddruk 155/105.

8/VII. Goede diurese, ureumgehalte van het bloed 45,5 mGr. % Uterus

in/wTT gespannen, veel vruchtwater. Bloeddruk 165/105.

Swfrnbsp;geheel verdwenen, terwijl het lichaams-

gewicht met 6 K.G. is verminderd. Ureumgehalte bloed

-ocr page 99-

40,0 mGr. %. Kinderlijke harttonen goed te hooien. Bloeddruk
145/105.

12/VII. Zeer goede algemeene toestand, in 10 dagen 10 K.G. afgevallen,
bloeddruk 170/110.

14/VII. 6 uur, begin der weeën, geen ligging te bepalen.

18.45 uur, sterke weeën, ontsluiting 8 cM.

21nbsp;uur, ontsluiting 9 cM., nu en links en rechts kinderlijke
harttonen. Gemelli.

22nbsp;uur. Rechts geen harttonen meer, links wel. Besloten tot
forcipale extractie. Eerste kind levenloos, 1840 Gr. Tweede
kind leeft, 1720 Gr.

Het kraambed verloopt normaal, terwijl het kind in de
couveuse goed in gewicht toeneemt.

11 d.p.p. Bloeddruk normaal, 130/80 en in de urine een spoor
eiwit.

16/VIII. Ontslag, bloeddruk 130/80. Moeder en kind in goede algemeene
toestand.

tabel xv.

Overzicht van de ureumbepalingen in het bloed en de urine,
van geval 1933/298»

Datum

Dagen
a.p. of
p.p.

Hoeveelheid
urine
in cc.

Ureumgehalte
van de urine
in GrVL.

Hoeveelheid
ureum in de
urine per dag
in Gr.

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr. %

3/VII

11 a.p.

600

4/VII

10 a.p.

700

_

5/VII

9a.p.

900

25,22

22,7

_

6/VII

8 a.p.

1160

16,85

19,55

65,0

7/VII

7 a.p.

2410

7,62

18,36

66,0

8/VII

6 a.p.

1750

9,21

16,12

45.5

9/VII

5a.p.

1300

14,47

18,81

_

10/VII

4 a.p.

1250

18,49

23,12

40,0

11/VII

3 a.p.

1300

11,70

15,21

_

12/VII

2 a.p.

1400

13,78

19,29

_

13/VII

1 a.p.

1100

14,95

16,44

_

14/vn

d.p.

125

12,22

i.53

_

bevallen

15/VII

1 p.p.

300

8,58

2,57

16/VII

2 p.p.

2550

11,18

28,51

17/VII

3 p.p.

1300

11,44

14,87

31.2

18/VII

4 p.p.

2500

9,36

23,40

_

19/VII

5 p.p.

2600

16,66

4332

_

20 VII

6 p.p.

1500

15,34

23,01

_

21/VII

7 p.p.

1800

20,80

37,44

_

22/VII

8 p.p.

650

23,92

15,55

_

23/VII

9p.p.

2400

24,10

57,84

-ocr page 100-

Bij deze vrouw bestond een ernstige vorm van zwangerschaps-
vergiftiging. waarbij de diurese de eerste 5 dagen na opneming
gering was. Dat de ureumuitscheiding gestoord was kon niet aan-
getoond worden, daar het ureumgehalte van de urine de eerste
2 dagen niet bepaald is. Het verhoogde ureumgehalte van het bloed
zou dan aan de onvoldoende diurese toegeschreven moeten worden.
Zoodra de toestand van de vrouw verbeterde, nam de diurese toe
en daalde het lichaamsgewicht (de oedemen vloeien af). Klaarblij-
kelijk herstelde het uitscheidingsvermogen van de nieren voor water
zich dus weer en nu daalde ook het ureumgehalte van het bloed.

Hier zien we dus. dat de nieren zich reeds voor de bevallina
hersteld hebben.

In de vier hierboven beschreven gevallen, is bij allen een duidelijke
stoornis in de nierfunctie aangetoond, met als gevolg een verhoo-
ging van den ureumspiegel van het bloed. Bij allen was deze stoornis
van korten duur. en werd of door de bevalling of door de therapie
opgeheven. Hoe we ons het ontstaan van die stoornis denken
zullen we naderhand bespreken. Wel zij er hier reeds op gewezen
dat de belemmering van de nierfunctie zoowel de wateruitscheiding
als de ureumuitscheiding betreft en wel op een dusdanige wijze
dat tegelijkertijd de wateruitscheiding en de ureumuitscheiding
worden gestoord, terwijl meestal de wateruitscheiding zich eerder
herstelt dan de ureumuitscheiding.

In de andere gevallen uit dezen groep hebben wij geen stoornis
in de nierfunctie kunnen aantoonen. De vraag doet zich dus voor
of de nieren bij deze 4 vrouwen gevoeliger waren voor de zwanger-
schapsveranderingen, of dat zij toch reeds niet geheel normaal meer
waren, en de stoornis in de ureumafscheiding dus in verband staat
met een latent nierlijden.

Over de oorzaak der functiestoornis is het laatste woord nog niet
gezegd, doch het is steeds waarschijnlijker geworden, dat daarbij
het vaatstelsel van groote beteekenis is, in zooverre, dat er door
spasmen der kleine arteriën respectievelijk arteriolen, circulatie-
stoornissen ontstaan, waardoor de functie lijdt. Hoe krachtiger die
spasmen zijn, en hoe langer zij duren, hoe ernstiger de stoornissen

-ocr page 101-

zijn, die optreden. Zelfs kan die kramp zoo sterk zijn, dat de cir-
culatie tijdelijk geheel onderbroken wordt en er anurie ontstaat.
Duurt deze kramp nog langer dan kan necrose van de nierschors
ontstaan en volgt na 5—6 dagen de dood.

Een voorbeeld daarvan is het volgende:

Geval 1932/406.

V para, 36 jaar, graviditeit van 34 weken.

Opname wegens voortijdige loslating der placenta. Spontane be-
valling van een gemacereerd kind. Totale anurie, die 6 dagen duurt
en den exitus tengevolge heeft. Zeer hoog bloedureumgehalte, dat
steeds stijgt, met weinig uraemische symptomen. Therapie: dia-
thermie, vena punctie en uretersondage.

Bij obductie dubbelzijdige schorsnecrose.

5/X. Opneming.

Anamnese. Vroegere bevallingen: I, II en III spontaan, IV,
kind dood geboren. 14 Dagen geleden bevatte de urine eiwit en
cylinders. 5/X plotseling pijn in den buik, bleek, uterus dui-
delijk vergroot, pijnlijk en vast aanvoelend, vrouw vloeit niet.

^ Voortijdige loslating van de placenta.

Onderzoek: Tijdens vervoer is patiënte gaan vloeien. Bij
binnenkomst is zij in shocktoestand, bleek en gecollabeerd. Vrij
goede pols, bloeddruk 115, haemoglobine 50 Sahli. Opgezette
buik, gespannen en pijnlijke uterus. Kindsdeelen niet door te
voelen en kinderlijke harttonen niet waar te nemen. 10 mGr.
morphine. Patiënte vloeit weinig.

6/X. Spontane bevalling van een gemacereerd kind van 2030 gr.
Placenta is groot en rond, geheel bedekt met vastgekleefde
stolsels, platgedrukt met kuilen. In placentaparenchym enkele
infarcten en kleine bloedingen. Algemeene toestand redelijk,
bleek en koud. Goede pols. Haemoglobine 29 Sahli. Steeds
anurie.

Infuus van 1 L. physiologisch water.

7/X. Bloedureumgehalte 124,8 mGr. %, bloeddruk 165, haemoglo-
bine 18. Anurie, goede algemeene toestand, niet comateus, geen
hoofdpijn, geen visusstoornissen, wel eenmaal gebraakt. Patiënte
maakt geen uraemischen indruk. Diathermie van de nieren.

8/X. Compos mentis, algemeene toestand iets minder, angstig. De
vochttoevoer per os is evenals gisteren voldoende. Vena punctie
500 cc., ureumgehalte 171,6 mGr. %. Bloeddruk 180. Haemo-
globine 12 Sahli. Patiënte wordt nu wat suffer en heeft jeuk,
1 cc. coffeine.

-ocr page 102-

Patiënte slaapt veel, is suffer dan den vorigen dag. Ureumgehalte
bloed 241,2 mGr. %. Haemoglobinegehalte 13 Sahli, bloeddruk
184. Nog steeds anurie. 3 maal 1 cc.
Coffeine.
Ureumgehalte bloed 244,4 mGr. %. Bloeddruk 195, haemoglo-
binegehalte 21 Sahli. Patiënte is suf, slaapt veel, geen hoofdpijn,
veel jeuk. Cystoscopie en uretersondage: blaas bevat geen
vloeistof, de urethercatheters worden tot in de pyela gebracht
en daarna gespoeld met warm water resp, 50° en 70° C. Er
komt noch links, noch rechts, urine. De algemeene toestand
gaat langzaam achteruit, pols blijft goed, veel huidjeuk en nu
cn dan braken.

2.15 uur, patiënte slaapt, ademhaling diep en langzaam, pols
regulair en goed gevuld.

2.45 uur. Plotseling overleden.

Obductie: Sectieprotocol 1932/317.

Alle organen zeer bleek, hart vergroot en geen afwijkingen.
Longen beiderzijds hypostase, verder geen afwijkingen. Milt
geen bijzonderheden. Lever bleek, kleine venectasieën onder de
serosa, leverteekening duidelijk.

Nieren: Beiderzijds laat de kapsel goed los, op oppervlakte
vele kleine blocdinkjes. Op doorsnede is de schors geheel necro-
tisch met kleine haemorrhagische zonen. Microscopisch; thrombi
in de arteriae interlobularis.

Pyela niet uitgezet, enkele kleine bloedinkjes onder het slijm-
vlies. Van een oude chronische nephritis is weinig te vinden.

Blaas is klein, vertoont oedema bullosum.

Uterus groot, vertoont een sterke apoplexie, ook dc ligamenten
lata, de tubae en het bekkenbindwecfsel in de omgeving zijn
met bloed doordrenkt. Ovaria bleek.

Andere organen vertoonen geen afwijkingen.

tabel xvl

9/X.

10/X.

11/X.

Overzicht van de ureumbepalingen van het bloed
van geval 1932/406.

Datum

Uur

Ureumgehalte

bloed

in mGr.%

7/X

9.00

124,8 \

22.15

156,0 1

8/X

10.00

171,6 \ Totale anurie

9/X

11.00

241,2 i

10/X

10.00

244.4 )

-ocr page 103-

Hier zien we de stoornis in de nierfunctie in zijn zwaarsten vorm,
n.1. een volslagen anurie. optredende in aansluiting aan den partus.

In het literatuuroverzicht hebben we dergelijke gevallen reeds
leeren kennen en zooals daaruit blijkt, zijn de meeningen over het
ontstaan hiervan nogal uiteenloopend. Als we nu echter dit ziekte-
beeld beschouwen in verband met de stoornissen van de nierfunctie,
zooals die bij de zware vormen van zwangerschapsvergiftiging en
vooral na de nader te bespreken eclampsie voorkomen, zien we een
duidelijke overeenkomst daartusschen.

We zien dan bij de zwangerschapvergiftiging een voorbijgaande
stoornis van de nierfunctie, die bij de eene patiënte veel ernstiger
kan verloopen, dan bij de andere, maar zich toch meestal na korten
tijd geheel herstelt.

Van een ernstige, onherstelbare nierbeschadiging kunnen we
alleen in enkele gevallen spreken, namelijk bij die patiënten, waarbij
anurie of een sterke Oligurie met doodelijken afloop optreedt. Waar
we nu in het boven beschreven geval, vaatkramp wel moeten aan-
nemen, volgt daar dus uit, dat we hier ook in de minder ernstige
gevallen, waar de nierfunctie zich na korteren of längeren tijd
hersteld heeft, met vaatkramp te doen hebben. Naar het ons voor-
komt is deze verklaring dan ook meer plausibel dan beschadiging
van de nieren door toxinen, die nog altijd hypothetisch zijn.

Hiermede komen wij dus tot dezelfde opvatting als Olsen (15):

Olsen zegt namelijk, dat dit nierlijden pathologisch-anatomisch,
klinisch en functioneel, volkomen gelijk is aan het nierlijden, ver-
oorzaakt door het tijdelijk afbreken van de bloedcirculatie door de
nieren en daarom neemt hij als waarschijnlijk aan, dat het nierlijden
bij eclampsie een gevolg is van vaatspasmen, terwijl er dan bij de
zwangerschapsvergiftiging een gradueel verschil bestaat.

Tot verderen steun van deze opvatting willen we hier het patho-
logisch-anatomisch onderzoek laten volgen van 2 patiënten, die
beiden, de eene met anurie en de andere met een zeer sterke Oligurie,
eenige dagen na de bevalling zijn overleden.

Geval 19321406. Hierboven beschreven. In het sectieprotocol
1932/317 van deze patiënte vinden we over de nieren het volgende:
Macroscopisch: groot, oppervlakte iets gekorreld met veel kleine
bloedingen. Vena en art. renales niet verstopt. Vrijwel de geheele

-ocr page 104-

schors anaemisch en necrotisch (veel bleeke necrotische plekken
m de schors met er om heen een haemorrhagische hof). Microsco-
pisch bestonden er thrombi in de arteriae interlobularis.

Geval 19281143, wordt eenige bladzijden verder medegedeeld
In het sectieprotocol 1928/109 worden de nieren als volgt beschre-
ven: Macroscopisch: Groot, glad van opp.. kapsel laat goed los. Op
doorsnede troebel gezwollen, bleeke gedegenereerde niet zeer bloed-
rijke schors. Microscopisch: Sterke degeneratie van de buisjes, goede
glomeruli, geen nephritis.

Uit het eerste protocol blijkt er dus een nierschorsnecrose te be-
staan met thrombi in de arterae interlobularis. Zouden deze thrombi
nu niet zeer goed na vaatkramp van de arteriën kunnen zijn ont-
staan. die zoo langdurig was, dat de vaatwand ging degenereeren
en hierdoor de thrombi ontstonden?

Het spreekt vanzelf, dat zij niet post mortem zijn ontstaan.
In het tweede geval werden geen thrombi gevonden. Was hier
de vaatkramp misschien minder hevig, zoodat de circulatie niet
geheel was opgeheven, en daardoor de organische laesie van de
niervaten en de stoornis in de nierfunctie minder sterk was

Ook V 01 h a r d (16) meent, dat nu wel vaststaat, dat de zwan-
gerschapsnier veroorzaakt wordt door vaatkramp. Hij verdedigt
deze opvatting niet alleen aan de hand van het pathologisch-ana-
tomisch beeld, maar ook naar aanleiding van de klinische verschijn-
selen. zooals het snelle verdwijnen van alle
symptomen van den
kant der nieren na de bevalling.

Voor de overeenkomst tusschen de pathologisch-anatomische
bevindingen bij de zwangerschaps- resp. eclampsie-nier. met het
nierlijden veroorzaakt door het tijdelijk afbreken van de bloed-
circulatie door de nier. verwijzen we naar het onderzoek, dat
Olsen (15) daarover heeft ingesteld. Wel willen we hier het
onderzoek over het tijdelijk afbreken van den bloedstroom door de
nier van M a r s h a 11 en C r a n e (17) vermelden. Uit dat artikel
citeeren wij de uitspraak van Hermann in 1862: ..Wenn man
die Arterie (renalis) einen Moment zusammendrückt, so ändert
sich der Harn nicht. Derselbe enthält aber sogleich Eiweiss. wenn
der Verschluss nur einige Sekunden gedauert hatquot;. En verder
..Wenn der Verschluss der Arterie (renalis) längere Zeit gedauert

-ocr page 105-

hat, so bleibt der Harn anfangs gewöhnlich aus und wird später sehr
langsam ausgeschiedenquot;. Marshall en Crane nu, stelden
eveneens vast, dat het voor korten tijd (1—3 minuten) onder-
binden van de arteria renahs geen invloed heeft op het uitschei-
dingsvermogen van de nieren, wel komt er dadelijk eiwit in de urine.
Wanneer de circulatie door de nieren langer (20—25 minuten)
werd onderbroken, ontstond er een duidelijke vermindering in het
uitscheidingsvermogen van de nieren t.o.v. ureum, kreatine, am-
moniak, fosfaten en sulfaten, terwijl het uitscheidingsvermogen
t.o.v. water, chloriden en bicarbonaten, onveranderd bleef. Deze
functiestoornissen werden alle waargenomen, nadat de circulatie
door de nier weer was hersteld. Nog vermeld dient hierbij te wor-
den, dat, wanneer te veel met de vaatsteel van de nier werd
gemanipuleerd, er een
Oligurie met soms zelfs een tijdelijke anurie
optrad, wat zij verklaren door een vasoconstrictorische reflex van
de niervaten.

Uit bovenstaand onderzoek van Marshall en Crane volgt
dus, dat,
wanneer de bloedstroom door de nier eenigen tijd wordt
stop gezet, er een nierfunctiestoornis optreedt t.o.v. de ureumuit-
scheiding, terwijl waarschijnlijk een vaatkramp van de niervaten
een
Oligurie of een tijdelijke anurie veroorzaakt.

Wij stellen ons voor, dat door de zwangerschapsintoxicatie in
enkele, of waarschijnlijk alle gebieden van de bloedcirculatie, een
vaatkramp bestaat, die meer of minder uitgesproken kan zijn.

Hinsclmann(18) heeft dit voor het periphere circulatie-
systeem met zekerheid aangetoond en volgens hem bestaat er geen
reden om niet aan te nemen dat ook in het verdere lichaam de
weefseldoorbloeding op een dergelijke manier geleden heeft, terwijl
de sterkste graad van deze circulatiestoornis bij de eclampsie zou
optreden. Hoe langer deze functioneele anomalie in het periphere
circulatiesysteem blijft bestaan, hoe meer gevaar er bestaat voor on-
herstelbare histologische veranderingen (Hinselmann).

Zelfs al in de normale zwangerschap kunnen de vaatspasmen in
de huid met de capillairmicroscoop worden aangetoond, (Hinsel-
mann). Olsen (15), Hasselhorst en Mylius(19) stel-
den in het prae-eclamptisch stadium, vaatkramp in de retina vast.

-ocr page 106-

terwijl Nevermann(20) de zelfde capillairstasen als in de
huid, bij Sectio Caesarea, in den uteruswand waarnam.

Niet altijd, of beter gezegd, niet altijd in even sterke mate zullen
de nieren in deze circulatiestoornis betrokken worden, dit komt tot
uiting in een meer of minder sterke stoornis van de nierfunctie. Is de
vaatkramp in de nieren zoo sterk, dat van een tijdelijk ophouden
van de circulatie kan worden gesproken, dan zullen tijdens en na
het optreden van dezen vaatkramp de nieren niet in staat zijn ureum
en water op voldoende wijze uit te scheiden. Houdt deze vaatkramp
in de nieren nog langer aan, zoodat anurie ontstaat, dan zullen
organische veranderingen in de nieren optreden. Ook de vaatwand
zal door die kramp lijden en beschadigd worden, wat een oorzaak
kan zijn voor het ontstaan van thrombi in die bloedvaten.

De nadruk zij er op gelegd, dat niet alle zwangere vrouwen op
de zelfde wijze op de zwangerschapsvergiftiging zullen reageeren;
de een zal bij een zwangerschapsintoxicatie duidelijke verschijnse-
len van den kant der nieren vertoonen, (1933/244), terwijl bij een
ander slechts geringe stoornissen in de nierfunctie zullen ontreden
(1929/65).nbsp;^ '

Dit alles wat betreft gezonde zwangeren, waarbij een zwanger-
schapsvergiftiging optreedt, d.w.z. het zuivere beeld van de zwan-
gerschapsvergiftiging zonder complicaties, van welken aard ook.

Nu zijn er echter een aantal vrouwen, die na de zwangerschap
resp. zwangerschapsintoxicatie, een te hoogen bloeddruk behouden
(hooger dan 140 mm.Hg.) en bij wie dus een stoornis in het vaat-
stelsel bestaat. De ervaring leert, dat de wijze waarop het organisme
dan op de zwangerschap reageert, voor een groot deel afhankelijk
is van de mate, waarin de nieren in dat vaatlijden zijn betrokken
Wij willen nu die gevallen van chronische hypertensie bespreken en
nagaan in hoeverre de nierfunctie door de zwangerschap (voor
zoover de ureumbepalingen dat toelaten) gestoord is.

Groep E. Zwangeren met een chronische hypertensie.

In deze groep zijn dus al die patiënten ondergebracht met uit-
zondering van de vrouwen met eclampsie,
die bij hun ontslag uit
de kliniek
of later bij revisie, een bloeddruk bleken te hebben boven
140 mm.Hg. Het
zijn 29 gevallen, zie tabel XVII. Van de omlijnde

-ocr page 107-

gevallen hebben we weer een uitvoerige ziektegeschiedenis gegeven.

Overzien we deze gevallen, dan blijkt allereerst, dat we bijna
uitsluitend met oudere multiparae te doen hebben. Duidelijk komt
dit te voorschijn bij vergelijking met groep D. (Tabel XVIII).

TABEL XVIII.

LeeftUd

lt;20 jr.

20-25 jr.

25-30 jr.

30-35 jr.

35-40 jr.

gt; 40 jr.

Groep D

1

10

8
8

-

1

9

5

Groep E

0

0

8

6

7

Pariteit

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

Groep D

19

2

3

1

2

0

2
1

1
1

0
3

1

1
1

1

1

0

0

Groep E

4

3

0

9

1

3

1

1

0

0

1

Onder de vrouwen met chronische hypertensie is er dus zelfs
niet 1 jonger dan 25 jaar, terwijl in deze groep slechts 4 primiparae
voorkomen tegen 18 in groep D. Daar we de hoogere pariteit in
groep E aan den hoogeren leeftijd moeten toeschrijven en de kans op
een chronische hypertensie met den leeftijd stijgt, is het waar-
schijnlijk, dat de chronische hypertensie niet een overblijfsel was
van de zwangerschap, maar reeds onafhankelijk daarvan bestond.

Bovendien trad in groep E niet minder dan 21 maal vroeg-
geboorte op en werden 16 kinderen dood geboren of stierven kort
na de geboorte, (zie tabel XIX.)

Terwijl we bij de zware zwangerschapsvergiftigingen, zonder
chronische hypertensie, de prognose voor het kind vrij gunstig kun-
nen stellen, en wij sterke oedemen en albuminurie en als uitzonde-
ring een bloeddruk boven de 200 mm.Hg. aantreffen, is de prognose
van het kind bij de chronische hypertensie met of zonder zwanger-
schapsvergiftiging, veel slechter, en vinden we daarbij veel minder
oedemen en minder eiwit in de urine, met meestal een bloeddruk.

-ocr page 108-

Hoofdpijn, braken, dikke bee-
nen,
Polyurie.
Hypertrophia decidualis.
Infarcten in placenta.

1929/105
39 jaar
IV para

Condoom
catheter

In 2de maand convulsies,
daarna braken, geen hoofdpijn,
8 dagen a.p. visusklachten,
stuwingspapil, comateus.
Voor den partus nog eenige
convulsies.

1929/202
43 jaar
XV para

36 wk.

dood
3e gr,
mac.

Hoofdpijn. Groot infarct in de
placenta. Nier goede concen-
tratie en verdunning.

spontaan

1929/279

W ■C...T.

Condoom dood

Hoofdpijn, braken, geen visus-
'iVYacYvten.

Braken. hoofdpijn, tintelingen
in de vingers. Visusklachten.
Oedeem der beenen. Gedege-
neerde placenta.

dood
3e gr.
mac.

36

1929/285
41 jaar
Xll para

spontaan

Maagpijn, braken, hoofdpijn,
visusklachten. ablatio retina.
Neusbloeding.

dood
3e gr.
mac.

1929/316
35 jaar
VI para

33 spontaan

dood
3e gr.
mac.

35

spontaan

Alle vorige bevallingen
goed, kinderen in
leven.

Water dieet

13 a.

10

235

28.6

Zoutloos

11a.

10

205

26.0

Jieet

7 a.

spoor

4

180

20.8

1 a.

H

180

lp.

bl.

165

16.9

Alg. dieet

4p.

H-bl.

155

12 p.

160

4wk. p.

160

I. Eclampsie.

I.nbsp;Nierlijden, kind
dood.

II,nbsp;III en IV. Nor-
maal.

V. Nierlijden, kind
dood.

-ocr page 109-
-ocr page 110-

Bijzonderheden

38

Geen hoofdpijn.
Geen oedeem.
Niet braken.

33

Dikke beenen, opgezet gelaat,
visusklachten, papil oedema.

I lot en met VI. Nor-
maal.

VII.nbsp;Oedeem en ge-
zichtsstoornissen.

VIII.nbsp;Normaal.
Zie 1929/279.

1930/329
30 jaar
V para

(zie
1929/279)

Condoom
catheter

goed

36

Hoofdpijn, geen visusklachten,
geen oedeem.
O. D. chorioiditus centr.
Vlekkig gelaat.
Strauszproef :

wateruitscheiding gestoord.

1931/35

28 jaar
IV para

Condoom
catheter

goed

VO

cn

36

Geen klachten maar bloed-
druk steeds hooger.

I.nbsp;Eclampsie, foetus
maceratus.

II.nbsp;Part. praemat., hy-
pertensie en albuminu-
rie.

ll\. Eclampsie, ^c-

Nummer

Leeftijd

Pariteit

c Oquot; quot;2

» O -
N quot;.S

Baring

Afloop der vorige
bevallingen

Kind

1929/388
30 jaar
IV para

goed

spontaan

I. Hydramnion, gemel-
li, waarvan I dood.
II en III. Normaal.

Waterdieet
Ztl.dieet
Alg. dieet

Zoutloos

dieet
Alg. dieet

1929/465
36 jaar
IX para

dood
3 e gr.
mac.

•ponlaan

mnd. /^poataan, /dood t r^^ f ncfthrïeim gehad
26 jaar jnbsp;j abortus /nbsp;j steeds hoofdpija.

II para Ijnbsp;Ij Nu hoofdpija erger, geen ^

I visusklachten.

/ ^oraiaai, oedeem
' albuminurie.

' Zoutjooa/36
dieet

/ /

/ Vergroot thyreoid.

10 p.

/ 1

225 49.4

/

Strauszproef: onvoldoende

1 1

conc. en verdunning.

m\i\Ao

40

spontaan

goed

Dikke beenen, neusbloedin-

I tot en met VII spon-

Zoutloos

1 a.

190

_

40 jaar

gen, hoofdpijn, braken, visus-

taan à terme.

dieet

1 p.

6

205

105.3

IX para

klachten.

2 p.

neg.

H

170

77.0

Haematurie.

4 p.

f

200

44.1

Bloedingen in de oogen.

7 p.

H

200

30.1

Macula degeneraties.

14 p.

i

200

43.1

21 p.

i

180

170

mxiiiB

38

spontaan

goed

Opgezet gelaat, hoofdpijn.

Waterdieet

7 a.

2

195

_

25 jaar

braken oligurie.

Ztl.dieet

5 a.

i

205

16.9

I para

Vena Sectie

morphine

1 a.

li

210

21.2

6 p.

spoor

200

44.2

12 p.

180

21.8

1931/297

31

Condoom

dood

Braken, hoofdpijn, visusklach-

I. Spontaan à terme.

Waterdieet

27 a.

neg.

2

230

_

29 jaar

catheter

3e gr.

ten. Haematurie en cylin-

11. Eclampsie.

Ztl.dieet

25 a.

5

220

IV para

mac.

derurie.

III. Spontaan à terme.

22 a.

6

235

28.6

10 a.

i
i

200

17.7

1 P.

200

11.0

3md.p.

i

190

1931/360

36

Condoom

goed

Braken, visusklachten.

I. Abortus.

Waterdieet

15 a.

3i

175

_

33 jaar

catheter

In 1 mnd. 10 K.G. aange-

Ztl. dieet

14 a.

1

185

14.0

II para

komen ondanks zoutloos dieet.

3 a.

1|

215

Alg. dieet

7 p.

H

175

16.1

13 p.

150

1931/395

40

spontaan

goed

Geen hoofdpijn, braken of

I tot en met IV. Spon-

Ztl. dieet

22 a.

neg.

spoor

196

6.5

37 jaar

visusklachten, alleen hyper-

taan à terme.

14 a.

))

168

7.8

VI para

tensie.

V. Zoutloos dieet en

4 a.

I)

142

bedrust.

5 p.

n

175

12 p.

155

-ocr page 111-

26 jaar
II para

tjootj J -AC» / ncffhritiM gehad
!steeds hoofdppn.
, Nu hoofdpijn erger, geen ^
visusklachten.
Vergroot thyreoid.

conc. en verdunning.

1931/140

40

spontaan

goed

Dikke beenen, neusbloedin-

I tot en met VII spon-

Zoutloos

1 a.

190

_

40 jaar

gen, hoofdpijn, braken, visus-

taan à terme.

dieet

1 P-

6

205

105.3

IX para

klachten.

2p.

neg.

H

170

77.0

Haematurie.

4 p.

1

200

44.1

Bloedingen in de oogen.

7 p.

H

200

30.1

Macula degeneraties.

14 p.

\
i

200

43,1

21 p.

180

170

1931/278

38

spontaan

goed

Opgezet gelaat, hoofdpijn,

Waterdieet

7 a.

2

195

_

25 jaar

braken oligurie.

Ztl.dieet

5 a.

i

205

16.9

I para

Vena Sectie

morphine

1 a.

H

210

21.2

6 p.

spoor

200

44.2

12 p.

quot;

180

21.8

1931/297

31

Condoom

dood

Braken, hoofdpijn, visusklach-

I. Spontaan à terme.

Waterdieet

27 a.

neg.

2

230

_

29 jaar

catheter

3e gr.

ten. Haematurie en cylin-

II. Eclampsie.

Ztl.dieet

25 a.

5

220

IV para

mac.

derurie.

III. Spontaan à terme.

22 a.

6

235

28.6

10 a.

ï

200

17.7

1 p.

i

200

11.0

3md.p.

i

190

1931/360

36

Condoom

goed

Braken, visusklachten.

I. Abortus.

Waterdieet

15 a.

-f

3i

175

_

33 jaar

catheter

In 1 mnd. 10 K.G. aange-

Ztl. dieet

14 a.

1

185

14.0

II para

komen ondanks zoutloos dieet.

3 a.

1|

215

Alg. dieet

7 p.

H

175

16.1

13 p.

150

1931/395

40

spontaan

goed

Geen hoofdpijn, braken of

I tot en met IV. Spon-

Ztl. dieet

22 a.

neg.

spoor

196

6.5

37 jaar

visusklachten, alleen hyper-

taan à terme.

14 a.

Î)

168

7.8

VI para

tensie.

V. Zoutloos dieet en

4 a.

»

142

bedrust.

5 p.

n

175

12 p.

155

1929/388
30 jaar
IV para

1929/465
36 jaar
IX para

I lot en met VI. Nor-
maal.

VII.nbsp;Oedeem en ge-
zichtssloornissen.

VIII.nbsp;Normaal.
Zie 1929/279.

1930/329
30 jaar
V para
(zie

Hoofdpijn, geen visusklachten,
geen oedeem.
O. D. chorioiditus centr.
Vlekkig gelaat.
Strauszproef:

wateruitscheiding gestoord.

1931/35

28 jaar
IV para

I.nbsp;Eclampsie,
maceratus.

II.nbsp;Part. praemat., hy-
pertensie en albuminu-
rie.

III.nbsp;E-clampsle, g,e-

VO
UI

-ocr page 112-

Veel hoofdpijn, braken, epis-
taxis, apoplexie.
L. hemiparese.
Sec. glaucoom.
Ablatio plac.

Hoofdpijn, visusklachten,
slijmbraken, dikke beenen.
Strauszproef: slechte conc. en
verdunning.

In placenta enkele kleine in-
farcten.

/, //ƒ, /V,
Normaal.

II. VI en IX. Abortus.
VII. Nierziekte met
dreigende eclampsie.

I9J2/367
30 jaar
X para

m2/372
32 jaar
I para

goed

spontaan

1932/425
30 jaar
II para

37

goed

spontaan

miibdi

40 jaar
XI para

dood

33

spontaan

V..

Weinig klachten.
Pelvis angusta.
Placenta circumvallata.

Hoofdpijn en braken. Geen
visusklachten. Placenta bevat
enkele infarcten.

Visusklachten. loslating v. d.
placenta.

Partus praem.. kind in vliezen
geboren. Sterk bloedverlies.
P.p. symetrische huidbloedin-
gen aan beide voeten.

36

dood

\933im
37 jaar
IV para

spontaan

leeft

40

1933/256
27 jaar
I para

sfKsntaan

Hoofdpijn, braken, oedeem en
albuminurie. Geen visusklach-
ten. Loslating v. d. placenta.
Diurese lol 2 d. p.p. gering

6 jaar geleden nierziekte.
Nu sterke albuminurie en
oedeem.

Geen hoofdpijn of braken.
Geen visusklachten.
5 d. p.p. psychose.
Na opneming, 24 uur geringe
diurese.

é-d ë

Nummer

Leeftijd

Pariteit

Baring

Kind

Bijzonderheden

1932 19

26 jaar
IV para

36

Visusklachten.
Strauszproef normaal.

goed

spontaan

1932/117
31 jaar
VI para

33

dood
3e gr.
mac.

Vlekkig gelaat, verder geen
bijzonderheden, een zeer
hooge bloeddruk en veel eiwit
in urine.

4 mnd. p.p. overleden.

spontaan

I.nbsp;Eclampsie.

II.nbsp;Part. art. praemat.

II.nbsp;Part. art. praemat.,
gezichtsstoornissen.

III.nbsp;Part. art. praemat.
wegens toenemende in-
toxicatie.

IV.nbsp;Part. art. praemat.
wegens dreigende
eclampsie

V.nbsp;Part. art. praemat.

I en II. Spontaan a
terme.

III. Part, immat.

1932/161
31 jaar
IV para

28

dood

2 uur
pp

spontaan

1932/304
40 jaar
VII para

40

goed

spontaan

-ocr page 113-

Nummer

Leeftijd

t-d ë
M ^

^ ï c

Baring

Kind

Pariteit

goed

spontaan

N

36

1932'19

26 jaar
IV para

dood
3e gr.
mac.

spontaan

dood

2 uur
pp

spontaan

goed

spontaan

/

40

goed

37

spontaan

33

1932/117
31 jaar
VI para

28

1932/161
31 jaar
IV para

40

1932/304
40 jaar
VII para

V V

1932/367 i
30 jaar /
X para /

m2/372
32 jaar
I para

milAlb

30 jaar
II para

dood

33

spontaan

36

dood

spontaan

leeft

40

spontaan

1932/503
40 jaar
XI para

1933/122
37 jaar
IV para

1933/256
27 jaar
I para

Bijzonderheden

Visusklachten.
Strauszproef normaal.

Vlekkig gelaat, verder geen
bijzonderheden, een zeer
hooge bloeddruk en veel eiwit
in urine.

4 mnd. p.p. overleden.

Veel hoofdpijn, braken, epis-
taxis, apoplexie.
L. hemiparese.
Sec. glaucoom.
Ablatio plac.

Hoofdpijn, visusklachten,
slijmbraken, dikke beenen.
Strauszproef: slechte conc. en
verdunning.

In placenta enkele kleine in-
farcten.

/ tJootJ /£!raken, vïausklachtcn
!3e gr. j hoofdpijn.

Weinig klachten.
Pelvis angusta.
Placenta circumvallata.

Hoofdpijn en braken. Geen
visusklachten. Placenta bevat
enkele infarcten.

Visusklachten, loslating v. d.
placenta.

Partus praem., kind in vliezen
geboren. Sterk bloedverlies.
P.p. symetrische huidbloedin-
gen aan beide voeten.

Hoofdpijn, braken, oedeem en
albuminurie. Geen visusklach-
ten. Loslating v. d. placenta.
Diurese tot 2 d. p.p. gering

6 jaar geleden nierziekte.
Nu sterke albuminurie en
oedeem.

Geen hoofdpijn of braken.
Geen visusklachten.
5 d. p.p. psychose.
Na opneming, 24 uur geringe
diurese.

Afloop der vorige
bevallingen

I en II. Spontaan a
terme.

III. Nephritis.

Zoutloos
dieet

VO

a\

Zoutloos
melk
dieet

4
10
17
20

Zoutloos
dieet

Zd. melk
dieet

Zoutloos
dieet

5 a.
1 a.

3 p.
7 p.
14 p.

I.nbsp;Eclampsie.

II.nbsp;Part. art. praemat.

II.nbsp;Part. art. praemat.,
gezichtsstoornissen.

III.nbsp;Part. art. praemat.
wegens toenemende in-
toxicatie.

IV.nbsp;Part. art. praemat.
wegens dreigende
eclampsie

V.nbsp;Part. art. praemat.

I en II. Spontaan a
terme.

Dagen
a.p,
P-P

Therapie

34 a.
30 a.

1nbsp;a.
28 p.
36 p.

28 a.
18 a.
8 a.

2nbsp;p.

III. Part. immat.

6 a.

4nbsp;a.

5nbsp;p.
8 p.

12 p.

17
9
3
1

6
14

Waterdieet
Ztl. dieet
Alg. dieet

I. Spontaan à terme.

Zoutloos
dieet

Alg. dieet

d. p.
5 p.
13 p.
22 p.

3 mnd.p^

1 tot en met VIII.
Spontaan ä terme.

IX.nbsp;Abortus.

X.nbsp;Gemacereerde ge-
melli.

Ztl. dieet
Alg. dieet

Vorige bevallingen
normaal.

d.nbsp;p.

2nbsp;p.

3nbsp;p.

11nbsp;p.

water
dieet
Alg. dieet

Waterdieet
Zd. dieet

24 a.
23 a.
21 a.
15 a.
5 a.
4 p.

Alle vorige bevallin-
gen normaal.

Oedeem

negatief

negatief

negatief

Eiwit

7

/ QO

S

TJ
TJ

S

co

M e

H

150

_

4

186

26.8

8

160

4i

155

26.5

5

165

12

220

22.2

2

185

15.8

1

195

10.4

i

175

6.8

1

185

spoor

195

13.8

180

26.0

»

180

16.4

i

240

2

255

43.1

7

220

22.1

i

220

18.2

spoor

210

19.5

f

150

16.9

f

190

26.0

spoor

155

16.1

»

150

13.0

i

155

20.2

spoor

150

20.8

n

160

16.0

. \\70\\0.4 \

-ocr page 114-

Bijzonderheden

Hl

N

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Baring

Kind

1933/313
44 jaar
IV para

36

dood

spontaan

Parlu« praecipitatus. Loslaling
van de placenta.

Afloop der vorige
bevallingen

P
-O
-0
V

o

Dagen
a.p.
PP

Eiwit

Therapie

Oedeem

CQ Ë

OQ

180
185
170
160

Ztl.dieet
Ztl. Melk

2nbsp;p.

6

6nbsp;p.

12nbsp;p.

negatief

34.8
39.5

I. Dood geboren.
II en III. Spontaan ä
ferme.

Braken, geen hoofdpijn of
visusklachten. Gordelgevoel.
Dikke voeten.
Sterke oligurie chron. nephri-
tis, retinitis albuminur.

1933 393
29 jaar
I para

40

dood
3e gr.
mac.

spontaan

Water
dieet
Zoutloos
dieet

13
12
11
10
9
8
7
6
5
4
3
2
1

d.p.
I p

260
195
240
240
245
245
250
220
240
235
220
240
235
235
230
225
240
250
225
235
245

50
25
2

1

2
2

H
H

I
I

51.2
67.6
137.8
141.7

86.4
70.2

52.0

54.6

33.8

28.1

13.5

17.7
8.3

10.4

15.6

33.9

27.5
23.9
23.9

17.7

28.6

vo
00

H
H
1

i
i
1

Alg.dieet

-ocr page 115-

hooger dan 200 mm.Hg. Ook vinden we bij de laatste meer neiging
tot ernstige oogafwijkingen.

Ook uit de placentae blijkt, dat wij met vrouwen met een ziek
vaatstelsel te doen hebben. Als gevolg daarvan ontstaan namelijk
bloedingen in de placenta met infarcten of bloedingen achter de
placenta, met als gevolg een loslating van de placenta. Tabel XX
geeft een overzicht van de placentae, waaruit blijkt, dat er nauwelijks
1 normaal genoemd kan worden. Daarmee is in overeenstemming,
dat het aantal retro-placentaire bloedingen 7 bedroeg.

Ook elders werden bij deze vrouwen veelvuldig vaatstoornissen
v/aargenomen, vlekkigheid van het gelaat, tandvleesch- en neus-
bloedingen en enkele keeren ook huid- en netvliesbloedingen en
apoplexieën.

Tegenover deze vele afwijkingen op de basis van een chronisch
vaatlijden, zijn, het zij reeds dadelijk gezegd, de stoornissen in de
functie der nieren eigenlijk gering. Onder de 29 vrouwen zijn er
slechts 7, bij wie wij het ureumgehalte van het bloed hooger dan
50 mGr. % vonden. Deze gevallen willen wij weer afzonderlijk
bespreken.

TABEL XIX.

Overzicht van den zwangerschapsduur bij zwangeren met een
chronische hypertensie.

Duur van de zwangerschap
in weken.

Aantal
kinderen.

Aantal doodgeboren
of kort na de bevalling
gestorven kinderen.

Matuur
Praematuur

8
1

9
1

4
1
1
1
l
2

29

38—40
37
36
35
33
32
31
30
28
lt; 28

1

0
4

1

4
1
1
1
1
2

16

Immatuur,

-ocr page 116-

TABEL XX.

Omschrijving der placentae van de zwangeren met een chronische

1929/83

Klein, rond en onregelmatig, een groot segment bestaat uit
bindweefsel infarcten.

1929/105

Zeer klein, rond en bleek. Veel groote infarcten.

1929/202

Klein en dun. De grootste helft bestaat uit één infarct,
verder nog vele kleine infarcten.

1929/279

Klein en dun. Vele kleine infarcten.

1929/285

Klein, ovaal en bleek. Nog maar enkele goed aanvoelende
stukken.

1929/316

Zeer dun en klein. Vele groote en kleine infarcten, een
versehe bloeding aan den kinderlijken kant.

1929/368

Rond en bleek. Enkele infarcten. Hypertrophia decidualis.

1929/388

Enkele infarcten, op doorsnede normaal.

1929/465

Dun en rond. Veel groote en kleine infarcten.

1930/329

Klein en plat. Op één plaats wat fibrine, geen kuilen.

1931/35

Eén zeer groot infarct.

1931/94

Bezet met atrophische vlokken.

1931/140

Bindweefselrijk met enkele groote infarcten. Op doorsnede
geen bloedingen.

1931/278

Placenta circumvallata met fibrinevellen en een groot stolsel.
Diverse fibrineuze infarctachtige plekken.

1931/297

Zeer klein. Zeer veel kleine infarcten.

1931/360

Weinig infarcten. Aanduiding van placenta circumvallata.

1931/395

Placenta circumvallata. Enkele infarcten.

1932/19

Klein en dik. Een matig groot infarct en eenige versehe
bloedingen.

1932/117

Plat. Vele kleine infarcten, geen kuilen.

1932/161

Placenta circumvallata. Een groote kuil en enkele witte
plekken.

1932/304

Enkele kleine infarcten.

1932/367

Geen infarcten, we! een kuil.

1932/372

Placenta circumvallata.

1932/425

Enkele kleine infarcten.

1932/503

Slechts «leel vertoont een normaal aspect. Totale los-
lating.

1933/122

2 groote en 2 kleine kuilen, die meer dan de helft van de
placenta beslaan. Op doorsnede een 10-taI oude en
versehe bloedingen.

1933/256

Enkele kleine infarcten.

1933/313

Een randstandige kuil met een stolsel.

1933/393

Klein en rond, verder geen bijzonderheden.

-ocr page 117-

In de andere gevallen is de ureumspiegel van het bloed niet
hooger dan die in groep D. echter wel hooger dan in groep B en C.

Worden de hoogste ureumwaarden van het bloed voor de be-
valling weer in een grafische voorstelling samengebracht (fig. 6),
dan valt de groote overeenkomst met figuur 5 dadelijk op.

In de grafische voorstelling (fig. 6) zien wij slechts 6 gevallen
boven 50 mGr. %. dit komt doordat in het 7de geval, met een
ureumgehalte van het bloed boven 50 mGr. %. de ureumbepaling
pas na de bevalling was verricht.

Fig. 6.

SO 65

70

I

15

I

80
I

8S

I

gt;100

55

_L_

SO

_L

15

_i_

30
-LI

25
_L

15

JL

5 JO

20

1

-L

35 HO

_L

Op de horizontale as is het ureumgehalte van het bloed in mGr. % afgezet.
De hoogte der kolommen geeft het aantal patiënten weer en de verticale lijn,

(........................), is getrokken ter hoogte van het gemiddelde ureumgehalte

van het bloed van niet-zwangeren.

Hieronder volgt een bespreking van de 7 gevallen uit groep E,
waarin een duidelijke stijging van het ureumgehalte van het bloed
is gevonden.

Geval 1929/83.

IX para, 39 jaar. graviditeit van 36 weken.

Vorige bevallingen alle spontaan a terme. behalve 2 maal
abortus. In geen graviditeit heeft de vrouw zich zoo goed
gevoeld als in deze. geen maagpijn, geen duizeligheid en geen
visusklachten, alleen soms wat hoofdpijn. Bij opneming was
de bloeddruk hooger dan 250 en bevatte de urine 1 quot;/oo eiwit,
enkele hyaline- en korrelcylinders. Een spoortje praetibiaal
oedeem. Het gelaat was vlekkig en rood. terwijl patiënte wat
onrustig was. Kinderlijke harttonen goed. De therapie bestond

-ocr page 118-

uit zoutloos dieet en bedrust. De Strauszproef wees een nier-
insufficientie uit ten opzichte van het concentratievermogen.

16 Dagen a.p. bleek het ureumgehalte van het bloed
62,4 mGr. % te bedragen. 20 Dagen na opneming werd tot
partus arte praematurus besloten, waarbij een levend kind van
2110 Gr. geboren werd. 5 Dagen p
.p. algemeen dieet, 8 dagen
p.p. is het ureumgehalte van het bloed gedaald tot 39,0 mGr. %.
Tijdens het verblijf in de kliniek is er steeds een behoorlijke
diurese waargenomen.

Bij ontslag, 35 dagen p.p. vertoonde de urine geen afwijkingen
meer en bedroeg de bloeddruk 220.

Geval 1932/503.

XI para, 40 jaar, graviditeit van 33 weken.

8 Bevallingen verliepen spontaan a terme, terwijl de negende
een abortus was en bij de tiende een chronische hypertensie
bleek te bestaan met gezichtsstoornissen, een placenta met
zeer veel infarcten en een gemacereerde tweeling.

Opneming wegens totale loslating van de placenta. In het laatst
van de zwangerschap hadden zich weer gezichtsstoornissen
voorgedaan. Licht praetibiaal oedeem en in de urine veel eiwit,
hyaline- en korrelcylinders, leucocyten en enkele erythrocyten'
De buik was gespannen, terwijl geen kindsdeelen waren door
te voelen en geen kinderlijke harttonen waren te hooren. Het
ureumgehalte van het bloed bedroeg 62,4 mGr. %. 6 uur na
opneming spontane geboorte van het geheele ei, terwijl er
daarna zeer veel stolsels uit den uterus konden worden geperst.
2 Dagen na opneming konden door den oogarts in de oogfundi
geen afwijkingen worden geconstateerd.

Aan beide voeten waren zoowel aan de laterale als aan de
mediale zijde, huidbloedingen ontstaan.
De stollingstijd van het
bloed was normaal, evenals de bloedingstijd en de haemolyse.

5 Dagen post partum was het ureumgehalte van het bloed
gedaald tot 29,6 mGr. %. De bloedingen aan de voeten ver-
anderden nu in blaasjes, terwijl geen nieuwe bloedingen optraden.
12 Dagen post partum waren alle haematomen in blaren ver-
anderd, waarin zich een helder vocht bevond. 22 Dagen post
partum waren al deze blaren ingedroogd cn werd patiënte ont-
slagen met een bloeddruk van 140 mm.Hg. en in de urine slechts
een spoor eiwit.

Bij revisie. 3 maanden post partum, bedroeg dc bloeddruk
160 en was de urine eiwitvrij.

-ocr page 119-

Geval 1933/256.

I para, TJ jaar, graviditeit van 40 weken.

Uit de anamnese bleek, dat patiënte in de laatste week van
deze zwangerschap ondanks bedrust en zoutarm dieet een toe-
nemende albuminurie vertoonde (7—8 ®/oo). Geen hoofdpijn,
gczichtsstoornissen of braken. Wel last van dikke beenen,
handen en gezicht.

Bij opneming, 24 dagen a.p. had patiënte een rood en vlekkig
gelaat, duidelijk praetibiaal oedeem en was zij wat onrustig.
Bloeddruk 240 mm.Hg. Het ureumgehahe van het bloed bedroeg
62,4 mGr. %, terwijl in de urine 41/2 °/oo eiwit, vrij veel cylinders
en leucocyten werden gevonden. Kinderlijke harttonen goed.
Therapie eerste 2 dagen waterdieet cn morphine.

23 Dagen ante partum is de bloeddruk gedaald tot 190, maar
het ureumgehalte in het bloed gestegen tot 72,8 mGr. %. Tot
aan den partus blijft de bloeddruk hoog, maar daalt het ureum-
gehalte in het bloed tot 31,8 mGr. %.

Er wordt spontaan een levend kind van 3510 Gr. geboren.
Tot 4 dagen na dc bevalling is de bloeddruk nog sterk ver-
hoogd, waarna zich een
puerperale psychose ontwikkelt, waar-
voor opname in dc psych, kliniek noodzakelijk bleek.

Dc diurese was tijdens haar verblijf in dc verloskundige kliniek
steeds behoorlijk geweest.

Geval 1929/105.

IV para, 39 jaar, graviditeit van 26 weken.

Opneming wegens nephritis. Uraemische convulsies, met zeer
hoogen bloeddruk en veel eiwit in de urine, beginnende 11 dagen
voor den partus. Het bloedureumgehalte is den vijfden en zesden dag
voor den partus nog normaal, terwijl het 14 uur voor den partus
een aanzienlijke hoogte bereikt (1H,4 mGr. %), om 5 dagen na
de bevalling weer normaal te zijn. 3 Dagen ante partum geen kin-
derlijke harttonen meer te hooren. Partus arte immaturus, foetus
maceratus. Bij ontslag nog zeer hooge bloeddruk (205), spoor
albumen in de urine.

20/111. Opneming.

Anamnese: Vroegere bevallingen: I abortus 2 mnd., II partus
arte immaturus, 5 mnd. plotseling blind, albuminurie en weinig
hoofdpijn, III abortus 2 mnd. Vroegere gezondheid: als kind
gezond, na tweede partus urine snel ciwitvrij, daarna benauwd
en hartkloppingen, geen neusbloedingen, visus herstelde zich
vlug.

-ocr page 120-

In deze graviditeit in het begin veel gebraakt, geen dikke
beenen, geen visusklachten. Toen zij 1 mnd. zwanger was
plotseling bewusteloos (4 uur), hierna geen hoofdpijn, geen
visusstoornissen en geen tongbeet.

Melkdieet. Veel braken. Op 17 Maart weer een dergelijke
aanval maar minder ernstig. Huismedicus constateerde visus-
stoornissen en albuminurie; sinds 19 Maart weinig donker ge-
kleurde urine.

Onderzoek: Uitgesproken nephritisch uiterlijk, opgezet gelaat
en psychisch gestoord. Visus rechts en links, duidelijk vermin-
derd. Hart verbreed naar rechts en links, breed heffende
puntstoot, luid klinkende tonen boven alle ostia, systolisch ge-
ruisch boven aorta. Longen geen afwijkingen. Uterus gravidus
6 mnd., kinderlijke harttonen goed. Geen oedeem. Bloeddruk
245, urine albumen 7 quot;/oo, sediment vrij veel cylinders en erythro-
cyten en enkele leucocj^en.

Diagnose: Nephritis. Therapie zoutloos dieet en veel water.

21/III. Oogspiegelonderzoek: Vaag begrensde papil, duidelijk oedeem!
geslingerde vaten. Stuwingspapil.

Patiënte is onrustig.

22/III. Bloedureumgehalte 48,4 mGr. %. Geringe diurese.

23/in. Uraemische convulsies. Vena punctie 500 cc. Bloedureum-
gehalte
52,0 mGr. %. Bloeddruk daalt tot 145. Diurese gering,
albumen 8 »/oo. Kinderlijke harttonen goed. Patiënte vertoont
„Les petits signes du brightismequot;,

25/III. Visus afgenomen, nierstreek beiderzijds drukpijnlijk, geen de-
fense, temperatuur niet verhoogd. Geen kinderlijke harttonen
Bloeddruk 260.

27/III. Algemeene toestand minder goed. Bloeddruk 240. 17 uur
uraemische convulsies, bewusteloos. Besloten wordt tot opwek-
ken van partus arte immaturus. Hierna weer aanval.

23.30 uur; vena punctie 300 cc., bloedureumgehalte 114,4 mGr.

28/III. Spontane geboorte van een gemacereerd kind van 430 gr. Pla-
centa zeer klein en bleek, veel groote infarcten. Algemeene
toestand vrij goed.

29/III. Bloedureumgehalte 119,6 mGr. %. Patiënte is suf. Diurese
gering.

5/IiV. De diurese is steeds gering geweest, terwijl het bloedureum-
gehalte tot den norm gedaald is. De
Visus is veel verbeterd.
Toestand gaat steeds vooruit. Albumen in de urine wisselt
tusschen 3 en 6 quot;/oo.

22/IV. Ontslag in vrij goeden toestand. Vanaf 5 April is de diurese
goed en de visus zeer veel verbeterd en het albumen in de urine
bijna verdwenen. Bloeddruk 205. Toestand van het hart als bij
opneming. Urinesediment; sporadisch leucocyten, geen cylinders.

-ocr page 121-

TABEL XXI.

Overzicht van bloed en urineonderzoek van geval 1929/105.

Hoeveelheid

Eiwitgehalte

Ureumgehalte

Dieet.

Datum

urine

S. G.

urine

bloed

in cc.

«/oo

in mGr. %

21/III

400

7

_

Zoutloos dieet

22

500

_

7

48,4

23

175

_

8

52,0

24

800

1020

15

25

425

1022

15

26

500

1023

7H

27

560

3H

114,4

28

900

3

bevallen

119,6

29

950

1014

3

30

1025

1010

3

%,2

31

750

1013

3

W,2

1/IV

800

1019

5H

2

700

1015

6

48,1

3

600

1013

4H

49,4

4

750

1008

6

5

1500

1004

1

6

1500

1003

1

39,0

7

1150

1003

1

8

1600

1004

^

9

1800

1003

Vi

10

1800

1003

VA

32,5

11

1650

1004

Va

Zoutloos dieet

12

1700

1003

VA

13

1400

1004

Vi

en melk

14

1600

1004

%

15

1700

1004

Vi

16

2400

1004

Vi

37,7

17

2250

»p

18

2000

19

1500

»p.

20

2600

»p.

21

2100

sp.

22

1800

»p.

67,6

Het lijdt wel geen twijfel, dat we hier met een vrouw met een
ver gevorderde chronische nephritis te doen hebben. De afloop der
vroegere bevallingen, I abortus van 2 mnd.. II partus arte immaturus
wegens plotselinge blindheid in de 5de maand en III weer abortus
van 2 mnd., wijst er op. dat dat proces reeds jaren bestaat. Wij
zien nu, hoe onder invloed der zwangerschap een ernstige stoornis

-ocr page 122-

in de nierfunctie ontstond, die toenam tot de bevalling, niettegen-
staande het kind reeds geruimen tijd gestorven was, en na de be-
valling weer verdween. Van belang is. dat tegelijkertijd vaat-
stoornissen in de retina ontstonden, met gezichtsstoornissen.

Na den aanval van uraemie met convulsies (geen eclampsie).
heeft patiënte zich weer hersteld, niettegenstaande de ureumspiegel
in het bloed nog steeds is gestegen. Daar tijdens dat uraemische
stadium de diurese slechts gering was, is het wel waarschijnlijk,
dat wij toen met een vaatspasme te doen hebben gehad, waardoor
zoowel het ureum- als het water-uitscheidingsvermogen van de
niereii tijdelijk is verminderd. Na de geboorte van het ei („kunst-
matigquot;) herstelde zich eerst de nierfunctie weer en gingen ook de
oogstoornissen terug. Daaruit is het wel zeer waarschijnlijk, dat de
nadeeligen invloed der placentairhormonen op de nierfunctie liep
over het vaatstelsel.

Geval 1929/316.

VI para, 35 jaar, graviditeit van 33 weken.

Opneming wegens nierlijden, visusklachten, neusbloeding en tin-
teling in de vingers. Hoog bloedureumgehalte 9 dagen a.p. Therapie
bedrust en zoutloos dieet.

Beiderzijds ablatio retinae. Bloeddruk van 205. Het ureum-
gehalte van het bloed daalt voor den partus nog tot den norm.
Oogafwijkingen zijn ook veel verbeterd.

Spontane partus van een foetus maceratus van 1390 gr. in
onvolkomen stuitligging. Kraambed ongestoord. 12 dagen p.p.
hersteld ontslagen. Diagnose was chronische nephritis.
28/VIII. Opneming.

Anamnese: Vroegere bevallingen: I, 8 mnd. thuis, nierlijden,
kind na 3 weken dood.

II. III en IV spontaan è terme levend.

V 8 mnd.. nierlijden, gedurende een paar dagen blind aan
het rechter oog. Kind dood na 9 dagen.

In deze graviditeit geen oedeem aan de beenen, in de laatste
week maagpijn, braken, hoofdpijn en visusklachten. Mictie nor-
maal. urine bruinachtig troebel. 26/VIII. Hevige, neusbloeding
en tinteling in de vingers.

Onderzoek: Algemeene toestand matig. Huid vertoont pete-
chieen. Pols gespannen, celer. Bloeddruk 205. Hart naar links

-ocr page 123-

en rechts vergroot, puntstoot heffend, tweede aortatoon klap-
pend. Longen geen afwijkingen. Buik onregelmatig opgezet,
uterus sterk naar rechts afgeweken, 32 weken, kinderlijke hart-
tonen regelmatig. Extremiteiten kleine venectasieën, en spoor
oedeem.

Bloedureumgehalte 113,1 mGr. %.

Urine alb. 7 »/oo, sediment enkele hyaline cylinders, veel
korrelcylinders, erythrocyten, leucocyten en epitheelcellen.

Therapie bedrust en zoutloos dieet.
29/VIII. Oogspiegelonderzoek: V.O.L. 1/60 en V.O.D. 2/60, beiderzijds
groote blaasvormige ablatio retinae, fundus lijkt oedemateus,
geen haemorrhagieën.
30/VlIL Bloedureumgehalte 65,0 mGr. %.

4/IX. Hoofdpijn verdwenen, ziet veel beter. Geen kinderlijke hart-
tonen. Oogspiegel onderzoek: Alle symptomen zijn sterk in
intensiteit achteruit gegaan, vooral het linker oog sterk ver-
beterd, rechts nog symptomen van de ablatio aanwezig.

Het bloedureumgehalte is tot den norm gedaald. Bloeddruk
is gedaald tot 145.

6/IX. Spontane bevalling van een dood kind (maceratie 3de graad) in
onvolkomen stuitligging, gewicht 1390 gr. Placenta is klein en
zeer dun, vol grootere en kleinere infarcten en een versehe
bloeding aan den kinderlijken kant onder het amnionepitheel.

Post partum is de bloeddruk 140. Algemeene toestand van
de vrouw is goed.

Kraambed geheel ongestoord.
17/IX. Oogspiegelonderzoek: zoowel in rechter als linker oog is van
de ablatio retinae niets meer terug te vinden, alleen zijn rechts
en links in de maculastreek pigmentverschuivingen.
18/IX. Hersteld ontslagen. Bloedureumgehalte 58,5 mGr. %. Bloeddruk
145. Albumen zwak positief.

Ook in dit geval hebben we met een ernstig vaatlijden te doen,
zooals uit de dubbelzijdige loslating van het netvlies blijkt. Opval-
lend is echter, dat in tegenstelling met het vorige geval, het hooge
ureumgehalte van het bloed dadelijk na opneming gaat dalen en
zelfs voor de bevaUing de norm weer bereikt. De ureumafscheiding
was dan ook vrijwel normaal. Wij moeten dus aannemen, dat de
vaatkrampen spoedig na opneming verminderden, wat trouwens
duidelijk uit de daling van den bloeddruk van 215 tot 135 blijkt.
Dit verminderen van de vaatkramp kan deels het gevolg zijn van
den dood van het kind, maar deels ook van de rust en het dieet,
waardoor het uitscheidingsvermogen van ureum zich weer herstelde.

-ocr page 124-

108

TABEL XXII.

Overzicht van dc ureumbepalingen in bloed cn urine
van geval 1929/316.

Datum

Hoeveelheid
urine
in cc.

Ureumgehalte
urine
Gr7L.

Hoeveelheid
uilgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

Dieet.

28/VIII

29

30
1/IX
3

5
8

bevallen

1600
1500
2000
1400
1300
1700

14,17
12,87
9.10

9.88

6.89

4,81

20,59
13,65
19,76
9,65

8,18

113,1

65,0
40,2
33,8
40.2

Zoutloos dieet

9
10
15
18

2500
2250

13,00

9,00
—-

32,50
20,25

29,9
58,5

Algemeen dieet

Dat intusschen de nierfunctie niet geheel normaal is geworden
bh,kt daaruit dat. nadat patiënte gemobiliseerd werd. de ureum-
spiegel weer tot 58.5 mGr. % steeg.

Geval 1931/140.

IX para, 40 jaar, graviditeit van 40 weken.
Opneming wegens haematurie. hoofdpijn, braken, visusklachten
hooge bloeddruk. 5^ uur na opneming spontane bevalling van een
levend kind. (3190 Gr.)

Den eersten dag post partum hoog bloedureumgehalte, dat na
eenige dagen weer normaal is. De haematurie is den 2den dag p
.p.
verdwenen. Oogen beiderzijds maculadegeneratie, die 3 weken p.p.
geen visusklachten meer geven.

Diagnose: Chronische nephritis. Bij ontslag bloeddruk 170 en
spoor albumen.

24/III. Opneming.

Anamnese: Op 8 jarigen leeftijd scarlatina. Bevallingen 8 maal
spontan è terme, nooit klachten, ook niet in het puerperium

Volgens huismedicus in deze graviditeit steeds albuminurie
en oedemen. In den laatsten tijd veel hoofdpijn, braken, neus-
bloedmgen en visusklachten. Nooit hartkloppingen, wel kort-

-ocr page 125-

ademig. In dc laatste week voor opneming bestond er steeds
haematurie.

Bloeddruk 190. Urine, albumen 1 °/oo en in sediment zeer veel
erythrocyten.

Onderzoek: Het gelaat is rood vlekkig, niet opgezet. Patiënte
maakt een goeden indruk en is compos mentis. Visus matig,
patiënte kan wel op de klok zien, maar geen fijne letters lezen.
Schildklier niet vergroot. Longen enkele rhonchi. Hart geen
afwijkingen. Extremiteiten matig oedeem.

Buik: Flink gewelfd, uterus gravidus van 40 weken.
Kinderlijke harttonen goed.

5'/2 uur na opneming spontane bevalling van een levend kind
In de placenta werden geen bloedingen gevonden. Bloeddruk
p.p. 185.

25/III. Bij de ochtendvisite geen klachten. Om 16 uur is patiënte suf.

Facialisparese rechts. Bloedureumgehalte 105,3 mGr. %. Urine-
uitscheiding 925 cc., albumen 4 quot;/oo.
26/III. Geen klachten meer, haematurie nagenoeg verdwenen. Bij oog-
spiegelonderzoek bdz. maculadegeneratie, V.O.S. 4/30, V.O.D.
4/20. Bloedureumgehalte 77,0 mGr. %, hoeveelheid urine 1300,
alb. 11/4 °/oo.
27/III. Onrustig. 1400 cc. urine en 1 ®/oo eiwit.
28/III. Geen klachten meer. Bloedureumgehalte 44,1 mGr. %.
31/III. Bloedureumgehalte 30,1 mGr. %.

4/IV. Bij oogspiegelonderzoek bdz. papillen nog wazig begrensd, als
restant van oedema retinae. V.O.D. 6/20, V.O.S. 6/15. Urine
albumen I/2 °/oo.

7/IV. Bloedureumgehalte 43,1 mGr. %. Urine albumen 1/2 °/oo.
14/IV. Bloedureumgehalte 28,6 mGr. %. Bloeddruk 170. Urine albumen
1/2 quot;/oo. Sediment enkele leucocyten cn cylinders, geen erythro-
cyten. Ontslag. Algemeene toestand goed.
16/VII. Revisie. Geringe visusklachten, gering oedeem, bloeddruk 250.

Urine, albumen spoor sediment veel epitheelcellen, maar geen
cylinders. Algemeene toestand goed. Houdt nog zoutloos dieet.
14/1. Revisie. Menses regelmatig. Bloeddruk hooger dan 250. Urine
albumen spoor. Bij oogspiegelonderzoek geen duidelijke af-
wijkingen. Hart: wat naar links en rechts vergroot, klinkende A2.
Patiënte heeft vermoedelijk een maand geleden een apoplecti-
forme aanval gehad.

Ook hier wijzen de gezichtsstoornissen en de neusbloedingen op
een sterke reactie van het vaatstelsel op de zwangerschap, zelfs trad
haematurie op. Merkwaardig is daarentegen, dat het kind leefde en

-ocr page 126-

TABEL XXIII.

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed en urine
van geval 1931/140.

Datum

Hoeveelheid
urine
in cc.

Ureumgehalte
urine
in Gr7L.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum
p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

24/III
bevallen

25

26
27
26

29

30

31

925
1300
1400
2500
1900
2300
550

11,00
11,07
14,82
8,86
5,87
7,52
12,53

10,2
143
20,7
22,1
II.I
17,3
6,9

105,3

77.0

44.1
30,1

goed ontwikkeld was en in verband daarmee, de placenta slechts
enkele infarcten vertoonde zonder bloedingen.

De sterke stijging van het ureumgehalte van het bloed kan voor
een deel worden veroorzaakt door het braken, voor een ander deel
moet de hooge ureumspiegel in het bloed aan een stoornis in de
nierfunctie worden toegeschreven, want den eersten dag na de
bevalling was de ureumconcentratie in de urine slechts 11 Gr. per
Liter, niettegenstaande het hooge ureumgehalte van het bloed en
de vrij slechte diurese.

Geval 1933/393.

I para. graviditeit van 40 weken. 29 jaar.

Opneming wegens praeeclampsie. (sterke oedemen, albuminurie
van 50 ^
Iqq. en een bloeddruk van 260).

Therapie: Waterdieet. vena sectie en morphine.

De eerste 3 dagen na opneming een zeer sterke oligurie met een
laag ureumgehalte van de urine, terwijl het ureumgehalte van het
bloed enorm stijgt. Als complicatie retinitis albuminurica. Voor de
bevalling herstelt zich de nierfunctie weer en daalt het ureumgehalte
van het bloed tot de norm. 13 Dagen na opneming spontane ge-
boorte van een gemacereerde foetus van 2140 Gr. Bij ontslag
13 dagen p.p. bloeddruk 230 en spoor eiwit in de urine.

-ocr page 127-

13/IX. Opneming 15.30 uur.

Anamnese: Buiten de zwangerschap wel eens hoofdpijn.
Vroeger geen nierziekten doorgemaakt. In den laatsten tijd der
zwangerschap maagpijn, gordelgevoel en dikke voeten, geen
hoofdpijn en geen visusklachten.

Onderzoek: Compos mentis, opgezet en vlekkerig gelaat,
oogleden oedemateus. Duidelijk praetibiaal oedeem, bloeddruk
260 en in de urine 50 »/oo eiwit, veel cylinders leucocyten en
erythrocyten.

Therapie: Venapunctie van 500 cc. bloed, 10 mGr. morphine,
waterdieet en bedrust. Ureumgehalte van het bloed 51,2 mGr. %.

Dc buik is gewelfd en de zwangere uterus reikt tot 2 vin-
gers onder den ribbenboog. Kind in hoofdligging, kinderlijke
harttonen duidelijk te hooren.

H/IX. Bloeddruk 210, er komen slechts enkele cc. urine, geen hoofd-
pijn, wel een weinig gebraakt. „Dauerkatheterquot; ingebracht om
per uur alle urine op te vangen.

15/IX. Diurese iets verbeterd. Algemeene toestand goed. Patiënte klaagt
over slecht zien. Heeft de eerste dagen 2—3 L. per dag ge-
dronken.

16/IX. Bloeddruk 260, in de urine slechts 1 quot;/oo eiwit, terwijl de diurese
veel verbeterd is. Kinderlijke harttonen worden niet meer ge-
hoord, het ureumgehahe van het bloed bedraagt 141,7 mGr. %.
Zoutloos dieet.

19/IX. Algemeene toestand bevredigend, bloeddruk blijft hoog, goede
diurese. Ureumgehalte van het bloed gedaald tot 52,0 mGr. %.
Getracht wordt den partus met pituitrine en ricinusolie in gang
te brengen, hetgeen mislukt.

25/IX. Algemeene toestand zeer goed, diurese uitstekend, ureumgehalte
van het bloed 8,3 mGr. %, bloeddruk echter nog zeer hoog.
Het gewicht is na de opneming met 6 K.G. gedaald. Visus-
klachten blijven. Partus komt in gang.

26/IX. 3.30 uur. Geboorte van een gemacereerd kind van 2140 Gr.

4/X. (7 dagen p.p.) Het ureumgehalte van het bloed is weer iets
gestegen tot 28,6 mGr. %, de bloeddruk blijft hoog (245),
nieren functioneeren goed. Dauerkatheter verwijderd. De visus-
klachten nemen duidelijk af. Bij oogspiegelonderzoek bleek er
een retinitis albuminurica met oude bloedingen te bestaan. Het
kraambed verloopt verder ongestoord.

9/X. Ontslag. Bloeddruk 230 en spoor eiwit in de urine.

Bij deze primipara van 29 jaar bestond dus bij opneming, onge-
veer a terme, een nagenoeg totale blokkade van de nieren voor de

ureum- zoowel als voor de water-uitscheiding. Die blokkade was

-ocr page 128-

TABEL XXIV.

Overzicht van de ureumbepalingen in het bloed en de urine
van geval 1933/393.

Datum

Hoeveelheid
urine
in cc.

Ureumgehalte
urine
in Gr7L.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
in mGr. %
bloed

13/IX b

45

10,2

0,46

51,2

14/IX a

32

3,8

0,12

67,6

b

250

7,57

1,89

I5/IX a

490

8,70

4,26

137,9

b

573

11,30

6,44

16/IX a

800

12,85

10,20

141,7

b

1220

9,05

11,04

17/IX a

970

13,00

12,61

86,4

b

950

11,77

11,18

18/IX a

700

14,58

10,21

70,2

b

570

13,20

7,52

19/IX a

700

13,06

9,14

52,0

b

525

12,65

6,64

20/IX a

500

15,90

7,95

54,6

b

1570

6,11

9,59

21/IX a

1180

8,51

10,04

33,8

b

%7

7,47

7,22

22/IX a

989

9,80

9,69

28,1

b

703

6,68

4,70

23/IX a

1191

7,89

9,40

13,5

b

853

8,85

7,77

24/IX a

770

7,15

5,50

17,7

b

232

10,01

2,32

25/IX a

920

9,04

8,32

8,3

b

645

8,38

5,40

26/IX a

800

6,66

5,33

10,4

bevallen

b

590

7,74

4,57

27/IX a

625

9,01

5,63

15.6

b

1408

4,02

5,66

28/IX a

543

10,18

5.53

33,8

b

877

5,48

4,81

29/IX a

1152

6,43

7.41

27,5

b

725

9,67

7,01

30/IX a

1293

6,83

8,83

23,9

b

566

13,18

7,46

1/X a

1019

10,80

11,01

23,9

b

638

13,70

8,74

2/X a

641

17,22

11,04

17,7

b

340

15,47

5,36

3/X a

1340

11,40

15,28

b

500

7,12

3,56

4/X a

890

14,12

12,57

28,6

b

380

13,00

4,94

= van 4—16

b =

16-4

-ocr page 129-

blijkbaar nog maar kort te voren opgetreden, zooals uit de sterke
stijging van het ureumgehalte van het bloed na opneming blijkt.

Onder waterdieet en een aderlating van 500 cc. met morphine
werd de eclampsie voorkomen. Onder invloed van deze behandeling
herstelde zich reeds den dag na opneming de watersecretie en nam
ook de ureumsecretie wat toe, wat echter niet belette, dat de
ureumspiegel van het bloed nog sterk steeg. Den derden dag nam
de verbetering, zoowel van de water- als van de ureum-uitscheiding
belangrijk toe, mogelijk onder invloed van den dood van het kind,
doch eerst den vierden dag gaat de ureumspiegel van het bloed
weer dalen en worden zoowel de ureum- als water-uitscheiding
volkomen normaal. Na 10 dagen is dan ook het ureumgehalte van
het bloed gedaald tot 8,3 mGr. %, d.w.z. tot de lage waarde, die
we onder normale omstandigheden bij de zwangerschap waarnemen.
Den lOden dag, nog voor de bevalling, niettegenstaande de placenta
nog functioneerde, hebben de nieren zich volkomen hersteld.

Het opvallende hierbij is. dat daarbij de bloeddruk onveranderd
is gebleven, namelijk zeer hoog, ± 240.

De oorzaak der functiestoornis kan in verband hiermede moeilijk
uitsluitend aan circulatiestoornissen worden toegeschreven, maar
veeleer aan beschadiging van het secerneerend parenchym door
tijdelijke vaatkramp. zooals later bij bespreking van de eclampsie
nader uiteen gezet zal worden.

Om een duidelijk overzicht te krijgen over de water- en ureum-
uitscheiding en het ureumgehalte van bloed en urine, hebben wij de
resultaten van het bloed- en urine-onderzoek. verricht bij patiënte
1933/393. in een grafische voorstelling gebracht, (zie fig. 7).

Hierbij zij nog opgemerkt, dat er een „Dauerkatheterquot; in de
blaas werd gelegd om de hoeveelheid urine van uur tot uur te
kunnen opvangen en te onderzoeken, en hiermede dus een nauw-
keurig overzicht van de wijzigingen in de nierfunctie te verkrijgen.
Van al deze porties werd dagenlang de hoeveelheid, S.G.. het
ureum-, keukenzout- en eiwit-gehalte bepaald. Uit deze serie onder-
zoekingen blijkt, dat er een verband bestaat tusschen de hoeveel-
heid urine, het S.G.. en het ureumgehalte van de urine. Zie tabel

XXV.

-ocr page 130-

Uit deze tabel blijkt, dat niet alleen het S.G. hooger is. naarmate
er minder urine wordt geproduceerd, maar ook dat het ureum-
gehalte van de urine afneemt, wanneer het S.G. daalt.

Blijkbaar is de ureumuitscheiding een zelfstandige functie van
de nieren en kan het water als transportmiddel beschouwd worden.

Uit het overzicht van de 29 gevallen van vrouwen met chro-
nische hypertensie blijkt dus, dat niettegenstaande het groote aantal
vroeggeboorten, het groote aantal doode kinderen en de veelvuldige
bloedingen in de placenta, in de retina en in andere organen, het
uitscheidingsvermogen van de nieren voor ureum slechts enkele
keeren was gestoord en dat in de gevallen waar een duidelijke
stoornis aanwezig was, we te doen hadden met vrouwen, die leden
aan een chronische nephritis.

-ocr page 131-

TABEL XXV.

Onderzoek der porties urine per uur van 27/IX 12 uur, 32]/2 uur
na de bevalling, tot
28/IX 12 uur.

Datum

Tijd

Hoeveelheid
in cc.

S.G.

Ureumgehalte
in GrJL.

27/IX

12 uur

15

1016

14,08

13 „

41

1014

16,90

14 „

87

1009

10,14

15 „

86

1008

10,40

16 „

190

1003

2,06

17 „

300

1003

338

18 ,.

225

1003

2,86

19 „

200

1003

2,60

20 „

260

1003

3,12

21 ,.

200

1003

4,42

22 „

100

1005

6,76

23 ,.

30

1008

7,80

24 „

34

1012

10,40

28/IX

1

21

1010

10,40

3 „

38

1014

11,70

5

43

1014

11,96

6 ,.

24

1014

13,00

7

43

1013

13,00

8 ..

70

1009

10,40

9 ,.

90

1008

7,28

10 ,.

30

1011

9,24

11

16

1013

10,40

12

36

1014

13,00

Toch hebben we gezien hoe deze stoornis in de ureumuitscheiding
nog vóór de bevalhng geheel kan teruggaan en dat ze, wanneer ze
al tot aan de bevalling blijft bestaan of zelfs toeneemt, zij na de
bevalling verdwijnt. Een blijvende stoornis hebben we niet waar-
genomen.

De omstandigheid, dat we in een paar gevallen na mobilisatie
■weer een stijging van het bloedureumgehalte hebben waargenomen,
wijst er op, dat de nieren wel degelijk ziek waren, maar niettemin
onder rust en dieet behoorlijk functioneerden.

Waar we voorts bij 22 andere vrouwen met chronische hyper-
tensie geen belangrijke stoornis in de uitscheiding van ureum hebben
kunnen constateeren, moeten we daaruit besluiten, dat, zelfs bij
Vrouwen met een chronisch nierlijden, de nierfunctie in de zwanger-

-ocr page 132-

schap, althans wat de ureumuitscheiding betreft, slechts bij uit-
zondering wordt gestoord.

Dit is des te opvallender, daar al die vrouwen toch ernstig ziek
geweest zijn. velen met hevige hoofdpijn, braken, psychische en
andere stoornissen, stoornissen die te samen het klinische beeld
van de uraemie vormen.

Daaruit volgt, dat die uraemie niet het gevolg is van stoornis in
de nierfunctie, maar vermoedelijk van het vaatlijden als zoodanig,
(zoowel in de periphere als de centrale vaten).

Hiermede hangt samen, dat de ureumspiegel van het bloed geen
maatstaf is voor den ernst der stoornis, en dat dus het ureumonder-
zoek in het bloed prognostisch van weinig belang is voor zoover
een normale ureumspiegel geen waarborg is, dat geen ernstige stoor-
nissen zullen optreden.

In het volgend hoofdstuk zal bovendien blijken, dat ook het
gevaar van eclampsie niet samen hangt met den ureumspiegel van
het bloed.

-ocr page 133-

hoofdstuk iv.

Groep F. Vrouwen met eclampsie.

In het tijdperk, waarover mijn onderzoek loopt, werden 55
Vrouwen voor eclampsie behandeld.

Daarvan stierven er enkelen kort na opneming (9), zoodat bij
deze geen of slechts één ureumbepaling in het bloed kon worden
verricht. Bovendien waren bij 10 eclampticae geen serie-bepalingen
uitgevoerd, zoodat er 36 voor nadere bespreking overblijven. i)
Deze gevallen zijn in tabel
xxvii chronologisch medegedeeld.
Uit onderstaande overzichten (Tabel
xxvi) blijkt, dat de helft
I Parae waren en de grootste leeftijdsgroep die tusschen 25—30
jaren is.

Tabel xxvi.

Pariteit

1

2

3

4

gt;4

Aantal

16

6

5

4

3

Leeftijd

15-20 jr.

2t

)-25 jr.

25-

30 jr.

30-35 jr.

35—40 jr.

40-45 jr.

Aantal

1

9

15

4

5

2

Hieruit blijkt reeds, dat vrouwen, die eclampsie krijgen, in het
algemeen niet behooren tot dezelfde categorie als vrouwen uit
groep E met haar chronische hypertensie, doch meer in staan tus-
schen groep C en groep D.

1) Van de 9 eclampticae die kort na opneming gestorven waren, was bij 7
éénmaal een ureumbepaling verricht, waarvan 3 boven 50 mGr. %. De overige
eclampticae, waarbij geen serie-bepalingen waren uitgevoerd, bleken geen
Verhooging van den ureumspiegel van het bloed boven 40 mGr. % te vertoonen.

-ocr page 134-

Nummer

Leeftijd

Pariteit

Zwanger-
schapsd.
in weken

Vorige
bevallingen

Bijzonderheden

Opneming

Ontslag

Tijdstip
Van den

Tijden van
onderzoek t. o. v.

Tijden van
onderzoek

t.o.v.
len aanval.

Ureumgehalte
van bet bloed
in mGr. °/o

Moeder

Kind

BIddr.

Alb.

Blddr.

Alb.

1 en aanval

den partus

1927/78
25 jaar
I

30

Waterdieet.
Morphine.

175

24

120

1

spo»quot;quot;

5

67 uur
a. p.

1 d.p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

6nbsp;d.p.p.

7nbsp;d.p.p.

8nbsp;d.p.p.
9 d.p.p.
10 d.p.p.
11 d.p.p.
12 d.p.p.
13 d.p.p.
15 d.p.p.

29 u. p. I A.

187,2
218.4
249,6
260,0
202,8
249.6
218,4
197.6
135,2
109,2
73,3
52.0
50,2
30,8

leeft

dood

1927/105

28 jaar

II

36

I ïp. a t.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

143

40

85

spoor

3

7 uur
a. p.

1 uur a.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

6 u. p. I A.

46,8
33,8
22.3
18.6
17.3
26.0

leeft

leeft

1927/191
33 jaar

IV

37

Inbsp;Gemelli

IInbsp;en III nor-
maal

Thuis bevallen.

Waterdieet.

Morphine.

150

H

120

spoor

2

12 uur
P- p.

26 uur p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

14 u. p.I A.

49.0
22.0
20,0
19.0

leeft

leeft

1927/197
38 jaar

I

35

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

195

25

150

i

.po-'quot;''

10

78 uur
a. p.

3 d.a.p.
2 d.a.p.
1 d.a.p.
6 uur a.p.
1 d.p.p.

6H u. p. I A.
30 u. p. I A.
54u.p.I A.
72 u. p. I A.

31.0
60.0
52.0
22,2
22,2

leeft

dood

1927/276

19^jaar

40

Waterdieet.

V.S.

Morphine.

150

5

110

neg.

tan«

1

5

19 uur
a. p.

1 ^Yi uur a.p.
6 uur a.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.
3 d.p.p.

4H P-1 A.
13u.p.I A.

20,1

20.7

52.0

46.8

21.1

leeft

leeft

1927/284
27 jaar

I

40

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

135

8

115

neg.

tafi

8

11 uur
a. p.

dur. part.
2 uur p.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.
3 d.p.p.

11 u. p. I A.
13u.p.I A.
30u.p.I A.

41.6
63.1
48,0
33,9
20.4

leeft

leeft

-ocr page 135-

Tijden van
onderzoek

t.o.v.
1 en aanval.

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr.

J^sntal

'^»Vallen

Tijdstip
van den
en aanval

Tijden van
onderzoek t. o. v.
den partus

Ontslag

Nummer

Leeftijd

Pariteit

Zwanger-
schapsd.
in weken

Opneming

Kind

Moeder

Vorige
bevallingen

Bijzonderheden

Alb.

BIddr.

Blddr.

dood

leeft

187,2
218.4
249,6
260,0
202,8
249,6
218,4
197,6
135,2
109.2
73,3
52,0

50.2
30,8

46,8
33,8

22.3
18,6

17.3
26,0

49,0
22,0
20,0
19,0

31,0
60,0

52.0
22,2
22,2

20.1

20.7

52.0

46.8

21.1

41,6
63,1
48,0

33.9

20.4

29 u. p. IA.

67 uur
a. p.

d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
8 d.p.p.
9 d.p.p.
10 d.p.p.
11 d.p.p.
12 d.p.p.
13 d.p.p.
15 d.p.p.

1nbsp;uur a.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

26 uur p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

3 d.a.p.

2nbsp;d.a.p.

1nbsp;d.a.p.
6 uur a.p.

l d.p.p.

1uur a.p.
6 uur a.p.
1 d.p.p.

2nbsp;d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

dur. part.

2nbsp;uur p.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.
3 d.p.p.

1927/78
25 jaar
I

Waterdieet.
Morphine.

30

175

24

120

leeft

leeft

6 u. p. I A.

7 uur
a. p.

1927/105

28 jaar

II

36

I «p. a t.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

143

40

85

spoor

leeft

leeft

14 u. p.I A.

12 uur
P- p.

1927/191
33 jaar
IV

37

Inbsp;Gemelli

IInbsp;en III nor-
maal

Thuis bevallen.

Waterdieet.

Morphine.

150

u

120

spoor

lO

dood

leeft

6H P-1 A.
30 u. p. I A.
54u.p.I A.
72 u. p. I A.

78 uur
a. p.

1927/197
38 jaar

I

35

Waterdieet.

v.s.

Morphine.

spoquot;

195

25

150

leeft

4H P-1 A.
13u.p.I A.

leeft

19 uur
a. p.

1927/276

19^jaar

40

Waterdieet.

V.S.

Morphine.

150

110

tai

neg.

leeft

11 u. p. I A.
13u.p.I A.
30u.p.I A.

leeft

11 uur
a. p.

40

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

tätig

135

115

neg.

-ocr page 136-

Zwanger-
schapsd.
in weken

40

39

40

40

35

Inbsp;praem. dood

nierlijden;

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Opneming

Vorige
bevallingen

Bijzonderheden

Alb.

Blddr.

1927/379
27 jaar
I

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

170

18

1928/35
27 jaar

I

Waterdieet.
Morphine.

155

20

1928/56

21 jaar

I

Waterdieet.

Morphine.

Kamfer.

150

1928/143
25 jaar

1

Waterdieet.

Morphine.

V.S.

160

1928/190
32 jaar
III

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

195 35

IInbsp;sp. k t.

Waterdieet.
Morphine.

160

24

40

Vervolg Tabel^^l^^^SIE.

Tijden van
onderzoek

t.o. v.
len aanval

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr. quot;/o

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

Moeder

Kind

Alb.

apo'

29.7
52,0
52,0
42,5
223

63,0
63,0

44.2
26,0

32.0

22.1

22.3
22,5
20,0

53.5
147,0

169.0
182,0

214.1
160,0

60,0
83,2

80.6

74.8
80,6

89.1

88.4
78,0
78,0
67,6
62,4
52,0
49,4
46,8
36,4

42.2
52,0
46,8
28,6
27,0

leeft

9 u. p. I A.
31 u.p. IA.
49 u. p. I A.

49 uur a.p.
27 uur a.p.
9 uur a.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

24nbsp;d.a.p.

23nbsp;d.a.p.

22nbsp;d.a.p.

21nbsp;d.a.p.

1nbsp;d.p.p.

2nbsp;d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

12 uur a.p.
20 uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

17 uur a.p.
5 uur p.p.

dood

neg.

spoquot;quot;

120

leeft

15 u. p.I A.
39u.p.I A.
63 u. p. I A.

dood
na 4 dag.

tanï

130

leeft

37 u. p. I A.

dood

neg.

18

spon

dood

5d. p.p.

6 u. p. I A.
38 u. p. I A.

dood

leeft

5 u. p. I A.
27 u. p. I A.
41 u. p. I A.

dood

spon

165

spoor

d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
13 d.p.p.
15 d.p.p.
17 d.p.p.
19 d.p.p.

H uur p.p.
27 uur p.p.
2 d.p.p.
3 d.p.p.
5 d.p.p.

110

tang

leeft

leeft

1 u.p. IA.
28H u.p. IA.

spoor

Ontslag

Banquot;

Blddr

120

25 dagen
a.p.

5 uur
a
.p.

/ 15

uur

22 uur
a.p.

H uur
a
.p.

-ocr page 137-

Tijden van
onderzoek

t.o. V.
len aanval

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr. °/o

Moeder

Kind

29.7
52,0
52,0
42,5
223

63,0
63,0

44.2
26,0

32.0

22.1

22.3
22,5
20,0

53.5
147,0

169.0
182,0

214.1
160,0

60,0
83,2

80.6

74.8
80,6

89.1

88.4
78,0
78,0
67,6
62,4
52,0
49,4
46,8
36,4

42.2
52,0
46,8
28,6
27,0

leeft

9 u. p. I A.
31 u.p.I A.
49 u. p. I A.

49 uur a.p.
27 uur a.p.
9 uur a.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

24nbsp;d.a.p.

23nbsp;d.a.p.

22nbsp;d.a.p.

21nbsp;d.a.p.

1nbsp;d.p.p.

2nbsp;d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

12 uur a.p.
20 uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

17 uur a.p.
5 uur p.p.

dood

leeft

dood
na 4 dag.

15 u. p.I A.
39u.p.I A.
63 u. p. I A.

leeft

37 u. p. I A.

dood

dood

5d. p.p.

6 u. p. I A.
38 u. p. I A.

dood

leeft

5 u. p. I A.
27 u. p. I A.
41 u. p. I A.

dood

d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.
13 d.p.p.
15 d.p.p.
17 d.p.p.
19 d.p.p.

Yi uur p.p.
27 uur p.p.
2 d.p.p.
3 d.p.p.
5 d.p.p.

leeft

leeft

1 u. p. I A.
28H u.p.IA.

-ocr page 138-

Tijden van
onderzoek

t. o. v.
len aanval

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Zwanger-
schapsd.
in weken

Ureumgehalte
van het bloed
in mCr.

Vorige
Bevallingen

Moeder

Kind

leeft

dood

1928/248

21 jaar

I

26,0

57.2

54.3
52,9

23.4

35.1
28,6

36.4
42.9
39.0

31.2
26.0

39.0

31.7

53.3
67.6

31.2
27,6

67.8

75.4

36.1

18.2

60,2

76.5

39.0

27.3

14.3
20,8

19.5

16.9
18.2

15.6

11.7

11.5

10.4

20.8
28,0
75.4
98,8
26,0

50.6

60.1
46,8
52,8
46.8

34

Waterdieet.

V.S.

Morphine.
Kamfer.

± 14 u. p.I A.
±31 u. p.I A.
± 60 u. p. I A.

16 uur a.p.
1 uur p.p.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

6nbsp;d.p.p.

8 uur a.p.

13nbsp;uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

^Yl uur a.p.
dur. part.

14nbsp;uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

dur. part.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

42 d.a.p.
40 d.a.p.
39 d.a.p.
38 d
.a.p.
36 d
.a.p.
33 d.a.p.
25 d.a.p.
17 d.a.p.
10 d.a.p.

4nbsp;d.a.p.

2nbsp;d.a.p.

3nbsp;d.p.p.
10 d.p.p.

32H uur « P-

dur. part.
14 uur p.p.
2 d.p.p.

4nbsp;d.p.p.
6 d.p.p.
8 d.p.p.

10 d.p.p.
12 d.p.p.
23 d.p.p.

dood

Waterdieet.

V.S.

Morphine.

leeft

1929/57

Tl jaar

II

40

I eclampsie

S.C.

4 U. p. I A.
25 u.p.I A.
49 u. p. I A.

leeft

leeft

Waterdieet.

1929/64
24 jaar
I

40

8 u. a. I A.
Hu.p.lA.

14H u.p.I A.
39 u. p. I A.

dood
na24u. Her-
senbloeding

Tang

dood

leeft

1929/73

28 jaar

I

40

9 u. p. I A.
42 u. p. I A.

Waterdieet.
Morphine.

leeft

1929/274

21 jaar

I

42

13 u. p.I A.
56 u. p. I A.
81 u. p. I A.

leeft

leeft

1929/308
29 jaar
III

38

Inbsp;hooge tang
kind dood

IInbsp;S.C.

31 u.a. IA.
llt;^u
.p.I A.
15Hu.P-I A.
40 u. p. I A.

-ocr page 139-

Vervolg

Opneming

Tijden van
onderzoek

t. o. V.
len aanval

Ontslag

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Zwanger-
scbapsd.
in weken

Ureumgehalte
van het bloed
in mCr.

Tijdstip
van den
'en aanval

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

Vorige
Bevallingen

Moeder

Kind

Bijzonderheden

'quot;»Vallen

Alb.

Alb.

7oo

BIddr-

Blddr.

sponquot;

leeft

dood

1928/248

21 jaar

I

34

26.0

57.2

54.3
52,9

23.4

35.1
28,6

36.4
42.9
39.0

31.2
26,0

39.0

31.7

53.3
67,6

31.2
27,6

67.8

75.4

36.1

18.2

60,2

76.5

39.0

27.3

14.3
20,8

19.5

16.9
18,2

15.6

11.7

11.5

10.4

20.8
28,0
75.4
98,8
26,0

50.6

60.1
46,8
52,8
46,8

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Kamfer.

180

12

115

± 14 u. p.I A.
±31 u. p.I A.
± 60 u. p. I A.

±30 uur
a.p.

16 uur a.p.
1 uur p.p.

1nbsp;d.p.p.

2nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

6nbsp;d.p.p.

8 uur a.p.

13nbsp;uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

uur a.p.
dur. part.

14nbsp;uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

dur. part.
1 d.p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.

42 d.a.p.
40 d.a.p.
39 d.a.p.
38 d
.a.p.
36 d.a.p.
33 d
.a.p.
25 d.a.p.
17 d.a.p.
10 d.a.p.

4nbsp;d.a.p.

2nbsp;d.a.p.

3nbsp;d.p.p.
10 d.p.p.

32H uur a.p.
dur. part.
14 uur p.p.
2 d.p.p.

4nbsp;d.p.p.
6 d.p.p.
8 d.p.p.

10 d.p.p.
12 d.p.p.
23 d.p.p.

spoor

10

dood

Waterdieet.

v.s.

Morphine.

leeft

1929/57
27 jaar
11

40

I eclampsie

S.C.

tang

115

120

4 u. p. I A.
25 u.p.I A.
49 u. p. I A.

12 uur
a.p.

spoor

leeft

Waterdieet.

leeft

1929/64
24 jaar
I

tang

40

155

2i

120

8 u. a. I A.
Hu.p.IA.
14H u.p.I A.
39 u. p. I A.

i uur
a.p.

dood
na 24 u. Her-
senbloeding

Tang

dood

Zoutloos dieet.
Morphine.

leeft

1929/73

28 jaar

I

40

tan«

170

125

9u.p.I A.
42 u. p. I A.

9 uur
a.p.

43 dagen
a.p.

neg.

Waterdieet.
Morphine.

leeft

1929/274

21 jaar

I

42

«poquot;

150

145

13 u. p.lA.
56 u. p. I A.
81 u. p. I A.

spoor

S.C.

leeft

leeft

1929/308
29 jaar
111

38

Zoutloos dieet.

Inbsp;hooge tang
kind dood

IInbsp;s.c.

155

31 u.a.I A.

11^ u.p.IA.
15H u.p.IA.

40 u. p. I A.

90

H uur
a.p.

neg.

-ocr page 140-

T.b.1

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

7nbsp;d.a.p.

7nbsp;d.a.p.

7nbsp;d.a.p.

6nbsp;d.a.p.

5nbsp;d.a.p.

3nbsp;d.a.p.

6nbsp;d.p.p.
10nbsp;d.p.p.

1nbsp;d.a.p.
dur.nbsp;part.

1nbsp;d.p.p.

2nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.
6nbsp;d.p.p.

10nbsp;d.p.p.

15nbsp;d.p.p.

1nbsp;d.a.p.

1nbsp;d.a.p.
31 uur p.p.

23nbsp;d.p.p.

26nbsp;d.p.p.

9 uur a.p.
44 uur p.p.

5nbsp;d.p.p.

7nbsp;d.p.p.
12nbsp;d.p.p.

1930/546
29 jaar

III

40

Thuis bevallen.

Waterdieet.

V.S.

Morphine.

120

,ont««

22,1
52,0
59,8

37.4

42.7

24.5

39,0
37,5
19,5
20,4

20.8
33,8

leeft

leeft

5 u. p. I A.
63 u. p. I A.
87 u. p. I A.

160

uur
P. p.

sp

1931/60

28 jaar

II

38

I »p. a t.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Thuis bevallen.

165

leeft

15

leeft

3H U.P.I.A.

32 u. p. I A.

i uur
a.
p.

190

spon

spoor

\

1nbsp;d.p.p

3nbsp;d.p.p

4nbsp;d.p.p
6nbsp;d.p.p
8nbsp;d.p.p
11nbsp;d.p.p

) uur p.p
1 d.p.p
2 d.p.p

3nbsp;d.p.p

4nbsp;d.p.p
11 d.p.p

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Zwanger-
schapsd.
in weken

Tijden van
onderzoek

t.o.v.
1 en aanval

Tijdstip
van den
' en aanval

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr.

Opneming

quot;tal

len

Vorige
bevallingen

Ontslag

Bijzonderheden

Kind

Moeder

Alb.

Alb.

'Lo

BIddr.

BIddr.

1929/397

26 jaar

IV

37

Inbsp;»p. a t.

dood

IInbsp;en III sp. a t.
levend

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

.ta^'i

7 dagen
a. p.

26,0
24,7

41.6

35.7

22,1

27.3

36.4

31.2
39,0
29,9

16.8

17.3

24.7
29,0

33.8

39,0

29.9

50.5
31,2
26,0

31,2
39,0
31,2

28.6
42,9

leeft

leeft

2H u. p. I A.
4H u. p. I A.
18 u. p.IA.

34 u. p. I A.
58 u. p. I A.

160

spool

125

spoor

1930/61
30 jaar

VI

40

Alle jp. a t.

Waterdieet.
Morphine.

34 uur
a. p.

leeft

leeft

155

16 u. p.IA.
34 u. p. I A.
55 u. p. I A.

H

120

spon

spoor

ge.

1930/148

21 jaar

I

40

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

9 uur
a.
p.

135

dood
26 d. p.p.
Throm-
bose
Sepsis

leeft

dood

I u. p. IA.
bVi u. p. I A.
40 u. p. I A.

Tan«

1930/321
43 jaar

XVII

40

I praem. dood
II. III. IV. V.
VI, VII.
vm.
X. XI en XII
ip. a t.
IX praem.
dood

eclampsisme.
XIII praem.

leeft.
XIV, XV en
XVI abortus.
I en II sp. a t.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Partieele
loslating v. d.
placenta.

215

lOi uur
a.
p.

H

leeft

IHu-P-IA.
54H u. p. IA.

quot;5 i

spon'

-ocr page 141-

Vervolg Tabel

Zwanger-
schapsd.
in weken

37

Inbsp;»p. a t.

dood

IInbsp;en III sp. a t.
levend

10 d.p.p.

1nbsp;d.a.p.
dur. part.

1 d.p.p.

2nbsp;d.p.p.

4nbsp;d.p.p.
6 d.p.p.
10 d.p.p.
15 d.p.p.

I d.a.p.
1 d.a.p.
31 uur p.p.

23 d.p.p.
26 d.p.p.

9 uur a.p.
44 uur p.p.

5nbsp;d.p.p.
7 d.p.p.

12 d.p.p.

1930/61
30 jaar

VI

Alle sp. a t.

34 uur
a. p.

leeft

leeft

16 u.p.IA.

34 u. p. I A.
55 u. p. I A.

155

H 120

spoor

1930/148

21 jaar

I

langdquot;^'
Tang

9 uur
a. p.

135

dood
26 d. p.p.
Throm-
bose
Sepsis

leeft

dood

I u. p. I A.
5H u.p.IA.
40 u. p. I A.

40

Waterdieet.
Morphine.

40

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

1930/321
43 jaar

XVII

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Partieele
loslating v. d.
placenta.

215

lOi uur
a. p.

H

leeft

115

1Hu.p I A.
54H u. p. 1 A.

spon

40

I praem. dood
II, III, IV. V.
VI, VII. VIII.
X. XI en XII
sp. a t.
IX praem.
dood

eclampsisme.
XIII praem.

leeft.
XIV. XV en
XVI abortus.
I en II sp. a t.

1930/546
29 jaar

III

120

.ponto'

22,1
52,0
59,8

37.4

42.7

24.5

39.0
37,5
19.5
20.4

20.8
33.8

leeft

leeft

5 u. p. I A.
63 u. p. I A.
87 u.p.IA.

160

1nbsp;d.p.p

3nbsp;d.p.p

4nbsp;d.p.p
6nbsp;d.p.p
8nbsp;d.p.p
11nbsp;d.p.p

i uur p.p

1nbsp;d.p.p

2nbsp;d.p.p

3nbsp;d.p.p

4nbsp;d.p.p
11 d.p.p

uur
P. p.

I

40

Thuis bevallen.

Waterdieet.

V.S.

Morphine.

1931/60

38

28

165

leeft

15

leeft

3H u- P- L A.
32 u. p. I A.

i uur
a.
p.

190

jaar

II

spon

spoor

I a t.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Thuis bevallen.

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Tijden van
onderzoek

t.o-v.
len aanval

Tijdstip
van den
len aanval

Ureumgehalte
van bet bloed
in mGr.

Opneming

Vorige
bevallingen

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

Ontslag

Bijzonderheden

Bariquot;^

Kind

Moeder

Alb.

7o.

Alb.

7„„

Blddr.

Blddr.

1929/397

26 jaar

IV

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

7 dagen
a.
p.

26,0
24.7

41.6

35.7

22,1

27.3

36.4

31.2
39,0
29,9

16.8

17.3

24.7
29,0

33.8

39,0

29.9

50.5
31,2
26,0

31,2
39,0
31,2

28.6
42,9

leeft

leeft

2H u.p.IA.

4H u- P-1 A.
18 u. p.I A.
34 u. p.I A.
58 u. p. I A.

160

d.a.p.
d.a.p.
d.a.p.
d.a.p.
d.a.p.
d.a.p.
d.p.p.

9poigt;'

125

spoor

-ocr page 142-

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

10 d.a.p.
8 d.a.p.
6 d.a.p.
d.a.p.
d.a.p.
d.p.p.
d.p.p.
d.p.p.

24 d.a.p.
23 d.a.p.
20 d.a.p.

15nbsp;d.a.p.

5 uur a.p.
42 uur p.p
5 d.p.p
9 d.p.p

13nbsp;d.p.p

23 uur a.p

23nbsp;uur p.p
4 d.p.p

7nbsp;d.p.p
11 d.p.p

14nbsp;d.p.p

dur. part.
9 uur p.p.

3nbsp;d.p.p.

110 uur a.p.
86 uur a.p.
61 uur a.p.

2nbsp;d.a.p.
1 uur p.p.

4nbsp;d.p.p.

5nbsp;d.p.p.

6nbsp;d.p.p.

46 uur a.p.
25 uur a.p.
1 uur p.p.

24nbsp;uur p.p.
2 d.p.p.

3nbsp;d.p.p.
5 d.p.p.

8nbsp;d.p.p.

16nbsp;d.p.p.

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Zwanger-
•chapsd.
in weken

Tijden van
onderzoek

t.o.v.
1 en aanval

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr.

Vorige
bevallingen

Moeder

Kind

1931/214
38 jaar
II

24

I ïp. a t.

Waterdieet.
V.P. 500 cc.
Morphine.
Icterisch.
Huidbloedin-
gen en retinitis
albuminurica.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

12 dagen
a
.p.

70,2

50.7
49,4

31.2
10,4
9,1
10,4
18,2

15,0
30,4

10.4
9,6

20.8

41.6

13.0

19.7

19.5

28.6

42.1

19.8

27.0

22.3

29.1

36.4
213

9.4

35,1

36.5
27,0

16.9
12,0

24.7

34.8
26,0

71.6
65,0

145,0

95.7
53,7
24,4
103

23.9
24,7

leeft

dood

± 60 u. p. IA.
±100 u. p. IA.

1931/240

28 jaar

IV

30

I en II sp. a t.
III partus arte

praem.
siijmvliesbloe-
ding.

I abortus

leeft

dood

16 u. p.IA.
48 u. p. I A.

1931/377
24 jaar
II

40

leeft

6 uur
a
.p.

dood

I u.p. IA.
48 u. p. I A.

1931/447

21 jaar

I

38

leeft

leeft

8 u. p. I A.
54 u. p. I A.

1932/144
23 jaar

I

1932/234
34 jaar

II

40

Waterdieet.
V.P. 300 cc.
Morphine.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Somnifen.

leeft

leeft

lYi u. p. I A.
ll^u.p.I A.

9u. p.IA.
33 u.p. IA.
58 u. p. I A.

32

I sp. a t.

leeft

dood

1932/246
29 jaar
III

32

Inbsp;sp. ä t.

IInbsp;eclamptic
praem. leeft

leeft

52 uur

a.p.

dood

6u. p. I A.
27 u. p. I A.
53 u. p. 1 A.
76 u. p. I A.

-ocr page 143-

Zwanger-
schapsd.
in weken

I sp. ä t.

I en II sp. a t.
III partus arte

praem.
slijmvliesbloe-
ding.

I abortus

leeft

dood

1 u.p.IA.
48 u. p. I A.

1931/447

21 jaar

I

38

leeft

leeft

8 u. p. I A.
54 u. p. I A.

1932/144
23 jaar

I

1932/234
34 jaar

II

40

Waterdieet.
V.P. 300
cc.
Morphine.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Somnifen.

leeft

leeft

2H u.p.IA.
llHu.p.I A.

9u.p.I A.
33 u.p. IA.
58 u. p. I A.

32

leeft

dood

1

1932/246
29 jaar
III

32

leeft

dood

6 u.p. I A.
27 u. p. I A.
53 u. p. I A.
76 u. p. I A.

I sp. a t.

Inbsp;ip. ä t.

IInbsp;eclampsie
praem. leeft

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Tijden van

onderzoek

t.o.v.
len aanval

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr.

Vorige
bevallingen

Moeder

Kind

m\l2\A

38 jaar
II

24

Waterdieet.
V.P. 500 cc.
Morphine.
Iclerisch.
Huidbloedin-
gen en retinitis
albuminurica.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.

70,2

50.7
49,4

31.2
10,4
9,1
10,4
18,2

15,0
30,4

10.4
9,6

20.8

41.6

13.0

19.7

19.5

28.6

42.1

19.8

27.0

22.3

29.1

36.4
213

9,4

35,1

36.5
27,0

16.9
12,0

24.7

34.8
26,0

71.6
65,0

145,0

95.7
53,7
24,4
103

23.9
24,7

leeft

dood

10nbsp;d.a.p.

8nbsp;d.a.p.

6nbsp;d.a.p.

3nbsp;d.a.p.

1nbsp;d.a.p.
1 d.p.p.

4nbsp;d.p.p.

11nbsp;d.p.p.

24 d.a.p.
23 d.a.p.
20 d.a.p.

15nbsp;d.a.p.

5 uur a.p
42 uur p.p

5nbsp;d.p.p

9nbsp;d.p.p

13nbsp;d.p.p

23 uur a.p

23nbsp;uur p.p
4 d.p.p

7nbsp;d.p.p
11 d.p.p

14nbsp;d.p.p

dur. part.
9 uur p.p

3nbsp;d.p.p

110 uur a.p
86 uur a.p
61 uur a.p

2nbsp;d.a.p
uur p.p

4nbsp;d.p.p

5nbsp;d.p.p

6nbsp;d.p.p

46 uur a.p
25 uur a.p
1 uur p.p

24nbsp;uur p.p
2 d.p.p

3nbsp;d.p.p
5 d.p.p

8nbsp;d.p.p

16nbsp;d.p.p

± 60 u.p.IA.
±100 u.p. IA.

1931/240

28 jaar

IV

30

leeft

dood

16 u. p.I A.
48 u. p. I A.

1931/377
24 jaar
II

40

-ocr page 144-

Nummer
Leeftijd
Pariteit

Zwanger
schaptd
in weker

Vorige
bevallingen

Bijzonderheden

Opneming

Ontslag

Blddr

Alb.

■ 7oo

Blddr

Alb.

O /

1933/55
35 jaar
IV

36

I en II abortus
III voldragen
dood.

Waterdieet.
Morphine.

210

1

15

190

/oo

spoor

1933/118

26 jaar

I

37

Waterdieet.
Morphine.
Retinitis
albuminurica.

200

13

145

li

1933/164
40 jaar

IX

37

f. III, V. VI.
VII en VIII
«p. a t. levend
II sp. a t. dood
IV abortus.

Waterdieet.

Morphine.

Cardiazol.

190

H

155

spoor '

1933/307
24 jaar

I

39

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Somnifen.

170

25

160

spoor

1933/410
35 jaar

III

36

I en II sp. a t.

Waterdieet.
V.S.

Morphine.
Apoplexie p.p.

210

40

130

«P'

'^-»llen

Tijdstip
*an den
len aanval

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

Tijden van
onderzoek
t.o.v.

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr.

Moeder

Kind

1

106 uur

5 d.a.p.

6 u. p. I A.

18,2

leeft

leeft

a.p.

3 d.a.p.

45 u. p. I A.

37.6

1 «l-PP-

139 u. p.IA.

17.2

3 d.p.p.

9.1

1

17 d.p.p.

9,0

1

111 uur

4 d.a.p.

22 u. p. I A.

28,8

leeft

leeft

a.p.

2 d.a.p.

70 u. p.IA.

48,8

1 d.p.p.

30,1

2 d.p.p.

14,0

1

6 d.p.p.

20,3

I

lö dagen

16 d.a.p.

35 u. p. I A.

53,0

leeft

leeft

a.p.

14 d.a.p.

95 u. p.IA.

23,7

10 d.a.p.

18,2

dur. part

21,8

4 d.p.p.

29,9

20 d.p.p.

54,6

D

25 d.p.p.

43,6

U

16 uur

13 uur a.p.

3 u. p. I A.

70,2

leeft

dood

a.p.

6J/2 quot;ur a.p.

6y2 u. p. IA.

58,5

12 uur p.p.

28 u. p. I A.

85,3

2 d.p.p.

52 u. p. I A.

72,8

4 d.p.p.

31,2

C

11 d.p.p.

36,9

0

11 uur

8}/2 uur a.p.

2H u. p. I A.

26,0

leeft

dood

a.p.

42 uur p.p.

53 u. p. I A.

72,8

na 7 ^uur

4 d.p.p.

102 u. p.IA.

54,7

7 d.p.p.

41,2

10 d.p.p.

36,4

«po-quot;

lO»quot;

y

----...^^xuacu nei gevai te zijn. wanneer wij haar toestand

bi, ontslag vergelijken, want slechts 13 hadden toen nog een hyper-
tensie.

Bovendien hadden de meeste dezer vrouwen tot kort voor het
uitbreken der eclampsie geen klachten gehad en waren er enkele
waarbi, eenige dagen te voren geen oedeem, eiwit of bloeddruk-
verhooging was gevonden.

Waren al deze vrouwen dus 24 uren voor het uitbreken der
stuipen onderzocht, en hadden zij geen eclampsie gekregen, dan
zouden er enkele in groep E, maar verreweg de meesten in groep C
en D zijn geplaatst, terwijl er misschien wel 1 of 2 waren geweest,
die voor volkomen normaal zouden zijn gehouden.

Het gevaar voor het uitbreken van eclampsie is dus niet even-
redig met den ernst van de verschijnselen, waarnaar wij de groeps-
indeeling hebben gemaakt.

Overzien wij nu de resultaten van het ureumonderzoek. dan
hlijkt er tusschen deze groep en de vorige groepen een zeer groot
Verschil te bestaan en wel dit. dat terwijl het ureumgehalte van het

9

-ocr page 145-

Nummer
Leeftijd
Pariteit

1933/55
35 jaar
IV

1933/118

26 jaar

I

37

I. III. V. VI.
VII en VIII
sp. a t. levend
II sp. a t. dood
IV abortus.

1933/164
40 jaar

IX

39

1933/307
24 jaar

I

36

I en II sp. ä t.

1933/4 lÖ
35 jaar

III

Dit blijkt inderdaad het geval te zijn. wanneer wij haar toestand
bl, ontslag vergelijken, want slechts 13 hadden toen nog een hyper-
tensie.nbsp;^^

Bovendien hadden de meeste dezer vrouwen tot kort voor het
uitbreken der eclampsie geen klachten gehad en waren er enkele
waarbij eenige dagen te voren geen oedeem, eiwit of bloeddruk-
verhooging was gevonden.

Waren al deze vrouwen dus 24 uren voor het uitbreken der
stuipen onderzocht, en hadden zij geen eclampsie gekregen, dan

Zwanger-
schapad.
in weken

Vorige
bevallingen

36

I en II abortus
III voldragen
dood.

37

Tijdstip
van den
len aanval

Tijden van
onderzoek t.o.v.
den partus

Tijden van
onderzoek

t.o.v.
len aanval

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr.

Moeder

Kind

106 uur

5 d.a.p.

6 u. p. I A.

18.2

leeft

leeft

a.p.

3 d.a.p.

45 u. p. I A.

37.6

1 d.p.p.

139 u. p.IA.

17.2

3 d.p.p.

9,1

17 d.p.p.

9.0

111 uur

4 d.a.p.

22 u. p.IA.

28,8

leeft

leeft

a.p.

2 d.a.p.

70 u. p.IA.

48,8

1 d.p.p.

30,1

2 d.p.p.

14,0

6 d.p.p.

20,3

dagen

16 d.a.p.

35 u. p. I A.

53,0

leeft

leeft

a.p.

14 d.a.p.

95 u. p. I A.

23,7

10 d.a.p.

18,2

dur. part

21,8

4 d.p.p.

29,9

20 d.p.p.

54,6

25 d.p.p.

43,6

16 uur

13 uur a.p.

3 u. p.IA.

70,2

leeft

dood

a.p.

6]^ uur a.p.

6H u.p.I A.

58,5

12 uur p.p.

28 u. p. I A.

85,3

2 d.p.p.

52 u. p. 1 A.

72,8

4 d.p.p.

31,2

11 d.p.p.

36,9

11 uur

6}/2 uur a.p.

2H u. p. I A.

26,0

leeft

dood

a.p.

42 uur p.p.

53 u. p. I A.

72,8

na 7 fuur

4 d.p.p.

102 u. p.IA.

54,7

7 d.p.p.

41,2

10 d.p.p.

36,4

zouden er enkele in groep E. maar verreweg de meesten in groep C
en D zijn geplaatst, terwijl er misschien wel 1 of 2 waren geweest,
die voor volkomen normaal zouden zijn gehouden.

Het gevaar voor het uitbreken van eclampsie is dus niet even-
redig met den ernst van de verschijnselen, waarnaar wij de groeps-
indeeling hebben gemaakt.

Overzien wij nu de resultaten van het ureumonderzoek. dan
blijkt er tusschen deze groep en de vorige groepen een zeer groot
verschil te bestaan en wel dit. dat terwijl het ureumgehalte van het

9

-ocr page 146-

bloed bij groep C nooit, bij groep D 6 maal en bij groep E 7 maal
boven 50,0 mGr. % steeg, dat bij onze 36 vrouwen met eclampsie
met minder dan 21 maal het geval bleek te zijn. terwijl er slechts één
vrouw onder was, waar de ureumspiegel niet belangrijk boven de
30,0 mGr. % uitkwam.

Zooals uit de tabel XXVII blijkt, zijn in al deze gevallen serie
onderzoekingen verricht. Bezien wij die nader, dan blijkt, dat van
de 21 vrouwen, bij wie een verhoogden ureumspiegel van het bloed
werd waargenomen (Tabel XXVIII), er 10 waren, die bij het eerste

TABEL XXVIII.

Nummer

u

u

M O

. «

g

gt; gt; 5

a d B

li

S a

D-

Htgt;

29 p.

1

187.2

15 p.

63.0

6 p.

53.5

5 p.

60.0

9 p.

67.8

13 p.

60.2

60 p.

70.2

6 p.

71.6

35 p.

53.0

3 p.

70.2

H p.

31.0

4i p.

20.1

11 p.

41.6

9 p.

29.7

1 p.

42.2

14 p.

26.0

8 a.

39.0

31 a.

20.8

1 P.

39.0

5 p.

22.1

2i P.

26.0

Tijdstip van waar-
neming in uren of
dagen van de hoogste
ureumwaarde

t.o. v.I
aanval

Tijdstip van eerst
waargenomen
normale waarde
in uren of dagen

amp;.S.
i £ ^
5-« S

30.8
44.2

15d.p
21d.a.

19d.p.
3d.p.
lOd.p.
11 d.p.
16d.p.
25d.p.
11 d.p.

Id.p

3nbsp;d.p
3d.p
2 d.p
5 d.p.
6d.p.

4nbsp;d.p.
23 d.p.
26 d.p.

1 d.p.
10d.p.

Tijdstip
laatste
bepaling in
dagen

amp; S

r:.

s-fl s

t.o. V.

partus

t.o. V.

partus

A 1927/78
1928/35
1928/143
1928/190
1929/73
1929/274
1931/214
1932/246
1933/164
1933/307

B 1927/197
1927/276
1927/284
1927/379
1928/213
1928/248
1929/64
1929/308
1930/148
1930/546
1933/410

15 d.p,
22d.a,

30.8
26.0

36.4
18.2
10.4
18.2

24.7
43.6

36.9

22.2
21.1

20.4

22.3
27.0
28.6
27.6

46.8
26.0

24.5

36.4

overleden

I C .. A:

15d.p.
2 d.p.
39d.a.
6d.a.
3d.p.
I4d.a.
4 d.p.

6nbsp;u.a.
2d.p.
Id.p.
Id.p.
2d.p.
4d.p.
3d.p.
4 d.p.

23d.p.
6d.p.

7nbsp;d.p.

49.4

36.1
39.0
49.4

24.4

23.7

31.2

22.2

46.8
48.0

42.5
46.8
23.4
31.2
26.0
31.2
37.4
41.2

amp;.S
i-ö

t.o.v.
partus

7 d.p.
15u.p
5 d.p.
5 d.p.
42 u.p.
56 u.p.
60 u.p.
53 u.p.
35 u.p.
28 u.p.

30nbsp;u.p.
2 d.p.

13 u.p.

31nbsp;u.p.
28 u.p.
31u.p.

39nbsp;u.p.

40nbsp;u.p.
40 u.p.
87 u.p.
53 u.p.

4d.p.
24d.a.
4 d.p.
4d.p.
id.p.
40d.a.
10d.a.
lu.p.
16d.a.
12u.p.

2d.a.
Id.p.
2 u.p.
27 u.a.
27 u.p.

1nbsp;u.p.

2nbsp;d.p.
2d.p.

31 u.p.
4 d.p.
42u.p.

260.0

63.0
214.1

89.1

75.4

76.5

70.2
145.0

53.0

85.3

60.0

52.0

63.1
52.0
52.0

57.2

67.6
98.8
50.5
59.8
72.8

bloedonderzoek reeds een verhoogden ureumspiegel hadden (tabel

-ocr page 147-

XXVIII A). De overigen, met inbegrip van 2 vrouwen, die resp, 8 en
31 uur na het eerste bloedonderzoek eclampsie kregen, hadden bij
het eerste onderzoek een ureumgehalte van minder dan 50,0 mGr. %
(Tabel XXVIII B). Vergelijkt men den ureumspiegel van het bloed
^ opneming met de laagste later waargenomen waarde, dan blijken
die niet veel te verschillen. Vóór het uitbreken der eclampsie bestond
in die gevallen dus zeker geen verhooging. Onder de eerste 10 ge-
vallen waren er 3 waarbij langer dan 24 uur na het uitbreken der
eclampsie het bloed werd onderzocht; 2 langer dan 12 uren. 2 na
6 uur en één na resp. 9. 5 en 3 uur.

Onder deze vrouwen zijn er 4. waar de aanvallen ophielden,
zonder dat zij bevielen. Van groot belang is nu. dat bij al die
vrouwen de ureumspiegel reeds vóór de bevalling weer tot de norm
daalde en aangezien bij die vrouwen eerst na 13. 15. 35, resp.
^ uren na het uitbreken van eclampsie het ureumgehalte van het
bloed werd bepaald, zou het mogelijk zijn, dat de ureumspiegel
eerst na het begin der aanvallen gestegen is.

Vervolgen wij de serie, dan blijkt, dat de hoogste waarden steeds
gevonden zijn 1—4 dagen na den eersten aanval, en in vele ge-
vallen zelfs een belangrijke stijging heeft plaats gehad. Deze stijging
's
niet afhankelijk van de bevalling, want wij zien die evengoed bij
de gevallen van intercurrente eclampsie. Ook de daarop volgende
daling tot de norm is niet het gevolg van de bevalling, want in de
gevallen van intercurrente eclampsie daalt de ureumspiegel zelfs tot
het niveau van een normale zwangere.

Zooals reeds vermeld, hadden niet minder dan 11 van deze 21
Vrouwen, die wegens eclampsie werden opgenomen, bij het eerste
bloedonderzoek, geen verhooging van den ureumspiegel.

Bij sommigen was het ureumgehalte zelfs laag.

De eerste paar dagen steeg de ureumspiegel echter tot boven de
normale grens, om na een paar dagen weer tot de norm te dalen.
Ook in het eene geval van intercurrente eclampsie. dat tot deze
groep behoort, daalde de ureumspiegel reeds voor den partus zelfs
tot 22 mGr. %.

Van de 15 vrouwen wier ureumspiegel niet boven de 50.0 mGr. %
^wam. waren er 8. bij wie de hoogste waarneming toch boven de
^0.0 mGr. % uitging. Bovendien blijkt uit de serie-onderzoekingen.

-ocr page 148-

dat ook bij die vrouwen in de eerste dagen na de aanvallen een
stijging is waar te nemen, die later weer door een daling gevolqd
wordt.

Wij mogen uit deze waarnemingen dus besluiten, dat door het
uitbreken van stuipen de ureumspiegel neiging heeft meer of minder
te stijgen, dat die stijging 1. 2 a 3 dagen duurt en er daarna weer
een daling volgt tot de norm, onverschillig of de vrouwen intus-
schen bevallen zijn of de zwangerschap nog doorgaat.

Bij de 10 vrouwen bij wie bij het eerste onderzoek reeds een
verhoogd ureumgehalte werd gevonden, waren de aanvallen 3 maal
langer dan 24 uur te voren en 2 maal langer dan 12 uur te voren
uitgebroken, zoodat de ureumspiegel reeds in dien tijd gestegen kan
zijn en er dus bij het uitbreken der eclampsie van de 36 vrouwen
er hoogstens 10. doch vermoedelijk zelfs minder, een verhoogden
ureumspiegel hadden.

Wanneer wij er nu van mogen uitgaan, dat de ureumspiegel een
maatstaf is voor de nierfunctie wat het vermogen van uitscheiding
van ureum door de nieren betreft (hetgeen zooals op blz. 24 is
gezegd, door sommigen wordt bestreden) dan zou dus door de
eclamptische aanvallen de nierfunctie in de meeste gevallen meer of
minder worden gestoord, terwijl, zooals wij vroeger hebben gezien,
een dergelijke stoornis bij vrouwen, die een zware zwangerschaps-
intoxicatie hebben gehad, zonder eclampsie, of zelfs lijden aan een
chronische hypertensie. dat veel minder voorkomt.

Wij hebben nu nagegaan, in hoeverre de stijging van den ureum-
spiegel verband houdt met den leeftijd, met de pariteit, met den
zwangerschapsduur en met het aantal aanvallen. Het blijkt dan. dat
de 15 vrouwen met normalen ureumspiegel 73 aanvallen hebben
gehad en de 21. bij wie hij boven de 50,0 mGr. % is gestegen, 101.
Een duidelijke invloed van het aantal aanvallen blijkt daaruit niet.

Van de 21 vrouwen met verhoogden ureumspiegel waren 14
I parae, 1 II parae, 5 III parae en 1 IX para, terwijl van de 15
zonder ureumverhooging 4 I parae, 5 II parae, 4 IV parae, 1 VI para
en 1 XVII para was. Primaparae met eclampsie hebben dus meer
kans op stoornis in de nierfunctie dan multiparae en in overeen-
stemming daarmede is ook de leeftijd der eerste groep wat lager
dan de tweede.

-ocr page 149-

De nieren van primiparae zouden dus gevoeliger zijn voor de
krampen dan van multiparae.

In hoeverre wij het recht hebben de ureumverhooging aan stoor-
nis in de nierfunctie toe te schrijven, willen wij aan de hand van
enkele gevallen, waarbij een sterke stijging van het ureumgehalte
van het bloed werd waargenomen, nader onderzoeken.

Allereerst een vrouw, die dadelijk na opneming, V/i uur na den
eersten aanval, een normalen ureumspiegel had. (1933/410).

Geval 1933/410,

III para. 35 jaar, graviditeit van 36 weken.

Opneming wegens eclampsie, thuis 4 aanvallen, nog 2 aanvallen
na opneming. Eerste aanval 11 uur voor den partus. Spontane be-
valling van een asphyctisch kind, dat na uur sterft.

8 uur voor den partus is het ureumgehalte van het bloed
26.0 mGr. %. terwijl het 2 dagen post partem zijn maximum van
72.8 mGr. % bereikt, om langzamerhand tot de norm te dalen.

Therapie; waterdieet. morphine en vena sectie.

23/IX. Opneming 4,45 uur.

Anamnese: Vorige bevallingen normaal. Sinds 14 dagen visus-
klachten. 5 dagen dikke voeten en den laatsten dag voor opne-
ming gebraakt en veel hoofdpijn.

Eerste aanval thuis 23/IX 3 uur, bij opneming de 5de aanval,
terwijl de 6de aanval een uur later kwam.

Onderzoek: Opgezet cn vlekkig gelaat, bloeddruk 210/140.

In dc urine 40 %o eiwit met veel cylinders en leucocyten.

Duidelijk oedeem der beenen.

Buik: Uterus gravidus tot 2 vingers onder den ribbenboog,
kinderlijke harttonen te hooren, kind in hoofdligging.

5.30 uur vena sectie van 800 cc., ureumgehahe 26.0 mGr. %.
bloeddruk gedaald tot 160/125.

9.30 uur 10 mGr. morphine, algemeene toestand veel beter.

12 uur. Inwendig, 4 cM. ontsluiting, gebroken vliezen. Hoofd
1/3 ingedaald.

14.45 uur. Spontane geboorte van een diep asphyctisch kind
van 2600 Gr., dat na 71/2 uur sterft. Placenta spontaan uitge-
dreven. bevat een erwtgroote verschc bloeding.
24/IX. In de eerste 24 uur na opneming slechts 110 cc. urine geloosd
met een laag ureumgehalte. zeer veel eiwit en hoog S.G.

Linker facialis, arm cn been paretisch; patiënte heeft klaar-
blijkelijk een
apoplexie gehad. Diurese wordt beter.

-ocr page 150-

Bloeddruk 160/105. Ureum bloed 72,8 mGr. %. Het ureum-
gehalte van de urine wordt hooger.

Bloeddruk 180/130. Ureum bloed 54.6 mGr. %. Goede diurese.
Kraambed verloopt ongestoord.
Bloeddruk 165/115. Ureum bloed 41,2 mGr. %.

Goede algemeene toestand. Linker arm en been worden goed
bewogen, linker facialis blijft nog wat achter.
Bloeddruk 150/110. Bloedureum 36,4 mGr. %.

Voorzichtig gemobiliseerd, goede algemeene toestand.
Bij ontslag is dc bloeddruk 130/110. De urine bevat nog een
spoor eiwit. Ureumgehalte bloed 24,4 mGr. %.

Er zijn nog sensibiliteits stoornissen in linker arm en been,
maar het loopen is behoorlijk.

TABEL XXIX.
Overzicht van dc ureumbcpalingciï in het bloed cn dc urine
van geval 1933/410.

25/IX.
27/IX.
30/IX.

4/X.
14/X.

Hoeveelheid
urine p. dag

Dagen
a.p. of
p.p.

Datum

Ureumgehalte
van de urine
in Gr./L.

Hoeveelheid
ureum in de
urine in Gr.

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr. %

dur. part

1nbsp;p.p.

2nbsp;p.p.

3nbsp;p.p.

4nbsp;p.p.

5nbsp;p.p.

6nbsp;p.p.

7nbsp;p.p.

8nbsp;p.p.

9nbsp;p.p.

10nbsp;p.p.
llp.p.

23/IX
24/IX
25/IX
26/IX
27/IX
28/IX
29/IX
30/IX
l/X
2/X
3/X
4/X

110
1025
3240
2560
1835
2310
1560
1435
2075
1840
1690
1200

4,77
9,80
9,26
9,26
12,91
12,57
13,83
14,27
16,12
18,20
17,67
19,00

0,54
10,05
30,00
23,62
23,70
29,05
21,58
20,41
33,46
33,49
29,87
22,80

26,0
72'^
54,6

41,2
36.4

Het opvallende van deze waarneming is nu. dat den eersten dag
na het uitbreken van de eclampsie. de diurese zeer gering was en
het ureumgehalte dier kleine hoeveelheid urine zeer laag. Zoowel
de watersecretie als de ureumsecretie waren dus ernstig gestoord,
zooals nog duidelijker blijkt uit bovenstaande tabel. (XXIX).

Reeds den volgenden dag is de urinesecretie veel beter, maar den
daaropvolgenden dag eerst weer normaal, terwijl de ureumsecretie
eerst vanaf den 4en dag normaal genoemd kan worden.

-ocr page 151-

Als gevolg dezer stoornis der ureumsecretie zien wij het ureum-
gehalte van het bloed gedurende de eerste dagen stijgen.

Aangezien dadelijk na het uitbreken van de stuipen de ureum-
spiegel 26,0 mGr. % bedroeg, heeft de nierfunctie dus door de

-ocr page 152-

aanvallen geleden. Blijkbaar is het nierparenchym beschadigd en
heeft weer eenigen tijd noodig gehad zich te herstellen. Aangezien,
zooals uit de curve van den bloeddruk en pols (fig. 8) te zien is,
de aanvallen gevolgd worden door een sterk schommelenden bloed-
druk met een onregelmatige hartswerking en daar die. zooals door
het capillairmicroscoop kan worden aangetoond, het gevolg is van
kramp van de arteriolen, ligt het voor de hand. die stoornis in de
nierfunctie aan kramp der niervaten toe te schrijven, waarvoor het
nierparenchym van deze patiënte blijkbaar zeer gevoelig was.

Men moet zich daarbij niet voorstellen, dat de vaten voortdurend
samengetrokken waren, want dan zou er natuurlijk spoedig versterf
optreden, doch dat er vele stasen ontstonden, waardoor het paren-
chym leed.

Dit volgt ook daaruit, dat het uitscheidingsvermogen voor water
zich eerder hersteld had dan voor ureum en wij dus niet met een
circulatiestoornis zonder meer te doen kunnen hebben.

Hoe ernstig overigens het vaatstelsel bij het geheele proces be-
trokken was. bleek ook uit de linkszijdige hemiplegie. die na de be-
valling ontstond.

Dat de belemmering van de nierfunctie in hoofdzaak geldt voor
de water- en ureumuitscheiding zien we uit het urineonderzoek
van den eersten dag.

Urineonderzoek op 23/IX 1933.

Tijd

Hoeveelheid
in cc.

S.G.

NaCIgehalte
Gr.«/oo

Ureumgehalte

Gr.o/oo

Eiwitgehalte

Gr. o/oo

8.30 u.
19.30 u.

50
60

1030

1031

IH

5.72
4.16

40
50

Volgens Li c h t w i t z (21) is nooit het gedrag van het S.G. na-
gegaan t.o.v. het eiwit in de urine. Wel heeft men vastgesteld door
middel van albumine-oplossingen. dat voor elke 1 oj albumine
0.26 van het S.G. moet worden afgetrokken.

Een gehalte van 1 Gr. % ureum komt overeen met een S.G. van

-ocr page 153-

1002,8 terwijl een gehalte van 1 Gr. % NaCl een S.G. van 1007,2
geeft. (Lichtwitz).

Voor de bovengenoemde urineporties zou er dan na aftrek van
het eiwit, het ureum en het keukenzout nog een S.G. van ongeveer
1014, resp. 1016 voor de overige excretieproducten in de urine over-
blijven. wat een behoorlijke concentratie daarvoor genoemd kan
worden.

Werd in het hierboven besproken geval de vrouw weer geheel
normaal, in het volgende geval hebben wij met een chronische hyper-
tensie te doen.

Geval 1932/246.

III para. 29 jaar. graviditeit van 32 weken.

Opneming wegens eclampsie. thuis 1 aanval, verder geen aan-
vallen meer. Zeer hooge bloeddruk. Bloedureumgehalte, dat 2 dagen
voor den partus al verhoogd is en direct post partum zijn maximum
(145,0 mGr. %) bereikt, om na 3 dagen weer normaal te zijn.
Visusklachten (retinitis toxica), die bij ontslag geheel verdwenen
zijn. Spontane partus van een gemacereerd kind.

Therapie; waterdieet en pantopon, daarna zoutloos dieet.

Bij ontslag nog zeer hooge bloeddruk (230) en in de urine nog
spoor albumen.

3/VI. Opneming.

Anamnese: Vroegere bevallingen: I spontaan è terme.
II spontaan 7 mnd.. levend, eclampsie, 2 aanvallen voor den
partus. Vroeger nooit ziek geweest.

Patiënte is nu 7 mnd. zwanger en kreeg 28/V zoutloos dieet
en bedrust wegens hoogen bloeddruk, algemeen oedeem cn zeer
sterke albuminurie. 2/VI kreeg zij hoofdpijn en braken. 3/VI om
8.30 uur een eclamptische aanval, hierna visusklachten en hoofd-
pijn. 20 mGr. pantopon.

Onderzoek: Matige algemeene toestand, compos mentis.

Hart niet vergroot. Longen geen afwijkingen. Uterus gravidus
van 32 weken. Kinderlijke harttonen niet te hooren. Sterk
oedeem aan de beenen. Bloeddruk 250. pols irregulair, klein,
slecht gevuld. Bloedureumgehalte 71,6 mGr. %, urine alb. 16 quot;/oo,
sediment veel hyaline en korrelcylinders en leucocyten. Water-
dieet.

5A^I. Algemeene toestand veel verbeterd, geen klachten. Bloeddruk
blijft hoog. Eiwit in de urine is gedaald tot 11/2 °/oo. Spontane

-ocr page 154-

TABEL XXX.

Overzicht van dc ureumbepalingen in bloed en urine
_van geval 1932/246.

Hoeveelheid
urine
in cc.

Uur

Ureumgehalte
urine
in Gr./L.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

Dieet.

Opneming
150

150

235
240
250

725

200

Bevallen.
400
400
300

1990

1300

700
520
350
420

500
400

900

2.45
9.00
16.30
^0.00

1.00
4.00
9.30
12.00
16.00
19.00

7,41
8,84
7,80
6,76

4,32
3,90
3,90
5,20
5,46
5,20

6,06

9,36
11,18

11,44
10,12

11,44

13,00
14,04

1225

375
375
275
200

500
500
600
250
300
350

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20
21

• 2500
2400
1600
1200
1000

1400
950
1200
1500
1100
1175
1000

13.00
14.00

0.30
11.30
^3.00

3.30
12.20
13.30
19.30
24.00

6.00
12.00
16.00
20.30

1.30
4.00
9.00

7,28

9,10
8,84
11,44

12,22

11,%
12,74
13,00

10,66
13,26
12,48
12,22

13,00
9,23

l.l

2.3
2,1
2,9

2.4

4.8
5,1

3.9

7.5
6.9
3,4
5,1

9,6

-22,9

6,5
3,7

10,2

2,8
33
2,1
1,4

2,2
2,0
2,3
13
1,6
1.8

103
23.9

24,7

11.2
14,55

11,23
11,18

16,02
9,61

17,16

15,28
14,04

71,6
65,0

145,0

95,7

53.7
24,4

1.1

7,3

16,2

Water
Water

Zoutloos dieet

Zoutloos en
melk dieet

-ocr page 155-

geboorte van een gemacereerd kind van H70 gr. Placenta is
klein met groote infarcten, geen versche bloedingen. uur post
partum is het bloedureumgehalte H5,0 mGr. %. Diurese goed.
Bloeddruk 240.

10/VI. Patiënte heeft visusklachten, kan niet goed meer zien. Bloed-
ureumgehalte is gedaald tot 10,3 mGr. %, verder goede alge-
meene toestand.

16/VI. Oogspicgelonderzoek: Sterk geslingerde vaten, oedeem van het
geheele netvlies met een reeks witte exudaatplekken, geen hae-
morrhagieën. Media helder. Retinitis toxica met goede prognose.
22/VI. Ontslag. Algemeene toestand goed, bloeddruk 230, urine albumen
spoor, oogklachten verdwenen, bij oogspiegelonderzoek zijn de
afwijkingen ook nagenoeg verdwenen.

Dadelijk na opneming was de ureumspiegel van deze vrouw
reeds verhoogd, wat beteekent, dat hij ook reeds voor het uitbreken
van de eclampsie verhoogd was. Daar patiënte later een bloeddruk
behield van meer dan 200. en veranderingen in het netvlies heeft
vertoond, zou zij zeker tot groep E zijn gerekend wanneer zij dien
eenen aanval niet had gehad. Na dien aanval was echter de diurese
zeer gering, ook was het ureumgehalte der urine zeer laag en in
verband daarmede steeg de ureumspiegel van het bloed, (zie tabel
XXX), Die functiestoornissen duurden echter slechts enkele dagen,
terwijl ook nu weer eerst de wateruitscheiding zich herstelde en de
ureumretentie eerst langzaam verdween.

De stoornis, die reeds in de nierfunctie bestond, nam dus door
dezen éénen aanval zeer belangrijk toe,
zij het niet onherstelbaar.

Uit de curve van bloeddruk en pols (fig. 9) blijkt weer duidelijk
de sterk schommelende bloeddruk na den aanval, en de zeer hooge
bloeddruk bij ontslag, 17 dagen na de bevalling.

Ook in het volgende geval zien wij bij een vrouw met chronische
hypertensie een stoornis in de nierfunctie, die zich weer geheel
herstelt.

Geval 1928/190.

III para, 32 jaar, graviditeit van 35 weken.

Opneming wegens eclampsie, 5 aanvallen met laatsten aanval
18 uur voor den partus. Kind spontaan geboren, dood en gemace-
reerd. Het bloedureumgehalte is voor den partus reeds verhoogd,
wordt daarna nog hooger. om 2 weken p.p. weer normaal te zijn.

-ocr page 156-

Bloeddruk en polscurve van geval 1932/246
De vette lijn stelt de bloeddruk voor. de dunne lijn de pols. Het kruis geeft de
^ aanval aan. de zwarte kolommen het eiwitgehalte van de urine.
M. _ morphine. Pant. = pantopon. Bev. = Bevalling. Opn. = opneming.

Therapie; vena sectie, morphine en waterdieet. Bloeddruk blijft

zeer hoog; is 2 maanden post partum 170. Diagnose chronische
nephritis.

-ocr page 157-

TABEL XXXI.

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed en urine
van geval 1928/190.

Hoeveelheid
urine p. dag
in c.c.

Uur

Ureumgehalte
V. d. urine
in
GrVL.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

Dieet.

9.45

130

16.50

15

1.20

100

7.00

40

beval

len

8.00

10.00

30

16.30

500

19.30

200

4.30

450

10.00

375

12.30

175

16.15

300

19.45

275

4.30

550

9.00

10.30

450

13.00

225

16.15

175

19.30

200

_

500

145

870

1575

- 1600

1500
1500
1500
1400
1600
1300
1600
1800
1700
1600
1500
1500
900
900
1500

Strauizproef

60,0

0.81
0.03

0,78
0.27

6.24
2,08

7.80
6.76

ll/V

0.84

12

83.2

0.33
5.48
2.60

6.08
6.78
3.16
4.94
4.53

9.58

7.25
3,63
3,28
3,74
10,27

10.97
10.97
12.%

13.50
18.09
18.09
16.47
16,47

17.42

16,12
16,12
18.72
18.72
20.54

21.32
20.54
20,28
17,94
17,68
19,24
14,30

17,16
16,12
17,68
17,94
20,28
20,54
21.06

9.46

13

80.6

• 25.49

14

74.8

-28,25
31,98
30,81
30,43
25,12
28,29
25,01
22,88

29,17
25,79
26,52
26,91
18,25
18,49
31,59

80,6
89,1
88,4
78,0
78.gt;gt;

67,6

62,4

52,0

49,4

46,8

Waterdieet

Zoutloo* dieet

Zoutloos dieet
en melk.

-ocr page 158-

IW. Opneming.

Anamnese: Thuis 3 aanvallen gehad, daarna opneming
(7 uur). 14 dagen geleden urine eiwitvrij. 10/V albumen 8 »/oo,
hierna zoutloos dieet. Vroegere bevallingen: 1ste kind praema-
tuur dood, patiënte zou aan de nieren hebben geleden, 2dc kind
spontaan levend.

Bij opneming is patiënte zeer onrustig, reageert weinig op aan-
spreken. Gelaat opgezet, beenen licht oedeem. Hart en longen
geen afwijkingen. Uterus 2 vingers onder ribbenboog, kinder-
lijke harttonen goed. Bloeddruk 195. Pols 88.

7.40 uur. 4dc aanval, hierna comateus, 10 mGr. morphine.
Een uur later weer 10 mGr. morphine, patiënte komt wat bij
cn klaagt over hoofdpijn, bloeddruk 200.

9.13 uur. 5de aanval, comateus, bloeddruk 195, hierna vena
sectie. Bloedureumgehalte 60,0 mGr. %. Bloeddruk daalt tot 95.

10 uur. 130 cc. urine per catheter, albumen 35 Voo, veel leuco-
cyten en korrelcylinders. Geen kinderlijke harttonen meer tc
hooren.

In den loop van den middag wordt patiënte onrustiger, bloed-
druk stijgt weer tot 150, er zijn duidelijke uteruscontracties.
Nu cn dan drinkt zij wat. Diurese 245 cc.
12/V. 3 uur. Spontane partus van een gemacereerd foetus van 2130 gr.
De placenta vertoont infarcten en versche bloedingen. Post
partum is de bloeddruk 185.
8 uur. Bloedureumgehalte 83,2 mGr. %. Urine, albumen 20 ®/oo.
11.30 uur. Patiënte ziet cr goed uit. is goed compos mentis
en rustig.
Diurese 1220 cc.
13/V. Bloedureumgehalte 80,6 mGr. %.

18/V. De toestand blijft na de bevalling goed. De bloeddruk cn het

ureumgehalte blijven hoog. Diurese steeds goed.
24/V. Ureumspiegel in het bloed daalt iets. terwijl de bloeddruk hoog

blijft. Bij oogspiegelonderzoek geen afwijkingen.
30/V. Algemeene toestand heel goed. bloeddruk blijft hoog. Bloed-
ureumgehalte daalt. Strauszproef goede verdunning, matige con-
centratie.

11/VI. Patiënte vertrekt in goeden algemecnen toestand. De bloeddruk
is 165. Urine bevat spoor eiwit, geen cylinders.
Revisie.

3/VII. Goede algemeene toestand, bloeddruk 170, urine albumen spoot.
Vervolgt haar zoutloos dieet.
28/VIII. Algemeene toestand goed. bloeddruk 200. albumen positief.
25/IX. Bloeddruk 165, albumen spoor.

12/XII. Heeft nog steeds zoutloos dieet, bloeddruk 160. Albumen spoor.
Zoutloos en melk.

-ocr page 159-

In dit geval is 17 uur voor de bevalling en 5 uur na den eersten
aanval reeds een duidelijke stoornis in de nierfunctie t.o.v. de ureum-
uitscheiding waar te nemen.

Uit het verdere verloop blijkt, dat ook de wateruitscheiding op
dat oogenblik reeds gestoord was. Hier zien we dus duidelijk, dat
de stoornis in de nierfunctie optrad in aansluiting aan de aanvallen
en niet aan den partus.

Het onderzoek van de verschillende porties urine toont ons voorts,
dat de nierfunctie zich reeds den 2den dag zoowel voor de water-
als ureumuitscheiding hersteld had. Toch blijft de concentratie van
het ureum in de urine vrij laag, zoodat het lang duurt voor de
ureumspiegel van het bloed normaal is geworden. Wij hebben dus
met minderwaardige nieren te doen, zooals ten overvloede door de
Strauszproef werd bevestigd.

Een fraaie illustratie, dat de stijging van den ureumspiegel.
althans in hoofdzaak, het gevolg is van stoornis in de nierfunctie, is
de volgende waarneming.

Geval 1927/78.

I para. 25 jaar. graviditeit van 30 weken.

Opneming wegens eclampsie, 5 aanvallen met laatsten aanval
28 uur voor den partus. Zeer hoog bloedureumgehalte met het
maximum op den 4den dag p.p. Kind dood, niet gemacereerd.
Therapie: 2 maal 10 mGr. morphine en waterdieet.

13/11. Opneming 19 uur.

Anamnese: Patiënte heeft thuis 3 aanvallen gehad. Eenige
weken geleden was dc bloeddruk niet verhoogd en 1 week
geleden was er geen eiwit in de urine. Sinds eenige dagen
oedeem en braken.

Onderzoek: Opgezet gelaat, soporeus, bloeddruk 175, geen
tongbeet, geen braken. Wel hoofdpijn, geen gezichtsstoornis-
sen. Extremiteiten gering oedeem.

Buik: Fundus uteri 3 vingers onder ribbenboog. Kinder-
lijke harttonen waarschijnlijk aanwezig. 200 cc. cathcterurine.
albumen 24quot;/oo. sediment veel leucocyten. erythrocyten, cylin-
ders en cpitheelcellcn. Bij inwendig onderzoek de portio niet
verstreken.

20.30 uur. 4de aanval, 10 mGr. morphine. Dadelijk na den
aanval is dc bloeddruk 175.

-ocr page 160-

14/11. 0.30 uur, 5de aanval, daarna diep coma. Bloeddruk hooger dan
210. 2 uur, 10 mGr. morphine. Hierna is patiënte rustig.

12 uur. Goede algemeene toestand. 17.30 uur. Waarschijnlijk
nog kinderlijke harttonen te hooren.
3 uur. Begin der weeën.

4.05 uur. Spontane geboorte van een dood kind (1500 Gr.).
Placenta gaaf, klein en dik, met hazelnootgroot infarct. Goede al-
gemeene toestand.

8.30 uur. Goede algemeene toestand. 14 uur. Bloeddruk 155,
patiënte is suf. Bloedureumgehalte 187,2 mGr. %, 650 cc. urine,
albumen 2 °/oo, urobiline spoor.

Bloedureumgehalte 218,4 mGr. %. 1300 cc. catheterurine, al-
bumen 1/2 °/oo.

Bloedureumgehalte 249,6 mGr. %. Hoeveelheid urine 1315 cc.
albumen °/oo. Patiënte braakt nu en dan.
's Morgens wat gebraakt, verder algemeene toestand zeer goed.
Bloedureumgehalte 260,0 mGr. %, 3075 cc. urine, alb. % °/oo.

TABEL XXXII.

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed en urine
van geval 1927/78.

Datum

Hoeveelheid
urine
in cc.

Ureumgehalte
urine
in Gr7L.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

16/11

650

3,90

2,54

187,2

17/11

1300

3,58

4,65

218,4

18/11

1315

4,55

5,99

249,6

19/11

3075

6,25

19,23

260,0

20/11

2900

6,66

19,32

202,8

21/11

2935

9,67

28,38

249,6

22JII

3175

11,06

35,12

218,4

23/11

3025

13,13

39,83

197,6

24/11

3250

13,87

45,05

135,2

25/11

3350

12,47

41,79

109,2

26/11

3300

11,28

37,23

733

27/11

3175

11,71

37.19

52,0

28/11

3675

11,44

42,04

50,2

l/III

3175

12,12

38,48

2/I1I

2775

11,18

31,02

30,8

20/11. 9.40 uur. Bloedureumgehalte 202,8 mGr. %. 12 uur. Lichte
collaps. (Bleek gelaat, wijde pupillen, geen pols). Goede diurese.
21/11. Bloedureumgehalte 249,6 mGr. %. Diurese goed.

In het puerperium zijn verder geen bijzonderheden.

15/11.

16/n.

17/11.
18/11.
19/11.

-ocr page 161-

Het ureumgehalte van het bloed daalt regelmatig tot 30,8
mGr. % op den 15den dag p.p.

Tot 24/11 was het dieet zoutloos met melk, daarna algemeen

dieet.

Bij ontslag op 7/III algemeene toestand goed, bloeddruk 120
albumen positief.

Wel is waar zijn jammer genoeg de eerste 2 dagen geen ureum-
bepalingen verricht, doch wanneer men de curve in Fig. 10 beziet.

Fig. 10.

la 1

ildicil

Wt

tl'.

'3éM

m

m

tsas

SM

HM

JOM

IM

IM

H

tl»

tos

m

U

m

m

U

m

m

llt;

15

m

m

tOM

M

K)

IM

m

J

a

16N

1

HM

36

m

HW

1

m

t]«

i

K

m

m

5

36

KOÓ

W

w

1

15

kt

i

ito

w

i

«0

.tM

SêO

»4

1

J

De gestippelde lijn stelt het ureumgehalte van het bloed voor, de getrokken lijn
het ureumgehalte van de urine, de zwarte kolommen de hoeveelheid uitgescheiden
ureum per 24 uur en de witte kolommen de hoeveelheid urine per 24 uur.

10

-ocr page 162-

lijdt het op grond van de vroeger beschreven waarnemingen wel
geen twijfel, dat de ureumspiegel den derden dag als gevolg van
den invloed der aanvallen reeds sterk gestegen was.

Bovendien was het ureumgehalte der urine toen nog gering. Wii
zien nu duidelijk, hoe eerst de diurese toeneemt en eerst later het
ureumgehalte der urine, zoodat niettegenstaande een zeer over-
vloedige diurese, de ureumspiegel eerst nog stijgt en pas na enkele
dagen gaat dalen.

Deze zoo duidelijke scheiding tusschen de stoornis in de ureum-
en de wateruitscheiding, toont overtuigend, dat wij niet alleen te
maken kunnen hebben met circulatiestoornissen in de nieren maar
dat er door de aanvallen - en dan vermoedelijk via vaatkramp -
het secerneerende epithehum geleden heeft. Ook blijkt hieruit, dat de
stijging van den ureumspiegel niet het gevolg is van vermeerderde
productie, maar althans in hoofdzaak van onvoldoende uitscheiding

Een dergelijk geval beschreef P r o f. d e S n o o in zijn Leer-
boek der Verloskundequot;, waarvan wij de curve (fig. 11) hieronder

Fig. 11.

-ocr page 163-

laten volgen, die duidelijk dc groote overeenkomst tusschen deze
2 gevallen aantoont.

Er komen gevallen voor waarbij de vaatkramp zoo sterk is en
zoo lang duurt, dat necrose van de nier ontstaat, zooals ik in de
gelegenheid ben geweest op blz. 85 bij een vrouw met loslating
der placenta te beschrijven. Ook bij eclampsie komen dergelijke
gevallen voor, doch die zijn zeer zelden. Meer zien we, dat er
zonder een dergelijke necrose anurie of oligurie ontstaat, waaraan,
wanneer die te lang duurt, de patiënten sterven. Onder mijn ma-
teriaal komt één dergelijk geval voor.

Geval 1928/143.

I para, 25 jaar, graviditeit van 40 weken.

Opneming wegens eclampsie. Thuis 2 aanvallen en 13 aanvallen
in de kliniek, laatste aanval 4 uur voor den partus. Spontane be-
valling van een dood, licht gemacereerd kind. Het bloedureum-
gehalte wordt na den partus zeer hoog, patiënte wordt steeds suffer
en soporeuser, vertoont vele uraemische aanvallen, terwijl er bijna
geen urine geloosd wordt. 6 dagen p.p. sterft patiënte in coma.

5/lV. Opneming. 1.55 uur.

Anamnese: Sedert half Maart sterke oedemen, hiervoor zout-
loos dieet voorgeschreven, wat niet gehouden werd.

4/1V. 17 uur. Begin der weeën.

20 uur. Braken en hevige hoofdpijn.

23.30 uur. Eerste eclamptische aanval, tongbeet en inconti-
nent, coma (10 min.).

5/IV. 1 uur. 2de aanval, 10 mGr. morphine, bewusteloos.

Onderzoek. 1.55 uur. 3de aanval, bloeddruk 160, snorkende
ademhaling, tong vertoont bijtwonden, gelaat weinig opgezet,
nauwe pupillen, regelmatig maar gespannen pols. Licht oedeem
van den buikwand. Uterus gravidus van 40 weken. Kinderlijke
harttonen regelmatig, maar langzaam. Aan de beenen matig
oedeem en hooge reflexen.

10 cc. catheterurine, albumen sterk positief, sediment enkele
leucocyten, erythrocyten en cylinders.

2.20 uur. 10 mGr. morphine.

3.03 uur. 4de aanval, bloeddruk 180.

3.58 uur. 5dc aanval, bloeddruk 140.

5.01 uur. 6de aanval, bloeddruk 165.

5.20 uur. Vena sectie van 300 cc., daarna is de bloeddruk 80.

Hierna nog 9 aanvallen, waarvan de laatste om 13.43 uur.

-ocr page 164-

De aanvallen duren kort. bloeddruk stijgt hierna weinig, pols
frequent en temperatuur wat verhoogd. Patiënte steeds in diep
coma.nbsp;^

Ureumgehalte van het bloed van de vena sectie is 53 5
mGr. %.

17.35 uur. Spontane partus van een levenloos, licht gema-
ceerd kind van 4320 Gr. De placenta bevat veel kleine spelden-
knop groote infarcten en een smal randinfarct. Het navelstreng-
bloed bevatte 45.9 mGr. % ureum. Patiënte is somnolent.
Bloeddruk 140.

6/IV. 10.30 uur. 75 cc. catheterurine bevat 7 «/oo albumen. Gedu-
rende den nacht heeft patiënte 2 liter water gedronken, cn
rustig geslapen. Zij klaagt, dat zij niets kan zien en reageert
niet op bewegingen vlak voor het oog.

16.30 uur. Bloedureumgehalte 147,0 mGr. %. Diurese zeer
gering.

20 uur. Patiënte kan nu handbewegingen voor de oogen
waarnemen.

7/IV. Patiënte is suf. Het zien gaat vrij goed.

11 uur. Bloedureumgehalte 169.0 mGr. %. Diurese blijft ge-
ring. albumen daalt tot 1 quot;/oo.

fl/Tw r, ^^ ^^^nbsp;sufferen indruk dan 's morgens.

Ö/IV. Patiente is wat onrustig en maakt een minder suffen indruk.

11 uur. Bloedureumgehalte 182,0 mGr. %. Diurese gering,
alb. 3 Voo en bloeddruk 165.
9/1V. Patiente is minder suf geweest, heeft tot 17 uur 180 cc. urine
geloosd, daarna dien dag niet meer.

17 uur. Bloeddruk 170, bloedureumgehalte 195,5 mGr. %.
Patiënte is in de war en ziet overal sterretjes en groote ae-
zichten.

17.45 uur. Eerste uraemische aanval. Hierna is zij in de war,
maar niet in coma.

Tot 19 uur nog 4 aanvallen. Internist ziet patiënte en stelt
de diagnose uraemie. Advies V. P. 500 cc., geen melk en
geen narcotica.

19.23 uur. Vena punctie van 500 cc., bloedureumgehalte
214,1 mGr. %. Bloeddruk vóór V. P. 190.

Hierna blijven de aanvallen doorgaan, terwijl de bloeddruk
ongeveer 180 blijft.

23 uur. Vena punctie 500 cc., bloedureumgehalte 244,7
mGr. %.

^ ^^^nbsp;patiënte dien dag 21 aanvallen gehad.

10/IV. Gedurende den nacht gebraakt, bloeddruk gestegen tot 200.
De aanvallen blijven voortduren.

12.20 uur. 150 cc. heldere catheterurine, albumen 3 «/oo.

-ocr page 165-

19.30 uur. Vena punctie, bloedureumgehalte 160,0 mGr. %.

Na 14 uur geen aanvallen meer.

21 uur. Patiënte braakt veel en is veel suffer geworden, rea-
geert niet op aanspreken en haalt diep adem.
ll/IV. 2.30 uur. Patiënte blijft soporeus, reageert niet op vragen, adem-
haling snorkend, pols frequent, goed gespannen, bloeddruk 170.
Zij wordt steeds sterker soporeus en sterft om 8 uur.

Obductie, Hartspier is op doorsnede vuilbleek, paarsgrijs
van kleur, zwaar gedegenereerd en met subendocardiale bloe-
dingen. Beide longen zijn oedemateus en vertoonen in de
onderkwabben pneumonische haardjes. Darmen sterk opgezet.
Lever van normale grootte, zeer bleek, op doorsnede bruingeel
verkleurd, zonder bloedingen. Ureteren niet uitgezet.

tabel xxxin.

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed en urine
van geval 1928/143.

Hoeveelheid
urine
in cc.

Dat

Uur

um

Ureumgehalte
urine
in GriL.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

520

_

10.30

75

16.30

_

23.30

39

II

40

23

75

II

15.15

110

18.10

50

21

25

24

40

5.15

60

10.15

55

14.05

40

16.35

25

17

_

19.23

_

23

12.20

150

19

40

19J0

_

8

105

115

225

180

5nbsp;IV

6

53,5
147,0

169,0

182,0

0,039
0,023

0,52

0,78

1,30
1,30

■0,062

0,052
0,097

-0,149

0,14
0,065
0,045
0,093

0,093
0,071
0,073
0,039

1,30
1,30
1,82
2,34

1,56
130
1,82
1,56

-0,343

195,5
214,1
244,7

-0,276

10

2,34
2,86

0,35
0,11

160,0

-0,460

190
Exitus.

-ocr page 166-

Nieren groot, glad oppervlak, kapsel laat goed los. Op door-
snede troebel gezwollen, bleeke gedegenereerde niet zeer
b oedrijke schors. Nierbekkens en blaas vertoonen enkele
kleine bloedingen.

Niet alleen zien wij, dat de diurese zeer gering was, maar ook de
ureumafscheiding was zeer sterk gestoord. Overeenkomstig daar-
mede steeg het ureumgehalte van het bloed, doch bereikte lang niet
de hoogte, die wij straks zullen leeren kennen door uitdroging.

De nieren vertoonden geen verschijnselen van een vroeger lijden,
zoodat wij moeten aannemen, dat zij uiterst gevoelig waren voor
de eclamptische aanvallen, want reeds na den 2den aanval bestond
er nagenoeg anurie en bevatten de enkele cc. urine, die werden ge-
vormd, slechts sporen ureum.

Zooals reeds opgemerkt, kunnen wij de ernstige en minder ern-
stige stoornissen in de nierfunctie bij vrouwen met eclampsie niet
alleen toeschrijven aan circulatiestoornissen, maar moeten daarbij
aannemen, dat de functie van het nierparenchym door de tijdelijke
vaatkramp wordt gestoord.

Bovendien moeten wij aannemen, dat de nieren van de eene vrouw
voor die krampen gevoeliger zijn dan van de andere vrouw en dat
die gevoeligheid samenhangt met bepaalde wijzigingen, die de zwan-
gerschap eigen zijn.

In dit verband is het van belang, dat bij zwangere epilepticae
door een toeval volstrekt niet het beeld van eclampsie ontstaat.

Die vrouwen vertoonen onmiddellijk na een toeval zooals wij bij
2 gevallen (1933/230 en 1933/333) hebben kunnen nagaan, evenals
eclampticae. wel hooge toppen van den bloeddruk, die evenals na
eclamptische aanvallen, na ongeveer 10 minuten weer verdwenen
zijn. Maar in tegenstelling met eclampticae. vonden wij bij een
vrouw met epilepsie, dat er na een aanval geen eiwit in de urine
kwam en er evenmin een verhooging van den ureumspiegel van het
bloed optrad.

Blijkbaar zijn de nieren bij zwangeren gevoeliger voor een
eclamptische dan voor een epileptische aanval. Zelfs de eene
zwangere met epilepsie, waarbij een serie ureumbepalingen in het
bloed werd verricht en die een chronische hypertensie had. rea-
geerde niet met een stoornis in de nierfunctie.

-ocr page 167-

HOOFDSTUK V.

Hypcrcmesis gravidaram.

Bij de bespreking van den ureumspiegel in het bloed bij zwange-
ren, is het van groot belang dit vooral ook na te gaan bij die vrou-
wen, die lijden aan hyperemesis gravidarum. Dit lijden beperkt zich
in het algemeen tot de eerste maanden der zwangerschap.

De toestand der vrouwen lijkt dan dikwijls zoo ernstig, dat zij
naar de kliniek worden gezonden om de zwangerschap af te
breken. Bij de 21 patiënten, die in de jaren 1927—1932 opgenomen
zijn onder de diagnose hyperemesis gravidarum, is dat echter in
geen enkel geval noodzakelijk gebleken.

Bij het doorlezen van de ziektegeschiedenissen bleek, dat er bij
■al deze patiënten wel een zeer groote psychische factor aanwezig
was, daar men er bij allen in slaagde om alleen met een psychische
behandeling het braken te doen ophouden. Deze psychische behan-
deling bestond uit verbod om te braken, met isolatie, bedrust en
zoutloos dieet, dit laatste uitsluitend bedoeld als imponeerende
maatregel. Indien de toestand echter zoo was, dat er uitdroging
bestond, werd zooveel mogelijk vocht toegevoerd, hetzij per os, of
per druppelclysma en eventueel onderhuids.

De bepaling van den ureumspiegel in het bloed bij hyperemesis
gravidarum is van groot belang, omdat deze een belangrijke aan-
wijzing is voor den ernst van den toestand. Patiënten n.l. die wer-
kelijk veel gebraakt en dus veel vocht verloren hebben, vertoonen
een duidelijke verhooging van het ureumgehalte in het bloed.
Slechts bij enkelen is het ureumgehalte van het bloed bepaald, daar
ïn het meerendeel der gevallen het zwangerschapsbraken geen
werkelijk ernstigen vorm had aangenomen.

De verschijnselen bij sterk brakende patiënten vertoonen een
groote overeenkomst met die bij dorsten. I v a r B a n g (1) deed
proeven met konijnen: Hongeren veroorzaakte een sterke stijging
Van den ureumspiegel in het bloed. Deze ureumverhooging is vol-

-ocr page 168-

gens hem geheel afhankelijk van den watertoevoer, een voldoende
watervoorraad is noodig om de nieren een ureumretentie te doen
verhinderen. Hongeren met watertoevoer, veroorzaakt geen ureum-
verhooging.

Bij menschen stelde Peters (2) vast, dat hardnekkig braken
zonder afsluiting van den darmtractus. indien dit maar lang genoeg
duurt om uitdroging te veroorzaken, een aanzienlijke verhooging
van het Rest-N gehalte in het bloed teweeg kan brengen. Ook
Verspyck en Maathuis(3) stelden een „ureumretentiequot;
door vochtgebrek van het lichaam vast.

Bij de ernstige vormen van de hyperemesis gravidarum, zullen we
dus in de eerste plaats een ureumverhooging door het vochttekort
mogen verwachten. (Zie ook Frey) (4).

Bovendien komt daar dan misschien nog een secundaire verhoo-
ging bij door een tekort aan keukenzout. Het is immers zeer goed
mogelijk, dat door het chloorverlies, dat natuurlijk bij sterk braken
door verlies van zoutzuur uit de maag optreedt, een toestand ont-
staat, waardoor het ionenevenwicht in het lichaam wordt verstoord.
Dit zou dan weer stoornissen in de nier- en leverfunctie kunnen ver-
oorzaken, zooals na sterk braken regel is. Uitvoerig is dit in het
literatuuroverzicht behandeld, waaruit duidelijk blijkt, dat de mee-
ningen van de verschillende onderzoekers over de verklaring van
de ureumverhooging na sterk braken of veel vochtverlies nogal
uiteen loopen. Toch is echter bij bijna allen wel komen vast te staan.,
dat aanzienlijk vochtverlies van het organisme een ureumverhoo-
ging in het bloed ten gevolge heeft.

Een ureumretentie ontstaat, wanneer het evenwicht tusschen
ureumaanmaak en ureumuitscheiding verstoord is. Wanneer beide
veranderd zijn. met dien verstande, dat de aanmaak vermeerderd
en de uitscheiding vertraagd is. zal er een aanzienlijke ophooping
van ureum in het bloed ontstaan.

Wat er nu gebeurt, wanneer een patiënt zeer veel braakt, dus.
aan het lichaam veel vocht (en eventueel ook veel chloor) ont-
trokken wordt, is uitvoerig in het literatuuroverzicht besproken.
Hieruit blijkt dat:

I. De diurese gering wordt, mogelijk zoo gering, dat zij onvol-

-ocr page 169-

doende is, om het in het bloed aangevoerde ureum uit te
scheiden.

IL Door het vochttekort de nierfunctie lijdt, waardoor ook het
vermogen om ureum uit te scheiden geringer wordt.

III.nbsp;Door het vochttekort de lichaamseiwitten worden afgebroken
en hierdoor de ureumvorming vermeerderd wordt.

IV.nbsp;Door eventueel zouttekort de nierfunctie misschien nog meer
lijdt en er wellicht nog meer eiwitafbraak plaats heeft, zoodat
de ureumretentie nog aanzienlijk versterkt kan worden.

Terugkomende op de 21 gevallen van hyperemesis gravidarum,
waargenomen in de Utrechtsche Vrouwenkliniek in
de jaren 1927—1932, blijkt, dat bij 15 van de 21 geen ureumbe-
palingen zijn verricht.

Van deze 15 patiënten viel bij het doorlezen van de ziektege-
schiedenissen op, dat zij na opneming niet meer. of weinig hebben
gebraakt, geen zieken indruk maakten en er met name niet uitge-
droogd uitzagen. Alle werden behandeld met zoutloos dieet, bed-
rust, isolatie en vochttoevoer en werden na een korter of langer
verblijf in de kliniek volkomen genezen ontslagen.

Toch hadden al deze vrouwen gedurende eenigen tijd vrij ernstig
gebraakt, want bij allen bestond, de eerste dagen na opneming, een
duidelijke Oligurie, niettegenstaande vrij veel werd gedronken en zij
in gewicht toenamen. Dit wijst er op. dat er dus een meer of minder
ernstig vochtverlies bestond.

Bij 6 vrouwen is het ureumgehalte in het bloed bepaald.

Van deze 6 patiënten valt op, dat de eerste 5 slechts weinig
symptomen van uitdroging vertoonden en zij er dan ook niet ziek
uitzagen, terwijl het bloedureumgehalte laag bleek te zijn, zelfs
zeer laag. zooals physiologisch in de zwangerschap voorkomt. Toch
vertoonden deze 5 patiënten tijdens de eerste dagen van hun op-
neming in de kliniek ook een
Oligurie, als uiting van een beginnende
uitdroging.

De 6e patiënte, eigenlijk de eenige. waarbij het zwangerschaps-
braken een werkelijk ernstigen vorm had aangenomen, zooals uit
de volgende ziektegeschiedenis blijkt, vertoonde een verhooging van
den ureumspiegel in het bloed.

-ocr page 170-

TABEL XXXIV.

Nummei
Leeftijd
pariteit

Zwanger-
schaps-
duur

Anamnese
Bijzonderheden

Therapie
Thuis

Therapie
Kliniek

Ureumgehalte
van het bloed
in mGr. %

1930/411
25 jaar

VII

3 Mnd.

Braken direct na uitblijven
van de menstuatie. Droge huid
en slijmvliezen. Mager. Eerste
4 dagen slechts weinig urine.

Broom
Bedrust
Dorstkuur
Somnifen

Zoutloos dieet
Bedrust
Isolatie
Vocht.

ld.n.o. 13,0
18d.n.o. 16,9
34d.n.o. 13,0

1930/432
33 jaar
VII

2i Mnd.

Braken direct na uitblijven
van de menstruatie. Pijn in den
onderbuik. Geen zieken in-
druk. Eerst 3 dagen slechts
weinig urine.

Zoutloos dieet
Bedrust
Isolatie
Vocht.

8d.n.o. 15,6

30d.n.o. 7.8

1931/132
33 jaar
III

3 Mnd.

Braken direct na uitblijven
van de menstruatie. Geen zie-
ken indruk. Eerste 8 dagen
slechts weinig urine.

Bedrust

Zoutloos dieet
Bedrust
Isolatie
Vocht.

2d.n.o. 16.6

1932/279
31 jaar
lil

2 Mnd.

In 6de week begonnen met
braken. Bij I en II ook hy-
peremesis grav. Eerste 9 dagen
slechts weinig urine.

Zoutloos dieet
Bedrust
Isolatie
Vocht.

9d.n.o. 15.6

1932/445
35 jaar

III

2i Mnd.

2 weken na uitblijven van de
menstruatie beginnen te bra-
ken. Niet vermagerd of uitge-
droogd.

Urine: aceton
urobiline
bilirubine
sed. veel leuc. en epith.
Eerste 3 dagen slechts weinig
urine.

Zoutloos dieet
Bedrust
Isolatie
Vocht.

3d.n.o. 7.1

1932/403
34 jaar

V 1

2 Mnd.

Zie uitgebreide ziektegeschie-
denis.

Zoutloos dieet
Bedrust
Isolatie
Druppelclysma

2d.n.o. 65.0
5d.n.o. 24.0
8d.n.o. 19.7
I5d.n.o. M.4

d.n.o.

. = dagen i

na opneming.

V para, 34 jaar, graviditeit van 2 maanden.
Opneming wegens zwangerschapsbraken. Sterk vermagerd, uitge-
droogd, icterisch en de adem ruikt naar aceton. Braakt al meer dan
een maand, eet niet, drinkt alleen wat water. In de urine is aceton

if'quot;.
m

-ocr page 171-

diaceet en albumen positief, het bloedureumgehalte bedraagt
65,0 mGr. %, om binnen enkele dagen tot de norm te dalen onder
invloed van de therapie (druppelclysma, isolatie en zoutloos dieet).
Het Chloor-gehalte van het bloed is bij opname iets verlaagd.

Na 4 dagen is het braken opgehouden en verbetert de alge-
meene toestand snel, zoodat patiënte 20 dagen na opneming ge-
nezen ontslagen wordt.

3/X. Opneming.

Anamnese. Vroegere bevallingen: I, II en III spontaan a
terme, levend. IV abortus 3 mnd. Laatste menstruatie tweede
helft Juli. Patiënte meent van 29/VIII af zwanger te zijn, en
braakte vanaf dien dag veel, ze zegt sindsdien alleen water te
hebben gebruikt.

Onderzoek: Algemeene toestand slecht, mager, uitgedroogd.
Icterisch. Patiënte ruikt sterk naar aceton. Bloeddruk 108, pols
frequent en klein. Hart en longen geen afwijkingen. Buik
geen afwijkingen. Bij inwendig onderzoek weeke portio cn
mandarijn groote uterus. Urine: albumen 2 °/oo, aceton en dia-
ceet sterk positief, urobiline en bilirubine positief, reductie en
diazo negatief. In het sediment zeer veel hyaline cn korrel-
cylinders, wat leucocyten, geen erythrocyten.

Diagnose: hyperemesis gravidarum. Therapie; isolatie, drup-
pelclysma, bedrust en zoutloos dieet.

4/X. Patiënte braakt veel, druppelclysma met glucose.

Bloedureumgehalte 65,0 mGr. %. Cl-gehalte totaal bloed
4,29 »/oo. Veel vochtopname met weinig diurese. Druppelclysma
met physiologisch water. Heeft dien dag in totaal 300 cc. ge-
braakt.

5/X. Algemeene toestand verbetert langzaam, 6 maal gebraakt.

Lichaamsgewicht gaat stijgen.

7/X. Bloedureum 24,0 mGr. %. Bilirubine bloed 6,4 eenheden. Braakt
veel minder.

10/X. Heeft in de 2 voorafgaande dagen niet meer gebraakt, ictcrus
nagenoeg verdwenen, urine aceton negatief. Algemeene toestand
veel verbeterd.

17/X. Bloedureumgehalte 11,4 mGr. %. Cl-gehalte totaal bloed 5,28 quot;/oo,
bilirubine normaal. Patiënte heeft niet meer gebraakt, geen
klachten meer, algemeene toestand zeer goed, wordt gemobili-
seerd.

22/X. Genezen ontslagen.

NaCl-gehalte van de urine wisselde tusschen 2 en quot;/oo.

Revisie.

-ocr page 172-

25/1 1933. Niet meer gebraakt sinds ontslag, geen klachten. Uterus
gravidus 3 vingers breed boven den navel. Geen oedeem, sterke
varices. Bloeddruk 130, albumen negatief.

TABEL XXXV.

Overzicht van bloed cn urineonderzock van geval 1932/403.

Datum

Vocht-
opname
per dag
in c.c.

Hoeveel-
heid urine
per dag
in c.c.

S.G.

3X

1300

225

4

2150

750

_

5

1450

600

1021

6

1750

700

1021

7

1500

575

1018

8

1800

600

1017

9

2450

2100

1006

10

2400

2100

1006

11

1800

1500

1012

12

2200

2100

1012

13

1850

1500

1012

14

1950

1300

1012

15

1800

2000

1012

16

2000

1900

1006

17

1950

1600

1012

18

2050

1800

1011

♦) Normaal 4.50— 5.30 Gr. 7„. in

65.0

24.0
19.7

11.4

Dieet

Zoutloos

Zoutloos en
melk

n
n

e _
gt; *

^•a'c c
S-SS»

nu

O Oü

Ü
u

Jc

O

a h*
.fiÜ
» e
u K

S.Z
a -O

U u

i)

■Ss
B

CQ

61
60.8
61.6
61.5

61.8
62.8
62
62.5
63.1
63.4
63.9

64.4

64.5
64.9
64.9
65.1

4.29

4.29
4.66

6.4 E
1.7

5.28

normaal

- -

Dat er bij deze vrouw duidelijk sprake van uitdroging was. blijkt
wel uit de geringe diurese in de eerste dagen, niettegenstaande de
vrij belangrijke vochttoevoer. Het chloorgehalte van het totale bloed,
uitgedrukt in Gr. NaCl per 1000 cc. bloed, was niet veel, maar toch
duidelijk verlaagd.

In de eerste plaats had het organisme hier gebrek aan vocht en
koolhydraten, zooals blijkt uit de gretige wateropname en het
aceton en diaceet in de urine. Dit laatste verdween direct na een
druppelclysma met glucose. Het merkwaardige ïs echter, dat er in
de urine zulke sterke afwijkingen bestonden, een albuminurie van

-ocr page 173-

2 o/qo en in het sediment veel hyaline- en korrelcylinders. Dit, te-
zamen met de bilirubinaemie, urobilinurie en de bilirubinurie, bene-
vens het prompt verdwijnen van al deze afwijkingen na veel vocht-
toevoer, wijzen toch wel sterk in de richting van een beschadiging
van nier- en leverweefsel door het
vochttekort.

Uit het chemisch bloedonderzoek en uit de therapie kunnen we
deze verschijnselen toch onmogelijk door een tekort aan keuken-
zout verklaren.

In den tijd van 6 jaren zijn in de UtrechtscheVrouwen-
kliniek dus 21 patiënten met een lichten vorm van hyperemesis
gravidarum en slechts 1 met zeer ernstig zwangerschapsbraken
verpleegd.

Naar aanleiding van het verloop van deze gevallen en het gunstig
reageer en op de ingestelde psychische therapie, krijgen we wel
heel sterk den indruk, dat de hyperemesis gravidarum, zoo niet
geheel, maar dan toch wel voor een zeer groot deel van nerveuzen
aard is.

Dat de oorzaak in een toxische werking van het ei gezocht moet
worden, lijkt ons zeer onwaarschijnlijk.

In aansluiting aan de gevallen van eigenlijk zwangerschapsbraken,
moge hier nog een ziektegeschiedenis volgen van een vrouw, die
sterk ging braken aan het einde van de zwangerschap.

De vermelding hiervan op deze plaats dient alleen om duidelijk
te laten uitkomen, dat vochtverlies en hongeren een enorme stijging
van den ureumspiegel in het bloed tengevolge kan hebben. Tevens
valt hierin op. dat ondanks buitengewoon hooge ureumspiegels in
het bloed, geen uraemische symptomen behoeven te bestaan.

Geval 1931/58.

IV para, 37 jaar, graviditeit 38 weken.

Opneming wegens haematemesis in de laatste maand der gravi-
diteit. Eerste 4 dagen voor den partus nog veel braken, waarschijn-
lijk door abnormalen psychischen toestand. Zeer hoog ureumge-
halte met het maximum op den eersten dag p.p. Oligurie. Therapie;
druppelclysma en pantopon. Kind dood, niet gemacereerd.
(2960 Gr.). Na partus nog maagklachten. Overplaatsing naar
interne khniek.

-ocr page 174-

31/1. Opneming.

zoutloos diee en bedrust wegens bloeddruk van HO en spoor
oedeem. De bloeddruk daalde tot 115. Geen klachten meer, geen
oedeem en geen eiwit.

29/1 is patiënte zonder verdere klachten bloed gaan braken.

Bij de opneming ziet patiënte er zeer slecht uit, doch is niet
anaemisch. Zij zou in de laatste 3 dagen geen eten en geen
druppel vocht gehad hebben. Geen hoofdpijn, geen duizeligheid,
geen visusklachten.nbsp;a

Onderzoek: Ingevallen gezicht. Pupillen reageeren goed op
hcht en convergentie. Keel is rood met hier en daar bloedende
p ekjes. Glandula thyreoidèa iets vergroot. Hart en lonqen aeen
afwijkingen.nbsp;^ ^

Buik flink gewelfd, navel verstreken en linea alba ge-
pi^enteerd. Bij percussie tympanie in bovenbuik en flanken

Hoofd een derde ingedaald, rug links en fundus uteri bijna
tegen den ribbenboog. Kinderlijke harttonen goed.

Aan de beenen gering oedeem en geen varices

H . fnbsp;krijgt den indruk,

dat het bloed afkomstig is uit de keel.

Urine: Albumen positief, reductie neg. en in het sediment
leucocyten.

l/II. Patiënte braakt nog steeds, is compos mentis. Bloedureum-
g^alte ,s 70,0 mGr %, bloeddruk 110 en albumen 3 lt;'/oo,
100 cc. unne Urobiline en aceton in de urine zijn positief,
i^diment veel leucocyten. Druppelclysma van 1000 cc 5 %
glucose.

2/H. Braakt nog steeds, maar ziet er veel beter uit. Druppelclysma
van 1700 cc.nbsp;*/

•ï/TT nnbsp;% en bloeddruk 120.

J/il. Braakt iets minder, ureumgehalte bloed 238,6 mGr % 250 cc

Bloeddruk 115. Druppelclysma van

Spontane bevalling van een dood kind, niet gemacereerd. Veel
donkergroen vruchtwater. Ureumgehalte bloed 318,5 mGr %
oS cc. urine, spoor albumen, bloeddruk 120. Druppelclysma
yw cc. Ueen hoofdpijn en geen buikpijn, tong niet beslaqen
Niet meer gebraakt.nbsp;^

Heftige pijn aan linker oor, mastoid sterk drukpijnlijk tempera-
tuur normaal. Niet meer gebraakt. Algemeene toestand veel
beter. Ureumgehalte van het bloed 350,0 mGr %

en aceton

negatief. Bloeddruk 115.

VU.

5/II.

-ocr page 175-

6/11. 2200 cc. urine, albumen i/^ quot;/oo.

7/II. Ureumgehalte bloed 286,0 mGr. %, goede diurese van 3500 cc.
albumen spoor.

10/11. Patiënte blijft gevoelig in de maagstreek. Diurese goed.
12/11. Toestand gunstig. Ureumgehahe bloed 41,6 mGr. %. Goede
diurese. Overplaatsing naar interne kliniek voor maagonder-
zoek.

TABEL XXXVI.

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed en urine
van geval 1931/58.

Datum

Hoeveelheid
urine p. dag
in cc.

Ureumgehalte
van de urine
in Gr7L.

Ureumgehalte
van het bloed
in mCr. %

l/II

100

9,40

70,0

1 Druppelcly»-

2/11

350

4,94

_ 1

gt; mata met

3/11

250

10,40

238,6 1

1 glucose.

4/11

250

9,49

318,5

Bevallen

5/II

1100

12,35

350,0

alg. vloeibaar

dieet.

6/11

2200

15,08

alg. dieet.

7/11

3500

17,46

286,0

6/11

3050

19,24

9/n

3700

17,16

10/11

2550

16,38

ll/II

2100

15,60

12/11

2450

16,38

41,6

15/11

29,4

Interne Kliniek

Interne kliniek.

Onderzoek: Bloedbeeld normaal. Benzidinereactie in facces
negatief. Geen maagafwijkingen aan te toonen. 18/11. tem-
peratuurstijging, oorpijn links. Des avonds blijkt het geheele
linker been dik tc zijn, stinkende lochia. Bedrust laxans.
Thrombose linker been. 4/11. oorpijn, zwelling distaal van het
mastoid. 5/II. Otologisch consult, waarschijnlijk sinusthrombosc.
Operatic noodzakelijk.
Otologic. 5/III.

Mastoidectomic, in antrum geen afwijkingen, naar punt geen
afwijkingen, geen pus, sinus niet blootgelegd, tcgmen intact.
Na operatic verdwijnt zwelling onder oor onmiddellijk.
4/IV. Genezen ontslagen; linker been nog dik.

-ocr page 176-

Deze patiënte, die zeer veel braakte, bleek alle symptomen van'
vochttekort te vertoonen. Waardoor nu dit sterke braken werd ver-
oorzaakt, zullen we niet nader bespreken. Een feit is, dat er bij-
opneming een ureumverhooging in het bloed bestond (70 mGr. %).
Ook hier weer gebrek aan vocht en voedsel (aceton in de urine),
met eveneens teekenen van beschadiging van nier- en leverweefsel'
(albuminurie en urobilinurie). Uit tabel XXXVI blijkt duidelijk,
dat er een sterke stoornis in de nierfunctie bestond, zoowel voor
de water- als voor de ureum-uitscheiding. Na den partus steeg het
bloedureumgehalte nog meer. tot 350 mGr. % toe, terwijl de vrouw
in het geheel niet uraemisch bleek te zijn.

Hierna kwam de diurese weer op gang en daalde binnen een
week het ureumgehalte van het bloed tot het normale. Bij deze
vrouw is dus een stoornis in de nierfunctie ontstaan na sterk braken.
Het braken hield met de geboorte van het kind op. terwijl daarmede
tegelijk de diurese op gang kwam en er een betere concentratie van
het ureum in de urine ontstond.

CONCLUSIE.

Het is waarschijnlijk, dat de z.g.n. toxische vorm van de hy-
peremesis gravidarum in vele gevallen uitsluitend het gevolg is van
uitdroging en niet van een bijzondere vergiftiging. Wij moeten ons
daarbij voorstellen, dat door de veranderingen, die tijdens de pla-
centatie in het moederlichaam ontstaan, in den tijd dus, dat de
toestand van zwangerschap zich ontwikkelt, een meer of mindere
mate van labiliteit ontstaat, waarop vele vrouwen met misselijkheid
en braken reageeren. Duurt dat braken langer en lijdt het tot een
meer of minder sterken graad van uitdroging, dan kan dat een
schadelijken invloed uitoefenen op verschillende organen, in het
bijzonder ook op de nieren en de lever, waardoor de z.g.n. toxische
vorm der hyperemesis gravidarum ontstaat.

Het ureumgehalte van het bloed bevat een waardevolle aanwijzing
voor den ernst van den toestand.

Zonder een verhooging van den ureumspiegel van het bloed,
boven de physiologisch lage bloedureumwaarden in de zwanger-
schap, bestaat er geen ernstig zwangerschapsbraken.

-ocr page 177-

Bij de ernstige vormen van de hyperemesis gravidarum, met ver-
hooging van den ureumspiegel en den bilirubinespiegel in het bloed
en met icterus en aceton, bilirubine en urobiline in de urine, moet
de therapie in de eerste plaats gericht zijn op zoo veel mogelijk
vochttoevoer. Toevoer van keukenzout is niet noodig.

Daarnaast bestrijde men het braken langs psychischen weg, in het
bijzonder door verbod van braken, isoleeren, bedrust en een impo-
neerend, o.a. een zoutloos dieet.

AANHANGSEL.

Na de bespreking der hyperemesis gravidarum willen we nog
2 gevallen vermelden, waarbij hooge ureumspiegels van het bloed
werden waargenomen.

Zooals uit de ziektegeschiedenis zal blijken, braakte de 1ste
patiënte veel. daar er
Pylorusstenose bestond.

Hieronder volgt de ziektegeschiedenis (1932/77) van deze
patiënte.

Geval 1932/77.

VII para. 39 jaar. graviditeit van 36 weken.

Opgenomen 5 dagen post partum wegens sterk braken: dit braken
bestond reeds lang, ook voor de zwangerschap. Uitgedroogd, bloed-
ureumgehalte van 379.6 mGr. %. Goede ureumconcentratie in de
urine. Niettegenstaande zeer groote vochttoevoer betrekkelijk ge-
ringe diurese. Het ureumgehalte in het bloed daalt snel. Haema-
temesis. Dubbelzijdige bronchopneumonie. 10 dagen post partum
overleden.

15/11. Opneming.

Anamnese: Vroegere bevallingen, alle normaal, kinderen
levend. Volgens huismedicus braakt patiënte reeds 10 jaar. geen
andere oorzaak vastgesteld dan nerveuze maagklachten. Verder
werd zij verdacht van topcatarrh. 4 maanden in sanatorium
verpleegd. In deze zwangerschap nam het braken steeds toe.
zoodat er 12 dagen voor den partus niets meer in bleef.
10/11. Spontane bevalling van een levend kind van 2240 gr.
Placenta geen bijzonderheden. Patiënte is sterk uitgedroogd en
braakt voortdurend, hierna wordt de toestand steeds ernstiger,
zoodat er 15/11 tot opneming wordt besloten.

-ocr page 178-

Inmiddels is op H/II het praemature kind in de kliniek
gestorven.

Onderzoek: Algemeene toestand is slecht, dyspnoische respi-
ratie, zeer droge huid. Patiënte is zeer mager, bloeddruk 100
temperatuur 37,7, af cn toe verward. Hart niet vergroot, aan
alle ostia is een systolische soufflé te hooren. Longen: Rechter
top bij percussie verkort, beiderzijds lage longgrenzen. Chloor-
gehalte van het bloedserum is 7.45 Gr./L. (normaal 6 O Gr /L )
Bloedureumgehalte 379,6 mGr. %, het bloed is zeer dik. Urine:'
albumen spoor, reductie neg., bilirubine neg., urobiline pos.,
aceton negaüef. sediment bevat veel leucocyten en erythrocyten!

Therapie: druppelclysma en infuus van physiologisch water,
hiervan wordt dien dag 1000 cc. opgenomen.
Patiënte is suffer dan gisteren, niet geheel compos mentis Des
avonds voelt zij zich veel beter. Het bloedureumgehalte was
387.4 mGr. %. Diurese 900 cc. en vochtopname 7500 cc. Niet
gebraakt.

Des morgens veel beter. Huid voelt niet meer zoo droog aan
Bloedureumgehalte 192,4 mGr. %. Diurese 2690 cc. en vocht-
opname 2375 cc. Des avonds stijgt de temperatuur tot 39.6.
Patiënte braakt weer af en toe. voelt zich ziek en is kort-
ademig. hoest. Brochiaal ademen en ronchi. Bronchopneumonie.
Drinkt weinig, 's avonds druppelclysma met 50 gr. glucose.
Temperatuur 39.9. Ureumgehalte van het bloed sterk gedaald,
van de urine zeer hoog.

Gedurende den nacht bloed gebraakt, wat in den loop van den
ochtend verergert, (maagbloeding?). Druppelclysma. Temp. 40.5.
Zeer kortademig.

In den loop van den nacht braakt patiënte voortdurend bloed.

16/11,

17/11.

18/11.

19/11.

20/11.

TABEL XXXVII.

Overzicht van bloed- en urinjconderzoek van geval 1932/77.

S
a

ts

Q


s quot;

a c
0 —

jC

Hoeveelheid
urine p. dag
in cc.

Ureumgehalte
urine
in GriL.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

Chloorgehalte
bloedserum
uitgedrukt
in NaCI «/oo

15II
16
17
16

19

20

1000
7500
2375
2400
3100
2400

100
900
2690
945
675
670

17,68
29,23
33,62
34,96
40,71
39,88

1,77
2631
90.45
33.04
27.48
26,72

379,6
387,4
192,4
83,2

93,6

7,45
7,62
7,97
8,23

-ocr page 179-

Druppelclysma met digaleen. Bloedureumgehalte stijgt weer.

Pols is goed. Ademhaling Cheyne Stokes (20 uur).

20.35 uur. Exitus.

Daar obductie niet mogelijk was, werd vaginaal de uterus ge-
extirpeerd en daarna met de hand in de buikholte opgegaan om de
omgeving van de pylorus af te tasten. Bij dit onderzoek werden
geen tumoren in het abdomen gevonden, wel stugge vergroeiingen
onder den lever en in de omgeving van pylorus en duodenum. De
diagnose Pylorusstenose werd hierdoor zeer waarschijnlijk.

Wanneer nu het overzicht van bloed- en urineonderzoek nader
bekeken wordt, wijst de groote vochtopname in de eerste dagen
wel op een sterke uitdroging. Het ureumgehalte van de urine is
vooral de eerste dagen eerder laag dan hoog te noemen, het hooge
ureumgehalte van het bloed in aanmerking genomen. Waarschijnlijk
hebben de nieren dan ook door deze uitdroging geleden. De
groote vochttoevoer heeft nu zeer zeker veel, of alles bijgedragen
tot het herstel der nieren.

Bevreemdend doet het aan het chloorgehalte van het bloed bij
deze brakende vrouw niet verlaagd, maar daarentegen verhoogd te
vinden. Met het oog op de mogelijkheid, dat er een fout was inge-
slopen. werden de bepalingen eenige malen herhaald, doch de
uitkomsten waren steeds hetzelfde en daar bovendien de reeks
bepalingen van de eerste 4 dagen overeenstemden, kan een fout in
de bepaling van het Chloorgehalte van het serum als uitgesloten
beschouwd worden.

Het Calciumgehalte in het bloed bleek steeds normaal te zijn,
terwijl het Natriumgehalte sterk verhoogd en het Kaliumgehahe
verlaagd was.

Bij deze patiënte was de ionenverhouding in het bloed dus wel
sterk gestoord en de NaCl-concentratie in het bloedserum zal dan
ook. evenals de chloorconcentratie, verhoogd zijn geweest. De oor-
zaak van de sterke stijging van het chloorgehalte in het bloed
meenen wij hierin te moeten zoeken, dat hoewel deze patiënte veel
gebraakt heeft, geen chloor verloren is gegaan.

Waarschijnlijk heeft er een achylia gastrica bestaan, wat zeer
goed zou kloppen met de
Pylorusstenose, als we ons die denken
veroorzaakt te zijn door een carcinoma ventriculi.
Wanneer nu geen

-ocr page 180-

chloor in de maag aanwezig is. zal dit ook niet uitgebraakt kunnen
worden en zal het braken alleen uitdroging en geen tekort aan
chloor ten gevolge hebben. De hoeveelheid chloor in bloed en
weefsel zal hetzelfde blijven, terwijl door de uitdroging het bloed
wordt ingedikt met als onvermijdelijk gevolg; een stijging van het
chloorgehalte van het bloed.

Geval 1928/254.

IX para. graviditeit van 26 weken, 39 jaar.

Opneming met een ernstige pyelo-cystitis.

Soporeus. uitgedroogd, nagenoeg moribund.

Patiënte zou 3 weken ziek zijn, niet hebben gegeten, noch ge-
dronken en af en toe slijm hebben gebraakt.

In de laatste dagen had zich een uitgebreid exantheem ontwikkeld,
dat als toxisch exantheem werd opgevat.

De urine bevatte zeer veel etter. Bloeddruk laag en temperatuur
subnormaal.

Een dag na opneming beviel patiënte van een dood, niet ge-
macereerd kind Het ureumgehalte van het bloed was zeer hoog
(691,0 mGr. %). Zeven dagen p
.p. was het exantheem geheel ver-
dwenen en 3 weken na opneming was het ureumgehalte van het
bloed weer vrijwel normaal. De temperatuur ^n de bloeddruk zijn
nooit verhoogd geweest.

Diagnose: Sepsis resp. intoxicatie door pyelo-cystitis met uit-
droging. Daardoor een stoornis van de ureumuitscheiding der nieren
met als gevolg ureumretentie zonder uraemie, althans geen uitge-
sproken uraemie.

Therapie: intraveneus 10 % glucose-oplossing en veel drinken.
21/VI. Opneming.

Anamnese: 3 weken geleden ziek geworden, pijnlijke frequente
mictie, geen eetlust, niet gebraakt, laatste 5 dagen uitslag ge-
kregen, dat erg jeukt. Vroegere bevallingen alle normaal en
spontaan è terme.

Onderzoek: Patiënte maakt een zeer zieken indruk, ligt passief
te bed en is suf. Mager, vlekkig rood gelaat, uitgedroogd. Tong
grijs geel beslagen. Exantheem vooral aan gezicht, hals, buik,
rug, dijen en armen met hier en daar kleine haemorrhagieën, niet
weg te drukken en geen schubvorming. Hart geen afwijkingen,
longen achter onder wat crepiteeren.

-ocr page 181-

Buik: Uterus gravidus van 26 weken, contracties waar
te nemen, kinderlijke harttonen goed. Extremiteiten: geen oedeem
cn reflexen normaal. Nierloges niet drukpijnlijk.

Bloeddruk 95. Temperatuur 36.6 (oksel). Spontaan geloosde
urine 40 cc. bestond bijna geheel uit etter.

22/VI. 2.15 uur. 5 cM. ontsluiting, bruingroen vruchtwater.

5.05 uur. Spontane geboorte in stuitligging van een niet ge-
macereerd dood kind. Placenta is gaaf, zonder infarcten. Kind
met placenta woog 1000 Gr. Op de geboorte reageerde patiënte
niet en gaf geen pijn aan. Bloeddruk 75. Bloedureumgehalte
691,0 mGr. %.
Hypodermoclyse 800 cc. phys., water met 1 cc.
coff. Diurese 520 cc.

28/VI. 4 uur. Infuus 900 cc. phys. water met 1 cc. coff. Patiënte rea-
geerde wat meer. Exantheem leek wat bleeker, turgor van de
huid nam toe. Zij dronk slecht cn had wat gebraakt. Nu en dan
spontane urincloozing.

16 uur. Intraveneus 400 cc. 10 % glucose cn des avonds
infuus van 1 L. phys. water met coff.

Bloedureumgehalte 676,0 mGr. %. Diurese 2 L. alb. I/2

24/VI. Algemeene toestand vrij goed. exantheem nog meer verbleekt,
dronk veel beter. Intraveneus 500 cc. 10 % glucose. Bloed-
ureumgehalte 468,0 mGr. %. Urineerde spontaan 4 L., alb. sp.
Bloeddruk zeer laag, 95.

25/VI. Toestand veel beter. Intraveneus 500 cc. 10 % glucose. Urineerde
spontaan 3 L., albumen sp. Bloeddruk 100.

Bloedureumgehalte 357.5 mGr. %.

27A^I. Toestand veel beter. Temperatuur bleef laag. bloedureumgehalte
185.0 mGr. %. Diurese 2gt;/2 L- alb. sp. Bloeddruk 100.

29/VI. Exantheem ongeveer geheel verdwenen. Ureumgehalte bloed
239,2 mGr. %. Diurese 940 cc.

30/VI. Stinkend bruine afscheiding. Braakte weer wat, er bestond sto-
matitis. Bloedureumgehalte
176,8 mGr. %, diurese 920, alb. sp.

WII. Bloedureumgehalte 98,8 mGr. %.

Hierna steeg het bloedureumgehalte tot 249,0 op 4A^II, terwijl
dc diurese gering was. In dien tijd dronk patiënte weinig,
maar had geen klachten. Het bloedureumgehalte bleef nog
ecnigen tijd hoog om op 4A^III bij haar ontslag normaal te
zijn. Algemeene toestand was goed. Bloeddruk 110. urine helder
cn albumen negatief.

Revisie.

17/IX. Geen klachten. Bloeddruk 115, urine: Matige hoeveelheid leu-
cocyten, geen cylinders.

Wij hebben hier dus te doen met een vrouw, die door een pyelitis

-ocr page 182-

TABEL XXXVIIL

Overzicht van de ureumbepalingen in bloed cn urine
van geval 1928/254.

Hoeveelheid
urine p. dag
in cc.

Dalum

Ureumgehalte
urine
in GrVL.

Hoeveelheid
uitgescheiden
ureum
p. dag
in Gr.

Ureumgehalte
bloed
in mGr. %

22/VI
Bevallen
23/VI
24A^I
25/VI
26;VI
27/VI
28A^I
29A^I
30/VI
I/VII

3/VII
4/VlI
5/VII
6A^II
INll
6/VH
9/VII
10/VII
I I/VII
12/VII
4/VIII

735

2395
4100
2900
2500
2650
2575
940
920
885
IIIO
890
980
1150
1340
1250
1350
1050
1400
1450
1100
1300

8,71

13,65
14,30
14,82
14,50
15,60
16,12

16,90
17,68
16,12
20,28
19,76
19,76
18,20
19,24
17,68
15,60
15,08
14,30

6,40

32,70
58,63
42,98
36,25
4134
41,51

15,55
15,67
17,89
18,05
1936
22,72
24,39
24,05
23,87
16,38
21,11
20,74

691,0

676,0
468,0

357.5
260,0
185,0

216.7
239,2

176.8
98,8

197.6
239,0
249,0
161,2
176,0
166,0
119,0

88,4

55.2

43.3

resp. cystitis zoo was geïntoxiceerd, dat zij dagen lang niet had
gegeten en gedronken en als gevolg daarvan uitgedroogd was.
Onder invloed van de uitdroging hebben ook de nieren sterk ge-
leden, zooals uit het lage ureumgehalte der urine blijkt. Zelfs
hebben de nieren zich slechts langzaam hersteld, want het ureum-
gehalte van de urine bleef aanvankelijk vrij laag. niettegenstaande
de enorme verhooging van het ureumgehalte van het bloed. Door
toevoer van vocht verbeterde de algemeene toestand zeer snel en
trad een sterke diurese op, zoodat in ieder geval geen reden bestond
aan te nemen, dat ook de wateruitscheiding was gestoord. Opval-
lend is weer. hoe de sufheid verdween en de vrouw zich herstelde,
terwijl het ureumgehalte van het bloed nog zeer hoog was. Dat een
sterke ureumretentie niet met uraemische symptomen behoeft samen

-ocr page 183-

te gaan, is reeds door vele onderzoekers vastgesteld (zie hiervoor
b.v. „Schorsnecrosenquot; in het literatuuroverzicht), o.a. ook door
Gatewood en Byfield(5) en Myers (6).

Die ureumretentie is dan ook als zoodanig onschadelijk.

Bij patiënten, die dorsten, is de bepaling van het ureumgehalte
van het bloed echter een goede maatstaf voor den graad van uit-
droging.

In ons geval heeft het exantheem vermoedelijk niets met de
ureumretentie te maken, doch moet als een secundair, toxisch exan-
theem beschouwd worden.

Een vraag van belang zou nog wezen, in hoeverre zwangeren
sterker op uitdroging reageeren dan niet-zwangeren. Hieromtrent
kunnen wij echter geen antwoord geven, alleen is ons wel bekend
'uit het onderzoek van Folin en Denis(7), dat de ureum-
uitscheiding bij een
niet-zwangere. die leed aan een hydronephrose
en
Pyelitis, sterk gestoord was. Uit het onderzoek van Folin en
Denis bleek, evenals uit ons onderzoek, dat, zooals bekend is.
de urinesecretie onderverdeeld kan worden in een onbekend aantal
meer of minder van elkaar onafhankelijke functies.

-ocr page 184-

SAMENVATTING.

In het literatuuroverzicht worden de verschillende opvattingen
over het ontstaan van de zwangerschapsnier en de daarbij voor-
komende pathologisch-anatomische verandering besproken. Even-
eens wordt daarin een kort overzicht gegeven van de nierfunctie
in de zwangerschap en de stoornissen in de nierfunctie bij zwan-
gerschapsvergiftiging en eclampsie. Ook worden de verschillende
veranderingen, die er in het bloed tijdens de zwangerschap en
de zwangerschapsvergiftiging ontstaan, vermeld. In het bijzonder
wordt op het bestaan van een lage ureumspiegel van het bloed
tijdens de zwangerschap gewezen en de verschillende verklaringen
daarvan uit een gezet. Ook wordt stilgestaan bij de zoogenaamde
»Schorsnecrosen . die somtijds na de bevalling kunnen optreden.
Het laatste deel van het literatuuroverzicht is gewijd aan verschil-
lende andere factoren, die een verhooging van het ureumgehalte
van het bloed kunnen veroorzaken, zooals: keukenzouttekort, sterk
braken, dorsten, nerveuze stoornissen, enz.

Daar alle ureumbepalingen in het bloed en de urine bij de ver-
schillende patiënten verricht waren volgens de broomloogmethode
met den urometer van Yvon. gewijzigd volgens Ambard en Hal-
lion. werd een vergelijkend onderzoek ingesteld tusschen de vlugge
en gemakkelijke broomloogmethode en de nauwkeurige
maar
meer bewerkelijke en tijdroovende ureasemethode. Hiervoor wer-
den H5 vergelijkende ureumbepalingen in het bloed en later nog
10 m de urine, met de broomloog- en met de ureasemethode uit-
gevoerd. Daaruit bleek.

I. dat de werkwijze met broomloog. met behulp van den urometer
van Yvon en gewijzigd volgens
Hallion en Ambard
met zeer nauwkeurig is en dikwijls aanmerkelijke verschillen
m uitkomsten geeft met die. verkregen volgens de nieuwere
werkwijze met behulp van urease.

II. dat hoewel de uitkomsten, met behulp van broomloog ver-
kregen dus niet nauwkeurig zijn. deze werkwijze voor
klinische doeleinden toch wel te gebruiken is. daar. wan-

-ocr page 185-

neer men steeds deze zelfde werkwijze gebruikt, deze uitkom-
sten voldoende vergelijkbaar zijn. Met name is ons gebleken,
dat bij onderzoekingen bij één en dezelfde persoon het beloop
van het ureumgehalte van het bloed even goed met behulp
van broomloog- als met de ureasewerkwijze te voorschijn
treedt, en

III. dat de quantitatieve ureumbepaling in de urine, uitgevoerd
volgens de broomloogmethode, voldoende betrouwbaar is, om
een inzicht te verkrijgen omtrent het meer of mindere vermogen
van de nieren om het ureum uit te scheiden.

Dit resultaat was voor ons van groot belang voor de studie van
den invloed der zwangerschapsintoxicatie op de nierfunctie, want
sedert 7 jaren waren in de Utrechtsche Vrouwen-
kliniek bij alle vrouwen met eclampsie en bij velen met zwanger-
schapsintoxicatie ureumbepalingen gedaan volgens de broomloog-
methode en van vele gevallen zelfs serie-bepalingen. Die waarne-
mingen werden nog aangevuld door eigen onderzoekingen van
normale niet-zwangere vrouwen en van normale zwangere vrouwen,
zoodat ons een uitgebreid materiaal ter vergelijking tot beschikking
stond.

Achtereenvolgens worden besproken, 16 normale niet-zwangeren.
28 normale zwangere vrouwen, 19 vrouwen met een lichte zwan-
gerschapsintoxicatie, 34 met een zware zwangerschapsintoxicatie,
zonder eclampsie, die later weer volkomen normaal werden en 29
die een chronische hypertentie behielden en ten slotte 36 vrouwen
met eclampsie.

De groepeering van deze gevallen is buiten de ureumbepalingen
om geschied naar den ernst der klinische verschijnselen als hoofd-
pijn, braken, gezichtsstoornissen, bloeddrukverhooging en al-
buminurie.

Bij vergelijking dezer groepen bleek, overeenkomstig de eenstem-
mige resultaten uit de literatuur, dat de ureumspiegel bij normale
zwangeren duidelijk lager is dan bij niet-zwangere vrouwen.

In de groep der lichte intoxicaties bleek het ureumgehalte van
het bloed wat hooger dan bij de normale zwangeren, maar nog be-
neden dat van niet-zwangeren te liggen.

Ook bij de gevallen van zware intoxicaties vonden wij dikwijls

-ocr page 186-

een laag ureumgehalte. doch enkele malen was het duidelijk ver-
hoogd en in 6 gevallen steeg het zelfs boven de 50 mGr. %. Deze
gevallen worden uitvoerig besproken, waarbij bleek, dat de oor-
zaak van de verhooging van den ureumspiegel van het bloed moet
worden toegeschreven aan stoornis in de nierfunctie en niet. althans
niet in hoofdzaak, aan vermeerderde productie, omdat het ureum-
gehalte der urine was verminderd. In sommige gevallen vonden
wij bovendien een stoornis in de wateruitscheiding.

Na de bespreking van de gevallen uit deze groep, waaronder
verscheidene met loslating van de placenta en met ernstige
stoornissen in de nierfunctie, lag het voor de hand. de nierstoor-
nissen met het vaatstelsel in verband te brengen en wel. met het

oog op den bij alle vrouwen verhoogden bloeddruk, met vaat-
kramp.

Deze vaatkramp zou dan aanleiding geven tot circulatiestoor-
nissen. waardoor het
secerneerend epithelium zou lijden. Dat de
stoornissen in de ureum- en wateruitscheiding niet uitsluitend
het gevolg zijn van een te geringe doorstrooming van de nieren,
maar dat ook het secerneerende epithelium had geleden, meenden
wij daaruit te mogen afleiden, dat het herstel der watersecretie in
enkele gevallen duidelijk optrad voor het herstel der ureumsecretie.
In één geval waar de vaatkramp te lang had bestaan, was zelfs
een totale
schorsnecrose ontstaan. Dit geval wordt uitvoerig be-
sproken. waarbij er op gewezen wordt, dat niettegenstaande een
totale anurie en zeer sterke stijging van den ureumspiegel van het
bloed, er geen typische uraemische verschijnselen ontstonden.

De vrouwen die een chronische hypertensie behielden, vertoon-
den nog meer vaatstoornissen. dan de vrouwen, bij wie de ziekte-
verschijnselen later weer verdwenen. Zij waren bovendien belang-
rijk ouder dan deze en in verband daarmee in hoofdzaak multi-
parae. In het algemeen hadden zij dan ook een minder goed vaat-
stelsel. Toch waren er slechts 7 bij wie een ureumgehalte van het
bloed boven 50 mGr. % werd waargenomen, zoodat niettegen-
staande velen ernstig op de zwangerschap reageerden, de nier-
functie meestal ongestoord bleef.

Geheel anders is dit bij vrouwen met eclampsie.

Deze vertoonden nagenoeg allen een verhooging van het ureum-

-ocr page 187-

gehalte van het bloed, dat bij meer dan de helft zelfs tot boven de
50 mGr % steeg. Ook werd bij de meesten een stoornis in de wa-
terafscheiding gevonden. Beide functiestoornissen van de nieren
bleken het directe gevolg van de aanvallen en duurden 1. 2 a 3
daqen. om daarna als regel zoowel bij de vrouwen met intercur-
rente eclampsie als bij vrouwen, die gedurende het eclampstische
stadium bevielen of bij wie de stuipen eerst post partum uitbraken.

Hetll^oTniet afbreken der zwangerschap bleek op het herstel
der nierfunctie na het ophouden der aanvallen van geen of weinig

invloed te zijn.nbsp;„ 11 i l

Uit het onderzoek van enkele zwaardere gevallen bleek boven-
dien. dat de watersecretie zich in den regel vroeger herstelt dan de
ureumsecretie. zoodat niettegenstaande een goede diurese de
ureumspiegel zelfs tot een groote hoogte, (wij namen waarden waar
tot 260 mGr. kan stijgen, zonder dat dat gepaard gaat met
uraemische verschijnselen. De vrouwen kunnen onder die omstan-
digheden zelfs een geheel normalen indruk maken.

Onder deze vrouwen met eclampsie waren vele I Parae en bij
allen herstelde de nierfunctie zich volkomen of nagenoeg volkomen.
Hadden zij geen eclampsie gekregen, dan zouden wij op grond
van het beloop van het kraambed slechts enkelen tot de groep met
een chronische hypertensie hebben gerekend doch de meeste tot
de groep met zware of lichte intoxicaties en zelfs een of twee tot de
normale zwangeren. Daaruit volgt dus. dat
het gevaar van eclampsie
niet evenredig is met den ernst der intoxicatieverschijnselen,
zooals
wij gewoon zijn die te beoordeelen - dus niet naar de mate van
de bloeddrukverhooging of albuminure maar naar een meer
of mindere gevoeligheid voor stuipen, waarvan ons tot dusverre

de oorzaak ontgaat.

Daar de aanvallen gepaard gaan met vasomotorische stoor-
nissen en sterke schommelingen in den bloeddruk, door vaatkramp.
hebben wij gemeend te moeten aannemen, dat de stoornissen in
de water- en ureumuitscheiding eveneens het gevolg zijn van vaat-
kramp en wel der kleine niervaten, waarvoor het nierparenchym
van zwangeren met intoxicatie blijkbaar zeer gevoelig is.

Opvallend is. dat wij echter geen verband konden vaststellen

-ocr page 188-

tusschen het aantal aanvallen en den ernst der functiestoornissen.
Reeds een of enkele aanvallen kunnen een zoo ernstige beschadi-
ging der nieren veroorzaken, dat een langer durende anurie of
oligurie ontstaat, en de patiënten na ongeveer 5 a 6 dagen sterven.

Wij hadden gelegenheid bij een overigens normale zwangere
met epilepsie den invloed van een toeval op de nierfunctie na te
gaan, doch vonden die niet veranderd. Wel bleek een epileptica
met oedeem en hypertensie na een aanval, eiwit in de urine te
hebben gekregen. Ook vertoonde deze een veel sterkere schomme-
ling van den bloedsdruk dadelijk na het toeval dan de andere,
overigens normale zwangere.

Op grond van deze uitvoerige waarnemingen meenen wij te
mogen besluiten, dat zoolang vrouwen met toxicosen geen eclamp-
tische aanvallen krijgen, de nierfunctie in het algemeen slechts
weinig gestoord wordt, doch dat daarvoor eerst groot gevaar
dreigt, wanneer er eclamptische aanvallen uitbreken. Dit is in
overeenstemming met de ervaring, dat wanneer het slechts gelukt
de aanvallen te voorkomen, de gevaren van een zwangerschaps-
intoxicatie, althans voor de moeder, in het algemeen gering zijn.

Daar een zelfs zeer sterke ureumretentie, naar het schijnt zonder
eenige stoornis verdragen wordt, en zich in onze gevallen steeds de
ureumuitscheiding herstelde, wanneer slechts de
water uitscheiding
voldoende was of werd. is de diurese prognostisch van veel meer
beteekenis dan het ureumgehalte van het bloed en van de urine.
Van hoeveel waarde dan ook de ureumbepalingen van het bloed
voor de studie der zwangerschapsintoxicatie moge zijn. van minder
beteekenis achten wij die voorshands voor de praktijk, wanneer
slechts nauwkeurig op de diurese wordt gelet.

Veel meer waarde hebben wij aan het ureumonderzoek bij
vrouwen met hyperemesis meenen te moeten toekennen, want het
ureumgehalte van het bloed is bij deze vrouwen een maatstaf voor
den graad van uitdroging, en daar deze uitdroging o.a. stoornis
in de nier- en levenfunctie kan veroorzaken, waardoor de z.g.n.
toxische vorm van de hyperemesis ontstaat, bezitten wij in de
bepahngen van het ureumgehalte bij deze vrouwen en bij zwan-
geren die om andere redenen, pyelitis. pylorus stenose enz., vocht-
gebrek hebben, een uitnemend middel om den juisten toestand te
leeren kennen en de juiste behandeling in te stellen.

-ocr page 189-

RÉSUMÉ.

Dans l'aperçu de la littérature nous mentionnons les différentes
conceptions concernant les altérations microscopiques du rein chez
les femmes enceintes. En même temps nous donnons
un bref compte
rendu de la fonction du rein pendant la grossesse et les derange-
ments dans la fonction du rein lors de toxémie gravidique et lors

LirSérents changements qui se produisent dans le sang
pendant la grossesse et la toxémie sont également mentionnes.
Nous relevons spécialement l'existence
dun taux bas de 1 uree
sanguine pendant la
grossesse et nous exposons les différentes
explications que l'on en donne. Nous mentionnons aussi ce quon
appelle les nécroses de l'écorce du rein qui peuvent se produire
quelquefois après la délivrance. Dans la dernière partie de 1 aperçu
L la littérature nous exposons les différents autres facteurs qui
peuvent causer une élévation du taux de l'urée sanguine, tels que:
Lnque de chlorure de sodium,
vomissements violents, soifs ardentes.

ébranlements nerveux, etc.nbsp;. j r •

Comme toutes les fixations de l'urée dans le sang et dans 1 urine

des différents malades avaient été faites d après la methode par
l'hypobromite de soude au moyen de 1 urometre d Yvon. modifiée
d'après Ambard et Hallion. nous avous fait une enquete compa-
rative entre la méthode rapide et facile par hypobromite et la
méthode à l'uréase plus minutieuse, mais phs longue et plus
compliquée. Dans ce but nous avons exécuté 145 fixations compara-
tives de l'urée sanguine et plus tard encore 10 dans 1 urine, selon
les deux méthodes
sus-nommées.

Il s'en suivit que:nbsp;_

I La méthode au moyen de l'uromètre d Yvon. et modifiée

d'après Hallion et Ambard. n'est pas très minutieuse et

donne souvent des résultats très différents de ceux qu'on

obtient selon la méthode plus moderne à l'aide de l'uréase.

II Bien que les résultats obtenus par la méthode par l'hypo-

-ocr page 190-

bromite de soude ne soient donc pas minutieux, il nous est
apparu que cette méthode est cependant utilisable dans la
clinique, parce que quand on se sert toujours de cette même
méthode, ces résultats sont suffisamment comparables. En
effet, nous avons pu constater que dans les recherches con-
cernant une seule et même personne, les changements du taux
de l'urée sanguine, apparaissent aussi bien à l'aide de la
méthode par l'hypobromite de soude, qu'à l'aide de la mé-
thode de l'uréase.

III. La fixation quantitative de l'urée urinaire, exécutée d'après
la méthode par l'hypobromite, offre des garanties suffisantes,
pour être renseigné sur la capacité plus ou moins grande des
reins de sécréter l'urée.

Ce résultat était pour nous de la plus grande importance pour
étudier l'influence de la toxémie gravidique sur la fonction du
rein, car depuis 7 ans on a fait à la clinique obstétrique d'Utrecht,
chez toutes les femmes atteintes d'éclampsie et chez beaucoup
atteintes de toxémie gravidique, des fixations d'urée selon la
méthode par l'hypobromite et même dans beaucoup de cas des
fixations en série.

Ces observations furent encore complétées par des recherches
personnelles sur des femmes normales, non-enceintes et sur des
femmes normales, enceintes, de sorte que nous avions à notre dis-
position un matériel étendu de comparaison.

Successivement nous discutons 16 femmes normales, non-encein-
tes, 28 femmes normales, enceintes, 19 femmes souffrant d'une
légère toxémie gravidique. 34 femmes atteintes d'une toxémie
gravidique grave, sans éclampsie et qui plus tard redevinrent ab-
solument normales et 29 femmes, qui conservèrent une hypertension
chronique et enfin 36 femmes avec éclampsie.

Le groupement de ces cas a été fait en dehors des fixations d'urée,
d'après la gravité des phénomènes cliniques, tels que maux de tête.'
vomissements, dérangements oculaires, hypertension et albuminurie.

En comparant ces groupes nous avons constaté, conformément
aux résultats unanimes de la littérature, que le taux de l'urée
sanguine chez les femmes normales enceintes est sensiblement plus
bas que chez les femmes non-enceintes.

-ocr page 191-

Dans le groupe des toxémies gravidiques légères le taux de
l'urée sanguine s'est trouvé un peu plus élevé que chez les femmes
normales enceintes, mais encore moins élevé que chez les femmes
non-enceintes.

Dans les cas des toxémies gravidiques graves également nous
avons trouvé souvent un taux bas de l'urée; cependant dans quel-
ques cas ce taux, s'était
sensiblement élevé et dans 6 cas même

il s'est élevé à plus de 50 mGr.

Ces cas sont discutés en détail et il s'est trouvé que la cause de
l'élévation du taux de l'urée sanguine était la conséquence dun
dérangement dans la fonction du rein, du moins pas essentiellement
conséquence d'une production augmentée, parce que le taux de
l'urée urinaire avait diminué. Dans quelques cas nous avons trouvé
en outre un dérangement dans la sécrétion de l'eau.

Après la discussion des cas de ce groupe, parmi lesquels plusieurs
avec ablation du placenta et avec des dérangements graves dans
la fonction des reins, il était logique d'établir un rapport entre les
dérangements du rein et le système vasculaire et spécialement à
cause de l'hypertension accompagnée de crampes vasculaires chez

toutes les femmes.

Ces crampes vasculaires causeraient des dérangements de la

circulation, par lesquels Vépithélium sécernant soafMrait. Du fait
que les dérangements dans la sécrétion de l'urée et de l'eau ne
seraient pas exclusivement la conséquence d'une circulation insuffi-
sante du rein, mais que l'épithélium sécernant avait également
souffert nous avons cru pouvoir en conclure que le rétablissement
de la sécrétion d'eau se produisait distinctement dans quelques cas,
avant le rétablissement de la sécrétion d'urée. Dans un cas, où la
crampe vasculaire avait persisté trop longtemps, il s'était meme
produit une nécrose totale de la substance corticale des reins. Nous
discutions ce cas en détail tout en relevant le fait que, malgré une
anurie totale et une très forte augmentation de la valeur de 1 urée
sanguine, il ne se produisait pas de phénomènes urémiques typiques.

Les femmes qui conservaient une hypertension chronique mon-
traient encore plus de dérangements vasculaires, que les femmes
chez qui les phénomènes disparaissaient de nouveau plus tard.
En outre elles étaient beaucoup plus âgées que ces dernières et par

-ocr page 192-

la essentiellement multipares. Aussi avaient-elles en général un
syst^eme vasculaire moins bon. Pourtant il y en avait seulement
7 chez qui une valeur de l'urée sanguine de plus de 50 mGr % a
été constatée, de sorte que. bien que beaucoup réagissent gravement
sur la grossesse, la fonction rénale restait le plus souvent intacte.

Il en va tout autrement chez les femmes avec éclampsie.

Celles-ci montrent à peu près toutes une augmentation du taux
de luree sanguine, lequel chez plus de la moitié s'élevait même à
plus de 50 mGr. %. Chez la plupart nous avons aussi trouvé un
dérangement dans la sécrétion de l'eau. Les deux dérangements de
fonction des reins se trouvaient être la conséquence directe des
convulsions et duraient 1, 2 à 3 jours, pour reculer ensuite dans la
règle, aussi bien chez les femmes avec éclampsie intercurrente que
chez les femmes qui accouchaient pendant le stadium de l'éclampsie
ou chez qui les convulsions se produisaient seulement après
1 accouchement.

L'interruption éventuelle de la grossesse se trouvait avoir peu ou
pas d influence sur le rétablissement de la fonction du rein, après
la cessation des convulsions.

L'étude de quelques cas plus graves montrait en outre que dans
la règle la sécrétion de l'eau se rétablit plus tôt que la sécrétion
de 1 uree. de sorte que. malgré une bonne diurèse, la valeur de l'urée
peut monter, même à une grande hauteur, (nous avons observé des
valeurs jusqu'à 260 mGr. %). sans que cela soit accompagné de
phenomenes urémiques. Dans ces circonstances les femmes peuvent
même donner une impression de parfaite santé.

Parmi ces femmes avec éclampsie il y en avait beaucoup I Parae.
et chez toutes la fonction du rein se rétablit complètement ou à
peu près.

Si elles n'avaient pas eu d'éclampsie nous n'en aurions, du fait
des phénomènes qui se produisent pendant la période suivant l'ac-
couchement. compté que quelques-unes appartenant au groupe avec
une hypertension chronique, la plus part appartenant au groupe avec
toxémies gravidiques graves ou légères et même une ou deux
appartenant au groupe des femmes enceintes normales. Il s'ensuit
que le danger d'éclampsie n'est pas en proportion avec la gravité
des phénomènes de la toxémie. comme nous sommes habitué à les

-ocr page 193-

juger — donc indépendant du degré d'hypertension ou d'albumi-
nurie —, mais dépendant d'une sensibilité plus ou moins grande aux
convulsions, dont la cause nous échappe jusqu'ici.

Comme les crises sont accompagnées de dérangements moto-
vasculaires et de fortes fluctuations dans la pression artérielle,
causées par les crampes vasculaires, nous avons cru pouvoir sup-
poser que les dérangements dans la sécrétion d'eau et d'urée sont
également la conséquence de crampes vasculaires. savoir des petits
vaisseaux rénaux, crampes auxquelles le parenchyme rénal des
femmes enceintes avec toxémies est apparemment très sensible.

Ce qui frappe, c'est que nous n'avons pas pu établir de rapport
entre le nombre des convulsions et la gravité des dérangements de
fonction. Une seule ou quelques convulsions peuvent déjà causer
une lésion si grave des reins qu'il se produit une anurie ou une
oligurie de plus longue durée et que les malades meurent au bout
de 5 à 6 jours.

Nous avons eu l'occasion d'observer chez une femme enceinte,
avec épilepsie, du reste normale, l'influence d'une convulsion sur la
fonction du rein, mais nous ne l'avons pas trouvée changée.
Cependant il s'est trouvé qu'une épileptique avec oedème et hyper-
tension après une convulsion, avait de l'albumine dans l'urine.
Celle-ci montrait aussi, immédiatement après la convulsion, une
fluctuation de la pression artérielle beaucoup plus forte que les
autres femmes enceintes, du reste normales.

Nous basant sur ces observations détaillées nous croyons pouvoir
conclure que. tant que les femmes avec une toxémie ne sont pas
sujettes à des convulsions éclamptiques. la fonction rénale n'est en
général que peu troublée, mais que le grand danger ne s'en fait sentir
que lorsque des convulsions éclamptiques éclatent. Cela correspond
à l'expérience que. pourvu qu'on réussisse à prévenir les convulsions,
les dangers d'une toxémie gravidique, du moins pour la mère en

général, sont minimes.

Comme à ce qu'il paraît une rétention d'urée, même très forte,
est supportée sans le moindre dérangement, à condition que la
sécrétion d'eau s'établisse, la sécrétion d'urée se rétabht également,
ne fiit-ce qu'au bout de quelque temps, et la diurèse, au point de
vue prognostique. a donc beaucoup plus d'importance que le taux

12

-ocr page 194-

de I urée sanguine et urinaire. De quelque valeur que soit donc le
fixation de l'urée sanguine pour l'étude de la toxémie gravidique,

Inbsp;importance quant à la pratique nous en semble, jusqu'à mieux
informé, insignifiante, pourvu qu'on observe bien la diurèse.

IInbsp;nous a semblé devoir accorder beaucoup plus de valeur à la
fixation de l'urée chez les femmes avec hyperémésis. car le taux de
l'urée sanguine chez ces femmes est une norme pour le degré de
dessiccation: comme celle-ci peut causer entre autres des troubles
dans la fonction des reins et du foie, causant ce qu'on appelle la
forme toxique de l'hyperémésis. nous possédons dans les fixations
du taux de l'urée chez ces femmes et chez les femmes enceintes qui
pour d'autres raisons, pyelitis, stenosis pylori, etc. souffrent de
dessiccation, un excellent moyen de connaître l'état exact de la
malade et de fixer le traitement approprié.

-ocr page 195-

GERAADPLEEGDE LITERATUUR,

HOOFDSTUK L

L Blackall: Overgenomen uit; Hoeven, P. C. T. v. d.
Dissertatie. Leiden 1896.

2.nbsp;R a y e r: Overgenomen uit; O 1 s e n. A. Dissertatie. Kopen-

hagen 1932.

3.nbsp;Lever, J.: N. Zeitschr. f. Geburtsk. 1844—16—blz. 252,

4.nbsp;Leyden. E.: Zeitschr. f. klin. Med. 1881—2—blz. 171.

5.nbsp;Hiller, A.: Zeitschr. f. klin. Med. 1881—2—blz. 685.

6.nbsp;Halbertsma. T.: Sammlung klin. Vortr. v. Rich. v.

Volkmann. Gyn. III 1882.

7.nbsp;Rosenberg, M.: Die Klinik der Nierenkrankheiten,

blz. 196.

8.nbsp;Fahr. T h.: Zentralbl. f. Gyn. 1920—blz. 991.

9.nbsp;Saeki: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1927—12—blz. 650.

10.nbsp;F a h r. T h.: Zentralbl. f. Gyn. 1920—blz. 991.
-. Zentralbl. f. Gyn. 1928—blz. 474.

11.nbsp;H e y n e m a n n, T h.: Zentralbl. f. Gyn. 1920—blz. 449.
_, in
H. H i n s e 1 m a n n. Die Eklampsie, Bonn 1924.

12.nbsp;Seitz. L.: in Ha Iban und Seitz. 1927 Bd. VII—1.

blz. 647.

13.nbsp;Volhard: in Mohr und S t a e h e 1 i n; Handbuch inn.

Med. Berlin 1931—Bd. VII—1 blz. 609.

14.nbsp;O 1 s e n, A.: Dissertatie Kopenhagen, 1932.

15.nbsp;Kuczynski, M. H. en Dosquet, H.: Ber, ü. d. ges.

Gyn. und Geb. 1927—11—blz. 423.

16.nbsp;E u f i n g e r, H.: Zentralbl. f. Gyn. 1927—blz. 2157.

17.nbsp;J a s c h k e, R. T h. V.: Zentralbl. f. Gyn. 1920—blz. 1274,

18.nbsp;Münk, Fr.: Monatschr. f. Geb. u. Gyn. 1919—50—

blz. 220.

19.nbsp;Heynemann. Th.: Zentralbl. f. Gyn. 1921—blz. 838.

20.nbsp;Asch off. L.: Pathologische Anatomie 1923— Dl. II—

blz. 423.

-ocr page 196-

21.nbsp;M u s s e y. R. D.: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1925—9—

blz. 149.

22.nbsp;Beker, J. C.: Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn. 1931—34—

blz. 272.

23.nbsp;Gessner, W.: Zentralbl. £. Gyn. 1920—blz. 1454.

24.nbsp;F e k e t e, A. V.: F u c h s, D. en M 01 n a r, B.: Jahresber.

ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1925—36—blz. 705.

25.nbsp;S n O O, K. d e: Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn, 1919_27_

blz. 157.

26.nbsp;Banister, J. B.: Zentralbl. f. Gyn. 1931—blz. 1692.

27.nbsp;E c k e 11, K.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1913—74_blz. 434.

-, Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1919—81—blz. 1.

28.nbsp;Holz bach, E.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1915_77_

blz. 115.

29.nbsp;C h o c h 1 o f f, A. W.: Zentralbl. f. Gyn. 1925—blz. 1139.

30.nbsp;R u n g e, H. en K e s s 1 e r, R.: Archiv f. Gyn. 1925—126—

blz. 45.

31.nbsp;Batisweiler, J.: Archiv f. Gyn. 1928—134—blz. 62.

32.nbsp;Z a n g e m e i s t e r, W.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1903—

50—blz. 385.

33.nbsp;Werner, P.: Archiv f. Gyn. 1922—115—blz. 63.

34.nbsp;Orlovius, M.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1915_77_

blz. 348.

35.nbsp;Kräuter, R.: Archiv, f. Gyn. 1926—128—blz. 467.

36.nbsp;Z a n g e m e i s t e r, W.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1903—

50—blz. 385.

-, Archiv, f. Gyn. 1908—84—blz. 825.

-, Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1916—78—blz. 325.

-, Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1919—81—blz. 491.

37.nbsp;Büttner, O.: Archiv f. Gyn. 1906—79—blz. 421.

38.nbsp;T r e u b en v. R o o y: Treub's Leerboek der Verloskunde,

Haarlem 1929—blz. 353.

39.nbsp;Zinsser, A.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1912—70—

blz. 201.

40.nbsp;K j e 11 a n d—M 0 r d r e, S.: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb.

1925—9—blz. 384.

-ocr page 197-

41.nbsp;Casa ma da. A.: Overgenomen uit Olsen, A.: Disser-

tatie. Kopenhagen. 1932.

42.nbsp;Gleicz-Laudat: Overgenomen uit Kessler. R.:

Niere und Schwangerschaft. Ber. ü. d. ges. Gyn.
u. Geb. 1931—19—blz. 785.

43.nbsp;Bar. P.: Leçons de pathologie obstétricale 1907—2—

blz. 567.

44.nbsp;Snoo. K. de: Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn. 1918—

26—blz. 30.

45.nbsp;Cramer. H.: Monatschr. f. Geb. u. Gyn. 1906—23—

blz. 437.

46.nbsp;Ru pp. H.: Zeitschr. L Geb. u. Gyn. 1929—95—blz. 383.

47.nbsp;Bickenbach: Monatschr. L Geb. u. Gyn. 1932—91—

blz. 370.

48.nbsp;Z a n g e m e i s t e r. W.: Zeitschr. L Geb. u. Gyn. 1903—

49—blz. 92.

49.nbsp;Seitz. L.: Archiv. L Gyn. 1925—124—blz. 25.

50.nbsp;R u n g e. H. en K e s s 1 e r. R.: overgenomen uit K e s s 1 e r:

Niere und Schwangerschaft. Ber, ü. d, ges. Gyn.
u. Geb. 1931—19—blz. 785.

51.nbsp;O e 11 i n g e n. K j. V.: Archiv f. Gyn, 1927—129—blz. 115.

52.nbsp;Kessler. R.: Archiv f. Gyn. 1929—138—blz. 634.

53.nbsp;Füth, H. en Wirz. P.: Archiv L Gyn. 1929—135—

blz. 612.

54.nbsp;Z w a a r d e m a k e r. H.: Leerboek der Physiologie, 1920—

Dl. I—blz. 112.

55.nbsp;L i n z e n m e i e r, G.: Archiv f. Gyn. 1920—113—blz. 608.

56.nbsp;B o h n e n, P. en B o r r m a n n, K.: Archiv f. Gyn. 1925—

126—blz. 149.

57.nbsp;B o c k. A.: Archiv f. Gyn. 1927—131—blz. 17.

58.nbsp;T r u m p e r. M.: Am. J. of Obst a. Gyn. 1930—20—blz. 209.

59.nbsp;M o 11 a. G.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1929—16—blz. 789.

60.nbsp;G r e e n. J. S. en K r i e g e r, V. L: Ber. ü. d. ges. Gyn. u.

Geb. 1929—16—blz. 60.

61.nbsp;Hellmuth. K.: Archiv f. Gyn. 1923—118—blz. 18.
_, Archiv f. Gyn. 1925—123—blz. 57.

-ocr page 198-

62.nbsp;Krau SS, E.: Dtsch. Archiv f. kl. Med. 1922—138—

blz. 340.

63.nbsp;W e 11 e r d a 1, P.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1929—16—

blz. 509.

64.nbsp;Frey. E.: Archiv f. Gyn. 1923—120—blz. 84.

65.nbsp;Morse. A.: Zentralbl. f. Gyn. 1921—blz. 1313.

66.nbsp;Hellmuth. K.: Archiv f. Gyn. 1927—130—blz. 585.

67.nbsp;Slyke. D. D. v. en Fitz. R.: J. biol. ehem. 1917—32—

blz. 495.

B o k e 1 m a n n. O.. Bock. A. en R o t h e r. T.: Zeitschr.

f. Geb. en Gyn. 1925—89—blz. 1.
Engelhard. J. L. B.: Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn.

1932—35—blz. 242.
Stander. H. J. en C a d d e n. J. F.: Zentralbl. f. Gyn.
1931—20.

71.nbsp;B o k e 1 m a n n. O. en B o c k. A.; Zeitschr. f. Geb. en Gyn.

1927—91—blz. 94.

72.nbsp;Rübsamen. W.: Zentralbl. f. Gyn. 1918—blz. 345.

73.nbsp;E u f i n g e r. H. en B a d e r. C. W.: Archiv f. Gyn. 1926—

128—blz. 309.

74.nbsp;Eufinger, H.: Zeitschr. f. Geb. u. Gyn 1929—95—

blz. 201.

75.nbsp;Hen sei. S.: Zentralbl. f. Gyn. 1931—blz. 120.

76.nbsp;Magnani. L.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1929_16_

blz. 243.

77.nbsp;Klaften, E.: Archiv, f. Gyn. 1929—135—blz. 651.

78.nbsp;D o n g e n, v.: Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn. 1925—30—

blz. 277.

Hoogenhuyze. v. en Doesschate. ten: Ned.

Tijdschr. v. Verl. en Gyn. 1912—21—blz. 38.
Beker. J. C.: Ned. Tijdschr. v. Verl. en Gyn. 1919—27—
blz. 27 en 244.

81. K 1 e e s a 11 e 1. H.: Archiv, f. Gyn. 1925—123—blz. 638.

Süsstrunk. G.: Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1925_89_

blz. 49.

83. Kessler. R.r Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1931—19—
blz. 785.

68.

69.

70.

79.

80.

81.
82.

-ocr page 199-

84.nbsp;H e 11 m u t h, K.: Zentralbl. f. Gyn. 1925—blz. 1566.

85.nbsp;Heidler. H. en Schiller. W.: Zentralbl. f. Gyn.

1928—blz. 1517.

86.nbsp;Klaus. K.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1931—19—blz. 667.

87.nbsp;Barsóny. E.: Zentralbl. f. Gyn. 1930—blz. 1811.

88.nbsp;H i n g 1 a i s. H. en G O V a e r t s. J.: Gyn. et Obstétr. 1930—

22—blz. 137.

89.nbsp;A r s t a m i a n y. G.: Zentralbl. f. Gyn. 1926—blz. 3342.

90.nbsp;Quater. Raphalkesen Kaganovitch: Ber. ü. d.

ges. Gyn. u. Geb. 1929—16—blz. 332.

91.nbsp;Schlüns. O.: Zentralbl. f. Gyn. 1926—blz. 2185.

92.nbsp;C e t r O n i. M. B.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1929—16—

blz. 458.

93.nbsp;W i s 1 a n s k i. K.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1931—19—

blz. 344.

94.nbsp;Hellmuth. K.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1926—90—

blz. 89.

95.nbsp;Williams. E. C.. P i 11 m a n n en W i 11 s. L.: Ber. ü.

d. ges. Gyn. u. Geb. 1929—16—blz. 414.

96.nbsp;Kaplan. S.: Am. J. of Obst, and Gyn. 1932—23—blz. 673.

97.nbsp;B e 11 a. E. d e: Ber. ü. d. ges. Gyn. Geb. 1929—16—blz. 460.

98.nbsp;D a h 1. P.: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1929—16—blz. 658.

99.nbsp;W a 11 h a r d. B.: Arch. f. Gyn. 1923—116—blz. 68.

100.nbsp;S i e d e n t O p f. H. W.: Am. J. of Obst, and Gyn. 1932—

24—blz. 696.

101.nbsp;Laferty. J. M.. Nack. J. A. en S weeny. J. J.t Ber. ü.

d. ges. Gyn. und Geb. 1929—16—blz. 242.

102.nbsp;'Elias, H.. Güdemann. J. en Roubitschek. R.:

Wien. Arch. inn. Med. 1925—11—blz. 567.

103.nbsp;Lamers, A. J. M.: Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1912—71 —

blz. 393.

104.nbsp;Linzenmeier. G.: Zentralbl. f. Gyn. 1913—blz. 958.

105.nbsp;A d 1 e r. L.: Arch. f. Gyn. 1912—95—blz. 349.

106.nbsp;Jansen: Dtsch. Arch. f. klin. Med. 1918—125—blz. 168.

107.nbsp;Kehr er, E.: fahresber. ü. d. ges. Geb. und Gyn. 1913—

27—blz. 817.

108.nbsp;K e h r e r. E.: Arch. f. Gyn. 1920—112—blz. 487.

-ocr page 200-

109.nbsp;Seit 2. L.: Arch. f. Gyn. 1925—124—blz. 25.

110.nbsp;H e 11 m u t h, K.: Klin. WochenscRr. 1925—4—blz. 454.

111.nbsp;Timpe, O.: Arch. f. Gyn. 1931—146—blz. 240.

112.nbsp;Bock. A.: Klin. Wochenschr. 1927—No. 23—blz. 1090.

113.nbsp;Adler. Mar g.: Arch. f. Gyn. 1930—143—blz 236

114.nbsp;Spiegier. R. cn Scholl. W.: Arch. f. Gyn 1929—

135—blz. 461.

115.nbsp;Garofalo, A.: Zentralbl. f. Gyn. 1932_33_blz. 2047.

116.nbsp;M a s 1 a k o V a. P.: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1929—

16—blz. 243.

117.nbsp;M u 11. J. W. en B i 11. A. H.: Am. J. Obst, and Gyn. 1932-

23—blz. 807.

118.nbsp;Oberst. W. F. en Plass. E. D.: Ber. ü. d. ges. Gyn.

und Geb. 1932—22—blz. 220.

119.nbsp;S p i e g 1 e r. R.: Arch. f. Gyn. 1930—143—blz. 248.

120.nbsp;Rodecurt. M.: Zeitschr. f. Geb. und Gyn. 1928—93—

blz. 410.

121.nbsp;Vozza. F.: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1931—19—

bk. 153.

122.nbsp;Cantarow. A.. Thaddens. Montgomery en

Bolton: Ber. ü. d. ges. Gyn. und Geb. 1931—
19—blz. 507.

123.nbsp;Timpe, O.: Arch. f. Gyn. 1931—146—blz. 232.

124.nbsp;R o s s e n b e ck, H.: Arch. f. Gyn. 1931—145—blz. 331.

125.nbsp;S p i e g e 1 b e r g, O.: Archiv f. Gyn. 1870—1—blz. 383.

126.nbsp;Frerichs: Arch. f. physiol. Heilk. 1851—10—blz. 399.

127.nbsp;Butte: overgenomen uit Z w e i f e 1. Arch. f Gyn 1904—

72—blz. 1.

128.nbsp;S 1 e m o n s. J. M. en M o r r i s s. W. H.: Zentralbl. f. Gyn

1916—blz. 1313.

129.nbsp;Fol in. O.: J. Am. Med. Ass. 1917—69—blz. 1209

130.nbsp;W e s s e 1 o w. O. L. V. d e: The J. of Obst, and Gyn. of

the Brit. Emp. 1922—29—blz. 21.

131.nbsp;Mackenzie Wallis. R. L.: The J. of Obst, and Gyn.

of the Brit. Emp. 1921—28—blz. 3.

132.nbsp;Jacobson en Lambrethsen: overgenomen uit Ol-

sen. A.: Dissertatie. Kopenhagen 1932.

-ocr page 201-

133.nbsp;Cal dweil. W. E. en Lyle. W m. G.: Jahresber. ü. d.

ges. Gyn. u. Geb. 1923—35—blz. 547.

134.nbsp;Berkeley. C. Dodds. E. C. en Walker. A. L.: The

J. of Obst. and Gyn. of the Brit. Emp. 1924—31—
blz. 20.

135.nbsp;Stander. H. J.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1924—6—

blz. 112.

136.nbsp;Denis, W.. King. E. L. en Briggs. F.: Ber. ü. d.

ges. Gyn. u. Geb. 1929—16—blz. 332.

137.nbsp;Hoeven. H. V. d.: Dissertatie. Leiden 1930.

138.nbsp;Killian. J. A. en Shervin. C P.: overgenomen uit

H a r d i n g. A 11 i n en V. W ij c k: The J. of Obst.

and Gyn. of the Brit. Emp. 1924—31-blz. 595.

139.nbsp;Harding. V.J..Allin,A. enWijck.H.B. V.: The J.

of Obst. and Gyn. of the Brit. Emp. 1924—31—
blz. 595.

140.nbsp;Landsberg. E.: Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1913-73—

blz. 234.

141.nbsp;F i n k. K.: Monatschr. f. Geb. u. Gyn. 1922—60—blz. 229.

142.nbsp;E n g e 1 m a n n. F.: Monatschr. f. Geb. u. Gyn. 1923—61—

blz. 187.

143.nbsp;G a r O f a 10, A.: Ber. ü. d. ges. Gyn. u. Geb. 1932—22—

blz. 680.

144.nbsp;S n O O. K. d e: Verslag v. d. Ned. Gynaec. Vereen. 1916-

14/V.

145.nbsp;H e e s c h, O.: Arch. f. Gyn. 1925—124-blz. 595.

146.nbsp;Bokelmann. O. en Rother. J.: Zeitschr. L Geb. u.

Gyn. 1928—93—blz. 87.

147.nbsp;Jung. J.: Zentralbl. f. Gyn. 1928-blz. 405.

148.nbsp;Eufinger. H. en Bader. C. W.: Zeitschr. L Geb. u.

Gyn. 1926-95—blz. 352.
149 K e h r e r. E.: Halban u. Seitz Bd. VI Dl. 2 blz. 811.

150.nbsp;K a b O t h: Arch. f. Gyn. 1923-12(gt;-blz. 104.

151.nbsp;Leer SU m. V.: Bioch. Zeitschr. 1908—11—blz. 121.

152.nbsp;Bang. Ivar: Bioch. Zeitschr. 1916—72-blz. 119.

153.nbsp;A d d i s. T. en W a t a n a b e. C. K.: Arch. internat. Med,

' 1917—19—blz. 507.

-ocr page 202-

154.nbsp;Mackenzie. L.: Am. J. of Obst and Gyn. 1932—24—

blz. 233.

155.nbsp;D e 1 m a s. P. en V i 11 a: overgenomen uit: The J. of Obst.

1924—31—blz. 113.
56. H e y n e m a n n. T h.: Zentralbl. f. Gyn. 1925-blz. 2291.

157.nbsp;Gei pel. P.: Arch. f. Gyn. 1925—124—blz. 231.
-Zentralbl. f. Gyn. 1914—blz. 517.

158.nbsp;Schüppel. A.: Arch. f. Gyn. 1914—103—blz. 243.

159.nbsp;Herzog: Beitrag z. path. Anat. und z. alg. Path. 1913—

blz. 186.

160.nbsp;J a r d i n e. R. en K e n n e d y. A. M.: The Lancet 1913—

2—blz. 1291.

161.nbsp;Rose Bradford. J. en Lawrence. T. W. P.: J. of

Path, and Bact. 1898—5—blz. 195

162.nbsp;Griffith. W. S. A. en Herringham'. W. P.: J. of

Path, and Bact. 1906—11—blz. 237

163.nbsp;Klotz. O.: Am. J. of Obst, and Dis. of women and children

1908—2—blz. 619.

164.nbsp;J a r d i n e. R. en T e a c h e r: J. of Path, and Bact. 1910-

15—blz. 137.

165.nbsp;Rolleston. H. D.: The Lancet 1913—4—blz 1173

166.nbsp;Glynn. E. E. en Briggs. H.: J. of Path, 'and Bact.

1915—19—blz. 321.

167.nbsp;Fahr. Th.: Zentralbl. f. Gyn. 1928—blz. 474

168.nbsp;Immink. E. A.: Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1930-19-

blz. 2389.

169.nbsp;M a n s e n s. B. J.: Voordracht gehouden op de vergadering

^932^^ Path.-Anat. Vereeniging van 17/XII

170.nbsp;J u k e 1 en R e n o y: Arch. gen. de Med. Paris 1886—157—

blz. 385.

171.nbsp;W e i 11. A.: L'azotémie au cours des néphrites chronique.

1913—blz.nbsp;39.nbsp;■

172.nbsp;R o m a I o. E. en D u m i t r e s c o: Compt. Rend. Soc. Biol.

1914—76—blz.nbsp;676.

173.nbsp;Pasteur Vall ery-Ra dot: Pathologie Medicale

deel IV—blz. 338.

-ocr page 203-

174.nbsp;H aden. R. L. en Orr. Th. G.: The J. of Exp. Med.

1923—37—blz. 365.

_, The J. of Exp. Med. 1923—37—blz. 377.

_. The J. of Exp. Med. 1923—38—blz. 55.

175.nbsp;Brown. G. E.. Eus ter man. G. B.. Hartman, H. E.

en Rowntree, L. G.: Arch, of Int. Med.
1923—32—blz. 425.

176.nbsp;B 1 u m, L é o n en C a u 1 a e r t, C. v.: Le rôle du sel dans

les nephrites. Parijs. 1931.

177.nbsp;Borst, J. G. G.: Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1931—75—

blz. 1296.

_. Zeitschr. f. klin. Med. 1931—117—blz. 55.

178.nbsp;Meyer, P.: Klin. Wochenschr. 1931—10—blz. 155.

179.nbsp;Strauss. H.: Klin. Wochenschr. 1931—10—blz. 2354.

180.nbsp;Essen. H.. Kauders. F. en Por g es. O.: Wien.

Arch. inn. Med. 1923—5—blz. 499.

181.nbsp;Forges. O.: Klin. Wochenschr. 1932—11—blz. 186.

182.nbsp;Meyer. P.: Klin. Wochenschr. 1932—11—blz. 1383.

183.nbsp;Hoge, J. G.: Dissertatie. Groningen. 1932.

184.nbsp;Mora Witz, P. en S c h 1 o s s, J.: Klin. Wochenschr.

1932—11—blz. 1628.

185.nbsp;J e z 1 e r. A.: Klin. Wochenschr. 1932—11—blz. 370.

186.nbsp;Jung. G.: Zeitschr. f. klin. Med. 1931—118—blz. 546.

187.nbsp;B u s c h k e. F r.: Klin. Wochenschr. 1932—11—blz. 408.

188.nbsp;V e r s p ij c k. P. H. en M a a t h u i s. R.: Ned. Tijdschr. v.

Geneesk. 1933—77—blz. 2016.

189.nbsp;B a n g. I V a r: Bioch. Zeitschr. 1916—72—blz. 119.

190.nbsp;T a y 1 o r. A. E. en L e w i s. H. B.: The J. of Biol. Chem.

1915—22—blz. 71.

191.nbsp;H a r t m a n. A. F.: Am. J. Dis. Child. 1928-35-blz. 557.

192.nbsp;Arnaud M. Henry J. R. en M o u 1 i é r a c: Compt.

Rend. soc. biol. 1923—88—blz. 495.

HOOFDSTUK II.

1. P e t e r s. J. P. en S 1 y k e. D. D. van: Quantitative Clinical
Chemistry. Deel I 1931—blz. 335.

-ocr page 204-

2.nbsp;P e t e r s, J. P. en S 1 y k e. D. D. van: Idem blz. 337.

3.nbsp;Bang, Iva r: Biochem. Z. 1916—72—blz. 146

Bollman. L.. MannF. C. enMagath. T. B.: Am T

Physiol. 1924—64—blz. 371.

5.nbsp;K r e b s en H e n s e 1 e i t: Klin. Wochenschr. 1932—27—

blz. 757.

6.nbsp;A n d r e s e n, K. L. G a d.: Bioch. Z. 1921-116-blz. 266.

7.nbsp;G a 1 a n. J. C. en H o u s s a y: Revista d. 1. Soc. Argent d

Biol. 1927—3—blz. 399.nbsp;' '

-. (overgenomen uit Peters en van Slyke als

boven, deel I blz. 335).

8.nbsp;Marshall. E. K. en Davis, D. M.: J. Biol. Chem
1914—18—blz. 53.

Myers, V. C. en Fine, M. S.: J. Biol. Chem. 1919-
37—blz. 239.

Morriss. W. en Slemons. M.: Zentralbl. f. Gyn.
1921-36-blz. 1313.nbsp;^

-. Buil. of John Hopkins hosp. 27—310

Caldwell, W. E. en Lyle, W m. G.: Jahresber. ü. d.

ges. Gyn. u. Geb. 1923—35—blz. 547.
-, Am. J. of Obst, and Gyn. 1921—2—blz. 17.

12.nbsp;Hellmuth, K.: Archiv f. Gyn. 1925—123—blz. 57

13.nbsp;Wu, Hsien: J. Biol. Chem. 1922—51—blz. 21.

14.nbsp;B a n g, I V a r: Bioch. Z. 1916—72—blz. 104.
Johnston. C: Niet gepubliceerd, zie Peters en van

Slyke: als boven deel I blz. 337.
Mac. Kay. E. M. en Mac. Kay, L. L.: J. Clin. Invest.
1927—4—blz. 295, stond niet ter mijner beschik-
king, figuur overgenomen uit Peters en van
Slyke: als boven deel I blz. 337.
17. Knop. W.: Ber. ü. d. Verhandlungen d. Königl. Sachs.

Gesellsch. der Wissensch. 1870—22—blz. II.
D a V y. E. W.: Jahresber. über die Fortschritte der Chemie
Physik etc. 1854—blz. 752.

W ö h 1 e r. F.: Praktische Uebungen in der Chemische Ana-
lyse. Goettingen 1853—blz. 179.

9.
10.

11,

15

16

18
19

-ocr page 205-

20.nbsp;Slyke. D. D. van en Gullen. C. E.: J. Biol. Chem.

1914_19_blz. 211.
_. J. Am. Med. Ass. 1914—62—blz. 1558.

21.nbsp;M e u w i s s e n. T. J. J. H.: Dissertatie. Utrecht 1924.
_, Zie ook: Meuwissen. Th. envanRuyven.

R. L. J.: Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1922—66—
blz. 1264.

22.nbsp;Wittop Koning. J.: Dissertatie. Amsterdam 1918.

23.nbsp;H ij m a n s. M.: Dissertatie. Groningen 1914.

24.nbsp;Huefner. G.: Journal fur praktische Chemie 1871—3—

blz. 1.

25.nbsp;S c h u r en U r b a n: Wien. Klin. Wochenschr. 1918—32—

blz. 892.

26.nbsp;H a m b u r g e r. H. J.: Z. f. Biol. 1884-20-blz. 286. Zie

ook: Disertatie. Utrecht 1882.

27.nbsp;P e t e r s, J. T h.: Geneesk. Gids jaargang 11 No. 27 en 28.

HOOFDSTUK III EN IV.

1.nbsp;Folin. O.: J. Am. Med. Ass. 1917—69—blz. 1209.

2.nbsp;Hoeven. H. V. d.: Dissertatie. Leiden 1930.

3.nbsp;W e s s e 1 o w. O. L. V. d e: The J. of Obst, and Gyn. of

the Brit. Emp. 1922—29—blz. 21.

4.nbsp;Berkeley. C.. Dodds. E. C. en Walker. A. L.: The

J. of Obst, and Gyn. of the Brit. Emp. 1924—31—
blz. 20.

5.nbsp;Knaus. H.: Arch. f. Gyn. 1925-123—blz. 26.

6.nbsp;H o 11 er m a n n. C: Arch. f. Gyn. 1931-147-blz. 384.

7.nbsp;K e n d a 11. E. C.: Thyroxine. New York. 1929.

8.nbsp;Bar. P.: Leçons de pathologie obstétricale. 1907—11.

9.nbsp;S n O O. K. d e: Ned. Tijdschr. voor Verlosk. en Gynaec.

1918—26—blz. 30.

10.nbsp;Ru pp. H.: Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1929-95-blz. 383.

11.nbsp;H a r d i n g. V. J. en W ij c k. H. B. v.: Zentralbl. f. Gyn.

1931_blz. 1690 en blz. 1689.

12.nbsp;S t r o i n k. J. A.: Dissertatie. Utrecht. 1933.

13.nbsp;M e u w i s s e n. T. J. J. H.: Dissertatie. Utrecht. 1924.

-ocr page 206-

H. Pepper. O. H. P.: Am. J. of the Med. Scienc. 1923—
165—blz. 81.

15.nbsp;Olsen. A.: Dissertatie. Kopenhagen. 1932.

16.nbsp;Volhard; in Mohr und S t a c h e 1 i n: Handbuch inn.

Med. Berlin 1931—Bd. VII—1—blz. 609.

17.nbsp;Marshall. E. K. en Crane. M. M.: The Am. J. of

Physiol. 1923—64—blz. 387.

18.nbsp;Hinselmann. H.: in H. H i n s e I m a n n: Die Eklamp-

sie. Bonn. 1924. Arch. f. Gyn. 1923—116—blz. 535.
-. Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1922—84—blz. 673.

19.nbsp;Hasselhorst. G. en Mylius. K.: Zentralbl. f. Gyn.

1928—blz. 1180.

20.nbsp;Nevermann. H.: Zentralbl. f. Gyn. 1922—blz. 617.

21.nbsp;Lichtwitz, L.: Die Praxis der Nierenkrankheiten.

Berlin. 1925—blz. 66.

HOOFDSTUK V.

1.nbsp;Bang. Iva r: Bioch. Zeitschr. 1916—72—blz. 119.

2.nbsp;Peters. J. P.: Peters en van Slyke: Quantitative

Clinical Chemistry. 1931—blz. 299.

3.nbsp;V e r s p ij c k en Maathuis. R.: Ned. Tijdschr. v. Ge-

neesk. 1933—77—blz. 2016.

4.nbsp;Frey. E.: Arch. f. Gyn. 1925—126—blz. 383.

5.nbsp;Gate wood. L. en C. en By field. A. F.: Arch. Int.

Med. 1923—20—blz. 456.

6.nbsp;Myers. W. A.: J. Med. Assoc. 1925—85—blz. 10.

7.nbsp;F o I i n. O. en D e n i s. W.: The J. of Biol. Chem. 1915—

22—blz. 321.

/ ..

-ocr page 207-

VERKLARING DER AFKORTINGEN:

d.a.p. = dagen ante partum
mnd. a.p. = maanden ante partum
a.m. = ante mortem
p.p. = post partum
p.m. c= post mortem
d.n.o. = dagen na opneming
u.p. I A. = uren post I Aanval
u.a. I A. = uren ante I Aanval
sp. a t, = spontaan a terme
B.U. = ureumgehalte van het bloed
mac. — maceratie
V.P. = vena punctie
V.S. = vena sectie
S.C. = Sectio Caesarea

-ocr page 208- -ocr page 209-

STELLINGEN.
L

Bij hyperemesis gravidarum is het ureumgehalte van het bloed
een waardevolle aanwijzing voor de beoordeeling van den ernst van
den toestand en voor het instellen van de therapie.

II.

De ureumretentie. die bij sterk brakende patiënten optreedt,
wordt in hoofdzaak veroorzaakt door gebrek aan vocht.

III.

Bij hardnekkige pijn aan een of meer tanden der bovenkaak,
denke men. wanneer ter plaatse geen oorzaak wordt gevonden,
aan een kwaadaardig gezwel van de kaakholte.

IV.

De extremiteiten-theorie van Böker. volgens welke de extremi-
teiten der gewervelde dieren zich uit
sub-epidermaal gelegen
weefselverdikkingen ontwikkelen,
kan juist zijn.

V.

Bij de behandeling van femur fracturen met draadextensie ver-
mijde men de ..indirecte extensie' aan de tuberositas tibiae.

VI.

Na het breken van het chorion staat de inhoud van den vruchtzak
aan infectie van uit de vagina bloot.

-ocr page 210-

De. in de zoogenaamde condensator-apparaten voor Röntgen-
diagnostiek, toegepaste methode, waarbij, bij het maken van een
foto. de buis gevoed wordt door de ontladingsstroom van een vooraf
opgeladen condensator van onveranderlijke capaciteit, is om prin-
cipieele redenen verwerpelijk.

VIII.

De functie van het haemopoëtisch systeem mag niet altijd alleen
beoordeeld worden naar het beeld van het periphere bloed.

IX.

De meening van Stewart, vermeld in het ..7th Annual Report of
the Giza Memorial Ophthalmic Laboratoryquot;, dat de lichaampjes van
Prowazek-Halbstaedter slechts bij gecompliceerd trachoom zouden
gevonden worden, is onjuist.

X.

Een moeilijk te verwijderen, met de punt naar boven gerichte
open veihgheidsspeld in den slokdarm van een klein kind, dient via
de maag verwijderd te worden.

XI.

Bij ernstige en hardnekkige climacterische bezwaren passé men
Röntgenbestraling van de hypophysis toe.

-ocr page 211-

li

.V rquot;!

-ocr page 212- -ocr page 213- -ocr page 214-

Är

-ocr page 215-

mmmMm

•f'i.-.

-ocr page 216-

îrîj

'•rV

IM