I
|
|||||
D E
PA ARDEN-VRIEND.
|
|||||
D E t^Y ?*'
PAARDEN-VRIEND,~
BEVATTENDE
EEN KORT BERICHT OMTRENT HET Rij-
DEN , BEHANDELEN , OPPASSEN, EN
NAUWKEURIG ZORGDRAGEN VOOR
DÉ PAARDEN,
ALSMEDE
WEGENS DE KENTEKENEN, OORZAAKËN EN
GENEZING HUNNER VOORNAAMSTE ZIEK-
TENS ÉN ONGEMAKKEN,
TEN NUTTE VAN
ALLE DIE GENEN WELKE , OF UIÏ HOOFDE
VAN HUN BEROEP, OF UIT LIEFHEBBERIJ, PAARDEN HOUDEN, OF MOETEN HOUDEN; VOORAL VAN KOETSIERS, FOOR- RTDERS , STALKNEGTS, BEZORGERS, en OPPASSERS van PAARDEN. /
■
|
||||||
Gedrukt vóór Rekening van den Autheüf.
Te Ut RE C H T,
Bij B. Wli/D^aWj. ALTHEER,
0\èï^j^Z)j?jmk'erk,
I 8 i i. |
||||||
VOORREDE.
Uit Boekje heb ik den naam van Paar-
den - Vriend, overeenkomende met het woord, QiXi-x'Ttoi gegeven; welke be- naming uit de Griekfche woorden <J>iAos Vriend'en IWos Paard famen gefteld is; deze naam fcheen mij , de gefchikfte en , het meest met den inhoud van dit Werkje, over een te komen. Het zelve is alleen ingericht om aan alle
welke Paarden moeten behandelen, eenige
handleiding te verfchaffen, zo om de Paar-
* 3 den
|
||||
vi VOORREDE.
den zagtzinnig redelijk en geregeld te be-
handelen en op te pasfen; en als tot een wegwijzer te dienen voor die genen welke Paarden houden , of moeten houden: en geen de minde kundigheid , of liefheb- berij bezitten om die Dieren te beftie- ren, of dezelve gade te Haan; en uit dien hoofden de Paarden geheel moeten over- geven aan de willekeurige oppasfing, en gebrekkelijke zorg van Koetfiers of oppas- fers der Paarden. Verders is dit Werkje geheel ont-
bloot van geleerdheid , vloeibaren Heil, behoorlijke fpelling en wat dies meer zij , en uit dien hoofden zeer blood geftelt aan menigvuldige vitterijen en be- rispingen van beöordeelers; hetzelve is niet voor geleerden en veelwetenden, maar yoor onkundige en onb,efqhaafde voorwer- pen |
||||
VOORREDE. m
pen ingericht; en uit dien hoofden met
geleerde Boeken, over de Paarde - kennis volledig handelende, geenzints te verge« lijken , evenwel met dit alles kan hetr zelve, voor bovengenoemde voorwerpen, van eenig nut zijn, en hun als wegwijzer in hun beroep voordelig wezen, ja waare het van die gewenschte uitwerking, dat bru- taaie en onkundige Menfcfien uit het zelve zagtzinnigheid en oordeelkundige behan. deling mogcen leeren uitoefenen, tot voor- deel en verligting der Paarden dan zou ik mijn oogmerk , met het zelve bereikt hebben. Ten flotte is mijn hartelijke wensch
dat alle Paarden - houders , Koetfiers, en alle weike Paarden moeten behandelen en gadeflaan, zo veel genegentheid en liefde voor de Paarden mogen bezitten , als al- * 4 toos |
||||
vin VOORREDE.
toos in mij geheerscht heeft , houdende
ik mij dan ten vollen verzekert dat die Die- ren alsdan meer zagtzinnig en redelijk zouden behandeld worden , en de eige- naars langer dienst en voordeel van de» zelve zouden genieten. Om hier in echter met zekere gefchikc-
heid te werk te gaan, heb ik mij de vol- gen4e orde voorgeftelt. |
||||
IX
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INHOUD.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE DEEL.
Over de Behandeling der Paarden.
Hoofdst. Bladz.
I. Over de hoedanigheden welke in
Perfonen, die met Paarden moe- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten omgaan , vereischt worden. i
§, i. Hoedanigheid van een
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
x INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
III. Over de Rijtuigen, Tuigen enz. 21
$. 1. Over de Rijtuigen. . ai
§. a. — Tuigen. . , 25
§• 3« ——•—» Haamen. . . a8
§. 4.---------Hoefd/iellen. a8
§. 5. _—— de Stangen of
Bitten. . . . 29
§. 6.---------Trenfen. . 31
§. 7. —— — Snuffelt- . . 3 a
§, g. _.—.— Babbelbitten, 3 a
§. 9.---------Cavegons of Ca-
perfons. 33
§. ie.---------Bekken. . . 34
§. 11.---------Manekappen. 35
§, 19. —------Fliegtnetten. 35
IV. Over het Oppasfen,Voederenen
Voeder der Paarden. . . 36
§. 1. /&* Oppasfen der Paar- den. . . . . 36 §. a. Ftfra Aeï Voederen der Paarden..... 41
C. 3.-----------Drenken. . 44
§. 4.------d<? Hoedanigheid
van hst Hooi. . . 45
§. 5.-------—--------van het
Stroo. . . .46
§. f5. ------ ds Haver.' . . 47
Hoofdst*
|
||||
IN HOUD. xi
Hoofdst. Bladz.
§. 7. Van de Zemelen. . 48
§. 8.------het Gartemeel. . 48
§. 9. ----- /fe Boonen. . . 49
§. 10. —- Rogge , Tarwe en
Garst. . . .49
§. n. ---- Hennipzaad. . . 49
§. 12. ----- Hennip- Kaap' en
Lijnkoeken, . .50
§. 13. ----- het Brood. . . 50
§. 14. -----■ het grazen op de {lal-
len. ... . 51 §. ig.
den. . «54
V. Over.hecbehandelen.en Rijden der
Paarden. .... 57
§. 1. Van het- Infpannen. . 57
§. s. —■—— Uitfpannen. . 60
§. 3. —— Rijden. . . 61
$. 4.---------------met 30/4
<fc».....80
§. 5.----------gebruik van de
Zweep- . . . 8s
§. 6.----------Rijden met 6 Paar- den. . ... 89 j. 7.-----------------------8 Paar- den.....89 Hoofdst. .
|
||||
xii IN H O U D.
Hoofdst. Bladz.
§. 8. Het Rijden met den krom-
men Disfeloom. . . 90 §. 9. —• Rijden op den lan- gen weg. . . . 91 §. 1 o.------voederen op den lan- gen weg. . . . 91 §. ii. Drenken en verzorgen op den langen weg. . . 97
§. 12. ----- De zorg na het tehuis
komen van de Reize. . 104
§.13. Over de vereichstens der Voermam Vaarden. . 106
VI. Lof, bekwaame Koetfiers toeko- mende. . . . . 109 Vil. Schoonheid en gebreken der Paar den, enz. . . . 1 ia
§. 1. Van de fchoonheid van een
Paard. . . . 112
%. 2- Fouten en gebreken der paarden. . . . 114
§. 3. Van de Ooderdom der Paar- den.....115 S'. 4. Bedriegeryen bij het kopen
van Paarden plaast heb- bende. . . . 118 VIII. Over nee ai csferen van Koets Paar- den, |
||||
I N H O ü D. xni
Hoofdst. Bladz.
den, het aanfokken van Paarden
enz. • • • • I25 §. i. Over "'t dresferen van Koets
Paarden. . . 1^5
J. 2. Het aan fokken van Paar- den.....137 §. g. ■---- dekken der Merriën. 144
$. 4. -^— Veulentn. . 146
§. 5. ---- Spenen der Veulens. 148
§. 6. ----- Snijden der Heng-
flen, . . . 15°
%. io. —~ Eerfte berijden der
Hengpen. . . ï 53
IX. Namen CouJeuren en kentekenen
der Paarden.....155
J. 1. Naam en der Paarden. 155
§. 2, Verfchillende Couleur en der Paarden. . . . 157
§. 3. Verfchillende kentekenen der Paarden. . . 161
§. 4. Oj^r /zé* veranderen van
de Couleur der Paarden. 162
§. 5. Over de Harddraveryen. 163
X. Over het beflaan der Paarden en het
geen daarbij in acht te nemen valt. 175
§. I. Van het beflaan. . 175
Hoofdst.
|
||||
xiv I N H O ü D.
Hoofdst. Bladz.
§. 2. lnflrumententothetbejlaan
nodig. . . . ï8o
§. 3- Hoedanigheid der Voeten. 180 §. 4. Grondregels bij het be- (laan. . . .181
§. 5. Fan gebrekkige Voeten. 183
§. 6. Paarden ongemakkelijk om te beflaan, . . 185
a. Laage verzenen. . 187
b. Platte Voeten. . 188
c. Volvoeten. . . i83
d. Naawwe Verzenen. 189
e. Steilbeenen. , 189
f. Voeten , #£ bevangen»
heid bedorven. . . 190 g. Strijken. . . 191
h. //<?? kleppen in de ijzers. . . 19a
i. -------- een hoornkloof of
kwartiervoet. . 192
k. Steengallen. . . 193
|
|||||
TWEE-
|
|||||
INHOUD.
|
|||||
TWEEDE DEE L.
Over de Ziektens der Paarden.
Hoofdst. Bladz.
I. Van de Oorzaken der Ziektens. 194
II. Waarom de kennis der Ziekten bij dt Paarden, zo ongemakkke- lijk is .... 197 III. Over de Ziekten , aan de kop
der Paarden, plaats hebbende, 206
§. 1. De Varent. . . ac6
$. a. De Vijver. . . . 207
$. 3. De Zhkten der Oogen. 208
a. Inflammaih der Oogen. 209
b. Maan-Oogen of Maan-
blindheid, . . 211 c. Vlak in de Oogen, Ca-
tharact of graauwe of zwarte ft aar. . . 413 d. De Nagel. . .213
§. 4. De Wurg of Zeer e keel. 213 §. 5. De Kolder. ". . .215 J. 6. De Droes. • . ' . 218 §, 7. De Klem. . . . 223 Hoofüst.
|
|||||
INHOUD.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdst. Bladz.
§. 8. Het kribbe bijten . .226
IV. Ziekten aan de Borst, of Schou- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders enz. , der Paarden plaats
vindende. .... 228 §, s. Kreupel in de Borst «ƒ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INHOUD. xva
|
|||||||||||||
Hgöfdst. Bladz.
§.13. Pijnlijke Voeten. . . «65
§. 14. #* i*M. . • .266 §. 15. D? Kanker aan de Voet. a6$ VI. Ziekten aan hec kruis. . . 271 Kreupel aan V kruis of de Bil. zji VII. Behelzende voorfchriften van Geneesmiddelen , tegen onder- fcheide kwaaien en ongemak- ken , door een voornaam Schrij- ver opgegeven. . . . 274 ï. Als een Paard niet {lallen of wateren kan. . . 274
s. Tegen jeukte aan de paart. 275
' 3. Om Vliegen te keeren. . 275
4. Tegen V Jleeken van Vliegen. 276
5. Tegen Dampigheid. . . 276
6. Zalf om Koud-vuur van Won-
|
|||||||||||||
den te keeren. .
|
*77
|
||||||||||||
7. Poeder tegen allerlei kwaaien
bizonder tegen de Koorts. 277 8. Tegen wonden op de Tong. 278
9. Tegen het Bloeden uit de Neus. 278
10. Om de Mond fchuimend \en zuiver te maken en eetlust te
verwekken, . , . 279 |
|||||||||||||
• *
|
|||||||||||||
HoOFDST»
|
|||||||||||||
xvm. I N H OUD.
Hoofdst. Bladz.
11. Tegen ont(loken Oogen en bloe-
dige vlekjes in dezelve. • .280 12. Om het Gezigt te verfierken. 280
13 Tegen wonden van drnkken op de Schoft. . . < . 280
14. Tegen wonden aan de koot cn~ der de Vetlok, door de hal- ter ■ ketting, als anderszins, veroorzaakt. . . .281 '5' Tegen de Schurft. . .282 16. Om het Hoorn te doen groei-
jen. .... 283
17. Tegen bulten, doordrukken
van Zadels, veroorzaakt. . 283
1'i. Indien het hair borstelig wordt of als overeind /laat, . . £83
1$. Om lijk doom of de rug, of andere pladtfen te doen af- vallen. . . . 2P4 ♦ o. Zalf tegen yerfche IVonden. 284 ai, Tegen gezwellen. . . . 284 22. Tegen ds gezwollen ballen der
Heng ft en. , , , ,285 23. Tegen F/ormen. , , 285
24. Wanneer een P'aard , door
aan fooien te drinken, bloed-
|
||||
INHOUD. xix
Hoopdst. Bladz.
zuigers aan het verhemelte
gekregen , of dezelve inge- zwolgen heeft. . . .286 25. Wanneer een Paard veeren, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoender - mest, of iets anders
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men heeft. . . . . 292
37. Tegen de Hoest. . . . 293
38. Tegen V uitvallen van V Hair
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van paart of manen. . . 293
* * a Hoofdst. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INHOUD.
|
||||||
HooFDS?. Bladz,
39. Tegen Jleekds in de Staarten. S94.
40. Teegen beeten van vergiftige
Dieren......294
Aanmerkingen over het groot nut en
voordeel welke de Paarden ons aanbren* gen, zo in hun leven als na hun dood. 295 |
||||||
DE
|
||||||
D E
|
|||||
PAARDEN VRIEND.
EERSTE DEEL
Over de behandeling van Paarden,
en het geen daartoe vereischt
wordt,
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de hoedanigheden welke in Perfo»
nen, die met Paarden moeten om»
gaan , vereischt worden.
D e genegentheid en liefde voor de Paar-
den, welke reeds van kindsbeen af, in mij geheerscht heefc , heefc mij dit edel en zo nuttig Dier bij aanhoudendeid doen gade flaan; en opmerken aan welke verregaande onmenfchelijke mishandelingen deze zo nut- A tige,
|
|||||
( » )
|
|||||
tige, als voordeelige, Dieren dagelijks blood-
geilek zijn ; en tot fchande voor redelijke menfchen , verachtelijk en op eene zondige wijze, misbruikt worden; het welk ik meer dan eene reize , met verontwaardiging , heb opgemerkt : verkeerdheden , niet zelden uic onkunde voortfpruitende, waarom,als Paarden Vriend, die Dieren zo veel mogelijk cragten- de te verligten, ondernomen heb, (behoudens beter oordeel van des kundigen,) eenige on- derrichting voorteftellen, inzonderheid inge- richt voor Koetfiers, Voorrijders, Stalknegts en alle die zig met hec behandelen, oppasfen, en rijden van Paarden, zoeken bezig te houden, de hoedanigheden welke in dezelve vereischt worden, zal ik nu afzonderlijk voorftellen. Ihedanigheid van een Koetfier.
Een Jongeling willende een volmaakt Koet-
der worden moet deze navolgende hoedanig- heden volkomen bezitten : de liefhebberij en genegentheid voor de Paarden moet hem als aangeboren zijn , hij moet vleidg , handig , vlug, .fterk, ftout, doch vooral niet brucaal, maar zagtzinnig wezen ; niet tot den drank ge-
|
|||||
( 3 )
|
|||||
genegen, zindelijk, niet eigenwijs, zig vol-
komen onderwerpende aan de redelijke beve- len van een kundig en zagtzinnig Koetfier, on der wiens opzigt hij zig moet begeven , om dit handwerk in den grond te leeren. Hij moet nl vroeg in zijne jonkheid, naar mate
zijne kragten zulks toelaten, handen aan het werk (laan, en dus wordt hij ongevoelig en, bij het bekomen van zijne volle kragten, een bekwaam Stalknegt. > Aldus, eenige jaaren onderwezen en kundig-
heid van Paarden , rijtuigen , tuigen , ros- fen, borstelen, voederen, in- en uitfpannen, zadelen , en verdere behandelingen der Paar- den bekomen hebbende, moet hij zich laten onderwijzen in het rijden te Paard in het rijd- fchool, of door een kundig Man, buiten het zelve, en ook in het rijden met Rijtui- gen door een kundig, voorzichtig, bedaard en voor alles een zagte en goede hand hebben* de Leermeester ; hier aan is alles gelegen, want zo hij, van den beginne, kwalijk onderwe- zen is, en gene goede en nette handeling van de teugels, het wel houden en goed gebruik van de zweep, zig eigen gemaakt beeft, zal hij altoos onbekwaam blijven om goed, gere- geld , en op de minst gevaarlijke wijze ^vier Paarden te kunnen belturen. A a Na-
|
|||||
c 4 ;
|
|||||
Nadat hij dus eenige vorderingen , in het
rijden met twee Paarden , gemaakt heeft , zoude mijnes oordeels niet ondienfiig zijn,eeni- gen tijd bij een Voerman, hec rijden, oppas- fen, voederen, gebruik van de zweep en de garitfche behandeling van de Paarden, vooral op de langen Weg, en op de reizen te lee- ren; welke kundigheid veele Koetziers onc- beeren, die alleen maar in de fteden of korte riteen buiten dezelve rijden; en, wanneer ze aan de rustplaats komen , de zorg voor de Paarden aan de Sulknegcs overlaten, zig van dezelven verwijderen, zig vermaken, en mee een lange pijp in de mond groote parade ma- ken en den Heer uithangen: doch bij langdu- rige rijzen , wanneer men niet zelden flegt voeder , ongezont Water en kwade Stallen aantreft en de Paarden wel eens de graagte in hec eeten verliezen of, mangel aan de bee- nen, pijn in de voeten, of anderzints beko men ; dan zijn die parademakers verlegen , weten zig niet te redden en moeten de reis Haken; daar andere, door de ondervinding, geleert hebbende, de Paarden weten te helpen , de réis kunnen voortzetten. Hoe nuttig en leerzaam echter het rijden bij
de Voerlieden is, zo gevaarlijk nochthans kan de uitkomst daar van wezen, voor een Jonge- ling |
|||||
fing die zig niet van onmatig gebruik van
Herken drank kan onthouden , waartoe zig veel gelegentheid opdoet; als mede indien hij een lui, ongeregelt en morfig leven wilde aanne- men; waarom het verblijf bij een Stalmeester niet lang dient te wezen, maar men liever een Koetfiers dienst voor hem diende te zoeken, bij twee Paarden , om het nette , geregelde rijden volgens het onderwijs van zijn eerde Leermeester te exerceren en zijne bezigheden net, geregeld en in goede ordre te leren ver- rigten. IVa een a twee jaren twee Paarden gereden
te hebben, moet hij tragten bij vier Paarden te komen, dezelve eerst paar aan paar, welkeren kennen en naar zijn hand africhten , daar na voorzigtig, geduldig, en langfaam in den (tap met de vier Paarden rijden; want het (lappen geeft den rijder, en ook de Paarden, gelegen* beid en genoegzame tijd om hun werk gere- geld en bevallig te volbrengen; de handeling van de vier teugels en de zweep hem eigen wordende gaat hij over om zagtjes en gelijk van gang, (zo als de mnat in de mufiek,) dan niet harder dan wederom zagter, maar al- toos een gelijken tred houdende, te draven, en, na verdere vorderingen gemaakt te heb- ben, moet hij zig oefenen in alle foorten van A s drai- |
||||
C 6 )
|
|||||
draijen of wendingen, dikwils ophouden , en
weder avanceeren , te rug zetten enz. welke oefeningen de Paarden aandagtig, gehoorzaam, en een goeden en levendigen mond maken; zo zulks verftandig, geduldig en met een zagte vhand gefchied, anderfints is zulks zeer nade- lig verderfelijk, en maakt de Paarden verdrie- tig en ongeduldig. Dus doende zal hij de Paarden in de hand brengen en in ftaat worden alle rijdbare Paarden te kunnen rijden, zelfs zes Paarden , met een Voorrijder; want zonder dezelve, is boven het rijden en kan naar be- horen nietuitgevoert worden, want geen man, flechrs twee handen hebbende, kan zes teugels wel behandelen, fchoon de voorfte al eens aan de middelde, voor de hand vast gegespt wa- ren , en een langen zweep de voor Paarden be- reikende naar behoren gebruiken, dus hangt zulks geheel van de goedwilligheid der Paar- den af, waaraan den goeden uitflag alleen re danken is. Wat het rijden verders betreft, hier van zal
naderhand gehandeit worden , weshalven.wij nu overgnan tot de deugden en hoedanighee- den die een volmaakt Koetzier moet bezitten. Hij moet voor alles niet tot den Drank ge-
negen zijn, want dan is hij volkomen onge- fchikt en onbekwaam die post wel waar te ne- men, |
|||||
;c 7 )
|
|||||
nien, hij fielt zijn leven, zo wel als dat zijner
mede- Menfchen, in groot gevaar en is onop- houdelijk aan allerhande ongelukken blootge- fteld ; verders moet hij fcherp van gezicht , iieik en gezond van leeden wezen; echter be- hoeft hij gene uiterlijke fchoonheden te be- zitten , fchoon zulks van veelen , onbedagc- zaam, voor de kunde en hoedanigheden van den perfopn en het welzijn hunner Paarden ge- fielt wordt: ook moet hij geduldig, voorzigdg en zagtzinnig zijn, niet brutaal, oordeelkun- dig, niet onredelijk in het eene Paard boven het ander te liefkozen, en het gehaatte zon- der redenen te mishandelen, te flaan of zwaar- der ce laten werken enz. ook zindelijk op de Paarden, Rijtuigen en Tuigen zelfs op zijne Klederen en Ligchaam, wezen zonder zig ech- ter op te pronken met klederen beter aan een Heer pasfende,en zeer ongefchikt om de Paar- den naar behoren te kunnen havenen en zijn werk te verrichten. §. 2.
Hoedanigheid van een Voorrijder.
Een Voorrijder moet dezelfde deugden als
A 4 de |
|||||
( ■« )
|
|||||
de Koetfier bezitten.'ook geen Drinker wezen,
niet al te groot of te zwaar om het zadel Paard niet boven mate te bezwaren, hij moet in de rijdfchool ge-leert zijn , en volgens de regels van de konst te paard zitten, recht op, ftil, ongedrongen, en vooral vast; moet zijn Paard alleen met de linkerhand en fpooren beftieren , en het hand Paard met zijn rechter hand en de Postillons zweep regeren en den weg wijzen; hij dient als op het gevoel, zonder veel te Zien, zijn Paarden te kunnen rijden en telkens om te zien om de bevelen van den Koetfier promptelijk en nauwkeurig uit te voeren, en wel zorgen dat zijn Paarden niet te kort draijen, nog te flerk trekken waar door hij den Koetfier als buiten ftaat fielt, het Rij- tuig behoorlijk te beftieren ; echter moet hij zijn Paarden genoegfaara voor uit brengen en in het draijen, omkeren, agter uit zetten, op, en afrijden van Bruggen, in en uitrijden van Veer-Ponten enz. de ftrengen dermaate ftrak houden dat de Paarden met de beenen niet over dezelve geraken kunnen; hij moet in alle gevallen zijne Paarden lijn-recht voor den andere houden; het zadel Paard moet wat langer in de ftrengen lopen en minder trekken als de andere, het hand Paard, daar en tegen, kor-
|
|||||
( 9 )
|
|||||
korter, zijnde dus makkelijker te bedwingen,
en met den binnen teugel alleen beter naar zig toe, en van zig af , te brengen, dewijl de buiten teugel aan bet tuig vast gemaakt, en alzoo buiten zijne handen, is; de beftiering van het hand Paard is niet gemakkelijk en het* zelve moet wel afgericht zijn om met eenen teugel zig te laten wenden , ophouden , en agter uit zetten; de Voorrijder moet het hand Paard altijd digt bij zig houden , en niet fchuuw voor de zweep, voor rukken of harde behandelingen maken, want als het zelve al- toos afwijkt of zig te rug houd is het buiten bedwang, en kan grote wanordres aanrichten, uit dien hoofde moet hij het zelve altoos aan de buiten kant en naar ogteren met de zweep raken, moetende door het gevoel, en niet door het gezigt van de zweep, voor uit gaan en gehoorzamen. Het zadel Paard moet in de rijdfchool af-
gericht wezen , zo dat het zelve door eene hand en beweging der beenen en fpooren kan beftiert worden. De voor-Paarden zijn geheel in de macht
van den Voorrijder en buiten bedwang van den Koetfier, derhalven is het hoognodig dat de Voorrijder ftiptelijk de bevelen en wenken van den Koetfier in acht neemt en A 5 promp-
|
|||||
C 10 )
|
|||||
prompteiijk ten uitvoer brengt , anderfints
is de kundigfte Koetfier aan droevige onge- lukken bloorgeftelt en geheel buiten Haat om zijn vier Paarden en het rijtuig wel te kun- nen beftieren. De Koetfier moet van zijnen kant ook zorg
dragen dat zijn Paarden niet te veel nog al te wijnig trekken; niet over de ftrengen van de voor-Paarden geraken en dat dezelve de voor- Paarden lijnrecht volgen ; wantals hij zijn vier Paarden te fterk inhoud of te veel vooruit laat fchieten en de voor Paarden niet regc en naar behoren laat volgen , dan kan de Voor- rijder zijne Paarden niet wel beftieren, ZO dat zij beide kundig en onderling overeenftem- mende moeten wezen , om alle ongelukken en wanordes voor te komen. Uit dit gezegde blijkt ten klaarfte dat het
rijden met een Voorrijder, zelfs met vier Paarden , ook aan gevaren onderworpen is, en een kundig Koetfier vier Paarden beter- alleen beftieren kan dan met behulp van een Voorrijder , niet volmaakt kundig en onder- worpen zijnde. In het werken moeten zij malkander ook
behulpzaam wezen en geen uitzondering ma- ken in eenig werk te verrichten : bij voor- beeld dat de Voorrijder zijne twee Paarden met
|
|||||
( II )
|
|||||
met zadel en tuigen alleen maar zou behoe-
ven gade te flaan , daar de Koetfier de ove« rige vier Paarden , met hunne tuigen en rij- tuigen voor zijne rekening zoude moeten ne- men, deze uitvindingen zijn zeer onbillijk en ongegrond ; de Voorrijder moet aan de bil- lijke bevelen van den Koetfier , betreffende bet rijden gehoorzamen, en ook het wer- ken , door den Koetfier aangewezen gewillig op zich nemen ; de Koetfier van zijn kant alles toebrengende om hem in het werken be huipzaam te zijn, en tot een goed voorbeeld te verftrekken. , £>" 3.
Hoedanigheid van een Siaiknegt,
Een Stalknegt is noodzakelijk daar meer
dan vier Paarden waar te nemen zijn , vier Paarden met hunne tuigen en rijtuigen zo die niet te veel hi getal zijn of' 'er boven maten moet gereden worden , kan een fluks Koet- zier alleen wel waar nemen , doch meer als vier Paarden is voor een Man te veel en te volhandig om wel gade te flaan. Schoon het beroep van een Stalknegt niet
veel kundigheid fchijnt te vereisfchen vindt men
|
|||||
C 12 )
|
|||||
men echter maar weinige tot dit werk gefehikt
en bekwaam; hij moet geen dronkaard wezen, fterk, gezond , handig, werkzaam, zagtzinnig, zindelijk onbefchroomt ,doch niet brutaal zijn, en onderworpen aan den Koetfier ,• hij moet liefde en veel zorg voor de Paardgn hebben , hij gaat het meest met dezelve om en leeft om zo te fpreeken. met de Paarden, hij kent hun , en zij kennen hem , hij moet voor al haar nooddruft zorgen, en hunne behoeftens dadelijk aan den Koetfier te kennen geven , hij moet 's morgens vroegtijdig in de Stal zijn en met den Koetzier de Paarden bezorgen, en het werk verrichten. Op wat wijze zulks gedaan moet worden zal
bij het oppasfen en bezorgen der Paarden na- der aangewezen worden TWEEDE HOOFDS'TÜ K.
Over de Stallen en het Jialgereedfchap. $. i.
Fan 'de Stallen.
D
e Stallen moeten vooral niet vogtig, maar
droog en lugtig wezen , voorzien van een ge-
|
|||||
( 13 )
genoegzaam getal venfters om naar behooren ver-
fche lugt in te kunnen brengen, en de dampen en uuwazemingen uit te drijven ; de deuren en ven- fters moeten vooral des Zomers met linnen Gor- dijnen of Zonfchermen voorzien zijn, om de Zou, Vliegen en groote nette, zo veel mogelijk af te keeren , de verdiepingen moeten niet te hoog, nog te laag wezen de zolder digc befchooten, zonder reten, voorzien van een luik datgeo- pent kan worden om de ftof en damp naar boven uit te lozen de geftukadoorde Zolders zijn in den beginne wel net en zindelijk , doch na verloop van tijd worden dezelve zwart en verliezen hun aanzien, de houte, daar en tegen, net geverfd zijnde, houden hun ftand, en kunnen beter gezuivert en gereinigd wor- den; de plaatzen voor de Paarden moeten van de kribbe tot de goot 9 voeten , en tot de ftand palen 7 voeten lang zijn, met een be- hoorlijke ruimte agter de Paarden, de wijdte der plaatfen moet 4 a 4Ï voet houden tus- fcben de boomen, maar 5 voet tusfchen houte befchotten, zijn welke alleen maar nodig zijn voor kwaadaardige Paarden, die elkander bij aanhoudentheid flaan of bijten; de affcheidin- gen door boomen alleen, of met planken aan dezelve, zijn verre te verkiezen boven de be- fchotten ,• men heeft veel beter gedicht van de
|
||||
C H )
|
|||||
de Paarden , zij leren elkander Heter ver-
dragen, kunnen gemakkelijker leggen, oroge* draait en behandeld worden; de boomen moe- ten aan geene kettingen of ijzers , maar aan touwen met een ftrik aan de (tand palen , hangen, om dezelve in tijd van nood fchielijk te kunnen los trekken of af fhijden; de {land- palen moeten onder op ft ene voetftukken ftaan, en tot boven aan den balk lopen, zij moeten van hard hout rond en glad gefchaafc wezen, om het fchuren en kwetfén der {taar- ten te verhoeden, voorzien van kapftokken en ringen , welke zo hoog moeten geplaatst wor- den dat de flaarten (en manen als de Paarden omgezet zijn) niet uitgeplukt kunnen wor- deu , en ook om die zelve redenen moeten de kapftokken nooit behangen worden met Tuigen , Hoofdftellen of ander gereedfehap, dan alleen maar, voor dien korten tijd, a's de Paarden moeten ingefpannnen of opge- toomt worden ; anderszins raoecen dezelve in tuigen-kasten bewaard worden, en in orde hangen. De vloeren moeten voor , met dikke eike
Planken, en agter mee harde klinker Steenen bedekt wezen, gloojiende leggen om het wa- ter naar de gooten af te leiden , de Paarden een goed aanzien te geven, en het leunen op de
|
|||||
( i5 )
|
|||||
de fchouders, als nadelig zijnde, voor te ko*
rnon ; het is egter nog grooter dwaling de vloeren voor, al te hoog te maken, zo daE de Paarden altijd gerekt ftaande aan beenen en lendenen nadeel lijden en zeer vermoeit worden, waarom dezelve, eenige rust en ver- ligt ing willende genieten gsttadig over de gooten heenen (laan , en des nachts te verre naar agteren leggen, in nat en drek, zijnde dit mede zeer nadelig en morfig. De Ruiven kunnen voor overhangende of
recht op (taande.wezen, welke laatiteechter te verkiezen zijn, zij moeten met ronde fpijlen, van hart hout, gemaakt zijn; omtrent twee vingers van elkander met een rooster van lat- ten agter dezelve om het ftof en hooifaad in de luiken bij het nachtftroo te lozen, dezelve moeten boven met planken tot de zoldering befchoten wezen , met luiken op de zolder tot afwering van (lof en koude , welke bij groote hicte open gezet kunnen worden om koelte , en doortogt in de (lallen , te bren- gen, eenige liefhebbers verkiezen de ruiven von boven open te hebben, voorgevende dat het hooi , van beneden, boven in de ruif geftort, beter van ftof en hooizaad gezuivert en ontlast wordt, dan wanneer het zelve van de zolders ingegeven wordt, doch een vlijtig Koet-
|
|||||
( i6 )
Koetfier, het welzijn der Paarden wel behar-
tigende , zal het hooi op de zolders geheel van ftof en hooizaad zuiveren en wel uit- fchudden, eer hij hetzelve in de ruif geeft, en bevrijd alzoo de (tallen van onnodig , en voor de Paarden nadelig ftof, het is ook niet onaardig de namen der Paarden ; boven de rui- ven te ftellen overeenkomende , met hunne hoedanigheden en humeuren ; welke namen nader breedvoerig zullen opgegeven worden. De kribben of voederbakken moeten, vol- gens de groote der Paarden , vier en een half a vijf voeten van de boven rand tot de grond, hoog wezen; befchoten met planken en luiken, om het nacht itro te bergen zon- der wervels ringen of iets dergelijks waaraan de Paarden zig kunnen kwetfen of fchuuren, voorzien van twee , fchuins naar beneden gaande, gaten, waardoor de halster - ftren- gen met klosfen , ageer de luiken naar be- neden zakken , de fteene kribben zijn buiten alle tegenfpraak de zindelijkfte en dus de bes- te , dezelve moeten niet dieper dan vijf a fes duimen wezen , zijnde rijkelijk diep genoeg om het voeder te kunnen bevatten, en door deze ondiepte vervalt de onnodige vrees , voor het, zo nadelige , leunen met de keel op de koude randen van de kribben ; welke koude
|
||||
( h )
|
|||||
koude echter zo groot niet is als 'er Paarden
op de ftallen ftaan, daar en boven kan deze vrees weg genomen worden door de kribben met houte randen te bekleeden, of de Paar- den , warm op ftal komende, omgekeert te ftellen , tot dezelve geheel bekoelt zijn, en de kribben, door de uitwafeming van de Paar- den, de grootfte koude verloren hebben. De voordeden der lteene kribben zijn verders, deze : dezelve zijn waterdigt en kunnen in den grond gezuiverten fchoon gehouden wor den, daar de houte kribben, met fteenen of bakfteenen door kalk vastgemaakt , gedurig lek zijn en de Paarden gevaar lopen de los* geweekte kalk , fchiifers van (teentjes enz. met het voeder te confumeren , het ijzer of koper beflag der houte kribbe daar en boven ^ door het roesten , afgefchilfert zijnde plukt de manen uit en kwetst de Paarden, ook is het vergift van het koper , en bet roest van het ijzer zeer nadelig, en zelfs gevaarlijk, voor zulke Paarden die de gewoonte hebben , bij aanhoudenheid, de randen der kribben te lik- ken of op dezelve te bijten; en mogelijk zijn fteenekribben voordeliger voor kribbe bijters, dan houte. De netheid en zindelijkheid der hartfteene kribben vergoed rijkelijk die wei- nige moeite en voorzorg dewelke een goed B Koet-
|
|||||
C *s ;
|
||||||
Koetfier ten allen tijden in acht moet nemen,
zal hij het welzijn der> Paarden wel behar- tigen. ....§. a.
Inrichting der Stallen.
De besre inrichting der Paarde» Stallen is,
naast en langs de Koetshuizen met eene deur naar buiten, en eene andere in het Koetshuis uitkomende , ook is het zeer voordelig een Tuin , Plaats , of openlugt , voorzien van een noodftal- bij de Hallen te hebben, om de Paarden te rosfchen , wasfchen , fcheeren, branden, beflaan, en in te geven enz. Een Koetfiers kamer is vplftrekt noodzake-
lijk ; om de Paarden dag en nacht te kunnen gade (laan, alsmede een pomp met goed wa- ter; tuigenkasten, kapftokken , zandhok en>n- dere noodwendigheeden , tot nut en genaak zijn onmisbaar in de Stallen en Koetshuizen; doch verdere opfchik cot pragt en cieraad, als bijvoorbeeld: geftukadoorde zolders, ge- fchilderde muren, grotwerk , beelden, fon^ teinen , harte horens , kopere of vergulde figuuren voor kapflokken dienende is onno- dig en zeer kostbaar voor de eigenaars. $• 3-
|
||||||
/
|
||||||
Koetshuis*
De Koetshuizen moeten lugtig, niet te laag
van verdieping niet vogrig nog bedompt zijn, ruim en breed; 2,3 a vier deuren naast- elkander hebbende, zo dat de rijtuigen bij bun gebruik telkens niet behoeven verplaats te war- den; heeft men echter zo veel ruimte om ge- heel met de Paarden en rijtuigen in te rijden des te voordeliger, anderzints is de breete boven de diepte te verkiezen. De Stallen agter de Koetshuizen gebouw:
zijn ongemakkelijk om de Paarden uit te bren- gen, doorgaans dof en kunnen naar behoren niet genoeg gehigt worden, zo dat de dampen en uitwazemingen zich, in de Koetshuizen voor een gedeelte, moetende ontlasten,het geea na- deelig is voor rijtuigen en tuigen» §. 4-
De Hooizolder,
De Hooizolders moeten lugtig wezen ruim*
niet laag van verdieping; voorzien van nodige venfters en lugc gacen in het dak, waardoor B a ech*
|
||||||
C ao )
|
|||||
echter geen fneeuw of regen kan in val-
len, en welke naar goedvinden moeten kunnen toegemaakt worden,* ook moet het dak lek» open, en vrij en digt wezen. §• 5-
Haverzolder. Een Haverzolder moet van alle kanten digt
floten en van nodige lugtvenfters voor zijn- zien , en is op de noodzakelijk omeenige voorraad, van Haver voor bederf veilig, te kunnen bewaren. §. 6.
Het Stalgereedfchap.
De Gereedfchappea in de ftallen noodza-
kelijk zijn de navolgende: een Haver-kist, Haver-flee, Snijbank, Kruiwagen, Wip, Gie. ter, Drink- en Wasch»Emmers ; Roskam- men; ros', wasch,fmeer, drooge en veele foor- ten van Borstels; Stofverkens, houte Mane- kammen , groote Sponfen , grove Handdoe- ken, rode wolle Lappen, Houtebak om zand te ftrooijen, Griep, Hooivork, houte Gavel om het hooi op te fchudden en nachtftroo te ma-
|
|||||
( 21 )
|
|||||
maken, Stalfchup , berke Beefems, ijzer Vuur-
pot, Lantaarn, Hamer, Nijptang, Mandjes of Maatjes om het voeder te meten, een houte Maat, Kan, of iets dergelijken, om het wa- ter in gelijke hoeveelheid op het voeder te ftorten, een Wan, een Zeef, om de haver te wannen of te ziften, een Zweetmes, Schaar, Scheermes , en andere foorten van Mesfen, Praam kluisters, Blindlappen, Babbelbitten, Halfters, Staldekken, Manekappenenz. en dan ook nog een Kat, zijnde die voiftrekt nodig en onmisbaar, en uit dien hoofde het eenigfte Dier, dat in de Stallen mag toegelaten wor- den, vooral geene Vogels, gevaarlijk wegens de vederen; Honden, Bokken enz. onaange- naam wegens de vloijen , morfigheid en on- dragelijke flank. DERDE HOOFDSTUK.
Over de Rytuigen en Tuigen enz,
§ i.
De Rytuigen.
D
e wijze om Rijtuigen wel en zindelijk te
onderhouden, moet allen bekwame Koetfiers
B 3 ten
|
|||||
( « )
|
|||||
ten vollen bekent zijn, weshalven maar alleen
dat geene de Paarden gemak en voordeel aan- brengt, als tot dit bellek voornamelijk beho- rende, dient verhandelt te worden; een Koet- fier behoort zig kundig te maken in het maak- fel en famenftel der Rijtuigen, en wel voor- namelijk de evenredigheid of proportie welke 'er omtrent de hoogte van de voor en agter wielen plaats moet hebben, dat dezelve niet flingeren : dat is regt op en nederdraijen , niet knellen, door de fchroeven of lunzen te vast aan te haaien, en vooral dat dezelve wel foooren en volmaakt overeenkomen mee het fpoor, alwaar men zig bevindt; alsmede dat de wielen naar behoren gefmeert zijn, gelijk ook de fchijf of fehamel, niet tegenftaande zulks ten onrechte in onbruik geraakt is , echter brengt zulks de Paarden veel ge- mak aan, in het omdrajen, uithalen van diepe fpooren enz. daar en boven veroor- zaakt die droogte een onaangenaam gekraak, of geknars waar voor levendige Paarden zig kunnen beangftigen , en door die weg onge- lukken te weeg brengen. Da Rijtuigen met a wielen moeten in even-
wigt hangen , doch zodanig dat de Paarden eenigzints dragen , de bakken der Chaizen moe*
|
|||||
C 23 )
|
|||||
moeten voor of agterwaarts gefchoven wor-
den naar mate dezelve beladen worden, ook brengen de hoge wielen veel gemak toe , in het trekken; en de lange boomen in hec dra» gen van Chaizen en karren. DeHesfe-karren, door 6, 8, of meer Paar-
den getrokken, worden door hec agter-Paard alleen gedragen, en in drsijen en wendingen alleen getrokken en beftuurt ; indien nu de Voerlieden dezer karren het evenwigt in het laden niet wel in acht namen , zoude hun agter Paard de reis niet goedmaken, niet te- gengaande zij een fierken luien Hengst in de bomen zetten en dezelve , op den regten weg, weinig of niet laten trekken. ]onge en zwakke Paarden , tegen volwas-
fen en flerke gefpannen kan men veel ver- ligcen , met den evenaar langer te maken , waardoor zij minder, en de flerke zwaarder, trekken moeten : het zoude de Paarden on- begrijpelijk veel verligten waren de wegen overal zo breed , en hec fpoor zo wijd dat a Paarden naast eikanderen gefpannen binnen het bedek van het fpoor konden gaan, zonder het fpoor toe te trappen , het welke Zij in zandige wegen , met de wielen , wederom moeten opentrekken , bier van daan worden zware vragten ligter getrokken , wanneer de B 4 Paar- |
|||||
( *4 )
|
|||||
Paarden voor elkander dan naast elkander ge.
fpannen zijn. Het is te verwonderen dat in ons Holland,
en in andere Landen alwaar gladde en gemak- kelijke wegen zijn , zo veel werk wordt ge* maakt om de Rijtuigen ligt en vaardig te ma- ken , zijnde dit niet alleen onnodig, maar zelfs aftekeuren; de Paarden kunnen naar behoren niet in de hand wezen, en trekken bijna zo veel met den bek als aan de ftrengen, zijnde dit niet alieen zeer gevaarlijk, maar ook voor des kundigen, gantsch onaanzienlijk, Ligte Rijtuigen zoude veel eer van dienst
wezen in zulke Landen alwaar zware zandwe- gen , klippen , rotfen, of moerasfen gevon- den werden; maar dezelve zouden niet fterk genoeg zijn om de aldaar vereischt wordende kragt te wederftaan ; ook wordt die zorg al- daar zo niet aangewendt om dat die onge- fchikte wegen het fpoedige rijden wel dege- lijk verbieden , het is wel waar dat de ligte Rijtuigen en gladde wegen de Paarden van zwaar trekken verfchonen, doch zulks komt hun wel eens duur te Haan, wegens het boven- matig hard lopen , waartoe dezelve dikwils, door onkundige en onbedaarde rijders, ge- noodzaakt worden; het welk zware ziektens, ja zelfs de dood kan te wege brengen: hec welk
|
|||||
( *5 )
|
|||||
welk de ondervinding meer dan eens beves-
tigt heeft. Sleeden en andere fleeptuigen zijn zwaar
om te trekken , en zeer nadelig voor de borst en fchouders der Paarden, daarom zal een Paard oneindig meer gewigt, zonder nadeel, op wielen trekken dan met een fleede flecpen., §. 2-
De Tuigen.
De Tuigen moeten vooral wel pasfen, en
volgens de groote der Paarden gemaakt wor- den , van goed zacht leder van binnen glad zonder naden fteeken of andere ongelijkhe- den ; voorzien van fchaaf lappen of kleine kusfentjes onder de gespen, vouwborsten zijn daarom beter, dezelve zijn binnen glad zon- der naden of fteeken, kunnen ook" beter van het zweet gezuiverd en zagt gehouden worden. Het fchoftftuk met deszelfs küsfens en het borstftuk moeten wel op de rechte plaats leg- gen , want hoge borsten en korte fchtmen doen de Paarden gemakkelijk trekken en boot- fen eeniger mate het gebruik der hamen na. De rugriem moet niet re kort zijn nog de Paarden op de rug en aan de zijde knellen B 5 of |
|||||
C *6 )
|
|||||
of kwetfen, de ftaartriem moet niet te kort en
vooral zagt onder den Haart zijn; de Broeken moeten eene behoorlijke ruimte hebben, en wel zodanig dat dezelve in het lopen nog fpannen nog kvvetfen, de buik-riem moet zo vast ge- maakt worden dat de Tuigen in het lopen niet heen en weder flodderen maar op hun rechte plaats vast blijven leggen. De broeken worden alleen gebruikt bij de
koetfen in de fteden zo tot nut als tot cie- raad, doch bij ligte rijtuigen, op den langen weg, als het heel warm is , zijn tuigen be- ftaande alleen uit het borstfl.uk , fchoftftuk, ftaartriem , touwe , ftrengen en touwe Ieidfels lugtiger en gemakkelijker voor de Paarden. De disfelriemen moeten niet te lang zijn als dan flingert den disfelboom heen een weder, floot tegens de armen of fchouders der Paarden en het rijtuig loopt telkens uit het fpoor, de- zelve moet der maten voor uit komen dat de kruis teugels in het op, en afrijden der brug- gen als anderzints niet onder dezelve gera- ken , nog de lippen en tanden der Paarden kwetfen of uitftooten; evenwel dienen de dis- ftelriemen niet zo kort te wezen dat de Paar- den gedrongen en ongemakkelijk zouden moe- ten lopen, De draagkusfens voor de Chaizen vereis-
fchen
|
|||||
( *7 )
fchen de uiterfte oplettendheid en voorzorg,
zij veroorzaken vooral san magere, en Voer- mans-Paarden zware bulten en wonden , wel- ke dikwils door fmertelijke infnijdingen en konstbewerkingen moeten genezen worden , om dit ongemak zo veel mogelijk te keer te gaan is het nodig de kusfens droog en zagt te houden, wollige of ledere lappen onder de- zelve te leggen, en de Chaizen wel in even- wigt te hangen. Volgens mijn oordeel zoude men dit ge-
brek veel te hulp komen , indien de draag- kusfen veel breder dannaar gewoonte gemaakt, en met eengordcingel zo als de zadels wel vast wierden gemaakt; boven op de draag kusfens moeten kopere of ijzere rolletjes geklonken we - zen , waardoor de draagriemen zeer gemak- kelijk fchuiven zonder de kusfens te bewe- gen , en dus kwetfen de kusfens veel minder dan wanneer dezelve los leggende heen en weder fchuiven; kleine wel gemaakte zadelt- jes met rolletjes voldoen ook zeer wei aan die oogmerk, vooral als de Paarde» ck,o; de draag kusfens reeds gedrukt zij&4 om dafc^ dezelve niet op de gekweefte pfaots irt^enèe^ de wonden verfchoond blijven :. gfeneze» kunnen. Veele zijn van oorOc.I 3ai hrec «ras»
cingelen de Paarden hiodeilij;, is, d&ek zulks is
|
||||
( 28 )
|
|||||
is geheel ongegrond indien dit met verftand
en oordeel gefchiet. §• 3.
De Hamen. De Hamen worden alleen maar gebruikt
om zwaare Karren , Wagens, Canonnen of Sleden te trekken , en de ondervinding be- vestigt dat zware lasten door dezelve gemak- kelijker getrokken worden , en ook minder aan kwetfing onderhevig zijn als Tuigen, maar dezelve moeten zeer wel pasfen, op alle plaat- zen hunnen behoorlijken dragt hebben , en de fcbouder - bladeren in de vrije beweging niet verhinderen. §• 4-
De Hoofdfiellen. De Hoofdftellen moeten wel pasfen nergens
klemmen of fchaven , de ooglappen niet te digc op de oogen, niet te hoog nog te laag, zijn, de keelriem niet te vast; hetfronteelniet te naauw of te hoog tegens de ooren; de neus- riem niet te lang, te hoog, nog te laag, ge- ma- |
|||||
C -ap )
|
|||||
matigt vast, zo dat de Paarden de tong over
de (lang brengen, nog andere wanordres kun- nen aanrichten. §. 5-
De Stangen of Bitten.
De Stangen of Bitten voor Koets -Paarder*
zijn zeer onderfcheiden , voor jonge Paarden en dezulke die door onkundige en brutale handen de monden nog niet bedorven of ver- eelt zijn , gebruikt men regte korte (rangen met rechte mondilukken, platte kinketens of ledere riempjes , de mondilukken moeten de dikte hebben na dat de monden gelpleten zijn, en de breete na de dikte der lippen, dezelve moeten niet klemmen nog te wijt zijn, maar volmaakt wel pasfen , gebroke mondilukken zijn te verkiezen om dat de Paarden beter bab- belen en een levendigen mond behouden, door lengte van tijd en vooral door onkundige en brutale behandeling worden de monden zoda- nig bedorven dat men genoodzaakt worde itraffe lange kromme Hangen te gebruiken, om niet te fpreken van draaiftangen, ftangen met poorten, dubbelde poorten, riemen mee pinnen voor kinkettingen, roosters met fcher- pe
|
|||||
( 30 )
|
|||||
pe pinnen bezijden de mondftukken en andere
verfoeilijke werktuigen waarvan de uitvinders zelfs de uitwerking niet weten, nog begrij- pen , en door welke verkeerde hulpmiddelen de rijders ten laatflen buiten (laat geraken hunne Paarden zonder gevaar te kunnen rij- den ; daar een zagtzinnig en kundig rijder een ligte en zagte hand bezittende zijn Paarden veilig zwaarder ftangen mag geven waardoor dezelve veel bevalligheid en aanzien beko. men; edoch hier omtrent breedvoeriger wan- neer van het rijden zal gehandelt worden, Ingeval de Paarden door kwade gewoontens
of uit vreeze voor harde en brutale behandelin- gen , de (langen tusfchen de lippen, en tanden nemen en alzo de werking van het gebid ver- ijdelen dan is men wel genooczaakt krom ge- bogen ftangen te gebruiken om ongelukken te vermeiden; men moec ook niet verzuimen de ftangen of bitten bij wellen wat hoger of la- ger te gespen, om de moncen op eene en de- zelve piaats niet te verdoven en ongevoelig te maken, dikwils wil men de hartbekkigheid aan de gebreken der monden weiten, doch die on- gemak heeft maar zeer zelden plaats en is doorgaans de uitwerking van onkundige rij- ders; hoe onaangenaam en verdrietig hartbek- kige en bedorve Paarden te reiden zijn, heb- ben |
|||||
( 3i 3
ben. nochthans de Paarden die ahe gevoelig,
te zagt, of geen de minste fteun op de hand hebben ook grotelijks hunne onaangenaamheid; onkundige reiders, of al te zagte bitten zijn oor zaak dat de Paarden , zo als zulks genoemt wordt, geen bek hebben of ageer de hand zijn: haredvavers op een fchandeiijke wijze gerukt en geplukt wordende geeft men ligte korte ftangen, of Bokke bieten de welke wei- nig deun hebben, en zeer gefchikt zijn naar- de bedorven en vernielde monden en naar evenredigheid der zagte of harde behandelin- gen van hunne leermeesters. S- 6.
De Trenfen.
De Trenfen worden bij de Bitten ook wel
voor Koets-Paarden gebruikt, dezelve zijn als die der rijpaarden dun en 2 maal gebroken waaraan de opzet teugels vast gemaakt wor- den , dezelve hebben deze nuttigheid, dat de Paarden ftilttaande of flappende zo niet op de Bitten leunen nog de koppen laten hangen, daar en boven bevorderen dezelve eenigzints het babbelen en maken een levendigen en febuimenden mond; evenwel is deszelfs uit- wer-
|
||||
C 3* )
|
|||||
werking en nuttigheid ongelijk veel groter bij
rijpaarden, als wordende door de hand van den ruiter beftiert. S- 7
De Snaffels.
De Snaffels zijn eens gebroke dikke tren-
fen, dezelve worden gebruikt om de Paarden naar het Water , de Smit, of elders van de ftallen te leiden; in de Hallen, om te fcheren , branden, enz. ook om de Paarden af te rijden indien dezelve zagt in de hand en gehoorzaam zijn , doch zo dezelve de hand forceeren en met rukken moeten bedwongen worden zijn de fnaffels zeer nadelig, in welk geval Hart- dravers- of- Bokke-bitten door zagte handen belliert verre te verkiezen zijn. S. 8.
De Babbelbitten
De Babbelbitten gebruikt men in de ftal-
len om de monden te vervrisfchen , te doen fchuimen, van het taije flijm te zuiveren, en de harfens te ontlasten, men beftrijkc dezelve met
|
|||||
( 33 3
|
|||||
met wat honing , een wijnig duivelsdrek en
pekel van Limoenen tot een zekere dikte ge- mengt, en met deze pap moet telkens door behulp van een ronde ftok waaraan een popje van linnen gehegt is, de mond en het bit be- Vogtigt worden. §• 9-
De Cavecom.
De Cavecons, worden met meer vrugt ge-
bruikt tot dresfeeren van Rijpaarden om dat dezelve door de hand des Ruiters beftierd worden, het welk bij Koets-Paarden geen plaats kan hebben. Evenwel worden de Cave- cons voor brutale Paarden, een ongevoeliger! mond hebbende, wel eens met een goeden uitflag gebruikt : wanneer de Paarden ge- weldig de kop naar omhoog flaan of met de neus in den wind lopen , zal een zagte Cavecon met een fpring - teugel dit ongemak veel, zo niet geheel, verbeteren, verders zijn dezelve 2eer gefchikt om de hand Paarden te bedwingen, de twee buiten teugels werden ter zijde aan de gordcingel vastgemaakt, en de middenfte in de hand genomen om zo veel mogelijk het lïeigeren en agteruitflaan voor te komen en te beletten; de teugels van de fnaf- C fel
|
|||||
( 3-f )
|
|||||
fel worden op den fchoft in den ring van de
cinge! loshangende vastgemaakt, en op deze wijze kan men de hand Paarden regeren zon- der hun de monde» in het allermirille te be- derven of te benadelen*, de Cavecons moeten wel pasfen en op de rechte plaats, 2 duim boven de neusgaten , geplaatst zijn, dezelve zijn met fcherpe of (lompe tanden voorzien en doorgaans met leder bekleed ; om jonge Paarden onder de Man te dresferen zijn dezelve excel- lent, waarvan de Rijfcholen voldoende onder- richtingen opleveren. S. '10.
De Dekken.-
"De Dekken zijn cp de (tallen niet alleen
onnodig, maar zelfs nadelig, vooral indien de ffolJen'warrn en togtvrij zijn, eenige Koetfiers, geen borftel vrienden zijnde, keuren dezelve,, gemakshalve-, zeer noodzakelijk; en om nu' hunne gemakkelijke geaartheid eenigzinrs te hulp te komen zonde men linnen dekken kun- nen gebruiken, welke zekerlijk zo 'nadelig niet zijn', dari Wolle , Baije , Friesfche , Dekken enz. welke nogthans zeer noodzake» lijk zijn om de Paarden'des winters bezweet op
|
|||||
( 3$ )
|
|||||
op de ftal komende op te leggen tot dat de-
zelve bekoeld zijn , waarna men hun linne dekken oplegt tot dat het zweet geheel op- gedroogt is. alsmede wanneer de Paarden in koude lus;r beflagen, aan de hand vervoert, of des winters avonds lang in de koude vertoe* ven moeten, doch is het nat en zoel dan zijn leedere of gewaschte linnen dekken beter om de Paarden voor aanhoudende regen of vog- tigheid te beveiligen: De Friesfche Dekken vallen zo groot niet als de Wolle welke naar goedvinden groot kunnen gemaakt worden waaromme dezelve te verkiezen zijn. §• il
Ds Manekappen.
De Mannekappen zijn noodzakelijk in kou-
de ftal len daar geen luiken boven de ruiven gevonden worden, en verders in zware koude wanneer de Wolle Dekken gebruikt worden. $•■ I2-
De Ftiegettetten.
De Vliegenetten voldoen niet volkomen aan
het oogmerk, zij zijn' door hunne toebrengen*
Ca de
|
|||||
C 36* )
|
|||||
de warmte op de rlange weg zeer hinderlijk,
te meer om dat dezelve cieraadshalve zeer dik en zwaar gemaakt worden , maar wnre het doenlijk Vliegenetten in de Weilanden ep te leggen zij zouden mogelijk meer nut kunnen toebrengen. VIERDE HOOFDSTUK.
Over het Oppasfen, Voederen , en Voeder
der Vaarden. $• i.
Het Oppas fen der Paarden.
H
et is buiten tegenfpraak te prijzen vroeg
in de ftal te komen, en het werk bij tijds te verrichten, doch des niet tegenftaaruie moet men de Paarden behoorlijke rust vergunnen, en buiten noodzaak voor vijf uuren niet ver» ftoren. Het eerfte werk moet wezen nauw- keurig te onderzoeken of de Paarden gezond zijn, en of hun des nagts een of ander onheil overkomen is, vervolgens wordt het ftro weg genomen, het -droge voor in de luiken onder de krib.
|
|||||
C 37 )
|
||||||
kribben bewaard , en het natte in ^de Mest»
bak gebragt ; de flal aangeveegt zijnde , is het de tijd om te rosfen, des Somers buiten en in de Winter binnen de ilallen , het is zeer voordelige gedurende het rosfen, de Paar- den, Babbelbitten in de mond te doen en in de (lallen verkeert te Hellen; want vele Paar- den hebben de gewoonte onder het rosfen op de kribben te babbelen, en kunnen dus on- gevoelig kribbe «bijters worden ; de roskam moet niet te fcherp van tanden zijn, vooral als de Paarden kort vanhair, of gevoelig van huit zijn; dus zouden dezelve netelig en fchuuw voor het rosfen worden ; de roskam en ros- borstel moeten in de zon of bij het vuur ge- droogt , en de roskam met een mes van de vuiligheid gezuivert worden; men moet met den roskam over het gehele ligchaam licht- vaardig heen en weder met en tegen het hair op rosfen uitgezondert de ruggegraat, deijen, beenen, en kop, welke met de bor- ftel en wolle lap gezuivert worden. De top maanen en liaart moeten met palm-
houte, en geen hoorne kammen zacht en voor- zigtig gekamt worden , nadat dezelve met een natten borftel geheel nat gemaakt zijn, het is nogthans beter de hairen met de vingers uit te pluizen en met zeepfop tot aan de wortels C 3 te |
||||||
-.
|
||||||
C 3§ )
|
|||||
te zuiveren, wel zorg dragende dat de zeep
geheel uitgewasfchen worde, om het jeuken en daaruit volgend fchuuren voor te komen. De Beenen moeten tot de kniën en hak-
ken , met een natte borftel gewasfchen , en inet een fpons en wolle lap wel afgedroogt worden ; want de al te groote hoeveelheid van water is niet dienftig, vooral wanneer de Paarden brokkelige en weeke voeten hebben; evenwel indien de Paarden den vorigen dag in modderige wegen gereden zijn , is men wel genoodzaakt de beenen met veel water te was- fchen, doch buiten dit geval is het beter met drooge borftels de beenen te reinigen: Het is eene groote dwaling de Paarden, bezweet op de ftal komende, de beenen 'met kout water te wasfchen of in een water te rijden, zulks wordt gemakshalve door veele Koecfiers aan- geprezen, doch is ten uiterften nadeelig voor de Paarden , de zweetgaten worden door de koude van het water verftopt, de uitwafe- miog wordt verhindert, en de peezen en fpie- ren der beenen worden verlamt en vèrfteift; dus-is het veel nuttiger de Paarden in het ftro te zetten, en daags daar aan de beenen te was- fchen; de voeten nu fchoon en droog zijnde moeten met vet of reuzel daar zwartzel en goede hoornfalf onder vermengt is, binen en bui-
|
|||||
( 39 )
|
|||||
buiten zware gemaakt en gefmeert worden ,
en men onderzoekt ter zelver tijd of de ijzers wel vast te leggen, en of 'er fpijkers manke- ren,* daar na zuivert men de kribben en rui- ven van het overgeblevene hooi en hooizaad, veegt de ilal fchoón en ftrooic zand, waar na men de Paarden omkeert en voeder geeft , het welk geconfumeert zijnde doet men hooi, wel van ftof gezuivert , telkens met kleine portien in de ruif en een uur daar na laat men de Paarden drinken ; dit alles gedaan zijnde kan men het overige, ftalwerk verrichten , Rij- tuigen wasfehen, Tuigen fmeeren enz. ten 12 of een uuren geeft men de Paarden hun twee- de voeder, doet men wederom hooi in de ruif en laat hun tegen drie uuren drinken, desge- lijks des avonds ten 8 uuren voederen , en tegen tien uuren drinken, Het is van het grootfte aanbelang de Paar-
den, op geregelde en vastgeftelde tijden , te voederen te drenken en hunne verdere op- pasfing te bezorgen, naardien dezelve door cene geregelde oppasfing en bezorging zo veel als door overvloedig voeder groeien en welvaren , men moet ook van tijd tot tijd de ooren en beenen fcheeren, de haken van de kin en kaaken afbranden en alle maanden , als de Maan wasfebende is , de (harten, manen en C 4 top
|
|||||
c 40 ;
|
|||||
top wat aftippen ; men moet echter wel be-
dacht weezen de ooren des Winters niet kaal te fcheeren om dat veele Paarden , afkerig van fneeuw en nog meer van hagel in de ooren, op vlakke wegen, tegen Herken wind, wel eens weigeren voor uit te gaan, vooral indien de ooren heel kaal gefchörenzijn, waar- door men om ongelukken te vermeiden ge- noodzaakt worde van den wind af te keeren tot dat de buijen weg gedreven zijn. Deze behandeling in het oppasfen en be-
zorgen der Paarden is voornamelijk gefchikt voor Paarden die weinig of geen werk doen, doch een kundig Koetfier kan en mag wel eenige veranderingen naar bevind van zaken inbrengen ; bij voorbeeld als Paarden veel en gedurig moeten werken kan men vroeger voederen hooi en drinken geven, zelfs onder bet verrichten van eenig ftalwerk , doch als het wezen kan moet men niet rosfen nog bor- flelen terwijl de Paarden hun voeder eeten, zijnde op die tijd de meeste Paarden kribbig en netelig, zo dac dezelve veel voeder, niet behoorlijk gekaaut en klein gemalen , door flik- ken zonder genoegzaam voedzei daar uit te trekken. Het oveiige ftalwerk moet allen die Paar-
den oppasfen en behandelen , volkomen be- kend |
|||||
( 41 )
|
|||||
kend weezen, en uit dien hoofden behoeft daar
omtrent geene verdere onderrichting gegeven te worden. Van hst Voederen.
Het is niet den overvloet van Voeder dat
de Paarden vet en aanzienlijk maakt , zo als reeds te voren gezegt is, de geregelde en vast bepaalde tijd van voederen, oppasfen en ha- venen; alsmede de hoedanigheid van het voed. fei, het welk de Paarden gebruiken en dit alles brengt meerder toe tot welvaart van de Paarden dan overmatig en overvloedig, doch ongeregeld , voederen , de hoeveelheid van voedfel moet gefchikt zijn naar het maakzel, de kragten, en het werk het welk de Paarden verrjehten, doorgaans geeft men de Paarden 3 maal daags het korce voeder, 's morgens, 's middags, en 's avonds; en als dezelve uiet zwaar moeten werken is zulks voldoende, een fcheepel Haver in een week is voor een Paard behoorlijk werk doende genoeg ; gehakt of gefnede weke ftroo mag men in groote hoe- veelheid een, twee, a driemaal zo veel als Haver, geven; zijnde het beste voeder om vast vleesch en lugtigen adem te maken; het is ook zeer C 5 goed
|
|||||
C 4* )
|
|||||
goed bij de haver, en gefnede ftroo, gerste-
meel of femelen te geven met zo veel water gemengt dat het voeder te famenhangt, en da haver niet alleen kan uitgekipt worden. Men rcoet altoos een gelijke hoeveelheid van wa- ter op het voeder ftorten, waar toe een kan, pot , of ander werktuig moet afgefondert blijven ; evenwel moeten alle Paarden riet evenveel water op hec voeder hebben , en zulks moet een oplettend Koetfier wel onder- fcheiden' en in acht nemen , eene flobbering van zemelen of gerstemeel eens of tweemaal des daags is zeer gezond , en verkoelende , verdunt het bloed en maakt open lijf, zeme- len met water gemengt is, een gewoon voed- fel voor zieke Paarden ; de zemelen geven weinig kragt, doch het gerstemeel heefc eene voedende kragt, en is uit dien hoofden voor Paarden , die veel werken , zeer voordelig; on-graage en jonge Paarden mag men wel lijn koeken-nat, doch dun en niet al te gebon- den, over het voeder en tot de drank geven, en gulzige Paarden , die de haver fchielijk eeten en niet genoegzaam klein kauwen, moet men de haver gemaalen geven. Het Hooi is niet alleen het voornaamfte
voeder, maar zelfs het geheele levens onder- houd en voedfel der Paarden; uit dien hoof- den |
|||||
c 43 ;
den moet het zelve aan Paarden zwaar werk
doende niet onthouden worden , doch aan Paarden nauwhjks zo veel werk doende als tot hun gezondheid nodig is, moet het hooi met maaten en overleg gegeven worden, wil men geen oorzaak wezen dat de Paarden on- gezond, log, zwaarmoedig of daropig wor- den , het Hooi moet telkens bij kleine por- tiën wel uitgefchut en van Hof gezuivert in de ruif gegeven worden, alsdan zullen de Paarden hec zelve graag en geheel opëeten daar de ruiven opgepropt zijnde , het Hooi door den adem der Paarden vogtig en fmakè- loos wordt, en dus meestendeels nutteloos te loor gaat, echter zal dit voorfchrifc maaral- leen goed gekeurt worden van vlijtige Koet- fiers die het welzijn der Paarden boven hun gemak en ledig gaan verkiezen en bij de on- dervinding geieert hebben hoe Paarden, vol- gens deze wijze behandelt , aangenaam en lugtig te reiden zijn boven zulke , die. door overmaat van hooi pgeprrpt, zwaarmoe- dig lopen et; in de hsnd hanger*', het is wel waar dat bet vlees (io als men zegt) een Paard uhniaakt doch het is nu-r ïftiatfer waaf dat logge en zwaarmoedige P..ia; den !>c ven mate vet gemest een onaangename en jjftsaözientó^ ke vertoning opleveren, en büue:> ftaaa s$ri lange
|
||||
C 44 )
|
|||||
lange rirten te wederftaan, evenwel kan men
alle Paarden geen algemenen regel voorfchrij- ven, want fommigen hebben veel Hooi, an- deren veel Scroo, anderen veel Haver, Zeme- melen of Gerstemeel nodig , doch een ge- i zond en wel gefchapen Paard zal, op voor- zegde wijze gevoederd wordende vet genoeg, lustig, graag, fterk en van goeden adem we- zen ; het is ook zeer te prijzen de Paarden alle morgen op te zetten en hun het Hooi eenigen tijd te onthouden , doch om onge- lukken te vermeiden is het beter hun ftroo ge- lijk des nagts in de ruif te geven, zijnde het ftroo fchoon in grote maate gegeven de Paar- den, niet fchadelijk, maar, zeer voordelig. $. 3-
Het Drenken. Doorgaans geeft men de Paarden 3 maal
's daags te drinken • 's morgens een uur na het ingeven van 't Hooi, 's middags ten drie, en 's avons ten acht uuren, doch eenige zijn van begrip zeer nadelig te weezen, de Paar- den meer als tweemaal des daags te laten drin- ken , terwijl anderen voor al des fomers', viermaal 's daags verkiezen water te geven, de
|
|||||
1
|
|||||
C 45 )
de besten drank voor de Paarden is zuiver put
of Potnpwater zijnde, des Zomers koel en des Winters eenigzints laauw, of des Somers klaar Rivierwater, mits dat dezelve niet gewerkt hebben, of bezweec zijn in welk geval men nooit de Paarden moet laten drinken, tenzij dezelve geheel bekoelczijn, of terftond daarop lopen; anders moet men, aJs men zu'ks beko- men kan, wat Zemelen of Gerstemeel, in het water doen, en zulks is in alle gevallen noodzakelijk wanneer men niet dan raauw, brak , of liegt water bekomen kan. §• 4*
Hoedanigheid van het Hooi. Het Hooi op goede hoge Kleigronden ge-
wastenen is het beste voor Paarden, die niet overmatig behoeven te werken; maar Voer- mans en andere , zwaar werkende Paarden, mag men wel, goed, droog gewonnen Waar- den-Hooi, voederen; het Hooi op Veen en andere laage Gronden gewasfchen is ondiens- tig en geheel af te keuren , doch in goede Zandgronden gewasfchen is zeer goed voor fijne Rijpaarden of die eenigzints dampig zijn, of daartoe geneigtheid hebben; goed Paar. den-
|
|||||
c 40 ;
|
|||||
denhooi moet rond van halm wezen,niet nl te
kort nog te fijn zijn maar hart en zo dwtog , dat het niet kan broeijen, en uit dien hoef- de dient het zelve al is het weer zeer guns- tig ia of 14 dagen na dat het zelve pemaait is op het veld ce blijven, dagelijks geüVooit, en s'avonds weder op groote hopen gefteld te worden; op deze wijze zal het Hooi weinig Sof in zig hebben en minder dampig maken het renet daar en boven een geruimsn tijd op de Zolders blijven leggen en geheel ukzweet: n eer hec gevoeiert wordt, het Klaverhooi op de bouwlanden gewonnen is voedzaam, doch kan weinig regen verdragen, vermits de bloe- men waar in het voedzaamste zaad is fchie- Jijk verrotten, dus moet het zelve lang op hec veld blijven en in zijn hart droog wezen. 5- 5-
Van het Stroo, Het ftroo is mede een uitnemeut Voeder
voor de Paarden zo wel ongefneden als gë- fneden of gehakt, het geeft hsrt, Vet, vasc Vleesch , en een goeden Adem ; maakt de Paarden vlug en Iugtig, Paarden die in een hogen graad «lainfig zijn moeten met Stroo, in
|
|||||
( 47 )
|
|||||
in plaats van Hooi, gevoed worden om hun
deze hinderlijke kwaal zo veel mogelijk te ver- ligten , het Weite Stroo is het beste om te voederen, maar het Rogge is beter, harder en voordeliger om te ftroijen zommige prijzen het ongedorste Haver Stroo, doch of hetzel- ve niet gemakkelijker voor de Koetfiers als nuttig voor de Paarden is, zoude ik niet durven beweren; het Stroo moet lang, blank, droog, en frisch wezsn, niet muf, duf, of eenigen onaangenamen reuk hebbende, want zulks zoude de Paarden afkerig kunnen ma< ken en hun de eetlust en graagheid benemen.-' §.6.
Van de Haver.
De Haver is als voor de Paarden gefchapen
en buiten alle tegenfpraak her beste Voeder om hun vet, gezond, en kragtig te maken, doch met dit alles moet dezelve met verftand en beleid gegeven worden, anderfints is de Haver zeer nadelig en van een tegengeftelde uitwerking; de Haver moet blank zwaar, rond en vol van Korrel wezen, niet duf, muf, of te versch , maar moet eenigen tijd gedorscht en op de Zolder gelegen hebben , want de nieu-
|
|||||
C 48 )
|
|||||
nieuwe Haver purgeert, waar door dezelve
veel voedenskragt verliest en nutteloos ge- bruikt wordt; de friesfche, en op zware klei- gronden gewasfchen Haver, is de beste, zwaarste, en voordeligfte» S- 7-
Van de- Zemelen. De Zemelen zijn uitmuntend voor de Paar-
den met Haver en Soijdzet gemengt , maar voor al als flobbering met water alleen ge- geven , dezelve verkoelen, verfrisfchen en purgeeren, zo wel gezonde als zieke Paarden, echter, al hebben dezelve geen groote voe- denskragt nogthans hebben zij een gezondma- kend vermogen, waardoor de Paarden groeien en welvaren. $. 3.
Het Gerstemeeï,
Het Gerstemeeï is mede excellent op dezelf-
de wijze als de Zemelen gevoedert, evenwel bezit het zelve meerder voedende en ver- warmende kragt dan de Zemelen; het Gers. temeel
|
|||||
c A9 y
temeel en gemalen Mout zijn goed tegen dëti
Droes der Paarden. i s>.
Fan ie BooneH.
Dè paarde-boonen zijn van een fbrk voe-
dende kragt, en alleen maar dienstig voor zwaar werkende en Voermans- Paarden, voor- al indien dezelve gemaalen bij het gewoone Voeder gegeven worden ; doch zijn alte voed- zaam en verhittende voor Paarden die weinig* of geen genoegzaam werk verrichten. §. lo.
Rogge, Tairwe) en Garsi.
Rogge, Tarwe, en Garst, worden wel eens
bij gebrek van haver aan de Paarden gegeven doch komen in geen vergelijking met de Ha- ver om bij aanhoudenheid te voederen. §. tu
Het Hennipzaadi
Het Henflipzaad is verwarmend en kragtig,
en uit dien hoofden mag men het zelve, doe» D is
|
||||
C 50 ?
in kleine hoeveelheid, aan zieke, krigreloze,
en verwarming nodig hebbende, Paarden wel geven ; ook maakt het zelve het hair onge- meen glanzig en gitzwart, doch de glans van 't hair en de zuiverheid tot pp de huidt door de roskam te weeg gebragt is oneindig ge- zonder , en voordeliger voor-de Paarden, en zulks kan met goeden grond niet wel be- twist worden. $. 12.
Hennlp, Raap , en Lijnkoeken.
De Hennip, Raap, en Lijnkoeken worden
onk wel gevoederc , vooral de Lijnkoeken welke droog aan flukjes, of geweekt met het nat over het voeder gegeven worden , maar deze faus durve ik niet veel aanraden want de flfcfmlgheid' en kleverigheid der koeken doet het voeder famenideven, beier de fpijs verte- ring, en vertraagt de behoorlijke uitwerpin- gen uit de maag en ingewanden. Van het Brood,
Het Roggenbrood is goed voor de Paarden ,
op den langen weg, als men pleisteren moet, of
|
||||
c & %
|
|||||
of in de eerfte dagen als dezelve gras ëtén,
wanneer de tanden ftomp en onbekwaam zijn ;het harde voeder naar behoren klein te malen,, evenwel zoude het brood op den duur ge^oé- dert geen kragt genoeg bijzetten, en öndien- ftig wezen, nogthans wordt brood van haver gebakken van eenige zeer geprezen en goed- gekeurt om bij aanhoudentheid te voederen*- §. 14.
Het Grazen op de flallen.'
Het Gras is tot natuurlijk voedfel voor het
Hoornvee , dus ook voornamelijk voor de Paarden gefchapen , het is zeer gezond en kragtig, vooral in het voorjaar als het zelve welig groeit, men geeft het Paarden op de fiaüen in de Maanden May, Juny, Juiy, Au- gustus en September , vroeger of later naar mate het weder gunftig en voordelig is; doch op een gansch andere wijze als men het Hooi Voedert, gaat men hier mede te werk, men geeft het bij kleine portiërt , doch als de Paar- den het geene hun gevallig is daar uit gegeten hebben, doet men het overige weg, en geeft hün wederom een verfche portie. Het Gras moet alle morgens vroegtijdig op-
Da ge* |
|||||
C 5» )
|
|||||
gedaan worden op de koelfte plaats van de
Solder gelegt , en eenige keeren des daags met een Gieter even nat gemaakt worden, des nagcs is men genoodzaakt groter portie in de ruif te geven, maar het overfchot moet 'smor- gens ten eerftea weg gedaan en wederom versch gegeven worden; de eerde 10 a 12 da- gen geeft men de Paarden geen hart voeder ten zij dezelve zwaar moeten werken, en als- dan geeft men hun Brood, gemale Haver, of Garstemeel, om dat de tanden van het Gras ftomp en flee zijn en dus het harde voeder naar behoren niet kan gekleint en gekaauwt wor- den, het Gras purgeert en is alzoo zeer ge- zond en bijzonder gefchikt om het bloed te zuiveren , en de verhitte en nadelige ftofFen uit te drijven, echter maakt het Gras de Paar- den flap en geneigt om veel te zweeten, zodat dezelve zonder hindernis geen zwaar werk kun- nen , en buiten noodzaak moeten, doen;zuiver jong Gras op zware Heigronden gewasfchen, vrij van biezen , bermoes of andere nadelige onkruiden is beter en voedzamer dan de kla- ver met paarfche bloemen , welke de maag wel ras vult maar dikwils al te veel purgeert, bet is een goede voorzorg de eerfte dagen eenig hooi tusfchen het gras te mengen om bet gulzig eeten, en de koude van het gras eeni-
|
|||||
( 53 )
|
|||||
eenigermate te temperen, voor jonge, zieke,
en weinig werk doende Paarden is het gras alleen zonder eenig ander voeder gezonder, voordeliger, en genoegzaam tot kragt en le- vensonderhoud. Tien, twaalf, a veertien dagen na het gra-
fen doet men doorgaans de Paarden aderla- ten, eene gewoonte of liever aangenome wet van ouders aan de kinderen overgelevert, op wat gronden fteunende is niet gemakkelijk uit te leggen, naar dien deze tijd het minfte tot het laten fchijnt gefchikt te zijn; want door het gras wordt het bloed gezuivert, verkoeld en verkoud, ergo is het ader laten alsdan zo nood- zakelijk niet, maar beter uit te Hellen tot dat de Paarden eenigen tijd na hec grazen hooi gege- ten hebben, wanneer zig niec zelden eenige on- gemakken openbaren , dewelke eene lacing vereisfchen, of ook wel bij gelegenheid van zwaren brand of fterke verhitting kan een aderlating van meer vrugt wezen , dan wan- neer men uit fleur of gewoonte nodig of on- nodig, 0p gezette tijden zonder oordeelkun- dig onderzoek, buiten eenige noodzaak, de aderen laten openen; evenwel met uiczonde- ring van zieke of jonge Paarden welke niet genoegzaam groeijen of welvaren , dezulken kan het laten kort na het grazen niet alleen D 3 van |
|||||
C 54 )
|
|||||
van zeer groot nut, maar zelfs een herhaalde
lating, na het hooi eeten, zeer noodzakelijk en ouvermeidelijk wezen. §'• I5«
Het Grazen in de Weiden,
Het Grazen in de Weiden verkiezen veelen
verre boven het grazen in de ftalien, daar is veel voor , maar volgens mijn begrip , nog veel meer tegen, het is waar dat de Paarden in de Weiden het gras zuiver en-beter na hun- ne keuze hebben , ook dat dezelve ruimer leggen de beenen uititrekken en beter uitrus- ten kunnen, vooral in de heete zomer nach- ten , wanneer de flallen warm en bedompt zijn, ook kunnen de Weilanden wel eens kwa- de, verhitte voeten, en andere kwalen gene- zen ; dampige Paarden eenige verlichting toe- brengen en zo voorts; egter zijn de voordee. len der Weilanden groter voor Voermans , Boere en andere, zwaar werk doende, Paar- den, dan wél voor Koets of Rijdpaarden de- welke zat en onrustig 2ijnde , voor veele en z'mnte ongelukken bloodilaan; Veulens, jou- gé en zieke Paarden zijn de Weilanden', in- a het niet koud of nat is , zeer voordelig en
|
|||||
( 55 )
en zelfs allernoodzakelijkst, de beste Wei-
landen zijn voor Paarden op hoge Heigron- den daar het gras kort, vol fteenklaver en met distelen doorzaait is , omringt van zui- vere flooten of heldere rivieren, niet voorge- weid door Runderen of Schapen, maar daar de Paarden met Melk-Koeijen of vet Vee zamen weiden. Wanneer men de Paarden in de Weide wil
zenden , moet men dezelve eenige dagen te voren niet rosfen nog borstelen om eenig- zints de koude en den regen, af te keeren, doch in het vervolg , gereden of niet gere- den wordende, moet men de dezelve nu en dan rosfen en borstelen om geen ukwa-zeming te ftremmen en jeukte te veroorzaken , het is mede zeer voorzigtig de Paarden eenige da- gen's avonds uit de Weiden te halen al later, en later tot dezelve bij warme nagr.ea daar veilig kunnen blijven, overnachte!). De voordeden van het grazen in ,de Wei-
den zijn zo groot niet als de ongelukken, en onheilen welke daaruit kui.nen voortkomen: door zwaar onweder, ftorm en hagelbuien wor- den de Paarden uit ang(! en betiaauwdhcüi wel eens in floöten gedreven of doodt in het land gevonden, door aanhoudende zwareo re- gen en groote koude bekomen dezelve zwaa- D 4 ren |
||||
C 5« )
ren langdurigen of dikwils en ongeneesbaren
droes, door hare lopen fpringen overfloten, of andere geweldadige bewegingen met blok- ken aan de beenen, worden de Paarden kreu- pel of wel onherftelbaar verminkt ; vliegen en andere fchadelijke gediertens kunnen de Paarden vooral met korte fiaarten , dermate hinderen dat zij genoodzaakt zijn , als razen- de, door het land te lopen en buiten ftaat ge- raken om hun genoegen te eeten, ook is de zware hitte van de zon hun zeer nadelig en verandert de couleuren in dier voegen dat zwarte Paarden bijna rood fchijnen, en an- dere couleuren aanmerkelijke veranderingen ondergaan; de manen en ftaarten worden uit- gefchuurt, de hairen afgebrooken , of wel eens door Kalveren afgeknauwt; al het welke een langdurige misftand veroorzaakt; zijn de Paarden warm gereden, worden zij warm in het land gebragt , lopen dezelve gevaar den droes of andere ziektens te bekomen, uitdien hoofden dient men te wagcen tot dat dezelve volkomen bekoelt zijn, zijnde het niet alleen zeer lastig, maar zelfs ondoenlijk, als men in fteden woont , 0ib 's avonds laat buiten de Poorten te geraken; hebben de Paarden wee- ke en brokkelagdge voeten zijn zij onophou- delijk ijzerloos, en lopen de voeten zodanig af
|
||||
( 57 )
|
|||||
af dat men niet gemakkelijk of in het geheel
geen ijzers kan aanhegten ,• voorts zijn de Paarden aan meerdere onheilen bloot geftek als fteeken van Beijen, Vliegen of andere fcha- delijke Diertjes in, of omtrent de oogen,kwet- zitig door ftooten van Runderbeesten , mis- handelingen van kwaadaardige menfchen, aan fteelen en wegvoeren, vallen in floten en wat niet al meer, zijnde zo al reeds gezegt is, de onheilen groot en dus niet te vergelijken bij de weinige voordeden welke het grazen in de Weide boven het grazen op de ftallen kan aan- brengen; met een woord zijn de Weilanden voor Paarden die gereden worden zeer ondien- ftig en geheel af te keuren. I i
VYFDE HOOFDSTUK.
Over het behandelen en Rijden der
Paarden, §• *•
Van het Ir.fpannen.
J_ ot voorkoming van ongelukken en wan-
ordres , moet een Koetfier eene behoorlijke
D 5 «Jd
|
|||||
( 53 )
tijd nemen tot het infpannen en uitfpannen
der Paarden ; vooreerst moet hij de Paarden wel afborstelen en met een wollen lap afve- gen, de voeten zwart maken, de bitten aan de hoofditellen gespen, de Paarden losmaken en dezelve zagtzmnig voorzigtig en langzaam omkeren; dan moet hij de kop, top en manen voorzigtig afborstelen en met een wollen lap afvegen, zig wel wagtende voor het ftooten met de borstel of andere ruwe behandelin- gen, waardoor de Paarden kopfchuuw en on- gemakkelijk te behandelen worden ; van ge- lijke indien hij onvoorzigdg hec hoofdftel aan- doende met het bit tegen de tanden floot, om nu deze onheilen voor te komen brengt hij het hoofdftel met de linkerhand recht voor de tanden, terwijl hij met de rechterhand het bit door zachte pogingen ter opening van de mond, tusfchen de tanden inbrengt, waar- toe voor jonge Paarden een weinig honig op het bit geftreken zeer veel kan toebrengen, behalven dat den honig het babbelen en fchuimen van de mond grotelijks bevordert, waarna hij het hoofdftel zagc over de ooren legt; wel toeziende dat het bit niet te hoog of te laag in de mond hangt, verder doet men de keelriem , neusriem en kinketting vast, echter kan de kinketting , dat beter is, los- blij-
|
||||
C 59 )
blijven tot dat de Paarden geheel ingefpan-
nen zijn; vervolgens zet hij de Paarden door twee riemen aan de posten in de porte- mors der hoofdftellen, en niet in de ringen van de bitten vast; zodanige zagte behande- ling bij het optomen in acht genomen, brengt te weeg dat de Paarden door den tijd het bic gretig en van zelfs in den mond nemen; daar Da brengt hij de Paarden in het Koetshuis en fielt dezelve ieder op hunne plaats voor het Rijtuig, legt de Tuigen bedaarc en voorzig- tig op de Paarden , fhijkt de broeken recht over de billen , en döec de ftaart zacht en voorzigtig in den ftaartriem , waarna hij de buikriem behoorlijk vastmaakt, dan de kruis> teugels, opzetteugeJs, en agterlijsc, vervolgens deitrengen, en laatstelijk, niet voor dat hij het
Rijtuig agteruic wil zetten , de disfelriemen. vast, zet dan langzaam en voorzigtig te rug doet Koetshuis deuren toe, neemt de teugels zagt zonder de Paarden in den mond te ruk- ken, in de linkerhand en klimt op het Rij- tuig neemt de zweep zonder dat in de Paarden zulks zien of gewaar worden in de regter- hand, laat aldus de Paarden een wijl gerust en onbevreest fril ftaan, waarna hij de Paar- den zagtzinnig in den ftap doet vooruitgaan, en vervolgens met een geregelden draf zijn weg
|
||||
C 60 )
|
|||||
weg vervolgt, dus doende zal hij met genoe-
gen rijden en ook veel ongelukken voor- komen. §. a.
Het Uitfpanneft.
Het uitfpannen moet even geregeld en in
orde gefchieden , wanneer de Koetfier met her Rijtuig aan de Stal aankomt moet hij de Paarden eene kleine wijl gerust en onbevreest laten ftü ftaan zonder {laan, rukken, of an- dere ongehoorde mishandelingen : dan klimt hij van het Rijtuig, maakt de agterlijst in den ring op den fchoft van het bij de handfche Paard vast, doet dan de ftal deuren open en laat de Paarden niet avanceeren voor dat hij dezelve bij de teugels langzaam en zagtzin- nig in het Koethuisleid, vervolgens kleed hij zig uit en begint met het losmaken van de distel- rit men, ftrengen, kruisteugels, opzetteugels, agterlijst , buik , en ftaartriem , ftroopc de broeken zagt naar boven en neemt de tuigen met verdraagzaamheid af, dan brengt hij de Paarden naar den ftal, zet dezelve om; indien zij bezweet zijn, ftrijkt hij met het zweetmes het zweet af, en veegt zo lang met wolle lappen tot het zweet opgedroogt is, daarna keert
|
|||||
/
|
|||||
keert hij de Paarden naar de kribben zet ze ten
eerften vast om het noppen te beletten; dan doet hij de bitten van de hoofdftellen, wascht en droogt dezelve met een handdoek af, en brengt ze in het Koethuis, hij moet wel zorg- dragen geen tuigen . hoofdftellen , of ander ftalgereedfchap aan de palen agter de Paarden te laten hangen waarin het hair der ftaarten kan vasthaken , en uitgetrokken worden ver- volgens wascht hij het Rijtuig maakt de tui- gen fchoon en doet het overige ftalwerk, na dit alles verricht te hebben kan en mag hij zijn ruste nemen, een pijptabak rooken, of andere uitfpanning genieten , want een voor- zigtig en bezorgt Koetfier moet nooit onder het uitvoeren van het ftalwerk tabak rooken, waardoor brand zoude kunnen ontftaan , hij
doet beter uit eenen langen pijp te rooken op plaatzen alwaar voor geen gevaar te vrezen is. $• 3.
Van het Rijden.
Het rijden is, zo als men te recht zegt,
ieder een wel even na, maar niet even eigen, de bekwaamheid tot deze kunst - oefening moet ten deele aangeboren wezen, ten deele door
|
|||||
( 62 >
door goed onderwijs, oplettenheid, veelvul-
dige-oefening en ondervinding, tot volmaakt- heid gebragt worden ; hier nevens is het volle gebruik der zintuigen ren hoogften nodig, als een fcherp gezicht om bij den donker de voor- komende voorwerpen in tijds gewaar te wor- den; een goed en müficaal gehoor, om eenen vastentret en gelijkheid van maat bij het rij- den in acht te nemen; een fijn gevoel tot een goede zagte en fijne hand volkomen onmis- baar, en welk fijn gevoel eigentlijk een goe- de hand uitmaakt ; daar en boven moet een goed Koetfier geduldig , goedaardig , voo'r- zigtlg , zsgtzinnig, bedaart, altoos nugteren, Sn tijden van gevaar ftoutmoedig niet bedrem- melt, verlegen, nog radeloos wezen; Edoch deze gemelde vereiscbtens worden mnar zel- den in een en het zelve Mensch te fafneri &&• vonden, de meeste door mangel van kundig, heid en ondervinding flaan over tot kwaadaar- digheid en brutaliteit, andere daar en tegen zijn door ontijdige en ongegronde vrees of al te groore voorzigtigheid ongefchikt om voor- komende gevaren af te wenden en te gemoet te zien ; zo dat ftoiumoedigheid en zagtzinnig- heid te zamen moeten gepaard gaan , en ter rechter tijd in nood en naar bevind van zaken uitgeöefent worden , de zagtzinnigheid nooit ge-
\
|
||||
( *3 )
|
|||||
genoeg te prijzen en waardoor bijkans alle
onheilen uit den weg geruim t worden , is het fundament waarop bet rijden grotendeels fteunt, 'en de grondflag om een goede hand te bekomen. Voords moet een Koetfier beval- ligheid'bezitten zo in houding als in hande- ling, hij moet ongedwongen regc op met het ligchaam en hoofd zinen,vast ópdenbok,zo- datiig dat hij zich niet als aan de teugels be- hoeft vast te houden , de armen digt, maar ongedwongen, aan het lijf de handen niet ce hoog, of te laag, te digt aan het ligchaam, of te veel vooruit, nog te wijt van elkander ; de regtehand een weinig voor de linker hou- dende om bij het ophouden, afrijden van brug- gen, inrijden van Veerponten agteruitzetten , als anderszints vaardig in de teugels te grij- pen , en de Paarden volkomen in de hand te hebben; de bewegingen der armen moeten zo min mogelijk zigtbaar en omflagtig wezen, hij moet ook niet allerwegen beenen , maar altoos vooruit , naar den weg voorkomende voorwerpen en de Paarden zien , niet agter omzien dan alleen , of iets in de weg is als hij agteruit moet zetten, een rijder moet niet met den hoed maar op een zwierige wijze met den zweep groeten, dewelke bij in alle gevallen in de hand moet hebben, dezelve digt
|
|||||
( 64 )
|
|||||
digt aan het bij de handfche Paard of beter"
tusfchen de Paarden houdende, voorders moet hij wel in acht nemen van de ftal rijdende de Paarden zagt en koel te laten (lappen om dezelve niet bezweet te brengen aan de hui- zen of andere plaatzen alwaar zij ftil ftaan en wachten moeten, hij moet ook niet aanftonds oprijden maar eenige pasfen van de huizen ftaan, zo , dat een rijtuig voor de deur kan rijden, en een voetganger in de huizen gaan* ook zo ver van de huizen blijven dat een voet- ganger vrij en onbelemmert kan pasferen, om twisten voor te komen , telkens agceruit te zetten , of aan een zijde te rijden is nade- lig voor de Paarden en maakt dezelve on- rustig, hij moet niet van de bok afgaan maar in ordre met de teugels en de zweep in de handen ftil blijven zitten, hij moet ook niet toelaaten dat de Paarden op de bitten leunen, met de koppen naar de grond hangen, of andere onaanzienlijke houding aannemen, maar met een zagte levendige en fpeelende hand de monden levendig en de halzen opgericht hou- den , ook niet dulden dat dezelve op drie beenen rusten of hangen, nog fterk uitgeftrekt ftaan, want zulks is niet alleen zeer nadelig, maakt een onzienlijke vertoning, en ftelt hun buiten ftaat om van de ftandplaats in goede orde zon- der |
|||||
C 65 )
|
|||||
der haspelen te avanceren, maar dat de Paar-
den natuurlijk op hun vier benen regt. op en neder fiaan, zulks geeft hun een aanzienlijke en fchone houding. Evenwel moet dit met zagtzinnigheid, gedult en verftand uitgevoert worden , zonder geftadig mee de zweep te tikken of ook wel om de minfte fouten, ja dikwils uit tijdkorting, kwaadaardigheid of on- redelijkheid de Paarden ftilftaande flaan, waar- door dezelve voortrukken de mond en laden bederven en verharden; het maakt de Paar" den ook angftig, onrustig, verdrietig en on- geduldig en beneemt hun de liefde en het vertrouwen van hunnen rijder, welk vertrou- wen wij als redelijke fchepfelen in hun moe- ten verwekken en aankweken ; integendeel verwekken veele Koetfiers door hunne bru» taaie behandeling onophoudelijk liaan, rukken en plukken, eene verregaande vrees en angst- valligheid in hunne Paarden waardoor zij zich wiskunftig in groot gevaar Hellen van onge- makken te bekomen. Doch die dieren on- derwerpen zigonaangezien hunne groote kragt tot fchande van onredelijke menfehen , niet alleen , maar hebben meermalen het leven van dronke, brutale of onvoorzigtige rijders gered , en behouden ; en uit dien hoofde is het fpreekwoord zeer ongegrond en ftrookt E geen-
|
|||||
C 66 )
|
|||||
geenfints mee de waarheid, dat die met Paar*
den omgaan met hunne vijanden omgaan , w nt de Paarden, uitgezondert eenige weinige die uit hunnen aart kwaadaardig of valsch zijn, zijn de 'menfchen geen vijanden, ten zij de menfchen hun door onredelijkheid of door brutaliteit tot vijanden maken, maar men mag wel zeggen die met Paarden om- gaan zijn ten allen tijden in gevaar, en moe- ten om die redenen akoos nugteren voorzig- tig en oplettend wezen, vergun mij ter dezer plaatfè eene kleine uieftap te maken, aangaan- de het nut en voordeel der Paarden. Het is ongelooflijk wat ruten voordeel de
Paarden de menfchen aanbrengen, en wat on- heilen daar en tegen het gebrek of fchaarsheid aan Paarden kan veroorzaken , geen Land- bouw, vervoering van Perfonen of Goederen roet Schuiten of Wagens, geen Oorlog, Staat- fie , ' Vreugde feesten , nog eenige vermake- lijkheden kunnen zonder Paarden verricht worden. Edoch om dat door 's Heeren goed- heid weinige Menfchen het gemis van Paar- den bijgewoond hebben, worden dezelve niet genoeg naar waarde geacht, daar integendeel Menfchen dit gebrek ondervonden hebbende de Paarden hoogfehatten en als een nuttig ge- fchenk erkennen, en uit dien hoofden het mis- brui-
|
|||||
C 67 )
|
|||||
brinken der Paarden als ongeöorlooft befchou-
Wen, ook is het zeggen van laagdenkende en onbefchaafde Menfchen dat Paarden maar honden vleesch zijn in de hoogfte graat te ver- achten en mee verontwaardiging af te keu- ren,* en hoe zoude het deze roekeloze en on- verftandige fchepzels doch bevallen indien zij door gebrex aan Paarden, voor zo ver hunne kragten toerijkende waren zelfs Paarden-werk zouden moeten verrichten. Daar heerscht nog eene andere verkeertheid
zelfs bij Menfchen, van verftand nog oordeel ontbloot, namentl/jk: om rechte liefhebbers en kenders van Paarden, die zich indezeweten- fchap oeffenen, bezighouden, en bekwaam maken, met den naam van Stalbokken te be- ftempelen , welke ongezoute ongerijmtheid zijn oorfpronk kan hebben of van overleve- ringen van Ouders, of Voorouders wïlke buiten twijfel niet in't geval geweest zijn van Paarden te kunnen houden, en uit onkunde, om dat zij geen werken van voortreffelijke en geleerde Mannen over dezelve onder hunne oogen gehad hebben en alzo niet weten, welk aantalaanzienlijke Man- nen , Vorften zelfs niet uitgefloten, zig in deze Edele kunst en wetenfehap bezighouden, en ongelooflijke vorderingen in dezelve gemankt hebben, waarvan een aantal leerzame en nut- E % tige |
|||||
C 68 >
tige Boeken over dat'onderwerp tot getuigen
kunnen verftrekken. Om nu wederom toe het rijden te keeren :
een oplettend rijder moec wel zorgdragen de Paarden bij het afrijden behoorlijk tijd te geven om voort te gaan , en hun niet fcbielijk mee de tong , veel minder met de zweep, aan te zetten en te overvallen , het zelve moet ook plaats hebben in het ophouden, agreruitzet- ten enz. zulks alles moet in twee keeren of tijden verrient worden, ten zij de nood het anders vordert, dan moer men doen wat men kan, en niet wat men wil, deze navolgende voorzorgen moeten niet minder bij het rijden in acht genomen worden, men moet de Paar- den in het lopen niet fchielijk nog onverwagt aanzetten maar langzamerhand in twee of drie tijden , en dezelve een gematigden gelijken flap of draf doen aannemen die niet hun maakzel overeenkomt en hun eigen is , zij moeten zich op de heupen onderfleunen en niet op , of over de fchouders , nog op de hand des rijders hangen, en zo als men zegt op 5 beenen lope n : zeer zelden vindt men Paarden die een gelijken gang en kracht heb- ben, en uit dien hoofden moet men den gang naar oe kracht van het zwakfle Paard inrich- ten alzo ,zal men^langdurig rijden, veel weg af-
|
||||
f 6s> )
|
|||||
afleggen , en de Paarden minder verflijten ;
ffien moet ook niet ongelijk rijden dan flap- pen, dan dtaven, voora! niet na de zinnelijk- heid der Paarden dewelke nooit zonder wil des rijders flappen, draven, voorgaan, of eenige andere bewegingen moeten maken, niet tegen- flaande de Paarden dusdanig eene geregel- den gang langdurig kunnen goedmaken , zal egter een verltandig oordeelkundig rijder een quartier uurs voor dat hij ter rust of verblijf- plaats aankomt, de Paarden laten flappen en als het warm is en hij water bekomen kan de- zelve laten drinken, dus doende komen zij be- daart niet buiten adem nog fterk bezweer op de (lallen , zijn graag en kunnen zonder ge- vaar aariftonds hun genoegen eeten. In de (leden mag men wel wat frisfcher dj af
maken; in draijen, voorbijrijden van ftraacen, afrijden van bruggen , bij gladde of drooge ftraaten , ook wanneer men digt agter rijtuigen moet rijden dient men den draf te verminde- ren en de Paarden meer fleur) te geven. Nog- thans is in allen gevallen gematigt rijden te verkiezen, dewijl men meerder tijd heeft zig uit voorkomende onheilen te kunnen redden, ongelukken te verhoeden en de Paarden beval- lig en cierlijk te doen loopen, het is uk on- kunde of om dat de mode zulks vordert, dat E 3 eeni- |
|||||
C 70 )
|
|||||
eenige eigenaars hunne Koetfiers het hard rij-
den aanbevelen dewelke uit eige geaartheid en roekeloosheid en om dat zij daar niet bij te verliezen hebben gretig dit bevel opvolgen, alsmede om onkundige in een begrip te bren- gen dat zij groote Meesters zijn en die kunst boven anderen bezitten, doch kundige oogèn ontdekken ras dit gebrek waar door menfeben in gevaar gebragt, en Paarden bedorven wor- den. daarenboven noodzaken zijde Paarden een wanftaltige houding aan te nemen, het viug- fte Paard fchiet vooruit , het agterblijvende fteekc de kop vooruit over den disfelboom, of neemt een wanfebapen draf of post galop aan , (dat is met de voorbeenen Galopperen en met de agterbeenen draven) waarlijk geen aangenaam gezicht voor liefhebbers en ken- ners van Paarden, daar en boven loopt men gevaar cp hoeken van ftraaten , de Paarden van de heensxi te rjdèn, en komt er wat aan rijtuig of tuigen te breken is hetgevaarveej gro- ter en ongemakkelijker zig te redden dan wan- neer men gematigt rijd ; niet minder onaan- zienlijk is een al te zagte of kiuipende draf, een Paard moet altoos zuiver draven of (rap- pen , en het eene van het andere orderfchij- den , daar en boven maakt een al te korten draf de Paarden ftram en llijf en vermoeit de- zelve |
|||||
( 7* )
|
|||||
zelve zonder veel weg af te leggen, door dus»
danige of foortgelijke kwade en verkeerde be« handelingen ontneemt men de Paarden den natuurlijken gang van den (lap of draf die hun eigen is , waarvan de Veulens ons ten voorbeelde verftrekken dewelke al vroeg hun Moeders volgen , en een langen tijd zonder zi£ veel te vermoeijen met hun mede lo- pen , de Galop is hun ook wel eigen doch is ongeregeld, en moet in de rijdfchcolen be. « fchaafd wr,rden, is ook zelfs voor trek Paar- den onnodig en ondienftig, evenwel mag men in Steden een refoluten draf rijden, maar al- toos de ocgen op de Paarden houden vooral op hoeken of voorbij rijden van ftraacen of rijtuigen enz. Het is door de gewoonte een gebruik ja zelfs als een wet geworden rechts uit te halen, en de rijtuigen aan de linkerhand re laten pasfeeren, en zulks is waarlijk niet oneigen naardien de rijder in Chaiten of Wa- gens zich aan de linkerzijde plaatfende de te- genkomende rijtuigen kan bezigtigen, en hun behoorlijke plaatfe om te pasfeeren overlaten, evenwel is in Holland en mogelijk wel in an- dere plaatfen het tegengeitelde in gebruik , om namelijk lings uit te halen , in welk ge- val men de gewoonte en het gebruik de- zer plaatfen dient te volgen, en zich ond:;r- E 4 ling |
|||||
C ^ )
üng daar naar te fchikken, Verders moet hij
die van een Stad rijd . uithalen voor die hem op den weg ontmoeten , doch naar een Stad rijdende worden de Paarden veronderflelt ver- moei- te wezen en uit dien hoofde wordt hij verfchoont, nogthans moeten twee wielen in alle gevallen voor vier wielen uithalen , het getal der Paarden nogthans in geen aanmer- king komende: het is wel waar daar zijn nog weteen nog ordonnantien dien -aangaande , doch de billijkheid en voorzigdgheid vereis- fchen zekere fcbikkingen waaraan men zich onderling dient te onderwerpen om alle hevi- ge en hooggaande verfchillen voor te komen en te vermeiden, het is ook ten uiterften bil- jiik een tegenkomen! rijtuig vooral op breede wegen behoorlijk plaats tt laten ,fchoon onbe- leefde en onmenschlievende menfehen zwaar- der en fteriter riiruig voerende dikwijls niet genoeg uithalen,en dus iigtere rijtuigen fchade en ongelukken toebrengen, ja zelfs omfmijten dusdanige rijders zijn ten hoogiïen ilrafba-a- en behoort het rijden ontzegt te worden, het is. even als of een gewapende een ongewspen- den aanvali en hem overwint, zijnde het waar- lijk ' esog "eesrer'uk nog heldendaad waar door roe" eecré de iminê» eer kan behalen of zig fcemiut maaen. Toi
|
||||
C 73 )
|
|||||
Tot het riiden behoort al verders eene goe-
de en zagte hand, en eene nette en geregelde behandeling vnn de teugels, niet alleen om ongelukken en wanordres voor te komen , maar ook om eeue bevallige houding te ver- tonen, eene goede hand is: een zagte en ligte behandeling van de teugels met tusfehenpoo- zingen gevende en nemende , Zo als de ba- lans van een weegfchnal over en weder flaat \ flaat nu de balans altoos over naar eene zijde dan wordt de fchaal ongelijk, en ten laatften ftroef en traag , doch gaat dezelve over en weder, dan blijft zij geHjk en gaat door een geringe zwaarte gemakkelijk over ; dusdanig kan het gevoel en uitwerking van het bit op de monden en laden der Paarden op de beste wijze ukgeduid worden, beter k-va men het fijne gevoel van een goede hand en derzelver uitwerking niet wel befchrijven , en het is dit fijne gevoel (niet tegenftaande eenige menfehen aangeboren,) het welke nogthans door kunde, oordeel, gedulr, ondervinding, en bet rijden van veele en onderfcheidene Paarden in de Rijfchoolen tot een trap van volmaaktheid gebragt moet worden , en ut deze oorzaak ware het te wenfeben dat pcr- fonen voor Koetfiers of Voorrijders beflemd, eenigen tijd in de Rijfcholen onderwezen en E 5 ge- |
|||||
( 74 )
geöeffent waren om een goede hand te beko-
men; en om hun ook door de ondervinding te overtuigen hoe de Koetspaarden, door een -ede en kundige hand in de Rijfcholen ge- Jeerc en gereden, aangenaam om te rijden zijn fea een bevallige houding vertoonen, zij be- hoeven wel alle de lesfen der Rijpaarden niet te leeren , zij moeten alleen maar Happen , draven, agteruitgaan en overfchinkelen, hier door leeren zij de becnen over elkander bren- gen , en verhoeden het aftrappen van het hoorn der voeten, het welk in korte draaijen en omkeeren vooral met Chaisen als anderfints veeltijds plaats heeft. Door eene goede hand wordt geenfints ver-
Haan met losfe teugels te rijden, de Paarden geheel uit de hand en geen behoorlijke (leun te geven, integendeel is zuiks nadelig en ge- vaarlijk, want als de Paarden fchrikken of uit dartelheid als anderzints vooruit fchieten kan men de teugels niet vaardig aanhouden zon- der de Paarden verderfelijke en nadelige ruk- ken in de mond te geven, en niet minder on- aanzienlijke bewegingen te maken, verders geeft zulks oorzaak dat de Paarden in diepe zand- fporen op elkander aandringen, ook bij het il-eeken der Vliegen de ftaarten over da teu- gels benen liaan, en meer andere nadelige be- we-
|
||||
( 75 )
|
|||||
wegingen aanrichten, men moet de Paarden
altoos in de hand voelen doch niet met een ftrsiffe dove hand de teugels vast aanhouden, maar integendeel door een fpeelende hand 'de monden levendig, zacht, en gevoelig maken, de Paarden dienen ten allen tijden zo wel op den rcgcen weg als in de draaijen in de hand te wezen, bet welke fchoon met drie en vier Paarden niet zeer gemakkelijk, nogthans door veelvuldige dagelijkfche oefeningen nette be- handeling van de zweep wel uitvoerlijk isj; door de Paarden in de hand te hebben en te voelen wordt niet vérffaan dezelve met geweit roepen , fchreuwen , of door de zweep legens'de hand in te diijven zulks is zeer gevaarlijk , de monden worden dus bedorven de Paarden forceeren de hand en raken eindelijk aan het hollen , in welke akeh'gen toeftant de vOorzigtigbe'd verbied van het Rijtuig te fpringen of zig daarvan te lüten vallen want de Paarden kunnen door eenig onverwagt voorval fchrikken of door andere toevallen in hun loop gefluit worden en tot ftilftand geraken , en niet minder voorkomt men het gevaar van aan het Rij- tuig vast te blijven haken na te fleepen , zware kwetfuren te bekomen en hec leven ; te veiliefen in dezen hogen nood blijft riet ove-
|
|||||
C ?6 )
overig clan op eene rauwe en onhebbelijke
wij^e de teugels eens klaps toe te geven, en met herhalingen met alle krachten na zich te rukken, of de Paarden als het wesen kan te gen een muur, boom, of foortgelijk aan te zetten , deze onzekere en met gevaar ver- mengde hulpmiddelen zijn wel eens met een goeden uitflag in het werk gefield met voor- koming van grotere en verdere onheilen, en dit is het ongelukkig gevolg van bedorve, verharde monden , en onmatige vrees der Paarden voor brutale rijders. Tot voorkoming van foortgelijke ongeluk-
ken is een der beste hulpmiddelen de Paar- den zagtzinnig, en met genegenheid te behan- delen , vertrouwen en liefde in hunne berij- ders in te boezemen en de monden in goeden Itand te houden ten dien einden dient men de bitten telkens hoger of lager te gespen, ver- andering van bitten te geven, en in- de (lal- len op babbelbitten te laten babbelen, het is mede bij uitftek voordelig de jonge Paarden van hun eeriie lijden telkens over en weder te fpannen , de laden blijven even gelijk ge- voelig , en bekomen bevalliger houding en buigzaamheid van hals en ligchaam, dan wan- neer dezelve , op eene lade fcbeef en krom voor het rijtuig lopen, doch of zulks echter mee
|
||||
C 77 D
|
|||||
met oude Paarden lang op eene 2ijde na een
gewoonlijke fleur, en onkundige eigenzinnig•'. held van hunne berijders gereden zijnde, wel met gewenschte uitwerking of zelfs met mo- gelijkheid, uitvoerbaar is, zou ik niet durven verzekeren : veiders is van groot belang de Paarden op gelijke teugels te rijden, zo dat de kruisteilgels binnen en buiten een gelijk gevoel hebben, dan zullen de Paarden re»t in het tuig lopen en alzoo hunne vier bee- nen behoorlijk gebruiken en ook eene goede houding opleveren, het is niet onaardig rog ondienflig dat een liefhebber of vernuftig Koetfier vier lange krnisteugeis in de handen heeft, dus kan hij de Paarden geheel na zijne ■begeerte rijden , en iedere teugel afzonderlijk naar zijn welgevallen gebruiken, daarenboven is deze manier bizonder gefchikt om zich het behandelen der teugels van 4 Paarden eigen en gemakkelijk te maken, deze manier geeït aangenamer en vergenoegder vertoning aan kenners en liefhebbers, dan wel dedagelijkfche toenemende verkeerde mode en her. verfoei- jelijk gebruik, (wanneer de buitenladen ver- hart vereelt en bijna ongevoelig zijn gewor- den,) de binnenteugel in dier voegen te ver- korten, dat de buitenteugel geheel los en bui- ten werking wordt, waardoor noodwendig de kop
|
|||||
( 78 )
|
|||||
kop naar binnen en 't kruis na buiten gebragc
wordt, en men de Paarden noodzaakt, digc op el- kander fcheef en krom als de krabben, te lo- pen ; dit is het nog niet al, het onverftand en brutaliteit heeft daar en boven nog zeker werktuig of radertjes met pinnen uitgevonden en geplaatst tusfjcben de bitten en de lippen van de Paarden, mogelijk om de koppen naar buiten te brengen, en het dringen te beletten, doch beter gefchikt om de eene verkeenheid op de anderen te hoopen en het onverftand aan dag te brengen, andere redenen of gebruik van deze abfurde inftumenten zijn mij niet bekent, en kan ik ook niet uitvinden, den- kelijk zo min als die geene welke dezelve zonder eenig oordeelkundig oogmerk igebrui- ken, en mogelijk uitvinders daar van zijn: Befchouw nu eens wat het menfchelijk on-
vernuft en onverftand kan uitvinden om die Dieren niet alleen te plagen en te mishande- len, maar ook te noodzaken, verkeerde en tegenftrijdige uitvindingen te gehoorzamen van domme menfchen die hun op deze wij- ze geheel mismaken , en eene wanftallige houding aantijgen , daar in tegendeel gees. tige met vernuft en vermogens tot dit werk begaafde Paarden door een kundige hand ge« reden een fchoon aanzien en bevallige hou- ding
|
|||||
( 79 )
|
|||||
ding opleveren, en de oogen van kundige
liefhebbers naar zich trekken : Door een kundige hand gereden, dat is door rijders welke eene geregelde nette en zagte behan- deling van de teugels en van de zweep heb- ben , het is van het grootfle aanbelang om van den beginnen de vereischte behandeling van het rijden aan te nemen, en een geregel- de en nette behandeling der teugels te Ieeren zelfs met twee Paarden, want als men bij zijn eerfte rijden deze geregelde fchikking der teu- gels op, en tusfchen de vingers en de rechte houding en handeling van de zweep niet wel in acht neemt, wordt het rijden met vier Paarden daarna ongemakkelijk , ja zelfs on- doenlijk, hier van daan zo veele brekebeenen en wevers, (zo als men dezulken noemt) welke altoos met gevaar en onnaanzielijk rij- den. Om nu de konst van het rijden wel en grondig te verkrijgen is voordelig en noodza- kelijk met twee Paarden vte beginnen, en van een kundige rijder zig te laten onderwijzen, en de teugels zo als gezegt is wel in de lin- ker hand te nemen de bij de handfche teu- gel op de eerfte', en de van de handfchen tus- fchen den eerften en tweeden vinger te leg- gen , en de zweep in de volle regter hand, eenigzincs voor de linker met den van de hand- fchen
|
|||||
C 80 )
|
|||||
fchen teugel, tusfchen de tweeden en derden
vinger van de regter hand te houden, dus kan men net en met de minde omflag en bewe- ging de draijen maken, en in de teugels grij- pen orn vaardig op te houden , agter uic te zetten, Bruggen af, en Veerponten in te rij- den enz. gewend men zich deze handelwijze van den beginne, zal men daarna gemakkelijk met ledere teugels en ook met vier Paarden kunnen rijden. Het Rijden met drie en vier Paarden.
Het Rijden met drie en vier Paarden is alle
rijders niet toevertrouwt , en geenfincs aan dezulken, welke van den beginnen geen goed onderwijs in de vereischte behandeling van het rijden gehad hebben, nog het rijden met twee Paarden in den grond verdaan, dezulken ftellen zich zelve, en andere die met bun rijden, de Paarden en Rijtuigen in groot gevaar ; uit dien hoofde is't allernoodzakelijkst, om zo veel mogelijk verwarringen en ongelukken voor te komen, de teugels der voor Paarden op de voorden ; en die der agter • Paarden tusfchen de eerde en tweede vinger der linker- hand |
|||||
( 8ï )
|
|||||
han d te leggen ,• de zweep in de volle f egtér-
hand, met de voor en ageer van de handfché- teugels tusfehen de tweede en derde vinder te plaatfen tot behulpzaamheid der linkerhand • inen heeft volftrekt twee handen nodig ora ieder teugel afzonderlijk te beftieren en doof de vingers te laten lopen, de zweep moet al- toos klaar en in order tusfehen de ageer Paar- den, of bij het bij de hanfche Paard, gehou- den worden, om vaardig, op de daad zelfs ieder Paard afzonderlijk, te kunnen ftrafFen; in het draijen moeten de voor Paarden, bij tijds, den weg gewezen worden die zij te gaan hebben, zij moeten weinig trekken,alleen maardeftren- gen ftrak houden, het buiten agter Paard moet men aanhouden , en het binnen agfer Paard vooruit laten fchieten en als het nodig is met de zweep vooruit helpen , zulks alles moet echter zagtzirmig niet te hart nog ongeregeld gefchieden * anderzints zoude men de Paarden van de beenen rijden en ongelukken veroor- zaken. Het rijden moet door langdurige ondervin*
ding, en oordeelkundige oeffening tot vol- maaktheid gebragt worden, en behoord onder die konsten welke aan eenen zekeren en be- paalden tijd verbonden zijn, welke verflreeketï zijnde geen verbetering nog herdoening meer F t©«- |
|||||
( Ss )
|
|||||
toelaat daar integendeel een Schilder of an-
dere Kunstwerker de tijd vergunt wordt zijn werk nader en nader te verbeteren en te vol- toijen. De ledere Leidfels zijn, zoals aangemerkt
is , te verkiezen boven die van touw of gevlogte koord deze veroorzaken bladeren aan de vingers, worden bij regenagtig weder hart, kort, en draijen m eikanderen; met dit alles' echcer moet men dezelve leeren behan- delen wegens hun gebruik bij lichte rijtui- gen Chaifen, Arrefleden enz. het is mede al- lernoodzakelijkst een kennelijk onderfcheid In de voor en agter Leidfels te hebben om in den donker niet te dwaalen en den een voor den anderen te nemen: S- 5>
Het gebruik van de Zweep,
Is het wel behandelen der teugels bij het
rijden met drie en vier Paarden, zo noodza« keiijk; her. wei behandelen en vaardig gebruik van de zweep is niet minder dienftig en nood- wendig ; want een rijder het rechte gebruik en behandeling van de zweep niet magtig zijnde, zal in tijd van nood zich niet kunnen red-
|
|||||
C 83 3
|
|||||
redden , en voor veele ongelukken blood
liaan ; ten dien einden moet men altoos de zweep in de hand hebben , en in gereed- heid houden om de fouten die de Paarden be- gaan dadelijk te kunnen hraffen; maar is men op het oogenblik zelfs niet vaardig, is het beter de ftraf voor die keer uit te Hellen, aange- zien de fouten hun niet meer in geheugen zijn, en zij niet meer weten waarom zij ftrafFe ontvangen, de voordeeligfte houding der zweep is op het kruis van het bij de- handfche agter Paard, of beter tusfchen de agter Paarden niet in de lugt, dwars voor het lijf of in andere onaanzienlijke houdingen; de (tok moet zo lang wezen dat men de hand na behoren houdende de flanken der agter Paarden bereiken kan , en
de flag dat men de lendenen der voor Paar-
den kan treffen ;niet te ligt, zo dat de wind be- letten kan dezelve naar voren te brengen , het bedoelde Paard te raken, en door dien weg de flag der agter Paarden om den kop of in de oogen flingert; weinige zweepen hebben eenen, goeden zweeping , dat is die een evenredige buigzaamheid hebben van agter van den ftokv tot voor aan het einde van de flag, dewelke in zwaarte met den ftok zodanig moet over een komen, dat men eenen frisfchengevoeligenen wel doorknellenden flag kan aanbrengen, en F a uit |
|||||
f 84 )
|
|||||
uit dien hoofden is het beter, een anderfints
af te keuren middel in het werk te (lellen, om namentlijk koperdraad tusfchen het klap. koort te vlegten, indien men genoodzaakt is, met koppige, agcerhoudende, of, dooreen te dikken huid ongevoelige Voor • Paarden, zonder ontzag of genoegzame vrees voor de zweep, met ongeluks gevaar te moeten rijden. Deze zo noodzakelijke als onontberelijke be-
handeling van de zweep, kunnen geen Koet- fiers bekomen, altoos met Paarden van plai- fier rijdende, dewelke zeldzaam vermoeit wor- den , dartel zijn , en de zweep niet willen horen , deze lieden moeten zig dagelijks oefenen om , net en gevoelig te leren raken, rechts en links te klappen of het welk nog beter is, met Voer- mans Paarden te rijden dewelke door overma- tigen arbeid het klappen van de zweep wij- nig ontrust of ontzet, nogthans wordt de bes- te behandeüng van de zweep verkregen door het drijven van Varkens, en fchoon zulks be- lagchelijk en ongehoort fchijnt voor te komen, kan ik echter door proef ondervinding verzet keren zulks ondervonden te hebben in eenen buitengewonen kundigen rijder, een verwon- derlijke handeling van de zweep bezittende , zodanig, dat hij een Vlieg van de voor Paar- den konds afflaan , en welke buitengewone han-
|
|||||
( 85 )
|
|||||
handeling van de zweep hem in (laat ftelde
om alle rijbare Paarden in eene goede ordre ia kunnen rijden, boven veele anderfints goe- de en kundige rijders , welke de vereischte be- handeling van de zweep" niet magtig waren : verders dient de zweep om handig en zwie- rig rechts en links over Paarden te klappen, zonder eene van dezelve te raken of hun vreesagtig te maken, ten dien einden geeft men hun goede woorden en fluit met den mond on- der het klappen van de zweep, alsdan nemen de Paarden eene goede houding aan, lichten de beenen zwierig op, zetten zig wel op de heupen zonder voor uit te fchieten,de handen te forceeren of de mond, en laden te verhar- den, echter moet zulks niet bij aanhoudenheid of voor tijd verdrijf gefchieden; men moer oos «iet met de zwepgelladig tikken of kwispelen, waartoe de twee Paards zweepen met korte Ha- gen zeer veel aanleiding geven , waardoor Paar- den, tot (laan genegen , zeer opgewekt, willige; onrustig en angstvallig, agcerhoudende onge- voelig en doof worden: zijnde dezelve daar "en boven geheel af te keuren, als onbekwaam, de fchouders te raken of, als de nood het vordert, gevoelige doordringende flagen aan te bren- gen. Ook dient de zweep al verders om de Paar- F 3 den |
|||||
< 86* )
|
|||||
den te ftreelen, en te doen begrijpen dat men
van hun vergenoegt is, ook hun vertrouwen in te boezemen en gerust te ftellen, in welk vertrouwen de Paarden in den flap zijnde geen draf zullen aannemen zonder bevel van hun rijder 5 zijnde het mede van goede uitwer- king nooit de Paarden naar hunne zinnelijkheid te laten draven, flappen, ftilftaan, agceruit- gaan, of voortgaan, waarvan reeds te voren gefproken is. Men dient nooit in drift of kwaadaardig-
heid de Paarden te ftraffen, maar in koelen moe- de op de daad zelfs flegts twee a drie flagen te geven, ten zij dezelve zich tegen de ftraf- fen aan2etten door agteruk flaan of ander- fints, dan moet men met ftraffen aanhou- den tot dat de Paarden gehoorzaam wor- den , en alsdan moet men dadelijk aflaten en hun goede woorden geven, anders zetten zij zich brutaal tegen de ftraffen en dan is men lest, en genoodzaakt op andere midde- len bedagt te zijn, aangezien de Paarden fter- ker dan wij menfchen en van reden ont- blood zijn, en het is deze verkeerde handel- wijze waardoor de meeste Paarden kwaadaar- dig en baloorig worden , om datzij, te dikwils, te langdurig, en zonder de rechte redenen van de ftraffen te weten, geftraft worden. Koet-
|
|||||
*7 )
|
|||||
Koetfiers of aüedie met Paarden omgaan, wei •'
kezonder redenen uit kwaadardigheid, korfelig- beid, of voor tijdverdrijf, inzonderheid op de flallen de Paarden flaan, fchoppen, floten bru- taal behandelen, of door fchromelijk fchreeu- wen , vloeken of razen , onrustig en angstval- lig maken , zijn, aangezien zulks menigmaal door dronkenfchap ontflaat, ongefchikt en ön- bevoegt cm Paarden te behandelen; men be- hoorde hun zulks te ontzeggen"; en zich van dusdanige perfonen te ontdoen, zijnde toe dat werk geheel onnut en onbekwaam , en waartoe dezelve anders bekwaam zijn weet ik niet, daar en boven is het zeer hate- lijk en onaangenaam een altoos durent ge- raas in de ftallen te befpeuren, en angstval- ligheid in de Paarden te vernemeh, dewelke op de minde beweging uit bovenmatigen vrees in de kribben fpringen of met de borst tegen dezelve floten met gevaar van bouchlam of kreupel in de borst te worden , tot fchade van de eigenaars, welke, onwetende, het offer van dusdanige brutale handelwijze worden. Het is eene misflag de ooglappen geheel
weg te nemen of niet op de rechte plaats ca brengen in welk geval de Paarden, de zweep- slagen te gemoet ziende, vooruit rukken, waar- F 4 door |
|||||
( 88 )
|
|||||
door de monden en laden verhardt en vereelt
wprden. Voords kan de zweep dienen om zwierig
en bevallig te groeten, ten dieneinde ligt men het agterfte gedeelte of handvat eenigfints naar boven en naar zich toe en het voorfte gedeelte laat men tusfchen de Paarden nederdalen, de- ze manier van groeten is te verkiezen dewijl de handen bij eikanderen blijvende men als- dan vaardiger en leniger zonder rukken de teu , gels kan aangrijpen, dan wanneer men rechts en links met omflagtige omzwajjingen de men- fchen de zweep fchijndt als toe te werpen, nog verkeerder is echter eene manier federc eenigen tijd in gebruik om met het afnemen van den boed zonder de zweep in de handen te hebben te groeten , zulks is aller gevaar- lijkst en veiWirrpclijk , aangezien men veel- maal* beter drie handen zoude kunnen tewerk- ftellen dan die weik met eene te willen ver« richten , het is zelfs ondoenelijk indien men ylugge geestige Paarden rnoet rijden. Dit verkeerde begrip is afkomftig vaa
rijders die geen voïhandige fchifuge of hart* bekkige Paarden , fmalle wagen, daar men, telkens moet. uithalen , bruggen op en af- rijden , en in de draijen kan verrast en ovey»
|
|||||
C 8P ;
|
||||||
overvallen worden , gereden hebben , en
alzoo geen behoorlijke kundigheid en ge- noegzame ondervinding in hec rijden bezit- ten. §. 6V
Het rijden met zes f aarden.
Met rijden met zes Paarden met een Voor-
rijder valt, een rijder het rijden met vier Paar* den in den grond verftaande , niet zwaar , maar zonder Voorrijder zal een ervaren rijder, bij ondervinding wetende wat het rijden is, niet ligt ondernemen of zijn goede naam , zelfs zijn leven, zonder noodzaak rukeloos inden Waagfchaal ftellen. s- ?•
liet rijden met acht Paarden.
Het rijden met acht Paarden met een, of
twee Voorrijders, heeft alleenlijk plaats aan de Hoven of bij Legerwagens en Canonnen , WCshalven zulks in de dagelijkfche oefening niet te pas komt, en in zulke gelegenheden genoeg kan geleert worden. |
||||||
F 5 - S. 8.
|
||||||
'( 90. )
|
|||||
§. 8.
Het rijden met den krommen Disfelboom.
Het rijden met den krommen Disfelboom is
het dagelijkfche en gewoorlijke werk der Boe- ren, zijnde deze dus in die kunst zeer bedreven en ervaren, evenwel behoort een kundig en vol- maakt Koetfier daarin ook bedreven te wezen, naardien hij in gelegentheid kan komen met den krommen Disfelboom te moeten rijden , het is een geheele andere wetenfchap en wijze van rijden dan met den langen Disfelboom , de Wa- gen wordt voor het grootfte gedeelte door den voet des rijders beftiert, en die daarin uitmun- ten kunnen zeer kort draaijen, de Paarden veel gemak toebrengen, en dezelve buiten gewoon oprijden en wel doen voorkomen, de Wagen wordt verder meerendeels door het bij de handfche Paard gedwongen en geregeert, uit die oorzaak verkiezen de Boeren met reden de zedigfte handzaamfte en niet tot agteruit flaan genege Paarden om bij de hand te rijden; wanneer zij de jonge Paarden het eerst voor de Wagen rijden, zullen zij wel zorg dragen dezelve van de hand te zetten, om zo veel mo- gelijk ongelukken voor te komen en zich zelfs te
|
|||||
r 9« )
te beveiligen , hier van daan zijn de meeste
Paarden genegen om van de hand te lopen het welke niet zelden bij het kopen en pro- beeren van jonge Paarden, voor de rijtuigen, oogenfchijnelijk blijkbaar is, en als een Boer huiverig is zijn Paard bij de hand te zetten, moet men het zelve eenigfints mistrouwen en niet te ras als raak en zedig aannemen, doch hier omtrent nader, wanneer van de kundig- heid in het Paarden kopen zal gehandelt en gefproken worden. §• 9-
Het rijden op den langen weg.
Voor het ondernemen van eenen langen reis
is het nodig de Paarden te voren op afem te brengen , en hun eenigen tijd dagelijks een matige beweging te verfchaffen, en is bun toegelegde portie van het voeder wat bekrom- pen , dient men dezelve een wijnig te ver- meerderen en dagelijks wat brood te geven om hun zulks te gewennen, en fmakelijk te maken, zijnde langs de wegen bij het drinken zeer voordelig en noodzakelijk, voorders laat men de Paarden twee a drie dagen te voren beflaan om gewaar te worden of de ijzers ge- mak- |
||||
C 9* )
makkelijk zijn, nergens drukken en wel vast
leggen , als mede of de tuigen goed pasfen nergens fchaven, kwetzen, of drukken, of de rijtuigen wel gefmeert zijn , en goed fpoo- ren enz Het is ook zeer voordelig 's morgens vroeg de rijs te beginnen, en 's avonds vroeg op te houden, want een uur nagtrustens is beter als twee> uuren dagrustens, daar en boven kan men de Paarden het zweet , opgedroogt zijnde, beter afvegen er» reinigen, dus doende worden de zweetgaten geopend, jeukte ver- hoed, en de nagcrusc bevordert,* een oplettent Koetfier moet wel acht geven eer hij de ftal uitgaat of het ftroogoed onder de Paarden legt, genoegzame hooi of gras in de ruif is, of de Paarden gewaterf hebben, en zo lang gebonden zijn dat zij genoegzaam bod heb- ben om gemakkelijk te leggen, moet ook, zo veel in hem is, zorgen dat de ftal niet zonder nood- zaak , geopent, en de Paarden ontrust worden , ten dien einde moet hij 's morgens niet vroeger in de ftal komen als het nodig is om op den beftemden tijd vaardig te wezen, voor het af- rijden moet hij nauwkeurig onderzoeken of de hoef - ijzers wel vast leggen, en bij het af- rijden en voortrijden met een koelen langza- men en gelijken draf beginnen, en daarmede aanhouden tot een quartier of half uur voor de
|
||||
( 93 )
|
|||||
de beitemde pleisterplaats bereikt te hebben,
alsdan moet men de Paarden laten ftappen, en is aldaar goed water te bekomen dezelve la- ten drinken vooral als het heet weer is of hooi gvoederd wordt; dus doende zullen dezelve aan de rust plaats gekomen , door geen dorst ver- hindert, graag zijn, en aanftonds trek tot eeten hebben, de eerfte dagen moeten de ritten niet te groot wezen, daarna kan men dezelve wat verlengen vooral indien de Paarden wel rusten en graag in het eeten blijven, waaromtrent veel oplettentheid en groote zorg moet aan- gewend worden, te meerder als dezelve wel doorvoed, en weinig of tiooit recht vermoeid geweest zijn, dan begeeft hun al ras de graagte en worden onbekwaam om de voorgenome reize voort te zetten; het is voordeliger lan- ger op de ftallen dan telkens langs de wegen te pleisteren ; de tuigen af te nemen dezel- ve van binnen in de Zon te laten droogen, en de Paarden met wolle lappen en drooge borstels fterk af te vegen , zulks verfrist bij nitnementheid, en wederftaat niet weinig het fchaven en drukken van de tuigen; het welk reeds gefchied zijnde, moet men aanftonds de wond met Brandwijn wasfchen , en daarna fmeeren met een falf van fijn gewreven Bus- kruit, gebrande Schoenfolen en Olie, of, dat me
|
|||||
t
|
|||||
C 94 3
mede zeer goed is, met groene Zeep en Bran-
dewijn ; doch indien het geen wonden maar bulten zijn, legt men 's avonds dikke modder uit de floot, en een gras zode in een doek gebonden met een gord-cingel vast gemaakt op de bulten , laat zulks des 'snagst zi ten, en wascht het 's morgens met koud water fchoon af, en bet de bulten vervolgens met Bran- dewijn. §. ïo.
Hat voederen op den langen weg.
Het is een gansch verkeert begrip de Paar-
den voor of op de reize door overmaat van voeder te willen bekwamen en in ftaat ftel- len , hier door beneemt men de graag- heid en zij worden zwaarmoedig en log in het lopen , driemaal des daags een weinig meer dan naar gewoonte mag men voederen en langs den weg, als men pleistert en drinken geeft twee a drie pond Brood aan ieder Paard toe- leggen mits het Brood niet te versch of be- fchimmeldt is, zulks maakt de tanden flee of veroorzaakt een afkeer en walging, het Brood is uitnemend op den langen weg geeft aan- Honds kragten en is minder aan verhitting on- derworpen als de Haver, Boonen enz. Even- wel |
|||||
#
|
|||||
. C 95 )
wel dienen de Paarden het zelve eenpaarig te
eeten anderzin.ts worden de wijgerachiige flap, fiaauw en tot de reize onbekwaam, men ver- haald dat de Voerlieden der Hesfe^ Karren en andere zwaar geladene Wagens genoodzaakt zijnde agter den anderen te rijden om deze redenen geen Brood mogen voederen , hoe het zij, het is in allen gevallen beter dat de Paarden eenparig het zelve voeder eeten, en egaal behandelt worden ; het is bij uitftek goed's morgens en vooral 's avonds wat flob- bering van Zemelen te geven dezelve verkoe- len en doorfpoelen het lichaam en matigen de verhitting door den boven gewonen maat van voeder en vermeerderde ligchaams bewe- ging veroorzaakt ; men moet nooic vergeten 's avonds en 's morgens de voeten nauwkeurig naar te zien, en zijn dezelve met flijk en mod- der of fteentjes tusfehen de ijzers bezet, wel te reinigen; te droog, of te hart, met Pis, Bran- dewijn en Azijn van ieder een Pint, of mee Olie, Azijn en wat Zout te wasfehen, met doe- ken te betten en in de voeten te laten leggen ,• te week te zacht of pijnlijk,met teer van binnen van buiten, en boven de kroon te heilrijken; ontdekt men boven gewonen brand, dezelve met Koemest, Azijn en Zout inflaan en be- winden , of wel hec ijzer laten afnemen indien het
|
|||||
/
|
|||||
I
( 96 )
het zelve te vast aangehaald zijnde knelt, e?n
buitengewone hitte veroorzaakt; en wordt eert Paard, ongelukkig op den weg door onkundi- ge Smits, vernageld moet men den nagel aan- ftonds ongefchonden uittreken, terpentijn-olie in de wond gieten en met kaarsvet en wat plukzel dezelve zo digt men kan toemaken om zo veel mogelijk drek of modder van de wond te weeren, op deze wij^e zal de wond dik- maals genezen zonder veel verhindering aan te brengen, nogthans is dit hulpmiddel niet al- tijd van een gunftige uitwerking, deze kwaal baart wel eens langdurige en gevaarlijke on- heilen, zelis ook met verlies van het Paard; veele zijn van gevoelen de uitgetrokke nagel in de zak warm te moeten houden tot dat de wond genezen is, waar aan ik egter geen ge- loof nog de minfte grond van vertrouwen hegten kan, het is mede eene goede voorzorg de Paarden op de reize, als het nat en koudis, op droog en frisch ftroo te zetten; maar is het droog en heet doet men beter de ftallen met fchoon water te begieten en te reinigen, vooral de kribben en ruiven, het welk nooit moet verzuimt worden waar men zig ook mag bevinden, men moet ook deoogen, ooren, neusgaten en lippen met fchoon regen water be» vogrigen en afsvasfchen, het ganfche ligchaam en
|
|||||
C 97 )
|
|||||
en beenen met drooge borftels en vvolle lap-
pen afvegen en reinigen, en als het nat is met doeken telkens afdrogen, en koud zijnde met dekken toedekken , de bieten moeten fchoon gewasfehen , van het fchuitn gezuivert en afge- droogt worden, anderfints worden de Paarden afkerig en nemen dezelve ongaarn in de mond. §. il. .
Drenken en voorzorgen op den lan-
gen weg. Men moet ook de Paarden niet te ras en
eer zij geheel bekoeld zijn laten drinken, doch gedoogt de tijd niet zo lang te wachten moet men het water even laauw maken, in de zon-
nefchijn zetten, of ftroom of helder floot wa- ter door de warme lugt getempert geven, is 'er maar alleen put of raauw water voorhan- den doet men een handvol Gerstemeel of Ze- melen daarin , hier door voorkomt men eenig- fints een foort van koude pis, waardoor de Paarden genoodzaakt worden telkens, maar weinig te wateren; heeft men uit noodzaak boven maten hard en de Paarden zodanig in het zweet moeten rijden, dat een gegronde vreeze voor bevangentheid zig opdoet, doec G men |
|||||
I
|
|||||
C 58 )
men zeer voorzigtig ieder Paard een minge-
len roode Wijn of Bier met een a 2 Notemus- caten daarin geraspt warm in te geven, en dik in het ftroo wel toegedekt te zetten , aldus zullen zij Merk uicw'afemen en voor ongemak beveiligt blijven; wasch hun verder de beenen met een mingelen warme Azijn, waarin twee handenvol keuken zout ontbonden zijn, giet dan warme raap olij in de voeten, ftrooi daar warmen as op, bedekt de voeten met werk- plukzel, of lappen, en fpalk het verband met houtjes vast, het zweet nu geheel opgedroogt zijnde, neemt het ftof met den roskam en bor- ilel geheel weg om de zweetgaten te openen, de verdere uitwafeming niet te verhinderen en andere nadelige ongemakken te vermijden, onder de menigvuldige en nadelige ongemak- ken dewelke de reize doorgaans vergezellen vind men niet zelden liegt en nadelig water, muffe en te versch gedorften Haver, fiinkenc verbroeit Hooi of ander fchodelijk voeder, flegte ondigre ftsllen,en dit alles doet dePaar- den meerder nadeel dan de vermoeijing van het langdurig lopen, uit deze oorzaak is het voorzigtig eetiig Voeder of Brood mede te ne- men van plaaczen daar men zulks goed kan krijgen, doch ontbeerd men dit alles is het beter die keer niet te voederen en een gunfti- ger
|
|||||
C 99 )
|
|||||
ger geiegentheid! af te wagten ; een getrouw
Koetfier voor zijn Paarden moet dezelve al- toos zelfs voederen en behandelen, dan is hij volkomen bewust wat en hoe veel voeder zij gebruiken en hoe zij zig bevinden, ea nim- mer dit werk aan ftalknegts toevertrouwen , doch met dit alles kan, in weerwil van alle be- hoorlijke voorzorg,het wel eens gebeuren dat Paarden walgelijk worden, en de eetlust ver- liezen, als dan dient men tot eetlust verwek- kende middelen toevlugt te nemen, de ritten te bekorten en wat langer te rusten , een Koetfier is bij uknementheid hoog te fchat- ten indien hij eenige kundigheid bezit om- trent de ziektens der Paarden , en ten dien einde bezorgt is eenige middelen dienfiig op de reize mede te nemen, bij voorbeeld tot eet- lust verwekkende, tegen bevangentheid, buik- pijn, verhindering in het wateren, tegen ver- ftuitingen,het treden van glas of fpijkers in de voeten, hoorn en wond zalven, linnen, werk- plukzel, hoef hamer, nijptang, hoef en an- dere fpijkers, een oorshout, hamer, holpijp, pekdraat, naalden, touw, werk, Laatvlijm koorentje om in de mond te laten , Clis- teerfpuic enz. alle deze en foortgelijke loodwendigheden moet hij in een , daartoe Vervaardigd, kistje of magazijn mede nemen , Ga en
|
|||||
e ioo )
|
||||||
en voor zig alleen behouden om op zijne tijd
tot zijn gebruik te hebben, deze en foortge- Jijke middelen behoren nog met een niet min- der noodzakelijk behoedmiddel gepaart te gaan , namelijk met groote oplettenheid en voorzorg in het rijden op een langen weg , waardoor men menige kwalen en ongemak- ken kan voorkomen en de Paarden veel ver- ligten ; een opletrent rijder moet ook wel achc geven op de wind , of hij tegen eenen zvvaaren wind moec oprijden waardoor de Paarden buiten adem , of bij groote warmte dezelve achter zich hebbende te veel in het zweet geraken, een koelen voor of zijdeling* fchen wind is het voordeligst om vorderin- gen op den weg te maken, hij moet ook van tijd tot tijd fril houden op ftille en vogtige plaatfen , en zo waarnemen of de Paarden moeten wateren, want wordt hij zulks dooi' onverwagt en fchielijk frerk zweeten of an- dere fbortgelijke tekenen niet gewaar is hij in gevaar, door de Paarden over het wateren te rijden, akelige gevolgen en langen oponthoud op de reize te veroorzaken, hij moet ook altoos het oog.op de Paaiden hebben, zorgdragen dat dezelve gelijk trekken , zo veel moge lijk lugtig op de hand , regt in hun tuig» niet op eikanderen dringen, niet heen en we* def
|
||||||
/
|
||||||
der dan in het eene dan in het andere fpoor
lopen , want zulks vermoeit de Paarden on- gelooflijk, waarom hij vooruit naarden weg zien moet om in tijds het beste fpoor te kie. zen en daar in te blijven zo lang het zelve goed is , en liever een tijd lang een flegter Weg houden dan telkens van fpoor te veran- deren , indien hu de wegen fterk ftuiven en een rijtuig voor rijd moet men niet digt op rijden, maar liever wat flappen of ophouden tot dat het zelve zo ver gevordert is dat het ftof geen nadeel aanbrengen kan, erger is het dat de wind van achteren komt dan blijft het ftof aanhoudent volgen, zijnde niet alleen hinderlijk maar ook zeer nadelig voor de Paar- den , een agtervolgend rijtuig kan ook dit lastig ongemak ten hoogden vermeerderen en verdubbelen in welk geval het raadfaam is wat harder en als uit het ftof te rijden of het geene nog beter is het rijtuig voorbij te la- ten, en zo lang op te houden en te vertoeven tot dat het ftof ten eenemaal verdweenen is s het is mede zeer noodzakelijk bij zware hitte en overmatig duiven de Paarden eens te meer te laten drinken om de neus, mond, en keel te bevogtigen en het ftof af te fpoelen, eeni- ge hebben de gewoonte, op de reis Genever in de neus en öe keel te fpuiten, het welk G 3 mo" |
||||
( 102 )
|
|||||
mogelijk van dienst zou kunnen zijn, indien
de Paarden op den weg flaauwhartig worden (of zo als zulks genoemt worde ) ftikzee* Jen of in hun tuig flikken, dit ongemak doet hun op den grond vallen en als in onmacht leggen, in welk geval men hun fpoedig van de tuigen moet ontlasten, waarna zij dikwils wederom opftaan en een Huk brood , gras, hei , bladeren , of ander voorhanden zijnde voeder gegeten hebbende de reize wederom kunnen voortzetten en volvoeren. Om deze en foortgelijke voorvallen is thet
geen onnodige voorzorg Genever op de rei- zen mede te nemen, kunnende zo wel voor reizigers als Paarden tot dienst, en als medi- ciijne verftrekken. Nog een ander lastig en zelfs gevaarlijk on-
gemak heeft men van daafen , wespen, en vliegen te verwagten , de Paarden flaan dik- wils met de {laarten over de Leidfels om de- zelve faf te keeren , alsmede de agter Paarden flaan met de koppen na de rug of zijden waardoor de voorpaarden een geweldigen ruk in de mond bekomende, forsch agter uit- lopen en groote verwarringen aanrichten, niet minder kan men in groot gevaar komen in- dien voornoemde gediertens indeneus,oogen, coren, koker of onder den ilaart geraken, van waar
|
|||||
( 103 )
|
||||||
waar men dezelve niet wel kan grijpen of
wegnemen, de vliegenetten zijn in die geval wel nuttig doch door hunne aanbrengende warmte zeer hinderlijk , een tak van een boom met veel bladeren voor de kop of op den rug gebonden kan dikwils meer voordeel toebren- gen dan de vliegenetten doen kennen; bij zwaren regen of vooral bij zwaren hagel van fterken wind of onweder verzeldc, weigeren de Paarden fomtijds vooruit te gaan en zou- den liever willen omkeeren dan tegens de bui- jen inlopen, op fmalle wegen moet men crag- ten dezelve met forsch toe te fpreken of door middel van de zweep voor uit te drijven, doch op breede vlakke wegen doet men be- ter van de wind af te keeren, wat ftil te hou- den en de buijen aftewagten, doch in geval men een muur, heining, boom, of derge- lijke befchuctingen kan bereiken, is het voor- zigtigheids halve geraden agter dezelve te fchuilen, en te vertoeven tot de buijen over- gedreven zijn , aan nog meer andere gevaren is men op reize bloodgefteid welke door goe- de voorzorg oplettentheid en goed oordeel kunnen voorkomen en afgewend worden. |
||||||
G 4 S« IS«
|
||||||
C ïC4 )
|
|||||
§. 12'
Zorgen na het t'huis komen van
de reize, Dat de Paarden, op de reize, veel ongemak-
ken lijden is buiten tegenfpraak i en door het buitengewone voederen, langer lopen, fterk üweeten , inademen van ftof, flegt voeder, ongemakkelijke, ondigte of benauwde dompi- ge flallen enz. verhit en ongefteld worden; waardoor na weder genote ruste veeltijds ziek- tens en kwalen ontdaan dewelke 2ig niet al- toos ten eerften openbaren, en uit dien hoofde is het van groot aanbelang, de Paarden van de reis komende door uitwafemende bloed- fuiverende en verkoelende middelen het bloed en ingewanden te verkoelen , ten dien einde geeft men hun in den Somer gras, in den Winter flobbering van zemelen, kernemelk, verfche mout, of foortgelijks, ook wel ver- koelende medicamenten, lavementen of doet hun aderlaten ; zijn de beenen gezwollen "wascbt men dezelve met verkoelende uitwa- 'zemende ook wel verfterkende middelen, de voeten moet men inflsan met koemest, fuur- deeg, of met oly, az}'n en zout, ook moet men
|
|||||
( i©5 )
|
|||||
men de agterfte fpijkers uit de hoefeifevs, of
de hoeteifers geheel weg nemen om lugt te geven en de voeten, uitgedroogt zijnde, be- vogtigen en verzagten; men moet ook ten eerften na de reize niet laten beflaan maar lie- ver eenige dagen daarna wachten ; de dagelijk- fche wandelingen en 's avonds vroeg ftrooijen zijn mede heilzame hulpmiddelen om hec zwellen en verftijven der becnen voor te ko« men en te beletten; deze en foortgelijke hulp- middelen en voorzorgen bewaren de Paarden wel eens voor onheilen welke lange en on- gemakkelijke reizen kunnen te weeg brengen ; des niettegenftaande zijn vette en logge Paar- den, aan geen werken of lange ritten gewoon zijnde, niet buiten gevaar zware ongemakken te bekomen en zelfs het leven te verliezen tot grote fchade, en geen minder moeite voor den eigenaar om een Paard dat bij de andere van het fpan wel pasfende is te bekomen waar- om het veiliger is Voermans Paarden vooreene reize te gebruiken , naardien dezelve uit onver» zadelijke winzugt van hunne eigenaars de on- gemakken en onheilen van het reizen dikwils ten koste van gezondheid of verliesvan kragten hebben moeten doorftaan en gewend worden, waarom dezelve beter den arbeid en ver- moeitheid kunnnen verduren, daar en boven G 5 zijn |
|||||
C 106 )
|
|||||
zijn zij minder vet düs is hun de zware hitte
zo gevaarlijk niec, nog doec hun boven mate zweeten, worden ook met groter hoeveelheid koorn gevoederc dus fterker en kragtiger , zij gaan [ook des nachts in de Weiden, waarin zij beter uitrusten , verkoelen, en aan de lugt gewend worden. Verehchtens der Voermam Paarden.
De beste Paarden voor Voerlieden gefchikt,
zijn Boere» Paarden, in hunne jonkheid niec overwerkt nog {legt gevoederc; dezelve zijn aan koude en hette, aan ongeregeld voeder en oppasfing, gewend,en worden zelden gerost, afgeborstelt of gehavend; niet opgepropt mee zwaar of veel hooi dus zijn dezelve beter van adem en jlugtiger, hebben ook minder onge- makken aan de beenen ; zijn beter gefchikt zwaar te trekken, op hobbelige wegen te lo- pen en zich op alle wijzen te behelpen en naar den arbeid te fchikken; daar en boven kan men dezelve reeds van hun vierde, vijfde of zesde jaar gebruiken , dus meerder voor- deel van hun trekken en langer gebruiken dan Paarden van negen , tien , of twaalf jaren, geen
|
|||||
C 10? )
|
|||||
geen werken gewoon zijnde, nog ongemakken
uitgedaan hebbende. Tot voermans paarden kunnen ook zeer
wel dienen koets of chais Paarden , eeni> gen tijd door Heeren gereden zijnde , mits dezelve niet te oud, altegemakkelijk of lek- ker gewend zijn, of te weinig gearbeid .heb- ben, indien de zulke allengskens meerder en meerder aan het werken, grooter maat van voeder gedurigen arbeid en vermoekheden gewend worden, kunnen dezelve de moeielijk- heden en ongemakken, als in hun beste jeugc gefpaart en niet overwerkt zijnde, zeer wel uitftaan , en langen tijd dienen; doch wil men dezelve door onverftand fchielijk over- vallen en eensklaps fterk laten werken, lo- pen zij gevaar onbruikbaar te worden , of wel het leven daar bij intefcbietea , nog- thans zal een Voermau of Stalhouder, zich met een matigen winst vergenoegende, en zorg voor zijne Paarden dragende, weltoe- zien dezelve niet te veel vergen, maar in waarde te houden, veele zijn in een verkeert denkbee.lt dat alle Paarden voor Voermans ge- fchikt zijn doch het tegendeel is waar, want Voermans Paarden moeten veel vereischtens hebben om tot zwaare en gedurige arbeid be- kwaam te zijn, zij moeten een langen adem, gave
|
|||||
C 108 )
|
||||||
gave beenen en voeten hebben, niet te lang
van lijf, niet Huik, plat, maar rond van rib- ben , zodanig dat dezelve mager zijnde, een dik en rond lichaam vertonen, gezond fcerk, niet te driftig, maar liever lui enagterhoudent, want trage Paarden zijn graager, gezonder en minder aan fterken brand in het ligchaam on- derhevig dan Paarden die eenen angstvalligen en toomlozen drift bezitten, zich bij aanhou- dendheid overwerken, en, meer als nodig is, vermoeien; Voermans-Paarden behoeven wel zo fchoon en welgemaakt niet te wezen als Paarden welke alleen vermaakshalve en uic liefhebberij gehouden worden; ook kan men in dezelve wel eenige fouten en gebreken over het hoofd zien, welke hun in het werken niet hinderen en hunne eigenaars geen nadeel aan brengen, bij voorbeeld neteligheid, grimmig- heid, kribbe beiten enz. 'zij moeten daar en boven niet te vet,maar vlezig zijn,waar door zij veel aanzien en bevalligheid misfen en dus het fpreekwoord bevestigen namelijk dat hec vet en vleesch een Paard maken. |
||||||
ZES-
|
||||||
( ic9 )
|
|||||
ZESDE HOOFDSTUK.
Van den lof, bekwame Koet fiers, toe-
komende. u.
t het boven verhandelde blijkt ten aller
klaarfte, dat 'er veel vereischt wordt om een kundig en, door ondervinding, geleerd,Koet- te weezen, en waarlijk eene Koetfier, dezen hogen trap van wetenfchap bereikt hebben- de is hoogte fchatten en boven anderen van dat beroep achting en genegenheid toe te dragen; alle rechte liefhebbers waarderen hem hoog, zijn hem genegen, en zien hem met vermaak rijden, zijne Paarden oppasfen en behandelen, en zijne verdere bezigheden verrichten, ten minsten indien hij zagtzinnig en verftandig te werkgaat; zijnde dezagtzinnig- heid en het gedult,in het behandelen der Paar- den, nooit genoeg aan te preizen, waar door bijkans alle fouten overwonnen kunnen wor- den, nogthans moet dezelve nimmer uit vrees- agtigheid maar uit liefde en genegenheid voor de Paarden voortkomen zagtzinnigheid en ftoutmoedigheid moeten famen gepaardt gaan
|
|||||
C iïo )
|
|||||
gaan en ter rechter tijd geoefent worden ,
zal men liefde en vrees in de Paarden ver- wekken ; ftommoedigheid moet echter toe geen brutaliteit of kwaadaardigheid overflaan, zo als men in kwaadaardige en korfelige menfehen befpeuren kan , die altoos fchreeu- wen, vloeken en razen en op eene onverftan» dige wijze van de Paarden begeeren het wel' ke zij zelve niet , veelminder de Paarden, begrijpen , als mede door flaan fchuppen, rukken, en plukken, dezelve noodzaken zich. aan hunne brutaliteic en onverftand te on- derwerpen. Het zij verre dat dusdanige brutale eigen-
wijze en overftandige fchepfelen de lof van bekwame Koetfiers zoude toekomen; integen- deel behoren deze zoort van menfehen de om* gang met Paarden en het reiden ontzegt te worden, als zijnde ongefchikt en onwaardig deze nuttige en agtingswaardige dieren te behandelen en gadeteflaan , en dezelve zijn nauwelijks goedgenoeg om Beere leiders te worden of met Wildedieren om te gaan. Het is zeer ongereimd overftandig en zelfs on-
fmakelijk een Koetfier of liefhebber van Paar. den met dan naam van Stalbok te beftempelen een liefhebber van de zeevaart zijn eigejagt of boeijer befturende konde, met het zelfde recht,
|
|||||
( ïïï )
|
||||||
recht, een matroos genoemt worden, en op
gelijke wijze kunnen alle konften en wecenfchap- pen verachtelijk en befpottelijk gemaakt wor- den. Een groot aaltal van boeken zijn getuigen
dat vorften en groote Heren, liefhebbers van Paarden geweest zijn, en zelfs nuttige en heilzame werken in hec licht gegeven heb- hen, ten hoogften waardig om gelezen en beftudeert te. worden om kundigheid van den aart, gefteldheid, het rijden, behandelen, op- pasfen, voederen, befiaan, en ziektens der Paarden te bekomen; want van dit alles be- hoort een goed Koetfier of liefhebber van Paarden niet onkundig te wezen, daar en boven moet hij eene grondige kennis van de fchoonheid, gebreken, ouderdom, der Paarden,
als mede van de listen, bedriegereien en mislei- dingen der Paarden * kopers bezitten. |
||||||
ZE-
|
||||||
( 112 )
|
|||||
ga—a
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over de fchoonhsid, gebreken en ouder'
dom der Paarden. §. I.
Van de fchoonheii van een Paard. JL/e fchoonheid van een Paard beftaat in-
zonderheid in een wel geplaatiie, niet al te grooten, Kop; een fijne en eenigzinst krom- me geen' ingevailen of Verkens neus heb- bende, niet breed van Kaaken, fpitfe klei- ne, welgeplaatfte ea beweeglijke Ooren; niet hol, maar gevuld boven de pogen, middel- matig groot van oog • appel , helder leven- dig en vol vuur; de mond niet te veel of te weinig gefpleeten niet te dik van lippen, open en gefpleete neusgaten; de baart niet te vlefig of te plat; de tong niet te lang en gedurig uit de mond hangende; het verhe- melfte niet te dik, de laden niet te vlefig; de hals matig lang en verheven van den nek dun en allengkens naar beneden dikker wor- dende, |
|||||
( 1*3 )
dende; de fchoft verbeven , de fcnoudersplac,'
fterk, los en beweeglijk; de borst niec te fmal; het borstbeen niet vooru tftekende; de voorarm niet te kort, flerk, gefpierc; d® zwiel of hoorn-vrat klein en plat; de knie niet rond maar plat niet vlezig zo dat het vel zig alleen over het gebeente fchijnt te ver- tonen, de pijp glad zonder knobbels, de pees los aan het been, zonder met diktens of vog- ten bezet te zijn; de kogel peesagtigj de koot niet te lang of te kort; de kroon niet verheve- ner dan de voet; het hair plat over de hoef leg* gende ; de voet niet te groot of te klein naar evenredigheid van het been van onde- ren breder dan van boven ; het hoorn glad en effen, de vork niet te groot; de zool hol; de verzenen regt en niet te nauw; de voet Sdoeligt moe- twee derde van een ovaal ver- tonen ; de rug of lendenen moeten niet te lang, recht vast en breed zijn'; de ribben niet fluik maar hoepelrond; als ook de bu;k Hin- ken of zijden; de koker niet al|te nauw ; de balfak digt aan het lijf, niet lang hangende; de tepels bij de merriën klein en niet han- gende ; het kruis rond, niet te plat, te fmal of te breed; de heupbeenderen nist verheven , uitftekent ^hoog of windheupjg genaamt^); de ftaart niet te hoog doch vooral niet te II laag, |
||||
( IH )
|
|||||
laag, met veele en lange haïren bezet; de
billen vleezig rond en fpierachtig , de dejie vleezig, de fpier derzelve aan de buitenkant dik en ?icbtbaar , de liesch ui gehold niet uit- puilend of bultig; de waai plat met re vleezig ofte rond; de pijp , kogel, kroon , voet enz. komen veel overeen met die der voorbeenen.. Fouten en gebreeken der-Paarden,
De fouten en gebreken in Paarden zijn voor*
namentlijk de volgende: de kop kwalijk ge- plaatst; lange, hangende, en kwalijk geplaat» fte oren; groote diepe kuilen boven deoogên ; kleine en varkens oogen; ingevalle voorhoofd en neus; vieikante kaken; de neus en lip- pen te zwaar ofte dik; verkeerde, korte, of fpekhals; rond en laag van fchoft; zwaar of bol van fchouders; nauwe borst; te dun van arm; kromme of ronde knié'n , dun of krom van pijp en roet de pees vereenigt; te lange dikke of al te korte, of doorgetreden kooten, te bol van kogel ; flegte mismaakte gefplete hoeven ; ingevallen rug ; hangbuik plat van ribben ; puntig en fcherp van kruis ; hoog of hangheupig ; hanggat; kwalijk geplaatfte of
|
|||||
( n5 )
|
|||||
of rotten ftaart ; plat van billen ; kromme
fchenkels; dunne kromme pijp; enz. verders kunnen toevallige gebreken de Paarden zeer ontcieren; bij voorbeeld leggers of kreupel- tasfehen, dikke hakken, fchuifeibeenen, kwuar- tier voeten; platte osfen voeten; mok; fpat- ten, gallen , overkoot , overhoeven , wrat- ten enz, ; ook wel aangeborene onbevallig- heid in het lopen ; kruisfen met de voor af agter beenen; flaan of klappen in de eizers, ftrijken, de beenen naar buiten of naar binnen ophalen , te nauw of te wijt loopen , en wat des meer is; ja zelfs üilihande een on- aangenaam gezicht vertonen , als de hoeven naar binnen of naar buiten gedraait, te nauw, of te wijt zijn of een wanfehapen form hebben; te lange oi te korte gewrigten , kromme of wanfehaape beenen , of andere foortgelijke ge- breken , mismaken de Paarden in een hoogen graadt, en maken dezelve niet zelden tot het gebruik ongefchikt en onbekwaam. $• 3-
Van de ouderdom der Vaarden, TOt de kennisfe van de Paarden behoort
wel degelijk de wetenfehap om hunnen ou-
H a der*
|
|||||
( 116 )
|
|||||
derdom te kunnen onderfcheiden , een volwas-
1'chen Paard heeft 24 kiezen 12 onder e» 22 boven: ia tanden 6 onder en 6 boven dus, 36 kiezen en tanden., de Hengften en Ruinen hebben daarenboven nog 4 haak , kroon, wolfs, of ruim tanden dus 40 kiezen en tanden; welke 4 laatfte echter zelden bij Merriën gevonden wordrn , en zo men de- zelve al vindt zijn 'zij veel kleiner. De voor- tanden ten getalle van twaalf beginnen te voorfchijn te komen als het Veulen omtrent veertig dagen ond is, en worden als dan melk- tanden genaamd zij zijn kort , klein wit en volkomen gevult, ais het Veulen twee en een halfjaar oud geworden is vallen de viervoorrte melktanden uit, twee boven en onder waar voor weder in het kort vier Paar ds - tanden in de plaats komen, grasbijters genaamd , de- zelve zijn veel breder, geelder en van boven fff tot aan het tandvleesch toe geflreeüt en na binnenwaarcs uitgebolt, met drie en een half- jaar, zelden met vier jaren vallen de vier mid- den tanden uit, welke desgelijks door Paards-tan- den vervult worden , en met het vierde en een halfjaar vallen de hoek tanden uit, wordende op dezelve wijze door Paards-tanden vervan- gen, doch deze hoek-tanden zijn een langen tijd maar wijnig en tflegts van voren zigcbaar en
|
|||||
f *r7 )
|
|||||
en aan de binnen kant nog door het tand-
vleesch gedekttot in het vijfde jaar, wanneer het tandvieesch terug wijkt , en deze hoek- tanden ter dikte van een R ijksdaler uitko- men , en vervolgens allenkskens aangroeijen en hoger worden , blijvende eene holte in her. midden van de tand welke dient om den ouderdom verdsr te onderkennen, deeze on- derfcheide aflegging der tanden noemt men het wisfelen ; ter zelver tijd komen ook de haak of kroon tanden voor den dag eerst twee beneden en daarna boven, de bovenfte komen veeltijds drie of vier maanden later dan de onderfte , en dewijl 'er Paarden gevonden worden, die boven geen kroontanden krijgen zo is hec beter op de onderde te leccen, zijnde deze een zeker teken dat een Paard vijfjaar oud is. Van het 5de tot het 6de jaar begint de holte in de voortanden zig te vullen en er blijft op het zesde jaar eene klijne zwar- tigheid over; tot 6 jaar toe zijn de bovenfte haaken zeer fpits en van binnen tegen den tong uitgeholt, van het 6de.tot het 7de vul- len zig de 4 middentanden, en van het ?de begint de aolligbeid in de hoektanden zig te vullen; en met het ofte jaarjbevinden zig alle de tanden gevult en alsdan kan men der Paar- den ouderdom niet meer bepalen, men H 3 zegt |
|||||
( n8 )
|
|||||
zegt als dan dat een Paard niet meer tekent en
aftands is, zijnde de kentekens des ouderdoms , na dezen onzeker en bedrieglijk, echter vindt men Paarden welke deze holligheden behou- den en dezulke worden doorgaans twijfelaars genaamd, deze korte opgave is voldoende voor een Koetfier of liefhebber dewijl af. tandfche Paarden zelden voor plazier Paar- den gekogt en gebruikt worden. §• 4-
, Bedriegerijen bij het koopen der Paar-
den plaats hebbende, Tot het kopen der Paarden behoort niet
alleen grote kundigheid maar ook allernauw- keurigfte oplettenheid; vooreerst om dat het uiterlijk maakzel niet altijd met hunne hoe- danigheden overeenkomt, ten anderen om dat de roskammers en zelfs particulieren zich op- dringen geöorlooft te wezen , en zelfs daar een eer in (lellen , om, wie zij kunnen , te mo- gen bedriegen, en de fouten der Paarden met list en door ongeoorloofde middelen te ver- bergen , en ep deze wijze zijn evennaasten aan droevige ongelukken bloodteftellen , zodat een dubbelt gezicht, om zo te fpreken, hier- toe |
|||||
C 119 )
|
|||||
toe van noden is, zo om de fouten te ont«
dekken als ook om de listen der Paardeko- pers te doorgronden ; het beste is dan zijn oogen zorgvuldig te gebruiken, en zijn ooren niet te leenen aan de praatjes en reder.erin- gen der Paardekopers, en zig niet te veel te laten innemen door het maakzel en de fchoon* heid van het Paard , maar nugteren en be- daart op de Mal zien te vernemen of een Paard gelijk op zijn vier benen, en niet dan op een , en dan weder op een ander rust, de agterbeenen optrekt en fchielijk en plotzeling na de grond nederzet, of ook wel lang van de grond hout en zagr. weder nederzet,- de voorbeenen fterk vooruitzet, zijnde alle kwade teekenen, of het een kribbebijter of windzujger, of ook dampig is enz. Men laat vervolgens het Paard brengen in
de deur van den ftal met den kop naar buiten om in het volle ligt te kunnen examineren, of de oogen klaar , levendig zonder vluis of zonder vlakken zijn, niet tranen, of andere ongemakken onderhevig zijn, zulks moet ech- ter bij [geen wederomkaatfing van een witte muur of fneeuw gefchieden , maar beter als men gelegentheid heeft in den donker niet een brandende kaars de oogen nauwkeurigga- de flaan, vervolgens laat met men Paard geheel H 4 bui- |
|||||
C 120 )
|
|||||
buiten de flal brengen onderzoekt hoe oud
het Paard is en verneemt of} de tanden door kribbehijcen giari en effen zijn geworden, of 'er eenige droesrtof in de neus of onder de ka- ken gevonden wordt; of de ooren opgezet en het Paard deswegens kopfchuuw is ; ver- ders voelt men of de manenflreng gefpleten of eenige knobbels, gaten, of andere over- blijfzels van droes of andere kwalen aan den- zelve of onder de manen gevonden worden ; men bevoelt; de fchoft, fchouders en voorbeenen, of er tekenen van leggers of kreupeltasfchen, fchuifbeenen , gallen, overhoeven, mok , uit* fkpering van ftinkend vogt onder de vetlok, onder in de voeten, Heen gallen, rotftraal, volveetigheid, nauwe verzenen, quartier voe- ten of horenfcheuringen te vinden zijn: voorts of de rug fterk en niet ingevallen is , de ribben rond niec plat of fluik zijn of aan de zijden tekenen van dampigheid ontdekt worden , de heupen welgemaakt, de flaart wel geplaatst ftraf en fïreng is, voorts examineert men de agter, even als de voorbeenen en let nauw- keurig op alle foorten van fpatten , gallen . dikke hakken, en andere gebreken welke de agterbeenen eigen zijn: en, na die alles ilipte- lijk onderzogt ce hebben , doet men het Paard eenige flappen agteruitgaan, waardoor veele ge-
|
|||||
( tai )
|
|||||
gebreken ontdekt worden, als een Paard bijvoor-
beeld ftijf of belemmert aan den borst of fchou ■ ders is, zal het de voorbeenen langs de grond fleepende na zig haaien en met moeite en pijn agteruitgaan, desgelijke ook indien het door belemmering aan het kruis, lendenen , heu- pen , fpatten , gallen , en dergelijke gebre- ken onderhevig is, kanbijdeagterbeenen ook niet behoorlijk opligten en gemakkelijk agter- uitgaan , van gelijke indien een Paard niet kan , of ook niet wil agteruitgaan, waarvan echter maar enkele voorbeelden gevonden worden , daarna laat men het Paard aan de hand los en ongedwongen zonder veel te mon* lieren ''indien men dat van de kooplieden ver- krijgen kan} flappen en draven ; een Paard van plaifier dient net en zwierig ter been te wezen, waartoe inzonderheid vercischt wordt dat de voor en agterbeenen gelijke kragten bezitten , de agtervoeten net geplaatst wor den in de voetiiappen der voorvoeten , ook moeten de agterbeenen een gelijken lijn met de voorbeenen trekken, zodat men zich agter het Paard plaatzende, als het ware maar twee beenen zien kan; verders dat het Paard los en lugtig weg draaft, het ageerde gedeelte het voorde wel voor uit drijft, dat de voorbee- nen behoorlijk plaast voor de agterbeenen H 5 ma- |
|||||
C l** }
|
|||||
maken, de kop hoog en de hals wel gebogen
en gerezen,* delendenen rechten flerk zijn het kruis niet heen en weder waggcld, de beenen niet te veel of te min opgeiigt maar elkander behoorlijk tijd geven , om beurtelings opge- ligt en nedergezet te worden, de beweging der voorbeenen moet uit de fchouders en' niet van de arm beginnen, enz. Een Paard tot werken of zware ritten gefchikt,
behoeft niet zoo net en zo zwierig ter been te wezen, nogthans moet het zelve niet ftriken, in de ijzers (laan, of zich zelve in de ijzers vangen nog de beenen zodanig naar binnen ophalen dat het zich zelve kwetfe, de voeten niet op de teenen of de kalkoe- nen, maar recht en plat op den grond zet. ten, ook de achterbeenen niet fterk naar bo- ven trekken en fchielijk naar den grond ploffen, nis zijnde een zeker bewijs van aanwezende hanenfpatten, welke alle bewegingen in het lopen en werken hinderlijk en nadelig zi;n Met dit onderzoek voldaan zijnde gaat men
verder om de Paarden voor het rijtuig te pro- beeren, om te ontdekken of dezelve wel trek- ken , flappen, draven en eenige pasfen agter- nir. willen gaan , als mede of de Paar- den wel bij elkander voegen, voor al in hu. meur,
|
|||||
\ ■
( 123 ;
meur, geaardheid, Vlugheiden gelijken gang,
of dezelve, zo veel mogelijk , even groot zijn, zijnde zeer noodzakelijk ten einde dezel- ve in fpannen van vier en zes Paarden naar hunne geaardheid te kunnen gebruiken, en fchoon geen twee Paarden elkander volmaakt gelijken in gedaante, geaartheid en groote, moet men echter zo veel mogelijk hier in trachten te flagen en lievtr kleinere fouten door de vingeren zien, dan aanhoudent met verdriet en weerzin te moeten rijden. Heeft men nu Paarden gevonden en uitge-
zien deze hoedanigheden geheel of ten dee- le bezittende gaat men over tot het maken van de koop en bedingen van den prijs; waar omtrenc ook eenige welvoeglijkheid moet in achtgenomen worden ais narnenri lijk dat zulks met den Koopman alleen, ten overftaan van weinige goede vrienden ver- richt wordt, dat ook gebreeken die men ont- dekt heeft, nog den bedongen prijs, niet rucht- baar gemaakt worden, maar liever, indien men van den koop moet afzien, eenige bijgebragfe en gezogte redenen bijbrengt en voorgeeft, het Paard niet inilallig makende nog den koopman benadelende, bij voorbeeld; dat het Paard te klein of te groot is , ook dat het zelve niet wel pasc bij het Paard daar het bij moet
|
||||
)
|
|||||
( 124 )
moet lopen en zo voorts; verders behoeven
ook gene gebreeken den koper dik wils niec hinderlijk of van groot aanbelang zijnde aan den dag gebragc te worden , bij voorbeeld een Paard in cie Weide niet flil lopende; maar telkens over (loten en hekken fpringende; is hinderlijk voor iemand wiens Paarden in de Weide moeten lopen , doch voor andere de- zelve altoos op ftal houdende is zulks geen fout of gebrek van groot aanbelang, van ge- lijke indien een Koets of trek Pa3rd niec on- der de Man wil gaan is mede een gebrek wel te dulden en wel voorbij te zien , geheel an- ders is het als een Paard fouten heefc waar- door ongelukken kunnen te weeg gebragt worden , alsdan zoude men verpligt zijn de- zelve wetende den kooper te verwittigen om ongelukken te verhoeden, en zijn leven niet in gevaar te (lellen, van gelijke behoeft men de verregaande en doorflepene bedriegerijen der Paardekopers niet te verbergen nog te ver- zwijgen, welke het als een eer en behendigheid rekenen hunne beste vrienden fchandelijk, en tot bun fchade, te bedriegen en zich opdrin- gen als geöorlooft te wezen, zelfs hunenn broe- der te mogen misleiden, benadeelen, en in gevaar te (tellen ; deze listige en verkeerde kunscgrepen, ftrijdig met alle goede denkens- wijze
|
|||||
C r*5 )
|
|||||||
wijze gaan maar al te veel in zwang, en wor-
den dagelijks zo vermeerdert en verbetert, dac de kundigfte zelfs daar voor niet beveiligt is, maar wat raad dan met ondeugende en kwaa- de Paarden? Dezelve moet men op de Mark- ten trachten te verkopen alwaar allerlij ge- brekkige en ondeugende Paarden gevonden worden en uit dien hoofden is het onge- raden aldaar Paarden te kopen , ten zij van vertrouwde en bekende lieden , op wiens woord en trouw men kan ftaat maken en zich volkomen verlaten. |
|||||||
AGTSTE HOOFDSTUK.
§. I.
Het dresfeeren der Koets Paarden.
JQ^en menigte van Schrijvers hebben zig be-
zig gehouden met volledige aantekeningen, omtrent het dresfeeren of africhten van Rij- paarden , maar weinig hebben zich verwaar- digt een voldoende bericht'op te geven om- trent het africhten der Koets Paarden, en uit dien hoofden is het noodzakelijk wat breed- voe-
|
|||||||
C 126 )
|
|||||
voeriger en uitgebreider deze wetenfchap te
behandelen. Een jong Paard fchoon in het Boerewerk
en handelingen onderricht zijnde is nogthans zeer ongefchikt en ongeraaniert tot het ge- bruik voor Koetfen, Wagens, Chaifen enz, want dit werk behoord met meer bevallig- heid en geregeltheid verricht te worden dan wel bij boere Wagens, Karren, Ploegers, Eeg> den alleen tot nut en gebruik der Landbouw uitgevonden, vereischt wordt zo daï die Paarden moeten afgericht worden tot dat werk, waar toe men dezelve wil fchikken en gebruiken : de Koets of Chais Paar- den, moeten niet alleen voor de Rijtuigen maar zelfs in de Rijfcholen afgericht wor- den , welk gevoelen echter veel tegenftand ontmoet, vooral bij menfcbenwelke, dooron- wetenheid en onkunde, een haat en afkeer tegen de Rijfcholen, ten onrechten, opge- vat hebben en zelfs willen beweren dat de Rijfcholen onnut en ondienftig zijn voor trek- paarden, en dat dezelve aldaar groot leed on- dergaan , ja zelfs bedorven worden ; het is wel waar dat onkundige brutile Leermeesters Paarden in de Rijfcholen kunnen bederven, doch zulks kusnen zij buiten de Rijfcholen even gelijk verrichten, dezelve zijn nogthans on-
|
|||||
( «7 )
|
|||||
ononberelijk zo voor Scholieren als voor de
Paarden, en zeer gefchikt om jonge Scholie ren in de konst van het rijden te onderwij- zen , en hun voor veele gevaren te beveiligen waar voor zij op het ruime veld, of groote wegen bloodgeftelt zijn, bij voorbeeld indien een Paard de hand forceert en doorgaat, zijn 'er altoos in de Rijfcholen knegts bij de hand om het zelve te grijpen en tot ftilftand te brengen , is het genegen tot (tijgeren onge- fchikte fprongen , agteruitlopen , of andere kwaadaardige en ongeregelde bewegingen, te maken de Leermeester doet een lange of platte linnen Lijst met eenCapperfon op de neus aan het Paard, om het zelve te ftrafferien ongeluk- ken voor te komen, van agterover vallen na- fleepen als anderfints; hij heeft daar en bo* ven zijne leerlingen altoos in zijn oog en kan dus' de fcuten beter gadeflaan en aanwijzen, ook worden de Leermeesters, leerlingen, en de Paarden door geen voorwerpen, afgetrok- ken en daarom beter tot onderwijzen en on- derwijs gefchikt en afgezonden. Door de lesfen in de Rijfcholen wor-
den de Paarden bevallig , gemaniert, hand- zaam, vlug, vaardig in het wenden, dra- ven (lappen, en agteruit gaan; ook bekomen dezelve een goede mond en worden aangenaam in
|
|||||
C 128 )
|
|||||
in de hand, een Koets Paard, behoeft, en moet
zelfs, allé lesfen voor Rijpaarden dienftig mee te weten, dezelve moeten alleen wel (hippen, draven , agteruitgaan wenden en overfchin- kelen , bet welke in korre draièö vooral met Chaifen zeer te pas komt; men kan een be- gin maken met de Paarden voorzigtig aan de Jonge rechts en lings te laten draven, en in- dien zij zulks langzaam en bedaard wilien ver- richten, is de longe zeer nuttig en gefchikt om de ichouders lenig, ook de Paarden in het wenden vaardig, ën door vermoeidheid, bedaarder en gefchik ter voor het rij Jen te maken; doch indien zij integendeel zich over- draven, runnen, agter uitflaan , fteigeren , of andere ongeregelde bewegingen aanrichten, waar door zijgevaar lopen zich uirelkander te werken, een fpat uit te rukken, de fchou- ders of heupen te verlammen enz. dan is het veiliger van het gebruJk der longe afte» zien en de Paarden van een kundig rijder,wel vast zittende, een goede hand, gedult en za^rzin- heid bezittende , toe te vertrouwen; deze Per- foon dient niet eigen wijs, nog al te kundig in zijn eige ogen , te wezen of de Paarden te veel te m on (leren; hij moet maar eenvouw- dig op een dek met een dikke eens gebroke water fnafFel en een Caperfon waar van hij ook
|
|||||
C 129 )
|
|||||
ook de teugels in handen moet hebben, de
Paarden gerust en bedaard in een regcelijn laten flappen en draven , gelijk , dat is dan niet hard dan weder zagt; hij moet de Paar- den niet op de hand laten hangen of leunen, maar met een zachte hand doen avanceren en behoorlijk tijd geven om de beenen voor uit ts zetten; echter niet over de fchouders gaan- de nog te kort flappende, ftrippelende of krui- pende waardoor ten laaiflen de Paarden niet naar behoren vooruitgaan, maar agter de hand geraken ; gantsch onaangenaam voor den rij- der, en onaanzienlijk voor kundige aanfchou- wers; willige, driftige en ongeduldige Paar- den zijn daar toe zeer genegen, zij dringen bij aanhoudenheid tegen de hand en vermoei* jen zich zelfs en ook den rijder zonder eenig nut of voordeel; dusdanige Paarden moeten nimmer met de beenen, tong, of karwas aan- gezet, maar met veel gedult en goede woor- den behandelt worden ; het tegendeel moet plaats hebben met trage en agterhoudende Paarden; dezulke moeten wel degelijk gedu- rig aangezet en vooruit gedreven worden, ea door deze agterhoudemheid worden dezelvs niet hartbekkig , zijn beter gefchikt om te dresfeeren , bekomen fchoner houding, zijn gezonder, koeler, en beter in 't vleescb, en I om
|
|||||
( 130 )
|
|||||
om die reden kunnen dezelve zwaarder werk
verrichten dan driftiger, ongeftadige en on- geduldige Paarden, welke door ongeiteltheid, angstvalligheid, drift, inwendigen brand, of andere, onbekende oorzaken zich zelven nog rust, nog aangebode gemak vergunnen; Paar- den van dusdanige gefteltneld en humeur zijn ongeraden te kopen, te dresferen of vroor Paar- den van plaifier aan te brengen. Als nu een Paard wel en fgelijk ftapt en
draaft, leert men het zelve vporzigtjg lang- faam en zo veel mogelijk op eenen regten lijn agteruitgaan , daarna de les van de fchouder naar binnen , waardoor de Paarden allengs- kens en als van zelfs het overfchinkelen lee- ren ; deze wijnige lesfen en onderrichtin- gen zijn genoeg, maar ook zeer noodzakelijk voor Koets - Paarden , zullen dezelve bevallig en wel gemanierd vooruitgaan , agteruitzec- ten ) gemakkelijk wenden, zonder zich te kwet- zen aan beenen of voeten, en het leid geen tegenfpraak dat Paarden dus afgericht beval- liger en aanzienlijker voor een rijtuig gaan, dan wel andere die lomp door onkundige on- geduldige en brutale Koetfiers, voor een rij- tuig gezet worden, en door vtees of ontijdi- ge zweepflagen op de hand, en vooruit ge- dreven , in korten tijd verharde en bedurve 8'
|
|||||
{ rit )
|
|||||
laden bekomen, zodanig dat dezelve onrijbaar
en onhandelbaar worden en een zeer onzien- lijke houding moeten aannemen. Wanneer nu de Paarden een genoegzamen
tijd onder de Man gereden , en deze lesfcn kundig zijn, dan is het tijd dezelve voorzigtig en bedaart voor een ligt rijtuig te fpannen , wel zorgende het zelve op een gelijke grond te plaatfen om het eerde aanleggen of trek- ken gemakkelijk te maken, de kruisteugels en agrerlijst eerst, daarna de fïrengen en disfel- riemen, vast makende, het is ook,voorzigtig- heidshalve hoog nodig een teugel boven aan het mondltuk van het bit, zodanig dat de wer» king van de teugels aan den rijder niet belet wordt, te gespen en aan een vlug perfoon in. de hand te geven om in tijd van nood den rij- der te kunnen helpen en ongelukken te ver- hoeden , dezelve dient wat vooruit te gaan om de Paarden gewilliger te doen volgen ; het is mede een goede voorzorg een jong en onbedreven Paard tegen een geleerd en be- dreven Paard te fpannen, men diewt ook een groot plain of breden weg uit te kiezen om lange touren of draijen te kunnen maken, en dus de Paarden gelegentheid te geven zich in de teugels en ftrengen te houden en te bege- ven, het is niet goed te keuren al te lang en I 2 on» |
|||||
( Ï22 )
|
|||||
onophoudelijk draijen of wendingen te ma-
ken, zulks maakt de Paarden balorig en ver- drietig,* gaat nu zulks in goede orde, dan kan de bijteugel aan den fchoftring vastgemaakt en gezegde perfoon op het rijtuig genomen wor- den , doch zodanig geplaatst dat hij als de nood het vordert geredelijk kan bijlpringen ,. en den rijder behulpzaam wezen, en zo dient men cenigen tijd voort te gaan tot dat men het Paard leert kennen en het zelve wat in de hand komt, nooit moer men jonge Paarden fchieiijïi overvallen , maar hun langzaam en zagt waarfchuwen, en daar heenleiden waar heen men begeert te rijden, een goed gebruik van de zweep is, vooral zeer noodwendig bij jonge Paarden, een langen zweep waarmede men de fchoudejs kan bereiken en den flag in de hand houden is nodig om jonge Paarden yoor uit te brengen en in de teugels te doen houden, het is zeer gevaarlijk met een korten zweep de Paarden op de biJJen of het kuis te raken, of gedurig met een korten en bangen- den flag te kwispelen, dus leert men kwade Paarden agteruit flaan, en andere beneemtmen de vrees voor de zweep. Voor een jorg Paard moet een ligt bit dat wel past en behoorlijk in de mond bangt gebruikt worden , en de kruisteugels moeten wat langer wezen dan van een
|
|||||
( 133 )
|
|||||
een bereden Paard f, meer (leun op de hand
hebbende, men beklage zich niet als een jong Paard dom en ongeraanierc is, zulks is beter dan dat het zelve door andere geleert en we- gens ondeugden verkogtis;men doet vooreerst maar korte touren, en verlengt dezelve dagelijks meer en meer, ook wordt het nu tijd wat agter uit ie zetten, eenige tijd ftil te houden en de Paarden te caresfeeren om alzo hun geduk in te boefemen en te doen begrijpen dat men voldaan en wel te vreden is, daar na brengt men dezelve bij allerlij voorwerpen die hun vreemd en ongewoon zijn, waarvoor zij niet zelden fchuuwen en vreesagtig zijn kunnen, in welk geval de Paarden met geduk en zagt- zinnigheid daar henen moeten gebragt wor- den om hun dus de vrees te verminderen of ge» heel weg te nemen, het is eene gantsch verkeer- de handelwijze de Paarden te forceeren heel digt bij hec voorwerp ftil te ftaan , of ver- fcheidene keeren heen en weder te rijden, of digt met de neus bij een trom of fchiet ge- weer te brengen, zulks maakt hun baloorig» ongeduldig , doet de vrees vermeerderen ert verwekt een herhaald aandenken, wanneer zij naderhand die zelve piaatfen moeren pasfee- ren: men zal beter flagen, Wanneer hun de 'voorwerpen op een zekeren aflhad getoont, I 'è ' en
|
|||||
C 134 )
|
|||||
en zij dagelijks dineer en digter bij dezelve ge-
bragcworden ,en zulks heeft dikwils tengevol- ge dat de Paarden van zelfs daar henen gaan en onbevreest ftil flaan zo lang men zulks begeert. Het aanbrengen van jonge Paarden hangt volurekt af van den rijder , die dezelve van den beginne behandelt en bereid, is dezelve zagtzinoig en geduldig en begaaft met eene 1 goede hand, de Paarden zullen zachtzinnig, bedaart , en zeer handelbaar wezen ; is hij boosaardig en brutaal , dan heeft het tegen- overgeftelde, bij de Paarden, plaats en dezelve zijn onhandelbaar en vreesagtig, doch niet te- gengaande dit alles moeten kwaadaardige en koppige Paarden wel degelijk hard gehandelt en geflraft worden, doch altoos op de daad zelve, en niet ra de begane misdaaden of fouten, ook niet overdadig nog te langdurig, twee a drie (lagen zijn genoegzaam om de Paarden hunne fouten aan te duiden en te doen begrijpen. De Paarden nu tot deze hoogte gebragt
en, onderwezen zijnde, zoude het naar mijn inzien zeer voordeelig zijn dezelve dagelijks om te fpannen en over en weder te doen lo- pen , naardien zulks van den beginne gemak- kelijker en zonder hindernis kan verkregen worden, dan wanneer de Paarden langen tijd aan
|
|||||
C ï35 )
|
|||||
ïan eene zijde gelopen hebben en aan eene
ladeverhart en nogevoelig zijn, door het dage- lijks orofpannen ondervindt men dit voordeel dat de Paarden even gevoelig van laden, recht in hun tuig lopen, minder in de hand han- gen , buigzaam van hals en fchoudeQS een be- vallig voorkomen vertonen, en zeer gefchikc zijn om alleen voonde Chais en Arrdlede te lopen , een Koetfier of liefhebber zijn ver- maak hebbende en 'er zich een eer ioftellen- de dat zijn Paarden aardig bevallig en aan- genaam voor het rijtuig gaan, zal nooit op- houden zijne Paarden te dresfeeren, dagelijks wat aan te winnen eu te verbeteren , en zal zich gaarne deze moeite getroosten in verwag- ting van groot voordeel en aangenaamheii naderhand te zullen fmakeji , gemakkelijke Koetfiers daar en tegen onverfchillïg of hunne Paarden aangenaam, of met eenige bevallig- heid , dan of dezelve fcheef, krom of naar hun- ne eige zinnelijkheid lopen zullen zulks ge- heel afkeuren naardien het reet hunne gemak- kelijke gefteldheid in het mïnile niet overeen- komt, om de minfte buitegewone arbeid te verrichten , en van hun dagelijkfchen gewo- nen flenter aftegaan;Trouwens is ieder mensch niet gefchikt om deze volmaaktheden te be- komen , het is ieder wel even na, doch niet I 4 even
|
|||||
C 136 )
|
|||||
even eigen; een goede hand moet aangeboren
wezen en wordt verders door kundig onder- wijs , gedult, en dagelijkfche oefening tot volmaaktheid gebragt,* wordt iemand van den beginne door onkundigen verkeert en buiten de regels onderwezen hij zal nooit een goede en nette behandeling bekomen, en hij zal al- toos een haspel en brekebeen blijven, uit dit alles blijkt ten klaarften dat er veel nodig is Paarden wel af te richten, het rijden in den grond te verilaan, en dat zulks alle man niet is toevertrouwt , een kundige hand doet de Paarden fchoon lijken en fouten verbergen , welke onkundige handen mismaken: en de fou- ten aan den dag brengen; de Paarden hebben in de daad veele en zelfs zwaare fouten en ge- treken waardoor zij niet zelden onbruikbaar kunnen worden en voor eenig werk ongefchikt zijn, maar dezelve hebben ook fouten en ge- breken die van minder aangelegentheid zijn, dewelke wel eens door verwaande, onkun- dige, en afgunfiige liefhebbers hun opgedron- gen worden, ja zelfs beweren dat geen Paard volmaakten zonder gebreken gevonden wordt, maar zoude deze onvolmaaktheid niet meer- der in riet ongunflig oordeel der menfehen, dan wel aan de Paarden te vinden zijn, een Paard geen wanfehape leden hebbende, ge- zont |
|||||
( 137 )
|
|||||
zont zijnde , geen kwalen het zelve hinder-
lijk nog voor 's menfchen oog aanftoocelijk, bezittende, mak. en trouw in zijn werk en behandeling, kan en mag met reden volmaakt genoemt worden en is over genoeg gefchikt tot dienst van ondankbare en overgenoegde menfchen. Het aanfokken der Paarden.
Men vindt zeer weinig liefhebbers die zig
bezig houden met ftoeterijen , of zorge aan- wenden om goede en fchoone Paarden aan te fokken, tot voordeel en luijster van Land en Ingezetenen;zo dat dit werk meestendeels aan Boeren wordt toevertrouwt en als in hunne. han. den geraakt is, welke willekeurig naar hun ei. gen zin en wil zonder eenige grond van we- tenfchap, natuurlijke redenen, onverzettelijke hoofdigheid, en onmadge hebzugt, zodanig te werk gaan, dat, niet tegengaande de vol- maakte Lands, en luchtsgefleltheid, zeer ge- fchikt om in dit werk bij uitnementheid te Hagen, onze Paarden allengskens verbasteren, en door toenemende en over-ervende kwalen en gebreken merkelijk in waarde , kragten, I 5 fchcon- |
|||||
( *38 )
|
|||||
fchoonheid en vlugheid verminderen, en hoe
kan zulks anders wezen ? een Boer laat zijne Merriën zo oud, kreupel en mismaakt als zjj zijn, met fouten en gebreken overladen dekken ;door Hengften dewelke, zo dezelve al niet van dat zelfde alloi, veel te jong zijn; en wat verwag- ring is er om uit dusdanige Hengften, of lie- ver Veulens, nog niet volwasfen, hun volle kragten noch niet hebbende, daar en boven door 'r. wisfelen der tanden en kiezen, zwak, of door droes lusteloos zijnde, goede fterke en wel gemaakte Veulens te bekomen; hier komt nog bij het bovenmatig getal van Merriën , welke deze jonge dieren moeten befpringen; en veele misllagen meerder hebben er plaats omtrent de Merriën, welke veeltijds integen* deel te oud afgewerkt en overladen met ver- dere kwalen tot het aanfokken gebruikt wor- den. Een Boer zal Merriën koopen van Mee- ren die dezelve langen tijd voor Koetzen of Schaifen gebruikt hebben, ea door te weinig werken en onmatig voederen meestendeels verhit, verbrand en met een aantal van gebre- ken bezec zijn, uit deze Merriën welke door- gaans een fchoon voorkomen hebben verbeeld hij zich fchoone Veulens te zullen trekken, daar dezelve door (legt voeder en overmatig werken even als zijne Paarden mager} flap, krag- te«
|
|||||
( 139 )
|
|||||
teloos geworden zijnde , even ongefchikt tot
het aanfokken te achten zijn, en boe zoude een oude afgewerkte en nog dagelijks zwaar werk doende Merrie een goed en fterk Veu- len kunnen voortbrengen, het zelve voeden, en een genoegzaam en gezond zog verfchaf- fen ; het welke, dikwerf de Veulens aange- boden wordt wanneer de Moeders verhit en be- 2weet van het werk komen ; en wat de Veulens betreft dezelve worden nadat zij gefpaant zijn liegt en nadeelig voedergegeven, en hun wordt nauwlijks tot het twede jaar rust vergunt, zijn dikwils overwerkt en afgedreven, en voor het bereiken van drie of vier jaren hebben zij reeds kromme ruggen, uitgerukte fpatten, zijn overkoot , kreupel in de borst , fchouders , heupen, oflendenlam of hebben andere onge. makken welke hun niet zelden bijblijven en on- bekwaam maken om voor Koetfen , Chaizenenz. gebruikt te kunnen worden; .dusdanig coege« takelt, zijn dezelve niet verkoopbaar en wor- der voor Ploegen en Eegden afgedreven, en, als dezelve van goeden tuk of aard zijn, (waar de Boeren zeer opdoffen,) boven alle gebre- ken gebruikt om Veulens van te fokken, en deze of dergelijke verkeerde behandeling is de oorzaak wanrom 'er zo veele flegte en wei- nig waardige Paarden gevonden worden, het is
|
|||||
C 140 )
|
|||||
Is wel waar alle Boeren gaan dusdanig niet te
werk, men vindt er die goede en besre Paar- den tot het aanlokken houden en bewaren , en deze hebben zonder twijfel meer genoe- gen en voordeel tewagten, naardien de Veu- lens, van Hengften en Merriè'n in hunne volle kragt zijnde en geen grove fouten hebbende, getrokken , buiten alle tegenfpraak fchoon- der , fterker en meerder geld waardig zijn, dan die gene welke van afgewerkte en buiten hunne volle kragten zijnde Hengften en Mer- riè'n geteek zijn. Liefhebbers en zelfs Heeren welke Koets
of Chais Paarden houden, kunnen met eenig voordeel en weinig omflag Veulens aanfokken, indien dezelve maar een Paard boven hun be- Iremde getal wilden aanleggen, en van tijd tot tijd een van deze Paarden laten dekken , op deze wijze blijft hun gefpan altoos bruikbaar, en hebben daar en boven een verzet met het overcallige Paard in geval eenig mankement aan 't gefpan plaats heeft ten minften zo lang het overige Paard niet op het laatfte van zijn dragt is. Oneindige en veele opmerkzaamhe- den zijn bij het aanfokken in acht te nemen, zo ten aanzien der Hengften als der Merriën , waaromtrent ons kundige Schrijvers en ook de Publicatien aangaande de keure der Spring. Heng-
|
|||||
( Ui )
Hengtfen en der Merriëns genoegzaam bericht
opgeven, de voornaarnfte gèwigtigfte en hoog- nodigile voorzorgen ( mogelijk alleen genoeg- zaam tot verbeteringe) zijn de navolgende: dat de Hengftën niet voor hun vierde of lie- ver vijfde, en tot hun twaalfde cf veertiende jaar mogen dekken , dat hun ook geen groter geul Merriën toegelegt worden, dan dewelke dezelve buiten hun nadeel en verfpiiling van al hunne kragten kunnen hefpringen, dat de- zelve gene grove nog overervende gebreken hebben, niet kwaadaardig of korfelig van hu- meur zijn , dat de Merriën van gelijke niet voor hun vierde en na hun veertiende jaajr mogen gedekt worden nog aan bovengenoem- de gebreken onderhevig zijn , dat de Veulens met goed en gezond voeder onderhouden wor- den , en niet voor hun derde of liever vierde jaar te veel en overmatig werken mogen, niet tegenftaande eenige Boeren beweren dat een Paard (of liever een Veulen) fterker en beter gefchikt tot den arbeid zoude wezen op zijn tweede, dan op zijn derde jaar doch hier van kan geen andere rede gegeven wor- den als deze, namcntlijk, dat zij dezelve op hun tweede jaax, zodanig toetakelen en mis* handelen dat dezelve op hun derde jaar reeds de kneep weg hebben en gekraakt zijn , en was
|
||||
C 14a )
|
|||||
was er mogelijkheid de^ë weinige regels in
werking te brengen , en de verkeerde handel* wijze te beletten en te keer te gaan , men zoude wel ras ondervinden wat oogenfebijn- lijk voordeel zulks zoude aanbrengen , en hoe grote verbetering daar uit oneftaan zou. Het is wel waar dat 'hier omtrent zwarighe- den te vinden zijn, de Hengflen zijn in die jaren in hun volle kragt en niet gemakke- lijk te bedwingen , vooral indien dezelve geen werk doen en buiten de fpringtiid niet gebruikt kunnen worden, alsdan brengen de- zelve hun eigenaars geen gewin bij, en er is gevaar dat zij door werkeloosheid zig op de Hallen bezeren en onbruikbaar zullen wor- den, echter is het wel doeneh'jk dezelve ban« delbaar, en gefchikt tot het rijden te m:ken, zulks getirgen de Rijdfcholen en de gefpan- nen van Voriten en groote Heeren, waaronder wel Hengflen gevonden worden die meer dan eens gefprongen hebben , no^thans veieischc zulks moeite , gedulc en beleid, het is ge- makkelijker Hengflen dan kwaadaardige Mer- jiè'n ce beteugelen en te temmen, men moet dezelve met oordeel gedult en op zijn tijd Met ftrengheid behandelen , in verfcheide Lan- den worden dezelve meerder gereden dan de Merries, zij laten zich ?eer gemakkelijk be« han*
|
|||||
( H3 )
handelen,zijn trouwer, en flaaa minder ageer»
uit, dan de Merries, ook hebben de bereï» ders aldaar betere handeling en manier om met dezelve omtegaan, dan wel bij ons Ne- derlanders welke een zekere vrees hebben en huiverig zijn om dezelve gelijk andere Paar- den te gebruiken, daar en boven worden de Paarden in INederland te veel gevoedert en te weinig werk gegeven, de fmalle wegen en de menigte van Merriën vporal indien dezelve hengöig zijn, maken zekerlijk het rijden van Hengften bedenkelijker en gevaarlijker in Ne- derland dan wel in die Landen alwaar brede en fanderige wegen gevonden worden, en des niet tegenftaande , veel zwaarder jen onge- makkelijker rijtuigen gebruikt worden, het zoude ook geenzins raadzaam wezen om Heng- ften , bij de Boeren in Hengften ftallen ftaan- de en geen zon of maan ziende, en niet af- geleid wordende dan alleea om te fpringen, en dus onhandelbaar, menfehen-fchuuw, on- tembaar, en rot eenig werk onbruikbaar zijn- de , te willen rijden, of tot het Boeren werk te gebruiken, en uit dien hoofden verkiezen de Boeien gemakshalve de fpringtijd voorbij zijnde hunnen Hengften te laten fnijden en daarna dezelve voor de Ploeg als Ruinen afte- drijven, daar worden evenwel eenige weinige Boe-
|
||||
C 144 )
|
||||||
Boeren gevonden die hunne Hengen van
jongsaf wel behandelen zelfs tot hun werk gebruiken en tot een zekeren ouderdom ain- houden en gebruiken, nogthans is het getal van dezulke gering, en zeer fchaars. % 3-
Het dekken der Merriè'n, Het dekken der Merriën gefcbied op ver«
fchillende wijze in fommige Landen brengt men een Hengst met een genoegzaam getal Merriën in een ruime omrasterde grazige plaatze, en geeft hun dus gelegentheid en vrijheid om wanneer, en op wat wijze zij willen zich te vermengen. Deze behandeling is niet geheel aftekeuren om dat de verinen- ging ongedwongen en op dien tijd wanneer de natuur het meeste werkzaam is kan ge- fchieden; edoch de menigvuldige gevaren en ongelukken daaruit kunnende voortkomen ge» bieden hier van af te zien en liever op de vol- gende wijze te werk te gaan: de Merrie worde eenigen tijd bij, of omtrent den Hengst op ftal geplaatst om dezelve hengftig te maken en als dezelve henftig is , en in een ftaat om den hengst te willen verdragen, brengt men haar op
|
||||||
/
|
||||||
'C H5 )
op een ruime plaats. Een bekwaam perfoon
houd de Merrie vast en field dezelve op een af hellende plaats van voren hoger dan van agteren , wel zorgdragende dat een, of wel bijde achterbeenen gefpannen worden , met een touw onder de vetlok aan den hals vast te maken , cm dat het fiaan van de Merrie den Hengst voor kwetzen en ongelukken kan bloot ftellen, het geene das doende belet en verhoed wordt , dan brengt een handig en bekwaam perfoon den Hengst uit de ftal de- zelve aan een Capperfon met een langen teu- gel, vasthoudende allengskens bij de Merrie, dewelke niec henftig zijnde den Hengst zal afilaan, en niet willen verdragen, dan leidc men den Hengst ten eerden we;>-, en zulks herhaald men alle dagen tot dat Merrie heng- ftig is en den Hengst wil verdragen , het is geen kwade voorzorg de Merrie na hec dek- ken een Emmer koud water onder den ftaarc te werpen en eenigen tijd in beweging te houden om hec wateren, perfen, en aflozen van het ontvangene zaad te verhoeden , een Merrie blijft doorgaans twee a drie weken hengllig welke tijd dient in acht genomen te worden zo men dezelve wil laten dekken, echter vindt men Merries dewelke bijna al- toos hengllig zijn vooral dezulke die nooic K, ge»
|
||||
( Hó ;
|
|||||
gedekt geweest zijn , de beste dektijd is van
Maart tot half Juny, naardien een Paard elf maanden, iets meerder of minder, draagt dus de Veulens in het beste jaargetij in de waereld ko- men, de moeders genoegzaam gras genietende de Veulens overvloedig kunnen voeden, dewelke alzo twee Zomers tegen eenen Winter voor- handen hebben. Doorgaans laat men de Mer- ries a! ras den 10 dag na het Veulenen weder dekken, echter is het beter zo lang de Veu- lens zuigen zulks uit te (lellen om. de Moe- ders riet te veel af te matten en in goeden ftaat te houden , de Merrie en het Veulen moeten voorders zo lang op ft al gehouden worden tot de Merrie volkomen herftelt is, en het Veulen genoegzaam kragten heeft om haare Moeder, in de Weide te kunnen volgen en de warme en koude lucht te wederitaan. §" 4-
Van het Feulenen.
Naardien de tijd hoe lang de'Merries dra-
gen onzeker is, zo dient men de laatfte dagen veel oplettecheid te gebruiken en des nachts te waken, ten dien einden behoort een erva- ren perfoon geftadig het oog daar over te heb- ben |
|||||
( n? )
|
|||||
ben om de nodige behulpzaamheid te verke-
nen ; hec Veulen nu voldragen zijnde zoekt uit te breken om voor zich de nodige lugt te genieten, ten welken einden de natuur kragc en geweld aanwend om het Veulen uic 's Moe- ders ligchaam uic te ftootcn, als dan breeken de vliefen door de overvloec van hec water; de Lijfmoeder en de fpieren van den onder- buik worden fterk toegetrokken , het mid- delrift, de hoornen, en 'c ligchaam van de Lijfmoeder gefpanneu , en de overvloec van het bloed, mee grote fnelheid,naar die deelen gevoerc wordende, vermeerderen hunne krag- ten en doen het Veulen ce voorfchijn komen bij een gemakkelijke en natuurlijke geboorte komen de kop , en voorbeenen hec eerst te voorfchijn , fomtijds moet het Veulen afge- trokken worden, doch indien de natuur ge- noegzaame werking heeft is het beter dezelve te laten geworden, en maar zorg te dragen om' het Veulen te vangen en voor hec vallen te bewaren als de Merrie (taande , en niet vol- gens de natuur leggende haar Veulen voort- brengt, waar na de vuiligheid, de nageboorte f of ham^) ëen quartier, half, of geheel uur na de verlosfing volgen moec, doch bij man- gel van dien moet men door behulp van olijf- olie of andere gepaste middelen dezelve zoe- K a ken |
|||||
C ^48 )
|
|||||
ken uit te drijven, en indien de nageboorte al
£e lang bij blijft moet dezelve afgehaald wor- den, voor het overige is het beter de natuur ie laten werken; het gebeurt ook niet zelden dat het Veulen dwars of verkeert legt in welk geval men handen moet gebruiken en na de- zelve wel met olie vet gemaakt te hebben de kop Tan 't Veulen vooruit zoeken te bren- gen , of wordt het Veulen dood in 's Moeders lighaam bevonden , hes welke men gewaar kan worden indien men in de laatfte dagen na eenige voorafgaande beweging de hand in de zijde van de Merrie leggende geen de minfte beweging van de vrugt meer voelen kan, dan is het hoognodig, middelen, het Veulen na buiten kunnende drijven , aan te wenden of het Veulen geheel of bij delen, zè yöorzigtig mogelijk, af te halen,en de Merrie zoeken te behouden. J. 5»
Het fpeenen der Veulens.
Men Jaat de Veulens 6 a 7 Maanden zuigen,
en, dan neemt men de Veulens van de Mer- ries af , zet dezelve op ftal in afgefchotene vakken dik mee flroo belegt} los en ongebon- den, |
|||||
C M9 )
|
|||||
den , ceze vakken dienen zuiver gehouden
en dagelijks versch beftrooit te worden ; in deze gefteldheid houd men de Veulens tot op haar tweede jaar zonder hun te rosfen of te havenen, waarna zij op ftal tusfchen fchotten of bomen kunnen ^geplaatst worden, de krib- ben en ruiven moeten niet te hoog of te laag, maar naar hunne grootte of taille ingericht we- zen; men geeft de Veulens in het begin der fpeentijd 's morgens en 's avonds gemale Garsr. of gemale Haver en Zemelen , rijkelijk mee water nat gemaakt, en ook best fijn droog en ligt hooi, en driemaal daags fchoon en zuiver water, in het voorjaar indien het gematigt en. gunftig weder is laat men de Veulens in de Weide gaan tot October of het begin van No- vember doch langer is nadelig en fchadeüjk , vooral indien het koud en vogtig is, met bun derde jaar moeten zïj als Paarden behandelt gehavend en gevoedert worden, en alsdan is het tijd om hun langzaam en zagtzinnig te dresferen en dagelijks korte tourtjes te laten doen, om dezelve aüengskens op den afern te brengen en aan den arbeid te gewennen ; want indien men dezelve in haar jeugt overdrijft, en boven maten laat arbeiden zal men geen nut en goed gebruik, in verder gevorderde jaa- ren, van hun kunnen genieten; de Hengst en K 3 Mer. |
|||||
( 15° )
|
|||||
Merrie Veulens moeten in tijds afzonderlijk
geftalt en geweid worden , de verdere voor- zorgen omtrent het behandelen en opkweeken de* Veulens is het beste aan des kundige toever- trouwt ,er> aan die genen welke zich aanhoudend daar mede bezig houden, en daar hun werk van maken, §. 6.
Het fnijden der Hengften.
De Hengst Veulens welke fchoon, welge-
maakc en zo veel mogelijk zonder fouten zijn,laat men Hengften blijven,de overige laat men Ruinen of fnijden om tot allerlij gebruik even als de Merriën te kunnen dienen, en de- wijl deze konst bewerking met groot gevaar , ia zelfs met verlies van het Paard gepaard gaan kan, is het van aanbelang hier ormrent met alle voorzigtigheid te werk gaan, en aan een kundig bandwerker toe te betrouwen om deze gevaar- lijke operatie uit te voeren; deze konst be- werking kan tweezinds gefchieden: de hand- werker voorziet zig van twee Emmers fchoon koud Water, een potje met Olie, twee vuur Mesfen, vierkant en ftomp aan de fpits en tot dien einde vervaardigt, eenjComfoir met vuur om
|
|||||
( '5* )
om dezelve gloeijende temaken, een doosje
met Suiker tot poeder gewreven , een dito met Harst, een fnijmesje, twee paar boutjes een goeden vinger dik vijf a zes duim lang, aan de zijde eenigzintsuitgeholt aan het einde met een koord te famen gebonden, en aan het an- der einde van een dito koord voorzien, zo lang dat men voorfz. houtjes digt aan elkander binden de zaadftreng toe druMcen, en vast zetten kan; deze gereedfehappen bij de hand en in goede ordre zijnde, brengt men den Hengst naar eene gefchikte plaats dik met ftro verzorgdt of op een droge Mesthoop , doet hem vervolgens touwe ftroppen met ringen aan de beenen, en ttekt hem voorzigtig en langzaam op c\en grond, bind de voorbeenen en het onderleg- gende been vast aan eikanderen , vervolgens doet men een touw aan den hals brengt het zelve door den ring van den ftrop van het bovenleggende agterbeen, en trekt zeer lang- zaam en voorzigtig dit been naar den hals en maakt het alzo wei vast; eenige karels hou- den den ilaart ftrak, en eenige zetten zig op den hals, dus is het dier genoodzaktftü te leg- gen, en buiten ftaat den Werkmeester te be- lchadigen, hij neemt vervolgens een Emmer kout Water wascht en zuiverd de Schagt en Balfak , vat een Bal met zijn linker hand en K 4 fnijdt |
|||||
i
|
|||||
( ï52 )
|
|||||
fnijdt met de regterhand in het lang den Bal-
zak open , drukt den Bal daaruit en klemt de zaadvaren of zaadftreng door de twee ver» vaardigde honrjes wel vast , bindt dezelve met hec koort aan het einde vast toe, brand mee een van de gloeijende ijzers de zaadftreng af, en de opene.vaatjes wel toe, ftrooit eenig toetrekkend Poeder op de wonden, maakt ver- volgens d.* boutjes los en verrigt het zelfde aan de andere Bal, giet daarna een genoegza- me hoeveelheid boomolie in de Balzak en laat het ain den hals vastgemaakte been even zo voorzigtig langzaam en bedagtzaam los , als het zelve aangehaald is, wilde men dit been fchielijk en onbedagtzaam loslaten konde het Paard kreupel ea vooral zijn leven onbruik- baar worden, hij doet verder de touwen voor- zigcig los en laat het Paard uit eigene bewe- ging optiaan, daarna giet bij den anderen Em- mer met fris water op de rug en onder de buik van hec Paard en dus is deze konstbe- werking volbragt, een quartier of half uur laat men het zelve wandelen en zet het op de Hal ; des anderen daags en eenige volgen- de d;igc?n laat men het Paard diep in het Wa- ter gaan en zwemmen ; indien deze operatie yoorzigtig verricht is, en de vaten behoor/ijk toege braad zijn, heeft men zelden gevaar te duch-
|
|||||
C 153 )
|
|||||
duchten en geneest vo'maakt zonder eenig let«
fel ; de tweede handelwijs gefchied zor.der branden, de zaadvaten worden in de houtjes vast geklerat zijnde ter dikte van twee 3 Gul- dens afgefneden, in de holtens daartoe inde houtjes vervaardigd wordt een week deeg mee beitend, invreetend en inbrandend middel als fijre gepulvifeerde arfènicum enz. geftrooit deze houtjes blijven in die gelleltheid, zïuen en vallen na negen dagen van zelfs af, doch fommige fnijden des anderen daags de touwt- jes af, zo dac de houtjes daar af vallen en de zwelling in die laatfte geval vermindert wordt, voor het overige is de eene wijs niet gevaarlijker dan de andere , doch de eerfte wijs wel zo veilig , echter is het niet raad» faam deze operatie in grote koude of over- matige warmte te ondernemen. §- 7-
Het eerfïe berijden der Veulens.
De Veulens of jonge Paarden op de ftal
handfaam en met de menfehen gemeenzaam geworden zijnde, moeten nu ook tot het wer- ken afgericht werden, men kan beginnen de Veulens met een halter dikke waterfnaffel fof K 5 Cap- |
|||||
C 154 )
|
|||||
Capperfon aan de hand te leiden, en vervol-
gens dezelve naast de Paarden voor Ploeg of Egge gefpannen op en neder te leiden eerst zonder, daarna mee een tuig op het lijf, ver- volgens bindt men het naast de Paarden vast, en laat het alzo alleen mede gaan zo lang tot bet zulks gewent is en van zelfs doet, daar- na moet men beproeven om hem nevens een mak en bedaard Paard in de Ploeg te fpan- nen het geen niet felden zeer ongemakkelijk in zijn werk gaat , doch door aanhoudende arbeid en gedulc wordt men het eindelijk meester , edoch flaagt men niet wel met de Ploeg, beproeft men het met de Egge of voor een Wagen op een breden Zandweg, men moet zich wel wagten jonge Paarden de eer- fte reize bij de hand, maar altoos van de hand te zetten , om zig zo veel mogelijk voor het agteruitflaan te beveiligen, daarenboven wor- den de Boeren Wagens, van korre disfelboo- men voorzien zijnde, door het bij de handze Paard met de voet van den rijder beftiert, en uit dien hoofden dient men geen jonge Paar- den zonder van hun makheid en trouwheid verzekert te zijn bij de hand te zetten al- thans voor geen ikorte disfels, hier van daan bevindt men dat de meeste jonge Paarden beter van de hand gaan, en het is een goed en geen
|
|||||
C 155 )
|
|||||
geen onzeker teken als een Boer of Koopman
bij het kopen van jonge Paarden dezelve laat bij de hand fpannen; gaan nu de jonge Paar- den wel van de hand voor de Wagen , moet men dezelve ook bij de hand leren en hun verders na en na africhten , naar de regels van de konst van 't rijden, zo 'als reeds op- gegeven is bij de afdeeling over het africh- ten der Paarden. \
NEGENDE HOOFDSTUK. Namen , Couleuren , en kentekenen
■ der Baarden. §. 1.
Namen voor de Paarden. H
et is niet ondienftig de Paarden nnmen te
geven, zo om dezelve van den andere te on- derfcheiden,alsookom voor te komen dat hun bijnamen volgens hurne gebreken toe gevoegt worden, waardoor de fouten aan den dag ko- men,
|
|||||
c 156 ;
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, en derzelver waarde merkelijk vermin-
dert wordt, bij meer dan een Schrijver vindt men gehelen reekfen of lijsten met namen voor de Paarden waarvan ik eenige weinige tot een voorbeeld zal opnoemen , deze vol- gende of dergelijke namen: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Hengsten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
( ?57 3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenige namen naar hunne geftekheid, hu-
meur, fchoonheid, kragten, couleur, of an- dere hoedanigheden worden doorgaans uitge- kozen welke eigenaardig en op de geaartheid der Paarden toepasfelijk zijn, §. 2.
Van de verscheidene Couleuren.
De Couleuren der Paarden worden door-
gaans met den naam van hairen beftempelt, bij voorbeek zwart, bruin of vos hair, enz. dat is zwart, bruin en vos couleur, en naar dien de zwarte couleur de talrijkfte en de ge- meende is, kan men daar mede een begin ma- ken , 'er wordt gemeenlijk maar eenerlij zwart er-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r 153 )
|
|||||
erkent niet tegengaande vèrfchillentfe foor-
ten van zwart hair bekent zijn engevonden wor- den ; zijnde zeer onderfcheiden van den ande- ren , bij voorbeeld gitzwart, mcorzwart , glanzig, geappelxk, vuil zwart, ros, of fte- kelhairig, dat is met witte hairen doormengt, daarom ook fpreeuw zwart genaamt. De bruine Couleur wordt onderfcheiden ,
in Castanje bruin, donker Castanje met ko- pere neuzen , licht bruin, goud geel brun, licht bruin met een aalftreep, gefpiegeld of geappeld bruin ; de meeste bruine Paarden hebben zwarte manen, kuiven, en Maarren en halve zwarte beenen, uitgezondert licht brui- nen met grijze en ezels kouleurige manen kuiven en ftaarten, doch deze Couleur is mis- tandig niet fraai en weinig geacht. De grijze of grauwe Couleur is in den
grond wit doch met verfcheidene Couleuren doormengt: bruin grijs wit gefpikkelt als de jonge fpreuwen, donker grijs zijn jonge Paar- den, ouder wordende zijn dezelve geappelt, en zeer oud geworden , zijn dezelve wit ; grijs met zwarte blaauwagtige of roodachtige vlakken; geappelt of gefpiegeld, zilvergrijs, heeft weinig zwart hair op een helderen witte grond gezaait; rood grijs of rood fchimmel; blauw grijs oï blauw fchimmel; vuil grijs met alle
|
|||||
C *59 )
|
|||||
alle Coleuren doormengt dikwils met tijger
vlakken 'op het kruis of elders deze zijn ei- gentlijk de ware Schimmels. Teigers , zijn witte Paarden met zwarte
bruine vaale of blauwe vlakken; Bonten zijn witte, zwarte, Rode bruine blauwe of vaale gevlakte Paarden; en worden zwart, rood, bruin , blauw of vaal bond genaamd; blauw en rood Porcelijn, wanneer kleine en grotere blauwe of rode vlakken zig aan de zijde , liefen , of elders vertonen. Wit geboren zijn en blijven geheel wit, en
hebben meestal rode of blauwe oogen,rode neuzen, flanken en billen; Moor-koppen zijn Paarden met vos of bruinachtig hair waar- van de punten zwart zijn, of blauw met witte punten, deze hebben zwarte of ook wel rode koppen ftaarten top en manen; Perfik bloefem welke de Couleur van die bloefem hebben, wolfs hair (of Couleur) muisvaal , Ifabelle licht ot donker geel , met zwarte of witte ftaarten top en manen, deze hebben alle door- gaans een zwarte ftreep, over de rug en het kruis en wel eens een grooten zwarten vlak, over het kruis en aan het hangen van de billen. Vos Couleur , deze Couleur is zo veelvul-
dig en verfcheiden dat dezelve niet gemakke ■ lijk
|
|||||
( ïéo )
|
||||||
lijk bepaald en onderfcheiden kan worden,
de Paarden welke wkte of rosfe manen top en ftaarten hebben worden in 't gemeen Vos- fen genaamt, evenwel hebben eenige verfchei- dentheden beftendig plaats waardoor dezelve onderfcheiden kunnen worden, bij voorbeelt zweet Vosfen deze moeten donker van Cou- leur met witte manen top en (taarten wezen, kool Vosfen ook wei donker van Coleur doch met rosfe manen top en ftaarten; brand vos is vuri.£ res met dezelve Couleur van manen top en ftaarten , rood of koci vos met rode of witte manen top en ftaarten enz., de zweet Vosfen zuiver zijnde zijn de fchoonfte en meest geachte, in gefpannen, en maken een grote parade, doch voor rijpaarden worden dezelve niet zo veel gezogt dan de brand of kool Vosfen, veeïe zijn van gevoelen dat de Paar- den met zwarte manen en ftaarten fterker zou- de wezen dan die welke witte manen en ftaar- ten hebben, zulks fchijnt echter ongegrond te wezen, dewijl de kragt en fterkte niet aan de hairen en tekens , maar aan andere oorzakera toegefchreven moeten worden. |
||||||
$• 3*
|
||||||
( ïöi )
|
|||||
§• 3-
Van de verfchillende tekenen. Dezelve vooroordeelen hebben niet minder
plaats omtrent verfchillende tekens aan de Paar- den , dewelke door eenige voor goede , door an- dere voor kwaade gehouden worden; onder de menigvuldige tekenen welke aan de Paarden gevonden worden dient inzonderheid opge- merkt te worden een hairwervel, zijnde een verkeerde in het rond lopende kring van haï- ren aan het voorhoofd, hals, borst, zijden, of op andere plaatfen van het ligchaam; een Kol is een witte vlak aan het voorhoofd van verfchillende grootte; een Bles is een fmalle witte ilreep van het voorhoofd tot aan de neus of bovenlip lopende , is dezelve van boven breder en van onderen fmal toelopen- de wordt deze voor zeer fraai gehouden en een Druipbles genaamd; een Blaarkop is, wanneer deze ftreep zo breed is dat dezelve dikwils het geheele voorhooft beflaat, of ook wel naar onderen aan de neus breed wordt, doch ïülks wordt niet voor fchoon gehouden, maar integendeel als een fout erkent en aange- merkt'■, Witvoer. wanneer een Paard een, L twe„ |
|||||
( ï6ï )
|
|||||
twe, drie, of vier witte voeten heeft hetzij
even boven de koot of wel tot de kniïn of waden, welk laatstgenoemde doorgaans aan fïekelhaire Blesfen gevonden wordt, ook.mede aan alle andere Couleuren als aan zwarte , bruine, vosfen enz. zelfs kan men aan grau- we Paarden witte Blesfen en voeten befpeu- ren, welke men wil dat laat of in het geheel niet wit worden; een fhialre Druipbles|en ean kleine linker agter witvoet worden bij veele voor zeer fchoon erkent, en een linker agter witvoet door bijgelovige menfchen als een bijna zeker teken van een goed en deug- zaam Paard gehouden ; Paarden welke kne- vels aan de bovenlip als mede witte hairen aan de zijden of over het geheele ligchaam hebben worden mede goede hoedanigheden toegefchreven enz. wat hier ook van zij, men vindt zeer veele Paarden die witte linker ag- ter voeten tot even boven de koot hebben, welke uitmuntend goed zijn, en veele deug- den bezitten. §• 4'
Het veranderen der Couleuren.
De Couleuren zijn niet altoos beftendig,
maar aan eenige veranderingen onderworpen |
|||||
r '63 )
|
|||||
gedeeltelijk van de natuur der Paarden , ge-
deeltelijk van de gefteltheid des luchts of landftreeks afhangende; de Veulens zijn lich- ter en ruiger van hairen, bekomen met het toeneemen der jaaren meer glans en gladheid en worden donker; grauwe of grijze Paarden zijn, jong zijnde, bijna zwart, met het klim- men hunner jaren worden zij grauwer en geappeldt,oud geworden zijnde, krijgen dezel- ve een gansch witte couleur; de onderfchei- dene gronden droge of vogtige Weiden, de hitte der zon, ook het verhairen, (als zijnde met wijsheid gefchikt om de Paarden tegens de koude en vogtige lucht te beveiligen^ heb- ben alle zeer veel invloed op de Couleur en en hairen dar Paarden. §• 5-
Van de Handt averij en. 1
De oorfprong der Hartdraverij fchijnt af«
komftig te wezen van de Paardemarkten, op dewelke tot uitlokking van de kooplieden aan hun, die de meeste Paarden , in eigendom behorende en ter Markt bragc, een zilveren Roskam; die de meeste Paarden voor eigene «kening eer Markt bragc of kogt, een zil- |
|||||
( 164 )
|
|||||
veren Manekam ; aan die het fchoonïle Rij*
paart ter Markt bragt een paar zilvere Spoo- ren; en eindelijk wiens Paard het hardtfte draven konde een zilveren Zweep gefchoa- Jken zoude worden; mies de Kooplieden on- der eeden verklaren konden dat de Paarden hun in eigendom toebehoorden. Doch na- derhand en vooral tegenwoordig is het met de zilvere en gouden Zweepen geheel anders in- gericht : op verfcheide plaatzen daar zelfs geen gepriviligeerden Markten zijn , worden de Zweepen door de Kasteleins of Stalhou- ders aangeboden ten kosten van de Rijders en 't gelach, die doorgaans wel weten wie de Zweep halen zal , de een of anderen Heer heeft wel eens zin in een harddravers Paard, en koopt het zelve op voorwaarde dat het een Zweep moet halen , of gehaald heeft waaromtrent niet weinig lütigheid plaats heeft, de bereiders na genotene foijen beramen on- derlings om [dat Paard, het welk te Verkopen is, fchoon anders de minfte draver zijnde, de Zweep te laten winnen , doch hier uit ont. flaan niet zelden grote krakeelen, als "er een draver op komt die wat af kan doen en wiens berijder zich onzijdig houden wil , dan ge> bruikt men alle flegte handgrepen \ als bij voorbeeld jhet Paard in 'c ipoor te drin- gen. |
|||||
( *** )
|
||||||
gen , te doen fchrikken , dikwüs te verrij-
den enz. hier van daan hoe fraai en kondig dit vermaak anders zij , worden veele lief- hebbers van aanzien afgefchrikt om van de partij te zijn; doch daar worden wel Zwee- pen verreden waarbij het integendeel zuiver toegaat en de beöordeelers , der wetten van het draven kundig en onpartijdig zijn, en dan- worden de volgende bijzonderheden in acht genomen. Vooraf wordt 'er bekend gemaakt dat op
eenen beftemden tijd en ter bêpaalder plaatze om een zilveren of ook wel gouden Zweep zal gedraaft worden , mits dat die Paaiden van zesfen klaar zijn , de liefhebbers komen als dan met hunne Paarden, verfiert met fraije hoofdftellën, manekappsn , fries fche dekken dubbelt gevouwen , reet gordfmgels vastge- . maakt , da (taarten gevlogten mst kwasten bloemen of linten verfiert , en doen dezelve op de ftal van den Hospes brengen alwaar zich de Keurmeesters bevinden om de Paar- den te bezien en dezelve goed , of aftekeu- ren , men vindt ook in de Herberg de voor- Waarden naar welke men rijden zal, die op verfcbeidene wijzen bepaalt worden of men naar de Friefche of Hollandfche wijze rijden zal;vervolgens oodercekend men dezelve voor- L 3 waar- |
||||||
/
|
||||||
( 166 )
waarden , indien het getal der dravers vol-
doende is; op Friesch rijd men uu en t'huis of heen en weder , op Hollandsen van het begin van het loop perk naar boven toe, de loopbaan heeft gemeenlijk de lengte van 150 roeden en de breedte naar gelegenheid van den weg, welke echter zo breed moet zijn dat ieder Paard een behoorlijk vrijfpoor heb- be, men verkiest eeq harden gelijken weg zon- der bruggen of holtens en men effent de baan bevorens en maakt dezelve bij grote droog- te wel nat , om 'c ftuiven te belletten ; aan het begin en einde van de loopbaan wordt een merkpaal gezet, aan beide deze plaatzen voegen zich twee Commisfarisfen op een daar» toe vervaardigde Üellagie, om de rijders in het af en aanrijden naar de wet, des aangaande, te beoordeelen, veelal hebben zij eenen wit- ten neusdoek aan een langen ftok gebonden dien zij bij het afrijden der dravers uitftee- ken en fwaijen , het welk door de andere bij de aankomst, beantwoord worde, ter aan- duidinge dat zij klaar zijn , in het midden der loopbane zijn rog twee Commisfarisfen om toe te zien dat alles recht voor de [vuist gaat dat zij elkander niet uit het fpoor dringen, geen ongeoorloofde kneep^n gebruiken » de Paarden zuiver draven, niet doorflaan of in de
|
||||
( »67 )
de galop vallen, en die zulks doet heeft het
naar de rechten van het hartdraven onte- genzeggelijk verloren, da Commisfarisfen al- zo geplaatst zijnde begint den draf , na dat geloot is welke Paarden bij een zuilen lo. pen, zo het getal der Paarden even is, draaft men twee aan twee, zo dat er telkens een af- valt en de laatfte twee om de Zweep dra- ven , dat is als er van de twee eerfte Paarden een agter blijft is die draver glad van de kans af en de winner blijft ftaan en op ftal gezet, tot dat de overige ritten afgedraaft zijn, ver- volgens loopt hij op dezelve wijze weder te- gen de andere winners en bij winst van de rit wagt bij wederom zijn tweede tegenfire* ver, tot dat hij het eindelijk van den laatften wint of verliest: wanneer het getal der Paarden oneven is dan rijd men met drie en de'winner van de twee blijft aan de kans, dat ook wel plaats kan hebben bij even getallen, wanneer er bij voorbeeld ïo Paarden zijn twee aan twee draven, dan blijven er vijf over en dus is er een oneven rit, fomtijds rijden de laatfte met hun drieën en die dan voor is wint de Zweep , of ook wel twee aan twee, en de twee winners lopen dan met de overige vijf- de en die dan voor is wint de Zweep , dan heefc men aftewagten de uitwijzing van L 4 Con> |
||||
C 168 )
|
|||||
-Commisfarisfen aan 'de plaatze van hun aan-
komst zig bevindende , dewelke nauwkeurig moeten gadeflaan , wie vóór zij, en al was het flechts een paardenkops breette hem de prijs toe te wijzen , doch wanneer de dravers ge- lijk aan den merkpaal zijn, dan gebieden zij de rit te verrijden, ondertusfchen wagt men eer de zweep afgehaalde en gefchonken wordt de andere Commisfarisfen om te vernemen of alles wel toegegaan zij , en of de dra- vers gelijk van het ftuk afgedraaft hebben , waar aan veel gelegen legt want zo 'er wat oogiuiking in gebruikt wordt kan de een of ander daar merkelijk bij winnen, de berijders weten dikwils hun Paarden in het begin van den draf zekere fprongen te doen maken, of ook wel onder het rijden als de partij op zij- de fchiet, of ook wel aan het einde van de baan , die dezelve fteik vooruit zetten Waar- door zij de Zweep zoude kunnen winnen, of als de Üerklie draver in het afrijden veel vooruit fchiet houd de zwakfte zijn Paard in en keert fluks om, voorgevende dat men niet gelijk heeft afgereden, doch zulks wordt bij rechtfehnpe liefhebbers voor een onwettige kunstgreep gehouden waaruit flegte gevolgen kunnen ontdaan, de Paarden worden moede- loos, „en hun het vuur en drift benomen, daar-
|
|||||
C 169 )
|
|||||
daarenboven veroorzaken dezen en dergelijke
kunstgrepen twisten en oneenigheid, bij voor- beeld onder de aanfchouwers zijn er gemeen- lijk die partij kiezen en tegen elkander wed- den dewelke ook wel huurlingen hebben, om het Paard door eenige middelen door 't fchit- ,teren van fpiegekjes , blaffen van honden, als anderfints te doen fchrikken, doch indien het draven voor de vuist gefchied en alles in ordre afgelopen is wordt eindelijk de Zweep den winner toegewezen, deze moedig op zijn overwinning rijd onder 't zwaijeu en klappen van de Zweep door het volk en rijd nog een rit om zich als meester van de baan te ver- tonen, keert naar den eigenaar van het Paard ftapt er af en geeft hem de Zweep over, die hem dan rijkelijk beloont ; het gezelfchap nemen als dan 't gelach op en vermaken zich lustig , de dravers worden wel beforgt, op ftal gezet en na wat rustens naar huis geleid, en de liefhebber die de Zweep gewonnen heeft neemt dezelve mede in zijn rijtuig , of de rijder op de draver gezeten neemt de- zelve in de hand en rijd alzo in triumph naar huis; hebben de liefhebbers meer gewonnen Zweepen, bewaren zij dezelve zorgvuldig en geven dezelve de naam van de Paarden welke dezelve gewonnen hebben , bij voorbeeld, L 5 <& |
|||||
C 170 )
|
|||||
<k Wijker Griet, de Valkenburger Hans, het
Haagfche Spook, de malle Jan, de Ruin van de Hoogelinde, de Sneker, de Bles, de Wit- voet , enz. deze Zweepen zijn bekleed , met rood,groen of blauw fluweel, geborduurt met zilver of goud , ook met een handvat twee palmen lang met een zwaren knop van zilver, zilver verguld , of goud , met een ringetje waar aan een zilver of goud lint met een bree- den ftrik hangt. Den draf is een tred, die de Paarden met de
beenen over 't kruis doen door het oplichten van het regeer voor en linker agterbeen, welke beur- telings en genoegzaam gelijktijdig twee aan twee worden opgeligt en nedergezet , het welk men duidelijk en eens luident moet ho- ren bij elke ftap die het Paard doet als het zuiver draaft , fommige en wel de meeste hardvravers zetten den agtervoet over den ftap van de voorvoet, zo dat het voorheen reeds geheel opgeligt is eer het agterbeen of des* zelfs voet zig nederzet, de Malle Jan liep in zijn besten tijd zes voeten over, als ook de Ruin van de Hoogelind welke beide de ver- maardfte hartdravers zijn geweest die in lang in Holland gevonden zijn, zij liepen 200 Roe- den binnen eene minute af, als dezelve vier- kant van onderen op gereden wierden, begon- nen |
|||||
C 1Z! )
|
|||||
nen zij met een vierkanten flap van de agter-
voeten in den tret van de voervoeten en lie- pen eindelijk tot fes voeten over, echter vindt men dravers die beftendig met de agtervoet in de ftap van de voorvoet komen , en dus niet overlopen in het harddraven ,* tot den waren en zwierigen loop van den hartdraver wordt vereischt dat het Paard een ftaanden kop en nek hebbe , los en vierkant in de fchouders en kniën en gerekt in het lijf zij, dat het de hakken opgehaald en geflote heb- be, zo dat de beenen elkander als molenwie- ken volgen; in een zuiveren draf moeten maar twee klanken gehoord worden, daar men in den natuurlijken ftap of langzaraen gang de hoefflag van eiken voet hoord ; Er is niet weinig aangelegen hoe en op wat wijze de dravers gereden worden , en ook de lief- hebbers zijn in allen deelen het ituk niet eens,de Friefche wijze wordt gemeenlijk voor het beste gekeurt en aangenomen ; men ver- kiest gemeenlijk den rijder die het Paard ge- leert heeft, of het zelve dagelijks handteerd en berijd , en uit dien hoofden kunnen de liefhebbers 'c vermaak niet hebben hunne ei. gene Paarden te rijden en zich in die konsr te volmaken, dan alleen met Chaizen of an- dere rijtuigen afzonderlijk en op zich zelve, voorts
|
|||||
( 172 )
|
|||||
voorts wordt in den, rijder vereischt een wel
gefchikte houding hij moet recht op de len- denen of het voorrif van 't Paard zitten met het lijf een weinigje agter over, zijn knieën gefloten tegen de zijden van den voorfchofc tegen over de fchouder bladeren, de beeneri vrij, en los, doch echter zo, dat zij altoos zonder veel beweging of een fpoorflag of een aanzet met de hielen in de zijden kun- nen doen, de handen met de teugels vrij en los van den hals van het Paard, de armen niet ftijf maar levendig en fpelende , het hoofd recht op, altoos door de oren van het Paard heen ziende, niet veel omzien, altoos recht door rijden , 't Paard in den draf houden, niet in de mond rukken, maar los en onbe- dwongen met een zagte handeling en tokke* ling van het gebit leiden, hij moet los en vrij op het Paard zitten en 'c gebic op 't zagt- fte gevoel van een pink regeren, het is ook veel in gebruik een agtervolgend ge- fchreeuw te maken , zelfs fchijnt het Paard aan de Item zijns rijders te verftaan dat het 'er op aankome en daar door aangefpoort te worden om alle kragten in het werk te ftel- len , het is bijna een be.ftendig gebruik dat de ftaarten der hartdravers gekort zijn , of daar gegronde redenen voor zijn weet ik niet, en
|
|||||
( 173 )
|
|||||
en zoude liever geloven dat dezelve hun tot
nut verftrekt bizonder in het wenden en fchie- lijk draaijen, althans heeft zulks plaats bij de Windhonden den ftaart afgefneden zijnde zeer belemmert kunnen draaijen of zwenken, en onbekwaam zijn hun ligchaam in het hart lo- pen naar hun welgevallen te beftieren , men kan uit den buiten gewonen gang en gefor- ceerden loop zeer wel befluiten, dat alle Paarden zulks niet kunnen leeren en dat de- zelve buitengewone hoedanigheden moeten be- zitten zullen zij hier in (lagen, vooral is het nodig dat de harddravers (lerk, vlug van een goeden adem en fterk van fpieren en peezen zijn, vierkant op de beenen, zonder gebrek van fpatten, gallen, of andere fouten die de beenen verzwakken of verlammen ; los en fterk van fchouderen en beenen; goed van hoefflag; een ftaanden goeden hals en fterken rug hebben , vooral fterk in het kruis, zo dat Paarden die deze hoedanigheden niet hebben geheel ongefchikt tot den. hartdraf zijn , men zoude vergeefs moeite aanwen- den de zodanige zulks te willen leeren of ver- gen , de nadelige en fchadelijke gevolgen welke voor de Paarden hier uit ontdaan zijti menigvuldig , naar dien door dusdanige ge- weldigen en buitengewonen fnel vorderende vaart
|
|||||
C 174 J
|
||||||
vaart de fpieren geweldig leiden, verzwakken
en verftijven, de longen buitengewoon uitge- zet worden waardoor kort ademheid en dain- pigheid ontftaat, fpatten en gallen uitgerukt, de monden door het rukken en plukken ver- dooft en bedorven worden, dus zijn die die- ren reeds op hun beste tijd verlieten en bui- ten ftaat om gewonen en behoorlijken arbeid te kunnen uitftaan en volbrengen , en zulks is voor een Paarden Vriend, en aüa die gee- nen,welke het nut dier dieren bekent zijn,een akelig gezigt, en moeten het verlies van Paar- den met fchone leden en buitengewone be- gaafdheden befchonken, met weedom betreu- ren. |
||||||
TIEN.
|
||||||
C 175 )
|
|||||
TIENDE HOOFDSTUK.
Over het bejlaan der Baarden en V geen
daarbij in acht te nemen valt. $. I.
Van het bejlaan, J3ree(^voer'g over bet beflaao te handelen
gedoogd de kortheid van de voorgaande Ver- handelingen , in dit gebrekkige Werkje geen- fints, en dewijl zulks voornamentlijk Smits- werk is , en 'er zeer veel des aangaande ge« fchreven is , zal het genoegzaam wezen zo veel op te geven, als de Koetfiers tot welzijn en behoud hunner Paarden nodig hebben, en dienftig is. Een Koetfier moec dagelijks nauwkeurig
de voeten der Paarden gadeflaan, en wel toe- zien of de hoefijzers behoorlijk vast leggen, gebroken zijn, of fpijkers ontbeeren, moet ook nauwkeurig boekhouden wanneer de Paar- den moeten beflagen worden, en ter behoor» |
|||||
C ï?6 )
|
|||||
Jijker tijd nieuwe ijzers laten onderlegger) 5
Paarden welke goede voeten hebben kunnen gevoeglijk zes a zeven weken met dezelve ijzers lopen, doch in geval van kwade voe- ten, veel Jopen of zo 2ij zeer fleets zijn, dienen zij eerder beflagen te worden , integendeel zullen andere niet veel lopende of minder fieets zijnde langer op dezelve ijzers lopen, uogthans is zulks niet voordelig maar zeer fchadelijk, dus worde de groei van het hoorn geit remt , of genoodzaakt verkeerde en mis- maakte gedaante aan te nemen, hij moet ook de Paarden niet laten beflaan die dag, als zij lopen moeten; om de ijkers niet wel, of te vast leggende, of fpijkers te diep in het le- ven geilagen zijnde, de voeten niet té beder- ven of te befchadigen, maar gelegentheid te bqbben met den eerften het ongemak te laten belpen en verbeteren, bet is voordelig 's mor- gens vroeg te laten beflaan , alzo heeft men den gehelen dag voor handen om de fouten te verhelpen en fchade voor te komen , ten dien einde moet men de Paarden eenige uuren na het beflag van de ftal lijden , hun laten flappen en draven om te vernemen of de ijzers goed en gemakkelijk leggen of dezelve niet drukken en de Paarden doen kreupel gaan; men moet des 's avonds te voren de voor voe- ten
|
|||||
C 17? )
c;n met koe mesfe , vet, of andere zagtma-
kende middelen inflaan om de voeten zagt en handelbaar te maken, zulks is echter on- nodig voor de agrer voeten naar dien dezelve door de mest der Paarden zelfs zacht en han- delbaar zijn, de Koetfier moet de Paarden zagt en bedaart naar de Noodftal lijden en is het kout pf zeer vogtig dezelve met goede dekens dek- ken, voorzichtigheids halve moet men water- fnaffels en geen bitten in de noodftallen ge* bruiken , wegens de ruuwheid der Smics- knegts welke de Paarden lomp aantasten en in de monden rukken ; luije en al te gemakke- lijke Koetfiers ftellen de Paarden wel eens met de tuigen op het lijf als zij warm gereden zijn in de Noodftal , zulks is zeer nadeeJig voor de Paarden, en niet zelden fchadelijk voor de eigenaars; een goed en getrouw Koetfier moet zig nooit van de Noodftal verwijderen zo lang zijne Paarden in dezelve ftaan,nog dezelve aan de brutale ongefchikte handelwijze van den Smie of zijne knegts overgeven nog toe vertrou- wen, zo als fommige likkebroeders wel voor een gewoonte hebben in de Smits- huizen een borrel te drinken of een pijp tabak te roken, zich met hunne Paarden niet bemoejen en de- zelve in handen van de Smits knegts over- geven, doch dezulke zijn de rechte broeders M niet, |
||||
C *?* )
|
|||||
filet", en ongefchikt örft Koetfiers te zijn; een
recht geaart Koetfier zal niet gedogen dal de Stuks de Paarden hart handelen , nog Mis- handelen, of dezelve door b'ütVfie onredelijke brutale of onruenfchelijke handelwijze forceren of door fchadelijke werktuigen verminken of verlammen, en voor het gebruik onbekwaam maken, het is welwaar, dat 'er ongemakke- lijke en kwaadaardige Paarden gevonden wor- den die niet dan met groot gevaar en grote moeite kunnen befiagen worden, waarbij wel eens eené force bthandeling vereischt wordt s in welk geval het-oog en behulp van de Koet- fier volftrekt nodig en ontbeerlijk 'is', hij zal dikwils door gcedheid en gedult meer te weeg brengen dan alle aangewende fterke midde- len, vlceken , rafen, fchreenwen enz. kunnen uitwerken 5 het is mede van groot aanbelang dat een Koetfier eehige. kundigheid tragte te bekomen van de gefteltheid der voeten , als ook hoedanig de hoefijzers moeten gevorrnt en ondergellagen worden ten einde hij des iioods op de langen weg , en plaatzen daar geen Smit te krijgen is , een ijzer kan vasc maken en zelfs een oud of ander behulp ijzer onder leggen ; en dus een hoefijzer , hoef- fpijkers , hamer, nijptang, raps op de rijze ! moet |
|||||
C i?9 )
|
||||||||
moet mede nemen, om zig in nood daarvan
te kunnen bedienen. Tot dus verre van het geen de Koetfier
betreft aangaande het beflaan der Paarden; nu verder van het beflaan zelve. Schoon dit het werk der hoeffmeden is die zulks in den grond behoren te verdaan , en niet tegen- ftaande men genoodzaakt is zich aan hun over te geven, en in hun werk te berusten, zijn er nogthans zeer veel leerzame werken van kun- dige liefhebbers in het licht gegeven, welke men kan raadplegen, en verders door eigene oplettentheid en ondervinding zo veel kundig- heid verkrijgen , dat men niet geheel en al van de zinnelijkheid der Hoeffmeden behoeft af te hangen, waarvan de meeste, wél kun- digheid hebben Paarden die goede voeten heb- ben te beflaan, maar Paarden die kwade voe« ten hebben kunnen zeer weinige wel beflaan, en is een handgreep die maar weinig Smits bezitten, veel meerder worden 'er daar en te- gen gevonden die door onkunde en kwade be. handeling de voeten bederven en kwaad ma« ken. |
||||||||
M*
|
||||||||
S' 2.
|
||||||||
C 180 )
§. a,
Injirumenten tot het bejlaan behorende.
De voornaamfte Inftrumenten, tot het be-
flaan nodig, zijn, 1. den Hoef hamer, 2. het Veeg of Vaagmes , 3. de Nijptang , 4. de Raps, 5. de Houwling , 6. de Drever , of dikke Spijker om de oude fpijkers uit het hoorn te drijven , en 7. de Noodfcal. Het Hoefijzer beftaat uit de voorkant , de zij ftukken, de Kalkoenen of Proppen, de hol- Jigheid of binnenfte gedeelte van de ronte van het ijzer. s. 3.
Hoe'danigheden der Voeten*
Een wel gemaakte Voet moet niet te groot,
te breed , of te klein , zagt , glad , gelijk , hoog, dik.en taai van hoorn wezen ; niet brokkelig, de kwartieren volmaakt gelijk, de hielen niet te hoog of te laag, maar gelijk; breed , en open, een vasten en Herken zool hebbende , welke onder in den voet een be- hoorlijke holte heeft, eindelijk de ftraal of vork
|
||||
C 181 )
|
|||||
vork mei te vet of te mager, en een afge-
fnede eironde gedaante hebbende; dusdanig een. voet kan door alle Hoeffmeden de minde kundigheid bezittende , behandelt, worden , daar en tegen zijn wanfchape en gebrekkige voeten ongemakkelijk te beflaan , en moeten alleen aan kundige en ervarene Hoeffmeden worden toevertrouwt. S. 4.
Grondregels bij het beflaan.
Algemeene grondregels bij het beflaan in
acht te nemen. De ijzers ligt, de fpijkers dun en taai,
nooit geen gloeijende ijzers op de voeten brengen, alleen maar zo warra zijnde dat het zelve even op de voet gehouden de ongelijk- heden van het hoorn weggenomen, en de neus of ftol van het ijzer in het hoorn ingelaten kan worden , men moet wel zorgen dat het gebrande hoorn met 't veegmes weg genomen en het ijzer op het zuivere hoorn vast ge- maakt wordt om bederf van het hoorn te ver- wijden ; om het overtollig branden te belet- ten is het beste middel de voeten zagt en han- delbaar te maken door vet, koemest, of zagt- M 3 ma- |
|||||
( i8a )
|
|||||
maken de middelen 's avonds te voren daar aan te
leggen, en alzo eenigermate de luiheid van de Smits te gemoet komen, men dient zorge te dra- gen dat het ijzer niet op de fooi maar gelijken regt op 't hoorn draagt, de voorijzers moe- ten van de voorde fpijker tot de kalkoenen zo veel lugt hebben dat 'er een dun mes kan tusfchen geftoken worden ; opent nooit de verfenen , makende alzo een foort van een geut, de fooi tusfchen de vork en kwartieren weg nemende, waar door het hoorn verzwakt en zijn fteun weg genomen wordt; fla de fpij- kers van de voorvoet voor aan de teen, van de agtervoeten agter naar de hak, doch alle al- zo dat dezelven een gelijken cirkel boven aan de voet maken, de eene niet hoger dan de an- dere, niet te hoog, te kort aan, of in het leven, het welke men vernagelen noemt; de kalkoenen niet te hoog of te laag, ook het hoorn niet te veel wegraspen om een fraijen voet te vertonen. Het hoefijzer behoord, in zijn rome tot de
verzenen toe wel met den voet overeen te ko- men , de kalkoenen niet buiten de verzenen vooruit te komen , vooral niet aan.de voor. ijzers, want dus zouden de agtervoeten in de voorijzers kunnende treden, de ijzers afrukken, en de Paarden doen vallen; bij het aanhalen der
|
|||||
( i83 )
der ijzers moeten de fpijkers "kort en wel af-
genepen worden , waar na de voet afgeraspt moet worden in zo verre dat dezelve een ron- de en wel gevormde gedaante verkrijgt: deze regelen hebben alleen plaats omtrent goede voeten -y de behandeling van kwade en gebrek- kige voeten dient aan de kundigheid en zorge van bekwame Hoetfmeden toevertrouwt wor- den, nogthans dient een Koetfier of oppa'sfer van Paarden hier omtrent eenige kundigheid te bezitten. §• S«
Van gebrekkige Voeten.
Als ten i. van nauwe Voeten of nauwe Verze-
nen , wanneer de Verzenen te veel bij een trekken of zich fluiten , waardoor de voet een langwerpi- ge gedaante bekomt, en als't ware recht, en niec met een geregelde fchuinte nederloopt; zulke Paarden treden meer op den Voorhoef dan op de Verzenen en krijgen eindelijk kromme bee- nen door het opkrimpen der Zenuwen , een beflag hier mede het beste overeen komende is de vork plat uit te fnijden zonder de kwar- tieren te veel uit te hollen, en een pantoffel- M 4 ijzer |
||||
C i«4 )
|
|||||
ijzer te gebruiken ; waardoor de Verzenen
met den tijd ruimer worden. a. Platvoeten als de kwartieren zich te veel
buitenwaards zetten. 3. Volvoeten als de fooi hoger is dan het
hoorn. 4. Bevangen Voeten als de voeten wanfcha-
pen en met kringen om het hoorn zijn, als het leven te veel in den voet zakt en de voe- ten op de kalkoenen merendeels worden ne- dergezet. 5. Bellag voor voeten die overkoot zijn.
6. Tegen 't ftrijken.
7. Tegen klappen van de ijzers der agtervoe-
ten in die der voorvoeten. 8. Hoornkloof of kwartier voet.
9. Ongelijke verzenen, den een hoger dan
de andere. 10. Osfen of kalfsvoeten.
11. Spitshoef wanneer de hoef in plaats
van eene rondagtige rand onder aan de zool fpics en fcherp toeloopt. 12. Kwer of fchll verhoef, wanneer het hoorn
afbreekt en affchilfert. 13. De Vijt agter aan den hoef't welk een
verderfelijk en flinkent uitwasch is,'t welk bij Eoenemmg kanker in de voet veroorzaakt enz. Dif
|
|||||
( i«5 )
|
|||||
Dit weinige zij genoeg tot naricht voor
Koetfiers, en die zich verder met het behan- delen der Paarden bezig houden. $. 6.
Paarden ongemakkelijk om te befïaan.
Men vindt Paarden die zeer ongemakkelijk
beflagen kunnen worden , in welk geval de zagtzinnigheid, bedaartheid en goed oordeel niet minder dan in alle andere behandelingen met Paarden ten hoogften nodig zijn, fommi- ge willen los zonder dwang alleen aan den teugel vast gemaakt of gehouden worden, andere laten zich gewillig in de ftal op hun plaats beflaan , wederom andere indien daar iemand opzit, of wat van dergelijken aart iets anders is; en alzo vermag het menfchelijk vernuft fomtijds meerder dan de grootfte dwang en fterkfte werktuigen , nogthans vindt men | Paarden dewelke zonder dwang of for- fche middelen niet kunnen beflagen worden, in welk geval men toevlugt moet nemen tot de brillen op de neus, of op de oren te ftel- len , een koort in de mond over de kcp tferk toe te trekken de ftaartmet een touw naar bo- ven te halen waar aan als het ware het Paard M 5 ag- |
|||||
C i86 )
agter van de grond opgetrokken wordt , «en
meer andere geweldige middelen die de Hoef- fmeeden maar al te veel bekend zijn. In de legers of plaatzen alwaar geen nood-
ftallen voorhanden zijn, bedient men zig van een beter zekerder en alleszints vernuftig uit- gedacht middel , men bindt een ijzeren ring met. een fterk touw boven aan den ftaart wel vast, vervolgens doet men een lang touw met een ftrik onder de koot zo als bij het beflaan gebruikelijk is, fteekt het zelve door den ring boven aan den ftaart en baalde alzo bet been langzaam naar boven en Iaat het voornoemde touw door een of meer perfonen vasthouden op deze wijze draagt het Paard zijn eige been en kan zig op gen.rlij wijze bezeren, of for- ceeren, het zelve kan met de voorvoeten ge- fchieden met het touw over den rug te ha- len, of de knië gebogen zijnde een ftrop van touw over de voorarm en de pijp te bren- gen , in die ftaat is bet Paard genoodzaakt zijn voet op te houden en kan dezelve niet op den grond brengen , het beflaan uit de band is in allen deelen te verkiezen, is niet zo fchadelijk voor de Paarden, en zij zijn bui- te gevaar zich te forceeren of onbruikbaar te worden. |
|||||
De
|
|||||
( i«7 ;
|
||||||
De vreemde Paarden zijn zulks van jongs
op gewent, worden nooit in Noodftallen he- ilagen, en zijn uit dien hoofde doorgaans ge- makkelijk te behandelen en te regeren ; d» Noodftallen worden aldaar alleen maar ge- bruikt om operatiën te verrichten , en voor de Paarden die zich volftrekt uit de band niet willen laten beflaan, doch met die alles zijn dezelve , door kundige lieden gebruikt wor- dende ; zeer noodzakelijk en Lvan grote nut- tigheid, (a) Laage Verzenen.
Paarden die de Verzenen te laag en de vork
te vet hebben moet men middelmatig lange en, ver onder de ijzers , hooge kalkoe- nen geven ; om te beletten dat de vork en de verzenen op den grond raken ; men moet bij het beflaan alleen maar wat van den voorvoet afnemen , zonder van de verzenen iets weg te nemen en een pantoffel ijzer ors- derleggen, de laage verzenen en al te vetten vork zijn van de ergfte ongemakken der voe- ten , en kunnen door het beflag niet wel her- fteld worden. |
||||||
(b ) Plat-
|
||||||
C 188 )
|
|||||
(b) Platte voeten.
Als de kwartieren zich te veel buitenwaards
uitzetten , moeten de zijbladen van de ijzers wat regeer gezet, de fpijkers zeer dun zijn, en wat naar den buitenrand geflagen worden, na het vast maken van het ijzer , dient het hoorn niet meer als hoognodig is weg geraspt te worden, men dient het Paard eenigen tijd ftil te laten Haan om aan die ijzers te gewen* nen welke in den beginnen wel wat kunnen drukken en alzo pijn veroorzaken. (c) holvoeten.
Hebben gemeenlijk nauwe Verzenen dezul-
ken hebben ieen pantoffel - ijzer nodig om het voedzel van den voorvoet meer na de verze- nen te doen vloeijen, doch zo de zool zig op eene plaats te veel verheft dan is het nodig het ijzer hol te zetten, de voeten binnen en buiten vet te fmeeren, en met goede hoorn» falven te onderhouden, doch indien dit onge- mak toeneemt, kunnen zulke Paarden maar alleen op zandige en zagte gronden gebruikt worden. (<0 Nau^
|
|||||
( i8o )
|
|||||
( d ) Nauwe Verzenen,
In dit ongemak fluiten en trekken zig de
verzenen te veel bij een , waardoor de voet eene langwerpige gedaante bekomt en om dat de Paarden als dan meer op den voorhoef, dan op de verzenen treeden krimpen de peezen en zij krijgen kromme beenen; in dit geval moet men de vork plat uicfnijden zon- der de kwartieren te veel uit te hollen en een pantoffel ijzer onderleggen waardoor de ver- zenen met den tijd wat ruimer kunnen wor- den , want het ijzer geeft de gedaante van den voet als zijnde onbuigzaam, en het hoorn week , taai , en medegaande moet noodwen- dig het ijzer volgen, en groeijen naar de ge- daante welke [men het hoef-ijzer heeft doen geven; ook moet men de voeten wel onder- houden met fmeer en hoorn zalven, na eeni- gen tijd en verfcheidene beflagen vindt men wel eens beterfchap en genezing, doch an- derzins moet men overgaan orn den fooi te laten uitnemen. f e) Steil beenen,
Paarden die te recht op de beenen de koot
naar voren, en kromme knieën hebben, moet men
|
|||||
C 190 }
|
|||||
men van tijd tot tijd de verzenen wat atne-
men, doen zonder de kwartieren te veel uit fnijden, het ijzer moet ook aan den voorhoef wat dikker wezen en een halve vinger dikte vooruit fteken, de kalkoenen laag en lans; de pees mott dagelijks met zalven van Boter inBier, of Wijn gefmoken gefmeenworden, de Voeten met Koemesfe, Zout en Azijn, ingcüagen en ,4e Hoeven met hoorn - zalfgefriïeert; men dient het Paard eenigen tijd rust te geven om de peezen tijd te geven zich te kunnen uitrekken, daar na wat laten wandelen op gelijke wegen tot dat de peezen zich traps ge wijze uitzetten en.de pijn vermindere. (?) Voeten na.hevangentheii. bedorven.
Nadat de Paarden bevangen geweest zijn,
en de ziekten ftoffe reeds onder in de voet gezakt is, waardoor zich kringen om den hoorn vertonen met volvoerigheid doorgaans gepaart ; zetten de Paarden de voeten op de hielen of kalkoenen neder zonder met den voorvoet de grond geheel of ten dee- len te raken , deze ziekte wordt zelden in den grond genezen , en men mag zich wel te vreden houden-wanneer de Paarden na een langdurigen tijd zo ver te recht komen dat zij
|
|||||
( IJ/Ï )
zij alleen in zandgronden bruikbaarzijn, men
moet in dit geval de zool fterk laten , de ver- zenen niet openen nog veel afnemen, de ga- ten van de ijzers van den voorvoet , als die van de agtervoet, inflaan; zo als in de vol- voetigheid gebruikelijk is , men dient ook zware of dikke ijzers onder te fiaafr, vervol- gens warme pek met runder vet, of zuivere lauwrier olie heet in den voet te ftorten met tverk toegemaakt en doeken vast gebonden , ook is goed de voeten met varkensdrek en ter- pentijn-balfem eenige dagen agter den anderen in te flaan, en verders alle middelen de kragt, om het leven op te trekken, bezittende aan te wenden. ( g ) Tegen het flrijken.
Zulks gefchied meer met de agter als met
de voorvoeten, en wel ten eerden door Paar- den die niet gewend zijn op den langen weg te lopen', uit zwakheid van lendenen, ver- moeitheid , kwalijk zetten der beenen, oud of onvernuftig beflag enz, in dit geval moet men de buiten kwartieren zeer laag maken het ijzer van binnen hoog , de kalkoenen naar binnen eenigzints de ronte van de voer volgen, de fpijkers zo plat en glad omklin» ken
|
||||
C 19* )
|
|||||
ken dat dezelve geheel in het hoorn verbor-
gen leggen, ook kan men leere lappen bin- nen aan den koot vast maken, zulks belet wel eeiügzincs het kwetzen, doch geeft een mis- maakt aanzien , verwekt door het vast aan» halen zwelling der beenen , en veroorzaakt pijn. ( h ) Kleppen in de ijzers.
Dit is een onaangenaam ongemak het zel-
ve worde veroorzaakt door met de agter ijzers tegen de kalkoenen der voor ijzers aan ce Haan, en deze kwaal kan ontdaan of uit zwak- heid der lendenen of door onkunde des berij- ders , men moet in zulk een geval de voor ijzers kort met lage , of zonder kalkoenen fmeden, de agter ijzers wat naar agteren leg- gen en de teenen kort en (lomp maken. (i^ Tegen een hoorn kloof of
kwartier voet. Om dit ongemak zo veel mogelijk te hulp
te komen, moec men een ijzer onderleggen , aan de binnen kant hoger en dikker zijnde dan aan den buicen kant, om de fcheur of kloof zo min mogelijk te drukken ; ook de zool
|
|||||
C 193 )
|
||||||
zool fterk aan de verzenen laten ; vervolgens
giet men warme Teer of Laurier-olie in de voet, en fmeerc de kloof en hoorn van de voec met goede hoorn zalven, en laat hec Paard eenigen tijd op natte koemesfe ft aan, ook kan men de kalkoenen eenigzints naar vo- ren plaatfen , om dus hec drukken op den kloof zo veel mogelijk voor te komen , en men kan de fcheur door twee of drie kram- metjes van dun ijzer of ijzerdraac vast te nage- len, wel famen houden, echter is zulks ge* vaarlijk en tot bederf van hec hoorn. (k^ Steengallen.
Dezelve zijn niet ongelijk aan lijkdoorens,
om dezelve te ontdekken fteekt men de voet zo veel zulks lijden kan af, neemt de gezon- de hiel zo veel af tot dat dezelve met de an- dere gelijk is, vervolgens moet men zorg- dragen dat het ijzer de fteengal niet kan druk- ken , en trachten door bijtende middelen de- zelve uit te roeijen. |
||||||
N TWEE-
|
||||||
C 194 )
TWEEDE DEEL
VAN DE ZIEKT E NS
DER PAARDEN.
|
||||||
EERSTE HOOFDSTUK.
Van de oorzaken der Ziektem,
JLjUt Paard beftaat zo wel als de Mensch, en
andere dieren, uit beenen, klieren, zenuwen, bloed- en- water-vaten, fpieren , peezen , Ingewanden kraakbeenderen , bindfels, ênz. indien alle deze deelen hunne volkome wer- king zonder eenige belemmering genieten dan is het Paard gezond en tot zijn werk volkomen bekwaam. Doch indien de minde wanordre of ver-
keerde werking van deze deelen plaatsheeft, dan is het Paard ongefteld, lusteloos, krag- teloos en ziek; eene akelige gefteldheid voor den eigenaar en een kommerlijk vooruitzicht om na veele onnutte onkosten, dikwils zon- der nut of baat, door onkundige onwetende en brutale Hoeffmeeden aangewend, zijn Paard te
|
||||||
C 195 )
|
|||||
te zien omkomen en van deszelfs gebruik ver-
ftoken te zijn. Evenwel zijn de wanordes en verkeerde
werking ran voornoemde deelen alleen geen oorzaak der ziektens van de Paarden maar veel meer de kwaade onredelijke en onverftandige behandeling der Menfchen welke de Paarden berijden en behandelen, De Mensch heeft wel eene bepaalde macht
en heerfchappije over de Dieren om dezelve tot een redelijk gebruik te hebben, doch het is hem niet geoorlooft dezelve te mishande- len, of door onverftand, onachtfaamheid, of onmenfchelijkheid te benadeelen, veel minder ziek of ongefteld of tot hun voorgefchikt ge- bruik onbekwaam te maken, en uit dien hoof» den is men wel degelijk verpligt voor hunne gezondheid en hun welvaart te waken. De middelen ter bewaring hunner gezond»
heid zijn in het algemeen, gezonde ftallingen die niet duf, zonder verfche lugt, te heet, te koud, of te vogtig zijn; eene geregelde op- pasfing en tijd om te voederen ; zuiver en goed voeder; rein water; in den grond fchoon houden en rosfen; niet overmatig hart of lang rijden, warm op ftal komende niet ongedekt laten, nog ten eerften laten eeten enz. echter kan men de oorzaken der menigvuldige ziek- N 2 tens |
|||||
C 19* 3
terts waar aan de Paarden boven veele andere
Dieren onderworpen zijn gevoeglijk toefebrij- ven aan de bovenmatige lierke en langdurige bewegingen in grote 'hitte, of zware koude, des daags en des nagts te verrichten, bezweet zijnde ftil te moeten blijven ftaan wagten; te zwaar, overmatig, of zonder tusfcben pofen te werken, mitsgaders aan den aart en hoeda* nigheid van het voeder tot hun gebruik en voedzel gefchikt, zijnde meest al zwaar te verteeren , en tot verhitting of inflamroatie geneigt, waarbij ook nog komt de geftelt- heid der ingewanden. De.maag is in evenredigheid van andere Die-
ren zeer klein en door de fterke vliezen en vezelen tot het braken buiten ftaat en onge- fchikt , dikwils met kleine wormen bezet en doorknaagt,- de darmen zijn van een buiten- gewone lengte veeltijds met lange dunne wor- men bezet, ook ontbreekt de galblaas bij de Paarden, nogthans wordt er gal afgefcheiden in zekere buis of Canaal aan de groote kwab- be der lever welke in de twaalf vinge- rigen darm uitkomt, waardoor de gal ge- voert wordt, welk Canaal ook wel eens met wormen bezet is. v |
|||||
TWEE-
|
|||||
C 197 )
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
Wet aar om de kennis der Ziektens hij de
Paarden zo ongemakkelijk is. D
e kennis omtrent de Ziektsns der Paar-
deo is, uit verfcheidene oorzaken zeer onge- makkelijk en wel voornamelijk om dat die Dieren de fpraak ontbeeren waardoor een Doctor verftoken is de oorzaken van der ziek- ten , zitplaats van 't ongemak, der pijnen, en on- gefteltheid te kunnen b'efpeuren en de zeker- heid der kwalen te bepalen; en uk deze oor- zaak is hij genoodzaakt veel te gisfen en te onderftellen , waardoor hij zich zelve zeer kan bedrogen vinden, en bemerken een ver- keerden weg ingeflagen te hebben , daarbij mist hij ook een wegwijzer , om Genees- middelen aan te wenden en als het ware de natuur dus te volgen ; het is wel waar dac er oneindig veel gefchreven is, waardoor vee- Ie kenmerken der ziekcens uicgeduidc worden, die zeker niet onkundig beredeneert zijn nog onwaarfchijnlijk voorkomen. , doch men kan N 3 met |
|||||
( 198 )
|
|||||
met zekerheid daar niet altoos op doorgaan,
zij zijn dikwils niet voldoende aanwezig, nog voor het oog genoeg zigtbaar, vooral indien de kwalen of pijnen binnen in het ligchaam heerfcben ; niet tegenftaande de onzekerheid van veele kenmerken, vindt men echter eenige uitwendige tekenen , waaruit met veel waar- schijnlijkheid nakende of aanwezende ziekten kunnen voorfpeldt en waargenomen worden, bij voorbeeld uit de pols flagen, boven mati- ge koude der ooren, het fnotteren, zwellen der deelen , of bovennatuurlijken brand of hitte van eenige partijen, of ledematen, eene nauwkeurige befchouwing van den afgang, van het water, der oogen, ooren, tong, bui- te gewone kragteloosheid van den ftaart, het uitvallen van de manen en ftaart, indien Hengften of Ruinen in den koker wateren zonder de fchagt uic te brengen: deze opge- gevene tekenen zijn nogthans niet onfeilbaar, en worden wel eens aan gezonde Paarden be- fpeurt, dezelve zijn ook niet beflisfende en geven de aart der ongefteltheid der ziekte welke het Paard aangegrepen heeft, niet ze- ker genoeg te kennen; zonder welke grondige tennis en bewustheid geen geneesmiddelen met oordeel of gevolg van .eenen goeden uit- (lag knnen aangewende en toegedient worden: eeni-
|
|||||
C ï*9 )
eenige kwalen en ziektens uitwendig zig ver-
tonende, en voor het oog zichtbaar, worden wel eens door kundige, en door de ondervin- ding geleert zijnde , Doctors of Hoeffmits ge« nezen en dus de Paarden tot hun vorigen ftaat van gezondheid gebragt, doch zulks is niet zelden meer aan het geval of mede werking der natuur , als aan grondige en geöeffende kennis toe te fchrijven : de meeste Paarde- Doctors zijn Hoeffmeden , welke in kleine Steden of Dorpen alwaar geen bekwaam Paarden*Doctor zijn beftaan kan hebben, hunne kunst exerceeren of uitoefenen, en wat de kwalen der voeten betreft hier (omtrent heeft een Hoeffmit door de dagelijkfche be- handeling derzelver hec voorrecht de geftelt- heid der voeten en de aart van het hoorn te leren kennen, en alzo de gebreken ligter te ontdekken, en dezelve door oordeelkundig be- flag en goede middelen te herltellen , edoch wat de kennis der deelen waaruit een Paard is famengeftelt betreft in dit ftuk is hij door- gaans onwetende en onbedreven , en geen wonder hem ontbreekt kundigheid om die taa- ien waarin de beste boeken over deze *ftoffe gefchreven zijn te verftaan, hij heeft daarenbo- ven geen de minde grond van eenige ftu die, eti nooit eenig onderwijs genoten dan mogelijk N 4 door |
||||
C ftoo )
|
|||||
door eenige overleveringen of recepten van Ou
ders of goede Vrienden, dewelke dit werk mede zo onkundig en zonder eenige gronden geëxer- ceert hebben; echter zouden dusdanige perfonen niet tegenftaande dit alles zich zeer wel kun- dig kunnen maken in het onderzoeken der dee- len van geftorvene Paarden, en alzo een be- grip en wetenfchap van beenderen, fpieren, aderen , flagaderen , zenuwen, klieren, be- ldeedzels, pezen, banden en voor alles der ingewanden kunnen bekomen en verkrijgen, welk onderzoek hun veel licht in het oorde- len der ziektens en derzelver genezing kan opleveren. Door de naaritige befchouwingvan zieke, en aan ziekten geftorvene Paarden heb- ben veele liefhebbers en zelfs voorname Hee- ren van groten rang en aanzien verwonderens- waardige kundigheid bekomen , en leerzame ontdekkingen gedaan, waarvan hunne nagela- ten fchriften volledig getuigenis geven : ge- heel anders denken eenige verwaande Hoef- fmeden of Paarde Meesters over dit ftuk , welke verkiezen onwetende te blijven, onge- rijmde en gansch verkeerde oordelen te vel- len , bet eene ingewand voor het andere te noemen, en onbefcbaamt een oordeel te vel- len dat een Paard aan deze of geene ziekte laboreert, of geftorven is, Ik heb zelfs uit den
|
|||||
( aoi )
|
|||||
den mond van dusdanigen Profesfor eens moe-
ten hooren dat de lever en de long een en het zelve ingewand was . en dat indien de long aangeftokcn was, de lever mede aange- ftoken moest wezen, het zelve kan echter wel eens plaats hebben, doch het eene ongemak is geen gevolg van het andere, hun oordeel is verder vrij algemeen dat het Paard van bin- nen verbrand is , ik heb ook moeten aanho- ren van een ziek Paard het welk ik dage- lijks ging bezoeken en over de ziekte van het Dier des Hoefimits oordeels willende weten dat het Paard gek was, en den Duivel in had, na de dood heb ik, bij het openen van het Paard tegenwoordig zijnde , bevonden dac die Zogenaamde Duivel beftond in een kiomp ver- dikte droesftof die zig in het haft geplaatst had , van welke ontdekking dezelve verflag doende het antwoord ontvong, dat hij zulks wel geweten en voorfpelt had, willende al- dus liever onbefchaamt zijne onkundige kop- pigheid ftaande houden , en ziine onverge- felijke onwetendheid ten toon fp rijden v dan de minfte moeite aanwenden . om d>-;or on- derzoek en nafpeuring kün.Hg en geosferït re worden, doch niet tegen fh au de al!e déze hin- derpalen kün men nogthann dusdanige ij j,.-. r,iet ontberen, het ruwe en zw^re weik, de forfche N 5 en |
|||||
( 20a >
en geweldige hulpmiddelen welke men wel
eens genoodzaakt is aan te wenden, moeten noodwendig door hun verricht en uitgevoert worden, als kunnende door geen Doctor of andere des kundigen uitgeoefent worden , en zulks is mede een van de grootfte redenen waarom de geneeskundige • oefening der Paar- den zo zwaar en ongemakkelijk te achten is, men kan in de Theorie, of befpiegelende be- fchouwing wel kundig wezen, en in het ge- nezen van ziekten wel flagen, zonder nogthans in ftaat te zijn handen aan het werk te Haan , om ruwe oefeningen te volbrengen; waartoe men de hulp van hoeffmeden nevens hunne werktuigen volftrekt van noden heeft, en om deze redenen is het bijna onbegrij- belijk hoe dat zo veele grote Mannen in de Geneeskunde der Paardenziektens zulke on- begrijpelijke vorderingen gemaakt, en hun- ne werken tot zulk een volledigen trap van volmaaktheid gebragt hebben: om daar in wel te flagen dient men een voorwerp aan te tref- fen, handig, leergierig, niet eigen wijs, wel- ke zig tot deze zaken als een handlanger wil laten gebruiken , met wiens behulpzaamheid men geneeskundige toebereidfelen kan ver- vaardigen , benevens een kundig tekenaar en Plaatfnijder, dewelke de voorwerpen natuur- lijk |
||||
( 203 )
lijk naar het leven kan tekenen , behoor*
lijk in plaaten brengen , en nauwkeurige af- drukken opleveren, alle welke vereischte per» fonen zelden bij den anderen te vinden zijn, buiten welk geval nogthans onmogelijk goe- de en leerzame werken kunnen vervaardigt en in het licht gegeven worden, de genees- kundige - oefening der Paarden is al vorderi zwaar en ongemakkelijk, om dat de eige- naars der Paarden niet bezeffen dat de Dieren hun nood, ziekte , en pijn niet kunnen aan» wijzen nog door de fpraak bekend maken , en wegens hun onkunde al rasch te onrvr^cen zijn zo de genezing niet fpoedig voortgaat, of niet zelden geheel mangeld, ja zelfs de fchuld op de Hoeffmits -of Paarden Docrc.rs leggen, en zich wel onbedagtzaam ei? orgun- ftig durven uitlaten, dat dezelve om hun beurs te maken de ziektens verzwaren en de gene- zing vertragen ; en komt een Paard te der- ven ombewimpelt en zonder fchrömen durven ftaande houden dat zulks de fchuid des Paardè"- Meesters is, en zelfs dat hij het Paard ver- moord heeft, zo dat deze zwarigheden' en onaangenaamheeden gevoegt b:j de voorgaan- de, noodwendig de Paarde Doctors en kun- dige liefhebbers huiverig en btfehroomt n-a- ken om de genezing van ziektens te onderne- men, |
||||
( 204 )
|
|||||
men, waarbij ook kan gevoegt worden de
grote waarde van een goed en trouw Paard, door wiens verlies de eigenaars grote fchade . lijden en veel verdriet ondergaan , nogthans behoeft men den moed niet geheel te laten zinken daar is een aantal van zeer goede en leerzame werken door kundige Mannen ge- fchreven die veel licht kunnen bijzetten en door proef ondervinding of in Rijfcholen , ftalien van Vorsten, groote Heeren , in Ar- meen, ftalien van Paardekopers , van Voerlie- den , of alwaar gelegentheid gevonden wordt een menigte van Paarden te behandelen voor- al in zieke ftalien gelegentheid gehad hebben nieuwe ontdekkingen en vreemde verfchijn- zels waar te nemen, en aan anderen medejte deelen, ook dienen gefchriften van eenvouw- dige door ondervinding geleerde en geoefen- de Menfchen niet veracht en voorbij gezien te worden , en alfchoon de uitwendige kwa- len en gebreken volgens voorfchriften vaa voortreffelijke boeken wel eens genezen wor- den, zo treffen de inwendige ziektens een on- gelukkiger noodlot , en v-ermits hun oor- fprong, aard, en oorzaken veelmaal voor ons onbekend zijn, worden dezelve uit dien hoof- den geheel of aan de natuur of aan on- ze onwetenheid overgegeven, het is aandoe- ne-
|
|||||
C so5 )
nelijk wanneer men deze Dieren grote fmer-
ten en inwendige ongemakken ziet lijden, ons hunnen nood te kennen geven, en als om hulp fchijnen te vragen, dat wij door befchamende onkunde genoodzaakt zijn dezelve hulpeloos en radeloos te verlaten , en.na langdurige en fchrikbare worstelingen en folteringen ten proije van een geweldigen dood over te la- ten zonder hun eenige hulp of verlichting te kunnen toebrengen, veel minder van de kwaal te ontheffen , en dit is juist dat vak waarin als Paarden Vriend van harte wenschte kundig te wezen als zijnde het grootfte en voornaam- ite deel der Paardenzorg en Paardenkunde en fchoon ik tot mijn leedwezen het zo ver niet heb kunnen brengen om deze kundig- heid te verkrijgen, zo heb ik nogthans zo veel ik konde toegebragt om voor het welzijn gedurende den gezonden loop hunnes levens te zorgen, en zal nu ook verder,, zo veel in mij is, de uitwendige kwalen en gebreken en derzelver hulpmiddelen , zo van eige proef- nemingen, als van andere door oefeninge ge- leerde Mannen trachten op te geven en ken- baar te maken; om nu eenige ordre en regel- matigheid in acht te nemen zal een aanvang maken met den kop , en eindigen met de voeten. DER-
|
||||
( 206 )
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK.
Ziektens aan de hop der Vaarden plaats
hebbende, %. i.
De Varent,
J_Jre varent is een ongemak tusfchen of
agter de ooren geplaatst ; en wordt meestal veroorzaakt door fterk aanrukken aan linne Halters ,' of door een zwaare flag op het hoofd; dezelve is in den beginnen hart, wordt vervolgens week en gaat tot etteren over, breekt fomtijds van zei ire door , doch moet ook wel geopend worden, is dan vol etter of materie en blijft fistuls gewijs dragen en ette- ren. Om dezelve te genezen moet men het Paard aderlaten, purgeren en Bloedzuiveren- de dranken ingeven ; ook de wond wasfen en zuiver houden en met a handen vol zout ïn een kan beste azijn opgelost, of metfterkc oude pekel, van Rund- vleesch , 's morgens en
|
|||||
( 207 )
|
|||||
en 's avonds nat maken en betten; daarna ge-
bruikt men de volgende zalft Neemt Beste Wasch \ fg
Harst ... 3 lood. Ttrebintin .. i lood. Schaape vet . \ fg Smelt dit te famen op de kook: doopt wie-
ken daarin en fteekt dezelve in de gaten alle dagen tot dezelve genezen is; men kan ook, na het zuiveren der wond, dezelve op de ge- wone wijze der wonden genezen , doch zo het gezwel verhardt blijft, en zig niet van zelf opend, moet het zelve in het lang geo- pend worden , om aan de kwade ftoffen uit- komst te geven en de wond naar de gewoone wijze genezen , indien 'er geen ligamenten , bindfels of beenderen aangeftoken of bcfcha- digt zijn. De Vijver.
Be Vijver, is eene ontfteking of zwelling
der Oorklieren , bij de Paarden , de Vijver- klieren genaamt,* deze kwaal gaat doorgaans met koliek en opftopping van hec water ge- paait, |
|||||
( 208 )
|
|||||
paart, door welke hevige pijnen worden ver-
oorzaakt, het bloed in groote koking geraakt en die klieren zwellen; men heeft voor een gewoonte die klieren met een hout of op eene andere wijze te verbrijzelen, of dezelve te openen; dan zulks is allegevaarliüst en kan ontitekingen en zelfs koud vuur te weeg brengen ; het beste is dezelve niet te kwet- fen, maar met famentrekkende middelen te wasfen , om de kwijl klieren toe te trekken en het uitftorten te verminderen; in <& mond, of wel aan de hals ader te laten, worts v*r- zagrende en verwarmende geneesmiddelen in te geven en deugdelijke lavementen te zenen dewelke bij koliek gebruikelijk zijn , waar- mede deze Ziekte doorgaans gepaart gaat; het ontbreekt echter aan geene geneesmidde- len,,tegen deze Ziekte, opgegeven, nogthans, kan men het koliek wegnemen, dan Zul men de vijver ook wel meester worden. §• 3-
Ziektetis der Oogen.
De Ziektens en gebreken der Oogen zijn
menigvuldig en bijkans ontelbaar; van dezelve zijn veelvuldige befchrijvingen, in de voor- naam- |
|||||
( s°o )
naamfte Boeken, over de Paarden- genees of
heelkonst handelende, te vinden; waarom ik flechts eenige van de voornaamfte en meest voorkomende zal opgeven: en een begin ma- ken met: De Inflammatie, Ont/ïeking en Zin» hng. Als de Oogen traanen , rood , heet, of gezwollen zijn ; is zulks een vast te- ken van ontfteking, door brand , flag of ftoot veroorzaakt ; als men van den beginne de Oogen met koud fchooa en zuiver regen of putwater bet , of met een fpons geduu- rig nat maakt, is deze kwaal zeer dikwils ge- holpen ; doch bij verdere voortgang of ver- ergering wordt 'er een aderlating vereischt en alsdan dient men de Oogen dikwerf te was- fen met Roozenwatsr.
Flierwater.
Wege breewater, en
Brandewijn.
In gelijke deelen»
de Paarden de haver te onthouden , en
flobbering van zemelen en verkoelende dran- ken te geven; ook wel drachten te zet- ten > vooral moet men het Paard op ftal, O üic
|
||||
( =10 )
|
|||||
uit de wind en fterke zonnefchijn houden ;
een pap van Saffraan, en
Kruim van brood nies een Compres
m Brandewijn nat gemaakt is zeer goed; als-
mede fijn gemaakte Tutia met den duim in het oog gedaan, en zulks is beter dan een poeder met een fchagt van een pen in de oogen te blazen, waardoor de Paarden kop- fchuw en ongemakkelijk te behandelen kun» nen worden. Zie hier nog een beproeft middel , zelfs
voor maan Oogen en vlak in de Oogen, Neemt Witte Vitriool . . £ f§
Berg Aluin ... 3 fg
Armenljche bolus , 1 fg
Goud of Zilver geltt 4 lood.
ilamp dit alles zeer [fijn tot Poeder, doet het
in een nieuwe jaarde verglaasde pot met 3 pin- ten regen water en laat het langfaam op een klijn vuur, zonder vlam, koken tot dat het water geëvaporeerd of uitgewafemd is; dan vindt men op de bodem van de pot een droo- ge koek, eene fteenagtige hardigheid heb- ben- |
|||||
C sïi )
|
|||||
bende , neem de poe van het vuur en laat
dezelve koud worden, hoe kouder die fteen wordt hoe harder dezelve wordt; neemt van deze fteen tot gebruik i lood of | ons in 8 lood of 4 oneen zuiver put of regen wa- ter gelmolten of ontbonden, zijgt het door een neceldoekfche lap en bet m?t dit vogt 2 of 3 maal daags de oogen, de fles wel ge- fchut zijnde zal het bevatte vogc wit wor- den en tot gebruik bekwaam zijn. Maanoogen of Maanblindheid, is eene ver-
dikking van het Bloed en wateragtig vogt in het oog, dezelve ontftaat of door overerving, of als de Veulens te veel Oi al te vroeg ha- ver of ander hard koren gegeten hebben of ook door een flag of ftoot in 't oog; dezelve openbaart zig, aan 't gezigt, door het traa- nen der Oogen en dat dezelve bijna toe zijn en met moeiten geopend kunnen worden : naar maate de Maan veranderd wordt het ge- zigt eeniger maten helder en eindelijk we- derom geheel herftelt ; Evenwel kan men in die geval de Maan, niet met eenigen grond befchuldigen, als dan moesten alle Maanöo» gige Paarden op dezelve tijd van deze Ziekte aangedaan Worden; dan de ondervinding doec ons zien dat de uitwerking van deze zinkin» gen zig dan eens in het eerfte, dan in het O a twee» |
|||||
C 212 )
|
|||||
tweede, dan in hec laatfte kwartier der Maan
openbaren en op ontelbaare wijzen , in on- derfcheide Paarden, verfcbillen. De kenmerken dezer Ziekte zijn voornaam-
lijk: een klijnder oog, een troebel oog, het onderite ooglid, naar de kant van de grooce hoek, gezwollen; dat lid, op de plaats van de traan ftip, gefpleten, door de fcherpte der traanen, waardoor het zelve verzworen of doorknaagt is ; en eindelijk een foort van verlegenheid, bij het onderzoek der Oogen, aan het Paard te ontdekken. De genezing , van deze kwaal, is dikwils
óndoenelijk, vooral als dezelve verouderd is, doch in het begin ontdekt zijnde is 'er wel eens hoop van genezing; een menigte van voor* fchriften ter genezing voor maanoogige Paarden vindt men in de Paarden- Medicijnfche Boe- ken, welke echter niet zonder gevaar, ofwel vrugteloos aangewende worden , in 't alge- meen worden de aderlatingen afgekeurt; daar en tegen piygatiën , lavementen , dragten , hair-zeelen, een handbreed agter de Ooren aangeprezen; men kan de oogen betten mee
è
Witte Vitriool.
; Bergaluin, en. Salpeter. vaa
|
|||||
( *H )
|
|||||
van ieder evenveel , in regen water ontbon»
den , of met een weinig Campher in water gefmolten of men doet dagelijks drie a vier droppelen Olie van Loot, (Oleum Saturni^y met een veder in 't oog, voor dat de maan- zinkingen te voorfchijn kernen. Vlak in de Oogen, cataract, ook zwarte of
graauwe ft aar , genaamt; de Nagel Vleesch- achtig uitwasch in de voorfte ooghoek, enz. deze ziekten vereisfehen konstbewerkingen, dewelke niet alleen ongemakkelijk en zwaar uit te voeren , maar ook dikwils wisfelvallig en onzeker zijn , vooral in Dieren onrustig, ongeduldig en ontvatbaar voor reden; echter zijn deze Operatiën breedvoerig befchreven, welke Schrijvers, de nood zulks vereisfehen» de, zoude kunnen geraadpleegd en hierop nagezien kunnen worden. §. 4.
De Wurg of ZeerekeeU De Wurg of Zeerekeel is eene ontfreking
en (gezwel in de fpieren van het tongbeen en de klieren ; het Paard houdt alsdan de kop in de hoogce; de flapen, kop en oogen zijn gezwollen, de tong komt uit de mond, het O 3 Dier |
|||||
C *H )
|
|||||
Dier kan bij na niet eeten nog drinken: welk
drmken de neus fomtijds weder uit loopt; deze ziekte is verzelt van fterke koortfen, de» zelve is gevaarlijk en vereischt fpoedige hulp- middelen , Aderlatingen en herhaalde lave- menten moeten zonder uittlel aangewend wor- den; ook moet men de gezwolle plaats fine- ren met Ba/ïlicum of andere , in de Droes, gebruikelijke zalven ook met Populeum Zalf.
Verfche Boter en Laurier Olie. Te famen gefmolten, men moet de hals en keel warm houden met
een fchapen vel of wolle lap, ook is het no- dig een dragt aan de Borst te ftellen en het Paard op een babbelbit te laten babbelen; tot verfterkende drank, als het Paard niet eeten kan , neemt men 7 of 8 gedampte Befchui- ten , in 3 mingelen best Bier gekookt, met een lood geftampte Caneel en 4 lood gemaalc Zoet hout, geeft het Paard 3 of 4 maal's daags hier van in; of van de navolgende poeder. Neemt; Caroline Wortel,
R$ode Gentiaan Wortel.
An'
|
|||||
r ais )
|
|||||
Angelka JVortel.
Gebrande Oesterfchelpen,
Van ieder een Pond;
Laurier Olie»
Bloem van Zwavel.
Antimonïum.
Foenum Graecum.
Van ieder 15 pncen.
Afa foetida 1 onc.
Campher ,. 4 gryn.
Maakt dit alles tot een poeder.
hiervan drie oneen in een pint Carduus be-
nedictus walsr telkens ingegeven. 5-
De Kolder,
Van deze Ziekte zijn twee foorten ken-
baar : de flille en de dolle kolder, in de flilk kolder loopt het Paard , met de kop naar den grond, regt uit, zonder ergens voor te wijken, de oogen fchijnen als verdraait, het Dier loopt tegen een muur, of ander voorwerp, hem voorkomende, zonder het te zien , of fmijt zig dikwils onbefuisd tegen den grond enz. O 4 De-
|
|||||
c «* ;
|
|||||
Deze Ziekte komt voort van zwaare fcher-
pe en heete dampen, uit de ingewanden, naar het hoofd vloeijende en de herfenen bedwel- mende, of van te groote gisting in het bloed of van te groote hoeveelheid van het zelve; veroorzaakt door te zwaar werken in groote hette ; bedompte benaauwde of met kwade lugt vervulde ftallingen enz. De middelen , tegen deze Ziekte , aan te
wenden zijn: dikwils herhaalde aderlatingen, lavementen, lappen, dragten, vrang wortels aan den ftaart of elders; men geeft Muur of Glaskruic, des Somers groen, een hand vol: des Winters drie lepels, tot poeder gemaakt, over het voeder; en flobbering van Zemelen of Garstemeel Of men moet zagt laten koken.
Wortelen van Pompe bladen,
Endivie bladen.
Porcelijn.
Latue of Latow.
Bernage.
Byglosfe.
Wit wolk kruit.
Muur.
Mercurialis,
Malve of {kaasjes bladeren^
met
|
|||||
C «7 )
|
||||||||
met Garstemeel, tot een drank gemaakt en,
van dit kookfel, laat men het Paard drinken of men geeft hem het zelve in : dit kook- fel kan tot een lavement gebruikt worden met 4 oneen Casfia in het zelve ontbonden * ook is een getemperde lucht, niet te heet of te koud, noodzakelijk en voordeelig. De tweede foorc de dolle of razende Kol-
der komt fomwijlen voort door fterke lang- durende zonnefchijn op de kop van het Paard of door fterke , korte en herhaalde draijin- gen enz. De hier voor opgenoemde remediën , be-
nevens onderfcheide andere, door kundige lie- den opgegeven en voorgeichreven .zouden wel van goede uitwerking kunnen zijn; doch de ondoenlijkheid om Paarden , de dolle of ra- zende kolder hebbende , te naderen en te be- handelen, verbied dezeive aan te wenden of toe te dienen, men moet het Paard zodanig tragten vast te maken, dat het zijn kop niet ftoten of zig zo min mogelijk benadelen kan, het beste middel is, des Somers, het Paard in een Weiland aan een paal , gelijk gronds, met een fterk touw , vast te maken en alzo aan zig zelve over te laten tot voorkoming van droevige ongelukken. |
||||||||
05
|
||||||||
5 6.
|
||||||||
f ai8 )
|
|||||
S- 6,
De Droes. Zie hier eene vermaarde Ziekte waarovei
veel gegist en gefchreven wordt; het is, bui- ten alle tegenfpraak , een zeer gevaarlijke kwaal , die , volgens de meeste Schrijvers, alle Veulens of jonge Paarden moeten onder- gaan, doch als dan zo gevaarlijk niet is, dan wanneer de Paarden rot meer gevorderde Ou* derdom gekomen zijn ; nogthans is dezelve niet hopeloos en kan wel genezen worden. De Droes is niet altoos dezelve en wordt in
verfchillende foorten onderfcheiden bij voor- beeld in Goedaartige , verouderde , of ver» zuimde Droes, Stuendroes in kwaadaarttge of kwaden Droes cdz. Alle deze foorten zijn door kundige Schrijvers naauwkeurig befchreven, en niet tegenftaande dezelve veel verfchillen nog eenen lijn trekken , zo moet men de- zelve , in nood zijnde , raadplegen en van hun onderwijs, naar tijdsomilandigheid en be- vindt, van zaken , gebruik maken , om nu maar alleen, van den Goedaartigen en Genees- lijken Droes, te handelen en wel in zo verre als derzelver kennis, een Paarden Vriend, Koet-
|
|||||
C 319 }
|
|||||
Koetfier of oppasfer en behandelaar van Paar-
d n, onontbeerlijk is ; zal ik alleen maar eerige beproefde en, door de ondervinding, goed gekeurde middelen opgeven. Zo dra men bemerkt dat eenige fnotcige
ftofFen uic de neusgacen vloeijen en 'er bulten aan den Gorgel en tusfchen de kaaken verno- men worden, moet men ten eerften tot hulp- middelen zijn toevlu^t nemen , die bulten of knobbels worden wel eens aan eer ige deelen van het ligchaam befpeurt , welke van zelve doorbreken of, naar bevindt van zaken, moe- ten 'geopend worden ; fterk verkoelende dran- ken , aderlatingen , Groenvoeder , en pur- geer middelen kunnen deze Ziekte, in den be- ginne goedaartig zijnde, zodanig veranderen, dat de Droes» lloffe eene verkeerden weg
neemt, zig op eenige edele deelen nederzet en nadelige gevolgen, ja de dood zelfs ver- oorzaakt. Het is noodzakelijk de Paarden bij nat en
koud weder op ftal te houden, warm toe te dekken en den gezwollen gorgel met een Schaapen vagt. of wolltn lap te bedekken en de knobbels en gorgel met warme Traan, reu» zei, of Bafilicum zalf te fnieeren, ook wel, als de nood zulks vordert de knobbels open te maken; voor drinken geeft men lauw wa- ter |
|||||
C aao y
|
|||||||||||||||
ter met een handvol garste - meel en twee Ie.
pels honig, voor voedfel zemelen met Garste- meeï even nat gemaakt, doch het Paard niets kunnende door krijgen zet men eens daags een voedend lavement. Van kaasjes-bladeren.
Camille - bloemen. Van ieder een hand vol in een maat melk, tot een derde verkookt en door- gezegen; roere vervolgens 6 doijera van Eijeren daar door en geeft het op eens tot gebruik. Deze navolgende middelen zijn , meestal,
tegen de Droes beproeft gevonden. |
|||||||||||||||
Behoedmiddel, Prafervatif, tegen
de Droes. |
|||||||||||||||
neemt, Althaa Wortel.
|
1
|
||||||||||||||
Alans Wortel.
Rhabarbar. Bakelaar. Hooi Wortel. Osterlucy. Foenum Graecum. Beste Peper. As.rimonie. Bijvoet een hand voL |
|||||||||||||||
yan ieder ge-
lijke deelen. |
|||||||||||||||
üi'
|
|||||||||||||||
( aai }
|
|||||||||||||
alles redelijk Mijn gefloten en tot een Poeder
3 maal V daags , zo veel, men tusfchen drie vingers grijpen kan , over het voeder ge- geven. of
Een griepje Peperkort el met wat yer~ fche mout, van tijd tot tijd over het voeder, als een behoed middel toegedient. |
|||||||||||||
Tegen de Droes
neemt; Boontjes Hooi Wortel.~\
Peper Wortel. Foenum Gracum. |
|||||||||||||
van ieder
|
|||||||||||||
Zevenbobm.
Boontjes Bakelaar. ' drie lood'
of
(Bacca Lauri.) Zoet hout. J driemaal \s daags een lepel vol, in Poeder
over het voeder of
Antimonium. ~\ Commijn. van ieder
|
|||||||||||||
Zoet hout,
Foenum Gracum. J telkens een greepje, in Poeder over V voeder. of
|
|||||||||||||
( 222 )
|
||||||||||||||||
Of
Laurier lesfen \i lood.
Foenum Gracum i —— Zevenboom. . . « 4 ----
Duhelsdrek. ... I -----
Beste Zwavel. . . 4 -—-
Gëmeene Bolus. . 4-----
te" f amen tot een Poeder gemaakt.
3 maal 's daags, zo veel men 'tusfcheö 3 vin- gers grijpen kan over 't voeder geven, of Foewm Gracum. ") Zjtthout. Bakelaar, i van ieder
Mostert Zaad. \ \ ©
Blo"in v~n Zwavel. J
Amimorium a lood. tot een ioeder- 3 maal 'sdaa-gs een vingerhoed over 't voeder en als het hoesten vermindert, a maal , ver- volgens eens 's daags tot de beterfchap toe of eindelijk Anys Zaad.
Nigilla of Nardus Zaad.
Mosttert Zaai.
|
||||||||||||||||
van ieder
een lood. |
||||||||||||||||
Jlands Wortel.
|
't
|
|||||||||||||||
Zevenboom.
Laurier besfen
Boontjes Boolwortcl.
Zoethout.
|
||||||||||||||||
tot Boeder gemaakt.
|
||||||||||||||||
3 maal
|
||||||||||||||||
\
\
C m )
3 maal 's daags een vinger hoed ever het voc*
der geven. De Klem,
De Ment wordt veroorzaakt door zware
verkoudheid, met koortfen en ftuiptrekkingen verzelt, ook door zwaare pijnen fcheuten of wonden; zware fchrikken, door hollen, af- hakken der flaart, fnijden van Hengften enz. fomwijlen worden alle de ledematen en het geheele ligchaam zo ftram en verftijft dat de Paarden wel naar houte Paarden gelijken; doch merendeels worden de hals - fpieren en voor al de kaak en Tanden zo verftijft en als aan elkander vast geklemt dat het Paard ge- vaar loopt zo wel aan honger en gemis van voedfel, als aan de kwaal zelve ',e fterven; in welk geval de genezing ondoenelijk of ten minden zeer zwaar te bevorderen is , dewijl men buiten ftaat is, door ingeven eenige hulp toe te brengen; dus is men genoodzaakt, tot uitwendige middelen zijn toevlugt te nemen, als : herhaalde aderlatingen, om de twee uuren een Bierglas vol; aan beide de zijden van de hals, de fpooraders te openen enz. Drag-
|
||||
C 224 )
|
||||||
Dragten , Vrangwortels , verzagtende en af.
trekkende lavementen toe te dienen ; maakt voorts een zalve van Gedistilleerde Barnfteen - Olie. Ivan ieder
Olie van Pieren of Aardwormen, (een lood. Geest van Campher 40 droppels. Bevervet 2 Dragma. Smeert hier mede de gantfche Ruggraad van
boven af tot tot de ftaart toe , met een war- me hand, wel in ; de gelederen der kinne- bakken en de hals fmeert men mee Brandewijn. ~) .
Laurier OlieX tn/fJkc 1 Altheca Zalf. j 4eden' of met Olie van Camille en
~— van Leliën. Is men zo verre gevordert dat het Paard de
kaken eenigfins bewegen kan en de tanden van den anderen krijgen , zo kan men met vrucht en hoop van goeden uitflag de navol- gende middelen ingeven. |
||||||
3».
|
||||||
( 225 )
|
|||||
fy). Crem. tart. dr. ii.
Sp V'ur. ant. epil guit XL.
Laud. Cydon. liq. —— iii. aq. Flor. Tilia | iii. m. d. u.
dat is neemt Bloem van Wijn ft een 2 dragma. Vitriool geest, tegen vallende Ziekte. . . 40 Droppels
met Queën fap bevog- tigde Opium. ... 3 Droppels.
Linde bloeifem water. 3 Oneen. te famen gemengt en op eenmaal in- gegeven, of neemt Kramp {ofStuip) tinctuur 1 dragma. Vlugge Vitriool geest 36 droppels. Gezuiverde Cinaber \ dragma.
Zwarte Kar/en water 3 Oneen.
mengt dit tot gebruik op eenmaal.
meer andere inwendige middelen zoude mo-
gelijk van goede uitwerking kunnen zijn, doch hec is onmogelijk als de tanden reeds vast op elkander gefloten zijn iets te kunnen ingeven, als alleen door de neus, dan zulks is aan groote gevaaren onderworpen en niet dan in de dringende nood, om het leven te behou- P den |
|||||
C Z26 y
êen aan te wenden; ,zo dat uitwendige mid-
delen maar alleen toe gedient kunnen wor- den als zweet verwekkende, Hovingen en andere reeds te voren opgegeven, het is al- toos eene gevaalrlijkte ZièRtè waar aan de Paarden meest iïerven : als de ziekte fchijnt se wijken, door aangewende geneesmiddelen zoude een goede purgatie van .veel nut kun- nen wezen ; doch 'om dat de Paarden onge- makkelijk purgeren is het beter lavementen aan te wenden , van een af kookfel van ver- zagtéridé planten met 4 Oneen Cas/ia pulpa en 3, g"P Tartarus ftikiatus of merg van Cas* Ua met fpiés-gfas geprepareerde wijnfteen. §. 8.
Kribbe bijten.
nét Kribbe bijten is eene tegen willige be-
weging in eenige fpieren , van de Oogen, Kakebeenen en Hals , enz. welke beweging het Dier niet meester is te beletten of voor te komen volgens anderen een Ziekte of'gebrek aan den Gorgel of derzelver deelen ; anderen daar en tegen denken dat de Veulens , of jonge Paarden, bij het bekomen hunner tan» den ? pijn , aan dezelve, gevoelen en deze pijn
|
||||
( t-.7 )
|
|||||
pijn zoeken re verzagten door , met de tan»
den, op de kribben, tusfchen hangende boo- men, ot wat anders onder hun bereik is, te bijten of te knagen; zomrhige eindelijk (lel- len dat zulks alleen, uit kwade gewoonten, of te lang zonder voeder of hooi voor zig te hebben , voortkomt ; hoe zulks ook zij hen is nadelig voor de Paarden; boven en bebal- ven het onaangenaame gezigc en gehoor dat zulks opleverd , verliezen de Paarden daar- door veel van hun voeder en ook de Chyl noodzakelijk tot de fpijs vertering en koking der maag, waardoor het Dief vermagert en» door de wind , die het zelve, in deze kna- ging, opzuigt aan buikpijn onderhevig wordt. De genezing dezer kwaal is niec gemaklijk ;
een breede' keelriem , agter aan den halter: camelijk vast toegetrokken , doet wel eens eenige nuttigheid tot vermindering of gene- zing van deze kwaal; alsmede het hooi, in een bos gebonden, aan een touw van de zol- der afhangende , het Paard voorgehangen s zodanig dat het zelve geen fteun kan hebben; ook is het goed het voeder, in een mond- zak, aan het hoofd te hangen, en het Paard dusdanig vast te maken dat het zig genoeg- zaam roeren, eten drinken leggen en opftaan kan, zonder ergens tegen te kunnen leunen |
|||||
( 22? )
|
|||||||||||
of fteun te vinden; fpruit het ongemak, uit
kwade gewoonte voort, moet men, door her- haaide kastijdingen , het zelve trachten te boven te komen en te overwinnen. VIERDE HOOFTSTÜK.
Zkktens aan de horst of fchouders der
Paarden plaats vindende. §• i-
Kreupel in de Borst- of Schouders ook
Bouchlam genoemc. |
|||||||||||
K
|
|||||||||||
reupel in de borst of fchouders, dit on-
|
|||||||||||
gemak kan ontdaan door vallen , (looien ,
fchielijke en onbezonne omwendingen, op» ftaan , zwaar geva-te koude, of indien de fchouder befchadigt is. enz. Men kan deze kwaal gemakkelijk ontdek-
ken, door de aangedaane deeJen ruw en fors aan te tasten en te knijpen , het been op te ligten en de voorarm fterk voor en agterwaards te bewegen; ook kan men zulks merken, als het Paard genoodzaakt is, in het gaan,
|
|||||||||||
C 2*9 )
|
|||||
gaan , het been van het lijf aftebrengen en
als in een halve Cirkel te bewegen, niet min- der als men het zelve kon laat dra?jen of ag- ter uit doet gaan en voorts als de fchouder en borst gevoelig en heet zijn. De genezing van dit ongemak is niet gemak-
lijk, vooral indien het zelve veroudert is,, of reeds fcherpe middelen aangewend zijn ; het volgende hulpmiddel is wel eens mee een* goeden uitflag gebruikt, Men moet het Paard aan bijde de zijden van de borst doen aderla- ten , het bloed opvangen , geftadig roeren en een pintje Brandewijn daarbij doen; wascht de geheele borst en fchouders daarmede, waar- na men het Paard aanftonds doet wandelen», en een half uur in beweging blijven, vervol» gens zet men het Paard , warm toe gedekt, vooral aan de borst en fchouders, op ftal; ook is het niet af tekeuren de borst en fchou- ders, met Brandewijn en Spa?nfche Zeep te wasfehen en in te vrijven; hebben deze mid- delen geen goede uicwerking kan men drag- ten en hairzelen, binnen aan de arm of voor aan de borst, zetten ; een lap tusfehen de voorbeenen fteeken; en wel zorg dragen dac het Paard zo kort gebonden is dac het de wond zelve niet kan raken i in deze houding kan men het Paard veilig , eenige nagten na P 3 el.
|
|||||
( '33© '3
|
|||||||||||||||
elkander, laten blijven, vermits Paarden met
deze kwaal, zelden of geheel niet, gaan leg- gen: Verdrijvende of verderkende Oliën doen ook veel nut , vooral de wel bekende Olie van Timmerman, aldus naarden uitvinder ge- noemt en onder dien naam zeer bekent of men neemt |
|||||||||||||||
Tigchely ->
of > Olie
Steen J Olie van Aarde. van ieder.
Speek*Olie. ' evenveel.
• Sifjl faps - Olie,
Terebinthyn - Olie» Dasfè of Paarde vet.. |
|||||||||||||||
mengt dit alles onder elkander en ,fmeer mtt
deze zalf de pijnelijke deelen , in de zon of voor het vuur., wel in; zo dat dezelve wel door de buit kan indringen waarna men het Paard zagtkens moet laten wandelen. |
|||||||||||||||
Een ander middel tegen hetzelve
Neem; Oudbïer. |
|||||||||||||||
Honig.
|
|||||||||||||||
Groene Zeep.
Fijn gefloten Lijnkoek.
|
|||||||||||||||
dit
|
|||||||||||||||
C nl )
|
|||||
dit alles met kokend water zo heet gemaakt
als men her om te behandelen, lijden kan; met deze pap moet men de geheele faori* en de fchouders fterk befmeeren en voor hec vuur of in de zon laten intrekken; zulks herhaalt men om dè twee uuren en laat het Paard tel* kerss wandelen en zig bewegen tot dat hec in 't zweet ia; waarna men het zelve, wel toe- gedekt , 'aan de borst 'en fchouders 3 op ftal zet. Tegen Bevangenheid.
De bevangenheid komt doorgaans voort door
onmatig of fterk werken, in hec zweet gere- den zijnde, fchielijk koud te Worden, of mee den, eerden koud water te drinken, ook van overmatig voedfel, indien hetzelve losbreekt gulzig en bovenmaaten , tarwe, haver of an- der koren eet, waardoor het geheele ligchaam ontdek , het bloed aan hec gisten raakt en brand in de beenen en roora! in de voeten gejaagt wordt ; een bevange Paard is onder- hevig aan dikke beenen bizonder aan pntite» king aan de hiel , waaruit een"etteragtig ge», zwel kan"vöo'rckomeri , 'hec welk hèt hoorn van de voet dóet affcheïden en niet zelden volvcetigheid en nederzakking van het leven P 4 ver- |
|||||
C *3a )
|
|||||
veroorzaakt; door deze kwaal worden de
Paarden onbekwaam om op fteenen of harden weg te gaan, en zetten de voeten op de kal- koenen der ijzers het eerst neder om de pijn , eenigfinds voor te komen; Paarden indien toe- ftand worden zelden weder in ftaat om harde en hobbelige wegen te betreden en kunnen alleen in zware zandwege gebruikt worden. De bevangenheid, door koude veroorzaakt,
vereischt vuijvingen met Honig. ~| . ,..,
>.■'■", J w gelijke
Lampher. V ,ö,
r> j ■• I deelen.
Brandewijn. J
of met
Saly in melk gekookt.
ook
roet uit de fchoorfieen in Wijn - Azijn ontboti'
den, tot het wasfchen der hielen.
Vervolgens neemt men
Poeder van Mieren 2 lood.
Campher.....i| Dragma.
Honig.......6 lood.
Zorgvuldig onder elkander gemengt en
in i\ ffi honig water ontbonden: van de- zen drank geeft men 3 maal daags in» |
|||||
Dit
|
|||||
(233 )
|
|||||
Dit middel niet helpende zet men twee drag-
ten van Vrangwortelen , in de borst en aan de bil; het aderlaten en purgeren zijn in die foort van bevangenheid altijd nadelig en af te keuren. De bevangenheid, door overmatig gebruik
van voedfel , ontdaan, vereischt onthouding van voedfel , falpcter water en ftroo , geen hooi of haver; indien het Paard bloedrijk is mag men het zelve doen aderlaten,en 'savonds en 'smogens, ZO veel de kragten toelaten, laaten bewegen. Een ander Middel.
Neemt Vratten van een Paard ter grootte
van een Okkernoot en even 20 veel vuilig- heid uit dt koker , zo het een Ruin is , of tusfehen de tepels indien het een Merrie is, gepulverizeert en met een weinig Brandewijn ingegeeven, waarna men het Paard aanftonds fterk in 'c zweet moet rijden, wel toegedekt op ftroo zetten en dus zes uuren laten ftaan, waarna men de dekens de een na den ander wegneemt, beipt zulks de eerfte keer niet, moet dit 24 Uuren daarna herhaalt worden', het beste is de vratten van het Paard zelve te nemen, doch heeft het niet genoeg, vervul P 5 dan |
|||||
san het te kort komende, van eèh Ruin, zo
het een Ruin is, of is hec een Merrie van een Merrie, intusfchen geefc men het Paard over- vloedig laauw water te drinken. Een ander Middel:-
Na dat het Paard adergelaten is, geeft dan
een portie Menfchen drek of' albürn■ Greecum, dat is, witte hondedrek, of ook wel, indien- jwen het bekomen kan , van- ie'maandelijk- fche Bloedvloeiingen der Vrouwen , met een vies rode Wijn, tamelijk warm gemaakt, in en laat het Paard aanllonds daarna wel in 't zweet rijden , op ftal zetten en toedekken. Een ander- Middel; :
Een kwart pond Ganzen vet met warm
Bier ingegeevén , gereden" en 'gedekt als voren of
Bakelaar, en? van ieder Duivelsdrek. $ 2 lood. met een pint warme Wijn ingegeven na eene gedane aderlating. of
|
||||
( »35 >
|
||||||
ot
Geftampte Peper i lood.
Gefmolte Boter i fè met een kan warme Wijn itjgegeeven. Voorts zijn tegen deze Ziekte een aantal
goede remediën in onderfche;de boeken te vinden, welke, als de nood het vorderd ge- raadpleegt kunnen worden. Eindelijk kan men als een onfeilbaar middel
tegen deze Ziekte niet genoeg aangeprezen worden een genoegfaam deel voorügtigheid, beleid en voorzorg aan Koetfiers en allen die Paarden berijden en behandelen zo in het matig tijden, als wel bezorgen der Paarden als dezelve warm gereden zijn en t'huis komen; alsmede de haver kisten en andere, tot het koren ge-
fchikte, bewaarplaatfen wei toe. te fluiten en nimmer open te laten. Evenwel kan men genoodzaakt zijn om'bo»
ven maaten te moeten rijder, en de Paarden te forceren, in dat geval is het, als men op ftal komt, het best, bij voorborg de Paarden, een vies warme Wijn of warm Bier waarin een nopte muscaat geraspt is, m te gceven, wel toe te dekken, op ftrbp te zette» we! te bezorgen en warm drinken te geeyên. |
||||||
VYF-
|
||||||
( *3« >
|
|||||
VYFDE HOOFDSTUK.
Ziekten aan de Beenen. $. i.
Leggers, Stohwam of kreupeltas.
| Jit ongemak ontftaat als de Paarden, met
de voorvoeten onder de elleboog gebogen leggen en, door zware drukking der ijzers of kalkoenen, de vogten verdikc en verandert worden , waardoor een groot gezwel ont« ftaat; het welk los , week , en beweegbaar zijnde gemakkelijker tot verdwijnen is te bren- gen als wanneer het hard en aanhangelijk is. De genezing , indien dezelve in tijds aan-
gewende wordt, is dikwils gemakkelijk en alleen door wasfingen met koud water en groe- ne Zeep , herhaalde rijzen , tegen het hair op, te vrijven en nat te maken te bevorderen ; nimmer moet men de dikke hakken of leg- gers door ruwe en harde behandelingen trach- ten te genezen. Het
|
|||||
C 237 )
|
|||||
Het volgend middel kan met vrugt gebruikt
worden: neemt: Pelt
Brandewijn, en
Groene Zeep. of
Campher geest. Barnfleen geest. Spaanfche Peper, en E enige blaaadjes Saffraan. laat dit te famen trekken en wasch zagt, zo als gezegt is tegen het hair op, twee a drie keeren 's daags, daarmede; zo zal de legger allengskens zo verdwijnen dat 'er geen teken meer van te vinden zijn zal; men kan ook El- zen bladen in half wijn en half water laten ko- ken en daarmede, warm,het gezwel baden 5 a 6 maal 's daags; als het zelve niet verdwijnt neemt men gecampherde wijngeest en ftrijkt met het zelve, en met het even genoemde kookfel, beurteling de legger om het ver- harde gezwel te doen verdwijnen. of
neem Groene Zetp. Een hand vol Zout.
Fijn gefloten, Roode Jleen. mengt dit wel onder een en fineer dit twee a driemaal 's daags op het gezwel. of
|
|||||
C *33 )
of
Neemt Aurlpismenfl, ")
Eupbörbiu ivm i?def eeH'
Spaanfche Vliegen J halflood-
te fatnen fi n gefiooten en met Laurier* Olie een Once tot een zalf gemaakt. Men moet midden op de legeer, ter groote
van een zestehalf, het hair wegfcheeren en dan eens daags dat piekje fmeeren , tot dat 'ef een (tuk. uit valt ; dan de wond fchoon uit- drukken en dezelve mee ongebluschte - kalk fnftrooijeri, waardoor dezelve famen trekt en geneest. Indien de leggers verouderd zijn, en door
voorgenoemde middelen niet verdwijnen, ge- bruikt men fter'ke' olie of wel men neemt Spaanfche Vliegen,-, van ieclef
......—-------Groen. S een lood.
Campher......\ lood.
dit alles te famen fijn gefloten en met on-
gezoute Boter ft| lood tot een zalf ge- maakt. Hiermede fineert men het gezwel alle 8 da-
gen 3 maal 's daags, doch men moet voora! zorg dragen het Paard zo kort te binden dac het de zalf niet kan aflikken. In*
|
||||
( 239 )
|
||||||
Indien men echter bij die alles geen baat
vindt dan is het noodzakelijk de kreupekasch, met een fcherp pennemes of lancet, van on* deren te openen, indien 'er zwam ipgevonden wordt, uitkomst te verfchaffen naar bevindt van zaaken en met een rond heet ijzer te bran- den , waarna de wond met goede zalven of helende oliën moet genezen worden. > 3.
De Raps.
De P\.flps vertoond zig binnen aan de bui-
ging, der knie van de voorfaeenen of aan de waijen van de agter beenen, door een fcherp vogt dat geftadig langs de beenen lekt het hair borstelig maakt ook wel harde kortten veroorzaakt die de Paarden pijn doen en kreu- pel maken. Dezelve wordt veroorzaakt door een kwaa.
de gefteltheid der vogten welke als daauw uit de gevrigten , zo wel aan de voor als agterbeenen te voorfchijn komen; tegen de- zelve zijn dus inwendige bloedzuiverende mid- delen zeer dienftig, ook worden'er wel eens aderlatingen in het werk geftelt ; uitwendig kan
|
||||||
^.
|
||||||
( 24° )
|
|||||
kan men dezelve fmeeren met de volgende
zalf neemt; Olijf Olie 2 lood Blom van Zwavel 1 lood.
om de 2 dagen eens aangewende of neemt; Oud Spek, . . 1 f£ Buskruit. . . . I fg Spaans groen 2 lood, fijn , en tot een zalf gemaakt om de 4 a 5 dagen te gebruiken tot de Rooven geheel afvallen en de beenen zuiver worden. Ook is het volgende zeer goed bevonden. neemt Populeum Zalf.')
Groene Zeep. >• ,b,
rr r, n { aeelsn.
Verjche Boter. J
hiermede 's morgens ea 's avonds ge-
fmeert. Het volgend middel is mede met geen min- deren goeden uitflag aangewende geworden. Neemt: Olijf Olie. ~)
>, - r in gelijke
Aluin. > f J
TJr. „. j deelen.
Wit van Ei J
als het voorgaande middel gebruikt.
of
Neemt Lijn, of Nooten * Olie . en
Brandewijn.
fmeer
|
|||||
f 24* )
|
|||||
fmeer de Raps hiermede, na alvorens de
wond, met Groene Zeep of Spekvet, dat wel gewasfen en gezuivert is, gevreven te heb- ben. Men moet echter dit ongemak niet te ras
trachten te genezen of op te drogen om groo- tere en ergere ongemakken voor te komen en te verhoeden. S- 3-
Qverkooting of verfïuitte hot.
De Overkooting is eene geweldige uitrek-
king van de peezen en bindfelen die de beent- jes van de kooc famen houden ; dezelve komt voort door buite gewone kragten die het Paard met de beenen doet; door ftruikelen, vallen» loopen, fpringen enz. Dit ongemak heeft plaats zo wel aan de voor als agter beenen en kan dikwils eene langduurige, ja zelfs onge- neeslijke, kreupelheid veroorzaken; men kan * bij deze kwaal , de koot wel zijde waardis t maar niet naar voren of agteren buigen , elf dezelve ftaat onregelmatig voorwaards. Indien deze kwaal niet verouderd of de
verftuiting niet te geweldig is, kan men de- zelve wel eens genezen , door de voet eeni- Q ge |
|||||
( 242 )
|
|||||
ge rfjzen daags in koud wacer te hten (laan,
en het geilt om de 2 of 3 Uuren fterk met Brandewijn te wasfen en te vrijven, en als het gezwel niet flinke neem dan Terebhithyn Olie.
Laurier Olie, en Olyf Olie. fmeer dit heet in de buiging van de voet of laat een korst brood , zo groot dat dezelve de gehcele buiging der voet beflaan kan , heel bruin braden legt dezelve warm om de verituitte koot en ftrooi voor 2 Huivers fijn gefloten blauwe Vitriool daarop laat zulks 8 dagen, zonder 'er af te neemen, zitten. of
Men zet het Paard in de Noodflal, neemt het gezonde been op, en men treed met groote force boven op het verlluitte been , herhaal- de keeren na den anderen, heefc men het ge- luk dus het gevrigt in te brengen en te her- tellen fmeer dan de koot met goede zalven of oliën daar toe ■ dieniïig ,• ook wordt het volgende middel zeer aangeprezen Neem, in het voorjaar, de uitfpr uit feit van
Genever - besfen - hoornen 2^3 pond ftamp die in eenen fleenen mortier , tot pap , mengt die met 2 pond verfche Bo> ter,
|
|||||
C *43 )
|
|||||
ter, en laat het, in een pan, een kwar-
tier-nurs , zeer foiel koeken j koud ge- worden zijnde wring het dóór een doek ; zet deze groen geworden Boter wederom op het vuur en doet 'er andermaal 2 pond, van gemelde uitjpruitfels bij, en wring het, ten tweede maaien door. Strijk de koot , fterk, met een brokje van dezen BaJfcm tot dezelve warm wordt 2 a 3 maal 's daags, 12 a 14 dagen naar bevindt van zaaken of vordering in de genezing. §• 4-
Overhoeven.
Oyerhoevtn zijn harde en eeltachtige dik»
tens aan de voet, boven de kroon, fomtijds ïusfehen de kogel en de kroqn, aan een of beide de zijden zo wel van de voor als agter voet, hebbende haar zitplaats in de banden der geleding van de voet , of van de kroon met de kooc; door fpringen ? ftooten, trappen, door bruggen opgaan enz, veroorzaakt, of ook wel van natuure , dezelve zijn fomtijds, in het begin, ongevoelig, doch' kunnen in hec vervolg pijnlijk worden en het Paard kreu« pel doen gaan, zij leggen ook wd zeer laag Q 3 ah) |
|||||
C S44 3
|
|||||
als onder de rand van het hoorn verborgen ,
het welk de genezing ongemaklijk en niet minder onzeker maakt ; nochchans ontbreken 'er geene hulpmiddelen waarvan echter maar cenige wijnige zal opgeven. Smeer de Overhoef met Brandewijn en
Olijf-Olie tot een zalf geklopt, eenige keeren daags. of
Neem Oliën van Bayen 2 One. Wasch ~) Honig yvan ieder 1 lood. Harst j
fmelt dit onder eikanderen , gefmolten
zijnde, roerd 'er onder Spaanfche Vliegen"} en s van ieder 1 lood.
Euphorbii. J
fmeer dit , na het affcheren van 't haar dik
öp de Overhoef, en laat het door middel van een heet ijzer daar in trekken , 5 a 6 dagen lang, wagt dan tot de rooven afgevallen zijn., en fmeer wederom als voren, of Neem Lijn-Zaad-meel']
en ï van ieder o pond.
Boonen.meel. J
Sterke Wtjngeeest 1 pond. kook
|
|||||
C *45 )
|
|||||
kook dit, op een zagt vuur , onder gefta-
dig omroeren, tot een pap doet daarbij Beste Honig i pond.
roert dit mengfel tot het weder dik worde neemt het van 't vuur en doet daarbij Paardevet \ Pond, wascht eerst de Overhoef met fterke wijn* geest, en legt voornoemde pap, zo dik gij kunt, daarop, maakt dezelve, met zwagtels, onbeweeglijk vast; laat dit verband a dagen ongeöpent leggen, dan wederom met Wijn- geest ingevreven en een nieuwe pap aange» legt. §• 5-
Hoornkloof of kwartier voet. Een Hoornkloof of kwartier voet: is een
barst of febeur, welke, dikwi's van de kroon zich tot aan het hoef-ijzer uitftrekt ; door- gaans komen dezelve aan de voorvoeten, aan de binne zijden , als zijnde de zwakfte ; zij doen de Paarden kreupel gaan, vooral wan- neer de barst zo diep is dat zij het vleezig deel raakt of het vleesch doet opzwellen zo dat het tusfehen de zijden van de barst uit- komtt Droogte van het hoorn , kwaad be- Q.3 Aaan, |
|||||
C 146 )
|
|||||
flaan, onwatig branden van het hoorn, lange
reizen in drooge zandige wegen, verzuim van behoorlijk onderhouden en fmeeren van de voeten eindelijk ook blaaren , welke door een fterke etter eenige klijne vaatjes doorkna. gen kunnen hier van de oorzaak zijn; aan de agter voeten komen dezelve voor op de voet van de kroon tot aan de teenen toe, en wor- den alsdan osfe voeten genaamt. Het gevaar des kwartier voet is, in de diep-
te van de wond en de (laat van het vieeseh- vlies der voec, gelegen; want een borst die niet tot aan het vleesch- vlies komt geneest fchielijk; indien men de kanten van de borst maar een weinig affteekt , en de voet, met honig en reuzel fineert ; doch hoedanig de barst van het hoorn ook zij, moet men ech- ter altijd zorge dragen dat dezelve door een verband en door heide of werk voor de lucht bewaart wordt. De barsten , tot aan het vleesch doordrin-
gende, zijn zwaarder te genezen: men moet de kanten der barsten wegdeken tot op het leven,een plukfel in Terebintijn nat gemaakt, door Werk vast gedrukt en met windfel om- wonden daar opleggen; wanneer het vleesch zich verheft zal men het affnijden, en zo als reeds gezegt is, verbinden; doch het verband moet
|
|||||
f 247 )
|
|||||
moet wat vaster gemaakt worden ; dit laat
men 334 dagen zitten, dagelijks met Bran- dewijn nac houdende , men moet het hoorn met een zalf van Honig en reuzel fmeren en het Paard ftil laten ftaan, Anderen doen brandende geneesmiddelen in
de barsten , zo 'er reeds bederf aan 'c been van die voet is , of branden met een heet ijzer, aan het einde de gedaante van een dvnv- fche es <^ of halve maan ^ hebbende , a a 3 groeven , een duim van elkander in het hoorn van boven tot beneden, over de barst of fcheure, om dezelve aan de kroon te doen fluiten en bij elkander te brengen. Andere wederom doen katoen, in fterk wa-
ter nat gemaakt in de kloof en leggen e-en plijster van IVasch en Popuhum zalve , on- der een gefmoken, daarop : het fterk water zal het hoorn famen voegen en de plijster de inflammatie wegnemen, vernieuw die plijster alle 24 uuren tot de genezing volbragt is ; wanneer nu de kloof van boven de kroon tot aan het ijzer nederwaards gaat en op elke trede , die het Paard doet, bloed opgeeft, moet men een of anderhalf duim beneden de kroon het hoorn, tot op het nieuwe vleesch, wegnemen , te weten midden op de kloof, aan het hair van de kroon anderhalf duim in Q 4 't vier- |
|||||
C M8 )
't vierkant; en het hoorn uitgenomen zijnde,
moet men Gebrande Aluin tot poeder ge- ftampt in de wond ftrooijen en een Compres van Werk en een plaatje lood , daarop bin- den , om aan het vleesch het welig groeijen te beletten. met het beftroijen van de Aluin kan men 5 a 6 dagen aanhouden tot dat de wond droog is ; de fcheur, die nog neder- waards gebleven is, moet telkens , als men boven verbindt , met een kookfel van ko- perrood en Azijn, nat gemaakt worden, om van binnen op te drogen ; de hoef-ijzers moeten wel vlak leggen en overal gelijk dra. gen, anders zou de fcheur weder op nieuws barsten j levendige kalk tot poeder gemaakt en wit van een Ei te famen gefmolten , en eer die Compofitie geftolt of te hard gewor- den is, in of op de kloof van het hoorn ge- legt is mede zeer goed en droogt zeer Merk. Wanneer men met deze genezing bezig is,
moet het Paard ligt en zagt voedfel gebrui- ken, als: Stroo Zemelen enz. en zo men in- fiammatie gewaar wordt moet men het Paard aan den hals doen aderlaten. |
|||||
§. tf.
|
|||||
( H9 )
|
|||||
§• 6.
Het vernagelen.
Het vernagelen dit ongemak gebeurt waa-
neer een nagel of ander tfuk ijzer in het vlee- zig deel van de voet komt, en aldaar blijft zitten, alsdan zal het Paard kreupel gaan en zo men de voet, na het afnemen van het ijzer , met een nijptang knijpt gevoelt het pijn op de plaats daar het vernagelt is; of als men met een hamer op de koppen van de nagels flaat, ontdekt men rasch de nagel wel- ke de pijn veroorzaakt en het onheil aan» brengt, door het intrekken der fpieren en de geweldige beweging van den voet en den geheelèn voorarm. Men moet aanftonds de voet uitfteken en
een opening maken om de punt van de nagel of de kwalijk geflagen nagel uit te kunnen trekken; flaagt men hier is dan kan zulks ge. makkelijk genezen worden, door eenige drop- pels Spaansch' Lak,Terebinüjn• Olie of'Kaars- jmeer in het gat te gieten ; Terebinthijn- Olie, Brandewijn en Wijn zullen ook geen minder nut toebrengen : indien men deze middelen als een Zalf in de wond ftort, wel zorgende Q 5 dat |
|||||
( «5° )
|
|||||
dat geen zand of vuiligheid in de wond kan
indringen , door Werk , Linnen of een ftuk van een Hoed, onder het ijzer vast te maken en het Paard op'ftal te houden, ten waren men genoodzaakt is , op den langen weg, zijne reize voort te zetten, indien het Paard maar ligt kreupel gaat en de reis kan goed maken; maar zo de fpijker, een fcherp ijzer of ftuk glas lang in het vlezig deel van de voet gezeten beeft en ontfteking en zwering heeft veroorzaakt nisdan moet men een wijde opening maken om de etter te kunnen ontlas- ten , de wond te zuiveren en de fluiting te bevorderen; fomtijds is de veretteritig zo over- vloedig dat de etter boven de hoef uitbarst in zulk een geval moet men den zool er uitne- men en op de gewoone wijze genezen. Het volgende middel is van nut bevonden Neem Terebinthijn Balfem
Harst.
Pek.
Wasch van ieder een Ons.
fmelt dit onder elkander en bewaart het tot gebruik als volgt: Als de nagel uit de wond: getogen en het gat
van vuiligheid gezuivert is giet men een wei- nig |
|||||
C 251 )
nig van deze Zalf in de wond en fluit dezel-
ve zorgvuldig toe door een verband van wie- ken met linnen omwonden. §.7.
Rot/Iraal of de Vijt.
Rot ft aal of de Vijt is niet anders als een be-
derf van de vork door eene kwaadaardige ftof, die dezelve bij {tukken doet uitvallen, ver»» gezelt van een ondraaglijke ftank : Dezelve komt doorgaans aart de agter voeten en gaat gepaart met zwaare jeukte , welke de Paar- den noodzaken onophoudelijk te ftampen en met de.voet tegen den grond te floten. • ," ' Deze kwsal is dikwils zeer pijnelijk en
doet de Paarden kreupel gaan: ter genezing van dezelve moet men de vork behoorlijk wegnemen , met Brandewijn of warme Jzijn waarin een fluk levendige kalk uitgebluscht is, wasfchen en met wit van een JLi roet en Azijn de voet wel baden of Neem Aluin en 1 van ieder
Witte Vitriool. J i§ f§
doet dit met 2 mingelen water tot op een
mingelen verkoken: Wascht,
|
||||
( n* )
|
|||||
Wascht, alle dagen de ftraal daar mede, en
als 'c jeuken ophoudt giet dan, warme Teer, of Pek in de voet, men moet vooral de voe* ten zuiver houden en van ftof en drek rijm» gen ; wanneer nu de kwaal heviger wordt of dieper invreet moet de zool uitgenomen en de wond naar de gewone wijze genezen worden. $. 8,
Gallen.
De Gallen zijn gezwellen de grootte heb«
bende van een Hazelnoot , in den beginne zagt en zonder pijn, opgevult met een flijme- ng en naar honig gelijkent, vogt ; waarom dezelve met honig-gezwellen kunnen verge- leken worden; in den beginne doet deze kwaal niet altoos kreupel gaan doch verou» dert zijnde nemen de Gallen in grootte toe worden hinderlijk en eenigfins pijnelijk ; zij zijn meest zigtbaar wanneer de voeten in hun- ne kragt ftaan en het Paard op zijn agter bee- nen rust ; dezelve ontftaan door fterk of te jong arbeiden, zwaar trekken, kneuzingen, verrekkingen op al te fterk af hellende (lallen; wanneer de Gallen zig van binnen en buiten vertonen worden het Doorgaande Gallen ge- noemt; dezelve kunnen in den beginnen fom* wij*
|
|||||
C 253 )
|
|||||
wijlen alleen door rust , of ligtte remediëa
geholpen worden, ja het wasfchen met Bran- dewijn kan foms alleen genoegfaam zijn om ze te verdrijven; doch grooter geworden en veroudert zijnde dient men pappen, van fijn- gefloote Wijnruit - bladen met Azijn en Pekel gemengt en door nat gemaakt, daarop te leg- gen , dezelve alle ia Uuren vervarlchende; helpt zulks niet wascht en viijft dan dezelve met Salammoniac of Galbanum, in Wijn ont- bonden telkens na het wasfchen de voorgaande pap daar weder opleggende; laten de Gallen zig door deze middelen niet verdrijven s fmeer dan, drie dagen agter den anderen Spaanfcke Vliegen Zalf op dezelve ; zijn ze groot en veroudert-, dan agt dagen lang en als dezelve dubbelt of doorgaande zijn neemt men twee Sponfen nat gemaakt in
Wijn-Azijn, en
Pis, waarin ~ fg
Ammoniac Zout
ontbonden is, van
Ieder 1 Mingelen.
bindt dezelve, met zwagtels , tamelijk vast op de Gallen, verbindt dit verband ia of 14 dagen agter een het zelve 7 of 8 maal daags met gemelde middel nat makende. Nog
|
|||||
C 254 )
|
|||||
Nog wordt, tegen verouderde GalJen? f,et
volgende hulpmiddel zeer geprezen : w'scht dezelve dikwiis met gecampherde Brandewijn of .
Neemt Spaavfrhe Vliegen, «* ryaporbiu;,i> C, rLwarte Nieswortel. j $ 00 •
Stampt dit alles fijn en doet daarbij Terpemijn Olie, en Laurier Olie, in genoegzame hoeveelheid, tot het een Zalf worde. > Scheer a! vorens het hair af, fmeervün deze
Zalfop de Gallenen laaf ze 24 Uuren leggen , neemt dan de Oude Zalf met een Spatul weg fmeert er wederom nieuwe Zalf op en ver- volg die 8 of 10 dagen na den ander , het vel gaat daar door wel geheel af doch groeit met het hair daar weder over Ook wordt dit midel zeer geprezen.
fnieer de Gallen r>a het affineren van het hair met fterke Oliën bij voorbeeld Neemt Schorpioen Olie, en Spyk' Olie van ieder 2 lood.
Peter Olie, y
Terpentijn ----\ . ,
Hennip Zaad ---- J> v n e er
Camilkn — " I * kod'
WiHehlhn •—1 J
*™ vrijfï
|
|||||
( «55 )
|
||||||
vrij ft deze Oliën met een warme hand wel ia
toe dezelve geheel ingetrokken zijn Of gebruik het volgend middel
na het hair wel afgefchoren te hebben Neemt Quikzivcr, en
Zwavel van ieder 4 lood.
te famen in een fteene mortier gevreven doet daarbij Oude Boter 8 lood. Geftampte Euphorbium a lood. Spaanfche Vliegen \ lood. Laurier Olie 4 lood. mengt dit koud onder elkander tot gebruik. De volgende behandeling is ook van nut
bevonden. Scheer het hair kaal af, fnijdc de huk voorzigtig open , dan vertoont zig een blaasje, fteek het zelve behoedfaam meteen Lancet door , dan zal het vogt wegioopen en het gezwel flinken ; neemt dan geftamp- te gezegelde Aarde ( Terra Sigillataj met Wijn-Azijn en het wit van één Ei wel door elkander vermengt en geklost , vervul daar mede de wonden befcherm dezelve tegen het indringen der lugt. |
||||||
$.9.
|
||||||
r *5« 3
|
|||||
Steengalkn.
Steengalien jzijn niets anders dan uïfgeftore
bloed, of fcherpe ftof die het vlezig deel der hielen aandoet; zij openbaren zig alleen door eene kleine roodagtigheid welke men niet ge- waar kan worden of men moet de voet was» fchen en affteeken; daar zijn drie foorten van Steengalien Drooge, Hoornagtige en Gedruk- te; zij komen voort van ukgeftort bloed, fcherpe ftoffen of van kwaad beflag. De Natuurlijke Steengal kan genezen wor-
den door dezelve nu en dan wat af te fteken en niet al te lang te wagten met beflaan ; de andere moeren geholpen worden door de ijzers aan die kart daar de Steengal is zo kort te maken en de proppen of kalkoenen zo laag, dat ze op de Steengal niet kunnen druk- ken ; de ergfte zijn die zich bij het fpitfe van de vork tegen den voorhoef bevinden \ en deze doen de Paarden meesten tijds kreupel gaan : dezelve moeten tot den grond toe uit- gefneden worden voorts bruine Suiker daarop gelegt en met een heet ijzer 2 a 3 maal in- gebrand ; dan weder tverzagt met wat Tere* bh'
|
|||||
( 257 3
|
||||||||||||||||
binthijn en Raap*Olie en zodanig beflagen
dat ze ruimte behouden. Gefmolla groene Wasch wordt mede, als een
goed middel tegen de Steengallen , aange- prezen. Als de Staengal zich tot zweeren zet moet
men de zool uit nemen, een opening maken van boven en Aegiptiacum Zalve met Werk daarop leggen; en is dit niet genoeg opdroo- gende een weinig gebrande Aluin daarbij; of inijdt de Steengal, zo diep het kan weg, neemt dan de vuiligheid uit de koker van een Hengst (oï beter van een Muil-Ezel) maakt daarvan 50 of 60 Bolletjes ter grootte van een Hazel- noot, legt de een na den ander, op de Steen- gal brand dezelve met een heet ijzer, in dier- voegen als men het zegel op een brief zet , wel zorgende het hoorn , door het heette ijzer, niet te kwetfen, daarna zal het Paard wel geweldig kreupel worden? maar dan Neemt men Koedrek.
ReuzeL |
||||||||||||||||
Terebimhijn,
Harst. |
van ieder
\ Pond, |
|||||||||||||||
Olie.
Olijf Olie,
Lijnzaad. . ... |
||||||||||||||||
fmek dit alles te famen
|
in
|
|||||||||||||||
een pot
|
||||||||||||||||
R lege
|
||||||||||||||||
( fi5§ )
|
|||||
Jegt een gedeelte hiervan met Werk op de
wond en maakt het niet zwagt,'ls v9St , alk' 24 Uuren dit verband verbindende ,' i-r^et Paard niet meer kreupel gaat , bet welk va k 15 dagen kan duuren, doch dan is de Steen- gal geheel verdweenen. De volgende middelen zijn ook tegen de
Steengallen van nut bevonden. Neemt Levendige Kalk ter grootte van een Hoender Éi bluscht dezelve in Azijn; doet ze in een linnen doekje koken en legt dit popje heel warm 'op'de vork van de voet, verwi'sfel dit ver- j band -door een mengfel van Rotty Azijn, en wit van eèn FA op dezelf- de plaats te leggen. Als dit niet helpt 4 'fnijdt dan voorzigtig met het Veegmes het hoorn zo diep weg tot dat gij d^e Steengal of de wortel derzelve kunt gewaar worden be- dien U dan van de volgende zalf Neemt ZUvèrfchuim ( Lithargyrium )
Witte geftoote Vitriool van ieder 4 oneen.
Geftoote Rottskruid ... 2 grijn. Koper Rood ....... 6 oneen. Honig ......... 2 pond.
rhet een mingelen Brandewijn gernengr,
fmeer
|
|||||
C »59 )
|
|||||
fmeer deze Zalf, dik met wieken vastge-
maakt op de wond. $, *o.
Spatten.
Deze kwaal is van zeer groote aangelegen*
heid , maakt een Paard, van groote waarde, fomtijds kreupel en tot eenig werk onbe- kwaam; de waare kunde, om over alle foor- ten van Spatten te oordeelen , bezitten maar weinig Menfchen en echter verbeelden zich veele waanwijzen, deze wetenfchap grondig te verdaan ; welke de zaak , reeds duister zijnde , nog moeijelijker maken ; de meeste Paarden hebben , min of meer Spatten de wel- ke zo nadeelig niet zijn als men dezelve wel befchouwt, want indien een Paard, aan beide de beenen Spatten heeft, welke, zo als zulks genoemt wordt, vast zitten en het aan de- zelve niet kreupel gaat, of eenige zwakheid of hindernis bij het buigen der beenen ver- toont dan is wel eens de gang- van zulk een Paard bevallig en aangenaam ; en zulke Paar- den lopen geen gevaar , zo als wel andere geheel gaaf zijnde , om door een bekomen Spat, boe klein en gering ook, kreupel te R s gaan$ |
|||||
( a6o )
|
|||||
gaan; men onderfeheid de Spatten doorgaans
in 4 foorten als ten i. de DroogeJ'pat, 2 de Koefpat, 3. de Bol-[pat en 4 de Haane-[pat dezelve ontfta.an alle door geweldige kragt wel- ke de Paarden genoodzaakt worden wet de agter beenen te verrigten, of ook wel door overerving, waarvan de Veulers, met dezelve ter waereld ko- mende een ontegenzeggelijk bewijs opleveren. De Koe- en Bol-[patten zijn zigtbaar voor 't oog, doch de Droog en Haane [patten zijn niet , dan voor de grootfte kenners zigtbaar; des niet tegenftaande zijn dezelve zeer gemak- ielijk te ontdekken aan den gang van het Paard, het zelve zal de agter beenen, vooral van ftai komende of lang ftil geftaan hebben- de, fterk naar boven trekken en fchielijk we- der naar den grond ploffen, het is van deze wonderlijke beweging dat men aan deze Spat- ten de naam van Haane- Spatten gegeven heeft. De Spatten beilaan volgens fommige Schrij- vers in een kwaal of ongemak zijn zitplaats hebbende aan het been zelve, of aan de ader langs het been binnewaards over den Spat heen lopende, aan de Spieren, aan de Pee- zen of trekkers der Spieren, enz, welke laat- fre gisfing mij niet onaannemelijk voorkomt; hoe het ook zij het is een hinderlijke kwaal waartegen weinig of geen hulpmiddelen be- kent |
|||||
( öél )
|
|||||
kent zijn, welke mee een gewenschtte uit-
flag kunnen aangewend worden; des niet te- genftaande zal ik hier eenige remedien, uit de voornaamfte en beste Schrijvers getrok- ken mededeelen en wel voor eerst tegen Harde Spatien of Koe-Spatten.
Neemt Euphorbium, >
Spaanfche Vliegen. C van ie^r
Laurier-Olie. j I Ons»
Harst, -o van ieder
Wasch S '| Ons.
fmelt dit onder elkander. Het hair afgefchoren zijnde fmeert deze zalf dik op de Spat en brandt dezelve, door een heet ijzer daar tegen te houden, wel in, her- haalt zulks 4 a 5 dagen en wascht de wond da- gelijks met Brandewijn , tot het brandmerk van buiten genezen is ; fmeer vervolgens de wond nog H dagen lang met warme Traan om te verzagcen, Tegen zagte Spatten.
Neemt Peter - Olie. -> van ieder
Tigchel —< j een Ons.
Nardus —- 7 van ieder
Speik •—— S ï Ons. Laat dit mengfel alle dagen eens heet inge-
vreven worden. R 3 of
|
|||||
C a<$2 )
|
|||||||||||
cf
Neemt Scorpioen Olie. 7 van ieder
Speik Olie. -> z lood. Peter Olie. ~\
Hennipzaad Olie. I
|
|||||||||||
van ieder
een lood. |
|||||||||||
Camille.
|
|||||||||||
Terebinthijn.
Witte Leliën Olie. die alles moet warm ingevreven doch niet vet gefmeert worden. Anders kan men Wahisch Traan vet fmeeren, hart in- vrijven., met een heet ijzer daar tegen te houden, heet laten intrekken en als laten inbranden, dit is eenvouwdig , maar veelmaal van ge- wenshte uitwerking; of dat mede zeer goed is: Spaanfche Vliegen zeer fijn gefloten met § Vierde Pond Boter gekookt daar mede eenige tijd agter ,'den anderen ge- fmeert; of fineert de Spatten met Terebinthijn Olie. 1
en 5" van ieder
OudeReufel. j evenveeL
of ook
Terebinthijn Olie i Oneen.
Franfche Brandewijn i Om.
met een veder van een pen aan de Spatten
geftreken.
Voorts
|
|||||||||||
C 263 )
Voorts is een groot aantal hulpmiddelen
tegen deze kwaal bekent; doch dewijl maar weinige volkomen genezing aanbrengen, voor- al indien de Spatten vsroudert zijn , is het van geen groot aanbelang dezelve uit veele Schrij- vers te verzamelen en op te geven. S- *«•
Dikhe hakken.
Dikke hakken komen gemeenlijk voort van
flooten, Haan, (lerk fchuuren met de beenen over elkander , leggen op de fteenen als an- derzins. Dit gezwel is in den beginne be- weeglijk en ongevoelig, doch met der tijd kan het zelve de vrije beweging der beenen benemen ; deze dikke hakken hebben veel overeenkomst met Leggers of Kreupelt asfsn en worden dikwils door dezelfde middelen ge- nezen ; bij voorbeeld: Gerectificeerde ïïrtjt%geest t fg
Ceftoote Amber 2 lood. Veneiiaanfche Zeep, klein gefneden £ dragma. laat dit op wat vuur ontbinden. Smeert hier mede twee a driemaal 's daags; in
den beginne kan men dezelve wel verdrijven
R 4 met
|
||||
C £64 >
|
|||||
met geftadige 'wasfchingen met koud Pomp-
Water en met groene Zeep, zagt tegens het hair in te vrijven ; ook met Campher in Brandewijn ontbonden, of met zalven tegen de leggers in gebruik; doch zijn dezelve be- zet met een ftoffe naar kuit van hairing gelij- kende, dan is men wel gewoon de hakken te openen en dezelve met een rond heet-ijzer uit te branden, welke handbewerking echter niet geheel van gevaar ontbloot is , na het branden wordt de wond eenige dagen toege- ftopt met Boter ; als de brand uitgevallen is geneest men de wond, door Mgyptiacum Zal- ve en Sap van Nachtfchade in dezelve te fpui- ten: het is> vooral niet ondienftig een kleine opening onder aan den hak te maken, om de uitlozing der vogten te bevorderen , en op gezegde wijze te genezen. §, ït.
Gezwolle Beenen.
Om gezwolle beenen te genezen neemt men
Menjchen, Paarden of Koe je Pis. en mengt onder dezelve
ï Ons Blom van Zwavel, en I Dragma Aluin. Lat-t dit te famen koken en tamelijk verkeken. Wascht
|
|||||
( **5 )
|
|||||
Wascht daar mede 's morgens en 's avonds de
beenen ; fla ook doeken in dit vogt nat ge- maakt om de beenen, dezelve geftadig vog- tig houdende of
Baad de beenen met Poeder van Aluin, in Witte of Roode Wijn, ontbonden of
Neemt Koemest , Zout , Azijn en Wijn- moer legt deze pap in een doek , als een plijster om de beenen en bevogtig telkens het verband. §• 13-
Pijnelijke Voeten. Tegen pijnelijke voeten neemt men
Een Mingel Brandewijn. \ •------- Wijn-Azijn.
i fS Laurier-Olie.
mengt daar onder een genoegfaam ge» deelte Boonen Meel.
maakt dit alles warm legt het in de voet en om de kroon van de voet > vernieuwt het verband 3 maal in de 24 Uuren, met Werk of Linnen vast gemaakt zijnde. R 5 $' H*
|
|||||
r m >
|
|||||
$• *4<
De Mok.
De Mok is een ongemak aan , of op, het
agterfte gedeelte van den kogel, wanneer die, in het Celagdg weeffel der bekleedfelen zit, als wanneer het hair het welk de hiel bedekt met een ftinkend vogc befproeid wordt ; dit wordt eenvoudige Mok genaamt; als dat hoo- ger opklimt en geplaatst is aan de koker van de pees verkrijgt het de naam van Mok aan de Zenuw ; en dan gaat het Paard bezwaar- lijk; wanneer de kroon van de voet, aan het begin van de hoef, aangedaan wordt, het onge- mak in het Celagu'g weeffel verplaatst is en het kraakbeen aangedaan is wordt het Hoornavtige Mok geheten. Deze kwaal geneest niet gemakkelijk ver-
mits de koot, als het Paard gaat, geduurig in beweging is; en dus onophoudelijk de bar- ften wederom openfcheuren ; de oorzaken van dit ongemak zijn kneuzingen, fcherpe bedor- ve humeuren die zig aan de beenen zoeken te ontlasten , verzamelde vuiligheid die aan de voeten droogt en de zweetgaten verftopt, voornamentlijk indien de beenen al te over- vloe«
|
|||||
C «<*7 )
|
||||||||||||||
vloedig met hair bezet zijn; of ook wel in'
wendige oorzaaken als : bedorve bloed door overmatig voederen zonder genoegzame be- weging enz, Weshalven de genezing ook ver- fchillende moet ingerigt worden ;fomtijds wor- den verzagtende dan eens bijtende en fcherpe middelen vereischt; verzagtende zijn pappen van Roggemeel, Reuzel en Bier, geftote Lijn' hoek, of Bafilicum Zalve enz. als de kwaal erger wordt en een fcherp en ftinkent vogt als fchuim en water begint uit te fyperen of ook als karbonkels aan de beenen komen, moet men dezelve met een roode Tichel -fleen of een hard in een gevlogte Stroowisch trach- ten glad te maken en van Rooven te zuive- ren , het hair alfcheeren en dagelijks fmeeren met Zalf van |
||||||||||||||
Koper Rood.
Gebrande Aluin, en
|
||||||||||||||
van ieder
een Ons* |
||||||||||||||
Spaansch Groen,
onder elkander fijn gedampt oflmet Arftnicum 2 loood.
Kwikzilver § —
Reuzel \ fê
laat dit te famen fmelten, en al roerende koud worden. |
||||||||||||||
of
|
||||||||||||||
( 56-8 )
|
|||||
of Neemt Koper Rood \ $
Aluin ... i lood.
Zwavel, en t van ieder Galnooten. i 2. lood, ftampt dit alles fijn en laat het in een pint Wijn-Azijn op kooken. Smeer alle dagen eens daar mede. Of dat ook zeer goed is. Witte Vitriool 4 oneen.
Wijn-Azijn 1 pint. te famen gekookt, alsmede Groene Zeep met
Ongebluschte Kalk.
tot een Zalf gemaakt, dit droogt insgelijks zeer fïerk ; ook is het zeer goed menigmaal daags met Menfchen Pis te wasfehen , zulks geneest en belet het in- drijven van 't kwaad naar binnen. Bloedzuiverende , Pis afzettende , verkoe-
lende en Purgeer-middelen worden niet zel- den, met eenige vrucht en goede uitwerking aangewent. $• 15»
De Kanker aan de Voet,
De Kanker aan de Voet is een boosaardig
langduurig ongemak , komende veeltijds aan de
|
|||||
C 269 )
|
|||||
de verzenen , doch merendeels aan de ftraal
onder in de binnen voet : zijnde een [pons en yezelagtig uitwas zweemende naar verrot hoorn, en zeer Hinkend de grootte van een Walnoot of Hoender • Ei hebbende , eerst ongevoelig , daarna pijnelijk ; dezelve geeft fomwijlen den voet eene mismaakte ge- daante , en komt voort uic eene fcbeu* ring der Bloedvaten of ook wel watervaten welke zig al te veel opgekropt bevonden heb- ben ; veeltijds zijn deze kanker-voeten het gevolg eener mislukte genezing , tegen de klooven of fcheuren aan de beenen , onder- nomen , vooral als men verzuimt heeft in- wendige geneesmiddelen te .gebruiken om de doorftraaling der vogten te bevorderen. Dat overvloed van bedorve vogten de voornaam- fte oorzaak der kanker-voeten is, bewijzen Paarden welker voeten vogtrijk, ruim, hol, en de verzenen breed ziin; of bij weike een fïinkftraal heeft plaats gehad; of Paarden die door bevangenheid, of fchurft zijn aangetast geweest; deze zijn meer als andere aan kan- fcer onderworpen , ook zijn de agter, meer dan de voor-voeten aan deze kwaal blood- geftelc. De genezing dezer kwaal is niet gemak-
lijk , vooreerst moet men aan de voeten het ou«
|
|||||
C 270 )
|
|||||
oude hoeren, tot het leven toe, geheel uit-
fnijden, de kankeragtige ftofFen, geheel en al tragten weg te nemen , daarna ftrijkt men 'Olie van Vitriool met een weinig Steenkalk daaronder gemengt, dunnetjes daarover, legt voorts Wer\ daarop en een ledere hj>, onr'er het ijzer en das gaat men aanhoudend v:>or'c tot de genezing der kwaal j doch 'er is vo zigtigheid van nooden om meer of mfrjd r kalk re gebruiken naar maate het ongemak hevig is, men wil dat dit hulpmiddel zeiden mist en doorgaans eene goede genezing ten gevolge heefr. Tegen Koud» vuur of Kanker is hqt volgend
middel ook van nut bevonden1. Neemt Kalkwater. ~) . ,
... | van teder
Aluin. )■
,.. . , één Pond.
Vitriool. I
Koperrood. 3 Oneen.
dit alles fijn gefloten doet dit, met Wijn* Azijn 2 Mingelen, tot op de helft ver* koken en bewaar het, koud geworden, in een fles. met. dit middel flooft men de wonde, de fles omgefchud hebbende ; bevindt men die niet fterk genoeg dan voegt men er nog a on- een Sterk water bij, ZES*
|
|||||
( »7" 3
|
|||||
ZESDE HOOFDSTUK.
Ziekt cm aan het kruis.
Kreupel aan het kruis of de Bil.
JL/eze kwaal ontftaat uit zwaare aangewen-
de kragten, als fchielijk opftaan, vallen, ruk- ken in de noodfta-l of zwaar trekken in diepe natte wegen enz. waardoor de fpieren ver- lamt worden en hunne veerkragt verliezen; is deze verrukking Hiet zeer geweldig dan kan het Paard nog, met veel moeite , agter uit gaan , doch met hevige pijnen verzelt, het kruis waggelt en fchudc heen en weder wan- neer het draaft; doch is de verrukking hevig en zeer zwaar, dan katt het gansch niet agter uit gaan, maar alleen eenige flappen op eene gebrekkige wijze voorwaards doen , en als men het daar toe dwingen of forceren wil kan het Paard, als geen kragt, in zijn na fle« pene agter geftel, hebbende ligtelijk van de been
|
|||||
C *;* )
been geraken en op den grond vallen; heeft
de kreupelheid! zijn zitplaats in de bil of in de dei, dan zijn de heupen ongelijk en het eene been is langer als het andere , het Paard gaat nu zwaarder dan ligter kreupel, het laat de heup hangen en het geheele aangedaane deel fleept na als het gaat. Deze kwaal verei<cht rust, inwendige geest«
rijke middelen., als Sal Ammoniac, zweetdrij- vende. Antimonie, Vlug Harts - hoorn Zout of dergelijk en , voor fmeeringen kan men ge- bruiken. |
||||||||
Gefiote Lijnzaad* Olk*
Barst. . . . . .
Tek* , ... . . . yan ieder
Terebinthijn. . . . 3 oneen.
Olijf Olie.- ....
Honig. . . . „
Wijn - Mter Een Pintje.
laat dit alles \ uur koken, neemt het dan van het vuur en roer het zo lang tot dat het op het aangedaane deel kan gelegt worden. |
||||||||
Verbindt zulks tweemaal daags met een nat
papier, blaas of pergament, daarop te leggen, geduurende het gebruik van dit middel moet bee
|
||||||||
C 273 )
|
|||||||||||||||||
het Paard gebonden worden zo dat het nier
kan leggen ; warme omfiagen van- door we- kende en verdeelende kruiden zijn mede zeer dienitig of gebruik een zalf van |
|||||||||||||||||
Harst..
Pek. Terebinthijn.
Honig. |
|||||||||||||||||
van ieder
4 oneen. |
|||||||||||||||||
Reuzel,
Laurier - Olie.
Wijn ■ Moer 8 oneen.
die alles wel gekookt zijnde neemt het van 't vuur, doet daarbij |
|||||||||||||||||
Geest van Terebir.thijn. ~i
Veter-Olie. . , 1 . 5 Brandewijn 8 oneen* ■ |
|||||||||||||||||
van ieder
2oneen.:
|
|||||||||||||||||
Men gebruikt ook wel dragten of hair-zeeien
op de bil en fmeringen van fterke£ Oliën of diergelijke middelen, |
|||||||||||||||||
2 E-
|
|||||||||||||||||
( 274 )
|
|||||||||||
BK
|
|||||||||||
ZEVENDE HOOFT. STUK.
Bevattende voorfchriften van eenige Genees-
middelen tegen onderfcheiden kwaaien en ongemakken , door een voor- naam Schrijver opgegeven. |
|||||||||||
Io*
|
|||||||||||
Ah een Paard niet /lallen of wate-
ren kan. |
|||||||||||
Mengt het zelve in een Sehaaps-ftalJ, era
wel daar ter plaatfe aJwaarfde mest het dikfte gevonden wordt; of ftrijkt de Ballen en Koker van een Hengst; of de klink van een Merrie met Olie Hypericum, en laat het Paard dek- ken en wat wandelen of
Men geeft een lepel vol geels Ambar ~OUs in een mingele 'Witte Wijn, of Een pint Wijn-Azijn in een pint Water e Voorts dekken en wandelen] als gezegt is. Sc»
|
|||||||||||
( KS )
|
|||||
Tegen jeukte aan Staaft of Mar.êfi.
Wascht dagelijks de Mnnen of Staart, Wel tot op de wortel van de hairen , met bladen van Tabak in Brandewijn geweekt, tot de genezing bevordert is. 3"-
Om Vliegen te keeren,
Neemt fap van Wilde Manna befnieer he£
Paard daar mede overal, en de Vliegen zul- len het zelve niet plagen. of
Sap van vilde Manna of ook geftoote LaU'
rier - besfen en Witte Elleboris (_ Nies Wortel) met Melk of Honig gemeng: of geflooie Casfïa au Honig fmeert het Paard overal hier mede of
Neemt, een goede hoeveelheid Berg-polei
perst dezelve wel uk doet den droesfem of* het grondfap weg en wascht het Paard, met het overgebleven voet, overal. 4°-
Tegen het fieektn van Vliegen of Da azen. Laurier - besfen gefloten en afgekookt Be* fproeit daar mede de plaatfen, en zet ook van dit kookfel in potjes, alwaar de Vliegen ver- keren; om de beeten te genezen neemt men S « toot*. |
|||||
( *76 )
|
|||||
Lootwit in Water gemengt en' wascht dezelve
dik we.! f daar mede. Tegen Dampighèid.'
Snijdt bladen van de Hazelnoot en 'boom klein en geeft dezelve over het voeder. of
Twee lood Bloem van Zwalvel, en knoppen van wit Wolk • Kruit met breede bladen van ieder eyenveel geeft dezelve gedurende 3 wee. ken onder het voeder en in het drinkwater, of Neemt Kruid-Navelen. 1 .Noote'Muscaat. ' van ieder
Gember. \ 1 Ons. : , . Galanga. J
Commijn. . . . . , -> van ieder
Fo&num Graacum. $ 2 Oneen. doet dit in
Witte Wijn 2 Mingelen doet daarbij
Doijers van Eiren. 7.0 veel als deze Middelen te famên wegen. Geeft dit met een Hoorn in, laat het Paard
daarna wandelen , een geruimen tijd vasten, waarna men Gras, lies, of andere groentens, als
|
|||||
( w )
|
|||||||
als het Jaargetij zulks gedoogt, kan voederen;
dit middel kan van grootten dienst zijn , als de kwaal niet al te veel veroudert is. Zalf om Koudvuur van Wonden te keer en.
Neemt levendige kalk ter grootte van een
vuist, bluscht dezelve in s> kannen fchoon Ri- vier-water , doet het in een houtenbak en laat het een Nagt ïtilftaan en bezinken, neera daarna het daarop drijvende blaauw vliesje, er voorzigtig met een Spatul af, zonder het nat te roeren ; giet daarna het nat behoedfaam at in een ander vat ; doet daarbij eene ge- noegfaame hoeveelheid Kaap - Olie om dit tot een Zalf te maaken; fmeer met deze Zalf de wonden en er zal geen gevaar voor koudvuur te duchten zijn. 70.
Poeder tegen allerlei kwaaien
bizonder tegen de Koorts. Neemt Poeder van Ariflolochia*) |
|||||||
van ieder
(Ronde Osterlucie) j- ,-. -Laurier- Besfen. • j
Geraspt Tvoor. J mengt dit, in een Glazen fles, wei on-
der-een. S 3 Geef;
|
|||||||
C *78 )
Geeft hier van een lepel vol in een Minge-
le witte Wijn of in Natte Zemelen en laat
het Paard tamelijk in \ zweet rijden en warm
dekken. ~X
Tegen wonden op de Tong.
Neemt Honig, Gezoute Reuzel.
Levendige - Kalk en Peper. laat dit alles tot een zalf koken en fmeer eenige keereiTs daags de tong daarmede. Tegen het Bloeden uit de Neus.
Neemt Gedroogde Grenaat.fchillen.
Koomfche Aluin van ieder 4 oneen.
blaas die Poeder voorzigtig, door een pijpje
of buisje in de Neus-gaten, of Neemt Mest yan een Hengst Ezel laat dezelve fterk droo- gen en tot een Poeder maken en blaas die, als voren, in de neusgaten. Du middel kan ook voor Menfchen als fnuif gebruikt worden, of een Spons in Azijn en Poeder van Wierook pat gemaakt en in de neus gebragt. |
|||||
Qm
|
|||||
( *79 )
|
||||||||
IO.
Om de Mond zuiver fchuhnend te maken,
Neemt Bertram Wortel. 7 van ieder Camel. ...» ^ een lood. Noot-Mufchaaten 3 ftuks. Laurier - besfen fijn geftooten» ónder een gemengt. hiervan een greepje, boven het bic, in de fnond gedaan, of in een linnen popje op het bit gebonden of
Neemt Peper. Bertram Wortel.
te famen fijn geftooten en wel gedroogt mee Honig van Roozen, onder een gemengt als boven gebruikt. Noch voor hetzelve alsmede om Eetlust
te verwekken.. Neemt Een Korstbrood flerk geroostart.
ftampt dezelve Honig van Roozen.
Wijn Azijn.
Onder een gemengt en als boren ge» bruikt. |
||||||||
S 4
|
||||||||
T9-
|
||||||||
( sSo )
|
|||||
ii.
Tegen ontjloken Oogen en Bloedige vlekjes
derzelve enz. Smeer het Oog met Wit van een Ei en 'een
weinig Olie of Honig van Roozen , fen doet een aderlating aan de Tempel* of Hoofd' Slaaps • aderen.
Tegen een vlak in de Oogen.
Welriekende Polei in de fchaduwe, niet in
de Son, gedroogt, fijn geftooten en door de fchagc van een pen in het oog geblazen. 12.
Om het Gezigt te verflerken.
Uitgeperst fap vanfiinkende Gauwe of Schil-
kruit-, o. maal 's daags, 4 a 5 dagen agter den anderen in de Oogen gefpoten,
_ __
Tegen Wonden van drukken op de Schoft.
Wascht de Wonden of bulten met Brande*
•wijn ftrooit 'er voorts fijne Suiker op , laat dan een goed gedeelte Petercelie in een min- gele Brandewijn, in een digte Pot, 24 Uuren fto-
|
|||||
C »8i )
|
||||||
ftoven, als de Pecercelie wel geflooft is lege
dan dezelve, warm, op de wonden of Neemt een mingele Menfche-pis met een hand vol Zout, laat dit op de helft verko- ken, baad de wond daar dagelijks mede en al is 'er een opening nodig gaat nogthans daar- mede voort tot de genezing volbragt is. 14.
Tegen Wonden aan de koot onder de Vet-
lok door de halter • ketting als anders- zins veroorzaakt, Neemt Vetfpek, met het zwoord | fg
Knoflook, . . . . . z oneen
Gefioote-Peper. . . ■ . 1 lood. kneus dit wel onder een, het zwoord van 't fpek afgefneden hebbende , doet bij dit mengfel Een Mingele fVijn • Azijn.
laat het zo heet worden dat het fpek gefmol-
ten is fmeer dit warm op de wond , legt het afgefneden zwoord daarop en omzwag- telt het verband met linnen doeken of zwag- tels. |
||||||
S5 of
|
||||||
( «82 )
|
|||||||||||||
of
|
|||||||||||||
Neemt Lijn-Olie
of Groene ■ Zeep ea
Brandewijn. |
|||||||||||||
in gelijke
deelen. |
|||||||||||||
fchudt dit wel onder een, in|een fles.
fcheer het hair kaal af en fmeer 's morgen* en 's avonds de wond daarmede of Olie en Wijn heet gemaakt, in dier voege» dat de Wijn eetiigfins uitgewafemt is, hierme- de, als voren gefmeert. Tegen Schurft,
Neemt Varkens-bloed en
Kwikzilver. fmeer de wonden 5 of 6 maal, agter den an- deren daarmede ; of wasch de wonden met warme Azijn, men moet alvorens de wonden, met warm gemaakte groene Zeep, beftrijken. of
Neemt Alfem-kruid^ verbrandt "j tot asfche; I in gelijke
Levendige Kalk en , deelen, Roet uit een Schoonjïeen.}
mengt dit met eene genoegzame hoeveel- heid water. |
|||||||||||||
wasch
|
|||||||||||||
( 283 )
|
|||||
wasch daar de manen ftaart en andere deelen,
waar de fchurft zich bevindt mede ; zulks geneest niet alleen maar doet ook het hair groeijen. Om het Hoorn te doen groeijen.
Neemt, Olie van Henmp-Zaad."\
Pek. I van ieder
Reuzel. | evenveel.
Schaapen-vet. J
fmelt dit te famen en bewaart deze zalve
tot gebruik. Hiermede moet de hoef fgefmeert worden zo lang zulks nodig is. *7*
Tegen bulten doordrukken van Zadels
veroorzaakt.
Stamp Brandnetelen laat dezelve in Men-
fchen-pis wel weken en uittrekken, leg, van het dikke vogt of droesfem op de bulten.en maakt, dit, met een gord cingel, vast, 18.
Indien het Hair borstelig wordt of als
overeind /iaat. Men moet het Hooi en de Haver welke het Paard eet met Pekel befproeijen en nat maken, een.
|
|||||
C *84 3
|
|||||
een aderlating aan de hals doen, en met het
bloed het geheele ligchaam wasfchen en dus gek;leeft 3 dagen laten blijven , waarna men het Paard kan rosfen en poetfen. Om lijk-doorns op ds rug , of anders
plaatfen, te doen afvallen. Neemt, Oude Reuzel, of
Wagenfmeer, of Uitgeperfte Nooten-Olie en Kalkwater in gelijke deelen. Wasch de wond daarmede en als de Lijk- doorn afgevallen is beftrooi dan de wond met gebrande - fchoen - Zool • Leer en laat heete Kaars-fineer 'er op druipen. 20.
Zalf tegen verfche Wonden. Neemt, Zwavel en 7 van ieder
Reuzel. -> 3 oneen mengt dit met Wijn-Azijn.
Laat zulks eenigfins, of een walletje, koken en frneer de wonden met deze Jaauw gemaakte zalf. Tegen gezwellen.
Neemt verfche. • Porcelein , ltamp dezelre
mengt daar geftoote Harst onder maakt dit tot een
|
|||||
( *8S )
|
|||||
een plijster welke, tegen alle gezwellen, zeer
dieniiig is. 32.
Tegen de gezwollen Ballen der
Hengfien. %
Neemt Wit'-Krijt, en
Een Handvol Zout.
fijn gefloten en met Wijn-Azijn tot een
deeg gemaakt.
fmeer met dit deeg , 2 a 3 maal daags (de Ballen. of
Azijn.
Verfche Boter, Olijf- Olie, en
Cefchraapt Krijt gekookt.
met het dunne afgegoten vogt gewasfchen. Tegen Wormen.
Een pond Vijlfel van Staal, in 16 deelen
gedeelt, met nat gemaakte Zemelen of Meel alle dagen eendeel, zijnde een ons, inge- geven. of
Neem Reuzel met 3 maal zo veel gehakte ffysfip laat het Paard dit indikken. of
|
|||||
C «86 )
of
Geeft het nat van Marubiwn of van preijen. 24.
Wanneer een Paard, door aan floot en \te
drinken, bloedzuigers aan het verhe-
melte gekregen , of dezelve inge-
zwolgen heeft.
Vindt men deze Dieren aan het verhemelte
of op plaatfen die men bereiken kan , moet men dezelve met vijge»bladen of ruw-linnen vatten en aftrekken ; maar als zij de maag be- reikt hebhen, dient men het Paard eene groot* te hoeveelheid Olijf' of andere Olie in te ge* ven, om door de vettigheid van de Olie en de famentrekkende beweging der Maag, was het mogelijk die Infeccen los te maken en te dooden. Wanneer een Paard veeren , hoendermest
of iets anders nadeligs ingekregen heeft. Men moet het dikwils een afcrekfel van
wilde vijgen bladen laten drinken , en, uit voorzorg, gevaarshalve geen hoender of an- dere vogel-hokken of kooijen in of nabij de Hallen gedogen. «6.
|
||||
C *87 )
|
|||||
ao\
Tegen henen of klooven.
Neemt Kalfs-vet I ®
Rozen ■ honig § f?
te famen gefmolten. daarbij Een weinig Loodwit, (meer de keenen of klooven daarmede. a7-
Tillen tegen wonden, Schurft of Wur- men in de Maag. Neemt Afa Foetida. -j van ieder
Bacca Lauri. > » Pond. Synaber. •* ftoot dit, ieder bizonder, in een Mortier
mengt het vervolgens onder elkander doet daarbij
eene genoegfaame hoeveelheid Brande- wijn om 'er Pillen van te kunnen maken ieder van 14 Grein of \ lood en laat de- zelve droogen. geeft 8 dagen agter den anderen ieder dag een Pil met een pintje Wijn. Deze Pillen kunnen jaaren lang goed blij-
ven. s8.
|
|||||
C *88 )
|
||||||
Tegen Buikpijn.:
Een handvol gedroogde Wijnruit • knoppen
met een mingele Wijn warm ingegeven; laac het Paard vervolgens warm rijden en , in- dien het zelve niet kan wateren, doet het dan op een Schaapen ftal zetten , warm toe dek* ken en laat het warm drinken geven. of
Neemt Maluwe - kruit. "\ Gemeene Manna \ van ieder
Bingel of Glas-kruit.± een hand en | yoi,
Vuurkruit. J
Wilde Viooltjes en > een halve
Camille, i hand voL Laat deze kruiden met een genoegfaam deel
water koken , en tot op i a 2 mingelen verkoken, zeig die door een Linnen Lap, ontbindc vervolgens in dit vogc, Catholicum \ f&
Honig en t van ieder Olijf-Olie. S 4 oneen, gebruik dit warm als een lavement* |
||||||
z%
|
||||||
C ïSp )
|
|||||||
29«
Teren de Koorts.
Neemt Comcommer ■ Zaad 6 lood»
Maluwe (Keesjes-kruid) 4 lood.
Stroop van Roezen en 1 van ieder Roozen-water .... S 10 Lood. mengt dit die te faraen met Casfia. . .'....§ lood.
Suiker.......6 lood.
Honig........ï $
geeft dit 's morgens vroeg in, en laat het.
Paard ia Uuren vasten.
|
|||||||
30.
Tegen een /lijven hals.
Neemt Maluwe , keesjes• huid laat dit. ai
een genoegfaam deel water koken, tot het bij- na gaar is ; doet 'er vervolgens bij 1 Pond yerfche Boter en laat dit wederom, tot een ze- kere Confidentie, koken. Smeer daar, 4^5 dagen agter den ande-
ren, 'smorgens en 'savonds, de hals mede; waarna men dezelve met warme Roeden Wijn. moet wasfehen. T Si.
|
|||||||
( SfO )
|
||||||||
3i'
tVannetf het vit in *i Lijf ge [motten is.
Neemt een afkookfeï van Gant giet het door
«en doek doet daarbij Bruine Suiker 4 oneen.
Doijers van Eiren 4 ftuk?, Roüzenflroop of Roozenhonig. 4 oneen, gebruikt dit warm als een lavement. |
||||||||
32.
Hoorn zalf. |
||||||||
Neemt Homp. 'S ■. , '
rwr- • n l VRn ie^r
Wiinfteen* en > n .
n , \ een Pond.
Keuze!. J
onder elkander gefmoken,
fmeer dagelijks het hoorn en de kroon daar- mede 01
\ Geele Wasch 1 fg' Olijf' Olie \ fg
Terebinthijn-balfsmr 4 or.cca, te famen gefmoken. fmeer de voet daarmede , doet voorts K»t* mest binnen in de voer en isas het Paart ft il f op ftroo, ftaan, hierdoor word: de- pijn ver- zag? en het hoorn genezen- 33*
|
||||||||
C *9* 3
|
|||||
33*
Tegen , uitwendig, vuil en ftinkeni,
vogf ##» <fe beenen. Scheer het hair kaal af en wasch de bee^
nen, aan die plaatfen, met Koper.rood. "] ^ fc<fef
Galnooten. f ^
Groene Vitriool. J
of
Kots-Aluin i once, Lijen Ut Poeder s, oneen. laat dit alles 24 Uuren, in Wijn-Azijn af. trekken en bewaar het tot gebruik of neemt Krank - water ( bij Goudfmids te bekomen,) een mingele, doed daarbij Koper'rood. 1
Mostaard. » in gelijke
Buskruit, en j dielen.
Zwavel. J
doet daarbij iP'ijn - Azijn een mingele
mengt dit wel onder een Wasch 3 maal daags, na het hair afgefcho-
ren te hebben, de JVeuden daar mede* |
|||||
C 252 )
|
|||||||||
34<
Te,ffsn een gewonden of gezwollen Schoft.
Laar een mingeïe Menfchen Pis met een
hand vol Zout koken en wasch ce Schoft daar- rjnede, al is 'er een opening nodig gaat nog' thans voort met dit middel te wasfehen. |
|||||||||
35-
Tegen over- of- fchuiffel- beentjes. Scheer het hair wel af, neemt dan een wei-
nig .witte Zeep , roet en levendige Kalk ter grootte van een Hazel- of Okkernoot mengt dit met nugtere fpog maakt het tot een Plijs- ter fteek de overbeetren met een lancet, tot bloedens toe, en legt voornoemde Plijster op de wonden dezelve 2. Uuren daarop latende, neemt dan de Plijster weg en kat het Paard wat wandeler. |
|||||||||
36.
Wanneer een Paard Doornen in de voeten
of aan de beenen bekomen heeft. Scheer het hair voorzigtig af, en tracht de
Doorn uit te trekken, ftoof de wond met war- me |
|||||||||
( £93 )
|
|||||||
me Wijn of Brandewijn ; maar kunt gij da
Doorn niet gewaar worden fineer dan Os/e- gal op de phats daar gij vermoedt de Doorn te zitten. ■_■_ 37»
■ Tegen de Hoe si.
Néémt vet Spek, zuiver en fehraap het wel
af, maakt 'er Pillen van en geeft dezelve in; geeft daarna een mingele witte Wijn met een greepje Safraan en laat het Paard vier uuren vasten, waarna men Gras of andere groenten kan voederen, wagt tot den avond met drin- ken en geeft dan laauw Water met Garstc* meel, wanneer men 'sanderen daags 's mor- gens voedert, als naar gewoonte; maar zo de Hoest mogt ontdaan door eenige vuiligheid of vederen gegeten te hebben , neemt dan Weit laat dezelve weken en gedroogt zijnde beftrijkt dezelve wel met Honig en geeft die eenige reizen te eeten. |
|||||||
?A
Tegen V uitvallen van V Hair van
fiaart of manen.
Waseht telkens de wortels der Hairen roet
Menjchen Pis, Aluin en Olie, of met Honden of Vosfen Vet. T 3 39>
|
|||||||
f 394 )
|
|||||
35>-
Tegen fteekels in de Staarten.
Boven aan de wortel van de Staarten vindt
men meermaalen harde hairen, als fteekels of doornen, waardoor de Paarden, genoodzaakt worden, tegen boómen, fchotten of andere harde ligchaamen zich te fchuuren, waardoor wel eens, zweeren of diepe wonden ontftaan; om dit, zo veel mogelijk, te genezen dient men die fteekels uit te trekken, het hair af te fcheren en de wonden eerst te wasfchen met Salpeter - Water daarna met Azijn waarin Jtöaanbellen ontbonden zijn, dikke vuile Olie uit de lampen is mede niet Öndienftig om te fmeeren. 40.
Tegen beeten van vergiftigt Dieren. Indien het aan een been is, bindt dan het
gedeelte van het been, dat boven de beet is, met een band, een goede duim breet wel vast, gefelt dan het gezwelle deel met eenige ftrui- ken van witte Besfen, tot bloeden toe, vrijft dan de wonden met Driakel of eenig ander tegen- gift en geeft daarvan in met Wijn, na dat men zulks
|
|||||
( 295 )
|
|||||
aulks, herhaalde keeren gedaan heeft, doet
men de band af en legt een doek met Bran* dewijn om het been en bevogtigt dezelve, van tijd tot tijd met voornoemde Brandewijn. of
Neemt 4 a 5 Oester Schelpen Iaat dezelve branden ("calcineren) en tot poeder ftam- pen , doet deze poeder , in Olijf-Olie ge- mengt , het Paard innemen, * dagen agter den anderen, en 6 Uuren, voor en na vasten. ----------- ■i.l
Aanmerkingen over het groot nuf en voordeel
welke de Paarden ons aanbrengen, zo in
kun leven als ook zelfs na hun dood.
Onder alle de ligchaams-oefeningen , zo
tot onderhoud der gezondheid als tot gene- zing en verligting van verfcheidene langdu- rige en fleepende Ziektens is door de Genees- heeren het Paard rijden het meeste aangepree* zen; als veroorzaakende een algemeene-werking van alle de deelen onzes ligchaams, door deze algemeene beweging der fpieren en des ganfche ligchaams worden de ingewanden gefchudt, alzo moet dan ieder omloop , ieder affchij- ding» ieder invloe<i en ieder beweging uit- T 4 voe- |
|||||
C 296 )
|
|||||
voeriger, fneller en vaardiger volgen ; de
fpieren worden door de heilzame zenuw - zappen als gedrenkt en verderkt, en de geheele na» tuur verkrijgt , door een doorgaande werk- zaamheid , als nieuwe kragten , dus is het matig Paard-rijden oen der beste Jïgchaams- bewegingen voor zwakke Menfchen of die genoodzaakt zijn een zittend leven te leiden; voor het overige zijn de Geneesheeren te raadplegen in wat Clasfen van Ziekcens het Paard rijden voordeelig en nuttig bevonden is. Hun vleesch wordt door de Tarters wel
gegeten , en is ook in aller droevigfte tijden van zwaaren en nijpenden hogersuoods meer- malen zonder nadeel gebruikt geworden. Het hoorn der hoeven wordt in de Medi-
cijnen tegen zodan'ge ongemakken, daar men met een goeden uitflag van het bevergeil, hartshoorn , of derzelver vlugge deelen ge- bruik maakt zeer beroemd en met vrugt ge- bezigt, De melk der Merriën is in de teering zeer
dienftig bevonden ; van dezelve, zuiver en helder gemaakt , wordt ook een geestrijken drank, Kumisz bij de Mogollen genaamt, gemaakt en bij hun zeer in achting gehouden. De mest uitwendig als een ftooving in
keelziekcens en zijde pijnen wordt wel eens met
|
|||||
C 297 ;
|
|||||
met een goeden uitflag gebruik, niet min-
der in het pijnelijk wateren, of in opftijgin- gen, onder aan het lijf gelegt zijnde. De nuttigheid van de mest tot het uic-
broeijen van Vruchten, Planten en Bloemen is aan alle Hoveniers, gelijk ook aan die bezit- ters van Buitenplaatfen zijn ten volle bekend. De Pis kan door hare bijzondere fcherpte ' in de mond gehouden de kiespijn verdrij- ven enz. . -. En alfchoon de nuttigheid na den dood der Paarden niet zijn te vergelijken met de fchadens en groote nadeelen welke de eige- naars door hun gemis lijden , zo kan men echter nog eenige voordeden na hun dood genieten: want de huiden, bereid zijnde,wor- den door Zadelmakers en Schoenmakers ge- bruikt; het vet wordt tot het emalieren ge- bezigt, ook is het vet van de manen-flreng zeer goed in zalven, alsmede om het leeder van rijtuigen en tuigen zacht en lenig te ma- ken ; het hair van den ftaart, top , en ma» nen gebruiken de Zadelmakers, Stoelema- kers, Matrasmakers, Boekdrukkers, Touw- slagers, Zevemakers enz.; van het vleesch,- door macerering in Walfchot verandert zijnde, worden Kaarsfen gemaakt, het bloed dient tot het vervaardigen van Bcrkins Elaauw ; T 5 de |
|||||
( %$% )
|
||||||
de ingewanden en peefen leveren lijm uit; vati
de groote beenderen worden hegten van Mes* fen en andere tot gebruik dienende materia- len gemaakt, van de kleindere wordt zwart- zel gebrandt en wat dies meer is; en moge» lijk waare van doode Paarden meerder win» flen en voordeden, te trekken , indien men zich met nauwkeurig onderzoek en proefne» mingen dien aangaande wilde bezig houden en de nodige moeite daartoe aanwenden» EINDE.
|
||||||
'%$!&
|
||||||