„HET REEDS VEEL TE LANG GEKRENKTE REST i
i 's
DER l
TEN ^
IN
---■-rwn...! ^
ADRES am de Algemeene Synode der ' Nederlandscle Hervormde Kerk, van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente, te Eernetvoude.
-oOo-
TE LEBüWAUüBN,
BIJ J. S W A R T Ö. . ' b
„HET REEDS TEEL TE LAIJ
mmMmmm ^
TEN
JN
ADRES aan de Alyemeene Sjjnode der Nederland-sche Hervormde Kerk, van den Kerheraad der Hervormde Gemeente, fe Eerneiooude.
--ooo--
TE LEEUWARDEN,
-
■
■'
•- T,
-
De Kerkeraad der Hervormde Gemeente, te Eernewoude, aan de Hoog Eerwaardige Algemeene Synode der Neder-landselie Hervormde Kerk.
Hoog Eerwaardige Heer en !
In een hoogst belangrijk rapport van het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland, ingediend bij de Synodale Commissie, en opgenomen in Bijlage B der Handelingen van de Algemeene Synode tenjare 1870, wordt van verschillende zijden in het licht gesteld ))het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten lande in Friesland.quot;
Naar aanleiding van hetgeen ter dezer zake in Uwe Vergadering van den laatstvorigen zomer is ter tafel gebragt, beraadslaagd en besloten, voelden wij ons gedrongen op te treden ter wille van dat «veel te lang gekrenkte regthoe zwak onze stem dan ook moge klinken.
Eene eerste vrucht daarvan was eene zooveel mogelijk volledige geschiedenis van het Floreenstelsel, waaronder Frieslands plattelands gemeenten nog steeds moeten gebogen gaan. Doch toen wij haar
hadden in schrift gebragt, bleek zij zoo zeer uitgedijd, dat zij ver de grenzen van een adres was overschreden, en moesten wij haar dus ter zijde leggen.
Zwijgen echter, meenden wij, konden en moesten wij niet.
Daarom zijn wij te rade geworden onze beschouwingen te beperken tot hetgeen in Uwe straks vermelde vergadering ter dezer zake is voorgevallen, en alzoo ons enkel bezig te houden met de nog steeds voortdurende benoeming van Predikanten door Floreenpligtigen, en niet met hunne inmenging in het beheer, hoezeer daardoor niet minder, naar ons oordeel, het regt der gemeente wordt gekrenkt, en waaraan door U Hoog Eerw. voor goed een einde kon worden gemaakt.
Wat wij nu ten aanzien der beroeping van predikanten in ons gewest wenschen, dat geschiede, en smeeken, dat door U, die daartoe de magt bezit, worde tot stand gebragt; het zal U blijken , Hoog Eerw. H.H.! indien Gij de goedheid wilt hebben te luisteren naar hetgeen wij ons niet weerhouden kunnen uit te spreken.
„Door de Synode van 1872 werd aan de Synodale Commissie opgedragen,quot; — zoo laat zich die Commissie hooren in haar rapport aan U, — Hand. 1873 Bijlage B, pag. 143 seqq. — „de Synode van 1873 te dienen van advies, hoe in het belang der Friesche gemeenten te handelen met de uitvaardigingen dei-veranderingen in art. 24 Alg. Reg. en art. 58 Reg. op de Vacaturen, indien de Koninklijke Sanctie van het Friesche Fieglement op de verkiezing en beroeping van predikanten door de Hooge Regering niet wordt ingetrokken.
»De Minister van Justitie berigtte ons bij missive van 16 Aug. 1872, n0. 120, gereg. onder n0. 111, dat het Kon. besluit van 14 Sept. 1833, houdende goedkeuring van voormeld Regl., niet behoeit, ja zelfs niet kan worden ingetrokken, omdat naar art. 1 der wet van 10 Sept. 1853 (Stbl. nquot;. 102) het kerkelijk gezag de eenige bevoegde autoriteit is, om in de bestaande wijze van verkiezen en beroepen van predikanten bij de Herv. gemeenten, in Friesland verandering te brengen.
»Naar aanleiding van dat antwoord der Regering, rijzen de twee volgende vragen:
»lo. Kan het bedoelde Regl. worden ingetrokken door enkele uitvaardiging der veranderingen in art. 24 Alg. Reg. en art. 58 Regl. op de Vacaturen?
^2o. Zoo ja, is het raadzaam, hiertoe nu reeds over te gaan?quot;
Op die eerste vraag wordt door de S. C. op verschillende deugdelijke gronden geantwoord aan de Synode;
»Naar het gevoelen Uwer Commissie kan het Kerk.
6
Reg], van 1833, afkomstig van een bestuur, dat destijds wetgevende niagt bezat in de Kerk, dooiden tegenwoordigen Kerkelijken Wetgever worden ingetrokken, en wel door enkele uitvaardiging der veranderingen in art. 24 van bet Alg. Regl. en art. 58 van het Regl. op de Vacaturen.quot;
De tweede vraag: sof het raadzaam is tot die uitvaardiging nu reeds over te gaan?quot; wordt ontkennend beantwoord door de Syn. Comm. op grond van volgende overwegingen.
»In de kerk is reeds zooveel moeijelijkheid, twist, ja verzet, dat zonder overwegende redenen niet mag worden overgegaan tot maatregelen, die stellig tot dat een en ander leiden. Meer bepaald zouden van dadelijke uitvaardiging de volgende bezwaren zijn te duchten.
ygt;a. Meerdere Friesche gemeenten, althans vele Floreenpligtigen zullen zich aan die uitvaardiging niet storen. En wat dan? De kerk mist rechtsdwang en heeft slechts zwakke indirecte middelen tot handhaving barer verordeningen. De Staat mengt zich in bare zaken niet en zal zeker onzijdig blijven. Eene bron voor processen zal worden geopend, daar het regt der kerk misschien betwistbaar is en zeker door velen zal worden betwist.
»En zulks terwijl niet eens blijkt, ja mag worden betwijfeld, dat de Friesche gemeenten algemeen de opheffing van het regt der Floreenplichtigen wenschen. Bij Uwe Commissie is slechts één daartoe strekkend adres ingekomen, n. 1. van den kerkeraad van Tjal-lebird, in dato 8 April 1873, gereg. onder n0. 138.
»Financiële nadeelen voor de gemeenten en de
7
kerk zouden van den maatregel de zekere gevolgen zijn.
»In Friesland zijn 324 kerkgemeenten, waarvan slechts 23 in lateren tijd ontstaan; van de overige 301 sloten zich slechts 36 aan bij het Algemeen Reglement op het beheerquot; — (dat was niet het werk der geïgnoreerde magtelooze gemeenten, maar bet werk der tegenover die verdrukte gemeenten in bescherming genomen Floreenpligtigcn) — »In een 30tal is, wegens onvoldoende kerkelijke inkomsten , voor gewone uitgaven omslag over de rloreenen, in de meeste overigen moeten buitengewone kosten voor kerk cn pastorie door dien omslag worden bestreden.quot;
»Bij het reeds genoemde bezwaar komen nu de twee volgende;
ygt;h. De Floreenpligtigen voeren beheer over de kerkelijke goederen, uit kracht van de besluiten van het Departementaal Bestuur van 1804 en 1805, voor zoover zij zich niet hebben aangesloten aan bet Algemeen Reglement op het beheerquot; — (van de 301 slechts 36.) — «Zij zijn daarin geheel vrij en zonder controle. Te vreezen is, dat in meerdere gemeenten de bijdragen uit de kerkelijke goederen aan predikant, kerk en pastorie, zullen worden onthouden. Geene magt zal hiertegen kunnen waken, ten ware de Staatswetgever, wiens hulp evenwel volstrekt niet meer kan worden verwacht.
«Nevens de gemeenten heeft ook het kerligenoot-schap schade te vreezen, daar de quota voor de Classicale kas zeker algemeen zullen worden onthouden ; en
8
sc. de Floreenpligtigen zullen zich bij ontneming van hun regt van beroeping onttrekken aan den last om bij te dragen voor predikant, kerk en pastorie. Dit mag als niet onbillijk van alle buiten de gemeente wonende F loreenplichtigen worden verwacht. En juist daarom komen de omslagen grootendeels ten laste der elders wonende eigenaren. De last zou enkel vallen op de gemeenteleden, voor dezen in vele gemeenten drukkend worden en zulks zonder dat in meerdere gemeenten in alle noodige behoeften zuu kunnen worden voorzien.quot;
«Met het oog op die bezwaren geven wij dus aan Uwe Vergadering in overweging, de uitvaardiging van voormelde veranderingen , vooralsnog niet te laten geschieden.quot;
Dit advies werd aan de orde gesteld in Uwe vier en twintigste zitting van dingsdag den 29 Juli 1873 — (Hand. p. 231 seqq.) »De daarover aangevangen beraadslagingen werden echter gestaakt op eene met algemeene stemmen aangenomene motie van orde van den heer Reitsma, na aanvoering van onderscheidene bedenkingen tegen het advies der Commissie, verlangende, dat de zaak eerst twee dagen later in behandeling genomen werd, opdat de leden intusschen bovenal kennis mogten nemen van het rapport der Sijn.-Gomm. van 1869, voorkomende Hand. 1870, Bijl. B., blz. 136 volg.
«Daarbij was door den heer Reitsma tevens een voorstel ingediend, dat ingelijks twee dagen voor de loden ter inzage ter tafel werd gelegd, luidende als volgt:
»De Synode der Ned. Herv. Kerk ;
9
«Overwegende, dat liet regt om predikanten te benoemen, voor het eerst aan de Floreenpligligon in Friesland is toegestaan, door de Friesche Synode, te Heerenveen vergaderd, door zijn besluit van 18 Julij 1804, geapprobeerd door het Departementaal besluit van 26 Augustus 1806;
«Overwegende , dat bij Koninklijk besluit van 14 September 1833, niet het regt van benoeming van predikanten aan de Floreenpligtigen is opgedragen, maar alleen de uitoefening van dit regt, door het bij dit besluit goedgekeurde Reglement op de verkiezing en beroeping van predikanten bij de Hervormde gemeenten in Friesland, geregeld;
^Overwegende, dat de Foreenpligtigen bijgevolg sedert 1804 het regt van benoeming van predikanten, hun van wege de kerk door de Synode van 1804 toegestaan, jure et facto hebben uitgeoefend;
«Overwegende , dat de Synode , hij welke de hoogste wetgevende, regtsprekende en besturende raagt berust (Alg. Fiegl. art. 61), in het Algemeen Reglement, in werking gekomen den 1 Mei 1852, in art. 23 heeft vastgesteld, dat het regt tot benoeming-van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten bij de gemeente berust, behoudens de verkregen regten van derden, en dat zij de wijze , waarop dit regt door de gemeente zal worden uitgeoefend , nader heeft bepaald en omschreven in het Synodaal Reglement op de benoeming enz. in werking getreden 1 Maart 1867 ;
«Overwegende, dat door dit Reglement hot regt van benoeming van predikanten door de Floreen-pligti gen jure is opgeheven, en dat elke uitoefening
10
van dit regt na 1 Maart 1867 beschouwd moet worden als inbreuk makende op het regt der gemeente, haar verzekerd door art. 23 van het Algemeen Reglement.
«Besluit bij deze aan het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland op te dragen haar vóór 1 Maart 1874 te dienen van consideratie en advies betreffende den vast te stellen termijn, waarop de tot hiertoe gebruikelijke benoeming van predikanten door Floreen-pligtigen zal zijn opgeheven en het Synodaal Reglement van 1 Maart 1867 in Friesland als ingevoerd beschouwd moet worden.quot;
In Uwe zitting van Donderdag , den 31 Julij 1873, werd dit voorstel van den heer Reitsma behandeld.
Na gehouden beraadslaging (Hand. 1873 pag. 141 seqrj.) kwamen de leden Uwer vergadering in overeenstemming met het gevoelen der Synod. Commissie daarin overeen, dat de Synode bij magte is om de Friesche gemeenten wat het beroepen van predikanten betreft te brengen onder het algemeene regt der kerk, zoodat het voor Uwe vergadering slechts de vraag kon zijn, of thans tot de uitvaardiging der aangehouden veranderingen behoort besloten te worden. Met de Syn. Comm. achtten vele leden Uwer vergadering zulks thans niet geraden, en ofschoon nu ook de heer Reitsma en andere leden van meening zijn, dat de bezwaren aan de opheffing van de regten der Floreenplichtigen verbonden, als ook later evenzeer te voorzien, de Synode niet mogen terug houden aan de Friesche gemeenten het regt tot het beroepen van predikanten te verleenen, werd de vraag gesteld door den president, of nu tot de
11
uitvaardiging zal worden overgegaan, ontkennend beantwoord. Als vervolgens echter het bepalen van een termijn voor de uitvaardiging in allen gevalle noodig werd geoordeeld, besloot Uwe vergadering het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland uit te noodigen om de Synode dienaangaande als nog van advies te dienen.quot;
Door de gehouden beraadslagingen en de genomen besluiten nu, én van U Hoog Eerw. Heeren én van de Syn. Comm. zijn wij in verschillende opzigten levendig getroffen.
Vergunt ons daarover ons oordeel uit te spreken op eerbiedige maar tevens op rondborstige wijze. Het mogt strekken kunnen ter bevordering van onverwijlde herstelling van »het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten lande in Friesland.quot;
Ten dien einde vestigen wij in de eerste plaats het oog op het boven in substantie gememoreerde advies der Synodale Commissie.
Het eerste gedeelte van genoemd advies, waarin op deugdelijke gronden is aangetoond, dat »het kerk-reglement van 1833 door den'kerkdijken wetgever kan worden ingetrokken,quot; kunnen wij met stilzwijgen voorbijgaan.
Wij houden ons dus bezig met het tweede gedeelte van hot advies, waarin «onraadzaam wordt geacht tot die intrekking nu reeds over te gaan,quot; wegens aangevoerde bezwaren, welke bezwaren wij op den voet volgen.
-12
Zij worden geopend met dit algemeene bezwaar: »in de kerk is reeds zooveel moeijelijkheid, twist ja verzet, dat zonder overwegende redenen niet mag worden overgegaan tol maatregelen, die stellig tot een en ander zullen leiden.quot;
Wij willen voorloopig aannemen, dat dit werkelijk het geval zou zijn. Dan is dit de zaak. De kerkelijke wetgever, verzekert de Synodale Commissie, mag het. kerkreglement van 1833 intrekken. Dan zijn de gemeenten gebragt onder het gemeene kerkregt. Voor Floreenpligtigen blijft er schijn noch schaduw van regt of bevoegdheid tot predikante beroeping, daartoe hebben dan alleen en uitsluitend de gemeenten het regt. Toch zullen Floreenpligtigen, hoewel geheel vruchteloos, zich daartegen verzetten, maar er zonder twijfel voor goed van afzien, als het stellig blijkt, dat het niets kan baten. Desniettegenstaande, wil de Synodale Commissie, moet men de zaak laten als zij is, en de hand niet uitstrekken tot herstelling van ).het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde gemeenten ten platten lande in Friesland.quot; Arme, arme gemeenten!
Maar nu verder. Als de S. C. stelt, dat door de intrekking van het Regl. van 1833 stwist en verzetquot; zullen vermeerderd worden, dan druischt — het zij met bescheidenheid opgemerkt — die bewering regt-streeks in tegen de geschiedenis, want juist het omgekeerde dier stelling zal waarheid zijn. Immers nu de Floreenpligtigen bij beroepen het roer dei-zaken hoezeer ook thans reeds naar ons oordeel wederregtelijk — in handen hebben, nu is er twist en verzet schier allerwege. Zij komen van de zijde
43
der gemeente, die zucht onder het juk. Die gemeente echter is in het algemeen gedoemd tot een, om het zoo te noemen, lijdelijk verzet. Gevoelt zij toch, dat reeds nu zij regt heeft tol beroeping en niet Flo-reenpligtigen, zij kan haar regt niet laten gelden bij den burgerlijken regter, omdat zij, dewijl Floreen-pligtigen zich hebben meester gemaakt van de fondsen, de gelden mist tot het voeren eener procedure, terwijl ook nog andere redenen haar verhinderen een proces aanhangig te maken. De gemeente heeft jaren achtereen gesmeekt bij liet bevoegde kerkbestuur om herstelling van haar »veel te lang gekrenkt regtquot;, doch vruchteloos. Nu zij meende, dat eindelijk redres zou en moest komen, deinst het kerkbestuur, hoewel volledig overtuigd van het regt der gemeente, weer terug voor allerlei denkbeeldige bezwaren. Er is overal malaise, die, omdat alle hopen ijdel wordt bevonden, meer en meer tot onverschilligheid overslaat. Maar ook breekt dat verzet hier en daar uit. Dat is nog in den laatsten tijd gebleken te Berlikum en te Wirdum, die geteld worden tot de aanzienlijkste gemeenten, niet slechts in de Classis Leeuwarden, maar te gelijk van de gansche provincie, waar men van de zijde der gemeente bij beroeping zich verzette tegen de Floreenpligtigen. Ter laatst genoemde plaats nog in den loop dezes jaars, en bij de beide beroepingen aldaar telken reize. Bij het Classicaal Bestuur laatstelijk in het ongelijk gesteld werd deswegens eene klagt ingediend hij de Synodale Commissie. En de Synodale Commissie de klagers in bescherming nemende legen de Floreenpligtigen, achtte het, indien wij wel zijn geïnformeerd, noodig
44
zich de zaak aan te trekken. Wij vragen dus, is er nu ook verzet? En is zulks niet officieel bekend? Gewis er is verzet, en twist is er schier overal. Zij komen van de zijde der gemeente, omdat hun regt wordt gekrenkt. Zij zullen bij bestaanden toestand voortduren en tot nog iets ergers overslaan. Maar als de gemeente door intrekking van het Regl. van '1833 gesteld wordt in haar recht, dan immers zullen twist en verzet ophouden. Mogten toch Floreenplig-tigen het aanvankelijk wagen de hand uit te strekken naar iets, wat dadelijk blijken zou niet te behooren tot hunne competentie, zij zouden zich voor een tweede dergelijke vruchtelooze poging wachten. En waarnu twist en verzet blaken, zouden rust en vrede wederkeeren.
Het aangevoerde zij voldoende over het algemeene bezwaar.
Wij gaan nu over tot de beschouwing van het' eerste hoofdbezwaar sub a, hetwelk echter blijkt niet één te zijn, maar eene zamenvatting van meerdere.
1°. «Meerdere Friesche gemeenten,quot; zoo begint hier do S. G. te spreken, «althans vele Floreen-pligtigen zullen zich aan de uitvaardiging der veranderingen in art. 24 Alg. Regl. en art. 58 van hel Regl. op de vacaturen, waardoor het Regl. van 1833 vervalt, niet storen.quot;
))En wat dan?quot; wordt er gevraagd. De Syn. Comm. antwoordt: »De kerk mist alle regtsdwang en heeft slechts zwakke indirecte middelen tot handhaving harer verordeningen. De Staal mengt zich in hare zaken niet en zal onzijdig blijven. Eene bron van processen zal worden geopend, daar het
15
regt der kerk misschien betwistbaar is en zeker door velen wordt betwist.quot;
Eerst eene opmerking over »de zwakke indirecte middelen tot handhaving der kerkelijke verordeningen.quot;
Wij vragen of die middelen indirect en zwak zijn in het gegeven geval'!
Laat ons zien. Na intrekking van het Regl. van 1833 heeft de gemeente het onbetwistbaar regt tot beroeping. Maar nu trachten Floreenpligtigen zich daarvan meester te maken. Nooit en nimmer evenwel kunnen zij meer clan ^benoemen,quot; eene voordrag t doen, die achtervolgd moet worden door eene beroeping van wege de gemeente. Nu «benoemenquot; Floreenpligtigen wederregtelijk een Predikant. Doch de gemeente weigert eenvoudig die benoeming door beroeping te achtervolgen. Het geschil, als het dien naam verdient, moet en kan nergens anders uitgemaakt worden dan door den kerkelijken regter. Behoeven wij den uitslag er van te noemen? En is dan het middel te baat genomen door de gemeente indirect en zwak, of regtstreeks en alles afdoend ?
En ten anderen, als de Syn. Comm. zegt: »het regt der kerk is misschien betwistbaar en zal zeker door velen worden betwist,quot; dan begrijpen wij deze taal niet. Of hoe, om dit slechts op te merken, twijfelt de S. C. aan haar eigen betoog zoo pas in haar advies geleverd, en waarin zij op alles afdoende gronden aantoont, wat Gij Hoog Eerw. Heeren! verklaart ook Uwe eenparige overtuiging te zijn, te weten, dat ))het kerkreglement van 1833 door den kerkelijken wetgever kan worden ingetrokken,quot; en
16
wel zoo gemakkelijk, dat daartoe Denkei noodig is uitvaardiging van de veranderingen in de twee bekende wetsartikelen?quot; Dit laatste mogen wij niet aannemen en moeten dus gelooven aan eene vergissing.
2°. vEn zulks te meerquot; zoo vervolgt de S. C. «terwijl niet eens blijkt, ja mag worden betwijfeld, of de Friesche gemeenten algemeen de opheffing van het regt der Floreenpligtigen wensehen. Bij Uwe Commissie is slechts één daartoe strekkend adres ingekomen, n.1. van den kerkeraad van Tjalle-bird, in dato 8 April 1873, gereg- no. 458.quot;
Wij weten waarlijk niet wat wij van dit beweren der S. C. hebben te denken.
Als argument tot niet opheffing van het regt der Floreenpligtigen kan het toch in het algemeen onmogelijk geldig zijn, allerminst bij de S. C . Aangenomen dat de Friesche gemeenten die opheffing niet verlangen, is het dan redelijk en goed. zulken, die ongelukkig, maar zelve het zich niet bewusi zijn, in hun ongeluk te laten blijven, terwijl men de middelen bezit hel weg te nemen ?
Want achtten dan ook de Friesche gemeenten de opheffing niet wenschelijk, de S. C. was harerzijds te sterker doordrongen van de onverwijlde noodzakelijkheid er van. Immers aldus spreekt zij zich uit over een bij haar van het Prov. Kerkbest. van Friesland ingekomen rapport, Hand. 1870, Bijlage B. pag. 186; »Wij gevoelden ons grootelijks ver-pligt jegens het Prov. Kerkbestuur, dat door zijne belangrijke mededeelingen zooveel licht over de zaak had verspreid. Meer dan ooit waren wij door de kennisneming er van van het loenschelijke der op-
17
heffing van het floreenstelsel overtuigd, en wij verzuimden dan ook niet door ons Moderamen de behartiging van de belangen der Friesche gemeenten in deze den Minister ernstig te doen aanbevelen. Het was ons aangenaam hierop te vernemen, dat de Minister stellig gezind was om daartoe krachtig mede te werken,quot; enz.
En verzekert de S. G. dat bij haar van slechts ééne gemeente een adres is ingekomen met de strekking, dat toch de opheffing van het regt der Floreenpligtigen tot stand kome, dan mag zulks den schijn hebben, alsof dat niet door meerdere werd verlangd, in werkelijkheid is juist het tegendeel waarheid. Want algemeen bekend is het, en het Synodale archief bevat daarvan de vele bewijzen, hoe er in de laatste jaren door allerlei kerkelijke personen en collegiën eene reeks van gedrukte en geschreven verzoekschriften is ingezonden ter Synode, met den rneesten aandrang vragende en smeekende, dat er toch een einde werd gemaakt aan der Floreenpligtigen overheersching. Algemeen bekend is het. hoe er een vloed van dagblad-artikelen en brochures met dezelfde strekking de wereld is ingezonden. In dit haar eigen rapport nog citeert de S. C. de brochure van Mr. A. v. d. Laan, waarin Mr. v. d. Laan op verschillende gronden lot de slotsom komt pag. 53 : yin ieder opzigt is de opheffing van het kerkelijk floreenstelsel èn wenschelijk èn noodzakelijk.quot; En de S. G. weel het immers, dat bij haar, om iets met name te noemen, ten jare 1871 (Hand. 1871 Bijl. B pag. 176 seqq.) ter tafel zijn geweest twee adressen van den kerkeraad te Hallum,
18
waarbij met den sterksten drang diezelfde opheffing werd verzocht op grond van de allertreurigste ervaring; en dat zij daaruit aanleiding nam op nieuw zich ter dier zake te adresseren aan de regering. Al verder kan het der S. C. niet ontgaan zijn, dat het door haar met hooge ingenomenheid ontvangen rapport van het Prov. Kerkbestuur van Friesland (Hand. 1870 Bijl. B pag. 136 seqq.), hetwelk haar zooveel licht schonk en met welks strekking zij zich vereenigde, in het breede heeft aangetoond; »het is regtmatig en wenschelijk, dat de bevoegdheid der Floreenpligtigen worde opgeheven zoo wel wat het beheer betreft als de benoeming van predikanten,quot; — hoe het. zich uitspreekt dat rapport, op den toon van heilige verontwaardiging: »het is een schreeuwende anomalie in de kerk, dat Floreenpligtigen, dat personen, die tot de Herv. kerk in geene andere betrekking behoeven te staan dan door hunnen doop, die geen den' minsten waarborg opleveren, dat zij het met de godsdienst in het algemeen of met de kerk in hel bijzonder wèl meenen, die haar zelfs geheel vijandig kunnen zijn, over de heiligste belangen der gemeente hebben te beschikken, ot door hunne stemmen aan deze of gene keus den doorslag kunnen geven, en zulks, terwijl manslidmaten, de oorspronkelijke, de eigenlijke en eenige stemgeregtigden daarbij stem-meloos zijn. Die ongeregtigheid mag niet voortduren. liet heilig regt van hare eigene herders en leeraars te kiezen mag haar niet langer onthouden worden,' enz. — dat hetzelfde rapport van het Kerkbestuur der Synodale Commissie met cijfers aantoont : »dat de meerderheid der friesche kerke-
19
raden verlangt, dat het floreenstelsel verdwijne en de tot hiertoe exceptionele Friesche kerk gerake tot het haar wettig toekomend regt, om hare eigene predikanten te kiezen en zelve hare kerkelijke fondsen te administreren,quot; waarbij nog het algemeen bekende feit gevoegd wordt, dat de kleine minderheid van kerkeraden, geen eenvierde , zich onverschillig betoonen ter dezer zake of een ander verlangen koesteren, enkel omdat hunne leden óf zelve Flo-reenpligtigen zijn, óf van Floreenpligtigen afhankelijk.
Doch waartoe meer ? Dit toch is reeds daghelder geworden; wanneer de S. C. haren twijfel belijdt, of wel de Friesche gemeenten de opheffing van het regt der Floreenpligtigen wenschen, dan spreekt zij onjuist, daar de volledige en echte bewijzen voorhanden zijn, dat het tegendeel waarheid is.
Hoe het dan komt, dat er in dit jaar slechts één daartoe strekkend adres is ingediend, en wel van den kerkeraad van Tjallebird ? Het springt dadelijk in het oog. De oorzaak zit eenvoudig daarin, dat men moede is geworden van al het vruchteloos klagen, dat er algemeen een malaise is ontstaan, die onverschilligheid en nog veel ergers na zich sleept. Dat nu Tjallebird nog eens den moed verzamelde, te velde te trekken tegen »het schreeuwend onregt,quot; is daaruit af te leiden, dat zij tot diepe ergernis aanschouwen moet, hoe misbruikt worden, niet, gelijk elders, de duizenden, maar de tienduizenden jaarlijksche inkomsten barer kerk niet slechts maar te gelijk ook van hare pastorie, in onwettige handen als zij in het midden der vorige eeuw, niettegenstaande het toen door de kerk ingeleverde
20
protest, zijn geraakt, en waarover eene voor een twintigtal jaren gevoerde befaamde procedure vele betreurenswaardige bijzonderheden ter kennis heeft gebragt van het publiek.
3°. «Financiële nadeelen voor de gemeenten en de kerk zouden van dezen maatregel,quot; de opheffing van het regt der Floreenpligtigen n.1. »de zekere gevolgen zijn.quot; In Friesland zijn 324 kerkgemeenten, waarvan slechts 23 in lateren tijd zijn ontstaan ; van de overige 301 sloten zich slechts 30 aan bij het Algemeen Reglement op het beheer.quot; — »In een 30tal is wegens onvoldoende kerkelijke inkomsten voor gewone uitgaven omslag over de Floreenen, in de meeste overige moeten buitengewone kosten voor kerk en pastorie door dien omslag worden bestreden. (Mr. A. v. d. Laan : Frieslands Hervormde Floreenpligtigen.)quot;
Er zal uit moeten volgen, hoewel het niet wordt uitgesproken, dat die omslag vervallen zal met de opheffing van het Reglement van 1833.
Het is jammer, dat de S. C. hier, in plaats van het synodale archief, alleen die brochure heeft geraadpleegd van Mr. v. d. Laan, waardoor zij schijnt in een dwaalspoor te zijn gebragt, en verleid geworden, ondanks zich zelve, eene onjuistheid ter neer te schrijven. Want onjuist is het »dat in de meeste gemeenten buitengewone kosten voor kerk en pastorie gedekt moeten worden door omslagen over de Floreenen.quot; De S. C. zou zulks geweten hebben, indien zij inzage had genomen van het onder haar berustend meermalen door ons geciteerd rapport van het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland, dal haar
21
in 1870 zooveel licht heeft geschonken, en haar toen tot de vaste overtuiging gebragt van de noodzakelijkheid der opheffing, authentieke en betrouwbare bron als dat rapport is, uitgebragt door wijze en onpartijdige mannen, die komen met specifieke opgaven, en het met cijfers aantoonen, dat de meeste gemeenten door geenerlei omslag worden, ook niet kunnen en behoeven gedrukt te worden bij eene rigtige administratie harer goederen en fondsen.
Wij zullen dat rapport, op zijne meermalen aangehaalde plaats te vinden, laten spreken.
Welnu, van wege het Prov. Kerkbestuur was onder anderen tot de kerkeraden de vraag gerigt; »bestaat er in Uwe gemeente een omslag op de Floreenen, om te voorzien in het traktement van den predikant en andere kerkelijke behoeften, zoo ja, waarvoor en tot welk bedrag ?quot; — «Hieruit is gebleken,quot; wordt er geconstateerd, »dat van de 145 gemeenten, waarvan de kerkeraden hebben berigt, in 118 geen omslag hoegenaamd op de floreen gevonden wordt, terwijl van 25 vermeld wordt, dat zulks wel het geval is.quot;
Laat het ons naast elkander plaatsen.
De S. C. zegt : »in een 30tal gemeenten is voor gewone uitgaven, in de meeste overige der 301, dus in de meeste der overige 269 gemeenten is voor buitengewone kosten een omslag.quot;
Het kerkbestuur constateert op grond van auten-tieke en specifieke opgaven, dat in 145 gemeenten, van welke berigt is ingekomen, in 118 geen omslag hoegenaamd gevonden wordt, terwijl in 25 zulks voor gewone en buitengewone wel het geval is.
22
Wij behoeven zeker geene becijfering te maken, hoe de zaak staan zou, indien ook nog de 156 overige gemeenten opgaven hadden ingezonden.
Wij gaan dus het rapport verder hooren.
»De omslag,quot; wordt verzekerd, sis echter zeer verschillend, en in sommige gemeenten slechts om de 2 a 3 jaren, bij andere jaarlijks, bij nog anderen slechts voor een bepaalden tijd, totdat eene gemaakte schuld is afgelost. Ook loopt het bedrag zeer uiteen in de verschillende gemeenten. Van enkelen werd ons slechts gemeld, dat er omslag was, anderen gaven het cijfer op, óf de globale som, óf per floreen. De globale som werd opgegeven door Oudega en Kolderwolde , waar 500 gld., door Eng-wierum waar 600 gld., om de 4 of 5 jaar geheven werd; door Oudemirdum, waar 400 gld., door Nijega en Elahuizen waar 400 a 500 gld., door Hasker-horne waar 250 gld., door Hemelum waar 200 gld., (en in 1870 900 gld., voor de verbouwing der pas-rie); door Molkwerum, waar 100 gld., door Morra en Lioessens, waar 300 gld.; door Metslawier, waar 300 a 400 gld. jaarlijks; door Wijnjeterp waar 125 gld. voor Duurswoude, omslag werd geheven. — Daarentegen werd per floreen opgegeven door Beets-sterzwaag waar 5 gld,, door Birdaard waar 2 gld., door Peins, waar heden nog 1.25 gld., in 't volgende jaar 1.20 gld., door Zweins waar voor één jaar 25 ets., door Midlum waar 1 gld, a 75 ets. , door Burum waar 70 ets., op de bijna 1000 floreenen; door Burgwerd, waar 15, 20 a 25 ets., door Langweer waar 25 ets., door Oppenhuizen, ten behoeve van Uitwellingerga, waar slechts 15 ets., door Tjerk-
23
gaast, waar gemiddeld 35 ets., voor kerk, pastorie en eeredienst geheven worden; terwijl weder Lege-meer 27 ets., Wijckel 28 Gts. met 700 floreenen en Idsegahuizen 80 ets. per floreen beloopen. — Wat echter de betrekking van dien omslag tot het predikants-traktement betreft, deze is in vergelijking met de gemeenten, waar de omslag geheven wordt, niet zeer groot. Deels zijn er slechts, voor zoo ver ter onzer kennis gekomen is, 6 gemeenten waar de omslag ook geheven wordt om het predikants-trac-tement te verhoogen, deels is deze omslag alles behalve aanzienlijk. Burum trekt er een primum tantum van, desgelijks Molkwerum van 400 gld. Te Oudega en Kolderwolde wordt van de 600 gld. 100 gld. voor tractementsverhooging omgeslagen. Te Nijega en Elahuizen wordt het er 100 gld. en te Hemelum er 200 gld. door verhoogd. Tjerkgaast ontvangt er mede van, maar noemt niet de hoeveelheid der som. — Het geheele bedrag van den omslag in 15 gemeenten bedraagt op zijn hoogst ƒ 4806,25 makende per gemeente uit ƒ320.415. Hoe het er echter hier en daar met dien omslag geschapen staat, en hoe men zich daarvan op sommige plaatsen weet af te maken, blijkt uit het schrijven van Scharne-goutum en Warrega. Scharnegoutum schrijft; »de kerk heeft van wege den bouw eener nieuwe kerk en toren, pastorie enz. eene nog al aanzienlijke schuld. Door Floreenplichtigen is indertijd toegestaan gedurende de 12 jaren 50 ets. omslag op ieder floreen te heffen.quot; (Ieder floreen zal te Scharnegoutum vertegenwoordigen een kapitaal van dui-zende guldens.) »Dit is nog niet geschied. De
24
opbrengst der verhuurde zitplaatsen en het kerkcol-lect reikt toe tot aflossing en rente, en de omslag, werd ze geheven, zou toch ten laste van de inwonende komen, daar de eigenaars van buiten de raeijers gewoonlijk den omslag laten hoeden. En waar door inwonenden aanzienlijke vrijwillige bijdragen tot bouw van nieuwe kerk en toren zijn gegeven, zouden ze door den omslag op nieuw getroffen worden.quot; (Treffend voorbeeld, hoe gereed het ontbrekende gevonden zal worden als het regt der Floreenpligtigen is opgeheven.) »Van buiten is weinig bijgedragen. Zoo iets mogelijk, zal de omslag niet worden geheven. — Warrega herinnert 't geen voor 50 jaren geschied is: Toen werd een nieuwe pastorie gebouwd. De fondsen der kerk waren niet toereikend om de daartoe noodige kosten te bestrijden. Had er nu een omslag over de fforeenen plaats? Men zou het billijk verwachten. Doch in plaats daarvan werd de last den gemeenteleden op de schouders gelegd.quot; (Zoo edel betoonen zich de Floreenpligtigen in het dragen van hunnen last. En niet slechts hier, maar schier overal. Straks zal het blijken.) »Er werd n.1. eene geldleening geopend, waarin de leden deelnamen en als bewijs hunner geschoten gelden schuldbrieven ontvingen, die jaarlijks werden afgelost uit een zoogenaamd tweede zakje.quot; (De onvermogenden dus betaalden voor den grondeigenaar.) aWij brengen dit bijquot; zoo schrijft verder Warrega's kerkeraad »als een bewijs, hoe weinig men genegen is, om de inkomsten der kerkvoogdij, waar ze te kort schieten, uil een omslag over de fforeenen aan te vullen. Gelukkig daarom
25
dat onze gemeente aan zoodanigen omslag geen behoefte hcett, en, zoo zij bij liet bezit harer goede-ren gehandhaafd blijven mag , niet zal krijgen. Het is waar, kerk en toren te Warrega bevinden zich in een toestand, dat daaraan weldra eenige duizenden moeten besteed worden. Doch al bleef de tegenwoordige betrekking der Floreenpligtigen in de Herv. Kerk in Friesland voortduren, niemand zou er aan denken om een voorstel tot omslag over de floreenen te doen , als wel wetende, dat daarin niet getreden zal worden.quot; — De uitkomst heeft deze voorspelling bewaarheid. Er is eene geheel nieuwe, schoone en groole kerk met toren verrezen. De gemeente is met schuld bezwaard. De Floreenpligtigen hebben geen cent betaald.
Wij vragen; waar is nu het spooksel, door de S. C. opgeroepen , ter bescherming van Floreenpligtigen ? Het bestaat niet. Want, om dit er nog bij te voegen uit het met cijfers sprekende rapport van 't Prov. Kerkbestuur; »de slotsom van het onderzoek naar den omslag is deze, dat er in eenige weinige gegoede gemeentenquot; —• men houde wel in het oog, dat weinig gegoede slaat op de met weinig geestelijke goederen begiftigde gemeenten en niet op die gemeenten zelve , ten bewijze strekke Beetster-zwaag, met den hoogsten omslag 5 gld. per floreen, dus de minstgegoede gemeente als zoodanig, maar te gelijk met hare vele miliionairs de rijkste gemeente van geheel Friesland — »in Friesland meer of min belangrijke omslagen bestaan, meest ten gevolge van verbouwing of vernieuwing van kerken , orgels , pastoriën enz., die echter slechts zelden plaats
2
26
vinden, terwijl de jaarlijks, of om de 2 of 3 jaren terugkeerende omslagen, om in de voortdurende behoeften te voorzien, doorgaans uiterst gering zijn. Wat liet predikants-tractement aangaat, daarvoor wordt wel is waar op enkele plaatsen, buiten eenig bezwaar van Floreenpligtigen, eene kleine bijdrage uit de beslaande kerke fondsen verstrekt, maar het getal predikanten, wier tractement door een omslag over de floreenen gesteund wordt, is even gering, als de voor dat doel besteedde som van eenige heteekenis mag heet en.
Doch deze welsprekende feiten ook niet in aanmerking genomen, toch vervalt het bezwaar der S. G. aangaande den door Floreenpligtigen te dragen omslag door deze tweevoudige omstandigheid :
a. De Floreenpligtigen onttrokken zich aan den last van zulken omslag als dien hun drukkend voorkwam, ook toen zij er regtens toe waren verpligt, blijkens de vele subsidiën voortdurend uit de Synodale fondsen verleend aan plattelands gemeenten in Friesland. Een bewijs uit den jongsten tijd, hoe Floreenpligtigen zich kwijten in het dragen van lasten, is Ter Horne. Reeds vier jaren zijn daar door eene Commissie pogingen aangewend, om in de plaats der oude, onbruikbare kerk eene nieuwe te stichten. »De gemeentequot;, zoo schrijft die Commissie in hare ook bij ons ontvangen missive, d.d. 9 Deo. j.1., »de gemeente klein en onvermogend en de enkele floreenpligtigen (! ?) hebben gedaan wat zij konden. De Synode , 't Rijk en Provinciaal Collegie hebben op onze aanvraag hulp verleend. Ook van enkele Kerkvoogdijenquot; —(de Kerkvoogdij van Eerne-
27
woude zond andermaal eene gift derwaarts) —• »zijn ons meer of min belangrijke giften toegezegd. Bovendien hebben enkele goede vrienden buiten de gemeente zich niet onbetuigd gelaten. Eene som van pl. m. f 2500 hebben we nog noodig.quot; Voorts verzoeken zij, daartoe geautoriseerd door het Prov. Kerkbestuur, in de kerkelijke gemeente der provincie eene collecte te doen houden. Er is dus bijgedragen door; 1°. de gemeente zelve; 2°. de Synode; 3°. het Rijk ; 4quot;. het Prov. Gollegie ; 5°. Kerkvoogdijen ; 6°. goede elders wonende vrienden. En nog is er te kort f 2500 , terwijl ook nog, verschoonend genoeg, gezegd wordt 7°. «de enkele Floreenpligtigen hebben gedaan wat zij konden.quot; Doch wij vragen, wal. hebben zij gedaan »die enkele Floreenpligtigennu er, na de van alle zijden ontvangen hulp, nog/2500 ontbreekt voor het kerkje »der kleine, minvermogende gemeente ?quot; Die venkele Floreenpligtigen!quot; Doch er zijn, zie Resolutie der II.H. Staten van Friesland, d.d. 43 Maart 1764, te Ter Horne 237—9—8 Floreenen. Laat de helft er van in handen van Dissenters zijn. quot;Wij herhalen . daar iedere Floreen eene aanzienlijke waarde vertegenwoordigt, wat hebben zij gedaan die Floreenpligtigen ?
h. De Floreenpligtigen zijn, wat ook naar waarheid wordt betoogd door de S. C. in dit haar rapport ter zake , regtens ontheven van dien last, door intrekking van het Reglement op het beheer van 1823 , waarbij zij tot betaling van omslag verbonden waren geworden.
Bij de reeds genoemde bezwaren zegt voorts de S. C., komen nu de twee volgende: 2*
28
})b. De Floreenpligtigen voeren beheer over de kerkelijke goederen, uit kracht van de besluiten van het Departementaal Bestuur van 1804 en 1805, voor zoo ver zij zich niet hebben aangesloten aan het Algemeen Reglement op het beheer. Zij zijn daarin geheel vrij en zonder controle. Te vreezen is, dat in meerdere gemeenten de bijdragen uit de kerkelijke goederen aan predikant , kerk- en pastorie zullen worden onthouden. Geene magt zal hiertegen kunnen waken, ten ware de Staatswetgever , wiens hulp evenwel volstrekt niet meer kan worden verwacht.quot;
Deze bewering, wij kunnen ons niet weerhouden hot uit te spreken, klinkt ons vreemd in de ooren. sDoor Floreenpligtigenquot; — zoo vermetel worden ze geacht — «zullen worden onthouden de bijdragen uit de kerkelijke goederen aan predikant, kerk en pastorie.quot; Maar wij vragen , als geene bijdragen worden geleverd uit de kerkelijke goederen aan predikant , kerk en pastorie, waartoe zullen ze dan worden aangewend die inkomsten der kerk ? Zullen ze alle worden gekapitaliseerd ? Zullen ze, wat anders strengelijk is verboden reeds bij de invoering der hervorming ten jare 1580 in Friesland, doch van lieverlede meer en meer gewoonte wordt, zullen ze alle in privatum et secularem usum worden
geconverteerd ? Zullen ze ?....... En mogt een
en ander te vreezen zijn van de Floreenpligtigen, wanneer hun voor goed de uitoefening ontnomen wordt van een regt , dat hun niet toekomt en hun ook niet is toevertrouwd: zal de kerk zulk brutaal geweld straffeloos moeten dulden ? Ja, antwoordt
29
de S. C.; „want geene magt, ook geen staatswel-gever zal hiertegen kunnen waken.quot; Dus geen regt meer in Nederland tegen dat gruwelijk onregt door Floreenpligtigen te plegen jegens de arme Hervormde gemeente! Maar immers er worden gedurig vervolgingen ingesteld voor den burgerlijken regter door Kerkvoogden tegen onwilligen. Dat echter Floreenpligtigen den moed niet zullen hebben aan predikant, kerk en pastorie het genot van hun wettig eigendom te onthouden, bewust als zij zich zelve zijn, dat er geen wettige grond meer is voor hun bestaan, bleek onder anderen dezer dagen treffend uit navolgend feit. Kerkvoogden in zekere gemeente , behoorlijk volgens een bestaand reglement benoemd door Floreenpligtigen, stelden eene actie in voor den burgerlijken regter tegen zekere personen. Zij sterkten zich, tot het voeren der procedure , door een der bekwaamste regtsgeleerden in de provincie. Partij riep een even bekwamen advocaat ter hulp om zich te verweren. Nu werpt partij eene disqua-lificatoire exceptie op ; welke zij adstrueerde door dit betoog : »Gij Kerkvoogden zijt niet regtens kerkvoogden en kunt dus de kerkvoogdij niet wettig representeren. Immers gij zijl benoemd krachtens een reglement, vastgesteld door Floreenpligtigen, na het Koninkl. Besluit, waarbij de vroegere reglementen op het beheer der kerkelijke goederen, reeds oorspronkelijk onwettig door het Staatsgezag in het leven geroepen, waren ingetrokken. Uit niets blijkt, dat Floreenpligtigen geregtigd zijn tot het beheer veel minder om het beheer te reglementeren. Derhalve hebben de Floreenpligtigen, die in casu
30
het beheer regelden, eenvoudig zich ingelaten met iets, waarover zij niets te zeggen hadden ; hel door hen gemaakte reglement is niet regtsgeldig; en de krachtens dat reglement benoemde Kerkvoogden kunnen daaraan geene bevoegdheid ontleenen om eene kerkvoogdij te representeren, voor welke dat reglement niet verbindend kan zijn.quot; Onmiddelijk bezwijken kerkvoogden daarvoor ; zij trekken hunnen eisch in , en betalen alle wederzijdsch gemaakte kosten.
En nu nog moeten wij er op wijzen, dat, wat de S. C. meent »te vreezen te zijn,quot; gebeurde het ook, wel niet iets verschrikkelijkers kan zijn dan hetgeen tegenwoordig dagelijks plaats vindt. Om dit aan te toonen kiezen wij uit de vele slechts twee feiten, die ook aan U Hoog Eerw., behalve vele daarenboven, officieel bekend zijn. Hand. 1871, Bijl. B, pag. 177 lezen wij in een adres van den Kerkeraad te Hallum de klagt, dat »het Provinciaal Collegie niet bij magie is te verhoeden, dat de goederen der Kerk door Floreenpligtigen worden aangewend in saecularem usum, daar zij toch in de laatste twaalf jaren uit de kerkebeurs der gemeente, als ware zij eene dorpskas, achtereenvolgens de som van 12,000 gulden hebben genomen voor eene zoetwaterdobbe, eene bewaarschool, grindweg, straatbevloering, burgerlijke armvoogdij, torenbouw enz., terwijl zij de belangen der gemeente verwaarloosden, b.v. aanhaar de noodige gelden weigerden voor eenen catechiseermeester ten dienste van een paar afgelegen gehuchten, subsidie weigerden aan de diakonie, zoodat deze al hare goederen moest verpanden om hare armen te
31
onderhouden ot gedrongen waren aan vreemde ad-ministratien over te geven enz.quot; — En Hand. 1870 Bijlage B, pag. 147 seq. vinden wij het volgende vermeld : »Er worden nu groote sommen besteed tot onkerkelijke doeleinden, somtijds zelfs subsidie verleend om verzet in het leven te roepen tegen de bestaande kerkelijke verordeningen, zoo als, onder anderen, in eene gemeente in de classis Leeuwarden het geval is, waar Floreenpligtigen eene subsidie hebben toegestaan aan de diakonie onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat de diakenen niet zullen gehoorzamen aan sommige bepalingen van het Reglement voor de diakoniën.quot; Wij vragen; is er ergerlijker toestand denkbaar ? Maar wij bidden U Hoog Eerw. dan ook stil te staan bij deze en dergelijke feiten, opdat Gij U gedrongen moogt gevoelen in de bres te springen voor het »reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde gemeenten ten platten lande in Friesland.quot;
quot;Wat eindelijk de bedenking dec S. C. betreft, »dat nevens de gemeenten ook het kerkgenootschap schade heeft te vreezen, daar de quota voor de Klassicale kas zeker algemeen zullen worden onthouden,quot; tot weerlegging hiervan — gesteld dat die onthouding regtens mogelijk ware — is ongetwijfeld voldoende de eenvoudige opmerking, dat de gemeenten, voor het genot zelve hare predikanten te mogen kiezen, zich gaarne het geringe offer van de weinige guldens der respectieve quota zouden getroosten.
En nu nog het laatste bezwaar der S. G. sub c, hetwelk aldus luidt: »de Floreenpligtigen zullen zich bij ontneming van hun regt van beroepingquot; — (het-
32
welk echter geen regt meer is) — «onttrekken aan den last om bij te dragen voor predikant, kerk en pastorie. Dit mag als niet onbillijk van alle buiten de gemeente wonende Floreenpligtigen worden verwacht. En juist komen de omslagen grootendeels ten laste der elders wonende eigenaren. De last zou enkel vallen op de gemeenteleden, voor dezen in vele gemeenten drukkend worden en zulks zonder dat in meerdere gemeenten in alle noodige behoeften zou kunnen worden voorzien.quot;
Al de deelen van dit laatste bezwaar kunnen wij voldoende weerleggen door vermelding van enkele uit de vele welsprekende feiten.
4°. ))De last om bij te dragen voor predikant, kerk en pastorie,quot; die nu gezegd wordt te rusten op de Floreenpligtigen, „zou enkel vallen op de gemeenteleden, voor dezen in vele gemeenten drukkend worden en zulks zonder dat in alle noodige behoeften voorzien zou kunnen worden.quot; Maar het Prov. Kerkbestuur heeft in zijn meergenoemd rapport, zie hier boven, met cijfers aangetoond, ))dat er in eenige weinige gegoede gemeenten in Friesland meer of min belangrijke omslagen bestaan, die echter slechts zelden plaats vinden, terwijl de jaarlijks, of om de 2 of 3 jaren terugkeerende omslagen, om in de voortdurende behoeften te voorzien, doorgaans uiterst gering zijn,quot; enz.
2°. »De omslagen komen grootendeels ten laste der elders wonende eigenaren,quot; Datzelfde rapport heeft integendeel opgemerkt (Hand. 4870, Bijl. B, pag. 485) «dat de omslag op de floreenen doorgaans komt ten laste van de inwonende leden der gemeente;quot; en
33
straks hoorden wij den Kerkeraad van Scharnegou-tum heizelfde verzekeren.
3°. )gt;De Floreenpligtgen zullen zich bij de ontneming van hun regt van beroeping, billijkerwijze, onttrekken aan den last om bij te dragen voor predikant, kerk en pastorie.quot; En de S. C. zelve heeft in het eerste gedeelte van het rapport, waarin zij dit uitspreekt, aangetoond, Mlat er geenerlei verband bestaat tusschen lust en last.quot; Maar daarenboven n0g — en dit alleen mag een afdoend bewijs geacht worden voor al de drie onderdeden van dit laatste bezwaar, terwijl het wordt aangevoerd door haar, die dit bezwaar oppert — daarenboven nog heeft de S. C. ook in ditzelfde rapport aangetoond, dat de last der Floreenpligtigen in 1823 is opgelegd door het Reglement op het beheer, doch hun weder is ontnomen, toen in 18(37 dat Reglement vervallen werd verklaard.
Wij zijn de bezwaren, door de S. C. bij U Hoog-Eerw. ter tafel gebragt tegen de intrekking van het Reglement op de verkiezing en de beroeping van predikanten bij de Hervormde gemeenten in Friesland op den voet gevolgd, en wij hebben ze, vertrouwen wij, zoo weerlegd, dat het blijkt, dat er niets meer in den weg staat, om dat Reglement vervallen te doen verklaren ; ja dat er, om redenen te veel om op te noemen, geen oogenblik gedraald mag worden, der plattelands gemeenten in Friesland eindelijk een ondragelijk juk van de schouders le nemen.
34
en onverwijld over te gaan tot herstelling van haar »reeds veel te lang gekrenkt regt.quot;
Misschien hebben wij bij ons betoog den schijn van wijdloopigheid op ons geladen, ofschoon wij uit de talrijke grievende feiten slechts enkele ter sprake bragten ; en toch' zijn we nog niet aan het einde der taak, die wij op ons namen, maar moeten wy U Hoog Eerw. eerbiedig verzoeken nog eenige oogen-blikken naar ons te luisteren. Hebben wij toch aangetoond, dat niets verhindert maar alles er toe dringt hel Reglement van 1833 in te trekken, zoo Wenschen wij in de tweede plaats in het licht te stellen, dat nu, om met de S. G. te spreken, »het kerkreglement van 1833 door den kerkelijken wetgever kan worden ingetrokken,quot; het doen voortbestaan van dat Reglement juist op de ernstigste bezwaren stuit niet alleen, maar in waarheid eene ongerijmdheid is en eene onmogelijkheid.
Daartoe is het, naar ons oordeel, voldoende, dat wij een blik slaan, op den inhoud van het R.egle-inent zelf.
Art. I schrijft voor; Ahet regt van verkiezing of benoeming van Predikanten bij de Hervormde gemeenten in Friesland, behoort bij voortduring, — behoudens de uitzonderingen in art. 3 gemeld, — aan de dadelijke bezitters van floreenpligtige vastigheden ; mits zijnde van de Hervormde Godsdienst, ingevolge het bepaalde hij art. 1 en 2 van het algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, vastgesteld hij Koninglijk besluit van 7 Januarij 1816, no. 1, luidende als volgt:
35
»1°. Tot het Hervormd kerkgenootschap behooren allen, die, op belijdenis des geloofs, tot ledematen zijn aangenomen; dezulken, die in de Hervormde kerk gedoopt zijn, en diegenen, welke in andere landen, als tot het Hervormd kerkgenootschap behoorende erkend, zich hier te lande nederzetten; mits door behoorlijke bewijzen of attestatie van hunnen doop of lidmaatschap buiten 's lands hebbende doen blijken.quot;
»'2°. Deze allen blijven tot het Hervormd kerkgenootschap behooren, zoolang zij niet vrijwillig en duidelijk verklaard hebben, zich daarvan af te scheiden, of, om wettige redenen, daarvan afgescheiden zijn.quot;
Het regt van verkiezing of benoeming van predikanten behoort dus aan de dadelijke bezitters vanquot; floreenpligtige vastigheden, die van de Hervormde godsdienst zijn en wel ingevolge het Algemeen Reglement van 1816. Alleen zulke Hervormde Floreen-pligtigen derhalve, die dat zijn ingevolge het Algemeen Reglement van 1816, kunnen opgeroepen worden tot verkiezing van predikanten en gebruik maken van hun stemregt.
Doch dat Algemeen Reglement bestaat niet meer. Er bestaan dus ook niet meer Hervormde Floreen-pligtigen ingevolge dat Reglement. En eene verkiezing-door hen is om die redenen onmogelijk.
Beweert men, dat, voor het Algemeen Reglement van 1816, het Algemeen Reglement van 1852 is in de plaats getreden en alzoo de Hervormde Floreen-pligtigen, die leven onder dit Reglement van 1852, het verkiezingswerk mogen verrigten, dan gelooven wij niet, dat er één regtgeleerde is, die dit eene gezonde jurisprudentie zal noemen.
36
Want dit art. 1 vordert van de Floreenpligtigen geen kwaliteiten, die toevallig zijn opgenoemd in dat Algemeen Reglement van 1810, eene vordering die dan regtens zou voortwerken ook onder een ander Alg. Regl. met name dat van 1852, indien n.1. in dat Reglement, wat in casu echter niet eens het geval is, dezelfde vereischten gesteld waren om ))te behooren tot het Hervormd kerkgenootschap.quot; Integendeel, art. 1 verlangt tot het verkiezingswerk Floreenpligtigen van de Hervormde godsdienst, die dat zijn uitsluitend, gelijk het espressis verbis verklaart, ingevolge art. 1 en 2 van heï algemeen keglement van 1816. En dat het dit en niet iets anders wil, blijkt uit den bijzonderen nadruk er opgelegd door den inhoud van die artt. letterlijk aan te halen cn weder te geven.
Als wij nu echter eens konden toestemmen, dat een nieuw Algemeen Reglement, met name dat van 1852, in de plaats getreden voor dat van 1816, aan de onder dit laatste Reglement geleefd hebbende Floreenpligtigen van de Hervormde Godsdienst vrij en onverlet toeliet een predikant te kiezen; met andere woorden: indien de afschaffing van het Algemeen Reglement van 1816 aan de Floreenpligligen van de Hervormde godsdienst, nu levende onder een ander Algemeen Reglement, toeliet als vroeger een predikant te kiezen, dan zouden toch, in elk geval, de kwaliteiten van hen gevorderd in dat nieuw Alg. Reglement dezelfde moeten zijn als die vereischt werden in dat afgeschafte van 1816. En dit is niet het geval.
Wij brengen niet in rekening, dat, naar het Al-
37
gemeen Reglement van 1816, de vereischlen, noodig om tot het Hervormd kerkgenootschap te behooren, vervat zijn in artt. 1 en 2, terwijl zij in het Algemeen Reglement van 1852 zijn omschreven in artt. 2 en 3.
Insgelijks laten wij daar, dat er aanmerkelijk verschil bestaat in de formulering der vereischten, in de twee Algemeene Reglementen, hoewel dat tevens verschil in zich sluit tusschen die vereischten zelve in het eene en het andere Algemeen Reglement.
Ook andere bijzonderheden, hoezeer ook ten dezen van gewigt, stellen wij ter zijde.
Wij wijzen alleen op één punt, hetwelk echter een absoluut verschil uitmaakt tusschen de respectieve vereischten.
Immers art. 1, 1° van het Alg. Regl. van 1816 vordert, dat, om te behooren tot het Hervormd Kerkgenootschap en diensvolgens stemgeregtigd Floreen-pligtige te zijn, «iemand op belijdenis des geloofs moef zijn aangenomen, of althans in de Hervormde Kerken moet gedoopt zijn.quot; En hierbij blijft het, behalve wat er is bijgevoegd ten aanzien van hen, die in andere landen als behoorende tot het Hervormd Kerkgenootschap erkend zijn. Maar nu gaat het Alg. Regl. van 1852 verder, het trekt den kring ruimer. Immers als het in art. 2 eerst heeft verklaard, dat »tot elke bijzondere gemeente behooren, die op belijdenis des geloofs tot lidmaten zijn aangenomen en die vooralsnog alleen door den doop in hare gemeenschap zijn ingelijfd,quot; eu dit in overeenstemming met art. 1 van het Alg. Regl. van 1816—■ dan voegt het er nog bij, »tot elke bijzondere ge-
38
meente behoort ook ten derde die door geboorte uit Hervormde ouders, en ten vierde door den overgang hunner ouders tot de Hervormde kerk gerekend worden tot eene bijzondere gemeente in betrekking te staan.quot; En dan vinden wij daarenboven nog in het Alg. Regl. van 1816 alleen sprake van «vreemdelingen, welke in andere landen lot het Hervormde Kerkgenootschap behoorende erkend, zich hier te lande nederzetten,quot; wat echter door het Alg. Regl. van 1852 insgelijks wordt uitgebreid in dezer voege, dat „tot elke bijzondere gemeente behooren zulken die in eenige Evangelische gemeente zoowel hier te lande als elders erkend zijn.
Ons dunkt de toepassing volgt van zelf.
Wij stellen slechts dit enkele geval.
Er wordt eene oproeping gedaan van Hervormde Floreenpligtigen tot het kiezen van een predikant. — De algemeene leer is, dat men alzoo oproept Hervormde Floreenpligtigen, die leven onder het Alg. Regl. van 1852; en zulken alleen ook kan men oproepen, daar het Alg. Piegl. van 1816 is vervallen en er bij gevolg ook geene Floreenpligtigen zijn, die daaronder leven. — Doch nu komen er onder anderen Hervormde Floreenpligtigen, die dat zijn — en naar het vigerende Alg. Regl. met regt — 1°. enkel omdat zij geboren zijn uit Hervormde ouders of 2°. enkel omdat hunne ouders zijn overgegaan tot de Hervormde Kerk, of 3°. enkel omdat zij in eenige Evangelische gemeente hier te lande erkend zijn als behoorende tot de Hervormde Kerk. Nu blijkt het echter in de vergadering bij het onderzoek hunner geloofsbrieven, dat zij Hervormde Floreenpligtigen
39
zijn krachtens vereischten, die in het Reglement van beroeping, waarnaar men handelen moet, niet met name zijn genoemd, en dat zij dus wettig zijn uitgesloten. Wat is dan de zaak ? Immers deze : er zijn opgeroepen ter verkiezing Hervormde Floreen-pligtigen, die dat zijn naar het Alg. Regl. van 1852, hoedanige er alleen bestaan, maar men wil alleen hebben toegelaten en men kan en mag ook volgens het Reglement van verkiezing niet anders toelaten dan Hervormde Floreenpligtigen, die dat zijn naar het Alg. Regl. van 1816, hetwelk is afgeschaft, en hoedanige Hervormde Floreenpligtigen er ook ter wereld niet meer te vinden zijn. Hoe groot eene ongerijmdheid !
Doch er wordt beweerd: er zullen geen Hervormde Floreenpligtigen verschijnen ter vergadering, die zijn; óf enkel geboren uit Hervormde ouders; óf enkel kinderen van ouders, die tot de Hervormde Kerk zijn overgegaan; óf in eenige Evangelische gemeente hier te lande erkend; de zaak blijft evenwel dezelfde. Immers opgeroepen zijn in elk geval Hervormde Floreenpligtigen, die leven onder het Alg. Regl. van 1852. Volgens het Reglement van verkiezing van 1833, waarnaar men handelt, mogen alleen opgeroepen worden Hervormde Floreenpligtigen binnen de perken omschreven in het Alg. Regl. van 1816. Er is hier dus gezondigd tegen den vorm. En is nu ook algemeene leer, dat de vormen ten deze tot in de kleinste bijzonderheden moeten worden opgevolgd, zoodat eene vergadering van Floreenpligtigen tot verkiezing van een predikant voor onwettig .wordt verklaard en daarmede het gansche verkie-
40
zingswerk, bijaldien er, om iets te noemen, niet minstens honderd slagen met de klok is geklept aan den morgen der zamenkomst en dat wel te 8; 9 en 10 uur, naar het voorschrift van art. 49, of indien er ook iets ontbreekt aan het furmulier van aankondiging volgens art. 48 le plaatsen in de Leeuwarder Courant, dan zal zeker zulke vergadering en daarmede de verkiezing ingelijks voor onwettig moeten worden beschouwd, als er zoo overtreden is in de oproeping en als er geen enkele wettige kiezer in de vergadering tegenwoordig is.
In trouwe: eene wettige verkiezing van een predikant door Floreenpligtigen is na 1 Mei 1852 eene onmogelijkheid geweest, en nog meer na '1 Maart 1867.
Wij gaan verder, om stil te staan bij art. 4 van het Reglement van 1833. Het is van dezen inhoud: »de grondslag en liet rigtsnoer voor het stemregt is het floreen-register.quot;
Maar zoodanig floreen-register wordt niet meer algemeen behoorlijk en officieel aangehouden, en zal weidra geheel vervallen zijn.
Het Prov. Kerkbestuur van Friesland wees er reeds ten jare 1870 op in zijn meermalen vermeld rapport met de woorden (Hand. 1870 Bijl. B. pag. 150) «voortaan zullen wel niet meer op officiëele wijze de kohieren der Floreenpligtigen worden bijgehouden nu de heffing der Dijksschatting langs andere wegen zal geschieden.quot;
En in dat zelfde jaar 1870 schreef Mr. A. v. d. Laan, Griffier der Staten van Friesland, in zijne bekende brochure, «Frieslands Hervormde Floreen-
41
pligtigenquot; pag. 51 seq. het volgende: »de opheffing van het floreenstelsel is ten 3°. noodzakelijk, omdat het aanhouden der floreenregisters een groot bezwaar oplevert, ja op den duur een punt van practische onmogelijkheid zal moeten uitmaken, sedert de Staten van Friesland reeds voor de stemmingen bij waterschappen het floreenstelsel deden vervangen door het kadastrale inkomen, — bemoeijingen worden aangewend, in verband hiermede, om ook in andere zaken van gemeentelijk onderhoud enz. de floreenen te doen verdwijnen als grondslag van contributie, — reeds is besloten tot de afschaffing van de tienjarige revisie der floreen-registers, — en eindelijk, bereids aan de gemeentebesturen de vraag omtrent het verder al of niet aanhouden van het reglement op de instandhouding dier registers is onderworpen. Vervallen alzoo de thans nog bestaande registers van de floreenen en daarmede de floreenen zelve, dan zullen ook de Floreenpligtigen moeten verdwijnen.quot;
Zoo schreef Mr. v. d. Laan in 1870. Sedert zijn iu enkele burgerlijke gemeenten de floreen-registers werkelijk vervallen. In al die kerkelijke gemeenten, in die burgerlijke gemeenten begrepen, en het zijn er vele, ontbreekt dus ))de grondslag en het rigt-snoer der stemming,quot; en daarmede is de stemming zelve eene onmogelijkheid geworden.
Men zal evenwel kunnen veronderstellen, dat er van wege de kerkelyke gemeente zoodanig floreen-register zal worden aangehouden. Nemen wy dat ook aan, dan zou ook in dat geval eene stemming op grond daarvan gehouden onwettig zijn, omdat art. 4 bedoelt het floreen-kolüer aangehouden door
42
den Staat en niet door de kerk. Immers, om dit slechts op te merken wij lezen: niet »eenquot; maar -gt;gt;hetquot; (bestaande) floreen-register is grondslag en rigtsnoer voor het stemregt.quot;
Doch daarenboven: een floreenregister aangehouden van de zijde der Kerkelijke gemeente is enkel illusie. Hooren wij slechts Mr. v. d. Laan 1.1. daarover : „Het is uil een en ander duidelijk,quot; zoo vervolgt hij, »dat, zoo men voor het Kerkelijke op den duur de floreenen wil aanhouden, dan do gemeenten, gescheiden van den Staat, eerlang zelve voor de behoorlijke opmaking en instandhouding van de registers zullen hebben te zorgen. Het hieraan verbonden bezwaar is materieel van veel gewigt, en mag, in zijn geheelen omvang beschouwd, onoverkomelijk worden genoemd, dewijl der gemeente ten eenenmale de middelen en hulpbronnen zullen ontbreken tot zelfregeling in dit opzigt door het opmaken en rigtig aanhouden dier registers. Waar ook is het gezag, om in dit opzigt verbindend voorschrift te geven?quot;
De slotsom is: in een acmteZ gemeenten mt veeds, en weldra in alle gemeenten is de benoeming van een predikant, volgens het Reglement van 1833 eene onmogelijkheid geworden, enkel omdat de daarvoor in art. 4 gevorderde grondslag ontbreekt.
Voorts beveelt art. 45 van het Regl. „den Kerke-raad eener vacante gemeente aan het Hoofd van hel Plaatselijke Bestuur kennis te geven van het voornemen om de Hervormde Floreenpligligen ter benoeming van een predikant op te roepen,quot; enz.
Dit voorschrift is onuitvoerbaar wat de bedoeling
43
betreft, aangezien de Kerkeraad zulke kennisgeving wel kan doen, maar het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur als zoodanig, ze niet mag aannemen.
Art. 58 stelt den Kerkeraad ten pligt »te zorgen, dat een extract van het floreenregister bij de stemming voorhanden zij.quot;
Volgens het bij art. 4 opgemerkte is de Kerkeraad daartoe thans reeds in vele gemeenten niet in staat, en zal het hem weldra overal onmogelijk zijn.
Art. 78 verordent, dal hel Prov. Kerkbestuur bij appèl in zake van geschil over de wettigheid der stemming binnen vier weken ygt;de plano heslist.quot;
Deze bepaling is in strijd met de Kerkelijke verordeningen, met name met het Reglement voor Kerkelijk opzigt en tucht, hetwelk, boven hooger beroep, cassatie toelaat.
Art. 82 schrijft voor: «ingeval het Klassicaal of wel het Provinciaal Kerkbestuur, de zaken, waarvan hun de behandeling in het Reglement is opgedragen, niet tijdig mogten afdoen, zal het aan de belanghebbenden vrijstaan, hun beklag deswegens bij den Gouverneur der Provincie in te leveren, welke daarvan onmiddelijk aan hel Algemeen Departement voor de zaken der Hervormde kerk, mededeeling zal doen, opdat door hetzelve de vereischle voorziening worde genomen.quot;
Waar is echter een Gouverneur te vinden? en waar een Algemeen Departement voor de zaken der Hervormde Kerk? Zeker nergens meer in Nederland. En den belanghebbenden, die handelen mogen en moeten alleen naar dit Reglement wat betreft de benoeming van een predikant door Floreenpligtigen,
44
is de weg tot beklag en voorziening ten eenenmale afgesneden.
Doch gesteld voor het in art. 82 genoemd staatkundig ligchaam en voor den vermelden regeringspersoon zijn andere in de plaats getreden, tot welke men zich wenden kan — wat wij echter ontkennen —• dan nog evenmin zou beklag iets kunnen baten en voorziening hoe ook genaamd kunnen volgen, omdat noch regeringspersoon haar kerkelijke klagten luisteren, noch siaatsligchmrn in do kerkelijke geschillen zich mengen mag. En hel resultaat hiervan wordt derhalve, dat wanneer een Klassicaal Bestuur of het Prov. Kerkbestuur, om welke reden dan ook, goedvinden mogt, de behandeling van hun opgedragen beroepszaken eener vacante gemeente niet af te doen, zulke gemeente gedoemd zou zijn vacant te blijven zoo lang het betrokken bestuur zulks verkoos.
Wij liepen het Reglement van 1833 vlugtig door, maar willen nu nog een oogenblik op onze schreden terug keeren, om enkele bijzonderheden, die wij er hebben aangetroffen, zamen te vatten.
1°. Belanghebbenden worden verwezen, artt. 82 en 45, naar personen, die deels niet meer bestaan en overigens zich met beroepszaken niet mogen inlaten.
2°. Bij vertraging van afdoening van geschil aangaande de wettigheid eener stemming zijn partijen afhankelijk, art. 82, van Klassicale Besturen en het Prov. Kerkbestuur, terwijl er geen magt bestaat noch persoon, die, bij vertraging, wettig tot bespoediging kan noodzaken.
45
3°. Eene wettige benoeming van een predikant is eene onmogelijkheid geworden, nu reeds voor een aantal, straks voor alle gemeenten, dewijl de Kerke-raad niet zorgen kan, waartoe art. 58 hem verpligt, dat er een behoorlijk extract uit het lloreenregister bij de stemming ter tafel zij, en dientengevolge ontbreekt wat art. 4 vordert, als de grondslag en het rigtsnoer der stemming.
4°. Eene vergadering van kiesgeregtigden ter benoeming van een predikant kan onmogelijk gehouden worden, omdat er geene zulke personen bestaan, die daartoe volgens art. 1 moeten worden opgeroepen.
En hieruit resulteert, naar onze overtuiging, dat het „Reglement op de verkiezing en beroeping van predikanten bij de Hervormde Gemeenten in Friesland, goedgekeurd bij 's Konings Besluit van den 14 September 1833, no. 102, onzin is geworden, ja nog erger dan dat.
Met regt legde dan ook het Prov. Kerkbest. van Friesland in 1870 de verklaring af bij do S. C. (Hand. 1870 Bijl. B. pag. 180) dat het ten volle doordrongen was van de overtuiging, dat genoemd Reglement hoe eer hoe beter diende te worden afgeschaft.quot;
Maar nu komt het der S. C. van dit jaar, in strijd met haar gevoelen in 1870, onraadzaam voor, tot die afschaffing »reeds nuquot; — reeds nu ! ? — over te gaan en het meerendeel van Uwe Hooge Vergadering heeft zich met dat gevoelen vereenigd, ofschoon overtuigd van het volle regt daartoe en niettegenstaande alles na jarenlange inspanning tot die
46
afschaffing is voorbereid. En Friesland's reeds veel te lang verdrukte gemeenten onder het gemeene regt te brengen der Kerk, wat het beroepen van predikanten betreft, was en is naar het eenparig oordeel Uwer Hooge Vergadering in de 26ste zitting, van 31 Julij jl. (Hand. pag. 243), in de magt dei-Synode. Evenwel deinsden Uwe Hoog Eerw. daarvoor terug naar aanleiding van de door de S. C. geopperde bezwaren en in de vrees „nieuwe verwikkelingen te doen ontstaan.quot; Doch die bezwaren der S. C. hebben wij aangetoond ongegrond te zijn; een nietig spooksel, ook naar het oordeel van het dikwerf geciteerde rapport van Friesland's Prov. Kerkbestuur. En die door U Hoog Eerw. gevreesde
nieuwe verwikkelingen!.......Gedrongen door de
kracht onzer overtuiging hebben wij den moed uit te spreken, dat juist de afschaffing van het Reglement van 1833 noodzakelijk alle verwikkelingen moet doen ophouden, en dat de bestendiging er van eene jammerlijke bron is van „twist en verzet.quot; Of hoe! Laat het dan ook niet ten volle waar zijn, wat wij vast gelooven te zijn, dat het Reglement van 1833 bij den tegenwoordigen stand van zaken strijdig is met de wetten van onze Hervormde Kerk, dat het onmogelijk is toe te passen, zoo onmogelijk, dat er geene vergadering tot benoeming van een predikant kan zamen komen, laat staan zulke benoeming wettig geschieden, dat het dus in waarheid onzin is geworden, laat dit ook slechts ter hel/te waarheid zijn, dan hebben wij desniettemin genoeg aangevoerd, dunkt ons, om in het licht te stellen, dat niet slechts eene benoeming van een predikant door Floreen-
47
pligtigen betwistbaar is, vóór dat zij door kerkelijke beroeping en approbatie van het aangewezen kerkbestuur is achtervolgd geworden, waarvan dan ook de voorbeelden allengs aangroeijen, maar dat betwistbaar zijn alle door beroeping en approbatie achtervolgde benoemingen van predikanten sedert 1 Mei 4852, en nog meer sedert 1 Maart 1867. En mogt dan ook die betwislbaarbeid bij eindbeslissing blijken geen grond te hebben, het tegendeel als waarvan wij ons ten volle overtuigd houden, is dan toch mi reeds, zoo lang die ongegrondheid niet gebleken is, zulke betwistbaarheid op zich zelve niet reeds eene bron van de moeijelijkste verwikkelingen, en tevens van de ernstigste bezorgdheid voor de daarbij betrokken personen ?
En dan daarenboven......
Doch wij mogen U Hoog Eerw. niet meer ver-moeijen met veel en velerlei wat daar getuigt van »het reeds veel te lang gekrenkte regt dor Hervormde Gemeenten ten platten lande in Friesland,quot; — van dat Friesland, hetwelk de belangrijkste provincie is der Ned. Herv. Kerk; — van dat Friesland, waarmede geen provincie in die Kerk wedijveren kan,— getuige aantal gemeenten, schat van geestelijke goederen, belangstelling in zendeling- en bijbelgenootschap, synodale fondsen enz. — in godsdienstzin en kerkelijk leven. En mogen dan de plattelands gemeenten van die provincie niet billijk verwachten, dat Gij Hoog Eerw. niet dralen zult haar reeds veel te lang gekrenkt regt eindelijk eindelijk te herstellen, bewust als Gij U er van zijt, dat Gij de magt daartoe in handen hebt ?
48
Zoo neen, dan driewerf ach, arm Friesland!
En nu hebt Gij, Hoog Eerw. ! goedgevonden in Uwe laatste vergadering niet dadelijk over te gaan tot intrekking van het Reglement van 1833, maar een termijn te bepalen, binnen welken daartoe zal worden overgegaan, na eerst het Prov. Kerkbestuur van Friesland te hebben uitgenoodigd dienaangaande U Hoog Eerw. te dienen van advies.
Het oordeel van dat Kerkbestuur zal, naar wij met allen grond mogen verwachten, daar het, behalve een enkele uitzondering, nog bestaat uit dezelfde mannen, hetzelfde zijn als len jare 1870, toen het zoo krachtig zijne overtuiging heeft bepleit bij do S. C. )jdat het Reglement hoe eer hoe beter dient te worden afgeschaft.quot;
Als het echter zijn van U ontvangen mandaat ter zake opval, gelijk wij welen, dat er zijn, die zulks doen, in den zin, dat het enkel hebbe te adviseren aangaande een terwijn en alzoo de vraag buiten beoordeeling moet laten, of het beter mogt zijn on-middelijk tot die intrekking over te gaan, dan kon zijn antwoord aan U Hoog Eerw. — met alle bescheidenheid zij het opgemerkt, — soms, door zulke termijnsbepaling, waartoe het zich geroepen mogt achten, den schijn hebben, dat het gestemd was tegen eene onmiddelijke intrekking, terwijl het niets vuriger wenschte dan dat het Reglement hoe eer hof. beter vervalt, als het namelijk, wat wij met grond veronderstellen mogen, nog hetzelfde wenscht als in het jaar 1870.
Dientengevolge hebben wij te meerder vrijmoedigheid met gepasten eerbied, tevens echter met alle
49
kraclit Lij U floog Eerw. aan te (hingen op eenc onverwijlde intrekking van het Reglement van 1833, opdat het reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervormde Gemeenten ten platten lande in Friesland hersteld worde, on opdat die gemeenten, niet meer dan reeds liet geval is, vervreemden van de Nedeil. Hervormde Kerk.
Hetwelk doende, enz.
De Kerkeraad der Hervormde Genieerite Ie Eerneivoude, en
Namens hem ,
.
-^rS ^ /f'/r
Eernewoude, '20 December 1873
Siii:l|.crsrlrnk van I . Siliioibeek to, I.coiiwmkIcii.