J 1 's
|
||||||||||||||||||||||
HANDLEIDING
|
||||||||||||||||||||||
om si9f
|
||||||||||||||||||||||
TOT DB
|
||||||||||||||||||||||
BEHANDELING n GEZONDHEIDSBEWARING
|
||||||||||||||||||||||
PER
|
||||||||||||||||||||||
PAARDEN;
|
||||||||||||||||||||||
DOOR
|
||||||||||||||||||||||
C. A. GEISWEIT van der NETTEN,
|
||||||||||||||||||||||
MAJOOR BIJ DE KAVALLERIJ EN INSTRUC-
TEUR BIJ DE KONING MJKE MILITAIRS RIJDSCHOOL. |
||||||||||||||||||||||
>»»<*»«
|
||||||||||||||||||||||
Te AMSTERDAM en 's GPAFENHAGE,
Bij de Gebroeders VAN CLEEF.
i8i5.
|
||||||||||||||||||||||
BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
|
||||||||||||||||||||||
INHOUD,
|
|||||
INLEIDING.
§. I. Belangrijkheid v«n de tennis der middelen om de gezondheid
des paards te bewaren. * . 4 Bladz. X.
:. Regels der gezondheicikunde, ontleend ui; de uitwendige oor- zaken. . . . , . . •• I. Hoofdd. Over het licht. . . ; 4.
$• 3- Invloed en vereischte van het licht op de gezondheid. • ib-
II. Hoofdd. Over de lucht. , . .6,
§. 4. Vereischten dergene welke zich in de fïallen moet bevinden.
Nadeelen van te warme of te koude lucht. . . ib'
5. Middelen om de zuiverheid der lucht daar te Hellen. Eigen-
fchappen welke zij tot de ademhaling moet bezitten. . 7.
III. Hoofdd. De Ruilingen. . . . 2.
'' *• Derzelver vereischten, als j , , ib,
f' Genoegzaam licht en lucht. Nadeelen van t» bekrompene, te
hoogs, te g,.0„te t te iaag gelegene fiallen. . , ib.
8. Vereischtcr, der vloeren. . . . 9.
9. Nadeelen van deizelver onziudelijkh.id. . . io.
10. Eigenfchappen Vei^ j„ goede ftanen vereischt worden. 11. tl. Uerzelver aanleg en phatfing. * ib. • J- 12.
|
|||||
; f,]- r( .Q n o,
f, is, Evenredigheden, , , ' , . Blad», 1$,
13. De deuren, wandïii en zoldering, . « 4 -;,
14, Genoegzaam licht» , , , • »'i.
IJ. Vrije lucht; middelen om deze te bevorderen. . 14, (2) Dampfchoorfteenen en ventilators. . , ii.
\t. De plaatfen;__derzelver afhelling; grootte; _ affeheiding
door latierboomen of befchotten. , , ii.
17. Kribben. , » j « • 15»
(3) Losfe kribben. , . . %6,
18, K,uiven, . , ' . • ii.
(<0 Derzelver onderfcheidene .foorten, . , ii,
ij. Zolders. — De (Iróobakken behcoren buiten den'(tal geplaatst
te worden, . • • . 17,
20. Nqodige zindelijkheid in de ftallen. i , ii,
ÏV, Hoofdd, Qver (left leefregel en het voedfsl, 18*
€. 21. Nadeel van te weinig of te vee] voedfel. . , ti, Art. i. Over.de onderfcheidene foorten van voedfels. 19,
J, 22. Derzelver eigenfehappen. . , , ii, $rt, 2. Het groene »ocder, , , , 3B,
|. 23..Waaruit hetzelve beftaat. , . , jj,,
24. Opnoeming der kruiden welke het paard gebruikt. , 1$,
25. Voordeden welke het groene voeder bezit. , 21,
$6. De beste tijd tot deszelfs genot. . . »2, 97 Wijzigingen welke deswegens behooren plaats te grijpen. ij. 38. Tijdsbepaling welke daarbij waargenomen moet worden, ii, *o. Eigerif'chappen weldode weiden moeten bezitten. . 24, jq. Voprzorgen alvorens en bij het in de weide zenden der paarden. 25, gr, Opletiendheden bij den overgang van het drooge tof het grpe. . B« voeder. , , , , ii.
|
||||
INHOUD,
V %ï. Het voederen van gras en?, op den ftal. . • Bfewa. »i
33- Vereischten van en oplettendheden bij huaelve. > ü',
34. Nadeelen van aanhoudend groen voeder. . • S9<
S5- Die van meel- en fpoelingdranken en bovenal van watra voeder, 30, Art. s. Het ftalvoeder. . . . «*»
S. }«. Deszen voordeelen .. . « &•
*. Het hooi. » • t J1*
S7. Deszelfs nut. • • • , «.
38. Vcreischte eigenfchappen. . « • •*•
39> Ken i;etken van goed hooi. , . » S2»
4°. Die van flecht hooi. „ . . 33»
d-i- Nadeel va.n nieuw hooi. , . «34»
42. De klavsr. .... »*»
43. Bewaring van het hooi. » • » 'b'
44. Wijze om het voeder te vervoeren, , » 3S»
(tf) Het fpinnen van het hooi. • ï *"*<
*. O e granen. • . ♦ S*<
45. Voordeelen der granen als voeder. . , ib.
4<S. De tarwe. , . , • ib. 47- De boekweit» • • « • ib. 48. De erwten, linfen, wieken. . , 3". 49- De paardenboonea. „ ♦ «'*• 50. De rogge. , . ib. Si. De ga.st. , • . sï, 5a- De haver, het beste en gewoonde voeder. . ib. S3> De zemelen. « • « 4c, *• Het ftroo. ■ « ib.
S4<. e onderfcheidene foorten van ftroo. . i ■ s ib.
..E;, EijTCnfchapp,,,, van hel2elvet , . 41.
<?. BuitengeWooBft Voedfels. , . JK
'■ 5«. Waaruit die beftaan. ... ib,
• 3 S> 57.
|
||||
INHOUD,
|
|||||
S 57 Gee'e on roode wortelen. .- - . Bladz. 42,
58. De aardappelen* • • • ii.
59. Radijs, raracnas, peperwortel. • • ib.
60. Keukenzout. . • • 43,
Art. 4. Middelen tot verbetering van flecht voeder, ii.
%. 81. Nadeelen welke liet Hecht voeder veroorzaken. • ik.
62. Kennis tier ifliddelen om h-t te verbeteren. • 44.
C3. Verbetering van het hooi. » • . ib.
64. Die der grane;:. . . . ; 45,
65. Die van het ftröo» . . , . ik.
Art, 5. Hoeveelheid van voeder. . • ib.
% 66. Regeb; in het bepalen van hetzelve, voor: ; ii.
67. Rijdp.arden. . . 46.
C8. Tuig- en zware rnlterijpanrden. t # ib.
£(j. Aanvulling van ontbrekende vocdfelfoorten. , ii.
Art. 6. Over de wijze van toedeeling van hetzelve. 47.
$. 70. Regels deswegens en de tijicn. # . ik,
71. Wijzigingen bij werkende paarden. . . 4!,
72. Wijze van toedeeling der haver. • . ik.
73. Geen ontniddelijfc drinken op dezelve. • • 50.
74. Toedeeling van het hooi. . .51.
75 ïijdprrken van voederen viermaal daags. . • 52. 7-5 Uitzonderingen welke tot driemaal verpligten. . ik. 77. Voorzorgen bij bet veranderen der leefregels. . 53.
78. Oplettendheden bij het voederen wanneer de paarden werken. 54.
Art. 7. Over den drank. . • . 56.
§> 7°- Vereischten en kennis van . • • ii.
80. De foorten en vermengde deelen des waters, — Nadeelen welke liet daardoor bezïite» kan. . • ' 57.
8j. Onderfcheiding van bet water ïn drie foorten. — IW,erk- teekens van goed water, als: . , 58.
8:. Bronwater. . ... 59.
83- Stroomend water. . . . ik.
S. 8*.
|
|||||
INHOUD.
|
||||||
Si 84. Middel matig. . . Bladï. 60.
85' Slecht water, . . . ö.
8s- Te koud water. . . . c>i.
87. Onderfcheidingsteckenen. . . . ib,
83. Toedeeling; voordeden van dikwijls drinken. . <ss.
89. Voorzorgen bij liet drinken. . . 54.
00. Dranken; Lijnkoek- zemel- en meeldranken; jeneverfnoeling. 65. V. Hoofdd. Oppasfing en behandeling, , . 67.
Art. 1. Zuiveren en poctfen. . , ib.
I
§• pi. Kut van hetzelve. " . . . ib.
9=. Het rosfen. . . . . 68.
93. Het borstelen. 1 , 69.
94. Het wasfehen. . . . .70.
95. Het poetfen wanneer paarden gearbeid hebben; behandeling
op ftal. . . .73.
95. Het fcheren. . . . • 73.
97- De bedekking; vereischten, voor- en nadeelen derzelve. 74.
Alt. 2. Het baden. . . . 75.
§• 98. Onderfcheidene foorteh van baden, derzelver nut. - . ib.
93- Ni.t van het koude bad in het bijzonder. . . 76.
ïoo. Hoc alge meen e koude bad, . . ib.
101. Voorzorgen 'oij deszerfs gebruik. « • 77.
10;. Het plaat fel ij ke koude bad. . . 70.
ïo3- Het laattw-winn'e bad. . . . ib.
io4- Het wasfehen met jenever en het freeren met vet. . 80.
v • Hoofdd. Rust en beweging. . I . .81.
§ 105. Slapen eu waken_ <• . . ib.
lQfl. Juiste evenredigheid van de rust en beweging — nadeel van
het tegengestelde. , . . s».
I°7. Die van derzelvér plotfelinge afwisfelïng. •■■ . «*•
»* §.ic8.
|
||||||
/
|
||||||
ï N HO ü IV
g. io3, Bepaling van den cUgelijkfphen tijd van arbeid. Bladz 8v
109. Nut der dagelijklche beweging. ' . 84.
110. Voorzorgen daar bij. .... fb,
VII. Hoofdd. Foorzorgen om ongemakken en toe-
vallen voor te komen. . . 86. §:iii. Oorzaken waaruit zij ontdaan; — voorbereiding der paarden
tot vermoeijenisfen, . . .fa
112, Aanwijzing der oorzaken. . . . ib.
j 3. Voorzorgen tegen drukken. . . 87.
lï.t. Oio op den marsch door een bergachtig land. . 89.
n5 Die alvorens den marsch te beginnen. . , „0>
\lS. Op deiizelven. . * ib.
|
|||||||||
(12) Middelen om door de rijdltunst de vermoeijenisfen
te verhinderen. HHB |
|||||||||
?■■'
|
|||||||||
117. Die wanneer men alleen reist. . . «3,
118. Het drenken onder weg» . . . ib.
119. Middelen om de ruiterij vermoeijenisfen te befpareu. ib.
120. Behandeling in het veld, des zomers, , P4,
izi. Die des winters. . . . fa 122. Voorzorgen tegen verkonding.. . . ģ.
123. Voorzorgen tegen de ongemakken der voeten: . pS»
124. Door goed beflag, voorraadijzers. . , ,^5.
125. Verkoeling der voeten na den marsch. . 57-
12S. Voetbaden. .... fa 127. Omüaan der voeten met leem. . , fa
128. Voorzorgen tegen onverwachte toevallen. . 98.
VIII. Hoofdd. Over de vooroordeekn en misbrui-
ken. . . . 100. S. 149- Waarin dezelve beftaan. . . ' . ib.
13°. Het vet mesten der paarden. . . ib.
|
|||||||||
I N II O V O,
S1131. Het te vroeg en te iaat in de weide zenden, Eladü. lor,
J32 Het aderlaten. . . . 10:.
133- Het gebruik van buikontlastende middelen. . 103.
134. Oe maagpoeders. ,'.»■■■.« 'ih*
135. Het augliferen, motfen, enz, . . m
IX. Hoofdd. Over de voorzorgen tegm befineU
ting. . . .',' . . 105.
%• '3<> Derzelvcr noodzakelijkheid. . . tb,
'37. Voorzorgen tegen den droes, enz. . • fb»
'38 In de garnifoenen. . . • 105.
ï39« In bcfmctte ftallen. . . , • tor.
140. Zuivering derzelve door beroking. . • ioSv
Voorfchrift tot ftuiting van befmettelijke
. ziekten onder de paarden der ruiterij. 109,
X. Hoofdd. Over de behandeling der krijgs- en
remontepaarden, . . . II8.
s-141. Belangrijkheid om de oorzaken van het groot verlies der
kavalierijpaardcn in het veld na te fpeuren. • tb,
l42. Gebrekkige opvoeding en behandeling der remontepaarden
door de laiidbcwoners. . •..«.. I!9-
143- Verandering in hunne levenswijze en groot verfdiil met
die in het veld. . . . iao.
'44. Onkunde der ruiters in de doelmatige behandeling hunner
paarden. • , . . . 124,
45- Overhaasting en flechte keuze bij- de aanfchaffing der za-
dels. # # _ i I2j, ""«ijzing der middelen tot wegneming dezer nadeelcii. utf.
|
||||||||
e keuze der remontepaarden: vroegtijdige en gepaste
aanfchaffing Voorbereiding tot de nieuwe levenswijs. 14 . Eerfte behandeling bij derzelver aankomst bij de korpfen. 129. '49. Harding 1 ISo. Oefening, |
||||||||
.
|
||||||||
132.
§ 150. |
||||||||
INHOUD.
gil51. Goede keuze van zadels. « . Blad?. 134.
152. BeoordeeKiig deizelve. Vergelijking der duitfche en hou-.
nrfbhe. . . ib.
153, Befchrijving van een verbeterd hongarirsch zadel. . 148.
|
|||||
V
|
|||||
OVER DE GEZONDHETDSBËWA*
RING DEli PAARDEN. |
||||||||||
INLEIDING.
|
||||||||||
iet minder belangrijk is de kennis der mid-1
delen waar.i< or men de gezond ueid bewareri en ongcrteldheden voorkomen, dan dergene wa.rdoor men dezelve genezen kan; aangezien, hierdoor ni t alleen vele onkosren befpaard borden, maar de gebruikbaarheid onatgebro* ken voortduurt, welke daat iedere ziekte, hoe gering zij o< k wezen moge, gedurende eenen meer of min aanmerkelijken tijd op- boud; intusfehen zoude men niet alleen de mee;te derzelve kunnen voorkomen, maai eea Uitgebreider en langduriger dienst van het paard kunnen omvang n dan men thans van. hetzelve geniet, indien de gezondheidsregelg meer bekend waren en zorgvuldiger waarge- nomen wierden, daar derzelver verwaarlozing 11 en vooral onder de ruiterij des te groo-
te> verwoestingen aanrigt , wijl de algemeen «eerichende onkunde in de veeartzenijkunde d'^ hulpniddelen tot hefftel der gezondheid n'et aanbied, welke de burger in de bekwaam- A beid
|
||||||||||
■
|
||||||||||
S INLEIDT NS.
|
|||||
beid der geneesheeren en be .."'meester en en de
krijgsman in die der officieren van gezondheid aantreft, waarvan bet gevolg is, dat de mees- ie ziekten die de paarden treffen, en tot wel- ker overwinning de geneeskracht der natuur te kort fchiet, zulk eenen ongimftigen uitfbtg hebben; betgene des te meer te bejsmmeren is, daar dezelve meest bunnen oorfprong ver- fcbuldigd zijn aan de onverftandige wijs, waarop men omtrent dit, zoo ten oorlog "als tot alle burgerlijke verrigtingen zoo nuttig C-v-v'., te werk gaat. Niet elk bezit de be- kwaamheid om de ongefteld heden , waarvan bet door buitengewoorse oorzaken aangetast wordt te genezen, maar ieder is in ftaat door bet volgen der voorfchriften welke het ge- zond valland en de ondervinding aanprijzen, die misflagen te vermijden, welke het grootile gedeelte der ziekten tot oorzaak vertrekken. en dus, moet dat gedeelte der veeartzenkkun- de vooral den algemeenen aandacht waardig geacht worden, hetwelk den werkkring en de bruikbaarheid des paards vergroot, door het aantal der ziekten die thatas dezelve maar al te zeer beperken, niet alleen merkeiijk te ver- minderen , maar ze meerendeels voor te ko« men. Het js tot bereiking van dit doelwit, dat in
de volgende ufeeclirg, de aanwijzing van al de mij bekende tot dat einde dienstbare mid- delen bevat is, welke voor ieder officier en bc-
|
|||||
IN L E 1fi IN 6.
|
||||||||||
%
|
||||||||||
betttinnaar van paarden, tot behoud van dei>
zelver gezondheid, belangrijk zijn te kennen $ terwijl de omftandigheden moeten doen bellis- fen, in hoe verre deze regels algemeen bij bijzondere burger- en, krijgs-dienstpaarden aaü- gewend en ingevoerd kunnen worden» 2 De gezondheidskunde is dus die wetenfdtap,
welke in het algemeen de zorg voor de dier- lijke gezondheid behelsd, zoo door het gebruik maken der uitwendige oorzaken om dezelve te bevorderen, als door het vermijden en afwen- den van al hetgene dezelve zoude kunnen be- ïïadeelen; waarbij het als eenen grondregel moet worden aangemerkt, dat men de dierea 200 veel mogelijk, volgens hunne natuur be- handelende, derzelver natuurneiging (initinkt) geenerhande hindernisfen in den weg legge , uitgezonderd dan alleen , wanneer deszelfs vol- doening hun fchadelijk zoude kunnen worde;}. De uitwendige oorzaken, welke dezelfde bij de dieren zijn als diegene, welke hunnen in- vloed op den mensch uitten, zijn: het licht * de lucht, het verblijf, het voedfel} de op- pasfing en den arbeid, |
||||||||||
E ËR«
|
||||||||||
h%
|
||||||||||
4
|
|||||
EERSTE HOOFDDEEL.
HET LICHT.
3 De eerfte dezer oorzaken welke zich onzen
aandacht aanbiedt, is het licht, eene bij uitftek dunne vloeiflof, zonder zwaarte en van de groot- fte fnelheid , welke zeer veel tot de gezond» heid en het gedijen der dieren en planten, die dezelve genieten, toebrengt, en daarenboven de fchadelijkheid der in de Hallen aanwezige dampen vermindert. Een in eene duistere plaats opgefloten dier is vreesachtig, fchuw, en be- zit veel minder levendig- en vrolijkheid dan een ander, hetgene het licht genieten mag; terwijl de dujsternis en laagte der ftallen met grond als de aanleidende oorzaak tot oogziek- ten en watergezwellen befchouwd wordt. Edoch hoe heilzaam het licht ook zijn moge, zoo kan het echter fchadelijk worden, wan- neer het te fterk, of op eenen tijd op het ligchaam werkt, dat dit door eene ongefteld- heid aangetast is, welker genezing door don- kerheid bevorderd wordt; dus kunnen de op het hoofd of in de oo^en vallende zonneftra- len eenen te ilerken aandrang des bloeds naar deze deelen, hoofdpijn, herfen- en oog-ont- ftekingen, ja blindheid veroorzaken ; terwijl daarenboven dezelve in ontttekingziekten zeer nadeelig kunnen zijn; uit welken hoofde men de
|
|||||
HET LICHT. /. Hoofdd. 5
^e vengfters zoo veel mogelijk in diervoege
moet trachten te plaatfen, dat het zonnelicht ïiiet regtftreeks op deze deelen valt, of an- ders dezelve door zonneblinden trachten te ftuiten, en voorts vermijden, om het paard in bet open veld lang met het hoofd tegen de fceete zonneftralen te ftellen. |
|||||
A3 TWEE-
|
|||||
9
|
|||||
TWEEDE HOOFDDEEL.
DE LUCHT,
4 l.Je zuivere dampkringslueht is tot in
fnmdhouding en aanvulling van het cNer- lijk ligchaam een onmisbaar vereischte, en Voor deszelfs gezondheid in die mate heil- zaam , als zij die juiste evenredigheid en gefteldheid bezit, welke het welzijn van het dierlijk leven vordert , doch k;;n daarente- gen hetzelve allerfchadelijfest werden, wan* neer zij door koude, warmte of vocht, de vereischte tempering mist, of met vreemde, de gezondheid fchadelijke beftaandeelen be- zwangerd is ; hieruit blijkt cle noodzake* lijkheid, om de zich in de Hallen bevindende lucht, welke door de dieren ingeademd wordt, piet alleen zoo zuiver mogelijk en van vreem- de beflaandeelen bevrijd te houden, die de gezondheid verderveiijk zijn , en welke uit ïook, uitdamping van moerasfen, riolen, de ontlasting en de uitwafemjng der dieien hun- pen, oorfprong ontleenen, maar tevens dezelve den gepasten trap van tempering te doen bc- gitten ; aangezien niets de gezondheid ligter verftoorcl dan de plotfelinge overgang van warmte tot koude, daar zulks de uitwaieming Rgkjaps itremmenüe, raaar al te vaak de {Httfi&Mpg ; tós^ ej& andere ievenswerktun $en
|
|||||
DE LUCHT. U. Ho of(kl. ?■
gen ten gevolde' heeft; terwijl eene te ftren-
ge aanhoudende koude, vooral bij vertroetel- de paarden, rheumatismus, hoest, droes, ver- itijving, y-, zelfs de dood veroorzaken tan; daarentegen verzwakt e:ne te wanne, vooral teveas vochtig zijnde lucht, ontegenzegge; lijk het Hgchi ai, en maakt hetzelve vatbarer voor de plnti, iagê aandoening der koude en de daaruit voortfpruitende toevaüen. 5 O eene mindere oplettendheid verdienen de
middelen om de zuiverheid der lacht te bewa- ren en daar te (lellen, welke vooral in de ver- blijfplaatlen vereischt wordt, en waarbij in cïe eerfte plaats het openen van deuren en vengfters in aanmerking komt waarbij men, achter de omzigtigheid moet gebruiken, om zulks met behoedzaamheid te doen wanneer de buitenlucht zeer koud is, of dat de paar- den na verrigten arbeid üeik bezweet zijn, terwijl men daarenboven diegene aanwenden moet, welke hierna tot zuivering der lucht in Hallen aangewezen zal worden. Voorts, daar het genot der zuivere da-np- kringslucht zulk eenen heilzamen invloed cp de gezondheid uit, zoo trachte men de paar- den dezelve zoo veel mogelijk te doen genie ten, zoo door hen lveeds in de opene lucht te poetfen, als hen vooral des zomers in de koe- le morgen- en avondftonden dezelve een paaf uren te doen inademen, en hen vele beweging ia dezelve te doen veriigten. A 4 D E R"
|
||||
8
|
|||||
DERDE HOOFDDEEL.
DE Vfc B.BLIJFP LAATSEN OP STAL-
LINGEN. § W anneer men aan de eene zijde de eigen.
fchappen overweegt welke in eene verblijf, p.aars vereischt worden om de gezondheid niet nadeelig te wezen, en aan den anderen kant opmerkt, hoe weinig deswegens bij de inrig- ting der ftallen aeht g-geven wordt, zoo moet de verwondering ophouden over een groot aantal ziekten waaraan het paard in den getemden ftaat onderworpen is, en welke het ]ti uien der natuur Hechts zeldzaam of nimmer aandoen; zijnde het de ftaliingen weike door gebrek aan licht, lucht en ruimte, zoo wel als door onzuiverheid, de gezondheid maar al te vaak in den hoogden trap nadeelig kunnen •worden, y Wij hebben hierboven de nadeelen der duis-
terheid zoo wel, als die van eene ondoelma- tige inrigting van het licht aangetoond. Het: gebrek aan toegang der verfclie lucht be- let niet alleen, dat de in de ttal aanwezige, welke door de ademhaling van haar tot het dierlijke leven onmisbare beteandeel, de Ie-. •vensluclu, f of -uiurftüf) beroofd is geworden, daar andere hiermede voorziene dampkrings- lucltt vervangen, wordt ea doet dezelve geheel Ut
|
|||||
I)E STALLINGEN» ///. Hoofdd. §
in ftikftof ontaarden; maar de uitwafeming der
dierlijke ligchamen en ontlastingen, bezwange- ren dezelve niet allerhande dampen, die de gezondheid ten hoogden nadeelig zijn, terwijl de daarin heerfchende warmte, de lucht aanmerkelijk uitzettende, de ademhaling be- lemmerd , het door de longen frroomende bloed geene genoegzame verkoeling verleend , en daarenboven eene te zeer met de buiten» lucht verfchillende temperiog voortbrengende, door fnelle afwisfeling van koude met hitte, oorzaak tot ftremming der uitwafeming en alle daaruit ontfpruitende ziekten opleverd; wor- dende deze ongemakken vooral door te lage en te bek romp en e ïhülingen in eenen hoo- gen trap voortgebragt; daarentegen, belcher- men te hooge en te groot e (tallingen nier genoegzaam tegen de koude en Hellen in kou- de winters de dieren bloot om te verftijvea en zelfs dood te vriezen; offchoon wanneer men in de noodzaak is om cle keus tusfchen groote en koude, of kleine warme ftallen te treffen, de eerfte, mits niet te togtig zijnde, de voorkeur verre boven de laatfte verdienen; eindelijk, zijn laag gelegene ftallen fteeds vochtig en hierdoor oorzaken van verkoud- heid, rheumatismus enz. De met gehouwene fteenen, de gebrekkig,
of in het geheel niet gevloerde ftallingen, zijn
alle als nadeelig te befchouwen: de eerfte
A g we-
|
||||
ft
|
|||||||
DE STALLINGEN.
|
|||||||
wegens derzelver koude en hardheid, de an-
dere als aanleiding tot verftuikingen kurnende geven, en de ongevloerde, uit hoofde dezelve de beenen bederven en vele fchadelijke dam- pen uitwafemen. Voorts zijn te hooge ruiven vooral aan jon-
ge paarden nadeelig, daar zij aan deze ver- keerde hallen kunnen veroorzaken, gelik me» de te f'rerk af hellende plaatlln, ftijfheid en gezwollene achterbeenen te weeg brengen. De onzindelijkheid der Hallen en der-
zelver omtrek, doet fchadelijke gasfoorten of dampen ontwikkelen, welke in die evenredig- heid eenen nadeeligen invloed op de gezond- heid hebben, naar mate de ftal kleiner en het daarin bevatte getal dieren aanmerkelijker is; vsrak is de ontaarding der lucht in dezelve zoo groot , dat zij de ftiklucht eens kelders, welke eene kaars uitbluscht, evenaard ; ter- wijl de ftinkende dampen dezelfde vatbaarheid tot ziekte in het dier veroorzaken, als die bij eene menigte in een eng verblijf opgeflottne menfchen, de zoogenaamde hospitaal- of ge- vangenis - koortfen te weeg brengen; werkende voorts deze dampen door hunne fcherpte als eenen gedurigen prikkel op de buitenfte en binnenfte bekleedfelen, op de üijmhuid, de long, de oogen enz., waardoor zij aanleiding tot de verfchillende ongeileldheden geven die deze dee* len aantasten, en zijn , aan muren, kribben en voe-
|
|||||||
ÜERZELVER. VER.EISCHTHN. ƒ//, Hoofdd. II
voeder klevende, vaak de kiem van alie ziek»
tCil: daarenboven geeft de mist aan miïlioenen gekorvene diertjes huisvesting, weike de paar- den pijnigen en reeds bij hun leven, hunne woning in derzelver ingewanden nemen ; om welke reden men even min mist als oud ftroo, niet alleen in den Hal , maar zelfs niet in des< zelfs nabijheid moet laten verblijven. Voorts moet men de fpinweeffels als nadeel'g en ge- vaarlijk in de ftallen a^UHerSea, toss dezelve zoo ligt vuur vatten» ais mede het huisves- ten van hoenders en zwaluwen in dezelve, aangezien hun drek bet voeafei bederft, er; de doorgeflikte veeren vaak kiemen tot fteïaen is de ingewanden geven. lo In tegenoverftenino- van deae met de <rt-
iondheid ftrijdige gebreken behooren wegens de keus en inrigting der ft.Jlen, de volgende regels waargenomen te worden; Tot het aanleggen aer rtallen kieze men
liooge en drdoge plaatfcn, vermijdende de la- ge en moera.üge, en de nabijheid van poe- |éfl« riolen en mistputten, welke zeer veel ««leiding tot rctkoortfen geven; terwijl men JJfg gelegene ftallen, welke veelal vochtig * 3n ■> zulks minder kan doen worden , door rondsom dezelve riolen itan te leggen, ' Indien het mogelijk is, moeten dezelve zich
«« oosten naar het westen met de voor- zijde |
||||
IS
|
DE STALLINGEN.
|
||||||
zijde uitftrekken, wijl alsdan des zomers de
Mtte en des winters de koude minder invloed op de beide hoofdvlakten heeft. 12 Wat de breedte, lengte en hoogte, bene-
vens de evenredigheid der grootte tot het ge- tal der paarden betreft, zoo moet dezelve in het algemeen naar het getal derzelve geëvenre- digd zijn, en volgens dit, de hoogte ten niin- ften zoo veel bedragen , dat geen paard de zolder bereiken kan; dus in kleine ftallen tien, m grootere twaalf, in militaire ftallen veertien of vijftien voeten. Zij moeteneene zoodanige breedte hebben, dat de paarden gemakkelijk ftaan en in de plaatfen leggen kunnen, eneene genoeg- zame !,-reede gsng de oppasfers vergund ach- ter deze voorbij te gaan, welke in eene enke- le rij ten minften acht, en bij eene dubbele rij paarden twaalf voeten dient te beJragen.— Ze- ker zijn aan diegene, welke voor twee rijen ingerigt zijn, de voorkeur te geven , daar zulks meer inhoud en ruimte oplevert; terwijl de evenredigheid van het getal paarden tot den ftal de oeste is, dat dezelve bij ééne rij niet boven twaalf bevatten, daarentegen kan men in eene dubbele rij meer dan tweevoudig dit getal plaatfen; echter moet men in alle geval- len, niet te veel paarden bij een ftellen, daar de vermeerderde uitwafeming de dampkrings- lucht te fpoedig van deszelfs tor het behoud der gezondheid zoo noodig beftaandeel de zuur-
|
|||||||
»e beuren en vengsters. III Hoofdd. 13
zuurftof ontroofd en in ftikftof veranderende,
met de vermeerderde warmte, dezelve nadee- ljg wordt. J3 De ftaldeuren behooren dubbeld en met
eene kleine deur voorzien , de wanden en Zoldering digt te zijn , wijl anders de ftal koud en togtig wordt, waarvan de nadeelen reeds aangewezen zijn, terwijl het doorvallen- de ftof niet alleen tegen de zindelijkheid "rijd, maar ook de gezondheid in zoo verre nadeelig is, dat het de oogen befchadigen kan. (1) H Er behoort zoo veel licht en dag in de-
zelve te zijn, dat menfchen en paarden alle<> kunnen zien ; vermijdende echter zoo veel mogelijk, om de vengrters tegen het zuiden
of zoo aan te leggen, dat de zon de paarden m de oogen fchijnt of hen hindert, kunnende nien aan dit vereischte het beste voldoen , wanneer men ze op eene zoodanige hoogte Plaatst, dat het licht op het kruis der paarden valt. * 15 Tot
|
|||||
, an**er men geene onkosten behoeft te ontzien';
^ uls 111 1 "
■,*.,.,,., D«*DndereI ftallen het geval is, doet men
rCl, e ' e zoluer te deen belchutten en pleiste-
|
|||||
/
|
|||||||
14 DE STALLINGEN.
15 Tot behoud der gezondheid is eene vrije
toevloed der lucht onmisbaar, welke te weeg gebragt wordt door vengfters welke met elkander overeenftemmen ; door dampfchoor- fceenen, j£ voet in het vierkant wijd, in het midden een derde naamver dan onder en bo- ven, en van kleppen voorzien , 2) of andere door tegenovergeftelde openingen in de muren onder den zolder, welke door fchuiven ge- opend en gefloten kunnen vvorden. In den zomer, wanneer de zonnehitte en in-
fekten de paarden lastig vallen, zoude men voor de vengfters eenen groven linnen doek kunnen hangen of uitfpannen; terwijl men in den winter het te groote yerfchi! en de tem- pering tuslchen de ftat- eii buitenlucht daar- door verminderd", dat men de laatfte tusfchen- beide toegang geve, wijl anders de fhelle over- gang van de warmte tot koude te groot is. ló Een alïergewigtigst vereischte zijn duurza-
me en goede plaatfen, van eene genoegza- me ruimte, welke, indien het wezen kan, vijf voet breed en ten minften acht of negen voe- ten |
|||||||
Ca) Men kan dezelve nog werkzamer doen worden,
door den Ventilator, welke door den lieer de Lyle St. Martin, of de Lamp, welke de (leer van Marum uitgevonden heeft, de eerfte op, of de laatfte onder dezelve te plaatfeB, |
|||||||
*>E ÏLAATSEN,KRIBE£N,RUIVENf i//.B70/^y. 15
ten lang behooren te zijn ; derzelver beste
vloeriug is die, welke achter uit in cement g^egue klinkers, vóór uit goede eiken plan- ken ■> waaronder zich klei bevindt, beftaat, n^t eene geul tusfchen ieder tot afloop der vocvitigheden , welke in de hcofdgoot uit- loopt, moetende het overige der f tal op gelij- ke wijze gevloerd en tot afloop ingerigt zijn. ■ Hiertoe geeft men aan de plaatfen eene hel-
ling van j- duim op den voet, niet meer, wijl zulks het achtergeftel te veel belast en aan- leiding tot gezwollene achterbeenen geeft, noch minder, wijl zulks het aflopen der pis belet; even zoo moet de achrtff ie plaatfen aanwezige pisgoot eene getiöegtóaie helling bezitten, en, kan het zijn, met planken ge» dekt zijn, moetende de pis door dezelve da- delijk weglopen en niet blijven Haan, è;,rs zulks allerfchadelijkst is. Tot affcheiding der plaatfen, zijn in bijzon-
dere ftallen, befchotten, welke vóór 7 of > achter 5 a 6 voeten hoog zijn, het verkie-
zehjkfte , of anders op- en nêderfchuivende
latierboomen, boven de gewone, welke in
alle gevallen tot befcherming tegen het liaan
gemeene ftallen aanwezig moeten zijn.
l ]et minder noodzakelijk zijn ruime en goe-
e kribben en ruiven. De kribben e e" op eene genoegzame hoogte boven den g^nd verheven zijn, daar zulks zeer veel toe- brengt |
||||
té tE STALLINGEN.
brengt om het hoofd en den hals van het
paard eene fchoone houding te doen verkrij- gen, de gebouwene fteenen bezitten het voof. deel van beftendig zuiver gehouden te kunnen worden, terwijl eene ronde vorm wegens ge* mak in het eeten en fchoon houden, den voor. rang boven de gewone vierkante verdienen ; dezelve behooren alsdan uit een f uk eiken hout gehouwen, in alle gevallen mee ijzer he- ilagen, met fteen gevloerd, en van ekander afgefcheiden te zijn. (3; 18 De ruiven moeten zoo naauw zijn, dat het
paard maar weinig hooi te gelijk kan door- trekken, en indien men bet wegens de meer- dere onkosten niet nalaat, zoodanig ing rigt we/en, dat het ft.of en hooizaad niet op de paarden, noch in de kiibben vale (4/ 19 In-
|
||||||
(3; In bijzondere (tallen verdienen zoodanige k r i b-
ben den voorrang, welke na ieder voeder weggenomen, gezuiverd en gedroosd kunnen worden, en uit fterk , in- wendig vertind Jzerblik , o;' uit liou:, waarvan den kant met hetzelve beflagen is , gevormd zijn. f4) De gewone overhellende ruiven zyn uit hoofde
van het in de oogen, op de paarden en in de kribben doorvallend dol", minder verkiesbaar dan de loodr;gte, terwijl verre boven beide diegene in bijzondere ft.: lingen de voorkeur waardig zijn, welke de gedaante eens halven trechter-ormigen , boven open zijnden korfs bezitt ode , van ijzere ronddraaiende '"pijlen gevormd worden', om het hooi gemakkelijk door te trekken , en dic voorts eene zoodanige inrigtirig bezitten, dat zij zonder moeite van hunne plaatfen weggenomen kunnen worden. |
||||||
ÖERZELVfiR VERÊISCHTEN. Ui. Boofdd. I?
\lrtn\het V°eder °P den zolder boven de
luil-e bewaard wordt, zoo moet men dö ruif „ ' vvaardoor me" het hooi enz. in de i^S' TRS fluiten om de °^ende
h^zouuge dampen te verhinderen zich aan
rin<r T tC hechren5 ^rwijl tot verminde- g van deze fchadelijke u.'twafemingen het
verkiesbaar zoude wezen, dat de ftroobalï ken zich niet onder de kribben bevond, m a dat buiten de fh! eene plaats zich hier! ™ bevoödt, aangezien het ftroo in dezelve niet dVt0f' maar uit^femende de ftal ba-
»t, 0f ten minften, indien züIks nkt ^
£?? Kan W0rden' ^t zij buitenwaans afbel-
8 der ▼ocbtighcden, voorzien worden, "° ^r!?dezindei^kheldfe veruit-
g^u worden, daar dezelve zuil: eenen groo^ ÏÏ, w2 °P ^ geZOndhdd ** P"*»« heeft, S een o;]"0™ "* "^ ni*m« d^" -h- da,.l°P de mest <* het ftroo ft*», hergëlie da«ienhoven de voeten h^Arrf. ' ^
d*s morden, «r * ^derft; men brenge tel^r,s "i/'' Z°"te droó£e«> terwi.fl de mest
^vater uir?lCrU'd' de pisSotefi <^werf met dopend er; fld' de ftaIvengfters «leermaled fto°rd, hetl Cgd' de ^'«newebbcn ver- fchuurd de ZmeTk V8n "Jd t0t ti!! ■**- f "Ken gW-hmbT™ geWk« d" pIaatfen *» B VI £ 7>
|
||||
i8
|
|||||
VIERDE HOOFDDEEL.
HET VOEDSEL.
: Een goeden leefregel Qdiêct) kan als
het eerfte middel tot bewaring der gezond- heid, en eene gepaste keus van voedfel als het tweede aangemerkt worden. Wat dert leef- regel betreft, zoo moet in het algemeen het voedfel, dat in fpijs en drank beilaat, in eene juiste evenredigheid , volgens de werkzaam- heden , de grootte en den ouderdom van het dier berekend, niet te veel gelijktijdig, doch op vaste tijden toegedeelt worden , daar zoo wel overmaat als gebrek aan hetzelve, de ge- zondheid nadeelig is- Een overmatig voed» fel, dat de evenredigheid van de grootte der ingewanden, der dierlijke warmte, en het ver- teeringsvermogen der maag, als eok die van het alvleeschfap, en der gal te boven gaat, ver- hindert en verzwakt de fpijsverteering, ver- oorzaakt onverduwelijkheid (indigestie), ver- ftoppingen, kolijk , hangbuiken, en wijde in- gewanden , en doet traag , ligt vermoeid, kortademig en dorstig worden ; uit dezen hoofde is het allerongerijmdst, paarden welke buiten dat gezond zijn, door maagpoeders eenen fterkeren eetlust te willen doen verkrij- gen, daar deze middelen de gezondheid on- dermijnen; men geve de dieren een geevenre- digd
|
|||||
HET VOEOW IK lUofdi. I9
Jigd gea)^ voed fel, behoorlijke beweging
" iet Sfnot d« vrije lucht, en late voor
* overijre de natuur haren loop volgen.
^et_ hier tegenover gefielde ukerfte van te
einig vocdfel, veroorzaakt gebrek aan
"RCüaamskracht cn moed; hct bloed wordt
Wig, deszélfs omloop traag en ongeregeld,
en het ligchaam bekomt eene vatbaarheid voor
*»<j ziekten die uit zwakte hunnen oorfproag
ontkenen. ö
In het algemeen verdient het voedfel in MM
drievoudige betrekking opmerking , jomeffjfc Volgens oeszelfs Ib^rt, hoeveelheid en wirëê van toedeeling. Eerste a r t i k e t.
Over de onderfckeidene foorten van voedfeth
ft2 De foorten van veedfels welke het paard
genier, zijn aïïe uit het groeïftoffclijk of plan- tennjk, en beftaaa uit verfchillende granen en derzelver fif0j, uit onuerfchddcne krui- den, bladeren en wortelen. (5^ Naar
|
||||||
^ Cs) De Voe4a,i)J0l welke zich in de planten bevind: t
"aat uit euikerft0f en llijm, of de meelachdge deelen
eene taafle Ijjmwige 0f pkntdierljjke ftof j waarbij liet
B 4 tóel
|
||||||
HET VOEDSEL.
|
|||||||||||
ao
|
|||||||||||
Naar mate dezelve aan het paard versch of
gedroogd toegedeeld of door hetzelve genoten worden, wordt zulks door de benaming van groen of droog voeder onderfcheiden. TWEEDE ARTIKEL.
Het groen voeder.
23 Tot het groen voeder rekent men in de
eerfte plaats de weiden en ten andere, het voe- deren van gras, klaver en andere kruiden op ftal; in het algemeen zijn dezelve meer ver- flappende dan het drooge voeder en zulks ia die mate als de kruiden waterachtiger zijn. 24 Een groot aantal grasplanten en kruiden
zijn het paard door de natuur tot voedfel en geneesmiddelen beftemd, welke op de weiden en velden in het wild groeijende aange- troffen worden en meer dan tweehonderd foor- ten |
|||||||||||
met de kalkaarde verëenigd phosphorztiur als beenaardt
gevoegd kan worden, dat in derzelver zelfstandigheid in- dringende , deze helpt voortbrengen; daarenboven bevat- ten zh' nog harst- aard- olie- en zoutachtige deelen. In fommige planten bevinden zich de voedfeldeelen door de geheele plant verfpreid, zoo als in de kruiden, bh' andere in de wortels, in eene derde zijn zy in de vruchten, en. Vj de granen in het zaad opgefloten. |
|||||||||||
HET GROEN VOF DER. IV. Hoofde. 31
ten bedragen; daarenboven zijn er ruim tien
loorten van bladeren die hetzelve of gaarne eet, of welke het dienftig z'jn terwijl inte- gendeel meer dan honderd foorten van krui- dei> he» min of meer fchadelijk, ja zelfs doo- deIijk kunnen ziin ; hieruit bliikt van hoe Veel belang het is, om zich de kennis der- zelve gemeenzaam te maken, daar niet alken de weide, maar vooral het daarop groeijend hooi, in die maat de gezondheid nadeelig kan worden, naar gelang van het aantal en den aard der fchadelijke kruiden welke zich on- der hetzelve-bevinden, die vaak aanleiding tot de gevaarlijkfte ziekten geven, terwijl daarentegen, de menigte der daarop groei jende, het paard meest dienftige gewasfen, ongemeen veel tot deszeïfs welzijn en gediien bijdra- gen. Het genot dat de paarden van dezelve ma-
ken, gefchiedt of onmiddellijk op de weide, of groen gevoederd op fc.1, of wel door de- zelve te droogen ais wanneer zij den naam van hooi aannemen. Dterf°eZeer h£t gr°en voedel' door Sommigen
e«nemaal afgekeurd wordt, leert echter de P ste befchouwine door ondervinding pe-
«aafd, dat rt; » • » i , ' MrtL aic gevoelen, niet algemeen als
o gingswaardig aan te nemen, en het in re-
hed ( raadzaarn is, wanneer de omftandig-
en zuIks vergunnen, de paarden dit voed-
B 3 fel
|
||||
fj
|
|||||||
EET VOEDSEL.
|
|||||||
fel onder gepaste bepalingen te laten toe-
feomen , als het natuurlijkste en doelmatiglte dat dezelve in den natuurftaat gebruiken , hetgene bij met droog voeder gevoedde het nut heeft om de maag en ingewanden van (lijm- en aardachtige deelen te bevrijden, welke Steenachtige aangroeijingen .in dezelve veroorzakende , hunnen oorfprong uit het drooge voeder ontkenen; terwijl hetzelve door de verbetering van het melkfap, ook die van bet bloed en andere vochten te weeg brengt, en vooral gunftige veranderingen in het ftelfel der opslorpende vaten en klieren veroorzaakt, 6 Bijzonder brengen de groene kruiden, Voor-
al die welke op de weide en in het voorjaar genoten worden, deze gunftige uitwerkingen te weeg , daar het paard hierdoor in ftaat gefield wordt de voor hetzelve meest ge. fciiiktfte plantgewasfen uit te kiezen, dezelve frisfchei , en in het voile genot der weldadi- ge werkingen der lucht en des lichts, en o 'der eene behoorlijke ligchaarnsbeweging te ieten ; terwijl niets heilzamer dan de wei- de voor de meeste gebreken der voeten is, tvt weikcr genezing het lap der gekneusde planten en de koele grond zeer veel bijdraagt 5 YOOftB is hetzelve allernoodzakelijkst voor jonge paarden welke tot hun vierde of vijfde jaar, alleen pf grootendeels groen voeder heb- ben |
|||||||
HET GROSN VOEDER, IK HsofJJ. 2$
ben genoten, zoo ais de poolfchc.-, donfche,
öKfaiufcbe enz. , welke tot dien ouderdom t ie bijna de weide niet verlaten hebbende, zich bezwaarlijk, alleen aan het genot van 4droog voeder gewennen, waarom men deze, indien het mogelijk is jaarlijks in de lente geduren- de eenige weken in de weide zenden moet. s7 Ntettegenftaande deze voordeelen en dat
het groen voeder wel vleeseh doet verkrij- gen , is echter hetzelve voor een werkend paard niet krachtig en voedzaam genoeg, daar- enboven, vooral wanneer het aanhoudend te lang genoten wordt, veroorzaakt het zwakke vezels , wijde ingewanden en een wekelijk temperament; uit welken hoofde verfcheidene beroemde veeartfenijkundige bet even nadee- lig oordeelen om paarden die ziekten van
verzwakking van eenig ftelfei, zoo als de droes enz. ondergaan hebben, in de weide te zen- den , als zij zulks in die niet oniftekingen verzeld gaan, heilzaam befchouwen. a8 Zal echter het paard de meeste voordeelen
van dit voedfel verkrijgen, zoo behoort meu de volgende oplettend lieden deswegens in acht te nemen: men kieze in de eerfte plaats dien tijd tot het genieten der weiden uit, welke de meeste voordeelen beloon:!, en dus het voorjaar, wanneer de pas ontfpmitende krui- den hunne volkomene krachten bezitten en B 4 het |
||||
§4 BET VOE D S E L.
bet jaargetijde bet gematigdfte is, opdat het
genet dat het dier van dezelve in de zuivere lucht , met gematigde beweging gepaard, maakt, voor hetzelve van de heilzaamlte ge» volgen zij; het beste tijdperk hiertoe is gedu- rende zes weken van tusfehen den 15 en 35 van bloeimaand (Mei) af aan, indien geene redenen van bezuiniging enz. verpligten het- zelve te verlengen, hetgene echter niet lan- ger dan tot den laatiten, en bij guur weder flechts tot de helft van herfstmaand (Septem- ber) .behoort plaats te hebben; aangezien het Jater gebruik van groen voeder niet alleen onraadzaam is, wijl het alsdan veel minder voedzaam is, m^ar nadien.de koude nachten, de guurheid des wedcrs, de vochtigheid van den grond, en de herfstnevels de gezondheid gljernadeeligst zijn, 2§ De weiden moeten hoog en droog gele-
gen, van genoegzaam zuiver, liefst van ftroo- mend water voorzien zijn, en kan het wezen door aangrenzende boomen eene voldoende befcherming tegen de guurheid des weders, en brandende zqnneftralen opleveren, en zij een gezond, fijn, niet te lang, met welrie- kende kruiden en veel klaver vermengd gras bevatten;daarentegen zijn vochtige,moerasfige, broekige en lage weiden volftrekt af te keuren, en de al te drooge eq fchrale flechts in den liiterften nood te verkiezenj de eerstgenoem- de» |
||||
'C
|
|||||
BE WEIDEN. IV. HuofJd. 1$
°e> uit hoofde dat niet alleen de uitwafernin-
gen en de vochtigheid der lage grondsge- fteldheid,, de gezondheid allernadeeligst zijn, en zij met de vele daarop groeijende zure en andere ongezonde en zelfs vergiftige plan- ten» te zamen aanleiding tot moeras- of rot- hoortfen , nierontjlekingen enz. veroorzaken, maar zelfs, wijl derzelver modderachtige dee- len zich met het gras vermengende, door de dieren tevens genoten worden; terwijl voorts de lage weiden een geil, grof, biezig, en te laat droog wordende, een zuur gras opleve- ren, en de biiitendijksch aan zee gelegene zoo- genaamde kwelders, een fijn en weinig voed- zaam gras en hooi voortbrengen; nemende de nadeelen welke voor de gezondheid, uit eene 1;'ge ligging en het ileclne voedfel ontsprui- ten , bij dezelve in die evenredigheid toe, naar mate het jaargetijde vochtiger is, en men er de paarden langer op laat verblij- ven. Daarentegen, kan men als de beste weiden, de zoodanige befcliouwen, welke uit de langs, de oevers der rivieren zich bevin- dende uiterwaarden beftaan , eene nabij gele- gene drenkplaats van helder droomend water bezitten, overvloedig, kort, krachtig gras en klaver voortbrengen, en tevens lommer ea befcherming tegen het weder aanbieden; ter- wijl men de paarden in die evenredigheid <n de weide moet plaatien , dat een hunner, ö'iar, waar vier vette of mclkbecstcn genoeg- 2^m voedfel vinden, geweid wordt, en voorts B 5 . op- |
|||||
66
|
|||||||
t> E WEIDEN.
|
|||||||
opletten dat van tijd tot tijd de weideplaatfen
worden verwisfeld. 30 Alvorens de paarden in de weide te zen-
den , moet n^en hen gedurende eenige dagen niet rosfen, ten einde hen minder gevoelig voor de verwisfeling des warmen ftals met de koude buitenlucht te maken; vermijdende om dezelfde rede hen met regen of guur weder in de weide te brengen, waartegen men hen zoo veel mogelijk befcherming moet trachten te fchenken, door, indien er gelegenheid toe is, hen eene overdekte loots of fchuur op te rigten , of wel, dat men ze bij aanhoudend guur en nat weder des nachts op ftal zette. Even zoo vermijde men om hen in de bran- dende zonnehitte op fchaduvvloze plaatfen te doen verblijven, vooral gedurende de middag- uren, maar trachte hen gedurende dezelve eene koele, luchtige fchaduwrijke plaats in de nabijheid van water te bezorgen; men drage verder zorg om weidende paarden niet te verhitten, noch ze zwetende in dezelve te brengen, waarom men, indien het eenigzins mogelijk is, hen gedurende dien tijd van al- len arbeid verfchoonen moet; terwijl men hen nimmer dan in den uiterften noodzaak kluis- ters behoort aan te doen, daar zulks den gang bederft. 31 Daar de te fchielijke overgang van droog
tot
|
|||||||
DE WEIDEN. 1F. HnofJiL 5.J
tot groen voeder de oorzaak van TCdvutóige
««ten opievard, zoo moet daarin met de groot. e 2orgvuldigheid en flecbts trapsgewijs te werk
gorden gegaan, vooral wanneer het groene voe- tr otPaarj teftcrke buikzuivering veroorzaakt,
alsdan geve men het in den beginne des ;eUs gewoon droog voeder, langzamerhand de hoe- veelheid daarvan verminderende tot dat het aan het ^roen voeder gewoon is, en neme denzelfden regel bij den overgang van dit tot het ftalvoeder waar, hetzelve trapswijs ver- meerderende en door geeie wortelen onder de aaver te mengen, den overgang omnerkbarer bakende; waarbij men het gebruik van een verflerkend middel voor de ingewanden moet voegen, uit gelijke deelen geneverbeziën en rnode gentiaan niet een vierde gedeelte zout beftaande, fiergene tevens de vaak door het
groene voeder veroorzaakte wormen verdrijft; moetende men eene foortgelijice oplettendheid omtrent de remomepaaukn gebruiken, welke aan een' fchraal of flap voedfel gewoon zijn- de, men alleen langzaam en trapswijs het volle ration haver moet toededen, indien mm ze in geene ongetteldheid wil doen vervallen; «•ijnde men in alle gevallen verpligt om aan Porden die men niet van alle Werkzaamheid den veiichoon£n ]laa% he,zij dezelve het groe- ne voeder in dc wcide 0r cp ft.,j gc^&ea, eene Öftsraaa geüverredigde hoeveelheid ha*eï ten minftej) brood te geven; verfdioo^ci,ie voorts
|
||||
58 HET VOEDSEL.
voorts de uit de weide komende paarden van
fterke bewegingen en arbeid, en gewenne ben langzamerhand aan dezelve. 32' Onaangezien de weiden verre de voorkeur
boven het voederen van groene kruiden op ftal bezitten, is men echter fomtijds verpligt zich tot bet laatfte te bepalen, bij paarden welke tevens daarbij moeten gebruikt worden, voorts bij zoodanige welke zeer kort van hals, be- jaard of zeer groot zijn, als mede bij degenen die een onrustig temperament bezitten; terwijl wegens bet groene voederen op ftal, het vol- gende noodzakelijk waargenomen dient te wor« den. 33 i8. Men kieze daartoe een goed foort van
gras en het tijdperk uit, dat hetzelve het
meeste kracht bezit; n°. men hale het niet
van te ver afgelegene plaatfen, aangezien het alsdan in de warmte verwelkt, verhit en dus ongezond wordt; en niet meer dan men tel- kens gebruikt; waarom men, indien de gele- genheid zulks vergunt, het in twee afdeelin» gen voor het gebruik van den dag en den nacht moet deelen, en het eerde één uur na zonnen - opgang, het andere 'des avonds één uur vóór derzelver ondergang afmaaijen en te huis brengen, om de ongezonde daauw en nevelige dampen te vermijden; 30. men be- ware het niet in de warme ftal, maar op eene koele
|
||||
HET GROENE VOEDER OPSTAL. IV. Hoofdd. 2?
koele luchtige plaats; 40. geve flechts weinig
te gelijk, maar liever dikwerver daarvan in de ruif; 5o_ daar wanneer men „ej]e 0f jonge Klaver alleen voedert, de paarden zich uit
graagte er ligt aan overeten, en dezelve vele gasfoorten ontwikkelende, winden, kolijken Cbuikwee) en andere gevaarlijke toevallen Veroorzaken kan,zoo is daartegen het beste be- hoedmiddel, dat men ze in geene groote hoe- veelheden in de ruif, waarin ze broeit, te gelijk geeft, of nog beter, ze met gefneden il: 00 voedert, en ze met geen honig- of an- «eren daauw bevochtigd, te huis brengt. 34 In het algemeen is het aanhoudend voeds-
n van gras, klaver, wortelen, enz. vooral wor werkende paarden, af te keuren, uitge- zonderd wanneer eene bijzondere gefteldheid des paards zulks tot wegneming van dikbloe- «ugkeid, verhitting enz. en de daaruit voort- spruitende ziekten, als verkoelende middelen aanraden, uit hoofde het groen voeder opblaast, verllapt, zuur veroorzaakt, en de ingewanden ""zet, aangezien het in te groote hoeveelheid, gebruikt wordt zonder krachten te geven; dilerdoor zijn ftalpaarden fteeds rterker,' moe- tg, er en levendiger dan die met gras of wor- gevoed worden, wier loom- en traag- ei tegen de eigenfchappen der eerde zeer ar- , en'doende ons voorts de ontleedkunde zien, at de mgewanden der eerite klein, derzelver wer-
|
||||
s°
|
HET VOEDSEL.
|
||||||
werkïrur fterk, het vleesch vast en het bloed
meer ronde deelen bevatten Je is, terwijl bij de lantfte de ingewanden uitgezet, e^r-en grnoten buik , en waterachtiger bloed aange- troffen wordt. 3' Aan gelijke nadeelen is het voederen van
meel, zemelen, fpoeling en lijnkoekwater aan p;:arden welke moeten arbeiden, onderhevig, d<iar dezelve de ingewanden verfhppende en op;laz>:nde, veel zuur veroorzaken en maar al te vaak aanleiding tot onderfcheidene wa- terzuchten enz. geven; zijnde dezelve dan al- leen aan te raden, wanneer men ze als ge- neesmiddeien , of tot eenen leefregel {dieet) wil .'oen verftrekken. Bovenal is warm voeder te verwerpen,
daar de dierlijke ingewanden voor raauw be« rexend zijnde, dit uitzetting, verfhrping der vezelen, een gronter toevloed van lappen en zwakke ingewanden veroorzaakt. DERDE ARTIKEL.
Het droogc of ftalvocder.
36 Het drooge of ftal voeder bfftaande
uit de gedroogde gras en klaverfoorten, on* der de bennming van hooi bekend, bene- vens ondeifcheidene granen en derzelver ftroo,
|
|||||||
HBT HOOI. IV.Hoofdd. 3I
ftroo, is Voor een arbeidend paard als het
neilza3m[le aan te raerken^ daar het Z0Q ipoedig niet verteerd wordt, in minder hoe- veelheid meer voedfel fchenkt, de ingewanden met zoo veel uitbreid, en de vezels'en fpie- r"n meer verfterkt dan door het groene voeder Plaats heeft. |
||||||||||
a. Het hooi.
|
||||||||||
,3.'
f |
Matig gevoederd is het hooi niet alleen
|
|||||||||
n gezond, maar een bijna onmisbaar voe«
der, offchoon deszelfs goede eigenfchappen meer in het tweede vereischte der voedfel- middelen, namelijk in verzadigen door het vullen der maag, dan wel in de tweede om voedfel te fchenken, gelegen zijn; daarente- gen is de overmaat, zelfs dan wanneer het de beste eigenfchappen bezit, allerfchad-lijkst, daar het fterk doet zweten, diklijvig, kort- ademig en mat maakt, wijl het de ingewan- den te veel uitzet, welke tegen het middelrif drukkende, door de vernaauwing der borst- holte de ademhaling belemmeren; veroorza- kende voorts eene gebrekkige fpijsvertering, verftopping en wormen. ■58 Deszelfs deugd van eene gopde keus, van
het goed winnen en bewaren afhangende, doet des wegens bet volgende vereifchen; Dat
|
||||||||||
HIT VOEDSEL.
|
|||||||
s*
|
|||||||
Dat het op die landen gegroeid is, welke
als het beste tot weiden gefchikt b efchouivd kunnen worden; dat het geheel of grooten- deels uit voor het paard voedzame en nuttige kruiden befta en geene of zoo weinig mogelijk voor herzelve ondienltige planten bevat; het behoort in dien tijd gemaaid te zijn waarin da gemelde kruiden meerendeels bloeijen, aange- zien het alsdan krachtiger en voedzamer is, hetgene deszelfs geur en het gezigt doet ont- dekken ; zijnde uit dien hoofde het hooi van de tweede fnede, onder den naam van etgroen of nagras bekend, cffchoon an- ders in tijd van gebrek niet volftrekt verwer- pelijk, echter, wijl het weinig kracht bezit en in het najaar gewoonlijk Hecht gewonnen wordt, als een ongepast pasrdenvoeder te be- fchouwen. Eindelijk behoort hét in droog weder gewonnen te zijn, waardoor hét kleur en geur , behoudt, voorts genoegzaam ge- droogd, en op eene gepaste plaats bewaard te worden. 39 Men erkent .het goede en wel gewonnen
hooi daaraan , dat het fijne dunne halmen, niet te kort noch te lang zijnde, vele kruiden en bloemen, zonder harde fteelcn en bladen, eenen welriekenden geur, en bleekgroene kleur bezit; moetende het voorts eene zekere trap van vochtigheid hebben, zonder echter in het miilfte nat te zijn; bezit het alle deze tig n- fcbap.
|
|||||||
hfeï «ooi. IV. Hosfdd. 33
i ppëii uitgenomen de kleur, zoo kan rfien
^ec echter als goed zijnde befchouwen, daaf
net dezelve toevallig kan verloren hebbeü,
200 als veelal bij oud hooi het geval is.
*»° Het tegenover gefielde hiervan, maakt hen
Kenmerk van Hecht hooi uit, het zij dat liet vele vergiftige planten bevat, of duf, ftofBg* befchimmeld, biezig , grof, vochtig of té hieuw is , daar zulks de gevaarlijklle zfefc» teh, als de loop, kwade droes, de worm - dampigheid, fchurft enz., voortbrengt. Z«ïfi datgene, het welk uit goede kruiden beftaan- °e5 geen ander Hecht kenmerk dan êefie bfee«< e ftrookleui vertoont, en hierdoor aanduid dat het, afgemaaid zijnde, te veel regen heeft be- komen, of te laat in het jaai- is gemaaid, n^ dat de planten niet alleen-rijp gewordeii, tóaar"
gedeeltelijk geftorven zijn, is daarom af tö keuren wijl het te weinig voedfddeelen be* Vat. zoodat enkel ftroo boven hetzelve de Voorkeur verdient, zijnde daarom datgene, het welk indrooge zomers gewonnen wordt, (teeds voedzamer dan dat in natte jaren. Bsitaat °orts het hooi wel niet uit Vergiftige, maar aan het paard onaangename kruiden, zoo benadeel*' hard' lang of te/Week Stm'> z0:i
tt dit wel niet deszelfs gezondheid < ten" v het gee" nuC' da'U" ii£C dezcl/e k'
**e «'ggen, liever net iggftfoo setj |
|||||
C 41
|
|||||
34 HET VOEDSEL.
41 Zeer nieuw en daarbij uit vette en zoete*
gewasfen beftaand hooi, is, vooral wanneer het niet uitgezweet heeft, allernaueeligst voor de gezondheid , daar de paarden zulks al te gulzig eeten.de, dit eene fchadelijke uitzetting van de maag en der darmen ten gevolge heeft, en vaak buikloop veroorzaakt; terwijl hetzelve alsdan broeijende, fchadelijke gas- foorten ontwikkeld; waarom men hetzelve niet zonder het met oud mager hooi of ftroo te vermengen en in kleine hoeveelheden voe- deren moet» 4-2 De klaver, welke men als een heilzaam
en voedzaam voeder kan aanmerken en he* hooi ruim opweegt, moet om te droogen met een fikkei gemaaid worden, en zonder bewe- gen zes of acht dagen in het zwad blijven liggen, bevorens men ze omkeert. 43 De bewaring van het hooi vereischt, dat
het niet nat binnen gereden en vooral in drooge fchuren en hooibergen geplaatst wordt; ter- wijl, wanneer men gebrek aan hooi heeft, men zulks door ftroo te gemoet kan komen» door het laagswijs te vermengen, tusfehen iedere .laag wat zout te ftrooijen, en het dus vermengd in de ruif te geven, waardoor dit niet de geur van het hooi doortrokkene ftroo de paarden des te aangenamer wordt. |
|||||
44
|
|||||
HET HOOI. IV. Ikofdd. 55
44 Daar het hooi veel van deszelfs voedzaam»
neid verliest wanneer het eenigen tijd losge- maakt, uitgefpreid of door vervoering aan de lucht blcotgeildd is geweest; aangezien het- zelve alsdan verdroogt en deszelfs vlugge be~ «aandeelen vervliegen , zoo moet men zoo Veel mogelijk vermijden om meer hooi los te maken dan men iederen dag gebruikt. Voorts, daar gedurende de vervoering op
Qe gewone wijs veel hooi verloren gaat, zoo as het voor de ruiterij raadzaam om hetzelve fiefponnen of in netten mede te voeren. (6; b. De
|
||||||
(6) Om het hooi te fpirtntfn en mede te voeren zoo
5 bij de ruiterij gebruikelijk is, zet zich iemand op
een hoop uitgefpreid hooi , ecu ander neemt eenen
dikken ftok, om welken hij een handdikken ftreng '-'au
'° za;n'-'i gedraaid hooi wikkeld en de einden a-an den
^erflen in ;!c hariaêta geeft; terwijl hij voorts den floïc
'H-ciaaijeude langzaam terug git, neemt den anderen Zoo
jp o» met beide handen te zamen als noodig is om eea
DOoiffreng _va,q eené genoegzame dikte te vormen; wan-
■■- luCii hooi genoeg tot een rsüon 'gefponneii heeft,
at men iezen itrik eenige keeren byee»4i iopen, of draaicl
'ge derze!vc bijeen in de .gedaante van eene rol sefpon*
•'s, om dn5 de ruiterij te vergunnen haar hooi op
eiTe bekn„ ' knopte was mede te voeren.
Vormi O0?teilvi-'"li-Cclle ruiterij pleegt zich van twee 2ak-
^ dlm touw gevloelitene netten ten zelfden ein-
d , en» welke een ration hooi kunnen bevatten gn
" "en vóór °P het paard gevoerd wierd«i.
C fl
|
||||||
SÓ HET VOEDSEL»
|
|||||
b. De granen.
Dctzcivcr o n d e r f c h e i A e n e f 0 o i-1 en.
45 Het voedfel dat door ieder werkend paard
in eene zekere hoeveelheid genoten moet wor- den, om deszelfs arbeid op den duur te kun- nen volbrengen, beftaat uit onderscheidene granen , welke de ontleedknndige befchou- wing van deszelfs ingewanden die het als een graanetend dier doet kennen, als een voor deszelfs natuur noodzakelijk voedfel moet doen aanmerken. Deze granen bedaan uit tarwe, boekweit,
wieken., erweten , linfen, boonen, rogge, garst en haver, en zijn naar mate zij voedfel- deelen bevatten, meer of min tot gebruik aan te prijzen. 46 Onder deze zoude de tarwe, welke het
meeste voedfeldeelen bezit, den voorrang bo- ven alle andere verdienen, daar dezelve het .gezondite en voedzaamfte zijnde, de paarden fpoedig vet, gladharig en glansrijk maakt,
ware het niet dat derzelver hooge prijs, en niet genoegzame hoeveelheid, haar tot dit oogmerk belette te beftemmen. 47 De boekv/eit kan, om dezelfde redenen,
mede als geen beftendig paardenvoeder aange- merkt |
|||||
öE granen. IV. HoofcUk 37
■"«•Kt worden, offchoon zij zich wegens hare
voedende eigenfehap, als een goed en gezond voeder aanprijst. 48 .^"'"entegen worden de erweten, offchoon
Z'J de paarden fpoedig vet maken, als onge- zond en verftoppingen veroorzakende be- frhouwd; kunnende men hetzelfde van de "]« deze in eigenfehap overeenftemmende linfen bemerken; in tegendeel kan men de y7leken niet alleen groen, maar uitgedorscht in gelijke hoeveelheid als de haver gevoedert, al<s een goed voedfel befchouwen, offchoon derzelver ftroo zeer ongezond is. 49 De p s ar denboon en, rijp en gedroogd,
vooral grof gemalen, zijn met hakfel ver- mengd, en alleen of benevens de haver ge- Voedert en vooral tot brood gebakken, een zeer goed voedfel, doch groen zijnde daaren egen nadeelig en ligt buikwee veroorza-
kende. • >° Wegens deszelfs verhittende eigenfehappen
dede rogSe minder dienftig dan eenige an- dik ^Ü°en ' daar dezelve net bloed ^Jmig en
1 °ende worden, aanleiding tot onderfchei- ve ,.., b breken' longziekten, mok enz ge-
den ' Waarom men dezelve aan rijdpaar-
ben' V00ral.Wanneer zij weinig beweging heb-
> volftrekt onthouden, en ze in alle geval-
C 3 len
|
||||
g*
|
|||||||
BET VOEDSEL,
|
|||||||
len alleenlijk met ligtere graanfoorten en veel
hakfel vermengd en grof gemalen, moet ge- ven; waarbij men alsdan in acht moet nemen om ze in zeer kleine hoeveelheden dikwijls herhaald toe te deelen én indien het den tijd vergunt, ze alvorens eenige uren in het water te weken en dit weg te werpen, daarentegen is het daarvan gebakken brood een zeer goed verfterkend en kracht gevend voedfel om aan paarden welke flerke vermoeijenisfen doen en op reifen tusfehen beide te geven, daar het Iigier verteerbaar zijnde dan de haver, de maag niet bezwaard. 51 De garst is een der beste voeders, wijl
dezelve zeer veel meel be.vat, vooral wan- neer zij grof gemalen wordt, hergene des te r.oodiger is , daar derzelver korrels hard te bijten zijnde, door de paarden, veelal onge- kaauwd worden doorgenikt; leverende voor derzelver voortreffelijkheid de daarmede ge- voed wordende oosterfche en fpaanfche paar- den duidelijke bewijzen op; terwijl bet gar- ilenmeel in ziekten tot een uitmuntend voedfel verftrekt. De li a v e r.
«ja Onder alle granen verdient de haver bo»
venal onzen aandacht, daar dezelve door ge- matigde prijs, overvloed , en goede eigen» fch.ip»
|
|||||||
»E HAVER. IF, Hoofdd. 39
fchappen in de meeste europifche landen tot
net algemeenfte paardenvoeder geworden is; nadien de betrekkelijk zwaarfte de meeste Voedfeldeelen bezit, zoo behoort men nimmer t.erzelver hoeveelheid volgens de maat, maar -reeds naar het gewigt te bepalen (7) en men diegene te zoeken welke groot van korreï, zwaar, dun van bast, vol meel, geel of bont van kleur is; diegene vermijdende welke te Rieuw of niet genoegzaam uitgezweet, zoo wel als degene die door bedrog der verko- pers met water doortrokken, klam of muf is, daar zulks of de gezondheid benadeelt, of ten minden het paard in het gewigt doet te kort «omen De haver bezit minder voedfeldeelen dan de tarwe en garst, terwijl deszelfs bast cene verhittende eigenfehap bezit; daarenbo- ven, wanneer men zoo deze als andere gra. sen zonder hen met hakfel te vermengen voe- dert, zoo Hikken ze de paarden onverteerd deer, waarom men haar met deze fteeds ver- mengen, en voor jonge en zoodanige paarden welke zwakke fpijsverteeringswerktuigen be- zitten , grof moet doen malen, hetgene ech-
|
|||||||
(?) Het i.;st (Jerzelve behoort nimmer minder dan
*5<Jo ponden aiurterdamicb waaggewigt te wegen, of de decaütre minder j;m g fcHograffliaen, l-.etgene dus rui ra tgn i voor ledere ntre uitmaakt. |
|||||||
C4
|
|||||||
HET VOEDSEL.
|
|||||||
4°
|
|||||||
echter bij fterke en arbeidende paarden niet
«Heen onnoodig, maar zelfs af te keuren is, want aangezien de haver als eenen werktuige- lijken prikkel op de ingewanden werkende, deze tot eene grootere werkzaamheid in het af- fcheiden van het voedfelfap noopt, zoo is het hieraan toe te fchrijven, dat het meelvocdfel der gemalene haver en andere granen, wel vet maakt , maar weinig krachten fchenkt; kunnende men uit het boven gezegde ook de oorzaak afleiden, waarom te veel haver en andere granen de paarden bezwaard, gemest, loom, bloedrijk , en genegen tot zweten maakt, en aanleiding tot omftekingen, ver- stoppingen der ingewanden en galfteenea geeft, 53 Behalven de geheeie of gemalene granen,
gebruikt men de basten of zemelen vaa rogge en tarwe, vooral in ziekten waarin flechts eene matige voeding verdacht wordt, wanneer men ze in het water weekt, en zi] alsdan tot een verkoelend, weeknmkend en verzachtend middel veriïrekken. c. Het ftroo,
g4 Het ftroo dat men gewoonlijk aan de paar»
den geeft, beftaat uit dat der rogge, tarwe, haver en gar&t, waarvan de drie eeiite het |
|||||||
«et stro o. IV. Hoof del. 4.1
gebruikelijkfte zijn, behoorende hetzelve niet
- hard van halm en vooral niei duf te zijn; « van ervveten, boonen, linfen en wieken is sis groen voeder nog eenigzints te geürui-
en •> gedroogd echter als ongezond aan te
merken. SS Men kan het ftroo als het gezondfte, zoo al
niet als het voedzaamfte voeder en als dieet ten hoogtle aanprijzen, lietzij men het als nakfel onder de haver voedert, waartoe men het rogge- en tarwe-ftroo verkiest, hetzij men et alleen of met eenig hooi vermengd, aan de paarden toedeeld, waartoe het verfche tar- Weffroö dezelve bijzonder aangenaam is ; kun- nende men hen gerust zoo veel daarvan geven a's zij flechts lusten, en hetzij als haklel of anderzints tot 9 a 10 ponden dagelijks voe-
deren; verdienende goed ttroo in alle gevallen niet alleen ver de voorkeur boven Hecht hooi, maar zelfs de alleen met ftroo en haver ge- voederde paarden, zijn veel vlugger dan die te veel hooi genieten, moetende meh dit vol- rekt of grootendeels aan diegene onthouden, ^'elke dikbuikig, te vet, kortademig en mat
zijn. e. Btiitengewone voedfelmiddelen.
Behalven het gras, hooi, de granen en peul-
^'Hiciitén, welke het gemeenxaamfte tot voe- |
||||
HET VOEDSEL»
|
|||||
der der paarden gebruikt worden, zijn er nog
verfcheidene foorten van wortelen, welke het-» zij met, of als plaatsbekleeding der granen, of als gezondbeidsmiddelen aan de paarden kunnen gevoederd worden. kj Onder deze zijn de gele en roode wor-
telen, klein gefneden en niet een weinig ha- ver vermengd, een allerheilzaamst voediel in ontfteking- en huidziekten, in den hoest, de droes en foortgeïijke ongefteldheden, terwijl niets beter is om den overgang van de weide tot het drooge voeder, vooral bij jonge paar- den zonder nadeel plaats te doen grijpen ; vertrekkende het gladde en glansrijke haar dat de paarden van dezelve bekomen, tot een bewijs van de gezondheid dezes voedf'els. 58 De aardappelen veel voedfelftof bevat-
tende , geven gekookt, fijn gedrukt en met halifel en een weinig zout gevoederd worden- de, een voortreffelijk; voedfel voor het paard wanneer het geene fterke vermoeijenisfen be- hoeft te lijden. 59 De radijs, ranienas, en pcperwortel,
welke door de paarden zeer gaarne gegeten ivorden, verftrekken tot een uitmuntend en tevens onfchadelijk maagmiddel, in verloren eetlust, verfijjming, en opgeitopte droes, ter- wijl |
|||||
VERBET. VAN SLECHT VOEDER. IV. Hoofdd. ft
g^d daareinboven de heide Iaatfte met een
*• gevolg tegen de wormen gegeven wor- C, nzout is niet alleen onmisbaar
oor bijvoeging van eenige vingergrepen
aarvan, de aadeelige eigenfchappen van
nieuwe haver en hooi grootendeels onfchade- Ȇ te maken, maar de weekeiijkfche herha- Ing hiervan over het voeder, is allerheil-
zaanist tot vermeerdering van eetlust,.bevor- dering der fpjjSVerteéring, en wegneming van uijai, moetende alleen zulks in inwendige ont- «e'iingziekten vermijd worden. VIERDE ARTIKEL.
Over de middelen om de nadecügc eigen-
Tchappen van Jlc^ht voeder ie verbe- teren. 6* Siecht en niet genoegzaam voeder zijn de
bronnen waaruit de meeste ziekten die het paard treffen, derzelver oorfprong ontkenen, uitie fleCht vceder geen gned melkfiP Cchyl)
l" eve,'ende, ten gevolge heeft, dat zoo wel Jsfe als vloeibare deelen eene ongunftige
en tot ziekten overhellende geftcldheid aannc-
öieri; uit dezen hoofde is niet alleen voor
teder in de keus van het voeder de grootöe
|
|||||
t
|
|||||
BE T V0BD8E L.
|
|||||||
M.
|
|||||||
oplettendheid noodig, maar vooral behoort in
den krijgsthnd , het bedrog dat bij deszelfs levering, zoo omtrent de hoedanigheid als hoeveelheid maar al te veel plaats heeft, door de met deszelfs ontvangst belaste offi- cieren en fouriers ten zorgvuldigfte tegenge- gaan te worden, zoo door dezelve ten lcherp- ite te onderzoeken, als met eene juiste unzer na te wegen. 62 Daar men echter maar al te vaak, vooral in
oorlogstijd in het geval komen kan, om geen ander dan Hecht voeder te kunnen bekomen, zoo is de kennis der middelen om deszelfs nadeelige eigenfchappen zoo veel mogelijk weg te nemen, eene der alleronmisbaariie kundig- heden. 63 Het nieuwe hooi kan men door het op
eenen droogen luchtiger) zolder uit te fprei- den, veel verbeteren, voorts er een weinig zout tusfchen ftrooijen, en ' er niet te veel van gelijktijdig voederen; is het muf, zoo moet het uitgefchud en uitgeklopt, het be- fchimmelde uitgezogt en weggeworpen, ver- volgens met wat pekel befprengd, en in de zon of opene lucht gedroogd worden ; terwijl bet uitfehudden en uitkloppen van het hooi, niet alleen omtrent datgene, hetwelk ft off i g is, maar ten allen tijde alvorens het te voe- [ ileren plaats Lebben moer,
64
|
|||||||
/
£E HOEVEELHEID DES VOEDERS. IVJIoofdd. 4$
64 Zijn de granen muf en befchimmeld,
zoo moet men ze in zuiver water behoor!ijk a Wasfchen, daarna in eenen, oven of op eene °gtige plaats onder gedurig omroeren, droo- gen , en ze vervolgens met eenig zout ver- mengd, voederen, terwijl men in alle geval- n * zelis de zuivertte granen vin llof en zand, hetgene de longen en gezondheid zoo sadeelig is, moet zuiveren, door de ftoffige buiten den ftal te wannen, en de zandige of niet iteentjes vermengde, te ziften. 5 Is het f ir go tot hakfel in eenen geringen;
ttap muf, befchimmeld of vochtig, ^oo poge men het door wasfchen en droogen 'C verbeteren; kan men zulks door dit middel Wet bewerkftelligen of is het rot, zoo ïs het beter geen hakfel te voederen. |
||||||
V IJ F 'I) E ARTIKEL.
v Ur de h°eveelheïd van het voeder.
vo Af natleeIen der overmaat en van te weatfg
dia d1 a'dnget00at hebbende, zoo is het noo-
^ at n'en ^e bepaling dier hoeveelheid
"c' Wclke tot bewaring der gezondheid
s paards het meeste gepast is, waarbij men
eeds ln il£t; °cg moet houden: i'\ het fcort
en
|
||||||
4(5 HET VOEDSEL.
en de hoedanigheid des voeders, dus behoefj
men minder ponden tarwe en garst dan ha- ver, minder zware dan ligte haver, minder voedzaam dan fchraal hooi te voederen; ten andere het foort, de ouderdom en de werk- zaamheden, daar een klein paard minder dan een gróót, een volwasfen en doorvoed minder dan een jong en mager , een rust genietend minder dan een arbeidend paard noodig heeft. 67 Volgens dezen regel geve men dagelijks
aan een ligt kavallerij- of rijdpaard 6 of 7 ponden goede haver en 6 of 8 ponden hooi, benevens 4 pond ftroo tot hak fel en evenveel in de ruif. 63 Tuig- en zware ruiterijpaarden, S
ponden haver en 8 tot 10 ponden hooi, ter- wijl men aan werk- en treinpaarden ia ponden haver en 12 tot 15 ponden hooi bij de bovengemelde hoeveelheid ftroo tot hak fel geven kan ; rekenende voorts 4 of 5 ponden tot het legftroo van ieder foort van paarden. 69 Bij gebrek van hooi en ftroo, behoort voor
ieder misfend pond hooi, de haver met | pond, en voor ieder pond ftroo met £ pond vermeerdert te worden. Geeft men andere granen dan haver aan dg
paarden, zoo moet men tot bepaling der boe- veel- |
||||
W*JZE VAN TOEDEELING. IV. Hoefdd. 47
^•eineïd dcrzelver betrekkelij-ke zwaarte in
dat °°S 3,ouden' zijnde dezelve zoodanig,
Wanneer die der haver 12 is, de tarwe 24,
rogge 20^ de garst £n de boekwd£
*o bedraagt,
ZESDE ARTIKEL.
°i ^" de wiize van toedeeling betreft, zoo
"^lt oe ondervinding onwederfprekelijk be-
^Q» dat de waarneming der volgende re-
^f' b , bijna zoo veel deel aan de gezondheid
O öet welvaren des paards, als de hoedanig-
«ew en hoeveelheid des voeders hebben In
de eerfte plaats brengt de gelijkheid in den
tijd en de wijze van voederen ongeloofbaar
Veel tot het gedijen des paards toe, zijnde
•^rdoor de paarden der ruiterij fteeds zoo
. ' bre,ter in ftaat dan die der burgers, wel-
,•> ofiehoon veel fterker gevoederd worden-
» door hen in gebruik baarheid en gewoon-
'Jk ook in goeden ftaat ver overtroffen worden,
li> cioen oas proeven en ondervinding
' dat Iiet Paard m d>e evenredigheid be-
*w!" 8euJd "aar mate de maaltijden talrijker en
^e op eens gegevene hoeveelheid voeder min-
tier is; waarom men weinig te gelijk,'maar
He--
|
||||
48
|
|||||||
Hfi'f VOED S EI/.
|
|||||||
liever dikwerver voederen moet; alsdan -.word?
de haver beter verteerd, bezwaard minder de maag, en geeft beter mcikiap ; terwijl daar • entegen eene groote hoeveelheid de ingewan- den te veel aandoet, het numgfap kan er niet genoegzaam op werken, en langer in de inge- wanden blijvende, veroorzaakt het maar al te vaak buik wee of verftoppingen. 71 Men irlóet echter hierbij volftrekt de diens!
en de werkzaamheden des paards in aanmer- king nemen , zoodanig, dat deze hiertegen geene verhindering in den weg leggen, aan- gezien het paard niet kort vóór noch na het arbeiden gevoedert mag worden, daar zullcs de ijpijsverteeiing zeer nadeeiig is; venigc dus een paard geene dienden, welke zulks wederfpreken, zoo geve men het de haver in vier deelen, hierdoor worden de tusfehentij- den vermindert, in welke de paarden zich uit ledigheid kwade gewoonten, als kribben bij- ten enz. eigen maken, terwijl men dezen re- gel volilrekt bij jonge en door ziekte in hun fpijsverteering verzwakte paarden , dient te volgen. 7.2 Vooral wanneer men de haver enkeld in eene
aanmerkelijke hoeveelheid voedert en zoo veef te meer andere graaniborten, bijzonder de rog- ge, geve men elk voeder in verfcheidene ke- ren, |
|||||||
WIJZE VAN ÏOÊDEELING. IK Hoofdd. 40
2 *£$ mtQ het paard het vori^ oPgegP-
• 'cc»> en breide hetzelve wd in de krib ' anders kaauwd het paard de haver niet
^noorlijk, overeet zich vaak, verftrooid de
aver 0f ademd ze warm, waardoor het tegen
oezelve walgd; het is om dezelfde rede dat d'en a,Vorens nieuw voeder te geven, telkens de kribben van alle overhlijffels van het vo- I]ge zuiveren moet, daar niet alleen deszelfs 2we uitwafemingen ongezond zijn, maar het Paard voor het nieuwe doet walgen. De noodzakelijkheid van de zuivering des voe- ders van alle Hof, door wannen en ziften, hiervoor reeds betoogd zijnde, behoeft geenè 'erdere aanprijzing. Men vermenge voorts de us gezuiverde granen met eene goede hoe-
veelheid fijn gefneden hakfelftroo» hetgene met alleen de paarden verpligt door kaauwen dezelve meer te vermalen, maar het hiaagfap doordringt beter de tusfchenruimten des voe- meik Cn maakt het t0t veranderinS in goed
*e faP gefchikter, terwijl de haver minder Za"ienpUkicende, zoo veel wafmtëftoF niet
ontwikkeld en het paard minder bezwaard («> Mos»
|
||||||||
»„ . Zt»'de zcei' veel tot de ee-zóndheid en liet wél-
varen van de
. Paarden der kavalleiü bijdragen, WèUncêï
o zoo in het Veld a]s ;„ fle kahtönhernénteti ili ftf«f
M hi] iedere kOn,Pagdie of ten mfaften bil elk eskadron
|
||||||||
''^felbanfc meds te vo
|
itren, om ten minft-ii ddii f
|
|||||||
HET VOEDSEL,
|
|||||||||
SO
|
|||||||||
Moetenie men voorts dit voeder met zulk
eene juiste hoeveelheid water bevochtigen als nooüg is om de lavet en het hakfel zooda- nig te vermengen, dat het pnrd het laatfte niet weg kunnen* blaren, de haver alleen Kan eten, wordende voorts de fpijs\erteering door tk bevochtiging des anders droogen voe- ders, merkclijiv bevorderd. 73 Daarentegen vermijde men om op droog
voeder, voorul wanneer het in eene aanmer- kelijke hoeveelheid genoten is, terttond water te geven, niet alleen wijl zulks de fpijs- verteering benadeelt, maar vooral, wijl de daardoor uitzettende granen, de maag kunnen doen bersten ; vooral is dit bij tarwe, garst, wieken, linfen, bonen, erweten en turkfche tarwe waar te nemen, welke zeer door het vocht uitzetten , waarom het beste is dezel- ve grof gemalen of geweekt te voederen, in-
|
|||||||||
wanneer de ge'egendheid zulks toeliet , de paarden
ecnig hakfel onder de haver te geven , vooral wegens de i. aar al te veel plaats hebbende flechte gefteldbeid des hoois of bij deszelfs voillrekt gemis, moetende men, incien de omftandiglieden het medevoeren dezer werktuigen verbiedt, nimmer verzuimen van dit mid- del gebruik te maken, wanneer men ze ergens vindt; terwjji voorts zeer veel van het belemmerende der mede- voering dezer werktuigen zoude weggenomen worden wan- neer me,i ze zoodanig deed vervaardigen dat zjj uit ses genomen en ie zamen geveejd konden wordsn. |
|||||||||
WïJZE VAN TOEDEÉLING. IV Hoofdd. gl
indien de gelegendheid zulks toelaat; zijnde
miJ door de ondervin ding nmr al. te veel Voorbeelden van de noodlottige gevolgen der onvoorzigtigheid bekend, om de paarden weke eer!- aanmerkelijke hoeveelheid garst gegeten h'dden daarna te laten drinken; onder anderert kwamen in Polen dertien paarden eener vel 1- Wacht van het iiae regiment husfaren op eens hierdoor om. N.mmer poetfe of ontruste men het paard,
terwijl het de haver eet, daar zulks aanlei- di'g HMft dat het üiüh overhaa.uende, deze met behoorlijk kaauwt en ous moeijelUer verteerende, er geen behooriijk voeafel van ontvangt. /4 Omtrent het hooi neemt men insgeliki
waar om het altijd uir te lclmdden en van fiof te zuiveren, alvorens bet te voederen, e& indi n men overvloed van goed ftroö eeft, altoos een gedeeHw van hetzelve niet eI' ':ooi te vermengen, daar dit middel al het nadeelige en bezwarende van hetzeiva wegneemt. Wanneer men de hoeveelheid hooi op 6,8of
1Seer ponden en de toedeeling der haver in v i e f
ers bepaald, zoo geve men dezelve op
volgi,nde wV]Si> welk(, voorze]{er> ind:.erl
getne bijzondere omftandigheden verpligtefi
daarvan af te W!j]<eD, als het voordeelig'tó
Voor het welzijn des paards aan t» merken iit
D A 7$
|
||||
g<2 HET VOEDSEL.
|
|||||||
75 i °. Men geve des morgens vóór het eer»
fte voeder, j gedeelte van het hooi, neme intusfchen het legftrooop, waarna men drenkt, poetst, en vervolgens de haver met eene goede hoeveelheid hakfel geeft. 3°. Ten ii uur geve men het weder eene
gelijke hoeveelheid haver en drinken. 3°. Ten a uur geve men het een handvol
hooi, poetfe en drenke het vervolgens , en geve weder ten 3 uur haver en de rest van het tweede vierde gedeelte hooi. 4°. Des avonds ten 6 uur geve men eerst
een handvol hooi alvorens het te drenken , vervolgens de laatfte haver, en bet overige gedeelte of het halve ration hooi, het zij al- leen of met ftroo vermengd, wanneer men uit de ftal gaat (9). 76 Is bet paard eenjge dienften of werkzaam-
heden verpligt te doen, die noodzaken de voedertijden tot drie te bepalen, zoo zijn de- zelve het gefchikrfte; des morgens ten 6 en 11, en des avonds ten half zeven uur; ter- wijl, wanneer zoo als bij krijgspaarden vaak het geval is, men ze tot twee moet beper- ken, alsdan des morgens ten 6 uur, hooi, ten
|
|||||||
(9) AVanneer men overvloed van goed ftroo heeft,
zoo doet men wel om in de tusfehentijden van hetzelve iv. 4s ruif « geven. |
|||||||
WIJZE VAN TOEDEELTNG. IV. Ihofdd. 53
|
||||||
ten 7 uur haver, ten 12 uur hooi, des mid-
dags ten 4 uur haver en ten 6 uur hooi in de boven vermelde evenredigheid gegeven moet worden. Daar het echter raadzaam is zoo vjel mogelijk dien leefregel te vol- gen welke de meeste voordeden belooft, zoo <ioet men wel, om deze fteeds weder te doen in acht nemen zoodra de omftandiglieden die ze in den weg ftonden, niet meer tot hec te- gendeel verpiigten. 77 Voorts moet men in acht nemen, om tel-
kens wanneer men eene verandering in den gewonen leefregel moet maken, dit flechts trapswijs te bewerk Heiligen, ten einde de na- tuur des paards zich langzamerhand aan de- zelve gewenne; is men dus verpligt het getal der tijdperken van het voederen en drenken te verminderen, de haver zonder bakfel ver- mengd, of zonder ze te bevochtigen te ge- ven , uit hoofde van een op handen zijnde marsen of reis, wanneer men al deze oplet- tendheden niet kan waarnemen; zoo brengè men het paard reeds eenige dagen te voren trapswijs tot dezen nieuwen leefregel, daar anders deze verandering van leefwi s zich met vermeerderde vermoeijen's parende, eenen ongunfhgen invloed op hec welvaren des paards heeft. |
||||||
ö 3 ?8
|
||||||
|4 KT. T ■' i-üB^l,
?y Daar iedere fterke beweging en vermoeie-
nis eenen onteg* nfprekei'jkcn ipvjoed op de fpijsverteenng heett, zoo doet zulks de vcr- pligting geboren worden, om des wegens in de toediclinff des voeders acht te geven ; uit dezen hoofde moet men een paard dat dezelve venigt niet alleen binnen het uur vóór of na de beweging geen voeder geven maar daar- enboven, vooral wanneer het na hetzelve ge- noten te hebben , weder fterke bewegingen moet doen, moet hetzelve even min eene aan- jpj."-.ikelijke hoeveelheid bedragen, als hetgene h tzelve vóór het aanvangen v<>n deszeHs ter- fte beweging ontvangt? want danr door de vermoeijenis de verduwingskracht verzwakt wordt, gefchiedt de verteering trager, en wan- neer men kott na Bet voederen van het paard fterke bew< gingen vergt zoo wordt de fpijsver- teering geftoord, de afzondering des melkfaps is gebrekkig en én vm eene Hechte hoedanigheid; waardopr s zoo uit het lterk en fpoedig voederen van zoodanige paarden na fterke vermoeijenis, als door hen dezelve kort na de voeduiijd te deun verrigten buikwee, maagomfte';in- gen, verfroppmg en verv.ngenbeid maar al te vaak voorrgebrrgt wordtn. 'Tot voorkoming van welke naeeelen mtn de volgende regels in acht behoort te nemen; dat het tijdperk van voederen ten minften één uur na het vol- brengen der beweging en even zoo veel vóór me»
|
|||||
f
|
|||||
Y
|
|||||
WIJZE VAN TOEDEELING. jF. IhofU %
mea dezelve begint, dient plaats te kebb n,
dat men, op reis zijnde, het daarom nimmer bard voeder, maar wel tusfchen beide een ftuk brood moet geven, wanneer men niet ten minden twee uur rusttijd onderwege kan hou- den; terwijl men insgelijks omtrent het mor- genvoeder waarneemt, dat hetzelve in geene te groote hoeveelheid noch te kort voor het vertrek worde gegeven, daarentegen kan men alsdan liever het avondvoeder vermeerderen, wanneer de maag gedurende de nachtrust de Verteering ongeftoord kan verrigten. Fn of- fchoon de gewoonte veel nadeel wegneemt,
zal men echter (leeds ondervinden dat zooda- nige arbeidende paarden het beste varen, om- trent welke deze voorgefchrevene regels waar- genomen en die eerst één of twee uren na het genocene voeder gebruikt worden. Om gelijke redenen moeten de paarden der
ruiterij, wanneer zij moeten marcheren, des mor: ens weinig hooi bekomen, daar zij te veel hooi hebbende gegeten, zoo hing traag en loom marcheren tot zij ecnige reiftn gemest hebbende, en bunnen hirk (luikende, zij vro- lijker worden; edoch alsdan moet men niet verzuimen om de veelal te wijd gew^rdene fing;is aan te gespen, daar men anders gevaar zoude lopen het paard te drukken. Indien de ruiterij in oorlogstijd genoodzaakt
is hare paurden met groen voeder te onder- houden, zoo wordt.het tot eenen noodzakelij. P 4 ken |
|||||
M
|
|||||||
PK DRANK.
|
|||||||
ken regel, dezelve iedere vier uur op marsch,
te voederen. Men heeft nog eene oplettendheid in het
oog te houden wanneer verfcheidene paarden in eenen ftal vereenigd en hunne kribben niet afgefcheiden zijn, namelijk, om diegene welke graag en die welke langzaam in het eten zijn, te zamen te voegen, daar in het tegenover gefielde geval de laatstgemekle veel te kort komen, gelijk mede om, wanneer dezelve vol. gefts een bepaald ration gevoed wordsn , als- dan naar gelang van de werkzaamheden, den ouderdom, den iiaat en het gedijen van ieder derzelve, van de hoeveelheid voeder, van de eene wat af te houden, om ze aan de andere die zulks het meest noodig hebben, toe te voegen- ZEVENDE ARTIKEL.
De drank.
70 Even nuttig en noodzakelijk als de lucht
en het voedfel is de drank voor het paard, welke meerendeels en voornamelijk uit water beftaat, dtt zoo zuiver mogelijk en wel niet ijskoud, doch echter koude* dan laauwwnrrn behoort te zijn; terwijl, daar hetzelve door 0igenfchappen en wijze van to«teeling eenen groeten invloed op de gezondheid hebben |
|||||||
het water. W. Hoofde. S?
kan , het allergewigtig^t is op hetzelve
den oplettendtten aandacht te vestigen, de- wijl, wanneer hetzelve bedorven, «uil, ft&' ftaande, met metaal deel en of infekten vervult of te feoud is, of dat het na verhitting of op eene ledige maag gegeven wordt, het den "Welftand des diers allemadeeligst is. Deswegens en wijl het water niet aliten
vatbaar voor de vermenging met vreemde be- ftaandeelen, maar fteeds min of meer met de- ze bezwangerd is, welke alle, offchoon in verfchillende trappen, de gezondheid fchade- lijk zijn, zoo behoort men eene grondige ken • nis der eigenfehappen pogen te verwerven ciie de wateren uit putten, bronnen, llroomen, beek en, vijvers enz. bezitten, en of, uit de- zelve de beste keus tot der ze j ver gebruik, weten te doen, of indien men genoodzaakt is, flechtere te geven, alsdan de middelen te kennen, waardoor men ze verbeteren of min- ier ichadelijk maken kan. 80 De deelen welke zich in het water bevin-
den, bellaan uit metalen en onderfcheidene öelfftoffen, kalk, gips, zouten enz. die naar evenredigheid hunner aanwezige hoeveelheid, bét water ongezond maken ; kunnende men door het te laten bezinken, uit de eigenfehap der vaten en den fmaak zulks veelal onder- fcheiden. Bevinden zich vele metaal- en ij z er de e- D 5 len
|
||||
58 BE DRANK.
|
|||||
len rn hetzelve, zoo kan deszelfs znmentrek-
fcen^e eigenlchap, in de ingewanden verhar- dingen en daaruit voorifpruitende ziekten ver- oorzaken ; herkennende men het aanwezen der ijz"rdeelen- a.in eenen fuaak als inkt; kopr dtehn geven het eenen koperfmaak, alcali- fche (loogzoutige) eenen loogachtigen, terwijl de zwavel het eenen reuk als vuile ei:eren mededeel d. Indien het delfftoffen, zoo als kalk of
gips enz. bevat, betgene deszelfs wrange f naak verraad, zoo blijven daarvan deeltjes in het ligchaam terug, die niet alleen de fijne vaatjes verftoppen, maar zich tot fteenen in de ingewanden asnhoopcn, welke het paard doodelijk kunnen worden. Minder fchadehjk , fchoon echter in des-
zelfs gevolgen nackelig, zijn de zoutdee- len , wanreer zij in eene te groote hoeveelheid aanwezig zijn, daar zij de ingewanden te fterk prikkelen ; wordende het aanwezen van keuken- zout door den ziltigen , en van het glauberzout (zwavelzure foda) door den bitteren fmaak wel- ke zij aan het water mededeelen, ontdekt. Niet minder nadeelig dan een dezer is het
rroerasfige en bedorvene witer, hetge- ne niet alleen door deszelfs kwade reuk, maar ook tevens door eenen n.uffen bedorvenen fmaak kenbaar is. 81 In het algemeen kan men het water in drie
foor-
|
|||||
HET WATER.. IV. f'üfif'li- 59
foorten emtofLltóWen, B«B*M}k j in gwcfc,
middelmatig en flecht , van welke ir.cn het bron- put- en droomend water onder tel goede rangschikken kan, waarvan het lift fehuimen met zeep een merktceken opleverd. 8a Het bronwater dat uit eenen fteenachd-
gen of zandigen giond omfpringt ,' is zeker als het verkwikkendfte en frischfte aan te. merken, echter daar het uit de bron komende veelal te koud is, moet men, ten einde da door bet te koude drinken veroorzaakte ziek- ten voor te komen, bet eenigziüts laten ver- Haan, door het met de band te roeren of eenigen tijd in dfia ftal te plaatfen; welke bemerking ook omtrent het put wat- r, be- nevens den grond waaruit het voortkomt, bip zonderen aandacht verdient. Ontipringt hèt«
zelve uit eenen zoogenaamden kwel en zand- grond, zoo is hetzelve gewoonlijk zeer goed, vooral wanneer den pur niet zeer diep is, edoch bij zeer diepe en in ertz of klei gedol- vene putter* heelt men, zoo wel als bij zoo* . danige bronnen, fteeds vermenging met V&9 de beftaandeelen te vrezen. 83 Stroomend water dat men als eene
vermenging Van bron- en regenwater kan be- schouwen, en volgens de eigenichappen van den grond waarover het vloeit, meer of min- der gezond is, is dan a!s het heilzaamfte aan |
||||
60 BE DRANK.
|
||||||
te merken, wanneer het over fteenen of zand
met eenig verval loopt, dnrr het in tempe- nng met de dampkringslucht overeenftemt ; edoch hetzelve kan fchadelijk zijn, wanneer het over delf (loffelijke, moeraslige of kern- achtige gronden lopende, derzelver eigen- fchapptn en deelen aanneemt, waarvan men het echter door het laten bezingen in groote vaten of bakken zuiveren en het tot een zeer goed drinkbaar water maken kan. Zijnde in het algemeen dat uit rivieren wegens tempe- ring en eigenfehap, als gezond aan te mer- ken. 8} Ais een middelmatig water van deugd
kan men datgene aanmerken, dat uit groote meren en vijvers, mits van geene groote bosfehen of moerasfen omringd zijnde, ge- fchepr wordt.] % Daarentegen is het flechtfte dat ftil-
ftaan de in vijvers, poelen, flooten, grach- ten, regenbakken enz gevonden wordt, daar hetzelve door onzuiverheid, bederf en infek- ten de gezondheid zeer nadeelig is; waarom ir en het nimmer dan in den uiterften nood en na alle mogelijke verbeteringen moet gebrui- ken. Met dit kan men het door den aard des
gronde voortgebragte brak water omtrent ge- lijk ftellen, hetgene, offchoon de nood er de paar-
|
||||||
j
|
||||||
HET WATER. IV. Höofdd. 6l
|
|||||
paarden aan doet gewennen, echter ver af is
van als gezond aangemerkt te kunnen wor- den. 86 Voorts is zoodanig water fchadelijk, dat in
eenen hoogen trap van den wekiadigen invloed der dampkringslucht beroofd is geworden, bij voorbeeld: dat uit zeer diepe putten en vooral ontdooid ijs- of fneeuw-water, door gemis der warmteil-of; daar al te koud wa- ter koliiken en andere krampachtige toevallen veroorzaaktj het te warme verzwakt daar- entegen de ingewanden, het fpijsverteerings- vermogen en dus de eetlust. 87 Ten einde de feilen der onderfcheidene
foorten van water te verbeteren, kan men de volgende middelen in het werk ftellen: Te
koud water uit diepe putten enz. kan men deszelfs fchadelijkheid benemen door het eeni- gen tijd in eene gematigde luchttempering te ftellen, tot dat het eene, meer met die welke het dier omringd , overeenftemjnende, heeft aangenomen; uit welken hoofde het zeer voordeehg is wanneer rien putten en pon pen in de (tallen heeft, uit welke men het water., eenigen tijd, alvorens het te gebruik-n, ;n bakken of emmers pompt, en het dus eesze'.fs groote 1-oude eenigzints doe verhezen. Jn alle gevallen is het drniken van zeer koud water gevauUijk, daar hetzelve, vooral wanneer het paard
|
|||||
6"i DE DRANK.
|
|||||||
paard fleehts eenigzints waru is, de uitwafe»
ming ftoovt en de afzondering van het tliun- vlies van den neus eensklaps doet ophoud n, wian'oor dit ontllekenJe, aanleiding tot ver- koudheid , droes enz. geeft. Is hetzelve zigibrr onzuiver, of ver-
mo-d men dat hetzelve fe hadelij Ke declen be- vat , zoo kan men door het door te zijgen (filtreren (10"i, grootelljks vjn deze bevrij- den, terwijl men bedorven water door het invverpen van eene goede hoeveelheid fijne houtskool, welke mm wel omroerd, en waar- door de rottende deelen neêrgeploft worden, v.elal van deszelfs onaangename reuk en on- gezondheid bevrijden kan. 88 Daar het paard, in deszelfs namurflaat van
fappige planten leeft, zoo moet, wanneer het met hooi en drooge gr;nen gevoed wordt, het
|
|||||||
(jo) Men gïetc daartoe het water in ecne groot e ton
welke eenige duimen boven den bodem een tapaat li ieft . late bet daarin eenige uren bezinken , en tappe vervolgens het zuiver gewordene water voorzigtig af, of, zoo rneii er getegettdoeid toe heeft , legge men op dtzelve eeqe rii"ie van rijs gevlogtene horde er daaipyer een linn n kleed zette op dezelve eene ter wederzijde o.iene toa, waarin men zuiver zand ter hoog-e v n éin voet (lort, vervolgens giert men daarop her. water, Betgeoe in da on- derde ion doorziende, de meeste onzuiverheid, in het esnd terug laMi |
|||||||
HET WATER. IV. Hoofdd. 6$
het mindere vocht dat deze bezitten, door
eene meerdere hoeveelheid drank te gem iet worden gekomen, om het hier door deszelfs oorfpronkelijke leefwijs nader bij te brengen; men geve dus hetzelve zoo veel te drinken als het begeert, edoch met waarneming van dezelfde oplettendheid in het toededen der hoeveelheid, als wegens het voeder aangepre- zen is; namelijk, liever dikwerver dan te veel ia eens, en fteeds wanneer het iets gegeten heeft; bij voorbeeld eenen halven emmer vóór en eenen halven na het voeder , liever vier- maal daags dan Hechts tweemarl; aangezien eene te groote hoeveelheid water op eens ge- geven, de maag en ingewanden te fterk uit- zet, het maagfapte veel verdunt en zoo hier- door als wegens de te weeg gebragte ver kouding de fpijsverteerirg nadeelig is; ter wijl daarentegen, wanneer het inwendige der maag met fpjjsflijm bekleed is, zoo veroor- zaakt het koude water minder aandoening op dezelve, dan wanneer het in de ledige komt, en daardoor kramp of buikpijn veroorzaakt, tot voorkoming van welk laatfte men fteeds een handvol hooi moet geven; voorts wordt door het te weim'g herhaald drenken het na- deel geboren, dat het b. v. des morgens niet of weinig dorstig zijnde, weinig water ge- bruikt, edoch het bekomt denzelven des mid- dags na het genot van het drooge voeder, daar
|
||||
64 i)E DRANK.
|
|||||
daar het denzeiven nu niet voor het gewoö-
ne drenkuur dea achtermiddags lesfchen kan, zoo drinkt het alsdan op eens eene over- matige hoeveelheid, die het niet anders dan fchadelijk kan wezen; tut dezen hoofde kan men als regel vastftellén: dat men, wanneer geene bijzondere omftandigheden zulks ver- hinderen , zoo dikwerf men op de voe- dertijden tn de lfal komt, het paard te drinken geve, en wanneer men vooruit weet dat men deze tijden zal moeten verminderen, znlks even als die van het voederen flechts trapswijze bewerkftelligd ; en , dat men in groote warmte des zomers menigwerver dan in den winter, water geve, ten einde hier- door de meerdere, door de nitwafeming ver- lorene vochten weder aan te vullen. 89 Doch, hoe heilzaam het drinken is, moet
men echter hetzelve nimmer te fpoedig geven wanneer het paard door beweging verhit is geworden, maar ten miniten één uur na de- zelve doen verlopen, vooral wanneer het paard na dezelve rust geniet, terwijl het echter minder nadeel onderhevig is, wanneer het in de beweging blijft , indien men Hechts de voorzorg gebruikt om het te fchie- lijk drinken te beletten, en het geen te koud, maar verdagen water geeft, zoo door een weinig hooi in den emmer te werpen, als het-
|
|||||
HET WA TEft. JV. Hoofd'd. 65
hetzelve met de hand om te roeren. Zelfs is
het allewerfrisfchénde, vooral des zomers, wan» neer men op marsen goed en wei bijzonder ftroomend water aantreft, dat men het paard over de ft,in.^ late drinken, nemende echter in bei- de gevallen waar om terftond te vertrekken. De maatregels welke tot zindelijkheid voorge- fchreven zijn, behooren zich ook tot het.drin- ken in zoo verre uit te itrekken, dat de era mers en drink bakken fteeds zeer zuiver moe- ten worden gehouden, en dat men aan paarden welke eenige ongefteldheid hebben, bijzondere tot gebruik beftemme. 90 Belialvcn het genot van zuiver water dat
het paard in den ftaat van gezondheid het dienftigtle is, wordt aan hetzelve, vooral als leefregel in fommige ongefteldheden, vermeng- de dranken gegeven, waaronder men het li n- koek-, zemel- en meelwater rekenen kan. Het lijn koek wat er is zeer dienitig in
verftoppingen, long- en darm-ontilekingen ; het bevordert liet verharen, en maakt het haar glansrijk, te welken einde men een lijnkoek in het water legt, hetgene men het paard doet drinken. Het zemel-water, vooral van tarwe-
zemelen , verdict in alle ontftekingziektcn als een verkoelend, verzachtend en weekma kend middel, alle aanprijzing. Hetzelfde kan men van de mee ld ranken
E zeg- |
||||
66 DE DRANK.
|
||||||||
zeggen, welke daarenboven nuttig zijn, wan»
neer ongefteldheden een ligt verteerbaar voed- fel vereifchen. Eindelijk is jenever-fpoeling een mid-
del, hetgene in plaats van eenig ander voedfel in den kwaden droes aanhoudend gegeven, voorbeelden van volkomen herftel heeft opge- leverd. |
||||||||
#
|
||||||||
VIJF-
|
||||||||
>
|
||||||||
6?
|
|||||||
V IJ F D E HOOFDDEEL.
DE OPP-ASSING EN BEHANDELING
DE ft. PAARDKN. |
|||||||
EERSTE ARTIKEL»
Het zuiveren en poctfen.
91 In de behandeling van het paard kan men
het zuiveren en reinigen als dé grond- zuilen der dierlijke gezondheid befchoüWeti» daar het verzuim daarvan • aanleiding tot vele ziekten geeft, want daar de huid «Iet alleen het middel is, om door de zwectgaten het ligchaam van de voor hetzelve ichadelijke ftoffen te ontlasten, maar ook, om door de opflorpende vaten, de voor hetzelve nuttige uit de lucht in te zuigen, zoo is het een on- misbaar vereischte tot de gezondheid, dat de- zelve zich biertoe gefchikt bevindt, hetgene ons duidelijk de noodzakelijkheid van het zui- ver houden der huid doet ontwaren; aange- zien op deze en in de haren zich de onzui* verheden, in de gedaante van een grijs wie* achtig ftof vergaderen en de eerde als met éenai korst bedekken, die niet alleen eeus öflaange* E a name
|
|||||||
68 OPPASSING EN BEHANDELING.
name jeukte veroorzaakt, en de bron van
veelvuldige huidziekten wordt, maar de ope- ning der zweetgaten verftoppende, zoo wel de uitwafeming als inzuiging belet; waartegen het dagelijksch poetfen en zuiveren niet Hechts als een middel tot bevordering van de fehoon- heid der haren , maar als van den grootften invloed op het welzijn des paards, befchouwd moet worden, wijl hetzelve daarenboven den omloop der vochten in de fijne huidvaatjes bevordert; terwijl, tot verrigting daarvan de verfchillende handgrepen van rosfen, poet* fen en wasfchen met de onderfcheidene daartoe beftemde werktuigen vereischt wor- den; en dit het beste in de opene lucht ge- fchieden kan; aangezien alsdan de wind het ftof doet vervliegen, hetgene anders op de paarden vallende, zoo wel de zindelijkheid, als ingeademd wordende, de gezondheid na- deelig is; daarenboven is het verblijf in de opene lucht allcrheilzaamst, vooral in drooge heldere dagen, en bijna alleen voldoende om de huidziekten voor te komen of weg te ne- men. 9a Ter bevrijding der huid van de fchadelijke
ftofkorst, bedient men zich van de roskam, welke niet te lang noch te fcherp getand, en even als de borstel, liever eirond dan vier- kant behoort te weztn. Men vat daartoe het paard met de eene hand bij het zijdeftuk van
|
||||
HET ZUIVEREN EN POETSEN. IV. Hoofdd. 6<)
van de halfter en poetfe het met de in de an-
dere gehoudene roskam van den nek ;-f aan, langs den hals over de fchouders en zoo ver- volgens langs het geheele lijf tot aan de bil- len, houdende bij het rosfen van het achter- geile! de ftaart met de eene hand; dit rosfen, hetgene met eene ligtehand, fnel zonder druk- ken naar alle rigtingen, vooral tegen het haar zoo lang gefchieden móet, tot het ltof geheel losgemaakt is, vereischt, dat men om zulks wel te volvoeren, de roskam even behendig met de linker- als met de regterhand wete te gebruiken, naar mate de andere tot vast' ou- den noodig is; terwijl men voorts vermijden moet, om de al te gevoelige en zoodanige doe- len met dezelve te raken, waar de beenderen en pezen onmiddellijk onder de huid leggen, zoo als het hoofd, de fchoft, de ruggraad, en de beenen, tot wier zuivering eene ge- draaide ftroowisch, de plaats der roskam vervangen en de borstel voorafgaan moet, ter- wijl mede de wortel der ftaart, de koker en ui.iers nimmer door dezelve aangeraakt moeten worden. 93 Vervolgens flaat men, het zij met eene
daartoe ingerigte paardenftaart of met eenen doek , het ftof weg dat de roskam los- gemaakt , maar niet weggenomen heeft, en gaat tot het poetfen van het geheele ligchaam en der beenen met de gewoone r o-s borst el Ej over, |
||||
?0 OPPASSING EK BEHANDELING.
over, welke men vaak op den roskam afwrij.
vende, van ftof zuivert; waarna men het ge- heele lijf fterk met een haardoek wrijft, om de haren glad te doen leggen en diegene wel- ke losgegaan zijn, weg te nemen. Dit gefchiedt zijnde, bevochtige men de
handen en ftrijke daarmede over het geheele lijf, neme eenen droogen doek en wrijve het daarmede tot het volkomen droog is, waar- door niet alleen het paard volkomen gezui- verd , maar de haren zeer glad gelegd wor- den j voorts moeten alle de van mest of mod- der befmette plaatfen afgewasfehen en droog gewreven worden. 94 Bij geen al te koud weder moeten de bee>
nen met een fpons, welke men in eenen em- mer met koud water doopt, gewasfehen wor- den, drukkende bet water van de kniën en hakken af aan, benedenwaarts af, en herhale dit zoo lang tot hetzelve geheel zuiver af- loopt i bijzonder moeten de vetlokken zuiver worden gehouden, wijl de daarin opgehoopte vuiligheid maar al te vaak mok en foortgelij. ke ongemakken te weeg brengt; vooral moet men niet vergeten de hoeven te zuiveren, door alles wat zich tusfchen de zool en het ijzer bevind, weg te nemen, en de zool en iliaal te wasfchen, daar dit een der beste voorzorgmiddelen tegen het uitdroogen is;ter- wijl men zoodanige, die daartoe het meeste |
||||
HET ZUIVEREN EN POETSEN. V. Hoofdd. 71
genegen zijn, meermalen met klei en water
moet omflaan , wrijvende men voorts de bee- nen met eenen wollenen doek tot zij volko- men droog zijn , terwijl men voorts oplet of ook eenige nagels losgeraakt mogten wezen, om ze dadelijk weder te doen bevestigen. De oogen moeten met zuiver koud water
uitgewasfchen, de neusgaten . ooren en de koker zorgvuldig gereinigd worden. De maantop en de manen moeten met een
hoornen kam worden uitgekamd, nadat men de laatfte tot op den kam bevochtigd en met de handen losgemaakt heeft, ze gedureijde het kammen fteeds nat makende; dit aan de eene zijde gedaan hebbende, werpt men ze aan de andere over, en wascht en wrijft ze beftendïg met de eene hand, terwijl men met de andere
kamt; eindelijk legt men ze ter vereischte zijde over, bevochtige ze nogmaals, droog ze zoo veel mogelijk, en kamt ze los. Men fteke de ftaart, indien ze zeer vuil is,
in eenen emmer, wrijft de nat gemaakte haren tusfchen de handen van boven af aan , en wanneer ze geheel fchcon en bijna droog zijn , borstelt men ze uit zonder de kam te gebrui- ken, daar zulks dikwijls ratten- of kaalftaarten veroorzaakt. Aangezien de fchurft vaak haren oorfprong
in de manen en de ftaart neemt, zoo moet
men de kam en de wortel der ftaart bijzonder
zuiver houden en zich hiertoe dikwijls van
E 4, asch-
|
||||
72 OPPAS SJNO EN BEHANDELING.
fsehloog en fceep bedienen; terwijl men tot
bevordering van den wasdom der ftaart deze van tijd tot tijd gelijk fnijd. Voorts heeft het wasfehen van het boven-
en achterhoofd, het voordeel van den aan- drang des bloeds naar het hoofd te verminde- ren en de herfenontfteking voor te komen • zijnde, uitgenomen wanneer het paard verhit en bezweet is, of dat den ruiter zulks uit luiheid om niet te poetfen, verrigt, het zeer heilzaam wanneer men, vooral in de warmte het paard in ftroomend water wascht, en dan met ftroo afwrijft, 95 Wanneer de paarden van den arbeid, het
exerceren of eenen marsen terug komen, zoo brenge men hen terftond op ftal, uitgeno- men, wanneer deze togtig mogt wezen; wijl anders de flijk en het zweet op de huid vast droogen; men itrijke het zweet meteen hout zweetmes af, en wrijve het paard zoo lang met eene ftroowis tot het droog is; behoorende dit, en des zomers het uitwasfehen der oogen en neusgaten, het eerde werk te .zijn, waaraan men te denken heeft. Is de ftal zeer togtig, of moet bet paard in de opene lucht verblij- ven, zoo leide men het langzaam rond, om het in de zon te doen opdroogen; men zadele het na verloop van eenen genoegzamen tijd af, poetfe het naar gewoonte, zuivere de ftaaxt van modder, en ivasfche de voeten, de- zelve |
||||
HET ZUIVEREN EN POETSEN. V. Hoofild, f%
zelve tusfchen het ijzer van flijk, zand en
fteentjes zuiverende. (,11; 96 Tot bevordering van den welftand, worden
de lange haren aan den hals, der ooren en beenen van tijd tot tijd afgefchoren, hetg. ne alleen in zoo ver te misprijzen is, ais zulks te veel en in zoodanig jaargetijde gefchiédt, dat de daardoor bedekte deelen, welke dezel- ve van de natuur tot befchutting tegen het weder enz. ontvangen hebhen, van deze be- fcherming geheel beroofd worden; bezittende an-
|
||||||
Cn) Daar het zorgvuldig poetfen en het regelmatig
Voederen en drenken zulk eenen gevvigdgen invloed op de gezondheid van het paard heeft, dat elk die het be/.ii of het Opzigt er over toevertrouwd is, niet te ftipt op de waarneming dezer regels letten kan , zoo behoord nier. in de winterkwartieren en kantonnemencet) (leeds een aan- tal paarden in ftallen te verüenigen , v. ijl dezelve hierdoor beter onder opzigt zijn, dan wanneer zij eik in de afzon- derlijke kwartieren der manlchappen verblijven. Ook de behandeling op ftal draagt vee! toe , om hen
voor bcfchaüigingen te bevaren ; men Zo*g« o;n 'ncn valt te maken met halfters van kpelrismen voorzien en rae.t koorden of ketens welke aan klosfen vastgemaakt zija, en door ringen lopende, verh nderen dat het paard er zich in kan verwarren ; men gebrttike hoete in plaats van gzere hooi- en mestvorken om ongelukken voor te komen, en verwijdere alle werktuigen waaraan het paard zich befcha» digen kan, nit den ftal; terwgl men ook op ui.(tekende fpijkers en losgeraakte planken letten moei. Voorts behoort vooral des nachts in ieder ftal een rran
tot ftalwachl te verbleven en (leeds een licht te branden, om legen aiie toevallen te waken, E 5
|
||||||
74 OPFASSING EN BEHANDELING.
anders dit wegfeheren der haren aan de bee-
Ben vnn fterk behangene paarden, betgene het beste over eene ijzere kam geichiedt, het nut, dat zich minder vuiligheden in dezelve ophoopen. 07 Eene algemeene gewoonte heeft de bedek-
king der paarden, nadat dezelve gepoetst zijn, in zwang doen komen, ten einde h'er- door aan een der beide volgende oogmerken te voldoen, vooreerst: om dezelve fchoon en glad van haren te houden, ten andere om hen tegen de koude te bel'chermen. Tot bereiking van het eerde oogmerk is een groot linnen dekkleed met de daartoe behoorende manen- kap dés zomers voldoende, tot het andere eene met linnen gevoerde deken noodzakelijk, aangezien enkele wollene de huid prikkelen- de , te fterk doen uitwafemen en daardoor ge- voeliger voor de koude maken. Tot bevesti- ging van deze dekens bediene men zich van eene omtrent drie duim breede fingel, welke bij paarden van waardij, ter plaatle waar de- ze den ruggraad aanraakt, opgevuld, en niet te vast aangehaald moet worden ; moetende men ook vermijden om dezelve terftond na het rosfen over te leggen, daar zulks verhin- dert om door de trillende fpierbeweging het ilof af te 'febudden. Volgens mijn gevoelen is het gebruik van
dekens met het tweede oogmerk, zeer fpaar- zaara
|
||||
BE BEDEKKING. f. ÜOifdcl. 75
zaam aan te raden en dan -alleen als doelma*
tig te befchouwen, wanneer de paarden flerk bezweet of verbit op (tal komen, en zich in zeer koude togtige (tallen, bij buhengewoone ilrenge koude of in de opene lucht bevinden; wanneer zij, vooral in het eerde geval, zeer heilzaam zijn; edoch in alle andere gevallen, bezitten zij het nadeel van het aan de koude blootgefteld wordend paard veel gevoeliger voor dezelve te maken, wanneer het zonder deze bedekking, aan welice het in de warme- re lucht der (lallen gewend is geworden, zich in de opene lucht moet begeven; welk een en ander het vatbaar maakt voor alle ziektens welke uit gedreinde uitwaferaing ontdaan ; ten minde heeft mij de ondervinding geleerd, dat paarden weike iieeds ongedekt op (tal bleven , veel minder aan de hieruit ontltaande toevallen onderhevig waren, dan andere wel- ke fteeds de dekens opgelegd wierden. TWEEDE ARTIKEL.
De baden.
98 Onder de middelen welke tot in ftarid hou-
ding der gezondheid en vermeerdering der .krachten, den groottten invloed uitten, kun» nen de baden als eene der eerde plaajfen ver- dienende, befchouwd worden, het zij dezelve koud
|
||||
?6 OPPASSING EN BEHANDELING.
koud of lasuwwarm, algemeen of plaatfelijk
worden in het werk gefield, - 99 Allerheilzaamst zijn de werkingen van het
koude bad, het zij het algemeen of plaat- felijk aangewend wordt, om de vaste deelen te verfterken en voor uitdrooging te bewa- ren, de omloop der vloeibare te bevorderen, en de levenskracht op te wekken, terwijl, indien het in ontftekingen plaatfelijk wordt gebezigd, door verhindering van eenen te grooten toevloed van vochten naar bet lijden- de deel, in de eerfte tijdperken der ontfte- king, bij wonden, kneuzingen, oogontftekin- gen enz. het de toevallen zeer verminderd en de genezing bevorderd. ioo Het algemeen e koude bad, vooral
daardoor bewerkftelligd, dat men het paard ge- heel in het water rijdende, doet baden of zelfs zwemmen, is als het krachtigfte veriterkings- Uïiddel voor het geheele dierlijke zamenflelfel (organismus) te befchouwen ; immers daar alle deelen door cene vermeerderde werkzaamheid in kracin toenemen , zoo is niets daartoe meer gefchikt dan het bad. Door de koude wordt de warmte naar de inwendige deelen gedre- ven, gelijk mede door de zamentrekking der vaten de vochten naar die welke in geene on.' middelijke aanraking met het water ftaan, ter- wijl tevens de onzigtbare uuwafeming voor eeni«
|
||||
DE BADEN. V. Hoofdd. Tf
eenigen tijd gefruit wordt, waardoor het bloed
in de groote vaten en bijzonder in de longen en herfens wordt opgehoopt, doch eerlang betoont het fterker door het bloed geprikkeld wordend hart eene grootere tegenwerking, en drijft Letzelve met meerdere kracht naar de uitwendige deelen, en met hetzelve verbreid zich de opgehoopte warmte in dezelve, eenen fnelleren en vrijeren omloop der vochten heeft zeïfs tot in de kleinile vaatjes plaats, de in- wendige levenswerktuigen van het opgehoopte bloed ontlast , verrigten hunne werkzaamhe- den met een grooter gemak, de zenuw- en fpierkracht worden door den voorafgeganen pukkel dtr koude vermeerdert, de uitwafe- ming wordt herfteld en met dezelve vrolijk- heid en kracht te weeg gebragt; vooral uitten zich deze heilzame gevolgen , wanneer door eene matige beweging van zwemmen, de Ie- venswerkzaamheden vermeerdert worden en te- vens het paard in deze voor den ruiter in ve- le gevallen zoo nuttige oefening verder beves- tigd wordt; terwijl men hieruit duidelijk ont- waard, dat de werkingen van het koude bad niet alleen de verzwakte deelen zeer moeten verderken, maar dit in alle uit vejlloppingen ontftaande ongemakken, ullerheïlzaamst wezen moet. loi Hoe nuttig het koude bad in deszelfs uit-
werkingen ook moge wezen, vereischt des- zelfs |
||||
78 OPPASSING EN BEHANDELING.
zelfs aanwending echter de volgende wijzi-
gingen, wier verwaarlozing hetzelve alle be- doelde nut zoude doen verliezen en het aller- fcbadelijkst doen worden: iu. Men bade nimmer het paard wanneer
het zeer verhit is, n°. danrom in de grootfte zomerhitte niet op het warmde van den dag, ira.nr in den morgen- of avondftond, vooral in ftroomend water, en doe zulks vóór het vertrek op marsen of op rustdagen in dit water geheel, en in wedden tot aan den buik, verrigten; 3°. niet terftond op het voeder, maar twee uuren daarna ; 40. men poetfe het alvorens; 50. leide het langzaam in het wed ; 6°. houde het niet te iang in hetzelve; 70. men doe het eenige malen in hetzelve rondgaan en dan ftil- ftaan, wanneer men het hoofd met water be- giet; 8°. uit het wed komende, drukke men het water met de hand uit de haren en rijde een klein toertje zonder het te verhitten; 9°. op ftal gekomen zijnde, wrijve men het met eenen wollenen doek, waarna men hetzel- ve rosfe en poetfe, io°. edoch wanneer het paard te veel rilt of na het zwemmen en ba- den mat is, zoo is zulks een teeken dit voor hetzelve ondienffig is; gelijk men mede het- zelve bij volbloedige of aan ziekten der inge- wanden lijdende paarden vermijden moet; aan- gezien het uit het oog verliezen van boven- ftaande regels, vooral wanneer het paard te veel verhit zijnde, gebaad wordt, tot oorzaak |
|||||
van
|
|||||
DE BADEN. V. Hoofdd. Jg
van ziekte verftrekt, daar zulks den omloop
der vochten in de huid belemmerd, buikwee, loop, aandrang des bloeds naar het hoofd, verharding der ingewanden en klieren , en door den prikkel van het verhitte flijmvlies van den neus, even als door het koude drin- ken, de droes en verkoudheid te weeg brengt. 102 Wat voorts het plaatfelijke koude
bad betreft, het zij men hetzelve door mid- del van het begieten of wasfchen niet koud water, het zij door de beenen in eenen daar- mede gevulden emmer te ftellen, het zij door het paard tot boven de kniën en waaijen in het water te rijden, bewerkftelligd, zoo kan men hetzelve als een zeer krachtig middel be- fchouwen, tegen de ftijfheid, en om paarden welke door marfchen of vermoeijenisfen afge- mat en ftram zijn geworden, hunne vorige vlugheid weder te fchenken. 103 Het laauwwarme bad, hetgene meest
plaatfelijk. door wasfchen, begieten of als een voetbad aangewend wordt, en het zij alleen uit laauw water, dat de tempering van tusfchen de 85 en 95 graden van Fahrenhdt bezit, of uit zeepwater, fpoeling, of met bijvoeging van weekmakende krampltillende kruiden, beftaat, dient als een middel om de ftijfheid der leden voor te komen of weg te nemen, en derzelver buigzaamheid door het verminderen van de droog-
|
||||
SO OPPASSING EN BEHANDELING,
droogheid der vezelen, te herftellen; terwijl
het voorts pijnftiïl nde werkt, de huid zui- vert, en dus met voordeel in toevallen die uit geftremde uitwafeming or.titaan, gelijk me- de in krampen en huidziekten gebezigd kan worden; moetende men daarbij vooral zorgen om het paard na hetzelve wel voor togt te bewaren, het te droogen en te wrijven. 104 Als een zeer verlterkend middel kan men
ook het wasfehen met jenever of bran- dewijn befchouwen; terwijl het inwrijven met olie of vet, het verltijven der gewrich- ten zeer tegengaat, moetende datgene welk men gebruikt, versch wezen, terwijl het os- fenmerg hiertos bijzonder dienilig is. |
||||||
*
|
||||||
ZES-
|
||||||
Üï
|
|||||
ZESDE HOOFDDEEL.
DE RUST EN BEffEÖINÖ.
D e flaap en het waken, de arbeid en è,&
rust hebben de grootfte invloed op de gezond- heid, en zijn in die maat het dierlijk ie ven heilzaam, als zij in eene gepaste evenre- digheid plaats grijpen. Een te lange en aanhoudende flaap ver-
Zwakt het ligchaam door de ontfpanning der vaste deelen en langzameren omloop der voclv ten; daarentegen prikkelt het overmatig wa- ken te zeer het bloed, terwijl bet ligchaam er door aangedaan en verhit wordt, de voch- ten verliezen hunne eigcnfchappen, en het dier wordt ongefteld; duizeligheid, gebrekki- ge fpijf-verteering, magerheid en volkomens uitputting zijn hiervan de zekere gevolgem Weinig dieren llapen minder dan bet paard
hetgene zulks meest om middernacht doet, waarom men zich wachten moet het te dier tijd te ftoren; een overvloedig zuiver legftroo, ge- noegzame plaats en lengte van den hrdfter oni zich te kunnen nedeileggen, zijn biertoe vol- ftrek t noodig, aangezien alleen de flaap de levens- veiteering verminderen en Je verlorene levens- krachten herrtellen kan;uit dezen hoofde en om het paard te meer gelegendheid tot rusten të F ge. |
|||||
82 DE RUST EN BEWEGING.
|
|||||
geven, zette men hetzelve op rustdagen, na
groote vermoeijenisfen en exercitiën, terltond op ftroo» io5 Rust en beweging moet om de ge-
zondheid op de best mogeli ke wijs te bevor- deren , in eene gepaste evenredigheid plaats grijpen; te veel arbeid en vermoeijenis, tast het ligchaam te fterk aan, mat af, doet te fterk zweten, maakt ftomp en onbekwaam, en de dieren voor den tijd oud en gebrekkig, en zulks in die maat als men hen jonger tot hunne krachten overtreffend werk bezigd. Om deze reden moet men eigenlijk geene
merrie vóór de vier, noch eenen ruin voor de vijf jaren bereikt te hebben, eenig beftenr dij; wetk van dragen of trekken vergen, maar hen tot dien tijd toe zoo veel mogelijk fparen. Daarentegen is te veel rust even fcha-
delijk , daar deze de behoorlijke omloop der vochten in het ligchaam doet vertragen, ftilftaan, of ze belemmerd , waardoor ziekten van verftopping, gezwellen, dikke beenen, waterzucht, Hechte verteering, verilijming, op- geblazenheid, enz. ontdaan. 107 Dubbeld fchadelijk zijn de gevolgen de-
zer beide uiterften wanneer de grootfte ver- moei enisfen en volftrekte werkeloosheid el- kander afwisfelen, misfende zulks zeldzaam de
|
|||||
»e rust en Beweging. VI. Hoofdd. È$
de aart beide verknochte nadeelen voort tê
brengen* waarom men het als een der fcha* delsjkiie vooroordeelen kan aanmerken, wart* neer men paarden die eene zware vermoeije» nis ondergaan hebben, om ze daarvan te her- ftellen, eene langdurige werkeloze rust laat: genieten; moetende men zelfs wanneer men op reis of marsch zijnde, tusfchen beidg eenen rustdag houdt, het paard niet den gé- heelen dag zonder beweging laten, maar het in eenen gematigden gang een half of dritf Vierendeel uur rijden of doen leiden. ic8 In de- bepaling der tijden Van beWd*
ging en rust behoord eene gepaste afwisfeling en evenredigheid waargenomen te worden * zoodanig , dat een dagelijks aanhoudend ar- beidend paard ten miniten tien uuren tot fust en voedfel overig blijve, waarom men twee pofen van een en een half uur tusfchen den" arbeid tot voederen, en zeven uuren tot hef morgen- en avond voeder en den flaap dient te bettemmen; moetende men vootts de arbeid fteeds naar deszelfs krachten berekenen en hel trapsWijs aan denzelven gewoon doen wor- den , en , wanneer het de gelegendheid toe* laat, in het vóór- en najaar, wasfleéf 2ij door het Verharen het zwakfte zijn, hert VaÖ sfWare vsrmoeijenisfen verfchonen. |
|||||||
fa
|
|||||||
m
|
|||||||
84 DE RUST EN BEWEGING.
|
|||||
109 Eene dagelijkfche gematigde beweging in
de vrije zuivere lucht, zonder op het weder te letten, is hetgene wat het meeste tot de beftendige gezondheid des paards toebrengt; waarbij men zonder overfparming van deszelfs krachten, het langzamerhand van den ftap tot de fnelfte bewegingen doet overgaan, en zon- der deze tot volkomene uitputting voort te zetten, het weder trapswijs tot de eerde te- rug brengt, ten einde het niet verhit op (lal te brengen, hetgene men zoo veel mogelijk moet vermijden, maar indien het bezweet rnogt zijn, het eenigen tijd rond leiden; zijn- de deze beweging oneindig heilzamer en ver- fterkender voor hetzelve, dan wanneer men
het flechts korten tijd in zachte gangen rijd, vooral in van de. vrije buitenlucht verftokene plaatfen, als rijdhanen enz.; terwijl het wel ver af is dat men door het voor koud guur weder te bewaren, het bevoordeeld en ver- fterkt, men integendeel door overdrevene zorgvuldigheid het verzwakt en vertedert. 110 Men neme deswegens alleen waar, om bet
niet onmiddel ijk na het voeder fterk te ver- moeijen, en even min dadelijk na de te huis- komst te voederen ; men fla de oppasfing en de voedering des paards zelve gade, zonder zulks op een ander te laten aankomen. In het algemeen moet het eenen ftelregel voor iede-
|
|||||
DE RUST EN BEWEGING. VI. Hoofdd. 85
|
||||||
iederen ruiter wezen, dat wanneer hij in
dienst of noodwendigheid zijn paard gebrui- ken moet, hij zuiks doet, als of het geen penning waardig was , maar daarentegen als hij het op ftal oppast, als of geen vorst rijk genoeg is, het hem te betalen. |
||||||
F 3 ZE-
|
||||||
M
|
|||||
ZEVENDE HOOFDDEEL.
©VER DE VOORZORGEN EN MIDDE«"
1ÏN OM ONGEMAKKEN EN TOS-
VALLEN VOOR TE KOMEN.
IJl JL^aar eene oplettende zorg en oppasfing
vele ziekten en ongemakken zoude kunnen voorkomen, welke het paard op reis, mar- fchen, en in het veld overkomen, zeo dient rnen deswegens het volgende waar te nemen. De voorbereiding tot dezelve hebben den
gewigtigften invloed op de in ftand houding der gewondheid, en beftaan: dat men de zoodani- ge welke tot den velddienst beltemd zijn, ge^ wend, om ook des morgens de h:tver te eten alvorens zij gedronken hebben, waarvan zij dikwijls verftoken blijven indien den tijd daar- toe, met naar het water rijden befteed is, terwijl men hen alsdan ook tevens aan flechts tweemaal te drinken moet gewennen. Men rijde het eenige dagen te voren dage-
lijks eene matige toer, en vergroote dezelve langzamerhand; men doe het bij tïjds rondsom beflaan en daarbij de voeten niet te veel uit- vegen. jict Aangezien de hoofdoorzaken der meeste
pngejnaivkert en der onhruikbaarheid der mili- taire |
|||||
voorzorgen enz, VII. Hoofdd, 87
taire paarden, in bet drukken door den za-
del, het trappen en de ongemakken der voe- ten gelegen zijn, zoo zijn de middelen w Ike zulks kunnen voorkomen, alzints de grootfte oplettendheid waardig. 113 Wat het eerfte aanbelangt, zoo is de zorg
voor welpasfende zadels en tuigen, en het on- derrigt in het goed zadelen en pakken het eerlte wat waargenomen moet worden ; men zorge om de zadel op deszelfs juiste plaats te leggen, zoodanig dat de voorboom vier vinger breed achter het fchouderblad legge; bij het pasfen, hetgene op het bloote paard zonder deken dient te gefchieden, neme men in aanmerking, of het paard ook zeer vet is, en of bij deszelfs vermagering, de fchoft of ruggraad ook gedrukt zoude kunnen worden, en dus of er eene genoegzame ruimie in de kamer is; of de boomen en ftegen met den bouw des paards over enftemmen en de laat- fte overal gelijkelijk dingen, hetgene vooral bij de bladen der hongaarfche zadels een zoigvuldig onderzoek verdient. Bij elk jong paard dat bij eene kompagnie
komt, moet met de uiterfte naauwkeurigheid den zadel uitgekozen worden, dien voor het- zelve gefchikt is, aangezien maar al te veel door onoplettendheid, de ruiter voor hetzelve denzelfden zadel gebruikt, dien voor zijn vo- rig paard gediend heeft j men behoorde eigen- F 4 lijk |
||||
f-o VOORZORGEN TEGEN TOEVALLEN
Jijk drie onderfcheidene foorten van zadels te
hebben, waarvan de boomen eenen meerderen of minderen fcherpen hoek vormen, naarmate dat de rug des paards platter of fcherper is, pijnde het alleen in derzelver-juiste zamen el Jjng dat het beste voorbehoedmiddel tegen het drukken gelegen is,aangezien het opvullen van de kusfens, flechts een hulpmiddel (palliatief; daartegen is, en dikke kusfens, een ïlerker aan- ffri'gëleH tot vastleggen des zadels vereifchen- de, juist het drukken veroorzaken. Men gebnüke breede fingels ea dunne, doch wel- gevulde kusfens; zorg dat wanneer men den IBOTsch volbragt heeft, de paarden niet te fpoedig afgszadelt worden; drooge, wanneer zulks gefchiedt is, het zadeltuig en de de- kens, klop deze en de kusfens uit, wel op- lettende of zich geen knobbels in dezelve be- vinden ; fmeer het lederwerk met traan en doe het minfte gebrek terftond herftellen; wasfehende vervolgens, wanneer het paard koud geworden is, alle plaatfen waar de za- del gelegen heeft, met water, of met bijvoe- ging van een derde azijn of wel met i once lood-extract, 2 oneen genevcr en een pint Water. Voorts is het bewaren eener ftille Tegte houding en dat men bij de ruiterij de manfehappen belet eigendunkelijk hunne plaat- fen te veilaten, achter te blijven en zonder de uiterfte noodzakelijkheid af te {tijgen, eene d.er beste voorbehoedingen tegen het drukken, aart-
|
||||
EN ONGEMAKKEN. VU. Hofifdd Z<)
aangezien zulks niet alleen de goede orde
fcheurt en de paarden noodeloos overmatig doet vermoeijen, om de verlorene plaats we- der te beminnen, maar het gedurig op- en afftijgen, den zadel doende verfchuiven, is eene der voornaamfte oorzaken van het kvvet- fen met denzelven; terwijl men zonder oog- luiking dengenen moet ftraffen welke zijn paard met een welgekozen zadel drukt, en zoo veel te meer hen die zulks verzwijgen. Tot voorkoming van welk, dagelijks na den marsch door de kommandanten der afdeelingen de paarden derzelve nagezien moeten worden, Alvorens af te marcheren, behoort ieder we- gens zijn eigen paard natezjen of ook iets aan den zadel verplaatst is, of er zich ook rnanenhaien onder denzelven bevinden; 'of her voortuig en de ftaartrierh, zonder het paard eenige belemmering te veroorzaken, zoo ge- plaatst zijn,dat zij den zadel op zijne plaats kun- ntn doen verblijven, terwijl dit bijzonder door de kommandanten der afdeelingen niet alleen dan, maar bij iedere rust gefchieden moet, en deze zorgen dat bij de eerfte, welke na één uur afgelegd te hebben, volftrekt plaats moet grijpen, de fingels aangehaald en de zadels en pakken welke verfeboven mogten zijn, weder geplaatst worden. H4 Bij rnarfchen dpor eene bergachtige land-
F § ftreefc
|
||||
93 VOORZORGEN TEGEN TOEVALLEN
ftreek onderrigte men de manfchappen , dat
zij bij het op- en afrijden van fteile bergen, de manen met de regterhand vatten , waar- door het verfchuiven des zadels voorgekomen wordt; terwijl men vooral bij het afrijden derzelve, het beste doet om hen de paarden te doen leiden. 'Hg Alvorens en gedurende den marsch moet
men nimmer de rug, ter plaatfe waar de za- del gelegd wordt, met de roskam, en weinig met de borstel poetfen; men vermijde irsge- lijks, uit voorzorg tegen verkoudheden, om de paarden onder den hals te branden of de ooren uit te fcharen, gelijk mede om dezelf- de rede, om de beenen te kaal of de vetlok- kcn geheel af te fcheren, uit hoofde anders het zweet, flijk , enz. onmiddelijk deszelfs nadeelige koude op de naakte huid doet ge- voelen, en zoo wel door ftrijken als trappen, het paard ligter blootftelt om gekwetst te worden. 116 Men neme de afftand in de eerfte marsch-
dagen niet te groot, beginne en eindige de toer langzamer, en doe het paard tot geenen overdreven uitgeftrekten gang deszelfs krach- ten overfpannen ; te welken einde diegene welke op marsch aan het hoofd der colonne marcheert, eenen niet te fterken maar gelijken gang
|
||||
EN ONGEMAKKEN. VII. Iioofdd. 91
gang moet houden, aangezien niets vermoei»
jénder is dan het beurtelings draven enftil- ftaan, hetwelk daarenboven vooral aanleiding tot drukken geeft, terwijl daarentegen het doen plaats grijpen eener geregelde bewe- ging, wëlRe door het oplettend waarnemen der affhnden vooral te weeg gcbragt wordt, zulks het beste voorkomt. Is dit echter bij eene lange colonne bij eenen eenigzints fterken gang niet uitvoerbaar, zoo doe men , wan- neer de nabijheid des vijands het tegendeel niet gelast, tusfcheh iedere kompagrrie of es- kadron, een afïïand van eenige fchreden plaats grijpen, waardoor de onregelmatigheid in de beweging der voorfte, zich niet verder dan in hunne eigene afdeeling kan voortplanten,en in de hitte de manfehappen en paarden veel minder van het ftof lijden. Bovenal is dit noodzakelijk, wanneer men de lesfen der on- dervinding volgt, welke doen zien dat de marfchen van middelmatige detachementen met veel tuinder vermoeijenis beurtelings in den ftap en den draf, dan alleen in den eerften gang afgelegd worden ; niet alleen is men alsdan veel korter onder weg en bereikt vroeger het Dachtkwartier, maar men is veel minder onderhevig de paarden te drukken, uit welken hoofde zulks aan middelmatige de- tachementen op goede wegen en in gematigd weder, mits de opgegevene voorzorgen waar- nemende, en het laatfte uur in den ftap afleg» gende,
|
||||
93 VOORZORGEN TEGEN TOEVALLEN
gende, fteeds aan te raden is. Ct2) Moeten-
de men voorts in de grootfte hitte de nacht en de morgenftond tot den tijd van den marsch verkiezen, zoo dat dezelve volbragt is alvorens de grootfte hitte plaats heeft. Is de marsch zeer groot, zoo zoude het
zelfs bij ruiterij voordeelig kunnen zijn wan- neer men tusfchen beide een groot uur ftil hield om voeder en water te geven. 117
|
||||||
(12) Niet alleen is het gebruik des tooms daartoe
dienende om het paard te befturer., en den wil des rui- ters bekend te maken , maar deze kan door eene doelma- tige aanwending van dit middel aan hetzelve vele ver- moejjeuisfen befparen , welke door niets meer veroor- zaakt worden, dan door eene beflendige werking der- zelfde fpieren en het onafgebroken houden van denzelfden gang ; daar integendeel door beurtelings te flappen en te draven , door het nu eene verzamelde houding te doen 9&n,nemen, waardoor het achtcrgeftel zich infpant, dan weder het op den langen weg uitgeftrekt te doen draven en flappen, waardoor de deelen des voorgeftels werken moeten, hierdoor en door de verwisfcling der zwaarte- punten , de vermocijenis gelijk gedragen wordt. Zijnde het aan de verwaarlozing van dezen regel alleen toe te fchrgven, dat de mapegepaarden door het aanhoudend in- fpannen der achterbeenen en de pogingen om hen op het kruis te zetten, achter zoo fpoedig bedorven worden; terwfll de voorheen in zwang zijnde geweldige ophoiidingen de hakken der paarden der ruiterij volftrekt bedorven, en de gewoonte der ruiters om hunne paarden nimmer eenen an- deren gang te doen aannemen en fteeds dezelfde fpieren te doen werken, veroorzaakt dat zij in korps marfchen ndc, hunne paarden in den tijd van zes uuren meer vennoeijen daq anders in een dubbeid tijdsbeftek plaats zoude hebben. |
||||||
EN ONGEMAKKEN. VIL tïoofcld. 93
117 Rijd men alleen en is den weg niet lang,
zoo legge men ze in een rit af, edoch wan- neer de afftand daartoe te groot is, zoo be- geve men zich vroegtijdig op reis, make des voormiddags de gvootfte toer en verblijve zoo lang op de rustplaats als tot het voede- ren voorgelchreven is, namelijk omtrent twee uuren, ten einde men vroegtijdig genoeg in het nachtkwartier aankomt, om het paard eenen behoorlijken tijd tot rust te vergun- nen. 118 Zeer verfrisfchende is het vooral in de
hitte wanneer men het paard onder weg over den ftnng laat drinken, edoch men moet ter- ftond weder vertrekken, gelijk § 89 aange- wezen is; heeft men met hetzelve door eene rivier of eenig ander water moeten rijden, zoo moet men na den doortogt eenigen tijd fterker doorrijden, om de gedreinde uitwafe- ming weder te herftellen. ', 119 Men zoude in het veld dikwijls zeer veel
vermoeijenisfen aan de paarden kunnen befpa- ren, wanneer men dé ruiterij, in gevallen dat zij werkeloos ftilttaan of wachten moet, inttfs- 1'chen deed afftijgen, gelijk mede, indien men in ftrenge koude , op groote rnarfchèn , de manfehappen bij afwisfeling deed te voet gaan, zoo wel deze als de paarden veel min- der ongemak zouden lijden. 1:0
|
||||
Ql VOORZORGEN TEGEN TOEVALLEN
120 In bet veld moet men het paard in de
groote hitte niet rerftond afzadelen, maar het eerst in de zon laten droogen, zettende het voorts met den rjg en niet met het hoofd ia '<e zonneftralen. Insgelijks is het in zeer warm weder ver-
kiesbarer hen in boomgaarden en op opene plaatfen, vooral wanneer dezelve fctaduw opleveren, dan in benaauwde ftalien te plaat- fen. ■lal Des winters in het rustkwartier aanko-
mende, moet men door middel van was- fchen met koud water, de ijskegels doen fmelten, die aan ce beenen hangen, daar niets nadeeliger is dan de door het fmelten derzel- ve veroorzaakte geftremde uitwafemingi mar- cheerd men terwijl het fneeuwt, zoo verhin» dere men zoo veel mogelijk dat zich geene fneeuw op eenige der ligchaamsdeelen op- hoope, daar derzelver fraelting even nadeeiig voor het hoofd, als die der ijskegels de bee- nen is; terwijl men halt houdende, de voeten van de zamengepakte fneeuw moet zuiveren, welke den gang onzeker maakt en het paard kan doen vallen. isa Niet alleen ontdaan de meeste ziekten
welke het paard treffen, uit geftremde uitwa- feming, maar geen dier is meer aan dezeiva onderhevig, waarom men vooral in koude aor-
|
||||
EN ONGEMAKKEN. VIL Hoofdd. 95
zorgen moet, de te fnelle overgang van warmte
tot deze voor te komen uit welken hoofde men zorg hebbe te dragen dat de ftallen niet te warm worden gehouden, en wanneer men met Warm geredene paarden in den wind of de koucie ftil moet ftaan, zoo als vaak bij het overva» ren van rivieren enz. het geval is, zoo ftelle men hen niet alleen met het hoofd uit den wind en dekke hen met den mantel, maar wijl vooral de ingeademde koude lucht die- gene is, welke men als het fchadelijklle voor hen kan aanmerken, zoo hange men hen de mondzakken aan, waardoor de koude der in- geademde lucht zeer vermindert en van des- zelfs nadeelige prikkel op de longen en het flijmvlies beroofd wordt; om gelijke rede ver- mi de men, wanneer de paarden door het exerceren bezweet zijn, ben in de koud-' en wind te don ililtaan; terwijl, wanneer ka-
vaUerij ingefchecpt zijnde, landen moet, men alvorens de paarden in het water te brengen, dezelve alvorens met water moet begieten, ten einde bij dezelve vervnngenheid voor te komen. 123 Tot vermijding van de ongemakken der
voeten kunnen de volgende middelen veel toebrengen. Het trappen dat in het exerceren vele paar-
den onbruikbaar maakt, kan men veelal voor- komen door het tweede gelid fteeds eenen aan den gang. geëvenredigden afitand te doen waai1*
|
||||
9? VOORZORGEN TEGEN TOEVALLEN
waarnemen , en het deszelfs paarden in de
hand te doen houden. Men vermijde zoo veel mogelijk alle plot-
felirsge ophcudingen in den galop, daar niets meer de acbterbeenen der paarden bederft, ge- lijk ook om dezelve op ftal te kort om te draai.'en, daar zulks vaak oorzaak tot kreupclheid geeft. Bijzonder zijn de oplettendheden op het be*
Öag der paarden gefchikt, om de voeten voor vele toevallen te befchermen. 124 Bij de kavallerij wordt zulks te weeg ge»
bfagt door niet alleen er zorgvuldig op te kttcn, en een register van het beflag te hou- den , maar bij iedere kompagnïe eenige raan- fchappen zoo ver in de beginfelen van het beflaan te doen onderwijzen, dat zij des noods een ijzer kunnen bevestigen, waartoe zij fteeds * een hamer en verder gereedfehap moeten me- devoeren ; terwijl de fmeden fteeds een ge- noegzaam aantal ijzers in voorraad behooren te hebben. Op marsch, vooral door een berg- en iTeen-
achtig land, behooren de manfebappen , ten rninfte diegene wier paarden flechte hoeven hebben , een vóór- en achterijzer en eenig» nagels bij zich te hebben, ten einde het op de plaats zelfs, wanneer er geen fmit aanwe- zig is, terftond te kunnen onderlegger!; moe* tende men in alle gevallen, wanneer een paard een vóórijzer verliest, nimmer dulden dat het bereden wordt, maar hetzelve doen lei-
|
||||
&N O.VGEMAKKEN, VII. Hoofddè $f
leiden , en zoo fpoedig mogelijk beflaan j
terwijl men voor diegene welke buitengewoon flecbt hoorn en tedere zolen hebben, zich mét veel nut van zoogenaamde fehuifijzers zoude kunnen bedienen, wanneer aien over zeef' feherpe wegen moet rijden. Ï25 Zijn de hoeven warm na den mafsch, of
zeer droog, zoo omfla men ze met leen, Iléf- gene men nimmer verzuimen moet, wannéér" men in de groote hitte of door brandend zand gemarcheerd heefo 12Ó Indien men er gelegendheid toe heeft, eöd
make men van warme voetbaden gebruik, be- ftaande uit zemelen en water in een emmer", waarin men de voeten een half uur zet, of ten minde wasfche men dezelve met la.iuw water, en wrijf van tijd tot ti.d de beenen' met olie, hecgene een heilzaam voorbehoed- middel, even als het wastenen met jenever 01 brandewijn, tegen Üijfheid is. I27 Wanneer paarden met goede boeven op1
eenen weegen grond ftuan, zoo is liet inilaan Overbo.iig, edoch op harde ftalleij, is zulks,; vooral des zomers, ten miniten eenmaal des weeks volftrekt noodig \ waartoe klei detf voorrang boVeii koemist verdient, daar de- ze alleen gednre':d: d< s/,, lis oplegging efrï weckmakend vermogen bezit, doch edlderriaöd |
||||
98 VOORZORGEN TEGEN TOEVALLEN
de hoeven broos maakt Verkiest men eenen
anderen omflag voor broze hoeven te bezi- gen , zoo kan men teer en traan in gelijke deelen, met bijvoeging van eenig zwartfel, als eene hbefzalf gebruiken, en de voeten met eenen lap met traan omwikkelen; terwijl men tot hetzelfde oogmerk zich van leem 1 pond, lijnolie 6 oneen en zout a oneen, te zamen met bier gekookt, bedienen kan. Zijn de hoeven te week, zoo gebruike men
alleen in nood, doch nimmer kort na het be- flag, ongebluschte kalk en fchoorfteenroet, in gelijke deelen met azijn tot eene pap gemaakt. Vele der ongemakken welke de voeten der
paarden treffen, kunnen veelal voorgekomen
of weggenomen worden; vooreerst, door een opmerkzaam gadeflaan van derzelver vorming, wanneer men een paatd aanfebaft, en voorts door een doelmatig beflag en het vermijden der daarbij gepleegd wordende misbruiken, welke door de fmeden maar al te veel begaan worden, en waaromtrent de regels in het hand. boek der paardenkennis opgegeven zijn, 128 Menigvuldige toevallen eifchen eene fpoe-
dige en krachtdadige hulp, van welke men echter veelal door de onbekwaamheid of het geheel gemis eens paardenarts verlloken is; het is om deze reden dringend aan te raden, dat ieder die niet paaiden moet omgaan en ze gebruiken, eenige kunde in de veeartzenijkun- de
|
||||
EN ONGEMAKKEN. VIL Ihofdd. §g
de poge te verwerven; en dat men bij de rui-
terij niet alleen lieden tot beoefening dezef wetenichap aanrooedigd , maar dat men bij ieder aanmerkelijk afzonderlijk gedeelte van een korps, een kistje op den vvagen mede- voere, bevattende de noodigtte inftrumenten en geneesmiddelen: als een lancet of fnep- per tot aderlatingen, laatband , bistouria., vlijm, haak of naald om de (lagaderen te onderbinden, fbntcnelnaald, een fpuit tot bet zetten van lavementen, lioorn om in te geven, enz. benevens de noodigfte eenvoudige en ge- reed gemaakte geneesmiddelen, zalven, enS»., welke men niet alom bekomen kan. |
||||||||
m
|
||||||||
ACHT-
|
||||||||
G ft
|
||||||||
IQ?
|
|||||
ACHTSTE HOOFDDEEL»
OVER DE VOOROORDEELEN EN
MISBRUIKEN. vooroordeelen en misbruiken
welke men dagelijks in de behandeling der paarden ziet plaats grijpen, tot vele onge- lleldheden aanleiding gevende, zoo is derzel» ver aanwijzing van bet grootfte belang en het beste middel om dezelve voor te komen. 130 Onder de eerfte kan men den waan reke-
nen dat dikke vet gemeste paarden tot het goed voorkomen van een korps ruiterij be- hooren, daar zulks niet anders dan ten koste van derzelver vlugheid en bruikbaarheid plaats kunnende hebben, bewijst, dat deszelfs be- velhebber de eigenfchap van zijn wapen niet kent, of deze uit .het oog verliest; terwijl zoodanige hiertoe werkeloos gehoudene paar- den fteeda aan oneindig meer ziekten onder- hevig zijn, dan diegene, welke, fchoon goed in het vleesch, echter minder vet, doch daarentegen meer aan de beweging gewoon zijn kunnende de wijze waarop men het eer- fte doel zoekt te bereiken, hiertoe alleen een genoegzaam bewijs opleveren. Vooreerst vuld men de paarden met eene overmaat van hooi en meeldranken op, waarvan wij de nadeelige uit-
|
|||||
vooroordeel en enz. VIII. Hoofdd. io i
nitwerkfels hiervoor aangewezen hebben ten
anderen, vrezende dat de voor de gezondheid zoo heilzame beweging de buik zoude doen flinken, houd men het arme dier aanhoudend in eenen warmen ftal, van vrije lucht be- roofd, gedurende vele dagen opgefloten, en laat het naauwlijks twee- of driemaal des weeks eene kleine beweging in den zachtften gang verrigten , waarvan de gevolgen zijn, dat de vaste deelen derzelver veerkracht ver- liezen, de vochten taai en lijmig, de leden ftram worden; wordt nu van hetzelve eenige buitengewone infpanning gevergd, zoo is het door logheid en kortademigheid niet alleen buiten ftaat om dezelve te volbrengen, maar de taaie vochten in de vernaauwde vaatjes fluitende, brengen de gevaarlijkite ontftekings-
toevallen voort, vooral, wanneer zich hier- mede eene geftremde uitwafeming paart, en dit is het gevolg eener levenswijs welke al- leen voor een fkcht of rnestbeest gefchikt kan zijn, maar die ten eenemasl öndoeln - is te keuren voor een dier, waarvan fnelheid, vlugheid, en het doorftaan der groo;lle ver- moeijenisfen en ongemakken van het weder, bij deszelfs gebruik geé'ischt wordt. 131 Ten derde: dat men door eene verkeerde
fpaarzaamheid aangedreven , vooral in onze
lage en noordelijke ilreken, de paarden te
vroeg in het voorjaar in de weide zend, en
G $ tot
|
||||
tot Iaat in den herfc; iq dezelve d■■■et verblij-
vfe j niet alleen wordt hierdoor het heilzame dat in de weiden gelegen is, ten eenemaa! weggenomen , door het blootiïellen derzc'.vo regen en koude, gepaard met fjecht en ! enoegzaam veedfel , hetgCne eene in en uitwendige oorzaak van ziekten uit geitremde Uitwafeming en verzwakking der levenswerk• m opi.ven; maar bovenal is dit nadeelig v. # jonge paarutn welke hunne krachten niet kunnen ontwikkelen, en indien men hen, den éfoea gehad heksende, zco ais veelal ge- beint, jn de wfjde zend, ssqg is dit, daar zij verz wrikt xijn, zeer af te raden, wijl hierdoor tiet opflüfpend vaatgefte] \ ■ zijnde, den grond toe nieuwe ongeiieldheiu g
\eorJt, jas Als een overblijffel ven de duistere he-
.onpen der vroegere geneeskunde, is de ge« >nte a;;n te merken, cm de paarden :
Ijks in ee iente te aderlaten, het zij in, het vóór ben in de weide te zenden, zoo wel
ts om ztiiks in genoegzaam alle ziekeen te m daaï nu de meerdere yordeiij
::.:ceskunde bewegen heeft, dat, uitgcm;.men die gevallen waarin eene ware ont'1 aile sde^lafingefl ten uitgifte» na-
, rieelïg gfoa, 200 moet men zulks als eene
verderven ke gewuonte afkeuren en als van
«iensetfuea aard het laten in den mona be«
.fctiou-
|
||||
EN MISBRUIKEN. VUL Hoofdd. ItHJ
fchouwen, waarmede de fnieden zoo ten on-
pas in de weer zijn. 133 Men vermijde insgelijks zoo veel mogelijk
het geven van purgatiën,in de meeste ziekten, daar dezelve zeer onzeker werken, en vooral die welke uit middelzouten beftaan, daar deze een fterke en vaak zeer nadeelige prikkel op de ingewanden uitten, waarom de lavementen in de meeste gevallen de voorkeur verdienen. 134 Insgelijks zijn alle kundige middelen om
den eetlust aan te prikkelen af te keuren, daar dezelve op de gezondheid va» het dier gewoonlijk eenen fchadelijken invloed hebben; een goed gekozen voeder, behoorlijke bewe- ging en bij walging eene vermindering van deszelfs hoeveelheid, is het beste middel om den eetlust te berilellen. 135 Even zeer moet men als een verbasterd
denkbeeld van fchoonheid de gewoonte ver- werpen om de paarden te motfen, de ftaart af te kappen of ze te angliferen; zoo wei als het affnijdtn van den maantop en het te kaal fcheren der beenen en vetlokken; want indien men overweegt dat dezelve door de fteeds wijze natuur tot befeherming der onderfchei- dene ligchaamsdeelen niet nutteloos gefchon- ken zijn, zoo kan derzelver beroving niet an- ders dan, als voor de gezondheid nadeelig» G 4 be«
|
||||
J04 OVER DE Veötioe BBELEN EiNT M'SflRUlltESf,
befchouwd worden; immers wordt door tiet
vyegncmen der (kart, het paard van des zelfs eenigfte verdedigingsmiddel tegen de vlieg, rj beroofd, die in het veld, menig geanglifeerd paard zoodanig folteren, dat het er onder be- ijkt, of door het Daan mar dezelve, de
grootfte ongelukken ontmoet Het even on- zinnig affnijdeij vati den maantpp en bét uit- fcheren der ooren, Helt door het eerfte de pogen, door het andere de ooren a::n de on- gemakken van (lof, nat en infekterl bloot; het randen der haren onder den hals doet de
door dezelve bedekte klieren ten uiterite ge- VoeTig aan de Ronde worden, en de uitvvafe* ming door deze ftremmende, bet kiiervocht verdikKen, en hierdoor de klieren opzwellen; terwijl het afichéréa der beenen en vetlokkea «iet aileei! de huid aan de enmiddelijke aan- doening van boude, flijk en Vocht blootfte.lt, l tevens veroorzaakt, dat het nrinfte ftrij.
of kwet&n eene aanmerkelijke wond tg weeg brengt, |
|||||||
.-'■»"■
|
|||||||
NE*
|
|||||||
,
|
|||||||
103 ,
|
|||||
NEGENDE HOOFDDEEL.
OVER DE VOORZORGEN TEGEN
BESMETTING. 136 V an geen minder belang is bet de raad»
ïngen welke de geneeskunde tot voorko- ming van de befmetting onder menfchen geeft, rot cle paarden uit te ftrekken , vooral met opziet tot die welke zij van den kwaden droes en worm, zoo in vrede als bijzonder in oorlogstijd te vrezen hebben, en welke men met des te meer regt als den grootten geeslel voor dit geflacht van dieren kan aanmerken, daar geene eigene ( fpeciiieke.) genees- en zelfs weinig hulpmiddelen, tegen dezelve be- kend zijnde, zulks vooral het in het werk ftellen van alle voorbehoedmiddelen noodzake- lijk doet worden J37 Order deze zijn tegen den kwaden droes
en worm de volgende bijzonder aan te raden. Dat warneer men op marsch of reis , ftal. len aantreft waarvan men. niet verzekerd is dat zich geene droezige paarden in dezelve bevonden hebben^ men liever de paarden uit den mÖndzak dan uit zoodanige verdachte kribben voeden, en in alle gevallen de em- piers zuiver uitfpoeld. G 5 Mea
|
|||||
10(5 VOOR Z OR GEN TEGEN
Ken bivouacquere liever of zet de paarden
in lootfen of fchuren , dan in befmette of ver- dachte ftallen, welke eerfte men volftrekt niet betrekken ;i:oet. Men onderzoelte hiertoe altijd , of befmette
paarden op eenen ftal geftaan hebben, terwijl men voorts als een der beproefdfte voorbe- hoedmiddelen de neus en neusgaten inwendig met lijn- of boom olie kan heilrijken. Men verwijtere zijne paarden van die van
vreemden, en doe hen uit bijzondere wel uit- gewasfehene emmers drinken. Men zuivere den Ital van de oude mist,
veeg, reinig en fchrobbe denzelven, en wrij- ve de ruiven, kribben en den voornraur met (troowufefi af. Bijaldien een paard uitwerpt, zoo moet men
het zoo vee] mogelijk van de andere afzonde- ren , het niet pit de kribbe, maar uit den mondzak doen reten, en voor hetzelve bijzon- der poetsgereedfehap gebruiken , waannedj men zorgt dat geen ander gerost wordt. 138 In de gernifoenen is deswegens waar te
nemen: Zooara een paard uitwerpt , of de worm
zich ontdekt, moet het van de andere afge- zonderd en deszelis plaats fchoon gemaakt .worden. Al wie kwaaddroeiïge of van den worm
aangetaste paarden behandeld, moet zorgvul- dig |
||||
BES M E T T I N Q. IX. Huofdd. IO?
eijufi hqnden wasfche-n en van kleederen
veranderen, alvorens bij andere te komen, terwijl het aan hen die ze oppast, volftrekt verboden is, deze te naderen. Geen droefig paard mag geopend worden
dan ter plaatfe waar men het begraafd, moe- tende men voorts beletten dat geene honden in Hallen komen waarin zich kwaaduroeüge paarden bevinden, 39 Vind: men zich verpligt om besmette Hal-
len te gebruiken , zoo worden de volgende maatregels tot derzelver zuivering, en die van de toerusting dier paarden, vereischt. Zolders en vengfters moeten wel afgeflofd,
de muren algefcbraapt en op nieuw gewit, de sarde vloeren één voet diep uitgegraven en "met zand opgehoogd, de iteenen met water gefchrobt en afgefpoeld worden. De buitenmuren moeten worden afgefchraapt
en gewasfchen, de ringen met brandend ftroo geblaakt. De kribben, ruiven, latierpalen en hoornen,
alsmede de haverkisten, behooren uiteen ge- nomen en afgefchaafd te worden alvorens men ase weder plaatst. AHe touw- en Hecht lederwerk, fponsfen ,
borftels en roskamgrepen , behoort men te verbranden, terwijl men het ijzerwerk, als i gespen, Hangen, trensgebitten, roskammen, met
|
||||
loS
|
|||||||||
VOORZORGEN
|
|||||||||
TEGEN
|
|||||||||
met ftroovunr blakeren, de fbngen en ftijg-
beugels op nieuw vertinnen moet. Emmers, bakken, enz. worden met kokend
water meermalen uitgebroeid en uitgefchraapt. Men neme de kusfenfc uit de zadels , doe
het haar in eene fterke houtascbloog uitko- ken, en verbrande het linnen en bezaanieder; terwijl men de halfters, hoofdgelcellen en het overige lederwerk affchrapt, wascht, en fmeert. 140 In het algemeen neme men deswegens ten
repel aan: i°. om al wat van metaal is, te blaken, of te vertinnen ; i°. linnen en touw- werk met loog op te koken; 30. het Ieder- werk te wasichen, af te fchrapen en in te fmeren ; 40. het houtwerk af te fchrapen ; 5°. al hetgene dat weinig waarde bezit te verbranden. Men beroke de fhllen gedurende vier of
vijf dagen, tweemaal daags met een komfoor, waarop eene aarde pot ftaat ia welke zich £ pond keukenzout en 4" pond bruinlteen be- vindt, men fluite deuren en vengfters, en wan- neer het zeer heet is, giete men er een half pond zamengedrongen zwavelzuur (vitriool- olie) in , waarna men zich fpoedig verwij- dert, tot zich den damp verdeeld heeft, ter- wijl men bij gebrek van dit middel, azijn op een fornuis in den ftal moet koken. Voorts
|
|||||||||
BESMETTING. IX. Hoofdd. 109
Voorts kan men met vrucht van de nadere
aanwijzingen gebruik maken , welke bevat zijn in het volgend voorfchrift van Z, E. den Koinmisfaris Generaal van het departe- ment van Oorlog, van den 2 Maart 1B15, aan de korpfen kavallerij der armee, tot voor- koming der befmetting onder de paarden, ge- geven. VOORSCHRIFT TOT STUITING VAN
BESMETTELIJKE ZIEKTEN ON- DER DE PAARDEN DER R U IT E R Ij. 1) Zoódn men eenige befinettelijke ziekte on-
der de paarden ontwaart, moeten de vee - art» fen dezelve met de meeste naauwkeurigheid onderzoeken en dit onderzoek ook tot die der officieren uitftrekken, welke niet op de alge- meene ftallen lïaan ; zullende dit onderzoek iedere acht dagen, of zoo dikwerf Uien zulks noodig acht, herhaald worden, 2) Diegene, welke Hechts het minde bewijs
van ziekte geven, moeten terftond van de ge- zonde worden afgezondert, en in zoo ver mogelijk van deze verwijderde verblijfplaatfen worden ovèrgebragt\ voorts wordt de man- fchappen die hen moeten oppaslen, verboden, in de ftallen der gezonden te komen. S)
|
||||
110 VOORZORGEN TEGEN BESBIKTTINÖ
3} Alle fiaigereedfehappen en toerustingen zon-
der onderf( heid , die tot gebruik der zieke paarden hebben gedient, moeten in deze (hl- ]en blijven en geen ftuk daarvan naar de vo- rige terug gebragt worden , alvorens zij op de na te meidene wijze (gedeü'nfecteerdj ge- zuiverd zijn geworden. 4) Ten einde de oorzaken van nieuwe befmet-
tiiig te ontdekken en deze te (tuiten, behoort men acht te geven op den dienst, welke met de paarden gedaan wordt, ten einde te ont-
dekken of dezelve befmet worden in de ftal- len bij de wachten gevestigd of op andere piaatfen alwaar zij eenigen tijd vertoeven, opdat men dezelve op de bepaalde wijs zou- de kunnen zuiveren. 5 Aangezien de fmetfrof niet alleen wordt over-
gebragt door de onmidrielijke aanraking van het eene dier aan het andere, maar ook mid- delijk door alles wat zich in de nabijheid der befmette bevindt , vordert de verhindering der voortplanting van het kwaad de ftrengfte maatregelen; diensvolgens moet zoo wel het hooi als ander voeder, dat in de nabijheid van een tot zekeren trap door de ziekte aan- getast dier, in de ruiven of kribben aanwezig is, buiten de ftallen gebragt en verbrand, en deze geheel gezuiverd en berookt worden , met den zuren damp, voongebi3£: door de ver-
|
||||
BIJ DE PAARDEN DER RUITERIJ. IX.HoofdtJ. III
vermenging van zwavelzuur en keukenzout,
aan welken men ook al de zaken moet bloot» ftellen die tot gebruik in de (lallen dienen, en door het verliezen der kleur niet kunnen bederven, met leder bekleed of met metalene gespen of rin gen bezet zijn. 6) Ten einde deze maatregel naar behooren in
het werk te ftellen, moet men beginnen één of meer ledige ftallen te zuiveren, welke groot genoeg zijn, het geheel aantal paarden eens anderen te bevatten. 7) Nadat men uit den ftal, welke men veron-
derfteld bcfmet te zijn, de paarden en al de tot dezelve behoorende goederen, gebragt heeft, worden de kribben, ruiven, palen, la- tierboomen, haverkisten, enz. rdet zeep en water, of met in wster gefmolrene potas, zorgvuldig afjeboend, de grond, de zolder en wanden vin boven tot om er afgeleid obt, als mede de ftalfchoppen , flal bezems, ihij- banken, enz. die op gelijke vv j.je afgeboend en in den ftal gelaten kunnen worden, om gelijktijdig met het vast houtwerk met gemel- de damp doortrokken te woiden. Terwijl dit alles nog vochtig is, worden de luiken, de deuren en vengfters gefloten. en alle retep, gaten of gebrokere ruiten üoo veel mogelijk toegeitopt. 8)
|
|||||
L
|
|||||
ïlfl VOORZORGEN" TEGEN BESMETTING
8; Vervolgens neme men aarde pannen, welke
vier pinten vocIks bevatten en de hitte van kokend water, zonder te bersten, verdra kunnen, in evenredigheid dat men voor iedere vierkante roede of 12 voeten in het vierkant, welke de grondvlakte van den ftal bevat, eaxi zoodanige pan rekent*
J
9j In ieder derzelve ftorte men de hoeveelheid
zwart zoutachtig poeder, bevat in twee pak- jes , zoodanig als dezelve ter beroking in 'slands magazijn van geneesmiddelen gereed gemaakt worden, beftaande uit 12 oneen fijn keukenzout en 4 oneen fijn geftampte goede bruinIteen , van wiens deugd veel afhangt; men menge dit poeder met 4 oneen water en roere het met een ftok tot eene pap, waarna men er 6 oneen fterk zwavelzuur op giet, het nogmaals fchielijk omroerd, en na de pannen gefield te hebben op komforen met eeue ingerekende kool vuur, en naar vereisen met uitgebrande doppen voorzien, verlate men fchielijk den ftal, lluite de deur zoo naaüw- keurig mogelijk, en laat alles in dezen ftaat verblijven tot den volgenden dag, wanneer men de buitenlucht vrije toegang moet geven en alles zoo veel mogelijk laten doorluch ten. 10) Thans zijn de ftallen in ftaat om. de ge-
zonue paarden weder te ontvangen, edoch |
||||
SIJ BS PAARDEN DER RÜIÏERïj. IX Iloüfdd. Ii§
alvorens moeten alle losfe goederen op d'ö
volgende wijze gezuiverd worden. Voor zoo verre deze goederen vaa eenen aard zijn o:n door gemelde:} damp bedorven te kunnen wor- den, moeren zij met zeepfap en water, voor- al aan de zijde met welke zij in aanraking met het ligchaam des paarc'.s geweest ziji£ zorgvuldig worden afgebóend en in de lucht te droog< n gehangen. De overige, als: halfters, dekens, enz.,
worden op de Volgende wijze berookt, na zoo ver zij er gefchikt toe zijn, alvorens ge- wasfehen en half gedroogd te zijn. — Men kiezc hiertoe een vertrek, in grootte geëven^ redigd aan de hoeveelheid goederen die men wil zuiveren, en uit hout of fteen beftannde, b. v. een afgefohotenen hoek van den ftal, eene kleine fchuur enz., van hetwelk men alle openingen moet fluiten, en dus tot bewa- ring van den damp gefchikt maken; vervol- gens wordt het tot eene behoorlijke plaatfing der goederen ingerigt, door op eene gepaste hoogte boven den gif-d :co vele rijen latten: n elkander te vestigen a's de hoogte van het vertrek en de foorten van goederen t«ela« Welke half gedroogd in oier voege op e • en moeten worden, dat zij elkander zoo weinig iöógeli :_in tn de da p die.er onder ontwikkeld wofdt, vrij rot dezelve kan
doordringen; waarna i sn eindelijk een of Djeer pam het bend. iddel, op de |
||||
114 VOORZORGEN TEGEN .BESMETTING
bovengemelde wijs, op genoegzamen afstanden
evenwijdig van elkander, er onder plaatst; waarbij men heef: waartenenien, dat de on- derkant der opgehangene goederen ten min- fïen drie voeten van den grond verwijderd zij, en dat de pannen, na bijvoeging van het zwavelzuur, met de komfbïen waarop zij ltaan, op eene plank gefield worden, ten einde ben, zoo ver zulks noodig is, onder de goederen te kunnen fchuiven. Dadelijk hierop moet de deur van het ver-
trek zoo digt mogelijk worden gefloten, en zulks ten minften vier uien blijven ; waar- na men de deur opent, en na zoo lang toe- vens, dat men zich zonder nadeel in het ver- trek kan begeven, worden de goederen er uitgenomen, gefpoeid en in de opene lucht gedroogd. il) De zich in de zieke Hallen bevinden-
de paarden, welke in zulk eenen hoogen trap door de ziekte aangetsst zijn dat men hen als ongeneesbaar kan befchouwen, moeten dade- lijk doodgefchoten, op eenen verren afilancl en zoo diep begraven Wdrdên, dat zij me* vijf voeten aarde bedekt zijn. ia) Aangezien alle paarden welke door
eenige ziekte aangetast worden, onverwijld naar den ziekenftal moeten overgebragt wor- den, behoort in dezen eene behoorlijke afzon- de- |
||||
BIJ DE PAARDEN DER RUITERIJ. IX. lloofdd. ï f|
dering gemaakt te worden, tusfchen degene,
welke door eene gswooae ongefteldrleid zijn aangedaan , en die, welke bevonden worden de beginfelen der heerfchende ziek re te heb- ben, welke laatfte alle bij elkander en zoo veel mogelijk verwijderd vm de zoodanige geplaatst moeten worden, welke met min ge» vaarlijke zjekten behebt zi;n ; op dat men omtrent hen die geneeswijze zoude kunnen aanwenden, die men bevonden heeft, dat voor hen nog eenen goeden uitfiag zoude kun- nen te weeg brengen 13) Indien men echter deze geneeswijs
vruchteloos heeft bevonden, en het blijkt dat fleebts in enkelde gevallen dezelve van vrucht is geweest, zoo is bei raadzaam, dadelijk al- le zoodanige paarden te doden, welke doof duidelijke kenteekenen het aanwezen dezer ziekte verraden. 14) Telkens wanneer de plaats, waar be-
fmette paarden gedaan hebben, ledig is, moer. dezelve, op de voorfchrevcne wijze gezuiverd en berookt worden^ ten einde de toeneming der belmettelijkheid voor te komen bij zoo» danige paarden welke Hechts in eenen gerin- gen trap door die ziekte aangetast zijnv Vooral behoort zulks bij het aflopen der ziek- te in het Werk te worden gefteld, terwijl als- dan, tot voorkoming eener nieuwe befmet- Hj ïifïgs?
|
||||
Ïl6 VOORZORGEN TEGEN BESMETTING
ring, al het overig hooi en voeder in de ftaï
voorhanden, in het opene veld moet verbrar! worden, zoo wel als de mest die zich in den ftal en op den mesthoop bevindt, en die tus- fchen beide niet heeft mogen weggevoerd worden. Bet is uit dien zelfden hoofde, dat al de overige goederen, als haifters, dekens, enz., gebruikt voor paarden die de ziekte ge- had hebben, voorzigtigheidshalve moeten wor- den verbrandt, bijaldien dezelve niet onder Opzigt van den paardenarts en officier be» last met het beftuur van den ziekenftal, in
den ftal zelve en met alle mogelijke omzig- tigheid op bovengemelde wijze gezuiverd kan- nen worden. 15) Men moet ten ftrengfte waken door
het plaatfen van fchildvvachten voor de zie- kenftallen, dat zich niemand in dezelve be- geve, dan die tot oppasfing en behandeling der paarden daartoe verpligt zijn; terwijl aan deze den toegang tot ftallen waar de gezonde paarden zich bevinden, volftrekt wordt ver- boden , voorts moeten de manfehappen die paarden naar den ziekenfkl geleiden, dezelve aan den ingang overgeven, aonder binnen te: treden , ten ware hun uitdrukkelijk ge was , tot derzelver oppasfing er bij te blij:- ven. In het algemeen zal alle gemeenfehap tusfehen de zieke en gezonde paarden worden verhtederd» en ofichoon zulks al met eenige moei«
|
||||
BJJBEPAAfeDENDEIlRUITEUIJ. IX.Hoofdd. llf
mneijelijkhederi voor den dienst gepaard mo-
ge gaan , zullen dezelve echter weldra ver- dvijnen en de aangewende pogingen door ecne fpoedige «itroeijing van het kwaad, rijkelijk beloond worden , bijaldien' de gegevene voor- fchriften, roet allen mogelijken ijver, worden achtervolgd, |
||||||||
*
|
||||||||
TIEN-
|
||||||||
E g
|
||||||||
flg
|
|||||
TIENDE HOOPD0EEL,
OVER DE BEHANDELING DER KRIJQS*
EN RBMONTEP AARDEN. De onderfcheidene veldtogfen waarvan
wij ooggetuigen zijn geweest en bijzonder dien in Rusland, leveren pus veel ftof rot naden- ken op wegens de middelen dié aangewend kunnen worden om de gezondheid der krÜgs- paarden te bewaren, daar aan derzelver ver- zuimenis zoo niet alleen, ten miiïfte grooten- deels den Hechten ïtaat der kavallerij en het groot verlies aan paarden is toe te fchrijven, welke bij het franfehe leger aldaar plaats heeft gehad, en welke van den beflisfendften invloed cp het krijgsgeluk moest zijn, in een land welks vlakke geitelJheid de kavallerij de hoofdrol aanbood en waarin de uitmuntend be- redene rusiifche ruiterij alleen door eene over- niagt in dit zelfde wapen beperkt kon wor- den. Oppervlakkig befchouwd, fcheen alles zich
te vereenigen om de gunftigite uitflag voor- den aanvaller te verzekeren, en de tal rijkheid en krijgservarenis der franfche ruierbenden, ,welke op niet minder dan (,op eskadrons ge- fchat wierden, waaronder zich meer dan 50 regirheaten poolfehe tn duniehe ruiterij be- ven ■ |
|||||
OVER .DS BEHAMOSMNO efiZ, X Huo/Jd. lig
vonden, wier waarde algemeen beleend is,
voorfpeldê allen tegenftarid vruchteloos te zul- len maken, te meer wijl daarenboven de paar- den waaruit deze en de artillerijtrein belton- 1, grootendeels van een uitmuntend foort,
in de kracht huns levens en met eene zorg- Idigheid uitgekozen waren, waarvan men
het franfche leger nimmer een voorbeeld hi d gezien. Edoch al deze voordeden gingen verloren
door de ondoelmatige handelwijs welke om- trent deze remomepaarden en naderhand met de tavallerij gehouden wierdt, en welke in de meeste gevrJien maar al te veel plaats grij- pende, wel waardig is, dat eene nadere ont- leding derzelve ter vermijding voor het vervolg alhier cene plaats verleen.! wordt. ï4.a De landlieden welke jonge paarden ten
verkoop aankweken , hebben de gewoonte de- ze tegen den tijd dat zij denlcen dezelve te kunnen verkopen, in warme Hallen te doen verblijven, fterk met boonen, haver en meel te voederen en weinig beweging te laten ver- rigten, ten einde door dit middel hen glad in het baar te doen worden, een vlezig voorko- rten te geven en hen moedig te doen fchij- nen; tot bereiking van dit oogmer; gaat in vele ftreken het gebruik in zwang om dezel- ve door meeldranken en het voeder n van aardappelen vet te mesten ; hierdoor befco n< H 4 , ( - |
||||
Je© OVER BE BE. ." ■ : ;f,ïlR
dezelve een fchitterend voorkomen en de ver-
tooning van vol moed en kracht te zijn, doch wat is het ge pi iva laarden als. remontcn bij Je •
ongewoon aan de verandering ven !
en de v ke I:!' . verelscht, vervalt het groot;; [te inden
droes, en wajjneer zij van deze al ze
eenig iiadèélig, overblijffel gene/er worden, I ; 'jtt hen center eenen aanrui i tijd i ftaat van zwakte bij, die hen gèdm
verfcheidene maanden ten uiter maakt, om groote vermoeijenisfen . zonder er onder te bezwijken» Ï43 Zeer gemakkelijk; is hieruit af'te leiden welk
een. lot die kavallcrij moet treffen die hare remontepaarden flechts korten tijd voor het openen v?tn den, ve/ldtpgt ontvangt, en het groot verlies dat de ruit; 'ij in denzelven lijd, fii dat vooral de in bpvengemeiden ififcheo eu andete veldtogten ondergaan
ft, is'bijzonder aan de 1;weiijk geplaatft,e fpaarzaamheid toe te ie ; de paar- den niet d;n voor de laai 'kken aan
te fchafFen <Jnt zjj te velde n
r dezelve even mjn zic'i aan hunne
.uwc levenswijs koi inert, als ,: ■■■"'■ Afkrijgen
en 500. als. ni in d i. i :■ 1 . Ge-
npg indien een marsen, van e<.„.
|
||||
SRljGS-ENREMONTEPAARDEN. X.Hoofdd. lil
(Jerd uuren de paarden langzamerhand aan de
vermoeijenisfen gewend eer zij het oorlog*- tooncel bereiken, en dan nog is eVenweJ het verlies derzelve verbazende; waarover echter de verwondering moet ophouden wanneer «nen ann de cene zijde de in zwang gaande mis- bruiken en aan d.e andere het verfchü in de levenswijs in aanmerking neemt, welke tus- D die, waaraan het paard ond.tr .weg en nog meer in het veld onderworpen is, zoo ia afwisfcling van voeder als verblijf in de opene lucht, en dezelve met die vergelijkt, welke ! kunftige opvoeding het van deszelfs ge- boorte ai' ;-an, gewoon en tot eene tweede natuur heeft doen worden, Gewoon in warme (tallen, vaak daarenboven
jnet eenen wollen deken, befcherming tegen de indrukken v$ buiti nlucht - ontva ;aan de guurheid des
het merkbaar aandoen. Het ontvangt re- gelmatig deszelfs voeder op ! epaalde» tijden, en zindelijk gehouden en daar- door ■;■ rn de oppervlakte der huid gel , u.ct den v»ijen omloop des bioeds he' iveelheid voedfel I i na degene evena-
rende welke bij de grootfle vermoeijenisft-n voor hetzelve bettend is, flaat in geene even- redigheid tot iagen die men het in ren,wijl het verkeerd begdp om de paarden volgens hun vet en welgedaan yooikomen te waarderen, aanleiding geeft Jat U s m
|
||||
122 OVIR. DE BEHANDELING DER
uit vrees zij hierin zouden verliezen, men hen
flechts om den anderen dag eene gematigde beweging van een paar uren exerceren laat verrigten en zich verbeeld dat men hen geheel zoude te grond rigten wanneer men dagelijks hen eene beweging vergüe die ofichoon ckzeive mee den geringften marscli in oorlogs- tijd biet kan vergokken worden, hen echter eenigzlnts kon dóéri vermageren. Hoe hemelsbreed verfehilt dan hunne le-
venswijs met de voorgaande, gedurig wisfiüt alsdan het veeder af, zijnde men vaak ver pligt heden garst, morgen tarwe, rogge, boekweit of andere graanfoorten en in plaats van hooi allerlei foorten van ftroo te voede- ren en zelfs dat v,er daken niet te verfmnden; terwijl menigmaal het gebrek aan droog voe- der dwingt zich tot groen te bepalen en be- nevens gras de onderfcheidene koornfÖo rogge', gaist, haver, boekweit, /pelt,
erwten, klaver en gras afgemaaid te voede- ren, welke afwisfeling niet alleen eenen fcha- déiijk'ei op de gezondheid uit, maar zoo door de ongeregelde toedeeling als door
minder krachtige aard het paard geene gehi zame krachten verleend om de ongelijk groo- tere vermoeijenisfen te wederftaan. Met de drank is het eveneens als met het
yoedfeï gelegen. In de garnifbenen worden de beste en zuiveifte drinkplaatfen uitgeko- zen en het paard twee- of driemaal daags ge- drenkt» |
||||
KRIJGS'ENREMONTEPAARDEN. X.HoofM, I5§
drenkt, daarentegen gefchtedt zulks in het
veld dikwerf flechts eens in de vier-en twin- tig uuren, niettegenftaande de hitte en het ftof het bijna doen verfrnachten, en hot danig is dan nog de gefteldhejd van het water ? zeldzaam vak het eenen zuiveren dronk ten deel, meestal is het eene waterplaats van ftil- ftaand water met al deszelfs de gezondheid nadeelige eigenfchappen, door de zon verhit en bijna altijd, door de menigte gelijktijdig daarin drinkende paarden in eenen modderpoel herfchapen. Men overwege nog daarenboven dat bij dit
ontoereikend ea ongewoon voeifel door het paard dikwerf dagen achtereen en door de grondeloosie wegen, niet alleen den last vm zijnen ruiter, maar tevens levensmid Celen en voeder getorsént moet word n; dat het ter beftemder plaaft aangekomen zijnde, desz fourage, eenen rast van eenige honderd pon» den bedragende, vaak uréri ver rao-t halen; dat het öm krachten tot nfëuwe vermoeijenuft fen te Verzamelen, flechts weinige uren tot rust en ciit tfoedfcl alleen met zadel en pak op het lijf, vergund wordt te genieten, in plaats van geregeld en krachtig droog voe- der te ontvangen ; voorts dat het zich dikwerf met verfhppend groen te vredeö moet Hellen en maar al te vaak flechts een- maal daags gevoederd kan worden. In de garnifoenen gedurende de vrede aan een war- toe-'ftal'en drooge legplaats gewoon, is het thans
|
||||
J2-i OVüR DE BBHANDELING DER
thans san de piketpaal maanden lang aan de
guurheid der jaargetijden blootgeiteld, regen en fneeuw vallen op heczelve neder en de grond die het tot legplaats moet dienen, wordt door deze vaak in een moeras herfcha* pen. 144 Al deze ongemakken waarvan de zorgvul»
ie oppnsfing het niet kan ontheffen, ver- dubbelen, wanneer, 200 als maar al te veel •urd, bet eenen meester treft, die zijn ei- gen gemak niet am de zorg voor het hem zoo dienftig paard wil opofferen. Bij deze verdcrvelijke oorzaken voegt ZÏch
nog de heerfchende onkunde des gemeenen ruiters in de doelmatige behandeling des paards, dit gewigtig en onmisbaar gedeelte van het onderwijs wordt al te zeer verwaar- loosd, en terwijl pien hem met vele dingen bezig houdt, wier nuttigheid zich Hechts op den achtergrond vertoont, maakt dit echter geen gedeelte van zijn onderligt uit; wanneer men de hieruit ontspruitende verkeerde handelwijs gadeflaat welke oude ruiters jegens hunne paarden houden, hoe veel minder kan men eene doelmatige van rekruten verwachten,'die veelal flechts korten tijd voor den veldtogt in dienst zijn getreden en alvorens vaak tot eenen levcnsftand behoord hebben wien den omgnng rnet paarden ten eenemaal vreemd was. |
|||||
J45
|
|||||
KRÏjèS ENREMOftTE^AARDEN. X.Boofdd. 11$
145 Niet minder noodlottig zijn de gevolgen
welke onifpniiten uit de Hechte ïnrigting der vaak even fpade als de remontepaarden aan- gefchaft wordende zadels , de onkunde deï officieren in derzelver vereischten, de achte- loosheid in derzelver pasfen op het paard en de onbedrevenheid der roanfchappen in de re» gels van het zadelen, wijl hierdoor eengroot gedeelte der paarden door drukken reeds on- bruik jaar zijn gemaakt eer zij het oor;. tooneel m , en men ieder eenigzints aanmerkelijk gedrukt paard als verloren kan
befchouwen, daar men bij /endigen oorlog zeldzaam gelegendheid heeft het tijd
tot genezing te vergunnen; zijnde het voorna- mentlijk hieraan toe te fclirijven, dat de ka- vallerij van het franfche leger vóór den over- gang van dcDnieper reeds de helft ha r paar- den verloren had. Wanneer nien dit alles overweegt, le-
de verwondering op dat een korps kava'ierij in korten tijd, zelfs zonder den vijand g te hebben, te grond gaat, vooral wannee* liet grootendeels uit zoodanige manfehappea en paarden zamengefteld is, ja het is vraag waarover Dien zich het meeste htbbe te verwonderen? over het groot verlies aan paar- den dat de ruiterij in eenen veldtqgt; lijd en den ellendigen ftaat der overgeblevene? of . i rover, dat er nog gevonden worden die deze
|
||||
i:6 OVER I5E BEHANDELING DE&
deze vreesfelijke ongemakken hebben kunnerj
te boven komen. 146 Vele oorzaken dezer verliezen, leggen op.
gefloten ifl den aard der zaak zelve, in de vermoeiienisfen en het gebrek lijden, onaf- fcbtidelijk mee den oorlog verbonden , uit welken hoofde zij niet uit den weg zijn te ruimen, edoch een aantal andere zouden door eene doelmatige behandeling voorgekomen kunnen woidcn, en het is tot de opgave der middelen, om deze nadeelen, die niet geheel
zi,n weg te nemen , zoo veel mogelijk te veiminderen, dat wij ons moeten bepalen. Diegene welke zich ons daartoe aanbieden,
zijn tweeledig; beflaande in de eerfte plaats om door eene verftandige voorbereiding , de overgang van de levenswijs des paards in vrede tot die welke bet in oorlogstijd moet houden, zoo onmerkbaar en dus ook zoo on- fchadelijk als mogelijk te maken; ten andere, om in oorlogstijd al die nadeelen en onge- makken aan het paard te befparen, welke de omftandighedea Hechts eenigzints toelaten. 147 Hierbij komt fcovenal eene zorgvuldige
keuze der remontepaarden in aanmerking, waarbij men zich niet door fchoonheid ten koste der fte?kte moet laten wegliepen * aan- gezien pauidtn welke van een fteric geftel en goe-
|
||||
KRIJGS-ENREMONTEPAARDRN. X.Hoofdd. 12?
goede beenen voorzien zijn, veel eer verdie-
nen tot krijgspaarden gekozen te worden, dan diegene welke alleen door fchoonheid en vlugheid in het oog vallen, indien zij niet te- vens deze eigenfchappen bezitten. Onder de uitwendige vereischten, wier vol-
ledige optelling alhier overbodig zoude zijn, verdienen bijzonder opmerkzaamheid, dat het paard goed aangeribt en rond van lijf, van breede platte beenen en goede hoeven voor- zien zij, waarvan het" eerfte de eigenfebap van zich wel te voeden en h ;re kracht aankondigt, terwijl goede voeten een hoofd-
vereischre van een krijgspaard zijn. Men kan voorts niet te zorgvuldig zijn om geen gebrek hoegenaamd, over het hoofd te zien, daar er naderhand maar al te veel door de omftandig- heden veroorzaakt worden. Men fla naauwkeurig acht op het ras en op
welk eenen ouderdom het deszelft volkomene krachten bereikt heeft, hetgene bij fommige paarden, zoo als de limoufynfche, norman- dyfche, auvergnefche en pruisüTche niet voor het zevende jaar plaats heeft, en bij de an- dere niet voor volkomen vijf jaar bereikt te hebben; waarom men nimmer jongere krijgs- paarden dan ttisfchen de vijf en zes jaren be- hoort aantefchaffen. indien de omftaudigheden zulks eenigzints
vergunnen» vermijde men zoo veel mogelijk re-
|
||||
Ii8 OVER DE BËHAKBCLISG SER.
remomepaarden uit die ftreken te nemen Waar
zi door een werk voeder wel vet, maar geene vaste fpiervezeLs bekomen, en de landlieden in de gewoohte zijn, ze uoor meeldranken, Bardappelen, enz. veeleer te mesten dan te voeden , en h n door eene al te zorgvuldige oppasfing Vertroetelen 5 even min kieze men die uit vette4 lage weilanden en een vochtig klimaat afkomïtig zijn, aangezien een en an- der hen Hechts zwakke fpiervezels kan doert Vèrkri gtn ais diegene, waarvan men bewust is dat de landbouwers in de gewoonte zijn
hun te vroegtijdig tot zvvaren arbeid te bezi- gen , waardoor zij voor huwnen tijd bedorven en uitgeput worden Ver boven deze verdienen diegene de voor-
keur die uit hooge landen en eene drooge luchtflreek afkomiïig, aan een mager voedfel en harde levenswijs gewoon zijn , en van welke men weec dat zij even min door eene tedere levenswijs of voedfel verfiapt dan door een onrijp aebruik gekraakt zijn. Men gebru;ke de voorzorg om de femoöl
bij tijds aantefchaffen, ten einde zij door een verblijf van eenige maanden bij het depot de öoodige krachten verwerven en zich langza^ merhand aan den leefregel van hunnen nieuwen ftand gewennen. De gefchikdle tijd tot derzelver aanfehaf-
fing is mijns bedunkens het voorjaar en wel ds
|
||||
de maanden maart en apfil; alsdan is deri aan*
leg dier gebreken, welke door het groett voeder minder merkbaar worden, als opga- ftopte droes en de ziekten der ademhaling" werktuigen, ligtelijker te ontdekken dan bij de in het najaar ontvangen wordende paar- den welke uit de weiden komen; terwijl duar* enboven het fhppe voedfel dat z>j genoten hebben, hen zeer ongefchikt tot hunnen nieu- wen leefftand maakte in het eerfte geval daarentegen kan men tot de helft van mei, door eene gematigde beweging hunne afrig- ting beginnen, vervolgens hen gedurende vier of zes weken in het beste jaargetijde in de weide zendende, hen het krachugite groen voeder doen genieten en van de ongezonde overblijffels van het alvorens genotene zui- veren, waarna men hen langzamerhand aad hunnen nieuwen leefregel doet gewennen. 148 Zoodra dezelve bij hun korps komen, iè
het allernoodzakelijkst hun trapswjjs aan hun- ne aanftaande levenswijs en voedlel gewoori te doen worden, daar het verzuim dezer op* lettendheid maar al te veel oorzaak der ziek- ten is, door welke paarden aangetast wordéfl die aan veel rust en weinig v;rmoeijenisfefi gewoon zijn. Te dezen einde is het zeer aan te prijken 1
Vooral wanneer mes weet dat zij met flréei* ï êm
|
||||
130 OVER DE BEHANDELING DER
dranken enz, of v/el met paardenboonen en
ander verbiitend voeder gevoed zijn gewor- den , dat men door een verkoelende en tevens veriierkends leefregel hen voor de nadelige gevolgen behoede die dit zoude hebben kun- nen veroorzaken; men geve hen te dezen ein- de dagelijks een voeder zemelen, doe de helft van hun radon haver malen en deze met veel ftroo in verfcheidene voedertijden ge» bruiken, gaande flechts trapswijs over om de- zelve hen ongebroken toe te deelen, in even- redigheid dat men hen aan vermoeijenisfen blootlttlt. Ook hierin moet men met omzigtigheid te
werk gaan door hen dagelijks naar evenredig- heid hunner krachten beweging te verfchaffen en de vermoeijenisfen trapswijs te doen toe- nemen., zonder deswegens het weder in aan- merking te nemen. 149 Vooral poge men hen tegen de koude en
guurheid des weders te harden , immers is niets meer ftrijdig tegen de regels van het gezond verfland, dan dat men paarden wier befteniming is, in het open veld de guurheid der jaargetijden, trots te bieden, in zoodanige warme ftdlen op te fluiten, waarin geen de minfte koud;: lucht toegang heeft, en zoude men het niet heilzaam moeten oor.'eelen, wan- neer men om de naüeelcn onfchadelijk te ma- ken |
||||
KRT;G?-rNREMONrTrPAAItDENs X.Boofdd, \Vl
ken die uit den plotfelingen overgang van den
ft,;'t van vrede tot dien van oorlog, en voor. al uit de verfchillende ttnipering der lucht voortvloeiden , wanneer men hen hieraan alvo- rens reeds gewende, door in plaats van dé gewone Hallen voor kavallerijpa uden te bezi» g>n, deze in zoodanige te plaatfen weike als lootfen ingerigt waren, zoodanig dat derzelvcr achterite gedeelte zich open bevondt; en wel- ker achterzijde men met losfe befchuttingen of ricte matten in geval van ftrenge kou- de konde fluiten, waardoor zij (leeds in de vri;e het ligchaam zoo zeer verfterkende bui- tenlucht verblijvende, derzelver e ia- vloed zouden ondervinden, in dier voege als algemeen de gewoonte is de paarden in rus- land te behandelen en waaraan de gehardheid dezer is toe te fchrijven; voorts dat men jaarlijks gedurende eenige weken van het bes- te jaargetijde de kavallcrij deed bivouacque* ren of kamperen, al was zulks fleckts in den omtrek of op de wallen hunner garmfoenen,, waardoor n:en de iranfchappen en pa-rden werkdadig tot den oorlog zoude vormen en hen deu2elven niet gelijk tegenwoordig als eenen regennatuurlijken en gedwongenen toe- ft.md, maar als eenen hunnen ftand natuurlijk e genen Haat doen voorkomen; terwijl nieq o.n niet van het militaire uut te (preken, dat hierin tot de vorming van den kav&ilerist voor 1 a den |
||||
132 OVER DE BEHANDELING DER
den veldJienst gelegen is, het onberekenbaar
voorJee l zoude verkrijgen dat de paarden door zeer weinige ziekten aangetast zouden worden en oneindig beter tot het doorftaan der ongemakken van den oorlog gefchikt zou- den zijn. 150 Onder de oefeningen welke het meest tot
verfterken van het dierlijk geitel (organismus) bijdragen, verdient het dagelijks zwemmen met regt eene der eerfte plaatfen aangewezen te worden, hetg ne daarenboven aan eene daarin geoefnde ruiterij de onbetwistbaarfte voor» deelen boven ieder andere verleend , waarvan
de rusfifche en andere oosterfche ruiterij,
welke deze oefening dagelijks verrigt, ten bewijs kan verftrekken. Men behoeft Hechts eenmaal ooggetuige te zijn geweest van het- gene waartoe derzelver paarden in (taat zijn, om van het nut der bovengemelde aanwijzin- gen overtuigd te worden. De donfebe, kal- mukfche, tscherkasfifche , tartaarfche en uk'rainfche paarden in het open veld opwas- fende, kennen in hunne geboorteftrsken geen ftal; fneeuw noch vorst doen hen nimmer de weide verlaten, op welke zij onder de fneeuw hun voedlel opfporen, en zelfs in de meeste overige ftreken van rusland is Hechts eene opene loots hunne eenige befcherming tegen de, voor de ovenge zuidelijkere natiën ondra» ge-
|
||||
KRTJGS-EN REMONTEPAARDEN. X. Hoofdd. I33
gelijke koude ; terwijl hun voedfel genoeg-
zaam alleen uit de groene kruiden des velds beftaat; intusfehen zijn deze zelfde paarden in Haat vermoeijenisfen en ongemakken door te ilaan, onder welke alle andere zouden be- zwijken, zonder dat zulks eenig nadeel aan hunne gezondheid veroorzaakt. Offchoon onze paarden van der jeugd af
aan deze behandeling niet gewoon noch van zulk eenen goeden oorfprong zijn, zoude men echter dezelve door oefening tot eenen hoo- gen trap kunnen verharden en door eene doel- matige behandeling een groot gedeelte der na- deden uit den weg ruimen die onze ruiterij te grond rigten. Onder de middelen die tot voorkoming der.
zelve in het werk gefteld kunnen worden, zouden de volgende daartoe zeer veel bijdra- gen : dat men ten regel maakt om de remonte* paarden aan geene andere dan'aan oude erva- rene ruiters te geven , wier ondervinding hen met al de zorgvuldigheden en hulpmiddelen bekend heeft doen worden die de opkweking van een jong paard vereifehen, en niet dat men zoo als de franfehen, de rekruten met dezel- ve te velde zend. Voorts dat men een ge- deelte van het onderwijs des ruiters daarin doe beftaan, dat roen hem met de regels be- kend make welke hij in de bebandeüng van zijn paard heeft te achtervolgen, om het in den gezonden ftaat voor ziekten te bewaren 13 en |
||||
J 34 O V B R D B E .". M A f" D E LI PI G DSR
en het in geval van ongefteldhéié ipoedig te
doen herilellen. Wat het gebruik des paards in den veldtogt
zelve betreft, zoude door het waarnemen der regels welke bevorens in het 7e Hoofddeel rijn vborgefttoeven, vele der toevallen die het paard treffen , voorgekomen of weggeno- men luinnen worden, waarvan geene uitge- breider zijn dan die welke uit een gebrekkige zadeling oiufpruiten. 151 Bovenal verdient het zoo gewigtig gedeelte
der zadeling eene meer zorgvuldige oplettend- heid dan men tot hiertoe'daaraan btftecd heeft, zoo door het grondig onderwijs en aanhouder.d oeffenén der rhanfchappêh in het zadelen en pakken, als in de pogingen om aan de zadels eene meer volkoinene en doelmatige inrigting te geven dan de onderscheidene foorten der- zelve bezitten, welke alle min of meer aan gebreken onderhevig zijn, die aanleiding tot drukken geven, en aan welke vêrfcbeidene verbeteringen zouden kunnen gemaakt worden, die eveh zeer tot gemak van den ruiter als bewaring des paards bijdragen. 152 De duitfche zadels der zware kavallerij
bezitten door hunne zwaarte het ongemak dat veelal de jonge ruiter geene genoegzame kracht bezit, om dezen opheffende behoorlijk op zijne plaats te leggen zonder de deken te doen
|
||||
KRIJGS ÊKREWtONTEPAAKDEN. X.HoofddsXfó
doen plooijen en verfchuiven, hetgene aai
ding tot drukken geeft. Daarenboven zijn dezelve zoo wei als Je ve< I lifter zijnde eflgelfche husfaren- en Ifgte órz gonder zadels aan de volgende nadeden en- derworpen, dat warneer zij flechts eénigzints te wijd zijn, zoodra liet paard vermagerd, zij de fchoft op de gevaarlijkfte wijs drukten;dat de boomen geene genoegzame oorfpronkeli ke fterkte bezittende, door het rollen des paards onderhevig z:jn te breken, en dat indien de paarden in bet veld langen tijd gezadeld aan de guurheid ces weders blootgefteid blijven, de regen het ledcrwcrk doortrekt en zoo wel de zitting sis de géhedle gefhite des zadels derzelver vorm doet verliezen en niet allten ten uiterfri ongemakkelijk voor den ruiter worden, maar de vochtigheid tot het inwen- dige des zadels doordringende, doorweekt het lijnifel der boomen en ontbindt den gehetlen zamenhang; terwijl daarcrboven in bet gebruik liet haar in de ku.vfens veifchuift, knobbels veroorzaakt en dus het paard drukt. Deze nadeelen dje van de best gevormdfte
zadels onaffcheidelijk zijn, vermeerderen tot in het oneindige wanneer dezelve gebrekkig en niet met de geftalte des paards overeen- kómftig zi.n. Is de zitting des zadels niet wa- terpas, ïoo wordt die des ruiters onzeker en waggelende, betgenie de aanleiding tot druk- king vermeerderd, daarentegen verminderd de I 4 oor» |
||||
ig5 OVER DE BEHANDELING DER.
oorzaak hiervan en de veraioeijenis des paards
naar mate de' zitting des ruiters beftendiger is, vooral wanneer door de inrigting en plaatfing van den zadel, deze zijn ;;w?artepunt met dat des paards doet overeenflemmen. De hongaarfche zadel overtreft alle andere,
in fterkte, duurzaamheid , onkostbaarheid ~en weinige behoefte tot herlleiling, zoo wel als in ligtheid ; deszelfs fterkte en eenvoudige zamen(telling, vergunt dat men hem in 't veld beftendig op het paard kan laten verblij- ven, zonder vrees van door deszelfs rollen te breken, of door den regen te bederven; op geen zadel valt bet den leerling gemakkelij- ker, zekerheid en evenwigt te verkrijgen en den ruiter zijne vaste houding te bewaren, zoo wel als om zijne wapenen op de voordee- liglte wijs te gebruiken, daar de fmalle zit- ting door de nabijheid zijner beenen aan het paard, hem etne grootere oppervlakte tot aan- leuningspunten verfchaft, en zijne zitting het meest met zijne ftelling te voet doet overeen- ïTenimtn; ook zelfs wanneer een paard door deze zadels gedrukt wordt, gefchiedt zulks gewoonlijk door de bladen op de ribben en zeer zeldzaam op de fchoft, welke wonden minder gevaarlijk zijn en fpoedig genezen. Deze voordeelen zouden denzelvcn den voor-
rang boven alle andere doen toekennen en ten algemeenen gebruik voor alle foorten van ka- vallerij doen aanbevelen, ware het niet dat men den*
|
||||
KRTjeS-ENREMGNTEPAARDEN. XMoofdd. l%f
denzelven met regt te last konde leggen:
i°. minder vast te leggen dan eenige andere; 2P. uit dien hoofde een fterker aangorden dan andere zadels te vereifchen, en daardoor oor- zaak tot drukken, zoo op de ribben en rug als onder den buik te geven; 30. offchoon minder tgevaarlijk, echter meer dan deze en vooral als de engelfche husfaren zadels er aan onderhevig te zijn; 40. de aanleiding daartoe te vermeerderen, door de fchokkende bewe- ging welke ook voor den ruiter lastiger is, en door zijne verheffing boven het paard te weeg gebragt wordt; 50. door de hoogte van den voorboom het betfuur des paards en de goede plaatfing der hand in den weg te ftaan; 6°. met denzelve niet zoo fpoedig dan met de andere te kunnen zadelen; 70. minder tot pak- ken gefchikt te zijn; tt°. voor den ruiter wel eene zekere, maar echter ongemakkelijke zitting te hebben. Deze bedenkingen tegen deszelfs algemeene
invoering zijn van zoo veel gewigt, dat zij de gebreken der andere zadds en de voordee- len die het zelfs bezit, zouden opwegen, wa- re het niet dat zij door eene doelmatiger in- rigting uit den weg kondei? worden geruimd en aan denzelven zulk eene voordeelige inng., ting gegeven, die door geene andere bezeten wordt, De hoofdoorzaken van deszelfs onvolkomen»
heid zijn daarin gelegen, dat doordien de
1 5 fte-
|
||||
13? OVER DS BEHANDELING DER
fiegen te weinig langs den rug des paards af-
dalen en door de fmalte des fingels, er te weinig aanraking-punten belLian om de zadel vast te doen leggen, lietgene nog door de overmatige dikte van de deken vermeerderd wordt ; ter- \vijl de ongemakkelijke zitting veelal aan de fmalte der zitting, het langzaam zadelen aan het omflagiig vouwen van de deken, en het drukken veelal aan deszelfs plooijen toe te fchrfjyen is. 153 Deze nadeden heb ik getracht door de
volgende verbeteringen aan den hongaarfchen zadel weg te nemen. Bij denzelven is de voorboom niet meer
verheven dan tot het verkenen der nnodige vrijheid aan de fchoft vereischt wnrdt, dezel- ve is boven meer boogswijs en zonder lepel gevormd, ten einde de hand Jager te kunnen p!aatfen zonder dat het beftuur des paards door de teugels eenige verhindering ontmoete. De lepel van den achterboom is bi.na lood-
regt en doorboort oir» het midden van den man» telzak verder van het paaid te kunnen verwij- deren j voorts is de aebterboom in eenen ltom- peren hoek met de bladen vereenigd, breder dan gewoonlijk en kom of halvemaans'wijs ge- vormd om de zitting des ruiters te omvatten De liegen of bladen zijn volgens eene foortgelijke
vorm als die van eenen engelfehen zadel ver- vaardigd, namelijk vóór en achter breder aan ia
|
||||
XRTJ06-ENREM0NTEPAARDSN. X.Hoofdd. 139
in de midden, en zoodirdgovereenkomitig met den
vorm van den rug en ribben despaard* gezwaaid dat zij vóór eenen fcherperen hoek dan achter vormen en niet hunne geheele onderfte vlakte op den rug des paards dragen; zoo vóór als achter de infnijding voor de fïijgriemen, zijn gaten tot bevestiging voor dubbele floten ge- maakt, door welk middel men een gewone kruisfirgel, of wel een brede ledere fingel tot bevestiging van den zadel gebruiken kan. Binnen in den zadel bevindt zich een foort
van kuslen, beflaande uit een zeer dik wolle- nen vilt, boven met leder bez.-t, zoodanig als door de rusfifche ruiterij, de kozakken en an- dere aiiatifche ruiterij gebruikt wordt, en on- der welke men eene kleine Hechts viervoudig gevouwene deken legt. De meerdere breedte der bladen en derzel-
ver doelmatigere inrigting, verkenen dezelve fteunpunten, welke de punten der boomen van de üuitithe en ejBgelfche zadels vervangen, en het omdraaijen beletten; de dubbele floten vtrgunn-n het gebruik eens brederen fingels welue meer aanrakingspunten hebbende, min- der aangegord behoeft te werden, om de za- del vast te doen leggen, hergene zoo wel als wijl dezelve ïlechts uit linnen bellaat, het drukken voorkomt; daar de zadel even min kar omdraaijen als dat de deken aan verfchui- ven en plooijen onderhevig is, al hetwelk door de mindere dikte der laatile voorgekomen en
|
||||
I^O OVER CS KRÏJGS- EN REMONTEPAARDEN*
|
|||||
en het vastleggen bevorderd wordt, die daar-
enboven den ruiter minder van het paard ver- wijderende, hem eene betere zitting verleend; terwijl hij voorts alleen en zonder hulp dezelve kunnende vouwen, veel ipoediger zadelen kan. Tot meer gemak en betere zitting deszelven
dan de gewone hongaarfche^adel verleent, wordt de zitting of wolf, vooral achter, iets breder dan gewoonlijk gemaakt en zoo wel vóór als achter ter lengte van 3 of 4 duimen gefpleten en deze uiteinden wederzijds op de boomen bevestigd; hetgene den ruiter eene bredere oppervlakte en met een goed fchapenvel eene genoegzame gemakkelijke zitting doet verkrijgen; voorts bezit deze zadel alle vereischten om de noodige pakkaadje des ruiters mede te voe- ren, waartoe ook aan de onderfte achterzijde der bladen . twee ledere tasfen tot medevoe- ring der ref-'rve - hoefijzers gevoegd zijn. Daar de ondervinding mij de voordeden de-
zer zadels heeft doen kennen, met welke mij« ne paarden in den veldtogt van i3ia zes maanden onafgebroken gezadeld zijn geble- ven, zonder dezelve het minfte te drukken of eenig berftel te behoeven, zoo is het dac ik dezelve als de voorkeur boven alle audera verdienende zoude durven aanprijzen. |
|||||
7j?
|
|||||