-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

1(3

p

ORANJE NASSAU.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

/ 7: gt;t .

ni

i,* C' y-, ^ i ij, lt;.■— • /

IEAIJE SASSAÏÏ.

en Heldendaden van de Vorsten uit dat Stamhuis.

P. J. ANDRIESSEN.

Op gedragen aan Z. .gt;1. Koning WILLEM 111.

LEIDEN,

D. NOOTHOVEN VAN GOOR.

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2074 4953

-ocr page 9-

BihljtQthoamp;k-kcnxèbap

A A \

ZIJNE MAJESTEIT

WILLEM DEN DERDEN,

KONING DE1I NEDERLANDEN,

WORDT

BIBLIOTHEEK D5-R RUKSU^iVEH ITEIT

U T . C gt; T.

-ocr page 10-

DIT WERK

met vekschuldioden eerbiep

OPGEDRAGEN

1)0011

WJNJSR MAJES'ïlim (UOUÜOK/.AMl.. oNDKRUANKN

VAN EG MOND amp; HEUVEL1NK

-ocr page 11-

INHOÜT).

VOORTZETTING DKR WORSTEIJNG.

I. De hoop (lea vailerlnnds..............Blad/.. 142

II. quot;Vier jaren van aeliijngezag (1584—1588)................14(1

III. üe vossenhuid aan de leouweuhuid....................„ 158

IV. De eerste der Friosehe stadhouders (1583—I 020)..........„ 1G0

V. Energie en volharding (1590—15ö7)..................„ 105

VI. Huiselijk verdriet (1597—1000)......................„ 172

Vil. De stamvader van een koningshuis (1020—lfi.\2)..........„ 183

'III. Onaangename verhoudingen (IfiOO—Ifi09). ..........„ 180

HET BIND VAN DEN STRI.T'O.

I. Noodlottige rust (1009—1621)......................„ 195

II. Het doodbed van een groot man (1625)................„ 204

III. Patri Patriaeque.........'............„ 210

IV. Do stedendwinger (1029)..........................„ 217

V. Erkenning van veldheerstalent (1630)........ , „ 224

VI. Luister van 't Huis van Oranje-Nassau (1041) ...... „ 229

VU, Twee edele broeders (1032—1664)..................„ 235

jlll. Een gelukkige jeugd (1626—1648)...........245

IIX. Jong gestorven, grijs in levenservaring................„ 257

DE KONINKLIJKE STADHOUDER.

[. Kon treurige kindsheid (1050—1072)..................„ 273

11. Co sera mol, Nassau (1072)........................». 288

111. De tweede1 Manrits (1072—1088)....................gt;» 298

TV. De stadhouder-koning............................quot; 305

V. Je maintiondrai (1089—1702)......................»» '15

DE FR F ESC HE STAM.

T. Moeder en regentos .............................„ Wt

TT. Do tweede Hendrik Casimir........................„ Wi

TT. De eerste Friesehe Oranje-Nassau......................,, 342

IV. Zijn voorvaderen waardig........*..........„ 350

V. Te jong gestorven..............................gt;gt; 358

1. Maayko Moui..................................»gt; ^02

DE TWEE LAATSTE STADHOUDERS.

i. Steeds achtergesteld (1711—1.747) ...................»gt;

1. Hoe hoog in rnaoht, tooh inaohteloos (1747—1751) . . ,, 372

T. Prinses Anna . ..... ..................384

)

-ocr page 12-

' ' ■ ' ■ v / INHOUW.

IV. Omler VDogdijsclini) {17til—1708) .... 1.....Itlujz. MH'J

V. Immer tegengewerkt.....................;{y,S

VI. In biiUing8lt;'.hii|) gestorven . . ................4];)

HET KON IN KI,1.1 K HUIS.

I. In tegenspoed gerijpt............................It 4] 7

II. Prins Willem George Krederik. ........... „ 42fi

Hl. Terugkomst in 't vaderlaid........................j 453^

IV. Oranje en Nederland (IS.'iO—1840)....................n 4;j5

V. Ken gelauwerd held..............................„ 4:^)

VI. Quatre-Bras en Watenoo.........................._ 445

VH. Ken ridderlijk vorst..............................) 45j

VTU. Koning en Grondwt................................i 459

IX. Ken vorst des vi'des....... ............405

X. fie redder van mgelnkkigen........................ti 471

XI. Bcsehernier dp' JMederlandsclie kunst.................., 477

XI I. Het zilveren'eest..........................4g()

' - / ........— 1 '

' /

PLAATSING DER FIXATION.

------- . - I

Onder de linde op den Dillenburg ^......tegenover HIadz. «

ii. Dc hoop des vaderlands.^......... ^

Hl. De vossenhuid aan de leeuwenuid................,, 1B(

IV. Energie en volharding...........

V. Erkenning van veldheerstalent........ ^ „221

VI. De tweede Manrits........................;jq,

VII. Hoe hoog in macht, toeh machteloos...... ,, gt;! ^8

VIll. Terugkomst in 't vaderland......... ^ ,,42

IX. Ken ridderlijk vorst................45

X. De redder van ongelukkigeu..................4'j

-ocr page 13-

V^OORBERFCHT.

Goon volk gel.enl Europa is zoo nauw vorl.ondon ami zijn repooremlo dynast^, als „et Neder,andoche v,|k aan , llnis vnn 0|,njt..Xi)S,a||

' iS Nwlerlandfir schiR'' ondenkbaar, een ander Stamhuis ann't hoofd

van den Staat te .ion, dan een der zonen uit dat door,uohti,e .eslaeld d,»nr' 'lt;'• quot;amen Nederland en Oranje bijna niet te srboiden quot;jn . en inderdaad, Inm belangen zijn eeuwen lang zoodani. aan elkander verbonden geweest, dat men ze niet afzonderlijk Kan denken, 't Zal an ook gewis voor Nederland een foest zijn, wanneer onze geëerbiedigde onmg t seen God geve. hot volgende jaar den dag zal beleven, wanrop quot;J- vijfentw.ntig jaren geleden, zich aan de belangen van ons volk en

onzen Staat verbond en plechtig zwoer hot w»i -

8 /wo',lhe, welzijn van dat land en

16 ZUllftn • 'U|n eer te zullen handhaven. Of Neder-

laml .........Uite,'lquot;k fó0St '-ren, of dat hot hen, in stilte zal

gedenken. weten wij niet: we twijfelon er echter g.onszins aan, of het

zal Xodorlandorwelkomzijn.dat er bij ..... golegenhoid een .......

zaan. monument worde opgericht, niet in marmer of arduin, maar in

7quot; SChrift- M i8 ...........— -b «een onnutten

a* ,fi Verrichten quot;«I schrijven van een gedenkboek, waarin de

maken met bet leven en de beiden.....lender zonen

van ons Doorluchtig Vorstenhuis.

-ocr page 14-

INHOim

IV.

v'.

VI.

-1708)

, Hladz. 38» 398 „ 413

Onder vougdijschap (1751-I miner tegengewerkt . . In bnllingscha|) gestorven

IIE'I' KONINKLIJK HUIS,

In tegcnsjioed gerijpt......

Prins Willem George Fredtrik.

Terugkomst in 't vaderhud.......

Oranje en Nederland (1*30—1840). .

Ken gelauwerd held.........

Quatre-Bras en Watejioo......

Hen ridderlijk vorst......

Koning en GronduBt.......

Keu vorst den vvdes ....

Be redder van iiigelnkkigeu.....

1. 11. nr.

IV.

v.

VJ. VII. VIII. IX. X. XI. XII.

417

42(5

428

435

43!)

445

451

459

465

471

477

480

Beschermer dr Nederlandselie kunst Het /ilvereu ^'eest......

PLAATSING DER PLATEN.

Onder de linde op den Dillenburg ... il. De hoop des vaderlands.

Hl. Ue vossenhuid aan de leemvemiid. IV. Energie en volharding .... V. Erkenning van veldheerstalent

VI. De tweede Maurits.....

VII. Hoe hoog in macht, toch machteloos

VIII. Terugkomst in 't vaderland .

'X. Een ridderlijk vorst.....

X'. De redder van ongelukkigen

tegenover Bladz,

«

142 IBf 175

221 30' 38 42

40

J

4';

-ocr page 15-

VOORBERICHT.

Geon volk in geheol Europa is zoo nauw verbonden aan zijn reffoorendp dynastie, als het Nederlandsche yplk aan 'Minis van Oranjo-Nassnu, '(■ Is den Nederlander schier ondenkbaar, een ander Stamhuis aan't hoofd van den Staat, te zien, dan een der zonen uit dat doorlnch%e geslacht. Van daar, dat de namen Nederland en Oranje bijna niet te scheiden zijn; en inderdaad, hun belangen zijn eeuwen lang zoodanig aan elkander verbonden geweest, dat men ze niet afzonderlijk kan (Jenken. 't Zal dan ook gewis voor Nederland een feest zijn, wanneer onze geëerbiedigde Koning , 't geen God geve, het volgende jaar den dag zal beleven, waarop hij, vijfentwintig jaren geleden, zich aan de belangen van ons volk en onzen Staat verhond en plechtig zwoer, het welzijn van dat land en dat volk te zullen bevorderen, hun eer te zullen handhaven. Of Nederland op dien .lag uiterlijk feest, zal vieren, of dat het hem in stilte zal gedenken, weten wij niet; we twijfelen er echter geenszins aan, of het zal eiken Nederlander welkom zijn, dat er bij die gelegenheid een duurzaam monument worde opgericht, niet in marmer of arduin, maar in levend schrift. En het is daarom, dat ik gemeend heb geen onnutten arbeid Ie verrichten met het schrijven van een gedenkboek, waarin de natie zich bekend kan maken met het leven en de heldendaden der zonen van ons Doorluchtig Vorstenhuis.

-ocr page 16-

Ofsnlmon ik gerpodelijk mof rleu ^rnotfii Zwijger had kunnen nanvnnpen , meende ik liet. niet overtollig, de geschiedenis van de Stamhuizen van Nassau-Dillenburg en Oranje als inleiding lot mijn werk te hehandelen, en geloof ik niet, dat dit mijnen Lezeressen en Lezers ongevallig zal zijn. Daar ik bij een volledige mededeeling van de levensgeschiedenis der Prinsen van Oranje niet veel meer dan die des Vaderlands zou hebben geschreven, daarenboven dit werk alsdan te uitgebreid zou zijn geworden, heb ik de bekende historische gebeurtenissen slechts aangestipt en mij vooral tot bet meer intieme leven der Vorsten van Oranje-Nassuu bepaald.

Ik waag hot, den hartelijken wensch te niten, dat dit werk, waarvan Zijne Majesteit de opdracht wel beeft willen aannemen, een goede ontvangst bij mijne Landgenoot en moge vinden . en ik er zoo toe moge hebben bijgebracht om ben te meer te overtuigen, dal Nederland ^én is met Oranje-Nassau.

Amsterdam, 1S7X.

P. J. ANDRIESSEN.

-ocr page 17-

TWEE BEZOEKEN OP DEN DILLENBURG.

I. Onder de linde.

1544.

Eeu schoou laud, dat Duitschland, met zijn bergen eu dalen, met zijn stroomen en rivieren, met zijn .statige wouden en vruchtbare wijnbergen! Een schoon en heerlijk land, welks zonen reeds vroeg den vrijen nek niet verkozen te krommen onder 't juk van 't allesbedwingende Rome, waar een dappere Herman de strijdbare legioenen van den verwaten Caesar Augustus versloeg! Die zelfde geest van vrijheid en onafhankelijkheid leefde uog voort in de kinderen van die krijgshafte Germanen, die zelfde geest van verzet had zich in deze eeuw weer zoo nadrukkelijk doen gelden; toen 't vernieuwde Rome, welks geestelijke Caesar om de polsen van de mannen der Duitsche eiken zijn ketens wilde slaan, den afstammelingen van dat vrije en onafhankelijke volk andere boeien had willen aanleggen, boeien des verstands en des geestes! Een geestelijke Herman was opgestaan : Maarten Luther had zijn twee en zeventig stellingen aan de slotkerk te Wittenburg aangeplakt, en, als door een elektrieken schok getroffen, zijn Duitschlands zonen verrezen, hebben de ketenen, die hen knelden, afgeschud en lachen, even als de Augustijner monnik, met Rome's bankbliksems en keizer Kareis rijksdagen.

In dat Duitschland nu wenschte ik mij met u voor eenige oogenblikken te verplaatsen, niet om met u de groote gebeurtenissen van den dag te aanschouwen of die in haar oorsprong eu gevolgen na te gaan, niet om met u de vorderingen van

1

-ocr page 18-

2

de kerkhervorming in de verschillende deelen van dat land te onderzoeken of' den geheimen en openbaren tegenstand op te sporen, welke zij van den kant van 't Vaticaan of van den Rijkstroon ondervindt — o, neen, ik wenschte u slechts een liefelijk, vriendelijk familietafereel voor oogen te stellen, een tamilietafereel, het penseel eens kunstenaars zoo ten volle waardig.

Volgt mij dan, in 't jaar on zes Heeren 1544, en wel in de heerlijke Julimaand, dien bloeitijd der schepping, naar dat gedeelte van üuitschland, hetwelk zich ongeveer tien mijlen noordwaarts van het tegenwoordige Wiesbaden bevindt, in het bekoorlijke dal, waar het riviertje de Dille zijn helder water zacht kabbelend naar de Lahn voorstuwt. 't Is geen statige, breede, trotsche rivier, zooals »Vader Rijn,quot; en ik ben er zeker van, dat ge dien eerbied en dat ontzag niet zult gevoelen, welke ge ondervindt bij den trotschen en verheven aanblik van »den grootvorst van Europa's stroomen.quot; Doch daarvan houd ik mij overtuigd, dat een aangenaam, vriendelijk gevoel uw hart zal verkwikken, als ge u daar aan den oever van dat blauwe water neerzet, in welks heldere oppervlakte de bloemen die langs zijn boorden groeien, zich zoo kalm en tevreden spiegelen, en welks sierlijke kronkelingen zoo betooverend worden afgewisseld door frissche beuken en statige eiken, wier loover u een gewenschte schaduw aanbiedt, wanneer soms de zon te sterk boven uwe hoofden brandt, 't Zou u moeilijk vallen, de door u gekozen plaats te verlaten, zoo kalm, zoo rustig zit ge daar, zoo liefelijk is alles om u heen, van de visschen, die daar zoo vroolijk aan uw voeten dartelen en zich nu en dan boven de vriendelijke watervlakte verbetten, tot het gladde rund, dat daar tegenover u zoo vreedzaam in gindsche weide graast, en het heir der gevederde zangers, dat boven u in het loof der boouien kwinkeleert. Maar slaat uwe blikken verder en vestigt uw oog op de glooiing van die rijzige bergen van het Westerwald, met knoestige eiken en gladstaramige beuken bezet, wier heerlijk groen, nog altijd jeugdig en malsch, in de vriendelijke stralen der Julizon schittert als de maagdelijke krans om 't hoofd der jeugdige bruid. Een heerlijke afwisseling voor het oog, dat Gods schoone natuur naar waarde weet te schatten, leveren die statige met frisch groen omzoomde bergen op.

We toeven hier echter niet langer; maar wandelen te zamen eenigen tijd langs de oevers van de Dille, totdat we op een

-ocr page 19-

3

plaats komen waar de natuur wordt afgewisseld door een tal van woningen, die ons doen zien, dat de mensch bezit heeft genomen van deze sclioone oorden, 't Is een klein, onaanzienlijk stadjeï t heet Dillenburg, en behoort aan graaf Willem van Nassau, die daar ginds op dat statige slot woont, eens door Otto, den zoon van Hendrik den rijke gesticht, en door Otto's zoon, Hendrik, geheel vernieuwd en aanzienlijk vergroot, nadat een vreeselijke brand het geducht beschadigd en gedeeltelijk verwoest had. Dat is nu reeds bijna derdehalve eeuw geleden, en nog staat dat slot daar even trotsch en even onwrikbaar, als toen de bouwmeester 't optrok, en 't zal nog eeuwen staan, tot het zal vervallen in puin j zooals alle aardsche grootheid eindelijk vermolmt en tot stof wederkeert.

En dat dit slot, ook de Dillenburg genaamd, wel der moeite waard is, om door ons bezocht te worden, zal u niet verwonderen, wanneer ik u zeg, dat uit deze (thans in puin gevallen, maar toon nog hechte) muren, de zon is opgegaan, die door haar koesterende stralen Nederland tot een vrij en onafhankelijk gemeenebest heeft gevormd? Behoef ik u wel meer te zeggen, dan dat in gindschen alouden burg de man is geboren, wiens naam zelfs t kleinste kind in Nederland met stillen eerbied en warme liefde noemt, die, hoe ook door sommigen gesmaad en belasterd, hoe ook verguisd en vertrapt, altijd weer glorierijk uit dien smaad en dien laster, uit die verguizing en die vertrapping te voorschijn is getreden; de man, bij wiens beeld elk rechtgeaard Nederlander zijn hart hooger voelt kloppen, en wiens nagedachtenis in eere zal blijven, zoolang er nog een bestaat, wien de vaderlandsche bodem dierbaar is, de man, wien het dankbare volk niet oneigenaardig den naam schonk vau Vader des Vaderlands — Willem dk ekrste , Prins van Oranje Nassau.

Maar onze gedachten zijn onze schreden vooruitgesneld, en we staan nog altijd aan den voet van den berg, die daar zoo kaal en onbelemmerd voor ons oprijst. We stijgen dan het in de rotsen gehouwen, steenige, maar gemakkelijk glooiende en vriendelijk kronkelende bergpad op, hetwelk ons naar den Dillenburg geleidt. Doch eer we zoo hoog komen, blijven we even stilstaan, t Is op een rijkelijk met mollig gras begroeide vlakte, niet verre van den burg, waar een reusachtige linde hare breede takken uitspreidt, dat we stilhouden, niet zoozeer om do liefelijkheid

1*

-ocr page 20-

4

der plek zelf, als om het tooneel, hetwelk we daar aanschouwen.

Üe eerste, op wie ons oog valt, is die aanzienlijke dame, op de gemakkelijke zodenbank in de schaduw der linde gezeten, 't Is de burgvrouw, Juliana, de dochter van graaf Botho van Stolberg en een van diens twaalf kinderen. Ze was nog zeer jong, toen ze in 't huwelijk trad met Philippus, graaf van Hanau, die in 1529 overleed en haar vijf kinderen naliet.

Twee jaren later had zij zich andermaal in den echt begeven met graaf Willem van Nassau, een man, die, hoewel toen nog voor de wereld het oude geloof belijdende, toch in zijn hart dei-nieuwe leer was toegedaan. Immers, reeds in 1517 had hij zich openlijk tegen den aflaathandel verklaard, en bij verschillende gelegenheden niet onduidelijk te kennen gegeven, hoezeer hij met de hervorming in den godsdienst was ingenomen. Toch hoopten én de keizer én de Katholieke vorsten toen nog, hem terug te houden van een openlijke toetreding tot de Protestantsche belijdenis; ja, zelfs, toen hij in 1529, na den dood zijner eerste vrouw een Protestantsche prinses wilde huwen, had zijn toenmaals nog in leven zynde oudste broeder Hendrik hem dat afgeraden, »omdat er dan tweederlei geloof in zijn huis zou zijn.quot; Tegen zijn huwelijk met Juliana echter, hetwelk den 20 September 1531 voltrokken werd, schijnen zich geen zwarigheden te hebben opgedaan; waarschijnlijk had deze, wier broeders een ijverig aandeel namen in de godsdienstige bewegingen van die dagen, toen nog de Evangelische belijdenis niet omhelsd 1). Later echter hadden beide echtelingen den hervormden godsdienst beleden, en had graaf Willem van Nassau te Dillenburg en te Siegen Evangelische predikers aangesteld, en in zijn gebied de mis en andere ceremoniën der Iloomsch-Katholieke kerk afgeschaft. Doch keeren we tot de gravin terug, die we daar onder 't lommer der Dillenburgsche linde vonden zitten.

Ze is nog een schoone vrouw , al heeft ze jongstleden 27stl!quot; Fe-bruari haar een en veertigste jaar reeds bereikt en al heeft de blos der jeugd voor den tint van een meer gezetten leeftijd plaats gemaakt, al is zij niet meer de slanke gravin van Stolberg, zooals ze was, toen ze, nu ruim zes en twintig jaren geleden met den graaf van Hanau als bruid voor 't altaar stond; ze heeft

1) Swalue: .Tuliaua vau Stolberg blz. 9.

-ocr page 21-

5

eenigermate tlat breede en gezette, hetwelk der huismoeder niet misstaat. De geschiedenis noemt haar een vrome, zedige, wijze en kloekmoedige vrouw, gehecht aan haar Protestantsch geloof en vol van de overtuiging, dat »men boven alles meer moet hechten aan het eeuwige, dan aan het tijdelijke.quot; Eu wilt ge het gehalte van hare godsvrucht leeren kennen; ik haal u het slot van haar brief aan, den 3Istequot; Augustus 15G2 aan haar toen vierentwintigjarigen zoon Lodewijk geschreven 1). Daar zegt ze: »God geve u geluk, hartelijk geliefile zoon; hiernevens zend ik u een kort gebed, ik smeek u, dat gij het alle dagen wilt bidden en den barmhartigen God in al uw doen en laten wilt aanroepen, en Hem smeeken, dat hij u voor 't kwade moge behoeden en u leiden op den weg, die Hem welgevallig is,quot; en verder;»Dat Hij u al wat nuttig en goed is moge schenken en u in Zijn Goddelijke hoede moge bewaren. Ook ik wil vlijtig voor u bidden, laat ook gij het bidden niet na.quot;

Is 't wonder, dat een vrouw, die zoo dacht en zoo schreef, een uitmuntende moeder voor haar kinderen was? Is 't wonder, dat zulk eeu moeder »vrome en vroedequot; mannen heeft gevormd, als haar zonen geweest zijn, en is het dan te verwonderen, dat we met hooge ingenomenheid en met warme belangstelling op de vrouw staren, die de stammoeder was van een geslacht, aan 't welk ons vaderland zoo oneindig veel te danken heeft? Uit haar brieven zien we dan ook, hoezeer zij leefde in 't geen haar zonen voor de bevrijding van Nederland deden, hoe zij er 't levendigste belang in stelde, hoe ze hen vertroostte, hen opwekte en bemoedigde 2). Graaf Willem was dan ook, wat zijn familieleven betreft, als echtgenoot en als vader, een der gelukkigste vorsten van zijn tijd. De opvoeding zijner kindereu werd met zooveel zorgvuldigheid en nauwgezetheid geleid en aan zijn hof heerschte zulk een geest, dat vele vorstenhuizen er hun zonen en dochteren heenzonden, om daar hun vorming te erlangen 3).

Op Juliana's schoot zit de kleine Elisabeth 4), een kind van noJ-gt; geen twee jaren oud, op een na de jongste har er lievelingen;

1) Archives, par Mr. G. Groen van Prinsterer. Dl. II, hlz. 240,

2) Zie verschillende brieven uit Groens Archieven.

3) l'rof. Dr. Ernst's Geschichte des Hauses van Oranien. UI. III. Blz. 830.

4) Geb. 1542, gehuwd geweest met graaf Kourad van Solms Braunfels- sestor-ven 1603. b

-ocr page 22-

O

terwijl haar driejarig dochtertje Anna 1) naast haar staat en met het kleine znsje speelt. De vierjarige Adolf 2) houdt zich met zijn vijfjarig zusje Maria 3) bezig op het grasveld, waar ze een lomp houten paard, dat op vier gladgeschaafde latten in plaats van pooten, op een soort van rolwagen staat, beurtelings voorttrekken, streelen of beknorren, al naar het dier geregeld over 't wollige gras heenrolt, of dat het over den een of anderen steen struikelt. De zesjarige Lodewijk 4) staat met al zijn oplettendheid naar 't balspel te kijken, waarin zijn beide broeders, de negenjarige Johan 5) en de elfjarige Willem G), hun behendigheid in 't werpen oefenen, een spel dat hier met des te meer oplettendheid gespeeld moet worden; daar een enkele misworp hun bal naar den voet des bergs zou doen rollen en hen, of van hun speeltuig zou berooven, of hun vrij wat moeite zou veroorzaken, om het terug te erlangen. Naast de gravin zit de dochter uit het eerste huwelijk haars gemaals, de twee en twintigjarige Margaretha, de verloofde van Herman, graaf van Nieu-wenaar en Meurs.

Het spel van de beide oudste knapen wordt plotseling afgebroken door 't schetteren van den horen des torenwachters. Ze snellen, door don kleinen Lodewijk gevolgd, naar hun moeder.

»Daar komt bezoek, moeder!quot; zegt Willem,

Een oogenblik, geachte Lezeressen en Lezers! Werpen we thans een meer dan vluchtigen blik op den elfjarigen knaap, die straks zoo met hart en ziel aan zijn spel was; docii daar nu

1) Geb. 1541, gehuwd geweest met. graaf Albrecht vau Nassau Saarbrückeu.

2) Geb. 11 Juli 1540, gesneuveld bij Heiligerlee, 24 Mei 1508.

3) Gi.b. 153y, gehuwd geweest met deu graaf van den Berg; gestorven 1599.

4) Geb. 10 Januari 1538, gesneuveld in deu slag op de Mookerheide, 14 April 1574.

5) Geb. 22 November 1536. Hij was de stamvader van 't Friesche huis.

6) Geb. 25 April 1533.

Behalve deze kinderen hebben graaf Willem van Nassau en gravin Juliana de volgende gehad:

Hermann geb. 1534 en jong-gestorven.

Catliarina geb. 29 Dcc. 1543 , gehuwd geweest met graat Gnnlher van Sehwarzen-berg; cn overleden 25 Dcc. 1624.

Juliana, geb. 1540, gehuwd geweest met graaf Albrecht van Schwarzcuberg-Kudol-atadt; gest. 1588.

Magdalena, geb. 1547, gehuwd geweest met graaf Wolfgang van Hohenlohe; gest. 1030) en

Hendrik, geb. 15 Oct. 155 in den slag op dc Mookerheide gesneuveld, 14 April 1574.

-ocr page 23-

eensklaps zoo kalm eu bedaard vóór ziju moeder staat. Welk een hoog voorhoofd, wat schrandere oogen! Geen wonder: reeds »in zijn eerste jeugd gaf hij blijken van eeu wakker verstanden een zeldzaam geheugen, en zijn aangeboren gaven werden door een goede opvoeding van verstandige, deugdzame ouders aangekweekt en opgewekt. 1)quot;.

Hij ligt in Duitschland op school 2); doch brengt zijn zomer-vacantie op den Dillenburg door.

Zonderling onderscheidt de jeugdige knaap zicli reeds door zijn stilzwijgendheid; men kan hem gerust iets toevertrouwen — nooit zal hij misbruik maken van wat het geheim van een ander is. Daarbij heeft hij een gevoel van rechtvaardigheid, hetwelk hem reeds als kind belette, zelf ooit het minste onrecht te plegen en hem 't jeugdige hart sneller doet kloppen, als hij die door anderen ziet begaan. Vroom en godvruchtig is hij, als de moeder, die reeds vroeg de zaden van godsvrucht in 't hart harer kinderen strooit, en daarbij, wanneer het te pas komt, moedig als een leeuw. Zijn broeder Lodewijk schijnt vroolijker van aard te zijn, althans voor zoover men van een kind van zes jaren kan zeggen , wat er later van hem worden zal.

Dat onze Willem op den huize Dillenburg, ondanks zijn elf jaren, reeds een persoon van gewicht is, hoewel zijn ouders 't hem nooit doen blijken, is zeer natuurlijk, als men berekent, dat bij de oudste zoon is, op wien de waardigheden van zijn vader na diens dood zullen overgaan en die das eenmaal 't hoofd der familie worden zal. Al is dan ook den dienstboden uitdrukkelijk gelast, den jeugdigen erfgenaam niet anders dan zijn andere broeders te behandelen, 't kan toch niet anders, of er bestaat bij hen een soort van eerbied voor den knaap , in wien ze hun toekomstigen heer en gebieder erkennen. Eu de verwachtingen van den jeugdigen Willem zijn sedert eenigen tijd aanmerkelijk uitgebreid. Zijn neef toch, René van Chalons 3),

1) De Beaufort Leven van Willem I BIz. 31.

2) Orlers, Geslachtboom Blz. 84.

3) René vau Chalons was de zoon van graaf Willems oudsten broeder, Hendrik van Nassau, die, toen zijn vader Johan in 15IC gestorven was, de erfenis des vaders met zijn broeder Willem deelde , bij welke verdeeling .deze Dillenburg eu de andere Duitsehe goederen in eigendom kreeg; terwijl graaf Hendrik al de heerlijkheden en goederen in de Nederlanden aan zich hield. In 1619 huwde hij Claude, de eenige zuster van den vermaarden Philibert van Chalons, prins van Oranje. Toen deze, die bij keizer Ka-

-ocr page 24-

8

Avien zijn vrouw Anna van Lotharingen geen kinderen heeft ge-schonken, heeft hem den 20en Juni jongstleden bij testament tot eeni-gen en onverdeelden erfgenaam van al zijn goederen benoemd. Bij diens overlijden dus zal 't Prinsdom Oranje, door genoemden René van zijns moeders broeder Philibert van Chalons geerfd, aan den jeugdigen erfgenaam van Nassau Dillenburg komen en dus den luister van dezen tak van 't Nassausche huis zeer verhoogen. Want het zijn uitgestrekte goederen, welke Willem zal erven.

»Daar komt bezoek, moeder,quot; zegt Willem. »'t Schijnt mij toe een renbode te zijn.quot;

»Een renbode?quot; vraagt de gravin. »Welke tijding kan die brengen ?quot;

»Dat is moeilijk te bevroeden,quot; antwoordt Willem. «Misschien tijding van neef Uenu, die, zooals vader gisteren zeide, zich bij 't leger des keizers in Champagne bevindt.quot;

»Als 't maar geen kwade tijding is!quot; zucht de gravin. »Tijdingen uit de legers behelzen zelden veel goeds.quot;

»Ik weet het niet, moeder,quot; herneemt Willem. »'t Was zoo maar een opkomende gedachte, 't Kunnen ook wel tijdingen uit een geheel anderen oord zijn. Doch daar komt de bode zelf al aan. Wil ik hem vragen, vanwaar hij komt?quot;

»Neen, mijn jongen, doe dat niet. Indien de brief, dien hij meebrengt, aan mij gericht is, dan zal hij mij dien wel overgeven. Is hij echter aan uw vader, dan past het ons niet, den bode eenige vragen te doen.quot;

«Natuurlijk niet,quot; herneemt Willem.

Op dit oogenblik komt de bode op het grasperk onder de linde. Met een eerbiedige buiging, vraagt hij:

»Mijnheer de graaf van Nassau Dillenburg?quot;

«Daarboven op het slot,quot; antwoordt de gravin; terwijl ze met haar vinger naar den burg wijst. De man buigt andermaal, en vervolgt zijn weg.

»Kom, Willem, laat ons weer gaan spelen,quot; zegt Johan.

»Thans niet, Johan,quot; antwoordt Willem ernstig. »Ik heb

rel V zeer gezien , diens ond ling van Napels en genernnl-luitcmmt van 's keizers leger was, ongehuwd in 1630 bij 't beleg van Florence sneuvelde, erfde zijn zuster Claude al zijn heerlijkheden en bezittingen, welke bij den dood haars gemaals (13 September 1533) op haar eenigen zoon, Kené van Chalons overgingen, die daardoor prins van Oranje werd. Hij huwde in 1540 Anna, de dochter van Hertog Authoni van Iiotharingen , welk huwelijk echter kinderloos bleef.

-ocr page 25-
-ocr page 26-
-ocr page 27-

9

op dit oogeiiblik geen lx;st meer in spelen. Speel gij maar wat met Lodewijk.quot;

En Johan neemt Lodewijk bij de hand, en Willem blyft ernstig en in diep nadenken verzonken staan.

»Wquot;at scheelt er aan, Willem?quot; vraagt de gravin vriendelijk.

i)Moeder,quot; antwoordt de knaap. »Die bode brengt zeker kwade tijding, 't Was me, of ik 't aan zijn gelaat kou zien.quot;

»Lieve Willem,quot; herneemt de gravin. »We willen afwachten, wat Clod de Heer over ons beschikt heeft. Spoedig zullen we 't weten; als 't iets is, wat ons aangaat, zal vader 't ons wel terstond mededeelen.quot;

Halftevreden over 't antwoord dat hij gekregen heeft, gaat de knaap een eind verder, tot aan het pad, waar hij den burg kan zien. Daar blijft hij staan, terwijl zijn blik onafgewend op de burgtpoort is gevestigd. Eensklaps vliegt hij weder naar de gravin toe.

»Daar komt vader!quot; roept hij uit. »Hij houdt een brief in de hand. Zeker de tijding, welke de bode gebracht heeft.quot;

»God geve, dat het goede tijding zij,quot; zegt de gravin. »Zoo niet, dan hopen we te berusten in Zijn heiligen wil.quot;

Het duurt niet lang, of do graaf is onder de linde gekomen. Hij is een man van zestig jaar, stevig gebouwd en met een vriendelijk, innemend gelaat. Doch dat gelaat, waarop anders steeds een glimlach huist, staat nu treurig en onheilspellend. Hij houdt nog steeds den open brief in de hand, en de opmerkzame Willem, aan wiens oog niets ontgaat, bespeurt, dat die brief met een zwart lak is verzegeld geweest. Johan en Lodewijk, wien 't spelen zonder hun oudsten broeder niet beviel, eu die misschien begrepen, dat er wat bijzonders plaats greep, zijn thans ook weer hij de linde gekomen.

»Wat is er, Willem?quot; vraagt de gravin, die 't sombere gelaat van haar echtgenoot bemerkt, hem angstig. »Is er een doode in de familie?quot;

»Een treurig sterfgeval, Juliana,quot; antwoordt de graaf. »Een zeer treurig en onverwacht sterfgeval. Onze neef Rene is eergisteren 1) in de loopgraven bij Sint-Disier in Champagne

1) 17 .Tuli. Sommigen zeggen door een gesehntkogel (Orlers), anderen door een steen (Kok), weer anderen door een sink hout, hetwelk van een huis zou zijn afgeschoten (13e Beaufort).

BibliGthc ■!;

-ocr page 28-

10

zoodanig gekwetst, dat zijn schouder geneel en al verbrijzeld werd, eu hij ten gevolge daarvan gisteren aan zijn wonden is overleden.quot;

»Vreeselijk!quot; roept de gravin uit. »En dat nog zoo jong!quot;

»Eerst twee en dertig jaren,quot; hervat de graaf. »De keizer zal er veel leed over gevoelen. Rene was zijn gunsteling.quot;

»En zijn arme vrouw, onze nicht Anna!quot; roept de gravin uit. » Wat zal zij bedroefd zijn!quot;

»Vreemd, dat hij, vóór hij ten krijg trok, zijn testament gemaakt heeft,quot; zegt graaf Willem. »'t Is, alsof liij er een voorgevoel van heeft gehad, dat hij zou sterven.quot;

»Dat schijnt wel zoo,quot; antwoordt de gravin. «Trouwens, Kené wist, dat lijj die ten oorlog trekt, in perijkel van zijn leven is. Mochten allen zoo weltoegerust en voorbereid ten krijge trekken; de dood zou hen niet zoo onverwachts overvallen.quot;

»En nu, Willem,quot; zegt de graaf tot zijn zoon,quot; zijt gij prins van Oranje eu erfgenaam van groote goederen. Wanneer gij ouder wordt en in 't bezit daarvan komt, bedenk dan, mijn jongen, dat van hem, wien veel toevertrouwd is, veel zal ge-eischt worden.quot;

»En dat God de Heer de hoovaardigen weerstaat, maar dat Hij een welbehagen heeft in hen, die ootmoedig zijn en nederig van harte,quot; voegt de gravin er bij.

Willem antwoordt niets. Hoe kan een knaap van ruim elf jaren zich een goed denkbeeld vormen, dat de dood van één enkel man hem rijk heeft gemaakt!

De gravin staat op, geeft de kleine Elisabeth aan een barer dienstmaagden over, neemt Anna bij de hand en gaat, door hare kinderen gevolgd, den weg naar den burg op, waar ze haar gemaal verzoekt, den bode, die zich intusschen in de keuken van bet slot wat gerestaureerd had, bij zich te roepen; ten einde hem naar bijzonderheden aangaande de laatste levensuren van zijn gestorven heer te ondervragen. Willem, en de andere kinderen die don genoegzamen leeftijd hebben, begeven zicli naar de leerkamer , waar hun onderwijzer hen wacht.

H. OP DEN' BURO.

1445.

We leggen, ongeveer zeven maanden later, andermaal een be-

-ocr page 29-

'11

zoek op don Dillenburg af'; thans echter uiet op 't grasperk ouder de linde — wat zou dat ontheesterde grasveld, wat de bla-derlooze linde in dit jaargetij voor aantrekkelijkheid voor ons bezitten? Neen, we bergen ons voor't gure , onaangename Februariweer op den burg zelf. En zullen we ons op dit oogenblik niet nederzetten te midden van den huiselijken kring in de hooge kamer met zijn eikenhouten zoldering en ribben, de laatste rustende op zwaardere aan de einden gebeeldhouwde balken, die kamer met haar smalle ramen, diepe nissen en breede vensterbanken, met haar groote ruime schouw, op welks ijzeren plaat een helder knappend vuur van zware eikenstammen en beukenblokken knetterend vlamt en een aangename en gezonde warmte door 't vertrek verspreidt; we begeven ons naar de groote en ruime ridderzaal van het slot, waar de portretten van de graven van Nassau den roem en de grootheid van dat geslacht verkondigen, dat, klein onder de huizen van Duitschland, toch een keizer onder zijn voorouders telt, en welks roem aanmerkelijk zal verhoogd worden door den knaap, wien een groote doch moeilijke toekomst beidt.

Overigens is er in die laatst verloopen zeven maanden in die huiskamer vrij wat voorgevallen; daar zijn vrij wat woorden gewisseld, vrij wat tranen geweend. De oorzaak van die overleggingen , van die tranen ? Ik zal ze u mededeelen.

De opvolging van jonker Willem in de erflating van zijn nfeef Rene van Chalons had vrij wat tegenkanting gevonden. Wel had prins Rene, als rechtmatig bezitter van het prinsdom Oranje en zonder wettige kinderen stervende, volkomen recht, om zijn uitgestrekte goederen te vermaken aan wien bij wilde, wel had hij, door dengeen te benoemen, die het dichtst in den rang van eerstgeboorte na hem kwam , volstrekt niet willekeurig gehandeld, wel was zelfs het testament Nmet volkomene toestemming en goedkeuring des keizers gemaakt, — en toch waren er juist van die laatste zijde groote zwarigheden ontstaan. In den raad van Karei den Vijfde waren er bedenkingen gerezen tegen de opvolging van jonker Willem in de erfenis van zijn neef. Rem' had, behalve zijn Prinsdom Oranje en andere bezittingen, ook groote goederen in Nederland. Nu meende 's keizers geheime raad het niet oirbaar, dat de zoon van een Protestantsch vorst, en zelf in die belijdenis opgevoed, in 't bezit van goederen zou komen, welke immers leenen van den keizer waren.

-ocr page 30-

J 2

Vooral de president van deu raad, Lodewijk Schoore, liad zich tegen de inbezitstelling van jonker Willem openlijk gekant. »L)e zoon van een ketter moet niet erven 1),quot; had hij gezegd. Graaf Willem van Nassau, onderricht van 't geen er gaande was, en niet zonder grond vreezende, dat men zijn zoon de rijke en schoone erfenis zou onthouden, was daarop zelf naar 't Hof gereisd en had er de rechten van jonker Willem verdedigd. Gelukkig vond hij in den Raad des keizers een ander man, die niet minder invloed hezat dan Lodewijk Schoore, een man, die als kanselier veel op den keizer vermocht en daarbij het Nas-sausche huis toegenegen was, Nicolaas Perenot 2). Door tus-schenkomst nu van dezen veelvermogenden kanselier, werd Karei de Vijfde, die overigens het huis van Nassau niet ongenegen was, overgehaald, om de opvolging van jonker Willem te bevestigen en hem in het onbetwiste bezit van zijn erfenis te stellen. Aan deze erkenning was echter een voorwaarde verbonden. Graaf Willem had moeten beloven, zijn zoon aan de opvoeding van den keizer over te geven. 3) Immers, Karei de Vijfde begreep niet dan al te goed, dat een vorst, die zulke uitgestrekte goederen in de Nederlanden zou bezitten, wanneer deze Protestant was, hem een struikelblok zou zijn in zijn plannen ter uitroeiing van den hervormden godsdienst in de Neder-landsche gewesten, en stond er dus op, dat jonker Willem in de Roomsch-Katholieke religie zou worden grootgebracht.

En ziedaar een oorzaak van menig gesprek tusschen den graaf en zijn gemalin; ziedaar de reden, waarom er zoo menige traan geplengd was door de teedere moeder, wie 't hart van wee ineenkromp , wanneer ze er aan dacht, dat uit den boezem van haar oudsten lieveling, den roem van haar huis, den trots van haar moederhart, de zaden van 't geloof, 'twelk zij met zooveel zorg en ijver, met zooveel waken en bidden in dat jeugdig gemoed gestrooid had, zouden worden uitgeroeid — dat haar Willem er toe zou worden gebracht, om vader en moeder te verketteren en als verworpelingen te beschouwen. Maar Juliana van Stolberg was niet alleen moeder — ze was ook vorstin; en de toekomst van haar zoon , de toekomst van haar geslacht stond op

1) De Beaufort. Dl. I. BI. 37.

2) Dc vader van Anthony Perenot, deu later zoo bemchten kardinaal Granvelle.

3) De Beaufort Dl. I. BI. 41.

-ocr page 31-

13

op het spel. Weluu, de vorstiu, had eigen illusie, eigeu wil en begeerte opgeofferd — ze had toegestemd: Jonker Willem van Nassau zou als Prins van Oranje aan 't hof van Keizer Karei V zijn opvoeding erlangen — God zou het nog zoo jeugdige kind ook daar wel behoeden: aan Hem gaf zij 't over, de vrome vrouw.

De tijd was daar, dat Prins Willem naar Brussel zou vertrekken. Hij zou derwaarts gaan onder 't geleide van zijn nicht, de princes-weduwe van Oranje, 1) Anna van Lotharingen, die volgens het testament van haar overleden echtgenoot tot aan haar overlijden of hertrouwen, het vruchtgebruik van al diens'goede-ren zou hebben, mits aan prins Willem jaarlijks uitkeerende een som van twintigduizend gulden 2). Reeds eenige dagen geleden was de princes-weduwe op den Dillenburg gekomen, en 't vertrek van den aanstaanden page van Karei den Vijfde was op den dag van morgen bepaald. Eer echter Willem vertrok, had zijn vader er behoefte aan gevoeld, hem naar de ridderzaal mee te nemen en hem daar op nadrukkelijke wijze zijn afkomst te herinneren, opdat de knaap, in de pracht en de weelde waarin hij aan 't keizerlijke hof zou leven, nooit mocht vergeten, welke zware verplichtingen hem op de schouders rustten, des te zwaarder , nu zijn naam dien der Nassau's met des te meer glans en heerlijkheid zou doen uitkomen. En zoo vinden we vader en zoon in de ridderzaal, en willen we, begeerig als wij zijn om wat meer van dat doorluchtige stamhuis te weten, hen derwaarts volgen en hun gesprek afluisteren. We houden met hen voor 't oudste portret stil.

»Ofschoon de oorsprong van ons geslacht tot in de grijze oudheid opklimt, Willem,quot; begint de graaf, »vinden we hielden stamvader van 't Huis van Nassau Dillenburg, Otto I. Hij was de jongere zoon vau Hendrik den rijke, en hoewel hij een vredelievend en goedaardig regent was, toch een dapper en vroom krijgsman 3). Bij zijns vaders dood deelde hij diens goederen met zijn ouderen broeder Walram.quot;

1) Kok. Vad. Woordenb. Dl. XXXI, Hlz. 174,

2) Lang echter bleef ze niet in het genot Tan dat vruchtgebruik, daar zij met den hertog van Acrschot huwde; waardoor prins Willem in 't volle bezit van de hem nagelaten goederen kwam. Zie De Beaufort, Dl. I, blz. 34.

3) Orlers Blz. 26.

-ocr page 32-

15

»Een kalm en rustig leven heeft dus ile stamvader van ons huis niet gehad,quot; zeide de prins. »En deze is zijn gemalin, niet waar?quot;

»Dat is zij; Agnes, de dochter van graaf Emicho van Lei-niugen 1). Zij overleefde haar man twaalf jaren. Ze had haar echtgenoot zes kinderen geschonken: Hendrik, die zijn vader als graaf van Nassau Dillenburg en Beilstein was opgevolgd, Emicho, Machteld, later met Koert van Schoneck gehuwd, Otto, die priester werd, Johan en Geertruide, die abdis te Altenburg is geweest. Na huns vaders dood hebben de die broeders, Hendrik, Emicho en Johan, Nassau twaalf jaren lang te zamen met hun moeder bestuurd en dat met bewonderenswaardige eendracht. Zij waren steeds trouw de zaak van hun bloedverwant keizer Adolf toegedaan, en brachten niet weinig toe tot den bloei van het graafschap. Hun voornaamste kracht bestond in hun talrijke vas-sallen, waaronder menige familie, die zich in de geschiedenis van Duitschland een groeten naam heeft verworven, en die hen in staat stelden, vrij wat machtiger naburen het hoofd te bieden.

«Toen nu gravin Agnes in 1303 stierf, deelden de broeders het vaderlijk erfdeel onder elkander. Toch bleven zij in vrede en eendracht leven en waren zij bij keizer Albrecht zeer gezien. Toen kort daarop de tweevoudige keizerskeus en moordende burgerkrijg Duitschland met verwarring en jammer vervulden, kozen zij de zijde van Frederik den Schoone, hetwelk niet weinig tot vermeerdering van hun macht en aanzien strekte. Toen echter keizer Frederik in den slag bij Mülbach het onderspit moest delven, stonden de zaken voor de Nassauers slecht. Johan echter wist te maken, dat keizer Lodewijk hun niet slechts vergiffenis schonk, maar hen zelfs voor de goede diensten, welke zij aan 't rijk bewezen hadden, beloonde. Zeer waarschijnlijk wenschte de keizer door die goedheid een geslacht voor zich te winnen, hetwelk hem als vriend zeer nuttig, als vijand een geduchte tegenstander zou zijn. Toen nu de dappere Johan van Nassau den 10'lequot; Augustus 1328 in den slag bij Wetzlar gesneuveld was, volgde Hendrik hem als naaste en eenige erfgenaam in zijn goederen op, tot welke ook ons Dillenburg behoorde.

»/5oo werd Hendrik bezitter van Dillenburg, Beilstein en Löhn-

l) En niet, zooals tie meeste schrijvers ten onrechte melden, Agnes van Solms. Zie Prof. Dr. Ernst Miinch. Deel 11. B)z. 275.

-ocr page 33-

»Een kalm eu rustig leveu heeft dus ile stamvader van ons huis niet gehad,quot; zeide de prins. »En deze is zijn gemalin, niet waar?quot;

»Dat is zy: Agnes, de dochter van graaf Emicho van Lei-ningen 1). Zij overleefde haar man twaalf jaren. Ze had haar echtgenoot zes kinderen geschonken: Hendrik, die zijn vader als graaf van Nassau Dillenburg en Beilstein was opgevolgd, Emicho, Machteld, later met Koert van Schoneck gehuwd, Otto, die priester werd, Johan en Geertruide, die abdis te Altenburg is geweest. Na huns vaders dood hebben de die broeders, Hendrik, Emicho en Johan, Nassau twaalf jaren lang te zamen met hun moeder bestuurd en dat met bewonderenswaardige eendracht. Zij waren steeds trouw de zaak van hun bloedverwant keizer Adolf toegedaan, en brachten niet weinig toe tot den bloei van het graafschap. Hun voornaamste kracht bestond in hun talrijke vas-sallen, waaronder menige familie, die zich in de geschiedenis vun Duitschland een grooten naam heeft verworven, en die hen in staat stelden, vrij wat machtiger naburen het hoofd te bieden.

»Toen nu gravin Agnes in 1303 stierf, deelden de broeders het vaderlijk erfdeel onder elkander. Toch bleven zij in vrede en eendracht leven en waren zij bij keizer Albrecht zeer gezien. Toen kort daarop de tweevoudige keizerskeus en moordende burgerkrijg Duitschland met verwarring en jammer vervulden, kozen zij de zijde van Frederik den Schoone, hetwelk niet weinig tot vermeerdering van hun macht en aanzien strekte. Toen echter keizer Frederik in den slag bij Mülbach het onderspit moest delven, stonden de zaken voor de Nassauers slecht. Johan echter wist te maken, dat keizer Lodewijk hun niet slechts vergiffenis schonk, maar hen zelfs voor de goede diensten, welke zij aan 't rijk bewezen hadden, beloonde. Zeer waarschijnlijk wenschte de keizer door die goedheid een geslacht voor zich te winnen, hetwelk hem als vriend zeer nuttig, als vijand een geduchte tegenstander zou zijn. Toen nu de dappere Johan van Nassau den 10llequot; Augustus 1328 in den slag bij Wetzlar gesneuveld was, volgde Hendrik hem als naaste en eenige erfgenaam in zijn goederen op, tot welke ook ons Dillenburg behoorde.

»Zoo werd Hendrik bezitter van Dillenburg, Beilstein en Löhn-

1) En niet, zooals de meeste schrijvers ten onreehte melden, Agnes van Solms. Zie Prof. Dr. Ernst Müneh. Deel II. Ulz. 275.

-ocr page 34-

16

berg. Hij poogde zijn gebied te vergrooten eu wist zijn eer tege naburen en vassallen krachtig te handhaven. Aan hem hehbe wij de vernieuwing en vergrooting van dezen burg te dankei toen een vreeselijke brand dien aanmerkelijk beschadigd had. H was gehuwd met Adelheid van Amsteg, wier afbeeldsel naast In zijne hangt. Toen Hendrik begon te gevoelen, dat zijnkrachte verminderden en de jaren hem nederbogen onder hun last, droe hij 't grootste deel zijner staten aan zijn oudsten zoon Otto o] die hem , na 's vaders dood, onder den naam van Otto II opvolgd Diens regeering was alles behalve gelukkig. Niet alleen het 01 genoegen met zijn broeder Hendrik, maar vooral de onophoudi lijke veeten met zijn naburen en vassallen, verwoestten zijn lai den en putten zijn kassen uit, zoodat hij onder schulden e verpandingen als gebukt ging. Eindelijk verloor hij in een vee met de gebroeders van Wallersdorp, waaraan bijna al de Na sauwsche liniën deelgenomen hadden, liet leven. Hij was gehuw geweest met gravin Adelheid van Vianden, door wie dit graa schap later aan 't Huis van Dillenburg kwam. Zij werd voogdi over hare nog onmondige zonen, Johan en Hendrik. De laa ste, ofschoon hij zich in den geestelijken stand had begevei draagt den naam van »houwdegen.quot; Hij was dan ook een stryi lustig man, en ontzag zich, ondanks zijn priestergewaad, ev( weinig om als een echt roofridder troepen reizende koopliedei die naar de mis trokken, te overvallen en uit te plunderen, a zijn eigen broeder aan te tasten en te mishandelen.quot;

»Een vreemd geestelijk heer,quot; zeide prins Willem. »Men la 't hem echter wel aanzien. Die oogen passen beter voor e( krijgsman dan voor een priester.quot;

»Voogdes Adelheid had als zoodanig en als regentes van Di lenburg vrij wat te doen met de verachterde financiën. Ze zi zich genoodzaakt, nieuwe schulden te maken en verscheidene go dere 11 te verpanden. Toen Johan zelf de regeering in liand( nam, heeft hij toch steeds zijn moeder als raadsvrouw hehoude Hij was de eerste, die zich heer van Dillenburg noemde. I poogde de verachterde zaken van zijn graafschap te herstellen ( vergrootte zijn gebied met een gedeelte van Hadamar. Om zi geslacht een nog rijkere bezitting te doen geworden, huwde 1 zijn oudsten zoon , Adolf, aan Jutta, de erfdochter van Dietz ui ofschoon deze toenmaals nog slechts een kind van acht jaren wt 't Voorloopige huwlijksverdrag stelde hem reeds in 't werkelij

-ocr page 35-

17

bezit van een gedeelte der Dietzsche heerschappij. Na een woelige eu onrustige regeering van meer dan vijftig jaren en nadat hij de vernedering van zijn ouden beschermer, keizer Wenceslaus, op deu rijksdag te Frankfort in 1400 had moeten aanzien, werd graaf Johan van Nassau Dillenburg, die zich nog op hoogen ouderdom tot ridder eu raad van den aartsbissshop van Trier had doen benoemen, tot zijne vaderen verzameld. Hij werd naast zijn reeds vijf jaren voor hem gestorven gemalin, Margaretba vau der Mark 1), in 't adellijke vrouwenklooster te Keppel begraven.

't Was van Margaretha, dat Johans zonen, Adolf, Johan II, Engelbrecht eu Johan III hun aanspraken op het Kleefsche en Marksche gebied erfden. Reeds tijdens 't leven van hun vader hadden deze zonen, volgens ond-duitsch recht cn gebruik, zich ten aanzien van de gemeenschappelijke besturing der hun bij den dood hunner moeder reeds ten deel gevallen en later nog te erven landen met elkander verstaan. Ja, 't scheen zelfs, toen ze iu 1414 aan de regeering kwamen, dat een deeling onnoodig was. Adolfs huwelijk met Jutta van Dietz bleef kinderloos, Johan de II bleef ongehuwd, Engelbrecht koos 't priesterlijk gewaad, en zoo bleven ze negen jaren lang in de volmaaktste eendracht met elkander hun landen besturen, zonder dat een van hen zyn macht of zijn bezitting ten koste des anderen poogde te vergrooten. Toen had er een soort van verdeeling plaats, üe oudere Johan kreeg het slot Dillenburg, Engelbrecht dat te Herborn en de jongere Johan den burg te Haiger als zetel; terwijl de eerste het graafschap Nassau, en de tweede Hadamar en de laatste de helft van Dietz ontving. Die verdeeling was echter meer voor de leus; want zo bleven samen regeeren en de inkomsten hunner landen werden gelijkelijk onder de vier broeders verdeeld.quot;

»Welk een beeld van echte broederliefde en broedertrouw!quot; zeide prins Willem getroffen.

I) Het huwelijk tusschen graaf Johau en Margaretha was een vau die, als er weinig gcvoudeu worden. Hoezeer Margaretha aan 't huis Nassau Dillenburg groote goederen aanbracht, was liet een huwelijk uit genegenheid cn niet uit staatkunde, üceds ah kinderen aan elkander verloofd, waren ze van hun twaalfde jaar gemeenschapiielijk opgevoed geworden en hadden elkander hartelijk liefgekregen. 't Was daarom ook, dat graaf Johan, die op 't slot Herborn stierf, uitdrukkelijk bevolen had, zijn lijk naast dat van zijn geliefde Margaretha, in 't stift te Keppel bij te zetten.

-ocr page 36-

18

»Zoo is 't altijd in ons huis geweest/' hernam graaf Wil »En daarom, mijn zoon, zult ook gij, wanneer ik er een niet meer ben , mijn nagedachtenis en die uwer vaderen niet 1 en waardiger vereeren, dan wanneer gij met uw broeders ir zelfde eendracht en liefde blijft leven, als onze voorouden steeds gedaan hebben.quot;

»Dat beloof ik u, vader,quot; antwoordde Willem. » Waar •/ voorbeelden als die van Johan's en Otto's zonen spreken, past het den naneef, in hun voetstappen te wandelen.quot;

»Na den dood van den jongeren Johan werd er met evei eensgezindheid een nieuwe verdeeling gemaakt. Engelbrecht br het grootste deel van zijn leven in de Nederlanden door, ■ ons geslacht toen reeds aanzienlijke goederen bezat; terwijl Jt de oudere met veel beleid de Duitsche landen regeerde. St onderhielden zij, ofschoon van elkander verwijderd, broeder vriendschap en eensgezindheid.

»Adolfs regeering was alles behalve rustig. Het stedenverl aan den Rijn4en de adel, waaronder zelfs zijn eigen boed want, Ruprecht van Nassau, maakten 't hemtusschenbeiden lastig. Adolf echter versterkte zich door een bondgenootschap Trier. Hij stierf den 12'lequot; Juni 1420; terwijl zijn aandenkei 't Nassausche huis in hooge eere wordt gehouden. Engelbr was, zooals ik u zeide, in den geestelijken stand getreden. R was bij eenigen tijd domproost te Munster, toen, daar A geen mannelijke afstammelingen had en Johan niet te bewt was om in den echt te treden, het belang van ons stam eischte, dat hij den geestelijken stand verliet. Hij huwde Johanna van Polanen en van der Lek, een afstammeling va: beroemde Wassenaars en uit het huis van Duivenvoorde, v huwelijk zijn bezittingen in Nederland niet weinig vergroe Graaf Engelbrecht nam nu ook den titel van Heer van der en Breda aan; terwijl de laatstgenoemde stad van nu af de sidentie van de Nassausche graven in Nederland werd. G: Engelbrecht was een goed heer voor zijn Bredasche burgers, bevestigde hen niet alleen in hun aloude rechten en privelegi maar schonk hun nieuwe; ook poogde hij den daar heerschen partijgeest te onderdrukken, die er gedurende de Polaansche geering de rust en de orde zoo menigvuldig verstoord bade Hij was niet minder gezien bij graaf Willem VI van Holland, ■ hij Hertog Jan IV van Brabant, die beide zijne leenbeeren wai

-ocr page 37-

19

Aan dezen Engelbrecht, die zeer geacht was aan't hof van Philips van Bourgondië, heeft de hoogeschool van Leuven haar ontstaan te danken, 't Was toch op zijn aandringen, dat Philips tot de stichting dier beroemde universiteit overging. Als Raad des her-togs onderteekende hij de akte van stichting en woonde hij de inwijding bij. Hij stierf in Mei 1442 in zijn stad Breda, en liet bij zijn dood vijf kinderen na: Johan IV, Hendrik II, Marga-retha, gehuwd met Diederik van Sayn, Willem en Maria, gehuwd met Johan van Nassau-Wiesbaden.

»Daar het eerstgeboorte-recht in onze familie niet bestaat, regeerden Johan IV en Hendrik H Engelbrechts uitgestrekte bezittingen, waartoe ook Nassau-Dillenburg behoorde, vijftien jaren lang; toen maakten zij een verdeeling, die echter niet lang stand hield. Johan zou de Nederlandsche, Hendrik de Duitsche Staten bezitten. Toen de laatste echter zonder mannelijke erfgenamen stierf en slechts een dochter, Ottilia, die met Philip van Katzenellebo-gen trouwde, naliet, kwamen al de bezittingen aan Johan IV. Hij was een trouw vassal van Hertog Philips van Bourgondië, dien hij naar Holland vergezelde, waar hij voor een poos de Hoeksche en Kabeljauwsche partijen stilde 1). Tien jaren later ijlde hij zijn leenheer met een aanzienlijk leger te hulp, om hem het oproer der Gentenaren en Zeeuwen te helpen bedwingen. Ook in den strijd met de tegen vriend en vijand steeds in twist zijnde Luikenaars gedroeg graaf Johan zich moedig. Hij was het, die hun aanval op de graafschappen Namen en Henegouwen afsloeg. Niet minder roem behaalde hij onder de regeering van Karei den stoute, bij wien hij zeer gezien was. Wat zijn huiselijk leven aangaat, daarvan wordt veel goeds gemeld. Zijn gemalin, Maria van Loon, was een voorbeeld van goedheid en vroomheid, een vrouw, die hare kinderen met de grootste zorgvuldigheid opvoedde. Toen haar gemaal, na een gelukkige en roemvolle regeering van drie en dertig jaren, den 3d(:quot; Februari 1475 te Dillenburg stierf, bleef zij, ten gevolge van een bijzondere gunst van hertog Karei, eenig en onverdeeld de voogdes over hare kinderen. Zij stierf in 1500, algemeen om haar weldadigheid en haar vromen zin betreurd. Hare kinderen waren: Anna, eerst met hertog Otto van Brunswijk, daarna met graaf Philip van Katzenellebogen gehuwd ,

1) 1445.

Q*

-ocr page 38-

20

Johanna, de echtgenoot van graaf Philip van Waldeck, Adri; de gemalin van graaf Philip van Hauau, Ottilia, de eerste p res van het door hare moeder gestichte klooster Bredenb Engelbrecht II en Johan V.

»Engelbrecht, de oudste der beide zonen, was den 17llequot; 1441 te Breda geboren. De veelbewogen tijden onder Philips goede en Karei den stoute, de reeks van krijgsverrichtinger gruwelen, van groote daden en lage hartstochten, welke reeds vroeg beleefd had, hadden in de jeugdige ziel van En brecht een ernst verwekt, die boven zijn jaren was. De ont1keling van zijn geest, door een zorgvuldige opvoeding gel maakte sneller vorderingen, dan zijn leeftijd deed verwach Zijn verblijf' aan 't hof van Karei don stoute was voor hen hoogeschool van krijgskunst en praktische wijsheid. Terwijl de meeste van Engelbrechts makkers de woeste driften van vorst tot voorbeeld namen, die slechts naar verovering en kri roem streefde, sloot Engelbrecht zich aan de meer ge volle, ouderwezen en bedaarde mannen aan, door wier om£ hij iets beters leerde, dan wat de wisselvallige kans der vek gen hem kon verschaffen. Niet onwaarschijnlijk was het Philij de Commines, do helderste denker zijner eeuw, die bij den, geling voltooid heeft, waartoe het voorbeeld en de lessen van edelen vader de eerste grondslagen gelegd hadden. Reeds op veertiende jaar trad hij als een der veldheeren van Karei, nog graaf van Charleroi, op. Met de hertogen van Gelre en Is en den graaf van Horn viel hij in Luxemburg; later trok hij strijde tegen 't wederspannige Luik en sloeg de krijgsbenden trotsche stad bij Montigny. Als jongeling van zeventien ji behaalde hij een vreedzamer roem in de steekspelen, bij gelef beid van het tweede huwelijk 1) van Karei den stoute gehou Als krijgsman volgde hij Karei naar Zwitserland en was een degenen, die zegevierend met den hertog 't veroverde Nancy nentrokken. Toen nu de vorst, na de groote verliezen bij Grai en Murteu, zich wilde opmaken, om het verloren Lotharinge herwinnen, was Engelbrecht een van zijn verstandige raadslie( die hem deze onderneming ontrieden. Gij weet, hoe weinig Bourgondische hertog naar dien raad luisterde, en hoe die

1

Met Margaretha van York, Je zuster vau koning Ednard van Engeland.

-ocr page 39-

21

bezonnenheid hem 't leven kostte. Voor Nancy liggende, rieden Engelbrecht en de heer van Chiinay den vorst aan, om bij tijds naai' het Luxemburgsche terug te trekken en een wapenstilstand te sluiten, om het leger te versterken. De hertog, aan geen tegenspraak gewoon, werd hierover in hevigen toorn ontstoken, schold hen voor verraders en lafaards uit en verklaarde, dat hij, al stond hij ook geheel alleen, den vijand , wiens jeugd hij verachtte, weerstaan zou. Diensondanks en hoezeer hun 't voortzetten van den krijg tegen de borst stiet, streden beiden als leeuwen. De dag van den 5dcn Januari 1477, de dag, waarop Karei zijn vermetelheid met zijn leven boette, was ook voor Engelbrecht noodlottig. Met een afdeeling Luxemburgsche ruiters op de vijanden ingedrongen, had zijn volk hem, na een moorddadige worsteling, trouwloos verlaten en was hij krijgsgevangen gemaakt.

»Lang meende men, dat hij onder de dooden was, renboden brachten zijner gade de treurige tijding. Eerst den derden dag kwam hij weer te voorschijn, toen men de gevangenen voor den vijandelijken veldheer voerde. Voor een aanzienlijk losgeld, waartoe hij een deel zijner goederen aan zijn broeder Johan moest afstaan , kwam hij weder vrij; daarna stond hij de belangen van Maria van Bourgondië met trouw en ijver voor. Hij behoorde aan 't hof der hertogin tot de Oostenrijksche partij, en werd, bij het huwelijk tusschen Maximiliaan en Maria, in al de ambten en waardigheden bevestigd, welke hij en zijn vader van de hertogen van Bourgondië hadden genoten. Hij werd spoedig een van Maximi-liaans meest vertrouwde raadslieden en bleef dat tot aan zijn dood. In den oorlog met Frankrijk, dat deu gesloten vrede trouweloos verbroken en Bourgondië andermaal aangevallen had, verdedigde Engelbrecht moedig de rechten van zijn leenheer, hij viel echter zwaar gewond in de macht der Franschen. Deze krijgsgevangenschap duurde verscheidene jaren; daar Karei VIII, die slechts al te goed wist, hoeveel Maximiliaan aan den Nassauschen graaf verloor, diens vrijlating op allerlei wijzen bemoeilijkte en daarvoor een onbetaalbaar losgeld eischte. Toch was die krijgsgevangenschap eervol en werd hij met alle verschooning behandeld. Na een gevangenis van tien jaren kwam Engelbrecht tegen betaling van een zwaar losgeld vrij. Hij was en bleef een trouw dienaar van keizer Maximiliaan, later van Philips den schoone, en stierf den 31sten Mei 1504 in zijn ge-

-ocr page 40-

2-2

liefd Breda. 1) Hij was een tier grootste mannen, welke ons geslacht heeft opgeleverd en 't best kan men zijn karakter aan-duiden met het devies, hetwelk hij als ridder van het gulden, vlies in zijn wapen plaatste: »ce sera moi, Nassau.quot; Vriend en vijand hebben zijn veldheersroem en staatsmanstalent erkend.quot;

»Een groot man, mijn oudoom!quot; zeitle prins Willem.

»En uw navolging waardig,quot; hernam de graat'. »En deze portretten zijn die van uw grootvader en grootmoeder.quot;

»Graat'Joh au V en Elisabeth, landgravin van Hessen,quot; hervatte prins Willem.

»In 1482 gehuwd. Veel voorspoed heeft mijn vader niet gehad. Hij heeft echter zijn land een grooten dienst bewezen door 't hervormen van de rechtspleging en een betere verordening van de politie. Ook handel en nijverheid heeft hij zeer bevorderd. Hij was een goed regent, en wat hij voor de school-inrichtingen in Dillenburg heeft gedaan, zal nog lang in dankbare herinnering blijven. Hij was een oprecht man, zacht van karakter, en leefde tot heil van zijn onderdanen.quot;

En hiermede eindigde het gesprek tusschen graaf Willem en zijn zoon.

Den volgeiitleii morgen vertrok de knaap met zijn nicht naar Brussel, om aan het hof van keizer Karei den vijfde te worden voorgesteld, 't Was een aandoenlijk afscheid, dat gravin Juliana van haar zoon nam, een afscheid, des te treuriger, omdat ze vreesde haar kind voor altijd te zullen verliezen, omdat ze duchtte, dat ze haar oudsten lieveling afkeerig van haar zouden maken. Wel waren toen de verwijdering en de haat tusschen de beide kerkgenootschappen nog niet tot die hoogte gestegen , welke ze later bereikten, wel waren de lijnen tusschen de oude en de nieuwe leer nog niet zoo scherp afgeteekend als in vervolg van tijd 2) — het geloof, de opvoeding, de toekomst van haar kind schenen tocb der teedere moeder een kloof tusschen hem en haar te zullen daarstellen, een kloof, die te groot was, om ooit gedempt te worden. De mensch wikt. God beschikt. Juliana van Stolberg zou eenmaal 't oogenblik zegenen, dat haar Willem naar de Nederlanden vertrokken was, omdat zijn verblijf aldaar en zijn liefde tot dat volk hem tot den man zouden vormen, op wien geheel

1) Ziju prachtige graftombe, door Jtichcl Aiiyelo Buonarotti vervaardigd en waarop hij en zijn echtgenoot zijn uitgebeiteld, is nog een sieraad van de groote kerk te Breda.

2) Zie Groen van Prinsterer, Archives. Tome I.

-ocr page 41-

23

Europa met bewondering zou staren : cleu man, wiens ruklerlijke moed alleen zou overstaan tegen 't machtigste rijk van dien tijd. de ketenen zou verbreken van een volk, dut gering in aantal en weinig geacht onder de natiën van do oude wereld, door hem tot een vrij en onafhankelijk volk zou worden gevormd, een volk, hetwelk eenmaal zijn vroegeren verachters en belagers de wet zou voorschrijven.

-ocr page 42-

HET HOF VAN NASSAU.

I. DE PAGE VAN KAKEL DEN VIJFDEN.

1546.

Wanneer wij ten jare 1546 de Rue Madelaine te Brussel waren afgewandeld, daar waar die bveede straat zich in een paar nauwere straten splitst, welke beide naar 't hof van Brabant, de verblijfplaats der landvoogdes voeren, zouden we op een vorstelijk gebouw gestuit zijn, hetwelk inet zijn ommuurden boomgaard, aan den zuidelijken vleugel gelegen, genoegzaam de geheele breedte der straat besloeg. Het front van dat gebouw, hetwelk een langwerpig vierkant vormde, was aan de voorste hoeken van trapgevels , van achteren en aan de zijden van spitse daken voorzien; terwijl een ruim binnenplein zich in 't midden bevond. Vijf torens van verschillenden vorm en hoogte rezen aan de oost- en zuidzijde boven de spitse daken omhoog; een daarvan, de hoogste, bevojul zich aan het verbindingspunt van den oostelijkenen zuidelijken vleugel.

't Kolossale van die huizinge en het onregelmatige van den bouw zouden u zeker onaangenaam hebben aangedaan ; in de eeuw, waarin we 't bezoeken willen, was die onregelmatigheid gewoon, en zou men onze meer evenredige huizen leelijk gevonden hebben. Daarbij zullen we, als we het binnengetreden zijn, te lichter vergeten, wat ons buiten gehinderd heeft, wanneer we ons naaide rijk versierde en gebeeldhouwde zaal begeven, wier deuren en wanden van rijk snijwerk voorzien zijn, welks vergulsel en kleuren, door de stralen der zon, door de geschilderde glazen tooveraehtig weerkaatst worden.

Weet gij, waar wij zijn? Het is in 't hof van Nassau, thans nog het eigendom van en bewoond door de princes-weduwe

-ocr page 43-

25

van Oranje, Anna van Lotharingen, weldra in 't wettig bezit van tien dertienjarigen knaap, die daar aan de zware eikenhouten tafel zit met een bundel papieren voor zich. Herkent ge in dien rijkgekleeden edelknaap van keizer Karei den vijfde, die de kleuren zijns meesters draagt, niet den zoon der Nassaus, dien we een jaar geleden den vaderlijken burg zagen verlaten, om de glansrijke loopbaan te betreden, hem door geboorte, erfenis en vorstengunst toegeschikt? De edele, openhartige gelaatstrekken, de bescheidenheid en de ernst van den knaap hebben hem 's keizers gunst doen verwerven. Daar Zijne Majesteit echter oordeelde, dat het kind nog te jong was, om hem op zijn bijna onafgebroken reizen te vergezellen, nog te jong, om zijn gedurige veldtochten mede te maken, had hij zijner zuster, Maria van Oostenrijk, koningin-weduwe van Hongarije en gouvernante der Nederlanden, opgedragen, den prins aan haar hof op te voeden.

En zeker had hij geen betere keus kunnen doen, de keizer; want koningin Maria was een zeer verstandige vrouw, en volstrekt niet hatelijk, wat den godsdienst aangaat; daar ze zelfs in de onder haar bestuur gestelde landen de prediking van de leer der hervormden toeliet. Ze voerde een prachtige hofhouding, en deze was wel geschikt, den jongen prins te vormen om eenmaal aan een keizerlijk hof een goed figuur te maken. Daaraan voorzeker had hij het te danken, dat hij later met een gulheid, ja een verkwisting, zijn rang en zijn inkomsten waardig, in ditzelfde paleis een weelde ten toon spreidde, die allen naar zijn hof lokte. Tevens gaf koningin Maria hem de beste leermeesters en ging hij om met de dapperste en beroemdste mannen van zijn tijd: want Kareis hof, voornamelijk in de Nederlanden , was samengesteld uit de bloem van Nederlandsche , Bourgondische , Italiaansche en Spaansche heeren, die zoowel in staat-als in krijgskunde uitmuntten, en waarvan er vele, wanneer Karei zich buiten de Nederlanden bevond, zich aan 't hof van Maria ophielden 1).

We vinden den prins in papieren verdiept en we zouden niet gaarne met hem die geschreven oorkonden nalezen en ontcijferen; wij, die driehonderd jaren later leven. We willen dus liever in den stijl en in de taal der negentiende eeuw wedergeven, wat dien jeugdigen geest zoo ingespannen bezig houdt, 't Is de

1) De Jieaufort, Leven van Willem I. UI. 1.

-ocr page 44-

20

geschiedenis van 't geslacht van Oranje, 't geslacht, waarvan hij zelf op dit oogenblik de vertegenwoordiger is. Zien we, wat hij leest.

Het voormalige prinsdom Oranje lag in Frankrijk eu wel in üanphiné, in een der heerlijkste streken, waarmede de natuur de zuidelijke landen gezegend heeft. Behalve de hoofdstad Oranje, had men er de vlekken Courtezon, Jonrpiières, Gigontlas en daarenboven wel vijfhonderd dorpen, sloten en meierijen. De hoofdstad was zeer oud en bevatte nog schoone overblijfselen van Ko-meinsche bouwkunst. Zij bezat vele vrijheden en rechten, een universiteit en een bisschopszetel, ja, er werden daar meer dan eens conciliën gehouden.

Eer dit schoone land aan 't Nassausche huis kwam, had het drie vorstenliniën gehad: die van Oranje, van Bourgondischen oorsprong, die van Baux en die van Chalons. De eerste historische, ofschoon rijkelijk met volksoverleveringen en legenden bedachte persoon uit die linie is Guillaume-au-cornet, een van de krijgers uit de school van Karei den groote. Na de Arabieren , die toen Frankrijk verwoestten, het land uitgedreven te hebben, huwde hij een beeldschoone Saraceensche prinses, welke hem in handen was gevallen, en begaf zich, overzadigd van roem en wereldsch genot, als monnik in de door hem gestichte abdij Ene-los in Languedoc. Zijn eenige dochter Herimbergha bracht haar gemaal, een edelman uit Provence, het graafschap Omnje als bruidschat aan. Hun zoon Rorgon was hun opvolger. Verder lezen wij van gravin Alataïs, die zich door haar bijzondere overhelling tot toorn onderscheidde, welke zij zelfs tegenover hare familie niet wist te bedwingen, van Rambaud I, Gerald, Adheinar, Rambaud 11, Willem II, Willem III, Rambaud 111, Willem IV en Rambaud IV; doch de geschiedenis van deze vorsten levert niets anders op, dan verzwakking en vermindering van macht, reeds met AVillem 11 begonnen.

Wat de tweede linie, die van Baux aangaat, hare geschiedenis is genoegzaam geheel met die van Bourgondië , Provence, Catalonië, Italië en Frankrijk vereenigd. De vorsten uit dat huis waren drie Bertrands, twee Willems en vijf Raimonds.

Belangrijker is de geschiedenis van de linie van Chalons. De stamvader van deze linie was Jan I, de zoon van Gerard van Vienne, gehuwd met de dochter van Raimond III, door welk huwelijk hij in 't bezit van Oranje kwam. Hij was een goed en

-ocr page 45-

rechtvaardig regent, en vergrootte het door hem geërfde graafschap met vele goederen. Hij was de eerste, die den titel van Prins van Oranje voerde. Hoe gaarne hij zich ook onzijdig had gehouden in de twisten tusschen de huizen van Orleans en Bourgondië, hij werd in hun bloedigen strijd meegesleept. Hij hielp Jan van Beieren zich in 't bezit van zijn bisdom Luik stellen en streed aan de zijde van hertog Jan zonder vrees in den moorddadigen slag, welke de trotsche steeds oproerige Luikenaars tot onderwerping bracht. Toeu keizer Sigismund naar het Concilie van ('onstans reisde, onthaalde hem de prins van Oranje met vorste-lijken praal in zijn stad. Zijn zoon en opvolger, Louis, die zich den bijnaam van den goede verwierf, was een trouw aanhanger van hertog PJiilips van Bourgondië. Hij was het, die met Engel-brecht van Nassau de gevangene gravin Jacoba van Bergen naar Gent overbracht. Met koning Karei VII over goederen en bezittingen welke hij in Dauphiné had, in onmin geraakt, was deze twist door Matthieu de Foix, heer van Comminge, bijgelegd; toen de trouwelooze Karei onverwachts hot verdrag verbrak , den prins overviel en hem bij een gevecht aan de oevers der Rhone bijna gevangen had gemaakt, ware de vorst niet als door een wonder aan zijn vervolgers ontkomen, door in volle wapenrusting over de rivier te zwemmen. Geheel Oranje werd door 's konings veldoverste Gaucourd veroverd , en hem eerst teruggegeven, toen Karei VII, die de behoefte begon te gevoelen aan trouwe vrienden in Bourgondië, zich met Louis . die een der machtigste en meest invloedrijke edelen van Frankrijk was, verzoende, en hem zijn prinsdom terugschonk.

Zijn onderdanen hadden vrij wat van hun onderdrukkers te lijden gehad; geen wonder dus, dat ze den terugkeerenden vorst, die hun lijden zou doen eindigen, met luid gejuich ontvingen. Hij regelde hierop de vervallen regeering en het rechtswezen des lands en versterkte de hoofdstad, om haar in 't vervolg beter tegen eiken vijandelijken overval te kunnen verdedigen. Hij stierf in den ouderdom van 75 jaren, na er 44 geregeerd te hebben 1), en liet den roem na van een trouw, dapper, grootmoedig en standvastig vorst te zijn geweest, een vorst, die zich ten volle de liefde zijner onderdanen en den schoonen bijnaam van »den goedenquot; had waardig gemaakt. Zijn zoon Willem VIII volgde hem op.

Ongelukkiger regeering dan deze kan men zich schier niet

i) Van 1418 tot 14G2.

-ocr page 46-

voorstellen; daar hij beurtelings met ondank van vrienden, trouweloosheid van onderdanen en meineedigheid van bloedverwanten te kampen had. Geen wonder dan ook, dat onder hem de grootheid van zijn hui.s daalde, en hij uit al die rampen en onheilen niets redde dan de eer.

Terwijl hij in Bourgondië streed, en later een pelgrimstocht naar Palestina deed, stelde zijn moei, Margaretha van Chalons, een proces tegen hem in. Verdrietig over de onaangenaamheden , welke hem dat proces op den hals haalde, zocht hij daarvoor afleiding in den bloedigen oorlog, welken Karei de Stoute tegen de Luikenaars voerde. By de bestorming van een der voorsteden werd hij met velen van zijn volk zwaar gewond, doch ook dooiden ondergang van deze trotsche stad gewroken. Nauwelijks waren zijn wonden genezen, en meende hij in zijn vorstendom rust te genieten, toen hem de muiterij van zijn broeder Hugo en den bastaard van Oranje, Jacques, alle rust en genot ontroofde.

Toch poogde prins Willem zooveel hij kon, het welzijn van zijn volk te bevorderen. De instelling van een eigen parlement, zooals dat in Parijs, Bourgondië en Dauphiné bestond, strekt hem tot roemvoller gedeukteeken, dan al de krijgsroem, door zijn voorvaderen behaald. Maar 't ongeluk scheen niet moede, hem te vervolgen. De onpartijdigheid, door hem iu de twisten tusschen Bourgondië en Frankrijk betoond , hadden hem den haat van beiden op den hals gehaald; zijn broeders vatten weer de wapens tegen hem op, zijn onderdanen, wien hij niets dan goeds bewezen had, stonden tegen hem op. Moede, langer de slechtheid der menschen te verdragen , besloot hij, zich naar de staten van Ka-rel van Bourgondië te begeven, om daar zijn leven rustig te eindigen. Hertog Karei had hem dat toegestaan; maar onderweg werd hij door afgezondenen van Lodewijk XI overvallen, die hem gevangennamen, medevoerden en op den grooten toren te Tours opsloten. De losprijs werd, in de stellige verwachting, dat die niet zou worden opgebracht, op 150,000 livres gesteld. Tot het uiterste gedreven en tot elk offer bereid om zijn vrijheid terug te erlangen, kwam hij niet los, voor hij, daar al zijn vrienden hem verlaten hadden, iu 't verkoopeu van zijn prinsdom had toegestemd. Na een gevangenschap van acht en twintig maanden , betrad hij eindelijk weder het erfdeel zijner vaderen en stierf van verdriet op den 27quot;tequot; September 1475.

Zijn zoon Jan II was gelukkiger en roemrijker. Hij trad ak

-ocr page 47-

29

wreker van den hoon, zijn huis aangedaan, op, en maakte Frankrijk, Bretagne, Luik, Opper-Italië, Milaan en Napels tot het tooueel van zijn krijgsroem. Bij zijn komst aan de regeering vond hij het Bourgondische gedeelte van zijn erfenis door zijn eigen ooms en door den hertog, liet Fransche door soldaten van den koning bezet. Maar hij dwong zijn vijanden door zijn moed en dapperheid , hem voldoening te geven. Daarbij kwam 't hem zeer goed te pas, dat hij met prinses Jeannette, de dochter van Charles van Bourbon en Agnes van Bourgondië, hertog Philips' zuster gehuwd was. Door koning Karei VIII tot opperbevelhebber van het leger tegen Napels aangesteld, volbracht hij daar daden, welke hem roem bij zijn tijdgenooten en de dankbaarheid des Franschen konings verwierven. Kareis opvolger, Lode wijk XII, maakte het onrecht, den huize van Chalons aangedaan, weder goed. Hij gaf hem al de aan zijn huis ontnomen goederen terug. Ook het parlement van Oranje, hetwelk tijdens de overweldiging uit elkander was gegaan, werd door hem hersteld. Niet lang daarna, in 1502, stierf hij , latende uit zijn tweede huwelijk met Philiberta van Luxemburg, twee kinderen na: Claudia en Philibert. Bij testament had hun vader bepaald, dat, ingeval Philibert, die tijdens zijn dood nog nauwelijks drie weken oud was, zonder mannelijke nakomelingen zou overlijden, zijn veel oudere zuster Claudia erfgenaam van Oranje zou worden.

Claudia huwde met graaf Hendrik van Nassau 1). Deze Hendrik was op den IS'1quot;quot; Januari 1483 te Siegen geboren en werd door zijn oom Engelbrecht als staatsman zoowel als krijgsman opgevoed. Reeds op zijn twintigste jaar bestuurde hij als stadhouder van zijn oom, het graafschap Vianden. Kort te voren was hij in 't huwelijk getreden met Francisca van Savoye, die hem een aanzienlijken bruidschat aanbracht. Daartegen zou Hendrik al de bezittingen van zijn oom Engelbrecht en de helft der Duitsche landen van zijn vader erven. Hiermede was Willem in zijn rechten verkort; doch de billijke Hendrik stond hem, nog tijdens 't leven van Engelbrecht, zijn aandeel in de Duitsche bezittingen af. Na den dood zijner eerste gemalin, die kinderloos overleed, huwde hij genoemde Claudia, uit welk huwelijk René geboren werd, van wien Willem van Oranje zijn prinsdom en goederen in de Nederlanden erfde. Ten derdenmale huwde

1

De oudste broeder van graaf Willem van Nassau, prins Willem's oom.

-ocr page 48-

30

hij mot Donna Menzia de Mendooa, de oudste der drie dochters van deu marchese Don Rodrigo de Cagnette, welk huwelijk insgelijks kinderloos bleet'.

De betrekkingen van zijn oom brachten hem reeds vroegtijdig in aanraking met het Oostenrijksch- Bourgondische hof. Philips de schoone was hem zeer genegen en ontbeerde niet dan ongaarne zijn omgang.-Op diens verschillende reizen vergezelde hij dezen vorst, die in alle gewichtige aangelegenheden het liefst zijn raad opvolgde. De eerste onderscheiding, welke hij van hem kreeg, was zeker wel de hoogste: de ridderorde van het gulden vlies. De opvoeding van den jongen Karei werd in 't bijzonder aan Hendriks zorg aanbevolen, die er het grootste aandeel in had 1). De Nassausche vorst onderscheidde zich dan ook door een helder verstand, een scherp oordeel en een vasten wil. Daarbij was hij een uitstekend krijgsman.

De aanzienlijke erfenis van zijn oom Engelbrecht brachten niet weinig toe, om Hendriks aanzien in de Nederlanden te vergrooten. Ook met de landvoogdes Margaretha, de herto-gin-weduwe van Savoye, moei van Karei den vijfde, door dezen tot landvoogdes over de Nederlanden aangesteld, stond graaf Hendrik op een goeden voet; zij gebruikte zijn diensten bij meer dan een gelegenheid, en schonk hem het grootste vertrouwen, vooral in die zaken, welke het krijgswezen in de Nederlanden betroffen. Karei zelf achtte Nassau hoog.

In 't jaar 1515 als onderhandelaar van graaf Karei naar Parijs gezonden om met Frans I de geschillen ten aanzien van Vlaanderen en Artois ten einde te brengen, waar hij de schitterendste blijken van zijn talent als staatsman gaf, nam hij ook deze gelegenheid waar, om bij 't Fransche hof de toestemming tot zijn huwelijk te erlangen, welk huwelijk te Fère-sur-Oise, op een slot van de hertogin van Vendóme, voltrokken werd. Koning Frans I en zijn gemalin schonken der bruid een aanzienlijke som als huwelijksgoed en kostbare geschenken. Zoo hoog stond Hendrik bij het Fransche hof in achting, dat het hem niet toeliet, op eigen gelegenheid met zijn gemalin naar Brabant te vertrekken, maar het jonge paar op zijn kosten tot Breda liet begeleiden.

Ter belooning van zijn gelukkig geslaagd gezantschap verhief Karei de vijfde hem tot stadhouder over Holland, Zeeland en

1) Guiccianlin , Description des Pays Bas.

-ocr page 49-

31

Friesland; spoedig daarop werd liij ook tot oppersten kamerheer en geheimraad van den koning benoemd. In 1511 vinden we hem als opperbevelhebber over het gezamenlijke krijgsvolk in de Nederlanden ; want hij had zich in den oorlog tegen den hertog van (leider reeds als krijgsman onderscheiden, en toonde ook mi, dat hij, evenals zijn oom, niet alleen een geslepen staatsman, maar ook een ervaren veldheer was, toen hij door do belegering van Arnhem , hertog Karei van Egmond tot den afstand van al zijn aanspraken op Gel re dwong, en langen tijd den zoozeer gevreesden «zwarten hoopquot; in bedwang hield. Veel bracht hij bij tot de verkiezing van Karei den vijfde tot keizer van Duitschland; daar hij 't was, die de Spaansche partij ten gunste van zijn vorst bewerkte. Zoowel bij de verkiezing als bij do kroning en de feestelijke intrede van verschillende steden, later ook bij de kroning tot koning van Lombard ije, week Nassau niet van Kareis zijde. Als opperkamerheer van den keizer had hij dan ook den grootsten invloed op den machtigen heerscher.

Al Hendriks verdere krijgsbedrijven mede te deelen, zou te langwijlig worden. We stippen dus slechts aan, dat hij in 1521 den veldtocht tegen Robert van der Mark en de Franschen in Pircardië en Champagne bestuurde, waar hij in den ridder Bayard een waardigen tegenstander vond. Ware dit het geval niet geweest , dan zou Hendrik 's keizers leger binnen de muren van Parijs hebben gevoerd, en had de lange en bloedige krijg tus-schen de huizen van Valois en Habsburg een einde genomen, on zou Nassau zich een onstorfelijken lauwerkrans verworven hebben. Steeds vinden we hem ijverig in den dienst des keizers, nu in den krijg, dan in de politiek. Hoe trouw hij ook aan 't oude geloof gehecht was, hij toonde toch, dat hij volstrekt niet hatelijk jegens de andere partij was, toen hij door zijn invloed den beroemden Alexander Schweisz, die aan 't hoofd van een gezantschap van Evangelische rijksstenden naar Piacenza gereisd was, een gehoor bij den keizer wist te bezorgen, en dat zelfde gezantschap, hetwelk zich door de overgaaf van een verweerschrift tegen de besluiten van den rijksdag van Spiers, des keizers ongenade op den hals had gehaald, voor gevangenschap wist te behoeden I). Dezelfde verdraagzaamheid deed hij blijken, toen

1) Prof. ])r. Ernst iliinch UI. UI. Blz. 193.

-ocr page 50-

32

hij de rol van bemiddelaar op zicli nam, ten gunste van den keurvorst van Saksen en de Evangelischeu. Met leedwezen echter zag hij, hoe zijn broeder Willem al meer en meer naar de nieuwe leer overhelde; we hoorden reeds, hoe hij hem 't huwelijk met de dochter van Johau Frederik van Saksen afried; de overgang van Nassau-Dillenburg tot de Protestantsche kerk smartte hem zeer. In 1530 woonde hij den beroemden rijksdag to Augsburg bij, en we behoeven niet te vragen, of hij hoog in 's keizers gunst stond aangeschreven, als we weten, dat Karei hem het in 't Latijn geschreven origineele stuk der confessie ten geschenke gaf 1).

Do dood van koningin Margaretha (1531) die hem tot uitvoerder van haar testament had benoemd, riep hem weer herwaarts. Hij woonde echter nog eerst den rijksdag te Regensburg (1532) bij, waar hij ijverig tot het behoud der oude kerk meewerkte. Op het einde van dit jaar was hij echter in de Nederlanden en nam een gedeelte van de landvoogdij over die gewesten in naam van zijn zoon René van Chalons over 2).

Bij een tweeden veldtocht in Frankrijk (1534), waarin hij geen Bayard tot tegenstander had, viel hij inPicardië, veroverde Guise en leidde hij de beroemde belegering van Peronne. De ontzaglijke kosten, door dezen veldtocht veroorzaakt, waren voor niemand zwaarder dan voor graaf Hendrik zelf. Hij toch moest die voorloopig uit eigen middelen bestrijden; daar de kas van den keizer op dat tijdstip ledig was, ja, tot leeningen zijn toevlucht nemen. Eerst later werd het bedrag van 't geen de vader had voorgeschoten, den zoon René terugbetaald.

Graaf Hendrik stierf den 14(ll!n September 1538; zijn weduwe, donna Menzia de Mendoya, wier bezittingen in Spanje, doordien hij bij haar geen kinderen had gehad, weder aan haar en niet aan het huis Nassau vervielen, een vrouw, die bij al haar goede eigenschappen een hooge mate van verkwisting voegde, daar zij een vorstelijk leven beminde, huwde na Hendrik's dood met Don Fernando de Arragon, den zoon van den uit Napels verdreven koning.

Ge herinnert u, dat Claudia's veel jongere broeder Philibert nog nauwelijks drie maanden oud was, toen hij zijn vader, Jean H

1) Dit is later naar Breda gckomeu, waar 't zich in 1563 nog bevond, en als een familiestuk werd bewaard. Zie AruolJI, Dl. II, lilz. 226.

2) Arnoldi Gesch. der Oranieu-Nnssauwsehe Linie Dl, II.

-ocr page 51-

33

van Oranje verloor. Zijn moeder, Philiberta van Luxemburg, beminde hem op liet teederst en liet hem met de meeste zorg opvoeden. Toen het knaapje nog slechts zeven maanden oud was, kreeg hij door bemiddeling van de koningin , Anna van Bretagne, het stadhouderschap over Bourgondië, hetwelk na-tuurlyk door zijn moeder en voogden werd waargenomen. De prins zelf werd aan het Fransche hof opgevoed. De koningin had hem met moederlijke toegenegenheid lief en ook de koning stelde veel belang in hem.

Toen Philibert de jongelingsjaren bereikt had, ontbrandde de oorlog tusschen keizer Karei V en Frans I, en daar zijn zwn-ger Hendrik van Nassau de legers van Karei aanvoerde, moest hij verscheidene beleedigingen verduren. Onder andere moest hij zelfs eens, op bevel van koning Frans, zijn woning voor een Poolschen gezant mimen. De prins, hierdoor en door meer andere zaken ten hoogste beleedigd, en goederen zoowel in Duitschland als in Frankrijk bezittende, zag wel in, dat hem niets anders overbleef, dan een keus te doen tusschen de beide oorlogvoerende partijen — hij wierp zich in de armen des keizers, 't Was een gewichtig besluit, en kostte hem de intrekking van zijn prinsdom en zijn bezittingen in Frankrijk en Bretagne. De keizer echter stelde hem daarvoor ruim schadeloos. Philibert streed moedig onder 's kekers vanen, en bekleedde, op twintig jarigen leeftijd, reeds den post van bevelhebber. Bij de verovering van Fontarabie behaalde hij zijn eerste lauweren; doch in den zeeslag tegen Andreas Doria had hij het ongeluk , in krijgsgevangenschap te geraken. In den toren van Tours opgesloten, duurde zijn gevangenschap tot aan den vrede van Madrid (1526). Bij dien vrede echter kreeg hij, volgens een afzonderlijk artikel door keizer Karei daarin gevoegd, niet alleen zijn vrijheid, maar ook zijn prinsdom Oranje terug.

Lang echter mocht Philibert zich niet rustig in zijn Prinsdom ophouden: zijn ijver voor Kareis belangen riep hem spoedig weer uit den kring der zijnen en in 't leger. Het voorname tooneel van Kareis krijgsbedrijven was thans Milaan. Philibert brandde van verlangen om in de gevaren daarvan te deelen, doch werd door allerlei verhinderingen in Duitschland gehouden, en toen alle aangewende middelen vergeefsch waren om zijn doel te bereiken en bij het Italiaansche leger te komen , reisde hij er als een eenvoudig busschutter heen. Toen hij in den omtrek van Lombardijes hoofdstad

3

-ocr page 52-

34

aankwam, was de citadel nog door Francesco Sforza en den hertog van Milaan bezet; ofschoon de stad zich reeds in 't bezit van de keizerlijke troepen bevond, die echter even weinig hoop koesterden om haar lang te behouden, als zij zich sterk genoeg rekenden, om de citadel te bestormen.

De aankomst van Prins Philibert en een frissche afdeeling lansknechten vervulde hen met nieuwen moed, en Sforza zag zich weldra genoodzaakt, de hem toevertrouwde sterkte bij verdrag over te geven. Toen de Prins als generaal-luitenant, onder den hertog van Bourbon, de stad Rome bestormde, viel de hertog bij 't beklimmen eener bres. Philibert, die slechts al te goed wist, hoe 't sneuvelen van den aanvoerder demoraliseerend op de troepen werkt, liet terstond het lijk met een mantel bedekken en voerde zelf de bestormers aan. Na twee bloedige uren drong hij met de zijnen in een der voorsteden en baande ras den weg tot een volkomene zegepraal. Toen de dood van den hertog van Bourbon in 't leger bekend werd, eischten de troepen, dat de vier en twintigjarige prins van Oranje, wiens deugden en hoedanigheden aan oud en jong het grootste vertrouwen hadden ingeboezemd, den post van opperbevelhebber op zich zou nemen. Als zoodanig vervolgde hij de reeds behaalde voordeden met een gelukkig gevolg, en belegerde Paus Clemens op den Engelenburg. Schoon zeer gevaarlijk door een kogel gewond, belette hem dit niet, de belegering met alle kracht voort te zetten. Zijn lichaam mocht buiten staat zijn, om te handelen — zijn geest bleef even krachtig.

De onderkoning van Napels had bij zyn komst te Rome met weerzin gezien, dat de prins van Oranje met het opperbevelhebberschap bekleed was en keerde spoedig naar zijn residentie terug. Ook anderen waren daarover zeer naijverig op hem. En toch was zijn lot in Italië alles behalve benijdenswaardig. Zijn soldaten, door den rijken buit dien zij verworven hadden, weelderig geworden en ontzenuwd, werden oproerig, terwijl daarenboven de pest in hun gelederen woedde. Zijn verhouding tusschen paus en keizer was lastig en moeilijk. In de geheimen van den keizer ingewijd, wist hij, dat hij den kerkvorst gevangen moest houden en toch den gehoorzamen zoon der kerk spelen. Tot overmaat van ramp kwam de beroemde krijgsbevelhebber Lautrec in Italië, en de voordeden, welke deze reeds terstond behaalde, deden alles behalve voorspoed voor de keizerlijke wapenen verwachten. Philibert, van zijn tocht tegen Sienna teruggekeerd, besloot nu den paus vrij te

-ocr page 53-

35

laten, welke vrijlating den prelaat echter op een ongelioorden losprijs te staan kwam, die moest dienen om de misnoegde, luid morrende en tot oproer zoozeer geneigde lansknechten te bevredigen. De terugtocht ging met groote moeilijkheden gepaard, daar Lautree hem overal op de hielen volgde en meer troepen, geld en ammunitie had dan hij. Lang bescheen deT zon des geluks de Fransche vanen. Oranje echter, wien er alles aan gelegen was om Napels te behouden, wist met de meeste voorzichtigheid een hoofdslag te vermijden en poogde den vijand door kleine schermutselingen af te matten. Na lang heen- en weertrekken werden da zijnen door Lautree en Doria, zoowel in Napels als in Gaeta belegerd. De blokkade, het bombardement, hongersnood, verraad, alles vereenigde zich, om den prins tot wanhoop te brengen. En toch ondanks 't aanmerkelijk verlies aan schepen en menschen, in een moorddadigen zeeslag dien de keizerlijken verloren, liet Oranje den moed niet zakken; zijn krachtige geest trotseerde al de rampen, welke hij moest verduren.

En hjj had niet te vergeefs moed gehouden. Een onverwachte en allergelukkigste omstandigheid kwam hem te hulp. De admiraal Andreas Doria deed aan den koning van Frankrijk zulke hooge eischen, dat deze, daarover verbitterd, Antoine de la Ro- * chefaucould zond, om hem te vervangen, tevens met den geheimen last, om zich van de vloot en van den persoon des admiraals meester te maken. Andreas echter, bij tijds gewaarschuwd, kwam den koning voor, trof voorwaarden met den keizer en ging in diens dienst over. Dit gedrag van Andreas had gewichtige gevolgen ; Genua huldigde Karei, Napels werd ontzet, Phi-libert wist zijn onwillige troepen te bedwingen, deed den eenen gelukkigen uitval na den anderen, en herwon door zijn krijgsgeluk weer 't verloren vertrouwen van zijn leger.

Thans nam Philibert een offensieve stelling aan en vervolgde hij de Franschen in Italië. Overal klonk zijn roem, en vriend en vijand prezen den man, die ook in den uitersten nood den moed niet verloren had. En toch zou datzelfde Italië zijn graf worden.

In een veldslag bij Caviniano, waarin de keizerlijken de overwinning behaalden, daagde een edelman uit Gasconje hem tot een tweegevecht uit. Terwijl hij zicli nu met het zwaard tegen dezen verdedigde, werd hij verraderlijk door een geweerkogel gedood. Dit was op den 3en Augustus 1530. Hij was eerst acht en twintig jaren oud. Zijn leger, verwoed over zijn dood, vol-

3*

-ocr page 54-

tooide de nederlaag vau deu vijand. Zijn lijk werd naar Lons-le-Saulnier, een zijner goederen, overgebracht en daar in de kerk St. Désiré begraven.

Volgens den laatsten wil van Jan II en ook volgens het testament van Philibert, werd nu zijn neef Rene, de eenige zoon van Hendrik van Hassan en Claude van Chalons, erfgenaam van al zijn goederen en ook van het prinsdom Oranje. Rene voerde de wapens van Chalons en Oranje, benevens het oude devies: »Je maintiendray Chalon.quot; Later werd dit laatste woord » Nassauquot;, nog later behield men slechts de beide eerste woorden. Bij den dood zijns vaders, Hendrik van Nassau, was hij insgelijks in 't bezit van diens bezittingen in Nederland geraakt. Twee jaren later, in Augustus 1540, trad hij in 't huwelijk met Anna, de dochter van Antonie van Lotharingen en Renée de Bourbon.

Het was om dezen tijd, dat 's prinsen aanzien meer en meer bij den keizer steeg; kort voor den nieuwen oorlog met Frans I werd hij tot generalen stadhouder over Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht aangesteld en ontving hij uit handen van Karei de ridderorde van het gulden vlies.

Kort daarop had de hertog van Orleans met een leger, over hetwelk de hertog van Guise 't bevel voerde, Luxemburg bemachtigd ; van een anderen kant was de bevelhebber van den hertog van Kleef, de maarschalk van Gel re, ondersteund door een atdeeling ruiters onder den hertog van Longueville, over de Maas , getrokken en in Brabant gevallen. Deze laatste operatie had ten doel, de strijdkrachten van koningin Maria van Hongarije, Kareis landvoogdes in de Nederlanden, te verdeelen, opdat Orleans zich daardoor des te vrijer in 't Luxemburgsche kon bewegen.

Nauwelijks had René deze tijding vernomen, of hij verzamelde al het krijgsvolk, dat hij kon bijeenroepen, en rukte naar Antwerpen op, om die stad te beschermen. Bij Brescot, waaide wegen van Antwerpen en Hoogstraten elkander kruisen, ontmoette hij met zijn grootendeels eerst aangeworvene 3500 nog ongeoefende soldaten het leger van den maarschalk, dat 14,000 man sterk was, werd geslagen, verloor 't grootste deel van zijn volk, doch kwam met het overschot gelukkig in Antwerpen, waar hij door de in angst verkeerende inwoners met opene armen werd ontvangen. Nadat hij hier alles in behoorlijken staat van tegenweer had gebracht, begaf hij zich terstond naar de landvoogdes, om met haar over de te nemen maatregelen te beraadslagen.

-ocr page 55-

37

Spoedig had hij gelegenheid, de nederlaag bij Brescot op den maarschalk te wreken, dien hij op zijn beurt sloeg en noodzaakte, om zoo spoedig doenlijk over de Maas terug te trekken. Hierop wendde hij zich naar Luxemburg, en veroverde de verloren steden met uitzondering van Ivoy, hetwelk de hertog van Guise op 't hard-nekkigst verdedigde. Dit alles was in een maand gebeurd. Nadat hij Luxemburg van Franschen gezuiverd had, trok hij op, om den hertog van Kleef te tuchtigen. Met de snelheid des bliksems wierp hij zich in 't land van Gulik, nam daar verscheidene sterke plaatsen in en sloopte overal de muren en vestingwerken.

Keizer Karei, zeer verbitterd over de vermetelheid van den jongen hertog van Kleef, besloot hem een harde les te geven , verscheen plotseling met een leger van Duitschers, Spanjaards, Bourgondiërs, Italianen en Albaneezen in diens land, bestormde en verbrandde de hoofdstad, nam de meeste steden iu, en eischte de onderwerping van den hertog. Deze kwam voor den vertoornden keizer, wierp zich, in tegenwoordigheid van vele vorsten en grooten, voor hem op de knieën, en bad hem om vergiffenis, het gebeurde met zijn jeugdige onbezonnenheid en het aanstoken der Franschen verontschuldigende. Karei fronsde 't gelaat; daar trad zijn gunsteling Llene tot hem en wierp zich tot verdediger van den hertog op.

«Versta u met Prins René en kardinaal Granvelle ten aanzien van de vredesvoorwaarden en de amnestiezeide de keizer, en draaide den hertog den rug toe.

Dit was genoeg gezegd; de edele Oranje ging nu naar den knielende, reikte hem vriendelijk de hand en hielp hem opstaan. Wel kwam de hertog er beter af, dan wanneer Karei hem had gevonnisd; René kon echter niet verhinderen, dat hij Gelre en Zutphen aan den keizer moest afstaan en werd nu zelf als stadhouder over de nieuw verworven gewesten aangesteld, 't Was onder zijn bestuur, dat de beroemde Viglius van Zuichem voor de eerste maal als kam elier van Gelderland optrad.

Een en ander had den haat, dien de koning van Frankrijk René toedroeg, geducht doen toenemen. Zonder verdere formaliteiten liet hij hem door zijn parlement van de souvereiniteit van Oranje vervallen verklaren en het prinsdom in naam van de Fran-sche kroon door admiraal Philippe van Chabot bezetten.

Intusschen zat René niet stil. In 1544 vergezelde hij den keizer op zijn tochten naar Picardië en Champagne en bij de bele-

-ocr page 56-

38

gering van Luxemburg, Conunercy en Ligny. Er was alle hoop, om tot Parijs door te dringen. Slechts St Disier, door den graaf van Saucerre dapper verdedigd, belette dit. Hoewel de keizer de stad op drie verschillende punten beschoot en daardoor de belegerden in een benarden toestand bracht, wisten deze den belegeraars door moorddadige uitvallen veel afbreuk te doen. Eindelijk gaf Karei aan René bevel, om zich met achttien vendels Duitsche lansknechten en zes groote veldslangen op de Marnebrug tegenover de citadel te posteeren en daar het bombardement voort te zetten. Dit geschiedde en de nood der Franschen werd met ieder uur grooter, de kans tot redding al minder en minder.

Terwijl nu het geschut van beide kanten hevig woedde, wilde de prins den keizer in de loopgraven opzoeken. Eensklaps werd hij door een kogel zoozeer gewond, dat hij den volgenden dag (18 Juli 1544) stierf. Het geheele leger was er mee begaan, en de keizer week niet van zijn leger. Zijn lichaam werd te Breda begraven; waar hem een prachtig gedenkteeken is opgericht.quot;

Zoover had de jonge prins in de oorkonden van 't Huis van Oranje gelezen. Verschillende aandoeningen waren door zijn jeugdige ziel gegaan. Thans sloeg hij zijn oogen op. Tegenover hem aan den muur was 't schoon gebeeldhouwde , rijk geschilderde en vergulde wapen der Nassaus, beschenen door de roodachtige stralen der avondzon, en daarboven stond in groote vergulde letters de spreuk van Engelbrecht van Nassau: »Ce sera, moi, Nassau!quot;

»Ce sera moi, Nassau!quot; herhaalde de prins, terwijl hij de papieren weder bij elkander bond. En we weten niet, wat er in de ziel van den knaap omging. Zeker dacht hij er op dit oogenblik weinig aan, dat hij op diezelfde plaats eenmaal die spreuk zou herhalen, wanneer hij, de afstammeling en erfgenaam van de gunstelingen van 't Oosteurijksche huis, eens tegen dat huis zou overstaan, even ridderlijk en onverschrokken als zijn vaderen en voorgangers 't gediend hadden; hij alleen tegenover een vorst, die den schepter zwaaide over twee werelddeelen! En als hij dan eenmaal den handschoen zou hebben opgeraapt, die hem toegeworpen werd, dan zou hij aan geheel Europa toonen, dat de spreuk »ce sera moi, Nassauquot; ook de zijne was; en wanneer dan zijn moed en volharding op een zware proef zouden worden gesteld, dan zou hij de spreuk van Philibert in zijn wapenschild voeren en 't zijn verdrukten onderzaten , voor wier vrijheid en onafhankelijkheid hij goed en bloed veil had, toeroepen: »Je maintiendray.quot;

-ocr page 57-

39

II. HEG EN JAREN LATER.

1555.

Daar was wat meer beweging en woeligheid op den huize van Nassau op den 218'equot; October 1555 , dan toen we het nu ruim negen jaren geleden bezochten. Ofschoon de eigenaar er in den laateten tijd weinig vertoefd had, doordien hij, als opperbevelhebber van 's keizers leger iu Frankrijk, meestal in 't veld was, leverde zijn hof een rijkdom en een glans op, overeenkomende met zijn rang en zijn middelen. Dat hof was in den letterlijken zin des woords de verpersoonlijking van een schier Oostersche gastvrijheid. Van den morgen tot aan den middag stonden daar tafels aangericht, met wijn, spijzen en versnaperingen, die telkens door nieuwe werden vervangen en waarvan ieder bezoeker zich vrijelijk kon bedienen. En de gulle gastheer voelde zich niet gelukkiger, dan wanneer hij bij den middagdisch of bij 't avondmaal vroolijke en opgeruimde gasten om zich kon verzamelen, die niet wisten, wat zij meer zouden prijzen : den overvloed van wijn en gerechten, of de hoffelijkheid en minzaamheid van den gastheer. En niet alleen mannen van den oudsten adel des lands waren het, die zich aan die maaltijden vereenig-den , ook personen van minderen rang, vooral mannen van verdienste 1), waren daar welkom, en werden even gul en minzaam ontvangen, even minzaam en vriendelijk toegesproken, 't Hof van Nassau werd dan ook altijd bezocht door de machtigste edellieden van alle natiën 2), door de bloem van Nederlandsche, Duitsche, Bourgondische, Italiaansche en Spaansche heeren en hovelingen. Vier en twintig edellieden en achttien pages van hooge geboorte en op 't prachtigst uitgedost, deden dienst in Oranjes paleis. De schenktafels bogen onder den last van zilver en al het tafelgereedschap was van dit edele metaal 3).

1) Dc Beaufort, Dl. I. lilz. 2G7.

2) Brantome, Vie ilea liominea illustrcs ï. I. pag. 270.

3) Oranjes vijanden hebben hem wel eens te laste gelegd, dat zijn financiën door zijn weelderige levenswijs zeer verachterd waren, en dat hij om zijn reddeloozen boedel to verbeteren, zich tot opperhoofd der verdrukte Nederlanders zou hebben opgeworpen, om zoo in troebel water te vissehen. Deze beschuldiging is onwaar. Zie Groeu van Prineterer, Archives T. 1. pag. 94.

-ocr page 58-

40

Doch we slaan een tijdvak van ruim negen jaren over, eu willen onzen lezeressen en lezers iets meer van den man mededeelen, wiens levensgeschiedenis onze belangstelling in hooge mate waardig is. Er is toch tusschen den dertienjarigen knaap en den man van twee-en-twintig jaren een tijdvak, dat veel, zeer veel, vooral in zulk een merkwaardig leven als het zijne, beteekent. We vonden hem, als bijzonderen beschermeling en page van keizer Karei den vijfden, doch opgevoed aau 't hof van koningin Maria van Hongarije, Kareis landvoogdes eu vertegenwoordigster in de Nederlanden. Aan dat hof had hij een uitmuntende opvoeding genoten. De omgang met de uitstekendste mannen van zijn tijd had de reeds van nature zoo rijke geestesgaven vau den jeugdigen prins doen rijpen en hem tot een staatsman gevormd als weinige hem geëvenaard hebben. Eerst page bij den keizer, steeg hij weldra zoozeer in gunst, dat hij tot edelman van de bedkamer 1) benoemd werd, een post, die hem steeds in de nabijheid van zijn hoogen meester deed vertoeven. Prins Willem was en bleef 's keizers verklaarde gunsteling, eu werd door hem boven alle andere heeren en hovelingen voorgetrokken. Niemand ook wist zich beter naar den zin des kei-zers te voegen 2) dan hij, niemand zoo diens wenschen te voorkomen , hem te believen en op te passen. En dat niet met lage vleierij of hoofdsche onderdanigheid, maar met de innemendste zedigheid eu den meest onverdroten ijver. Daarbij werd de keizer aangetrokken door 's Prinsen beminnelijk karakter, doorzijn vorstand, oordeel en voorzichtigheid, die inderdaad boven zijn leeftijd waren. Meermalen raadpleegde hij hem in gewichtige eu belangrijke zaken, eu ontzag zich niet, aan zijn hovelingen te bekennen, dat hij menigen goeden wenk aan zijn jeugdigen kamerheer verschuldigd was. Op zulk een gemeenzamen voet ging de groote keizer met hem om, dat hij t niet beneden zich rekende, den jongen Prins met zijn meerdere kennis en ervaring toe te lichten en en hem in politieke zaken iu te leiden , waarmede anders geen hoveling door zijn meester wordt vertrouwd gemaakt. Maar keizer Karei wist, dat hij Oranje vertrouwen kon; want niemand bezat in zoo hooge mate de kunst om te zwijgen, als de afstammeling der

1) StraJa , Dl. I. Lib. 2. Wc zondeu dat gevoegelijk kunnen noemen «kamerheer in bijzonderen dienst.quot;

2) Beaufort, Dl. I. Blz. 44.

-ocr page 59-

41

Dillenburgers. Vandaar dat, wanneer vreemde vorsten of gezanten een geheim gehoor bij den keizer hadden en Oranje zich even als de andere hovelingen uit de kamer wilde verwijderen, Zijne Majesteit hem uitdrukkelijk heval, om te blijven en de beraadslagingen bij te wonen.

Dat zulk een voorrang den nijd en de j aioezij der andere hovelingen opwekte en er zelfs waren, die deu keizer durfden waarschuwen, »dat hij een vos opvoedde, die later zijn hoenders zou opeten 1) is licht te bevroeden ; evenmin echter is het te verwonderen, dat Karei de vijfde er geen acht op sloeg, en de Prins, bij al dien achterklap, te meer in zijn gunst steeg. Eu zou de waarschuwing dier hovelingen eens tot profetie worden, en werden ook Kareis verwachtingen niet vervuld dat Willem van Oranje eens, als waardig opvolger van Engelbert, Hendrik en Réné, een hechte steun voor 't huis van Oostenrijk zou zijn; — 't was met weerzin , dat de Prins zich door de omstandigheden zag genoodzaakt, de geduchtste tegenstander van dat stamhuis te worden, gedachtig aan den plicht des Christens, dat men Gode meer moet gehoorzamen dan de menschen 2).

Maar juist Oranjes verblijf aan 't keizerlijke hof had hem tot den grootsten politicus zijner eeuw gevormd, tot den man, die wist, waar zijn vijand zijn mijnen aanlegde, om die tijdig te coutramineeren, tot den man, die wist te zwijgen en zijn plannen te vermommen, zonder daarom de ridderlijkheid te verliezen, welke hij van zijn doorluchtige voorouders geërfd had. Katholiek als hij was, had zijn eerste opvoeding door zijn godvruchtige moeder, zijn opleiding bij de op 't punt van het geloof vrijzinnige Landvoogdes, hem de ondervinding doen op doen, dat de ware godsdienst aan geen vorm is gebonden, en al volgde hij, misschien uit sleur en gewoonte, de heerschende kerk, hij was er verre van daan de vervolgingen goed te keuren, welke zij andersdenkenden aandeed.

Sedert ruim vier jaren 3) was hij gehuwd met Anna van Egmond, de eenige dochter en erfgenaam van Maximiliaan van Egmoud, graaf van Buren en kapitein-generaal der Nederlanden. Dit huwelijk had zijn reeds zoo aanzienlijke goederen aanmer-

1) Strnda, Dl. I. Lib. 2.

2) Groen van Priustorer, Archives.

3) In Juli 1551.

-ocr page 60-

42

kelijk vermeerderd, daar hij er door in 't bezit kwam van de graafschappen van Buren en Leerdam, de heerlijkheden van Uselstein en St. Maartensdijk en andere bezittingen op Noord-Beverland 1). En 'twas een gelukkig huwelijk, gelijk men kan zien uit de brieven aan zijn gemalin geschreven 2). Beiden waren van gelyken ouderdom en hadden elkander hartelijk lief; terwijl de geboorte van een zoon, Philips Willem 3), er niet weinig toe bijbracht, om den band tusschen hen te versterken. Kort na zijn huwelijk, hetwelk zeer naar den zin van Karei den vijfden was, benoemde deze hem tot opperbevelhebber van de Nederlandsche ruiterij, en in 't begin van dat jaar, toen hij nog den ouderdom van tweeentwintig jaren niet bereikt had, was hij Philibert Emmanuel, hertog van Savoye, als hoofd van het keizerlijk leger in Frankrijk opgevolgd, een waarlijk eervolle betrekking, doch die hem niet veel opbracht 4). Toch was die

1) Haar vader was reeds den 23eu December 1548 te Brussel aan een hevige keelontsteking gestorven.

2) Als voorbeeld van den toon, waarop de Prins aan zijn gade schrijft, laat ik de vertaling van zijn 5 December 1555 aan haar uit het kamp van Escherenue geschreven brief volgen. Hij luidt aldus :

quot;Lieve vrouw... Ik had u reeds door twee mijner brieven verzocht, dat gij in mijn aangelegenheden zoudt handelen, zooals gij 't in de uwe doet, evenals ik u ook gemeld heb, dat al het mijne het uwe is; waarom ik de zorg daarvoor aan u opgedragen had. Ook heb ik hier zooveel aan mijn hoofd, dat ik mij niet met mijn zaken kan bemoeien. Daarenboven, vrouwlief, ten aanzien van 't geen ge mij in uw laatsten brief schrijft, dat ge u ongerust maakt, omdat ik u al zoo lang niet geschreven heb, niet wetende of ik bij toeval ook boos op u zou zijn, ik had altijd gemeend, dat de vriendschap die tusschen ons bestaat, van zulk een goed gehalte is, dat alle vermoeden ver weg moet blijven, zelfs als ik zonder oorzaak nog langer gezwegen had. De reden, waarom ik zoo geruimen tijd met schrijven gewacht heb, is, dat ik u bepaald wenschte te kunnen melden, welke de bedoelingen van den koning met deze legerplaats zijn; terwijl ik u verzeker, dat ik door u niet meer bemind kan worden dan ik u bemin, want na God geloof ik dat gij de meestbeminde zijt, en als ik niet zoo vast kon gelooven, dat gij mij bemint, zou ik niet zoo op mijn gemak zijn als ik nu ben. Dat weet de Schepper, van wien ik de genade afbid, dat wij ons geheele leven in die vriendschap mogen volharden, zonder cenige veinzerij; terwijl ik mij van ganseher harte in uw gunst aanbeveel

quot;Uw liefhebbende echtgenoot quot;Guillaume de Nassau.'*

3) Geboren den 19en December 1554.

4) Hierover den Prins zelf, waar hij zegt: „Als Luitenant-generaal van 't Leger trok ik in alles slechts /quot;GOO per maand, ter nauwernood genoeg om de dienaars te betalen, die mijn tenten spanden.quot; Zie Apologie, Blz. 71, Groen van Pr.: T. I. pag. 14.

-ocr page 61-

benoeming niet alleen een hooge gunst, maar ook een blijk van groot, vertrouwen van den kant des keizers geweest; daar hij den zoo bekwamen Philibert Emmanuel moest opvolgen, en hij zelfs op dat tijdstip zich niet eens aan 't Hof, maar op zijn kasteel te Buren bevond, terwijl verscheidene aanzienlijke en bekwame mannen, als de graven van Bossu, van Lalaing, van Aremberg en van Egtnoud naar dien post dongen en in den raad des keizers Oranje's naam niet eens was vermeld, omdat men hem te jong voor zulk een gewichtige betrekking oordeelde. Keizer Karei had zich in den prins niet bedrogen ; hij tooude een goed veldheer te zijn, al miste hij ook de ervaring van zoovele oudere.

Thans echter heeft Karei de vijfde den prins uit het leger ontboden 1), om den plechtigen afstand en de overdracht van de Nederlanden aau zijn zoon Philips bij te wonen en de prins heeft zich gehaast, aan 't bevel van zijn koninklijken heer en meester te voldoen; hij beeft terstond orde op de zaken gesteld en is naar Brussel gekomen.

En zoo vinden we hem daar dan gereed om zich naar 't Hot van Brabant te begeven, waar de prachtige, rijk versierde ridderzaal opzettelijk voor de plechtigheid is ingericht, 't Hot van Brabant, het verblijf der landvoogdes, de vergaderplaats vau den geheimen Raad, den Raad van State en dien van Financiën. Wat is hij statig die Prins, zooals hij daar te paard zit, omgeven van zijn edelen, statig, schoon eerst twee-en-twintig jaren! Middelmatig van gestalte, gedost in het rijke gewaad zooals de adel 't in die dagen droeg, zou hij zeker niet boven de hem omringenden hebben uitgeblonken, ware 't niet door dat hooge, thans nog niet door tegenspoed en zorg gerimpelde voorhoofd eu dat donkere, doordringende oog, hetwelk u als tot in de ziel schijnt te boren. Het kortgesneden, kastanjebruine haar, de scherp geteekende wenkbrauwen en spitse baard van dezelfde kleur, de vriendelijke trek om den door knevels overschaduwden mond, de onmiskenbare uitdrukking van ernstig en diep nadenken, over zijn geheele gelaat verspreid, maken zijn hoofd, naar evenredigheid van 't lichaam wel wat klein, terstond tot het voorwerp uwer oplettendheid en belangstelling.

Naast hem ziet ge zijn zeventienjarigen broeder Lodewijk, die,

1) Apologie, Blz. 72., Groeu van Prinsterer, Archives T. I. p. 13.

-ocr page 62-

44

ua de hoogescholeu van Straatsburg eu Geneve te hebben bezocht, zich aan den dienst van den Prins heeft gewijd en hem zoowel naar 't hof als 't leger volgt. Wat we reeds als knaap in hem opmerkten, bezit hij nog: dat donkere krullende haar, dat heldere oog en dat vriendelijke, steeds lachende gelaat. Hij is zulk een volmaakt ridder, dat Walsingham, Elizabeth's ambassadeur te Parijs, later zal verklaren, er nooit een volmaakter te hebben gezien. Hij is wel ter tale, minzaam in den omgang en weet zich ieders toegenegenheid te verwerven; daarbij onverdroten om te arbeiden, en bovenal godvreezend! 1)

Zal ik u een beschrijving van de andere heeren geven, die den Prins vergezellen? 't Zou misschien niet veel meer dan een bloote opnoeming van namen zijn; wie van hen een rol op het groote tooneel der geschiedenis hebben gespeeld , zullen op zijn tijd wel verschijnen. We vergezellen liever Oranje met zijn gevolg naar 't Hof van Brabant, en wonen daar in de groote ridderzaal met hem den afstand van Karei den vijfden bij.

Aan 't eene einde van 't ruime vertrek is een verhevenheid gemaakt, waarop rijen van met tapijtwerk bekleede zitplaatsen voor de ridders van 't gulden vlies, de raadslieden, hovelingen en dignitarissen van Kareis hof en de hooge gasten, w7elke de plechtigheid zullen bijwonen. In 't midden daarvan staan drie zwaar vergulde armstoelen onder een prachtig fluweelen troonhemel, versierd met de wapens van Bourgondië. Vóór de verhevenheid bevinden zich de banken voor de afgevaardigden van de zeventien Nederlandsche gewesten.

Reeds vroeg heeft het niet gebruikte gedeelte van de zaal zich gevuld met menschen, wier prachtvolle kleeding toont, dat ze tot de hoogste klassen behooren, en ofschoon voor hen 't grootste deel der ruime zaal bestemd is, schijnt dit toch te klein om hen te bevatten. Later worden de banken door de afgevaardigden bezet en ook de gedistingueerde plaatsen voor de genoodigden ingenomen.

Daar slaat de klok der Sint-Gudule drie uur en gaan de vleugeldeuren open, door welke de keizer zal komen. Door een heraut aangekondigd, treedt hij binnen. Allen zijn van hun zetels opgerezen, en een diepe stilte heerscht er in de zaal. Daar komt de man aan, in wiens gebied de zon niet ondergaat, de man .. .

1) Arnoldi L. III. p. 289.

-ocr page 63-

45

Doch is dat Karei de vijfde, de vorst die over twee werelddeelen den schepter zwaait, de man die voor zijn wapenen vorsten en volken heeft doen sidderen ? Ja, dat is Karei de vijfde, al zoudt gij hem niet herkennen, den man, die eerst vijf en vijftig jaren oud is en reeds een afgeleefd grijsaard schijnt. Met den eenen arm leunt hij op een jeugdig edelman, op — ge herkent hem terstond — op den Prins van Oranje, met zijn andere hand steunt hij op een kruk. Zijn haar is wit, kort afgesneden en borstelig, zijn baard grijs en ruig, zijn oogen donkerblauw, zijn voorhoofd hoog, zijn neus gebogen; terwijl zijn onderkaak zoozeer bij de andere uitsteekt, dat hij met moeite zijn afgebroken tanden op elkander kan krijgen, waardoor hij slecht te verstaan is. Achter hem komt zijn zoon Philips , voor deze plechtigheid uit Engeland opontboden, met wier koningin Maria hij gehuwd, doch welk huwelijk kinderloos is. Verder koningin Maria van Hongarije, aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, een stoet van hooggeplaatste personen, bevelhebbers, raadsheeren, ridders van 't gulden vlies en een tal van geestelijken, onder welke wij vooral den bisschop van Atrecht, Anthony Perenot 1) opmerken.

Zoodra de keizer aan de drie vergulde stoelen onder den troonhemel gekomen is, plaatst hij zich op den middelsten, terwijl koningin Maria op den stoel aan zijn rechter- en Philips op dien aan zijn linkerzijde plaats neemt; Willem van Oranje wijkt eenigszins achterwaarts, doch blijft naast den zetel zijns beschermers staan.

Nu leest de president van den Raad van Vlaanderen een stuk voor, waarin de keizer de redenen openlegt, welke hem tot de abdicatie nopen, en waarin hij veel opgeeft van zijn grenzelooze liefde voor de Nederlanders, zijn landgenooten 2), en de overwegende noodzakelijkheid, welke hij gevoelt, om den Roomsch-katholijken godsdienst met alle macht te handhaven. Daarna wordt de acte van afstand gelezen, waarbij hij aan zijn zoon Philips de geheele Bourgondische erflating overdraagt, met inbegrip natuurlijk van de zeventien Nederlandsche gewesten 3).

1) Later zoo berucht als kardinaal Granvelle , 't geeu hij zes jareu daarna (15G1) werd.

2) Hij was den 25steu Februari 1500 te Gent geboren.

3) Weinige weken later stond hij aan Philips Spanje met de A merikaansche bezittingen af,'zijn broeder Ferdinand deed hij als keizer van Duitschland verkiezen.

-ocr page 64-

46

Daarna staat de keizer zelf van zijn zetel op , wenkt Oranje, en als te voren op diens schouder leunende, leest hij van een papier af, wat hij als vorst gedaan heeft, vraagt zijn Nederlandschen onderdanen vergiffenis voor de dwalingen of verkeerdheden, welke hij gedurende zijn lange regeering mocht hebben begaan en beveelt zijn opvolger aan in hun liefde en toegenegenheid.

Na deze redevoering zinkt hij, door vermoeienis en aandoening uitgeput, op zijn stoel neder en weent als een kind. Allen die hem hebben aangehoord, zijn diep bewogen. Ook Philips schijnt getroffen. Hij knielt voor zijn vader neder en kust diens hand. Karei legt zijn handen op 't hoofd van zijn zoon, zegent hem, heft hem daarna op en omhelst hem teeder.

Philips geeft zijn leedwezen te kennen, dat hij de vergadering noch in 't Vlaamsch , noch in 't Fransch kan toespreken en draagt aan den bisschop van Atrecht op, om dit voor hem te doen. Deze rede wordt beantwoord door Jacob Mass, lid van den Raad van Brabant. Daarop legt ook koningin Maria haar post als landvoogdes neder.

En zoo was er voor Willem van Oranje een tijdperk in zijn leven gesloten : een tijdperk van vorstengunst en welvaart. — Weinig vermoedde hij, toen hij den grijzen vriend zijner jeugd ondersteunde, dat diens zoon hem in een strijdperk zou roepen, waarin weinig eer en weinig lauweren te behalen waren; doch waarin de liefde en eerbied eener gansche natie schooner parelen zouden zijn dan de schitterendste vorstengunst; waarin hij wel niet de onsterfelijkheid zou verwerven welke de roem der veldslagen geeft, maar die welke in de harten van de laatste naneven woont, en die zegenrijker is dan de bloedige, op 't slagveld verworven.

-ocr page 65-

TWEE SCHAAKPARTIJEN.

I. EEX SCHAAKPARTIJ OP 'T KLEINE BOUD.

1558.

We begeven ons in 't laatst van September des jaars 1558 naar de stad Gent, in 't paleis van den graaf van Egmond, door Philips tot stadhouder over Vlaanderen en Artois aangesteld. We vinden daar behalve den groot-admiraal graaf van Hoome, Mon-tigny, Bergen en anderen, ook den Prins van Oranje. De laatste is met den gastheer in 't schaakspel verdiept, een spel, hetwelk te allen tijde zeer geliefd is geweest onder de mannen van vernuft , een spel, wel de inspanning van denkende geesten waardig. Eer we echter ons naar die schaakpartij begeven , willen we nagaan, wat er in die drie jaren alzoo was voorgevallen.

Spoedig bemerkte men in de Nederlanden, hoe groot het onderscheid was tusschen keizer Karei en zijn zoon Philips 1). De eerste, vriendelijk, spraakzaam, voor ieder toegankelijk en de taal des lands sprekende ; de andere genoegzaam onzichtbaar, op zijn Spaansch gekleed en de Spaansche taal bezigende. Niemand, die deze verandering eerder bespeurde, dan de Prins van Oranje, wiens scherpe blik onder al de blijken van achting en onderscheiding, waarmede de nieuwe vorst hem behandelde, wel bemerkte, dat er een angel ouder 't gras school 2). Wat hem vooral in 't oog viel, was, dat de koning, hoezeer de Prins, als een volleerd hoveling, alles deed om hem genoegen te doen, steeds zijn eigen zin wilde volgen eu een volstrekte gehoorzaamheid en onderdanigheid eischte.

1) De Beaufort, Dl. I. J3lz. 84.

2) We bemerken dat reeds uit den brief van den Prins aan Anna van Egmond, van den 29sten December 1555. Zie Groen van Prinsterer, Archives, Lettre XIX.

-ocr page 66-

48

Onder de uiterlijke teekeneu van gunst, welke de kouiug hem bewees, behoorde het verheffen van den Prins tot Ridder van 't Gulden Vlies, welke plechtigheid met veel statie m de hoofdkerk te Antwerpen plaats had. Tegelijk werden ook verscheidene Neder-landsche edelen tot Ridders van die orde benoemd; o. a. de hertog van Aerschot, en de graven van Egmond en Hoorne. Het volgende jaar 1557 vinden we Oranje in't leger, hetwelk de Koning onder't opperbevel van den hertog van Savoye naar Frankrijk had gezonden, 't VVas in dien veldtocht, dat de graaf van Egmond in den slag bij St. Quentin een onsterfelijken roem behaalde. Of de Prins daarin eenig hoog bevel heeft bekleed of iets verricht heeft, lezen we niet; wel weten we, volgens zijn brief aan Anna van Egmond van den 27stcn September uit het kamp te Han geschreven 1), dat zijn broeder Lodewijk hem vergezeld heeft en dat beiden daar aan de koorts hebben gelegen. Philips, de groote politieke geslepenheid van den Prins kennende, droeg hem op , om met den bij St. Quentin gevangengenomen connetable van Frankrijk de Montmorency en den Maarschalk de Saint André in 't geheim te onderhandelen, en deze onderhandelingen schijnen veel tot den vrede te hebben toegebracht 2). Nog werd hij in de maand Februari van 't jaar 1558 door keizer Karei den vijfde als gezant naar Frankfort afgevaardigd , om met 's keizers onder-kanselier , Sigismund Silla, en diens secretaris, Wolfgang Halles, aan de op den 24stlt;!11 dier maand aldaar vergaderde keurvorsten den afstand van Karei den vijfde plechtig aan te kondigen, en diens opvolger Ferdinand de insigniën der keizerlijke waardigheid over te brengen. Nauwelijks was hij van die reis te Breda teruggekeerd , of de toestand zijner geliefde gemalin baarde hem veel onrust. Reeds den 24^™ Maart stierf ze aan toenemende verzwakking , hem nalatende twee kinderen, Philips Willem en Maria. Hoe de Prins door dat afsterven leed, zien wij uit zijn brief van den 14lt;len April 3) aan zijn vader :

»Hoe zwaar dat verlies, door haar dood toegebracht, mij en mijn jongen kinderen moet vallen, kunt gij u voorstellen. Daar dit nu echter niet te veranderen is, en de daden des Heeren niet met ongeduld te weerstreven zijn, moet ik mij aan den

1) Groen van Priustercr, Archives, Lettre XXII.

2) Apologie, Blz. 76.

3) Groeu vnu Prinsterer, Archives T. I. pag. 27.

-ocr page 67-

40

eeuwigen C4od, als den heerscher en regeerder aller dingen onderwerpen , en in zijn genadigen wil berusten; mij ook in 't bijzonder daarmede troosten, dat Hij der zalige afgestorvene op haar sterfbed de genade heeft verleend, dat zij bij haar volle kennis, christelijk en goed is verscheiden.quot;

Ondanks de door den Prins begonnen vredesonderhandelingen, brachten de beide koningen toch weder aanzienlijke legers te velde. Eindelijk werd de vrede tusscheu de beide Mogendheden, na veel vertraging, waartoe de dood van Philips'gemalin, koningin Maria van Engeland, niet weinig bijbracht, op het kasteel Cambresis gesloten en werden Oranje, de hertogen van Alba en van Aerschot en de graaf van Egmont als gijzelaars voor 't nakomen van dien vrede en te gelijk als gezanten naar Frankrijk gezonden.

Eens, dat de Prins met den koning van Frankrijk op de jacht was, waren beiden eenigszins van hun gezelschap afgedwaald, en met elkander in een gemeenzaam gesprek geraakt.

»Een uitstekend man, de hertog van Alba,quot; zeide de koning, toen ze op het punt der gijzelaars gekomen waren. »Eu een trouw en ijverig dienaar der kerk.quot;

«Voorzeker, Sire,quot; antwoordde de Prins, die zijn ooren spitste. »De hertog is zeer aan Rome gehecht.quot;

»Meer dan dat, mijn waarde,quot; antwoordde 'de koning. »Ge weet immers, waarover wij tegenwoordig met hem onderhandelen.''

»Welke onderhandeling bedoelt Uwe Majesteit?quot; hernam de Prins.

»Houd u nu maar niet zoo onnoozel. Prins,quot; hervatte de koning, die wel wist, in welk een hoog aanzien Oranje stond, en meende dat hij zeker in den geheimen aanslag zou zijn ingewijd. »Een heerlijk en Gode welgevallig plan, niet waar? De uitroeiing van alle ketters in Frankrijk en in de Nederlanden; ja, zelfs in de geheele Christenwereld!quot;

»0, meent Uwe Majesteit dat plan?quot; hernam de Prins, die er niets van wist en, volgens zijn eigen verklaring, door medelijden en deernis werd bewogen over de slachtoffers, welke de uitvoering van zulk een plan zou doen vallen, maar die met zijn gewone geslepenheid zijn ware gevoelens verborgen hield, en verdere bijzonderheden wenschte uit te lokken. » Dat is inderdaad een zaak van 't uiterste gewicht, en die der regeering Uwer

4

-ocr page 68-

50

Majesteit zeker tot grooten roem zal verstrekken. De bijzonderheden weet ik echter niet.quot;

Door deze woorden misleid, deelde hem de koning het geheele geheime plan van den aanslag mede, en de Prins nam van toen aan het besluit, om dat plan zooveel mogelijk tegen te werken en te verijdelen.

»Daartoe zal 't Spaansche krijgsvolk moeten dienen,quot; dacht hij bij zich zelf. »Ook daartegen moeten wij onze maatregelen trachten te nemen. Het is dus zaak, dat ik naar huis kom.quot;

Hij rustte dan ook niet, alvorens hij verlof had gekregen , om het gezantschap te verlaten, en deelde het geheim van den aanslag aan verscheidene Nederlandsche heeren mede 1), welke hij kon vertrouwen, en met wie hij reeds voorloopig de middelen beraamde, om dien, wanneer hij mocht worden uitgevoerd, te verijdelen.

Den O*16quot; Augustus 1558 tot stadhouder over Holland, Zeeland en Utrecht 2) benoemd, was ook hij tegenwoordig bij de vergadering der Algemeene Staten, welke de koning te Gent had bijeengeroepen, om hun zijn voornemen te kennen te geven van de beschikkingen welke hij ten aanzien van de Regeering over deze landen had genomen, afscheid van hen te nemen vóór hij naar Spanje vertrok, en hun zijn halve zuster, Margaretha van Panna tot landvoogdes of gouvernante over de Nederlanden gedurende zijn afwezigheid voor te dragen. Hoezeer men hier had gewenscht, dat die gewichtige post aan den graaf van Egmond of den Prins van Oran je ware toevertrouwd geworden, men had daarvan toch afgezien; en Egmond en Oranje hadden al hun pogingen in 't werk gesteld, om daartoe Christierna, Hertogin van Lotharingen , te doen benoemen. Men wist toch niet dan al te goed, dat de hertog van Alba en de bisschop van Atrecht er op aandrongen , om Margaretha te kiezen, en de Prins wist evenzeer, dat deze, wanneer zij benoemd was, aan den leiband van Perenot zou loepen. Ter ondersteuning en voorlichting van de gouvernante werden er drie Raadslichamen ingesteld ; de Raad van State, die van Financiën, en de Geheime Raad 3).

1) De Beaufort, 1)1. I. Blz. 97.

2) In zij» Apologie Blz. 72 zegt de Prins, dat de keizer voor zijn vertrek heeft gewild, dat hem dat stadhouderschap zou worden opgedragen.

3) Daarenboven gaf de koning aan de Gouvernante iii 't geheim den lastj dat zij

-ocr page 69-

al

De koning, door zijn raadsleden ingelicht, welk een ongenoegen 't verblijf van 't Spaansclie krijgsvolk hier te lande, zoo hij de Staten als bij de ingezetenen zou veroorzaken, had de geslepenheid, om 't hevel daarover aan Oranje en Egmond aan te bieden, hopende dat deze heeren zich daardoor zouden laten verblinden; hij had er echter te weinig op gerekend, dat de eerste hein in de politiek de meester was. Oranje doorzag het listige plan van den Spaanschen monarch, en haalde Egmond over, om Zijne Majesteit voor »die sonderlinge blycken van achting en vertrouwen te bedanken en die aanbieding van de handt te wijsen terwijl zij openlijk verklaarden, dat zij door »hun wapenen eu dapperheid weinig zouden hebben uytgerecht en gevordert, indien sy de Landen beschermt en de vyant van buyten geweert hebbende, nu van binnen door het jok van vreemd krygsvolck souden werden gedruckt.quot; Geen wonder, dat de koning daardoor zeer verbolgen werd op die beide heeren. Huichelaar als hij was, verborg hij echter zijn toorn daarover onder den schijn van vriendelijkheid.

We willen de handelingen der Algemeene Staten te Geut niet in haar bijzonderheden volgen; alleen moeten wij nog aanstippen, dat zij, daartoe aangezet door Oranje, bij monde van den pensionaris van Gent, Burlot, zich met kracht tegen 't in dienst-houden van vreemd krijgsvolk verzett'en, daar ze 't blijven van Spaansclie benden als een smaad en kleinachting, den Nederlanders aangedaan, beschouwden. Zulk een vrijmoedige taal had de koning, die een volkomene gehoorzaamheid en onderwerping van zijn onderdanen eischte, niet verwacht : hij stond van zijn zitplaats op, en verliet de vergadering met de woorden :

»Voorzeker zult gij wel eischen, dat ook ik het land zal verlaten , omdat ook ik een geboren Spanjaard benquot; 1).

Toch poogde Philips nog zijn misnoegen en zijn gramschap tegen Oranje en de andere leden van de Staten te verbergen, en 't was onder deze omstandigheden, dat de schaakpartij bij den graaf van Egmond plaats had, van welke we in 't begin van ons

in zaken van gewicht, ot wanueer de Staten verdeeM waren of samenspanden om een zaak door te drijven, zon raadplegen met den bisscliop van Atrecht, den graaf van Barlaymont en Viglius van Zuichem, President van den Geheimen Raad. 't Ontdekken van dien geheimen last verwekte groot misnoegen bij den Prins en de andere heeren, en zij besloten, daartegen op hun hoede te zijn. De Prins werd Lid van den lïaad van State. De Beaufort, Dl. I. Blz. 110 eu 111.

1) De Beaufort, Dl. I. Blz. 125.

4*

-ocr page 70-

52

hoofdstuk melding maakten. En zoo zijn we, na deze lange uitweiding , teruggekomen tot het punt, waarvan we zijn uitgegaan. Verschillende partijen schaak werden er gespeeld; wij bepalen ons alleen tot die tusschen van den Prins van Oranje en den graaf van Egmond, en behoeven u schier niet verzekeren, dat zij verscheidene toeschouwers hadden, welke hun spel met belangstelling volgden.

De beide spelers waren aan elkander gewaagd, en het duurde laug, eer de een eenig voordeel boven den anderen bekwam. Eindeljjk liet de Prins zijn nog overigen raadsheer ontbloot, een zet, dien allen als hoogst gevaarlijk beschouwden. Egmond viel in den strik, hem gespannen; hij nam het opgeofferde stuk en — zag te laat zijn dwaling in. Na 't verlies zijner koningin, werd zijn koning van ruit tot ruit vervolgd, tot eindelijk het »schaakmatquot; uit Oranje's mond klonk.

»Voortreffelijk!quot; riep Hoorne uit, die een der toekijkers was geweest. »Een meesterlijke zet met dien raadsheer!quot;

»De Prins toont, dat men wat moet opofferen, als men zijn doel wil bereiken,quot; zeide Montigny.

»Ten minste als 't noodig is,quot; zeide de Prins. »Ge zult toch revanche halen, Egmond ?quot;

»Voorzeker,quot; antwoordde deze. »Ofschoon gij een al te sterke tegenpartij zijt, Oranje.quot;

»Met uw verlof,quot; hernam de Prins. »Ge zijt even sterk als ik; doch waar een wint, moet de andere verliezen. Dat is als in den veldslag: 't is nooit schande geslagen te worden, wanneer men slechts met Frans den eersten kan zeggen: tout est perdu, fors l'honneur.quot;

Op dat oogenblik werd de deur geopend en kondigde Egmonds page een nieuwen bezoeker aan. 't Was een Spaansch edelman, bijzonder met den gastheer bevriend en aan 't hof van koning Philips zeer gezien. Toen hij de kamer binnengetreden was, ging hij op den gastheer af, en stak hem de hand toe.

»Zoo druk aan 't schaakspel, graaf!quot; zeide hij.

»En geslagen,quot; antwoordde Egmond. »Geslagen door Oranje.quot;

»Geen schande, om door zulk een tegenpartij overwonnen te worden, graaf,quot; hernam de Spanjaard. » Doch wat mij ten hoogste verbaast, is, dat de Heeren nog lust en tijd tot spelen hebben.quot;

«Waarom niet?quot; vroeg Egmond. »We hebben waarlijk, na die langdurige en ik zou haast durven zeggen, langwijlige zit-

-ocr page 71-

53

tingen van de Staten wel eens noodig, onzen geest uit te spannen. En waarom zouden ons lust en tijd ontbreken ¥quot;

»Wel, om 't verzoek door u aan Zijne Majesteit den koning gedaan,quot; antwoordde de Spanjaard. »Doch laat mij u niet verder storen, en veroorloof mij een zwijgend toeschouwer van uw spel te zijn.quot;

«Volstrekt niet,quot; antwoordde Egmond. »'t Zou weinig hoffelijk zijn, een zoo waarden en welkomen gast, die op 't punt staat ons misschien voor altijd te verlaten, te veroordeelen, het spel van zijn gastheer aan te zien. Montigny, wees zoo goed om mijn plaats in te nemen?quot;

»En gij de mijne, Bergen,quot; zeide de Prins. »Wanneer de beleefdheid Egmond belet, mij revanche te geven, stel ik dit tot later gelegenheid uit.quot;

Beide heeren voldeden aan 't hun gedane verzoek. Intusschen hadden een paar andere der aanwezigen den Spanjaard aangesproken en wisselden eenige woorden met hem. Van dat oogen-blik maakte de Prins, die misschien de eenige in 't gezelschap was, wiens vlug begrip en schrander oordeel iets meer onder de woorden des Spaanschen edelmans vermoed had, dan de anderen daarin gevonden hadden, gebruik, om den gastheer toe te fluisteren :

»Daar steekt iets achter die woorden van den Hidalgo, Egmond. Zorg, dat gij het te weten komt.quot;

En Egmond, die den wenk begreep, wandelde al pratende met zijn gast de zaal door en bleef eensklaps met hem aan een der hooge vensterkozijnen staan.

»Eilieve,quot; zeide hij. »Ge hebt daar zoo even een paar woorden gebezigd, waarvan ik u gaarne uitlegging wilde vragen. Wat meendet gij daarmede, dat het ons aan tijd en lust zou ontbreken om te schaken, indien we dit verzoek niet aan den koning gedaan hadden?quot;

»Mijn waarde graaf,quot; .antwoordde de Spanjaard. »Ge hebt dit dus opgemerkt.quot;

»Voorzeker,quot; bevestigde Egmond, »en ik begrijp, dat die woorden u niet zonder doel ontsnapt zijn.quot;

»En gij hebt goed begrepenantwoordde de andere. »Weet dan, dat op heden in 's konings geheimen Raad besloten is, dat men al degenen die 't rekwest onderteekend hebben, waarbij zij verzoeken om verwijdering van 't Spaansche krijgs-

-ocr page 72-

64

volk, zal doen sterven en om hals brengen , zoodra men daartoe gelegenen tijd zal vinden. Ziet daarom toe en let wel op uw zaken 1).quot;

Nu wist Egmond genoeg; hij wendde 't gesprek op onverschillige onderwerpen. Toen echter do Spanjaard vertrokken was, deelde hij den aanwezigen hoeren mede, wat de edelman van Philips' huis hem verhaald had, er bijvoegende, dat hij den man voor een pessimist hield, die de zaken te donker inzag en dat de booze bui van den koning Avel zon overdrijven. Mochten misschien vele, ja, de meeste der aanwezigen zijn meening gedeeld hebben , niet de Prins van Oranje, die zich nog zoo levendig zijn gesprek met koning Hendrik II herinnerde. Hij zweeg: 't was thans nog geen tijd om te spreken; doch hij besloot, een grooter schaakpartij te wagen, een schaakpartij, waarbij de krachten aan beide zijden in 't geheel niet gelijk zouden staan en dat op een grooter hord zou worden gespeeld : op den bodem van Nederland.

II. EEN SCHAAKPARTIJ OP 'ï GKOOÏE BOKD.

1501-1564.

't Is een merkwaardig tooneel, een tooneel de aandacht van den geschiedvorscher ten volle waardig, twee mannen tegenover elkander te zien staan, die het bloedeloos duel op 't veld der staatkunde voeren; vooral wanneer die mannen beide met groote gaven des geestes zijn toegerust. Onwillekeurig denken we dan aan het spel van twee bekwame schaakspelers, wier beurteilngschen aanval en verdediging we met ingehouden adem nagaan, terwijl we bij iederen goed berekenden zet wel luide onze toejuiching zouden willen te kennen geven, als ons 't zwijgen niet ware opgelegd. En zulk een groot schaakspel willen we nu aanschouwen: de spelers zijn de kardinaal Granvelle en Prins Willem van Oranje; de eerste heeft als strijdkrachten 't machtige hof van Spanje, zijn invloed bij de Landvoogdes, zijn kampen voor de nog zoo machtige kerk van Rome en 't Spaansche krijgsvolk, door Philips in deze landen achtergelaten — de laatste niets anders dan zijn genie, zijn goed recht en de liefde der Neder-

1) Zie Bov, Dl. I. Boek I. pag. 22.

-ocr page 73-

55

landers. Doet u dat schaakspel niet onwillekeurig deuken aau den tweekamp tusschen deu reus Goliath in zijn koperen wapenrusting en den moedigen David in zijn linnen herdersgewaad ? — Eer we er echter getuigen van zyn, willen we kortelijk de gebeurtenissen aanstippen, voorgevallen tusschen 't schaakspel te Gent en dat op Nederlandschen bodem.

't Was op den 26cquot; Augustus 1558, dat koning Philips zich te Vlissingen bevond, om er scheep te gaan en voor altijd de Nederlanden te verlaten. Tal van edelen en aanzienlijken vergezelden hem tot aan cle haven; onder hen ook de Prins van Oranje. Deze had zich 't ongenoegen des konings nog meer op den hals gehaald, toeu Philips de ridders van het Gulden Vlies te Gent had bijeengeroepen om elt' nieuwe leden der orde te kiezen, en de ridders, door den invloed en de bewerking van Oranje , juist aan die personen hun stem hadden gegeven, welke tegen het advies en tegen deu zin des konings waren. Geen wonder dus, dat Philips, op't punt om van Oranje afscheid te nemen, alles behalve vriendelijk jegens dezen was. Met een van gramschap gloeiend gelaat verweet hij hem, dat hij door zijn aanraden en listen de Staten tegen zijn besluiten opzette; ja, toen de Prins verklaarde, dat de Staten geen mannen waren, om zich door anderen te laten leiden, maar uit eigen beweging hadden gehandeld, zou Philips hem toegevoegd hebben: »Neen, niet do Staten, maar gij, gij, gij l).quot; Toen dan ook de anderenden koning aan boord van het schip geleidden, bleef Oranje aan land; daar hij den vorst tot alles in staat rekende. In 't volgende jaar (5 October 1559) verlooide Prins zijn vader, die naar de gewoonte in 't Nassausche huis, door Johan, zijn tweeden zoon , werd opgevolgd. In Willems brief uit Brussel aan zijn broeder Lodewijk 2), waarin hij ons een diepen blik in zijn edele ziel doet slaan , lezen wij o. a. »Ik kan u niet genoeg schrijven, hoezeer de tijding van onzen goeden vader mij getroffen heeft. . . aan wien wij zooveel verplicht waren voor de groote liefde en genegenheid, welke hij ons toedroeg... wij moeten ons best doen, in zijn voetspoor te treden ... en dat kan gemakkelijk, wanneer wij, zijn kinderen, in goede eendracht eu liefde samen leven, waarin ik van mijn kant niet in gebreke zal blijven ; terwijl ik u altijd zal helpen en raden in 't geen

1) De Beaufort, Dl. I. Boek II. J31. 131.

2) Groen van Prinstercr, Archives, Lettre XXIII.

-ocr page 74-

56

waarin gij mij zult willen raadplegen; eu mij overtuigd houd, dat gij van uw kant hetzelfde doen zult .. . waarvan gij al mijn andere broeders kunt verzekeren ... daarenboven onze moeder ondersteunen, aan wie wij zooveel verplichting hebben en haar dienen en genoegen doen.quot;

Twee zaken waren er, die den Prins zeer ter harte gingen: de onophoudelijke vervolgingen der Protestanten, met wie do kerkers werden opgevuld en voor wie brandstapels werden opgericht, en 't steeds blijven van de Spaansche krijgslieden, die de steden bezet hielden. Wat de laatste aangaat, 't zij dat de Landvoogdes geheime orders had, of dat zij slechts met Barlai-mout en Perenot te rade ging, zij zocht allerlei voorwendselen , om het vertrek van 't krijgsvolk te verschuiven. Zelfs liepen er geruchten, dat de koning plan had, om nog achtduizend Spanjaards en twintigduizend Walen herwaarts te zenden ; welk gerucht wel eenige waarschijnlijkheid bezat, daar men wist, dat er verscheidene Spaansche heeren naar de kapiteinschappen en ambten in de Nederlanden dongen. De Staten, aangezet door den Prins, weigerden nu om langer de soldij voor de vreemde troepen toe te staan, en eischten , dat de landvoogdes 's konings belofte gestand zou doen en de Spanjaards zou doen vertrekken. Weder was het Perenot, die dit verijdelde. Te meer steeg zijn gezag, toen hij in 1561 door den Paus tot kardinaal benoemd werd; wij zullen hem dan ook voortaan als kardinaal Granvelle ten tooneele voeren.

't Was ook in 't zelfde jaar, dat de Prins een tweede huwelijk aanging, en wel met een Protestantsche prinses, Anna, de dochter van den beroemden keurvorst Maurits van Saksen 1). Dit was de eerste zet op't groote schaakbord. Willem van Oranje , die wol wist hoeveel tegenstand dit huwelijk bij de landvoogdes zou ontmoeten, had er voor gezorgd, de zaak zoover te laten komen, dat Margaretha van Parma wel genoodzaakt was, haar toestemming te geven, 't Was de eerste nederlaag, die de kardinaal leed. Nu verzocht de Prins der Gouvernante verlof, dat eenige Nederlandsche Heeren hem mochten vergezellen, teneinde de trouwplechtigheid met hun tegenwoordigheid te vereeren; dit

1) Uit ilit Innvelijk, hetwelk uiet gelukkig geweest is, ziju geboren ; Emilia Maurits, in 156C te Breda gestorven; Maurits, geb. 23 November 1517, later stadhouder; eu Anua, die gehuwd is geweest met haar neef Willem Lode wijk , stad-houder van Friesland eu Groningen.

-ocr page 75-

57

werd hem geweigerd. En toch vertrok de Prins, vergezeld van een aantal Nederlandsche edellieden naar Leipzig. Bij zijn bruiloft (25 Augustus) waren de koning van Denemarken en de meeste Duitsche vorsten tegenwoordig. Margaretha , vreezende, dat ze den Prins nog meer zou opzetten, zond den Heer van Montigny naar Saksen, om de nieuwgetrouwden te begroeten, uit haar naam geluk te wensehen en der Prinses een kostbaar halssieraad van juweelen over te brengen. Te Brussel teruggekomen, vierde Oranje zijn bruiloft andermaal met veel pracht en was daardoor in de gelegenheid, deu Nederlandschen adel aan zijn gullen disch om zich te verzamelen.

Ofschoon nu de Prins, om zijn tegenstander alle reden tot aanklacht te ontnemeu, zijn uiterlijken godsdienst met alle nauwgezetheid waarnam, ontzag hij zich toch niet, voor zijn vrouw in zijn paleis een Protestantsche kapel iu te richten en zelfs een hofprediker aan te stellen, die voor haar en haar gevolg den dienst in de Hoogduitsche taal verrichtte. Ook Lodewijk van Nassau ging daar trouw ter kerk, en, wat meer zegt, Oranje liet oogluikend toe, dat anderen, die den Protestantschen godsdienst beleden, daar onder den dekmantel van tot zijn gezin te behooren kwamen; ja, spoedig stroomden er een aantal, zoo burgers als edellieden, naar de kapel op den huize van Nassau.

Dat was een grief voor den kardinaal, die, als weerwraak, met zijn kardinaalsgewaad pronkte en hoe langer hoe trotscher werd. Had hij 't slechts kunnen beletten, had hij er Tittelman en diens satillieten maar kunnen heenzenden! Doch hij voelde zich machteloos tegenover den vorst, die zelf zoo trouw zijn plichten als Roomsch-Katholiek waarnam. Van inwendigen spijt vertêerd, moest de alvermogende man het gedoogen, dat in 't midden van de hoofdstad van eeu land, waar men de ketters openlijk verbrandde, een ketterkerk bestond, welke men niet durfde aantasten, moest hij 't aanzien, hoe zijn vijanden zich meer en meer om den man schaarden, die zijn grootste vijand, zijn geduchtste tegenstander was.

Des te strenger wreekte hij zich op de arme ketters, tegen wie hij de bloedige plakkaten van Karei den vijfden met de meeste gestrengheid deed uitvoeren, 't Ligt buiten ons bestek, daarin te treden; trouwens, welk Nederlander weet niet, hoe hier te lande tegen de hervormden gewoed is ? De Prins intusschen bleef voor 't uiterlijk trouw aan de Roomsche kerk, maar de maal-

-ocr page 76-

58

tijden in zijn paleis vermeertierden en waren steeds even luisterrijk en druk bezocht. Wat daar voor geheime plannen gesmeed werden , was buiten 't bereik van Granvelles spionnen. Granvelle daarentegen poogde nu door het invoeren der nieuwere door den Paus gevormde bisdommen een zedelijk overwicht te erlangen; ook hierin was de Prins zijn tegenstander, daar hij slechts al te wel begreep, dat de kardinaal en diens geheime raad daarmede geen ander plan hadden, dan om de Inquisitie in de hand te werken en haar voor altijd in deze landen te vestigen. Dit denkbeeld ten minste werd zoo algemeen, dat én edelen, én abten, én prelaten, én conventen, én collegiën zich tegen de invoering verzetten.

Waarschijnlijk heeft Granvelle zijn beklag bij 't hof van Spanje gedaan; de Prins ten minste kreeg van Philips een brief, waarin de koning hem te kennen gaf, dat de benoeming der bisschoppen zijn uitdrukkelijke begeerte was; doch Oranje liet dat schrijven onbeantwoord en toonde daardoor, dat hij 't welzijn dei-burgers boven koninklijke gunst stelde.

De oprichting van een hoogeschool te Douay was een nieuwe zet van den kardinaal om den Prins togen te werken. De hoogeschool van Leuven, door de medewerking van Oranjes voorvader gesticht, was tot hiertoe de eenige in de Nederlanden, en hoewel de Prins geen de minste reden had, om er zich over te beklagen, dat er, en wel in Vlaanderen, een tweede werd opgericht , voegde hij zich toch aan de zijde van Brabant, om er zich tegen te verzetten. In dit geval kraaide de haan des kardinaals koning; de universiteit kwam tot stand.

Een nieuwe oorzaak van verschil was het bevel van Philips , om twee duizend ruiters uit de Nederlandsche benden van ordonnantie te zenden, ten einde den koning van Frankrijk tegen zijn Protestantsche onderdanen te ondersteunen. Toen de Landvoogdes deze zaak in den Kaad van State bracht, verklaarden de Prins en Egmond zich daartegen, omdat deze benden alleen ter bescherming van het land en zijn grenzen bestemd waren, en eischten, dat de zaak aan de Staten zou worden voorgesteld. Ondanks 't herhaald uitdrukkelijk bevel des konings, durfde de gouvernante het niet doen en vond de kardinaal een middenweg; 't betalen van een som gehls, die den koning van Frankrijk zou worden toegezonden in plaats van de hulptroepen.

Granvelle nam er wraak over. Toen er een gezantschap uit

-ocr page 77-

de Nederlanden naar Frankrijk moest worden gezonden bij gelegenheid van de verkiezing van Maximiliaan, keizer Ferdinands zoon, tot lloomsch koning, kwam dit van rechtswege aan den Prins toe. De gouvernante verkoos daartoe den hertog van Aerschot, een der vijanden van Oranje, üe Prins echter gaf' zijn voornemen te kennen, om toch naar Duitschland te gaan, voorwendende dat hij den keurvorst van Saksen moest spreken over 't huwlijksgoed zijner vrouw. De gouvernante weigerde hem de toestemming, om zich buiten 's lands te begeven; doch Oranje liet zich daardoor niet weerhouden: hij vertrok, niet als gezant, maar als rijksgraaf en was bij de plechtigheid der kroning aanwezig.

Terwijl de Prins in Frankfort was en daar met verschillende personen samenkomsten had, kreeg hij de tijding van de geboorte eener dochter 1) en ook het treurige bericht, dat zijn Prinsdom Oranje door den koning van Frankrijk was ingenomen en de inwoners vreeselijk waren mishandeld.

üe verhouding tusschen den Prins en Granvelle was nu tot een openbare vijandschap overgeslagen, en de eerste vond in den kardinaal zulk een gedachten tegenspeler, dat hij begreep, zijn groote stukken te moeten laten aanrukken. Granvelle toch had met Barlaimont en Viglius zulk een overwicht in den Raad van State, dat ze bij afwezigheid van don een of anderen der raadslieden , steeds hun plannen wisten door te voeren. Daarbij poogde men verdeeldheid tusschen Egmond en Oranje te zaaien, door den eerste boven den laatste voor te trekken; doch deze poging mislukte, daar de Prins het doel van den kardinaal te wol inzag.

De zet, dien Oranje nu deed, was niets minder dan een schrijven aan den koning, door Egmond en Hoorne mede onderteekend, en met overleg van de Nederlandsche stadhouders, behalve Barlaimont, in 't geheim afgezonden, waarin ze Zijne Majesteit verzochten, den kardinaal terug te roepen. Drie maanden later kregen zij daarop antwoord, met den wensch, om een hunner naar Spanje te zenden, liefst Egmond, wien de koning eigenhandig en zeer vriendelijk schreef, om hem in zijn belang te winnen. Zij schreven nu den koning, dat zij niet langer met den kardinaal in den Raad van State wilden zitten. Dit laatste besluit deelden zij aan de Landvoogdes mede; waardoor ze den kardinaal geducht schaak zett'en. Zijn gezag kreeg er een

1) Erailie, later gehuwd met Don Emauuel van Portugal.

-ocr page 78-

GO

gevoeligen stoot door. De gouvernante zond nu haar secretaris Armenteros naar Spanje, 't geen ten gevolge had, dat de koning de drie lieeren bij een nieuw .schrijven aanmaande, om hun plaats in den Raad van State weer in te nemen.

Nu moest men nieuwe stukken laten aanrukken. Oranje, wel wetende hoe hij daarmede Grauvelle en de Landvoogdes in 't nauw zou brengen, verzocht de bijeenroeping van een Vergadering der Algeraeene Staten. De kardinaal stelde zich daartegen en haalde de gouvernante over, de bijeenroeping van dat bolwerk van 's Lands vrijheden te weigeren. Hierop sloot de Prins met Egmond, Hoorne , Hoogstraten, Bergen, Brederode en Montigny een verbond tegen den kardinaal; welk verbond door de aanhangers van Granvelle als een samenzwering tegen den koning werd uitgekreten.

De laatste zet, waardoor Granvelle schaakmat kreeg, werd hem toegebracht ten gevolge van een gesprek op een maaltijd, door Gaspar Schetz, Heer van Grobbendonck en tresorier van Brabant, gegeven. Of' de Prins daar tegenwoordig was, weten wij niet. Op dien maaltijd dan viel 't gesprek op de kostbare liverei van de knechts der edelen.

»We konden die penningen beter besteden,quot; zeide Egmond, »wanneer we deden zooals de Duitsche heeren, wier bedienden 't gansche jaar door in een effen wollen gewaad gekleed gaan, alleen aan de mouwen geboord.quot;

»En voor die penningen onze paarden onderhouden, welke wij ten oorlog gebruikenvoegde Bergen er bij.

»'t Zou zeker veel geld uithalen,quot; merkte Montigny aan.» Doch we zouden ons daardoor den schijn van gierigheid of overdreven zuinigheid op den hals halen.quot;

»Geen nood,quot; hernam Egmond. »Niemand zou ons daarvan kunnen verdenken; mits we 't allen gezamenlijk deden.quot;

»Dat is waar,quot; voegde Montigny hem te gemoet. »Doch we kunnen onze bedienden toch niet laten loopen, als wareu zjj eerzame burgers. Dat zou der burgerij aanstoot geven.quot;

«Natuurlijk niet,quot; hernam Egmond. »Ze moeten een onder-scheidingsteeken hebben.quot;

»En wel een algemeen teeken ,quot; zeide Bergen. »Wie van ons weet een geschikte kleeding, en wat meer is, een geschikt teeken ?quot;

»Eerst dienen we toch te bepalen, of we 't allen goed vinden,quot; zeide Montigny.

-ocr page 79-

01

En te midden van de vroolijkheid aan den discli werd het voorstel algemeen goedgekeurd, en geloot wie de kleederen zou bestellen en liet teekeu zou kiezen. Het lot viel op Egmond. Terstond zette deze al de kleedermakers van Brussel aan 't werk, en toen alles gereed was, zag men de bedienden van de meeste heeren in zwart lakensche kleedij, als waren ze iu den rouw. Slechts de mouwen en leibanden waren met zwarte zijde geboord. En op die mouwen en leibanden waren eenige zotskappen in verschillende kleuren geborduurd. Spoedig werd er onder de menigte uitgestrooid, dat de zotskap den monnikskap en dus den kardinaalshoed moest verbeelden. Dit gaf aanleiding tot algemeenen spot, en diende om den kardinaal nog meer in minachting te brengen. De landvoogdes , hierover ten uiterste gebelgd, ontbood Egmond aan haar paleis en verweet hem, niet ten onrechte, dat die aardigheid vergefelijk zou zijn in een onbezonnen jongeling, maar weinig paste voor een man van zijn stand en zijn leeftijd. Egmond verontschuldigde zich en zeide, dat het hem niet in de gedachten was gekomen , om daaruit zulk een toespeling te maken.

»Ik begeer echter,quot; zeide de gouvernante, »dat gij dien aanstoot zult wegnemen, 't Is niet alleen de kardinaal, dien gij daarmede beleedigd hebt, maar den Roomschen godsdienst.quot;

En Egmond beloofde het. Maar 't was hier wel: »le remêde est pire que le mal.quot; Of Oranje er de hand in had, durf ik niet beweren; ik geloof het echter wel: het zinnebeeld werd veranderd in een bundel pijlen (later dat der Nederlandsche Republiek), het zinnebeeld der eendracht. Nu verkeerde het gelach der gemeente in nadenken; waar ze vroeger gespot had, kwam thans ernst in 't spel; de bundel pijlen werd als een vereeni-ging van de Edelen tegen den kardinaal beschouwd; Granvelle's koning was schaakmat gezet — de partij was gewonnen.

Even als de koning in 't schaakspel zich van ruit tot ruit begeeft, om 't hem dreigend schaakmat te ontwijken, zoo trok ook de kardinaal naar Mechelen, 1), om den storm die boven zijn hoofd losbarstte, te bezweren, en evenals de in 't nauw gebrachte schaakspeler dikwerf zijn koningin, ja zijn laatste kasteel opoffert om zijn koning te redden, zoo offerde ook Granveile zijn

1) Zoodra de kardinaal Brussel verlaten had, uumen Oranje en Egmond weder zitting in den Staatsraad.

-ocr page 80-

02

trots op: hij poogde zich met Oranje en Egmoud te verzoenen, ja, bood hun elke tegemoetkoming aan, welke zij oorbaar zoiulen oordeelen. Te vergeefs: Oranje liet zicli niet om den tuin leiden; Granvelle kreeg schaakmat, en toen hij nu ten overvloede bemerkte, dat ook de landvoogdes, ziende hoe hij bij de Algemeene Staten in haat was gebracht, die zelfs weigerden voorstellen aan te hooren wanneer hij tegenwoordig was, hem begon te wantrouwen, begreep hij dat bet zaak voor hem werd, om het strijdperk te verlaten. Vooral op raad van zijn broeder, den Heer van Chantonay, afgezant van Spanje aan 't Fransche hof, verliet hij de Nederlanden en begaf zich naar Bourgondië (10 Maart 1564), onder voorwendsel van zijn oude moeder te bezoeken en wat rust en kalmte te genieten. Hij kwam echter nimmer terug; want de koning riep hem naar Spanje, waar hij met groote eer ontvangen eu tot lid van den Raad van State aangesteld werd. In die hoedanigheid heeft hij den vorst als raadsman verstrekt, en zeker is er veel aan zijn inblazingen te danken van 't geen er later is voorgevallen.

En zoo eindigde die groote schaakpartij , eeu der grootste welke misschien ooit twee staatslieden gespeeld hebben. Zooveel wist Oranje nu, dat hij thans met een machtiger vijand dan Granvelle te doen had: bij had zich den doodelijken haat van den veel-vermogenden Spaanschen koning op den hals gebaald ; hij had den handschoen opgeraapt — 't zou een strijd worden op leven of dood.

-ocr page 81-

'T BEGIN VAN DEN STRIJD.

I. POGINGEN ÏOT VERZOENING.

We verzoeken onzen lezeressen en lezers ons andermaal naaiden Dillenburg te vergezellen, welken we drie-en-twintig jaren geleden voor 't laatst bezochten. We vinden er Willem van Oranje , thans vijf-en-dertig jaren oud, in diepe gedachten voor een dei-vensters zitten. Htj houdt een open brief in de hand, waarin hem een voor zijn vaderhart verpletterende tijding is meegedeeld.

»Grroote God!quot; roept hij uit. »Ook dat nog! De hoogeschool van Leuven was onschendbaar! Dat is tegen de privilegiën! Doch wat storen Alva en zijn satellieten zich aan privilegiën!quot;

Eu weder verzinkt Oranje in zijn somber stilzwijgen; terwijl hij den brief zenuwachtig tusschen zijn vingers frommelt. Eindelijk werpt hij dien ongeduldig op de tafel, balt de vuisten, en roept uit:

»Nu, bij God! Thans is de teerling geworpen! Aan goedheren erfdeel zijt ge me gekomen, en nog heb ik geweifeld of ik den handschoen zou opnemen! Maar thans, nu ge me 't vaderhart verscheurt, nu ge mij mijn oudsten lieveling ontrooft, de hoop van mijn geslacht, de kroon van mijn huis — nu geen aarzelen meer! De leeuw laat zich niet ongestraft zijn welpen ontnemen! Ge zult sidderen op uw troon, laaghartige Philips, al staan u ook al de schatten van Amerika ten dienste. Ik, Willem, Prins van Oranje-Nassau, een nietig, klein vorstje in vergelijking van Uwe Koninklijke Majesteit bij de gratie Gods — ik zal u weerstaan, en met Gods hulp mijn zoon wreken, zooals Simson eens voor zijn beide oogen wraak nam op de Philistijnen!quot;

En wèl bad Willem van Oranje reden, om zijn toorn lucht te geven; wel had hij reden, om den handschoen op te rapen, hem door 't Spaansche hof toegeworpen; want het was niet alleen

-ocr page 82-

04

persoonlijk leed, dat hem was aangedaan: 't volk, dat hij liefhad en voor hetwelk hij reeds zoo menigmaal in de bres was gesprongen , werd vertrapt, verguisd, mishandeld en vermoord!

Als de slang, in de woestijn door Mozes opgericht, zou hij worden voor Nederland, hetwelk uit den vuurgloed der verdrukking zijn blikken vol verwachting en hoop naar den balling op den Dillenburg richten en van daar zijn heil en zijn verlossing verwachten zou. Als onverschrokken Macchabeeën zouden hij en zijn edele broeders voor de rechten, de vrijheid en de onafhankelijkheid van 't Nederlandsche volk strijden, al kostte dat ook inspanning van alle krachten, al kostte dat ook hun bloed!

En hij was een balling op dat tijdstip, een Prins zonder land en zonder huis, die onder 't gastvrije dak van zijn broeder een schuilplaats had moeten zoeken. En dat die rijke, die geëerde, die gevierde Prins van Oranje-Nassau, wiens disch eenmaal omringd was van wat edel en voornaam, wat groot en doorluchtig was!

Hoe dat kwam? Gaan we daartoe het verloopen tiental jaren terug, en stippen we aan wat er was voorgevallen, om den gunsteling van Karei den vijfde tot den vijand en tegenstander van diens zoon te maken. En wie dan, ook nog in onzen tijd, den Prins van ondankbaarheid, van muiterij, van onwettig verzet tegen zijn koning en heer moge beschuldigen — hij vergete niet, dat er een terging bestaat, die niet ongewroken kan blijven; wie hem eigenbaat durft aantijgen, bijoogmerken, streven naar 't hoogste gezag — hij vergete niet, dat 's Prinsen kamp tegen Spanje de meest hopelooze en gewaagde was, die er ooit bestaan heeft. Inderdaad, wanneer Oranje niet de spreuk van zijn huis »je maintiendraiquot; tot de zijne had gemaakt en met taai geduld onverdroten had volgehouden — de ongelijke strijd zou met zgn volslagen nederlaag zijn geëindigd, en de wereld zou den man misschien dwaas genoemd hebben, die met zoo weinig middelen zulk een geweldigen kamp durfde bestaan, die even als de ridder uit de sagen der middeleeuwen, zijn zwaard tegen het Spaansclie monster durfde uit de schede te trekken en 't eindelijk den kop verpletterde. Gaan we kortelijk na, wat hem in dien toestand had gebracht.

Wel had Oranje, toen de kardinaal het land verlaten had , den koning verzoenend geschreven, en had hij als lid van den Staatsraad gepoogd, de zaken zoodanig te leiden, dat de afwezigheid

-ocr page 83-

65

van Grauvelle niet werd opgemerkt; Barlaimont eu ^riglius werkten hem onophoudelijk tegen, 't Was er toen nog verre van daan, dat Oranje of een zijner vrienden eenig denkbeeld hadden, om zich tegen Philips te stellen of de Nederlanden tegen hem op te zetten; integendeel, ze wenschten de hun toebetrouwde gewesten voor de kroon te bewaren, en daartoe moesten zulke maatregelen worden tegengegaan, als strekten, om het volk tegen zijn vorst in 't harnas te jagen. Maar dan moest ook die hatelijke vervolging om het geloof ophouden, welke zoovele huisgezinnen in 't ongeluk stortte, zooveel rampzalige weduwen en weezen maakte, zulk een aantal nijvere en welvarende men-schen dwong, hun land te verlaten en in den vreemde rond te zwerven 1). En al had Oranje ook gepoogd, in zijn gebied de harde maatregelen zooveel mogelijk te verzachten, door nu eens een gevangene oogluikend te laten ontsnappen, dan de rechters over te halen een anderen vrij te spreken; ja, al waren Brede-rode eu Culemburg nog verder gegaan en hadden zij dikwerf de veroordeelden met geweld uit de handen hunner beulen bevrijd; — de vervolging bleef, ondanks alle tegenwerpingen, over de arme inwoners woeden. Door bewerking van den Prins werd Egmoud naar Spanje gezonden, om bij den koning op volkomene gewetensvrijheid aan te dringen. Egmond vertrok 2) en werd in Spanje zeer beleefd ontvangeu, zelfs zeer door den koning gevleid. Hij kwam echter op het voorname punt, de vervolging om 't geloof, niet verder, en de boodschap welke hij terugbracht was weinig geschikt, om hem in de achting der burgerij te doen stijgen, die 't er voor hield, dat de graaf zich door 's konings vleierijen had laten verblinden. Ook Oranje en de zijnen waren daarover zeer ontevreden.

Prins Willem wenschte nog steeds langs den minnelijkeu weg opheffing der bezwaren te verkrijgen; zijn broeder Lodewijk, de voortvarende Lodewijk, meende, dat men onmiddellijk tot handelen moest overgaan. Met Nicolaas van Hames , een oud ge-

1) Reeds in 1563 waren er alleen naar Londen meer dan 20,000 burgers om den lieloove uitgeweken. Zie Hofdijk, Voor 300 jaren, blz. 33.

2) Zoozeer waren de edelen voor Egmond bezorgd, dat Hoogstraten , Brederodc , Mansfeld, Culemburg, Noircarmes en een paar andere edelen een stuk opmaakten, hetwelk zij met hun bloed onderteekenden, en waarbij zij zich op hun riddereer verbonden, zoo den graaf eenig leed overkwam, het op den kardinaal of zijn aanhangers tc zullen verhalen Van Lennep, Voornaamste geschied. Afd, II, St. ]. BI. 36.

-ocr page 84-

(30

diende van Karei den vijfden en wapenkoning van het Gulden Vlies, Johan van G linies Markgraaf van Bergen, 's konings stadhouder over Henegouwen, Jan van Marnix, een ijverig protestant, en Gillis de Klerck, poorter van Doornik en een uitstekend rechtsgeleerde, kwam hij te Spa samen, en daar sloten de vijf nobele mannen een verbond, hetwelk den grondslag legde tot een grooter en aanzienlijker. Twee bijeenkomsten werden daartoe gehouden; een in 'thuis van Culemburg te Brussel, de andere in dat van Hames. In die vereenigingen (Compromis) werd er besloten, pogingen aan te wenden, de Duitsche vorsten over te halen tot een verbond, om de Nederlanden van de inquisitie te bevrijden en zich onderling daartegen te vereenigen. Ongeveer vierhonderd edelen, onder welke Brederode, Lodewijk van Nassau, de graaf van den Berg (Oranje's zwager), Mansfeld en Culemburg, onderteekenden een geschrift, hetwelk zoo oproerig gesteld was, dat Oranje er evenmin als Egmond en Hoorne hun handtee-kening onder wilden plaatsen. De voorzichtige staatsman begreep , dat het nog de tijd niet was, om zulk een taal te voeren. Veel meer moest men zoolang men kon , langs den wettelijken en minnelijken weg pogen te verkrijgen, wat men wilde; en 't was dan ook met zijn voorkennis en door zijn invloed, dat de verbonden edelen een smeekschrift aan de landvoogdes opstelden , waarin zij, onder betuiging van trouw en verknochtheid aan den koning, haar smeekten , bij haar broeder op de intrekking der plakkaten aan te dringen.

't Was in Brussel een drukte en onrust geweest in de laatste dagen van de maand Maart 1566. De wacht aan 't Hof van Brabant was versterkt geworden, en allerlei geruchten liepen er van mond tot mond. Zooveel scheen er ten minste in die geruchten waar te zijn, dat een aantal edelen naar de hoofdstad zouden komen. Wat hun eigenlijke plannen waren, was en bleef der goede gemeente duister. Daar werden er kleine papierkens, te Antwerpen heimelijk gedrukt, onder 'tvolk rondgestrooid 1); en thans was men ten minste eenigermate op de hoogte.

1) In deze briefjes stond ; „Er loopt een zéker gerucht, dat al de edellieden binnen twee of drie dagen te Jirussel zullen bijeenkomen, om zich tot den koning te wenden en hem nederig te smeeken, door het ophelTcn vau de Inquisitie, de edikten en de plakkaten den geheelen ondergang van het land af te wenden. Wilt n van uw kant bij genoerade edellieden aansluiten in een zoo billijk als noodwendig verzoek, en spoort uwe Magistraten aan, er zich te laten vertegenwoordigen, of komt zelf, indien zij g«en vertegenwoordigers willen zenden.quot;

-ocr page 85-

07

Wel waren reeds den eersten April eenige edelen de Hofstad binnengekomen; dit was echter geen ongewoon verscliijnsel, en 't volk bleef nog ongeduldig wachten op de dingen die komen zouden. Daar reden tegen den avond van den derden ongeveer twee honderd edelen, in reisgewaad en met de pistolen in de holsters, de stad binnen. Aan hun hoofd twee mannen: de een ridderlijk van gestalte, met een fieren oogopslag, kort gesneden haar en een korten baard met lange knevels, een man uit een der eerste stamhuizen van Nederland, nog aan de aloude graven verwant, graaf' Hendrik van Brederode; de andere, kleiner van gestalte, maar niet minder fier dan hij en niet minder blakend voor de zaak der verdrukte Nederlanders, is Lodewijk van Nassau. Hij was het, die, na een samenkomst met Oranje, Egmond, Hoorne, Bergen, Megen en anderen, op 't kasteel van Hoogstraten zijn toestemming tot de indiening van 't smeekschrift gegeven had, door hem zelf in overeenstemming met zijn broeder en den graaf van Hoorne op 't paleis te Breda op schrift gebracht 1).

't Was op Vrijdag den vijfden April te noen (12 ure des middags), 't uur door de landvoogdes bepaald, omdat dan de straten ledig waren, daar de burgerij aan den maaltijd zat, dat het plechtig gehoor in de groote v.aal van 't Hof van Brabant zou plaats hebben. Vooral aan Oranje's wakkere taal had men het te danken, dat de landvoogdes dit gehoor had toegestaan. :t Was echter niet ledig op de straten : de nieuwsgierigheid had den eetlust verbannen. Daar kwam de lange stoet uit Culemburgs hof aan, niet te paard, zooals de edelen gewoon waren, maar te voet als eenvoudige burgers, en begaf zich naar 't paleis dei-landvoogdes. Zoo gingen die mannen in statigen optocht onder 't gejuich der menigte langs Brussels straten voort, het voorplein van 't Hof op, waar hun vrienden en aanhangers uit Antwerpen, Mechelen en andere steden verzameld waren, gereed, om hun bijstand te verleenen, als 't noodig was.

In de zaal gekomen , vonden zij daar de landvoogdes , omringd van Oranje, Egmond en andere vliesridders, stadhouders en edelen. Op 't gelaat der anders zoo krachtige vrouw teekende zich innerlijke ontroering. »Ne craignez rien. Madame,quot; fluisterde Bar-

1) Bit smeekschrift is te vinden in: Groen van Prinsterer, Archives, Tome II, pag. 80.

-ocr page 86-

08

laimont haar toe, echter zoo, dat zijn omgeving het kon hooren , »ce n'est qu'une troupe de gueux'' 1).

Brederode reikte haar 't verzoekschrift over. Reeds waren de edelen vertrokken, en nog was de landvoogdes niet op haar gemak. Waar Aremberg ried om de verbondenen Brussel terstond te doen verlaten , waar Megen hen wilde straffen en Bar-laimont hen zelfs met stokslagen wilde wegdrijven ; daar bleef Oranje kalm en bedaard, daar wist hij door zijn mannelijke taal te zorgen, dat men den edelen den volgenden dag een gematigd antwoord zou geven, en wel dat de landvoogdes een gezantschap aan den koning zou zenden, met de belofte dat zij, ofschoon niet bij machte om de plakkaten te schorsen, er toch voor zou zorgen, dat die met gematigdheid werden ten uitvoer gelegd. De edelen, wel inziende, dat hun poging met geen gunstigen uitslag bekroond was, zonden den markgraaf van Bergen en den heer van Montigny naar Spanje. We weten, hoe 't met deze beide mannen afliep, hoe geen van beide zijn vaderland terugzag.

Daar volgde de beeldstormerij , in Vlaanderen 2) en Artois begonnen en spoedig over 't geheele land verbreid, met een onstuimigheid , die alleen verontschuldigd kan worden door de lange terging, welke de Hervormden ondervonden hadden; te verdedigen of goed te keuren is zij nooit, wel te bejammeren, om den blaam dien ze op de Protestanten wierp , om de kunstschatten die onherstelbaar verloren gingen, en bovenal om den weerklank dien ze in de raadzaal van de Landvoogdes vond. Niemand, die daar meer over verontwaardigd was dan Prins Willem I. Juist was er kans, dat zijn pogingen zouden slagen; immers, de koning had geschreven, dat men hem een nieuw voorstel tot matiging zou aanbieden en de belofte gegeven, dat hij zelf zou overkomen. Oranje had, toen de verbondene edelen te St. ïruijen het besluit hadden genomen om de Hervormden te beschermen en des noods geweld met geweld te keeren, lien weten te bewegen, om uit elkander te gaan en 's konings maatregelen bedaard af te wachten. En nu had die gebeurtenis

1) Bekend is het, dat dc edelen en hun aanhang hierom den naam van geuzen aannamen , sedert deu Hervormden ook als sehcldnaam gegeven.

2) Alleen in Vlaanderen en Brabant werden in vier dagen tijds niet minder dan vierhonderd kerken, verwoest.

-ocr page 87-

69

op eens alle plamien in duigen doen vallen. Oranje en Egmond straften in de gewesten , waar zij stadhouders waren , do beeld-stormers gestreng.

Uit een brief van Montigny aan zijn broeder Hoorne en uit een anderen aau deu Prins 1) géschreven, vernam men, hoe verbolgen do koning op de Nederlanders was en hoe vertoornd op de edelen, die hij om hun toelaten van de prediking en hun gering verzet tegen den beeldenstorm, voor de oorzaken en aanstokers der beroerten hield. Daarbij kreeg Oranje een afschrift van twee brieven, door 's konings gezant in Frankrijk, Francisco d'Alava, aan de Landvoogdes geschreven, waarin deze meldde, dat de koniug nu de schoonste gelegenheid had om tot de onbeperkte heerschappij over de Nederlanden te geraken en dat men Egmond, Hoorne en Oranje zoolang met vriendelijkheid in slaap moest wiegen, om hen, wanneer de tijd zou daar zijn , als oproermakers te straften. Oranje en zijn broeder Lodewijk, wetende , dat het gezag der Landvoogdes spoedig door de overkomst van Spaausche troepen zou worden gesterkt, besloten nu tot krachtiger maatregelen, om geweld met geweld te keeren. Had Egmond die de afgod van het krijgsvolk was, dit ook gewild, de tegenstand ware algemeen geworden; er ware vrij wat kostelijk burgerbloed gespaard, en waarschijnlijk zouden er geen tachtig jaren noodig zijn geweest, om den reeds te lang ge-kromden nek aan de ijzeren halsketen te ontwringen, er door Philips omgelegd. Toen de Landvoogdes, door nieuwe troepen daartoe in staat gesteld, van 's konings leenmannen een nieuwen eed vorderde dat zij Philips tegen een ieder zonder uitzondering zouden dienen , deed Egmond dien, maar weigerden Oranje en Hoogstraten om te zweren, zeggende, dat zij reeds eenmaal gezworen hadden. Toch toonde de Prins, dat hij geen oproer, wel een eerlijken opstand wilde, toen hij op den ISquot;1011 Maart 1570 te Antwerpen een volksbeweging stilde , die slechts hem tot hoofd had behoeven te hebben , om geheel Nederland in lichtelaaie vlam te doen ontbranden. Neen, de Prins was geen oproermaker , 't was bij hem geen zoeken naar eigen grootheid en gezag, 'twas met hem terecht, wat Marnix in zijn Wilhelmuslied zegt:

1) Groen van Priastcrer, Archives, Toni. 11. L. CCXX,

-ocr page 88-

„Voor Godt wil ick belyden

Eu Syner groote macht, Dat ick tot ghecneii tijden

Den Coninck lieh veracht; Maer dat ick Rodt den Hecre,

Der hoogster Majcsteyt, Heb moeten obedieereu ,

In der gerechtighcyt.quot;

II. UIT HET LAND VE11DREVEN.

Sedert de maand Februari was de Prins te Antwerpen, 't Was van daar, dat hi] beter in staat was, den gang der gebeurtenissen gade te slaan. Er bestond een plan, om zich meester te maken van Walclieren. Gelukte dit, dan kon men elk Spaanscli leger, wanneer liet met scheepsgelegenheid werd overgevoerd, den toegang beletten. De onderneming mislukte. Jan van Marnix, heer van Tholouse, een der bevelhebbers van den tocht en dien wre reeds te Spa aantroffen, sloeg zich bij het kleine dorp Austruweel, op ongeveer een kwartier uur afstands van Antwerpen neder en verschanste zich daar. Al meer en meer volk voegde zich daar bij hem, tot er bij de drieduizend waren; hij hoopte ook spoedig versterking door 't volk van Brederode te krijgen en dan misschien de mislukte onderneming te hervatten.

«Vernietig dien hoop,quot; had Egmond geraden, die thans alles deed, om by de landvoogdes goed te maken wat hij vroeger verkorven had. »Vernietig dien hoop, anders wordt hij de kern van een gevaarlijken tegenstand.quot;

En de landvoogdes bad naar hem geluisterd, en den Heer van Beauvoir, don bevelhebber barer lijfwacht gezonden. Daar komen Beauvoir's benden; zij naderen tot op een musketschot. De aanval is plotseling en verwoed, de verdediging moedig. Antwerpens burgerij vliegt naar de wallen, klimt op de kerktorens en bezet de daken, om den strijd te aanschouwen, die zoo dicht onder de stad voorvalt. De geuzen kunnen 't niet lang uithouden, ze moeten uit hun verschansing, hun opperhoofd valt, de geuzenvlag zinkt — dat zien de Antwerpenaars: uit alle straten komen ruwgebaarde mannen aanloopen met mokers, bijlen, pieken, bussen en ander moordtuig gewapend, begeerig om hun ge-loofsgenooten te helpen, die door de vijanden vermoord of in

-ocr page 89-

71

de Schelde gejaagd worden. De Magistraat is radeloos. Indien de Antwerpenaars de geuzen te hulp snellen, dan zal hun stad zich de wraak van den koning op den hals halen. Maar een man is er in Antwerpen, onbevreesd als een jonge leeuw: Willem van Oranje. Op zijn hevel zijn de poorten dei-stad gesloten; doch wat stoort een woeste onzinnige menigte zich daaraan? Reeds is men bezig, de lloode poort open te breken , reeds waggelen de deuren, 't kleine poortje is al bezweken — daar komt een enkel man te paard aanrennen — de menigte wijkt voor den hoefslag van 't ros. Hij nadert de poort en stelt zich — hij alleen, kalm en bedaard tusschen haar en de woedende menigte.

»Terug!quot; roept hij met donderende stem.

Een oogenblik wijkt het volk terug, door den moed en do geestkracht van dien eenen man met ontzag vervuld — toch ook slechts voor een oogenblik. De woede over 't vermoorden hunner geloofsgenooten verblindt hen geheel en al, de gewone eerbied en liefde voor Oranje worden vergeten, zwaarden worden dreigend opgeheven, pieken naar zijn borst gericht, bussen aangelegd — Willem van Oranje blijft kalm. Bedaard hoort hij 't gillend geschreeuw van »Papenknecht, dienaar van den Antichrist, verrader van 't vaderland!quot; aan — Oranje blijft rustig: geen spier in zijn gelaat toont eenige vrees. Hij wenkt met de hand, de menigte zwijgt.

«Vrienden,quot; zegt hij. »Wat wilt ge? Uw broederen helpen? Dat kunt ge niet meer. Zo zijn alle verslagen. Ziet maar, de overwinnende benden trekken reeds af! Waarom zult gij uw leven noodeloos opofferen, een leven, dat nog zoo onontbeerl ijk is voor vrouw eu kinderen? Waarlijk, ik meen het goed met u.quot;

De meesten luisteren naar zijn stem. Doch eenige honderden der meest opgewondenen stormen door 't kleine poortje naar buiten. Zoodra de Spanjaards dit zien, wenden zij zich om en trekken op de burgers aan. Tevens schieten ze de drie honderd gevangenen neder, welke zij gemaakt hebben; bevreesd als ze zijn, dat ze, bij den aanval der burgers, een vijand vóór en achter zullen hebben. En de dappere burgers! — de overmacht der Spanjaards ziende, vluchten ze in allerijl naar de stad terug en is do laatste er nog bij tijds, om geborgen te worden.

Intusschen is de goheele stad in beweging geraakt. De Calvinisten hebben zich meester gemaakt van de Meir, de groote markt-

-ocr page 90-

72

plaats, bijna to breed om een straat te worden genoemd. Zij werpen barricaden van omgeworpen wagens en andere dingen op, om de er op uitkomende straten te versperren. Anderen hebben het arsenaal van wapenen beroofd en planten geschut aan den ingang van elke straat en steeg. Weer anderen loopen naar de stadsgevangenis en openen die met geweld voor de talrijke gevangenen. Allen stroomen naar de Meir. Reeds hoort men sommigen roepen, dat men de kerken en de huizen der Koomschkatholieken moet plunderen. De Prins ontbiedt de magistraatspersonen en de dekens der gilden op het stadhuis, hetwelk hij door acht kompagniën gardes heeft lateu bezetten. Hij zelf verlaat na korte beraadslaging de vergadering, springt, ondanks do beden zijner vrienden, andermaal te paard en rijdt geheel alleen naar de Meir. Daar beveelt hij 't volk afgevaardigden te kiezen, om met hem en den magistraat te onderhandelen. Spoedig zijn deze gekozen en de voorwaarden vastgesteld. Den geheelen nacht blijven de Calvinisten met hun aanhangers ten getale van meer dan vijftienduizend op de Meir gekampeerd. 't Is een benauwde en angstige nacht voor Antwerpens burgerij, vooral voor de Roomschgezinden. Niemand gaat naar bed, en wie er ook moge slapen — Oranje niet. Hij is gestadig in de weer, houdt bijeenkomsten met de predikanten en ouderlingen der Luthersche kerken, met de voornaamste vreemde handelshuizen, met de bedreigde Roomschgezinden, en zorgt, dat allen gewapend zijn, wanneer de woestelingen op de Meir iets mochten beginnen.

In den vroegen morgen begeeft zich de Prins met Hoogstraten en een commissaris van de municipaliteit, vergezeld door een wacht van honderd voetknechten, nogmaals naar de Meir. Hoe woedend en dreigend de Calvinisten ook zijn, men laat hem tot op het midden van het plein rijden. De commissaris leest op bevel van den Prins de artikelen voor. Een onheilbroeiende stilte heerscht op de Meir.

»Vrienden,quot; zegt de Prins, »laat mij u bij do liefde welke gij uw vrouwen en kinderen toedraagt, bij uw geloof, bij uw God, smeeken, om in deze voorwaarden toe te stemmen. Indien gij het doet, herhaal dan de woorden, waarmede ik mijn aanspraak eindig: Leve de koning!quot;

Allen zwijgen een oogenblik. Daar klinkt de kreet: »Leve de koning!quot; Antwerpen is gered — gered door Prins Willem van Oranje!

-ocr page 91-

73

Eerbied voor tien man, voor den onvergelijkelijk grooten man, die bij al zijn macht over de geesten van andereu, de verzoeking ontweek, om zich zelf aan 't hoofd van een opstand te stellen, die hem bijna zeker aan de spits van geheel Nederland zou hebben gebracht. Het land verwachtte slechts een teeken van hem, om zich aan zijn voeten te werpen. En hij deed het niet. Des te grooter van hem. Nogmaals eerbied voor den man, die zoo zijn eerzucht wist te overwinnen, zoo zich te beheerschen.

De Prins stond na den beeldenstorm genoegzaam alleen: Egmond had zijn party verlaten, de meeste edelen waren ter neer geslagen of onberaden voortvarend, de Staten om 't geen gebeurd was, ingenomen tegen de hervorming, en vele vroegere vrienden, ijverige katholieken , die weleer met vuur de zaak der natie verdedigd hadden, hadden zich aan de zijde der landvoogdes gevoegd — wat kon de Prins anders, dan een land verlaten, waar hij toch niets voor 't arme volk kon doen? »De laatste maanden scheen 't zijn eenig doel te zijn geweest om de rust in 't land te herstellen, opdat de koning bij zyn komst alhier geen voorwendsel zou kunnen vinden om tegen de Protestanten te woeden; maar de tijding-betrekkelijk de zending van den hertog van Alva ontnam hem alle uitzicht om voor de Nederlanden de hoop te erlangen van vergetelheid en het dulden van de evangelische christenenquot; 1).

Den 1 lllen April was de Prins uit Antwerpen gegaan en had hij zich naar Breda begeven. Vóór zijn vertrek echter uit de Scheldestad had hij met de afgevaardigden van de Calvinisten een bijeenkomst gehouden. ïe vergeefs poogde hij hen over te halen, de Augsburgsche confessie aan te nemen, als wanneer hij in staat zou zijn, hen door middel van de Duit-sche vorsten te beschermen — zij weigerden dit, als tegen hun consciëntiën; wel stemden ze toe in het aanwenden van pogingen, om 600,000 gulden op te brengen, en daarvoor een leger te werven, waarmede hij hen te hulp zou komen; ofschoon ze verlangden te weten »in wat manierenquot; de Prins dit doen zou. Dat Oranje zich hierover niet verkoos uit te laten en hun onder 't oog bracht »dat sulx niet gelegen was te verklaren , doordien het middel openbaer zynde, hem niet mogelyk en sonde syn alsdan iets oorboorlijx daarmede uit te richten,quot;

1) Groen van Prinsterer, Archives, Tome III, blz. 60,

-ocr page 92-

74

is allernatuurlijkst 1). Xa zijn zaken in Breda in orde gebracht te hebben , schreef hij van daar een brief 2) aan den koning van Spanje, bij welk schrijven hij meldde, dat hij zijn posten neder-legde en 't land, waar hij niet meer nuttig kon zijn, verliet, schreef over 't zelfde onderwerp aan Egmond en Hoorne, die hem te vergeefs hadden willen tegenhouden 3).

Den 22stc» April verliet Oranje Breda en ging' van daar over Grave en Kleef naar Dillenburg, waar hij met zijn gezin door zijn broeder Johan gastvrij ontvangen werd. En zoo vinden we hem daar nog, genoegzaam een jaar later.

Er is in dien tijd wat voorgevallen, 't geen Oranje's denkbeelden teu aanzien van de staatkunde welke hij te volgen had, heeft gewijzigd en veranderd. Trouw werd hij door zijn vrienden op de hoogte gehouden van 't geen er in de Nederlanden voorviel. Zijn voorbeeld om 't land te verlaten, was door velen, zoo aanzienlijken als geringen, gevolgd. Als Oranje zicli in Nederland niet. meer veilig rekende, wie zou liet dan zijn? Duizenden ontweken den bodem, op welken geweld en willekeur den schepter zwaaiden. Culemburg trok naar zijn heerlijkheid in 't Munster-sche, Hoogstraten en Brederode volgden dat voorbeeld; de laatste begaf zich naar Emden, waar vele Protestanten een wijkplaats zochten, zoodat er te Amsterdam geen schepen genoeg waren om de vluchtelingen te vervoeren, en van daar naar Duitsch-land, waar hij in 1568 ovei-leed.

Zeer trof Oranje de tijding van de gevangenneming der gebroeders van Batenburg, uit het huis van Bronkhorst gesproten, van Beima en Galama, twee Friezen uit edele geslachten, en van een edelman uit liet geslacht van Renesse, die allen na Brede-rode's vertrek nog onder de wapens gebleven waren en hun onberaden dapperheid, sommige terstond, andere later met hnn leven

1) Groen van Prinstorer, Archives. Tome III. Biz. 66.

2) Ibid. ISrief CCLXXI.

3) Hij had tot dat einde den 3den April te Willebroek een bijeenkomst gehad met Egmond, Mansfeld en den secretaris Berty. De bekende legende vauHooft: «Vaarwel Prins zonder goed (hoed, volgens sommigen) — vaarwel Graaf zonder hoofdbehoort, naar latere bescheiden, tot de versieringen, waarmede schrijvers hun boeken optooien. Van Meteren maakt nog melding van een andere talrijker bijeeukoinst te Hellegaten. Montigny beklaagt zich in een brief aan Hoorne, dat de Prins zijn dochter mede naar Unitsehland heeft genomen en keurt het zeer goed, dat hij zijn zoon, Philips Willem , in de Nederlanden heeft gelaten.

-ocr page 93-

75

geboet hadden. Hij vernam ook, dat zijn stadlioudersclmp vooi-loopig aan den graaf van Bossu en 't l)evel over Antwerpen aan Mansfeld was opgedragen. De landvoogdes, nu niet meer in haar handelingen gedwarsboomd door Oranje en de andere uitgewekenen, gerugsteund door het aanzienlijk vermeerderde leger, had de Nederlanden tot volkomen onderwerping gebracht: de hervormde kerken werden afgebroken en de prediking der nieuwe leer had overal opgehouden — Nederland zou voor goed aan koning Philips onderworpen zijn geweest, had hij zich met die onderwerping vergenoegd en niet door wraak te willen nemen en het volk op nieuw te tergen , het tot nieuwen tegenstand en verzet opgewekt.

En de uitvoerder van 's konings wraak was de om zijn bekwaamheden als veldheer beroemde krijgsman, Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alva, een man van de onverbiddelijkste gestrengheid, maar een trouw en gehoorzaam dienaar van zijn vorst; een man , wiens naam en nagedachtenis bestemd was, om bij tijdgenoot en naneef ten vloek te verstrekken. Welke pogingen de landvoogdes ook had aangewend, om haar broeder te bewegen, Alva niet te zenden, maar liever zelf over te komen, hem verzekerende dat zijn overkomst wel tegen een leger van 50,000 man zou opwegen; Philips luisterde niet naar hare waarschuwingen. Met een talrijk leger Spanjaards, Albaneezen en Italianen, alle oude snorrebaarden, in den oorlog grijs geworden en aangevoerd door de bekwaamste veldheeren van hun tijd, begaf Alva, vergezeld van zijn beide zonen, Don Frederik en Don Ferdinand, zich naar Genua, trok van hier de Alpen over, waar zijn leger met 1200 Duitsche, in Tyrol geworven soldaten onder Alberik, graaf van Lodron, versterkt werd en verder naar Bourgondië, waar zich nog 300 voetknechten en 100 ruiters bij hem voegden. Omstreeks half Augustus kwam hij in de Nederlanden aan.

Maar welke tijding den Prins nog meer trof, was de dood van zijn vriend, den Markgraaf van Bergen, vermoedelijk door vergif om 't leven gebracht. Alva's vriendelijkheid jegens Aerschot, Aremberg en Egmond betoond, dwongen hem een verach-'telijken glimlach af.

»De vos, die do passie preekt,quot; zeide hij bitter. «Fladdert slechts om 't licht der kaars, gij dwazen; maar past op, dat gij uw vleugels niet zengt! Mij zal de Spanjaard niet krijgen!quot;

-ocr page 94-

70

Hoonie wel, die naar de Nederlanden terugkeerde.

Daar ontving do Prins de tijding van Egmond en Hoorne's gevangenneming! Bij Don Ferdinand, Alva's zoon, te gast ge-noodigd, waren ze verraderlijk gevangengenomen. Ook Ant-werpens burgemeester, Antonie van Stralen, en Egmond's secretaris waren in de boeien geslagen! Oranje liad goed voorzien, toen hij den Prins van Gavre waarschuwde met de woorden : »Egmond, Egmond! gij zult de brug zijn, waarover de Spanjaards het land zullen binnenkomen!quot; Hoogstraten was gelukkig den dans ontsprongen. Op weg naar Brussel vernam hi], wat er met de beide graven gebeurd was en haastte hij zich, 't land uit te komen.

En nog 20,000 mensclien verlieten het land en volgden de 100,000 die hen vooruitgegaan waren, have en goed achterlatende, als ze maar lijf en leven en hun dierbaren konden redden. Nu volgde de instelling van den Raad van Beroerten (om zijn vonnissen schimpend Bloedraad genoemd), die 't arme land met angst en wee, moord en bloed vervulde.

En te midden van al die tijdingen van ellende en van onderdrukking, van moord en van wraak, werd op den 13llcu November 15G7 op den huize van Dillenburg een kind geboren, dat den naam van Maurits ontving. Maurits, te midden der tiranuy en geweldenarij van den Spaanschen Pharaö geboren, zou eenmaal de Mozes worden, die 't werk van zijn grooten vader zou voortzetten en den machtige doen sidderen, den koning bij de gratie Gods, die meende, dat een vorst willekeurig over't geweten zijner onderdanen mag beschikken.

III. TOT DEN KAMP GEDWONGEN.

Daar zat hij dan, de edele Oranje, diep in gedachten vóór een der vensters van den Dillenburg. Was het om't huiselijk verdriet, hetwelk hij ondervond? Want huiselijk verdriet had hij ruimschoots. Zijn huwelijk met Anna van Saksen was alles behalve gelukkig. Zij was een vrouw van een driftig en opvliegend karakter, ofschoon Oranje dit steeds met hot meeste geduld had verdragen. Als zoodanig was zij in geheel Duitschland bekend. Reeds in 1566 waren haar humeur en de uitbarstingen daarvan niet meer te dulden, en toen ze nu op den Dillenburg zich volgens haar meening moest bekrimpen (ofschoon ze toch dagelijks, behalve

-ocr page 95-

haar kinderen , vier eu twintig personen aan haar tafel kon ontvangen) werd dat humeur er niet beter op. We liooren er den Prins in zijn brieven meermalen over klagen. Maar om dat huiselijk leed is het niet, dat de Prins zoo in gedachten zit.

Was het dan,, omdat de Bloedraad hem met zijn broeder Lodewijk, benevens van den Berg, Culemburg en Hoogstraten, tegen alle rechten van de vliesridders aan, openlijk had durven uitdagen? omdat Alva in naam van den koning van Spanje, op al zijn goederen in de Nederlanden wederrechtelijk beslag had gelegd, en hem dus van den rijksten vorst uit do Nederlanden, doodarm bad gemaakt? Daartegen zou Oranje een verweerschrift uitgeven, en wanneer dit niet baatte — welnu, dan zou hij zien wat hem te doen stond.

Neen, 't was de tijding, heden ontvangen, die den lang ge-koesterden wrok tot uitbarsting bracht. In 't vol vertrouwen op zijn goed recht en op de onschendbaarheid van de privilegiën der hoogeschool van Leuven, had hij zijn oudsten lieveling, Philips Willem, graaf van Buren, den eenigen zoon uit zijn huwelijk met zijn dierbare Anna van Egmond, aan die hoogeschool gelaten. Wel heeft men het den Prins verweten, dat hij, de fijngeslepene staatsman, zijn kind in handen van den niets ont-zienden Spaanschen dwingeland liet, wel hebben sommigen gemeend, dat hij zijn zoon daar deed blijven, om in dezen een machtigen bondgenoot aan 't Spaansche hof ter herkrijging zijner goederen te erlangen — wij voor ons gelooven, dat Oranje den dertien-jarigen knaap in Leuven achterliet, eensdeels, om daardoor een blijk van vertrouwen te geven aan den Spaanschen monarch; anderdeels, omdat hij er 't kind volkomen veilig rekende. Stond toch de knaap niet onder de bescherming van voorrechten, dooiden koning bij plechtigen eede bezworen, des te heiliger, omdat ze bij een Pauselijke bul waren bevestigd 1)? Behelsde een dezer voorrechten niet, dat niemand, behoorende tot de Hoogeschool, om welke misdaad dan ook, anders zou mogen worden terechtgesteld dan voor don rector, zonder dat de vorsten zich eenig gezag hadden voorbehouden? Daarenboven, had hij zijn kind niet naar koning Philips vernoemd en stond dus de knaap niet onder de bijzondere bescherming van den vorst, die hem toch om de schuld des vaders niet zou berooven van 't geen hem een-

I) J. P. van Capellc, Philips Willem van Oranje, blz. 9.

-ocr page 96-

78

maal wettig en bij uitsluiting zou toekomenV Neen, zóo kende Oranje de booze geaardheid van den Spaansclien monarch niet, en wij mogen hem uit de volheid van ons hart beklagen, dat zijn scherpzinnigheid hem juist teleurstelde in een der teederste aangelegenheden van het vaderlijk gemoed 1).

Vargas, een Spanjaard en de voorzitter van den Bloedraad, was door den hertog van Alva naar de Hoogeschool te Leuven gezonden om den jongen graaf op te lichten. Toen hij daar met zijn trawanten aankwam, was do eerwaardige rector hem met den bestuurder en de hoogleeraren der universiteit te gemoet getreden. Op ernstigen toon, op waardige wijs en toch in de meest bescheiden woorden, brachten zij hem onder 't oog, hoe zulk een handelwijs strijdig was met de privilegiën, door tien koning zelf bezworen. » We storen ons niet aan uw privilegiën,quot; had Vargas op ruwen toon geantwoord en het kind met geweld ontvoerd.

Was het dan wonder, dat het vaderhart zich tegen dien maatregel van geweld verzette, dat al wat in den Prins menschelijk gevoelde, in oproer kwam tegen zulk een daad van geweld ? Wel had hij, toen hij de Nederlanden verliet, plechtig verklaard, dat hij niets tegen den koning zou ondernemen, zoolang deze hem niet in eere en goed aantastte. Maar thans — hij, de man, die zich, ondanks de liefde en de begeerte van 't volk, niet aan 't hoofd van dat volk had willen plaatsen , als verrader ingedaagd; — hij die 't oproerige volk in toom had gehouden en de rust had hersteld waar die verbroken was, een muiter genoemd ; — hij , die uit al zijn macht en met al de middelen, welke hem ten dienste stonden , 's konings landen had trachten te beschermen en te behouden, van al zijn rechtmatig verkregen aanzienlijke bezittingen in de Nederlanden beroofd en schier tot den bedelstaf gebracht, wat meer zegt, het dierbaarste goed hetwelk hij bezat, zijn oudste zoon, zijn lust, zijn leven, zijn erfgenaam hem ontstolen; — was 't wonder, dat de Prins met verbeten woede uitriep : »Als Simson voor zijn beide oogen, zoo zal ik met Gods hulp mijn zoon wreken!quot;

En nog wist de Prins niet alles. Nog wist hij niet, welk lot zijn lieveling beschoren was, nog kon hij niet vermoeden, dat men den knaap, dien Vargas naar Antwerpen gevoerd en daar onder de bewaring van den graaf van Ladron gesteld had, naar

1) J. P. van Cnpelle, Philips Willem van Oranje, blz. 10.

-ocr page 97-

79

Spanje zou worden gevoerd, en daar als gevangene zou bewaard worden. Nog kon de vader niet denken, dat hij den zoon nooit zou, wederzien , dat men hem acht-en-twintig jaren in Spanje zou houden, en dan eerst terugzenden, op hoop van tusschen hem en zijn broeder Maurits verdeeldheid te zaaien 1).

De Prins van Oranje, het kleine Duitsclie vorstje, de prins zonder land, afhangende van de gastvrijheid zijns broeders — tegenover den machtigen koning van het toen nog zoo machtige Spanje, die de schatten van Amerika, de legers van een groot deel van Europa tot zijn beschikking had! — de Prins van Oranje , weldra een afvallig zoon der kerk, en door zijn overgang tot do Calvinistische leer weinig sympathie vindende bij de Luthersche Duitsclie vorsten — tegenover Philips den tweeden van Spanje , gesteund door den Paus, en rekenende op Frankrijk — zegt mij, zou er niet om den mond van menigeen een medelijdende glimlach gespeeld hebben, wanneer hij van dien ongelijken strijd hoorde? En toch zon de pijl van den Nederlandschen Willem Teil het hart van den Spaanschen Geszier doorboren en zou Utrecht eens een nieuwe Rütli worden, waar 't verbond tegen dwingelandij en gewetensdwang zou worden gesloten.

Willem van Oranje, de man aan de hoven opgevoed, was niet te vergeefs de vertrouwde van Karei den vijfden geweest, Willem van Oranje, opgebracht in de school des voorspoeds, was nu op een hoogere leerschool, op die des tegenspoeds — en daarin zou hij gevormd worden tot hetgeen hij werd. »Vlug, geheimhoudend, onvermoeid, werkte die machtige en standvastige geest in alle richtingen, en wist het zijden kluwen, dat zoo hopeloos verward scheen, uit elkander te winden, en grootsche

1) J. 1'. vau Capelle, Philips Willem, Aanteek. 18, wil, dat de jonge graaf van Bnren reeds den lO'lcn September 1567 zou zijn gevangen genomen , en geeft daarvoor schijnbaar vrij grondige bewijzen. De la Pisc echter meent, dat zeer waarschijnlijk die oplichting na de indaging (24 Januari 1568) heeft plaats gehad. Immers, de Prins schrijft den SSsten Februari uit Dillenburg aan den graaf van Schwarzenburg: „We hebben spoedig na uw vertrek aan den hofmeester Wilpergern geschreven en met ernst overlegd en bevolen , onzen zoon terstond over te zenden y toch is ons schrijven , tot alle ongeluk, een weinig te laat gekomen , waardoor de hertog hem van Leuven naar Antwerpen heeft laten voeren, met hot voornemen, hem verder naar Spanje te zenden. Arolgens de Antwerpsche Chronijk, p. 156, werd de graaf den ISilen Februari naar Antwerpen gebracht. Zie Groen van Prinsterer, Archivis, Tome III. paj. 120.

-ocr page 98-

80

ontwerpen van een stelselmatige en daarbij nieuwe staatkunde van lieverlede te ontwikkelenquot; 1).

Maar de groote hefboom van alles, geld, moest in beweging worden gebracht. De rijkste kooplieden van Antwerpen, Middelburg, Vlissingen, Leiden, Haarlem en andere Nederlandsche steden verbonden zich met de uitgewekene handelaars in Engeland tot het opbrengen van 100,000 kronen. Oranje bracht door 't verkoopen en verpanden van zijn zilverwerk f 50,000, van den Berg, Culemburg en Hoogstraten ieder ƒ 30,000 ; de moeder van den graaf van Hoorne en graaf Lodewijk elk f 10,000 bijeen ; terwijl graaf Johan een leening deed op al zijn heerlijkheden en goederen.

En zoo was alles voorbereid tot den kamp op leven en dood, die nu zou worden gestreden.

1) Hofdijk, Vóór driehouderil jaren, blz. 342,

-ocr page 99-

DE VIJF MAdCHABEEEN.

T. GRAAF JOHAN.

'fc Had een raachtelooze worsteling geschenen, die eens de vijf zonen van Matthiat tegen 't Syi'ische geweld ondernamen — een dergelijke worsteling zou 't nn zijn van de vijf zonen van Willem den ouden of' den rijken van Nassau, 't Volk , dat ze wilden redden uit de klauwen der tirannie was even ontzenuwd door vreemde willekeur en vervolging ter zake van den godsdienst. als eenmaal 't nageslacht van de zonen van Israël; even hopeloos als de kamp in 't Oosten scheen, was ook die in't Westen. En toch zou 't blijken, dat een vaste wil, een onvermoeide werkzaamheid en een nooit bezweken vertrouwen op de goede zaak. zwarigheden zouden overwinnen, die onoverwinnelijk schenen te zijn. dat een vast, geloof op de eindelijke zegepraal der goede zaak bergen zou verzetten.

Vijf mannen verschijnen als even zooveel schitterende sterren aan den hemel van Nederland: Willem van Oranje, graaf Johan van Nassau, graaf bodewijk, Adolf en Hendrik. Na Oranje staat daar voor onze oogen zijn oudste broeder, graaf Johan, een man van een edel en onbaatzuchtig karakter, de trouwe steun eu raadsman van den grooten zwijger, al kwamen ze menigwerf niet overeen in hun ideeën en begrippen. Juist Johan's overdreven geloofsijver, die hem soms tot onbillijkheid en harde beoordeeling vervoerde, een geloofsijver, die hem misschien even goed als de tegen-parbij gaarne hulp zou hebben doen zoeken bij kerker, foltertuig en brandstapel, werd door Willem's verdraagzame kalmte gematigd en gewijzigd. En toch diende die aan den anderen kant menigmaal. om Oranje's al te groote kalmte en bedaardheid,

6

-ocr page 100-

80

ontwerpen van een stelselmatige en daarbij nieuwe staatkunde vau lieverlede te ontwikkelenquot; 1).

Maar de groote hefboom van alles, geld, moest in beweging worden gebracht. De rijkste kooplieden van Antwerpen, Middelburg, Vlissiugen, Leiden, Haarlem en andere Nederlandsclie steden verbonden zich met de uitgewekene handelaars in Engeland tot het opbrengen van 100,000 kronen. Oranje bracht door 't verkoopen en verpanden van zijn zilverwerk f 50,000, van den Berg, Culemburg en Hoogstraten ieder ƒ 30,000; de moeder van den graaf van Hoorne en graaf Lodewijk elk /' 10,000 bijoen ; terwijl graaf Johan een leening deed op al zijn heerlijkheden en goederen.

En zoo was alles voorbereid tot den kamp op leven en dood, die nu zou worden gestreden.

1) Hofdijk, Voor driehonderd jaren, blz. 342.

-ocr page 101-

ÜE VT.TF MACCITABEEEX.

[. GRAAF JOHAN.

't. Had een maehtelooze worsteling geschenen, die eens de vijf zonen van Matt hi at. tegen 't Syrische geweld ondernamen — een dergelijke worsteling zou 't nu zijn van de vijf zonen van Willem den ouden of den rijken van Nassau, 't Volk. dat ze wilden redden uit. de klauwen der tirannie was even ontzenuwd door vreemde willekeur en vervolging ter zake van den godsdienst, ais eenmaal 't nageslacht van de zonen van Israël: even hopeloos als de kamp in 't Oosten scheen, was ook die in't Westen. En toch zou 't blijken, dat een vaste wil, een onvermoeide werkzaamheid en een nooit bezweken vertrouwen op de goede zaak, zwarigheden zouden overwinnen, die onoverwinnelijk schenen te zijn. dat. een vast. geloof op de ehulelijke zegepraal der goede zaak bergen zou verzetten.

Vijf mannen verschijnen als even zooveel schitterende sterren aan den hemel van Nederland: Willem van Oranje, graaf Johan van Nassau, graaf Lodewijk, Adolf en Hendrik. Na Oranje staat daar voor onze oogen zijn oudste broeder, graaf Johan, een man van een edel en onbaatzuchtig karakter, de trouwe steun en raadsman van den grooten zwijger, al kwamen ze menigwert'niet overeen in hun ideeën en begrippen. Juist Johan's overdreven geloofsijver, die hem soms tot onbillijkheid en harde beoordeeling vervoerde, een geloofsijver, die hem misschien even goed als de tegenpartij gaarne hulp zou hebben doen zoeken bij kerker, foltertuig en brandstapel. werd door Willem's verdraagzame kalmte gematigd en gewijzigd. En toch diende die aan den anderen kant menigmaal, om Oranjes al te groote kalmte en bedaardheid,

G

-ocr page 102-

82

diens somwijlen overdreven aarzelende staatkunde, welke hem van handelen terughield , tot handelen aan te sporen.

Eerst vier en twintig jaren oud, werd hij, bij den dood zijns vaders in 1559, erfgenaam van Nassau, Dillenburg, Herborn, Siegen en Dietz. Hij was gehuwd niet gravin Elisabeth van Leuchtenberg, die hem vijf dochters en zes koous schonk: Lode-wijk, geboren in 1560, gehuwd geweest met Anna van Oranje, de dochter van prins Willem en Anna van Saksen, Johan, die Nassau-Siegen tot erfenis kreeg; George, die hem in Dillenburg opvolgde, Philips, geboren in 1566, gouverneur van Gorcum, Woudrichem en Loevestein en generaal der ruiterij, Ernst Ons!• mir, hoofd van de linie van Dietz, en Lodewijk Gunther, in 1577 geboren, die zich in den slag bij Nieuwpoort verdienstelijk maakte en in 1604 kinderloos overleed. Behalve deze elf kinderen heeft Johan bij zijn tweede vrouw, Knnegonda Jacoba van de i'altz, een dochter gehad, Amalia, gehuwd geweest met Willem van Solms Greiffenstein en bij zijn derde gemalin, Johannetta van Sain en Witgenstein, vier dochters en een ^.oon, Johan Lodewijk, den stichter der Hadamarsche linie.

't Was inderdaad voor graaf Johan en zijn echtgenoot geen kleinigheid, zijn broeder met diens vrouw en kinderen op den Dillenburg te huisvesten, waar ook zijn zuster Maria met haar gemaal, Willem van den Berg, en hun kroost een toevlucht gezocht hadden; immers de hofhouding was daardoor zoodanig vermeerderd, dat die weldra niet minder dan :?0 grafelijke personen telde.

Is Johan de eenige van de vijf broeders geweest, die zijn bloed niet voor * Nederland gestort heeft; hij heeft zich niet minder verdienstelijk gemankt door de opofferingen welke hij zich voor een volk heeft getroost, aan hetwelk hem geen andere banden hechtten, dan die van sympathie voor om hun geloof verdrukte broederen; opofferingen, des te meer te waardeeren, omdat hij vader was van een talrijk gezin en de welvaart zijner kinderen daardoor in de waagschaal stelde. En al blééf Oranje aansprakelijk voor alles — welke zekerheid kon een vorst geven. wien al wat hij bezat ontnomen was en die een hopeloozen strijd aanving, hem weinig kans schenkende op liet terugerlangen van zij; goederen V

Reeds in 1575 was Johan aan den keurvcrst van de Paltz /quot;40,000 schuldig en twee jaren later bedroeg 'e schuld, welke hij gemaakt had om Nederland te hulp te komen , niet minder

-ocr page 103-

83

dan zes tonnen gouds. Tot voldoening daarvan had liij niet alleen zijn goederen, maar ook zijn bezittingen, zijn zilverwerk en de kleinodiën zijner moeder moeten verpanden. In 1594 kwam hij tot een overeenkomst met do erfgenamen van Willem 1 voor een schuld van /quot;1,400,000, en toen hij in l(50G overleed, was er nog een aanmerkelijke som te vorderen en verklaarden zijn erfgenamen, dat hun huis alle vier jaren honderd duizend rijksdaalders achteruitteerde door de schulden en interessen. Dit liep tot in 1(319, toen de Staten van Holland nogmaals een besluit namen, om een som van / 100,000 uit te betalen aan Johans erfgenamen; waarmede deze verklaarden, al hun vorderingen voor de veldtochten van 15(58 tot 74 te houden voor »voldaan en gequitteerd.''

We vinden Johan van Nassau in 1579 als hoofdbewerker van de Unie van Utrecht, die den grondslag legde tot de Republiek der Geünieerde Provinciën. Wél had Oranje daarin de hand gehad en die bevorderd; maar hij kon in zijn toenmalige stelling als vertegenwoordiger van den aartshertog Matthias, daaraan niet terstond deelnemen.

Een jaar later zag graaf Johan zich genoodzaakt, de Nederlanden te verlaten en naar Dillenburg terug te keeren. De aanleiding daartoe was de dood zijner eerste gemalin. Kon hij een huisgezin van elf kinderen, van welke verscheidene de kinderschoenen nog niet ontwassen waren, zonder ouderlijk toezicht en zijn graafschap geheel en al onbeheerd laten?

Met welk een gevoel hij deze landen verliet, voor welke hij zooveel had opgeofferd, kunnen we ons voorstellen, wanneer we nagaan, hoe 't met Gelderland, waarover hij stadhouder was, geschapen stond. Open voor eiken vijandelijken aanval en zonder middelen tot verdediging, was dat rampspoedige gewest bei- too-neel van tweedracht en burgerkrijg. Omringd door wantrouwen, partijdigheid en eigenbaat, had hij bij de Staten en overheden slechts verdeeldheid, bij de boeren een geest van oproer en plun-derzucht gevonden. En alsof dat nog niet genoeg was, de man, die al wat hij bezat, ja de erfenis zijner kinderen, aan de redding • vau Nederland had opgeofferd , de man, die tie trouwe raadsman en vriend van den vader des vaderlands was, leed als stadliouder van Gelderland letter Jk gebrek. «Hemzelf,quot; schrijft van Lennepquot; 1), Mintbrak het n unlige; ja, 'tis bijna ongelooflijk, bnc hitter het

l,) Voornaamste gesch. van Noord-Nedeilaiul. Al'.l, 11 ie S| Blz. 223.

6*

-ocr page 104-

84

met '/ijn hofhouding gesteld was. Twee maanden had hij. volgens zijn eigen getuigenis, in een nauw , koud en donker kamertje gehuisd ; soms ging hij zonder eten naar bed, omdat de kok niets had om klaar tc ranken, en leed hij van koude en vorst in een tochtig woonhuis, zonder dak en /onder brandstoffen. Ja, zoo erg was hot gesteld, dat de bakker geen brood meer wilde leveren.quot;

Tn zijn plaats werd door de Staten zijn zwager, de graaf' van den Berg, tot stadhouder van Gelderland benoemd. Deze benoeming was tegen den zin van Oranje, die reeds toen, en niet zonder reden, dien zwager wantrouwde.

Graaf Johan stierf, zooals we hoorden, in 1606 op het slot te Dillenburg.

II. O RAAP I.ODEWM K.

Een doorluchtig persoon , dien we reeds meermalen uansl Oranje zagen staan, zijn tweede broeder Lode wijk! We hebben hem al dikwerf werkzaam met zijn doorlnchtigen broeder ontmoet. Ook hij deelde in do indaging der edelen, ook hem trof het banvonnis, waardoor hij op straffe des doods voor eeuwig uit quot;s konings staten verwijderd werd, nevens verbeurdverklaring van al zijn goederen ten behoeve van de kroon.

Het leger, in Duitschland ten koste van zoo vele opofferingen geworven, was te gering en te ongeoefend, om de talrijke. welgeordende en in den krijg geharde macht van Alva met eenige hoop op goed geluk te bestrijden. Dat wist Oranje te zeer, en daarom poogde hij, als een geoefend schaker, de strijdkrachten van zijn vijand,te verdeelen. Alva moest zijn leger langs de grenzen verspreiden, of een punt ontbloot laten, waar de Prins dan met het gros van zijn leger zou invallen. Daarbij hoopte hij, eii niet zonder grond, op de hulp en medewerking der ingezetenen. ten minste op een algemeenen opstand in de door de Spanjaards ontruimde plaatsen. C'oqueville, een edelman uit Nor-mandië, zou met de in Frankrijk geworven, benden een inval doen in Henegouwen en Artois, Hoogstraten en ('ulemburg zouden in Gelderland vallen, en Lodewijk van Nassau hield zich te Emden op, waar hij eenig volk had verzameld, met hetwelk hij Groningerland zou bestoken. Zelfs stond er met dit plan een aanslag in verband, om Alva, wanneer deze zich met de vasten

-ocr page 105-

85

naar 't klooster Groenenrlaal in 't boscli van Boifjciiie.s bij Brussel had begeven, op t.e lichten; doch deze aanslag werd aan den hertog verraden en kon dus niet worden uitgevoerd.

De inval van (quot;o^ueville mislukte geheel en a1, de edelman werd o}) last van Frankrijks koning opgelicht en ter dood ge-hracht. Die aan den Maaskant scheen beter resultaten te zullen opleveren. Culemburg veroverde zijn eigen slot VVittem bij Valkenburg; andere edelen verrasten Grave en 'slleerenberg en sloegen het beleg voor Roermonde , waar graaf Philips van Ever-stein hen weldra noodzaakte, dat beleg op te breken en hen bij Daelhem versloeg, hetgeen tengevolge had, dat er verscheidene! linnner gevangengenomen en al de ingenomen plaatsen verlaten werden; zoodat ook deze inval vruchteloos afliep.

Voorzien van een lastbrief, waarin Oranje verklaart:»verzocht te zijn door de ingezetenen dezer landen, zoowel van wege de Kvangelische als Roomsche kerk, tot de verdediging van's lands vrijheden; op zich nemende beiderlei gezindheden bij de vrijheid van den godsdienst te behouden, maar zich alleen te wapenen tegen de Spanjaards, wier wreedheid de Nederlanden in het uiterste verderf dreigde te dompelenquot;, I) trekt graaf Lodewijk met eeu handvol 2) volks de grenzen over en valt in Groningerland. Op zijn vanen staat de spreuk geschilderd: »Nunc aut ininquamquot; »Nu of nooitquot;. En geschikter tijdstip kan hij niet vinden, nu de stadhouder Aremberg zich op dit tijdstip in Frankrijk bevindt. Daar komt hij voor 't Huis te Wedde, twee uren bezuiden Winschoten en slechts op drie van de Munsterache grenzen gelegen. Een sterk slot, dat Huis te Wedde, zooals nu liet nog voor een gedeelte aanwezige gebouw getuigt. Oudtijds behoord hebbende aan quot;t beroemde en hoog aanzienlijke geslacht van Addinga, werd het in 1718 met de heerlijkheid Westerwolde door den bisschop van Munster aan de stad Groningen als leen afgestaan en door de Groningers gewapenderhand ingenomen en geslecht; acht jaren later herbouwde Hajo Addinga het en deed het in nieuwen luister verrijzen. Nadat Groningen in 1511 den

1

Hor, Nederlandschc oorlogen, Boek IV. tol.

-ocr page 106-

84

met zijn hofhouding gesteld was. Twee maanden had hij. volgens zijn eigen getuigenis , in een nauw , koud en donker kamertje gehuisd; soms ging hij zonder eten naar bed, omdat de kok niets had om klaar te maken, en leed hij van koude en vorst in een tochtig woonhuis, zonder dak lt;'ii zonder brandstoffen, .la, zoo erg was hot gesteld, dat de bakker geen brood meer wilde leveren.quot;

In zijn plaats werd door de Staten zijn zwager, de graaf van den Berg, tot stadhouder van Gelderland benoemd, üeze benoeming was tegen den zin van Oranje, die reeds toen, en niet zonder reden, dien zwager wantrouwde.

Graaf Johan stierf, zooals we hoorden, in 1(306 oj) het slot te Dillenhnrg.

II. GRAAF LODEWIJK.

Een doorluchtig persoon, dien we reeds meermalen naast Oranje zagen staan, zijn tweede broeder Lodewijk! We hebben hem al dikwerf werkzaam met zijn doorluchtigen broeder ontmoet. Ook hij deelde in de indaging der edelen, ook hem trof hel banvonnis, waardoor hij O]) strafte des doods voor eeuwig uit 's konings staten verwijderd werd, nevens verbeurdverklaring van al zijn goederen ten behoeve van de kroon.

Het leger, in Duitschland ton koste van zoo vele opofferingen geworven, was te gering en te ongeoefend, om de talrijke, welgeordende en in den krijg geharde macht van Alva met eenige hoop op goed geluk te bestrijden. Dat wist Oranje te zeer, en daarom poogde hij, als een geoefend schaker . de strijdkrachten van zijn vijand ,te verdoelen. Alva moest zijn leger langs de grenzen verspreiden, of een punt ontbloot laten, waar de Prins dan met het gros van zijn leger zou invallen. Daarbij hoopte hij. eii niet zonder grond, op de hulp en medewerking der ingezetenen, ten minste op een algemeenen opstand in de door de Spanjaards ontruimde plaatsen. Coqueville , een edelman uit Nor-man ditquot; , zou met de in Frankrijk geworven benden een inval doen in Henegouwen en Artois, Hoogstraten en ('ulemburg zouden in Gelderland vallen, en Lodewijk van Nassau hield zich te Einden op, waar hij eenig volk had verzameld, met hetwelk hij Groningerland zou bestoken. Zelfs stond er met dit plan een aanslag in verband, om Alva, wanneer deze zich met de vasten

-ocr page 107-

85

naar 't klooster Groenenrlaal in 't. boscb van Soignies bij Brussel had begeven, op te lichten; doch deze aanslag werd aan den hertog verraden en kon dus niet worden uitgevoerd.

De inval van Ooqueville mislukte geheel en al, de edelman werd op last. van Frankrijks koning opgelicht en ter dood gebracht. Die aan den Maaskant scheen beter resultaten te zullen opleveren. Culemburg veroverde zijn eigen slot Witteni bij Valkenburg; andere edelen verrasten Grave en 's Heerenberg en sloegen het beleg voor Roermonde , waar graat' Philips vau Ever-steiu hen weldra noodzaakte, dat beleg op te breken en hen bij Daelhem versloeg, hetgeen tengevolge had, dat er verscheidene hunner gevangengenomen en al de ingenomen plaatsen verlaten werden; zoodat ook deze inval vruchteloos afliep.

Voorzien van een lastbrief', waarin Oranje verklaart:»vei'zocht te zijn door de ingezetenen dezer landen, zoowel van wege de Evangelische als Roomsche kerk, tot de verdediging van 's lands vrijheden ; op zich nemende beiderlei gezindheden bij de vrijheid van den godsdienst te behouden, maar zich alleen te wapenen tegen de Spanjaards, wier wreedheid de Nederlanden in het uiterste verderf dreigde te dompelenquot;, I) trekt graaf Lodewijk met een handvol 2) volks de grenzen over en valt iu Groningerland. Op zijn vanen staat de spreuk geschilderd: »Nunc'aut lilUKjUum »Nu of nooitquot;. En geschikter tijdstip kan hij niet vinden, nu de stadhouder Aremberg zich op dit tijdstip in Frankrijk bevindt. Daar komt hij voor 't Huis te Wedde, twee uren bezuiden Winschoten en slechts op drie van de Muns terse he grenzen gelegen. Een sterk slot, dat Huis te Wedde, zooals nu het nog voor een gedeelte aanwezige gebouw getuigt. Oudtijds behoord hebbende aan quot;t beroemde en hoog aanzienlijke geslacht van Addinga, werd het in 1748 met de heerlijkheid Westerwolde door den bisschop van Muuster aan de stad lt; Jroningen als leen afgestaan en door de (Ironingers gewapenderhand ingenomen en geslecht; acht jaren later herbouwde Hajo Addinga het en deed het in nieuwen luister verrijzen. Nadat Groningen in 1514 den

1) Bor, Nederlandschc oorlogen, Boek IV. tol.

2) Dit aantal wordt zeer verschillend opgegeven. Volgens van Lenuep's Voornaiiinste Geschiedenissen zonden 't 700, volgens Groen van Prinsterer's Handboek 25 man geweest zijn. Adriani, in zijn Adolf van Nassau, spreekt van 50 man. Ik zou'1 wel mot onzen van Linnep eens zijn, dat er eenige honderden waren.

-ocr page 108-

86

hertog vim («elder als heer crkciul luid, veroverde Jnrriaan van Tnntientinrg hetquot; Huis te Wedde in 1586 op de (Jeldorscben , nam den slotvoogd (Jeorg van Muuster gevangen en ontving van Karei V ter belooning van zijn uitstekende diensten het stadhouderschap over Groningen, alsmede het leen Westerwoldo en 't Huis te Wedde. Na Öchenks dood, die het wapen van Touten-hnrg in den gevel liet beitelen, was het aan de familie Arem-herg overgedragen, in wier bezit het tijdens Lodewijks inval nog was.

Met vijftig man maakt hij zich meester van dit sterke, y.oo nitmuutend gelegene slot, hetwelk hem aan den eenen kant den toevoer uit Duitschland verzekert, aan den anderen kant den weg naar (troningen gemakkelijk maakt. Na genoegzame bezetting in 't kasteel te hebben gelaten, trekt hij op Apingadam af. Daar wordt hij met opene armen en gastvrij ontvangen door burgemeester Sebastiaan Wabbens, die 's graven belangen sterk toegedaan is. Ilicr was het dat zijn broeder Adolf hem met honderd ruiters komt versterken. Tot Slochteren voortgerukt, laat hij den Magistraat van de stad Groningen weten, dat hij gekomen is om haar met Gods hulp van de Spaansche tiranny te verlossen, en dat hij vijanden zal zien in hen, die hem tegenstand bieden. De magistraat, die evenzeer Lodewijk vreest als Alba, biedt hein een som gelds aan, indien hij de stad ten minste tijdelijk ver-siboonen wil. Lodewijk neemt dat aan, betaalt daarmede een deel van zijn krijgsvolk en trekt naar zijn legerplaats terug. Steeds wast zijn volk aan door tal van vrijwilligers, die zicli bij hem voegen.

Intussehen was Aremberg uit Frankrijk teruggekeerd en rukte hij op Alba's bevel met duizend Spaansche en vierhonderd Ihiit-sche krijgsknechten naar Groningerland op. Met zijn geringe legermacht tastte Lodewijk de veel talrijkere van Aremberg bij Witte-Wierum aan, uit welk dorp hij den heer van Graesbeek verdreef, doch, op zijn beurt verjaagd, naar Slochteren en van daar naar 't Huis te Wedde week. In alle stilte rukte hij nu met de zijnen naar 't klooster der Premonstratessen te Heiligerlee op. waar hij (iM Mei) een volkomene overwinning op de Spanjaards behaalde, bij welke gelegenheid Aremberg 't leven verloor, en ook Adolf van Nassau, de eerste Nassau die zijn bloed voor de vrijheid en onafhankelijkheid van Nederland stortte, den heldendood vond.

-ocr page 109-

87

Hierop sloeg Loilewijk liet beleg voor (iioningen. waar intus-schen Megen met tweeduizend man was binnengetrokken. Wel was zijn leger door Hoogstraten en eenigen van zijn volk die uit de Geldersche onderneming waren teruggekeerd, door don graaf van Schauenburg niet zijn ruiterbende en nog een aantal Groningers en Friezen die zich vrijwillig onder zijn vanen geschaard hadden, aanzienlijk vermeerderd; toch oordeelde hi] zich nog te zwak, om de stad stormenderhand m te nemen, en werd zijn toestand hoe langer hoe gevaarlijker. Immers Frans van Boshuizen, do admiraal van Holland, blokkeerde de Eems en de haven van Delfzijl en sneed hem dus aan allen zijden den toevoer ai'; er kwam geldgebrek en de soldaten begonnen te muiten — liodowijks toestand word hachelijk.

Al va had een bloedige wraak genomen over den slag bij llei-ligerleo. Om te toonon, wat hij durfde en hoe weinig hij de verbondene edelen vreesde, had hij niet alleen door den Bloedraad oen vonnis van verbanning en verbeurdverklaring van al hun goederen tegen Oranje, de graven van Nassau, Berg, Culemburg en Hoogstraten doen vellen; maar 't schavot te Brussel doen rooken van 't bloed der beide heeren van Batenburg, Jan van llpendam, twee heeren van Bloys, Beyma, Galama, Villiers, Huy ou anderen, en de kroon op zijn driestheid gezet, door op den 4'ilt;!quot; Juni ook do hoofden van Egmoncl en Hoorne te doen vallen. Hij zelf nam nu op zich, om den hoon, hom bij Heiliger-lee aangedaan, te wreken. Hij wist dat Lodewijk, die niet meer op zijn volk kon vertrouwen, hetwelk door gebrek aan betaling weder tot muiterij was overgeslagen, naar het dorp Jom-mingen aan de Eems was teruggeweken en leverde hem met zijn overmachtig leger, dat uit de geoefendste soldaten bestond en door de meest ervaren veldheeren werd aangevoerd, een slag (21 Juli) waarvan de uitkomst, daar ten overvloede de Nassausche soldaten niet verkozen te vechten vóór zij de betaling hunnor achterstallige soldij ontvingen, niet twijfelachtig kou zijn. Lode-wijks troepen worden dan ook totaal geslagen; hij zelf redde, door over de Eems te zwemmen, ter nauwornood het leven. Met het geringe overschot van zijn leger trok hij naar Trior, waar hij zich bij zijn broeder voegde, dien hij bij diens overtocht over de Maas en vervolgens naar Frankrijk vergezelde. tot versterking van 't leger der Hngenooten.

Langen tijd bleef graaf Lodewijk in Frankrijk, waar hij de •

-ocr page 110-

86

hertog van frelder !ils hoer erkend had, veroverde Jnrriaan van Toutenhnrg hetquot; Unis te Wedde in irgt;;W op de (lelderschen , nam den slotvoogd Georg van Muuster gevangen en ontving van Karei V ter belooning van zijn uitstekende diensten het stadhouderschap over Groningen, alsmede het leen Westerwolde en 't Muis te Wedde. Na Öchenks dood, die het wapen van Touten-hurg in den gevel liet beitelen, was het aan de familie Arem-berg overgedragen, in wier bezit het tijdens Lodewijks inval nog was.

Met vijftig man maakt hi} zich meester van dit sterke, zoo uitmuntend gelegene slot, hetwelk hem aan den eenen kant den toevoer uit Duitschland verzekert, aan den anderen kant den weg naar (irollingen gemakkelijk maakt. Na genoegzame bezetting in 't kasteel te hebben gelaten, trekt hij op Apingadam af. Daar wordt hij niet opene armen en gastvrij ontvangen door burgemeester Sebastiaan Wabbens, die 's graven belangen sterk toegedaan is. Mier was het dat zijn broeder Adolf hem met honderd ruiters komt versterken. Tot Slochteren voortgernkt, laat hij den Magistraat van de stad Groningen weten, dat hij gekomen is om haar niet Gods hulp van de Spaansche tiranny te verlossen, en dat hij vijanden zal zien in hen, die hem tegenstand bieden. De magistraat, die evenzeer Lodewijk vreest als Alba, biedt hem een som gelds aan, indien hij de stad ten minste tijdelijk ver-sehoouen wil. Lodewijk neemt dat aan, betaalt daarmede een deel van zijn krijgsvolk en trekt naar zijn legerplaats terug. Steeds wast zijn volk aan door tal van vrijwilligers, die zich bij hem voegen.

Intusschen was Aremberg uit Frankrijk teruggekeerd en rukte hij op Alba's bevel met duizend Spaansche en vierhonderd Duit-sche krijgsknechten naar Groningerland op. Met zijn geringe legermacht tastte Lodewijk de veel talrijkere van Aremberg bij Witte-Wienim aan, uit welk dorp hij den heer vanGraesbeek verdreef, doch, op zijn beurt, verjaagd, naar Slochteren en van daar naar 't Huis te Wedde week. In alle stilte rukte hij nu met de zijnen naar 't klooster der Premonstratessen te Heiligerlee op, waar iiij ('2:i Mei) een volkomene overwinning op de Spanjaards behaalde, bij welke gelegenheid Aremberg 't leven verloor, en ook Adolf van Nassau, de eerste Nassau die zijn bloed voor de vrijheid en onafhankelijkheid van Nederland stortte, den heldendood vond.

-ocr page 111-

87

Hierop sloeg Loclewijk het beleg voor Uroningeu , waar intus-schen Megen met tweeduizend tnuii was binnengetrokken. Wel was zyn leger door Hoogstraten en eenigen van zijn volk die uit de Gelderselie ondeniemiug waren teruggekeerd, door den graaf van Schanenburg met zijn ruiterbende en nog eeu aantal Groningers en Friezen die zicli vrijwillig onder zijn vanen geschaard hadden, aanzienlijk vermeerderd; toch oordeelde hij zich nog te zwak, om de stad stormenderhand in te nemen, en werd zijn toestand hoe langer hoe gevaarlijker. Immers Krans van Boshuizen, de admiraal van Holland, blokkeerde de Eenis en de haven van Delfzijl en sneed hem dus aan allen zijden den toevoer af; er kwam geldgebrek en de soldaten begonnen te muiten — I/odewijks toestand werd hachelijk.

Alva had een bloedige wraak genomen over den slag bij llei-ligerlee. Om te toonen, wat hij durfde en hoe weinig iiij de verbondene edelen vreesde, had hij niet alleen door den Bloedraad een vonnis van verbanning en verbeurdverklaring van al hun goederen tegen Oranje, do graven van Nassau, Berg, Culeinburg en Hoogstraten doen vellen; maar 't schavot te Brussel doen rookeu van 't bloed der beide heeren van Batenburg, Jan van llpendam, twee heeren van Bloys, Beyma, (jralama, Villiers, Huy en anderen, en de kroon op zijn driestheid gezet, door op den 4lt;,equot; Juni ook de hoofden van Egmoud en Hoorne te doen vallen. Hij zelf nam nu op zich, om den lioon, hem bij Heiliger-lee aangedaan, te wreken. Hij wist dat Lodewijk, die niet meer op zijn volk kon vertrouwen, hetwelk door gebrek aan betaling weder tot muiterij was overgeslagen, naar het dorp Jem-mingen aan de Eems was teruggeweken en leverde hem met zijn overmachtig leger, dat uit de geoefendste soldaten bestond en door de meest ervaren veldheeren werd aangevoerd, een slag (21 Juli) waarvan de uitkomst, daar ten overvloede de Nassausche soldaten niet verkozen te vechten voor zij de betaling hunner achterstallige soldij ontvingen, niet twijfelachtig kon zijn. Lode-wijks troepen werden dan ook totaal geslagen; hij zelf redde, door over de Eems te zwemmen, ter nauwernood het leven. Met het geringe overschot van zijn leger trok hij naar Trier, waar hij zich bij zijn broeder voegde, dien hij bij diens overtocht over de Maas en vervolgens naar Frankrijk vergezelde, tot versterking van 't leger der Hugenooten.

Langen tijd bleef graaf Lodewijk in Frankrijk, waar hij de •

-ocr page 112-

88

belangen der Nederlanders zooveel mogelijk bevorderde. Steeds drong hij mei allen ijver bij 't Fransche hof om hulp en ondersteuning aan, doch te vergeefs. Eindelijk, overtuigd dat iiij in Frankrijk niets tot de vestiging van de vrijheid en onafhankelijkheid der Nederlanden kon verrichten, keerde hij herwaarts terug en bemachtigde Bergen in Henegouwen. Lang echter bleef die stad niet in zijn bezit. Alva deed de plaats opeischen en Lodewijk zag zich genoodzaakt, haar bij een eervol verdrag over ie geven.

We vinden hem in den herfst van 1578 te Frankfort aan den Main, waar hij in een onderhandeling met den heer van Schoin-berg, afgevaardigde van den koning van Frankrijk trad, dezen trachtte over te halen, om Spanje den oorlog te verklaren, ot Oranje met drie tonnen gouds te ondersteunen. In Februari van 't volgende jaar trok hij met zesduizend man voetvolk en drieduizend ruiters met behulp van Ghristoft'el, hertog van de Paltz, ea gedeeltelijk voor Fransch geld geworven, naar den Maaskant, waar hij zich op anderhalve mijl van Maastricht nedersloeg. In dien krijgstocht werd hij vergezeld door hertog Christoffel zelf, door zijn broeder Johan, die zijn huisgezin aan den landgraaf van Hessen had toevertrouwd en door zijn jongsten broeder Hendrik, thans 23 jaren oud. Het plan was, om van den Maaskant in de Nederlanden te vallen, waar Oranje, die zich naar den Bom-melerwaard begeven had, hen met 6000 man te hulp zou komen.

We weten 't uit de geschiedenis , hoe de slag op de Mooker-heide (15 April 1574) wederom tengevolge van den onwil van Lodewijks troepen, die niet wilden vechten voor zij betaald waren, ten uadeele van Neerlands verlossers uitliep. Graaf Lodewijk en zijn broeder Hendrik waren evenals hertog Christoffel, omgekomen; niemand heelt ooit de omstandigheden van hun dood gekend of hun lijken gevonden 1).

Zoo eindigde een der dapperste, een der ridderlijkste zonen van Willem den oude zijn leven, hetwelk hij voor 't grootste deel aan de bevrijding van een volk had gewijd, voor 't welk zijn edele broeder nog steeds bleef zorgen en welks verlossing nog verre was van voltooid te zijn.

I) Graaf Johan wub waawchijulijk ik-u douil untkoiucii; duurdien hij twee dagen te vorei) naar Ktuleii gegaan was, om geld te halcu.

-ocr page 113-

89

ITT. BB A AF ADOLF.

Als een lieiligenbeuld rjjst liij voor onze ooguu op, ()(.• eerste marirliuir uit liet hcldcnluiis voor de vrijheid van een volk, dut onder het ijzeren juk der vreemde dwingelandij gebukt ging: voor die vrijheid gestorven, toen er de eerste lichtstraal van dooide wolken brak, een lichtstraal, die weldra door een nog afgrijselijker duisternis zon vervangen worden. Eerst zes-en-twiutig jaren oud, vol ridderlijken moed en doelende in den ijzeren wil van den eenigen man , die niet aan de verlossing van 't Neder-landsehe volk wanhoopte, werd dat sehoone leven in zijn vollen bloei afgesneden, stierf de jongeling, die nog eerst beloofde, wal bij voor Nederland zon worden.

't Was op Zondag, den 239lequot; Mei löHS. Niet meer eenzaam lag daar 't klooster der Premonstratessen van Heiligerlee op zijn hoogte. Binnen de muren van dat oude gebouw, thans geheel met krijgslieden gevuld, klonk niet slechts het staal van harnas en geweer, ook de bekers en 't aanhett'eu van toasten. (.1 raaf bodewijk, graaf Adolf, diens trouwe vriend Heat Werdmnller 1)

I ) De nauni van Heiit Werdmnller mag in een ^osehiedenis van 't Huis van Orauje-N'assan niet vergeten worden. Door vriendelijke medcdeeling van een zjjner alstainiiieliugen , «len heer F. NVprdmüller, Burgemeester vau Culemborg , ben ik in de gelegenheid, iets meer van dezen trouwen aanhanger van 't Huis van Nassau te melden.

lU'iit WerdmülltT, in 1517 te Zurieh geboren, evenals zijn voorvaderen bezitter der \\ erth-mühle, bevond zich van 1567 tot L5t)ü in 't gevolg van Prins Willem van Oranje en wierf voor dezen vorst een belangrijk aantal troepen. Reedii vroeger schijnt hij bij Oranje zeer gezien te zijn geweest, getuige de origineele brief, nog in quot;t bezit der familie Werdmüller en om zijn onbekendheid des te belangrijker.

«Eersame lieue besundcre, Alwe, die Edele ende gebeurtige Ileere onsen lieve trouwe Vriend Werdmüller wezende van Nassau, mit andere Edelluijden tegenwoirdel reijst in Hollandt, om die groote begeerte die hij heeft 't selve landt te besiene, waertoe wij hem toegevuecht hebben eenige Edelluijden van Onsen Kuijse om den selven geselscap tc houden, Is daeromme Ons vrientl begeoren dat als den voirss Ileere bij l)lieden commen sal ende deze tegenwoirdige li getlioent zuilen worden, Den voirss Ileere Werdmüller mit zij..en geselscap wilt ontfangheu ende wel traeteren, ende alle gunste ende adresse bethoenen soeverre Died moegelick Is — aer Inne ghij ons zunderlinge Vrieutscap doen zult bereet TJlieden van gelijken te doene, — Dat kenne God den wrloken Wij bidden Ulieden te geven lanch Salich leeuen.

Hesereven te Brussele den 9 marty 1562.

Wilhem bij der gratiën Goidts, prince van Orangie ur; ue van nassau Stathoud gnael van Molt Zeelt Utregt.

Ulieder goede Vrient Guill de Nassau.

-ocr page 114-

00

de heer van IT au 1 tain en anderen hielden daar het middagmaal; terwijl Inm volk, om /.ich tegen eiken overval te beschutten, in de onmiddellijke nabijheid op den /andrug en tusschen het geboomte naar ile /.ijde van Winschoten gelegerd was. De tijding toch van Arembergs aaunadering bad Lodewijk deze plaats doen kiezen, waar hij zich met zijn geringe macht zoodanig kon verschansen, dat hij 't veel aanzienlijker leger van den Spaanschen stadhouder met kans op een goeden uitslag weerstaan kon.

Onder al die bevelhebbers is er geen, wien meer 't verlangen naar den krijg, de begeerte om zich met den Spanjaard te moten uit de oogen straalt, dan graal' .'Vdolf. tleen wonder: 't jeugdig bloed stroomt hem vurig door de aderen, hij gevoelt het, tot welk oen heldenstam hij behoort en hoeveel zijn afkomst, hoeveel 't voorbeeld zijner voorouderen van hem eischen. 't Is een edele gestalte, die van graaf Adolf. Men kan 't hem aanzien, dat hij »onvervaard van natuur, heldhaftig, een onversaagd, kloekmoedig krijgsman is.quot; En daarbij seen beminnelijk mensch met een open, vriendelijk, gelaat, hoofsch van manierenquot;. Dit had de keurvorst van Saksen van hem getuigd, dien hij nog kort geleden te Wittenberg had ontmoet.

Daar wordt den opperbevelhebber aangekondigd, dat er een huisman uit den omtrek is met tijding van den vijand.

s De Spanjaard is in aantocht, mijne heeren,quot; zegt Lodewijk , en allen werpen zich in 't harnas. Ook Adolf, die zich met Werdmiiller in de onmiddellijke nabijheid van zijn broeder houdt, Lodewijk laat den zandigen heuvel waarop Heiligerlee ligt, door licht gewapende manschappen bezetten en ii 100 Waalsche scherpschutters zich verbergen in de droge sloot achter een hoogte van den weg, die ten deele door houtgewas is omzoomd,

't Is eerst vijf ure, vóór de vijand komt, ('urtio de Martingo voert vierhonderd Spaansche en Italiaansche ruiters aan; terwijl de drie vendels Lombarden worden voorafgegaan door Gonzalvo de Braccamonte. Aremberg, op een grauwen schimmel gezeten, is aan 't hoofd van duizend voetknechten van 't regiment van Sardinië en vierhonderd Duitschers, versterkt door de vijttien-honderd man, welke men uit de bezetting van Leeuwarden gelicht heeft.

Lang heeft Aremberg geaarzeld, eer hij den aanval begon. Terstond toch was 't hem in 't oog gevallen, hoe meesterlijk

-ocr page 115-

01

Lodewijk zijn stelling heeft gekozen, en wilde liij liever op de versterking van Megen wachten. Maar 't ongeduld zijner troepen, welke de slug bij Witte-VVierum vurig hoeft gemaakt, duldt geen uitstel en hij ziet zich gedwongen, tot den kamp te hesluiten.

Spoedig hebben do Spanjaards zich meester van de hoogte gemaakt, en dat was juist wat Lodewijk bedoelde. Maar in hun vervolging bemerken zij 't verraderlijke groen niet, hetwelk het dras der venen bedekt. Ze zakken er onverwachts in, voortgestuwd, vertrapt en vertreden door de altijd aanstroomende menigte. Kensklaps knetteren de musketschoten in dien opeengedrongen hoop. Daar vallen de piekeniers hen aan die willen terugwijken.

Lodewijk trekt intusschen den heuvel om, ten einde de achterhoede in den rug te vallen; daar stuit hij op Braccemonte's Sardiniërs. Zij wijken, vluchten en hun aanvoerder volgt hun voorbeeld. Nu komt Aremberg, aan 't hoofd van Martinengo's ruiters. Een onoverwinnelijke bende voor 't hoopje volks, hetwelk I/odewijk aanvoert. Doch 'daar beginnen de Waalsche scherpschutters uit de hinderlaag te vuren, en weldra verspreiden dood en verderf'zich in de gelederen der vijanden, Aremberg ziet zich genoodzaakt om de vlucht te nemen. Hij komt aan een slagboom, waarover hij zijn paard wil laten springen; doch op 't zelfde oogenblik stort hij neder. Een soldaat. Maarten Tasschenmaker, heeft hem een kogel in den hals gejaagd. »Ik hen de graaf van Aremberg!quot; roept hij. »Neem mij gevangen en berg mij het lijf!quot; toen zekere Sickesz, een trompetter 1) een lang roer opneemt en er den graaf een slag mede op het hoofd toebrengt, zoodat de ongelukkige nederstort; waarna beiden hem verder afmaken. Zjjn lijk werd in de kerk van 't klooster te Heiligerlee begraven. 2)

1) Sybniml Sickesz werd in 1571 in het toen nog Sjmansehgezinde Amsterdam ter dood veroordeeld en t is nit zijn sententie, dat we deze bijzonderheid hebben, als hebbende hij dit in substantie verklaard.

2) Toen Taschenmaker en Sickesz het lijk van Aremherg bij graaf Lodewijk brachten, zeide deze: ..Ik had liever gezien, dat gij mij den man levend gebracht hadt. Nu quot;t echter geschied is, kan ik er n niet voor straffen.quot; Er waren hij Heiligerlee 1600 vijanden gesneuveld; behalve Aremberg, ook de hoplieden: Don Alvaro Osorio, Junn Paez de Soto Major en Periehe de Cabriere. De abt van Oldeklooster, die de vijanden op een wagen gevolgd was, om '( gevecht van verre aan te zien , was onder de gevangenen. Een aanzienlijke menigte goud en zilver, misschien ook de krijgskas, viel ons in handen; ook de zes veldstukken, door Aremberg uit het tuighuis te Groningen gelicht en die de namen der zes noten nil de toonschaal droegen: /lt;/, re , mi}fa} sol gt; la.

-ocr page 116-

92

Tntusschen hmulon de Spanjaards on Italianen nog op dc hoogte stand. Aan Adolf wordt last, gegeven, hen van daar te verdrijven. Aan 't hoofd zijner ruiterK rent hij de hoogte op. Wel worden de vijanden verdreven ; maar de edele graaf keert niet als overwinnaar terug. Men vond zijn lichaam, door een kogel doorboord; hij was den dood der dapperen gestorven 1).

Zijn lijk werd eerst naar het kasteel te Wedde, van daar naar Knxden en eindelijk naar den Dillenhurg gevoerd. Wat Juliana van Stolberg gevoeld heeft, toen ze daar 't eerste offer voor zich zag, hetwelk voor do vrijheid van 'I. Nederlandsehe volk gevallen was, weten we niet inisschien vermoedde zij weinig, dat dit door nog drie andere zou gevolgd worden.

IV. OllAAl' II KM) HIK.

gt; Hooggeboren, vriendelijke, hartelijk geliefde heer en zoon. mijn vriendelijke groete en wat ik uit moederlijke trouw liefs en

I) Voor den dood van Adolf bestaat een verhaal, dut hij met Aremberts sluaga zou zijn geweest, en door dezen in een tweegevecht zou zijn gedood. Hor verhaalt van Aremberg, Hoek lil. lol. 52: quot;Maer syn Peert onder hem geschoten zijnde, soo werl hy van Monsieur üaultaiH (Antonie de Soetc) die zijnen broeder, een Ridder van Malta, daer verslagheii zagh, doodt gesrueten.quot; I'it de iainilie-papieren un van ile familie Werd-miiller blijkt, »lal Beat aan de zijde, van Graaf Adolf streed en, toen die dappere naast hem }• neuvelde , zelf aan den arm werd gev.oud , hetwelk hem evenwel niet belette, met zekeren Anthony de Zoete, Aremberg evenzoo iu het. gevecht te dooden.quot;

Geen onbelangrijk licht verspreidt daarover het volgende vers, waarschijnlijk van .). Starter Jr.:

quot; Adoelf de dnppere nijt t lluii^ van Nassoiiwcn,

.longli, kraghtig en scoon als 't cea Kdelheer taemt,

Was d'eerate van deez' Helden, waer de Geuzen op bouwden .

Die 't leven er by liet in den slnght soo betaemt.

Met hem vielen velen, weuii en eijghelijk strijd stout, —

Werdmi'iller, sijn vriend aeu ilea arm gewond

llouwd woest om sigh heen, dat 't de Spaujaerds berouwd

Die d'Arembergh hielpen te ontylughteu omtrend quot;i woud,

Want nu valt sijn paerd en moet hy zelve boete

Doorstoken door Heat en Anthony de Zoete.

Ken en ander met elkander in verband gebracht , is 't niet onwaarselujnlijk, dat Aremberg , den Nassaiischen held verslagen hehbende, door diens reeds aan den arm gewonden vriend, Beat Werdmiiller, in vereenigiug met Auth ony de Zoete, is nagejaagd cn na 't vallen van zijn paard door hen in 't gevecht \ó gedood.

We vonden deze bijzonderheid te belangrijk , om er geen melding van te maken.

-ocr page 117-

93

^oeds vermag, zij u immer gewijd ... . Mijn hartelijk geliefde zoon, gij hebt mij meermalen, toen ik hij 11 in Breda vertoefde. gezegd, dat gij het goed oordeelt, dat mijn zoon Hendrik nn verder hekwaam moge worden, dat zijn rechte tijd om te stu-deeren nn begint; daarom is mijn vriendelijk verzoek, dat gij er eens over denken wilt, waar we hem heen moeten zenden; want ik geloot, hoe eer dat geschiedt, hoe beter het zijn zal, daarom verzoek ik u nog eens zoo vriendelijk te willen zijn en mij te melden, wat gij goed oordeelt en aanbeveelt, boe gij het hebben wilt, opdat Hendrik op de studie moge gaan; ik hoop. dat God Almachtig hem de genade moge bewijzen, dat er een menscli uit hem worde, die u dienen kan. Mijn hartelijk geliefde heer en zoon, ik hid u van ganscher harte, dat gij liet mij ten goede wilt houden, dat ik u zoo dikwerf en zooveel lastig val met mijn kinderen; doch ik weet hij niemand troost te zoeken dan bij u,en hoop, dat mijn kinderen u altijd ten dienste zullen staan....quot;

Zoo schreef 1) op den f)'1'quot; Januari ir»()L!, Juliana van Stolberg over haar toen elljarigen zoon Hendrik. Waarschijnlijk werd hij op Oranje's raad naar de hoogeschool te Leuven gezonden; graaf Lodewijk ten minste, die met zijn broeder Johan zeer voor den invloed vreesde welke zijn verblijf aldaar op zijn godsdienstige gevoelens zou hebben, en niet wilde, dat hij do plechtigheden der Hoomsch-Katholieke kerk zon bijwonen, schreef daarover den 24slen Februari 1564 een brief aan George Olandius 2). De prins van Oranje deelde deze bezorgdheid niet; hij. die zoolang mogelijk in de Nederlanden een breuk tusschen do Katholieken en de Protestanten wenschte te vermijden . beschouwde de positie van Hendrik uit een ander oogpunt dan zijn moeder en zijn broeder Johan. Lodewijk scheen 't op dat punt meer met Oranje eens te zijn. We merken dat duidelijk uitzijn brief van den I li'1''quot; Augustus 1565, waarin hij uit Brussel schrijft, dat hij »zeer bezig is met de toekomst van zijn broeder Hendrik en dat hem 't besluit van zijn moeder en zijn broeders weinig behaagt, die hem naar Frankrijk willen zenden . . . daar hij geraden had , hem nit Dnitachland terstond naar Italië te sturen :!)• zonder hier nog drie of vier maanden door te brengen.quot;

1

(Jroun van Prinsterer, Archives. Tome f, Lettre \I

-ocr page 118-

94

We zien daaruit, met welk een belangstelling de opvoeding van dezen juristen telg van Willem den ouden ter harte werd genomen. En die edele Jongeling was bestemd, om oj) den leeftijd van drie en twintig jaren gewelddadig uit het leven te worden afgesneden!

't Was op den dag van den irgt;dcquot; April 1574, dat Lodewijk met zijn Ifiger op de heide van Mook stond. Requesens, die dezen aanval met kracht wilde te keer gaan, had twaalfduizend man Zwitsers en Duitschers geworven, en al het volk uit Holland gelicht, om den invaller te genioet te trekken. Graaf Lodewijk trekt met zijn leger langs den rechteroever van de Maas voort, ten einde zich met Oranje en zijn 6000 man te vereenigen. Dit wordt hem belet door d'Avila, die, met snelle marschen van Maastricht langs den linkeroever getrokken, hem vooruit is gekomen en zich nu te Over-Asselt is komen neerslaan, waar hij hem afwacht. Lodewijk, zich den weg afgesneden ziende, trekt naar Mook en behaalt daar den 14'lcquot; met eenige ruiters een klein voordeel op den vijand. Den volgenden dag echter komt het geheele Spaansche leger opzetten.

Bij tijds voor de Spanjaards; te vroeg, helaas, voor Lodewijk!

Te vroeg, omdat liet Oranje zou beletten, den vijand in den rug te vallen, te vroeg, omdat zijn broeder Johan nog niet van Keulen terug is met het geld . waarmede men de om hun achterstallige soldij roepende huurlingen ten minste gedeeltelijk kan voldoen. Intusschen — wijken is onmogelijk; het sein tot den aanval moet worden gegeven, De ellendelingen — doch wat kan men van huurlingen die niet betaald worden anders verwach-t,,.,,? — roepen midden in 't gevecht niets dan »geld! geld!quot; verkiezen niet te vechten, en slaan lafhartig op de vlucht. Graaf Lodewijk, graaf Hendrik en hertog Christoftel van de Paltz strijden als leeuwen : waar zij komen , is de overwinning aan linn kant, wat vermogen zjj tegen de overmacht?

Het einde van alles is, dat d'Avila overwint, dat de lijken van drieduizend voetknechten en vijfhonderd ruiters van de Nassauschen het slagveld bedekken en onder deze, behalve graaf Lodewijk en hertog ('hristoffel, ook de jeugdige graaf Hendrik van Nassau.

Twee Nassausche helden te gelijk! Welk een slag voor Oranje, welk een tijding voor de teedere moeder! En nog een vierde slachtoffer zou er vallen, doch die ramp zou ze niet beleven, de

-ocr page 119-

95

edele vrouw, die zulke edele zouen had opgevoed — zij zelf stierf in 1580, in den ouderdom van 75 jaren, nada' ze honderd en vijftig van haar kinderen en kleinkinderen aanschouwd had.

V. WII.LKM VAN OKANJK.

In 't helderste licht van allen staat de eerste der Makkabee-sehe broeders, ui behandelen we hem 't laatst — Willem van Oranje, wiens geschiedenis we hebben afgebroken, om die zijner vier broederen mede te deelen.

We vonden hem in 1508 aan de spits van 't hoofdleger, hetwelk in 't land zou vallen, waar zijn krijgskunst de geschiktste plaats oordeelde te zijn. Het mislukken der onderneming van Ooqneviile, Hoogstraten en graaf Lodewijk belette hem, daaraan gevolg te geven, en geldgebrek verhinderde hem, vroeger dan in September op te trekken. Met de spreuk »Pro lege, grege et regequot; (Voor wet, volk en koning) in zijn vanen, trok hij, nofgt;-daarenboven opgehouden door de slechte wegen, het Luxembuig-sche binnen, waar hij uit zijn eigen heerlijkheid St. Vitus, eenige weinig belangrijke plaatsen bemachtigde. De hertog van Alva . wel wetende, hoe er geldgebrek onder Oranjes troepen heerschte , begreep dat hij zich aan den kamp niet moest wagen, zoolang er mogelijkheid bestond, om den Prins door 't winnen van tijd uit te putten. Daar ontvangt hij de tijding, dat Oranje den T1*6quot; October tusschen Maastricht en Roermonde de Maas is overgetrokken ;

»Hoequot; zegt hij, dit meesterstuk van krijgskunst nauwelijks kunnende gelooven, tegen Harlaimont die hem de tijding brengt. »Dat is onmogelijk, of Oranjes soldaten moeten vogels zijn. die de rivieren kunnen overvliegen.quot;

Toch hielp die manoeuvre den Prins weinig; daar Alva den hem telkens aangeboden slag ontweek en hem zoo noodzaakte tot afmattende marschen en gedurige veranderingen van legerplaats; zoodat Oranje, door geldgebrek uitgeput, daar hem in plaats van de hem toegezegde honderdduizenden slechts geringe som men werden uitbetaald , en raadzaam oordeelende den winter niet af te wachten in een land, waar uit vrees voor Alva geen enkele stad zich voor hem durfde verklaren, liet raadzaam oordeelde, over Henegouwen op Franschen bodem te trekken, van meening

-ocr page 120-

90

als hi] was, om zich bij het leger der Hugenoten onder Condé te voegen.

[n moedeloosheid over't mislukken zijner edelmoedige pogingen, zeide hij: »Ik ben over de rivier gekomen, maar geen enkele stad heeft mij haar poorten geopend. Thans mogen zij loon naar werken ontvangen.quot; 1)

In Frankrijk weigerde zijn volk 0111 verder te trekken, zeggende, dut het wel tegen Alva, maar niet tegen den koning van Frankrijk was aangenomen.

»We willen naar Dnitschen bodem teruggevoerd en daar afbetaald worden,quot; riepen zijn soldaten. En Oranje was genoodzaakt, toe te geven on voerde nn zijn afgematte benden, in 't. felst van den winter, door Champagne en Lotharingen naar Straatsburg; waar hij zich door 't verkoopen van zijn geschut en zijn krijgsbehoeften de middelen verschafte, om zijn volk een deel der soldij te betalen en hen afdankte. Hij behield slechts een groote duizend ruiters 111 zijn dienst, waarmede hij zich in April van 't volgende jaar bij 't leger van ('ondé voegde. Doch ook daar liep hem 't krijgsgeluk niet mee, tweemalen werden de Hugenoten geslagen, ondanks de dapperheid van Prins Willem en wraaf Lodewijk: en die nederlagen verzwakten hen zoozeer, dat ze aan geen hulp of ondersteuning meer denken konden. En daarbij 't huiselijk leed, hetwelk hem zijn vrouw, Anna van Saksen, hem veroorzaakte. die ondanks al zijn aanmaningen, ondanks de brieven welke hij aan den keurvorst van Saksen schreef, weigerde zich bij hem te voegen en wier gedrag hem veel verdriet berokkende. Zijn hoplieden eischten geld, endreig-don hem met gevangenis; zoodat Oranje, van zijn leven en vrijheid niet langer zeker, besloot naar ünitschland terug te keeren. 't quot;Was niet lang voor den slag van Montcontour, 2) dat hij, vermomd in boerengewaad en van slechts vijf trouwe dienaars vergezeld, midden in den nacht door het land van lonr-rai'ne en Berry naar Montbelliard vluchtte, van.waar hij naar den Dillenburg vertrok.

En zoo bevond zich Willem van Oranje op den Dillenburg, waar zijn broeder Johan hem andermaal met open armen ontving.

I) Hofdijk, Oranje cu zijn kouvvcmlcl, Rlz.

3) Waarin graal' l.odewijk, door zijn roemvolleii at'toolit, het overschot des legers redde. Groen van Prinsterer, Handboek, Dl. I, blz. 108.

-ocr page 121-

97

Maar wie. na zulk een tegenspoed, moedeloos zou zijn geworden en buiten staat om te handelen, niet Oranje. Om geld te erlangen, gingen lii} en zijn broeder voort, hun vaderlijk goed te verpanden of te verkoopen. »Wat liet zilver en de meubelen betreft, liet zal best zijn, liet huisraad stuk voor stuk op de Frankforter mis te verkoopen, om er meer geld van te maken zeide Oranje. 1) »Door de predikanten werden vele vruchtbare collectatiën gedaan; waarbij de luiden van kleine en ook middelbare middelen eu rijkdommen hun goede hart en genegenheid wel toonden; maar onder de rijken waren er velen die zich excuseerden en hielden alsof zij schielijk heel arm geworden waren ; ja, contribueerden alleen om in 't rolleken te staan.quot; 2) »Ik zie wel,quot; schreef Oranje, »dat ik het leven in arbeid en ellende doorbrengen moet; doch ik ben tevreden, daar het den Almacli-tige behaagt; Hij geve mij de genade om alles met lijdzaamheid te dragen, gelijk ik tot dusver gedaan heb.quot;

Lijdzaamheid... Wel was 't leven vau Oranje er een, dat veel Christelijke lijdzaamheid behoefde en daar ruimschoots van go-tuigde; maar 't was een lijdzaamheid, die tot werken aanspoorde. »Ora et laborequot;, bid en werk, was Oranje's leus, waaraan hij in zijn geheele leven getrouw bleef. Ook nu liet hij, ondanks den last des tegenspoeds die hem op de schouders drukte , den moed niet zakken; dag en nacht peinsde hij over zijn grootsch ontwerp, dag en nacht, om aan alle kanten vrienden en te gelegener tijd krijgsvolk te bekomen. Indien 't waar is, dat de mensch, die zich een vast doel heeft voorgesteld, nooit grooter is dan wanneer alles hem tegenslaat, alles hem schijnt te begeven, en hij toch regelrecht op dat doel blijft afgaan, dan is Willem van Oranje nooit grooter geweest, dan toen hij daar voor de tweede maal op den Dillenburg zat, zonder geld of goed , zonder macht, verlaten van zijn vrienden, en toch — niet wanhopende aan het welslagen van zijn plan.

Verlaten van zijn vrienden? Ja, van de grooten en vorsten der wereld — niet van mannen als hij, die nog de goede zaak niet opgaven. Daar op den Dillenburg vergaderden zij rondom hem, eu overlegden, wat hun te doen stond ter verlossing van

1) Groen van Prinsterer, 1)1. I, blz. 109.

2) Bor, Ned. oorlogen.

7

-ocr page 122-

98

het verdrukte volk. Daar kwam de edele Mr. PaulusBuis, toeu Pensionaris van de stad Leiden, wiens zucht tot vrijheid en liefde tot het vaderland alle vrees voor Alva en zijn bloedraad trotseerde en die zijn leven veil had voor 't heil van zijn volk. Kort na Oranje's terugkomst kwam hij op den Dillenburg. 1) Door de regeering van zijn vaderstad met anderen afgezonden naar de Algemeene vergadering der Staten door Alva binnen Brussel beschreven, had Buis naar huis terugkeerende voorgewend, dat hij noodige zaken in Antwerpen en Brabant te verrichten had en verliet hij zijn mede-afgevaardigden, nacht en dag doorreizende, tot hij den Dillenburg bereikt had, waar hij den Prins opening van zaken gaf.—En dan, Pieter Adriaansz. van de Wertt', bij sententie van den •! l8t''n Augustus 15G8 met verbeurdverklaring van zijn goederen ten lande uitgebannen, 2) die herhaalde malen uit zijn ballingplaats Emden op den Dillenburg kwam, wien de Prins zijn geheele vertrouwen schonk en dien hij tot geheime en gewichtige zendingen gebruikte, 3) die moeite noch geld ontzag, om de goede zaak te dienen en steeds bij Oranje hoog aangeschreven stond. Verder de predikant Juriaan Epeszoon en ook de edele Philips van Marnix, 's Prinsen vriend en vertrouweling.

't Geluk was Oranje te lande niet gunstig geweest — welnu, thans zou hij het tor zee beproeven. Daar waren tal van mensehen, zoo edel als onedel, vluchtelingen, die alles verlaten hadden om hun God naar hun overtuiging te dienen, door den Bloedraad gevonnisden, die slechts 't leven, niets anders hadden kunnen redden, bannelingen, die hun goederen hadden zien verbeurdverklaren , mannen van eer en van naam, mannen van onbesproken braafheid, maar ook mannen, wier ziel van bitteren haat en van woeste wraakzucht brandde, om het »oog om oog, tand om tandquot; in praktijk te brengen.

Aan deze mannen van allerlei rang en stand gaf de Prins lastbrieven , om schepen uit te rusten en ten zeeroof te varen; doch «alle steden, plaatsen en ingezetenen van het Roomsche Kijk, Engeland, Frankrijk, Denemarken, Zweden en allen die den woorde Gods en Oranje toegedaan waren, ongemolesteerd te laten.quot;

1) De Beaufort. 1)1. II, boek V. pag. 153.

2) Zie mijn: Leiden in 1573 en 7-t. Hlz, 14.

3) Dr. Schotel. Een standbeeld voor 1'. A. van de Werft', llh. 9.

-ocr page 123-

99

Tot hun. admiraal werd Adriaau, heer van Dolhain, aangesteld, •die later om zijn willekeurige handelingen werd afgezet en door den heer van Lumbres werd vervangen (10 Aug. 1570). Toen deze laatste echter meer tot politieke handelingen aan 't Fransche hof werd gebruikt, werd Willem van Lumey, graaf van der Mark, tot dien post benoemd. Zo namen spoedig den naam van Watergeuzen aan, en we weten hoe zij het waren, die den eersten lichtstraal van de zon der vrijheid aan de kimmen deden dagen.

Zoo bleef Oranje — evenals weleer zijn groote tijdgenoot Luther in zijn verbanningsoord op den Wartburg zijn reuzenarbeid, de bijbelvertaling, bewerkte en daardoor den hechtsten steun schonk nan het eens, door hem begonnen werk—op zijn ballingplaats, den Dillenburg, arbeiden aan het groote plan door hem ontworpen. 't Zou mij echter te ver voeren, wanneer ik de verschillende werkzaamheden van den Prins met u naging; ik stip er alleen van aan de onderneming van graaf van den Berg op Deventer, verdedigd door den ingenieur Paciotto, welke onderneming door het slechte weder mislukte, en waarmede de inneming van het slot Loevestein door den beroemden Bosscher ossen-kooper. Herman de Ruiter, in verband stond. We laten Oranje in zijn stille bedrijvigheid op den burg zijner vaderen, om hem weldra daarna op het groote tooneel van den strijd te ontmoeten.

VI. DK GEVANGENE IN MADRID.

Eer we echter Willem van Oranje weder in de Nederlanden •zien verschijnen, slaan we ons oog naar Spanje, om daar den doorluchtigen afstammeling van de Nassau's te ontmoeten, wien de engel der profetie bij zijn wieg een glansrijke toekomst voorspelde; doch dien despotieke willekeur en vertreding van de heiligste banden des bloeds tot een vreugdeloos, vergeten, onberoemd leven doemden. Of zouden we de geschiedenis der helden van 't huis Oranje-Nassau behandelen en den ongelukkigen Philips Willem, graaf van Buren, vergeten, die door zijn geboorte bestemd was om in de grootheid en den luister te deelen , door liet lot gedoemd om niets te zijn dan een gevangene in een paleis, een werktuig van den onderdrukker zijner landgenooten. »Wekt bij dus al niet onze belangstelling door zijn groote bekwaamheden of luisterrijke daden; hij verdient die door zijn onverdiend

7*

-ocr page 124-

100

lijden, door de reine goedheid des harten, die in al zijn daden uitblonk. In den teedersten leeftijd verlaten van alles wat hem dierbaar was, opgelicht, naar een vreemd land gevoerd, onder streng toezicht gesteld, naar bekrompen beginselen opgeleid, en in zijn vrije ontwikkeling belemmerd, bleef hij jaren achter elkander een speelbal van staatkundig beleid, om vervolgens, als in een nieuw worstelperk, de bitterste grieven van vaderland en bloedverwanten te ondervinden.quot; 1)

Zooals we weten, werd Philips Willem den 19tu December 1554 op het kasteel van Buren geboren en droeg hij den eersten naam Philips naar dien van den zoon van Karei den vijfden, toen nog kroonprins van Spanje. Reeds op vijfjarigen leeftijd verloor hij aijn brave en liefderijke moeder. Naar de hoogeschool te Leuven gezonden, waar de Hoogleeraar Gemma met grooten lof van hem spreekt ten aanzien van zijn karakter, aanleg en vlijt, werd hij, de dertienjarige knaap, gewelddadig aan studiën, vader en land ontschenrd en naar Antwerpen gevoerd, waar hij voorloopig bewaard werd door den graaf van Ladron, die hem onder 't geleide van Don Pedro de Toledo, Lope de Luxuara en twaalf kapiteins en evenveel vaandrigs naar Spanje zond. Naar de hoogeschool van Alcala de Henares gezonden, om er zijn studiën voort te zetten, werd hij daar, schoon uiterlijk alle eervolle onderscheiding genietende, als een gevangene behandeld; dewijl niemand hem mocht naderen zonder de toestemming of' buiten de tegenwoordigheid van hen, die aangesteld waren om hem gade te slaan. In de beoefening der talen en wetenschappen troostte hij zich over de afwezigheid van al wat hem dierbaar was: behalve zijn moedertaal leerde hij nu Spaansch , Duitsch en Ita-liaansch; het Latijn sprak hij met groote vaardigheid 2). Vooral de bespiegelende wijsbegeerte was zijn geliefdkoosd vak en niet minder de beschouwende godgeleerdheid.

Van de Hoogeschool gekomen, bleef hij te Madrid, waar hij, ofschoon steeds onder de noodige bewaking, zich vrijer kon bewegen. Geen aangenamer uitspanning foor hem dan de jacht, geen genoegelijker tijdkorting dan kaart- en schaakspel. Het jaargeld, hem door den koning toegestaan en hetwelk niet meer

1) J. P. van de Capelle, Philips Willem. Blz. 1.

2) De 1a Pise, Pag. 603.

-ocr page 125-

-101

dan ruim zevenduizend gulden bedroeg, was te weinig voor een vorst, die van kindsbeen af gewoon was geweest zich in overvloed te baden; en daar hij gaarne veel geld besteedde en vooral rijkelijk was in 't beloonen zijner bedienden, overtroffen zijn uitgaven steeds zijn inkomsten 1).

En vergat Philips Willem in de Spaansche gevangenschap zijn afkomst en zijn vader? O, n#en. Fier op den naam dien hij droeg, hinderden hem do gedurige toespelingen op den man, aan wien hij 't leven verschuldigd was. Eens zelfs, toen hij met den aanvoerder der wacht die hem moest bewaken kaart speelde, en 't gesprek op den opstand der Nederlanders viel, ontzag deze zich niet, eenige onbetamelijke uitdrukkingen ten aanzien van Oranje te bezigen; waarover do jongeling zoozeer in toorn geraakte, dat hij den Spanjaard opnam en hem uit het raam wierp, zoodat de man dood nederstortte. Gelukkig dat het zijn page Gabriël Osorio bij 't geval tegenwoordig was geweest: diens getuigenis toch redde den Prins het leven, hetwelk hij anders zou verbeurd hebben. De tijding van den moord, aan zijn door hem nog steeds zoo vereerden 2) vader gepleegd, schokte hem zeer.

En had die vader dan niets gedaan, om den zoon uit de Spaansche gevangenschap te verlossen? Indien dit het geval geweest ware, 't zou een vlek op Oranje's naam geworpen hebben. Zoolang de Prins, in openbare vijandschap als hij was tegen den koning van Spanje, nog slechts de aanvoerder eener onderdrukte en machtelooze partij was, zouden maatregelen tot bevrijding van den jongen Prins tot de handelingen van een krankzinnige behoord hebben; zoodra echter de zaken een anderen keer hadden genomen en men met eenige hoop op goeden uitslag den weg der onderhandeling kon inslaan, was 't eerste, hetwelk de Prins deed, dienaangaande voorwaarden te bedingen. In 't Eeuwig Edict met Don Juan toch luidt het eerste artikel: »dat de gevangenen ter eene en ter andere zijde vrij en vrank geslaakt en ontslagen zullen worden zonder rantsoen te betalen : wel verstaande dat aangaande 't renvooi en wederzenden van onzen neef Philippus Guil-laume de Nassau, grave van Buren, in onze voorzegde Neder-

1) De la Pise. Pag. 604.

2) Dat Prins Philips AVillem zijn vader steeds hoog vereerde, blijkt o. a. uit zijn brief, den lOen April 1577 aan dezen geschreven, te vinden in Vau de Capelle, Philips Willem, Bijlage A. Blz. 203.

-ocr page 126-

102

i, zullen wij voorzien en doen, dat dezelve graaf wederom

.1] en vrank gesteld zal worden in dezelve onze Nederlanden.quot; 1) Wc weten, hoe schandelijk dit verdrag door den Landvoogd werd geschonden.

Nog eenmaal, in 1592, scheen er een lichstraal inden kerker van den Prins. Gravin Maria, Philips Willem's eenige volle zuster, later de echtgenoot van den graaf van Holienlo, ontving een brief uit Spanje van haars broeders secretaris Robrecht Moons , waarin deze haar meldde, dat 's konings zoon niet alleen bereid was T krachtdadig de hand te leenen tot verlossing van haar broeder, maar hiertoe ook reeds schriftelijke voorstellen aan Zijne Majesteit had gedaan. De prinses had dien brief aan de Staten-Generaal gezonden, ten einde bun meening te vernemen, en deze, ingelicht door den scherpzinnigen Johan van Oldenbarneveld, zagen in de handelwijs van 't Spaansche hof niets dan een lage list..

Immers, èn door zijn lange afwezigheid, èn door den godsdienst welken hij beleed, was de oudste zoon hier te lande een vreemdeling geworden. Maurits daarentegen was bij 't volk bemind en geëerd. Kwam hij terug, hij, de oudste zoon van den aangebeden Oranje, hij, die recht had op het medelijden, de achting, ja, op den eerbied zijner medeburgers, dan moest hij natuurlijk met onderscheiding ontvangen, ten minste in rang met zijn jongeren broeder gelijkgesteld worden. En waar zou 't dan heen met de dankbaarheid van de natie voor de diensten haar door Maurits bewezen ? Had deze dan nog recht op den titel, op de goederen zijns vaders? Twist en tweedracht tusschen de broeders, twist en tweedracht tusschen de Staten, twist en tweedracht tusschen Nederlanders en Nederlanders — wat was er anders te voorzien ? Het eind van de beraadslagingen der Staten-Generaal was, Gravin Maria te kennen te geven, dat zij zich in dit geval onbevoegd rekenden in deze teedere zaak een besluit van goed- of afkeuring te nemen, zonder voorafgaande mededeeling aan de gewesten en dat die mededeeling groot bedenken zou inhebben voor 't huis van Nassau, haar broeder en haar zelf.

Wat Gravin Maria geantwoord heeft is niet bekend; wel, dat ruim twee en een half jaar later (5 September 1595) de Prins in vrijheid gesteld werd.

Reeds den dag te voren had hij zich, onder 't geleide van

1) Zie Bor. UI. T lilz. 787.

-ocr page 127-

103

kapitein Bario Nuena, die hem te Avalo bewaard had, naar het dorp Escuriaal begeven. Deu volgenden morgen bracht de kapitein hem naar 't paleis, waar de koning zich bevond en hij met de meeste onderscheiding ontvangen werd. Na den maaltijd, te zijner eere aangericht, bad hij 's middags te vijf ure een bijzonder gehoor bij den koning, die hem zeer vriendelijk ontving. Na nog een audientie bij Hunne Koninklijke Hoogheden gehad te hebben, verliet de Prins dien zelfden avond het paleis , en kwam hij den 6dequot; September te Madrid, waar hij reeds buiten de poort door den ambassadeur des keizers, graaf van Frankenburg, met vorstelijke eerbe wij zingen werd begroet en met dezen naar diens hotel reed. Den O11quot;1 verliet hij Spanje's hoofdstad ; terwijl hem voorloopig uit sommige der voorheen verbeurdverklaarde goederen van zijn vader een inkomen van 500 kronen in de maand werd toegelegd. Men wilde hem ook zijn goederen in Bourgondië terugbezorgen, onder voorwaarde, dat hij uit de opbrengst daarvan ter voldoening van de erfgenamen van den moordenaar zijns vaders 3000 pond zou uitkeeren. Toen de president Chardot hem uit naam des konings dit voorstel deed, greep Philips Willem zijn dolk, wilde zich op den president werpen en zou hem doorboord hebben, had men zich niet tus-schen hen gesteld. Den 28stl!n September nam hij eindelijk de reis aan en stevende met 26 galeien onder geleide van Prins Doria, naar Genua, waar hij den 7den October aankwam.

Doordien Albertus van Oostenrijk, die hem naar de Nederlanden zou vergezellen, eenige nadere brieven van den koning inwachtte , bleef hij eenigen tijd te Genua vertoeven. Uit die stad word Philips Willem, om zaken welke Spanje met den Paus te vereffenen had, door Albertus naar Rome gezonden, waar hij den 21'ten October aankwam, met groote eer ontvangen werd, en van den Paus, diens neven, de beide kardinalen , en andere Italiaansche vorsten aanzienlijke geschenken ontving.

Den 27'tl'quot; November vertrok hij uit Genua en reisde door Savoye, Bourgondië en Lotharingen naar Luxemburg, waar hij den 298tequot; Januari van 't volgende jaar aankwam. Den 11llequot; Februari deed de Aartshertog zijn plechtigen intocht binnen Brussel, en bij die gelegenheid reed Philips Willem aan zijn zijde. Reeds was zijn aankomst door brieven aan de Staten-Generaal bekend geworden, en de oude vrees was niet weinig versterkt, toen men zag, hoeveel onderscheiding de Prins van wege

-ocr page 128-

104

Spanjo ondervond. Men begreep echter, dat men zich te zijnen opzichte voorzichtig moest gedragen, zoo min mogelijk zijn misnoegen opwekken en hem den eerbied, aan zijn rang en afkomst verschuldigd, bewijzen. Terstond bij zijn aankomst zond men hem bij voorraad een som van f 10,000 uit zijn goederen , en begroette hem met een brief van gelukwensching, waarin men hem verzocht om zijn komst in de Noordelijke Nederlanden uit te stellen, totdat men hem zou melden, dat de gelegenheid tot die komst aldaar beter zou zijn dan mi. 1) Dit schrijven, in dato 22 December 1595, was onderteekend door C. Aerssens.

Welk een teleurstelling voor den jongeling die zoolang naaiden vaderlandschen grond gesmacht had, den jongeling die, onberispelijk van handel en wandel, nooit eenige oorzaak tot .argwaan gegeven had; buiten het land te worden gestooten, waarvoor zijn vader en drie zijner ooms hun bloed hadden opgeofferd! ^ou dan steeds teleursteHing het lot zijn van hem , die reeds als knaap de rampen des levens had leeren kennen, wiens geheele aanzien niets anders geweest was dan een voortdurende lijdensschool ?

Philips Willem ontving dien brief, toen hij ziclinog in Luxemburg bevond. Misschien zag zijn schrandere blik de moeilijkheid in, waarin zich de Heoren Staten bevonden; misschien begreep de edelaardige jongeling zelf de rampen, welke zijn overkomst in de Nederlanden zou teweeg brengen en schrikte hij terug voor de oneenigheid, welke zij onder de kinderen van zijn zoo hoog vereerden vader zou veroorzaken. Als zeker mag men onderstellen, dat die gevoelens wel niet de eerste van dat opbruisende karakter waren, maar wel die van een lang en ernstig nadenken. Hij antwoordde dan ook niet terstond op den brief van den 22squot;!quot; December, maar wachtte met zijn antwoord tot op den eersten Februari 1596, toen hij geheel kalm en onbevangen kon schrijven: »dat hij de Heeren Staten wel bedankte voor hun deelneming in zijn lot, dat hij zijn vaderland hartelijk genegen was, begeerig, dat vaderland te dienen, niets anders bedoelende, dan het in zijn ouden voorspoed hersteld te zien; terwijl hij hoopte dat hem zulk een dierbaar voorrecht niet zou worden geweigerdquot; en »betuigde , dat hij niets zou ondernemen tegen de goedkeuring van de hooge regeering.quot;

Intusschen verlangde Philips Willem zeer naar een samenkomst met zijn zuster Maria, vooreerst omdat hij wenschte haar, die

1) Bor, Dl. IV, fol. 154, Van Motoreu, fol. 304,

-ocr page 129-

105

met hem door de nauwste banden des bloeds verbonden was, weer te zien, ten andere omdat hij vau haar berichten omtrent den toestand zijner erfgoederen hier te lande wenschte te vernemen. Door verschillende omstandigheden en vooral door zijn afwezigheid, daar hij deel nam in den oorlog tegen Frankrijk 1). had die bijeenkomst eerst in October 1596, en wel te Cleef plaats. Maria bevond zich te Buren. Vandaar snelde zij haar broeder te gemoet. Aandoenlijk was de ontmoeting tusschen zuster en broeder, die elkander sedert hun kindsheid niet gezien hadden, ■en waarvan de eerste zich den laatste schier niet meer herinnerde. Wat ze elkander hadden mede te deelen van 't voorgevallene iu de achttien jaren welke ze van elkaar gescheiden waren geweest, hoe de zaligheid van elkanders bijzijn smaakten! » Hunne harten,quot; zegt ï3or, »waren zoo besloten, dat geen vau beiden langen tijd een woord konden uitbrengen.quot; Verscheidene dagen brachten zij samen door, en 't was niet te verwonderen, dat Maria, die over 't besturen der in Nederland liggende aan Philips Willem toebe-hoorende goederen met Maurits in oneenigheid leefde (welke breuk nog kortelings aanmerkelijk vergroot was, toen zij Ho-henlo, met wien haar broeder in onmin was, gehuwd had) hem dienaangaande weinig goeds mededeelde. Maurits, die dit wel voorzien en bericht van 't haastig vertrek uit Buren trekrecen

C O O

had, zond een raadsheer naar Cleef 2), om zijn broeder geluk te wenschen met diens bevrijding en hem bericht te geven ten aanzien van de besturing van Breda.

Den 14duquot; September vergezelde Philips Willem zijn vriend en beschermer Albertus naar Spanje, waar deze in 't huwelijk zou treden met de Infante Isabella Clara Eugenia. Philips beleefde echter 't huwelijk zijner dochter niet; juist den dag vóór het

1) Zeer gewenscht was den Prins, die den Aartshertog liefhad en toch onder diens vanen niet tegen zijn vaderland wilde strijden , de gelegenheid welke zich voor hem opdeed, om Albertus, die met een leger van 15000 man Frankrijk inrukte, derwaarts te vergezellen. Bij 't beleg van Calais (April) onderscheidde hij zich bijzonder. Bij de bestorming en verdediging van een ravelijn aan de oostzijde van de haven doodde een uit de stad geschoten kanonskogel in zijn nabijheid drie edele Spanjaards, wier bloed en hersens hem op gelaat en kleeren spatten. Toch week de Prins geen duim breed terug, en antwoordde, toen men hem vermaande om op zijn behoud bedacht te zijn en zijn eigen persoon in veiligheid te stellen: quot;Ik ben van te edelen huize om vrees te voeden voor den dood.*' Zie De La Pise, Pag. 560.

2) Van de Capelle, Philips Willem. BIz. 58.

-ocr page 130-

106

vertrek van Albertus was hij op het Escuriaal overleden, 't Was op deze reis, dat Philips Willem zijn Prinsdom Oranje bezocht, waar hij den 11 Maart 1599 plechtig binnen zijn hoofdstad werd ingehaald. Na er vier dagen vertoefd en de overige steden van 7.1 jn vorstendom bezocht te hebben, vertrok hij. Met den rang van Grande van Spanje was hij tegenwoordig bij de huwelijksfeesten van koning Philips 111 met Margaretha van Oostenrijk, en van haar neef Albertus van Oostenrijk met Isabella Clara Eugenia. Met beide laatste keerde hij in 't begin van de maand September naar de Nederlanden terug.

We leeren Philips Willeui's edel karakter vooral kennen tijdens den slag bij Nieuwpoort. De aartshertog , zeker van do overwinning, had den Prins zijn voornemen medegedeeld , om diens beide broeders, Maurits en Frederik Hendrik, aan handen en voeten gebonden naar Spanje te zullen zenden. Ware de slag door Prins Maurits verloren — dan was voor Philips Willem de weg tot de onderwerping van Nederland gebaand. Welk een gelegenheid voor den oudsten zoon van Willem den eerste, om zich met den vijand te vereenigen en zoo de rechten te herwinnen, welke zijn jongere broeder bezat. Stadliouder van Spanje te worden over de beste provinciën! Had er in de ziel van Philips Willem slechts een vonkje van die onbetamelijke eerzucht gehuisd, welke haar doel wenscht te bereiken, ook ten koste van eer en geweten, h ij had het zwaard opgevat tegen zijn eigen vaderland, hij zou zijn landgenooten weer onder het juk hebben helpen terugbrengen, waaraan zijn edele vader hen ontrukt had.

Niet alzoo Philips Willem ! De eerwaarde schim van den grooten zwijger was hem te dierbaar, dan dat hij zoo zou verwoest hebben, wat deze niet zooveel zorg en moeite, ja, ten koste van zijn eigen dierbaar bloed had opgebouwd. Al bevond hij zich in het midden van hen, die den ondergang van Nederland gezworen hadden, zijn handen zouden ten minste vrij blijven van hun bloed — al was zijn broeder bezitter van zijn rechten, lil was hij balling in het land waar zijn wieg eens had gestaan — die broeder was de zoon van ziju grooten vader, dat land was zijn vaderland; al had het hem uitgestooten als een onwaardige.

Daar begint de slag. Philips Willem verkeert in hevigen angst. Niet, omdat, zooals zijn vrienden hem verzekerden, zijn leven niet meer veilig zou zijn wanneer Albertus triomfeerde, daartoe was de Spaansche landvoogd hem te zeer genegen; maar omdat

-ocr page 131-

•107

het lot van zijn broeders, het lot van 't vaderland van den uitslag des strijds afhangt. Wel staan zijn paarden gezadeld 1) om, mochten de Spanjaards zegepralen, in allerijl de vlucht te nemen — 't is. omdat luj wenscht zijn onafhankelijkheid te bewaren, omdat hij zich buiten staat oordeelt de vreugdekreten der overwinnaars aan te hooren, met hun jubeltonen in te stemmen. En wat deed de Prins, terwijl 't gedonder der kanonnen, 't geknetter der musketten hem in de ooren klonk? Hij bad: zijn gebed werd verhoord — Maurits won den slag.

Het opheffen van het beslag op zijn goederen stelde den Prins in 't bezit van die, welke hij in Franche-comté bezat en die werden gerekend de domeinen van den koning te overtreffen; doch deze goederen bevonden zich in den treurigsten toestand en vereischten de tegenwoordigheid van den vorst, om de geringe overblijfselen van vroegere grootheid te redden. Nergens echter was die tegenwoordigheid noodzakelijker dan in 't Prinsdom Oranje, waar de opgeworpen stadhouder Blacon met een ijzeren schepter geregeerd had en de onderdanen smachtend de komst van hun heer verwachtten. Philips Willem zond er voorloopig twee commissarissen, zijn hofmeester Zéelem en zijn secretaris Scarron heen, die echter niet aan hun last voldeden, slechts de ongeregeldheden hielpen vergrooten en Blacon nog meer gelegenheid gaven tot afpersing, doordien zij de oude, trouwe dienaren afzette'n en er nieuwe aanstelden. De arme, nu nog meer geplaagde onderdanen smeekten hun vorst, om toch zelf over te komen. Deze besloot, daaraan gehoor te geven. Doch in plaats van, volgens den raad der zijnen, in 't geheim over te komen, zond hij een zijner hofmeestersom zijn komst aan te kondigen en 't noodige tot zijn ontvangst in gereedheid te brengen. Blacon, hierdoor gewaarschuwd, huurde een aantal gemeen volk , versterkte het kasteel en zette de Pro-testantsche bevolking tegen haar souverein op, zeggende, dat deze slechts kwam om hun geloof uit te roeien. En zoo was Philips Willem bij zijn komst in Oranje, gevangene op zijn eigen kasteel. Toen besloot hij, de sterkte aan zijn vijanden over te laten en nam hij zijn intrek in een burgerwoning. Hier loerden twee vreemdelingen op hem, om hem te vermoorden. Gelukkigv dat ze hun voornemen niet verborgen hadden gehouden en daar-

1) Van de Capellc, Philips Willem. Bh. 82.

-ocr page 132-

108

door hun aanslag mislukte. Nu begreep de Prins, dat hij handelen moest, en riep daartoe de hulp van Hendrik IV van Frankrijk in. En ondanks deze hulp duurde het nog twee jaren, eer het land tot onderwerping werd gebracht.

Den 23stequot; November 1(306 huwde Prins Philips Willem met Eleonora de Bourbon, dochter van den Prins van Condé, eerste prinses van den bloede. Na de luisterrijke feesten ter gelegenheid van dat huwelijk gevierd en door alle prinsen en grooten bijgewoond, vertrok hij naar zijn prinsdom Oranje, waar hij met veel statie werd binnengehaald. En weldra zag het prinsdom de vruchten van zijn weldadig bestuur. Roof en moord werden verwisseld met vrede en eendracht, armoede en ellende met welvaart en geluk. Luisterrijk was 's Prinsen hofhouding, gastvrij zijn dak. Den adel verbond hij aan zich door gastmalen en feesten, liet volk door rechtvaardigheid en milddadigheid.

Jammer maar dat andere belangen hem in 't jaar 1608 naar Nederland riepen, waar zijn aangelegenheden een belangrijken keer genomen hadden. Hugo de Groot 1) schrijft, dat er drie redenen waren, die den Prins bewogen, zich herwaarts te begeven; »1°. om toe te zien, dat bij den vrede welken men poogde le bewerken, zijn belangen niet verwaarloosd werden, 2°. ter verdeeling van de vaderlijke erfgoederen, en 3°. om, zooveel hij kon, den vrede te bevorderen.quot;

Den 13dcn November kwam hij in den Haag, waar hij wederom zijn edele geaardheid deed blijken door do verzoening tusschen Maurits en diens zuster Emilia te bewerken. We zullen ons niet ophouden met een beschrijving van de verschillende moeilijkheden, welke zich bij de verdeeling der erfenis van Willem I opdeden, ook niet met hoeveel wantrouwen de onergdenkende vorst bij de Staten te worstelen had; alleen willen we vermelden, dat hij door zijn beminnelijk karakter langzamerhand het vertrouwen hier te lande begon te winnen, hetgeen hij trouwens grootendeels te danken had aan de vriendschap en bescherniing van Jolian van Oldenbarneveld. ,

Na 't sluiten van het twaalfjarig bestand en de regeling van de verdeeling der erfgoederen, begaf Prins Philips Willem zich naar Breda, waar hij den 12(Iequot; Juli 1609 als heer der stad en baronnie plechtig werd ingehaald en gehuldigd , en voortaan voor

l) In zijn Hist. Lib. XVII. fol. 552.

-ocr page 133-

100

't grootste gedeelte zijn verblijf vestigde. Ook te Brussel vertoefde hij dikwijls. De laatste stad was meer de plaats zijner verlustiging. Daar was zijn hofhouding op een schitterenden voet ingericht en zijn huis de geliefkoosde verzamelplaats van mannen van rang en aanzien. Intusschen vergat hij, te midden van weelde en genot, zijn prinsdom Oranje niet, waar Oocquehnonde namens hem het bewind voerde en hij zelf van 1014 tot 1016 vertoefde. Onder 't vele goede, hetwelk hij zijn onderdanen bewees, was vooral zijn strenge verordening tegen het tweegevecht, hetwelk daar zeer in zwang was en menige aanzienlijke familie in den rouw dompelde.

Lang echter zou de Vorst zich niet meer in 't land der levenden bevinden. In 't najaar van 1017 naar Brussel vertrokken, om zich daar met de grooten van zijn hof te verlustigen, was zijn gezondheid , hoe matig en voorzichtig hij ook leefde, niet tegen do onafgebroken feesten welke daar gegeven werden, bestand. Hij word ziek, echter niet gevaarlijk. Maar een door zijn geneesheer, Dr. Deurice, bevolene clisteer werd door den heelkundige die haar toebracht, zoo onhandig verricht, dat er eenige teedere deelen gekwetst werden; welke verwonding koud vuur deed geboren worden. Alle aangewende middelen waren vruchteloos: onder de hevigste pijnen en gestadige afneming zijner krachten stierf hij den 208tcquot; Februari 1018, in het vier en zestigste jaar zijns levens.

»Men heeft ons onzen goeden meester ontnomen!quot; ziedaar de schoonste lofspraak, die op Philips Willems graf kan worden gesteld. Het was de lijkklacht zijner onderdanen. Op den dag van zijn sterven maakte hij zijn testament, waarbij hij Gabriël Osorio en do armen rijkelijk bedacht en zijn broeder Maurits tot eenigen en onverdeelden erfgenaam van zijn aanzienlijke bezittingen gemaakt had. Zijn gemalin, die hem geen kinderen had geschonken , stierf in den loop van 't zelfde jaar. Volgens wilsbepaling werd hij in alle eenvoudigheid te Diest begraven.

Zijn we wat wijdloopig geweest in de vermelding van levensbijzonderheden van den edelen Philips Willem; -vve hebben dat gedaan, omdat we hem zoo liefhebben, den beminnenswaardigen man, en omdat hij slechts al te weinig gekend, in zijn waarde erkend, slechts al te veel vergeten en achtergesteld wordt.

-ocr page 134-

DE GRONDVESTER DER NEDERLANDSCHE VRIJHEID.

I. UIT ballingschap terug.

1572.

't Was feest in de goede stad Enkhuizen op dien morgen in 't laatst van de maand October 1572. Geen wonder: de man, op wien, na de inneming van den Uriel en den daaruit gevolgden afval van Holland, Zeeland, Gelderland, Friesland en Overijsel, na de vergadering der Staten te Dordrecht (Juli) in welke ze hem gehoorzaamheid hadden beloofd, aller hoop gevestigd was, Willem van Oranje, zou heden binnen de muren barer stad komen.

En Enkhuizen verdiende het, dat zij de eerste stad van Holland zou zijn, op welker bodem Oranje den voet zou zetten. Immers, toen, na de inneming van den Briel, reeds Vlissingen (8 April) en Veere (12 Mei) tot de partij van den Prins waren overgegaan, had de burgerij van Enkhuizen zich (21 Mei) voor Oranje verklaard, de Spaanschgezinde regeering op 't stadhuis gevangen gezet en het Oranjevaandel 1) op haar toren geplaatst. En belangrijk was deze omwenteling voor de zaak der vrijheid: want even als Brielle de sleutel van Zuid-Holland en Vlissingen van Zeeland mocht genoemd worden, was Enkhuizen die van de Zuiderzee. De nu verachterde en vervallen stad was toen een der aanzienlijkste en machtigste steden van West-Friesland , een stad van 't hoogste gewicht. Toen Sonoy, door den Prins bij lastbrief van 20 Mei tot gouverneur van West-Friesland aangesteld en die zich te Hamburg bevond, waar hij krijgsvolk wierf en bestendig verstandhouding met Noord-Holland onderhield , op de tijding van 't gebeurde naar Enkhuizen was gekomen ,

1) Oranje, blaudie, bleu. later rood, wit en blauw; de kleuren van's Prinsen wapen.

-ocr page 135-

in

vond hij daar reeds een nieuwe vroedschap, die haar eed aan den koning als graaf en den Prins als diens stadhouder gedaan had, met de belofte om Alva, de inquisitie en den tienden penning te weerstaan. Sedert waren al de steden van 't Noorderkwartier tot Oranje's zijde overgegaan.

Oud en jong was naar de haven gestroomd, om uit te kijken naar de Enkhuizerschepen, door Pieter en Jacob Semein gezegd Til, op eigen kosten uitgerust 1) en die den vorigen dag naar Kampen waren vertrokken, om Oranje van daar af' te halen. Smachtend verlangde men naar de overkomst van den vorst, die orde op de zaken zou stellen en Noord-Holland van de nieuwe tiranny van Sonoy en Lumey zou verlossen. Tal van schuiten en schepen waren de ruime haven uitgevaren en kruisten in den omtrek der stad, om den Prins reeds op zee te verwellekomeu en hem als met een eerewacht te omringen, zoodra hij Enkhuizen zou naderen; geen oud grootje was aan haar spinnewiel gebleven, grijsaards en kinderen, mannen en vrouwen stonden aan den havenkant of aan 't strand, starende naar den zuidoostelijken horizon, waar zich aan den helderen Octoberhemel enkele wolkjes vertoonden — treffende gelijkenis met den huldigen dag voor Enkhuizens burgerij : want hoe helder de gezichteinder nu ook scheen; daar hingen toch nog kleine wolken, die weldra grooter en grooter zouden worden en hevige stormen zouden aanbrengen: stormen, die jaren zouden woeden, en nog menigen somberen dag zouden veroorzaken, eer de strijd vol-streden was, die nog zes-en-zeventig jaren zou duren en wier einde wel geen van hen zou beleven, die thans, nu er slechts vier jaren na 't aangorden van 't zwaard verstreken waren, reeds meenden dat de kamp wel spoedig ten einde zou zijn.

Daar komen de schepen in 't gezicht. Ze voeren de kleuren van Oranje in top. Bij den boeg van 't voorste schip staat Oranje. Hij staart naar den toren van Enkhuizen, van welks top de vlag van zijn huis vroolijk wappert. Hij ziet de vaartuigen , volgepropt met blijde nienschen, die hem te gemoet steve-

1) Deze beide edele broeders hadden hun roerende goederen verkocht ea hun vaste verpand. Ze stelden het geld, hetwelk zij daarvoor ontvangen hadden, aan den Prins ter hand. Hiervoor en voor andere diensten, welke zij aan de gemeene zaak hadden bewezen, hebben Oranje en de Staten hun een getuigschrift gegeven, waarbij werd bepaald , dat zij en hun afstammelingen in alle geslachten voortaan in alle ambten, ■VNaarnaar zij voegzaam konden dingen , zouden worden voorgetrokken.

-ocr page 136-

112

nen. Hoe peinzend staat zijn gelaat! Daar is dan ook al weer wat gebeurd , sedert we hem op den Dillenburg ontmoetten.

Te vergeefs had hij bij Denemarken en Zweden aangeklopt, om een bondgenootschap met hem te sluiten. In 't eerste land ried hun de Fransche gezant af om gehoor te verzoeken, daar de Deensche koning reeds een verbond had gesloten met Philips, in 't andere kregen ze tot bescheid, dat Zweden om zijn oude verbintenissen met Spanje den Prins geen onderstand kon beloven. Even ongelukkig was zijn broeder Lodewijk aan de hoven van Frankrijk en Engeland geslaagd. ,

Daar was de tijding gekomen van de inneming'van den Uriel. Inderdaad, geen blijde tijding voor Oranje, die verscheidene aanslagen in den zin had, welke nu moesten mislukken. Weinig dacht de scherpzinnige vorst, hoe juist die inneming de hoeksteen zou worden van 't gebouw der vrijheid, hetwelk hij wilde optrekken.

De kortzichtige mensch, die niet bedenkt hoe God zich soms van geheel andere middelen bedient om zijn doel te bereiken, dan die welke hij in zijn bekrompen verstand voor de beste hield! Oranje echter begreep, dat hij, nu de zaak eenmaal zoo was, best deed er zijn goedkeuring aan te hechten. Hoe verrast was bij echter, toen hij vernam welke groote gevolgen die inneming had gehad. Thans kon en moest hij handelen. De Staten van de steden die Oranje toegevallen ' waren, werden te Dordrecht 4)ij elkander geroepen, en 's Prinsen boezemvriend Marnix van Sint Aldegonde vertegenwoordigde er Oranje. In deze vergadering werd hem, ter betaling van het door hem op nieuw geworven leger een som van 800,000 kronen voor drie maanden betaling van 't krijgsvolk toegestaan en hij als 's konings wettige stadhouder over Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht erkend.

Hierdoor was hij in staat gesteld , zijn leger te doen voortrukken. Bij Duisburg over den Itijn getrokken, veroverde Hij Roermond stormenderhand. Hoe had hij te worstelen gehad :t den moedwil zijner krijgslieden, die tegen kloosters, kerken en geestelijken gewoed en zich weinig aan zijn verbod om iemand te moles-teeren gestoord hadden! Na Mechelen, Leuven, Nivelle, Diest, Sickem en Oudenaarden te hebben genomen, had hij zijn leger niet willen verzwakken, maar zich naar Bergen gespoed, om zijn broeder Lodewijk te ontzetten, die door Alva belegerd werd.

Terwijl al die herinneringen in Oranjes ziel als een uitgestrekt

-ocr page 137-

113

panorama vopfbijgingen, stond hem nog eeu nacht voor den geest, waarin zijn leven groot gevaar had geloopen. 't Was tijdens de belegering van Bergen, dat hij zich op zekeren nacht in zijn legerplaats bevond. Volkomen gerust, dat hij te midden van de zijnen veilig was, lag hij in een vasten slaap gezonken. Een kleine hond, zijn lieveling, lag aan zijn voeteneind. Eensklaps begint het dier te blaffen; maar Oranje wordt niet wakker. Daar springt het tegen zijn meester op, krabt hem in 't gelaat; de Prins, die als hij in 't leger was, steeds in volle wapenrusting slaapt, springt op, grijpt zijn pistolen, snelt de tent uit en werpt zich op zijn paard , hetwelk oen lakkei altijd gezadeld en getoomd in gereedheid voor hem houdt. En 't was hoog tijd ; want zijn stalmeester, die terstond na hem opzat en twee zijner secretarissen lieten het leven. Eenige honderden Spanjaards, met witte hemden over hun wapenrusting om elkander in de duisternis te kunnen herkennen, hadden zijn kamp overvallen, de wachten overrompeld en gedood, en meenden den Prins te vermoorden. 1) Deze nachtelijke overval had hem vier honderd man gekost, terwijl er niet meer dan zestig van de Spanjaards waren gebleven.

En daar verrees weer voor zijn geest die vreeselijke tijding van de Parijsche bloedbruiloft 2): hoe Frankrijks koning Karei de negende 't onmenschelijk bevel tot den moord zijner eigene onderdanen gegeven had, hoe er vier duizend Protestanten alleen in Parijs waren omgebracht en hoe men den koning zelf beschuldigd had , van zijn balkon op zijn onderdanen geschoten te hebben; hoe de edele Coligny het slachtoffer van blinden godsdiensthaat was geworden, hoe in de andere steden van Frankrijk vier-en-twintig duizend onschuldige slachtoffers waren gevallen, in Spanje die moord met vreugdebewijzen gevierd was en do Paus er een te Deum voor had laten zingen.

»Aanschouw,quot; had de Prins geschreven, »aanschouw, hoe de hoosheid de;, nienschen Gods groote genade tracht tegen te werken. Hij doe alk litloopen op de verheerlijking van zijn heiligen naam. Ik ga naar Holland en Zeeland, zien wat Hem behaagt. Ik zal er de zaken staande houden, zoolang ik kan; daar zoek ik mijn graf!quot; 3)

1) Sedert, tot op den dag zijns doods, hield Oranje steeds een hond bij zich. Kok, Vad. Woordenb. Dl. XXXI. lilz. 209.

2) Op Sint Bartholomeus 24 Ang., 1572.

•quot;)) Zie Groen van Prinsterer, Handboek, le Ged. Blz, 110,

8

-ocr page 138-

114

En uu was hij op het punt van uaav Holland terug te keeren. Na 't opbreken van 't beleg van Bergen, dat kort daarna overgegaan was, had Oranje zich genoodzaakt gezien andermaal uit gebrek aan geld zijn leger at' te danken, en was hij met zijn hofgezin en zeventig ruiters naar Kampen getogen, waar hij, zooals we hoorden, 't verzoek ontving om naar Enkhuizen te komen. Na Kampen aan de bewaring van zijn zwager, den graaf van den Berg, overgelaten te hebben, was hij scheep gegaan en nu in 't gezicht van de stad.

Zal ik u de vreugde beschrijven , die er te Enkhuizen heerschte, toen Oranje er aan wal stapte, de luide jubelkreten van »Leve de Prins!quot; die hem op zijn tocht naar 't voor hem gereedgemaaV^e huis onophoudelijk vergezelden? 't Was de eerste gelukkige dag dien hij smaakte na zooveel verdriet en teleurstelling, zooveel smaad en miskenning! Na eenige dagen in de stad vertoefd en bevel gegeven te hebben tot het uitrusten van ettelijke oorlogschepen en 't versterken der veste, vertrok hij naar Haarlem, waar hij de Algemeene Staten beschreven had, om de zaken des lands te regelen.

H. EKN ZONNESTRAAL IN 'x HUISKUJK l.KVKN.

1575.

't Was een vreugde in de goede stad Brielle, op dien Junidag 1) van het jaar 1575. De geliefde Prins van Oranje, de man, die nu reeds zoo veel voor 't land geleden, gestreden en gebeden had, bevond zich in de veste die de morgenzon der vrijheid het eerst binnen hare muren had zien verrijzen, en zou heden zich voor de derde maal in 't huwelijk begeven. In 't huwelijk? En Anna van Saksen was nog iu leven! Ja, Anna van Saksen leefde nog; maar reeds sedert 1571 had Oranje zich van haar laten scheiden 2). Zijn zoon

•1) 10 Juni.

2) Groen van Prinstcrcr zegt in zijne Archives, Tome 1, pag. XIA : quot;De aard van de grieven die in 1571 reden gaven tot een scheiding, is nooit een geheim geweest. l)c Prins zelf, die de zaak niet geheim kon houden, wilde geen hall-openbaarheid. Intusschen bedekte, nog een sluier vele der bijzonderheden; nieuwe ophelderingen hebben die weggeschoven.quot; De heer Groen haalt uit de nianu-cripten, door Dr. eisse uit de Saksische archieven getrokken, 't volgende aan: Zij begon zich aan den drank over te

-ocr page 139-

115

Maurits 1) en waarschijnlijk ook Anna en Emilia had hij op den Dillenburg onder de hoede van zijn broeder Johan gelaten ; of ook zijn nu zeventienjarige dochter Maria zich daar bevond, hel) ik niet kunnen te weten komen. Anna van Saksen bevond zich op dit tijdstip te Dresden , waar zij door haar oom, den keurvorst, nauw bewaakt werd en in 't volgende jaar is overleden.

De aanstaande gemalin van den Prins, Charlotte van Bourbon, was den vorigen dag onder 't geleide van Marnix van Sint Alde-gonde in den Briel gekomen, 't Was deze boezemvriend van Oranje, die haar aan 't Hof van den keurvorst van de Paltz grn-aagd en na bekomen toestemming naar Einden gevoerd had, van waar hij haar met twee oorlogschepen naar den Brie] had overgebracht. Charlotte van Bourbon was een der dochters van Hertog Lodewijk van Montpensier, een ijverig katholiek. Haar moeder, in 't geheim het Hngenootsche geloof toegedaan, had haar dochter buiten weten van haar echtgenoot in 't Protestantisme onderwezen. Zeer tegen haar eigen wil en dien barer moeder stak haar vader haar in een klooster. Toen men haar later dwong, het geestelijk kleed aan te nemen, had zij in tegenwoordigheid der priorin en eenige der nonnen van de abdij te Jouarre betuigd , dat zij de gelofte gedwongen en alleen uit gehoorzaamheid aan haar vader deed. Spoedig daarna werd zij door den invloed des hertogs tot abdis van Jouarre benoemd, welke waardigheid zij dertien jaren bekleedde. Maar hoe meer zij in jaren vorderde, hoe meer 't haar tegen de borst stuitte , een godsdienst te huichelen waaraan haar hart niet het minste deel had. Het klooster werd haar to benauwd, van de kloostervroomheid en al de uiterlijke plechtigheden van den Roomschen godsdienst gruwde zij — op zekeren nacht ontvlood ze en begaf' zij zich naar 't

geven... Kr ontstonden... andere ongeregeldheden, schelden en ..........aanslagen

lot correspondentie met den hertog (van ^lba) tegen haar gemaal.. . eu eindelijk een vertrouwde omgang met een zekeren Johnnn Rubrus.quot; — Ue keurvorst van Saksen schreef aan den landgraaf van Hessen: quot;De Prinses heeft een zeldzaam karakter en een hardvochtig gemoed;quot; een hofdame aan 't Saksische hof, dat zij quot;zich noch door dwang noch door redeneering liet besturen, maar dagelijks harder werd.quot; — Zeer belangrijk is liet, hierover den heer Groen te raadplegen; we hebben er hier slechts enkele uittreksels van gegeven. De Prins kon dus, als Protestant, hertrouwen; in de oogeu van Spanje en de Koomschc kerk was dat huwelijk natuurlijk overspel.

J) Mr. C, M. van der Kemp, Maurits van Nassau.

8*

-ocr page 140-

MG

hof van den keurvorst van de Paltz, waar ze gastvrij ontvangen werd en openlijk belijdenis van den hervormden godsdienst aflegde. En 't was, zooals we gezien hebben, aan dit hof, dat Marnix haar hand was komen vragen 1). Zij was een vrouw van uitnemende schoonheid, verstand en deugd, met andere loftelijke gaven, die haar sekse kunnen versieren 2).

Er was dus alle verwachting, dat Oranje weder eens de genoegens van een gelukkigen echt zou smaken, welke hij nu sedert zeventien jaren had moeten ontberen. Algemeen was de vreugde, dat de vorst, die reeds zooveel voor 't land gedaan had, een geluk tegenging, hetwelk iiy zoo ruimschoots verdiende. Om daarvan blijk te geven, was de bruid bij haar aankomst in den Briel door de Heeren van Keenenburg en Zwieten, en door gemachtigden van Dordrecht, Alkmaar, Ylissiugen en Brielle, uit naam der Staten verwelkomd en vereerd met een bruidschat van zes duizend pond, ieder van veertig grooten 3).

Indien we een tijdvak van bijna drie jaren hebben overgeslagen, is 't niet, omdat 's Prinsen ijver voor 't welzijn des lands in die jaren eenigermate bekoeld of verminderd was; integendeel, ze behooren wel tot het moeilijkste tijdvak, hetwelk de bevrijder van Nederland te doorworstelen had. Haarlem, Leiden en Alkmaar kunnen het getuigen, hoe Oranje waakte en arbeidde , de Mookerheide kan 't ons vermelden, hoe Oranjes broeders hun bloed voor 't vaderland stortten, en 't is alleen, omdat we niet te uitgebreid mogen zijn, dat we die jaren met stilzwijgen voorbijgaan. Eu toch, hoe algemeen het denkbeeld in de harten der Nederlanders leefde, hoe ze wisten, dat al wat hij deed tot heil van 't land moest strekken, de groote man had niet dan al te menigmaal met tegenwerking van 's lands

1) J)e Hertog vau Montpeusier, woedend over de vlucht zijner dochter, liet haar, eerst door deu President Du Thou en later door den Heer D'Aumont van den keurvorst opeischen, doch vruchteloos. Niet minder toornig was hij , toen hij de tijding van haar huwelijk met Oranje vernam. Doch de eer van zijn huis was hem liever dan het botvieren aan zijn gramschap : hij liet dus de zaak onderzoeken cu in handen van eeni^e voorname Kaden van Parijs en eenige bisschoppen stellen. Hun uitspraak was, dat, al had Charlotte ook eenige gelofte gedaan, die van rechtswege nietig en van geen waarde was, omdat ze toen nog een kind was geweest. De hertog verzoende zich nu (1580) met den Prins en gaf zijn dochter een fatsoenlijken bruidschat.

2) De Beaufort, Dl. II. Hlz. 567.

3) Kok, Vad. Woordenb. Dl. XXXI Hlz. 220

-ocr page 141-

117

Staten te kampen. Immers, noy 't vorige jaar, had hij luiu verzocht, hem te ontslaan van zijn last en de geheele regeering op hun schouderen te nemen. Toen hadden zij hem gebeden»in zijne gelukzalige regeering te willen volharden; waartoe zij hem volstrekte macht, gezag en souverein bevel gewilliglijk opdroegen.quot; 1)

's Prinsen macht was dus zeer toegenomen, en geen wonder: niet alleen het volk, maar ook de Staten, die hem tot hun »Souverein hoofdquot; benoemd hadden, begrepen niet dan al te wel, dat met Oranje de zaak der vrijheid stond of viel. »Als stadhouder des konings, thans niet onder maar teyen den Algemeenen Landvoogd erkend, verkreeg hij van de Staten, wier ondersteuning hij behoefde en wier wenschen hij in het oog hield, zoodanige buitetic/ewotie macht als tot het doen samenwerken van aller kracht en inspanning vereischt werd. Vier jaren lang hield de Prins, schier van allen verlaten, alleen met de hulpmiddelen van Holland en Zeeland, zich staande tegen de Spaansche macht.quot; 2) Maar waar menschelijke hulp tekort schoot, waar dikwerf de machtige geest moedeloos werd in den reuzenkamp tegen rampen van allerlei aard, daar verhief zich die geest in 't gebed tot Hem, die alleen in .staat is kracht te schenken naar kruis ; daar hooren we Oranje, toen men hem schreef, dat alles gedaan was, ten ware er een verbond was tusscheu hem en eenig machtig vorst, met de volle zekerheid des geloofs betuigen: »Aleer wij ooit deze zaak en de beschermenis der Christenen en andere verdrukten in dezen lande hebben aangevangen, hebben wij met den alleroppersten Potentaat der Potentaten al zulken vasten verbond gemaakt, dat wij geheel verzekerd zijn dat wij en alle degenen die daarop vastelijk betrouwen , door zijne geweldige en machtige hand ten leste nog ontzet zullen worden, spijt alle zijne en onze vijanden; zonder dat wij middelerwijl eenige andere middelen die ons de Heer der heirscharen toegeschikt heeft, hebben of alsnog willen laten voorbijgaan.quot;

Ziedaar de ware vroomheid van den Prins: geen ziekelijk vertrouwen op God, maar het gulden » Ora et Labora.quot; En dat hij wilde arbeiden, had hij getoond in de vredesonderhandeling met Spanje, te Dordrecht begonnen en t vorige jaar te Breda voortgezet, waar hij al

1) J2 Nov. 1574.

2) Groen van Prinsterer, Handboek Ülz. 111 en 112,

-ocr page 142-

118

zijn bedrevenheid als staatsman aan den dag had gelegd, maar welke vredesonderhandeling afgestuit was op het stalen harnas: »vrijheid van godsdienst en 't erkennen van onze Staten als regelaars van de zaken des lands.quot; Een Philips de tweede kon zulke eischen niet toestaan.

En zoo was dan 't huwelijk tusschen Oranje en Charlotte van Bourbon voltrokken en met recht noemden we dat een zonnestraal in 't huiselijk leven van den Prins. Waar toch kau de man die »hinaus musz in 's feindliche Leben,quot; meer rust en verademing vinden dan in den huiselijken kring? En dat vond Oranje bij zijn Charlotte. Wilt ge haar kennen uit haar eigene woorden ? Ik geet u den brief, dien ze kort na haar huwelijk aan haar schoonmoeder, Juliana van Stolberg, schreef:

»Ofschoon mij nog nooit het geluk te beurt is gevallen, u te zien, om u, gelijk ik zoo gaarne wilde, de genegenheid te betuigen, welke ik hel) om u te gehoorzamen en te dienen, zoo

ben ik er toch van verzekerd....., dat hot u behagen zal mij

de gunst te betoonen om u overtuigd te houden van den goeden wil, dien ik u ootmoedig verzoek te willen aannemen, en te gelooven, dat, indien (lt;od mij er toe in staat stelt en dat uwe vriendelijke bevelen mij de middelen schenken om u dienst te kunnen bewijzen, ik die gelegenheid zoo van harte zal aangrijpen, dat gij zult moeten erkennen , Mevrouw, hoe hoog ik het geluk schat van met u verbonden te zijn, welk geluk ik dubbel waardeer én om uw deugd en godsvrucht én om die van mijnheer den Prins uw zoon.quot;

Met een vrouw, die zoo kon schrijven, moest de Prins wel gelukkig zijn. En 't was hem een verademing na de ongelukkige verbintenis, die hem als een ijzeren boei gekneld had. In Charlotte toch had hij 't evenbeeld zijner eerste gade, Anna van Buren, terug en werd hem zijn huis weer een spelonk des vredes en der eendracht. 1)

III. VOUCABOISO IN' DEN KEUZEKKAMi'.

1580.

De mythen der oude Grieken verhalen ons van den strijd der

1) Groen van Prinstercr. Archives Tome V. pag. 230.

-ocr page 143-

419

reuzen tegen de godeu, hoe ze de bergen Pelia en Ossia op elkander stapelden, om den Olympus te beklimmen — de strijd van den nietigen Prins tegen den machtigen monarch van Spanje, die in twee werelddeelen zijn scliepter zwaaide, was vrij wat stouter, scheen even onzinnig en met even weinig kans tot slagen te worden aangebonden en toch overwon de Hercules der zestiende eeuw alle moeielijkheden en deed grooter daden dan de leeuwenbedwinger met zijn vreeselijkc knods. Eu evenals Jupiter de verwaten godenzonen met zijn bliksem nederslingerde, evenzoo poogde de god die op 't Escuriaal zetelde, den man die zich met hem durfde meten te verdelgen, evenzoo slingerde hij zijn banvonnis naar 't hoofd des moedigen tegenstanders.

't Was in Juni des jaars 1580, dat die Ban, uit 's konings naam geteekend, te Maastricht werd afgekondigd. We zullen u de tallooze scheldnamen niet opnoemen, waarvan de koning van Spanje zich in dit stuk bedient en die alle zeer goed samengevat zijn in zijn het laatst uitgebraakte betiteling van »pest van 't Christendom en vijand des menschelijken geslachts, die als Kaïn en Judas, zijn veiligheid eenig en alleen zoekt in eeuwig wantrouwen, als het echte kenmerk van een doorknaagd geweten.quot; Bij dien ban ontrooft hem de koning zijn nog onaangeslagen goederen, verbiedt aan een iegelijk hem eenige hulp toe te brengen of zelfs tegen hem te spreken. En wat erger dan dat alles is: »Bijaldien men iemand vond , hetzij onderdaan of vreemdeling, van zulk een edelen aard en zoo genegen tot 's konings dienst en ter gemeener welvaart, dat hij middel wist om den Prins levend of dood over te leveren of hem zelfs om 't leven te brengen, belooft Philips de tweede op zijn koninklijk woord, zulk een of zijn erfgenamen, terstond na 't volbrengen daarvan, te zullen beloonen met vijf-en-twintig duizend kronen, in landerijen of in geld, ter keuze van deu uitvoerder, die daarenboven van nu at van elke misdaad welke hij mocht begaan hebben, hoe groot ook, zuiver verklaard en als hij niet van adel was tot den adelstand zou verheven worden met allen die hem de hand zouden bieden, welke daarenboven zouden worden begunstigd en bevorderd naar den staat hunner personen en 't belang hunner diensten.quot;

Wat dunkt u van een koning bij de gratie Gods, die zoo iets durft voorstellen , die durft vermoeden, dat er een edelman binnen of buiten zijn rijk is, die de rol van sluipmoordenaar op z.ich zal nemen, die zijn eigen adel zoozeer vernedert, dat hij een

-ocr page 144-

120

4

gemeenen bravo onder hare leden wil opnemen? We laten den han 0]) zijn plaats en vergeten niet dat hij in 't laatst der zestiende eeuw werd uitgevaardigd, maar we roepen schande over 't hoofd van een vorst, die zoo weinig eerbied voor een stand toonde, welke toch de steunpilaar van zijn troon was.

En zoo was Oranje nu tot het doelwit gemaakt van wie den bloedprijs wilde verdienen. Doch 't was zijn eigen schuld. Had de koning bij de vredesonderhandeling te Keulen, hem niet de schoonste aanbiedingen gedaan, indien hij de zaak der Nederlanders wilde verlaten en had de Prins die niet met verontwaardiging van de hand gewezen ? Wat deed de Titan dan nog langer de bergen opeen te stapelen, om den troon der Spaansche Majesteit te schokken — de banbliksem uit het Escuriaal zou hem immers verpletteren.

En wél had koning Philips begrepen, dat het de Prins was die uit den weg moest worden geruimd, wilde hij de Nederlanden onder zijh juk terugbrengen. Sedert vijf jaren toch was er 1 alweder zooveel gebeurd, hetwelk hem aan alle onderwerping deed wanhopen, zoolang Oranje aan 't hoofd van dat »volk van schip- * pers en koopliedenquot; stond, 't Was dan ook wat om te verkroppen voor den machtigen Souverein, dat een klein, nietig volk, dat eigenlijk nooit op den naam van natie had kunnen bogen, daar 't een saraenvloeisel was van verschillende feodale goederen, hem den beheerscher van Spanje en Amerika, durfde trotseeren, hem nog steeds den handschoen bleef toewerpen.

Wat had Oranje in die vijf jaren al niet gedaan ! Hoe had hij steeds door zijn volharding, staatsbeleid en zijn wonderlijk vernuft in het uitdenken van redmiddelen bij elke ongelegenheid,

uit ieder gevaar, niet drie jaren lang door den onophoudelijken strijd van geloofsbegrippen, inzichten en driften heengeworsteld.

Hoe had hij niet zijn staatkunde tegen de gematigde politiek van *

een Requesens moeten overstellen en reeds toen den raad gegeven ,

om den koning van Spanje at te zweren en zicli in de armen van dezen of genen machtigen vorst te werpen. En vindt gij dat beneden de waarde van den vrijheidsman V Bedenkt, dat het kleine Holland en Zeeland eigenlijk alleen stonden tegenover den Spaan-schen kolossus en dat het nooit de politiek van Oranje is geweest, noch het ideaal der Staten, om een onafhankelijk ge-meenobest te vormen — 't was alleen dwang en willekeur, waar-

-ocr page 145-

tegen men te vekle trok. 1) Men had Oranjes raad gevolgd en de souvereiniteit des lands eerst aan Engeland, toen aan Frankrijk opgedragen 2): geen van beiden wilden zulk een berooiden boedel aanvaarden — toch gaf' Oranje den moed niet op, al moest ook hij alleen aan al die zwarigheden het hoofd bieden. Doch zal hem dat gelukken? Zullen 't uitgeputte Holland en Zeeland langer den kamp kunnen volhouden tegen den vorst, wien't goud van Amerika ton dienste staat? Alles is donker en dreigend om hem heen — Oranje alleen wankelt niet. — Daar geeft God uitkomst: Requesens sterft, 't Spaanschc krijgsvolk slaat aan 't muiten, Oranje weet er party van te trekken , de Algemeene Staten vormen een vergadering die beslissenden invloed verkrijgt, de vijftien gewesten verbinden zich met hen, die men tot dusverre slechts als ketters en oproerlingen beschouwd heeft, de Pacificatie van Gent komt tot stand.

Keeds is er veel gewonnen. Doch daar komt Don Juan van Oostenrijk, belast om, behoudens gehoorzaamheid aan deu koning en handhaving van deu Roomschen godsdienst, al liet mogelijke ter bevrediging te doen. Oranje's scherpe blik doorziet de bedoelingen van Philips' halfbroeder, hij ziet hoe de verzoening ten koste van Holland en Zeeland zal plaats hebben. Dat moet hij verhoeden! Hij weet het wantrouwen op te wekken, beweert dat de bedoelingen met de beloften in strijd zijn, stelt bij de Unie van Brussel de weifelende Roomschgezinden zooveel mogelijk ten aanzien van den invloed der Protestanten gerust, die volstrekt niet zooals men vreesde het land aan zich wilden onderwerpen ; toch moet hij 't aanzien, dat door de tusschenkomst van keizerlijke gezanten, buiten medewerking van Holland en Zeeland, Don Juan met de Staten een plakkaat teekent en doet afkondigen 3), bij hetwelk hij verklaart de Pacificatie aan te nemen en het vergaderen der Staten toe te staan, waarvoor deze hem als Landvoogd erkennen en de handhaving van 't lloomsche geloof en van 's konings hoogheid beloven. Dit stuk , het eeuwig Edikt genaamd, is noch door den Prins noch door Holland en Zeeland geteekend, en Oranje begrijpt niet dan al te goed, dat

]) Eerst na 't vertrek vau Leicester begrepen de Staten iles Lands, dat de zeven verecnigde provinciën zeer goed een afzonderlijken staat konden uitmaken.

2) 1570.

3) 11 Februari 1577

-ocr page 146-

122

alle schikking met de Spaansche landvoogden nu een onmogelijkheid is geworden.

En in deze omstandigheden behoorde er een fijne en geslepene staatkunde toe, om tusschen de partijen door te stevenen, om de zaken zoo te leiden, dat de alom bedreigde staatshulk niet strandde, maar door de klippen heenzeilde. En tot die politiek was er een hoofd noodig als dat van Oranje, een doorzicht, een schranderheid , een gematigdheid , maar bovenal een onverzettelijke standvastigheid als alleen hij bezat. Eerst Don Juans macht te ontzenuwen, toen hij 1) de Staten te Brussel wist over te halen, do reeds aangenomen vredesvoorwaarden te herzien en er nieuwe onaannemelijke bij te voegen; daarop den Aartshertog Matthias, wiens komst hier te lande juist tegen hem gemunt was tot zijn ■\yerktuig te gebruiken 2); dan den Hertog van Aujou als tegenwicht van het Huis van Oostenrijk te bezigen; eindelijk, terwijl Artois, Henegouwen en Douai het verbond te Atrecht sloten, door zijn broeder Johan, de Unie van Utrecht te doen bewerken — ziedaar de politiek, door Oranje gevolgd.

Eu mocht al die Unie van Utrecht 3), geteekeud door graat Jan, als stadhouder van Gelderland, door Holland, Zeeland, Utrecht, de Ommelanden en de Geldersche ridderschap, waarbij zij . als waren zij éene provincie, zich tot ouderlingen bijstand met lijf' en goed, tegen alle geweld hun onder den naam des konings of van zijnentwege aangedaan , geen verandering in den regee-riugsvorm brengen, al bleef ook bij haar de koning zijn macht, elk gewest zijn rechten behouden — zij zou eenmaal de grondslag worden van een vrije Republiek met een stadhouder aan het hoofd. Als vertegenwoordiger des Aartshertogs had de Prins aan de door hem zoo gewenschtu en onder de hand bevorderde Unie geen deel kunnen nemen; toen hij echter bemerkte, boe zijn aarzeling de toetreding der andere gewesten in den weg stond, teekende hij haar, 4) zoo 't heette met goedkeuring van Matthias. En toch was deze Unie niet geheel in den geest van Oranje, die een volkomen religievrede gewenscht had; terwijl zij het aan Holland en Zeeland vrijliet, om aangaande het stuk van gods-

1) 2-1 September.

3) Oranje wist zich tot Luitenaiit-geueraal van Matthias te Joeu bennemeii; woldra echter werd de aartshertog simtteud 's Pruisen gritlier genoemd.

3) 23 Jan. IST'J.

4) 3 Mei 157».

-ocr page 147-

123

dienst naar goedvinden te handelen en slechts de overige partijen tot het aannemen van den geloofsvrede verplichtte. Toch bleef de Unie meer dan twee eenwen de grondwet voor de Republiek dei-Nederlanden.

En wat had Oranje voor al zijn zorg ea inspanning gewonnen? Hooren we hem zelf.

»De Roomschen,quot; schrijft hij, »beklagen zich, dat ik hen, door het invoeren van de Gereformeerde religie, tegen mijneed, om den tuin heb geleid; de Gereformeerden leggen mij ten laste . dat ik door de Roomschen met giften en beloften omgekocht beu: Roomschen en Onroomschen zijn ontevreden op mij om den religievrede. Men verwijt mij de Unie van Utrecht, als hadde ik daardoor de overige gewesten aan Holland opgeofferd. Velen zeggen , dat ik mij tot heer van 't land wil verheffen eu den zoo gewenschten vrede tegenhoud, enkel om meester te blijven van 't gezag.quot;

En inderdaad Oranje's toestand was waarlijk alles behalve be-quot; nijdbaar. Vooral in de jaren tusschen 1579 en 1584 heeft hij

onder rusteloozen arbeid en onophoudelijke zelfopoffering vrij wat miskenning, hoon en teleurstellingen moeten ondervinden. »Gehaat van den koning en de meeste Roomschen, was hij insgelijks bij vele Gereformeerden verdacht; terwijl, door de bekwaamheden van Panna, door de traagheid en tweespalt der Staten en dooide trouweloosheid van Anjou, de toestand gedurig hachelijker werd.quot; 1)

En dan, ondanks dat alles , eer, waardigheden, teruggave zijner goederen, kortom de gunst van een koning te weigeren en een zaak te blijven aankleven, waaraan bij zooveel tegenwerking eu ondank , zooveel moeite en verdriet verbonden waren — dat was groot, dat was ontzaglijk groot eu verheven!

't Banvonnis was geslagen. Oranje had er een Apologie ^ (verdediging) tege uitgevaardigd, opgesteld door zijn hofprediker

de Villers, een hevig stuk, een weerklank van beleedigd eergevoel. De Staten, beducht dat iemand, door den bloedprijs verlokt, eeu aanslag tegen 's Prinsen leven mocht wagen, besloten Oranje's lijfwacht met 150 ruiters te vermeerderen.

En hierop volgde den 26stuquot; Juli 1581 de plechtige afzwering van Philips, op grond dat men een vorst, die zijn onderdanen

I 1 ----

1) Groen van Prinsterer, Handboek Dl. I, blz. 128.

-ocr page 148-

124

als slaven behandelt, als een dwingeland mag beschouwen en vrij verstooten. Reeds den 19 den April had men in Holland besloten, 's konings naam in geen openbare stukken meer te gebruiken; thans waren het de Algemeene Staten, die dit besluit namen, 's konings zegels verbraken, ieder van den eed ontsloegen aan den koning gedaan en dat besluit in alle steden lieten afkondigen.

En nog was in. Nederland het denkbeeld niet rijp, dat een volk zich zelf regeeren kan. Te lang had men daartoe aan den band van graven en heeren geloopen. Men droeg de souvereiniteit op aan Francois, hertog van Alen^on en Anjou, broeder van Hendrik III van Frankrijk, denzelfden, die na zich onder den titel van Beschermer eenigen tijd in de Nederlanden te hebben opgehouden, in 1578 weder vertrokken was. Reeds den 23«tcii Januari 1581 had men 't verdrag met bem geteekend. En zoo werd nu Anjou souverein, doch op voorwaarden, die hem alle zelfstandig oppergezag ontnamen. In Holland en Zeeland werd de souvereiniteit van Oranje, met toestemming van Anjou vernieuwd.

IV. MISLUKT EN TOCH GETROFrüN.

1582.

We treden op Zondag den 18den Maart 1582 het kasteel van Antwerpen en wel de vertrekken van den Prins van Oranje binnen. Zijne Excellentie is dezen morgen met zijn gezin ter kerke geweest, waar dë predikant voor het heil en de welvaart gebeden heeft van den souverein, den hertog van Anjou, die ook in de Scheldestad zijn verblijf houdt en heden zijn verjaardag viert; ter oorzake waarvan hij dezen avond een groot gastmaal zal geven, waarop, behalve Oranje, ook de Algemeene Staten, de Regeeringsleden en de kolonels van Antwerpen genoodigd zijn. We gaan den trap op en treden de groote zaal binnen, zonder te worden tegengehouden door de hellebaardiers, die aan de deur staan.

We vinden daar den I'rins met zijn gezin en eenige heeren aan tafel zitten , en 't is niet onbelangrijk , dat wij ze wat nauwkeuriger opnemen.

-ocr page 149-

125

Eu clan vestigen we het eerst ons oog op Oranje. Hij is veel verouderd, sedert we hem, nu bijna zeven jaren geleden, zagen, en we zouden hem ouder schatten dan iemand die den •2quot;gt;stequot; April eerstkomenden zijn vijftigste jaar zal intreden. Diepe voren zijn over dat denkende voorhoofd getrokken en enkele rimpels in zijn gelaat toonen duidelijk aan, dat hij in de zeven laatste jaren met vrij wat moeilijkheden te kampen heeft gehad. Toch is en blijft hij nog altijd dezelfde gulle en aangename gastheer van vroeger, gelijkmatig van humeur, opgeruimd en levendig genoeg, om het tafelgesprek aan den gang te houden.

Naast Oranje zit zijn gemalin, Charlotte van Bourbon, die hem zes dochters 1) heeft geschonken en zijn levenspad met bloemen bestrooit. Ze neemt nci en dan levendig deel aan 't gesprek, nu en dan, zeg ik; want bij tijden kan ze zich zoodanig in droo-merijen verdiepen, dat ze eigenlijk slechts lichamelijk in de kamer, maar haar geest elders is. Vroeger zou dat nooit gebeurd zijn; sedert echter door koning Philips de ban over haar echtgenoot is uitgesproken, betrapt zij zich meermalen op dergelijke afgetrokkenheid: want onophoudelijk wordt zij gefolterd door den angst, dat de een of andere onverlaat zich bereid zal toonen om het gestelde bloedgeld te verdienen, deze of gene dweper misschien den aartsketter uit den weg zal willen ruimen. Ze herinnert zich nog zoo levendig den schrik, dien zij gehad had, toen zij en haar gemaal , nu ongeveer vijf jaren geleden 2), slechts van hun hofstoet vergezeld, hun intocht te Utrecht hielden. Hoezeer had ze, bezorgd voor 't leven van den man dien ze zoo liefhad, hem gebeden, zich toch in geen stad te vertrouwen welke zich nog niet onder zijn gehoorzaamheid begeven had en waar hij zooveel vijanden telde. Daar was, bij 't binnenrijdeu der Tolsteegpoort, een prop uit een der lichte bussen, welke te zijner eer op de wallen gelost werden, tegen hun koets aangekomen. Doodelijk verschrikt was ze haar gemaal om den hals

1) lionise Juliana, later gehuwd met Frcderik V van do Palz; Elisabeth, met deu maarschalk van Frankrijk Hendrik van Bourbon, prins van Sedan ; Catharina Bel-giea, met Lodewijk 11 van Haimu; Charlotte Brabautina , met Claude de la Trdmouille, hertog van Thouars; Charlotte Fiandriiia, deu 10Jl'n April 1640 gestorven aU abdisse van St. Croix van Poitiers; cu Emilia Seounda , later de gemalin van den Palzgraaf van deu Kijn te Landsberg.

2) 18 Augustus 1577,

-ocr page 150-

12(3

gevallen niet den kreet: »We zijn verraden!quot; — Wél was dat toen slechts een loos alarm geweest en had zij zich om niets beangst gemaakt, maar de schrik was haar bijgebleven. En nu, sedert die gemaal vogel vrijverklaard was, sedert er aan den eenen kant geld en adeldom mee te verdienen was, aan den anderen kant het tot een godewelbehagelijk werk werd gerekend om hem te vermoorden — is haar angst ontzettend toegenomen en verkeert zij dagelijks in zenuwachtige spanning over 't lot van den dierbaren echtgenoot. En al is die echtgenoot ook op dit oogenblik veilig, omringd als hij is door zijn gezin en vrienden ■— dezen avond moet hij naar 't paleis van Anjou.... ja, dagelijks dreigt hem gevaar!

Naast haar zit Oranjes oudste dochter, Maria, later de gemalin van graaf Philips van Hohenlo , dien we aan de andere zijde van den Prins zien zitten. Ofschoon geen geboren Nederlander, heeft hij den lande toch reeds gewichtige diensten bewezen. Zes jaren geleden uit Duitschland gekomen, bood hij Oranje zijn diensten aan, en heeft hij sedert de zaak der Nederlanders trouw gediend. Hij is een dapper krijgsman, driftig, voortvarend en openhartig. Toch wordt er van hem getuigd 1): »dat hij wel eens leeuwen hart en een schoon aanzien van persoon bezit, maar geen ervaring of lust om te leeren, noch ook van nature eenige zorge of voorzichtigheid. Verder is hij een liefhebber van wijn en vrouwen, zoodat hij ter liefde van beiden somwijlen die uren vergeet, welke hij zelf tot eenigen aanslag bestemd heeft.quot; Dan nog vinden we er den jeugdigen graaf van Nassau, Maurits, Oranje's tweeden zoon.

We weten, dat Maurits, toen zijn vader naar Nederland vertrok , op den Dillenburg was achtergelaten. Daar werd hij tegelijk met de zoons van zijn oom Johan opgevoed. Vlug als de knaap was, leerde ..hij gemakkelijk met zijn oudere neven mede; ja, zoodanig was hij ontwikkeld, dat de Staten van Holland en Zeeland reeds in 1574 Oranje aanboden, om hem op hun kosten op te voeden. Zijn vader had dit toen afgeslagen, omdat de prins destijds te jong was; hij had de zeven jaren nog niet ten volle bereikt. Zoozeer muntte de leergierige knaap uit en zoozeer prezen hem zijn leermeesters, dat zijn oom in 1575 een brief aan Oranje schreef, of hij er in

1) V. Reijdt. Dl. 1. b). 26.

-ocr page 151-

toestemde, om hem naar de beroemde hoogeschool te Heidelberg te zenden. Oranje echter antwoordde zijn broeder, dat hij de zaak der opvoeding van zijn Maurits geheel en al aan hem overliet, en dat Johan hierin dus moest handelen naar zijn welgevallen. Dientengevolge werd de nog geen negen jaren oud zijnde Maurits met zijn neven Lodewijk, Jan, George en Philips en vier zoons van den Graaf van den Berg, 's Prinsen zwager, naar Heidelberg gezonden, waar de jongelieden bij zekeren Dr. Ehem thuislagen. Lang was de Prins niet te Heidelberg gebleven. Eensdeels ten gevolge van de vervolgingen welke na den dood van keurvorst Frederik III de gereformeerden, waartoe ook Dr. Ehem behoorde, van de Lutherscheu moesten ondergaan, anderdeels om een ernstige ongesteldheid veroorzaakt door een gezwel in den rug, werd Maurits in 't midden van 1577 naar huis ontboden, waar liij geheel en al herstelde en zijn opvoeding werd voortgezet 1). Reeds voor vier jaren had bij Oranje het voornemen bestaan, om dén knaap naar de Hoogeschool te Leiden te zenden, en daaraan zal nu dit jaar gevolg worden gegeven, waartoe de Prins dan ook de noodige stappen zal doen.

Behalve genoemde personen vinden wij nog twee zoons van Graaf Jan, den negentienjarigen Ueorge en den zestienjarigen Philips aan tafel, verder eenige edellieden van den Prins, benevens de Fransche heeren Dellavall, Bonnivet en Pruneaux.

De maaltijd is afgeloopen. 't Gesprek is gevallen op de Aut-werpsclie Furie.

• »lk heb daarvan een vrij levendig tafereel in mijn kamer, mijne Heeren,quot; zegt de Prins. »Het is tapijtwerk 2) en stelt eeu tafereel van Spaansche wreedheid voor.quot;

»Ei, Excellentie,quot; antwoordt Bonnivet. »En maakt dat eenige aanspraak op kunstwaarde?quot;

»'t Is verre van mij, dat ik zulks zon durven verzekeren,quot; antwoordt de Prins. »Doch indien gij 't verlangt te zien, is het tot uw dienst.quot;

»Zeer gaarne,quot; antwoordt Bonnivet.

»En zullen de heeren Pruneaux en Dellavall ons niet verge-

1) Deze verschillende bijzomlerheden zijn le vimleu in de Archives van Groen van Prinsterer, Tom. V. en VI.

2) Behangsel.

-ocr page 152-

128

zeilen?quot; vraagt de Prins. »En gij. Hohenlo, ge hebt liet ook nog niet gezien.quot;

»Met veel genoegen,quot; antwoorden dezen.

»Hebt dan de goedheid mij te volgen,quot; herneemt de Prinsen begeeft zich, gevolgd door de vier genoemde heeren, naar de deur der eetzaal.

Door de drukte van 't gesprek, waarin Oranje met de heeren Bonnivet en Pruneaux over genoemd tapijtwerk gewikkeld is, bemerkt hij niet, dat een zijner hellebaardiers een jong-inensch tegenhoudt, als Franschman gekleed, twee- of drie-en-twintig jaren oud, klein van gestalte en somber van uitzicht, die met geweld in de zaal wil dringen, zeggende, dat hij den Prins moet spreken, wien hij een verzoekschrift wil overreiken.

»Welnu, daar is Zijne Excellentie reeds,quot; zegt de hellebaardier, toen Oranje den drempel nadert. »Geef hem nu liet smeekschrift maar over. 't Is de middelste van de drie voorste heeren.quot;

Terstond werpt de kerel zijn hoed af, onder welken hij een pistool verborgen heeft, en zoo snel zijn zijn bewegingen, dat eer de hellebaardiers 't bemerkt hebben of in staat zijn hem tegen te houden, hij het vuurwapen op den Prins, die genoegzaam vlak voor hem staat, lost, met dat gevolg, dat Oranje op den grond nederstort. Terstond werpt de moordenaar het pistool, welks loop door de al te sterke lading gesprongen is en hem aan de hand gekwetst heeft neer, en trekt den degen, waarschijnlijk om zich een terugtocht te banen. Doch daartoe wordt hem de tijd niet gelaten. Bonnivet, meenende dat de moordenaar een landgenoot van hem is, trekt terstond zijn desren en stoot dien den snoodaard door de borst. Deze zinkt

o

op de knie; allen, heeren en hellebaardiers, werpen zich woedend op hem ; met niet minder dan drie-en-dertig wonden wordt de rampzalige afgemaakt.

Reeds zijn 's Prinsen dochters en een paar «bedienden toegeschoten; zijn gemalin is met een gil bewusteloos achterover in haar stoel gezegen. Prinses Maria knielt bij haar vader en beurt het bloedend hoofd in haar armen op. «Water!quot; roept zij, en een bediende snelt met het gevraagde toe. Met haar zakdoek poogt zij intusschen het bloed te stelpen. Daar opent de vorst de oogen. »Is de zoldering ingestort?quot; vraagt hij met flauwe stem; doch de reuk van quot;t gezengde haar van zijn baard, doet

-ocr page 153-

J 20

lieni bevroeden wat er gebeurd is. «Doodt den moordenaar niet,quot; zegt hij, )gt;ik vergeef hem den moord.quot;

Terstond geeft Prinses Maria hevel, haar vader naar zijn kamer te voeren en naar bed te brengen; terwijl Hohenlo naar's Prinsen lijfarts zendt en onmiddelijk ul de deuren van 't paleis doet bezetten.

Door de Fransche heeren vergezeld, wordt de Prins naar zijn kamer vervoerd. «Mijne heeren,quot; zegt hij tot deze. «Zijne Hoogheid de hertog verliest een trouwen dienaar.quot;

Toen de lijfarts kwam en de wond onderzocht, stelde hij den Prins en de omstanders eenigermate gerust, eu verzekerde, dat er hoop op genezing bestond. De kogel was onder het rechteroor ingedrongen, door het verhemelte gegaan en beneden het linkerkakebeen weer uitgekomen. Slechts een tand was verbrijzeld. De kogel had wel de groote kropader afgesneden, doch die in zijn vaart toegeschroeid, waardoor het bloeden was gestelpt. Waarschijnlijk was die gelukkige uitkomst daaraan te wijten, dat Oranje, juist toen 't schot afging, het hoofd links had gekeerd, om eenige woorden tegen Bonnivet te zeggen. Den volgenden dag ontbood men te post Meester Hans uit Herenthal , den eenigen chirurgijn in het gewest.

Vreeselijk was de ontsteltenis van s Prinsen gezin; de prinses was nauwelijks bijgekomen, of ze viel weder flauw, de dochters schreiden, de bedienden wierpen een oog vol argwaan op de Fransche heeren, en mompelden onder elkander, dat ze van den moord hadden afgeweten, daar ze anders niet zoo spoedig den moordenaar zouden hebben afgemaakt, wien ze daardoor het klappen hadden belet.

Doch niet alleen aan 't hof bracht die tijding ontsteltenis te weeg: veel erger was de opschudding, welke zij in de stad zelf veroorzaakte. Nauwelijks had zich de mare van 't gebeurde door Antwerpen verbreid, of alles was in rep en roer. »Ieder kwam verbaasd van ginds en herwaarts aanloopen,quot; zegt Bentivoglio, » om te weten, wat er van de zaak was, en elkander beklagende, alsof niet slechts de Vader des Vaderlands , maar die van ieder bijzonder huisgezin gestorven was; terwijl zij allen de ramp beweenden , welke zij meenden , dat hen getroffen, had:quot; Het gemeen , waarschijnlijk door de geruchten uit het paleis op dat denkbeeld gebracht, hield den hertog voor den aanlegger van't schelmstuk, en riep, dat men hier een tweede Parijsche bloedbruiloft wilde

-ocr page 154-

130

aanricliteu en dat men die met Oranje begonnen was. De alarmklokken werden geluid, de poorten gesloten, de wallen en de openbare pleinen met gewapendeu bezet, de straten met kettingen afgesloten, ulle burgers te wapen geroepen, en allerlei scheldwoorden tegen Anjou, de Franschen en de lloomscligezinden uitgebraakt.

Een tallooze menigte school samen voor 't Sint-Michielskloos-ter, waar de hertog van Anjou zijn verblijf had.

»Maar, goede menschen,quot; zeide de schntterhoofdinan, Lion Petit, »de Prins leeft nog. Ik heb er mij met mijn eigen oogen van overtuigd!quot;

Dat hielp niet: 't volk geloofde niet wat hij zeide; maar begon brandende houten door de ramen van 't klooster te werpen» om bet met de Franschen die er in waren, te verbranden. Daar verscheen Marnix van Sint-Aldegonde, gezeten op een vurig ros.

»Wat doet gij toch, dwaze menschen Vquot; vroeg hij, terwijl hij zjjn klepper staande hield.

» We willen den dood van onzen edelen Prins wreken,' zeide een smid uit den hoop.

» Den dood van uw l'rins, goede menschen?quot; hernam Aldegonde. »Oranje leeft niet alleen; maar er is alle hoop op zijn behoud.quot;

»Dan zullen we ons bloed toch aan die satansche Franschen koelen, dat ze den kerel hebben omgekocht, die onzen Prins heeft willen vermoorden,quot; zeide een lakenwever.

»De Franschen?quot; hervatte Aldegonde. »Fr is hier geen sprake van Franschen. De hertog en zijn vrienden zijn aan 't gebeurde even onschuldig als gij en ik.quot;

» Ja, dat kunnen zij wel zeggen,quot; zeide de smid. »'t Staat aan

ons, om bet te gelooven.

»En als ik u nu zeg, dat uit de papieren welke bij den moordenaar gevonden zijn, volkomen is gebleken, dat noch de hertog, noch een enkele Franschman deel aan den verraderlijken aanslag heeft gehad; als ik u nu meedeel, dat de man geen Franschman, maar een Biscayer was,quot; hervatte Aldegonde. »Mij zult ge toch wel gelooven. Daarenboven moet ik u, uit naam van Zijne Excellentie den Prins bevelen, de Franschen tegen alle aanranding te beschermen.quot;

Dit werkte; het volk kwam tot bedaren, en liet de reeds gevangen genomen Franschen terstond in vrijheid. Om het vertrouwen der quot;burgerij te winnen, zond de Hertog zijn Zwitsersche lijfwacht

-ocr page 155-

131

weg eu liet zich door een vendel schutters bewaken. Hij bezocht nog den zelfden avond den Prins , die hem ten volle geruststelde, en hem den raad gat', nog dien nacht boden af te zenden naar de hoven van Frankrijk en Engeland, om hen nauwkeurig teu aanzien van 't gebeurde te onderrichten. Dit deed hij en' vaardigde tevens brieven af naar al de Nederlandsche gewesten, met last om alle vreemdelingen, vooral Spanjaards aan te .houden.

En aan wien hadden Anjou en zijn vrienden hun redding te danken? Aan * niemand anders dan aan den bijna vijftienjarigen Prins Maurits. Terwijl men op bevel van Hohenlo de deuren van 't paleis sloot en allen riepen: »dat is 't werk van de Franschen!quot; kwam hij op een denkbeeld, waarop niemand gekomen was.

»We moesten de zakken van den misdadiger eens onderzoeken,quot; zeide hij. «Misschien geelt ons dat licht, om de ware schuldigen te vinden.quot;

Dit gebeurde terstond en nu vond men bij den moordenaar een dolk, een weinig buskruit, een Agnus Dei om den hals, een gewijde waskaars, om welke een briefje met caballistische karakters was gewikkeld (het middel, dat hem na 't volvoeren dei-daad onzichtbaar zou hebben gemaaktquot;), een hemd met kruisen en karakters bedekt en aan de Lieve Vrouw van Chartres gewijd (dat hem voor dood , verwonding en gevangenneming had moeten bewaren), een zakboekje vol gebeden voor den moordenaar, benevens beloften van bedevaarten en geschenken aan de Maria- en andere heiligenbeelden in Spanje, wanneer de misdadiger er het leven zou afbrengen, twee wissels van 2877 kronen, een Pauselijken aflaatbrief voor al des daders gepleegde of nog te plegen zonden , hoedanige ook , en een jezuïtencathechismus , waarin betoogd werd, dat de aanslag strekte ter eere van God, tot wreking van den koning, tot verlossing van eenige godzalige mannen uit de gevangenis, tot eer van 't volk en tot 's moordenaars eigen zaligheid. Al die stukken waren in 't Spaansch, en daaruit bleek ten volle, dat er geen vermoeden op de Franschen kon bestaan.

Nu werd het lijk aan een paal op een houten stellage ten toon gesteld en weldra herkend als dat van Jean Jauregui, een lliscayer en bediende bij den Antwerpschen koopman. Gaspar de Auastro, een Spanjaard, wiens zaken in 't achterspit geraakt waren. Tengevolge hiervan werd de woning des koopmans door-

9*

-ocr page 156-

132

zocht; hij zelf echter niet gevonden, wel zijn boekhouder Antonio Venero en een Dominicaner monnik, Antonie Timmerman, die aan 't huis van de Anastro den liootnschen eeredienst uitoefende, hetwelk toen te Antwerpen niet in 't openbaar mocht geschieden. Heiden, met andere huisgenooten van den voortvluchtigeu koopman gevangen genomen, ontkenden ten stoutste, iets van den moord te weten. Toen echter den volgenden dag brieven van de Anastro aan Venero onderschept werden, konden zij hun medeplichtigheid aan de daad niet langer ontkennen, waardoor dan ook de andere huisgenooten des koopmans van alle verdenking gezuiverd cn op vrije voeten gesteld werden. Uit het onderzoek bleek, dat de Anastro, door zijn landsman Juan dTsurcha aangespoord om den bloedprijs op 't hoofd van Oranje gesteld te verdienen, daartoe eerst zijn boekhouder Venero had trachten over te halen, doch toon deze 't weigerde, er zijn bediende Jean Janregui toe had weten te brengen. Antonie Timmerman had het voornemen van den Biscayer goedgekeurd en aangemoedigd, hem aflaat van zonden gegeven cn 't misbrood toegedeeld. De hoofdaanlegger de Anastro ontkwam de gerechte wraak, door uit Calais naar Doornik te vluchten, waar hij zich bij Panna voegde. Timmerman, die beleed dat hij van zijn dwaling om een vorstenmoord te billijken was teruggekomen, en Venero werden even als 't lijk des moordenaars gevierendeeld, en hun hoofden en vierdcdeelen op de bolwerken van 't kasteel ten toon «•esteld. Op begeerte van Oranje echter had men op hen de minst smartelijke doodstraf toegepast: men had ze eerst verworgd.

Langzaam ging de Prins vooruit en reeds mocht men de hoop op algeheele herstelling koesteren, toen op eens, (lil Maart) de toegeschroeide kropader opensprong en een zoo geduchte bloeding ten gevolge had, dat de patient niet minder dan twaalf pond bloed verloor. Een aderlating, waarbij men hem nog twee pond bloed aftapte om een afleiding te geven, hielp niets; een vast verband kon niet gelegd worden, daar dit de keel zoutoenijpen en de ademhaling belemmeren. De geneesheeren haalden de schouders op, Oranje zelf bereidde zich reeds tot den dood voor. Daar kwam Leonard 15otalli, Anjou's lijfarts, op het denkbeeld, dat verscheidene personen beurtelings den duim op de wond zouden houden. En hierdoor en door 't aanwenden van een wiek in de heffe van gezuiverd koperrood gedoopt, en die zoo diep in de wond werd geduwd dat men er haar niet weer kon uit-

-ocr page 157-

133

krijgen 1), werd liet bloeden gestelpt. Den Mei deed Oranje zijn kerkgang, en 't was aandoenlijk om de liefde en opgewondenheid van 't volk te zien, hetwelk dien dag met plechtige dankzeggingen en den avond met vrengdehedrijveu vierde.

De onophoudelijke spanning, waarin ze maanden verkeerd had, de angst die haar weken lang had gekweld, de schrik hij den aanslag en die bij 't openspringen der kropader, de inspanning waarmede zij, geholpen door haar schoonzuster, de gravin van Schwarzenherg, den gewonde had verpleegd, dat alles had het zenuwgestel van 's Prinsen gemalin, de beminnenswaardige C'liar-lotte van Bourbon, zoodanig aangegrepen, dat zij in een heete koorts stortte, die haar na weinige dagen, den 5'kquot; Mei reeds, ten grave sleepte 2). Wat Oranje aan haar verloor, is te begrijpen; haar overlijden stortte hem dan ook zoodanig in droefheid, dat zijn gezondheid zeer achteruitging. En dat de Prinses behalve door haar gezin, ook door anderen bemind en geëerd werd, lezen we niet alleen in 't eigenhandig schrijven van Oranje aan den Prins van Oondé, waarin hij zegt: »Ofschoon ik om vele redenen het diepst het verlies mijner vrouw heb gevoeld, moet ik u toch meedeelen, dat verscheidene personen met mij in haar verloren hebben 3);quot; we bemerken dat ook, wanneer we zien, dat, toen het lijk der geliefde vrouw vier dagen later (9 Mei) in de Hoofdkerk van Antwerpen werd ter aarde besteld, niet minder dan twaalfhonderd aanzienlijke personen den lijkstoet volgden.

V. DE DOOI) VAN EKX I'ATIMOT.

1581.

Wie, die ooit Delft bezocht heeft, vond niet, dat die stille stad een geschikt Persepolis voor de vorsten uit het huis van Oranje isV En wie heeft dan niet onder den somberen indruk van de eenzame grachten en doodsche straten en pleinen , be-

ti

1) De ISlornay, pag. 02 Den 18en April sliet de natuur bij de genezing der wond de wiek uit. Brief van Charlotte van Bourbon aan graat' Jan. Archives. Tome

vm. p. so.

2) Bor, Dl. II. Blz. 316.

3) Groen, Archives. Tome VI11 pag. 100.

-ocr page 158-

134

lioefte gevoeld, om twee plaatsen in die stad te bezoeken: het Sint Aagteklooster op 't Oud Delft en de Nieuwe kerk op de Groote Markt, en wien was het dan niet als klonk het hem in de ooren : »Er is een groote in Israël gestorven !quot;

Gaan we dan eerst naar het Sint Aagteklooster, thans gebruikt als kazerne, dan vinden we daar aan onze rechterhand een trap, op welks treden eens een der edelste mannen van zijn tijd den laatsten adem uitblies, een man, die na genoegzaam drie eeuwen nog oven hoog in de achting van den naneef is aangeschreven, een man, wiens laatste ademtocht een verzuchting was voor zijn arm volk.

We verbeelden ons dan bij dienzelfden trap te staan op den lO'1quot;quot; Juli 1584. Een jongman van zes of zeven-en-twintig jaren, kort van gestalte, donker van uitzicht, in reiskleeding, niet een mantel over den linkerschouder geslagen, staat daar te wachten op den Prins, die met zijn gezin eh Uhlenburch, burgemeester van Leeuwarden en afgevaardigde der Priesche steden , 't middagmaal gebruikt. Dat die man daar zoo onverlet staat, zonder door de wachters gekeerd te worden, is zeer natuurlijk; daar hij reeds meermalen bij Oranje geweest is. Anders zou men hem wel geweerd hebben. Immers, na Jean Jaureguis daad was er al meer dan éeu aanslag op 's Prinsen leven gepleegd. In den aanvang toch van dit jaar had een zekere Le Goth, een Fransch hopman, vrijwillig bekend, dat bij, in Spaansche krijgsgevangenschap gemakt, op bedreiging van lijfstraf en onder voorwaarde van invrijheidstelling, door Panna was overgehaald, om den Prins door vergif om 't 'even te brengen. Daarop, in 's lands dienst overgegaan, bleef hij daarin, tot hij bij 't beleg van Antwerpen aan de gevolgen van een schot in 't been stierf. Een zekere Hans Hanszoon, koopman te Vlissingen, werd door Aukema, een Fries, beschuldigd 1) van den Prins naar 't leven te staan. Nadat bij zijn voornemen bekend had , om , op aanraden van den Spaanschen gezant aan 't Fransche hof, het paleis van Oranje in de lucht te laten springen en men werkelijk een menigte kruit vond in 't huis, belendende aan dat van den Prins, had hij zijn opzet met zijn hoofd moeten boeten. En de Prins V Even gemakkelijk als altijd verleende hij aan onbekende vreemdelingen den toegang tot zijn persoon, en als men hem onder 't oog bracht,

1

In 't begin van Maart J584.

-ocr page 159-

135

hoe gevaarlijk dat was en men hem tot meerdere voorzichtigheid vermaande, dan had hij geantwoord: »Zoo er een is, die zich getroost met mij te sterven, dan zijn alle voorzorgen nutteloos.quot;

En zeker had hij daarin gelijk. Zich tegen de kogels van sluipmoordenaars te beschermen, was wel niet gemakkelijk, als men berekent, dat op 't oogenblik, waarvan we thans spreken , er zicli in Delft vijf lieden, een Franschmau , een Lotha-ringer, een Engelschmau, een Schot en een Bourgondiër bevonden, alle met het oogmerk om Oranje te vermoorden, zonder iets van elkander af te weten. Wat nu den man aangaat, dien we hier vinden staan, hij heet Balthazar Oerard en is te Villesans in Opper-Bourgondië geboren, waar zijn vader den post van slotvoogd en rechter bekleedde; zijn moeder, Barl)e van de Eems-kerke, was een Antwerpsche. Nadat Balthazar te Dóle in de rechten gestudeerd had, was hij bij don graaf van Mansfeld in dienst getreden. Doch de fortuin was hem niet gunstig geweest; hij verkeerde in behoeftige omstandigheden. Om deze te verbeteren en tot rijkdom te geraken, was bij hem een voornemen, reeds sedert zes of zeven jaren door hem te Dóle opgevat, na-melijk om den Prins te vermoorden, na den door Philips uitgeloofden bloedprijs tot rijpheid gekomen: hjj kon nu tegelijk zijn koning, de kerk en zich zelf:dienen I).

Reeds toen de Prins aan tafel ging, had die man daar gestaan , en hem met een ontsteld gelaat en een bevende stem om een paspoort gevraagd, 's Prinsen gemalin, Louise de Coligny 2), zijn ongunstig uiterlijk opmerkende, had bij 't intreden der eetzaal haar gemaal gevraagd :

» Wat is dat voor een mensch, hetwelk u daar aansprak? Ik heb nog weinig iemand gezien, die zulk een ongunstig en terugstootend uiterlijk heeft.quot;

1) Toon hij zijn vonnis vernam, bekluagdl do ongelukkige zich, dat hij niet liever oen orandcr anibaclit had geleerd, dan dat van pleitbezorger. «Dan toch,quot; zeideliij, quot;zon ik nooit in dezen rampzaligen toestand geraakt zijn, waarin de zucht naar grootheid en rijkdom mij gebracht hebben.quot;

2) Louise de Coligny, weduwe van den Heer de Téligny, die tegelijk met zijn schoonvader, den beroemden Admiraal de Coligny , in den Sint Hartholomeusnacht omgebracht werd, was Oranjes vierde gemalin. Het huwelijk werd den 12en April 1588 te Antwerpen voltrokken, en gaf, daar zij evenals Charlotte van Hourbon een Fran-sclie vrouw was, vrij wat opschudding; daar men Oranje van Frauschgeziudheid beschuldigde.

-ocr page 160-

130

»Vindt ge dat?quot; vroeg Oranje, die niet bijzonder op hem gelet had, waarschijnlijk omdat hij met Uhlenhurch sprak. »'t Is een man, die mij eenige diensten bewezen heeft en nu om zijn paspoort vraagt, hetwelk voor hem gereed wordt gemaakt.quot;

»0, ik weet het niet,quot; hernam de Prinses. »Die man heeft zoo iets over zich. hetwelk mij angst aanjaagt.quot;

»Tooh ten onrechte, Louise,quot; hervatte Oranje. »Do man is mij aanbevolen door de Villiers 1). Zijn vader, zekere Pierre Guyon 2) is indertijd te Besanijon om 't Hervormde geloof omgebracht. Hij is in 't gevolg van den gezant der Staten, Xoël van Caron. naar den Hertog van An jon geweest. Caron heeft hem teruggezonden met brieven welke mij de tijding van 's Horfcogs overlijden meldden. Eergisteren is hij teruggekeerd, en heb ik hem bij mij ontboden, om eenige nadere bijzonderheden vau dat overlijden te vernemen 3). 't is een man, die in behoeftige om-standigheden verkeert. Toen ik hem zeide, dat hij nu 't land moest verlaten, liet hij mij zijn schoenen en kousen zien, die zich in een onbarmelijken toestand bevonden.quot;

»En er nog niet veel beter uitzien,quot; antwoordde de Prinses.

»Ik heb hem toch door mijn secretaris tien daalders laten uitbetalen,quot; vervolgde de Prins. »Misschien heeft de man die bewaard, om een reispenning op weg te bezitten 4).quot;

't Gesprek aan tafel met Uhlenhurch, dien hij familiaar bij zich ten disch genoodigd had, welk gesprek over verscheidene belangrijke staatkundige en kerkelijke aangelegenheden liep. had de aandacht van Oranje en waarschijnlijk ook die van zijn gemalin van den man afgetrokken , die zich daar straks aan den trap bevond. Omstreeks twee ure stond de Prins van tafel op . nog steeds sprekende met Uhlenhurch, wien hij bij 't afscheidnemen be-

1) 's l'rinseii Hofprediker. Gerard had bijzonder diens aandacht weten te trekken , omdat hij vlijtig ter kerk ging en nooit zonder bijbel ot' psalmboek werd gezien. In de maand Mei was hij in Delft gekomen.

2) Balthasar Gerard had zich voor Francois Guyou uitgegeven, eu tien predikant verhiinld, dat hij vol ijver voor de zaak der Hervormden was en zeer geneigd, om den Prins te dienen. Eenige zegels van Graaf Pieter Ernst van Mansfeld, in rood was afgedrukt, verschaften hem toegang tot den Prins, daar deze zegels wellicht dienen konden hij een aanslag tegen de Luxembnrgschc steden of tot andere doeleinden.

.'!) Hij vond den Prins ongesteld en te bed.

•li Weinig kon Oranje vermoeden, dat de hooswicht voor datzelfde geld van de soldaten zijner lijfgarde twee pistolen of zinkroeren gekocht had, waarvan hij 't eene met drie , het andere met twee kogels geladen had.

-ocr page 161-

137

loofde, hem zoo spoedig mogelijk in staat te zullen stellen, om naar Friesland terug te kunnen keeren. De Prins, /.ich naar zijn kamer willende begeven, had reeds den voet op de eerste trede van den trap die derwaarts geleidde, toen hij den ritmeester Williams bemerkte, die hein wilde aanspreken. Op't zelfde oogenblik haalde Gerard 't zwaarst geladen pistool onder zijn mantel van daan, en ... . Oranje viel, doodelijk getroffen l)in de armen van zijn Hofmeester, Jr. Jan van Malderé , die haastig was toegeschoten. »Mon Dieu, mon Dien! ayez pitié de moi et de ton pauvre peuple!quot; riep de edele vorst uit. Door Malderé op den trap neergezet, werd hij naar de eetzaal gedragen en op een bed nedergelegd, waar zich vrouw en kinderen om hem schaarden. »Hebt frij uw ziel wel aan Jezus Christus onzen Zaligmaker aanbevolen?quot; vroeg hem zijn zuster, de gravin van Schwarzon-burg. »Ja,quot; antwoordde de Prins, en dat was zijn laatste woord. De misdaad was volbracht: de gekroonde moordenaar uit het Escuriaal had zijn doel bereikt.

In de verwarring was het den moordenaar gelukt uit het paleis te ontkomen. Hij had het afgeschoten pistool weggeworpen en vluchtte nu over de binnenplaats en door de stallingen , waar hem het andere wapen ontviel, naar den stadswal, alwaar hij door twee van 's Prinsen dienaars ingehaald, gegrepen en naar de gevangenkamer gebracht werd. Hij bekende zijn misdaad en werd door schepenen van Delft, gemachtigden uit den Hoogen llaad en het Hof van Holland, tot een vreeselijke doodstraf veroordeeld. De ongelukkige bleef' bij de uitvoering van dat barbaarsche vonnis, hetwelk zelfs het medelijden dei-verbitterde toeschouwers opwekte, uiterst gelaten en liet geen enkelen kreet van smart hooren.

De lioomsche geestelijkheid prees de daad en de standvastigheid van Balthasar Gerard hoog. In 's Hertogenbosch hief zij er zelfs een Te Deum over aan. Elders werd haar dit, ook in steden waar de Spanjaards meester waren , door de gemeenten belet. Zelfs Panna, ofschoon hij van den aanslag kennis gedragen en dien goedgekeurd had, verbood uitdrukkelijk aan 't leger alle openlijk vreugdebetoon over den gepleegden moord.

1) De kogels waren boven ile heup, in den buik en door de maag heengegaan. Te Water, Vad. Hist. I). IV bl. JUU in zijd brief van Kasper van Vosberghen aan lt;le Regeering van Veere.

-ocr page 162-

138

Don li'1quot;1 Maart J '»80 verhief koninur Pliilijis do broeders eu /.iiNters van Balthnsar Gerard (den tirannendooder, zooals liij in dat stuk genoemd wordt) bij open brieven tot den adelstand 1) en schonk hun, in plants van de uitgeloofde 25,000 gouden kronen, de verbeurdverklaarde heerlijkheden van Oranje: Lièvrémons, Hestal en Dampaiartin in Bourgoudië.

Kn zoo stierf Oranje op den tienden van Hooimaand 1584, in den ouderdom van eeu-en-vijftig jaren twee maanden en zes-en-twintig dagen. Hij was de vierde der zonen van Graaf Willem van Nassau en Juliana van Stolberg, die zijn bloed voor Nederland stortte. Hij stierf, zooals hij geleefd had, met een bede voor zijn arm volk op de veege lippen. Uit zijn vier huwelijken liet hij twaalf kinderen na 2): de jongste was Frederik Hendrik, nog slechts weinige maanden oud. Bij 't opmaken van zijn boedel vond men dien bezwaard met een schuld van / 2.400.000, ten behoeve van den Staat uitgegeven 3). Onbeschrijfelijk dan ook waren de ontsteltenis, de verslagenheid en de droefheid, welke 's Prinsen dood alom in de Vereenigde Provinciën veroorzaakte. »Geen vorst, geen vader, geen weldoener werd ooit met zulke heete tranen beweend als hij. Ieder vervloekte den afschuwelijken moordenaar, en betreurde het verlies van dien Algemeenen vader, den eenigen steun en beschermer van t vaderland.quot; 4) Daags na den moord werd zijn lijk gebalsemd, en gedurende drie dagen openlijk ten toon gesteld. En hoewel hij bij zijn leven meermalen den wensch te kennen had gegeven, om zonder statie te worden begraven, geschiedde dat echter uit aanmerking zijner menigvuldige en getrouwe diensten door hem aan den lande bewezen, op gemeenschappelijke kosten der Staten van Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht, met schier koninklijke praal op den derden Augustus te Delft

1

Toen Lodewijk X\ J in 1668 Franchc-comtc bemachtigd had, vertoonden de afstammelingen der Geranls hun brieven van adeldom aan den Intendant de Vanolies, die ze onder den voet trapte en vernietigde. In 1810 poogde zekere Gerard, op grond van zijn afstamming van den moordenaar, in de ridderschap van West-Vlaanderen te worden ingelijtd. Daar hij echter de stukken niet schijnt te hebben kunnen overleggen om dien adeldom te bewijzen, is zulks niet geschied.

-ocr page 163-

130

in de Nieuwe kerk. Drie dagen achtereen werden in alle steden van Holland driemaal daags een half uur achtereen de grootste klokken geluid.

De beide laatste levensjaren van Oranje hadden hem wederom veel onaangenaams opgeleverd. De Fransche furie te Antwerpen l) had den Hertog van Anjou geheel en al in haat gebracht, en ofschoon de Prins zich daar geheel buiten had gehouden, ja, zelfs zich niet verkoos in te laten met het uitleveren van 's Hertogs meubelen en papieren om welke deze verzocht had, strekte zich het wantrouwen en de haat des volks tegen de Franschen ook tot hen uit, die Anjou aan 't hoofd van de 'lt;:aken hadden- geplaatst. »De Prins van Oranje, die hiertoe het meest had bijgedragen, was nu evenzeer een voorwerp van hoon en smaad geworden, als hij vroeger de afgod der gemeente geweest wasquot; 2). Eu daarbij kwam nu zijn huwelijk met Louise de Coligny, die de bevolking van Antwerpen deed uitroepen: »Nu blijkt het duidelijk, hoezeer hij tot de Franschen overhelt, mot wier hulp hij hoopte het land te onderdrukken en met Anjou te deelen.quot; 55) Ja, zoo hoog was 't wantrouwen, door de Spaanschgezinden ijverig aangeblazen, tegen hem gerezen, dat het volk eens, toen Oranje zich in de Statenvergadering bevond, vóór het Raadhuis samenschoolde en dreigde, dat het ieder, die er aan mocht denken om de Franschen terug te roepen, uit het venster zou werpen. De man, die zooveel voor land en volk gedaan had, rekende het niet geraden, naar zijn huis terug te koeren, maar zag zich genoodzaakt, op het Raadhuis te overnachten. Eu toen daar nog grove beleedigingen op volgden en zelfs de regeering van Antwerpen 't niet waagde, de raddraaiers tot rekenschap te roepen, had hij diep gegriefd de Scheldestad verlaten. 4)

Niet minder leed moest het Oranje doen, dat zijn zwager, Graaf Willem van den Berg, dien hij reeds sedert lang van ontrouw verdacht had en die na 't vertrek van Graaf Jan van Nassau tot stadhouder over Gelderland was aangesteld, werkelijk verraad had gepleegd 5). Reeds 't aanvaarden van zijn post als

1) I)(! mislukte aanslag van den Hertog van Anjou op de stad Antwerpen, den 17(U'n Januari 1583.

?/) Dr. .). P. Arend. Alg. Geseh. des Vad■' Dl. Ill st. I Blz. 45.

3) ibid Hlz. 55.

•I) Hij begaf zich naar Middelburg, waar de Algenieene Staten bijeenkwamen.

5) Dit verraad was ontdekt door zijn kamerdienaar Willem ('oek.

-ocr page 164-

140

stadhouder was met voorkennis en toestemming van Parma geschied ; twee jaren had hij den eerloozeii huichelaar gespeeld, en 't was waarschijnlijk in overleg met Oranje, dat de kanselier Elbertus Leonides hem, op last van 't hof van Gelderland en de regeering van Arnhem, met zijn gomalin en jongste kinderen en vele zijner vertrouwdste dienaars in hechtenis deed nemen. 1) En hij dat alles de toestand des lands, waar, volgens Oranjes eigene woorden aan zijn broeder Graaf Jan, 2) »ieder gewest zich zelf wilde beschermen, overal de krijgslieden, zoo inboorlingen als vreemden wegjoeg, en altijd op de komst van het leger der Protestantsche heeren en steden (van Duitschland) wachtte en steunde, welk een cn ander reeds een verlies van elf of twaalf goede, schoone en sterke steden ten gevolge had gehad, behalve liet beste gedeelte van Vlaanderen, n. 1. het land van Waes.. . Ik voorzie niet dan al te goedquot;, vervolgt hij in den zelfden brief, »dat men mij iu 't vervolg den ondergang van 't land •/al wijten, dien ik, om ombewimpeld tot n te spreken, zeer spoedig te gemoet zie, indien er niet tijdig tegen gewaakt wordt.quot; Is dat niet de taal van een man, die 't moet aanzien, hoe zijn beste bedoelingen worden tegengewerkt en een reuzenarbeid van meer dan twintig jaren zal eindigen met een vreeseiijke teleurstelling?

Toch was er, behalve't huiselijk leven dat den Prins veel vergoedde voor 'tgeen hem tot zooveel verschillende grieven reden gaf, nog iets hetwelk een licht op zijn pad verspreidde:'t was de reeds sedert eenigen tijd met hem door de Staten gevoerde onderhandeling, om hem, tengevolge vau zijn bijzondere verdiensten, de gravenkroon over Holland en Zeeland aan te bieden. Twee steden, Amsterdam en Gouda, veiv.ett'en zich nog tegen de inhuldiging en nu kwam het er slechts op aan om te beslissen, of men, ondanks dien tegenstand, tot die inhuldiging zou overgaan of niet. Men was hierover in onderhandeling met den Prins, en waarschijnlijk zon de zaak haar beslag gekregen hebben, toen de Gravenkroon, aan Willem toegedacht, op eens voor een Martelaarskroon moest plaats maken 3)quot;.

1) 1 November 1588. Naar Delfshaven overgebracht, zat hij tiaar tot in Mei van 't volgende jaar; toen werd hij, omdat hij een vreemdeling was, op zijn eerewoord ontslftgen. Hij hield eehter zijn woord niet, maar koos oj) 't eind van 1584 met zijn drie dappere zonen, lierman, Frederik en Oswald openlijk de zijde des konings.

2) Groen v. Prinsterer, Arch. T. Vlll p. tflO en 319.

3) Van Lennep, Voorn. Gesoh. Afd. II St. I lilz. SOU.

-ocr page 165-

141

En nu nog- een bedevaart naar 't praalgraf, door een dankbare natie tusschen de jaren IGOO en Kill in 't koor der Nieuwe kerk boven 't graf van den Vader des Vaderlands opgericht. Denkt echter niet, dat ik u een beschrijving zal geven van dit meesterstuk van Diuantschen toetssteen, wit en zwart geaderd marmer en metaal, hetwelk den naam van Hendrik de Keizer vereeuwigd en meer dan dertigduizend gulden gekost heeft. O, neen — doch wanneer ge het alleen kout uit de menigvuldige afbeeldingen — begeeft u dan toch eenmaal derwaarts en doet, als de zoon van den Islam, zij't ook eens in uw leven, een pelgrimstocht naar dat Mekka van Nederland, en het zal u treffen, hoe onze vaderen hun verkregen vrijheid op prijs wisten tc stellen, hoe ze het gewaardeerd hebben, dat ze, aan den Spaanschen boei ontkomen door den arm van den machtigen geest die 't hof van Madrid durfde trotseeren, tot grootheid, eer en rijkdom waren geraakt, 't Zal u treffen, hoe ze het beeld van den onsterfelijken Oranje tusschen die der vrijheid en der gerechtigheid geplaatst hebben; 't zal u roeren, dat ze boven 't hoofd van den heros der zestiende eeuw de godin Kama haar luide bazuiu doen schallen. En als go dan daar eenige oogenblikken in stille overpeinzing gestaan en u herinnerd hebt wat Willen van Oranje voor Nederland geweest is, dan zult ge met Tollens zeggen:

quot;Ju, glansrijk blinkt ge ilc «avdc iu du oogiMi,

Kn heft liet hoofd, in ecdlen spijt;

Wiit eer met de eeuwen zij vervlogen.

Uwe eer bekreunt zicli lot noch lijd'

- 't Geweld moog met gejaagde stappen ,

^^PMHNwKA3ll)o(ir inaelit van drommen 't land vertrappen.

En martlen, waar het reiken moog;

■W^^M^®lw\Vat baat er maehtV wat baten drommen?

De dwang moog' slaven neer doen krommen,

De helden staan den dwang te hoog!

-ocr page 166-

VOORTZETTING DER WORSTELING.

I. DE HOOP DES VADERLANDS.

Daar stond hij aan het doodbed zijns vaders, de jeugdige graaf i Maurits van Nassau, door een renbode van de Leidsche academie{ naar Delft geroepen , om slechts liet lijk terug te zien van den vader, dien hij in don vollen bloei der gezondheid verlaten had. Daar stond hij, de zeventienjarige jongeling, op dit oogenblil; de eenige] representant van het huis van Oranje-Nassau. Ginds toclr zijn arme broeder Philips Willem , in Spanje gevangen gehouden, opgevoed in de leer, welke men in Nederland niet wilde, rechtmatige erfgenaam van de heerlijkheden zijns vaders, en onmachtig om die in bezit te nemen — en daar, in de wieg Prederik Hendrik, een zuigeling, reeds zoo vroeg van den vader beloofd. En hier voor hem het lijk van den man, dien hij nog zoo noodig had tot zijn leiding en vorming, den man, dien hij hoopte in werkzaamheid en ijver, in trouw en liefde voor het vaderland na te volgen. En daar een troosteloo.

voor de tweedemaal door de hand eens moordt.

echtgenoot was beroofd, de vrouw van wier huwelijk hij. Manrits, aan zijn oom Jan schreef; 1)» Wij he! quot;^^WJgnit Antwerpen ontvangen, dat Monseigneur de Prins gehuwd is met mevrouw de Téligny, dochter van wijlen den admiraal van Frankrijk. Ik bid God, dat hij hun zijn heiligen zegen moge schenken.quot;

Graaf Maurits van Nassau de hoop des vaderlands ! Dat hadden de Staten van Holland erkend, toen zij den jeugdigen graaf aanmerkten als kind van den staat 2), toen zij in overweging

1) Groen van Prinsterer, Arch. T, VIII p. 186

2) Idsiuga, 1)1 I Biz. J35.

4

-ocr page 167-

1

I li

:: \..

.

CO D

Z

lt;

cn

LxJ

o gt;

CO

CL

o

O X

-ocr page 168-
-ocr page 169-

143

namen, om, daar de graaf 1) »eeii zeer aankomende personage was, daaraf deze landen in toekomende tijden wol zouden worden gediend, en bij dus in scientie en geleerdheid wel zou dienen opgetrokken te wordenquot;, hem op gezamenlijke kosten van Holland . Zeeland en Utrecht naar de Hoogeschool te zenden, ten einde »daarmede te ontgaan, dat hjj in Frankrijk noch elders getrokken wierde, daartoe wel gearbeid zoude worden tot nadeel dezer landen.quot; En daarom hadden zij Prins Willem dit voorstel gedaan, die den 15'1'quot; Juli daaraanvolgenden verklaard had, »dit wel aangenaam te vinden en er zich mede te vereenigen.quot; Van de /'12000, die graaf Manrits' jaarlijksch onderhoud aan de Hoogeschool zou kosten, had Holland /7000 voor zijn rekening genomen; terwijl het aan Oranje overliet om te bewerken, dat de Staten van Utrecht de overige J 'gt;000 bijpasten. En zoo was graaf Maurits nu twee jaren geleden aan de Hoogeschool te Leiden gekomen, die Hoogeschool welke aan Prins Willem haar geboorte verschuldigd was.

Graaf Maurits van Nassau de hoop des vaderlands! Dat hadden Hollands Staten andermaal bewezen, toen zij ten tijde dat Panna zich ter zee begon toe te rusten, hun bezorgdheid voor zijn persoon en zijn vrijheid hadden doen blijken, door aan zijn hofmeester uitdrukkelijk te schrijven, »dat hij graaf Maurits niet aan 't strand bij Katwijk of daaromtrent zou laten komen, ten einde geen gevaar te loepen, om door den vijand opgelicht te worden. Wilde de graaf ter jacht gaan, dan moest hij zich binnenslands begeven 2)quot;. Dat de graaf echter aan de Hoogeschool meer deed dan ter jacht gaan, blijkt wel daaruit, dat zijn geliefkoosde leermeesters Rudolphus Snellius en Hago Donellus, professoren in de wis- en staatkunde waren. Maar ziju meest geliefde leeraar was Justus Lipsius, en 't kostte hem veel moeite, dien te verlaten. Te verlaten? — Nog niet. Dat zou eerst den laatsten Augustus gebeuren, toen hij weer naar Delft werd geroepen. Toch wist hij destijds niet, dat hij met naar Leiden zou terugkeeren, gelijk wij zien uit den Latijnschen brief, door hem 10 September geschreven, waarin hij afscheid neemt van rector en senaat, verklarende dat hij, »daar de Staten verlangen, dat hij bij hen te Delft zou blijven, verhinderd is, hun mondeling zijn dank

1

Rcsol. Holl. 2a Juni 1582.

-ocr page 170-

144

toe te brengen wegens al de weldaden en genegenheid, door hem op de Hoogesehool ondervonden.quot; Hij was clan ook aan die Hoogeschool bemind om zijn lt;gt;-iilheid en gastvrijheid. Evenals in Philips Willem, zat in Manrits de geest des vaders, om steeds een onbekrompen gastheer te zijn. En de zeventienjarige jongeling had zijn budget niet goed gemaakt: hij had meer verteerd dan hem was toegestaan. Dat bemerken we uit zijn verzoek aan 't einde des jaars tot de Staten van Holland gericht, waarbij hij hun vraagt om in zijn schulden, gedurende zijn hofhouding tot den laai sten Augustus gemaakt, ten bedrage van /8000, wel te willen voorzien. En wat besloten de Heeren Staten? Hun resolutie was, den jongen Maurits voor het ingetreden derde academiejaar nog twee maanden van zijn gewoon tractement toe te leggen en daarenboven zijn schulden aan de leveranciers te Leiden te voldoen; wat echter die wegens stalling en de officieren van zijn huis aanging, die lieten zij voor zijn eigene rekening.

lt;' raaf Manrits van Nassau de hoop des vaderlands! Dat toonden de Staten van Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Utrecht, Mechelen en Friesland, toen ze besloten, dat ze,»niettegenstaande Oranjes dood, met elkander en Gelderland, Overijsel en Groningen zouden vereenigd blijven volgens de Unie van Utrecht, en de regeering bij voorraad en volgens instructie opdroegen aan Maurits, graaf van Nassau, en den Raad van State.quot; Deze Raad van State was een nieuwe en voorloopige instelling. Welke betrekking Maurits daarin bekleedde, is zeer twijfelachtig. Wol wordt hij bij de instructie 't hoofd van den Raad genoemd; doch die titel was zeer dubbelzinnig; daar de Raadsleden uit hun midden een voorzitter moesten kiezen. Aan den Raad zelf werd niets meer dan een bloot beheer ter zake van den oorlog en wat daartoe behoorde overgelaten, onder toezicht en verantwoordelijkheid der Staten 1). Toch ontving Maurits een voorrecht boven de andere leden van den Raad; daar hem alleen door Holland, Zeelanden Utrecht 2) maandelijks tweeduizend gulden werd toegelegd; terwijl elk raadslid slechts /'1500 's jaars genoot.

Wel had 's Prinsen ontijdige dood den Staten van Holland wat te doen gegeven. Die wakkere mannen, op het oogenblik van den moord op Oranje te Delft vergaderd, hadden zich door een

1) Mr. ('. .M, vim iler Kenij) , Maurits van .Nassau, Dl. I. Hlz. S en 9. ' ^

2) Rcsol. Holl. 1584 Blz. 604.

-ocr page 171-

115

beradenheid en moed gekenmerkt, die 't vaderland redde van den wissen ondergang. Eenwig eer dezen mannen, die in dit hachelijk oogenbiik en onder de ongunstige omstandigheden. waarin de Vereenigde Nederlanden op dat tijdstip verkeerden, er geen oogenbiik aan dachten, 't hoofd in den schoot te leggen en zich met Panna te verzoenen; maar die moedig en onverschrokken 't beheer op hun eigen schouders namen, nog denzelfden dag Hohenlo, 's Prinsen Luitenant-Generaal eu de bevelhebbers der grensvestingen aanmaanden de bezettingen in gehoorzaamheid aan de Algemeene Staten te doen blijven en verklaarden, »dat zij den moed niet lieten zinken, maar vast besloten hadden de gemeenc zaak te handhaven en voor de vrijheid en de voorrechten te zullen blijven strijden.quot;

Doch nu was het de vraag, aan wien men het opperbewind zou opdragen. Sommigen verlangden, dat men een der wettige zonen van Prins Willem 1 tot graaf zou huldigen. Immers. de opdracht had plaats gehad en volgens hun bewering kon het gemis eener plechtige inhuldiging ('t geen toch eigenlijk maar een vorm was, slechts door den moord op Oranje gepleegd, verhinderd) de voorwaarden niet vernietigen, waarop de grafelijke waardigheid hem aangeboden en door hem aangenomen was. Anderen, en onder hen Johan van Oldenbarueveld. Pensionarisvan Rotterdam, stelden voor dat men wèl de grafelijkheid aan een der zonen van Willem I zou toestaan; doch daartoe eerst in nieuwe onderhandeling treden. alzoo zij zonder de inhuldiging niet erfelijk kon zijn. Nog anderen meenden, dat de Staten zelf wel 't bestuur op zich konden nemen.

Zullen we die mannen hard vallen, dat ze aarzelden, om aan Maurits de grafelijke waardigheid op te dragen? Ze waren in een moeilijken strijd. Was er sprake van erfopvolging — dan moest Philips Willem de opvolger zijn. En die was in S- 'e. Wilde men hem voorbijgaan en Maurits kiezen? If''

jongeling van nog geen zeventien jaren den in geworden Oranje vervangen! Men wist lt;gt;quot; u

voorloopig de teugels des bewinds zelf jdll eil

iumiddels de bescherming van Pry-' m te roe

pen, al moest ook de, naar ' onvermijdelijke

'-icht der souvereinite5' ..m gaan. Maurits zelf

i. o k begrepen, v m]k hem, den zeventien

jarigen knaap, met x van zijn ouderen broeder tot

10

-ocr page 172-

hun souverein konden kiezen; hij had zich slechts verj,----0_

met hen aan zijn rechten te herinneren en hun te verzoeken, zijn belangen niet te vergeten. 1)

Zoo was Graaf Maurits de hoop des vaderlands. Een gewichtige taak rustte er op hem in de toekomst: hij zou moeten voortzetten , wat zijn doorluchtige vader begonnen had — het misschien moeten voltooien! En had hij zich ook al minder toegelegd op die wetenschappen, welke den bestuurder noodig zijn; hij had de wiskunde tot zijn bijzondere studie gekozen en zich daardoor tot krijgsman gevormd. En de toekomst zou doen blijken, dat die keuze gelukkig was voor de jeugdige Republiek. De hoop des vaderlands zou niet beschaamd worden, de worsteling met het machtige Spanje was nog niet ten einde en de velden van Turnhout en Nieuwpoort zouden het eenmaal aan Europa verkondigen, dat in den zeventienjarigen Maurits de hoop des vaderlands niet bedrogen, dat zij tot werkelijkheid geworden was.

II. VIER JAREN VAN SCHIJNGEZAG.

1584—1588.

Te vergeefs hadden de Staten de souvereiniteit aan Frankrijk aangeboden. Hendrik III had geweigerd haar te aanvaarden, zeer ten genoege van Amsterdam, Gouda, Monnikendam en Over-ijsel, die zeer tegen deze opdracht geijverd hadden 2). 't Was dan ook een weinig aanlokkelijk aanbod, waarbij men moest bekennen »dat men, na Oranjes dood, de noodige orde, autoriteit en goede directie niet had kunnen houden.quot; De jeugdige Maurits had , zonder die onderhandeling rechtstreeks af te keuren , den Staten doen opmerken, dat men er niet te haasLö -nee zijn moest en niet onduidelijk begeerd, dat men het graafschap Holland niet aan Frankrijk zou afstaan, maar 't voor hem be-houifeu. Op waardige wijs had hij hun de diensten herinnerd , door zijii vader den lande bewezen , alsmede hoever men reeds met dien vorst over de opdracht der grafelijkheid was gevorderd. Hij

1) Dit was up den 'Msteu Septetnbei' 1584. Zie van der Kemp, Maurits van Nass.

2) 's Lauds advokaat Paulus Buys, die zeer tegen 't voorstel was, nam daarom 3 Oct. 84 zijn ontslag.

-ocr page 173-

147

verzocht derhalve, bij het treffen eener overeenkomst niet Frankrijk, zijn belangen niet te vergeten en te zoi'gen, dat hij in staat gesteld werd, de zware schulden waarmede de boedel zijns vaders belast was, af te lossen. Ten slotte had hij met bescheidenheid zijn dienst aangeboden in alles, waartoe men hem ondanks zijn jeugd en geringe ondervinding zou willen bezigen ; daar hij vast besloten had, zich geheel aan de zaak van't vaderland te wijden 1). Zijn vertoog baatte hem weinig. Op den 3dequot; Januari 1585 vertrok het gezantschap, begeleid door veertien oorlogschepen, naar Frankrijk; voor Maurits werd niets bedongen. Alleen luidde Art. 6 der overeenkomst, dat al de stadhouders in hun ambt zouden worden gelaten, en hadden de gezanten de uitdrukkelijke instructie om, bijaldien de koning do namen van die stadhouders zou afvragen , Graaf Maurits als zoodanig over Holland en Zeeland te noemen ; ook was in't contract gemeld van afdoening dei-schulden , door 't huis van Nassau ten behoeve des lands gemaakt.

De handel met Frankrijks koning was dus mislukt, en nu wendde men zich tot koningin Elizabeth van Engeland, die wel de souvereiniteit weigerde, maar toch (10 Aug. 1585) een verdrag sloot, waarbij zij zich verbond tot het leveren van krijgsvolk met een gouverneur-generaal aan 't hoofd, die met nog twee harer onderdanen zitting zou hebben in den Raad van State; terwijl aan de koningin tot zekerheid voor haar verschot de steden Vlissingen, Kammekens en Brielle zouden worden ingeruimd. Daar Vlissingen het eigendom van Maurits was, moest deze daartoe zijn toestemming geven, hetwelk hij tegen behoorlijke acte van schadeloosstelling deed.

's Lands zaken waren intusschen alles behalve vooruitgegaan. Parma, begrijpende dat hij gebruik moest maken van de verslagenheid, welke Oranjes dood in de Nederlanden veroorzaakt had, besloot, den oorlog met kracht voort te zetten. Hij np-1 Liefkenshoek, Dendermonde en Vilvoorde, onderwierp Gent, sloeg het beleg voor Antwerpen en benauwde Brussel. Een aanslag vau Hohenlo op 's Hertogenbosch mislukte evenzeer als diens poging tot het ontzetten van Brussel, de Roomsche bevolking van Nijmegen dreef de Staatsche troepen uit zijn vesten en koos de Spaansdie zijde. Doesburg deed hetzelfde, Arnhem werd slechts met moeite behouden,

10*

1

Arend , Alg. gesoh. des Vad. 1)1. Ill St. 1 Blz. 133.

-ocr page 174-

148

Gooiland werd door Taxis geplunderd on gebmmlschat. en wat misschien nog 't ergst van alles was; Aldegoude I) zag zich genoodzaakt Antwerpen over te geven (l!' Juli 1585). Inderdaad elt;in treurige toestand, om dien te aanvaarden. Intussclien zond koningin Klizabetli hulptroepen, en maakte zij zich gereed, een cTouverneur-generaal te zenden, »een personage van kwaliteit' , gelijk ze beloofd had. En die man zou niemand anders zijn dan Robbert Dudley, graaf van Leycester, een man uit een oud geslacht gesproten, met rijkdom en eer overladen, de verklaarde gunsteling der koningin.

Toch was er, hoe ook Elisabeth meende de Nederlanders door de zending van Leycester te verplichten, reeds vóór diens komst in Holland een machtige partij tegenover hem, en aan 't hoofd van die partij stond Johan van Oldenharneveld, de opvolger van Pan lus Buis als advcokaat van Holland, dezelfde die er reeds voor geijverd had, om met graaf Maurits over de grafelijkheid van Holland te onderhandelen, een scherpzinnig, kloek en vastberaden man, een vriend van Willem den eersten, doorhem, even als later door de Staten , reeds tot menige politieke handeling gebruikt, waarbij hij den Lande gewichtige diensten bewezen had.

Toen nu do Algemeene Staten beraadslaagden over het opdragen van do opperlandvoogdij aan Leycester, stelde Oldenharneveld voor, graaf Maurits terstond met de stadhouderlijke waardigheid te bekleeden en wist hij dit met zooveel kracht door te drijven, dat de zaak reeds den lBten November 1585 haar beslag en Graaf Maurits zijn aanstelling kreeg. Bij die aanstelling was tevens de benoeming van kapitein-generaal en admiraal van Holland, Zeeland en VVestfriesJiand gevoegd. Maurits nam de aanstelling met dankbaarheid aan, deed den 14llequot; November den eed en nam zitting.

Deze handeling was eensdeels belcedigeud voor Leycester, aan wien als gouverneur-generaal het aanstellen van stadhouders toekwam, ja, die volgens gewoonte zelf stadhouder over t voornaamste gewest moest zijn — aan den anderen kant, al was dit misschien ook niet de bedoeling, maakte zij draai Maurits den ondergeschikte van de Staten en deed hij als zoodanig stilzwijgend

1) Lang had hij er zich tegen verzet; hij word eindelijlt tot de overgaat gedwongen. Men nam hem dit zeer euvel, ontzeide hem de Vereenigde Nederlanden, riep hem ter verantwoording en sloot hem buiten alle bediening.

-ocr page 175-
-ocr page 176-

..... ....... ■ ...........

S^Mt^MwIiM^Miffiii^wwiwwTOt'^TOwWffiffIT^SCTquot;1)1 ftoifitMOTwiSilBiliiwfiiipiw

immk'-v-■- ■ ■..........- - ............' Ü ..........

..... **^i^

amp;##amp;amp;amp;*' 1 ■ ................i'' ......... I .................1

fflfiillliWIiilfiiiiM^

SSBBi!

mm

^wiMB£iiSli3S5yy|i|jy^ywMggygg^^

ipi

-

-

■• - ■ .....

mmmm^^l lt;• mi' .....'quot;^HP

|

- -m

.. ■

Mftertifiiwi ït^-i

.i.Jgt;-( .....--1 .....yw*» k-j* .............^

...............

-ocr page 177-

141)

afstand van tie grafelijkheid. De zaken waren in dertien jaren tijils vrij wat veranderd, lu 1572 stonden de Staten onder Lumey, den stedehouder van 's konings stadhouder — nu stond de stadhouder onder hen.

Op denzelfden dag, dat de nieuw benoemde stadiiouder den eed in handen van de Staten van Holland aflegde 1), werd vastgesteld, dat hij de volgende titels zou voeren: Maurits, geboren Prins van Oranje, graaf van Nassau, (Jatzenellebogen, Vianden, üiest, etc.. Markies van Veere en Vlissingen, Heer van St. Vith, Doesburg, der stad Grave en Landen van Kuik, etc. Gouverneur, Kapitein-Generaal en Admiraal over Hulland en West-Friesland.

Daar Leycester bij 't vernemen van deze handeling er zeer over verstoord was, dat eeu ander het stadhouderschap over Holland en Zeeland bekleeden en een hoogeren titel dan hij zou voeren, gaf men hem de verzekering, dat de bijzondere stadhouders altijd onder den algemeenen gouverneur hadden gestaan en dat Maurits den titel van Prins geërfd had van zijn vader. Men wil, dat hij zich daarmede tevreden gesteld heeft.

Den li)'1quot;quot; December kwam de Engelsche graaf met een gevolg van wel vijfhonderd edellieden te Vlissingen aan en werd er schitterend, ja koninklijk ontvangen, en verwelkomd door Prins Maurits, graaf Willem Lodewijk , den graaf van Hohenlo en andere Heeren. Niet minder luisterrijk was zijn ontvangst in de Hol-landsche steden, waar 't niet ontbrak aan plechtige aanspraken, triomftochten en feesten.

1

Uit de iiistractie welke Prins Mam-its ontving, vloeiden de volgende reeliten en verplichtingen voort:

Hij was verplicht de ware Christelijke religie voor te staan en te handhaven

Hij moest de vereeniging van Holland onder zijn stadhouderschap bevorderen. (Sedert het vorige jaar was Nieuwenaar tot stadhouder van Utrecht benoemd).

Hij was verplicht tot handhaving der jnstilie bij advies van het Hof van Holland en Zeeland.

Hij mocht de stedelijke regeering vernieuwen en veranderen naar behooren en waar dat noodig wezen zou.

Hij had het recht, om alle ambten, ofiieicn, staten en beneficiën, van ouds gestaan hebbende ter gifte of collatie der gouverneurs of stadhouders van Holland en Zeeland te begeven.

Hij kreeg het recht om bij provisie en tot nader order te verleenen alle brieven van gratie, remissie, enz. zooals die bij den secreten Raad te Brussel ploegden verleend te worden.

Inderdaad, een groote volmacht; doch de Staten behielden zich het recht voor, die instructie te veranderen, te vermeerderen of te verminderen naar hun welbelieven.

-ocr page 178-

150

Het is hier waar we 't leven en de heldendaden der Prinsen van Oranje-Nassan schrijven, volstrekt niet de plaats, om de verwikkelingen na te gaan, welke er tusschen den Engelschen landvoogd en de Staten des lands ontstonden; alleen merken we aan, dat de laatsten moesten toestaan , om den stadhouders der verschillende gewesten nieuwe commissiën te geven, waardoor deze en dus ook Maurits onder Leycesters onmiddellijk gezag kwamen.

En thans — nu de achttienjarige Maurits tot stadhouder is aangesteld, nu hij den titel van Prins van Oranje heeft verkre-

oeI1 _ wenden we den blik af van dat spinneweh van gewoel

der staatspartijen, en vestigen we ons oog op den jeugdigen held, die als een tweede Jephta voor Nederland zal strijden, als een Gideon zijn vijanden voor zich zal doen verstuiven. Wat de eerste Oranje begonnen heeft, moet de tweede tot volkomenheid brengen.

In het midden van 't jaar 1586 zette Maurits de eerste schrede op de militaire loopbaan en volbracht hij zijn eerste wapenfeit. De Hertog van Panna belegerde Nuis. Om hem van de stad af te trekken, liet Leycester Prins Maurits met den Engelschen aouverneur van Vlissingen, Sidney, een inval in Vlaanderen doen. De Prins beraamde een plan, om de stad Axel in te nemen, waar vier vendels van den vijand in bezetting lagen, en deelde dat aan Sidney mede, die het plan goedkeurde. In den nacht van den 10dcn Juli trekt hij in de diepste stilte met zijn leger van Ter Neuze naar Axel, verkent in persoon de ligging dei-plaats , en beveelt dertig man, voorzien van ladders , de gracht over te zwemmen en den muur te beklimmen. Eer men in de stad nog recht weet wat er gebeurt, is de poort geopend, de ophaalbrug neergelaten, stormt Maurits met zijn leger binnen en overwint weldra de bezetting, die zich door de vlucht redt en ook de omliggende schansen aan den koenen veldheer overlaat, Terstond maakt deze een plan ter versterking van de stad 1), steekt de dijken door en zet haar zoo rondom in 't water.

Panna, ongenegen het beleg voor Nuis op te breken, beval den Heer de la Motte, Gouverneur van Grevelingen, om zonder de plaats onbezet te laten, zooveel volk als hem mogelijk was,

1) Dit plan, niet zijn eigene hand ondorteekend, bestaat nog. Collot d'Escury , Holl. Roem , 1)1. VI. St. I. lilz. 46.

-ocr page 179-

151

bijeen te verzamelen en Axel terstond aan te tasten. Maurits' genomen maatregelen hadden dit ecliter voorkomen en hij bleef in 't bezit van de stad.

Toen Leycester op het einde van dit jaar door de koningin naar Engeland werd geroepen om aan de beraadslagingen van het Parlement deel to nemen, moest er, daar zijn afwezigheid een geruimen tijd zou duren, iu dien tusschentijd in de regeering voorzien worden. Wel bevroedende, dat het den Staten om meer macht te doen was en ze daarom Maurits' aanzien zeer zouden ver-grooten, wenschte hij, dat de Prins hem zou vergezellen. Dit werd hem echter op een beleefde manier door de Staten-Generaal geweigerd, op grond dat alsdan de ingezetenen en landen zonder hoofd zouden zijn 1). In 't begin van Juli 1587 keei'de Leycester uit Engeland terug.

üe tweede krijgstocht van Maurits was uit den aard der zaak niet zoo schitterend uls zijn eerste wapenfeit. Nog voor Leyces-ters terugkomst hadden de Staten-Generaal, vooral op aandrang van die van Holland, hem en Hohenlo den afschuwelijken last opgedragen, (geheel in overeenstemming met de toenmalige bar-baarsche manier van krijgvoeren) om alle dorpen, huizen, gereedschappen, gewassen, enz. in Brabant en daaromtrent, zoowel die welke onder sauvegarde waren als die onder den vijand lagen, te verwoesten en te verbranden. Als gedeputeerde te velde werd hun de Leidsel ie burgemeester Pieter Adriaansz van de Werft' toegevoegd. Getrouw aan hun last, vielen Maurits en Hohenlo, terwijl Panna Sluis belegerde, aan den kant van 's Hertogenbosch in Brabant, verbrandden en plunderden tusschende dertig en veertig dorpen in de Langstraat, namen het Huis te Loon, Boxtel, Eindhoven in en verspreidden alom ellende, jammer en schrik. Een sterk leger, hetwelk Panna, die zich toch niet van Sluis had laten aftrekken, naar Brabant zond, deed Maurits , die nu den hem opgedragen last volvoerd had, terugtrekken.

Leycester kwam terug, en de oude strijd begon weer : de strijd om de souvereiniteit, waarin ook Prins Maurits gemengd werd, daar ze hem als een schild gebruikten, van achter 't welk zij

I) Res. Holl. 26 Nov.—9 Dec. De voorname bewerker van die weigering was Oldenbarueveltl. Dat Leycester Maurits in Engeland gevangen wilde houden , zooals Simon Stijl zegt, is een gissing, waarvoor niet de minste grond aanwezig is.

-ocr page 180-

152

den landvoogd bestookten. De gunsteling van koningin Elizabeth verklaarde dan ook in de Statenvergadering van Holland, dat er door versclieidenen »een ligue tegen liem gemaakt was; doch dat het den jongen Heere Manrits niet was te wijtenquot; l). Zelfs had Maurits zijn best gedaan, om Hohenlo met Leyeester te verzoenen , welke poging vruchteloos was geweest. De waarheid van liet plan, hetwelk men verhaalde dat de Landvoogd had om Maurits, Oldenbarneveld en eenige leden der Staten heimelijk op te lichten en naar Engeland te voeren, is niet bewezen; wel ontving 's lands advokaat midden in den nacht zulk een bericht, waarop hij Maurits waarschuwde en met hein onmiddellijk naar elders vertrok.

Leyeester, eindelijk al die tegenwerking moede, misnoegd over zooveel onaangenaamheden, verontwaardigd over de hem aangedane behandeling en de onmogelijkheid inziende om onder zulke omstandigheden langer zijn gezag te handhaven, was, na aan de Staten-Generaal hun stelselloosheid verweten te hebben, in December 1587 naar Engeland teruggekeerd. Hij liet de zaken des lands in een ellendigen toestand achter: het land zonder hbofd of raad, de krijgslieden aan 't muiten, de burgerij ontevreden op hun overheden, die van hun kant geen gelegenheid hadden om iets tegen den vijand te ondernemen; de gewesten meer verbitterd op elkander dan op den gemeenschappeljjken vijand, het ontzag voor de Staten genoegzaam geheel en al verdwenen. Diensondanks was, vooral na 't vertrek van Leyeester , het gezag der Staten, in 't bijzonder dat van die van Holland , gevestigd en beschouwden zij zich als de souvereinen des Lands.

Intusschen was de bezetting van Medemblik over de wanbetaling der soldij aan 't muiten geslagen, tegen zijn bevelhebber Sonoy en de verdere officieren opgestaan, hield deze op het kasteel gevangen en had eeu eigen krijgsraad benoemd. Maurits en Oldeubarneveld werden nu met eenige commissarissen vau wege de Staten van Holland derwaarts gezonden. Te Alkmaar gekomen, had de Prins, ingevolge zijn last, gepoogd met de soldaten in onderhandeling te treden, hetwelk zij geweigerd hadden; waarop zij zich met Sonoy hadden verzoend. Weldra kwamen Maurits, Oldenbarneveld en de gemachtigden voor de

1) Jior, Bock 23 fol. 18.

-ocr page 181-

stad, en noodigden Sonoy uit, haar in hun handen te stellen. Deze, zich nog niet ontslagen achtende van den eed aan Ley-cester. weigerde de deputatie binnen do vesting te ontvangen en hield dit vol tot den 2!t5U'quot; April, toen het openhaar werd, dat Leycester afstand van de Landvoogdij had gedaan. Nu eerst toonde hij zich geneigd tot het sluiten vau een overeenkomst , waarbij bepaald werd, dat hij een lastbrief van den Ifaad van State, of anders een eervol ontslag zou erlangen. Manrits trok nu binnen de stad, waar hü vergiffenis en vergetelheid van 't geen er gebeurd was liet afkondigen. Toen kort daarna de Staten van Holland den waardigen Sonoy ronduit verklaarden , dat zij zijn dienst niet meer begeerden, nam hij zijn ontslag, hun in herinnering brengende, dat hij wel Willem van Oranje en Leycester, maar nooit hen gediend had ; terwijl er een tijd geweest was, dat ze hem den eed deden 1).

III. 1)15 VOSSENHUID AAN 1)K LEEUWKNIllHD.

Tot hiertoe hebben we Prins Maurits steeds als werktuig van de Staten zien optreden; thans was de tijd daar, dat hij, zeil' handelend, zou toonen zijn doorluchtigeu vader waardig te zijn, en wel in staat om op te bouwen, wat deze gegrondvest had. .Eerlang zou men bij het verleenen van coiumis«ën of waardigheden niet langer de oogen behoeven te vestigen op de diensten , door den vader bewezen — de zoon zou door eigen verdiensten daarop aanspraak maken. Weldra toch zou hij de door vlijt en studie verkregen kennis in praktijk brengen, en het zou niet lang meer duren, of hij zou een nieuw stelsel in den krijg invoeren, door hem in 't leven geroepen — een stelsel, waarbij de oorlogskans niet meer zou afhangen van persoonlijken moed of van 't aantal — een stelsel, waarbij bij, zoo bij 't leveren van een veldslag, het kiezen van een legerkamp, als 'tbesturen van een beleg, naar vaste, wetenschappelijke gronden zou te werk gaan; waardoor hij vooruit reeds in 't klein een plan wist

1) Sonoy vertrok met eeu jaargeld naar Norden in Oost-Prieslaud , en vervolgens naar Groningen, waar Iiij den 2den Juni IS'J? op acht-en-zestigjarigeu ouderdom overleed. Bij zijn begrafenis was dc stadhouder over Friesland en Groningen, graaf Willem Lodewijk van Nassau tegenwoordig, die steeds hartelijke vriendschap met hem had onderhonden.

-ocr page 182-

154

te maken en den uitslag zijner operatiën te berekenen. Geen wonder, dat weldra zijn legerplaats een oefenschool werd , waarin aanzienlijke jongelingen uit alle landen de krijgskunst kwamen leeren en waaruit menig doorlnclitig veldheer is voortgekomen. Wat hem echter dikwerf in zijn operatiën belemmerde, was de bestendige tegenwoordigheid in 't leger van gedeputeerden te velde, mannen, gekozen door de Staten, mannen, die van 't krijgvoeren weinig of niets wisten en die hem als raadslieden , zoo nog niet erger, ter zijde stonden.

Niet weinig nam de macht van Maurits toe, toen hij in de maand September 1588 tot kapitein-generaal over 't leger in Brabant en Vlaanderen en aan 't hoofd der Admiraliteiten van Holland, Zeeland en Friesland werd geplaatst. Zelfs drongen de Staten van Holland er 1) bij de Staten-Generaal op aan , hem tot kapitein-generaal 2) over 't geheele leger aan te stellen; aan wolk besluit nooit gevolg is gegeven. En toch , zonder die bepaalde commissie, heeft Maurits steeds het opperbevel over t leger van den Staat gevoerd, en moeten wij hem dan ook voortaan wel degelijk als opperbevelhebber beschouwen. Niet weinig vermeerderden zijn macht en aanzien , toen, bij den dood van graaf Adolf van Nieuwenaar en Meurs, Utrecht, Gelderland en Overijsel hem tot hun stadhouder kozen 3), zoodat hij nu stadhouder was van vijf gewesten, kapitein-generaal over hun legers en en over dat van Brabant en Vlaanderen en tevens admiraal-generaal der Unie 4).

En eerlang zou Prins Maurits toonen, dat hij niet alleen een bekwaam veldheer, maar ook een listig krijgsoverste was; hij zou de mythe van het paard van Troye tot wezenlijkheid maken. Nog steeds was Breda, 't aloude erf zijner vaderen en eertijds hun geliefkoosde verblijfplaats, in 's vijands macht. Op deze stad nu sloeg Maurits 't oog.

1) 8 Maart 1589.

2) Bij datzelfde besluit werd voorgesteld , ouder Maurits te benoemen : tot Luite-naut-Generaal deu graaf van Hohenlo, tot Generaal over de kavallerie don graaf van Meurs, en tot generaal over de infanterie graaf Willem Lodevvijk van Nassau.

3) Zeer waarschijnlijk is het, dat de verkiezing van Mauri's in deze drie provinciën hoofdzakelijk aan Oldenbarnevelds veelvermogenden invloed te danken was.

4-) Met graaf Willem Lodewijk van Nassau, stadhouder over Holland eu kort daarop ook van Groningen , sloot Prins Maurits een verdrag van ouderlingen bijstand, hetgeen zijn invloed op den gang van 's lands zaken niet weinig vermeerderde.

-ocr page 183-

155

r%

Toen hij zich 't vorige jaar op de Vooruerschans bevond , om den Tielerwaard voor een aanval van' den graaf van Mansfeld te beveiligen, waren er drie schippers van het dorp Leur, Adriaan Adriaansz van Bergen met zijn beide neven, Willem Jakobsz van Bergen en Adriaan .Toosten van Bergen, bij bem gekomen, die den stadhouder mededeelden, dat zij gewoon waren, de Spaansche bezetting van Breda van turf en hout te voorzien en wel kans zagen, eenige soldaten in hun schip te verbergen en op die wijs binnen 't kasteel te brengen.

»We willen de zaak in ernstige overweging nemenhad Prins Maurits gezegd, »doch bevelen u de meeste geheimhouding aan. 't Kan echter nog wel eenigen tijd duren, eer we gevolg geven aan uw plan.quot;

Op dit oogenblik ('t was in September) was daartoe geen gelegenheid ; intusschen raadpleegde de Prins er Oldenbarneveld over.

»'t Plan is uitstekend,quot; zeide deze. »En aan wien denkt gy de uitvoering toe te vertrouwen?quot;

»Aan mijn neef, Graaf Philips van Nassau 1),quot; antwoordde Maurits. «Hij is jong, moedig en wenscht zich te onderscheiden.quot;

»Met uw verlof,quot; bracht Oldenbarneveld daartegen in. »A1 wat gy daar zegt, is waar. Maar Graaf Philips is daartoe nog te jong.quot;

»Vierentwintig jaren, en onverschrokken, dat verzeker ik u.quot;

»Toch nog te jong, om een aanslag van zulk een hoog gewicht te ondernemen,quot; hernam Oldenbarneveld. »Ik ken een ander man, juist geschikt voor de onderneming, een man die zich reeds bij verscheidene gelegenheden als een bekwaam en onversaagd krijgsman heeft onderscheiden: kapitein Charles He-raugière.quot;

«Kapitein Charles Heraugière!quot; riep Maurits uit, verwonderd, dat Oldenbarneveld juist den man noemde, die onder de verdenking lag dat hij niet onkundig geweest was van Leycesters poging om zich niet geweld van de stad Leiden meester te maken en daarom bij Resolutie van de Staten van Holland in 1588 met andere verdachte kapiteins was aangewezen, om den krijgstocht naar Portugal ten behoeve van Don Antonio mede te doen. » Kapitein Charles Heraugière. En gij beveelt mij dien aan?quot;

'v

1

Uil

if •Vf:

f,

mm

■ïl f

IrO

li

H

■■ Ü (t p

i

1) De derde zoon van Jan van Nassau, geboren 1506 eu gouverneur van Gorkum, quot;Woudrichem en Loevestein, benevens generaal der ruiterij.

r-

1

I!

-ocr page 184-

156

» Juist hem beveel ik aan,quot; fintwoovclfle Oltleubarneveld, «dewijl ik weet, dat de mau naar een gelegenheid dorst om zich van de vlek die op lieni kleeft te zuiveren en zijn tronw aan 't Huis van Oranje te bewijzen. Want het is een zaak, waarmede het leven gemoeid is.quot;

»Dat is het.quot; antwoordde Manrits. »En daarom geloot' ik met u, dat kapitein'Heraugière er de rechte man voor is.quot;

Nu werd Heraugièrel ontboden. Deze was door .de op Tieui gevallen keus ten hoogste vereerd, en verklaarde bfereid te zijn, om zijn leven in deze onderneming te wagen. Na nog met de heeren Adriaan van der Mijle, Johan Pauli en Hohenlo over de zaak geraadpleegd te hebben, werd de turfschipper Adriaan Adriaans/, van Bergen naar den Haag ontboden , om in overleg met Maurits, Ohlenbarneveld en Heraugière alle bijzonderheden vast te stellen. Men besloot, het schip van een zoldering te voorzien. onder welke ruimte zou zijn voor een zeventigtal manschappen; boven die zoldering zou men zooveel turf stapelen ais doenlijk was, en Heraugière werd gemachtigd, de noodige manschappen uit verschillende vendels te kiezen, manschappen, op wier moed en trouw hij zich kon verlaten. Prins Maurits zou er voor zorgen, in stilte eenige troepen jn de nabijheid der stad bijeen te brengen, om op de eerste tijding van den goeden uitslag Heraugière te hulp te komen, de stad te bedwingen en haar behoorlijk van leeftocht en ammunitie te voorzien. En zoo was de onderneming bepaald geworden.

't Was op Zaterdag den :3'lcquot; Maart 1590, tegen drie ure in den middag, dat de turfschipper, Adriaan Adriaansz van Bergen met zijn volgeladen turfschip voor 't kasteel van Breda aankwam. Men kende hem en verwelkomde hem hartelijk; want de bezetting had gebrek aan brandstof en 't weer was koud. Zeker had de schipper wel wat vroeger kunnen komen, maar 't water was te laag geweest; daarenboven koos hij opzettelijk een laat uur uit, opdat de avondzon gevallen zou zijn, eer men i;,a,n 't lossen begon. Dat viel hem evenwel niet mede. Zoodra hij voor 't kasteel kwam, werd de boom achter 't vaartuig gesloten, kwam er een korporaal van de bezetting op om het te onderzoekeu; ('t geen echter door de langdurige rust welke men genoten had, zoo zorgeloos toeging, dat het in een oogenblik gedaan was) en opende men de sluis. Nu sleepten de Italiaansche soldaten het schip door de met ijs bezette grachten binnen het kasteel, en begonnen zij terstond te lossen.

-ocr page 185-

157

Iiifcussclitni bevouclou Herangière met zijn vier luiteuauts , Lambert Charles, Jean Logies, Jean Vervet, Mattliijs Helt. zijn scliildknaap Gerrit Preijs en zijn achtenzestig soldaten, meest baardelooze jonge lieden ofschoon met holdenharten in't lijf. zicli in geen aangenameu toestand, 't (levaar, dat hen toch reeds bij de minste ontdekking dreigde, was vrij wat verergerd door de verkoudheid, die de meesten van hen hadden opgedaan bij de nattigheid en konde , welke zij te verduren hadden gehad, 't Was dan ook een toclit met hindernissen geweest, 's Maandagsavonds te Zevenbergen in 't schip gegaan, hadden ze stel-lig verwacht, Dinsdag na den middag aan de plaats hunner bestemming te zijn. Doch tegenwind had hen drie dagen lang gedwongen, genoegzaam stil te liggen, en die drie dagen hadden ze vrij wat door konde, vochtigheid en honger geleden. Toen waren ze Donderdagavond aan de schans van Noorddam gekomen , waar ze uit het schip gegaan waren en den nacht en den volgenden dag doorgebracht hadden. Vol moed hadden ze zich Vrijdagnacht weder ingescheept; doch 't schip had vastgezeten en een lek gekregen , waardoor de arme soldaten tot de knieën in 't water zaten. Gelukkig was het lek van zelf weer toege-zogen; maar een en ander had hen zoo verkouden gemaakt, dat ze moeite hadden, hun hoest te bedwingen. Vooral, toen de sergeant op het schip kwam en de soldaten aan 't lossen waren, was deze omstandigheid genoeg, om hen radeloos te maken. Mattliijs Helt, een van Heraugières luitenants, voelde een hoestbui opkomen. »Doorsteek mij,quot; zeide hij tot den geen die naast hem zat, »opdat ik door mijn hoesten u allen niet ver-rade!quot; Gelukkig kon hij de hoestbui meester worden. Daarbij werkte het lek, waarin zij hun verderf gezien hadden, juist tot hun behoud mede; nu kon de schipper zijn neven onophoudelijk doen pompen , die dit met zulk een geweld deden, dat het onderdrukte hoesten van de manschappen niet gehoord kon worden. Meermalen smeekten zij hun bevelhebbers, hun toch te veroorloven het schip te verlaten en met de wapenen in de hand te sterven; liever dan hier misschien weerloos vermoord te worden. — Herangière wist hen ter neer te zetten, hun moed in te boezemen en iien op te wekken om te volharden.

Doch de verkleumde Spanjaards waren zoo ijverig in het lossen, dat reeds het vale daglicht door de reten begon heen te schemeren. Van Bergen begreep nu, dat het tijd werd om uit te scheiden.

-ocr page 186-

158

»Voor van avond genoeg,quot; zeide hij. »Ik ben vermoeid, en morgen komt er weer een dag. Hier is een drinkpenning, drinkt eens op mijn gezondheid en zorgt morgen vroeg hier te zijn, om de rest te lossen.quot;

» Uw turf is niet zoo goed als anders, Adriaanszzeide een knecht van den kommandant van 't kasteel.

»Houd u maar stil,quot; zeide van Bergen fluisterend tegeu den man, terwijl hij hem met een veelbeteekenend gezicht aan den arm stiet. »Je begrijpt toch wel, dat ik de beste turf onderin heb; die is voor den kommandant.quot;

De man, die meende dat hij den neep voelde, glimlachte eu knikte goedkeurend.

»Je weet ook wel, waarom je de beste turf voor den kommandant bewaart,'quot; hernam hij, heengaande.

»De kommandant verkiest niet, dat er van nacht iemand op het schip blijft,quot; zeide de sergeant van de wacht 1).

»Ik kan toch de turf niet nat laten worden,quot; antwoordde van Bergen. »Eeu mijner knechts moet op 't schip blijven, om den geheelen nacht door te pompen.quot;

Dit werd toegestaan, en nu ging van Bergen, in plaats van in de stad te gaan slapen zooals hem bevolen was, naar Prins Manrits, om dezen mede te deeleu, dat de onderneming aanvankelijk reeds goed gelukt was. Terstond liet de Prins den Graaf van Hohenlo met de voorhoede naar Breda oprukken en maakte zich gereed, om met de overige troepen te volgen.

Zoo werd het middernacht, en de stilte op 't kasteel werd niet afgebroken dan door 't eentonig stappen van de schildwachten en 't onophoudelijk pompen van den schippersknecht. Aan den kant waar het schip lag, was geen schildwacht geplaatst. Daardoor konden Heraugière en zijn metgezellen onbemerkt uit het vaartuig komen. Als spoken slopen zij te voorschijn, begunstigd door het opkomend maanlicht. Eén man was er, die in 't water viel en verdronk; de anderen kwamen behouden aan

1) De Gouverneur van Breda eu Geertruideuberg, Laudsuvechia was gewaarschuwd, dat Prins Maurits een aanslag beraamde. De Prins had er voor gezorgd, hem in den waan te brengen, dut liet de laatstgenoemde stad was. Daarom was Laudsavechia derwaarts vertrokken, en had het bevel aan zijn zoon, Paulo Antonio, een onervaren jongeling, overgelaten. Wat echter zonderling mag heeteu is de vermelding van de Groot (Hist, p. 140), dat er te dieu tijde in Engeland een gerucht liep, dat Breda door middel van een turischip was ingenomen.

-ocr page 187-

159

den wal, waar hun bevelhebber hen schaarde en in twee hoopen verdeelde. Met den eenen zond hij kapitein Lambert Charles naar 't wachthuis aan de haven der stad, om zich daarvan meester te luuken; hij zelf zou met den anderen 't hicrstaande wachthuis overvallen.

Deze laatste aanval gelukte naar wensch. Ofschoon de verraste Italianen een heldhaftigen tegenstand boden, werden zij weldra overweldigd en zonder genade afgemaakt, dewijl men te gering in getal was, om gevangenen te bewaken. Nauwelijks hoorde de jonge Landsavechia door 't rumoer wat er gaande was, of hij deed met zes en dertig man een uitval uit den toren; doch werd door kapitein Lambert Charles met groot verlies teruggeslagen. Nog beraadslaagden de zich binnen de stad bevindende Italianen, of men beproeven zou de stad te behouden en had reeds een hunner onversaagdste hoplieden met dit doel de brug in brand doen steken welke de stad met het kasteel verbond, toen tegen twee ure in den morgen Hohenlo niet drie honderd man vóór de poort van 't kasteel kwam, hetwelk door Landsavechia , die reeds met Heraugière iu onderhandeling was getreden , onder beding van vrijen aftocht niet de zijnen werd overgegeven. Daar naderde Prins Maurits en liet zijn trompetters een vroolijk Wilhelmus aanheffen. De burgerij die, door 't schieten gewekt, reeds naar 't kasteel was komen aanstormen doch door Herau-gières volk met musketschoten geweerd was, wilde nu de bezetting dwingen, de stad voor Panna te behouden en zich te verdedigen; terwijl zij haar krachtigen bijstand beloofde — de Italianen waren zoozeer overmand door vrees, dat zij een der poorten openbraken en schandelijk de vlucht namen. Hierdoor zag de Magistraat zich genoodzaakt in onderhandeling te komen, en kocht zij de plundering af voor twee maanden soldij aan eiken soldaat die tot den aanslag had medegewerkt, hetwelk een som van ongeveer ƒ 97,000 bedroeg. Maurits deed nu zijn plechtige intrede in het erfdeel zijner vaderen en stelde Heraugière aan tot kommaudant der stad. Aan de Koomschen werd een kerk afgestaan, de andere werden voor de Hervormden ingeruimd. Ieder soldaat die in 't schip geweest was, kreeg, boven zijn twee maanden soldij een gouden penning ter waarde van f 25 , de schipper en zijn neefs een geschenk in geld en een jaarwedde voor hun leven, Oldenbarneveld, die terstond gezorgd had de stad van twee honderd last rogge, een goede hoeveelheid kaas

-ocr page 188-

160

en boter en 20,000 pond kruit en lonten te voorzien, een vergulden kop, waarop de gebeurtenis was afgebeeld 1). Toen nu Karei, Graaf van Mansfeld, op bevel van Panna, voor de stad kwam, om haar rondom in te sluiten, Avas ze dus ruimschoots van levensmiddelen en ammunitie voorzien.

Dit was liet eerste wapenfeit. hetwelk Maurits als opperbevelhebber van 't Staatsolie leger volbracht, en hoewel hij er later grooter en schitterender deed, strekt het hem toch tot eere.

111. DE KERSTE DER PHIESCIIE STADIIOTDEUS.

1584 — 1620.

»Welgeboren, vriendelijke, lieve Heer Vader. Voor u kan ik de vronlijke tijding niet verbergen, hoe heden voor veertien dagen miju Heer Graaf Maurits in den morgen de stad Breda gelukkig, zonder verlies van een enkelen onzer soldaten , veroverd heeft. De aanslag is geweest, dat, door briefwisseling met twee oude dienaren op 't kasteel, in drie turfschuiten onder het hout verborgen 80 soldaten met kapitein Heraugière bedektelijk dooide geheele stad heen op liet kasteel zijn gebracht, welke zich des morgens meester van datzelfde kasteel gemaakt hebben en van uit het kasteel ook de stad hebben ingenomen. De. burgers zijn ongeplunderd gebleven; terwijl zij twee maanden soldij moeten betalen. Onze lieve, trouwe God zij in eeuwigheid geprezen! Geertruidenberg moet nu natuurlijk volgen, en de vijand zal uit geheel Gelderland en Friesland worden verdreven; terwijl Zijne Excellentie hierdoor een statig vaderlijk erfdeel, benevens de eer van zulk een heerlijke victorie erlangd heeftquot; 2).

Zoo schreef over de verovering van Breda de man, van wien onze Leeuwardensche Archivaris getuigt 3), »dat ieder wist, hoe dapper krijgsman hij was geweest, en hoe hij zich door kracht en volharding, door beleid in krijgs- en staatskunst had onder-

1) Weinige maaiKlen later schonken de Staten van Holland uit dankbaarheid voor zijn tronwe diensten een lijfrente vaa /300 aan zijn Jonggeboren zoon, en stonden, op zijn verzoek, als getuigen over diens doo;).

2) Groen van Prlnsterer , Arebives ~e Serie T. I. pag. 126 en 127.

,'{) W. Eekboff. De Friesebe stadb. Leeuw. Courant van 18 Mei 1-873.

-ocr page 189-

161

scheiden; terwijl hij door een beminneljjk karakter aller liefdn had verworven,quot; zoo schreef de oudste zoon van Jan van Nassau, graaf Willem Lodcwijk, do eerste der Friesche stadhouders. Terecht zegt onze bekwame Groen van hem 1): »Aan drie uitstekende mannen, aan Prins Maurits als veldheer, aan Olden-harneveld als staatsman, en met Maurits aan graaf Lodewijk, vooral ook in het handhaven van volksrechten en gewetensvrijheid, heeft de Republiek haar opkomst, haar toeneming in voorspoed en krachten, haar onafhankelijkheid en luister te danken gehad.quot;

Op den 13'|pquot; Maart 1560 geboren, ontving hij te gelijk met zijn drie jongere broeders zijn eerste opvoeding op den Dillenburg, werd daar evenals deze en zijn zeven jaren jongeren neef Maurits in wetenschappen en alle ridderlijke oefeningen opgevoed en in 't jaar 1575, dus op den ouderdom van vijftien jaren , met hen naar de Hoogeschool te Heidelberg gezonden. Daar ook was de grond gelegd tot de vriendschap, welke beide neven steeds aan elkander verbonden heeft. Reeds vroeg zond zijn vader hem in de Nederlanden, om daar in de praktijk te leeren, wat hij in de theorie van kennis had opgedaan.

Had Friesland, door het veroveren van de kasteelen van Leeuwarden , Harlingen en Stavoren, liet voorrecht, reeds den eersten Februari 1580 op de Spanjaards te zegevieren en 't Hpaansche juk van de schouderen te werpen, 't verraad van Itennenberg had Groningen onder dat juk teruggebracht. De nieuwe stadhouder Verdugo poogde ook Friesland weder aan den koning te brengen. Oranje, tot stadhouder van dat gewest benoemd. zond mi zijn twintigjarigen neef met (iOO man versterking naar Friesland. Die eerste veldtocht was niet zeer gelukkig voor hem: wel verdreef hij Verdugo van Kollum, overwon hem bij Noodhoorn, doch had liet ongeluk van, toen hij in den avond van den 12'lequot; Augustus met zijn aangehuwden neef, den graaf van Hohenlo, de vestingwerken van liet sterke Koevorden omreed, ten einde die op te nemen, door een kogel uit een zespon-' der zoodanig in het linkerbeen onder de knie gekwetst te worden, dat hij sedert een stijf been hield en zijn leven lang kreupel ging.

i

M | 1'

$

■ 'V.

ü , S, tS*e

l

r'.'f

m

mWBti

M!

lil i|i|l

m

i ï i

il

I 1 lil ■' i i

ii

: i f

In Maart 1 584 werd graaf Willem Lodewijk, die den vijand steeds met veel dapperheid en krijgsbeleid bestreed, op verzoek

B

1) Groen van Prinstcrer, Handboek, le Gc«l. jmg. 141}.

v.f

-ocr page 190-

162

der Friesche steden, door Prins Willem, na 't aftreden van den grazen luitenant-stadhouder Mérode, tot diens opvolger benoemd; wel een blijk van sympathie, welke de Friezen voor hem gevoelden aan den eenen kant, en een bewijs van vertrouwen van Oranje aan den anderen kant. Kort na den dood van zijn door-luchtigen oom, reeds in October 1584, werd den graaf dooide Staten van Friesland het stadhouderschap opgedragen, waarin bij weldra door de Algemeene Staten bevestigd werd.

Er was een man als Willem Lodewijk toe noodig, om zulk een post getrouw en waardig te roer te staan. Er behoorden schranderheid en waakzaamheid toe, om met zijn geringe krijgsmacht de herhaalde en verwoestende invallen van den vijand telkenmale af te slaan. En dan daarbij die onophoudelijke twisten tusschen de Staten en het Hof, de steden endelanden, tot welker bevrediging vrij wat beleid werd gevorderd. Dat hij bij 't bevorderen van de stoffelijke welvaart van zijn provincie ook hare hoogere belangen niet uit bet oog verloor, toonde hij door het stichten van de hoogeschool te Franeker. En bij al J hoogere aangelegenheden vergat hij de kleinere niet, gelijk we zien uit zijn brief van Mei 1590 1) aan zijn vader, met vvien hij trouw briefwisseling hield. en waarin hij hem over de opvoeding zijner beide jongere broeders, den nu zeventienjarigen Ernst Casimir en den vijftienjarigen Lodewijk Gunther schrijft, welke »gezond en wel van Genève thuis zijn gekomenquot; en welke graaf Jan »naar de een of andere universiteit in Engeland of naar de Hoogeschool van Leiden wil zenden.quot; Hij raadt zijn vader, de jongelingen niet naar Engeland maar naar Leiden te zenden, eensdeels omdat ze daar beter onderricht zullen ontvangen, anderdeels, omdat zij er »zicb in de Nederlandsche 2) taal kunnen oefenen, welke zij noodig hebben, daar ze zich eenmaal in den dienst dezer landen zullen laten gebruiken.quot; Gaarne zou ik verder met u al de redenen nagaan, welke Willem Lodewijk geeft, om Leidens hoogeschool aan te bevelen. indien mijn bestek dit toeliet; genoeg zij het, dat we er uit zien, boe de graaf bij al de drukte welke de staatszaken hem gaven, ook de verstandelijke vorming zijner broeders ter harte nam.

1) Groen va» l'riusterer, Archives, 2e Serie T, I. Lettre M'II.

2) quot;t Is zeker bijzonder, dat Graaf Willem Lodewijk hier reeds spreekt van de quot;Niederlendischequot; en niet van de ■■ Xederdnitschequot; taal. Dat woord schijnt dus van latere» oorsprong.

-ocr page 191-

163

:V-

T

I

Toen hij in 't jaar 1586 een lastbrief van zijn stadhouderschap van den graaf van Leycester had gekregen en bij die gelegenheid in 's Gravenhage vertoefde, kreeg hij aldaar de tijding, dat de overste Tassis van zijn afwezigheid gebruik maakte. en het platteland van 't Zuiden naar 't Noorden afliep. Terstond vertrok hij te scheep naar Friesland , landde te Stavoren, zag zicli van een deel van zijn troepen afgesneden en moest tot zijn leedwezen zien, dat hij onvermogend was, zijn volk te beschermen zooals hij 't wenschte. Gelukkig was het in den winter en moesten de Spanjaards, toen 't begon te dooien, Friesland verlaten , waarna de stadhouder zorg droeg om 't land genoegzaam togen hun invallen te vrijwaren.

In 't begin van 1588 haalde de graaf de banden van bloedverwantschap en vriendschap, welke hem aan Prins Maurits verbonden, nauwer toe door zijn huwelijk luet diens zuster Anna. Lang echter mocht Willem Lodewijk de genoegens van den echt niet smaken, reeds weinige maanden daarna r orleed zijn gade i.i den nog jeugdigen leeftijd van twintig jaren en werd in hr' koor der Groote kerk begraven.

De herhaalde invallen in Friesland bewogen eindelijk de Staten, om, door meer krijgsvolk te werven, hun stadhouder krachtiger te ondersteunen. Even als Prins Maurits oordeelde graaf Lodewijk het aanvallend stelsel ver boven het verdedigende. Eerst in 1592 begon men dit ook iu te zien en verleende men krachtiger hulp. En nu werden Delfzijl, Enumatil en Lettelberd veroverd, daarna Steenwijk na een beleg van vijf weken genomen en moest, met behulp van Prins Maurits, het sterke Koevorden na een hardnekkige verdediging voor onze wapenen zwichten, 't Scheen echter, dat deze laatste vesting onzen graaf noodlottig moest zijn: andermaal werd hij voor deze stad gekwetst.

Den meesten roem echter behaalde hij in 't beleg van Groningen (Mei 1504), welk beleg hij en Prins Maurits te zamen voor deze vesting sloegen, die zich den 2;5'tequot; Juli moest overgeven; bij welke overgaaf het gezag der Republiek in de Noordelijke provinciën voor goed gevestigd was. Hij en zijn neef hielden den volgenden dag hun zegepralenden intocht in de stad, waar ze met ongemeenen luister en groote vreugde werden ingehaald. De stad werd nu met al de Ommelanden in de Unie opgenomen en graaf Willem Lodewijk door de Algemeene Staten als stadhouder daarover erkend. Niet lang daarna werd

I i*

i i

1 ■ gt; * f

p p

m

!.:|| i l-'iv

ia

n

i IHÉI*

li'S li '|l|

li i lt; I.

lil

-ocr page 192-

164

ook Drenthe er hij gevoegd. Steeds bleet' de graat' zijn [iria-selijkeu neef trouw ter zijde. Toen Maurits in drie maanden tijds met zijn leger negen steden veroverde, waren liet weder Willem Lodewijk en zijn Friezen, die zich altijd op den voor-giMiid vertoonden, met dapperheid de grenzen des lands verdedigden cu den Spanjaard verdreven, zoodat deze de wijk naar 15elgië moest nemen 1).

En dat het graaf' Willem niet aan persoonlijken moed ontbrak, toonde hij hij 't beleg van Sluis (1604), 't welk door hem belegerd werd, toen Spinola tot ontzet opdaagde en Maurits hem met zijn Friezen den vijand te gemoet zond. Met den degen in de vuist vuurde de dappere Nassau de zijnen tegen den vijand aan en behaalde na een hardnekkig gever,ht de overwinning.

Doch niet alleen als krijgsman was de eerste stadhouder van Friesland groot; ook voor 't inwendige bestuur zorgde hij, zoowel voor 't linantiewezen als voor het bevredigen van de twisten der Friesche staatsleden. Tevens bleef hij waken voor wetenschap en kennis, getuige de stichting van de Hoogeschool te Groningen in IGII. Zoozeer werd hij dan ook geacht, dat hem de Staten ondanks den slechten staat der geldmiddelen, in 1598 een som van /'36,000 en toen hij in 1007 een reis naar Duitse,h-land wilde doen, /'5000 vereerden. Zoo erkenden zij ook zijn verdiensten bij het sluiten van het twaalfjarig bestand en be-paalden, dat voortaan zijn tractement als stadhouder verdubbeld en zijn militaire bezoldiging tot ƒ36,000 zou verhoogd worden. Hij beleefde het eind van dat bestand niet: den 2ost(:quot; Mei 1020 werd hij, eerst kort uit Holland te Leeuwarden teruggekeerd, door een beroerte aangetast. Hoewel zich nog eenige hoop op beterschap had opgedaan, stierf hij den lOquot;1quot;quot; Juni daaraan volgenden 2). Toen hij zijn einde voelde naderen, riep hij Gedeputeerde Staten en het Hot' hij zich, in tegenwoordigheid van zijn broeder Ernst Casimir dien hij hun aanbeval, evenals de verdere behartiging vun 's lands belangen. Zijn laatste woorden waren: Heer Jezus! ontferm u mijner! Tot zijn nagedachtenis richtte men op zijn graf een marmeren gedenkteeken op.

Zijn verlies werd niet alleen in Friesland, Groningen cu

1

W. Eeklioff. lüjv. Lccuward. Cour. van 18 Mei 73.

■1) Groen vnu Prinsterer, Archives. Serie II. pag. 570, 71.

-ocr page 193-

165

Drenthe, maar ook in 't geheele vaderland diep betreurd. Hij liet den roem na van een godvreezend .staatsman te zijn geweest, eu een meer dan gewoon veldheer. Van nature stil en bedachtzaam, was liij beminnelijk en wellevend, zoowel in de raadzaal als in den dagelijkschen omgang, bij den achterdocht, de achterhoudendheid en 't wantrouwen der Staten, steeds inschikkelijk en onuitputtelijk in geduld. Met recht mocht hij van zich zelf spreken 1): »Tk wil niet zeggen, dat ik in mijn regeering nooit overtreden of gedwaald heb; want ik ben een mensch maar geen engel, maar ik betuig, bij de hoogste waarheid, dat ik nooit 's lands welzijn opzettelijk heb verzuimd of verkort.quot; Terecht noemt Dr. Groen van Prinsterer 2) hem:

quot;Een ilonkerster, zelfs naast een Maurits niet verbleekend,

Maar vaak door znivrer ^loed zelfs boven hem nitstekeml.''

V. KNKROlJi EN VOL1I AKDINd.

1590—1597.

De groote man behoeft geen gedenkzuil, om zijn naam fa-vereeuwigen: de levende bladeren der geschiedenis zijn 't schoonste monument van zijn grootheid en zijn roem — de plaatsen, welke ons aan hem doen denken, de plaatsen, waar hij iets groots te voorschijn bracht, zijn zoovele gedenkzuilen, opgericht voor zijn onsterfelijkheid. Wie kan het slot te Muiden bezoeken, zonder dat zijn verbeelding de schimmen om zich ziet zweven van de groote mannen, welke daar eenmaal leefden, wie als hij 's Gra-venhage doorwandelt, denkt op 't Binnenhof niet aan een Willem den derden, op den Kneuterdijk aan een de Witt, in 't Voorhout aan een Oldenbarneveld, waar die groote mannen leefden, dachten en werkten — wie denkt te Turnhout niet dan een on vergetij kei jj ken Manrits V

Turnhout en de vier-en-twintigste Januari vijftienhonderd zeven-en-negentig — zijn dat niet twee zaken, onafscheidelijk aan elkander verbonden? 't Wan een nieuwe lauwer, dien de reeds onsterfelijke held zich om de slapen wond.

1) Van Keydt.

2) Handboek , le Ged. Blz. 1 10.

-ocr page 194-

16(5

Daar lag in don stillen, kouden Januari-nacht het stadje Turnhout, in de nabijheid van een groot bosch, dat in vroegere tijden veelvuldig weerklonk van den jachthoren der hertogen van Brabant en hun weidschen jagersstoet. In 't open stadje en daar rondom in teuten zijn de Spaansche troepen onder den jeugdigen Varax gelegerd. De Aartshertog Albertus 1) had zijn leger, dat vooral bij het beleg van Hulst aanmerkelijk gedund was, door nieuwe wervingen versterkt en een macht vau bij de 0000 2) man, alle geoefende soldaten, te Turnhout bijeen doen trekken, om de bezettingen van Breda en Geertruidenberg in toom te houden. Daar komt midden in den nacht de tijding, dat de Staatsolie troepen den vorigen avond te Ravels, op ongeveer een uur afstands zijn aangekomen en er zich in 't open veld gelegerd hebben. Terstond geeft graaf Varax zijn troepen bevel, op Herenthals terug te trekken: daar hij zich in 't openliggende Turnhout niet veilig acht. .De jonge en onervarene man! Begreep hij dan niet, dat hij met zijn geoefend leger de door den langen marsch afgematte en door den guren winterregen verkleumde soldaten van Prins Maurits moest overvallen, 't geen hem gewis een gemakkelijke zegepraal zou verschaft hebben V Reeds in den nacht zendt hij zijn bagage weg, in den vroegen morgen van den 218'quot;quot; breekt hij met zijn volk op.

Prins Maurits was aan 't hoofd van 't Staatsche leger. Hem was 't bekend. hoe de Spanjaard zich op de grenzen gelegerd had. En zou hij zulks werkeloos aanzien? Dat liet zijn eer niet toe. Jn 't diepste geheim had hij last gegeven, om uit onderscheidene garnizoenen 5000 mau voetvolk, 800 ruiters 3) en 4 stukkeu geschut in deu omtrek van Geertruidenberg en Breda te vereenigen. Over 't plan van den overval was door hem met eeuige krijgsoversten en den liaad van State beraad-

1) Door Piulijis in 1590 tot ImnJvoogd over de Nejerlimdeu aangesteld; dezelfde, met wieu Philips Willem herwaarts kwam. Zie Blz- 103. Later gehuwd met's konhigs oudste dochter, Isabella Clara Eugenia, die Bourgomlië en de Nederlanden totbrnid-sehat erlangde, onder dien verstande , dat genoemde landen weder aan Spanje zouden komeu, wanneer Isabella kinderloos stierl'.

2) Groen van Prinsterer, Handboek, le Ged. Blz. 177- V. Lenncp, Voorn. Gesch. 2e Afd. 2e St. Blz. Uó.

■i) Volgens krijgsorder van 13 Januari waren de ruiters thans voor 't eerst met karabijnen gewapend. Arend. Alg. Gesch. des Vad. 1)1. II St. II Blz. 104.

-ocr page 195-

167

slaagd I). Deu 23stequot; Jauuari rukt liij met zijn troepen op. 't Is een moeilijke tocht. De wegen zijn doorweekt en de gure regen slaat de soldaten in 't aangezicht en maakt hen koud en nat. 't Ls reeds middernacht, eer men te Ravels komt. Tal van wachtvuren worden aangestoken, om de doornatte kleederen te drogen en de verkleumde ledematen te verwarmen.

Daar krijgt Maurits, terwijl de dag nog niet aan den hemel is, de tijding, dat Varax terugtrekt, en tevens 't bericht, dat de wegen tus-scheu Kavels en Turnhout voor 't grootste deel onder water staan. Terstond geeft hij bevel, om op to rukken. Doch daar stuit hen een beek, thans echter zoo gezwollen, dat ze een stroom gelijkt. Slechts een smalle brug verleent er den overtocht. De vijand is die reeds over en heeft eenige musketiers in een hinderlaag gelegd, om den Staatsoliën 't overtrekken te beletten. Maurits doet zijn volk halt houden en roept de hevelhebbers samen, om krijgsraad te houden.

»Te gevaarlijk, veldheer,quot; zeggen de meesten. »Eer we aan de overzijde zijn, hebben we tal van manschappen verloren, en alvorens we ons daar in slagorde geschaard hebben, zijn we geslagen.quot;

»Wat mij aangaat,quot; zegt de Ridder Francis Vere. »Ik zou 't schande vinden, als we zoo dicht bij den vijand genaderd, onverrichterzake terugkeerden.quot;

»En ik nog grooter schande, als we een vluchtenden vijand zoo maar ongedeerd lieten ontkomen,quot; voegt de ritmeester Mar-celis Bax er bij.

»Ik ben het volkomen met u eens, mijne heeren,quot; zegt nu Maurits. »En, ofschoon ik evenzeer als de andere bevelhebbers, de groote bezwaren inzie, aan een vervolging van den vijand verbonden, zoo reken ik het een punt van eer, om niet terug te trekken. Dus voorwaarts!quot;

En nu beveelt de Prins aan tweehonderd musketiers om, vergezeld van den ritmeester Bax en eenige ruiters, de brug over naar de Tieltsche heide te trekken , ten einde 's vijands achtergelaten posten van achter hoogten en struiken te verdrijven en doet de ruiterij de gezwollen beek doorwaden. Tot aan de zadels gaan de paarden in 't water.

1) Eerst toen de troepen den 238te,1 naar Tuvuliout waren opgerukt, werd de on-drrneining door den Raad van State aan do Staten-Generaal medegedeeld. Arend. t. d. p»

-ocr page 196-

168

» Laat het voetvolk zoo spoedig mogelijk volgen!quot; beveelt Prins Maurits, die begrijpt, dat de tocht over de smalle brug te lang zal duren en de vijand gelegenheid zal hebben om te ontkomen. Aan 't hoofd van zijn achthonderd ruiters rent liij hem na. Omstreeks elf ure is hij in 't gezicht van de Spanjaards, en kan hij hun slagorde waarnemen. In vier regimenten, op ongeveer honderd schreden van elkander verwijderd. trekt het voetvolk op, de piekeniers in 't midden, de musketiers op de vleugels. Hun linkerflank is gedekt door een bosch en een kleinen stroom, hun rechter door de ruiterij. De bagage bevindt zich reeds op een smallen weg aan 't eind der heide. Maurits begrijpt, dat hij den vijand geen gelegenheid moet geven omzien smallen weg te bereiken; daar dan de kans voorbij is om hem met voordeel aan te tasten. Op de komst van 't voetvolk te wachten is ondoenlijk; met slechts 800 ruiters moet hij 'tgeheele leger van Varax aanvallen. Parker, die bevel voert over de vier reservekornetten krijgt bevel, om met een daarvan den aanval te doen. Daar onder 't spreken 't vizier van 's Prinsen helm is toegevallen, verstaat de ritmeester hem verkeerd en gebruikt alle vier de kornetten.

Geweldig is de aanval. De vijandelijke musketiers, er door verrast, schieten te vroeg en gelijktijdig af, en eer de piekeniers zich in orde kunnen stellen en der ruiterij hun lange speren kunnen tegenhouden, is deze reeds op verscheidene plaatsen iu de gelederen gebroken. Daar komt de Spaansche cavalerie onder Nicola Basta het voetvolk te hulp snellen — Hohenlo en Solms. die met 100 ruiters de vijanden voorbijgereden zijn, vallen hen aan : de speerruiters kunnen het tegen onze met karabijnen ge-wapenden niet uithouden — daar sneuvelt Graaf Varax — van alle zijden besprongen, wil de in verwarring gebrachte vijand den engen weg indringen; doch die is door de bagagewagens versperd — in minder dan een half uur zijn 2000 man van den vijand gesneuveld en al zijn vaandels, 38 in getal, vermeesterd.

Nu werpen de overwinnaars zich op 's vijands bagage en tijgen aan 't plunderen. Dat ziet de dappere Basta; snel verzamelt hij een veertigtal ruiters en drijft de plunderaars op de vlucht. Maurits wil zijn reserve kommandeeren — tengevolge van 't misverstand is die ook in 't vuur geweest. Al de andere troepen zijn nog met den vijand slaags en te veel verspreid, om zich te verzamelen. Nog hebben de Spanjaards op verre na de over-

-ocr page 197-

169

iiiiicht — als ze naiivallen, verandert onze overwimiing in een nederlaag. Maarits staat genoegzaam alleen en overziet het gevaar in al zijn omvang. Maar ook op dit oogenblik verlaat hem zyn tegenwoordigheid van geest niet. Hij beveelt de vluchtenden zich bij hem te voegen, rent aan 't hoofd van een twintigtal ruiters Basta te gemoet, brengt hem tot staan, de andere bevelhebbers , 't gevaar ziende waarin hun opperbevelhebber verkeert, snellen hem te hulp — de zegepraal is bevochten. De snelheid van Maurits' bewegingen had hem die geschonken.

't Grenst aan het wonderbare, als men 't leest: in een half uur tijds had de Prins met slechts 800 man, met een verlies van 8 of 10 dooden en gekwetsten 0000 vijanden verslagen, en meer dan 2000 gedood en 500 gevangengenomen. Toen hij ncbt dagen later met de 38 veroverde vaandels in den Haag kwam, had hij het doel van den tocht bereikt: Noord-Brabant en Zeeland voor den overval bewaard. Eere zij Maurits, wien Turnhout een nieuwen lauwer om de reeds gelauwerde slapen wond. Het lijk van den gesneuvelden Varax zond de overwinnaar met een beleefden brief van den Aartshertog; nobele revanche voor wat de ridderlijke Mondragon den S11quot;quot; September 1595 had gedaan, toen hij den Prins met een even beleefd schrijven de gesneuvelde graven Philips van Nassau en Ernst van Solms, behoorlijk door acht officieren begeleid, terugzond.

De reeds gelauwerde slapen van Maurits, zeide ik. Laat mij in enkele breede trekken opnoemen, wat hij sedert 1590 verricht heeft en ge zult mij moeten toestemmen, dat waar Willem van Oranje de Mozes is geweest, die het volk van Nederland ten diensthuize van Spanje heeft uitgeleid, Maurits te recht de Jozua mocht heeteri, die quot;t volk het beloofde land deed veroveren.

De reeks van krijgsbedrijven begint met de verovering van Deventer (20 Juni 1591); waar Mauritsquot; eigen neef, graaf Hendrik van den Berg, het bevel voerde, en dat even dapper verdedigd als belegerd werd. Nog in 't zelfde jaar deed hij Panna van 't heleg van Knodsenburg bij Nijmegen afdeinzen en nam (25 Sept.) in vijf dagen de stad Hulst in. Daarop had hij nog in 't zelfde jaar het beleg voor de stad van Karei den groote geslagen en die op den 21sten October aan de zijde der Staatschen gebracht. Zulk een gelukkig gevolg had den stoot aan de krachtige middelen ter verdediging gegeven : de jeugdige held , die binnen zoo korten tijd zulke belangrijke steden had veroverd,

-ocr page 198-

170

Gelderland, Zutphen eu Overijsel bijna geheel van vijanden had verlost en al onze rivieren in de macht der Staten had gebracht, werd bij zijn terugkomst luide verwelkomd; men besloot een oorlog, die zoo gelukkig begonnen was, voort te zetten.

En met een veldheer als Maurits aan 't hoofd van hun leger, mochten onze Staten dat besluit gerust nemen. Daar lag Steenwijk. De Spanjaards oordeelden 't onneembaar, Hohenlo noemde de onderneming op zijn minst roekeloos, en Hendrik IV van Frankrijk voorspelde, dat de Prins er wel den geheelen zomer vruchteloos voor zou liggen. Maar geen van allen had er op gerekend, dat de vijf-en-twintigjarige beschermer onzer Republiek de grootste ingenieur van zijn tijd was. Door 't maken van loopgraven weet hij de door duizend man hardnekkig verdedigde vesting zoo dicht te naderen, dat hij den buitenwal vermeestert en de gracht dempt. Een versterking, door Verdugo gezonden, wakkert den moed der belegerden aan. Maurits zelf ontziet zicb zoo weinig, dat hij een musketkogel door de wang krijgt. En ziet, de dappere Coquel moet reeds den 3den Juli, na een beleg van twee maanden, de vesting overgeven. »Thans i.s 't voorshands genoeg,quot; zeggen de Staten, vooral die van Holland. »'t Loopt tegen de hondsdagen en uw wond mocht eens tot ontsteking overgaan.quot; »Genoeg?quot; vraagt Prins Maurits, »nooit genoeg, zoolang er nog een vijand op onzen grond is.quot; En hij slaat het beleg voor Koevorden 1), dat zich den 12lt;lcquot; September overgeeft.

't Jaar 159;{ komt in 't land, en Maurits begint den veldtocht (2G Maart) niet de belegering van Geertruidenberg. Mans-feld ijlt de stad te hulp en wenscht den veldheer uit zijn verschansingen te lokken, om hem slag te leveren. »Waarom,quot; zoo vraagt hij een hem door Maurits gezonden trompetter, »waarom blijft uw veldheer als een oud man achter zijn verschansingen? Een jong 'en dapper vorst als hij moest met zijn leger in 't veld komen en slag leveren; daar kon hij roem mee behalen.quot; — »Heer graaf,quot; antwoordt de trompetter. »Gij hebt gelijk; mijn veldheer is nog een jong vorst; maar ziet ge, hij zou zoo gaarne een oud krijgsman worden zooals uwe Excellentie, en daarom waagt hij zich niet noodeloos.quot; — De omstanders lachten om dit geestige en juiste antwoord; Mansfeld beet zich op de lippen.

1) Waar graaf Willem ten twcedenmale gewond werd. Zie Blad/. 168.

-ocr page 199-

171

Maar de jonge vorst deed meer dan een veldslag te leveren; lii) zette zijn werken zoo ijverig voort, dat hij spoedig een dei-ravelijnen van de stad bemachtigde en deze zich nog denzelfden dag ('2 1 Juni) onder beding van vrijen uittocht voor de bezetting overgaf.

De inneming van Groningen ('22 Juli 1591), waar hij dapper door graaf Willem Lodewijk en diens broeder graaf Philips van Nassau 1) ondersteund werd, zette de kroon op zijn werk. We hebben daarover reeds in ons hoofdstuk over Frieslands eersten stadhouder gesproken en de gevolgen van die inneming medegedeeld. En nu , heb ik te veel gezegd, dat het hoofd van Prins Maurits reeds omlauwerd wasV

Doch, schreven we aan 't hoofd van dit Hoofdstuk »Energie en volhardingquot;, en sloeg dit zeker in de eerste plaats op den jeugdigen Oranjevorst, 't had niet minder betrekking op de Staten des Lands, die den Prins zoo krachtdadig ondersteunden; evenzeer op 't energieke en volhardende volk, dat den eens aangebonden strijd niet alleen wist aan te binden, maar ook vol te houden. Zeer eigenaardig schetst de kernachtige Groen van Prinsterer 2) dat streven in deze weinige merkwaardige woorden, welke we wel met gulden letteren zouden willen nederschrijven : » Bij voortduring en toeneming werd do oorlog door den handel bekostigd en de handel door den oorlog uitgebreid.quot; En verder zegt hij, wat we de vrijheid nemen, om na te schrijven: »Herhaalde inbeslagneming der Hollandsche schepen in Spanje en Portugal. Philips zelf drong aldus do Nederlanders om verder te gaan, om hem te treffen in deu hartader van zijn rijkdom en macht, om Spanje in Indië te overwinnen. Ons Volk gloeide in die dagen van ondernemingsdrift, van zucht naar avonturen. De Oost-Indische handel, lang door Venetië gevoerd, was, na de omzeiling van de kaap de Goede Hoop, in de handen van Portugal geraakt. Diep verval van het zeewezen en weerloosheid der factorijen van de Portugeezen in Indië. Wereldlijke eu geestelijke tyranny (ook de Inquisitie hadden zij derwaarts over-

J) Die in 1595 , loeii hij door Mauris aan 't hootVl van 500 ruiters was afgc-/yoniicu, om de voorraadhalers van Moudragon te onderscheppen , door dezen met zijn geheele ruiterij werd aangevallen en met een der graven van Solms döbdclijk gewond in 's vijauus handen viel. Ze stierven kort daarop, en we weten, hoe de ridderlijke Alondragon hun lijken aan Maurits uitleverde.

2) Handboek, le Ged. lil/.. 170.

-ocr page 200-

172

gebracht) had reeds hun macht ondermijnd. Evenwel zoekt men nog langs een anderen weg dan dien der Portugeezen het Oosten te bereiken. Wijd vermaarde tochten om het Noorden 1594. Reis van Barendsz eu Linschoten tot op 1 'A graden van den Noordpool 1595. Tweede reis 159G. Derde reis: Barends en Heemskerk naar Spitsberg; overwintering op Nova Zembla. Tochten naar een onbereikbaar doel; maar die, door moed en volharding, tot eer der Hollandsche zeemanschap hebben gestrekt.quot;

Inderdaad, wanneer er van energie en volharding sprake is, dan mogen onze fiksche kooplieden genoemd worden met hun maatschappijen ter uitbreiding van handel en zeevaart en onze wakkere zeelieden, aan wier hoofd de man staat, die;

quot; ..wil door 't ijzig Noord naar 't zengend Zuiden heen;

Lungs Nova Zemblaas kust, in storm en sneeuw verloren,

Wil hij naar China voort en d' Indus op gaan sporen;

Eu zoo dit pad besta door 't eeuwenheugend ijs,

Mij wil dat Neeiiauds vlag Euroop den doortocht wijzquot; l).

We weten, hoe de Zweedsche gezagvoerder, Elling (quot;arisen van Hammerfést, in de maand September 1871 't verblijf onzer moedige Hollanders bezocht en daar nog tal van overblijfselen gevonden heeft. We weten, hoe het onzen toenmaligen minister van Buitenlandsche Zaken, Baron van Gericke, door zijn bemoeiingen gelukt is, de gevonden zaken machtig te worden en hoe die tegenwoordig geplaatst zijn in de modelkamers van 't Ministerie van Marine, ter bezichtiging van iederen belangstellende en als een heerlijk monunient van de energie en de volharding onzer groote voorvaderen.

VI. HUISELIJK VERDUIKT.

1597—1600.

Groot was de roem, welken Maurits zich in 't jaar 1597 verworven had. Al was ook het Staatsche leger ten gevolge van de oneenigheid der provinciën, vooral tusschen Holland en Zeeland, eu het daardoor gevolgde oponthoud en toestaan der vereischte gel-

1) Tollens, Overwintering der lloll. op Nova Zembla.

-ocr page 201-
-ocr page 202-

1

-ocr page 203-

173

den, laat te velde gekomen 1); 't scheen dat de Prins het verzuimde wilde inhalen, en een jaar, zoo roemvol met den slag bij Turnhout begonnen, met eere wilde eindigen. Behalve toch deze zegepraal, die niet tot den veldtocht kan worden gerekend, veroverde Maurits in drie maanden tijd negen versterkte steden en vijl' kasteelen , was daartoe met zijn leger zeven rivieren overgetrokken; terwijl de vijand, ondanks een leger van 60,000 man, hem niet had durven tegentrekken of stuiten. En zoo hoog was zijn krijgsroem reeds bniten'slands gestegen, dat op den Rijksdag te Regensburg op voorstel van den keurvorst van Keulen in overweging werd genomen , om Maurits van 's llijkswege te verzoeken, liet opperbevel over de keizerlijke legers in den oorlog tegen de Turken te aanvaarden 2). Maar wat Maurits' eer en glorie zeer verhoogt, is, dat hij bij al wat hij verrichtte, steeds hooger opzag en er vast van overtuigd was, dat noch de snelheid van het strijdros, noch de scherpte van 't zwaard, noch de stevigheid van 't harnas alleen de overwinning kunnen schenken , maar dat die geheel en al afhangt van God. God boven alles de eere — dat was de leus van Maurits, gelijk ze het die van zijn vriend Willem Lodewijk was. Geen wonder, dat ook onze Staten zoo dachten, getuige een der penningen, in dit merkwaardige jaar geslagen, en die de spreuk van Ceasar met verandering van den persoon en een merkwaardige invoeging draagt: Ven it, vidit. Deus vicit (Hij kwam, hij zug, God overwon.)

Mocht de held uit het huis van Oranje zich verheugen over zooveel zegen op zijn pogen om de Republiek onafhankelijk en groot te maken — in zijn naaste betrekkingen had hij echter veel wat hem verdriet veroorzaakte. Vooreerst de zorgen en beslommeringen , door de terugkomst van zijn oudsten broeder Philips Willem 3) en diens billijke aanspraken op de nog onverdeelde erfenis van hun vader, gerezen ; dan de onaangenaamheden welke hij van zijn zwager Hohenlo en diens echtgenMt, Mai'ia van Nassau moest verduren. Terwijl toch de laatste de belangen van haar vollen broeder tegen hem bleef voorstaan, benijdde de ruwe en weerbarstige Philips hem zijn krijgsroem en onderwierp hij zich slechts

1) Eerst 1 Augustus.

2) Mr. C. M. vau der Kemp, Maurits vau Nassau, Dl. II BI/.. 80. D) Zie lUadz. 105.

-ocr page 204-

174

iiootle aan de bevelen van zijn zooveel jongeren zwager. Doch in 't zelfde jaar dat Maurits zooveel krijgsroem behaalde en zich zoo ten ile in de erkenning van zijn krijgsroem mocht verheugen, trof hem en 't geheele huis van Nassau een smartelijke ondervinding: des te smartelijker voor hem, omdat ze hem werd aangedaan door zijn eigen zuster.

In 1,580 had Philips II zich meester gemaakt van de kroon van Portugal. De verdreven koning van dat land, Don Antonio, was meermalen door de Staten met geld en schepen ondersteund in zijn pogingen, om weer in 't bezit te komen van zijn land. Deze Don Antonio, die in 1595 gestorven was, had twee zoons nagelaten: Don Emanuël en Don lt; 'hristoval, die, na lang zwerven in April 1597 in Holland waren gekomen, om in den dienst der Staten gebruikt te worden. Beiden waren zoowel door deze ais door Maurits vriendelijk ontvangen geworden. Hier had Don Emanuel Maurits' oudste volle zuster Emilia leeren kennen; 't was tot een verklaring gekomen en — alleen Maurits' toestemming was noodig tot een huwelijk. Deze echter was met die verkeering niet zoo ingenomen, en deed al wat in zijn vermogen was, om haar daarvan af te brengen. Doch ■ te vergeefs; Emilia verkoos van den man harer keus niet af te zien en bleef bij haar broeder op toestemming aandringen. Deze bleef echter, in overeenstemming met zijn Raad en de bloedverwanten van zijn huis, weigeren, tenzij Emanuël zijn moeder genoemd en zijn wettige geboorte zou bewezen hebben; want naar 't algemeene zeggen was hij een bastaard.

Toen nu Maurits in Augustus 1597 naar 't leger vertrok, had hij Emanuël den toegang tot liet Hof ontzegd, en zelfs zyn zuster gedreigd, dat hij haar, indien ze niet van haar voornemen wilde afzien, naar Dillenburg of ergens anders in bewaring zou stellen.

't Was op den 12dequot; October, toen de Prins in het doorhem op den 9(len veroverde kasteel van Bredevoort was, dat zijn page hem berichtte, dat gravin Emilia van Nassau aldaar was gekomen, en dringend verlangde. Zijne Excellentie te spreken.

))Laat der gravin zeggen, dat ik haar niet kan verwachten,'' zeide Maurits.

Ondanks dit verbod kwam ze toch.

«Hoe!quot; riep Maurits uit. »Heeft men u niet gezegd, dat ik ii niet verwachten kan?quot;

gt;gt; Dat heeft men mij gezegd,quot; antwoordde Emilia,

-ocr page 205-

»Eu toch hebt gij 't gewaagd . . Vquot;

»Toch heb ik 't gewaagd, ondanks uw verbod tot u te komen. Sedert wanneer is de broeder niet meer gei akbaar voor de zuster?quot;

»Sedert de zuster zich verslingert aan een man, die een verdreven heer is 1), geen middelen bezit; daarenboven Roomsch-katholiek is en nimmer tot eenigen staat in den dienst des lands geraken zal.'quot;

»En toch een koningszoon is en als oudste recht heeft op deu troon,quot; hervatte Emilia.

»Een onechte zoon heeft geen recht op de opvolging,quot; antwoordde Manrits. »Laat hem zijn echte geboorte bewijzen, Emilia, en we zullen zien. Zoolang hij dit niet doet, is het beneden de waardigheid van het huis, uit hetwelk gij afstamt, om zulk een huwelijk te sluiten.quot;

»'t Is alleen uw tegeningenomenheid, welke u dus doet spreken , Maurits. De Prins is eeu beter partij dan Hobenlo. Waartoe zou hij zelfs minder zijn dan Willem Lodewijk , tegen wiens huwelijk niet zuster Anna zaliger gij niets hadt in te brengen Vquot;

»Ik herhaal wat ik gezegd heb,quot; hernam Maurits. «Laat Don Emanuël zijn echte geboorte bewijzen. Maar dan nog. Waarvan zult gij leven?quot;

»Waarvan? Van 't geen mijn vaderlijk erfdeel bedraagt,quot; hernam Emilia. »Tk ben getroost met hem in armoede en ontbering te leven, als 't wezen moet. Maar hem verlaten, dat nooit.quot;

Meerdere gesprekken had Maurits met haar in 't bijzijn van graaf Willem Lodewijk; doch niets hielp. Zelfs deelde zij haar broeder mede, dat zij, uit vrees van weggevoerd te zullen worden', de voorzorg had gebruikt. Don Emanuël haar koffer met juweelen ter hand te stellen, met de bepaling, dat, indien zij niet mocht terugkeeren, hij die juweelen voor zich kon behouden ; anderszins ze moest teruggeven. Twee dagen later vertrok ze naar den Haag, na de belofte te hebben gedaan, de zaak te laten rusten, totdat hij in zijn residentie terugkwam.

Daar Maurits beiden nauwlettend liet gadeslaan en vernam, dat ze allerlei middelen aanwendden om hun voornemen ten

1) Dit gesprek is historisch, voor zoover de bijzondere uitdrukkingen aangaat. Zie V. ii. Kemp. Maurits , J^e Dl. Blz. 37 en vvg.

-ocr page 206-

176

uitvoer te brengen, schreef hij (2(3 Oct.) een dringenden brief aan de Staten-Cïeneraal, met verzoek om bij zijn afwezigheid wei het oog te willen houden op zijn »Hooggeboren, vriendelijke lieve zuster, Juffrouw Emilia van Nassau,quot; en te zorgen, dat Don Emanuël buiten haar gezelschap en omgang gehouden werd 1). Jammer, dat die brief te laat bij de Staten kwam, en wel, toen de zaak reeds niet meer te herstellen was.

Emilia had namelijk op den 7den November op haar kamer, waar zich ook Don Emanuël en eenige vertrouwde personen bevonden, eeu Koomschen priester ontboden. Toen deze kwam, sloot zij de deur der kamer en eischte, dat de priester haar huwelijk met Don Emanuël zou inzegenen, waarbij de zich iu 't vertrek bevindende personen als getuigen zouden dienen. De priester weigerde; doch na eenigen aandrang, voltrok hij den echt en verwijderde zich daarop terstond.

Van dit huwelijk gaf Emilia in een uitvoerigen brief kennis aan de Stateu-Generaal, in welken brief zij zich beklaagt over de houding liaars broeders; terwijl zij haar gehechtheid aan den gereformeerden godsdienst en de zaak des vaderlands betuigt en om de voortdurende gunst der Staten verzoekt. De Staten-Generaal, met de zaak verlegen, deden hen van elkander scheiden en gelastten hun, hun kamers te houden, zonder die te verlaten. Toen Mau-rits den 19'1quot;quot; November te 's Gravenhage kwam. Het hij haar weten, dat zij terstond het Hof zou verlaten en naar Delft vertrekken, en toen zij liet zeggen, dat ze onwel was en daaraan niet kon gehoorzamen, nam hij zijn intrek op 't Hof van zijn stiefmoeder in 't Noordeinde, zonder Emilia, die twee dagen later vertrok, te willen zien of spreken.

Hij zorgde, dat zij te Delft naar haar staat kon leven, en deed alle moeite, haar van den man, die barer onwaardig was, af te trekken. Daar zij dit niet verkoos, liet hij haar weten, dat hij de hand van haar aftrok, haar niet meer als zijn zuster erkende, en al de juweelen welke hij haar gegeven had en waarop zijn naam en wapen stond, terugvorderde, daar hij niet verkoos dat een Portugees die in handen hebben of verteren zou. Daarenboven ontnamen de Staten haar de /2000, welke zij boven de /'3000 rente, welke haar uit baars vaders nalatenschap toekwam.

1

Deze brief eu de volgende, benevens de Resoluliën der Staten-Generaal, zijn in hun geheel te vinden in V. d. Kemp, Maurits. Aantcekeningeu 112—UC.

-ocr page 207-

177

jaarlijks uit 's lauds kas genoot. Den 12lltquot; December vertrok zij van Delft naar Wezel, waarheen Don Enianuël, wien de Staten bevolen hadden het land te verlaten, haar drie dagen vroeger voornitgereisd was 1).

Moge de handelwijs van Maurits streng en onbillijk schijnen, ze was dat niet. De Prins bad alle middelen beproefd om het schandaal te voorkomen: toen hij zag, dat zijn pogingen toch schipbreuk leden, verklaarde hij haar in't volgende jaar, toen zy zonder verlof der Staten-Generaal weer in 't land was gekomen, dat bij baar alles vergaf en het hem aangenaam zou zijn, indien de Staten haar wel deden. Er zijn echter zeer gegronde redenen voor 't vermoeden, dat Hobenlo en zijn vrouw de band in dit huwelijk gehad hebben, misschien wel, om Maurits te contrariëereu. Reeds niet een enkel woord sprak ik over de onaangename verhouding tusschen de heide zwagers. Hiervan nog een paar woorden en dan genoeg van deze onaangename familieaangelegenheden. We lezen niet, dat Maurits tegenwoordig was o]) tie bruiloft van Hobenlo met zijn halve zuster Maria (den 7tlcn Februari 1795), wel (en dat wordt uitdrukkelijk vermeld) een maand later bjj die van den graaf van Solms; ook vinden we, dat, toen Hobenlo (14 October 1596) een prachtig feest gaf ter eere van den afgevaardigde van Frankrijks koning, den hertog van Bouillon, Maurits daar wel geweest is, doch den gastheer met zooveel minachting heeft bejegend, dat deze zich daarover tegen een paar gedeputeerden bitterlijk beklaagde.

Keeren we echter van het kleine tooneel des Imisgezins naar 't groote van den oorlog terug.

Koning Philips was den 18''cquot; December 1598 in 't Escuriaal gestorven 2): kort vóór zijn dood bad de overdracht van de

1) Haar verdere lotgevallen komen in dit werk niet te pas. Alleen vermelden wc noü, dat ze haar eerste kind in 'I huis vim Hohenlo ter wereld bracht en de .Staten-Generaal, hoe ontevreden ze op haar waren, toch, omdat ze een dochter was van Prins Willem den eersten en een zuster van Prins Maurits, op haar verzoek als doopgetuigen over dat kind stonden; dat beiden, Emilia en Don Enianuël, verscheidene kindsren gehad hebbea, tegenwoordig waren bij de begrafenis van Prins Maurits; dat Emilia naderhand om baar godsdienst en vrijheid te behouden, naar fienève is vertrokken, waar zc gestorven is. Eindelijk, dal Don Emanuel zich mei den koning van Spanje verzoend heeft, met een Spaansehe vrouw getrouwd en geheel aan de Spaansehe zydc overgegaan is.

2) Tn 't zelfde jaar 15.'I stierven cr drie beroemde mannen: Philips van Marniit, Heer van St. Aldegonde, de dichter van 'I Wilhelmuslied; l'loris van Palland, graaf van Culemburg; en Klbertns Leonides, de Kanselier van Gelderland.

12

-ocr page 208-

178

heerschappij over de Nederlanden aan Albertus en Isabella plaats gehad. Een heimelijke aanslag op 't leven van Prins Maurits door zekeren kuiper, van Yperen geboortig doch te Leiden woonachtig, wus mislukt en de oorlog werd slechts flauw voortgezet, tengevolge van geldgebrek aan den kant van den Aartshertog en onwil van de Staten om aanvallenderwijs te handelen oir/er-/.ijds. Doch Albertus had geld gekregen en zijn leger vergroot, hetwelk nu onder het bevel van Francisco de Mendoza, admirant van Arragon, aan den Maaskant bijeenkwam; terwijl Hohenlo den Bommelerwaard bezette en Maurits zich bij Arnhem neersloeg. 't Leger van Albertus was 20,OOG man voetvolk en 2000 ruiters sterk; dat der Staten bedroeg nauwelijks een derde, en was dus niet bjj machte, den vijand in 't open veld teojitmoeteu.

En Maurits had goed gedaan, met zicli eenvoudig op den Gel-derschen waard, een klein eilandje, te versterken, waar hij de grenzen kon dekken en den vijand den toevoer kon afsnijden. Immers, naarmate het leger van den Admirant in gcjtal aangroeide, kreeg het meer gebrek aan geld en levensmiddelen en werd daardoor geducht verzwakt. Albertus bezette nu Wezel, Hees, Emmerik, Meurs en andere plaatsen, gedeeltelijk retds door hun bezettingen verlaten; terwijl Maurits zich meester maakte van Zevenaar, Huisen en het tolhuis te Lobith. Maar tot een veldslag kon de Admirant onzen Prins niet verlokken. In 't volgend jaar viel Mendoza in den Bommelerwaard, dien Maurits dapper en gelukkig verdedigde, zonder zich echter uan een veldslag te wagen, 't Laatste jaar der zestiende eeuw echter zou om de slapen van onzen held opnieuw een onverwelkelijken lauwerkrans vlechten: gelijk zijn eerste krijgsbedrijf' 1), zou ook zijn schitterendste in Vlaanderen zijn.

Oen stouter, geen onversaagde)- mannen dan tie Duinkerker kapers. Tal van koopvaardijschepen waren reeds door hen ge-uomen; onzen handel werd door hen steeds onberekenbare schade toegebracht, lieeds in 1087 hadden de Staten de kapiteins bij eede verplicht, om alle Duinkerkers welke hun in handen vielen »de voeten te spoelenquot; d. i. overboord te werpen, en daaruit was een strijd op leven en dood ontstaan, des te gevaarlijker voor on*, mi Frederik Spinola tie roovers met zijn galeien was komen versterken.

1) Zie 1)1 ad/. 1.')(),

-ocr page 209-

179

Men zorgde dezerzijds wel voor goede convooien; in 1ÖU0 reeds bad uien lt;gt;0 schepen ter beveiliging vuii ouze koopvaanlij in zee; toch had men nog zoo menig rijkgeladen vaartuig te betreuren. Daar moest een eind aan komen. De Staten-Gene-raal besloten, vooral op aandringen va» Holland en Zeeland, om dat roofnest uit te roeien. Ueeds 't vorige jaar was dat plan door eenige invloedrijke leden van beide gewesten geopperd en sterk aangedrongen, docli toen door Maurits tegengehouden. Men wilde namelijk een inval in Vlaanderen doen, Ostende van de opgeworpen forten des vijands verlossen, Nieuwpoort nemen en zoo Duinkerken van de landzijde bemachtigen. Holland verklaarde, dat het voor alle andere ondernenungen geen geld over had , en ook de overige Provinciën schenen door eenig schitterend feit tot het opbrengen der oorlogskosten te moeten worden aangewakkerd 1).

Prins Maurits vond de onderneming roekeloos. lt; J raai' Willem Lodevvijk had reeds ten vorigen jare verklaard ,» dat, op de victorie slechts een korte blijdschap zou volgen, op een nederlaag de geheele ondergang van den Staat, ja zelfs dat, al werd Duinkerken genomen. de raadgevers opspraak en verwijt verdienden. omdat ze 't geheele land aan een zijden draad hadden gehangen.quot; Doch dat alles baatte niet, ook niet het daarmede eenstemmige oordeel van den Engelschen Overste, Francis Vere, dien men er over geraadpleegd had: de Staten wilden nu zelf eens aanvallen-derwjjze handelen, en bewogen Maurits tot de onderneming. Misschien liet hij er zich toe overhalen, doordien de troepen van den Aartshertog grootendeels aan 't muiten waren geslagen. waardoor de toestand van zaken in de zuidelijke gewesten vrij verward was. Graaf Willem Lodewijk was er echter niet toe te krijgen, en bleef in Friesland, waar de toestand van de Provincie Groningen en de twisten in Friesland zijn tegenwoordigheid dringend vereischten. Na dus ilohenlo in Brabant achtergelaten en de steden en grensplaatsen wel voorzien te hebben , trok de Prins den I y1'0quot; .luni uit den Haag naar Zeeland ; zoo in 't oogloopend was echter het gevaar hetwelk hij tegemoet ging, dat men in de Holland-sche steden welke hij doorreisde, zijn perijkel met zuchten beklaagde.

Twaalfduizend man en drieduizend ruiters werden den 20squot;'quot; Juni met dertig kartouwen en 7 veldstukken in 2000 vaart,ui-

12*

1

Van der Kvrnp , Maurits. Hladz. lt;5^,

-ocr page 210-

180

gen 1) quot;leu 17'uquot; Juni iugcisdieept on uaar Uiuiunekens gevoerd, waar de algenieene verzamelplaats was. Hier wachtte men op de gedeputeerden te velde, die, door tegenwind opgehouden, eerst den 20slen aldaar aankwamen, dertien '2) in getal waren en onder welke zich ouk Johan van Oldenbarneveld en Cornelis Aerssen bevonden. Prins .Manrits had reeds vroeger de plaats der samenkomst bereikt. Hij was omstuwd door een schaar van aanzienlijke vrijwilligers uit Frankrijk, Kngeland en Duitschland, gekomen om van hem de kunst van oorlogvoeren te leeren en ondervinding en roem onder hem te verwerven. Zijn zestienjarige broeder, Frederik Hendrik, die voor weinige maanden zitting inden Raad van State genomen bad, vergezelde hem als bevelhebber van het regiment Nieuwe Geuzen , Lode wijk Uuntber van Nassau was generaal der kavallerie, diens broeder Ernst Casiinir 3) bevelhebber der voorhoede, George Eberhard, graaf van Solnis, gebood den middeltocht en Kidder Francis Vere de achterhoede; terwijl de Admiraal Warmond het bevel over de vereenigde vloot voerde.

Graaf Ernst ('iisimir landde met de voorhoede (21 Juni) bij 't fort 1'hilippine, hetwelk door de zwakke bezetting terstond bij verdrag werd overgegeven; den volgenden dag werd het gelieele leger in minder dan vijf uren op de Vlaamsche kust aan land gezet. Doch Albertus had ook van zijn kant maatregelen genomen. Hij had zijn trouw gebleven troepen te Antwerpen verzameld en de muitei-s tevredengesteld met hoop op rijken buit. Isabella had hun haar oor- en halssieraden getoond en betuigd, dat zij die liever zou opofferen, dan te dulden, dat de wakkere soldaten onbetaald zouden blijven. Hierdoor had hij gelegenheid, met een leger van 10,000 man en 1600 ruiters tegen Nienwpoort op te trekken, en deed dit met zulk een spoed, dat de Staatsche bezettingen de schansen ruimden, eer nog de vijand zich vertoond had en door 't heele leger schrik en ontsteltenis verbreidden.

Een hachelijke toestand inderdaad voor Maurits! Een onbe-schanst leger op vijandelijken bodem, zonder uitzicht op toevoer! Maar een genie als Maurits laat zich niet neerslaan.

«Terstond met negentien vendels, vier kornetten en twee

] gt; üc opgaaf van do gdalstcrktt! des Jcgcrs «.mi 't ar.ntal vaartuigen is vcrscliilleml. /'k- daarover Van der Kemp, Maurits. Aautcckcu. 19.0j eu

2) Do namon dezer Hccrcn zijn te vinden. Arend, Alg. Geseh. «les Vad. 1)1. li l St. 11 . Hladz. 141 , de Noot.

•Ti Beiden zonen van graaf Jan van Nassau.

-ocr page 211-

181

stukken geschut naar de brug bij Leflingluimbeveelt hij grauf Ernst Casimir. «Betwist deu vijand den overtocht, en is u dat onmogelijk, houd hem dan zoo lang op, tot ik het leger bi*-hoorlijk geschaard heb.quot;

Eervolle, maar gevaarlijke taak! En als een tweede Leonidas aanvaardt Ernst (Jasimir die. Doch ondanks den spoed, dien hij gemaakt heeft, komt hij te laat: de Spanjaard heeft de brug reeds genomen eti 't leger trekt voort. Maar Ernst Casimir weet wat zijn plicht is en houdt, met verlies van 800 dooden, den vijand zoo lang tegen, tot Maurits gelegenheid heeft gehad, om 't leger in slagorde te stellen. Slechts met een klein gedeelte zijner manschappen redt de graaf zich in Ostende; de overige vluchten de duinen in en pogen de schepen te bereiken.

Terstond laat Maurits, die den ongelukkigen uitslag van 't gevecht bij Leffingham uit den mond van eenige vluchtelingen verneemt, deze naar de vloot brengen. welke hij beveelt zee te kiezen, opdat zijn volk zou weten, dat het moest sterven of overwinnen; tegelijk laat hij onder de troepen uitstrooien, dat Graaf Ernst op zijn bevel naar Ostende is getogen.

En nu, 't was reeds op den middag (2 Juli), nvt begon de eeuwig gedenkwaardige slag bij Nieuwpoort, waarin Prins Maurits de overwinning behaalde. Inderdaad een overwinning, waaraan reeds zij wanhoopten, 1 die 't stuk hadden doorgedreven en, te Ostende, van 't leger afgesneden, in den grootsten angst ver-keetden, vol berouw over hun halstarrigheid. Verbeeldt u hun vreugde, toen hun de tijding der zegepraal werd gebracht, een zegepraal behaald door Maurits' onnavolgbare taktiek, daar hij zijn leger zoo gesteld had, dat de vijand den geheelen dag de brandende Julizon, stof en rook iu 't gezicht had; daar hij zijn kanonnen op houten bevloeringen had laten plaatsen, opdat ze niet in 't zand zouden zinken, en daar hij, de gesteldheid van den grond in aanmerking nemende, zijn troepen niet gezamenlijk, maar in afzonderlijke hoopen had doen aanvallen, waardoor de vermoeide of verstrooide benden telkens door versche vervangen werden of in staat waren zich te herzamelen I).

De zegepraal was volkomen: van de Spaansche zijde waren er 5000 gesneuveld, 700 meest officieren , waaronder ook de Admirant

l) Volgens den Ailmirant van Awagon luui dit wel 'l meest tot deze zegepraal bijgedragen.

-ocr page 212-

182

van Armgou, gevangen, 105 vfuimlols en al 't geschut van den Aartshertog veroverd I). Doch ook van onze zijde had de slag bij Niemvpoort bloed gekost: behalve de 800 man onder ^raaf Ernst, waren er nog 1000 gesneuveld. Isabella, die reeds gezegd had »mij gelust te zien, hoe die van Nassau zich zal stellen als hij voor mij gebracht wordt,quot; moest dat genot ontberen. En toeh hadden de soldaten van Albertus zich met uitstekende dapperheid gekweten en hun leven niet gespaard!

Toen de overwinning behaald was, steeg Maurits, ten aanzien van zijn leger van 't paard. Met tranen in de oogen, dankte hij God, uitroepende:

»0, Heere, wat zijn wij, arme, zondige menschen, dat Gij ons heden, tot dyns naam, eer en glorie zoodanig geluk mededeelt; 1 zij de glorie en dank tot in eeuwigheid!quot;

En wel mocht hij God danken, die 't leger der Kepubliek zoo wonderbaar behouden en zon en wind gegeven had, welke hem de overwinning schonken. En dat dit dankgebed geen IJdele vertooning was, blijkt ons daaruit, dat hij eer hij zich te ruste begaf, Gul nogmaals dankte voor de verkregene overwinningen de verlossing uit de gevaren, waarin hij verkeerd bad 2).

Tegen het gevoelen van Francis Vere, die er op aandrong dat de overwinnaar den vluchtenden vijand terstond tot voor de poorten van (rent en Brugge zou vervolgen, hield Maurits zijn troepen bij elkander, en besloot op het slagveld te overnachten.

Den volgenden dag begaf hij zich naar Ostende, den gevangen Admiiant medenemende. Des morgens om 0 uur kwam hij daar aan, en werd met uitbundige blijdschap door de Staten ontvangen. Op zijn verlangen begaf men zich terstond naar de kerk, alwaar de predikant üytenbogaert in de Fransche taal een redevoering hield en Psalm 1 1lt;) tot tekst koos.

Wel was de overwinning bij Nieuwpoort geschikt, om den nationalen hoogmoed te streelen en vestigde zij Maurits' roem als veldheer vruchten leverde zij echter niet op: de onderneming op Duinkerken was er door belet: tegen 't eind der

l i Ook drie ruiterslaiulaardcn, benevens den prachti•fen standaard, dien 't inuiteinlc volk uit I )lc.st gevoerd had; benevens den witten strijd hengst en de wapenrusting des Aartshertogs, die gedurende den strijd d«* aroolste dapperheid betoonde en ecu der laatsteu het slagveld verlaten had 2) Hor, Hoek ^7 lol. 4^.

-ocr page 213-

maand verliet de Prins, die begreep, dat hij verloren was indien bij een tweede overwinning even duur moest betalen als de eerste, Vlaanderen, en keerde naar Holland terug.

VII. I1K STA M VA DEK VAN' KEN KONINGSHUIS.

1620—1632.

't w as aan de brug bij Leffingham, dat we Graaf Krnat l 'asimir voor 't eerst ontmoetten en hem een zelfopoffering zagen toonen, welke we met die van Leonidas gelijkstelden. Toch was het niet de eerstemaal, dat de Nassausche graaf zich onderscheidde — anders ook zon Maurits hem dien gewichtigen post niet toevertrouwd hebben.

In 1 r,7.quot;, te Dillenburg geboren, was hij met zijn twee jaren jongeren broeder eerst te Siegen, daarna te Heilbron en eindelijk te Bazel in alle ridderlijke oefeningen en takken van wetenschap onderwezen. Vandaar vertrok hij naar Genève, vervolgens naar Frankrijk, en kwam eindelijk aan 't hof zijns broeders. Willem Lode wijk', met wien hij in 1591 als jongeling van een-en-twintig jaren het beleg van Groningen bijwoonde en verder alle tochten en belegeringen meemaakte. In 1595 met zijn broeder Graaf' Philips en lt;iraaf Ernst van Solms in krijgsgevangenschap geraakt, kreeg hij voor een losprijs van 10,000 gulden zijn vrijheid terug en beschonken de Staten hem met een kompagnie voetvolk, met hetwelk hij het volgend jaar binnen Hulst in bezetting lag. toen de Spanjaards die vesting belegerden, bij welk beleg, even als bij van Rijnberk en Lingen, hij zich zeer onderscheidde. In den slag bij Nieuwpoort hebben wij hem de brug bij Leffingham zien verdedigen; zonder zijn koene dapperheid zou Manrits' leger buiten slagorde overvallen zijn wie had dan den afloop kunnen voorzien V

In 1608 werd hij nevens Prins Prederik Hendrik meteen leger naar den Kijn gezonden, om de grenzen des lands te beveiligen. Drie jaren later belegerde en overmeesterde hij Lochom en kwam hij, door 't overlijden van zijn vader, in 't bezit van 't Graafschap Dietz. In 't zelfde jaar zonden hem de Staten met tien kornetten ruiterij naar Brunswijk, om daar Hertog Hendrik Julius

-ocr page 214-

bij te staan. Zoodanig kweet Ernst ('asiiuir /.ieli van dezen last, dat de Hertog hem niet alleen tot generaal van zijn leger benoemde, maar hem ook de hand zijner oudste dochter Sophia Hedwig schonk.

Doch ome Staten wenschten den dapperen grant' Ernst te behouden: zij benoemden hem tot generaal-veldmaarschalk over 't Staatsche leger, en gaven hem later de ondubbelzinnigste blijken van erkenning zijner verdiensten, toen ze hem vervolgens tot Luitenant-Gouverneur, eerst van Gelderland en later van Utrecht aanstelden. Prins Maurits liep zoo hoog met zijn neet' Ernst, dat hij hem, bijgeval Prins Frederik Hendrik voor hem mocht komen te overlijden, tot erfgenaam van het Prinsdom Oranje benoemde.

Toen nu zijn edele broeder, Willem Lodewijk, in 1(320 zonder kinderen stierf, voldeden de Staten van Friesland aan diens laatsten wensch, en benoemden ze hem tot Stadhouder over hun gewest, bij welk Stadhouderschap na Maurits' dood, ook die van Groningen en Drenthe gevoegd werden. Bij zijn inhuldiging in Leeuwarden, die niet groote feestelijkheden gepaard ging, hoorde men alom 't gezang van Starter zingen:

„Vive Ie Comtu Emeslis,

Grauf Jan's doorluchtige zoon,

Die van dien stam de leste is,

Doch van dien krans de kroon;

Die zijn mnnhafte daden,

Tot voorspoed van den Staat,

Tot 's vijauds schande en schaden,

Zoo Ernstig blijken laat.quot; 1)

Niet lang na zijn benoeming tot Stadhouder eindigde het twaalfjarig bestand en riep hem de krijg tegen Spanje weer uit het aan hem toevertrouwde gewest. Steeds gereed, liet Vaderland met zijn arm te dienen, vergezelde hij eerst Maurits en daarna Frederik Hendrik op al hun tochten en belegeringen, om de nog door de Spanjaards bezette plaatsen in handen te krijgen. Zoo hielp hij in 1622 Bergen-op-Zoom bemachtigen en ontweldigde hij den Spanjaard Steenwijk.

Het jaar l(32G gaf graaf Ernst vrij wat onaangenaamheden. De Staten-Generaal hadden gepoogd , de invordering der gemeene

1) VV. Eckhoff. Leeuw. Courant vuu 25 Mei 73.

-ocr page 215-

185

lasten in Friesland op denzelfdea voet te brengen als in Hul-land, waarin Westergoo en een deel van Oostergoo bewilligd luidden. 13e steden echter verkozen zich daaraan niet te onderwerpen. Nu machtigden de Staten van Friesland Graat' Ernst als hun stadhouder, om die lasten door middel van inlegering en onteigening te innen. Nauwelijks had men daarvan te Leeuwarden de lucht van gekregen, of 't volk kwam op de been en viel den Grietman van Westdongeradeel, Douwe van Aylva, op 't lijt'; terwijl 't hem de schuld gat' van die wijs van invordering aangeraden te hebben. De Grietman, voor zijn leven vreezeude, vluchtte in een huis. Reeds maakte men zich gereed om dat huis te plunderen, toen gelukkig de schutterjj aankwam en de muiters uiteenjoeg. Om nu de belhamels der oproerigen te straften, poogde graai' Ernst vijf vendels voetknechten binnen de stad te brengen; doch dit lekte uit, de burgerij vloog te wapen en noodzaakte den Stadhouder om niet alleen geen gevolg aan zijn voornemen te geven, maar zelfs de gewone bezetting te ontwapenen. Eu zooals 't gewoonlijk iti zulke gevallen gaat, wanneer 't volk de baas blijft: de beweging van Leeuwarden sloeg naar de andere steden en eukele dorpen over, waar men do ontvangers plunderde en vrij wat moedwil bedreef. Toen nu Graaf Ernst afgevaardigden uit de steden had ontboden en hun verklaarde, dat hij de vijf vendels alleen had willen gebruiken om de oproerigen te straften, en niet om de belasting met geweld in te voeren, stond men toe, dat de bezetting weer gewapend werd en keerde de rust terug.

In 't zelfde jaar 162G belegerde Graaf Ernst met een gelukkig gevolg Oldenzaal. Hoe deze grensvesting ook door den vijand met dubbele wallen, grachten en muren versterkt was, na een hardnekkige verdediging van veertien dagen moest zij zich overgeven. Maar vooral muntte Graaf Ernst uit bij de belegeringen van de sterke vestingen Grol en 's Hertogenbosch. Hoezeer de Staten van Friesland met hem waren ingenomen, toonden zij, toen zij het recht van opvolging opdroegen aan zijn zoon Hendrik Casimir (1031).

Toen nu de Staten in 1632 besloten hadden, om door 't veroveren van Maastricht in het hart van Brabant door te dringen, voerde hij 't bevel over een brigade der voorhoede van 't leger. Eerst echter moest Roermond worden aangetast. Bij 't bezichtigen der loopgraven werd hij door een musketkogel in 't hoofd

-ocr page 216-

186

geschoten. Zoo stierf' de dappere en minzame Graaf' Ernst Casi-mir, de stamvader van ons koninkfijk huis. Tot zijn eer strekt een bericht uit dien tijd: »dat hij beweend werd vau allen die den krjjs volgen, van beogen zoowel als van lagen rang, die zijn wakkerheid en strijdbaarheid hoogelijk roemen, dewijl hij Jegens zijn onderhoorigen altijd zoo minzaam was geweest, dat vele officieren en soldaten, toen ze de tijding van zijn dood vernamen, met betraande oogen uitriepen: »Ach! onze getrouwe vader Krnst Casimir is doodgeschoten!quot; 1) Zeker wel een der schoonste lofredenen, welke op 't graf van een veldheer kunnen worden gehouden.

Zijn lijk werd gebalsemd, naar Leeuwarden overgebracht en daar in zijn paleis eenige dagen ten toon gesteld. waarna bet met groote statie begraven werd.

Het huis van Nassau verloor in hem den achtsten telg, die voor de onafhankelijkheid van Nederland zijn leven liet. Zjjn spreuk »Constantquot; verloochende hij nooit. Zijn weduwe, Sophia Hedwig van Brunswijk, overleefde hem nog tien jaren; zij had hem twee zonen geschonken, den thans een-en-twintigjarigen Hendrik Casimir, die aan 't hoofd van zijns vaders regiment werd gesteld, en hern als stadhouder over Friesland, (Troningen en Drenthe opvolgde, en Willem Krederik, twee jaren jonger dan zijn broeder. Aan de weduwe werd door de Staten van Priesland een pensioen van /quot;4000 toegelegd.

VIII. OS A VNKKNA MK VERUOriUXOEX.

1600— 1609.

Belangrijk is dit tijdvak niet, wat de krijgsbedrijven aangaat -des te belangrijker echter is het ten aanzien van de ontwikkeling vun het nationale leven, de meerdere vestiging van ons volksbestaan en de krachtige uiting onzer inarine — nog belangrijker, omdat aan het einde daarvan onze Republiek door Spanje feitelijk erkend werd.

Ofschoon Manrits, na de overwinning bij Xieuwpoort. uit gepaste voorzichtigheid den Vlaamschen bodem had verlaten. was

l) W. KekhofV. Leeuw. Cour. vau :l5 Mei.

-ocr page 217-

187

dit; ui et, om don vijand rustte schenken en de gelegenheid, 7,ieli van de geledene verliezen te herstellen. Ten minste zon dacht hij er over. De Staten echter schenen daaromtrent een ander gevoelen te koesteren.

»Laat ons de een of' andere stad trachten in te nemen, welke de Spanjaard hier nog in bezit heeft, opdat we 't land van vijanden zuiveren,quot; zeide Manrits.

» Dat is te kostbaarantwoordden de Staten. vooral die van Holland. » Wel willen we een tort houwen op het eiland ( adsand . om daarmee de galeien te Sluis te bedwingen, en een brandschatting van het platte land van Brabant.quot;

Doch beide voorslagen werden door Manrits afgekeurd, en zoo was het jaar 1600 verloopen, zonder dat er iets uitgericht werd. Geen wonder, dat dit verschil ran gevoelen een verwijdering deed ontstaan tusschen den Prins en de Staten, bovenal tusschen hem en hnn leidsman, die hen geheel beheerschte, 's Lands advokaat Johan van Oldenbarneveld. Of die verwijdering reeds tijdens de ontmoeting tusschen den advokaat en den overwinnaar bij Nienwpoort begonnen is. zooals sommigen beweren, 1) is mogelijk, maar niet bewezen. Meer waarschijnlijk is het, dat de Staten, vooral die van Holland, wel inzagen boe ze met den tocht van Vlaanderen schatten gelds nutteloos verkwist hadden en die schade nu wilden inhalen. Daarmede vervalt ook het denkbeeld, door anderen geopperd, dat Oldenbarneveld na s Prinsen zegepraal voor Nienwpoort gevreesd zou hebben, dat Mam lts hem en de Staten boven 't hoofd zou wassen. Hoe 't zij, do weigering om iets te ondernemen, moest den vurige,n I lins gekrenkt en een onaangename verhouding tusschen hem en den te roerstaanden landsadvokaat hebben doen ontstaan.

Er werd dus in het jaar 1600 niets meer verricht. Daar het in 't volgende bleek, dat de vijand een belegering van Ostende, den sleutel van Vlaanderen, op 't oog had , hielden de Staten sterk aan op een nieuwen tocht derwaarts, te meer, daar men wist, dat koningin Elizabeth zich had laten verleiden, hen met

1) Wam'schijnlijk tcngcvol(je van liet pamllct van UiV't, getiteld „ilen waren Bar-nevelilwaaruit ook Bilderdijk zijn verhaal schijnt getrokken te hehben. De schrijver van dat pamflet verhaalt, dat Manrits den advokaat een oorveeg zon hebben gegeven, met de woorden: -Schelm, gij hebt ons verkocht, maar O-od heeft u do leverantie belet.quot; Behalve dat dit verhaal allen historisehen grond mist, is het geheel en al to^en *t karakter vau onzon Miiurits.

-ocr page 218-

188

een .aanzienlijke macht te willen ondersteunen, mits de oorlog in Vlaanderen gevoerd werd I). Dit plan beviel evenmin Man-rits. als Willem Lodewijk. »De vijand was reeds te sterk ia Vlaanderen, om iets van onze zijde te ondernemen, hetwelk vruchten kon dragen,quot; meende de laatste. »Dan ware het beter, om de stad Rijnberk te belegeren, ten einde daardoor, indien 't mogelijk was, den vijand van Ostende at te trekken,quot; oordeelde Maurits. En hiertoe besloten de Staten tien ;308tcquot; Mei.

Nu vereenigde de Prins zijn leger, 10,000 man sterk, te 's Graven weert, begaf zich in 't begin van Juni naar Arnhem, onder 't voorwendsel van een bruiloftsfeest te gaan bijwonen, en sloef)1 den 12(lcn dier maand het beleg voor Rijnberk, welke sfad hij den 308tequot; Juli innam. Benige dagen later veroverde hij Meurs, hem door de overledene gravin nagelaten en waar hij als landsheer zijn intocht deed. Dan de Staten , opziende tegen de groote oorlogskosten voor zooverre die niet strekten tot ontzet van Ostende, voor hetwelk nu werkelijk door den Aartshertog het beleg 2) was geslagen, riepen hem terug — hij moest, hoe ook tegen zijn wil, gehoorzamen en kwam den 20'tcn Augustus in den Haag terug.

Alweder drongen de Staten op een tocht naar Vlaanderen aan; Maurits daarentegen sloeg het beleg voor 's Grave, Hulst of Den Bosch voor, ten einde door 't veroveren van die steden het mogelijk verlies van Ostende te vergoeden. Een aanslag door Maurits en Willem Lodewijk op de Spaansche galeien van Sluis mislukte, doordien die onmogelijk bleek te zijn ; evenals een tocht tegen Weert, dewijl de vijand er bij tijds kennis van kreeg, en het beleg van 's Hertogenbosch, dat te laat begonnen was. door gebrek aan de noodige behoeften en den te spoedig invallenden vorst.

Gaarne hadden de Staten gezien , dat Maurits hier 't vijandelijk leger had afgewacht; hij was te voorzichtig en zond zijn volk in de garnizoenen. waarna hij zelf, ontevreden over 't weinige dat hij door de tegenwerking van do Staten had kunnen doen, den 8s'equot; December naar den Haag terugkeerde.

Belangrijk voor den handel was in lo02 de oprichting vai\ de Oost-Indische Compagnie; hoe hoog de welvaart toenmaah

1

Van der Kemp, Prins Maurits. 1)1. II Blz. 'JS. Van Rcijdt, Blz. 445.

-ocr page 219-

189

in Holland gestegen was, kan men daaruit ojiinaken, dat de tweede vloot welke die Compagnie (1(508) in zee zond, niet minder dan 22 tonnen gouds aan uitrusting gekost had.

rntussclien wierven de Staten in 't begin van 1602 een aanzienlijk leger, om het geprangde Ostende t(! hulp te komen. W ederom was er verschil tusschen hen aan de eene, en Man rits en Willem Lodewijk aan de andere zijde. De Staten wilden een strooptocht in Brabant ondernomen hebben, Maurits en zijn neet keurden dien als roekeloos af, toch moesten zij zicii aan de bevelen hunner meesters onderwerpen: den 208t':quot; Juni nam de tocht, onder bevel van Maurits, een aanvang; terwijl aan Hohenio de bescherming der grenzen was opgedragen.

Ook deze tocht gaf alles behalve een goede uitkomst, 't Was dan ook wel te verwachten, waar mannen als Oldenbarneveld en de Staten krijgsplannen maakten, welke een veldheer als Maurits afkeurde. Met een leger van 18000 man voetvolk en 5000 ruiters rukte Maurits in 't vijundelijke land tot voorbij Maastricht, en trok van daar naar Tienen, waar de den 298tcquot; Mei uitzijn gevangenschap ontslagen Admirant van Arragon niet eeu leger van ongeveer 20,000 man verschanst lag. Welke moeite de Prins ook aanwendde, om hem uit zijn verschansingen te lokken, den Admirant lag de bij Nieuwpoort geledene nederlaag nog te versch in 't geheugen, dan dat hij zich tegen zulk een veldheer in 't open veld zou gewaagd hebben: hij hield zich zorgvuldig binnen die verschansingen, welke zoo sterk waren, dat Maurits ze niet kon aantasten. Daar hij hier dus niets kon uitrichten en er, zoo door eenige Avanorde in't leger als door de onwilligheid der landzaten, gebrek aan mondvoorraad begon te komen, besloot hij tot den terugtocht en sloeg hij 't beleg voor de stad (irave. Dat deze belegering den Staten niet naar den zin was, bleek genoegzaam daaruit, dat zij terstond besloten, om, met den Raad van State in volle vergadering naar het leger te (irave te trekken, om daar met Prins Maurits en Graaf' Willem te beraadslagen. Het baatte hun echter niet: het beleg van de sterke stad (irave had voortgang. Den 10llequot; Augustus kwam Mendoza tot ontzet opdagen en sloeg zijn leger zoo dicht mogelijk bij dat der belegeraars neder. Doch de ervaren veldheer had zich te goed tegen den vijand van buiten verschanst: reeds twee weken later moest Mendoza, die zag dat al zijn pogingen tot ontzet van de vesting vruchteloos waren, met stille trom aftrekken en

-ocr page 220-

190

Grave zich ua een dappere verdediging van twee maanden overgeven.

Zeeland, reeds sedert lang de aanmatigingen van Holland moede en gaarne den invloed van de Staten dier Provincie op de algemeene aangelegenheden willende verminderen, had in de maand Maart van dat jaar aan de Staten van Holland den voorslag gedaan, om aan Manrits de grafelijkheid over hun provinciën op te dragen. Het had dit echter in vrij algemeene bewoordingen geuit, doch onder de hand zijn voorstel kenbaar gemaakt aan Oldenbarneveld , dien het hoopte dat zulks, liij den invloed welken hij op de Staten van Holland oefende, wel zou weten door te drijven. Deze nu vergaderde den la1™ Maart eenige voorname Hollandsche heeren te zijnen huize, deelde hun 't voornemen van Zeeland mede, merkte aan, dat Maurits de bezegelde brieven onder zich had, waarbij men zijn vader de grafelijkheid had aangeboden en waaraan nog slechts de volledige toestemming van Amsterdam ontbrak . hoe, als Zeeland voorging, Holland wel zou moeten volgen, doch hoe de Prins zelf daartoe nog geen genegenheid had haten blijken. Hoezeer uu ook de Advokaat uitweidde over de verdiensten van Maurits en diens doorlnchtigen vader, was men het er over eens, dat hij zich daardoor des te meer iu schulden zou steken en de vijand des te eerder naar zijn leven zon staan; terwijl men 't niet zou kunnen doen zonder voorkennis van de koningin van Engeland en den koning van Frankrijk. Kortom, men besloot de zaak uit te stellen 1) en geheim te houden.

't Beleg van Ostende werd intusschen steeds voortgezet, en in September 1(J03 aanvaard door Amhrosius Spinola, een Italiaan, door dapperheid en krijgstalenten vermaard, en de waardige tegenstander van een veldheer als Maurits. Een maand vroeger had de laatste andermaal het beleg voor 't sterke 's Hertogen bosch geslagen, altoos weer onder gedurige kibbelarijen daarover met de Staten. Doch reeds twee dagen nadat hij zich voor die vesting vertoond had, sloeg Albertus zeil' zich met een eenigszins sterker leger dan 't onze in zijn nabijheid neer en maakte alzoo de bemachtiging der stad, die niet geheel kon

1

wat men niet graag wil.

-ocr page 221-

191

worden ingesloten, bijna onmogelijk, 't Zou mij te ver voeren, de bijzonderheden van dit beleg mede te deelen; genoeg; den 5dl'quot; November brak Maurits, om den reeds begonnen winter, 't beleg op en verdeelde zijn leger in de garnizoenen. Intus-schen — had hij ile stad niet. genomen — hij had zijn doel bereikt: een geschikte afleiding aan 't beleg van Ostende gegeven.

Het jaar 1001 begon weder met het oude geschil tusschen Maurits en de Staten. Eindelijk werd er besloten, het leger naar ('adzand te zenden en van daar rechtstreeks naar Ostende oj) te rukken. Hoewel met tegenzin, gehoorzaamde Maurits aan de bevelen der Staten, doch eisciite dat zij. benevens de liaad van State, even als ten jare 1(500, den tocht zouden medemaken , waarin zij toestemden. Den 209tequot; April verzamelde hij een aanzienlijk leger te Willemstad en trok daarmede, vergezeld door Willem Lodewijk, Krederik Hendrik eu nog andere graven van Nassau, over zee naar 't land van ('adzand, waar hij den 'iö8tc:quot; April aanlandde en nog dienzelfden dag drie schansen op den vijand nam. We willen niet in het uitgebreide treden over de verdrietelijkheden, welke Maurits in dezen veldtocht ondervond door 't verschil tusschen hem en de Staten ten aanzien van 't ontzet eener stad, welke hij mu goede conscientie ondoenlijk hield en te zeer perculeus om geslagen te worden,quot; we bepalen ons alleen bij de vermelding, dat onze veldheer, behalve eenige schansen, L.Jzendijke, Aardenburg, Philippine en Sluis nam, vóór welke laatste stad de dappere Graaf Lodewijk Guuther het leven liet, en dat Ostende den 208t(!quot; September bij eerlijk verdrag aan den vijand overging, nadat zij den Aartshertog 72,000 man gekost had en hem niets dan een puinhoop liet. Zoozeer vereerde Spinola de dapperheid barer verdedigers, dat hij den bevelhebbers der bezetting, die vrijen aftocht bedongen hadden, vóór hun vertrek een prachtig gastmaal gaf. Maurits en de overige bevelhebbers ontvingen de ;i000 man, toen die in zijn leger te Sluis aankwamen, blootshoofds en dankten hen hartelijk voor hun trouwe volharding.

't Vervolg van dit tijdperk is een schitterend tooneel van krijgskunst tusschen Maurits en Spinola, docb waaiquot;, door tegenwerking van de Staten onzerzijds weinig werd uitgericht; zelfs, toen de Spaansche veldheer in 't begin van I tJOti naar Spanje was gereisd om geld te vorderen ter voldoening zijner troepen .

-ocr page 222-

19:3

waar hij 's konings schatkist tot op den bodein ledig vond 1), verkozen de Staten van zijn afwezigheid geen partij te trekken, maar verlangden, dat er ter vermijding der zware onkosten, slechts verded igender wij ze zon worden geoorloogd.

Doch de onaangename verhouding tusschen Maurits en de Staten (Oldenbarneveld) zou nog grootelijks toenemen, toen in 1007 van de Spaausche zijde een verzoek tot onderhandeling kwam, voornamelijk gevoerd door Pater Jan Neijen, generaal der Minnebroederen te Brussel. Zoodra deze zaak ter sprake kwam, stonden de twee machtigste personen in den Staat, Maurits cn Oldenbarneveld. lijnrecht tegenover elkander. Maurits was voor het doorzetten van den oorlog en wel om de volgende redenen: Vooreerst had men reeds overvloedig ervaring opgedaan van de kwade trouw des vijands; vervolgens was het waarschijnlijk . dat onderhandeling in slaap zou wiegen en verdeeldheid te weeg brengen; dan, hoe was niet de handel vooruitgegaan, juist tengevolge van den oorlog; daarenboven, men moest gebruik maken van Spanjes verlegenheid, welks leger aan 't muiten, welks schatkist ledig, welks crediet vernietigd was, welks havens in Indië en Europa door Hollandsche vloten geblokkeerd waren. Oldenbarneveld daarentegen beweerde, dat 's lands financiën in een bedroefden toestand waren; dat men de kans moest aangrijpen, nu men vrede kon erlangen op gunstige voorwaarden en voldoende waarborgen, door tnsschenkomst der Mogendheden; dat liet land rust behoefde na een inspanning van bijna veertig jaren onafgebroken oorlog. En Oldenbarneveld^ oordeel woog zwaar: zijn raadgevingen waren orakels voor de Ile-genten. Oldenbarneveld was Holland, Holland was de Republiek.

En toch — had Maurits gewild, misschien zou zijn invloed tegen dien van den Advokaat niet slechts opgewogen, hem in vele opzichten nog overtroffen hebben. Had hij niet groote macht in handen, als Stadhouder bij de bevolking om de liefde en hoogachting voor zijn persoon en Huis. als veldheer, bij 't leger, dat in hem den schranderen en bekwamen aanvoerder vereerde? Vermocht hij niet veel in Zeeland, waar hij als Eersten Edele en Markgraaf van Veere drie van de zeven stemmen had,

1) De dappere man zag zich genoodzaakl , indien hij den oorlog wilde voortzetten, zijn eigen middelen en die zijner vijanden te bezigen om de uitgeputte krijgskas te stijven. V. hennep, Voorn. Geseh. Afd. fl St. M Hlz. I5.'i.

-ocr page 223-

198

iu de landprovinciën, waar hij meester was van al de talrijke bezettingen! Of zon het de eerzucht geweest zijn, die Maurits aandreef, om zich tegen den vrede te verklaren ? Gevoelde hij soms dat hij, wanneer de krijg ophield, zijn prestige als veldheer zou verliezen en geheel en al door Oldenbarneveld zou overschaduwd worden? We willen niet ontkennen, dat er in Maurits' gemoed een stem was, die hem deed verlangen n.aar voortzetting van 't woelige krijgsmansleven en hem deed schrikken voor een werkeloosheid, na zulke bedrijvige jaren — zijn laatste veldtochten, door de tegenwerking der Staten mislukt of zonder vrucht gebleven, kunnen hem niet hebben opgewekt, om langer zóo krijg te voeren. Daarenboven, eigenbelang was geen karaktertrek van Maurits. Integendeel: steeds had hij de grootste belangeloosheid bewezen; waar hij heerscheu kon, zich den nederigen dienaar der Staten getoond; ja zelfs, toen hem van wege Spanje, indien hij de zaak der Nederlanders wilde verlaten, een millioen en groote heerlijkheden in Dnitschland werden aangeboden, had hij geweigerd 1), den vjjand zelfs niet aangehoord, dewijl hij niets wilde doen tegen eer en plicht, niets dat schadelijk was voor een land, voor hetwelk hij zooveel gevaar getrotseerd had. En eerzuchtig was hjj evenmin. Ware hij dat geweest, hij had zich verstaan met den Aartshertog en zou meer gezag, zelfs de souvereiniteit verkregen hebben. Willem Lodewijk was het met Maurits eens; ook hij was tegen een vrede , die later bij de meerdere uitputting van Spanje, op veel voordeeliger voorwaarden zou kunnen gesloten worden.

De vredesonderhandelingen begonnen. Doch ze stuitten voornamelijk op twee punten af: den eisch van Spanje om afstand te doen van de vaart op de Indien, en de vrije uitoefening van den lioomschen godsdienst in de vereenigde Nederlanden. Wat het eerste punt aangaat, dat was een onmogelijkheid; ten aanzien van het tweede kon dit, uit een politiek oogpunt beschouwd. alleen door de Staten vrijwillig als een gunst, nooit op een eisch van Spanje verleend worden. En zoo werd de vrede onmogelijk ; toen de Engelscbe en Fransche gezanten een veeljarig bestand voorsloegen. Hiertegen ijverde Maurits nog meer. Zoo v.ou men Spanje gelegenheid geven, zich te versterken; terwijl Nederland met verlies van bondgenooten, na 't einde van 't be-

1) Groeu van Priustercr Ifaüdboek, le GeJ. BI/.. 18o.

13

-ocr page 224-

194

stand den oorlog van meet af aan weer kon beginnen, 't Hielp hem alles niets; zelfs kwam het tusschen hem en den Advokaat tot hooge woorden, waarbij de laatste den Prins beschuldigde, van naar de souvereiniteit te streven, ja, zelfs zijn ambt neder legde, doch alleen om zich door het smeeken der Staten te laten bewegen, het weer te aanvaarden.

Den 9dequot; April 1009 werd er een wapenstilstand voor twaalf jaren geteekend, bekend onder den naam van Twaalfjarig Bestand, «Na veertigjarigen strijd, achtte de vijand zich gelukkig, een overeenkomst te verwerven, waarbij het Vereenigde Nederland in zijn onafhankelijkheid erkend, en een groot deel der Overzeesche bezittingen van Spanje stilzwijgend aan het Gemeene-best werd afgestaanquot; 1).

I) Groen van Prinsterer. HamVboek, IcGed. lilz. 185.

-ocr page 225-

HET EIND VAN DEN STRIJD.

I. NOODLOTTIGE BUST.

1609—1621.

»Iiust van buiten, onrust van binnen,quot; mocht Prins Maurits terecht gewaarschuwd hebben. En helaas, de tijd van 'tBestand kenmerkt ziel) door droevige twisten — twisten, des te heil-loozer, omdat ze het hoogste raakten wat de mensch op aarde bezit, des te noodlottiger, omdat de staatslieden er zich in mengden en ze daardoor de oorzaak werden van twee partyen, die anderhalve eeuw bestaan hebben en eindelijk 't land ten ondergang voerden.

Het lust ons niet, deze kerkelijke twisten hier te behandelen, trouwens quot;t is een zaak, die weinig thuis behoort in een beschrijving van 't Leven en de Heldendaden der vorsten uit het Huis van Oranje-Nassau; alleen willen we in herinnering brengen, dat het Jacobus Arminius was, vroeger Predikant te Amsterdam, die als Hoogleeraar te Leiden sommige stellingen verkondigde, afwijkende van de leer der Nederlandsche kerk, en dat zijn ambtgenoot Gomarus zijn heftigste bestrijder was. Verder, dat, bij den dood van Arminius, diens opvolger Vorstius nolt;gt;' meer van de gevestigde leer afweek en dat men in 1611 beide hoogleeraren dwong, hun ontslag te nemen, waarop men Epis-copius en Polyander aanstelde, die echter niet veel beter waren dan hun voorgangers. Nog, dat de volgelingen van Arminius, Vorstius en Episcopius naar de Remonstrantie (het vertoog), die zij bij de Staten van Holland inleverden , Remonstranten, de tegenpartij om hun Contraremonstrantie (tegenvertoog) ('ontraremonstran-ten, later gereformeerden genoemd werden.

13*

-ocr page 226-

19()

Zelfs bij een oppervlakkige kennis van 't karakter van Prins Maurits, moet men het natuurlijk vinden, dat hij met hart en ziel der bestaande Staatskerk was toegedaan. Het is dan ook een vrij kinderachtige bewering 1), dat hij eigenlijk Remonstrantseh was, maar nit verregaande onkunde zou hebben gemeend, dat de Contraremonstranten de leer, welke hij voor de ware hield, verkondigden. Deze bewering berust op een verhaal, reeds als leugenachtig gebrandmerkt door onzen wakkeren Isaac Da Costa 2); een verhaal, hetwelk de aanteekenaar op Brandt 3) ons voor ecbt opdischt. Volgens dezen zou de predikant van Buren, Albertus Huttenus, door 's Prinsen zuster Maria, gravin van Hohenlo , tot haar broeder zijn gezonden, om vergiffenis te vragen voor een Franschman, die op den dood zat.

»Wel, dominé,quot; zou Maurits tot Huttenus gezegd hebben, »zijt gij ook al eon van die Arminianen, die gelooven, dat het eene kind ter zaligheid, het andere ter verdoemenis geboren wordt?quot;

»Met uw verlof. Excellentie,quot; zou de predikant hebben geantwoord. »Dat is juist het gevoelen der Contraremonstranteivquot;

»Nu nog mooier. Denkt gij, dat ik het niet beter weet V' hernam Prins Maurits, die zich daarop tot Graaf Willem Lode-wijk zou hebben gewend, met de vraag: » Wie heeft er gelijk, neef, de predikant of ik?quot;

»Gij hebt ongelijk, neef,quot; was 't antwoord van Willem Lodewijk.

Behoeft het wel eenig betoog, dat een man als Maurits, al zullen we hem nu juist geen diepe theologische kennis toeschrijven, toch in 'tjaar li316 niet zoo aartsdom zou geweest zijn, om niet te weten , wat te midden van de hitte van den strijd de kleinste cathechisant wel wist? Neen, wij nieenen 't er voor te mogen houden, dat Maurits uit eerbied er voor de gevestigde kerk in waarheid de partij der Contraremonstranten was toegedaan.

Intusschen had hij in 't begin van het Twaalfjarig Bestand wel wat anders te dooi gehad, dan zich met kerkelijke geschillen te bemoeien. De dood toch van den hertog van Gulik en Kleef had aanleiding gegeven tot een twist, waarin Oostenrijk en Spanje tegenover Frankrijk stonden. Daar Hendrik IV vermoord was 4),

1) Stolker, Prins Maurits van Nassau, Blz. 7.

2) Da Costa, karakter van Prins Maurits, Blz. 78.

8) Rcehtspl. van Olilenb., Blz. 17'.).

4) Den 1 Ideu Mei 1010, door Ravaillac.

-ocr page 227-

197

nam Frankrijk geen werkelijk deel aan den krijgstocht; doch Manrits, die aan 't hoofd der Bondgenooten stond, veroverde op den 2dcn September 1010 het sterke Gulik, hield Spinola tegen en maakte zich meester van Emmerik, liees en h'avensberg.

We weten 't, lioe Maurits deai 23stcquot; Juli Kil? openlijk '/.ij11 aanhankelijkheid aan de partij der (Jontrareinonstranten deed blijken, door de godsdienstoefening l)ji te wonen in de Kloosterkerk , welke veertien dagen vroeger door die partij in bezit genomen was. Dit had Oldenbarneveld., die met hart en ziel de lieinonstrantsche partij was toegedaan en haar door allerlei geweldige middelen trachtte te bevorderen, in woede ontstoken 1) en hem nog meer van Maurits vervreemd. Ongenegen, voor den man te bukken, dien hij als een oudergeschikteu ambtenaar van de Staten van Holland beschouwde, wist hij deze Staten, met uitzondering van Dordrecht, Amsterdam, Enkhuizen, Edam, Fnrmerende en Schiedam, over te halen tot het uitvaardigen der Scherpe Resolutie (4 Aug.), waarbij o. a. de steden gemachtigd werden om huursoldaten in dienst te nemen , onder den naam van waardgelders.

Uit de geschiedenis is ons bekend, hoe de Staten-Generaal verklaarden, »dat de werving der -waardgelders tegen de orde, den dienst en het welvaren van 't land was en alleen strekken kon, om onrust en wantrouwen bij de ingezetenen te verwekken;quot; en hoe zo den Prins met acht personen uit hun midden naar Utrecht zonden, om dat te^en de Unie aangenomen krijgsvolk af te danken. De Staten van Hollantl zonden daarentegen Huo-o de Groot, liombout Hogerbeets en een paar anderen naar Utrecht; met last aan de officieren der waardgelders, om niets te doen dan 't geen hun door de Staten van Utrecht ol gecommitteerden van Holland zou worden bevolen. Maurits vond dan ook bij de Staten van Utrecht volstrekte weigering om de geworven krijgslieden af te danken. Doch de Prins was er de man niet naar, om zich daardoor vrees te laten aanjagen. Den volgenden dag 2) liet hij 't gewone garnizoen zonder trommelslag oprukken naaide markt, alle toegangen bezetten, en gelastte het halve vendel waardgelders dat de wacht had, de wapens neer te leggen.

1) Brandt, Kechtspl. .van Oldenb. 151/. 17-1.

2) 28 Juli 1018.

-ocr page 228-

198

»lk hol) daartoe geen last van mijn meestersantwoordde de luitenant driest.

»Welnu, vecht dan voor uw meesters,quot; was 't lakonieke antwoord van den Prins.

Daarin scheen de koene luitenant toch geen zin te hebben; hij beval zijn onderhoorigen de wapens neer te leggen, en de Prins dankte nu ook de overige vendels af, waarna hij de stedelijke regeering veranderde, den Contraremonstranten vrijheid van godsdienstoefening en een openbare kerk verleende, en na de rust verzekerd te hebben. Utrecht verliet.

Nu dankten de Staten-Generaal ook in Holland de waardgel-ders af en gaven bij geheime resolutie last tot de gevangenneming van Oldenbarneveld, Mugo de Groot, Pensionaris van Rotterdam, Rombout Hoogerbeets, Pensionaris van Leiden, en Ledenberg, Secretaris der Staten van Utrecht.

't Is een treurige geschiedenis, het proces en de terechtstelling van Oldenbarneveld, welke jaren lang oorzaak hebben gegeven tot verkeerde oordeelvellingen, waarbij van den eenen kant Maurits als een bloeddorstige tiran en Oldenbarneveld als sde vermoorde onnoozelheidquot; is beschouwd; van een andere zijde Oldenbarneveld ten koste van Maurits is vernederd en verguisd. 't Is hier de plaats niet, om eenig oordeel uit te spreken; we willen alleen zien, hoe Maurits zich onder een en ander hield.

De gevangenneming van Oldenbarneveld, de Groot en Hoogerbeets was door de Staten-Generaal aan Prins Maurits als hun stadhouder opgedragen; allo drie werden door een luitenant van 's Prinsen lijfwacht in naam der Algemeene Staten op 't hof in verzekerde bewaring genomen en aldaar in afzonderlijke vertrekken bewaard, totdat hun vaste gevangenkamers elders in gereedheid gebracht waren. Om onrust te voorkomen, had de Prins in stilte meer krijgsvolk in de stad ontboden, hetwelk op dien dag nog met twee vendels versterkt was. Gelukkig bleek die maatregel niet noodig te zijn geweest, daar de burgerij zich stil hield. Toen 's middags Oldenbarnovelds zoon met zijn beide zwagers Van der Mijle en Veenhuizen den Prins kwam verzoeken, te veroorloven, den advokaat op borgtocht zijn eigen huis tot gevangenis te geven, antwoordde Maurits hun, dat dit niet in zijn macht stond, maar zij zich slechts tot de Staten-Generaal hadden te vervoegen. Een dergelijk antwoord gaf hij aan de

-ocr page 229-

199

vroedschappen van Leiden en Rotterdam, die hetzelfde verzoek ten aanzien van Hoogerbeets en de Groot deden.

Intusscheu besloot Maurits door te tasten en reisde hij Holland rond, om de vroedschappen te veranderen en zoo het land tot rust te brengen. Wat de gevangenen aangaat, het liep tot den 20st(quot;u Februari 1619, eer de Staten-Generaal een rechtbank over hen benoemden, bestaande uit 24 rechters, 12 uit Holland en twee uit elke der overige provinciën, welke rechtbank op den 13d0quot; Mei Oldenbarneveld ter dood, en op den IS'1'quot; daar-aanvolgenden de Groot en Hoogerbeets tot eeuwigdurende gevangenis veroordeelde 1).

We gaan op den avond van den 12'ltquot; Mei naar 't paleis op 't Binnenhof te 's Gravenhage. We vinden daar Prins Maurits zitten, diep in gedachten verzonken, 't Zijn geen aangenamt-overdenkingen, welke dat Prinselijk brein bezighouden. Immers heden heeft de landsadvokaat bij monde van den griffier vernomen, dat zijn rechters hem veroordeeld hebben tot de straffe des doods; veroordeeld om op een schavot te sterven, den man die reeds de vriend zijns onvergetelijken vaders geweest was, den man die eens zijn vriend, zijn raadsman, zijn beschermer was, den man die den Staat zulke gewichtige diensten heeft bewezen — 't was vreeselijk! Wat had de Prins al geen middelen aangewend, om de uitvoering van dat doodvonnis te beletten! Had hij niet de Prinsesweduwe van Oranje aangezet, om een poging te doen bij de familie van den Advokaat, opdat deze gratie zou vragen, 't Is waar, Oldenbarneveld had zich vreeselijk vergrepen tegen de vrijheden der Republiek, hij had een gevaarlijk voorbeeld gegeven; maar toch, 't was een verkeerde opvatting van 't recht der Staten van Holland, en dan — hoeveel verplichting had de Republiek niet aan den man, die zoo lang aan 't hoofd dei-zaken had gestaan, die ondanks zijn gebreken, tocli steeds het heil van 't land bedoeld had! Maar de familie van den advokaat wilde van geen gratievragen weten. Had niet Groenevelds vrouw, na zich met de bloedverwanten en vrienden van Oldenbarneveld beraden te hebben, der Prinsesweduwe 't antwoord gebracht: »dat zij met de andere kinderen had gesproken en dat die daar geenszins toe konden verstaan, ja daar niet éenen voet voor

1

Ook tegen 't lijk van Ledenberg, die zicli reeds op den Silsten September van 't vorige jaar om 't leven had gebracht, werd eeu vonnis uitgesproken.

-ocr page 230-

200

wilden uitzetten, al ware het dat hij den hals daar zou moeten laten.quot; En de veroordeelde zelf? Eer zouden er bergeu verzet worden, alvorens de stijfhoofdige staatsman pardon zou vragen. Toch kon misschien het denkbeeld om zijn leven te eindigen onder de hand des beuls dat hooge hart kleinmoedig maken, misschien.... Inderdaad, Maurits' toestand is vreeselijk. Genade te kunnen en te willen schenken en daartoe in de onmogelijkheid te worden gesteld, omdat men die genade niet wil inroepen! Te bedenken, dat een man moet sterven op 't schavot, een man, tegen wien men als knaap reeds heeft opgezien, dien men als jongeling heeft liefgehad, als man, ondanks de ontstane verwijdering, heeft hooggeacht en geëerbiedigd, en dan steeds dat herhaalde: » Die man behoeft niet te sterven als ik een woord spreek, en dat woord v\ay en kan ik niet spreken, als hij of de zijnen geen pardon willen vragen.quot;

Geen wonder dus, dat Prins Maurits somber en in treurig gepeins nederzit. Daar kondigt hem zijn kamerdienaar aan, dat Dominé Walleus een oogenblik gehoor bij Zijne Excellentie verzoekt. Het gelaat van den l'rins heldert op. Hoe! Walleus! De predikant, door de Staten belast, om den Advokaat in zijn laatste uren bij te staan! Misschien komt hij uit naam van den veroordeelde pardon vragen.

»Laat binnenkomen,quot; beveelt hij den kamerdienaar.

»Goeden avond, dominé Walleus,quot; zegt Maurits. »Gij komt van den Advokaat, niet waar?quot;

»Om n te dienen. Excellentie,quot; antwoordt de predikant. »En wel van zijnentwege.quot;

»Dat doet mij genoegen. En kan ik iets voor hem doen? 't Zou mij zeer aangenaam zijn.quot;

» Excel leu tie,quot; antwoordt de predikant. »De Advokaat zendt mij tot u met een tweeledige boodschap: Vooreerst bidt hij Uwe Excellentie, hem, indien hij (niettegenstaande hij Haar steeds, zooveel zijn bedieningen toegelaten hebben, met oprechte genegenheid gediend heeft) tegen Uwen Doorluchtigen persoon in eenig opzicht mocht hebben misdaan, hem zulks te willen vergeven; en ten tweede, smeekt hij Uwe Excellentie, zijn kinderen gunstig te willen zijn en hen niet doen ontgelden, wat men meent, dat hun vader misdreven heeft.quot;

De tranen springen Maurits in de oogen. Met bewogen stem antwoordt hij :

-ocr page 231-

201

»Wi! den Advokaat uit mijn naam zeggen, eerwaarde Heer, dat zijn ongeluk mij leed is, en dat ik hem langen tijd goede genegenheid heb toegedragen. Dat ik mij togen hem heb moeten stellen, is niet persoonlijk, maar ambtshalve geweest. Immers nu eenige jaren herwaarts heeft de Advokaat een anderen vorm van regeering bij do hand genomen, en daar moest ik mij als stadhouder togen verzetten, gemerkt daaruit de ondergang van Kerk en Staat zou gevolgd zijn. Overigens kunt gij den gevangene verzekeren, dat ik hem gaarne en van harte datgene vergeef, wat hij tegen mij in quot;t particulier misdaan heeft. Ik zog heeft: want do Advokaat had zulks wol ronduit on zonder voorbehoud mogen bekennen; dewijl hij in eenige punten kennelijk ongelijk had. Immers do Advokaat hoett het krijgsvolk zooken af te trekken van den eed, dien hot mij als Oouvernenr van het land had gedaan, hij heeft pogingen aangewend, mij buiten de poorten van Utrecht te sluiten en mij in die stad in groot porijkel gebracht, en heeft mij beschuldigd, dat ik naar 's lands sonvoreiniteit zou staan. Wat nu die punten aangaat, ik heb den rechters verzocht, dat de zaken, welke mijn persoon aangingen , niet in aanmerking mochten komen ter verzwaring van het vonnis. Daarenboven laat ik het geheel aan uw eigen oordeel over, of gij den Advokaat deze punten wilt modedeelen of niet, al naar gelang gij zulks tot zijn meeste stichting zult geraden vinden, nademaal ik niets anders zoek dan 's mans zaligheid. Voorts, wat Oldonbanievelds kinderen aangaat, ik zal hun gunstig zijn, zoolang zij wél doen.quot;

Hier houdt Manrits op, wachtende of do predikant niet nog verder iets te zeggen heeft. Deze echter zwijgt en wil heengaan. Uoeds is hij bij de deur; toen kan de Prins zich niet meer bedwingen.

» Domino!quot; roept hij.

» Wat belieft uwe Excellentie Vquot;

»Hebt ge me nog iets uit den naam van den advokaat te zeggen?quot;

»Neen, Excellentie.quot;

»Spreekt hij dan niet van pardon?quot;

:gt;Neen, Excellentie,quot; antwoordt Walleus. »Zelfs heeft de advokaat mij, op mijn uitdrukkelijke vraag daarnaar, te kennen gegeven, dat hij geen onvoorwaardelijke schuldbelijdenis wil doen, noch om verandering van het reeds bepaalde doodvonnis verzoeken.quot;

-ocr page 232-

202

En met deze woorden neemt Walleus afscheid van den Prins, die na 't vertrek van den predikant in zijn stoel nederzinkt.

Hoe Prins Manrits dien nacht geslapen heeft, weten we niet: waarschijnlijk zal wel geen slaap zijn oogleden geloken hebben. Reeds om vier ure 's morgens liet de Prinses-weduwe, Louise do Coligny, gehoor bij hem verzoeken. Ze had het doodvonnis vernomen , en wilde nog een poging aanwenden, om de uitvoering daarvan te verhoeden.

»Zeg aan de Prinses, dat ik haar niet te woord kan staan,quot; liet Maurits haar antwoorden. » Haar voorbede zou toch vruchteloos zijn. Het recht moot zijn loop hebben; ik ben niet bij machte daarin iets te veranderen.quot;

Intusschen naderde het uur der terechtstelling.

»Men sluite alle vensters en luiken van 't Hof zoo van buiten als van binnen,quot; beval Maurits, »en zorge, dat niemand mijner bedienden, die mijn liverei draagt, zich buiten vertoont.quot;

Daarop ging hij met kolonel Hauterive in zijn kabinet eu was zeer onrustig; terwijl hij aanhoudend berichten inwon, hoe ver men reeds met de terechtstelling gevorderd was. Toen men hem eindelijk mededeelde, dat het hoofd van den advokaat gevallen was , werd hij bleek en was zichtbaar ontroerd ....

En nu ten slotte den brief, dien Prins Maurits denzelfden dag aan zijn neef, graaf Willem Lodewijk schreef: 1)

«Welgeborene, vriendelijke, lieve Broeder! Nadat de rechters, gesteld over de gevangenen, alhier nu eenige dagen bezig zijn geweest over de uitspraak van sententie jegens den advokaat Barneveld, is eindelijk dezelve gewezen en op huiden morgen tusschen negen en half tien uur alhier op 't Binnenhof voor de Groote Zaal, alwaar een schavot opgericht was, met den zwaarde ter executie gesteld. De redenen , die zij daartoe gehad hebben, zal II L. kunnen zien uit de sententie, die ongetwijfeld in druk zal uitgaan, eu wij ü L. hierna eens zullen overzenden. De vrouw van voorschr. Barneveld noch ook eenigen van zoons, zwagers of andere vrienden hebben nooit eenige supplicatie van pardon gepresenteerd, maar tot nog toe even heftig aangehouden om recht en justitie over hem gedaan te worden, en hebben dagelijks onder de luijdeu den roep laten gaan. dat zij eerstdaags zouden uitkomen; hebben ook voor het huis den Meier 2) laten

1) Da Costa , Reehtspl. Blz. 132.

2) Meiboom.

-ocr page 233-

203

planten versierd met kransen en banderollen, en voorts andere vroolijkheden en impertinentiën bedreven, in plaatse dnt zij haar behoord hadden humble en nederig te dragen; hetwelk geen manier van doen was, en over zulks niet practicabel was om de rechters tot eenige gratie te bewegen, al ware 't dat /.Li daartoe hadden genegen geweest. De zaken van de andere gevangenen zullen zij mede deze week nog afdoen. En deze tot geen ander einde dienende, willen wij U L. hiermede, welgeborene, vriendelijke, lieve Broeder! den Almogende aanbevelen. Tn 's Gm-venhage den ISquot;1quot;quot; Mei 1(519 U dienstwillige Broeder M. d. NV' Zoo was dan nu het recht der Staten-Generaal om de Unie van Utrecht met betrekking tot het krijgsvolk te handhaven, erkend en bekrachtigd, en het geschilpunt, dat jaren achtereen den Staat verdeeld had, opgeheven. En een ander punt, dat niet minder tot verdeeldheid zoowel in Kerk als in Staat had aanleiding gegeven, was door de Synode, te Dordrecht gehouden, beslist: de Contraremonstrantsche leer was als de eenige ware Gereformeerde leer, dus als de godsdient van den Staat erkend. Had Prins Maurits nu werkelijk naar de souvereiniteit gestreefd — thans waren de groote struikelblokken om zijn doel te bereiken, uit den weg geruimd. Daarbij kwam, dat hij ten vorigen jare eenige erfgenaam was geworden van zijn broeder Philips Willem. Doch Maurits verlangde geen oppermachtig vorst en heerscher in de Republiek te zijn. Wel strekten zijn bemoeiingen zich daarheen, om hetgeen thans in Kerk en Staat tot stand gebracht was, door zijn gezag te handhaven en zoo ten minste het land in volle rust te hebben, eer het Bestand ten einde zou zijn en de oorlog weder zou beginnen. En hoewel hij er zeer tegen was, dat de Remonstrantsche predikanten nog bleven prediken , omdat ze hun aanhangers tot weerstand aanzetten tegen de besluiten der Staten-Generaal, die een streng verbod hadden uitgegeven tegen alle Kemonstrantsche vereenigingen, en hij die besluiten handhaafde — toch poogde hij aan den anderen kant den voortvarenden ijver der l 'ontramnonstrantsche leeraars te matigen 1).

1

Fu zijn tjriot vai\ den üdmi September lOli) aan Jo gedoputeerdcu dm1 NoorJ-Hollaudsehe Synode, waarin hij hun verzoekt , alle predikanten te willen venuaaen , om de gesehilpunten zoo weinig mogelijk aan te roeren en ile liefde en eenigheid in de gemeente te herstellen.

-ocr page 234-

'204

Bi] den dood van zijn neef Willem Lodewijk werd Maurits' gezag aaumerkelijk venueerdevd, daar hem het stadhouderschap over Groningen en Ommelanden, benevens over Drenthe werd opgedragen.

Kort voor 't einde van 't bestand kwam van wege de Aartshertogen Albertus en Isabella de kanselier Peckius hier te lande, met last om den Staten voor te stellen, al de Nederlanden onder-(•en hoofd te vereenigen. Met welk een blijkbaren weerzin de Staten, vooral die van Holland, hem te gemoet zagen — Maurits droeg er zorg voor, dat hij als de gezant van een groot Prins behoorlijk werd ontvangen. Toen genoemde gezant echter te Delft door 't gemeen kwalijk bejegend was en daarover zijn beklag bij Maurits deed, antwoordde deze:

«Ge luidt dat kunnen voorkomen, mijnheer Peckius, door thuis te blijven.quot;

De voorslag van de Aartshertogen werd met een krachtige weigering beantwoord, eu de gezant zag zich genoodzaakt, reeds den 27sten Maart (1621) onverrichter zake te vertrekken. Eén voordeel had zijn komst hier te lande gehad: zij had den slaperig geworden geest wakker geschud en de geheele natie met grooten lust en ijver tot het hernieuwen van den oorlog vervuld.

En zoo naderde de 10'Un April 1(321, waarop het Twaalfjarig* Bestand, dat tijdperk van twist en beroering, ten einde zou loopen.

II HET DOODBED VAN EEN GROOT MAN.

IG25.

sik ben wel geresolveerd: daar is geen ding in de wereld, dat mij bezwaart : ik ben alleen bekommerd geweest, of mijn berouw over mijn zonden zoo groot was, als 't wel behoorde, en 't is mij leed, dat ik niet zoo kan beteren en God dienen, als ik wilde: God zal mij sterken , ik ben gerust!quot;

Dat waren de woorden van Prins Maurits van Nassau, toen hij den 23quot;tcquot; April 1G25 op zijn sterfbed lag en niets dan den dood voor oogen zag. Zeker was dat niet het sterfbed vnti 'jen

-ocr page 235-

Caesar Augustus, die aan de getuigen van zijn laatsten strijd vroeg, »of hij zijn rol goed gespeeld had?quot; en daarop uitriep: «Klapt dan in de handen!quot; quot;t was niet het doodbed vnu een Mirabeau, die zijn oppassers gebood : »Licht mijn hoofd op; zulk een hoofd zult gij nimmer weer oplichtenCeasar Augustus was een heiden, Mirabeau een ongeloovige. »'t Was zelfs niet eens het sterfbed van een geloofsheld, neen, 't was dat van een armen zondaarquot; 1).

Prins Maurits op zijn doodbed! Ge zoudt hem niet herkennen, zoo is hij vermagerd en uitgeteerd. Toch zou u die zachte kalmte op dat vermagerde gelaat getroffen hebben — een kalmte, die bewees, hoe bij met de wereld had afgerekend on nu alleen bezig was met zijn eigen belangen, met die zijner onsterfelijke ziel.

Den 18den November was hij ziek uit het kamp voor liozen-daal te 's Gravenhage teruggekomen, 't Waren hevige maagpijnen, aan welke hij leed en die hem zichtbaardeden vermageren. Intusschen had hij zelf nog weinig denkbeeld van de gevaarlijkheid van zijn toestand. Zeven-en-vijftig jaar en sterk van gestel, bij tijden weer beter en dan weer erger; 't aanstaande voorjaar zou wel beterschap aanbrengen. Maar 't voorjaar was gekomen en had geen beterschap aangebracht. Integendeel, omtrent het midden van de maand Maart 1625 begon hij zélf te gevoelen, dat het uurwerk v an zijn leven wel spoedig zou stilstaan. Het eten smaakte hem niet meer en de slaap ontvlood zijn oogleden, tenzij de doktoren hem sterkwerkende middelen gaven. Hij wenschte echter, vóór zijn dood, waarnaar hij — vroeger zoo bezig, thans zoo machteloos — verlangend begon uit te zien, szijn huis te bestellen.quot; Drie dingen gingen hem nog ter harte: het huwelijk van Prins Frederik Hendrik , opdat de rechte linie van Prins Willem niet mocht uit-uitsterven; de overdracht van het opperbevel des legers, opdat de nog zoo jeugdige Republiek in den kamp met Spanje niet zonder opperhoofd zou staan; en hot maken zijner uiterste wilsbeschikking.

De laatste vier jaren waren voor Maurits niet gelukkig geweest. Verschillende oorzaken hadden daartoe meegewerkt. Niet alleen, dat hij met een nieuw en ongeoefend leger moest strijden tegen soldaten, die geheel Duitschland onderworpen hadden; maar hij

1) Arend. Alg. Gescli. des Vad. 1)1. til St IV. Hlz. 47.

-ocr page 236-

200

miste ook, zooals hij wel voorzien had, de hulp van Engeland en de afleiding welke de oorlog tegen Frankrijk aan de Spaansche wapenen schonk. Reeds veel was het, dat hij de Geünieerde Provinciën tegen eiken aanval wist te beschermen en de steden te behouden, eenmaal door haar gewonnen. Toch waren hem zijn aanslagen op den Bosch, (Jogh en Antwerpen mislukt, niet door gebrek aan krijgsmanskunst, maar door stormen, hooge vloeden , onmatige regens, ziekte of sterfte, ja, die op de Schelde-stad was zoo goed beraamd; een aanslag met 1500 vaartuigen, van alles wel voorzien, beloofde zulk een zekere uitkomst, dat Maurits, toen hij te Dordrecht afscheid nam van de Staten-Generaal, durfde zeggen: »liidt God voor onze onderneming. Hij alleen kan ze doen mislukken; anders heb ik den uitslag zoo zeker in mijn macht, als ik de hand u reik.quot; En tocli mislukte de zaak. Storm, sneeuwjacht en hagel waren hem tegen; ter nauwernood brachten hij en zijn broeder Frederik Hendrik er 't leven af. En in dat zelfde jaar (1623) had hij blootgestaan aan al de gevaren eener samenzwering, niet van den kant des vijands, maar uit den boezen van zijn eigen laud-genooten.

't Waren de zoons van Oldenbar neveld, Willem heer van Stoutenburg en Reinier heer van Groeneveld, door de verbeurdverklaring van huns vaders goederen van hun erfenis verstoken en van de ambten, welke zij destijds bekleed hadden, ontzet, die op wraak zonnen, en een toeleg op 't leven van Prins Maurits beraamd hadden. Door Jeroen Ewoutsz, Jan Faassen, Pieter Broek en Jan Engelen (die men mede tot den aanslag had overgehaald, door hun diets te maken, dat het een stuk zou zijn met bewilliging van den Prins ten dienste van 't land) gewaarschuwd; gaf Maurits er 't Hof kennis van, en werden de schuldigen in hechtenis genomen. Willem van Stoutenburg was ontvlucht en naar den vijand overgegaan, Reinier van Groeneveld werd met veertien anderen door het Hof schuldig verklaard aan de misdaad van gekwetste majesteit en bijgevolg ter dood verwezen.

Maria van Utrecht, do grijze weduwe van Oldenbarneveld, begaf zich met haar schoondochter Anna Weitsen, Vrouwe van Brandwijk, de echtgenoot van Groeneveld, en het zoontje van den veroordeelde, naar Maurits, om genade voor den ongelukkigen te vragen. De Prins ontving hen beleefd, maar gat' hun duide-

-ocr page 237-

207

lijk te verstaan. dat er geen hoop was. Toen hij daarop aan de weduwe van Oldenbarneveld toevoegde: »waarom zij vroeger voor haar man geen vergiffenis had gevraagd, gelijk ze 't nu voor haar zoon deed?quot; zou ze deze merkwaardige woorden ten antwoord gegeven hebben: »Mijn zoon heeft schuld, maar mijn man was onschuldig !quot;

Groeneveld verloor zijn hoofd op 't schavot en de samenzwering had geen andere gevolgen gehad, dan dat de partij van Oldenbarneveld en die der Remonstranten, welke men er in betrok, een geduchten knak leden. En nu stond de man, wien men 't leven had willen ontnemen, op het punt om voor God te verschijnen.

Eer het echter zoover met den Prins kwam, dat hij zijn einde met rassche schreden voelde naderen, had hij zich gehaast, zijn broeder Fvederik Hendrik, reeds veertig jaren oud, in 't huwelijk te verbinden. Hij begeerde, dat zijn opvolger nog vóór zijn dood gehuwd zou zijn: er was dus geen tijd om naar de een of andere prinses om te zien, wier hand slechts door langdurige onderhandelingen te bekomen zou zijn. Hij vond de schoone, acht-eu-twintigjarige Amalia van Solms, hofdame van de onttroonde koningin van Boheme, een geschikte partij. Haar vader Joan Albrecht van Solms-Braunfels, opperhofmeester van Prederik V en met dezen vorst in den Haag gekomen, was daar in Mei 1623 overleden, na zijn weduwe en kinderen aan de bescherming der Staten-Generaal te hebben aanbevolen. Wat nu het geslacht van Solms aangaat, dit was aanzienlijk genoeg, als zijnde uit het Huis van Nassau voortgesproten en herhaalde malen daarmede door huwelijken verbonden geweest 1).

Maurits ontbood zijn broeder uit het leger en sloeg hem voor,

1) '/Voor Prins Fredcrik Hendrik was dit huwelijk zeker minder gcwcuscht dan een verbintenis met een der koninklijke Huizen van Europa zou geweest zijn. Daarenboven was de jonkvrouw uit de hofhouding van die vorstelijke familie van de Paltz , sinds meer dan een halve eeuw wegens haar heersehzuehtig calvinisme befaamd en aan de Hoven van keizers e4i koningen slecht gezien. Zoo zou hij zich alom op een zonderlinge wijs laten kennen, en was zijn fortuin voor goed verspeeld/' Arend. Alg. Gesch. des Vad. Dl. III. St. IV. Blz. 40. »Wanneer men den voorbeeldeloozen spoed aanmerkt, waarmede dit huwelijk tot stand kwam en waartoe de Staten van Holland ontslag van de vereischte huwlijksgeboden verleenden , dan is er veel grond van waarschijnlijkheid voor het verhaal, dat Maurits aan zijn verlangen ten dezen kracht heeft bijgezet door de bedreiging, dat hij anderszins zijn natuurlijke kinderen door liet trouwen der moeder zou wettigen en alzoo zijn broeder van de erfenis versteken.quot; V. d. Kemp, Prins Manrits. Dl. III. Blz. 165.

-ocr page 238-

208

om Amalia van Solnis te huwen. Prins Frederik Hendrik ontbood hierop den voorzitter der Staten-Generaal en deelde hem mede, dat zijn broeder hem tot het huwelijk »vermaandquot; had. Hij wenschte echter »hunne Hoog Mogenden in deze zaak te kennen; daar hij niet voornemens was hierin iets te doen zonder hun goeddunken.quot; De Staten antwoordden, »dat zij al lang gewenscht hadden, dat hij zich in 't huwelijk zou begeven, zij keurden de keus welke hij gedaan had goed en verlangden niets liever, dan dat hij de voltrekking zooveel mogelijk zou willen bespoedigen.quot; Dit was ook de wensch van Maurits, die vreesde, dat zijn broeder soms na zijn dood de gedane belofte onvervuld mocht laten. Reeds den 4'k'quot; April werd het huwelijk voltrokken, en het jonge paar op plechtstatige wijs gelukgewenscht door een commissie uit de Staten-Generaal, die hun ingenomenheid met dat huwelijk niet onduidelijk lieten blijken, toen zij der jonge vrouw in 't begin van de maand Mei een geschenk vereerden van /'20,000.

Nadat de Prins zoo de belangen van zijn huis had behartigd, volgden die van 't Land en, hoewel dit besluit hem veel kostte, droeg hij 't opperbevel des legers »gedurende zijne indispositie en absentiequot; aan zijn broeder op , die tengevolge van die opdracht reeds den 1 l(Ien April naar het leger te Rozendaal terugkeerde.

Eindelijk volgde het maken van zijn laatste wilsbeschikking. Hij liet een testament en een cocidil achter. Bij 't eerste benoemde bij tot zijn eenigen onverdeelden erfgenaam zijn broeder. Prins Frederik Hendrik, en bij 't afsterven van dezen zonder wettige nakomelingen, zijn neef Ernst Casimir. Verder schonk hij aanzienlijke legaten aan zijn zuster Emilia en haar kinderen , aan zijn beide natuurlijke zonen Willem en Lodewjjk en hun moeder. Jonkvrouw van Mechelen; terwijl hij tot uitvoerders van zijn laatsten wil benoemde de Staten-Generaal, aan welke hij ook last gaf, zijn lijk in 't graf zijns vaders te Delft bij te zetten. In het cocidil besprak hij nog eenige geldelijke legaten aan zijn vijf bastaarden, gelijk hij ze noemt: twee zonen en drie dochters.

Intusschen verergerde zijn ziekte zeer en besloot men bij de drie doctoren, welke hem bezochten, nog den Portugeesch-Jood-schen dokter Joseph Bueno te nemen. Deze meende, den Prins te zullen genezen en, ware 't hem gelukt, wellicht zou hij zich

-ocr page 239-

209

daardoor een Leerstoel aan de Leidsclie school hebben verworven 1).

De zieke echter voelde 't ernstige van /.ijii toestand en, na reeds vroeger door professor Waleus bezocht te zijn, gaf hij zijn verlangen te kennen, ook den predikant Bogerman, den gewezen voorzitter van de Dordtsche synode te zien. Deze was juist in den Haag en kwam de eerste maal den 14llequot; April, terwijl hij zicli den 228ten eu 23stquot;1 dier maand des voor- en namiddags aan 't bed van den stervende liet vinden. Den dag voor zijn dood betuigde Maurits: »Dit is al mijn bekommernis, of mijn berouw groot genoeg is over mijn zonden. Ik heb God grootelijks geof-fenseerd. Ik weet en geloof vastelijk, dat Hij mij al mijn zonden om Christus' wil vergeven zal, als ik oprecht berouw hebbe eu ik wil Hem bidden, dat Hij mij oprecht berouw wille geven, nog grooter dan ik heb.quot;

Op den morgen van den 235,equot; was hij kalm en sprak de woorden, aan 't begin van dit hoofdstuk vermeld. Toen Bogerman des namiddags terugkwam, kon hij reeds niet meer spreken, doch toonde, dat hij de troostredenen en gebeden van den predikant wel verstond. Tusschen vijf en zes uren blies hij zacht en kalm den laatsten adem uit. Zijn zuster Maria en zijn schoonzuster Amalia van Solnis waren bij zijn sterven tegenwoordig.

Den volgenden dag werd het lijk geopend en bevonden, dat er geen sporen van vergif in aanwezig waren, gelijk het gerucht gewild had. De oorzaak van den dood was verharding in de lever. Hoe uitgeteerd, werd toch zijn lijk volgens de gewoonte een paar dagen tentoongesteld. Eerst den 10,kquot; September werd het met groote pracht naar Delft gevoerd en daar nedergezet op het Hof tot den 20quot;uquot;, toen het plechtig en met groote statie in den grafkelder nevens 't lijk van den groeten Zwijger werd begraven.

Stond hij in vele opzichten ver beneden zijn doorluchtigen vader, niemand zal aarzelen, hem groote eigenschappen toe te kennen, en Nederland zal nooit vergeten, hoe er, na 't geen Oranje gedaan had, een veldheer als Prins Maurits noodig was, om op te bouwen, wat deze gegrondvest had; het zal steeds erkennen, welke groote verplichtingen het heeft aan Prins Mau-

14

1

Koencu, Gekch, tier Joileu in Xcckrland , BIz 187, ^50

-ocr page 240-

210

rits, die zijn bloed niet ontzien heeft om Nederland vrij te maken van 't Spaansche juk.

Van hem mag terecht getuigd worden: •

quot;Waakt op, en boeit de vlammende oogen

Aan Maurits blinkend heldcuzwaavd,

Wat voor den noodstorm zij vervlogen,

't Heeft zicli om Maurits saam vergaard,

De vrijheid en het recht verdwalen.

Verbannen buiten grens en palen.

Naast Maurits bonden beiden stand;

De maagd verflens' van tooi en venven,

Dl' leeuw moog' angstig rondom zwerven,

Waar Maurits is, is Nederland!quot;

III. PATRI l'ATMAEQÜE 1).

Een verheven gestalte rijst daar voor ons op , M'anneer we de schim van den man oproepen, wiens zinspreuk we aan 't hoofd dezer afdeeling geplaatst hebben, den grooten Prederik Hendrik. Krijgsman in den vollen zin des woords. maar bezadigd en voorzichtig krijgsman 2), werd de zuidelijke grens door hem voorzien van een muur van vestingen, aan den vijand ontwrongen 3), en mocht er van hem niet waarheid gezegd worden : »dat nooit een veldheer meer vastberadenheid en onverschrokkenheid, noch een groo-ter waakzaamheid had, om alle tlingen vooruit te zienquot; 4). Een krijgsman was hij, in wiens school zich mannen als Bernard van Saksen Weimar, de Groote Keurvorst, Tortenson, Karei Gustaaf en Turenne kwamen oefenen, en, al had hij gedurende zijn twee-en-twintig-jarig stadhouderschap niet anders verricht dan 's Hertogenbosch en Maastricht, ondanks de daaraan verbondene schijnbaar onoverkomelijke hinderpalen, te veroveren, die

1) Mijn vader en mijn vaderland.

2) Op 't laatst van zijn leven zeide een Frausch generaal van hem ; »l)e Prins van Oranje wordt snf; hij is'in 't gezicht van Antwerpen gekomen, maar heeft vergeten, dat het met het oogmerk was, om die stad te belegeren.quot; 't Was jaist dut dralen, 't welk hem als krijgsman schetst. Mr. I. Da Costa, karakter van Prins Fr. II. lilz. 21, Wie Krederik Hendrik vooral als krijgsman Juist wil beoordeelen , leze: Mém. de Const. Huygens, par. Thcod. Jorissen, pag. 65—96.

3) Groen van Prinsterer. Arch. 2quot; Serie. Tome III, pag. VU.

4) d'Estrades. liettres et Négoe. Tom. 1 pag. 55.

-ocr page 241-

twee veroveringen zouden reeds genoegzaam zijn geweest om zijn. iiaum te vereeuwigen.

Maar liij was ook staatsman, Frederik Hendrik, meer dan zijn broeder Maurits. En wel had hij al zijn beleid noodig om door te zeilen tusschen de klippen, hem vooral door de Staten van Holland in den weg gelegd. Toch was zijn invloed in de staatsvergadering dikwerf van onberekenbaar nut. »Daarenboveii, om de bekwaamheid van den Prins te beoordeelen, behoort men zich gestadig de moeilijkheden voor den geest te brengen. onat-scheidelijk van de vreemde staatsinrichting der Republiek. Er was vrij wat handigheid, volharding, en vooral kalmte en lankmoedigheid noodig, om Resolutiën te doen nemen, die zelfs't meest klaarblijkelijk noodig warenquot; 1).

Daarbij was hij groot als meusch en als Christen. Waar zijn broeder de lieveling van het leger was, genoot hij meer de liefde van 't volk 2).

Hij was dan ook van een bedaarden en gematigden geest, die over zijn krachten oordeelt naar rede, wijs en vreemd van allen onedeleu lust 3). Ofschoon zelf der gereformeerde religie met hart en ziel toegedaan, eischte hij vrijheid van godsdienst voor de verdrukte Remonstranten en toonde zich op dat punt gematigd en liberaal. Reeds ten tijde van Maurits hield men hem verdacht, dat hij naar de Remonstrantsche gevoelens zou overhellen, zelfs willen sommigen, dat Prins Maurits hem op zijn doodbed tot gematigdheid zou hebben aangespoord. Hoe dit zij, schoon hij aan de Hollandsche kerken betuigde »dat het goed was, dat men de conventiculen der Remonstranten had geweerd, en hij ook alles zou doen wat hem mogelijk was om te contribueeren tot grootheid en luister der Gereformeerde kerkquot;, trachtte hij toch allengs-kens voor de Remonstranten vrijheid van godsdienstoefening te verwerven, en meende, dat zij, uit de kerk verdwenen, nevens de kerk moesten worden geduld 4).

En ook als echtgenoot en huisvader was Frederik Hendrik groot. Hoewel, zooals wij in 'tvorige hoofdstuk zagen, zijn huwelijk gesloten was op een leeftijd, waarop men moeilijk van

1) Groen van Prinsterer, Arch. 3e Serie. Tom. [II pag. XIII.

2) Carletons Jirieven.

#) Suite de la Nég. du Jeauniu, pag. 193.

4) Groen vau Pnusteier, Handboek, le Ged. bldz. 280.

14*

-ocr page 242-

212

liefde spreken kan, ofschoon het een gedwongen huwelijk was, niet onwaarschijnlijk tengevolge van bedreiging met onterving, was het toch een toonbeeld van geluk. »Hij behandelde zijn schoone en verstandige vrouw met waardigheid, achting, liefde en getrouwheid, was een kimlerlievend vader en hield zich dikwijls met hen, zijn kinderen, bezig. Daarbij beminde hij zijn moeder hartelijk, eerbiedigde haar en liet zich door haar voor-zichtigen en gematigden raad altijd leiden. Hij was een edelmoedig vriend en wars van vleierij'' 1).

Het tijdperk van de regeering van Frederik Hendrik is een der luisterrijkste onzer Republiek, 't Was de gulden eeuw onzer Letterkunde. Geen wonder, waar de stadhouder zelf een man als Constantyn f lay gons aan zijn persoon wist te verbinden; Huygens, wien Aerssen schreef: ))Er is geen uwer vrienden, die zich meer van ganscher harte verheugt over uw bevordering dan ik, die, door grondige bewijzen, zoozeer bekend ben met uw gedrag en uw verdiensten, en die al lang een gelegenheid gewenscht heb om die in het licht te stellen, mij verzekerd houdende, dat niet alleen Zijne Exc., maar de geheele Staat wel gediend zullen zijn door deze verkiezing 2).quot; We behoeven alleen de namen van Vondel, Hooft en Cats te noemen, die onder hem bloeiden, om te bewijzen, hoe onder Frederik Hendrik onze letterkunde tot een nooit gekende hoogte steeg. 3)

Frederik Hendrik werd den üi,istcn Januari van 't jaar 1584 te Delft uit het huwelijk van Oranje met Louise de ('oligny geboren,

1) Mr. I. Da Costa, karakter van Fred, llendr. blz. 31.

2) Constantyn Huygens, lieer van Zuylichem, gcb. 1500, overl. 1G7S. In 1019 vergezelde hij als secretaris der ambassade Aerssen naar Venetië. In 1025 werd hij op 29jarigen leeftijd secretaris van Frederik Hendrik, en hleef die betrekking be-kleeden bij Willem 11 en Willem 111.

3) -Men heeft er Frederik Hendrik wel eens een verwijt van gemaakt, dat hij de man, die in den tijd van den bloei der Nederlandsche Letterkunde leefde, niets heeft gedaan, om dien bloei te bevorderen. Waarom, heeft men gevraagd, heeft hij den grooteu Vondel, door wiens lier zijn naam onsterfelijk is gemaakt, ilooit eenig stoffelijk bewijs zijner achting gegeven? Een van 's Prinsen lofredenaars zegt terecht: 'Vondel was, toen hij den verwinnaar van 's Hertogenbosch bezong, nog de man niet die, door een losbandigen zoon geruïneerd, een postje aan de Bank van Leening moest aannemen.quot; Over quot;t geheel zijn letterkundige verdiensten bij onze Hooge Reg e-ring nooit hoog aangeschreven geweest : onze zeehelden kregen praalgraven, onze dichters, ja ook onze schilders werden begraven, zonder dat dikwerf een steen, waarop hun naam stond, de plaats aanduidde waar zij rustten. Zou 'tmisschien ook het gevolg geweest zijn van den praktisch en geest onzer voorvaderen ?

-ocr page 243-

en ontving zijn beide namen naar Hendrik, koning vau Xavarre, en Frederik IJl, koning van Denemarken. Toen zijn peetvader. Hendrik van Navarre, als Hendrik IV koning van Frankrijk werd, heeft hij den naam van Frederik Hendrik aangenomen; na diens dood wordt hij, niet alleen in 'tgewone leven, maar ook in de staatspapieren Hendrik genoemd, ja in 1625, vóór zijn aanstelling, schreef hij een brief van dankzegging aan de Staten , onderteekend Henri de Xassau 1). De Staten vim Holland en Zeeland gaven hun ingenomenheid met de geboorte van dezen derden zoon van Prins Willem niet onduidelijk te kennen door 'tverleenen van een pillegifb, bestaande in een Rentebrief van 2100 pond 's jaars, en zijn doop had met zooveel statie plaats, dat dominé Petrus Hakkius zes maanden later van den predikstoel den geweldigen dood van Oranje openlijk noemde : »een hemelsche straffe over de praal ende staatelykheyt by den plech-tigen doop van desen syn laetsten sone vertoondt 3).

Reeds vroeg van de vaderlijke leiding beroofd, (hij was nog geen zes maanden oud) beeft hij in zijn voortreffelijke moeder een opvoedster getroffen, als maar weinig vorstenzonen bezitten. Nog jong, zond zij hem, na hem onder haar opzicht de noo-dige voorbereidende kennis te hebben doen erlangen, naar de Hoogeschool te Leiden, waar hij onder 't opzicht kwam van den beroemden Janus Douza, en in talen, wetenschap eu ridderlijke oefeningen werd onderwezen. Op den leeftijd van tien jaren reeds stond hij bloot, om het lot van zijn doorlnchtigen vader te ondergaan, toen zekere Renichon, een priester te Namem, zich door de belooning van honderd gouden Pbilipsdaaklers en vijftienduizend rijksdaalders liet overhalen, hem en zijn broeder Manrits om 't leven te brengen. Gelukkig werd de aanslag van Renichon ontdekt, de moordenaar te Breda gevat, na gedane bekentenis verworgd en zijn lijk gevierendeeld.

Ten einde de Princeswednwe in de kosten voor de opvoeding van haar zoon eenigèrmate te gemoet te komen, schonken de Staten van Holland in 1593 den toen negenjarigen Prins een regiment van twintig vendels, en kort daarna, waarschijnlijk om dezelfde reden, het bevel over Geertruidenberg, waarvoor Arent

1) Groen vim Prinstcrer, A it li. Sc Serie. Tom. llf , pag. VII.

2) H. J. Swaau, Fredr. Hen(ll,, van Nassau, blz. 1^.

Levenbcschr. 1)1. VII , blz. 254.

-ocr page 244-

2)4.

Tan Duivenvoorde tot zijn plaatsbekleeder werd benoemd. Bij gelegenheid van het huwelijk zijner zuster Charlotte Brabantia met Claude, hertog van Fronouille (1597), nam zijn moeder hem mede naar Frankrijk, en had hij aan 't Hof van Hendrik i V gelegenheid, om dien merkwaardigen vorst te leeren kennen , en zich aan de beroemde academie van Plunivel in 't paardrijden te oefenen. Bij zijn vertrek vermaanden de Staten van Holland den dertienjarigen knaap, om «altijd te gedenken en in 't geheugen te bewaren, dat hij in Holland geboren en verplicht was, den dienst dezer Landen te behartigen, ook wanneer hij zich daar buiten in een vreemd koninkrijk mocht bevinden.quot;

En de jonge Prins gevoelde dat ook zonder de vermaning van Heeren Staten. Ofschoon hij aan 't'Fransche Hof met beleefdheden werd overladen, vertoefde hij er echter niet lang, en keerde met verscheidene jongelieden van aanzienlijke Fransche familiën naar de Nederlanden terug, om zich onder de leiding van zijn broeder in den krijgsdienst te oefenen.

In 't jaar 1599 gaf de vijftienjarige Prins de eerste bewijzen zijner onversaagdheid, 't Was bij gelegenheid der verdediging van den Bommelerwaard, dat hij zijn broeder derwaarts vergezelde. Met Brianté en andere Fransche heeren aan 't hoofd van een troep soldaten naar het dorp Herwaarde getrokken, zag hij zich en de zijnen eensklaps door vijanden, die in een hinderlaag hadden gelegen, omsingeld. Zonder zich van zijn stuk te laten brengen, poogt hij zich door hen heen te slaan. Daar valt De Mon-glas, de zoon van koning Hendriks hofmeester, die naast hem strijdt, doodelijk gekwetst neder. Prins Hendrik, daardoor nog te meer aangevuurd, verdubbelt zijn pogingen : in weinige minuten heeft hij zich met de zijnen door de vijanden heengeslagen en komt ongedeerd in de Staatsche legerplaats temg.

Toen hij in 1(300 den ouderdom van zestien jaren bereikt had, kreeg hij zitting in den Raad van State en toegang tot de vergaderingen der Staten-Generaal. Ook benoemden de Staten hem tot kolonel van het regiment Nieuwe Geuzen, gevormd uit de Walen, die de schans van St. Andries verdedigd hadden. Als zoodanig vergezelde hij zijn broeder naar Vlaanderen. Manrits, bevreesd voor 't leven van den knaap, en niet willende, dat beiden zich te gelijk in 't gevaar zouden begeven en Nederland alzoo geen zonen van Oranje meer zon bezitten, wilde, dat hij met de schepen terugkeerde.

-ocr page 245-

215

»Ik terugkeeren Vquot; roept de zestienjarige knaap uit. »Neeii, Maurits, dat nooit! Ik wil niet u leven en sterven, en verwacht van den Hemel geen ander lot dan het uwe 1).quot;

En dat hij 't meende, toonde hij; daar hij zijn troepen tot hun plicht vermaande, hun den dienst des vaderlands en hun eigen eer voor oogen stelde, en daardoor niet de zijnen geen klein deel had aan de victorie van don dag.

Eu steeds bleef hij zich onder de oogen van zijn dapperen broeder onderscheiden; zoowel toen hem (Ui02) bij 't beleg van Grave, na 't sneuvelen van den overste Veere, het bevel over attaque werd opgedragen , en hij, na de halve maan vermeesterd te hebben, er een batterij op deed planten, waarmede hij den belegerden zooveel nadeel deed, dat diezelfde batterij grootendeels de oorzaak van de overgaaf der stad werd; als toen hij, twee jaren later, bij 't beleg van Sluis, zicii met zijn ruiterij een weg had gebaand door 't rondom de stad liggende land, post vatte aan de haven, niet alleen al de door den vijand verlaten schansen» bezette, maar ook de bezetting van die van St. George, 150 man sterk, noodzaakte om haar over te geven, (reen wonder dan ook, dat de Staten hem tot gouverneur van deze en andere veroverde plaatsen in Vlaanderen en kort daarop tot opperbevelhebber van al de ruiterij benoemden.

in die betrekking raakte hij in groot levensgevaar bij een gevecht aan de Roer, waar hij bij het dorp Broek met Marcelis Ijax en acht korvetten ruiterij de voorhoede uitmaakte. Zich midden in de vijanden gewaagd hebbende, hield hij, lafhartig van de zijnen verlaten, met zijn luitenant, den heer van Marquette en eenige weinige dapperen stand. Daar komt Veere hem met vier kompagniën Engelschen te hulp, maar van den anderen kant daagt ook een groot deel van 't Spaansche leger op. Weldra is hij door een aantal vijanden omsingeld, Moedig rijdt hij op den Spaanschen ritmeester aan; ze zetten elkander de pistolen op de borst, doch beide wapens ketsen. De ritmeester grijpt hem bij den mantel en poogt hem zoo van 't paard te rukken; zijn stalmeester Hodenpijl zet den Spanjaard 't pistool op de borst, deze wijkt terug en de kogel gaat door zijn wapenrusting heen. Een nieuwe bende dringt op den Prins aan; thans komt de neef van Bax met eenige ruiters aansnellen om

J) Da (,'osta, karakter van Fred. Hendr., blz, IC. Kok, Vad. woordenl). Dl. 10,11.40

-ocr page 246-

216

hem te ontzetten. Zeven uren lang lieeft Frederik Hendrik liet gevecht gaande gehouden en zijn post verdedigd; eindelijk komt Maurits niet het gros des legers hein te hulp, en nu is de vijand spoedig verjaagd en vlucht in het kasteel van Broek.

Zoo zien we hem steeds aan de zijde of in 't gevolg van zijn broeder. Ook gedurende het Twaalfjarig Bestand onderscheidde hij zich in den tocht naar Gulik eu Kleef, en kreeg hij van zijn broeder bevel om de veroverde steden te versterken. Toen Prins Philips Willem, bij zijn dood in I lil !•, zijn broeder Maurits tot eenigen erfgenaam van zijn goederen gemaakt en hem o. a. ook het Prinsdom Oranje nagelaten had, zond de stadhouder eenige gevolmachtigden derwaarts, om in zijn naam de hulde te ontvangen. Onverrichter zake kwamen zij terug: de stadvoogd lt; 'roeser had hen met mooie praatjes afgescheept. Nu zond Maurits 't volgend jaar een ander gezantschap, bestaande uit Prins Hendrik, den Prins van Portugal en den heer van Valkenburg, welken hij tot zijn stadhouder in 't Prinsdom benoemd had. Prins Hendrik kweet zich uitmuntend van zijn taak. Na eenige dagen aan 't Fransche hof vertoefd te hebben, waar hij met groote eere ontvangen werd, reisde hij met belofte van bijstand naar Oranje; waar de ingezetenen veel blijdschap over zijn komst lieten blijken, en schikte hij alles volkomen naar den zin zijns broeders. In October 1820 verloor hij zijn moeder, die op een reis naar Frankrijk te Fontainebleau ziek was geworden. Haar lijk werd naar Holland gevoerd, en in 't graf van haar doorluchtigen gemaal bijgezet.

Ook na 't eindigen van 't Bestand bleef Prins Hendrik steeds aan de zijde van Maurits, tot deze ziek naar den Haag ging en hem zoolang 't bevel over 't leger in handen gaf. We zagen, hoe zijn broeder hem met Amalia van Solnis deed huwen en hem 't opperbevel overdroeg.

Door Hendriks huwelijk niet Amalia van Sol nis , vormde zich in 's Gravenhage een hofstaat, die van de eenvoudige levenswijze van den ongehuwden en den krijgsmansstand beminnenden Maurits, zeer verschilde. Immers de Prinses had veel op met weelde, en wist haar rang recht vorstelijk op te houden. Indien we een bewijs willen hebben van haar smaak, dan behoeven we slechts de Oranjezaal op 't Huis Ten Bosch te zien, door haar ter eere van haar gemaal gesticht. Een Engelsch gezant verklaarde , dat hij aan deze zijde van 't Perzische hof nooit zulk oen pracht aanschouwd

-ocr page 247-

had. Met zulk een gemalin, die daarenboven schoon en verstandig was , moest liet hof van den stadhouder weldra meer het aanzien van dat eens vorsten hebben, dan van een dienaar der Staten. Daarenboven was Prinses Ainalia eerzuchtig en liet zich gaarne met de politiek in; waarom zij grooten invloed op haai' gemaal oefende, die nu bij den dood zijns broeders tot stadhouder over vijf Nederlandsche gewesten, werd aangesteld.

V. DE STKDKXmVIXCJKK.

1629.

Wie is hy , dien de lauwer voeglit,

Eu met een aensicht soo vernoeght.

Geseteu op den zegewagen.

Keert weer vau 's vyauds uederlaegen -

't Is l'redriek lleuriek, die den injd Kn al!' die hem sijne eer inisgonuen,

Door moedigh worstleu heeft verwonnen :

Die d' Oldenzcelsehe vesten dwong Die VVcsel innam met een sijn'ong :

En Grol heeft tot syn winst gestreeekeu ;

Dat tweemael '1 leger op sagh breeclcen ;

Die met sijn volek te voet te ros,

Verovert heeft 's ilartogenbosch;

Dat tweemael 't leger op zagh breeeken.quot;

Zoo zong de vorst onzer dichters, in heilig vuur ontstoken, toen de derde vorst uit het Huis van Oranje-Nassau het onwinbare 's Hertogenhosch had gewonnen.

Gevaarvol en hachelijk voorzeker was nog steeds, bij Frederik Hendriks komst aan 't Bestuur, de toestand der Kepubliek. In Duitschland, waar sedert Ti l 8 de dertigjarige oorlóg tussehen den keizer en de protestantsche vorsten woedde, waren de laatste telkens verslagen, en versterkte 'til uis van Oostenrijk zijn oppergezag door 't gewelddadig wederinvoeren van 't katholicisme. Daarbij Engeland onder den weifelende Jacobus J, Spanje hulp verwachtende vau Duitschland en met een veldheer als Spinola in de Nederlanden, de koning van Denemarken, die de Duitsche protestanten te hulp was gekomen, van genoegzamen bijstand verstoken; alleen in Frankrijk Richelieu, van wien men kon hopen, dat hij zou trachten, liet evenwicht in Europa te bewaren.

-ocr page 248-

21S

Breda, tlafc nog steeds door Spiuola belegerd werd en welks ontzet Maurits reeds vruchteloos beproefd had, Breda, welks verrassing in 1590 met zooveel overleg en zoo gelukkig geslaagd was, Breda, de aloude stad der Nassau's moest zich, ondanks de pogingen tot ontzet, door Frederik Hendrik aangewend, aan den vijand overgeven. En dat, na zulke groote kosten door de Staten tot haar bevrijding aangewend! Voorwaar, geen gelukkig begin van 's Prinsen bestuur.

Men was dan ook alles behalve ingenomen met de Staten, die zulk een gewichtig punt hadden doen verloren gaan. Daarbij kwam, dat zij Richelieu niet 20 schepen tegen de protestanten van La Rochelle hadden ondersteund 1). Daartegen hadden de predikanten van den kansel hevig uitgevaren; in vele steden werden collecten ten behoeve van de Fransche geloofsgenooten gehouden 2). En op den Prins Mas men ontevreden, omdat hij ten aanzien van de verdrukte en verdreven Remonstranten een andere staatkunde volgde dan zijn broeder. Had hij niet Olden-barnevelds schoonzoon, van der Mijle, die naar Frankrijk geweken was, teruggeroepen 3); bewerkt dat Hoogerbeets uit Loe-venstein werd ontslagen en hem zijn huis tot gevangenis werd aangewezen; ja, een verzoekschrift om ontslag ondersteund, dat door eenige op Loevenstein gevangenzittende predikanten was ingediend? En wat nog erger was, had hij niet De Groots zwager, Van lieigersberch, tot raadsheer benoemd in den Hoogen Raad V

Daarbij kwam, dat door den slechten staat van 's lands geldmiddelen in 't jaar 1625 niets werd ondernomen, zoodat de aandacht niet werd afgeleid en zich geheel en al op de binnen-landsche aangelegenheden kon vestigen. Gelukkig, dat het beleg van Breda evenzeer de Spaansche krijgskas had uitgeput, zoodat men ook van die zijde aan geen onderneming kon denken. Er was dus voor onzen stadhouder wel reden, om moedeloos te worden. Gelukkig, dat ten minste 't volgende jaar Oldenzaul door Graaf Ernst Casimir werd ingenomen. Wat intusschen Frederik Hendrik onder al dien tegenspoed troostte, was de geboorte van een zoon, Willem, (27 Mei 1G26).

1) Hoe vreemd dit ook klonk, niet minder vreemd scheen }i et, dat Richelieu de protestanten in Dnitsehland tegen den keizer hielp, 't Volk begreep echter niets van de politiek.

2) In den Haag alleen had men over de / 10,000 ingezameld.

3) Van der Mijle was zelfs bij de plechtige berrat'enis van Prins Maurits tegenwoordig,

-ocr page 249-

Eindelijk, in 'tjaar 1027, begrepen de Staten, door den Prins daartoe aangezet, dat men de handen uit de mouw moest steken, en nu lag het sterke Grol aan de beurt, hetwelk, ondanks de nabijheid van den Graaf van den Berg met l'JOOO man, na een hardnekkige verdediging van drie weken overging 1). Deze verovering was inderdaad een weldaad voor Overijsel en Gelderland, welke beide gewesten jaren lang hadden blootgestaan aan den overmoed der bezetting, die dagelijks uit de vesting trok enden landman met het mes op de keel of' de pistool op de borst van alles beroofde, ja, daarenboven zijn woningen en se):uren in brand stak en vernielde. Ook Spinola had de handen aan 't werk geslagen, eeuige aanslagen op Zeeland beproefd , maar moest dit spoedig opgeven; daar Frederik Hendrik, nu hij meester van Grol was, zijn krijgsmacht derwaarts keerde, zich te Hluis vertoonde, en Bergen op Zoom, Tholen en den geheelen omtrek met schansen en vestingwerken omgaf.

De verovering der Zilvervloot, door Piet Hein (9 Sept. 1628), bracht een buit van over de elf millioenen in het land en veroorzaakte groote vreugde onder de burgerij. Over 't geheel liet het jaar 1629 zich gunstig aanzien. De Spnanse.he krijgskas was zoozeer uitgeput, dat de Infante buiten staat was een behoorlijk leger op de been te brengen; Spinola was teruggeroepen en 't Spaansche leger zonder opperhoofd; een aanval der Franschen in Italië dreigde den oorlog tusschen Spanje en Frankrijk te doen uitbarsten; de keizer, door den koning van Denemarken teruggehouden, kon den koning van Spanje niet te hnlp komen ■— een schoone gelegenheid, voorwaar, om 't plan uit te voeren, reeds sedert lang door Frederik Hendrik beraamd: 's Hertogenbosch in te nemen, 't Geheele leger der Staten was nu 08400 man voetvolk en 8700 man ruiterij. Met 24000 man voetvolk, en 4000 ruiters, te Arnhem bijeenverzameld en op de Mookerheide gemonsterd, trekt Frederik Hendrik naar 's Herto-bosch; terwijl hij den graaf van Stirum naar den kant van [vingen, den kolonel en ingenieur Pinsen van der Aa naar Wezel zendt, zoodat niet alleen de vijand, maar zelfs de meeste leden der Staten niet wisten, op welke stad hij 't gemunt had. Den pten sloeg hij 't beleg voor 's Hertogenbosch.

1) Bij deze belegering suenvelde ue oudste zoon van Mauri Is en Jonkvrouw van Meehelen , de lieer van de Lek, Lij quot;t, beklimmen van een borstwering.

-ocr page 250-

•2-2()

Doch daar verkeerden de kansen. De Infante had Hendrik van den Berg tot haar krijgsoverste benoemd, en de Spaansche Nederlanden, meer vertrouwen hebbende op een Üuitsch dan op een Fransch legerhoofd, waren gewilliger geworden in't opbrengen der oorlogslasten; waardoor zij spoedig een aanzienlijk leger had; Frankrijk verklaarde Spanje den oorlog niet en de Duitse he keizer sloot vrede met Denemarken en had dus een talrijke krijgsmacht beschikbaar.

Toch zette Frederik 'Hendrik 't beleg voor 's Hertogenbosch voort. Daar komt Van den Berg met een leger vau 30000 man aanzetten, rukt naar Turnhout en slaat zich bij Sprang neder. Maar 't is hem onmogelijk, door de 18000 el lange circumvallatie-lijn door te breken, zoo geducht heeft de Prins zich overal verschanst, zoo is hij op zijn hoede. Overal heeft hij wachtposten uitgezet, die hij dagelijks, ja zelfs des nachts, bezoekt. Nu trekt Van den Berg naar Grave op, als wil hij de vesting innemen. De prins laat zich hierdoor niet van 't beleg aftrokken; hij zendt kolonel Varick naar Grave eu kolonel Hautain binnen Gorkum. Er worden nieuwe manschappen aangeworven, om de grenzen te dekken: 2400 man Zweden. De schatkist komt vijf en veertig ton gouds te kort; maar de Staat heeft krediet en de burgerij geld en goeden wil. »Zend onze bezettingen maar in 't veld, wij zullen zelf onze wallen wel bewaren,quot; zeggen de burgers, »wij zullen zelts vrijwilligers uit onze schutterijen zenden', om de vestingen te bezetten.quot;

Doch wat hielp al die geestdrift, wat baatte al die inspanningV Weldra kwam de vereenigde krijgsmacht onder Van den Berg en Montecucnli op ons land ai' — Frederik Hendrik zou wel genoodzaakt zijn, het beleg op te breken. Niemand echter hier te lande, die daar een oogenblik aan dacht. Integendeel. hoe hooger de nood steeg, hoe grooter de inspanning werd. 't Was of van de verovering van Noordbrabants hoofdstad de eer der Republiek afhing. Vooral Amsterdam toonde, wat het veil had voor de gemeene zaak: de West-Indische compagnie, in 1(321 opgericht, leende den Staat 1200 man, de stad zelf twee tonnen gouds en zond volk naar Muiden, Naarden, Amersfoort, Harderwijk eu KI burg. Ook de Staten van Holland deden wat zi j konden, en zonden 4000 man troepen en 5000 stedelingen naar de grenzen.

Daar doet de vijand een onverhöedschen aanval op de Ve-

-ocr page 251-

luwe. Montecuculi trekt met 12.000 man voor Amersfoort, ilat zich. lafhartig overgeeft, Bergen met 10,000 voor Hattem, dat zich dapper verdedigt. Even kloekmoedig houden zich Harderwijk en Elburg. Friesland en Groningen worden door vijandeliike benden overstroomd, draaf Krnst vliegt ter bescherming van de Betuwe, Brederode zal Holland verdedigen, de Staten-Generaal belasten zich met het bewaren van Utrecht, het Staatsche leger is reeds 120,000 man. Wat zal dat alles tegen de vereeuigde machten baten? Daar komt een tijding — een tijding van mond tot mond herhaald en toch niet geloofd, een tijding, die allen vervult met dankbaarheid jegens Hem, die ook in den uitersten nood redden kan: Wezel is in onze handen; Wezel, het stenn-punt, magazijn en wapenhuis des vijands, ook voor de gemeenschap onmisbaar 1)! En lioeV Met slechts 1000 man voetvolk en 800 ruiters trekt van Dieden 's nachts heimelijk uit Arnhem, verdwaalt en komt daardoor eerst met het aanbreken van den dag vóór de stad, welker wallen hij, ware hij op zijn tijd gekomen, sterk bewaakt, nu echter zwak bezet vindt. Dertig man trekken de gracht op een waadbare plaats door en nemen een open bolwerk; ze worden gevolgd door honderd andere, die de Dedemsche poort openslaan, om de ruiterij over de valbrug in te laten. Doch die valbrug wil niet neer; alle pogingen daartoe Zijn vruchteloos. Daar komt een vijandelijke kanonskogel van 't bolwerk , die de ketting van de valbrug vaneenscheurt. De ruiterij trekt binnen — na een hardnekkig gevecht is Wezel veroverd (lü Augustus).

»0 mijn zone, mijn kind, mijn zone,quot; zeide Frederik Hendrik tot den eersten bode, die hem het bericht in de schansen voor 's Hertogenbosch bracht. »Is het zoo geschied? Is het zoo? — Zoo is het een louter werk van God en niet van menschen.quot;

Deze onverwachte gebeurtenis gaf eensklaps een geheel andere wending aan den staat van zaken. Montecuculi werd door den Graaf van den Berg, die zich nu den toevoer afgesneden zag, uit de Veluwe terugontboden, Amersfoort geplunderd en verlaten. Daar schalde nog geen maand later (14 September) een nieuwe juichtoon door 't land: »'8 Hertogenbosch is genomen!quot; Geen wonder dat Vondel zong:

1) Groen van l'rinsteren, Handboek, le Ged. 151/. 234.

-ocr page 252-

22:2

,,VVie sou !( gelooveu kuniieu, dat Een oude eu noyt gewomic stad.

Gewent te swaeyeu 't oorloghsvendel,

Die sleutel was eu grenzegrendel,

En trots als Brabants pylaer stond,

En Holland scheyde en Brabants grond .

Soo onvoorsiens, soo ongewroken,

Gesloopt sou leggen afgebroken,

Door 't woen des tlollandschen soldaets?quot;

Spoedig was nu 't grondgebied der Republiek van vijanden ontruimd.

Drie jaren later (1632) sloeg Frederik Hendrik 't oog ojgt; Maastricht. De aanleiding daartoe was zeker al heel vreemd. In 't laatst van 't vorige jaar had de Prins brieven ontvangen van Rene van Renesse graaf van Warfusé, met het bestuur dei-geldmiddelen van den koning van Spanje in de Nederlanden belast. Deze schreef, dat hij den Prins zaken van groot aanbelang te openbaren had. Nadat hij een behoorlijk vrijgeleide bekomen had, kwam hij in den Haag, waar hem uit naam van Zijne Excellentie werd verzocht, zich naar den huize te Rijswijk te begeven. Hier vervoegde zich de stadhouder bij hem. De graaf beklaagde zich zeer over de behandeling, hem door den koning van Spanje aangedaan, en bood aan, zoo uit zijn naam als uit dien van den graaf van den Berg, een groot deel der Spaansche Nederlanden tegen den koning te doen opstaan, indien de Staten aan ieder een som van 100.000 rijksdaalders uitbetaalden, en hun beloven wilden, hen met ambten en landgoederen te zullen beloonen, indien zij hun belofte nakwamen.

Hoewel de Prins een afschuw had van den man die zoo zijn koning verried, begreep hij, als ervaren staatsman, dat aanbod niet te moeten afslaan, eu beloofde hem, het aan de Staten te zullen mededeelen. Eii ofschoon deze wel spoedig vernamen , dat het een man was van los levensgedrag, op wien weinig te rekenen viel, begrepen zij toch, om zijn ambt en 't groot vertrouwen waarin de verrader bij de Infante en bij Spinola stond, vooral ook, omdat graaf van den Berg die bij 't krijgsvolk zeer bemind was, in 't verraad was begrepen, hem zijn eisch te moeten toestaan. Men vroeg hem, welke stad het eerst aan de beurt moest liggen, eu hij noemde Maastricht. Hierop vertrok hij naar Venlo, waar de Raadpensionaris van Holland, Paauw, hem en Van den Berg 't bedongen geld bracht. Toen de Raadpen-

-ocr page 253-

2.23

sionaris den laatsten vroeg, of hij, als stadhouder van cleu koning van Spanje over Gelderland, de bezettingen niet uit A enlo en Roermond kon doen uittrekken. antwoordde hij. dat zulks hem ondoenlijk was; doch dat hij zich van alle krijgsverrichtingen zou onthouden. Men begreep zijn bedoeling zeer goed: do looze vos wilde eerst de kat uit den boom kijken en den uitslag van den veldtocht afwachten, eer hij zich verklaarde. 1)

En ziedaar, waarom Prins Frederik Hendrik 't oog sloeg op Maastricht.

Met een leger van 17000 man voetvolk en 3000 ruiters weder op de Mookerheide gekomen, tastte hij Venlo aan en zond graaf Ernst Gasimir naar Roermond en kolonel Wijnbergen naar Stralen. Alle drie de plaatsen werden bijna zonder tegenstand veroverd: jammer dat het beleg van Roermond don dapperen Ernst ( 'asimir bet leven kostte. Zijn twintigjarige zoon Hendrik kreeg 't bevel over zijns vaders regiment.

Nu trok men de Maas langs en sloeg het beleg voor Maastricht, in 't gezicht van twee vijandelijke legers, het Spaansche groot 11000 man en het Oostenrijksche, genoegzaam even sterk en daarenboven in 't bezit van nog 3000 ruiters.

Maastricht was een geducht sterke stad. De Prins omringde haar met een circumvallatielijn van vijf uren lengte, die wederom zoo goed versterkt was, dat al de pogingen van den vijand om er door heen te breken, mislukten. Doch ging de arbeid aan de mijnen vlijtig voort, hij kostte vrij wat bloed. Onder anderen sneuvelde daar een kleinzoon van Willem I. de graaf van Hanau 2), die 't bevel voerde over de garde van den Pri ns. Bij een storm, welken deze jeugdige vorst met den degen in de hand op een van 's vijands traversen deed, waaruit hij, geholpen door eenige Engelschen en Nederlanders, den Spanjaard uitdreef, trof hem een kogel in de borst, die hem 't leven benam. Eindelijk, toen alles gereed was, scheen 't een doolhof van loopgraven, mijnen, draaiende en keerende liniën, waar men in zou verdwaald zijn, als men er den weg niet in wist. Intusscheu was 't keizerlijke leger genaderd, 't Was een heete en vreeselijke

1) Na de inneming van Maastricht en de verdere in Limburg behaalde voordeelen, ging graaf Ifendrik van den Berg openlijk tot de Staatsehe zijde over en verried dus zijn koning even trouweloos, als zijn vader 't Prins Willem gedaan ha 1.

9j) De zoon van Catharina, dochter van Charlotte van Bourbon.

-ocr page 254-

224

dag, die van den 18',cl1 Augustus, toen de keizerlijke veldheer Pappenheim met zijn geoefend leger op de belegeraars aanviel; terwijl te gelijker tijd de bezetting een uitval deed, waardoor men zich tusschen twee vuren bevond. Frederik Hendrik sloeg den vijand moedig af, en op den 21sten Augustus ging, na een beleg van ö9 dagen, ondanks den moedigen tegenstand welken de belegerden geboden hadden, Maastricht aan ons over.

Hierna maakte men zich meester van Limburg, Statenbroek, 's Hertogenrade, Valkenburg en Dalem, waardoor 't goheele gewest van Limburg en het land van Overmaze in de macht der Staten gebracht was, die den Prins daarover tot stadhouder aanstelden.

Deze voorspoed deed do Infante tot vrede neigen; zij zond den hertog van Aerschot naar Maastricht om daarover te onderhandelen. Na een jaar geduurd te hebben, liep deze onderhandeling echter op niets af.

We vreezen te huigwijlig te worden, wanneer we al de verschillende belegeringen zouden behandelen, welke de Prins ondernam. Wanneer we ons dus slechts bij eenige namen bepalen en we noemen de herovering van Breda (7 Oct. 11137) 1), de inneming van Sas van Gent (5 September 1044) en die van Hulst (4 November 1645) dan voorzeker zal niemand het ons ten kwade duiden, dat we boven deze afdeeliug den titel plaatsten van Stedendwinger, zoo terecht aan Frederik Hendrik door zijn tijdgenooten gegeven.

V. ERKENNING VAN VELDHEERSTALENT.

1030.

We keeren thans terug tot aan de verovering van 's Hertogenbosch, Nu ons land van vijanden ontslagen was , begrepen de Staten, dat men op den duur geen leger van 120,000 man kon betalen, en kostte het den Prins vrij wat moeite, om het af te danken krijgsvolk op slechts vijf-en-twintig vendelen te brengen, daar men het dubbele getal wilde wegzenden. Van de Spaansche zijde werd er, tengevolge van geldgebrek, niets tegen ons

1) In 49 (la*ren; terwijl Spinola cr in 1G25 tien maanden voor noodig gclmd had.

-ocr page 255-

ondernomen, evenmin als van de Oostenrijksche, waar de keizer genoeg te doen had met den dapperen Gustaaf Adolf van Zweden, die de protestantsche vorsten in Duitschland te hulp gekomen was. llichdieu, die gaarne de macht van Oostenrijk wilde knotten , begreep nu dat het de zaak voor Frankrijk was, gemeene zaak met Gustaaf Adolf en de Republiek te maken , en sloot niet onzen Staat een verbond (1630). In 't zelfde jaar kwam Frederik Hendrik in 't rustig bezit van zijn prinsdom Oranje, welks gouverneur Valkenburg in 't geheim met Richelieu heulde, om het aan Frankrijk te brengen. Door 's Prinsen raadsheer, Jan de Knuit, werd Valkenburg op een listige wijze gevangengenomen, en kwam 't vorstendom weer aan zijn rechtmatigen bezitter; waartegen Richelieu, die gaarne goede vrienden met de Staten wilde blijven, zich niet verzette.

Sedert de dappere Piet Hein op den 20stoquot; Juni 1629 in een slag tegen de Duinkerkers het leven verloren had, hadden deze laatste zich weder geducht geroerd en tal van onze schepen weggenomen.'De Staten, dien pest voor onzen handel willende uitroeien, besloten ten derden male tot een tocht naar Vlaanderen, om het roofnest in te nemen en te verdelgen. Ook deze tocht liep vruchteloos af, hoe goed die beraamd was en hoe Frederik Hendrik voor alles gezorgd had 1). Hoe voorspoedig zich alles in den beginne liet aanzien; toen de vijand den onzen den toegang wilde betwisten, oordeelden Gedeputeerden, dat men't leger van den Staat niet weder op het spel mocht zetten, zooals vóór 31 jaren en wilden terngkeeren. Dat verkoos Frederik Hendrik niet: alles was te goed voorbereid; de eer van de Republiek eischte, dat men den tocht doorzette. Doch hij vond geen steun bij zijn raadslieden en hoorde zich zelfs toevoegen, dat hij 's Lands welzijn aan zijn eigen eerzucht wilde opoiïeren. En nu moest de Prins wel toegeven en trok uien terug naar 't vaderland, waar men reeds een bededag gehouden had om Gods zegen op de onderneming af te smeeken. 't Ergst van 't geval was, dat het volk Frederik Hendrik de schuld gaf en zeide : »'t Zou bij Mau-rits niet gebeurd zijn; die had wel doorgetast.quot; Erger echter liep een mislukte aanslag van de Spanjaards op Zeeland af; daar zij er zoo goedkoop niet afkwamen. Zij kostte hun zes-

1) Zoo had ieder soldaat voor vijf dagen proviand bij zich en volgden er 100,000 pond hrood op wagens.

-ocr page 256-

.22fi

en-veertig schepen, lueer dau 4000 mau en oen ontzaglijk krijgsmateriëel.

Intusschen toonde onze Hooge Regeering wel haar ingenomenheid met Frederik Hendrik, toen de Staten der gewesten, over welke de Prins stadhouder was, op het voorstel van Utrecht en Overijsel, het stadhouderschap erfelijk verklaarden. Dit voorbeeld werd in Friesland gevolgd, waar het recht van opvolging aan graaf Hendrik, den zoon van Ernst ('asimir opgedragen werd.

De ontvluchting van de zeven Remonstrantsche predikanten uit Loevestein 1), gaf vrij wat gemompel. Immers, er was wel iets vreemds in, dat de bevelhebber van 't slot de twee hinderpalen, welke die ontvluchting in den weg stonden, zelf uit den weg had geruimd: het riet, dat der schuit waarmede zij vluchtten moest beletten aan te leggen, had hij laten wegmaaien, onder voorwendsel van de vrees dat het den Spanjaards tot schuilplaats kon strekken, als ze met kleine schuitjes landden; en zijn trouwen hond, die op 't minste gerucht aansloeg, had hij doodgeschoten , omdat liet beest een voor zijn eigen middagmaal bestemden kalfsbout had opgesnoept. Sommigen vermoedden daarom, dat de bevelhebber een geheimen last zou gehad hebben, om de ontsnapping te bevorderen. Wat er van deze zaak zij; de Prins, die op 't stuk van godsdienst uiterst verdraagzaam was, onder wiens bestuur, de regeering van Amsterdam aan liet door haar dit jaar opgerichte athenaeum, de den Remonstranten niet on-genegene Vossius en van Baerle als professoren had geplaatst 2), werd er van verdacht.

In October 1631 kwam Hugo de Groot, met voorkennis van den Prins, zeer tegen den zin van verscheidene leden der Staten van Holland, weder te Rotterdam Naar Amsterdam gegaan zijnde, vond hij daar veel vriendschap, vooral bij Pieter Cornelisz. Hooft, die hem gaarne een leerstoel aan 't nieuwe athenaeum zou bezorgd hebben. De Staten van Holland voorkwamen echter dit besluit, door in het volgende jaar een prijs van /' 2000 op zijn gevangenneming te stellen. En dit besluit werd in tegenwoordigheid van

1) In eeu donkeren buiigen Julinacht van 't jaar 1681. 't Waren de predikanten Niëllins, (Hipna, Vezekins, Byslei'us, Boom, van der Linden on Geesteranua. De ontsnapping had plaats door medewerking van een soldaat, die hun gevoelens was toegedaan.

2) In 1634 vestigden de Remonstranten nevens het Athenaeum him Seminarium, waaraan o. a. Episcopius hoogleeraor werd.

-ocr page 257-

221

Prins Frederik Hendrik genomen 1). En dat, ofschoon deze hem persoonlijk genegen was en verklaard had: »als /,lt;■ Grotius moet wegjagen, zal liij nog lang in het land blijven 2).quot; De zaak was zeer eenvoudig: De Groot was gevlucht en had dus nog het vonnis van eeuwigdurende gevangenschap te zijnen laste. Van alle kanten werd hij aangezocht, een verzoekschrift bij de Staten in te dienen om ophefing van 't over hem geslagen vonnis — hij verkoos dit niet te doen. Handelde men dus niet nog zeer gematigd met hem tijd te geven, zich uit het land te verwijderen, terwijl men hem, den ontsnapten gevangene, van 't bed had kunnen lichten, ja, terstond bij zijn komst in Holland had kunnen arresteeren ? Men heeft den Prins hierover hard gevallen; hij verdient echter veeleer lof voor deze zijn handelwijs, daar ygt;hij niet goedt vond om zijnent(wil) 't halve Hollandt of het meerendeel vau den Staet eenige steurnis te geven.quot;

De dood van de Infante, Donna Isabella, die den lstequot; December 1633 kinderloos overleed, bracht de Nederlanden andermaal onder Spanje en dus den oorlog weder zuiver op het oude terrein. Ten gevolge hiervan haalde Richelieu, de bekwame Fransche staatsman, 't verbond in 1630 met onzen Staat gesloten, weer te voorschijn en wensehte dat te vernieuwen; doch thans op vaster grondslagen 3). Volgens dat verdrag, in 1635 geteekend, zouden Lodewijk XIII en de Staten ieder een leger van '25000 man voetvolk en 5000 ruiters te velde brengen, om met gemeen overleg den oorlog in de Spaansehe Nederlanden te voeren; terwijl men die gewesten zou oproepen tot afschudding van het Spaansehe juk, zullende zij, bij weigering, tusschen Frankrijk en Nederland verdeeld worden 4).

Het begin beloofde veel. Het Fransche leger onder de maarschalken van ('hatillon en Brezé rukte Luxemburg binnen, dreef de Spanjaards, onder den prins van Garignan, terug en sloeg zich neder tusschen Luik en Maastricht. De Prins, met zijn leger van Nijmegen opgetrokken en 't onderweg zooveel mogelijk

1) Prof. Vreedc, Inl. tot een Gesch. der Ned. Diplomatic, 1)1. I, Blz. 108, beschuldigt den l'rins, dat hij daardoor bewezen heeft, zeer aan zijn gezag te hebben gehangen.

2) Lijndrajer. De ontwikkeling der Stadh. macht, lilz. 33.

3) Ondanks 't bestaande verbond, hadden de Franschen Frederik Hendrik bij de belegering van Maastricht niet ondereteuud, ofschoon hij van dien kant versterking wachtte.

4) 't Was hiermede wel: de huid verdeden, voor de beer geschoten is.

15*

-ocr page 258-

versterkt hebbende, liet liet te Meersen, een dorp op een half uur afstand van Maastricht, halt houden. Nauwelijks had hij den maarschalken van zijn komst aldaar bericht gezonden, of deze kwamen hem begroeten. Toen hij hun den volgenden dag een tegenbezoek gaf, begaven zij zich gezamenlijk naar Maastricht, om te raadplegen over de aanstaande krijgsverrichtingen.

»En wie zal 't beleid van den veldtocht op zich nemen?quot; vroeg de Prins, toen men alles besproken had.

»Wel, wie anders dan Uwe Hoogheid?quot; vroeg Chatillon, hem opzettelijk mot dien titel toesprekende 1). »Niemand heeft meer erkend veldheerstalent dan gij.quot;

»Tk?quot; vroeg de Prins. »Dit kan nooit in de bedoeling der Heeren Staten liggen. Waartoe zou ik boven n den voorrang hebben? Inderdaad, ik weet het niet.quot;

»Wij weten het slechts al te goed, Uwe Hoogheid,quot; antwoordde He Brezé. »En om er u van te overtuigen, dat hetgeen we zeggen, geen plichtplegingen zijn, moet ik u mededeelen, dat n straks door Zijner Majesteits gezant, den Heer de Char-nassé, uw aanstelling als luitenant-generaal van de Fransehe troepen zal worden overhandigd.quot;

Dit gebeurde, en Zijne Hoogheid de Prins werd als opperveldheer van de beide legers plechtig begroet.

De nieuwe opperbevelhebber trok nu voor Tienen, welke stad zich spoedig overgaf. Jammer, dat de Spaansche kommandant , zoolang met de overgaaf van zijn zwakke, slecht beschermde stad had gewacht: want juist toen hij den S1'™ Juni de capitulatie teekende, waren Graaf Hendrik van Nassau aan den eenen kant en de Brezé aan den anderen in de stad gedrongen en hadden hun soldaten reeds met plunderen en brandstichting oen begin gemaakt. Jammer, zeiden wij: want hierdoor was de schrik dooide Spaansche Nederlanden geslagen. Evenals eenmaal de geweldenarij van Bossu te Rotterdam (1572) de oorzaak was van

1

Vorst en lieerquot; hadden gegeven, voortaan //Uwe Hoogheidquot; te noemen.

-ocr page 259-
-ocr page 260-
-ocr page 261-

den afval en 't ver/iet der meeste steden, zoo waren de plundering' en brandstichting van Tienen de oorzaak. waarom de /uid-Nederlandsche steden, ook die welke zich gaarne vóór den Prius verklaard hadden, huiverden voor de Fransch-Staatsche bescherming.

De Prins trok nu voort en stond reeds den 21squot;1quot; Juni voor Brussel. Nu hing 't lot der Spaansche Nederlanden aan een zijden draad. Welk een roem voor Frederik Hendrik , als hij die stad zou innemen. Doch daar verhiel'zich een stem uitliet midden der Fransche bevelhebbers: » \\ tgt; moeten terugtrekken en Leuven belegeren.quot; — » Waarom?quot; vroeg de Prins. — »Omdat we geen genoegzame mondbehoeften bezitten.quot; — »Maar daaraan zult gij voor Leuven evenzeer gebrek hebben.quot; — »üaar kunnen wij toevoer uit Maastricht of Luik ontvangen.quot; — 't Hielp niets, do Prins moest toegeven en men sloeg het beleg voor Leuven, hetwelk door Grobbendonck werd verdedigd. Doch nauwelijks had het beleg eenige dagen geduurd, of 't heette: »Ons volk-vergaat van ziekte en gebrek ; we moeten het in de kwartieren brengen.quot; — »Het zij zoo,quot; antwoordde de Prins, »doch houdt het nog slechts eenige dagen uit, en de stad moet zich overgeven. Dan hebt ge ten minste al een kwartier.quot; En wat de Prins ook zeide, ja ofschoon hij hun 30,000 pond brood wilde geven om daarmede het beleg te rekken — ze namen het brood aan, maar bleven niettemin bij hun eisch tot opbreken van de belegering. Frederik Hendrik, ook hier teleurgesteld , moester zich in schikken: 't leger brak van voor Leuven op en trok op Roermond terug. V an nu at had het niets dan tegenspoed. De vijand hernam Diest en, wat erger is, verraste Schenkenschans, dien sterken sleutel van de Betuwe.

Dit verbond met Frankrijk had alzoo onzen Staat weinig voordeel, de erkenning van zijn veldheerstalent onzen stadhouder weinig roem opgeleverd.

VI. LUISTER VAN 'T HUIS VAN ORANJE-NASSAU.

1641.

s 1 rinsen aanzien was echter al meer en meer toegenomen. Niet alleen had de verandering van zijn titel in dien van » Hoogheidquot;, hoe onbeduidend dit ook moge schijnen, daartoe veel

-ocr page 262-

230

bijgedragen; ecu andere omstandigheid schonk den vorst vrij wut meer overwicht in de Kegeering ; de verkiezing namelijk door de Ridderschap tot Eersten Edele van Holland, welke benoeming hem een voorname stem in de Statenvergadering gaf'. En toen nu, in 1(340, bij den dood van Graaf Hendrik CJasimir, de Staten van Groningen en Drenthe hem tot hun stadhouder kozen, wiesen zijn macht en grootheid meer en meer aan.

Eerlang echter zou dat aanzien nog aanmerkelijk vermeerderen door een huwelijk van den vijftienjarigen Prins Willem met de oudste dochter van Karèl 1, koning van 'Engeland, Prinses Maria. Dit huwelijk had vrij wat moeilijkheden, onderhandelingen en briefwisselingen noodig gemaakt. Niet, omdat het Huis der Stuarts liet beneden zich achtte , zich aan 't Huis van Oranje te verzwageren; maar koning Karei wilde den Prins zijn jongste dochter geven; daar men met de oudste een huwelijk met den Infant van Spanje op het oog had 1). Nog den 315tequot; Januari 1640 schrijft koning Karei aan Prins Frederik Hendrik 2): »Gij zult uit het antwoord, hetwelk mijnheer Heen vliet u van mijnentwege geeft, zien hoe begeerig ik ben u de hoogachting te doen blijken welke ik voor u gevoel, in het huwelijkscontract tusschen uw zoon en mijne tweede itorlUe.v .'3). Trouwens reeds den 20st'-quot; van die maand had mijnheer van ileenvliet Zijner Hoogheid duidelijk geschreven, dat de koning en de koningin meenden, dat bij (Heenvliet) van de jongste gesproken had; terwijl hij steeds de oudste had bedoeld 4), en had de Prins daarop den 30stequot; geantwoord: »Ik hel) uw brief van den 208tcquot; Januari ontvangen en er uit vernomen, hoe Hare Majesteit en zelfs de koning er op staan, dat gij slechts van de jongste dochter spreekt. In mijn laatste brieven heb ik u daarover reeds duidelijk mijn gevoelen medegedeeld; ik zal u dus slechts herhalen dat, hoezeer ik geen onderscheid tusschen beide prinsessen maak, ik echter wanneer ik den jeugdigen leeftijd der jongste

1) De koninginue-mocder had, tijdens haar verblijf in Holland (1038.) het eerst over een huwelijk van den jeugdigen Prins Willem van Oranje gesproken. Reeds toen was Jan van den Kerkhoven, Heer van Ileenvliet, naar Londen afgevaardigd; thans (1640) bevond hij er zich weer, om in 't geheim over dit huwelijk te onderhandelen.

2) Groen van Prinsterer , Arch, 2e Serie. Tome 111. pag. 191,

3) Prinses Elisabeth, geb. 29 Dcc. 1035 j de oudste. Prinses Maria, was geboren 4 Nov. 1631.

4) Groen van Prinsterer , Arch. 2e Serie. Tome 111. pag. 10U.

-ocr page 263-

naga, en dat al hef geluk van mjin huis daarin bestaat, dat ik mijn zoon gehuwd zie eu hij spoedig kinderen hebbe, hetgeen van de tweede in geen tien jaren te wachten is, ik moet bekennen , dat mij de zaak in groote moeilijkheid stelt..... Ik

moet er bijvoegen, dat iedereen er zich zeer over verwondert, dat zulk een voorzichtig koning zijn rijk in gevaar wil stellen door een vreemde verandering door ophitsing van hen, die hij weet dat zijn oude vijanden zijn. Herinner hun zoo eens ter loops, wat er door 't huwelijk van koningin Maria met koning Philips is voorgevallen. Intusschen verzoek ik u, de onderhandelingen niet met hen af te breken, maar alles op te schorten, tot ik u bepaald mijn plannen heb medegedeeld !).quot;

Dat Frederik Hendrik er zoozeer op gesteld was, zijn eenigen zoon, den stamhouder van zijn huis , een huwelijk te doen sluiten , waarvan hij hoopte nog afstammelingen te zullen zien , is geen wonder, wanneer we weten, dat hij in dezelfde maand Januari 1640 zijn tweeden zoon, den 308Uquot; November van 't vorige jaar geboren , door den dood had verloren 2). Ook was hem de verbintenis met het Engelsche hof in 't geheel niet onverschillig.

Gelukkig veranderden de koninklijke ouders in Maart 1641 van voornemen en werd het huwelijksverdrag den 26stequot; dier maand geteekend en den volgenden dag door den koning aan het Hoogerhuis bekend gemaakt. De oorzaak daarvan moet voornamelijk hierin gezocht worden, dat dit huwelijk in Engeland zeer populair was; want men haatte daar Spanje en de dynastie van Philips II en had nog uit den tijd van Elizabeths regeering de grootste sympathie overgehouden voor de Republiek en de afstammelingen van Prins Willem I. En zoo vertrok de jonge Prins den ] T'1quot;quot; April met een vloot van twintig schepen , onder bevel van onzen dapperen Luitenant Admiraal .Marten Harpertz. Tromp, den overwinnaar op de Spanjaards bij Duins (21 Oct. 1639), naar Londen, waar 't huwelijk tusschen hem en Prinses Maria den 12lIlMI Mei voltrokken werd.

Droeg dat hooge huwelijk in Engeland de algemeene sympathie weg, hier te lande werd het niet met dien bijval begroet. Immers »een stamhuis dat in den bisachoppelijken vorm der vervolgzieke anglikaansche kerk voor vorstelijk alvermogen steun

1

Groen vau Prinstcrcr, Arch. 2e Serie. Tome III. pag. 190.

-ocr page 264-

232

zocht, kon hier niet clan een voorwerp van weerzin en mistrouwen zijn. De Stadhouder werd bij de Aristocratie van een dingen naar onbepaald gezag, hij de Gereformeerden van ontrouw aan de Reformatie verdacht, daarbij weerzin tegen een dynastie, die den Puriteinen gewetensvrijheid betwisttequot; 1).

De verdere krijgsbedrijven van Frederik Hendrik zijn van te weinig belang, dan dat we ze niet met stilzwijgen zouden voor-hijgaan. De dood van llichelieu (1642) bracht in de staatkunde van Frankrijk en in het bondgenootscluip met de Republiek geen verandering. Zijn opvolger, de sluwe en schrandere staatsman Mazarin , betrad, gesteund door de koningin-moeder, Anna van Oostenrijk, dezelfde baan als zijn voorganger. In 1645 vermeesterde de wakkere Condó het roofnest Duinkerken. gedurende omstreeks zestig jaren de geesel der Hollaudsche kooplieden, tevens de kweekschool onzer zeemacht, later onder ,)ean Dart weder de schrik der zeeën. Onze staatslieden begonnen echter langzamerhand te begrijpen, dat ons nu van een anderen kant wel eens een niet minder groot gevaar kon dreigen: onze bondgenoot kon op zijn beurt wel eens te machtig worden. Van daar, dat men onzerzijds naar den vrede met Spanje begon te verlangen.

En Frederik Hendrik? Ook hij verlangde naar den vrede. Niet zoo zijn zoon, die naar krijgsroem haakte en nog zoo kort de baan der glorie was binnengetreden. De vader daarentegen wenschte zeer. den vrede gesloten te zien, vooral op aansporing zijner gemalin, Amalia van Solins. En, waartoe zou ook hij langer oorlog wenschenV Zijn krijgsroem was gevestigd, zijn huis groot en aanzienlijk, zijn volk rijk en welvarend, zijn stadhouderschap een der meest luisterrijke tijdperken van het ge-meenebest. Inderdaad, hij genoot de vruchten van de inspanning en den strijd van een vader, wiens werken on streven hij alleen bij overlevering kende, van de werkzaamheid eens broeders, die er zooveel toe had bijgebracht, om de Republiek geducht en ge-eerd te maken. \\ras Nederlands handel door den oorlog groot, was ze door 't zwaard een wereldhandel geworden; 't werd tijd dat de Republiek de vruchten van haar opofferingen zou genieten, en zich met volle kracht aan wetenschap en kunst gaan wijden. Ook het uitgeputte Spanje verlangde naar vrede:

1) GroLMi van Prinsterer, Uandboek, ic Gcd. lilz. 240, 241.

-ocr page 265-

233

de nietige, kleine Republiek had den reus weerstaan, was hem te machtig geworden.

Een vredehandel echter is ouislacbtig en lang van duur. Het weefsel van eischen en rechten. hetwelk het zw aard niet had kunnen doorsnijden, kou niet dan met onbeschrijfelijke moeite worden ontward. Het bondgenootschap der liepubliek met Frankrijk was een geducht struikelblok voor den vrede: zij toch had zich verbonden den oorlog te voeren, tot de bondgenoot voldoening zou hebben erlangd. Daarbij kwam, dat deze bondgenoot de be-geerige oogen sloeg op de Spaausche Nederlanden en dreigde, in geval hij die erlangde, een gevaarlijke nabuur te zullen worden. Te meer steeg die vrees, toen bodewijk XV met een Spaan-sche prinses in 't huwelijk trad.

Niet weinig bracht de slechte gezondheidstoestand van den Prins er toe bij, om hem naar het teekenen van den vrede te doen verlangen. Reeds sedert de maand .Mei 1 (J4G gevoelde hij zich niet wel; ofschoon het eten hem goed smaakte en hij zelfs meer at, dan hem misschien dienstig was 1). Nog in dat jaar had hij 't genoegen, zijn oudste dochter uit te huwen aan Willem Pïederik, keurvorst van Brandenburg. Hierdoor werd deze de moeder der koningen van Pruisen. Wat de reden er van geweest is, weet ik niet: de keurvorst kwam incognito in den Haag, op verzoek vau den Prins ontsloegen de Staten van Holland de ondertrouwden van de verplichting om de geboden vooraf te laten gaan . en op den avond van denzelfden December, waarop de huwelijksvoorwaarden geteekend waren , werden Willem Krederik en Prinses Louise Henriette in den echt verbonden 2). Na dien tijd nam 's Prinsen ziekte hand over hand toe; den 15lt;k'11 December werden de vredespreliminairen tusschen de Republiek en Spanje geteekend: nog meer dan een jaar verliep er, eer de vrede zelf gesloten werd; Frederik Hendrik beleefde dien niet. Den geheelen winter had hij gesukkeld en was steeds vermagerd en zwakker geworden; 't waren binnen-

1) In 't jaar 1047 liet de Prinses hem door een edelman verzoeken, zich in't eten wat te vnaligon. Doch iiij volgde zijn oude gewoonte en verzwakte al meer en meer. Kok. Vad. AVooid. 1)1. Ift Bladz 470. Ook Mnn. de Uuygeus.

2) Met haar voortreflclijken ochtgenoot, niet ten onrechte tie Groote Keurvorst genoemd, den grondlegger van Prnisens grootheid, leefde zij ruim twintig jareu in den gelukkigsten echt. Nog is haar naam in zegening- in het door haar gestichte üranieu-burg, en leven haar vrome liederen in den mond van velen.

-ocr page 266-

ru

koortsen, welke zijn lichaam sloopten, süat zal mijn dood zijn zeide lüj tot dominé Goedhals, die hem bezocht.

Hij Avenschte, terwijl hij nog bij zijn volle bewustheid was, afscheid te nemen van zijn gemalin en zijn kinderen, 't Was een aandoenlijk tafereel. Dat van Amalia van Solnis schokte hem zou, dat hij geen woord meer kon spreken. Toen hij echter wat tot zich zelf gekomen was, nam hij ook een teeder afscheid van zijn kinderen 1), gal hun heilzame lessen en vermaningen en schonk hun zijn zegen. Toen den volgenden dag een commissie uit de Algemeene Staten en die van Holland aan zijn ziekbed kwamen, verzocht hij den President van llipperda, om nader te komen en zeide:

»lk dank Uwe Hoog Mogenden voor de eer, welke ik en de mijnen steeds van u genoten hebben. Ik heb het land getrouw gediend; thans kan ik het niet meer. Aan Uwe Hoog Mogenden beveel ik het Vaderland, Gods kerk, mijn Huis en mijn maagschap aanquot;. 2)

En zoo stierf Prins Frederik Hendrik, omringd door de zijnen, getroost en gemoedigd, den 14dcquot; Maart 1047 des morgens omstreeks vijf' ure. Behalve Prins Willem en Prinses Louise, liet hij nog drie dochters na: Prinses Albertina Agnes, die door haar huwelijk met Willem Frederik het bloed van Willem den eerste in de afstammelingen van 't Friesche huis bracht, Henriëtte en Maria, de laatste nog slechts een kind van vijfjaren. Hij liet den roem na van een minzaam en zachtmoedig man te zijn geweest. Schoon is de lof, hem door d'Estrades gegeven 3) beter, dan menige lijkrede of grafschrift:

«Men moet den Prins dit rechtdoen, dat nooit een groot veldheer meer standvastigheid en onversaagdheid in groote daden, noch meer waakzaamheid heeft betoond om in alles te voorzien; hij was nauwkeurig en gestreng in zijn bevelen en de uitvoering daarvan, edelmoedig, mild, een oprecht vriend, hij vereerde man-

1) Deze toespraak is te vinden in: Montanus, Leven en Bedrijf van Fred. Kendr. Bladz. 55G en 557. Ze komt mij echter te versierd voor, om haar over te nemen,

2 ' De heer llipperda had de woorden des kranken , die met zulk een zwakke stem werden uitgesproken, ternauwernood verstaan. Des te beter dominé Goedhals, die ze herhaalde, waarop ze in de Registers van Holland werden geplaatst. Zie Resol. lloll. 1697.

,'!) Van Kampen. Vad. karakterk. Dl. JI bladz. 12ü. C. Huygens zegt terecht, Mémoires, Pag. (J0 : 't Was dus niet te vroeg, dat hij stierf, en de nakomelingschap scheen niets meer van hem te vorderen te hebben.

-ocr page 267-

nen van verdienste door gemeenzaamlieid zoowel uls door weldaden; liij prees openlijk goede daden, vooral in tegenwoordigheid van jonge lieden, om die tot navolging daarvan op te wekken: hij was beleefd omtrent vreemdelingen en sprak dikwijls met hen. Eenige uren daags zonderde hij af voor de letteroefeningen; want hij was niet ongeleerd en droeg doorgaans de Connnentariën van Caesar in 't latijn, in klein formaat, in den zak. Hij behandelde zijn vijanden met wellevendheid en dwong hen door zachtheid om vergiffenis te vragen. Nooit heeft hij zijn vrienden verlaten, welk onheil hun ook immer wedervoer; voorts wist hij zich zeer wel bedekt te houden (een eigenschap, welke hij met zijn vader gemeen had), en eer hij in iemand vertrouwen stelde, moest hij hem meermalen hebben beproefd. Vleierijen hadden geen vat op hem, na zijn besluit te hebben genomen, was hij een weinig langzaam in de uitvoering. Meermalen zeide hij tegen mij, dat men er eens op slapen moestquot;.

Behalve zijn vijf wettige kinderen, liet hij een natuurlijken zoon, Frederik van Nassau na, aan wien hij de heerlijkheid Zuilenstein vermaakte. Hij werd den lO'1'quot; Mei in 't graf zijns vaders te Delft plechtig begraven.

VIT. TWEE EDELE BROEDERS.

1(332—1GG4.

Twee edele broeders, zonen van een edelen vader, beide na elkander tot de stadhouderlijke waardigheid over Friesland geroepen, samen opgevoed onder de leiding eener voortreffelijke moeder — wat wonder, dat we ze met elkander in een Afdee-ling behandelen.

Hendrik Casimir en Willem Frederik verschilden in leeftijd slechts twee jaren: de eerste was in 1611 geboren, cle andere zag den 7'lcn Augustus 1613 het eerste levenslicht. Reeds vroegtijdig zorgde hun verstandige moeder, Sophia Hedwig van Brunswijk, op wier schouderen bij de gedurige afwezigheid van haar gemaal voornamelijk de taak van de opvoeding harer kinderen berustte, dat de beide knapen goed en degelijk onderwijs ontvingen. Om daarin zooveel haar doenlijk was te slagen, gaf zij hun den vermaarden geleerde Boguslans tot gou-

-ocr page 268-

236

verneur, die lieu in verschillende talen en wetenschappen eu bij-/.onder in de mathesis en geschiedenis ouderwees; terwijl zij, naar het voorbeeld van hun oom Graaf Willem Lodewijk, vooral zorg droeg, dat zij een nauwkeurige kennis bekwamen van de constitutie, wetten, aard, zeden en gebruiken dezer landen 1). Wat de knapen bij dat onderwijs heel aangenaam vonden, was, dat hun neefje, de erfprins van Bohemen, twee jaren lang dat onderwijs met hen bijwoonde, hetgeen hun niet alleen een aangename gezelligheid bij hun lessen verschafte, maar hun in hun vrije uren ook een prettigen speelkameraad schonk.

Doch ernstiger studiën wachtten de drie knapen: Leidens hoogeschool zou voltooien, wat nog aan hun kennis ontbrak, 'en toen Hendrik en zijn neef haar verlieten, deed de Gravin den jongen Willem Frederik nog een paar jaren op die van Groningen , om zijn studiën geheel ten einde te brengen.

Graai' Hendrik was nog jong, toen hij reeds zijn dapperen vader in 't veld volgde. Zoo vinden wij hem op achttien jarigen leeftijd reeds bij het beleg van 's Hertogenbosch. Hij verwierf daardoor dan ook zooveel bekwaamheid, dat toen Graaf Ernst in 1632 voor Roermond viel, Frederik Hendrik geen oogenblik aarzelde, om hem diens regiment te geven en hem bij de belegering van Maastricht de voorhoede van 't leger toe te vertrouwen.

Na 't overgaan van genoemde stad en 't eindigen van den veldtocht keerde hij naar Friesland terug, waar hij. ten gevolge van het in het vorige jaar door de Staten van die provincie genomen besluit om hem 't recht van erfopvolging te schenken, terstond als Stadhouder erkend, en als zoodanig in de maand December gehuldigd werd. Hoe ontevreden Groningen in der tijd geweest was, omdat de Friesche Staten liet daarin niet geraadpleegd hadden, besloot het toch maar. Graaf Hendrik als Stadhouder te erkennen, even als Drenthe; zoodat de graaf geheel en al in de waardigheden zijns vaders was getreden.

Ook voor hem was het stadhouderschap geen pad van rozen; evenmin als het dit voor zijn vader geweest was. Reeds in de eer-te jaren van zijn bestuur had hij met dezelfde moeilijkheden te kampen: onwilligheid in het opbrengen der belastingen. De Staten van Friesland hadden in 't jaar 1604, bij meerderheid van

1) AV. Eekiioff. Bijv Lueuw. Cour. van I Juui.

-ocr page 269-

•2il

stemmen, eenige nieuwe belastingen ingevoerd en die tot hooge prijzen verpacht 1). Hierover raakte het gemeen, waarschijnlijk door de belastingschuldigen aangezet, in beweging en viel de huizen van eenige der pachters, alsook die van eenige leden der regeering aan. Te Harlingen o. a. plunderde men dat van Burgemeester Bonnema. Nu zonden de Algemeene Staten, die verlangden dat de belastingen in Friesland op denzelt'den voet als in Holland zouden geheven worden , twaalf vendelen voetvolk en een ruiterij, die regelrecht van de Kuinder naar Leeuwarden wilden trekken. Graaf Hendrik echter bewees den gemachtigden, die zich bij dat krijgsvolk bevonden, dat dit niet dan met de toefstemming der Staten van Friesland kon geschieden, en bracht door zijn mannelijke taal zooveel te weeg, dat de troepen in de steden Harlingen, Bolsvvaard, Sneek en Leeuwarden verdeeld werden. Gelukkig slaagde hij er op deze wijs in, de gerezen onlusten tot bedaren te brengen en verdere onaangenaamheden te voorkomen.

Maar de strijd tegen den algemeenen vijand veroorloofde hem niei;, lang rustig' in Friesland te vertoeven. Het vaderland eischte zijn arm , om onze grenzen tegen den vijand te verdedigen en den Spanjaard de steden en vestingen te ontnemen, welke deze nog in zijn bezit had. Hij was en bleef, even als zijn vader, een krachtige steun van Prins Frederik Hendrik. ïn 10:57 o. a. stelde deze hem aan 't hoofd van een vliegend legertje, dat uit 60 kompagniën voetvolk en 40 kornetten ruiterij bestond, waarmede de graaf aan den ivijn, de Maas en de Waal menig voordeel op den vijand behaalde. Doch ook zijn lot zou 't zijn, het leven in den dienst van 't vaderland te laten en hij zou de negende zijn der Nassausche helden, die hun bloed voor Nederlands vrijheid en onafhankelijkheid stortten.

't Was in den veldtocht in Vlaanderen (10 10), dat hem weder 't bevel der voorhoede was opgedragen. Brugge was het doel van den prins. Graaf Hendrik was reeds met 0000 man infanterie en 10 kornetten cavalerie tot op korten afstand van de stad genaderd. Reeds had hij een aldaar gelegen slot, het Holland-

l) Het zij mij vergund, hier te herinneren, dat toen en nog een eeuw later de ontvangsten der belastingen verpaeht werden aan de meestbiedenden. Dat dit ine-nigwerf tot geduchte knevelarijen en afpersingen aanleiding gaf, is wel te begrijpen, evenals tot ontevredenheid onder de aangeslaeenen.

-ocr page 270-

238

sche , genomen, toen de vijand met zulk een overmacht kwam aanzetten, dat hij 't veroverde moest laten varen en, ofschoon niet eere, moest terugtrekken. Nu wierp de prins het oog op de stad Hulst. Daartoe moesten twee schansen, Moersvaart en Nassau genomen worden. De laatstgenoemde was veroverd door Hauterive,. doch deze had de fout begaan, een redoute in 's vij-ands handen te laten, die daarmede in verband stond. Graaf Hendrik kreeg nu bevel, die te nemen. Met zijn gewone dapperheid snelt hij derwaarts ; doch terwijl hij bezig is, met de zijnen een traverse te bestormen, welke de inmiddels aangerukte vijanden voor de redoute opgeworpen hebben, wordt hij door een andere Spaansche bende in den rug aangevallen. Dus van twee kanten te gelijk bestookt, verdedigt hij zich met leeuwenmoed; verscheidene /.jjner officieren en manschappen sneuvelen, daar treft ook hem een kogel van achteren in de linkerzij, hij stort van 't paard en blijft voor dood liggen. In het tumult van 't gevecht is het den zijnen onmogelijk, hem te hulp te komen; meer dan een halfuur blijft hij daar, terwijl zoowel ruiterij als voetvolk hem over 't lijf gaan. Eindelijk is liet den zijnen mogelijk hem te bereiken; zij nemen hem op, vormen een draagbaar van over dwarsgelegde pieken en vervoeren hem eerst naar 't fort Nassau en van daar naar de schans van Hint-Anna inden polder van Namen. Met alle mogelijke zorg verpleegd, scheen er nog hoop op zijn behoud, ja, had hij zelfs nog kracht, brieven te schrijven aan de prinses van Oranje die hem door een edelman liet bezoeken, aan zijn moeder, en aan de Staten van Friesland, om hun zijn broeder graaf Willem Frederik tot opvolger in 't stadhouderschap aan te bevelen 1). Deze broeder, die in den aanval gedeeld had, week niet van zijn sponde, evenmin als als de veldprediker I fiutius Festus, predikant te Huizem, dio een verhaal heeft nagelaten van zijn gesprekken met den graaf, waaruit diens geduld en christelijke gezindheden blijken. Na zeven dagen lijdens stierf hij den IS^quot; Juli in de armen van zijn hofmeester van Ostheim. Een der Spaansche veldoversten, die zijn dood vernam, zeide: »lieden hebben de Nederlanden hun braafsten cavalier verloren. Zijn broeder, die hem zoo innig liefhad en zoo diep betreurde, schreef aan zijn brave moeder:

l) Zie deu brief vau De Wilhem aan zijn zwager Huygeus van 14 Juli. Arch. 2e Serie. Dl. III. Blz. 260.

-ocr page 271-

239

»Mevrouw. Een uur, nadat ik u mijn laatsten geschreven heb, is er een allerongelukkigste verandering gekomen; want mijnheer mijn broeder, over wien God zich erbarmen moge, is geheel krachteloos geworden en heeft den geest gegeven, zoo christelijk stervende, als iemand ter wereld sterven kan, zich om niets bekommerende, behalve over Uwe Excellentie, die, zeide hij, zich niet zoo spoedig in haar droefheid zal kunnen troosten, hetgeen ik echter hoop, dat de Almachtige door den Heiligen Geest zal verhoeden, Uwe Exc. helpende en ondersteunende in deze droefenis. Ik hoop, dat mijn gebeden en smeekingen verhoord mogen worden, enz.quot; 1).

Van den Prins en de Prinses van Oranje ontving de bedroefde moeder troostschrijven; dat van den eerste is merkwaardig om het getuigenis hetwelk hij van den gestorvene geeft, waarom wij dien willen mededeelen. Hij schrijft:

»Mevrouw, 't Is met het grootste leedwezen, dat ik mij verplicht zie, u deze regelen te schrijven om u liet innig leedwezen te betuigen, hetwelk ik gevoel over 't verlies dat gij hebt geleden in wijlen mijnheer uw zoon. Ik heb hem bijzonder liefgehad en hooggeacht, en had gehoopt, dat deze Staat nog vele diensten van hem zou kunnen ontvangen; maar, omdat het (ï ode behaagd heeft, het zoo te beschikken, moet het u een groote troost zijn, dat zijn einde edel is geweest; daarom, Mevrouw, behoort gij moed te toonen om deze droefenis te dragen, en u volkomen onderwerpen aan den wil van God, van wien ik bid, dat hij u verlichting in uwe smart schenke, welke verlichting ik u toe-wensch , en aan mij u door mijn dienstbetooning te bewijzen , hoezeer ik u vereer. Ik smeek u, mij mot uwe bevelen te vereeren en u te verzekeren, dat gij in alle gevallen, waarin liet u heilagen zal van mijn diensten gebruik te maken, zult oudervinden , dat ik werkelijk ben, Mevrouw,

»Uw zeer Onderdanige dienaar, »Prederik Hendrik van Nassau. »Uit het kamp te Moock, den 26stequot; Juli 1640.quot;

Hij had slechts den ouderdom van 29 jaren bereikt en werd in Friesland hartelijk betreurd. Vol rouw volgde men zijn plechtige begrafenis, die den 6dcquot; Januari 1641 in den grafkelder der Jacobijnerkerk plaats had, waar hij nevens zijn vader en zyu

l) Groen van Prinsterer, Avcli. 2c Serie, Tome 111, pug. 252.

-ocr page 272-

240

oom werd bijgezet. Tot die begrafenis hadden de Staten van Friesland niet minder dan / 12.000 toegestaan. Van den rouw der Friezen sprekende, zegt de Raadsheer van den Sande, die zijn eigenschappen uitvoerig beschreef: »eeu rouw niet sonder reden; want hij waer met sonderlinge gaven van Godt gesegent ende niet veel treflycke deughden verciert, seer sorchvoldich om syne Gouvernementen in rust ende vrede te regeeren, ende mitsdien alle herten, selfs oock die syner vijanden, aen hem treckende.quot; 1)

Graat' Willem Frederik was door zijn broeder aan de Staten van Friesland als stadhouder aanbevolen, «wanneer het God mocht behagen, hem uit de wereld weg te nemen.quot; »lk denk,quot; meldde de Wilhem in een brief aan zijn zwager Gonstantijn Huy-gens, »dat hij wel 't zelfde aan Groningen, Ommelanden en Drenthe zal geschreven hebben.... Er bestaat een Resolutie van de Staten-Generaal, bij welke men beloofd heeft, dit stad-houderschap met de andere te vereenigen en toe te vertrouwen aan dezen tak (dien van Oranje) ; ik heb dat vroeger eens uit nieuwsgierigheid gecopiëerd, maar heb op dit oogenblik geen tijd om er naar te zoeken.quot; Er was dus reeds vóór den dood van graaf Hendrik gewerkt, om het stadhouderschap over al de Provinciën voor Frederik Hendrik te erlangen. Deze, die gaarne zag, dat de zaak in der minne geschikt werd, en wel wist, dat de Friezen den zoon van Ernst Casimir niet zouden verloochenen, begreep, dat het beste middel om tot zijn doel te geraken, was, graaf Willem Frederik een voorstel te doen , hetwelk hij meende dat deze wel zou aannemen, namelijk, om afstand te doen van de benoeming als stadhouder over Friesland, als wanneer hij (Frederik Hendrik) hem zou aanstellen als zijn luitenant-stadhouder. «Ik dank Uwe Hoogheid vriendelijk,quot; antwoordde de zoon van Ernst Casimir. »!k ben liever kapitein dan luitenant.quot;

Terstond trok Willem Frederik naar Friesland , waar zijn vrienden en die van zijn overleden broeder in de Kegeering zaten. Toen nu de afgevaardigden der Algemeene Staten in Leeuwarden kwamen, om voor Frederik Hendrik te werken, hadden Frieslands Staten reeds besloten, liet stadhouderschap over hun provincie

]) W. KekhofT, Bijv. Leeuw. Cour. 1 Juni '71.

-ocr page 273-

241

aan graaf Hendrik Oasimirs broeder op te dragen en konden ze onverrichter zake terugkoeren. Beter slaagden hun afgevaardigden in Groningen en Drenthe, waar de stadhouderlijke waardigheid aan Frederik Hendrik werd opgedragen 1).

Ofschoon we ons zeer goed kunnen voorstellen, dat het den fStaten-Generaal om du eenheid van regeering niet ongevallig zon zijn geweest, al de gewesten onder een en denzelfden stadhouder te zien; ofschoon 't misschien vergefelijk is inden Prins, dat hij , nu Hendrik Casimir zonder wettige afstammelingen gestorven was, er minder gewetensbezwaar in vond, den broeder des overledenen van 't stadhouderschap te berooven, voor \N illem Frederik was de onzettiim- uit Groningen en Drenthe

O O

een bittere, onoverkomelijke grief. Was hij niet evenzeer de kleinzoon van graaf Johan van Nassau, die goed en rust had veil gehad voor Neerlands onafhankelijkheid — als Frederik Hendrik de zoon was van Willem den Zwijger? Had niet zijn vader evengoed zijn bloed gestort voor 't land als die van zijn tegenstander 't had gedaan V En waartoe dan hem beroofd van 't geen zijn Huis vrijwillig was opgedragenV De smart over die grievende miskenning kostte hem een zware ziekte 2) en was ooi-zaak van verwijdering tusschen hem en zijn neef.

Maar niet alleen in zijn staatkundige, ook in zijn krijgskuiidige loopbaan moest Willem Frederik bitter gegriefd worden. Immers 't regiment, dat bij zijns vaders dood terstond op zijn broeder was overgegaan, werd hem ontnomen en aan 's Prinsen oom , den graaf van Solnis gegeven; zoodat nu de stadhouder van Friesland in 't leger geen hoogeren rang bekleedde dan dien van ritmeester. Hoe smartelijk hem dat alles aandeed, toch verzuimde hij niet om, toen hij 't volgende jaar in den Haag de zitting van den Raad van State kwam bijwonen, een bezoek aan 't hof van zijn neef te brengen. Dan, hij werd daar zoo koel ontvangen, dat hij, uit vrees voor onaangenaamheden, maar geen zitting in den Raad van Staten nam, waarop hij als stadhouder volkomen recht had. Toch liet hij zich in I(34.'i overhalen, om, in geval hij, die op dit tijdstip nog ongehuwd was, zonder wettige kinderen kwam te sterven, zijn waardigheid te vermaken aan Frederik Hendrik, of bij diens overlijden aan diens zoon

1) Zie bliidz. SSO.

2) W. Eekhoff. Hijv. o]) de Leeuw. Cour. van 8 Juni 187;i.

10

-ocr page 274-

242

Willem. Oe Staten van Friesland hadden daarin bewilligd. Dezo daad van goedwilligheid scheen de goede verstandhouding tusschen heide stadhouders te herstellen; Prins Frederik Hendrik ten minste bood hem nevens de Algemeene Staten de behulpzame hand tot vereffening van een tusschen hem en eenige Friesche stellen gerezen geschil over 't aanstellen van magistraatspersonen, hetwelk genoemde steden onafhankelijk van haar stadhouder meenden te kunnen doen; terwijl deze zulks als tot de instructie en rechten van zijn ambt beschouwde. Door den invloed van den Prins en de Staten-Generaal, verwierf Willem 1' rederik de overhand. Kort daarna werd hij bevorderd tot generaal der artillerie, en maakte hij zich verdienstelijk in 't leger van den Staat. We zien dat, toen hij in 1(345 met ÜOOO man voetvolk en 12 kornetten ruiterij Moerspuischans, drie uren van Hulst gelegen , binnen acht dagen bemachtigde.

Een straal van hoop op herkrijging van 't stadhouderschap over Groningen en Drenthe ging in Frederik Willems ziel op, toen Prins Frederik Hendrik den 1 -1(U'quot; Maart 1G-17 stierf. Doch ook deze hoop werd teleurgesteld : beide provinciën kozen den .jeugdigen Willem II als hun stadhouder. Met niet minder ijver volbracht Willem Frederik toch zijn plichten als generaal. In 1650 was hij het, die bevel voerde over de troepen, door Willem II afgezonden, om Amsterdam te verrassen, welke ann-slag, zooals we weten, door een onvoorzien toeval mislukte. Toen echter de vroegtijdige dood van Willem den tweeden het overmoedige en heerschzuchtige Holland het besluit deed nemen, om voorloopig geen stadhouder te kiezen, benoemden hem de Staten van Groningen en Drenthe tot den hunnen; zoodat hij, na tien jaren lang alleen over Friesland het bewind te hebben gevoerd, eindelijk de voldoening smaakte, in de oude rechten van zijn Huis hersteld te zijn.

Thans, in aanzien en inkomsten verhoogd, oordeelde graaf Willem Frederik het in 't belang van zijn stamhuis, dat hij wettige nakomelingen naliet. Ofschoon reeds zeven-en-dertig jaren oud, wenschte hij zich in 't huwelijk te begeven. Daartoe sloeg hij 't oog op de zeventienjarige dochter van Frederik Hendrik , Albertine Agnes 1); daar hem, onder de toenmalige omstandigheden, een vereeniging van de huizen van Oranje en

1) Geb. 20 April 1034.

-ocr page 275-

243

Nassau zeer gewenscht voorkwam. Het formeelc aanzoek om de hand der prinses werd niet door den graaf, maar door de provinciën Friesland en Groningen gedaan, die ieder acht ge-commiteei'den afvaardigden.

't Was een heele statie, toen op den 13,lcquot; Juni de afgevaardigden van Friesland in zeven karossen gezeten, vier met vier en drie met twee paarden bespannen, naar 't paleis op 't Binnenhof reden, daar een plechtig gehoor hij de prinsesdouairière en haar dochter hadden, en diezelfde statie den volgenden dag door de Groningsche afgevaardigden herhaald werd. Het verzoek werd zeer gunstig opgenomen, en reeds den ]stequot; jlI]j deelde de prinses-douairière haar besluit tot toestemming aan de Staten-Generaal mede, die verklaarden »zulks zeer gaarne te hebben verstaan, God biddende liet alleszins te zegenen.quot; De Staten van Friesland waren daarover zoozeer verheugd, dat zij beloofden, de prinses hij haar aankomst in hun provincie te zullen vereeren met oen som van 100,000 gulden.

Eerst den 218tequot; Mei 1052 had het hooge huwelijk plaats, en wel te Kleef, op het hof van Prins Joan Maurits van Nassau, die dit als een gunst verzocht had, en daaraan door het houden van tournooien en ridderfeesten gedurende verscheidene dagen, allen mogelijken luister bijzette. Vergezeld van de zusters der iiolt;j' jeugdige vrouw, Amalia en Henriëtte, vertrok het jonggetrouwde echtpaar met een groot gevolg van Kleef', door Gelderland en Overijsel naar Friesland, waar het met veel statie ontvangen werd en deed den 19,u'n Juni zijn plechtigen intocht in de stad Leeuwarden, waar de graaf', om /.ijn gemalin genoegen te doen, voor haar binnen de stad den fraaien lusthof, den Prinsentuin, hem reeds den 25'quot;quot; Februari 1(540 door de stadsregeering ten gebrnike afgestaan, aanzienlijk had laten vergrooten en verfraaien.

Dit huwelijk gaf den graaf' niet alleen het recht, maar legde hem ook de verplichting op, om de belangen van zijn tweejarig neefje Willem (den derden) met alle macht voor te staan, vooral toen bij den vrede met Engeland in 1054, de acte van seclnsie dat neefje, ja 't geheele Huis van Oranje, buiten alle bewind sloot. Doch wat kon hij, wat vermochten zelfs de Staten van Friesland, tegen een staatsman als Johan de Witt? Toch weerstond hij met moed en geestkracht den overmoed en de heersch-zucht van Holland en deed de rechten zijner provincie en die

10*

-ocr page 276-

244

van 't stamhuis van Oranje gelden; tevens ijverende voor de be-liuigen der krijgsmacht, welke ten gunste van de zeemacht dooiden Raadpensionaris verwaarloosd werden.

Toen in 1654 de keizer van Duitschland eenige voorname geslachten in Duitschland tot den vorstelrjken stand verhief, deelde ook het Huis van Nassau-Dietz in die eer, en kreeg graaf Willem Frederik den titel van Prins. In 't zelfde jaar benoemden de Staten van Overijsel Prins Willem III tot stadhouder, en gedurende zijn minderjarigheid prins Willem Frederik tot zijn luitenant-stedehouder. Als zoodanig reisde hij naar Kampen en Zwolle, om dadelijk het bezit te aanvaarden; doch door de tStaten-(leneraal, vooral daartoe bestuurd door die van Holland, werd het besluit van Overijsel voor nietig verklaard. Waarschijnlijk zou de prins niet zoo gemakkelijk in dit besluit berust hebben, ware niet de post van veldmaarschalk over 't leger door den dood van Brederode opengevallen, een post, hem reeds meermalen door de Witt beloofd. Wederom was 't Holland, door de Witts invloed geleid, die den post onvervuld liet. Even onverdroten als ware er niets voorgevallen, nam de prins in 1655 het bevel van eeu leger op zich om do grenzen te dekken. Inwendig had hij echter ook met vele onaangenaamheden te kampen. Steeds voortdurende twisten tussehen Groningen en do Oiumelanden, burgergeschillen en ontevredenheid over haar regeering in de steden, maakten liem 't bestuur dikwijls zeer moeilijk.

En nu op den 24stcn October 1664, toen den prins 't bevel over de troepen was opgedragen, die de Dij Ier schans op den bisschop van Munster moesten vermeesteren; terwijl er sprake was, hem den post van veldmaarschalk op te dragen, gebeurde er iets, hetwelk een geheele verandering teweeg bracht.

't Was Zondag, den 24stequot; October 1664. Prinses Anna Agues was naar de kerk. De prins was thuis gebleven om nog eenige noodige schikkingen te maken voor zijn aanstaand vertrek naar 't leger. Terwijl hij op zijn kamer bezig was, haalde hij een zadelpistool voor den dag, hetwelk hij mede wilde nemen, laadde het, spande de haan en bewoog den trekker, om het doorliet openstaand raam af te schieten, 't Pistool ketste. »Dat is vreemd,quot; zeide de prins, »we moeten zien, waar het hapert.quot; Hij nam nu het pistool in do linkerhand, trok er met de rechter den stempel af.... eensklaps gaat het wapen af, de prins slaat achterover. De op het gedruisch toeschietende kamerdienaar en

-ocr page 277-

245

bedienden vinden hem badend in zijn bloed op den grond liygen. Terstond wordt hij te bed gebracht en haalt men geneeskundige hulp. De heelmeester verklaarde, de wond voor uiterst gevaarlijk. De kogel was bij de kin in- en aan de zijde van den neus. vlak onder het oog uitgegaan. De beide kakebeeneu waren verbrijzeld, zoodat de gewonde niet kon spreken of iets inkrijgen. Zijn geneesheeren vonden een werktuig uit, waarmede men hem met bouillon kon laven. Intusschen bleef de gewonde bij zijn volle kennis en schreef een brief aan de Staten van Friesland . waarin hij hun zijn gemalin en zijn kroost aanbeval. Nog had men hoop, dat hij er 't leven van zou afbrengen; doch den zevenden dag kreeg hij zulk een hevige koorts, dat hij nog den zelfden avond bezweek (31 October 16(31). 11 ij liet drie kinderen na: Amelia, later gehuwd met Johan Willem van Saksen-Eysenach, Hendrik Casimir 1), geboren in 1057, dus zeven jaar, die hem onder voogdijschap zijner moeder opvolgde en Sophia lied-wig, 't petekind barer grootmoeder van vaderszijde. Den ir)lU' December werd de vierde stadhouder van Friesland in de Groote of Jacobijnerkerk begraven, waarvan de onkosten a /'10,000. door de Staten van Friesland werden bestreden , wel een blijk van de hooge achting en toegenegenheid, welke zij den overledene toedroegen.

VIII. EEN GELUKKIGE JEUGD.

1020-16(8.

Werd een vorst ooit onder gelukkige omstandigheden geboren, dan was het Willem de tweede, de zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. De groote verdiensten van den eersten Willem lagen nog te versch in 't geheugen, dan dat het dankbare volk niet zou gewenscht hebben, dat de Oranjeboom niet verdorde, maar nieuwe en frissche loten uitbotte, dat de rechtlijnige stam van den grooten Zwijger niet zou uitsterven. En nu — de prinses was zwanger — en ... . daar klonk den zeven-en-twintigsten Mei 1020 de juichkreet langs de straten van

1) 't Was vvM een bewijs vim Willem Frederiks liefde tot zijn broeder en aolitiug -voor diens nagedachtenis, dat hij zijn zoon naar dien broeder vernoemde. Daardoor dan ook wordt deze als stadhouder genoemd Hendrik Casimir H.

-ocr page 278-

246

's-Gravenhage : »De prinses heeft een zoon! een prins is ons geboren, de stam van Oranje sterft niet uit!quot;

»Gee{' den man drie dubbele-gouden rijders! 1)quot; riep de President van de Staten-Generaal uit, toen een van 's Prinsen liellobaardiers hem 't eerst de heugelijke tijding bracht. «Duizend gulden aan de kraamkamer,quot; besloten de AlgemeeneStaten,»en een rentebrief' van achtduizend gulden 's jaars als pillegift aan den jonggeborene 2)1quot; Ook de Staten van Holland wilden niet achterblijven; zij schonken het kind een rentebrief van vijfduizend gulden; terwijl de wethouders van Delft een rente van zeshonderd gulden jaarlijks vaststelden. De jonge vorst werd ten doop gehouden door de koningin van Bohemen; afgevaardigden van de Algemeene Staten en van die van Holland waren er bij tegenwoordig.

Wie zou gezegd hebben, dat er ruim vier-en-twintig jaren later op 't hooren van den dood van datzelfde kind, zooveel vreugde onder een deel der bevolking zou zijn, dat in Amsterdam op de tijding daarvan de armbussen een rijke ontvangst hadden en er eenige goudstukken in 't ai-men zakje gevonden werden, gewikkeld in een papier, waarop de volgende regels stonden:

«De Prins is (loodt,

My ii gaef vergroot •

Noyt blydcr Maer In tachtig Jaer!quot;

En toch gebeurde dit. En tusschen een gunstige en ongunstige stemming lagen toen geen vier-en-twintig jaren: slechts vier-en-twintig maanden.

lijj den doop kreeg de jonggeboren Prins den naam van Willem; en als er een naam was, die groote verwachtingen kon opwekken bij een telg van 't huis van Oranje, was het die van den Vader des Vaderlands. Ook lieten de Staten-Generaal zicli niet onbetuigd. Immers ten jare 1630 benoemden ze den vierjarigen Prins tot Generaal der Ruiterij ^), en verklaarden hem

J.) f 84 Ned. cour.

2) In een gouden doos, die twaalfhonderd gulden waard was.

.'}) «Gewis ware aan Frederik Hendrik een goede afdeeling wakkere ruiters uangc-namcr geweest, dan de toevoeging van zulk een generaaltje, al was dan ook het aan den titel verbonden jaargeld niet te versmaden,quot; zegt van L en nep in zijn Voorn. Gesch., Afd. II, St. Ill, Bldz. 60.

-ocr page 279-

247

in 't jasir 1631 als wettigen opvolger van zijn vader in diens ambten 1).

Zoodra de jonge Prins den benoodigden leeftijd bereikt had, werd Andreas Kivilns aangesteld, om hem in de beginselen van den godsdienst te onderwijzen; terwijl Joannes Heilersigius, latei-zijn Raad en geheimschrijver, hem de talen en fraaie wetenschappen onderwees, en David Marlot, Heer van Bavois , hem paardrijden, schermen en de behandeling der wapenen leerde.

Niet onaardig moet het geweest zijn, den tienjarigen l'rins te zien met een schootsvel voor, voorzien van maatstok en troflel, toen hij, vergezeld van verscheidene aanzienlijke heeren, den 2dcn November 1636 den eersten steen legde van den Nieuwen Doelen te 's Hage, een gunst, door de vroedschap van die stad verzocht, om van haar ingenomenheid met den vader blijk te geven.

We hebben, toen we 't leven van Frederik Hendrik beschreven, de onderhandelingen over 't huwelijk van Prins Willem 11 met Maria van Engeland medegedeeld. We meenen 't niet onaardig, hier een voorval te melden, hetwelk do vijftienjarige Prins in Londen had en dat wij met zijn eigen woorden mede-deelen 2).

sEr is een zonderling iets voorgevallen tusschen den Prins van Talmont 3) en Graaf Hendrik 4), doordien Graaf Hendrik in mijn hótel logeerde, hetgeen echter niet op mijn order geschied was, maar buiten mijn weten; de zaak is dus voorgevallen; zij waren beiden in mijn kamer en Mr. de la Valette was bij mij; terwijl ik de kamer uit was, zijn zij er in gebleven, maar er waren ook tegenwoordig de Heeren de Uumineen Hautin , die het mij zoo verhaald hebben. Graaf Hendrik heeft aan den Prins van Talmont gevraagd, of hij goed gehuisvest was; » vrij

1) Dc lastbrief daartoe werd hem zes jaren later in een goudca doos, ter waarde van ƒ 1050 overhandigd.

2) In zijn brief aan zijn vader, waarin hij dezen meldt, dat hij den 2f)atcn April van llellevoetsluis is vertrokken, den 2ystcn te Gravesend aankwam, van daar met rijtuig naar Grcenwich ging, waar hij met de koninklijke koetsen werd afgehaald en regelrecht naar het Hot' werd gebracht. Het gebenrde had in 't hotel plaats, lntwelk hem tot. verblijf was aangewezen. Groen van l'rinsterer. Archives. 2° Serie, Tome 111 , Pag. 487.

i}) Henri de la Tremouille, afstammeling door zijn vader en door zijn moeder (dc hertogin van Bouillon) van Willem I.

4) Hendrik van Kassau-Siegen.

-ocr page 280-

248

goed,''' heeft hij geantwoord en er tevens bijgevoegd: »gij hebt mij mijn kamer ontnomen,quot; de andere heeft gezegd van neen; de Prins van Talbot heeft gezegd van ja, en hem toegevoegd , dat hij hem wel zon leeren, hem zijn kamer te ontnemen; Graal'Hendrik heeft gevraagd: »op welke manierwaarop de Prins vtinTalmont hem uitgescholden hoeft, waarvoor hebben die heeren niet kunnen hooren; waarop Graaf Hendrik hem een klap heeft gegeven; hierop hebben zij elkander bij de kraag gepakt; maar die beide heeren hebben hen gescheiden, waarop ik hun verzocht heb, beiden terstond in een afzonderlijke kamer te brengen, ieder bewaakt dour twee van mijn edellieden, en om hen met elkaar te verzoenen, koos ik den Graaf van Solms, mijnheer de Ilijngraeve en mijnheer Harcourt, maar zij hebben ze niet tot verzoening kunnen bewegen, behalve dat de Prins van Talmont en Graaf Hendrik hebben gezegd, dat zij alles zonden doen, wat ik hun beval; de Prins van Talmont zeide dat Graaf Hendrik hem geen voldoening kon geven, maar dat hij alles zou doen wat ik hem zou bevelen; daarop heb ik hen beiden bij mij doen komen, in tegenwoordigheid van die heeren, en zij hebben mij vergiffenis gevraagd, omdat zij 't in mijn kamer gedaan hadden, en zij hebben mij beiden hun woord gegeven, en zij hebben mij beiden op hun woord als rechtschapen mannen en mannen van eer beloofd, dat zij er nooit weer tegen elkander over spreken zouden.quot;

Uit dit verhaal zien we, dat Willem van Oranje, al was hij eerst vijftien jaar, zeer bij de hand was en orde onder zijn hofhouding wist te bewaren. Zulke voorvallen uit een jeugdig leven zijn zeer belangrijk en stellen ons dikwerf in staat, om met eenige reden tot de toekomst te besluiten. De Graaf van Warwick schrijft dan ook aan's Prinsen moeder: » Zonder u te vleien , Mevrouw, veroorloof mij Uwe Hoogheid te zeggen, dat gij een zeer bevalligen cavalier hebt in mijnheer uw zoon, die zich zoo goed heeft gedragen, dat hij iedereen hier voor zich gewonnen heeftquot; 1).

We weten, dat het huwelijk van den Prins den 12'len Mei 1641 voltrokken werd, en kunnen ons niet onthouden, 't verhaal van dat huwelijk met 's Prinsen eigen woorden mede te deelen, gelijk hij dat doet in zijn brief van den 1 7'lcquot; Mei uit Londen aan

1) Groen van Prinsterer. Arch, quot;ie Serie, Torn. III, pa^. 115.

-ocr page 281-

249

ziju vader geschreven 1). We brengen in herinnering, dat de bruid een kind van negen en een halt' jaar was.

»Uvve Hoogheid vraagt mij in Haar brief, hoe ik met de Prinses omga en of ik braaf verliefd ben; daarom zal ik U. H. zeggen hoe alles is, In den beginne zijn wij beiden zeer ernstig geweest, maar nu zijn we heel vrij met elkander, ik vind haar veel mooier dan haar portret; ik hond veel van haar 2), en ik geloof dat zij ook van mij houdt. En nu zal ik IJ. H. mededee-len, hoe ik gehuwd ben, verleden zondag, 't was de 12lU' Mei, en alles is op dien dag gebeurd. De ambassadeurs kwamen dien morgen bij mij, tegen 11 ure kwam graaf Holland mij in de koetsen van den koning halen, en bracht mij naar Whitehall in het gedeelte, waar de koning was; de koning bracht mij in de slaapkamer der koningin, waar zij zich bevond, en ook de koningin-moeder en do Prinses; nadat ik .daar eenigen tijd vertoefd had, ging ik naar de kapel, vergezeld door de ambassadeurs ; daar kwam de koning en kort daarna ook de Prinses, die geleid werd door den Prins van Wallis en den hertog van York; de koningin was in een kamer, van waar zij door het venster de geheele plechtigheid aanzag. Toen begon de aartsbisschop de artikelen van het huwelijk voor te lezen, op welke ik in het Engelsch moest antwoorden, welke antwoorden ik uit mijn hoofd geleerd had. Toen dat alles gelezen was, legde de koning onze handen samen, daarna gaf ik den ring aan de Prinses; het was niet de diamanten ring, maar een heel eenvoudige gouden ring, zonder eenig emailleersel, nadat dit alles gedaan was, ging ik de kapel uit, geleid door den Prins van Wallis en den hertog van York, en ik ging in een kamer, waar men de preek •'?) kon hooren; daarna kwam de Prinses er uit, geleid door Mr. van Brederode en Mr. van Sommerdijck 1), en brachten haar ook in die kamer, daar gingen wij oj) stoelen zitten en wij bleven er, totdat de preek uit was, en toen die gedaan was, ging ik in de kamer van de koningin, daar waren de koning, de koningin en de koninginne-moeder; de Prinses

1) Groen van Prinsterer. Arch. 2e Serie, Tom. Ill, pag. 400 en vv.

2) Je Taiine fort = ik bemin haar zeer. Mij te stijf. Insgelijks: qu'elle m'aime aussi ~ dat zij mij ook bemint. Men vergeve mij de vrijheid, indien men de woorden anders wil opvatten.

3) Vermaning van den bisschop, of gebeden.

4) Van Somrnelsdijek.

-ocr page 282-

248

goed,'1' heeft liij geantwoord en er tevens bijgevoegd: »gij hebt mij mijn kamer ontnomen,quot; de andere heeft gezegd van neen; de Prins van Talbot heeft gezegd van ja , en hem toegevoegd , dat hij hem wel zou leeren, hem zijn kamer te ontnemen; Graaf Hendrik heeft gevraagd; »op welke manier?quot; waarop de Prins vanTalmont hem uitgescholden heeft, waarvoor hebben die heeren niet kunnen hoeren; waarop Graaf Hendrik hem een klap heeft gegeven; hierop hebben zij elkander bij de kraag gepakt; maar die beide heeren hebben hen gescheiden, waarop ik hun verzocht heb, beiden terstond in een afzonderlijke kamer te brengen-, ieder bewaakt door twee van mijn edellieden, en om hen met elkaar te verzoenen, koos ik den Graaf van Solnis, mijnheer do Rijngraeve en mijnheer Harcourt, maar zij hebben ze niet tot verzoening kunnen bewegen, behalve dat de Prins van Talmont en Graai' Hendrik hebben gezegd, dat zij alles zouden doen, wat ik hun beval; de Prins van Talmont zeide dat Graaf Hendrik hem geen voldoening kon geven, maar dat hij alles zou doen wat ik hem zou bevelen; daarop heb ik hen beiden bij mij doen komen, in tegenwoordigheid van die heeren, en zij hebben mij vergiffenis gevraagd, omdat zij quot;t in mijn kamer gedaan hadden, en zij hebben mij beiden hun woord gegeven, en zij hebben mij beiden op hun woord als rechtschapen mannen en mannen van eer beloofd, dat zij er nooit weer tegen elkander over spreken zouden.quot;

Uit dit verhaal zien we, dat Willem van Oranje, al was hij eerst vijftien jaar, zeer bij do hand was en orde onder zijn hofhouding wist te bewaren. Zulke voorvallen uit een jeugdig leven zijn zeer belangrijk en stellen ons dikwerf instaat, om met eenige reden tot do toekomst te besluiten. Do Graaf van Warwick schrijft dan ook aan's Prinsen moeder: »Zonder u te vleien, Mevrouw, veroorloof mij Uwe Hoogheid te zeggen, dat gij een zeer bevalligen cavalier hebt in mijnheer uw zoon, die zich zoo goed heeft gedragen, dat hij iedereen hier voor zich gewonnen heeftquot; l).

We weten, dat het huwelijk van den Prins den 12,lenMei 1(341 voltrokken werd, en kunnen ons niet onthouden, 't verhaal van dat huwelijk met 's Prinsen eigen woorden mede te deelen, gelijk hij dat doet in zijn brief van den 17,lcquot; Mei uit Londen aan

1

Groen vim Prinsterer. Aruh. Je Serie, Toni. III, 145.

-ocr page 283-

249

zijn vader geschreven 1). We brengen in herinnering, dat de bruid een kind van negen en een half' jaar was.

«Uwe Hoogheid vraagt mij in Haar brief, line ik met de Prinses omga en of ik braaf verliefd ben; daarom zal ik U. H. zeggen hoe alles is. In den beginne zijn wij beiden zeer ernstig geweest, maar nu zijn we heel vrij met elkander, ik vind haar veel mooier dan haar portret; ik houd veel van haar 2), en ik geloof dat zij ook van mij houdt. En nu zal ik IJ. H. mededee-len, hoe ik gehuwd lien, verleden zondag, 't was de 12'1c Mei, en alles is op dien dag gebeurd. De ambassadeurs kwamen dien morgen bij mij, tegen 11 ure kwam graaf Holland mij in de koetsen van den koning halen, en bracht mij naar Whitehall in liet gedeelte, waar de koning was; de koning bracht mij in de slaapkamer der koningin, waar zij zich bevond, en ook de koningin-moeder en de Prinses; nadat ik .daar eenigen tijd vertoefd had, ging ik naar de kapel, vergezeld door de ambassadeurs; daar kwam de koning en kort daarna ook de Prinses, die geleid werd door den Prins van Wallis en den hertog van York; de koningin was in een kamer, van waar zij door het venster de geheele plechtigheid aanzag. Toen begon de aartsbisschop de artikelen van het huwelijk voor te lezen, op welke ik in het Engelsch moest antwoorden, welke antwoorden ik uit mijn hoofd geleerd had. Toen dat alles gelezen was, legde de koning onze handen samen, daarna gaf ik den ring aan de Prinses; het was niet de diamanten ring, maar een heel eenvoudige gouden ring, zonder eenig emailleersel, nadat dit alles gedaan was, ging ik de kapel uit, geleid door den Prins van Wallis en don hertog van York, en ik ging in een kamer, waar men de preek .'{) kon hooren; daarna kwam de Prinses er uit, geleid door Mr. van Brederode en Mr. van Sommerdijck •(), en brachten haar ook in die kamer, daar gingen wij op stoelen zitten en wij bleven er, totdat de preek uit was, en toen die gedaan was, ging ik in de kamer van de koningin, daar waren de koning, de koningin en de koninginne-moeder; de Prinses

1) Groen van Prinsterer. Arch. 2e Serie, Tom. UI, pag. 460 en vv.

2) .Ie Taiine fort = ik bemin haar zeer. Mij te stijf. Insgelijks: (jn'elle m'aime aussi — dat zij mij ook bemint. Men vergeve mij de vrijheid, indien men de woorden anders wil opvatten.

3) Vermaning van den bisschop, of gebeilen.

4) Van Soimnelsdijck.

-ocr page 284-

250

kwam er ook; toen deed Mr. van Soumierdijck een aanspraak tot den koning om hein te bedanken; hetwelk gedaan zijnde ik den koning, der koningin-moeder en der koningin geknield om hun zegen vroeg als hun zoon, hetgeen ik nu altijd doe als ik hen voor do eerste maal zie en als ik hun goeden avond wensch. Van daar gingen de koning, de koningin-moeder en de koningin en wij allen dineeren; de ambassadeurs gingen thuis dineeren; aan tafel waren de koning, de koningin-moeder, de koningin, de Prinses, de Prins van Wallis, de hertog van York, ik en de kleine prinses Elisabeth; na hef diner ging de koningin-moeder naar haar verblijf en de koningin ging in Hydepark wandelen, vergezeld van de Prinses, den Prins van Wallis, den hertog van York en mij; de koning was Jer niet, maar bleef thuis; toen wij van de wandeling teruggekomen waren , gingen wij sonpeeren; er waren aan tafel dezelfde personen als aan het diner, behalve de koningin-moeder en Prinses Elisa-bath; na het souper gingen de koning en de koningin naar hun gezelschapskamer, waar zij tot i 0 nnr bleven; toen nam de koningin de Prinses en ging haar in haar kamer uitkleeden; de koning met de ambassadeurs en al de boeren, brachten mij in een andere kamer; daar kleedde ik mij uit; nadat ik ontkleed was, bracht de koning mij in de kamer,«vaar het ledikant was en de Prinses lag er reeds in; de koningin en al de dames stonden er rondom; na er eenigen tijd in geweest te zijn, ging ik er uit en ging slapen in een andere kamer, die daartoe in gereedheid was gebracht, en daar sliep ik dien nacht; de koning en de koningin kwamen in die kamer om mij te bed te zien liggen en mij goeden nacht te wenschen; zoo is idles dien dag-gegaan.quot;

In een naschrift vervolgt hij :

»Ik had vergeten u te zeggen, hoe ik den volgenden dag het cadeau 1) aan de prinses heb gegeven, te weten de drie laatste stukken; iedereen vond ze zeer mooi.quot;

Hoe naïf, hoe ongekunsteld en eenvoudig is do geheele beschrijving van dat huwelijk! Meent misschien iemand, dat ze al te onnoozel is voor een vijftienjarigen Prins, aan wiens opvoeding toch alle moeite besteed was — we herinneren hem, dat Prins Willem in 1(341 schreef en geen vijftienjarige knaap uit do

1) Jammer, dat dit cadeau ons niet vermeld wordt.

-ocr page 285-

251

lnatste helft der negentiende eeuw was. Wat ons aangaat — wij hebben er hem des te liever om.

Nog drie weken na 't voltrekken van zijn huwelijk vertoefde de ('rins in Engeland, toen nam liij afscheid van 't Hof' en zijquot; kleine gemalin en keerde, weder onder't geleide van Tromp, naar 't vaderland terug, waar hij op den 8,tc,n Juni aankwam.

Nog in 't zelfde jaar deed Aerssen den voorslag ter vergadering der Staten-Generaal, of 't niet noodig was, den Prins toegang te verleenen tot de overweging van alle gewichtige raadplegingen van den Staat, welk voorstel werd goedgekeurd.

Eerst in 't volgende jaar kwam Prinses Marie in Holland. lgt;e koningin, Marie-Henriette, /.ou haar zelf geleiden. De overkomst der vorstin had echter nog een andere, meer gewichtige reden. De onlusten toch tusschen koning Karei I en zijn parlement waren thans tot die hoogte gestegen, dat men noodig oordeelde zich van den kant van 't Hof te versterken. Om nu 't benoodigde geld voor wapenen en krijgsbehoeften machtig te worden, had de koningin de juweelen der kroon medegebracht, welke zij te Amsterdam hoopte te verkoopen of te beleenen, waartoe Frede-rik Hendrik haar behulpzaam moest zijn.

Weder werd de Luitenant-Admiraal met een aanzienlijke vloot gezonden, om de koningin en hare dochter te Duins af te wachten. Op den 88U;quot; Maart Ui 12 waren de koningin en de jeugdige Prinses van Oranje te Hellevoetsluis aangekomen, tegen den avond van den 1 lllcquot; daaraanvolgende te 's Gravenhage, waar ze door den Raadpensionaris Jacob Cats uit naam van de Staten-Generaal en die van Holland begroet werden. Niet lang daarna vertrok het jonge paar op uitnoodiging der wethouders van Amsterdam naar die stad, vergezeld van de koningin, benevens Prins Prederik Hendrik en zijn gemalin, waar ze drie dagen onder openbare vreugdebetooningen en andere vermakelijkheden doorbrachten. Den '27slcn Februari 11)48 was de koningin van Engeland weder in haar rijk teruggekeerd, zooals uit haar brief aan Prins Frederik Hendrik, uit Hurlington geschreven, blijkt, in welken brief zij den Prins »bedankt voor al de bewijzen van genegenheid, welke zij van hem ontvangen heeft.quot; Maar dochter, de jonge gemalin van Prins Willem, had zij in den Haag achtergelaten, haar volkomen toevertrouwende aan de opleiding van Prinses Amalia van Solnis, die smet groote liefde en zorg, als een verstandige en hooghartige vrouw, de opvoeding van haar kin-

-ocr page 286-

252

deren bestuurde 1),quot; en dus ook die van haar jeugdige schoondochter wel zou weten te voltooien.

En thans willen we op den S111'quot; September van datzelfde jaar l.rgt;.J!:5 ons eens naar het paleis op het Binnenhof begeven. We vinden daar in een der kamers, die 't uitzicht heeft op den Vijverberg, Prinses Amalia van Solms zitten.

Ze is er echter niet alleen.. Bij haar zitten haar oudste dochtertje, prinses Louise Henriëtte 2) en haar schoondochter, de bijna twaalfjarige prinses Marie van Engeland, die, volgens Art. 5 van het huwelijksverdrag «in het huis van Zijne Hoogheid aan niets gebrek zal hebben,quot; terwijl ze volgens artikel 0, sniet te veel Engelschen in haar huis heeft medegebracht, omdat het voor haar zeer noodig is de taal des lands en de Fransche te leeren en zij daarvan te licht zou kunnen worden afgeleid door de conversatie met haar landgenooten.quot; Beide jonge prinsessen zijn met eenig vrouwelijk handwerk bezig en vermaken zich met nu en dan uit de verte de voorbijgangers op te nemen, waarbij de kluchtige manier, op welke prinses Marie zich tus-schenbeiden in 't Hollandsch uitdrukt, haar schoonzusje vrij wat stof tot lachen geeft.

Prinses A malia's gelaat staat eenigszins somber. Haar zoon Willem is met zijn vader naar 't leger. En , hoewel hij dien vader reeds meermalen te velde vergezeld heeft; toen was dat slechts om hem 't een en ander van den wapenhandel te laten zien, niet om zelf een werkdadig aandeel aan den krijg te nemen. Ditmaal echter is hij in zijn rang van generaal der ruiterij te velde getrokken en is het te verwachten, dat er van hem als zoodanig werkelijke diensten zullen gevorderd worden. Niet, dat ze daar iets tegen zou gehad hebben, de hooghartige moeder — dan zou ze niet de gemalin van Prederik Hendrik hebben moeten zijn. Integendeel, het deed haar goed en het was haar hartelijke wensch, dat ook haar Willem zou treden in 't voetspoor zijner roemruchtige vaderen, dat ook hij zijn arm zou wijden aan 't welzijn der Republiek. En schoon ze er trotsch op

1) W. Eekhofl', Leeuw. Cour. van 15 Juni '73.

2) Zooals we weten, in 1040 gehuwd met keurvorst Frederik. In 1644 wos er sprake van, haar met den Prins van Wallis te doen huwen en zoo den band tnsschen de huizen van Oranje e i Stuurt nauwer toe te halen. Hierdoor zon Loni-e Henriëtte eens op den troon van Engebnd zitten — dit huwelijksplan sprong echter al'.

-ocr page 287-

253

i.s, dat de zeveutienjarige jongeling gelegenheid zal hebben zich te onderscheiden en to toonen, dat hij zijn afkomst uit de helden van Huis, waaruit hij afstamt, waardig is — 'tmoederhart siddert toch, als liet denkt aan de gevaren, waaraan 't jeugdig leven van haar kind misschien is blootgesteld, 't Staat haar nog zoo duidelijk voor den geest, hoe nu elf jaren geleden de tijding van den dood van Ernst Casimir en nu voor ruim drie jaren liet kwetsen en do daarop gevolgde dood van Hendrik Casimir I haar getroffen hadden. Kon ook haar zoon niet zoo iets overkomen? Was do jongeling niet zoo voortvarend, zoo vol moed en vol verlangen om krijgsroem te behalen ? Wel hoeft ze 't haar gemaal op 't hart gedrukt, om 's Prinsen vuur te matigen on heeft hij haar op do hand beloofd, het oog op hem to houden — maar... hoe kan hij dat in don oorlog doen. waar haar Willem zijn eerste lauweren moet plukken? Haars mans geheimschrijver, C'onstantijn Huygens, die haar gemaal vergezelt en haar steeds zoo trouw op do hoogte der krijgsgeheurtenissen houdt, heeft haar beloofd, haar veel van haar Willem te schrijven , maar ze heeft in lang geen brief van hom ontvangen eu ziet daar met hijgend verlangen naar uit.

Met een oog vol weemoed ziet ze haar twaalfjarig schoon-dochtertje aan en denkt: «God weet, kind, hoe spoedig gij weduwe zult worden!quot; Maar liet dartele meisje heeft geen denkbeeld van 't gevaar, dat haar jeugdige gemaal, haar Willem loopt. Ze was wat trotsch op hem, toen ze hem de oranjo-sjerp ombond en hij 't blonde kopje tusschen zijn beide handen nam en het kuste, dat hij er zoo knap en krijgshaftig uitzag. ))Lievo Willem,quot; had ze hem bij 't afscheid gezegd: ))(iij moet me dikwijls schrijven, hoor!quot; En hij had haar geantwoord : »Dat beloof ik u, Marie, ten minste als de dienst er mij den tijd toe laat; maar dan moet gij het ook doen 1).quot;

Wat zit dat schoone blonde meisje daar onbezorgd te keuvelen met haar schoonzuster Louise. Eensklaps kijkt ze van haar werk op.

»Mama,quot; zegt ze. «Waar zou Willem nu wel zijn?quot;

«Waarschijnlijk in Vlaanderen, Marie,quot; antwoordt de prinses. »De laatste brief van mijnheer Huygens berichtte mij, dat hot leger zich aldaar bevond.quot;

1) Jammer, dat ons geen van die brieven zijn overgebleven. Welk een schat zou dat zijn !

-ocr page 288-

254

Tilk hoop maar, dat liij zieli dapper zal gedragen, mama. (), wat zal ik trotscli op hem zijn, als hij ook eens een victorie behaalt.quot;

oXn, diiarvan kunt ge verzekerd zijn, Marie, dat hij niet ach-teraaii zal blijven. Hij is een Oranje-Nassau, en die zijn niet gewoon, om zich in de achterhoede te houden.quot;

»Hij mocht me toch wel weer eens geschreven hebben,quot; herneemt het prinsesje, met een min of meer pruilend mondje. » Mijn laatsten hrief heeft hij nog niet beantwoord.quot;

ollij zal het te druk hebben, Marie,quot; antwoordt prinses Ama-lia. aIii 't veld is niet alle dagen gelegenheid om te schrijven.quot;

O]) dit oogenblik treedt de wachtdoende page het vertrek binnen en brengt der prinses een brief, welken hij haar op een zilveren blad aanbiedt.

»Wie heeft die brief gebracht?quot; vraagt ze den page.

»Een bode uit liet leger. Uwe Hoogheid,quot; antwoordt de page. »11 ij is dezen nacht in IJselstein aangekomen; doch dewijl hij Uwe Hoogheid daar niet meer vond en vernam dat zij reeds naar den Haag was vertrokken, heeft hij eenige uren rust genomen en is herwaarts gereden.quot;

.»'t is goed, ' hervat prinses Amalia, terwijl ze 't adres beziet en de page het vertrek verlaat.

«Van mijnheer Huygensquot;, zegt ze. Zeker tijding uit het leger.quot;

Nauwelijks heeft ze den brief opengebroken en ingezien, of een glans van vergenoegen komt op haar gelaat.

«Goede tijding, ook voor u, Marie!'' zegt zij.

■)Een hrief voor mij, mama?quot; vraagt prinses Marie. »0, geef mij dien spoedig.quot;

»Geen brief voor u, lieve, maar tijding van Willem, en goede tijding ook. Luister maar, wat mijnheer Huygens op gisteren uit Bergen op Zoom meldt 1):

«Ik vraag bodenbrood 2) van IJ. H. voor deze expresse, welke ik in grooten haast schrijf, daar ik Z. H. moet volgen, die onzen overwinuenden prins Willem te gemoet gaat.quot;

»Onzen overwinuenden prins Willem, mama!quot; roept prinses Marie uit. »0, lees spoedig verder.quot;

^Gisteren avond is hij met do ruiterij uitgetrokken, nadat hij

1) Gropu van Prinstcrer, 2e Serie, Tome IV. Lettre 810.

2) liet gesehenk, den boodsehapper eener goede tijding aangeboden.

-ocr page 289-

Crock 1) met tweehonderd ruiters op de wacht van Cantelmo had vooruitgezondea; er is alarm in't leger ontstaan en de vijanden hebben Crock tot aan onze hinderlaag vervolgd; toen zij die bemerkten, zijn ze teruggedeinsd, maar niet zoo goed, of men heeft ze aangevallen , zoodat Crock mij gezegd heeft, dat de prins meer dan veertig gevangene officieren medebrengt, o. a. den commissaris-generaal van de ruiterij, den luitenant-generaal van het voetvolk, en tal van majoors en ritmeesters. Als ik terugben, zal ik alles tot in de kleinste bijzonderheden weten en het nauwkeurig melden aan U. li., die wel mag gelooven, dat het volgens het zeggen van Crock een der schoonste gevechten is, die in 25 jaren in den hinde geleverd zijn. Ik eindig dus, zooals ik begonnen ben en vraag bodenbrood voor het welslagen van zulk een roemrijk begin van dien dapperen prins.quot;

j)0, mama! hoe heerlijk! Wat heeft mijn Willem zicli dapper gedragen!quot; roept prinses Marie uit.

i)l)at heeft hij,quot; zegt prinses Louise. «Ik hoop, dat mijnheer Huygens ons maar spoedig nadere bijzonderheden meldt.quot;

))üat zal hij wel; wees daarvan verzekerd,quot; antwoordt prinses Amalia. «En wat we vooral bij die blijde tijding moeten gevoelen, is dankbaarheid aan God, die onzen lieven Willem gespaard heeft.quot; «Wat zal vader blij zijn!quot; zegt prinses Louise.

«Hij zal zich met zijn zoon verheugen over den goeden uitslag, dien (iod hem gegeven heeft bij zijn eerste krijgsverrichting en begin 2),quot; antwoordt prinses Amalia.

1) Tot j^oed verstand vau dezen brief dieue het volgende: Zekere ritmeester Crock ot' Krok had aan den Prins (Frederik Hendrik) opening gedaan van een aanslag om een vijandelijke wacht van twee kornetten te overrompelen. De Prins, in den voorslag toegestemd hebbende, gat' aan zijn zoon , onder het opzicht vau den grijzen Staken-broek en den Grave van Stirum , het bevel over deze hinderlaag, welke achter eenig geboomte op een heide werd gelegd. Krok, met 200 ruiters vooruitgereden, ontmoette de twee Spaansche kornetten, die hij tot aan hun legerplaats terugdreef. Het gansche leger geraakte hierop in beweging. De veldheer, Uou Andreas Cantelmo, zelf te paard gestegen, beval aan Don Joan de Borgia, de onzen aan te tasten en te vervolgen. Krok, schijnbaar in wanorde vlnohtende, lokte liorgia en de zijnen in de hinderlaag. Hier werden zij op eenmaal door Stakenbroek gestuit, terwijl Stirum hen van ter zijde en Prins Willem hen in den rug aantastte. Vijfhonderd imiskettiers, afgezonden ter ondersteuning der ruiterij, werden grootendeels gedood : vele ruiters en voetknechten, de meeste kapiteins en ritmeesters, ja Borgia zelf, vielen den onzeu in handen en Prins Willem genoot niet weinig eer van de zoo wel geslaagde onderneming. Van Lennep, Voorn. Gesch. Afd. 11, St. Ill , Ulz. 163 en 164.

2) Eigen woorden van Frederik Hendrik, Mémoires de Fred. Henri.

-ocr page 290-

256

Dien middag kwam er wederom een brief van den lieer van Zuylichem, ook van den 11110quot; September gedateerd, doch dien we, daar we 't verhaal van 't gebeurde reeds in de noot hebben medegedeeld, niet zullen uitschrijveu. Alleen merken we daarin de volgende zinsneden op : »Ik moet door dezen tweeden brief het groot en gelukkig succes bevestigen, hetwelk mijnheer de Prins, die gisteren avond niet de geheele ruiterij is uitgetrokken , ondersteund door de heeren van Stakenbroeck, den graaf' van Stirum en Rhijngrave, gehad heeft, en nu als overwinmifu' ' teruggekomen is, met een buitengewonen toeloop van volk wier toejuichingen de lucht vervulden, op de heide bij Wouw, waar Z. H. hem afwachtte .... Van onzen kant zijn in 't geheel de kornet van Beeus en 12 of 15 ruiters gesneuveld.... Met moeite heeft men mijnheer den Prins teruggehouden, om zich in 't heetst van 't gevecht te begeven . . . Toen men op den terugtocht was, waren er vijandelijke officieren, die wilden verzekeren , dat Cantelmo hem nog met zijn geheele leger zou volgen; maar spottend zeide hij, dat hij hem onder het diner zou afwachten; terwijl hij zich op de heide de tafel deed gereed maken, waaraan de gevangene heeren met hem dineerden .... Kortom, de dag is zoo roemrijk als maar mogelijk is, en de schoonste voorspelling voor onzen dierbaren jongen Prins, dien men maar kan wenschen.quot;

In een brief van den volgenden dag schrijft Huygens: »Het is billijk, dat ik aan mijnheer Prins Willem het bijzondere verhaal van zijn gevecht overlaat.quot; Hoe jammer, dat deze brief niet meer aanwezig is. Hoe gaarne hadden we Prins Willem zijn eerste wapenfeit in zijn eigenaardigen, eenvoudigen stijl hoo-ren verhalen. Wel hebben we 't antwoord van Prinses Amalia, waarin ze den heer van Zuylichem bedankt ))dat liij haar zoo spoedig de tijding heeft meegedeeld en bekent, dat zij verplicht is hem bodenbrood te geven, hetwelk zij hoopt bij zijn terugkomst te doen, die zij meent dat spoedig zal plaats hebben.' — »Ik dank God,quot; zegt zij in dien brief, )gt;dat mijnheer de Prins nog dat genoegen heeft; moge hij nog dikwerf de gelegenheid hebben om zulke dingen te beleven, en zijn zoon bem door zijn daden toonen, dat hij zich bekwaam wil maken om den Staat goed te dienen en eens waardig te zijn in waarheid den naam te dragen van zijn zoon te zijn.quot;

-ocr page 291-

257

IX. JONG GESTOUVEX, (illIJS IN LKVKNSKltVAEING.

Weinige vorsten niisscliien zijn grooter en hartstoclitelijker beminnaars van de jacht geweest dan W illem II. Waarschijnlijk zucht het vurig gestel van den Prins daarin eenige vergoeding voor 't geen er hem op 't oorlogsveld onthouden was. Want, ofschoon hij tegenwoordig was bij 't geen in de veldtochten tusschen 1(343 en 1G17 voorgevallen is; gelegenheid om zich te onderscheiden en op den voorgrond te treden, had hij niet. Weinig troostte hem dan ook daarover 't ontvangen van de ridderorde van den Kouseband, hem in 1646 door zijn schoonvader gezonden, welke zijn vader ook bezat en zijn oom Maurits insgelijks bezeten had; veldheersroem ware hem liever geweest dan die onderscheiding. Wat hem toch het meest tegen de borst stuitte, was de langdurige vredehandel met Spanje. Vurig als zijn oom Maurits, verlangde hij den vijand door kracht van wapenen en niet door de politiek tot den vrede te dwingen. De oorlog alleen kou hem in staat stellen, zijn naam beroemd te maken. En wie zal 't hem ten kwade duiden, dat hij dit wenschte? 't Gaf menig verschil tusschen hem en zijn ouders; ja, dat liep zoo hoog, dat Mr. d'Estrades den 29stcn Augustus aan Mazarin schrijft:

»Het voorstel, dat hem (Frederik Hendrik) werd gedaan dooide afgevaardigden van HH. Staten, om M. den Prins Willem van Oranje bij acte op te dragen, in zijn afwezigheid het opperbevel over 't leger te hebben en waarbij M. de Staten den wensch te kennen gaven, dat hij rust zou nemen, moet hem zoodanig vertoornd hebben , dat hij, zwak van geestvermogens als hij is, onophoudelijk in woede verkeert. Hij antwoordde dengene die hem daarover sprak, dat zjjn zoon nog maar een jongen is, die nooit iets uitgevoerd heeft en niets zou kunnen uitvoeren, en dat, wat hem zelt aanging, hij niet verkoos zich te laten begraven, voordat hij dood was. De ijverzucht, welke hij ten aanzien van M. den Prins Willem voedt, is zoozeer vermeerderd, dat hij hem niet kan uitstaan.quot; Voorzeker heeft de Fransche gezant hier wel wat overdreven; in alle gevallen maakt hij er een sluw gebruik van, om den Prins naar de Fransche politiek te doen overhellen, welke den vrede met Spanje wenschte te voorkomen. »lk heb,quot; zegt hij verder, «niet nagelaten M. den Prins Willem bekend te maken met de gevoelens welke Uwe Eminentie voor hem koestert, en twijfel niet, of hij

17

-ocr page 292-

258

zal beantwoorden aan de goede gezindheid, welke IJ. E. hem toedraagt.quot; Uit zijn verdere brieven zien we dan ook, dat rraiikrijk alle middelen aanwendt, om den jongen Prins in zijn politiek te doen deelen. Toen nu in December 1G4G de voor-loopige vredesvoorwaarden met Spanje te Munster geteekend waren , was Frankrijk woedend. Prins Willem was 't geheel daarmede eens. »Men begrijpt wel,quot; schreef Mazai'in aan Servien, ))dat er geen reden i.s, welke den Prins den vrede doet wen-schen, vóór hij zijn gezag in de Vereenigde Nederlanden en zijn roem in de wereld door eenige schitterende daden, zijner en zijner geboorte waardig, gevestigd heeft 1).quot;

En 't was onder zulke omstandigheden, dat Frederik Hendrik stierf en Prins Willem Tl tot het stadhouderschap werd geroepen. Inderdaad , onder geen aangename verhoudingen.

Vooreerst niet met zijn moeder, die steeds Spaanschgezind was en 't meest had toegebracht, om Frederik Hendrik tot den vrede te doen neigen. We hebben daarvan verschillende bewijzen in de correspondentie van Mazarin, waarin o. a. gezegd wordt, »dat prinses Amalia, die zooveel invloed op haar gemaal gehad had, niet het minst bij haar zoon te zeggen zou hebben: dat hij haar wel alle eer bewees en lange conferentiën niet haar hield, maar alleen om haar niet knorrig te makenkortom, dat er alles behalve de beste harmonie tusschen den jeugdigen stadhouder en zijn moeder heerschte. Ten tweede niet met de Staten, vooral met die van Holland. Willem verlangde oorlog, om zijn gezag te vestigen eu roem te behalen; zij verlangden vrede, omdat de oorlog zooveel schatten kostte, en vooral omdat de stadhouders lum te machtig waren geworden en ze alleen in vredestijd in staat waren, hun de vleugelen een weinig te kortwieken. Zoo liet hij in April den Staten van Holland door den Raadpensionaris Oats aanzeggen, «dat hij om den verwarden toestand van Europa, waar men zich allerwegen wapende, den Staten-Generaal aanried, hun troepen voltallig te houden,quot; waarop men hem antwoordde, ))dat men hein bedankte voor zijn oplettendheid, doch tevens verzocht, van geen werven te spreken; opdat de Spaansche gezanten onze oprechtheid om vrede te maken, niet mochten wantrouwen.quot; Toen hij kort daarna, op 't bericht dat Spanje troepen in Vlaanderen verzamelde, eenig

1) Groen van Priusterer. Arch. 2° Serie, Tome IV, pag. 20.'3.

-ocr page 293-

259

krijgsvolk en oorlogsbehoeften naar den kant van Hulst gezonden had en do Staten hem verzochten, om die troepen terug te ontbieden , antwoordde hij, » dat de Staten-* reneraal hem tot kapitein-generaal hadden aangesteld en hij verplicht was, te zorgen voor tie grenzen.quot;

Daarbij had hij 't verdriet, dat de zaken van zjjn schoonvader in Engeland achteruitgingen en hij door den hem verleenden bijstand zoodanig in zijn finantiën verachterd was en zich zoo in schulden gestoken had, dat hij in 'tWestland verscheidene goederen , ter waarde van een half millioen, had moeten verkoopen.

Inderdaad geen rozenbaan, welke de Prins betrad. Intusschen begreep men, dat men zónder zijn toestemming geen definitieven vrede kon sluiten. Om hem dan tot dien vrede te doen neigen, droegen de Staten-Generaal hem 't recht op, om in de stad Maastricht en aanhoorige plaatsen pardonnen , remissiën en andere brieven van gratie te mogen verleenen, ook de landvoogdij en 't kapitein-generaalschap over de Overmaasche landen met een jaarwedde van drieduizend gulden; daarbij schonken de Staten vun Holland hem het houtvesterschap hunner provincie en honderdduizend gulden in gereede penningen, alles, zoo 't heette, ter vergelding der goede diensten, door Zijne Hoogheid den lande bewezen of nog te bewijzen.

Eu nu werd, tegen den zin van den Prins en ondanks de protesten van Frankrijk, op den SO8quot;quot;1 Januari 1 iJ48 de vrede met Spanje te Munster geteekend , waarbij de koning van Spanje de Vereenigde Nederlanden voor vrije en souvereine Staten en Landen móest erkennen, op welke hij niet het minste recht had.

En zoo was de strijd van tachtig jaren gestreden, die zooveel inspanning, zooveel schatten, zooveel bloed gekost had! Tachtig jaren geleden, toen Adolf van Nassau zijn bloed bij het klooster der Premontanessen stortte — en thans! Welk een verschil! Toen: 't Land zich krommende onder de ijzeren roede van den Spaanschen dwingeland — het volk en zijn aanzienlijken in den kerker, op het schavot, op den brandstapel of ten lande uitgeweken — een enkel man en eenige weinige zijner vrienden, niet wanhopende aan redding, overigens allen zonder hoop, zonder uitzicht op verlossing. En thans: Nederland een vrij en onafhankelijk gemeenebest — Nederland meesteres van den wereldhandel, aanzienlijk en geacht onder de Staten van Europa, Inderdaad het was, zooals Tollens zingt:

17*

-ocr page 294-

200

/'Europa zag, verbaasil, het rijzend wouder wassen —

Het ongekend kleinood , verscholen in moerassen ,

Uit wier en dras geweld — dat, onbevlekt en schoon,

Welhaast als keurgest«eut zou vonklen aan haar kroon.''

En wanneer we nu de zaak in 't afgetrokkene beschouwen , dan zouden we nieenen, dat er geen gelukkiger regent bad kunnen zijn dan Prins Willem II. Immers : de hoogste regeerings-persoon in een land , dat nu de vruchten van den vrede kon genieten, een land welks koophandel bloeide, waarin nijverheid zich ontwikkelde, waarin kunsten en wetenschappen een hoogen trap bereikt hadden, onder een volk , dat na tachtigjarigen strijd zou uitrusten ouder den eeuwigen palmboom des vredes, een volk, hetwelk door dankbaarheid en innige verkleefdheid aan zijn Huis verbonden was — welk een verschil tusschen zijn leven en dat van grootvader, oom en vader, van welke de eerste tot zijn dood had moeten worstelen en sloven, de beide anderen steeds hun krachten hadden moeten inspannen, om den vijand uit het land te verdrijven of de grenzen te beschermen, hln tocli — onder al de stadhouders geen, wiens bestuur zoo ongelukkig is geweest als dat van Prins Willem II, hoe kort liet ook geduurd heeft, geen, die met zooveel verdrietelijkheden heeft te kampen gehad , geen wiens regeering zulk een rampspoedigen invloed op de lotgevallen van zijn Huis heeft gehad.

Was eens de rust naar buiten gedurende het twaalfjarig bestand1, noodlottig geweest om de kerkelijke twisten, de rust na den Munsterschen vrede zou zich kenmerken door politieke geschillen, zoo binnen- als buitenlandsche. De maatschappelijke toestanden waren gedurende den oorlog veranderd. De handel had ontzettende rijkdommen in 't land doen vloeien en daardoor waren velen , wier ouders eenmaal burgerlieden waren, tot vermogen en invloed gekomen. Vooral in Amsterdam was dit het geval en dat had aan die stad een overwicht gegeven, waardoor zij Holland meende te kunnen regeeren, gelijk Holland het de andere provinciën deed. Meer en meer wou bij de stedelijke besturen liet denkbeeld veld, dat het oppergezag van hen uitging en bij de Staten der gewesten berustte , en naijverig als ze waren op hun oppermacht, verkozen ze die met niemand te deelen, en meenden ze, nu het vrede was, geen stadhouder meer noodig te hebben. De steden toch konden hun overheden zelf wel kiezen en wat een kapitein-generaal aangaat, dien kon men wel

-ocr page 295-

261

misseu. Daar de Algemeene Staten deze meeuing der Hollaud-sche niet toegedaan waren, moest dit gedurig aanleiding geven tot botsingen tusschen de laatste en den stadhouder, die het met de eerste hield, aan wier souverein gezag alleen hij onderworpen was.

Ook de buitenlandsche politiek was alles behalve geschikt om 't bestuur van den Prins te veraangenamen. Toen hij den koning van Engeland, Kavel I, met schatten gelds ondersteund had, hoopte hij, dat deze de overwinning op zijn Parlement zou behalen , en hem 't voorgeschotene zou restitueeren. Dit echter was een ijdele hoop geweest. Reeds in 1G47 was Karei door zijn weerspannige onderdanen gevangengenomen, en waren 's Prinsen schoonbroeders, de Prins van Wallis 1) en York 2) herwaarts gevlucht. Den laatste had Prins Willem zijn lustverblijf te Hondsholredijk ter bewoning afgestaan, de eerste was, na eeni-gen tijd te Parijs vertoefd te hebben, ook hier te lande gekomen. Beiden poogden nu door 't uitrusten eener vloot de zaken in Engeland te doen verkeeren In 1049 werd koning Karei I door een gedelegeerde rechtbank ter dood veroordeeld en onthoofd, en ofschoon onze Staten zijn zoon Karei als koning van Engeland begroetten, werd Engeland een republiek.

En zoo inderdaad was reeds 't begin van 's Prinsen regeering alles behalve gelukkig en stond hij met de Algemeene Staten , voor zoover die uit de zes overige provinciën bestonden, en den Raad van State tegenover het machtige Holland. Het volle echter, dat in den stadhouder zijn beschermer zag tegen de onbeperkte machtsuitvoering van zijn magistraten, was prinsgezind.

Daar kwam (1049) het ontslaan van 't krijgsvolk ter sprake. We weten, hoe de Prins, om de houding welke de Republiek tegenover 't misnoegde Frankrijk behoorde aan te nemen, alsmede tot verzekering van de eindregeling der geschillen met Spanje en het bezetten der grenssteden, oordeelde, dat die vermindering met de noodige voorzichtigheid moest plaats hebben. We zullen dien twist met stilzwijgen voorbijgaan en alleen herinneren , hoe eigenmachtig Holland handelde en zonder verlof van de Algemeene Staten, ondanks den tegenstand van Leiden,

1) l.iiter Karei II.

2) Later Jacobus II.

-ocr page 296-

262

Rotterdam, Gorcum , Schoonhoven, Enkhuizeu eu ile Riclclerscliap, zijn aandeel (31 vendels en 11 kornetten) afdankte.

Dat was tegen de veiligheid van den Staat, tegen het recht der Unie, tegen de waardigheid van 't stadhouderlijk gezag. Waar moest het heen, wanneer éeu provincie, hoe machtig ook, van die macht gebruik maakte, om aan al de anderen de wet te stellen? Doch men wilde, om den vrede te bewaren, liefst den weg der bemiddeling inslaan. De Algemeene Staten besloten (1650) een bezending aan al de Hollandsche steden af te vaardigen , om middelen van overreding te beproeven, noodigden den Prins uit, zich aan 't hoofd dier bezending te stellen, en machtigden hem tot liet nemen van gepaste maatregelen, om rust en vrede te bewaren en de Unie te handhaven.

Aan 't hoofd eener commissie , bestaande uit vier leden van de Staten-Geiieraal en drie van den Raad van State, deed de Prins de rondreis door Holland. Men kwam eerst te Dordrecht, waar men de regeering ongezind vond om op de gedane voorstellen eenig antwoord te geven, dan dat zij die in beraad nemen en haar gevoelen bij de Vergadering van Holland inbrengen zou. De Haarlemsche afgevaardigden verzochten den Prins beleefd, om niet in hun stad te komen, te Delft wilde men wel Zijne Hoogheid, maar niet de afgevaardigden ontvangen. Toen de Prins te Edam was, kwam een commissie uit Amsterdam hem verzoeken, om hun stad van zijn bezoek te verschoonen, daarna, om alleen als stadhouder te komen. »Tk zal in al mijn kwaliteiten komen,quot; antwoordde de Prins.

En zoo kwam hij in Amsterdam, waar gelijk overal, de burgerij hem met luide toejuichingen ontving. De vroedschap bewees hem alle beleefdheid en eer, en had zelfs een praclitigen maaltijd voor hem in 't Prinsenhof aangericht. Maar men weigerde hem 't gehoor in de vroedschap, en sprak met zijn medeafgevaardigden geen woord. Toen de Prins zag, dat hij ook hier onverrichter zake zou moeten vertrekken, maakte iiij zich daartoe gereed.

»Uwe Hoogheid zal ons toch wel de eer en 't genoegen aandoen , eerst met ons den maaltijd te gebruiken, dien we voor Haar toebereid hebben,quot; zeide een der Burgemeesters.

»Ik dank u,quot; antwoordde de Prins. »Ik ben hier gekomen om de zaken der Regeering, niet om goede sier te maken.quot;

»Dan zal Uwe Hoogheid ten minste wel een dronk met ons willen doen,quot; zeide een ander der Burgemeesters.

-ocr page 297-

263

»Oin met elkander te eten en te drinken, mijne heeren,quot; antwoordde de Prins kortaf, »zouden we beter vrienden moeten zijn.quot;

En hij vertrok; ten gevolge waarvan er zes of' zeven gedekte tafels moesten worden weggenomen 1).

Op Gorcum, Sclioonhoven, Gouda, Rotterdam en Leiden na, was de bezending ten eenemale mislukt. Het verslag, hetwelk zij aan de Algemeene Staten deed, was dus ook van weinig beteekenis. De L'rins bracht nu bij de Staten van Holland zijn beklag in over Amsterdam, hetwelk de overige steden had aangezet , om der bezending gehoor te weigeren. En wat deed Holland daarop ? Het nam een Resolutie, waarbij het aan de steden verbood , in 't vervolg dergelijke bezendingeu te ontvangen. Nog poogde Prins Willem de zaak in der ininne bij te leggen. Na de reeds vroeger door hem gedane concessiën, stelde hij voor (altoos ouder protest dat hot zijn schuld niet zou zijn, wanneer de Staat door gebrek aan troepén schade leed) om nog 1800 man voetvolk en vier kornetten ruiterij meer af te danken, dan door de zes provinciën was toegestaan. Doch Holland bleef bij zijn eisch, ofschoon het verschil thans slechts vier ruiter-benden en eenige soldaten betrof.

Nu had men om den lieven vrede te bewaren, wel gemakkelijk kunnen toegeven, en waarschijnlijk zou men dat ook wel gedaan hebben; wanneer 't hier geen levensvraag had gegolden. Immers 't was hier de quaestie, of de Staten-Generaal souverei-nen zouden blijven, dan of een enkele provincie 't gebied zou voeren over de geheele Republiek V

De Prins, die nu allo middelen ter overreding had uitgeput, die waarlijk meer had toegegeven dan men van een hevig karakter als 't zijne verwachten kon, ja zelfs meer dan zijn waardigheid of 't belang van den Staat gedoogde, begreep nu dat het zijn plicht was, gebruik te maken van de hem verleende machtiging. Hij Art. 23 der Unie hadden »de provinciën, personen en goederen verbonden, om ingeval van tegenstand gehouden, bekommerd en gearresteerd te mogen wordenquot; ; als kapitein-generaal en als stadhouder was de Prins verplicht, om voor de in-standliouding der linie te waken, en de Resolutie van o Juni liet hem in de keus der middelen vrij. Hij wilde echter niet

i) Van Leime]), Voorn. Gosch. At\l. Ill, St. lil , Hlz, 10.

-ocr page 298-

'2 (51

/.iju eigen uieening volgen, maar raadpleegde over de te nemen maatregelen niet zijn neef Willem Frederik en met Aerssen.

t Was Zaterdag den 30stcquot; Juni 1650, 's morgens zeven ure, dat in liet logement der Heeren van Dordrecht te's Gravenhage, een bediende van den Prins kwam om mijnheer Jacob de Witt, oud burgemeester van Dordrecht en door die stad afgevaardigd als lid der gecommitteerde raden van de Staten van Holland, te spreken. Bij den genoemden afgevaardigde toegelaten, verzocht hij dezen, uit naam van Zijne Hoogheid, om vóór hij naar de vergadering ging, even bij hem aan te komen. Do Witt, die hierin niets vreemds zag, daar de stadhouders meermalen gewoon waren een der leden bij zich te ontbieden wanneer zij 't een of ander aan de vergadering hadden voor te dragen, antwoordde, dat hij komen zou. Een dergelijke boodschap zond de Prins aan vijf andere afgevaardigden van Holland, en wel aan Jan de Waal, burgemeester van Haarlem, aan den Pensionaris dier stad, Albert Kuil, alsmede aan Jan Duist van Voorhout, burgemeester der stad Delft, lid van Gecommitteerde Raden, Nanning Keizer, pensionaris van Hoorn, en Nicolaas Stellingwerf, secretaris der stad Medemblik.

De genoemde heeren verschenen , de een na den ander in de antichambre van Zijne Hoogheid, waar hen een kamerdienaar wachtte, die hen een voor een naar de bijzondere vertrekken van Hare Koninklijke Hoogheid de Prinses geleidde. Hier nam de luitenant-kolonel Kuik van Meteren hen een voor een gevangen , en plaatste hen ieder in een afzonderlijk vertrek op de tweede verdieping, bewaakt door drie soldaten.

Thans ontbood de Prins den Raadpensionaris Cats. Deze verscheen en vond tot zijn verbazing Zjjne Hoogheid met het rappier op zijde.

»Uwe Hoogheid heeft mij doen ontbieden,quot; zeide Cats.

» Dat heb ik, mijnheer de Raadpensionaris,quot; antwoordde de Prins met een stem, die van innerlijke ontroering getuigde. »En ik twijfel er niet aan, of gij zult verwonderd zijn over 't geen ik gedaan heb, en dat ik n wil mededeelen. Er is een eind aan alles, mijnheer Cats; ook een eind aan mijn geduld, ik heb niet langer kunnen en mogen dulden, dat eenige kwaadwilligen ten prejudice van den Lande hebben gevoed de oneenig-heid en discrepantie tusschen de provincie Holland en de andere gewesten. Ik heb hier boven zes van de principaalste zitten.

-ocr page 299-

265

Daarenboven heb ik graaf Willem Frederik met een genoegzaam aantal krijgsvolk naar Amsterdam gezonden, om de stad te bezetten. Ga dus, en communiceer dit aan de Vergadering hier beneden. Meld haar tevens, dat ik zelf naar Amsterdam ga.'*

Cats was als uit de wolken gevallen.

»En de namen dezer Heeren zijn...quot;

De Prins noemde ze hem.

»Uwe Hoogheid vergeve 't mij,quot; hernam de Raadpensionaris, »dat ik niet weet, of ik de namen der gevangen Heeren wel zal kunnen onthouden, om die aan de Vergadering mede te deel en.quot;

«Schrijf ze dan op,quot; antwoordde de Prins; ,0 hier is pen, inkt en papier.quot;

Nadat Cats de namen opgeschreven en zich intusschen van zijn eerste ontroering wat hersteld had, vroeg hij :

»En op welken grond en volgens welken last heeft Uwe Hoogheid dit gedaan?quot;

»Uit kracht van het Besluit der Algemeene Staten van den ryien ,junj eu volgens Artikel 23 der Unie.quot;

Cats verwijderde zich, om zich naar de Vergadering te begeven, 't Was omstreeks half elf, toen hij beneden kwam. Hij vond daar de gemachtigden van Amsterdam: burgemeester Corver, de oud-burgemeesters Geelvinck, Hasselaar en De Graaf, den schepen Banning Kok en den pensionaris Boom.

» Nog niet ter Vergadering, mijne Heeren?quot; vroeg Cats.

» We zijn reeds 0111 tien ure hier geweest,quot; antwoordde Corver. »Toen we echter zagen, dat Uwe Edelheid nog niet in do Vergadering was en hoorden, dat gij bij tien Prins ontboden waart, hebben we hier op u gewacht. Er is iets vreemds op til; 't ge-heele Binnenhof is met krijgsvolk bezet.quot;

» Verwondert u dat ?quot; vroeg Cats. » Uw verwondering zal spoedig ophouden , wanneer ik meedeel, wat Zijne Hoogheid mij heeft opgedragen om aan de Vergadering te comnumiceeren.quot;

»En dat is?quot; vroeg Geelvinck.

» Niets meer of minder, dan dat er zes Leden der afgevaardigden van Holland in hechtenis zijn genomen.quot;

»In hechtenis?quot; vroeg Corver. » En wie zijn dat, mijnheer Cats ?quot;

»Hier zijn hun namen,quot; antwoordde de Raadpensionaris. «Vooreerst de oudlnirgemeester van üordt, Jacob De Witt.quot;

»0, dat verwondert mij geenszins. Die heeft tijdens de be-

-ocr page 300-

266

zending te Dordt zeker al te stout naar 's Prinsen zin gesproken zeide Boom.

»Dan Jan de Waal en Albert Ruil van Haarlemhernam Cats.

»Omdat hun stad geweigerd heeft, den Prins binnen haar poorten te ontvangenhernam Boom.

»Vervolgens Jan Duist van Voorhout, van Delft.quot;

»Dat verwondert mij zeide Kok. »Duist is toch anders geen voorvechter in de zaak van Holland.quot;

»Daarenboven is bij een hoog bejaard en zachtzinnig man,quot; voegde De Graaf er bij.

»Ik begrijp 't zeer goed,quot; hervatte Boom. »Delft heeft der bezending- gehoor geweigerd. Natuurlijk is 't op burgemeester Meerman gemunt; doch daar die niet in de stad is . . .quot;

»Heeft Duist hem moeten remplaceeren ,quot; zeide Oorver. »En wie zijn de twee anderen, mijnheer Cats?quot;

»Naniiing Keizer van Hoorn en Nicolaas Stellingwerf van Medemblik.quot;

»Keizer moet het om zijn stad ontgelden,quot; hervatte Boom; »maar Stellingwerf heeft het zich op den hals gehaald, toen hij in de Vergadering van Holland ten aanzien van de afdanking hartiger taal gesproken heeft, dan Zijne Hoogheid wel kon verdragen.quot;

»'tls toch meer dan erg!quot; riep Geelvinck uit. »En met welk recht. . . .quot;

» Uit kracht van 't Besluit van 5 Juni eu Artikel 23 der Unie,quot; antwoordde Cats. » Uit kracht van datzelfde besluit, heeft Zijne Hoogheid krijgsvolk naar Amsterdam gezonden, om die stad te bezetten.quot;

»Hoe ! Krijgsvolk naar Amsterdam!quot; riep Corver uit. »Mijne Heeren , we komen heden niet ter Vergadering , maar begeven ons terstond naar onze stad, om onze lastgevers te waarschuwen.quot;

»Oin ook gevangengenomen te worden?quot; vroeg Boom.

»We zullen de noodige voorzichtigheidsmaatregelen nemen,quot; antwoordde Corver. »We bestellen twee rijtuigen, die ons aan 't eind van 't Bosch wachten en wandelen derwaarts.quot;

»Dan moeten, opdat men geen achterdocht krijge, een paar van ons hier blijven,quot; zeide Boom.

»Op 't gevaar af van gevangengenomen te worden ?quot; vroeg Corver.

»Op 't gevaar af om in 't lot der andere heeren te deelen,quot; antwoordde Boom. »Ik, als de voorsteller blijf.quot;

-ocr page 301-

207

»Eii ik /.al bij u blijven,quot; /.ei Je Kok. »Wanneer 't Zijne Hoogheid niet in den zin komt, ook ons achter de traliën te sluiten, nemen we morgenavond ook de reis aan.quot;

Dit zeggende, gaven de heeren elkander de hand, Oorver, (leelvinck, Hasselaar en De Graaf gingen het Binnenhof'over en Cats, Kok en Boom naar de Vergadering van de Staten van Holland, waar de eerste hetgeen er gebeurd was, bekendmaakte. Die zelfde bekendmaking werd tenzelfden tijde in de Vergadering der Staten Generaal gedaan door hun voorzitter Van Bronkhorst, die daartoe insgelijks last had gekregen van den Prins.

Den geheelen dag verkeerde Zijne Hoogheid in spanning. Hij twijfelde er wel niet aan, of de aanslag zou. gelukt zijn , en toch . . . . men kon niet weten. Daar komt's avonds, terwijl hij aan tafel zit, een renbode een brief van graaf Willem Frederik brengen. In de grootste verwachting breekt de Prins den brief open en leest: 1)

»Mijnheer! Volgens U. H. order heb ik mij zoodanig gehaast, dat ik dezen morgen vóór 4 ure te Abcoude was, waar ik terstond alle toegangen afgesloten en de behoorlijke wachten uitgezet heb. Mr. van Sommelsdyck kwam met de compagniën van Arnhem om 5 ure en deelde mij mede, dat de ritmeester Mom 2), die de 12 compagniën ruiterij geleidde, ondanks den gids dien hij er gelaten had, met zijn troepen verdwaald is geraakt, hetgeen mij zeer speet, en daarbij in een open land zijnde, begon ik om half zes orde te stellen op den marsch ; maar ons aantal was toon nog zoo gering, dat het niet geschikt geoordeeld word om den aanslag te wagen, volgens het oordeel van verscheidenen, zooals II. H. kan vernemen uit den mond van Mr. van Pelnitz,

1) Groen van I'mistertT, Archives, ge Serie, T. IV, pag. .'588.

2) Daar de wegen , vooral in Gooilaml , eng en bochtig en bij naeht voor onbekenden moeilijk te vinden waren, had men, terwijl men geen gids durfde gebruiken , daar men niemand kon vertrouwen, een heelmeester, die aan den weg woonde welken men langs wilde, met geld en goede beloften overgehaald, om tnssehen Vrijdag en Zaterdagnacht voor een van zijn hoogste ramen een licht fe plaatsen , waartoe men hem een sprookje op de mouw spelde van een heer, die een moord begaan had en dien weg langs moest vluchten. Toen 't echter des avonds buiig en regenachtig weer werd, had tie heelmeester begrepen, dat niemand in zulk weer op reis zou gaan, en , uit vrees voor brand, het licht uitgedaan en zich te bed begeven. De ruiterij raakte aan het dwalen en werd opgemerkt door den Hamburger postbode, die, 's morgens vroeg binnen Amsterdam komende, eerst aan den postmeester en toen aan burgemeester Hicker mededeelde, dat er eenige duizenden ruiters naar Amsterdam op weg waren. 't Verdwalen van Moms volk was dus de oorzaak, dat de aanslag mislukte.

-ocr page 302-

268

die er Lij tegenwoordig is geweest. Eindelijk om 9 uren kwam de lieer Mom; maar 't was al zoo laat op den dag, dat de lieeren Geutillot, La Sale, Vigeni en andere Fransclie officieren, die aan den Driehoek of te Ouderkerk in een sclmit verstoken lagen, niet langer verborgen konden blijven, zonder bemerkt te worden en dus genoodzaakt waren geweest op Abcoude terug te trekken. In Amsterdam wist men van mijn komst niets vóór 8 ure, en daar ik van hen dio er uitkwamen, vernam, dat de lieeren daar ongerust waren, zag ik mij genoodzaakt langzaam vooruit te trekken tot op een half uur afstands van de veste, en zond den brief van IJ. II. aan den Magistraat, welke zich beraadde tot vijf ure in den avond, en twee schepenen 1) in een jacht naar mij toezond, die mij in weinig woorden zeiden: dat zij aan de Staten van Holland geschreven hadden , toen zij mijn troepen in den omtrek hunner stad hadden gezien ; dat zij slechts op het besluit van dezen wachtten , om daarnaar hun antwoord in te richten; dat zij mij echter verzochten , mij met mijn troepen te verwijderen en niets tegen hen te ondernemen, en dat in een tegengesteld geval, omdat er onder hen zulke dwarshoofden waren , de zaak tot schade van beide partijen kon strekken, en zij genoodzaakt zouden zijn dingen te doen, die nadeelig waren voor hen en voor U. H.; dat zij mij zelfs hier konden inundeeren, en 't alleen om verschillende beweegredenen niet deden. Kortom, daar de voorstad buiten de Utrechtsche poort te dichtbij was, om daar den nacht door te brengen, om de kanonnen welke zij op de bastions en de wallen hadden geplant, vonden wij onderling goed om, herwaarts terug te trekken. Mr. van Sommelsdyck is nog niet naaiden dijk tusschen Amsterdam en Haarlem gezonden, omdat men dien, zooals men zegt, ook onder water kan zetten. In afwachting van do bevelen van U. H., waarnaar ik mij zal hebben te regelen, bid ik den Heer, Haar in Zijne heilige hoede te nemen en mij te veroorloven om mij immer te noemen. Monseigneur, Van U. H. de zeer ootmoedige, gehoorzame, getrouwe, verplichte dienaar

Willem F reder ik van Nassau.

Omverkerk , 31 Juli 1G50.

In grooten haast.

Ik hoop dat l i. H. gelukkiger geweest is dan ik in Haar voornemen.quot;

1) Huydecoper van Maarseveen en Simon van der Does.

-ocr page 303-

209

Do Prins was woedend, toen liij dezen brief gelezen had. Men zegt, dat liij zijn hoed tegen den grond wierp 1), 't vertrek verliet, en zonder den maaltijd te willen voleindigen, zich in zijn kanier opsloot.

Den volgenden dag ging hij, als ware er niets gebeurd, naar de Kloosterkerk; terwijl de Staten van Holland vergaderd waren en zich bij de Algemeene Staten vervoegden, om gezamenlijk te overleggen wat er te doen was. Do Prins intusschen steeg, na het middagmaal gebruikt te hebben, te paard, reed, door een aanzienlijk gevolg van Heeren en Edelen vergezeld en begeleid door een eskorte van 150 ruiters, naar Amsterdam, en kwam des avonds te Amstelveen, waar hij graaf Willem Frede-rik vond.

Reeds den volgenden dag werd het geschil bijgelegd. Amsterdam gaf toe op het stuk der afdanking , en de zaak zou in vergetelheid worden gesteld. Een geheim artikel echter behelsde, dat de gebroeders Bicker afstand van de regeering zouden doen, behoudens eer en goeden naam. Deze voldoening begreep men. Zijner Hoogheid te moeten geven. Na het sluiten dezer overeenkomst bleven de gemachtigden bij den Prins te eten. »Uwe Hoogheid vergat,quot; zeide een der heeren, terwijl men aan tafel zat, schertsend, »dat wij Amsterdammers een sterken bondgenoot hebben aan 't water.quot; — »En de heeren Amsterdammers hebben er niet aan gedacht, dat mijn bondgenoot het vuur was,quot; antwoordde de Prins, terwijl hij 't glas opnam en op de gezondheid der Amsterdamsche heeren dronk.

Spoedig was nu de zaak geheel iu orde. Toen de andere steden zagen, dat Amsterdam het hoofd in den schoot had gelegd, volgden zij dat voorbeeld na en Holland nam het voorstel van 15 Juli aan, dat bij eenparige Resolutie der Staten-Generaal werd vastgesteld, eu tevens »dat geen afzonderlijke afdanking, inkorting of afwijking van eenig krijgsvolk, in dienst van de generaliteit staande, ooit meer op eigen gezag door eenig gewest zou worden ondernomen.quot; De gevangen heeren, die op Loeve-stein 2) gekerkerd waren geworden, werden ontslagen, doch bleven

1) Zie Kok, VaJ. Woordeub. Dl. XXXI Blz. 310. Lovonsbesohnjving vim Ned. Mann. en Vrouw. Deel VIII lilz. l'JB. Wij betwijfelen 't zeer, of de Prins wel met den hoed 0[) 't hoofd zal gesoupeerd hebben ; dus komt ons do geheele zaak suspect voor.

2) Vau daar dat de Staatspartij den naam kreeg van Ijoevosteinsche faetie. En waar tot nog toe matiging bestaan had en alleen de zucht om uitbreiding van 't gezag

-ocr page 304-

271)

buiten bewind. En zoo was het doel bereikt: de Unie gehandhaafd en de overmoed van Holland vernederd.

De Prins gaf nn in Holland en daarna ook ter generaliteit een kort verslag uit van hetgeen door hem gedaan was en wat daartoe aanleiding gegeven had. Óm de zaak te laten berusten en geen hartstochten op te wekken, besloot men het stuk niet te lezen, maar het verzegeld ter zijde te leggen. En nu was Willem II, meer dan ooit, er op bedacht, om in bondgenootschap mot Frankrijk, Spanje te dwingen tot het volko.men voldoen aan den Munsterschen vrede en den oorlog te verklaren aan Engeland, in 't belang van 't verdreven huis dor Stuarts. »Indien het mij gelukken mocht,quot; zeide hij, »na de Imie dezer provinciën te hebben gehandhaafd, deia vrede tnssclien Frankrijk en Spanje te bewerken en daarna den koning van Groot-Brittannië te herstellen, ik zou ineenen voor het algemeen belang en voor mijn eigen roem genoeg te hebben verricht.quot; I)

Doch de mensch wikt. God beschikt. Wie zou hebben kunnen denken, dat de vernederde Hollandsche pa.rtij binnen weinige maanden 't verloren gezag zou herwinnen, ja, 't nog grooter zou erlangen, dan het dit ooit had bezeten; dat daarentegen liet Huis van Oranje meer zou vernederd worden dan 't ooit gestegen wTas.

De Prins, zicli van al die vermoeiende zaken willende ontspannen , was met zijn neef' Willem Prederik naar Gelderland vertrokken , waar hij kort geleden 't huis te Dieren gekocht had. Hij had met het verblijf' aldaar een dubbel doel: liet oog te houden op den Gelderschen landdag, die dit jaar te Zntphen werd gehouden '2) en zich te vermaken met de jacht.

't Was op Donderdag den 'J73ti:11 October na den middag, dat de Prins van de jacht terugkwam, doodvermoeid en met pijn in de lendenen. Hij had geen trek in eten en begaf zich te bed.

»11wo Hoogheid heeft zware kou gevat,quot; zeide Dr. Straten, terwijl hij 's Prinsen pols voelde. »Geen wonder ook, alle dagen met dat regenachtige en winderige weer op de jacht.quot;

van den stadhouder tegen ie gaan ; eerlang zou die partij geweldig het hoofd verheffen en vreeselijk wraak nemen voor de vernedering, welke zij thans ondergaan had.

1) Groen van Prinsterer, Handb. Ie Ged. Bldz. 20 9.

2) Misschien wel in de hoop dat men hem, nu hij eigenaar was van een riddermatig landgoed, tot eers'en Edele van Gelderland zou verkiezen. Kok, Vad. Woord.

XXXI, Bh. S28.

/

-ocr page 305-

271

»Ik geloof, dat ik 't mij van morgen op den hals heb gehaald, dokter,quot; antwoordde dc Prins. »Eer ik op de jacht ging, had ik gebiljart en was door en door bezweet 1).quot;

»En dan zeven uren lang in zulk koud weer te paard!quot; riep de dokter uit. »'t Is om een ijzeren gestel in den grond te boren.quot;

»Xu, dokter, knor maar niet langer. Er is niets aan te doen. Geef mij maar wat, dat ik morgen beter ben.quot;

Dokter Straten gaf hem iets uitwasemends en de Prins sliep dien nacht tamelijk. Den volgenden dag echter gevoelde bij zich zoo lusteloos, en had zulk een pijn door de leden, dat hij geen trek had om op te staan, maar te bed moest blijven liggen.

Dokter Straten, die de zaak zwaar inzag, en wien 't niet beviel, dat de Prins den geheelen dag niets gegeten had, wist den patient over te halen, om zich den volgenden dag naar 's Hage te begeven. In 's Prinsen jacht werd dus een bed opgemaakt, en zoo kwam bij in den avond van Zaterdag den 29sten October in zijn residentie, steeds klagende over pijn in de lendenen en migraine; terwijl hij niet moeite iets door de keel kreeg. Daar hij dien nacht vrij goed gerust had, hoopte dokter Straten, dat het wel met een sisser zou afioopeu en appliceerde hij op Zondag den :!0S,Cquot; een aderlating (toen een gewone operatie in de meeste ziekten) op den linkerarm, om Zijner Hoogheid wat lucht te geven, 't Scheen, dat die aderlating den patient wel wat verlichting bad geschonken; hij gebruikte ten minste met smaak wat bier met een korst geraspt brood , en sliep dien nacht vrij goed.

Maar op Maandag den 31stcquot; October deed zich een verschijnsel op, hetwelk den geneesheer schrik aanjoeg. Aangezicht armen, borst, ja 't geheele lichaam was bedekt' met kleine puisten.

»Ik vrees voor pokken,quot; zeide de dokter. »Bet Zijner Hoogheids oogen maar trouw met rozenwater; en laat Haar van tijd tot tijd gorgelen met den drank dien ik zal voorschrijven; want de keel is tamelijk ontstoken. Eén ding is gelukkig, dat Zijne Hoogheid blijft zweeten.quot;

Doch den volgenden dag durfde dokter Straten de zaak niet meer alleen op zich te nemen en riep hij tot assistentie de doctoren

l) Aitzcirm, Herstelde Leen , lol. 41

-ocr page 306-

•272

de Beeck en de Hayes, die goedkeurden wat hij gedaan had, en verder met hem den patient behandelden. Men gaf hem nu bouillon en ondanks dat hij geweldig zweette, verschoonde men hem meermalen, echter met zooveel voorzorg, dat het zweeten niet ophield. En zoo ging het een paar dagen voort; zoodat hij 5 daar de pokken goed uitkwamen, op Donderdag deu 3dequot; November eens verbed mocht worden.

't Scheen toch, dat het verbedden, misschien ook 't veelvuldige verschoonen, hem geen goed gedaan had. Wel bleef't verloop van de pokken goed, maar den volgenden dag was hij een weinig benauwd en den daarop volgenden Zaterdag nog veel benauwder, de pols sloeg sneller, de ademhaling was moeilijk.

Toch waren er Zondagmorgen, den 6'lequot; November nog geen de minste onrustbarende verschijnselen. Wel had de patient een onrnstige)i nacht gehad, maar hij was veel minder benauwd. Geen wonder: de pokken hadden zich tot zweren gezet en begonnen te etteren. Er was dan ook alle hoop op een goed verloop der ziekte. Tegen vijf ure na den middag echter verhief zich de koorts, evenwel niet zoodanig, of dokter de Beeck en zijn ambtgenoot de Hayes zagen er geen zwarigheid in, om naar hun huis te gaan.

»Om tien ure komen wij terug, om u af te lossen en vannacht te waken,quot; zeide de eerste tot dokter Straten, die den vorigen nacht gewaakt had.

Dat was kwart over zessen. Om kwart voor zevenen stonden er reeds lakkeien voor hun deur, om hen te roepen.

»Wat is er gebeurd?quot; vroeg do Beeck, die 't eerst kwam.

»Voel de pols maar,quot; zeide Dr. Straten. »Sedert uw vertrek zijn koorts en benauwdheid gaandeweg vermeerderd, en nu is daar een ontzinking van krachten bijgekomen, die mij 't ergste doet vreezen.quot;

Dokter de Beeck schudde bedenkelijk het hoofd.

Zijn de Prinses-weduwe en Hare Hoogheid er reeds van verwittigd?quot; vroeg hij.

» Hare Hoogheid de Prinses-weduwe heb quot; quot;en boodschap gezonden,quot; antwooniue dokter Straten. »H[ ' jogheid de Prinses heb ik er, om haar vergevorderde zwangerschap, geen durven zenden, zonder u alvorens geraadpleegd te hebben.quot;

»Zij dient het toch te weten, anders komt de slag te onverwacht. En hebt gij om een predikant gezonden ?quot;

-ocr page 307-

273

i

■V ill

»lk heb dominé Sterremond laten vragen, of hij ten spoedigste wilde komen,quot; antwoordde Dr. Straten.

»Is die er in den tijd van Zijner Hoogheids ziekte al meer geweest ?quot;

»Nog eens. Doch toen moest liet slechts een beleefdheidsbezoek verbeelden. Ik had dei) predikant volstrekt verboden, een enkel woord van zwarigheid te spreken, om den patient niet te beangstigen. Trouwens, er • was daartoe ook toen niet de minste reden. Zijn Eerwaarde kwam Zijner Hoogheid mededeelen, dat hij oranjeappels uit Rotterdam ontvangen had, welke hij haar kwam present éren.quot;

Intusschen waren èn dokter de Hayes èn dominé Sterremond gekomen. De eerste bevestigde het oordeel zijner ambtgenooten, dat de Prins stervende was; de laatste vond hem reeds zonder spraak.

»Hij ging naar liet bed, en vroeg den Prins, of hij bereid was, om in den dood te gaan?quot;

»Ja,quot; antwoordde de stervende met een holle stem.

Dat was het laatste woord hetwelk hij sprak. De predikant knielde nu voor het bed en met hem allen die in de kamer waren. Nadat hij gebeden had, vroeg dominé Sterremond hem:

»Heeft Uwe Hoogheid mij verstaan?quot;

Geen antwoord.

»Ik vrees, dat Zijne Hoogheid zijn bewustzijn verloren heeft,quot; zeide Dr. de Hayes.

Reeds om 9 uur blies de Prins den laatsten adem uit. Zijn bedienden zeiden, dat de dokters de schuld waren van zijn dood, omdat zij hem te veel verschoond hadden. Misschien hadden zij geen ongelijk.

Zijn gemalin had hem, om haar toestand, gedurende zijn ge-heele ziekte niet mogen zien, ook nu werd haar dit niet veroorloofd. Een der Engelsche predikanten deelde haar zoo voorzichtig mogelijk do tijding van 't overlijden baars gemaals mede. Te middernacht kwai A.malia van Solins, aan wio dominé Sterremond de boodschap gebr. had , bij de jonge wed. ve, om met haar te weenen. De tijd crcl terstond aan den president der Staten-Geueraal gebracht, die nog denzelfden avond te tien ure vergaderden en besloten, dien onverwachten dood aan de Provinciën bekend te maken. Den volgenden dag werd het lijk geopend. Het werd niet openlijk ten toon gesteld, omdat het gelaat zoo-

18

i ■' i

j

■si

II

lij

Ül

ifli

1

I

I. if

il

i

^ I

'C

1 |

i9|

'-4.1

I

9

! Hf

i

i r

i § |i|

-ocr page 308-

V 4

zeer geschonden was door de pokken, en reeds den achtsten Maart 1651 niet groote statie in den vorstelijken grafkelder te Delft begraven 1). Acht dagen na zijn overlijden beviel de Prinses van een zoon, tlie de namen van Willem Hendrik kreeg.

De tijding van 's Prinsen dood maakte verschillenden indruk. Velen en vooral zij, die aan 't Huis van Oranje gehecht waren, voor 't grootste deel de burgerij, vernamen die tijding met bittere droefheid; anderen, vooral die van de Loevestemsche factie en de Hollandsche partij, met groote vreugde, welke zij onbescheiden genoeg waren om op een ondubbelzinnige en vrij ergerlijke wijs aan den dag te leggen.

Als een bewijs van vleierij cliene 't getuigenis van dominé Sterremond in 't stuk hetwelk hij liet drukken, en hetwelk we om de curiositeit hier laten volgen:

Ende alsoo is die Prins, die in Wijsheyt, Beleeftheyt, Voorsichtigheyt ende Kloeckmoedigheyt sijn hoochberoemde Voor-Ouders te boven gingh, ende de Werelt tot een wonder street e, in 't cierlijcke bloeysel, ende de jeuchdichte kracht van sijne jaren, oudt zijnde vier en twintich jaren ende ses maenden, naer dat de ondanckbaerheyt deser tijden ende de lasterlijcke smaet-heyt veeier menschen, een tijdt langh herwaerts sijn ziele doorsneden hadden, de werelt, die sijne by-wooninge niet weerdich was, onttrocken, ende overgebracht in die plaetse daer de Lauwe-ren-kransen van sijn glory-brallende daden niet en sullen ver-welckeu; op Sondach den sesten November, des avondts ontrent negen uyren, in 't Jaar van de voorspoock van den val deser

Landen, 1650 2).

Liever en vrij wat onbevangener is ons 't getuigenis vair den Raadpensionaris Jan de Witt, dien men wel niet verdenken zal van eenige blinde vooringenomenheid en hetwelk we gaarne onderschrijven;

,Had Prins Willem de tweede langer geleefd, dan zou hij de bekwaamste geworden zijn van zijn geheele geslacht. 3)

1) Een en andere bijzondeihedeu hebbeu we uit het verslag der drie geueesheereii en 't gedrukte stuk van l)s. Sterremond, te vinden in Aitzeina, Herstelde Leeu, tol. 41,

2) Aitzema, Herstelde Leen, tol. 42.

3) Vau Leuuep, Voorn. Gesch. Afl. UI, St. lï, 131/. 24.

-ocr page 309-

DE KONINKLIJKE STADHOUDER.

I. EEN TREURIGE KINDSHEID.

1650—1072.

Wanneer we op Dinsdagmorgen, den 28st':11 September v:ui het jaar 1660 het Princeuhof 1) te Leiden waren binnengetreden, zou ons in een der kamers, die op de ruime binnenplaats uitzien, een vreemd schouwspel getroffen hebben. Niet het prachtig goudlederen behangsel, het keurig gebeeldhouwde notenboomen dressoir, de groote spiegel van Venetiaansch glas, het fraaie Smyrnasche kleed over de tafel, de rijk-geborduurde kusseus op de ebbenhouten stoelen met gedraaide pooten, — die zouden u wel hebben doen vermoeden , dat deze kamer de woonplaats is van een aanzienlijk persoon ; doch ge zoudt u meer verbaasd hebben over den tienjarigen knaap, die daar in dien grooten, sierlijken fauteuil bij het vlammende vuur, lustig opflikkerend onder de hooge schouw, met de linkerhand onder 't hoofd zit, terwijl de rechter een boek vasthoudt en op de knie laat rusten, een boek, waarin hij zoo straks gelezen heeft.

Beschouwen we hem eens nader dien knaap, zooals hij daar in de zijden kussens gedoken zit, de beide voeten op een warme stoof, met het scherpe en doordringende oog op de flikkerende vlammen gericht, als zag hij in die grillige, nu helder schit-

1) Vroeger 't Sint liarharakloostor, bewoond door uonueu der orde van deu heiligen Franeiscus , en in 1573 ingericht tot academie. Toen deze reeds drie jaren later in een ander gebouw werd overgeplaatst, werd liet Sint liarbaraklooster op stadskosten opgeknapt en ingericht tot een verblijf voor de Prinsen, 't Was een groot gebouw , getuige hiervan, dat toen de koningin van Boheinen er in 161H vertoefde, haar gevolg en dat van prins Maurits, hetwelk honderd en vijftig personen beliep, er in gehuisvest waren. Orlers, Beschr. van de stad Leyden, lilz. 110, 183 en IfiO.

18*

-ocr page 310-

terende, dan door den rook half verstikte vlammen een beeld van zijn eigen leven.

Schoon en bevallig is de knaap niet, daartoe is zijn adelaarsneus te groot en zijn zijn wangen te bleek en te vermagerd. Wél doen zijn hooggewelfd voorhoofd eii zijn heldere blik ons verwachten, dat er geest en verstand in dat bruingelokte hoofd zit, en toonen zijn zwart tinweelcn wambuis, de fijne kanten lobben, de satijnen broek met korenblauwe linten onder de knie vastgeknoopt en de fijn lederen schoenen met strikken het kind van aanzienlijken hnize aan ; toch zoudt ge misschien mismoedig en ontevreden uw oogen afwenden van den knaap, die zoo ten volle de friscli-beid en bevalligheid, de sclmlkschheid en de dartelheid, aan zijn leeftijd eigen, mist, wanneer ik u niet zeide:

;gt; Dit is Willem Hendrik, geboren Prins van Oranje-Nassau.quot;

Dïit Willem Hendrik van Oranje-Nassau? vraagt ge, en uw blik zweeft onwillekeurig in het Pantheon der onsterfelijken, en daar treft u met vlammende letteren, door een eeuwigen lauwerkrans omgeven, de naam van Willem den Derden, als een, die u al wat groot en verheven, roemrijk en edel in de gedachten brengt. En gij wendt verdrietig uw hoofd af van den tengeren, ziekelijken knaap, wiens onnatuurlijke ernst en zwaarmoedigheid n tegen de borst stuiten. O, doet dat niet en luistert naar bijzonderheden uit de jeugd van een groot man; de historie is er bij anderen gewoonlijk zoo karig mede.

De mythe zegt, dat Achilles werd opgevoed te midden van leeuwen en beren, wier merg de oude Chiron hem tot voedsel lt;raf — Willem Hendrik van Oranje bevond zich wél te midden van leeuwen en beren ; hij voedde zijn geest met de treurige ondervindingen, welke ze hem aandeden; zonder onderdrukking was hij nooit de groote man geworden, als we hem later op het wereldtooneel zullen zien verschijnen.

Van zijn geboorte af aan was Willem Hendrik van Oranje een verschoppeling van liet lot. Nog voor hij geboren was, was er door Holland besloten, zich van 't Stadhouderlijk gezag te bevrijden, 't geen echter niet kon geschieden zonder bewilliging der Algemeene Staten, waartoe dan ook een »Groote Vergaderingquot; bijeengeroepen was. Aldus reeds, vóór hij 't eerste levenslicht zag, officieus, niet officieel, uitgesloten van de waardigheden zijner voorouderen !

Toch toonde men '/.icb voor 't uiterlijke welgezind jegens den

-ocr page 311-

277

jonggeboren Prins. Immers toen op Maandag den Xo-

vember 1(350 de tijding in den Haag verbreid werd, dat de Prinses-Douairière dien avond tusschen acht en negen un van een zoon bevallen was , werden daar de klokken geluid 1) en vergaderden de Staten-Generaal, om van die geboorte kennis te geven aan de gewesten. Eu toen twee maanden later op den 15den Januari 1651 de Vorstenzoon in de Groote Kerk der Hofstad den plechtigen doop ontving, stonden er, behalve eenige afgevaardigden der Staten-Generaal en van die van Holland en Zeeland, ook gemachtigden van Amsterdam , Delft eu Leiden als gevaders over den doop. De eerste schonken liet kind een rentebrief van achtduizend gulden in een gouden doos, Holland een van vijfduizend in een dergelijk omkleedsel, Delft een jaargeld van zeshonderd. Leiden een van twaalfhouderd eu Amsterdam een van duizend gulden. De Staten van Zeeland deden geen geschenk, maar stonden hem eenige jaren later een jaargeld van tweeduizend gulden toe.

Wel had 's Prinsen grootmoeder, Amalia van Solms, acht dagen na 's Prinsen geboorte , een brief 2) aan de Staten der bijzondere gewesten geschreven, waarin ze hun verzocht, om de gewichtige diensten, welke zijn voorvaderen den lande bewezen hadden, den jongen Prins in gedachten te houden, wanneer ze zouden raadplegen over de verkiezing van een anderen stadhouder en kapitein-generaal over de krijgsmacht — haar verzoek had bij niemand eenigen steun gevonden, noch bij Holland, zooals natuurlijk was , noch bij de andere Provinciën, die Holland naar de oogen zagen, noch bij graaf Willem Frederik, die de betrekkingen van den overleden stadhouder voor zichzelf verlangde en Groningen en Drenthe kreeg, noch bij den veldmaarschalk Brederode, ofschoon hij eerst met Anna van Nassau eu later met een zuster der Princes-Douairière gehuwd was, en die zich evenals Willem Frederik eu Nassau-Siegen voor de opengevallen waardigheden aanbeval,

Holland - bepaalde, dat voortaan al de rechten van den stadhouder aan haar zouden staan ; 't benoemen van wethouders der steden, 't begeven van alle ambten , het recht van gratie. Ja , 't eigende zich het opperhoutvesterschap , 't rectoraat over de

1) AJtzema, Sakeu van St i'! e i O k-Iox. B j 'k \ \ \. fol. 45 9.

2) Ibid. fol. 460.

-ocr page 312-

278

Leidsclie hoogescliool toe en herdoopte de garde van den Prins in die van de Staten van Holland. In Zeeland werd op denzelfden dag dat de Prins geboren werd, diens vertegenwoordiger als eersten Edele uit de Ridderschap geweerd, waarbij al de waardigheden , welke hem toekwamen, vervallen werden verklaard. En toen eindelijk de Groote Vergadering den 18'lcquot; Januari 1051 bijeenkwam, door den grijzen Cats geleid, vond deze het verkiezen van een nieuwen stadhouder en kapitein-generaal onraadzaam. Toch gaf een en ander vrij wat oneenigheid in den lande.

Maar niet alleen in 't Land was er oneenigheid en twist, ook onder zijn eigen bloedverwanten zou de jonggeborene een twistappel zijn. Kort na zijn geboorte toch ontstond er geschil over de voogdij. 's Prinsen moeder beweerde recht te hebben op de geheele voogdijschap, en dat wel krachtens den uitersten wil haars gemaals. Prinses Amalia oordeelde, dat zij zelf voogdes moest zijn , aangezien haar schoondochter nog minderjarig was en dus zelf een voogd noodig had ; en de keurvorst van Brandenburg hield vol, dat hij, als 't eenig mannelijk lid van de naaste bloedverwanten en oom van den jonggeborene, de voogdij moest uitoefenen. Zoover liep de twist, dat de zaak voor de hooge gerechtshoven werd gebracht. Dat smartte Huygens, Amalia's trouwe vriend. Hij schreef twee vertoogen, waarin de wederzijdsche aanspraken en belangen met kalmte werden uiteengezet en overwogen 1). Prinses Mary was in ruime mate met de lichtvaardigheid der Stuarts bedeeld, en 't zou gevaarlijk geweest zijn, haar de vrije beschikking over 't vaderlijk erfdeel haars zoons over te laten. »Dat erfdeel was, ten gevolge der opofferingen , die Frederik Hendrik en Willem II zich voor het verbannen koningshuis hadden getroost, reeds bovenmate bezwaard. Het zou geheel te loor zijn gegaan, als de Prinses-Royaal daaruit met, vrije hand voor zichzelf en voor haar rondzwervende, spilzieke broeders had kunnen puttenquot; 2). Eindelijk kwam men overeen , dat prinses Amalia de helft en de Prinses-weduwe en de keurvorst elk een vierde der voogdijschap zouden uitoefenen.

Maar tusschen de beide prinsessen bleef sedert dien tijd een veete bestaan, en 't kon niet anders of dit moest een ongun-

1) Memoires tic Huygens, par Th. Jorissen , pag, (J7—125.

2) Nederl. Speet. 187'3. J51z. 255.

-ocr page 313-

279

stigen invloed op 't karakter yan den jongen Prins oefenen, 't Kind moest daardoor dikwerf veinzen en huichelen , ja, 't leerde reeds vroegtijdig de kunst van zwijgen, als 't uit moeders mond dingen hoorde, die grootmoeder niet weten mocht; en grootmoeder zaken aanroerde, welke moeders ooren niet bereiken mochten.

Een vreugdelooze kindsheid had Willem Hendrik van Oranje gehad, en daardoor en door zijn zwak en ziekelijk gestel, had hij een zekere stroefheid in den omgang gekregen, waardoor zij, die hem niet kenden, hem voor onaangenaam en lomp hielden; zij echter die met hem omgingen, zijn vrienden, hadden hem innig lief en wisten zijn goede hoedanigheden te waardeeren.

Daar was veel voorgevallen , waarvan de jonge Prins niet wist. 't Voorstel van Zeeland, waar nog tal van Oranjegezinden woonden , om hem tot kapitein- en admiraal-generaal te benoemen, 'tgeeu door Holland gekitst werd; de acte van seclusie, als een der voorwaarden van den vrede met Engeland na den eersten Engelschen oorlog, door Holland doorgezet en waarbij de vierjarige Prins werd uitgesloten van de waardigheden zijner vaderen. Wat dacht hij er aan, de vierjarige knaap, dat aan 't hoofd van den Staat een man stond, zijn Huis vijandig om redenen van politieke beginselen en familiehaat, de zoon van den eens door zjjn vader op Loevestein gekerkerden oud-burgemeester van Dordt, Jacob de Witt? Dra zou de knaap het weten en ondervinden, dat er een Jan de Witt was, die 't roer van den Staat in handen hield.

Reeds in 1G55 had Zeeland, dat zich zoo krachtig maar vruchteloos tegen de acte van seclusie had doen hoeren, er bij de andere gewesten op aangehouden, om een predikant aan te stellen, die den Prins in de beginselen van den godsdienst, en esn ander bekwaam persoon, die hem de taal, zeden , geschiedenissen , rechten en gewoonten dezer landen, nevens andere wetenschappen, een Prins voegende, zon onderwijzen. Holland merkte aan, dat het den Zeeuwen noch den anderen provinciën paste, zich te mengen in 's Prinsen opvoeding. In 't volgende jaar echter stelden de voogden over den zesjarigen Prins den predikant Trigland als godsdienstleeraar en andere onderwijzers voor de noodige vakken aan.

Toen nu Willem Hendrik den ouderdom van acht jaren bereikt had, begreep de Prinses-moeder, dat het tijd werd, hem

-ocr page 314-

380

de baan der letteren hooger te doen opstreven. Nauwelijks hadden de wethouders van Leiden dit vernomen, of /.ij boden der Prinses rfiet alleen hun stad en hoogeschool, maar ook 't Prinsenhof aan', waar 's Prinsen voorouders, als ze te Leiden studeerden , hun intrek genomen hadden, en hetwelk ze van 't noodige huisraad hadden voorzien. Met veel genoegen had de Prinses dit aanbod aangenomen en tot gouverneur haars zoons Frederik van Nassau, lieer van Zuilenstein, benoemd, die destijds kolonel van een regiment voetvolk was, welken rang en post hij bij zijn aanstelling behield.

't Was op Dinsdag den vierden November 1G59, dus tien dagen voor 's Prinsen negenden verjaardag, dat Willem Hendrik, vergezeld door moeder, grootmoeder en gouverneur, naar Leiden vertrok, waar de hoogleeraar Borneus zijn leermeester zou zijn. Professor Johannes Coccejus 1) verwelkomde met een deftige redevoering in de Nederlandsche taal den jongen student, die daarop met Zuilenstein en zijn bedienden het voor hem in gereedheid gebrachte Prinsenhof betrok.

Gedurende zijn verblijf te Leiden waren de zaken veel te zijnen gunste veranderd. In Engeland was Olivier Cromwell gestorven en had de republiek plaats moeten maken voor het koningschap; daar Willems oom, de prins van Wallis, onder den naam van Karei den tweeden den Engelschen troon had beklommen. In 't plechtig afscheid, hetwelk deze vorst te 's Gravenhage van de Staten-Generaal nam, had hij zijn neef dringend in hun gunst en in die der Staten van Holland aanbevolen. Eu al was op deze aanbeveling, evenals op een verzoek van de prinsessen en de pogingen van Zeeland om hem de waardigheden zijner doorluchtige voorouderen te verzekeren, geen ander besluit gekomen, dan »dat men den Prins tot zijn achttiende jaar buiten 't bewind moest houden,quot; toch hadden de Staten van Holland ''.ich de opvoeding van Willem Hendrik in zooverre aangetrokken, »dat hij bekwaam mocht worden gemaakt tot bediening der hooge ambten door zijn voorvaderen bekleed, en was de acte van se-clnsie, met bewilliging van Karei 11, voor »dood ende te nietequot; verklaard.

Daar zit hij dan, de nu bijna tienjarige Prins, gekweld door hoofdpijn, zijn gewone kwaal, en den drogen hoest, die hem van

1) D:it jaar Uector Magnificus Kok, Vad. Woord. Dl. XXXII, Blz. 7.

-ocr page 315-

2S1

kindsbeen af gekweld had. Zijn kamerdienaar geeft hem een brief over, door een bode nit 's Gravenhage gebracht, een brief zijner moeder, waarin ze hem meldt, dat de schepen, door Karei II gezonden om haar tot beur reis naar Engeland af te halen, te Gloeree zijn aangekomen; waarom zij wenscht, dat hij terstond zal afreizen, om haar vaarwel te zeggen. De Gezondheidstoestand van den knaap belette hein echter dien dag te gaan, en toen hij den volgenden dag te 's Gravenhage kwam, moest hij tot zijn smart vernemen, dat de Prinses h'oyaal reeds naar Goeree was vertrokken. Daar zijn grootmoeder hem dwong, eenige uren rust te nemen, kon hij het dien dag slechts tot Maassluis brengen; waar hij dien nacht vertoefde.

lieeds vroeg m den morgen begaf hij zich wederom op weg. Te Hellevoctsluis komende, vernam hij, dat de vloot reeds uitgezeild was. Zonder verwijl begaf hij zich nu met Zuilensteiu, die hem vergezelde, in een juist gereed liggende galjoot, die hem naar de Engelsche schepen bracht. Uier nam de Prins voor altijd afscheid van zijn moeder. Immers in 't laatst van December werd de prinses te Londen door de pokken aangetast, waaraan zij den :Sa,m Januari 16G1 overleed, na bij testament den persoon en de belangen van haar zoon aan Haar koninklijken broeder aanbevolen te hebben. Do Staatspartij juichte over dien dood, welke den Prins meer aan den invloed van Engeland zou onttrekken — de Oranjepartij beschouwde dien als een ramp.

Kn zoo stond \\ illem Hendrik van Oranje op tionjarigen leeftijd alleen op de wereld, tegenover een partij, die 't op den ondergang van zijn Huis toelegde. Steeds omringd van werktuigen van de Witt en de Staatspartij, moest hij immer op zijn hoede zijn, om zich niet over staatszaken uit te laten. Vooral tegenover den sluwen, scherpzinnigen Raadpensionaris moest hij zich inhouden, en dikwerf moest deze zelf bekennen, dat de Prins »een diep water was, hetwelk hij niet doorgronden konquot; 1). De onschuldigste voorvallen werden meestal ten kwaadste uitgelegd. Aan den anderen kant stond de Oranjepartij, die alleen in den Prins het werktuig zag om de verlorene macht te herkrijgen, en in stilte woelde om aan 't roer te komen. Daarbij moet men niet vergeten, dat de burgerij en 't gemeen, vanonder

1) Ik heb «le jeugd en 't karakter van den Prins uitviorig bcselimcn en v)orilt;e-jtelil in mijn : Prins im Unailpensiomms.

-ocr page 316-

tot ouder Oranjege/iml, eu in ecu stadhouder de eeaige bescherming tegen hun zich wel wat veel macht aanmatigende en hooghartige regenten ziende, zich bij elke voorkomende gelegenheid duidelijk deed hoeren; waarom de Staatspartij en vooral haar aanvoerder, Johan de Witt, met angst den tijd te gemoet zagen, dat de Prins achttien jaren zon zijn en ze 't roer van 't bestuur wel uit de handen zouden moeten geven; waarom zo op allerlei middelen peinsden, om dat te verhoeden en , ten minste voor-loopig, den Prins onder hun voogdij hielden.

I feeds in 1G65 was 't geroep om den Prins tot kapitein-generaal aan te stellen, weer begonnen. De aanleiding daartoe was de oorlog met den bisschop van Munster, Barend van Galen. Door Engeland , welks trouwelooze koning Karei II, Prins VVillems oom, ons den oorlog had verklaard, opgezet en met geld ondersteund, was hij met 18000 man in 't graafschap Zntphen gevallen, had het kasteel Borculo, de steden Loehem en Doetinchem en de sterkten Wildenbosch en Keppel bemachtigd , was vervolgens op Overijsel afgetrokken en had daar Enschedé geplunderd en zich meester gemaakt van Oldenzaal. De Witt, die alles aan de vloot had opgeofferd, had de landmacht schromelijk verwaarloosd , do veiligheid der grenzen ver-ontachtzaamd en de huurbenden afgedankt. Men zag zich nu genoodzaakt, 4000 ruiters en 8000 voetknechten van den hertog van Brunswijk te leenen, en droeg 't bevel op aan Prins Joan Maurits, die den bisschop tegentrok; waarop deze zich naar Groningen wendde en bij de Ommerschans in Drenthe rukte.

Om hier verdeeldheid te zaaien, hield de bisschop zich, tils had hij 't niet zoozeer op ons land, als wel op de bestaande regeering gemunt. Overal spaarde hij do bezittingen van den Prins van Oranje, ja, deed zelfs, bij 't voorbijtrekken van Zwol, zijn trompetters 't Wilhelmus blazen. Nu werd het geroep, dat de Prins als kapitein-generaal moest worden aangesteld, nog harder; Leiden begreep, dat men hem ten minste tot generaal der ruiterij behoorde te verheften; 't hielp echter niet veel: Holland wilde de bevordering van den ruim veertienjarigen knaap niet. Toch begon zich onder de burgerij meer leven te vertoo-nen en durfde zij vrij wat meer dan vroeger haar liefde voor 't Huis van Oranje te doen blijken. Zoo was dat o. a. 't geval geweest op den bnurtmaaltijd, dien den 24squot;'quot; November 1(305 de Hofbuurt fe 's Gravenhage hield, tot welke buurt niet alleen

-ocr page 317-

•2 S3

Johau de Witt maar ook de Prins behoorde, 't Was op dat buurtmaal, dat men met algemeene stemmen den Prins tot ['resident of Deken had benoemd, bij welke gelegenheid de aanhangers van zijn Huis hun hart eens recht lucht gegeven hadden door 't roepen van »Oranje bovenquot;, wel een bewijs, hoezeer de wensch om dat doorluchtig stamhuis in zijn vroegere glorie hersteld te zien , onder do goede burgerij bleef heerschen. De Prins, hoe jong ook, was te verstandig geweest, om zich daardoor te laten medeslepen, en was, na de gemoederen door een ernstig woord wat tot bedaren te hebben gebracht, vroeg naar huis gegaan, zooals hij zeide, en 't geen wel mogelijk was, omdat hij hoofdpijn had.

lutusschen begreep de Oranjepartij, dat de Prins zelf moest medewerken, indien hij zijn bevordering wilde. En daartoe was Zijne Hoogheid naar Amsterdam en Rotterdam geweest, om de regeering dier steden daartoe gunstig te stemmen. In de eerste plaats werd hij door de vroedschap met veel statigheid ontvangen, en richtte men hem een grooten maaltijd aan; op 't stuk van bevordering was hij echter niets gevorderd: de regeering bleef stijf op haar stuk en hield zich aan de meerderheid. Het volk echter , dat in groote menigte was saamgevloeid om hem te zien, had hem met luide juichkreten ontvangen, geroepen dat hij bevorderd moest worden, en had hem uitgeleide gedaan tot buiten de stad, waar de lucht gedaverd had van »quot;t Vivat Oranje!quot; Een niet minder eervolle ontvangst was hem te Rotterdam ten deel gevallen, ook daar had het volk luid gejuicht, maar de regeering geen de minste concession gedaan. Toch had Zeeland wederom hij Holland aangedrongen op do bevordering van den Prins, en 't was te verwachten, dat de Staatspartij nu eindelijk het hoofd zou moeten buigen.

Ook Prins Willem meende dit, ja, was er schier van overtuigd dat zijn benoeming zoo goed als gereed lag. Daar viel hem eensklaps de tijding als koud water op 't lijf, dat de Staten van Holland en West-Friesland hem op aandringen zijner grootmoeder, Amalia van Solms, om uitvoering te geven aan een vroeger verzoek door haar en de overledene Prinses-Royaal gedaan, besloten hadden »hera onder staatsdirectie en conduite die onderwijzing doen verkrijgen, door welke hij de rechteu en maximen dezer Republiek grondig zou leeren begrijpen en erkennen, en daardoor bekwaam zou worden gemaakt om te eenigen tijde, desnoods, den Staat

-ocr page 318-

2b-i

te dienen.quot; Tot geautlioriseerden en gecommitteerden waren benoemd de heeren Wicholt van der Does voor de Ridderschap, en verder de heeren Adriaan van Blijenburg, Heer van Naaldwijk, oud-burgemeester en Raad van do stad Dordrecht, Gilles Yalckenier, burgemeester en Raad der stad Amsterdam, Nanniug Foreest, Raad en Meester der Domeinen en tevens Raad en Vroedschap van de stad Alkmaar, benevens de Raadpensionaris, wien zij »spe-cialen last en l)evel hadden gegeven, om bij alle fortabele middelen onder (lods genadigen zegen, voornamelijk te behartigen en zorg te helpen dragen, dat Zijne Hoogheid wel en grondig mocht worden geïnstrueerd in de ware ('bri stel ij ke Gereformeerde religie, mitsgaders in de goede en heilzame rechten, privilegiën en maximen van dezen Staat.quot;

En zoo was de arme Prins Willem Hendrik nu tot »kind van den Staatquot; verklaard en geheel en al in de macht van Holland. Intusschen was men 't in de verffadering van die

O O

Staten niet zoo geheel eens geweest; zelfs had een hooggeplaatst lid van dat lichaam zich niet ontzien om te zeggen: «Men meent van den Prins te maken »een kind van den Staatquot;; ik voor mij vrees, dat het niet lang zaf duren, of de Staat zal zijn «een kind van den Prinsquot;. Toch had Holland voor 't oogeu-blik zijn doel bereikt, en zeker mag men zeggen, dat Johan de Witt de luisterrijkste overwinning had behaald, die hij ooit heeft mogen erlangen. Op 't zelfde oogenblik toch, dat de Oranjepartij reeds zoo goed als zeker van haar zegepraal was, maakte hij haar werktuig tot dat van de Staatspartij en plaatste hij zich vaster dan ooit in den zetel des bestuurs. Zeker was het, ouder 't bestuur der Voorzienigheid, beter zoo. Immers, indien Willem Hendrik reeds op zijn vijftiende jaar tot de waardigheden zijner voorouderen verheven was of' slechts een gedeelte daarvan erlangd had, hij ware niets anders geworden dan de vlag, waaronder zijn partij zich van 't gezag meester zou maken, het deeg dat zij wilde kneden naar haar wil, en al had zijn onafhankelijke geest zicb ook daarboven verheven, ze zou 't hem hebben doen gevoelen, dat bij een van haar creaturen was. Nu groeide de Prins op in de verdrukking, leerde een betere theorie van 't wezen van een gemeenebest, dan de uit den aard der zaak monarchale beginselen van zijn partij hem konden geven, en wat meer zegt, hij rijpte tot den grooten staatsman en verheven regent, die hij geworden is, liij leerde daardoor in een tijd van politieke gisting als hij

-ocr page 319-

2S5

beleefde, hoe hij de eer der Republiek in bet zijn evenwicht verliezend Europa moest handhaven, en werd de groote tegenstander van den heerschzuchtigen Lodewijk den Veertienden , de behouder en beschermer van 't Protestantismns. Juist doordien Willem lil door de smeltkroes der verdrukking gelouterd en zijn karakter daarin gevormd werd, mag men hem met den Grooten Zwijger vergelijken: daar hij behield, wat deze had gewonnen, hoe 't ook bedreigd, tot vernietiging toe bedreigd werd.

Toch kan 't niet anders, of we beklagen den vijftienjarigen Prins, die zoo de speelbal was van een partij, welke zijn huis vijandig was. Vooral smartte het hem, dat hij zijn oude vrienden moest laten gaan: zijn trouwen Zuilenstein I), die door den heer van Gend, gecommiteerde van Gelderland , werd vervangen, Boreel, Buat, kortom allen, die hem zoo trouw aanhingen en van wie hij zooveel hield 2).

Doch hoe de Staatspartij den geest voor Oranje ook wilde onderdrukken, die geest was te zeer in 't volk doorgedrongen en leefde er te sterk in, dan dat dit doenlijk zou zijn geweest. Daarvan getuigde o. a. de maand Mei van datzelfde jaar, toen 's Lands zeemacht, te Texel vergaderd, door onderscheidene aanzienlijken, waaronder de Prins met zijn gouverneur van Gend, de keurvorst van Brandenburg, de vorsten van Holstein en Anhalt, de graven van Holms, Dohna en Hoorne, werd bezichtigd, het scheepsvolk zoo luid: »Vivat de Prins van Oranje!quot; riep,- dat het over de geheele reede weerklonk.

Al te zeer zagen Johan de Witt en de Hollandsche partij, dat de Oranjepartij eenmaal zou zegevieren, daar zij in het volk een hechten steun zou vinden. De Prins had nu reeds den ouderdom van zestien jaren bereikt, was reeds als Lidmaat der Hervormde kerk toegetreden — zou het mogelijk zijn, hem tot zijn achttiende jaar buiten bediening te houden ? En eenmaal den voet ia den stijgbeugel gezet hebbende, zou hij weldra het geheele zadel bemachtigen. Daarenboven als hij eenmaal achttien jaren was! Daarvoor moest worden gezorgd, nu het nog tijd, nu de Loeve-steinsche factie nog op 't kussen zat en machtig was. En zoo

1) Dcu lieer van Zuilcstciu werd een weilde van ƒ 4.000 gedurende vijf achtereenvolgende jaren toegelegd.

2) Resol. van Holl., 10 en 13 April 1666.

-ocr page 320-

igt;S6

werd door de bewerking van de den 5,lequot; Augustus 1G()7

een besluit doorgedreven, hetwelk den naam van »Eeuwig edictquot; draagt en waarbij in Holland het stadhouderschap voor alle eeuwigheden vernietigd werd; terwijl in de andere provinciën geen stadhouder van eenig gewest tot het kapitein-generaal- of adiniraalschap zou worden toegelaten , en alle leden van vroedschap of staatsvergadering gehouden werden, de handhaving daarvan te bezweren. Toonde dit edict voor een gedeelte het uitvloeisel te zijn van een zuiver republikeinsch beginsel, dat de militaire en staatkundige macht I) niet in een en denzelfden persoon wilde vereenigen, aan den anderen kant straalde er door 't voor eeuwig vernietigen van 't stadhouderschap in Holland, te veel persoonlijke haat tegen 't stamhuis van Oranje in door, dan dat we 't schier voor iets anders dan voor een uitvloeisel van dien haat zou mogen houden.

Zeeland iutusschen was reeds lang het overwicht, dat Holland in de schaal legde, moede. Al zijn voorstellen ten gunste van den Prins waren steeds verworpen, zelfs nog in 't vorige jaar was zijn verzoek, öm deel te hebben aan 's Prinsen opvoeding, afgeslagen; thans besloot het, gebruik te maken van een recht hetwelk het bezat en dat geen ander gewest, zelfs 't oppermachtige Holland, het niet kon betwisten, ja waarover 't zelfs niet behoefde te geraadpleegd worden.

't Was in de maand September 1lt;)18. 's Prinsen gouverneur, de heer van Gend, was om familiezaken naar Gelderland, Hiervan maakte Prins Willem Hendrik, die over twee maanden zijn achttiende jaar zou bereiken, gebruik om een uitsta'

van 't welk hij aan geen zijner educatoren kennif

Onder voorwendsel van eenige jachthonden en probeeren, welke zijn oom Karei II van Engel' u uem ten geschenke iiad gezonden, was hij heimelijk uit den Haag vertrokken en had zich met het jacht van Hare Hoogheid de Prinses-weduwe naar Bergen op Zoom begeven, waar hem volgens afspraak een jacht wachtte, hem door de Staten van Zeeland toegezonden, en dat hem tot Arnemuiden bracht. Hier gekomen , zond hij een

J) De Stadhouder had liet recht de stadsregeeriugeu te veranderen, de regeeriu-geu kozen de leden der Staten — ergo had de stadhouder tot op zekere hoogte de Uoogo Kegeering in zijn macht; daarbij was hij 't hoofd van land- en zeemacht , de benoemingen waren dus aan hem— was dan, in theorie ten minste, de stadhonder-lijke macht behoudens de Unie, geen volstrekt monarchale?

-ocr page 321-

2S7

edelman naar de Hoeren Staten en Gecommitteerden van Zeeland, om hun zijn aankomst te verwittigen, en ontving tot antwoord, dat de komst van Zijne Hoogheid hun aangenaam was en zij hem zouden trachten te ontvangen op een wijs, die voegde aan zijn hooge geboorte. Nauwelijks was dit nieuws in de stad verbreid , of de menigte stroomde de poorten uit, 0:11 den afstammeling van 't geliefde Oranjehuis te zien. Aan de poort gekomen, werd hij daar door eenige afgevaardigden uit de vergadering begroet, en door de in twee rijen geschaarde gewapende burgerij naar de Abdij geleid , die voor hem in gereedheid was gebracht, en waar Pieter Huybert, pensionaris van Zeeland, hem met een aanspraak welkom heette.

Gansch Middelburg was een vlag en al vlag. 's Avonds was de stad geïllumineerd en brandde men vreugdevuren. Waar de Prins zitdi vertoonde, weergalmde de lucht van bet dondereud »Vivat Oranje!quot; door (luizende monden aangeheven. Den volgenden dag, Dinsdag den 18dim September, werd de Prins in statie afgehaald door eenige afgevaardigden der Staten , die hem naar hun Vergadering geleidden, waar hij zich terstond naar de hem bestemde eereplaats begaf, en verklaarde de pensionaris Huybert, uit naam der Staten, «dat Zeeland altijd had geijverd voor de verheffing van den Prins, dat Holland steeds doorzijn oppermacht tusschenbeiden was getreden, dat eerstgenoemde provincie nu verlangde gebruik te maken van een recht, hetwelk geen ander gewest haar kon ontnemen, en den Prins wenschte te verheffen tot Eersten Edele.quot;

Al te zto vervolg uwer gunst,quot; antwoordde de Prins,

de Oranjeparti uy ^ dankbaarheid; en 't vorig raadsbesluit tot iufjut,quot;vi. s^eun , wanneer ik achttien jaren bereikte, om de verwachte bege 'te niet langer door achterblijven terug te stellen, ten einde ik door gemachtigden den plicht van Eersten Edele , ten beste dezer Staat, dankelijk voldoen mag. Dit is niet buiten verstand met de overige landschappen, en bijzonder Holland. nastappende de goede voorbeelden onzer Doorluchtige vaderen.quot;

't Geschal der trompetten en het donderen van't geschut deed zich nu hooren, en de voorzitter hood den Prins een tlesch niett gouden dukaten aan, als hulde van Zeeland; waarna Zijne Hoogheid zicii weder in volle statie naar de Abdij begaf. Deuzelfden dag schreef hij een brief aan zijn grootmoeder, waarin hij haar kennis gaf, dat hij naar Zeeland gegaan was, om zijn goederen

-ocr page 322-

te bezien, als zijnde liet de gewoonte, dat alle vassallen met hun zestiende jaar hun goederen kwamen verheffen van de grafelijkheid.

Verschillend was het oordeel, in Holland over dezen stap van den Prins geveld. De Oranjepartij gaf er openlijk hare blijdschap over te kennen, de Staatsgezinden keurden hem hoogelijk af' en namen het den Prins zeer kwalijk, dat hij naar een andere provincie had durven reizen, zonder daarvan vooraf aan de Staten van Holland kennis te hebben gegeven; ja, men noemde het een blijk van ondankbaarheid, weinig strookende met de weldaden, welke hij reeds van Holland ontvangen had.

»Dat zal kwade gevolgen voor den Prins hebben!quot; hadden sommigen gezegd. Doch de kwade gevolgen bleven uit. Integendeel: in Amsterdam (waar zich een partij gevormd had, die begon te begrijpen, dat de steden Leiden, Dordrecht en Rotterdam zich te veel aanmatigden, terwijl Amsterdam toch de helft in de belastingen betaalde) stelde men in 't jaar 1669 voor, den Prins zitting in den Raad van State te geven. Daar burgemeester ivoenraad van Beuniugen dit voorstel krachtig ondersteunde, had zulks ten gevolge, dat de Prins den 2lt;,(in Juni 1670 zitting nam in den Raad van State j voor 't bekleeden van welke waardigheid Zijner Hoogheid een inkomen van vijftigduizend gulden werd toegestaan. En nu werd Willem Hendrik tevens van alle voogdijschap ontslagen en de heer van Gend, zijn gewezen gouverneur, plechtstatig bedankt.

11. CE SIOUA MOI , NASSAU.

1572.

Daar was een tijd geweest, dat de toestand van de Republiek der geünieerde Provinciën reddeloos scheen. Toen had een Willem de Zwijger, gesteund door een ferme regeering en een trouw volk, haar gered. Thans zou die taak worden opgedragen aan een anderen Willem. En vrij wat hopeloozer mocht het uitzicht op redding schijnen, nu, gelijk men't zoo juist uitdrukt, het land niet alleen reddeloos was, maar de regeering radeloos en daarbij 't volk redeloos.

-ocr page 323-

289

't Was in t midden van het gedenkwaardige jaar 1072, toen 't Land inderdaad op den rand van den val gebracht was. »Elk,quot; meldt een schrijver nit die dagen, »scheen zijne sententie des doods ontvangen te hebben; de ambachten stonden stil; de winkels waren toegedaan ; de rechtbanken gesloten : de acaderamn ''li scholen maakten vacantie; de kerken te klein voor alle benauwde harten; velen verzonden hun vrouwen en kinderen met luui schat naar andere landen; velen vergroeven kostelijkheden in kelders, putten en hoven. De raadslagen der meeste agenten waren confuus. De obligatiën op het Land liepen af tot 30 en minder ten honderd; de Oostindische actiën, voorheen tot/'572 verkocht, werden aangeboden voor ƒ 250.quot;

(ieen wonder, dat men aan redding wanhoopte. De Republiek door vier mogendheden 1) te gelijk aangevallen, aan alle kanten bedreigd, op Holland na in handen der vijandijn , een verwaarloosd leger, ontrouw, verraad en flauwhartigheid onder de legerhoofden , en daarbij, terwijl niemand van den algemeenen schrik onbevangen was, eenige roomschgezinden, die het hoofd weer opstaken, den Franschman als hun verlosser met verlangen tegemoet gingen; ja, wat erger was, zelfs de anders onver-kloekte raadpensionaris had den moed verloren 2). Wel mocht de door angst geprangde bevolking uitroepen : » Wie zal ons verlossen uit dezen hopeloozen toestand?quot;' Het antwoord daarop zon zijn: dlij, die als knaap i.s verdrukt en veronachtzaamd ; hij, wiens bevordering voor uw regenten steeds een spook en een nachtmerrie was; hij, wien door den vijand het souverein gezag over uw verkleind en vernederd gemeenebest zou worden verleend, mits hij u .schandelijk verried; hij, die met de fierheid der verontwaardiging dat aanbod van de hand wees en zwoer liever met den degen in de hand in de laatste schans te zullen sterven, dan het land aan den vijand over te laten — Willem de Derde zal de redder van de bedreigde Republiek zijn,quot;

Vooraf een enkelen blik op de omstandigheden, welke ons land in dien hopeloozen toestand gebracht hadden.

De TripIe-AIHantie, in 't jaar 1003 door de weergalooze schranderheid van onzen de Witt met medewerking van den polüieken William Temple tusschen Engeland, Zweden en de

I) Kiigelaml , Kraukrijk, .Munster en Keulen.

Si) Van I/enne]), Voorn. Gesel], Afil. Ill, St. 1), Blz. üü.

19

-ocr page 324-

290

Republiek, sclieeu Lodewijk den Veertienden voorgoed de handen be zullen binden; 't bleek echter weldra, hoe weinig er op de trouw van Karei 11 te rekenen viel, en hoe Frankrijks trotsche koning er op uit was, om xdeu kaaskoopers hun dubbelhartigheid met woeker betaald te zetten.quot;

Wat de Witt niet had kunnen voorzien, was, dat de laaghartige Karei II zich aan Frankrijk verkocht had, en reeds, toen Engeland zich hij de Triple-Alliantie tot bestrijding van Lodewijk XIV verbond, met dezen het verdelgen van de Republiek beraamde 1). Had hij dit kunuen vermoeden, zeker zou hij na den vrede van Aken (2 Mei lüGy) niet bewerkt hebben, dat de Staten de hmdniacht tot op de helft verminderden , dat Holland alleen en op eigen gezag 200 vendels afdankte, welke te zijner beschikking stonden.

Intusschen had do Prins een reis naar Engeland aanvaard, om daar voldoening te vorderen van de geldsommen, welke zijn vader aan Karei den Eersten had voorgeschoten. Door lord Os-sony niet een stoet van zes-en-vijftig Engelsche heeren en eenige koninklijke fregatten afgehaald, vertrok hij in December van 't jaar 1670, ontving op afrekening 40,000 pd. st. en voor de overige 120,000 pond de belofte, dat daarvan drie jaren lang elk jaar evenveel zou worden afgedaan. Iteeds in Februari keerde de Prins naar Holland terug 2), wenvaarts hij door lord Ossouy met denzelfden stoet werd teruggeleid. ,

Intusschen was 't gevaar voor oorlog vermeerderd en schenen de pogingen onzer genanten onvermogend om dien te keeren. De Witt, niet meer zoo eenstemmig door zijn partij ondersteund en vooral gedwongen door de Amsterdamsche onder van Beu-ningen, die zich met de Oranjepartij verbond, zag zich genoodzaakt de aanstelling van den Prins tot het kapitein-generaalschap aan de Staten voor te stellen. Dordrecht verklaarde er zich tegen; men twistte over verschillende punten, bij de aanstelling in acht te nemen, en de aanstelling zelf... bleef'achter. Trouwens, men behoefde thans Karei 11 niet te ontzien — deze was er geheel onverschillig over geworden, en Lodewijk X1 \ had, sedert de Prins zijn voorstel, om zijn natuurlijk dochtertje.

1) Groen van l'i'iiistci'cr, lliiudboek, le Ocil BI/,. :)ir).

2) Belangrijk om W lezen ovr dü; reis en 'i verblijf van den Prins in Engelaibl is I werk van onzen Schimmel ..Mary Hollis.quot;

-ocr page 325-

291

lt;le prinses van Conti, te hmvcn niet de woorden beanUvoord liad : »(lo Prinsen van Oranje zijn van ouds gewoon, koningsdochters tot bruiden te nemen, maar geen bastaards, en ik zal de eerste niet zijn die liet doet,quot; zulk een weerzin tegen Willem Hendrik opgevat, dat men er hem juist genoegen mee deed, om den Prins niet tc benoemen.

De oorlog was op het punt om uit te breken: Frankrijk, Engeland , Keulen en Munster waren tegen de Republiek opgetrokken , om haar te vernietigen en haar grondgebied onder elkander te verdoelen. Alleen met Spanje, den ouden vijand, had men een verdedigend verbond kunnen sluiten.

1 hans begreep men, dat de Prins niet langer van het kapitein-generaalschap kon worden uitgesloten. En zoo werd Prins Willem Hendrik op den 259tlin Februari 1072 aangesteld tot kapitein-generaal en admiraal der Vereenigde Gewesten, Kort daarop verklaarden ons de vier verbondene mogendheden den oorlog.

Het was inderdaad voor Oranje een hachelijke onderneming, om in dezen staat viui zaken 't hoogste krijgsbewind op zich te nemen. Ter zee dreigde Engeland, te land Frankrijk, in t oord-Oosten Keulen en Munster. En welke middelen stonden het jeugdige legerhookl ten dienste V In twee en twintig jaren was alles opgeofferd aan het zeewezen en genoegzaam niets gedaan tot onderhoud of herstel onzer vestingen, wier buitenwerken schier onkenbaar, wier stormpalen uit den grond gehaald, wier wallen in tuinen of wandelparken herschapen waren. De landsmagazijnen waren niet voorzien van leeftocht en ammunitie, en 't kruit, dat er nog in was, onbruikbaar door vochtigheid. De landmacht bevond zich in een treurigen toestand: geen vestingbouwkundigen, wel officieren, die hun ambten gekocht ot gekregen hadden, gunstelingen, die pas van de academie kwamen en nooit een zwaard gehanteerd hadden, soms kinderen, die nog in de wieg lagen. En met zulk oen leger zou de jeugdige kapitein-generaal een geoefende Fransche armée van -00.000 man, aangevoerd door mannen als Condé en Turenne, moeten tegenhouden. Inderdaad, er was een énergie, een durven toe noodig, als erfelijk waren in 't huis van Oranje-Nassau, om zulk een taak te aanvaarden, 't W as dan ook wel niet te verwachten, dat, tenzij er een wonder geschiedde, de Prins met zijn legertje een dergelijke krijgsmacht zou kunnen beletten, om over onze grenzen te komen.

10*

-ocr page 326-

292

Toch ondervond nieii al spoedig de goede uitwerking van 's Prinsen benoeming, in een verbond, hetwelk de keurvorst van Brandenburg, die zich eerst onzijdig had willen houden, nu met de Staten sloot, waarbij hij op zich nam, om met den aanvang der vijandelijkheden onder zijn opperbevel en op gemeene kosten 20,000 voetknechten en 0000 ruiters te leveren.

't Is bekend , hoe Turenne's plan was, om, als 't mogelijk was, dadelijk in Holland te dringen en zoo de Republiek in haai' krachtigste levensbronnen te treffen; hoe de Franschen zich reeds in Juni van verschillende plaatsen aan de grenzen hadden meester gemaakt en de Keulenaars en Munsterschen Enschedé , Oldenzaal, Ootmaarsum, Almelo, Borculo, Lochem, Grol en Breevoort bemachtigd hadden; hoe de val van Deventer dien van Zwol en Kampen ten gevolge had en weldra geheel Overijsel in handen der vijanden was.

Intusschen had de Prins van Oranje niet zijn legertje van 22000 man in de Betuwe post gevat, om den Use! te beschermen, over welk water men vernomen had, dat de Franschen t land dachten binnen te trekken. We weten, hoe de verrader de Montbas, commissaris van het verdedigingsleger aan den Rijn, door met zijn volk op Nijmegen terug te trekken, den Franschen den overtocht over die rivier gemakkelijk maakte, hoe dapper de veldmaarschalk Würtz zich gedroeg, en hoe de overste Aylva met zijn Friezen hen poogde tegen te houden, lioeCondé, zelf aan den arm gekwetst, het verlies van meer edellieden en aanvoerders te betreuren had dan in menigen bloedigen veldslag. De Franschen trokken den Rijn over; de Prins moest naar Utrecht wijken. Voornemens, die stad tot het uiterste te verdedigen, had iiij reeds de Staten van dat gewest en de regeering der stad tot een kloekmoedigen tegenstand weten op te wekken — daar kreeg hij bevel van de Staten-Generaal, om 't Sticht aan den vijand over te laten en de grenzen van Holland te dekken. Ook 't geheele Sticht was nu weldra in de macht der Franschen — 't grootste deel der Republiek was in 's vijands bezit — alleen Zeeland — Friesland en Holland niet, en dat laatste had zich versterkt — daar hield Willem Hendrik van Oranje stand.

Is het dan te veel gezegd, dat het land reddeloos scheen?

Verraad en kwade trouw hadden met de verwaarloozing der landmacht zulk een uitkomst te weeg gebracht, en geen wonder, dat het volk dit aan het Bestuur toeschreef, dat men vooral

-ocr page 327-

293

Johan de Witt er de schuld van gaf, ja, hem vau verraad be-schuldigde. In dezen nood poogde men met Engeland vrede te sluiten, waartoe ook de Prins zijn invloed leende. Niet tot het onwaardige besluit, om Lode wijk XIV om den vrede te smeeken, waartegen Amsterdam zich zoo moedig verzette, verklarende de vroedschap dier stad, dat hij »besloten had, liever op de wallen te sterven dan een nooit gekende dienstbaarheid aan te nemen.quot;

Doch nu werd ook de bevolking wakker en eischte op luiden toon de aanstelling van den Prins als stadhouder. Vooral tegen de gebroeders de Witt was de haat hoog gestegen. Eu daartoe bracht niet weinig bij de terechtstelling van den jongen Van de Graaft', die een aanslag op 't leven van den Raadpensionaris gewaagd had.

De beweging begon te Veere, waar 't volk den Prins als stadhouder uitriep en de Oranjevlag van den toren liet waaien. Hierop volgde Dordrecht, waar de burgerij tie wethouders noodzaakte , den l'rins stadhouder te maken en hem binnen de stad te brengen. Oranje was bij het leger te Bodegraven en weigerde in 't eerst, zijn post te verlaten. Eindelijk gaf hij toe, werd met uitbundig gcjuich binnen Dordrechts grijze vesten ingehaald, en door de Hegenten naar 't stadhuis geleid. Nadat zij Zijne Hoogheid de magazijnen hadden laten bezichtigen en hem op een maaltijd hadden onthaald, deden zij hem plechtig uitgeleide. Maar de burgerij, die geen afkondiging van 't stadhouderschap had vernomen, was ongeduldig geworden en omringde de koets waarin hij zat. — »Heeft men Uwe Hoogheid stadhouder gemaakt Vquot; riep men hem van alle kanten toe. — »Goede men-schen,quot; antwoordde de Prins, »ik ben met het genoten onthaal zeer wel tevreden.quot; — »Wij niet,quot; riepen de burgers, »wij in 't geheel niet. Wij moeten Uwe Hoogheid stadhouder zien.quot; — De zaak nam zulk een dreigend aanzien, dat men naar 't stadhuis moest terugkeeren, waar de wethouders, uit vrees van lum leven anders niet zeker te zijn, het Eeuwig Edict als vervallen beschouwden, den Prins tot stadhouder verklaarden en hem ontsloegen van den eed, welken iuj had moeten doen om die waardigheid nimmer aan te nemen. Te Rotterdam werd de vroedschap tot een gelijk besluit gedwongen; ook te Haarlem iiad men dit gedaan; van den toren van Schiedam woei de Oranjevlag; te (iouda was men alleen tevredengesteld, toen de Prins in de stad kwam. Delft en Leiden moesten insgelijks

-ocr page 328-

2(J4

toegeven; ja, in bijna fil ile stielen was de l'rins reeds als stadiiowder uitgeroepen, eer de eigenlek wettige maclit, de Statenvergadering, dit gedaan had. Doch ook dit moest noodzakelijk volgen en 't was in den nacht tusschen den 3lUquot; en 4llequot; Juli, «lat Willem Hendrik van Oranje-Nassan door de Staten verklaard werd tot stadhouder, kapitein-generaal en admiraal van Holland , met ontheffing van den eed, door hem op 't Eeuwig Edict gedaan. Reeds twee dagen vroeger had Zeeland hem de stadhouderlijke waardigheid opgedragen.

Kn zoo was nu Willem Hendrik van Orauje-Nassau als Willem III in de waardigheden zijner voorvaderen hersteld en aan hem 't grootste deel van 't beleid der zaken opgedragen. Jammer slechts, dat het volk, niet tevreden niet zijn zin gekregen te hebben, in de eerste dagen van die regeering zijn haat aan de gebroeders de Witt koelde en door den moord dier beide edele mannen (20 Aug.) een onuitwischbare vleli wierp op de partij, die zulk een gruweldaad kon bedrijven. Men heeft er den Prins een verwijt van gemaakt, dat hij de daders niet gestraft, ja zelfs later den bekenden Tichelaar een jaargeld geschonken heeft, in vergelding van zijn dienst, den lande ten jare 1072 bewezen.

We moeten vooreerst opmerken, dat de dood van den gewezen raadpensionaris, die reeds zijn post had neergelegd, door 't grootste deel van zijn partjj was verlaten eu verantwoordelijk gesteld voor al de jammeren welke 't land troffen, eer na- dan voor-deelig voor den Prins was, daar »diens tegenwerking hem, w(ji-licht ter gezagsversterking nuttig, althans niet nadeelig zou zijn geweestquot; I). Ten tweede was de gruwelijke moord wel degelijk nadeelig voor do Oranjepartij; daar de Witt nu een martelaar voor zijn zaak was geworden en als zoodanig door de zijnen beschouwd werd. 't Ware dus zeker wel gelukkig geweest, indien de Prins had kunnen straften. — Doch, hoe zou hij dat gedaan hebben? Vooreerst was het een uiting (ware het dan ook een vreeselijke) van zijn eigen pariiij, een soort van persoonlijke wraak over den dood van Buat en van de Graaf, en gehengden, zooals Fagel zelf zeide, die 't «een execrabel feit, waarin stof genoeg was om scherpe placcaten te maken,quot; noemde, «de tijden het niet, zullende het volk hardnekkig worden, zoo men

I) Oroen van Prinsterer, Handboek, 2e Geil. Hlz. 340.

-ocr page 329-

295

lift aldus dacht te verbazen.quot; Immers, wanneer tie Prins »scherpe placcatenquot; gemaakt had, men had er bijna zeker van kunnen zijn, dat andere steden het voorbeeld van den Haag nagevolgd hadden; terwijl nu de wraakzucht van 't volk zich met die twee offers vergenoegde. Ten tweede, en dat woog vrij wat zwaarder: liet stuk was door de burgerij, niet door liet gemeen bedreven, de geheele hofstad was er als het ware medeplichtig aan, en daaronder van de voornaamste burgers, 't Zou een monsterproces geworden zijn. En dat was het gevoelen niet alleen van den Prins, 't was ook dat van gecommitteerde Kaden, die van oordeel waren, dat »lt;hgt; weg van strengheid niet was te honden; de rechters, zelfs gesterkt met het weinige krjjgsvolk in de steden, niet bestand waren tegen de gewapende burgerij.quot;

Maar dan het jaargeld, dat later de Prins als koning van Engeland, aan den ellendigen Tichelaar schonk? Een jaargeld, hetwelk een koning geeft aan een kerel, die ten gevolge van zijn medeplichtigheid aan een misdaad zijn fortuin verspeeld heeft en arm geworden is, kan toch slecht tegen dien koning getuigen ; 'twas een aalmoes, in een onbedacht oogenblik toegeworpen aan een man , die zich beriep op bewezen diensten en waarmede de vorst zeker wel geen andere bedoeling gehad zal hebben , dan zich van hem af te maken. Had de Prins 't hem terstond verleend , de zaak zou een geheel ander aanzien gehad hebben. Zooveel ten minste is zeker, dat Willem 111 reeds den volgenden dag te 's Hage kwam om de rust te herstellen, en het een daad noemde «verfoeilijk voor de daders en voor de geheele wereld,quot; ja, er nooit anders dan met afgrijzen van sprak.

We gaan de verandering van stadsregeeringen stilzwijgend voorhij, alleen daarbij in aanmerking nemeiule, dat de Prins de bekwame lieden zijner tegenpartij zooveel mogelijk op 't kussen liet; ook dat hij, hoe ook de toen alvermogende burgerij er op aandrong hem met hooger gezag te bekleeden, zulks van de hand wees I), ja zelfs van de hem opgedragen macht een spaarzaam gebruik maakte. «Niet om de zegepraal zijner aanhangers, maar

I) Arasterdam hail, nog voor ile vcramlenng van regeering, burgemeester Hendrik Hooft naar den Prins, gezonden, met aanbod om hem de grafelijke waardigheid onto dragen. Willem lil bedankte de stad vriendelijk voor haar goeden wil, doch weigerde. ,lk wist niet dan al te goed,quot; zeide bij later tegen Burnet, „dat de laiulznteH geen sonverein konden verdragen.quot; De verandering van regenten was dan ook alleen, om aan den dringeirlen eiseh van quot;t volk te gemoet te komen.

-ocr page 330-

296

om alle samenwerking, oui 't behoud van 't vaderland, om liet zegevieren op den uitheenischen vijand, om vergeten en vergeven jegens medeburgers was het hem te doen 1).quot;' Kn thans de krijgsverrichtingen van den Prins.

De eischen van den trotschen Lodewijk, waaraan de Staat»-partij, om toch maar op het kussen te blijven, zoo gaarne had toegegeven, waren met verachting van de hand gewezen, en 't scheen dat de Franschen voor 't oogenblik den moed hadden opgegeven, om meerdere steden te veroveren; daar zij zich tot het plunderen van eenige dorpen in 't Sticht bepaalden en dat wel in weerwil van de verleende sauvegarde. De manmoedige verdediging van Groningen onder llabenhaupt, waarbij de wakkere burgerij en de studenten zich zoo goed gehouden hadden, had Blokzijl den moed gegeven, om, met behulp van 450 Friezen, de Munstersche bezetting uit haar muren te verjagen. Een aanslag op Naarden mislukte; beter liep een gevecht bij Vreeswijk at', waar genoegzaam geen enkele 1'ranschmau ongekwetst bleet'. Ben schermutseling bij Woerden, tusschen 't volk van Zuilenstein, waarbij de dappere zoon van Frederik Hendrik, met achttien wonden overdekt, den heldendood stierf', liep Avel op een aftocht van 's Prinsen troepen af', maar had Luxemburg de ervaring geschonken, dat zijn tegenpartij niet zoo gemakkelijk ten onder was te brengen.

Als een bekwaam veldheer echter begreep Willem III, dat het hier de zaak niet was, om stad voor stad, dorp voor dorp te herwinnen, hetwelk slechts op de verwoesting van eigen land zou zijn uitgeloopen — neen ; terwijl hij door deze ondernemingen een nieuwe veerkracht aan zijn nog jeugdig leger gaf, peinsde zijn groote geest op een vrij wat stouter ontwerp : den krijg in de Spaansche Nederlanden te brengen en zoo den vijand te noodzaken, vanzelf' ons land te verlaten. In alle stilte verzamelde hij nu een leger bij Breda, trok, zonder weten van de Staten, daarmede naar Maastricht, verjoeg Duras van de Roer, nam Valkenburg en sloeg het beleg voor Charleroi. Jammer echter, dat het jaargetijde te ver gevorderd was en de felle vorst hem noodzaakte, het beleg op te breken — toch had de onderneming den Franschen doen zien, welk een veldheerstalent er in den jeugdigen stadhouder stak.

I) Groeu van l'riiisterer, lluudbock, Gcd. bid/. 'HG.

-ocr page 331-

Niet minder stout was liet plan van Luxemburg, om over 't bevrorene land heen, een inval in Holland en cdii aanslag op 's (jravenhage te wagen; gelukkig dat de'invallende dooi hem dat belette, waarvoor hij een onwaardige wraak nain, door Zwam-merdain en liodengraven uit te moorden, te plunderen en in de asch te leggen. Had de overste Pain-et-vin zijn plielit volbracht, de moord van beide dorpen zou niet alleen glansrijk gewroken , de geheele afdeeling zou verloren zijn geweest. Streng hield de Prins hier gericht , en dat was noodig, om de verslapte krijgstucht te herstellen: de trouwelooze overste boette zijn verzuim met het hoofd. Aan de oostzijde werd Koevorden door den moedigen van der 1'hynen hernomen en daardoor werd (ironingen weder viulig. En zoo liep het jaar liiT'J ten einde.

Het jaar 107;/) getuigde van groote krachtsontwikkeling. Niet meer kunnende hopen op den keurvorst, wien de vereeuiging van zijn troepen met die van den keizer verhinderd had tot ontzet van de Republiek op te rukken en die, ontevreden dat men hier de landmacht niet op een sterkeren voet had gebracht, weldra een verdrag met Frankrijk sloot en zich onzijdig hield. begreep men, zeil' de handen aan den ploeg te moeten slaan. Overal werden de steden in staat van tegenweer gebracht, de Staten van Holland stonden tien millioen voor geregelde'troepen toe, Amsterdam alleen leverde (3000 weerbare mannen, ja. deed aan de Staten den voorslag, om, buiten kosten van den Staat, 100,000 man onder de wapens te brengen; Holland was van Amsterdam tot Gorcum geïnundeerd en dus ontoegankelijk voor den vijand; »'t geleek een groot meer, waarin zich nu en dan een dijk verhief.quot;.

Wat onze de lïnyter op zee deed, om de Engelschen behoorlijk te tuchtigen, behoort hier niet ter plaatse ; wij vestigen slechts onze oogen op l'rins Willem 111. Van de kleine gevechten bij Linsrhoten en Oudewater zwijgen wij.

Niet zeer aanmoedigend was 't begin van den veldtocht, toen men de tijding vernam, dat Maastricht zich (30 Juni), na een dappere verdediging, bij eervol verdrag aan de Franschen had moeten overgeven, waarover hier te lande de verslagenheid zoo groot was, alsof 't geheele land verloren ware; een andere van onze zijde goedgeslaagde onderneming deed den moed herleven. Er was, eer hij verder kon gaan, een stad welke de Prins in bezit moest hebben . om den vijand den sleutel tot Holland te

-ocr page 332-

298

ontnemen: het sterke Naarden. Hij misleidde den vijand door twee geveinsde aanvallen, een op Bommel en een op Grave, •■li wist alzoo de bezetting binnen vijf dagen tot de overgaaf te noodzaken (12 Sept.).

Door een nader verbond met Spanje en Oostenrijk, vereenig-den hun troepen zich met ons leger, en gebeurde er iets, wat in geen eeuw aanschouwd was : dat een Prins van Oranje gezamenlijke Nederlandsche en Hpaansche troepen tegen den vijand aanvoerde. En nn veroverde de Prins, na een beleg van ti dagen (7 Nov.), ondanks de pogingen van Turenne om haar te ontzetten, de stad Bonn, en de koning van Frankrijk, die niet ten onrechte voor een inval in zijn eigen land beducht was, zag zich genoodzaakt, zijn troepen uit de veroverde provinciën terug te trekken, die voor hun afreis door tallooze brandschattingen, plunderingen en geldafpersing zorgden, dat de Fransche heerschappij in aandenken bleef. Het geheele Sticht, Gelderland, Zutphen en Overijsel werden van Franschen bevrijd ; ook de iMun-sterschen verlieten eenige plaatsen en werden uit andere verjaagd; de bisschop, geen hulp meer van Frankrijk kunnende verwachten, sloot in de lente van 't volgende jaar met ons een verdrag.

Welk een verandering, en dat in weinige maanden! Toen: vijf achtste deel van ons land in handen van den vijand, die het rijke Holland bedreigde en met het nemen daarvan aan de 'Republiek den genadeslag zou hebben toegebracht, het volk in partijschappen verdeeld, de regenten op het punt om zich op de meest vernederende* voorwaarden aan den vijand te onderwerpen. En nn : het land van vijanden bevrijd, de partijschappen tot rust gekomen; de strjjd op vreemden bodem overgebracht. Inderdaad, Prins Willem III had getoond, dat hij de spreuk zijner vaderen getrouw was: »('e sera moi, Nassau.quot;

111, 1gt;K TWEEDE M AU RITS,

1G72—1G88,

De vrede met Engeland, Munster en Keulen, in 1 574 gesloten, liet den Veremiigden Nederlanden de handen meer vrij; Frankrijk zag zich thans alleen tegenover een alliantie, waarvan onze Re-

-ocr page 333-

299

publiek liet steunpunt was. Eer we echter voortgaan , nog een paar voorbeelden van edelaardige politiek van Prins Willem 111. Onze groote de Kuyter en onze bekwame Cornelis Tromp waren, we weten 't uit de geschiedenis, geslagen vijanden geworden. Om den eerste, die de vriend der Staten was, te behouden, had men den Oranjegezinden Tromp moeten afzetten. Een der eerste daden van den Prins na zijn verheffing, was een poging geweest, om ook den laatste voor onze Republiek te behouden. Daartoe had luj hen bij zich ontboden en hen met elkander verzoend; beide edele mannen hadden elkander in zijn tegenwoordigheid de hand gereikt, en waren sedert trouwe vrienden en krijgsmakkers. Een tweede: Nog eer de overwonnen gewesten ontruimd waren, werd bij Holland in overweging genomen , of' men die provinciën wel weer in 't bondgenootschap zou opnemen, dan ol' men ze als overwonnen gewesten zou beschouwen. Daartegen had zicli de Prins, door Friesland en Zeeland gesteund, verzet, en de afgescheiden provinciën herkregen hun rang in de Unie, ofschoon wel onder eenige bezwarende bepalingen.

Lodewijk XIV iutusschen spande nu al zijn krachten in en bracht het geheele bedrag van zijn leger op niet minder dan 300,000 man; terwijl dat van den keizer slechts 80,000 bedroeg, Spanje slechts een onbeduidend contingent leverde, en de Republiek, die daarenboven een gedeelte van het Duitsche volk-betaalde, 100,000 man te velde bracht. Daarbij had Frankrijk het voordeel der eenheid in al zijn staats- en krijgsverrichtingen; terwijl de steeds verdeelde en uitloopende inzichten der bondgenooten hun strijdkracht zeer verzwakten. »Het was en bleef dus een hachelijke strijd.quot;

Het arme België was wederom het tooneel van den oorlog. Weldra toonde de Prins, dat hij gerust op een lijn met de beroemdste veldheeren mocht worden gesteld. Wat hielpen hem echter moed of krijgsbeleid, waar lage naijver en bekrompenheid van legerhoofden en vorsten zijn schranderste ontwerpen schipbreuk deden lijden, waar de behaalde voordeelen zonder gevolg moesten blijven, waar zijn beste pogingen onuitvoerbaar werden gemaakt, en waar menigwerf 't behoud der krijgsmacht, bij gebrek aan voorzorg of ondersteuning, gevaar liep. »ln vier veldtochten drong Lodewijk telkens verder in de Spaan-che Nederlanden door. Aan de bondgenooten was het te wijten,

-ocr page 334-

300

dut hij zooveel heeft bemachtigd, aait Willem lil was liet te danken, dat liij niet geheel België heeft veroverdquot; 1).

('ondé had zijn leger te Gemblours nedergeslagen en er zich met 50,000 man verschanst. De Prins, na zijn leger met het Spaansche onder Monterey en het keizerlijke onder Souches vereenigd te hebben, poogde Condé tot een veldslag uit te lokken ; deze was daartoe niet te bewegen. Hij wachtte, daar zijn krijgsmacht geringer was dan die der bondgenooten, liet oogen-blik af. waarop liij met voordeel een aanval zou kunnen wagen. En nu had op den li1'0quot; Augustus 1G7'1 de beroemde slag bij Senef plaats, een slag (voor Willem III niet minder roemrijk dan die van Nieuwpoort voor Maurits) waarin van 's ochtends vroeg tot éen uur voor middernacht onophoudelijk gestreden werd, aan beide zijden tusschen de Ö a 7000 man en aan de Fransche alleen duizend officieren sneuvelden, terwijl hun beste infanterie en een goed deel hunner ruiterij buiten gevecht gesteld was. 't Was, of Willem II[ meer dan een lichaam had en of hij zich oj) verschillende plaatsen te gelijk bevond, om overal zijn bevelen te geven en partij te trekken van elke omstandigheid , om de zijnen voor te gaan en aan te moedigen. Eens zelfs, gedurende 't gevecht, gebeurde het, dat hij onder de vijandelijke troepen raakte. — »Geeft vuur!quot; beval hij. — »We hebben geen kruit meer,quot; was 't antwoord. Snel wendde hij zijn paard, keerde tot de zijnen terug en voerde hen op den slecht voorzienen vijand aan, ('ondé, die zich de overwinning toeschreef, ofschoon 't verlies aan weerszijde even groot was en hij zich genoodzaakt zag, naar zijn legerplaats terug te keeren, erkende: »dat Prins Willem in alles had gehandeld als een oud legerhoofd, behalve dat hij zich had blootgesteld als een jongeling.quot; Beide getuigenissen zijn even vleiend voor den man. die de schande uitwischte, welke seilert 1072 op't Nedcrlandsche voetvolk rustte, dat nu het voornaamste deel in den strijd gehad en 't grootste verlies geleden had. »We zouden den slag gewonnen hebben,quot; zeide de Prins, » ware 't ons niet belet dooi de lafhartigheid van Souches , wien ik een kogel door den kop zou hebben gejaagd, als de achting voor den keizer mij niet weerhouden had!quot; 2).

1) Groen van Priiistcrer, Humlboek, 2e Geil., blz. 858.

amp;) Kok, Vad. Woordenb, , 1)1. XXXII, l»lz. .'gt;2. Grooten roem behaalden in den

-ocr page 335-
-ocr page 336-

*

-ocr page 337-

301

En diezelfde Souches werkte den Prins tegen, toen hij, aa vruchtelooze pogingen om ('oiulé tot een tweeden veldslng te noodzaken, Oudenaarde belegerde, niet het doel om den Fran-schen veldheer uit diens voordeelige stelling te trekken; do keizerlijke bevelhebber weigerde tot dat beleg mede te werken, en, ofschoon zijn keizer hem op de klachten der Staten terugriep , sedert dien tijd was de harmonie tusschen de drie vereenigde legers verstoord en de Prins moest het beleg van de stad opbreken. Hierop begaf hij zicii n:lt;nr de afdeeling van 't Staatsolie leger, die onder bevel van don dapperen Rabenhaupt de stad Grave, verdedigd door den koenen de Chainilly, sedert 15 Juli belegerde. In persoon bestuurde hij thans de aanvallen, waarvan er in éenen nacht soms zes of zeven plaats hadden, ging de zijnen in de loopgraven voor, ja droeg zelf eens mede rijsbossen aan ter demping van de gracht. En toch zou do dappere Cha-milly 't nog veel langer hebben uitgehouden , daar de bedekte weg herhaaldelijk veroverd en herwonnen werd, had hij niet van zijn koning last gekregen om de vesting te ontruimen; mits »hij die aan den Prins zelf kon overgevenquot;; wel een bewijs, hoe hoog Frankrijks grootste koning den jeugdigen Oranje achtte.

Den braven Chamilly werd een eervolle uittocht toegestaan (28 Oct.), de Prins deed zijn intocht in do stad, liet zijn paard voor de deur der kerk stilstaan en beval zijn hofprediker, een dankrede te doen, gt; waarbij ruiters en krijgsknechten, bij gebrek van banken, op meelzakken gezeten warenquot; 1). Nadat hij. terstond na de verovering van Grave, door eenige zijner troepen, met de Spaansche vereenigd, Huy had doen nemen (2 Dec.), deed hij zijn volk de winterkwartieren betrekken. In dezen veldtocht hadden de Franschen en de Nederlanders weinig voordeel behaald.

Karei II had het aanbod gedaan, als bemiddelaar van den vrede tusschen Frankrijk en de Republiek op te treden, en Holland had daar wel ooren naar. Doch de Prins, die slechts al te goed wist, hoe zijn koninklijke oom nog altijd aan Fransch goud verkocht was, en die steeds in verstandhouding bleef met lieden van aanzien in Engeland, waar men Karei verachtte en den Prins beschouwde als den verdediger van Europa's onaflian-

sliig Ijij S'enef de grijze Joau Nruurits van .Vansau en 's Prinsen jeugdige neef Hen-ilrik Crtsimir II.

I Van Jjennci), Voorn. Gcach., At'd. Ill, St. II, pag. 91.

-ocr page 338-

302

WSkheid tegeu den owrmoe.l va» Mwijlc X1V'^ . , , ,in,i„v(1 «ewesten weten te bewerken, dat men

oorlog' krachtdadigquot;zou voortzetten, en geen vrede sluiten dan een akemeenen, waarin dus ook Spanje zou begrepen 'W ' aa welke Mogendheid dan de haar door Frankrijk ontnomen plaat.en

Tt iSr g^ewestof oordeelde men, dat den Prins meer macht moest verleend worden, opdat hij *ich op dm duur tegen de Hollandsche Aristocratie zou kunnen staande ho^en^ •t vaderland eenmaal gered was, weder pogingen aanwendde, on

tle verloren macht te herwinnen. Door de te

ridderschap en kwartieren van Gelderland werd m Januan 107Ü met eenparige bewilliging dér gilden en gemeenten besloten, 0. rZ uU l»rtog v»„ Oelre „ va,. Zul, de ,0.

t ,U OP te. ilrugeu. Willen, lil eehtc,-, ~ '

sia.nieme,, van die waardigheid de juloavae v.,. Holla d , r wekken nam het advies der overige provinciën 111 e ' ■

7:

1).

Unie aan

door Amaterdaal geleend, Zeeland vereerde brieven en de Ooetindiecke Maataehapp» verzekeule l,e,„ /.,.1 nakomelingen een drieëndertigste van l.are .hveleuden

Erfelök verklaard - nakomelinge,..

paling ten eenemale nutteloos zou zijn. quot;i quot; ' ' ao(r ongehuwd was (Holland en Zeeland hadden reeds t voiu jJr bij de erfelijkverklaring op een huwelijk aangedion^ ;

maar omdat de Prins in 't begin van de maand Apul van

dezelfde ziekte kreeg, waaraan zijn vader, genoegzaam op

z z;„r:^:^r^vrIL^

rende gehechtheid, in dit gedenkboek van t leven en er .a

quot;T) IWwelk reed. i.1 't vorige j»ur door Hollaad en Zeeland geschied was. Ct, nu door de overige provinciën was nagevolgd.

-ocr page 339-

303

der Prinsen van Ortinje-Nassan, niet mug vergeten worden. Ofschoon bij zeH de pokken niet gehad had en dus zonder verdediging blootstond aan de smetstof, waakte die trouwe vriend dag en nacht aan 't bed van zijn meester; zoodat de l'rin-naderhand verklaarde: »Of Bentiuck gedurende mijn ziekte geslapen heelt ol niet, kan ik niet zeggen; wel weet ik, dat ik gedurende zestien etmalen nooit heli geroepen, of mijn trouwe oppasser was aan mijn zijde.quot; Na 's Prinsen herstel werd de edele Bentiuck ook door de ziekte aangetast; doch de l'riii^ had het gelnk hem te behouden, ja, hem zoo spoedig genezen te zien, dat hij in zijn gezelschap naar quot;t leger terugkeerde 1). Nog moeten wij aanstippen, dat in dit zelfde jaar 2) 's Prinsen grootmoeder, de wakkere en verstandige Amalia van Solnis, weduwe van Frederik Hendrik, in drie-en-zeventig-jarigen ouderdom overleed. Aan krijgsverrichtingen was het jaar arm. liet eenige, hetwelk Oranje bemachtigde, was de stad Binch, wier vestingwerken hij deed slechten. Even sober was het volgende jaar, in 't welk ons land een onherstelbaar verlies leed in zijn eenigen de liuyter 3). Wei had Willem III in de maand Juli het beleg voor Maastricht geslagen 1).

1) De l'iiiis was niet umlankbaar. Schoon Bentinck builen Holland geboren was, deed hij hem 't volgende jaar in de orde der Kiddersehap opschrijven cu benoemde hem, na zijn bestijging van den Hngelschcn troon, tot hertog van Portland. Treffender echter zijn de uitingen van de vriendschap, welke hij zijn trouwen Beutinek toc-

oeg en het broederlijk belang dat bij in diens geluk stelde. Toen Bentiuck een crl'genaam

•oren werd, schrccf Willem 111: quot;Hij zal leven, hoop ik, totdat hij een evengoed.

rel wordt als gij; en mocht ik ooit een zoon krijgen, dan zullen onze kinderen. 'Cop ik, elkander liefhebben, zooals wij gedaan hebben.quot; Zijn geheele leven dooi koesterde bij voor Jientiucks kindereu een vaderlijke liefde. Hij geeft hun lieve naanipj.;S, draagt zorg voor hen bij buns vaders afwezigheid , en hoe gaarne hij 't ook gedaan bad, laat hij niet toe, dat Bentineks oudste zoon (Mr. Woodstook) met hem op d. jacht ging, omdat diens vader gezegd had, dat hij er deu knaap Ie joug voor vond Toen mevrouw Bentiuck geduremle haars mans afwezigheid ziek was, vond de l'rins, hoe ook met bezigheden overladen, nog tijd om ziju vriend in korte brieven dagelijks verscheidene berichten omtrent haar toestand mede te deden. Kii toen de geneeshec-ren haar buiten gevaar verklaarden te zijn, vloeide zijn brief over van vurige dankbetuigingen jegens God: -Ik schrijf n ,quot; is ziju taal, ■met vreugdetranen iu mijn oogen.quot; Hoe beminnelijk, hoe teedor, en dat iu ceu man van zulk ecu stroef karakter! Macanl.v, llist. of Eng.. Tom. II, pag. 1 .'^2.

2) _8 Augustus 1075.

3) 1(J April 1070.

4) Hij dit beleg werd bij, als naar gewoonte in de loopgraven zijnde om do ar

...... Iquot; ........•quot;'lt;■•lt; lt;'»■••• tmnltttl,in ,Inn arm Vcrslaïeilheid

-ocr page 340-

304

maar een zware ziekte in 't leger der bondlt;jcenooten maaide

O O

meer meuschen weg dan de oorlog zou gedaan hebben: hij had gebrek aan volk, de Duitsche hulpbenden welke liij verwachtte, kwamen niet en de Spaansche bondgenooten onder den hertog lie Villa Hermosa toonden zich bij elke gelegenheid zwak en traag. Hij begon nu ook hartelijk naar den vrede te verlangen; vooral, dewijl hij dien, om 't ontmoedigend gedrag der bondgenooten, als noodwendig beschouwde. Toch bleef hij bij een algemeenen vrede, ja, tegen Temple zeide hij: »Er zal geen afzonderlijke vrede gesloten worden, zoolang ik leef en het kan beletten; ofschoon ik wel weet, dat zulks na mijn dood terstond zou gebeuren.quot;

En tot het bewerken van dien vrede begon men datzelfde jaar reeds te Nijmegen. Karei II kon dien vrede bespoedigen, wanneer hij slechts de zijde der bondgenooten wilde kiezen. Doch Engelands koning was door zijn geldverspilling en baatzucht ie veel in afhankelijkheid van Lodewijk XIV gebracht, dan dat hij aan 't wezenlijk belang van Engeland gehoor zou hebben geloven. Hij liet zelfs door zijn afgezant Temple den l'rins weten , dat hij er kans toe zag, om Frankrijk te brengen tot den afstand van Ath, Charleroi, Oudenaarde, Condé en Bonchain, indien men hem Kamerrijk, Aix en St. Omer afstond. Toen de Prins Kamerrijk hoorde noemen, verbleekte hij en riep uit; »Dat;men liever de Spaansche Nederlanden door de wapenen verloren late gaan, dan door zulk een verdrag!quot;

In 't volgende jaar namen de Franschen Valenciennes en Kaïnerijk en belegerden St. Omer, welke stad de Prins oordeelde te moeten ontzetten. In de maand April viel er bij Mont-('assel een slag voor, waarin de Prins door de overmacht der Franschen gedwongen werd tot wijken, welken aftocht hij zoo meesterlijk verrichtte, dat die hem bij alle krijgskundigen evenveel lof deed inoogsten als een overwinning zou hebben gedaan. In Juli 1 'i78 trok hij naar 't leger, om Bergen in Henegouwen, door Luxemburg belegerd, te ontzetten, tienduizend Engelschen landden in Vlaanderen, om zich bij 't Staatsche leger te voegen. In 't gezicht van de Fransche armée gekomen, tastte de Prins

maakte zich van de zijnen meester. »quot;t Is niets, mannen l1' riep de Prins nit, terwijl hij met don gewonden arm den hoed van 't hoofd nam en er mede zwaaide. 'I Was ook sleolits een sehamnsehot dat het vel een weinig had opgehaald.

-ocr page 341-

305

terstond het vijandelijke hoofdkwartier, hetwelk zich inde abdij van St. Denis bevond, aan. De slag duurde tot in den nacht, die de beide legers noodzaakte , met groot verlies aan volk uitte scheiden. De Prins had echter de hoofdstellingen van den vijand vermeesterd en verschansingen ingenomen, waarvan Luxemburg geschreven had, dat ze niet te nemen waren, al was t leger van Oranje ook viermaal zoo sterk als 't zijne Evenals bij vorige gelegenheden, had de Prins zich niet ontzien! ja, zoover had hij zich gewaagd, dat de Kidder d'Esclainvilliers hem reeds de pistool op de borst had gezet, toen juist bij tijds Hendrik van Nassau, heer van Ouwerkerk, de zijne op den 1'ranscliman afschoot, en zoo 't leven van den Prins redde Den volgenden morgen zouden de vijandelijkheden hervat worden, en stonden de legers weer strijdvaardig tegenover elkander Daar ontving Oranje de tijding, dat de vrede reeds den lOquot;-quot; Augustus gesloten was, en de beide veldheeren reden voor'tfront hunner soldaten elkander tegemoet, om elkander te omhelzen Velen zeiden, dat de Willem III de tijding van den vrede reeds had ' voor hij 't gevecht begon, 't Zou een vlek op zijn naam zijn' indien dat waar was en hij aan eigen roem zooveel menschen-levens had opgeofferd. De dépêche was waarschijnlijk onderschept: Oranje toch schreef .den volgenden dag aan Fagel ; »Ik kan u voor God verklaren, dat ik niet geweten heb, voor ik 't uit uw sein ij ven vernam, dat de vrede gesloten wasquot;

JJf. STADHOUDER-KONINO.

.Niet weinig had de vernieuwde reis van den Prins naar Engeland (1077) de medewerking van koning Karei II tot den viede bevorderd. We hebben opzettelijk niet van die reis ge sproken , omdat we haar in dit hoofdstuk behandelen wilden.

1 rinswas, zooals wij weten, door de Staten van Holland aan gezet, om zich in 't huwelijk te begeven. Daartoe had hij™,, oogen geslagen op Maria, de dochter van den hertog van Voi-k sedert den dood van den hertog van Glocester Kareis eenivj broeder en de vermoedelijke erfgenaam van den troon. Na 't ein digen van den veldtocht had Oranje zijn voornemen aan de Staten medegedeeld, die het goedkeurden, en was daarop den 18^quot; October naar Engeland vertrokken., waar het hmveljjk den

IV.

20

-ocr page 342-

30 fi

I I'1111 November 1677 werd voltrokken. Den 14ll(!quot; l)eeeiiil)er dHaraauvolgenden was het jonge paar statig iu den Haag ingehaald. lt;

Hoe de koning van Frankrijk ook tegen Oranje was ingenomen ; hij begreep echter te goed, welk een geducht tegenstander deze was en dat hij hem voor zijn belangen moest winnen, wilde hij zijn doel bereiken. Hij deed dus door den Franschen gezant d'Avaux den opvolger van Jobun de Witt als Raadpensionaris, (Jaspar Fagel, twee millioenen in baar geld aanbieden, indien deze den Prins kou overhalen om Frankrijk te dienen. Zijne Hoogheid zou dan den titel van Graaf van Holland en den rang van Generalissimus van het Fransche leger bekomen, met bijvoeging van eenige millioenen in geld. Zoowel Fagel als de Prins wees deze aanbiedingen met verachting van de hand. Toen dreigde hij den Prins, hem, als deze niet toestemde, zijn Prinsdom Oranje te ontnemen. Vergeelsch waren de daartegen ingebrachte vertogen van de Staten-Generaal: Lodewijk verklaarde het Prinsdom verbeurd ten voordeele van den hertog van Longueville, wel een middel, om Oranje nog meer tegen zich te verbitteren.

Frankrijks houding boezemde Willem ill steeds wantrouwen in. Ondanks het bij den Nijmeegschen vrede bepaalde, begon het weer de vijandelijkheden tegen Spanje door een inval in Vlaanderen. De Spaansdie gezant verzocht bij de Staten de hem 't vorige jaar toegezegde 8000 man, en de Prins zorgde er voor, dut ze naar Vlaanderen werden gezonden. Tevens drong hij, en te recht, op de vermeerdering van de landmacht aan, opdat , bij een onderneming van Frankrijk op de Spaansche Nederlanden, onze voormuur tegen dat rijk, niet hulpeloos zou staan. Op aanhouden van Zijne Hoogheid deed de Raad van State den voorslag tot het werven van 10,000 man. Weder tegenwerking van Holland en in 't bijzonder van Amsterdam, 't Was van Beuningen, die van wege de stad het woord voerde. De twist liep zoo hoog, dat de Prins eindelijk zeide, »dat hij zich door Amsterdam uiet zon laten ringelooren.quot; Men oordeelde 't raadzaam , dat Oranje zich zou stellen aan 't hoofd eener aanzienlijke bezending van 29 heeren. Deze, onder welke zich ook Fagel bevond, kwam den 1 r),,cquot; November in de wederspannigo stad. De Raadpensionaris voerde 't woord ; doch in de drie ge-hooren, welke men had.,, vorderde men niets en bleef de stad bij

-ocr page 343-

307

haar gevoelen. Oranje verweet Amsterdam een heimelijki; onderhandeling met d'Avaux, 't welk de Regeering niet ontkende, doch op li aar beurt den Prins voor de voeten wierp, dat hij verstandhouding hield niet verscheidene hoven, waarvan men Zijner Hoogheid den een of anderen tijd rekenschap zou afvorderen. Na er zes dagen vertoefd te hehhen, keerde de bezending naar's Hage terug, en verklaarde zijne Hoogheid, dat men, ondanks Amsterdam , met de werving behoorde voort te gaan. Daar onderschepte de Prins een pakket, waarin een brief van d'Avaux aan zijn meester, bericht gevende van zijn onderhandeling met Amsterdam. Den I6den Februari verscheen Willem III in de Vergadering van Holland, waar hij genoemden brief mededeelde, (ieen wonder, dat de verwijdering tusschen die stad en Oranje nu nog grooter werd. »Ik erken,quot; zeide de laatste tot den gezant van zijn oom den keurvorst, Fuchs, die door Frederik Willem naar Holland gezonden was, om de Staten en den Prins tot vreedzame gevoelens ten aanzien van Frankrijk over te halen, en daartoe eerst met van Heuningen gesproken had, »ik erken, dat de macht die Frankrijk kan aanvoeren, de mijne aanzienlijk overtreft en dat, menschelijkerwijs beschouwd, der Republiek niets anders dan nederlagen te wachten staan. Doch ik steun op de rechtvaardigheid der zaak en de eerlijkheid van mijn gemoed ; verder moet men afwachten, wat God besloten heeft. .Moet de Staat ten ondergaan, beter dan met de wapens in de vuist zijn bezittingen te verliezen, dan dat ze ons onder den schijn van onafhankelijkheid worden afgenomen. Wat mij aangaat, ik ben in tegenspoeden geboren en opgevoed. De Goddelijke genade nochtans heeft mij, ondanks de pogingen mijner vijanden , hersteld in de waardigheden mijner voorouderen. Dezelfde genade hoop ik, zal niet toelaten, dat ik ellendig sterf. Heeft evenwel Gods wijsheid het zoo over mij besloten, ik zal berusten in Zijn wil. Een ding doet mij echter zeer leed, dat de keurvorst, uw Meester, die mij van mijn vroegste jeugd af aan als zijn zoon heeft bemind en dien ik steeds geëerd heb als mijn vader, nu meer schijnt over te hellen naar de zijde der A msterdainniers, die liet zich tot een roem rekenen. al wat door mij wordt voorgeslagen te dwarsboomen. Onzeker is het. welk een uitslag deze binnenlandsche onlusten zullen hebben ; doch zoo de stad Amsterdam al ten eenigen tijde tot betere gedachten mocht komen, wil ik echter nimmer iets te doen

20*

-ocr page 344-

308

hebben met van Beuuingeii, door wien ik op 't hoogst belee-digd ben.quot;

't Was echter Amsterdam niet alleen, hetwelk tegenstand bood; ook in Zeeland ontmoette Willem 111 verzet. Deze provincie liet zich echter door een schrijven van den Prins tot bewilliging stemmen , niet Middelburg ; waarom Oranje er zelf heenging (20 Maart 1084), doch te vergeel's. Evenmin was Friesland voor de werving te winnen, en dat nog wel ondanks een plechtige bezending, derwaarts afgevaardigd. .Met Amsterdam echter werd de zaak bijgelegd. ))De Amsterdammers,quot; zeide de bekwame van Beuningen later tegen Fuchs, uzijn er zoo verre van af's Prinsen gezag te willen besnoeien, dat zij 't verderf van den Staat voor onvermijdelijk houden, indien Zijne Hoogheid hun thans ontvalt.quot;

Daar kwam in Februari 1085 de tijding, dat Karei II den I6den dier maand aan een beroerte was overleden en door den hertog van York, 's Prinsen schoonvader, onder den naam van Jacobus II was opgevolgd. Deze vorst, die reeds te voren belijdenis van den Hoomscheu godsdienst had gedaan en nu openlijk ter mis ging, was voor de Engelschen onduldbaar, vooral toen hij in 1080 de Test-acte ophief, volgens welke alle ambten en bedieningen alleen door leden van de Anglikaansche of Staatskerk mochten worden bekleed. Hierop benoemde hij Roomschen tot gewichtige betrekkingen, ja zette zelfs een zijner voornaamste staatsdienaars, Rochester, af, omdat deze niet verkoos tot de Roomsche kerk over te gaan. De Protestanten in Engeland sloegen nu het oog op Prins Willem den Derden, den grooten tegenstander van LodewijkXIV. Verscheidene aanzienlijken waren uitgeweken en hielden zicii in den Haag op, waar zij dikwerf conferentiën hadden met Oranje; onder hen vooral Burnet I). Deze was ook zeer gezien bij de prinses van Oranje. Reeds

1) Zeer bekeud als prediker en schrijver. Zijn 'Geschie.leuis der Ueformatiequot; is eeu uitmuntend werk. Hij was een geprononceerde Whig, lit Engeland verdreven, was hij, na Zwitserland, Italië en Duitschland te hebben doorgereisd, van plan geweest, zich in een onzer Noordelijke provinciën neer te zetten. Hij vond echter in Utrecht brieven, welke hem naar den Haag noodigden. liet duurde niet lang, of de Prins had gemerkt, dat de babbelachtige predikant, die geen geheim kon verzwijgen, onbescheiden vragen deed en ongevraagd raad gaf, echter een oprecht, moedig en bekwaam man was, die hem de juiste inlichtingen ten opzichte van den geest en de denkwijze der Engelschen kon geven.

-ocr page 345-

309

meermalen had hij conferentiën gehad met den Prins, en dezen gepolst ten aanzien van diens gezindheden. Vooral wenschte hij te weten, of Zijne Hoogheid, indien de troon van Engeland eenmaal vacant zou worden, een voorstander der vrije liegeermg 7.ou zijn? Daar de Prins hem betuigde, dat hij te dien aanzien geheel en al het stelsel van zulk een bestuur was toegedaan , doch dat. daar geen sprake van kon zijn, dewijl hij bij 't overlijden van koning Jacobus slechts de echtgenoot van En-gelands koningin zon zijn, begreep Burnet, dat hij een anderen weg moest inslaan. Daartoe bezocht hij de prinses, en bracht het gesprek over de verwijdering . waarin zij en haar gemaal leefden. Wel was haar echtgenoot altijd zeer beleefd jegens haar; tot vertrouwelijkheid was het nooit gekomen.

» De reden van 's Prinsen gedrag is mij onverklaarbaar, Burnet,quot; zeide zij. »Steeds stroef en achterhoudend als hij tegenover mij is, komt het mij voor, alsof ik iets gedaan heb, hetwelk hem hindert. En toch weet ik niet beter, of ik volbreng mijn plichten jegens hem, zooals mijn leermeester, bisschop Compton, ze mij heeft voorgehouden en zooals ze mij in 't Evangelie worden voorgeschreven.quot;

»Dat weet ik. Uwe Hoogheid,quot; antwoordde Burnet 1). »Eii toch kan ik u de reden daarvan mededeelenVquot;

» Gij ?quot;

»Ja ik. Eerst sedert kort heb ik die reden vernomen, en ik o-eloof', dat Uwe Hoogheid haar uit den weg kan ruimen.quot;

O '

»Ik, BurnetV O, zeg mij, hoe kan ik dat doen?quot;

»Wanneer Zijne Majesteit de koning van Engeland, Uwer Hoogheids vader, sterft, dan wordt Uwe Hoogheid koningin van de drie Brittannische rijken. '

»En mijn gemaal koning.quot;

»Met uw verlof,quot; antwoordde Burnet. »Uwe Hoogheid schijnt de Engelsche staatsregeling niet te kennen.quot;

»Hoe zou ik dat, Burnet? Compton heeft mij zorgvuldig in de Protestantsche religie onderwezen 2); ten aanzien van du Engelsche constitutie en mijn eigen positie heeft hij mij geheel onwetend gelaten. Wordt de Prins dan geen koning?quot;

1) Dit gesprek is in substantie te vinden in Maeanly'a History of England, Tome H, pag:. 188.

2) Ibid, pag. 1-U.

-ocr page 346-

310

»De gemaal der koningin, Uwe Hoogheid. Uw eerste onderdaan, hoewel 't naast tot den troon?quot;

»Mijn gemaal mijn onderdaan, BurletV En het Evangelie leert mij, dat ik mijn echtgenoot onderdanig moet zijn?quot;

»Toch spreekt de Engelsche wet duidelijk, Uwe Hoogheid. De Prins is als gemaal der koningin , haar onderdaan.quot;

»En kan ik daar niets aan veranderen. Barnet? Er is geen opoffering, welke echtelijke onderworpenheid en liefde van mij eischen, die ik niet bereid beu te volbrengen.quot;

»Welnu, Uwe Hoogheid,quot; hernam Burnet. »Dan durf ik u een voorstel doen, hetwelk ik zonder die betuiging, welke van Uw edel hart getuigt, niet had durven doen. lutusschen verklaar ik u plechtig, dat geen menschelijk wezen mij die woorden in den mond heeft gelegd , dat ik door niemand gezonden ben. Wanneer ik dus mijn voorstel doe, is dat met de zuivere en reine bedoeling, om Uwer Hoogheids huwelijksgeluk te bevorderen.quot;

»Ik ken u genoeg, Burnet, om dat niet te weten. Zeg mij dus; hoe kan ik verhoeden, dat de Prins uiet nnjueerste onderdaan wordt?quot;

«Door, wanneer de kroon u mocht geworden, niet alleen het Parlement te bewegen, om den koninklijken titel aan I w Door-In chti gen gemaal te schenken, maar hem ook door een legale ■icte de regeering op te dragen. Doch Uwe Koninklijke Hoogheid moet daarover rijpelijk nadenken, eer zij zulk een besluit neemt. Want als het eenmaal is uitgesproken , dau kan het moeilijk herroepen worden.quot;

»Ik behoef geen tijd om na te denken, Burnet,quot; antwoordde de Prinses met beminnelijke oprechtheiden eenvoudigheid. »Het is genoeg voor mij, in de gelegenheid te zijn, om mijn liefde voor mijn Prins te toonen. Zeg hem dat, en hreng hem terstond bij mij , opdat hij 't van mijn eigen lippen moge vernemen.''

Burnet spoedde zich, om den Prins te gaan halen. Deze was echter op de jacht en zou niet vóór den avond thuis komeii. Den volgenden dag had het beslissend onderhoud plaats,

-vEerst gisteren vernam ik,quot; zeide Mary, »dat er verschil bestaat tusschen de wetten van Engeland en die van God. Maar thans beloof ik u, dat gij altijd de regeering in handen zult houden; als vergelding vraag ik slechts dit: dat gij, terwijl ik het voorschrift opvolg, hetwelk der vrouw gebiedt haar echtge-

-ocr page 347-

311

noot te gehoorzamen, dat vervalt, hetwelk den man beveelt, zijn vrouw lief te hebben.quot;

Later zeide de Prins tot een zijner vrienden:

»Negen jaren ben ik nu met de Prinses gehuwd geweest. zonder het hart te hebben gehad, haar te brengen op een stuk. hetwelk Maniet in een dag heeft weten af te handelen 1).quot;

Sedert dien tijd tot op den treurigen dag, dat de L'rins van haar doodbed werd weggevoerd, bestond er tussclien hen de volmaaktste liefde en 't volkomenste vertrouwen. Wat Mary als regentes van Kngeland bij zijn afwezigheid uit dat land voor hem was, toont ons, dat hetgeen ze deed niet de toegefelijkheid eener zwakke, onbeduidende, maar 't gevoel van plicht en de overtuiging eener degelijke en verstandige vrouw was.

Dezelfde Huniet toonde, hoezeer hij ook voor 's Prinsen persoon waakte. Door middel van zekeren Patio, een wiskunstenaar, die zich destijds in den Haag ophield, had hij vernomen, dat er een aanslag op 's Prinsen vrijheid , misschien wel op zijn leven gesmeed werd. Deze aanslag bestond in niets meer of minder dan om den Prins op te lichten en naar Frankrijk te vervoeren. Een Savoyaard, om moord uit zijn vaderland gevlucht, had aan Louvois geschreven, dat hij er kans toe zag, den l'rins op het strand op te lichten, als men hem een vaartuig met twintig stukken geschut wilde bezorgen. De Savoyaard zou aan 't strand zijn; en als Oranje daar volgens gewoonte met zijn karos reed, van slechts één persoon vergezeld en twee pages aan de portieren . zon er op een wenk van den vreemdeling een boot met zeven personen aan land roeien, den Prins overvallen, aan boord voeren en terstond onder zeil naar Frankrijk gaan. De Prins sloeg daar geen acht op, zeggende, »dat hij vastelijk geloofde in een Voorzienigheid, en dat hij zijn ganschen godsdienst-kwijt zon zijn, indien hij dit geloof liet varen.quot; De prinses was er niet zoo gerust op. Zij verzocht Burnet, er den Staten kennis van te geven, en deze berichtte het terstond aan Fagel en eenige heeren van de Staten. Met niet dan veel moeite kon men den Prins bewegen, niet meer zonder zijn lijfwacht uit te rijden.

Een nieuwe tijding echter scheen al de hoop der Protestantsehe partij (Oranjepartij) in Engeland den bodem te zullen inslaan. Anna van Modena, de tweede gemalin van Jacobus II. die bij

1) Kok. Vtul. U . rib. Dl. ,\X\II lil/. 00.

-ocr page 348-

312

zijue eerste, Auue Hyde, slechts twee dochters, Maria en Auna had, van welke de oudste volgens de Eugelsche wet moest opvolgen, /schonk haren echtgenoot den 208tequot; Juni 1(388 een zoon en opvolger. Men hield echter (terecht of ten onrechte) dien zoon voor een ondergeschoven kind.

Een nieuwe grief, den Engelschen aangedaan, diende er toe, om den haat tegen Jacobus II nog te doen toenemen. De koning eischte, dat de afschaffing der Testacte in de I'rotestantsche kerken zou worden afgekondigd. Zeven Anglikaansche bisschoppen weigerden dit. '/ij werden naar den Tower gebracht, doch door de rechtbank vrijgesproken, en die rechters door den koning afgezet. Nu werd Willem lil door den bisschop van Londen, den admiraal Kusseil en vijf andere voorname Engelschen uitgenoodigd , om met een gewapende macht naar Engeland over te komen, ten einde de rechten dor i'rotestantsche kerk te handhaven.

Hoe gaarne de Prins aan den wensch der Oranjepartij in Engeland voldoen wilde; 't had vrij wat in . een vloot en een leger bijeen te brengen, zonder den argwaan van Frankrijk en Huge-land op te wekken, alsmede om de Staten over te halen tot het geven van hun toestemming en het verleenen van de noodige gelden. Hij begon, niet zijn plan aan Fagel en aan de Amster-damsche burgemeesters Hudde, Witsen en Geelvinck mede te deelen. De laatste, en vooral Hiob de Wildt, zorgden, dat de admiraliteit van het Noorderkwartier binnen korten tijd een aanzienlijke vloot in zee bracht. Bij de admiraliteiten van de Maas en van Zeeland zorgden de admiraal Willem Bastiaausze en de heer van Odijk voor een aantal vaartuigen. Zoo 't heette, was deze vloot bestemd ter beteugeling van den zeeroof der Algerijnen, die hun vermetelheid zoover gedreven hadden, dat ze zich op de kusten en in de zeegaten van ons land hadden durven wagen. Alles geschiedde buiten weten van de Algemeene en Provinciale Staten; terwijl de admiraliteiten zelf, natuurlijk bij voorschot, de kosten der uitrusting droegen.

Maar nu even ongemerkt een leger bijeen te brengen! Hiertoe verschafte Lodewijk XIV zelf de gelegenheid, daar hij tegen den wil van paus en keizer , een zijner gunstelingen, den kardinaal vou Fiirstenberg, als opvolger van den (.'i Juni) gestorven keurvorst van Keulen op diens zetel wilde brengen en daartoe troepen op Keulsch grondgebied had gezonden , waaromtrent onze Staten niet

-ocr page 349-

313

onverschillig knu blijven en 13,000 man krijgsvolk wierven. Oin nu, als men dit volk naar Engeland inscheepte, de grenzen niet onverdedigd te laten, ging de Prins een overeenkomst aan met zijn neet' Frederik III, den nieuwen keurvorst van Brandenburg, en de vorsten van Lunenburg-Zelle, van Wurteru-berg en van Hessen, die aannamen, troepen te onzer beschikking te zullen houden, ter vervanging van het leger dat naar Engeland vertrok.

Terwijl nu dc vloot zich bij Goeroe en de troepen op de Mookerbeide verzamelden, begreep d'Avaux wat het doel van een en ander was, en verzocht gehoor bij de Staten-Generaal, aan wie hij kennis gaf, dat zijn meester, de koning van Frankrijk, een onderneming tegen Engeland nis een oorlogsverklaring zou beschouwen. Nu kon de zaak niet langer buiten dc Staten en de vroedschappen blijven. Reeds zes dagen daarna besloot Amsterdam bij meerderheid, daarna de Staten van Holland eenparig, en kort daarop de andere gewesten, tot ondersteuning van den 1'rins, die nu den 10dlin October een manifest uitgaf, waarbij hij verklaarde, naar Engeland over te steken, om aldaar hot bijeenroepen van een vrij en wettig Parlement en de handhaving der Anglikaanscho kerk te bevorderen. ^

Het begin van den tocht was niet gelukkig. Den '293U'quot; October in zee gestoken. om naar hot Noorden van Engeland of naar Schotland te stevenen, beliep de vloot in den nacht tus-scheu den 2(.tsli:quot; en 30atequot; zulk een storm, dat de schepen verstrooid worden en de 1'rins, die zelf op de vloot was en op wiens vlag onder zijn wapen mot de zinspreuk van 't Huis van Oranje »Je raaintiendraiquot;, de woorden stonden: »Voor den Protestant-schen godsdienst en de vrijheid van Engelandquot;, bevel gaf', terug te koeren en daarvan bericht deed toekomen aan de afgedwaalde schepen. Er was geen enkel schip vergaan; echter waren er wel 700 paarden gestorven.

Deze ramp had het voordeel, dat koning Jacobus, moonende dat het jaargetijde nu te ver gevorderd was om don tocht Ie ondernemen, zorgeloos werd. Ook de uitgeweken Engelschen die zich op de vloot bevonden, gaven den moed op. Niet zoo Willem van Oranje. Kalm en bedaard, beraamde hij terstond met de vlootvoogden en den wakkeren de Wildt (die bij de eerste tijding van de ramp naar Hellevootsluis gesneld was) de noodigi' maatregelen tot herstel dor schepen, versterkte de vloot met nog

-ocr page 350-

;314

60 pinken, als zeer geschikt voor de landing en zeilde de vloot den 10,uquot; November weer uit. Daar Jacobus, meenende dat de Prins in 't Noorden zou landen, 't aanzienlijkste deel zijner troepen derwaarts gezonden had, zette men nu westwaarts koers, liep het Kanaal in, landde den November te 1 orbay, waar de Prins, in een sloep aan wal gebracht, door 't volk hartelijk verwelkomd werd en den nacht in een armstoel gezeten in een visschershut doorbracht. Den volgenden dag werden het krijgsvolk en de paarden ontscheept. Een hevige storm belette om de kanonnen en den voorraad aan land te brengen. doch teisterde tevens de Engelsche vloot, die reeds Whight genaderd was, zoodanig, dat zij zwaar beschadigd in Portsmouth moest biunen-loopen en voorloopig buiten staat was, dienst te doen.

Willem 111 trok terstond landwaarts in, nam Exeter, waar liij tien dagen vertoefde , en ging van daar met een door vrij wat Engelsche heeren, oversten en soldaten die quot;s konings zijde verlaten hadden. vergroot leger naar Salisbury, waar wederom de voornaamste krijgsoversten weigerden tegen hem te velde te trekken en velen hunner den volgenden dag de zijde van Jacobus verlieten 1). Deze wist nu geen raad meer en keerde naar Londen terug, waar li ij vernam, dat zijn andere schoonzoon, prins (Jeorge van Denemarken , Ormond en andere grooten zich naar Oranje begeven hadden. De zaken begonnen hoe langer hoe slechter te staan voor den vorst, die in zijn overmoed gemeend had, een vrij volk te kunnen dwingen en nu door datzelfde volk verlaten werd. Geheele steden en gewesten verklaarden zich voor een vrij parlement, de bevelhebber van Portsmouth koos de zijde van den Prins en ontving onze vloot in zijn haven, waar zij veilig kon overwinteren.

Nu besloot de koning, om met den Prins te onderhandelen; doch hij stelde zijn besluit een dag uit en liet zich quot;s nachts door zijn Koomsche raadslieden en de koningin bewegen, om Engeland te verlaten en naar Frankrijk te vluchten. Nauw was zijn vlucht in Londen bekend , of de overheid koos de zijde van Oranje en noodigde dezen uit, om in de hoofdstad te komen. Reeds was Willem III op weg naar de stad, toen hij bericht kreeg, dat Jacobus berouw had gekregen over den door hem gedanen stap en onder 't luiden der klokken en 't gejuich zijner

1) Ouder hen John ClinrchiU, Inter tie beroemde hertog van M

-ocr page 351-

315

aaiihiiugtói's in Londen was teruggekomen. Oranje zond nu een regiment binnen de veste, om de paleizen van St. James en Whitehall te bezetten, en vaardigde drie heeren naar zijn schoonvader af, om hem te verzoeken, zich naar Hamburg te begeven. Daar deze liever naar Rochester verkoos te gaan, bewilligde de Prins hierin en deed hij, na 't vertrek van don koning, ziin intrede in Engelands hoofdstad (28 Dec. lt)88). Vijf dagen later vertrok Jacobus, die /.ich in Engeland niet meer veilig waande, in quot;t holst van den nacht, door slechts van drie personen vergezeld, naar den zeekant, en liet zich met een fregat naar Frankrijk brengen , waar hij zich bi] zijn vriend en bondgenoot Lodewijk XIV begaf. Den 228tcquot; Februari 1(58!) werden Willeiji en Maria tot koning en koningin van Engeland uitgeroepen, enden-1'2Üquot;' April daaraanvolgende!! als zoodanig plechtig gekroond. De stadhouder-koning droeg in beide hooge waardigheden den naam van Willem den derden.

V. JE UAINÏIKNDK.U.

1089—1702.

Zoo was dan binnen weinige weken, zonder bloedvergieten, een omwenteling tot stand gekomen, die Engeland van het gevaar van burgeroorlog, regeeringloosheid en despotismus had bevrijd, Nederland een machtigen bondgenoot tegen Lodewijk XIV had geschonken en'het door Frankrijk verbrokene evenwicht in Europa had hersteld. Willem de derde had zijn doel bereikt en was tot een hoogte gestegen, als geen zijner voorvaderen had bereikt: iiij was koning geworden der drie Brittanniscln1 rijken.

Of hij nu gelukkig was? — Eigenaardige moeilijkheden, aan de aanvaarding der Engelsche kroon verbonden, deden zich weldra op. In Holland had men gejuicht, toen men do tijding van 't goed slagen der onderneming en daarbij de verklaring kreeg, dat de koning van Engeland zjjn waardigheden hier te lande bleef vervullen — weldra zou 't blijken, hoe hier de verwachtingen te hoog gespannen waren en zich men met voordeelen gevleid had, die bleken louter luclitkasteelen te zjjn geweest.

In de eerste plaats de moeilijkheden in Engeland zelf. Koning

-ocr page 352-

3 IC)

Willem zag zich genoodzaakt, vrede en vriendschap te houden met de twee elkander zoo vijandige partijen: met do Whigs, aan wier ijverige medewerking hij de kroon verschuldigd was en die er op uit waren, om de prerogatieven van die kroon te besnoeien , met de Tories, die vreesden dat men door verandering van souverein te ver was gegaan. Daarbij hadden de langdurige twisten tusschen de Stuarts en 't Parlement een algemeene zucht tot beperking van 't koninklijk gezag veroorzaakt, en waren zelfs de aanzienlijkste staatslieden niet te vertrouwen , hij welke nog steeds een overhelling tot JacobusII te bespeuren was; zoodat men steeds beducht moest zijn voor samenzweringen van de aanhangers der vorige monarchie 1). Dan de gesteldheid van Schotland, waar het vereffenen der geschillen geen gemakkelijke taak was, en die van Ierland, welks bevolking meest uit Roomschgezinden bestond. En boven alles de tegenzin in Willem III, die, al was hij ook de zoon en echtgenoot eener Engelsche prinses, een Hollander was en bleef' en dat steeds toonde te zijn. Immers zijn Hollandsche manieren en voorliefde voor Holland waren aanstootelijk voor de Engelschen 2). Was niet Hamptoncourt zijn geliefkoosd verblijf, omdat het, van moerassige wateren omringd, naar een Hollandsch paleis geleek en naar Hollandschen trant ingericht was? Aan Heinsius die Fagel als raadpensionaris was opgevolgd, schreef' de Prins: »ik verlang naar Holland als een visch naar liet water,quot; of: »ik word ziek, als ik langer in Engeland moet blijven; niemand kan meer naar Holland verlangen dan ik;quot; ja hij verklaarde, »liever van den troon, dan van de waardigheden zijner voorouderen afstand te willen doen 3).quot;

En dat hij zelf den toestand, waarin hij in Engeland ver-

]) Reeds in' 168!) een samenzwering om, onder zekere voorwaarden, door een nieuw Parlement, Jacobus terug Ie roepen, in 1691 een tweede in 1696 een moordaanslag. Groen van l'rinsterer, Handboek 2e Ged., blz. 373.

2) Al» staaltje van zijn voorliefde voor Holland, de uittreksels uit twee zijner brieven aan Bentinek ; De» 22stcu October 1697 schreef hij bem van't Loo : «Wij hebben twee groote herten geschoten, het eerste te Dorenweerd, dat een der grootste is, hetwelk ik ooit getroffen heb. Uit Windsor, 20 Maart 1608; «Ik heb eergisteren een hert geschoten in het hosch en heb or een prettige jacht gehad, voor zooveel dit ellendige land zulks veroorlooft.quot; Hoe opgewekt is 't eerste ; hoe droog daarentegen het tweede bericht! Macauly, Hist, of Kngl., Tome II, pag. 139, the Note.

3) Groen van Prinsterer, Handhoek, 2e Serie, blz, 375.

-ocr page 353-

317

keerde, zeer goed inzag, getuige zijn woord tot Witsen (18 Jan. 1689) »'t Is hier nu Hosanna! wellicht haast: kruist hem! kruist hem!quot; ja, in 'tzelfde jaar schreef liem een der voornaamste Whigs: »Lhv leger, zelfs uw lijfwacht, is u ongenegen en zal medewerken tot uw val. Het Parlement dat u de kroon heeft opgezet, is van u afkeerig; in Schotland is het misnoegen /.eer groot. Gij hebt de harten van een groot deel des volks verloren. Een gevaarlijke en kostbare oorlog wordt gevoerd, zonder dat er geld is. Uw Hof en uw Raad worden geleid door menschen. die uw ondergang bedoelen.quot; Te recht mocht Oranje dan ook zeggen, toen hij in 1690 naar Ierland vertrok: »Ik versta mij beter op het besturen van een veldtocht,, dan op het omgaan niet de twee huizen van het Parlement.quot;

En hier? Spoedig staken ook hier weder de steden de hoofden op. De voorschotten aan de uitrusting van vloot en leger hadden niet minder dan 7,301,322 gulden 1 stuiver en 8 penningen bedragen, en het duurde omtrent drie jaren, eer deze som geheel werd afbetaald 1). Men had gehoopt, dat de stadhouderkoning de opheffing der Acte van Navigatie zou verkrijgen; ook dit geschiedde niet. Amsterdam klaagde, dat de koning zich op den troon dacht te handhaven door het geld en liet volk der Staten, en dat het door de partijdigheid der Engelschen en het verleenen van convooi wel tien millioen verloor. Gelukkig echter voor Willem III, dat er een man aan 't hoofd der Republiek stond als Heinsius, een tweede de Witt in schranderheid en werkzaamheid; doch een vriend van Oranje en diens rechterhand en vertrouwde.

Reeds den 26stcquot; November 1588 had Frankrijk, om de onderneming in Engeland, onder de nietigste voorwendsels ons land den oorlog verklaard, 't Had deze oorlogsverklaring spoedig doen volgen door een aan Spanje ; terwijl van hun kant Engeland en Duitschland aan Frankrijk den oorlog verklaarden. Onze Staten warren er nu op uit, om zich meer en meer door vaste verbonden tegen de onbegrensde heerschzucht van Lodewijk XIV te versterken, en hadden pensionaris Hop naar Weenen gezonden, die met den keizer een verbond sloot, hetwelk (daar ook

J) De voorzitter van het Parlement herinuerde den koning, toen deze daarvan sprak, tamelijk vinnig : 'De Engelschen hebben indertijd de Hollanders verlost van de slavernij ; 't is dus een oude sehuld, welke deze terugbetaald hebben.quot;

-ocr page 354-

318

de andere Mogendheden toetraden) den naam kreeg van »liet groote verbondquot;.

De veldtocht van 1(389 bepaalde zich vooral tot Duitschland ; toch had er den 29stequot; Augustus nog een voor de Hondgenooteu voordeelig gevecht bij Walcourt plaats, waar Aylva en Slangenburg veol roem behaalden. Minder voordeelig was de veldslag van Flenrus (1 Juli 1690) door Luxemburg met 40,000 man op Waldeck met HO,000 man gewonnen, »roemruchtig door den onvergeliikclijkeii heldenmoed van het Nederlandsche voetvolk, waarin hot aantal dooden en gekwetsten genoegzaam gelijk was, en. wat misschien nooit gebeurd is, de overwonnenen 34 vaandels en standaards veroverd hadden. Niet minder ongelukkig viel negen dagen later een zeeslag bij Kaap llevesier uit, die door de schandelijke werkeloosheid der Engelschen onder Tor-rington verloren werd. Gelukkiger was koning Willem den volgenden dag in Ierland, werwaarts hij vertrokken was en koning Jacobus een slag aan de rivier de Boyne geleverd had. Ofschoon den vorigen dag door een kanonskogel licht aan den arm gewond (op 't bericht waarvan er te Parijs werd geïllumineerd), was Oranje steeds en overal in 't heetst van den slag. — Spoedig was koning Jacobus nu ook uit Ierland verdreven, en zocht een goed heenkomen naar Frankrijk. Die slag aan de Boyne redde den reeds wankelenden troon.

Maar had Willem 111 in Engeland gelukkig over zijn vijanden gezegevierd , in Holland wachtten hem nieuwe onaangenaamheden. 't Was weder Amsterdam, dat zelfde Amsterdam, waar men zoo welwillend had medegewerkt tot den tocht van 1G88, hetwelk nu zelf de keus van schepenen wilde hebben, Willems gunsteling Halewyn de zitting in 't Hof van Holland betwistte en den graaf van Portland (Bentinck) uit de Staten van Holland wilde verdrijven 1). En ofschoon de Edelen en al de steden van Holland het gedrag van Amsterdam afkeurden , verkoos de stad niet over de gemeene middelen te raadplegen; terwijl de vroedschap verklaarde, dat het behoud barer privilegiën haar dierbaarder was, dan de vernedering van Frankrijk, ja 't ovenvinnen der creheele wereld. »Ik ben «gealarmeerd schreef de koning

O c'

1) quot;Ue kwelling die de Heemi vüu Amsterdam u willen aandoen,quot; schreef Willem 111 aan zijn vriend Hentinek, -ontstaat alleen uit het kwaad hart dat zc mij toedragen en valt mij ten hoogste verdrietig.quot;

-ocr page 355-

319

lleiiisius, »over de conduite van Amsterdam, ziende; van welk eene consequentie ze zou kunnen zijn, niet alleen voor mij, maar voor het welwezen van ganscli Kuropaquot; 1). Gelukkig werden die verschillen (Maart 161*0) door de Staten van Hui-land , genoegzaam volgens het gevoelen van koning ^ illem bijgelegd.

Intusschen begreep Willem lil, dat de achteruitgang der oorlogszaken zijn tegenwoordigheid in Holland gebiedend eischte. Met twaalf oorlogschepen en een aanzienlijken hofstoet, nam hij den 27stC11 Januari 1691 de reis derwaarts aan. Doch toen de vloot den 80strquot; dier maand op de hoogte van Goeree gekomen was, belette zoowel liet stormachtige weder als het ijs oj) de kusten en een geweldige mist haar het landen. Ongeduldig om aan land te komen, begaf de koning zich met den hertog van Ormond, de graven van Portland, Devonshire, Dorset en Monmouth, en de heeren van Ouwerkerk en Zuilenstein 2) in een sloep, 't Was twee uur op den middag; doch nauwelijks was de sloep een eind van 't koninklijke jacht verwijderd, of de mist verergerde zoo , dat men geen hand voor oogen kon zien. Tot ruim acht ure dobberde men op 't water, zonder dat de mist en 't aanhoudend booze weder het den stuurman van 's konings sloep , noch die van de twee welke haar vergezelden en die zich dicht bij haar gehouden hadden, mogelijk maakten, den wal te vinden, ledereen, zelfs 't scheepsvolk, verloor den moed; alleen koning Willem bleef kalm en bedaard. »Zoudt gij dan bang zijn,quot; voerde hij hun glimlachend te gemoct, »om in mijn gezelschap te sterven V Den geheelen nacht moest hij op het water doorbrengen ; met het krieken van den dag werden hij en de zijnen met wagens van boord gehaald, vertoefden drie uren lang in een armoedige visschershut, om een weinig van de uitgestane koude en ver-moeinis te bekomen, en keerden toen, daar het weder wat bedaard was, naar dezelfde sloep terug, waarmede zij zich naar den Oranjepolder tegenover den Briel lieten brengen. Hier stonden de karossen gereed, waarmede de Prins naar Hondsholredijk reed, om don •gt; '' ' Februari zjju plechtige intrede te 's Gravenhage te doen, waar hij een samenkomst had met vele Duitsche vorsten, als den keur-

1) Groen vu» l'rinsterer , llandb. 3f; Gcd., blz. liS'.t,

2) Ue zoon van den in 1072 gesncnvcldcn gouverneur van Willem lil , zeer liij dezen geaelit en later door hem tot graat van Kocliefort verheven.

-ocr page 356-

320

vorsten van Beieren en Brandenburg, den hertog van Brunswyk-Wolfenbuttel, den landgraaf van Hessen-Cassel, en de gezanten der andere verbondene Mogendheden. En 't was goed, dat koning Willem die vergadering leidde; immers door ziin krachtige taal bracht hij haar tot het besluit om alle krachten in te spannen en een leger van 222,000 man te velde te brengen, waarvan Engeland en onze Republiek, onverminderd het getal dat zij moesten leveren, nog de betaling van een aanzienlijk gedeelte voor hun rekening namen.

Naar 't Loc vertrokken om zich met de jacht te verlustigen, was de koning daar nauwelijks aangekomen, of' hij kreeg de tijding, dat Bouftlers 't beleg had geslagen voor Bergen in Henegouwen. Terstond begeeft hij zich weder naar 's-CJravenhage, en is reeds den 4dequot; April te Halle, waar hij zich aan 't hoöfd van 50,000 man opmaakt tot ontzet der benarde stad. Maar gebrek aan wagens en karren, welke de Spaanschen verzuimd hadden te bezorgen, is de oorzaak, dat hij te laat komt en Bergen zich reeds had moeten overgeven. Een gelijke nalatigheid der Spanjaards in 't aanleggen van magazijnen is oorzaak, dat hij niets kan verrichten; terwijl Luxemburg den slag ontwijkt. En zoo was de veldtocht van 1G01 onbelangrijk 1). Meer van gewicht was in 't volgende jaar de zeeslag bij kaap Lahogue (20 Mei), waarbij de Kranschen niet minder clan 25 zware schepen verloren. Anders was de veldtocht van dat jaar alles behalve voorspoedig. De verovering van de sterke stad Namen en haar kasteel (25 Mei tot 30 Juni) was geen gelukkige opening; de slag bij Steenkerke, waarin koning Willem tegenover Luxemburg stond, noodzaakte; den eersten, daar de vijanden door versche troepen versterkt werden, af te trekken: welken aftocht hij meesterlijk volbracht. Een eigenlijke overwinning had Luxemburg niet behaald; aan beide zijden waren er een paarduizend menschen gesneuveld, waaronder vele officieren. Vrij wat hardnekkiger en bloediger was de slag bij Neerwinden, waar de Franschen hun

1) Toch had ilie zeer noodlottig kunnen worden. Eens o. n. hadden tic Franschen hun geschut zoo goed gericht, dat ze een boom omschoten, waaronder koning VN 11-lern lil een oogenblik te voren had gestaan; een andermaal zou men een wagen met bommen geladen in 't legermagozijn hebben doen springen, wanneer hij er bij was, welke aanslag gelukkig ontdekt werd. Ook in quot;t begin van 1092 werd 's ku-nings leven bedreigd door den aanslag van Grondval, Dnmont en Parker; door de onhandigheid van Dnmont ontdekt en verijdeld.

-ocr page 357-

3-2!

overwinning niet 10,000 hunner beste troepen betaalden. Van den vroegen morgen tot op den middag duurde de strijd, zonder eenige uitkomst te hebben opgeleverd. Koning Willem was weer overal, waar zijn tegenwoordigheid noodig was : nu eens te paard, van de eene afdeeling naar de andere rijdende, dan te voet om de infanterie aan te voeren, straks op de batterijen, om het geschut te richten. Reeds stelden de meeste Fransche generaals aan Luxemburg voor, om den aanval te staken, doch hij wilde nog een poging wagen. Na een strijd van twee uren gelukte het den vijand, door onze liniën heen te breken, en toen nu ook een afdeeling versche troepen hem kwam versterken en de Bondge-nooten in de flank aanviel, zag de koning wel in, dat bij geslagen was. en deed hij de zijnen zoo geregeld aftrekken, dat Luxemburg niet alleen geen voordeel van zijn overwinning inoogstte, maar ruiterlijk bekennen moest: »Iii den aanval heeft Oranje Condé, in den aftocht Tureune geëvenaard.quot; De veldtocht van het volgende jaar was te onbelangrijk, dan dat wij er gewag van zouden maken. Dit jaar echter had voor koning Willem III een treurig besluit.

Het was tegen 't einde van 1G94, dat er te Londen een meer dan gewone pokepidemie heerschte. Dagelijks bezweken er iluizen-den aan do toen nog vrijelijk woedende en door geen vaccine beten-gelde ziekte. En niet alleen richtte zij in de huizen der burgers, de woningen der geringeren haar verwoestingen aan: ook in de paleizen der aanzienlijken koos zij haar slachtoft'ers. Zelfs in 't paleis van Kensingtouhouse drong zij door. Koningin Maria werd er door aangetast. Ofschoon 's konings lijfarts , sir Thomas Millington. de ziekte in 't begin voor mazelen hield, gaf liadcliffe terstond ziji vrees voor pokken te kennen. Met bewonderenswaardige kalmte hoorde de koningin die tijding aan. »Zorg,quot; zeide zij, »dat a mijn kamervrouwen, staatdames en bedienden, die de pokker niet gehad hebben, 't paleis verlaten.quot; Hierop sloot ze zich i; haar kabinetje op en bracht haar papieren in orde, van welke z. die verbrandde, welke voor andere oogen dan de hare niet ge schikt waren. Nog twee dagen duurde liet, eer de geneesheere 't eens waren over den aard der kwaal; den derden braken d pokken uit en wel van de kwaadaardigste soort.

In deze omstandigheden bleek hot ten volle, hoe lief Willem II zijn gade had. Niet alleen dat hij zich gedurende de ziekte zijm gemalin buiten .staat gevoelde om iets aan staatszaken te doen ;

21

-ocr page 358-

3:22

naelit noch dag verliet hij haar legerstede. Men had zijn veldbed in de anti-chamhre geplaatst, doch hij maakte daar zelden gebruik van , om eenige oogenblikken den slaap te genieten. Wie zou in den man, die daar weenend aan 't ziekbed van zijn Maria nederzat, en »de aanblik van wiens smart (zooals ('itters aan de Staten schreef) genoeg was, om bet hardvochtigste hart te doen smeltenquot;, den held herkennen, over wiens koelbloedigheid bij Neerwinden de oudste soldaten hadden verbaasd gestaan, die in den nacht voor Goeree den onverschrokkensten matroos moed had ingesproken? »Burnet,quot; snikte de koning, toen hij den geestelijke bij zich in het kabinet bad ontboden, »Bnrnet, er is geen hoop meer op behoud! Van den gelnkkigsten mensch op aarde, word ik nu het rampzaligste schepsel op deze wereld! Gij hebt haar gekend, Burnet; en toch zooals ik haar gekend heb, niet. Gedurende den geheelen tijd van ons huwelijk heb ik geen enkele tout in haar opgemerkt; wel verdiensten in haar ontdekt, die niemand kon kennen zooals ik 't heb leeren doen!quot;

De taak om haar den dood aan te zeggen, was aan Tenison opgedragen. Met de noodige behoedzaamheid begon hij.

sik versta u, Tenison,quot; zeide zij kalm. »Ik moet sterven. Doch de dood jaagt mij geen schrik aan. 't Is Gods wil; Zijn wil geschiede! Ik beu bereid om voor Hem te verschijnen en Hem rekenschap af te leggen van mijn leven. In Zjjn Zoon en om Diens verdiensten geloof ik, dat Hij mij in genade zal aannemen.quot;

Hierop beval zij, dat men haar een klein kistje zou brengen, waarin haar belangrijkste papieren zich bevonden.

xZoodra ik niet meer ben,quot; zeide zij, »zult gij dit kistje aan den koning overhandigen.quot;

't Was haar laatste aardsche bemoeiing ! Van dat oogenblik af hield ze zich slechts met de hemelsclie dingen bezig. Tenison diende haar 't Avondmaal toe. Daarna ontzonken de krachten haar zoo snel, dat zij slechts eenige gebroken woorden kou stamelen. Tweemalen poogde ze haar diepbedroefden echtgenoot een laatst vaarwel toe te fluisteren, maar tot tweemalen toe weigerde haar tong haar dien dienst. De koning werd, weinige minuten voor haar verscheiden, dat op den l8tcquot; Januari 1695 plaats had, schier bewusteloos van haar sterfbed en uit de kamer gedragen. Hij kreeg zulke hevige zenuwtoevallen, dat zijn geheime Raden, die in 't vertrek waarin men hem bracht ver-

-ocr page 359-

3-gt;8

eenigd waren, voor zijn verstand en voor zijn leven vreesden, linar eenige zuster Anna sloot haar de oogen.

Algemeen was de rouw in Londen over de weldadige en edele koningin. Maar die van den koninklijken weduwnaar was boven alle beschrijving. Een maand lang was hij buiten staat, iets te doen. Zelfs zijn vertrouwelijke briefwisseling met Heinsins werd eenigen tijd gestaakt. Eindelijk vermande hij /.ich. Drie weken later sclireef' hij aan den Raadpensionaris: »Het is niet zonder veel moeite dat ik u nu kan schrijven; ik moet u in confidentie zeggen, dat ik mij niet meer bekwaam gevoel, om oorlog te voeren. Toch wil ik trachten mijn plicht te volbrengen, en ik hoop, dat God mij zal sterken!quot;

En inderdaad, voel verloor Oranje in zijn gemalin: niet alleen een trouwe, liefderijke gade, maar ook een uitnivintende Kegentes, op wie hij zich, wanneer hij buiten Engeland vertoefde, gerust kon verlaten. Tot haar nagedachtenis verwezenlijkte hij hot steeds geliefkoosde denkbeeld der onvergetelijke doode : aan de oevers van de Theems deed hij te Greenwich een huis voor verminkte zeelieden bouwen, in welks opschrift hij de eer der stichting aan koningin Maria toeschrijft: een gebouw dat, na bijna twee eeuwen daar nog staat als de levende getuige van den weldadigen geest van Engelands koningin en den rouw van een van Engelands beste koningen.

En hij vermande zich, de man met zijn vast karakter en zijn volkomen vertrouwen op God, Wel kwam hij eerst later dan gewoonlijk in den Haag; doch te roemrijker was de veldtocht van dit jaar door 't hernemen van Namen (5 Juli tot ;i Aug.) met zijn bezetting van 15,000 man, de vermeestering van welks eerste buitenwerk alleen den Bondgenooten 1200, den vijand :}000 man aan dooden en gekwetsten kostte I). En toen, ondanks de hardnekkige verdediging en de nabijheid van Villeroy 2) met een leger van 1)0,000 man, ook het sterke kasteel (2 .Sept.) overging,

1) Onsterfelijke eer komt van die verovering aan onzen Menno van Coelioorn, dcu waardigen tcgensiander van Vauban, toe. „Reddi qnidein, sed vinei non [jotestquot; (zij kan wel overgegeven maar niet overmeesterd worden), had de Fransclie ingenieur op ecu der stadspoorten laten beitelen. Onze Coelioorn ovemcesterde haar toch.

2) Terwijl Tenison bij het doodbed van koningin Maria bad, diende in Parijs Bourdaloue den hertog van Luxemburg het laatste oliesel toe. Als veldmaarschalk werd Luxemburg opgevolgd door den niet minder bekwamen Villeroy.

21*

-ocr page 360-

320

vorsten van Beieren en Brandenburg, ilen hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, den landgraaf van Hessen-Cassel, en de gezanten der andere verbondene Mogendheden. En 't was goed, dat koning Willem die vergadering leidde; immers door zijn krachtige taal bracht hij haar tot het besluit om alle krachten in te spannen en een leger van 222,000 man te velde te brengen, waarvan Engeland en onze Republiek, onverminderd het getal dat zij moesten leveren, nog de betaling van een aanzienlijk gedeelte voor hun rekening namen.

Naar 't Loc vertrokken om zich met de jacht te verlustigen, was de koning daar nauwelijks aangekomen, of hij kreeg de tjj-ding, dat Boufflers 't. beleg had geslagen voor Bergen in Henegouwen. Terstond begeeft hij zich weder naar 's ■Gravenhage, eu is reeds den 4'iequot; April te Halle, waar hij zich aan 't hobfd van 50,000 man opmaakt tot ontzet der benarde stad. Maar gebrek aan wagens en karren, welke de Spaanschen verzuimd hadden te bezorgen, is de oorzaak, dat hij te iaat komt en Bergen zich reeds had moeten overgeven. Een gelijke nalatigheid der Spanjaards in 't aanleggen van magazijnen is oorzaak, dat hij niets kan verrichten; terwijl Luxemburg den slag ontwijkt. En zoo was de veldtocht van 1091 onbelangrijk 1). Meer van gewicht was in 't volgende jaar de zeeslag bij kaap Lahogue (20 Mei), waarbij de Franschen niet minder dan 25 zware schepen verloren. Anders was de veldtocht van dat jaar alles behalve voorspoedig. De verovering van de sterke stad Namen en haar kasteel (25 Mei tot 30 Juni) was geen gelukkige opening; do slag bij Steenkerke, waarin koning Willem tegenover Luxemburg stond, noodzaakte den eersten, daar de vijanden door versche troepen versterkt werden, af te trekken: welken aftocht hij meesterlijk volbracht. Een eigenlijke overwinning had Luxemburg niet behaald; aan beide zijden waren er een paarduizend menschen gesneuveld, waaronder vele officieren. Vrij wat hardnekkiger en bloediger was de slag bij Neerwinden, waar de Franschen hun

1) Toch had die zeer noodlottig; kunnen worden. Eens o. n. hadden de Franschen hun gesehut zoo goed gerieht, dat ze een boom omschoten, waaronder koning Willem III een oogenblik te voren had gestaan; een andermaal zou men een wagen met bommen geladen in 't legermagazijn hebben doen springen, wanneer hij er bij was, welke aanslag gelukkig ontdekt werd. Ook in 't begin van 1092 werd 's ko-nings leven bedreigd door den aanslag van Grnndval, Dnmont en Parker; door de onhandigheid van Dnmont ontdekt en verijdeld.

-ocr page 361-

321

overwinning met 10,000 hunner beste troepen betaalden. Van lt;len vroegen morgen tot op den middag duurde de strijd, /ouder eenige uitkomst te hebben opgeleverd. Koning Willem was weer overal, waar y-iju tegenwoordigheid noodig was : nu eens te paard, van de eene afdeeling naar de andere rijdende, dan te voet om de infanterie aan te voeren, straks op de batterijen, om het geschut te richten. Reeds stelden de meeste Fransche generaals aan Luxemburg voor, om den aanval te staken , doch hij wilde nog een poging wagen. Na een strijd van twee uren gelukte het den vijand, door onze liniën heen te breken, en toen nu ook een afdeeling versche troepen hem kwam versterken en de liondge-nooten in de flank aanviel, zag tie koning wel in, dat luj geslagen was, en deed hij de zijnen zoo geregeld aftrekken, dat Luxemburg niet alleen geen voordeel van zijn overwinning inoogstte, maar ruiterlijk bekennen moest: »Iii den aanval heeft Oranje Condé, in den aftocht Turenne geëvenaard.quot; De veldtocht van het volgende jaar was te onbelangrijk, dan dat wij er gewag van zouden maken. Dit jaar echter had voor koning Willem III een treurig besluit.

Het was tegen 't einde van '1G04, dat er te Londen een meer dan gewone pokepidemie heersclite. Dagelijks bezweken er duizenden aan de toen nog vrijelijk woedende en door geen vaccine beteugelde ziekte. En niet alleen richtte zij in de huizen der burgers, de woningen der geringeren haar verwoestingen aan; ook in de paleizen der aanzienlijken koos zij haar slachtoffers. Zelfs in 't paleis van Kensingtonhouse drong zij door. Koningin Maria werd er door aangetast. Ofschoon 's konings lijfarts, sir Thomas Millington . de ziekte in 't begin voor mazelen hield, gaf Uadcliffe terstond ziji vrees voor pokken te kennen. Met bewonderenswaardige kalmte hoorde de koningin die tijding aan. »Zorg,quot; zeide zij, »dat a mijn kamervrouwen, staatdames en bedienden, die de pokkei niet gehad hebben, 't paleis verlaten.quot; Hierop sloot ze zich ii haar kabinetje op en bracht haar papieren in orde, van welke z die verbrandde, welke voor andere oogen dan do hare niet ge schikt waren. Nog twee dagen duurde het, eer de geneesheere; 't eens waren over den aard der kwaal; den derden braken d pokken uit en wel van de kwaadaardigste soort.

In deze omstandigheden bleek het ten volle, hoe lief Willem 11 zijn gade had. Niet alleen dat hij zich gedurende de ziekte zijne gemalin buiten staat gevoelde om iets aan staatszaken te doei;;

21

-ocr page 362-

nacht noch diig verliet hij haar legerstede. Men had zijn veldbed in de anti-chambre geplaatst, doch hi] maakte daar zelden gebruik van , om eenige oogenblikken den slaap te genieten. Wie zou in den man, die daar weenend aan quot;t ziekbed van zijn Maria nederzat, en »de aanblik van wiens smart (zooals ('itters aan de Staten schreef) genoeg was, om het hardvochtigste hart te doen smeltenquot;, den held herkennen, over wiens koelbloedigheid bij Neerwinden de oudste soldaten hadden verbaasd gestaan, die in den nacht vóór Goeree den onverschrokkensten matroos moed had ingesproken? »Burnet,quot; snikte de koning, toen hij den geestelijke bij zich in het kabinet had ontboden, »Burnet, er is geen hoop meer op behoud! Van den gelukkigsten mensch op aarde, word ik nu het rampzaligste schepsel op deze wereld ! (iij hebt haar gekend, Burnet; en toch zooals ik haar gekend heb, niet. (redurende den geheclen tijd van ons huwelijk heb ik geen enkele tout in haar opgemerkt; wel verdiensten in haar ontdekt, die niemand kon kennen zooals ik 't heb leeren doen!quot;

De taak om haar den dood aan te zeggen, was aan Tenison opgedragen. Met de noodige behoedzaamheid begon hij.

»Ik versta u, Tenison,quot; zeide zij kalm. »Ik moet sterven. Doch de dood jaagt mij geen schrik aan. 't Is Gods wil; Zijn wil geschiede! Ik ben bereid om voor Hem te verschijnen en Hem rekenschap af te leggen van mijn leven. In Zjjn Zoon en om Diens verdiensten geloof ik, dat Vlij mij in genade zal aannemen.quot;

Hierop beval zij, dat men haar een klein kistje zou brengen, waarin haar belangrijkste papieren zich bevonden.

sZoodra ik niet meer ben,quot; zeide zij , »zult gij dit kistje aan den koning overhandigen.quot;

't Was haar laatste aardsche bemoeiing ! Van dat oogenblik af hield ze zich slechts met de hemelsche dingen bezig. Tenison diende haar 't Avondmaal toe. Daarna ontzonken de krachten haar zoo snel, dat zij slechts eenige gebroken woorden kon stamelen. Tweemalen poogde ze haar diepbedroefden echtgenoot een laatst vaarwel toe te fluisteren, maar tot tweemalen toe weigerde haar tong haar dien dienst. De koning werd, weinige minuten vóór haar verscheiden, dat op den lstequot; Januari 1695 plaats had, schier bewusteloos van haar sterfbed en uit de kamer gedragen. Hij kreeg zulke hevige zenuwtoevallen, dat zijn geheime Raden, die in 't vertrek waarin men hem bracht ver-

-ocr page 363-

eenigd waren, voor zijn verstand en voor zijn leven vreesden. Haar eenige zuster Anna sloot haar de oogen.

Algemeen was de romv in Londen over de weldadige en edele koningin. Maar die van den koninklijken weduwnaar was boven alle beschrijving. Een maand lang was hij buiten staat, iets te doen. Zelfs zijn vertrouwelijke briefwisseling met Heinsius werd eenigen tijd gestaakt. Eindelijk vermande hij zich. Drie weken later schreef hij aan den Raadpensionaris : »Het is niet zonder veel moeite dat ik u nu kan schrijven; ik moet u in confidentie zeggen, dat ik mij niet meer bekwaam gevoel, om oorlog te voeren. Toch wil ik trachten mijn plicht te volbrengen , en ik hoop, dat God mij zal sterken!quot;

En inderdaad, veel verloor Oranje in zijn gemalin : niet alleen een trouwe, lieMerijke gade, maar ook een uitmuntende Regentes, op wie hij zich, wanneer hij buiten Engeland vertoefde, gerust kon verlaten. Tot haar nagedachtenis verwezenlijkte hij liet steeds geliefkoosde denkbeeld der onvergetelijke doode: aan de oevers van de Theems deed hij te Greenwich een huis voor verminkte zeelieden bouwen, in welks opschrift hij de eer der stichting aan koningin Maria toeschrijft: een gebouw dat, na bijna twee eeuwen daar nog staat als de levende getuige van den weldadigen geest van Engelands koningin en den rouw van een van Engelands beste koningen.

En hij vermande zich , de man mot zijn vast karakter en zijn volkomen vertrouwen op God. Wel kwam hij eerst later dan gewoonlijk in den Haag; doch te roemrijker was de veldtocht van dit jaar door 't hernemen van Namen (5 Juli tot ;5 Aug.) met zijn bezetting van 15,000 man, de vermeestering van welks eerste buitenwerk alleen den Bondgenooten 1200, den vijand 3000 man aan dooden en gekwetsten kostte 1). En toen, ondanks de hardnekkige verdediging en de nabijheid van Villeroy 2) met een leger van 1)0,000 man, ook het sterke kasteel (2 Sept.) overging,

1) Onsterfelijke eer komt van die verovering aan onzen Menno van Coehoorn, den waardigen tegenstander van Vauban, toe. „Reddi qnidem, sed vinei non potestquot; (zij kan wel overgegeven maar niet overmeesterd worden), had de Fransche ingenieur op een der stadspoorten laten beitelen. Onze Coehoorn overmeesterde haar toch.

2) Terwijl Tenison bij het doodbed van koningin Maria bad, diende in Parijs Bourdaloue den hertog van Luxemburg het laatste oliesel toe. Als veldmaarsclmlk werd Luxemburg opgevolgd door den niet minder bekwamen Villeroy.

21*

-ocr page 364-

324

schreef koning Willem: »Eeu groote gebeurtenis, waarvoor God niet^ genoeg kan worden gedankt.quot;

Ook 1 ;; deze belegering had Oranje zich weder onderscheiden en meermalen zijn leven gewaagd. In aanmerking nemende, lioe dat leven dikwerf in gevaar was en zijn huwelijk hem geen kinderen had geschonken, begreep de vorst, dat het van belang was , 7,1 jii nalatenschap te regelen. Terwijl hij zich te 's Gravenhage bevond , stelde hij tot universeelen erfgenaam van al zijn goederen aan zijn vierjarig neefje, Johan Willem Friso, den zoon van Hendrik Casimir II, aan wien hij tevens den titel van Prins van Oranje opdroeg.

Terwijl hij den winter van dat jaar in Londen doorbracht, ontdekte de graaf van Portland ecu samenzwering, die ten doel had, den onttroonden Jacobus II op den troon te herstellen. Het plan was, koning Willem op de jacht gevangen te nemen en, in geval van tegenstand, te vermoorden ; terwijl de verdreven koning met een vloot te Calais zou wachten . om bij de tijding vau een gunsti-gen uitslag, terstond in zee te kunnen steken. Die samenzwering had niet alleen de straf barer leden ten gevolge, maar lokte ook een motie uit, door 't geheele Rijk onderteekend , om koning Willem 111 te handhaven op den troon der drie Brittannische K ijken.

Intusschen begon men wederzijds naar vrede te verlangen, vooral echter in Engeland en hier te lande. In 't eerste land was gebrek aan geld en crediet; ook hier was men uitgeput. Daarbij kwam de afval van den hertog van Savoye, die de bond-genooten verried en zijn troepen met die van Frankrijk vereenigde. En ook Lodewijk koesterde, ondanks de meerderheid zijner wapenen , den wensch naar vrede. De oorlogslasten toch waren in Frankrijk tot een ontzettende hoogte opgevoerd. Dientengevolge werd de vredesonderhandeling begonnen, en zeker zou die spoedig met een gewenscht gevolg bekroond zijn geworden, had er behoorlijke medewerking bij de bondgenooten bestaan. Maar Oostenrijk, even langzaam in beraadslaging als overdreven in eischeu, deed dien verschuiven en noodzaakte daardoor de beide zeemogendheden tot afzonderlijke onderhandeling. En zoo werd den 20sten September 1697 de vrede tusschen Frankrijk, Engeland, de Republiek en Spanje op den huize te Rijswijk gesloten; een vrede, waarbij Willem III als koning van Engeland erkend en de onafhankelijkheid der Staten gehandhaafd werd, doch waarbij Frankrijk

-ocr page 365-

den Elsas behield en alleen die streken en plaatsen teruggaf , die het toch weldra, bij den dood van den koning van Spanje, als een vermeend erfrecht hoopte te zullen herwinnen.

»God zegene den gesloten vrede en beware ons dien lang in Zijne genade,quot; schreef de koning aan Heinsins. »Ik beken echter, dat de manier, waarop die gesloten is, mij niet weinig bekommert voor de toekomst.quot;

En wel had de scherpzinnige Oranje reden, om beducht te zijn voor de toekomst, en den vrede slechts te beschouwen als een groote wapenschorsing. Immers, hij kende den heerschzuchtigen Lodewijk XIV te goed, om niet te vreezen, dat de dood van den zwakken en ziekelijken koning van Spanje Europa op nieuw in vuur en vlam zou zetten. Trouwens, daar was zooveel scherpzinnigheid niet eens voor noodig, als men er slechts op lette, hoe de koning van Frankrijk zijn legers op een verontrustenden voet hield en ijverig deed arbeiden aan de vestingen. Slechts al te goed had Willem lil begrepen, dat Lodewijk den vrede had bevorderd . niet alleen om zijn onderdanen wat te ontlasten van hun drukkende opbrengsten, maar ook om den band van het bondgenootschap te verslappen. Gelukkig vond de Prins hier te lande meer sympathie, om zich tijdig ten krijg toe te rusten. Het zeewezen werd in beteren toestand gebracht, het leger niet verder verminderd dan tot 45000 man, en met overleg van den Spaanschen landvoogd werden er 'i.quot;) bataillons Staatsolie troepen in sommige vestingen van België gelegd. Tn Engeland vond de koning slechts klachten en ondank, wantrouwen en tegenwerking, en kon hij niet beletten, dat, ondanks Frankrijks wapening, 't Parlement zich van troepen als van een nutteloozen en gevaarlijken overlast ontdeed.

In zulk een toestand was het geen wonder, dat Willem 111 gehoor gat' aan het onverwachte voorstel van Lodewijk XIV, om bij voorraad de verdeeling der Spaansche erfenis vast te stellen. Doch bij den dood van ivarel II van Spanje (1 Nov, 1700) vielen alle voorzorgen der diplomatie door diens uiterste wilsbeschikking in duigen. Bij dat testament toch had hij den hertog van Anjou, Lodewijks kleinzoon, tot zijn eenigen en onverdeelden erfgenaam aangesteld. Nu was de verzoeking voor Lodewijk te sterk. Thans geen oorlog, geen verdeelingstractaat! Namens zijn kleinzoon aanvaardde hij de erfenis met het merkwaardig gezegde: »Thans zijn er geen Pyreneën meer!quot; Zoo was hij nu meester in Spanje en Italië, zou over zijn rijke volkplan-

-ocr page 366-

322

nacht noch dag verliet liij haar legerstede. Men had zijn veldbed in de anti-chambre geplaatst, doch hij maakte daar zelden gebruik van , om eenige oogenblikken den slaap te genieten. Wie zou in den man, die daar weenend aan t ziekbed van zijn Maria nederzat, en »de aanblik van wiens smart (zooals ( 'itters aan de Staten schreef) genoeg was, om het hardvochtigste hart te doen. smeltenquot;, den held herkennen, over wiens koelbloedigheid bij Neerwinden de oudste soldaten hadden verbaasd gestaan, die in den nacht voor Goeree den onverschrokken sten matroos moed had ingesproken? »Burnet,quot; snikte de koning, toen hij den geestelijke bij zich in hot kabinet had ontboden, » Burnet, er is geen hoop meer op behoud! Van den gelukkigsteu mensch op aarde, word ik nu het rampzaligste schepsel op deze wereld! Gij hebt haar gekend, Burnet; en toch zooals ik haar gekend heb, niet. Gedurende den geheelen tijd van ons huwelijk heb ik geen enkele tout in haar opgemerkt; wel verdiensten in haar ontdekt, die niemand kon kennen zooals ik 't heb leeren doen!quot;

De taak om haar den dood aan te zeggen, was aan Teuison opgedragen. Met de noodige behoedzaamheid begon hij.

sik versta u, Teuison,quot; zeide zij kalm. »Ik moet sterven. Doch de dood jaagt mij geen schrik aan. 't Is Gods wil; Zijn wil geschiede! Ik ben bereid om voor Hem te verschijnen en Hem rekenschap af te leggen van mijn leven. In Zijn Zoon en om Diens verdiensten geloof ik, dat Hij uiij in genade zal aannemen.quot;

Hierop beval zij, dat men haar een klein kistje zou brengen, waarin haar belangrijkste papieren zich bevonden.

«Zoodra ik niet meer ben,quot; zeide zij, »zult gij dit kistje aan den koning overhandigen.quot;

't VV as haar laatste aardsche bemoeiing ! Van dat oogenblik af hield ze zich slechts met de hemelsche dingen bezig. Teuison diende haar 't Avondmaal toe. Daarna ontzonken de krachten haar zoo snel, dat zij slechts eenige gebroken woorden kon stamelen. Tweemalen poogde ze haar diepbedroefden echtgenoot een laatst vaarwel toe te fluisteren, maar tot tweemalen toe weigerde haar tong haar dien dienst. De koning werd, weinige minuten voor haar verscheiden, dat op den ls,cquot; Januari 1695 plaats had, schier bewusteloos van haar sterfbed en uit de kamer gedragen. Hij kreeg zulke hevige zenuwtoevallen, dat zijn geheime Raden, die in 't vertrek waarin men hem bracht ver-

-ocr page 367-

eenigd waren, voor zijn verstand en voor zijn leven vreesden. Haar eenige zuster Anna sloot haar de oogen.

Algemeen was de rouw in Londen over de weldadige en edele koningin. Maar die van den koninklijken weduwnaar was boven alle beschrijving. Een maand lang was hij buiten staat, iets te doen. Zelfs zijn vertrouwelijke briefwisseling met Heinsius werd eenigen tijd gestaakt. Eindelijk vermande hij zich. Drie weken later schreef hij aan den liaadpensionaris : »Het is niet zonder veel moeite dat ik u nu kan schrijven; ik moet n iu confidentie zeggen, dat ik mij niet meer bekwaam gevoel, om oorlog te voeren. Toch wil ik trachten mijn plicht te volbrengen , en ik liooj), dat God mij zal sterken!quot;

En inderdaad, veel verloor Oranje in zijn gemalin : niet alleen een trouwe, liefderijke gade, maar ook een uitiuinitende .Uegentes, op wie hij zich, wanneer hij buiten Engeland vertoefde, gerust kon verlaten. Tot haar nagedachtenis verwezenlijkte hij het steeds geliefkoosde denkbeeld der onvergetelijke doode : aan de oevers van de Theems deed hij te Greenwich een huis voor verminkte zeelieden bouwen, in welks opschrift hij de eer der stichting aan koningin Maria toeschrijft: een gebouw dat, na bijna twee eeuwen daar nog staat als de levende getuige van den weldadigen geest van Engelands koningin en den rouw van een van Engelands beste koningen.

En hij vermande zich, do man met zijn vast karakter en zijn volkomen vertrouwen op God. Wel kwam hij eerst later dan gewoonlijk in den Haag; doch te roemrijker was de veldtocht van dit jaar door 't hernemen van Namen (5 Juli tot 3 Aug.) met zijn bezetting van 15,000 man, de vermeestering van welks eerste buitenwerk alleen den Bondgenooten 1200, den vijand 3000 man aan dooden en gekwetsten kostte 1). En toen, ondanks de hardnekkige verdediging en de nabijheid van Villeroy 2) met een leger van 90,000 man, ook het sterke kasteel (2 Sept.) overging,

1) Onsterfelijke eer komt van die verovering aan onzen Jlenno van Coelioorn, den waardigen tegenstander van Vauban, toe. „Reddi quidem, sed vinei non potestquot; (zij kan wel overgegeven maar niet overmeesterd worden), had de Fransehe ingenieur on een der stadspoorten laten beitelen. Onze Coelioorn overmeesterde haar toch.

2) Terwijl Tenison bij het doodbed van koningin Maria bad, diende in Parijs Bourdaloue den hertog van Luxemburg het biatste oliesel toe. Als veldmaarschalk werd Luxemburg opgevolgd door den niet minder bekwamen Villeroy.

21*

-ocr page 368-

3:24

schreef koning Willem: »Een groote gebeurtenis, waarvoor God niet genoeg kan worden gedankt.quot;

Ook 1 ;! deze belegering had Oranje zich weder onderscheiden en meermalen zijn leven gewaagd. In aanmerking nemende, hoe dat leven dikwerf in gevaar was en zijn huwelijk hem geen kindereu had geschonken, begreep de vorst, dat het van belang was , •zijn nalatenschap te regelen. Terwijl hij zich te 's Gravenhage bevond, stelde hij tot nniverseelen erfgenaam van al zijn goederen aan zijn vierjarig neefje, Johau Willem Friso, den zoon van Hendrik Casimir TI, aan wieu hij tevens den titel van Prins van Oranje opdroeg.

Terwijl hij den winter van dat jaar in Londen doorbracht, ontdekte de graaf van Portland een samenzwering, die ten doel had, den onttroonden Jacobus II op den troon te herstellen, liet plan was, koning Willem op de jacht gevangen te nemen en, ingeval van tegenstand, te vermoorden; terwijl de verdreven koning met een vloot te Calais zou wachten . om bij de tijding van een gunsti-gen uitslag, terstond in zee te kunnen steken. Die samenzwering had niet alleen de straf barer leden ten gevolge, maar lokte ook een motie uit, door 't geheele Rijk onderteekend, om koning Willem 111 te handhaven op den troon der drie Brittannische Kijken.

Intusschen begon men wederzijds naar vrede te verlangen, vooral echter in Engeland en hier te lande. In 't eerste land was gebrek aan geld en crediet; ook hier was men uitgeput. Daarbij kwam de afval van den hertog van Savoye, die de bond-genooten verried en zijn troepen met die van Frankrijk vereenigdo. En ook Lodewijk koesterde, ondanks de meerderheid zijner wapenen, den wensch haar vrede. De oorlogslasten toch waren in Frankrijk tot een ontzettende hoogte opgevoerd. Dientengevolge werd de vredesonderhandeling begonnen, en zeker zou die spoedig met een gewenscht gevolg bekroond zijn geworden, had er behoorlijke medewerking bij de bondgenooten bestaan. Maar Oostenrijk, even langzaam in beraadslaging als overdreven in eischen, deed dien verschuiven en noodzaakte daardoor de beide zeemogendheden tot afzonderlijke onderhandeling. En zoo werd den 20stcquot; September 1G97 de vrede tusschen Frankrijk, Engeland, de Republiek en Spanje op den huize te Rijswijk gesloten; een vrede, waarbij Willem lil als koning van Engeland erkend en de onafhankelijkheid der Staten gehandhaafd werd, doch waarbij Frankrijk

-ocr page 369-

325

den Elsas behield en alleen die streken en plaatsen teruggaf , die liet toch weldra, bij den dood van den koning van Spanje, als een vermeend erfrecht hoopte te zullen herwiuneu.

»God zegene den gesloten vrede en beware ons dien lang in Zijne genade,quot; schreef de koning aan Heinsius. »Ik beken echter, dat de manier, waarop die gesloten is, mij niet weinig bekommert voor de toekomst.quot;

En wel had de scherpzinnige Oranje reden, om beducht te zijn voor de toekomst, en den vrede slechts te beschouwen als een groote wapenschorsing. Immers, hij kende den heerschzuchtigen Lodewijk XIV te goed, om niet te vreez'en, dat de dood van den zwakken en ziekelijken koning van Spanje Europa op nieuw in vuur en vlam zou zetten. Trouwens, daar was zooveel scherpzinnigheid niet eens voor noodig, als men er slechts op lette, hoe de koning van Frankrijk zijn legers op een verontrustenden voet hield en ijverig deed arbeiden aan de vestingen. Slechts al te goed had Willem III begrepen, dat Lodewijk den vrede had bevorderd niet alleen om zijn onderdanen wat te ontlasten van hun drukkende opbrengsten, maar ook om den band van het bondgenootschap te verslappen. Gelukkig vond de Prins hier te hinde meer sympathie, om zich tijdig ten krijg toe te rusten. Het zeewezen werd in beteren toestand gebracht, het leger niet verder verminderd dan tot 45000 man, en met overleg van don Spaanschen landvoogd werden er '2.) bataiilons Staatsolie troepen in sommige vestingen van België gelegd. In Engeland vond do koning slechts klachten en ondank, wantrouwen en tegenwerking, en kon hij niet beletten, dat, ondanks Frankrijks wapening, 't Purlement zich van troepen als van een nutteloozen en gevaarlijken overlast ontdeed.

In zulk een toestand was het geen wonder, dat Willem III gehoor gaf aan het onverwachte voorstel van Lodewijk XIV, om bij voorraad de verdeeling der Spaansche erfenis vast te stellen. Doch bij den dood van Karei II van Spanje (I Nov. 1700) vielen allo voorzorgen der diplomatie door diens uiterste wilsbeschikking in duigen. Bij dat testament toch had hij den hertog van Anjou, Lodewijks kleinzoon, tot zijn eonigon en onverdeelden erfgenaam aangesteld. Nu was do verzoeking voor Lodewijk te sterk. Thans geen oorlog, geen verdeolingstractaat! Namens zijn kleinzoon aanvaardde hij de erfenis met het merkwaardig gezegde: »Thans zijn er geen Pyreneën meer!quot; Zoo was hij nu meester in Spanje en Italië, zon over zijn rijke volkplan-

-ocr page 370-

tingen beschikken, liet gebied voeren in de Middellandsche zee en was in 't bezit der Spnausche Nederlanden, om welke bij drie oorlogen gevoerd had, lu een oogenblik, door een enkel testament, werd aan Europa de vrucht ontrukt van dertigjarige onder-liandeling en krijg. En de Europeesche mogendheden, het eeuwig oorlogvoeren moede, wenschten den vrede te bewaren en zagen dit uiterste der trouweloosheid onverschillig aan. In Engeland begreep men niet, hoe 's lands belangen een waren met die van Europa, in Holland wenschte Amsterdam vrede; alleen Oostenrijk, dat voor aartshertog Karei aanspraak maakte op den Spaanschen troon, was ten oorlog gezind.

Maar Willem van Oranje leefde nog, de groote tegenstander van Lodewijk, Willem van Oranje, wiens streven steeds was geweest, 't evenwicht in Europa staande te houden. En dat zou hij doen, al was 't misschien het hachelijkst tijdperk dat hij beleefde; hij zou een onwrikbaarheid en een voorzichtigheid aan den dag leggen, als hij ooit getoond heelt; hij zou de vorsten en volken uit de sluimering 1) wakker schudden, waarin traagheid en moedeloosheid hen gedompeld hadden: hij zou verhoeden, wat ruim een eeuw later geschied is — dat Frankrijk

geheel Europa regeerde.

Lodewijk XIV draalde niet, om zich in 't feitelijk bezit dei-erfenis van zijn kleinzoon te stellen. Anjou werd met gejuich als Philips V in Spanje ontvangen en de grensvestingen in de Spaansche Nederlanden reeds den G1™ Februari 1701 door de Franschen bezet, zoodat onze troepen in de Belgische vestingen zoo goed als krijgsgevangen werden gehouden. Ook de keurvorst van Beieren, door Lodewijks schitterende beloften en zijn haat tegen Oostenrijk geleid, koos de zijde des Franschen konings. O ui de troepen te redden, tijd te winnen ter vernieuwing van

1

Staat ca wellicht van gansch Europa zou bewerken; zoo men vergaan moest, was het eerlijk, op bet voorbeeld der voorouderen, als dappere lieden te vergaan.

-ocr page 371-

de iilliautie en ter voorbereiding tot. deu oorlog, besloot men hier Philips \ uls koning te erkennen; doch onder voorbehoud van de nadere voorwaarden op te geven, waarop dit geschieden zou.

D'Av aux kwam in den Haag, om te handelen over de middelen tot bewaring van den vrede, en om de voorwaarden van de Staten-Generaal aan te hooren. Met trots verwierp Lodewijk die voorwaarden. Van hun kant verwierpen onze Staten elke afzonderlijke onderhandeling met den Franschen koning, op grond van de verdragen met Engeland aangegaan, onze nauwe betrekking op koning Willem en het mede door Engeland gesloten vredesverdrag.

Er zat dus niet anders op, dan zich tot den strijd gereed te maken, en dat deed men met al de energie, welke men hier te lande kon toonen, wanneer er gevaar dreigde. Een brief' vau koning Willem had iu Engeland de gewenschte uitwerking. Oranje vond nu, in plaats van tegenwerking, krachtigen steun bij de natie en 't Parlement. »Ik zie,quot; schreef hij aan Heiu-sius, »dat men zijn gedachten nu ton eenemaal zal moeten appliceeren tot don oorlog; alhoewel ik hij de gansche wereld geloofd word dien te desireeren, zoo is er mogelijk niemand die het nooder zal zien; maar, zonder securiteit te bekomen, vervolgens op de genade van Frankrijk te leven, is het grootste kwaad van al dat ons kan overkomen.quot; De groote Alliantie werd tusschen Engeland, Nederland en Oostenrijk gesloten; men rustte zich toe tot den krijg.

En zoo naderde het uur, waarop andermaal het zwaard zou worden getrokken tegen den vorst, wiens heerschzucht weder Europa's vrijheid bedreigde, en aller oog was op den handhaver van die vrijheid gericht; toen deze plotseling en onverwacht van het tooneel der wereld werd weggerukt, om de door hein begonnen taak aan anderen ter vervulling achter te laten.

lieeds toen koning Willem zich den vorigen zomer in den Haag bevond, had hij zich zeer zwak en lijdend gevoeld, zoo zelfs, dat hij aan zjjn vriend Bentinck de vrees had geopenbaard, den volgenden zomer wel niet te zullen beleven. Toen had hij aan de iStateu zijn wensch geopenbaard, dat, na zijn dood, zijn hooge waardigheden hier te lande op zijn erfgenaam Jan Willem Friso mochten overgaan, doch daarvoor weinig sympathie of medewerking gevonden. Naar Engeland teruggekeerd, scheen 't verblijf op 't paleis te Hamptoncourt den staat zijner gezond-

-ocr page 372-

8:2S

heitl merkelijk te verbeteren. Eens per week spande lü] zicli niet het door liem zoo geliefkoosde jachtvermaak van de ernstige en drukkende staatsbemoeiingen uit.

't Was de vierde Maart 1702. De koning was in zijn paleis Kensingstonhonse. De Graaf van Portland was bij hem.

» Bentinckzeide de koning. »'t Is mij vandaag onmogelijk om te werken. Ik heb zware hoofdpijn en ben niet vrij van koorts.quot;

»Uwe Majesteit werkt te druk,'' gaf Bentinck ten antwoord. »'t Ts nu reeds veertien dagen, dat Uwe Majesteit over koortsige huiveringen klaagt.quot;

»llv moet werken, zoolang het dag is, Bentinck,quot; hernam de koning. »De nacht zal spoedig genoeg komen, waarin ik niet meer werken kan. Ge weet het zelt, mijn vriend; mijn Lngel-sche geneesheeren weten evenmin raad als mijn Hollandsche. En heb ik niet reeds de beroemdste geneeskundigen 1) van Europa geschreven en heeft Fagon mij niet geantwoord, dat hij mij geen beteren raad kon geven, dan mij tot den dood te bereiden. Met dit denkbeeld hel) ik mij ook zoo vertrouwd gemaakt, dat ik in zekeren zin reeds een stervende ben. Toch zou ik zoo gaarne nog leven, tot ik de grootsche taak had volbracht, waartoe ik door God beu geroepen: do vrijheid van Europa en van de Pro-testautsche religie te beschermen. Doch zooals de Heer het wil, Bentinck, Zijn wil geschiede.quot;

»Uwe Majesteit moest thans den arbeid laten liggen en wat beweging in de vrije lucht nemen,quot; hernam de Graaf van Portland. »'t Is een heerlijke Maartsche morgen . . .quot;

»En fiksch weer voor de jacht,quot; hernam de koning. »Ge hebt gelijk. Laat de paarden voorbrengen; we willen naar llamp-toncourt — lucht en uitspanning zullen 't geschokte zenuwgestel wel tot rust brengen. Met zulk een hoofdpijn kan ik toch niet arbeiden.quot;

Een half uur later reed de vorst, op zijn geliefkoosd rijpaard Sorrel gezeten, met zijn hovelingen en bedienden vanKensings-touhouse af. 't Scheen, dat de lucht en t vooruitzicht van 't jachtvermaak hem goed deden; zijn gelaat ten minste kreeg weder meer kleur en de oogen stonden levendiger.

1) Onder gclingccrde namen, opdat zij hem met geen voleche hoop zouden vleien.

-ocr page 373-

32«)

Eensklaps ging een kreet nit liet midden van 't jagersgezel-schap op; Sorrel, dien zijn meester juist in den draf wilde zetten, was met zijn koniiikiykeu herijcler op den grond nedergestort. Het dier had in een molshoop 1) getrapt, was gestruikeld, en de koning, daarop niet verdacht, was met het paard gevallen. Terstond waren allen rondom de plaats van 't ongeval vergaderd, en trachtte men den vorst op te helpen. Dat was echter onmo-gclijk: de koning kon niet staan. Men droeg hem nu naar 't vlakhijgelegen Hamptoncourt, waar zijn onderheelmeester Ronjat 't gekneusde deel onderzocht en ontdekte, dat Zijne Majesteit het sleutelbeen gebroken had. Hij verklaarde de zaak echter voor niet gevaarlijk , legde het eerste verband , en, daar hij bespeurde dat de pols geducht joeg en de lijder niet vrij van koorts was, beval hij een lating aan.

Dien namiddag echter bevond do koning zich zoo wel, dat Ronjat er geen bezwaar in vond, hem voorzichtig naar Kensing-stonhouse te vervoeren, werwaarts Zijne Majesteit wenschte gebracht te worden. Half zittende, half liggende in zijn karos, waarin ook de trouwe Bentinck en de ouderheelmeester Ronjat zich bevonden, was de koning naar Kensingstonhouse gereden. Maar 't schokken op de ruwe en hobbelige wegen had het verband verschoven en de breuk wel wat verergerd. Toch vond zijn lijfarts, (ïovert Bidloo, hem's avonds om 9 ure zonder koorts; waarom hij de aanbevolen lating sterk afried. Alles ging zoo gelukkig en voorspoedig, dat de koning zich reeds den zevenden dag liet kleeden en den vreemden gezanten gehoor verleende. Doch den 12llc11 Maart kwam er een zwelling in 's konings knieën, die hem veel pijn veroorzaakte. Diensondanks Ijevond hij zich drie dagen later weder zooveel beter, dat hij de galerij van Kensingstonhouse eenige malen op en neer wandelde. Daarna zette hij zich in zijn ziekestoel neder en viel in een sluimering, waaruit hij niet een gevoel van huivering door al zijn leden ontwaakte. Terstond begaf hij zich te bed en kreeg een hevige koorts, die zijn reeds zoozeer verzwakte krachten nog meer sloopte. Er waren belangrijke wetten bij het Parlement aanhangig en de (Grootzegelbewaarder en de griffiers kwamen als naar gewoonte,

1) Nog langen tijd daarna dronkuu de aanhangers van den Pretendent (Jacobus' zoon) op de gezondheid van den Jluwedoi heer, die hen van hun grootsten vijand had verlost.

-ocr page 374-

330

om bij de teekening der volmacht tegenwoordig te zijn. Muur 't was koning Willem onmogelijk, een letter op 't papier te zetten; de pen viel uit zijn hand. Toen kwam men op het denkbeeld, om een stempel te laten snijden, die den volgenden dag, Zaterdag den 18dcn, gereed was'.

In den morgen van dien dag verhief zich de koorts en ging vergezeld van diarrhée en braking. Toen dan ook de Grootzegelbewaarder en de griffiers met den stempel kwamen, moesten zij eenige uren in de antichambre wachten, alvorens zij konden worden toegelaten; daar de zieke een zenuwtoeval had, hetwelk trouwens in de laatste dagen meer gebeurd was. Toen de koning weer iets beter was, werden zij binnengelaten en drukte Zijne Majesteit nog eigenhandig zijn stempel op het perkament.

Intusschen ging het hard met den lijder achteruit.

»Ts Albemarle nog niet terug?quot; had hij reeds meermalen gevraagd. Albemarle was namelijk door hem naar Holland gezonden, om daar de uitrusting der vloot te bespoedigen. 'tWas eerst laat in den avond, toen men hem berichtte, dat de Graaf zoo even in 't paleis was aangekomen. Hoe vermoeid deze ook was van zijn overhaaste reis, hij wilde terstond bericht doen van zijn zending.

»Neem een paar uren rust, Albemarle,quot; zeide de koning.

Toen de Graaf twee uren later weer aan't sterfbed zijns konings kwam en hem een kort verslag deed van den gunstigen afloop zijner zending, boorde de vorst hem aan met de kalmte van iemand, die gevoelt dat zijn taak op aarde is afgeweven.

»'t Loopt met mij af, Albemarle,quot; zeide hij, terwijl hij hem de hand drukte. En dat zeide bij zoo kalm, ofschoon hij nog kort te voren tot een zijner vertrouwdste vrienden had gezegd:

»Gij weet het, ik heb den dood nooit gevreesd, ja, er zijn tijden geweest, dat ik dien wenschte. Thans echter, nu deze uitgebreide toekomst voor mij geopend is, had ik nog gaarne eenigén tijd hier willen blijven.quot;

Den geheelen nacht brachten de Aartsbisschop van Canterbury , Tenison, en Bisschop Burnet in de ziekekamer door; uit handen van den eersten ontving hij met veel stichting bet Avondmaal volgens de gebruiken der Engelsche kerk. De antichambres waren vol Lords en Heeren van den geheimen Raad. Verscheidene van hen liet hij binnenkomen en sprak met hen; o. a. met Devon-

-ocr page 375-

331

shire, Onuond en Oxford. Met inspanning van zijn laatste krachten dankte hij Onwerkerk voor de trouwe diensten, welke hij hem dertig jaren lang bewezen had; daarop reikte hij Albemarle de sleutels van zijn kabinet en zijn bijzondere vertrekken over. »Gij weet, wat gij er mede doen moet,quot; zeide hij. Daarna werd zijn ademhaling moeilijk. Reeds tweemalen iiad hij om Bentinck gevraagd, dien Albemarle 1) opzettelijk uit 's konings tegenwoordigheid had gehouden.

» Kan 't nog lang zoo duren?'' vroeg hij aan zijn geneesheeren.

Bidloo voelde hem de pols.

»Uwer Majesteits einde nadert snel,quot; antwoordde hij.

» Roep Bentinck,quot; beval de koning.

Bentinck kwam terstond en snelde naar de legerstede van zijn vriend; doch deze kon geen woord meer uitbrengen, en ofschoon de graaf zijn oor dicht aan 's konings mond legde, was 't hem toch onmogelijk, een enkel woord te verstaan. Daarop vatte Oranje de hand van zijn oudsten en trouwi-ten vriend en drukte die aan zijn borst.

Tusschen zeven en acht ure in den morgen sloeg koning Willem de oogen op en hijgde zichtbaar naar lucht. Burnet en Teni-son knielden aan zijn legerstede en zonden de gebeden der stervenden op. Toen zij »Anienquot; zeiden, was Willem de derde niet meer. 't \\ras in den morgen van Zondag den 10dequot; Maart 1702. Toen men hem ontkleedde, om zijn lijk te balsemen, vond men op zijn bloote horsteen zwartzijden zakje. Op bevel van de Lords, die de treurige plechtigheid bijwoonden, werd het er afgenomen en geopend. Het bevatte een gouden ring benevens een vlokje haar van koningin Maria.

Hij was ruim een-en-vijftig jaren. Met hem stierf de rechtlijnige mannelijke afstamming van het geslacht van den Zwijger uit. Bij zijn dood begon de tweede stadhonderlooze regeering, die van ITO'i tot 1717 duurde. Bij testamentaire' beschikking was Jan Willem Friso zijn eenige erfgenaam, in een daaraan toegevoegd codicil schonk hij zijn gunsteling Albemarle de heerlijkheid Breevoort, benevens een som van /200,000.

Dertig jaren had Willem 111 de Republiek tegen Lode wijle XI.V beschermd. Toen hij aan 't bestuur kwam, scheen haar laatste uur te zijn geslagen, was zij de weerlooze buit van vier vijandelijke natiën,

1 Volgens getuigenis van Bentinck zelf.

-ocr page 376-

332

vond zi] zich genoodzaakt, een onteerenclen vrede af te bedelen — toen hij stierf, stonden de kansen nagenoeg gelijk en was zij gewapend, om zich te verdedigen. Tenger en zwak was zijn lichaam, zijn geest was groot en verheven 1). 't Voorrecht der Nassau's, een stalen geheugen, bezat hij in groote mate. Van kindsbeen af was hij zwak en ziekelijk geweest. De pokken hadden dien ziekelijken toestand niet verbeterd, veeleer verergerd. Hij was aamborstig en teringachtig. Zijn tenger lichaam werd onafgebroken door een drogen hoest geschokt. Hij kon niet slapen, of zijn hoofd moest overeind gehouden worden door tal van kussens ; de ademhaling was hem moeilijk, als hij niet de zuiverste lucht had. Hij leed voortdurend aan hevige hoofdpijnen, en alle inspanning vermoeide hem 2). Toch was hij geen vriend van die uitspanningen, welke andere menschen, die een bezig leven hebben, najagen. In kaartspel, schaken of biljarten vond hij geen behagen; alleen de jacht was zijn lievelingsverraaak, en dan hoe gevaarlijker, hoe liever 3). Hij was edelmoedig van aard en vergevingsgezind ; argwaan lag niet in zijn karakter. Daarbij was hij godsdienstig eu een vurig protestant. Als veldheer hebben we hem leeren kennen. Was hij over 't algemeen niet gelukkig in den krijg, quot;dat was aan de traagheid en lauwheid zijner bondgenooten te wijten. Als staatsman heeft hem geen zijner tijdgenooten geëvenaard. En iiij was een eerlijk en nauwgezet staatsman, niet gewoon zich van veel woorden of fijnheid van intrigues te bedienen. Daarbij werd hij hier te lande door de uitstekendste staatsmannen, als van Beuningen, Beverninck, Fagel, van Citters, en vooral Heinsius, ondersteund. Inderdaad; hij was een van de grootste vorsten uit het huis van Oranje-Nassau.

1) Macauly beschrijft den Prins dus: ,.Beiden naar lichaam en naar geest wps hij ouder dan andere menschen van denzclfden leeftijd. Men mocht inderdaad van hem zeggen, dat hij nooit jong was geweest. Zijn naam alleen brengt ons voor den geest: een tengere en zwakke leest, een hoog en breed voorhoofd, een neus als de bek van een arend, oogen die wedijverden met die van dezen vogel in helderheid en levendigheid, een denkend en eenigszins somber uitzicht, een vastberadene, eenigermate gemelijke mond, een bleeke magere wang, met diepe rimpels er in gegroefd door ziekte en verdriet. Macauly. ilist. of Engeland, Tome II, pag. 124.

2) Ibid. pag. 131.

:}) Ibid. pag. 12'.).

-ocr page 377-

DE FRIESCHE STAM.

T. MOEDER EN REGENTES.

Albertina Agues van Oranje — ziedaar een naam die geen Fries zonder eerbied zal noemen. Dochter van een uitstekende moeder, was zij zelf eeu uitmuntende opvoedster voor haar kinderen en toonde ze gedurende haar regentschap eeu waardige dochter te zijn van het doorluchtige geslacht van Oranje-Nassau.

Frederik Willem was tot zijn vaderen verzameld eu zijn weduwe staarde met weemoed op 't lijk van den dierbare. Drie kinderen had hij haar nagelaten, over welke zij moeder eu vader tevens zou zijn: Amelia, nog geen tien jaren oud 1), Hendrik Cashnir. die den 18'len Januari zijn zevende jaar voleindigd had en Sophia Wilheltnina, nog een zuigeling. En behalve do taak der moeder. om haar kinderen een goede opvoeding te geven, rustte ook op haar schouderen die van Regentes voor haar onmondigen zoon over Friesland, Groningen en Drenthe.

Wilt gij haar als moeder en opvoedster leeren kennen; ik kan niet beter doen, dan u eeu paar barer brieven aan den jongen Hendrik mede te deelen, en gij zult daaruit genoegzaam den geest kunnen beoordeelen, welke in haar opvoeding voorzat.

De eerste brief, van den 2Cstequot; Juli 10G(J, dus toen Hendrik negen en een half jaar was, uit Frankfort geschreven, luidt dus :

»Lieve Hendrik. Het verheugt mij zeer, te weten, dat gij gezond zijt; ik hoop dat het overige van nw persoontje in denzelfden toestand is en dat gij u aan de tucht onderwerpt en de gehoorzaamheid, welke gij uw gouverneur verschuldigd zijt: maar het schijnt mij toe, dat Mr. Morel somtijds niet zeer vol-

1) Geboren 5 December 1054.

-ocr page 378-

331

daan is over uw gedrag; tracht dat te verbeteren. Mijn neet' de Prins van Oranje 1) en al de brave lieden van zij11 1|01' vinden, dat gij niets uitvoert; evenzoo hoop ik, dat gij u voortaan meer zult toeleggen op hetgeen Mr. Morel u zegt, daar liet voor uw eigen welzijn is, en als gij het niet doet, komt er niets van u terecht. Doe mij geen verdriet meer aan en tracht u de liefde waardig te maken, welke ik voor u koester, maar die werkelijk spoedig verflauwen zou, als go niet van gedrag verandert. Gij hebt een heerlijk voorbeeld aan mijn neef'. Mr. Morel kan geen woorden vinden, om hem te prijzen; volg zijn voetspoor na en tracht eens een braai' mensch te worden; maak u den tijd te nutte, en lees in uw tijd van uitspanning veel met Mr. Morel en leer uw meetkunst, maar met uw geringen leerlust maakt gij dat ieder er een afkeer van heeft om n iets te onderwijzen. Anders zou ik berouw hebben over het verlof, dat ik u gegeven heb om hof. leger te volgen; kortom, lieve Hendrik, laat mij de vreugd smaken te vernemen, dat mijn brief eenige uitwerking op uw ziel gehad heeft; ik beloof mij dat van uw goed karakter en van de liefde, welke gij voor mij koestert en ik denk dat ik 't wel spoedig hooren zal; dan zal de Hear u zegenen, hetgeen ik hartelijk van hem bid. Vaarwel, mijn dierbare zoon. God schenke u zijn zegen; gij kunt verzekerd zijn van mijn liefde. Mijn zuster verzekert u van de hai-e, verleen ons de vreugde een braaf man uit u te zien groeien; schrijf' mij eens spoedig, ge zijt nu in de gelegenheid om het te doen; ik zie wel, dat Mr. Morel uw brieven niet meer corrigeert, want ze zijn slecht gespeld , en dat staat zeer leelijk; als men zich dat eenmaal heeft aangewend, kost het moeite om zulks te laten ; verzoek hem dus, dat hij ze voor u corrigeere, en nogmaals, maak u mijn liefde waardig en ik zal trachten, u mijn geheele leven te toonen, dat ik ben

»Uw goede en trouwe moeder Albertina.quot;

Een tweede brief', ongeveer een jaar later, den 5'lequot; Juli uit den Haag geschreven, luidt dus:

»Zeer geliefde zoon. Ik ben recht in mijn schik geweest uit uw brief te zien, dat gij nog wel zijt en vooral, dat gij met al den ijver dien ik maar zou kunnen wenschen, uw studiën

1) Willem de derde, toen bijna 1G jaar.

-ocr page 379-

335

voortzet, en wel zoo, dat ik bij niijn terugkomst reden zal hebben, mij over uw vlijt te verheugen en mij te verblijden over de vorderingen welke gij daardoor zult gemaakt hebben, en die mij des te meer zullen verplichten om te zijn en te blijven, zeer geliefde zoon ,

»l)we goede moeder Albertina.quot;

En nu nog een brief van den 29s,equot; Juni 1069 ; dus toen Hendrik reeds den leeftijd van twaalf en een half jaar had bereikt. Do brief is uit den Haag geschreven, en luidt als volgt:

»Zeer geliefde zoon! Ik heb uw brief van den 29st':n in goede orde ontvangen, en zal er voor zorgen, dat liet paard 1), u door mijn neef, den Prins van Oranje, present gedaan, u gezonden wordt. Waarvoor gij goed doet, hem de blijken uwer dankbaarheid te willen geven, maar, daar ik niet weet of de vier witte houden waarvan gij in uw brief melding maakt, de moeite waard zijn om ze u te zenden, laat ik dat geheel en al aan uw oordeel en beschikking. Wat het horloge aangaat, hetwelk Hoffman uit uw naam zeide, dat Pascal hier heeft, hoewel gij naar mijn idee reeds horloges genoeg hebt, heb ik echter omdat gij 't zoo gaarne wenscht, u niet willen teleurstellen, indien ge ten minste gedurende mijn afwezigheid geen grooter zorg hebt, dan uw studiën voort te zetten. Dus zal het alleen afhangen van u eu van de vorderingen, welke men mij zal laten zien dat gij in eenigen tijd gemaakt hebt, of gij het ter vergelding uit mijn hand ontvangt met vele andere bewijzen van mijn liefde en welwillendheid, en waarmee ik ben en altijd zijn zal, zeer geliefde zoon ,

» Uwe goede moeder Albertina.quot;

Wij meenen, dat dit drietal brieven, waarvan do eerste vrij wat vermaningen, de tweede lof en de derde een aansporing bevat, genoeg zullen zijn om ons te doen zien, welk een goede opvoedster Albertina was. En zoozeer waren ook de Staten van Friesland van haar bekwaamheid, om hun aanstaanden stadhouder een goede opvoeding te geven overtuigd, dat, toen de

I) In haar brief van clou IJdeii Juli noemt ze het quot;tres beau et joü.quot; Deze brieven uit een vicr-eu-twiutigtal genomen, zijn tc vinden in Groen van Prinsterer, Archives. 2e Serie. Tome V. jmg. 239- 240.

-ocr page 380-

336

Prinses, bij den dood haars gemaals in 1664 hun verzocht, een commissie van Staat te benoemen, teneinde met haar de opvoeding van den Prins te besturen, zij daartoe ongenegen waren, ja, haar vijf jaren later, toen ze dat verzoek herhaalde, ten antwoord gaven «zoozeer overtuigd te zijn van liaar verstandige zorgen , dat ze de verdere opvoeding gaarne aan hare capaciteit, kennis, oordeel, vigilantie en andere goede kwaliteiten overlieten 1).quot;

Als voogdes over haar zoon, droegen de Staten van Friesland, Groningen eu Drenthe haar het bewind over die drie provinciën op. En ze heeft ten volle aan de verwachting voldaan, welke men van haar koesterde. Bijzonder onderscheidde zich haar bestuur door kloekmoedigheid, toen ook Friesland ten jare 1672 gevaar liep, om door de oorlogvoerende Mogendheden bemachtigd te worden. Belangrijk o. a. is de memorie, welke zij den 9drn Juli van dat jaar aan de Staten inleverde en waarbij zij tot behoud van het land zes verschillende voorstellen doet. Friesland bleef dan ook, tengevolge van de aangewende voorzorgen en moedige verdediging, tegen den vijand beveiligd. En dat ze haar eigen bloed niet spaarde, toonde zij, daar ze haar vijftienjarigen zoon naar 't leger zond, om even als zijn doorluchtige vaderen zijn leven voor 't gemeene vaderland veil te hebben. In dat zelfde jaar toonde Albertina Agues, dat ze de geslepen staatkunde van haar grootvader geërfd had, toen ze den slimmen Fransclien gezant d'Estrades om den tuin wilde leiden. Deze namelijk hoopte de Provinciën Friesland en Groningen zoodanig voor Frankrijk te winnen, dat zij zich altijd naar de begeerte van koning Lodewijk zouden schikken en in de Statenvergadering diens belangen in de hand zouden werken. De sluwe Albertina Agues hoorde het voorstel van den gezant met schijnbaar welgevallen aan en beloofde hem voorloopig haar medewerking, mits men het over de voorwaarden eens kon worden. De zaak was, dat zij van de Fransche kroon een schuld te vorderen had van honderdduizend gulden. Listig hield zij den gezant, dien zij te slim af was, aan de praat en had verscheidene bijeenkomsten met hem. Toen zij echter bemerkte, dat ze met al haar onderhandelen niet in 't bezit van quot;t haar toekomende kon komen, wierp

lgt; AV. Eekhofl', Lc. uw. Cour van 2*2 Juni IST-'i.

-ocr page 381-

3:37

ze eensklaps 't masker af en verklaarde zich tegen Frankrijk. Inderdaad een politiek, den sluwsteu staatsman waardig l).

Nog vijf jaren bleef ze als voogdes de steun van haar Hendrik; toen legde ze de voogdijschap neer, om het bewind in zijn hand over te geven. Twee jaren later vertrok ze naar Duitschland, waar ze te Dietz en liielsteiu, Coppenbrugge en Lies velt als douairière van Prins Willem Frederik do kasteelen van haar gemaal in bezit had. Eer ze echter vertrok, namzjj schriftelijk afscheid van de Staten en van den Magistraat van Leeuwarden, hun haar dank betuigende voor » de menigvuldige bewijzen van eer, gunst en liefde, welke zij gedurende zeven-en-twintig jaren van hen genoten had.quot; Dezen brief beantwoordden de Staten met een uitvoerige lofrede op haar gedrag en een dankbetuiging voorliet door haar verrichte, terwijl /.ij die dankbetuiging deden vergezeld gaan van een geschenk van /'5000 en eeii jaarlijksch pensioen van gelijk bedrag.

Na 't huwelijk van haar zoon kwam zij weder in Friesland, waar zij bijna bestendig het Huis Oranjewoud bewoonde. Onbewolkt was echter haar leven niet: ze had de smart, haar kinderen te overleven. In 1093 stierf haar eenige overgeblevene dochter Amelia in den ouderdom van 39 jaren en den 15flen Maart 1G96 haar zoon Hendrik. Dien dood overleefde zij niet lang; reeds den 28sUquot; Juni van datzelfde jaar stierf zij op 't Oranjewoud, en werd, zonder eenige praal, in den vorstelijken grafkelder te Leeuwarden bijgezet. Ze had den ouderdom van twee-en-zestig jaren bereikt.

II. DE TWEEDE HENDRIK CASIMIR.

't Was een heel feest, dat de aloude hoofdstad van Friesland den 19dt'u Augustus 1683 binnen haar muren vierde. Geen wonder, ze haalde den afstammeling vau haar geliefde Stadhouders in, den naneef van den grooten Zwijger, zo haalde hem in, als den vertegenwoordiger van beide stammen, hem en zijn jeugdige echtgenoot, die hoop gaf, dat de stam van Nassau niet zou uitsterven. Immers, op verzoek der Staten, had Hendrik Casimir II zich in 't huwelijk begeven met zijn volle nicht, Prinses Amelia

1) Kok, Vad, Woord. Dl. XX, Blz, 548.

00

-ocr page 382-

33e

Prinses, bij deu ilood haars gemaals in 1664 hun verzocht, een commissie van Staat te benoemen, teneinde met haar de opvoeding van den Prins te besturen, zij daartoe ongenegen waren, ja, haar vijf jaren later, toen ze dat verzoek herhaalde, ten antwoord gaven »zoozeer overtuigd te zijn van liaar verstandige zorgen , dat ze de verdere opvoeding gaarne aan hare capaciteit , kennis, oordeel, vigilantie en andere goede kwaliteiten overlieten 1).quot;

Als voogdes over haar zoon, droegen de Staten van Friesland, Groningen en Drenthe haar het bewind over die drie provinciën op. En ze heeft ten volle aan de verwachting voldaan, welke men van haar koesterde. Bijzonder onderscheidde-zich haar bestuur door kloekmoedigheid, toen ook Friesland ten jare 1672 gevaar liep, om door de oorlogvoerende Mogendheden bemachtigd te worden. Belangrijk o. a. is de memorie, welke zij den 9den Juli van dat jaar aan de Staten inleverde en waarbij zij tot behoud van het land zes verschillende voorstellen doet. Friesland bleef dan ook, tengevolge van de aangewende voorzorgen en moedige verdediging, tegen den vijand beveiligd. En dat ze haar eigen bloed niet spaarde, toonde zij, daar ze haar vijftienjarigen zoon naar 't leger zond, om even als zijn doorluchtige vaderen zijn leven voor 't gemeene vaderland veil te hebben. In dat zelfde jaar toonde Albertina Agnes, dat ze de geslepen staatkunde van haar grootvader geërfd had, toen ze den slimmen Franschen gezant d'Estrados om den tuin wilde leiden. Deze namelijk hoopte de Provinciën Friesland en Groningen zoodanig voor Frankrijk te winnen, dat zij zich altijd naar de begeerte van koning Lodewijk zouden schikken en in de Statenvergadering diens belangen in de hand zouden werken. De sluwe Albertina Agnes hoorde het voorstel van den gezant met schijnbaar welgevallen aan en beloofde hem voorloopig haar medewerking, mits men het over de voorwaarden eens kon worden. De zaak was, dat zij van de Fransche kroon een schuld te vorderen bad van honderdduizend gulden. Listig hield zij den gezant, dien zij te slim af was, aan de praat en had verscheidene bijeenkomsten met hem. Toen zij echter bemerkte, dat ze met al haar onderhandelen niet in 't bezit van 't haar toekomende kon komen, wierp

1) W'. Eekhoff, Lc. uw. Cour van 22 Juni 1873.

-ocr page 383-

337

ze eensklaps 't masker af en verklaarde zich tegen Frankrijk. Inderdaad een politiek, den sluwsteu staatsman waardig 1).

Nog vijf jaren bleef ze als voogdes de steun van haar Hendrik; toen legde ze de voogdijschap neer, om het bewind in zijn hand over te geven. Twee jaren later vertrok ze naar Duitschland, waar ze te Dietz en Bielstein, Coppenbrugge en Liesvelt als douairière van Prins Willem Frederik de kasteden van haar gemaal iu bezit had. Eer ze echter vertrok, nam zij schriftelijk afscheid van de Staten en van den Magistraat van Leeuwarden, hun haar dank betuigende voor »de menigvuldige bewijzen van eer, gunst en liefde, welke zij gedurende zeven-en-twintig jaren van hen genoten had.quot; Dezen brief beantwoordden de Staten met een uitvoerige lofrede op haar gedrag en een dankbetuiging voor het door haar verrichte, terwijl zij die dankbetuiging deden vergezeld gaan van een geschenk van f 5000 eu een jaarlijksch pensioen van gelijk bedrag.

Na 't huwelijk van haar zoon kwam zij weder in Friesland, waar zij bijna bestendig het Huis Oranjewoud bewoonde. Onbewolkt was echter haar leven niet: ze had de smart, haar kinderen te overleven. In 1093 stierf haar eenige overgeblevene dochter Amelia in den ouderdom van 39 jaren en den 15den Maart 1090 haar zoon Hendrik. Dien dood overleefde zij niet lang; reeds den 28!ten Juni van datzelfde jaar stierf zij op 't Oranjewoud, en werd, zonder eenige praal, in den vorstelijken grafkelder te Leeuwarden bijgezet. Ze had den ouderdom van twee-en-zestig jaren bereikt.

II. DE TWEEDE HENDRIK CASIMIR.

't Was een heel feest, dat de aloude hoofdstad van Friesland den 19dequot; Augustus 1083 binnen haar muren vierde. Geen wonder, ze haalde den afstammeling van haar geliefde Stadhouders in, den naneef van den grooten Zwijger, ze haalde hem in, als den vertegenwoordiger van beide stammen, hem en zijn jeugdige echtgenoot, die hoop gaf, dat de stam van Nassau niet zou uitsterven. Immers, op verzoek der Staten, had Hendrik Casimir II zich in 't huwelijk begeven met zijn volle nicht, Prinses Amelia

1) Kok, Vad. Woord. 1)1. XX, Blz. 548.

90

-ocr page 384-

338

van Anlialt-Dessau, een dochter van Henriëtte Catharina, Prinses Albertina'.s zuster. /00 verlieugil waren de Staten over deze gebeurtenis, dat ze zich bereid verklaarden, der Vorstin by haar aankomst met een geschenk van /' 100,000 te vereeren en haar »verder op het Landscliapshuis solenneel te onthalen met dezelfde aftectie als ze de vorige gemalinnen der Stadhouders hadden gedaan 1).quot;

Dat inhalen had met groote statie plaats. Het hooge huwelijk was te Dessau voltrokken en de jonggehuwden waren naar Friesland gereisd, waar ze eerst in 't Oranjewoud vertoefd hadden. -En nu verwachtte Leeuwarden het vorstelijke paar. 't AVas een heele stoet, die tusschen de in twee rijen geschaarde schutterij zich naar 't hof begaf. Geheel Leeuwarden was met groen en bloemen versierd; van wege de stad waren er drie eerebogen opgericht, onder welke het vorstelijke paar bij 't gebulder dei-kanonnen doorreed. Drie dagen lang vierde Frieslands hoofdstad feest, door 't afsteken van vuurwerken, 't houden van maaltijden als anderszins.

Hendrik Casimir 11. We weten, dat hij den 18'lequot; Januari 1657 in den Haag het eerste levenslicht zag, en hoe hij, ter nauwernood zeven jaren oud , zijn vader door een noodlottig toeval verloor. We hebben gehoord, welk een uitstekende opvoeding hem zijn moeder Albertina Agues schonk. Zij gaf hem tot leermeester Nicolaas Blancardus, geneesheer te Heereveen, die in 1669 tot hoogleeraar te Franeker werd beroepen, en de studiën van den Prins leidde, toen deze in 1671 student aan haar hoogeschool werd. Terwijl hij zich daar bevond, had de oorlogsverklaring der vier verbondene mogendheden plaats. De vijftienjarige Prins, wien 't bloed der Oranje-Nassaus vurig dooide aderen bruiste, gaf nu aan de Staten schriftelijk te kennen, welk een geest hem bezielde, en hoe hij, jong als hij nog was, bereid was om, evenals zijn doorluchtige voorvaderen, voor Nederland te kampen eti te sterven. De Staten, aangevuurd door het voorbeeld van Holland, hetwelk Willem den derden tot hoofd van hun provincie en aanvoerder van hun leger had benoemd, stelden hem, met dispensatie van den gevorderden leeftijd, den 13dcn Juli 1672 tot werkelijk stadhouder en kapitein-generaal

1) W, Eekhoff. Leeuw. Couv. van 22 Juni 1873.

-ocr page 385-

339

van Friesland aim, en droegen hem tevens 't recht van benoeming voor alle militaire betrekkingen in 't leger op.

We weten, hoe in tie werkelijkheid zijn moeder regentes bleef, 't Volgende jaar trok hij te velde, vergezeld door zijn voortrel-felijken leermeester en raadsman, Hans Willem van Aylva. In 't jaar 1C75 benoemden ook Groningen en Drenthe hom tot hun stadhouder, en ofschoon hij reeds in 1077 't bewind uit handen zijner moeder ontving, deed deze toch steeds haar ge/.ag en haar invloed gelden, zoodat men kan zeggen, dat hij eigenlijk eerst op zijn twee-en-twintigste jaar, toen zij naar Duitsch-land vertrok, zelf' regeerde.

We zagen uit een der brieven van Albertina Agues aan haar zoon, op welk een goeden voet Prins Hendrik Casimir met zijn vollen neef Willem 111 stond. Die goede verstandhouding werd in 't jaar 1077 verbroken, en wel tengevolge van oneenigheden over 't verplaatsen en bedanken van krijgsvolk. Prins Willem had aan eenige troepen, welke in de provinciën Friesland en Groningen lagen, bevel gezonden om die gewesten te verlaten en zich bij het Staatsolie leger te voegen, en dat buiten kennis van de Staten en den Stadhouder van beide landschappen. Een andermaal iiad hij eenig krijgsvolk afgedankt, troepen die ter betaling van Friesland en Groningen stonden. Of nu de verwijdering tusschen dc beide neefs zoo groot is geweest als de geschiedschrijvers 't ons melden, gelooven wij niet; wanneer we van de hand van Willem lil het volgende schrijven uit Dieren van den 20stcquot; Augustus 1083 lezen 1):

xgt;Met een buitengemeene vreugde hel) ik, mijnheer, uit den brief, welken gij mij de eer hebt aangedaan mij te schrijven, het sluiten vernomen van uw huwelijk met de tweede dochter van mr. den Vorst van Anhalt; niemand ter wereld kan u, meer van harte dan ik doe, alle soorten van zegen en voorspoed toe-wenschen, en hopen, dat «gij zoo gelukkig moogt zijn, als gij het zelf slechts kunt wenschen, en als gij immer rekent, dat ik in staat ben daartoe bij te dragen of waarin ook ik u van dienst kan zijn , zult gij mij steeds gereed vinden om het met veel genoegen te doen, niets anders begeereude dan uw vriendschap en dat wij altijd iu goede verstandhouding mogen leven,

1) Groen van Priusterer, Archives, 2« Serie, Tom. V, pag. 588.

00*

-ocr page 386-

340

waartoe ik van miju kant alles zal toebrengen wat in mijii vermogen is, en om u te betuigen hoe zeer ik ben

Uw onderdanige Dienaar en Neef, Willem van Oranje.

oTk hoop dat gij 't mij niet kwalijk neemt, dat ik u zoo maar zonder complimenten schrijf; maar onder zulke na bloedverwanten komen er geen te pas; ik verzoek u 't zelfde te doen en gij zult mij zeer verplichten.quot;

Indien deze brief (vooral met het naschrift) er een is van een vijand, dan dunkt ons, dat die vijandschap nog zoo hevig niet was. Hoe 't zij, de openbare verzoening had eerst twee jaren later plaats, en 't gevolg daarvan was, dat de Friesche stadhouder tot derden veldmaarschalk van 't Staatsche leger benoemd werd. In dezen rang streed hij in de veldslagen van Senef en Fleurus tegen de Fransche kavallerie met een dapperheid, die veel toebracht tot dc overwinning. In 1G89 tot tweeden veldmaarschalk benoemd, woonde hij nog den veldslag bij Steenkerken, bij Landen en Neerwinden en andere krijgsverrichtingen bij.

Een leven, dat zoo schoon begonnen was, toen de vijftienjarige knaap met zooveel vuur lijt en leven voor 't heil en de vrijheid van quot;t land veil bood, was bestemd om treurig en sukkelend te eindigen. In een der aanvallen op den vijand was de Prins van zijn paard gestort. Beter ware 't hem geweest, dat Uij arm of been gebroken had, dan nu 't geval was. Op de borst neergekomen, schijnt er een ader in de longen gesprongen te zijn: de val had ton minste een hevige bloedspuwing tengevolge. De artsen hoopten, dat de wond wel zou genezen en de zaak geen verdere gevolgen zou hebben. Doch de bloedspuwing herhaalde zich verscheidene malen, en we weten slechts al te goed, wat daarvan 't gevolg is. De Prins leidde een sukkelend leven, (de doctoren noemden 't een borstkwaal) en stierf op negeii-en-dertigjarigen ouderdom, den 259tcn Maart 1G9G, nalatende zes dochters en een zoon, Jan Willem Friso. Amelia had hem nog een zoon geschonken, Willem George Lodewijk, doch die was reeds in den ouderdom van elf maanden gestorven 1).

Een vreemd voorval had er plaats gehad tusschen het afsterven en do begrafenis van dezen vorst, een voorval dat onaan-

l) Na 's Prinsen dood (den 298ten Augustas) beviel zijn gemalin nog van een dochter.

-ocr page 387-

341

gename gevolgen dreigde op te leveren voor ile stadhouderlijke familie.

Sedert den dood van graaf Willem Lodewijk werden de Friesche stadhouders in de Jacobijnerkerk te Leeuwarden begraven. Uit achting voor hun overleden stadhouder hadden de Staten van Friesland op diens grafkelder een prachtige graftombe doen oprichten. Daar lag het uit marmer gehouwen beeld van den held op een kussen, beschermd door twee marmeren beelden, de standvastigheid en de voorzichtigheid, en omgeven van verschillende versierselen, wapens en krijgstropheeën. Deze graftombe bevond zich tegen den noordelijken muur van 't koor. Een andere graftombe, ter eere van Prinses Anna van Oranje, in 1588 gestorven, door haar bedroefden gemaal iu 't midden van 't koor opgericht, had een langwerpig vierkanten vorm en was uit marmer gehouwen.

Beide graftomben zijn er niet meer. Ze zijn vernield tengevolge van een nieuwen beeldenstorm, dien van 't jaar 1795, toen de democratische partij tegen alle prerogatieven van den adel woedde, en die der patriotten in 't hijzonder tegen al wat aan 't Huis van Oranje-Nassau herinnerde. In den roes van den zoogenaamden vrijheidsgeest werden op den eersten Augustus van genoemd jaar door 's lands bouwmeester en zijn helpers, op bevel van de toenmalige regeering, beide tombes gewelddadig vernield en de stukken daarvan weggevoerd. Ja — wie zou de heiligschennis geloo-ven — veertien dagen later (16 Aug.) ontzag het volk zelfs de kille overblijfselen van hen niet, aan wie Friesland zulke groote verplichtingen had ; de houten en tinnen kisten werden uit de grafkelders gehaald en ongewijde handen wierpen met de beenderen hunner vorsten.

Doch we gaan voort. De grafkelder der Friesche stadhouders bevond zich dan onder de tombe van graaf Willem Lodewijk. Toen nu in 1640 graaf Hendrik Casimir I gestorven was, bevond men, dat die kelder vol was. Toen lieten de Staten op kosten van 't gewest, een tweeden, grooteren metselen, beneden den grond van 't koor, en daarin werd het overschot van den graaf bijgezet. Doch ook deze kelder was propvol: 't had zelfs moeite gekost, er 't kleine kistje van Willem George Lodewijk Friso in te plaatsen. Wat gebeurde er nu? Zonder er den Magistraat of zelfs de kerkvoogden in te kennen, had Adriaan Pruimer, de hofarchitect, den vorstelijken grafkelder vergroot

-ocr page 388-

342

en daartoe zelfs uit het kooi' een pilaar weggenomen. Hierbij had hij de fondamenten zoodanig ondergraven en beschadigd, dat sommigen vreesden voor instorting van 't koor. Erger echter was het, dat hij de llegeering niet in de zaak gekend had, en om die reden deed deze hem eon proces aan. De Prinses-weduwe echter wenschte, dat het geding niet zou gevoerd worden en verzocht daarom, dat de Regeering van haar eisch afstand zon doen, terwijl zij aanbood, om de fondamenten door een anderen architect te doen onderheien eu met muurwerk te bekleeden. Tevens stond haar de Regeering op haar verzoek het zooge-naamde barenhok, de vroegere sacristie af, om dat te doen inrichten tot »eene Sepulture voor Haer Forstelijcke en Doorluchtige Familiequot;, en in dit gewelfde vertrek zijn de later overleden vorsten

gelijkvloers geplaatst geworden.

III. DE EKESTE FUIESCUE OUANJE-NASSAU.

't Was op den Juli 168G, dat Prins Willem III in zijn condoleantiebrief aan zijn neef Hendrik Casimir over den dood van diens zoontje Willem George Lode wijk o. a. schreef 1): »Ik hoop, dat de goede ( Jod u al den troost moge schenken, noodig in deze treurige gebeurtenis en dat gij weldra 't genoegen moogt hebben, een anderen zoon geboren te zien worden, welken ik hoop, dat gij langer moogt behouden en aan wien ik kan be-toonen, hoe gaarne ik uw gansche huis dienst bewijs,quot; en ruim een jaar later op den 21quot;cquot; Augustus 1687 schreef die zelfde man van 't Loo aan Prins Hendrik: »Met veel vreugde heb ik uit den brief welken gij mij de eer hebt aangedaan mij te schrijven, de gelukkige bevalling van Mevrouw de Prinses van Nassau van een zoon vernomen.quot;

En die zoon was Johan Willem Friso, den 4dcn Augustus van dat jaar te Dessau geboren. Weinig dacht Prins Willem III, toen hij dien brief schreef »dat hij aan dien zoon van Frieslands Stadhouder zoo ten volle zou betoonen , hoe gaarne hij aan 't huis van Nassau-Diet/, dienst bewees,quot; dat hij het kind, welks geboorte in Dessau en in Friesland zooveel vreugd verwekte, eenmaal tot zijn eenigen erfgenaam zou verklaren, dat dit kind

1) Groen van Prinsterer. Archives. 2quot; Serie, Tome V, Pag. 521.

-ocr page 389-

343

bestemd was om den alouden naam van Oranje-Nassau te bewaren en voort te planten. Jniraers Prins Willem III was nog gehuwd, en kon dus altijd hoop voeden op een zoon uit zijn huwelijk, die den mannelijken stam van Oranje voor 't uitsterven zou bewaren.

Nauwelijks had Jan Willem Friso den leeftijd van zeven jaren bereikt, toen zijn vader hem den geleerden Johannes Lemonon, predikant bij do Waalsche gemeente en Hoogleeraar in de Fransche taal aan de hoogeschool te Franeker, tot leermeester schonk. En de jeugdige knaap beantwoordde ten volle aan do zorg welke men aan hem besteedde. We weten, hoe hij op negenjarigen ouderdom zijn vader verloor. Zijn moeder Amelia van Anholt Dessau trad als voogdes en regentes gedurende do minderjarigheid van haar zoon op, en de Staten van Friesland verklaarden terstond het stadhouder- en kapitein-generaalschap hunuer provincie met de regimenten zijns vaders aan hem vervallen te zijn. Hiervan maakten zij een commissie en instructie op, welke zij den jongen Prins in een gouden doos ter hand stelden.

De jeugdige Jan Willem beloofde veel voor de toekomst. Aan een beminnelijk voorkomen paarde hij een vluggen en bevatte-lijken geest, en dit, gevoegd bij den levendigen aard zijner moeder en den fleren, ridderlijken geest der Nassau's, had reeds op achtjarigen leeftijd den jongen Prins zoodanig 't hart van Koning Willem III doen winnen, dat deze, na den dood zijner gade en in 't vooruitzicht van kinderloos te zullen sterven, hem reeds in 't vorige jaar tot universeelen erfgenaam van zijn vermogen en van zijn beroemden titel gemaakt had. Inderdaad, een zware verantwoordelijkheid, welke hij op de schouderen van den jeugdigen knaap legde, die den roemruchtigen naam van Oranje-Nassau ongeschonden en met eere zou hebben te bewaren.

Had Koning Willem, toen hij Johan Willem tot erfgenaam van goederen en titel benoemde, reeds gevoeld dat hem nu nadere banden aan den knaap hechtten, dan do eenvoudige bloedverwantschap met een Prins, wiens overgrootvader zijn grootvader geweest Was, — thans, nu zijn lieveling vaderloos geworden was, beschouwde hij zich als diens tweeden vader en begreep hij, zich met zijn opvoeding te moeten bemoeien. Met verlof vau de Prinsesweduwe gai hij hem tot gouverneur den heer de Curcelles Chandieu, overste-luitenant van den Staat, een otiicier van uitstekende verdiensten, en kort daarna tot ondergouverneur den

-ocr page 390-

344

heer Dupny, teneinde /.ij beiden zicli om strijd mochten hevlji-tigen, om den Prins bekwaam te maken tot de aanzienlijke waardigheden, welke hy eenmaal zou bekleeden.

O, hoe zal Prins Willem 111 er naar verlangd hebben, dat zijn gunsteling de jaren bereikt had, om onder zijn leiding veldheerstalenten te verkrijgen. Reeds in de verte zag hij Europa zich gereed maken tot den oorlog over de Spaansche successie. In dien oorlog zouden er voor den aanstaanden Oranje-Nassau lauweren te behalen zijn; de mensch wikt, maar God beschikt: Willem III beleefde 't begin van den oorlog niet: hij stierf eer die was uitgebroken; terwijl Johan Willem nog op de hoogeschool te Utrecht was. Keeren wij dus tot hem terug.

't Was een beel feest voor Praneker geweest, die dag in Maart 1700, toen Prins Jobau Willem Friso, de dertienjarige stadhouder en de afstammeling van 't geliefde geslacht van Nassau, zijn intocht in de stad zou doen, om daar eenigen tijd te blijven en de lessen aan de academie bij te wonen. Rijk en arm, oud en jong bad hun woningen verlaten of stonden voor de opengeslagen vensters hunner huizen, als die in de buurt stonden, waar de Prins voorbij moest. Vooral buiten de Noorderpoort, waar Johan Willem moest aankomen, was 't zwart van volk. Daar staan ook al de studenten geschaard niet hun professoren in't midden, in hun wijde tabbaarden gehuld en groote allongepruiken op 'thoofd; deftige mannen, hoog in achting om hun geleerdheid. Onder hen merkt gij Professor ('oetier op, hoogleeraar in de welsprekendheid en in de geschiedenis; hij bekleedt dit jaar den rang van rector magnificus. En die eerwaardige grijsaard, die naast hem staat en met wien hij juist in een druk gesprek is gewikkeld, is niemand anders dan de oom en leermeester van onzen beroemden Menno van Coehoorn, professor Fullenius, die den leerstoel voor de wiskunde en den vestingbouw bekleedt.

Daar komt in de verte iets aan. Aller oogen richten zich op den weg naar Leeuwarden, Inderdaad, het is de karos met den verwachten persoon : Prins Johan Willem Priso, vergezeld van zijn gouverneur Chandieu, zijn ondergouverneur Dupuy en zijn leermeester Lemonon, /ooals we weten, ook hoogleeraar aan de school te Praneker. Twee andere karossen bevatten zijn hofhouding. Aan de poort genaderd, stapt de Prins met zijn drie geleiders uit het rijtuig en wordt hij door Fullenius, als den oudsten der professoren, met een kort, maar hartelijk woord ver-

-ocr page 391-

;i45

welkomd, welk woord met een luid: »Vivat onze Prins! Vivat onze stadhouder!quot; door de studenten eu 't verzamelde volk wordt besloten. 'Nu schaart meu zich. Een deel der studenten gaat als een soort van eerewacht vooruit; daarop volgt de Prins his-schen Coetier en Fnllenius; dan de andere professoren en eindelijk de overige studenten. De tocht gaat naar de academie, in 't westelijk gedeelte der stad gelegen, een statig gebouw, vroeger 't klooster der kruisheeren en waarin drie gehoorzalen zijn. Daar gekomen, brengt men den Prins eerst naar een vertrek, welks wanden behangen zijn met de levensgroote portretten der overledene hoogleeraren: 't is dat, waarin de academische senaat zijn vergaderingen houdt. Hier biedt men hem ververschingen aan, waarna men zich op weg begeeft naar de academiekerk. Daar zitten reeds de leden der Regeering en de vier curatoren in hun hooge banken en zijn de aanzienlijkste burgers der stad vereenigd. Zoodra allen gezeten zijn, beklimt de rector magnificus den preekstoel en houdt een sierlijke en doorwerkte redevoering, waarin bij herinnert, hoe de academie baar ontstaan eu haar bloei aan 's Prinsen edele voorvaderen te danken heeft, hoe hij haar geluk wenscht, dat zij den zoon dier edele Nassaus in haar gehoorzalen zal ontvangen, en hoe hij hoopt, dat 's Prinsen verblijf moge strekken tot roem der hoogeschool, tot eer van de stad en tot heil van Friesland, hetwelk zoo nauw verbonden is met hot doorluchtig geslacht, waaruit hij is gesproten.

En Joban Willem Friso strekte der academie van Franeker tot roem; ofschoon hij er slechts anderhalf jaar bleef. Met de meeste vrucht woonde hij de lessen bij van professor Fullenius, die hem de wiskunst volgens Euclides onderwees en hem tevens onderricht gaf in de vestingbouwkunde. Met Coetier behandelde hij o. a. de »Aanteekeningen van Caesar.quot; Zijn vlug verstand, zijn scherp oordeel, zijn trouw geheugen en vooral zijn noeste vlijt deden hem aan Franekers academie groote vorderingen maken. Maar boven alle vakken was de geschiedenis hem 't liefst en menigwerf verwonderden zich de professoren over den helderen blik, welken bij in de feiten sloeg en de scherpzinnige en wijsgeerige opmerkingen, welke hij over historische gebeurtenissen maakte.

Toen bij in de maand September 1701 naar Utrecht vertrok, was het, omdat hij wenschte den gezichtskring zijner kennis

-ocr page 392-

346

wat meer uit te breiden. Vreemd mag het inderdaad heeten, dat koning Willem zijn gunsteling niet naar de Leidsche hoogc-school zond; de reden daarvan is ons onbekend. Aan de Utrecht-sclie academie zette liij de studie der wiskunde voort onder de leiding van professor Saurin, een refugié, vroeger predikant bij de Waalsche gemeente te 's Gravenhage. Bij professor Graevius nam bij les in de geschied- en aardrijkskunde: hij hield zich daar vooral bezig mot de algemeene geschiedenis en de oude geographic.

Terwijl hij te Utrecht studeerde, ontving bij de tijding van 't onverwachte overlijden van koning Willem. Terstond nam hij nu den titel aan van Prins van Oranje-Nassau. Hoezeer ook de overledene zijn neef als opvolger in de door hem bekleede waardigheden had aanbevolen — de vijf provinciën, aangezet door Holland, verkozen het zelfbestuur boven 't stadhouderlijke en lieten 't aan Friesland, Groningen en Drenthe over, om die waardigheid in hun gewesten te behouden. Erger echter was het, dat hun naijver op Friesland en diens stadhouders de oorzaak was , dat de Algemeenen Staten, welke de koning had benoemd tot uitvoerders van zijn testament, onverschillig toezagen, hoe de koning van Pruisen, die als bloedverwant van den overledene door zijn afstamming van Fredcrik Hendriks dochter Louise Henriette mede aanspraak maakte op de erfenis van Willem Hl, een gedeelte daarvan in be/,it nam.

Prinses A mal ia, de handen weer geheel vrijhebbende , verlangde nu haar zoon een meer Priesche opvoeding te geven. Onder hartelijke dankzegging voor hun bewezen diensten, gal' zij den heer de Chandieu een eervol ontslag en verving hem door een Friesch edelman, jonker Schelte van Heemstra, die den Prins in de Priesche staatsbeginselen zou onderwijzen.

»Ziehier, Mijnheer van Heemstra,quot; zeide zij tot jonker Schelte, »mijn zoon. Leer hem in alles u gelijken, en hij zal een sieraad van ons geslacht worden, geen loffelijke hoedanigheden zullen hem ontbreken!quot;

En dat mocht ze inderdaad tegen hem zeggen. Uit een oud-adellijk Friesch geslacht gesproten, had jonker Schelte zich reeds vroeg aan den krijgsdienst gewijd eu het op vijf-en-twintigjarigen leeftijd tot kolonel gebracht. Toen zijn vader Feije van Heemstra stierf, had hij voor zijn onder-kommandantschap te Emden bedankt eu zich in Friesland gevestigd, waar hij zijn

-ocr page 393-

347

heerlijkheid Dattingastate betrok, tot hij zijn voorvaderlijk slot Heemstrastate, dat bouwvallig was geworden, weder in een behoorlijken toestand had gebracht 1). De heer Hilken werd tot 's Prinsen stalmeester aangesteld.

Intnsschen was de Spaansche successie-oorlog uitgebroken, en geen wonder, dat het vurig gemoed van Prins Johan Willem Friso er naar verlangde, om deel te nemen in den roem, welke daar zou zijn te halen. Doch Prinses Amalia oordeelde hem daartoe nog te jong, en de Prins moest zich dezen veldtocht vergenoegen met do krijgsbedrijven uit de berichten na te gaan. In 't jaar 1703 echter, toen hij bijna zijn zestiende jaar voleindigd had, werd hem veroorloofd als vrijwilliger dienst te nemen.

We vinden hem als zoodanig in den zomer van 1703 op den Huize Oranjewoud, door zijn grootmoeder Albertina Agnes gebouwd, en door uitgestrekte plantsoenen en bosschen omringd. Jonker Heemstra en mijnheer Hilken hadden hem met's Prinsen groothofmeester Verschuur eu verder gevolg derwaarts vergezeld. De Prins zou hier zijn garde afwachten.

»Ik wil haar hier inspecteeren,quot; had hij tegen Hilken gezegd. »Laat Moloc zadelen.quot;

»Met uw verlof,quot; antwoordde Hilken. »Moloc is niet gewoon aan krijgsmuziek.quot;

»Dan zullen we er hem wel aan gewennen, Hilken,quot; antwoordde de Prins. »Waartoe zou ik een paard mee naar't leger nemen, dat geen krijgsmuziek kan hooren?quot;

»Uwe Hoogheid heeft gelijk,quot; antwoordde Hilken en verliet het vertrek, om 't kleine Spaansche paardje te laten zadelen.

De gardes waren aangekomen en hadden zich op een groote vlakte nabij 't Oranjewoud geposteerd. De Prins reed er, vergezeld door Heemstra en Verschuur, heen. Zo vonden er een groote menigte, van 't naburig Hoereveen en de dorpen Nieuween Oudeschoot toegestroomd, om 't ongewone schouwspel vaiv militaire manoeuvres te aanschouwen en ook den jongen Prins te zien. Daar komt hij te voorschijn, en een donderend gejuich : »Vivat onze Prins! Vivat Oranje!quot; klinkt hem te gemoet. Den berijder deed deze sympathie van 't volk aangenaam aan, niet zijn ros. 't Moedige dier stak de ooren op, 't

1) Ook bij kouing Willem en diens gemalin stond Jonker Schelte zoozeer in achting, dat deze peter en meter over twee hunner kinderen, Heudrik en Maria, werden.

-ocr page 394-

348

was of er vuur uit zijn oogen sprong. En eer de Prins, die om het volk te groeten zijn eene hand aan zijn gepluimden hoed hield, er op verdacht was, begint Moloc te steigeren en werpt zijn berijder af, wien hij ongelukkigerwijs een zijner hoeven op den rug kort onder den schouder zet, hetwelk dezen een gil ontlokt. Heemstra, Hilken, Verschuur, allen snellen toe, om den jeugdigen vorst onder 't paard vandaan te halen. Gelukkig lichtte het dier van zelf den poot op en bevond men, dat de schouder niet gebroken was. Terstond werd Zijne Hoogheid naar 't Huis gebracht, waar zijn lijfarts de woud onderzocht, en verklaarde, dat het slechts eeu kleine kneuzing was, die 21a eenige rust wel spoedig zou herstellen. Reeds den Juni

was hij weer hersteld en in staat, om zich naar het leger te begeven.

Overal, waar hij doortrok, mocht hij zich over de sympathie der bevolking verheugen, overal werd hij verwelkomd door de magistraten der steden en de bevelhebbers der bezettingen, en waar hij vertoefde, plaatste men een eerewacht voor zijn huis. Eerst bezocht hij Venlo, waar hij met veel eerbewijzingen ontvangen werd en de vestingwerken bezichtigde. Hetzelfde deed hij te Roermond en te Maastricht. Het was echter eeu groote teleurstelling voor hem, toen hij bij laatstgenoemde stad aankwam en er 't leger der bondgenooten uiet meer vond; te groo-ter, daar hij twee dagen op een vrijgeleide moest wachten.

't Was op den 3',equot; Juli, dat hij Maastricht verliet, vergezeld door honderd ruiters, die ter bedekking van de broodwagens voor 't leger moesten dienen, 't Liep reeds tegen den avond, toen men liet stadje Maasbree bereikte, waar hen twee honderd ruiters opwachtten, ter versterking uit het leger gezonden. Na zich even verfrischt te hebben, zette men den tocht voort naar het dorp Loemel, waar men den nacht zou doorbrengen en hetwelk men dan ook zeer spoedig bereikte. Doch reeds denzelfden avond om tien uur gaf de Prins den ruiters bevel, terstond op te zitten, en vertrok hij zelf met zijn gevolg en zijn escorte, ondanks den neerplassenden regen en de tastbare duisternis. De zaak was, dat een Fransche afdeeling den Prins en de broodwagens zou oplichten, van welken toeleg men gelukkig bericht had gekregen. Toeu nu de Franscheu een uur of wat later kwamen, waren de vogels gevlogen en konden zij onverrichter zake terugkeeren. Reeds den volgenden morgen vroegtijdig was

-ocr page 395-

849

de Prins in de nabijheid van liet leger. Zoodra hij daar was aangekomen, kwam hem een geleide te gemoct, dat hem ntiar 't legerkamp bracht, waar Zijne Hoogheid terstond zijn opwachting bij den veldmaarschalk Ouwerkerk ging maken, die hein hartelijk ontving en een karos liet voorkomen, waarmede hij hem naar een kasteel geleidde, om daar van de nachtelijke vermoeienis uit te rusten en te vertoeven , zoolang als het leger hier verblijf hield. Hij bleef daar echter niet lang: reeds den volgenden dag gaf de opperbevelhebber, de hertog van Marlborough, bevel tot oprukken en de Prins verlangde mee te trekken en voegde zich bij de generaals, die zich aan 't hoofd der zich in beweging stellende troepen bevonden.

Men sloeg zich neder tusschen de dorpen Beerse en Guirle, waar 't regenachtig en onstuimig weer onze troepen noodzaakte, om vijftien dagen te blijven. Dat weer belette Johan Willem Friso niet, om de generaals, met welke hij spoedig kennis had gemaakt, op hun rondes ter inspectie der posten of 't opnemen der vijandelijke liniën te vergezellen. En hoewel hij om de onverschrokkenheid welke hij daarbij ten toon spreidde, de bewondering dei-oudste snorrebaarden verwierf; voor hem zelf hadden die tochten een alles behalve aangename uitwerking. Immers, ten gevolge van de ongewone vermoeienissen en vooral van 't gure, natte weder, kreeg hij hevige kramppijnen, vergezeld van zware diarrhée, en zulk een geduchte koorts, dat zijn lijfarts voor zijn leven vreesde en hem veroordeelde, eenige dagen onder de dekens te blijven. Die rust en de hem toegediende medicijnen hadden 't gevolg, dat hij reeds den 2;}8lcn Juli het leger, hetwelk op dien dag naar Beerse oprukte, in zijn karos kon volgen. Toen men echter den volgenden dag op de groote heide van St. Job in 't Goor aankwam, en er alle uitzcht was om Villeroy, die zich hier verschanst had, een veldslag te leveren, kon de Prins niet langer in zijn karos blijven, steeg, tegen den raad van zijn geneesheer, te paard en reed mede aan 't hoofd des legers, 't Kwam echter niet tot een slag, daar de vijand zijn kamp had opgebroken en, nu door den vreeselijkeu rook begunstigd, achter zijn verschansingen terugtrok. Na bij de belegering van Huy tegenwoordig te zijn geweest, waar hij zijn kwartier inliet dorp Bruestein hield, vertrok hij den '25stl:quot; October onder 't geleide van drie escadrons ruiters en dragonders uit Maastricht

-ocr page 396-

350

naar Dieren eu van daar naar 't Loo, waar hij eenige dagen vertoefde, om 't genot der jaclit te smaken.

En zoo was de nieuwe vertegenwoordiger van 't Huis van Oranje-Nassau, al was liet dan ook maar als vrijwilliger, in 't Staatsolie leger ingelijfd.

IV. ZIJN VOORVADEREN WAARDIG.

Als vrijwilliger. Neen, zoo zou Prins Johan Willen Friso niet weer naar 't leger gaan. Dat was beneden zijn rang, ver beneden zijn geboorte. Zoo ten minste oordeelden er de Staten van Friesland en Groningen over, en daarom verkozen zij niet, dat hij, die zicli in de lente van 't jaar 1704 reeds gereed maakte om den veldtocht bij te wonen, als zoodanig zou vertrekken. Ze hadden aireede hun eisch aan de Staten-Generaal gedaan, dat men hem den rang van generaal zou toekennen. De andere provinciën weigerden dit, op grond van 's Prinsen jeugd. Te jong! Wel is waar, hij was nog geen zeventien jaar; maar waren Maurits en Frederik Hendrik ook niet jong geweest, toen ze de baan van den krijgsroem betraden ?

Hoe 't zij, men wilde er niet toe overgaan, en nu weigerde Friesland om zijn stem te geven tot de benoeming van de oudere generaals, indien het in deze zaak zijn zin niet kreeg. Dit had een bezending van de Staten-Generaal naar Friesland ten gevolge, en nu werd er besloten, den Prins den rang en titel van generaal te verleenen, doch zonder die waardigheid uit te oefenen, noch het jaargeld te trekken, hetwelk er aan verbonden was. Ondanks den tegenstand der provinciën, vooral van Zeeland, had die benoeming den 1 lcu April plaats en zoo kwam liet, dat de Prins, die eerst den 10™ Mei te 's Gravenhagekwam, om in handen der Staten-Generaal den eed als bevelhebber af te leggen, en te Nijmegen nog eenige dagen op zijn gevolg, zijn reis- en legertuig moest wachten, eerst den 25 Mei in 't leger aankwam.

't Was op den 26eii Juni, dat hij de gelegenheid had, om de mate van koelbloedigheid te toonen welke hem bezielde, 't Leger lag te Mol-en-Bal, waar men zes dagen vroeger was aangekomen om de stad Namen te bombardeeren. Op uitnoodiging van den Veldmaarschalk, vergezelde Oranje dezen met den brigadier Gro-vestins, een edelman van zijn huis, die zes honderd ruiters onder

-ocr page 397-

8quot;) 1

■/.icli had en den heer Hilken, op een verkenningstocht om de Frauschen in den omtrek van Hul te bespieden. In den beginne ging alles zonder stoornis. Daar komen ze aan een hollen weg, met heggen en struiken bewassen.

»Bezet gindsche hoogte, brigadier!quot; beveelt Ouwerkerk. »En detacheer vijftig dragonders, om ons in den hollen weg te vergezellen !quot;

Grovestins deed wat hem bevolen was, en Ouwerkerk reed met Oranje en de andere bevelhebbers aan 't hooi'd van die vijftig ruiters den hollen weg in. Nauwelijks echter waren ze aan den uitgang gekomen en dicht bij een brug, of daar vielen onverwachts eenige schoten.

't Was een bende van honderd grenadiers onder den bekenden vrijbuiter Jacques Pasteur. Gelukkig was er niemand van de bevelhebbers gekwetst. Nu sloten zich de vijftig ruiters aaneen en dreven de partijgangers terug tot op een kleine vlakte bij ïon-gerloo , waar zij zich weder verzamelden. Ook Grovestins kwam aan 't hoofd van zijn eskadron eu weldra waren de grenadiers overmeesterd. Wie er echter in dat gevecht gesidderd had, Johan Willem Friso niet; terwijl de kogels hem om de ooren Hoten, er zelfs een ruiter vlak achter hem dood van 't paard stortte, en een ander naast hem gekwetst werd, bleef hij even kalm en bedaard, als ware hij op 't Oranjewoud of op 't Prinsenhof te Leeuwarden geweest; ja, toen een der bevelhebbers tot hem zeide: »Uwe Hoogheid moest zich niet zoo in gevaar stellen eu wat ter zijde wijken,quot; keek hij dezen met minachting aan en antwoordde: »In de voorste reien is mijn plaats.quot; Diezelfde koelbloedigheid en onversaagdheid toonde hij , toen hij aan 't hoofd van zijn regiment en garde, in den beroemden slag bij Hochstedt streed.

Leverde het jaar 1705 den Prins geen gelegenheid op om zifch te onderscheiden, te meer kans zou hem het volgende jaar geschonken hebben, waarin de hertog van Marlborough met 00000 man op Villeroy met C2000 man een volkomene overwinning behaalde (23 Mei), en de grijze Ouwerkerk zich met onsterfe-lijken roem overdekte 1);—indien hij zijn eigen meester geweest

1) De linkervleugel, waarbij zich de NeJerlamlaehe troepen onder Ouwerkerk he-vonden, besliste de zegepraal. In dezen veldslag verloren de bondgenooten 1006 dooden en 25G7 gekwetsten, de Fransehen 13000 man aan gekwetsten , dooden en gevangenen, 80 vaandels eu al hun gesehut.

-ocr page 398-

352

was. In Friesland immers had men geoordeeld, dat iemand, die toch geen hevel in 't leger had, nicli /,00 niet behoefde te haasten. Daardoor kwam hij eerst den 20stcquot; Mei te 'sGrayen-hage, waar hij tot zijn spijt de tijding van de overwinning kreeg, bij Ramilies bevochten. Hij vertrok nu mismoedig den 26st':11 Mei uit 's Gravenhage, en kwam eerst den 9aen Juli bij het leger aan, hetwelk toen te Asselen, bij Gent lag. Toch had hij gelegenheid genoeg om zijn onverschrokkenheid te toonen, vooral bij de belegering van Ath, waar hij ondanks de bommen dei-belegerden , meestal tweemaal daags de loopgraven bezocht.

't Was op den 18llen November 1707 een heele feestdag in de stad Leeuwarden. Gelijk voor drie-en-twintig jaren was ze met groen en vlaggen versierd. Geen wonder, ze zou thans haar stadhouder inhalen, voor 't eerst zou Prins Johan Willem Friso als werkelijk bevelhebber binnen haar muren komen. Immers terwijl hij in 't leger was, hadden de Staten-Generaal op zijn hernieuwd verzoek, den Prins die nu den 4l,'!n Augustus zijn twintigste jaar had bereikt iu 't bezit van zijn ambt als generaal gesteld, hetwelk door Ouwerkerk bij dagorder aan 't leger was bekend gemaakt.

En dat was alles geweest wat men gedaan had. Immers, ofschoon hem, als stadhouder van Friesland, op zijn twintigste jaar vau rechtswege zitting in den Raad van State toekwam, eisch-ten Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsel, dat hem die zitting zou worden geweigerd en gaven daarvan als voorwendsel op, dat Friesland anders te veel overwicht op de andere provinciën zou uitoefenen.

Ja, bijna — had Gelderland het niet verhoed — zou er een nieuw Eeuwig Edict zijn uitgevaardigd, onder den naam van Harmonie. De ontvangst welke de Prins in de hoofdstad van Friesland genoot, deed hem goed, hem die van de andere provinciën zooveel achteruitzetting ondervond, en 't gejuich van 't volk, dat hem van de Wirdumerpoort tot aan het Hof onophoudelijk in de ooren klonk, bewees hem, hoe gehecht de Friezen aan hun stadhouders waren. Vier dagen later begaf hij zich, afgehaald door acht Heeren leden en den secretaris der Staten van Friesland , naar hun vergaderzaal, om er den eed als stadhouder en kapitein-generaal van hun gewest af te leggen; terwijl nu do Prinses-weduwe haar voogdij als geëindigd beschouwde en haar post van gouvernante nederlegde. De Staten stonden haar als

-ocr page 399-

353

vereering een som vau/5000 en een jaargeld van gelijke grootte toe. In 't volgende jaar huldigde ook Groningen hem als stadhouder.

In datzelfde jaar 1708 begon hij zijn loopbaan als kapitein-generaal luisterrijk door zijn dapper gedrag in den slag bij Oudenaarden. 't Was een ongeschikt terrein om slag te leveren; geheel doorsneden met beken en slooten, en begroeid met heggen en struikgewas. Daar ziet Marlborough, dat de Franschen een misslag begaan hebben, ze hebben een hoogte nabij het dorp Oycke onbezet gelaten. Terstond geeft hij zijn veldmaarschalk Ouwerkerk bevel, om die hoogte met twintig bataillons Staatsche en Deensche troepen te vermeesteren. Ouwerkerk beveelt aan Oxenstiern, Tilly, Nassau-Woudenberg zijn zoon, en Prins Johau Willem Friso, hem te volgen, en de hoogte, welke door de vijanden aan alle kanten omringd is, te vermeesteren.

Te paard rijdt de Prins voor zijn voetvolk uit. Al vechtende en over slooten, beken, heggen en struiken heen, heeft hij met de zijnen de hoogte bereikt en doet haar bezetten. Ook de andere troepen zijn genaderd. Hij laat hun 't bewaren van den heuvel over en daalt met de zijnen aan den anderen kant af. Daar ziet hij een kleine opening, die een geschikten toegang verleent en laat haar vermeesteren. Doch dat geschiedt niet zonder hevigen strijd; want de opening wordt door troepen van 's konings huis bewaakt en die zijn zeer gunstig geposteerd. Maar Johan Willem Friso is een Oranje-Nassau. Terwijl de kogels hem om de ooren fluiten, geeft hij zijn bevelen als een oud generaal. En toen hij meester is van de opening, laat hij er zijn troepen bataillon voor bataillon doormarcheeren, beveelt hun, zich in slagorde te scharen en zoo op den linkervleugel des vijfhuis aan te vallen, welke door die even kloekmoedig als goed bestuurde en wel doordachte beweging geheel wordt ingesloten. De duisternis begint reeds te vallen en nog is de Prins in 't gevecht. Eindelijk beveelt Marlborough , het vuur te staken, en, hoe ongaarne ook, de Prins laat bevel blazen om zich te verzamelen. De slag bij Oudenaarden was roemvol gewonnen, en Prins Johan Willem Friso had geen gering aandeel aan den roem en de eer dier victorie.

Nn sloegen de bondgenooten 't beleg voor Rijsel. Prins Eugenius lag er met 40,000 man voor en werd door Marlborough met

23

-ocr page 400-

364

70,000 man gedekt; Prins Joliau Willem Friso zou de vesting berennen. Om dicht bij den vijand te z^n, had hij zijn kwartier in het dorpje Lambersart opgeslagen, 't Is in den vroegen morgen van den 18cle,1 Augustus 1808. 's Prinsen kamerdienaar, Ducerceau, die den Prins, toen deze nog een knaap was, reeds had gediend, is bezig hem te kleeden. Juist komt dominé Lamigue , 's Prinsen veldprediker en hofkapelaan, om Zijne Hoogheid te spreken.

»Uw WelEerwaarde zal een oogenblik geduld moeten hebben,quot; ♦ zegt 's Prinsen secretaris. »Ducerceau is juist binnen om Zijne Hoogheid te kleeden.quot;

»Welnu, dan zal ik even wachten,quot; antwoordt de predikant. »Ik ben gekomen, om Zijne Hoogheid te bidden, zijn kwartier weer te Marquette te vestigen, 't Is hier te gevaarlijk.quot;

»Ik vrees, dat het u weinig helpen zal, dominé,quot; herneemt de secretaris. »Zijne Hoogheid heeft juist daarom Marquette verlaten, omdat hij er te ver van de stad af was; naar 't hem ten minste voorkwam.quot;

»En toch . . . .quot;

Hier wordt de predikant in zijn rede gestoord door een vree-selijken slag in de kamer van den Prins. Zoowel hij als de secretaris stormen 't vertrek binnen. Daar zien zij een tooneel! Op den grond ligt de arme 'Ducerceau uitgestrekt, wiens hoofd half weggeschoten is door een kanonskogel, die door 't open raam is komen binnenvliegen. En bij het lijk staat de Prins, niet denkende aan 't gevaar dat hem zelf bedreigt, wiens kamerjapon met de hersenen van zijn trouwen dienaar bespat is en die niets doet dan roepen: »Mijn arme, goede Ducerceau is dood!quot; 1)

't Was inderdaad een geluk, dat het raam had opengestaan; anders had Oranje zeker de glasscherven in 't gezicht of in do oogen gekregen. Op aandringen van Lamigue en van verschillende aanzienlijke personen verplaatste hij nu zijn kwartier naar Holbeke, dicht bij de abdijquot; van Marquette.

Den 22sUn October capituleerde de stad en trok Boufflers met 4500 man in 't kasteel, hetwelk hij den Bquot;0quot; December op bevel van Lodewijk zelf, overgaf. En was de Prins bij dit-merkwaardig beleg de tweede in het opperbevel, bij elk gevecht

l) Lamigue. Hiat. du Prince d'Orange. Tome II. pag. 70 et 71.

-ocr page 401-

355

en eiken aanval was hij steeds de eerste geweest. Reeds zweefde de naam van den dapperen Johan Willem Friso op de tong vau iederen Nederlander.

En nog was de veldtocht niet geëindigd. Thans trok het leger, waarvan de Prins een derde onder zijn bevel had, over de Schelde, om Brussel te ontzetten. De Franschen, die den overtocht over die rivier niet hadden kunnen beletten, waren naar Gent geweken. Ook daar vervolgde Marlborough hen. Zoodra de Prinsen van Oranje en Savoye zich bij hem gevoegd hadden, liet hij de stad berennen, die zich den O1*6quot; Januari 1700 bij verdrag overgaf. En zoo kwam het, dat de Prins in 't koudst van den winter te Leeuwarden terugkwam, waar hij de vergadering der Staten bijwoonde, en zich daarop naar Cassel begaf, om zijn huwelijk met Prinses Maria Louise vau Hessen-Cassel te sluiten. Dit had niet veel luister en plechtigheid plaats. De Prins, die gedacht had weer spoedig te velde te moeten trekken, wilde zijn gemalin niet in het voor haar vreemde land brengen, dan na den veldtocht. Zijn verblijf te Cassel duurde echter langer dan hij gedacht had, daar men de vredesonderhandelingen met Frankrijk had hervat. Intusschen maakten de legers zich tot den veldtocht gereed, verliet ook de Prins 't Hof van Cassel en zijn jeugdige gemalin, en kwam den 223U'quot; te Kijsel, om in den slag bij Malplaqnet nieuwe lauwereu te plukken.

't Was in den vroegen morgen van den lldequot; September 1709, dat twee machtige legers tegenover elkander stonden; het eene aangevoerd door den Franschen maarschalk Villars, had een uitmuntende stelling gekozen, op een verhevenheid door beken en bosschen omringd; het andere, onder Marlborough 1) en Eugenius van Savoye 2) had zich te Blairegnies in 't gezicht van den vijand neergeslagen. De Prins van Oranje zou met 31 ba-

23*

1

Mr. Groen van Priusterer zegt in zijn Handhoek, 2e St. Blz. 402:

quot;John Churchill, hertog van Marlborough (1050—1722), laaghartig, sluw, schraap-ziek, verraderlijk, een karakter dat afkeer verwekt, maar ongemeen bekwaam als veldheer, staatsman en partijhoofd; de ziel van het bondgenootschap en van den successiekrijg. De stoutheid zijner ondernemingen had doorgaans in welberekend overleg haar grond; door Willem III was hij aanbevolen.quot;

-ocr page 402-

356

taillous den Franschen rechtervleugel 1) aantasten; 21 Staatsche eskadrons onder zijn zwager, den erfprins van Hesseu-Cassel, moesten hem met de uit Doornik verwachte bataillons ondersteunen. Daar men echter berekende, dat ze niet tijdig genoeg zouden aankomen, had men hun bevel gegeven een anderen weg te kiezen en 's vijands linkervleugel in den rug aan te grijpen. Hoe goed dit ook overlegd was, het onthield Oranje een versterking, zonder welke de hem opgedragen taak onuitvoerbaar was.

't Was drie uur in den morgen, 't Geheele leger lag neergeknield voor God; want er werd een bidstond gehouden. Hoevelen van die vijfennegentig duizend mannen hadden hun laatste gebed gestameld! We willen den slag niet beschrijven — alleen den Prins van Oranje volgen.

Te acht ure begon de strijd aan den rechtervleugel. Reeds twee uren lang had Oranje het slaggewoel aangehoord, en nog gaf Tilly geen bevel tot den aanval. Langer kon de Prins zijn ongeduld niet bedwingen. Tegen 10 ure geeft hij aan zijn troepen order om op te rukken. Daar valt, reeds bij den eersten aanmarsch, Oxenstierna dood naast hem neder, elke schrede kost aan een der hem omringende officieren het leven; Oranje weet van geen wijken, hij rijdt moedig voort, terwijl ook hem de kogels om de ooren snorren. Maar daar stort zijn paard onder hem. Wat nood! Te voet gaat hij de zijnen voor, dwars door 't kruisvuur heen , tot aan de verschansing. Daar gekomen, zwaait hij met den hoed tot teeken van den aanval. Terstond werpen zich de Hollandsche gardes en de Bergschotten in dienst der Republiek in de droge gracht voor de verschansing, beklimmen de schans en jagen er met gevelde bajonet den vijand uit.

Boufflers, die den Franschen rechtervleugel aanvoert, krijgt bericht van 't voordeel door Oranje behaald; terstond snelt hij met eenige troepen derwaarts en drijft de Staatse hen uit de schans. Intusschen is generaal Dohna met zes bataillons opgerukt; ze worden echter zoo goed ontvangen, dat ze moeten wijken. De Schotsche generaals Hamilton en Bardine en de Nederlandsche Sparre en Weck sneuvelen, Oranje wordt een tweede paard on-

1) 't Was eigenlijk Tilly, Ouwerkerk als veldmaarschalk ojjgevolgd, die den linkervleugel der Bondgeuooten aanvoerde, althans in naam; want, was hij de ijverige aanhanger en alzoo de gunsteling der antistadhouderlijke party, zijn ofKcieren waren over 't geheel aan de zijde des Prinsen van Oranje en gehoorzaamden dezen meer dan hun veldmaarschalk. Van Lennep, Voorn. Gesch. Afd, UI, St. Ill, El. 96,

-ocr page 403-

357

der 't lijf doodgeschoten, 't Is of't gevaar zijn moed vermeerdert; zijn volk ziende wijken, rukt hij een vaandrig 't vaandel uit de handen, snelt met den uitroep: »Volgt mij vrienden! Hier is uw post!quot; de borstwering op en plant er het veldteeken. En zijn volk laat hem niet in den steek: 't volgt hem, en andermaal is de verschansing gewonnen. Maar andere aarden wallen verheffen zich achter haar, eu de dood blijft ouder de zijnen woeden. Van de twaalfhonderd zijner gardes is de helft gesneuveld, van al de officieren die hem omringden, is alleen Verschuur, zijn hofmaarschalk, ongekwetst; de grond is letterlijk met lijken bezaaid. Daar doen de Fransche grenadiers een uitval, en kan Oranje 't met zijn weinige overgeblevene manschap hier niet langer uithouden : in goede orde trekt hij met de zijnen tot onder de bedekking van de door zijn zwager aangevoerde ruiterij.

Was nu deze geduchte aanval op den linkervleugel oogen-schijnlijk zonder vrucht afgeloopen, hij had, evenals die van Schulenburg en Van Lottum aan den anderen, Villars genoodzaakt , zijn centrum te verzwakken en gaf dus aan Marlborough en Eugenius gelegenheid om er met hun macht doorheen te breken ; Oranje had dus veel toegebracht tot de glorierijke overwinning, op den nooit verwonnen Villars behaald. Doch ten koste van veel menschenbloed, ook aan de zijde der Bondgenooten. 1) En de eenige vrucht van dien bloedigen slag was de inneming van Bergeu, dat, door Oranje belegerd, zich een maand later overgaf.

Den 17dl!n November te Leeuwarden teruggekeerd, vertrok de Prins den 28stequot; dier maand naar Hessen-Cassel, om zijn doorluchtige gemalin te halen. Ze kwamen op Nieuwjaarsdag van't jaar 1710 te Bergum, op drie uren afstands van de hoofdstad, en deden den volgenden dag hun plechtigen intocht binnen Leeuwarden, waar alles met vlaggedoek versierd was, uitbundige vreugde hen begroette en de dag met illuminatie en vuurwerk werd besloten. Den volgenden dag boden de Staten van Friesland der prinses een rentebrief van /' 100,000 als huwlijksgeschenk aan. In Maart deden de hooge echtelingen hun intocht in Groningen, waar zij met niet minder vreugde en geestdrift werden ontvangen.

i) Vier eu dertig duizend meuschen waren er dien dag gesneuveld; er was dan ook slechts bij uitzondering kwartier gegeven. Van daar, dat er slechts 500 gevangenen waren. Onder de 18,120 man, aan de zijde der Bondgenooten gevallen of gekwetst, waren 12,061 Staatsoliën. Kr waren 1,800,000 geweerschoten gelost.

-ocr page 404-

358

V. TE JONG GESTORVEN.

Het jaar 1710 leverde weinig belangrijks op. Toch toonde Oranje wederom zijn gewone wakkerheid in het beleg van Douay (24 Mei tot 25 Juni), welk beleg den aanvallers niét minder dan 8000 man aan dooden en gekwetsten kostte. De Staten-Generaal, wien de Prins van die inname kennis gegeven had, antwoordden hem, » dat ze zich zeer verheugden over de jongste overwinning, dat de vlijt van hem, den heer Prins van Oranje, daartoe aangewend , hun zeer aangenaam was, niet twijfelende of Zijne Hoogheid zou in den ijver ten algemeenen welzijn volharden.quot; Deu 30!tcn September van datzelfde jaar veroverde Oranje St. Venant.

't Volgende jaar 1711 was de Prins weder vroeg in 't veld. Daar ontving hij de tijding , dat zijn neef de Koning van Pruisen zelf in den Haag was gekomen, om hem over de eindregeling der erfenis van Willem III te spreken. Reeds sedert eenigen tijd had deze vorst den Staten-Generaal, uitvoerders van Koning Willems testament, met grooten nadruk verzocht, de zaken betreffende die erfenis tot een eind te brengen. De heer Hymen, van wege Pruisen gezonden, had met den zaakgelastigde des Prinsen reeds tallooze bijeenkomsten gehad; men scheen echter tot geen schikking te kunnen geraken. Nu was de Koning zelf overgekomen en wenschte een mondgesprek met zijn neef te hebben; maar deze was in 't leger. De Algemeene Staten, die den Pruisischen vorst meenden te moeten ontzien, zonden Oranje een dringende boodschap om ten spoedigste over te komen.

Hoe weinig zin de Prins er ook in had, om het leger te verlaten , en hoe weinig 't zijn goedkeuring en die zijner Raden wegdroeg; aan zulk een uitnoodiging, die met een bevel gelijk stond, moest hij voldoen. Hij verliet dus nog denzelfden dag met de hoeren Hilken, Verschuur, Du Tour, Maesbergen en Plettenberg, benevens zijn hofgezin, waaronder zijn kamerdienaar Ducerceau, waarschijnlijk de broeder van hem die by Lambersart op zulk een ongelukkige wijs om 't leven gekomen was, het leger, om zich naar 'sGravenhage te begeven. ïegen den avond te Rijsel aangekomen, overnachtte hij aldaar en kwam op den 14llen Juli tegen twaalf ure aan deu Moerdijk, waar men zich naar 't Strijensche Sas moest laten overzetten. De lucht was zwaar met wolken bedekt, maar 't was stil weer. De karos van Zijne Hoogheid, waarin de heeren Hilken en La Tour waren

I

-ocr page 405-

359

blijven zitten, was in de groote veerschouw; Oranje had zich, om eerder over te zijn, niet de heeren Verschuur, Plettenberg en Maasbergen in een kleine schuit begeven.

»U\ve Hoogheid zal 't zich beklagen, dat zij in deze opene schuit is,quot; zeide Verschuur. »Er komt een zware bui op.quot;

dWelnu, dan zal ik nat worden,quot; antwoordde de Prins. !gt;Ik ben wel meer nat geweest.quot;

«Daarbij komt er wind opzetten,quot; zeide Maesbergen. «Waarlijk , Uwe Hoogheid moest zich in de karos begeven.quot;

»De Heeren hebben gelijk,quot; zeide de veerman. »Als LTwe Hoogheid in de karos zit, is zij beschut voor den regen en tevens veiliger.quot;

De Prins liet zich raden, ging uit de schuit en klom in de karos. Met hem stapten ook zijn bei hj lakeien over. Waarschijnlijk had hij begrepen, dat de schuit wel wat zwaar beladen was, en had ook dit hem doen besluiten om toe te geven aan het aandringen der zijnen.

En wèl meende bij alle reden te hebben, zich geluk te wen-schen, dat hij aan den raad der zijnen gehoor had verleend. Behalve dat hij nu droog zat, was hij hier veel veiliger dan in de open schuit. Immers, bij den voortdurend neerstortenden plasregen begon het vreeselijk te waaien.

»Groed, dat de karos vastgebonden is,quot; zeide hij tot Hilken. »Anders liep 't er nog op, dat we met karos en al in 't water woeien. Als de schuit maar goed overkomt.quot;

j)Nu ze minder zwaar geladen is dan straks; zal't wel gaan,quot; zeide Hilken. »De Heeren zullen echter doornat worden.quot;

Het duurde eenigen tijd, eer ze den vasten wal in 't oog kregen, die daarenboven door den regen, welke nog steeds bij stroomen bleef nedervallen, vrij moeilijk te onderscheiden was.

«Is dat de plaats, waar wij moeten aankomen ?quot; vraagt de Prins uit het portier aan den veerman; terwijl hij naar een plaats wijst, waar hij huizen en boomen meent te bespeuren.

sOm u te dienen. Uwe Hoogheid,quot; antwoordt de veerman.

«Dan zullen we spoedig aan zijn.quot;

«Zoo dadelijk, Uwe Hoogheid. We zijn er nog maar een twintigtal schreden van daan.quot;

Op 't zelfde oogenblik wendt het vaartuig den boeg.

»Wat moet dat beteekenen?quot; vraagt de Prins.

jiDe storm heeft ons afgedreven, Uwe Hoogheid,quot; antwoordt

-ocr page 406-

360

de veerman. »We moeten wat dieper in den stroom, om zoo de haven iu te komen.quot;

De man heeft de woorden nauwelijks geuit, of een hevige rukwind slaat het vaartuig overzij. liet water stroomt er in.

»Terstond het portier open!quot; roept de Prins, tot de lakeien, die er bij staan. »Ik blijf niet in 't rijtuig.quot;

Men gehoorzaamt en Oranje en de beide heeren gaan uit de karos. De Prins klemt zich aan den mast van 't vaartuig, Du Tour en Hilken houden zich aan de touwen vast. Maar een tweede rukwind, nog heviger dan de vorige, werpt er een golf overheen, welke allen die er in zijn, overboord spoelt. Du Tour komt boven en grijpt het nog openstaande portier der karos; de Prins klemt zich aan hem. Een nieuwe golfslag doet beiden andermaal in de diepte verzinken. Nogmaals komen zij boven en houden zich, wanhopig worstelend om hun leven, aan de touwen vast. Doch de onverbiddelijke golven, door den jagenden storm voortgesleept, slaan hen weder los.

»Heer! ontferm u mijner! Wij vergaan!quot; roept de prins uit, die voelt dat zijn krachten hem begeven en hij verdwijnt in de diepte om niet meer boven te komen. Zoo was het lot van den edelen en dapperen Johan Willem Friso, dien de dood te midden der kogels en 't moorddadigste vuur had gespaard: hij verdronk ellendig in de golven van den Moerdijk. *

Intusschen was de boot gelukkig aan wal gekomen. Verschuur was naar de herberg geloopen en had bevolen, een goed middagmaal gereed te maken en een ferm vuur aan te leggeu, opdat Zijne Hoogheid en zijn gevolg zich konden drogen. Plettenberg, Maesbergen en de overigen staan in wind en regen aan den dijk, om Oranje te ontvangen. Eensklaps komt Ducerceau de gelagkamer binnenstuiven.

«Mijnheer Verschuur!quot; roept hij uit. »De schouw waarin Zijne Hoogheid zich bevindt is omgeslagen. De Prins is in gevaar van te verdrinken !quot;

Doodsbleek door den schrik, ijlt Verschuur de deur uit. Wind en regen beletten hem, juist te onderscheiden, wat er plaats heeft; doch zooveel ziet hij, dat de Prins in levensgevaar is. In doodsangst loopt hij langs den oever; 't is of hij den regen niet voelt, die bij stroomen op hem nederstort, den wind niet, die met zijn haren speelt.

»Vaartuigen! Vaartuigen!quot; gilt hij. » Al wat ge wilt, mits gij mijn Prins slechts redt!quot;

-ocr page 407-

361

Er was vrij wat volk uit den omtrek toegeloopen. Twee kleine sloepen, ieder met drie roeiers bemand, steken van wal. Niet zonder moeite naderen zij 't omgeslagen vaartuig. Op den oever staan allen opeengedrongen, de oogen gevestigd op een enkel punt: de schouw. Zooveel de regen hun toelaat te onderscheiden , zijn er personen gered. Daar komt een der sloepen aan wal en brengt vier geredden mede: het zijn de heer Du Tour, de koetsier en de twee lakeien. Halfdood worden zij aan den oever en naar de herberg gebracht.

»Maar Zijne Hoogheid, de Prins!quot; roept Verschuur uit.

»Men is nog aan 't visschen,quot; antwoordt een der schippers, x.Wij vreezen echter, dat Zijne Hoogheid.. .quot;

»Verdronken is?quot; voleindigt Verschuur. »Niet mogelijk, mannen! Niet mogelijk! Ik bid u, keert nogmaals terug, en de helft van wat ik bezit, als gij Zijne Hoogheid redt!quot;

Den geheelen dag vischte men naar de beide lijken; dat van Hilken haalde men op, niet dat vnn den Prins. Eerst acht dagen later zag een schipper die van de Klundert kwam, op dezelfde plaats waar 't ongeluk was gebeurd, iets drijven: 't was het treurig overschot van Oranje. Hij bracht het naar Dordrecht, waar 't gebalsemd werd. Later naar Leeuwarden overgevoerd, werd het den 258tequot; Februari van het volgende jaar des avonds om negen uren bij fakkellicht in de Jacobijnerkerk plechtig bijgezet.

»Te jong gestorven!quot; zoo snikte, in haar zwangeren toestand, zijn jeugdige gade, die zoo plotseling en onverwacht weduwe was geworden, met het oog op haar eigen verlies en dat van 't nog ongeboren kind, hetwelk nooit de vaderzorg zou kennen. »Te jong gestorven!quot; zoo riepen Frieslands Staten, die in hem een stadhouder bezaten, welken ze hoogschatten en op wien ze terecht trotsch waren. »Te jong gestorven!quot; zoo kreet het Friesche volk, dat hem liefhad en vreesde, dat met hem het geslacht der Nassausche helden, hetwelk zijn belangen voorstond, was uitgestorven. »Te jong gestorven!quot; zoo spraken zijn soldaten: grijze snorrebaarden, die hem bij veldslagen en belegeringen hadden leeren kennen, en zich niet schaamden over de tranen, die hun uit de oogen stroomden. »Te jong gestorven!quot; zoo klonk het in 't leger, waar men zeide, dat het een troostelooze zaak was, zulk een dierbaar hoofd te moeten missen, waar hij, hoe jong ook, reeds die liefde en dat vertrouwen had verworven, welke

-ocr page 408-

362

zijn vaderen steeds tot de ziel van de Nederlaudsche legermacht hadden gemaakt, en dat van nu aan den invloed van die toover-macht miste, waarmede de naam van Oranje het immer bezielde. » Te jong gestorven!quot; eindelijk, weerklonk het in't gansche land, waar men zijn deugden en verdiensten door uitbundige lofspraken huldigde, waar men hem bewonderde en liefhad, den man, die • bij de sierlijke gestalte eens jeugdigen ridders, groote geestesbeschaving en minzame bescheidenheid voegde, die dajpper en onversaagd als hij was, den oorlog slechts beschouwde als een noodzakelijk kwaad en den vrede liefhad, »eigenschappen, die Jan Willem Friso de bewondering van alle tijden en de liefde zijner landgenooten hebben waardig gemaakt 1).''

En ook wij herhalen 't na anderhalve eeuw; »Te jong gestorven.quot; Onder de helden van 't Huis van Oranje-Nassau bekleedt Prins Jolian Willem Friso zeker geen onaanzienlijke plaats. Had hij steeds in een ondergeschikten rang in 't leger gediend, wat zou hij geweest zijn, wanneer hij eens aan 't hoofd had gestaan! Dat was hem niet beschikt: nog geen vier-en-twintig jaren oud, moest hij op zulk een ellendige wijs om 't leven komen! Vreemd is het, dat hij zich altijd had voorgesteld, geen hoogen ouderdom te zullen bereiken; waarschijnlijk had hij dat denkbeeld opgevat; daar de meeste zijner voorzaten op betrekkelijk jeugdigen leeftijd gestorven waren. En als waarschuwde hem een geheim voorgevoel, dat hij in de golven zijn dood zou vinden — op 't water was hij nooit geweest, over zee ging hij niet gaarne; eens zelfs, toen 't gesprek daarop viel, zeide hij: »Als ik ooit het ongeluk heb van in 't water te vallen, dan zink ik als een baksteen.quot; '2) Dikwerf werd hij miskend, ja, werd verkleind wat hij gedaan had. »De soldaten weten, wat ik gedaan heb,quot; was hij dan gewoon te zeggen,»en dat is mij genoeg.quot;

Zes weken na zijn dood (I Sept. 1(317) beviel zijn weduwe van een zoon, Willem Karei Hendrik Friso. üe stam van Oranje-Nassau was niet uitgestorven!

VI. MAAYKE MKUI.

Daar zijn weinig vorsten en vorstinnen populair genoeg, om

1) \V. Eekhoff, Leeuw. Cour. van 2(J Juni 1873.

2) La Migue, llist. du Prince d'Or. Padie II. pag. 282.

-ocr page 409-

3C3

in den moud van 't volk een naam te bezitten, weikeu zij boven ' den hoogsten eeretitel schatten. Een Prederik de groote hoorde zich gaarne »Alter Fritzquot; noemen, een Napoleon heette onder zijn soldaten »le petit caporalquot;; geen dezer beide namen echter gaf zooveel vertrouwelijke genegenheid van 't volk te kennen als die, welken de Friezen aan de weduwe van Prins Johan Willem Friso gaven, den geiueenzameu van »Maayke Meui.quot;

Prinses Maria Louisa, geboren te Cassel op den 7den Februari 1688, was een der veertien kinderen van Karei, Landgraaf van Hessen-Oassel en Maria Amelia, hertogin van Koerland. Reeds vroeg muntte zij door haar schoonheid en deugden uit en gaf zij blijken van een schranderen geest en een opgeklaard verstand. 't Was op den IS110quot; April 1708, dat de twintigjarige Prinses Maria verloofd -werd met den eenigen stamhouder van 't Huis van Orauje-Nassau. Den 286t,!n April van 't volgende jaar met hem in 't huwelijk getreden, deed het jonggehuwde paar den 2dlt;'quot; Januari 1710 zijn plechtigen intocht binnen Leeuwarden, waar de Prinses op den 13(lca October van een dochter, Anna Charlotte Amelia, beviel.

Doch reeds op jeugdigen leeftijd zou Prinses Maria Louise weduwe worden. Toen haar de tijding van den treurigen dood hnars gemaals bericht werd, sloeg ze den blik ten hemel en zeide in vollen ootmoed des geloofs: »Hij is de Heer; Hij doe wat goed is in Ziju oogen!quot;

Den eersten September 1711 werd zij moeder van een zoon. Groot was de vreugde over die geboorte in Friesland. Vereerden de Algemeene Staten den jonggeborene met een jaargeld van ƒ4000 en die van Holland met een van /quot;2500 , die van Friesland toonden hun blijdschap, door te verklaren, dat het erfstadhouder- en kapitein-generaalschap hunner provincie, door zijn vader bekleed, was overgegaan op Prins Willem Karei Hendrik Friso (dien naam kreeg de Prins bij zijn plechtigen doop), en wel met volle uitbetaling van de daaraan verbonden tracte-menten; hoewel de Prins zijn waardigheden eerst met zijn twintigste jaar zou aanvaarden. Tot dien tijd zou Maria Louise, als voogdes over haar minderjarigen zoon en regentes, de teugels des bewinds in handen houden.

Met ijver en nauwgezetheid wijdde zij zich aan de opvoeding harer beide kinderen en aan de belangen der provincie. Haren Willem gaf zij de beste leermeesters, terwijl ze zelf nauwlettend

is

l

I

Ij II

m

'i'!

If

M

II

§

fli

Hgjl

I

'■■ÏA

li

i iiil J' f |

li

-ocr page 410-

364

de wacht hield over de vorming van zijn karakter. Ook voor 74111 belangen waakte ze met moederlijke zorg. Toen men er in Zeeland op bedacht was, om het markgraafschap van Vlissingeu en Veere te vernietigen, schreef zij daarover aan de Staten van dat gewest een krachtige nota, ja, zond zij een bezending uit 's Prinsen naam, om die handeling te verhoeden; 't hielp haar ten minste zooveel, dat de zaak voor ditmaal onbeslist bleef. Niet weinig streelde 't haar moederlijken trots, toen haar zoon in 1718 door Groningen en vier jaren later ook door Drenthe en Gelderland tot stadhouder gekozen werd. Het huwelijk liarer eenige dochter, de zeventienjarige Prinses Anna Charlotte Amelia, met Frederik, erfprins van Baden-Durlach (1727) was een zonnestraal op haar levenspad; vooral toen deze haar binnen weinige jaren tot grootmoeder maakte over twee kleinzoon»; jammer maar, dat ook Prinses Anna reeds vroeg weduwe werd, hetgeen der liefderijke moeder veel smart veroorzaakte.

De zorgen aan de opvoeding baars zoons besteed, werden met het beste gevolg bekroond, en toon hij, na reeds in 1720 de waardigheden van stadhouder van Groningen, Drenthe en Gelderland aanvaard te hebben, in 1731 ook in Friesland zelf de teugels des bcwinds in handen nam, legde Prinses Maria Louise haar post als regentes neder; terwijl de Staten van Friesland haar een geschenk en een jaarwedde van ƒ 5000 aanboden. De Prinses kocht nu drie aanzienlijke huizen in de Groote Kerkstraat te Leeuwarden , welke zij tot een gebouw inrichtte. Hier vestigde zij haar woonverblijf en liet tot haar uitspanning buiten de stad een prachtig buitenverblijf aanleggen, naar haarMariën-burg genaamd, waar zij zich des zomers ophield, ofschoon ze ook het door Albertina Agnes gestichte Oranjewoud geenszins vergat.

Intusschen kon een vorstin van zoo levendigen en werkzanien aard als Maria Louise haar tijd niet in beuzelachtig nietsdoen verslijten. Ze bracht haar dagen door in 't beoefenen barer godsdienstige plichten, vooral in de praktische uitoefening van 't Christendom: in weldoen. Het huwelijk van baar zoon met Prinses Anna van Engeland (1734) was zeer tot haar genoegen ; vooral omdat ze in haar schoondochter een degelijke vrouw vond, die in ontwikkeling boven de meeste barer kunne uitblonk. Hoezeer verlangde zij, dat dit huwelijk met kinderen mocht gezegend worden, opdat de door haar zoo vereerde naam van

-ocr page 411-

365

Oraiije-Nassau niet mocht uitsterven. Het duurde veertien jaren, eer die hoop verwezenlijkt werd. Wel had Prinses Anna haar gemaal in 1743 een dochter (Carolina) geschonken; eerst in 17*18 werd Willem 1) geboren. Toch had haar 't jaar tevoren een groote voldoening gegeven, toen haar Willem Karei Hendrik onder den naam van Willem den vierden tot algemeenen stadhouder werd verheven en daardoor een macht erlangde, als na Willem den eersten geen Oranje bezeten had.

Slechts vier jaren echter mocht zij zich over die verheffing verheugen. Toen haar de tijding van den dood haars zoons werd medegedeeld, barstte zij in een vloed van tranen uit; spoedig echter onderwierp zij zich aan den wil haars Hemelschen Vaders, »God slechts biddende, haar te ondersteunen en de dierbare telgen, die nog overig waren, in zijn vaderlijke bescherming te nemen, hen doende opwassen in godsvrucht en deugd 2).quot; Toen nu acht jaren later Prinses Anna, gouvernante van den minderjarigen erfprins, haar gemaal in 't graf was gevolgd, schonken de Staten van Friesland der een-en-zeventigjarige vorstin een treffend blijk van vertrouwen, door haar voor hun provincie tot voogdes over haar elfjarigen kleinzoon te benoemen. Zoo waardig volbracht de grijze vorstin die taak, dat, toen zij den 9,u'u April 1705 op zeven-en-zeventigjarigen ouderdom stierf, de Friesche Staten van haar getuigden: »dat zij een gezegend middel in Gods hand was geweest, om de welvaart der provincie te bevorderen op een zoo vreedzame en vriendelijke wijze, dat zij de hoogachting en liefde van alle regenten en ingezetenen, voor lange jaren verkregen , tot den einde toe behouden had.quot; 3)

Ze werd dan ook algemeen betreurd, de goede » Maayke Meuiquot;, die jong en oud, aanzienlijk en gering aan zich had weten te verbinden. Behalve de weldaden, welke zij in 't geheim bedreef, vinden we van haar opgeteekend, dat ze in 1758 ruim had bijgedragen tot de stichting van een diaconiehuis. Bij testament vermaakte zij haar Mariënbnrg aan dat gesticht en een som van /'10,000 aan de armen. Den 13(''!11 Juni werd ze op kosten van 's Lands Staten plechtig begraven.

Maria Louise was in haar jeugd een schoone vrouw, slank

it I

1) Willem V.

2) Ned. maan. en vrouw. Dl. II. Blz. 167.

3) W. Eekhoff, Leeuw, Cour. van 6 Juli 1873.

it lP| É

i'

I i

lij!

1:1

j.

__i_

-ocr page 412-

566

van leest en welgemaakt van postuur. Op lateveii leeftijd werd ze zwaarlijvig en in haar ouderdom leed ze veel aau de borst, welke kwaal haar dau ook den dood veroorzaakte. Ze was door de natuur met een gezond en helder verstand begiftigd, welke natuurlijke gaven, door een goede opleiding bestuurd, haar tot een zeer ontwikkelde en verstandige vrouw maakten, die de hoogachting en liefde van allen welke met haar in betrekking kwamen, wist te winnen. Ze was een innig godvruchtige vrouw, die bij al 't lijden dat haar wedervoer, het oog op God sloeg, in wiens wil zij gaarne berustte. Daartoe spoorde zij ook anderen aan , hen vermanende onder 't leed hetwelk hun overkwam, de armen niet slap te laten hangen, maar in 't vertrouwen op God te doen, wat hun hand te doen vond. In dagen van voorspoed was zij dankbaar en ootmoedig, gevende Gode de eere van alles. Ze ging eenvoudig gekleed, zonder echter haar vorstelijke waardigheid te verloochenen. Even eenvoudig was haar tafel. zij zelf was matig in 't gebruik van spijs en drank, ja, zij bekende , dat ze voor 't eerst van haar leven wijn had gedronken, toen zij in Friesland kwam, en toen nog wel op aandrang van haar gemaal. Ze was voor iedereen toegankelijk, hoorde geduldig naar ieders belangen en trachtte, wanneer 't haar mogelijk was, die belangen zooveel doenlijk te bevorderen. Geen wonder, dat zulk een vorstin algemeen betreurd werd!

-ocr page 413-

DE TWEE LAATSTE STADHOUDERS.

I. STEEDS ACHTERGESTELD.

1711—1747.

De redeu, waarom we de twee laatste stadhouders onder een hoofd wenachen te behandelen, is daarin gelegen, dat geen enkele hunner voorgangers, na den grooten Zwijger, zooveel macht heeft bezeten als zij, en voor geen enkelen van deze de binnenlandsche aangelegenheden zoo ongunstig waren als voor hen. Geplaatst aan 't hoofd van een volk, in welks boezem de strijd tusschen aristocratie en democratie eeu schrikbarende hoogte had bereikt, moesten zij meermalen tot schild voor de laatste dienen en had dit de eindelijke uitdrijving van hun huis ten gevolge.

We beginnen met den zesden onzer stadhouders, Willem IV. Eer we hem echter op het groote wereldtooneel doen optreden, m.oeten we de zes-en-devtig jaren behandelen, gedurende welke zijn macht zich nog slechts tot eemge provinciën beperkte.

Daar was groote vreugde in geheel Friesland, vreugde ook bij de Oranjegezinden in gansch Nederland, toen op den eersten September 1711 de weduwe van Johan Willem Friso een zoon ter wereld bracht, een zoon, die de stamhouder zou zijn van het Doorluchtig Stamhuis van Oranje-Nassau. Bij den doop, hem door dominé Rudolphus Noordbeek, predikant te Leeuwarden , op 't Prinsenhof toegediend, ontving hij den naam van Willem, naar Engelands grooten koning, Willem 111, dien van Karei naar zijn grootvader van moeders zijde, den Landgraaf van Hessen , en dien van Hendrik naar zijn grootvader van vaders zijde, Hendrik Casimir H; terwijl de naam Friso hem als

-ocr page 414-

368

een herinnering aau zijn te vroeg gestorven vader geschonken werd 1).

Onder de iioede van zijn voortreffelijke moeder, groeide de jeugdige vorst voorspoedig op en gaf hij blijken van een gunstigen aanleg voor de beoefening der wetenschappen 2). Van zijn kindsheid ia ons weinig of niets bekend. Op den ouderdom van vijftien jaren verliet hij 't Prinsenhof te Leeuwarden, om dat met de academie van Franeker te verwisselen, waar hij zijn begonnen studiën zou voortzetten. In 1728 vertrok hij naaide Hoogeschool te Utrecht, waar hij twee jaren bleef,, en zich vooral op de geschiedenis, wijsbegeerte, wiskunde, aardrijkskunde en de krijgskundige wetenschap toelegde, 't Meest in zijn smaak viel de studie der talen. Behalve 't Nederlandsch, was hij zeer ver in 't Latijn, Fransch, Engelsch en Duitsch; terwijl hij geen vreemdeling was in 't Italiaansch. In het Duitsch, de taal zijner moeder, had hij nooit een leermeester gehad, en toch wist hij het in een ongeloofelijk korten tijd te verstaan, te spreken en te schrijven 3); en 't was verwonderlijk, hoe hij al die vijf talen zoo vlug sprak en met zulk een juist dialect, als ware hij in ieder daarvan geboren en opgevoed 4).

De omgang met hen, die zich door staatkunde, geleerdheid of krijgskunst onderscheidden, werd door den Prins zeer gezocht en kon niet anders dan weldadig werken op zijn ontwikkeling. Bovenal behoorde al wat de krijgskunst betrof, tot zijn liefhebberij. Zich met anderen van zijn jaren in 't hanteeren dei-wapenen te oefenen , was zijn lust en zijn leven. Ook op 't stuk van godsdienst was hij zeer gevorderd. Professor Van Alphen, bij wien hij in 1729 zijn belijdenis aflegde, roemde hem op dat punt hoog.

Nadat de Prins, uit Utrecht teruggekomen, in 't zelfde jaar 't stadhouderschap over Groningen (16 Sept.), Drenthe en Gelderland (16 Oct.) en twee jaren later (4 Sept.) dat over Friesland aanvaard had, vertrok hij in September van 't volgende jaar naar 't kamp, hetwelk de Algemeene Staten, die niet ten onrechte vreesden, dat een nu reeds twintig jaren geduurd hebbende vrede hun leger geheel en al zou ontzenuwen en men

1) Van der Aa, leven van Willem IV, Blz. 14.

2) W. Eekhoff, Leeuw. Cour. van 13 Juli 1873.

8) Van der Aa, Leven van Willem IV, Blz. 41.

4) Ibid. Blz. 42,

-ocr page 415-

869

bij eventueelen oovlog zonder verdediging zou zijn, in 't begin van September 1732 op de vlakte van Oosterhout, onder 't opperbevel van den generaal der ruiterij, graaf van Hompesch , hadden doen opslaan. De Prins, die nog nooit een leger te veld gezien had, trok daarheen aan 't hoofd van zijn regiment ruiterij en sliep, evengoed als de minste soldaat, in zijn tent 1).

In 't zelfde jaar werden de geschillen over de nalatenschap van koning Willem III bij minnelijke schikking vereffend 2). Niet zoo goed slaagde de Prins in Zeeland, waar de zaak van 't markgraafschap van Vlissingen en Veere weer ter sprake gebracht werd, en men hem, ondanks 't protest hetwelk hij tegen 't besluit der Staten van dat gewest inleverde, voor altijd beroofde van 't wettig erfgoed zijner vaderen. Als schadeloosstelling bood men hem de som van honderdduizend rijksdaalders aan; doch hij weigerde die met verachting, waarom deze som in de bank te Middelburg werd gedeponeerd, alwaar ze bleef liggen. Wat Prinses Maria Louise door haar tusschenkomst zoo lang had weten te verhoeden, was nu geschied: de Prins was niet meer krachtens zijn markgraafschap eerste Edele van Zeeland.

In Engeland was 't huis der Stuarts met koningin Anna, schoonzuster en opvolgster van Willem III, uitgestorven en 't huis van Hanover op den troon gekomen, 't Was met dit doorluchtige huis, waarvan reeds de tweede George op den troon zat, dat Prins Willem zich wenschte te vermaagschappen. Daartoe had hij 't oog geslagen op Prinses Anna, kroonprinses en oudste dochter van George II, koning van Engeland, en Wilhel-mina Charlotte van Brandenburg Anspach. Dit. aanzoek vond aan 't Engelsche hof een gereed gehoor, en toen de koning er zijn toestemming toe gegeven en 't aan de beide Huizen van 't, Parlement aangekondigd had, hechtten deze er niet alleen hun goedkeuring aan, maar gaven zelfs hun vreugde te kennen om »de vooruitziende verzekering van de Protestantsche successiequot; en »de onwrikbare voorzorgen hiermede, door den koning genomen, om de vrijheden van zijn onderdanen, die zijn koninklijke

1) Kok, Vad. Woord. Dl. XXXII Blz. 102,

2) De goederen, welke de koning van Pruisen bij deze schikking in Holland kreeg, heeft zijn zoon en opvolger, Frederik II, in .1754 aan den zoon en opvolger vau den Prins, Willem V, voor zeven ton gouds verkocht.

24

-ocr page 416-

370

voorzaat, Willem III glorieuser gedachtenis, zoo gelukkig hersteld had, te bewaren.quot; Het Parlement schonk der Prinses een bruidschat van tachtigduizend pond sterling, waarbij de koning een jaargeld van twaalfduizend voegde, haar te betalen uit de inkomsten van zijn keurvorstendom Hanover.

In de maand November vertrok de Prins naar Engeland met de jachten, welke koning George te dien einde had afgezonden. Met veel statie werd hij te Londen ingehaald en de dag des huwelijks vastgesteld. Daar werd Prins Willem eensklaps ziek, zelfs vreesde men voor zijn leven; gelukkig echter herstelde hij, doch 't scheen, dat hij de vroegere krachten niet kon terug erlangen. Op raad zijner geneesheeren gebruikte hij de wateren te Bath en deed dit met zulk een goed gevolg, dat hij in staat was, den 4dcn Maart 1574 geheel hersteld naar Londen terug te keeren. Met een van 's konings koetsen vertrok hij van Bath naar Bristol, waar hij met veel plechtigheid en ongeveinsde vreugde werd ingehaald, ja de geheele stad met vlaggen versierd was en al de menschen te zijner eere Oranjelint droegen. Men richtte hem een maaltijd aan en gaf er een bal, hetwelk de Prins met de gemalin van den sherif Pope opende. Van hier reisde hij naar Oxford, waar men hem de waardigheid van doctor in de rechten opdroeg. Op weg naar die academiestad bad er een treffend voorval plaats, hetwelk een bewijs oplevert, hoe hoog in Engeland de nagedachtenis van Willem III vereerd werd. De weg tusschen Abingdon en Oxford was op een zekere plaats te smal voor een karos. Dat gedeelte van den weg grensde aan de eigendommen van een gegoed landman. Om daarin te gemoet te komen, liet deze zijn schuttingen wegbreken en alle andere beletselen uit den weg ruimen. De Prins, wien men dit mededeelde , liet zijn rijtuig op die plaats stilhouden en den landman roepen.

»Ik ben zeer gevoelig over 't geen gij om mijnentwil gedaan hebt,quot; zeide de Prins. » Gij hebt mij daardoor een grooten dienst bewezen.quot;

sgt;Het is mij de grootste eere die ik ooit heb kunnen wenschen,quot; antwoordde de landman, »m staat te zijn geweest, iets te doen voor het gemak en de veiligheid van een Prins uit het Huis van Oranje. Mijn vader, Uwe Hoogheid, heeft dezelfde eer gehad, toen de onsterfelijke koning Willem , die roemruchtige verlosser van fleze koninkrijken, dezen weg passeerde.

-ocr page 417-

371

Het eenige, wat ik van de Voorzienigheid bid, is, dat mijn zoon en mijn kindskinderen in de gelegenheid mogen zijn, om aan de toekomende Prinsen van Uw Doorluchtig Huis door dergelijken ijver hun dankbaarheid te betuigen.quot;

Den vijftienden Maart kwam de Prins te Londen terug, waar zijn huwelijk met de vereischte plechtigheden in de kapel van St. James werd gesloten 1). We gaan de vreugdebedrijven in Londen, ook die in Friesland voorbij; alleen mogen we van de laatste niet onvermeld laten, dat de feesten te dier gelegenheid der provincie meer dan /'25.000 kostten 2).

Bij zijn kennisgeving van 't huwelijk zijner dochter met Prins Willem, had koning George aan de Staten-Generaal doen doorschemeren , dat hem niet ongevallig zou zijn, als men den Prins meer macht toekende. Daarop hadden de Heeren Staten-Generaal geantwoord, dat, »naardemaal Zijne Majesteit tot verblijfplaats zijner dochter een vrije Republiek verkozen had. zij hoopten, dat zij aldaar zou vinden al het genoegen, hetwelk de gelegenheid der plaatsen en de tegenwoordige gesteldheid hunner regeering, wier behoudenis hun ter harte ging, haar zouden geven,quot; daardoor duidelijk doende blijken, hoe weinig plan zij hadden, om den stadhouder over vier hunner provinciën eenig meerder aanzien te verleenen. Holland en Zeeland voornamelijk waren het, die, steeds naijverig op de macht des stadhouders, alle bevordering tegenhielden. Toen toch ten jare 1734 Gelderland voorsloeg, zijn stadhouder tot generaal van 't voetvolk te benoemen, Friesland en Groningen dat voorstel ondersteunden en Utrecht en Overijsel er zich niet tegen verklaarden, wisten de beide zeegewesten te bewerken , dat de bevordering geen voortgang had. Ja, nog partijdiger toonden zij zich in 't jaar 1742, toen er sprake was van het begeven van verscheidene hooge krijgsambten, omdat er gevaar bestond, dat we in den Oosten-rijkschen successie-oorlog onze neutraliteit niet zouden kunnen blijven behouden. Terwijl de hoogste betrekkingen meestal aan vreemdelingen werden gegeven, kon Prins Willem, ondanks bet

ii

i ; •• .• •

'..{If,quot;1

m

li 11

if lil i

i (Jl;/; -5

li ii

:f||:

li i

f el

i

1 y

'lp

24*

1

De Prins was zeer prachtig gekleed, in fluweel, rijk met goud geborduurd , aan welk kleed diamanten knoopeu stonden, ieder driehonderd pond sterling waard (verzekerde men). Hij was omhangen met de ridderorde van don kouseband. Leven van Willem IV I!lz. 72.

-ocr page 418-

372

ijveren zijner Friesche vrienden, Willem en Onuo Zwier van Haren, Epo Sjuk van Burmania, Wijbrand van Itsnia en andere, ondanks den aandrang der overige provinciën, geen hoogeren rang erlangen dan dien van luitenant-generaal. Reeds in 1726 had men dien rang beneden zijn waardigheid als kapitein-generaal over drie gewesten gerekend, hoeveel te meer thans, nu zijn aanzien in het Duitsche rijk niet weinig vermeerderd was door het erven van Nassau-Dillenburg (1740) en Nassau-Siegen (1742) en hij onder de zes vreemde en nieuwbenoemde generaals zou moeten staan! Geen wonder dus, dat de Prins dien rang ronduit van de hand sloeg. »lk weiger,quot; schrijft hij, »de benoeming, om niet aan openbare verachting bloot te stellen een waardigheid die mij is aanbetrouwd, en die ik ongekrenkt te zijner tijd ook hoop weer te geven. Dat mij de gelegenheid niet vergund wordt om mij bekwamer te maken en van nut te zijn, is hetgeen waarover ik het meest gevoelig ben. Ik wensch dat de vreemde officieren, die mij zeker kunnen overtreffen in bekwaamheid , mij mogen evenaren in ijver en liefde voor den Staat 1), voor wiens belang ik, naar 't voorbeeld mijner voorvaderen, bereid ben, mijn bloed op te offeren, wanneer de nood dit mocht vereischen 2).quot; Deze brief, terstond in 't licht gegeven, verwierf algemeene goedkeuring in den Lande. Toch bewoog dit Holland en Zeeland niet om, toen twee jaren later de successie-oorlog een Europeesche krijg dreigde te zullen worden, aan den nieuwen aandrang der vier gewesten, waarover Oranje stadhouder was, toe te geven. En als wilden zij toonen, hoe weinig hun souvereiniteit zich aan de rechten van de andere gewesten stoorde; het volgende jaar benoemden zij den vorst van Waldeck tot generaal-en-chef. Was 't niet, of men 't er op toelegde, om den afstammeling van 't Huis van Oranje te beleedigen!

II. HOE HOOG IN MACHT, TOCH MACHTELOOS.

1747—1751.

't Scheen, dat in Holland, Zeeland, Utrecht en Overijsel, door een dertigjarig stadhouderloos bestuur de herinnering aan

1) Groen van Prinsterer, Handb. 2e GeJ. Ulz. 480.

2) VV. Eekhoff, Leeuw. Cour. van 13 Juli 187-3.

-ocr page 419-

373

't Huis van Oranje-Nassau was uitgestorven. Geen wonder ook, Een tijdvak van vijf-en-dertig jaren had een geheel nieuw geslacht doen optreden. En dat nieuwe geslacht wist alleen bij overlevering, hoe de groote Zwijger en zijn heide zoons het land hadden vrijgemaakt van vreemde overheersching, en hoe de laatste mannelijke afstammeling van dien doorluchtigen vorst Engelands belangen dikwerf ten koste van die der Republiek had moeten voorstaan, 't Had eerbied voor die groote namen, eerbied voor hun daden; de liefde voor 't Huis, dat zulke helden had opgeleverd , was echter verdwenen. Toch waren er nog ouden van dagen, die zich den tijd herinnerden, toen 't Vivat Oranje de leus was, welke 't volk met geestdrift bezielde, toen nllen zich schaarden om de vaan, die bij Nieuwpoort en Senef onze troepen tot de victorie had geleid. Uit den schat hunner ervaring hadden ze aan kinderen en kindskinderen medegedeeld, en een vonk ontstoken, die nog wel als een rookende vlaswiek voortsmeulde, maar als de stormwind opstak, tot een lichtelaaie vlam zou uitbarsten, om 't geheele land in brand te steken. Er was nog in de harten van sommigen oranjegezindheid genoeg overgebleven, om eenmaal , als de tijd daar was, als een electrieke vonk door de natie te varen en haar naar de verheffing van dat Huis te doen uitzien, zooals zij zeventig jaren vroeger een Willem III als haar verlosser had begroet.

Daar was een ander deel der natie, dat, de trotschheid en den overmoed der Regenten moede, een tegenwicht wenschte te erlangen tegen deze kleine monarchen, die met minachting nederzagen op hen, welke zij als hun onderdanen beschouwden. En dat tegenwicht konden ze niet beter verkrijgen, dan door een Oranje in de rechten zijner vaderen te herstellen. Nog anderen waren er, die met leede oogen 't staatkundig verval onzer Republiek aanzagen en begrepen, dat een eenhoofdig bestuur in de Regeering meer vastheid, meer kracht om naar buiten te handelen zou brengen, mannen die er zich over bedroefden , dat het eens zoo machtige gemeenebest, hetwelk aan Europa de wet stelde en een Lodewijk XIV weerstond, tot den rang van een ondergeschikten staat was gedaald, en hoopten, dat een verandering van regeeringsvorm ook daarin verbetering zou brengen. Zoo stonden de zaken ten jare 1747. En mocht er al sedert het uitbreken van den successie-oorlog nu en dan een stem zijn opgegaan, die toonde, dat er nog een overblijfsel in

-ocr page 420-

374

Israël was van hen die hun knieën niet hadden gebogen voor den afgod aristocratie, die stem was spoedig gesmoord geworden, ze had geen sympathie, geen medewerking gevonden.

Daar komt het jaar 1747: de Franschen vallen in Staats-Vlaanderen; Zeeland wordt bedreigd. En evenals ten jure 1672 is het de kleine stad Veere, die het sein tot de omwenteling geeft. Toen had een Willem de derde den zinkenden Staat uit zijii diepen val opgeheven; zou thans een vierde Willem dat ook niet kunnen doen ? Immers: hij had het verklaard, »dat hij bereid was, naar 't voorbeeld zijner vaderen zijn bloed op te offeren, wanneer de nood dit mocht eischen.quot; In geheel Zeeland had de inval grooten schrik verwekt en terstond hadden de steden van Walcheren de noodige maatregelen genomen, om den vijand te keer te gaan. Onder die maatregelen behoorde het in 't geweer roepen der schutterijen. Deze, onder welke de meeste aanhangers van 't Huis van Oranje zich bevonden, begonnen reeds te spreken over de noodzakelijkheid, om den Prins tot stadhouder te benoemen. Een oploop te Middelburg, waarbij 't huis van burgemeester Coquelle geplunderd werd, deed de magistraat dezer stad twee compagniën uit de bezetting van Vlissingen en Veere ontbieden, om de rust te bewaren. Nu nam de schutterij van Veere, niet meer in toom gehouden door de geringe bezetting welke binnen haar veste was overgebleven, haar kans waar, trok naar burgemeesters, die voor 't grootste deel Oranjegezind waren en drong hen, den Prins, uit naam hunner stad, tot stadhouder, kapitein-generaal en admiraal van Zeeland uit te roepen. In een oogenblik woei de Oranjevlag van den toren en was aller hoed of borst met Oranjelint versierd (25 April). Toen trokken zij, zoo getooid, naar Middelburg, waar zich de ingezetenen bij hen aansloten en naar 't stadhuis stormden. Daalde meerderheid der regeering Prinsgezind was, ging ook hier de benoeming tot stadhouder spoedig door. Nog denzelfden dag volgden Vlissingen en Goes 't voorbeeld der hoofdstad; te Zie-rikzee en te Tholen liepen de regenten groot gevaar; toen echter drie dagen later (28 April) de aanstelling des Prinsen door de Staten der provincie had plaats gehad, kwam het eiland weldra tot rust.

De beweging sloeg spoedig naar Holland over, en de Regenten, door de ondervinding van 1(572 wijzer geworden, wachtten niet af, tot ze er door 't volk toe gedwongen werden, maar

-ocr page 421-

376

riepen vrijwillig in bijna alle steden den Prins tot stadhouder uit. Den derden Mei kondigden de Staten van Holland de verheffing van den Prins af, welk voorbeeld den volgenden dag door die van Utrecht en een week later door Overijsel gevolgd werd; terwijl de Staten-Generaal hem tot kapitein- en admiraal-generaal der Unie benoemden.

Toen Prins Willem Karei Hendrik Friso te Leeuwarden de tijding van zijn benoeming vernam, en hoe hij nu onder den naam van Willem IV meer macht zou bezitten, dan zijn voorvaderen ooit bezeten hadden, was zijn eerste vraag, »of' er ook bloed was vergoten?quot; Groot was zijn vreugde, toen men hem die vraag ontkennend beantwoordde. Reeds den 1 ldcn Mei kwam hij te Amsterdam en vertrok van daar naar den Haag, waar hij door de hooge collegiën verwelkomd werd. Zijn reis door de steden van Holland was een ware triomftocht; overal eerebogen, vuurwerken en illuminatiën. De vreugde van 't volk, dat meende door 's Prinsen verheffing nu eensklaps van de Franschen ontslagen te zijn, was uitbundig. Men verhaalt, dat een oude vrouw, uit Delft gekomen om de Prins te zien, in de vervoering harer blijdschap uitriep; »God zij gedankt, dat ik hem gezien heb, naar wien ik zoo verlangde!quot; en van aandoening overmeesterd, dood ter aarde stortte 1).

Van Holland begaf Prins Willem IV zich naar Zeeland, waar men hem in 't bezit van Vlissingen en Veere en in ziju recht als eersten Edele van dat gewest herstelde. Teruggekeerd naar Holland, droegen de Staten-Generaal hem 't houtvesterschap over Holland en het stadhouderschap der Unie plechtig op.

Hoe hoog in macht, toch machteloos! Dat moest Willem IV ondervinden. Immers zijn geheele bestuur is niets geweest dan een onophoudelijk tusschenbeidentreden in de verdeeldheden van burgers en hun regenten, hetwelk zijn macht aan den eenen kant moest verminderen, aan den anderen hem geduchte vijanden bezorgen. Machtiger was hij dan een zijner voorgangers, daar hem 't stadhouderschap over al de gewesten was opgedragen en hij dus de zoo gewenschte eenheid in het bestuur kon brengen, waarnaar zijn voorvader Frederik Hendrik te vergeefs had gestreefd. En schijnbaar waren de tijden, waarop hij dat bestuur aanvaardde, gelukkiger dan die waaronder Willem Hl aan de

1) Van Lennep, Voorn. Gesch, Afd. Ill, St, 111, Blz. 170.

-ocr page 422-

376

regeering kwam. Toen algemeene tegenwerking, de tegenpartij machtig en met wraakzucht vervuld over den moord der de Witten, een leger op papier, verwaarloosd, veronachtzaamd, de Republiek grootendeels in de macht van den vijand, uitgeput door onophoudelijke oorlogen, moedelooze regenten, een redeloos volk — thans door de tegenpartij vrijwillig ten zetel verheven, geen druppel hloeds gestort die om wraak kon roepen, de Republiek wel bedreigd , maar in 't bezit van machtige bondgenooten, rijk door handel en zeevaart, het volk door 's Prinsen optreden bevredigd. Eu toch waren de omstandigheden voor hem veel nadeeliger,

Hoe werkzaam, bekwaam en vervuld met de zucht om 's Lands welzijn te bevorderen, ontbrak het Willem den IV aan den veelomvattenden geest van een Willem den eersten, aan het krijgsmanstalent en den ijzeren wil van een Maurits en Willem den derden. Zijn eerste misstap was, dat hij bijna allen die aan 't bewind waren, hun posten liet behouden, omdat... hij de tegenpartij te machtig oordeelde en haar niet aandurfde, omdat hij alles wilde vermijden, wat naar wraakneming zweemde. Eu waar in 1G72 mannen als van Beuningen, Beverningh en Fagel zich, met terzijdestelling van eigen meeningen, in 't algemeene gevaar aan den stadhouder aansloten, daar bleven zij, die thans op 't kussen zaten, hun stelsel getrouw, en duldden, alleen door de noodzakelijkheid gedwongen , een stadhouder 1). Daarenboven was de zes-en-dertigjarige rust, welke ongt; land sedert den Utrechtschen vrede genoten had, weinig geschikt geweest, om mannen van talent en van energie te kweekeu: het ras der helden en staatsmannen der zeventiende eeuw scheen uitgestorven. Die er nog waren, behoorden tot de antistadhouderlijke partij. En was in 1G72 de landmacht evenals thans verwaarloosd, toen ten minste had men een zeemacht, die

1) Als karakteristieke trek, hoe diep het denkbeeld vau souvereiuiteit iu de harten der aristocratie geworteld was, diene het volgende: Op aandringen der Statcu van UollanJ werd het openlijk bidden voor den Prins aldus vastgesteld : quot;Eerst voor de Staten van Holland en Wcatfriesland , als zijnde de wettige overheid dozer landen, dan voor de Staten der andere gewesten, als zijnde hun vrienden, bnren en bondgenooten en voor hun gezamenlijke afgevaardigden ter algemecue Staatsvergadering en in den Raad van State; dan voor Zijne Hoogheid den Heere Prinse van Oranje-N'asaau , stadhouder, kapitein-generaal en admiraal van dit gewest en eindelijk voor de wethouderschap der stad of plaaU.quot; Kok, Vad. Woord. IJl, XXXII Hlz. lii.

-ocr page 423-

377

zich met elke andere kon met.eu, ja haar overtrof—thans... bevond deze zich in den. ellendigsten toeatand. Voegen wy daarbij ten slotte, dat Nederland sedert 1713 zijn hoogen rang onder de mogendheden van Europa verloren had, dat onze afgezanten geen invloed meer bezaten in vreemde kabinetten en zij die vroeger voor de kleine maar machtige Republiek gesidderd hadden , thans in haar vernedering lachten — dan zullen we op het rechte standpunt zijn, om de regeering van Willem IV to be-oordeelen.

Wat deu oorlog aangaat; daar Willem IV hierin geen persoonlijk deel nam, kunnon wij dien met stilzwijgen voorbijgaan. Zeker was het van hem een geduchte fout, toen hij den wakkeren Prins van Waldeck door den vijf-en-tachtigjarigen, ziekelijken, dooven en aamborstigen baron van Cronström als bevelhebber over onze geheele linie van defensie deed vervangen, 't geen ons op 't verlies van 't sterke Bergen-op-Zoom te staan kwam. Dat verlies had nog een ander gevolg: het besluit om de ingezetenen in den wapenhandel te oefenen en dus 't herstel der vervallen schutterijen; een maatregel, die grooten invloed op de voorvallen der volgende jaren oefende. Deze schutterijen nu staken spoedig 't hoofd op, voeren hevig uit tegen de Regenten, welke zij van Franschgeziudheid beschuldigden en eischten luide, dat den Prins meer gezag zou worden toegekend.

Een algemeene stem verhief zich tegen 't begeven van ambten aan hen, die ze zelf niet waarnamen, maar ze door anderen lieten bedienen, en tegen de inkomsten der posterijen, die de Regenton der steden aan zich hielden en welke men aan 's Lands kas wilde brengen. Misschien had de Prins tot dit laatste wel de grootste aanleiding gegeven, toen hij , edelmoedig als hij was, had begrepen, dat de opbrengst deii posterijen tot de baten van het Land behoorde, en die van den Haag, welke niet minder dan /30.000 beliep en hem terstond bij zijn verheffing was opgedragen, aan de Staten van Holland schonk, welk voorbeeld bij de meeste steden gereede navolging vond. Doch niet bij Amsterdam, waar de posterijen /200,000 opbrachten, en men van zulk een aanzienlijk voordeel niet wilde afzien. Intusschen begreep men daar, dat men de zaak een andere wending moest geven en besloot die opbrengst voortaan niet meer ten voordeele der regenten, maar ten bate der stedelijke kas aan te wenden, 't geen door den Prins eu de Staten zeer euvel werd opgenomen ;

-ocr page 424-

378

oordeelende zij, dat de posterijen tot de Heerlijke rechten behoorden en geen stad zich die mocht toeëigenen.

't Begeven der ambten baarde groote opschudding. In Rotterdam had de regeering aan den eisch der burgerij, om alle ambten ten behoeve van 't Land publiek te verkoopen, toegegeven; maar de Prins vernietigde dat besluit en gaf der burgerij zijn ongenoegen daarover te kennen, die mokkend zeide: » We hebben den Prins nog al stadhouder gemaakt, en nu laat hij ons in den steek.quot; In Amsterdam echter, waar zich de porcelein-kooper Daniël Raap berucht maakte, gaf de zaak aanleiding tot geduchte ongeregeldheden. Men eischte daar ook o. a. het erfelijk verklaren van 't stadhouderschap in de mannelijke en vrouwelijke linie, en hoewel de regeering op 't punt van 't afstaan der posterijen op haar stuk bleef, wijzigde zij het begeven der ambten en bewilligde in den eisch der erfopvolging, waartoe kort te voren de ridderschap reeds een voorstel gedaan had.

En zoo werd den 16den November 1747 door de Staten van Holland een besluit genomen, waarbij het erfstadhouder-kapitein-generaal- en admiraalschap den Prins werd opgedragen, erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke linie. In enkele steden der andere provinciën vond de aanneming van dit besluit vrij wat tegenstand; maar de burgerijen noodzaakten hun Regenten, op sommige plaatsen zelfs met geweld, om hun goedkeuring aan de Resolutie van Holland te hechten. Van te meer belang was dit besluit, omdat de Prinses haar gemaal tot hiertoe slechts dochters had geschonken, van welke er nog een, Prinses Carolina, in leven was. Doch de achtste Maart van 't volgende jaar werd den Prins een zoon geboren, die den naam van Willem en den titel van graaf van Buren ontving. En toen kort daarop (30 April) de vredesvoorwaarden te Aken werden geteekend 1), kende de vreugde der burgerijen geen grenzen meer, en gevoelden zij zich krachtiger dan ooit, om, met den Prins als 't schild achter hetwelk zij zich verscholen, de macht hunner regenten te knotten.

De eerste aanleiding tot opschudding bestond in de oproeren tegen de pachters (ontvangers van de belastingen, die de inkomsten van den Staat pachtten, 't geen zeker wel aanleiding gaf tot ongehoorde knevelarijen). Reeds 't vorige jaar waren daarover in Zuid-Holland botsingen ontstaan; doch deze waren door de

1) De vrede zelf eerst den 18deii November \7i8.

-ocr page 425-

379

,r :

I

gewapende macht gestuit. Doch heviger en algemeener zou de bom thans losbreken. De onlusten begonnen in Friesland en werden spoedig in Groningen nagevolgd. Toen in beide proviu-ciën het volk zijn zin gekregen had, sloeg het oproer naar Holland over. In Haarlem, Leiden, den Haag, Amsterdam en andere steden plunderde het grauw de pachters, vooral in de laatstgenoemde stad, waar die plundering op groote schaal plaats vond. Prins Willem IV was ziek, terwijl die ongeregeldheden voorvielen; nog niet geheel hersteld, trad hij den dag na de plundering te Amsterdam ter vergadering van Holland, en stelde de afschaffing der pachterijen voor, welk besluit dan ook door de Staten werd genomen.

Hoe verstandig nu ook 't afschaffen van deze soort van invordering der belastingen was, 't was van den kant der Regeering een blijk van zwakheid geweest, dat zij aan den eisch van 't volk had toegegeven, hetwelk nu hoe langer hoe onmatiger in zijn vorderingen dreigde te zullen worden. Dat zag men duidelijk aan Amsterdam, waar men weder op 't stuk der posterijen aandrong en tevens veranderingen eischte in 't kiezen van den krijgsraad der schutterijen , en andere zaken. De ontevredenen namen wederrechtelijk bezit van den schuttersdoelen, waar zij vergaderingen hielden, in welke Daniël Raap zich vooral deed kennen. Ten gevolge van deze vergaderingen kregen zij den naam van Doelisten. Op aandringen van den porceleinverkooper werd daar een rekwest opgesteld, waarvan men een afschrift bij burgemeesters indiende; terwijl men het oorspronkelijke aan den Prins bracht, bij wien men gehoor had weten te verkrijgen. Daar de Regeering slechts een gedeelte van den eisch toestond, doch 't andere van de hand wees, gaf dit nieuwe opschudding; de Doelisten werden versterkt met de Bijltjes (scheepstimmerlieden) en de stad liep gevaar van oproer en plundering.

Prins Willem oordeelde 't geraden, zelf naar Amsterdam te gaan, om er de orde te herstellen, en begaf zich derwaarts. Den eersten September 1748 kwam hij op den huize Zwanenburg, halfweg Haarlem en Amsterdam, aan, waar hij den nacht doorbracht. Den volgenden morgen reed hij, met zijn gevolg in vier koetsen gezeten , en vergezeld door zijn lijfwacht te paard , naar de stad. Aan de poort gekomen, zond hij zijn garde naar Halfweg terug. Reeds aan de tweehonderd lioe was Zijne Hoogheid ontvangen door Raap en eenigen der zijnen

|

ij

lil

i BH j:

I

11

ili

IP

ili? in

iff! ill '*15}

w ipif

11

li ill!

||P

i

»i .■

M

-ocr page 426-

380

die over het teekenen der laatste verzoekschriften ongenoegen met de hunnen gekregen hadden en hem daarom niet binnen de stad wilden geleiden. Aan de Haarlemmerpoort stonden dertig der nieuw gekozen gecommitteerden, onder welke de hevigste Doelisten met drie- a vierduizend Bijltjes, in wier midden een Oranjevaandel, waarop: »Voor Oranje en de Vrijheid.quot; De Prins reed door de langs straten en grachten geschaarde schutterij tot aan het Oudezijds Heerenlogement, waar hij zijn intrek zou nemen.

Op aandrang der Doelisten veranderde hij de Regeering, verving de vier burgemeesters door nieuwe, behield van de 36 Raden slechts 19 en vulde die met de aanzienlijkste kooplieden en burgers aan. Ook den Oud-Raad ontsloeg hij op aandrang dei-burgerij. Nu moest er nog een nieuwe krijgsraad benoemd worden. Een gevaarlijke zaak: een lichaam in 't leven te roepen, dat niet onder, maar tegenover de Regeering zou staan. Toch wilde de Prins ook hierin toegeven, met dien verstande, dat twee van de kolonels en eenige kapiteins van de vorige regeering hun posten behielden. Dit !vernamen de Doelisten, en, om nu des noods met geweld hun doel te bereiken, begaven eenige der heftigste onder hen zich, vergezeld door een groot aantal Bijltjes, in den nacht van den 9den September naar 't Oudezijds Heerenlogement.

De Prins was reeds lang in slaap, toen zijn kamerdienaar hem kwam wekken, met de tijding, dat er eenige burgers waren, die Zijne Hoogheid noodzakelijk en onverwijld spreken moesten.

»Thans, in 't holst van den nacht?quot; vroeg de Prins. »En hebt gij hun niet gezegd, dat ik te bed lag Vquot;

»Voorzeker, Uwe Hoogheid,quot; antwoordde de kamerdienaar. »Ik heb zelfs geweigerd, hen binnen te laten. Ze zijn echter van zulk een menigte gewapende Bijltjes vergezeld, dat ik voor gewelddadigheden vreesde.quot;

»Laat hen binnenkomen,quot; zeide de Prins, en kort daarop traden eenige Doelisten den drempel der slaapkamer over.

»Wat moet gij hier op dit ongelegen uur?quot; vroeg de Prins, die overeind in zijn ledikant was gaan zitten. »Heeft men mij daarom gebeden, in Amsterdam te komen, om mij zelfs in den nacht geen rust te laten?quot;

»Voorzeker zouden we 't niet gewaagd hebben. Uwe Hoogheid op dit uur lastig te vallenantwoordde een der Doelisten;

-ocr page 427-

HOE HOOG IN MACHT,TOCH MACHTELOOS

-ocr page 428-

■..... • ■:••'•--

1

.

lt;

.

.

I \

-ocr page 429-

381

»indien 't belang der burgerij geen dringende voorziening eischte.quot;

«En is die voorziening zoo dringend, dat er zelfs geen nacht, over heen kan gaan? Dat is inderdaad wel dringend.quot;

»Dat is zij. Uwe Hoogheid kent het verlangen der burgerij: een vrijen krijgsraad. Aan dat verlangen is niet voldaan. Welnu, het volk is niet meer tevreden te stellen, en als Uwe Hoogheid het niet te wille is, dan zal het tot buitensporigheden overslaan en staan wy niet in voor de gevolgen.quot;

«Gij Amsterdammers zijt veeleischend,quot; hernam de Prins knorrig. »'t Gaat met u als met de kinderen: als men hun den vinger geeft, dan nemen zij de geheele hand. Eerst moet ik de Regeering veranderen. Ik doe dat te uwen genoege, en ge eischt de afzetting van den Oud-Raad. Ook dat is geschied. Nu dwingt gij om een vryen krijgsraad. Zal 't niet lang meer duren, of gij eischt ook van mij, dat ik mijn ambten en waardigheden zal nederleggen. Misschien was 't ook maar de wijste partij als ik dat deed en naar mijn Duitsche Staten ging wonen, waar ik mijn leven in rust en vrede kan eindigen.quot;

»Uwe Hoogheid begrijpt de zaak verkeerd,quot; antwoordde de Doelist, volstrekt niet uit het veld geslagen. »De eisch, dien we u doen, is in 't geheel geen nieuwe. Reeds 't vorige jaar is die per verzoekschrift aan Burgemeostcren voorgesteld. Ook in 't laatste rekwest is hij opgenomen.quot;

s't Is hier tijd noch plaats, om daarover te decideeren. Ik zal de zaak wel in overweging houden en ter behoorlijker tijd een decisie nemen.quot;

Zonder de Doelisten verder met een enkel woord te verwaardigen , ging de Prins weer liggen, trok de dekens over zich heen en wenkte zijn kamerdienaar, om de gordijnen van zijn ledikant toe te halen. En toch gaf hij den volgenden dag verlof tot het kiezen van een vrijen krijgsraad! Was dat niet terecht: hoe hoog in macht toch machteloos? Dienzelfden namiddag keerde Zijne Hoogheid naar 's Gravenhage terug.

We gaan de verdere onlusten in andere provinciën en steden met stilzwijgen voorbij en merken alleen op, dat 's Prinsen uiterlijke macht en aanzien nog steeds vermeerderden. In Groningen werd hem »de volle mate en machtquot; 1) opgedragen, in

1) Dat is: alles, wat de Erfstadhouder iu eeuige Provincie bezat of zijn voorvaderen

-ocr page 430-

382

Friesland het recht tot bestelling der wethouderen in Leeuwarden en Harlingen, welke steden steeds hun eigen vroedschap verkozen hadden, door de Algemeene Staten het erfstadhouder-kapitein-generaal- en admiraalschap over Brabant, Vlaanderen en Opper-Gelderland; terwijl Bewindhebberen der Oost-Indische Compagnie hem, op het aanhouden van omtrent zestig deelge-nooten, tot opper-directeur en gouverneur hunner maatschappij aanstelden, welke waardigheid nooit door een stadhouder voor hem bekleed was 1). Wat later werd deze aanstelling gevolgd door een dergelijke van wege Bewindhebberen der West-Indische Compagnie.

Bij al hetgeen de woeling der burgerijen den Prins handen vol werk gaf, vergat hij de stoffelijke belangen van zijn volk niet. Vooral den bloei van koophandel en weverijen behartigde hij met allen ijver. Om dien der laatste te bevorderen, gebruikte hij voor eigen kleeding en voor die van zijn Hofgezin niets dan in-landsche stoffen, en verzocht hij den Regenten en voornaamsten ambtenaren, daarin zijn voorbeeld te volgen. Juist was hij bezig, een ontwerp tot verlevendiging van den handel door te drijven, toen de dood hem aan 't Vaderland ontnam.

Reeds sedert lang had hij gesukkeld. Een ongelukkige val, in zijn kindsheid gedaan, had hem eenigszins gebrekkig van gestalte gemaakt, en hem een kortademigheid bezorgd, die vermeerderde naarmate hij met de jaren zwaarlijviger werd. In 't jaar 1748 had een zware ziekte hem zoozeer verzwakt, dat hij de Algemeene Staten had weten over te halen, om Prins Bodewijk van Brunswijk Wolfenbuttel aan te stellen tot veldmaarschalk ; kort daarna had hij dien vorst doen benoemen tot opperhoofd van 't leger bij zijn overlijden. In den zomer van 1751 was de verzwakking geducht toegenomen; waarom de ge-neesheeren hem 't gebruik der wateren van Aken aanrieden. Den 4clcn September was hij derwaarts gereisd; doch vond er geen baat bij, en keerde reeds vier weken later terug. Nauwelijks was hij weer op 't Huis Ten Bosch, of hij klaagde over pijn in den nek en in de keel. Zondag den 17dequot; kreeg hij een lichte koorts, waarbij zich glaperigheid en ijlen voegden, welk

mochten bezeten hebben — het recht vau afdanking der wethouderen , het begeven van krijgs- en regecringsambten en verscheidene andere voorrechten 1) De wedde, daaraan verbonden, wees de Prins van de hand.

-ocr page 431-

383

laatste hij echter bij de geringste ongesteldheden terstond deed; waarom dit geen ongerustheid verwekte. Men wendde de toen zoo gebruikelijke aderlating aan, en dit scheen hem wel eenigs-zins verlicht te hebben. Doch reeds Maandags deed de spruw den doctoren, die er de professoren de Winter en Schwenke bijgehaald hadden, het ergste vreezen. Op Woensdag den 20quot;®'' scheen echter de ziekte een beteren keer te nemen. »Maak u maar niet ongerust over mijn ziekte,quot; zeide hij tot zijn weenende gemalin. »De Heer hoop ik, zal het ten beste schikken.quot; Doch koorts en zwakte namen zoodanig toe, dat de Prins op Vrijdag den 229ten October 1751 's nachts tusschen twee en drie ure het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Hij had den ouderdom van ruim veertig jaren bereikt en liet slechts twee kinderen na, de achtjarige Carolina en den driejarigen Willem. Zijn lijk werd gebalsemd en naar 't paleis op 't Binnenhof overgebracht, waar het van den vijf-en-twintigsten November tot den 8stcn December ten toon werd gesteld en den vierden Februari van 't volgend jaar op gemeene kosten 1) plechtig te Delft werd begraven.

Ruim vier jaren had Prins Willem IV het bewind gevoerd als stadhouder over zeven Nederlandsche gewesten. Hoe kort die regeering ook geweest was, hij had zich bij alle partijen weten bemind te maken. Het eenige, wat hem verweten kan worden , is, dat hij te weinig op eigen doorzicht vertrouwde en daardoor geen man was, die wist wat hij wilde. Godvruchtig, milddadig, al te toegefelijk, hoewel nooit laag, was hij als staatsman in 't geheel niet berekend voor de zware taak, welke hij te vervullen had , als vorst in braafheid door weinigen geëvenaard.

Eer we echter van hem scheiden, nog een trek, die den waardigen man zeker in onze achting zal doen stijgen. Geen avond ging er voorbij, of hij ging in persoon zijn kinderen goeden nacht wenschen en gaf hun zijn vaderlijken zegen. Gewoonlijk antwoordden de kinderen daarop: »God zegene u, lieve vader, en moeder, en make ons godvreezende en gehoorzame kinderen.quot; Weinige dagen vóór zijn dood voegde Caroline er bij: «Vaderlief! ik hoop dat gij wel duizend jaren oud zult worden.quot; — »Lieve Caroline,quot; antwoordde de Prins. »Ik zal waarschijnlijk niet lang meer leven. Uw moeder zal zorg voor u dragen. Zijt haar gehoorzaam en wees haar tot troost.quot; 2)

1) Deze kosten beliepen niet minder dan /08,000.

2) C. van der Aa , Leven van Willem V , Dl. I, Blz. 77 de Noot.

-ocr page 432-

384

III. PKINSES ANNA.

jgt; De zware slag my overkomen en de bittere droefheid over den onverwachten dood van den Prins heeft mij zoo in de ziel getroffen, dat ik die nooit zou hebben kunnen te bovenkomen, indien God uit den Hemel mij niet krachtdadig ondersteunde en vertroostte. Ik heb mij aan zijn wijs en almachtig bestel zoeken te onderwerpen en in Zijn hand over te geven, met vertrouwen dat Hij mij niet begeven of verlaten zal. Mijn kinderen zal ik trachten een Christelijke opvoeding te geven, en van der jeugd af aan de gevoelens van hun vader inboezemen. En wat betreft het vertrouwen dat de Heeren Staten hebben gelieven in mij te stellen; ik hoop onder Gods zegen en met hun medehulp, aan mijn plicht te kunnen voldoen, en daardoor te erkennen de liefde en hoogachting van al het volk voor my. Ik ben met een Nederlandsch vorst gehuwd geweest, ik heb reeds lang in Nederland verkeerd , ik heb te veel goeds daarin genoten, men heeft mij al te groote eere aangedaan, en ik ben door mijn kinderen al te nauw aan dit Land en dit volk verbonden, dan dat ik niet op de allerkrachtigste wijs zou trachten te beantwoorden en met de daad blijken te geven, dat ik, ofschoon in een ander Rijk geboren, echter een Neerlandsch hart in den boezem draag en voor zijn welstand alles over heb als voor mijn eigen volk 1).quot; Zoo sprak Anna van Engeland, de weduwe van Prins Willem IV, niet in eenig openbaar staatsstuk, maar in vertrouwen tot dominé Van Kessel, die haar kwam condoleeren over 't verlies van haar gemaal. En deze woorden kenschetsen haar als een godsdienstige, doch ook te gelijk als een flinke vrouw, aan wie de post van regentes, haar onder den titel van Gouvernante over hare beide minderjarige kinderen volgens voorziening van haar echtgenoot en met goedkeuring der Staten-Generaal opgedragen, wel toevertrouwd was.

Anna van Brunswijk Luneburg, kroonprinses van Engeland, de dochter van George 11 en Carolina van Hanover, was den 2lU'quot; November 1709 geboren. Een uitstekende opvoeding genoten hebbende, muntte ze door verstand en godsvrucht uit, en werd ze, ofschoon er andere en vrij wat hooger geplaatste vorsten naar haar hand dongen, den 258tequot; Maart 1784 de ge-

1) C. van der Ati, Willem V, Dl. I, Blz. 81.

-ocr page 433-

385

malin van Willem Karei Hendrik Friso. Hun huwelijksleven was in den vollen zin des woords gelukkig ten aanzien van de betrekking, waarin zij met elkander leefden; minder gelukkig waren zij met hun kinderen. Hun oudste dochter, 19 December 1730 te 's Gravenhage geboren, overleed kort nadat ze 't eerste levenslicht aanschouwd had; datzelfde was 't geval met een tweede, 31 December 1739 te Leeuwarden ter wereld gekomen. Gelukkiger waren de beide echtelingen met hun Carolina, ook te Leeuwarden i) geboren en daar gedoopt. Een vierde dochter 2) werd slechts anderhalve maand oud en 't scheen, dat het Huis van Oranje in de mannelijke linie met Willem IV zou uitsterven, toen de Prinses, die al haar moederlijke teederheid op haar Carolina gevestigd had, den 88lcn Maart 1748 haar gemaal een mannelijken erfgenaam, Willem den vijfden, schonk. De vorstelijke moeder was zoo gelukkig quot;met haar zoon, dat zij hem zelf zoogde, 't geen reeds toen in aanzienlijke kringen weinig gebeurde.

De meer en meer zorgelijke gezondheidstoestand baars gemaals betrok den helderen huwelijkshemel van de Prinses met donkere wolken; zijn dood legde op haar schouders een dubbele taak: die van voogdes over hun kinderen en gouvernante gedurende de minderjarigheid van hun zoon.

Met bezorgdheid zagen de vrienden van 't Huis van Oranje de toekomst te gemoet. Willem IV, hoezeer ook door de democratische partij meermalen als een schild gebruikt tegen de antistadhouderlijke aristocraten, was toch bij de al meer en meer zich geopenbaard hebbende democratische begrippen en den strijd tusschen de burgerijen en haar Regenten, steeds een steun voor de aristocraten geweest. Dien steun misten ze thans en vreesden ze niet terug te zullen vinden bij de gouvernante, van wie zij noch de gematigdheid, door haar overleden gemaal aan den dag gelegd, noch dezelfde verheffing boven alle partijzucht durfden verwachten. Daarbij gaf haar afkomst als Engelsche prinses den Staatsgezinden de vrees, dat zij de belangen van haar geboorteland toegedaan en hun vijandig zou wezen. Wanhopende, haar tot bondgenoot te verwerven, zagen zij haar als vijandin aan.

Dat gevoelde de schrandere vrouw al te goed: zij voorzag wel,

1) 28 Februari 1743.

2) Gub. 15 Nov.

25

-ocr page 434-

386

dat de Regenten, die niet dan gedwongen de verheffing van haar gemaal hadden geduld, geen gelegenheid zouden onbeproefd laten, om het bestuur weer in handen te krijgen, en het haar, als vrouw en vreemdelinge, vrij wat moeite zou kosten, zich in 't gezag te handhaven. Toch deinsde zij voor de haar opgedragen taak niet terug. Begaafd met een schranderen geest en een groote gemakkelijkheid in 't spreken en schrijven van verschillende talen, had de omstandigheid, dat haar overleden gemaal haar steeds in staatszaken geraadpleegd had, haar vrij wat ondervinding daarin geschonken. Daarbij was zij een schoone en bevallige vrouw met een vorstelijk voorkomen, hetwelk onwillekeurig gezag inboezemde.

Jammer echter, dat zij bij dat alles hoedanigheden paarde, die in de gegeven omstandigheden nadeelig moesten werken. »Ze was fier en hooghartig, naijverig op eigen inzichten en eigen gezag en steeds bevreesd , dat ze, door een raadsman te nemen, zich aan een leidsman zou onderwerpen 1).quot; Daarbij had ze 't zelfde verkeerde denkbeeld, hetwelk haar gemaal bezielde: zij meende, dat de beste staatkunde die is, waarbij men iedereen te vriend houdt. Hierdoor kon 't niet anders, of zij moest nu naar dezen dan naar genen kant geslingerd worden, al naarmate de een of de andere partij meer invloed op haar kreeg; waardoor ze elk vast stelsel miste.

Op denzelfden dag 2) van 's Prinsen overlijden kwam een bezending uit de Staten van Holland en kort daarna ook een uit de Staten-Generaal haar den eed afnemen als gouvernante en voogdes van den minderjarigen stadhouder, Willem den vijfden. De hertog van Brunswijk zou den jongen Prins als kapitein-generaal vertegenwoordigen, en do Staten de verkiezing der stedelijke nominatiën hebben. Voorts werd besloten, dat de voogdij tot 's Prinsen achttiende levensjaar zou duren en dat de Prinses-gouvernante regeeringspersonen zou benoemen , om met haar voor de opvoeding van haar zoon te zorgen; 't geen tevens een voorziening was indien zij mocht komen te overlijden, voor

1) Va» Lennep, Voorn. Gesch. Afti. IV, St. I, Blz. 7.

2) Eerst den volgenden dag kregen de Staten van Holland bericht van 'a Prinsen overlijden. De Hoeren Staten,quot; zeiden eenige spotters, «waren zeker bang, dat de Prinses haar dienst aan een ander mocht toezeggen, daar ze er zulk een haast ra eo maakten , haar aan zich te verbinden.quot;

-ocr page 435-

387

de jonge Prins meerderjarig was. Friesland droeg de benoeming van die Raadsleden aan Maria Louise op.

De eerste zorg der gouvernante was de verbetering vau 's Lands financiën, die zieTi ten gevolge der laatste oorlogen in een treurigen toestand bevonden. Vooral haar voorstel, om f 110,000 op de gardes en /800,000 op de troepen te bezuinigen, vond gereeden ingang. Ook poogde zij zooveel mogelijk handel en nijverheid op te beuren, en deed daaromtrent een voorstel aan de Staten van Holland en bij de Staten-Generaal, geheel in verband met dat van haar overleden gemaal: 't voorstel werd in ernstige overweging genomen , doch daar bleef het bij, ondanks den wensch der kooplieden , die het gaarne tot besluit zouden hebben zien verheffen.

Lastiger was 't voor de gouvernante, als zij uitspraak in geschillen moest doen; daar ze zich dan altijd een der partijen tot vijandin maakte. Zoo o. a. was Zeeland heel boos, toen zij (21 Sept. 1752) Holland in 't gelijk gestold had bij den twist over de Schekletollen; het Hof van Friesland, om de beslissing ten gunste van de Staten van dat gewest over de competentie van 't eerste om krijgslieden voor haar rechtbank te dagen. En zeer onaangenaam moest het haar vallen, dat de vroedschappen en beambten zich zoo weinig stoorden aan den last, hun op aansporing van de Prinses door de Staten gegeven , om zich van geen andere dan inlandsche lakens en stoffen te bedienen.

Over 't geheel was haar voogdijschap een onophoudelijke moeilijkheid, om door de partijen heen te varen. Zoo o. a. te Amsterdam, waar men zich weder tegen 't stadhouderlijk gezag opgewassen oordeelde, vervolgingen instelde tegen hen, die aan de gebeurtenissen van 1747 en '48 hadden deelgenomen, en waar de regeering oogluikend toeliet, dat do gouvernante en 't stadhouderlijke Huis in smaad- en schotschriften belecdigd werden. Kennelijk toonde zij haar misnoegen over de Amsterdamsche vroedschap, toen zij in Juni van 't jaar 1754, naar Friesland gaande om daar haar schoon verblijf 't Oranjewoud te betrekken, haar weg nam over de Noord-Hollandsche steden en niet over Amsterdam.

En als ware dat niet genoeg, ook met do Staten van Holland had zij oneenigheden over 't in dienst houden van 't krijgsvolk en de vermindering van 't aantal en de soldij der gardes. Dat alles had overwonnen kunnen worden, indien de gouvernante zich slechts van de medewerking had bediend van zulke raads-

25*

-ocr page 436-

388

lieden, als krachtig genoeg met haar konden optreden. Doch dat deed ze niet. Den hertog van Brunswijk, 's Prinsen vertegenwoordiger en dus de natuurlijke beschermer van 't vorstelijke Huis, vertrouwde zij niet; Bentinck, die den grootsten invloed bij de Ridderschap bezat, wilde meer doortastende maatregelen, waartoe Hare Koninklijke Hoogheid niet verkoos over te gaan; en de raadpensionaris Steijn was een man, die herhaalde malen in botsing met haar kwam, omdat beider politiek verschilde, en die eindelijk, zich door haar teruggestooten en beleedigd wanende, haar partij verliet en tot de tegenpartij overging.

Toen nu in 1755 de ooi-log tusschen Frankrijk en Engeland op liet punt was van op nieuw te ontbranden, was de gouvernante van oordeel, dat wij een gewapende onzijdigheid in acht moesten nemen; zij drong dus op een vermeerdering der landmacht aan, doch werd daarin door de Staatsgezinden tegengewerkt. Zelfs dat aandringen op wapening werd voor Engelsch-gezindheid uitgekreten; dat er geen oorlogsvloot was en dus onze schepen zonder verdediging in de Engelsche havens werden opgebracht, werd aan »stiefmoeder Anna, de vrouw die met de Engelschen heulde,quot; toegeschreven; niet aan hen die het zeewezen verwaarloosd en elke poging tot verdediging of verzoening tegengewerkt hadden.

't Fraaist van alles was, dat do Prinses, die toch waarlijk-de schuld niet was van de flauwe houding der Republiek, daarvoor aansprakelijk werd gesteld en de kooplieden bezending op bezending naar haar afzonden, zicli beklagende over de schade, geleden door het opbrengen hunner schepen. Op de in toon en inhoud vrij onbetamelijke en beleedigende aanspraak dezer laatste deputatie, antwoordde de Prinses »dat het haar hartelijk leed deed, doch haar schuld niet was, zoo de handel niet meer beschermd werd; dat men het aan de regeeringen van Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Gouda en Rotterdam te danken had, indien land- en zeemacht in geen beteren toestand waren.quot;

Al die onaangenaamheden , die miskenning en tegenwerking tastten het reeds sedert lang ziekelijke en afgetobde gestel der Prinses-gouvernante aan. Den 7dcquot; December 1758 gaf zij haar mondelinge toestemming tot het huwelijk harer dochter Carolina met Prins Karei Christiaan van Nassau-Weilburg, voor welk huwelijk zij den li11quot;quot; Januari, een dag voor haar overlijden.

-ocr page 437-

389

tie toestemming der Staten-Geueraal verzocht, 't Was op den llden December 1758, dat ze voor 't laatst in luiu vergadering verscheen. Met waggelenden tred en den doods vorm reeds op 't gelaat, trad zij hun vergaderzaal binnen, beklaagde zich over de aanspraak, welke de kooplieden tot haar gehouden hadden en deed notrmaals een voordracht ter vermeerdering van land- en

O O

zeemacht. Dit was haar laatste politieke daad. De benauwdheden op de borst werden hoe langer hoe erger en op den betrekkelijk nog jeugdigen leeftijd van ruim 49 jaren stierf zij , den Januari 1759. Haar laatste woorden waren een ver

maning aan haar kinderen, God steeds te bidden om goede gevoelens voor de ingezetenen van den Staat: »Aan mij,quot; zeide zij, »zult gij een teedere moeder verliezen; maar in hemquot; — hier wees zij op den hertog van Brunswijk — »zult gij een vader vinden. Volgt hem.quot; 1) Haar lijk werd gebalsemd en zes dagen lang tentoongesteld in 't zelfde vertrek, waar zulks met baar gemaal geschied was; reeds den 23stcquot; Februari werd ze met veel plechtigheid te Delft begraven.

Haar dood mocht in zekeren zin als 't behoud van 't stadhouderschap worden aangemerkt. Had zij langer geleefd, dan zou bij de wederzijdsche verbittering een oorlog met Engeland onvermijdelijk zijn geworden: de Staatsgezinde partij had de hulp van Frankrijk ingeroepen en er zou gebeurd zijn, wat zes-en-dertig jaren later toch geschiedde. Nu die dood do macht in de handen barer tegenpartij liet, hield de spanning van zelf op.

IV. ONDER VOOGDIJSCHAP.

1751 — 1768.

Weinige kinderen zijn misschien zoo vurig afgebeden en met zulk een vreugde begroet als Prins Willem V. Door zijn doorluchtige ouders, omdat hij de eerste zoon was na een drietal dochters; door de natie, omdat ze daarin 't onderpand zag, dat de erfopvolging in de mannelijke linie zou voortduren, en geen vreemdeling de hoogste posten hier te lande zou waarnemen; door dc Oranjepartij, omdat deze daarin de bosten-

l) Van Lenncp, Voorn. Gescb. Al'd. IV, St. II, Blz. 35.

-ocr page 438-

890

digiiig van 't geliefde stamhuis zag. Eu geen kind uit dat stamhuis heeft het levenslicht onder gunstiger omstandigheden aanschouwd, dan die zelfde Willem V, geboren als hij werd op een tijdstip, dat geen waardigheden te groot schenen, om die op 't hoofd van zijn vader te hoopen. Wie had bij 't wiegje van dat kind durven voorspellen, dat het in ballingschap buiten zijn vaderland zou sterven, dat zijn stof ouder vreemden zou rusten !

't Was den 88ten Maart 1748 een vreugde geweest in de Hofstad, toen men er de tijding vernam van de geboorte van een erfprins, en 't lossen van 't geschut en 't luiden der klokken die blijde mare bevestigden. De bevolking vierde met illuminatie de geboorte van den graaf van Buren. En geen minder vreugde bedreef de Haagsche bui-gerij, toen de jonge erfprins den 11deu April in de groote kerk gedoopt werd. Wat alpeters hij dien doop tegenwoordig! Do Algeineene Staten, die van Holland, Zeeland en Friesland, de steden Nijmegen, Dordrecht. Haarlem , Delft, Leiden, Amsterdam , Gouda, Rotterdam en Schiedam hadden allen hun afgevaardigden gezonden, om als doopgetuigen bij die plechtigheid tegenwoordig te zijn; allen zonden eenige dagen daarna hun pillegiften, bestaande in jaar-lijksche lijfrenten. De Algemeene Staten schonken /10,000, die van Holland / 7000, van Zeeland /3000, van Friesland/quot; 5000 , Nijmegen stond J 1000, Dordrecht, Gouda en Schiedam ieder f 1200, Delft ƒ 1000, Amsterdam f 2500 en Rotterdam /'1500 jaarlijks toe, en al de rentebrieven, welke die sommen verzekerden, lagen in gouden of zilveren doozen. Daarbij schonken de Staten-Generaal aan de kraamkamer nog 400, Holland 300 en Nijmegen 50 ducaten 1). De Haagsche predikant, O. van Utrecht, hield by gelegenheid van den doop de leerrede en zijn collega, L. T. Pielat, diende den jongen Prins den doop toe. Opmerkelijk is het, dat de collecte niet minder dan / 3865 bedroeg, zoodat — indien men het later 2) in Prins Willem den vierden »een onverdragelijken hoogmoedquot; noemde, dat hij zijn zoon, en deze later zijn kinderen, met zooveel pracht en praal in de Groote kerk en niet in alle eenvoudigheid aan het Hof had laten doopen — die plechtigheid in alle gevallen den armen en noodlijdenden aardig te stade kwam.

1) Omdat de zilvcrvcrgulde doos, wuaiiu de rentebrief moest liggen, niet klaar was,

2) In den Vrijheidskraaier.

-ocr page 439-

891

Op den ouderdom van drie en een half jaar verloor Prius Willem zijn vader en kwam hij onder de voogdij zijner verstandige moeder, Prinses Anna van Engeland, wier moeilijke voogdijschap we behandeld hebben. Veel had de knaap verloren aan zijn braven vader, die zich steeds met hem bezig hield; en nooit was hij meer in zijn schik, dan wanneer hij staande aan de knie van dien vader teekeningen en portretten mocht bekijken, waarbij hem voorvallen uit de geschiedenis des Lands werden verhaald en hij duizend vragen deed, welke de vader niet moede werd naar 's jongskens vatbaarheid te beantwoorden. Een wandeling door de vergaderzalen der Staatsleden, om er de portretten zijner voorvaderen te beschouwen, was een genot voor 't kind, dat echter tranen begon te storten, als hij 't afbeeldsel van Willem den eersten zag, omdat »die zoo wreed vermoord was geworden.quot;

Van kindsbeen af muntte de jonge Prins door goedhartigheid en mededeelzaamheid uit. «Dikwijls,quot; zegt een berichtgever van 's Prinsen jeugd, »was ik ooggetuige, dat het vorstelijk kind met de ledige beurs in de hand tot zijn ouders kwam , met blijdschap verhalende, op welke wijs die geledigd was, en nimmer bleef de goedkeuring, zoomin als de vulling der beurs achter, met de aanbeveling, om toch altijd aan de armen en geringen weldadigheid te toonen.quot; 1)

Maar ook Anna's opvoeding was wel geschikt, deu jongen Prins tot een edel mensch te vormen. »Zij toch,quot; zegt de geleerde Scharp, »was de zeldzame vrouw, de navolgenswaardige moeder, die hare jeugdige Carolina en Willem gewende, dagelijks Gods woord te lezen, en op gezette tijden aan hare zijde den Heer der Vorsten, den Vader van onzen Heer Jezus Christus, te aanbidden, een plicht, zoo heilig aan haar Hof, dat in dagen van onpasselijkheid, zij zelf aan het bed harer telgen neerknielde en met hen bad.quot;

Als godsdienstleeraar werd den knaap de hofprediker Royer toegevoegd, bij wien hij den lGden April 1761 , dus op dertienjarigen leeftijd, zijn geloofsbelijdenis aflegde; als schrijfmeester had hij den schoonschrijver Joncourt, die van dat vak weinig voldoening bij zijn leerling smaakte, meer echter van't onderwijs in de talen en de voorbereidende wetenschappen, welke hij hem

1; C. vau der Aa, Leven van Willem V, Dl. 1 , Blz. 94.

-ocr page 440-

392

in vereeniging met Van Rielle onderwees. Dat ouderwijs werd voortgezet onder de leiding van professor Andreas Weiss, die aan 't Hof werd geroepen, om den Prins onder zijn leiding te nemen. » Des Prinsen zucht voor de beoefening der geleerdheid en zijn kennis van de oude Latijnsche schrijvers was buitengewoon zegt Bilderdijk. »Uitgebreid was zijn geschiedeniskennis door alle landen en tijden heen. Zijn brein was een schatkist van kundigheden, zeldzaam bij vorsten 1) en de verwondering van allen, die in gemeenzaam onderhoud bij hem toegelaten werden.quot;

Op ruim vierjarigen leeftijd (5 Juni 1752) werd Prins Willem door zijn grootvader George II met de ridderorde van den Kouseband beschonken. De plechtigheid had op het Huis ten Bosch plaats. Zeker was daar wel iets zonderlings in, zulk een jong kind met een dergelijke orde te begiftigen; niet zoo dwaas echter, als een lid van de regeering eener Hollandsche stad daarover spreekt, welken brief we willen mededeelen, omdat we daaruit den geest kunnen opmerken, welke er onder de Staatspartij tegen 't Huis van Oranje heerschte. »Gij hadt,quot; zoo schrijft hij aan een ander lid der regeering, »eergisteren hier op de Oranjezaal moeten geweest zijn, en tevens zulk een goed adres als ik gehad hebben, om van nabij ooggetuige te wezen van het poppenspel, dat aldaar door den Engelschen gezant Yorke, op hooge order van den Koning zijn Meester is vertoond geworden , en waarin een aantal poppen in beweging waren, om de geliefde Oranjespruit tot Ridder van den Kousenband te verheffen , hetwelk met een statie en pracht is vergezeld geweest, die alle verbeelding te boven gaat, en belachelijk mag heeten, dewijl het vierjarig kind zelf geen begrip hebben kon van alles wat er tegen hem gezegd, hem aangedaan en vertoond is geworden. Verbeeld u een ledigstaanden verheven koninklijken troon, voor welken de geheele processie (waarvan eenigen de ordeteeke-nen droegen) drie diepe buigingen maakte, even alsof koning George daarop zat. Yorke deed toen een aanspraak, die door den kleinen Willem met een buiging beantwoord werd. Do commissie werd gelezen, de muziek liet zich lustig hooren, en nu gespte Yorke hem den band aan liet linkerbeen, en hing hem het blauwe lint over den schouder. Toen werden aan het verbaasde kind de purperen mantel, de muts, de halsband, de

1) Toch niet bij die van Oranje-Nassau.

-ocr page 441-

3!)3

degen, het wetboek vau de orde en de muts met pluimen vertoond, dewijl de ridder te klein was om dien last te dragen, en alles werd besloten met een aanspraak, waarin Yorke niet vergat hem aan te sporen, om de voetstappen te volgen van de Mau-ritsen, de Frederik Hendrikken en de Willemen I, II, III en IV, die hij (let wel) de stichters en beschermers van dezen onafhankelijken Staat noemde, altoos dierbaar aan de waarachtige beminnaars der vrijheid. — Tot hiertoe heb ik met dat belachelijk tooneel gerailleerd, maar laat ons er nu eens ernstig over nadenken. — Wat dunkt u van dat alles? Als de jonge Willem de voetstappen van Maurits, Willem II en Willem III volgt, zullen wij dan niet onbedenkelijk gelukkig zijn? Moet gij , zoowel als ik, niet besluiten, dat koning George zijn kleinzoon , op voordracht van zijn dochter, moeder Anna, die eer bewezen heeft, alleen om met den Kouseband dit eertijds vrije land aan zijn kroon vast te maken, en de eertijds vrije Uepu-bliek naar de pijpen van het Engelsche ministerie te doen dansen? Schaamt het zich niet, dat men den trots en den hoogmoed dus gaande maakt in de ziel van een kind, dat niet weet wat het van al dien toestel denken moet, en welks ziel door de kracht der zinnelijkheid wordt weggesleept, om te denken dat het, meerderjarig geworden zijnde, hier alles op zijn wenken zal kunnen doen vliegen? Het is dus de zaak van alle vrienden des Vaderlands, om op hun hoede te zijn, en voor de bewaring van dei-Steden rechten en privilegiën zich in de bres te stellen, wanneer het der vrouwe gouvernante (hetwelk ik voorzie) eens in 't hoofd komen mocht, onder voorwendsel van voor de conservatie der rechten van haar onmondigen zoon te waken, de burgerijen te doen beheerschen door regenten, welke zij aanstelt en die in alles op hare wenken zullen vliegen.quot;

Prinses Anna stierf, en de hertog van Brunswijk Wolfenbuttel trad in haar plaats als voogd over den elfjarigen Prins. Toen op den avond van den 238tequot; Februari 1759 het stoffelijk overschot der geliefde moeder in den grafkelder der Oranje-Nassaus was bijgezet, nam Brunswijk zijn jeugdigen kweekeling, die in tranen badende, aan 't graf der dierbare afgestorvene stond, bij de hand, en bracht hem uit het door duizende waskaarsen verlichte kerkgebouw in de consistoriekamer, waarheen al de hooge aanverwanten hen gevolgd waren en waar de doodsche stilte slechts werd afgebroken door het snikken van den vorstelijken

li

11

i ffl

K }'

i

li

li

11H

ir

il

lil; I' !gt; l' .':h

11 i Üii i 5 ; ■ ;

il

I

I

J

-ocr page 442-

394

ween. Hier sprak de hertog den knaap ernstig toe, herinnerde hem, dat hij zooeven de vorstelijke graftombe, de bewaarplaats van 't stoffelijk overschot zijner voorvaderen gezien had en hoe op hem de verplichting rustte, hen na te volgen, hoe ook hij eenmaal zou sterven, doch steeds moest bedenken, dat hij God rekenschap zou moeten geven van al zijn daden!quot;

Intusschen kon Brunswijk, die terstond na den dood van Prinses Anna in de vergadering van Holland beëedigd werd, voor de anti-stadhouderlijke partij niet voor gevaarlijk geacht worden ; daar hij volgens zijn lastbrief' uitsluitend te zeggen had over 't krijgsvolk, en zich niet niet eenige zaken betreffende de Unie, de religie, politie, justitie of financiën mocht inlaten. En zoo was nu met uitzondering van Friesland, waar Prinses Maria Louise dat voorrecht bezat, overal alle benoeming tot magistraatspersonen aan de Staten opgedragen: een stadhouderlijk bewind, dat met een stadhouderloos genoegzaam gelijkstond.

Ofschoon de Prinses twee gecommitteerden uit Holland en een uit elk der andere gewesten had benoemd, om te waken over 's Prinsen opvoeding, ofschoon de koning van Engeland en Prinses Maria Louise toeziende voogden waren — Brunswijk was de eigenlijke voogd. Deze nu, hoe beperkt zijn macht ook ware, wist zich weldra een groeten invloed op het Staatsbestuur te verwerven, zoowel door 't vleien der regenten, vooral die van Arasterdam, als door de ontwikkeling tegen te houden van het reeds niet sterke wilsvermogen van zijn vorstelijken pupil, dien hij daardoor hoopte in gestadige afhankelijkheid van zijn persoon te brengen. Daartoe zorgde hij , hem steeds wantrouwen op zich zelf en achterdocht tegen de regenten, de aartsvijanden van zijn Huis, in te boezemen. Wanneer men daar tegenoverstelt, dat de hoogleeraar Weiss en anderen, die aan zijn opvoeding een werkzaam deel namen, er steeds op uitwaren, ora den Prins van zijn kindsheid af raet een diep ontzag te vervullen voor de Hoeren Staten, kan men begrijpen, hoe zulk een toch reeds zoo onstandvastig karakter door dergelijke verschillende leeringen moest worden geslingerd.

Dit gebrek aan vastheid van karakter toonde Willem V al aanstonds, toen hij, meerderjarig geworden , waarschijnlijk op aanraden van den hertog van Brunswijk, aan de Staten van Holland en vervolgens aan de andere Staten een akte van aanstelling

o O

vroeg, om den eed op te doen. Alleen Friesland weigerde zulk

-ocr page 443-

395

een akte. »De Prins is stadhouder geboren en behoeft geen aanstellingquot; zei de men daar. Op aandringen echter van den achttienjarigen Prins gaf liet toe en verleende hem de aanstelling van zijn vader als erfstadhouder. Die handeling van den Prins was zeer naar den zin der regenten: een stadhouder toch, die even als elk ander ambtenaar zijn aanstelling van de Staten ontving , kon niet gevaarlijk voor hun macht worden. Toen hij dan ook als stadhouder zitting nam in 't Hof van Justitie, liet de advokaat Hamel in zijn toespraak wol duidelijk doorstralen, »dat zijn voorgangers stadhouders waren geworden door 't volk, maar hij het werd door de wet. Hij had er dus het volk niet voor te danken , maar 's Lands vaderen (dat waren de regenten) die 't land gedurende zijn minderjarigheid zoo goed hadden geregeerd.quot;

De Staten-Generaal waren uitbundig in den lof van Brunswijk, Terwijl Holland hem een vereering van ƒ 200,000. en de andere gewesten eene naar evenredigheid schonken , verzochten hem de Algemeene Staten, zijn diensten bij voortduring ten nutte der Republiek aan te wenden. Natuurlijk vereenigde de Prins zich met dezen wensch, en zoo werd er met medeweten en toestemming van eenige Regenten, ten behoeve van Willem V, door den Hertog een akte van Consulentschap aangegaan, waarbij hij zich ver-boud , zijn gewezen pupil, zoolang deze 't noodig oordeelde , met hulp en raad te dienen ter bewaring van diens rechten en ten nutte van den Staat. Dit was 't juist wat de hertog wenschte en waarop hij zijn plannen had aangelegd: hij was nu inderdaad stadhouder, Willem V niets dan een strooien pop.

Slechts al te goed wist Brunawijk echter, hoe weinig er op de genegenheid der Staten viel te rekenen; wilde hij dus zijn gezag behouden, dan moest hij ook buiten'slands een steun zoeken. Daartoe zou een huwelijk van den Prins dienen, en sloeg hij het oog op Prinses Frederika Sophia Wilhelmina, de dochter van den kroonprins van Pruisen, Prins August, broeder van Frederik den grooten. Dit huwelijk was zeer naar den zin der Staatspartij; daar Frederik de tweede in onmin met Engeland en in zeer goede verstandhouding met Frankrijk leefde. Het werd den 4lt;loquot; October 17G7 te Berlijn gesloten.

iii llll

iii

1

l!

'IP

M

kt [ -

ilfl ill lig

ipp lil . ■rKj hUII

li

êi

Pil

ill

ill lill É lil

li ui II1111 JÉ lil |:

ill'

feJIi

Prinses Wilhelmina 1) was een vorstin, die bij een fiere houding

1) In de wandeling door stadhouderlijke partij NVillemijntjequot;, door haur tegenstanders /'VVilleniijuquot; genoemd.

-ocr page 444-

39C

een sprekend oog, aangename maniereu, een helder verstand, een levendigen geest, uitgebreide kennis en een hooge mate van veerkracht en voortvarendheid voegde, de twee laatste juist eigenschappen, welke haar gemaal ten eenemale ontbraken. In haar had de hertog zich dus misrekend, en nu moest hij trachten, haar machteloos te maken. Eerst poogde hij verdeeldheid tuaschen haar en haar gemaal te zaaien, door den Prins van 't gezelschap zijner gemalin af te trekken, zoodat ze elkander slechts aan 't ontbijt en middagmaal zouden zien. Toen dit zonder invloed bleef, verzon hij andere listen. Hij liet den Prins dingen doen, waarover 't volk moest spreken, en dan door zijn satellieten verbreiden, dat niemand anders dan de Prinses de oorzaak daarvan was, die daardoor langzamerhand bij de burgerij in minachting viel. Hiervan een paar voorbeelden.

's Prinsen hofhouding was op grooten voet ingericht. Er was echter een huiswet (reeds van Willem IV afkomstig), dat van al wat van tafel kwam, het dienstdoend personeel zooveel mocht gebruiken als 't wilde; het overschot echter onder de behoeftigen uitgedeeld moest worden. Nu was de Prins eens eenigen tijd op 't Huis ten Bosch gehuisvest, en had de hertog gemerkt, dat de hofbedienden des Zondags, wanneer 't vorstelijk gezin ter kerke was, die overgeschoten levensmiddelen, op een wagen geladen, naar den Haag lieten brengen en bezorgen bij burgerlieden, die het tegen een kleinen prijs kochten. De hertog waarschuwde den Prins eu wist hem over te halen, aan de wacht te bevelen om den wagen aan te houden. Dit geschiedde, de Prins werd geroepen, en de inhoud van den wagen in zijn tegenwoordigheid en die der bedienden uitgepakt. En nu kwamen niet alleen de overgeschoten spijzen voor den dag, maar ook een menigte provisie, uit kelders en voorraadkamers op oneerlijke wijs bijeengebracht. De goedhartige vorst, van wien men terecht mocht verwacht hebben, dat hij de daders streng gestraft, zoo niet weggezonden zou hebben , kon zich niet onthouden om te glimlachen over de behendigheid, waarmede zijn bedienden hem zijn kelders hielpen ledigen, liet de zaak met een kleine berisping afloopen en schonk het aangehaalde aan de wacht. En wat zei nu het Haagsche gemeen? 't Noemde Prins Willem een »aanhalerquot;, een » opper verklikker 1),quot; on zeide, dat het de schuld der Prinses

1) Verklikker of kraaier r- commies voor de Lands- of stedelijke belasting.

-ocr page 445-

397

was, »die een Hollander niets gunde dan een linnen kiel en alles aan de Moffen wilde toegevoegd hebben!quot;

Willem de vijfde was van der jeugd af', aan weldadigheid gewoon. Hij hield er van, den armen in stilte wel te doen. Maar de hertog oordeelde , dat die weldadigheid moest gescliieden zooals 't aan de Duitsche hoven gebruikelijk was, en dat de noodlijdenden op bepaalde tijden aan 't Hof moesten komen, om ondersteuning uit handen van een der kamerdienaars te ontvangen. De volgzame Prins gehoorzaamde. Voortaan werden de golden op die manier uitgereikt. De winter van 1768 was streng, de behoefte onder de Haagsche armen groot. Tal van menschen stonden voor 't Paleis op 't Binnenhof; stille armen waren er niet onder: die schaamden zich voor een aalmoes. Ditmaal was 't aantal der gereedmaakte in papier gevouwen giften onvoldoende en moest men er meerdere klaarmaken. Dat gaf gemor onder 't gepeupel, hetwelk zich een natuurlijk recht op die aalmoezen aanmatigde. En toen men eindelijk weer aan het uitdeelen begon, opende er een het papier en smeet het op den grond, uitroepende: »Is dat een gift voor een Prins?quot; — »Zoo iets geeft men aan een ellendigen bedelaar!quot; zeide een ander. — »Ncen, zoo placht hij vroeger niet te zijn!quot; l iep een derde. — »Dat komt allemaal van die Moffrikaansche prinsesmeende een vierde. »Die is het te veel, dat een burger brood, of een rok aan 't lijf heeft.quot;

Dergelijke zaken dienden er weinig toe, om bij de burgerij de sympathie voor den Prins te vergrooten; daarbij kwam, dat de Prins, alweer op aanraden van den hertog, de op hare prerogatieven zoo ijverzuchtige schutterij van den Haag zeer tegen zich in 't harnas joeg, door vast te stellen, dat voortaan bij brand de dienst niet door haar, maar door de bezetting zou worden verricht. De hertog had dit den Prins smakelijk gemaakt, door te betoogen, dat het tot verlichting van den schutterlijken dienst en derhalve tot nut en voordeel der burgers was; de schutters echter zagen er een blijk van wantrouwen in, en, ofschoon de Prins do order spoedig weer introk toen hij de ontevredenheid daarover bemerkte: de wond was toegebracht en 't litteeken bleef over.

Nog een andere grief diende, om de anders zoo Oranjegezinde Haagsche bevolking meer en meer afkeerig te maken van den Prins, en dat was het wegschenken van kleine, dikwerf zeer winstgevende postjes aan zijn Duitsche bedienden, soms aan

-ocr page 446-

398

soldaten, die hun diensttijd voleindigd hadden, 't geen wel groo-tendeels aan den invloed der Prinses werd toegeschreven, maar tocli hem, als den uitvoerder, zeer in de liefde en toegenegenheid van 't volk deed dalen.

We zouden den hertog onrecht doen, indien we beweerden, dat hij dat alles met het opzet deed, om 's Prinsen populariteit te verminderen, 't Was veel meer 't gevolg van zijn heersch-zucht en van de onhandigheid des vreemdelinga, die, onbekend met het karakter der Nederlanders, dikwerf' de grootste misgrepen deed, en daardoor de oorzaak is geweest van de toenemende verbittering tegen 't Huis van Oranje en den Prins in 't bijzonder. Toch waren er meer bezadigden bij beide partijen, die wel zagen, waar de sciioen wrong; hun aantal was echter te gering: achttien jaren hield de hertog zich staande — toen verhief zicli de volksstem tegen hem, en werd hij genoodzaakt, zijn ontslag te nemen. Helaas! het was te laat: wat bij bedorven had, was niet meer te herstellen !

V. IMMER TEGENGEWERKT.

't Behoort zeker niet tot het aangenaamste gedeelte van onze taak , de regeering van een vorst uit het Huis van Oranje-Nassau te behandelen, wiens bestuur zich kenmerkt door de meest onverdiende tegenwerking aan den eenen kant, en door flauwheid en besluiteloosheid aan de andere zijde. We zullen dan ook, daar we in 't vorige hoofdstuk reeds eenige van de aanleidende oorzaken dier meerdere verbittering behandeld hebben, zoo kort mogelijk zijn.

Reeds in 17G7 moest de Prins de rechten van de academie te Franeker en die van de steden Sneek en Harlingen tegen de Staten van Friesland handhaven, en dat zette aan den kant dei-in 't ongelijk gestelde partij vrij wat kwaad bloed. Evenzoo had hij 't volgende jaar in Zeeland te kampen , waar de stad Middelburg zich verzette tegen de benoeming van Steengracht tot zijn vertegenwoordiger als eersten edele; welke twist door de benoe-ming van Van de Pene werd bijgelegd 1). Twee jaren later zag

1) -Het kwade zand,quot; zeidc ceu oud-regenl tot dcu Prins, «is nog niet uit den Zeeuwschen akker geroeid; thans tornt men aan een vertegenwoordiger, later zal men 't aan de waardigheid van Kersten Edele doen; eindelijk aan uw markgraafschap van Veere en Vlissingen.quot; Van Lennep , Voorn. Ge-ch. Afd. IV. St. I, Hlz. 54.

-ocr page 447-

899

de Prins zich genoodzaakt, ten nadeele van Zeeland te beslissen in een geschil met de andere gewesten over de uitsluitende vaart op Essequebo en Demerary, en ofschoon hij nog in 't zelfde jaar die provincie, bij gelegenheid van haar bezwaar tegen 't aandeel hetwelk zij ter generaliteit moest opbrengen, edelmoedig met /'100,000 uit eigen middelen te hulp kwam, ja, haar aandeel wist te verlichten, er bleef toch een geest van ontevredenheid bestaan.

Meer vreugde schonk genoemd jaar zijn Huis, toen zijn gemalin , reeds vroeger van een dooden zoon bevallen, hem een dochter schonk, die den naam van Frederika Louiza Wilhelmina ontving, doch steeds Prinses Louise is genoemd. Grooter echter nog was die vreugde, toen ze twee jaren later op den 4248ti!quot; Augustus 1772 een zoon ter wereld bracht, Willem Frederik, een kind dat, na vrij wat lotwisseling, bestemd was, om het Huis van Oranje-Nassau, na een bijna negentienjarige ballingschap, een hoogeren luister te schenken dan het ooit bezeten had. Nog twee jaren later werd het vorstelijk paar op nieuw een zoon geboren, Willem George Frederik, gewoonlijk Prins Frederik genoemd. Eu dit was de laatste vreugd, welke de stadhouder mocht smaken : van toen af begon de geest van verzet zich al meer en meer te openbaren, de reeks van onaangenaamheden en tegenspoeden, welke hij te verduren heeft gehad, klom van dit tijdstip al hooger en hooger. Niet onopgemerkt moeten we hierbij laten, dat de invoering van Fransche lektuur, kleeding, zeden, wijsbegeerte, lichtzinnigheid, en daaruit gevolgde Franschge-zindheid de natuurlijke struikelblokken voor 's Prinsen gezag en regcering vrij wat vermeerderden.

Even vruchteloos als de pogingen van de gouvernante geweest waren, om 's Lands land- en zeemacht in behoorlijken staat te brengen, waren ook die van den Prins. Hij moest het hooren, hoe men hem de daartoe noodige sommen weigerde, aanschouwen , hoe 't Land, eens zoo machtig, weerloos was tegenover zijn vijanden. En 't was niet alleen de oude zuinigheid, als 't er op aankwam om onze krijgsmacht te versterken , die vooral 't oppermachtige Holland aandreef, om daartoe de hand te weigeren : 't was de vrees, om de macht des Stadhouders daardoor te ver-grooten. Immers 't was de mode geworden om een Maurits, Willem II en Willem III als dwingelanden, Oldenbarneveld, de Groot en do Witten als martelaars der vrijheid af te malen; en

-ocr page 448-

400

zoo lang was dit herhaald, dat ook de ijverigste voorstander,s van 't Huis van Oranje daaraan geloof begonnen te slaan.

Daar barstte in 't laatst van 1780 de oorlog met Engeland uit. 't Is hier de plaats niet, de onverantwoordelijke handelwijs der Regenten , vooral die van Amsterdam, in 't licht te stellen. die den Brit zoozeer getergd hadden, dat hij tot die oorlogsverklaring moest overgaan — de Prins was daar geheel en al buiten. Hij verklaarde dan ook, toen hij aan de vergadering van Holland de papieren inleverde, door den gewezen voorzitter van 't Ainerikaansche congres, Laurens, tijdenszyn schip door de Engelschen genomen werd overboord geworpen maar door de laatste opgevischt, en welke papieren niets meer of niets minder inhielden dan een tractaat tusschen de Vereenigde Staten en de Republiek 1), »dat hij nooit iets vernomen had van eenige deliberatie, veel min van een gegeven authorisatie om een tractaat met de N.-Anierikaansclie koloniën aan te gaan.quot; Dit stuk, voor welks opstellers de Engelsche gezant een voorbeeldige straf eischte, welke echter Holland en de Staten-Generaal slechts bij een afkeuring bepaalden, had de maat volgemeten en de oorlogsverklaring tengevolge gehad. En dat, terwijl er slechts elf' linieschepen in onze havens waren, waarvan nog de meeste in onbruikbaren toestand. En 't ergst van allen: ook voor die bodems waren er, ondanks de ruim toegezegde gage, geen matrozen te vinden! En wie kreeg de schuld van dat alles ? De stadhouder, wien men de noodige gelden geweigerd had, om eenige verbetering daar te stellen, en Brunswijk, op wiens verwijdering men aandrong, doch die, en hier zeker niet ten onrechte , door de Staten-Generaal volkomen gerechtvaardigd werd.

De roemrijke zeeslag bij Doggersbank (5 Aug. 1781), de eerste die na verloop van 77 jaren door onze scheepsmacht geleverd werd, en waarbij onze zeelieden toonden, dat ze nog niet geheel en al verbasterd waren , gaf den Prins gelegenheid tot erkenning van ware verdiensten. Hij benoemde Zoutman tot vice-admiraal, Dedel, Bentinck, Van Braam en Van Kinsbergen tot buitengewone schouts-bij-nacht en wist de Staten-Generaal te bewegen, aan den vice-admiraal en de zes kapiteins die in de linie gestreden hadden, gouden penningen te vereeren; terwijl hij zelf uit eigen middelen, den eersten een gouden degen, den

1) Door Amsterdam oj) eigen gezag ontworpen

-ocr page 449-

401

anderen eeresabels, aan de overige officieren verschillende omler-scheidingsteekenen ter hand stelde.

't Was een lichtstraaltje van reeds vervlogen gezag. Hoezeer 't in ons voordeel was om vrede met Engeland te maken, de Franschgezinde partij heulde steeds met Frankrijk en werkte den vrede, ondanks de voorslagen van Engeland, tegen. In 1782 durfde zelfs Holland van den Prins door een commissie uit haar midden verantwoording eischen ten aanzien van de reden der werkeloosheid, welke zich in 't zeewezen openbaarde. Weigerende om in zijn hoedanigheid van admiraal-generaal rekenschap te geven aan enkel gewest, gaf hij die echter in een breedvoerige en goed gestelde memorie aan de Algemeene Staten. Eerst twee jaren later werd over die memorie rapport gedaan, waaruit bleek, dat, zoo er verzuim bestaan had, dit niet bij den Prins, maar bij de admiraliteiten te zoeken was.

Smartelijk moest het hem vallen, te zien hoe men er op uit was, om hem langzamerhand van zijn wettig en erfelijk recht te berooven. Den Hoogen krijgsraad werd de militaire jurisdictie ontnomen; de invloed van den Stadhouder op de aanbevelingen verkiezing der vroedschappen als onbestaanbaar met de privilegiën en nadeelig voor de vrijheid voorgesteld, ja elk uiterlijk blijk van gehechtheid, den Prins toegebracht, als oproer uitgekreten. Zoo werden o. a. eeuige lieden, die in den Haag een dankadres aan Willem V hadden opgesteld, als oproerkraaiers ten lande uitga-bannen. Ook als kapitein-generaal moest hij door afzonderlijke burgerwapening onschadelijk gemaakt worden. Op verscheidene plaatsen werden, nevens de schutterijen die grootendeels nog Oranjegezind waren, zoogenaamde vrijkorpsen of exercitiegenootschappen opgericht, welke zich niet ontzagen, ieder die 't waagde hun wapening af te keuren, te mishandelen.

De vrede met Engeland, 20 Mei 1784 geteekend, gaf geen verandering in 's Prinsen toestand. Nieuwe verwikkelingen met keizer Joseph en 't bericht, dat er 40,000 man uit Oostenrijk op de Nederlanden aantrokken, deden eindelijk de behoefte aan vermeerdering onzer landmacht inzien, en toen generaal Dumoulin, aangesteld tot het onderzoeken der grensplaatsen, verklaarde dat niet een vesting zich in behoorlijken toestand bevond, gaf men daarvan alweer de schuld aan den Prins, als was niet hij 't geweest, die steeds op maatregelen ter verdediging had aangedron-

-ocr page 450-

400

zoo lang was dit herhaald, dat ook de ijverigste voorstanders van 't ITuis van Oranje daaraan geloof begonnen te slaan.

Daar barstte in 't laatst van 1780 de oorlog met Engeland uit, 't Is hier de plaats niet, de onverantwoordelijke handelwijs der Regenten, vooral die van Amsterdam, in t licht te stellen. die den Brit zoozeer getergd hadden, dat hij tot die oorlogsverklaring moest overgaan — de Prins was daar geheel en al buiten. Hij verklaarde dan ook, toen hij aan de vergadering van Holland de papieren inleverde, door den gewezen voorzitter van 't Amerikaansche congres, Laurens, tijdens zijn schip door de Engelschen genomen werd overboord geworpen maar door de laatste opgevischt, en welke papieren niets meer of'niets minder inhielden dan een tractaat tusschen de Vereenigde Staten en de Republiek 1), »dat hij nooit iets vernomen had van eenige deliberatie, veel min van een gegeven authorisatie om een tractaat met de N.-Amerikaansche koloniën aan te gaan.quot; Dit stuk, voor welks opstellers de Engelsche gezant een voorbeeldige straf eischte, welke echter Holland en de Staten-Generaal slechts bij een af-keuring bepaalden, had de maat volgemeten en de oorlogsverklaring tengevolge gehad. En dat, terwijl er slechts elf linieschepen in onze havens waren, waarvan nog de meeste in onbruikbaren toestand. En 't ergst van allen: ook voor die bodems waren er, ondanks de ruim toegezegde gage, geen matrozen te vinden! En wie kreeg de schuld van dat alles ? De stadhouder, wien men de noodige gelden geweigerd had, om eenige verbetering daar te stellen, en Brunswijk, op wiens verwijdering men aandrong, docii die, en hier zeker niet ten onrechte , door de Staten-Generaal volkomen gerechtvaardigd werd.

De roemrijke zeeslag bij Doggersbank (5 Aug. 178i). de eerste die na verloop van 77 jaren door onze scheepsmacht geleverd werd, en waarbij onze zeelieden toonden, dat ze nog niet geheel en al verbasterd waren , gaf den Prins gelegenheid tot erkenning van ware verdiensten. Hij benoemde Zoutman tot vice-admiraal, Dedel, Bentinck, Van Braam en Van Kinsbergen tot buitengewone schouts-bij-nacht en wist de Staten-Generaal te bewegen, aan den vice-admiraal en de zes kapiteins die in de linie gestreden hadden, gouden penningen te vereeren; terwijl hij zelf uit eigen middelen, den eersten een gouden degen, den

1) Door Amsterdam op eigen gezag ontworpen.

-ocr page 451-

401

anderen eeresabels, aan ile overige officieren verschillende onderscheidingsteekenen ter hand stelde.

't Was een lichtstraaltje van reeds vervlogen gezag. Hoezeer 't in ons voordeel was om vrede met Engeland te maken, de Franschgezinde partij heulde steeds met Frankrijk en werkte den vrede, ondanks de voorslagen van Engeland, tegen. In 1782 durfde zelfs Holland van den Prins door een commissie uit liaar midden verantwoording eischen ten aanzien van de reden der werkeloosheid, welke zich in 't zeewezen openbaarde. Weigerende om in zijn hoedanigheid van admiraal-generaal rekenschap te geven aan enkel gewest, gaf hij die echter in een breedvoerige en goed gestelde memorie aan de Algemeene Staten. Eerst twee jaren later werd over die memorie rapport gedaan, waaruit bleek, dat, zoo er verzuim bestaan had, dit niet bij den Prins, maar bij de admiraliteiten te zoeken was.

Smartelijk moest het hem vallen, te zien hoe men er op uit was, om hem langzamerhand van zijn wettig en erfelijk recht te berooven. Den Hoogen krijgsraad werd de militaire jurisdictie ontnomen; de invloed van den Stadhouder op de aanbevelingen verkiezing der vroedschappen als onbestaanbaar met de privilegiën en nadeelig voor de vrijheid voorgesteld . ja elk uiterlijk blijk van gehechtheid, den Prins toegebracht, als oproer uitgekreten. Zoo werden o. a. eenige lieden, die in den Haag een dankadres aan Willem V hadden opgesteld, als oproerkraaiers ten lande uitga-bannen. Ook als kapitein-generaal moest liij door afzonderlijke burgerwapening onschadelijk gemaakt worden. Op verscheidene plaatsen werden, nevens de schutterijen die grootendeels nog Oranjegezind waren, zoogenaamde vrijkorpsen of exercitiegenootschappen opgericht, welke zich niet ontzagen, ieder die 't waagde hun wapening af te keuren, te mishandelen.

De vrede met Engeland, 20 Mei 1784 geteekend, gaf geen verandering in 's Prinsen toestand. Nieuwe verwikkelingen met keizer Joseph en 't bericht, dat er 40,000 man uit Oostenrijk op de Nederlanden aantrokken, deden eindelijk de behoefte aan vermeerdering onzer landmacht inzien, en toen generaal Dumoulin, aangesteld tot het onderzoeken der grensplaatsen, verklaarde dat niet een vesting zich in behoorlijken toestand bevond, gaf men daarvan alweer de schuld aan den Prins, als was niet hij 't geweest, die steeds op maatregelen ter verdediging had aangedron-

-ocr page 452-

402

gen. Toen lag Brunswijk aan de beurt; doch daar men ook tegen hem geen gronden vim beschuldiging vond, wendde men 't over een anderen boeg. Brunswijk toch moest verwijderd worden; daar hij thaus de eenige steun van Oranje was. Nu zou liet de acte van consulentschap zijn, die hem moest doen vallen. Deze acte werd in de Statenvergadering van Holland ter tafel gebracht en den Prins rekenschap gevraagd.

»Mijnheer van Bleiswijk,quot; zeide de Prins tot den man, die vau Steijn den 5'lcquot; November 1770 als llaadpeusionavis was opgevolgd en nu aan 't hoofd der commissie was, welke die rekenschap moest vorderen. «Mijnheer van Bleiswijk zal zich waarschijnlijk wel herinneren, dat hij die acte zelf beeft aangeraden en opgesteld. Wat haar inhoud aangaat, deze verbindt niet mijn persoon , maar alleen den hertog van Brunswijk. Intusschen vind ik den stap, dien gij doet, ongehoord en ten uiterste honend voor mijn persoon. Aan een mijner voorzaten zou nooit iemand zoo •ets gezegd hebben, of zelfs hebben durven zeggen. Uw toeleg is geen andere, dan den hertog weg te jagen. Gij begint met hem en zult eindigen met mijn persoon en mijn Huis ... 't Is een laagheid, welke men van mij vordert, mijn tweeden vader, den voogd die 's lands overheid gedurende mijn minderjarigheid over mij gesteld heeft, weg te zenden. Daarenboven, al wilde ik dit doen; ik zou er de macht niet toe hebben.quot;

Doch wat beteekende het antwoord van den Stadhouder voor de Staten van Holland? Met 10 tegen 9 stemmen namen zij een resolutie, waarbij zij verklaarden, »dat de hertog zich achttien jaren lang tot minister had opgeworpen, door het blind vertrouwen van Zijne Hoogheid zich in dien post had gehandhaafd, dat de acte vernietigd was en de hertog, als een zeer gevaarlijk persoon, moest geremoveerd worden.quot; Deze, na vruchteloos verzocht te hebben, niet onverhoord te worden veroordeeld, nam mi zijn ontslag en vertrok naar Brunswijk, waar hij niet lang daarna overleed.

Meer en meer echter begonnen nu de Regenten in te zien, dat ze verkeerd hadden gedaan met den volksgeest tegen den Prins op te zetten. Velen onder hen begonnen te begrijpen, dat het stadhouderlijk bewind verkieslijk was boven de willekeur van 't gepeupel en de dwingelandij der partijhoofden. Dit had tengevolge , dat velen hunner van staatkunde veranderden en zich weder aansloten bij den Prins. Had men dat in Holland vroe-

-ocr page 453-

40 ;i

ger bedacht, men zou niet hebben moeten ondervinden, dat di-partij der democraten den aristocraten boven 't hoofd gewassei wan. Alle middelen die slechts konden strekken ter bevordering eener omwenteling, werden te haat genomen: de drukpers, dr patriottische societeiten, de exercitiegenootschappen; terwijl Holland hoe langer hoe heerschzuchtiger werd en alle overleg met de andere gewesten overtollig achtte. Den Prins werd het kom-mando van den Haag ontnomen, aan de Hollandsche gardes, nu in lijfwacht van 11.11. H.H. M.M. herdoopt, werden in plaats van de oude vaandels met 's Prinsen wapen, nieuwe gegeven, de stadhouderspoort, alleen voor den stadhouder en zijn gezin in gebruik, werd tot algemeenen doorgang verklaard. Tn Overijsel schaarden zich de steden en zelfs een deel der ridderschap aan de zijde der patriotten. De Staten van Gelderland verzochten den Prins om krijgsvolk, ten einde de rust te handhaven. Zijne Hoogheid, die zich thans grootendeels op 't Loo ofte Nijmegen ophield, voldeed hieraan, en, ofschoon er geen schot gelost werd, kreet men den Prins in Holland voor een tweeden Alva, een nieuwen Philips den tweeden uit. De Staten van Holland insinueerden (6 Sept. 1786) den Prins, zich binnen 24 uren te verklaren over de geweldige maatregelen, door hem in (Jelder-land genomen. Op die schampere insinuatie antwoordde de Prins, dat hij gehandeld had op verzoek der Staten van Gelderland. Thans schreef Holland op lioogen toon aan de Staten van di. provincie , dat zij de gepleegde geweldenarijen hadden te straffen en nam (22 Sept. 1786) een Resolutie, waarbij het don Prins voor-loopig in zijn waardigheden van kapitein-generaal schorste; terwijl het zich niet ontzag, eigenmachtig troepen uit de generaliteitslanden te ontbieden en zich bereid te verklaren tot eei. gewapende tusschenkomst in 't Sticht. Hoe ook de Staten-Generaal zich tegen die verwatene handelwijs verzetten, Holland stoorde zich daaraan niet, nam hot corps van den Rijngraafvan Salm in zijn bijzonderen dienst eu dreigde, als men het tegenwerkte, zich van de Unie te zullen scheiden. Te vergeefs zond de koning van Pruisen graaf Görtz over, om Holland te bewegen, het besluit ten aanzien van de schorsing iu te I,rekken. De eisch was, dat de Prins te dien aanzien aan de Staten van Holland een rekwest zou indienen en tevens het krijgsvolk-uit Hattem, Elburg en Amersfoort zou terugontbieden. In overleg mof Görtz eischte de Prins voorloopige opheffing der onbiilijkt-

26*

-ocr page 454-

404

en eerroovende schorsing, en wees de andere voorwaarden van de hand , wier volcloening de sonvereiniteit van Gelderland en Utrecht zouden krenken. Zoo stonden de zaken aan 't einde van 1786, en ieder begreep, dat er iets zou moeten gebeuren om aan de spanning een einde te maken.

Ware er nu een Maurits of een Willem 111 aan 't hoofd van 't bestuur geweest, zeker zou 't nooit zoo ver gekomen zijn; doch al ware dat ook 't geval, ze hadden een eind aan de zaak gemaakt. Maar die zoogenoemde Alva, die Philips II der achttiende eeuw, beefde evenals zijn tijdgenoot, Lodewijk de zestiende, terug voor eiken maatregel , al had die ook maar den schijn van geweld, ja, wat meer is, voor elke aanmatiging van gezag tegen de Heeren Staten, tot wie zijn opvoeders hem met zulk een diepen eerbied hadden leeren opzien, 't Is inderdaad bedroevend om te zien, hoe een vorst, die 't voorbeeld van zulke voorviuie-ren had, zich zoo flauw en laf kon gedragen. Had hij zich slechts aan 't hoofd van éen regiment gesteld, alles zou hem zijn toegevallen en hij zou de Republiek voor den ondergang behoed hebben.

Thans besloot de Prinses te handelen en zelf naar den Haag te gaan, om daar orde op de zaken te stellen. Ze werd echter aan de Goejanverwellesluis tegengehouden, en gewanr-suhuwd, om niet in de provincie te komen zonder uitdrukkelijk verlof der Staten van Holland. De koning van Pruisen, verwoed over de beleediging, zijner zuster aangedaan, vroeg voldoening en straf voor de schuldigen ; — steunende op de hulp van Frankrijk, welke dit beloofd had, gaf men hem een onvoldoend antwoord en sloeg zelfs een nader aandringen van den Pruisische]! gezant, Thulemeyer in den wind. Zoo verwaten waren de heethoofden onder de patriotten, dat men in de provinciale vergadering der gewapende genootschappen besloot, bij de Ktaten aan te dringen op de schorsing van Willem den vijfden in al zijn waardigheden en ontzegging van het Hollandsch grondgebied aan hem en de zijnen. Eu wat de drukpers aangaat; hetgeen zij onder de oogen van 't publiek durfde brengen, gaat alle denkbeeld te boven. Doch had de Prins alle gezag verloren, zij die den kuil voor hem gegraven hadden, waren daar mede ingestort. De Staten , die zulk een hoogen toon tegen den stadhouder voerden, hadden zelf geen macht meer tegenover de democratie. Toen o. a. 't Zuid-llollandsch legertje onder Mappa elf regee-

-ocr page 455-

405

liiigsleden met geweld afzette, durfden die Staten er niets tegen doen, maar noemden 't een huishoudelijke quaestie. 11it Amsterdam kregen /.ij een adres, door 200 patriotten onderteekend, waarin men de benoeming eischte van een commissie van geregelde vertegenwoordiging, volstrekte vrijheid van drukpers en een vaste landmilitie, met bedreiging dat, als dit verzoek niet binnen veertien dagen werd toegestaan, men zich zelf recht zou verschaffen.

Daar kwam de tijding, dat zich in Kleefsland een Pruisische krijgsmacht verzamelde. In plaats van 't hoofd in den schoot te leggen, werd de patriottische partij nu nog vermeteler. In Utrecht werd de Prins door de daar opgeworpen Staten geschorst en zwoer de krijgsraad van geen overgaaf te zullen weten, eer alles platgeschoten was en de vijand slechts puinhoopen zou vinden, in Overijsel werden de Ommerschans en Hasselt door vrijcorpsen bezet en versterkt; kortom overal was men met den grootsten moed bezield, en hoopte men op de hulp van't beloofde Fransche leger. Het ultimatum van Pruisen verscheen met een verklaring van den opperbevelhebber, Karei, hertog van Brunswijk (een neef van hertog Lodewijk), dat hij alleen kwam om voldoening te vorderen. Doch wat er niet verscheen, was een Fransch leger. Frankrijk toch, onvermogend tot den oorlog, vreesde, wanneer het de patriotten te hulp kwam , met Pruisen en Engeland in oorlog te zullen geraken en rekende zich daartegen niet bestand. De Pruisen rukten 't land binnen en namen den 13dnquot; September 1787 Nijmegen in. O]) deze tijding verliet de liijngraaf Van Salm het met 200 kanonnen on ruimen voorraad voorziene Utrecht, en do dappere vrijcorpsen, die de stad liever in puin zonden laten schieten dan zich over te geven, haastten zich de stad te verlaten; terwijl de (in hun mond) zoo dappere schutters hun geweren in 't water wierpen. Reeds den 10'1'quot; werd de Prins, die zich in 't legerkamp te '/eist bevond, plechtig te Utrecht ingehaald. Gorkum was reeds overgegaan na 't inwerpen van eenige bommen. Dordrecht gaf zich over na de eerste opeisching. In de meeste steden van Holland ontsloeg men zich van de patriotten en koos men de zijde van den Prins; ook de Staten haastten zich, de tegen den stadhouder genomen resolution te herroepen en hem uit te noo-digen, in den Haag te komen, waar hij met vreugde ontvangen werd. Amsterdam gaf zich na een kloekmoedige verdediging bij

-ocr page 456-

406

Amstelveen en bij Onwerkerk aan de Pruisen over. Ook in Overijsel en Friesland had men zich onderworpen, en nu was »als door een tooverslag alles overal volkomen in den ouden plooi teruggekomen en de weerstand van zeven jaren in zeven dagen verbroken.quot; 1) En 't was tijd, uiet alleen voor de Oranjepartij maar ook voor de gematigde aristocraten, dat er een omkeering in den onhoudbaren toestand kwam; daar, sedert de heerschappij iu handen der vrijcorpsen was geraakt, alle ontzag voor weten rec'eerini' geweken was en het land zonder de komst der Pruisen

O O D

verloren ware geweest.

Toch was de herstelling van orde en rust slechts schijnbaar; aan eendracht en verzoening was vooralsnog niet te denken. En die eendracht zou zoo noodig geweest zijn bij den toestand, waarin 't Land zich na den omkeer van zaken bevond. »Overal Iieerschte verwarring: do landmacht was in deerlijk verval geraakt hij de spanning, die tusschen haar en de burgercorpsen bestaan had , bij de vermindering van de krijgstucht en bij het verwijderen van vele verdienstelijke officieren. De zeemacht was genoegzaam te niet: de admiraliteiten met millioenen schulds overladen: de 0,-1, Compagnie te grond gegaan; de W.-Indische afgeleefd: de ifeldmiddelen in den droevigsten toestand. 2)quot; Eendracht en ver-zoening echter hadden veel kunnen uitwerken. Wat den Prins aangaat, deze was afkeerig van alle wraakneming en vervolging; zelfs de prinses vergenoegde zich met de afzetting van die regenten, welke zich aan haar vergrepen hadden; de zegevierende partij, steeds »plus royaliste que le roi,quot; vierde haar haat tegen de patriotten door plundering hunner huizen bot, de Pruisen bleven nog tot het volgende voorjaar in 't land en hielden op 't platte land raar huis, daarenboven waren de rechterlijke vervolgingen , tegen sommige leiders der patriotten ingesteld, vrij streng, éindelijk, de amnestie, door don Prins verleend, had te veel uitzonderingen om, genoegen to doen. Meer dan twee-en-veertig duizend patriotten verlieten het land; een groot deel trok naar Frankrijk , om daar Oranje tegen te werken.

Het huwelijk van Prinses Louise met den erfprins van Bruns-wijk Wolfenbuttel (1790) en vooral dat van den erfprins van Oranje met Frederika Louise Wilhelmina van Pruisen (17(U)

i) Van Lcnnep, Voorn. Gescli. At'J. IV, St. I, BI/,. 155.

3) Ibid BIz, 159,

-ocr page 457-

407

strekten uict weinig, om den wrevel van de tegenstanders van 't huis van Oranje te vermeerderen. Toen nu in 1792 Dumouriez België veroverde, vestigden de uitgewekenen van '87 te Antwerpen een soort van opgeworpen bestuur , waaraan /ij den naam «faren van Revolutionair Comité der Bataven, hetwelk de verklaring uitgaf, »dat liet andermaal zou pogen perk te stellen aan de dwingelandij, en allen, die zich na 14 dagen tegen hun goeden wil verzett'en, tot den laatsten man zou uitroeien.quot;

Hoe treurig de toestand van 't Huis van Oranje was, toch verhelderde een lichtstraal 't huwelijksleven van den Prins, toen zijn aangehuwde dochter hem op den 6llequot; December 17igt;'2 een kleinzoon , Willem Frederik George Lodewijk, schonk, wiens naam later naast dien van een Maurits en een Willem III zou schitteren.

In 1793 verklaarde Frankrijk den oorlog aan den stadhouder, en deed een inval op ons gebied. In een proclamatie gaf Dumouriez te kennen, dat hij alleen kwam »om de Bataven van de tiranny van 't Huis van Oranje te verlossen en dat hij op de medewerking der patriotten rekende.quot; De verstandige, eerlijke patriotten echter, die wat te verliezen hadden, bedankten voor de Pransche broederschap, en sloten zich bij den Prins aan. En nu ontwikkelde de Republiek nog eenmaal de oude veerkracht van vroeger. De Staten-Generaal spoorden tot weerstand aan, de stadhouder toonde een werkzaamheid, zijner betrekking en zijn voorvaderen waardig; de Regenten beijverden zich , hem ter zijde te staan en te ondersteunen. We weten het, hoe door de dapperheid en 't beleid van 's Prinsen zonen, den erfprins en Prins Frederik, die met echt Nassauwschen moed hun leven niet ontzagen en die van de andere niet minder wakkere hirer-

^ O

hoofden, de llepubliek in 't begin van 179:5 geheel van vijanden gezuiverd was. Nu werd de strijd van de legers der tegen Frankrijk verbondene mogendheden op Belgischen bodem overgebracht en tamelijk gelukkig gestreden. Waren nu de mogendheden eenstemmig geweest, waarschijnlijk zou de Republiek , ten minste zoo spoedig niet, de prooi van Frankrijk zijn geworden. De veldtocht van 1794 gaf gelegenheid te over, om zich aan weerskanten te onderscheiden; doch toen, ondanks de vertogen van den Erfprins, die hem onder 't oog bracht hoe de ontruiming van België ook die der Republiek tengevolge zou hebben, Coburg met de Oostenrijkers het tooneel van den oorlog

-ocr page 458-

408

verliet, (21 Juli), zag onze Erfprins zich genoodzaakt, binnen onze grenzen terug te trekken.

We weten 't, hoe reeds den 27aU'u December 1795 de Franschen onder Pichegru over de met ijs bevloerde Maas in den Bommeler-waard trokken, die daarop door de onzen werd ontruimd. Te vergeefs poogden de Erfprins en zijn broeder op een samenkomst, die zij te Utrecht hadden, generaal Walmoden, aan wien York het bevel bad overgedragen en den Oostenrijkschen generaal Alvinzy over te halen, om nog een poging te doen tot het behoud van Holland. De Engelsclien trokken 't land uit. Toen richtten de Staten van Holland, op aandrang van den Erfprins een oproeping aan alle ingezetenen van hun gewest, om de wapens op te vatten ter bescherming van hun land — te vergeefs: een groot deel der bevolking begroette de Franschen als hun verlossers van de »vreeselijke tiranniequot; van Willem V, 't andere deel had alle veerkracht en allen moed verloren: er werd geen gehoor gegeven aan die oproeping.

Prins Willem de vijfde had reeds terstond bij den inval der Franschen begrepen, hoe de zaken stonden. Te wachten, tot de Fransche koningsmoorders kwamen, om niet de zijnen misschien 't hoofd onder 't mes der guillotine te verliezen 1), dat zou roekeloosheid zijn geweest; daarbij begreep hij, dat zijn persoon het groote struikelblok was voor de omwenteling, die de natie scheen te verlangen: hij besloot dus het land te verlaten. Voor-loopig wilde hij naar Engeland gaan , waar hij ten minste builen 't bereik der Franschen was en had daartoe een-en-twintig Scheveningsche pinken afgehuurd. Reeds den i;3dcquot; Januari 1795 was de Scheveningsche schipper M. van Maanen, meteen hem door gecommitteerden uitgereikten reispas met zijn pink naar Harwich vertrokken, om aldaar kennis te geven van de vermoedelijke aankomst van den Prins en zijn gezin. Twee dagen later vertrokken twee andere pinken, waarop Du C'assé, Loud, diens vrouw en drie bedienden, Pinette met zijn vrouw, Du-monlin met zijn drie kinderen en de kornet C. Du Bloud, allen van dergelijke passen voorzien.

1) Dit is geen fictie. Verscheidene der toeumalige patriottische bladen hadden daarop reeds gezinspeeld. En ware dit gebeurd, God weet, of de tooneelen uit Frankrijk hier niet hernieuwd waren geworden. Gelukkig, en dit zij ter cere van de Nederlanders gezegd , kostte de omwenteling hier geen enkel slachtoffer.

-ocr page 459-

4(19

't Wus drukte aan 't stailhoiulerlijk hof, om al wat van waarde en vervoerbaar was, in te pakken: de schat van tafelen ander zilver, de archieven, de contanten, de effekten, alles werd in kisten naar Scheveilingen gevoerd en op de pinken geladen. Toch moest er meer dan genoeg van waarde worden achtergelaten. En 't was verstandig, dat men bijtijds die zaken in veiligheid bracht: een overhaast vertrek zou den Prins zonder middelen een wijkplaats in oen vreemd land hebben doen nemen. Zoo kwam de avond van den 17dcquot; Januari aan. Dien dag was de tijding gekomen, dat de provincie Utrecht reeds met de Franschen gecapituleerd had en waren twee gecommitteerden uit den liaad van State naar den Franschen veldheer gezonden, om voorwaarden te bedingen. — Prins Willem echter begreep slechts al te goed, wat die voorwaarden zouden zijn. Vergezeld van zijn beide zonen, den Erfprins en Prins Frederik, kwam hij op dien avond in de vergadering der Staten-Generaal. Mot treurigen ernst gaf hij hun te kennen, dat de omstandigheden hem noodzaakten, voor eenigen tijd den vaderlandschen bodem te verlaten, en dat hij daarom zijn beide zonen van het commando over de troepen ontslagen had. Plechtig betuigde hij, steeds het welzijn van 't lieve vaderland te hebben bedoeld, en dat, mochten immer de omstandigheden het toelaten dat hij 't vaderland weder van nut kon zijn, zij hem steeds bereid zouden vinden, om daartoe al zijn pogingen aan te wenden. De beide Prinsen zouden met hem vertrekken.

De tijding was weldra in de Hofstad verbreid. Velen waren er, die er geen geloof aan konden hechten, dat de vorstelijke familie bij zulk een nijpende koude en strenge vorst, waardoor het zeestrand een kristallen veld geleek, omzoomd van een ijs-dijk, door de opeengekruide ijsschotsen gevormd, zich aan boord van een visscherspink zou wagen, om daarmede een tocht over de Noordzee te ondernemen; vooral daar het dien dag zeer sterk uit het Oosten gestormd had. 't Was dan ook, ondanks 't gure en koude weer, reeds toen 't eerste daglicht aan den hemel kwam, vol menschen voor 't stadhouderlijk paleis op 't Binnenhof. 't Was een tooneel, de opmerkzaamheid van den gelaatkenner waardig, de uitdrukking op de verschillende gezichten van die menschen van allerlei rang en stand te beschouwen, zooals ze zich in groepjes verdeeld hadden, met elkander pratende, en al hun aandacht gevestigd op den trap, die naar de

-ocr page 460-

410

statlhoiulerlijka vertrekken geleidde. Een deel bloot uit nieuwsgierigheid, en dat was de onbelangrijkste groep; een ijnderdeel uit haat tegen 't stadhouderlijk buis, 't heugelijke nieuws niet kunnende geloovon, vóór zij 't met eigen oogen aanschouwden, levendig in gebaren en druk met elkander sprekende over de zegenrijke tijden die nu aanstaande waren; eindelijk, een deel, veelal zwijgende personen, wien de droefheid op 't gelaat te lezen stond, mannen en vrouwen, ja, verscheidene grijsaards, die met bezorgden blik en angstige verwachting naar den ingang van 't paleis keken, sommigen, hopende, dat het gerucht onwaar mocht zijn, anderen, die de zaken dieper inzagen, wenschende, dat de stadhouder zich met zijn gezin maar in veiligheid mocht begeven.

Daar rijden, even vóór zonsopgang, drie hofkoetsen voor. De oplettendheid der menigte wordt gespannen. De klok van de Sint Jacobskerk bromt haar acht slagen. De lakeien verschijnen; 't portier der eerste koets wordt geopend. Daar komen ze den trap af en stappen in de koets: de gemalin van den stadhouder, haar schoondochter, de erfprinses van Oranje en het driejarig zoontje van den erfprins. De twee andere rijtuigen worden gevuld met haar gevolg. De koetsiers leggen de zweep op de paarden — ze rijden de Stadhouderspoort door, 't Buitenhof over, onder de Voorpoort, over de Plaats, door 't Noordeinde en zoo naar Scheveningen, waar ze aan boord van de pink stappen, welke door stuurman Michiel de Heijer wordt gevaren. Ook aan 't strand zijn tal van menschen, Scheve-ningsche visschers en hun vrouwen, die luide hun jammerklachten doen hoeren, dat hun »Willeluijntjequot; liet land moet verlaten.

Gelukkig was do storm van den vorigen dag bedaard en lachte een liefelijke zonneschijn de vertrekkenden vroolijk tegen. Daarbij blies er een stijve Oostenwind; waarom dan ook Hare Hoogheid de Prinses beval, terstond zee te kiezen, hetgeen, vergezeld van dertien andere pinken, terstond geschiedde.

Wat de reden is geweest, dat de Prins zijn gemalin met haar dochter en kleinkind vooruitgezonden heeft, is moeilijk te gissen. Waarschijnlijk wenschte hij die zoo spoedig mogelijk in veiligheid te zien. Dat men den gevaarlijken overtocht met pinken in dit jaargetijde over de Noordzee beproefde, was, nu Utrecht gecapituleerd had, in alle gevalleu veiliger d.m de reis over land,

-ocr page 461-

411

ofschocn de wisselpaarden reeds besteld waren 1). Er kou toch wel een tweede Varennes zijn, wanneer de Prins midden door de Franschen zou heeijtrekkeu. Na 't vertrek zijner gemalin, begaf hij zich met zijn béide zonen naar de vergaderzalen van de Staten-Generaal en van die van Holland, om daar van de inmiddels vergaderde leden een aandoenlijk afscheid te nemen. Daarna keerde hij naar zijn paleis terug, om eeu afscheids-audiëntie te verleenen. Eerst aan een commissie uit de Staten van Holland, en toen aan zijn vrienden en aanhangers; mannen, die hem onder alle lief en leed getrouw waren gebleven en niet schroomden, ook aau 't sterfbed der stadhouderlijke regeering, ridderlijk voor hun gevoelen uit te komen, al zou hun dat ook later benadeelen; nramien van allerlei rang en stand , onder welke de edelste des lands zich bevondrm. Er was onder hen een tachtigjarig grijsaard, een man die reeds aan 't Hof van Willem IV dagelijks verkeerd had en het Huis van Oranje steeds met trouwen ijver en vurige liefde had aangehangen , die evenals de anderen in de antichambre stond te wachten , tot het gehoor van de commissie uit de Staten was afgeloopen. Toen men den Prins de lijst der ter audiëntie gekomene personen gegeven en hij die ingezien had, deed hij de deur van zijn kabinet open.

»Mijne heeren,quot; zeide hij. »lk ben genoodzaakt geweest, u lang te laten wachten. En toch zal ik nog eenige oogenblikken van uw geduld misbruik moeten maken. lt;iij zult, mij toch wel willen vergunnen, dien tachtigjarigen grijsaard , om zijn hooge jaren, het eerst van u allen audiëntie te verleenen.quot;

Met een diepe buiging gaven de vergaderde heeren hun toestemming, waarop de Prins naar den grijsaard ging, hem den arm gaf en zoo met hem in zijn kabinet trad, waar hij zich eenige oogenblikken met hem onderhield. Daarop gaf luj aan do overige heeren een afscheidsgehoor.

Intusschen wachtte men op de pink »de Johanna Hogeraadquot; mot ongeduld op de hooge personen, en Jan Koos, die haar als stuurman varen zou, keek tusschenbeiden al eens bedenkelijk op zijn lomp zilveren horologie met koperen kas er omheen, en schudde dan 't hoofd, mompelende: «Als hun Hoogheden niet rra.iw komen, dau zullen ze 't kwaad hebben met den vloed.quot;

O '

Intusschen waren er tal van menschen op 't strand verzameld,

I) Van der Aa, Leven van Willein V, Dl. IV, Hiz. 421,

-ocr page 462-

412

die den stadhouder en zijn beide zoons voor 't laatst nog eens wenschten te zien; ook tal van dames, daar 't weer wel friscli, maar de luclit helder was en de zon heerlijk scheen.

Eindelijk, zoo wat haU' drie, daar kwamen de rijtuigen aan. In 't eerste zat de Prins niet zijn beide zoons en de Prins van Hessen-Dannstadt; in de andere de kapitein ter zee Vaillant, de kamerheer van Heerdt, de adjudanten Bentinck en Van Bijlandt, de secretaris Boeijink , de luitenant Van der Heijden, de' chirurgijn Schenk en ^le kamerdienaar Oostheim. Daar de vloed reeds te hoog gestegen was, moest Zijne Hoogheid op de schouders van een stevigen visscher naar de pink gedragen worden; de overige personen waarschijnlijk ook. De rijtuigen van den Prins wa-ren door die van andere aanzienlijken gevolgd, o. a. van den raadpensionaris Van de Spiegel. die zich met een boot naar de pink lieten roeien, om den vorst uoquot;' eenmaal vaarwel te zemjen.

' lt;i oo

Daarop voer Roos op eenigen afstand van de kust, waar hij met zijn pink voor anker ging liggen. Eer Willem de vijfde voor goed het vaderland verliet, wilde hij toch weten, of hem de voorwaarden die 't Fransche bewind zou maken, zouden veroorloven in 't land te blijven. Tegen den avond bracht de heer Van Enghnizen het antwoord van 't uitvoerend bewind, hetwelk zoo even per courier uit Parijs was aangekomen, aan den stadhouder. Het bevatte: «dat het Fransche gouvernement hoegenaamd geen gehoor aan eenige van de gedane voorslagen wilde verleenen, alvorens de stadhouderlijke familie het geheele territoir van de republiek werkelijk verlaten had.quot;

Al den tijd, tusschen zijn aankomst op de pink tot kort voor die van Enghnizen, had de Prins ondanks de snerpende koude op het dek der pink heen en weer geloopen. Daar 't echter door 't overspattende en aanvriezende water vrij glad en dus gevaarlijk was, ried Koos hem aan, een paar wollen kousen over zijn laarzen aan te trekken. Terstond kwam een der visschers, die mede op de pink was, met een paar ferme stevige kousen aan, en de Prins stopte den man daarvoor twee dukaten in de hand. Toen echter de avond begon te vallen en de Oostenwind meer opstak, werd de Prins, die 't boven niet langer kon uithouden, zeeziek en begaf hij zich te kooi. Liggende in die kooi. schreef hij een antwoord aan den raadpensionaris Van de Spiegel, waarin hij hem meldde. dat nu zijn besluit vaststond, om naar een der Engelsche havens te vertrekken; waarom hij dan ook's nachts

-ocr page 463-

113

tegen 12 ure bevel gut', het anker te lichten en met den guustigen wind die er woei, naar Engeland den steven te wenden.

Maandag den I9'quot; Januari 's namiddags te :gt; uren kreeg men de Engelsche kust in 't oog. De pink was nu nog omstreeks een uur van 't land verwijderd; daar echter de wind Noordwaarts was geloopen , moest men laveeren tot 's avonds ij ure, toen men dicht bij de kust was en het anker uitwierp, om naar 't gevoelen van den stuurman, die 't varen in den donker naar de met drijlijs bezette kust en in 't buiige weer sterk afried, dien nacht op 't water door te brengen. Nauwelijks echter brak de 203tl! Januari aau, of Hoos lichtte het anker en voer met een guustigen wind de rivier op tot voor Harwich, waar men te 9 ure in den morgen arriveerde. En zoo was do laatste stadhouder het land ontweken en eindigde voor goed een vorm van bestuur, welke meer dan twee eeuwen had stand gehouden.

VI. IN liALMNOSCIIAl' OKSTOIIVKN.

Het eerste, waarnaar de Prins bij zijn aankomst te Harwich onderzocht, was of er ook eenig Hollandsch oorlogschip in de haven mocht zijn, om daarmede naar een der Nederlandsche havens terug te keeren; daar er zich echter geen bevond, liet hij zich en /ijn gevolg naar Colchester brengen, waar de Prinses met haar schoondochter en kleinzoon zich reeds bevond. Hier bood hun Sir Isaac Boggis een gedeelte van zijn huis aan, waarvan men gebruik maakte , en kreeg men bericht van wege koning George III, 's Prinsen oom , dat deze Hamptoncourt voor zijn doorluchtige bloedverwanten deed gereedmaken. Eenige dagen later dus begaf zich de Prins met zijn gezin en ziin gevolg naar 't geliefde buitenverblijf van Prins Willem III.

Hier vernam hij, hoe de roemvolle naam der door zijn grooten voorvader gestichte «Republiek der Vereenigde Nederlandenquot; in dien van »Bataafsche republiekquot; was veranderd, hoe men naar 't voorbeeld der Eranschen alle rechten van den adel had vernietigd, hoe men hem zelfvan al zijn waardigheden vervallen en die waardigheden voor nietig verklaard had. Zeker smartte 't hem, wanneer hij in de Hollandsche couranten, die hem geregeld werden toegezonden 1), de overdreven taal las, welke tegen

1) Van dor Aa, fievcu v;»:i W illem V, Hlz. 981.

-ocr page 464-

414

zijn bestuur werd gevoerd, de lasteringeu en scheldwoorden welke over hem werden uitgebraakt; meer leed echter veroorzaakte het hem, toen hij vernam, dat de stuurlieden der pinken , welke hem en 't zijne hadden overgebracht, alsook luitenant Van der Heijden, bij hun terugkomst in 't vaderland gevangen waren genomen; gelukkig echter moest men ze bij gebrek aan eenig bewijs van schuld loslaten. Niet minder griefde het hem, dat men zich meester maakte van zijn in de Republiek achter-gelatene door erfrecht of aankoop verkregen goederen en heerlijkheden. Zoo eigenden zich de Franschen zijn prachtig kabinet van naturaliën, zijn heerlijke collectie van schilderijen en rariteiten toe, en voerden die naar Parijs; zoo werden zijn kleederen en meubelen in 't openbaar verkocht, zijn lusthoven en paleizen gebruikt tot inkwartiering van soldaten. Doch grooter smart trof hem in Januari van 't jaar 1799, toen hij do tijding kreeg van 't overlijden zijns tweeden zoons. Prins Prederik, die aan een aanstekelijke ziekte, bij 't bezoeken der hospitalen opgedaan, te Padua op vijf-en-twintigjarigen ouderdom overleden was.

Toen nu in datzelfde jaar 1799 de vereenigde Engelschen en Russen een landing in Noord-Holland zouden ondernemen, vaardigde de Prins, wetende hoe velen er in de Republiek reeds genoeg hadden van de dure Franschen en in de hoop van een tegenomwenteling te bewerken, een proclamatie uit, waarbij hij er zijn «waarde Landgenootenquot; op wijst, »dat het oogenblik na vier jaren van druk gekomen is, waaropzij bevrijd zullen worden van zoovele zware onheilen.quot; Verder geeft hij daarin de reden op, waarom de Engelschen zullen komen: om de Republiek van de Fransche overheersching te bevrijden. «Aarzelt dus niet,quot; zegt hij , «brave ingezetenen van Nederland, om uw verlossers te gemoet te komen. Haalt ze in als voorstanders en vrienden van het lieve vaderland. Dat alle onderscheid van politieke meeningen en begrippen voor dit groote oogmerk wijke. Slaat de handen ineen tot verdrijving van den gemeenen vijand en voor de vrijheid en onafhankelijkheid van het gemeene vaderland. Laat het werk van uwe verlossing zooveel mogelijk uw eigen werk zijn.quot; Wonderlijk klinken ons die woorden in 't oor, slechts veertien jaren te vroeg gesproken, en eens letterlijk in vervulling gekomen. De Nederlanders moesten echter eerst nog elf jaren onder Franschen invloed, driejaren onder Fransche dwingelandij zuchten, eer zij begrepen, hoe alle onderscheid van

-ocr page 465-

415

politieke meeniiigen en begrippen voor dit groote oogmerk moest wijken. wZoo ras,quot; gaut de Prins voort, »de eerste pogingen, die tot uw verlossing aangewend worden, eenige vastigheid zullen bekomen hebben, zal onze geliefde zoon, de Heer Erfprins van Oranje, die ons volkomen vertrouwen bezit en liet uwe verdient, en die van onze voornemens en intertiën ten volle onderricht is, zich tot u begeven, en zich aan uw hoofd stellen, ten einde op het voetspoor van onze Doorluchtige voorvaderen, goed en bloed op te zetten, om dit groote thans begonnen werk met en voor u te helpen voltooien.quot; Overbekend is het, hoe de zaak in Noord-Holland mislukte. Te gelijk met dien aanval werkte de Krfprins aan een anderen uithoek des Lands. Terwijl eenige zijner vrienden het volk tot opstand tegen 't bestuur aanspoorden, zou hij trachten ettelijke grensplaatsen te bemachtigen en zich aan de Zuiderzee te vestigen. om gemeenschap te houden met de Engelsche vloot. Ook deze onderneming viel in duigen en had den vreeselijken moord dei-Freule van Dorth tengevolge.

Ofschoon Willem de vijfde na den ongelukkigen uitslag der onderneming niets meer in Engeland te doen had. duurde het toch tot in October 1801, eer hij dat land verliet, om zich naar zijn aangenaam gelegen en prachtig ingericht vorstelijk verblijf Oraniënstein, op eenige uren van de stad Brunswijk, hoofdstad van 't hertogdom van dienzelfden naam, te begeven. Toen men hem bij den vrede van Amiens, Fnlda en ('orvey als schadeloosstelling voor 't geen hem in de Ver-eenigde Provinciën ontnomen was, toebedeelde, liet hij die door den Erfprins besturen, en sleet zelf zijn dagen kalm en tevreden des zomers op Oraniënburg, des winters in zijn paleis in de residentie.

Een aardige anecdote, waaraan men den goedhartigeu vorst kan herkennen, kunnen we niet onvermeld laten. De collecteur eener geldloterij had hem na lang aandringen vier loten verkocht. Op zekeren dag nu komt de man hem te spreken. Bij hem toegelaten, meldt hij hem, dat er op een van 's Prinsen loten de kapitale prijs van 60,000 thalers gevallen is. De Prins, recht in zijn schik, dat de fortuin hem zoo gunstig is, geeft den collecteur een ruim douceur, deelt de zestigduizend thalers in twee deelen, schenkt de eene helft aan de burgers van Dietz, Dillenburg, enz., die 't meest van de

-ocr page 466-

416

inkwartiering hadden ea zendt de andere helft aaneen

vertrouwd persoon te 'silage, om verdeeld te worden ouder zijn oude bedienden of hun weduwen, al naar zij 't noodig hadden.

In de laatste jaren leed Willem de vijfda herhaalde malen aan't podraga. Ongelukkig sloeg die stof hem in Maart 180(3 op de borst. Dorr aanwending van geneesmiddelen bevond hij zich den S81'-quot; April weer in staat om te toeren en een bezoek bij een zijner zieke vrienden af te leggen. Des avonds echter voelde hij zich wat vermoeid en begaf zich vroeg te bed. Midden in den nacht werd hij door een doodelijke benauwdheid wakker. Zijn kamerdienaar Vleeshouwer, die dien nacht de wacht had , snelde naar binnen, en poogde hem wat verlichting te schenken, 't geen hem gelukte. Om !? uur echter herhaalde zich de benauwdheid en stelde de kamerdienaar voor, denhofartsen Hare Koninklijke Hoogheid te wekken. Tot het eerste gaf de Prins zijn toestemming, tot het laatste niet. Vleeshouwer echter gaf van's Prinsen toestarfl kennis aan den kamerdienaar, die in de antichambre der prinses de wacht had. En de Prinses was juist van pas gekomen ; want haar gemaal gaf kort daarop in haar armen den geest. Zijn laatste woorden waren: »Mijn God! vergeef mij om Jezus Christus, uws lieven Zoons wil, al mijn zonden en wees mij armen zondaar en mijn ziel genadig!quot; Hij stierf' den 9(lc° April I80G, in den ouderdom van 58 jaren en een maand. Zijn dood werd door velen opreehtelijk beweend. Hij werd reeds den IS*1''quot; derzelfde maand in den hertogelijken Brunswijksohen grafkelder in de Domkerk der residentie bijgezet met al die plechtigheden, waarop hij om zijn Imogen rang aanspraak had.

En zoo eindigde de laatste der stadhouders uit het Huis van Oranje-Nassau zijn leven, verbannen uit het land, waar zijn groote voorvader eens de vaan der vrijheid had opgericht; terwijl datzelfde land, door de schuld van eigen kroost, zijn val en algeheele vernietiging te gemoet ging. De natie, die weinige jaren ua den dood van Willem den eersten het besef van een eigen volksbestaan had verkregen, zou kort na den dood van Willem den vijfden , dat volksbestaan verliezen.

-ocr page 467-

HET KONINKLIJKE HUIS.

!. IX TBOKNSPOKD GKRUl'T.

't Was een merkwaardig jaar, het jaar 1772. Niet alleen vierden Briello, Vlissingen, Middelburg en andere plaatsen liet tweede eeuwfeest van de verlossing uit de Spaansche slavernij; ook Groningen en A arden burg herdachten, lioc ze een eeuw geleden de Munsterschen en de Franschen hadden afgeslagen. Nog was er een gebeurtenis, die niet gevierd, wel herdacht werd en voorzeker bij menig in 1685 uitgeweken Fransch ge/in een herinnering aan een zijner voorvaderen te weeg bracht: 't was het gebeurde op den 2islcn Augustus 1572: de vreeselijke en mensch-onteerende Parijsche Bloedbruiloft.

En dat jaar 1772, dat jubeljaar, die 248lc Augustus, waren bestemd tot geboortejaar en geboortedag van een man. wiens leven zou zijn als de baren eener ongestadige zee; die zijn kindsheid kalm en gelukkig zou slijten, vervolgens de wisselingen van een balsturig lot zou ondervinden, dan als Redder en Beschermer door 't zelfde volk dat hem eerst verstooten had , teruggeroepen zou worden, een liefde, achting en vertrouwen zou genieten, als misschien zelfs zijn naamgenoot, de groote Zwijger. nooit ondervonden had , om daarna door dezelfde natie die hem vergood had, te worden belasterd en uitgekreten. Die man was Willem de Eerste, Prins van Oranje-Nassan. Koning dei-Nederlanden.

We weten 't, hoe zijn geboorte te meer vreugde verwekte, daar hem een doodgeboren broeder en een zuster voorafgegaan waren; we hebben ook gezien, hoe do Hooge Regeering Hare vreugde over die geboorte betuigde. Op dien 2i8'on Augustus 1772 bulderde het geschut, woei de Oranjevlag van de torens, luidden de klokken en liepen allen, groot en klein , met oranje

-ocr page 468-

418

O]) borst of hoed; alles in de Hofstad kondigde de vreugde aan over 't geen dien dag op het Huis Ten Hoscli was voorgevallen; alleen de voorgenomen illuminatie ging niet door : Prins Willem V had, daar de levensmiddelen buitengewoon hoog gestegen waren, den burgers een wenk gegeven, om 't geld dat daaraan zou besteed worden, aan de armen en behoeftigen te schenken.

Reeds als knaap toonde Prins Willem Frederik een ernstig en bedachtzaam karakter, en onderscheidde hij zich door een ongemeene leergierigheid. Vooral was hij een dol liefhebber van lezen. Dikwerf las hij zijn ongeveer twee jaren ouder zusje Louise uit een of ander kinderboekje voor; doch menigweri werden ze in dat onschuldig vermaak gestoord door 't geweld, dat de kleine Frederik maakte, die zijn houten soldaten opzette, luid kommandeerde, en meestal niet ophield, vóór Willem, die anderhalf jaar ouder was dan hij, meedeed, en de soldaten met ballen doodschoot, zoodat ze In massa's omvervielen, hetgeen den kleinen guit in luid gejubel deed uitbarsten. Men behoefde inderdaad niet te vragen, waarvoor Prins Frederik in de wieg was gelegd.

Toen Willem negen jaren oud was, werd zijn opleiding toevertrouwd aan generaal Stamford, een man , ervaren in de wiskunde en bekend om zijn wereld- en menschenkennis. Tot ouderwijzer in de wiskunde kreeg hij den beroemden Euler, in de andere vakken den verdienstelijken letterkundige Tollius 1). Onder 't opzicht van dezen Tollius deed hij in 1788 een reis door Duitschland en bleef den winter te Brunswijk over, om de lessen der hoogleeraren op het beroemde Carolinum bij te wonen; waarna hij den 2dli,1 November van 't volgende jaar naar Leiden 2) vertrok, om daar zijn studiën voort te zetten. Hij werd er door den rector-magnificus, Te Water, begroet, en nam zijn intrek in 't huis, behooreude aan Mr. D. van Leijden , gelegen op 't Rapenburg, vlak over de Hooge-

1.) Hij was hoogleeruar in de Lettercu aan 't Athenaeum Illustre te Amsterdam, en liet zicli niet dau met moeite bewegen, zijn betrekking aldaar te verlaten eu den hem opgedragen post aan te nemen, dien hij vijf jaren loflelijk heeft bekleed.

2) Eens, gedurende zijn verblijf te Leiden, niet iemand van zijn gevolg in een achterbuurten wandelende, wilde men hem te lijf en een pak slaag geven; omdat hij geen oranjelint droeg. Toen hij echter zijn jas openknoopte en men de ster op zijn rok zag, ging er natuurlijk eeu vroolijk gejuich op.

-ocr page 469-

419

school. Reeds acht maandea later, den Juli 1700, verliet

lii] de academie, een goeden naam ten aanzien van zijn kennis nalatende. Als dank voor 't hem verleende onderwijs, zond hij aan den academischen senaat het portret van Prins Willem [, van een vriendelijk schrijven vergezeld.

Op de genoemde reis door Duitschland had hij de voornaamste Hoven bezocht, en ook dat van zijn oom, den koning van Pruisen, waar hij met veel onderscheiding was ontvangen en zijn nicht, tie beminnelijke zestienjarige Frederika Louise Wil-helmina, had leeren kennen; met welke vorstin hij zich den ]atcquot; October 1791 in den echt verbond. Reeds den 29a,llquot; van die maand kwam het vorstelijk echtpaar op 't Huis ten Bosch, en deed den 2'lcl1 November zijn plechtige intrede in den Haag. En hoogstgelukkig was het stadhouderlijk gezin, toen den Gllcquot; December 1792 Prins Willem Prederik George Lodewijk werd geboren. Niet lang echter mocht de Prins de genoegens van 't huiselijk leven genieten : de oorlogsverklaring van Frankrijk eischte, dat ook hij zijn arin en zijn krachten ter verdediging van het Vaderland besteedde. Na in Frankfort met den keizerlijken bevelhebber, Saksen-Coburg, de aanstaande krijgs-operatiën bepaald te hebben, aanvaardde hij den 88len Maart 1793 het opperbevel over de Nederlandsche krijgsmacht, beraamde met den Engelschen bevelhebber Yorke het plan, om de Franschen uit Noord-Brabant te verdrijven , heroverde spoedig daarop Breda en Geertruiden berg, en had het genoegen, reeds op den 4lt;iequot; April ons land van vijanden gezuiverd te zien. Onze legermacht was echter zeer gering: slechts lUÜOO man, van welke hij de tweede divisie aanvoerde, terwijl de eerste onder zijn dapperen broeder Prins Frederik stond. Toen aan de Nederlandsche troepen de taak was opgedragen om West-Vlaanderen te beschermen , legerde Prins Willem zich in een kamp nabij Doornik. Terwijl de Oostenrijkers en Engelschen de sterk verschanste hoogte van Aurain aanvielen, zou Prins Willem met zijn broeder een loozen aanval op llijsel doen. Beiden voerden die manoeuvre zeer juist en gelukkig uit, al was de hun opgedragen taak ook zwaar. »Dit postengevecht,quot; zoo luidde 't legerbericht der Oostenrijkers, »was roemrijk voor de Hollanders door de f'ermiteit en den moed, waarmede deze dappere troepen den aanval van een zooveel talrijker vijand hebben doorgestaan.quot;

Gedurende 't beleg van Valenciennes toonde Prins Willem

27*

-ocr page 470-

420

andermaal niet alleen moed, maar ook beleid. Door dat beleid en de wijsheid zijner beschikkingen deden de Bondgenooteu menige Fransche vesting vallen, 't Was bij Werwich, dat hij met zijn broeder tegen een groote overmacht moest strijden, bij welke gelegenheid Prins Prederik gekwetst werd. Ofschoon Prins Willem den Oostenrijkschen generaal Beaulieu, die door Goburg te zijner ondersteuning was afgezonden, boodschap op boodschap deed geworden, bleef deze werkeloos, en was er al 't beleid van onzen Prins toe noodig, om de geheel en al aan haar lot overgelaten Nederlamlsche krijgsmacht naar Gent te voeren en haar achter de Schelde in veiligheid te stellen.

De komst van Coburg vergoedde weldra 't verlies der stellingen te Meenen en te Werwich, en nu vereenigde de Prins, wiens leger tot 17,00(1 man versterkt was, zich met dezen ter belegering van Maubeuge. Bij gelegenheid eener verkenning langs het glacis der vesting snorde den Prins, die zich aan, 't hoofd van den staf bevond, een kogel vlak langs de ooren en toonde hy zich zijn dappere voorvaderen waardig; daar hij kalm en bedaard, al ware er niets gebeurd, de verkenning voortzette.

In den veldtocht van 't volgende jaar, 1794, kreeg hij bevel om, in vereeniging inet een aanzienlijk Oostenrijksch korps onder deh luitenant-generaal De Latour, Landrecy te bemachtigen. De vesting werd door den Prins aan alle zijden ingesloten, en na een hevig bombardement door een krachtige sommatie opgeëischt. Den 303ti:quot; April ging zij over. Veel roem had de overwinnaar van Landrecy, die »geon rust kende, wanneer men streed 1),quot; zich bij deze gelegenheid verworven; uit Brussel verzekerde men, dat hij «veel activiteit, talenten en dapperheid had doen blijken 2),quot; en Dumouriez getuigde van hem en zijn broeder, dat «zij de kunst van oorlogvoeren en de dapperheid hunner voorvaderen hadden doen zien.quot; 3)

Keizer Frans, ziende hoe hachelijk de zaken voor de Bondgenooteu begonnen te staan , verzocht Prins Willem, het opperbevel over de verdedigingstroepen der Sambre op zich te nemen. Op den ;5dl'ü en 4llcquot; Juni behaalde hij als zoodanig een roemrijke overwinning op de Franschen. Nog schitterender was die bij Fleurus, waar

1) Croissard, Memoires Militaire» , pag. 02.

3) Gazette de Leide, 2 Mai 1794.

3) Engelberts Gerrits, Leven en Reg. van Willem I, Hlz, 5.'{.

-ocr page 471-

421

hij met een leger vau slechts 35,001) man op 70,000 Frauschen de zege behaalde en daarbij den vijand 2000 man en 76 vuurmonden deed verliezen. Jammer, dat die overvinning door den naijver der Oostenrijksche hevelhebbers geen vruchten afwierp, en Prins Willem, door Cobnrg verlaten, nu insgelijks terugtrekken en zich tot verdediging der grenzen bepalen moest. We weten, hoe de beide Prinsen nog een laatste poging deden, om bij den inval der Fransche troepen in ons land de opperhoofden der Engelsche en Oostenrijksche legers te bewegen, den aftocht te staken. Ook dit was vergeefs. Met zijn gezin vertrok hij den 19den Januari 1795 naar Engeland. Daar ledig te zitten en geen enkele poging aan te wenden, om 't verlorene te herkrijgen — daarin mocht een door verkeerd gewijzigde opvoeding al te meegaande Willem V zich kunnen schikken — niet de twee vurige Oranjevorsten, in wie 't bloed van een Johan Willem Friso in al zijn frisch-heid bruiste. De vader leed en verdroeg — de zonen schudden het fiere hoofd en repten de handen, om den af.ngedanen smaad uit te wisschen. Naar 't vasteland moesten ze. Te Osnabruck verzamelden zich in 't begin van Juli 1795 verscheidene Neder-landsche officieren, die uit gehechtheid aan het huis van Oranje hun vaderland verlaten hadden, zich om de beide Prinsen, en brachten door werving een leger van 8000 man op de been, tot onderhoud waarvan Prins Willem in Engeland fondsen opnam. Daar kwam een bericht van don koning van Pruisen, dat hij met de Fransche Republiek vrede had gesloten en een verzameling van troepen ia zijn Staten gevaarlijk vond voor de rust van Noord-Duitschland, waarom hij beval, dat deze troepenvereeni-ging, welke den naam droeg van llassemblement , ontbonden zon worden. Met leedwezen zag de Prins zich genoodzaakt, daaraan te gehoorzamen; en diep griefde 't hem, dat hij den edelen mannen, die ter liefde voor zijn Huis den dienst der Ba-taafsche republiek en zelfs 't hun aangeboden pensioen geweigerd hadden, den raad moest geven, liever naar Holland terug te keeren, waar zij wellicht zijner zaak nog nuttig zouden kunnen zijn. Vele officieren en manschappen , die daartoe niet konden besluiten en geen dienst bij vreemden wilden nemen, werden naar Engeland overgebracht, waar zij met zijn toestemming gebruikt werden, om de kusten te beschermen.

Zoodra de staatsaangelegenheden den Prins eenige verpoozing toelieten, hield hij zich bezig met wetenschappelijke oefeningen

-ocr page 472-

422

of bezocht hij zijn toekomstige erfianden. Vooral in de door hem van vorst Jablonowski aangekochte landgoederen in Silezië vond hij in 't aanleggen van onderscheidene volkplantingen ruim gelegenheid om werkzaam te zijn. Aan uitgeweken Nederlanders, die tiaar liefderijk werden opgenomen , stond hij groud ter bebouwing af met het noodige akkergereedschap en vrijstelling van landpacht en belasting. Ook schafte hij er de hatelijke lijfeigenschap af. firoot was zijn vreugde, toen zijn gade hem den i28stequot; Februari 1797 een tweeden zoon, Willem Karei Frederik schonk.

Bij den inval in Noord-Holland door 't Anglo-Russische leger had de Prins te Lingen zijn hoofdkwartier gevestigd en eenige van de in 1795 uitgeweken officieren om zich heen verzameld. Hierbij hadden zich verscheidene jonge lieden der uitgeweken Oranjegezinden gevoegd. We hebben bij Willem V herinnerd, hoe de aanslag mislukte. Noch daar, noch te Alkmaar, waarde Prins vier dagen vertoefde, mocht hij sympathie genoeg vinden; te Amsterdam , waar hij in 'fc geheim geweest was, had hij de overtuiging opgedaan, dat de tijd tot een omwenteling nog ver af was, en dat er vrij wat zou moeten gebeuren, eer men die kon verwachten. Bilderdijk zegt daarvan 1): »De erfprins van Oranje gaf zich naar derwaarts, maar werd buiten alle overleggingen gehouden en smadelijk uitgesloten van alle beleid; en niets wist hij van 't oogmerk van dien tocht. Geen paard kon hij te leen of te koop krijgen, en hij was genoodzaakt een klein huzarenpaardje te huren, waarop hij bij de actiën die er voorvielen alleen en afgezonderd en als niemand toebe-hoorende, rondzwierf.quot;

De geboorte eener dochter, Pauline (1 Maart 1800) mocht 's Prinsen huiselijk heil verhoogen , anders had hij waarlijk geen reden om over den gang van zaken tevreden te zijn. De schadeloosstelling , aan zijn Huis gegeven , bestaande in de vorstelijke abdij te Fulda , die van Corvey, de rijkstad Dortmund in Westphalen, en andere goederen, in het zuiden van Zwaben gelegen, waren j^cen vergoeding voor 't verlies hetwelk dat Huis geleden had ; daarbij waren deze landen door geheel Duitschland verstrooid. En wat nog erger was: de Fransche regeering vernietigde eigen-

1) Gesch. des Vaderlands, Dl. XII, Blz. 107.

-ocr page 473-

423

machtig de overeenkomst, met de Batanfsclie republiek aangegaan, waarbij 't Huis van Oranje vijf millioenen guldens zou ontvangen ter afkoop van zijn domeinen in Nederland. Daar Prins Willem V de Duitsche goederen aan den Erfprins afstond, nam deze er in t eind van 't jaar 1802 bezit van en vestigde hij zijn verblijf te Fulda; terwijl hij een gedeelte van den winter te Berlijn doorbracht.

Hier te Fulda toonde Willem Frederik, welk een regent hij eenmaal beloofde te zijn. Zelf onvermoeid werkzaam, in hooge mate zuinig, vast in zijn besluiten, rechtvaardig zonder aanzien des persoons, was hij voor ieder toegankelijk eu beperkte niemand in de vrijheid, om zijn gevoelen rondborstig te openbaren. Alle inkomende brieven en verzoekschriften werden door hem zelf geopend, gelezen eu beantwoord. En hoe moeilijk 't voor een Protestantsch vorst was, de liefde te winnen der inwoners van een Katholiek landje ; Willem Frederik wist dat te doen in de vier jaren, welke hij er regeerde: zijn minzaamheid , gemeenzaamheid en weldadigheid zijn daar nog in zegenend aandenken.

Vier jaren — langer niet bleef Willem Frederik in 't genot van zijn Duitsche bezittingen. In 't zelfde jaar dat hij dooiden dood zijns vaders als vertegenwoordiger van 't Huis vau Oranje-Nassau optrad, eischte Napoleon, dat hij, als de andere Duitsche vorsten, tot het Rijnverbond zou toetreden — met bedreiging hem anders van zijn goederen te berooven. Willem Frederik gevoelde te zeer, een afstammeling van 't Huis van Oranje-Nassau te zijn, dan dat hij den vrijen nek onder een vreemd juk zou hebben gebogen — dan liever, evenals zijn groote voorvader, beroofd van goed, als balling rondgezworven, en de spreuk «je maintiendraiquot; getrouw gebleven, tot de tijd zou aankomen, waarop hij 't ))Ce sera-moi, Nassauquot; in zijn vanen kon plaatsen.

De gevolgen bleven niet uit. Eerst werden zijn Nassausche erflanden hem ontnomen; toen poogde hij ten minste Fulda te redden en reisde daartoe naar Berlijn, weinig vermoedende, dat hij zijn geliefde onderdanen niet zou terugzien. De oorlog tus-schen Frankrijk en Pruisen was op 't punt van uit te breken; tie Prins moest als bezitter van een regiment en luitenant-generaal bij 't Pruisische leger deelnemen aan den veldtocht. Na den ongelukkigen veldslag van Auerstiidt eu Jena, trok hij

-ocr page 474-

424

met den veldmaarschalk Molleudovf', onder wiens bevelen hij stond, naar Erfurt. Hoe gaarne Oranje zich al vechtende eon weg naar Maagdenburg gebaand had. de oude maarschalli vond dit. eeu te groot waagstuk — de groothertog van Berg verscheen vóór de vesting ; op bevel van Mollendorl' moest de Prins een capitulatie onderteekenen, waardoor hij met het geheele corps in krijgsgevangenschap geraakte. Op zijn woord van eer ontslagen, kreeg hij verlof om naar zijn gemalin terug te keeren, die zich met haar kinderen te Berlijn bevond. Al zijn overige Duitsche bezittingen werden hem met een pennestreek van Napoleon ontnomen.

Na den intocht der Franschen in Berlijn (27 Oct. 180G) verliet de Prinses van Oranje do hoofdstad en begaf zich naar Dantzig, waar zich haar gemaal bij haar voegde. Eerst besloot men zich daar te vestigen; toen de Prins echter vernam, dat in Berlijn alles rustig was, begaf hij zich met de zijnen weer derwaarts; doch nauwelijks waren ze te Freienwalde gekomen , ol de gouverneur-generaal der Pruisische landen, Clarke, liet den Prins aanzeggen, dat het hem niet vrijstond, naar de hoofdstad terug te keeren. En dat terwijl zijn gemalin ziek was!

t Was of alle ongelukken zich boven Oranjes hoofd moesten opeenstapelen. De dood van zijn eenig dochtertje Pauline was een slag voor 't vaderhart, en knakte de gezondheid zijner echtgenoot nog meer. Met welk een (Christelijke gelatenheid de ede'e vrouw 't haar opgelegde leed torschte, ze bleef moeder. De ziel was sterker dan 't lichaam, en de geneesheeren drongen er op aan, dat ze, in weerwil van 't verbod van Clarke, naar Berlijn zou terugkeeren. Niet zonder veel moeite kreeg ze verlof, om in haar paleis te vertoeven, tot het Napoleon zou behaagd hebben over haar lot te beslissen.

Weder van elkander gescheiden: zij in Berlijn aan de edelmoedigheid van Napoleon overgelaten; hij zwervend, beroofd van al zijn bezittingen ! Zijn trouwe geheimraad A rnoldi, dien hij naar Berlijn gezonden had om zijner gemalin 't verlies hunner goederen mede te deelen, beijverde zich nu, op haar dringend verzoek, om den zwervenden balling weer op te zoeken. Na drie maanden zoekens vond hij hem (17 Maart I807i in Pillau, van waar hij zich met hem naar Memel begaf. Gelukkig waren hem nog zijn landgoederen in Polen overgebleven. Derwaarts begaf hij zich en hield zich voornamelijk met de opvoeding

-ocr page 475-

zijner beide zonen bezig. De geboorte van Prinses Marianne lioostte de vorstelijke moeder over 't verlies barer lieve Pauline.

Nogmaals gordde Oostenrijk het zwaard aan, en de Prins, die vriendschap met aartshertog Karei had aangeknoopt, schaarde zich als vrijwilliger onder diens banieren. Te Wagram streed hij als generaal-veldtuigmeester naast zijn beproefden vriend, den keizerlijken stafofficier Fagel, en ontving een wond aan 'tbeen, die hem tot een levenslange herinnering aan dien veldslag heeft verstrekt. Niet vóór November kwam hij in Herlijn terug.

Na den rampspoedigen tocht naar l'usland, onderhield de Prins, die steeds de hoop had gekoesterd dat do kolossus eenmaal zou vallen, zorgvuldig betrekkingen met eenige welgezinde mannen, wien het heil des vaderlands ter harte ging. We kennen de namen van Hogendorp, Van der Duyn, Van Styrum en Kemper te goed, om hier meer te zeggen van quot;t verbond, hetwelk zich langzamerhand als een net over de voormalige republiek uitbreidde, en dat na den slag van Leipzig eerst zijn rechten omvang verkreeg. Om zich meer in de nabijheid te bevinden, had de Prins zich naar Engeland begeven, waar hij zich in de hoofdstad ophield. Den 2lst0quot; November 181 !i, des morgens tusschen 8 en 9 ure, kwamen de Heeren Hendrik de Perponcher en Jacob Fagel, met de oranjekokarde versierd, als afgezanten der nieuwe regeering in Londen aan, waar zij door 't volk met luid gejubel naar 't paleis van den burggraaf Gastle-reagii, secretaris van gt;Staat voor Buitenlandsche zaken, werden vergezeld. Van hier begaven zij zich naar den Prins, die reeds den vorigen avond per telegraaf van Yarmouth van hun komst was verwittigd.

Wat moest de Vorst gevoelen, nu de afgezanten van datzelfde volk, dat hem en zijn Huis had verstooten, tot hem kwamen met de betuiging: »dat de oranjestandaard geplant was en alles zich daar omheenschaarde, dat de goede zaak gebiedend had gevorderd, in naam van den Prins en als op zijn last te handelen ; dat er geen partijschappen meer bestonden; dat alles van Oranje heil verwachtte, aan Oranje trouw zwoer 1).quot; Hoe moet het hem te moede geweest zijn, toen datzelfde volk hem smeekte, «terug te komen onder een natie, die haar laatsten druppél

I) Woorden uit den brief, welken de afgezanten den Prins overhandigden. Zie V. d. Palm Gedenkschrift.

-ocr page 476-

426

bloed voor hem veil zou hebben, en dat zijn komst een leger waard was.quot;

Daar behoorde echter heldenmoed toe, om in een land te komen, tegen den nog steeds machtigen keizer der Franschen in opstand, waar de opgestane steden open en zonder krijgsvoorraad waren, de vestingen bezet door de Franschen, den Helder en Hellevoet, die sleutels van Holland, nog in hun bezit! Maar Willem Frederik was een O ran je-Nassau , en de zonen van dien stam kennen geen weifeling, waar het hun roeping is om te handelen — hij aarzelde geen oogenblik, om aan de roepstem der natie gehoor te geven. Eerst echter moest er voor Engelsche hulp worden gezorgd. De geestdrift in Londen waarborgde hem, dat hij zou slagen. Eerst toen hij, na alle Neder-landsche krijgsgevangenen, die nog in de Engelsche kerkers zuchtten, bevrijd te hebben, de toezegging had ontvangen, dat in allerijl hulptroepen en 20,000 geweren naar Holland zouden afgezonden worden, begaf hij zich met de Perponcher per rijtuig naar Deal. Niet alleen in Londen, maar ook in al de steden, dorpen en vlekken, welke hij doorkwam, heerschte dezelfde opgewondenheid, overal klonk hem het: »Leve Willem Frederik! leve de Prins van Oranje! Vrede met Holland! Eendracht met Brittannië !quot; in de ooren.

[n den ochtend van den 2(3stequot; November bereikte de Prins Deal, waar de bezetting reeds onder de wapenen was en de oranjevlaggen wapperden. Kapitein Torrington ontving hem aan boord van zijn linieschip »the Warriorquot; en heesch de Oranjevlag op den top der groote mast. Een koninklijk saluutschot tot vaarwel aan Engeland — het groote feit is geschied, de teerling is geworpen: Oranje en Nederland zullen weder een worden!

II. PRINS WILLEM GKORGE FREDKRIK.

Eer we de geschiedenis van Prins Willem Frederik verder behandelen, is 't niet ongepast, in korte trekken 't leven te schetsen van een vorst, die slecht^ al te weinig bekend is; daar hem de dood te vroeg wegnam, om zich ook in de reien dei-bevrijders van Nederland te onderscheiden.

We hebben reeds terloops melding gemaakt van den jongeren zoon van Prins Willem V, Willem George Frederik. geboren

-ocr page 477-

427

den 15l11-'quot; Februari 1774. We zagen reeds, hoe de knaap in de kinderkamer een krijgshaftigen geest deed zien, hoe hij ten jare 179:5 nevens zijn broeder in de Nederlandsche armee stond, en medehiolp, om den vijand uit Noord-Brabant te verdrijven. In dienzelfden veldtocht, waarbij West-Vlaanderen tegen de vijanden moest beschermd worden, vestigde Prins Frederik zijn hoofdkwartier te Kortrijk, en daarna te Meenen. Bij den loozen aanval op liijsel had de Prins krachtig meegewerkt tot het wel-gelukken van bet hoofdplan, door de rechterflank zijns broeders te dekken. Indien de Nederlandsche troepen zich daar goed gedragen hebben, komt niet weinig van de eer daarvan aan Prins Frederik met de dappere grenadiers van Camoëns toe. Even dapper gedroeg hij zich bij 't beleg van Valenciennes. Bij den aanval op Werwich werd hij, terwijl hij in 't heetst van den strijd aan 't hoofd der zijnen vocht, aan den linkerschouder gekwetst. Terstond werd hij bloedend van 't slagveld gedragen en met hem vervloog de laatste hoop om Werwich te veroveren. Nadat zijn wond geheel hersteld was, snelde hij, tot generaal der cavalerie benoemd, weer naar 't leger. Bij Fleurns had hij gelegenheid om zijn dapperheid te toonen. Doch ook hij moest deelen

in 't lot van zijn broeder: terugtrekken en.....eindelijk met

een visscherspink 't land zijner vaderen verlaten.

Naar Duitschland gegaan, waar hij met behulp der uitgeweken Nederlandsche officieren een klein leger op de been bracht, bestuurde hij, terwijl zijn broeder nog in Engeland was, de samenstelling en oefening daarvan. Jammer maar, dat dit zoo goed geordende en met zulk een goeden geest bezielde leger op bevel van Pruisens koning moest ontbonden worden.

Terwijl nu Prins Frederik, weder naar Hamptoncourt teruggekeerd , verlangend uitzag naar bezige werkzaamheid, was hem 't aanbod van keizer Frans welkom, om aanvoerder te worden van het Oostenrijksche leger in Italië. Zeer ingenomen met deze onderscheiding, aanvaardde iiij die betrekking in November van 't jaar 1798, te Padua, waar zich toen 't hoofdkwartier van 't leger van Italië bevond. Jammer echter, dat hij de roemrijke loopbaan, welke hem wachtte, niet mocht betreden. In allen deele getrouw aan zijn plichten als bevelhebber, bezocht hij de verschillende hospitalen, en haalde zich een gevaarlijke ziekte op den hals, Nog op zijn ziekbed wist hij den vijand

-ocr page 478-

42S

ontzag in te boezemen. Men berichtte hem, dat de Frausche generaal zijn troepen eeu stelling had doen innemen, lt;lie hem bij 't uitbreken der vijandelijkdeden zeer voordeelig kon wezen. Eigenhandig schreef Frederik van zijn ziekbed; »dat hij den degen voor getrokken zou houden, wanneer de generaal zijn vorige stelling niet hernam.quot; Die moedige taal werkte; de Franschman nam zijn vroegere stelling weer in. Doch de Prins zou het uitbreken der vijandelijkheden niet beleven. Zijn gestel was door vorige vermoeinissen fce vee! geschokt, hij stierf den (Jdun Januari 1799 ia den jeugdigen ouderdom van nog geen vijf-en-twintig jaren. Diep en oprecht was de droefheid over zijn dood bij 't leger, dat hem innig liefhad; niet minder die van den keizer, die al zijn hoop op hem had gesteld. «Vorsten en staatsmannen, soldaten en bevelhebbers betreurden den jeugdigen held, om zijn voortreffelijke deugden en geaardheid zoo geacht, en in wiea de Nederlandsche Oranjegezinden hun Maurits en Willem den derden, de Oostenrijkers hun Prins Eugenius waanden te zien herleven. I)quot;' En zeker is het treurig, zulk een vorst zoo jong te zien sterven en dan zoo roemloos; niet op het bed van eer, met het zwaard in de hand; maar op het ziekbed. Toch, als mensch en als christen, was dat sterfbed grooter en verhevener dan de dood op 't slagveld; Prins Frederik was het slachtoffer zijner mensch-lievendheid; hij stierf een even groote heldendood; 't was die van een ir.enschenvriend.

111, TERUGKOMST IN* 'T VADERLAND.

Scheveningen! Eens een aanzienlijk dorp aan onze kust, hadden stormen en hooge vloeden 't langzamerhand tot een gering visschersdorp vernederd. Toch was 't altijd des zomers 't geliefde plekje, waar de Hagenaars van allen rang en allen stand vertoefden, vooral sedert de heerlijke allee volgens 't plan van ('hristiaan Huyghens den weg derwaarts voor voetgangers en rijtuigen gemakkelijk had gemaakt.

In 1813 was Scheveningen nog niet dat welvarende dorp, hetwelk het thans is. Toen waren de duinen nog niet bebouwd en had het geen ander middel van bestaan, dan de vischvangst,

i) Van Lcnnep, Voorn. Gesch. Afd. IV, St. 11, Blz, 78.

-ocr page 479-

..... • -

..... ■■■■■•

■-'••• -..... ■■'-* .....

-ocr page 480-
-ocr page 481-

m

die onder Napoleons continentale stelsel genoegzaam te niet was gegaan. En toch zon datzelfde Scheveningen, dat eenmaal aan 't Huis van Oranje zulk een droevig vaarwel had toegeroepen, beroemd worden onder alle gemeenten van Nederland — 't zon het eerst van alle den geliefden Oranjevorst begroeten, hem 't eerst na de herroeping van zijn Huis op zijn bodem dragen.

Indien we u zeiden, dat hot daar stil en eenzaam lag, dat kleine Scheveningen, op den .Wequot; November 1813, zouden we der waarheid te kort doen. Dag aan dag toch wemelde de weg derwaarts van duizende wandelaars, dag aan dag stond het strand vol menschen, die verlangend uitkeken naar den westelijken horizon. Immers, hij zou komen, de lang verwachte j»voor wien de natie haar laatsten druppel bloeds zou veil hebben. wiens komst een geheel leger waard was.quot; N.i negentien jaren afwezigheid , gedurende welke de natie 't ondervonden had, wat »Nederland zonder Oranjequot; was, zou 't hem wederzien, die zou bewijzen, wat »Nederland met Oranjequot; zou worden. Men wist, dat de Prins hier zou landen. De l'erponcher had even na twaalf ure de » Warriorquot; verlaten , om kondschap in te winnen 1) en de nadering van Zijne Hoogheid aan 't Algemeen Bestuur en de ingezeten van 's Gravenhage verkondigd.

De Prins verlangt zoozeer, het volk weer te zien waaraan zoovele banden hem hechten, dat hij de tijding, of hij veilig kan landen, niet wil afwachten, maar aan land wenscht te stappen, nog voor hij bericht aangaande den staat van zaken ontvangen heeft 2). Hij dringt er dus bij Lord Torrington op aan, om aan wal gezet te worden. De koninklijke eereschoten uit het grof geschut van de »Warriorquot; verkondigen het ten 1 ure .'!), dat de Oranjevorst zich met zijn gevolg in de sierlijke sloep begeeft, die hem naar 't vaderlandsche strand zal brengen. »Met moeite klieven de snelle roeiers het schuimende pekelnat, uit vrees voor de tuimelsprongen eener zich te onbedachtzaam wagende geestdrift. Gelukkig staat de wagen gereed, om den vorst op te nemen. Nu vertoont hij zich aan aller oog 41.quot;

1) Konijnenburg. Nat. God. Blz. 253.

2) Lastdrager. Gedenkstuk, Dl. TI. Blz. 4.

3) Konijnenburg. Nat. Ged. Blz. 258.

4) Ibid. Hl/. 354.

-ocr page 482-

430

Zondei' ongeval bereikt men 't strand, eu cle Prins zet den eersten voet ttan wal. 't Was een gelukkig denkbeeld, hetwelk in 't jaar 18G3 op de duinen tegenover die plek gelegen een eenvoudig monument stiebtte: een herinnering aan een der gedenkwaardigste oogenblikken, welke Nederland ooit heeft beleefd, een oogenblik, hetwelk te beschrijven zelfs een Van der Palm voor de eer eens schrijvers »te gewaagdquot; 1) noemt. Nauwelijks aan land gekomen, stapt hij in een open rijtuig en is reeds halverwege de stad genaderd, vóór de koetsen van Van Stiruni en andere heeren, die hem komen inhalen, zich daar bevinden. Nu gaat de stoet naar 's Gravenhage en stapt de Prins bij Van Stirum af, waar hij zich kort daarna op 't bordes aan de duizenden vertoont, die hem wenschen te zien. 't Was een plechtige ure. »Nooit,quot; zegt Van der Palm, 2) '»werd vreugde, tot dronkenschap opgevoerd, op zoo verschillende wijzen, naar ieders aard vertoond. Hier deed zij de oogen schitteren , daar benevelde zij ze met den zoeten dauw der natuur; ginds stond men wezenloos, geworteld in den grond, als geloofde men niet wat men zag. Dezen gloeide het gelaat, gene verbleekte; de een barstte los in gejuich, des anderen stem smoorde in het snikken der overkropte borst. Den ouden was het, als hadden zij een kind uit den dood wedergekregen, de mannen een broeder, de jongelingen een vader!quot; Zonder eenige aanmaning is de ge-heele stad verlicht. Donderende vreugdeschoten klinken boven 't zingen van Oranjeliedjes en 't jubelen der menigte uit. Een openbare afkondiging van den Prins, waarin hij zijn vreugde betuigt van na »een scheiding van negentien jaren en zooveel rampen door 't volk te worden teruggeroepen,quot; en verzekert «gereed te zijn om, onder den Goddelijken bijstand, dat volk in 't genot van zijn vorige onafhankelijkheid en welvaart te helpen herstellen,quot; waarin hij vooral dat merkwaardige woord spreekt, zoo trouw door hem nageleefd, sdat hij bereid is en vastelijk besloten heeft al het verledene te vergeten en te vergeven,quot; heeft de uitbundige vreugd schier tot krankzinnigheid gedreven. — Doch we mogen niet verder gaan, hoe verleidelijk 't onderwerp ook is, en we vervolgen de geschiedenis van Prins Willem Frederik van Oranje-Nassau.

1) Gedcnksch. van Ned. Herst. Biz. 15G.

2) Ibid. Blz. 157.

-ocr page 483-

431

't Was op den volgenden dag, den 1Btcn December, dat men den Prins de souvereiniteit opdroeg. En daarmede toonde de natie, hoe ook zij alle partijleuzen van vroeger wilde afzweren, door hein een macht te verleen en, waarop zij meer dan twee eeuwen zoo naijverig was geweest. En zoo zou Prins Willem Frederik hier niet als Willem VI aan 't hoofd der zaken staan, maar als »Willem den eersten, die als souverein vorst naar den wensch der Nederlanders, onder liet volk optrad 1).quot; 't Had moeite gekost, Oranje tot het aanvaarden van de hoogste waardigheid te doen besluiten; hij had er slechts in toegestemd op voorwaarde, dat de rechten der natie bij een constitutie zouden worden gewaarborgd. Den volgenden dag verscheen hij zelf in de hoofdstad des Kljks, waar hij met niet minder geestdrift werd ontvangen, en 't volk, ondanks zijn tegenstreven , de paarden van zijn rijtuig spande en zicli zelf in 't gareel wierp. Wel mocht Oranje van deze ontvangst in zijn proclamatie getuigen: »Onuitsprekelijk waren mijn aandoeningen bij de intrede van heden binnen deze hoofdstad. Teruggegeven aan het volk, dat ik nimmer opgehouden heb te beminnen, zag ik mij, na negentien jaren, als een vader midden in een Huisgezin.quot;

Den oOstcquot; Maart 1814 deed de souvereine vorst in de Nieuwe kerk te Amsterdam den eed op de door Hogendorp ontworpene en door quot;600 notabelen goedgekeurde grondwet. Misschien ware 't voor Vorst en Volk gelukkiger geweest, wanneer de verhouding zoo gebleven ware; de Mogendheden echter vonden goed, het grondgebied der voormalige Republiek te vergrooten en de aloude zeventien Nederlandsche gewesten andermaal te vereenigen. Reeds na liet sluiten van het vredesverdrag te Parijs , in Maart 1814, hadden zij Willem 1 tot gouverneur-generüal der voormalige Oostenrijksche Nederlanden aangesteld; in Februari 1815 bepaalde men, dat België met ons zou worden vereenigd ter vergoeding van de Kaap, Ceilon, Demerary, Bssequebo en de Berbice, en dat de Vereenigde Nederlanden een koninkrijk zouden zijn onder onzen souvereinen vorst, die voor den afstand van zijn erflanden Dillenburg, Siegen, Dietz en Hadamar, hot Groot-Hertogdom Luxemburg in ruil kreeg. Mocht die titel van koning weidscli en verheven klinken, voor Willem I was de

Ij Proclamatie van Kemper eu Faimiiu Scholten, aan de ingezetenen van Amsterdam

-ocr page 484-

432

vereenigiug onder zijn bestuur van twee landen, onderscheiden in taal, zeden, godsdienst en belangen, een bron van verdriet; nooit heeft de man, die zoozeer geschikt was om 't hart zijner onderdanen te winnen. zich de sympathie en de liefde der Belgen kunnen verwerven.

De terugkomst van Napoleon dreigde den pas herboren Staat met een nieuwen ondergang, en deed Willem den eersten besluiten, den koningstitel te aanvaarden, om bij de beide volken alle onzekerheid ten aanzien van luiri verplichtingen en 's vorsten voornemens te doen ophouden 1). Quatre-Bras en Waterloo getuigden er van , hoe 't weer een Oranje-Nas,san moest zijn, die op de eerste plaats den vijand belette verder te dringen, op de andere zijn bloed voor 's Lands vrijheid en onafhankelijklieid stortte.

Heeds terstond na 't herstel van den vrede, toonde België, welk een struikelblok het voor de rust en 't geluk van koning Willems regeering zou zijn. Een Maurits van Broglio 2) en andere zijner medestanders begonnen reeds het vuur van tweedracht te ontsteken, en toonden zulks, door te bewerken, dat dij omgewerkte grondwet in België door de notabelen met een meerderheid van 170 stemmen verworpen werd; ofschoon die stemming niets beteekende, toen de dubbele Staten-Generaal, in de Noordelijke gewesten bijeengeroepen, haar met algemeene stemmen aannam; zoodat, beide deelen des rijks samengenomen , een groote meerderheid zich er voor had verklaard. Den 219tcquot; September had te Brussel 's konings plechtige inhuldiging plaats,

Het lust ons niet, al de grieven mede te deelen, welke het vijftienjarige tijdvak van de vereenigiug met België Koning Willem veroorzaakte. Hoe beide deelen van 't rijk steeds ijverzuchtig op elkander, meenden achteruitgezet te worden; hoe de handel van Noord in eeuwig verzet was met de nijverheid van Zuid, hoe invoerrechten het eerste tot klachten aanporden en vrijdom van handel het laatste in 't harnas joeg, hoe Amsterdam en Rotterdam met leede oogen 't openen der Schelde en den daaruit

1) Proclamatie van Willem I, Staatsbl. van 16 Maart 1815.

2) Deze maal:te 't zen erg, dat er rechtsvordering tegen hein werd ingesteld (1 816 Hij nam bijtijds de vlucht en werd bij verstek door 't Hof van Assises te Brussel tot deportatie (uitzetting over de grenzen) veroordeeld. Deze krachtige handeling der Kegeering bracht vruchten voort: tien jaren lang hielden zijn bondgenooten zich rustiz.

-ocr page 485-

433

gerolgden Moei van Autvverpeii aanzagen; hoe in België alle pogingen tot verlichting en ontwikkeling van volk en geestelijkheid werden gewantrouwd en teirentrewerkt; kortom. boe dat

O O o '

tijdvak niet beter kan vergeleken worden dan bij een langen, koortsigen droom met vreeselijke visioenen. We zullen dus 'I gebeurde in die vijftien jaren slechts even aanstippen.

Het huwelijk van den kroonprins met grootvorstin Aiuiu Paulowna van Rusland (21 Februari 1810) was een bron van groote vreugde, niet alleen voor 't vorstelijke huis; ook voor Nederland, dat in dit huwelijk een duurzamen bondgenoot in Kuslaud zag. »'t \'olk, althans in Noord-Nederland, vergat eenige oogenblikken het lijden der knellende duurte (van 1810). om zich geheel aan feesten voor den held van Quatre-Uras en Waterloo over te geven, die met ongehuichelde vreugde werd ingehaald 1).quot;

De gelukkige tocht tegen Algiers (1817), door de Anglo-Nederlandsche vloot onder Lord Exmouth en Baron Van der Capellen ondernomen, was niet alleen roemrijk voor Willems regeering, maar deed geheel Europa zien, dat geen roemzucht, maar verdediging van eigendom en menschelijkheid beide volkereu had aangedreven: meer dan duizend menschen, die in slavenketenen zuchtten, werden aan hun bedroefde vrienden en bloedverwanten teruggegeven 2). Van niet minder belang was de overwinning, door den generaal-majoor de Koek bij Palembang behaald (1821), waardoor ons gezag in de Oost-lndiën voor goed werd gevestigd.

's Konings streven echter was minder op 't behalen van krijgsroem , dan op een vreedzame ontwikkeling van 's Lands welvaart, de aanmoediging van handel en nijverheid, gevestigd. Door 't aanleggen van kanalen (het Zederikkanaal, de Zuid-Willemsvaart en 't Noord-Hollandsche, later nog 't Voornsche kanaal) poogde hij den handel; door dat van straatwegen 't binnen-landsch verkeer te bevorderen. Het oprichten der Handelmaatschappij (1824) moest eenigermate te gemoet komen in de ver-achtering van Amsterdam, welks handel zich langzamerhand naar Antwerpen verplaatste. Werden hierdoor handel en zeevaart aanmerkelijk opgebeurd; thans klaagden de boeren en

1) Eugclberl Gcrrits. Leven van Willem \ , Blz. 153.

2) Onder dezen bevonden zich slechts 24 Nederlanders.

28

-ocr page 486-

434

landeigenaars over kwijuing, en werd er een verhoogde belasting op den invoer van granen gelieven, die den handel drukte, en Amsterdam, van onds de korenschuur van Europa, zijn graanmarkt deed verliezen. Do watersnood van 1825 gaf aan Vorst en volk de gelegenheid, om de van ouds bekende Nederlandsclu-weldadigheid te betoonen. De Prins van Oranje bezocht, daar Z. M. zelf' ongesteld was, de overstroomde gewesten.

Doch Oranjes pogingen strekten zich niet alleen tot de stoffelijke welvaart van zijn volk uit; ook de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling ging hem ter harte. In Noord-Nederland, waar de academiën van Leiden, Utrecht, Groningen en Franeker (gt;»1 de illustre,scholen van Amsterdam en Deventer bloeiden, waar 't lager onderwijs door do wet van 1801) op goeden voet geregeld was, behoefde de vorst slechts handhaving van 't bestaande — in Befgië, dat eeuwen lang onder vreemde heerschappij gezucht had en nog steeds aan den band der geestelijkheid liep, was de akker nog onbebouwd. Daar nu moest de wet van 1800 rijke vruchten dragen; daar ook moest de geestelijkheid een meer verlicht onderwijs ontvangen, en werd, in verband met de H oogeschool te Leuven, het collegium philoso-phicum opgericht. En hoe hoog ook de liberalen in België een en ander toejuichten, in 't hart der geestelijkheid was een vonk geworpen, welke zij arglistig nog onder de asch deed voort-smeulen, om die eenmaal, als de tijd daar was, in lichtelaaie vlam te doen uitbarsten. Vooral onbepaalde vrijheid van drukpers en onderwijs waren de schilden, van achter welke 'skonings tegenstanders in 't Zuid hun pijlen afschoten. De advokaat Karei de Potter, die als schrijver van »Scipio Riz/.i, aartsbisschop van Pisaquot;, bij 't Hof van Rome met verbittering vervolgd was en op hooge eereposten van wege onze Kegeering gehoopt had , was, toen bjj die verwachting teleurgesteld zag, tot het kamp der vijanden overgegaan, en noemde in zijn geschriften »alle ondergeschiktheid aan de wettige orde, ondragelijke slavernij.quot; Tot achttien maanden gevangenis veroordeeld, spuwde hij van daar zijn gal in de dagbladen uit, wier onbeschaamdheid (1828 en '29) geen grenzen meer kende, ja zelfs den persoon des konings niet ontzag. Een ander middel om de volksmassa in beweging te brengen, was 't inleveren van petitiën, waarop men door allerlei kunstgrepen vele duizende (tot 40,000) handteeke-ningen of kruisjes wist te krijgen.

-ocr page 487-

435

De toon, welken de raddraaiers in België èu in de dagbladen èn in do vergadering der Staten-Generaal aanhieven, werd zoo hevig, dat de Regeering besloot, tot krachtiger maatregelen haar toevlucht te moeten nemen. Mij een strenger toezicht op de Potter, bleek er een gevaarlijk complot te bestaan, en werden, ten gevolge van het daarover gevoerde rechtsgeding, de gevangen advokaat tot acht, Bartels en Ticlemans (een bakkerszoon uit Brussel, die alles aan koning Willem 1 te danken had en den post van referendaris aan 't Ministerie van Buitenlandsche zaken bekleedde) tot zeven, en de Neve, uitgever van twee hevige dagbladen, tot vijl jaren ballingschap veroordeeld (1830). Aan den anderen kant had de regeering het collegium philosophicuni opgeheven en toonde zij toegefelijkheid omtrent het lager onderwijs (1829). Steeds hoopte de koning de harten van 't grootste deel zijner onderdanen te zullen winnen, die onder zijn vijftienjarige regeering tot ongekenden bloei en welvaart gestegen waren; toen eensklaps de smeulende vonk ontbrandde, de jaren lang opgehoopte brandstof aanstak, en in weinige dagen geheel België in lichtelaaie vlam zette.

IV. ORANJE EN NKDERLAI).

1830—1840.

Onder de middelen om de volksnijverheid op te beureu, begreep koning Willem 1, dat hot houden van tentoonstellingen van nationale nijverheid een machtige hefboom moest wezen, en iiad hij bepaald, dat die om de vijf jaren, beurtelings in Noord en Zuid, zouden plaats hebben. Die te Gent (1820) was de eerste kinderlijke proef geweest, wat de Nederlanden konden worden, die te Haarlem (1825) had reeds een merkwaardigen vooruitgang getoond, doch die te Brussel (1830) deed landgenoot en vreemdeling verbaasd staan over den rijkdom van schatten van kunst en smaak, daar ten toon gespreid,

De koning had de tentoonstelling bezocht, en was naar 't Loo gegaan, om daar eenige verademing te scheppen van de onafgebroken staatszorgen en er zijn verjaardag (24 Augustus) te vieren. Den volgenden dag begon, na 't opvoeren der Muette de Portici, het oproer te Brussel, waar 's konings wapenschil-

28*

-ocr page 488-

430

den verbroken, de huizen van Libry, de Knijf' en Van Maanen geplunderd werden, 't laatste ten overvloede aan de vlammen werd opgeofferd.

De groote toegefelijklieid, door den koning betoond om zijn Zuidelijke onderdanen te behouden, was slechts olie in 'tvuur; spoedig breidde zich de opstand over geheel België uit eu ging er in het Noorden een stem op om scheiding. Amsterdam bracht dien wensch het eerst van alle Hollandsche steden voor den troon. Na lange aarzeling besloot de koning, vooral op aandringen van een aantal gegoede en welgezinde burgers van Brussel, om de orde in Belgiës hoofdstad gewapenderhand te herstellen, en ontving Prins Frederik bevel, om haar te bezetten, doch zooveel mogelijk de stad te sparen. We weten, hoe onze troepen I irussel binnentrokken en hoe verraderlijk ze daar ontvangen werden, en die weder moesten ontruimen.

Thans volgde de wapenkreet, die zulk een weerklank bij de natie vond. Wat de wapens kon dragen, snelde als vrijwilligers onder de vanen; vrijwillige giften stroomden op het altaar des vaderlands, zoodat de kolommen der Staatscourant ze niet konden bevatten. Had het Zuid den troon des konings willen omverwerpen — het Noord schaarde zich des te dichter om »Vader Willem.quot; 't Is hier de plaats niet, om mede te deelen, wat er gedaan werd, evenmin om de nationale haut te schetsen, die zicli in allerlei schimpdichten en spotprenten lucht gaf — cje-lukkig hebben meer dan veertig jaren dien haat doen uitslijten en in vriendelijke en toegenegen gevoelens veranderd. Het bombardement van Antwerpen (27 Oct. 1830) was weinig geschikt, om de Belgen tot verzoening te stemmen; de zelfopoffering van .1. 0. .1. van Speijk (5 Febr. 1831) gaf én Belgen én Mogendheden ontzag voor onze marine. De tiendaagsche veldtocht toonde, wat een volk als 't onze kon; jammer, dat de interventie der Fransche wapenen den voortgang der onze stuitte. De dappere verdediging en eindelijke overgaaf der citadel was 't laatste bedrijf in dezen treurigen oorlog.

De koning, wieu België door de groote Mogendheden was opgedrongen, had zich terstond tot deze gewend, om onderling middelen te beramen tot demping van de onlusten in zijn Staten, Hun gevolmachtigden vergaderden te Londen, en lieten zich door den slnwen Talleyrand tot het stelsel van non-interventie overhalen. Een wapenstilstand, door de Londensche conferentie

-ocr page 489-

437

voorgesteld, werd door onzen koning aangenomen, door de Belgen verworpen, die Jiiet tevreden waren met de daarbij bepaalde grenzen van ons grondgebied, welke toch geen andere waren dan die der Vereenigde Nederlanden in 181 1. Toen dan rok Willem I den inhoud der protocollen van 20 en 27 Januari 1831 aannam , waardoor de scheiding van Noord- en Zuid haar beslag zou krijgen, verwierpen de Belgen die andermaal. En nu begon het ongelukkige stelsel van volharding, waarin koning Willem 1 zeker in zijn volle recht was ; doch hetwelk moest eindigen in toegeven, ons land millioenen en onzen Vorst de sympathie van zijn volk gekost heeft. Nooit is een wettig Vorst ten overstaan van zijn opgestane onderdanen door de groote Mogendheden zoo onrechtvaardig behandeld als koning Willem de eerste. Met voorbijzien van hun eerst voorgestelde voorwaarden vun scheiding, eischten zij dat onze koning de 2-1 artikelen zou aannemen, welke den Belgen naar den zin waren, en ontzagen Frankrijk en Engeland zich niet, ons door 't blokkeeren onzer havens en 't ontnemen van do citadel van Antwerpen te dwingen. Eindelijk, na tallooze moeilijkheden, werd het eindverdrag met België den 8stequot; Juni 1839 te Londen gesloten en bekrachtigd. Nu werd in een dubbele kamer der Staten-deneraal de bestaande grondwet gewijzigd, welke echter niet aan de partij van den vooruitgang voldeed; de belangrijkste wijziging was de ministeriëele verantwoordelijkheid.

't Zij deze verandering van staatkundige beginselen den grijzen monarch niet aanstond en hij gevoelde met zulk een grondwet niet te kunnen regeeren, 't zij 't geschokte vertrouwen der nntie die ten gevolge van den neteligen toestand der geldmiddelen een staatsbankroet in 't verschiet zag, hem daartoe deed besluiten 't zij het alleen verlangen naar rust na zulk een vermoeiende regeering van ruim zes-en-twintig jaren was — koning Willem de eerste begreep, dat het roer van den Staat aan jeugdigeren krachtiger handen moest worden toevertrouwd. Dientengevolge deed hij den 7jcquot; October 1840 op de groote zaal van 't Loo, »na rijp beraad, uit vrijen wil en geheel uit eigene beweginquot;-, onherroepelijkquot; afstand van do regeering over Nederland en Luxemburg, aan zijn oudsten zoon en wettigen erfgenaam, den Prins van Oranje, en behield voor zich alleen den titel van »koning Willem Prederik, graaf van Nassau.quot;

Na 't nederleggen van de teugels des bewinds vertoefde de

-ocr page 490-

438

graaf van Nassau nog eenige weken in 's Gravenliage, waar hij den 4dcn November den plechtigen doop bijwoonde van zijn achterkleinzoon Willem Nicolaas Alexander Frederik Karei Hendrik (onzen tegenwoordigen kroonprins). Weldra daarna vertrok hij naar Berlijn, waar hij den IGd':n Februari in 't huwelijk trad met de gravin d'Oultremont 1), en zijn overige levensdagen nn eens te Berlijn, dan op zijn landgoederen in Silezië, soms ook hier te lande, vooral op 't fjoo, doorbracht. Daar vertoefde hij ook in den zomer van 184H, toen er middelen werden beraamd, om 's Lands tinancien te herstellen. Koning Willem Frederik begaf zich nu naar 's Gravenliage, en, nog voor 't laatst zijn vaderland nuttig willende zijn, bood hij aan, bijaldien de thans door de regeering beraamde maatregelen door de Staten-Generaal werden goedgekeurd, af te zien van de vier millioenen, welke hij van het koninkrijk der Nederlanden te vorderen had, en tevens voor tien millioen tegen drie ten honderd in de vrijwillige leening deel te nemen. Daarop vertrok hij den 7aen November naar Berlijn, waar hij den 12a'1quot; December des morgens ten 9 ure ten gevolge eener beroerte, in den ouderdom van rnim een-en-zeventig jaren overleed. In tegenwoordigheid van Prins Frederik en zijn gemalin gaf de grijze vorst den jongsten snik. Op de tafel, waaraan hij door de beroerte was overvallen , lag het beroemde werk: »de Navolging van Christusquot;, waarvan het hoofdstuk »Gedachten over den Doodquot; was opgeslagen. Dat was dus zijn laatste lectuur geweest!

't Vorstelijk lijk werd door een Pruisische stoomboot naar Hamburg en van daar door de Cerberus naar 't vaderland overgebracht. Te Rotterdam aangekomen , werd het daar in de benedenzaal van 's Ivijks werf, die tot een zoogenaamde chapelle ardente was ingericht, bewaard. Daar kwam koning Willem 11 het dierbaar overschot bezoeken en vertoefde hij een geruimen tijd in de stille rouwzaal. Dat bezoek herhaalde hij den volgenden dag met H. M. de koningin en de verdere aanverwanten. Den 2'1''quot; Januari werd de eerste Koning der Nederlanden met de meeste plechtigheid in 't graf zijner doorluchtige vaderen bijgezet.

1

's Kouings eerste gemalin was den ISileu October 1887 in den ouderdom van bijna zestig jaren gestorven. Smartelijk trof haar verlies den gemaal, dien ze bijna -vijftig jaren in lief en leed liad ter zijde gestaan.

-ocr page 491-

439

Willem de eerste is, gedurende zijn gelieele regeering, een voorbeeld geweest van arbeidzaamheid, matigheid, godsdienstigheid, huiselijkheid, milddadigheid en nederigheid, 't Goede, hetwelk hij in 't geheim verricht heeft, moge de kieschheid verzwegen hebben; 't heeft hem een gedenkteeken gesticht in de harten der beweldadigden en hun kinderen. Hij was een zelf-ivgeerend koning en wilde alles uit eigen oogen zien. Heeft men ook zijn stelsel van volharding gegispt; men heeft slechts al te zeer vergeten, dat het moeilijk is in de geheimen der staats-kabinetteu door te dringen. Daarenboven — ware de troon van Lodewijk Philips eens tusschen 18:i2 en '39 ineengestort; misschien zou 't land zijn Willem den eersten een tweeden Willem den derden genoemd hebben, die aan Frankrijks heerschappij een dam had opgeworpen. Daarom dan ook onthouden we ons van ellc verder oordeel over den Vorst, dien de nakomelingschap waarschijnlijk billijker zal richten, dan zijn tijdgenooten 't hem gedaan hebben.

V. KEN OKI.AUWEIU) IIKM).

»Dezen lauwerkrans leg ik, als Koning der Nederlanden, neder op het stoffelijk overschot van Neerlands onvergetelijlcen Tweeden Koning, iii naam van zijn edel en getrouw volk, in naam van het geheele koninklijke geslacht!quot;

Zoo sprak onze geëerbiedigde Koning, nu bijna vijf-en-twintig jaren geleden, toen hij in de Nieuwe kerk te Delft een lauwerkrans nederlegde op de lijkkist van zijn doorluchtigen Vader, een lauwerkrans, gevlochten door de handen zijner keizerlijke en koninklijke Moeder.

Pjen lauwerkrans op de lijkkist van den ridderlijken Vorst bij uitnemendheid! Wel mocht Koning Willem de derde dien neder-leggen uit naam van het getrouwe volk, dat in Willem Frederik George Lodewijk den alonden stam der Nassausche helden had zien herleven.

Den (J^11 December 1702 geboren, werd hij den 28stcquot; daarna in de lt; Jroote kerk te 's Hage gedoopt. Bij de laatste gelegenheid koos de leeraar tot tekst de woorden van David; »Doch uw Huis zal bestendig zijn •!).quot; Inderdaad, die woorden, uitgesproken in

1) tl. Hossclin , W illem II , 151/.. 2.

-ocr page 492-

440

eon tijd, toen do vrienden van 't Huis van Oranje meer dan ooit de onbestendigheid van dat Hnis inzagen, mag wel als een profetie gelden: »datzelfde kind zon de eerste erfelijke opvolger van een koningshuis zijn.quot;

Slechts even twee jaren oud, moest hij met zijn doorluchtig geslacht den vaderlundschen bodem verlaten. Zijn kinderjaren bracht hij door op 't kasteel Hamptoncourt, welks vruchtbsre weilanden hem misschien eenig denkbeeld van de vaderlandsche dreven konden schenken, en verliet Engeland in 1801, toen zijn vader als regeerend vorst in Duitschland (Fulda) optrad. Daar 't hofgezin in Berlijn bleef, wei'd de opvoeding van Prins Willem en zijn broeder Frederik aldaar aangevangen en voortgezet onder de oogen van het Pruisische Hof. In Mei 1800, dus op ruim dertienjarigen leeftijd, werd hij naar de militaire academie te Herlijn gezonden. Veel had hij te danken aan de opleiding van Jean Victor Baron de Constant Rebecque, in 1805 door den koning van Pruisen tot 's Prinsen militairen gouverneur benoemd en die met hem in dezelfde woning was gehuisvest, hem naar de lessen aan de academie vergezelde, zijn studiën te huis bestuurde en hem ook daar onderricht gaf. Toen, bij de aannadering der Franschen, de Prinses van Oranje Berlijn ontweek, nam zij den veertienjarigen Willem mede naar Stettin en Dantzig; bij hun terugkomst in Berlijn hervatte de Prins zijn studiën.

Ofschoon or misschien geen wilder knaap op de academie te Berlijn was dan Prins Willem, die daarin een waar tegenbeeld vormde van zijn bedaarden, leergierigen engezeggelijken broeder Frederik, ofschoon do erfprins meer behagen schiep in waagstukken en lichaamsbewegingen dan in gezette studie, waren zijn juist begrip en zijn levendige verbeeldingskracht toch de oorzaak, dat hij op de registers van gedrag, leerzaamheid en vorderingen van de leerlingen der militaire academie staat aan-geteekeud als een der beste leerlingen van de eerste klasse, vooral in de historie, wiskunde en natuurkunde.

Op den ;}0stcquot; Maart 1809 legde de zestienjarige i'rins op 't paleis zijner ouders, ten aanhoore van den predikant Sack, zijn geloofsbelijdenis als Lid der Hervormde kerk af en acht da^en later werd hij tot den rang van officier van 't Pruisische leigt;-pr bevorderd. Als bh]k van toegenegenheid beschonk zijn koninklijke oom hem een maand later met de orde van dew Zwarten

-ocr page 493-

441

Adelaar, welke orde de zoo vereerde koningin Louise hem op de borst hechtte. Den eersten Juni vertrok hij, vergezeld van Baron de Constant eu een enkelen dienaar, Enlner, naaide Sond, vanwaar de Engelsche korvet Holla hem naar Engeland bracht, waar hij door zijn tante, de hertogin van York, aan koning George III voorgesteld werd. Hier bezocht hij, steeds van zijn trouwen mentor vergezeld, de hoogeschool te Oxtbrd, waar hij zich onder Henry Allen Johnson in 't latijn eu in de fraaie letteren oefende, en gedurende den tijd van zijn verblijf aldaar twee reizen door Engeland deed: oen in 't Zuidwesten van 't Britsche rijk, de andere naar Schotland en Ierland. Doch 's Prinsen aanleg was er niet naar, om zich kalm en bedaard te Oxford aan de studie te wijden, terwijl elders in 't slaggewoel lauweren te behalen waren. Baron de Constant had reeds aan Oranje voorgesteld, om den erfprins, na 't eindigen der twee jaren, bestemd tot zijn verblijf aan de universiteit, een veldtocht in Spanje te doen bijwonen. Op 't verleenen van die toestemming, verzocht de Prins aan zijn oom, den Prins-liegent 1), de vergunning om in 't Engelsche leger onder Lord Wellington te dienen, welk verzoek hem werd toegestaan, wordende hij aangesteld tot luitenant-kolonel, en aan De Constant en Johnson de vergunning geschonken, om hem te vergezellen. Den 218tcquot; Juni 1811 gingen zij te Spithead scheep, aan boord van het fregat »The Mermaidquot;. De reis ging naar de Taag, waar men reeds den 2Gaten Juni aankwam en zijn intrek nam in 't hotel van den Engelschen gezant, James Stuart. Hier schreef de Prins een brief aan Wellington, die hem uit zjjn hoofdkwartier, Qnenta de St. Joao, antwoordde, »dat hij zich gelukkig zou rekenen, hem in 't leger te ontvangen.quot; De Prins aarzelde niet lang, om aan den wensch des grooten bevelhebbers te voldoen: reeds den G'10'1 Juli had zijn eerste ontmoeting met den opperbevelhebber plaats. Van 's Prinsen verblijf in Spanje zullen we slechts enkele punten aanstippen. Dat de veldtocht onder Wellington een hoogeschool voor Oranje was, om krijgsbekwaamheden te erlangen, behoeven we niet voorop te zetten — die zaak is te bekend.

Daar Wellington 't voor 's Prinsen krijgskundige opvoeding beter oordeelde, den dienst bij den staf door dien bij de troepen

1

Die bij de kmikzinuighcid van George 111 Engeland bestuurde.

-ocr page 494-

442

tf. doen voorafgaan, had hij bij den se Cretans van Staat verzocht. Zijne Hoogheid den rang vati kolonel in 't leger te verleenen, waaraan gereedelijk gehoor werd gegeven, zoodat de Prins den 21 October die aanstelling' kreeg, doch door don opperbevelhehher, die hem liefgekregen had, niet hij een brigade geplaatst, maalais stafofficier bij zich gehouden werd.

Den vuurdoop onderging de Prins in 't gevecht bij El-Bodon en Aldea-de-Ponte, van welk gevecht Wellington in zijn leger-bericht schrijft: »Zijne Doorluchtige Hoogheid de Erfprins van Oranje vergezelde mij gedurende de operatiën, en was het eerst in 't vuur. Hij heelt een moed en een schranderheid doeu blijken, welke doen hopen, dat hij een sieraad van zijn stand zal worden.quot; Bij 't beleg en de bestorming van Ciudad-liodrigo, onderscheidde de Erfprins zich weder luisterrijk, 't Was de eerste maal, dat hij de bestorming eener vesting bijwoonde, en hij vond er gelegenheid te over, om zich aan gevaren te gewennen en onversaagdheid te leeren.

't Was de 19dc Januari 1812. 't Was zeven ure in den avond en de heldere maan bescheen de troepen op hun posten. Otj stormladders lagen gereed; daarbij een groote menigte met lavendel gevulde zakken, om de gracht te dempen. Op een dezer zakken deed Wellington een korten slaap; de Prins echter kou niet .slapen, maar wachtte met ongeduld op het sein tot den aanval. Nog voor 't gegeven wordt, rukken de troepen reeds op en verbreidt zich de aanval over de gansche linie. Driehonderd vrijwilligers onder Majoor Napier moeten de kleine bres bestormen. Snel doorloopen zij een afstand van bijna driehonderd ellen, tot aan de kruin van het glacis , springen van den rand der buitengracht elf voet naar beneden en bereiken de bres van den onderwal. Doch de verdedigers bieden een moedigen tegenstand; Napier wordt door een kartetskogel nedergeworpen. Het oogen-blik is hachelijk. Daar springt de Prins met Constant en andere officieren in de gracht, stuwt de reeds wijkende aanvallers op — Willem van Oranje is een der eersten in de bres. De vermeestering dezer kleine bres bespoedigde die van de groote; in een half uur was de bestorming afgeloopen. Napier 1) schrijft van die bestorming: »Zoodra ik gevallen was, op twee derden der hoogte van de bres, ben ik geholpen om er van af te komen door

1) lu zijn History of the war of the peninsula.

-ocr page 495-

443

den Prins van Oranje, die mij zeer vriendelijk zijn sjerp gaf om mijn verbrijzelden arm mede op te binden, welke sjerp ik thans nog in mijn bezit bel).quot;

Bij de belegering van Badajoz en de bestorming van die vesting in den nacht van den G',cquot; April, onderscheidde zich de Prins weder. Onverschrokken snelde hij naar de kruin van het glacis, om de troepen tot een nieuwen storm aan te sporen, en niet minder onbevreesd toonde hij zich bij 't overbrengen van een order van den opperbevelhebber aan kolonel Bernard; een tocht die over de lijken der gesneuvelden en te midden van't gekerm der gekwetsten ging, zoodat hij zijn paard geen stap kon laten doen, zonder op dooden of' levenden te trappen. Op verzoek van Wellington ontving hij, om zijn gehouden gedrag bij El-Bodon, Cindad-Rodrigo en Badajoz, de gouden eermedaille ter onderscheiding van Britsche officieren, die zich in Spanje loffelijk hadden gekweten.

't Was niet lang na de inneming van Badajoz, dat de Prins in 't Engelsche hoofdkwartier te Aldehuela-de-la-Boveda een bode van zijn vader ontving, en wel diens kamerheer den baron Van Heerdt tot Eversberg, door wien Prins Willem Frederik zijn zoon een huwelijk voorstelde met de nu zestienjarige 1) erfdochter van den Engelschen troon, Prinses Charlotte Augusta, een schoone vorstin, met een buitengewone wilskracht begaafd, meer geschikt om eenmaal als koningin den schepter te voeren, dan een echtgenoot door baar liefde gelukkig te maken. De erfprins gaf eeu antwoord, dat, zonder hem zelf te binden, zijn vader niet kon teleurstellen.

We vinden den Prins weder naast zijn vriend Wellington in 't gevecht bij Castrajon, waar de opperbevelhebber met zijn staf plotseling in 't gedrang van den strijd geraakte, alleen door persoonlijke dapperheid het gevaar kon ontkomen, en waarbij Oranje zich kloekmoedig en onverschrokken gedroeg. In den daarop gevolgden slag bij Salamanca onderscheidde hij zich andermaal. Wellington prijst hem in zijn legerbericht weder hoog; de naam van Salamanca werd bij de drie andere op 't eermetaal gegraveerd, hetwelk Oranje eerst in de maand November ontving. Doch een nog hoogere onderscheiding beidde hem, een onderscheiding , die wèl aantoonde , hoe hoog de twintigjarige

1) Geb. 7 Januari 1796.

-ocr page 496-

444

krijgsheld in Engeland stond aangeschreven; in 't hoofdkwartier te Villa-Torra ontving liij de tijding van zijn benoeming tot adjudant van den Prins-Regent.

Toen bij 't leger in Spanje de afloop van Napoleons ranip-spoedigen tocht in Rusland en de afval van Pruisens koning bekend werd , gaf de Prins den opperbevelhebber zijn wensch te kennen, om zijn krachten te gaan wijden aan den strijd, als meer rechtstreeks in verband met de belangen van zijn Huis. Wellington ried hem, het gevoelen van den Prins-Regent daaromtrent in te winnen. Prins Willem schreef daarover aan zijn oom, den hertog van York. Van dat vertrek naar 't Pruisische leger kwam niet; Oranje bleef in Spanje als aide-de-camp van Wellington. En dat was gelukkig. »Had de Prins zijn wensch vervuld gezien om in het Pruisische leger over te gaan, hij zou later het bevel niet gevoerd hebben over Britsche troepen. Do Erfprins van Oranje moest ook den laatsten veldtocht van het liritsche leger in Spanje bijwonen, om nieuwe kracht te verkrijgen voor volgende tijden en het vertrouwen te winnen van den man, onder wiens opperste leiding hij later gestreden heeft op het gewichtigste punt van den gedenkwaardigsten aller veldslagen.quot; 1) Ook in den beroemden slag Lij Vittoria (21 Juni 1813) onderscheidde do Prins zich, volgens Wellingtons legerbericht weer door »dapperheid en schrander overleg'quot;. In de gevechten in de Pyreneën beleefde hij menig gevaarvol oogenblik. In dat bij Sorauren wordt hem bij 't oprijden eener hoogte zijn paard onder 't lijt' doodgeschoten, zijn trouwe vriend en metgezel, Baron Constant Rebecque, biedt hem 't zijne aan, Oranje weigert, klimt te voet naar boven en staat weinige oogenblikken later op de kruin der hoogte bij Wellington, ten doel aan een hagelbui van vijandelijke kogels, die verscheidene officieren kwetsen en bijna al de paarden dooden.

Wellington had den Prins uitgekozen tot overbrenger van zijn dépêches naar Engeland. De kotter »Fancyquot; bracht hem naar Engeland over. Te middernacht van den in0quot;1 op den 1(j'1cquot; Augustus kwam hij te Londen, waar den volgenden dag de kanonnen van den Tower en St. Jamespark aan de bevolking der hoofdstad verkondigden, dat er weder tijding van een overwinning was aangekomen. Hier te Londen zag de Prins, na

1

Bosscha, Leven van Willem IJ, Hlz. 1-18.

-ocr page 497-

445

een scheiding van vier jaren zijn vader terug en werd er besloten, dat hij naar Spanje zou terugkeeren; immers, de aanstaande gemaal van Charlotte moest zich in 't Engelsche leger blijven onderscheiden. Prins Willem Frederik bracht zijn zoon naar Plymouth, waar hij getuige was van de eerbewijzingen, welke den jongen held werden aangedaan. Hier nam de Prins afscheid van Baron de Constant, die hem aebt-en-een half jaar, eerst als gouverneur, daarna als krijgsmakker op 't oorlogsveld, onafgebroken ter zijde had gestaan.

Tijdens dit tweede verblijf iu Spanje werd de Prins lievig aangetast door een oogziekte, die toen in 't leger heerschte; hij kon dus Wellington niet vergezellen. Deze kreeg van 'f Hritsche ministerie een brief met het voorstel, om den Prins terug te zenden; daar de tijd scheen gekomen te zijn, dat diens vader zich aan 't hoofd van een opstand in Holland zou kunnen plaatsen en den arm des zoons kon noodig hebben. Wellington was het daarmede ten volle eens. Eerst den 28rtlt;!quot; van die maand oordeelden de geneesheeren, dat de Prins zonder gevaar de reis kon aannemen. Ongeduldig als hij was, kon hij niet wachten op een schip naar Wellingtons wensch, bij nam dus 't eerste vaartuig in dienst, hetwelk hij kon krijgen. Voor den Engelschen wal gekomen , vond hij des morgens bij 't ontwaken in zijn kajuit een menigte nieuwsbladen uitgespreid, waarin de loop van de staatsomwenteling in Holland en de verheffing van zjjn huis tot het souverein gezag te lezen stonden. » Naar Holland!quot; was nu de stem in zijn binnenste. En den 19(leu December ISlü betrad de vorst, die ongeveer negentien jaren geleden op de armen van een baker in de vissclierspink werd gedragen, den bodem van zijn geboorteland als een volwassen man, een gevierd held, wien de lauwer van den krijgsroem om de slapen was gewonden.

VI. QUA.TUE-BRAS EN WATERLOO.

))De gewichtigste onzer buitenlandsche betrekkingen, die met het edelmoedige Groot-Krittannië, zullen eerlang door de huwelijksverbintenis van mijn oudsten zoon, een nog hoogeren trap van vertrouwelijkheid en wederkeerige dienstvaardigheid bereiken.quot; Zoo sprak de Souvereine Vorst den Pgt;0ilen Maart 1814, bij

-ocr page 498-

446

gelegenheid zijner plechtige inhuldiging in tie Nieuwe kerk te Amsterdam. Hoog waren de verwachtingen ten aanzien van dat huwelijk bij liet Hoofd van het Huis van Oranje; uiet minder zwaar misschien was de bekommering bij velen hier te lande, die begrepen, dat de Engelsche invloed de Nederlandsche belangen zou drukken , en vreesden, dat de Prins, door zijn opvoeding reeds meer Engelschmaij dan Nederlander, daardoor meer en meer van 't land zou vervreemden, waar hij eenmaal 't hoogste gezag moest bekleeden; dat, evenals een koning Willem HI op den Engelschen troon Hollander gebleven was. Willem 11 eenmaal op den Hollandschen vorstenzetel een Engelschman zou zijn. Dat huweljjk mislukte echter. Een maand nu de inhuldiging zijns vaders naar Engeland vertrokken, waren tie Prins-Kegent en do ministers er ten hoogste mede ingenomen. Doch Prinses Charlotte's moeder, die in de grootste oneenigheid met haar gemaal, don Prins-Kegent, leefde, wist het door haar kuiperijen te verijdelen , en de Prins zag zich, om de eer van zijn Huis, verplicht van dat huwelijk af te zien. Do Prinses huwde den '2Ü' quot; Mei 1810 met Prins Leopold van Saxen-C'oburg 1) en stierf reeds den G'u'quot; November 1817, te gelijk met het kind, welks geboorte haar 't leven kostte.

Kort voor de Prins weer in 't Vaderland terugkwam, had de Prins-Regent hem den rang van generaal-majooV in Engelschen dienst verleend; den Ki110quot; December 1813 had zijn vader hem tot generaal der infanterie en inspecteur van alle wapenen van 't Nederlandsche leger en der op te richten nationale militie benoemd. Toen do veldtocht door het nieuwe Nederlandsche leger geopend werd, had de verovering van Parijs door de verbonden Mogendheden reeds een eind gemaakt aan den strijd, 't Scheen, dat nu het opperbestuur van 't ministerie van oorlog een veld zou zijn, waarop de Prins de militaire kundigheden, op 't oorlogsveld opgedaan , zou kunnen te pas brengen — reeds met de eerste vrucht zijner werkzaamheden echter: een ontwerp tot verdediging des Lands, stiet hij 't hoofd op den tegenstand van de raadslieden zijns vaders.

Den 21stcquot; Juli 1814 vertrok hij naar Brussel, waar hij don Augustus daaraanvolgende als generaal het opperbevel ook over de Engelsche troepen aanvaardde. Hier werd hij als

1) Later de terste koning Jer Belgen.

-ocr page 499-

447

ridder opgenomen in de Spaansche orde van 't Guldeii Vlies I die vroeger 't onderscheidend sieraad zijner dappere voorvaderen was geweest, 't Was een luisterrijke erkenning voor de verdiensten, door hein in deu Spaanschen bevrijdingsoorlog bewezen. Vier dagen later beschonk y.ijn oom, de Prins-Uegent, hem met-de Bath-orde, als een blijk van erkenning voor 't geen hij in dienst van Engeland had verricht. Doch de tijd zou komen, waarop de Prins van Oranje (die titel was hem bij besluit van 20 Maart verleend, later door een artikel in de grondwet bekrachtigd) zou toonen, wat hij voor 't land zou wezen, aan 't welk hij en zijn huis door eeuwenheugende banden verknocht waren.

Den 10,Ieu April 1815 gal' de Prins bij generale dagorder het opperbevel over 't Nederlandsche en Engelsche leger aan den Hertog van Wellington over, die zijn jongen vriend tot bevelhebber van de eerste divisie van 't leger aanstelde. We weten 't, hoe de Prins op den l()den Juni te Quatre-liras den overraach-tigen vijand tegenhield, en hoe hij twee dagen later bij Waterloo zijn bloed stortte. Beide zaken zijn te zeer bekend en te kort geleden herdacht, dan dat we er over uitweiden zonden. Slechts een enkel woord over 't laatste. — 't Is reeds half acht in den avond. Oranje rent aan 't hoofd van twee bataljons Nassauers op 't meest vernielende punt der Fransehe artillerie af. Daar vliegt een geweerkogel hem door den linkerarm , dicht hij den schouder, een andere treft het paard, waarop hij zit. Snel stijgt hij af, doch zinkt duizelend neer op den doorweekten en omwoelden grond; toch staat hij weer op en zoekt waggelend een steun tegen het paard van een Nassauschen officier. Dat ziet Jules Thierry Nicolas de Constant Rebecipie de Villars, kapitein van den staf; hij snelt toe, springt van zijn paard en wil, dat de Prins daarop zal stijgen. Deze echter, wien 't bloed langs arm en zijde loopt, antwoordt niet en valt in de armen van den edelman, tegen wiens borst bij zijn nederzijgend hoofd laat rusten. Doch de oogenblikken zijn kostbaar: reeds zijn de Fransche kurassiers in beweging tot een charge naar de plaats waar de Prins zich bevindt. Vruchteloos heeft hij reeds een paar malen gepoogd, om den voet in den stijgbeugel te zetten; 't steigeren van het dier, hetwelk 't gonzen der kogels verschrikt, heeft het hem belet. Ook de luitenant-kolonel, baron van Heerdt van Eversbergen, is er bijgekomen. .Met inspanning van alle

-ocr page 500-

44S

krachten zet nu de Prins den voet in den stijgbeugel en heft hij zich in den zadel. Hij wil weer naar den vijand, maar pijn en bloedverlies doen hem geheel bezwijmen. Daar komt ook Lord March hem te hulp; in der haast worden eenige scherpschutters tot een lijfwacht geschaard ; onder hun bedekking wordt de Frius uit het vuur geleid naar Mont-St.-Jeau, daar op een deurpaneel neergelegd en onder geleide van zijquot; adjudant Van Hoeff door de Nassauers naar 't kwartier van den Hertog van Wellington gedragen.

Was dat kwetsen van den Prins , zoo kort vóór de glorierijke beslissing van den slag, een ramp voor den held als krijgsman, als aanstaanden koning van Nederland was diezelfde kogel een weldaad voor hem: de man, die door opvoeding en karakter vreemd aan de Nederlanders was geworden, werd nu eensklaps populair — ja, het troetelkind der natie. De Staten-Generaal wenschten hem een bewijs van liefde en dankbaarheid te geven en schonken hem het lustslot Soestdijk met zijn aanhoorigheden. Toen nu in September, ter gelegenheid van de inhuldiging van koning Willem I, de Staten van alle Nederlandsche gewesten voor de eerste maal te Brussel vergaderd waren, werd er bepaald, dat den Prins uit erkentelijkheid, voor rekening van den Staat, in Brussel een paleis zou worden gekocht en vorstelijk ingericht, hetwelk, benevens het domeinpark Tervueren met zijn aanhoorig lusthuis, den Prins in vrijen en vollen eigendom zou worden overgedragen.

Op den S116quot; Juli kwam de Prins van Oranje in 't hoofdkwartier van zijn broeder Prins Frederik te ('urgies aan. Hij was reeds zoover hersteld dat hij den volgenden dag naar Parijs kon gaan, om daar 't bevel over 't eerste corps van 't Britsch-Nederlandsche leger weder op zich te nemen. Den 305tcn daaraan-volgenden deelde hij, versierd met het grootkruis der Militaire Willemsorde, aan tachtig officieren en soldaten de eereteekenen dier orde uit en gaf hij een groot diner, waarop ook al de nieuwe ridders genoodigd waren.

Daar te Parijs had hij omgang met de grootste veldheeren van zijn tijd, alsmede met de keizers van Rusland en Oostenrijk, den koning van Pruisen, en een aantal prinsen. Keizer Alexander benoemde hem tot Ridder Tweede Klasse van St. George, keizer Frans tot Kommandeur der militaire orde van Maria Theresia en koning Frederik Wilhelm de derde tot Ridder Eerste Klasse van den Uooden Adelaar.

-ocr page 501-

449

Hechter band echter zou er tusscheu 't Huis van Oranje en dat van den heerscher van 't groote Russische rijk worden gesloten , door het huwelijk van den kroonprins der Nederlanden mot de grootvorstin Anna Paulowna van Rusland. Dit huwelijk had den 218tcn Februari 181 li te St. Petersburg plaats. Ongeveer een maand vroeger was de zuster der bruid, de grootvorstin Catharina Paulowna, weduwe van Prins Peter van Hol-stein Oldenburg, in den echt getreden met den kroonprins van Wnrtemberg. Opmerkelijk is het, dat twee telgen uit die zoo kort na elkander gesloten huwelijken later in den echt verbonden en koning en koningin der Nederlanden werden.

Anna Paulowna schonk haar gemaal vijf kinderen: Prins il-leni Alexander Paul Frederik, Lodewijk, onzen tegenwoordigen koning, den 19dequot; Februari 1817 te Brussel geboren; Prins Willem Alexander Frederik Constantijn Nicolaas Michael, die den 2den Augustus 1818 op Soestdijk het eerste levenslicht aanschouwde. Was hij de vreugd zijner ouders, de hoop der natie — reeds op negenentwintigjarigen leeftijd stierf hij, op het eiland Madera, werwaarts hij zich tot herstelling zijner gezondheid begeven had, aan een kwijnende ziekte. De derde zoon. Prins Frederik Hendrik (Prins Hendrik), geboren te Soestdijk 13 Juni 1820, is de eerste vorst uit het Huis van Oranje-Nassau, die als scheepsbevelhebber de Nederlandsche vlag heeft doen wapperen aan de oevers van de Newa, in de Middellandsche zee en in den Indi-schen Archipel. Als 's konings eenig overgeblevene broeder behartigt hij diens belangen als zijn gouverneur-generaal in Luxemburg. Merkwaardig zijn de woorden, onlangs door Z. M. koning Willem Hl bij het feest van Alkmaar (18 Oct. 1873) ten aanzien van dezen broeder gesproken. Aan den feestdisch legde Z. M. zijn hand op den schouder zijns broeders. «Mijne Heeren!quot;' sprak hij tot de verzamelde gasten. ))Bij gelegenheid van het eeuwfeest te Brielle was ik zoo vrij en neem heden dezelfde vrijheid. om wat ik gevoel uit te spreken en dat ik beschouw als een goede tijding voor elk vaderlandsch hart: Dat ons aller vader, de onvergetelijke en onvergankelijke Prins Willem de Eerste, zijn broeder Lodewijk van Nassau, zijn rechterhand noemde, is bekend; mijne Heeren! diezelfde steun staat thans ter linkerzijde van koning Willem den derden: Prins Hendrik!quot;

Een vierde zoon, 21 Mei 1822 te Soestdijk geboren, Willem Alexander Frederik Ernst Casimir, op den gedenkdag van Wa-

-ocr page 502-

450

terloo te Amsterdam in tie Nieuwe kerk gedoopt, werd reeds vier maanden later aan 't ouderlijk hart outrukt. Groots vreugde daarentegen schonk den 88Un April 1824 de geboorte van Prinses Wilhelmina Maria Sophia Louise, thans de gemalin van den Groothertog van Saksen Weimar Eisenach.

De Prins bemoeide zich veel zoowel met lt;le lichamelijke als met de geestelijke opvoeding zijner kinderen. Van hun geboorte af aan was zijn stelsel, hun lichamen te verharden door onthouding van alles wat weekelijkheid kon bevorderen. Toch bleet' in hem zelf altijd de hoofdtrek van zijn karakter: een rustelooze beweegbaarheid, het gevolg zijner eigen opvoeding. Eens had hij 's morgens te 's Gravenhage tusschen 8 en 9 ure het ontbijt gebruikt, steeg te paard en dineerde om 5 uur 's namiddags bij zijn vader te Brussel. In de maand October van 't jaar 1818 had hij bij 't besturen van de groote manoeuvres der troepen in 't bijzijn van den koning van 's morgens 0 uur tot 's middags 12 uur in regenachtig weer te paard gezeten. Na 't gebruik vau 't middagontbijt steeg hij weder te paard en reed naar Spa, waar hij ■ zijn gemalin eens wilde verrassen, en nog voor den nacht aankwam, ofschoon de afstand veertig mijlen is. Ook grootere reizen werden door hem ondernomen; o. a. in 1820 een naar Warschau, in 1824 eu 1825 drie naar St. Peters-burg, afmattende reizen, zooals hij ze deed en waarbij geen zijner adjudanten hem in al zijn vermoeinissen kon bijhouden, 't Mee-t van alle deed de reis, welke hij den 8stequot; Januari 1826 bij gelegenheid van den dood (1 December 4825) zijns beminden schoonbroeders, keizer Alexander, naar de hoofdstad van Rusland ondernam, zijn zenuwgestel aan. Toch vond de vorst ook genoegen in 't huiselijk leven. Do jacht, anders een verlustiging voor zulke woelige gestellen, was geenszins zijn lievelingsvermaak. Het schaakspel kon hem boeien, niet het kaartspel, waarin hij geheel en al onbedreven was. Muzikale soiree's aan zijn hof waren hem steeds welkom. In 't beloonen en aanmoedigen van kunstenaars was hij onbekrompen. Wat hem smartte was, dat de door hem in zijn paleis te Brussel verzamelde kunstwerken door den brand van 28 December 1820 genoegzaam geheel verloren waren gegaan. Later heeft hij aan zijn kunstzin ruimer voldoening gegeven door 't stichten en verrijken van de Gothische zaal in zijn paleis te 's Gravenhage.

-ocr page 503-

451

Minzaam en raeuschlievend was hij als Prins van Oranje niet minder, dan hij 't was als koning. Onvergetelijk is de maand Februari 1825, toen hij overal tot hulp en redding van de slachtoffers van den watersnood gereed was en zich een ouverganke-lijk monument in de harten der ongelukkigen heeft gesticht. Tal van treffende voorvallen zijn daarvan opgeteekeud en in 't geheugen overgebleven. Meer nog dan de vele giften, welke hij deed uitdeelen en de /' lïü,000, welke hij en zijn gemalin in de collecte schonken, vereeren hem de trekken van grootmoedig en innig medeleden, welke hij deed blijken, 't Volk zeide ook van hem: »de Prins van Oranje heeft niets van 't Hof dan de beschaafde manieren.quot;

Vil. KEN KIDDKRLIJK VORST.

De Prins van Oranje en Prins Frederik waren te 's Oraven-hage, toen aldaar in den nacht van den 2G8ten Augustus 1830 het bericht aankwam van 't oproer te Brussel. Hij zelf' bracht die tijding naar 't Loo en vroeg de bevelen van den koning, niet wien hij onmiddellijk naar den Haag terugkeerde. In een ministerraad, onder de voorzitting van den Prins gehouden, drong hij op toegefelijkheid, vooral op 't ontslag van Minister Van Maanen, als 't ware de verpersoonlijking van de ontevr denheid der Belgen , aan. Noch de ministerraad noch de koning waren daartoe te bewegen. Nu werden beide Prinsen naar de zuidelijke gewesten gezonden, »om met de middelen, daartoe te hunner beschikking gesteld, personen en eigendommen te beschermen en zich te verzekeren van den waren stand van zaken; waarna zij den koning de meest geschikte maatregelen ter bedaring der gemoederen zouden voordragen.quot; Te Vilvoorde gekomen , waar reeds drie bataljons infanterie, twee escadrons cavalerie en een batterij veldartillerie verzameld waren, ontvingen ze daar een bezending uit Brussel, die de verzekering gaf, dat, »indien 's konings zonen zonder gewapende macht binnen Brussel verschenen, de orde terstond zou terugkeeren.quot;

Den volgenden dag vertrokken de Prinsen naar de oproerige stad. Buiten de poort kwamen hun verscheidene aanzienlijke mannen te gemoet, oprechte vrienden van 't koninklijke Huis, die een tafereel ophingen van den woesten hoop, welke Brus-

29*

-ocr page 504-

45:2

«els straten vervulde, en hen smeekten, om ter wille hunner eigen veiligheid, niet binnen de poort te komen. Maar vrees was geen woord, hetwelk Willem van Oranje kende; dat had hij bewezen op de wallen van Ciudad-Rodrigo, op den viersprong bij Quatre-Bras, in 't veld van Waterloo. Na Prins Frederik te hebben overgehaald, buiten de stad te blijven, ten einde hem , als 't noodig was, met geweld tegen de aanslagen der muiters te beschermen, nam hij van den geliefden broeder afscheid met de woorden: »De Voorzienigheid heeft in zoovele gevallen over mij gewaakt. Oproermakers zijn geen sluipmoordenaars. Willens en wetens heb ik niemand eenig kwaad quot;gedaan. En is het bij God besloten, dat alleen ten koste van mijn leven rust en orde zullen terugkeeren; welnu, dan zal mijn dood niet minder eervol zijn, dan als ik dien gevonden had op het slagveld.quot;

Ons bestek veroorlooft ons niet, dien tocht door Brussel uitgebreid te beschrijven. De middeleeuwsche legenden spreken ons van ridders, die met onvergelijkelijken reuzenmoed draken en molken bekampten — penseel, lier en beitel hebben hun heldenfeiten vereeuwigd — geen hunner heeft een zoo veelhoofdige hydra bestreden, als de Prins van Oranje binnen datzelfde Brussel, waar hij eeus zoo bemind en aangebeden was. Menig oog staarde dan ook met bewondering op den ridderlijken vorst, die daar tusschen al de bloedkreten van 't gepeupel zoo kalm en bedaard op zijn strijdros zat, als vormden rijder en dier slechts een enkel wezen; uit menige burgerlijke en aanzienlijke woning, waarheen hij 't kalme oog ophief, wuifden hem, ondanks hoon en bedreiging daarbeneden, handen en doeken belangstellend te gemoet. We weten 't, hoe hij alleen aan een vervaarlijken sprong over de barricaden zijn veiligheid te danken heeft gehad. Twee uren lang had de tocht door Brussel geduurd: tafels en stoelen waren uit de vensters geworpen, om de paarden te doen struikelen, eens zelfs was reeds de bajonet van een onverlaat op 's Prinsen borst gericht, doch door den slag van een der betergezinde aanschouwers afgewend — kwart over drieën was hij behouden in zijn paleis. Maar de held, die onbewogen zich door 't woedende gepeupel een weg gebaand had, was geen lafaard, om zich ongestraft zoo te laten beleedigen. »Mijne Heeren!quot; zoo klonk zijn taal tot d'lloogvorst en de andere heeren, op wier verzekeringen hij de intrede in Brussel ondernomen had. ))Gij hebt u op verbeurte van uw hoofd aan-

-ocr page 505-

453

sprakelijk voor mij gesteld. Houdt gij aldus uw belofte en hebt gij den zoon van uw koning in deze stad gelokt, om hem prijs te geven aan al de beleedigingen van het grauw V Is dit de trouw der Belgen?''

Het verblijf viui den Prins te Brussel was een voortdurend betoon van die ridderlijke onverschrokkenheid, welke hem reeds bij den intocht had bezield. Toen graaf Bijland, de bevelhebber der troepen in Brussel, hem mededeelde, dat hij een houten brug had laten slaan, waardoor Zijne Hoogheid in staat zon zijn om in den nacht ongedeerd Brussel te verlaten, gal hij onverwijld bevel, die weer af te breken. En toen hij den volgendon dag met de Belgische heeren aan tafel zat en de tijding kwam van de dreigende houding, welke het volk in de benedenstad weder aannam, was hij de eenige die kalm en bedaard bleef, o Vergeet niet, mijnheer d'Hoogvorst, dat gij op verbeurte van uw hoofd voor mij instaat,quot; zeide hij ernstig. Ja, toen het dreigend geschreeuw van 't gepeupel tot in de eetzaal doordrong en men den Prins bezwoer, onder bescherming der troepen het paleis te verlaten, antwoordde hij kalm: «Mijn zending is nog niet afgeloopen; morgen zal de commissie haar arbeid ten einde brengen; ik moet althans met Fram-ois premier kunnen zeggen: tont est perdu fors l'honneur.quot; En toen, den avond van dien dag, Gendebien hem smeekte, zich aan 't hoofd der beweging te stellen on alzoo België vour 't Huis van Oranje te bewaren, 't zij als koning. of als gouverneur van zijn vader, riep de Prins uit: »Ncen, nooit moet de nakomelingschap kunnen zeggen, dat een Nassau de kroon van 't hoofd zijns vaders gerukt heeft, om die op liet zijne te zetten.quot;

Den 3',cn September 's middags te half drie ure verliet de Prins, vergezeld door de burgerwacht te paard, Brussel, reed naar het hoofdkwartier , en vertrok nog dien avond van Vilvoorde naar 's Gravenhage. Gaarne ware hij nu met beloften van inwilliging naar België teruggekeerd — wie zal zeggen, wat hij had kunnen verhoeden? De koning wilde zich aan zijn grondwettelijke bevoegdheid houden en niets doen zonder de Staten-Generaal. Toen kreeg Prins Frederik bevel, de oproerige stad door de wapenen te dwingen — we weten, hoe de troepen den 23sten September binnen de stad trokken, en iiaar met verlies van ruim 700 dooden en gekwetsten reeds drie dagen daarna moesten verlaten. Intusschen was de opstand over geheel België uitgebreid.

-ocr page 506-

454

Ten einde de scheiding tusschen Noofd en Zuid geregeld te kunnen bewerkstelligen, zond de koning den Prins van Oranje met drie Belgische ministers en zeven leden van den liaad van State, ook Zuidelijke Nederlanders, als Landvoogd over België naar Antwerpen. Reeds den morgen na zijn aankomst aldaar, vaardigde hij een proclamatie aan de Belgen uit (5 October), in welke hij hun een afzonderlijk beheer, benevens vrijheid van taal en onderwijs beloofde. Verschillende omstandigheden werkten samen , om 's Prinsen invloed op de Belgen te verlammen — voor Willem I was België onherstelbaar verloren; zou hij 't misschien nog kunnen behouden voor zijn Huis? Toen deed de Prins van Oranje iets, wat hem in die dagen door de Noord-Nederlanders zeer ten kwade geduid is; hij vaardigde een proclamatie uit, waarbij hij zich aan 't hoofd der beweging stelde, de Belgen voor een vrij en onafhankelijk volk erkende en hun vergunde, afgevaardigden te kiezen voor een nationaal congres. Toch was er een stem in Noord-Nederland, die ondanks alles wat zich tegen den Prins verhief, diens verdediging op zich durfde nemen; 't was die van den grijzen Gijsbert Karei van Hogendorp, in zijn kort geschrift, getiteld »de Prins van Oranje.quot; Mocht het toen op hoogen toon veroordeeld worden — latere, meer gematigde tijden hebben de natie anders doen oordeelen, dan in die dagen van opgewondenheid. Maar werden 's Prinsen goede bedoelingen hier miskend, ze werden dat evenzeer in Belgie; reeds den 263t';n October verliet hij Antwerpen, na den Belgen een eenvoudig, maar aandoenlijk vaarwel te hebben toegeroepen, een vaarwel zonder wrok, zonder eenig verwijt zelfs. Te Willemsdorp in de postherbevg bleef hij vertoeven , om er af te wachten, wat 's ko-nings goedvinden over hem zou beslissen. «Openlijk verloochend door zijn vader, veroordeeld in het Noorden, versmaad in het Zuiden, verdacht'door zijn vrienden, gelijk een balling in zijn vaderland, was echter de doorluchtige martelaar niet lang daar zonder 't geen. na de stem van het geweten, meest het hart kan sterken in 't lijden : woorden van liefde uit den mond van gade en kinderen 1).quot; De Prinses van Oranje spoedde zich niet haar beide oudste zonen, Prins Willem en Alexander, naar Willemsdorp en bleef daar vier dagen in de «onherbergzame herbergquot; bij haar gemaal. Toen werd hij naar 's Gravenhage

l) Bosscha, lieven van Willem II, lilz. 49.'$.

-ocr page 507-

455

geroepen en door zijn koninklijken vader naar Londen gezonden, om de Londensche conferentie bij te wonen.

De Prins van Oranje was weer in 't Vaderland. Op de Belgische adressen, hem door een bezending van ingezetenen uit Brussel, Antwerpen, Gent en Brugge terhand gesteld eu door 90,000 Belgen onderteekend, had de Prins een manifest uitgevaardigd, dat de ongunstige stemming en 't wantrouwen hier te lande nog meer tegen hem had doen klimmen, 't Was de tijd, dat het vorstelijk gezin zich voor eenige dagen naar de Hoofdstad begaf. De koning en de koningin waren reeds den avond van den 8s,equot; April aangekomen — zou de Prins van Oranje 't wagen, zich in de op hem verbolgen stad te vertoonen? Dat was de vraag welke men elkander deed. Verscheidene goedgezinde burgers hadden hem gewaarschuwd tegen den geest, tl ie er in de hoofdstad te zijnen opzichte heerschte. Zelfs de politie aldaar durfde niet instaan voor de ontvangst, welke hem ten deel zou vallen. Zij wenschte, dat hij vooraf een verklaring van zijn gevoelens zou geven ten aanzien van 't oude Nederland.

Zeker zou een minder ridderlijk Vorst teruggedeinsd zijn voor een openlijk optreden in een stad, die onverholen haar antipathie tegen hem deed blijken. — Niet Willem van Oranje, die niet gevreesd had zich in 't oproerige Brussel te begeven — daarenboven , zijn geweten was zuiver; al had hij in de middelen gefaald — hij kende zijn Hollandsche landgenooten te goed — en iiij bedroog zich niet. Maar dan ook overdag, en wel op het drukst van den dag en in een open rijtuig, aan de zijde zijner gemalin.... Edel vertrouwen op een edelaardige natie, dat hij de dochter der Russische Czaren durfde medenemen, welke hij om geen schatten ter wereld aan de minste heleediging zou hebben blootgesteld. Daar reed hij , op 't midden van den dag. den 9dcn April, in een open rijtuig Amsterdam binnen, langzaam en statig, minzaam als altijd — en, mocht de geestdrift niet zoo groot zijn als anders, toch overal eerbiedig gegroet, ja. hier en daar met een »Leve do Prins!quot; verwelkomd. Evenmin aarzelde hij, zich in den schouwburg te vertoonen; hij werd er met blijken van toegenegenheid ontvangen. Genoeg — het vijfdaag-sche verblijf in Amsterdam herstelde hem in 't vertrouwen eu in de liefde der natie.

-ocr page 508-

45 ö

En eerlang zon dat vertrouwen in vurige geestdrift overgaan, en ook 't leger zou weder met die geestdrift worden bezield, welke 't steeds voor den held van Quatre-Bras en Waterloo ge-koesterd had. Daar verscheen den 23,ten Juli de grijze koning, vergezeld van zijn beide zonen en drie kleinzonen, omringd dooreen schitterenden staf, in t kamp te Ryen, waarin een krijgsmacht bijeen was, voor een groot deel bestaande uit vrijwilligers van allerlei rang on stand, een leger, door 't verstandig beleid en de onvermoeide zorgen van Prins Frederik tot een zeldzame voortreffelijkheid gebracht. Welk Nederlander kon onbewogen blijven, toen hij daar drie geslachten van 't Huis van Oranje-Nassau langs de gelederen zag rijden, toen daar de held van Quatre-Bras en Waterloo hem werd voorgesteld als dengene, die den hoon. Vorst en Volk aangedaan, schitterend zou wreken. Waar de burger de hand der verzoening had gereikt, zou daar de krijgsman zijn achtergebleven? Wie kon koel blijven bij zijn dagorder van den eersten Augustus, waar de Prins » zich aan 't hoofd stelt van t leger op den dag, dat het voorwaarts! is uitgesproken, waar ))hij met vertrouwen rekent op de dapperheid van zoovele oude wapenbroeders van alle rangen,quot; waar hij ridderlijk bekent, dat »al zijn daden, woorden en bedoelingen slechts ten oogmerk hadden, om van het koninkrijk de onheilen af te wenden, welke te voorzien waren,quot; «ofschoon hij zich in de keus der middelen had bedrogen.quot; Ieder was er zeker Tan, dat »hij hen met het zwaard in de hand zou overtuigen, dat het bloed der Nassau's nog in zijn aderen vloeide,quot; 1) in t kort — en volk en leger was na die dagorder verzoend met den vorst, die, mocht hij dan ook soms gedwaald hebben, er ridderlijk en ruiterlijk voor uitkwam.

Den 2den Augustus nam de roemrijke tiendaagsche veldtocht een aanvang, en in den avond van dien dag drukten de beide Prinsen, die ieder reeds voorlang den vuurdoop hadden ondergaan, de een bij El-Badon, de ander bij Lutzen, in een broederlijke omhelzing de gewaarwordingen uit, die bij hen opkwamen, nu zij zich voor 't eerst samen in 't vuur bevonden,quot; 2) We zullen den opperbevelhebber van 't Nederlandsche leger hier niet op den voet volgen; twee zaken echter mogen we hier niet

1) Alle, «insneden uit de dagorder van 1 Augustus 1831. quot;) Bosscha, Leven van Willem .11, Blz. 525.

-ocr page 509-

'

-ocr page 510-
-ocr page 511-

467

onopgemerkt voorbijgaan, welke hem tot hooge eer strekken. Vooreerst de behoedzaamheid , waarmede hij in 't ontwerpen en besturen van den veldtocht is te werk gegaan, door welke behoedzaamheid hij een leger, dat de kern en bloem der natie bevatte, voor groote verliezen spaarde, die den rouw in duizende familiën zouden gebracht hebben, en toch de eer van't Nederlandsche leger en den Nederlandschen soldaat luisterrijk deed uitkomen; een feit, waarl ij we niet moeten vergeten, hoeveel zelfbedwang dit den voortvarenden kweekeling van Wellington moet gekost hebben. Een tweede is, dat de Prins bij al zijn veroveringen trouw bleef aan 't geen hij reeds aan de hoofden der burgerij van Tilburg te kennen gaf, dat »hij niet gekomen was om zich als vorst hulde te zien bewijzen, maar om de rechten van zijn vaderland te handhaven.quot; De tiendaagsche veldtocht was dus geen veroveringstocht ten gerieve der dynastie, geen wraakneming over de beleediging, koning en natie aangedaan; 't was een eerlijke strijd, een strijd om billijke voorwaarden van scheiding te erlangen.

De namen van Hasselt en Leuven staan daar als twee monumenten , die den veldheer en zijn leger eere aandoen; treffender echter voor den held van Quatre-Bras die van Bautersum. Gezeten op zijn lievelingspaard, de schoone Allice, ziet de Prins, hoe zijn troepen links en rechts achter de huizen van het dorp den wijkenden vijand vervolgen, doch hoe de aanval in 't midden niet schijnt te vorderen. «Daar moeten we de oorzaak van weten,quot; zegt hij, terwijl hij met zijn staf naar voren, het dorp door en den straatweg oprijdt. Eensklaps zinkt de veld-heerspluim. Allice is met haar berijder neergestort, een kanonskogel heeft haar den linkervoorpoot weggenomen. Een kreet van ontzetting ontsnapt aller lippen. »'t I.s niets, mijne heeren, ik ben ongedeerd,quot; zegt de Prins, kalm en bedaard, terwijl hij /,ich losmaakt uit de stijgbeugels. Hij bestijgt een ander paard. «Stirum,quot; zegt hij tot een zijner adjudanten, «zorg voor mijn zadel!quot; — 't was een gesdlienk van Wellington.

De tusschenkomst van 't Fransche leger maakte een einde aan den zoo roemvollen tiendaagschen veldtocht, waarin ons volk aan Europa getoond had, dat het niet van de vaderen verbasterd was, waarin de smet van onze wapenen was afgewischt, en twee vijandelijke legers verpletterd waren. Nederland had zich door die tien dagen een blijvende eerzuil opgericht; op den

-ocr page 512-

458

top van die eerzuil staat met irloeiead schrift de naam van Willem van Oranje, die in die tien dagen al de sympathie, al de liefde van ziju trouw volk had terugerlangd. Dat toonde de onbedwongen geestdrift, toen de Prins uit het leger te 's Gravenhage terugkwam en 't bloemen en kransen regende op 't hoofd van den overwinnaar, toen alle huizen en stulpen met groen en oranje versierd waren en de stad in den avond van dien dag zwom in een zee van licht, dat toonde de hoofdstad, toen ze den held van Hasselt en Leuven in haar midden ontving, en de tocht van de Haarlemmerpoort tot aan 't paleis op den Dam twee uren duurde, niet zooals een jaar geleden in Brussel door den onwil van een dreigend gepeupel, maar door den aandrang van 't in geestdrift ontstoken volk, dat schier de raderen van 't rijtuig tegenhield, om, kon 't geen handreiking, toch maar een blik van den geliefden oranjevorst te erlangen. Men moet die dagen beleefd, die tooneelen bijgewoond hebben, om te weten, hoe een kalme, bedaarde natie als de onze in gloeiende geestdrift kan ontbranden, een geestdrift, die aan de Novemberdagen van 't jaar dertien deed denken.

De jaren na den tiendaagschen veldtocht, waarin ons leger steeds op voet van oorlog bleef, en die de Prins, tot veldmaarschalk verheven, voor 't grootste gedeelte in 't hoofdkwartier te Tilburg doorbracht, leveren niet veel belangrijks op. In dien tusschentyd (Januari 1835) heeft de Prins een zware ziekte doorgestaan, en was men hier te lande bevreesd, hem te zullen verliezen. Toen hij, gelukkig hersteld, den IC1quot;' Maart weder te Tilburg terugkwam, was de vreugde daar uitbundig: een trouwe afspiegeling van die, welke men in 't geheele land gevoelde. Zeer smartte hem 't overlijden zijner door hem zoo beminde moeder, koningin Frederika Louise Wilhelmina (1'2 Oct. 1837), welke hij steeds met zulk een innige liefde en zulk een kinderlijken eerbied had aangehangen. Ongeveer twee jaren later was zijn huis een groote zegen bereid: liet huwelijk van zijn oudsten zoon, den Erfprins van Oranje, die kort na de beslissing van 't Belgische vraagstuk, zijn volle nicht, Sophia Frederika Mathilde huwde, de jongste dochter van den koning van Wurtemburg en de grootvorstin Catharina Paulowna van Rusland. Dit huwelijk had den IS'1011 Juli 1839 plaats.

Lang echter zouden beiden geen Erfprins en Erfprinses blijven. 't Was op den 7llcquot; October van 't volgende jaar, dat

-ocr page 513-

459

die titels in kroonprins en kroonprinses veranderd werden: een Willem II had den Nederlaudschen troon bestegen.

VIII. KONING K.V GRONDWET.

De toestand des Lands bij de troonsbeklimming van Willem den tweeden was alles behalve voordeelig: het volk moedeloos, en door 't geen in de laatste jaren gebeurd was, vervuld met wantrouwen tegen de regeering, ondereen grondwet, die slechts in weinige punten aan den wensch der natie bad beantwoord , een uitgeputte, met een zwaren rentelast en aanzienlijke te korten bezwaarde schatkist... gelukkig, dat de vorst zelfvertrouwen bezat en den wensch om zich onverdeeld aan 's Lands belangen toe te wijden.

Koning Willem II opende als hoofd van den Staat, den derden Maandag in October de zitting van de beide kamers der Staten-Generaal, en werd den 28st'!I1 November deszelfden jaars te Amsterdam in de Nieuwe kerk plechtig ingehuldigd. Spoedig deden zich verschillende moeilijkheden op voor den vorst, die zoo gaarne 't allen naar den zin wilde maken en al wat naar onbillijkheid zweemde, uit den weg wilde ruimen. Vrijheid van onderwijs, door de wet van 1806 beperkt, vrijheid van godsdienst voor de ten onrechte vervolgde afgescheidenen, en uitvoering van het door Willem I gesloten concordaat voor de Iloomsch-Katholieken, aan den eenen — vasthouding aan de wet van Van der Palm en Van den Ende, bewering van eens verkregen, reeds zoozeer verminderde rechten aan den anderen kant. Waarlijk geen geringe moeilijkheid, waarin hem reeds de eerste maanden zijner regeering brachten. En daarbij 't geschokte crcdiet van den Staat. We weten, hoe twee ontwerpen schipbreuk leden, en hoe het Floris Adriaan van Hall gelukte, den toestand van 's lands financiën te herstellen. De vrijwillige leening kwam vol, al was het dan ook, zooals men het toen uitdrukte smet het pistool op de borst.quot; Bezuinigingen werden ingevoerd, het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven werd hersteld. Het crediet was gered — de handel schepte ruimer adem. de nijverheid vond middelen om zich te ontwikkelen , de landbouw kapitalen tot ontginning en droogmaking van nieuwe gronden. Nederland herstelde zich langzamerhand van

-ocr page 514-

460

de geleden scliokken en ging een schoone toekomst te gemoet. Onder Willem II werd ook de munt hernieuwd en de gouden standaard afgeschaft.

Daar kwam het merkwaardige jaar 1848 in 't land. Reecis lang had Europa op een vulkaan gesluimerd. De Februaridagen in Parijs deden de smeulende vonk ontbranden. Lodewijk Philips werd weggejaagd; aloude tronen stonden te waggelen. Zou do vlam ook naar Nederland overslaan? Reeds in de herziening onzer grondwet in 1810 waren er stemmen van ontevredenheid over den inhoud dier grondwet opgegaan; eerst in October 184:5 echter hadden de beide kamers der Staten-Generaal in haar gemeenschappelijk antwoord op de troonrede van oen herziening melding gemaakt. De koning had daarop te kennen gegeven, dat »hij op zijn tijd niets zou verzuimen, wat zijn overtuiging als geschikt en noodzakelijk zou oordeelen tot wezenlyke verbetering van den inwendigen toestand des lands,quot; Een jaar latei-had de tweede kamer in haar antwoord meer bepaaldelijk op een herziening aangedrongen, welk antwoord niet door de eerste kamer werd goedgekeurd, waardoor dan ook de troonrede van 1844 onbeantwoord bleef. Toen had de tweede kamer door negen harer leden, aan wier hoofd de Leidsche hoogleeraar Johan Rudolph Thorbecke stond, een voorstel bij genoemde kamer ingediend tot vernieuwing van de geheele grondwet in hare beginselen en grondslagen. Dat voorstel werd verworpen. In de troonrede van 1845 zeide de koning, ))dat bij hem de overtuiging van de noodzakelijkheid eener wijziging nog niet gevestigd was.quot; Eerst in 1847 verklaarde Willem II, dat er snaar zijne meening een onbetwistbare noodzakelijkheid bestond, om de bepalingen der grondwet, welke tot het stem- en kiesrecht betrekking hadden, te verduidelijken, en dat het welzijn van den Staat medebracht om bij dezelfde gelegenheid ook eenige andere wijzigingen welke noodig konden worden geacht, te maken.quot; Meeds waren zeven-en-twintig ontwerpen, na door den koning met zijn ministers behandeld te zijn, in den Raad van State in gemeen overleg met vier daartoe aangewezen ministers overwogen en besproken, reeds was de uitslag dier beraadslagingen in een rapport aan den koning samengevat, toen de revolutie in Europa losbarstte. Metternich had moeten vluchten voor de overmacht der democraten, de regeeringen van Italië sidderden, 1'ruisens troon waggelde. Frankrijk riep de Republiek uit —

-ocr page 515-

401

overal werden door de regeeringen, hetzij gedwongen, hetzij vrijwillig, eoncessiën gedaan — toen liet koning Willem de tweede den voorzitter der tweede kamer, Jonkheer Willem lioreel van Hoogelanden, bij zich komen. ))Ga uit mijn naam aan uw ambt-genooten zeggen, dat ik bereid ben aan hun verlangen gehoor to geven en alles toe te staan, wat tot welzijn van het Land zal kunnen strekken,quot; was zijn mannelijke taal.

Met verwaarloozing van alle constitutioneele vormen, zonder een van de Raadslieden der kroon te hooren, had de koning een stap gedaan, zoo gewichtig voor de toekomst van 't vaderland — geen wonder, dat de Ministers daarover den volgenden dag hun beklag bij 't Hoofd van den Staat inleverden — ze boden hun ontslag aan — de koning gaf het hun. En zoo gaf koning Willem de tweede vrijwillig, waartoe hij zich door ge-Weid niet zou hebben laten dwingen ; zoo behield liij de sympathie van 't volk van Nederland; het kleine Nederland bleef rustig bij 't woeden dor orkanen rondom , en de troon van Oranje-Nassau gevoelde zelfs geen trilling bij den schok, die grooter en verhevener tronen deed wankelen op hun grondvesten. De wijsheid van den onsterfelijken vorst behoedde zijn land en zijn volk voor groote, onafzienbare rampen, en legde den grond tot vaste en duurzame overeenstemming van koning en volk, den grond tot grooter nationaal leven en meerdere volksontwikkeling.

Een schrille toon klonk te midden van die vreugde, een tijding, die den kreet der blijdschap en opgewondenheid (misschien te goeder ure) deed verstommen: de tijding, dat Z. K. H. Prins Alexander reeds den •20stcn Februari op het eiland Madera overleden was. Het zachte klimaat van dat door de natuur zoo rijk gezegende eiland had den negen-en-twintigjarigen jongeling niet kunnen redden. Groot was de rouw der ouders, der broeders over zijn afsterven, ook Prinses Sophie, sedert 8 October 1812 met Prins Karei Alexander Augustus Jan, Erfgroothertog van Saksen Weimar gehuwd, vernam die tijding met bittere smart.

Den veertienden October 1848 werd de dubbele kamer gesloten, waarin de nieuwe grondwet was aangenomen; lang echter zou Willem de Tweede niet volgens die nieuwe beginselen re-geeren. Een hartkwaal, zeer verergerd door inspanning van den geest en treurige ondervindingen, zou spoedig een einde aan dat leven maken. Reeds in 't voorjaar van 1848 waren huiveringen , benauwdheden en hartkloppingen de duidelijke teekenen

-ocr page 516-

462

geweest van snelle ontwikkeling der kwaal. Den 13lt;lcn Februari 1849 opende de koning de naar de nieuwe bepalingen dei-grondwet gekozen kamers der Staten-Generaal. »Laat on.s met die eendracht, welke kracht geeft, ijverig voortgaan om het goede te bevorderen, en het Opperwezen zal Zijn zegen op onzen arbeid geven!quot; Dat was het slot zijner laatste troonrede. Op den Gden Maart ontving hij al de Leden der Staten-Generaal aan zijn tafel. Op Dinsdag den Ui'1quot;1 Maart nam hij afscheid van de koningin en vertrok hij met zijn adjudant, den baron van Coehoorn, naar Tilburg.

Om kwartier vóór twaalven komt 's konings rijtuig voor de landswerf te Rotterdam; hij zal daar een stoomjacht bezichtigen , hetwelk hij heeft laten bouwen. De wind waait stormachtig uit het Noordwesten, en gaat verzeld vuu regenvlagen. Van een trap van zes treden moetende afstijgen , om op het vlot te komen dat naar 't stoomjacht geleidt, heeft de koning nauwelijks de trapleuning gevat, of een windvlaag slaat den groo-ten, grijzen mantel in den gespoorden voet; hij struikelt, valt, wordt opgeholpen — »'t Is niets, mijne iïeeren!quot; zegt hij, en gaat met even vasten tred naar 't jaeiit, dat hij bezichtigt. Toch bemerkt men, dat èn bij 't bezichtigen èn later, toen men een weinig toeft bij het vuur in een vertrek aan de werf, 's konings ademhaling wat sneller gaat. «Sire,quot; zegt de directeur dei-Marine: »Uwe Majesteit moest geneeskundige hulp inroepen.quot; — nik dank u vriendelijk, mijn goede Verhuell, voor uw belangstelling,quot; antwoordt ile vorst. »Ik gevoel mij heel wel. Ik verlang niets.quot; Nu wordt de reis per stoomboot tot Geertrui-denberg voortgezet, daar stapt de koning in zijn rijtuig, hetwelk hij tegen zijn gewoonte laat dichtmaken en zoo rijdt hij, stil en afgetrokken, in zijn mantel gewikkeld en in een hoek van 't rijtuig gedoken, Tilburg binnen, waar allen vlaggen en men zeer verwonderd is, het luide welkomstgejuich niet door den gewonen minzamen knik beantwoord te zien. Toch schijnt hem de blijdschap van Tilburgs ingezetenen genoegen te doen; hij knikt weer als altijd en wuift met de hand. Nog dienzelfden namiddag bezoekt hij het nieuwe paleis achter hot woonhuis gelegen, en beveelt, dat daar Donderdag zal gedineerd worden. »Morgen spreken wij verder af,quot; zegt hij tegen den burgemeester van Tilburg en den Heer Frankenhof; »ik ben wat huiverig , en zal wat vroeg naar bed gaan.quot; Als naar gewoonte

-ocr page 517-

163

drinkt liij om 9 uur onder 't rookeu eeuer geurige sigaar met zijn beide adjudanten thee; docli schuift dichter dan hij gewoon is, bij de kachel. Hij voelt weer een begin van hartklopping, waarom hij zich uit het warme vertrek naar buiten begeeft, om wat frissche lucht in te ademen. Daarna legt hij zich omstreeks half elf op zijn veldbed neder en allen begeven zich te ruste.

Des nachts om twee ure schrikt de kamerdienaar, die in 't aangrenzende vertrek rust, uit zijn slaap op: een angstig gekerm klinkt hem uit de koninklijke slaapkamer in de ooren. Hij snelt toe, en vindt den koning worstelend met een doode-lijke benauwdheid, op het punt om te stikken. »De dokter! De dokter!quot; gilt .hij, en de adjudanten stormen de kamer binnen en zenden terstond twee lansiers te paard naar den Heer Van Hees, officier van gezondheid tweede klasse, en naar den lieer Maes, med. doctor. In een oogenblik is de eerste in 't vertrek; hij vindt den koninklijken lijder van doodelijke benauwdheid krimpende in de armen zijner dienaren, begrijpt, dat hier geen oogenblik te verzuimen is en bewerkstelligt een aderlating; terwijl hij hand- en voetbaden ordonneert. De koning herademt. »Het is mij, alsof ik in den hemel ben!quot; zegt hij. Nu komt ook de Heer Maes, treedt met den Heer Van Hees in consult en schrijft een kalmeerend geneesmiddel voor. Terstond worden estafetten naar den Haag gezonden. Den volgenden morgen gevoelt de koning zich zoo wel, dat men hem nauwelijks bewegen kan, om niet te arbeiden. Ofschoon men de zware pakketten uit 's Gravenhage heeft teruggehouden, kan men hem toch niet beletten, dat hij over eenige medegebrachte stukken, rakende de verdediging van den Usel, spreekt en ze aan een zijner adjudanten overreikt met de woorden: «Zie deze stukken eens na, en deel mij er dan uw gevoelen over mede.quot;

Den geheelen dag gaf hij zijn verlangen te kennen, om zijn lijfarts, Everard, bij zich te hebben. »Vóor van avond negen uur kan hij niet hier zijn,quot; zuchtte hij, nadat hij den tijd, dien er verloopen moet, met zijn adjudanten had uitgerekend. Hoe gelukkig gevoelde hij zich, toen de bekwame man reeds twee uren vroeger aan zijn bed stond, en alles goedkeurde, wat de Tilburgsche geneesheeren, die van 's konings sponde niet geweken waren, gedaan hadden. Een nieuwe benauwdheid, die een uur later opkwam, maakte een tweede aderlating noodzakelijk, die weder verlichting aanbracht. De meest volstrekte rust

-ocr page 518-

464

werd aanbevolen, de straat met mest belegd, den kerkmeesters verzocht, geen klokken te luiden; niemand dan de geneesheeren en de personen, welke de koning tot zijn dienst behoefde, bij den zieke toegelaten. Een zachte uitwaseming in den morgen van den ISquot;1quot; gaf' een schemering van hoop, de lijder sluimerde van tijd tot tijd eenige oogenblikken.

Vrijdag den IC1quot;1 Maart kreeg men eenige meerdere hoop : De koning werd rustiger, hoest en koorts bedaarden. Men gaf hem voorzichtig te kennen, dat Prins Hendrik, van zijn beterschap gehoord hebbende, gekomen was om hem te zien. — »Laat hem terstond bij mij komen,quot; zeide de zieke. Die ontmoeting schokte den patiënt minder dan men wel gevreesd had. De beterschap nam meer en meer toe. Daar komt tusschen 0 en 7 ure des avonds H. M. de koningin. De geneesheeren vinden 't ongeraden, haar tegen 't ingaan van don nacht bij haar gemaal toe te laten. Met moeite laat zij zich bewegen, om de ontmoeting tot den volgenden dag uit te stellen. Met haar hofdame, Mevrouw de baronnes Van Nagell, begeeft zij zich echter stil in een aangrenzend vertrek, om dan ten minste den geliefde te hooren spreken en ademhalen: »Ik voel mij een weinig verlicht,quot; zegt ze eenige oogenblikken later met een opgeruimd gelaat; »ik heb zijn dierbare stem gehoord.quot;

Op de verzekering der geneesheeren, dat er geen oogenblik-kelijk gevaar is, heeft de koningin zich te ruste gelegd. Xau-welijk heeft zij eenige uren geslapen , of zij wordt wakker. Een snel toenemende hartklopping heeft den koning Dr. Everard doen roepen. »Voel mijn hart eens,quot; zegt hij. De geneesheer wenkt de omringenden, om den Prins te waarschuwen. Eensklaps springt de koning op, vliegt zijn geneesheer in de armen. »De krachten ontzinken mij!quot; roept hij uit. Dr. Everard houdt den wankelenden Vorst omvat en leidt hem naar een ziekestoel. Eenige oogenblikken later — en Koning Willem de tweede is niet meer!

De pendule in de kamer wees vijf minuten vóór driëen. 't Was in den morgen van den i7llca Maart 1840. De Prins vindt zijn vader reeds bezweken — de koningin valt gillende op het lijk. Rouw en weening zijn in 't gansche Land.

-ocr page 519-

465

TX. EEN VOIISÏ DES VKEDES.

Met huivering zetten we onzen voet op de treden van een tempel, die aanstaanden twaalfden Mei het vierde van een eeuw bestaan zal hebben; niet omdat we aan zijn wanden geen versierselen en gedenkmalen genoeg vinden, niet omdat het zonlicht niet vrij door de hooge kruisramen heenspeelt — maar omdat we, wanneer we zijn statige gewelven binnentreden, gedwongen zouden zijn de levensgeschiedems van een nog levenden te beschrijven.

De levensgeschiedenis van een, die nog in 't land der levenden verkeert, is reeds op zich zelf een moeilijke zaak — hoeveel moeilijker nog, wanneer die levende een Vorst, onze eigen koning is. Waar de pen van den geschiedschrijver zou moeten gispen, wordt haar punt verstompt door eerbied en ontzag; waar ze moet roemen, versiert ze zich in 't oog der wereld zoo licht met de franjes der vleierij. En toch mag de trouwe historicus: noch 't eene noch 't andere verzwijgen. Is het dan wonder, dat we met huivering dien heiligen tempel betreden, den 12(ien Mei 1849 opgetrokken en den twaalfden van Bloeimaand 1874 met liet zilver van het vijf-en-twintigjarig jubilé getooid ?

En toch zullen we dien tempel binnentreden; maar 't zal niet zijn, om den koning te bewierooken, die het vierde eener eeuw op zijn troon heeft gezeten, 't zal niet zijn, om met onbescheiden hand te wroeten in de levensgeschiedenis van een man, die nog het vorstelijk purper en hermelijn draagt — 't zal alleen zijn , om een gezegende vijf-en-twintigjarige regeering te beschouwen , die zich zoo opmerkelijk van andere tijdperken uit onze geschiedenis onderscheidt door het vele , wat er in gewrocht is: een tijd, waarin de Nederlandsche natie, te midden van bestendigen vrede, de stormen in Europa om zich heeft zien woeden , welvaart heeft genoten en meer en meer het heerlijk woord «Vooruitgangquot; in hare banieren voert. We zullen daarbij evenwel gelegenheid genoeg hebben, om een anderen Willem den derden op den voorgrond te zien treden, die wel niet met de wapenen in de vuist onze onafhankelijkheid heeft verdedigd omdat dit gelukkig niet noodig was, die geen evenwicht in de schaal der Europeesche politiek heeft behoeven te leggen, omdat er geen Lodewijk de veertiende tegenover hem was ; un.ar die

30

-ocr page 520-

466

gelukkiger dan de zoon der zeventiende eeuw, ook al waren er tijdens zijn regeering twee partyen die elkander vinnig bestreden, nooit een enkele partij te bekampen liad , welke zich vijandig tegenover zijn Huis stelde.

Een vorst des vredes. Ziedaar, wat we aan rt Hoofd dezer afdeeling stelden. Gevoelde eens een Alexander van Macedonië zich ongelukkig, toon hij vreesde dat zijn vader niets meer voor hem te veroveren zou overlaten , zag eens Prins Willem de tweede met leede oogen de vorderingen van de vredesonderhandelingen aan, die hem zouden beletten zijn jeugdige kruin met de lauweren te versieren, waarmede de helden van zijn Huis hun schedel omkranst hadden — de natiën oordeelen anders over dien krijgsroem en die veldheersglorie, en, ofschoon ze dankbaar zijn aan de he'den , die in de ure des gevaars den degen wisten te ontblooten en hun bloed niet ontzagen voor haar rechten en haar onafhankelijkeid, een stille traan van dankbaarheid welt uit iaar oog op bij 't herdenken aan de regeering van een Vorst, nder wien ze zoo ruimschoots alle zegeningen des vredes moch-;n genieten. Ze hebben eerbied voor een gelauwerden Romulus, viie de grootheid van zijn volk grondvestte — ze zien met welgevallen op een Numa Pompilius, die den tempel van Janus sloot; ze hebben achting voor den overwwinenden Vespasiaan, maar liefde eu sympathie voor een Titus en een Antoninus Pius.

En daarom, geëerbiedigde koning Willem de derde, Vorst des vredes! daarom zal het Nederlandsche volk, uw volk, met te meer geestdrift den twaalfden Mei achttienhonderd vier-en-zeventig vieren, omdat Gij een Vorst des vredes zijt geweest; omdat onder Uw gezegende regeering het Vaderland is vooruitgegaan, niet alleen in stoffelijke , maar ook in zedelijke welvaart. Het vraagt van U geen Turnhout of Nieuwpoort, geen Senef of Malplaquet, geen Quatre-Bras of Waterloo — het dankt God, dat ü die lauweren onthouden zijn. Andere monumenten staan daar om Uw troon: een spoorwegnet, dat ons nauwer als kinderen van een volk verbindt; bruggen als die over de Moerdijk, kanalen en groote werken, als er onder uw regeering tot stand zijn gebracht. Onder uw bestuur heeft Nederland zie!; van het brandmerk ontdaan, hetwelk een barbaarsehe handel in menschen het nog altjjd op't voorhoofd drukte , mildere wetten en verordeningen aan den Javaan geschonken, lager en middelbaar orderwijs dienstbaar gemaakt aan den geest der negentiende

-ocr page 521-

467

eeuw, onder uw regeering is er in onze jongelingschap een geest ontwaakt van energie en zelfverdediging, zoo geheel verschillend van de vroegere gewapende vrijcorpsen, dat, terwijl deze zich tegen 't Huis van Oranje-Nassau stelden, gene zich om uw troon geschaard hebben en door u aangemoedigd en aangevuurd y.iju. En daarom, Vorst des Vredes, geëerbiedigd Hoofd van onzen Staat, brengt het Volk van Nederland op 't zilveren feest Uwer regeering, voor IJ geen lauwerkrans, met bloed bevlekt aan, maar een frissche eikenkroon, eeu kroon gewijd aan burgerdeugd ; daarom zullen zich de straten oüzer steden sieren met groen en bloem'n — de zinnebeelden van nationale blijdschap en dankbaarheid voor Uw gezegend vijf-en-twintigjarig bestuur.

We gaan, geachte Lezeressen en Lezers! in onze verbeelding vijf-en-twintig jaren terug, en begeven we ons in de Nieuwe kerk te Amsterdam. Een kerk? Ja, dat kunt ge zien aan 't hooge gewelf, aan de kruisramen. Overigens »is de kerk voor niemand een kerk in deze oogenblikken. Ook liet uiterlijke van eeu Protestantsche kerk heeft zij niet meer; maar zij heeft even -min dat van een tooneelzaal, van een salon voor dans of muziek — — — als een statige tempel ziet zij er uit, vol heerlijkheid en kleurenpracht, als een waardige plaats der samenkomst van al wat het Land voor hoogst-verhevens, waardigst en liefelijkst kan samenbrengen, of liever eeu tempel, waardig de groote handeling, die er geschieden zal — waardig, dat er een Koning wordt ingehuldigd 1).quot;

Is het u niet, of de verheven bogen van het statige gebouw er nog grooter en forscher uitzien, nn ze daar oprijzen boven trofeeën en draperiën heen ? En dan die wapenschilden der provinciën, vroeger zoo verdeeld, nu, sedert vijf-en-dertig jaren nauwer dan ooit vereenigd, en de blazoenen onzer koloniën, waarover een mildere geest zal gebieden, die langzamerhand zal herstellen, wat vroegere tijden misdreven. Maar uw oog werpt op dat alles slechts een vluchtigen blik, ook op de eereplaatsen — het vestigt zich met ontroering op den troon, op welken straks die éene man zich aan millioenen verbinden zal, en onwillekeurig komt de sombere gedachte bij nop: » Daar stond voor rnim acht jaren de man, wiens stof reeds bij dat zijner vaderen

1) A. L. G, ïoussaint. Gcdcnkschr. der luh. van Willem III, li]/,. 30 en .'il.

30*

-ocr page 522-

463

rust 1), en de gedachte treft u, hoe iu een erfelijke monarchie tusschen het »De koning is dood!quot; en »De koning leve !quot; slechts een handbreed tusschenruimte is. Terecht zong Dacosta 2):

quot;Het klokgebrom van oord tot oord Plant voort het zieldoorvlijmend woord :

quot;Aan de overzij van den Moerdijk Daar ligt des konings dierbaar lijk!quot;

De doodklok dreunt, heel Neerland weent ,

En om het Delftsohe grafgesteent Pleegt het den tweeden Willem rouw,

Zweert hei den derden Willem trouwquot;

Diezelfde waarheid las men reeds in de proclamatie van de ministers aan het Nederlandsche volk 3), waar na den smartkreet : »Het heeft den Almachtigen behaagd, onzen beminden koning Willem den tweeden tot zich te roepen,quot; schier onmiddellijk volgt: «Willem de derde is Koning der Nederlanden.quot; En die koning was op dat tijdstip in Engeland. Reeds den 16aequot; Maart was Zijne Excellentie, de Minister van Buitenland-sche Zaken derwaarts vertrokken, om den Prins van Oranje den hoogst zorgelijken toestand van koning Willem den tweeden over te brengen en hem tot overeenkomst herwaarts te noodigen; andere afgevaardigden vertrokken den dag van 't overlijden, om aan Z. M. Koning Willem III de treurmare mede te deelen -1). En de koning was teruggekomen, was naar Tilburg gesneld 5), om het lijk van den man te zien, wiens kroon hij had geërfd. had dat dierbare overschot grafwaarts vergezeld en daar de merkwaardige woorden gesproken, welke wij aan 't hoofd van 't leven des gelauwerden helds hebben geplaatst.

»Met het oog op God en vol vertrouwen op een volk, dat zoo innig aan Zjjn Huis verbonden was, had hij de regeering aanvaard; zijn roeping zou het zijn, aan de door Willem den

1) Begraven tc Delft in den koninklijken Grafkelder, 4 April.

3) Handelsblad van 5 April.

3) Zie Extranummer der Staatscourant van 18 Maart.

4) Mededeeling der gezamenlijke ministers aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zit' Staatscourant van 17 Maart 1849.

5) Donderdag den 32steu Maart, des morgens ten 5 ure, vergezeld van den schoutbij-nacht Arriens, heeft hij driemalen 't stoETelijk overschot zijns vaders bezocht, en is 's nachts ten 12 ure weder naar 's Hage vertrokken. Ur. Schotel. De dood des konings, lilz. 27.

-ocr page 523-

469

tweeden, met overleg van de vertegenwoordiging, gewijzigde grondwet volledige werking te gevenquot; l). En nu was de koning in de Hoofdstad des Rijks gekomen, om daar zich door den huldigingseed aan het volk te verbinden, dat — en hij mocht dit in waarheid zeggen — zoo innig aan zijn Huis verbonden was. Voor de drie dagen, welke de koning en de koningin in Amsterdam zouden vertoeven, was de rouw afgelegd 2). Hofrouw en Hoffeesten — 't zou immers ook een wanklank geweest zijn !

Drie dagen in Amsterdam! In datzelfde Amsterdmn. dat een anderen Willem den derden beurtelings had ondersteund en tegengewerkt, dat, toen die andere Willem de derde totde waardigheden van zijn vader kwam, den eersten dam had opgeworpen, om den verwaten Lode wijk den veertienden te weerstaan , en toen de andere steden den trotschen overwinnaar om genade gingen sineekeu, geweigerd had den fleren nek te krommen ; welks burgers gezworen hadden om liever op de wallen te sterven, dan zich te onderwerpen aan den Franschen geweldenaar. In bloemen en festoenen had zich do stad getooid, toen gisteren de vorst zijn intocht in haar deed, »ze had zich gesierd om haar koning te ontvangen, en in trouwe , zij zag er goed uit, zoo goed als een stad in feestdos er uitzien kan. Zij had groen en gebloemte geslingerd langs haar huizen, zij had de liefelijke oranjevrucht aangebracht, waar zij slechts konde: als heester, bloeiende in de porceleinen vaas , voor het spiegelglas, waar zij prijkt in vollen glans van 't leven; — als gouden appel, gehecht tussclien lovers en groen.quot; 3) Van de paleizen dei-hoofdgrachten wapperde de oude driekleur met haar frissche banen, de straten waren er door verduisterd, de kleinste achterbuurt was niet achtergebleven, en 't geliefde oranje was overal ruimschoots aangebracht. En wat een drom van menschen; geen plekje was onbezet, waar de Vorst moest doorkomen, dien Amstels bevolking voor de eerste maal als zijn koning zou begroeten. Daar dondert een kanonschot — geen teeken van oproer, als 't vorige jaar in Frankrijks hoofdstad, waar ze hun koning wegjoegen .... 't is het sein, dat Nederlands eerste stad haar Vorst zal ontvangen.

1) Proclamatie van Koning Willem JU. Buitengew. Staatse, van Donderdag, 22 Maart

2) Programma van de Inhuldiging. Extranummer, Anist. Court.

3) Toussaint. Gedenksehr. der Inh. Blz. 11.

-ocr page 524-

470

Diiur komt do stoet aan. Een kommaudo cavalerie, de eere-wacht te paard, en toen Zijne Majesteit op een fier appelgrauw ros, vergezeld van Prins Frederik en Prins Hendrik, omstuwd door 's konings militair Huis en de adjudanten der Prinsen. Daarop Hare Majesteit de koningin met den Prins van Oranje en Prins Maurits der Nederlanden in een statiekoets 1). Doch we beschrijven hier niet den plecht!gen intocht van Willem IH in zijn Hoofdstad — we zijn in de Nieuwe kerk, en staan voor den troon, opgericht tegen het koor, geheel verborgen door purper-fluweel, afgewisseld door een rijk wit, fluweelaclitig weefsel , waarover azuurblauwe zijde is aangebracht. Het tapijt, waarmede de troonestrade is bekleed, is van een schitterende gebloemde stof. Op den troon staat een eergestoelte, een gift der koningin-weduwe , een echte vorstenzetel, boven welken het purperen smaakvol gedrapeerd verhemelte. Achter den troon het geborduurde koninklijke wapen met de aloude spreuk van Oranje: »Je maintiendrai!quot;

Allen zijn reeds tegenwoordig — de élite van Nederland in een enkel kerkgebouw; ook de vreemde gezanten. Daar doen zich de liefelijke orgeltonen hooren — en H. M. de koningin. vergezeld van de Prinsessen Frederik en Louise, wier slepen door pages worden gedragen, komen de kerk binnen en begeven zich naar de voor haar bestemde tribune. De koningin houdt hare beide zonen aan de hand 2). Toch komt er, na vijf-en-twintig jaren, bij de herdenking aan dat alles een sombere wolk over ons voorhoofd. Van dat koninklijke vijftal slechts twee meer over! Dat de schenkster van den vorstenzetel na zulk een tijdsverloop niet meer in leven zou zijn, was te vermoeden, ook van Prinses Frederik kon men 't naar den natuurlijken gang van den duur van 's menschen leven gissen; maar dat die bloeiende Prinses Louise, na eenmaal de kroon van Zweden op de blonde lokken te hebben gedragen, nu reeds in den grafkelder van Gustaaf Wasa zou rusten, dat die lieve Prins Maurits thans reeds sedert jaren een plaats onder Delfts praalgesteente zou erlangd hebben, dat was zeker moeilijk te voorspellen. Doch we zijn nog in 't jaar achttienhonderd negen-en-veertig, en ofschoon

1) Handelsblad van 12 Mei. Intocht des konings.

2) Volgens Toussaint. Volgens 't programma zijn ze met hun kouiuklijken vader medegekomen. We knunen ons die kleine zaak niet meer herinneren.

-ocr page 525-

471

we staan op het stof van talloöze geslachten, die ons luide het woord Viin den Psalmdichter toeroepen: «het leven des uieuschen is als gras, ja, als de bloeme des velds,quot; hij een inhuldiging willen we die gedachte van ons weren.

Daar dringt van huiten het: «Hoezee! Leve de koning!quot; tot ons door, en Zijne Majesteit, koning Willem de derde, voorafgegaan door de wapenkoningen en de horanten, den kamerheer ceremoniemeester, de groot-officieren van zijn Huis , het rijkszwaard en de standaard van het koninkrijk en vergezeld van zijn ordonnans-officieren, treedt het gebouw binnen. Een vorstelijke houding onder dat purper en hermelijn, vorstelijk in den vollen zin des woords. Op zijn troon gezeten, richt hij het woord tot de Staten-Generaal, als vertegenwoordigende het volk van Nederland. »Onze rustige houding in deze bewogen tijden heeft ongt; niet slechts behoed voor groote rampen; zij heeft ook het aanzien des Kijks vermeerderd: want zij heeft de bewondering van alle beschaafde volken tot zich getrokken. Tk verbind mij aan een volk, grooter in deugden dan in liet bezit van een uitgestrekt grondgebied; krachtiger door eensgezindheid dan door zielental. Het is een grootsche roeping, Koning van zulk een volk te zijn.quot; Ziedaar liet slot van 's konings aanspraak. Nog na vijf-en-twintig jaren doet ons die betuiging goed. Vijf-en-twintig jaren lang heeft de koning die roeping begrepen — vijf-en-twintig jaren heeft het volk zich trouw en vol liefde om den troon des derden Willems geschaard.

Nu volgt de door de grondwet voorgeschreven eed, daarop de huldiging en de eed door de Leden der Staten-Generaal — toen zwaait een der wapenkoningen zijn schepter en roept met luider stem: «Zijne Majesteit Koning Willem de derde is ingehuldigd!quot; en vervolgens driemaal: «Leve de koning!quot; — Met een saluut van 101 schoten en 't spelen der klokken wordt die mare den volke bekend gemaakt.

X. DE UEDDEU VAN ONGELUKKI6EN.

Daar is een heldenmoed, die te midden van 't slaggewoel kalm en bedaard blijft, al fluiten ook de kogels om de ooren; en bewonderen we den held, die mannelijk genoeg is om in zulke oogenblikken zijn koelbloedigheid te bewaren — niet min-

-ocr page 526-

472

der heldenmoed wordt er toe vereischt, om te midden der bulderende golven in een reddingsboot door de branding heen, zijn in levensgevaar verkeerende broederen te liulp te ijlen. In beide gevallen besef van plicht, verachting van eigen leven. Moge, in de schatting van den menschenvriend, de tweede opoffering meer waarde bezitten dan de eerste — wie den man in zijn waarde als man waardeert, zal beiden bewonderen. Even schoon en treffend is 't, wanneer een Vorst, bij een volksramp, de elementen trotseert, om zijn bedrukte onderdanen te hulp te komen; als hij daartoe niet alleen dc milde hand opent om de wonden te heelen die er geslagen zijn, de ramp te lenigen die ongelukkigen heeft gemaakt, maar als hij, eigen gemak vergetend , 't gevaar van stroom en ijsgang trotseerend, zelf zich naar de plaats van den rampspoed begeeft, om do bedroefden te troosten, te helpen, en door zijn voorbeeld anderen aan te wakkeren, om hun broederen hulpe te bieden. Zulk een Vorst bouwt zich een monument in de harten zijner onderdanen, even duurzaam als dat, hetwelk de overwinnaar zich daarin sticht; en even onverwelkelijk als de naam van hem is, die 't Land van den vijand verlost, even onverwelkelijk is de krans, die om 't hoofd van zulk een menschenvriend wordt gevlochten. En 't zou do naam vau Willem den derden zijn, die door zulk een nimbus zou worden bestraald.

De zomer en 't najaar van het jaar 18G0 waren buitengemeen vochtig gew eest en hadden een waterstand in onze rivieren veroorzaakt, die bij 't vooruitzicht van den naderenden vorst en later invallenden dooi 't ergste voor onze dijken deed vreezen. Zeer nam die vrees toe, toen 't begon te vriezen en de rivieren nog bleven zwellen, zoodat het weldra van dijk tot dijk blank stond. En zoo eindigde het jaar 1800 en brak de eerste morsen van '01 aan. Vooral in den Bommelerwaard 1) was de

O '

ongerustheid groot. Daar zet zich op den derden Januari een reusachtige ijsdam tusschen Brakel en Loevestein, 't Munniken-land loopt ouder en stuwt het water van de Waal in do Maas. Nog hoopt men den polder boven den Meidijk te behouden; maar reeds in den nacht tusschen den vierden en den vijfden Januari kondigt het angstig geklep der noodklokken aan, dat alle

1) De Boramclerwuard is verdeeld in drie polders. De westelijkste ib 't Munniken-land , dan volgt de polder boven- eu dan die beneden den Meidijk.

-ocr page 527-

473

hoop vervlogen is eu dat de vreeseli]kste aller vijanden nadert. De Waaldijk bezwijkt, de vruchtbare polder is in een onafzienbaar meer herschapen; uit vier gapende monden storten dood en verderf zich op de ongelukkige bewoners , die zich gelukkig mogen rekenen, met achterlating van alles 't veege leven te redden. Weinige dagen later ondergaat ook de polder btuuden den Mei-dijk hetzelfde lot, en de geheele Bommelerwaard staat onder water, 't Is hier de plaats niet, om de ellende te beschrijven, door die ramp veroorzaakt, noch de hulpvaardigheid te roemen, waarmede men in de gespaarde plaatsen de ongelukkigen opneemt , den voorbeeldeloozen ijver, waarmede men uit alle oorden des lands, geld, levensmiddelen en andere benoodigdlieden naar de plaats van de volksramp zendt, om leniging aan te brengen. En nog was die niet volkomen. Den eersten Februari bezwijkt ook de dijk bij Whamel, en de ellende van de overstroomde streken herbaalt zich in den Tielerwaard. Doch, wat nieuwe wonden de eeuwigdurende vijand van ons Nederland slaat, 'i is alleen, om de weldadigheid van den landzaat des te sterker doen gloren, 't Is ol' de vlam dier weldadigheid te meer opflikkert , naarmate do ramp grooter wordt. En aan 't hoofd van die weldoende natie prijkt als met een stralenkrans omgeven, de eerste van allen: de Koning.

Terecht zegt een schrijver, die ons een gedenkboek van den watersnood van 1801 heeft geschonken 1): » De vier-en-twintigste Januari van het door dijkbreuken en overstroomingen zoo rampzalige jaar achttienhonderd een-en-zestig, is een zeer merkwaardige dag, die zonder twijfel mot gulden letteren in de geschied-boeken van Nederland zal opgeteekend worden.quot; 't Was de dag, waarop koning Willem de derde in persoon zich van de grootheid der ramp kwam vergewissen, het was de dag, waarop men hem als een engel der vertroosting in den Bommelerwaard zag vei--schijnen. Reeds in don nacht had hij zijn residentie en zijn warm paleis verlaten, om in 't barre winterweer do overstroomde plaatsen te bezoeken en zich in persoon te overtuigen, of men zijn rampspoedige onderdanen wel van al 't noodige voorzag.

Rusteloos begeeft de Vorst zich van de eene plaats naar de andere; zelf beziet hij de doorbraken, zelf bezoekt hij de onge-

1) J. C. W. Quack.

-ocr page 528-

474

lukkigeii en spreekt hun troost toe. Nauwelijks gunt hij zich den tijd, om 's nachts uit te rusten van zijn vermoeiende tochten; overal door zijn tegenwoordigheid en zijn toespraak de verslagenen bemoedigende, de helpenden prijzende en tot verdere ondersteuning aansporende; overal met milde hand zorgende, dat in hun behoeften kan voorzien worden, 't Zou te vermoeiend zjjn, hem voet voor voet op zijn tocht ts volgen; slechts enkele trekken, en ze zijn genoeg om te bewijzen, dat koning Willem de derde zich een onvergankelijke gedenkzuil in de harten zijner onderdanen gesticht heeft.

Green koude, hagel of sneeuw, geeu levensgevaar zelfs, houdt den Vorst terug. Hij bezoekt alle plaatsen, waar ougelukkigen geborgen zijn, doet zelf onderzoek naar hun behoeften, luistert met deelneming naar 't verhaal hunner rampen en de bijzonderheden hunner redding, ja, wil weten, of ze wel goed voedsel erlangen. Bij zijn binnentreden in een der oponbare gebouwen van [verk-Driel is men juist bezig aan 't opscheppen en rond-deelen van soep. De koning gaat naar den man toe, die met het eerste bezig is. »Schep mij ook eens een bordje op,quot; zegt hij. Terstond gehoorzaamt men. De Vorst eet met smaak de helft van 't bord leeg. »Goed! Goed! Dat is krachtige kost!quot; zegt hij met een vergenoegd gelaat; szoo'n soepje zal dien armen menschen goed doen. Laat het hun vooral aan niets ontbreken, hoor! — Informeer eens bij de commissie, of er nog voorraad genoeg is,quot; vervolgt hij tot zijn adjudant, »en zeg haar, dat ze anders op mij kan rekenen.quot;

Doch door overal in de behoeften te gemoet te komen, raakt 'skonings kas eindelijk uitgeput. ))Er is bijna niets meer, Sire!quot; zegt zijn adjudant. »Welnu, wat zou dat?quot; vraagt de koning goedhartig. »Als 't niet anders zijl kan, dan zullen wij ons wel eenigen tijd behelpen; die arme bloeden hebben 't vrij wat meer noodig dan wij.quot;

De nieuwe overstrooming roept don koning naar Tiel. Hij staat aan 't veer, gereed om in de schietschouw te stappen.

»Sire!quot; waarschuwt men hem. «De overtocht is te gewaagd. En daarenboven. Uwe Majesteit zal vóór den nacht niet terug kunnen, en 't zal Haar bezwaarlijk vallen, oen voegzaam nachtverblijf te vinden.quot;

»Wat het laatste aangaatherneemt de Vorst lachend; «maakt u daarover niet ongerust, mijne heeren! Kan 't niet anders, dan

-ocr page 529-
-ocr page 530-

■ .v,4rt, ,., .,

| -t li«4fT- -(.«.Ir

-ocr page 531-

475

blijven wij op den dijk; er zijn er zooveel, die er zicli naar moeten schikken, we zullen er niet van sterven. Ziet mij eens aan, en zegt mij, of ge niet zoudt denken, dat ik nog sterk genoeg ben om 't een nacht op den dijk uit te houden.quot;

»Maar Sire,quot; waagt nu de veerman in 't midden te brengen. ))De overtocht zal zoo lang duren, en is met veel gevaar vergezeld.quot;

»Durf jij er over?quot; vraagt de koning.

))Ja Sire, als 't moet, durf ik alles,quot; is 't antwoord van den veerman.

«Dan durf ik het ook,quot; hervat de koning, terwijl hij met zijn gevolg in de schuit stapt. «Steek af!quot;

In een dikken pyakker gewikkeld, met hooge kaplaarzen aan de voeten, blijft hij de twee lange uren, die de overtocht duurt, kalm en bedaard; terwijl allen sidderen. Wie denkt hier niet onwillekeurig aan dien anderen Willem den derden, in de sloe]) te midden van den mist op de Noordzee? Wat dezen Willem den derden aangaat, hem hindert do scherpe sneeuwjacht niet, die de wind hem kil en snijdend in 't gezicht jaagt, hij deinst niet terug voor de ijsschotsen, door welke 't vaartuig heen-dobbert, al dreigen die ook de ranke schouw in hun toomelooze vaart te verpletteren. Het eerst is hij aan den wal, klautert over het ijs, springt over wrakken, waadt door plassen; 't is of hij niet kan rusten, voor hij bij de ongelukkigen is. Daar komt hij te Dreumel, de burgemeester biedt Z. M. een eenvoudig ontbijt aan.

»Met veel genoegen,quot; antwoordt de Vorst. «Een menscli krijgt trek, als hij zoolang op 't water is.quot;

Toen 't ontbijt genuttigd is, hetwelk de Loning zich goed heeft laten smaken, schenkt hij zijn glas nog eens vol.

»Om u te bedanken, mijn waarde gastheer,quot; zegt hij, terwijl hij 't glas ledigt. »Ik moet u oprecht bekennen, dat ik geiieel en al bekomen ben van 't frissche morgentoertje, hetwelk ik gemaakt heb.quot;

»En nu naar de ongelukkigen!quot; vervolgt hij , toen hij 't goed verwarmde vertrek uittreedt. En weder worden de overstroomde dorpen bezocht; ook de plaats, waar de doorbraak heeft plaats gehad.

»Die arme menscheu!quot; zegt de Vorst, toen men hem mededeelt, hoeveel huizon er zijn weggespoeld. »Zoo van alles beroofd te worden! Worden er hier ook verpleegd?quot;

-ocr page 532-

476

»Voorzeker, Sire,quot; antwoordt men.

«Brengt mij dan derwaarts.quot;

In een schuit gestapt, brengt men Zijne Majesteit naar eeu stevig gebouw, waartoe alleen de bovenramen den toegang ver-leenen. Driehonderd menschen zijn daar bijeen. De koning treedt er binnen. Weemoed en medelijden staan op 't vorstelijk gelaat te lezen bij 't aauschouwen van zooveel ongelukkigen. Hij gaat de reien door ; voor allen heeft hij een vriendelijk woord. Daar spreekt hij eeu ouden van dagen aan. «Hoe gaat het vader?quot; vraagt hij. »Zoo op uw ouden dag van huis en erf verjaagd te worden! 't Is hard!quot; — Of tot een oud vrouwtje : «Wel, moedertje! Nog de stramme leden gered! Nu, dat is goed!quot; — Daar ziet hij een vrouw met haar zuigeling op den schoot. Vriendelijk strait hij de wangen van het kind. »Dat hebt ge ten minste nog behouden, arme vrouw! Jt Vergoedt veel, bij al 't geen ge verloren hebt!quot; Zoo spreekt hij met allen, vooral met hen, van welke men hem zegt, dat ze 't meest geleden hebben. Hij laat hen verhalen, wat ze hebben uitgestaan, en het doet dien ongelukkigen goed, het relaas hunner rampen aan de ooren van hun Vorst te mogen toevertrouwen. Daar ziet hij eeu grijsaard, een nog krachtig en stevig man.

»Wie is dat?quot; vraagt hij.

«Een man, die twee dagen lang op eeu boomstam heeft doorgebracht, en als door een wonder aan den bruisenden vloed is ontkomen, Sire,quot; antwoordt men hem.

De koning gaat naar den grijsaard toe, die opstaat en een militaire houding aanneemt, terwijl hij voor den Vorst aanslaat. Deze ziet het metalen kruis op den versleten jas.

«Zoo oude,quot; zegt hij vriendelijk. «Ik hoor, dat je je taai gehouden hebt. En ridder van 't metalen kruis, naar ik zie. Heb je den tiendaagscheu veldtocht meegemaakt?quot;

«Pardon, Sire,quot; antwoordt de grijsaard. «Ik diende destijds bij de tiende afdeeling , en was onder Papa Chassé op de citadel.quot;

«Nu, dan heb je 't daar warm genoeg gehad, vriend, 't Was daar geen haar beter dan bij Hasselt en Leuven. Je kunt dus meepraten van vuur en water. Waar heb je 't nu wel 't minst prettig gevonden: op de citadel of op je boomstam?quot;

«Sire,quot; antwoordt de kruisridder. »Als 't zijn moet, dan tienmaal liever iu 't vuur, dat de kogels om mij heenfluiten, dan ooit weer in 't water. Doch in beiden heeft God mij bewaard.quot;

-ocr page 533-

477

»Go(l bewaart brave soldaten altijd,quot; herneemt de koning; terwijl er een traan in zijn oog parelt. Hij haalt zijn beurs uit, en drukt die den man in de hand. »Houd maar moed , mijn dappere! We zullen u ook niet vergeten.quot;

Met deze woorden verwijdert hij zich.

«Vaartwel!quot; zegt liij daarop met zijn krachtige stem tot allen. «Hebt maar geduld en weest tevreden! Het zal n aan niets ontbreken.quot;

De tranen , die daar in honderde oogen blonken over de liefdevolle behandeling, welke die ongelukkigen van hun koning ondervonden — ze zijn de schoonste parelen, die de kroon van Willem den derden versieren. Gelijk zijn naamgenoot, graat' Willem de derde, had hij zich den naam van «Willem den goedenquot; waardig gemaakt. En de tijding van 's konings edelaardige grootmoedigheid ging door 't gansche Land, en geheel Nederland stemde in met de zegenbeden der ongelukkigen: ),0 Heer! spaar onzen goeden koning!quot; Zijn terugreis uit de overstroomde gewesten naar de residentie was dan ook inderdaad een zegetocht, en toen hij in 't voorjaar in de Hoofdstad des Rijks kwam, werd hij daar luisterrijk ingehaald en vierde men er feest; omdat «Willem de goede,quot; niet alleen koning der Nederlanden was, maar zich ook getoond had, de vader zijner door rampspoed geteisterde onderdanen te zijn. Met geestdrift werd den 19lt;len Februari 'sKonings vier-en-veertigste verjaardag, gevierd, en die viering werd op M. uitdrukkelijken wensch door 't gansche Land geheiligd: op dien dag had de algemeene collecte voor de door den watersnood ongelukkig geworden men-schen plaats, die ongeveer acht tonnen gouds opbracht.

Wat die watersnood Koning Willem den derden aan geld gekost heeft, is ontzaglijk. Maar meer dan door dat geld heeft hij zich door zijn bezoek aan de overstroomde gewesten een gedenkteeken gesticht in de harten zijner onderdanen, en, wanneer we het zilveren feest zijner regeering vieren , zal vooral 't jaar 1861 niet vergeten worden bij al de herinneringen, welke dat vijf-en-twintigjarig tijdperk aan Nederland schenkt.

XH. UESCItKïl.MER OER NBDERLANDSCHE KUNST.

Ten allen tjjde heeft het den glans eener regeering verhoogd,

-ocr page 534-

178

wanneer de Vorst kunsten en wetenschappen in bescherming nam. lieeds in een Ceasar Augustus werd liet geprezen, dat hij de vriend en beschermer van een edelen Maecenas was , een Lode-wijk de veertiende draagt niet ten onrechte den naam van den Grooten, omdat hij wetenschap en kunst ondersteunde en onder zijn regeering Frankrijk een tijdperk van bloei beleefde, als zelden geëvenaard is.

Inderdaad, er is zoo iets echt vorstelijks in, om de beschermer te zijn van wetenschap en kunst, zoo iets verhevens, om aan te moedigen, wat zonder aanmoediging kwijnt en verdroogt. En onder de Vorsten van 't Huis van Oranje-Nassau mag Koning Willem de derde wel genoemd worden onder ben, die een hart voor nationale kunst hebben, een open beurs om haar te bevorderen en aan te kweeken. Ook 't onderwijs en de ontwikkeling vau degenen, welke hij rekent, aan zijn zorg te zijn toevertrouwd, gaan hem ter harte.

't Was op den derden Mei 1852, dat er op 't Loo, geheel en al op kosten van den Koning, een lagere sfliool werd geopend, »in de eerste plaats bestemd voor de zonen van beambten en werklieden in dienst van het koninklijk domein, of als zoodanig gepensioneerd door de twee laatste koningen, en verder voor die van minvermogenden, welke niet te ver af wonen, om hunne kinderen, in elk jaargetijde, de school te doen bezoeken. Zij is geheel kosteloos.quot; 1) Ruim een jaar later (1 Januari 1854) werd, op verlangen van Zijne Majesteit, aan die school een geregelde teekencursus verbonden , waartoe jongens van alle standen kunnen worden toegelaten en nog twee jaren later (8 October 185G) een avondcursus, waarvan 't gegeven onderricht zooveel mogelijk wordt toegepast op 't bedrijf van den handwerksman. Ook dat onderwijs wordt daar, evenals dut in het teekenen, geheel kosteloos verstrekt en bevat reken-, meet-, natuur- en scheikunde, benevens 't bouwkunstig teekenen. Wat die school den koning kost, past ons niet te berekenen, wel de heerlijke resultaten, welke zij reeds sedert haar ontstaan en haar uitbreiding heeft opgeleverd; genoeg echter zij het zeggen, dat zij een vast getal van plus minus honderd en twintig leerlingen telt.

Meer,bekend wellicht, dan de stille weldadigheid des konings, die terecht een zegen voor Apeldoorn mag worden genoemd, is

1) Zie bepalingen voor de bchool van Z. M. Koning Willem 111.

-ocr page 535-

479

de bescherming, welke liij der Nederlandsclie kunst schenkt. Een som tocli van j 20,000, vroeger bestemd voor den Franschen schouwburg te 's Gravenhage, wordt in twee helften verdeeld onder de beoefenaars der schilderkunst en der muziek. Jaarlijks kunnen jongelieden, die zich aan de eerste wijden, na proeven hunner bekwaamheid te hebben gegeven, een genoegzame subsidie bekomen, om huu studiën rustig voort te zetten. Tijd-roovende lessen en andere belemmeringen in de ontwikkeling van hun talent wordeu alzoo afgesneden, en moge dan 's ko-nings milddadigheid ook bij sommigen niet de gewenschte vruchten opleveren — zeker is het, dat de nationale schilderschool er Koning Willem den derden eens voor danken zal, dat zijn grootmoedigheid haar in staat gesteld heeft, om met het buitenland te coucurreeren en den Nederlandseheu naam, eenmaal zoo f''o-

' o

rierijk op dit gebied, ook op dat terrein te blijven handhaven. Menig jeugdig kunstenaar, wiens talent zonder die ondersteuning door geldelijke zorgen zou verstikt zijn geworden, kan zicli nu vrij en ongedwongen ontwikkelen en de hoogte bereiken, waartoe zijn aanleg hem bestemd had. En om te bewijzen, dat de koning gezorgd heeft, het bestuur daarover aan goede handen toe te vertrouwen, behoeven wij slechts de namen van H. Ten Kate en Kochussen te noemen, aan wie de directie over die zaak is opgedragen.

Jaren lang is ons land overstroomd door vreemde virtuozen, en, hoezeer Nederland op elk gebied der muziek zijn componisten , virtuozen, zangers en zangeressen kan aanwijzen; waar is de aanmoediging, indien niet bij 't grooLe publiek, hetwelk steeds genegen is, om wat uit den vreemde komt, hoog te prijzen, wat in eigen boezen gekweekt is, te minachten of onverschillig te behandelen. Niet zoo Koning Willem de derde. Later jaren zullen er de bewijzen vau leveren, dat ook Nederland zijn groote kunstenaars en kunstenaressen op 't gebied dei-tonen telt. Zij die aanleg hebben, worden op 's Fonings kosten naar de conservatoires te Brussel, te Berlijn of te Parijs gezonden, en met koninklijke milddadigheid onderhouden. En die pensionnaires (zoo is de otticiëele naam) zullen eens den roem van Koning Willem den derden verhoogen, en dankbaar zal Nederland het erkennen , wat liet aan een koning verschuldigd is, die een beschermer der nationale kunst is. En dat dit tot waarheid zal worden, daarvoor waarborgen ons de namen

-ocr page 536-

480

van Van der Does, Richard Hol en Verhuist, de eerste als directeur der pensiouaires, de beide laatste met hem in de commissie ter beoordeeling van hun kennis en hun aanleg.

Nationale kunst. Eere zij Koning Willem den derden, die, toen de gemeenteraad van Amsterdam den herbouwden schouwburg ter bespeling aan een overigens zeer verdienstelijk Vlaming had afgestaan, dezen de door hem verstrekte subsidie weigerde en haar bleef schenken aan een tooneelgezelschap, hetwelk de eerste actrice van Nederland onder zijn leden telt. Het doet het hart van den Nederlander goed, als hij ziet, hoe zijn koning de nationale kunst voorstaat, die toch slechts al te dikwerf zoo stiefmoederlijk behandeld en achtergesteld wordt, en 't zal steeds tot een vermeerdering van den roem van koning Willem den derden strekken, dat hij die nationale kunst met zooveel onbekrompen mildheid bevordert. Waar hij dus, bij gelegenheid van zijn jubilé, zal worden vereerd en zijn naam zal worden geprezen, daar vergete de natie niet, dat onder zijn regeering niet alleen veel, heel veel goeds tot stand is gekomen en ons land veel vooruitgegaan is — zij huidige in hem ook den beschermer der Nederlandsche kunst.

XH. HRT ZILVEREN' FEEST.

En thans staan we aan 't einde van een vijf-en-twintigjarigen tijdkring. Vreemd genoeg, is dat vijfentwintigjarig tijdperk van vrede geopend en gesloten met een zegepralenden oorlog in onze Oost-Indische bezittingen. Tusschen den krijgstocht tegen Bali en dien tegen Atchin liggen vijf-en-twintig jaren van vrede en voorspoed. Geheel Nederland maakt zich gereed om feest te vieren. Heeft het daar reden toe, of is het de feestvieringkoorts onzer dagen, die ook den 12dequot; Mei 1874 met beide handen wenscht aan te grijpen, om de dagelijksche eentonigheid door feestvieren af te breken? We zeggen volmondig : Nederland heeft, reden, om den twaalfden Mei feestelijk te gedenken. In dat vijf-en-twintigjarig tijdvak is veel gebeurd, wat do regeering van Koning Willem den derden tot eeu zegenrijke hoeft gemaakt.

Daar rijst voor onze verbeelding de uitgestrekte plas op, die vroeger als een gulzige waterwolf al meer en meer om zich

-ocr page 537-

4S1

heengreep: ('(*11 himieiilaiulscli nicer zonder nut, thans Jierscliiipeu in welige landouwen, waarop de nijvere landman zijn vee laat grazen, waar goed ingerichte woningen, boven wier daken de blauwe rook zoo vriendelijk naar omhoog stijgt, welvaart en tevredenheid te kennen geven: — ais een duurzaam monument voor dit regeering van koning Willem den derden ligt daar de drooggemalen Maarlemmermeer. Ileeds onder Neerlands eersten Koning ontworpen, is dat reuzenwerk onder zijn bestuur eerst voltooid geworden 1) en zal het onzen naneven ter herinnering aan die gezegende regeering strekken.

hm dan staat daar Bronbeek, b«'t toevluchtsoord voor hen, die den Nederlandschen naam iu Indiê hebben doen eerbiedigen, mannen, oud geworden in een ongunstig klimaat, voor wie 's Konings zorg een kalm 011 vriendelijk toevluchtsoord heeft bereid, opdat ze bun dagen daar vreedzaam en voor zich zeil nuttig kunnen eindigen.

Maai duurzamer monument heeft de regeering van Willem den derden zich gesticht in het telegraafnet 2), dat met zijn uitgebreide armen geheel Nederland omspant eu de wisseling van gedachten zoo oneindig versnelt en vergemakkelijkt; meer nog door de welvaart, welke de verbeterde communicatie door spoorwegen ,5) ons land schenkt, waardoor de Noordelijke Provinciën niet langer van den zegen verstoken zijn, waarin de andere deelden, en handel , landbouw en nijverheid zoozeer bevorderd en uitgebreid zijn. De woorden van Willem den derden zijn nog niet vergeten, welke hij sprak tijdens de eerste steenlegging van de spoorbrug over den Usel bij Zutphen ij, een daad, waarmede het reuzenwerk, dat wc nu reeds voltooid zien, werd aangevangen, woorden, die ons ten blijk zijn, hoe de Voist niet alleen zijn onderdanen in hun rampen weet te troosten en te ondersteunen, maar hoe hij ook den bloei en de welvaart van zijn volk ter harte neemt.

»liet verheugt mij,quot; zoo sprak dezelfde man, die in 't voorjaar de overstroomde gewesten bezocht had. «Het verheugt mij, den eersten steen te hebben mogen leggen van het groote werk, dat voor Nederland van zooveel belang zal zijn. Het vcr-

1) 185a.

2) Aaiigcuometi 7 Maart ISSiJ.

■i) Aaiigeuoineii KS Augustus ISliU -t) ()(;tob(31' 180 I

III

-ocr page 538-

4S2

heugt mij dubbel, dat Ik, die reeds als Kroonprins en Beschermheer van de academie te Delft, een warm voorstander au van het spoorwegnet dat thans door de wet zal worden ten uitvoer gebracht, het voorrecht geniet, dien steen te hebben gelegd.quot;

En iret dat spoorwegnet staan reuzenwerken als de overbrugging van den Moerdijk in nauw verband. Groote werken! Vergeten we daarbij vooral niet; de verbeterde waterweg naar Rotterdam en 't kanaal van Amsterdam naar de Noordzee over Holland op zijn smalst 1), welk laatste weer (luizende bunders vruchtbaren grond aan den landbouwer zal schenken. Vergeten we niet de groote werken te Vlissingen, door den koning r.elf ingewijd 2). Kn ook Java heeft de zegeningen van die vijf-en-twintigjarige regeering ondervonden. Hervorming van 't cultuurstelsel, langzame verbetering van 't lot van den Javaan, mildere wijze van bestuur en de aanleg van spoorwegen zijn reeds zoo vele zaken, die ook voor onze overzeesche bezittingen Koning Willems bestuur ten zegenenden aandenken doen zijn.

Maar boven dat alles blinkt die regeering uit door de wetten op 't lager 3) en middelbaar onderwijs 4), wetten, wier uitvoering reeds zulk een gezegenden invloed op de beschaving der natie oefent, welke invloed hoe langer hoe meer zal gevoeld worden. Wat toch helpt vermeerdering van stoffelijke welvaart eener natie, indien daarmede beschaving en ontwikkeling geen gelijken tred houden? En al verheffen zich tegen die inrichtingen ook sommige stemmen in den Lande, en trachten ze beide te ondermijnen, door ze ineen kwaad daglicht te stellen — de vriend van den waren vooruitgang zal hot tijdstip zegenen, waarop do hand van zijn Koning die besluiten onderteekende en ze daardoor tot wet verhief.

Beschaving en vooruitgang! Ja. het vijf-en-twintigjarig tijdperk van koning Willems regeering was een tijdvak van beschaving en vooruitgang. Do menschonteerende schavotstraffen 5), kinderen van middeleeuwsche barbaarschheid , werden afgeschaft, en 't was ook onder zijn bestuur, dat het den mensch werd ontnomen, langer over 't leven van zijn naasten te beschikken,

1) Bij heRluiteu van 24 Janunri 1808 en 10 .Timi 18G4.

2) In 1873.

.'{) Bij besluit van l-S Augustus 1857.

4) Aangenomen den 28 Mei I Sfi.'}.

5) .Aangenomen ^9 Juni 1854.

-ocr page 539-

48:i

langer in koelen bloede den broeder te vermoorden , ui was bei dan oo! dat deze zich aan 't leven van zijn evenmensch vergrepen had; ook de doodstraf verdween uit ons strafwetboek 1). En de hatelijke slavernij, nog altijd een vlek op onze nationaliteit, werd opgeheven 2); zoodat er onder koning VVillenis onderdanen geen nienschen meer zijn, die door hun evenmenschen als koopwaar, als lastdieren kunnen worden beschouwd en behandeld.

Vooruitgang! Daartoe strekte ook de afschaffing van de wet op 't zegel •'{) waaraan de gedrukte stukken waren onderworpen en konden de dagbladen bet politieke leven meer onder 't volk bevorderen; daartoe ook de beide postwetten I), die 't onderling mededeelen der gedachten vergemakkelijken, en allen, zonder berekening van afstand, gelijkelijk in den zegen der posterijen doen deelen; daarvan getuigde ook de afschaffing van den accijns op 't gemaal 5) , die den handel bevorderde en den arme in staat stelde, zijn eerste levensbehoefte tot minderen prijs te erlangen, en die van den accijns op de brandstoffen G), ook een weldaad voor den minvermogende.

's Konings vijfentwintigjarige regeering was een tijdperk van vrede. Dat gal gelegenheid tot aflossing van staatsschuld 7), ondanks de aanzienlijke uitgaven voor spoorwegen en andere groote werken, ondanks die voor vergoeding aan de slavenhouders en onteigening bij de veepest. Dat gaf aanleiding tot het vieren van nationale feesten, waarin Oranje zelf aan t hoofd der natie stond. We herinneren u alleen het feest ter herdenking aan 't herkrijgen onzer nationaliteit 8) en dat van Neerlands onafhankelijkheid 9), Hoe treilend klonk daar in 's (Iravenhage na 't leggen van den eersten steen voor 't monument in 't Willemspark de taal uit 's konings mond:

»Het is heden de schoonste dag van Mijn leven, die dag van heden waarop het Nederlandsche Volk op nieuw de ondubbel-

1) 1870.

2) Aangenomen 8 Augustus 1802.

3) Aangenomen April 1869.

4) 1852 en 1869.

5) 1855.

6) 1862.

7) Sedert 1850 f 273 433.525 ,W), met, besparing ren er jaarlijkarlie reute van /8.485.096,47,

S) 17 November 1863.

U) J April 1872

-ocr page 540-

484

/atuiigMle wij/.e heeft doen blijken vhii /.ijue gehechtheid en trouw, die liet steeds, en onder alle onistandigheden, welke hef der Voorzienigheid heeft behaagd in ons Vaderland te doen plaats hebben, aan den dag heeft gelegd.

»Ik stel die gevoelens op hoogen prijs, en wanneer heteenigs-y.ins vermetel van Mij is, op dit ooogenblik het woord te nemen, uit het oogpunt der welsprekendheid, dan toch is het voor Mijn hart een behoefte tot u een woord te richten, een echt Nederlandsch woord te richten, een woord gesproken uit het hart van een Koning uit het Huis van Oranje. Dat woord kan uiet anders zijn, mag niet anders wezen dan aan allen, hier tegenwoordig, do plechtige verzekering te geven, op den dag van heden, waarop de eerste steen is gelegd voor het ISia-tionaal Gedenkteeken, waarop de liefde en trouw van het Ne-derlandsche volk bij die onvergetelijke plechtigheid zoozeer zijn gebleken op dezen dag van groote Nationale herinneringen, voor Mij niet alleen, maar voor al'e Leden van het Huis van Oranje ; dat het heden gebeurde een nieuwe prikkel voor Uw Vorstenhuis zal zijn om nog meer dan vroeger, voor liet welzijn en den bloei van het Volk van Nederland werkzaam te zijn, zooals in vroegere dagen, zooals het altijd zal blijven. Want wij allen uit het Huis van Oranje, wij kunnen nooit, ja nooit genoeg doen voor Nederland.quot;

En uiet minder zeggen het zijn woorden bij 't leggen van den eersten steen voor 't monument te Brielle, dat Willem de derde gevoelt, Nederlander te zijn, toen hij sprak:

«Wanneer mijne woorden gering zullen zijn, gij zult liet mij gewis vergeven; want in het oogenblik, dat de nazaten van den grooten Zwijger, de nakomelingen van liet Ueuzenvolk zich op deze heilige plek vereenigen, mijne lieer-m, zijn mijne woorden weinig in getal. Oij moogt het verschoonen; want het is de taal van het hart, dat moeilijk kan uitdrukken de fierheid die het doet kloppen. Ik ben er grootsch, zeer grootsch op, Nederlander te zijn en ik dank u voor de groote eer en het groote voorrecht, welke gij mij wel hebt willen schenken, om den eersten steen te leggen van deze heide ricerlijke plannen, welke op deze plek in de toekomst zullen worden verwezenlijkt. Leve het Vaderland!quot;

Zulke feestvieringen waren dan ook wel geschikt, om Vorst en volk nader aan elkander te verbinden.

-ocr page 541-

485

Een regeeriug van vmlc;. En locli ilreigde in 't jaar 1870 ons land door de oorlogsfakkel te worden he/.oclit. Toen bleek de krachtige liouding onzer regeeriug door 't aannemen eener gewapende neutraliteit. Maar toen ook ontwikkelde zich krachtig de geest der Nederlandsche natie en begreep Neerlnnds jongelingschap, dat een meer algemeen beoefenen van den wapenhandel behoefte was voor een volk, dat lier is op zijn nationaliteit. Scherpscliutterijen verrezen overal, eii de Koning, die niet als zijn voorzaat 1) voor die wapening der burgers behoefde te vree-zou, daar hun leus Oranje en Vaderland was, heeft van zijn ingenomenheid met de scherpschuttersvereenigen doen blijken.

En nevens die schutterijen verrees het gezegende Roode Kruis. Heerlijke afspiegeling van den geest der negentiende eeuw, die zoo gaarne alle menschen zou verbroederen. Door den Koning beschermd en ondersteund, heeft het in den vreemde zegen verspreid, de wonden geheeld, door den oorlog geslagen. En nog verbreidt het zijn weldaden, nu 't onze gekwetsten in Atchin zal verplegen. — Atchin en I5ali — dat zijn twee dissonnanten in de Regeeriug van Koning Willem don derden. Doch daar tegenover staat de onafhankelijkniaking van Limburg van den Duitschen Bond, waardoor verhoed is, dat ooit tractaten ons zullen dwingen , voor vreemden te moeten vechten.

En nu — we zijn den tempel binnengetreden, die aanstaanden twaalfden Mei vijf-en-twintig jaren zal bestaan hebben, en we hebben 't erkend, dat Nederland reden heeft, om feest te vieren. En terwijl we met een oog van welgevallen do menigte van momuuenten beschouwen, opgericht om den troon van den derden van Neerlands Koningen, schrijven we op dien tempel de woorden van den dichter :

quot;Op Nassau blijve eus oog voortaan;

Het staar gerust de toekomst aan!

Zoolang een Vorst nit Nassau's bloed Den sehepter zwaait in Nederland,

Zoo lang zijn wij voor smaad en schand,

Voor 't knellend slavenjuk behoed.

I) Willem de Vijfde.

-ocr page 542-

Biblioroe,- r..

I N H 0 U D.

Bladz.

1

10

24 39

47 54

rWKE BEZOEKEN 01' l;EW DILEENBURG.

). Onder dc limlc (1544).....

II. Op dcu burg (1545).......

HET HOE VAN NASSAU.

I. Oc page van Karei den Vijfden (1546) II. Negen jaren later (1555).....

TWEE SCHAAKPARTIJEN. J. Een schaakpartij op 't kleine bord (1558).

Een schaakpartij op quot;t groote bord (1561—1564)

II.

'T BEGIN VAN DEN STÜUD.

Pogingen tot verzoening.....

Hit het land verdreven ....

lot den kamp gedwongen.....

I. II. 111.

63 70 7(1

IJE VIJE MACCHABEEËN.

Graaf Joh au.......

Graat' Lodewijk.....

Graaf Adolf......

Graaf Hendrik. ......

Willem van Oranjo ...

De gevangene in Madrid......

I. II.

III.

IV. V.

VI.

81 84 89 92 95 99

DE GRONDVESTER DER NEDEKLANDSOHE VRIJHEID.

Uit ballingschap terug (1572).....

Een zonnestraal in 't huiselijk leven (1575)

Volharding in den reuzenkamp (1S80).....

Mislukt en toch getroffen (IBSg)

De dood vun een patriot (1584).....

1. II.

III.

IV. V.

110 114 118

124 133

-tvV1

-ocr page 543-
-ocr page 544-

1 I-.-

J» •: aquot;;

wa

m?

|:.€:

ll

li'SvCiquot;

IV. •-lt; f'-

im

Vf':: Ife ¥* I'/

m r?

Ev • 4'

i

A i-: vgt;gt;. . : ,■ •■; , -: v X; .Vgt;: V-;* ,-r.iv ■.gt;.

-ocr page 545-

p-v quot;;'st gt; quot; .

t ^ ' . ■ •' quot;« quot; , ■ ■ quot;• . ■. •■

t ■ ■ :lt;•••• ' ' ■- ■ '■ ' ' ,•■. ■v i

1

gt; •

I

1 ?v

*5'

I

Ir Ë I'

,lV

I k

h:\ m

r\

É'

I

PS

:JL

IP? I

m

-■

wgt;-*'

iv-' ■ :gt;'v' , • v ..-^i

I* gt;■.. ■ ■ ' 4

I n . - . ^Vi ■ ■ - ;

I -■■ ■■' '-v ■, ; ■ ■■ •' , • •- ' //.• gt;'J(

I . . ^ ^ s'-' ..•• ■■■ ■■ . '■

t- . : .. ■ .. ..-V • ■ ' ■ • __________

I

■x

4i;

Kit.''

Lf I

jtik %

* jquot;'

\\ $Vvgt;

Rfel.-?'yf'

TH. amp;

-ocr page 546-