I
o 11 /j u crvy u__ J»,
TN
DOOR
1197 5541
L E I n F, N , D. NOOTHOVEN VAN CxOOR.
GEBOREN PRINTS VAN ORANJE
DE UITGEVERS.
DOOK
Het streven naar vooruitgang is een instinkt, een natuurdrift tot ontwikkeling, volgends dc wet door den Almachtige aan zijne scltopselon voorgeschreven ; daaraan is geen ontkomen mooglyk, daartegen geen verzet batend, geen worsteling bestand. Het is de krachtige prikkel tot de rustelooze beweging der menschheid; en wie er de versenen tegen slaat. moge botsingen en schokken veroorzaken — hy zal slechts eindigen met zich-zelf te verwonden.
Het was zulk een feit, dat in de tweede helft der zestiende eeuw de hoofden en harten van duizenden bewoog. Ook Nederland wilde verder op de baan der ontwikkeling van den mensehelyken geest; Spanje sloeg de versenen tegen dc prikkels. Beiden hadden naar hun eigen opvatting, breed of bekrompen, gekozen; beiden hadden daarop hunne overtuiging gevestigd; beiden handelden in zoo verre gewetensvol — en de strijd werd er zooveel te zwaarder en bloediger om.
Die strijd — te recht «onze bnrgelyke, maar bovenal zedelykc en godsdienstige onafhankelykheids-oorlogquot; genoemd — heeft drie eenwen lang do opmerksaamheid der waereld vastgehouden. De uitstekendste pennen — in-en uitheemschen — heb-
VI
beu zich daaraau gewijd; liet groote mcerendeel lieef't hem — ook na ernstig historieseh-kritieseh onderzoek — steeds bewonderd en geloofd; weiuigeu hebbeu hem gelaakt, enkelen verguisd.
De kamp tusschen deze meeniugen is nog niet geeindigd. Onbevangen historie-studie en gezond verstand , dat zich door gcene dogmatische ketcuen kluisteren laat, hebben de stralende banier echter immer rustig omhoog gehouden, al I Lulde re n de vaaukcns en wimpelkens der anderen daar nog zoo zuizelend om heeu. De aanval der kleine bende, met hoeveel bekwaamheid eu meesterschap een enkele maal soms geleid, heeft geen andere uitkomst gehad dau dat hy het bewijs leverd e hoe juist eu onwrikbaar in de hoofdzaak de stelling der eersten is.
liet beginsel van dit geschil is iutusschcn hoogst eenvoudig, en berust daar op gelooven aan, hiér op verwerpen van het //bovennatuurlykquot; gezach der Vorsten ; met andere woorden : op het aannemen van de wettigheid of de ouwettighe id van een opstand togen een onwaardigen Soeverein of ceuig onwaardig soeverein gezach.
Men weet — voor 't minst men kan het weten — welke overtuiging hierin de mijne is. Ik sta onzen opstand van 1568 met warmte voor. Het waarom daarvan heb ik reeds elders uit-eengezet, en het is hier in het byzonder de plaats om die regelen nogmaals neer te schrijven.
Ik beu in veel gevallen volstrekt geen vriend van Jean Jaques , en in 't allerminst van zijne voorstelling van het contract social. Ik dweep volstrekt niet met die blinkende idealen, die, wanneer zy plotselyk in het leven worden geroepen , afgrijselyke monsters blijken, zooals de theoriën van den even meelijdenswaardigen als meelijdenden Jean Jaques. Ik gruw van de soevereiniteit eens volks, maar ik verdedig zijn recht tegenover een geweteuloozen despoot. Die rechten zij n niet gegrond op de even monsterachtige als bespottelyke egalitc der communisten , maar op de gelijkheid van alle nienscheu voor God. De behoefte aan gezelligheid bracht hen allen by elkander, en vormde de maatschappij; de zedelyke noodzakelykheid van orde cn regel bracht in die maatschappij wat reeds uitter aart in het gezin bestond: hoofden. By die hoofden, de oudsten, berustte het weten der gewoonten ,
Vil
de wettcu, uit het volk by bewuste en onbewuste onderlinge overeenkomst opgekomen , en met goedkeuring des volks vermeerderd; oorlogen brachten tijdelyk krijgslieden aan het hoofd, eu die inaeht van hot zwaard drong dc anderen achter zich; toch waren ook die opperste machten gekozenen, die vcrpliclitingen op zich hadden genomen. De grondslag van dat alles is het natuurlyk contract social; en het is een onliistorische voorstelling om hierin te spreken van een //willekeurig aangegaan verdraghet waren overeenkomsten, geheel en al door de omstandigheden gevormd, geleid, gewijzigd, bekrachtigd, gevestigd; er kan hier geen sprake zijn van willekeurig aangaan. Voorzeker en ongetwijfeld openbaart en ontwikkelt zich in deze menschelyke handelingen een goddelyk recht, een recht, uitgaande van Hem, zonder wiens hand geen wording ontstaat; maar dat recht is niet aan éene zijde: — volk eu Vorst, Vorst en volk bezitten het, en wie hunner dat verbreekt is strafbaar. Elke Eegeering, iedere Vorst, die er zich niet op toelegt om in den Staat alle menschelyke vermogens tot harmonische ontwikkeling te brengen, komt in uitvoering van plicht te kort; die er zich aan onttrekt — en de despoot doet dat, zij het dan geheel of ten dcelo — verbreekt de overeenkomst, verbeurt zijn goddelyk recht, en de natie, krachtens h a a r goddelyk recht, heeft de bevoegdheid om den verbreker ter zijde te stellen.
Ik heb mijne definitie zoo bondig mooglyk geformuleerd ; enkele punten wil ik verduidelyken, opdat ik goed verstaan worde.
Oogenschijnlyk ingewikkeld, maar ook niet meer dan oogenschijnlyk, is de kwestie — vooral theoretiesch — van wettigheid of onwettigheid eens opstands tegen een soeverein of eenig soeverein gezacli; eindeloos is daarover getwist, meest door casnistery. Het eenvoudigst criterium , eu dat zich ook het zuiverst tot in de uiterste konzequentie laat volhouden, is naar mijne overtuiging dit ; — Opstand is het logiesch en noodwendig gevolg der bestuurshandelingen die niet strekken tot behoud, maar tot verderf van een volk in den uitersten zin; met andere woorden; die er niet toe leiden om den staatsburgeren lijf en goed te bewaren , maar ze te vernielen en verbeurd te verklaren; dan verheft zich het onverjaarbaar
VIII
rcclit van zelfbehoud, vau zelfverdediging, het //rcvolutiouah' instinctquot;, dat boven alle staats-instellingen staat, eu doet zich gelden.
Dat wil un geenszins zeggen dat liet volk, de massa, Soeverein zij, of de soevereiniteit aan zich-zelf houde, zoodat het na 'willekeur en goeddunken het mandaat van gezach kan te rug nemen, veranderen, wéér wech scheuken ; volstrekt niet; het volk zoomin despoot als de Vorst. Het volk heeft evenzeer zijn plicht, de Vorst evenzeer zijn recht. Ey allen is zelfs recht een uitvloeisel van plicht; rechten zijn alleen datgene, wat men volgends redelyke, openbaar uitgedrukte, of dikwerf zelfs stilzwijgende overtuiging van zijne naasten als plicht kan vergen, of van hem moet gedoogen.
Maar— eu men vergete dit niet— het recht, eu ook wel degclyk het gezachs-recht, is ambulatoir, eu daar valt, met alle mooglyke rhetorische wendingen, niet tegen te twisten. Eeeds écu enkel voorbeeld is voldoende om dit onweêr-sprekelyk te bewijzen. De drie groote rechten — die van den Vorst over zijn volk, van den Heer over zijne eigenen, van den Vader over zijn gezin — sloten eeuwen lang de onvoorwaardelyke bevoegdheid in tot het vrijmachtig beschikken over leveu en dood. Is nu het gezachsrecht niet ambulatoir, dan bestaat die beschikking nog op de zelfde wijze; bestaat die beschikking zoo niet meer — dan volgt daaruit van zelf dat ook de rechten , die men weleer gewoon was als de heiligsten te beschouwen , veranderlyk blijken, al zijn de beginselen van het recht eeuwig de zelfden.
Ons begrip van recht, gegrond op het bewustzijn van dc gelijkheid der men-schen voor God, is beter dan dat der middel-eeuwen met heur twee bevoorrechte eu een onderdrukt gedeelte der menschheid.
Maar tot dat begrip zijn wy niet plotselyk gekomen! Er zijn overgangs-periodeu, onvermij delykc overgangs-periodeu , die zich in 't geheel niet altoos onder de zelfde verschijnselen openbaren. Gezegend de tijden, waarin zy zacht en onmerkbaar te voorschijn treden ten gevolge van een meer en meer zich-zelf ontwikkelende overtuiging ! Maar er zijn ook andere toestanden: er zijn tijden van hevige schokken , geweldige botsingen, bloedige worstelingen, omdat de oude overtuiging er belang
IX
by heeft om de nieuwe te onderdrukten, of omdat de nieuwe lieur rechtsbegrip wil doen doordringen eer zy nog volkomen algemeen is geworden. Wie dan eigendlyk recht heeft, kan in den regel moeielyk worden beslist door den tijdgenoot, in den regel vrij zeker door den nazaat — en deze doet dat.
De zestiende eeuw was een overgangs-periode.
//Gy zult gclooveu, denken , spreken , handelen — maar niet strijdig met de voorschriften der gevestigde godsdienst— of ik dood u!quot; sprak het verouderde rechtsbegrip,
//Ik wil vrijheid van geloof en belijdenis !quot; sprak het nieuwe daartegen — en de worsteling ving aan.
En het ging met het nieuwe, zooals het gaat //met iedere zaak die de waarheid voor zich heeft,quot; gelijk P. N. Mulder zegt; //men kan de toepassing vertragen, belemmeren, ophouden.....maar alleen tijdelyk — blijvend nimmer.
Eu dan blijkt het maar al te dikwijls dat juist die tijdelyke belemmering de tegenstauders-zelven geschaad heeft; want de vaart, waarmee de zaak dan eindelyk in den vrijen doorgang stoot, is meestal des te forscher en sneller, en quot;t bleek wederom ; //reculer pour mieux sauter !quot;
Zoo is liet in onze fiere worsteling met Spanje gegaan ; en dat nieuwe rechtsbegrip is, slechts by eenigc fraktiën uitgezonderd, het huidige rechtsbegrip van Europa geworden.
Een diepere studie, sedert jaren, van den grootschcn opstand heeft mijn hart vervuld met warme liefde en innigen eerbied voor den rustigen en kraehtigen aanvoerder, met de levendigste sympathie voor zijne kloeke en onvertsaagde medestrijders. Het is daarom , dat ik terstond gebruik heb gemaakt van de gelegenheid die my werd aangeboden, toen ik werd aangezocht om een Keurvendel uit dien edelen Heldenstoet, als de Maarschalken van onzen gelauwcrden vrijheids-oorlog, gegroepeerd rondom hun verheven Veldheer, in een galerij samen te brengen : een historische voorstelling, waarin de meest-uitgelezenen onder des Zwijgers bystanders meer ieder op zich-zelf te voorschijn traden. Moest liet hoofdlicht vallen op den grootste van allen — liet overige moest gelijkelyk uitstralen op ieder der
X
anderen, zoodat ook aan hen méér plaats wierde ingeruimd, dan het gewone geschiedverhaal dit toelaat.
De niet-geringe moeielykheden, die zich nu daarby voordeden, waren; het verbinden van afzonderlyke biografiën aan een doorloopend historiesch verhaal, en de keuze omtrent sommigen, die billyk aanspraak mochten maken om uit honderd anderen meer zichtbaar te verschijnen naast hen, wier immer onverjaarbare rechten dat van zelf vorderden.
Hoe ik getracht heb deze beide bezwaren te overwinnen, blijkt uit de volgende bladen; hoe ik daarin geslaagd ben , verblijve den oordeele des lezers.
Hoedanig dat oordeel echter ook zij — met een ander onzer schrijvers is het de wensch en bede mijns harten: «Dat de volgende bladen iets mogen by dragen tot de gezonde opvatting der geschiedenis, en tot verlevendiging van het nationaal gevoel, by de dankbare herinnering aan de daden van het Voorgeslacht.quot;
Waarom ik juist 1572 tot het punt van samentrekking mijner historische figuren koos?
Daarop dit andwoord; //'s Volks levende en alles overwinnende sympathie voor de nazaten van den Vader des Vaderlands bracht het Huis van Oranje op den erfelyken throon van Nederland; het is in het jaar des Heeren 1572 geweest, dat Oranje zich voor goed in Nederland heeft gevestigd, en er den grondslag der onafhankelykheid heeft gelegd.quot;
Daarom is dat jaar eeuwig onvergetelyk in het geschiedboek onzes Vaderlands.
Tn het begin des jaars 1572 zaten twee ernstige mannen , de een in liet oosten, de ander in het westen, en toch in lange noch op geen sestig mijlen afstands van elkander, ieder in zijn eigen kabinet, en op zijn eigene wijze, te arbeiden aan de belangen van den zelfden Staat. Ik kan wel zeggen wie hunner de grootste, niet wie de merkwaardigste was. Beiden , hoewel de een als de ander in vroeger jaren van vreesachtigheid was beschuldigd, hadden zich een moeielyke taak op de schouderen geladen, en zy bezaten de geestkracht en de standvastigheid om daarin te volharden. Beiden waren groothartig, onvermoeid, bedaard in hun overleg, kloek in de uitvoering. Meer overeenkomst in gemoedsleven bestond er tusscben hen niet.
De oudste hunner was thands een man van vier-eu-sestig jaren, van middelmatige lengte, en welgevormde maar eenigzins gedrongen gestalte , doch dat door de statigheid zijner houding en den kleinen vorm van zijn hoofd minder opvallend hoeten mocht. Onder zijn hoog voorhoofd vonkelden donkere oogen, wier strafte blik eigenaardig scheen te behooren by dat regelmatig maar mager, taankleurig, lank-werpig gelaat en die korte borstelige hairen , die nog zwart waren van kleur , ofschoon zijn lang-af hangende gespleten baard reeds de zilver-verw van zijn leeftijd droeg.
Voor wie trotschheid, hardvochtigheid , koelbloedige wreedheid in dat gelaat meende te lezen , loog het niet; daarenboven was hy op-
W. UOKD.1K , OJIASJK 1
IN ij HIDING.
vliegend, wraakzuchtig en hoewel matig in liet gebruik van spijze , drank, en rust -— onmatig in gierigheid. Hy was godsdienstig, gelijk zulk een karakter dat zijn kan, maar zachtmoedigheid kende hy niet, en liefde tot zijne naasten was hem geheel vreemd. Men heeft hem alle deugd ontzegd; die van getrouwheid aan zijn Soeverein mag niet worden geloochend. Zijne vereerders zeggen van hem, dat hy gelukkig en voortreffelyk was van het oogenhlik zijner geboorte af. Voorzeker oogste hy als Veldheer grooten roem , en trok hy reeds als zestienjarig jongeling de aandacht der krijgers by het beleg van Fontarabië. Uy telde drie-en-twintig jaren toen Nadasti, de held van Ofeu , van hem sprak: //Ziet gy dien jongen man ? Vergeet niet wat ik u zegge: mijn kennis en mijn ondervinding bedriegen my, indien hy niet groote legers aanvoeren , niet uitmuntende overwinningen behalen zal; en wanneer geen ontijdige dood hem in den bloei zijner jaren wechneemt, zul hy niet alleen de grootste Veldoversten van dezen tijd, maar ook de beroemdstcn der oudheid te boven gaan.quot; Sedert heeft hy in Tunis de Mohammedanen getuchtigd; in Uuitschland de verbonden Vorsten overwonnen ; de Caraffaas doen sidderen binnen Rome, en hun Pause-lyken verwant op diens heiligen zetel. Eindelyk, nadat hy Milaan tot rust gebracht en er de macht zijns Koninklyken meesters bevestigd had, werd hy door dezen naar de Nederlanden gezonden, om er een dam op te werpen tegen de stoute bewegingen van een godsdienstig en vrijheidlievend volk.
Alzoo was de man, die daar zat in het hof van Brussel, Don .Fernando Alvarez do Toledo, Hertog van Alba, Goeverneur generaal namens Koning Fiüps in de Nederlandsche gewesten.
Uy was daar gekomen in Augustus 1567, met een leger, dat — met uitzondering der wei-geordende schare van lichtekooien , die het vergezelde de trotsch van iederen Veld-overste zou hebben uitgemaakt. Byna twintig duizend uitgelezen krijgsknechten , meerendeels door vuur en staal gehard, waren zijn standert gevolgd, en hadden zijn naam tot een leuze der verschrikking gemaakt. Hy had veldslagen gewonnen, steden veroverd, sterkten opgericht, zijn tegenstanders gedood, verjaagd, afgemat, en in ballingschap doen vlieden; hy had liet gantsche land met koorden van vreeze en ontzetting omstrikt, en die koorden telkends naauwer toegehaald; hy had met scorpioenen gegeeseld, en de zaag door de lichamen doen gaan, totdat duizenden krimpend aan zijne
I N J, E I DI N «. .'5
voeten lagen. Dat land had ook niet beter verdiend , en hy behoefde er niet zachtkens te handelen niet Absalom: by na allen die er ademden lagen onder het vonnis van hun Vorst en den zijne.
//Het otticie der allerheiligste en geheiligde Inquisitie. verzocht dooide Koninklyke Majesteit om te besluiten en een oordeel te geven over den grouwelyken afval, de vervloekte misdaad en ketterije, by de Nederlanders begaan ; wel naarstiglyk doorzien en overwogen hebbende de inl'ormatiën des Konings; hebbende daar benevens gelezen de brievenen geloofwaardige getuigenissen by dien gevoegd, en by de Koimnissarissen der allerheiligste Inquizitie getrouwelyk uit Nederland overgezonden: zegt en verklaart, zooveel belangt de theologische professie en consciëntie, dat allen en een eigelyk van der Koninklyke Majesteits onderdanen in de Nederlanden — uitgenomen alleen degenen die ons in de voornoemde informatiën met namen uitdrukkelyk zijn toegezonden — zijn ketters, zoo wel ten respecte van de opendlyke afvallingen, wijkende van God en onze moeder de heilige Kerk, en van het gebod en do gehoorzaamheid des katholieken Konings, als omdat anderen, veinzende katholiek te zijn, niet alle plicht hebben gedaan, waartoe zy voor God en den Koning, naar de Katholieke relizië en hun eed, schuldig en verbonden zijn, in 't wederstaan met alle kracht van de openbare afvallige ketters, seditieuzen , en oproerigen, en in 't beletten van hunne boze, schandelykc en goddelooze daden, hetgeen zy in den beginne lichtelyk zouden hebben kunnen doen; maar hebben ter contrarie geheel stil gestaan , en zich onthouden van zulk een godzaligen tegenstand en resistentie, waarom zy verdienen geacht en gehouden te worden voor fauteurs en aanhangers van de openbare afvallige ketters en seditieuzen. Ook de Edellieden , die in den name van de onderdanen de re(|ueste tegen de allerheiligste Inquizitie hebben overgegeven , hebben stontelyk verwekt en ontstoken de afvallige en oproerige ketters en daarom hebben zy allen in den hoogsten graad bedreven crimen laesae Majestatis. Aldus uitgesproken en geoordeeld in Madrid , den zestienden .February, anno 15(58.quot;
Aldus werden de handelingen nog vergemakkelykt van den vreeselyken Raad van Beroerte, die van het volk alreeds zijn eenig eigendlyken naam dien van Bloedraad — ontfangen had: een reusachtige vampyr, over het gantsche lichaam van Nederland uitgestrekt, en er het beste bloed uitzuigende. Don negenden September 15G7 meldde de Hertog
1 N L E 1 D I N O.
zijnen Koning dat hy dien Raad wilde oprichten, en op den twintigste daaraanvolgendt; werd reeds de eerste vergadering ten zijnent gehouden. De eindbeslissing der rechtsgedingen hield hy aan zich-zelf, //omdat,quot; schreef hy zijn Soeverein , niet een onbevangenheid die een diepen blik in de gants eigenaardige cerlykheid van beider gemoed doet slaan : «de rechtsgeleerden alleen veroordeelen wegens misdaden, die bewezen zijn, terwijl Uwe Majesteit weet, dat du staatszaken worden bestuurd naar regelen , zeer verschillende van de wetten die zy hier hebben!quot; Een op zulke gronden gevestigd lichaam heette een rechts-instelling, ja het hoogste gerechtshof in Nederland! De Hertog-zelf was de eigendlyke voorzitter; de tweede was een Spaansche misdadiger, Juan de Vargas , om maagdenschennis (en wel van eene weeze, wier voogd hy was!) uit Spanje gevlucht ; deze en zijn landgenoot doctor Luis del Rio waren stemhebbende leden, terwijl Noircarmes, Berlaymont, Hessels, de la Porta en de overigen slechts hun gevoelen hadden te uiten en verslag op te maken. Dit was het hoogst gerechtshof, waarvoor alle Nederlanders konden worden gedaagd, en dat dan ook, naar de stelling van Vargas: //Heretiei fraxerunt templa ; boni nihil faxerunt contra — ergo debent omnes patibulare !quot; alreeds de uitspraak der In-quizitie vooruit liep, en dikwerf by hoopen vonnisde. Het afgrijselyke verspiedings-stelsel, door de plakkaten inMiet leven geroepen , waarby van ouders werd geëischt dat zy hunne kinderen zouden verraden, kinderen hunne ouders en elkander onderling, de vriend den vriend, de verwant den verwant, de beweldadigde zijn weldoener — dat afgrijselyk onze-delyke stelsel heerschte ook in dezen afschuwelyken Raad; de leden moesten een eed van geheimhouding afleggen ten opzichte van alles wat er in den boezem van hunne instelling omging, en op gelijken eed aangifte doen van diengene uit hun midden , die zijner belofte ontrouw worden mocht!
Die geheimhouding is ongetwijfeld wel noodig geweest. Immers — de Hertog had zijn Soeverein uit de te verbeurdverklaren goederen een jaarlyksche bydrage van vijfmaal honderd-duizend dukaten toegezegd! En opdat mate en strijkstok niet te veel klevende mochten houden, gaf de Hertog op den derden Juny 1568 //een Memorie ende Instructie,quot; waarin den //Luyden van de Reekeningenquot; en den ontfangers naauwkeurig was voorgeschreven //hoe dat zy hen in den handel, administratie ende be-windt van deselve goedenquot; zouden hebben te gedragen cn te reguleeren.
Aldus was het gantsche land geleverd aan den beul, en de beul ging
4
I N I, E 1 D I N (i.
dagelyks het gantsche land rond, waarlyk als de duivel in de Schrift; Koekende wie hy zou mogen verslinden. En hy vond ze by duizenden — want de hand die ze hein toewierp, was immers niet die eens rechtsgeleerden , slechts veroordeelende op bewezen misdaden! De schavotten stroomden van bloed; de brandstapels rookten; de galgbooiuen kraakten onder hun last; uit het water borrelden de snikken en het doodsgereutel der gevonnisden , uit de boven de lichamen der veroordeelden toegetrapte aarde stegen de gillende sterf kreten op. //De galghen hingen gerist, de raaden, de staaken , de hoornen aan de weeghen stonden vcrlaaden met lijken, gewurght, onthalst, gebarnt: zoodat de menschen nu inde lucht, tot ademschepping geschaapen , als in een gemeen graf en wooning der ooverledenen verkeerden,quot; zegt de historie-schrijver, wiens kondschap nog van den tijdgenoot dier ellende kwam. Daaglyks galmde de doodklok, en niernant der op keden nog in vrijheid omgaanden , kon zeggen dat zy morgen misschien niet over h e m luien zou. Gelukkig wie nog door tijdige vlucht — weldra mede, zoo niet gants afgesneden, dan toch byna onmooglyk gemaakt—ten minste het lijf geborgen had; de goederen waren altoos verloren; het //Son Excellence le condemnequot; mocht worden gevolgd door wat strafbepaling dan ook -— steede volgde het; //et declaire tons et quelsconques ses biens confisquez au prouttyt de sa Majestéquot; aan het einde.
Een ontvolkt Nederland, en het gebleven gedeelte der bevolking verarmd, ontkracht; een in alles onderworpen buigende slavenstoet; een gekromde schare, noch in het staatsburgerlyke, noch in het goils-dienstige, noch in het huiselyke een zelfstandig leven meer levende' — ziedaar de toekomst, die de yverende dienaar van Eilips den Tweede scheppen ging, en met wier schepping hy alreeds had aangevangen.
En toch — de overwinning kon de zijne niet blijven, hy moest ondergaan, want hy was de vertegenwoordiger van een verouderd, een verachterd beginsel , van den verleden tijd, van een begrip wejks levendmakende kracht was voorby gegaan; daarom was zijn arbeid:
1 Ken by den Hertog en dezen Kmid geprojekteerd plakkaat hield de bepaling in: dat — naardien ,,de Kebellen hadden haer ghesoeht te s te reken niet Kijckdommen ende Maeglischap-pen,, — niemandt, van wat qualiteyt ofte conditie, hemselven noeh hare kinderen en sonde mogen ton Houwelyeke besteden, sender consent ende permissie van den Hertogh ofte van de zijne, ende zijnde van de Notabelste ende van Uijckdommen, niet souden haer selven ofte kinderen besteden, dan na believen, discretie ende ordonnantie van sijn Excellentie, don Hertogh selve, op pene van lijf ende goct te verbeuren.quot;!
5
I N I, E I D I N G.
het zicli vruchteloos vermoeien in liet met geweld omhoog houden van een mergeloozen stam, die reeds aangevangen had te vermolmen.
Het instinct van den geest wilde vooruit, en h y wilde te rug, omdat dit de wil zijns meesters was; en omdat zy-beiden, die meester en hy, de minderen waren naar den geest, wilden zy dien dwingen door stotfelyke middelen. Wat reeds de heilige Ililarius, de heilige Atha-nasius , de heilige Chrysostomus , de heilige Augustinus over het noodwendige en absoluut christelyke der verdraagsaamheid, en het onrechtvaardige en onchristelyke der on verdraagsaamheid hadden gesproken — dat ging voor hen verloren, daarvoor hadden zy oog noch oor: en hoe konden zy dat ook in hunne bekrompenheid! Maar de bloedige plakkaten , door Karei den Vijfde als wet uitgevaardigd - dat pastte in het '/cadrequot; hunner stompzinnige overtuiging; dat gold hun regel voor hunne handelingen, in strijd met do krachtigste overtuiging der eeuw.
Niemant echter, die dat in den aanvang van 1573 minder vreesde dan Alba. Zoo luttel geloofde hy aan de uitbarsting van den krater waarop hy — niettegenstaande hy vermoeid en ziek was van de taaie worsteling met een door hem veracht volk — met triumfanten trots zij» zetel had gevestigd, dat hy zijn Soeverein de gerustellende verzekering had doen geworden: er zou dat jaar niets geschieden, waarover deze zich behoefde te verontrusten!
Toch waren de wolken alreeds gedaald , waaruit de hand zou te voorschijn komen, die het //Menee, menee — tekeel oefarsien!quot; aan den wand moest schrijven. De waarschuwende stemmen van Alava, Viglius, Mans-feld. Aarschot, Tisnacq en anderen; de afkeurende handelwijze van Noirearmes, Hcrlaymont, en Megen; de smeekbrieven van den Bisschop van Yperen en den Abt van Auchin — alles ging op zijne halsstarrigheid te loor. 1 ly waande den talisman te hebben gevonden , waarmee iiy den bozen geest der eeuw zou kunnen bezweren, en op dien waan ver-spattede aller redeneering tot schuim.
Peru en Mexico stortten hunne schatten aan de voeten zijns Konings uit; maar die Koning, ofschoon arbeidsaam als een spin, en iedere scheure in zijn webbe met onvermoeibaar geduld weder hechtende, bezat doorzicht noch geestkracht genoeg om het Danaïden-vat zijner staats -uitgaven te bodemen. Dat leger in de opgestane Nederlanden vooral — die byna twintig duizend soldeniercn en twee duizend lichtekooien stond hem op stroomen gouds, die niet altoos willig vloeiden. Kn de
G
1 N I, K 1 U I N li
bewoners van liet oproerig Nederland waren zoo vlijtig geweest! Echte handels-bijen, waren zy uitgevlogen naar alle windstreken, en zy hadden hunne korven gevuld met gulden honig en wassche, ook uit de bloemen die naar Spanje on Portugal waren overgebracht van Peru en Mexico. Zouden zy dan zelf do lasten niet betalen, door hunne brooddronkenheid aan hun Soeverein veroorzaakt? Wie twijfelen mochten of dat ware gezien met een juisten blik — Alba en Filips niet: en alzoo werd er m de Nederlanden de beruchte belasting uitgeschreven van een, van vijf, en vun tien ten honderd. Dat zou de eigendlyke dommekracht zijn , die den mergeloozen en vermolmenden boom weder in zijn standplaats moest brengen.....en het werd de geweldigste stormram, die
hem onherstelbaar ten bodem wierp.
Wie dat in den aanvang van 1572 aan den Hertog voorspelden — en er waren zoo — werden op zijn zachtst met een verachtelyk schouder-ophalen afgewezen, zoo hun de uitbarsting van zijn toorn niet trof. De tegenstand dien hy er in ontmoette, had hem meermalen in woede ontstoken; de eerste maal, in 1569, had hy zich den afkoop voor twee jaren laten welgevallen — thands moest de belasting worden geheven. In zijn dolzinnige verblinding wilde hy niet zien dat die tiende penning, die telkends van alle roerende goederen moest worden betaald zoo dikwerf zy werden verkocht, 's volks welvaart naar den hart-ader stak, omdat hy als een invretende kanker aan den handel ging knagen.
Zijn eigen Raden mochten verklaren : //Dat de heffing als onmooglyk te beschouwen was, zoowel om de belangrijke onkosten als om het veelvuldig bedrog waartoe zy aanleiding zou geven; dat de prijzen der handelswaren daardoor tot oen buitengewone hoogte zouden rijzen, naardien de vreemde kooplieden die noodwendig zouden verhoogen , opdat, na aftrek van den tienden penning, zy daarvoor toch de door hen berekende koopsom zouden ontfangen; dat een aantal goederen, zooals wollen stoften, tapijtwerken en dergelijken, vijf of zes malen met den tienden penning zouden worden belast, omdat zy van hunne grondstoffe af door zoo vele handen moesten gaan; dat die goederen daardoor zoodanig in prijs zouden verhoogen, dat de mededinging van Nederlanders met bui-tenlandsche fabriekanten ten eenenmale zou moeten ophouden en het verval van handel en fabrieken noodwendig na zich slepenquot; — dat alles woog niet in de schaal, waarmede die man nu eenmaal gewoon was geraakt het belang zijns meesters tegenover dat van Nederland te wegen.
7
INLEIDING.
üc verbeurtvei'klaringen van den Bloedraad waren uitgeput. Zijne //zeven-stuivers-liedenquot; — zooals liet volk schimpend die spionnen noemde, die voor dat daggeld gluipende eu glurende rondschuifelden, om te verspieden of er hier ot' daar, op een zolder of in een kelder nog een verholen vloek werd gestameld op den bewerker van 's lands jammer, of een blik van meelij werd geworpen op een armen veroordeelde, of een psalm werd gemurmeld als een gebed in den nood, of een hei-melyk oog werd geslagen in den by bel, om troost en bemoediging — zijne //zeven-stuivers-liedenquot; brachten niet genoeg meer aan. De goudstaaf, als zijn arm zoo dik, en reikende van Brussel tot Madrid, dien hy Filips beloofd had uit de Nederlanden te zullen trekken, kon niet zonder den tienden penning worden gegoten.
vDe belasting zal worden geheven!quot; had hy zich-zelf gezworen; en in den Raad der Financiën had hy gezegd, dat hy haar met geweld zou doen invorderen, des noods dour Spanjaarden eu Italianen, wanneer hy onder de Nederlanders geen ontfangers vinden kon 1 Op den zestienden February had hy zijn meester geschreven, dat de hefting met spoed zou worden ten uitvoer gelegd; en terwijl hy de straffen op liet verzet verzwaarde, gelastte hy op den vier-en-twintigste, by algemeen besluit, allen overheden en ambtenaren, dat zy de ontfangers van den tienden penning met kracht hadden by te staan, bh- werd alzoo met de heffing een begin van uitvoering gemaakt. De liaan tot onkeerbare verarming was roekeloos en baldadig geopend; met zweepslagen werd de schare gedwongen die op te gnan.
In dat proza der bange werkelykheid mocht de volkspoëzy beur krachtige stem tot verwenscbing van den onderdrukker doen hooren, zoo mooglyk een vlam trachtende te blazen uit de vonk; luide mocht zy het uitroepen op markten en pleinen , of verholen tusschen de overhangende gevels in naauwe straten, onzichtbaar, maar verstaan door allen;
„Helpt nu u self's, soo helpt u God „Uit der tymniien bandt en slot,
,Beiiaiide Nederlanden!
„Gliy draecht den bast nl om u strot,
„Rept Hucks u vrome handen.
„De Spaensche hoochmoct, vals en hoos,
„Snnt ii een beudel goddeloos,
„Om u God-loos te maecken:
„Gods woort rooft hy door mensehen gloos,
„En wil n 'tghelt ontschneckoii.
8
„So neemt hy eclk sijn hoochstc goot: „Die 'twoort, der zielen voedisel soet,
„Om draf niet willen derven,
„ Hckopen 't met haar roode bloet, „Off moeten nneckt gaan zwerven,
,Maar die zijn hart op Mammon stelt, „ Moet ooek ontbeeren 't lieve giielt,
,;Zijn Godt, zijns vleesch betrouwen: „ My eyscht den tienden met ghewelt; /; Die 't gheeft, sal niets behouwen.
„Want gheeft men dick van tienen een, „Daar blijft ten lesten een of gheen.
„Wol mach den herder stillen w Dees is met wol noch melk te vrem : „Hy wil de schaepkens villen.
„Zijn buyek is onversadelyek „Bloed- en ghelt-dorstich stadelyek,
,Als die, met wrecden moedo,
n's Lands ghelt verquist verradelyck ;Aen conincklyckcn bloede.
„Verdient dan sulck een huerlinck fel „Den tienden penninek niet seer wel
,0111 't Nederlandt te sehinden?
„(*heeft gliy hem die, so(» maeekt hy snel :l Den bant om u te binden.
O Nederlandt! ghy zijt belaèn.
„Doodt ende leven voor u staen:
„Dient den tyran van Spangien „Of volgt, om hem te wederstaan, „Den Prince van Orangiën.
„Helpt den herder die voor u strijdt, Of helpt den wolf die u verbijt:
„Wecst niet meer neutralisten!
, Verbijt den tyran, 't is nu den tijt, Met al zijn tyrnnnisten Iquot;
Zoo sprak de volks-poëzy; maar wat l)aattc dat!
O — zeg niet, dat het niet baatte. Dat fiere krachtige lied, dat den vinger in eens zoo kloek op de pijnlyke plaats brengt, en hem dan opheft tot een hartige en tocli half weemoedige waarschuwing, om hem ein-delyk met een flinken zet heen te strekken tot hem, wiens lichtende
W. J. HOFDIJK, OKAMJK 3
9
I N I. E 1 O I N O
gestalte nog altoos als de engel der hope bleef zweven langs de donkere kim — dat woord kon niet maar slechts een voorbygaand woord, een vluchtige klank zijn: veeleer dat suizen in de lucht, dat reeds enkele wolken losmaakt en voort doet stuiveu, eer nog de storm opsteekt, en de gantsche bui in al heur zwaarte nadert. Ook in stilte gelezen , heimelyk hier of daar in een donkeren hoek, waar men, al mocht het slechts oen oogwenk heeten, gerust kon zijn van voor geen zeven stuivers aan den beul te worden verkocht, gaf het verluchting aan de geperste borst, waarvan het zelfs de nu niet meer gesmoorde kreet scheen te zijn, en moest het de spieren weder tot trilling brengen in den neder-hangenden arm. Meermalen die trilling en de arm zou zich heften, en de vuist zich klemmen oin het zwaardgevest; meermalen die trilling — en het zwaard zou uit de schede vliegen, en niet daarin wederkeeren . dan rood van het bloed des onderdrukkers. Trompettenstooten worden dan eindelyk die liederen, klinkende en schetterende van rondom, porrende en prikkelende ten strijde, cu de kloekheid des harten aanblazende tot den vurigsten heldenmoed. Laten honderden het zingen: gelijk hunne stemmen met elkander samensmelten tot een schallenden toon, zoo wordt ook hunne begeestering den, en die begeestering is de verhonderdvoudigde kracht tot den hardnekkigsten strijd.
Maar het is zoo — t hands was de tijd zoo ver nog niet gekomen; maar toch het suizen in de lucht, dat reeds enkele wolken losmaakt en voort doet stuiven — dat werd vernomen.
Ondanks zijn trotschen dunk, dat hy den oproere in Nederland voor goed van klaauwen en tanden had beroofd, was des Hertogen toestand in den aanvang van 1572 toch verre van rustig en aangenaam. Zijn aandeel in het smeden der sluipmoordplannen — dat by uitstek geliefkoosde middel van Koning Mips den Tweede om zich van zijne vijanden te ontdoen ~ thands weder Koningin Elizabeth geldende, had de gespannen verhouding met Engeland niet beter, zijn naam in de Nederlanden nog verachtelyker gemaakt. Daarover, en dat hy het: vVaya! Vaya ! Wech met hem!quot; op 's volks gelaatstrekken las, mocht hy al luttel bekommerd zijn — genoegen baarde het hem toch niet. Maar dat hy in zijne onmiddelyke omgeving niet alleen gebrek aan medewerking , maar zelfs tegenspraak ondervond ; dat hem, die reeds vroeger had geklaagd over ziekelykheid en gevoel van de gebreken des oudcr-doms, nu zijn werkkring rnoeielyker werd gemaakt; dat hy niet éen
10
IN I, EI D IN G.
met hem beraadslagenden vertrouwde vinden kon, die een verholen overweging, een geheim voornemen in de borst kon bewaren; dat, zijne plannen verraden, en de uitvoering daarvan gedwarsboomd werd; dat de geest van den opstand, daar buiten in de engte gebracht, zich thands scheen te hebben samengetrokken in den boezem van zijn eigen kabinet, en hem daar als een kleine tergende demon in de hielen prikt - dat ulles ergerde hem tot ziek wordens toe; dat vervulde hem met den hitsten wrevel, en voerde zijn toorn en gramschap somtijds tot volkomen woede.
Dit bleef den volke niet verborgen, en die tweespalt in het paleis stevigde de eenheid der behoefte aan verzet in de huizen der burgers. De liederen waren er niet te vergeefs rondgegaan, in 't verborgen gelezen, in 't verborgen gezongen. In de weleer zoo trotsche steden , in de voorheen zoo welvarende dorpen, was dat heimelyk fluisteren een waarneembare stem geworden; zelfs in de gekluisterde hoofdstad het allermeest. Ondanks wachten en spionnen , ondank verklikkers en verraders , ondank al de satellieten van den vinnigen Brusselschen argus, hadden de kloeksten der gilden van die stad een oogenblik gevonden om zich met elkander te beraden. //Leven kunnen wy wel — Iaat de leuze zijn: liever verhongeren dan onderwerping !quot; spraken zy tot elkander ; en zy hielden zich aan die leuze, met een getrouwheid die den Hertog vergrimmen moest, ofschoon niet verbazen kon, want — men weet het uit zijne brieven — hy was daarin eenstemmig met den Kardinaal Granveile ; dat, naar zijne overtuiging, het volk zich stiptelyk moet houden aan zijn belofte, maar een Vorst daar natuurlyk boven verheven is!
Het volk dat verachtelyk gedierte, zoo als de eerbiedwaardige Kardinaal het geliefde te noemen, toen hy nog uls hoofd des bestuurs in Nederland gelden mocht het volk, zich niet kunnende verheffen tot. de hoogte waarop Koning Filips, Kardinaal Granvelle, en Hertog Alba stonden, zou dat slechtelyk //schurkerijquot; hebben genoemd, en handelde er dus niet naar. Zy, die met elkander waren overeengekomen om hunne winkels niet meer te openen, eerder dan den tienden penning te betalen die bakkers, die brouwers, die slagers, die tappers — zy zouden woord houden. Wèl kenden zy het voorbeeld van den Brusselschen koopman in zijden stoften, wien de Hertog dertig duizend gulden voor geleverde goederen schuldig was, en wiens rekening hy verbeurd verklaarde, toen de man, ook uithoofde van dc schande-
I N li EI Dl NT G.
lyke belasting, zijn winkel sloot' — maar daardoor lieten zy zich geen vreeze aanjagen.
Doch — kloeke mannen als zy waren — dachten zy er dan niet aan, dat meester Karei de beul in dezen tijd van worgen en hangen zoo spoedig met zijne stroppen gereed is, en dat, indien de despotische Hertog met waarschuwende exempelen op den dorpel-zelf gepredikt wil hebben, geen galg zoo naby is als de deurpost?
Of hadden zy misschien samen het bemoedigend en opbeurend lied gezongen van den edelen balling, die het hem zoo dierbaar geworden land wel begeven , maar niet vergeten had ? Was het trouwhartig
„U horder sul niet slapen,
„ Al zijt ghy nu verstroitquot;
hun zoo krachtig in de ziele gedrongen , dat het hun een hart onder den riem gestoken had ?
Dat mag wel zoo geweest zijn. En was het hun al niet zoo gegaan — duizenden en duizenden in den lande ging het zoo gewis!
„Dat u de Spaengiaerts ercncken,
„O edel Neerlandt soet!
„Als iek daer aen ghedencke,
„Mijn edel hert dat bloedtquot;
dat was geen verzuchting voor de leuze; dat was zoomin een gekunsteld woord van eigenbaat, als van huichelarij. Wanneer het een waarheid is, dat het volk by instinct weet wien het aannemen moet en wien het te verwerpen heeft, dan had het hier nog de zekerheid der ervaring bovendien , en moest het zich dus dubbel getrokken gevoelen naar den reeds eenmaal ter kwader ure uit dott'e vreeze verloochenden redder.
Maar dat hy thands komen mocht, nu de drukking op het felst, de spanning op het sterkst, de nood op liet hoogst geklommen is; thands, nu een koude Berlaymont zelfs den Spaanschen gezant dringend gebeden heeft om den Koning voor het opzettend onweder te waarschuwen ;
1 De Hertog had meer vim die cigcnnardige opvattingen. Toon hy in 15quot;;gt; Amsterdam verliet, deed hy xijnc en des Konings schuldenaars voor zich bescheiden, doch toen zy 's morgens tcu bepaalden ure verschenen, was hy de nacht te voren met stille trom afgereisd. „Go-slachten van d' alderrijkste, die, uit dommcn yver en onorvaarenheit, on zich aan 's Konings naam vergaapende, hem meer dan 't hunne geborght hadden, worden hierdoor zoo berooit, dat wijf en kinderen, zouden zy eeten , moesten om oen arme daghuur gaan werken. — 'T welk verhaalt zij, tot erinnering wat de tierannon al op hunn' hoornen laadenzegt Hooft.
13
I N L E I U 1 N (J
nu een valsche, wreede Noircannes in bekommering heeft verklaard: //Men heeft zich bereid te houden op onzalige gevolgen;quot; thands, nu de toestand dusdanig geworden is, dat een Staatsman van lateren tijd, do voorzichtige Temple, die de afschaffing van het Engelsch Koningschap, de ontbinding van het Lange Parlement, den val van het Protectoraat beleefd heeft, zonder aarzelen ook hier zou hebben gezegd; «Ik zag nooit grooter verwarring in de gemoederen der menschen !quot;
Van het fiere Gend — waar de paskwillen op de hoeken der straten de minachting uitspraken , die men voor den Hertog koesterde, de ver-foejing die zijn overdwaas bestuur opwekte — van Gend ging de scherpe tale uit, die een weerklank vond door het gantsche land, en die als het Gendsch Vader-Ons alom gretig werd ontlangen en opgezegd:
„Holschc duvel, die tot Brussel sijt,
„Uwen nactn eudo faem sij vermalodijt;
„U rijck vergac sender respijt,
„Want 't liecft geduyrt te langen tijt.
„Uwen wille sal niet gewerden ,
„Noch in hemel noch op orden.
„Ghy beneempt ons huydcn ons dagelicx broot;
„Wijft* ende kynderen hebbent groote noot.
„Ghy en vergeeft niemant sijn schuit,
„Want ghy met haet ende nijt sijt vervult.
„Ghy en laet niemant ongetempteert:
„Alle die landen ghy pertnrbeert.
„O Hemclscho vader die in den hemel sijt!
„Maeckt ons desen helsehen duvel quijt,
„Met sljnen bloedigen , valschen raet
„Daer hy mede handelt alle qnaet,
„Ende sijn spaens krijchsvolk allegaer,
„'t Welck leeft of sy des duvels waer.quot;
Geen ontheiligende parodie was dat, want Calvinisten en Lutheranen hadden even grooten eerbied als de Roomschen voor het gebed , dat den Christenen van de lippen huns Heeren is toegekomen ; maar het was de bitterheid en de hitte van den haat, door allen te zamen gekoesterd tegen den knecht des dwingelands ; van den haat, dien zy niet feller en snijdender wisten te uiten, dan door een lijnrechte tegenstelling met het veriievenste gebed der liefde.
Maar gelijk het een snerpende kreet van haat was , was het ook een kermende bede om hulp: het was weder een nieuwe stemme en geroep onder de duizenden, die dagelyks luide en stille uit zoo vele bange
13
I N I, K T U I N G.
harten opgingen naar de verschijning des mans, van wien-aileen men naast God dc redding verwachtte.
Doch een andvvoord deed zicli noch niet hooren.
Buizende oogea, van de hoogte en uit de laagte, wendden zich heen naar de streek vanwaar uien hem verwachten mocht; en wel zagen zy stofwolken en ruiterbenden — maar het waren niet zijne veldteekeiieu die deze mannen van wapenen droegen.
Toch moest hy komen, want de teekeneu des tijds waren daar: de blocdroode zon neigde ten ondergang , en was tusschen de wolken , die zich reeds hv menigten verzamelden, des zinkens naby — de nieuwe dag moest opgaan uit het oosten.
14
Eindeloos gunstiger indruk clan de trotsche en hardvochtige Spaansche Grande, maakte hy, die, ruim een vijftigtal mijlen oostwaart van Brussel, op liet liooge huis te Dillenburg vertoefde, en die met al den ernst van zijn ernstigen geest, met al dc kracht zijner krachtige ziele, zich met de zaken van het gefolterd en naar redding hijgende Nederland bezig liield.
Hy telde naauvvlyks negen-en-dertig jaren , maar tocli was zijn hoog en edel voorhoofd gerimpeld, want zijn ervaring was rijper dan zijn leeftijd. Zware wenkbraauwen, bruin van kleur gelijk zijn hoofhair en baard , overschaduwden zijne donkere oogen , wier uitdrukking in volkomen overeenstemming mocht heeten met de regelmatige trekken van zijn achtbaar gelaat, al was dat hoofd , waarop diepdenkendheid lieur zegel had gedrukt, ietwat klein te noemen by de rankheid zijner overigends vast-gebouwde gestalte, uier lengte eer bóven dan benéden het middelmatige viel. Toch was er, by al den ernst, niets terugstootends in dat gelaat: integendeel — - het trok veeleer aan, en het wekte tot genegenheid even als tot eerbied. Ook wist die gesloten mond zich als 't passé gaf onbevangen te ontplooien tot een gullen lach, want onder al de stormen zijns veel bewogen levens had hy den jeugdigen zin voor jok en scherts behouden , en geen enkele zachte aandoening zijner rijk-bedeelde ziel had hy der ruwheid des lots prijs gegeven ; onder al de beslommeringen die hem overstelpten , had hy liefkoozingen voor zijn
ORANJE.
gezin, handdrukken voor den vriend, welwillende blikken, hartelyke woorden , raad en troost voor wie tot hem kwamen. Gelijk de indruk zijner taal werd verhoogd door de uitdrukking van zijn gelaat, even zoo door zijne welluidende en aangename stem, die slechts scherp klonk wanneer hy toornde of bestrafte: hierdoor was hy wechsleepend redenaar geboren. De kloekheid van zijn verstand maakte hem bedaard, voorzichtig, rechtvaardig, matig, standvastig in het naderen van een eenmaal voorgesteld doel, en schiep in hem die voorzienige en wijze achterdocht, die hem den naam van Zwijger deed verwerven; de goedheid van zijn hart maakte hem menschlievend, mild, grootmoedig. Verdraagsaarn van den beginne was hy echter niet. Godsdienstig uitter aart, was er een tijd, dat hy, gelijk duizenden en duizenden voor, met, en mi hem, zich te vreden hield met het naleven van vormelyke voorschriften. Als drie-en-twintig jarige jongeling geenszins vrij van de vooroordeelen zijns tijds en zijns stands, was hy er nog verre van verwijderd om in een kettergericht, bloot om den geloove, een Christus-lastering te zien; maar — ofschoon Granvelle hem in 1562 nog niet voor //verdoemdquot; durfde houden —■ rijker ondervinding, zwaarder beproeving , ernstiger teleurstelling moesten in een geest als den zijne het godsdienstig element krachtig ontwikkelen en zelfs leidend op den voorgrond doen treden — en dat is ook weldra geschied. Wie zijne brieven van deze jaren leest — geheime boden, nooit ter openbaarmaking bestemd — en hem dan nog ongodsdienstig gelooft -- heeft nooit eenig begrip van het wezen der godsdienst gekend; wie hem dan van huichelarij beschuldigt, vonnist slechts zich-zelf.
In hoogheid geboren en opgevoed , vroegtijdig reeds in de geheimen van staats- en regeerkunde ingewijd — was hem liet behandelen van bestuurszaken een behoefte geworden ; en dit, vereenigd met zijn aangeboren hooghartigheid , moest zijn eerzucht onontkoombaar tot heersch-zucht omstempelen , ook al zou men hem die reeds niet als karaktertrek toekennen. In zich-zelf beter en gezonder staatkundige alleen , dan Filips en Granvelle — met al hun schrijfmanie! — te zamen, was ook staatkunde slechts de bodem, waarin zijn verzet tegen Spanje wortelde; maar zy nam allengs de edelste sappen in zich op, en verkreeg daardoor eindelyk een zoo volkomen //zedelyk en ideaal karakterquot;, dat hy zich hierin tot een voorbeeld aller staatkundigen van iederen tijd heeft verheven. Dat kwam, omdat hy de wonden van zijn tijd wist te peilen.
16
O R A N J E.
en de behoeften, de eischen, den drang van zijnen tijd begreep. Omdat hy er met onbevangen blik in doordrong, schatte hy //het algemeen menschelyke, het echt christelykequot;, dat zich daarin bewoog, op den rechten prijs, en streelde er nu rustig naar — rustig, en tevens ernstig, vurig biddende, krachtig betrouwende, en daardoor onvermoeid en onafinatbaar — om den door hem gewenschten toestand te verwerkelyken en in het leven te doen treden.
Of hy ook vasten voet had gezet op dat terrein van kennis, waarop een Vorst uit de zestiende eeuw ten minste geen vreemdeling heeten mocht: de krijgskunde ? Hy was twee-en-twintig jaren oud, toen Keizer Karei de Vijfde hem in tijdelyke vervanging van Emmanuel Filibert van Savoye aan het hoofd des legers in de Nederlanden stelde, en hem vervolgends de versterking van Charlemont en Philippeviile overliet; en de ure was naby, waarop een ervaren Krijgs-overste als Alba van hem getuigen zou: quot;Dat men zonder schaamte kan bekennen, dat de Prins van Oranje een krijgsman is dien men te vreezen heeft.quot;
Aldus — beminnelyk mensch, oprecht Christen , voortreffelyk Staatsman , geducht Vcld-overste .... wat rest er nog meer by te voegen ?
De getuigenissen van twee zijner geloofsvijanden, Thuanus en d'Aubery, aan te halen. De eerste, zijn tijdgenoot, zegt van hem, dat hy zich onderscheidde door //voorzichtigheid , standvastigheid, grootmoedigheid, rechtvaardigheid , bedaardheid, en gematigdheid; deugden , in zulk een mate wellicht nooit door een mensch vereenigd.quot; De tweede verklaart; //In geen der voorgaande eeuwen leefde er een grooter man , dan deze Vorst. Beproef Plutarchus doorluchtige helden allen , en daarby hen, die sedert dezen bevvonderenswaardigen schrijver hebben geleefd —- en gy zult er niemant ontmoeten, wiens deugden hooger stonden dan de zijnen.quot;
Ey zulken als hy , overtreffen de deugden altoos de gebreken , want zelfs hun eer- en heerschzucht zijn ten slotte de dienaressen van het algemeen , en zy worden zegenspreidend als weldadigheid.
Thands kent ge ook den man te Dillenburg, Willem van Nassau, Prins van Oranje, bestemd om dezen laatsten naam tot een onverge-telyke in de geschiedenis, tot een aangebedene by het volk van Nederland te maken.
Ter zelfder burcht, die hem thands weder een rustige verblijfplaats
ORANJE,
bood, had hy, voor byna juist negen-en-dertig jaren, op den drie-en-twintigsten April het levenslicht aanschouwd. Men verhaalt dat zijn vader, Graaf Willem — de Oude of de Rijke — van Nassau-Dillen-burg , de astrologische kennis van Melanchton raadpleegde omtrent den toekomstigen levensloop van zijn kind; eu de starren zouden toen hebben voorspeld dat hy, tot nog hoogeren staat dan dien zijner ouders geklommen , en evenwel meer willende stijgen , ten laatste zijn leven op een ongelukkige wijze zou eindigen.
Wat zekerder is — de voortretfelyke opvoeding, hem door zijne edele en vrome moeder, Juliana van Stolberg, gegeven. Moge zy al of niet over het helder voorhoofd van heur kind de schaduwen hebben zien zweven der wolken , waarmee de toekomst hem bedreigde — zy heeft in hem den eersten grondslag gelegd van den vasten steun zijner geestkracht: zy heeft zijn godsdienstig gevoel ontwikkeld. Hy bleef echter niet langer dan tot zijn elfde jaar onder heur toezicht, In 1544 overleed René van Chalons, Prins van Oranje, ten gevolge eener bekomen verwonding in de loopgraven van Saint-Disier, en de uiterste wille van den held zettede den jongen Graaf van Nassau de prince-kroon van Oranje op de bruine lokken.
Waar rust het stof van den onbekenden krijgsman, wiens kogel den gravenwrong van Filips van Oostenrijk trof in den schouder van René !
Die erfenis was de oorzaak dat Willems verdere opleiding nu werd toe-betrouwd aan dc zorgen der Princesse-weduwe, die hem te Brussel aan het Keizerlyk hof inleidde, waar hy werd opgevoed in de Roomsche godsdienst , ofschoon zijne ouders de leere van Luther beleden. Onder des Keizers lijfknapen als een hooge onderscheiding opgenomen , gaf hy by zijn onberispelyk gedrag en zijn getrouwe plichtsvervulling ook dc bewijzen van zi jn kloeken en scherpzinnigen geest, zoodat hy zich de gunst en genegenheid van den inenschkundigen Karei in die mate wist te verwerven , dat hy zelfs by het onderhoud met vreemde gezanten werd toegelaten. Zoo werd hy reeds vroeg rond gevoerd door alle kameren en gangen van dat arsenaal, waaruit hy voornamelyk de wapenen zou hebben te nemen in den grooten strijd die hem toefde. Hier leerde hy hoe de draad moet worden gehecht , om in dat doolhof van kronkelpaden, naar Macchiavellies voorschrift en systeem geordend, den weg te vinden; hier werd zijn blik gescherpt om snel en met zekerheid de plannen en aanslagen van anderen te doorzien , en ze na te spieden
J b
0 R A N J E.
tot in den verborgensten hoek, 0111 de tegenraijnen op de meest geschikte plaats aan te leggen, en ze op het meest juiste oogenblilc te doen springen ; hier oefende hy üich om de oirzaken te doorgronden van de handelingen der menschen, de gehalte te wegen hunner woorden, en het ware van het valsche te scheiden ; hier ontwikkelde hy dien hem aangeboren praktischen blik, tiie hem slechts zelden bedroog, maar hem doorgaands zoo zeer te stade kwam by het beoordeelen van den aart en het karakter dergenen, van wier dienst liy gebruik maken moest; hier eindelyk vormde liy zich tot een zoo volkomen beheerscher van zich-zelf, dat hy zijn gelaat als zijn houding geheel en in alles meester was, en het geheim zijner ziele, wilde hy het bewaren , hem zoo min door beweging ot' blik als door woorden kon ontsnappen.
Een nieuw bewijs van vertrouwen schonk de Keizer hem door zijne benoeming tot Opperbevelhebber des legers aan de Fransche grenzen , een waardigheid waarnaar Eginond, Hoogstraten , Hossu en andere hooggeplaatste Edelen te vergeefs hadden gedongen. Ja zelfs — toen Karei in 1555 afstand deed, en daarby een aanspraak hield die zijne toehoorders tot schreiens toe bewoog, leunde hy op den schouder des Princen van Oranje , dien hy daarna ook belastte met de overbrenging van 's Rijks insigniën , toen de Keurvorsten zicli bepaaldelyk voor de opvolging door Ferdinand hadden uitgesproken. Koning Eilips, aanvan-kelyk in sommige opzichten de voetstappen zijns vaders drukkende , bediende zich van Willems staatkundige bekwaamheden in de onderhandelingen met Frankrijk, die zoo zeer tot liet gewenschte doel leidden, grootelyks zelfs in 's Konings voordeel; en toen er vervolgends sprake was van gijzelaars, scheen Oranje daarby niet te mogen ontbreken, en ook dit verschafte hem een nieuwe gelegenheid om te worden bekend inet de zienswijze der Vorsten , omtrent de volkeren waarover zy geroepen waren het bestuur te voeren, maar die zy — nog altoos den droom der kroon-aureole droomende — minstens als hunne werktuigen , zoo niet als hunne slaven beschouwden.
Of de weerzin van Filips tegen hem toen reeds bestond? Of dat //spectre royalquot; reeds toen een heimelyk maar onbewust voorgevoel had, dat die jeugdige Soeverein van een klein Vorstendom binnen de grenzen van Frankrijk hem het goud van zijn nimbus tot een aurum fulminans zou maken ?..... Wie zal het wagen dat te beslissen !
Wat echter niet te miskennen valt, is de hand van Hem , die over
19
ORANJE.
het lot Zijner schepselen waakt, en die de wegen van Willem van Oranje zoodanig leidde, dat de alom verstoeten en verjaagde gewetensvrijheid eindelyk een klein pleksken in Europa vond , waar zy heur tente mocht opslaan en — zij liet dan ook onder lichtelyke aanvechting en ras voorbygaanden druk — zich bereiden en sterk maken om eenmaal heerschappij te voeren over de gantsche waereld.
Na het sluiten des vredes van Gateau Cambresis , up den derden April 155'J, en het daarop gevolgd vertrek van Emmanuel Filibert naar zijn hertogdom van Savoie , begreep Filips om de Nederlanden aan het goevernement zijner bastertzuster Margareta van Panna te moeten toevertrouwen; onder de Stadhouders, ter dezer gelegenheid aangesteld, ontfing Oranje als zoodanig liet bewind over Holland, Zeeland , West-Friesland , Voorne en den Hriel, en Utrecht, waarby een jaar later ook Borgondië werd gevoegd , zonder dat hem voor de be-moejingen dezer laatste heerschappy echter eenige vergoeding is geworden.
De benoeming der Goevernante was een teleurstelling voor den man, die, zich zijner kracht cn bekwaamheid bewust — heerschzuchtig zelfs, als ge wilt — daarom of zich-zelf, of ten minste Christiërna, Herto-ginne van Lotharingen, op wier dochter hy na den dood zijner gemalin het oog had geslagen , ten zetel der landvoogdij had willen zien. Men heeft daarentegen een vergoeding willen vinden in zijne verheffing tot Ridder van het Gulden-vlies, reeds drie jaren vroeger voorgevallen; my dunkt , in het oogenblik waarop de Hertog van Aerschot, en andere Edelen , tot die waardigheid werden verheven , zou een voorbygaan van Oranje een volstrekte beleediging zijn geweest. Zijne benoeming tot lid van den Raad van State — een lichaam dat de verandwoording droeg der besluiten, door de Goevernante in overleg niet den Ach-terraad of Consulta, bestaande uit Atrecht (later Kardinaal Granvelle) den voorzitter van den Raad van State , Berlaymont, den president van den Raad van Financiën , en den Voorzitter van den geheimen Raad, Viglius genomen — had hy zich eerst op persoonlyk aanhouden van Filips laten welgevallen, maar het Opperbevelhebberschap over de vreemde huurbenden op de grenzen, hem en Egmond opgedragen, legde hy in Oktober 15G0 onvoorwaardelyk neer, toen het bleek dat Filips en Granvelle allerlei uitvluchten zochten om het verblijf daarvan te verlengen.
Deze afwijzing had een goede reden. Die vreemde benden, ten deele
20
O R A N J E.
samengesteld uit het schuim der natiën , waren om hun losbandigheid by het volk meer dan gehaat, en niets had der populariteit van deze twee Edelen meer nadeel kunnen doen , dan hun naam aan dien der ge-haten en verafschuwden langer te verbinden, 's Konings doel, om op deze wijze eigendlyk een groote verandwoordelykheid van zijn eigen schouder op dien van een Nederlandschen Prins te werpen, mislukte. De vertegenwoordigers van Adel en Volk drongen bovendien zoo ernstig by hem aan op het wechzenden dier troepen, dat hy zich gedwongen zag tot de belofte om daartoe binnen drie of vier maanden over te gaan.
Hoog nam Filips dien dwang op, en dat bleef niet verborgen. Oranje, in het belang dezer zaak zijn terugreize uit zijn Prinsdom, wer-waart hy in 1559 vertrokken was, bespoedigd hebbende, bevond zicb te Gend, en zat er in die dagen eenmaal met den Grave van Egmond en eenige andere Edelen aan het schaakspel, toen een Spaansch Edelman zich by hen voegde, en met verwondering vroeg : hoe zy den tijd tot spelen konden bezigen, en of zy dan niet gedachtig waren aan het verzoek dat zy den Koning hadden gedaan ? — De beteekenis, daarin opgesloten, ging voor allen verloren, slechts niet voor Oranje: hy bewoog Egmond om den Spanjaard nadere opheldering te vragen, en vernam , dat de Nederlandsche Heeren wel mochten toezien , want dat allen hunner , die zich in dat verzoek hadden gemengd, by den Koning in de herinnering stonden aangeschreven, en de vergelding niet zou achterblij ven.
Dat de Prins steeds een weerzin tegen den bekrompen Eilips koesterde, kan byna niet worden betwijfeld; dat hy reeds toenmaals eenig bepaald plan van verzet tegen hem gevormd had, zou zich moeielyk laten bewijzen ; dat het zijne ontevredenheid vermeerderde, en hebbe bygedra-gen tot het voorzichtige zijner houding tegenover den Vorst, laat zich lichtelyk vermoeden.
Intusschen begon reeds nu het aangezicht der zaken in de Nederlanden hoe langer hoe ernstiger voorkomen te verkrijgen, hoe langer hoe donkerder te staan , en voor wie een oog had om onbevangen te zien en waar te nemen , kon dat niet verborgen blijven. De Koning vertrok — maar de zaden der onrust, ten deele door hem zelf gezaaid, waren in een maar al te voorbereiden bodem gevallen , dan dat zy niet welig moesten ontkiemen.
Men kan zeggen , dat met de eerste verschijning van Eilips in de
21
ORANJE.
Nederlanden liet misnoegen een aanvang nam. Spanjaard door afkomst, neiging, en vooroordeel, te traag van bevatting om zich de zeden en taal des volks eigen te maken , vertoonde hy meer een vreemd overweldiger te midden zijner overwonnenen , dan den natnurlyken lieer en Vader zijns volks. Gesteund door Spaansche troepen; omgeven door Spanjaarden in zijnen raad, wekte hy de vrees op dat een vreemde overheersehing voortaan Nederland zou onderdrukken ; en door Nederlanders Nederland geregeerd en beveiligd te zien, was de natuurlyke wensch van een op zijn welvaart en zijne rechten yverzuchtig volk, evenzeer als van een door afkomst en daden schitterenden Adel. Vergat men ook daarby, dat de grieve, door Nederlanders tegen Spanjaarden en Borgondiërs aangeheven, geene andere was dan waarover zich, onder Karei den \ ijfde, Duitschland ten opzichte van Nederland had beklaagd —• de wensch was daarom niet minder billyk. 1
De Koning vertrok. Atrecht, Berlaymont, en Viglius — de Consulta — waren nevens de Hertogin-Landvoogdesse de ziel vau het bestuur des lands — en de ontevredenheid vermeerderde. Naauwlyks waren de onstuimige golven, die de vloot met den Koninklyken reiziger tegen do Spaansche kust wierpen, weder in rust, of in de Nederlanden begonnen de baren der onrust hooger te stijgen dan ooit: men vernam de vermeerdering der Bisdommen : Mechelen en Utrecht waren niet Pauselyke goedkeuring Aarts-Bisdommen geworden; Namen, Sint-Omaers, Brugge, Gend, Yperen, Andwerpen, 's Hertogenbosch, Middelburg, Roermond, Haarlem, Deventer, Groningen , en Leeuwarden waren de zetelplaatsen van Bisschoppen geworden. Dat was een vermeerdering van 'sKonings macht, omdat de Prelaten der Abdijen zitting in de Staten hadden; maar Adel, Geestelykhcid en Volk vonden zich daarby —sommigen zelfs op het felst — gekrenkt. De Adel achtte zich in zijne rechten verkort — de Geestelykheid zag zich in hare vrijheid belemmerd; het Volk duchtte verzwaring van opbrengsten , verscherping der geloofsvervolging , vernietiging van burgerlyke vrijheden.
22
Alle ontevredenheid, alle gemor, alle haat vereenigde zich op het hoofd van een enkelen man , den Bisschop van Atrecht, die nu Aart-Bisschop van Mechelen, en ook Kardinaal van Granvelle geworden was: den bekwamen, maar gevaarlyken man, den wannen aanhanger des
Bakhuizen van den Brink.
O R A N J E.
Konings , maaiquot; diens burgerlyke onderdanen beschouwende als een//mé-chant animal, uommé peuple !quot; Echter was de instelling der nieuwe Hisdonnnengeenszins van liein uitgegaan, wèl de staatkundige raad aan Eilips, om by de nieuwe uitvaardiging der bloedplakaten den naam des Keizers daarin niet door dien des Konings te doen vervangen , opdat het aldus blijken bleef, dat hier slechts sprake was van het voortzetten eener oude en als het ware gevestigde zaak.
Maar men was by de buitenlandsche onlusten in de laatste jaren van het Keizerlyk , en de eersten van het Koninklyk bestuur aan een zekere matiging gewoon geraakt, en de gestrengheid, waarmee thands de aanhanurers der nieuwe denkbeelden weder werden onthoofd en
O
verbrand, verdronken en levend begraven , op allerlei afschuwelyk vindingrijke wijze gemarteld en gedood , bracht niet slechts verslagenheid — ook verbittering te weeg. De sprake van de invoering der Spaansche inkvvizitie , die ieder hoofd met gevaar dreigde, bracht dui-zende gemoederen in beweging; vreemd genoeg, dat het oog nog moest worden gericht naar een bloedig spook in de verte, terwijl een verscheurend monster, naauwlyks minder een gewrocht der helle, daaglyks midden uit het volk zijne slachtoffers wechgreep en vernielde, een monster, waarvan Eilips met volkomen tevredenheid zelf in zijn schrijven aan de Landvoogdesse getuigde: //1' Inquisition des Pays-bas est plus iinpitoyable que cello d'Espagne.quot; liet getal der rechtschapen Katholieken , dat het onhoudbare, het onmenschelyke van den gewelddadigen maatregel inzag , werd metter dag grooter , en het beginsel van verzet vond daarin een krachtigen bystand.
Zoo trilde er een geest van hevige onrust en gisting door het gantsche Nederland, maar alles verward, zonder aaneensluiting , dan alleen in dat eenige — haat tegen Granvelle. Maar ook zelfs de openbaring van dien haat was verbrokkeld, zonder eenheid , en daarom viel het den Kardinaal gemakkelyk ze te trotseeren.
Toen besloot een man dat dit anders zou worden , en die man was Willem van Oranje. Zijne terugzetting in 's lands bestuur hinderde hem , de voorrang van den Kardinaal, weleer en nog schijnbaar //son bon seigneur et amys,quot; verdroot hem; Eilips willekeurige handelwijze ergerde hem ; de inkvvizitorieele maatregelen in de uitvoering der plaka-ten werden hein eindelyk allengs een afschuw.
Eerzucht en staatkunde, al kwam daar een billyk gevoel van men-
ORANJE.
schelykheid by, waren de drijfveêren die hem tot handelen prikkelden. Waarlyk — zijn beeld is de zon onzer schoonste zomersche dagen : in nevelen steeg hy op.
Een kleine gebeurtenis in 15G1 — de willekeurige verandering dei-magistraat te Andwerpen , door het goevernement der Landvoogdesse buiten Oranje om , wat niet buiten hem als Markgraaf had mogen geschieden — deed de verwijdering tot onverholen vijandschap uitbarsten: hy ging opendlyk tot de partij van Egmond, Hoorne , Montigni, Bergen en de andere tegenstanders van den Kardinaal over, en zond, gezamendlyk met Egmond, den Koning op den drie-en-twingtigsten July een brief, waarin zy zich over de aanmatiging des Kardinaals in bestuurszaken beklaagden. Dat schrijven bleek vruchteloos; maar nu ving die bekende strijd om den voorrang in het bestuur aan , die, zelfs met de wapenen van spot en verguizing gevoerd , eindigde met Granvelles vertrek , in Maart 15(54.
Nu schenen waarlyk lentedagen na den somberen en harden tijd te zijn aangebroken. Oranje nam met Egmond en Hoorne de plaats by den Raad van State weder in , die zy er om des Kardinaals vville hadden opgezegd , en zijn invloed was er terstond groot genoeg om dien der kardinalisten te doen zwijmen, en Viglius en Berlaymont, die hardnekkig by het gevoelen huns afgetreden meesters bleven, te overstemmen. De ellende des volks, door de verscherpte uitvoering der plakaten , waartoe in ieder Bisdom twee inkwiziteurs waren aangesteld, waren hem te hoog geklommen om langer met slechts lijdelyke deernis te worden aangezien; ellende, die de zoogenaamde schuldigen na de folterende pijnen van den marteldood zeker niet meer trof, maar die daarna zooveel te langer, en daardoor nog wreeder, drukte op hunne rampzalige gezinnen. //De verbittering tegen die wreede straffen, en het medelijden wierden des te meer ontsteeken, wanneer men het oog liet vallen op de vrouwen en kinders van die arme menschen die ter dood waeren ge-bragt. De goederen van de veroordeelde wierden ook verbeurt verklaert; waerdoor de vrouwen en kinders uyt haer goed en welvaeren wierden gestooten, en meest alle tot de bedelsak gebragt. Sy waeren in de uyterste ellende, wierden van alle menschen veriaeten, en niemant durfde zig verstouten, om eenige onderstand aen haer te doen, uyt vreese, dat sy verdagt gemaekt en ook aengesprooken souden werden als begunstigers van ketters : men sag dikwijls eerbaere vrouwen , van
24
O 11 A N J E.
de beste uyt de gemeinte, onbesprouken van leven 3 en te voren welgegoed of in neehng en welvaert sittende , met haer onnoosele kleine kinderen ora den hals omswerven en om een aelmoes langs de straeten bidden, en dat haer vrienden en nabueren sig van haer afkeerden, uit bekommering voor de inquisitie , jne dat sy sell's geen hnysvesting konden vinden, maer naer een ander land moesten gaen dooien.quot; 1 (jeen wonder dat rechters, den gantschen omvang beseffende van het vonnis — wettig naar den letter, maar naar de üedelykheid schandelyk en God onteerend — den veroordeelde als tot hun verontschuldiging toevoegden: n W y veroordeelen u niet: het plakkaat des Konings veroordeelt u!quot;
Het was omstreeks dezen tijd , dat de Prins beproefde om eene verzoening en verdraagsaainheid tusschen Calvinisme en Katholicisme tot stand te brengen, waartoe hy op een heimelyke plaats in hetSoniën bosch, buiten Brussel, een onderhoud had met Francois Baudouin, door Graaf Lodevvijk van Nassaus bemoejingen derwaart gekomen. Ue j)o-gingen , hier beraamd, stieten af op de zelfzucht des Adels. Een latere samenkomst, even heimelyk, maar binnen Brussel, met den edelen Guy de Bres van Valencijn , en diens üuornikschen ambtgenoot Charles de Nielles, de vereeniging der lijdsame Lutheranen en meer heftige Calvinisten ten doel hebbende , bleef evenzeer zonder de bedoelde vrucht. Maar toch — wie gaarne de hand eener onmiddelyk werkende Voorzienigheid in do loopbaan des menschen aanschouwen wil •— hy mag hier wel het oog richten als op een merkwaardige plek: van deze dagen af openbaart zich by Oranje een weifeling op het punt van Katholicisme, die langsaam en allengs afwijken en verwijdering wordt, terwijl zijn verdraagsaainheid blijft niet alleen, maar zich bovendien veredelt, Twee jaren later, 15G6 is zijn overhellen naar de «verdoemdequot; zijde geen betwijfelbare zaak meer : hy heeft stellige schreden gezet op de baan , waarop zijne voeten eindclyk met onwrikbare vastheid zullen voortschrijden ; dank zij den krachtigen , vaak onstuimigen yver //die in de Calvinistische predikers vlamde, die hen over brandstapels en kerkers leerde zegevieren , en op slagvelden sneuvelen , zonder hunne banier los ie laten , en die in de krachtvolle taal van een Junius, een Taffin, een Saravia , een Dathenus , een Modet, de geheele natie , en den Prins met haar, tot den heiligen opstand medesleepte.quot; 2
* Beaufort.
2 Bakhuizen van den Brink.
25
4
O 11 A N J E.
In de lentemaand van 1564 was dat echter zoo ver nog niet , maar zijn afkeer van geloofsvervolging deed zich by den zegepraal van zijnen invloed op het staatsbestuur al spoedig gelden. Hy yverde er ten sterkste voor, dat de ondraaglykheid van het eindeloos //moorden volgends de wetquot; den Koning onder het oog moest worden gebracht, niet langer meer door een vruchteloos blijkende briefwisseling, maar door een onmiddelyke zending, waartoe de stukken in den boezem van den Raad van State-zelf moesten worden opgesteld. Ily verklaarde stoutelyk, rond , en krachtig: dat het langer geen tijd was om bewimpeld te spreken, maar dat men den onhoudbaar geworden staat van zaken ongeveinsd aan den Kon in'r moest bloot lenden. Het was
O O oo
noodzakelyk geworden zijner Majesteit niet openhartige woorden kenbaar te maken, dat de zaken van godsdienst by al de naburige volken groote bewegingen hadden veroorzaakt , waardoor zulk een verandering was ontstaan , dat de mooglykheid niet meer bescond om haar in den ouden toestand te handhaven door plakaten, inkwizitie, en Bisschoppen , daar de geestelykheid-zelf een boos en ergcrlyk leven leidde. Dat de onderdanen het ook niet langer niet goede oogen kon-
O O O
den aanzien , hoe het recht werd uitgeoefend door rechters en raads-heeren die zich lieten omkoopen , en die nit haat en nijd vijandig tegen elkander gezind waren : aan mannen onder anderen gelijk de Kancelier van Brabant en den Raadsheer Engelbert Macs. Dut do zaken van het hof onder drie raads-lichainen waren verdeeld, die elkander belemmerden, doordien hot een do zaken des anderen aan zich trok , en dat daarin niet anders kon worden voorzien dan door alles aan den Raad van State te onderwerpen , maar dat men dien Raad dan ook moest vermeerderen met eenige aanzienlyke mannen , die gezach en vertrouwen bezaten by het volk. Dat de Koning grootelyks dwaalde in den wil om de besluiten des concilies van Trente in deze landen te willen handhaven , daar in het nabygclegen Duitschland niet alleen do protestant-sche maar ook de katholieke Vorsten zich daaraan niet verkozen te onderwerpen. Dat zijne Majesteit beter zou handelen met toegevendheid te gebruiken , en de plakaten tegen de ketterij zoo al niet af te schaffen , dan voor 't minst te matigen. //Wat my-zelf belangtquot; - dus besloot hy : //ik denk in het katholiek geloof te volharden, maar ik kan het niet billyken , dat de Vorsten over de conscientiën hunner onderdanen willen heerschen en hun de vrijheid van geloof en geweten benemen.quot;
2G
U II A N J E.
Dat alles zette hy met ernst en warmte nit-een. Nooit was er aan die tafel gesproken zooals liy liet thands deed: nooit had er de stem der waarheid zoo onverholen en krachtig te gelijk geklonken.
De Raad van State was gewonnen; Beiiuyinont en Viglius, de on-verbeterlyke kardinalisten, waren verstomd. De laatste zelts, in staatsgrepen vergrijsd, was geslagen; hy had zijne overtuiging, evenzeer als Oranje, maar omdat de leugen in dis overtuiging was, kon zy tegen de kracht der waarheid niet bestaan. Te vergeefs wentelde de kundige maar oneerlyke en listige Fries, de steller van het beruchte plakaat van 1550, zich gedurende de gantsche nacht slupcloos op zijn leger om, ot' hy tegenwerpingen vinden mocht, sterk genoeg om zijn machtigen bestrijder uit diens standplaats te dringen; alle inspanning was vruchteloos, lün de hevigheid zijner onrust was zoo groot, dat, terwijl hy den volgenden morgen zich deed kleeden om weder ter vergadering te gaan , een beroerte hem overviel, die hem vooreerst machteloos op het ziekbed wierp.
De zending ging alzoo door; de uitvoering der plakaten werd geschorst , totdat des Konings beslissing zou gekomen zijn.
lioöelyk, ja welwillend cn minzaam was de ontfangst by Eilips, en spelde veel goeds; hy zou zich beraden , cn het beslissend andwoord schriftelyk medezenden. Hv de terugkomst van den gezant schoot te uit Mrussel geen lichtstraal, die het land met een vrolyk licht mocht verkwikken. Het andwoord werd in den Raad gelezen, cn cr werd luttel in gevonden dat bevrediging geven kon; een weinig later kwam er nieuw geschrijf, en ook de laatste hoop op licht verdween: uit Brussel ging een zwarte wolk op, die alles in diepe duisternis deed zinken.
Filips had zich beraden. Eenigen van Spanjes voornaamste godgeleerden legde hy de vraag omtrent de matiging op het stuk der plakaten voor. Het andwoord van meest allen hunner was, dat zy hem daartoe besoegd rekenden. Ontevreden voerde hy hun te gemoet, dat hy niet naar het mogen, maar nuar het moeten had gevraagd; en toen zy daarop oordeel deelden dut de machtiging hem niet als plicht kon worden opgelegd, rees hy op, en wierp zich op de kniën voor een kruisbeeld , hartstochtelyk biddende: //Heere en opperste Koning der waereld! ik smeeke u dat gy my behoudt by het voornemen om nimmer Koning ot Heer te willen zijn van de zulken, die U voor hunnen Heer niet erkennen Iquot;
Het bepleisterde graf!
■27
O II A N .1 E.
De man, die den grofsten eischen des vleesches zoo ruim den teugel vierde, dat hy ze, onder de dubbele omsluiering van de duisternis der nacht en de donkere muren der vuilste holen van zwelgerij en ontucht, bevrediging schonk — die man keerde zich te vuur en te zwaard, met strop en met delving, tegen de krachtigste eischen van den geest om billyke vrijheid!
Droevige verbijstering, die een machtigen Vorst in zijn trage onkunde tot een bekrompen dweeper — en daarom tot regent ten eenenmale ongeschikt maakte.
Maar terwijl het doodend beginsel van uitsluiting in do ziel van Eilips hoe langer hoe meer verstarde, ontwikkelde zich allengs by Willem van Oranje het levenwekkend begrip van vrijheid, dat zoozeer in overeenstemming was met de behoeften en het streven des tijds ; ondanks het overwicht des gewelds van den eerste, werd de tweede zedelyk de meerdere, en wanneer het nu tot ecu worsteling kwam, moest de palmtak, door allerlei nederlagen zell's heen, noodwendig de zijne worden.
Snel als een stormvlaag joeg kort daarna de schrikkelyke tijding door het gantsche land, dat de Koning, ten gevolge van een besluit der meerderheid des Raads van State, onder voorlichting van ecnige Neder-landsche Bisschoppen, had bevolen om de besluiten van het Trentsche concilie in do Nederlanden als wet in te voeren, en de bloedplakaten op het strengst te handhaven.
De Landvoogdesse en Viglius aarzelden thands; Oranje drong tot aller verbazing met kracht op de uitvoering der stellige en strenge bevelen van den Koning aan. Was hy in 1565 een ander dan een jaar te voren? Geenszins; maar hy begreep, dat, nude halsstarrigheid des Konings een onverzettelyke bleek te zijn, het eenige redmiddel in de overdrijving-zelf bestond: nu de boog van het geduld der natie met zóo groote onhandigheid zoo onmatig werd gespannen, moest de pees wel eindelyk springen.
Het blijkt zichtbaar uit alles, dat hy aanvankelyk nog in geenen deele de ontthroonins; des on waardijen begeerde; maar het behoeft ook evenmin
O O O 7
te worden ontkend, dat hy het verzet heimelyk heeft geleid, opdat daaruit een toestand mocht worden geboren die den Koning zou dwingen tot doen van koncessiën, dringend gevorderd door veranderde omstandigheden. Hy wilde het erfelyk gezach niet verwerpen, maar hy wilde ook den onderdaan niet het gemartelde slacht-offer eens bygeloovigen waans zien ; hy wilde het recht van het eerste niet vernietigen, maar
28
0 R A N J K.
hy wilde dat der anderen ook uit de vertrapping, waarin het was neergeworpen , ophefl'en en handhaven op het voetstuk waarop het moest worden geplaatst. Daardoor moest zijn gedrag soms noodwendig meer dan dubbelzinnig worden; daardoor moest hy de daden van geweld zijner partij, waar zijne wijsheid ze in 't verholen niet binnen de vormen van wettige uiting beperken kon, opendlyk afkeuren: de staatsman uit de listige school waarin hy was gevormd, de kweekeling van Karei den Vijfde en diens raadslieden, was noodig om zicii op zulk een standpunt te kunnen staande houden.
De nevelen van bet Macchiavellisme wareu wel dunner geworden, maar nog geenszins week gevaagd; het was nog geen gelouterd oranje — de heraut der openbaring eener pozitief godsdienstige overtuiging — wat zich vertoonde: dat kon eerst by hoogere klimming doorbreken.
Intusschen — waar hy op de uitvoering van 's Konings last aandrong — hy weigerde om de handlanger te zijn van inkwiziteurs met hunne beulen ; Egmond, Montigny, Bergen en andere Goeverneurs weigerden dat insgelijks, en de raderen der felle inkwizitie-wagen pletterden by den rondrid door Nederland niet zoo straf, als wel overeenkomstig met 's Konings wil inochte zijn.
Den Nederlandschen Edelen kwam het intusschen nog altoos meer dan straf genoeg voor, en zy besloten tot een nieuw middel, om het tegen te gaan. in Augustus bevonden zich eenigen hunner, de Lutherseh gezinde Graaf Lodewijk, de Koomsche Markies van Bergen, do Calvinisten Jan van Marnix, Meer van Tholouze, Nicolaes de Manies, en Gilles le Clercq, aan de badplaats Spa; uit dat samenzijn werd het verbond geboren dat, tijdens hethuwelyk des Princen van Panna op nieuw ter sprake gebracht in des Graven huis van Culemborch, nog voor het einde van 1505 in de woning van Manies tot stand kwam, en in onze historie zooveel vermaardheid verkregen heeft,
üe kern daarvan luidde: quot;Om niet uitgezet te wezen tot een aes ofte roof van alsulcke, die onder tdeeksel van de Inquisitie haer eygen saken ende spel drijven, om haer selven rijck te maken door beroovingheonses lijfs, goets ende bloets: daerom verbinden wy allen gelijc ons selven met een goede vasten onverbrekelijeken eedt tot een heylighe ende uyterlijcke confederatie ende alliance, om me te wederstaen met allen onsen vernioghcn dees voornoemde Inquisitie, also dat de selvige in geender maniere, int heyinelyek ofte int openbaer, onder wat decxsel dattet zijn
ü li A N .) !•
;30
mocht, ofte ouder wat naom of' schaduwe des Iii(|uisilic, Visitation, Decreten, Piackaten , Mandamenten, ende anders aengenomen ofte inge-voert sal werden, maer dat dit selvige na allen onsen vermogen die in ons is, geheel afgestelt, ende ten gronde geroyet mach werden, als een beginsel, moeder, ende oirsake alles oproers ende ongcrechticheyt, byzonder hebbende voor ooghen die van het conincrijck van Napels, die weleke so veel hebben verworpen, tot grooter vertroostinghe van haer landt. Dit selvige nochtans niet «onder protestatie, aenneinende ende belovende voor Godt ende voor menschen, dat wv met oprechten geloove ende trouwe ende goede conscientie niet dese onse verbindinge yet willen bestaen, streckende ter oneere Gods, of verminderinge van de Conincl. macht en de weerdicheyt, of des selvigen staten , maer ter contrarien is alleenlic dus onse ineeninge streckende tot hanthoudinge ende bescherminghe onses Conincx ende zijn weerdicheyt, tot onderhondinghe van een goede ordene ende regieringe, tegenstaende zooveel ons mogelic is allen oproeren ende inuyturijen die eenichsins onder de Gemeente souden mogen ont-staen ende oprijsen. Weleke onse verbindinge wy door craeht deses hebben aengeiio:iicn, beloeft ende bezworen, aennemen, beloven ende sweeren mits dezen oock in toecomende tijden, heylicglic ende onver-brekelick tot allen tijden te willen onderhouden ende bewaren, so lange wy leven op deser aerden, nemende daerover God tot een ghetuygheop onse zielen ende conscientie, dat wy hier tegen niet sullen doen niet woorden noch wereken, in noch buyten rechte, met onsen wil of wetenschap in eeniger nianieren. Ende op dat dese onse verbindinge inder eewicheyt vast bestandich ende versekert ghevesticht zij ende blijve, so beloven wy d' een den ander alle gunst ende hulpe, met hanttrouwe verbindinge, dat niemant, zijns broeders of bontgenoots aengeilaen onrust, overlast, quellinge , of vervolginge in zijn persoon of goederen sal gedoogen noch verdragen, die haer eenichsins om de Inquisitie ende oorsake voornoemt, of oock om dese verbindinge mogen aengedaen werden.quot; Roomschen en Protestanten sloten zich hierby aan, en niet elkander legden zy de verklaring af: //T'eenen getuygenisse van dese onse eenicheyt ende ver-bont, so hebben wy den alderheylichsten Name des levendigen Gods, Schepper van Hemel en de Aerde niet al datter in is, over ons aenge-roepen, als een Rechter ende Doorsiender aller herten, conscientie ende gedachten, als die weet, dat dese onse opstel ende voornemen sodanich is. Daeroni bidden wy hein met aller ootmoedicheyt, dat hy
ü li A N .1 li
ons met de gaven zijns heyligen Geestes wil begnacligen , tot sulcx, dat alle onse aenslaghen ende doen een goet ende geluckich eynde mogen bekomen, tot eere van zijnen alderheylichsten Naem, ende algemeen ruste ende salicheyt onser zielen quot;
Dat compromis der Edelen werd gevolgd door een gelijk verbond van kooplieden, onder wie men eigendlyk de hervormde consistoriën heeft te verstaan. De hervormde gemeenten, door hare consistoriën en leeraars met de Edelen in dadelyke verbinding gebracht: de kooplieden , te recht meer dan eenige andere stand de zenuw van den staat genoemd, in doel en inzichten met de Edelen volmaakt overeenstemmend — dat waren de krachten, waarmee de Landvoogdesse van nu aan te kampen had. 1
Voorzeker — die beide handelingen waren handelingen buiten de geschreven wet; maar zy waren het noodwendig gevolg der natuurlyke wet, in het harte van elk individu geschreven: do zucht tot zelfbehoud; het was een onderlinge wapen'ng tegen een gevreesden rooverdie inbraak dreigde, inbraak met moord en diefstal.
Oranjes scherpzinnigheid deed hem zijn handteekening onthouden aan het verbondschrift, dat door honderden Edelen, meestal zonder aarzelen, dikwerf zelfs vurig, werd onderschreven. Maar hy deed meer; meêwustig van alles, bewerkte hy door zijn vermogenden invloed op de Edelen, dat het verbond binnen de vormen der wettigheid werd teruggebracht, en er werd besloten tot het indienen van een verzoekschrift aan de Landvoogdesse.
Op den vijfden April, 1500, vereenigde zich een getal van meer dan drie honderd Edelen, waaronder van do oudste en beste Geslachten des lands, en begaf zich uit het huis des Graven van Culemborch in pleohtstatigen optocht, maar ongewapend, naar het paleis der Landvoogdesse, haar het geschrift overreikende. Zy verzochten daarin, na de gevolgen van 's Konings onredelyk drijven ontwikkeld te hebben, zijner Majesteit dringend om al ius niet langer voort te gaan, en aan de Goe-vernante dat zy daartoe hare medewerking mochte verleenen, '/om aau-staende perijckel door eenen gemeynen stilstant van d' Inquisitie, oock der executiën ofte aen^erechter Edicten ende Mandaten voor te comen ende te hoeden.quot;
31
quot;Ende protesteren hier mede uytdruckelickquot; — dus eindigenden zy ~
Van Deventer.
O 11 A N J K.
//dat soo veel wy scliuldich zijn te duen , \vy trouwelick oock hebben protestatie gedaen ende nagespeurt, also dat van desen tijt af wy ons nevens God ende alle menschen ontschuldigen willen, ende verclaren ons, ingeval eeiiighe quade ordinantie, tumult, rebellie, oproer, ofte bloet-vergieten hier uyt navolgen inochte (dewijl men niet tot rechter tijt dese saken aenghevangen heeft) dat wy daer aen niet schuldich geacht worden sullen, als oft wy suleke perijckel ende schaden hadden verheelt ende verswegen; dieshalven wy God onsen Hemelschen Vader, die Co. Majest, uwer Hoogheyt ende Doorluchtioheyt ende allen Ueercn der regieringe ooc met ons conscientie tot eenen getuyge nemen, bysonder liierin , dat wy gehandelt hebben, als getrouwe, gehoorsame onderdanen ende Vasallen nevens haren Overheyt te doen behoort, ook daerenboven na onse schuit verplicht waren, bidden dieshalven so veel teneerstigereude vyeriglier, dat uwer Hoocheyt ende Doorluchticheyt sulcx alles ghena-dichlick voegen, oock Ordonnantie ende voorsieninghe doen woude , eer ende te voren merckelieke schade ende schande daaruyt opstonde.quot;
JJe Landvoogdes was in de engte gebracht. Niettegenstaande Ber-laymonts verguizende influistering: //Ce ne sont que des gueux !quot; gevoelde zy ten volle het gewicht dezer daad, hoe toornig zy er tevens om mocht zijn, hoe onvoldoende en onbevredigend heur andwoord ook luiden mocht.
De Edelen vatteden den schimp als eere op. //Vivent les. gueux!quot; klonk het uit den mond van Brederode op het weelderig gastmaal by Hooch straten; /'Geusquot;, werd de partynaam voor wie zich der ernstige zake des volks aansloot ; //Vive Ie Geusquot;, werd de leuze der vaderlandsche party, werd de oorlogskreet tegen inkvvizitie en dwingelandij; en de geuzenpenning op de borst, of de geuzen nap op het kleed, of de eikeldop aan den hoed, of geheel het graauwe geuzengewaad, deed de mannen dier party in het openbaar kennen.
Een deel des Adels echter, eerst na. het feit den omvang daarvan bezinnende, werd met onrust vervuld over de gevolgen die het ook ten
hunnen nadeel e hebben kon.....en verslapte in yver. De Landvoogdesse,
van deze stemming onderricht, liet niet na om ze te versterken; hier beloften en daar bedreigingen, niet loos beleid rond gestrooid, deden aarzeling en vreeze maar al te welig opschieten; de voegen geraakten los, een gedeelte van het met zooveel voortvarendheid opgehaalde gebouw viel weldra uit een.
Nieuwe byeenkomsten, te Lier en te Sint-Truyen, brachten de nog
32
O R A N J E.
verbondenen echter vaster tot een, en ter laatster plaatse kwam zelfs eenigermate eene vereeniging tusschen het compromis der kooplieden en dat der Edelen tot stand.
Intusschen had het gebeurde toch der Goevernante de noodzakelyk-heid van eenige tijdelyke matiging doen inzien. Een geschrift, door den geheimen Raad in samenwerking met eenige Vlies-Ridders daartoe opgesteld, werd onder den naam van moderatie afgekondigd, maar bevatte evenwel zoo luttel verzachting, dat de menigte het moorde-ratie heette, en nu, als ter bespotting daarvan, meer vrijheid bezigde dan zy ooit genomen had: de predikingen in het open veld, die in lange niet hadden plaats gevonden , werden thands op breeder schaal dan ooit hervat, eerst in het Zuiden, daarna in het Noorden, en de hervorming breidde zich, onrustbarend voor de Regeering, allerwege uit; er werd zelfs gesproken van kerken te eischen.
Het gantsche land was in verwarring. Een nieuw gezantschap, door //de Gouvernante metten Heeren en Raden neffens her wesendequot;, alzoo door het wettig bestuur van den staat, aan haren broeder gezonden om de maatregelen van verzachting te bevestigen, en de algemeene Staten by-een te roepen, had vooreerst geen uitwerking: de Koning zou zich b er ad en.
Hy deed dat, na lang weifelen, zoo als zijne gewoonte was,1 en daarna handelde hy, der afschuwelyke valschheid van zijn aangeboren aart waardig. Hy schreef op den een-en-dertigsten July aan de Goevernante, dat hy ten volgenden vooijare zelf in de Nederlanden wilde komen; dat hy, met behoud van het Bisschoppelyk geloofs-onderzoek, de Pauselyke inkwizitie ophief; dat hy van haar een ander ontwerp van matiging verwachtte, waaraan hy zich dan wilde gedragen, mits het katholiek geloof en zijn gezach daarby ongeschonden bleven; dat zy eene
33
Dit zwakhoofd las alles, broeide over alles, ou als hy dagen huig op een brief getuurd had, herhaalde hy op don rand, meestal met de bewoordingen van zijn correspondent, dat hy mot diens inzichten instemde. — De apostillen des Konings gingen aan zijne geheimschrijvers, en die geheimschrijvers brachten ze in hunne depêches over in de onle, waarin de Koning, die zo tusschen beiden uit loutere angstvalligheid zelf rezumeerde, ze had neergeschreven. De Koning omlertnsschen, quot;Filipe el prudentequot;, zoo als hy zich gaarne hoorde noemen, bcheorschto niet zijn bureau, maar zijn bureau beheerste hem. Zijn agenda was do wet, waarvan hy de onderdanige slaaf bleef, terwijl de wacreld er tegen in opstand was. Nooit heeft hy begrepen, dat do geschiedenis niet stil stond om op zijne beslissing te wachten, maar altoos meende hy dat de gebeurtenissen haar recht om te gebeuren verkregen door zijne handteckening of paraphe. De ongelukkige! duur heeft hy, duur heeft Spanje voor zijne kortzichtigheid geboet. — Bakhuizen van den Brink.
W. .7. HOFDIJK, OUASJH 5
O H A N J E.
algcmeene amnestie kon afkondigen, waar slechts weinigen behoefden te worden buiten gesloten.
En te gelijker tijd teekende hy in het bosque van Segovia, voor den notaris Pedro de Hoyas, in tegenwoordigheid des Hertogen van Alba, Francisco de Menchaca, en Martijn de Velasco een akte, waarin hy verklaarde dat hy slechts uit nooddwang heeft gehandeld, en zich daarom volstrekt niet aan de verleende beloften gebonden acht, maar zich het recht voorbehoudt om de schuldigen te straffen , en daaronder inzonderheid hen, die de grondleggers en aanvuurders der onlusten zijn.
Een ander schrijven ging vervolgends naar Rome, aan Requesens, zijn gezant by den Paus, om dezen te verzekeren dat de machtiging aan do Landvoogdesse slechts alleen voor de leuze, en van geenerlei kracht is, daar zijner Heiligheids goedkeurig er aan ontbreekt; het is echter goed om dit geheim te houden.
Zie daar het geweten van Filips den Tweede! Zulken zijn de wegen waarop hy wandelt, wanneer hy persoonlyk de verklaring aflegt, dat hy om niets ter waereld zal afwijken van «hetgeen een christelyk en god-vreezend Vorst gehouden is te doen voor Gods heilige dienst en de handhaving des katholieken geloofs!quot;
Hy belooft vergiffenis aan zijn volk, dat zich aan ketterij heeft schuldig gemaakt; maar de Paus behoeft zich daaraan niet te ergeren : die opendlyk afgekondigde amnestie is zonder eenige waarde, zoo lang zy niet door zijne Heiligheid is goedgekeurd. Bovendien — gaarne vergeeft hy iedere beleediging, hein-zelf toegebracht, maar hy bezit het recht niet om een hoon te vergeven dien men God heeft aangedaan; de wraak, die men Godc verschuldigd is, blijft in al heur kracht; in éen woord — Filips zal goedertieren zijn , zoo als hy dat belooft heeft, maar de Heere God zal onverbiddelyk zijn door de hand des Hertogen van Alba. De Koning zal in zijne staatsstukken vleiende woorden van verzoening uitspreken , die de harten zullen verteederen; maar God zal door de kracht/les Spaanschen legers een geheel volk, mocht het noodig zijn, aan de galg brengen; zoo zal de Koninklyke belofte in overeenstemming zijn met wat men Gode verschuldigd is. En nu zijn geweten op deze wijze bevredigd is, gaat hy zich gereed maken om, wanneer het wezen moet, zijn volk te verdelgen.
34
Hy bezit de ijskoude gemoedsrust van den Gallischen priester, die een menschen-offer voltrekt. 1
1 Quinot.
O 11 A N ,J E
De arglistigheid zou echter geen tijd hebben om heur werk te volbrengen ; de worp was sluw gedaan, maar de steenen vielen in het water.
De koerier, wiens male des Konings bedrieglyk geschrift— valsch staatsstuk, door een Vorst-zelf vervaardigd! — van even eerlyke brieven aan Oranje, Egmond en Hoorne vergezeld, besloot, was naauvvlyks aan het paleis te Brussel afgestapt — twaalf Augustus — of de scha-duwe eener donkere gebeurtenis die naderende was, zoo door geen sterveling verwacht, begon ongezien over Vlaanderens velden te strijken.
Twee dagen later was de vreeselyke storm-zelf daar, aangevoerd door een wilden wervelwind, waarvan het nog altoos eenigzins in 't duister ligt, uit welke bepaalde streek hy het eerst opstak.
Maar wat doet het er ook toe of de beeldstorming te And werpen of te Honschoten aanving ? Zonder den diepen wrok, die over 't algemeen heerschende was in het harte des volks tegen de Kerk, door de onwaar-digsten harer dienaren opgewekt, door de vinnigsten der reformatoren tot woede ontstoken, zou de verwoesting nooit zoo algemeen, nooit zoo alomtegenwoordig, nooit zoo verderfelyk hebben kunnen zijn.
Thands was zy dat, maar — stoffelyk slechts ten nadeelc van kerk en kunst, zedelyk ten nadeele van de zaak die zy in heur onberaden yver waande te dienen. De schrik, by de eerste tijding der gruwel-tooneelen in het harte der Landvoogdesse, in den boezem des Bestuurs ontstaan, had geen vreeze, maar veeleer verontwaardiging ten gevolge. Alle getrouwe katholieken, zelfs de slappen onder hen, ergerden en verbitterden zich — en te recht; den bedaarden protestanten verwekte het onbepaalde afkeuring — en evenzeer te recht: met zulke middelen was de goede zaak niet gediend; en of de beeldstormers in waarheid ook geen roovers cn moordenaars, maar slechts vernielers bleken tc zijn, dat maakte hen alleen slechts een luttel minder misdadig, geenszins verdienstelyk.
De Landvoogdesse deed heur voordeel met de algemeene stemming van verontwaardiging onder de mannen des Bestuurs; zy eischte een nieuwen eed, houdende volkomen onderwerping aan 's Konings bevelen. Zy vond byna allen daartoe bereid, ten deele uit overtuiging, ten deele uit opgewondenheid, ten deele uit gebrek aan nadenken. Maar van een gants andere overtuiging, ten hoogste bedaard, en altoos met ernst nadenkende, was Oranje; juist het tegenovergestelde van Filips, was hy derhalven te eerlyk voor meineed; hy weigerde het listig aanzoek
ORANJE.
van Margareta, beriep zich op zijn vroegeren eed als ambtenaar , en trok zich, nu die niet voldoende werd geacht, te rug.
Intusschen had Filips het doel bereikt, dat zijn der volksvrijheid vyan-dig gemoed sedert lang had gewenscht, misschien zelfs — zijn dubbelzinnig karakter , zijn eeuwig bewandelen van sluipwegen in den donker geven het recht om het te vermoeden — misschien zelfs wel beoogd, en door opzettelyk wechblijven uit de Nederlanden, hoe ook gebeden om er te komen, bejaagd. De beeldstorming was opstand tegen God — derhalven tegen den door God aangestelden Soeverein : en een volk, tegen zijn Soeverein in opstand , had , naar alle door de middeleeuwen gevolgde overtuiging, zijne privilegiën verbeurd; de Hertog van Alba zou komen omdat vonnis te bewerkstelligen — het was met de vrijheid in Nederland gedaan.
Het was niet gedaan.
Oranje had overdrijvers van het beter beginsel gestraft — het beginsel-zelf hield hy de hand bóven het hoofd; hy-al!een ook — en daarom is hy de grondlegger van Nêerlands vryheid, zooals wy die thands genieten : een keurvendel heeft zich rondom hem vergaderd, maar het hoofd is hy, hy-al leen.
Geprezen zij daarvoor zijn naam, geloofd zijn nagedachtenis, zoolang er nog een harte in Nederland Nederlands klopt.
Eenige weken na de beeldstorming was het zékerheid in den lande: de Hertog van Alba is in aantocht. De aanhangers van het //droit divinquot; , dat toch door een degelyken en krachtigen stormram zulk een feilen zedelyken stoot ontfangen had, jubelden; de rekkelyken, de on-zijdigen , de overschilligen —• er zijn er steeds, ook by de heiligste zaak — wachtten af, of verkeerden in mindere of meerdere ongerustheid; dc tegenstanders, ziende hun stoftelyke onmacht tegen over het Godde-lyk recht dat op geladen kanonnen reed, werden bevreesd, verloren den moed, of oefenden geduld, op hope van betere tijden.
Onder de laatsten Oranje, die zich ook bovendien schaarde aan de zijde der verstandigen , wier blik zich vestigde op het buitenland, om daar een tijdelyke toevlucht te kiezen.
Toen vertolkte Marnix de gedachte zijns Vorstelyken vriends voor het beangste volk : '
„Oorlof, mijn arme schapen!
Pio sijt in groten noot:
Uw Harder zal niet slapen ,
Al sijt ghy nn benout!quot;
30
ORANJE.
En voorwaar — wie mochten indommelen onder dwaas betrouwen, of onder bange vreeze, of onder pijnlyk besef van zwakte, of onder wankele mismoedigheid, of onder lijdsame afwachting, of onder flaauwe dulding, of onder onteerende onverschilligheid — Oranje sliep niet.
Tegen het einde van April, 1567, klonk de treurmare; //de Prins verlaat het land;quot; tegen het einde van April 1568, ging de blijmare fluisterend rond; //'sPrincen krijgsvolk is in het land!quot;
Helaas! — wel deed de dappere Villers by Dalen zijn plicht; wel rukte de Heer de Cocqueville met zijn hulpleger van Hugenoten Artois binnen; wel streed Graaf Lodewijk, na de overwinning by Heyligerlee, ook als een held te Jemgum — liet scheen besloten dat de volksvrijheid in Nederland moest worden vernietigd: overal triomfeerden de kanonnen van het //Goddelyk recht.quot;
Nog wanhoopte Oranje niet. Met den juisten blik van diepe men-schenkennis is er over dezen tijd zijns levens van hem geoordeeld:1//Zonder den minsten zweem van kwezelarij of dweepzucht, washyeen diep godsdienstig man geworden. Tot dus verre was hy slechts een man van de waereld, een staatsman geweest; maar van dezen tijd aan begon hy rustig te steunen op Gods voorzienigheid in al de gewichtige voorvallen van zijn leven, dat zoo rijk was aan lotwisselingen. l)e brieven die hy schreef aan zijne vertrouwdste vrienden , die alleen door hen-zelf gelezen mochten worden , en waarin geene andere oogen een blik geslagen hebben dan na verloop van byna drie eeuwen , bewijzen overvloedig zijn oprecht en eenvoudig vertrouwen op God. Dit gevoel was niet door hem aangenomen met oogmerk om anderen te misleiden, maar hy koesterde het als een steun in het verborgen voor zich-zelf. Zijn godsdienst strekte hem niet — als by zoo velen — tot een dekmantel voor zijne ontwerpen , maar was hem een troost in tegenspoed. In zijn brief van instruktie aan zijn vertrouwdsten zaakgelastigde, Johan Bazius, gaf hy, terwijl hy zich rondborstig ten gunste der Protestant-sche beginselen verklaarde, zijn uitersten afkeer te kennen van de vervolging van Katholieken. //Wanneer wy eenige stad of steden in onze macht mochten krijgenquot; — schreef by: //laat dan de Papistische gemeenten zooveel mooglyk ontzien en beschermd worden ; laat haar niet door geweld , maar door zachtmoedigheid en goed voorbeeld worden gewonnen.quot;
37
Zie do juistheid dezer tijdsbepaling beslist by Kakhuizen van den Brink , Studiën en Sehet-sen. 3Ü9.
ORANJE.
Thands was liet oogenbllk daar, waarop liy-zelf de uitvoering zijner stoute plannen ter verdediging van de edelste menschelyke rechten ging beproeven. Met groote geldelyke opoffering , daarby soberlyk van by-dragen uit het vaderland, of zelfs der verarmde ballingen, ondersteund, wierf hy als Soeverein van Oranje een leger van negen duizend ruiters en ruim twintig duizend voetknechten , en trok daarmede op den zevenden Oktober 1568 by Stockem, tusschen Maastricht en Roermond, in de onmiddclyke nabyheid van Albaas legermacht , over de Maas. Als een wijs staatsman , die herstelling, geen omwenteling bejoeg , verklaarde hy het zwaard te hebben getrokken tegen den Hertog, niet tegen den Koning; met andere woorden: het gezach des Konings werd niet verworpen, maar wat daarin tyrannieke willekeur was, werd bestreden.
Daartoe wekte hy het volk by krachtige proklamatie op. Maar helaas — flaauwinoedigheid en laffe vreeze zetelden nog in de harten der menigte, en verlamden haar de handen. In hare jammerlyke kortzichtigheid ontwaarde zy niet dat van hare meewerking alle wèl slagen afhankelyk was; en zy wachtte, onder Albaas klemmende vuist met vreeze en siddering in-een gekrompen, lijdelyk den goeden uitslag af. In het //Wilhelmusquot; schalden de schetterende trompet tonen der vrijheid — maar de verwachte echo zweeg , en de bemoedigende klanken vergalmden in het ydel, duur betaald niet het kostelyk bloed van zoo velen, die hen volyverig hadden uitgestooten. Zwaarder slagen nog moesten worden gegeven ; harder nog moest de tergende hand der onzinnige dwingelandij nijpen , eer de gepijnigden, te zamen in worsteling een, zouden opspringen en uitroepen.- //Thands is het genoeg!quot;
Maar niet den gebreke aan medehulp van de zijde des volks alleen kan het mislukken van den Maastocht worden geweten. Het woeste gedrag der Fransche Edelen in 's Princen leger, bondgenoten die huis hielden als in een vijandelyk land, uit gebrek aan geld en mondvoorraad; de krachtige en voorzichtige maatregelen van Alba, zoowel voor als tijdens den inval, ja zelfs de aarzeling des Princen, die nooit meer traagheid tot handelen heeft betoond dan in dezen tocht — dat alles liep te zamen om den yverig aangevangen arbeid nutteloos te doen eindigen : voor het vaderland als een zwangere regenwolk, die, na een paar vernielende bliksemstralen te hebben uitgeschoten, op den windquot; wechdrijft, zonder een enkelen lavenden druppel te hebben doen vloeien;
38
O RA N J E.
voor den vijand als een dreigende bui, die, met rollende donderslagen aangestormd, vervolgends naauvvlyks ruischende uit-een stuift.
Oranje was ter nedergeslagen, en een korte poos ontmoedigd; wrevel zelfs overmeesterde een oogenblik zijn zoo edelaardig hart. //Ik ben //over de rivier gekomenquot; — sprak hy in bitterheid tot een zijner getrouwen: //maar geen enkele stad heeft my hare poorten geopend. Thands //mogen zy loon naar werken ontfangen!quot;
In November trok hy met zijn verarmd en hongerend leger by Sint-Quentijn — dat nog trilde op het noemen van den naam van Egmond — de grenzen van Frankrijk over. Hier zag hy zich weldra genoodzaakt om het grootste gedeelte zijns legers af te danken, slechts ruim een duizendtal ruiters behoudende, waarmee hy, vergezeld van zijne broeders Lodewijk en Henrik, zich by den Hertog van Tweebruggen ging aansluiten, om de Hugenoten onder Navarre en Condé by te staan. Op dien tocht kwam hy over het landgoed van Brantoine, en deze Edelman verhaalt daarvan dat de Prineen en hunne krijgsknechten sig seer vriendelyk en geschikt jegens hem en de sijne aenstehlen; dat er niet alleen aen sijn huys en goed , maer ook aen de Kerk en de Beelden geen het minste quaed ofte overlast wiert gedaen; jae selfs, indien de Misse in eyge persoon onder alle die Ketters tegenwoordig was geweest, aen deselve geen quaed wedervaeren soude zijn. Dat hy den Prins van Oranje en sijn Broeder Graef Lodewijk van Nassau hy die gelegenheyt had gesien en onderhouden: hy vond den Prins een groot Man te wesen, en die van alle saeken wel wist te oordeelen, dog hy quam hem wat droevig voor, en aen sijn uyterlijk gelaet kon men sien dat hy door de last van sijn ongelucken wiert gedrukt. Niet te min seide de Prins onder anderen aen Brantoine, dat hy hiermede niet van sin was op te houden, maer dat hy sijn geluk wel haest naeder soude gaen beproeven: daer byvoegende, dat de quaede uitslag van sijn vorige tocht aen het gebrek van geld was te wyten , en aen de Vreemdelingen, daer hy sig te veel op had betrouwt.quot;
Weldra bespeurde de held dat Frankrijk het terrein zijner handelingen niet kon zijn, ook zelfs tijdelyk niet. Na aandeel te hebben genomen in de overmeestering van laCharité, in den strijd by la Roche l'Abeille, in de belegering van Poitiers, maakte hy zich in het laatst van September ter afreize vaardig, en trok naar Duitschland te rug.
Het was den balling te wel bewust hoe er op zijne schreden werd
39
ORAM J E.
gelet, dan dat hy niet alle maatregelen zou hebben genomen om zijn vertrek te verheimelyken. Dat de Prins van Oranje het leger verliet, was slechts zeer enkelen wellicht bekend. Een zestal huislieden, uit het leger der Hugenoten by Richelieu komende, trok door het land van Touraine en 13erri naar Montbelliard; wendde zich van daarnaar Duitsch-land, en toog op Dillenburg aan, dat ook gelukkig bereikt werd. Toen sloot Graaf Johan van Nassau zijn broeder Willem aan het hart, die aldus vermomd, van vijf getrouwe dienaren vergezeld, dc lagen zijner spiedende vijanden ontkomen , en nu in het huis z;ijner Vaderen veilig was.
Veilig, ja; maar ook '/door misrekening bedrogen, door het ongeluk vervolgd, door zijn noodlot medegesleept.quot;
In waarheid — zoo het ooit begrijpelyk wezen mocht, dat een krachtig gemoed, door het bewustzijn van voor een goede zaak te strijden nog meer gesterkt, tot moedeloosheid, zoo al niet tot wanhoop, werd gebracht — het had thands kunnen zijn by Oranje: de toekomst zijner verhevene plannen scheen voor immer vernietigd. Zijne vijanden jubelden; zijn overwinnaar vierde feest met triomftochtenen steekspelen, en deed zichzelf een metalen standbeeld oprichten; zijne vrienden..... bezat hy er
nog ? En hoe velen van dc besten daaronder waren reeds gevallen, door het zwaard des oorlogs — of door dat des beuls, door een noodlottig toeval — of door sluipmoord en verraad !
Dat hy verarmd was door het grootmoedig werpen zijner schatten in den gapenden kuil van 's lands ellende, zonder dat by dien daarmee had kunnen effenen — pijnlyke oogenblikken moet hy er aan te wijten hebben gehad; maar smartelyker aandoeningen nog moeten hem dooide ziele zijn gegaan, wanneer hy dacht aan den breeden kring van voorheen, die zich zoozeer had verengd, en waarvan ieder ontbrekende reeds als een slachtoffer voor het heiligst belang gevallen was.
Een roemruchtig negental trad daarby het meest op den voorgrond ; mannen die allen — hoe verschillend van karakter ook, hoe onderscheiden van godsdienstige beginselen, en met welke wijziging van inzichten — het hunne hadden gedaan om de rechten der menschheid te verdedigen tegen de onzedelyke aanmatigingen van liet gekroond gezach.
Niet de eerst gevallene , maar door den adel zijner geboorte en den roem zijner oorlogsdaden de meest uitblinkende, en misschien juist daarom de meest beklagenswaardige van al zijne genoten geacht, was
40
E G M O N D.
In 15G7 telde liy naauvvlyks zos-en-veertig jaren, was hy de meest populaire rnan in Nederland, en de lieveling van den soldaat — en toch waren zijne hairen reeds vergrijsd ten gevolge van den kamp, toen gestreden in zijn al te argeloos gemoed, in een onvruchtbaar peinzen over het wezendlyke of het gewaande der gevaarlykheid van zijn toestand. Hy was een uitmuntend krijgsman , maar een slecht menschen-kenner, voor wien slechts het uiterlyk beteekenis had , en die zich misleidend overgaf aan den schijn van wat hy het liefst waarheid geloofde; dat hangen aan het uiterlyk was te dikwerf het richtsnoer zijner daden , was misschien ook de grondslag zijner trouw aan de glansende kroon. Zijn aangeboren deugd van goedhartigheid ontaardde by hem in de ondeugd van zwakheid; daarby voegden zich ydelheid en het vertrouwen op de hoogheid van zijnen stand. Daarom had de vleiende boosaardigheid grooter invloed op zijn hart dan de ronde taal der ongemaskerde eerlykheid : daarom gingen de dringende waarschuwingen van Oranje en anderen voor hem verloren , en viel hy als een knaap in den strik, hem gespannen door Alba , op last van den Koninklyken sluipmoordenaar.
W. J. HOFDIJK, ORANJE. ^
41
E G M O N D.
Lamoraal, Graaf vau Eginond , Prins van Gaveren en Steenhuysen, was in 1522 te la Hamaide in Henegouwen geboren. Het doorluchtig Huis waaruit liy gesproten was, en dat zijn naam dankte aan een beroemde abdy in Kennemerland — waar een vleiende monnik het deed afstammen van Alexander den Groote, langs de lijn der Princen en Koningen van Friesland — bracht hem reeds vroeg aan het Keizerlyk hof en by Karei den Vijfde in dienst en in gunst. Zijn huvvelyk met de edele Sahina van Beieren, in 1544, werd te Spiers met vorstelyke pracht gevierd, en Keizer Karei en Koning Ferdinand van Hongarije zetteden door hunne tegenwoordigheid daaraan een schitterenden luister by.
In 154ö cierde Karei de Vijfde hein met de Vorstelyke ridderorde van het Gulden-Vlies, en drie jaren later behoorde hy tot den hoogen Adelstoet , die Prins Filips op diens rondreize door Nederland omringde, terwijl hy hem ook in 1554 op de huwelyksreize naar Engeland vergezelde.
In die dagen stond hy echter met menig ander Edelman van hooge geboorte gelijk, maar dut was niet meer zoo na 1557 en 1558: toen weergalmde zijn naam door gantsch Europa, want het was zijne heldhaftigheid, om niet te zeggen zijn overmoed, die de bloedige veldslagen van Sint-Quentijn en van Grevelingen deed winnen; veldslagen, die Frankrijk» kracht naar het harte staken, en het dwongen tot een vrede die Spanjes glorie heeten mocht. Deze overwinningen , waarvoor Filips den overwinnaar nimmer dankbaar genoeg kon zijn — en waarom hy waarschijnlyk die dankbaarheid dan ook maar opgaf — zijn wellicht de verderf-engelen van Eginond geweest, naardien zy hem hebben gesterkt in het vertrouwen op zich-zelf en op zijne verdiensten. De bekende vrede van Cateau Carnbresis, 1559, volgde, en de held der beide overwinningen leende zich weder even gewillig oin zijn meester als gijzelaar te dienen, en tevens den bruigoms-handschoen van Filips te leggen in de hand van Izabella van Frankrijk, des Tweeden Henriks dochter, die, volgends de gesloten overeenkomst, den throon van Spanje deelen zou. Ook nu behartigde hy met vollen yver het belang van den zoon, wiens vader hy niet kinderlyken eerbied had bemind, geëerd, en gediend; en Filips erkende dat, door hem te benoemen tot Stadhouder van Vlaanderen en Artois, en tot lid van den Raad van State. Dat hein tevens een aandeel m het bevel over de Spaansche hulptroepen in Nederland werd opgedragen, mag geen onderscheiding heeten, want dat gaf hem
K G M O N 1).
by zijne landgenoten meer blaam dan eere, waarom hy zich dan ein-delyk dien last ook van de schouders wierp.
Inmiddels was Filips naar het land zijner geboorte en zijner sympathie vertrokken, en had in den bekwamen en yverigen Bisschop van Atrecht een vertegenwoordiger achtergelaten, zooals het Vorsten slechts weinig-gegund is te vinden. Maar noch het volk, noch de geestelykheid, noch de Adel was met dien man ingenomen, en de lichtgeraakte Egmond, die hier trotsch tegenover trotscli vond, wel het minst: hy vereenigde zich met den Prins van Oranje en den Graaf van Hoorne tegen den gehaten staatsdienaar, die als Aarts-Bisschop van Mechelen en als Kardinaal Granvelle minder dan ooit geneigd was om een naar vrijheid dorstend volk koncessiën te doen. Scherper byna dan een, was hy in het bespotten en verguizen van den Kardinaal, en de bekende schimp-levrei met de narrenkappen ging van hem uit. Hy zag in die handelwijze niets gevaarlyks; en toen het een gezantschap naar Spanje gold , om den Koning •— nadat in diens onverzoenlyk harte niet dan wrok over het opofferen van den gunsteling huisvesten kon — de bezwaren zijns volks mede te deelen, liet hy zich gereedelyk daartoe vinden.
Zijn karakterteekening was hem reeds vooruit gegaan: men wist te Madrid volkomen en in kleinigheden op welke wijze de openhartige, fiere, getrouwe, maar ook ydele en oppervlakkige Kdelman moest worden verstrikt en omsponnen, en Filips spinnennatuur verstond zich op zulk een handwerk meer dan meesterlyk. Edelen als de rechtschapen Hoochstraten , de vurige Brederode, de trouwhartige Culemborch, de opgewonden Mansfeld, ja zelfs de arglistige Noircarmes — valsch als de nacht die op zijn nagedachtenis hangt — beseften het gevaarlvke van zulk een tocht naar Spanje, en stelden zich in een verbondschrift, met hun bloed onderteekend, tot wrekende borgen, wanneer den gezant iets kwaad overkomen mocht. Toch ging Egmond rustig. //De tijd van plakaten en schavotten, van nieuwe Bisschoppen en oude scherprechters, van inkwiziteurs en aanklagers was voorby, en het gantsche stelsel behoorde te worden afgeschaft; de Nederlanden waren vrije gewesten , door vrije landen omringd, en vast besloten om hunne aloude voorrechten te handhaven; er waren schandelyke verdorvenheden in het rechtswezen, en de omkoopingen waren openbaar inde paleizen van den raad, in de zalen der justitie, in de bureelon der ambtenaren.quot; Zulke woorden waren door den koenen Willem van
43
E G M O N D.
Oranje gesproken, en Egmond zou ze overbrengen in geschrifte aan Filips van Oostenrijk!
En Fiiips ontfing den gezant — van wien hy reeds wist wat onwelkome woorden hy brengen kwam — zoo schitterend en vorstelyk, als het Hof van Madrid in 1565 een afstammeling van den oudsten Adel
uit Nederland ontfangen kon.....met Joabs-omhelzing en Judas-kus.
Aan 'sKonings tafel spijsde liy, in 's Konings rijtuig reed hy, aan 'sKonings zijde wandelde hy; en door minzaamheid, geschenken, beloften, en toezeggingen voor de toekomst van zijn eigen Pluis bedwelmd, vergat hy byna de ontzettend ernstige zaak van zijn geprangd vaderland, en keerde, duizelend van schoone verwachtingen, «als de gelukkigste man der waereld,quot; gelijk hy-zelf het uitdrukte, derwaart te rug — om er een wezenlykheid te vinden die hem in het aangezicht moest slaan. Hy was ingesluimerd als aan de lachende boorden van den Ganges, droomende van rozen, jasmijnen en lotusbloemen — hy ontwaakte als aan den voet des Heklaas, met ijsklompen nevens, en knetterende vuurvlammen boven zich. Zoo waren nog weinigen te leur gesteld, en hy verheelde dat niet: in zijn drift liet hy zich woorden tegen den bedrieglyken Koning ontvallen, die door zijne vijanden nimmer werden vergeten, en die, in de schaal gelegd tegen het zwaard dat hy voerde in de heete worstelingen van Sint-Quentijn en Greve-lingen, by Filips eindeloos zwaarder wogen, en geteekend werden met het merk des doods.
De onverwachte verraderij des Konings, de welverdiende verwijtingen des Princen van Oranje, de ondubbelzinnige blikken van achterdocht waarmee sommige Edelen van de party des vaderlands hem bejegenden, krenkten hem diep, en maakten hem een tijd lang ongeschikt om zich met de zaken van het openbaar belang bezig te houden. Helaas — de woorden van Morillon over Egmond waren reeds bevestigd voor zy nog geschreven werden: //Hy is trotsch en laatdunkend, zoodat hy zich zelfs mengt in zaken die niet binnen den kring zijner bevatting liggen, zooals de algeiueene beweging in de godsdienst. Hy is meer geschikt om een jachtparty of, om kort te zijn, een veldslag te regelen, dan scherpzinnig genoeg om zich-zelf te kennen en een eigen maatstaf te bezitten. Vleierij echter bederft zulke menschen: men brengt hen in den waan dat zy verstandiger zijn dan zulks werkelyk is, en zy ge-looven dat, en dringen nu zoo verre voorwaart, dat zy vervolgends van
44
E G AI O N D,
hunne stellingen geen meester meer zijn, en zich genoodzaakt zien tot een hachlyken sprong.quot;
De schandalen der beeldenstorming brachten hem echter weder tot volle werksaamheid. Zy maakten een diepen indruk op zijn gemoed , altoos aan de oude godsdienst volkomen getrouw gebleven. Hy schrikte toen hy gevolgen zag , wier oirzaken hy-zelf mede in het leven geroepen had, Hy wilde verdraagsaamheid jegens de protestanten, geen terugzetting der Kerk, allerminst ruwe en gewelddadige heerschappij van Geneve of Augsburg over liome. Van nu aan ontstond er een verandering in zijn gemoed; hy was op het keerpunt zijner richting gekomen : wat hy trouw had geacht, bleek hem ontrouw; hy sidderde , en trad te rug. In het volle besef van zijn plicht als Stadhouder toog hy naar Vlaanderen, en oefende er strenge rechtspleging over de hand-dadigen en mêeplichtigen aan de tempelschending. Zijn sekretaris Casembroot deed gelijk zijn meester; alom werden de beeldstormers opgespoord, vervolgd, gedood: twintig lijken hingen eenmaal by elkander op de heide. Die handelwijze was hard , maar niet onrecht; nog meer verre van onrecht was het dat hy, volhardende in zijne begrippen van trouw aan den Koning, op de byeenkomst te Dendermonde in 15(56, waar hy met Oranje, Graaf Lodewijk , Uoochstraten en Hoorne te zamen kwam, weigerde om zich in de Nederlanden sterk te maken tegen Filips; maar het was onverstandig, het was — zijn kinderachtigen beweeggrond daarby in aanmerking genomen — ergerlyk. //Men moest jegens een zoo goedhartigen Vorst als Filips, die zijnen onderdanen nooit onrecht gedaan had, geen onwaardigen argwaan koesteren!quot; Zoo sprak de kortzichtige man, die den indruk zijner vroegere verontwaardiging reeds weder geheel vergeten was; zoo heeft zijne eerlykheid zelfs iets dat een glimlach van medelijden verwekt.
Intusschen was zijn gedrag in de gevolgen betreurenswaardig, èn voor zijn land, èn voor hem-zelf. Zijn volharden aan de zijde van den grooten Zwijger hadde stroomen voorkomen dier zee van bloed en tranen , die later op de velden van Nederland tot zulk een' bittere hoogte rijzen zou. //De degen van Egmond bewaart het evenwicht; de schaal .waarin hy dien ligt, zal terstond overslaanquot; — had Flames gezegd; en zoo was het: met Egmond was het volk en het leger. Oranje moest zich toenmaals zijn populariteit nog verwerven, en in zoo algemeene mate als Egmond heeft hy ze in het zuiden voorzeker nooit bezeten. Nu
45
E G M O N D.
trad deze te rug — en zonder hem viel aan geen algemeen verzet te denken. Uy ging zelfs verder: zonder met zijne vrienden als zoodanig te breken, onttrok hy zich ten eenemale aan hunne ontwerpen , en voegde zich als een gehoorzaam dienaar aan de zijde der Hegeering, die intusschen adem geschept, moed gevat, en geheel hare listige stoutheid herkregen had.
En toch was in die dagen de brief der Landvoogdesse naar Madrid op weg, waarin zy den Koning schreef, dat Oranje, Hoorne, en Egmond een samenzwering hadden gemaakt om alle katholieken te vermoorden !
Vruchteloos trachtte Oranje, op dien tijd nog volstrekt niet tot uiterste middelen besloten, hem weder te rug te brengen van een weg, die dien der laagheid zeer naby liep; vruchteloos voegden Hoochstraten en hrede-rode hunne stem by die van den scherpzinnigste der Nederlandsche Edelen — Egmond werd nu eenmaal door zijn kwaden genius beheerscht, en ging onder diens blinddoek verder. Rustig deed hy den nieuwen eed, die de verplichting oplaadde om den Koning in alles te gehoorzamen en iederen ongehoorzame als zijner Majesteits vijand te beschouwen. En hoe hem dat ernst was, toonde hy den smeekelingen uit het belegerde Valencijn, die zich te vergeefs aan zijne voeten wierpen om een mensche-lyk verdrag te verkrijgen; toonde hy der Landvoogdesse-zelf op het aller overtuigendst, toen hy haar de beste wijze aan de hand gaf om het Geuzen-leger aan de Schelde te vernielen, waarop ook werkelyk de bekende nederlaag by Austruweel volgde, die den braven maar onvoorzich-tigen Toulouse met zoovele honderden der zijnen het leven kostte.
Zoo arbeidde hy thands uit alle macht om de beweging te smoren , aan wier ontwikkeling hy weleer zulk een levendig en werksaam aandeel genomen had.
Intusschen bevestigde zich de mare van Albaas komst, en Oranje maakte zich ten vertrekke gereed. Vooraf echter wilde hy nog eenmaal een pooging beproeven om den man dien hy lief had uit een noodlottige verbijstering wakker te schudden. Te Willebroek, tusschen Andwerpen en Brussel, ter gelegenheid eener samenkomst met Mansfeld, Berty, en Egmond, had de Prins een laatste onderhoud met hem. Nogmaals vruchteloos: Egmond verklaarde dat hy geen oogenblik twijfelde aan de genade en goedertierenheid des Konings, wanneer deze zijne landen in vrede vinden zou. Diepe meewarigheid trilde in Oranjes andwoord.
40
E G M O N D.
//De genade des Konings waarop gy u betrouwt, o Egrnond!quot; sprak hy; //zal uw verderf zijn. Geve God dat ik my bedrogen inoog vinden — maar, naar ik voorzie, zult gy de brug wezen waarover de Spanjaarden in de Nederlanden zullen trekken!quot; Daarop omhelsden zy elkander voor de laatste maal, en tranen bevochtigden hunne oogen by het afscheid: de Prins voorzag dat het een afscheid was als aan een sterfbed.
De paarden kwamen voor. Oranje wendde den teugel noordwaart, om over Andvverpen en Ereda naar Dillenburg te trekken; Egrnond reed zuid waart , naar Brussel: hy was zijn Rubicon overgetrokken.
De Madridsehe spin spaarde geen moeite om zijn slachtoffer nog hechter aan het verraderlyk webbe te doen vastkleven. //Het is my aangenaam, mon cousin! dat gy den nieuwen eed hebt afgelegd. Niet dat ik dit ecnigzins noodzakelyk beschouw voor zooveel u-zelf aangaat , maar om het voorbeeld dat gy aldus aan anderen bebt gegeven, en waarvan ik hoop dat het door allen zal worden nagevolgd. Met niet minder genoegen heb ik vernomen op welke uitnemende wijze gy uw plicht doet, de medewerking die gy verleent, en de aanbiedingen die gy mijne zuster hebt gedaan; ik dank u daarvoor, en verzoek u op deze wijze te volharden.quot; Zoo schreef Filips hem op den zes-en-twintigsten Maart, 15G7......en des Graven dood was toen toch reeds besloten!
De Koninklyke vleitaal miste hare werking niet. Was er vroeger geen afzijn van overdrijving in de wijze waarop hy den eigendlyken vertegenwoordiger van het Spaansch bestuur in de Nederlanden bejegende — na zyn nieuwen eed bevestigde hy de waarheid der spreuk, dat een renegaat erger is dan een Turk. Hy ging thands zoo ver, dat hy zijn voormaligen medegenoten der oppozitie door een Edelman des Graven van Hoochstraten de weet liet doen : //dat zy zich zouden hebben te wachten om iets tegen den Koning, de godsdienst, of hun eigen eere te ondernemen, als zullende hy hen voor niet mindere vijanden houden dan die van den witten sluier.quot; 1 Het gevolg daarvan was, dat Hoochstraten en andere Edelen alle brieven en schrifturen te rug eisch-ten die zy ooit met Egrnond hadden gewisseld, gelijk zy hem hunnerzijds ook de zijnen te rug zonden, ten teeken dut zy elkander de vriendschap hadden opgezegd.
Zoo was zijn dienen ter goeder trouw byna oogendienst geworden. En hoe werd dat ten hove gewaardeerd ? .. . Men hield bet voor be-
1 De witte sluier was het voltltceken der JPrausche krijgers.
47
48 E G M O N D.
di'og. Reeds Strada wist te verhalen dat de Landvoogdesse — thands open oor voor de inblazingen van den veraclitelyken Noircarmes , een waardig satelliet van Pilips — die handeling voor niet anders hield //dan voor een bestoken werk , alleen aangelegd om haar te bedriegenquot;!
In zulken bedorven bodem zaaide de rechtschapen Edelman met gulle handen zijn eerlyk zaad; kon hy anders maaien dan den gmvvelyksten ondank ?
De ure was naby, die het andwoord geven zou. Op den twee-en-twintigsten Augustus 1567 was Alba eindelyk tot Thienen genaderd , en zijner Majesteits getrouwste dienaar in de Nederlanden , Graaf Lamoraal van Egmond , kwam er zijne Excellentie begroeten. «Ziet daar den aarts-ketter!quot; sprak deze tot zijne omgeving, en vervolgends tot den Graaf-zelf: //Op uw hoogen leeftijd had uwe Genade zich de moeite van deze verre reis moeten sparen !quot;
En nog hoorde Egmond zijn doodklok niet luiden in deze laaghartige spotternij !
Alba-zelf scheen te begrijpen dat hy in de vreugde zijner zekerheid over de kostbare vangst te ver was gegaan, waarom hy, zich het masker weder voor het gelaat bindende, den Grave vriendelyk bejegende , //zonder zich der eerloosheit te schaaraen van, in vriendelyken schijn , zijnen arm om den hals te slaan dien hy in zijn hart den beul toegewijt had.quot;
Overigends werd er geen tijd verspild: de Spaansche Grande wist by uitnemendheid wel wanneer hy zich het hoofd te ontblooten had, en wanneer by zich dekken moest. Op den twee-en-twintigsten Augustus was Egmonds gevangenschap eigendlyk reeds ingegaan; op den negenden September werd hem de strop om den hals geworpen. Na menig feestelyk onthaal van 's Hertogen wege, was er toen een gastmaal by diens bastert, Don Fernando, Groot-prior van Sint-Jan, een man, beter dan zijn vader. Don Fernando had in de korte dagen van hun samenzijn een oprechte vriendschap voor den ronden Vlaamschen Edelman opgevat, en toen zy nu aan tafel zaten, fluisterde hy hem op ernstigen toon in het oor: //Verlaat terstond deze plaats. Heer Graaf! Neem uw snelste paard van stal, en vlucht, zonder een oogwenk te verzuimen!quot;
Egmond verbleekte; de schrikbeelden, die hem ook door andere waarschuwende stemmen in die dagen voor den geest waren gemaald, rezen allen voor hem op. In een oogenblik had hy de zaal verlaten, en was
E G M O N D.
in een belendende kamer, toen een drietal Edelen , met den laagharti-gen Noircarmes aan het hoofd, hem achterhaalde, en een arglistig woord van den laatste hem weder deed te rug keeren. Het uiterste oogenblik van redding was nu voorby: als Varus, had hy zijn Teutoburger-woud betreden ; als Varus miskende hy de dringendste waarschuwing tegen liet verraad ; als Varus zou hy zijn onverdedigbare verblinding boeten met een onedelen dood. Noircarmes had hem den beul in handen geleverd.
Ten vier ure was de maaltijd geëindigd, en Egmond begaf zich met andere Edelen naar het verblijf van Alba, waar een belangrijke wisseling van gedachten plaats vond over het bouwen eener citadel te Andwerpen. Alba verwijderde zich na weinig tijds , met een naauwlyks verholen vreugde op het gelaat; hem was in 't heimelyk het welslagen der gevangenneming bericht van den Burgemeester van Andwerpen , en der sekretarissen van de Graven Egmond en Hoorne. Het was ongeveer zeven ure geworden , toen het onderhoud afliep , en de Graaf naai' zijn hof dacht te rug te keeren. De hopman van 's Hertogen lijfwacht hield hem nog met een paar woorden vriendsohappelyk staande , en toen zy beiden alleen waren, vroeg hy hem in 's Konings naam om zijn degen. Weinige oogenblikken later zat de verraden man in een van des huizes
O O
bovenvertrekken, dat geheel versperd, ontoegankelyk voor het daglicht, met zwart behangen, en alleen door kaarsen verlicht was, afgesloten van ieder levend wezen daar buiten, behalven van de Spaansche knechten , die hem zwijgend bewaakten en zwijgend bedienden. Veertien dagen later werd hy onder zwaar geleide naar het sterke kasteel van Gend vervoerd , nevens den Graaf van lloorne, die ten zelfden tijde en op gelijke verraderlyke wijze van zijn vrijheid was beroofd.
Met moedwillige vertrapping van de rechten der Vlies-orde, 1 wier onwaardig en wetschennend hoofd Filips-zelf was ; met boosaardige smading van de door Filips bezworen statuten van den lande en hertogdomme van Brabant, werd tie zaak der gevangen Graven voor den Bloedraad gebracht—wiens roeping het was om op an dere gron den dan bewezen misdaden te vonnisen. Nog eenige vormen werden in acht genomen , die den processe een schijn van recht moesten geven, maar die niets anders waren dan een ergerlyke bespotting
Een zorg, waarvan Filips evenwel door „die deughsame Friese TTeer Viglius, aim don Koning van Hispanien alle zijn fortuyn sehuldigh wesende,quot; ontheven werd.
7
W. J. HOFDIJK, ORANJK. '
li C M O N U.
van het recht. Trouwens — het doods-oordeei was reeds by Filips geveld , voor de gevangenneming nog plaats gegrepen had.
Toch durfde Alba — niet minder doortrapt huichelaar dan zijn meester — naar Duitschland schrijven: «Het is in geenen deele de bedoeling van Zijne Majesteit om het bloed zijner Nederlandsche onderdanen te vergieten , zoo min als ik-zelf uitter aart daartoe gezind ben Daarom hope ik ook, dat de gevangen Heeren in staat zullen zijn om zich zoodanig te verandwoorden , dat een ieder overtuigd zal worden van hunne onschuld, waarover echter zeer verschillend gesproken wordt.quot;
Wie zich door die taal van het grofste bedrog nog een oogenblik mochte laten misleiden — de sententie van den vierden Juny maakte aan alles een einde.
//Veu par Monseigneur le Ducq d'Alve, Marquiz de Coria etc. Lieutenant, Gouverneur et Capitaine General pour le Roy des Pais de pardega. Le Proces criminel entre le Procureur General de sa Majesté, demendeur, aller contre l'Amoral d'Egiuondt, Prinche de Gavre, Conté d' Egmondt, prisonnier, defendeur.
«Veu aussy les enquestes, faictes par le dit Procureur General, tiltres et litraiges par icelluy exhibez, les confessions du dit prisonnier, avecq ses diffenses tiltres et litraiges servies a sa decharge.
«Veu pareillement les charges Resultans du dit Proces, d'avoir le dit Conté coinmis Crime de lese Majestate et Rebellion, favorisant et estant complice de la Ligue et conjuration abominable du Prinche d'Orengues et quelques autres Seigneurs des dit Pays : ayant aussy le dit dilfen-deui', prins en sa protection et sauvegarde les Gentilshommes Confederez du compromis, et les mauvais offices qu'il a fait en son Gouvernement de Flandres, allendroict de la conservation de notre Saincte foy Catho-lique et defence d'icelle avecq les Sectaires, seditieulx et Rebelles de la Saincte Eglise Apostolicque et Romaine et de sa Majesté. Considerez en oultre tout ce que resulte du dit Proces. Son Excellence le tout meureinent deliberé avecq le Conseil les elles adjuge au dit Procureur General ses conclusions et declaire suyvant ce le dit Conto avoir coinmis crime de lese Majestate et Rebellion , et comme tel debvoit estre execute par l'espée , et la Teste mise en lieu publicq et hault, affin qu'elle soit veue dung chascun, ou demeurera sy longueineut et jusques a tant (jue par sa ilite Excellence aultrement sera ordonné, et se pour exem-
50
E G M O N D.
plaire chastoy les delicts et crimes par Ie dit Conté d'Egmondt perpetrez. Commandant que personne ne soit osc'e de la oster, soubs pene du dernier supplice, et declaire tous et queleonques sas biens , Meubles et Immeubles, Droictz et Actions , Fiefs et Heritaiges, de quelque nature ou qualité, et la part ou ils sont situez et pourront estre trouvez, con-lisquez au prouffyt de sa Majesté.
//Ainsj arrestu et Prononché a Bruxelles de 4 de Juing 1568.
//Le Ducq de Alve.quot;
Den dag te voren waren de beide gevangen Graven weder van Gend naar Brussel gevoerd , waar zy in het zoogenaamde Broodhuis, op de groote markt, werden opgesloten.
Des avonds van den vierden Juny, ten elf ure, werd Egmond uit den slaap gewekt: de Bisschop van Yperen was daar, dringende om hem te spreken. De meewarige geestelyke kwam van den Hertog, die hem gelast had den Grave de dood aan te zeggen en de biecht at' te nemen: het vonnis moest den volgenden dag, tegen de middag-ure, worden voltrokken. Eerst verbaasd , toen vertoornd, vervolgends allengs gelaten , onderhield hy zich met den Bisscliop , die hem tot by na meer dan christelyke onderworpenheid wist te stemmen , zoodat hy zelfs aan zijn Koninklyken beul schreef: wik bidde uwe Majesteit, wicn ik nimmermeer bidden zal, dat gy, tot loon mijner vroegere diensten en eerbied, eenig medelijden wilt hebben met mijne arme vrouw en elf kinderen , ook met mijne dienaren, die ik slechts weinigen vrienden bevolen late. Met dit betrouwen op uwe aangeboren goedertierenheid ga ik ter dood quot;
Wel mocht een later geschiedschrijver in verontwaardiging van hern zeggen , dat hy de hand zijns moordenaars heeft gekust!
Saturdag voor Pinksteren , 1508 , twaalf uren nadat hem zijn vonnis was bekend gemaakt, betrad hy aan de zijde van den Bisschop het met zwart behangen schavot, dat, door niet minder dan drie duizend Spanjaarden omringd, midden op de markt, tusschen het Broodhuis en het raadhuis was opgericht. Brussel was als uitgestorven ; alle kerkklokken luidden ; alle winkels waren gesloten ; alle werksaamheden stonden stil; de gantsche stad scheen een doodenverblijf; zelfs op de markt, waar de geheele bevolking was samengestroomd , heerschte het ontroerend zwijgen van een sterfhuis. In die stemming zag de gemeente het eerste slacht-offer van Pilips banvonnis over de Nederlanders zijn laatsten weg gaan , den doodelyken trap opstijgen , de planken van liet
li ü M O iN IJ.
scliandtoestel betreden. Nieniunt twijfelde aan de zekerheid des doods; hy-zelf slechts alleen — totdat een zwijgend schonder-ophalen van Homero , op zijne vraag of alles onherroepelyk was , hem de volheid van 's Konings «aangeboren goedertierenheidquot; kennen deed. Na een oogwenk van toorn ontdeed hy zich van mantel, tabbaart en Guldenvlies-orde ; bad knielende met den Bisschop , en ontfing diens zegen; daarna opgestaan zijnde en herhaaldelyk het kruis kussende, dat de Prelaat hem in handen gegeven had, boog hy ten tvveedemale op liet kussen , trok zich een kleine bonnet over de oogen , vouwde de handen, en sprak niet luider stemme: vin manus tuas, Domine !quot;
Toen trad de beul, tot hiertoe verborgen , plotselyk te voorschijn ; het breede zwaard flikkerde een oogen blik in het licht — en liet ontzielde lichaam plofte niet het afgehouwen hoofd op het schavot neder.
Een zwart laken werd voor eenige weinige minuten over den vermoorde heengeworpen , omdat er nog een tweede moord moest worden gepleegd.
Zelfs onder de leden van den Bloedraad was er een ernstige stem tegen Egmonds veroordeeling opgegaan: die van Peter Arsel, Prezident van Artois. //Het schijnt dat hy schriftelyk geraadpleegd werd over de zaak des Graven van Egmond, misschien omdat deze Stadhouder was van Artois, even als van Vlaanderen. Het is een zeer breedvoerig geschrift, dienende tot een andwoord aan den Hertog van Alba, en behelzende het gevoelen van Arsel, in fraai Latijn. Na, volgens alle wetten en de algemeene rechtskunde , betoogd te hebben dat in zake van misdaad en gekwetste majesteit geene onderstelling geldt, maar dat het bewijs der beschuldiging klaar, oogenschijnlyk, 1 en overtuigend moet zijn , onderzoekt hy dit bewijs in alle byzonderheden, brengt die onder hoofden , en toont de nietigheid van elk daarvan afzonderlyk aan door andere wettelyke aanhalingen. Hy maakt ten slotte met klem het besluit op, dat, daar het be wij s onvoldoende was in elk lid, er geen bewijs was, en, by, gebrek van bewijs, de Graaf moest ontslagen worden ; en terwijl hy aan den anderen kant de uitstekende diensten van den zelfden Graaf aanvoert, die zóo algemeen bekend waren, dat zy geen bewijs noodig hadden, schijnt hy daaruit af te leiden dat, by gebrek aan bewijs van het eene, en by de openbare kennelykheid van
I). i. zichtlmrir.
E ü J! O N D.
het andere, er eerder reden was om te beloonen dan om te straffen.quot; 1
De edele Hertog echter had nu echter eenmaal zijne eigenaardige denkwijze over «casos probados,quot; en die mag den Prezident wel onbekend gebleven zijn!
Eginond was 's lands zake reeds ontrouw geworden toen hy viel; de veroordeeling zijner handelwijze volgde reeds spoedig in het bijtend lied des volks , dat, de oirzaak zijns afvals verkeerd vattende, aldus besloot:
„Noemt hier exempel, out, jonek, cleyn en groot,
„IIoo dat hy hem ghebraeht heeft int verseeren ,
„Hy, die door giericheyt verkoos de doot,
„linde verliet onachtsaem d' wech des Heeren ,
„Aenvaerdendu den Antichrist seer snoot.
„Dus wie ghy zljt, wijckt niet van (Jodes loeren;
„Zijt niet gliesint, als Egmont onghestadieh ,
„Die soo verblint was. — Heer, zijt hem ghenadich !''
Hy heeft die schuld met zijn hoofd geboet; daarom mogen zijne vroegere diensten niet worden vergeten, en mag hem de plaats niet worden betwist, die hy eenmaal aan des grooten Zwijgers zijde bekleedde. Oranjes naam ware ongetwijfeld niet zoo spoedig populair geworden , wanneer hy zich niet in den beginne aan dien van Egmond had kunnen steunen, ja zich daarmee eenigzins vereenzelvigen; maar ook — Oranje zou nimmer de weifelaar zijn geweest, die hy zich in de laatste maanden van 1506 en in de eersten van 15G7 toonde, ware Egmond hem niet afgevallen.
Oranje, Egmond, Hoorne — saamvereenigd hadden zy de schitterende gordel-starren kunnen zijn van den schitterenden Orion des ver-zets; Egmond onttrok zich aan het verhond — en hy leverde zich-zelf en Hoorne aan het schavot, en Oranje aan den sluipmoordenaar.
53
Egmonds laatste oogenblikken zijn niet zacht geweest; door zijn on verand woordelyke ligtgeloovigheid had hy een zelfs reeds achterdoch-tigen vriend meê onder het zwaard des beuls gesleept, en in zijn zwakheid bad hy ais een gunst, dat het hoofd diens mans toen na het het zijne mocht vallen. Die gunst werd hem ten minste niet geweigerd— en zoo werd het schandhout na hem betreden door den üraaf van
Van dor Vynckt. Een volkomen afdoend bewijs, dat de zoogenaamde reclits-pleging niets anders is dan een reehts-ni oor d.
11 O O R N E.
54
Rijzig van gestalte en kloek van bouw, trotsch van liouding, met kalen schedel en stroef gelaat, en , ook toen hy zijn zwarten mantel afwierp, gants in het zwart gedoscht, stond Filips van Montmorency, Graaf van Hoorne, Nyenaer, Meurs en Saverdam, Heer van Altena en Weert,1weinige oogenbikken later op het schavot voor het rouwlaken, dat het lijk bedekte des argeloozen bewerkers van zijn ontijdigen dood. Dat hy niet stierf als onderworpen koningsslaaf, gelijk Egmond, toonde hy opendlyk, daar hy het versmaad had om zich het armozijnen wambuis te tooien met bet Koninklyk gunstbewijs van vroeger dagen , den ordeband van het Gulden-vlies. Er was toorn in zijn blik, toen hy zijn voorouderlyk blazoen op het schandhout zag omgekeerd: had hy zulk een smaad verdiend ! Was hier werkelyk de hand der Nemesis ?
Met een blik op zijn afgelegde levensbaan , wierp hy die betichting met stouten moed van zich, voor het aangezicht van God, terwijl de hand des doods hem reeds op den schouder lag: opendlyk verklaarde hy, dat hy zich aan vele zonden jegens den Hemel, maar geenszins eenig vergrijp aan den Koning schuldig kende.
Het Graafschap Hoorne en de Heerlykheid Weert lagen binnen den vijfden Kreits van het Duitseho Kijk.
HOOR N E.
By de erkende rechtschapenheid van zijn karakter, die hem, ondanks al zijne stuurschheid en stroefheid, nimmer kan worden betwist, wint die verklaring, in zulk een oogenblik, nog aan in gewicht.
Hoorne was in 1518 geboren. Ofschoon met meer kennis toegerust dan Egmond , stond hy by dezen in beminnelykheid van karakter verre ten achter, maar daarentegen hooger door vastheid. Uitnemende bekwaamheden bezat hy echter niet, en zijne staats-ambten dankte hy der hoogheid zijner geboorte, die aanvankelyk door grooten rijkdom werd gesteund; zulke mannen tocli waren bruikbaar aan een hof dat gaarne eere-posten uitdeelde zonder ze te bezoldigen, en gaarne voorschotten ontfing zonder ze te rug te betalen. Toen Hoorne in 1555 Stadhouder van Gelderland werd — een waardigheid die hy vier jaren later met het Admiraalschap verwisselde — bezat hy aanzien-lyke rijkdommen; toen hy in 15(37 op zijn eenzaam burchtslot van Weert huisde, balling en kluizenaar gelijk , was hy een berooid man.
//Hy heeft den Keizer en Conink grotelijks gedient en ge-eert na sijn vermogen, wel twee-en twintig jaer lang, so wel in tyde van oorlogen als van peise, ook in beslichtinge van den krijgsvolk, uitrech-tinge van beden, en leninge sijns eigens tot drie-en-dertig duisent goude cronen teffens, borg blijvende in den nood aen de swarte ruiters. By Keiser Caroli tyden is hy geweest Edelman van de Camer, en heeft last gehad in de oorloge , daer na is hy ook geweest Capitein van de Archiers van den Conink, doe hy by 't Land als toekomende Heere ontfangen was, ten welke tyde hy sijn Majesteit volgde in Duitschland, in Italiën, in Spangiën, en ook in Engeland: hanterende sijn Hof, en aldaer voldoende sijnen staet van Capitein, tot dat sijn Majesteit weder hervvaerts-over quam, die hem doen maekte Gouverneur van 't Hertogdom van Geldre en 't Graefschap van Zutphen, en daer na Ridder van den Orden. Insgelijks ook Admirael van der Zee, gevende hem ook last vaneen bende ruiteren van Ordonnantiën. Boven dien als den Conink lestmael na Spangiën vertrok, so en liet hy niet af, of de voorsz. Admirael moest hem volgen om in Spangiën sijn Hof te lianteren en zijnen Raed , houdende aldaer de superintendentie van de suken der Nederlanders. Daer na wederkerende in 't jaer 15öl , is door brieven van den Conink ontfangen voor Raed van State, in welken hy de Regente by gestaen heeft ten dienste van den Conink, en welvaren van den Lande, so lange, en langer dan de grote onkosten by hem gedaen, om den Conink en den
00
H O O R N E.
Lande te dienen, konden verdragen, gemerkt liy, om daer in wel te voldoen, boven sijn inkomen hadde verkocht en verset wel totte waerde van driemael honderd (luisent cronen, zulks dat hy qualijck langer middel hebbende om te Hove te komen , hem daer na meestendeel op sijn huis gehouden heeft, hebbende tot verscheidene tijden aen sijn Majesteit geschreven, en ook in Spangièn aen sijn Majesteit gesonden sijn Secretaris Alonso de la Loo, hem te kennen gevende den nood daer hy in was, en versoekende daer tegen remedie, en eenige recompense, op dat hy langer in sijnen dienst sonde moge volherden.quot; 1
Het. kan moeielyk worden betwijfeld, dat die kostbare gunstbewijzen der llegeering 's Graven gemoed meer en meer van haar heeft verwijderd ; toch was hy reeds vroeger aan de party der Edelen tegen Granvelle verbonden, en tijdens zijn oponthoud aan het Spaansche hof maakte hy van die gelegenheid gebruik om een tweeden geheimschrijver des Konings — Erasso, even listig en sluw als zijn ambtgenoot Perez, en bovendien een persoonlyken vijand van den Kardinaal — voor de zaak des Nederlandschen Adcls te winnen.
Zijn zittingneming in den Raad van State, waar hy met Oranje en Egniond het krachtige driemanschap vormde, bracht hem op nieuw in botsing met den Kardinaal. Deze was geenzins de man om zich een tegenstander in een voorstander, een vijand in een vriend te verwerken: wanneer hy in zijn laatdunkendheid de laatsten meermalen voor het hoofd stiet — de eersten wist hy slechts meer te verbitteren. Ook Hoorne ondervond dat. By gelegenheid dat hy eenmaal in den Raad van State eenige aanmerkingen tegen een regeerings-voorstel te berde bracht, onderrichtte de Kardinaal hein dat hy geenszins geroepen was om bedenkingen te maken, maar alleen om 's Konings maatregelen goed te keuren en te helpen uitvoeren !
üe verbitterde Edelman liet zich van zijne zijde evenmin onbetuigd: na Oranje en Egmond onderteekende hy den brief aan den Koning — elf Maart 1563 — waarin zijner Majesteit de hatelykheid van Gran-velles bestuur onbewimpeld werd bloot gelegd, en waarby de drie Edelen derhalven hun ontslag verzochten uit den Raad.
5()
Drie maanden later was er een vaag andwoord van Filips, die de zaken liet gelijk zy bestonden. Een nader schrijven der drie Edelen
Bor.
volgde daarop, en op den vierden Augustus zond Hoorne nog een af-zonderlyken brief aan den Koning, waarin hy de door hen gezainend-lyk uitgedrukte overtuiging bestendigde.
Reeds toen oordeelde do Hertog van Alba, wien Filips deze brieven ter hand stelde, dat de drie Kdelen voor zoo veel onbeschaamdheid het hoofd hadden verbeurd!
In het oog van zulk een beoordeelaar en raadgever, moest 's Graven tot tweemaal toe herhaald eigenmachtig onthouden aan de zittingen van den Staatsraad wel nieuwe reden van groote verontwaardiging opleveren , en er behoefde niet veel by te komen om het oordeel tot een vonnis te doen groeien !
De feiten na de aanbieding van het vermaarde smeekschrift — door Graaf Lodewijk in bywezen van Oranje en Hoorne opgesteld — hadden eindelyk de beeldstonning in het leven geroepen, en het eerste gevolg daarvan was, dat de beangstigde Landvoogdesse zich genoodzaakt zag om , voor het oogenblik, der ingetoomde godsdienstvrijheid een ruimeren teugel te laten. Met bitterheid in het harte moge bet zijn geweest , maar toch stond zy toe dat de leer der Hervorming zou worden gepredikt op die plaatsen, waar zulks reeds vroeger in gebruik was geweest. De opstand moest echter worden bedwongen , en daartoe waren Oranje en Hoorne evenzeer bereid als Egmond.
Terwijl de laatste zich naar Vlaanderen , de eerste zich naar Andwer-pen begaf, ging Hoorne naar Doornik, het stadhouderlyk gebied zijns afwezigen broeders. Hy handelde daar meer openhartig dan voorzichtig. In zijn geringe sympathie voor de Regeering, in zijne onverschilligheid voor de oude godsdienst, in zijn stille genoegdoening misschien dat beiden door de losgebroken volkskracht in de engte gebracht waren, toonde by er zich veeleer den protestanten dan den katholieken gezind, en koos zich zelfs verblijf by een der voornaamste Calvinisten, den koopman Jan Says, waar by in gemeenzamen omgang verkeerde met Edelen die de Hervorming waren toegedaan, of tot het Verbond behoorden. Buiten de muren der stad liet hy Ambrosius Wille en andere leeraren der sektarissen prediken, gelijk dat daar te voren was gedaan ; hy veroorloofde het bouwen eener kerk voor de hervormden buiten de porte de Cocquerel; en toen de klimmende gestrengheid van het seizoen al vast een tusschenverblijf noodzakelyk maakte, stond hy toe dat voorshands de lakenhal — de bewaarplaats van allerlei beulsgereedschap
W. J. HOFDIJK, OIIANJK. ^
II ü O 11 N E.
en schavottoestel — daartoe in gereedheid zou worden gebracht. Dit waren vies maulvais offices qu'il a faict a, la Ville et cité de Tournay, y estant euvoyé par Madame la Duchesse de Panna, pour remedier aux desordres et turaultes advenuz au dit lieu avecq les Sectaires et sedi-tieulx et Rebelles de la Saincte Eglise Apostolicque Romaine et de sa Majestéquot; — gelijk het in zijn vonnis luidde.
Te r echt ?
Op den drie-en-twintigsten Augustus 15G6 had Margareta, by advies van de Stadhouders der provinciën, de Ridders van het G ulden-vlies, de leden van den Raad van State en van den Geheimen Raad, vormelyk besluit genomen om //aengaende de predication ooghukinge te doen, en die te gedogen in de plaetsen daer die voor dien dag geweest hadden zy had den Heeren, die in haren naam met de gedeputeerden der Edelen onderhandelden, daarvan de volgende acte verleend :
»Mits onderhoudende de puncten, begrepen in de brieven van verseke-ringe , en gemerkt de forse en onmijdelijke noot als nu regnerende : so is haer Hoogheid te vreden dat dese Heeren , handelende het accoort met desen Edelen, hen toeseggen dat het volk , afleggende de wapenen in de plaetsen daer de predicatiën metter daet gehouden werden , en sich vermijdende van schandale en ongeregeltheid, men den selven geen gewelt doen , noch by wege van feit tegen hen in de selve plaetsen voort varen sal, gaende noch komende , so lange dat by sijn Majesteit, met advijs van de Generale Staten, anders sal wesen geordineert: op conditiën dat sy in geenderhande manieren en sullen eenigsins beletten de Catholijke Religie noch d' oeffeninge van dien , maer dat de Catholijken sullen vreddijk genieten hen kerken in der voegen en manieren als voren.quot;
In dien brief van verzekering, waarop de Landvoogdes se wijst, hield art. 1 in; //Dat sijne Majesteit, considereerende heigene dut haer Hoogheid by advyse van den Heeren Ridderen van der Ordre , en andere van sijnen Rade van Staten en Secreten der selver heeft vertoont, te vreden is dat de Inquisitie, van de welke sy hem beklaegt hebben, cessere.quot; Art. 5 verbond de Edelen //om te doen alle het gene dat goede en getrouwe Vassalen en ondersaten toestaet te doen met alle hare macht, en ter goeder trouwen helpen beletten de tegenwoordige troublen, oproeringen, en om deze opgeworpen gemeente te helpen bedwingen, en deze berovingen, plonderingen en verwoestingen van de
5S
11 O O II N li.
Tempels , Kerken , Cloobteren en Gods-hnisen over al te doen cesseren , bysonder ook bystand te doen om te doen castijden de gene die sulke sacrilegicin, overlast en boosheden gedaen hebben , en dat ook geen ongelijk cn worde gedaen eenige Geestelijke personen, dienaers van der Justitie, Edelluiden noch andere Ondcrsaten of Vasallen van sijner Majesteit.quot;
In het ketters jagen en hangen was hy — 't is waar — niet zoo yverig geweest als Egmond: hy had een gevangen beeldstormer doen ontslaan ; hy had gezegd dat er vrijheid van geweten zou zijn ; zaken, overi-gends niet in strijd met den last om met alle macht en goede trouwe te helpen beletten de bestaande troebelen binnen een stad, wier inwoners minstens voor drie vierde gedeelten de Hervorming waren toegedaan. Maar hy had toch opendlyk doen gelasten dat ieder stuk, uit eenig heiligdom geroofd, terstond aan de Magistraat moest worden te rug gebracht, op poene dat de dief, die by de aantevangen nasporingen zou worden ontdekt, zijn misdrijf aan de galg zou boeten. Er was echter niet gestolen : blinde godsdienst-yver had slechts verbrijzeld en vergruisd , uit weerwraak over ter dood gemartelde geloofsbroeders.
Na de reaktie, die der Regeering alle stoutheid van handelen hergeven had, riep Margareta — die hem inmiddels met brieven van dubbel-zinnigen inhoud in zijne handelingen hemoeielykt, en door Jan de Chas-teler, den Bevelhebber van het kasteel, had laten bespieden en tegenwerken — hem te rug, en zond den waardigen voorlooper van Alba , Eeliid-Noircarmes, in zijn plaats: een geschikter werktuig voor een Vorst als Eilips, voor een Eegentes als Margareta, voor zulk een zuster, zulk een broeder waardig.
Zoo de met de ketters heulende Graaf nog niet afschuwelyk genoeg was in het oog des Konings •— de schuld der Landvoogdesse was dat niet. Afgrijselyke voornemens waren haar ter oore gekomen — dus meldde zy Eilips — waarvan de waarheid ontwijfelbaar was, want Mansfeit en Noircarmes waren hare berichtgevers! Oranje, Egmond en Hoorne hadden saamgezworen om met behulp der verbonden Edelen en van in 't geheim aangeworven krijgsvolk 's Konings landen van herwaart over te bemachtigen , door Luthers ketterij de oude godsdienst te verdringen , en de getrouwe katholieken te vuur en te zwaard te verdelgen
Van die lasterlyke betichtingen was Iloorne zoo min bewust als van zijn deelneming aan een zoo belachelyk verbond; doch Margaretaas
.r)t)
II O ü U N H
ondankbare misnoegdheid over de wijze waarop hy in het bruisende Doornik de golven had gekalmd en gekemd, bleef hem niet verheeld. Toornig en verbitterd, trok hy zich — na eene by-eenkomst te Den-dermonde met Oranje, Egmond , Graaf Lodewijk en Hoochstraten , die echter tot geenerlei uitslag voerde — van het Bmsselsch hof te rug, na zich mondelyk by de Hertoginne, en schiiftelyk by den Koning te hebben beklaagd op een toon , die geen twijfel overig liet aan de vastheid van zijn besluit oin zich voor goed los te maken uit een verguld dienst-gareel , waarin hy altoos met moeite en opoffering werksaam was geweest , zonder byna ooit anders dan met ondank te zijn beloond geworden. Voorzeker — zoo iemant van de Nedeiiandsclie lieeren, dan was hy het die, ook door de kwade trouw der Spaansche Grooten, zijn Gulden-vlies zeer duur en met veel goud betaald had.
Half een menschenhater geworden , verliet hy Brussel voor de stille Maas-streken, en sloot zich daar op in zijn twee eeuwenoud kasteel, naby zijn negen eeuwen oude stad Weert, waar hy de pastoors Thomas en Petrus Mosanus en andere priesters rustig liet prediken in protestantschen zin, zoodat de geest der reformatie er over de gantseiie gemeente kwam.
liadde hy er de woorden overwogen des voorzichtigen Zwijgers, die kern in een afscheidsbrief uit Breda, den veertienden April, waarschuwde voor den Spaanschen honig! Hy deed het niet, helaas, en waarlyk — de Spaansche honig lokte den wrokkenden somberen beer zonder slag of stoot uit zijn grot.
Het eerste verloksel was een schrijven van Billy, die, uit Spanje te rug gekomen, hem de verzekering van 'sKonings erkentelyke goedkeuring der gedane handelingen overbracht, tevens met het bericht dat zijne Majesteit, vergezeld of voorafgegaan door Montigny, in Augustus naar de Nederlanden dacht te komen. Het tweede werd aangeboden door vrij Edeler handen. Voldoende aan zijn plicht als onderdaan van hoogenrang, en aan de hoffelykheid dien rang-zelf verschuldigd, had hy den nieuwen vertegenwoordiger des Konings door een zijner Edelen zijn hulde doen overbrengen. Weidra verscheen een boodschapper uit Brussel op het hooge huis, die er twee brieven bracht; een van den Hertog-zelf, en een van den Groot-Prior, die ook in dit verraad zijns vaders een aandeel hebben moest. De Graaf zond daar een andwoord op, voornamelyk de verschooning voor zijn afwezigheid van Brussel behelzende, en deed dat overbrengen door zijn al te willigen sekretaris, die op de meest innemende
60
H O O R N E.
wijze door Alba ontfungen werd, terwijl hem de meest vleiende voorspiegeling werd gedaan omtrent 's Konings voornemens ten opzichte van zijn meester. La Loo, natuurlyk niet onbekend met den ongunstigen toestand van 's Graven middelen , spoedde zich vol vreugde naar Weert te rug, en drong den Graaf ten sterkste om zich naar Brussel te begeven , waar de Hertog, die hem op zulk een hartelyke wijze van zijn hoogschatting verzekeren deed , hem nader kon spreken over de winstgevende ambten van Gouverneur van Milaan, of van Onderkoning van .Napels, die weldra op nieuw zouden te begeven zijn.
Eindelyk schoot dan de ster der Spaunsche dankbaarheid door de wolken die haar zoo lang hadden bedekt! Van een drukkenden schuldenlast ontdaan, by zijn Koning gezien, tot een met vorstelyken praal omgeven rang verheven.....de «melle Hispaniciquot;, waarby Oranje den waarschuwenden vinger had opgeheven, was vergeten: Hoorne, nog bovendien door dringende vertoogen van Egmond aangemaand , maakte toebereidselen tot een reize naar Brussel.
De honig was in genoegsame mate en op voortreffelyke wijze voorge-diend — de heer liep zorgeloos en blijmoedig in den val.
Op den negenden September zat ook Hoorne aan op het gastmaal by den Groot-Prior van Sint-Jan ; ook hy volgde de uitnoodiging om zich daarna ten huize des Hertogen — het hof des Graven van Culemborch , op den Savel — te begeven ; ook zijne stem werd daar vernomen in de beraadslaging over //het maken van sekere castelen en vestingen binnen 's lands,quot; en over het ter tafel gebrachte «ontworp van een Gasteelquot; dat Andwerpen het //geuzenquot; wel voor immer beletten zou; ook hy verliet na het afloopen der vergadering welgemoed het vertrek om zich ten zijnent te begeven. Maar toen hy het binnenplein des huizes betreden had, en de poort hem nog slechts scheidde van de vrije straat — toen trad de Spaansche hopman Hiëronimo de Salinas , die daar met zijne gewapenden de hinderlage betrokken had, op hem toe, vorderde zijn degen, en bracht hem in een gelijk vertrek als waarin sedert weinige oogenblikken vroeger de Graaf van Egmond gekerkerd was.
Hoornes verder lot was dat van Egmond gelijk. Met behulp der gevangen sekretarissen en in beslag genomen papieren, met behulp der aan Backerseele tor pijnbank uitgewrongen verklaringen, werden de beschuldigingen opgemaakt, aan de beide Graven afschrift daarvan ter hand gesteld, en hun gelast om zich binnen vijf dagen schriftelyk daarop
61
H O O R N E.
te verandwoorden ; hulp van eenigen rechtsgeleerde, of wien dan ook , werd hun daarby ontzegd.
Die hateljke onbill) kheid was de eenige eerlyke handeling in de beide processen; waartoe bystand van een rechtskundige, waar het vonnis toch reeds vooraf onherroepelyk was geveld!
Ten gevolge van dat vonnis viel dan ook het hoofd des Graven van Hoorne, weinige oogenblikken nadat het bloed des Graven van Egmond het schavot op Brussels markt had besproeid. En ondanks de luttele moeite die hy zich ooit gegeven had om, strijdig met zijn aart, minzaam voor het volk te zijn — dat volk wierp zijner nagedachtenis geen het minste verwijt naar het hoofd. In tegendeel:
„Groot suchten oude klapcn
„Ende weenen jiobrac dner niet;
„Men hoorde mans en vrouwen gewagen :
„O God, wat grooter \erdriet!quot;
luidde het klaaglied, in die dagen met trillende vingeren neergeschreven.
Maar er waren toch ook nog stoutere mannen dan die dichters der //jammerkensquot; : mannen die, onder den indruk van het ontzettend oogenblik , waarop de Gezant van Frankrijk getuigde dat hy met een huivering het hoofd des Graven van Egmond had zien vallen , dat zijn vaderland tot tweemaal toe had doen beven — alle vreeze vergaten, en, heendringende door de dichte rijen der Spaansche wachters , zich neerbogen, ja, onder het schavot, maar om er, met een heimelyken eed van wrake, hunne neusdoeken te doopen in het bloed dat door de reten der planken druppelde: voor hen het martelaars-bloed, dat den akker bevruchten moest waarin het zaad der vrijheid welig zou wortelen, tierig opschieten , en eenmaal rijke vrucht dragen.
Met den manslag en moord, onder schijnbare rechtsvormen aan Egmond en Hoorne gepleegd , had het Oianje-driemanschap opgehouden te bestaan. Maar dat was nog geenszins genoeg : de Spaansche wraakengel was een yverende engel, die het zich ter taak had gesteld om te vernielen tot niet alleen in het derde en vierde, maar tot ook in het laatst deelbare gelid.
En wie dan onder de door hem aan het voorhoofd geteekenden het eerst moest worden geveld, was de verdiensteljke Vlaamsche Edelman
62
S T R /V L K N,
Uit een van Keulen oirspronkelyk adelyk Geslacht gesproten, was Antonie van Stralen, Ridder, Heer van Merxhem en üambrugge, te Andwerpen geboren. In die stad der kooplieden by uitnemendheid ging de jeugd eens Edelmans onbemerkt voorby : men had daar naar andere dingen om te zien. Zoo waren het misschien alleen de bedienden van den huize des Heeren Gozewijn van Stralen en Vrouwe Anna van Draeck, mitsgaders de leveranciers en vervaardigers van kleederstoffen en kleedingstukken, die — buiten de verwanten — in 't byzonder ernstige belangstelling toonden in de voortgaande ontwikkeling des Jonkers.
Dat bleef echter niet immer zoo. Ging de persoon des hooggeboren knapen verloren onder de woelende menigte der handelsstad — de zich rondom hem openbarende geest zijner niet alleen nering- maar ook praatzieke medeburgers bleef niet zonder invloed op zijn eigen vorming. Wat vraagt de koopman naar het geloof van hem wiens krediet zonder smet of blaam bevonden wordt ? Wat hebben Indische specerijen met Luther, Noordsche deelen en juffers met den Paus, Russiesch pelswerk of Hollandsche kaas met Calvijn gemeen ? Voorzeker niets van dit alles; maar ook juist daarom praten handelsmannen over zulke personen als over zulke zaken met evenveel gemak, en de nieuwste aanvoer verkrijgt er de meeste aandacht, terwijl er een zekere hebbelyk-
ca
Ü4 S T 11 A Ij E N.
lieid komt om verouderde artikelen het eerst achter de bank te schuiven.
Zie daar een volstrekt onbevooroordeelde blik in het gelieim der wording van de vrijzinnigheid in een bevveegivke handelsstad.
Maar het nieuwe lokt er ook het meest aan , en wordt er het hoogst op prijs gesteld. Is dat misschien niet ruim zoo zeer de oirzaak var» liet spoedig veldwinnen der Reformatie in Andvverpen, als juist het Augustyner klooster waar Henrik Voes en Jan van Essen waren geprofessijd?
Ik durf die vraag zoo min stellig beandwoorden als ontkennen , maar dit toch is zeker, dat de reformatorische gevoelens, de oude Schelde-stad rondgaande, in ruime mate werden gedeeld door den jongen Edelman, die zich onder die bedrijvige poorters by uitstek thuis gevoelde. Dat bleef gewisselyk niet onopgemerkt, en nu kwamen zijne rijkdommen, en vervolgends ook zijne geboorte, mede een wicht in de schaal leggen. Om nog steeds vooruit te komen, had de stad behoefte aan zulke mannen; er was voor de burgerij geen duchtiger beweegreden noodig om hem in de Schepensbank te verkiezen, en Stralen beand-woordde dat blijk van het algemeen vertrouwen door het zich te laten welgevallen niet alleen, maar ook door het te bekleeden op een wijze die hem gezien, geacht, en bemind maakte.
De gelijke met anderen was nog niet genoeg: aan het hoofd staan, den teugel des bewinds in handen nemen moest hy; ook dat geschiedde: hy werd Burgemeester.
In die betrekking, die hern in hooge mate de achting en liefde zijner stadgenoten verwerven deed , kwam hy in onmiddellyke aanraking met de twee mannen, die , Neêrlands demon en Necrlands schuts-engel, den meest beslissenden invloed zouden uitoefenen op zijn verder lot.
Jegens den eerste begon hy met hem aan zich te verplichten. Filips, de man van den eeuwigen geldnood, behoefde penningen voor den krijgstocht in Picardiè, tijdens den oorlog met Frankrijk, en Stralen bezorgde hem daartoe belangrijke sommen.
Met den Prins van Oranje was de betrekking des voortreffetyken Ridders echter van edeler gehalte.
De denkwijze van een man zoo aanzienlyk als een Burgemeester van Andwerpen, een man bovendien, wiens aangeboren rondheid hem deed handelen naar innerlyke overtuiging, en wiens doorzicht hein maatregelen deed nemen naar de behoefte des tijds, kon wel geen verborgenheid zijn voor wie het oog op hem wilde vestigen; de bekrompen Filips, de
S ï HALE N.
breede Oranje — zy-beiden wistenf spoedig wat Stralen hun zijn moest: den eerste een machtige steen des aanstoots, maar die moest worden vermeden en ontzien, tot dat de gunstige ure zou zijn gekomen oiu hem plotselyk in de diepte wech te slingeren; den tweede een krachtige geestverwant, met wien hy de handen zou kunnen sainenslaan tot het doen rijpen der grootsche ontwerpen die kiemden in zijn gemoed. Er zijn er, die meenen dat de vertrouwelyke bekendheid der beide mannen met elkander reeds dagteekent uit de dagen voor de beroerte, en dat de Prins den Burgemeester soms meêdeeling deed van belangrijke zaken en omtrent punten die in den Raad van State werden behandeld; volkomen zeker blijkt het dat er groote eenstemmigheid tusschen hen bestond, toen Oranje in 1500 op verzoek der ingezetenen en op bepaalden last van Margareta binnen het rumoerig Andwerpen verscheen, om er de moeielyke taak van het herstellen der ruste te volbrengen.
Ook waren zy den in zucht tot godsdienstige verdraagsaamheid, een deugd die — ofschoon door Tertullianus, Augustinus, Lactantius en andere gezachhebbenden in de Kerk aangeprezen, en zelfs door Uomi-nicus beoefend — in het oog van Filips en diens ziensgenolen en aanhangers het brandmerk eener afgrijselyke misdaad droeg. Het werd Stralen dan ook in de //Belastingequot; of beschuldiging, hem opgeleid, tot een doodelyke crime gerekend, dat hy en anderen der stedelyke magistraat wversuymich hebben geweest int beletten der prekinghen ende vergaderinghen , in der selver stad van se ere iaren voor de onrusten gehouden, ende oock toegelaten het openbaer vercoopen van vele ontstichtende ende oproerigbe boecken , liedekens, ende referijnen teghen Godt ende de repre-sensatie van zijn Majesteyt, latende mede opentlijc singhen vele kettersche liedekens, ende oock vercoopen de contrefeytinghc van Jan Hus, eerts-ketter, inder gedaente van eenen martelaer: insghelycx van Martin Luther ende Jan Calvijn.quot;
Toch was dit punt van beschuldiging het ergste niet. Zijn vrij-zinnig bestuur, der behoefte des tijds in het algemeen, en die zijner stede in het byzonder zoo zeer passende, had Andwerpen gemaakt ten «herbergh van alle ketters ende wederspannige, sulcx dat in min dan vijfthien daghen daer in sijn ghecomen over de thien duysent persoonen van alle canten, ende onder ander d'overgeblevene van den vervvonnenen te Lanoy ende Waterle.quot; Hy vergunde den andersdenkenden //dat men op Kersdaghen ende andere groote ende ghemeyne heylighe daghen
()
W. J HOFDIJK, ORANJE. 17
S T KALE N.
openbaerlyck ghewrocht ende elck zijn ambacht ghedaan heeft, sonder daerover straffe te doene, ia oock in den vasten ende op ander verboden daghen vleesch vercocht ende gegeten heeft, van over vele iaren voor de troublen.quot; Hy gedoogde reeds sinds omstreeks 1562 dat //eenighe predicanten , leerende ketterijen ende verdoemde secten predikten //opt Kiel, onder Antwerpen geleghen.quot; En by dit alles voegde hy — wat hem niet dan de hoogachting van iederen onbevangen en alzoo waarachtigen belijder der liefde-leer kan doen verwerven — de zucht en het streven //om die van den Martinisten ende Calvinisten te vereenigenquot; — ofschoon de bekrompenheid dit trachtte te verontreinigen door de uitlegging: //op dat sy die stercste souden wesen — daer toe hebbende predicanten ende leeraers van verscheyden oorden ghesonden, sonder dat haer Hoocheyt daerin conste versien.quot; Alzoo waren hem ten eenemale de denkbeelden vreemd van hen, die met den Hove van Utrecht oordeelden het //beter ende zaliger te zijn te verwachten alle periclen, ende verdragen alle extremiteyten van beswaernissen ende lyden , dan jegens die conscientie ende in prejudicie onzes heiligen ouden catholicque geloove yet te plegen ofte gedogen te geschien.quot;
Men ziet het — de eerste koopstad van het handelrijk Nederland der zestiende eeuw, waar van allerlei gezinten kwamen handel drijven, en liunne vertegenwoordigers bezaten, had zich geen mau aan het hoofd kunnen kiezen, die meer geschikt was ter bevordering harer in- en uitwendige belangen.
Toen Parmaas heldhaftige volharding Andwerpen in 1585 weder binnen den kreits der verdorrende atmosfeer van Pilips onverdraagsaamheid te rug bracht, was het gedaan met den bloei der stad ; zy kwijnde daarheen , om weldra, by een ontsachlyk groot aantal leelyk gebeeldhouwde Madonnaas, de paleizen te toouen uit de dagen harer voormalige weelde, uit de dagen harer luistervolle schittering onder de groote koopsteden der waereld , nu met de zonen der ontbeering bevolkt.
Kan er een schooner krans worden gevlochten om het hoofd van Antonie van Stralen ?
Dat hy der Hervorming bepaaldelyk was toegedaan , mag naauwlyks worden betwijfeld, wanneer ge den blik vestigt op zijne houding binnen zijne eigen Heerlykheid Mercxhem , waar hy //twee kettersche Leeraers ende Apostaten, den eenen ghenoempt Cornelis Huybrechts ende dander Jan van Diestonder zijne bescherming heeft laten prediken , ondanks
GO
S T i; A I- K N. 07
quot;de waerscliouwinghe by die van den Capittcl van onser Vrouwen Kercke daer af gedaen.quot; Dat hy den Katholieken het blijvend genot hunner rechten wilde verzekeren , blijkt uit de wijze waarop hy ze volstandig bleef verdedigen.
Met zulke gevoelens, gelijk ze alom uit de breedheid zijner handelingen spreken, kon hy wel niet op zich-zelf blijven staan, waar de kern van Neorlands Adel zich vereenigde tegen den bekrompen moedwil der Kegeering. Zoo vinden wy hein dan ook op de vergadering te Breda, ten huize des Princen van Oranje; en heeft hy aan de naamrolle der verbonden Edelen zijn handteekening onthouden — hy was te zeer de vertrouwde deelgenoot der gewichtigste geheimen van Graaf Lode wijk, en in 't algemeen een te erkend voorstander der vrije beginselen , dan dat hem de handelingen van het Verbond een onverschillige zake zouden hebben kunnen zijn , laut staan dat hy de samenkomsten en beraadslagingen , zoo dikwijls binnen zijne stede gehouden , zou hebben willen beletten — of verraden.
By de hevige onlusten, die Andwerpen ten jare 15GG een doorn in het oog der Regeoring maakten, en die door de wijsheid van Oranje werden gestild, vond deze in Stralen, wiens gezach hy zijner zij ds steunde, een getrouwen mecwerker, soms zelfs, door diens volkomen kennis van stad en bewoners, een kloeken raadgever. Drie belhamels werden gehangen , overigends de meest billyke maatregelen genomen om den beiden partijen de rechten te verzekeren die door Margaretaas plakaat van 24 Augustus waren erkend , en om nieuwe uitbarstingen van godsdiensthaat te voorkomen. En de landvoogdesse duidde hun deze opvolging van haar eigen voorschrift zeer ten kwade, en oordeelde het een schandelyke handelwijze! Voorwaar — wel was er waarheid in het woord , eenmaal door den vertoornden Egmond gesproken : //In deze vrouw, die te Rome is opgevoed , kan niemant vertrouwen stellen.quot;
Op den hachlyken dertienden Maart, 1567 , toen Tholouze — die zich, ondanks de waarschuwingen van Oranje en Uoorne, met zijne wilde onordelyke benden by Austruweel neergeworpen en versterkt had — door Beauvoir werd overvallen en geslagen ; toen er een geweldig oproer ontstond onder de Andwerpsche Calvinisten , die hunnen geloofsbroederen met geweld ter hulp wilden snellen — een onvoorzichtigheid die de allernoodlottigste gevolgen voor de stad had kunnen hebben — toen dempte Oranje dien opstand met gevaar zijns levens, terwijl Stralen
S T R A li li N.
de brug deed afbreken die op den weg naar het dorp voerde ; aldus voorkwamen zy de voltrekking der dreigende Calvinisten-leuze: //dePapen uit!quot; Toen vervolgends Mansfeit verscheen aan het hoofd der zestien vendelen voetvolks , die de bezetting der stad moesten vormen, zorgde de Burgemeester dat zijne stedelingen zich aan niets schuldig maakten wat ook maar van verre den blaam van verzet op hen werpen kon , of waarin de Landvoogdesse, die twee dagen later — acht-en-twintig April — zelf verscheen, eenige reden tot ontevredenheid vinden mocht.
Dat redd'e zijne stad, niet zijn eigen hoofd. Had Oranje de voorlichtingen van Stralen niet versmaad — Stralen achtte niet op het voorbeeld des Princen: by de verschijning van den geharnasten gerechtsdienaar van Filips bleef hy rustig in het land, zonder, naar het schijnt, eenigzins te vermoeden dat de c/dull and malignant bigotquot; hem op de lijst der des-doods-schuldigen had gesteld. Toen hy er over in twijfel kwam , was het te laat.
Ten tijde toen het geheele plan van aanslag tegen Egmond en Hoorne beraamd was, kwam er te Andwerpen aan Stralen een uitnoodiging der Landvoogdesse — die dit met Alba overlegd had — om naar Brussel te komen , waar zy hem over zaken wenschte te spreken. Van een andere zijde mogen er wel berichten by hem zijn ingekomen die hem voor zijne veiligheid deden vreezen : hy schijnt zich een vrijen uitgang te hebben willen verschaffen, en reed Andwerpen uit in een vrachtkar, verborgen onder laken en andere koopwaren. De misleide man wist niet dat Alberic de Lodron en Sanchio de Londono reeds op hem loerden, en hy van verspieders omringd was. Naauwlyks had het voertuig de poort achter den rug, of het werd besprongen door graaf Lodron , aan het hoofd van veertig krijgsknechten — en Stralen had zijn vrijheid voor immer verloren : de wagen had hem slechts op den weg naar de slachtbank gevoerd.
Zijne zaak werd voor Vargas en diens bloedige byzitters gebracht.
In de oogen van die mannen — het kon niet anders — moest er menige zwarte bladzijde worden gevonden, die het boek zijns levens ontcierden niet slechts, maar zelfs bezwalkten; maar des niettegenstaande, en ofschoon zy niets meer dan oogendienaars van den hard-vochtigste aller vonnis-sprekers mogen worden genoemd — er waren toch ook nog zulke bladzijden van licht, dat zelfs zy die niet onopgemerkt meenden te mogen laten voorbygnan.
C8
S ï 11 A I, K N.
Dien ten gevolge luidde zijn vonnis, aan des Hertogs beslissing onderworpen , aldus:
//Gesien in den Rade van sijn Excell het Proces-crimineel tusschen den Procureur Generael van Sijne Maj. ter eenre, en Heer Anthonis van Stralen , gevangene op het Gasteel van Vilvorden, verweerder ter andere sijden. Belast van in den jure 1505 , wesende Borgemeester van der Stad van Antwerpen, gehad te hebben grote gemeenschap, verstand en handteringe met Heer Willem van Nassau, Prince van Orangiën, enz. Op 't feit der oppositie van der Staten van Braband, tegen de ver-klaringe en uitterlijke ordonnantiën van Sijne Maj. gezonden uit. Span-giën ; aengaende het onderhoud des Heiligs Concilie van Trente en van de Placcaten , van zijnder Maj. op 't feit van der Catholischer Religie , mitsgaders van der Inquisition na de Geestelijke en wereltlijke rechten en de oude gewoonte: van denselven Prince verstaende de raedslaginge, advijsen en besluitingen daer op genomen in den Rade van State, ünt-fangen van Meester Jacob van Wesenbeke, alsdoen Pensionaris van Antwerpen , twe verscheiden copyen genoeg van eenen inhouden van de bose en vervloekte Requeste die de verplichte Edelen wilden overgeven, en korts daar na overgaven haer Hoogheid: mitsgaders verscheiden brieven so wel desen als andere saken aengaende , vol van oproerige puncten, en onder andere dat de Prince hem geseid hadde dat de Turk dat jaer niet afkomen en soude ('t welk sijnder Majesteits komste na de Nederlanden soude hebben mogen beletten) en dat sy daerom hen saken so vele wijsselijker mosten bestellen , versoekende aen de gevangen dat hy hem wilde schrijven watmen van den Turk t' Antwerpen seide , om den Prince over te seggen , hebbende niet alleen harer Hoogheid al 't gene dat voorsz. is verswegen , maar ter contrariën den voorsz. Wesenbeke gehouden in dienst der voorsz. Stad, in seer grote gemeenschap, dien besigende voor een dienaer sijnder handelinge mitten Prince. Ge-socht te hebben van in der Stad Antwerpen in te brengen en te planten nieuwe en verdoemde ketteryen , en besonder die van der Confessie van Augsburg : uitgevende dat sy door de toelatinge der selver de onrusten souden doen ophouden, wesende gewaerschout van den voorstellen , die de Prince van Orangiën, Grave Lodewijk zijn Broeder, de Grave van Hoogstraten, en andere hen medegesellen , hoofden der rebellen, bestaken in Duitsland , door oplichtinge en andersins, om in de Nederlanden de voorseide ketterye en Confessie van Augsburg
09
S T K A Jj ü iN.
met gewelt van wapenen te stellen. Hebbende ten versoeke des Graven van Hoogstraten in Walscher tale overgeset sekere blieven by den Land-grave van Hessen, den 13 October Anno ISGf). aen Grave Lo-devvijk geschreven, hem waerschouwende van den dienste die hy gedaen hadde netfens Hertog Ernest van Bruinswijk, om hem te trecken van zijnder Maj. dienste, hem mede sendende het dobbel van de brieven by hem tot dien einde aen den selven Hertog Ernest geschreven, ook by den gevangenen overgeset, sonder dat haer Hoogheid te kennen te geven. Hebbende ook metten voorseiden Prince vele quade diensten gedaen , so die niet en dede sonder raed van hem en andere Collegiën, gedurende de voorgaende troubclen. Onder andere den oproerigen opter Meeren versameit, toelatende dat de Magistraet geen Garnisoen van sijnder Maj. in der Stad en sonde laten komen , sonder vvete en advoy van der gemeente, met belofte dat sy om hen voorgaende rebellie niet en souden achterhaelt worden, hen ook nemende (voor so vele in hein was) in hun protectie. Van welke belastingen genoegsaendijk gebleken is, so by sijn eigen bekennen, brieven en schriften onder hem gevonden, als by den Requesten en informatiën daer op gehouden.
'/Dunkt tien voorsz. Rade dat de gevangene heeft verdient gedood te worden , met verbeurte aller zijnre goeden.
//Niet-te-min , ware zijne Exc. geneigt tot gratie — de diensten ter contrariën by den gevangenen der Maj. gedaen , souden daer toe grote materie en oorsake genoeg geven : als te hebben op 't einde der lester oorlogen tegen Vrankrijk middel gevonden om grote sommen gereet geit te lichten , om 't uitlands oorlogsvolk te betalen , die anders het land uitgeteert mochten hebben, des zijn Maj. doen seer aengenaem was, so den secretaris Berthy tuigt. Gebroken, om te beletten den secourse der Rebellen, de Brugge ten tijde van den verslaginge t' Oosterweele. Gedaen goede diensten ter inkomste van haer Hoogheid binnen Antwerpen, met so vele volks alst haer beliefde, sonder eenig belet of tegenseggen , gelijk by den beleid van den Processe van al blijkt.
//Gedaen te Antwerpen den 11 Augusti J568.
//V. V'. L. U. R V'. 1 ondergeschreven,
'/Aldus geadviseert by mijn Heeren van den Rade, geteekent by den Secretaris
//De la Torre quot;
1 Vargas, riilit, cn Del Rio, vidit.
7U
S T R A J. K N.
Zoo vond nelfs de Bloedraad nog punten van gratie; Alba vond zo niet. Triuinfantelyk weergekeerd uit de moerassen van Jemgum , waar hy de hartelooze benden van Graaf Lodewijk had vernietigd , en er de puinhoopen van moedwillig verbrande hofsteden en woningen had achtergelaten , keerde hy met groote voldoening tot zijn arbeid van doodvonnissen en verbeurd-verklaringen te rug.
De meester vierde bruiloft met autos-da-fc ; waarom zou de dienaar geen overwinning vieren met halsrecht !
De groote gratie, die hy ten gevolge der aanbeveling van den Bloedraad bewees, was, dat hy gelastte om den gevangene binnen de muren des kerkers te onthoofden, en hem alzoo, ter wille zijner eenmaal bewezen diensten , de schande ecner opendlyke terechtstelling te besparen.
Zoo verscheen dan de gevreesde Jan Grovels, meer nog bekend onder zijn bynaain Spelle, de Roode Roe van Brabant, op het kasteel te Vilvoorden — en geen zekerder teeken van den nabyzijnden dood kon er wel verschijnen voor de daar gekerkerde gevangenen. Met Stralen zaten er nog de Eriesche Edelman Bouwema , en de sekreta-rissen der Graven Egmond en Hoorne, Casembroodt en La Loo, den uitslag van hun zoogenaamd rechtsgeding verwachtende, en sommigen hunner waren reeds zoo gemarteld op de pijnbank , dat hunne kniën het lichaam niet meer konden steunen om den genadeslag teontfangen: zy moesten op eeu stoel worden geplaatst, om den beul het onthoofden mooglyk te maken.
/'Voor wel gedaan, kwalyk beloond!quot; sprak Stralen, toen hy de kniën had gebogen om den snellen dood te ondergaan, in het volle bewustzijn der edelaartigheid van zijn streven, en der onrechtvaardigheid van zijn vonnis.
Een oogenblik daarna sneed het zwaard des beuls hem door den hals.
België richt zoo vele standbeelden op — waarlyk, een standbeeld des edelen Burgemeesters van Andwerpen , die de stad voor den toorn des onbarmhartigen Konings heeft behoed , zou er op de Meire niet misplaatst zijn.
Oranje verloor in hem een kloeken bondgenoot, wiens naam minder luid had geklonken dan die van Egmond en Hoorne, maar wiens medewerking hem nog ter zijde was gebleven, toen die der beide anderen hem uit wankelmoed of stroeve onverschilligheid reeds had begeven.
71
B U £ D E 11 O D li.
Vroeger reeds dan dit drietal, maar op rustiger wijze, had zich het onrustig hoofd van Graaf Henrik van Brederode neergelegd ; een dood, die niet de luide opspraak verwekte als na weinige maanden de rechts-moord zou doen , maar die Oranje toch innig moet hebben getroffen, want hy verloor in den te vroeg gestorvene een onvertsaagden vriend en mede-arbeider.
Onverschrokken, vurig, dartel, niet zonder losbandigheid zelfs, was Henrik van Brederode de type van den jongen Nederlandschen Adel dier dagen, waarvan hy velen echter in rondborstigheid en volharding overtrof. Geboren uit een Geslacht, dat erkend werd liet Edelste van Holland te zijn ; zoon van dien hooghartigen Reynout, die den barensteel uit zijn blazoen durfde lichten , en den liebaart van Holland voeren op een ongebroken schild ; onvertsaagd gelijk zijn broeder Lodevvijk, wien vurige moed op het slagveld by Sint-Quentin den dood deed; grootmoedig tot aan onbezorgdheid, en openhartig tot in het onvoorzichtige ; kloek van verstand, wel bespraakt, en gants niet zonder vernuft — met deze eigenschappen, en daarby in het bezit van aanzienlyke goederen , kon hy geen onbeteekenende plaats beslaan in den rei des
li 11 E D K 11 O D K.
Nederlaudschen Adels, en moest hy altoos een belangrijke aanwinst zijn voor de party vvaarby hy zich verkoos aan te sluiten.
Zijn keuze daaromtrent mag wel aanvankelyk twijfelachtig zijn geweest, daar hy door het huwelyk zijner zuster met Thomas, Heer van Chan-tonnay , Granvelles broeder, nan het bloed des Kardinaals verwant was. liet gelukte den samenspaimenden Edelen om hem over te halen, terwijl de invloed zijner innig door hem beminde gemalin , Amalia van Nyenaer , hem tot de Hervorming bracht. Hy gaf zich vervolgends de moeite niet om te verheelen dat hy Spanjaarden en drinkwater even doodelyk haatte, als hy goeden wijn en Jonker Willem —• zooals hy den Prins by voorkeur noemde — van gantscher harte liefhad. //Gewoon om zijne eigene inzichten aan die van dezen voortreffelyken Staatsman te onderwerpen, volgde hy met gedweeheid diens ingevingen, en zou niet geschroomd hebben van overijlde stappen te rug te treden binnen het pad, door de voorzichtigheid en gematigdheid van dezen gebaand.quot; «Steeds was hy zijn opendlyke vriend, dikwerf zijn handlanger, somtijds zijn vertrouweling, en onafgebroken zijn onderworpen dienaar, die hem naar de oogen zag om zijne goed- of afkeuring.quot; 1
Het volk zag gaarne den bevalligen Edelman met zijn ranke gestalte , zijn blozend gelaat, van kort gesneden blonde lokken omkruld, die zoo fier daar heen trad, maar tegelijk zoo minzaam hun eerbiedigen groet beandwoordde, en de sineekende hand des armen niet afwees.
En die genegenheid des volks werd allengs groote ingenomenheid, toen het bespeurde welk een levendig en werkdadig aandeel hy nam in de handelingen der verbonden Edelen, waarvan de opheffing der allen hatelyk geworden geloofs-vervolging werd gewacht. Het zou moeielyk zijn onder al die Edelen cr óen te vinden, die zich met meer geestdrift, met meer volharding , met meer zelf-opoffering, met meer betrouwen op den goeden uitslag ter bereiking van het doel ties Verbonds werksaam was; hy was zich daarby zijner eigen goede trouw , en de rechtvaardigheid der zake bewust, en hy drukte, ook te midden van hachelyke tyds-omstandigheden, zijne verwachting uit, dat de zegen Gods eenmaal hun streven zou bekroonen
73
Zoo ontbrak het zijn harte aan godsdienstzin noch geloof, doch, ofschoon hy der Hervorming weldra geheel was toegedaan, en reeds voor
10
Bakhuizen van den Brink. W. J. HOFDIJK, ORANJE.
B 11 K I) Iv K O J) U.
zijn verlaten der oude Kerk zijne stad Vianen voor bybcldrukkerijen opende — strengheid van wandel was zijner opgewondenheid ten eene-inale vreemd. Uit de vermenging van echt Noord- en Zuid-Nederlandsch bloed te Brussel geboren — zijne moeder was uit het Huis van der Mark — hing hy met al de hartstocht eens ouden Borgondischen Ridders aan den beker, en matigheid daarby was een deugd waarvoor hy allen eerbied, maar niet de minste genegenheid koesterde; by enkele apostolische deugden van Petrus , bezat hy evenzeer de patriarchale zwakheid van Noach en Loth, terwijl hem bovendien het verwijt werd gedaan van oploopendheid, die hem de heerschappij over zich-zelf deed verliezen. //Dat er grond voor beide beschuldigingen bestaat, kan niet worden ontkend; maar de bewijzen ontbreken, dat de eerste ondeugd op zijne handelingen als hoofd van het Verbond der Edelen eenigen invloed hebbe uitgeoefend; de gevaarlyke strekking der laatste werd vaak krachteloos gemaakt door zijn innige verkleefdheid aan den Prins van Oranjequot;. 1
Sinds hy eenmaal tot de zaak der verbonden Edelen en die des volks was overgegaan, kan men van hem getuigen dat hy ze met de volle warmte van zijn bruisend gemoed omhelsd , er goed en bloed voor veil gehad, en er alles voor op 't spel gezet heeft.
74
Was dat soms met roekeloosheid — by andere gelegenheden geschiedde het evenzeer met doorzicht. Hy wist zijn spreken den vorm te geven naar het passend was en van invloed mocht worden gerekend. Toen hy op den vijfden April 15G6 in de raadzaal van het hof te Brussel voor de Goevernante stond , en by het overhandigen van het smeekschrift het woord voerde namens de drie honderd Edelen , die hem daar vergezelden , luidde zijn voordracht; //Mevrouw! De Edellieden die Uwe //Hoogheid hier tegenwoordig ziet, en anderen, even aanzienlyk en van //genoegsamen getale, doch om bepaalde redenen hier niet verschenen , //hebben besloten om , in het belang van 's Konings dienst en van het //algemeen welzijn der Nederlanden , aan Uwe Hoogheid met alle ood-//moedigheid dit vertoog aan te bieden , waarover het Haar behagen //moge zoodanig besluit te nemen als oirbaar zal zijn; Uwe Hoogheid //biddende het ten goede te willen duiden. Verder, Mevrouw 1 hebben //wy vernomen by Uwe Hoogheid, by de Heeren van den Raad, en //elders, beschuldigd te zijn van met het aan den dag brengen dezer
Ikkhuizen vun den Brink.
B 11 1' 1) K K ü 1gt; K.
//onze beraadslaging voornamelyk bedoeld te hebben om onlusten , on-//eenigheden, en oproer te veroorzaken, en, wat nog gruwelyker is, «van Vorst te veranderen , als hebbende daartoe verbindtenissen en //samenzweringen aangegaan met vreemde Vorsten en Veld-oversten, zoo »Franschen als Duitschen , en anderen ; iets, hetgeen nooit by ons in //gedachten is gekomen, en ten eenemale aandruischt tegen onzen eer-//bied voor het wettig gezacli, en tegen de gevoelens die Uwe Hoogheid //in dit vertoog zult vervat vinden ; nochtans Uwe Hoogheid biddende om //ons te willen noemen en ontdekken wie zy zijn , die zoo onrechtvaardig //op een zoo edel en achtbaar lichaam dien blaam hebben geworpen.
'/Daarenboven , Mevrouw ! zijn de alhier tegenwoordige Heeren on-//derricht dat sommigen hunner met name beschuldigd zijn van aan de //genoemde heillooze onderneming, zoo met de Franschen als met andere //vreemdelingen, de hand te hebben gehouden en de uitvoering daarvan //te hebben willen bewerkstelligen, waarover wy zeer gevoelig zijn. //Weshalven wy Uwe Hoogheid bidden om ons de goedheid en gunst te //willen bewijzen van ons de beschuldigers en beschuldigden te willen //noemen, opdat, de snoodheid en kwaadwilligheid ontdekt zijnde, //Uwe Hoogheid daarover goed en spoedig recht doe, en zulks ten //einde de onheilen en ergernis te voorkomen die daarvan het gevolg //konden zijn , ons wel verzekerd houdende dat Uwe Hoogheid nimmer //zal toelaten dat een zoo edel en achtenswaardig lichaam beschuldigd //blijve van zoo misdadige en heillooze handelingen.quot;
En evenzeer als hy aldus in waardigen en beschaafden vorm , ten overstaan der Landvoogdesse en der eerste waardigheidbekleeders des lands, een aantijging verwierp die in waarheid op dat oogenblik laster heet en mocht — even goed wist hy den toon te tretfen toen hy weinige dagen later te Andwerpen het woord tot het volk richtte. In zijn herberg aan tafel zittende , en den grooten toeloop vernemende die daar buiten plaats vond — het was op den heiligen dag van Goeden Vrijdag — zoodat de menigte op een getal van niet minder dan vier duizend werd geschat, stond hy op, vulde een drinkschaal, en begaf zich aan een open venster. De schale verheffende, sprak h}' met kloeke stem : //Mannen van Andwerpen ! hier ben ik tegenwoordig om wu met gevaar van eigen lijf en goed te beschutten en te vrijwaren tegen //de onmenschelyke wreedheid der inkwizitie en der plakaten aangaande //de godsdienst. In zooverre gy dan met my eensgezind zijt, en tot
/0
11 11 K I) E 11 Ü 1) E.
'/die iüffelyke taak wilt samenwerken — hebt goeden moed; en dat //allen uwer, die onder mijn beleid uwe vrijheden behartigen willen, en //dezen dronk, dien ik u ten teeken van goede genegenheid toebrenge, //met gelijke gunst ontfangen , zulks opendlyk toonen door het opsteken //hunner handen.quot; Met een hartige teuge verzwond de wijn , en met schallend gejubel volgde de menigte hem na in het opsteken der handen. Hy was ten volle de volksleider in de troebelen van 15()6, en, na Egmonds terugtreding, de man des volks by uitnemendheid ; hy bleef dat tot aan de laatste ure van zijn verblijf in de Nederlanden.
Daarin mag wel de oorzaak zijn te zoeken der beschuldiging, dat hy streefde naar het oppergezach , naar de Gravenkroon van Holland. Hy is er voldoende tegen verdedigd. Maar heeft, hy er zich den schijn niet van laten aanleunen , en heeft hy het misschien niet gebezigd als staatkundige leuze? Welnu — ook daarop is het andwoord helder genoeg gegeven : //Wat schaadde het, zoo de opgewonden menigte zich verzadigde aan het uitzicht op een populairen , een hervormden Opperheer; wat schaadde het, indien de onrust van Filips werd geprikkeld door de gedachte dat de Graaf niet verre te zoeken was die hem zou vervangen, ingeval hy door halsstarrigheid zijne heerschappij verbeurde? Zulke uitstrooisels werken op het volk, en zijn machtige hulpmiddelen in de hand van schrandere woelgeesten.quot; 1
7G
Zelfs zijn wilde kortswijl is niet voorby gegaan , zonder een reuzen-galm na te laten die als trompetgeschetter door het gantsche tijdvak der beroerte klinkt. — //Ne craignez pns , Madame! ce ne sont que des gueuxlquot; had de Graaf van Berlaymont half luid tot de Landvoogdesse gefluisterd, toen de Edelen ter overreiking van het smeekschrift in de raadzaal stonden. Op het gastmaal , den achtsten April in het hof van Culemborch den Edelen door Erederode aangeboden, herinnerde deze zich dien schimp; en wel verre van er zich over te vertoornen, gelijk de gasten wien hy het verhaalde, sprak hy met fiere luchtigheid: //Waarom zouden wy dien naam niet aanvaarden , ten blijke dat wy de dienst des Konings en des Vaderlands willen behartigen tot aan den bedelzak?quot; En terwijl hy zich een knapzak deed geven en dien over den schouder hing, nam hy een houten nap, met wijn gevuld, in de
Bnklmizcn van den Brink.
U 11 E I) E 110 D IS.
hand, en bracht het hun toe met een hartelyk woord, zijn dronk besluitende met een //Vivent les Gueux !quot;
//Vivent les Gueux!quot; schaterde het nu van alle zijden aan den vonkelenden disch, schalde het door de prachtige zaal. leder dier rijkgedoschte opgewondenen wierp zich op zijne beurt den bedelzak om, en bracht zijn nevenman den dronk uit den houten nap, altoos met de zelfde leus — die van nu af aan de strijdleuze werd van het worstelende Nederland.
//Vive le Geus!quot;.....wol was het gekozen. Hongerende naar die
vrijheid , die door de ontwikkeling des tijds tot een dringende behoefte was geworden , hadden zy tot hiertoe steeds bedelende en smeekende de hand uitgestoken , en zelfs waar de prikkel der onthouding hun toon als die eens eisches had doen klinken, hadden zy dien uitgesproken met gebukten hoofde, met gebogen knie.
Wanneer echter de harde onverbiddelyke hun in plaats van brood een steen in de hand mocht leggen ?
Dan moge hy-zelf het verandwoorden wanneer zy hem eindelyk die steenen in het aangezicht werpen , en hunne vuisten doen gevoelen aan allen die met hem een zijn.
Het mocht met allengs meer zekerheid worden voorspeld dat de omstandigheden geen anderen loop zouden nemen. Brederode liet er zich niet door ontmoedigen. Het oog op Oranje gevestigd, volhardde hy op de eenmaal by vaste keuze ingeslagen baan , en zijne onvermoeide schreden kenmerkten er zich soms door een stoutheid , die zich slechts laat verklaren door een aart zoo vurig en voortvarend als de zijne. Toen de Hooimaand van 1566 Andwerpen in volle gisting zag, begaf hy er zich heen ; en ofschoon hy er zich als in den muil der wolven wist, en bewust — gelijk hy-zelf verklaarde — dat hy ieder oogenblik in gevaar was van de keel te worden afgesneden , hield hy door zijn grootcn aanhang onder het volk de schuimende partyen in evenwicht, totdat Oranje hem kwam vervangen. Toen trok hy naar de by-een-komst der Edelen te Sint-Truyen , en toog vervolgends naar Holland , alom yverende voor de volkszaak , en die onder feestmaalgenot en be-kergeklank geenszins vernalatigende.
Zoo was hy weldra bekend onder den naam van den grootcn Geus, dien hy zich geenszins tot on-eere rekende, ofschoon zijne handelwijze dermate den onwil opwekte der Landvoogdesse — aan wie hy ook den nieuwen eed weigerde — dat zy hem verbood om
77
BREDE ROD Ü.
om te Brussel te komen , en hem vervolgemls het bevel over zijne bende van ordonnantie ontnam.
Inmiddels was het oog der burgers zooveel te sterker op hem gevestigd. De man die , by het samen pakken der wolken aan het zuiden, midden in het land zijne kasteden versterkte, kartouwen en slangen op de bolwerken zijner stad plantte , 1 en krijgsvolk deed werven tot eigen bezetting, mocht worden gerekend te durven ondernemen wat anderen weigerden te onderstaan. Toen nu de Consistoriën, dat Compromis der kooplieden , door den uitgang van het Verbond der Edelen te leur gesteld, in hunne vergadering te Andwerpen, op den eersten December 1566, hadden besloten om een deel der dertig tonnen gouds, den Koning te vergeefs voor geloofs-vrijheid aangeboden — waartoe Brede-rode en Graaf Lodewijk zich ieder voor tien duizend kroonen hadden verbonden — zelf tot het by-een brengen van een leger aan te wenden; toen men voor goed was over-een gekomen om het bevel over die troepen op te dragen aan een wakker Edelman, die zou worden byge-staan door een Raad van zes Edelen voor de krijgszaken , en van zes kooplieden voor het geldbeheer, maar zich eerst moest verbinden tot handhaving der gereformeerde religie; toen de Prins het te dien tijde onraadsaam achtte om opendlyk op te treden in zulk een daad van verzet, en Hoorne mede ongezind bleek — toen wendde men zich tot Brederode als tot den derden man , en hy nam den voorslag aan.
Ongelukkiglyk miste liy thands den steun, dien hy nu meer dan ooit juist noodig had : Oranje verkeerde in de dagen zijner wankelmoedigheid , en zelfstandigheid ontbrak Brederode te veel; voor een last als hy hierin op zich nam, waren zijne schouderen niet berekend.
De werving had intusschen voortgang. Maximiliaen de Cock , Adolf van der A a, Dandelot, en andere hoplieden staken de vendels uit en roerden de trom , om krijgsvolk aan te nemen op den eed aan den Koning en aan Brederode als Oppersten Veldheer, soms ook op dien aan Brederode en de religie. Op deze wijze stroomden allengs vijf of zes duizend krijgers in het land van Vianen by-een. Toch voerde al dit wapengeklank tot geen handelen; de leiding ontbrak, waar de leider zelf verward was tussohen handelen en toeven , en, by het immer meer verwikkelen der benarde omstandigheden , uit zich-zelf keuze
7b
De voltoojing der vestingwerken van Vianen was Brederode by zijns vaders uitersten wille als een plicht opgelegd.
B II E I) K ROL) E.
noch greep wist te doen. Wat onheilen uit dien toestand moesten voortspruiten, mocht hy voorzien — hy kon ze niet verhoeden. De tijdelyke inbezitneming van 's Hertogenbosch, een feit zonder gevolg , kan eigendlyk de eenige handeling worden genoemd van dit leger, dat tijdens des Veldheers verblijf te Amsterdam grootendeels verliep, en met diens uitwijking geheel oploste.
De klimmende spanning, de eindelyk uitgebarsten beeldstorming, de voortgaande woeling in Arasterdam had daar de magistraat hijgend doen uitzien naar de komst van //de Princel. Excellentie,quot; en meer dan éen biddende bode , van geen minder dan burgemeesterlyken rang, was gedurende de laatste drie maanden van 15GG nu eens naar Brussel, dan eens naar den Plage of naar Andwerpen, dan weder naar Utrecht getogen, om Oranje daartoe te bewegen. De Prins schijnt niet te vreden te zijn geweest over de Amsterdamsche regeerders , en dezen wendden zich nu tot Brederode om diens welwillende tusschenkomst; de uitslag daarvan was , dat eindelyk op den twintigsten December de met twee paarden bespannen wagen de stad van de Utrechtsche zijde binnenreed, die den Stadhouder herwaart van Utrecht had overgebracht. De Prins, by wien op het einde van zijn verblijf zich ook Brederode ophield , bracht tus-schen de partyen der Roomschen en Calvinisten een akkoord tot stand, waardoor beiden zich lieten bevredigen, üe arglistige handelwijze van een paar leden der Wethouderschap en een Raadsheer van den Uove van Holland bracht de stad na 's Princen vertrek echter weldra op nieuw in zoo groote onrust, dat het byna tot een krijg binnen hare eigene muren kwam.
Zoo werd het de zeven-en-twintigste February 1567, toen in den laten namiddag een eerzaam burger der stede, van den Cingel de Haarlemmerpoort binnen komende, de schutters die daar zaten en Engelsch bier dronken grootelyks verbaasde door een spottend: '/Zijt gy hier aldus koel? De Heer van Brederode is hier in der stede!quot;
En zoo was het. Nog dien zelfden avond liep het gerucht door de gant-sche stad, en de Warmoes-straat wemelde van groepen en drommen, die zich vooral samen drongen by de Sint-Jansstraat, waar het huis genaamd de Engelenbergh stond: daar had de groote Geus, tot grooten schrik der magistraat, zijn intrek genomen, nadat hy zich stoutelyk door den Aemstelboom naar de Turfmarkt had doen roeien , omdat de wacht aan de poorten te scherp toezicht hield.
BREUEHOUE.
Spoedig had niet alleen zijn trouwe gemalinne, in het gewaad eener boerin vermomd , zich by hem gevoegd, maar zulks gelukte ook een aantal der Edelen van 't Verbond, die zich onder allerlei dracht en habijt den toegang hadden weten te verschaffen, waardoor de volksparty tegen over die der Regeering een dreigend overwicht bekwam.
Hoe de hand des Princen — wien er in deze dacrcn noquot;: zeer veel
O O
aan gelegen moest zijn dat Amsterdam voor de party des verzets voor 't minst niet verloren ging — hier de onzichtbare draden hield die het stoute spel regelden, werd door de //wijse, voorsienige, en discrete Schout, Burgemeesters eiule Regierders der Stedequot; zoo weinig vermoed, dat zy hem in hun angst een briefdrager zonden , om te vernemen hoe zy thands hadden te handelen.
Oranje raadde hun heuschheid aan , en verwees hen wijders naar de Landvoogdesse, die haren Sekretaris Jacob de la Torre zond , om J3re-derode tot opbreken te bewegen, liet mag veilig worden aangenomen, dat de koene Edelman meer dan duidelyke wenken had ontfangen om zijn verblijf zoo lang mooglyk te rekken: tijdwinst was voor het oogen-blik nog alles waard. Dien ten gevolge genoot La Torre, die zelf, op bede der magistraat, zijn boodschap overbracht, gants geen minzame ontfangst, en bekwam een allezins hooghartig en scherp bescheid. En men vermocht daar niet tegen: men gevoelde zich machteloos tegenover den gevierde der gemeente, die steeds met jubelkreten werd begroet waar hy zich op de straat vertoonde; wiens herberge steeds was omle-gerd van een groote menigte, uit wier midden het luide //Vive le Ueus!quot; niet zelden opsteeg; en wiens ruste by nacht, voor alle onveiligheid en overval, werd bewaakt door byua honderd vrijwilligers uit de burgerschap , onder bevel van een hopman.
Dus zeker van zijne meerderheid op dit oogenblik, beging Brederode de onverdedigbare roekeloosheid om, zoo al niet op zijn last, dan toch ontwijfelbaar met zijn medeweten , La Torre in diens herberg op den Dam te doen overvallen en van zijne papieren berooven. De gevolgen van deze onwettige handelwijze bleven niet uit, al scheen het ook dat de Oranjezon — maar al te tijdelyk ! — zoo helder straalde als ooit voorheen. De kern der Amsterdamsche burgerij eischte der magistraat het besluit af dat er van stadswege nog vier honderd poorters zouden worden gewapend, en dat Brederode, als ingeboren Meer, en vazal des Konings, zou worden aangesteld tot Generaal en Overste-Kapitein. Onder voor-
bü
15 11 E i) E 11 O U E.
behoud van Oranjes goedkeuring liet de stedelyke regeering, onmachtig tegen zooveel aandrang, zich hiertoe vinden, en de zaken schenen voortreffelyk te gaan
Maar uu kwamen de schaduwen. Elke dag verkondigde aan Erederode een nieuwe nederlaag der Geuzen ; een nieuwe krachts-ontwikkeling dei-Landvoogdes ; een nieuwe teleurstelling voor Oranje; een nieuwe onweerswolk uit Spanje , die aan den gezichts-einder oprees. 1 Weldra stond er een Edelman voor den //grooten Geusquot;, die hem in 's Princen naam aanmaande om het land te verlaten, naardien alles verloren was. Misschien was er by die boodschap ook nog wel een geheimzinnig woord , nooit gekomen tot een ander oor dan dat het vernemen moest. Het kon den Zwijger geen overschillige zake zijn dat hy te Brussel waarnemers had, die hem in alles op de hoogte konden houden van den gants veranderden staat van zaken: Erederode trachtte zijn afkeer van het schrale water te overwinnen. Toen Jonker Renesse — een brave hopman zijner knechten uit Vianen — wien hy reeds vroeger met hartelykheid verzekerd had : //lek sal u bisetten , zoolange nis iek een stuver in de werelt hebbequot; — den tienden of elfden April te Amsterdam tot hem kwam, verhaalde hy dezen: //dat hy een Edelman, ge-naemt Gustijn, gesonden hadde aen de Hertoginne, hopende dat deselve wedercoraen ende brengen zoude 't accoort 2 weleke haer Ilooeheyt met hem gemaeet hadde, 't welck weseu soude tot beur aller eere.quot;
Dat //accoortquot; bleef echter achter, en Erederode zag zich genoodzaakt om den drang der omstandigheden te wijken. Toch deed hy het niet zonder te beproeven wat hy ook nog in 't uiterste vermocht. Reeds had hy, tot groot leedwezen der Amsterdamsche hervormden , die hem met fakkellicht uitgeleide deden, op Zondag-avond de stad verlaten, en lag hy ongeveer een uur buiten de wallen aan den zeedijk op stroom, toen hem nog de hoop bybleef om door verstandhouding van binnen, en krijgsvolk van buiten, Hollands hoofdplaats voor de goede zaak meester te worden. Die hoop bleek ydel ; en na een nacht vruchteloos toevens zag het uchtendlicht van Maandag den acht-en-twintingsten April de drie vaartuigen , die hem en de zijnen vervoerden , de Zuiderzee instevenen.
1 Bakhuizen vim tien Brink.
2 Aldus verbetert prof. vim Vloten, zonder twijfel te recht, het „rapportquot;, in het oorspion-kelyk, door hem op het archief te Brussel gevonden stuk.
W. J. HOFDIJK, ORANJE. 1 ^
81
BRKÜERODE.
Onkunde en oppervlakkigheid hebben hem verweten dat zijn verblijf te Amsterdam op het zachtst gesproken nutteloos is geweest. Dat verwijt heeft een doodelyke nederlaag geleden door een onderzoek van later toegankelvk geworden bronnen , en Brederodes eere is glansrijk uit den strijd te voorschijn getreden.
//Zegt het dan weinig, dat hy gedurende twee maanden te Amsterdam zich heeft staande gehouden, tusschen een Regeering, in geloof en staatkundige begrippen met hem verschillende, en een gemeente, vroeger verkeerd hebbende in de grootste woeling en onrust, in afwachting van dien onderstand , door wien te erlangen hy zijn werk met het gewenschte einde bekroond had kunnen zien ? Kan het niets genoemd worden , dat hy daardoor aan duizenden , die de heilige zaak voorstonden , de gelegenheid verschafte om zich in veiligheid te stellen, eer zy binnen het bereik waren van Albaas wraak ? — Ik ga verder, en durf zelfs beweeren dat zijn verblijf te Amsterdam, hoezeer ook tegen den zin van het Bestuur, aan die stad een onberekenbaar voordeel heeft aangebracht, omdat de verschrikkelyke tooneelen van twist en tweedracht tusschen. burgers en bloedverwanten door zijne komst aldaar gestaakt zijn. Voor welke uitredding een jaar daarna, op den een-en-twintigsten February, aan den Raad werd voorgesteld om een dankdag te houden, welk voorstel volgends de rezolutiën der Vroedschap met nagenoeg de volgende woorden geschiedde: dat men uit dankbaarheid aan God, den Heer almachtig , een processie zou houden , dewijl de stad en hare goede burgerij door Gods genade wonderbaarlyk beschermd was geworden tegen bloedstorting, verderf, en andere gevaren, waarin zy een jaar geleden op Sint-Matthijs-dag en later verkeerd had by het oproer, dat er ten dien tijde had plaats gevonden. Waarop, aangemerkt de voorzeide redenen, door den Raad besloten is dat op den eerstkomenden dag van Sint-Matthijs elke parochie binnen hare kerk een processie zou houden.
//Strekte die plechtige omgang tot een blijk der algemeene dankbaarheid aan het Opperwezen voor de afweering der dreigende rampen — tevens was het, indien ik my niet bedrieg , een bewijs dat men zich grootelyks verplicht gevoelde aan Brederode, die in de hand van den Allerhoogste het middel was geweest om het gevreesde kwaad in de vaart te stuiten,quot; 1
1 Scholtcma.
82
B II K D E K O D K.
Waarlyk, zoo was het: //Gods genadequot; was der Katholieke Magistraat verschenen in de gedaante van //den grooten Geus.quot;
Met acht duizend gulden , hem door een paar leden der stedelyke Kegeering op zijne bedijkte landen in de Berger- en Kleinieer voorgeschoten , verliet Brederode het Vaderland, waar hy rijke goederen achter liet, en begaf zich met zijne gemalin naar Recklinghausen, waar de vriendschap des Graven van Schauenburg hem een toevlucht bood op het kasteel Harnhof.
De heilige zaak des Vaderlands vergat hy daar niet, en zijn liefste denkbeeld was het, om er met het zwaard in de vuist voor te sneven. Onder velerlei bemoejingen, het aanwerven van een leger ten inval betreffende, besprong hem de dood; door het pleuris aangetast, overleed hy op den zestienden February 1508, en Hoochstraten en Schauenburg stichtten zich aan zijn kalm en rustig sterfbed. In den bloei des levens ging hy heen : naauwlyks twee maanden te voren had hy zijn zes-en-dertigsten verjaardag gevierd.
83
Lof en blaam zijn beurtelings het deel van Brederodes nagedachtenis geweest; de eerste heeft eindelyk voor goed het veld behouden. De geleerdste , scherpzinnigste en onpartijdigste onzer geschiedvorschers heeft geteld, gewogen — en wicht gevonden in ruimte, tot een oordeel van eere. //Wel verre van met Viglius voor een goed deel op Brederode de schuld te werpen van de jammeren, die in 1508 en de daarop volgende jaren ons Vaderland hebben getroffen, houden wy staande, dat — hadden alle Edelen , die het Verbond teekenden , voor de uitbreiding daarvan zoo krachtig geijverd; hadden zy met evenveel schranderheid voor de uitvoering van dat Verbond gewaakt, en tot het uiterste toe den geest daarvan zoo getrouw gehandhaafd als Brederode deed — de bange jaren van Albaas tyrannic wellicht nimmer zoo verderfelyk op Nederland zouden hebben gedrukt. De fiere houding van den Nederlandschen Adel zou óf den Koning tot toegeeflykheid gedwongen en hem strikt verbonden hebben gehouden aan het, eenmaal ingewilligde, of het pleit, wie in Nederland heerschen zou , een Spaansche inkwizitie, of eene natie, in hare belangen behoorlyk door hare hoofden vertegenwoordigd , ware vroeger in het open veld , en , wat ook de uitslag had mogen zijn, roemrijker voldongen geworden.quot; 1
Bakhuizen van den Brink.
H O O C H S T R A ï E N.
Nevens den krachtigen en stouten voorstander der Hervorming stond de getrouwe en gehoorzame zoon der oude Kerk, beiden door den zelfden band van gehechtheid aan den vrijzinnigen bescliermer van het recht des Gewetens verhonden. Nevens den //grooten Geusquot; stond de quot;kleine Graaf,quot; een naam, dien Antonie van Lalaing, Graaf van Hooch-straten , aan de onvolgroeidheid zijner gestalte te wijten had , maar die hein overigends niet het minste nadeel deed in de schatting van hen die hem onmiddelj k omgaven. Wie hern had leeren kennen, waardeerde in hem een hooghartig doch edel gemoed , dat eene eigen zienswijze bezat, maar voor het overige de zaak vnn Nederland met volle warmte was toegedaan , wat wel niet geheel te verwonderen viel in den schoonbroeder des Graven van Hoorne: Lenora de Montmorency was zijne echtgenote. Waar 't het bewustzijn der rechten van het Vaderland gold , daar vergat men de byzonderheden der onderdeden , om den wille van het groote geheel; en daarom schaarden zich dan ook de ernstige Roomsche met den ernstigen Geus beiden nevens den Chris-telyk-gezinden Oranje, wien het te doen was om de verwezendlyking der redelykste , zedelykste en schoonste gedachte, Gode en den menschen waardig — vrijheid van consciëntie.
Vandaar dan ook , dat de katholieke Hoochstraten niet minder tegen-
b4
HOOCHSTRA T E N.
stander was van het //godzalig despotismequot; , dan dc protestantsche Bre-derode, en hy zijn eerbied voor de kerk volstrekt niet verwarde met den eerbied voor kerkelyke personen. In den overmoed zijner jonkheid was hy daarin zelfs eenmaal zoo ver gegaan, dat hy er den adel en de beminnelykheid van zijn karakter on-eere door aandeed. Toen, by Egmonds reize naar Spanje, in 1565, een aantal Nederland-sche Edelen by den Aarts-Bisschop van Kamerijk ten feestmale was aangezeten, bevond zich onder hen ook de kleine Graaf. Volgends de gewoonte des tijds werd er stout gebekerd, en de helderheid van der gasten hoofden verduisterde onder den invloed van den Aarts-Bisscliop-pelyken wijn. Vrolykheid werd opgewondenheid, opgewondenlieid werd roes, en in de hitte daarvan vielen onvoorzichtige woorden van den Aarts-Bisschop — een man van heftige geaartheid — als felle vonken, die de vlammen van een flakkerend twistvuur deden uitslaan. Men vergat in hem den gastheer; men zag in hem alleen den blinden aanhanger van Granvelle — en te midden der uitdrukkingen van algemeene verbolgenheid wierp Hoochstraten den Prelaat een gulden waschkom naar het hoofd , waarvan gelukkig alleen de natte inhoud het doel trof. Ook hier waren Hoochstraten en Brederode samen ; maar ter hunne eere moet worden gezegd, dat zy , na den uitgeslapen roes, het geenszins beneden hunne waarde van Edelman rekenden om eerst by monde van Egmond hunne verschooning in te brengen , en zich daarna persoonlyk met den Aarts-Bisschop te verzoenen.
In Augustus van 155Ü , tijdens dc prachtige feesten die het vertrek van Koning Ei lips uit de Nederlanden voorafgingen , had Hoochstraten te gelijk met Montigny den ordeband van het Gulden-Vlies ontfangen, terwijl hem tevens het bevel over een bende van ordonnantie geschonken werd. i)ie Koninklyke gunstbewijzen waren evenwel niet in staat om zijn oog te verblinden , waar hy een blik sloeg op de verkeerde handelingen des Bestuurs, en zoo voegde hy zich by de party der Edelen tegen den Kardinaal. Weldra was hy een yverig voorstander van de bedoelingen des Princen van Oranje — tot wien hy niet eerbied opzag — en ontstond er evenzeer tusschen hem en 's Princen broeder Lodewijk een band van vriendschap, die rnctter tijd inniger werd, en eerst door den dood werd afgesneden. Met hartelyke trouw bleef hy 's Princen zijde toegedaan , en moet hy, aanzienlyk door geboorte en rang beiden, voor den grooten leider van het verzet wel noodwendig een belangrijke aanwinst
85
il O O C H S T R A T JC N.
zijn geweest, dnar dc Landvoogdesse hem een bepaalde plaats aanwijst onder die Edelen , wier invloed op het Verbond van het meeste belang moest worden geacht.
Zijne godsdienstige overtuiging bleef desniettegenstaande even goed de zelfde, en toen een oproerig geuzcngepeupel in de verwoeste Onze-Lieve-Vrouwe te Andwerpen een nieuwe plundering beproefde, was zijn stoutmoedig gedrag de oorzaak dat er terstond een einde aan werd gemaakt. Zijne houding in die stad, tijdens het afzijn van Oranje, in wiens plaats hy tijdelyk het Burchtgraafschap waarnam, was van dien aart, dat hy na 's Princen terugkomst met een gedeelte des bestuurs aan diens zijde belast bleef.
Toen de Landvoogdesse, tot wier Raad hy behoorde, den nieuwen eed vergde , behoorde Hoochstraten — wellicht gedachtig aan het beteeke-nisvolle gezegde des Princen tot een van diens vertrouwden: dat de Koning, besloten hebbende om hen-allen te bedriegen , met het bedriegen zijner zuster begon — onder die Edelen, die het doen van dien eed beleefdelyk maar volstandig weigerden.
Daarmede had hy dan ook opendlyk met de Regeering gebroken.
Evenzeer opendlyk was ten gevolge daarvan dan nu ook zijn optreden aan de zijde van Oranje, gelijk hy vroeger in zijn goevernement van Mechelen aldaar geheel en al handelde in 's Princen geest, zooals Hoorne te Doornik; anderen dat recht van godsdienstige overtuiging gunnende, dat hy voor zich-zelf eischte, vergunde hy den Hervormings-gezinden die vrijheden, waartoe het //accoortquot; der Landvoogdesse den Goeverneurs gemachtigd had. Ook hem trof daarover have gramschap, en zy deed hem, terwijl hy zich te Andwerpen bevond , te Mechelen vervangen door den Heer van Semier, in wien zy een beteren satelliet vinden kon.
Niet zonder ironie dankte hy Margareta voor die ontheffing; maar zijnen schoonbroeder Mansfeit, die hem lot meerdere voldoening aan de Regeering aanmaande , zond hy een scherp andwoord , waarin hy hem verklaarde zijn raadgeving niet te behoeven, hem overigends geluk wenschende met zijne waardigheden , die welhaast vermeerderd stonden te worden door de overkomst van zoovele Spaansche en Italiaansche jonge honden!
Toch verwijt men hem , dat hy door zijne moeder poogingen by de Landvoogdesse heeft doen aanwenden om, nadat alles hopeloos stond, en het gerucht van Albaas komst tot zekerheid geworden was, zich
H O O C H S T R A T E N.
weder met de Regeeriug te verzoenen , en daartoe heeft aangeboden 0111 den verlangden eed af te leggen. Intussclien — wat in deze zaak ten voordeele van Brederode is aangevoerd , geldt ook voor Hooch-straten : Oranje-zelf mag wel tot dien stap hebben aangeraden ; Oranje-zelf, wien het van belang moest zijn, om onder de omgeving van het nieuwe gouvernement steeds oude vrienden te kunnen blijven tellen. Wie hen derhalven beschuldigt van baat te hebben gezocht in onderwerping en vernedering, en in deze hunne handelwijze een vruchtelooze bezvvalking ziet van hun goeden naam, oordeelt wellicht te voorbarig, en zonder den toestand en de verhouding der zaken op dat oogenblik diep genoeg te hebben betracht en doorzien.
Misschien werd dat vermoedelyk doel ook van de zijde des Bestuurs doorschouwd; in elk geval — de verzoening gelukte Hooclistraten evenmin als Brederode, en Hooclistraten, wilde hy een wijze keuze doen, schoot by Albaas komst niet anders over dan eene uitwijking.
En evenwel was by anders besloten. Hoewel by zich op dat oogenblik in Duitschland , en alzoo ten eenen male in veiligheid bevond , achtte hy zich in niets schuldig aan eenig vergrijp tegen het heil des lands, en hy meende daarom den nieuwen en onmiddelyken vertegenwoordiger des Konings, die hem, onder den schijn van zijn raad te willen innemen, had doen uitnoodigen om te Brussel te komen, gerust onder de oogen te kunnen treden. Alzoo maakte hy zich dan ter afreize gereed, en was op weg naar de hofstad, toen een gunstig gesternte hem nog tijdig in de dadelyke uitvoering van zijn plan verhinderde. Ten gevolge eener krankte, waarvan hy eerst kort te voren was hersteld , reisde hy langsaain, en hield zich nog te Keulen op, juist tijdens den al te wel gelukten aanslag tegen de vrijheid en het leven van Egmond, Hoorne , en Stralen. Dat was zijn redding: hy vernam er wat te Brussel was geschied; hy gedacht nu «aan 't gemeen Nederlandsch spreekwoord ;
, Beter is te wesen in der vogelen sanek ,
„Dan in het yser geklanekquot; —
en hy hield zich vooreerst buiten de grenzen van het land, waar zwaard en strop de heerschappij gingen voeren.
Even als jegens den prins en de overige uitgeweken Edelen geschiedde, vondt nu ook weldra zijne indaging plaats; hy werd gelast om te verschijnen , en zich te verandwoorden voor den Hertog en diens Bloedraad.
87
H O O C II S ï 11 A ï E N.
Hein werden daarby niet minder dan de volgende punten ten laste gelegd, die een vrij omvattenden blik doen slaan op zijn leven tot daartoe , en op zijne verdiensten evenzeer.
vl. Dat liy van de Coninklijke Maj. vele groote digniteiten en eere //van sijn jeugt of hadde ontfangen : als namentlijk dat hy hem luidde //gemaekt Ridder van der Orden van den gulden Vliese , en Mooftinan //over een van de benden van Ordonnantiën, en dat hy hem hadde //gebruikt tot seer heerlijke Legation , so aen de Keiserlyke Majest. en //andere Potentaten , die hem betrout en bevolen zijn geweest, waer //uit hy de sonderlinge goedwilligheid die sijne Majest. tot hem droeg //wel konde afnemen; 1 en dat sijn Majest. hadde voorgenomen dat hy /'in navolgende tijden hem nog tot hoger eeren en state sonde hebben //verheven: maer hy hadde 't selve niet geaeht, en was van sijnder //Voor-vaderen voetstappen (die sieh altijd neftens hare natuerlijken // Ileere, als vrome en getrouwe leenluiden hadden gedragen) afgetreden.
//2. Dat hy den l'rinee van Orangiën, en sijn hoogvaerdig voornemen, //met alle macht hadde aengehangen , en denselven te wille geweest in //alle sijne raedslagen , om de troublen te vorderen die in sijn Majes-//teits Nederlanden sijn gebeurt.
//3. Dat hy in sijn casteel van Hoogstraten veel suspecte communiea-//tiën en practijken hadde gehouden metten Prince van Orangiën en //andere sijne complicen : waerdoor de goede onderdanen des Coninx //grootelijx zijn geargert geweest, en de quade hare ooren hadden opge-//steken, en oorsake genomen om nieuwigheden te denken en te begin-//nen, gelijk door het overgeven van een requeste was gebleken,
//4. Dat hy niet alleen niet gestilt en hadde , noch de Geconfede-//reerde vermaent om af te laten , hoe wel hy wist sulx den Conink te //mishagen: maer hadde boven dien deselve daer in gesterkt en in open-//bare banketten hem by haer gevoegt, en opentlijk betoont dat hy van //haer-luider partye toegedaen was.
//5. Dat hy ook sulx metter-duet bewesen heeft, mitsdien hy haer //hadde geraden een ander nieu request over te geven : ten einde dat //alle die extraordinarise sterkten geraseert souden werden , om by dien //den geconfedereerden een middel te geven om te vryelijker haer voor-//nemen te mogen executeren en volbrengen.
1 Men hevinnere zich hiorby , dat Filips, op het voorbeeld zijos Keizerlyken vaders, zijnen Gezanten-zelf de zware kosten, aan die waardigheid verbonden, in den regel liet betalen.
UOOCHSTRATEN.
//6. Dat hy ook naiuaels, als hy metten Prince van Orangiën tot «Antwerpen was gesondenom het volk in gehoorsaemheit van de ffConinklijke Majesteit 't onderhouden , aldaer hadde toegelaten veel en /'oneindelijke grouwelijke en ongeregelde dingen, namentlijk dat men //met sijn weten openbaerlijk liadde doen aenschrijven voor den Heere //van Jirederode veel oorlogs-luiden, en deselve t'schepe met alle soorten //van wapenen liadde laten vertrekken naar Vianen, en dat hy groote //gunste hadde betoont den genen van der gemeente die haer hadden //gestelt tot bescherming van de 't samen-gezworene.
t'l. üat hy ook hadde gepretendeert te usurperen d'autoriteit van sijne //Maj. en geen respect en hadde gedragen tot haer Hoogheid sijne Maj. //suster en Gouvernante, hebbende op sijn eigen autoriteit en sonder last //van haer Hoogheit in de stad van Mechelen doen verkondigen een /'Edict daer door het volk wilder geworden is , en alles gedaen hebben //dat hen goet clochte.
//8. Dat hy de Magistraet der selve stad had gesogt te verwecken //tot ongehoorsaemheit van sijne Majesteit, gelijk hy ook hadde gedaen //aen die van de stad van Liere, hebbende haer geschreven en ook //Edelluiden gesonden, om haer af te raden dat sy geen garnisoen en //souden innemen noch ontfangen.
//9. En dat hy in de stad van Denremonde metten Prince van Orangiën //en andere sijne complicen hadde getracteert om de wapenen aen te nemen, //en sijne Majesteit, of de gene die van hem gesonden souden werden, te //stuiten en houden uit de Nederlanden, en dat d'executie van dien //niet en was achterwege gelaten dan by gebrek van middelen.quot;
Zulk een beschuldiging, waarvan byna ieder artikel een lofspraak geldt op de handelingen van een stouthartigen Nederlandschen Edelman, die zich toonde het goed te meenen met zijn vaderland, kon by den Bloedraad geen ander gevolg hebben dan een vonnis des doods, met verbeurtverklaring van goederen.
Wijselyk bleef de wakkere Graaf zich echter buiten het bereik van den bloedigen klaauw houden , luttel achtende op de indaging om zich te komen ontschuldigen van de misdaden die hem waren ten laste gelegd , en met andere ingedaagde Edelen den Raad van Beroerte voor een onbevoegde rechtbank verklarende. Hy volgde nochtans het voorbeeld van Oranje, en zond, nog uit Keulen, een andwoord en verdediging op de //brieven van dagementquot; aan den Prokureur-generaal, waarin
W. J. HOFDIJK} ORANJE.
8ü
11 O O C H S T RATE N.
hy wde nulliteit van sijn dagement en proceduren vertoont, presenterende //hem niet tc min te recht te stellen en te verantwoorden volgende de //Privilegiën van de Ridderen van d' Ordre van den gulden Vliese, of //voor de Keiserlijke Maj. en Keur-Vorsten des Rijx., of voor andere //competente en niet suspecte Rechters.quot;
Dat verweerschrift mocht natuurlyk niet baten , en van zulke rechtbanken , als waarop de beschuldigde zich beriep, liep men altoos weder gevaar dat zy zouden vonnissen naar bewezen misdaden; en daarmee waren Filips noch Alba gediend, zoodat 's Graven billyk beroep zoo min werd aangenomen ais dat des Princen , en ballingschap zijn lot bleef, ingevolge een vonnis van Alba, van den acht-en-twin-tigsten Mei 1568.
In die ballingschap dadenloos te blijven, gedoogde zijn aart niet. Met yver werksaam te zijn voor hot beklemde Vaderland, waaraan hy door de geweldige hand eens vreeindelings was uitgeworpen ; mee te arbeiden aan het gebouw eener betere toekomst, waartoe zoo vele nyvere handen onvermoeid steenen aanbrachten , opdat het schoone plan eens wijzen ontwerpers en bouwmeesters mochte worden vervvezendlykt — dat was zijn vurigst streven.
En Oranje wist dat te waardeeren, het gewis ook hooglyk schattende om eeu Edelman van zulk een Geslacht als Krijgs-overste nevens zich te hebben. Reeds in 's Princen eerste plan om Nederland te bevrijden uit den dwang van den mau der bekrompenheid, werd Hoochstraten — die daartoe dertig duizend gulden uit zijne eigene fondsen had by-gedragen, en zich bovendien met werving van krijgsvolk bezig hield — een schoon aandeel toegedacht: by den vierledigen inval, in den zomer van 1568 bepaald, was het den Grave opgedragen het Geldersche binnen te dringen, terwijl de Hugenoten uit het zuiden werden verwacht, en Lodewijk van Nassau in Friesland rukken zou.
De //kleine Graafquot; bezat echter meer onverschrokkenheid dan goed geluk. Een groot harte klopte hem onder het harnas , maar de starre der krijgsfortuin schitterde hem niet op den helm. Toen hy in de Andwerpsche kathedraal met eigen hand de plunderaars neerhieuw, hing de uitslag der handeling byna geheel af van zijn persoonlyken moed; nu hy tegen geharde Spaansche benden slecht geoefende krijgslieden had aan te voeren, was hy afhankelyk van dier kleinmoedigheid, die zijn bevel ten minste nog in standvastigheid had kunnen omschep-
90
HOOCHSTRAÏEN. 91
pen , wanneer zy slechts aan ijzeren gehoorzaamheid waren gewend geweest. De eerste ondeugd bestond echter, de laatste deugd was afwezig — de gevolgen bleven niet uit.
De hem toebetrouwde benden, die aanvankelyk wakker voorwaart trokken, leden by Erckelens een nederlaag, en werden vervolgends nog dien zelfden dag te Daelhem geheel en al verslagen. Het lag als een vloek op Oranjes eerste onderneming dat zijne vendels meest bestonden uit //slecht volkquot;, huurlingen zonder echten krijgsmans geest, gesteld op tijdige betaling , en die eischende , doch dikwerf maar al te traag ten gevechte, en den moed daartoe welhaast verliezende
Ondanks dien ongelukkigen uitslag gaf hy toch den moed niet op. Hoochstraten bevond zich binnen de Groninger landpalen in het leger van Graaf Lodewijk. Hier was de ongunst van het lot hem ten gelukke: door ziekte aangetast, zag hy zich genoodzaakt om te vertrekken, nagenoeg ten zelfden tijde toen Alba binnen Groningen kwam. Hy moet echter ongetwijfeld voornemens zijn geweest om te rug te keeren , want hy liet er zijn tentgeraad achter, dat na de nederlaag by Jemgum door de Spanjaarden werd buit gemaakt.
Niettegenstaande zoo grooten wederspoed evenmin ontmoedigd als de Nassauwers-zelf, verscheen hy weder met Oranje-zelf te veld. Met Graaf Lodewijk had hy er by den Prins op aangedrongen dat diens krijgstocht naar de Nederlanden over Luik zou gaan ; de onderhandelingen , met het stads bestuur daarover aangeknoopt, mislukten , en in de nacht van den zesden op den zevenden Oktober 1568 trok het leger in den glans van het maanlicht by Stockem over de Maas.
Dat versterkte plaatsjen werd opgeëischt, maar na de weigering van de zijde des bevelhebbers Schwartsenberg evenwel niet aangetast, naardien daar geen noodzakelykheid voor bestond. By deze gelegenheid liet de edele gemoeds-aart van Hoochstraten zich ook opendlyk aan een vijand kennen. Het was de Graaf, die met Lumey, aan Schwartsenberg verwant , de opeisching deed , en het andwoord ontfing : dat de bevelhebber de hem toebetrouwde plaats aan niemant overgaf, zonder last van zijn meester den Bisschop. Hoochstraten betuigde zijn volkomen tevredenheid over dat bewijs van trouw. //Indien ge anders geandwoord hadquot; — sprak hy tot Schwartsenberg — //zoudt ge slecht hebben gehandeld !quot;
Hoe hoogen rang de Graaf in 's Princen leger bekleedde — noch hy, noch Graaf Lodewijk , ja noch de Prins zelfs vermochten een krijgstucht te
HOOCH ST RATEN.
handhaven , die door onderbevelhebbers als de woeste Fransche Edelen-zelf het meest geschonden werd, ais ware het ter bespotting van het beeld des pelikaans op de vaandels, en ten hoon jegens het opschrift //Pro Lege, Rege, et Grege.quot; Bovendien — Albaas maatregelen, die diens uitstekend Veldheers talent kenmerkten, matteden 's Princen krijgslieden af, zonder strijd; want voorposten schermutselingen toch mochten dien naam niet verdienen Zoo werd de gantsche inval nutteloos, en scheen hy eigendlvk niets meer dan een snoevend vertoon van oorlogsspel, waarby kerken en kloosters ten plattenlande den inzet betaalden.
Üe komst van eenige nieuwe Fransche benden, onder aanvoering des Graven van Genlismaakte met dezen eene vereeniging noodig, die op den twintigsten Oktober werd bewerkstelligd. Oranje, altoos door den krijgskundigen Alba met de meeste voorzichtigheid op den voet gevolgd , deed daartoe zijn leger niet verre van Heylissem over de Gethe zetten , en beval daarby het toezicht over de achterhoede aan den Grave van Hoochstraten.
Maar ook hier triumfeerde des Hertogs bedaarde kansrekening, die door zijne bewonderaars als zijn heilige bewaar-engel werd begroet, en die hem ook werkelyk zoo menigmaal de zege verschafte. Toen de dappere Spaansche Overste Chiapijn Vitelli de achterhoede reeds uit vurigen moed , en zonder zijns Generaals bevelen af te wachten , met goed gevolg had aangetast, en Alba het oogenblik gunstig rekende, zond deze zijn zoon üon Fadrique met een machtige versterking, die 's Prinsen volk in getal op — in kordaatheid overwoog. De Spaansche benden waren vol vertrouwen op den genius huns Veldheers; onder de vaandelen van Oranje dwarrelde onzekerheid: nu eens, door den plotselyken overval verbaasd, en duchtende dat het gantsche leger des Hertogs tegen hen in aantocht was, deinsden de soldaten kleinmoedig te rug; dan weder, door de aanmaning hunner Oversten tot hun plicht
geroepen , trachtten zy den verloren grond te herwinnen......dien zy
door deze weifelende handelwijze hoe langer hoe meer verloren. Het einde was een geheele nederlaag, ten slotte een moord, waaraan slechts weinigen ontkwamen.
Onder die weinigen was de rampspoedige Hoochstraten. Het schijnt buiten twijfel, dat hy in dit gevecht werd gewond, hetzij dan door een vijandelyk schot, hetzij door het ontijdig losbranden van zijn eigen geweer. Die verwonding moet aanvankelyk echter
HOOCH STRATEN,
zonder den schijn van eenige belangrijke beteekenis zijn geweest, want in de kort daarop volgende even onverdedigbare als vruchtelooze beren-ning van Luik — hoezeer zy tegen zijn raad en goedkeuring was ondernomen — komt hy onder de handelende personen voor.
Zijne dagen waren echter geteld. Hy volgde den Prins op diens troosteloozen terugtocht in Frankrijk , maar bracht het niet verder dan tot Soissons. Daar werd hy krank, hetzij dat hem eenige ziekte aantastte , hetzij — naar sommiger meening — dat de gevolgen zijner verwonding zich ongunstig openbaarden. Hy legde er zich op de sponde om te sterven ; de elfde December was zijn doodsdag.
Na zijne bezittingen en zijn bloed te hebben geofferd aan het Vaderland, in den strijd tegen den Koning, stierf hy in de zelfde godsdienstige overtuiging die hy zijn gantsche leven had aangekleefd. Hy leverde het bewijs dat men Rome een getrouwe zoon kan zijn, en nochtans het Goddelyk recht des Volks verdedigen tegen misbruik van het Goddelyk recht des Vorsten.
Er wordt verhaald dat de Prins, vvien zijn dood bitter bedroefde , hem zou hebben willen weerhouden van te biechten, zeggende dat hy zoo slecht niet was om dat noodig te hebben, terwijl hy er daarenboven het leger schande mee zou aandoen, daar men het dan kon verwijten dat men er het eene predikte en het andere deed. De Graaf zou daarop hebben geandwoord, dat hy als Katholiek wilde sterven , en dat het voldoende ware om voor een vriend het leven te verliezen , maar dat de ziele, Gods eigendom zijnde, niet verloren mocht gaan. 1
Intusschen is dit alles zóo zeer met 's Vorsten erkend karakter, en evenzeer met den zelfstandigen aart des Graven en diens doorgaande handelingen in strijd, dat het volslagen dwaasheid zou zijn om er ook maar een enkel oogenblik geloof aan te hechten.
Slechts korten tijd te voren had de gantsche Nederlandsche zaak een ander zwaar verlies geleden door den dood van Nicolaes van
93
In hoeverre Antonio Trillo, die dit met Carnero verhaalt, te betrouwen is, daarvoor pleit niet gunstig zijn slot dezer anekdote, waarby hy den stervenden (Jraaf diens volgers doet gelasten om te rug te keeren „tot de dienst van God en den Koning, en af te zien vnn Oriinje, die daarom luttel gevoeligheid betoonde over zijn dood , ofschoon zy by zijn leven boezemvrienden waren geweest.quot; — Strada weet van al dit fraais niets te verhalen ; maar hy stemt daarentegen met Hor en andere Nederlanders over-een in de vermelding van 's Prineen diepe smart over het verlies eens vriends, die weleer met Egmond had gebroken, om zijne zijde te houden.
11 A M M E S.
Er zijn tijden, waarin zachtheid verkieslyk is om invloed uit te oefenen ; er zijn er ook , waarin heftigheid dikwerf méér vermag — en dit laatste geldt van de beweeglyke jaren in de tweede helft der zestiende eeuw. Daarom was Nicolaes van Hammes ook zoo zeer op zijn plaats: Nicolaes van Hammes, door Viglius den onzalige genoemd , door wiens verleiding een aantal Edellieden de nieuwe richting in het godsdienstige toegedaan raakten. Intusschen gaf de eerzuchtige Fries daarin slechts zijner verbittering lucht, want voorzeker, het moest hem bitter grieven, dat de ongeloovige spot des Herouts van het Gulden-Vlies meer uitwerking had dan de even geloovige als geleerde redevoering van den Kancelier dezer hooge Orde.
Een blik op zijn leven en zijne handelingen zal alzoo een ander beeld doen oprijzen, dan de Prezident met zoo ongunstig houtskool schetste.
Hammes was geen Nederlander van geboorte , en zelfs de echtheid van zijn bloed wordt betwijfeld. Zijne moeder, Agnes van Schoore, was een Vlaamsche , die by hare terugkomst in het vaderland, met hare twee kinderen Nicolaes en Francisca, zich de weduwe heette des Bevelhebbers van het kasteel Ham, in Picardië; toch werd heur zoon later door de Landvoogdesse de bastert eens Franschen priesters genoemd.
Is die smet op zijne geboorte een waarheid — en het bewijs daar-
•J 4
HAMMES.
tegen is nog niet geleverd — zijn opvoeding is daarom niet verwaarloosd geworden, zijn loopbaan niet zonder glans geweest. Zelfs bleef hy het land zijner moeder niet immer de vreemdgeborene: in 1551 werd hy door den Keizer genaturalizeerd.
Onder de regeering van Eilips, in 1557, werd hy door dezen benoemd tot Kouimissaris der monstering , //een betrekking, die gewoonlyk de waardigheid van Raad van Oorlog in zich sloot,quot; en zijn dapperheid en zijn verdienste maakten hem twee jaren later de bevordering waardig tot Edelman der artiliërie of Onderbevelhebber des Veldtuigmeesters.
Was hy een bastert naar den bloede — toch zat hem het hart op de rechte plaats !
Maar wanneer hy zich in die dagen het harnas deed aangespen, om zijn leven in de waagschaal te stellen voor de bevordering der belangen van den Spaanschen throon, dacht hy voorzeker weinig dat hy nog eenmaal zou staan in de voorste rijen van hen, die met krachtige vnist, en by voorkeur de hand aan het zwaard, Eilips het recht zouden betwisten om met de Nederlanden te handelen als met een onderworpen land , een wingewest, waar de naam-alleen des machtigen Konings ge-noegsaam moest zijn om met onderworpen gemoed en gesloten lippen neêr te knielen voor ieder woord dat, uitgesproken binnen de wanden van het lustslot in het groene woud van Segovia, een onaantastbare grondwet moest gelden voor de van nevelen doortrokken landen aan de barre kusten der Noord-zee.
Toch lag ook dat in de toekomst, doch, zoo als altoos, gants omzwachteld , en op de gantsche waereld misschien door slechts een enkel oog voorzien — het oog van Willem van Oranje.
De schitterendste erkenning van bekwaamheden, die Hammes te beurt mocht vallen — tevens een getuigenis dat hy zijne levensjaren als student te Leuven niet nutteloos had doorgebracht — volgde toen. Na den dood van Beaulincourt, Wapenkoning van het Gulden-Vlies, bleef die betrekking achttien maanden lang onvervuld. Toen vereenigden zich te Brussel acht Ridders der Orde tot een voordracht; zy stelden ge-zamendlyk , met de meest eervolle aanbeveling, aan den Koning, als den Grootmeester, Nicolaes van Hammes voor, en Eilips hechtte zijn zegel aan die voordracht door de benoeming, die tevens die tot de waardigheid van Raadsheer der Orde in zich sloot. Sinds komt Hammes veelvuldig onder den naam van le //Toison d' Or,quot; het //Gulden-Vliesquot; voor.
95
HAMMES.
Maar Hammes gemoed was een onbevangen gemoed: hy was eer-lyk voor zich-zelf, en zulke karakters kunnen door geen gunstbewijzen in hunne vrije beweging en uiting omgekocht en tot slaaf worden gemaakt. Het blijkt evenzeer uit al zijne daden, dat hy zoo zeer als iemant een prikkelbare zoon zijns tijds moet worden genoemd ; wie der zulken toenmaals binnen de grenzen van Nederland leefden en handelden, dien stonden slechts twee wegen open , niet meer: met gestrekt schild te staan aan de zijde des Konings en der oude Kerk, of niet geheven zwaard aan die des Volks en der nieuwe beginselen.
Hammes koos het laatste, by volle overtuiging, en met geheel zijn hart. Wy voor ons vinden thands een doodende stroefheid in de bybel-uitlegging van Calvin; duizenden der zestiende eeuw daarentegen vonden er heldenmoed in, den sympathetischen toon hunner krachtige ziel. Onder dezen was Hammes.
Noch der Landvoogdesse, noch Viglius bleef dat lang verborgen. Toen deze waardige Kancelier van het Gulden-Vlies in eene vergadering der Orde de leden vermaande om, naar den aart hunner instelling, de heilige katholieke Godsdienst te beschermen, en hen daartoe met veel welsprekendheid op het voorbeeld van hun beschermheer sint Andries wees, wiens houding en belijdenis tegenover den Proconsul Aegeus hy breedvoerig aanhaalde — toen deed dit Hammes spottend zeggen: dat de waardige Prezident hen op een fabeltjen uit de gulden legende van sint Andries onthaald had.
Vertoonde Viglius als bewijs der waarheid nu ook al het boekjen der discipelen van Achaia, na den dood des Heiligen geschreven — dat mocht op zijn best een geloovigen Bergen weder op zijne zijde brengen, er bleven nog te veel ongeloovige spotters de party van Hammes houden.
Dit was de angel, dien het //Gulden-Vliesquot; in des Prezidents harte geworpen had, en die den gewonde perste tot den smartkreet vOnzalige!quot; waarmee hy hem te brandmerken dacht.
En echter was het naauwlyks een wrange druppel, by de bittere teugen die de stoute krijgsman den aanhankelyken koningsdienare nog schenken zou!
Wy zagen reeds vroeger Hammes in den nazomer van löfiö te Spa, met Lodewijk van Nassau, Bergen, en andere Edelen. Daar, in de lachende valei der bronnen, aan den oever der wilde Wayé, tusschen de groene berghellingen van den Spaloumont en der Hautes-Fanges,
11 A XI M li S.
onder de koesterende stralen der Augustus-zonne, hielden die wakkere mannen zich bezia: met de ellenden die over Nederland waren
O
uitgestort; daar, te midden der woelige vermaken en uitspattingen eener zesliende-eeuvvsche badplaats, peinsden zy op de middelen tot redding van een vertreden volk; daar, in den dampkring eener waereld van nietigheden, beraamden zy de grondslagen van dat wel kort-aanwezige, maar toch voorbeeldeloos kloeke, en in de jaarboeken der Volkeren gants éenige Verbond, dat in de koenheid waarmee het werd ontworpen , in de geestdrift waarmee het werd ontfangen , en in de algemeenheid waarmee het werd toegejuicht niet alleen maar ook ondersteund, altoos en immer een schoone zijde zal blijven behouden in de geschiedenis van Nederland.
In Culemborchs huis werd het beraamde plan nader geproefd , in het huis van Hammes — nog op den tweeden December van het zelfde jaar — vastgesteld. Dat laatste kon Hammes niet dan een eere zijn , en hy toonde zich die eere waardig: ieder der Edele grondleggers verbond zich om aanhangers te werven, en daartoe lijsten te doen teekenen ; de lijst van Nicolaes van Hammes droeg meer dan twee duizend handteekeningen. Zoo was hy een der yverigsten onder de yverigen; zoo wijdde hy onvermoeid zijne poogingen aan de belangen der volkszaak, en hy volhardde daarin tot aan zijn laatste ure.
Met Erederode had Hammes die felle rondborstigheid gemeen , die geen lust bezit om eene eenmaal gevestigde overtuiging te zwijgen; vandaar, dat hy ook te midden van andersdenkende of ten minste voorzichtiger Vlies-Ridders zonder eenige aarzeling zijn volkomen aankleven van stellingen blootlegde, die hem geheel als een Caivinistischen ketter moesten doen kennen ; vandaar, dat hy zich by de Regeering ten sterkste gebaat maakte door de hageprêken, de openbare predikatiën , te helpen bevorderen en bystaan ; vandaar zelfs dat hy het bejammerde , dat men slechts immer naar de pen, en niet maar haastig naar het zwaard greep, ten einde door geweld te verkrijgen hetgeen , gelijk de ervaring leerde, met geen bidden te bekomen viel.
Den volke was zulk een karakter by zulk een gezindheid lief, en Oranje maakte daarvan gebruik, toen het in 'tlaatst van Augustus ]5ü(5 dringend noodzakelyk werd om een paar vertrouwde mannen af te vaardigen , die , terwijl Andwerpen //in benaeudtheit stak,quot; de veel eischende Calvinisten aldaar tot rede moesten brengen. Hy koos
W. J. HOFDIJK, OIUNJE. 1^
97
11 A M M E S.
Hammes en Tholouse, en beiden waren volvaardig. Het vertoonen van 's Princen lastbrief opende hun de poort, en zonder eenig verwijl begaven zy zich naar 't raadhuis, der magistraat mecdeelende //dat sijn Excell. leed was 't geen in sijn absentie was geschiet, en begeerde dat men hen luiden in geen kerken en sonde laten preken binnen der stad, gelijk hy verstaen hadde dat sy airede eenige met fortse hadden ingenomen , en want hy niet geraden en vont de poorten van der stad te openen, dat daarom de llceren van der stad souden gedogen en toelaten dat de predication mogten inde nieuwe stad gehouden werden en geschien.quot;
Naardien het bleek dat de Vlaainsche Calvinisten zich al vast van de Burchtkerke hadden meester gemaakt, moest er onmiddellyk worden gehandeld, en de beide gezanten aarzelden geenszins om hun invloed op die driftige menigte terstond te doen werken. Hammes had zich het ridder-teek en der Orde om den hals hangen , en aldus trad hy daar op als de vertegenwoordiger van de edelste Edelen des lands; maar Tholouses borst-cieraad gaf daaraan een betcekeiiis, waartoe alleen de stoutheid des Wapenkonings in staat was meê te werken: Marnix broeder droeg den Geuzenpenning. Aan toeval kan hier niet worden gedacht: de vereeniging sprak te sterk; en wie oogen had om te zien, en geest oin te verstaan, kon daar nu lezen in dat Gulden-Vlies, dooreen geslingerd met den band van den Geuzen-penning: — hoe de Pairs van den lande eensgezind waren met de Edelen van het Verbond, om de zaak te handhaven des volks, die op deze wijze de geineen-schappelyke zaak van allen, van het gantsche Nederland geworden was.
De Calvinisten , die zich hadden laten gezeggen, en nu met hunne predikanten door Hammes en Tholouse als in optocht naar de hun aangewezen predikplaats in de nieuwe stad werden geleid, lazen er ook niets minder, zelfs nog iets meer in ; en weldra liep het door de geheele stad: //dat de predikatiën by den Hove waeren toegelaten , ende dat //enighe Heeren van der Orde daer hadden geweest.quot;
Hammes had ten deele zijn doel bereikt. Ten deele: want hy, de vurige Calvinist, wilde nog meer. Op den volgenden dag was hy met zijn mede-afgevaardigde nogmaals ten raadhuize, er met ernst op aandringende dat de gevangengenomen beeldstormers zoo al niet ontslagen, dan ten minste met verschooning zouden worden behandeld, //want het ghetal van den ghenen, die daerinne consenteerden ende //tselve advoyeerden zoo groot was, ende daeronder oyck waeren van
98
HAMMES. üü
/■/qualiteiten , dat zoe verre zij tselve wisten, daeraff zouden verwondert //en verscroomt wesen.quot; Tholouse stond hem daarin getrouw ter zijde , ten behoeve der heethoofden redenen bybrengende, //vvaeromme men //deselve nyet en behoorde te corrigerene; rnaer voor de ghene //die enighe kerkgoeden geroofd hadden en wilden zij //niet intercederen.quot;
Niet ten vrede nog met aldus te Andwerpen gehandeld te hebben , handhaafde het //Gulden-Vliesquot; ook de Brusselsche protestanten by de vrijheid, hun door het //accoortquot; der Landvoogdesse toegestaan, en geleidde hen, als onder het oog van Margareta-zelf, ter //groene preek.quot;
De gevolgen van zooveel stoutmoedigheid vielen met zekerheid te berekenen, of liever — zy lagen voor de hand : hy werd dur zuster van Filips een gruwel, van wien zy zich hoe eerder hoe liever wenschte te ontdoen, en de eerzame Viglius bracht haar voorzeker niet tot andere gedachten. Men had echter in Nederland nog niet geleerd de bezworen voorrechten der Vlies-Orde te vertrappen , en Margareta durfde alzoo de hand niet slaan aan den beambte van een lichaam, dat alleen in Grootmeester en Kapittel, te zamen vereen igd, bevoegde en rechtmatige rechters bezat. Ue fortuin kwam der evenzeer verlegen als verbitterde vrouwe ter hulp : het Keizeiiyk leger had groote behoefte aan een bekwamen Overste voor het geschut; Lazarus von Schwendi, de roemde Veldheer, wees daartoe Hammes aan — en door invloed der welbespraaktheid van Egmond en Mansfeit gelukte het aan Margareta om hem tot den tocht naar Duitschland te bewegen.
Hy vertrok; maar niet zonder haar den beker der ergernis te hebben vol gemeten. Voor zijn vertrek deed hy de voornaamste hoofden en predikanten der Calvinisten te zamen komen om afscheid van hen te nemen. Hy spoorde hen aan om volstandig te blijven op den ingeslagen weg, en af te wijken ter rechter noch ter linker hand. Hy wees hen op zijn eigen voorbeeld : hoe hy tien jaren lang met volharding had gearbeid om de zaak te brengen op de hoogte waarop zy zich thands bevond. Wie volhardde tot het einde, dien moest de overwinning geworden; daarom verliet hy hen met de hoop dat, wanneer hy weder tot hen te rug keerde, hy hen als overwinnaars begroeten zou.
Na dit alles was het der Goevernante niet genoeg om maar alleen van den gevaarlyken mensch ontslagen te zijn: heur wrok vervolgde hem ook tot in het hart van den Keizerstaat, en hare staatkunde
11 A M M E S.
vermoedde — en zeer te recht — dat hy ook daar de belangen niet zou vergelen , die liy in Nederland met zoo veel yver had voorgestaan. Kon zy hera nu vernietigen daar gints, buiten de grenzen van haar gebied — het zou een zonnestraal zijn op heur pad, dat in de lage landen aan de zee van zoo veel mist en nevel was omlegerd. Zy begon met Chantonnay, 'sKonings Gezant te Weenen by Keizer Maximiliaan, omtrent hem in te lichten. '/Van den aanvang dezer beroerten afquot; — dus meldde zy — quot;heeft hy niet nagelaten om het zoo slecht te ma-«ken als eenigzins mooglyk is. Ik houd hem voor het hoofd en den rad-/gt;draaier van al de ranken die er omgaan, en ik zou hem ongetwijfeld //de straf voor zijne boosheid hebben doen ondervinden , ware hy niet //officier der Orde, en als zoodanig slechts voor zijne Majesteit en het //Kapittel der Orde te recht te roepen.quot;
Chantonnay begreep voorzeker dat men met een man, omtrent wien zulke inlichtingen werden gegeven, niet omzichtig genoeg kon zijn, en hy wist ook den Keizer onder dien indruk te brengen , zoodat de aanstelling achterwege bleef, en Hammes slechts een door hem verlangd ontslag bekwam. Toch verliet hy Weenen nog niet, en leefde daar schijnbaar stil en eenzaam voor zich heen; in 't geheim echter had hy er verstandhouding met Oranjes schoonbroeder, den Graaf van Schwartz-burg , die een leger verzamelde om het onder den rijksban liggende Gotha tot gehoorzaamheid te dwingen. Was dat beleg nu eenmaal afgeloopen — er zou een gunstige gelegenheid zijn om uit die geoefende soldaten, dan zonder vaandel, een krijgsmacht by-een te brengen, die in de Nederlandsche zaken van veel dienst kon zijn. De tegen-party, die zich zoo goed als iemant op verspieden verstond, was echter loos genoeg om den vreemdsoortigen kluizenaar zoo mooglyk in zijne gangen na te gaan , en hield hem niet alleen in die plannen ingewijd, maar achtte hem — die reeds in 't Keizerlyk leger voor zijne party werksaam was — daarenboven het hoofdwerktuig, zoodat het raadsaam geoordeeld werd om zich van hem te verzekeren. Margareta uitte den vvensch dat Chantonnay middelen vinden mocht om Hammes uit Weenen te doen vertrekken; eenmaal van daar verwijderd, zou er wel gelegenheid kunnen worden gevonden om zich van zijn persoon te verzekeren , en dan ware er ook wel een plaatsjen te vinden , waar men hera zou kunnen dwingen om als een exter te klappen over de belangrijke zaken waarvan hy meêwustig was.
100
H A M M E S.
De zorgsanie Landvoogdesse bereikte heur oogmerk niet. Hetzij Schwartzburg reeds doorzag, of nog maar slechts vreesde — toen hy 's Keizers klimmenden weerzin tegen Hammes bespeurde, deed hy dezen met eenige nieuwe benden voor het leger naar Saxen vertrekken, buiten iemants voorkennis ; en toen hy-zelf later in de legerplaats verscheen , deed hy, geheel op eigen gezach, en buiten den Keizer om, het verworpen //Gulden-Vliesquot; in den Keizeriyken Krijgsraad en onder de Keizerlyke Bevelhebbers benoemen. Maximiliaans herroeping, en zijn ongunstig schrijven aan den Opperbevelhebber, Keurvorst August van Saxen, werden buiten betrachting gelaten , maar het gelukte den Keizer en den Koning evenwel om de Edelen ten opzichte der geheime werving te verschalken ; zy wisten de soldaten op wachtgeld te houden.
Het was in het leger van Gotha dat Hammes eigenmachtig den band scheurde , die hem nog aan de Nederlandsche Regeering verbond. Op den zeventienden April, 1567, zond hy der Landvoogdesse een schrijven, waarvan het moeielyk valt te beslissen of liy het met gefronst voorhoofd en saamgetrokken lippen, dan wel met een kleinachtenden glimlach , of hy het met spijt, dan wel met spot heeft nedergesteld, terwijl in het geheel toch geen waardigheid te miskennen valt. Dat schrijven luidde aldus:
/'Madame. Estant véritablement informé de la petite asseuiance que //le Roy et vostre Alteze donnent a iceulx, qui au pays-bas desyrent //suj'vre l'évangille soubz la discipline de l'église réformée, et aussi que //tous officiers voullans retenir leurs estatz sont contrainctz de faire //nouveau serment, qui est de maintenir et défendre l'églize Romaine : //pour ne faire chose qui coiitreviegne a ma conscience, ay plus aymé //de renoncer a toutes les choses , que jay eu plus chères en ce monde, //qu'en cela obcir au Roy ou a vostre Alteze. Parquoy, Madame, encore //que ce soit avec un indicible regret mien, a V. A. je remetz en //mains mes estatz, pensions et serment, que j'ay faict tant a cause de //I'estat de lieutenant de Tartillerie, comma par cause de naturalité acquise,
//Pareillement je remetz os mains de V. A. tout le peu de bien fief, //qu'il a pleu a Dieu me donner ès terres du Koy, me tenant désormais //envers sa Matlt;? quitte et libre de toutes obligations, sauf d'un désyr //ardent et espoir de y revenir quelque jour et luy faire plus de service, //que jamais; suppliant tres-humbleinent V. A. prendre ce mien rcnvoy /'de serment en la bonne part, et croire qu' a mon tresgrant regret je
101
Jt A M M K S.
ny ay estó contrainct, tant pour nc blesser ma consciencc, comme pour //l'asseurance de ma personne.
«Madame. Je prie le Seigneur dormer a vostre A. en ferme santé '/trés bonne et longue vie.quot;
Den volgenden dag zond hy haar een tweeden brief, waarin ondeugende overmoed en ironie nog mooielyker van elkander te onderscheiden zijn. Hy geeft der Hertoginne daarin kennis, dat namens den Keizer zijne diensten in het beleg van Gotha zijn verlangd geworden, en dat hy daaraan gehoorzaamd heeft, gebruik makende van het hem door haar verleende verlof. Hy herinnert haar vervolgends aan zijn schrijven van den vorigen dag. //Maisquot; — laat hy daarop volgen — «comme »j'ay laissu au diet pays de sa Ma1quot; tout mon bien, tant meuble comme //immeuble , et que iceluy je ne puys recouvrer sans l'ayde et faveur de quot;V. A., Supplie tres humblement V. A. qu'il luy plaise défendre, qu'au-//cun empeschement ne me soit faict pour la levée de si peu de rentes i/et biens itnmeubles, que j'ay audict pays et pareillement qu'il ne me //soit donné empeschement d'enlever desdiclz pays-bas le peu de //ineubles et debtes, que je y puys encore avoir. Et pour inieulx //et plus commodement vaguer a inesdictes aflPaires, Plaiso a V. A. de //me donner et ottroier lettres de saufconduicte durant I'espace de six //mois, ausquelz six mois je puisses aller ès lieux desdictz pays; //protestant devant Dieux qu'en ce diet temps je ne practiquerai chose //qui soit centre le Hoy, ny ses edictz et voulontó. J'ay toute ma vie //tant fidellement servi sa Ma16 et tant de fois hasardé ma vie en »son service, qui j'espère V. A. ne me refusera ceste grace; et quant //aux charges, dont aulcuns mesdisans devant mon partement avoient //embousché V. A. je m'en off'ris a purger devant sept ou huict //chevaliers de I'ordre, ce qu'encore j'oftre devant les mesmes juges.
//Parquoy, Madame, je supplie trcs-humblemcnt vostre Altezze, en //consyderation de mes services passes, que, cependant que mes mal-//veullans sont empechés a forger nouvelles calomnies, ne povant //prouver les vieilles, il me soit licite avec saufconduit de V. A. vacquer //a mes petites affaires : Si ferés bien. Cependant je prieray le Seig-//neur qu'il face revenir le temps , auquel je puisse avec saine et //entière consience obéir a tons les commandemens d'un si bon Koy //et de vostre Altezze.quot;
Ik verdenk het //Gulden-Vliesquot; geen oogenblik van meêplichtigheid
102
H A M MES.
aan een in die dagen rondgaand //Refereyn, als een Pasquel, vvaer-schouwende onder den naem Nobel ken, zijnde een gliemeynen naem van kleyn Edel Joffrouwen Hondekens, hem te wachten voor de Spaengoels, ofte Spaengiaerden maar liet is hem tocli als uit het hart gegrepen , wanneer de poëet voor den tijdgenoot zoo verstaanbaar rijmt:
„Nobel ghy verliosot spel, oft koert die kaetse ;
„Houdt ghy trouwe in de gegeven handen,
„Soo en is uw voorstel niet weert een taetse. 1„Wat vreught brought Palster, schotel en besaetse?
„ 1) yseren Kotenen tot stereke hals-bandon ,
„Durfdy de Spingocls op uwen Hof niet tanden.
„Madame heeft u op eurtsteertken wel gehuyst!
„Leeuken en Geldeken hebdy in vreemde Landen „Verjaoght, verdreven met nienigh Duyst;
„Teghen die bewoest ghy eeu tyrannige vuyst,
„Om dat zy wat Aerdewerex hebben gebroken.
„Maer curtsteert, die ghy lieden wel hebt ghcluyst,
„Denkt my, wort noch door de Spingoels gewroken.
„Tijght dat den bedorven brij, u selfs koken,
„Alsser geen recepte zijn sal om gencsen,
„De verbrande spijse is te laat geroken.
„De Menschen siet men dor Meuschen Wolven wesen.quot;
Het kan der Landvoogdesse waarlyk byna niet euvel worden geduid, dat zy het eenige deed wat haar overschoot — het zwijgen bewaren jegends den tergenden briefschrijver, en zijne brieven opzenden aan den Keizer, als een onwraakbare getuige zijner onuitstaanbare vermetelheid.
Intusschen — toonde hy op deze wijze hoe hy het voeren der pen machtig was boven de meeste Edelen zijns tijds — de dagen naderden allengs waarin hem nog andere bewijzen zijner bekwaamheid zouden werden gevraagd.
Zijne echtgenote, Filippote van den Heetvelde, eerder weduwe van Heer Jean du Blioul, was hem reeds door den dood ontnomen, zonder hem kinderen na te laten; dus kon hy zich geheel en al wijden aan de zaak van het Nederlandsche volk. Het was een nieuwe en eervolle onderscheiding dat de Prins en Graaf Lodewijk beiden zich van zijn kunde en talent wenschten te bedienen. Eer hy echter naar het leger des Graven vertrok, om by het voorgenomen beleg van Groningen
Een houte Nagelken. Dat waren de vercierselen der Edelen Geussche Bond-verwanten. — Bor.
HAMMES.
de leiding van het geschut op zich te nemen , viel de ongelukkige nederlaag by Jemgum voor. Alzoo bleef hy by den Prins, en kwam met dezen te velde tijdens den eersten krijgstocht, in 1568.
Hy mocht den zoo vurig door hem verlangden vaderlandschen bodem echter niet weder betreden.
Nog waren de Duitsche grenzen niet overgetrokken; nog toefde 's Princen heir binnen de landpalen der Keurvorsten van Trier en Keulen , toen er reeds gebrek aan genoegsamen voorraad van levensbehoeften ontstond. //Wat Walsch is, valsch is!quot; riepen reeds de oude Vlamingen, en de Walen in het leger van Oranje gedroegen zich waarlyk niet om een beteren dunk van hen te krijgen , en den slechten indruk van vroeger dagen door een betere handeling uit te wisschen ; zy kwamen in opstand. Ue Uuitschers daarentegen lieten voor heden het Nassausch bloed niet in den steek, en zy velden tegen de Waalsche benden het geweer. Üe schoten knalden, en van weerszijde werd men op felle wijze handgemeen.
Niets kon noodlottiger zijn dan zulk een verdeeldheid. De Prins, ijlings toegeschoten , wierp zich tusschen de strijdende partijen , en wie hem lief had volgde hem. Onder dezen bevond zich Hammes in de eerste plaats. Maar de lonten rookten, de schoten knetterden, de kogels guifden, het bloed stroomde — en eer de dolle woede der kampioenen was gestuit, waren er slacht-offers gevallen. Ue schuts-engel van Nederland beschermde Oranje : een kogel drong hem door het wambuis tot op het hemd, maar deerde hem verder niet. Hammes daarentegen werd doodelyk getrofi'en — en viel. Zijn kostbare levensdraad was afgesponnen; hy was voor Nederland en de Nederlandsche zaak verloren , en met diepen weemoed stond Oranje by het lijk des mans , die hem en zijn streven zoo groote diensten bewezen had.
Hammes zon had helder geschenen; in een droevig maar grootsch purper, barer waardig, ging zy onder.
Niclaes van Hammes was de «enthusiastquot; van het Verbond der Edelen. Viglius plaatste hem op de lijst der //goddeloozenquot;; Granvelle zou hern op die der //verdoemdenquot; hebben gesteld; Nederland mag hem wel een eereplaats geven op de rolle zijner //gezegenden.quot;
En nog was met hem de lijst der reeds in 1568 gevallenen niet ten einde. Ook het slagveld, ook de bodem van Spanje hadden hun aandeel geëischt in een drietal, en de eerste daarvan was de Markgraaf van
104
BERGEN.
Toen de arglistige handelwijze der Amsterdamsche Magistraat in liet begin van 1507 de burgerij aldaar opendlyk tegen elkander onder de wapenen dreef, hielpen twee broeders, Jan en Cornelis Pieteisen , in een huis waar Deventer uithing, elkander liet harnas aangespen. //Werwaart tijgt ge heen ?quot; vroeg Cornelis. — //Naar de markt, by //d'oude Catholykenquot;, luidde zijns broeders andwoord. — //En ik naar //de straten by d'alleroudsten !quot; 1 hervatte Cornelis: //Dan, zoo 't op //een slaan gaat, schoon my niet, ik zal u ook niet schoonen.quot;
Dit feit karakterizeert scherp en ten volle den toestand dier dagen : voor wie een hart bezat, was onzijdigheid een onmooglykheid. Doch — en wy zagen er reeds herhaaldelyk het bewijs van — de keuze van party behoefde niet door de godsdienstige richting, de dogmatische zienswijze te worden bepaald: hier besliste evenzeer mindere of meerdere grootheid van ziel. Goed Katholieken waren er by menigte, wien het met Jonker Johan van Renesse //verdroet datter zoe vele luyden //gedoet waren duer die placatenen onder hen bekleedt ook Johan van Glimes, Markgraaf van Eergen op den Zoom , Graaf van
105
Doelende op de Gereformeerden, die er aanspraak op maakten dat zy „d'oude waerachtige leere des evangeliumsquot; beleden, ontdaan van alle byvoegselen der menschen.
14
W. J. nOFDI.IK, ORANJE. 1 1
BERGEN.
Walhain, naar zijn Markgraafschap gemeenlyk Bergen genoemd, een eervolle plaats.
Gelijk menig lid van den Nederlandschen adelstand dier dagen, genoot Bergen een byzondere populariteit. Hy bezat groote bekwaamheden , was van een vast en ondernemend karakter, en volhardde in wat hy eenmaal had aangevangen. Van zijn krijgsmoed had hy het bewijs geleverd in den dag by Sint-Quentijn. Eergierigheid en baatzucht waren gebreken waarvan hy niet vrij te pleiten valt, maar zy waren hem niet zuo machtig, dat hy de Koninklyke gunst zocht ten koste der volkszaak.
Met Oranje had hy de groote verdraagsaamheid ten opzichte van godsdienstige overtuiging gemeen, maar er is nog meer opvallende gelijkheid aangewezen tusschen den Prins en den Markgraaf. Beiden waren eenmaal de bevoorrechte gunstelingen geweest van Keizer Karei, en stonden in de genegenheid zijns zoons verre ten achter. Beiden waren door hunne goederen de aanzienlykste leden der Staten van Brabant, en werden gehouden de bruikbaarsten te zijn om te zamen die Vergadering , waarby zich de wensch naar onafhankelykheid luider dan elders openbaarde , naar de oogmerken der Regeering te stemmen. Beiden waren daartoe geschikt, omdat zy in verschillende zendingen naar buitens lands ervaring hadden opgedaan, en het talent bezaten om door geduld en overreding moeielyke en langdurige onderhandelingen naar wensch te doen slagen. Beiden rekenden liever op de verplichtingen van gezeten burgers , dan op den indruk dien een krijgsmacht moest maken. Beiden stond het bloedvergieten tegen, en beiden was geweld de allerlaatste toevlucht. De brief, waarmee de Markgraaf het bevel der Landvoogdes, om de besluiten van het concilie en de plakaten des Konings scherpelyk uit te voeren, in het jaar 156G beandvvoordde , is een weerklank van wat Oranje herhaaldelyk zeide en schreef, tot zelfs op het aandringen van ontslag uit alle zijne ambten toe. Want — opdat wy een hoofdpunt aanstippen waarin beider staatkundig gedrag sprekend overeenkomt — van den tijd af, dat Achilles zich toornig onder zijne tent afzonderde, is het sommigen personen beschikt geweest dat hunne werkeloosheid machtiger was dan de yver van anderen , en dat hun terugtrekken grooter belemmeringen aan den gang der zaken bracht, dan de tegenwerking der meesten. Van den Prins van Oranje mag ik als bekend onderstellen hoe dikwijls
106
BERGEN.
en met welke gevolgen hy deze staatkundige //bouderiequot; heeft geoefend. Gelijk deze te Breda bezigheden had wanneer de Landvoogdes hem in den Raad wensehte, of in Holland blijven moest wanneer de nood hem naar Andwerpen scheen te roepen — evenzoo was de Markgraaf te Luik, wanneer alles in de hoofdstad zijner landvoogdij , Valencijn , in rep en roer was; ja de hevigste aandrang van Margareta verhinderde niet dat hy slechts zeldsaam in zijn stadhouderschap was, maar zich of te Luik, of te Aken, of te Veere bevond. Wanneer dan de Landvoogdes, deze slofheid moede, zelf wilde handelen, en een Krijgsbevelhebber met onbepaalde volmacht naar de aan zich-zelf overgelaten stad zond, hief de Markgraaf niet minder luide klachten aan dan naderhand de Prins van Oranje, toen de Landvoogdes Hertog Erik en den Graaf van Megen in de steden van zijn Stadhouderschap zond. 1
Aanvankelyk had Eergen geen groote reden om zich over terugzetting van de zijde des Konings te beklagen. Eilips koos hem onder de Edelen van wie hy zich op de reize naar Engeland vergezellen deed; toen Oranje , Hoorne, en zeventien andere Nederlandsche , Spaansche , en Duitsche Edelen door Eilips tot Ridders van het Gulden-Vlies werden verheven, behoorde ook Bergen onder dat getal; bovendien benoemde de Koning hem tot Stadhouder van Henegouwen en Cateau-Cambresis, en tot Groot-Baliuw van dat gewest.
Intusschen had ook Oranje het oog op hem gevestigd, en Bergen behoefde slechts gevoel van eigenwaarde, nog niet eens eerzucht te bezitten, om daarvoor gevoelig te zijn. //Toen den Prins in den strijd met Granvelle een algemeene Staten-vergadering inriep, wensehte hy daaraan een Voorzitter te geven , die de verscheidenheid der meeningen door zijne stem tot een besluit kon dwingen , en als zulk-een wees hy den Markgraaf van Bergen aan; en toen later in den Raad van State een nieuw lid moest worden benoemd, gaf Oranje zich alle — ofschoon dan ook vruchtelooze — moeite om Bergen daartoe bevorderd te zien.quot;
107
Bergen doorzag zeer goed de beweging van zijn tijd, waaraan hy-zelf geen vreemdeling bleef. Zij het nu berekening, zij het overtuiging geweest — feitelyk blijkt dit, dat hy Eilips losliet, en zich
Bakhuiüen van den Brink. — Hoe do Markgraaf in Luik mot de zaak de8 Bisdoms vooral die zijns broeders, den Elect Robert, en van zich-zelf op het oog had, wordt klaarblijkoly k nit diens Schrijvers Schetsen en Studiën , I. 35.
BEUGEN.
den Prince aansloot. Dat hy die keuze overigends deed met eerlykheid en goede trouw, daarvan kan zijn reize naar Spanje het bewijs leveren : met een kwaad geweten zou hy ze nimmer hebben ondernomen. In zijn afkeer van de oprichting en invoering van de nieuwe Bisdommen — waarvan hy reeds vroeg door 's Konings eigen mond kennis droeg — moge zich baatzucht uitspreken — in de verdraagsaamheid die zijne houding tegenover het geuzende Valencijn kenmerkt, sprak zich daarby tevens een edeler geest uit. Het was by de kern der burgerij alreeds de overtuiging der ervaring geworden, dat de eeredienst een zaak van consciëntie was, en men aarzelde niet om dat luide uit te spreken, en het te versterken door de byvoeging dat de doodstraf in zulke zaken een onmenschelykheid heeten moest. De Adel, in het algemeen , stemde dat by. Filips echter, op dit punt achterlyk zelfs by de Tsinezen , sloeg geen acht op de verschijnselen des tijds, //en eischte van de gerechtshoven, die met de uitvoering der plakaten waren belast, een onvermurwbare gestrengheid.quot; 1
Hier was het ook Bergens gemoed, dat zich tegen 's Konings versteenden wil aankantte, en het moet hem als een aureool om zijne nagedachtenis worden toegerekend, dat hy te Spa onder de eerste oprichters van het Verbond der Edelen wordt aangetroffen.
//Noch met mijne gezindheid, noch met mijne waardigheid acht ik //het overeenkomstig, dat ik my tot een handlanger van den beul laat //gebruikenquot; — andwoordde hy der Landvoogdesse op hare aanmaning om te Valencijn toch dc ketters te vervolgen. Sterker kon zich wel geen hooggeplaatst Edelman van die dagen uitspreken.
108
Overigends nam hy — ofschoon op de vergadering der Edelen te Hoochstraten aanwezig — geen aandeel in de opendlyke handelingen van het verbond. Toch diende hy in lööfi by de Landvoogdesse een verzoek om ontslag uit zijne betrekkingen in. Maar evenwel liet hy zich vinden op de door haar byeengeroepen vergadering te Brussel, op den negen-en-twintigsten Maart; en toen het, na de indiening van het Verzoekschrift, noodzakelyk geoordeeld werd om ten derden male een gezantschap naar Madrid af te vaardigen, liet hy zich eindelyk overhalen om nevens Montigny zijn hoofd in den muil des vertoornden draaks te steken.
Gachard.
B li R G Ji N.
Wel stonden zy er op, dat de Goevernante alvorens den Koning van hun komst zou doen verwittigen — gelijk zy door haren Napoli-taanschen hoveling Fabius Lembus ook deed — opdat 's Konings gezindheid ten deze blijken mocht; maar ware ook Bergen niet van de rechtmatigheid zijns strevens overtuigd geweest — hy zou den toenmaals nog veiligen Nederlandschen bodem niet hebben verlaten.
Te midden van de toebereidselen tot den verren tocht rees den Markgrave een beletsel op, dat een bygelooviger gemoed dan het zijne gewis als een dreigend omen verschenen ware : zich met andere Edelen in het hof te Brussel binnen de destijds zoo beminde kaatsbaan verlustigende, werd hy door een houten bal aan het scheenbeen gekwetst , waardoor een wonde ontstond die hem noodzaakte om zich voor beweging te ontzien.
De stand van zaken gedoogde echter geen oponthoud ; dringend was de nood waarin een besluitelooze Koning moest voorzien; de hoofdmaatregel die daartoe leiden moest mocht niet worden uitgesteld — en daarom aanvaardde Montigny-alleen de reize, waarop Bergen hem terstond na de herstelling volgen zou.
Dit geschiedde dan ook weldra een maand later, den eersten July 156(5, maar ook zelfs ditmaal niet zonder oponthoud: het was als trad zijn bevvaar-engel hem ten tweeden male waarschuwend in den weg: reeds had hy de grenzen van Frankrijk overschreden , en vorderde hy op zijn weg naar het zuiden , toen hy op nieuw ongesteld werd , en de oude muren van Poitiers hem dagen aan dagen tegen zijn wil omsloten hielden, als moest het een profecy zijn van wat hem in Spanje wachtende was. De Landvoogdesse, die 't vernam , drong hem om tot bekorting der vertraging een zijner Edelen al vast met de schrifturen naar den Koning te zenden; hy gehoorzaamde, en volgde daarop zelf zoo spoedig hy 't vermocht — en toen hy de Pyreneën overgetrokken was, had hy zijne vrijheid achter zich gelaten , en was hy de poorte zijner gevangenis binnen gegaan.
Eindelyk kwam hy te Madrid aan — en hy kwam er als een schaduw op het tot hiertoe schijnbaar zonnige pad van Montigny. Reeds vroeger had Granvelle geschreven dat de keuze van deze beide Heeren tot gezanten niet kwaad was, naardien niemant beter in staat was om den Koning met den waren toestand 's lands bekend te maken : zy toch kenden dien het beste, want zy hadden er wellicht meer deel aan dan iemant anders.
10Ü
BERGEN.
Zulk zaad , in den bodem van Filips eeuwigen argwaan geworpen , kon niet dan een by hem maar al te gewone vrucht voortbrengen.
By Bergens aankomst bevond de Koning zich op zijn lustslot, in de liefetykheid der eeuwige lentelucht die het groene woud van Segovia doorspeelt, maar die nooit in staat is geweest om eenige verzachting te brengen in de hardheid van zijn gemoed, eenige mildheid in zijne opvatting van het christendom, eenige kalmte in zijne vreeze voor de hel.
Onder dien zachten hemel werd nu beraadslaagd over de dwangmiddelen waarmee de fiere geest van een vrijheidszuchtig volk, dat thands met hoe langer hoe geweldiger rukken aan zijn keten schudde, weder kon worden te rug gebracht tot dien toestand van knechtelyke gehoorzaamheid, die een Koning by Gods gratie zich het recht toekende om te eischen.
De Hertog van Alba, de Prins van Eboli, de Graaf van Feria, de Grootmeester der Johanniten , de Groot-Hofmeester der Koningin , de Stalmeester van den Infant behandelden hier met de Raadsheeren Tisnacq en Hopper, en den Sekretaris Courteville de zaken van Nederland; niet het Nederlandsch, maar wel het Spaansch element regeerde, en de Raad van State te Brussel was in zijne eigendlyke beteekenis niets dan een mom-aangezicht tegenover de Nederlanders, waarachter zich het gelaat verborg van den Raad te Madrid, van wien de bevelende stem uitging. Het was die jammerlyke schijnvertooning, die door den Prins zoo goed werd doorzien; waaraan hy en de Edelen zich te recht ergerden en die hun verdroot, terwijl Filips er zich heftig over vertoornde dat die vrije mannen — in wie hy, volgends een geheel verouderd systeem , niets anders dan zijne vazallen zag — zijn fraai spel gantschelyk bedierven door niet als geduldige marionetten zich te bewegen naar de draden waaraan hy met zoo eindelooze studie, op de voorlichting zijner Spanjaarden, de vingeren sloeg.
De Koning was zelf by de beraadslaging niet tegenwoordig , maar hy ontfing alles naauwkeurig op het papier, om er zijne gedachten over te laten gaan, allerlei kleingeestige en nuttelooze aanteekeningen te maken, en eindelyk een besluit te nemen dat byna in niets van het voorstel zijns Spaanschen Raads verschilde.
Zoo ging het ook thands. In den breede werd er opgehaald van de grieven die zijne Majesteit tegen zijne //landen van herwaart overquot; hebben kon; en het oordeel der vergadering was: dat zijne Majesteit
110
BEUGEN.
twee wegen zou kunnen inslaan, waarvan de een niets anders dan goochelspel was, de ander daarentegen werkelyk den naam van een open handeling verdiende. Filips koos het laatste; maar zijn karakter volkomen getrouw, wist hy het aan het eerste gelijk te maken; hy paaide zijn Raad, zijne zuster, den nederlandschen Adel, en al zijne Nederlandsehe onderdanen met een belofte, die hy geenszins voornemens was om te vervullen — de belofte zijner overkomst in de van onrust doortrilde gewesten.
Naardien het echter noodzakelyk werd geoordeeld dat er terstond maatregelen werden genomen, zoo machtigde hy Margareta by voorraad om de Pauselyke inkvvizitie buiten werking te houden, zonder dat daardoor echter aan die der Bisschoppen eenige afbreuk wierd gedaan — hetgeen in den grond der zaak niet anders dan het behoud van het status quo was; hy verlangde dat men hem uit de Nederlanden een nieuw ontwerp van matiging der plakaten zou toezenden, overeenkomstig met de waardigheid van het Koningschap en de eischen des katholieken geloofs, en waarop hy dan vervolgends zijne beslissing geven zou — hetgeen in den grond der zaak weder niet anders dan het behoud van het status quo was. Hy machtigde de Landvoog-desse om den verbonden Edelen en anderen staats-misdadigers vergiffenis te schenken , op voorwaarde dat de Adel der misnoegde party alvorens ten heiligste verklaarde nu geheel bevredigd te zijn; het Katholicisme te zullen handhaven; de bestaande verbintenissen of byeenkomsten te verbreken en van alle nieuwen af te zien; en geen vergaderingen of precken der sekretarissen meer te gedoogen — hetgeen eigendlyk niets anders was dan het terugbrengen der zaken tot haar ouden toestand. Konden de mannen des bewinds en der beweging zich met deze Koninklyke gratie en goedertierenheid niet vereenigen; mochten zy misschien zelfs zóo ver gaan, dat zy, om den wille des rechts van God te aanbidden, te eeren, en te dienen naar hunne eigene overtuiging, de wapenen opvatteden — dan had de Goevernante volkomen vrijheid om zich te bedienen van de aanwezige strijdkrachten, en die zelfs te vermeeideren, opdat de muiters daardoor ten onder mochten worden gebracht.
De geest van Filips den Tweede behoorde thuis in een lichaam, ademende in de elfde of twaalfde eeuw ; in eiken anderan tijd was hy abnormaal.
Ill
BERGEN.
Snel rijdende boden, die onder den weg niet meer tijd lieten verloren gaan dan voor de verkwikking van hen-zelf en hunne paarden en de verwisseling daarvan noodwendig mocht worden gerekend , legden met den meesten spoed den weg tusschen Madrid en Brussel af, en brachten met 'sKonings voorschriften tevens vleiende brieven mede voor Oranje, Egmond, en Hoorne. Ue beide laatsten lieten zich geheel of gedeeltelyk vangen ; de eerste had te veel doorzicht om — op zijn best — bergkristal, laat staan geslepen glas, voor diamant aan te zien; en hy week om den wille der schijnbare flikkering geen oogenblik uit zijn baan.
Afdoende maatregelen werden echter niet genomen, en op dit punt waren de vertogen der gezanten zonder eenige vrucht. De eeuwige verdoemenis, het denkbeeld van de prooi te kunnen worden van die afgrijseljke duivels , die door de sombere fantazie der middel-eeuwsche schilders met zooveel energische vindingrijkheid op de wandvlakten en gewelven der kerken, of op de bladen der gebedenboeken waren aangebracht, hield zijn bekrompen geest zoo zeer binnen den engen cirkel van zijn kerkelyk dogma gebannen , dat hy er zich volkomen in ge\angen gaf, en geen enkele pooging deed om er aan te ontsnappen.
Die zelfde armzalige blik, die het niet waagde om een enkelen stip buiten de voorgeschreven lijn te gaan, bewaakte evenwel met meer dan Argus-scherpte iedere beweging der gezanten.
Ongelukkig voor dezen, had de aankomst des Markgraven van Bergen al spoedig samengetroffen met die eener vreeselyke tijding uit de Nederlanden : de verwoesting van de kenmerken der katholieke eeredienst in kerken , kloosters, en kapellen : de beeldstorming. Ontzettend was de indruk, dien het bericht van zulk een overbaldadige handeling moest maken op het gemoed van een Pilips den Tweede , die voorzeker even zoo min als een Lodevvijk de Elfde den vorm van het wezen vermocht te onderscheiden , en wien de vernieling van het geheiligde niots minder dan de vernieling van het heilige-zelf was ; de boze geest der helle alleen kon de inblazer van zulk een godslasterlyke razernij zijn, maar wie er onder den Nederlandschen Adel vrijzinnige denkbeelden koesterde, kon ook niet anders dan meêplichtig wezen : de duivel iiad het vuur gestookt, maar de vrijzinnige Edelen hadden er ongetwijfeld het hout toe aangedragen.
Onheilspellende wolken werden gezien op des Konings gelaat, en de aangezichten der hovelingen verschoten daarop mede van glans tot
112
BERGEN.
schaduw : het werd den gezanten maar al te duidelyk dat zy ademden in een atmosfeer waarin verderf broeide. Wat zy in het midden brachten om de hevige gramschap van rilips te verzachten en zijn heilig afgrijzen te matigen , werd naauwlyks aangehoord; men maakte het hun hoe langer hoe moeielyker om hem te naderen ; zy ondervonden een duidelyke verkoeling in de bejegening van het hut': het werd hun weldra maar al te duidelyk dat hun gehoopte invloed verloren , hun taak hier afgeloopen was. Zy verlangden om zich te verwijderen uit een land, waar men hen bovendien had verarmd en schulden doen maken.
Ue Landvoogdesse, die hen gezonden had , deed echter thands ook haar best om hen te doen blijven waar zy waren : op den achttienden November löGG schreef zy haren broeder dat het wenschelyk was om de beide Heeren zóo lang in Spanje te houden , tot dat de geest van beroerte in Nederland gestild zou zijn. Wanneer die zelfde Edelen echter zich schriftelyk tot haar wendden, met verzoek dat zy er ernstig by den Koning op zou aandringen om hun hun ontslag te geven en te rug te doen keeren — dan deelde zy hun onder de meest aangename vormen mede dat die aandrang van hare zijde reeds ingezonden was.
En die beide menschen, die Eilips en die Margareta, beklaagden zich op een toon van reine onnoozelheid dat zy zoo dikwerf door hunne omgeving werden misleid! Zy, die door do scheringsdraden van het webbe hunner handelingen zoo onophoudelyk den inslag van het bedrog weefden , zy jammerden over anderen , dat men zeide op te gaan naar den tempel van Christus , maar het euangclie van Macchia-velli in het harte droeg !
Het werd den beiden Edelen weldra hoe langer hoe duidelyker dat zy geene gezanten , maar integendeel slechls gijzelaars waren, en dat het groote Spanje hun niets anders dan een enge kerker was, wiens niet te doorgraven wanden hen van de hunnen gescheiden hielden. Op grond van zijn ziekelyken toestand had Bergen meermalen op zijn ontslag aangedrongen; onder verschillende voorwendselen werd dat steeds uitgesteld, en de Koning geliet zich als ware hy vast van voornemen om de reis naar de Nederlanden te doen , waarby de Markgraaf en de Baanrots hem dan zouden vergezellen. Bergen sloeg daaraan eindelyk nochtans zoo weinig meer geloof, dat hy er niet meer
W. .1. HOFDIJK , OHAK.TK, 1
113
BERGEN.
over naar Nederland schreef, gelijk hy vroeger gedaan had, even als Montigny, maar er veeleer meê begon te spotten.
Toch mag hem wellicht nog een vluchtige hoop zijn bygebleven, als een geringe verzachtende druppel in de bitterheid van het heimwee dat hein verteerde. Maar toen nu ook deze akte in 's Konings handelingen — dat groote drama van misleiding, logen , bedrog , en sluipmoord — was uitgespeeld , en de Hertog van Alba naar de Nederlanden trok, toen verdween ook de laatste lichtglimp uit des Edelmans gemoed. Het verlangen naar en de bezorgdheid over zijn dierbaar vaderland, en niet minder dat men in Nederland weigerde orn de sommen te vergoeden, die hy ter dienste des gezantschaps van een Engelschen Edelman had geleend, tastten zijn alreeds ziekelyk gestel zoo zeer aan, dat een sleepende koorts zijne krachten ondermijnde. Hier hielp kruid noch mineraal, en den Koning werd bericht, dat, volgends de verklaring der geneesheeren, de eenige artseny voor den kranke bestond in diens terugzending naar zijn vaderland.
En nu trad op den achttienden Mei een bode des Konings voor den Prins van Eboli, met een schrijven van den Vorst-zelf. «Aan Ruy Gomez'! — luidde het opschrift — //eigenhandig. Niet te openen of te lezen in tegenwoordigheid van den bode.quot;
Eboli gedroeg zich aan het voorschrift zijns meesters: toen hy zich alleen bevond, opende en las hy het geheimzinnig geschrift, welks inhoud den schrijver ten volle waardig was. Eilips gelastte den Prins daarin om zich te overtuigen van Bergens toestand , en zijne houding naar bevind van zaken te regelen. Mocht het hem blijken dat de dood naderende was, dan moest hy den Markgrave in 's Konings naam de verzekering geven dat hy na zijne herstelling den terugtocht naar de Nederlanden zou kunnen aanvaarden. Bestond er echter schijn van mooglykheid dat die herstelling zou kunnen plaats grijpen , dan moest de Prins hem slechts de hoop voorspiegelen dat zulk een vergunning nog wel te verkrijgen zou zijn. Volgde, gelijk uien verwachtte, de dood , dan had de Prins met den Graaf van Feria en den Groot-Inkwi-ziteur voor de begrafenis te zorgen , waarby het wellicht goed zou zijn om te laten uitkomen hoe leed den Koning en diens ministers dat overlijden was, en hoe groote achting zy voor de Nederlandsche Edelen koesterden. Terstond nadat de Markgraaf den adem had uitgeblazen, moest de Prins als geheel op eigen gezach, en schijnbaar buiten
114
BERG E N.
's Konings voorkennis, een ijlbode naar de Landvoogdesse zenden, opdat deze zich terstond in het bezit van Bergen op den Zoom en 's Markgraven overige bezittingen zou stellen; op deze wijze kon men zich van zijne goederen verzekeren , wanneer zy later werden verbeurd verklaard op grond van een tegen Bergen te vellen vonnis van landverraad.
In het zelfde geschrift kwam ook nog een bevel omtrent Montigny voor. Eboli moest met Feria en den Groot-Inkwiziteur maatregelen beramen om den Baron, die geen oogenblik uit het oog moest worden verloren, alle ontvluchting onmooglyk te maken, waartoe als voornaam middel werd aangewezen om zoowel de bevelhebbers der verschillende plaatsen als de postmeesters aan te schrijven om hieromtrent ten stipste op hunne hoede te zijn.
Door dit voortreffelyk geschrift aan alle zijden volledig toegerust, verscheen de Prins van Eboli aan het krankenleger zijns ouden vriends, en hy had niet lang noodig om te overwegen welk deel van zijn last hy hier met alle vertoon van hartelyke meewarigheid te vervullen had: hy zag een naderend einde naby.
Zijne huichelachtige troostwoorden , hoezeer zy geenszins werden mistrouwd, hadden nochtans luttel invloed: Bergen gevoelde zelf dat hy op zijn sterfbed lag. De eenige dienst die hy van zijn vriend verlangde, was het overbrengen zijner laatste woorden aan Eilips. Hy bad hem om dit met getrouwheid te doen , aangezien hy den Koning voortaan met spreken niet meer zou lastig vallen. //Groot harteleed //gevoel ikquot; — sprak hy — //niet slechts naardien de Koning mijne //handelingen in zijne dienst miskent, maar omdat ik bovendien bespeur //dat zijne Majesteit ten onrechte twijfel voedt jegends mijn oprechte //getrouwheid. Ik hoop evenwel dat de dag nog eenmaal zal aanbre-//ken, waarop mijn goede trouw, en de valschheid mijner vijanden //aan het licht zal komen ; doch dan zal het voor my te laat zijn.quot;
Het was voor hem te laat. Op den een-en-twintigsten Mei, 1567, sprong de renbode in den zadel, die — zoogenaamd buiten den Koning om — der Landvoogdesse den brief ging brengen des Princen van Eboli, inhoudende het bericht van het treurig overlijden dat weinige uren te voren op dien dag had plaats gevonden, en wat nu hare Hoogheid van hare zijde te doen stond. Acht dagen later — zoo snel had de bode zich gespoed — zat Margareta in heur paleis te Brussel met Ebolies schrijven in de hand; en weldra was de Hopman Mandeville met een
115
15 E 11 ü E N.
uitgelezen bende musketiers naar Eergen op den Zoom op weg, om zich al aanstonds van die stad te verzekeren. De krijgsman was tevens de overbrenger van een minzaam schrijven van hare Hoogheid aan de Markgravinne, Vrouwe Maria van Lannoy, waarin zy deze mededeelde hoe men verwittigd was geworden dat er onder de ketters dier stad , verstoord wegens het laatste plakaat der Landvoogdesse, een aanslag broeide; weshalven zy der Markgravinne, zoo wel ter persoonlyke bescherming als tot bewaring der stad, den Hopman Mandeville , uit het regiment van haren oom den Heer van Beauvois, overzond , die geheel ter harer beschikking stond.
De zuster had haren broeder begrepen, en waar het vermomming en arglist gold , daar behoefde zy naauwlyks zijn mindere te worden genoemd. Hat de Markgravinne reeds kinderlooze weduwe was — daarvan repte de minzaam bezorgde Landvoogdesse niet, duchtende dat daaruit argwaan jegends hare handelwijze mocht worden geschept. Onder den schijn van een weldaad te bewijzen — zoo als Strada naief genoeg opmerkt — was zy gehaast tot den eersten stap die in weduweberooving eindigen moest; en wat de dienstvaardigheid van den krijgsbevelhebber betrof — hy had zijn eigen geheime lastgeving van Margareta-zelf ontfangen, en hy wist vólkomen onder welken schijn van de Markgravinne te believen hy zich alreeds by voorraad van het eigendom heurs gemaals te verzekeren had.
Een bloedvloejing , die Eergens einde verhaast had, gaf aanleiding tot het vermoeden dat hy vergiftigd zou zijn. Dat Filips ook hier weder een ontijdig sterven op zijn geweten heeft, is buiten twijfel, maar daartoe behoefde geen stoffelyk middel: het ziekelyk gestel des Markgraven, door het heimwee ondermijnd, kon den dood niet weder-staan, en moest voor den vroegen aanval bezwijken ; in zooverre doet men Filips gants geen onrecht met te zeggen dat hy den Markgrave vergif heeft toegediend.
Het lijk, in een looden kist gelegd, werd uit Spanje naar Nederland gevoerd , en in de hoofdstad van het Markgraafschap , binnen de Sint-Gecrte-kerk — de stichting zijner Vaderen — ter aarde besteld. In 1700 , by eene opgraving in het gebouw, dat tijdens de vruchtelooze belegering in 1G32, door Spinola , zeer geleden had, kwam die lijkkist nog eenmaal aan het daglicht, en een koperen plaat daarop vermeldde dat zy de stotfelyke overblijfselen bevatte van Johan van Glimes.
M O N T I ü N Y.
117
Indien er van Filips den Tweede geen ander feit bekend ware dan alleen zijn regeling der terdoodbrenging van Montigny — waarlyk het zou luid genoeg de droeve waarheid uitkrijten, dat de zoon van Keizer Karei den Vijfde niets anders is geweest dan — om het even nare als ware woord te bezigen — een knoeierige huichelaar. Met de grootste zorgvuldigheid heeft die Koning de wijze trachten te bemantelen waarop hy een tegen zijne regeerings-maatregelen in verzet gekomen onderdaan heeft te recht gesteld — zoo 't heet; maar juist deze handelwijze maakt die zoogenaamde rechtspleging tot een sluipmoord. Zoo ergends — hier voorwaar gelden de woorden van Quinet: //Hy heeft zijne regeering als een misdrijf verborgen. Maar ziet — verrassende rechtvaardigheid der geschiedenis! — juist die man , die alles in 't werk heeft gesteld om zich verborgen te houden voor het nageslacht, vindt zich thands meer dan eenig Vorst ontmaskerd. Uit zijn sluiphoek te voorschijn gehaald, wordt hy in het volle daglicht gesteld. Dank zijner zucht om alles te verbergen wat van hem uitging, al zijne staatsgeheimen, al zijne wei-doordachte moord-ontwerpen, zijne eeuwige samenspanningen, het staandgehouden moordschavot, den in het binnenste zijner burchten gesmoorden doodstrijd, zijne gemaskerde beulen, zijn meesterlyk verzonnen leugentaal, de strikken voor ieders
M O N T 1 G N T.
goede trouw gespannen, geheel zijn voorraadschuur van kwelmiddelen en hinderlagen, die men zoo goed verborgen waande — het treedt thands alles aan het licht. In Filips lijvige briefwisseling komt er uit het burchtslot van Simancas, waar Spanjes staats-papieren tot op den huldigen dag begraven waren, een verschrikkelyke getuige opdagen. Datgene wat slechts een schim, een volksgerucht was, wordt thands tastbare waarheid , door het handschrift-zelf van den Koning gestaafd. Ue geschiedenis had het voorgevoel gehad van die werken der duisternis : zy had , als Cassandra, den moord uit de bloedvlekken geraden ; maar de openbaring der waarheid na zoo vele eeuwen moet desniettegenstaande ieder treffen tot wien zy komt!quot;
Moris van Montmorency, Baanderheer van Montigny, in 1528 geboren, sedert 1559 Ridder van het Gulden-Vlies, Stadhouder van Doornik en het Doorniksche, en Lid van den Raad van State, behoorde tot de cieraden van den Nederlandschen Adel. De onmatigheid van Brederode, de felheid van Hammes, de stroefheid van Hoorne, de wankelmoedigheid van Egrnond waren hem vreemd. Ook zonder de aureool van zijn martelaarschap, zou hy nog altoos een edele figuur blijven, ondanks de onreine aanblazing waarmee Granvelle getracht heeft hem te bezoedelen.
Aan de stellingen zijner Kerk gehecht, was hy geen voorstander van de nieuwe denkbeelden, en keerde hy de verspreiding daarvan, in 1561, binnen zijn stadhouderschap; en wanneer de Rijngraaf van Salm hem in 1563 voorspelde dat hy, willends of onwillends, weldra Hugenoot zou zijn , liet die Edelman zich misleiden door handelingen die alleen hun oirsprong vonden in den afkeer van een regeering des gewelds en des bloeds: de bloedplakaten en brandstapels stieten hem tegen de borst, en hy kwam er rondborstig voor uit, dat het een onbehoorlyk werk was om iemant wegends godsdienstige overtuiging het leven te benemen.
Aan kennis en inzicht van zaken aangename vormen verbindende, viel de keuze op hem, toen in 1562 fde Heeren van de ordre des Gulden Vlies, den Raedt van Staten, met de Regente — door de menichvuldige klachten der Landen en Steden — geraedt-slaeghtquot; hadden, //hoe-men best den Koningh van alle de aenstaende swarighe-den volkomenlijck soude mogen de wete doen, die sy achten dat hy ten besten niet geinformeert en ware.quot; Zijn broeder Hoorne,
118
M O N T 1 G N Y.
den smaak van Filips denkwijze wech hebbende, had geweigerd; Montigny ging.
Het goochelspel der misleiding was intusschen door Granvelle, die deze zending schadeloos te maken had, beraamd , en een breedvoerig schrijven des prelaats had den Koning de te spelen rol tijdig van buiten doen leeren. In de ontfangst te Madrid heerschte een niet minder hartelyke minzaamheid dan waarop Egmond zich later beroemen zou. Fraaie woorden, paaiende beloften, betuigingen van groote genegenheid, de verzekering dat de waardige Kardinaal de Edelen nooit gelasterd had, de mededeeling van 's Konings hope om eerlang zelf in de Nederlanden te komen en er de zaken op een goeden voet te brengen — alles kleur, alles geur, tot bedwelming zelfs toe — dat waren de festoenen waarmee de gezant, opdat ook hy zijn aandeel in de komedie hebben mocht, omstrengeld — en verstrikt werd.
Egmonds ydelheid was Montigny vreemd; toch kwam hy wel te vreden en hoopvol in de maand December te Brussel te rug, en bemoedigde er allen — behalven Oranje.
En hoe juist diens voortreffelyke staatsmansblik de zaken beoordeeld had, bleek weldra uit de noodzakelykheid van een tweede gezantschap. In het laatst van 1565 toog Egmond naar Spanje. Wy kennen ook den uitslag van deze reis. Maar nu was de drang der gebeurtenissen tot die hoogte geklommen , dat er in de lente des volgenden jaars ten derden male een persoonlyk onderhoud met den Koning noodwendig geoordeeld werd; wederom werd Montigny daartoe gekozen, en ditmaal in gezelschap met den Markgraaf van Bergen.
Had de edele Baanrots het noodig gerekend om op dit oogenblik een ernstige verklaring af te leggen dat hy steeds in alles, tot zelfs in zijne weigering om de inkwiziteurs by te staan, jegends de Regeering ter goeder trouw was geweest — hy hadde er geen krachtiger zegel aan kunnen hechten dan met dien nieuwen tocht naar Spanje.
Toch zou de gelukkige echtgenoot, eerst voor weinige maanden gehuwd met Helene de Melun, des Frincen dochter van Espinoy, die reize voorzeker niet hebben aanvaard , wanneer hy ook maar van verre had kunnen vermoeden in welk daglicht te Madrid zijne handelingen waren gesteld door dien oprechten Kardinaal, die nooit lasterde !
En eigendlyk, ja, was dat ook waarheid: de Kardinaal-zelf lasterde niet; loog zelfs niet: want wanneer hy dat deed, was het slechts
110
M 0 N T I G N Y.
qualitate qua: hy briefde alleen datgene over, wat hy van anderen vernam.
Zoo schreef hy Filips hoe hy van den Bisschop van Doornik had vernomen dat Montigny in de Vasten vleesch had gegeten. Zoo wist hy te verhalen hoe Montigny, op een gastmaal by den Prins van Oranje , aan een Borgondischen Edelman had gevraagd of er in zijn land veel Hugenoten werden gevonden; en op het andwoord: dat zy daar niet zouden worden geduld, had laten volgen; dat er dan wel zeer weinig lieden met gezond verstand in Borgondië moesten aanwezig zijn!
Zulke berichten waren reeds op zich-zelf voldoende om 's Konings toorn te verzamelen boven het hoofd van een Nederlandschen Edele. Er behoefde naauwlyks te worden bygevoegd : dat Montigny zich niet onttrok aan de vergaderingen der Edelen; dat liy de plakaten niet handhaafde, en er zich ongunstig over uit liet; dat hy aan een geheime samenkomst van Oranje met Egmond, Hoorne, en Bergen had deelgenomen.
üe ingevleeschte huichelarij echter die de Koningskroon van Spanje droeg, ontfing den Baanderheer op de gewone vriendelyke wijze, met een afdaling van minzaamheid die byna gemeenzaamheid werd, zoodat de kwade indruk , op de reis ontfangen , terstond op den achtergrond geraakte. Montigny namelyk, den negen-en-twintigsten Mei 1500 uit Brussel vertrokken, te Parijs van Alava, den Spaanschen gezant, vernemende hoe 's Konings ontevredenheid over den stand der Neder-landsche zaken in hooge mate gestegen was, trad daarover in ernstig gesprek met een der Fransche Raadsleden, die van oordeel was dat hy de reize moest laten steken , en een uitvlucht zoeken in 't voorwenden eener ernstige ongesteldheid. Zijn kwaad gestarnte deed hem nochtans dien welmeenenden raad in den wind slaan; hy schaamde zich tot handelingen, zijner eere als Edelman onwaardig; zijn noodlot dreef hem voort, en, een gestuwd vaartuig gelijk, de helling af— en op den zeventienden Juny was hy te Madrid, waar hy de reeds gemelde uitnemende ont-fangst genoot, door de hovelingen werd gevierd, cn daaglyks den vrijen toegang tot den Koning had.
Do echte of de pseudo Alava — wie hy dan moge geweest zijn — die den brief aan de Hertoginne vervaardigde , omstreeks half September 156(3, doorzag ook dit guichelspel intusschen alreeds tot in 't hart, toen hy schreef over //die twe die na sijn Maj. gereist zijn ,
M O N T I O N Y.
'/metten welken men niet en heeft versuimt hen te houden seer loselijk wen behendelijk , hen doende so goeden onthael, dat sy niet en svveren //dan by de getrouvvigheid die sy haren meester schuldig zijn , maer //aen de andere zyde heeft men so goede ordre gestelt, en sulke listen //gebesigt onder hen volk, dat volgende daer uwe Hoogheid advijs af //gaf, sylieden niet en sullen kunnen seggen of doen, men sal daer //af wel gewaerschout wesen. Daer-en-tusschen heeft men wel voof //hem genomen van hen te doen blijven houden goede resistentie //netfens zijn Majesteit, en van hen niet te laten vertrecken, niet meer //dan den Heere van Hermond, die ook wel meinde terstont wederom //te keeren.quot;
De machtiging, hem door de Landvoogdesse verstrekt, hield in ; //eerstelyk om vervolgh te doen tot besluit der twee stukken van de Inquisitie, en maatighing der Plakkaaten, ten tweede om te handelen van eenighe punten , in zijn berichtschrift vervat; namelyk van 't wantrouwen , dat tusschen zijne Majesteit en ettelyken haarder Staaten van Nederlandt broeyen moghte; desgelyx van 't hervormen des Raads van Staate , volghens 't geen voor heene , door den Prins van Gavere, met zijne Majesteit gehandelt was, en seedert geschreeven aan de zelve door haare Hoogheit: voorts hoe de reize des Koninxs op Nederlandt stond aan te leggen.quot; Tevens bracht hy met zich //het inzight der Staaten van Vlaandren , Artois, en Henegouw, op't verzachten der Plakkaaten,quot; terwijl //dat van die van Luxemburgh, Naainen, en Doornikquot; hem werd nagezonden.
De rondborstige taal, door het gezantschap gevoerd over den we-zendlyken toestand des lands , over zijne oirzaken — inkwizitie en plakaten — en over de middelen tot herstel — afschaffing der inkwizitie , invoering van moderatie, en algemeen pardon — verwekte verbazing en onwil by den Spaanschen Raad, die van dit alles zoo min wilde weten als van eene by-eenroeping der algemeene Staten , en die den Nederlanderen wel steeds hunne plichten herinnerde, maar nooit van hunne rechten sprak.
's Konings gewone besluitenloosheid hield zelfs ook deze allerdringendste zaak sleepend, en of hy zich aanvankelyk al had laten verluiden dat hy na Eergens komst een besluit zou nemen — ook daarvan kwam niet, en vervolgends werd hy ongesteld.
Maar wat wèl kwam, en zelfs maar al te vroeg, zonder in het
W. J. HOFDIJK, OKANJJi. ^
121
M O N T I G N Y.
minst op zijner Majesteits beslissing te wachten, was de noodlottige tijding der schandalen van den beeldenstorm. Montigny en Bergen waren er zoo zeer over verontwaardigd als iemant, en de eerste verheelde zulks geenszins, toen hy aan zijn broeder Hoorne schreef; maar te gelijk meldde hy ook wat de indruk was die het aan 't Spaansche hof had gemaakt, en hy voegde er by; //Het zijn vooral de Edelen //die als de oirzaak dezer onheilen worden aangezien. Men is hier //meerendeels voor geweldige maatregelen, en de storm zal u overvallen //eer gy zulks vermoedt. Er schiet niets over dan als een voorzichtig //man uit te wijken , of als een heldhaftig man dien storm onder het //oog te zien.quot;
En hy zelf intusschen? Hy vermocht noch het een noch het ander: hy en zijn ambtgenoot bevonden zich in een volstrekt lijdelyken toestand : zy konden slechts afwachten — voorzeker niet zonder sombere vermoedens, al schreef Hoorne zijn broeder ook te rug dat hy het gelukkiger achtte op dien tijd in Spanje te zijn dan in Nederland.
Het ontwijfelbaar reeds beraamd vonnis over de beide gezanten was met de laatste gebeurtenissen geteekend, slechts met de uitvoering was de Madridsche weifelaar nog in het onzekere. Voor dat was vastgesteld , bezweek Bergen ; nu werd de koord, waaraan men hen tot hiertoe had laten wandelen , merkbaar ingekort, en toen in September 1567 den voor de eere Gods naar bloed snakkenden Vorst vervolgends het bericht kwam dat de hoofden van Egmond en Hoorne als eerste zoen-ofiers gevallen waren, was het voor Montigny zelfs met allen schijn van vrijheid gedaan: de alcazar van Segovia, een welbewaakt kasteel, werd hem ten verblijf aangewezen.
Het was daar, zegt men , dat hy uit een lied van schijnbare pelgrims uit Vlaanderen //de smaadt, en 't vergieten des bloeds van zoo veel treffelyke Heeren in paize, zonderling van zijnen oudsten broeder,quot; onverwacht vernam, en nu met ernst op zijn eigen veiligheid bedacht werd. '
m
Weldra beraamden zekere Pool en eenige anderen een plan ter zijner ontvluchting; doch de brief waarin de laatste maatregelen werden
1 Het volgende is grootondeols woordelyk hot opstel van Dr. Arend, door my in 1852 in het Album der sclioone kunsten medegedeeld. liet is samengesteld uit de oirspronkelyke beseheiden, door Gachard in do Correspondance do Philippe II uitgegeven.
M O N T I G N Y.
bepaald, en die door den bakker van Montigny in een voor zijn meester bestemd brood verborgen was, werd ontdekt. De Spanjaarden die in het feit betrokken waren werden met den dood gestraft, of tot dwang-arbeid veroordeeld; de bedienden van Montigny, die er in hadden gedeeld , ontfingen wel het zelfde vonnis, maar dat werd niet aan hen voltrokken : men hield hen slechts gevangen , opdat zy dienen konden by de bevestiging van eenige punten van aanklacht in het rechtsgeding van hun heer. Later werden zy naar de Nederlanden te rug gezonden, waar Alba zich van hen ontsloeg, door hen te verbannen op hun lijf.
De Hertog had intusschen — als Landvoogd der Nederlanden — den Baanderheer van Montigny — als Nederlander en Nederlandsch onderdaan — in staat van beschuldiging gesteld. Hy zond in November 1508 volmacht naar Spanje om Montigny een verhoor te doen ondergaan over de punten, in de akte van beschuldiging door den Prokureur-generaal opgemaakt, en te eischen dat hy zicii binnen vijftig dagen voor den Hertog zou verand woorden, hiertoe een of meer personen machtigende , met het vermogen om een ander te lastigen.
Daarop begaf de Licentiaat Salazar, Lid van den Raad van Kastilië, Alcade van het Hof en Huis des Konings, zich op den zevenden February 1509 naar den alcazar van Segovia; en nog dien zelfden dag had het verhoor plaats van Montigny, wien genoegzaam de zelfde feiten werden ten laste gelegd als den Graven van Egtnond en Hoorne. Aan-vankelyk weigerde hy te andwoorden, zich beroepende op de voorrechten der Vlies-Ridders, die alleen voor huns gelijken konden te rechtstaan; doch na geprotesteerd te hebben gaf hy toe, en weerlegde op een zegevierende wijze de tegen hein ingebrachte beschuldigingen.
Acht dagen later keerde Salazar te rug, en liet hem zijne andwoorden overlezen , die hy vervolgends bekrachtigde. Het verhoor werd op den tweeden Maart naar Alba gezonden. Montigny begeerde er een afschrift van , evenzeer als van zijn ingediend protest en van de volmacht die hy aan eenige personen in de Nederlanden verleend had. Insgelijks verzocht hy eenige zijner papieren te rug, die in beslag waren genomen , maar door hem onmisbaar werden geacht ter zijner rechtvaardiging; tevens verlangde hy eenig uitstel om zijne verdediging te kunnen opmaken, en te kunnen raadplegen met deskundigen die hem tot advokaten moesten strekken. Geen dezer verzoeken werd ingewilligd ;
123
M O N T I G N Y.
men wachtte daaromtrent het gevoelen af van Alba, die hiertegen echter geeue bedenkingen opperde, maar ten sterksten op een spoedigen afloop van het rechtsgeding aandrong.
Montigny had op den dag des verhoors den Graaf van Mansfeld, den Prins van Epinoy, den heer van Noircarmes, den Burchtgraaf van Genei, den Heer van Beaufort, Pierre de la Motte, Baliuw van Antoing, Guillaume le Vasseur, Heer van Valhuon, burger van Atiecht, Antoine de Penin, burger van Bethune, en den Heer de Ruet, Baliuw van Leuze tot zijne prokureurs benoemd, met volmacht om een ander te lastigen. Geen van hen was genegen om die taak te aanvaarden, voor hy een afschrift van de prokuratie en van de vragen des Prokureurs-generaal ontfangen had, hetgeen de Raad van Beroerte — een nieuw staaltjen zijner fraaie wijze van rechtsvordering — weigerde !
Antoine de Penin, een oud en ziekelyk man , werd toen door Alba gelast om de verdediging op zich te nemen, onder bedreiging dat anders tegen hem met alle gestrengheid zou gehandeld worden; uit hoofde van zijn leeftijd en toestand werd hy echter weder ontslagen : de man der willekeur en der rechtsvertrapping gevoelde waarschijnlyk dat hy zich-zelf hier bespottelyk maakte!
Montigny noodigde nu Filips de Lannoy uit, die hem op den dertigsten November 1509 andwoordde: //dat hy gaarne de verdediging zijner onschuld op zich zou nemen, indien niet zijne betrekking als Luitenant-Generaal van het leger dat sinds tien maanden tot hulp des Konings van Frankrijk gezonden was, hem hierin verhinderde; daarenboven — naardien de beschuldigingen, tegen Montigny ingebracht, zich voor zoover zy hem bekend waren meestal bepaalden tot hetgeen hy gezegd, niet tot hetgeen hy gedaan had — zoo vertrouwde Lannoy dat de Koning en de rechters daarop acht zouden geven , en in het oog houden dat de mensch niet vrij is van drift, en dat in Vlaanderen op maaltijden en feesten de gewoonte medebrengt om aan de tong ruimen teugel te vieren, hetgeen niet ten strengste moest worden gestraft.quot;
Uit den briefwissel van Filips blijkt niet wie toen als verdediger des beschuldigden is opgetreden.
Inmiddels had de diep bedroefde Helene zich schriftelyk tot den Koning gewend. //Hoewel zy overtuigd wasquot; — schreef zy — //van //de onschuld heurs gemaals aan de feiten hein ten laste gelegd, wierp
124
M O N T 1 G N Y.
wzy zich echter verplet en geheel in tranen voor de voeten des monarchs, //opdat haren echtgenoot om zijne vroeger bewezen diensten , om haren //jeugdigen leeftijd — daar zy slechts vier maanden met hem gehuwd //was — en om het lijden van Christus, de misslagen die hy mocht //hebben begaan vergeven wierden.quot;
Dit vermocht echter niets op het onverbiddelyk gemoed van Filips : het gevoel van meewarigheid met een man die kettersche gevoelens koesterde , was hem een verzoeker, die zijn kostelyke ziele op het pad der helle kon brengen.
Door den Raad van Eeroerte was op den vierden Maart 1570 het vonnis des doods over Montigny uitgesproken: hy zou in het openbaar met den zwaarde gestraft, en zijn hoofd op een spiets ten toon gesteld worden , tot dat de Koning zou bevelen het wech te nemen. Men wenschte dat de uitvoering in Spanje mocht plaats hebben, naardien zy in de Nederlanden met moeielykheden zou gepaard gaan. Filips, die zich in Andaluzië bevond , billykte de veroordeeling, maar meldde den Hertog van Alva dat hy nog geen bepaald besluit genomen had omtrent den tijd en de wijze der straf-oefening, doch gelastte hem om het geslagen vonnis vooreerst in de Nederlanden geheim te houden.
Zoodra de Koning te Madrid was te rug gekeerd, werd er geraadpleegd hoe met Montigny te handelen. Al de Raadsleden waren van gevoelen dat men geen bloed moest storten , ten einde geen aanleiding te geven tot gemor, niet alleen onder de bloedverwanten en vrienden van Montigny, maar ook onder de Nederlanders in het algemeen ; een gemor dat te grooter zon zijn , omdat de beschuldigde in Spanje was , en men wellicht zou voorwenden dat hy was veroordeeld geworden zonder zich te hebben kunnen verdedigen. De meerderheid stelde daarom voor, dat men hem in spijs of drank een langsaam werkend vergif moest toedienen. De Koning echter, met zijn voortreffelyke naauwgezetheid van geweten , oordeelde dat op deze wijze het gerecht niet bevredigd was, en het verkieslyker ware om Montigny in de gevangenis op zulk een geheime wijze van kant te helpen , dat men ten allen tijde zou gelooven dat hy edn natuurlyken dood gestorven was.
Daarop werd de gevangene door Peralta uit Segovia naar het oude , sterke, en van dubbele grachten omgeven kasteel van Siniancas, twee mijlen van Valladolid , gevoerd, en onder bewaring van acht vertrouwde personen gesteld.
125
M O N T I G N Y.
Was het den Baron bekend, waarom de toren die er hem ten ver-blijve werd aangewezen , den naam van //Eisschops torenquot; droeg — hem mag dan wel liet voorgevoel hebben overmeesterd, dat hy alreeds wandelde in de schaduwe des doods: binnen die zelfde kille muren had Keizer Karei den bisschop van Zamora doen gevangen zetten , en door de garotte een einde aan diens leven doen maken; de Prelaat was er geworgd.
Waarschijnlyk achtte de zorgvuldige Filips het ter meerdere voldoening aan het gerecht, om den Gezant een spiegel voor te houden , waarin hy het beeld van zijn naderend lot aanschouwen kon.
De Vorstelyke zorg voorkwam echter dat de schrikwekkende figuur terstond niet te heldere trekken naar den voorgrond trad; by gunde ze tijd van ontwikkeling: Montigny werd hier aanvankelyk met den schijn van meer onderscheiding behandeld, en men veroorloofde hem om vrijelyk te wandelen in een langen gang en de daaraan belendende zaal. Maar inmiddels was den Alcade van Valladolid, Alonzo de Arellano, de uitvoering opgedragen van hetgeen door den Koning over den gevangene besloten was.
Met Peralta , den Slotvoogd, kwam hy overeen om in den gang by de kamer van Montigny een geschrift te werpen, in het Latijn gesteld, en van den volgenden inhoud: //'s Nachts is er, zooals ik begrijp, geen //gelegenheid voor u om te ontkomen ; over dag daarentegen dikwijls, //naardien gy alleen blijft met een enkelen jichtigen bewaker, tegen-//over u, die zoo sterk zijt, opgewassen in kracht, noch in vlugheid. //Breek dus derhalven uit, tusschen den achtsten tot den twaalfden //Oktober, op wélk uur de gelegenheid u gunstig zal zijn, en neem den //weg, belendende aan de poort van het kasteel waar door gy zijt in-//gekomen. Daar in de nabyheid zult ge Robert en Juhan vinden , die //u zullen voorzien van paarden en andere benoodigdheden. God be-//gunstige onze poogingen.quot;
De vrome handlangers ontzagen zich niet om den naam des Heeren te mengen in bun bedrog !
De gevangene werd nu, onder voorwendsel dat hy een pooging had gedaan om te ontsnappen , enger opgesloten , en zijne bedienden werden hem ontnomen. Hy was hierover zoo getroffen , dat hy krank werd , gelijk gemeld wordt in een brief van Peralta, van den tienden Oktober 1570, cn die alleen was opgesteld om te Madrid, waar hy was
126
M 0 N T I G N Y.
ontworpen, en te Brussel, waar hy vooniamelyk moest dienen , getoond te kunnen worden. Hierin laat men Peralta zeggen dat hy Montigny met alle onderscheiding had behandeld, hem alle inooglyke dienst bewezen , hem veroorloofd om het gantsche gebouw door te wandelen, en met ieder te verkeeren; dat Montigny hieraan slecht had beandwoord, want, terwijl hy voorgaf geheel overtuigd te zijn van de Koninklyke goedertierenheid, had hy het plan gesmeed onj te ontvluchten, hetgeen men uit een geschrift, in den gang van het kasteel gevonden, had ontdekt.
Wat in dit leugenachtig dokument verder wordt gezegd — dat Montigny zich ten hoogste over deze zaak beklaagde, en plechtig bezworen heeft dat hy vreemd was aan het ontdekte plan, waaraan hy volstrekt geen kennis droeg — dat zal wel volkomen overeenkomstig de waarheid zijn geweest.
De geneesheer van Simancas, in het schandelyk geheim ingewijd, verscheen met geneesmiddelen op het kasteel, om zijne zorgen aan den gevangene te wijden, die, gelijk hy verspreidde , was aangetast door een hevige koorts, waarvan geen herstel te hopen viel.
Alzoo waren de geheimzinnige dekoratiën nu allen gesteld, en het laaghartig spel kon daar binnen gants onbespied worden afgespeeld.
Gelijk het een gedrochtelyk nachtstuk was, werd ook de nacht tot de uitvoering gekozen. Op den veertienden Oktober 1570, des avonds tusschen negen en tien ure, maakte Gabriël de San Esteban, Konink-lyk notaris te Valladolid, den Heer van Montigny, die te bed lag, met het vonnis bekend; Alonzo de Arellano, Eugenio de Peralta, en diens Luitenant Geronimo Manuel, waren daarby tegenwoordig.
Montigny werd door deze even ontzettende als onverwachte aankondiging zichtbaar getroffen. Hy was er te minder op verdacht geweest, omdat 's IConings jonge gemalinne, Anna van Oostenrijk, die op haren tocht door de Nederlanden aan zijne moeder en zijne echtgenote heur voorspraak voor hem by den Koning beloofd had, in Spanje was aangekomen ; bovendien vertrouwde hy op zijn onschuld. Thands echter overtuigd dat hy sterven moest, verzocht hy terstond om een geestelyke, waarop Arellano den prediker des Konings, fray Hernando del Castillo, een Dominikaan , een der welsprekendste , geleerdste, en edelaardigste mannen van Spanje , binnen leidde en met den gevangene alleen liet. Montigny hoorde met geduld en gelatenheid den geestelyke aan , wiens
127
M O N T 1 G N ï.
bekwame tong hem wist te overtuigen dat de Koning hem een gunst bewees door zijn straf niet in het openbaar te doen voltrekken. De gehecle nacht werd door fray Hernando besteed oin zich te vergewissen van de zuiverheid des geloofs van den gevangene, die op dit punt onder zware verdenking lag. Hy werd te dezen opzichte ten volle gerust gesteld , en op zijn vermaning legde Montigny de schriftelyke verklaring af: //dat liet vermoeden van eenigen , als of hy het geloof //der heilige Kerk niet nagekomen en nieuwe godsdiensten beleden had, //ten eenen male ongegrond was.quot; En opdat niemant onwetendheid zou kunnen voorwenden omtrent het geloof waarin hy geleefd had en wenschte te sterven, zoo betuigde hy //alles te gelooven wat de heilige //katholieke Kerk, met haar Opperhoofd den Paus, Stedehouder van //Christus, en opvolger van den heiligen Petrus, leert en gelooft, als //ook in de zeven Sakramenten, en in de kracht van het lijden onzés //Heeren Jezus Christus.quot; Ten slotte erkende hy //de waarheid van het //vagevuur en van al de andere geloofspunten , op de Kerkvergadering //te Trente aangenomen.quot;
Op den volgenden dag bepaalde hy het getal missen, die hy wenschte dat by zijne uitvaart en daarna tot ruste zijner ziele moesten gelezen worden; en daar het hem niet vergund was om een testament te maken , naardien al zijne goederen verbeurd verklaard waren, en hy derhalven niets bezat waarover hy beschikken kon, verzocht hy van den Koning eenige geldelyke te gemoetkoming aan sommigen zijner bedienden, die hy niet meer kon beloonen.
//Nu biechtte hyquot; — zegt Hernando —; //ik las de mis, en diende //hem het heilig Sacrament toe. Het overige van den dag en de gant-//sche nacht bracht hy door met bidden , boete-doeningen, en het lezen //van eenige plaatsen uit de werken van Don Luis de Grenada, waarin //hy tijdens zijn gevangenschap veel genot had leeren vinden. Van //oogenblik tot oogenblik vermeerderde in hem de afkeer van het leven, //de duldsaamheid, en de onderwerping aan den wille Gods en des //Konings, wiens vonnis hy erkende rechtvaardig te zijn, onder verkla-//ring nochtans dat hy onschuldig was aan alles wat men noemde //medeplichtigheid met den Prins van Oranje, aan oproer en derge-//lijken ; er byvoegcnde, dat zijne vijanden met zijne afwezigheid hun //voordeel hadden gedaan om zich op hem te wreken.quot;
Hy stelde den geestelyke een gouden zegelring aan een kleine gouden
128
M O N T I G N Y.
keten ter hand, en nog een anderen ring met een turkois, en hy verzocht om den eerste aan zijne gemalin, den laatste aan zijne schoonmoeder te zenden: van beiden had hy die slechts kort na zijn huvvelyk ontfangen.
Onder deze godvruchtige oefeningen, en het kenbaar maken dezer tedere bezorgdheden, waren zijne laatste oogenblikken genaderd. Op den zestienden Oktober, na middernacht, verwittigde Castillo den slotvoogd Peralta dat Montigny bereid was te sterven. Arellano, die met den beul en den notaris in 't geheim uit Valladolid gekomen was, trad binnen, en liet nu den gevangene het vonnis vormelyk voorlezen ; hy voegde er by: dat de Koning, uit aanmerking van den rang des schuldigen, en om hem een blijk te geven van de Koninklyke goedertierenheid en zachtmoedigheid, veroorloofd had dat het vonnis niet opendlyk wierd ten uitvoer gebracht, en men verspreiden zou dat hy aan eene ziekte was gestorven.
Het is blijkbaar dat Montigny — dank zij der meelijdende maar ook versterkende welsprekendheid van den vromen monnik — reeds voor goed met de aarde en het aardsche gebroken had, en dat het bewustzijn van weldra voor God te staan , hem zijn eigen nietigheid ten volle beseffen deed : hy betuigde zich erkentelyk voor 's Konings
genade; hy verklaarde te gelooven dat het vonnis rechtvaardig was......
in zoo verre men datgene als bewijzen aannam wat tegen hem aangevoerd was, maar dat zijne vijanden hem , als in banden zijnde , naar goedvinden hadden kunnen beschuldigen.
Het was hem, den ongelukkige, ten eenenmale onbekend, dat zijn bitterste vijand de armzalige Koning-zelf was, en het werktuig Alba des noods in diens plaats! Paus Pius de Vijfde verklaarde dat het onverbiddelyk straffen van ketters goedertierenheid was; Filips de Tweede ging nog een stap verder: hy oordeelde het goedertierenheid om ook diegenen onverbiddelyk te straffen, die zich den ketteren meewarig hadden betoond. Van dat verheven standpunt uit, was voorzeker ook Montigny schuldig!
Overigends verklaarde deze den dood geduldig te zullen ondergaan.
Voor de laatste maal zette hy zich thands neder, en de beul vervulde diens treurige taak. De koord werd Montigny om den hals geslagen; de houten dwarsstaaf eenige malen omgedraaid...... en
het duurde naauwlyks minuten, of het hoofd des slachtoffers boog neder, en het lichaam zakte in-een.
W. J. HOFDIJK, ORANJE.
17
12(J
MONTIGNY.
Montigny was geworgd.
Het werk der duisternis was in de duisternis der nacht van den zestienden op den zeventienden Oktober verricht. Arellano, de notaris en de beul vertrokken terstond weder naar Valladolid , zoodat niemant hun kort verblijf te Simancas gewaar was geworden ; den beiden laat-sten was het op straffe des doods verboden om dit te openbaren.
Den lijke werd een Franciskaner py aangetrokken, om het teeken der verwurging te verbergen, en voorts leverde men het den pastoor der plaats over. Peralta gaf nu een schriftelyke verklaring dat Montigny //dien //dag in de gevangenis was gestorven, gelijk algemeen bekend was, een //weinig voor het opgaan der zon.quot; Hy liet het gelaat des overledenen ontdekken, en diens bedienden verklaarden dat zy hun Heer volkomen herkenden.
Ingevolge voorgeschreven bepalingen werd het lijk by voorraad in de hoofdkapel van Simancas bygezet, met de plechtigheden, gebruikelyk by lieden van zijn rang en stand; een klein grafteeken werd er opgericht , een groote mis gezongen, en een voegsaam getal zielmissen gelezen. Wat men aan geld , kleinoodiën , papieren, en andere voorwerpen by hem vond, werd gerechtelyk opgeschreven en zorgvuldig bewaard. In een brief van Peralta aan den Koning, gedagteekend den zeventienden Oktober, uit Simancas — maar even als de vorige te Madrid opgesteld — werd bericht: //dat ondanks de zorgen van den //licentiaat Viana, die Montigny tijdens de vorige ziekte behandeld had, //en van den licentiaat Luis Fernandez de Tordesillas, gewezen genees-//heer van Koninginne Johanna , zijn toestand dermate was verergerd, //dat hy in de vorige nacht, tusschen drie en vier ure, bezweken was; //dat hy in zijne laatste oogenblikken was bygestaan door fray Hernando //del Castillo, en alles verricht had wat een goed katholiek christen //betaamt, zoodat men groote hope kon voeden omtrent zijne zaligheid; //dat hy een geschrift ter gunste zijner bedienden had nagelaten, maar //geen testament voor den notaris gemaakt, aangezien hy over verbeurd //verklaarde goederen niet beschikken kon.quot; Peralta zond daarby den Koning al de papieren, by Montigny gevonden. Hy had een lijst laten opmaken van hetgeen de vermoorde bezat; slechts luttel gelds bleek er aanwezig, doch de begrafenis werd evenwel zoo goed mooglyk en naar de gesteldheid der plaats bezorgd.
Filips zond het verhaal van het gebeurde aan Alba, en hy schreef
MONTIGNY.
daarby : //Alle maatregelen uijn zóo wel genomen , dat er niemant is //die niet gelooft dat Montigny aan eene ziekte is overleden.quot; De Hertog moest die algemeen-geloofde leugen ook in de Nederlanden verspreiden, en tot staving daarvan, doch met behoedsaamheid, de beide brieven van Peralta vertoonen. //Indien de gevoelens van //Montigny overeenkomen met hetgeen hy uiterlyk betuigd heeftquot; — schreef Tilips verder — //naar het verslag van den geestelyke by wien //hy gebiecht heeft, dan is het te denken dat God zijner ziele genadig //zal zijn.quot;
Welk een akelige lichtstraal schiet daar uit de donkere diepte van Filips eigen ziel! Met welk een vreeselyken penceeltrek maalt hy-zelf daar de beeltenis van het leven zijns gemoeds !
Zijn sekretaris had hier bygevöegd: //Maar van den anderen kant //zien wy dat in dergelijke omstandigheden de duivel gemeenlyk aan de //ketters zoo veel kracht geeft, dat, indien Montigny zulk een geweest //is, hem die kracht niet ontbroken zal hebben.quot; Filips schreef aan den kant van dezen volzin : //Haal dit door; men moet van de dooden //het beste denken.quot;
Men ziet het — de gantsche atmosfeer waarin die Koning ademde was vergiftigd. Het mag waarlyk geen verwondering baren dat hy een afkeer koesterde van een reis naar de Nederlanden: zelfs de lucht van het Brusselsche hof, hoe besmet alreeds, moet hem nog te zuiver zijn geweest!
O — de dichter had het recht, toen hy de somberste kleuren temperde op zijn palet, om het beeld te ontwerpen van den man die als een geheimzinnige figuur der 'verschrikking op den voorgrond van zijn tijd stond , allenvege van licht omgeven , en zelf toch in raadselachtig duister gehuld; de dichter had het recht, toen hy, zelf huiverend , schilderde:
Filips ile Tweede staat als vreeslyk Iets alleen.
Des Korans Eblis en des Bybels Kain — neen,
Zijn niet zoo zwart, als in zijn Koninklyke woning,
Het dompig Eskuurjaal, dat Spooksel van een Koning.
Filips de Tweede was 't zwaarddragend kwaad. Gelgk Een aaklig bange droom woog hy op heel zijn rijk.
De Sprake schoen
Verzegeld op zijn tongj zijn ziel voor nienschenoogen Een diep geheim. Zijn throon rustte op bedrog en logen;
131
M 0 N T I G N Y.
Dc macht der duisternis had hem haar arm gewijd, De nacht haar sluier voor zijn bloedig werk.
't Was Satan, die in naam van God den Scepter hiel.
De dingen die elkaar verdrongen in zijn ziel,
Geleken 't schuifelen van kruipende gedrochten.
De Hertog moest nu de zaak van Montigny laten behandelen als of deze zijn natuurlyken dood ware gestorven, en gelijk hy voorheen ten opzichte des Markgraven van Bergen gehandeld had. Zoo werden dan op den twee-en-twintigsten Maart 1571 , naar vonnis van den Raad van Beroerte, al de goederen en bezittingen van Montigny, zoo in Spanje als in de Nederlanden , verbeurd verklaard, welk vonnis door den Koning werd bekrachtigd.
Floris van Montmorency, Baanderheer van Montigny, Ridder van het Gulden-Vlies, en Stadhouder van Doornick, had slechts den ouderdom van twee-en-veertig jaren bereikt, toen hy. Edelman naar geest en hart zoowel als van geboorte, het slachtoffer werd van den bekrompen geloofs-yver en kleingeestigen argwaan van den gekroonden kancelary-klerk uit het Eskuriaal. Door afkomst, rang, en hoedanigheden behoorde hy onder de aanzienlykste en verdienstelykste Nederlandsche Grooten; en de gewichtige zaken waarin hy gebezigd werd, bewijzen genoegsaam welk vertrouwen men in zijne bekwaamheden stelde.
De vier laatste jaren zijns kwaadaardig vernielden en raeêdoogloos verkorten levens bewijzen niet minder overtuigend welk een erbannelyk schepsel Eilips de Voorzichtige was.
Maar het was niet alleen bloed van vreemden — ofschoon dan ook vrienden — dat geplengd was uit de kostbare offerschale op het altaar der vrijheid van Nederland : de offerende Hoogepriester had ook druppelen moeten afstaan van wat door zijne eigene aderen vloeide: ook in het Huis van Nassau was rouwe over een dierbaren telg: Juliana van Stolberg, de onderworpen Christinne by uitnemendheid, weende bittere tranen over het gemis van een dierbaren zoon, en Oranje was het zwaard door de ziele gegaan, dat het harte trof van zijn broeder
132
il
m m
I m
■ ■
■ H
aMH
Hl Wol
Ü
■ 1 |gt;'-\ .
■■ ' I quot; rti1
■
illftiliiSKia
iw®
lhJjquot;-'i3» , i. «?
::pv.^;c
ij^yt 1 fj'nyif')i\^t»r-'^ijMjli^^imyifffiiitiji'i-. i
■^M
In^raiR.' '. ■ IHH ■.v..,vv.;j--' ••.„.•;..quot;.1;V.,V.V...., .lt;!/ySBMMlB8SaÉ»wBFwlBgBW
BMWMMKM ' 11
1« '
GRAAF A U O ]j F.
Hoe weemoedig ruischen in het nationaal lied des Nederlandschen volks die eenvoudige maar treffende klaagtonen :
„Graaf Adolf is gebleven
«Tot Friesland in den slag;
ii Zijn ziel, in 't eeuwig loven ,
«Verwacht den jongsten dag.quot;
Ten volle drukken zy ook de diepe droefheid uit, die Nederland beving op de doodstijding van den rainnelyken jongeling, wiens leven zoo vruchtbaar had kunnen zijn voor de edele zaak waaraan hy zich onder de leiding zijns oudsten broeders had toegewijd.
En wat ons van dat leven bekend is, wordt evenzeer door die weinige regelen in hoofdzake met breeden omtrek gemeld. Vroeger onopgemerkt, en door zijne drie oudere broeders overschaduwd , verscheen hy eensklaps als een snelle, schitterende lichtstreep aan den hemel des roems, om daarna ook even plotselyk onder te gaan. Echter niet om vergeten te worden. Hy heeft zich niet gespaard voor Nederland, toen het in bangen nood de worsteling om de zelfstandigheid aanving — door alle eeuwen heen , waarin het die zelfstandigheid zal blijven genieten , zal het ook zijn edelmoedigen helper met dankbaarheid blijven gedenken , waardeeren, en huldigen.
GRAAF A D O L J?.
Graaf Adolf van Nassau was de vierde der vijf uitmuntende zunen, 1door de uitmuntende Juliana van Stolberg aan haren tweeden echtgenoot Graaf Willem den Rijke geschonken ; hy werd geboren te Dillenburg, op den elfden July 1540.
Open van trekken — een gelaat dat de frissche onbevangenheid verried van het jeugdig gemoed, prikkelbaar voor de nieuwe denkbeelden die onder de menschheid waren ontwaakt en haar een nieuw leven voorspelden — won hy spoedig het hart van hen tot wie hy zich wendde of in wier kring hy zich bewoog, en werd hy als een hoofsch en vrien-delyk Edelman by allen bemind. Onvervaard van nature, was hy heldhaftig in den krijg, gespte hy zich vrolyk het harnas aan, en trad hy den vijand niet onvertsaagde kloekheid tegen.
Dit is alles wat wy weten van zijn karakter; genoeg echter, voorwaar, om ons ten gunstigste voor hem te stemmen.
En wat ons nu van zijn leven bekend is?
De veldslag by Heyligerlee.
Dat weinige mag derhal ven de gantsche voor hem by ons beschikbare ruimte beslaan.
Oj) den vier-en-twintigsten April 1568 viel Graaf Lodewijk met een handvol soldaten — het getal vijftig wordt genoemd — nog ongemon-sterd, onbetaald , ja gedeeltelyk zelfs ongewapend , uit het Munstersehe het verschrikte Groot-Oldambt binnen. Onvoorziens besprong en veroverde hy er het kasteel te Wedde , dat zich sinds verheffen mag de eerste plaats in de noord-oostelyke provinciën te zijn geweest, waar de banier der vrijheid werd geplant. «Nunc aut nunquamquot; gaf zijn vaandel te lezen, wanneer de lentewind de heldere banen deed uitgolven — en die
leuze was niet te vergeefs. //Nu of nooit!quot;.......het trilde door menig
harte; het dreef daaglyks menig wakker gezel den weg op naar de groene velden tusschen de Wildervanksche venen en het Boertanger moeras; en weldra was er 's Graven legertjen op het kasteel tot een genoegsame krijgsmacht aangegroeid, om een stouten tocht noordwaart te wagen en zich meester te maken van Appingadam.
Hier was het dat hem versterking werd toegevoerd door een zes-en-twintig-jarigen Ridder, in wien de Keurvorst van Saxen wel den
134
Kigemllyk sproten uit dit liuwclyk zes zonen, maar Herman, geboren op den negenden Augustus 1534, stierf reeds vroeg.
G 11 A A F A D O L J!'.
beminnelyken jongen Edelman zou hebben herkend, dien hy onlangs te Wittenberg had ontmoet, en die nu door Graaf Lodewijk met vreugdevolle hartelykheid als zijn broeder Adolf werd begroet. Hy vond hem vol vurigen moed in het harnas, aan het hoofd van een honderdtal ruiters, door Oranje als hulpbende gezonden.
//Nunc aut nunquainquot; gaven de vendels te lezen; maar evenzeer //Recuperare aut mori.quot; Ook die leuze vond weerklank; en naar den Dam aan den Fivel stroomde weder een aantal moedige borsten, die niet allen slechts alleen gelukzoekers waren , maar waaronder evenzeer Nederlanders werden gevonden, wien de leuze een eed gold: //Herwinnen , of sterven !quot; om zich te tooien met het roode veldteeken, dat wel de Spaansche kleur, maar hier tevens het merk van Lode wij ks dienst was.
Met de herwinning was een aanvang gemaakt — zy moest worden voortgezet. Groningen was het hoofddoel der eerste onderneming; derwaart dus de tocht gericht.
Op den weg van Appingadam naar Groningen, het dichtst naby de laatstgenoemde stad, ligt het dorp Slochteren. Hy hield er stand; en van hier, waar nu het verachte geuzenvaandel trotselyk uitwoei in het harte van het gewest, deed hy der magistraat van Groningen weten dat hy gekomen was om met Gods hulp het land te verlossen van de Spaansche tyrannic; maar hy deed er ook de bedreiging op volgen, dat hy vijanden zou zien in wie hem tegenstonden.
In onzekerheid en angst, Lodewijk en Alba beiden vreezende, en voor weerstand als voor overgave evenzeer te rug deinzende , bood het verschrikte Stadsbestuur den stouthartigen Grave een somme gelds aan, indien hy, tijdelyk ten minste, wilde afhouden. Het voorstel kwam Lodewijk in zijne omstandigheden te zeer te stade om het van de hand te wijzen : hy maakte gebruik van de gelegenheid om een deel zijner krijgsknechten van geld te kunnen voorzien, en trok daarop weder naar zijn legerplaats aan den Fivel te rug.
Na van hier uit op den twintigsten Mei den Heer van Groesbeek uit Witte-Wierum te hebben verdreven, keerde hy nogmaals te rug , en toefde er tot dat de avond van den twee-en-twintigsten Mei de bewegingen zijns legers met den sluier der duisterheid overdekte. Hy had gewisheid bekomen van verschillende tijdingen die uit het zuiden naar het noorden waren overgewaaid: hoe de toornige Hertog de
135
GRAAF ADOLF.
roekelooze rebellen vernietigen zou; hy had de vijandelvke benden onder het bevel des Graven van Aremberg dien dag zien opdagen en voor hem verschijnen; hy had zelf reeds eenigen zijner arkebusiers in een felle schermutseling op dien eigen namiddag verloren. Zoo als hy thands gelegerd was, kon hy by een nieuwen aanval op geen gunstigen uitslag rekenen; hy moest zijn terrein verbeteren, en zulks met haaste, en zich tevens tusschen Aremberg en Megen werpen, welke laatste met zijne versterking nog niet was aangekomen. Met goeden krijgsmans blik had hy te voren alreeds den omtrek verkend, en het landschap rondom de oude abdy der Premonstratessen , die het ontstaan en den naam aan het dorp Heyligerlee geschonken had, bood hem met hooge zandstreek, met heuvel en woud , met moerassig weiland en overvloed van slooten, een bodem van uitstekende ligging. Van den Dam voerde de Woltwegh over Slochteren langs de Noord-Broeksche venen der-waart ; en nu geraakte omstreeks middernacht het leger, welks muiterij om soldy hy had weten te bedaren, in heimelyke beweging. In alle stilte zetleden zijn drie honderd ruiters zich in den zadel; in alle stilte legden zijne musketiers en arkebusiers hun schietgeweer, zijne speermannen hunne lansen over den schouder; geen trom rommelde, geen pyper bracht het fluitjen aan den mond; zacht werden de bevelen gegeven — en zoo verdwenen die ruim drie duizend krijgers weldra in de duisternis der nacht, op het hooge pad in de richting naar het zuiden.
Na de schermutseling van den vorigen namiddag, die tot zons-onder-gang had geduurd, had Aremberg zich te Witte-Wierum 1 — dat zijn kleurige uaamsbyvoeging aan Premonstreiten dankte — te rug getrokken en neder geslagen. Hier vernam hy des Zondags morgens, drie-en-twintig Mei, wat er te nacht aan den Dam was geschied; en daar hy tevens van de muiterij der benden vernomen had, besloot hy om Graaf Lodewijk op den voet te volgen. Van Witte-Wierum opbrekende, trok hy eerst naar den Dam, en sloeg van daar, met versnelden marsch, den zelfden weg in dien zijn tegenstander genomen had.
136
Zoo was het middag geworden. In de verlaten abdy der Premonstratessen , thands met krijgslieden vervuld, rammelde en klonk niet slechts het staal van harnas en geweer, maar ook disch- en drinkgeraad:
In do Archives, III. 221, «Wittwcrquot; genoemd, doch verkeerdelyk voor liet naby den Eems-mond gelegen Wijtwert gehondeu.
GRAAF A U O L F.
Graaf Lodevvijk, Graaf Adolf, de Heer van Haultain en andere Bevelhebbers hielden er het middagmaal, terwijl de krijgsbenden in de onmiddelyke nabyheid op den zandrug en tusschen het geboomte naar de zijde van Winschoten waren gelegerd.
Daar daagt even haastig als plotselyk een trouwe bewoner der omstreek op , en verkondigt de nadering des vijandelyken legers. Terstond geraakt alles in beweging, en kiest Graaf Lodevvijk zijn stelling. Op den hoogeren zandgrond tegenover den heirweg , achter door welig geboomte, ter linker zijde door een heuvel beschut, plaats hy de kern zijner thands ten strijd gewillige benden. Zy vormen twee karrees, ongelijk in aantal, maar beiden van meer langen dan breeden vorm , waardoor de getalsterkte minder schijnt dan zy is ; musketiers dekken de zijden, en het front wordt beslagen door de ruiterij. De heuvel wordt bezet door lichtgewapende manschappen , en drie of vier honderd Waalsche scherpschutters leggen zich in drooge slooten, achter een hoogte langs den weg, die ten deele door houtgewas is gezoomd. Dus is de stelling waarin hy den vijand kloekmoedig en vol strijdlust afwacht , niettegenstaande hem alle grof geschut ontbreekt.
Inmiddels heeft de zon zich door het zuidwesten heen gewend; de kerkklokken der naburige torens slaan vijf. Daar klinkt het naderend trom- en pijpgeluid; daar wapperen de Spaansche vaandels : do vijand rukt aan. Geharde en geoefende benden. Curtio de Martinengo voert vier honderd zijner Spaansche en Italiaansche ruiters aan. Gonzalvo de Braccamonte rijdt aan het hoofd van de drie vendelen Lombarden. Duizend voetknechten van het Sardiniesch regiment zijn daar in het geweer, en vier honderd Duitschers zijn versterkt geworden door vijftien honderd hunner wapenbroeders, uit de bezetting van Leeuwarden gelicht. Golvende vederbosschen op blinkende helmen, en cierlyke veldteekenen over met verguldsel bewerkte harnassen worden nog bovendien aanschouwd, want ook Edellieden uit.Artois en Henegouwen, pas met Aremberg uit Frankrijk te rug gekeerd , bevinden zich onder de bevelhebbers. De Graaf-zelf rijdt daar op een graauw-wit strijdros, met zijn gevolg van officieren, en hy twijfelt geenszins aan de overwinning — wanneer Megen, die reeds van Coevorde op marsch is, zal zijn aangekomen.
Hy is echter te goed krijgsman, om niet terstond waar te nemen welke duchtige stelling de Geuzen hebben ingenomen , en hoe zy party
W. J. HOFDIJK, ORANJE. 18
1.37
(i U A. A F A D O L P.
hebben getrokken van den guustigen bodem waarop zy staan, van den verraderlyken, door wateren en kuilen gebroken dras- en veengrond die hen omringt. Zijn scherpe blik laat zich niet misleiden door het loos ontplooien van slechts een tweetal vaandels, als ware de macht, daar ontwikkeld, slechts gering. Daarentegen kent hy evenzeer de overmoedige stemming der zijnen , die niet dan de heftige begeerte koesteren om tegen dien gemin-achten saamgerotten hoop te worden aangevoerd. Zoo staat hy daar eigendlyk tusschen twee vijanden, waarvan hy op dit oogenblik nog niet kan beslissen wie hunner hem de gevaarlykste mag zijn.
Hy zal beiden bezig houden : genen door hen met zijne vuurmonden te teisteren , dezen door hen in schermutselingen af te leiden.
De Groningers hebben hern zes stukken geschut verschaft , als speeltuigen des doods door het sarcasme of door den wilden krijgslust met de namen Ut, Re, Mi, Fa, Sol, La gedoopt, en hy'gelast dat men daarmede van achter het houtgewas een vuur opene tegen den zoowel bezetten als beschuttenden heuvel. Een handeling zonder vrucht: de Geuzen worden er luttel door beschadigd, de Spanjaarden er even weinig tot geduld door bewogen. Een krijgslist van Graaf Lodewijk, die zijnen lichtgewapenden den last geeft om een beweging van weifeling in hun stand houden te maken, prikkelt der Spaanschen overmoed tot bitse onstuimigheid. Een kreet van verontwaardiging over des Veldheers talmen gaat by hen op. Men verwijt hem dat hy hun de buit onthoudt, door hun die met Megens soldaten te willen doen deelen; ja men duwt hem zelfs toe dat hy, onder het masker van getrouwheid aan den Koning, diens zaak verraadt, om de kettersche rebellen te steunen!
Dat is te veel voor zijn eerlyk krijgsmanshart. Opendlyk verklarende dat hy alle schuld van zich werpt, nu op zulk een onverandwoordelyke wijze de aan hem toebetrouwde overwinning, waarover hy nog dien eigen morgen byna met verzekering aan Alba geschreven heeft, in de waagschaal wordt gesteld, geeft hy dan nu tegen wil en dank het bevel tot een meer scherpen aanval, en laat het geschut verder zijwaart van onder het jonggelooverd geboomte langs den weg brengen, ten einde meer op het front zijns vijands te kunnen werken. Terwijl onder den donderenden knal zijner kanonnen de blaauwe kruitdamp opwaart walmt, krinkelen wolken van graauwe stof langs den heuvel omhoog, waar de lichtgewapende bende weldra de haar bevolen krijgslist voltooit; als in
188
GRAAF ADOLF.
verwarring stuiven zy te rug, en geven den zandberg tot aan de kruin voor de aanvallers bloot.
Thands zijn de Spanjaarden niet te weerhouden : zich van den heuvel meester maken is de daardoor ten deele beschutte Geuzen macht vernietigen — en jubelend stormen zy voorwaart. De achterste kolommen dringen de voorsten, als willen zy te gelijktijdig met hen op de plaats der overwinning zijn, en de voorsten reppen zich om die glorie ongedeeld te genieten. Maar plotselyk gaat een andere kreet dan die van triomf onder die voorste rijen op. 't Is alsof de aarde zich opent voor hunne voeten, gretig om hen te verzwelgen: het verraderlyk groen, dat het dras der venen met een luchtig weefsel overspreidt, scheurt aan alle zijden van een, onder de gewapende mannen die plompen en plonsen in moeras en modder, en die nu worstelend worden voortgestuwd of vertrapt en vertreden door de immer achter hen aanstroomende massa. Het gegil en gejammer, het gevloek en gekrijsch gaat verloren in de daar achter steeds aanhoudende jubelende krijgskreten , het gekletter der wapenen, den donder des geschuts. Maar ook in het geknal der Geuzenroeren : want Lodewijks musketiers passen thands wakker op hun plicht, en de kogels missen niet in dien dichten, warrenden , worstelenden hoop. Het wordt een afgrijselyk mengsel van stuiptrekkende lichamen , van met bloed en slijk bespatte rustingen en wapentuigen , spartelende , of half bedolven, of wech zinkende, of reeds geheel verdwenen in den borlenden en schuimenden modder. Er zijn er nog, wien mindere diepte en meer vaste plekken de gelegenheid tot redding bieden; die zich opwringen uit den modder, en voort strompelen en streven naar den zandgrond. Maar hier verwaarloozen Lodewijks piekeniers hun voordeel niet, en met de scherpte der lans drijven zy den ter aller zijde door den dood aangegrimden vijand in het moeras te rug.
Thands breidt zich ook de verwarring achterwaart uit. De trotsche aanvallers beginnen besef te krijgen van wat er daar op dat van stof en kruitdamp overwolk tooneel omgaat. Bewustzijn van den dreigenden nood, woeste verslagenheid en toch machtelooze woede warlen daar onder de vaandels; by de Bevelhebbers evenzeer het begrip van de dringende noodzakelykheid om zich te herstellen. Doch daartoe laat Graaf Lodewijk hun geen tijd: snel het tijdstip berekenende, doet hy de benden, die hy tot hiertoe achter den heuvel buiten het vuur gehouden had, dien heuvel omtrekken en de Spaansche achterhoede in den
GRAAF A D O L 1'.
rug vallen, Bracctimontes bruine Sardiniërs ontfangen den eersten schok — maar hun zedelyke kracht is heen, hun vertrouwen gebroken—r •ly weerstaan dien schok niet: hunne Bevelhebbers zelfs, hunne Kolonels en Hoplieden verliezen den moed, ja hun Maestro del Campo, de snoevende Braccamonte-zelf, proeft de snelheid van zijn paard in een ijlende vlucht.
De dappere Aremberg daarentegen, het slacht-oft'er der dolzinnige onberadenheid van de zijnen — snoevers die nu lafaarts blijken — kan aldus het slagveld niet verlaten. Zij het om in wanhoop misschien nog een laatste wending te willen beproeven; zij het om onder het vijandelyk staal den dood te vinden eens krijgsmans die zijn onbezoe-delden heldennaam boven alles schat — hy doet de trompetten steken van Martinengoos ruiterij; op zijn blanken strijdhengst gaat hy hun voor, met geheven zwaard als of het ter overwinning ware, en met dreunend hoefgestamp voeren de snuivende rossen hunne blinkende berijders den weg naar de hoogte op, en den vijand tegen.
Maar de Waalsche scherpschutters in de hinderlaag hebben reeds lang gehunkerd naar de gelegenheid om te doen blijken van de juistheid van hun oog, van de vastheid van hun hand — en nu is hunne ure gekomen. Een hagelbui van kogels woedt in de gelederen der ruiters, aan de oubelommerde zijde van den weg, en eer de onverwachte wolkdamp daar nog een vluchtig bewijs van aanzijn heeft kunnen geven , liggen er reeds mannen en paarden onder-een te wentelen , en is de laatste hope der eenheid van het Spaansche heir in verwarring gebracht.
Doch de Geuzen ruiters betoonen weinig lust om de eere der beslissing over te laten aan de gemaskeerde vuurroeren eener hinderlaag. Graaf Adolf evenmin. Zou de viktorie worden volvochten — de eerste onder de Nassausche vanen op den bodem van het vertreden Nederland — en zijn zwaard inaagdelyk blijven rusten in de schede! Zou h y, het bloed van Keizer Albrecht in de bruisende aderen , werkeloos moeten toe zien by eene gelegenheid zoo schoon, als waarby ooit eenig Ridder uit de beroemdste dagen de gulden spooren heeft gewonnen!
Gelukkig stelt Graaf Lodewijk vertrouwen in zijn jeugdigen Ruiter-Overste. Niet minder luid dan straks op de groene vlakte, schetteren thands de trompetten op de zandige hoogte van Heyligerlee; de zwaarden zijn getrokken; even als de blinkende harnassen schitteren zy in
140
Q R A A P ADOLF.
de reeds rossche stralen der dalende lentezon — en in vollen ren gaat het den Spanjaarden en Italianen tegen.
Geweldig is de botsing van die moedige mannen, die weerzijds bewust zijn hoeveel er afhangt van den uitslag liuns gevechts. Maar niemant beseft dat sterker dan Graaf Adolf. De jonge held drukt op nieuw zijn krijgsros de spooren in de lenden — maar in de hitte van zijn strijdlust mag hy het wel te fel hebben gedaan: het fiere paard steigert; met een wilden sprong schiet het voorwaart; zonder op teugel of stang te achten rent het door, en voert zijn in 't staal geklonken ruiter te midden der vijandelyke benden. In het geknal van pistoolschoten, in het kletteren van zwaarden, in de wilde warling van een heeten kamp, een woelende , ratelende, flitsende staalmassa, waarvan de deelen zich niet schijnen te kunnen losmaken van, en als gants een zijn met het groote beweeglyke geheel, zooals al de bruisende en schuimende golven te zamen slechts een zee vormen — te midden dier van graauwe dampen overwolkte warling gaat de wapperende pluimbosch, die het spoor der geharnaste gestalte van den vurigen jonkman teekent, verloren.
En de strijd woedt voort aan alle zijden; en de verderf-engel der menschheid grijnslacht by het zien toenemen der offers , die er worden geslacht op zijn altaar. Jonkheid verschoont niet; geoefendheid schut niet; spierkracht beschermt niet; list baat niet; heldenmoed redt niet; lafhartigheid vindt geen opening ter ontschuiling, en zelfs de onstuimigheid der wilde wanhoop vermag zich geen weg te banen die ter beveiliging leidt. Ruiters, bloedend van hunne paarden gestort, en paarden , in hun doodstrijd hunne ruiters vertrappende en morzelende; en daar boven het kletteren der snijdende zwaarden , die onophoudelyk vallenden by de gevallenen werpen ; daar boven de knallende pistolen, die hun doodelyke kogels spreiden, of in de vuist der verrasten als pletterende kolven worden, die ongehelmde schedels beuken en splijten — zie daar het einde van het gevecht der ruiters by Heyligerlee.
Maar den genius der vrijheid speelt een bitter-zoete glimlach om de lippen: want evenzeer, ofschoon met een pijnlyken traan, de offers tellende, ziet hy de wega der overwinning ten volle hellen naar zijne zijde.
Waar de dalende zonnestralen van dezen bloedigen Zondag de wij-zerborden der dorpskerken in den omtrek met een rooden gloed
141
GRAAF ADOLF.
verlichten, strekt de vergulde vinger, die zich zoo rustig in zijn cyfer-kreits blijft omwentelen, als of er ter waereld geen onrust bestond, over het uur van achten. Het bloedig gevecht, even als de heldere Meidag, loopt af, en is zijn einde naby. Een aantal vluchtelingen heeft zich in de abdy geworpen, in hope van een schuilplaats te vinden. Vergeefs: de overwinnaars zullen daar hunne viktorie voltooien. Vol vurigen moed rukken zy aan; stormenderhand wordt het gebouw veroverd — en de nederlaag der Spanjaarden is volkomen.
Zegevierend schetteren Graaf Lodewijks trompetten, en de eerste bazuintonen der overwinnende vrijheid schallen in die heldere klanken over de vlakte.
Ongeveer zestien honderd lijken der vijanden, waaronder Hoplieden als Don Alvaro Osorio, Juan Paez de Soto Major, en Periche de Cabriere, benevens zeven vaandrigs, bedekken het slagveld; de Abt van Oldeklooster, //den Spangiaerden op de wagen gevolgt, om de slag van verre aen te zien,quot; is gevangen genomen.
En daar gints voert een graauw-wit strijdros een eenzamen ruiter, in rijke harnas-praal, met zich in haastige vlucht over den weg. liet edele dier is vermoeid, want een lange dag heeft veel van zijne krachten gevergd; toch reut het voorwaart, met alle kracht die het nog bezit, als had het bewustzijn van de noodzaak om zijn meester aan een dringend gevaar te ontdragen. Plotselyk ontmoet het een onverwachte belemmering: een draaiboom stuit zijn vaart. Door zijn ruiter gespoord , tracht het nog een kloeken sprong te nemen, maar stoot met de borst tegen het dwarshout, en stort op de aehterpooten. Daar knalt eensklaps een schot; twee soldeniers stuiven op den ruiter aan , die, tusschen ringkraag en helm in den hals gekwetst, hun toeroept: //Ik ben de Graaf van Aremberg; neemt my gevangen, en bergt my het lijf!quot;
Ongelukkig zijn het twee ellendelingen, even dom van begrip als woest van aart. //Gy zijt juist de man dien ik zoek!quot; klinkt het harde andwoord — en een slag met het lange roer van des feilen schutters makker werpt den Graaf ter aarde, waarna hy weldra geheel wordt afgemaakt.
Weinige oogenblikken later ligt het uitgeschudde lijk voor de oogen van Graaf Lodewijk; maar de moordenaars, die voorzeker een rijke belooning hebben verwacht, ontfangen van hem niets dan een somber:
142
GRAAF ADOLF.
wik had liever gezien dat gy my den man levend gebracht had, doch //nu het gedaan is, kan ik er u niet voor straffen.quot;
En Graaf Adolf?
Men ontwaart hem nergens. Ook sinds naderende trorapetstooten de vervolgers der vluchtende Spanjaarden van hun jacht hebben doen afhouden, bevindt hy zich niet onder de teruggekeerden. Verschillende geruchten en verhalen loopen er rond. //Hy is by de bestorming des kloosters gevallen!quot; zegt de een. — //Een pistoolschot en een zwaardhouw des Graven van Aremberg hebben hem geveld,quot; verhaalt een ander. Welk nu het ware feit mag zijn — en niemant kan er tusschen beslissen — de uitslag blijft de zelfde , en deze wordt bevestigd : men vindt hem eindelyk onder de dooden : 1
«Hy is met krijgsraans eero in 't harrenas gestorven.quot;
Adolf van Nassau was de eerste van het edele viertal uit zijn helden-kvveekenden stam, wiens bloed den bodem drenkte waarop een dubbele twijge zoo prachtig zou opschieten. Het scheen voorbestemd, dat het bloed der Nassaus den Nederlandschen grond voor Nassau koopen moest.
Het lijk werd aanvankelyk naar het kasteel Wedde gevoerd, vanwaar het vervolgends naar Emden, en eindelyk naar Dillenburg werd overgebracht. Toen had de wel christelyk gelatene, maar toch diep bedroefde moeder de treurige zekerheid van een verlies, waaromtrent nog menigen dag een hopende twijfel de beangstigende vreeze bestreden had.
iiO Gott ich thu dirs klagen,quot;
zong de Duitsche Dichter in zijn lied van meewarigheid //Von der schlacht so geschehen ist vor Groningen in Friesland, in disem 1508 jar;quot; maar het meest beklaagbaar bovenal was des jongen helden dood.
143
Sinds 1820 wijst een eenvoudig gedenkteeken, door eenige echte beminnaars des Vaderlands opgericht, de plaats van den kampstrijd aan, waarin Graaf Adolf in den opgang zijner mannelyke levensjaren bezweek.
De opeenvolging der gebeurtenissen van den strijd wordt by de verschillende schrijvers verschillend opgegeven. De byzonderheden van den moord op Aremberg gepleegd, zijn ontwijfelbaar geworden; de wijze van Adolfs sneuvelen zal wel immer met duisternis bedekt blijven.
ORANJE.
Zoo was de bloem van Oranjes eerste mede-strijders voor de vrijheid van Nederland reeds afgesneden in den aanvang dier //tragediequot;, wier ophanden zijnde verschijning de voorzienige Staatsman in den Raad van State had voorspeld. Diep was zijn edel en voor de indrukken van liefde en vriendschap zoo ontfankelyk gemoed door hun dood getroffen ; maar het vonnis dat hun den levensdraad verkortte, of de kogel die hen wech nam, prikkelde hem te meer tot wederstand tegen de dwingelandy. //Ik heb deze vaste overtuiging in den goeden Godquot; — schreef hy reeds vroeger aan Schvvendi — //dat Hy een zoo groote en onrechtvaardige «wreedheid niet zal toelaten zonder vergelding en wrake; in waarheid, //ieder man van eer en zelfbewustzijn , en vooral zy die deze Heeren //hebben gekend of vriendschap toegedragen, moeten zoo door raad //als door daad zulk een tyrannic helpen wreken. Ik verzeker u by //mijn geloof aan God en op mijn eer, dat men hun onrecht heeft //aangedaan voor God en de menschen , zooals gy-zelf in staat zijt om //te beoordeelen, gy, die steeds getuige waart van den yver en de //genegenheid waarmee zy den Koning en het land hebben gediend, //dikwerf hun leven en hunne goederen onbevangen blootstellende , en niet //anders begeerende dan daardoor de grootheid en den roem des Konings //te vermeerderen.quot;
En toch — wat had hy al niet te vergeefs beproefd ! Wat reuzenkrachten van den geest had hy niet reeds ontwikkeld ter verwezendly-king van een plan — //surtout pour le povre Pays-basquot; — verwant aan het schoonste streven van de voortreffelykste en stoutste denkers uit de tweede helft der zestiende eeuw; nochtans — waar men zijn tegenstander verhief als de beheerscher der halve waereld •— daar had hy nog geen spanne gronds verworven, groot genoeg om er een steen te planten , waarin hy zijn //eben haezerquot; zou hebben durven griffelen.
Verdiende hy dat dan niet ? Had hy misschien Gods gratie verbeurd, door als Jacob zijn vader te bedriegen en zijn schoonvader te bestelen? Als David , door zijnen getrouwe te slachten , of als Salomo door den
afgoden zijner vrouwen te wyrooken ?.....Niets van dit. Veeleer had
hy strenger dan Abraham zijn eerstgeborene moeten offeren op het altaar der vrijheid 's lands, en het bloed moeten zien stroomen zijns dierbaren broeders bovendien; ja — als de meerdere van Jona — had hy niet geaarzeld om te voldoen aan de innerlyke stem die hem riep tot de vervulling eener byna bovemuenschelyke taak.
144
O R A N ,) E.
Hy gaf alzoo den moed niet verloren. En indien hy dat hadde gedaan — hy zou niet geweest zijn wat de groote Duitsche geschiedken-ner van hem roemt; dat hy was //de éenige man in een éonigon toestand.quot; 1
Had hy zijn prachtig hof te Brussel begeven — dat getorend huis der weelde, waar een gastvrijheid werd uitgeoefend als in geen der overige verblijven van den hoogen Adel, zelfs niet in 's lands paleis waar de Hertoginne zetelde; had hy, de soevereine Prins, een onderkomen moeten zoeken hy zijn broeder Johan , en een levenswijze moeten aannemen die voor h e m een staat van ontbeering heeten mocht; zag hy, de rijke Vorst, zich gedwongen om gevolg te geven aan zijn geestkrachtig voornemen , om zelfs zijne overgebleven meubelen en kostbaarheden stuk voor stuk ter markt te brengen -; moest hy, de schitterende Edelman , zich vergenoegen met ten laatste verstelde kleederen te dragen — hy was, ondanks al deze grievende verwisselingen en beproevingen des lots, niet meer ongeduldig , niet meer neerslachtig , niet meer wrevelig.
Een natuur als de zijne , vol krachtige aandrift tot werksaamheid, kon dat ook niet immer blijven. De dood-alleen kon zijne handen slap doen nederzinken — geen menschelyke macht, geene bezwaren , geenc hinderpalen , geene voor ieder ander onoverkomelyke beletselen. Toen de mare in Nederland rond ging dat hy in den veldslag van Moncon-tourt gevallen was, schreef Viglius aan Hopper: //Indien hy werkelyk //is wechgenomcn , zullen wy allen zooveel te minder reden hebben om //te sidderen.quot; En de oude staatkundige Eries zag goed : hy had de diepte van Oranjes volhardingsgeest tot op den bodem gepeild; hy wist, dat het metalen triomf beeld te Andvverpen niet de minste vastheid bezat, zoolang de hand uit Dillenburg nog by machte was om daaraan te komen schudden.
//Men neemt den goeden weg niet om het begane kwaad te her-//stellenquot; — had Granvelle geoordeeld, toen hy vernam dat in Spanje de zwaarden werden geslepen om de beroerten in Nederland met tak
Hoeren.
'2 «Pour moy me snmble que Ie meilleur somt do vendro les motibles U ceste foire ijièces )i pieces, et que 1'on recouvrat plus d'argent par ceste fnsson que aultrcmeiit.quot; — 's Princeu eigen woorden van don zovoutienden February 1570.
IQ
w. j. noroiJK, oranje. 1 ^
ORANJE.
en wortel af te houwen en uit te roeien. Zoo iets zou vim Oranje niet worden gezegd; de door hem gevolgde baan mocht by den uitslag al niet blijken immer ten gehoopt doelwit te leiden — verkeerd was zy niet gekozen.
Sinds zijn stouten en roemwaardigen inval van 1508 zonder vrucht was gebleven, en hy weder schijnbaar rustig in üuitschland zat, peinsde hy op gants andere zaken dan op rust. Met een blik op — om zijne eigene woorden te bezigen — den //pitoyable estat,quot; waartoe //les //affaires d'un si fidel et florissant pays sont rcduictz,quot; was stil zitten hem een onmoogh kheid, omdat dit gelijk stond aan lafhartigheid, een ondeugd die hem, by alle menschelyke gebreken die hy mocht bezitten , ten eenenmale vreemd was. Het merkwaardig woord , door hem tot den Waterlandschen leeraar gesproken: //dat hy allen menschen //in vriendschap gezind wasquot; •— dat woord van echte humaniteit, een Oranje-Nassau waardig — was hem nog niet van de lippen gevloeid, maar het woonde toch alreeds in zijn harte , en hy verstond onder dat //allen menschenquot; in de eerste plaats den Nederlanderen. Verademing had hy noodig, herstel van kracht was hem een behoefte; maar toen ook toog hy weder aan den arbeid om dier menschen rechten te handhaven en hunne belangen voor te staan en te bevorderen; en hy sloeg daartoe den weg der onderhandeling in, door middel van Keizer Maxirniliaan.
Was dat uit besef van machteloosheid tot een meer aktief optreden ?
Onmooglyk. Hy was verschalkt geworden, de stoute krijgsman, maar niet verslagen, en by alle mislukking had de veldtocht nochtans de bewijzen opgeleverd, hoe hy als veldheer niet minder dan als staatsman te vreezen was.
Maxirniliaan, toenmaals nog niet door een vooruitzicht op de verbintenis van een zijner dochters met de Spaansche kroon omgekocht, zond zijn broeder-zelf, den Aarts-Hertog Karei, naar Madrid, om den Koning tot verzoenende maatregelen te bewegen. Pilips toonde zooveel verontwaardiging als hy den broeder des Keizers mocht laten blijken. Vele gronden voerde hy aan, waarom het hem onmooglyk was om die brutale Nederlanders — die durfden meenen dat men menschelyke rechten mocht doen gelden tegenover Koninklyke rechten — anders te behandelen dan hy bad gedaan en nog deed ; de voornaamste dier redenen was, //dat hy de vvaere godsdienst, volgends de Leer van de
I 1Ü
ORANJE.
wRooinsche Kerk in al zijne landen en Heerlykheden gevol{;t wilde //hebben , vvaer van hy nog ter rechter, nog ter slinker hand soude //afwijken : ook hing daer aen de rust des volks, soo wel als de zaelig-//heit der zielen; 't welk de Heidenen selfs over hunne valsche Gods-//dienst had doen waeken.quot;
De vrome man , die weinige jaren later dezen zelfs tot verdierlyking opgevoerden godsdienst-yver veil bood — mits hem dat wierd betaald met de Uuitsche Keizerskroon !
En welke diensten zijn satelliet in de Nederlanden aan de godsdienst bewees, kan het best worden opgemaakt uit de getuigenis van Granvelles broeder Frederik, Heer van Champaguy, die verklaarde: dat //de gods-//dienst meer naar uiterlyke schijn en vertooning, dan werkelyk en //nadrukkelyk werd ondersteund.quot; Trouwens — de man die Joan Schoorls beroemden leerling Antoni Moro //te Brussel in zijn dienst gebruikte tot het naar 't leven afmalen zijner By zitten of Speel-meisjensquot;, kon wel niet worden gerekend de godsdienst zedelyk, alzoo eeniglyk en waarachtig, bevorderlyk te zijn, en de Kerk had luttel te roemen op den man die hier hare verouderde rechten moest handhaven.
In Oranjes gemoed daarentegen was allengs een andere overtuiging gerijpt. Mocht hy vroeger te staatkundig zijn geweest en //te omzichtig om den stap des overgangs te doen , zoolang hy door het zelfde beginsel niet al zijne handelingen en ontwerpen tot eenheid kon ordenen,quot; ondanks zijn wensch om zich als //den held des hervormden geloofsquot; te doen aanschouwen — de omzichtigheid was, in plaats van eene heer-schende macht, eene onderworpene hoedanigheid geworden; mocht hy alreeds tijdig hebben doorzien , en by anderen tot de ervaring zijn gekomen , //dat geene aardsche belangen met meer overgegevene zelfopoffering worden behartigd dan wanneer innige overtuiging ze met de eischen van hoogere behoeften verbindtquot; — tbands stond hy-zelf praktiesch op dat standpunt, en beschouwde hy van daar uit de zaken met geen anderen blik. Teleurstelling , tegenspoed, lijden — hoezeer zy krachtige gemoederen dikwerf verbitteren — hadden hem loutering gebracht, die zijn gemoed meer vastheid hadden gegeven dan ooit voorheen ; een nu gewijzigd maar niet minder zelfstandig en degelyk stelsel was hieruit voortgesproten. Zijn tijd van transigeeren was voorby. Vrijheid van denken voor alten — maar op grond hiervan dan ook algeheele uitslui-
147
0 11 A N J E.
ting van het uitsluitings-beginsel. En naardien ile Kerk dc belichaming van dat beginsel was, volgde daaruit noodwendig de terugzetting van de Kerk, om haar heure overmacht te benemen: eene redeneering, die volkomen logiesch moet worden genoemd , al was er een schijn van hardheid in de uitvoering.
En daarom peinsde hy te meer en te ernstiger op wederom een anderen weg, waarlangs hy het kreunende land zou kunnen verlossen van den //beul fenijnigquot; en den //roover grijnigquot; — zoo als het in het felle schimpdicht klonk — die een gulden zwaard had ontfangen
«Om de Geuscn te maken vevvaoit;
«Ja omdat den bloedgierigen Tyran «])acr mede sou ombrengen wijf en man,
«Die God vresen en dienen van herten fijn ,
«En om dc religie dolon en in smerten sijn.quot;
Had hy vrienden verloren — hy had er ook behouden; waren hem krachten ontvallen — hy had er ook aangewonnen; was zijner party in de Nederlanden de mondschroef aangelegd — zy was daarom nog niet verstomd.
Alen wist het: uit den lande geweken , was hy er nog met hart en hoofd binnen, en daarom waren er getrouwe oogen genoeg die voor hem rond zagen , kloek en scherp, en hem kondschapten wat er gedacht , gesproken, gedaan werd. Er waren reizigers te voet en te paard, verspied zoowel als onverspied, die hem op de hoogte der zaken hielden , en hem in staat stelden om, van den hoogen Dillenburg uit, in alles het terrein te overschouwen waarop en te midden waarvan hy weder handelend moest optreden; die hem in staat stelden om te berekenen wanneer het oogenblik zou gekomen zijn waarop hy het zwaard weder zou kunnen trekken, en de schede wech werpen; die het hem vergemakkelykten orn zich te vergewissen van den omvang der zedelyke en stoffelyke steuuselcn, die noodwendig allengs moesten toenemen, naarmate de //onuitsprekelycke bloetdorstige tyrannyequot; de felle vuist persender samen neep.
En onder de getrouwe vaderlanders die aldus volhardend, van verre en van naby, met hem werksaam waren, bevond zich reeds in J568, nog voor den Maastocht, de Zuidhollandsche Edelman Adriaan van
I IS
S W I K 'I' JO N.
Gletrouwe dienst, yver en verkleefdheid waren niet vreemd, in dit adeloud Geslachte : toen Graaf Willem de Vierde zijne vazallen opriep ten Frieschen tocht, in 1345 , volgden twee der drie zonen van Heer Ramp van Swieten , de oudste en de jongste, de Grafelyke banier, en zy sneuvelden in hare verdediging.
De tijden veranderden; de moed om een aangekleefd beginsel te verdedigen, met opoffering des noods van lijf en goed, veranderde in het Huis van Swieten niet. Maar Heer Adriaan had zich een gants andere banier gekozen dan waarvan zijne voorvaderen zich ooit een denkbeeld hadden gemaakt; die der Hervorming. In 15Ö6 sloot hy zich derhal ven den Edelen des Verbonds aan , en hy was een der on wankelbaren die het met volhardenden yver trachtten te vorderen,
Hoe de noodlottige gevolgen, die daaruit gingen opwassen, hem reeds spoedig zouden dwingen om zijn eigen levensplan te wijzigen, of — liever nog — geheel wech te werpen, en zich een geheel ander te scheppen — daarvan mag hy in den aanvang des volgenden jaars voorzeker wel reeds een volkomen besef hebben gehad. Waartoe anders de moeite die hy zich gaf om Graaf Herman van Heiincberg te bewegen om de vijf-en-veertig morgen lands «aan de hofsteden Zwieten gelegen,quot; in eigen goed te veranderen , //onder voorwaarde dat hy, van dien tijd
149
S W I K T li N.
af, de hofstad en het huis van Zwieten, met den boomgaard, sing'els en de omdyking, in gemelde vier-en-vijftig morgen begrepen, te samen negen morgen groot, van welgemelden Graaf Herman en zijne nakomelingen nou verzoeken en verheergewaden ?quot;
Eigen goed kon worden verkocht, leengoed niet, en landerijen konden in die dagen beter van de hand worden gezet dan een kasteel als het schoone huis te Swieten , dat zijne torens zoo fier aan den Hoogen Rijndijk by Soeterwoude ophief.
Hy verkreeg hetgeen hy wenschte, maar hy genoot er onlange van: de handelingen des Hertogen van Alba, den vreeselyken engel uit den Apokalips gelijk, de wraakfiolen des Konings uitgietende over het hoofd der weerspannige bevolking, noopten hem te doen wat reeds zoo velen — daaronder eigene verwanten, zijn schoonbroeder, de Heer van Calsla-gen — deden: ter beschutting van lijf en leven uit te wijken. Het voorbeeld , door den doorluchtigste aller ballingen gegeven, mocht ge-rustelyk tot navolging noopen: beter met Oranje het leven te sparen tot arbeiden onder tarten van den dood, dan met Egmond en Hoorne het hoofd in den strik te steken, en voor 's lands toekomst verloren te gaan.
Toch zou die strik hem onverwacht om den hals zijn geworpen , indien niet een edelaardige overheids-persoon daarvoor hadde gewaakt. De bekende wijze waarop de geloovige zoon der Kerk, die naar Nederland was afgezakt om er de ketters te tuchtigen, ten jare 1568 de Vasten inwijdde, had ook in hem een slacht-offer moeten vinden: ook zijn naam stond op de lijst der personen die, alle gewesten door, in de nacht na den vrolyken Vasten-avond moesten worden overvallen , opgelicht, en in boeien geklonken, om daarna volgends de plakuten te worden gevonnisd. 1
Gelukkig was Jan van Berendrecht, de Schout van Leyden, niet een van die armhartige Nederlanders, die den Landvoogd met vreeze en bevinge, of — laaghartiger nog — uit baatzucht, naar de oogen zagen. Hy deed Swieten heimelyk verwittigen van het lot dat men hem had toegedacht — en toen de Kommissaris van Beroerte met zijne satellieten
150
Volgends hcricht rnn den Ilurtog-zclf bekwnm hy op deze wijze een vijf honderdtal gevangenen ; nog ongeveer drie honderd meende hy later meester te worden, en tevens had hy het oog op eenige rijke burgers: niet om ze ook op het schavot te brengen, maar om een deel van hun vermogen als losgeld te bekomen; de Koning kon echter verzekerd zijn — schreef hy — dat zich onder die afkoopbaren geenen bevonden die het hoofd hadden verbeurd!
S W I E T K N.
de vangst meende te doen , was er een balling te meer uit de Nederlanden op weg. Ongedeerd kwam Swieten met anderen te Emden aan, waar het hem den lijve ten minste geen leed kon brengen of de Hertog hem, en zes-en-veertig anderen daarnevens, by vonnis van een-en-dertig Augustus het land ontzeide, met verbeurtverklaring, natuurlyk, van zijne goederen, op grond van te hebben bvgewoond wies Nouvolles Preches, et pardessus ce d'aultres mesusages et delicts qui s'en suyvent.quot;
Maar zich bergende in den vreemde , liet hy de heilige zake niet los waarvoor hy zijn vrede, zijn rust, zijn welvaart, ja zijn weelde had opgeofferd. De bitterheid der ballingschap was hem ongetwijfeld nog een spoorslag te meer om te arbeiden voor zoovele duizenden die dat lot met hem deelden , voor zoovele duizenden anderen die daarover in kommer verkeerden, of daardoor in ongeluk, in ellende, ja ten deele in gebrek waren gedompeld. Wat zijne roemzuchtige voorzaten Dieryk en Herman veil hadden gehad voor de banier des Graven, had hy veil voor den standert des Princen, omdat die een met de Hervorming was. Er moest hem dus alles aan gelegen zijn om te weten wat de Prins wilde, opdat hy er zijn eigen wil naar regelen en aan dienstbaar maken kon , en hy stelde zich daarom reefis spoedig ter beschikking. Met den rechtschapen zeemtouwer Pieter Adriaansen, die zijn nverfquot; aan de Leydsche veste mede had moeten verlaten , vinden wy hem ten zelfden jare binnen Dillenburg, vanwaar hy vervolgends met zijn even wakkeren medgezel heimelyk naar West-Friesland toog, om daar de steden te bewegen tot verzet tegen Alba, en tot aansluiting aan den Prins; en de gevolgen hebben doen blijken, dat hy er het goede zaad niet vruchteloos heeft uitgestrooid, al had het tijd noodig om het onkruid, rondom zich heen, boven het hoofd te wassen. Maar ook die tijd van afwachten mocht voor hem niet dadenloos voorby gaan, en toen het land hem daartoe geen gelegenheid meer bood, koos hy met zoo meni-gen anderen Nederlander, wien de warmte des geloofs, en de stoutheid des harten alle andere bedenkingen overwogen , het bevveeglyk element, dat in veiligheid verkiesbaar bleek boven den vasten bodem — de zee.
Het dartele schip — de baren beheerschende, wanneer zy in vrolyke kalmte zijne zijde omspelen, maar heur weerlooze prooi, wanneer wolken van schuim den steven omspatten, en brullende stortzeen manschap, want, en scheepstuig van het verdek slingeren — werd de toevlucht aller moedige geesten.
151
S \V 1 E T E N.
En nu het jaar 1572 is aangebroken — Spanje naar het schijnt een flonkerende starre toonende in 't verschiet, den Nederlanden daarentegen slechts een zwartbewolkte kim , wier dampen hoe langer hoe tastbaarder worden — nu zit Oranje op den Dillenburg, en peinst hoe hy dien sluier zou mogen verscheuren; nu dooien velen zijner beste aanhangers als verspreide krachten op de zoo weinig herbergsame zee, en met hen ook Jonkheer Adriaan van Swieten.
Ongetwijfeld bezielt dezen de zekere hope, dat de zaken in het vaderland eenmaal een gunstiger keer zullen nemen; dat hy, onder betere omstandigheden, eenmaal weder vasten voet op den geliefden bodem zetten zal, en er betere krachten aan toewijden , dan by op dit oogenblik vermag.
Méér dan hy wist was intusschen de ure naby, waarop hy een werkdadig deel zou nemen aan het stoute feit, dat den sleutel wringen was in het stalen slot der keten , waarmee Spanje Neerlands lendenen omslingerd hield. Hoe spoedig hy des van Vrijbuiter-kapitein weder Hopman te velde zou wezen; hoe hy aan het hoofd eener geringe bende van negen-en-sestig voetknechten, en van slechts een enkelen ruiter, 1 op een ongezadeld paard, vergezeld, zich met byna vermetele koenheid van het door de Magistraat aan de Spaansche zijde gehouden Gouda zou meester maken , nadat hy alreeds Oudewater aan den Prins had gebracht; hoe hy het weder verloren Oudewater, na den afschuwelyken moord, nogmaals uit den Spaanschen klaauw zoude rukken; hoe hy vervolgends tot het plechtig gezantschap zou behooren, dat namens Aarts-Hertog Matthias en den Prins by den Arnhemschen Raad moest aandringen op het samenbrengen der benoodigde penningen, en op het gemeenschappelyk handelen ten behoeve van het in zorgwekkenden toestand verkeerende vaderland; hoe hy verder zich veelvuldig verdien-stelyk zou maken zoowel in staatszaken als met het krijgsgeweer, ondanks tegenwerking en verdrietelyke teleurstellingen — zijnen blik was het tooneel nog niet geopend waarop, hy die akten in het beweeglyk drama zijns levens zou afspelen; hy was thands nog de zwalkende watergeus. 2 Intusschen — zijn velen van Oranjes medestanders ter zee zwervende en dooiende, ruitende en stroopende, toch gants niet allen: menig hunner heeft het land gehouden, arbeidende met hem of in zijnen geest, en onder dezen behoort de eerste plaats aan zijn op hem volgenden broeder
1 Jan Pieterson, Watergrnaf van Oudewater.
2 Zie van zijn verder leven Bylage A.
152
t' liAAÏ :)rnj ;\.iNJ
lóri!.
G U A AP JO II A N.
Hy was de tweede der vijf zonen , door Gravin Juliana haren echtgenoot geschonken, en wèl verdiende hy de eere van haar kind en Oranjes broeder te zijn. De schitterende toekomst, die den jeugdigen Willem een vroege verwijdering van het vaderlyk huis afvergde, wachtte Johan niet; het offer van den ouderlyken haard werd dus van hem ook niet geëischt: zoo bleven de wijsheid des vaders, de tederheid der moeder, en de godsvrucht van beiden hem immer onmiddelyk vol liefde naby, tot dat hy naar Wittenberg en naar Straatsburg ter hooge-schole vertrok. Hier werd zijn geest gevormd, even degelyk als vroeger zijn hart, en dus ontwikkelden zich by hem geheel zijn schoone aanleg en al de grondtrekken van dat mannclyk en edel karakter, dat tegenover zoovele heldere lichtpunten slechts een in 't oogloopende schaduwplek bezat — zijn groote eenzijdigheid op het stuk van godsdienst. Hierin verschilde hy grootelyks en ten eenen male van zijn oudsten broeder, met wien hy anders zoo veel voortreffelvks gemeen had: tegenover zijne //uitstekende braafheid , edele grootmoedigheid , echte gemoedelykheid , en tedere godsvrucht,quot; staat een overdreven en laakbare gcloofs-yver, die hem soms vervoerde tot //onbillykheid , hardheid en oogenschijnlyke onrechtvaardigheid.quot;
Geboren in 1535 , telde hy niet meer dan vier-en-twintig jaren,
W. J. HOFDIJK, OKANJE.
153
GRAAI? J O H A N.
toen hy in 1559 by den dood zijns vaders diens erfgenaam werd van Nassau, Dillenburg, Her born , Siegen , en Diest. Met eene beminnenswaardige echtgenote, Gravinne Elizabeth van Leuchtenberg, gehuwd, mocht hy zich verheugen in al de weelde van een gelukkigen echt, en wijdde hy zich aanvankelyk rustig toe aan de zorg voor het welzijn van zijne onderdanen en goederen, terwijl hy ook de verzorging zijner edele moeder gaarne op zich nam. Nu eens het kasteel Dillenburg, dan eens het burchtslot Siegen ten verblijve kiezende, smaakte hy daar al de genoegens, die deze bosch- en bergachtige streken, «waar de ruwe natuur al hare schoonheden en al hare schatten in ruime mate uitspreidt, eenen man van zijne jaren, van zijnen stand, en van zijne opvoeding, aan de zijde eener beminde gade opleveren konden.quot;
De gebeurtenissen in Nederland, waaraan zijn Geslacht door zijn ouderen broeder zoo zeer was verbonden , maakten een einde aan dat rustig leven , en leidden hem een toekomst in van daden , die hy verre was geweest van ooit te vermoeden , en die hem een plaats zouden beschikken in de geschiedenis der menschheid, zoo belangrijk en zoo grootsch, als de eenvoudige Graaf van Nassau-Dillenburg zich wel nooit had voorgespiegeld: hy zou de steun en raadman worden van zijn broeder Willem, de handhaver der gewetens-vrijheid onder God. Te recht zong de van Vaderlands- en Oranje-liefde gloeiende Dichter:
«Want ja! om Ncêrlands zaak met Nassaus zwaard to helpen.
Stond heel hot Stamhuis op; do Leeuw met al zijn welpen Ontvlamde, en wenkte, of 't waar, van op zijn blaauwcnd veld Den rossen Liebaart toe, om 's Vreemdlinga aartsgeweld,
Zijn vloten en zijn vloek, zijn donders en zijn klingen,
Te trotseu en te staan. Daar brulden zy, en gingen -Met statelyken stap, vereend van zin, op buit,
Op buit van oorlogsroem en heiige vrijheid uit.quot;
Toen de opstand der Nederlanden in de beeldstorming losbarstte, was Graaf Johan terstond in het belang zijner broeders Willem en Lodewijk aan de hoven der Duitsche vorsten bezig, opdat die wilde handeling niet een indruk van vijandelyke gezindheid mocht te weeg brengen.
Uy vergat zijn Lutherschen afkeer voor de Sakrainentarissen , die de stellingen van Calvijn boven die van meester Marten tot richtsnoer huns geloofs aannamen , en hy bood den vluchtelingen uit de Nederlanden , wien de dreigende schaduw van den naderenden Alba in vrijwillige ballingschap deed gaan , een veilige schuilplaats te Siegen.
154
GRAAF J O II A N. 1 55
Zijn broeder Willem ontling hy met diens gemalin en vier kinderen te Dillenburg, werwaart ook zijne zuster Maria, met lieur gemaal Graaf Willem van den Bergh een toevlucht zocht, zoodat de kostbare hofhouding er weldra niet minder dan dertig Grafelyke personen telde. Mocht de gastvrije Graaf aanvankelyk ook Oranje hebben geraden om den wrok des Konings niet nog meer te verbitteren door geweldige maatregelen — hy begreep thands zelf al te goed, dat er met geen zachtheid meer te vorderen was. Al kende hy I'ilips als Vorst het recht toe om het opcndlyk prediken te verbieden — zijn protestantsch gemoed verzettede zich tegen de onderdrukking zijner geloofsgenoten , waar dat recht met de bloedige vuist van den beul werd gehandhaafd. Waren er in den Nederlandschen toestand hem nog onvoldoend bekende zaken , wier onderlinge verhouding of wier verband tot het geheel hem onbewust was of dat hy nog niet besefte; had hy nog geen volkomen, geen juist begrip van een staatsregeling , die den onderdaan tegenover den Vorst gants andere en vrij betere rechten waarborgde, ook in veel ruimer mate, dan zulks in de landen der Duitsche Vorsten bestond; ontbrak hem nog de maatstaf tot een rechte waardeering van den volksgeest en de volkskracht, van de eigendlyke levens-opvatting en de zedelyke behoeften des land-aarts, waar de Germaansche vrijheidszin nooit was uitgedoofd, maar — versterkt veeleer door den onophoudeiy-
ken strijd met de elementen — telkends zich weder verheven had.....
wie kon hem daarop inlichten, beter dan Oranje?
Waren de gesprekken dier broeders op den Dillenburg geschreven geworden, gelijk hunne brieven — wy zouden het kiemen, het ontwikkelen , het rijpen kunnen gadeslaan van het reusachtige plan om Nederland los te worstelen uit den reuzenklaauw van Spanje, die het thands zoo geweldig en vinnig omperste, dat er het bloed aan alle zijden uitsypelde.
In de Reformatie , dat verzet van den menschelyken geest tegen de onbeperkte macht in geestelyke zaken , kiemde een tweede verzet: dat tegen de aanmatiging van het goddelyke in het vorstengezach — de revolutie. Al waren Luther en Calvijn inkonzequent genoeg om tegen zulk een opvatting des Woords zelfs te prediken en te vermanen — onder de leerlingen gingen er alreeds met stouter stap dan de meesters: John Knox leeraarde: //dat, ofschoon opstand in het algemeen strafbaar en verboden was, toch het volk zich met alle recht mocht verzetten
G R A A F ,7 O H A N.
tegen maatregelen der Regeering, die de onderdrukking der ware godsdienst ten doel hadden.quot; Ziedaar, naar het inzicht eens godsdienstleeraars, de opstand van Gods wege gewettigd.
Bovendien — de tijd was voorby van de alleenheerschappij dier valsche en bedorven begrippen , die zoolang de hoofden had doen buigen onder de reeds lang niet meer heilzame, maar veeleer belemmerende en vernietigende macht die de Kerk, zoogenaamd volgends de instelling en lastgeving van haren goddelyken stichter, vrijelyk moet uitoefenen tot liet einde der eeuwen , zoowel over personen als over staten , zoo wel over Volkeren als over Vorsten! — Het graauwe stof, dat uit den molm dier in-eengezakte stelling voor de schreden van Oranje opstoof, verblindde hem de oogen niet; en helder begon hy in te zien , dat de maatschappij der toekomst in hare banier de door heldere stralen der goddelykc liefde omschitterde leuze moest voeren: Vrijheid van Geweten — de erkenning van 's menschen hoogste en heiligste recht. Noemde de armzalige menschelyke bekrompenheid , in heur zonderling raaskallen, dat nu de Vrijheid des Verderfs, en trachtte zy het te keeren met alle macht die in haar was — hy zou den strijd met haar beproeven. Voorwaar — toen de ongelukkige Anna van Saxen hem schreef: quot;Ob Ihr in henden von dem Hertzog von Alba wardt, dar Euch Gott vor beihütt, Ihr soldt auch wol beikennen das weis schwartz werequot; — toonde zy vvèl dat zy heur gemaal niet kende: meer dan ooit was hy nu de man geworden wiens ijzer in het vuur der beproeving tot staal was gehard. Zijn eerzucht verhief zich daarby, maar zijn heersehzucht werd er in geadeld tot de grootsche begeerte om het bestuur in handen te nemen over een volk, dat hy rijp achtte voor de toepassing en verwerkelyking zijner ideën. Die ideën, toenmaals nog slechts door weinigen in vollen omvang begrepen , en nog minder naar volle waarde geschat, waren toch bestemd om waereld-ideën te worden, waartegen de vooze stellingen van het eenzijdig toegekend goddelyk gezach zouden blijken niet bestand te zijn.
Onverdraagsame Calvinist als Graaf Johan was , vermocht hy geenszins de overtuiging zijns broeders in heur geheele breedheid deelen. Wanneer er van beelden en ander Roomsch kerkgeraad een vreugdevuur werd gestookt, dan warmde zich zijn hart daaraan: vrijheid van conscientie was hem iets ergerlyks. Daarentegen was hy hem misschien vooruit in de stoute gedachte eener volkomen losworsteling; en hy mag
GRAAF J O JI A N.
daarby wel een bondgenoot hebben gevonden in Marnix van Sint-Aldegonde , weldra geen vreemdeling op den Dillenburg, en die met den onvervaarden Knox gelijktijdig te Genove geweest was. Zijn dan de gesprekken op den Dillenburg onbeluisterd gebleven — de feiten die van daar uitgingen, laten er met volle recht den hoofd-inhoud van vermoeden. Oranjes afkeer van de stellingen der Hervorming voor hem-zelf is overwonnen; tot den oorlog tegen den Koning is in naam diens Konings besloten.
Nu hy dan ook in 1508 de worsteling vernieuwt, treedt er als een ander raenseh uit hein te voorschijn. Hy is niet meer de aristokraat, die met alle partyen in vrede wil zijn , en het gunstig oogenblik voor zich-zelf afwacht. Geheel gewonnen voor de nieuwe ineeningen , ten minste in dier betrekking tot de staatkunde , heeft hy van nu voortaan een beginsel waaraan hy zich zal gedragen. Hy is zich bewust van hetgeen hy wil en waarnaar hy streeft. Is'u geen oogenblik van aarzelen of wankelmoedigheid meer. II y is het, die voortaan de harten zal opheffen wanneer zy in-een zinken; der verwarring ontworstelende , stelt hy er zich boven; hy doorziet het weefsel van trouwloosheid en eedbreuk; zijn blik doorboort het duister van de nacht, en uit zijn ballingschap voert hy een ondoordringbaar pantser met zich. Gelukkig hy, die zich in zijne nederlaag aldus met kracht heeft omgord , en die uit zijne beproeving te voorschijn treedt met zooveel klaarder en verhevener gedachten : het noodlot gevoelt zich door hem overwonnen , en het buigt zich neder aan zijn voet! 1
Dit is de vrucht, op den Dillenburg gerijpt, aan wier ontwikkeling Johan van Nassau zijn schoon en heerlyk aandeel heeft gehad.
157
Maar deze zedelyke meewerking was den Grave niet genoeg: ook stoffelyke ondersteuning kwam hy zijn broeder krachtdadig byzetteu. Toen de stoute krijgstocht was bepaald , en de gelden daarvoor moesten worden by-een gebracht, waartoe Oranje-zelf vijftig duizend gulden. Van den üergh, Culemborch en Hoochstraten ieder dertig duizend , Graaf Lodewijk en des Graven moeder van Hoorne ieder tien duizend gulden bydroegen — toen was het Graaf Johan die het meest aanbracht, door een leening //op onderpant van alle sijne heerlijckheden ende goederen , doende onghelijck grooter hulp om sijnen verdrevenen Broeder
Quinot.
GRAAF J ü 11 A N,
wederom by Landt ende Luyden te brengen , als Keyser Carel by Coninck Christiaen van Denemarck, noclite Hertog Carel van Burgun-diën by Coninck Eduwart van Enghelant, beyde hare verjaegde Suster mans, niet ghedaen en hadden, boe-wel van onghelijck grooter macht ende rijckdom wesende.quot;
Met vliegende vaandels en slaande trommen trokken de benden te veld — en de uitslag van hun tocht was naanwkeurig vervat in de weinige woorden van Alba aan Eilips: //zy zijn geheel geslagen, //stervende van honger wech gedropen , en voor een groot gedeelte over //de kling gejaagd.quot;
AVederom was Johans kasteel de toevlucht van Willem — en wy zagen hoe hy er aankwam. Het is niet vermetel om van den man , wiens zienswijze en raad reeds vroeger door Oranje was ingeroepen, thands te zeggen; wederom was hy zijns broeders steun. De gang der zaken in Nederland bleven zy naauwkeurig gadeslaan, en meer dan een kloeke vaderlander stond hun daartoe ter dienste. De onderlinge meêdeelingen en beraadslagingen worden zelfs niet eens afgebroken wanneer een der broeders zich tijdelyk van den Dillenburg verwijdert. Dikwerf houdt Oranje zich te Arnstatt in het Graafschap Schwartsburg-Sonderhausen op, soms ook te Siburg, in Hessen; een ander maal is Graaf Johan afwezig; dan trekken de boden heen en weder, die de brieven der beide mannen weerszijds aan elkander overbrengen. Rust de Prins niet, en is het zijn waken by nacht en zijn streven by dag om den Hertog van Alba te krenken — den man die meent dat zijn tegenstander volstrekt niet meer te vreezen en gants machteloos geworden is; schrijft hy en doet hy schrijven naar alle kanten, byzonder naar Holland en Zeeland, waar hy meent //faveur te verwerven;quot; maakt hy //vele secrete verbonden en handelingen om ter gelegener tijdt te werk te stellen;quot; geeft hy //commission aen verscheiden gevluchte personen cn particuliere borgeren van Steden, dat sy souden handelen en tracteren metten inwoonderen van de selve Steden , en de selve voorhouden de goede en sonderlinge affectie die hy hadde om metter hulpe Gods haer-luiden en het gantsche Land te verlossen van de tyrannye en slavernye daer in sy warenquot; — ook zijn wakkere broeder zit niet stil. Mochten 's Graven bemoejingen by Duitsche Vorsten en Lransche Edelen niet dien uitslag hebben dien zijn wensch zich voorgespiegeld had; mocht hy de waarheid ervaren van Albaas
GRAAF J O H A N.
bijtenden spot: dat de Duitsche Vorsten wel sterke en machtige dieren in hunne wapens voerden, geducht van tanden en klaauwen — maar dat zy echter beten noch krabden ; mocht hy voor het oogenblik luttel meer baat vinden by de Fransche Hugenoten — hy gaf den moed niet op om Oranje by te staan, waarin en waarmede dat van zijne zijde slechts geschieden kon. De yver zelfs waarmee hy zich by hem aansloot, en die van genoegsame openbaarheid was, noopte Oranje om hem te waarschuwen dat hy naauwlettend mocht toezien om den Dillenburg met goede soldaten te doen bewaken , nacht en dag goede wacht te houden, en zich wel van krijgsvoorraad te voorzien. //Le temps est //terrible et plain de méchanstésquot; — sprak de voorzichtige Prins. Eerst latere jaren hebben aan het licht gebracht hoevele gcldelyke opofferingen de Graaf zich daartoe persoonlyk getroostte en voortdurend bleef getroosten. in 1575 was hy aan den Keurvorst van de Palts alleen een som van veertig duizend gulden schuldig. In 1577 bedroeg de schuld die hy had gemaakt om Nederland ter hulpe te komen , en tot wier voldoening hy zich had verbonden , een som van niet minder dan zes honderd duizend gulden , waartoe hy niet slechts zijne bezittingen , maar zelfs ook zijn zilverwerk en de kleinodiën van zijne moeder en zijne gemalin had moeten verpanden.
Oranje bleef echter aansprakelyk voor alles, en toen hy in 1584 als slachtoffer van Spanjes bedorvenheid gevallen was, vond men zijn boedel bezwaard met een schuld van twee milioen vier honderd duizend gulden. Zijne erfgenamen kwamen nog in den jare 1594 met Johan van Nassau tot eene overeenkomst over een schuld van een milioen vier honderd duizend gulden. Maar ten einde de eerstgemelden in staat te stellen om aan deze overeenkomst te voldoen , kwamen in 1598 de Staten van Holland tusschenbeiden, en, hoezeer verklarende reeds verre boven de andere provinciën belast te zijn, desniettemin willende '/de meriten van den geheelen huyse van Nassau danckbaerlick erkennen ,quot; schonken zy aan de nalatenschap van Willem den Eerste een som van honderd vijf-en-seventig duizend gulden. Doch ook dit was niet voldoende ; en toen Graaf Johan in 1606 overleed, had hy nog een aanmerkelyke som te vorderen, zoodat zijne erfgenamen verklaarden : dat hun huis alle vier jaren honderd duizend rijksdaalders ten achteren ging door de schulden en interessen. Eindelyk namen de Staten van Holland in 1G19 nogmaals een besluit, waarby zy verklaarden, //om te
159
GRAAF J ü 11 A N.
bethoonen heure groote affectie tegens de loffelijcke huyse van Nassau , ende de danckbaerheyt die se denselven sijn toedraghendeeen som van honderd vijftig duizend gulden te schenken aan de erfgenamen des Graven, die hiermede verklaard hebben al hunne vorderingen , uit de veldtochten van 1568 lot 1574 voortgevloeid, te houden voor //voldaen ende gequiteerd.quot; 1
Gaven dan Adolf, Lodewijk en Henrik van Nassau hun leven aan Nederland ten beste —
„Die Hendrik nog zoo jong, die eenge Lodewijk,
Van wie de Mookerhei de lijken met het leven Verslond, na dat voorlang «Graaf Adolf was gebleven In Friesland in den slag —quot;quot;
Graaf Johan schonk het zijn welvaart, zijn rijkdom, en nevens die stoftelyke ondersteuning ook al zijn doorzicht en geestkracht. Ook dat hy het is, die, met doorworsteling van allerlei bezwaren, de Unie van Utrecht tot stand bracht, moet hem als geen geringe verdienste worden toegerekend : by al het gebrekkige dezer tweeslachtige vereeniging om zich en elkander //te voorsien tegens alle inconvenienten daer inne sy souden rnoghen vallen deur eenighe practijcken, aenslaghen ofte geweldt van haren vyanden ,quot; was het de eerste stap tot de meerdere vastheid en eenheid der noordelvke gewesten.
Met hoeveel teleurstelling van wankelmoedigheid, van onwil, van tegenwerking — alles te zamen een leelyke som van zwarten ondank vormende, die hem op veel verdriet, zelfs op lichamelyke ontbeering zou te staan komen — hy zou worden vergolden, dat was hem nu gelukkig nog verborgen ; gelukkig : want hy zou meer dan mensch moeten zijn geweest om die donkere toekomst met volharding in te streven. Ook al ware hem , gelijk Banquo, in een toovergezichte de reeks Koningen vertoond geworden, die, heerschende over een vrij en gelukkig volk, zich op hem als hun stamvader zouden beroemen — de overvolle maat van persoonlyk leed had hem den moed moeten benemen.
IGO
Gants anders scheen het gelaat der toekomst zich op dit oogenblik voor te doen. Schreef Alba-zelf reeds in den aanvang van 1571 aan den Koning dat hy geenszins verwonderd was over den haat dien het gant-sche land hem toedroeg, naardien hy nooit iets had gedaan om er zich
Prof. Bosscha.
GRAAF JO HAN.
bemind te maken — die haat was door het onstaatkundig doordrijven van den maatregel omtrent den verafschuwden tienden penning ten top geklommen.
Was in de beide eerste dagen van November 1570 de beraamde grootsehe aanslag van Oranjes zijde — op Hoorn en Enkhuizen, te gelijk met die '/opten Briel en het Eiland van Voorn met Dordrecht, Rotterdam en Delft, mitsgaders op Campen, Deventer, Zwol en Sutphenquot; verydeld door den woedenden orkaan, die de schepen uit elkander wierp — de ure des verlossers, om op nieuw te handelen, naderde, 's Princen schrijven van den zeventienden February 1572 : «Hadden wy nu gereet geld: so souden wy metter hulpe Gods wel wat goets hopen uit te rechten: want na de tydinge die wy van alle oorden bekomen, het nu tijd ware, en men met geringe sommen meer sonde doen als op andere tijd met velequot; — dat was veel minder een wanhoopskreet dan de uiting eener zelf-aanspooring tot een nieuwe aangording. Om hem daartoe de middelen weder te verschaffen , was Graaf Johan thands zoowel met den mond als met de pen , zoo wel in persoon als door briefwisseling , met zijn gewonen en onvermoeiden yver bezig, en de vroeger geleden teleurstellingen konden hem in niets doen vertragen. 1
Hy was het dan ook, op wien de Prins onder de menschen zijn eerste vertrouwen stelde: met hem bepeinsde hy, met hem overleidde liy, met hem besloot hy, met hem ging hy tot de uitvoering over. Ook al bleef Oranje de eerste — te zamen verschijnen zy te midden der geweldige bewegingen van de tweede helft der zestiende eeuw als twee reusachtige gestalten, die elkander steunend onder den arm hadden gevat, en aldus te zamen een zwaren weg gingen betreden, wiens slingeringen hen niet konden afmatten, wiens doornen zy niet achtten , en wiens kolossale struikelblokken — verre van hen te vervaren — zy met wijsheid en kracht dachten wech te wentelen.
Hun onderling beraadslagen geschiedde echter niet altoos slechts onder hen-beiden alleen: meermalen werd dat bygewoond en gedeeld door een van Neêrlands edelste Edelen , een man die het volkomen vertrouwen bezat van Oranje , //in de geheymenis van wiens aenslaghen en saeeken hy diep was toegelaten:quot; Eloris van Pallant, Graaf van
1Ö1
21
C L' L li il li U 11 C II.
Hy was de zoon van Erard van Pallant, een neef van Anthonie van Lalaing en Elizabeth van Culeinborch, vvien deze heiden — ter oirzake van een onvruchtbaar gebleven huwelyk — hunne Heerlykheden Culem-borch, Weerdt, en Weerderbroek bespraken.
Toen zijne moeder Margareta van Lalaing, by den dood zijns vaders, in 1540, het droevig lot van Johanna van Arragon trof, en zy krankzinnig werd, kwam het drie-jarig kind met zijne vier jeugdige zusters op het kasteel van Culemborch, by zijne oudtante Elizabeth. Weleer om hare onbevangen vroomheid evenzeer als door hare schoonheid beminnelyk, bezat deze edele weduwe de eerste hoedigheid nog in volle mate. Heur hart was van innige godsvrucht vervuld, maar — in de zwakheid heurs ouderdoms nu het blinde werktuig geworden van haren biechtvader, //den bloeddorstigen Deken van Sinte-Barbara, 1Johan van Schoonhovendie haar vervormde tot een //sonderling exempel van superstitie, kranck naer de siel.quot;
1«2
Eer het veelbelovende kind , met zijn edelen aanleg, hier echter tot een harteloozen dweeper kon worden bedorven, was hy knaap geworden, en werd hy naar Brussel gezonden aan het hof der Landvoogdesse, om
De parochic-kcrk te Culemborch.
C U X. E ]U B O 11 O H.
er eene opleiding te genieten, gelijk een Edelman van zijnen rang betaamde.
Zonder vreeze voor zijn zieleheil kon de oude vrouw hem gerustelyk zien vertrekken: by was reerls een groot yveraar voor de oude godsdienst geworden; nimmer verzuimde liy om kerkdienst of andere gewijde plechtigheden by te wonen, en de nieuwe leer was hem gehaat.
En toch was de jonge Saulus nu op weg naar zijn Damaskus, om daar eindelyk tot een Paulus te worden bekeerd.
Onder het oog der Landvoogdesse Maria van Hongarije, eene in ervarenheid en schranderheid uitstekende vrouw, die zelf de fraaie kunsten beoefende, en de beoefenaren daarvan aanmoedigde; in den omgang met de bloem van den Nederlandschen Adel, die zich toen aan dat hof bevond, begon zijn mannelyke geest de kluisters af te werpen waarin zijne moei en hare geestelyke gunstelingen hem gevangen hadden gehouden , en legde hy de grondslagen dier ware vrijheidszin en vaderlandsliefde, die hem in lateren tijd verhieven boven de begeerte naar de gunst zijns Konings, en de zucht tot het rustig bezit zijner rijkdommen. 1
By de gunst des Keizers — die hem tot Ridder sloeg, en de Heer-lykheid Culemboreh by diploma van den een-en-twintigsten Oktober 1555 tot een Graafschap verhief — en de genegenheid van • Margareta zoowel als van Maria, won hy ook zelfs de welwillendheid van den //stuggen en trotschenquot; Kroonprins; maar van beteren aart en langeren duur was de innige en warme vriendschap waarmee hy zich verbond aan een anderen edelen jongeling van hoogen Huize, en met hem van byna gelijken leeftijd — den levenslustigen en beminnelyken Prins van Oranje. Rijkclyk geurde en purperde het tusschen het groen; de rozen bloeiden in volle mate; de knobbels werden nog niet gezien, waaruit later zoo felle doornen met schrikwekkende snelheid zouden opwassen.
103
Slechts weinige weken na de rangsverhooging van het hem toevend gebied, overleed Gravinne Elizabeth, en Eloris van Pallar.t was Graaf van Culemboreh, Baron van twee vrije Heerlykheden, Heer van byna dertig Heerlykheden, en door dit alles //een der rijkste grondbezitters in Gelderland, Utrecht, Zeeland, Munster en Guliekerland,quot; Zoo voerde hy dan ook een hoogen staat, hebbende als een Heer van sijn quali-teyt op sijn stal, uyt eigen buydel, over de hondert paerden, enhuys.
Schotel.
C TJ LE M B O 11 C U.
tacffel en andere dispense naar advenant.quot; De weelde zijner levenswijze verweekelykte hem echter niet: in den bloedigen strijd by Sint-Quentijn kweet hy zich dapper, en in 1558 trok hy aan het hoofd van tachtig ruiters, door hein-zelf bezoldigd, te veld.
Schatte Eilips //zijn geliefden en geminden neefquot; reeds daardoor hoo-ger — sterker aanbeveling nog moet het den onverbiddelyken ketterdooder geweest zijn, te bespeuren hoe Culemborch stiptelyk de voorschriften zijner godsdienst naleefde, en onverholen zijn afkeer uitsprak van de nieuwe begrippen, die de Kerk met zoo groote hardheid aangrepen, dut zy schudde op hare grondvesten. De heftige bloedplakaten, duizendmaal godslasterender dan de beeldenstorm die hun slechts zwakkelyk de gepleegde heiligschennis aan het levende beeld Gods vergelden zou, stond hy in gemoede voor. In 1562 dreef boven Culemborch de rookwolk die den brandstapele ontsteeg, waarop ook daar het christen bygeloof aan zijnen Moloch een menschen-offer opdroeg.
Maar hiermede had de kerkgetrouwheid des Graven, op wiens last een ongelukkige herdooper dus ten afschuwelyk schouwspel verstrekte, heur hoogte-punt bereikt. Twee jaren later was hy ten eenen male veranderd. Waar hy weleer gaarne het gewaad der steenigers zou hebben willen bewaken — daar plaatste hy zich thands beschermend voor hunne slachtoffers, en stelde zich voor hen in de bres; ja als byna zonder zichtbaren overgang stond hy plotselyk in de spits der voorhoede hunner gelederen, en was hunne zaak de zijne geworden, waarvoor hy den schandschoen wierp, en het zwaard opnam. Of nu het ergerlyk leven der Culemborchsche geestelyken, dan wel zijn huwelyk met de Luthersch gezinde Jonkvrouwe Elizabeth, geboren Gravinne van Man-derscheydt-Blankenheym ter Schleyden, daartoe het meest moge hebben bygedragen, kan niet worden uitgemaakt; misschien hebben beiden het hunne gedaan.
Dat het hern ernst met de zaak was, toonde de Landvoogdesse te begrijpen, toen zy den Pauselyken gezant weerhield om den brief te overhandigen, waarin Zijne Heiligheid den Grave trachtte te bewegen tot terugkeer in den schoot der Kerk: zy duchtte dat de weinig ontziende jonge Edelman dat schrijven met luttel eerbied mocht bejegenen.
Reeds voor zijn toetreden tot de euangelische begrippen behoorde hy tot de Edelen wien de Spaansche geest der Regeering verdroot, en was hy als zoodanig met Oranje, Egmond, Hoorne, iirederode en anderen in
164
CÜIiEMBOKC H.
1562 op den Rijksdag te Frankfort. Daarna kleefde hy de party des weerstands nog sterker aan, en toonde in alles, by de //oprechte liefde so hij droech tegens die waere gereformeerde religie,quot; zijne wanne en standvastige genegenheid voor «die vrijheit des vaderlants ende den persoon van Prins Willem van Orangiën, wiens godsalige practijcken ende geluckige voetstappen hij gevvaecht heeft te volgen.quot;
Den volke was zijn weerstreven van den Kardinaal wel bekend, en na diens vertrek zong het 's Graven lof op de straat.
Toen Filips in zijn schrijven na Egaionds gezantschap, 1505, het meest stellige bewijs van stompzinnige hardnekkigheid gaf, en Oranje en andere Edelen zich aan het bewind onttrokken, verliet ook Culem-borch een hof, vanwaar nu de bloedgierige adem moest uitgaan, die by vernieuwing en feller dan ooit het vuur onder de brandstapels zou aanblazen.
Evenwel — ofschoon hy het levendige Brussel verliet, om zich liever in de stille landstreek aan de Lek te gaan ophouden — in den geest bleef hy met de verbondenen vereenigd, en zijn ruim hof op den Savel bleef steeds voor hen geopend en ter hunner beschikking. Daar was het dan ook, dat in November 15ö5 de samenstelling werd beraamd van het zooveel geruchts gemaakt hebbend Compromis; daar was het, dat de Edelen ten volgenden jare by-een kwamen tot het indienen van het verzoekschrift, welks ontstaan hy had helpen bevorderen op de vergaderingen te Breda en te Hoochstraten; daar was het, dat de jubelende Geuzen-maaltijd werd gehouden , van waar de leuze is uitgegaan die Berlaymonts schimpwoord tot den eernaam heeft verheven , //dien elk Nederlander trotsch mag zijn te voeren.quot;
By het tweede en derde gehoor, den Edelen des Verbonds door Margareta verleend, was Cuieiuborch tegenwoordig; maar op den tienden April keerde hy naar zijn Graafschap in de Betuwe te rug, waar hy het waschhuis en een houten loots op zijn voorburcht tot een opend-lyke predikplaats deed inrichten, werwaart soms tot zes of achthonderd menschen, van rondom uit het Sticht en het land van Gelder, uit steden en dorpen , de predikatie kwamen aanhooren. De vinnig met scheldwoorden strijdende Roomschen en Lutherschen in zijn Graafschap dwong hy by plakaat tot verdraagsaamheid.
Toenmaals achtte hy echter de ure nog niet daar, om de Hervorming in zijne staten bepaaldelyk in te voeren. In Andwerpen, waar hy met
löö
CULEMBORC II.
Brederode en Graaf Lodewijk eenige dagen in den llooden Leeuw herbergde, en er //groot geldquot; verteerde, ging liy opendlyk met de Geuzen en Andwerpsche Calvinisten om, terwijl hy later ook op de bruisende vergadering te Sint-Truyen aanwezig was, al bleef liy er niet tot den einde. Stradaas berichtgevers oordeelden intusschen zeer oppervlakkig, toen zy den Grave aan den geschiedschrijver als onberaden en onstandvastig voorstelden.
De gebeurtenissen des tijds schijnen nu beslissend op hein te hebben gewerkt, üp zijn kasteel aan de Lek te rug gekomen — terwijl de de beelden neerstormende orkaan , als ware hy door een windvlaag uit Sint-Truyen aangeblazen, rondwoedde door het land — sloot hy zich op stoute maar bedaarde wijze by die felle openbaring van den volksgeest aan. Terwijl het schuim der Hervormden, onder het oog van meer aan-zienlykcn en van predikanten, los trok op gevoelloos hout en steen, gelijk weleer het schuim der Kruisvaarders zich onder het oog van Adel en geestelykheid met het onschuldig bloed der joden bezoedelde — liet hy den Calvinistischen predikant Gerard van Culemborch binnen de gast-huiskerk dier stad het gezuiverde euangelie prediken. Na verloop van een paar dagen zag men eenige op zijn last aangestelde werklieden de beelden op de straten , poorten , aan de hoeken der huizen, en waar zy verder buiten de kerken en kerkhoven werden gevonden, wechnemen, hetgeen thands ten duidelykste zijn inzicht omtrent de verandering van godsdienst openbaarde.
Dat op den aldus toebereiden bodem de in vollen gang zijnde beeld-storming niet achter bleef, ligt voor de hand: ook daar, helaas! werden heerlyke kunstwerken, schatten van menschelyke vindingrijkheid, vernuft, en scheppingsgave aan de harde eenzijdigheid van het Calvinisme ten offer gebracht. Of nu de Graaf — gelijk hy door sommigen wordt beschuldigd — daartoe heeft aangezet; of hy zijne laagschatting van de voor hem volstrekt niet meer gewijde zaken der Kerk zoo heeft overdreven , dat hy zijn papegaai een gewijde hostie heeft doen slikken — dat hangt tussehen beschuldiging en bewijs, en de historie vermeldt hieromtrent geen mirakel, dat anders, uit den aart der zaak, nog al te verwachten was.
Na het nu spoedig volgende uit-een spatten des Verbonds; na de dreigende machts-ontwikkeling der Landvoogdesse, met wie geen verzoening meer mooglyk bleek; na het zekere der tijding van Albaas aan-
C U li K M 13 O H C Jl.
tocht, verliet Culemborch in April 15(57 het vaderland , en begaf zich met den Grave van den Bergh naar zijn Baronie Weerdt, in Duitschland, waar hy op het kasteel zijn verblijf nam. Hy liet zijne Nederlandsche bezittingen tot een «roof van de Spagniaerden en hare adhaerenten, die deselve na haren Inst en gevallen hebben verruckt, gepluckt, beseten ende daerinne gedomineert.quot;
J)e stemme van Frangoys de Knibbere, den eersten deurwaarder, die hem, op den vier-en-twintigsten January 1508, onder luid trompetgeschal te Brussel indaagde en dagvaarde om op een van drie aangewezen //distincLe dagenquot; te verschijnen voor den '/hooge, edele ende welgeboren den Hertoge van Alva, Marcgrave van Coria, Riddere van der Ordre, Cappeteyn generael van dese Nederlandenquot;, was in zoo verre geen vox damans in deserto, als de Graaf uit Keulen, waar hy zich toen bevond, een protest inzond en alom verspreiden deed, hetgeen echter natuurlyk zijn vonnis van eeuwigdurende ballingschap op zijn lijf, met verbeurtverklaring zijner goederen, niet weerhouden mocht.
Intusschen had Alba zijn verblijf te Brussel gevestigd binnen het hof van Culemborch , en — tegenstelling zoo schimpend, als had de overmoedige Hertog haar opzettelyk uitgedacht — toen zat daar binnen de zelfde muren , waar de vrijheidszucht zoo luid gesproken en een krachtig klinkende leuze gevonden had, de Junta van oorlog , wier maatregelen die leuze zouden smoren, die zucht verstikken ; toen werden daar — gelijk wy reeds zagen — de Graven van Egmond en Hoorne gevangen , om weldra hun hoofd door een rechtsmoord te verliezen; toen, eindelyk, als om de kroon op te zetten aan al die naar bloed riekende tooneelen van het tweede drama, werd daar de Raad van Beroerte ingesteld, die door het volk zoo juist en rechtvaardig met den naam van Bloedraad werd gebrandmerkt.
Spoedig echter vernielde deze roode demon hier zijn eigen wieg: toen Margareta vertrokken, en Alba in het oude hof der Hertogen van Brabant gevestigd was, sprak de Bloedraad het oordeel over dat van Culemborch uit. Dien ten gevolge werd het neergeworpen en tot den grond toe geslecht; het erf — opdat geen vriendelyke plant, geen enkel bloemeken des velds er tieren zou — met zout bestrooid , en er daarna een schandzuil opgericht, welks voetstuk aan alle vier de zijden , in vier talen , te lezen gaf: '/Als Philips de II. Catholijcksche //Coninck van Spaengiën, etc. regneerde in dese sijne Erfnederlanden,
107
1GS CULEMBORC H.
wende in sijn plaetse regneerde Fernando Alvares de Toledo, Hertoch '/van Alva eto. is gheordineert dat het Hujs, eertijds van Fiorents van //Pallant, Grave van Culemborch , te gronde afghebroken zij , ter ver-// vloeckter memoriën van de hernomen conspiratiën , die daer in ghe-/'schiet is teghen de Conincklijcke Majesteyt ende teghen deselve //Landen. Anno MÜLXV1II. Actum den XXVIII May.quot; 1
De Graaf van Culemborch behoorde ondertusschen zoo min als Oranje tot die smalle Jonckers, die, //tot de tanden toe in schuldenquot; stekende, //vvenschten alles in 't wilt te moghen loopen, om by hol-gaende ghetije het hooft eens boven te krijghen ,quot; een blaam, waarmee sommigen nog altoos zoo gaarne al de Verbondenen zouden willen besmetten, ten einde den opstand daardoor zijn aureool te kunnen ontnemen. Evenmin was hy te tellen onder die Edelen , die een groot deel van hun vermogen moesten opofferen om den Keizer of den Koning te dienen in even kostbare als eervolle gezantschappen en tochten, waarvoor alle vergoeding achterbleef. Zijne buiteidandsche bezittingen waren nog van dien aart, dat hy den vaderlande zoo wel hulp van zijn geld als van zijn arm mocht byzetten, en van het eerste wel het krachtigst.
Immers — maakte hy zich, voor Oranjes eersten inval, door een stouten aanslag mééster van zijn door de Spanjaarden bezet kasteel Witthem , aan de Geule, naby Valckenburg —■ het ging straks weder verloren, even als kort daarna zijn kasteel en Heerlykheid Weerdt door de Spaanschen werd overmeesterd en vernield, hetgeen hem een schade van minstens vijf tonnen gouds berokkende. En toch — blijkends echte stukken — //heeft hy deur geen tegenspoet noch wederweerdicheyt zijn hert kunnen toesluyten off benaeuwen, en niet alles contribueren wat in zijn uyterste vermengen geweest in tot ondersteunsel ende wederopbou-winghe van die gemeyne saecke, hebbende doen als nog in sijn benaeuwt-heyt alle sijn silverwerck versmolten , en het geit daervan, volgens obligatien, den Prince van Oraengiën verstrekt tot dienst van de gemeyne saecke: hebbende daerenboven zijne goederen , in neutrale landen gelegen , tenselven eynde verset en verpant, waeronder een bouwhoff is geweest, gelegen in 't sticht van Geulen , die jaerlicx heeft
Na de Pacificatie van Gend werd, op grond van art. 13, die schandzuil onder het gejubel des volks onder den voet gehaald, en tijdens hot twaalfjarig bestand doden de Aarts-Hertogen op hot ledige erf een klooster voor ongeschoeide Karmelieten bouwen, dat aan de bygelogen straat den naam van die der kleine Karmelieten hoeft geschonken.
C U I, li M B O II C II. lü!j
cunnen uytbrengen die soumie van twee duysent guldens.quot; Ook verpandde hy //een goed, genaemt Wijlcr, weerdich om (.lie hondert duysent guldens, ende so aengename ende gelegene plaetse, als in die quartieren weynich te vinden.quot;
Was hy na het verlies van Weerdt en zijne uitdrijving uit Keulen nu eens te Herris of te üiberich , //waar hy zijne geliefde gade verloor en zijn eenig dochtertjen achterliet;quot; dan weder te Worms ofte Straatsburg, te Heidelberg of, na Oranjes terugkomst, te Dillenburg — //alles ginc hy nae, of er nog soms hope van uitreddinghe ware:quot; alom had hy zijne kondschappers, en met de voornaamste Edelen, waaronder vooral Schauenhurg en Oranje, onderhield hy briefwisseling. In 1570 was hy met den Graaf van den Bergh, de Gravin van Hoorne, den Heer van liateiiburch, en andere uitgewekenen , die 's Keizers Leenmannen waren, op den Rijksdag te Spiers, waar zy by /'requesten en remonstrantiënquot; hunne bezwaren over den toestand der Nederlanden aan Maximiliaan indienden. Voerde dit, helaas ! tot geen hoogere baat dan tot een werkeloos medelijden — Culemborch behoorde niet tot de zulken die den moed opgaven, en ten bewijze daarvan ondersteunde hy Oranje nog in dat zelfde jaar met een som van twintig duizend gulden, waarvoor by zijne eigene goederen verpandde.
Wel verre derhalven van de gedachtenlooze aantijging der onkunde : dat hy de man niet zou geweest zijn //om zware lasten en zorgen te dragen en ze met kloekmoedigheid uit te voeren,quot; en dat by //stille rust beminde, gelijk hy ook nooit tot eenige oorlogsramp en zwarigheid is gebruikt gewordenquot; — rijst uit zijne daden zijn beeld voor ons op als een rustelooze kampioen voor de heilige zake 'slands, wiens geslachtswapen wel den leeuw van Nederland in een hartschild mocht voeren, als het symbool van zijn liefde, zijn yver, en zijn trouw.
Zoo verdiende hy dan ten volle den lof zijner tijdgenoten: dat hy een der eerste en voornaamste handhavers onzer vrijheid moet worden genoemd; zoo mocht zijn wakkere zoon van den edelen vader gerust de getuigenis afleggen; //Wat hy had, was tot dyenst van 't lieff' vader-lant;quot; zoo had zijn latere geschiedschrijver het recht om met ingenomenheid en warmte van hem te verklaren ; //Zijne liefde voor het Huis • van Oranje werd alleen door die voor het vaderland overtroffen. Weinigen hebben hem daarin ter zijde gestreefd;quot; zoo stichtte hy zich een gedenkteeken van marmer en goud in de geschiedboeken van Nederland,
O O
W. J. HOFDIJK, ORANJE. ^
C U L K M B O K C 11.
en in de harten van allen, die het Vaderland, Oranje, en de vrijheid eeren en beminnen. 1
Maar de Adel van geest, die den Prins in dit zwaarwichtig tijdvak bystond; hem zijne bemoejingen , kon het zijn, trachtte te vergemak-kelyken; hem van inlichting, van opheldering, of van raad diende, of hem met kloeke daad, met lijf en goed ondersteunde, huisde niet enkel by den Adel van geboorte. Te bekwame, teyverige, te vrijheiden vaderlandlievende mannen werden er overvloedig gevonden in den burgerstand — in de nieuwe geschiedenis ten allen tijde de eenige en waarachtige kern der maatschappij , de eenige bron van onuitputtelyke kracht, van gedurige frissche herleving — dan dat zy in dezen by de wapenvoerende hooggeborenen zouden hebben willen — neen — zouden hebben kunnen achter staan. Want niet enkelen waren het: hier een arme predikant, die — zonder eenige hope om ooit by de heiligen te worden geteld — zijne onder geraoedelyke woorden gekollekteerde gelden voor de heiligste zaak als een Sint-Pauluspcn-ning in de schatkist des Princen stortte ; daar een onvertsaagde spie , die niet diende om loon, maar — zonder eenige aanmatiging van martelaar te willen zijn — honger en allerlei ontbering leed, wanneer de zaak des lieven vaderlands dat vorderde ; gints een eenvoudige handwerksman die — er niet aan denkende of men zijn naam misschien zou schrijven in het boek der door de uitspraak van menschen gezaligden — het musket opnam, om te strijden voor het euangelie der vrijheid van consciëntie — zy , en talloos in getal daarenboven waren er, die zich toonden geenszins de minderen, maar in menig opzicht minstens de gelijken te zijn der hoogere standen, waardig den consistoriën, wier veerkracht nog als een bezielende adem onder het volk rondging, toen het Verbond reeds als een bruisende meteoor was uit-een gespat.
En in de voorste rijen dier adelyken van geest stond een man, wiens naam, met onuitwischbare letteren op de arduinen tafelen van onzen Vrijheids-oorlog gegriffeld, door zijn engel werd overgeboekt op de gewijde rollen, waar de worstelingen der lijdende meuschheid voor eeuwig staan aangeteekend — en die naam was Coornhert.
170
Adel van geest — reeds met een enkelen blik is hy te lezen op het mannelyk schoon gelaat, de uitdrukkingvolle trekken van Dirck Volckertsen
Zie verder Bylage C.
,■}'' ■■ .. . ■
3E {* r'amp;*v)wSc!amp;*£i 'VftSsJ* «B» HMHifira ■'■t-quot; jMl - |
|
«yVt'i |
MmBH
j
i
, V1,%»;^s',a?ja.i5,^0ï3'r IMBIIWiMlliSiEi^w .lt;•' -quot;. •quot;■' „. • »,.gt;•-!-t-V'- • ï»*- ■.«••«'v |
C O O R N H E R T.
Wie Coornhert zegt, noemt den man in Holland, die de wakkerste yveiaar was voor vrijzinnigheid van godsdienstbegrippen , en te gelijk de meest rustelooze bestrijder van der anderen gevoelens. 1 Wie Coornhert zegt, noemt den man in Holland, die uit dringende behoeften des gemoeds op middelbaren leeftijd zich de oefeningen eens scholiers getroostte, om zelfstandig te mogen oordeelen over zoovele vraagstukken, als er toen op godsdienstig en theologiesch domein aan de orde waren, en die weldra door voorbeeldeloozen yver zoo diep in de wijsgeerte der Oudheid was ingedrongen , dat hy in haar een feilloozen toets dacht gevonden te hebben tot oplossing der levenskvvestiën van zijn tijd. Wie Coornhert zegt , noemt den man in Holland , die als jongeling reeds van verontwaardiging sidderde over bloedige vervolging om den geloove, en die als acht-en-sestigjarig grijzaart het vege hoofd niet eer tot sterven vlijde, voor dat hy het derde strijdschrift zijns laatsten levens-jaars tegen een toevalligen advokaat van 't ketterdooden had voltooid. Wie Coornhert zegt, noemt den man, die sterker dan eenig hervormer tegen gezach in godsdienst en kerk protesteerde, en die zich nooit by eenig der bestaande kerkgenootschappen wilde aansluiten,
171
Movi'. Bosboom Toussaint.
C O O K N H E R ï.
omdat zy allen de oude tyrannic onder een nieuw mom hadden gehuldigd, zoo spoedig het haar gelukt was om het gehate juk met vurige geestdrift van de schouderen te schudden. Wie Coornhert /ogt — eindelyk — noemt den man , die met alle protestanten en alle hervormers de gedachte der Reformatie — de heilige Schriftuur onfeilbaar wetboek — als een echt kind zijns tijds tot bekrompen wordens toe omhelsde, maar die tevens, door zijn gezond oordeel geleid, door zijne belezenheid in de klassieken tretfelyk voorbereid, een aantal ethische werken naast zijne ontelbare polemischen legde, om te staven dat zijne levenstaak geenszins door de afwezigheid van eigen scheppingen een louter negatieve en afbrekende zou mogen genoemd worden. 1
Het zijn sympathetische gemoederen, die deze heerlyke getuigenis van dien grooten zoon des burgerstands afleggen. Alzoo partydig — kan een bekrompen geest, door zijn b}zienden blik begrensd, afdingen. Daarop mag een yverende, met het priesterkleed omhangen volgeling der tegenpaity 2 andwoorden, wanneer hy het volgende te recht als een roemenswaardig feit van onpartydigheid verhaalt.
De door Amsterdams fierste burgers zoo vurig begeerde, en voor de welvaart der goede stede zoo uitnemend gezegende omwenteling van 1578 had plaats gevonden; de oude Regeering was bedaard en zonder bloedvergieten de stad uitgeleid; een nieuw Bestuur, eindeloos gematigder dan het oude — maar waarvan daarom nog niet ieder lid gematigd was — zat op het kussen. //Ende corts hier na, soo Reynier Cant 3 regeerende Borghermeester binnen Amsterdam, op den middagh afgingh van het Stadthuys, ende by ghevalle sagh dat Coornhert met een ander persoone wandelde op den Dam, tradt hy hem van achteren inne: ende hem slaende op sijn schouderen, seyde hy: Wel ghy wijse-/mnan, vvaer toe zijt ghy gecomen, ende soo verandert, dat ghy voorde ////Roomsche mede gheteekent hebt? 1st u vergheten dat wy Landt-////vluehtigh waren , ende te samen soo tot Embden als elders hebben «//moeten svverven?quot;— Coornhert antwoorde: //Mijn Heer Borghermeester, ////ick en ben niet verandert, maer noch in 't selve ghevoelen als doen. ////Wel is waer dat wy 15(57 landt-vluchtigh waren , om redenen u ende ////my bekent: maer ick hebbe voor ende naer altijdts ghcoordeelt dese
173
Dr. J, ten Brink.
Pater Augustijn van Teylingon.
Zeer bekend, waarschijnlyk ook bevriend, met Coornherts broeders Frans en Clement.
COORNHEB, T.
////Landen dienstigh te zijn, niet het Pausdom daer uyt te sehoppen, ////ende de Calvinisterie in plaetse te stellen; maer eenen yder sijn ////gheloof vry ende on verhindert te laten beleven ende oeffenen.quot;
//Ende belangende dese materie heeft Coornhert dese twee veersen gheinaeckt.
Elck wil een anders gheloof regeren.
Dit (loense diemen voormaels hooide leeren
Dat sulcks den Christenen niet betaemt.
Maer soo oodtraoedigh was hun ghedacht,
Als sy onder 't Cruys sateu sonder macht;
Maer nu thoonen sy hun verwaentheydt onboschaemt.
II.
Salmon doch do Tyrannijen In ons ghowissen moeten lijen,
Door soudon van ons bedreven?
Soo is do oude saehter om draghen,
Ende magh-men wel bidden met claghen Om Dionysius langhe leven.quot;
Ziedaar een in alles ontsluierde openbaring der beginselen , waarnaar Coornhert op zijn gantsche lange levensbaan zijne voetstappen heeft gezet, met de beslotenheid der innigste overtuiging. Oranjes onvermoeide en standvastige pogingen om het rillende en krimpende vaderland te redden uit de nagels eener ijskoude en gevoellooze geloofs-reehtsbank; om het te ontrukken aan den onzinnigen vloek der verdoemenisse, door die roode vierschaar uit den vreemde over de gantsche inheemsche bevolking uitgesproken, 1 moest derhalven noodwendig de volle sympathie winnen van een man als Coornhert. Maar ook Coornherts breede denkbeelden, zijner eeuw zooverre vooruit, moesten de aandacht trekken van een helderen geest als Oranje, die in zijn vollen rijkdom, in zijn volle grootheid, door zoo weinigen, zelfs onder zijne onmiddelyke omgeving, begrepen werd : de Prins en de burgerman moesten elkander als gelijken de hand drukken over de walmende klove der onverdraagsaamheid heen , de cintels van de brandstapels der Kerk wech schoppende nevens die des brandstapels van Calvijn.
173
Het is wellicht te Schoonhoven geweest, anno 156(3, dat de scherpe
Zie blz. 3.
COORNHEB. T.
blik van Oranje zich het eerst vestigde op Coornhert, toenmaals Sekre-taris der Vroedschap van Haarlem. Het was in de maand November dezes jaars, dat de Prins daar verscheen om namens de Landvoogdesse de Staten van Holland en Zeeland te vermanen tot het stellen van //ordrequot; op de //beroertequot;, ten einde te voorkomen dat 's Konings gramschap niet in volle hitte over het land zou uitbarsten.
Omziende naar iemant die hem in deze moeielyke taak mocht by-staan , viel zijn oog op den Sekretaris der Haarlemsche Eurgemeesteren. üirck Volckertsen Coornhert was de rechte man voor Willem van Oranje. Beiden bedeeld met schitterende talenten , die hen ongezocht op den voorgrond moesten plaatsen; beiden verheven boven de jammer-lyke vooroordeelen hunner eeuw — vooroordeelen, die zoo menig voor-treffelyke geest tot vergetelheid of schande hebben gedoemd —; beiden strevende om met rustig overleg in de behoeften van hun koortsachtig woelenden tijd te voorzien — zouden zy tevens een zoo machtigen invloed op hunne omgeving uitoefenen , dat het misschien nog onzen dagen verbleven is om hunne verdiensten , met veroordeeling van zou-teloozen , overdreven lof, met gering-achting van bitteren en hatelyken blaam , in het ware licht te beschouwen. 1
Coornhert werd in 1532 te Amsterdam uit een gegoede familie geboren. Hy genoot een opvoeding die den lakenkooperszoon geenszins ten geleerde bestemde, maar hem, zoowel als zijne beide broeders, toch in staat stelde om , gelijk het by de meer aanzienlyken dier dagen vrij wel gewoonte was, een buitenlandsche reis te doen.
174
Nadat hy Spanje en Portugal had bezocht, waar hy het Katholicisme leerde kennen onder een tamelyk ander licht dan er in het veel ernstiger godsdienstige Holland over uitstraalde — hetgeen wellicht zijn waarachtig vroom gemoed te eerder voor de waarheden der Hervorming geopend heeft — brachten twee schoone oogen een gantsche verandering in zijn toekomst. Kijk mans kind als hy was, beging hy de naar de denkwijze zijner moeder onduldbare fout om zijn hart te schenken aan een burger meisjen, zonder middelen, en wier naaste bloedmaagschap zich met een onzedelyken blaam had beladen : Anna Symons leefde buiten echt met Graaf Reynout van Brederode •— en het was hare zuster Cornelia , aan wie de nog geen twintigjarige Coornhert zich met
Ten Brink.
C O O R N II E 11 T.
zijn gantsche ziel geboeid gevoelde. De moederlyke vertoogen baatten niet; met zijne gewone vastheid van karakter handelde hy ook thands — en hy huwde de maagd , die hem ruim veertig jaren lang met hare innige liefde gelukkig heeft gemaakt. Treffender geen getuigenis daarvan, dan zijne woorden aan Spieghel, na haren dood: //Mach schoanheyt (soo //haer Jeught was) deughdelijckheyt (soo haer bejaertheydt was) ende //vriendelijckheydt (soo al haer leven was) een mans herte trecken tot //liefde, soo behoorde mijn herte haer lief te hebben. Dat is ook so //gheweest.quot;
Zy verdiende dat, want zy heeft hem het bewijs gegeven dat hare liefde sterker was dan de vreeze voor de verschrikkingen van zelfs een afschuwelyken dood.
Intusschen bracht zijn huwelyk hem om zijne ouderlyke erfenis , en alzoo in stoffelyke zorgen. Graaf Reynout voorzag daarin, door hem onder zijn gevolg op te nemen als //conciergie ende toesiender.quot;
Ik kan geen juiste definitie geven van wat dit soort van hofmeesterschap — portierschap zal het wel niet geweest zijn ! — in zich sloot; zeker is het echter, dat een krachtige geest als die van Coornhert zich binnen zulke enge grenzen al spoedig tot stikkens toe benaauvvd gevoelen moest, waarom hy dan ook weldra zijn ontslag nam. Waar-schijnlyk was hy inmiddels reeds bekend geworden met den vooral toenmaals hoog gevierden schilder Marten Heeiuskerck , een man , van vrij wat minder persoonlyken moed dan hy, maar die als kunstenaar toch zijne eigenaardige verdienste bezat, en hem liefde voor de kunst, en zucht voor hare beoefening inboezemde. In elk geval — hy legde zich op het etsen toe, en bracht het daarin ver genoeg om er aanvan-kelyk zijn levens-onderhoud in te vinden, en er nog eenigen roem in te behalen bovendien. //De voornaamste, kapitaalste en beste prenten van Heemskerkquot; zijn door hem in koper gebracht, //als de groote Kindermoord , de Balk, het Bachanaal, de groote Kruissiging, de twaalf Schermers, de twaalf Patriarchen, het Leven en Lijden van Jezus Christus, en een groote menigte anderen.quot;
Onder dien arbeid met naaide en bijtwater bleef hem overvloedig tijd tot nadenken, en het meerendeel der ondervverpen-zelf van dien arbeid behoorde juist binnen den kreits, waarin de geest der zestiende eeuw zijne ernstigste bewegingen gebannen zag: het godsdienstige. Coornhert nu , //in eenighe poincten der religie ongherust zijnde , ende
175
C Ü O K N 11 Ji R T.
sijn ghemoet niet connende vernoeglien , meende dat hy in de boucken van Augustijn of andere Patres soude connen onderrechtinghe ende ver-noeginghe vinden,quot; en ten gevolge daarvan begaf hy zich op vijf-en-dertig-jarigen leeftijd tot de studie der Latijnsche taal. Het lezen van de schriften der Ouden bracht hem tot een nog stelliger besef, tot nog juister begrijj der rechten van het individu, bovenal ten opzichte der vrijheid van consciëntie, hetgeen hem als ongeschokte overtuiging zijn gantsche leven bybleef en waarvoor hy, tot aan zijn einde toe, een Bayard niet de pen is geweest, sans peur et sans reproche.
In 1501 werd hy door de llegeerinfj van Haarlem tot notaris, in 15G2 tot sekretaris der stad , en in 1564 tot sekretaris van Burgemees-teren benoemd , in welke laatste betrekking hy in vele //Politique saken ghebruycktquot; werd, en //veele moeyten gehadt heeft.quot;
Zijne aangevangen studiën op het terrein van kunst en wetenschap leden daaronder niet Door een vaste verdeeling van zijn tijd, wist hy er altoos nog eenige uren voor te ontwoekeren. Sloeg de avondklok tien , dan begaf hy zich naar bed, en langer dan vier uren na middernacht sliep hy niet. Daarom zong hy in zijn //Protest teghen den Siaep:quot;
«Zes uren slapens is do schuld der naturen.
Sluept ghy dan iu uw levens fleur twalef uren,
Zij dy dan van 't vierendeel uws levens niet self een dief?quot;
Geen wonder dat een man, die dus prijs stelde opliet nuttig gebruik van ieder oogenblik, eenmaal by een wandeling in den Haarlemmer Houte, waar by een menigte volks voor de taveernen zag zitten , in de klachte uitbrak: //Ts 't niet droevig, dat die menschen te veel hebben //'tgecn ik te weinig heb!quot;
Ofschoon hy, omzichtig ten gevolge zijner betrekking, de onderteeke-ning der ratificatie van het Verzoekschrift der Edelen had geweigerd, en voorstander was van hage-preek noch beeldstorming, toonde hy zich echter op verzoek van Graaf Lodewijk van Nassau gereed tot het vervaardigen eener Nederduitscbe vertaling van het in 'tPransch opgesteld verzoek der Andwerpsche kooplieden aan Filips, om vrijheid van godsdienst. Zoo had hy zich in niets eenig vergrijp te verwijten aan wet of plakaat; maar de roode demon had op zulke zaken een ander oog. Op den veertienden September 15G7, des avonds even na tienen, klopte een knaap aan een woning in de Sint-Jansstraat te Haarlem, en ontbood
17(5
C O O R N U E R T.
den zich reeds ter ruste hebbende begeven bewoner oin zich terstond by den Schout te vervoegen; aan dien last werd gehoor gegeven , en — de aldus uit zijn huis gelokte Coornhert werd in naam van 's Konings Goeverneur Bossu gevangen genomen, en //gevlogelt, gebonden en ge-boeyentquot; naar 's Gravenhage gebracht, waar hem in den kerker voorzeker weinig ander uitzicht dan de dood wachtte.
Thands was het, dat zijne edele gade hem een even zeldsaam als heerlyk bewijs harer huwlykstrouwe bracht. Uit een daaglyksche ervaring opmakende wat er volgen moest, wanneer men zich eenmaal in de klaauwen van het bloeddorstige dier bevond, achtte Cornelia Symons haren zielsvriend niet slechts verloren, maar ook ter marteldood gedoemd. Moest hy sterven — dat kon zy niet keercn, en de vergoeding daarvoor was de hereeniging in de eeuwigheid; maar een marteldood — dat zou zy, zwakke vrouwe, voorkomen met opoffering beurs eigen levens.
In die dagen heerschte de pest. En nu zag men Coornherts gade onverschrokken de woningen der armste en ellendigste lijders binnengaan, in de hoop van aldus te worden besmet, en die besmetting haren man mede te deelen , opdat zy dan te zamen mochten sterven !
Gelukkig miste zy echter heur doel. Gelukkig — want een verweerschrift heurs echtsgenoots, door de getuigenis der Regeering en der Zusteren van Sinte-Cecilia te Haarlem verstrekt, verschaften hem een meerdere vrijheid, die hy zich met behulp van Jonkheer Artus van Brederode ten nutte maakte door eerst naar Haarlem te vluchten, en vervolgends uit den lande te wijken.
Hy vertrok nu met zijne gelukkige gade naar Kleefsland , waar hy door de etsnaald in zijn onderhoud voorzag, en er eenig onderricht gaf aan een jongen knaap van heerlyken aanleg , die zich later als Henrik Goltzius zoo beroemd heeft gemaakt.
Naauwlyks in den vreemde, of Coornhert was ook met den Prins in korrespondentie , want reeds in December ging er een brief uit Siegen naar Emmerik, met 'sPrincen hand geschreven, en ten opschrift voerende: //Eersaemen, besunderen, mynen lieven ende beminden N. Volc-kart. Secretaris der stede van Haerlem; nu ter tijdt tot Emrnerijck.quot; De wakkere voorstander der vrijheid werd daarby naar Dillenburg ontboden, en al spoedig verscheen er toen, onder den tytel van //Waersehou-winge des Princen van Orangiën aen de ingesetenen deser Nederlanden,quot; een geschrift, dat Coornhert tot steller had.
W. J. HOFDIJK, ORANJE.
177
COOKNHERT.
Van nu af aan is hy met zijn //wel versneden penquot; den Prince van groote dienst, door liet vervaardigen van politieke vlugschriften, tot opwekking van den nationalen zin, terwijl hy ook ongetwijfeld reeds nu in zijne gesprekken met den Prins zich de held toonde van //dien gevaarvollen kruistocht, waarin hy onvermoeid en onvertsaagd, als een nieuwe Godfried van Bolioen, het heilige land der gewetens- en godsdienstvrijheid tegen de barbaarsche en wandalistische strooptochten dier zelfde Hervormden zocht te veiligen, welke hy eerst als zijne tochtgenoten had begroet, om ze weldra als zijne krachtigste weerparty tot stervens toe te bekampen,quot; wanneer zy anderen de vrijheid wilden onthouden die zy voor zich-zelf hadden geëischt en verkregen.
Meermalen 's Princen bode en onderhandelaar, bevond hy zich in December 1570 te Emden, om met den Drost Unico Manninga te handelen over het opheffen der belemmerende maatregelen tegen's Princen schepen, daar in Ooster en Wester-Eems liggende, genomen, Vreeze voor het Spaansche bewind, en bezorgdheid voor //'tperijkel dat 't geheele Land van den Hertog van Alva verdorven sonde werden,quot; had den Drost daartoe gedreven, en Coornhert kon geen dadelyke opheffing verkrijgen. Toch bleef zijn spreken niet zonder gevolg, en nog op het einde der maand kwam er meerder vrijheid.
Op deze wijze is ook hy een nimmer rustend rad aan het reuzen-werktuig ter bevrijding van Nederland, waarvan de groote Zwijger de krachtige en immer spannende veder is. 1
17Ö
Maar wie nu in die dagen op den Dillenburg verwijlde — een blik werpende op de voornaamsten onder hen, voor wie de poortdeuren werden geopend, om in de binnenkamer te worden toegelaten van hem , die door de Voorzienigheid tot den held van Neêrlands vrijheid was bestemd — hy had misschien minder oog gehad voor een man die daar slechts een enkele maal in der haast was verschenen, en den volgenden dag weder even haastig was afgereisd. Toch was dat een van die getrouwen aan de goede zaak, die ons niet zonder een naauw-lettender opmerking mogen voorby gaan; met onderscheiding nam hy zijn plaats in , en verwierf daardoor in den epos van onzen vrijheidskrijg een breeden klank voor zijn eenvoudigen naam: Paulus
Zie verder .11 yin go D.
179
Niet zoo ernstig van levens-opvatting als Coornliert, en met minder orde en regel in zijne zaken; meer geleerd staatkundige, maar minder genie; vrij prikkelbaarder voor de uiterlykheden der waereld, en gants niet buiten den invloed van sterke zinnelyke neigingen — was Buys, by al dit verschil, echter Coornherts gelijke in betrouwen op den Prins, en in stellige verwachting dat alleen deze als de verlossende Richter in Israël kon optreden.
Hy zag in 1531 het levenslicht, in de schaduwe der grootsche Onze-lieve-Vrouwe van Amersfoort. Gesproten uit ouders, wien het aan aanzien noch fortuin ontbrak, genoot liy een wetenschappelyke opleiding, waartoe de aloude //groote Scholequot; binnen zijne geboorteplaats een goede gelegenheid aanbood. Vervolgends studeerde hy te Parijs, en bezocht andere univerziteiten , met dat gevolg, dat hy met den tytel van Meester in de beide Rechten binnen het vaderland te rug keerde. Zijn rijkdom van kennis, zijn gezond oordeel, zijn kloeke welsprekendheid, zijn steeds rijpender ervaring maakten hem ten geschikten advokaat, maar onttrokken hem ook op vijf-en-dertig jarigen leeftijd aan de balie, en wierpen hem in den maalstroom der staatkundige bemoejingen.
Die loopbaan opende zich hem in 1561 , met zijne benoeming tot Pensionaris der stad Leyden , en van toen af werd hy in steeds toene-
15 U ï S.
mend gewichtiger staatszaken gebezigd. Was hy nu ook door het euvel der zelfzucht besmet; plaatste zijne weinige gestrengheid van zeden hem by de ernstig gezinden in geen gunstig daglicht; berokkende zijne hooghartigheid hem vervolgends onaangenaamheden ook zelfs daar, waar hy uit baatzuchtige oogmerken aanvankelyk meegaande schijnt geweest te zijn — de getuigenissen, door steden en gewesten van hem afgelegd, leveren niet dan een gunstig tafereel van groote bekwaamheden , ten dienste en nutte van den lande in die hachelyke tijden aangewend.
Ley den, quot;de digniteyt van zulck een persoon en van de Ampten en Officiën die hy bedient heeftquot; wel in acht nemende, houdt zich jegends hem verplicht wegends //de goede getrouwe diensten die hy dese stede tot vele verscheyden reysen heeft gedaen en wijst tevens op de //zoe merckelijcke ende kennelijcke dienstenquot;, ook aan //'t gemeen landtquot; door hem bewezen. Amsterdam verklaart: //noeit aen hem in alle zijne handelingequot; te //hebben connen sporen noch bemerken dan alle getrouwigheyt, vromicheyt, naersticheyt ende gediensticheyt tot den Landen gemeene beste; als oock genoech metter daet bevonden ende alle de werelt bekent.quot; En de Staten van Holland hangen daar hun groot zegel aan in hunne over hem geschreven woorden, dat hy //veele saecken van groter importantiën, ten dienste van den lande ende zijne Excic betreffende, mit grooter moeyten ende periculen well en getrou-welijcken gehandelt heeft.quot; 1
En waarlyk, feiten bewijzen dat zijn uit een levendig gestel ontsproten egoisme niet machtig genoeg was om hem onmannelyk te doen te rug deinzen , waar de bevordering van 's lands heil aan persoonlyk gevaar ging verknocht; zijn uitwas van zelfzucht werd dus ten minste geen kanker, die zich met beter te besteden sappen voedde. Dat hy zich onverholen tegen den tienden penning, dien lievelings-droom van Alba, uitsprak , geldt reeds op zich zelf als een niet onbeteekenend bewijs; maar er was meer — en beter.
In 15G9 waren de Gedeputeerden der Staten-generaal door Alba te Brussel by-een geroepen om te delibereeren over het bepalen eener nieuwe belasting, aangezien hem gebleken was dat de opbrengst van //twe
ISO
Hierin ligt tevens hot bewijs dat er geen te breeden zin kun worden gehecht aan de woorden van Reydt, wanneer deze, sprekende van de gevangenneming van Buys in 1586, verhaalt dat veel voorname ende aensienlijcke luyden met liuys gheen medelijden hadden, ter oorsaecken zijns ergherlijeken levens.
BUYS.
milioenen gouts 'sjaars,quot; ter //redemptie van den 10 en 20 penninck,quot; vour den tijd van zes jaren, '/tot zijne Maj. dienst en der gemene welvaert,quot; onvoldoende was wtot de ordinarise lasten tot bewarenisse, beschermenisse en versekcrtheid van de Landen.quot; Thands van oordeel zijnde, //dat hy oversulx geen provisie en soude mogen trecken om in de post en esparge te leggen , so versoclit hy dat de Staten als noch in plaetse en tot vervullinge van 'tgeen hy dies aengaende te kort komen soudc , souden consenteren eenen anderen 100 penninck, om die gelicht te worden na de voorsz. zes jaren: welverstaende indien voor d'expiratie van de selve zes jaren de Landen by den vyatul geiuvadeert werden mochten by formele armeye of heirkracht, dat in sulken gevalle de Staten zijne Maj. alsdan souden dienen met henne Obligation om hen des te geringer by anticipatie te mogen behelpen, en sulkeu somme te mogen lichten als na de gelegentheid van tijde alsdan sal bevonden werden te behoren.quot;
üe beraadslagingen daarover waren zeer wijdloopig, de stemmen verdeeld , en tot een bepaald besluit kwam het niet, want de Gedeputeerden verscholen zich achter hunne lastgevers; een verdaging was alzoo noodwendig , en een afreize van de leden der Vergadering het onmid-delyk gevolg. Ook de Gedeputeerden van Holland spoedden zich haastig huiswaart, gants niet rouwig dut zy het levendige en vrolyke Brussel mochten verlaten voor de stiller oorden waar du schouwe rookte boven hun eigen rustigen haard.
Nochtans was er onder die mannen, die zoo snel reisden als de bolderwagens en andere lastige vervoermiddelen der zestiende eeuw dat veroorloofden, een enkele die niet door de zelfde haast gedreven scheen. Heimelyk vertrouwde hy het zijnen mede-afgevaardigden toe, //dat hy //in sijn particulier wat te doen had so binnen Antwerpen als elders //in Erabant, en dat hy haest soude volgen.quot;
Die man was Paulus Buys.
En wat hy nu had opgegeven van //byzonderequot; zaken — dat was voorzeker waarheid; maar dat die noch te Andwerpen, noch elders in Erabant thuis behoorden , zou ieder klaarblijkelyk geworden zijn, die had gezien op wat geheimzinnige en snelle wijze hy zich juist van do Erabantsche grenzen wechspoedde, en een gants tegenovergestelden weg insloeg. Zonder zich ergends bekend te maken — toch op gevaar af van het te worden — nam hy, alle oponthoud vermijdende , koers naar Dillenburg, waar hy dan ook weldra aankwam.
181
BUYS.
Hoe welkoom moet hy er zijn geweest! Een lid van de Staten-generaal, die zelf de beraadslagingen met Alba had bygewoond; een Hollander, die niet de stemming zijns volks evenzeer van naby bekend was; een staatkundig rekenmeester, die het verband dezer beide faktoren met elkander inzag, en wien de daaruit voort te brengen som geen onoplosbaar raadsel blijven kon......welk een man voor Oranje!
Lang duurde het verblijf ten hoogen huize niet, maar daarvoor bestond ook geen noodzakelykheid: hy die sprak, vermocht wel veel te geven in weinig woorden; hy die luisterde , verstond wel den groeten samenhang der zaken , al werd daarover ook niet breedvoerig uitgeweid.
He //twede .propositie doeht eenige van de Staten van de particuliere //Provinciën vele redelijker en dragelijker voor de Landen, dan de eerste vgeëischte 10 en 20 penninck, doch maekten swarigheid van de luid-édelen om deze penningen jaerlijx te vinden , doordien de Landen noch //van ouds met voorgaende lasten beswaert waren: andere Provinciën //seiden datter noch geen volkomen consent van den 10 en 20 penninck //en was gedragen, so lange die van Utrecht niet mede en hadden //geconsenteert, also sy-luiden niet dan met deze restrictie en hadden //geconsenteert, te weten: so verre 't selve consent ook by alle den //anderen Lande gedragen werde en anders niet. Eenige anderen susti-//lieerden ook dat den tienden en twintigsten pennink niet so vele en //soude hebben mogen opbrengen als dese geëischte sornme, door dien //de neringc seer verloopen was uitten lande, eensdeels door het vluchten «van so vele duisent personen uit het Land, als ook door den twist met //Engeland, en dat geschapen was de neringen noch meer en meer te //sullen verlopen, sulx dat 't gene de Hertog van Alva niet deze //propositie voor hadde, niet en strekte tot verlichtinge van den Landen, //gelijk hy voorgaf, maer tot zijn profijte en meerder bezwaringe van de //Landen, die om redenen voorschreven seer verarmt waren, en de //Landen sobere middelen hadden, en dat bovendien noch scheen dat, //de ses jaren geëxpireert zijnde, hy noch even-wel daer na den tienden //en twintigsten penninck soude willen hebben.quot; Eenige andere //Pro-//vineiën lieten hen bedunken dat die quote die hen-luiden geëischt //werde in de twe milioenen gouts 'sjaers te vele was: somma daer //werde vele swarigheids gemaekt, so by d' eene als d'andere Staten , //elx hen excuse doende so sy best mochten; de sommige Provinciën
BUYS.
//boden meer dan de helft minder als hen geëischt was, voor haer-luider //quote, sulx dat hier veel tijds mede verliep.quot;
Dat was de hoofd-inhoud der mededeelingen van het lid der Staten-generaal. De Hollandsche burger kon er byvoegen: //Middelertijd, also //daer geen geld uit Spangiën en quam, bleven de garnisoenen onbetaelt, //en kregen seer weinig gelts, dat des te bezwaerlijker viel voor de //burgeren en inwoonderen van de steden en plaetsen daer de garnisoenen //lagen , die seer vele moetwilligheids, forse en geweld bedreven en dat //al ongestraft, niet jegenstaende de grote klachten die er over gedaen //werden. Door het eisehen van dese onbehoorlijke en ongewoonlijke //schattinge, so wies den haet van de Nederlanders jegens den Hertog //van Alva, de Spangiaerden en haren acnhang meer en meer, ja in //suiker voegen dat vele so wel van de alder-Catholijkste als andere //wenschten en haekten na veranderinge. De klachten vielen seer groot //onder den anderen, elk vreesde vooreen eeuwige slavernije en armoede: //bysonder door dien vele van 't gemene volk niet anders en konden //begrijpen, dan dat se alle hare goederen binnen tien jaren souden //quijt wesen , en evenwel blijven in de ondraeglijkste slavernije die ter //werelt mocht wezen , maer de vrese was zoo groot dat 't meestendeel //schroomden haer opinie en meninge uit te spreken, sonderlinge dewijle //sy niet en wisten wien sy souden betrouwen, wetende ook dat by den //Hertog op alle plaetsen eenige onderhouden en gegageert werden , die //de humeuren van 't volk ondersochten en hem of sijnen Rade alles //aenbrachten datter geschiedde: dese werden by den gemenen man //genoemt 7 stuivers luiden, vermits geseid werd dat haer gagie was //een penning , wesende het vijfde part van een silvere Coninx daelder, //7 stuivers weerdig zijnde.quot; Zelfs sterfkamer en sterfbed werden door het demoralizeerend spionnenstelsel van Alba ontwijd. Er werden personen aangesteld die altoos tegenwoordig moesten zijn by het toedienen der sakramenten, en daar naauwkeurig letten op de gelaatstrekken en gebaren van wie bediend werd zoowel als van de omstaanders. Gebrek aan eerbied moest worden aangegeven en exemplair gestraft. Was de stervende de schuldige, zoo moest zijn lijk naar het galgeveld worden gesleept, terwijl, natuurlyk , zijne goederen verbeurd verklaard werden.
Na zulke mededeelingen was de vrage //Wachter! wat is er van de //nacht?quot; overbodig. En toen de Leydsche Pensionaris vertrokken was, vliegendsvlug , gelijk hy verscheen, om geen argwaan in Holland op
183
BUYS.
te wekken — toen mag de Prins zich wel een oogenblik in zijn armstoel hebben geworpen , het hoofd in de hand gelegd , peinzende aan de regeling van den zvvaren arbeid , die hem als te hervatten taak noodwendig volgen moest met den stormachtigen dag, wiens eerste licht-streepen, tusschen donkere wolken door, thands flikkerden aan de kim.
Twee of drie dagen later dan de andere Gedeputeerden bevond ook Meester Paulus Buys zich weder ten zijnent.
Maar niet om nu de spoel uit de hand te laten glippen : in tegendeel : wel deeglyk om de goed gelegde schering door een krachtigen inslag te versterken.
Binnen het lommerrijke Alfen aan den Rijn verhieven zich uit //VVaterzingels en eenc kring Vyversquot; de torens van het huis Calslagen, destijds bezeten door den Edelman Jacob Cupier, Heer van Calslagen, een Henegouwer naar zijn afkomst, maar reeds sinds drie geslachten tot den Adel van Holland behoorende, en met de besten daarvan eenstemmig in kloeken Hollandschen zin : ook hem trilde het hart van verontwaardiging over de diepe vernedering zijns vaderlands; ook hy richtte het oog, als naar een star in de nacht, naar den Dillenburg, het verblijf des voormaligen Stadhouders, wiens beeld nog niet geweken was uit de harten.
Een uitstapjen van Leyden naar Alfen mocht wel geen argwaan baren, en noch de Gouverneur Bossu, noch de Prezident Suys hadden eenig vermoeden van wat er op den Calslagen werd verhandeld in de geheime samenkomst van drie voor het vaderland yverende mannen; Buys , Copier, en Swieten.
Oranje daarentegen vernam het wol, en in al zijn deele: de burcht in Zuid-Holland onderrichtte voortreffelyk de burcht in Duitschland, en getrouwe briefdragers en kondschappers schakelden de opendlyk verbroken verstandhouding heimelyk weer aan een. Buys was de man die daarby de zaak leidde, en in den Prins het vaderland aan zich verplichtte.
Moge dan Buys door gebrek aan zedelyke kracht en zelf-beheersching zich in zijn eigen persoonlykheid hebben benadeeld — wy behoeven niet, gelijk de Joden der groote Synagoge, de heilige Schriftuur onzer historie te vervalschen, en der nawaereld een versierden Pentateuch in handen te spelen, oin onze Mozesen en Jozuaas met hunne bystanders te doen voorkomen als eeni£f en alleen Jehovah-dienaren en ook niet
O
evenzeer aanbidders van Baal, en nog bovendien van steenen en bewy-
BUYS.
rookers van geheiligde boomen; wy behoeven der vvacreld niet diets te maken dat onze Davids alle'en de knie bogen voor den Heer, zonder tevens den Baid te offeren. Ook met al hunne gebreken hebben de helden on zes ouden Verbonds hunne beste krachten, hunne edelste gaven gewijd en besteed aan de verlossing huns volks uit een erger dan Egyp-tischen slavendwang — en daardoor hebben zy volle aanspraak en recht op de onbevangen en innige dankbaarheid van ieder Nederlandsch gemoed. Het is en blijft laster, om op den gezonden kern te smalen , dewijl de schil daar buiten hier of daar een wormstekige plek laat zien.
Daarom ook eere aan den bezonnen Stichtenaar, die in de ure dei-grootste benaauwdheid — niet van zich maar van zijn volk — op gevaar van eigen voordeel, bezittingen en leven, de triumfeerende party der overheersching verliet, en zich der zijde van de hoop des verzets aansloot. 1
Ook gingen — gelijk altoos — onafhankelyk van het oordeel der menschen, de waereldgebeurtenissen haren rustigen gang. De genius der middel-eeuwen, de slagpennen zijner wieken voelende uitvallen , maakte zich gereed om plaats te ruimen aan den bescherni-engel van een nieuw tijdvak. Het gold ook hier, niet de veel-omvattende woorden van den mystieken jonger uit de school van sint Jan: dat de oude hemel en de oude aarde waren voorby gegaan , en beiden gingen vernieuwd worden.
En zoo was dan eindelyk het voorjaar van 1572 gekomen. Over Nederland hing een zwarte nacht. Waar hier en daar in 't heimelyk een goed gewapend oog de schemering zag doemen, waaruit het licht ontwijfelbaar volgen moest, daar was toch geen enkele stem die dat in 't openbaar durfde verkondigen: de schaduw der verschrikking, die van het hof te Brussel uitging, was machtig als de bezwering van een bozen toovenaar, en sloot zelfs de lippen van de sterksten. Handel en nijverheid , reeds zoo bitter geknakt, werden in de aanstaande hefting van den tienden penning met den doodsteek gedreigd. De verbeurdverklaringen hadden duizende familiën tot den bedelstaf gebracht, en duizende familiën , meest de zelfden , droegen knagenden en verbitterenden rouw in het hart over het verlies van een aan den Moloch des bygcloofs in
24
185
Zie verder Bylage E.
W. J. HOFDIJK, ORAN.TIC.
ORANJE.
vuur, water, of aarde geofferd lid. De dartele welvaart was tot een bedelend geraamte samengeschrompeld; der onbevangen uiting van het vrije zelfgevoel was de tong uitgesneden of verschroeid, en onderling mistrouwen zwierf als een schrik-aanjagend spooksel over het ruime veld zoo wel als door enge straten en stegen. liet was een toestand waarin de zon hcur licht, de nacht heur rust, het gestarnte zijn opbeurend en troostrijk straalgeschemer verloren had. Een ontzettende steenklomp , of liever een reusachtige helsche demon, in de gedaante des Hertogen van Alba, lag en drukte met zoo pletterende zwaarte op de borst der ongelukkige natie, dat liy meende zelfs het dofle angstge-kerm te kunnen te rug dringen en versmoren.
En de redder, de eenige van vvien men hulp verwachten kon, verwachten durfde — hy zat, zelf van allen verlaten, op den Dillenburg,
even machteloos als eenzaam....... volgends opgave van den zieken
en wreveligen Alba aan den Koning, liet jaar 1573 zou voorbygaan zonder eenige gebeurtenis waarover Zijne Majesteit zich zou behoeven te verontrusten; en Filips betrouwde deze verzekering van zija Landvoogd beter dan de onheilspellende stem van Alava die, de teekenen des tijds met vrij minder verblinding beschouwende, zwarte en dreigende spooken aan den horizont zag opdoemen, en er zijn meester met dringende , ja byna angstige waarschuwing op wees. 1 Filips geloofde dat de schokken en schuddingen van het op zijn last zoo geprangde lichaam stuiptrekkingen waren; Alava zag dieper: hy zag de trillingen van het merg — en hy begreep dat er een worsteling uit volgen zou.
Intusschen — \vy zagen het — zat Oranje daar eenzaam op het hooge huis — hy zat er niet, gelijk Filips, als een dompige nachtuil in de spleet van een vervallen kerk, maar veeleer als een broedende adelaar op zijn door de onbereikbaarheid geheimzinnig nest.
JSC
En — evenzeer zagen wy het — mochten zijne doodvijanden zich daarin bedriegen — zijne vertrouwdste vrienden wisten waaraan zy zicli hadden te houden. Voorzeker — dat was een geheim eedverbond met honderde, ja (luizende vertakkingen; dat was een samenzwering in den donker — maar ook de eenige weg om weder te komen tot het licht waarnaar zy hadden gestreefd, en vanwaar men hen baldadig luid
Zie blz. 10—14.
ORANJE.
wecligeslingerd in bloedige duisternis. Het was een samenzwering, ja — maar zooals Michaël zou hebben gespannen tegen Lucifer, wanneer liet dezen gevallen zoon des lichts gelukt ware om een poos de alleenheerschappij over het heelal meester te worden.
Evenwel kwam het sein ter uitvoering van een gants onverwachte zijde; op dat oogcnblik buiten den grooten ontwerper om; naar het hem toescheen — en by al zijn verheven doorzicht wel toeschijnen moest — zelfs ontijdig en te vroeg, en onberaden.
Het liep tegen het midden van April, toen een eenzame wandelaar, die een langen weg had afgelegd , het dorp Mariënbaum , halverwege Calcar en Xanten, binnen kwam. liet was een man van kloeke gestalte, met een korten zwarten baard, en wien de reisknuppel in de hand, en de graauwe boeren-py om het lijf een dusdanig voorkomen gaven , dat de landlieden, met wien hy een //goeden dagquot; wisselde, hem als huns gelijke groetten. Dat hy een duchtig pistool onder zijn gewaad verborgen had, toonde nochtans dat hy zorgvol voor zijn veiligheid, en op lijfsweer bedacht was. En wel mocht hy 't, de stoute Watergeus — want het was geen ander — die zich zoo koen over Utrecht langs Arnhem op dezen weg naar Dillenburg bevond,
't Was een bode des woesten wrekers van den moord der Graven van Egmond en Hoorne; en hy ging de tijding, of liever de bevestiging der tijding brengen van een even stoute als onverwachte maar toch wel doordachte daad, Avier eerste gerucht de rimpelen op 's Princcn voorhoofd sterker had gegroefd. En toch was dat de opgang van de zon der vrijheid, die van nu af niet meer zou ondergaan, maar klimmende blijven tusschen allo zwarte buien en grimmige stormen door.
Dat feit was door Oranje niet bevolen , niet eens beschikt, en toch — wie de gebeurtenissen geregeld samenvat en in heur onderling verband overziet, dien kan het groote aandeel niet verborgen blijven dat de Prins er in werkelykheid aan gehad heeft: de krachten , die het ten uitvoer brachten , waren door h e m georganizeerd , hadden door li c m een lichaam bekomen, waren door hem, ondanks hare oirspronkelyke ruwheid , evenzeer een zedelyke als een stoffelyke macht geworden.
En zie hier langs welken weg.
Den zelfstandigen vrijheidminnenden Nederlanderen, Rooinschen en en Protestanten onder-een, was het verblijf op hunnen moedergrond ontzegd; de knecht des vreemden despoots had het met zijne huurlingen
187
DE WATERGEUZEN.
en beulen vervuld. — Werwaart een wijkplaats voor wie dus baldadig werd uitgestooten, en wien nu de vuist trilde om zich ten heleediger op te heffen en hem zoo gevoelige slagen mooglyk toe te brengen ?
Nederland was geen Palestina, waar eenzame rotsholen en bergkloven een veilige toevlucht konden bieden, wanneer eens Sauls waanzin de Davids in ballingschap zond. Maar de veelvuldige wateren en meiren hadden Neêrlands bewoners tot kloeke en ervaren scheepsgezellen gehard. Koos dan de Joodsche balling de hein zoo wel bekende spelonken — de Nederlandsche ballingen , waarvan velen met het Joodsche boek zoo innig waren vertrouwd, kozen de zee. Andere Spartanen tevens, door een anderen Eilips bedreigd , legden zy in hunne daden dezen evenzeer de vraag voor: //Kunt gy ons ook beletten te sterven!quot;
Zy zouden leven — en 'slands vrijheid met hen.
188
Aanvankelyk maakten zy meestal even losse en ongeregelde als woeste benden uit: zoo menig schip, zoo menig Vrijbuiters-republiek. Ilier een kapitein aan het hoofd — Eylaert Jansen Vliechop, van Enkhuizen — wiens stemming zich openbaart wanneer hy zijn grieve uitspreekt: //De //bloethonden ende paepisten sullen wy noch wel anders hebben; sy //hebben my dus schandelijcken uit mijn goeden gestooten; soo dat mijn //kinderkens nyet behouden en hebben dan de cleederkens die sy aan 't lijff //draeghendaar een scheepsgezel — Jan de Cooinans zoon van Delft — die het niet vergeten kan dat zijn //moeder te Delft gehangen //es uit saecke van do voorleden troublen gints een vroegere Boschgeus — Gautier Herlijn — wiens geschonden gelaat, van neus en ooren beroofd, en de herinnering aan den brandstapel waaraan hy was ontvloden , hem gestadig prikkelen tot wraak, en het hem ter barbaarsche gewoonte maken om //alle Priesters, zoo Spanjaarts als Nederlanders, die in zijne handen vielen, neus en ooren af te snijden, en dan door 't vuur ter dood te brengen1 en elders een Luitenant — Jarich, aan boord van Kapitein Eelsma — //wesende een paep, die gestaen heeft opter Schelling.quot; Do wilde Luikenaar Omale, en de fijn beschaafde Eries Inthiema; de Delftsche vervversbaas Menninck, en de Edelman van alouden stam van Haren; Jan van Duvenvoirde, wiens
Van Huren is de cenige die dit vermeldt. Mnar men vergete niet, dat hy hot handschrift zijns voorvaders, den Watergeus JJaam, to zijner besehikking had.
trouwe aan het geloof zijner vaderen de trouw jegens het vaderland niet verbastorde, en Fokke Abels, die zoo zeer niet de Kerk gebroken had, dat hy zijn wijn of bier niet dan uit gewijde bekers dronk —
Bonter schaar
Bracht nooit nog do ijzren dwang dor tijden tot elkaar!
De dichter penceelt getrouw naar het leven, wanneer hy in zijne voortreffelyke vaerzen schildert;
Een handvol kapers, wild en half beroofd, wanhopend
Aan burgervrijheid, eerst do Friesche kusten stroopend,
Was aangewassen als een bergstroom, wen de lont
Do sneeuw in heken van de toppen nederzendt.
Niet enkel Neêrlandsch kroost, van Khijn- of Aemstelzoomen
(Do meerderheid!) werd in de reien opgenomen,
Maar alle tong en tale en natie, wie de dorst
Naar wraak verbroederde, of de ruige mannenborst
Van roofzucht zwoegde. Naam en afkomst werd vergoten:
Die had het kouter, dees den hamer weebgesmeten
Voor 'tzwaard; een ander had het woelig koopkantoor,
De stille boekcel, of het aadlyk burchtslot voor
De dobberende kiel verwisseld. Stamgenoten
Van Vorsten, eens de steun der Keizers, hcldenlooton
Der Ridderschap, de schrik der Halvemaan weleer,
Verschenen nevens knecht en dorper in 't geweer;
Vergrijsde krijgers naast onmondigen, en drommen
Van vluchtlingen, den moord van Jemmingen ontzwommen,
Of lireêroijs vendelen ontsprongen, in de rij
Van beeldenstormers en bankbreukigeu als zy!
Want allen hadden zich by 's levens spel misrekend;
Geen enkel hoofd, of 't was met Albaas vloek geteekend,
En niet e'en eenig hart, of 't bracht zijn eigen wee.
Zijn diepen worm, en zijn onbluscbbre vede meê.
Iloevelen, wrokkende of van wilde bloeddorst dronken,
Sinds op hun aangezicht de mutsert had weerblonken
Waarop hun liefste pand ter ziele ging! Wier vleesch
De teekens had bewaard van felle geesclpees
Of pijnbank, schuddend van hun stuipen; wier gedachten
Steeds wederkeerden naar de ontzettendste aller nachten:
Hen grijze moeder, door den paardenhoef vertrapt, —
Een brandend dak, balf-naakt en stervend-half ontsnapt, —
Een knaapjen, in 't gedrang verloren, nooit hervonden, —
Een lange zwerftocht , — dorst en honger, — kronkle en wonden,
By haat, haat tot den dood, invretend tot op 't been!.....
Wat scheelde 't hun vanwaar en hoe de hulp verseheen.
Of wat dio bende vau avonturiers bezielde,
189
]J E W ATERGEUZ K N.
Zich scharcnde om hun vann? — Zy plontlordo en vernielde —
Dat was der wraak genoeg! Een enkle mocht misschien Met kalmer zinnen 't recht der mensehlykheid ontzien,
God vreezen, en den weg der woest aar dij verfoeien;
Uit dwang gekozen — 't bleek onvruchtbaar geestvermoeien:
Per driften dampkring, als een zwavelwolk verdikt.
Had eindlyk in de borst het teerst gevoel verslikt:
*De smart was hoon , dc haat barbaarschhoid, Wet en Orden Een spot, de Vrijheid-zelf ontuchtigheid geworden! 1
li)ü
Het was deze even woeste als krachtige wan-orde, waarin Oranjes beleid de noodwendige orde wist geldend te maken: hy bracht de door hem — volgends zijn recht als Soeverein — van kaperbrieven voorziene schepen onder een algemeen hoofd , en stelde, omstreeks Augustus 1509, den Henegouwschen Edelman Adriaen van Bergnes, Heer van Dolhain en Behem tot Overste en Kapitein generaal aan. Deze bleek echter niet geschikt om de Prince-vlag, die van nu voortaan als de Nedorlandsche vlag op dc wateren wapperde, met waardigheid te voeren ; en na verloop van een jaar deed de Prins hem vervangen door Guishiin van Piennes , Heer van Lumbres, wien hy benoemde tot Opperbevelhebber //van alle de schepen groot en klein , wesende op zeequot; in Princelyke dienst, of die tot dat einde nog zouden //toegerust en ge-wapent worden.quot; Hy gaf hem volkomen //macht, antoriteyt en speciacl bevelquot; om, vso te water als te lande, door alle middelen die hy sal kennen bedencken, te bekrijgen, aenvallen en te beschadigen den Hertog van Alva en sijne aenhangers, verstoorders, en vyanden van den gemeinen vrede en welvaert tegen de vryheyd en oude rechten des lands en den dienste van den Coninck.quot; Hem opleggende gehouden te zijn om //rekenschap te doenquot; en verandwoording te geven van al wat er zou geschieden , verbood hy hem tevens //ietvves voor te nemen en te attenteren tegens dc Majesteyt van den Keyser, den Vorsten, Princen, Staten, steden en plaatsen des Rijx : Noch insgelijx tegen de Majesteit van de Coninginne van Engeland , Plaetsen , Jurisdictiën en Onderdanen van haer Coninkrijke , begrijpende ook die Majesteit des Coninx van Denemarken en sijne Onderdanen: Eyndelyk idle Princen, Ileeren en andere Dienaren Gods en liefhebbers der warer Christelijcke Religie: maer alleenlijk tegen den voornoemden Hertog van Alva en zijnen Adherenten.quot;
Ten Kate.
i) Ji \V A ï E K G E U Z E N.
De //Capiteynen , Schecps-oversten , Soldaten , Uootsgesellen en anderequot; in 's Princen dienst ter zee, werden van deze aanstelling verwittigd , met bevel tot gehoorzaamheid, of keuze tot vertrek. Tevens werd er namens den Prins een algemeen reglement samengesteld, van den volgenden inhoud:
//Eerst also 't aengaet de glorie van God en rust van de arme gelovigen van 't Nederland, so sal een jegelijk van hem aen een zijde setten alle ambitie en eigenbaet, alleen het oog hebbende op de gemene sake, also dat alles zal werden gehandelt door het advijs van den Adrnirael, Capiteinen en Commissarissen die van wegen zijn Exc. daer zijn, of gesönden mogten worden, in aider eendracht, ter tijd en wijlen toe dat zijn Exc. daer eenen Raed toe gestelt zal hebben , waer toe men hem metten eersten verwittigen sal van de personen in de selve Vlote die daer toe bequaem soude mogen zijn.
//Alle schepen, zijnde onder het bevel van den Ileere Prince van Orangiën, sullen luier t' samen voegen om d' een d' anderen te helpen in alle nood door overwederzijdelijke beloften , ten ware sy gescheiden waren door tempeest, of door bevel van den voorsz. Prince of de Adrnirael ; sy sullen mogen werden gesönden in sulken getale als van node zijn sal om eenige aenslagen of e.xploicten t' executeren, in welken sy gehouden sullen zijn te gehoorsamen met een, twe, of drie schepen, gelijk dat van node zijn sal.
//Dat op alle schepen sterkelijk onderhouden sal werden de Ordonnantie vander oorloge , en dat daer toe den Admirael sal doen besweren aen alle Capiteinen, soldaten en bootsvolk alsulcke articulen als men gewoon is te besweren op de zee.
//Dat de Capiteinen elk op zijn schip hebben sullen eenen Minister om Gods woord te verkondigen, gebeden doen, en de soldaten met de schippers houden in Christelijke zedigheid.
//Dat niemant eenige autoriteit hebben en sal, dan de geborenen uit Nederland, 't zij Capitein , Meester, Schipper of anderen , ten ware sy daertoe exprcsselijk waren gecommitteert en gerecommaudeert by den Heere Prince van Orangiën , of wel bekent by den Adrnirael en Capi-teins , en hebbende van haer goede getuigenisse.
//Dat niemant eenig soldaet of bootsman aennemen sal van een ander schip, ten ware hy hadde passepoort van zijnen Capitein , op pene wel gestraft te werden die sondcr paspoort weg gaen sal.
DE W A T U R G E U Z E N.
//De buiten sullen in drie delen gedeelt werden, te weten een derde part voor mijn Heere den Prince , een ander derde part voor de Capi-teinen, die daer op onderhouden sullen haer schepen met victualie en andere notelijke saken ; en het leste derdepart sal sijn voor de soldaten en schippers, blijvende de tiende voor den Admirael. Aengaende de reste van dit poinct, so salinen hem reguleren na de Ordonnantie die men tot Embden gegeven heeft aen de vier of vijf schepen die lest by haer gekomen zijn, gelijk sy dat beter verstaen sullen en particulierlijker door den Commissaris Basins.
«En op dat mijn Heere den Prince niet en werde verkort in zijn gedeelte, so wil en verstaet hy dat zijn portie sal werden gelevert aen meester Johan Basius zijn Commissaris, om by hem gedaen te werden na de instructie die hy heeft getekent by de hand van zijn Exc. nemende altijd goede recipisse van den voorsz. Biisius van het gene sy hem sullen leveren.
/'En ten einde men mach schouwen so veel het doenlijk is , alle ongeregelthcid, op dat de voorz. schepen geen schande noch oneer behalen , so verstaet zijn Excellentie dat men niet en sal toelaten noch ontfangen op de schepen eenig volk dan van goeden namen en famen , noch die om eenige voorleden fauten by de Justitie eermaels gestraft mochten zijn. Voorts indien dat eenige die voormacis op de Zee gelopen hebben sonder Commissie van zijn l^xcell. of tegens zijn Ordonnantie of van zijn Cotninissarissen, haer wilden presenteren te komen onder tlcse vlote: mijn Heere de Prince begeert sulex niet toe te laten sonder zijn consent, en dat sy te voren geaccordeert zijn met hem of zijn Commissarissen , na de last die de voorz. Commissarissen hebben van zijn Excell.
//Eintelyk wil cn verstaet zijn Excell. dat dese zijne ordonnantie sal generalijken werden geobserveert van alle de gene die hen sullen geven in zijnen dienste opte voorschreven schepen , houdende aen hem selven te mogen veranderen , vermeerderen, verminderen cn vernieuwen so dik en menigmael als het hem gelieven sal. Aldus gedaen by mijn Heere den Prince op zijn huis van Dillenburg, den 10 Augustus 1570.quot;
Deze algemeene bepalingen werden weder uitgebreid door byzondere scheeps-reglementen , cn een voorbeeld daarvan is in zijn //ruwen ernstquot; wel waarlyk het best in staat tot het geven eener //anixschouwelyke voorstellingquot; van der Watergeuzen //krachtig scheepsleven.quot;
D E WATERGEUZEN.
/'üese naevolgende articulcn zijn geordineert by Johan van Rensdorp , Capitein van wegen ons g. lie. Wilhem , Prince to Oranicn, grave van Nassau etc. om op sine schip van üorlocli te gebruicken ende te onderhouden.
//1. Item: dat alle die schipluiden en soldaten sullen gehouden zijn, 's morgens endt 's avonts boven te comen, voor zy eten ofte drinken, om Goots Woort te hooren, by verbeurten een schelling, een helft voor den armen ende een helft voor den perfoost; des sal den voorscreve perfoost gehouden zijn , haer eerst eens te vermanen om te comen. .
//2. Item: alle die ghene die grootlycks floecken ofte svveren , ofte Goods naem lasteren ofte schelden , sullen sondcr genade den eersten ende den anderdenmael voor den mast, ende den derden mael in de boeien geslaegen ende nae goetduncken des Capiteins gestraft worden.
Item: dat allo die scheepluiden ofre soldaeden sullen gehouden zijn haren Capitein behoorlijcke gehoorsaemheit te bóvvisen, aftervolgende de articulcn, by verbeurte van den schepe afgewesen ende voor schellem gescholden te zijn,
//4. Item; dat alle die gheen die hem voor officier uytgevcn , ende dat selfde niet wel cn konnen bedienen, sullen affgeset worden , ende verliesen haren officie.
//5. Item; dat allen die ghene die men op der wacht vint, slaepende, ofte die zijn wacht niet wel en verwaert, sal ten eersten in den boeien geslaegen ende voor de mast gestraft zijn, te anderdenmael sullen se driemael van den rae affdansen , ende ten derdenmael sal by met een coorde om zijn hals after het, boot gebonden zijn ende te lande gesleept, ende alsoe voor schellem van het schip gewezen te zijn.
//6. Item: dat alle die gene die nae besetter wacht enighe oproer ofte muterie maeeken, ofte met enighe nacckten geweer op die wacht comen houwen, vechten, ofte slaen , sullen aen lijff ende leden sonder genade ghestraft zijn , ofte het sie saeck dat zich die saeck anders begeeft.
//7. Item: alle die gheene die by dag enich mes ofte geweer op iemant uitrekt, sal met dat selve mes ofte geweer zijn hant aen die mast vast gemaekt ende duersteecken worden, ende selven dat wederom uythaelen.
//8. Item: dat alle die ghene die onder het volk cenige oproer, muterie, ofte verraderie mackt, sullen aen lijff ende leven gestraft zijn.
//!). Item: dat alle die ghene , die nae besetter wacht den bottelier
o K
W. J. HOFDIJK, ORANJE. V'*
J) F. W A T E I! G K 1' Z E N.
molesteert om enige eten ofte drincken boven zijn nodruft, alsoe dat hy daer over claecht, sal van den perfoost in den iseren geslagen zijn, ende nae goetduncken des Capiteins gestraft zijn.
//10. Item: alle die gliene die enige oproer ofte muterie niaecken om eenighe cost ende dranc, hebbende van dien zijn nootdruft, sullen van den perfoost in den iseren geslagen worden ende arbitraerlic gestraft zijn.
vil. Item: alle die gliene die niet moetwille meer bier stort als liy met den voet bedecken kan, sal in den iseren geslagen zijn, ende voor de mast gestraft.
vl2. Item: alle die gliene, die tegens wille van den bottelier, ofte met perforste, enich cost ofte dranck ofte anders uit die bottelerie haelt, sal driemael van don rae affdansen.
//13. Item: alle die soldaeden , die liaer geweer niet claer houden, sullen maer halfmans part hebben.
//14. Item: de Corporael sul gehouden zijn alle sondaege zijn soldaeden te vermaenen om met geweer boven te comen ende tonen in presentie van de Capitein , by verbeurte zijn officie.
//15. Item: den Capitein sal gehouden zijn, als men in een haeven leclit, alle sondaegen ofte alle weecken eens, als 't schoon weer is, een prijs opgehangen ende den schutten na den boy laten schieten.
//1G. Item: alle die scheepluiden ofte soldaeden, die in een schij) eerst entert, hetwelcke met gewelt ingenomen wert, sal, nae advenant zijn part, dubbelt mans part hebben. 1
//17. Item: dat alle die gliene, als men vechten ofte aeu den vianden sal , uter stand ende uit zijn plaets wijekt daer hy geordineert is , sal men mogen duersteken ofte duerschielen als zijn viant, sonder te verbueren
//IS. Item: dat niemant sal sich vervorderen, als een schip ingenomen ia, op te slaen eenighe kisten ofte packen , coopluide toebehorende , by verbeurte zijn buit.
/'19. Item: dat alle pilaie van eieren ofte anders yet, die op enighe schepe gecregen wort, sal voor de mast comen ende aldaer vereoft te worden , ende gelijek gcdeelt worden,
//20. Item; soe wien men naemaels bevindt deselven pilaie ofte enich vnn dien onder gehouden te hebben ofte verborgen, sal verliesen zijn buyt.
] 94
Zie hiervan onder Lancelot van Brederodc.
I) E WATERGEUZE N.
//31. Item: alle gcsellen sullen gehouden ziju den perfoosfc eeu schelling te geven van uit ende in die iseren te slaeu, des zal den perfoost gehouden zijn haer te borgen als haer buit gewonnen ende gedeelt is, ist saecke dat se gheen geld en hebben.
//22. Item: alle die ghenej als men op eenich ree lecht, die tegens den wille van den Capitein acn lant trekt oft ooc aen lant slaept, sal , als hy weder comt, in den iseren geslaegen zijn, ende drieinael van den rae affdansen ; ende ist dat hy be-after blijft, sal met gemene raet van officier ende capitein voor schellem gescholden zijn , ist dat hy gheen oorsaeck op den capitein en weet.
//23. Item: alle die gheen die den capitein gesworen hebben ende sonder paspoort van hem gaen, hebbende gheen oorsaeck op hem , sullen voor schellem gescholden zijn.
/'A. Alle dese articulen ende andere meer, dien men hier naeinaels bequaem souden mogen vinden tot desen , sullen van de gesello besweren ende onderhouden worden , by straffe ende pene als boven.quot;
Zie daar de Watergeuzen na 1570, door hun eigen wetboek beschreven , of liever — gekonterfeit; gekonterfeit met de uitvoerigheid van Douw, tevens kernig van licht en bruin als de figuren van Rembrandt, en daarby tegen oen doorzichtigon achtergrond, een //helidunkelquot;, als alleen dien Shakespeare van het penceel eigen is. Van ben geldt in volle toepassing wat Macaulay van de Engelsche staatslieden uit het laatst der zestiende eeuw zegt: //Zy hebben veel ■verricht, dat thands onvergeeflyk zou zijn ; maar houden wy de zedelyke begrippen van die dagen in het oog: en zien wy hoe gewetenloos hunne tegen party handelde — dan is het zeer gegrond dat hunne namen nog altoos by hunne landgenoten in eere zijn.quot;
Het was dit krachtig maar ruw lichaam , waarin Oranje een edelen geest blies; en al bleven er nog grove organen te veel aanwezig — het geheel, tot leuze hebbende: //Helpt Godt Oraignen!quot;, arbeidde nu onder den invloed en de leiding van het geregeld beginsel.
Voorwaar — de Friesche Bard had wel recht, toen hy in zijne begeesterde strofen zong :
Orunjo en Vrijheid doen herscliijncn
Dio Geuzen, wio do dwinglandy Van do aarde zocht te doen verdwijnen:
] 9(5 DE W A T E R G E U Z E N.
Het doel van al hun razerny. Zy rijzen weder uit de baren,
Daar hen de Vrijheid bleef bewaren,
Toen alles vluchtte, of boog, of viel. Een kleine vloot is hun vermogen; Maar de oversaagdheid is in de oogen, Eu 't vaderland in ieders ziel.
Dus, van Collatie vertrokken.
Den dolk verheffend, laauw van bloed,
Kwam de eerste Brutus onverschrokken
Zich toonen aan den Tybervloed.
//Romeinen!quot; riep hy: «Neigt uwe ooren ;
«De blijde Vrijheid laat zich hooren:
«Zy zegt: //Kiest my of slaverny!
«//Doet u de blik eens Dwinglands beven,
////Verkiest — of slaaf, of vrij te leven!quot;quot;
En 't Capitool weergalmde //Vrij!quot; 1
Thands dan ook mocht men iets beters te gemoet zien dan dat in verdeelde partyen in- en aanvallen te land en te water; dan die stroopen plondertochten, waaiby men slechts snel verscheen om met de verkregen roof en buit weer even snel te verdwijnen, zonder een enkele plek te kunnen bemachtigen en behouden, waar men do opgejaagde vrijheid kon heen wij zen en haar toeroepen ; //Kom , en zet hier weder //rustig den voet 1quot;
Dat zou thands geschieden.
Op Saturdag den negen-en-twintigsten Maart 1573 kliefden twee vloten de golven der Noordzee, en wel op dat gedeelte van het wijde watervlak , dat ter eener zijde door de krijtrotsen van Engeland , aan den anderen kant door de zandduinen van Holland wordt begrensd. De Egmondcr visscher, die, in het gezicht van zijn dorp blijvende, zijne netten uitwierp , bespeurde wel spoedig dat het Spaansche koopvaarders waren die hem , uit het zuiden noordwaart stevenende, naby kwamen; de Brielsche haringkooper daarentegen, die, misschien wel reeds sinds eenige dagen, en opzettelyk, van zijn vaderstad naar
Van llarer., tweede zaug der Geuzen, herzien door Bilderdijk.
\V A ï E Jl G E U Z E N.
197
U H
Maassluis gints en weder voer, wist zeer goed dat het de gevreesde Watergeuzen waren , die daar van de oostclyke kust naar het westelyke strand kwamen aanzetten.
En het waren deze laatste bodems, die wel in liet byzonder de aandacht van iederen Nederlander op zich mochten vestigen.
Zy waren vier-en-twintig in getal, allen met wakker scheepsvolk bemand , maar geenszins gelijk van grootte, omvang, of inhoud. Hier waren het razeilen van omtrent tachtig of meer last, wier lage dekken ter bemoeielyking van het enteren waren geborstvveerd door boevcnetten — traliewerk van hout of geschoren touw dat met ketenen gespannen werd —, en in den omtrek van wier masten , gewoonl} k twee in getal, eenige verschansingen waren opgericht, tot dekking der busschieters of arkebuziers.
Daar waren het boeiers of kromstevens, mede wel van tachtig last, wier vlak laag dek van voren tot achteren geheel door een boevenet werd omringd ; ter weerszijde van de boegspriet dreigde een lange colubrijn of muurbreker, en aan den achtersteven en ter zijden lagen zes of acht of tien gotelingen of andere stukken geschut op hunne rolpaarden, terwijl de mast, een smakzeil voerende, van een gewapende mars was voorzien , en de bemanning wel tot honderd vijf-en-twintig steeg.
Glints waren het buizen , van almede niet minder dan tachtig last , en daar krapschuiten van achttien last, met zeven- of acht-en-twintig man; elders veerschepen van twaalf last, met ruim vijf-en-tvvintig man, en hier Vlissinger booten van omstreeks twintig last; ook mag er wel een dubbel engelsch katj'en onder hebben geloopcn , met vijf beproefde gotelingen gewapend. Onder de krapschuitcn waren er, toegerust met //een ende tvvintich bassen , zoe groet ende cleyn , thien ofte twaelff langhe roers , ende noch eenige knevelstaven.quot;
En wel mag worden gezegd, dat het een lustig gezicht moet geweest zijn om al die bodems daar te zien opstevenen, met hunne uitgespannen zeilen en wapperende vlaggen van allerlei kleur! Eerst en bovenal de Prince-vlag, oranje, blanje, bleu, soms van drie, soms van zes, zeven of negen banen , en oranje-vlaggen met de drie appelen , of met de woorden //Vive le Geux Iquot; of //Pro Patria!quot; daarin geschilderd; en nevens dezen de vlaggen of banieren der Edelen , en de stedevlaggen der burgers die als Kapiteinen bevel voerden. Zoo voerden zy, die
I) E WATIiUGKU Z Ji N.
uit den Huize van Wassenaer waren, een roode vlag met drie halve manen , die volkomen op een Turksche vlag moest gelijken, hetgeen mooglyk de aanleiding kan gegeven hebben tot het gerueht, dat de Geuzen zich met de Turken hadden verbonden of meenden te verbinden. Gints zag men de kepers van Egmond; hier, op de bodems waar Dirck Duyvel en Jacob Symonsen de llijck bevel voerden, wapperde het Amsterdamsche rood en zwart, met de drie witte kruisen; elders weer, van Ruychavers steng, de roode vlag van Haarlem, met het zwaard en do sterren. En dat het Friesche bloed niet achter was gebleven, getuigden die blaauwe vlaggen, met de twee geele liebaarts, die den opgeheven klaauw schenen uit te strekken naar de buit. Bovendien zag men op meest alle schepen uit den top van den voorsten mast een breeden rooden wimpel golven , waarin tien penningen waren afgebeeld, om daarmede te kennen te geven dat zy het land kwamen verlossen van den tienden penning. 1
De Admiraal bevond zich op dit oogenblik te Rochelle , by Graaf Lodewijk, waarsohijnlyk in verband met het doel van den scheepstocht, weshalven Graaf Lumey, als zijn Luitenant, nu het opperbevel voerde.
Dien dapperen doch woesten krijgsman , vvien sedert vier jaren het hair ongekort, en de baard ongeschoren om het gelaat woelde, ten blijkc dat liy zijn barbaarschen eed van wrake, over den moord aan Egmond en Hoorne gepleegd , nog niet gelost rekende , kan ik toch niet den held van den tocht noemen : wie de ziel mocht heeten van het groote feit dat aanstaande was, moest niet worden gezocht op des Admiraals bodem , maar aan boord van een ander razeil, van ongeveer tnegentig last, gewapend met zestien gotelingen . 2 Zijn scheepsvlag zal hem wel hebben aangewezen door de gekanteelde zilveren baren van Dalem op het keelen veld , gebroken door een keelen vrij-kwartier met de drie palen van vair en het gouden schildhoofd der oude Graven van Bloys : die nobele zeeman was niemant anders dan Willem van Bloys Treslong, meer algemeen bekend, toen reeds en thands nogquot;, onder den naam van
Ter Gomv; dio, niet do meosto echrijvers, ook Lancelot van Bredorodo ouder de schepen op den tocht naar dm Uriel opneemt. Onwaar: Lancelot bevond zich toen uog te Londen.
' Treslong vocnle ccn groot razeil niet een Loevenet. Zeer groote schepen , zocals do Inquisitie, waarop Bosfu in den sing |jy den hoek van Neck het bevel voerde, waren drie boevenetlen hoog. De Jongo teekent aan, dut boovenot somwijlen ook in den zin van hot boogste verdek van een schip werd gebezigd.
199
Misschien was van geboorte een Brielenaar — zijn vader bekleedde jaren lang het ambt van Haliuw in den ]?riel — maar zeker is het dat hy van aart en gezindheid een voortreffelyk Hollander heeten mocht: gelijk hy gekantcelde baren als de Arekels in zijn wapen voerde, droeg hy ook een stoutheid als die der Arekels in zijn hart: als aanhanger van Ikederode wist hy zieh in 15G7 een toegang binnen Amsterdam te banen , en was hy onder de overmoed igen die La Torre overvielen ; 1 als Edelman van Graaf Lodewijk hielp hy de overwinning by Heyligerlee bevechten, terwijl hy by Jemgum slechts met moeite, en zwaar gewond, den triuuifeerenden Spaanschen ontkwam, en een wijkplaats binnen Emden vond.
Ily was de zoon van Jasper van Bloys en Catheryne van AVijngaer-den, kwam reeds in zijn jeugd aan het hof des Markgraven van Vere — Maximiliaan van Borgondië — , en diende dezen Edelman als pazië negen jaren lang. Lustig tot den krijg, voldeed hem die vreedsame betrekking nochtans niet, en in 155(5 trad hy daarom in Keizerlyke dienst; hy vergezelde Karei den Vijfde by diens vertrek naar Spanje, even als den Admiraal Boshuysen naar Denemarken. Onder den
Zie blz. 80.
T R E S I, O N G.
Spaanschen standerd voerde hy het staal tegen Fransclien en Turken , maar dat maakte gants geen inbreuk op zijn Nederlandschen zin : toen hy den vaderlandschen bodem weder betrad, en er de felle tweespalt vond die er hoofden en harten verdeelde, aarzelde hy geenszins om party te kiezen tegen den Koning, en zich zelfs byzonder aan te sluiten by den '/grooten Geusquot;, waarom hy door Alba als een Edelman des Heeren van lirederode werd beschouwd. Was hy, ten gevolge van uitlandigheid, by het aanbieden van het smeekschrift ook al niet tegenwoordig, zoo kon hem dit toch niet vrijwaren van het banvonnis, door Alba over hem uitgesproken.
Treslong behoefde zich over dien ban luttel te bekommeren : hy bevond zich reeds op Oost-Frieschen bodem , wervvaart hy in het gevolg van Brederode was uitgeweken. Zijne verwonding in het. noodlottig gevecht by Jemgum, waarvan hy binnen Einden gelukkig genas, benam hein den lust noch den moed voor de vaderlandsehe zaak. Hy sloot zich aan by de drie Ilettingaas, de beide Abels, Aelbert van Egmond van der Nyenburg, Lancelot van Brederode, Barthold Entens van Mentheda, Crispijn van Saltbrugge, Meynert de Fries, Jelle Eelsma, Ilero Hottinga, Douwe Glins, Wybe Sjoerds, Jan Broeck, en anderen, cn vormde met dezen de kern van dat weldra zich uitbreidende en geduchte lichaam der //piraten,quot; dat Alba zulk een scherpe doorn in den voet, zulk een vinnig zwaard in de zijde werd.
Dit berokkende hem moeite met Oost-Frieslands Grave Edzard, waarvoor de vriendschap van diens broeder Jan , met wien hy gemeen-zaatn omging, ja zelfs zijn onbevangen verkeer op de Grafelyke burcht hem niet kon behoeden. De vreeze voor den machtigen reuzen-arm van Spanje woog sterker by Graaf Edzard dan diens goedgezindheid jegends de Geuzen. Als toevluchts-oord der protestantsche ballingen, was Oost-Friesland Filips een afschuwelyk broeinest der ketterij , dat hy zielsgaarne door het vuur zijner brandstapels ter eere Gods eens zuiveren mocht. De eerlyke Vorst begon te begrijpen dat er nog termen bestonden, op grond waarvan hy rechten op dat gewest kon doen gelden. Aan Viglius, even geslepen in het te voorschijn brengen van spitsvondigheden , als vergrijsd in rechtskennis, werd door zijn Koninklyken meester de last opgedragen om een onderzoek te werk te stellen naar het voldoende van die aanspraak. De slimme oude, zoo zeer geneigd oin de Spaansehe kroon te verplichten, zette zich aan den arbeid, maar vond dien gants
200
TRESLONG.
niet gemakkeljk: in vertrouwen meldde liy aan zijn vriend Hopper, dat er een langdurig onderzoek noodig was om tot een verklaring te kunnen komen.
Wellicht bleef deze heimelyke aanslag, hoe ook in den duister gesponnen, den Grave niet onbekend, en ontstond daaruit diens besluit oin eenig geruchtmakend blijk te leveren , dat, welke ook. de gezindheid der Emders mocht zijn , hy voor zich ten minste met de Watergeuzen niet heulde. Voorzeker wel het meest ongedacht, maar daarom juist te meer in het oog vallend, viel 's Graven blik op Treslong, en werd de wakkere Edelman , tot grooten schrik zijner moeder, die zich met hem te Einden bevond, aangehouden en in hechtenis genomen. Dat was in de lente van 1571 , en het liep tot in September, eer hy zich weder als vrij man in de straten en aan de haven van Emden kon vertoonen.
In January des volgenden jaars had hy weder den bodem van zijn razeil onder den voet, en onthield hy zich met de Kapiteins Roobol, Eelsma , Menninck , Vries, Spiering, en anderen , Bevelhebbers over tien of elf schepen, onder Terschelling, waar zy niet slechts de zee door hunne kaperijen ontveiligden, maar nu en dan ook een strooptocht te landwaagden. Sexbierura en Makkum leden eenigen last, en 's Konings Prezident en Raden in Friesland duchtten nog meer, naardien het in de //lange ende koude wintersche nachtenquot; hoogst bezwarend was om wacht te houden op de door den stormvloed des vorigen jaars zoozeer geleden hebbende zeedijken , waar bovendien geen huizen stonden om de wachten of soldaten //in tijde van storm , regen, wyndt, ende coudequot; te kunnen herbergen.
De Friesche regenten wendden zich daarom «mit alder demoedicheytquot; tot den Hertog, hem verzoekende om maatregelen te nemen dat //het vorder vornemen van den voors. piraten en rebellenquot; mocht worden belet. Dit kon nochtans niet voorkomen , dat de zelfde regenten kort daarna — 12 February — een nieuwen klaagbrief aan den Heer van Billy, hun Goeverneur zonden , waaruit de bedrijvigheid der Watergeuzen, en van Treslong onder hen, op nieuw bleek.
//Wy kunnen uwe F. D. niet verswijgenquot; — dus luidde het — //dat ons by den Drossaert van Staveren, cock by den Wethouders van Hinloopen toegeschreven is, dat die Piraten met seven schepen een seecker tijtlang onder Hinloopen hebben gelegen, dat men die wel
W. J. HOFDIJK , ORANJE.
201
TRESLONG.
getellen conde; zoedat oock deselve piraten hebben genoemen een veerschip in de Suyder zee, te Hoorn in Hollandt thuys hoorende, niet veel volex daerinne wesende, met noch ook een waterschip, daermede zy ime 't Vlye gezeylt zijn. Mede dat, nu zeeckeren korten tijd geleden , een schip comende van Hamburg in 't Vlye geladen met loot, was, laecken, ende andere goet, is aldaer van den piraten genoemen; ende hebben diegeene in 't schip waeren, moeten oversetten in derzelver piraten schepen ; den schipper van 't Hamburger schip heeft moeten overgaen in 't schip van een van heurluyder Capiteins, Treslong, ende 'tgoet prijs verclaert; hebben ook een Engelsman, zijnde in 't voors. schip etlicke Engelsche laeckens benomen. Ende, nae die schipper zijn rantsoen heeft opgebracht, wilden zy van hem hebben een handschrift, waerby hy zoude beloeven, tgene hem geschiet was, in Engelandt niet te seggen, noch hein beclagen. Dan wilde den schipper zulcx niet beloven. Ende waren die zeerovers doen ter tijt twaelf schepen sterck, waervan die zeven naer Engelandt zijn geseylt, ende zouden die andere vijff naetrekken, welcke vijtf wel besetli waren niet volck, geschut, cruyt, ende loot. Is mede bevonden dat onder Wieringen noch seven piratenboots ende vier smacken gezien zijn, ende hebben drye reysen geschooten, naeseylende den schipper, die dese tijdinge overbrachte; dan sijn doer die wynt beleth, dat sy hem nyet en conden becomen. Het is te beduchten, zoo verre daerinne niet en werde versien, diezelve te sullen eenig feyt aengrijpen, waardoor den armen ingezetenen ofte van deze ofte andere landen in verdriet ende onverwinlicke schade geraken zullen te comen.quot;
«Der Ecms-nnjailen dartle tongen Uczongcn Der Watergeuzen heldcndnan:
De Princevlag, hoe fol besprongen, '
Wooi vrolyk op de waterbaan.
Den Spaansehen standerd gold het wijken Als strijken;
Vaak stoof hy hoen. En 't scliaatrend oord Voorspelde vrolyk reeds 't bezwijken
202
Vim 't machtig Zuid voor 't stoute Noord!quot;
Het was kort na dezen tijd, en nog tijdens de vorst, dat Treslong en de zijnen groot gevaar hadden geloopen om als slacht-ofi'ers te vallen
TRESLONG.
der onbesuisde handelwijze van den woesten Geuzenhopman Symen Meyns. Deze was met Jeelsma en Treslong van Vlieland naar Wierin-gen gevaren, maar voor zijn roofzieken aart daar geen arbeid vindende, naar Schoorl getogen, vanwaar hy met vijf of zes gevangen boeren te rug keerde. Dezen menschen dacht hy een som van niet minder dan elf duizend gulden als losgeld af te persen , waarover de verontwaardigde Treslong hem harde woorden toevoegde, hetgeen, na hooggaan-den twist, de elf duizend ten minste op zes duizend bracht. Nu kwam de tijding dat de in Spaansche dienst gebleven Hoornschman Jan Symensen Rol met vier vendels krijgsknechten tegen hen in aantocht was. De Wieringers waren daar zoo min als de Watergeuzen meê ingenomen , en hielden met vijf of zes honderd gewapende mannen de wacht, naardien hun eiland door de felle koude met een ijsvloer aan den vasten wal gehecht was. Waarschijnlyk verbitterd door het vooruitzicht dat het losgeld thands wel in rook zou opgaan , valt hy in wrevele dolzinnigheid met twaalf zijner even woeste piraten uit zijn vaartuig , en baldadig op de huislieden aan. Van verre roepen dezen hem nog waarschuwend toe om hun te zeggen wat hem dus dreef; maar de woesteling sloeg daar geen acht op, en deed de zijnen vuren. Plotselyk geschiedde hem naar hy verdiende; in een oogen-blik waren de landlieden hunnen belagers te lijf, en zetleden dezen den driesten roovermoed zoo wel betaald, dat er slechts een drietal ontvlood, en , terwijl een vierde niet minder dan veertig wonden bekwam, de ruwe aanvoerder met zeven der zijnen er het leven by inschoot: een verlies, waarover het Vaderland zich niet behoefde te beklagen.
Dat voorval had Treslong noodlottig kunnen zijn, ware hy minder beraden geweest. Te recht woedend over het aan hen geploegd verraad , en in de volle opgewondenheid hunner overwinning, stoven de boeren nu op het vaartuig van Treslong aj', dat, terwijl Eelsma reeds wechgevaren was, in het ijs bekneld lag. De bezadigde Brielenaar doorzag terstond het gevaar dat hem en zijne manschappen dreigde, maar nam ook terstond zijn besluit: ongewapend, en gants onbevangen, trad hy den boeren tegen , en zijn open gelaat, zoo zeer getuigende van zijn rond gemoed, gaf zijner verzekering dat hy ieder der zijnen die den Wieringers eenig leed mocht doen onmiddclyk zou dooden, zuo veel klem, dat zy zich terstond lieten bevredigen ; tevens deed hy hun
303
T R E S L O N G.
de stellige toezegging dat, wanneer cle soldaten des Konings een aanval kwamen doen, hy niet over den dijk zou schieten, om tie eilanders niet te benadeelen.
Straks was Hopman Rol met zijne soldaten daar, drie of vierhonderd man aanvoerende niet alleen, maar ook gewapend met een aantal bassen en halve slangen. Op sleden stelde hy zijn batterij tegen het schip, maar zy werd zoo slecht bediend, dat de toegebrachte schade van zeer geringe beteekenis was. Treslongs wakkere mannen waren daarentegen hun zaak beter meester, en hunne stukken wakker lossende, en de kogels als bezielende met hun eigen gloeienden haat tegen al wat Spaansch was, richtten zy onder den vijand geen gering nadeel aan.
Middelerwijl werkte men zich, steeds vuur gevende, uit het ijs los, zoodat de Spaanschen , die nog door een der bootsgezellen op grove zee-robbenmanier ergerlyk werden bespot, de te vergeefs besprongen buit moesten zien wegzeilen. Rustig stevende Treslong nu het Flie uit en zuidwestwaart volle zee in, terwijl hy op de vrije wateren, met een poos nog de vaderlandsche duinen in 'tgezicht, wellicht peinsde op de hervatting van een der groote ondernemingen die den AVater-geuzen reeds lang door het hoofd speelden, en hun rooversnaam ten heldennaam hervormen zou — een aanslag op den Briel.
By Dover vond hy goede strijdmakkers: daar waren reeds vroeger een aantal van der Watergeuzen vaartuigen by-een gekomen , en onder de bevelhebbers dier bodems was er meenig-een die — even als hy — den eed aan de Princevlag met vurig harte, krachtigen geest, en onvertsaagde vuist gestand deden. 1
Wie het eerst moet worden genoemd in die rij van brave Vaderlanders — wie zou dat durven bepalen? Wie, die ronddwaalt te midden van een prachtig woud , waar hem telkends nieuwe krachtvolle boomgestalten, ten volle met elkander wed-yverende, in het oog springen , zal met zekerheid durven beslissen aan wien de eerste plaats toekomt, en niet liever spreken van een eerste rij?
204
Maar wanneer er sprake is van die eerste rij, dan valt daar al aanstonds het oog op den oudste eens drietals van gelijken geslachtsnaam — Jan
Zie verder liylugc F.
305
Van niet zoo oud-adelyk Geslachte als Treslong, maar daarentegen van onverbasterd Friesch bloed, was deze Dokkummer toch een bekend zeeman , hetgeen hem in de lente van 15G8 een aanzoek van den Raad van Friesland verschafte om het bevel over eenige schepen tegen de Vrijbuiters op zich te nemen. Maar zijn vrijheidminnend hart was te fier om de heerschappij van den beul in zijn vaderland te helpen bestendigen. //Vive le Geux par mer et par terre!quot; riep hy met Bre-derode, en hy maakte dat openbaar, toen hy zijn schipper gebood om voor Oranje te varen. En wie daartoe met hem zijn bodem wilde beklimmen, nam hy een eed af, om hem-zelf, //den Prinche van Oraingen, ende Graeff Lodewijck hou ende trou te wezen, endequot; — op Geuzen manier — //den Papisten te crencken, verdrijfven, ende verjaegen, daer zy comen mochten.quot; Wie dien eed aflegde was hem welkoom aan boord, onverschillig of het een Amsterdamsche schuitenvoerder was, zooals Claes, of een Groningerlander, zooals zijn hoogbootsman Gelis, of een Fries, zooals zijn bootsman Focke, of zooals zijn broeder Daem, en zijn zoon Focke Abels. 1
Vnn dezen feilen Watergeus meldt een tijdgenoot — de hevig Spaanschgezinde Andwerpe-naar Carolus, Fiseaal van het Hof van Friesland — het volgende, en «men neme zijn verhaal zooals het is. Focke Abols, de zoon van Jan, een jong mensch, die in wreedheid do onmensehelyke
ABET, S.
2üö
Recht hebbende op den roem van een der eerste Watergeuzen te zijn, stond hy toch het vaderland ook te land ter dienst, en wierf zoowel krijgsvolk voor het leger van Graaf Lodewijk, als manschap voor de Geuzen vloot. Met Sonoy bezette hy in Mei dc Eems by Delfzijl, en zijn bodem behoorde onder de vier of vijf schepen die , witte roodgekruiste vlaggen voerende, en goed van geschut, oorlogs-knechten , en allerlei krijgsvoorraad voorzien , aangroeiden tot zeventien schepen, bemand met zeven honderd koppen, en Graaf Lodewijks inval in Groningerland groote dienst bewezen. Alba, verontwaardigd over zulke stoutheid, gelastte Bossu om dat te keer te gaan. Spoedig daarop verscheen 's Konings Admiraal van Holland, Frans van Boschuysen, om er een ernstig, maar voor hem ongunstig wapenpleit te voeren. Wederzijdsche haat waarborgde een scherp gevecht; maar wanneer de Spaanschgezinden, bouwende op menig reeds verkregen overwinning, ook thands de zege als reeds spoedig te behalen achtten, zagen zy zich bitter te leur gesteld: Spaansche trompetten waren het niet, die viktorie bliezen: Jan Abels en zijne dappere krijgs-makkers behielden triomfantelyk het waterveld.
Toch werd het glansend licht van dien triomf maar al te spoedig beneveld door Graaf Lodewijks nederlaag by Jemgum, Maar ook hier deed Abels voortreffelyk dienst. Met andere Geuzen lag hy nog op de Eems, als hadde 'sGraven schuts-engel er hun de plaats toe aangewezen. By het smartelyk gezicht der onstuimige verwarring, die weldra in reddeloos verlies moest overgaan, deden de Kapiteins hunne stevens naar den oeverzoom wenden, om te redden wat gered kon worden. Tot tweewerf toe herhaalde Abels zijn pooging, en tot twee werf toe
woede der Turken niet alleen evenaarde, maar zelfs overtrof — gebruikte op zijn schip, by zijne drinkgelagen, nooit anders dan heilige drinkbekers, en wel rijkelyk gevuld met bier of wijn. Een kostbare hostie-kas werd aan de steng van den hoogsten mast niet spijkers vastgehecht, en , werden priesters gegrepen, men wees hen op dat allerheiligste, zeggende : dat, hoe hoog zy het ook vereerden , de Geuzen nog hooger; daarom plaatsten zy dat op het verhevendstc gedeelte van hun schip. Ja! wat alle geloof te hoven gaat, sommigen lieten do gevangene Geestelyken, in hun dienstgewnad , de plechtigheden hunner godsdienst uitvoeren, onder liet dolle gelach der gemeene schepelingen. Do dood door het zwaard of in hot water werd hun , by weigering, bedreigd. Of er eonigen liever martelaars werden, zegt onze schrijver niet, en dit geeft my reden om er volstrekt aan te twijfelen; hy zou hot niet hebben verzwegen.quot; Van Groningen. — Dat verhaal is voorzeker niet verzacht, maar ook evenmin gants verdicht: de wilde wraakzucht der ruwe gasten, door onmensohelykheid tot onmonschclykhoid geprikkeld, ging zich meermalen op de grofste wijze te buiten.
A 15 E T, S.
zag hy haar met gelukkigen uitslag bekroond : een aantal vluchtelingen bergden zich aan zijn boord, en werden, even als de andere geredden, naar Emden geholpen.
In de tweede helft van Maart des volgenden jaars drong hy, hetzij door nood gedwongen, hetzij door een avontuur van winst geprikkeld, dieper het land in, en vertoonde zich op slechts drie mijlen afstands van Groningen. Stout mocht die tocht worden genoemd, want zijn vaartuig was met niet meer dan dertig koppen bemand , ofschoon een vijftig- of sestigtal Hollandsche ballingen zich al spoedig by hem voegden; en onvoordeelig was die tocht evenmin: vijf schepen werden door hem overmeesterd, waarvan de buit, volgends de opgave aan Arembergs opvolger Caspar de Robles, Heer van Billy, gedaan, voor een deel door Abels vrouw en broeder te Emden werd verkocht, 1 terwijl Focke het overschot te Norden aan den man bracht.
De goede stad Emden was overigends het eigendlyk Dorado der Watergeuzen:
ii Als een moeder in haar schoot Borg zy ballingen in nood.quot;
De verraderlyke werksaamheid der spionnen — door 's Konings Luitenant in Groningen, Heer Johan van Mepsche, van den aanvang af derwaart gezonden, en wier berichten nog voor een goed deel in hun eigen handschrift te Brussel bewaard zijn — stelt ons in staat om het leven en bedrijf van een groot deel der eerste Emder ballingen zoo juist mooglyk gade te slaan , hunne handelingen en gedachten , hunne verwachtingen en bedoelingen, hun hopen en wenschen, gelijk hun zorgen en vreezen , van zeer naby te leeren kennen.
Met open arm werd in Emden ontfangen wie er geloofshalven vluchten kwam; en zoo men er zich ook al verplicht achtte om het bevelschrift des Keizers tegen de Nederlandsche rebellen vervolgends uitgevaardigd, aan tc plakken — men liet er hen-zelf in hunne ballingschap desniettemin vreedsaam verblijven, en beijverde zich zelfs om de stad met den meesten spoed in een afdoenden staat van tegenweer te stellen.
207
Dat was heimelyke handel. «ZooJra de Geuzen eenigo buit hetibcn veroverdquot; — dus luidt do meêdeeling van een Spaanschen spion — «laten zy 't dien van Emden weten, die dan onder oen of ander voorwendsel naar hunne schepen varen, en het gebrachte binnen Emden smokkelen.quot; — Van Vloten.
ABEL S.
De
«Baendor-heeren , in ghetalo veel,
die gevloden waren uit Nederland, hun
«aertsch prieel,
/Meestal om weldaen, buyten eenig schuitquot; —
gelijk het Geuzenlied ze noemt — de Edelen, met cn na Brederode Holland ontvlucht — waren de eerste naar Emden geweken ballingen. Den laatsten April 1567 was de uitgeweken Geuzenhoofdman met zijne vrouw en dertien zijner genoten te Lochummerhorn aan den Oostfrie-schen wal gestapt, en terstond te voet naar Emden getogen, waar hy eerst by een apthekersche, en vervolgends in het huis van wijlen den Oostfrieschen Heer Tide van Kniphuizen een onderkomen vond. Hy bleef er echter slechts twee of drie dagen , toen hy met zijn vrouw naar Oldenburg en Bremen vertrok; het scheen dat Graaf Edzard — hoe gunstig gestemd voor de zaak der Nederlanders — er echter bezwaar in vond om zich ronduit voor het beruchte hoofd hunner krijgsbenden te verklaren en hem opendlyk huisvesting te verleenen. De Edelen van zijn gevolg en party bleven er echter. Zy kwamen er veelal in de //Gulden Fonteinquot; by-een, waar eenigen hunner den intrek hadden genomen, en die nu weldra den naam van de //Geuzen-herbergquot; verkreeg. Daar sloot zich Mepsches dienaar en spie — zekere Iinele Lottrich, die een paar jaar later, waarschij nlyk tot loon zijner ver-raderlyke diensten, het redger-ambt te Loppersum bekleedde — by hen aan, niet scbroomende om zich daartoe als een hunner, een geuzenballing, voor te doen. Hy sliep er op hun kamer, zat met hen aan den disch, dronk met hen uit hun geuzennap , en hoorde oogen-schijnlyk met de meeste deelneming en instemming hun ruwen geuzen-kout aan. Hy noemt ons zijn dischgezelschap op, allen van de ruwroerigste eedgenoten, gelijk zich dat van Brederodes onmiddelykste omgeving verwachten laat: den Drost van Vianen, zekeren Rozenberge, die in Noord-Holland en te Antwerpen had opgespeeld, en in laatstgenoemde stad als beeldbreker was opgetreden; den woesten Jonker Herbert van Raaphorst, die den pastoor van Wassenaar zulk een vuistslag op de borst had gegeven, dat de arme man half-bewusteloos ter aarde was gezegen; den Drost van Culemborch, Jonker Willem
208
I»
ABE li S.
van Zuylen van Nyevelt, als yverig beeldstormer te Asperen, Utrecht, en Culeinborch vermaard; den later omler de Watergeuzen zoo bekenden Fries Pibo Harda; nog een anderen Tries, Sjuck Etninga; Hugo van den Delf, uit Turnhout; ziedaar liet gezelschap dat toenmaals met hem aanzat.
Hun tafelkout was, als zich naar hunne geaartheid denken laat: hy muntte minder door de zachtheid der christelyke liefde, dan door de hevigheid zijner taal, en den rijkdom zijner vervvenschingen uit, waarby natuurlyk de Landvoogdes vooral niet vergeten werd.
Zy lieten overigends het hoofd niet hangen, maar spraken veel van aanstaande krijgsplannen , en dat Hoorne, Hooehstraten, Culemborch, de Prins, en Graaf Lodewijk het er niet by zouden laten zitten, maar lijf en goed opzetten , en //met geweldig volck byeenkomen , om gewelt met gewelt te keeren,quot; 1 Ook schertsten zy over hun eigen toekomstig bestaan, en de wijze waarop zy.thands, van hun geld en goed beroofd, aan de kost zouden geraken. De een zeide dat hy schoenmaker wilde worden; een tweede — boekbinder; 8 een derde — drukker; een vierde'—-koster; een vijfde zelfs — een, denkelyk zeer verdraagsaam I predikant.
Hun blijmoedige toon kwijnde wat, toen des avonds van den zesden Mei de tijding kwam dat Arembcrgs knechten het schip met hunne arme broeders de Batenburgen, Cock, Dandelot, en de anderen, by Harlingen in handen hadden gekregen; zy werden er, naar onze spie verhaalt, züo van verschrikt, dat velen die nacht niet te bed gingen. Het gezelschap was overigends dien avond nog vermeerderd met een derden Fries, Homme Hettinga, vroeger Grietman van Baarderadeel, vervolgends Watergeus, Ook den volgenden dag bleef het aangroeien , zoowel uit de Edelen van Groningerland als uit het overschot van Brederodes benden , dat over de Vcluwe ontweken was. De Geuzen-herberg had toen ook Lumeys Interen strijdgenoot den vvoesten Barthold Entens van Mentheda, verder Hendrik Maler en Hayo Herens, beiden Groninger beeldbrekers, en zekeren Balthazar, dienaar by heer Jasper van Munster, en soldaat onder Brederode, onder zijne avondgasfen.
Op het einde van Mei kwamen daar de drie gebroeders Kipperda,
' En do uitsliig bowocs weldra dnt zy hyna do vollo wanrlieid spraken. * Nyovclt waa dat vcrvolgcnds to Emmerik ook geworden.
W. J. HOFDIJK, OR.VNJK.
209
t'
ABEL S.
en Edzard Rengers met zijne twee zonen Tjaart en Wüco by. De Rengersen hadden te Woltersum gebeeldstomd; de Ripperdaas — Asinghe, ünne, en Wigbold 1 — waren op den Kruisdag, 14 September, des vorigen jaars met twee metselaars in de kerk van Winsum gekomen, hadden daar de altaren laten afnemen, en de beelden gebroken, terwijl hun oudste broeder Peter er by op en neer liep, en de beide vrouwen van Peter en Asinghe geuzenliedjens op 't orgel speelden.
Naarmate liet getal der uitgeweken Edelen aanwies, werd ook hun onderhoud steeds levendiger, hunne wederzijdsche mecdeelingen guller en ongebondener. Nyevelt, die intusschen een poos te Luitsburg op het huis van den Norder Drost Unico Manninga vertoefd had, vertelde den een-en-dertigsten Mei aan tafel boe hy den broodgod — gelijk hy //zonder eenige reverentiequot;, voegt de spie er by, bet heilig Sakrament noemde — aan een papegaai te eten had gegeven; en hoe zijn Heer, de Graaf van Culemborch, het Sakrament in wijn geweekt, en er toen evenzeer die papegaai mee gevoerd had. In Utrecht had hy do heilige olie — die hy even oneerbiedig een //smeervatquot; heette — genomen, en er allo omstanders het hoofd meê gezalfd. Homme Hettinga zei quot;savonds, dat hy er nooit een been in gevonden had om een vijftien of zestien personen op vastendagen met vleesch te spijzigen; ook in de herberg zijner grietenij had hy dat zoo goed op Vrijdag en Saturdag als anders gedaan. Hendrik Maler vertelde dat er nu geld aan verdiend werd om in de Brourkerk te Groningen alles weer te maken wat hy er gebroken had , maar dat hy den tijd nog hoopte te beleven waarin hy 't nogmaals kon vernielen. Veel woester echter nog was de taal , een paar dagen later door den Jonker van Raaphorst gevoerd: de zin daarvan was, dat hy zich in Holland-zelf, nog binnen twee maanden, aller-afgrijselykst op zijne geestelyke tegenstanders hoopte te wreken. 2
Overigends mag niet worden vergeten dat de kern der uitgeweken burgers, die mede te Einden veiligheid en vrijheid hadden gevonden, een gunstige tegenstelling vormde met de luidruchtige Edelen, die
210
Do zelfde dio lutor door zijn kloeke verdediging van Haarlem zoo te reelit oen onstorfolyken naam verwierf. — Van Vloten.
Deze zoo rijk dramatiache tafreelen in der Geuzen «Gulden Fontcynquot;, die ons levendig in hun midden verplaatsen, dankt do lezer den vlijtigen historischen nasporingon van Prof. van Vloten.
A U E I. S.
natuurlyk nochtans ook niet allen even //wild en hartstochtelykquot; waren , zoo min als alle burgers //rustig en kalm.quot; Daarby ook — wanneer de spion schrijft dat //alle dagen vele schepen niet goederen uit Brabant, Holland, Friesland, en Groningerland, met veel volks daarby, in Emden komen, dan kan het wel niet worden betwijfeld, of aan menige hand zal de arbeid hebben ontbroken, al strekte zy er zich nog üoo gretig heen.
En dan greep die hand dikwerf eindelyk naar het Watergeuzen geweer —
Eu vroeg uiet altoos of do pas
Er de enge of breodo was,
Maar nam, te land als 0)1 den plasch ,
Vaak nood voor overleg.
De ontveiliging des handels in het. harte van het gewest wekte intus-schen groote bezorgdheid, en Robles was een te wakker man om er niet zijne maatregelen tegen te nemen. Reeds in April voerde Magnus Arcnts als Kapitein in Spaanschc dienst in Friesland het bevel over drie bodems met vijftig man, om tegen de overvallen der Watergeuzen te waken, terwijl gelijke last voor Groningen werd opgedragen aan Kapitein Pieter Thyes, aan het hoofd van dertig man, op twee jachten. Geringe macht voorzeker — zooals reeds door des Stadhouders Luitenant Groesbeeck werd opgemerkt die op zijn best vermocht om de kusten en het wad voor enkele vrijbuiters te beveiligen, weshalven Robles omstreeks Juny vier Kommissarissen van uitrusting aanstelde, die, twaalf of veertien stuivers daags ontfangende, met meer weidschen naam dan weelderige bezoldiging bedacht, te Dokkum en te Groningen woonachtig, met het hoofd der admiraliteit, den Heer van Wacken, over de loopende zeezaken en de voorkomende moeielykheden briefwisseling houden , en overleggen moesten. 1
311
Zy zullen allen voorzeker van goeden wille zijn geweest, maar het radikaal van Bewaar-engelen bezaten zy niet, veel minder het vlammend zwaard, dat hier wel noodig ware geweest; integendeel: als kleine kometen doken zy op en gingen zy voorby, naauwlyks bemerkt, en zy brachten
Zy waren voor Friesland; Gerrolt Gerroltsina, Oldermau te Dokkum, on Rintjen Aytta, Grietman van Dougcradccl Oostzijde; en voor Groningerland: Herman Evers, Sekrotaris van Groningen, en Fijlco Wyncken, van Marslmrg, by Delfzijl. — Va.u Vloten.
A U E L S.
hitte noch koude in de atmosfeer van den krijg, terwijl de gevreesde VVateiTiiiters onophoudel^k huiine uitvallen en landgangen deden, f ■ De vaardige Robles wist hun intussehen door snelle maatregelen dikwerf te voorkomen of de neerlaag te doen lijden, maar vermocht hun toch zoomin de fortuin als den moed te ontwringen. Liep de kans op de binnenwateren hun eens tegen , dan kozen zy de ruimte — en zoo deed ook Abels. Van een aantal Geuzen en ook Oost-Friesche Vrijbuiters vergezeld, stroopte en vrijbuitte hy van de Oost-zee lot aan Frankrijk, en hy had zich over zijn genius niet te beklagen. Het groote doel — de bevrijding des vaderlands — 1 nochtans niet uit het oog verliezende, onderhield hy steeds de gemeenschap met het geliefde gewest zijner geboorte; stak er den gebogen geest meermalen een hart onder den riem , en verspreidde er ook het bemoedigend gerucht dat Koningin Elizabeth den Nederlanders een hulpvloot van meer dan vijftig oorlogschepen zenden zou. Werkelyk was er sprake van een ondersteuning, quot;door de Engelschc Koningin te leveren, maar daarvan kwam niet; Neêrlands krachten-zelf waren voorbeschikt om Nederland van het verderf te redden, en daartoe werkte Abels op de meest kloeke wijze mee. Had hy daarin gelijk, dat de hulp uit Engeland zou komen — onder de helpers behoorde hy-zelf, en daartoe lag hy thands met de zijnen voor den Briel. 2
En met en nevens hem hoevele anderen, verschillend van beginselen, onderscheiden van begrip, maar zonder verschil en zonder onderscheid een van doel; afbreuk aan Spanje en de Spaanschgezinden ! de vrijheid voor het Vaderland !
Allen zou ik ze willen noemen, die fiere Bevelhebbers, waaronder zoovelen met heraklische gebreken, en toch allen met dien stralenden aureool om het hoofd, die met vlammende letteren te lezen geeft: //Op leven en dood tegen de dwingelandij van Kerk en Staat!quot;
Voor weinigen echter is er in het kleine Keurvendel des edelen Oranjes plaats; maar ook by de meest spaarzame keuze moet in de voorste rij hy niet worden gemist, die dubbel Edelman mag worden genoemd, omdat hy het naar hart als naar geboorte was, Frederik van
212
«Dat isquot; — volgens Dr. Nayens — «tot heil der Kalvinisten en der opstandelingen, die nog geen tiende des volks nitmaakten.quot; Dit heet te gelden van omstreeks 1 5 7 0 — en de schrijver beroemt zich zeer op zijne onpartijdige voorstelliag onzer geschiedenis.
Zie verder Bylage G.
Een kwartier uurs van Schipluiden, te midden der vette weivlakten van het grasrijke Delfland, lag reeds in de dertiende eeuw het kasteel, dat zijn naam droeg naar de heerlykhcid waarover do Burchtheer het gebied voerde , het huis te Dorp. Daar zetelde in 1350 Heer Diedryk van Dorp, 1 volgends sommigen uit den Huize Wassenaer, volgends anderen uit het Friesche Geslacht Dogema afstammende. Een reeks van strijdbare mannen had drie eeuwen achter-een den roem hun stains opgehouden, en de drie zilveren, roodgetongde leeuwenkoppen op het sabelen veld, gekwartilcerd met een gouden faas op keel, met eere gevoerd, toen de ure van Neêrlands nood drie telgen te gelijk het zwaard zag grijpen, om het te voeren in den aunvankelyk hopeloos schij-nenden strijd voor het Vaderland. Het waren Arent, Willem en Frederik van Dorp, die den welverdienden lauwerkrans, alreeds om het blazoen van hun Edel Huis geslingerd, op nieuw met frissche en geurige bladeren doorvlochten.
Inzonderheid Frederik. Eenigc zoon, naar het schijnt, van Filips van üorp en Dorothea Ts'illink, telde hy pas een-en-twintig jaren , toen hy
Reeds onder de Ridders, die in 1230 op het steekspel te Haarlcm loniierden, komt een Heer Jnn van Dorp voor.
1) O R P.
reeds in 1568 het zwaard voerde voor het Vaderland, dat hy onder verschillende omstandigheden — en beproevingen — zou dienen tot aan zijn einde, terwijl hy inmiddels meermalen den Nederlandschen naam in het buitenland zou doen eeren.
Vuur was er in zijn hart, kalmte in zijn hoofd, kracht in zijn vuist — en alle drie waren zy de dienaren eens helderen, van echt christe-lyken zin doortrokken geestes. Het is treffend, om zijne eigene onopgesmukte aanteekeningen omtrent zijn leven en lotgevallen onverwacht te rug te zien vinden in den bybel zijner echtgenote, Jonk-vrouwe Sara van Trello, tusschen het Oude en Nieuwe Testament. 1Waar men gretig is in het opsporen der boevendaden van het uitschot der Watergeuzen, daar is het on verand woordelyk om te zwijgen van zulke karakteristieke tegenstellingen uit de handelingen der aanvoerders.
Zijn eerste heldenfeit werd door de overwinning bekroond: by den slag van Heyligerlee streed hy in de gelederen van Graaf Lodewijk, en hy teekende daarvan op; //Anno 1508 sloegen wy die slagh by Heyli-gerleen tegens de Spanjaerden daer wy de viktorie hadden met Graef Lodewijck. Daer bleeff doot de Graef van Arembergh als met de Spanjaerden houdende. Dit geschieden den 25 May. Dit was mijn eerste uytflucht als jonge sijnde.quot;
Maar toen deelgenoot in Lodewijk^ lust, was hy het straks ook in diens last: hy woonde de droeve nederlage van Jemgum by, en had misschien aan de broedertrouw van Jan Abels zijn redding te danken, want hy ontkwam, en dat was alleen mooglyk over de Earns.
Bittere gewaarwordingen moeten het harte des vluchtelings toen hebben benepen. Moge hy ook al den moed niet hebben verloren — in dien bangen toestand kon hy toch ook niet vermoeden welk een rijkdom van wakkere daden hy nog eenmaal, als de vruchtbare gebeurtenissen zijns eigenen levens, zelf met korte, aanspraaklooze trekken zou te boek stellen.
214
Tegenspoeden vermochten hem echter niet neder te slaan; met rustig betrouwen hief hy het hoofd op, en in zijn harte leefde het //Hem zij loff, prijs en eer!quot; Waarlyk — het /'Je vous fais Chevallierquot; des
Vrouwe Sara, uit een Italiaansch Geslacht oirspronkclyk, was zijn tweede gemalin; zijn eerste, in 1GOO overleden, was Anna Schets, dochter van don Ridder Cocnraad Sehetfi.
215
orkentelyken Hendriks den Vierde, die hem daarmee het Koninklyk eermetaal over de schouderen hing, kon geen waardiger Edelman worden toegevoegd.
Maar van zulke hooge dingen droomde hy thands nog niet, de vijf-en-twintigjarige Watergeus, al zij het dan ook, dat zijn hart zich op dat oogenblik bezig hield met idealen , en velerlei beelden voor het oog zijns geestes voorby gingen. Droomen, idealen, en beelden — welke waarachtige Nederlander op die vloot had ze niet, stout, fier, en krachtig, opdoemende uit, en omzwevende in het edelste licht dat in een mannelyk gemoed tintelen en schitteren kan — vaderlandsliefde!
«Venijnige adem dor kwaadsprekenilbeirt — Bewadom niet!quot;
Ongetwijfeld — er was er onder de bemanning dier vloot, wiens vizioen slechts werd verlicht door de roode vlammen der brandstichting, die een afgrijselyk tafreel van priesterraoord en kerk- en kloosterplundering bestraalden; maar dat waren vreemde huurlingen in de eerste,
eigen woestelingen in de tweede plaats..... maar z y waren niet de
ziel der groote beweging. Het Hollandseh heeft daarvoor een uitstekend juiste benaming; schuim. Genen waren het schuim, rondspattende op de bovenste oppervlakte, en daardoor het eerst en het meest zichtbaar, maar de wind die den golfslag bewoog en voort deed tuimelen was daarom nog niet de beweging der wateren in do verborgen diepte!
Zoo was er dan ook nu menig-een , die met Frederik van Dorp peinzend den vlammenden blik op den Briel hield gericht, in het thands verlevendigd gezichte der betere toekomst 's lands hunne eigene vergetende. 1
En onder wie, even als hy, zich op dat oogenblik nog niet konden voorspiegelen welk een voortreffelyke plaats zy vervolgends in de roemruchtige historie van «the rise of the Dutch Republicquot; zouden innemen, behoort de bezadigde Vlaamsche Edelman, Jonkheer Jacob
Zie verder Bylagc H.
21G
r lieer van Mulhem. Ily was de zoon van den Gentenaar Jacob Cabiljauw en Margareta van Eulyn, en, naar vermeld wordt, reeds vroeg der Hervorming toegedaan. Oranje vond in hem een getrouwen aanhanger, Alba een onverschrokken tegenstander. Een tijdgenoot die hem persoonlyk kende — Mr. Nanning van Foreest, Raad cn Pensionaris van Alkmaar — heet liem vden seer vroomen ende eedelen Jacob Cabiljauquot;, en schetst hem vervolgends als ween seer saclitmoedich ende minnelick man.quot; Hy was alzoo een dier talloos velen , in wie Filips rustige cn gehoorzame onderdanen had kunnen vinden, indien hy-zelf ze niet eerst door zijn domme bekrompenheid van zich gestooten, en zich eindelyk door zijne valsche treken te recht verachtelyk in hun oog gemaakt had. Mannen als Cabiljauw zijn de zwaarste beschuldiging tegen tyrannen als Filips: onder een waardig bestuur de beste burgers, slingert een regeering van geweld hen uit hunne rustige omgeving, en dwingt hen om dc vrcedsarae hand aan het felle zwaard van den opstand te slaan — allés quot;hy de gratie Gods.quot; Te midden zijner mut-serdvlammen verschijnt die Koning als een afsehuwlyk spooksel, met een de mensehheid hoonenden glimlach op het strakke gelaat; te midden van den vuurgloed, door de brandstichtingen der Watergeuzen ontstaan, treden gestnlten als die van Cübiljauw en de zijnen op, groot en
CABIIJJ A UW.
majestueus als Scipio op de puinen van Carthago, met een traan in liet oog over de verwoestingen die zy door nooddwang hebben aangericht.
Zoo als hy daar nu met de andere Scheepshoofden en Bevelhebbers voor den Briel lag, was hy gewisselyk gants niet onbekend, maar, gelijk zoo menig-een zijner krijgs-makkers nog onberoemd; vol goeden moed, vol vasten wil, vol onwrikbare beslotenheid om niet af te houden van den eenmaal ingeslagen koers. Had hy al of niet — naar de woorden des dichters — reeds zijn tente in Holland opgeslagen 1 , zijn Hollandschgezindheid laat geen twijfel over, en de dagen waren aanstaande waarin hy het bewijs leveren zou, hoe hy zijn //eed ende eerequot; waardiglyk wist te handhaven. Het vriendschappelyk woord, dat hy later in benarde omstandigheden van Filips van der Aa zou ontfangen : //Weest goedes moetsquot; — behoefde hy uit noodzake niet, want hy bezat uit zich-zelf hart genoeg tot mannelyk handelen , en durfde rustig protesteeren //voor God en die werelt,quot; tegen een mooglyke verdenking dat een ongunstige uitslag zijner bemoejingen moest worden geweten aan zijne //schuit ofte ontrouwigheit.quot; Meer dan éen zijner brieven , geschreven in de dagen van Hollands benaauwdheid, toonen nevens zijn onbevangen heldenmoed te gelijk zijn vroom betrouwen op, en zijn nederige dankbaarheid jegends de luilpe des Heeren. Voor den strijd heet het: /'Denckt niet dat wij 'tgoede coop geven sullen;quot; en na de overwinning, door heldhaftige worsteling voldongen: //Wij moeten Godt //alleen de eere toescrijven , want het heeft gescenen dat wij alle //menschen verlaten waren.quot;
Met zulke gezindheden maakte Cabiljauw zijn naam onsterfelyk, door hem te verbinden aan de beide groote overwinningen, die den grondslag hebben gelegd tot Hollands — en daarmede Nederlands — bevrijding: de inneming van den Briel, en het behoud van Alkmaar, 2
Maar nu met haaste nog een paar andere bodems betreden, want deze zonnige Aprilsdag moet nog door een groote zaak voor altoos worden gewijd. En dus over stappende, staat ge voor den man, in wien ik -lan
317
Uit van Harens woorden;
• En zy. die Leydens Rhyii verlieten,
Zijn Cabbiljau , de stoute Zwieten valt op te maken dat de dichter grond had om Cabiljauw voor dien tijd een verblijf in Zuidholland toe te kennen.
Zie verder Bylage J.
W. J. HOFDIJK, OKAKJE. 28
218
den koenen Grietman van AVonseradeel meen te moeten herkennen. 1
«Drie Vlissingcrs — twee strooplui!quot;
klonk het oudtijds in het Zeeuwsche rijmken van de zes steden; maar ook :
«Drie Verenaars — twee Nassau-lui!quot;
Van hoeveel Nederlanders mocht dat reeds in 1572 niet gelden — maar dan vergete men daarby vooral de hartige Friezen niet, van wie \vy er reeds meermalen hebben ontmoet. Ook Jan Eonga moet daarby worden geleld, en thands zulks te meer, omdat hy //zoo al niet de eerste der Watergeuzen, ten minste onder de eerstenquot; hunner was.
Bonga, behoorende tot de vLigue et faction des Gentilzhomines Conledérez durant les dite troublesen hebbende geteekend //leur seditieulx compromis,quot; — zooals het in Albaas vonnis van den tienden September 15Ö8 luidt — werd door den Hertog gebannen //perpetuel-lement et a jamais sur la viemet verbeurdverklaring zijner goederen.
De Edele Fries, sedert 1560 Wonseradeels Grietman, kon daar
Hy was de zoon van Sijds Bonga en Rins Roorda. Zijn geslachtSDaam komt ook als Bungha, Boenga, Bonningha, en Bnma voor.
B O N G A.
rustig onder blijven ; reeds vóór de bloedige schaduw des Raads van beroerte over het gevonnisde land viel, had hy het verlaten, maar slechts om ten nutte daarvan werksaam te zijn: »van de vroegste beginselen des opkomenden oorlogs af, had hem de liefde tot de Vaderlandsche vrijheid aan de betere party verbonden.quot; Zoo bracht hy zijn ballingschap dan ook geenszins in dofte rust of loome verslagenheid door. Even als Oranje had hy niet slechts zijn leven , maar ook zijn vermogen voor de zaak des vaderlands veil, en //meest alle Friezen die de Nassausche zijde aanhingen , dienden op zijne kosten.quot; De driftige Hobbe Ottes, de Spaanschgezinde Burgemeester van Bolsward, gaf hem alzoo geenszins den waren naam, toen hy hem in gramschap //Schelm!quot; schold. Toen op den Groot-oldambtschen bodem de trompetten schetterden , de pijpen klonken, en de trommels rommelden, ten teeken dat Graaf Lodevvijk daar was om het kloekhartig met Spanje op te nemen, bevond zich ook Bonga onder 's Graven Hoplieden , aan het hoofd van een vendel voetknechten. Hy had zijn aandeel in de lauweren , op de velden van Heyligerlee geplukt, en mocht zijn hart verkwikken aan den blinkenden zonnestraal, die daar toen voor eenigc oogenblikken 's lands toekomst verhelderde; maar ook evenzeer deelde hy het eerst in de pijnlyke grieve, toen de donkerheid zwarter dan ooit uitging van de schorren en zandbanken der Eems; hy was mede in de nederlaag by Jemgum, en slechts door zijn wapenrusting van zich te werpen, en dus de rivier over te zwemmen, bergde hy zijn leven.
Toen zagen zijne vroegere wapenbroeders hem weder, //die roovers, die plunderaars van hunne eigene landgenoten,quot; uit wraak en uit nood — maar tevens die koene en kloeke //vrijheidshelden,quot; aan wie het vaderland zoo naamloos groote verplichtingen heeft, die hunne wandaden duizendwerf opwegen. In Juny 1569 was hy met oom Hedding — zooals de fiere Grietman van Baarderadeel, Homme Hettinga, genoemd werd — en Jan Broek te water, om met een tiental schepen den vijand afbreuk te doen , maar brandende om grootscher daden te verrigten — en daartoe was de ure dan eindelyk thands gekomen. 1
Maar nu die vijf-en-twintigjarige, kloekgebouwde Scheepsvoogd, van wiens bodem de manen der Wassenaers ten steng uitwapperen ?
Ware aan Fabiano Strada die fiere heldengestalte van Johan van
319
O
Zie voider Bylage J.
220
onder het oog getreden — de in de Nederlandsche zaken zoo ervaren Jezuiet zou hem aan den quot;Turkschen knevelquot; terstond hebben herkend als Watergeus.
Zoon van Heer Jacob van Duvenvoirde en Vrouwe Henrica van Egmond, zat den jongen Edelman de zucht voor 's lands vrijheid in het bloed : zijn vader had reeds deel genomen aan het Compromis, en den verbondsbrief der Edelen onderteekend.
«Neem vrij den naam der Wassommren,quot;
zong de dichter van hem:
nGeen Huis is boven uwen moed,
Dien naam, dien gy belet te sterven,
Zal nieuwen glans door u verwerven,
O Warmond! in dien grooten dag.
Als Spanje op 't hoogste der Punctalen Zijn vaandelen zal neêr doen dalen Voor uwe en Neerlands vrije vlag.quot;
Dat hy behoorde tot die rechtschapen Edelen die de zaak der vrijheid niet afhankelyk maakten van het aankleven eens dogmaas, is waarsehijnlyk, naardien zijne afstammelingen de Roomsche godsdienst
UUVENVOIUDE.
bleven belijden; 1 zeker intusschen is het dat hy met een Friesche volharding het vrijbuitersgilde getrouw bleef, aanvankelyk wel niet gissende dat hem dit nog eenmaal, behalven tijdelyk tot het ambt van Admiraal der Haarlemsche en Leydsche meiren, tot de waardigheid van Admiraal van Holland brengen zou, waarin hy de belangrijkste diensten zou bewijzen. 2 Voor heden was hem het bemachtigen van den Briel genoeg — en daartoe ging men thands over.
Moesten reeds zelfs hunne vijanden tot hiertoe //hun de eer geven dat zy allen mannen waren van woeste geestkracht, gehard tot den strijd , onvertsaagd te midden van den donder des geschuts of het gebral der baren, onverwrikbaar voor het aanschijn des doods, hetzij deze hen opving te midden der golven , hetzij in de hitte des strijds of aan de galgquot; — zy zouden nu hunne geenszins voor hunne euvelen blinde vrienden rechtigen tot de uitspraak: //de Watergeuzenquot; — die geduchte party-gangers voor de vaderlandsche zaak — //eischten recht door den mond van hun geschut!quot;
In het kleine lirielle , als een eiiandeken te midden van zijn klein eiland liggende, was alles in verwarring, al strekte de hemel er zich nog zoo blaauw en rustig over uit, al straalde de heldere voorjaarszon er nog zoo kalm in zijne weinige straten en langs zijn tweetal grachten, over zijne met rondeelen en poorten versterkte wallen , en zich weerspiegelende in zijne ter eener zijde verdubbelde cingels, van groene welige polders, met een weinig houtgewas, omgeven.
De uurplaat op den stompen toren der Catheryne-kerk wees twee uren na den noen , toen twee schepen — die van Adam van Haren en Marinus Brandt — lustig door het golfvlak op de Voornsche duinen aangestevend , den Maasmond in, en het Brielsche diep opgevaren , het zeil streken voor het havenhoofd der stad, en er het anker wierpen. Straks waren de andere bodems opgedaagd, en zoo lagen er dan nu zes-en-tvvintig van der gevreesde Geuzen vaartuigen voor het Hoofd, welks diep onmiddelyk naar de stad slingerde.
Dat de krachtige genius van Neêrlands vrijheid thands zijn breede
221
Zijn bloedverwant Aernt schijnt daarentegen een yveraar voor het Calvinisme geweest te zijn , komende hy onder de gevonnisden door don Bloedraad voor als «marge d'avoir favorisc la Nouvelle Religion , et com me ennomy do l'Anchicnne.quot;
Zie verder Bylago K.
INNEMING VAN DEN BK1EL.
wieken vrolyk klepte boven dat onaanzienlyk plekjen gronds......wie
vermoedde liet op dat oogenblik!
Dat die eerste April zou worden omgloried van een lichtkrans , wiens stralen ten eeuwigen dage met een laaien gloed in Neêrlands historie
zouden blijven schitteren....... welke stoute verbeelding durfde zich
dat in die ure voorspiegelen ?
Veeleer was het een tijdstip van spannende, zoo niet van angstige verwachting voor de beide partijen.
//Land onder den voet, om van daar uit den Spaanschen beul te
//kunnen bestoken!quot;...... hoe bruischte die gedachte niet als een
schuimende waterval uit het brein der Vrijbuiters in hun harte neer, maar hoe steeg zy er als een Heklavlam uit op.
//De wilde Watergeuzen als meesters binnen onze stille wallen!quot;.....
hoe beëngde dat de borst van den bedaarden tinnegieter Jan Pietersen Nicker, van den welvarenden koekebakker Claes Jansen — beiden //erntfeste, lieve, besunderequot; Burgemeesters der stad — en der overige Magistraat, ijlings ten stadhuize by-een vergaderd!
En toch — er moest worden beslist: want dier wilde Geuzen afgezant , Jan Pietersen Koppelstok, een welgegoed ingezetene der stad, een binnenvaarder en haringkoopman , die vrij wat te verliezen had , 1stond daar voor die eerzame Magistraat, met den zegelring van Treslong als geloofsbrief tusschen de vingeren, de stad op-eischende namens den geduchten Grave van Lumey voor den Prins van Oranje, en als een //kregel en stout kaerelquot; vergde hy een even beslissend als spoedig andwoord.
De tinnegieter is ten minste een praktiesch man, en daarom trilt hem binnen die enge stadhuiswanden de vraag van de lippen: //Hoeveel koppen die Geuzen dan wel mogen tellenwaarop de //kregelequot; haringkooper, kort van stof, en voor geen klein getal vervaard, and-woordt: //Wel vijf duizend!quot;
— /'Wy en waeren geen dry hondert,quot; verklaarde Dorp later. —
Maar Dorps verklaring in zijne naïve aanteekeningen moest nog
223
Zie reeds Vau Wijns aanteokeuingea op Wagenaar. Eu toch spreekt Dr. Nuyens in 186G nog altoos van hem als van «iemand die weinig te wagen had!quot; Ik vind my dus gedwongen om diens historieschrijvers eigene woorden op hem-zelf toe te passen: «Zoo wordt nit partijdrift, sektenijver en onnadenkend nakallen het gevoel van onvervreembaar recht miskend!quot;
INNEMING VAN DEN BRIE li.
worden geschreven, en Koppelstoks stoute opgave bracht de harten der Brielsche weifelaars in bittere verschrikking,
//Vijf duizend Geuzen!quot;...... zy zien elkander aan, die goede
poorters, de een kracht zoekende in den blik des anderen , en toch eindelek geen ander //soulaasquot; vindende dan in een onderhandeling tot overgave.
Maar wie zullen het zijn die den moed bezitten om die vreeselyke piraten te gemoet te treden , hen onder het oog te zien , woorden van bevrediging met hen te wisselen ? . . . .
Eindelyk wringen de tinnegieter en de koekebakker zich een hart onder den magistralen riem. Eere zij hun. Zy, die smeltkroes en deeg handteeren, durven zich voorstellen dat zy, ten beste hunner burgerij , ook nog wel een geuzengemoed zullen vermurwen , al wordt dat dan ook overschaduwd door den ruigen baard van den vreeselyken Lumey, dien wilden verwant van den //Ever der Ardennen.quot;
Zy begeven zich derhalven op weg naar het Hoofd. Reeds vroeger treffen zy hem: hy is aan wal gestapt, en heeft flux zijn intrek genomen in een der meer naar de stad gelegen woningen. Zijne voorwaarden zijn kort, gelijk te verwachten is: hy eischt //de stad op uiten naem van den Prince van Orangiön als Stadhouder des Conincks over Holland;quot; twee uren van beraad, niets meer.
Middelerwijl is gantsch Brielle een wanorde. Het verschil van mee-ning doet er zich eensklaps scherpelyk kennen. De Spaanschgezinden krijten //achquot; en //weequot;! Eenige enkelen hunner spreken van weerstand, en grijpen naar een wapen; de Oranjemannen jubelen, en willen dadeljke overgave. De angst der zwakken en verbijsterden is aanstekend , en de straten zijn plotselyk met vluchtenden gevuld; en daar de geuzen vaandels reeds wapperen aan wal, en het schetterend //Wilhelmusquot; de Noordpoort nadert, stroomt de menigte , die nog ving en greep wat zy in haaste met zich bergen mocht, aan de andere zijde der stad ter Zuidpoort uit.
//Ziedaar nu het gevolg van de handelingen der brutale Watergeuzen! //Een rustige stille stad , waar men spint en weeft, bakt en brouwt, //en by al die noodwendige zorg voor het tijdelyke het eeuwige niet //vergeet, maar ter wille van hooger heil ook zijn kerkplichten getrouw //waarneemt, de mis by woont, vast, bidt, en goede werken doet — //iu eens als een samenhortende chaos door elkander geworpen!quot;
223
INNEMING VAN DEN URIEL.
Voorzeker — het gevolg is een onmiskenbaar feit, maar de oirzaak alleen is hier verkeerdelyk ter rechterzijde gezocht; indien ge niet scheel ziet, of wel niet gants, onschuldig of moedwillig, blind zijt, hebt ge naar de linker zijde te zien , en dan staan daar Filips en Alba met hunne geeselroeden in de hand — en zy zijn het die de Watergeuzen voorwaart, en , in de branding daarvan, rustige burgers in radelooze vlucht uit hunne huizen drijven.
Maar de gelegene stonde tot vluchten is in den Briel weidra voorby: de twee uren beraads zijn omgevlogen ; Lumeys geduld is ten einde , en dat van Hopman Roobol, die met zijn vendel voor de Noordpoort staat, evenzeer. Een paar schadelooze musketschoten , die er van den wal werden gelost, prikkelden des kloeken Geuzenbopmans voortvarendheid slechts te meer. In een oogenblik liggen takken, rijzen, en andere brandbare stoffen voor de poort op-een gehoopt; maar eer daar nog de vlammen uit oprijzen , en de eeltige handen der varensgezellen zich om den mastboom klemmen waarmee zy de poort zullen doen openspringen , waait ook aan de andere zijde de geuzenvlag: Treslong is met een tweede bende de wallen omgetrokken en — wellicht omdat de getorende Langepoort hem te sterk voorkomt — den smallen toegang tot de Zuidpoort genaderd , waarmee alle vlucht gekeerd wordt.
Nu was het een heerlyke ure!
/fSlact opton trommele van dirredomdeyne,
«Vive le Geus ia nu de leus —quot;
mag het wel met het hartig liedeken des pastoors van de Lier hebben geklonken — want de blanke trotfel was geheven waarmee de hoeksteen van Neurlands vrijheid in degelyk cement moest worden gelegd ; met het vallen van dezen Aprils-avond was de morgenstond van den geboortedag onzes nieuwen levens aangebroken; tusschen acht en negen ure trokken de Watergeuzen aan beide zijden den Briel binnen.
224
En aldus was het oogenblik gekomen, negen jaren vroeger dooiden scherpen blik van Oranje reeds voorzien en aan Montigny voorspeld: de dag waarop de voorstanders der gerechte zake des vaderlands de sterksten zouden zijn. 1 De profetische spreuk op den ruiter-
' Volgeuiïa Granvelles selirijven aan Filips, ia 15G3.
1 N N E 1VI1 N G V A N D E N B R I E L. 325
penning van 1568 — //Florira l'orangierquot; — begon in vervulling te gaan, 1
In 't Hollnndsch Imrt, zoo fel doorpriemd
Van Spanjcs giften dolk,
Was lang reeds 't vruchtbaar zaad gekiemd,
Gekweekt door 't dankbaar volk.
Thands — niet slechts lieflj-k droombeeld moor.
Maar met de hand getast —
Thands schoot het in 's lands bodem neer,
En wortelde er zich vast.
Sinds wies de Oranje. Waar hoe voer
Hy zeegnend schaduw droeg —
Slechts Brielle praalt met do eeuwige eer Dat hy daar wortel sloeg.
Rijke vloten zijn in den loop der volgende eeuwen onze havens binnen gestevend; beladen met de kostbaarheden der vier waerelddeelen hebben zy rijkdom en welvaart, macht en aanzien verspreid over het bloeiend gemeenebest; maar geen vloot, die ooit rijker schat aanvoerde dan die zes-en-twintig vliebooten en hulken, die, met de princevlag in top, op den eersten April 1573 op den Maasstroom verschenen, en het vaderland de //eerstelingen der vrijheidquot; brachten, terwijl van het zuiden tot het noorden de kreet weergalmde: //De Watergeuzen zijn in den //Briel!quot;
Gedenkteekenen zijn er sedert verrezen ; standbeelden en zuilen en grafteekenen voor de helden en de redders van het vaderland; maar geen gedenkteeken van schooner en rijker beteekenis, dan dat eenvoudig devies onder het Erielsche wapenschild: //Libertatis primitiae.quot;
En die uithoek van Holland, door de Maas en de Noordzee omspoeld , waar het Brielsehe havenhoofd uitsteekt aan de rivierzijde , en het eiland Voorne zijn schraal duin ter borstweer biedt tegen de woede der zee — die plek is heilig land: daar hebben de helden onzer
Sommigen van 's l'rincen ruiters droegen toen dien penning aan een zwart zijden koord op de borst. Behalvon bovenstaand devies rondom oen vruehtdrngonden oranjeboom, voerde do keerzijde oen het krijgszwaard hefTendo hand, met hot omschrift «Maintient justice.quot;
W. J. HOFDIJK, ORANJE. 29
22G INNEMING VAN DEN BRIE L.
helden-eeuw, de Verlossers onzer Vaderen, het eerst den Vaderlandschen bodem gedrukt. J
Hollands Stadhouder namens den Koning, de toen nog door goed betrouwen verblinde Graaf van Bossu, vernam in 's Gravenhage naauw-lyks de schallende mare van den onverwachten inval, of, beraden en moedig als hy was, en verbitterd over de stoutheid der Geuzen •— hy spoedde zich om de oppervlakkige gedachte van sommigen, //que le Due d'Alve l'en chassera bientost,quot; tot een feit te maken. IJlings rukte hy op, met wat krijgsbenden hy byderhand kon 'vinden, en zoo stond hy reeds den vierden April op Voornes bodem. Zijn toeleg om den Briel te herwinnen bekwam hem slecht: de felle Watergeuzen joegen de aanstormende Spanjaarden met bebloede koppen te rug; de heldhaftigheid van den Brielsehen Timmerman Rochus Meeuwsen liet hun geen andere keuze dan vlieden of verdrinken, en de list van den Vlaardingschen Bali uw Pieter Vrancken, 1 die hunne schepen aan de vlammen wist te leveren , voltooide hunne nederlaag.
Toen dit voorviel, was de blijde tijding van der Geuzen viktorie reeds //met een voor de stad genomen smalschip, dat men daartoe ongedeerd vrij gaf,quot; overgebracht naar Engeland, waar nog tusschen de zes of zevenhonderd genoten der thands zegevierende ballingen vertoefden , niet meer vaartuig bezittende dan drie kleine smalschepen , die nog niet eens ten oorloge waren toegerust. Een luidruchtige vreugde maakte zich meester van de harten dier mannen, die nu niets liever verlangden dan om Engelands grond te verwisselen voor Neêrlands bodem, //loopende als rasende honden, omme van daer te wesen,quot; zooals de Katwijksche lijndraaier en visscherman Symen Cornelissen Colen straks aan Bossu verklaarde, en tot die verklaring gerechtigd was, want hy-zelf had hen in hunne opgewondenheid aanschouwd.
En aan de spits van hen, wien nu, hijgende naar Hollands wal, Engelands bodem het meest onder de voeten brandde, stond wel
Hoogst waarschijnlyk — blijkends een transportbrief van February 1572 , my door den Heer Drossaard, Burgemeester van Vlaardingen , meêgedoeld — de naam van dien sinds zoo bekenden en toch tot hiertoe nog ongenoemden man.
327
van Brederode, door zijne gemalin, Vrouwe Adriana, Heer Aelbrechts dochter, van Treslong, Heer van Veenhuizen.
Dat de frischheid, die door de Hollandsche landschappen waait, niet zonder invloed blijft op de krachtige Hollandsche gemoederen , daarvan mocht Lancelot wel als een voorbeeld worden genoemd. Dat liy de vrucht was eener onwettige verbintenis tusschen den hooghartigen Graaf Reynout — den derde — van Brederode , en het schoone burgermeisjen Anna Symensdochter, 1 vervreemdde zijn aart niet van dien des edelen Geslachts welks naam liy droeg. Rondborstig en fier, kloekhartig en onvertsaagd, en met mannelyke trouw aan zijne beginselen gehecht, maakte hy bovendien reeds door gelaat en gestalte een gunstigen [indruk waar hy slechts optrad, want met Montigny deelde hy de voordeelige faam van de beide schoonste mannen der toenmalige Nederlanders te zijn.
Als bewoner van het huis te Cleef — te midden van welig groene beemden gelegen , met het lommerig begroeide duin ten westen, het sclieeprijke Spaarne ten oosten, het nijvere Haarlem ten zuiden, en zoo vele bloeiende dorpen ten noorden en rondom — moest een gemoed
Zy was de zuster van Coornherts cchtgonotc.
li A N C E li O ï.
als liet zijne wel worden doortrokken en doortinteld van liefde voor het land zijner geboorte, en moesten de belagers van dien bloei en die welvaart hem wel noodwendig vijanden worden. Gewoon om met onbevangen blik in de onbekrompen ruimte van een uitgestrekt landschap vrijelyk rondom zich heen te staren, mag dat ook wel hebben ingewerkt op üijn godsdienstige zienswijze; hy werd een warm voorstander der Hervorming — //grand faulteur des Seetaires, et Autheur des presches , tenues entre Haerlem et la Maison de Cleves,quot; zooals Albaas vonnis over hem luidt —, en als zoodanig een getrouw aanhanger zijns broeders Graaf Hendrik, wien hy meestal vergezelde, 1 tot ook op diens uitwijking naar Duitschland.
Doch gelukkiger dan deze, was het hem daarna nog vergund om een krachtig aandeel te nemen in de felle worsteling die weldra volgde , al moest het dan ook zijn lot zijn dat de met bloed besprengde martelaarskroon hem aan het einde zijner roemvolle, maar te vroeg afgebroken loopbaan verwachtte.
Bleef de fortuin hem niet immer getrouw — zijn koene volhardingsgeest bezweek hem nooit, en daarin was hy de evenknie des grooten Zwijgers, met wien hy vertrouwelyke briefwisseling hield. Geenszins by keuze in het wilde, maar met koen beleid, koos hy in 1509 zoowel de wateren als het land tot het tooneel zijner daden. Daartoe verbond hy zich met eenige andere Edelen op de volgende ernstige wijze:
//Alzoe op voirleden jaren het meeste deel van den adel zpe wel .uwt friesland, hollant, ende andere landen veriacht zijn uit haren vaders landen, verlatende goet, wijf, ende kinderen, ende dut duer die tirannye van seeckere bloetgierighe Reghenten ende namaels van Ducq de AIba , zee hebben nochtans alle princhen , heeren , ende adelen protestanten hum gheconfcdereert liet selfde weder te staen ende met allen haren goederen , lijf ende leven nietten anderen op te zetten , streckende en tenderende alleenlyck tot afbreek , vernielinghe, ende annulacie van den Ducq de Alba met synen bloidighe adherenten , om weder in te voiren het waeraftighe woert Goedes , ende dat over alle te doen predicken , ende alzoe weder te mogen ghenieten onsen vaders landen ende vrijheden, daer wy altans balinghe af zijn, zee est nu dat mijn heer de Princhen, capitein generael in behoif 0° M' etc. alle middelen ghesocht heeft, ende
228
Zoo was Iiy in 1567 mede te Amsterdam; zio daarvan blz. 80 en 199.
LANCE L O T.
noch soickfc met hulp van den principalen adel van vranckrijck om te vernielen ende te niete te maicken de adherenten van Ducq de Alba met sijnnen quade bloedighen Raedt, om alzoe ende met znlcke middelen de steden die, leider, onder tirannie de Ducq de Alba zijn, tot haren ouden vryheden te brenghen; ende alzoe sijnnen ghenaden op allen oirden ende plaetzen niet en mach afbreek doen, noch anslaghen te weghen te brenghen , soe heeft sijnre ghenaden bestellinghe ghegundt om aen anderen oirden te water ende te landen aenslaghen te doen tot afbreek van Ducq de Alba onsen viand daer het ons meest ende best gheleghen ende goedt duneken sal. Dienende mede tot ontset van mijn heere de Princhen. Ende ghemerct wy eedelheden ondergheteickent ghehouden sijn onzen verplichten eede te volbringhen soe veel moeghe-lyck es, ende ghemerekt dat wy zulcke aenslaghen te water ende te landen weten te weghe te brenghen , daer wy Ducq dc Alba grooten hinder, schade, ende afbreek weten te doen, omme de landen te dwinghen ende te onderwerpen , ende duer sulcke middelen te weghen te brenghen , dat het waeraftighe Godts woirt vercundicht ende ghepre-dickt werde, soe sijn wy adelluyden duer dwinghen onzen consientiën ende gedaen cede gheaceordeert ende met verder eeden ende adelicker eeren verplicht goct ende bloet met den anderen op te stellen ende metten anderen te leven ende te sterven , den bestellinghen des doir-luchtighen etc, nae te volghcn te water ende te lande, ende dat niemants van onsen met sijn eygen voirnemen eenighen aenslagh beginnen ende ter hant slaen sal nog aenvanghen, sonder weeten ende sluyten van onser aller ghemeender Raedt ende advijs, wel verstaende dat desen onsen consideratie begint van heden den vijftiende augusto, anno xvc neghen ende sestich, ende dat soe wat buiten ende prysen wy hecomen sullen, sal voir af d' een helft gaen tot behoif des doirluchtighe heere den Prince van Oraigne etc. ende dandre helft voir die scippers , boitslieden, lantsknechten, naer ordonnantie daer af sijnde. Tot welcker verseeckerheyt wy dit accort met ghiesamender hant onderteyekent hebben , ende onzen pitzieren 1 onder gedruekt ofte van den ander overstemt.
Aelbrecht van Egmondt. Capitein Meinert Friesse.
L. de Brederode. Bartolt Entes van Mentheda.
Crispinus van Solbrugge. Jellius Elsma.quot;
' Zegels.
329
LANCELOT.
De ondervinding heeft hun echter waarschijnlyk doen zien dat het aandeel in rle buit, door hen aan Oranje — dat is; de heilige zaak van Nederland — toegekend , te kort deed aan de voorziening in de behoeften van hen-zelf en hun scheepsvolk, ten gevolge waarvan Lancelot , //als Averst und Capiteyn Generall van sijn forstlyk G. geordi-nerth, myts goedtd(uncken van) de andere capiteynen ynde sellefde vloethe wesendequot;, nadere //artikelen ende ordinantiënquot; als scheepsregle-ment vast stelde. Daarby werd in het elfde artikel bepaald: //Alle de geheele buethe, de van den vyanden genamen wordt, sail gedeelth worden yn 2 deelen , waervan dat j deel de soldathen und boetgezellen sollen hebben , mets dat de capiteyn van tsellefde deell den 10c pardt offtrecken sail. Ende sail alsdan de vors. capiteyn mijn heer de Prins geven heth 5 pardt van de gantze onverdeelde buedt; watter dan over-blijfft van tandere deell, ende het voers. tijnde pardt, sal de capiteyn hebben.quot; De eerste helft, //de 10c pardt daeraff getrocken zijnde,quot; moest zoodanig worden verdeeld, dat //de Luethenantquot; vier mansdeelen verkreeg; //de Schipperquot; en //de Stuermanquot; ieder drie mansdeelen; //de Scrijver,quot; de //Hogboesman ,quot; en de //Constabellquot; ieder twee; de //Pro-voest,quot; de //Buttelyeer,quot; de //Koek,quot; de //Quartyermeystersde //Hoge-boetsmansmaet,quot; en de //Seyhnakerquot; ieder anderhalf, en //2 jongens tsamen'' zooveel als ieder der overige bootsgezellen en soldaten, namelyk een mansdeel.
Tijdens het in schrift stellen van den verbondsbrief lag hy als Bevelhebber der Oostfriesche Watergeuzen by Borkummer-oog, //van waar zy de naderende schepen op 't Norder wad en balg opvingen en gemak-kelyk buit maakten.quot; Goede dagen hadden de nijvere Vrijbuiters er soms; //met Barthold, den Voogd van Borkum zelf, dronken zy geza-mendlyk den wijn uit, door een Deventer koopman naar Jever en Esens gevoerd , maar onderweg door hen gevrijbuit.quot;
Weinige dagen later begaf Lancelot zich naar Engeland, maar in het laatst van December was hy met den Admiraal Dolhain — die magere, dunbaardige man , //in een groene soldatenpy met hangende mouwen gekieedquot; — reeds weder te rug, en lag hy, als Vice-Admiraal het bevel voerende, in winterkwartier naar den kant van Borsuin, terwijl Dolliain het dichtst by 't Nesscherland lag, en de overige Watergeuzen daar tusschen in.
Op het einde van February lagen zy er nog met twaalf groote
230
L A N C E L O T.
schepen, maar stevenden toen ook van daar, en zochten Borknm weder op; echter niet zonder voorafgaand onheil: twee schepen, waaronder dat des Admiraals, op het drooge geraakt zijnde, werden door hen verbrand, nog drie daarenboven gingen op andere wijze verloren , vijf-en-twintig schepelingen kwamen in het water om, en onder de soldaten waren er niet weinig die zich in stilte wech maakten.
Het werd alzoo hoog tijd om het gewicht uit de schale der rust over te werpen in die van handelen : de geleden schade moest worden vergoed, de bevrozen wakkerheid opgewekt, In Maart en April gaven zy blijken dat dit hun ernst was, en onder hunne uitvallen en landgangen was er vooral een die hun een goede buit aanbracht —• dank zij de onachtsaamheid van den Abt van Oldeklooster. 1
Deze had naraelyk aan Robles de krijgsknechten te rug gezonden, hem ter bewaking zijner abdy gegeven , en die hem reeds weinige dagen vroeger by een aanval der Geuzen hadden bewaard. Naar zijn zeggen, meende hy verder genoeg op zijne boeren te kunnen vertrouwen , en de hulp der soldaten niet te behoeven. Maar toen nu de Geuzen in de eerste dagen van April met wel vijftig of sestig man hein te middernacht kwamen opzoeken , zijn klooster leegplunderden, en hy-zelf, gekwetst, het te naauwernood met de vlucht ontkwam — keken die boeren , ten getale van wel zes honderd, naar Robles schrijft, stil toe, en lieten den Geuzen tot tweemaal toe rustig alles wechvoeren. De Spaansche Hopman Bustamente, die met honderd vijftig man uit Delfzijl te hulp schoot, kwam voor Oldeklooster te laat, en moest zich tot de bewaring der overige abdijen bepalen , terwijl de zegevierende Geuzen , in het pak der nonnen gedoscht, door de straten van Norden trokken, en juichten dat zy ook weldra de andere abdijen zouden meester worden. 3
Met vijftien groote en kleine schepen der Watergeuzen, waaronder een schip van sestig last, benevens twee kleine jachten en een loots-mansboot onder zijn eigen bevel, te Norden, lag hy in September op de Oostfriesche kust, terwijl hy zich persoonlyk toen meestal te Emden ophield, by echtgenote en kind, die in de Dijkstraat woonden.
231
De Premonstreiter abdy in de Marne , een dubbelcouvent, waarvan het vrouwenklooster dat der mannen overleefd bad.
L A N C E Ij O T.
Hoe ruwe Scheepsvoogden als Barthold Entes konden handelen, wanneer zy niet door de tegenwoordigheid van Krijgshoofden als Lancelot van Brederode in toom werden gehouden — daarvan inocht op dien tijd de Groningsche koopman Filips Abue getuigenis afleggen, zooals hy dan ook werkelyk heeft gedaan.
Deze man was op den twaalfden September in een Norder schuit gevangen genomen, en by Entes aan boord gebracht, waar hem de Provoost Ulrich Hoyer, een burger van Einden, in de boeien had gesloten. Burgemeesters van Groningen, door zijne vrouw aangezocht, stelden minnelyke poogingen met haar in 't werk om hein vrij te krijgen , en riepen daartoe de medewerking der Einder en andere Oost-friesche Overheden in. Een onderhoud van dezen met Entes en Brederode te Norden , had den vijf-en-twintigste een scheepsraad by Entes ten gevolge. Voor dezen raad gebracht, hoorde de gevangene zich op hoo-gen toon toevoeren; «Wy Adelborsten , Hoplieden, en Voogd der oorlogsschepen zijner Hoogheid den Prince van Oranje, die ons last heeft //gegeven — als zijnde onder hem de waarachtige pylers van het chris-//telyk gelouf — om de goeden by te staan , te helpen en de bozen te //straffen , en om hun , die 't verdienen , vergiffenis te schenken — wy //belooven u, Filips, het leven te laten , wanneer gy ons naar waarheid //op de volgende punten wilt andwoorden.quot;
Daarop haalde Entes twee brieven, hem uit Einden overgezonden, uit zijn zak , en las daaruit op : hoe de gedaagde aan Alba had trouw gezworen , Bisschop en Krijgsvoogd van Groningen van raad diende, en daarvoor geschenken aangenomen had, en hoe hy vele nieuwgeloovigen in 't verderf gestort, en voortvluchtigen gelasterd had. Hy moest zich verder — heette het — over een door hem voorgenomen verraad van Einden en verbranding van Norden verandwoorden, zullende zy hem anders duizend dooden doen sterven.
De arme gevangene, al deze beschuldigingen — waarvan althands de beide laatsten geheel onverdiend waren — hoorende, schijnt, niettegenstaande zijn hachelyken toestand, zijn gelaat tot een glimlach vertrokken te hebben , waarop Entes, ziedende van woede, gelastte ora hem onmiddelyk op te hangen , en hein ook terstond door Provoost en beul een dik touw om den hals deed slaan, waaraan hy nu al zijne manschappen gelastte te trekken, gelijk ook hy-zelf het aan 't eene eind aanvatte. Drie mans hoogte werd nu de arme man op zoo weinig
232
Ilt; A N C K L O T.
verkwikkelyke wijze, en totdat hy zijne bezinning verloor, opgeheschen, Kntes liet hem daarop een poos voor dood liggen, om hem, toen hy weer bygekomen was, te vragen: Of hem 's Konings dienst niet goed dacht ? — zwerende dat zy het zelfde zouden doen aan allen die hun in handen vielen.
Voor een tamelyken losprijs werd hy ten slotte vrijgelaten. 1
Van zulke schandalen — afkeerwekkende tooneelen eener verbitterde zucht tot weerwraak, door een fanatieke Regeering uitgelokt — bleef Lancelots bodem voorzeker vrij ; nochtans — de geest der geuzerij zweefde ook wel degelyk in de atmosfeer van dat boord om , zelfs toen die kleinere ruimte was verwisseld met de zooveel grootere van het te Hoorn gebouwde schoone razeil van twee honderd last, den Vice-admiraal door den Medemblikschen Schipper Zeger .lansen in handen gespeeld; het scheepsvolk dronk er daaglyks uit twee nachtinaalsbekers, de buit van een landgang in Holland. En wat zy er uit dronken, zal wel niet altoos simpel bier zijn geweest: want Robles klaagde met verontwaardiging aan Alba dat die verwaten roovers te Grethe en te Norden met ruime handen geld schonken aan allen die by hen in dienst wilden treden — waarover hy hun dan ook de straffe Gods toebad. Het laat zich tevens niet denken dat het schip met Fransche wijnen , door Lancelot onder Calais genomen, en waarvan de inhoud '/te Dove-ren en Sandwijkquot; verkocht was, geen staartjen in het geuzenvaartuig zou hebben achtergelaten.
Maar ook dat zelfde boord kon getuigenis afleggen dat het plan omtrent de verovering van den Kriel reeds maanden te voren een ernstig punt van overweging onder de Watergeuzen had uitgemaakt, en dat — hadden Lancelot, diens Luitenant De Langhe, ongetwijfeld evenzeer zijn Vaandrig Vlieger, 2 maar wel stellig zeker zijn Schrijver Duterus, benevens den volbloed Hollandschgezinden Schipper Zeger Jansen , hun vurigsten wensch vervuld gezien — Brielle reeds in het laatst van Oktober J57J overrompeld had moeten zijn, met Delfzijl en Appingadam daarby.
En nu dat eerste feit eindelyk werd volvoerd, was Lancelot niet tegenwoordig, en moest hy er in Engeland de tijding van vernemen. Hoe
23'.i
Van Vloten.
W. J. HOFDIJK, ORANJE.
30
li A N C K li O T.
hy zich toen haastte, zagen wy reeds; dat hy niet te spade kwam om een krach tig-werksaam deel tc nemen aan de gebeurtenissen die er het gevolg van waren, moest nu de toekomst nog doen blijken — en zy heeft dat gedaan op eene wijze die hem , den bastaart, ten eeuwigen dage een schitterenden rang onder de schitterendste Brederodes verzekerd heeft. 1
Toen Lancelot het havenhoofd van Brielle binnenliep, had de trompet op Voorne het begeesterende Wilhelmus luid genoeg geblazen , om op Walcheren een hartige echo te doen weerklinken — en die bleef ook geenszins uit. Vijf dagen na de opstanding van den Briel — den zesden April, eersten Paaschdag — was Vlissingen in rep en roer. Spaansche foeriers waren toen 's morgens binnen de stad gekomen om er bestellingen te maken voor het garnizoen , dat weldra daar zou zijn tot verdediging der gewichtige plaats , wier vestingwerken werden verbeterd, en zich spoedig zelfs met een fort zouden versterkt zien, waartoe de Ingenieur Scipio Hampi reeds sedert eenige dagen binnen de wallen verblijf hield.
De Vlissinger //stroopluiquot; waren nochtans niet bijster Spaanschge-zind; en toen nu do pastoor der Sint-Jacobs kerk, na het eindigen der hoogmis, op dien gedenkwaardigen Paaschdag zijnen parochianen in korte maar kernige trekken voorhield wat zy van de reeds op weg zijnde Spaanschen te wachten hadden — toen schoot het zaad der vrijheidszin, er reeds wakker door den kloeken Jan van Cuyck , Heer van Erpt, aangekweekt, eensklaps krachtig op: kanonschoten verwel-koomden Osorio d' Angulo met zijne drie vendels bezettelingen , of liever: hielden dat geheelc onwelkome gezelschap buiten de wallen — en Vlissingen was des Princen.
Over zulke feiten liep de tijding, door den zwartbaardigen bode in zijn graauvve py op de Dillenburcht gebracht; en voorzeker klonken ze Oranje zoo heerlyk in het oor, als ooit de weelderige tonen der bruine Sularaieth aan den minzieken Salomo.
234
En die feiten moesten noodwendig door meer dergelijken worden
Zie verder Bylago L.
OVER GANG VAN V L I S S I N G E N'.
gevolgd, want zy waren geboren uit het ernstig streven van de kern der natie,
// Wy zijn hier jn grooten troebel , dair ie hope dat Godt den Heere jn wercken sal, ende dat wy d' instrumenten wesen sullen om d' exploit te doene; wy hebben goeden moet, den Heere latet geschion tot onser salieheyt. Wy erijgen alle daeghen assistentie uyt Engelandt ende Vrancrijcke, Godt hebbe loff! — AVy sullen Godt den Heere lot eenen oppercapiteyn neemen, die wy hoopen ende niet en twijffelen dat hy sijn volck veriaeten sal, maer verlossen sal uyte tyrannye ende groote benautheyt van den Turek d' Alve; sijn vrienden sijn weinich dan verraders des Magistraets, die hy betovert heeft, maer mettertijd haer oogen sullen opgaen , ende haer herte sal gebrocht werden op een ander maniere, soe als wy al te gader wel bemereken dat Godt den Heere nyet en wilt langer laeten gesehiên.quot; ])us schreef de Vlissinger Burgerhopman Claude Willemsen op den negenden Mei aan zijn vriend en liandelsgczel Jacob Segers; en de verwachtingen des hartigen burgers, met evenveel mannelyk betrouwen als deemoedigen christenzin uitgedrukt , werden niet beschaamd. Op den eersten April was Neêrlands schuts-cngel nu eenmaal zijn Rubicon overgetrokken , en had beslissend zijn //to be, or not to be!quot; uitgesproken. Avond of morgen moest het worden na die stonde der beslissing: een heldere dag — of een zwarte nacht in het onmiddelyk gevolg. De stoute worp verrukte het geluk, cn sleepte het mei zich meê: //Tobe!quot;. ... Nederland zou zijn!
Het worstelende Nederland had thands een steunpunt gevonden waaraan het zich vastklemmen kon. De graankorrel, door den stormwind voortgedreven , had tusschen de spleten der rots wortel gevat; de boom , die er uit zou opwassen , zou zijn takken uitspreiden tot in het verre Oosten. 1
235
Walcheren werd nu het open bekken, waarin de breede stroom van vrijheidlievende mannen zich het eerst uitstortte en vergaderde. Uit alle oorden en van alle standen kwamen zy daar by-een : enkelen om te beraadslagen wat nu te doen stond, allen om aan dien raadslag krachtdadig gevolg te geven. Wie aan beide gewichtige werksaamheden een yverig cn getrouw aandeel nam , was 's Princen Maarschalk Jeronimus
Quinot.
236
Deze brave Brusselaar — uit een oud Geslacht gesproten, gants niet populair, maar toch in den krachtigen zin des woords een man — mocht wel met Poot van de fortuin zeggen :
irZy wns voor hem niet quaed van aensicht,
Mner al tc kacl vim achterhooft.quot;
Daarom is hy te recht als va brave, faithful, but singularly unlucky officerquot; geteckend. Uy had reeds vroeg de zijde gekozen van Oranje, by wien hy als Stalmeester in dienst stond. Het Adelverbond telde hem onder zijne leden, Oranje onder zijne vertrouwden, en dit laatste kan niet dan een getuigenis ten gunste zijner bekwaamheden zijn.
Toen de jeugdige Filips Willem van de Leuvensche Hoogeschool werd opgelicht, was het Tseraerts die namens Oranje naar Engeland snelde om, hoewel te vergeefs, Koningin Elizabeth te bewegen tot het aanhouden van het schip, waarop de geroofde knaap naar Spanje werd gevoerd.
Doch de Maarschalk sprak zich in Tseraerts karakter misschien het sterkst uit; by de getrouwe aanhankelykheid van een Swieten, en de vrijzinnigheid van een Coornhert, voegde hy de gants niet altoos beraden voortvarendheid van een Hammes, en dat was hem ongelukkig
T S li R A E II T S.
genoeg de steeds gretig naar arbeid tastende hand, waarmee hy /ich-zelf een aantal struikelblokken voor de voeten wierp.
Reeds vroeg Watergeus, en een bedrijvig aandeel in de organizatie hunner vloot gehad hebbende, was hy met Graaf Lodewijk te llochelle, toen daar de begeesterende mare van de Brielsehe viktorie aankwam : het hartverheffend bericht dat ook Nederland zijn Roebelle had gewonnen. Terstond maakte hy zich vaardig ter hulpe. Van Fransche zoowel als van Hollandsehe medestanders vergezeld , deed hy flux de zeilen in top halen , en zettede koers naar de Voornsche stede. Hy vond er meer nog dan de bevestiging der heuchlyke tijding: hy vernam er tevens dat ook Vlissingen reeds was overgegaan, en hy spoedde zich met zeven schepen derwaart. Hier slechts diende hem liet geluk. //Gelijk ik voir gesegt hebbequot; — schrijft de toenmaals onder den Prins dienende Engelschman Williams — vso lieten de Spanjaerden het Gasteel van Vlissingen , wesende de eenigc sleutel ende haven van de Nederlanden , onvolmaeckt, ende voltrokken dat van Antwerpen. Alle luyden van oorloge ende verstant connen licht begrijpen, dat, bij aldien sij het Gasteel van Vlissingen vohnaeckt hadden , Seelandt en soude noyt gerevolteert hebben. Jae hadden sij maer eenige 2000 soldaeten gelac-ten in haere havens van Briel, Medemblik , ende Haerlem, met eenige 500 in het Gasteel van Vlissingen — Hollant en Frieslant met de reste van de provintiën hadden versekert geweest.quot;
Dit, intusschen, geschiedde niet, en weldra ontting Tseraerts het bewijs hoe hoog hy by den Prins aangeschreven stond , door een aanstelling tot diens Stadhouder op Walcheren.
Aldus ging in het vaderland een nieuw licht over zijn loopbaan op.....
om, éer dan hy gissen zou , al te spoedig in den zwarten walm van een wild soldatenoproer onder te gaan. Met yver en liefde, met vastheid en onbezweken moed mocht hy zich aangorden om het vertrouwen zijns edelaardigen meesters waardig te blijven =— zijn kwade engel zou zijn goede steeds vooruit zijn. Men heeft het recht niet om hem zucht voor het avontuurlyke te verwijten — en toch zou hy maar al te zeer den naam gaan verdienen van //Ridder der mislukte aanslagen.quot; Zou de val van Middelburgs Goevernenr Eeauvais, met zoo velen der Spaan-schen sneuvelende in een vinnig gevecht by Zoutelande , ook een onwraakbaar getuigenis moeten afleggen van des Stadhouders schitterende heldhaftigheid — dat zou hem niets meer wezen dan de kortstondige
237
T S E R A K K T S.
flikkering van een kleurig noorderlicht der overwinning, te midden eener. donkere winternacht van nederlagen. Ongelukkiger in het uitvoeren van ondernemingen was niemant dan hy, en een korte loopbaan, door tegenspoeden en laster verbitterd, was hem slechts beschoren. Nochtans — zoozeer als iemant komt hem een eereplaats toe onder Oranjes keurvendel,
Want zijn trouw was unbezweken, en zijn geestdrift schoon cn groot.
Zolfs /'de laster heeft gezwegenquot; by zijn al te vroege dood. 1
Maar middelerwijl de goede zaak door de handdadige medewerking van zoo menig krachtig man in Zeeland aldus triomfeerde, had de oude broederljke bondgenoot Holland natuurlyk niet onverschillig aanschouwer kunnen blijven. Voorzeker ook daar werden er gevonden die, rustig leunende op een spade, een roeispaan , een scheepsroer, een wolbaai, een geldzak, of wat van dien aart het ook wezen mocht, afwachtend toezagen naar de dingen die thands volgen zouden. De voorstelling van het streven der //massaquot; heeft altijd iets overdrevens; de kern dier massa — men moge zo dan //brutale minderheidquot; schelden — is het eigendlyk die handelt. De onderworpen , gedwee, deemoedige meerderheid — wanneer zy ook als meerderheid bestaat — dient tot niets beters dan om een zuilenreeks te vormen onder de drukkende plattelijst van slavernij en stilstand; vrijheid en vooruitgang, die even noodwendige als heerlyke produkten der natuurlyke ontwikkelings-wet, brengt zy nimmer voort.
238
Doch ook die handelende kern der maatschappij behoeft punten van samentrekking : hoofden , die den krachtigen, maar uit overvloed van kracht niet zelden buiten zijne oevers spattenden stroom weten te leiden, opdat er geen verwoestende overstrooming, maar een vruchtbaarmakende besproejing volge. Daartoe was Oranje opgetreden, en waar hy-zelf niet tegenwoordig kon zijn, deed hy zich naar zijn beste weten vervangen ; toen het wakkere Zeeland zich voor hem verklaarde was dat door Tseraerts; toen Holland terstond daarop evenzeer het juk van den schouder rukte, en het Alba voor de voeten wierp, vond dat machtig gewest Oranje al dadelyk vertegenwoordigd door Jonkheer Diedryk
Zie verder Bylage M.
239
Een kolossale figuur, die Clevenaar — reeds sedert jaren in Holland —; kolossaal, hy moge dan groot of klein van gestalte zijn geweest. Immer geharnast, hetzij de wapenplaten al of niet zijn lichaam omgespten — want hem bezielde een ijzeren geest, die niet meer zwakke plaatsen bezat dan de geledingen eener ridderlyke rusting — treedt hy u steeds voor oogen als de krachtige type van den stouten krijgsman, die gehoorzamen heeft geleerd, maar daarom ook gehoorzamen vordert, en die niet speelt met den eed, eenmaal met do hand op den degen door hem afgelegd. Onder Filips ware hy wellicht — ja misschien zeker — een Alba geworden; onder Oranje werd hy de held van Noord-Holland, bleef hy de //groot-achtbare en zeer minzame Sonoyquot; 1, al is het ook dat hy zich een enkele maal uit bitterheid tegen verraderij van Spaanschgezinden tot inkwizitoriale wreedheden vervoeren liet.
By zijn echt soldatenhart was hy nochtans tevens niet van staatmans bekwaamheden ontbloot, en Oranje vertrouwde hem als zoodanig meermalen belangrijke zendingen toe. Daniël van Zanten en Nathanaël van Calcar waren den Prins trouwens reeds te wakker van geest gebleken ,
De getuigenis van den Rnadsheer Nanning van Foroest, die, als Pensionaris van Alkmaar, persoonlyken omgang met hem had.
S O N O V.
om Jonker Sonoy niet met volle betrouwen een geloofsbrief in handen te leggen. 1
In het Guliksche geboren, was hy reeds sedert omstreeks 1530 in Holland. Onder de Edellieden van Maximiliaan van Borgondië diende hy met vier paarden in diens bende van ordonnantie, en maakte hy als zoodanig, eerst in het leger van Karei den Vijfde, daarna in dat van Filips den Tweede , menigen krijgstocht met jongelingsmoed mee. Dit en zijne vermaagschapping aan Neêrlands Adel, door zijn huwelyk met Maria van Malsen, deden hem weldra Nederlander worden met hart en ziel, en hy wierp er zich met al den yver eener warme genegenheid in den maalstroom der gebeurtenissen , zijne party kiezende aan de nijde der Hervorming.
Met de Edelen Lodewijk van üinchorst en Gornelis van Wijngaerden vond hy er gants geen bezwaar in om Hervormde predikanten te ont-fangen , te huisvesten, en te onthalen , ja zelfs, ondanks het verbod des Baliuws van 's Gravenhage, daar ter plaatse een huis te huren om er het //voetsel des Woordtsquot; te doen genieten aan allen die over walging van reeds lang //versuerde spysenquot; klaagden. Tevens legde hy opendlyk genoeg zijn hervormingsgezindheid aan den dag: toen er op de Ruytercamp, onder Rijswijk, een hagepreek werd gehouden , trad Jonkheer Diedryk onbevangen op den predikant toe , groette hem met eerbied , en , het hoofd ontbloot houdende, noodigde hy hem uit om naar 's Gravenhage te komen, ten einde daar de gemeente in heur geloof te versterken , en er den doop aan een kind toe te dienen.
Met zulke gezindheden moest hy wel een yverig lid van den Adel-bond zijn, en derhalven ook de man die Grave Lodewijks schriftelyk aanzoek tot het werven van medeleden met warmte ten uitvoer bracht. Bovendien wist men zich te 's Gravenhage in de taveerne //den Molenquot; wel te herinneren , hoe hy er met meer andere Edelen een verzoekschrift aan Oranje geteekend had, waarby zy diens bescherming verzochten voor hunne vrouwen en kinderen, tegen de aanslagen van Hertog Erik van Brunswijk of andere belagers.
240
En nevens deze zedelyke ondersteuning der goede zake spaarde hy daarvoor ook zijne stoffelyke middelen niet, maar offerde integendeel met milde hand zijn Sint-Pauluspenning op het heilig outer des vader-
Onder deze beido verdichte namen had Sonoy briefwisseling met den Prins gevoerd.
S O N O V.
lands. Met Brederode, Leefdael, Haefteu, Adolf van der Aa, en andere gelijkgezinde Edelen verbond hy zich daartoe seliriftelj k in het najaar van 1567, en dat geschrift spreekt thands nog in kernige taal de diepe verontwaardiging, de innige vaderlandsliefde, ften de ernstige godsdienstzin hunner mannelyke ziele soms in sarkastische vormen uit.
//Het is ghenouch openbaerquot; — dus zeggen zy — //wie men oick dagelicx genoech met Ooglien mach anschauwen in welcker voeghen die Gouverneurs van den Lande, Staetshouders generael van dien, ende anderen heurluiden Consorten , procederen sonder regard te nemen op God Almachtich , privilegiën , Statuten, Gerechtichen van den Lande, noch an eenigbe dinghen ter werelt, dan alleen te versaden heur eyghen Tyrannye ende Eerghieiicheyt, ende dat tot koste van onsen bloede, onz andoende den afgryselicxten ende Tyrannelicxsten dood die zy konnen bedincken, onse goederen confisquierende, ende onse arme kinderen jaghende brootbidden , seggliende , dat glieen kindt van ketter off bereticq (: zoe zy die noemen;) zijnes Vaders oft Moeders goet kan Erven, Ja tott in den Zesten graet toe, om also ten lesten selfs alles te possideren ende besitten, ende ons Inyden allen te verderfven ende verdestrueren teeuwighen daeghen. Insonderheyt segghen opentlyck dat zy zeer verwondert zijn, dat men noch eenige ondersaten aldair int landt laet woenen, angesien heur 't gansche landt van den Coninck was gegeven aleer zy vuyt Spaengniën getogen zijn, zonder dat zy weten van eenighe Exceptiën oft vuytsonderinghe der hereticquen ende papisten, waer vuyt genoeclisaem staet te bemercken, dat zy niet gekommen en sijn om te redresseren die affairen van den Lande ende Welvaert van dien (: so zy sich in den eersten lieten verluyden:) maer totte gansche en eeuwige verdeffcnisse desselvigen , ende onsluyden allen te maken arme ende eeuwige slaven; men kan oick lichtelicken spoeren , dat zy anders niet en soucken dan deese onse Vaderlanden te bringhen conforme die Nyewe Indiön die zy eertytz gewonnen hebben. Ende om des te beter te volbringhen, soucken alle middelen om te Extirperen, ende ganslick vuyt te royen alle die principale hoofden, Heeren, Edelluyden, Coopluyden, burgeren, ende andere vrome luyden, sonder eenigh regard te nemen op den dienst, die wy ende onse Voervaderen van over langetyden den Coninck gedaen hebben, als dairby opgeset hebbende den Lesten droppel van heuren bloede, ende lesten penninck van heuren goede, Oirkondt den Grave van
W. J. HOFDIJK, ORANJE.
31
241
S O N O ï.
242
Egmondt, die welcke oirsake geweest is dat zyue M' twee slachtingen heeft gewonnen, so dat sonder dien zyne M'3 Croone was so goet als gevallen, dan deur die victorie derzelver wederom oj) zijn hooft geselt is gewortlen ; nu siet men den danck ende Loon die hy dair by ontfanckt: Compt eenen Verloochenden Maran in vollen hove ende Leydt hem gevangen als een dief ende Moordcr; desgelijcx die Grave van horne, hebbende den Coninck over al gevolght den tijt van twelf Jaren ende meer, als een arme Slave, ende al tzyne dair by opgeset, met veel meer andere diensten die eenen yderen genoech kennelick zijn, voir zijn Loon heeft men hein met eenen hoop lacqueyen doen angrypen ende als een booswicht gevanckelick doen setten gelijck oft hy thienduysent dooden verdient hadde. Tis oick oogeuschijnlyck ge-noechsam te bemercken wair toe dat zy willen tenderen , nademael dat zy die Roste van den Adel die noch int landt was gebleven , mitten Graefï van Arenberge in Vranckerijek op te Vleesbanck geschickt hebben , om die zelve alzoe om den hals te doen bringhen, als nu merckelicken blijckt dat geschiet is, alles omdat zy des te beter ende te vrijelicker zouden possideren onse voirgeroert Vaderlandt; Insgelijxs die Heere van Montigny, wesende gereyst in Spaengniön, dinckende aldair zijner M' eenen angenemen dienst te doen int redresseren van zijne M'8 Staten ende affairen van zyne landen, hebben hem aldair oick gevankelick gehouden zonder dat men kan weten oft hy doot oft Leven-dich is , ende dat alles in recompeusie van alle zyne getrauwe diensten. God weet oick hoe zy gehandelt hebben by den Marcgrave van Berghen (Lofweerdiger Memoriën) angesien dat zy na zynen doot zyne goederen geconlisquiert hebben, ende mit zyner huys fix gegeven an eenen Spaengnaert, segghende dattet den Coninck also belieft. Wy willen laten blyven die diensten die veel heeren ende Vrome van adel die daghen heures Levens zyner JVP gedaen hebben, ende voir dese tegen woirdighe tijt veriaecht, gebannen vuyten Lande, ende heure goederen geconfisquiert zijn, alles onder tpretext van religie, die onse voirn. Calomniateurs ende quaetgunders segglien te hebben , ende soo Veel in hcur luydcn is als in eenen holden aep, die sit en grint op zijn tanden, ten ware dan dattet die religie ware van blasfhemie, diefverije, vrauwenkracht, ende goed vromeluyden deerlicken te vermoorden mit meer andere diergelijcke boosheden ende ongeregeltheden , wair inne zyluiden al tsamen genoechsame promoveerende Doctoren zijn. Wat
S O N O Y.
hope ofte troost zullen vvy dan laugher verwachten (: anmerekende al tgene als voirscreven, mit meer andere Exempelen die wy dagelicx mit duysende sien voir onsen Ooghen;) anders dan dat zy dagelicx meer en meer zullen persevereren ende voirtvaren in heurluyder Tyrannye ende boosheyt, Ten zy dat dair inne wordt voirsien deur zulcke middelen als God deur zyne godtlicke genade ende barmherticheyt dair toe zal gelieven te schikken ende voeghen , dair au wy oick niet en hehoi-ren te twijffelen, angesien dat onse zaken voir God ende alle Mensschen zijn oprecht, goet ende rechtveerdich.
//Al dit voirscreven gecousidereert, ende insonderheyt regardt genomen dat wy van God niet zijn geroepen int getal der vromen , als ons niet hebbende gegeven een kleynder Herte int lijff als an onse voirvaderen, dewelcke altijts in heuren tyde hebben beschutt ende beschermt die tranquilliteyt ende Liberteyt heures Vaderlandts, Ende wy Hquot; als nakommelingen voir God ende die inenschen oick schuldich zijn, hebben niet konnen onderlaten om onser eere wille, tott beschut-tinge ende bescherminge van ons Wijff ende Kinderen , ende insonderheyt totte Welvaert ende tranquilliteyt van der Gemeynte, mit zulke eene zoo rechtveerdige zake, Te ondersoucken een Yder in zijn particulier die clcyne macht ende vermoeghentheyt, die in ons noch als Reste gebleven mach zijn , ende dat tot vorderinge ende redressemente onses Vaderlandts, mit sampt die Vrijheyt ende Liberteyt van dien , oick te moeghen stellen alle arme bedruckte ende Veriaechde Menschcn wederom in Rust, Vrede , ende tranquilliteyt.
Ende om clieswille dat tot zulcken Zaken grootelicx van nooden is te doen eenige Vergaderinghe van penningen: hebben niet conncn onderlaten vuyt suyvere en reyner Consciencicn te Contribueren , een yder van onz naer zynen armen Vermoeghen , Ende hoewel dnt zoe geringhe som me van ghelde niet so en Is om Krijch te voeren teghen onsen Vyant Morisque , Verhopen nochtans dat der gocdigher barmher-tigen God, deur zijne godlicke genade onz nemmermeer werdt verlaten, Ende dattet beter zij te sterven opt bedde aller Eeren ende vromicheden mit zoe eene rechtveerdighe Zake , als te worden Slaven aller Slaven. Ende boven altgene des wy In deser zaken schuldich zijn te doene, werden overkommen een eeuwich Loff, prijs, ende Eere, mit hulpe van Godt, die vryheyt ende Liberteyt onses Vaderlandts ende die verlossinghe aller armer gevanghenen , niet en twijffelende alle vrome
243
S O N O Y.
ende rechtveerdig mensschen, Considererende tgene als voirz, en zullen niet willen onderlaten , een yder na zynen vennoeghen, heure Eere ende Consciëntie hier inne te quyeteu ; Biddende den Almachtig God , dat hy deur zijn Godlicke kracht, dese onse Zaken zoe wilt vorderen ende regueren , dat zy moeghen geschien tott zijnder Eere ende glorie , emle tott onser aller Salicheyt.quot;
Zie — laat ons over zulke schrifturen niet te spoedig heenglijden : (Üt is ook do uiting der denkbeelden van de zestiende eeuw.
//Men moet de feiten van toenmaals niet beoordeelen naar de //begrippen van thandsquot; — wordt er geleeraard.
Zeer goed, volkomen richtig zelfs. Maar men legge dan ouk doku-menten als zulke verbondsbrieven , uitingen van beginselen als voorzaten by het Smalkaldiesch verbond, als triomfeerden in den vrede van Passau, tegenover die van Filips en de zijnen in de schaal — en men wringe niet aan den evenaar , maar zie onbevangen toe: men behelpe zich zoo min met de zoetsappige logika der accommodatie, als met de kameleontische logika der dwaasheid; neen — men passé de zoo dikwerf misbruikte on v erbiddely ke logika der feiten slechts zonder dogmatischen bril toe — en dan zal het blijken of de verwantschap der beide eeuwen zoo ver van elkander ligt, als sommigen zichzelf — dikwerf te goeder trouw — wel willen diets maken. Het kon-stitutioneel monarchisine, even veredelend voor den Vorst op zijn throon, als verheffend voor het volk daar beneden rondom, wortelt in den bodem der zestiende eeuw, bovenal in Nederland; de negentiende eeuw kan zich daaromtrent alleen slechts beroemen dat zy er de meer stellige formule voor gevonden heeft.
Doch ondanks dat gebrek aan een behoorlyk omschreven formule was het onzen opstandelingen toch helder genoeg wat zy wilden, om er niet slechts alleen een luidschallend gepraat, maar ook een goeden greep in hunne stoffelyke bezittingen voor over te hebben. Sonoy schreef onder de verbonds-akte: //Geconsidert tgene als voirscreve Consenteere ick on-derteykende vier hondert gulden brabants te contribuere.quot; Voorzeker — nevens de inschrijving van Brederode, die zich voor //twelf duysent Carolus guldensquot; verbond, is dat het penningsken der weduwe; maar wy allen kennen ook het treffende woord, waarmee de groote Leeraar der volkeren de waarde van zulke nederige giften verduizendvou-digd heeft.
244
S O N Ü Y.
245
Een man, aldus in alles een //des principaulx entremecteurs des affaires de ceulx de la Nouvelle Religionquot;, kon natuurlek het doemvonnis van den Bloedraad niet ontgaan , waarover zijn bekommernis trouwens niet groot was, want toen het werd geslagen, stond liy reeds met getrokken zwaard in de voorste gelederen der heldhaftigen, die zich tegen gewetensdwang en vertrapping van volksrecht hadden aangegord. Ondanks //veel moeiten, perijkel en swarigheidquot; verschafte hy Graaf Lodevvijk, by diens inval in het Groningsche, dertien honderd vuurroeren , en drie weken later, den zevenden Juny 15G8, joeg hy met Jan Abels en andere kloeke Watergeuzen'sKonings Admiraal Boshuyzen voor zich heen uit de Eems.
Na de droevige nederlaag by Jemgum, waar hy even als Abels me-nigen vluchteling ten reddenden engel was, volgde hy Graaf Lodevvijk naar het leger van Oranje. Toen ook deze tocht mislukte, legde hy toch de handen niet moedeloos in den schoot. Zwierf hy langs de oos-telyke grenzen van het vaderland, nu eens te Cleve, dan eens te Einden, dan weder te Emmerik, waar zijne gade haar verblijf hield, wier kloekmoedigheid hem eenmaal redde, toen men hem byna in zijn huis had gegrepen — hy blijft met Oranje steeds in getrouwe briefwisseling , en soms waagt hy zich in het land met den Amsterdammer Reynier Cant en anderen , ter inzameling van geld onder dc welgezin-den, ten behoeve van Oranje. 1 De korrespon den tie der uitgewekenen onderling en met hen die in Nederland //van haerluyder aenslagen waren ,quot; wordt onder bedekte uitdrukkingen en schijnbaar als over handelszaken gevoerd. In hun schrijven heet //Holland—Coper; Enkhuisen — Triton; Hoorn—Pollux; Medemblik—Castor; Alkmaer-—Pluto; Amsterdam—Saturnus ; Edam—Hercules; Monickendam—Radamantus; den Briel—Vulcanus ; 't Land van Voorn—Aeacus ; Delft—Apollo ; den Hage—Jupiter ; Ley den—Mercurius ; Woerden—Satyr ; Dordrecht — Janus; der Goude—Mars; Rotterdam—Aeolus; Delfhaven—Achelous; Muiden—Phoebus ; het Vlie—Tytan ; Tessel—Boreas; Utrecht—Proserpina; Wijk—Tetis; Gelderland—Stael; Over-ysel—Tin; Bommel—Ida; Deventer—Venus; Zutphen—Ariadne; Campen—Juno; Zwol—Pallas; Aernhem—Jo ; Nieumegen—Ino ; Groeningen—Astrea ; Emden—Bmns-wijk; Hamborg—Hedelborg; Dillenborg—Dantswijk ; Wesel—Copenhagen ; Emmerik—Narven.quot; De Prins van Oranje draagt den verbloemden
Van Groningen.
s o N o y.
naam van //Marten Willemsz. ; de Hertog van Alba dien van //Pou-wels van Alblas. De Koningin van Engeland wordt Henrik Philipsz. genoemd; de Koning van Denemarken—Peter Petersz.; de Koning van Navarre—Anthonis Jacobsz.; de Heer van Drunen—Gerrit van Tricht; Jonkheer Aelbrecht van Huchtenbrouk—Adolph van Son ; de Graaf van Megen —de Gier; en van Sonoy zijn ons de beide verdichte namen reeds bekend. 1
Tot tijdsbepaling bezigen zy de teekens van den Dierenriem als maanden; //den so veelsten dag, dat was den so veelsten graed,quot; Somtijds worden deze namen veranderd of gewijzigd, ten einde eener mooglyke nasporing den weg I) ij ster te maken.
Maar niet ten onrechte had Alba getracht om zich, door dreiging aan den Cleefsehen Hertog, van Sonoy meester te maken. De wakkere balling dorstte naar daden : in het hart van Holland zelf moest men een vaste plaats hebben om den Spanjaard van daar uit te bestooken. Had Ellert Vliechop, hunkerende naar eigen huis en haard in zijn vaderstad, uitgeroepen : //Wy willen Enkhuizen hebben , al zou ik er //voor op een rad zitten !quot; — Sonoy had niets minder dan het zelfde doel voor oogen , en hy toonde hoe hoog begrip hy hechtte aan het bezit der stede, //sterek geleghen, met haer middelen van zeevolck ende schepen,quot; toen hy met koenheid zijne zienswijze uitsprak : dat die plaats het llochclle der Geuzen moest worden!
Werkelyk werd er heimelyke verstandhouding met de goedgezinden in de stad aangeknoopt; werkelyk maakten de Geuzen zich met duchtige toerusting tot uitvoering van het tot rijpheid gekomen plan gereed — maar de onheilvolle Allerheiligen-storm van 1570 verijdelde het. Toch bleek dat uitstel geen afstel. Nu //Vulcanusquot; op den eersten April de versperde poorte der vrijheid als met ijzeren hamer had opengeramd, roerde //Tritonquot; weldra vinnig den schubbigen staart, en dreef den Spanjaard uit zijne wateren.
246
Toen zag Sonoy zijn vurig verlangen op een meer dan heerlyke wijze vervuld ; uit Einden naar Holland gespoed, en te Medemblik aan wal gestapt, reed hy op den tweeden Juny Enkhuizen binnen als //Lieutenant
De Prins korrespondeerde onder den naam van «George Certainquot; met zijn broeder Lodcwyk, die dan don naam van »Lambertquot; draagt.
S O N O Y.
en Gouverneurquot; namens den Prince van Oranje , over de steden //Enkhuisen, Medenblik, en Hoorn, met voorts den anderen Steden en Vleeken in Waterland gelegen, en met liet gene des daer aen kleeft.quot;
Zwaar voorzeker waren de verplichtingen die hy te vervullen , veel-eischend de verwachtingen waaraan hy te beandwoorden had. Hoe hy zijn moeielyke taak volbrengen zou ■— daarvan moest de toekomst beslissen. Dit alleen stond vast; voor zich-zelf zou hy er niet in te kort komen, want hy was er fier op dat zijnen schouderen zulk een last was opgelegd, en hy ging er nu al de volheid van zijn mannelyken volhardingsgeest aan toewijden. 1
Gewis — ook z ij n e edelste illuziön zou hy door de hand der wer-kelykheid op het ruwste zien aangegrepen. Laauwheid zou hy vinden , waar hy de vurigste geestdrift had gedacht te ontmoeten; flaauwhartig-heid, waar hy den meest vasten wil had verwacht; zelfzuchtigheid, tot jammerlyke tegenwerking opgedreven, waar hy zich al de warme overgegevenheid der breedste vaderlandsliefde had voorgespiegeld.
Uit alles in aanmerking genomen, valt het niet te verwonderen — al blijft het immer ten hoogste afkeurens-waardig — dat hy, toen het verraad zelfs te midden van het Noorderkwartier op ranken en lagen tot 's lands verderf ging broeden, zich in het uitvorschen en straffen daarvan vergreep op een wijze, als ware hy de leider van een kettergericht geweest.
Nochtans — in hoe grooten getale hy de ongedachte struikelblokken zou vinden op zijn weg , en tot wat berg van verdrietelykheid zy zich niet zelden nog zouden ophoopen — menig warm gemoed, met helder hoofd en koene vuist, zou, hem te gemoet tredende, de hand in de zijne leggen , en hem met al dien ernst, die een vol betrouwen grondvest , toespreken: //Beschik over my : ons doel is éen : wat g y wilt, //wil ik ook!quot;
247
De zulken waren het die, tusschen vele ronddrijvende wolken door, Sonoys hemel toch tevens als blinkende sterren verlichtten, en hem menige schaduw verhelderden; en had men hem naar namen gevraagd — ongetwijfeld zou hy terstond hebben genoemd : Nicolaes
Zie verilor Bylage N.
248
Met zijn even open als kloek gelaat en zijn even vasten als onbevangen blik moet deze nobele jonkman, uit een deftig burgerlyk Geslacht in Haarlem gesproten , op wie hem ontmoetten al aanstonds een indruk van welgevallen hebben gemaakt, die by verdere ervaring niet werd te leur gesteld. Roemde men van den Haarlemsehen Thesaurier Geraert Ruychaver: dat in hem was //de deftigheyt van Cato, de deughde van Seipioquot; — in Nicolaes mocht men prijzen de aanhankelyke trouwe van Jonathan, de door geene teleurstellingen te ontmoedigen dapperheid van David.
Reeds in 1569 werd hy als jongeling hoog genoeg geschat om een eereplaats in te nemen onder mannen, en met den Baron Montfalcon , den Heer van Dolhain, den Jonker van Egmond van Meresteyn ontfing hy nevens andere brave Nederlandsche burgers een bestelbrief des Princen. Even als in Holland de nachtvorst reeds spoedig den bodem verhardt , opdat hy ten voorjare ook met te meerder kracht ontwikkelen zal, oefenden de gebeurtenissen in Nederland sinds den jare 1566 een krachtgevenden invloed op het gemoed des jeugdigen Haarlemmers uit. Een der //werksaamste, yverigste , en rccbtschapenste Watergeuzen vertsaagde by niet, al was de fortuin — spottende met den naam des mans die eenigen tijd zijn schipper was, //Willem voor de Windtquot; —
RUYCHAVER.
hem somwijlen tegen. //Met Godt voor Oraignenquot; stond ook hem in het harte gegrift, en wie daar ook maar met een afkeurenden vinger naar durfde wijzen, had hem terstond ten feilen vijand.
Zulk een getrouwe aanhankelykheid, zulk een onverholen liefde bedekt menige feil, waaraan de Watergeus zich hebbe schuldig gemaakt. En dat die bladen in zijn levensboek niet zoo volkomen mogen roemen op een blankheid, als sommigen er wellicht gaarne aan zouden willen toekennen, wordt bewezen door een overigends op zichzelf uitnemend //genre-stukjenquot; uit zijn leven, ons nagebleven in de getuigenis van //schipper Jan Duven zoen.quot;
Deze varensman was op den eersten September 1570 //des morgens tusschen negen ende thien urenquot; met zijn schip genomen door //zekere piraten ofte Gheusen , dair Capquot; op waeren Nicolaes Ruychaver, Lansloot van Brederode , ende Menningh van Delft.quot; Zy brachten zijn bodem in de Ooster-eems, //ende naedat zy hem in zijn schip gerant-soent hadden op vier ende twintich hond' guldens, is hy mitten voors. Ruychaver gereyst tot binnen der Stad Eemden, aldair hy quam op dondersdachquot; den zevenden September , //voor 't sluyten van de poort. Ende des and. daechs, als vrydaghe den 8equot;, is hy des morgens vroech gegaen in den logyse van den voors. N. Ruych. voir zijn bedde, aldair dezelve R. , op zijn bedde sittende, in presentie van hem affirmant schreef ende hem leverde cedullen, in wat maniere dat hy zijn schip ende goeden gerantsoent hadde, wairnae hy van E. naer huys gere3rst is.quot;
Ziedaar een tafereeltjen, welks weinige bekendheid-alleen — dunkt my — de oirzaak kan zijn dat nog geen talentvol Nederlandsch schilder met vaardigheid naar zijn palet heeft gegrepen , om met een uitdrukkingvol en wechsleepend karakterkontrast zijn paneel te bezielen.
Ruychaver-zelf spreekt zich evenzeer als ongenadige Kaperkapitein voor ons uit in een nog aanwezig, en door hem met eigen hand onderteekend geschrift, van den volgenden inhoud: //lek Claes Ruychaver, Capiteyn van mijnen gen. Heere den Prince van Oranjen , bekenne geransonneert te hebben Jan Cornelisz. van der Veere, voor de somme van drie hondert vijftich karolus guld., welcke hy moet betalen binnen den tijt van veertien daegen. Gedaen op onse schip van oorloge voor de Maese, den xxiij January xvc 71 ; ende dat opte verbeurte ge-
W. J. HOFDIJK, ORANJE. 32
249
R U Y C H A V E R.
hangen te zijn, gelijck zy Capitejn Troy gedaen hebben. Nicolaes Ruychaver.quot; 1
Voorvallen als met //Capiteyn Troy,quot; die te Amsterdam, met vrees-achtigen tegenzin der Magistraat, maar op uitdrukkelyken last van Alba, gehangen was, gaven maar al te dikwerf nieuw voedsel aan de brandende wraakzucht der Watergeuzen.
ïegen het einde van February verscheen Ruychaver met Entens en Vliechop in het Flie, en hun talrijke manschap — want de //drie scheep-kensquot; waren //vol pyratenquot; — deed, telkends ten getale van seventig of tachtig koppen , menigen landgang, en pionderde en brandschatte daarby ruwer dan ooit te voren, lluychaver en Entens hadden echter stouter dingen op het oog. Oostwaart in de verte verrees een zware toren, met een pijn-appel op de spits, de plaats kenmerkende waar zich op Ameland, naby het dorp Ealluin, de liooge wallen der stins Cam-mingha verhieven, de zetel der Vrijheeren van het eiland. Derwaart wendden zy den steven, en brachten er een honderdtwintigtal hunner gewapenden aan wal. Weldra wapperden de geuzen vanen voor de poort der sterke burcht, die nu in 's Princen naam werd opgeëischt. Maar de wakkere Robles, met zijn degelyken krijgsmansblik, had de waar-schijnlykheid van zulk een aanslag reeds voorzien , en het kasteel doen bezetten door Walen, die het den Geuzen aan stoutheid in niets gewonnen gaven. Zelfs daagde er in de morgenschemering van den volgenden dag — 23 February — versterking voor de Spaanschen, in een bende arkebuziers, haastig door Robles uit Groningen gezonden , die de Geuzen in hun kwartier binnen Ballum plotselyk overvielen, er een aantal van doodden, en de overigen tot aan de borst toe in het water vervolgden en naar hunne schepen dreven. Behalven een veertigtal Geuzen, in het water omgekomen, sneuvelden vijf-en-twintig hunner in het gevecht, waaronder twee Hoplieden, en de Friesche Edelman Pibo Harda. 2
250
Nog barscher luidt het schrijven vuu een anderen Geuzenhopniau aan de Bencdiktynen
a Deze edele -Friesche balling, verteerd van heimwee naar z\jn vaderland, had zich op
RüYCHAVER. 251
In een leerschool van zoovele harde beproevingen opgevoed , vormde de Haarlemsche burgerzoon zich tot een stouten en onvertsaagden krijgsman , die voor geen hachlyke onderneming te rug deinsde, en wiens roem van dapperheid, gevoegd by zijn mannelyk en waardig voorkomen, hem door den vreemdeling deed rangschikken onder de //courageuse ende vrome Edellieden ,quot; die ^soo volgers als vrinden van den Prince van Orangiën en sijn broeder Graef Lodewijckquot; waren.
Achterwaart tredende waar het aanmatiging gold , was hy onder de voorsten om een dreigend gevaar onder de oogen te zien; zijn toekomst zou daarin zijn verleden gelijk blijven. Gelukskind was hy geenszins, maar hy behoorde tot die krachtige karakters, wier stoutmoedigheid het somtijds gelukt om de fortuin-zelf te overrompelen en haar op zulk een oogenblik geheel te beheerschen.
De inneming van den Briel gaf hem vasten voet op vasten wal: hy liet het vrijbuiters-leven varen, ofschoon zijn naam nog dikwerf op de wateren werd gehoord , want zijn vlieboot droeg nog lang den naam van //Ruychavers boot.quot;
Enkhuizen ontfing hem thands aan het hoofd van een vendel krijgsknechten in bezetting, en Noordholland ging van nu aan het tooneel worden zijner daden, die hem blijvend zouden kenmerken als een onverschrokken kampioen voor de vrijheid, een warmen vereerder van Oranje, een innigen beminnaar van zijn vaderland. 1
Inmiddels schalde het vrolyke
«Wy Gcuskens willen nu singhen «In desos Mcyos tijt!quot;
luide en met recht door gantsch Holland en Zeeland, door Gelder en Overijssel, en de weerklank, die den Dillenburg bereikte, vond daar den Held van Nederland bedrijvig genoeg.
//Want soe veele als ons belanghetquot; — had hy den zestienden Mei aan de Magistraat van Dordtrecht geschreven — //wy hebben u lyeden
Ameland gevestigd, om van daar nit ten minste don aanblik op de geliefde kust te kunnen genieten. By den inval der Walen had hy mede hot zwaard tegen hen getrokken , en hy viel in den strijd. Zoo was het by hem wel wanrlyk: «Vedere Napoli e puoi muorir.quot;
1 Zie verder Bylage O.
ORANJE.
ghenoegh versekert dat wy gheensins en willen naelaeten u lieden alle hulp ontset en by stand t te doen, soe verre als het in onse macht eenighsins wesen sal; het houdt alleen daer aen dat ghy lieden en uwe nabueren onsen macht helpet stereken , wandt onse andere vryenden , maghen en goeden ghunners , daer wy nae Godt ons op betrouwen , welcker oyck doer Godes ghenaeden nyet weynich en zijn , dye willen eerst metter daet zien dat ghy lieden het van herten meynt ende daer toe gheen dinck en spaert dat in uwen macht is, alzoo wy van Onsent weghe bereyt zijn te doene en met der Daet tot meermael nu alschoen ghedaen hebben, daerom ten zy dat zy zien dat ghylieden ons met Ghelt te hulpe coiupt om van ons desghelijcken behoorlick ontset en bystandt van volck te becomen, soo zullen zy hem altijt duncken laeten dat het nyet ernste en is. —
//Derhalven en willet over onse goede gheneghenthejt en vaste voornemen gheen twijffel draghen, want wy onsen leven gheerne by u en tot uwer verlossinghe willen waghen, maer arbeydet alleen van uvvent weghen dat men metter daet speuren can dat wy sullicxs nyet aen en grijpen sonder een groot fondament op uwe dadelicke en vaste goetwil-lichheyt ghescttet te hebben. —
//Aenghaende voorts de wyse cn behoeift ghy lyeden u van gheen dinghen laeten verscricken, want wy verhopen met goeder hulpe in corter tijt de zaeken daertoe te brenghen , dat den vyant gheen middel meer sal hebben om u lyeden te bescadighen , ende dat ghy lieden in vrede en gherustheyt suit moghen Godt den Heer dancken en prysen van dese grote weldaet die hy u lieden nu airede in der handt biedt, en als dan sal doer zyne ghenadighe barmharticheyt totten eynde toe volvoert hebben.
//Ende offtet schoon Godes wille vvaere hyer en tusschen uwen stant-haffticheyt te beroeren met enighe teghenspoet, ghelijck het onmoghelijck is dat alle dinghen soo reghelrecht toeghaen ofte daer valt somwijlen wat teghenspoet tusschen beyden, en wilt daerom die saeke niet opgheven, noch den moet laten sincken , maer betrouwen op Godt den Heere die soo wonderlicke dese voorlede jaeren in Vranckrijck gewrocht heeft en nae vele teghenspoet jae nae de doot des Princen van Condé en nae den verloren slach; heeft nochtans de zaecke tot een goet ende, en een ghemeyne vrede ghebracht. Sijt altijts goeds moets, en willet u quyten in uwer plichten die ghy den Vaderlandt jae u zeiven uwer vrouwen en
252
ORANJE.
kinderen, en allen uwen naercomelinghen van Gods weghen schuldich zijt, op dattet U hyer naemaels, als het te spade zijn zoude en als ghy het met alle uwer goederen buys ende werve , jae met u eyghen leven soudet moeten becoopen, nyet en berouwen om een eleyn somine gheldts een alzoo schoone glorieusche gheleghentheyt die u van Godt den Heere aengeboden wort, verzuympt en verwaerloost te hebben, waer door ghy (daer U den Almoghende Heer van behoeden wilt) soudet der Spaensche tirannen onversadelicke bloeddorsticheyt en scandelijcken moetwil tot eenen rooff en buy te worden en alle volcken der werelt tot een eewyge schande en spreekwoort.
//Derhalve wy u lyeden noch andermael vermanen en bidden dat ghy doch op uwe hoede staet, en son der op het valscen aendienen der ghenen die u luyden soecken te verleyden eenigsins te letten, willet uwer eyghen saecken ter harten nemen en ons met der eersten ghele-ghenheyt eenen goeden antwoort gheven , alzoo wy van u lyeden zijn verwaghtende , opdat wy oock jeersten daeghs u lyeden daedelick raooghen onse harte en goetwillicheyt doen blijeken, en het vaderlandt in ghoede Vrede, Vrijheyt en Polytye gebracht hebbende, den Almachtighen Godt tsamen met u lyeden dancken.quot;
Dergelijke brieven, in even krachtige, even hartverheffende, even moed-ontgloeiende taal gingen tevens aan andere steden , en zy misten geenszins hun doel. Voor wie nog weifelden, waren zy een ander Nieuwtestamentiesch //Ontwaakt uit den slaap, en staat op uit den //doode, en Christus zal over u lichten!quot; Adelaar en duive te gelijk, was het ruischen hunner wieken een tromgeroffel tot den bloedigen krijg, ter herwinning van den zegenbrengenden vrede.
Ook wist Oranje-zelf thands weder de ure gekomen waarin hy niet slechts moest opwekken en aandrijven met den veder, maar bovendien aanmoedigen en ondersteunen met het zwaard. Had de verrassende overmeestering van den Briel plotselyk in zijne nieuwe, welberaamde plannen gegrepen — zijn rijkdom van begaafdheid was overvloedig genoeg om ze weldra gewijzigd te hebben : al te ervaren stuurman was hy, om by onverwachte windsverandering niet met weinig nadenkens rustig een wending te maken in zijn koers, en hy behoefde daarby geen enkele maal het roer uit de hand, of het doel uit het oog te verliezen. De Dillenburcht was het tooneel zijner waarnemingen, zijner overpeinzingen , zijner beraadslagingen geweest — de Nederlanden zouden nu weder het
253
0 R A. N J E.
tooneel zijner bedrijvige handelingen worden. In de tweede helft van Juny de burcht zijner vaderen verlaten hebbende, was hy den vier-en-twintigste dier maand te Frankfort, en ofschoon nog kampende met geldgebrek, vindt ge hem reeds den zevenden July te Essen, op weg naar Gelderland, om daar zijn nieuw aangeworven leger te monsteren. Boven en behalven eenige reeds uit Holland en Zeeland ontfangen penningen, waren hem — volgends sommiger opgave 1 — ongeveer twee-honderd-duizend gulden toegezegd , en had men zich by bezegelde brieven nog tot de levering van vijf-honderd-duizend gulden verbonden. Voor zijn eigen aandeel had hy //eenige van sijn eyghen Patrimoniale Landen , als Sigen , den Lantgrave ende andere verkocht ofte verpant,quot; en langs dezen weg gelukte het hem om achtereenvolgends zeven duizend //welgeruste ruiteren en vijftien duizend voetknechten byeen te brengen; achtereenvolgends altoos, gants niet terstond, want nadat hy op den achtsten July over den Rijn was getrokken, wist men nog op den veertienden uit Sonsbeek te berichten : //Den Prinche light noch in der Voichdie in 't cloister angen Aldenkerek, 2 und Durffendael fuert den bloetvaen und light angen Nyekerck. Er light selfs in 'toloester aldaer, und hebben iijc perds binnen der muyren in 't cloister staen. Men seght zy sollen tusschen drie und vier™ perds sterck zijn , und hebben niet meher dan xij venlen knechts, dat meestendeel haeckenschutten zin. Sie seggen averst, dat zy noch vil mer volcks verwachtende zin , sollen noch het derdendeel van haren volck niet by den anderen hebben. Ende dat volck dat zy hebben, zin meestendeel vrybueters (ja fry dieff), die sunder betzuldongh op ruiten und roeven dienen, ende maecken 'tzeer schentlick al ront entomme, nemen alles wat zy krigen kunn': dat weeck koirn , als haver, lyntz , wyck und erweten vervorderen zy, und den rogghe doerssen zy uyt, und vercoepen den gruen 't malder um twintich stuver.quot;
Dat droevig gebrek aan krijgstucht, het jammerlyk gevolg van 'sPrincen gebrek aan geld, deed helaas der goede zaak reeds terstond in die streken afbreuk. //Soe noch etliche waren, die nae den Prinche die orhen juckten, zin nu al weel best Conincks, und weten den Prinche niet to willen dan kruyt und loot.quot;
254
Zie echter Groen van Prinsterer, Archives. III. 448.
Aldenkirchen.
ORANJE.
Die belemmering was nochtans vooreerst niet van hinderlyken duur. Wees Venlo zijn hulp af, en moest Roermond stormenderhand worden gedwongen om het Spaansch bewind den schop te geven — zijn tocht door Brabant was voorspoediger: Leuven betaalde hem zestien-duizend dukaten als prijs voor onzijdigheid; Mechelen opende hem de poorten, en ontfing met Denderraonde, Audenaarden, en andere steden — waaronder zoowel kwaad- als goedschiks — bezetting, en aldus nam hy door het hart van België zijn weg naar Henegouwen.
Maar hoe ! Welk een dwaasheid, om thands, waar het Noorden hem de armen wijde heeft geopend ter blijde ontfangst, den geharnasten voet en de zwaardvoerende vuist te wenden naar het Zuiden, waar de vijandelyke macht al heur sterkte heeft samengetrokken als een in-een-gekronkelde reuzenslang, die plotselyk kan heenschieten werwaart zy wil!
Geenszins een dwaasheid: in dit ve'elbeteekenend, dit wellicht beslissend oogenblik veeleer voorzienige en diepe wijsheid. Al ware het niet reeds dat daar in de kramptrekkingen der geketenden eindelyk weder een sterke zucht tot tegenworstelen merkbaar werd, dan moet het toch wenschelyk worden geacht om er den toestand zoodanig te bernoeielyken, dat het despotisme zich van twee zijden te gelijk besprongen moge zien.
En dat is geschied. Met de Hugenoten , nu in blakende gunst by de Fransche kroon, was reeds voor de schijnbaar overijlde bemachtiging van den Briel een innig verbond gesloten, en de beloften van Karei den Negende gaven vóel te verwachten. Of de tengere David aan de zandige oevers der Noordzee den sterken reus tusschen de Pyrenecn en de Tarik-rots wel zoo zeker in het voorhoofd zou treffen , dat hy met een doodwonde ter aarde moest ploffen — dat kon worden betwijfeld; maar wanneer de Gallische Simson zich by de zwakste party wilde aansluiten, dan kon de overwinning byna niet meer twijfelachtig zijn.
Toen Prankrijks toetreding nu een feit was geworden , had Oranje wel het recht om den zijnen toe te roepen wat hy een weinig later neerschreef: //Vous voyez comment Dieu est favorable a nostre cause !quot;
De aanvankelyke loop der gebeurtenissen hechtte daar het zegel aan. Op den vier-en-twintigsten Mei, drie dagen na den overgang van het zoo gewichtige Enkhuizen, had de overrompeling van het sterke Bergen in Henegouwen plaats gegrepen , en dervvaart wendde de Prins thands zijn tocht.
De held, die dit koene feit moedig had volwrocht, was zijn broeder,
255
GRAAf LODEWIJK.
was hy het vooral die haar trachtte te bevorderen, en zelfs het volk aanmoedigde oin ter Vilvoordensche hagepreek te gaan.
Daarom stond hy er den Spaanschgezinden tegenover als een der krachtigste elementen, voor welks verwijdering zy ernstig, maar aan-vankelyk met luttel gunstigen uitslag, yverden. Was zijn voortvarend karakter niet immer van onberadenheid vrij te pleiten — onberispelyk was het daarentegen in onwrikbare volharding. IJzer reeds van aart , gloeiden de vlammende bewegingen zijns tijds hem tot staal; en nu kon hy gebroken worden, maar tot buigen bestond geen mooglykheid meer. Vindt ge de kern des Verbonds vereenigd tot ernstig overwegen of manhaft besluiten — naar Graaf Lodevvijk blikt ge niet te vergeefs rond. Hy is te Breda, en stelt er het beroemde verzoekschrift op; hy is in Culemborchs hof te Brussel, monstert er de saamgekomen Edelen, en neemt hun op nieuw den eed van trouwe af; hy is in het hof van Brabant aan de zijde van Brederode by het overreiken van liet verzoekschrift aan de Landvoogdesse; hy neemt een warm aandeel aan de barnende vergadering te Sint-Truyen , ondanks de weigering van den Luikschen Bisschop om die stad tot vergaderplaats voor het Verbond te doen bezigen; hy is ten tweedemale by de Hertoginne, en biedt, aan het hoofd der //twaalf Apostelenquot;, haar de koene memorie der Vergaring van Sint-Truyen aan; hy is te Dendermonde, en tracht er — hoewel te vergeefs, helaas! — met zijn broeder, nevens Hoorne en Hooch-straten, Egmonds bozen geest van wankelmoedigheid te bezweren; kortom -— hy is overal daar, waar Neêrlands Adel den ouden mannely-ken aart handhaaft, en het hoofd, dat men tot buigen wil dwingen, fier in den nek werpt.
Zoo moet hy reeds terstond worden geteld onder de eerste groote drijfraderen die, door den krachtigen springveder in beweging gezet, in honderd kleineren onweerstaanbaar ingrepen, en het groote werktuig des verzets in vollen, machtigen gang hielden.
Alba meende de greep zijner geweldige vingeren, zoo vinnig geharnast, reusachtig sterk genoeg om plotselyk alles te kunnen stremmen, ja te vernielen. Men weet hoe vernederend pijnlyk hy zich die vingeren heeft gekneusd. Ook daaraan had Lodewijk een roemrijk aandeel. Albaas opendlyke indaging in January 1568 beandvvoordde de edele Graaf in April met de trom pet stoot en, die het binnenrukken zijner krijgsmacht op den Nederlandschen bodem verkondigden; en het ban-
258
GRAAF LODK WIJK.
vonnis van den bloedraad, in Juny uitgevaardigd, kon eerst een schijn van vervulling bekomen, toen de in oorlogen vergrijsde Krijgs-overste van Karei den Vijfde een maand later zelf met uitgelezen benden te veld kwam, om de tuchtelooze soldeniers des jeugdigen helds als een verwarde kudde uit-een te jagen.
Is Albaas bericht aan Tilips over den slag by Jemgum niet even logenachtig als later zijn verslag over den moord te Naarden — dan werden de golven der Eems op den twee-en-twintigsten July gekliefd door een naakten zwemmer, die, stoutelyk ten linker oever afgewaad , zich den stroomenden watere had toebetrouwd, om redding te vinden aan den rechter rivierzoom. Die zwemmer was dan Graaf Lodewijk van Nassau. De hand, die nu met forsche kracht het water achter zich sloeg, had weinige oogenblikken te voren even krachtig het zwaard geroerd. Het schoone hoofd, nu kil van den spattenden stroom, was voor luttel uren nog gloeiende geweest van de hope der overwinning. Straks nog van honderden musketten, zwaarden, en speeren omgeven, stram in zijne bewegingen door het glanzende harnas, maar leenig van geest door den droom der mooglyke viktorie — is hy thands een naakte vluchteling, met een verloren veldslag achter, een gevaarlyke diepte onder, een niets meer dan slechts een betreedbaren bodem aanbiedenden oever voor zich.
Overkropt van zielewee , vermoeid nnar het lichaam , worstelt hy daar met den naby de uitstrooming zoo lichtelyk meêsleependen vloed — en hy verdwijnt daar voor ons met een zoo angstige naauwlettendheid toeschouwend oog.
Doch dat is gelukkig slechts tijdelyk !
Zij het vermast, zelfs half bezwijmd — hy heeft den reddenden oever bereikt. Beter dan den aartsvader Noach de hulpe der wateren waardig, vindt ge hem weldra te rug, niet in den roes der dronkenschap, maar in het volle besef zijner mannclyke kracht om steeds te handelen waar hy handelen kan, en staat hy, waardiglyk zijn naam van //den Neder-landschen Bayardquot; verdienende , zijn broeder ter zijde.
Voorwaar — wie eerbied heeft voor een beginsel, en zulks zoo ver drijft, dat hy een Alba prijst ter wille van een Filips — die mag zich wel het hoofd ontblooten en een knie buigen voor Lodewijk van Nassau, den onverschrokken voorvechter der humane beginselen van Willem van
O
Oranje.
359
G II A A F Ij O D E VV IJ K.
Sinds 1570 was de onvermoeibare Graaf, met den hem steeds eigen yver, op het staatkundig terrein arbeidende om Frankrijk , en zelfs ook Engeland, over te halen tot het ondersteunen van de Nederlandsche zaak. Het Engelsche hof dwarrelde toen echter nog in een maalstroom van tegenstrijdige rneeningen. Ue Pransehe Hugenoten daarentegen begrepen beter hun belang, en de voortreffelyke Coligny — verre van te vermoeden dat een Parijsehe bloedbruiloft eenmaal zijn Geslacht aan dat der Nassaus op het innigst vermaagschappen zou — ondersteunde met warmte het voorstel tot een bondgenootschap tusschen de Hervormden van Nederland en van Frankrijk, tegen den gemeenschappe-lykcn vijand in het Escuriaal, tegen den geweldenaar in het Hof van Brabant.
Den laatste gewerd het eerst de zekerheid van wat men te verwachten heeft, wanneer mannen, //wier stoutheid geen grenzen kent,quot; zich verbinden met Hugenoten, wier hoofdgebrek ook niet in stilzitten moet worden gezocht. De Meimaand was nog niet ver genoeg gevorderd om Alba die volheid van dagen te geven, die hy behoefde tot het samentrekken der legervendels waarmee hy het feit van den eersten April als ongcschied, en den gantschen opstand der noordelyke gewesten tot een mislukt onding dacht te maken — toen hy de ongelooflyke tijding ont-fing dat Graaf Lodewijk meester was van Henegouwens welbevestigde hoofdstad Bergen.
Alba trok de schouders op. Was het niet maar enkele dagen geleden, dat Graaf Lodewijk het balspel dreef in dc kaatsbaan te Parijs? En thands zou hy reeds in het hart van Henegouwen zijn, niet alleen, maar er bovendien dc sterke bergvesting hebben genomen, wier dubbele grachten en met een groot aantal torens en rondeelen bevestigde muurgordel geruimen tijd zelfs een streng beleg konden trotseeren !
Toch duurde het niet lang, of de bitterheid der woede vervoerde den Spaanschen Grande zoo verre, dat hy zich met woeste onstuimigheid den hoed van het hoofd rukte en dien tegen den grond wierp: dat was op het oogenblik toen hy de zekerheid der overwinning van den Neder-landschen Bayard bekwam.
Den vier-en-twintigsten Mei was de overrompeling geschied, terzelfder ure waarop zy scheen te zullen mislukken. Een twaalftal ondernemende krijgers, zich als wijnhandelaars voordoende, was den vorigen avond binnen de stad gekomen, en had in den dageraad een poort voor den
2(50
G R A A F L O D E W IJ K.
Grave en diens volgers weten te doen ontsluiten. Voortvarend als altoos, en niet zonder roekeloosheid, was Lodewijk met slechts weinigen dor zijnen zijn leger vooruit gesneld, en rende nu de stad in, terwijl hun luide kreet door de stille straten weergalmde: //Frankrijk! Vrijheid! De //stad is ons! De Prins van Oranje komt! Wech met den tienden pen-//ning! Wech met den bloedgierigen Alba!quot;
Weldra bleek het echter dat de binnengestormden te kleen in aantal waren om zich by eenigen krachtigen tegenstand te handhaven. Toen draafde Lodewijk de stad weder uit, zocht zijne dwalende manschappen op, verzamelde hen, stiet ondersweegs nog op eenige Hugenootsche Edelen, met wie hy zijne strijdkracht vermeerderde, en spoedde zich toen weder
naar de kortelings verlaten poort. Nu was Uergen zijn buit......
maar hoe — den open deuren genaderd, rijst plotselyk de brug omhoog, en sluit hun-allen voor goed den toegang af. Een minuut van teleurstelling , van ontzetting, van wanhoop...... neen — niet eens een
minuut: Guitoy de Chaumont slaat zijn vurigen barbarijer de spooren in de lenden, en het edele ros schiet voorwaart, neemt een stouten sprong, en staat eensklaps op de rijzende bmgklep, die door dien vluohtigen schok en die oogeublikkelyke zwaarte weder haastig neerdaalt en in hare naven klemt. Een donderend hoefgedaver doet de lustige snelheid kennen waarmeê 's Graven Edelen en ruiters nu de stad binnen-draven — en t hands is Bergen gewonnen. 1
Dit was het dadelyk gevolg van het verbond met de Hugenoten, en menig stout feit liet zich daarvan nog verwachten; maar zelfs al mocht het noodlot dien blanken dageraad der toekomst weder met zwarte nevelen bewolken — iedere nieuwe heldendegen, die zich toewijdde aan de bestrijding van Filips, was een aanwinst voor de zaak van Neêrlands vrijheid. En dat er zulken thands waren verschenen had Chaumont reeds bewezen, en bleek ieder die op Graaf Lodevvijks omgeving naauwer toezag, en er Edellieden aanschouwde als Soyecourt, Poyet, Courmont, Genlis, Helcourt, en anderen , en vooral boven hen allen uit den roemruchtigen //Bras de Fer2 Francois, Heer van
201
Zio verder Bylage. P.
In 1570, tijdens do onlusten in Frankrijk, was deze heldhaftige Hugenoot zwaar in den arm gekwetst geworden, zoo dat er een afzetting moest plaats vinden; dit geschiedde ook, maar «do bons ouvriers lui firent un bras de fer, dont il a porté depuis le nom.quot; Amiranlt, by Motley.
262
//Ceux-la de nos Franpois Catholiques sont blasmables, qui sous le //pretexte de ie ne s^ay quelle alliance, vont porter leurs amies pour le //party des Rebelles de Hollande, qui outre leur heresie; qui est un //crime de leze-Majeste Divine, sont encore pour leur revolte, dans //celuy de leze-Majeste humaine, si bien que ceux qui soutiennent leur //Rebellion, outre qu'ils mettent leurs vies au hazard clans le chocq des //amies, exposent encore manifestement leurs ames a la damnation eter-//nelle, mourant pour des factieux et Revoltez de l'Eglise, et de leur //Prince naturel , et pour une cause doublement criminelle et mechante.quot;
Dus klonk de waarschuwende stem des Bisschops van Belloy door Frankrijk , en ongetwijfeld wel niet overal zonder vrucht. Maar behalven nog dat de Fransche krijgsman in zijn door het gevest ten kruisvorm verheven zwaard ook een heilig symbool ziet — de Hugenoot had een minder ziekelyk begrip van het //leze-Majesté divinequot; en een vrij gezonder van het //leze-Majesté humainequot;, om niet van gantscher harte het heerlyk verschijnsel toe te juichen en ter hulpe te snellen dat plaats vond in de Nederlanden , waar het woord der erkenning van het volksrecht in reusachtigen arbeid was om vleesch te worden. De groote Co-ligny had overvloedige blijken gegeven van zijn warme sympathie, maar zijn tegenwoordigheid in Frankrijk was noodzakelyk. Doch de Meester
LA N O U E.
had zijne jongeren die hem konden vertegenwoordigen; die zich konden verspreiden herwaart en derwaart; die zich konden aansluiten by de geestverwanten, en aldus met kracht den engen cirkel uitbreiden, waar binnen domme bekrompenheid en laaghartige zelfzucht de herlevende humaniteitsbegrippen dachten te kerkeren.
Tot de zulken behoorde La Noue. Hy was een dier edele heldengestalten , die ook in het stalen krijgsharnas niets van hunne beminnelyke hoedanigheden verliezen. Zijnen vijanden zoowel als zijnen vrienden dwong hy achting en eerbied af door zijn rechtschapenheid, zijn heldenmoed, zijn grootheid van ziel.
//Het is een dapper en kloek Heere geweest, seer ervaren in Oorloge en politijke saken, bemint en wel geacht van de zijne, en gevreest van zijne vyanden; de koning (van Vrankrijk), de tijdinge van zijn dood krijgende, seyde: //met recht hebben wy te treuren over 't verlies van //so een vroom en Edel Ridder.quot; quot;
//Een heer van den gezuyverden Godsdienst, en wijd befaamt om zijn' krijgskuud' en voorzightigheit; maar wiens deughdzaamer, oprechter, en zoetelyker van zeeden misschien veele eeuwen opwaarts niet hebben voortgebracht.quot; Dus luidt het oordeel van bevriende zijde. 1
//C'etoit un des plus grands Capitaines et do l'aveu de tout le monde un des plus honnêtes hommes de son temps. II n'est pas seu-leraent loué dans nos histoires, par les historiens de la Religion pré-tendue reformée, u laquelle sa vertu et sa regularity faisoient beaucoup d'honneur, mais généralement par tous ceux qui out parlé de lui, et par les Espagnols même.quot; Dit is de nog veel krachtiger getuigenis van een eerlyken vijand.2
En een volkomen onpartydige stem noemt hem onder de drie eeuige Oversten in Lodewijks leger, die het bevel over duizend krijgsknechten verdienden te voeren. 3
Voorzeker — in Oranjes keurvendel had hy thands nog zijne spooren niet verdiend, maar hy trad er alreeds terstond op uit een te glorierijk verleden , om niet dadelyk in zijn waarde te worden erkend. De groot-sche verwachtingen die men van hem koesterde, deden reeds nieuwe
263
Bor en Hooft.
De Jezuiet Daniel.
De Ridder Williams.
L A NOU E.
knoppen botten tusschen de lauwerbladen die hy zich door verdienste verworven had, en verfrischten den krans van zijn behaalden roem.
En hoe h} aan die verwachtingen zou voldoen , daarop werd reeds in 1580 een schoon andwoord gegeven. In een gevecht by Ingelmunster maakten de Spanjaarden La Noue krijgsgevangen. In ruil voor den doorluchtigen Franschman boden de Staten den weinige weken te voren gevangen genomen Graaf van Egmond aan, benevens don Baanderheer van Sellcs, dien men kortelings daarna in handen gekregen had. Te vergeefs. Parma andwoordde verachtelyk: dat hy geen leeuw voor twee schapen wilde afstaan! Aldus hing dc Spaansche Veldheer zijn groot zegel aan Neêrlauds erkenning van La Noues uitnemende diensten. 1
Door zulke helden nu gesteund, en met vaste toezegging der hulpe uit Frankrijk achter zich, moebt Graaf Lodewijk wel rustig het betrouwen koesteren dat hy zich in zijn voordeelige stelling krachtig zou handhaven.
Doch welke ook dc uitslag mocht zijn — reeds liet enkele feit, dat hy daar in Bergen zich als een stoute edelvalk genesteld had, bracht 's lands zaken een nimmer hoog genoeg te waardeeren voordeel aan. Met een vijand als den tot ieder stoutmoedig waagstuk genegen Lodewijk in den rug, kon Alba zijne strijdkrachten niet samentrekken om de bewegingen in Holland en Zeeland te keer te gaan; voor het oogen-blik alzoo alles ingespannen om Bergen weder aan de vuist der rebellen te ontwringen, daarna zou het noorden wel worden geschuimd. En dat noorden maakte zich dien tijd van uitstel voortreffelyk ten nutte : de opstand heide middelerwijl zijne palen daar zoo vast in dien moer-rassigen grond, dat hy er zich vervolgends gerust een arduinen veste bouwen mocht.
's Konings Stadhouder Bossu, Oranjes opvolger, had, ingevolge bekomen last van den Landvoogd, de Staten van Holland ter dagvaart be-schreven te 'sGravenhage, op Maandag den vijftienden July, ten einde te beraadslagen over den door Filips toegestanen afkoop van den tiendepenning — en nu vertoonden zich de teekenen des tijds krachtiger dan ooit- Slechts de minderheid der steden verscheen er, en die Afgevaardigden mogen daar wel met bedenklyke gezichten elkander hebben aangestaard; sommigen zelfs met een gemoedelyk //achquot; en //weequot; over de
2(34
Zie verder Bylago Q.
EERSTE VRTJE VERGADERING VAX HOLLANDS STATEN. 265
stoutheid der nieuwe denkbeelden, waarvoor in limine oude hoofden geen plaatse was , en die zy derhalven verfoeiden.
Die nieuwe denkbeelden daarentegen waren niet de hun nu eenmaal eigene stoutheid een anderen weg gegaan dan die leidde ter /'earner van de Staeten van Hollandt, staende aen 't clooster van de predicaeren in den Hagequot; : de stad Dordtrecht was in deze hachelyke ure koen genoeg om zich den wettigen rechte des Stadhouders tegenover te stellen , en zy beschreef zelf de Staten van Holland ter dagvaart binnen hare muren, op den zelfden vijftienden July, en op Vrijdag den negentiende oordeelde de vergadering er zich voltallig genoeg om tot krachtig handelen over te gaan.
Die Vrijdag daagde voor de waereld op en ging voorby als iedere andere dag , door den hal ven cirkel tusschen een zons-opgang en een zon s-on dergang omschreven. Het gegons en gedruisch in de groote bijenkorf des maatschappelyken levens gaat er zijn gang onder al de vier hemelstreken : Koning Filips met krassende pennc in zijn kabinet, en schoenlapper Flip Carelsen met eist, hamer, en likhout in zijn pothuis. Het zwoegen en draven om den broode, ora rijkdom, om weelde, om macht, om eer, om genot is zoo als het gisteren was , zooals het morgen zal zijn. En de wijsgeer, zich in het aanschouwen van dat alles verdiepende, denkt aan de woorden zijns Oosterschen voorgangers, die, vermast van oververzadiging, uitriep: //Er is niets nieuws onder de zon!quot;
Kn toch was het een dag by uitnemendheid , een dag der dagen: op dien zelfden Vrijdag, te midden van al het rumoer der daaglykschheid, opende bet in de waereldgeschiedenis zoo roemruchtige Holland met kalm en bedaard overleg zijn //Trentscb Concilie der vrijheid.quot; Filips had dat schoone gewest baldadig verspeeld; het arbeidde nu om zich-zelf te behouden.
Daartoe de samenkomst dier zeven-en-twintig merkwaardige mannen, wier namen in de notulen der eerste //vrijequot; — dat is eigenmachtige — vergadering der Staten van Holland aldus zijn vermeld:
//Jacob, Heere van Wijngaerden, vuyt der Ridderscap van Hollandt.
Joncheer Aerdt van Duvenvoirde, als gecommitteerde van den Grave van der Marck, etc. 1
34
Lumey gold op dat oogenblik 's Princen Luitenant.
W. J. HOFDIJK, ORANJE.
EERSTE VlllJU VERGADERING VAN HOLLANDS STATEN.
2GG
Adriaen van Blienburch, Adriaensz., Cornells Henricxz., Mr. Adriaen van Blienburch, Adriaensz., Oudt Racden. Jacob Muys, Pietersz., Raedt, ende Mr. Jacob Pauli, Secretaris. |
Gedeputeerden der Stede van Dordrecht. |
Joncheer Jan van Vliet, Borgcraeestcr, ende Mr. Gerardt van der Laan Secretaris. |
Gedeputeerden van Haerlem. |
Jan van Brouchoven, Borgcineester, ende Mr. Pouwels Buys, Pensionaris. |
Gedeputeerden der Stede van Leyden. |
Mr. Jan Jacobsz. , Burgemeester, ende Mr. Pieter van Asperen. Jan Snouck, Burgemeester, Mr. Sebastaen van Loese, Pensionaris, ende Servaes Adriaensz., Scepen. Jacob van Waerdendeel, Borgemeestcr, ende Claes Hercxz., Vroctscap. |
Gedeputeerden van der Goude. Gedeputeerden van Gorchura. Gedeputeerden van Alcmair. |
Cornells VVillemsz. de Lange, Burgemeester, ende Job Pieterscn van Kattemeer. |
Gedeputeerden van Oudewaeter. |
EERSTE VRIJE VERGADERING VAN HOUiANDS STATEN. 207
Jan Berckhoudt,
Burgemeester, ende
Pieter Rej'nierszoen.
Anthonis Symonszoen,
Borgemeester, ende
Rijekaert Claeszoen.
Anthonis Claesz., Gedeputeerde van Medemblick.
Poulus Pietersz., Gedeputeerde van Eedam,
ende
Reynier Cornelisz, , Gedeputeerde van Monickendam.quot;
Ziedaar een belangryk verschijnsel, op grond waarvan de despoten //by de gratie Godsquot; hun horoskoop mogen doen trekken. Ziedaar het kostbare zaad, door de edele Graven Willem den Tweede en Floris den Vijfde zoo inildelyk in de hunkerende voren gestrooid, tot kloeken wasdom gekomen: de steden zijn het die handelen, de burgerij is het die beslist, en waar de Adel mede optreedt, doet hy dat voor 't meerendeel namens burgers en landlieden, in wier midden hy het zich een eere gaat rekenen een ambt te bekleeden, en uit wier midden afgevaardigd te worden hy onder zijne voorrechten begint te tellen.
Er is alzoo geen profeet noodig om met luider stemme te komen verkondigen ;
nUiddertijd! uw tooi cn luister,
u Wapen pronk en vaangeflap ,
«Duiken in een nachtlyk duister
»Voor den tijd der Burgersehap.
//Voorwaart gaan der eeuwen slroomen;
n'i Licht dor nieuwere aera daagt,
//Waar dc tijd uit op zal komen
»Die der Mensehheid rechten schraagt!quot;
Of nu die kooplieden en kleinhandelaars; die bierbrouwers en lakenfabriekanten , die leertouwers en lijndraaiers, die korfmakers en broodbakkers op dit oogenblik zoo verre hebben doorgedacht — dat doet niets ter zake. Vergeet slechts niet dit e'ene; uit hun vreedsaam beroep zijn zy opgestaan; hun daaglyksch bedrijf hebben zy verlaten; het //debetquot;
Gedeputeerden van Horen.
Gedeputeerden van Enchuysen.
2Ü8 EERSTE VRIJE VERGADERING VAN HOLLANDS STATEN.
en //creditquot; hunner eigene zaak legden zy rustig en blijmoedig als een vrijwillig offer op het altaar des Vaderlands; en — wat de hoofdzaak is — by dit alles weten zy wat zy willen. Daaruit knnnen groote zaken voortspruiten.
En nu blijkt //de onverbiddelyke logika der feitenquot; deze: — Waar zwervende ballingen in zijn voorgegaan, dat wordt nu door gezeten burgers bevestigd; stoutmoedig met een kwellend verleden gebroken hebbende, maken zy vaardig gebruik van het gunstig heden , om met beradenheid de grondslagen eencr betere toekomst te leggen. Ongetwijfeld niet alles voorziende, aarzelden zy toch niet om met vaste schreden den voet te zetten op den naauwlyks gebaanden, en voorzeker nog overge-vaarvollen weg, aan wiens einde zy noodwendig het gigantenwoord //Afzweringquot; zouden moeten vinden. Met den geniaalste onzer geschied-kenners kan men van hunne handelingen zeggen: //Het was allerminst een restauratie, het was niet eens een reformatie — het was een revolutie!quot;
De regeeringsvorm onderging een wijziging die dan ook wel een omkeering heeten mocht; de Staten gingen verre binten hunne omschreven bevoegdheid; aan Oranje werd //eene soort van Ruwaardschapquot; opgedragen — en die vreemde dingen waren nochtans redelyk en billyk: want de beschreven wet was betreurenswaardig achterlyk by het tot bewnstzijn gekomen recht, en de //nootlicheyt ende gesteltenisse der zaeckenquot; gedoogde niet langer een flaauwe handeling, en eis elite bovendien een //gruote acceleratie,quot; Beraadslagende //over do beste ende bequaemste middelen, daer doere de oude privilegiën, rechten, ende usantiën, den steden door de Albanische Tijrannije ontrocken, weder in heure onderhoudinge ende wesen gebrocht te moegen worden,quot; moesten zy noodwendig hun toevlucht nemen tot maatregelen die aandruischten tegen den sleur, zelfs den sleur van eeuwen. Er is overstrooming. Voeten hoog staat het water boven de gewone heirbaan; maar zijwaart vertoont zich rijzende grond, waarlangs men de beoogde redding met vrij groote zekerheid bereiken kan. Wade nu een dwaas tot aan den hals door den schuimenden golfslag — wijs is hy, die zich een nieuw nevenpad kiest, op een bodem zelfs dien hy vroeger nooit zou hebben willen betreden.
Zoo wijs was de kern van Hollands Staten; en de man, die hen daarby met zijn kennis, zijn ervaring, en zijn doorzicht krachtig steunde en leidde, was Oranjes beproefde vriend, Jonkheer Filips van
■
in
^ /!■■ w-s' i ' -, ■■'■. ■. T-.raWa1 v,'v!'v v.quot;;-
mmm
269
Heer van Mont-Sint-Aldegonde, Souburg, en Touvvink,
Dat ook de versneden ganzenschacht in de zestiende eeuw ecu vlijmend wapen was — een scherp zwaard niet alleen, dat diepe wonden weet te slaan, maar een spits-puntige pijl bovendien, die het doel weet te treffen in het hart, en er door en door kan gaan — zoo iemant dat heeft bewezen, het was de rijk begaafde Heer van Sint-Aldegonde. Met hoofd en hart, met raad en daad, met de pen en het zwaard stond hy den eenigen Zwijger ter zijde. Maar zelfs — hadde hy nooit iets anders gewrocht dan zijn //Wilhelmusquot;, dat krachtige politieke manifest1, dat als een nieuwle ven wekkend element in de afgematte ziele eencr verdrukte natie werd opgenomen, en sinds het éenig echt Nederlandsch volkslied gebleven is —• hy moest alreeds worden geteld onder de meest krachtige opwekkers van den Nederlandsch en volksgeest tot het strijden van den heiligen vrijheidskrijg. Gelijk de schrijver der Boeken van Daniël, onder de dubbel drukkende tyrannic van Antiochus Epifanes, de pen opnam om in zijn edele figuur van den laatste der Profeten het volk Israels te troosten, op te beuren, te bemoedigen, te verheffen — zoo bracht
Wie cr een loflied, een zijn onderwerp verheerJykonden eerezang in ziet, is het spoor gants bijster.
J1 A K N I X.
Marnix, na den mislukten veldtocht van 1568, stoutelyk in zijn //Wilhelmusquot; den onder Spanjes geeselslagen krimpende Nederlanden den Redder voor de oogen, aan wien zy zich naast God hadden vast te klampen. Dat begeesterende lied, dat neerslachtigheid weder ophief tot vertrouwen, dat verslagenheid troostte en bemoedigde, dat gestorven hope weder uit den doodslaap opwekte en als geloof herleven deed ; dat nog daarenboven prikkelde en aanvuurde tot den feilen kamp; dat de spieren stevigde en verstaalde in de bloedige worsteling; dat als de hoogklinkende psalm der viktorie heenruischte over het met lijken bezaaide veld, waar de wapperende Oranje-banier de zegepraal der Neder-landsche zaak verkondigde, daverende op de trom, klinkende op de fluit, schetterend op de trompet, maar boven alles galmend en schallend uit vrolyke keelen — dat moest trouwens wel een volks-lied worden.
Getroffen door de zedelyke verslapping der Nederlanden, die nog onlangs zoo fier en vol geestdrift waren, tast Aldegonde in het diepst zijns gemoeds, om er de tonen uit op te delven die tot het harte der in verdoving gebrachte menigte kunnen doordringen — en hy vindt er een volkslied by uitnemendheid: het treffende //Wilhelmus.quot; Op den klank van dat lied van Marnix doorklieven de Nederlandsche schepen de baren, van de Zuiderzee tot de Zuidzee, en klampen zy er in de zestiende en zeventiende eeuw den Spanjaard mede aan boord. En toen Filips en zijne Spanjaarden eenmaal verjaagd waren, toog ook de Nederlandsche Republiek onder die klanken ten strijde tegen Lodewijk den Veertiende, terwijl dat zelfde lied in onze dagen, in de bevrijdings-jaren van 1813 en 1814, hen op nieuw in den strijd begeleidde, toen het Nederlandsche volk zich van onder de puinhoopen des Franschen keizer-rijks op nieuw tot een zelfstandig bestaan verhief. Alleen de Marseilliaansehe Marsch heeft later een dergelijken invloed op de gemoederen uitgeoefend. Het //Wilhelmusquot; was de machtige wapenkreet in geheel den Spaanschen krijg. Doch ook na den Spaanschen krijg, twee eeuwen door, bleef het zelfde volks-lied in hooge eere by de Nederlanders. By de twee groote staats-omkeeringen, in de jaren 1672 en 1748 — toen onder Willem den Derde en Willem den Vierde het stadhouderschap werd te rug geroepen — hieven duizend en duizend vreugdestemmen het aan; en in ons verlossingsjaar van 1813, dat wonderjaar van eendrachtigen blijdschap in dank aan God, was het uit den hart in aller mond. Marnix, als hy in kunstelooze eenvoudigheid het Wilhelmus-Iied samenstelde, deed
270
M A R N 1 X. 271
een groot werk ; groot, ver boven zijn bejagen en vermoeden, was daarmede, onder het Godsbestuur, zijn bewezen dienst aan Oranje en het vaderland.
Wat dan was het //Wilhelmus?quot;
Een ballings-Iied, de zang van den armen Geus, het lied der berusting in de geleden nederlaag, maar tevens der bemoediging tot een toekomstige overwinning. Troostlied in den druk, gebed voor den krijgsknecht, zang der hope op God bovenal — verklaart hot beter dan elke redeneering waarom dat volk eindelyk heeft gezegevierd; hoe ware het mooglyk geweest om hen ten onder te brengen die, den dag na de nederlage, zich aldus vereenigden in den God der Maccabeën? — Hoe vreemder allo kunst is aan dat lied, dos te krachtiger drong het evenwel door. Het volk eigent zich alleen dergelijke gedenkdichten toe, nederig in hunne vormen, en diep-gevoelig als het zelf is: een veldpsalm, een lied van Deborah in het barrre Noordon. Het voert den Prins van Oranje zelf spiekende in, want hy-alleen staat nog, te midden van aller val. Men aanschouwt er een groot man, die door zijn zedelyko kracht geheel een volk houdt opgericht. Terwijl Marnix het hart der menigte tot de hoogte van zijn held weet te verheffen, maakt hy ter zelfder tijd van Oranje zulk een toonbeeld van belangloosheid en chris-telyke zelfverloochening, dat hy hem juist door zijn lofspraak aan de rechtvaardigheid-zelf verbindt; hy veroorlooft zijn vorstelyken held geen andere verovering dan die van het hemelrijk. Op zijn //Wilhelmusquot; stroomen Land- en Watergeuzen uit hunne schuilplaatsen te voorschijn , en heffen met hem het ballings-lied aan. Een schrijver uit de zeventiende eeuw noemt er, minder juist misschien, Marnix een tweeden Tyrteus om; de waarheid is, dat hy in dezen bybelsohen krijgszang een strijdzang geeft aan de omwenteling, die zich nu weldra verheffen en in beweging zetten zal op den maatslag dezer weinig gekuischte vaerzon, die half een psalm, half een krijgslied zijn.
Ik verbeeld my wat groote werking het//Wilhelmusquot; gehad heeft, hier en daar in vertrouwden vriendenkring, en in menig huisgezin, des avonds, na wol gesloten deur, in het achtervertrek aangeheven: het neergezonken hart heft zich op; Vader Willem, en beschermend aan diens zijde de God der Vaderen, staat daar voor aller oog — en zoo schept men nieuwen moed1.
Quinet, van Vloten, Broes.
M A 11 N I X.
Voor dit éene lied heeft Marnix zich de ousterfelykheid gekocht.
Maar h}- gaf nog bovendien een overvloedigen rijkdom van daden op den koop toe.
Jongere zoon van den Savoischen Edelman Jacques de Marnix — als Thesaurier van Margareta van Oostenrijk in Nederland gekomen — en van Maria d' Hamericourt, werd hy met zijn ouderen broeder Johan ter voortzetting hunner opvoeding naar Geneve gezonden, waar de beginselen van Calvijn en Beza diepen wortel schoten in zijn jeugdig gemoed, en de stoute maar zeer konzequente denkbeelden van Knox ' hem geenszins onvruchtbaar zaad bleven. '/Op zijn een-en-twintigste jaarquot; — hy was in 1538 te Brussel geboren — //als protestant en gemeenebestgezinde in de Nederlanden te rug gekeerd, was het eerste schouwspel, dat hy onder het oog kreeg, dat der opgerichte brandstapels cn moordschavotten voorde ongelukkige ketters. Hun straf werd echter reeds niet meer zonder morren of weerstand voltrokken , en daaruit maakte de jonge Marnix de eerste teekenen eener toekomstige verlossing op.quot; Zes jaren lang houdt hy zich nu, volgends zijn eigen uitdrukking, onder het kruis der vervolging als verborgen, en wijkt zelfs een poos naar Italië uit. Maar naauwlyks zijn de eerste teekenen der beweging daar, of men ziet hem onder de jonge Edelen van Brussel en de rijke kooplieden van Andwerpen te rug, rijper dan hy vertrokken was, en even geneigd als bekwaam om een der werksaamste Titanen te zijn tegen den godenhemel die moest worden bestormd. By de samenkomst te Spa was zijn broeder Johan tegenwoordig, en Filips zal dus wel een der eersten zijn geweest die in liet geheim van het daar verhandelde werd ingewijd. De onder medewerking des ouderen ontstoken vonk vond by den jongere een krachtigen frisschen adem , terstond gereed om een vlam aan te blazen, waarin de bloedige toestel der dwingelandij zou moeten verteeren. Onvermoeid, en soms vurig als Hames, maar nog meer dwingend door zijn welsprekendheid en overredingskracht, vindt ge hem dan ook yverende voor de uitbreiding van den Adelbond, wiens edele beginselen en rechtvaardigen grond hy zoo kernig blootlegt in het door hem opgestelde compromis. Even yverig arbeidt hy vervolgends aan de bevestiging van het protestantisme; hy is een werksaam lid der Kerkvergadering te Andwerpen, in 1566, waarin de confessie van Guy de Bres werd herzien , en het stoute besluit vast-
' Zie blz. 153 en 157.
272
M A R N I X.
gesteld om niet meer heimelyk, maar openbaar ter preke te vergaderen , en hy vervaardigt de vereenigings-akte der Andwerpsche protestanten.
Een hoofd , waaruit zóóveel geharnast te voorschijn sprong en het despotisme stoutelyk onder het aangezicht trad, moest noodwendig bestemd zijn om onder het zwaard van een Spaanschen beul te vallen — indien men des machtig was. Maar Marnix begaat de dwaasheid niet om daartoe de gelegenheid te bieden: hy weet dat b 1 ij v e n aan zelfmoord gelijk staat; derhalven wijkt hy uit, en begeeft zich naar het hof des Keurvorsten van de Palts , te Heidelberg.
Daar den Keurvorst als Raad dienende, is hy nochtans verre van den draad te laten glippen die hem vastsnoert aan de zaak des vaderlands. Hy schrijft in een zijner oogenblikken van verademing zijn Troostbrief uit Keulen aan die van Emden. Hy bezoekt de onder 't kruis geboren kerken aan den Nederrijn, neemt deel aan hare synoden, en zijne brieven kan men den band noemen dier verschillende kerken, die zich als tot een Evangelische samenspanning gedwongen zien. In zijne uitvaardigingen uit dien tijd zijner ballingschap bespeurt men de erkentelykheid van den uitgewekene die toen overal een open toegang vond. Emden, Wezel, Heidelberg zijn voor hem heilige oorden, een Sion en Jeruzalem. En ten zelfden tijde dat hy den harten moed zoekt in te storten, vergeet hy zijn roeping als Geuzenpenningmeester niet: als zoodanig zien wy hem zich vereenigen met den predikant Casper van der Heiden, Hervormd leeraar te Erankendaal, tot het //doen van een schriftelyken voorslag aan die van Emden ter oprichting eener algemeene beurs van de verstrooide Ncderlandsche gemeenten, om daaruit de noodige handreiking te doen aan behoeftige kerkedienaren en andere bekwame mannen, ten einde men zich by voorkomende gelegenheden van hen zou kunnen bedienen: een beurs, nog aldaar bekend onder den naam van Vreemde Diakonie,quot; Zoo is hy apostel en bedelbroeder der jonge Kerk tevens. //Na zoovele beproevingenquot; — dus schrijft hy — //zullen wy het vaderland wederzien; wy zullen niet allen levend wedervinden, maar wel hen die met het teeken des kruices gemerkt zijn.quot;
By zijn omdoolen in den vreemde kon het niet anders of Marnix moest met Oranje samentreffen. Beiden moesten dan, gelijk men wellicht wanen kon, door gelijken druk getroffen en verbitterd, een levendigen weerzin tegen elkander voeden; Oranje kon aan Marnix diens ongedul-
W. J. HOFDIJK, OKANJB. 35
273
M A R N I X.
digen yver verwijten die alles had bedorven; Marnix aan Oranje diens huiverende traagheid, die de goede zaak had doen verloren gaan. Marnix kon hem daarenboven nog een meer persoonlyk ongeval wijten: den dood van zijn broeder Johan, by diens mislukten tocht onder de muren van Andwerpen, en als onder het oog van Oranje. En gewisselyk waren gewone ballingen niet achterlyk gebleven om elkanders wonden aldus open te rijten; maar voor mannen van het karakter des Zwijgers en van Marnix is de ballingschap integendeel de beste en heilzaamste leermeesteres: als ware het een soort van overdenking na den dood, leert men er zijn tijd van het standpunt der nakomelingschap uit beschouwen. Zoodra dan ook beide mannen hadden samengetroffen, begrepen zy dat zy elkander niet weder moesten verlaten; in plaats van elkander het verledene ten verwijt te doen strekken, trachtten zy wederkeerig elkander te helpen en te steunen.
Marnix begreep dat er by den val zijner party iemant noodig was om haar weder op te heffen, en dat niemant dit anders kon zijn dan de Prins van Oranje. Van dat oogenblik af is alle verbittering by hem geweken, en sluit hy zich aan by Oranje als den grondslag zijns heils. Prediker aan het hof, raadsman in den Raad, wachter in den strijd, onderhandelaar by de naburen , redenaar in de vergaderzaal, verlaat hy zijnen held niet meer. In dit eerste oogenblik was het zijn hoofdtaak om den Prins ook voor de omwenteling in de godsdienst te winnen. Tot hiertoe had Oranje de zaak van godsdienst en vrijheid meer gescheiden: onverschillig in zijne kerkelyke meeningen, was zijn onverschilligheid mede de hoofdbron van het onvoldoende zijner werkdadigheid geweest. Marnix daarentegen was juist van het kerkelyk standpunt uitgegaan, en had dit nooit uit het oog verloren. Een punt bestond er, waarop Oranje lang bleef weifelen : de stroefheid waarvan men het Calvinisme den naam gaf, den puriteinschen geest der Kerk van Geneve, waarvan hy warsch was en dien hy vreesde. In Marnix vond hy nu een beminnelyk en toegevend christen, meer wijsgeer nog dan godgeleerde — en voor h e m bleef zijn gemoed niet koel en gesloten. Hy liet zijne Roomsche en Augsburgsche vooroordeelen varen. Voor zooverre hy tot nog toe de onverbrekelykheid niet mocht hebben doorzien van den band die Rome en Spanje onderling verbond, leerde Marnix hem die kennen, en verschafte hem een steunpunt voor zijn tot dusverre weifelend gemoed. Oranje nam het geloof zijns
374
M A K N I X.
jeugdigen vrieuds aan, en het werd het hechtste cement hunner edele vriendschap. 1
Toen Graaf Lodewijk in 1568, te ononizichtig, Groningen dacht te belegeren, zond zijn broeder hem een afkeurend schrijven; en de bode die den voortvarenden held die letteren overhandigde, en hem tevens als raadsman dienen moest, was geen andere dan de Heer van Sint-Aldegonde.
Na den ongelukkigen afloop van den gantschen veldtocht week Marnix weder naar Duitschland , en , werksaam in de Kerkelyke vergaderingen van Emden en van Wezel, trachtte hy er //het op het veld verslagen leger in de Kerk te hereenigen.quot;
In die dagen was het ook dat de woorden van het //Wilhelmusquot; hem uit het harte welden, als een roepstem tot het gantsche volk. Maar dat was hem nog niet genoeg: even onvermoeibaar in arbeid , even rijk aan gedachten als brandende voor 's lands zake, schrijft hy zijn krachtig en fel //Belgicae liberandae ab Hispanis Hypodixis ad patrem patriae , Guil. Nassavium ,quot; 2 en richt daarmee inzonderheid het woord tot de hoogere en beschaafdere standen, die hy al wederom wijst op Oranje, als den pater patriae.
Toch achtte hy het opwekken van den moed en de geestdrift des volks nog niet voldoende. Hy ondernam bovendien een veel moeielyker taak, die hy echter even gelukkig volvoerde: ter betere verdrijving van de vreeze, wil hy het volk doen lachen onder de handen der Spanjaarden-zelf.
Voorzeker toch mag het als een hoogst merkwaardige zaak worden vermeld, dat in de bloedigste jaren van het Spaansche schrikbewind , ten tijde-zelf waarop de Hertog van Alba //Necrlands ingewand met de meeste woede verscheurde,quot; in de dagen van 1569 tot 1571, Marnix zijn reuzen schimpschrift tegen Romes Kerk , //den Byenkorff', opstelde. Dit werk was een der grootste zegepralen , door de taal der zestiende eeuw op de woede van het geweld behaald. Het werd, naar Bayles woorden , met een ongelooflyke toejuiching ontfangen. Sedert de //Gesprekkenquot; van Erasmus had men iets dergelijks niet in 't licht zien
275
Quinet, Van Vloten.
Nederlanden van de Spanjnarden.
M A R ÏJ 1 X.
komen. Men herkent er den broeder van Rabelais en Ulrich von Hütten in. Het boek van Manüx was voor de Hervormden van het Noorden magtiger dan de werken van Calvijn-zelf: men meende er als het gegrijns in te hooren van al de door Alba afgehouwen hoofden; en daarby scheen de Kerk der middeleeuwen als te verzinken onder dien schaterenden spotlach, die nooit door eenigen schrijver in vermetelheid is geëvenaard. — Door het Wilhelmus had Marnix de godsdienst en krijgsdrift opgewekt en herlevendigd; door //den Eyenkorffquot; schonk hy zijnen land- en strijdgenoten het blijde gevoel van kracht en opgeruimdheid in het uiterste gevaar. 1
Kon de verbitterde Alba anders van hem schrijven dan als van //un très-dangereux hérétique, dont le prince s' est servi plus que de tout autrequot; ?
Zeldsaain mocht alzoo het voorrecht heeten dat aan Oranje te beurte viel, om op eene Vergadering als dat Concilie der Vrijheid namens zich te doen spreken en handelen door een man, die hem als de helft zijner verdubbelde persoonlykheid gelden mocht. Een betere mond kon zich daar niet openen om die vroede en tot wichtige opofferingen bereide mannen te verzekeren van de //groete getrouwicheyt, lieffde, ende oprechte goetherticheyt van Zijne Vorstelicke Genade tot alle deesen Nederlanden, ende inzunderheyt tot Hollandt en andere provinciën onder synen gouvernement ressorterende, altijt gedraegen heeft ende nu draagt.quot; Opwekkender tale kon daar niet worden gebezigd om vervolgends met klem van hartige redenen aan te dringen op een ernstige ondersteuning van 's Princen poogen tot 's lands verlossing.
276
En het bleek ook geenszins de stem des roependen in de woestijn. Eenparig en zonder verschil — //eensamentlick ende gelijckerhandtquot; — nemen de Vertegenwoordigers van het Hollandsche volk reeds op den twintigsten July de bondige en zoo veel beslissende rezolutie: //Dat zy bekennen de Vorstel. G. van Mijn heere de Prinche van Oraengen voer den generalen gouverneur ende Lieutenant des Conincx over Hollandt, Zeelandt, Westvrieslant ende 't Sticht van Utrecht, alsoe zyne Exc. te voren geweest ende daertoe van de Co. M'. wettelick ende behoerlick is gecommitteert geweest, sonder dat naerder handt
Quinet, Van Vloten.
M A R N I X.
eenige wettelicke ende der costumen ende rechten des Lants gelijcksamige afstellinge ofte veranderinge zij naegevolcht.
//Item hebben mede besloten daer beneffens dat zy luyden hem metten anderen landen ende provinciën willen vergelycken ende over een draegen zoe veel hemluyden belangt, zynen V. G. als een voer-nempste gelidtmaet der Generale Staten des Nederlants, ende mitsdien recht hebbende om tselve Nederlant van allen invasiën ende onder-druckingen der vremden te bescermen, als daertoe by eere ende eedt verbonden wesende voer bescermer ende hooft deszelven lants in afwesen der Co. M'. bekennen ende aensien ende daer voer houden willen.quot;
Met vrolyk kloppend harte moet Marnix zich aan den avond van dien onvergetelyken dag op zijne sponde ter ruste hebben gelegd; vurigen dank moet hy uit de volheid van zijn christelyk en vaderlandlievend gemoed hebben opgezonden tot dien grooten God, wiens eere hy ook in het bevorderen der waarachtige belangen des Vaderlands zocht.1 Zijn eigen profetiesch dichterwoord in het Wilhelmuslied, door hem Oranje op de lippen gelegd
«Maer Godt sa] my regheeren Als een goot instramont.
Dat ick sal wederkeeren In mijnen regimentquot; —
was in vervulling gegaan; het verbond des heils was gesloten: de Maagd der naar vrijheid dorstende Gewesten had de hand van den man der volharding met innigheid aanvaard; de eerste schakels waren gehecht van den diamanten keten, die het roemruchtig Huis van Oranje voor eeuwen moest verbinden aan het trouwhartig volk van Nederland: een keten, niet door erfrecht of herkomst gelegd, niet tot een politiek verdrag of vergelijk uitgesponnen, maar gehecht te midden van tijden van nood en gevaren, onder de zware worsteling voor gemeenschappelyke vrijheid op staatkundig en godsdienstig gebied. 2
Het drama der trouwe had zijn voorspel aangevangen.
277
Aldus is den Spaanschen Koning het kostbaar gouden handvatsel van
Zie verder Bylage R.
1 Beynen.
ORANJE.
zijn Nederlandschen scepter uit de hand geslagen; aldus zijn deze July-dagen den noordelyken gewesten zegenvolle lentedagen van vernieuwing.
En nu in 't zuiden?
De statelyke krijgsman, die het bevel voert in het by Roermond opgeslagen kamp te Hellenrade, is welgemoed. '/Les affaires se portent bien!quot; schrijft hy zijn broeder op den achtsten July; en al is hem thands de heilrijke uitslag der Dordtsche Vergadering nog niet bekend — toen reeds mocht hy zeggen: //Presque tout Ia Hollande est declare de nostre costé!quot; en hy had goede hope op de toetreding van Venlo en Roermond.
Venlo nochtans weigerde den Ritmeester Dorfendael, 'sPrincen parlementair, tot tweemaal toe gehoor, en de trompetter, die op den morgen van den zeventienden July voor de poort van Roermonde stond, om er der Magistraat een brief van zijn Bevelhebber te overhandigen, zag zich genoodzaakt om onverrichter zake tot Oranje te rug te keeren. Roermonds Regeering vraagt zelfs nu om de haar vroeger uit Maastricht aangeboden, maar toen geweigerde versterking, en de Goeverneur Montesdoca is daartoe willig genoeg — doch zijn onderstand komt te Iaat.
Oranje is hem voor geweest. Klaaglyk kondschapt Venlo op den drie-en-twintigsten July aan Alba: '/dat onse naberhoefftstadt Ruremund diesen morgen, leider! stormenderhant van den vianden innegenomen is worden.quot; En de bede volgt: quot;Ind diewyle wy dan niet en twijfelen dat die vianden viellicht noch desen ons versuecken willen , die welcke sich dagelicx gesterckt hebben und noch dagelicx stereken, oick geenen geringen voirstandt van groeff geschutz und polvre binnen Ruremund bekommen hebben; so ist onse demoedich bidd, U. F. G. wollen ons in dieser noet niet verlaten, sundern ons mit frundelige und tytliche ontsettung te hulpe komen.quot;
Venloos voorbeeld had maar weinig aantrekkelyks voor de Brabantsche en Vlaamsche steden, die op Oranjes weg naar Bergen lagen. De toeroep van het opwekkiugs-Iied klonk haar niet geheel te vergeefs:
«Stelt u met sijn banieren Elck als een trouwe man;
Doet helpen verlogieren Due d'AIve den tyran!quot;
Een algemeene opstand had kunnen plaats grijpen — indien de
278
0 R A N J ï.
krijgskas, hoewel uit Holland gants niet onvoorzien, minder met beloften, en meer met dukaten ware gevuld geweest.
i/Zijn trommels en trompetten Brengen n geen dangier:
't En is maer om verzetten
Due d'Alva den bloetgler;
Spijt rnyters en soldaten.
Die den Prince benijt,
Hun schade sal n baten,
Hy moet ten lande uyt.
iAI hoort ghy veel allarmen Hier ende daer geschiên,
Hy doetet uyt een ontfarmen
Over u lant, u liên.
ü dient een sterke purgatie
En aulcken bitter cruyt,
Dat ghy do Spaensche natie Uyt uwen lande sluytquot; —
had de volkszanger gezongen — maar 's Princen krijgers, tuchteloos door wanbetaling, maakten die woorden te schande niet alleen, maar zelfs ten bitteren, ja gruwzamen spot. Voor de vrijheid van relizië onder de wapenen, maar eigendlyk niets dan barbaarsche loonknechten, meenden de woestelingen het achterblijven hunner soldy vrijelyk op de Roomschen te mogen verhalen, en verliepen zy zich in fanatieke uitspattingen , die Oranje, by mangel van geld, niet in staat was door zijne plakaten te keeren. Dat maakte hem bitse vyanden in velen die hem anders als warme vrienden waren te gemoet gesneld; dat verlamde reeds nu zijn arm in het opheffen van het zwaard — en er behoefde slechts luttel by te komen, om een beslissen den houw onmooglyk te maken, ja het zelfs weder machteloos in de schede te rug te drijven.
Maar toch mag de held niet omzien j toch moet hy voort en verder, want de scherpte der Spaansche lans is met samentrekking van alle kracht op zijns broeders borst gericht — en aan Oranjes arm slechts hangt het schild der beveiliging, dat ten spoedigste voor de bedreigde plek moet worden gestrekt.
Intusschen — nevens byna ontmoedigende tegenwerking van baldadig gespuis, ook verheffende ondersteuning van edele gemoederen; en daarby maakte zich vooral verdienstelyk de Vlaamsche Edelman Filips
279
280
Vreemd was het niet, dat een zoon van dit adelyk Geslacht de volkszaak met ernst behartigde: reeds langer dan een eeuw was het met de behoeften en eischen der zich steeds meer ontwikkelende burgerij bekend en gemeenzaam geworden. Van 1420 tot 1565 telde de stad Mechelen de Van der Aas onder hare Hoofdschouten en Burgemeesteren, en Jonkheer Pilips-zelf was degene die deze lange reeks sloot. Even als zijne stamverwanten Adolf en Geraert was hy lid van het Verbond der Edelen, en onderteekende als zoodanig het Compromis, waardoor hy zich een banvonnis van den bloedraad op den hals haalde: het eenige leed dat men hem brouwen kon, daar hy zijn leven door uitwijking reeds in veiligheid had gesteld.
De ballingschap maakte hem in geenen deele werkeloos : Isaia 62. v. 6. .Op u mueren, 6 Jerusalem, hebbe ick wachters ghestelt; den gheheelen dagh ende den gheheelen nacht en sullen sy inder eeuwigheydt niet swijghenquot; — zou pater van Teylingen hebben geciteerd; en ik volg zijn voorbeeld, al mag men er een groot verschil van toepassing in bespeuren.
By den aanslag van Tholouse op Walcheren was Van der Aa bedrijvig in de weer om mede krijgsknechten voor dien tocht aan te werven. 1
Anderen schrijven dit aan zgn oom Adolf van der Aa toe.
VAN DER AA.
Gingen de vruchten diens yvers in de noodlottige nederlaag by Austruweel ook gants en al verloren — dat ontstemde wellicht, maar ontmoedigde hem niet; hy wist wel — gelijk hy later bemoedigend aan Cabiljauw toevoegde — //allen dinck moudt synen tijd hebben!quot; Op God betrouwende, en niet twijfelende of diens bystand zou liet vaderland //bewairen teghen allen wissen voirnemen des errefs vyandtquot;1 — oefende hy geduld, en bespiedde met waaksaamheid het oogenblik waarin hy weder met kracht zou kunnen optreden.
Maar het schaadt niet wanneer een kloeke gezonde geest een wijle in zijn arbeid wordt gestremd: in die pooze van minder of meer rust vestigt hy zich te meer in het brandpunt zijner kracht; en als hy weder optreedt, geeft hy te luider van zich te spreken.
Dat wisten de middel-eeuwen reeds te verhalen in hare schoone legenden van Roelant of van Olivier — en de schoone geschiedenis onzer tweede helft van de zestiende telt op byna iedere bladzijde de namen van hen, die daarin mede niet ten achter bleven.
Van der Aa ging er weder een bewijs van leveren.
Het bezit van het sterke Mechelen — die stad der huidevetters, die daar hebben //groote privilegiën ende vrijheden, soo dat sy mogen alle wildt ghedierte jaghen, als Heeren ende Edellieden,quot; en waar de vrijheidszucht zóo groot is, dat vele zwangere vrouwen tijdig het stadsgebied verlaten, wende gaen voorts in Brabandt heur kinderbedde houden, omdat heur kinderen de schoone privilegiën van Brabandt souden moghen ghenietenquot; — kon den Prince gants geen onverschillige zaak zijn , en Jonker Filips van der Aa was daar om dit tot een goeden uitslag te brengen.
De dertigste Augustus 1572 vloot in den een-en-dertigste over. Mechelen sliep rustig onder de bescherming van sint Rombout, wiens schoone kerktoren, hoewel nog onvoltooid, zich boven de menigte kerken en alle andere gebouwen tegen den nachtelyken hemel onverstoorbaar rustig ophief.
In het deftig huis van Heer Aernout van Dorp — //om sijn groote goets wille den rijcken Dorp genoemtquot;2—was het nochtans beweeglyker
281
' Van der Aas woorden in het zelfde sehrijven aan Cabiljauw.
Niet ten onrechte: in 1568 leende hy uit eigen middelen aan Oranje niet minder dan tien duizend gulden. Hy was een oom van Frederik van Dorp.
W. J. HOFDIJK, ORANJE. ^
283 v A N 13 R A Ai
dan de donkere gevel uitwendig te vermoeden gaf. By den zonnescliijn des vorigen dügs was de heer des huizes uit spelevaren gereden, zoo het heette — maar by zijn terugkomst had hy heimelyk twee gasten ter deure binnen gebracht, Mechelsche ballingen, Johan Robbens, en den Oudburgeineester Filips van der Aa, Een der Hoplieden van de drie Schutter vendels — wie de bewaring der stad werd toebetrouwd, na het vertrek der Spaansche bezetting naar de legerplaats voor Bergen was mede in het belang van Neêrlands zaak gewonnen, en een //achtbaar getal van de knechten des zeivenquot; — door //milde schen-kaadje en hooghe beloftenquot; overgehaald — paste slechts op de bevelen huns Bevelhebbers, om te volvoeren wat hun geboden werd. Dat gebod bleef niet uit — want die nacht was een nacht van beslissing.
Een eerwaardigen priester, die het sacrament der stervenden gaat bedienen, — een krankenverzorger, wiens gehoor tot zelfs voor het zwakste stenen gescherpt is, — een door de straten laveerenden laten taveernebezoeker, wien het bovenal noodig is om zich met zich-zelf bezig te houden — dezen en zulke dergelijken mogen wel in 't voorbygaan eenig byzonder gerucht hebben vernomen, eenige buitengewone beweging ontwaard — den Mechelaren in 't algemeen blijft dat verborgen, en aldus nadert de zich reeds verlengende zomernacht heur einde. Het bleekblaauw zilver der oosterkim, zooals zich dat in een heldere Augustusnacht op den koelen daauw weerspiegelt, wordt warmer, al is het nog maar slechts door koperkleur — en nu nadert Mechelens ommekeer. Deze merkwaardige dageraad is van dubbele beteekenis, zelfs al zal daarna ook een Jeremia tuschen de puinhoopen zitten, klagende zijne elegiën. Geen zonnestraal schiet zijn eersten purpergloed nog door de kleine in loodgevatte glazen van het stadhuis maar toch zijn Van der Aa en Robbens reeds daar, en heeft Heer Aernout de den wachters ontnomen //steêsleutelsquot; ter hand, die hem //de poort van Nikkerspoelquot; moeten openen. En werkelyk knarsen daar de grendels, en kraken de deuren in hare naven — en het gelijkmatig, en door zijn schaduwloosheid altoos ietwat somber uchtendlicht werpt een matten glans op het gewoel van negen honderd ruiters en vier vendelen voetvolks, die onder den Heer van Rumen — Bernard van Merode, een vijand van priesterslavernij — daar buiten wachtende waren, en nu de stad binnenrukken. Hoofdstraten, markten, en wallen zijn in weinige oogenblikken bezet. Maar nu is het hoefgetrappel en wapengekletter te
VAN 1) K R A. A.
luide geworden om niet hier en daar, ja allerwegen, een burger te doen ontwaken, wiens geraas van ontsluiting weder een gebuur wekt, zoodat de gantsche stad weldra voor den tijd uit den slaap en in beweging is. Natuurlyk zoekt de verwarring naar opheldering, en daarom stroomen de burgers, ouder gewoonte, naar het stadhuis, waar de verlangde inlichting ook niet achterblijft.
Daar aanschouwen zy het achtbaar en trouwhartig gelaat huns voormaligen Burgemeesters, te midden der verbondenen die zich in 't bezit van het raadhuis hebben gesteld, en zj hooren de niet slechts geruststellende maar zelfs voor velen zoo blijde verklaring: dat de stad bemachtigd is voor Oranje, wiens aantocht geenszins de veiligheid van rustige burgers bedreigt, maar alleen het verdrijven der Spaansche onderdrukkers ten doel heeft; men verkwikke slechts den matten soldaat, en doe den eed aan den Prins, als 's Konings Stedehouder.
Dit laatste geldt natuurlyk Wethouderen en Vroedschap, den Moogen Raad, en andere machten; en den Bisschoppen van Atrecht en Namen, benevens eenigen uit den Adel, die weigeren te zweren, wordt de vrijheid ontnomen, en zy zullen eerst dan worden geslaakt en zich kunnen verwijderen, wanneer zy losgeld hebben betaald.
Van der Aa schijnt zich in Mechelen niet langer te hebben opgehouden , en is wellicht het hoofdleger gevolgd, dat onder 's Princen aanvoering den weg naar Leuven insloeg. 1
283
Gelijk te denken was, had deze zoo orthodox-Roomsche akademie-stad gants geen geneigdheid om met den beschermer der ketterij gemeene zaak te maken, en betrouwde zich op de sterkte harer muren. Doch het viel haar zwaar om de versenen tegen de prikkelen te slaan, want straks flakkerden de vlammen ter hoofdpoorte uit, en bewezen dat het den Prince met de opeisching ernst was geweest. Men kwam tot onderhandeling, en der rechten achtbare doctor Elbertus Leoninus, die later het gantsche vaderland zoo dikwerf door zijn getrouwe dienst verplichtte, verwierf zich thands den dank zijner stadgenoten, door aan het hoofd hunner afgevaardigden een schikking met den Prins tot stand te brengen. Leuven sterkte 's Vorsten krijgskas met zestien duizend gouden kroonen , of dertig duizend gulden, en bleef verder ongerept.
Zie verder Bylnge S.
DE BLOEDBRUILOFT.
Het leger toog verder, de baan naar Henegouwen op. En al hield het machtige Brussel halsstarrig de zijde van inkwizitie en tyrannie — Nyvelle, Diest, Sichem, Thienen, en andere plaatsen gingen tot 's Princen zijde over, terwijl Dendermonde en Audenaarden werden verrast door de zijnen, die zich in de laatste plaats schuldig maakten aan bal-dadigen manslag op den Hoogbaliuw en zestien geestelyken, vberuch-tight van bitterheit teeghens d' Onroomschen.quot;
Zulk een ellendige handelwijze, altoos te misprijzen, wordt op dat oogenblik nochtans maar al te verklaarbaar uit de stemming waarin de tijding uit Frankrijk den soldaat onder de oranjebanier had gebracht en brengen moest. De vreeseljke gebeurtenis, die door Koning Filips den Tweede met afzichtelyke openhartigheid vuno de los mayores con-tentamientos que he recibido en mi vidaquot; wordt genoemd, maar die als een monsterachtige bloedvlek ten eeuwigen dage de geschiedenis van het Fransche koningschap besmet —• de Parijsche bloedbruiloft — was in de Nederlanden bekend geworden en, als een pletterende knodsslag, Oranje op het hart gevallen. Het Hugenotisme, op welks toegezegde hulp tot ontzet van Bergen met recht zoo ten volle was betrouwd, lag thands zieltogende aan de voeten van den verachtelyken Karei den Negende, — nevens wien een negerkoning van üahomy wit wordt als sneeuw — en van zijne nog verachtelyker moeder Catharina de Medicis. Binnen de enge tijdruimte van drie dagen en drie nachten waren, volgends juiste opgave,1 in Parijs-alleen zeven duizend wel bekende personen omgebracht, behalven het aantal onbekenden die in de Seine werden geworpen; en een Spaansch verslag — nog aanwezig in de archiven van Simancas — begroot het getal der vermoorden, tusschen de nacht en den middag van dien vreeselyken vier-en-twintigsten Augustus binnen de muren van Frankrijks hoofdstad gevallen, op »mas de cinco millequot;, waarmee de opgave van den Portugeeschen Gezant by het Fransche hof overeenstemt.
284
Wat toen voorzeker nog onbekend was — byna had ook de Neder-landsche Adel een slacht-offer op dat reuzen-altaar van het godslasterend fanatisme moeten leveren, in den destijds nog zou goed als onbekenden, maar vervolgends weldra alom beroemden Heer van Ruart, Lodewijk
• Verklaring van llaton.
1
li
ll'i 1(1
J
Öl
a i i
1
' lil
V'ïïAA'ï
.■{ :
i [
285
Was ooit iemant gerechtigd om de dichterlyke schepping der heidenen en kabalisten — den goeden genius, den persoonlyken beschermgeest, als bewaar-engel den ouden christendomme binnengesmokkeld — op gezach eener wondervolle ervaring tot een geloofs-punt te verheffen, dan mocht het deze strijdbare held der Zeeuwsche wateren wel geweest zijn.
Held der Zeeuwsche wateren — aldus mag Lodewijk Boysot worden genoemd, al valt het niet na te sporen op welken grond Van Meteren en een ander geschiedschrijver hem uit Zeeland herkomstig rekenen, niettegenstaande hy te Brussel geboren werd, waar zijne ouders, Pierre Boysot en Louize Tisnacq , toenmaals verblijf hielden.
Met zijn edelen en onverschrokken broeder Karei stond hy reeds vroeg in de rij der kampioenen voor Neêrlands vrijheid, en het mag wel als ontwijfelbaar worden aangenomen dat hy, even als gene, lid van den Adelbond was, al geven de lijsten, door het verzwijgen der voornamen, daaromtrent geen volkomen zekerheid. Karei, en zelfs diens gemalinne Maria de Fonseca, werden door den bloedraad ingedaagd , en het is Lodewijk — die Margareta van Dorp gehuwd had — waaischijnlyk weinig beter gegaan; maar zy-allen hielden zich buiten het bereik der gretig uitgestrekte klaauwen van het roode ondier.
B O Y S O T.
In Augustus 1572 bevond hy zich te Parijs, 1 en het vermoeden ligt voor de hand dat hy er belast was met een zending aan de Hugenoten.
Hy was slechts gekomen om hun ondergang te aanschouwen.
Hy woonde de verschrikkingen by van dien ontzettenden moord, wiens ijzingwekkendst verschijnsel de koude orde, de regelmatige verdeeling van wijk tot wijk was, waarmee de woedende slachting werd geleid en volvoerd, terwijl Anjou, de groote beul, op de brug Notre Dame stond, en van daar zijne bevelen gaf. Hy zag die tallooze scharen van moordenaars, geteekend met witte kruisen op hunne hoeden en mutsen, hetgeen, volgends den Pauselyken Nuncius te Parijs, //een zeer schoon effectquot; maakte. Met een anderen ooggetuige — de Thou — kon hy schrijven: //Geheel de stad was een tooneel van afgrijselyke slachting: alle pleinen, alle straten weergalmden van het getier dier razenden, naar alle zijden heenstormende om te moorden en te plunderen ; nergends werd iets anders gehoord dan de jammerkreten van hen die reeds waren doorstoken, of die het moordtuig tegen zich zagen opgeheven. Men zag niet dan dooden, uit de vensters geworpen; de vertrekken en binnenplaatsen der huizen lagen vol lijken, en onmen-schelyk sleepte men ze langs de straten door het slijk. De straten liepen zoo vol bloeds, dat het zich tot stroomen vormde; een ontelbare menigte menschen — mannen, vrouwen, kinderen, en vele zwangere vrouwen — werd geslacht.quot;
Waarschijnlyk bleef hem het vloekwaardig tooneel verborgen van Koning Karei den Negende-zelf, die, uit zijn kamer in het zuidwestelyk pavilioen van het Louvre,2 met een jachtroer op de vliedende Hugenoten vuurde, bloeddorstig krijtende: //Schieten, mort-Dieu! zy vluchten!quot;
Misschien vernam hy liet boosaardig straatgeschreeuw van den moordzieken Maarschalk Tavannes: //Doet aderlatingen! Doet aderlatingen! //Dat is zoo goed in Augustus als in Mei!quot;
28ö
De opgave dot hy den Prins van Oranje binnen Roermond hielp, en Mechelen bewoog om de poorten voor hem te openen , is derhalvcn bwijden de waarheid.
ten onrechte. Het wordt gestaafd door de getuigenissen van twee tijdgenoten, BrantOme en d'Aubigné, de een katholiek, de ander protestant — behalven die van Simon Goulard —, en door de bevestiging eens honderdjarigen grijzaarts, die aan den jongen Tessé — later Maarschalk — verklaarde dat hy-zelf het roer geladen en herladen had. — Coquerel. Jr.
B O Y S O T.
Mooglyk heeft hy ook de uitvoering aanschouwd van het noodwendig geworden bevel tot opruiming der de wegen versperrende en tot bederf overgaande lijken, en zag hy die karren, beladen met doode lichamen van vrouwen en meisjens, mannen en kinderen, van allerlei rang en stand, die werden heengevoerd naar, en ontladen in de rivier, wier oppervlakte met lijken als bevloerd, en gants en al rood was van bloed.
Maar wat zekerder is — te midden dezer god-onteerende gruwelen geraakte zijn eigen leven mede in gevaar. Vol verraders als het razende Parijs op dat oogenblik was, ging ook zelfs de vreemdeling er niet veilig meer, en men is soms geneigd, om te gelooven aan een dierlyk instinct, dat — even als een tyger zijn prooi — kon rieken of men het kerkelyk avondmaal gebruikte onder den vorm van brood, of onder dien van een ouwel. Zoo dan werd ook Boysot aangegeven als Calvinist, en in gevankenis geleid, wat gelijk stond met een onherroepelyk doodvonnis. Maar ziet •— schoone tegenstelling met den priester Haton, die durfde zeggen: //Het was een genade Gods, dat de Koning, hoe //jong hy ook ware, al zijne zaken zoo goed voor den Admiraal Coligny //wist te ontveinzen, zonder zijn geloof te krenken of zijn geweten te //bevlekkenquot;; schoone tegenstelling met den legataris Capilupi, die met opgeruimdheid de verklaring gaf: //Alzoo het feestdag was, lag hierin //de oirzaak dat het volk van Parijs te beter gelegenheid had om zijn //tijd te besteden aan het dooden van zulke rnenschen, en het plunderen //hunner havequot;; schoone tegenstelling met den Pauselyken Nuncius Salviati, die aan den Kardinaal-Sekretaris van Staat te Rome melding maakt van het mirakel eens meidoorns, die, //voor eenige maanden geplant op het kerkhof van het klooster waar de weezen der Hugenoten zijn verzorgd sedert den moord, plotselyk in bloei is gekomenquot;; schoone tegenstelling met Bisschop Panigarola, die het in zijn prediking roemde als een godgevallige daad, //dat de Koning in een uchtenstond, en met een enkel woord zijns monds, al wat tusschen de Garonne en de Alpen, tusschen de Rhone en den Rijn woont, gezuiverd hadquot;; schoone tegenstelling met den Kardinaal van Lotharingen, die te Rome een dankmis deed, in tegenwoordigheid van den Paus en drie-en-dertig Kardinalen, en daarna een inschrift ter heuchlyker memorie deed griffelen boven de deur der kerk van den heiligen Lodewijk van Frankrijk; schoone tegenstelling bovenal met de laaghartige handeling van Paus Gregorius den Dertiende, die in pontifikaal een processie
287
B O Y S O T.
hield, van de kerk van sint Marcus tot aan die van sint Lodewijk 1 — eenige eenvoudige monniken trokken zich het bange lot des vreemden ketters aan. De hoede dier onbekende brave mannen, die, meer waarachtige christenen dan de Paus-zelf, aan Christus gelijk handelden in den geest der hoogste en alle kerkelyke vormen uitsluitende Goddelyke wet; /'Hebt uwe naasten lief als u-zelfquot; — behielden den Nederlander by zijn leven niet alleen, maar bezorgden hem bovendien zijne vrijheid te rug.
Dat nu echter de massa der afschuwelyke indrukken een enkel zieltreffend verschijnsel van betere richting overwoog: dat Boysot, in Nederland te rug gekeerd, met nog gloeiender yver de party des vriends van Coligny tegenover die des //broedersquot;2 van Karei den Negende koos, is natuurlyk voor ieder menschelyk gemoed, dat onbevangen ademt buiten de bedervende atmosfeer van een bekrompen dogma. Zoo dan droeg wel niemant den blaauwen geuzensluier3 om den hoed met meer ingenomenheid, met warmer zucht tot daden dan hy — en de toekomst zou er van gewagen, met hoeveel onverschrokkenheid hy zijn leven voor Neêrlands onafhankelykheid in de waagschaal zou stellen. Albaas opvolger Requesens zou, hoe bitter en zich ondanks ook, gedwongen worden om in hem //den vaillanten Admiraalquot; te erkennen , die de Spaansche vloot onder het oog van 'sKonings Stedehouder-zelf vernielen kwam; Andwerpen zou zonder vreeze den naam niet kunnen noemen van den Geuzen-admiraal, die onder den rook dier stede den Vlootvoogd zijner vijanden, Adolf van Haemstede, gevankelyk kwam wechvoeren;
388
Wat beteekent nu het gezegde van den abbe do Segur, «dat geen priester deel had aan den Bartholomeus-moord ?quot; — Coquerel. Jr. Ook is hot oen jammerhartige ontschuldiging, dezer dagen beproefd, om te wijzen op een fraze in Karols brief ann den Paus, waarin hy hot den glimp gaf nalsof de Hugenoten eene samenzwering gesmeed haddon ; dat hot volk by het ontdokkon daarvan de Hugenoten had vermoord, en dat hy en zijn rijk aldas aan een groot gevaar ontsnapt waren.quot; — Had de toenmalige Stedehouder Gods op aarde zóo bitter weinig doorzicht?
By den veldtocht van 1568 kwam dit als voldteoken by 's Princen krijgslieden in gebruik.
B O Y S O T.
de geprangde Leyclenaars zouden ten eeuwigen dage den naam roemen des helds, die hun, dwars door te vernielen schansen en te doorsteken dijken, verlossing en voedsel brengen zou; het benarde Zieriksee zou de nagedachtenis vieren van den onsterfelyken zeeman, die het zijn leven tot ontzet zou offeren; en eindelyk — Oranje-zelf zou hem een schitterend grafschrift schrijven in de getuigenis : vLequel je regrette surtout, pour l'avoir trouvé vaillant gentilhomme et trés affectionné au bien de la cause commune.quot; 1
Intusschen, ondanks het byna hopeloos geworden vooruitzicht om zijn broeder te kunnen ontzetten, was Oranje nu toch te ver op den weg naar Bergen voortgerukt, om thands de raarsch zijns legers te kunnen staken, wliy, wien 't een zyner puykgaaven was, de wissel-valligheit der wereldsche dingen deur en weêrdeur te kennen, en voor vasten reeghel te houden dat een yverigh volharden doorgaands alle teeghenspoedt verduurt, en door 't afmatten de dwersdrift te booven staat,quot; meende, in stede van nu te rug te trekken, veeleer het uiterste te moeten beproeven. De stemming zijner krijgslieden, die voor het oogenblik nog willig en gemoedigd was, gaf hem bovendien de kans eener overwinning, wanneer Fadrique zich tot een veldslag liet bewegen, of daartoe ook maar op deze of gene wijze gelegenheid gaf. üerhalven aan geene ontmoediging, hoe natuurlyk die ook mocht zijn, een enkelen voetbreed gronds gegeven: geen «te rugquot; — maar een '/voorwaart!quot;
En zoo rukte hy dan voort tot op de heuvelen die zich naar Valencijn strekken, een kleine mijl van Albaas legerkamp, vanwaar //hy op den achtsten van Herfstmaandt de veltontdekkers des vyands in 't oogh kreegh,quot; ongeveer vijf honderd paarden sterk.
Nu gold het om al aanstonds een stouten greep te doen, en den zijnen door een vroom feit van wapenen — een goed omen voor den bygeloovigen soldaat — vertrouwen op de toekomst in te boezemen. Te dien einde deed hy vier honderd ruiters opzitten, en de man wien hy rustig het bevel daarover toebetrouwde, was zijn jongste broeder
289
Zie verder Bylagc T.
W. J. HOFDIJK, ORANJE.
29Ü
Niet voor de eerste maal was het dat deze heldhaftige jonkman — den vijftienden Oktober 1541 op den Dillenburg geboren — den Spanjaard met lierheid onder de oogen zag. Aan geletterd onderwijs ontbrak het hem zoo min als een der andere kinderen van de edele Juliana van Stolberg, maar het blinkende harnas had voor hem een grooter aantrekkelykheid dan de lederen boeksband. Negen-en-twintig jaren telde hy, ' toen Oranjes eerste vmchtelooze bevrijdingstocht in de Nederlanden plaats vond, maar ook toen reeds was hy met Graaf Lodewijk aan zijns oudsten broeders zijde; en na den ongelukkigen afloop waren zijne vingeren te veel der grepe van het zwaard gewend , dan dat zy daarvan eensklaps konden afhouden.
iDicn Hendrik, nog zoo jongquot; —
zoo als de onsterfelyke Dichter van den //Slag by Nieuwpoortquot; zingt — klopte het harte hoog voor krijgsdaden, ten gevolge waarvan hy zich nog in Frankrijk by de strijdende Hugenoten bleef ophouden, ook nadat Oranje reeds naar Duitschland vertrokken was.
De tijd van dat verwijl kan voorzeker nief lang worden genoemd, maar de opmerksame Nassauer maakte hem zich ter ontwikkeling van dc hem aangeboren gaven zoo voortreffelyk ten nutte, dat de diepzinnige
GRAAF HENDRIK.
Zwijger slechts vier jaren later gants niet het wijze hoofd schudde over de krijgskundige raadgevingen des jongeren broeders.
In hoeverre hy deel had in de beraadslagingen over den veldtocht van twee-en-seventig, is niet bekend, maar wel blijkt het dat hy zijn broeder reeds van den aanvang af vergezelde, daar hy by den overgang van Gelder — in de laatste dagen van July — //die vom adell und die bourgersquot; namens Oranje den eed afnam. Openbaar is het schitterend aandeel dat hy in de uitvoering daarvan genomen heeft. En hoedanig ook do uitslag geweest is — hem komt de erkenning der glorie toe, dat hy de Nassausche Petrus is geweest, die toenmaals den Spaanschen Malchus het oor heeft afgehouwen.
Zooals Adolf van Nassau by Heyligerlee, [stormde Hendrik van Nassau by Bergen aan het hoofd zijner ruiterij — vier kornetten sterk — op den vijand in. Zooals Adolf van Nassau by Heyligerlee, joeg Hendrik van Nassau de vijanden voor zich heen, en wel //met sulcke fortsequot;, dat zy op hunne verschansingen te rug stoven, en daar binnen den vollen schok van een heftigen paniek deden ontstaan, //want sy meenden vooreerst dat de Prince met zijnen gehelen leger aldaer was.quot;
291
Ongelukkig genoeg was dit laatste niet zoo — en het behaalde voordeel leverde niet meer op dan een lauwerkrans om de golvende lokken van den jongen held, die slechts zestien zijner krijgers verloren had. Hoog, gewisselyk, klopte hem het harte onder het harnas, toen hy tot zijn broeder te rug reed — maar voldaan was hy nog in geenen deele. Zijn blik was door de ervaring alreeds te goed gescherpt, om in de houding der vijanden niet te verkennen //datse met vrese bevangen waren.quot; Daarom was hy naauwlyks weergekeerd en uit den zadel — ja waarschijnlyker zelfs nog opgezeten —, of hy ried zijn broeder om geen oogenblik te verliezen, maar den Hertog terstond slag te leveren.1Oranje, den gantschen toestand verstaande, was zonder verwijl gereed; zijne trommels roffelden, zijne trompetten bliezen, en de rustige korenmolen , die daar zoo gewoon was om boven de hoogte dier heuvelen vredig zijne wieken te doen zwaaien, zag zich plotselyk tot op een geruimen afstand omringd van glinsterende speeren, musketten, en zwaarden, die de Spanjaarden, daar gints beneden rondom Bergen gelegerd, tartten ten strijd.
Zie verder Bylage ü.
ORANJE,
Maar het guustig tijdstip was verloren gegaan, Albaas benden waren bekomen van den eersten schrik, en zijn ijzeren krijgstucht had er de verwarring weder volkomen tot een staat van onverschrokken orde te rug gebracht. Vier jaren geleden had hy zijnen door hem gants niet gering geschatten tegenstander overwonnen door zich steeds binnen zijne verschansingen te houden; hy paste dat uitstekend bevonden middel thands op nieuw toe — en de uitslag bezorgde hem al de glorie eener overwinning. Er werden thands, even als toen, Veld-oversten en Hoplieden onder zijn banier gevonden, die het zich een on-eere rekenden om aldus werkeloos binnen logge omwallingen te liggen, terwijl daar buiten een tergende uitdaging schalde, door niets dan kanonschoten beandwoord. Doch ook dezen bevredigde hy door hun een les te laten geven — ofschoon met volkomen te waardeeren krijgsmans-trotsch verklarende, dat hy niet was gekomen om Oranjes wil te doen, maar om zijn eigen zin te volgen. Hy liet dan een deel zijner musketiers uitrukken, om het met dat saamgeraapt gespuis van huurlingen eens rebellen op te nemen. Oranjes oog moet hebben getinteld, toen hy die Spaansche vendels zag wapperen: want hy voedde nu een oogenblik de hoop dat Alba zich zou laten verlokken tot een veldslag. Terstond deed hy een deel ruiters opzitten en den Spanjaard tegendraven — en zijne gehuurde zwaarden deden princelyk hun plicht. Wakker stormden zy op hunne uittarters aan; heftig deden zy hun de scherpte des zwaards gevoelen, en met felheid dreven zy hen binnen de beschutting der verschansingen te rug.
Na dien onvoordeeligen uitslag mag wel het oog des Hertogs van zelfvoldoening hebben geschitterd; toen mag hy wel hebben herhaald aan zijne Veld-oversten, wat hy reeds zijn zoon Fadrique te verstaan gaf: //dat de Prins van Oranje geen vijand was dien men te gering moest schatten !quot; — En juist om die oirzake hield hy nu zijn kamp gesloten, en //nieinant en vertoochde sich uyt hare trencheën.quot; De Hertog had zijn ouden bondgenoot wel herkend: 's Princen geldgebrek, de onomkoopbare voorbode van een leger-afdanking. Daarom ook volhardde hy in zijn stelsel van verdedigenden weer; en toen Oranje een krachtigen aanval op de verschansingen deed, had die pooging niet dan een ongelukkigen uitslag, en zagen de bestormers zich genoodzaakt om met een niet gering verlies, zoowel van officieren als van soldaten , af te deinzen.
292
ORANJE.
Vurige gestellen in Albaas heir vonden dien toestand nochtans onuitstaanbaar, en zy hijgden om het behaalde voordeel door eenige stoute daad voort te zetten. Juliaan Romero, wiens heldendegen toen nog niet was bezoedeld met het weerloos burgerbloed van Naarden, verkreeg wdoor groote instantiön ende bedenquot; eindelyk van den Hertog vergunning //om een camisade te mogen hasarderen op des Princen leger dien zelfden nacht.quot;
En binnen 's Princen leger was men verre van dat te vermoeden. De wachten waren er uitgezet, en de krijgslieden daarop rustig. Op zijn veldbed, in de hoofdtent, sluimerde de Aanvoerder, maar, volgends zijne gewoonte, gewapend; een kleine hond sliep in zijne onmiddelyke nabyheid, en daar buiten bevond zich, evenzeer als naar gewoonte, een lakei met een gezadeld paard.
Aldus wordt het middernacht. De oude molen staart immer zwijgend van de hoogte zijner heuvelen, en de torens van Bergen verliezen zich in het donker.
By zooveel stilte zou een schildwacht, zelfs op de uiterste buitenpost, wel een neiging tot dommelen kunnen gevoelen, of ten minste, leunende aan zijn speer, zich tusschen waken en droomen kunnen verliezen. En van zulk een kleinigheid kan weder het leven eens aanvoerders afhangen, ook al ontwapent hy zich niet wanneer hy zich tot slapen legt op het veldbed binnen de stille wanden zijner tent. In dat geval is het byzijn van een hond, zelfs — of misschien byzonder — wanneer hy behoort tot het ras der kleinen //met cromme neusenquot;, gants niet verwerpelyk.
Rondom de Prineelyke hoofdtent is mede alles sluimerend; beweeg-lyke stalmeesters zijn even vast ingeslapen als bedaarde sekretarissen: éen adem van rust gaat over allen. Maar de kleine hond met den krommen neus wordt door een ander instinct geleid — en zoo verneemt het oplettend gehoor des waaksanien diers weldra een gerucht van verre, dat allen anderen ontgaat. Naderend als een uitschietende stormvlaag, gonst dat geluid tevens als het bruisen van een wilden stortvloed die door een dijkbreuk barst, en stuwt als neveligen damp een benaauwend voorgevoel van dreigend onheil voor zich uit. De ooren spitsende, wendt de trouwe wachter te gelijk een vragenden blik naar zijn meester — en deze slaapt vast, vast gelijk het rein geweten.
Door een angstig gehuil tracht het kleine dier thands zijn bezorgdheid te doen verstaan — doch de vermoeide Vorst slaapt vast, vast gelijk de goede daad na volbrachten arbeid.
ORANJE.
Maar nu is het alsof de sclmimende stortvloed met donderend ge-druisch te midden van het legerkamp neerbruist, terwijl een rood
schijnsel door de reten der tentwanden naar binnen dringt..... en als
in wanhopige pooging om toch zijn meester te redden, springt liet edele dier huilend en krabbend op het gelaat des slapenden.
Thands ontwaakt Oranje, en overeind springende, herkent hy tevens terstond in dat onstuimig wervelend rumoer den wilden krijgsstorm die hem en de zijnen plotselyk is overvallen. Met de snelheid eens bliksems is hy de tent uit, te paard — en gered nog op het uiterste oogenblik: 1een zijner stalmeesters, die dadelyk na hem in den zadel springt, valt onder de lanssteken der Spaansche soldeniers.
Want dezen waren het, die als een nachtelyke orkaan 's Princen legerplaats hadden besprongen. Romero had zijne ure goed, zijne maatregelen even juist als snel gekozen. Tegen middernacht waren drie afdeelingen musketiers en piekeniers — witte hemden over hunne rusting dragende, ter onderlinge herkenning in de duisternis — Albaas verschansingen uitgerukt; hadden al de wachtposten verrast en nedergesa-beld, en woedden dus plotselyk als vreeselyke verderf-engelen te midden hunner van schrik en sluimerroes duizelende en verwarde vijanden. Dwaaslyk echter hadden zy tevens vuur geworpen in de stroohutten van den soldaat, en die vlammen, lichtende over het tooneel der slachting, gaven nu al spoedig het verschil tusschen vriend en vijand aan, en boden te gelijk den beraden Oranje de gelegenheid om met snelheid de verwarring te herstellen, en zijne krijgslieden in gesloten massa tegen de overrompelaars te verzamelen en aan te voeren. Romero, te vreden over zijn behaalden triomf, en meer dan vier honderd van 's Princen manschappen hebbende doen vellen, begreep dat thands zijn tijd van aftrekken gekomen was. Oranje, eenmaal de orde weder meester, toonde zich terstond zijn onverwelkbren roem als uitstekend veldheer waardig. Plotselyk deed hy den stroom van het aandringend geweld keeren. Eer de tot hiertoe nog steeds voortstormende overwinnaars het vermoedden, werden zy plotselyk op hunne beurt aangevallenen, en
«lek hebbe den Prince dickmaol hooren seggen, dat (soo hy meentj ten hadde een hont geweest, hy hadde gevangen geweest. — 'T is waer dat altijts daeromme de Prince tot sijn sterfdaeh toe altijts een hont van die rase hiel. De meestendoel van dese honden waeron cleyn, met cromme neusen; vele ooek van sijne Edelluyden en van sijn huys voyden oock altijts van dese hondekens.quot; — Roger Williams.
ORANJE.
zagen zy hunne lansen en zwaarden niet slechts gekruist, maar ook gekeerd. De slachting had een einde, het gevecht ving aan, en ontwikkelde zich weldra tot een feilen strijd. Flikkerden de vlammen der brandende stroohutten nog met even laaien gloed tegen den nach-telyken hemel, en straalden zy immer heur rood licht over de van wapenrumoer weerschaterende legerplaats — het waren nu de Spaanschen die zich de scherpte van het staal op de borst zagen gericht, en het //Princevolckquot; teekende menig wit hemd met het purper van een doodelyken rozekrans. Het is nu de wraak over de verslagen broederen die het felste wapen voert, en de wraak schrijdt meestentijds met haastigen tred. Ofschoon Romero dan ook tijdig den aftocht beval, //en niettegenstaende alle de goede ordre, die hy gegeveu hadde, soo verloor hy nochtans vele van sijn volk, die gevangen of doodgesmeten wierden.quot;
De overwinning bleef alzoo aan Oranje — maar de zegepraal gewerd toch Alba: //dcse camisade versloech de arme hoochduytsen soo seer, dat de Prince blyde was alle middelen te soeken die hij mocht, om te vertrekken, ende dat hoe eer hoe liever, vreesende dat sijne ruyters haere oude gewoonte souden gcbruycken van geit te roepen, 't welk hij niet en hadde.quot; Romeroos //camisadequot; voltooide wat de Sintbarthels-moord ten opzichte der Nederlandsche zaak had aangevangen; er was niet //luttelquot; — er was te vóel by gekomen, om niet het getrokken zwaard des Bevrijders //weder machteloos in tie schede te rug te drijven.quot;
Niets dan de aftocht schoot Oranje thands over, en, nadat hy Grave Lodevvijk den droeven raad had doen geworden om te kapituleeren, ving hy dien aftocht ook aan. Maar — moest hy erkennen geslagen te zijn — verslagen was hy niet. Te midden der onheilspellende voorteekenen had hy reeds den blik gevestigd op de bemoedigende stralen van een beter gestarnte. //Cependant je suis délibéré, avec la grace de Dien, m'aller tenir4en Hollande ou Zelande et icelle d'attendre ce qu'Il luy plaira de fairequot;, schreef hy op den vier-en-twintigsten September uit zijn kamp te Geel aan zijn broeder Johan — en hy gaf gevolg aan dat voornemen. De ervaring had hem geleerd — en in den laatsten tijd wel niet op het minst — wie zy waren die even trouw- als kloekhartige Hollanders en Zeeuwen. Hy begon het te gevoelen dat daar, in dat volhardende volk, de geest van den weerstand
295
ORANJE.
tegen den ellendigen onderdrukker zich het krachtigst had saamgetrokken. Hy kende den geest der getrouwen in die gewesten , waar sterker dan ergends de leuze gold, die vier jaren later als een vrolyk volkslied door de straten van Gend zou klinken:
»Kraemt op, gy Spaensehe natie!
«Kick roept; gaet heen na Spaugiën,
»Met wereken ongeveert,
«Want appelen van Oraengiën «Zijn hier seer wel begeert!quot;
Op den achttienden Oktober binnen de muren van Zwolle, was hy twee dagen later te Kampen, van geheel zijn leger — uit geldgebrek , en onder het doorworstelen van vele raoeielykheden afgedankt — behalven eenige Edellieden, niet meer dan ongeveer sestig ruiters in zijn gevolg tellende.
Niet, derhalven, als een machtige bondgenoot, van krijgsbenden omstuwd, maar veeleer als een verlaten balling, stond hy daar aan de overzijde der Zuiderzee. En toch wachtten de Hollanders niet af dat hy tot hen zou komen, maar zy spoedden zich hem tegen: naauwlyks wist men te Enkhuizen van zijn verblijf, of de vaderlandlievende Burgemeester Pieter Luytges Buyskes — door huwelyk verwant aan die brave Semeynen, die zoo bedrijvig waren geweest in den overgang der stad tot 's Princen zijde — stak met eenige galeien de Zuiderzee over.
Reeds het vertrek dier bodems werd met gejuich begroet; maar de vreugde binnen Enkhuizens muren klom ten top, toen de oranjewimpels de breede haven weder naderden, en de beminde Vorst, »de algemeen geliefde Stadhouder,quot; uit het vaartuig steeg, en den wal betrad. De geele Oktoberzon bescheen er wèl een oranjedag! De Goeverneur Sonoy en de Enkhuizer Magistraat waren daar om hem plechtig te ontfangen en te vervvellekomen — maar van cierlyke plichtplegingen kon hier geen sprake zijn, want aan het gejubel des opgetogen volks scheen geen einde te komen. Gewis — daar gints aan de kimme ten zuiden kon ieder oogenblik de vreeselyke Hertog opdagen, met zijn leger van duizenden die Holland verpletteren moesten — maar Willem van Oranje-alleen, hy, de strijder wpour une idee, une conviction, voor een beginsel des geestes, voor eene overtuiging des harten, voor
•296
ORANJE.
geloof en gewetenquot;, was meer, dan duizenden en duizenden in een heir der heirscharen gelden mogen.
En het volk gevoelde dat; en, wijzer dan de verdwaasde Jemzalem-mers weleer, was het gretig om zich te scharen onder de wieken die zich zoo rustig ter hunner bescherming kwamen uitspreiden.
Dat tooneel te Enkhuizen, by de landing des grooten Zwijgers, was geen gekocht vuurwerk, waarby elke verrassing toch eigendlyk voorbereid, iedere schittering en elke knal, hoe donderend ook, met geld betaald wordt: — het was de uitbarsting van dat onuitsprekelyk betrouwen, dat een gemarteld volk alleen in zijn plotselyk opgedaagden redder stellen kan. Al die harten daar werden klein en smolten wech in het eene hart dat zy tegenstroomden, en dat zy daarmede nog zoo oneindig vergrootten. Geen aanspraken, geen redevoeringen — meer dan dat, duizendmaal meer: snikken en tranen, van oud en jong, van arm en rijk, van gering en edel, te zamen een kroon van paerlen, zooals geen Vorst der aarde ooit schooner gedragen heeft. Men had dien van zielevreugde schreienden burgers wel mogen toeroepen: //Ecce homo!quot;.... want in dit treffend oogenblik begaf hun zelfs alle strakheid van het Calvinisme, en een aantal hunner boog de kniën voor den gekomen helper als voor een Halfgod.
Met de in die dagen zoo wechsleepende tong van Datheen trilden de woorden des Psalmzangers als een verwerkelykte profecie in hun ont-fankelyk en diepbewogen gemoed:
i/Godt verstiet 't huys Josephs doa uytverkorcu,
En den stam Ephraïm in sijnen tooren,
En nam Juda; dat sijn huys daer soud' wesen,
Op Zion den bergh van hem uytgelesen,
Daer hy zijn wooningh ende sijnen throon Heeft opgericht, seer cierlick en seer schoon.
oSijn wooninge heeft Godt de Heer gepresen,
Voor eeuwighlick seer wol gegront mits desen,
Soo vast als de aortbodem staet na ton tg den;
En uyt sgn volck verkoos hy met verblijden
David sijn knecht, daer hy do schaepkens kleyn Gehoedet heeft op 't velt'in 't groene plein.
nOodt nam hem daer hy de schapen moest weyden,
En beval dat hy 't volck soude geleyden,
| Eu Israël sijn erfdeel wel bewaren:
't Welck gedaen heeft David sijn trouw dienare,
Hy heeft dat volek met verstant en wijsheid Geregeert en gevoed in heyligheyd.quot;
W. J. HOFDIJK , ORANJE. «^8
297
ORANJE.
Ziet — wanneer Oranje reeds niet by zich-zelf had gezworen om Nederland te redden van den Spaansehen bloeddwang — in Enkhuizen had hy het moeten doen; maar die heilige gelofte bestond reeds by hem.... eu hy heeft niet alleen princelyk, maar ook koninklyk woord gehouden!
En de groote havenstad van het Noorderkwartier stond in de betuiging barer uitbundige vreugde niet op zich-zelf. Van Enkhuizen reisde Oranje naar Hoorn, van Hoorn naar Alkmaar, van Alkmaar over de Waterlandsche steden naar Haarlem, om aldaar met de Staten van Holland en Westfriesland orde te stellen op de regeering, en maatregelen te beramen ter bevordering van het gemeene best.
Die reistocht was een ware triomftocht. Waar hy verscheen, daar beierden de klokken over dag, daar vlamden de teertonnen by den avond; en ofschoon de laatste dagen van Oktober, en de eerste dagen van November zich ook mochten kenmerken door een felle koude — de Hollandsche harten werden daar luttel van gewaar, verwarmd als zy zich gevoelden door den frisschen Oranjegloed die hen doortintelde.
Van dit oogenblik af, werpt de Nederlandsche balling den pelgrims-esklavein van zich, en treedt hy in de waereldhistoric op in het purper van een Nederlandsch Vorst, wien het geenszins aan een rijkdom van onderdanen ontbrak. Waar Noordholland een vlag zag wapperen van ieder anderen toren dan van dien van Amsterdam, was dat met het Princelyk rood of oranje in top. In Zeeland mocht men dat, met uitzondering van Middelburg, even zoo goed zeggen. In de andere provinciën hadden — ten deele vrijwillig, ten deele door de wapenen der zijnen — Amersfoort, Bolsward, Bommel, Bredevoort, Deutichem, Doesburg , Dokkum, Elburg, Eraneker, Genemuiden, Grol, Harderwijk, Hasselt, Hattem, Kampen, Lochem, Makkum, Oldenzaal, Sneek, Staveren, Steenwijk, Thiel, Vollenhoven, Workum, Zutfen, Zwolle, en eenige andere plaatsen zijn gezach erkend.
Gewis — veel hiervan ging vervolgends nog eenigen tijd verloren; maar alles, en nog veel meer daarby, werd ook allengs weder herwonnen. En boven alles — de groote Held der Vrijheid had nu vasten voet gezet op den Nederlandschen bodem. Thands niet meer van verre, maar te midden van het volk dat hy lief had en waaraan hy zich geheel ten offer bracht, ging hy waken over hunne belangen, en sloeg, het oog ten hemel geheven, de breede vleugelen van zijn
298
O R A. X J E.
krachtig genie beschermend over hen heen. Zware wolken dreven nog door het luchtruim; de storm woedde nog fel, en er vertoonde zich geen enkel voorteeken van bedaring. Maar toch was die herfst van 1573 een keerpunt in Neêrlands geschiedenis. Oranje en zijn Keurvendel hadden niet te vergeefs alle krachten die in hen waren besteed; niet te vergeefs al hunne bezittingen opgegeven; niet te vergeefs vrouw en kinderen verlaten; niet te vergeefs bloed en leven in den stoutsten worp op het spel gezet. Het einde van den strijd was voorzeker nog niet — de aanvang van den triomf daarentegen wel gekomen: dóór hen, had in hem God den tuimelenden en oogenschijnlyk ontredderden vaartuige des Nederlandschen Staats thands een stuurman aan het roer geplaatst, die het met vasten blik, met zekere liand, en in stevigen gang, naar een uitmuntende haven koersen zou.
De nieuw verschenen star in Cassiopea, te dien dage aan den hemel schitterende, en die den astrologen zooveel inspanning bracht, mocht wel worden geduid als de starre des heils, opgaande over het Neder-landsch Bethlehem.
Met 1572 vangt Neêrlands nieuwe geschiedenis aan.
Van nu af in 't byzonder schoot de Oranjestam degelyke en diepe wortelen in den bodem van het levendig bewustzijn des Nederlandschen volks; niet door een gedroomd Goddelyk gezach, dat op den duur toch niet proefhoudend blijkt, zelfs waar het een drievoudige kroon draagt; niet door koude overeenkomsten, die noodwendig met de tijden moeten wisselen; niet door kille en niet zelden pedante grondwetten, die toch naar de behoefte der eeuwen gedurig herziening noodig hebben: — maar door het warmste betrouwen en de innigste sympathie, die door oligarchie en aristokratische demokratie soms konden worden overschreeuwd, door een roes-aanbrengend zoogenaamd patriottisme een korte poos konden worden bedwelmd — maar die nimmer kunnen worden uitgeroeid.
//Met God en Oranje!quot; was sinds de leuze —en onder die leuze ging het goed, ging het voortrefl'elyk: iedere stap daar buiten bleek by ondervinding niets anders dan een ernstige waarschuwing tot terugkeer. Wat Oranje en zijn Keurvendel hebben gewrocht, is en blijft nog altoos een krachtig voorbeeld voor het Nederland van alle tijden: voorbeelden van alles opofferende begeestering voor een groot beginsel; van mannelyken moed om het te verdedigen; van onwrikbare volharding om het ter overwinning te voeren; van ongeschokt betrou-
299
O 11 A N J J2.
wen op den eindelyken triomf, omdat het goed — en het goede uit God is.
Veel, ongetwijfeld, is er sedert geschied, waaruit rijke leering te putten valt voor Vorstenhuis en Volk beiden, ook uit verdeeldheid zelfs — want waar zijn de minnenden die nooit hebben getwist? Waar zijn de vurig-lief hebbenden, tusschen wie het der tweespalt niet soms gelukte om een enkele kiem te doen ontbotten, al komt het by het jongste bladvormen ook alreeds tot verdorren ? — Maar de liefde hereenigt altoos, onder hare eigene leuze; en de heilzaamste en heiligste leuze des Nederlandschen Volks was en bleef, en zij en blijve immer
300
BYLAGEN.
Toen Oudewater in 1575 door de Spanjaarden overmeesterd was, bracht Swieten het vervolgends weder ten tweedemale onder den Prins, waarby hy zich tegenover de bezetting met gematigdheid gedroeg. //Tan deze goede hoedanigheid — toen voorzeker schaars — was evenzeer een bewijs zijner vriendschap, gehouden met Nieolaas a Nova Terra, weleer Bisschop van Haarlem, docli die genoodzaakt was geweest zijn bisdom, ouder zekere voorwaarden, aan Godfried van Mierlo af te staan. Toen deze laatste aan die voorwaarden — afstand van eenige inkomsten — uiet voldeed, wendde; zich de ex-Bisschop aan Swieten, opdat deze zijne eischen by Oranje zou bevorderen. Hoe de zaak afliep, wordt niet gemeld.quot; Van die gematigdheid maakte de Magistraat van Gouda misbruik, toen zy in 1577 by zijne afwezigheid, en ondanks het protest der Staten, het besluit nam om er het kasteel neer te werpen, en daarby onbehoorlyk met zijn huisraad en andere goederen handelde.
Overigends diende hy den staat niet alleen in krijgszaken. In Oktober 1578 werd hy met eenige andere Heeren door Aartshertog Mathias naar Arnhem afgevaardigd, om zich met die stad over de gemecne opbrengst van gelden, ten beste des lauds, te verstaan. Een jaar later bevond hy zich als Afgevaardigde der Unie by den Prins en den Aartshertog, om de zaken dezer Vereenigiug by den Prins voor te staau. In 1580 was hy mede als Afgevaardigde der Unie nogmaals te Arnhem, over het behandelen van geldelyke aangelegenheden, maar moest nog dat zelfde jaar het door Eennenberg belegerde Oldeuzaal helpen k verdedigen, hetgeen echter, door de Spaanschgeziudheid der burgers, niet gelukte. Meermalen diende hy ook Oranje — omtrent wien hy de opdracht der soevereiniteit krachtig voorstond en bevorderde — in zaken van staat, tot diens byzonder genoegen. Hy overleed in 158-1 als Goeverneur te Gouda, en liet by zijne gemalin Josina van Naeltwijck eenige dochters en twee zonen, Adriaan en Cornelis, na, welke laatste in 1589 voor Heusden den heldendood stierf.
» Y I, AG E N.
304
Iu Juny 1578 aanvaardde Graaf Johan liet stadhouderscliap vau Gelderland, hem opgedragen naar aanwijzing van Aartshertog Matthias, en voorzeker niet zonder verlangen van Oranje, ten zegen voor Neerlands vrijheid. «Gelderland ware voor de Unie verloren, ja de Unie-zelf licht een hersenschim geweest, byaldien hier niet in dit tijdstip een schrander hoofd, die, gelijk Willem van Oranje in Holland, met moed en beleid den tijdgeest wist te leiden, met vaste hand het roer gegrepen had.quot; Met welke scliromelyke bezwaren hy daarby in den volsten zin des woords te worstelen had, blijkt uit een vertrouwelyk schrijven van zijn broeder, naauwlyks anderhalf jaar later, 10 November 1579. //Ik vrees dat ik het niet tot aan den Landdag zal kuimen uithouden, naardien ik zoomin van de Gelderschen als van de geünieerde Gewesten eenige betaling hoegenaamd heb ontfaugen, eu derhalven in de behoeften mijner huishouding niet langer kan voorzien, zoodat zelfs de bakker my na dezen dag geen brood meer leveren wil — maar ik bekom ook die gelden niet te rug, die ik ten behoeve van Gelderland van den Paltsgraaf heb geleend, zoodat, wanneer ik het niet binnen acht of tien dagen ontfang, ik hem met den eersten December mijn heerlykheid Siegen moet inruimen. — Omdat mijn kok gebrek aan voorraad heeft, moeten wy soms zonder te avondmalen het bed zoeken, en daar nu, wegends den slechten en byna dakloozen toestand van dit gebouw, en by gebrek aan voldoende brandstof, koude en honger lijden in een kleine en donkere kamer.quot; Toch waren het meer huiselyke dau staatkundige belangen die. hem in July 1580 uit Nederland deden vertrekken; //il quitta les Pays-bas, saus les abandonner;quot; waar hy kou bleef hy de belangen der Vereenigde Gewesten bevorderen,' en twee zijner zeven zonen offerden daaraan hun leven op. Zijn oudste. Graaf Willem Ijodewijk, was de beroemde Stadhouder van Friesland, de deelgenoot van Maurits krijgsroem, eu tevens de in vele opzichten voortreffelyke staatsman; in hem werd Graaf Johan de stamvader van het quot;Vorstenhuis Oranje-Nassau. Graaf Johan overleefde al zijne broeders; hy stierf op den achtsten Oktober 1606 te Dillenburg, in den ouderdom vau een-en-seventig jaren, diep door zijne onderdanen betreurd. Hy was driemaal gehuwd geweest. Zijn eerste gemaliu, de moeder van Graaf Willem Lodewijk, was Elizabeth van Leuchtenberg, zijn tweede Cunegonde Jacoba van de Palts, zijn derde — die hem overleefde — Johanna van Witgeustein.
Na het vertrek vau Alba keerde Culemborch in het vaderland te rug, en bood er den Stateu van Holland terstond ziju dienst aan. «Hij diende ze met alle neerstieheyt ende getrouwheyt; bleef hen eu Prins Willem, nietegenstaende hij genoeg/,aem gepriveerd was van alle cyge middelen, op siju eygen kosten, sonder eenige vergoedinge ofte recompensie contiuuelicken bij, tot dat die pacificatie van
in I.AGEN'.
Gent geniiickt werdo, sijiulc hetselvc allone syuo recompeusie tlat hij God kon danken dat Zijne kerke meer en meer begon te floreren, die vryheyt des vaderlants werd herstelt, die tyraunyc verdreven, ende dat liij, die met soo veel peryckelen, verlies, sclmde ende pyne hadde in die allereerste beginselen helpen aenvangen, so nyt den Hemel gesegeud werd.quot; Ofsehoon hy in Holland //niet of seer weiiiich1' gegoed was, vereerden de Staten hem uit eigen beweging «met de digniteyt van premier noble,quot; zoodat hy door de magistraat van Hommel niet zonder reden //een hooft van de Staten van Hollant''' werd geheeten. Hoewel hy veel bydroeg om Gelderland tot toetreding by de Gendsche Pacificatie te bewegen, trad hy-zelf tot de Unie van quot;Utrecht niet dan na eenige onderhandeling toe. In 1578 verwisselde hy zijne zitting ter Staten van Holland met die van Gelderland, waar hy ook zijn invloed deed gelden by het benoemen van Graaf Johan tot Stadhouder. Leycester, die hem tot lid van den llaad van State aanstelde, vond in hem een warm voorstander. In zijn hniselyk leven was hy sedert zijn tweede hnwelyk — met l'ilippa Sidonia van Manderscheit-Blankeuheim-Gerolstein — ongelukkig, zoodat de beide echtgenoten sedert 1580 van elkander verwijderd leefden. Hy rekte zijn zorgvolle loopbaan tot 1598, toen hy op den negeli-en-twintigsten September overleed. Op zijn sterfbed verklaarde hy: //Dat hy van alle zijne moeyte en arbeid //geen ander vergenoegen had gehad, dan dat de goede en gemeeue zaek trinmpheerde, //en dat hy nn verzekert was van niet te zullen sterven in handen van de Spaensche.quot;
Naauwlyks was hy iu den zomer van 1573 in het vaderland te rug gekeerd, of de Staten van Holland stelden hem tot hunnen Sekretaris aan. Een onderzoek naar de wandaden van Lumey en diens woeste Hoplieden iiad ten gevolge dat dezen hem scholden eu lasterden //voor een arch Papist,quot; ja zelfs zwoeren zich op hem te zullen wreken, en hem vogelvrij verklaarden. Hy week naar Xanten, vanwaar hy eerst omstreeks de lente van 1577 naar Haarlem weder keerde. Zijn heldere en onbevangen vrijzinnigheid berokkende hem onophoudelyk onaangenaamheden, te midden waarvan hy zich nochtans moedig handhaafde. Den fanatie-ken Calvinisten Arent Comelissen en Eeynier Uonteclock, predikanten te Delft, bracht hy een gevoelige neerlage toe iu een opendlyke //disputatiequot; te Leyden, April 1578, al werd zijn triomf ook gesmoord. Twee jaar later stelde hy als notaris een adres op aan den Prins, voor zijne Eoomsehe stadgenoten vrijheid van uitoefening hunner godsdienst vragende, hetgeen hem wederom op een verdediging tegenover Hollands Staten te staan kwam. Gunstiger werden dezen nochtans voor hem gestemd in het najaar van 1582, toen hy — door een Enkhuizer poorter ingelicht — hun de geheime lagen van Koning Pilips meedeelde, waarin zicii eenige Enkhuizers reeds hadden laten vangen, en hetgeen het verlies dier stad ten gevolge had kunnen hebben. In 1583 stopte hy der onverdraagsaamheid, in
W. J. HOFDIJK , ORANJE. 39
H V LAGEN.
de persoueu van prol'. Saravia cu der Haagsclie predikanten, op nieuw dcu mond, cji bleef sinds met woord en schrift jvereu tegen alle godsdienstige overheersching, van welk dogma ook. Verheven christen-wijsgeer als hy was, en in edelaardigheid zoomin als geleerdheid by den heiligste der Kerkvaderen achterstaande, woog hy reeds in di en tijd de sneeuwplok-lichtheid van het ounoo/ele //eeuigh waarachtigequot; der Gereformeerde, van het verwaande //alleen salichmakendequot; der lloomsche Kerk. Zijn grootsche strijd voor gewetens-vrijheid heeft hem tot een van de schitterendste heroën der menschheid verheven. Hy streed dien strijd tot in den herfst van 1590, toen hy te Gouda overleed. //Ick hebbc van Godt een ziele ontfangheu, die behoort quot;hem toe: indien ick die besitte als mijn eyghen, soo doe ick qualyck; maer //besitte ick die als (iodes, soo doe ik recht; 't is gheen eyghendom, hy mach die //verwerpen of behouden so het hem ghelieft, ick hebbe gheen claghen, maer (lod is //goet, hy doet niet dan goedt,ende sal mitsdien sijn goedt schepsel niet bederven.quot; Aldus sprak hy op zijn sterfbed; en geen voimelyke kanouizatie kan hem een aureool schenken, die zijn mannelyk schoon gelaat — waarlyk de verstoflelyking zijner schoone ziel—met een zoo heerlyken glans door alle eeuwen heen zal blijven omstralen, als deze de kern van het hoogste godsbewustzijn in zich sluitende belijdenis. De monnik Hildebraud en de monnik Luther zijn twee prachtige figuren in de waereld-geschiedenis; maar, voor wie naauwkeurig toeziet, staat Coornhert wel veel lager?
Oranje benoemde hem in lóTo tot een der negen llegeeringsraden, en droeg hem meermalen gewichtige zendingen op, waarvan hy zich steeds met yver en bekwaamheid kweet: zoo bevond hy zich in 1575 tc Breda en vervolgends in Engeland; in 1577 te Gend, en later te Utrecht, waar hy in 157!) ook de Unie teekende. Buys yverde ton sterkste voor de opdracht des Gvafelyken bewinds aan den Prins, cn begaf zich na diens dood in dienst der Staten van Utrecht. Onder Leycester — wiens zijde hy aanvaukelyk uit volle overtuiging getrouw was toegedaan — werd hy tot Ind van den Raad van State aangesteld, maar zijn volstrekte afkeer om met den dubbelzinnigen lleyngout in den Raad van Financiën te zitten bracht hem in groote ongelegenheid: langs slinkschen weg deed de vertoornde Graaf hem in hechtenis nemen, July 1586, waaruit hy eerst, als by oogluiking, in het begin van 15S7 ontslagen werd. Tijdgenoten als Graaf Johan cn Albada beschuldigen hem van losheid van zeden; latereu, als Kluit, hem in zijn geheel overziende, noemen hem een groot man — //en hy mag dit, in spijt van zijne gebreken, waarlyk genoemd worden, als iemant in wien vaderland cn Oranje een getrouwen vriend en helper vonden. Dikwijls was hy door den Koning van Denemarken en andere Vorsten genoodigd oin in hun dienst te treden, doch overtuigd dat het vaderland in die zorgelyke tijden zijn dienst behoefde, stelde hy voordeel en gemak aan plicht achter. Zijn roem als geleerde is ook buiten tegenspraak,quot; en
li v r, AOKNquot;.
307
daaraau had hy zijne benoeming tot curator der Leydsclie Hoogeschool te danken. Als lieer van Vliet en Kapelle hield hy meermalen verblijf op het liuis te Yliet — tussehen Ysselsteyn en Vinnen —, en overleed aldaar op deu dertieuden April 1594,
In het begin des volgenden jaars werd Treslong Admiraal van Holland, iu welke betrekking hy den Spanjaarden genoeg afbreuk deed om van 's Konings pardon, 8 Maart 1574, by name te worden uitgesloten. Twee jaren later benoemde de Prins hem tot Admiraal van Zeeland, als opvolger van Boysot, en vervolgends tot Superintendent van het Westerkwartier van Vlaanderen, in welke hoedanigheid hy met de vloot op de Schelde kg om te waken tegen den vijand, en een oog te houden op den Hertog van Aerschot, Bevelhebber van Andwcrpen, wiens gezindheid hein te recht verdacht voorkwam. Toen Panna in 1580 den krijgsgevangen gemaakten La None te scheep naar Spanje dacht te doen vervoeren, beraadslaagde Treslong met den Prins om deu edelen Hugenoot te bevrijden; en hoewel dat plan mislukte, bewaarde het nochtans La Noues hoofd voor een schavot op Spaanschen bodem, want Parma hield hem nu in Vlaanderen. Iu 1581 ontfing Treslong, wien inmiddels de zorg was opgedragen tegen het uitrusten van Pransche kapers in Zeeland, den last om //te waken tegen de nijverheid der kooplieden die hunnen handel op Spanje en Portugal bleven voortzetten, en om de winst der nering de belangen van het vaderland vergaten.quot; Zeer waarschijnlyk werd toen reeds de grond gelegd van dien weerzin der Zeeuwsche kooplieden tegen hem, die na Oranjes dood in verbittering losbrak, toen hy zich te Middelburg, 1585, by Prins Maurits in scherpe bewoordingen hoogst ongunstig over de Admiraliteit van Zeeland uitliet. Met kleingeestige wraakzucht bewerkten die kooplieden by den Raad van State zijn inhechtenisneming, en deden een proces tegen hem voeren, waarin valsclie beschuldiging en laster met elkander om den boventoon kampten. Zijne verwanten en vrienden lieten dit boze spel nochtans niet ongemoeid drijven; Koningin Elizabeth trok zich zijne zaak aan, en Leycester rustte niet voor hy Treslongs ontslag had bewerkt, al was het dan ook onder voorwaarde dat deze, geroepen, weder voor het gerecht te verschijnen liad. Nu stelde het Hnf van Holland een onderzoek te werk, en de uitslag daarvan was een volkomen vrijspraak, 11 Maart 1591. //Zijne verdediging op de allerjammerlyke beschuldigingen getuigt van zijne braafheid, en het is duidelyk dat alleen haat en vijandschap dien trouwen vriend des Vaderlands vervolgden.quot; Hollands Staten legden hem een jaarwedde van zevenhonderd gulden toe, en Prins Manrits benoemde hem iu 1592 tot Luitenant-Houtvester van Holland, en vervolgends tot zijn Luitenant (Jmot-Valkenier. Hy stierf in 1594 op het huis te Swieten, uit zijn eerste hnwelyk met .1 onkvi'ouwe Adriana van Eginond van Kenenburg, gewezen nonne, twee zone» en een dochter nalatende.
B Y Ij A G E N.
quot; 1 u 1575 was Abels beurtelings op de Hollauclsclie cn op de Zeeuwsche wateren, waar liy, toen Mariuus Braud met vier audere Scheepsbevelliebbers tot ileu vyand was overgeloojjeu, bevel kreeg oin, vergezeld van zekeren Leomrd Adriaensen Hoon, met vijf galeien eu roeijachten de wacht te houden waar zulks moelit noodig zijn. Ofschoon wy niets verder van hem vinden aangeteekend, is het bekende reeds genoeg om zijn naam met eere in 's lauds geschiedenis te doen prijken.quot;
Hy was en bleef een man van het zwaard. In 1574 bevond hy zich onder de overwinnaars by Roemerswaal, en daarna onder de bevrijders van het benaauwde Leyden. Het volgende jaar ondersteunde hy als Vaandrig zijn oom Areut in liet beleg van Zieriksee. Twee jaren later Kapitein geworden, streed hy in 1579 in de rijen der verdedigers van Maastricht, maar werd krijgsgevangen gemaakt, eu moest zicli vrij koopeu. quot;Tn 1582 was hy by de verovering van Aalst; in 1585 hielp hy Brussel verdedigen, en kort daarna het fort Liefkeushoek overvallen.11 Toen de schrandere Maurits in 151)0 het sterke Breda weder ten «natuerlijcken Erf-heer ende Princequot; had te rug gebracht, trok de Luitenant-Kolonel Dorp de stad binnen om die met zi jne krijgslieden te bezetten. Tn 1593 stond hy als Scrgeantmajoor-generaal van Zeeland aan het hoefd van dertig vendelen soldaten; drie jaar later als Kolonel over tien vendels Staatsche hulptroepen naar Frankrijk gezonden, onderscheidde hy zich by de inneming van La Eere, eu werd door Hendrik den Vierde met een gouden keten en den Biddertytel vereerd. quot;IMaauwlyks vier-eu-twiutig uren uit Trankrijk te rug gekeerd, moest hy als Luitenant-generaal van Graaf Joris van Sohns het bevel over het belegerde Hulst op zich nemen; en ofschoon hy kraehtigeu yver betoonde, en zich zeer wel van zijn plicht kweet, was hy echter genoodzaakt om met goedvinden van den Graaf de stad aan den vijand over te geven. Hy werd daarna op den negentienden February 1602 Goevemeur binnen Ostende; verdedigde die vesting gedurende anderhalfjaar met roem tegen den vijand, en werd daarvoor door de Staten van Zeeland met ecu schaal, waarin de belegering gegraveerd was, beschonken. In IGOfi diende hy, met goedvinden van de Staten, als Overste van een regiment en Generaal der artillerie nog eenmaal buitenslands, met Graaf Ernst van Nassau, en wel by de belegering van Brunswijk; later was hy Goeverneur van Tholeu, waar hy iu 1013 overleed, en te 's Hage begraven werd.quot;
De groene lauwerkrans boven Alkmaars stedewapen omkranst levens deu krijgshelm van Cabiljauw: met het liere stedekeu dealt hy den roem van liet quot;Alcmaria
li V ]. A fl E \
im
victrix.quot; Dit-alleeii is ti'omvens reeds genoeg om zijn uaain in onze gescliiodeuis te vereeuwigen. Te vroeg, helaas, ontviel hy aan de zaak waarvoor liy met zooveel overtuiging kampte. //Of liy tc Alkmaar in bezetting bleef, meldt ons niemant der gescliiedschrijvers. Misscliien is hy later naar Vlaanderen en Gend tc rug gekeerd, liet verwondert ons toch dat hy zoo geheel in vergetelheid zou gebleven zijnquot; — schreef dc vlijtige Van Groningen, toon hy zijn altoos hoogst schatbare //Gc-sehiedenis der Watergeuzenquot; samenstelde. Latere onderzoekingen hebben echter bewezen dat Gabiljamv Alkmaar nooit voor goed heeft verlaten, en zijn leeftijd van maar al te korten duur is geweest. Tijdens Alkmaars beleg reeds ziekelyk, schi jnt die krankte hem niet te hebben begeven: hy overleed er den twee-en-twintigsten February 1574 op het Hoogehuis en werd waarschijnlyk in de Groote-kerk begraven.
quot;Zoodra Enkhuizen overging, en de Geuzen van daar Friesland konden bedreigen, was er geen vuriger wensch in Jiongaas ziel dan dit zijn vaderland aan do macht van Spanje te ontrukken. Dan — deze taak was niet geinakkelyk, en kostte veel tijd en bloed. Van nu af werd zijn leven, tot aan zijn smartolyk uiteinde, vol van moeite en gevaren, aan een rnsteloozen krijg gewijd.1' Sneek en Bolsward werden al dadelyk in den nazomer van 1572 doorhem voor Oranje behouden; maar de jammerlyke ongeschiktheid des Graven van Schouwenburg als Stadhouder, en de doortastende maatregelen van den degclyken en bekwamen Robles daar tegenover, hielden Spaujes macht vooreerst op Frieslands bodem nog staande. In 1578 kwam hy met llenncnberg weder in Friesland, waar hy vervolgends sterk yverde voor de toetreding van dat gewest tot de Unie. Toen llennenbergs neiging lol afval begon door te schemeren, trachtte Bonga mot andere Friezen dc bedekte aanslagen des trouwloozen zoo mooglyk te bolemmereu, en de blokhuizen van Leeuwarden, Haiiingcn, en Staveren worden ingenomen en geslecht, om den Spaau-schen bezettingen het nestelen te bemooielyken. I?y hot beleg van Groningen in 1580 lag hy binnen de schans te Aduarderzijl in bezetting, en sloeg er een storm der Spanjaarden met hardnekkigheid af, 1(! Augustus; maar dou volgenden dag werd hy, door gebrek aan kruit eu lood , verlaten van de zijnen. Mot een zware wonde aan het been gelukte liet hem toch om Leeuwarden te bereiken, waar hem, na ecu lang en smartelyk ziekbed, de dood te vroeg aan do goede zaak ontrukte. //Bonga was den dood der dapperen gestorven, tot op het laatste toe aan het vaderland getrouw. Hy had het begonnen werk, waarvan hy een der eerste aanvangers was geweest, zien optrekken en weder in puin vallen, maar uit de puinen zich op
Ook het Hof van Teylingen , cn later het Princcnhof genoemd. Het lag ten noord-oosten der kerk, en is thands ten dooie door straat, ten dooie door tuitt vervangen.
B Y I. A G K X.
nieuw verhefleu. Zng hy dau het einde niet — liy zag Friesland vrij, en mocht ontslapen in hope ilnt het werk zijner handen door Gods zegen zon worden bekroond. Hy is wel minder bekend dan anderen die minder deden, maar hy verdient ouder do voornaamsten van de bevrijders des Vaderlands te worden genoemd.quot;
Als staatsman zoowol als krijgsman bleef hy don vaderlande tot aan het einde zijner lange loopbaan onvermoeid zijn dienst bewijzen. In 1571' nog als Hopman der Vrijbuiters werksaam aan liet ontzet van Ley den, zag hy zicli iu 1576 verheven tot den rang vau Admiraal van Holland, iu de plaats van den miskenden Treslong. Drie jaar later was hy Afgevaardigde ter //uaerdere Unie,quot; en — onder verschillende krijgsbezighedon door — iu 1587 een der Gocommitteerden van Hollands Staten in den Leydschen rechtshandel ten opzichte vau Leycesters aanslag, terwijl hem ten volgenden jare ecu belangrijke zending naar Denemarken word toebetromvd. Toen de /'Onovcvwinnolyke Vlootquot; Nederland en Engeland to gelijk onder het despotisme van Spanje en Home zou tc rug brengen, was Duvcuvoirde de wakende leeuw voor Holland — zooals Justiuus van Nassau voor Zeeland — die Panna de verccuigiug met Medina-Sidouia ondoeulyk, en derhalven de verwaten veroveriugs-plaunen van l'ilips onmooglyk maakte. In 1590 trad hy in liet huwelyk met Jonkvrouwe Odilia Valckenaer, vestigde zich metter woon op zijn herbouwd kasteel te Warmond, en nam den stamnaam van zijn Geslacht, Wassouaer, aan. In 1594 zag hy zich nogmaals met ecu zending naar Denemarken belast, on was twee jaar later weder als Vlootvoogd in het harnas. In vereeuiging met dc Eugclschen, onder den Graaf van Essex, overmeesterde hy toen Gadix, //en hy had op dien dag hot genoegen om de banier van Duvcuvoirde eu de Hollandschc vlag het eerste op dc Puutalen geplaatst te zien.quot; Vervolgeuds bewoog hy Koningin Elizabeth om den oorlog tegen Spanje voort te zotten; ondersteunde Prius Maurits by diens inval in Vlaanderen; bracht Spinolaas gevreesde galeien con geduchte nederlaag toe, eu was roods weder aan het hoofd vau oou gezantschap naar Engeland aangesteld, toen hy door ziekte werd overvallen, cu tc 's Gravcuhage overleed, 15 April, 1010. //Veertig jaren lang had hy zijne boste krachten veil gehad voor dc vrijheid. Zoowel ter zee als tc land had hy zijn vaderland gediend. Hy was getuige geweest vau de opkomst der Republiek tc midden vau het bangst gevaar, cu had hare grootheid gezien toen de machtigste vijand voor hare wapenen onderdeed. Een groot deel der bewerking daarvan komt aan hem toe. Wel verdiend was alzoo de achting die hy van zijne Vorsten, van de Staten, eu van zijne landgenoten mocht ondervinden; cu zijn naam zal steeds met eere prijken op dc breede lijst dergenen, aan wieu Nederland zijn bestaan cu zijn grootheid tc danken hoeft. By zijne gemalin verwekte hy zeven kinderen, die allen den naam van Wassouaer gevoerd hebben.
li Y 1, A CJ K N.
AT!i den terugkeer iu liet vaderland, begaf Lancelot zich weldra weder naar do blijde oorden zijner jeugd — om er een spoedigen dood te vinden, liy de beroemde verdediging van Haarlem, reeds toen door gantseli het beschaafd Europa weerklinkend, voerde hy mannelyk het zwaard tegen den Spanjaard, maar by de overgave geraakte hy in gevangenschap. Zijn vonnis was reeds door den bloedraad op den eeu-en-twiutigsten Mei 1568 geveld: hy was gebannen op het lijf. Zijn wederkomst had alzoo zijn dood ten gevolge: op den achttienden Augustus 1573 werd hy ouder de muren van het huis te Cleef onthoofd. Uit zijn huwelyk liet hy vijf zonen en vier dochters na.
Zijn aanslag op Goes mislukte, zoowel als die op Arnemuidcu, beiden met ondersteuning van den dollen Entens ondernomen. //.Eutens sloop naar Holland, maer Tseraerts moest in Zeeland en op Walcheren blijven, en gevoelde er al de bitterheid der beschuldiging van wanbeleid, en van den laster en haat. Lafheid, verraad, alles werd hem aangewreven. Aan beiden was hy onschuldig, maar hy had alles tegen zich: de verachting om het geleden verlies, en daarby de haat zijner soldaten, welker woede en bandeloosheid hy met gestrengheid tegenstond. De heldhaftige Zeeuwen, altijd eu overal zegepralende, konden niet begrijpen dat Tseraerts geslagen kou worden; maar zy bedachten niet dat hy eu Entens onmooglyk bestand waren tegen mannen als Isidore Paciëco, Overste in (iocs, eu oude krijgslieden als Mondragon en Sanchio d'Avila. Zijue soldaten riepen dat hy hen op de slachtbank had gebracht, eu dit vond ingang. Daarby was hy een geslagen vijand vau het beeldstormen, eu had te Vere twee soldaten, aan die misdaad schuldig, op heeter daad doorstoken. iVog een ougchtk voegde zich daarby: zijne stamgenoten waren allen aan de Spaansche zijde, en zelfs liep het gerucht dat zijn broeder, onder voorgeven van zich by Graaf Lode wijk te zullen voegeu, zijne eu anderen geheimen had uitgehoord, eu toen naar Alba was vertrokken.quot; I.)c Zeeuwsche zeelieden spraken opcndlyk hun weerzin tegen hem uit, eu Lumey voegde een stem daarby. Toen begaf hy zich naar Holland tot den Prins, waar nieinant hem nochtans opcndlyk durfde beschuldigen. 1 iy de laatste pooging om Haarlem te ontzetten, iu Juny 1573, werd hy gekwetst, /'doch ontkwam te Leydeu den dood, dien hy niet lang daarna te Gcertruidenberg vond (van welke stad hem het bevel was opgedragen), zijnde door zijn oproerig krijgsvolk, dat hy in het beelden breken wilde stuiten, omgebracht.quot;
Krachtig handhaafde hy in Noordhollaud het gezach des Princen tegenover het Spaausch geweld, maar werd daarin gauts niet met die voortvarendheid ondersteund
311
H Y I. A G E X.
die; waarlyk ocu behoefte was, en vond zich maar al tc dikwerf door om soldy sohreemvende soldaten belemmerd eu tegengewerkt. Een — overigeuds vruchtelooze — inval van Iliërges iu Kennemerlaud, Mei 1575, gaf tot menig vreemdsoortig gerucht aanleiding, en in Holland ging toen de sprake dat er verraad was gesmeed, waarby landloopers tot onderhandelaars waren gebezigd. Op last van Sonoy werd er te recht eeu üeer gestreng onderzoek te werk gesteld, ten gevolge waarvan een aantal schooiers in hechtenis geraakte. Op de pijnbank brachten zy beschuldigingen tegen feenige landlieden eu eeu paar I loornsehe burgers in. Een dezer laatsten ontliep het, en kwam nimmer weder te rug; maar de anderen werden gevangen genomen, en zoo afgrijselyk gepijnigd, dat sommigen hunner daaronder bezweken. Eeu ander verloor te Hoorn op het schavot het leven, eu de overigen werden later, op last des Princeu, wiens tusschenkomst ingeroepen was, ontslagen. De gruwzame overdrijving van oumeuschelykheid, waarmee dit proces werd gevoerd, heeft het naar waarde berucht gemaakt, en de werksaamste rechters daarin — Joost Huyckesloot, Schout vau Hoorn, Willem van Zonnenbergh, Baliuw van Brederode, Willem Maertens Calfl', Baliuw van Waterland, eu Michiel Vcrmertlen, Provoost-geweldiger — zijn voor eeuwig gebrandmerkt; maar te bejammeren valt het dat een held als Sonoy — quot;een der krachtigste werktuigen waarvan zich de Goddelyke Voorzienigheid tot vestiging vau onzen Staat bediend heeftquot; — de uitoefening van zijn plicht in bitterheid zoo verre is te buiten gegaan, dat hy zich voor een oogen-blik aan een inkwizitorialen of ïoledaauselien beul gelijk stelde, ofschoon hy persoonlyk by die zoogenaamde rechtspleging niet tegenwoordig is geweest. In Overijssel, Friesland, eu Groningen was hy vervolgends als dapper krijgsman in de weer ter verdrijving van het Spaansch gezach, en de afgevallen Rennenberg had aan hem eeu rusteloozen tegenstander. Met den nazomer van 1581 kwam hy weder in Noordholland te rug, en hield er veeltijds op zijn Hof tc Alkmaar, of op het kasteel te Medemblik ziju verblijf. In 1583 werd hem door Oranje en de Staten gelast om de gevaardreigende vergaderingen der Roomscheu iu het Noorderkwartier uit-eeu te doen gaan en te beletten, //eu met wijsheid en gematigdheid voldeed hy aan dit bevel, ofschoon, ware hy werkelyk een wrecdaart geweest, hy hier de beste gelegenheid had om te toonen wat zijn geneigdheden waren.quot; 't Is niet slechts bespottelyk —■ 't is ook oucerlyk, ja 't is laaghartig zelfs, om een enkelen misstap van Sonoy iu de weegschaal te durven leggen tegenover de tallooze vergrijpen van dien aart, door een Alba en de zijnen begaan. 1 Als gestreng Calvinist was hy een getrouw aanhanger van Leycester, eu geraakte hierdoor in ongelegenheid inet de Staten, wie hy het recht niet toekende om hem van den eed, aan Leycester als Goeverueur-geueraal afgelegd, te ontslaan.
Vergccllyk is het nochtans dat do zinkende dronkoling do hand naar eon stroohalra uitslaat.
U YT.AGKX.
313
Maurits-zelf, ofsclioou op lust der Staten tegeu hem handelende, on vooral Graaf Willem Lodewijk, hielden den grijzen krijgsman, den onbezweken verdediger van Nederland, de hand boven het hoofd, gelijk hy dat verdiende. Zy, ondersteund daarenboven door Koningin Elizabeth, die Sonoys rechtschapenheid zeer op prijs stelde, zorgden dat hem na zijn eervol ontslag een jaargeld van duizend gulden werd toegelegd. Na een tijdelyk oponthoud in Engeland, vertrok hy in 1593 naar Norden in Oost-friesland, maar vestigde zich ten volgende jaar op het huis ten Dijke, by Petersburen, in het Groningsche, waar hy den tweeden Juny 1597 aan de gevolgen eener beroerte overleed. Hy was tweemaal gehuwd geweest; zijne eerste gemalin, die hem een dochter schonk, overleed in 1584, zijn tweede, Johanna Mepsche, in 1596. Hy telde acht-en-sestig jaren toen hy ontsliep, na geringe belooning voor zijne groote verdienste.
Het befaamde proces van 1575 is slechts een enkele vlek in den onbewolkbaren zonneglans van Sonoys stralenden roem.
Tot in de lente vau 1574 voerde Ruychaver het staal in Noordholland; toen werd hy naar het zuiden geroepen, en geraakte by den mislukten aanslag op Andwerpen in levensgevaar. Na de dappere maar vruchtelooze verdediging van Zieriksee tegen Mondragon, kwam hy in Noordholland te rug. In 1577 behoorde hy tot de Officieren der Staatsche bezetting binnen Haarlem, waar hy met den Overste Helling het plan smeedde tot overrompeling van het steeds door een Spaanschgozindc magistraat ten onder gehouden Amsterdam. Deze aanslag mislukte by gebrek aan doortasting van Helling, die er het eerst by omkwam. l)c Staatsolie knechten, door het springen van een vat buskruit bovendien in verwarring gebracht, stoven naar alle zijden uit-een. Ruychaver moest zich trachten te bergen, en hy deed dat in een der nabyzijnde huizen, maar werd daar door een persoonlyken vijand ontdekt en in koelen bloede vermoord. «Dit was het einde eens helds, wiens moed in vele gevaren was beproefd, en die met zijn gantsche ziel aan de verdediging zijns vaderlands zich gewijd had. Zoo menigen nood was hy veilig ontkomen, om door de hand eens moordenaars te sterven. Hy werd met diepen rouw betreurd, zoowel als de Kolonel Helling.quot;
Nog eenmaal zou hy in vol harnas voor de heilige /.aak van Nederland optreden: het was in de maand April 1574, toen hy, van den ilijn komende, zich dacht te vereenigen met zijn broeder Willem, die aan de zijde der Waal lag, om gezamendlyk vooreerst Brabant binnen te dringen, llequesens, die al het dreigende van die vereeniging voorzag, riep terstond zijn beschikbare manschap samen, en zond ze W. J. HOFDIJK , ORANJE. 40
li Y I. AGKM.
onder bevel van Avila den Grave tegen. Op de heide van Mook, boven Gennep, aan den zoom der Maas, kwam liet tot een treffen. In beide legers heerschte muiterij over achterstallige soldy, maar Lodewijks Duitschors, quot;barbaren tegen vier stuivers daags,quot; eiscliten geld voor zy stïeden. Ouder zulke omstandigheden was geeu overwinnen mooglyk, al behaalde Lodewijk ia den aanvang zelfs eenig voordeel. Zijn leger werd dan ook ten eenemale geslageu, en hy-zelf, met zijn broeder Hendrik, en Hertog Christoffel vau de Palts, beiden ridderlyke jongelingen, verloor het leven, 11 April. //Groot was het verlies, in deu voortreffelyken Lodewijk geleden, en het is eeu gepaste ca rechtmatige hulde aan zijne nagedacliteuis, dat in het Vorstelyk Huis van Oranje, by de naamgeving van een Erfprins, nog altijd de naam van Lodewijk met dien van Willem door een waarlyk zinrijke sameuvoegiug vereenigd wordt.quot;
Bentivoglio eu andere Spaanschgezindc schrijvers hebben hem gelasterd; Strada en Mendoga, hoezeer immer een rebel in iiem aanschouwende, kunnen toch niet ualaten om hulde te brengen aan zijn heldenmoed.
In 1578 werd La JVoue aangesteld tot Maarschalk van het Staatsche leger, maar het op zijne diensten zoo hoogen prijs stellende Nederland mocht naauwlyks nog slechts twee jaren het voordeel van de kracht dieus ijzeren arms genieten. Op den tienden Mei 1580 werd hy by Ingelmuuster overvallen en gevangen genomen. Vier jaren duurde zijn gevangenschap, en meermalen bedreigde hem de dood. Eindelyk werd hy ontslagen op den eed dat hy niet meer tegen deu Koning van Spanje zou dienen. Nu volgde hy de vanen van Fraukrijks grooten renegaat, totdat het musketschot, dat hem in 1591 by de belegering van Lambale het leven benam. Koning Hendrik de droeve maar vereerende klachte afperste: //Nous //perdons un grand homme de guerre, et encore plus un grand homme de bieu! La Noue was toen sestig jaren oud.
//üe Pransohe en Nederlandsche geschiedenissen zijn vol van zijn lof.quot;
In het begin van November 1573 werd Marnix, op Oranjes last de schans te Maassluis versterkende, door de Spanjaarden overvallen en gevangen genomen. Niets scheen zijn hoofd meer voor de bijl des beuls te kunnen beschutten, had niet zijn goede genius den Graaf van Bossu in de handen der Hollanders geleverd. Oranjes stellige verklaring, dat aan Bossu zou geschieden wat Marnix wedervoer, redde den laatste het leven, en na een gevangenschap van elf maanden werd hy tegen Mondragon uitgewisseld. By de Pacificatie van Gend was hy weder van uitnemende dienst, en in het voorjaar van 1575 begaf hy zich naar Heidelberg en
li Y I, A Cl K
elders in üuitsclilaud, om Leydeus hoogeschool van Hoogleeraren in verschillende vakken van godgeleerdheid te voorzien. Velen waren zijne bemoejingen om de Utreclitsche Unie tot stand te brengen, en in 1580 belioordo hy tot liet gezantschap dat den Hertog vau Anjou het bewind over Nederland aanbood. Oranje benoemde hem in 1583 tot Burgemeester van A ml werpen, welke stad hy tot op het uiterste tegen Parma verdedigde, ofschoon de overgave hem nochtans onverdiende blaam en ongunst op deu hals haalde. Toch werd hy sinds nog enkele malen in staatkundige zendingen gebezigd. Van 158G tot 1596 hield hy op zijn kasteel van West-Souburch verblijf. Hy besteedde er het grootste gedeelte van zijn tijd aan letteroefeningen, vooral aan uitleggingen des bybels, en aan het berijmen der psalmen, ten dienste der zelfde Christelyke gezinte, waartegen Keizer Karei binnen de muren van dat zelfde gebouw zijn laatstcn verbodsbrief uitvaardigde. Zijn psalmberijming maakte echter niet deu opgang dien hy er zich van had voorgesteld; de wanstaltige vormen waarin Datheen de lieerlyke poëzie des //Koninklyken Harpenaarsquot; had overgebracht, werden door de goede gemeente opgezongen en beschermd met ecu vasthoudendheid die verbazing zou wekken, indien men niet wist waartoe jammer-hartige bekrompenheid iu staat is. In 1594 begaf hy zich op uitnoodiging der Staten-generaal — die door de Synode daartoe dringend waren aangespoord — naar Leyden, ten einde mede zijne krachten te besteden aan een nieuwe bybelvertaling uit het Hebreeuwsch cn Grieksch, waartoe hem een jaarwedde van vier-en-twiutig honderd gulden, benevens drie honderd gulden als huishuur werd geschonken. Hy vestigde zich toen metter woon op een klein buitenverblijf naby die stad, en hield er zich met den hem opgedragen arbeid onledig tot aan zijn dood, die op den vijftienden December 1598 plaats vond. Hy werd te Leyden begraven, maar kort daarna in het stille kerkjen vau West-Souburch bygezet; een eenvoudig gedenkteeken wijst er de plaats aan, waar ecu van de grootste mannen der zestiende eeuw, en van het Nederland van alle tijden, begraven ligt.
Marnix was driemaal gehuwd geweest; uit zijne eerste huwelykeu had hy een zoon en vier dochters; zijn laatste gemalin, Josina van Launoy, overleefde hem tot in 1005.
In 1573 huldigde Oranje zijne bekwaamheden, door hem naar Noordholland te zenden, ten einde daar /'de steden te versterken en Sonoy tot raadsman te dienen, in welk bewind hy veel moed aan deu dag logde. Nadat hem Engeland in 1575 ontzegd was, werd hy tot Bevelhebber van Gorcum aangesteld, en stilde vier jaren later een opstand te Zaltbommel, door de 'Roomschen vcroirzaakt. Hy was tegenwoordig by de begrafenis van Prins Willem, en werd door de bezorgers van het sterfhuis van dien Vorst afgezonden om met de Regeering van Vlissingen te staan over den eed van Patdus Knibbc, als Baliuw vau die stad, 22 Maart 15SG gt;
315
li V I, A G K
In 1573 sloeg Boy sot de Spaanschen onder Beanvoir by Eoemerswaal, en iu het begin des volgenden jaars vernietigde hy hun vloot, ouder Glimes en Eomero, by Gorishoek aan het Lodijksche Gat, terwijl hy in het najaar den Admiraal der Spaanschen in het gezicht van Andwerpen gevangen nam. Hy was het, wien in 1571lt; het bewind werd opgedragen over den moeizamen watertocht over land, die de weergalooze volharding der uitgeputte Leydenaars met een blij ontzet beloouen moest. Op eeu schitterende wijze volbracht hy die zware taak, en stevende op Zondag-morgen, 3 Oktober, teu acht ure de stad binnen. Leydeus laatste steen noemt Boysot, zooals Alkmaars laatste puin Cabiljauw, of beter: zulke namen gaan in de waereldgeschiedenis nimmer ouder, en de glans die heu omstraalt versterkt veeleer dan dat ze zwijmt. In den zomer van 1570 trachtte Boysot meermalen vruchteloos het benarde Zieriksee van levensmiddelen te voorzien. De laatste pooging, daartoe aangewend, kostte hem het leven: liet vaartuig, in de eerste helft van Juny uitgerust, barstte door eigen zwaarte en wèlgerichte Spaansche kanonkogels van een — en de ongeveer zes-honderd hoofden tellende bemanning zonk voor de helft wech in de diepte: daaronder ook de Admiraal Boysot, 15 Juny. Het bruisen der zee op de Zeeuwsche kusten is zijn grafschrift.
Hy was ile derde Nassau die den strijd voor de zaak van Neerlands vrijheid met zijn bloed bekocht; heeft dan het Nederlaudsche volk krachtige aanspraak op de liefde van Oranje-Nassan — voorwaar, dat doorluchte Stamhuis heelt ook ernstige rechten op de liefde des Nederlandschen volks. Hy sneuvelde in het noodlottig gevecht op de heide van Mook, 14 April 1574.
//De slag werd door de Spanjaarden aangevangen met ecu aanval op de verschansing voor het dorp, welke, ouder aanvoering van den heldhaftigeu Mondrngon, stormenderhand ingenomen werd. Doch naauwlyks waren de Spanjaarden daar binnen, of ecu gedeelte der vijf-en-twintig vendels, bezijden het dorp in eeu dicht vierkant geschaard, schoot toe, en joeg den vijand de verschansing weder uit. Avila, die het opperbevel voerde, ziende dat de zijnen het niet hieldeu, liet terstond versche troepen aanrukken; de verschansing, werd nu op nieuw besprongen met zooveel geweld, dat de verdedigers de vlucht namen; en daar de eeu den ander meesleepte, dreigde de verwarring zich aan het geheele voetvolk mee te deelen. Graaf Lodewijk en zijne medebevelvoerders snelden ijlings toe om de vluchtenden
316
ua weikeu tijd wy liem uiet meer vermeld vinden, lly schijnt gehuwd te zijn geweest eerst met Clara des Barres, met wie hy in 1541 in den echt trad; later met Petronella van der Delft, die hem verscheidene kindereu schonk.quot;
H Y I, A G K N.
tot staan te brengen: vruchteloos; ook liier werd de gewone kreet der Inuuiingen gehoord: //Geld! geld!quot; — De Spanjaarden, in den oorlog volleerd, voorziende het gevaar van afgesneden te worden door Lodewijks ruiterij, welke tot den aanval gereed stond, en vermoedende dat de vlucht hunner vijanden een krijgslist was om hen iu den strik te lokken, betoomden voorzichtiglyk hun drift ter vervolging, en hielden stand in en voor de veroverde verschansing.
Nu begon het tweede bedrijf van den slag, in een ruitergevecht, hetwelk de overwinning ten voordeele der Spanjaarden besliste door een kunstgreep, waarvan de eer aan den Spaanschen Ritmeester Del Monte wordt toegeschreven. Lodewijks ruiterij, namelyk, was meest met schietgeweer gewapend: men heeft sedert dergelijke ruiters karabiuiers genoemd; in de taal van Hooft heeten zy busrniters en zinkroerruiters. De Spaanscbe ruiterij bestond grooteudeels uit speerruiters of geharnaste lanciers. De vechtwijze van de karabiniers tegen de laneiets was gewoonlyk deze, dat zy, in een dichten drom geschaard, iu den draf vooruit reden, hunne karahynen losten, en dan ter zijde omzwaaiden, ten einde zich weder achter den hoop aan te sluiten, en op nieuw te laden. 15y dit omzwenken werden zy, wel is waar, dikwijls door de lanciers in den rug gezeten eu afgesneden, doch de voornaamste kracht dezer speerruiters, in het geven van een samenhangendeu schok bestaande, werd aldus meestal gebroken, daar zy, door liet schieten gedimd, in hun aanrennen opgehouden, en niet zelden in wanorde gebracht werden, wanneer de anderen naar het zijdgeweer grepen om er verder op in te houwen. Del Monte, om zicli tegen dit gevaar te dekken, had zijne karabiniers iu drie hoopen voor de overige ruiterij geplaatst, om den aanval der Nassausche ruiterij te ontfangen en te beandwoorden, eu dan, even als deze, ter zijde om te zwaaien, eu voor de speerruiters plaats te maken om toe te rennen. Deze kunstgreep werd met den besten uitslag bekroond: Lodewijks ruiterij werd van-een gescheurd door de Spaansche, die zich iu kleine troepen splitste, om in te dringen waar zich een opening mocht aanbieden. Avila, ziende dat de Nassausche ruiterij in verwarring was gebracht, liet nu door zijn geheele krijgsmacht, met pas aangekomen troepen versterkt, een algemeenen aanval doen, en voltooide hiermede zijn overwinning. I5y de algemeene nederlaag van Lodewijks leger was er echter een punt waar de overwinning was behaald: het was daar, waar hy-zelf had gestreden. Aan do spits rijdende zijner ruiterij, had hy een eskadron, twee-honderd man sterk, aangevoerd door Maarten Scheuk, in het oog gekregen. Of het gezicht van een Nederlander, die tegen de vrijheid van zijn vaderland streed, te meer zijn verbolgenheid wekte — althands, den sabel in de vuist, rende hy met zooveel koenheid er op in, dat het geheele eskadron ijlings do teugels wendde, en den weg insloeg naar Grave, het gerucht verspreidende dat de Spanjaarden geslagen waren. Doch helaas — wat er verder van den edelen held, wat er van den jeugdigen Graaf Heudtik is geworden, is nimmer gebleken. Zy lieten op dezen noodlottigen dag liet leven, maar hunne lijken zijn nooit gevonden. Volgends sommigen zijn zy in het heetst van het gevecht van
H v i, a (; i; n .
liuunc paaiden gestooten, cu huinie licliameu door de ovcrwinuaavs, mar krijgsgebruik, beroofd eu uitgekleed onder de overige lijkeu vermengd geraakt. Audereu verhalen dat zy in een boerenwoning, waar v.y zich tot liet uiterste verdedigden, door de vlammen zijn omgekomen. Eindelyk zijn er geweest die verhaald hebben dat Lodewijk, gekwetst naar de rivier zijnde gekropen om zijn dorst te lessehen, door eenige boeren is afgemaakt, om zijne wapenrusting zich ten buit te maken.quot;
Oranje was diep bedroefd over hun dood, want in hen ontvielen twee uitnemende helden aan zijn Keurvendel.
Inleiding.............Wz. 1.
Oranje............................-/ 15. Uk 185. 251. 278. 292.
Egmoud..........................'/ 41.
Hoome..........................'/ 54.
Stralen..........................quot; (i;3.
Brederode..........................■gt; 72.
Hooehstraten........................quot; 84.
I lammes..........................•/ 94.
Eergen............................'/105.
Montigiiy..........................'/117.
Graaf Adolf........................'/ 133.
Swieten............................quot; 149. 303.
Graaf Jolian........................n 153. 304.
Ciilemborch........................« 162. 304.
Coornhert..........................'/ 171. 305.
Buys............................'/ 179. 306.
De Watergeuzen....................// 188.
Treslong..........................// 199. 307.
Abels............................v 205. 308.
Dorp............................« 213. 308.
Cabiljauw..........................'/ 21(5. 308.
;5-20 i N H o i i).
Bonga.....................Blü. 218. 309.
Duveuvoirde......................................quot; 320. 310.
Inneming van dcu Briel............................quot; 221.
Lancelot........................................quot; 227. 311.
Overgang van Ylissingeii..............quot; 235.
Tseraerts........................................quot; 236. 311.
Sonoy..........................................quot; 239. 311.
lluychaver........................................quot; 21S. 313.
Graaf Lodewijk....................................quot; 256. 313.
La None........................................quot; 262. 314.
Eerste vrije Vergadering vau Hollands Staten........quot; 264.
Marnix..........................quot; 269. 314.
Vau der Aa......................................quot; 280. 315.
De Bloedbruiloft.................quot; 284.
Boysot..........................................quot; 285. 316.
Graaf Hendrik....................................quot; 290. 316.
Bylageu........................................quot;301.
i
gt;