SV.
OVER BOLETOL, DE KLEURSTOF
DER BLAUW AANLOOPENDE
BOLETEN
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
W» B^ DEIJS
-ocr page 2-v^A.Vtv'^nbsp;'v.
m.
) '
...
OVER BOLETOL, DE KLEURSTOF DER
BLAUW AANLOOPENDE BOLETEN
y'
/
OVER BOLETOL. DE KLEURSTOF
DER BLAUW AANLOOPENDE
BOLETEN
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. C. W. STAR BUSMANN, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN
OP MAANDAG 19 FEBRUARI 1934, DES NAMIDDAGS
TE VIER UUR
DOOR
GEBOREN TE HERVELD
1934
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 5 JENS, UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
Aan de nagedachtenis van mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw.
Na het voltooien van dit proefschrift rest mij thans de aangename taak.
allen, die hebben medegewerkt aan mijn wetenschappelijke vorming en aan
het tot stand komen dezer dissertatie, mijn dank te betuigen.
In de eerste plaats wil ik U, Hooggeleerde KÖGL, Hooggeachte Promotor,
dank zeggen voor Uw zeer gewaardeerde hulp, waarmede Gij mij steeds
ter zijde hebt gestaan. Uw groote vaardigheid op het gebied der Microchemie
is voor mij van onschatbare waarde geweest bij mijn werk. Dat ik het voor-
recht heb mogen genieten, gedurende eenige jaren Uw assistent te zijn,
stel ik op hoogen prijs.
Hooggeleerde VAN ROMBURGH, de korte tijd, dat ik Uw assistent
was, zal steeds als bijzonder aangenaam in mijn herinnering blijven voort-
leven. Voor het vele, dat Gij, ook buiten mijn academische opleiding om,
voor mij zijt geweest, kan ik U niet dankbaar genoeg zijn.
U. Hooggeleerde COHEN, ben ik oprechten dank verschuldigd voor
Uw onderwijs en voor de mij steeds betoonde welwillendheid.
Hooggeleerde KRUYT, U ben ik zeer verplicht voor Uw belangrijke
colleges over Phasenleer en Colloidchemie, die een diepen indruk op mij
hebben gemaakt.
Hooggeleerde DE GRAAFP, het was mij een voorrecht Uw colleges
en practica te mogen volgen.
Hooggeleerde RUZICKA. met genoegen denk ik terug aan den tijd,
gedurende welken ik onder Uw leiding heb gewerkt.
Aan allen ^ collega's en studenten — die mij zoo trouw hebben geholpen
bij het verzamelen van het voor mijn onderzoek benoodigde materiaal,
ben ik zeer veel dank verschuldigd. Zelfs buiten de ofpcieele werktijden
was niets hun te veel, mij te helpen bij het opwerken van de groote hoe-
veelheden paddenstoelen.
Ten slotte betuig ik mijn dank aan het personeel van het Organisch
Chemisch Laboratorium voor de steeds betoonde bereidwilligheid.
TM'.
-ocr page 13-INLEIDING
Tot voor een tiental jaren was over de kleurstoffen der
kryptogamen weinig meer bekend, dan pogingen om deze
stoffen te isoleeren en in enkele gevallen beschrijvingen der
physische en chemische eigenschappen terwijl van geen
der kleurstoffen de constitutie opgehelderd was. Zoo gaf
W. Thörner®) voor de kleurstof, die voorkomt in Paxillus
atrotomentosus Batsch, de samenstelling QiHgOg; hij kon
echter geen gegevens vinden, die licht wierpen op de structuur.
In 1924 begonnen F. Kögl en zijn medewerkers met het
systematische onderzoek op het gebied der zwamkleurstoffen.
F. Kögl en J. J. Postowsky®) trachtten de constitutie
van de kleurstof van Paxillus atrotomentosus Batsch, die
zij „Atromentinquot; noemden, op te helderen.
In een reeks van onderzoekingen bewezen F. Kögl en
medewerkers dat het koolstofskelet de formule QgHi^
bezit en identiek is met p-diphenylbenzol (terphenyl). Voor
de kleurstof zelf werd de samenstelling QgHigOs gevonden.
Bij oxydatie van atromentine ontstond atromentinezuur (form. I),
waarvan de structuur overeenkomst vertoont met vulpine-
zuur (form. II); hieruit en uit andere waarnemingen konden
de auteurs de formule van atromentine vaststellen (form. III).
Zie voor de oudere onderzoekingen: S. Czapek, Biochemie der
Pflanzen, Bd. III. S. 374.
') B. 11, 533 (1898): 12. 1630 (1889).
5) Ann. 440, 19 (1924).
Ann. 445, 159 (1925): Ann. 465, 211 en 243 (1928).
Spiegel. Ann. 219, 1 (1883). Volhard, Ann. 282, 1 (1894).
Karrer, Helv. chim. acta 9, 446 (1926).
ho
/ %
oh
ho
/ %
oh
O
De juistheid dezer formule werd dan ook door de synthese
bewezen. Nog voor het afsluiten dezer onderzoekingen, publi-
ceerden F. Kögl en J. J. Postowsky een mededeeling
over de kleurstoffen van Dermocybe sanguinea Wulf. Deze
paddenstoel bevat twee kleurstoffen: een gele en een roode.
De eerste bezit de formule C15H10O5 en is identiek met 1,6,
8-trioxy-3-methyl-anthrachinon. De tweede — dermocybine —
heeft de samenstelling CieHjgOy. Deze stof bleek een deri-
vaat van /S-methyl-anthraceen te zijn; men kon bewijzen, dat
dermocybine een tetraoxy-methoxy-^-methyl-anthrachinon is.
1) Ann. 444, 1 (1925).
-ocr page 15-ho —
ho-
ho-
och,
\-0h
CHs
In het jaar 1925 verscheen een publicatie van F. KögP),
waarin de structuur van polyporzuur door afbraak en syn-
these bewezen werd. C.Stahlschmidt®) isoleerde deze kleur-
stof uit een polyporussoort. die aan zieke eiken groeide: hij
kwam tot de formule „CgH^O^quot;. Stahlschmidt deelde
niets mede omtrent de constitutie van het polyporzuur. In
het jaar 1893 trachtte F. Klingemann tevergeefs het
onderzoek voort te zetten. Ondanks veel moeite kon name-
lijk toen de betreffende Polyporus niet gevonden worden.
F. Kögl isoleerde deze kleurstof uit Polyporus nidulans
Pers. Hij vond voor het polyporzuur de formule QgHiaO^.
Bij de zinkstofdestillatie ontstond terphenyl, dat ook uit
atromentine en later uit het muscarufine verkregen werd.
Polyporzuur is identiek met het synthetisch bereide 3. 6-dioxy-
2,5-diphenyl-l,4-benzochinon (form. V).
») Ann. 275, 89 (1893).
1) Ann. 447, 78 (1925).
») Ann. 187, 177 (1877): 195, 365 (1879).
-ocr page 16-Van de zwamkleurstofFen. die verder door Kögl en mede-
werkers onderzocht zijn, moeten nog genoemd worden The-
lephorzuur, Muscarufine en Xylindeïne.
Thelephorzuuc (uit Thelephora palmata S c o p., flabelliformis
Fr., caryophyllea Schaeff., terrestris Ehrh., coralloïdes Fr.
e.a.). De structuur van deze verbinding werd door F. Kögl,
H. Erxleben en L. Janecke^) volkomen opgehelderd.
Thelephorzuur bezit de formule CsoHigOg en bevat een chi-
nonachtig systeem, drie phenolische hydroxylgroepen en twee
carboxylgroepen. Door de resultaten, die bij de afbraak ver-
kregen werden, kon de structuurformule VI in alle opzichten
bewezen worden.
Xylindeïne. Deze malachietgroene kleurstof van rottend
hout is in het jaar 1874 door Liebermann 2) kristallijn
verkregen. De onderzoekingen van F. Kögl, G. v. Taeuf-
fenbach en H. Erxleben®) brachten vele bijzonderheden
omtrent de structuur van deze gecompliceerde verbinding
aan het licht.
Xylindeïne heeft de samenstelling Cg^HgeOn; het bevat
vier hydroxylgroepen en twee enol-Iactongroepen, terwijl
Ann. 482, 105 (1930).
') B. 7, 1102 (1874).
ä) Ann. 445, 170 (1925); Ann. 484, 65 (1930).
-ocr page 17-door de vorming van een leukoacetylderivaat de chinon-
structuur aangetoond werd. Bij de micro-zinkstofdestillatie
ontstond met betrekkelijk goede opbrengst phenanthreen.
Muscarufine. Deze kleurstof werd door F. Kögl en H.
Erxleben^) geïsoleerd uit de vliegenzwam (Amanita mus-
caria L.). Het muscarufine heeft de samenstelling CgsHigOg;
het bevat een phenolische hydroxylgroep en drie carboxyl-
groepen; de twee resteerende zuurstofatomen komen voor in
een chinonsysteem. Met deze feiten en de afbraakproducten
komt formule VII volkomen overeen.
Met deze structuurformule kunnen namelijk de volgende
resultaten verklaard worden:
1.nbsp;De vorming van terphenyl bij de zinkstofdestillatie;
2.nbsp;het opnemen van 3 mol. waterstof bij de hydreering;
3.nbsp;de vorming van ca. 1,4 mol. o-phtaalzuur en van adipine-
zuur bij de oxydatie van het hexahydro-muscarufine;
4.nbsp;de additie van maleïnezuuranhydride aan triacetyl-leuko-
muscarufine. (Bewijs voor de geconjugeerde dubbelbinding
in de zijketen.)
Het was mijn bedoeling deze onderzoekingen over zwam-
») Ann. 479, 11 (1930).
-ocr page 18-kleurstoffen nog verder uit te breiden door de merkwaardige
kleurstof te bestudeeren, die het blauw aanloopen van sommige
boletensoorten veroorzaakt.
Het volgende gedeelte bevat nadere gegevens omtrent
vroegere publicaties over de chemie van deze kleurstof.
HOOFDSTUK 1
OUDERE ONDERZOEKINGEN OVER DE
KLEURSTOF DER BOLETEN
In het jaar 1855 schreef Schönbein i) aan Faraday
een brief, waarin hij de aandacht vestigde op sommige
boletensoorten, in het bijzonder de Boletus luridus Schaeff.,
die bij doorbreken aan de lucht spoedig een blauwe kleur
aannemen. Schönbein meende, dat Boletus luridus een on-
gekleurde harsachtige stof bevat, die door oxydatie aan de
lucht in een blauwe kleurstof overgaat; ook moest hij aan-
nemen, dat de luchtzuurstof zonder meer niet in staat is be-
doelde oxydatie te bewerkstelligen, want een alcoholisch
extract van Boletus luridus kon, zonder te verkleuren, aan
de lucht blootgesteld worden. De blauwe kleur trad wel op,
wanneer hij weinig perssap van boletensoorten toevoegde.
Schönbein nam aan, dat in deze paddenstoelen, behalve
genoemd harsachtig product, een andere organische stof aan-
wezig is, die de luchtzuurstof gedeeltelijk omzet in ozon, dat,
in tegenstelling met de „ongeactiveerde zuurstofquot;, genoemde
oxydatie wel kan bewerkstelligen. Deze nieuwe organische
stof komt ook voor in andere paddenstoelen b.v. Agaricus
sanguineus, die niet blauw worden, daar het extract van die
exemplaren soms ook de gewenschte verkleuring kan te voor-
schijn roepen.
Phipson is de volgende onderzoeker, die gewezen heeft
i) Phil. Mag. XI 4e serie 137 (1856).
=gt;) Compt. rend. 51, 107 (1860).
op het verkleuren der boleten aan de lucht. Hij schrijft hier-
over het volgende :
„On sait que plusieurs Champignons, appartenant au genre
Boletus, ont la remarquable propriété de changer la couleur
lorsqu'on entame leur chair. Leur tissu intérieur, d'abord
incolore, prend dans ce cas une vive coloration, qui cepen-
dant n'est que passagère et qui diffère selon les espèces. Ce
phénomène est surtout remarquable chez le Boletus cyanescens
et le B. luridus, dont la chair intérieure exposée à l'air devient
d'une belle tinte d'indigo.
La matière colorante qui existe dans ces Bolets à 1' état
incolore est soluble dans 1' alcool, difficilement miscible avec
de 1' eau et se résinifie à 1' air. Elle possède les propriétés
de 1' aniline et donne lieu, avec les agents oxydants, au mêmes
colorations que l'aniline et ses combinaisons salines.quot;
Ludwig en Gonnermann^) hebben de kleurstof niet in
zuiveren toestand kunnen verkrijgen ; zij hebben wel ingezien,
dat deze verbinding, die zij beschouwden als stikstofhoudend,
noch de reacties van aniline gaf, noch — zooals Rabenhorst
meende — een blauwzuurderivaat kon zijn.
Bertrand^) kon in het jaar 1901 de vermoedens van
Schönbein volkomen bevestigen, te meer, daar de laccase,
een enzym, dat hij uit andere planten extraheerde, ook voor-
komt in tal van paddenstoelen; hij meende hierin de stof ge-
vonden te hebben, die Schönbein voor de activeering van
de luchtzuurstof noodig achtte.
Bertrand toonde aan, dat de gele alcoholische extracten,
die in de koude, of bij kooktemperatuur, verkregen waren uit
Boletus cyanescens B uil., B. luridus Schaeff., B. satanas
Lenz, B. pachypus Fr., B. lupinus Fr., enz., een kleurstof
bevatten, die aan de lucht blauw wordt door toevoegen van
1) Compt. rend. 122, 1132 (1896).
') Compt. rend. 124, 1355 (1897).
laccaseoplossing; hij was er echter zeker van, dat de andere
organische en anorganische stoffen, die in de oplossingen
aanwezig zijn, ook een rol spelen bij het vormen van de
blauwe kleur.
Schönbein had aangenomen, dat een ongekleurde ver-
binding bij oxydatie de blauwkleuring gaf; daarentegen blijkt
uit het onderzoek van Bert rand, dat men uit alcoholische
extracten der boleten een roode, chinonachtige kleurstof kan
isoleeren, die in verband staat met de blauwkleuring. Door de
schaarschte der genoemde paddenstoelen, had het verscheiden
jaren geduurd, voordat een hoeveelheid kleurstof kon worden
verkregen, welke voor het beoogde onderzoek toereikend
was. Bertrand geeft den naam „Boletolquot; aan de door hem
geïsoleerde paddenstoelenkleurstof. Op grond van zijn vroegere
onderzoekingen over de laccase neemt hij aan, dat boletol
zure en phenolische eigenschappen bezit. Het was n.1. ge-
bleken, dat er verband bestond tusschen de chemische con-
stitutie van verschillende organische stoffen en haar oxydeer-
baarheid onder invloed van de laccase. Meerwaardige phenolen,
waarbij de hydroxylgroepen óf ortho, óf para t.o.v. elkaar
staan, werden gemakkelijk geoxydeerd, de meta-diphenolen
slechts moeilijk. Zoo werden 1,4- en 1,2-dioxybenzol wel ge-
oxydeerd en 1,3-dioxybenzol niet. Phloroglucine (1,3,5-trioxy-
benzol) verbond zich niet met zuurstof onder invloed van
laccase, terwijl pyrogallol (1,2,3-trioxybenzol) zeer gemakkelijk
met zuurstof reageerde.
Later bestudeerde Bertrand ook de samenstelling van
laccase. In een oplossing, die het enzym bevatte, kon altijd
mangaan aangetpond worden. In de eerste plaats werd na-
gegaan, of ook mangaanzouten zonder meer deze typische
oxydaties kunnen doen optreden. Inderdaad bleek, dat de
1) Arch. Pharm. 2e serie 149, 107 (1872).
gt;) Compt. rend. 133, 1233 (1901).
oplossingen van verschillende mangaanzouten, met organische
of anorganische zuurrest, de luchtzuurstof zoodanig kunnen
activeeren, dat oxydatie van hydrochinon, pyrogallol en para-
amido-phenol optrad. Hij verklaart dit als volgt: Het man-
gaanzout was in de oplossing gedeeltelijk gehydrolyseerd;
het aanwezige MnO zou met een molecule zuurstof MnOg
geven en O. Deze zuurstofatomen zouden dan onmiddellijk
kunnen reageeren met de organische verbinding. Ook kon
eventueel vrijgekomen zuur weer reageeren met MnOg onder
ontwikkeling van actieve zuurstof.
RMn H,0 -gt; RH, MnO
MnO O2 MnOg O
MnOs HgR ^ MnR O H^O
Op grond van deze veronderstellingen beschouwde Ber-
trand de laccase ook als mangaanzout; de zuurrest zou van
eiwitachtigen aard zijn, terwijl hij in het mangaan het eigen-
lijke zuurstof-activeerende gedeelte van de oxydase zag.
Vervolgens ging Bertrand na, in hoeverre de blauw-
kleuring met boletol en laccase te reproduceeren was. Het
eerste, wat de aandacht trok, wanneer men een oplossing
van boletol in water behandelde met laccase, geëxtraheerd
uit verschillende paddenstoelen, was de onregelmatigheid,
waarmede men de blauwe oplossing verkreeg. Wanneer men
zich bedient óf van een weinig actieve laccaseoplossing, ge-
extraheerd uit een bepaalden paddenstoel, óf van een oude
laccaseoplossing, moet men veel van deze oplossing toevoegen
om een mooie blauwe kleur te verkrijgen. Neemt men daaren-
tegen een zeer actieve oplossing van laccase, die men kort
van te voren b.v. uit een russulasoort heeft bereid, dan is
slechts een spoor der fermentoplossing noodig om de kleur
te doen omslaan; dan is de kleur echter nooit zuiver blauw,
maar vaak groen, grijs of nog roodachtig. Men komt ertoe,
aan te nemen, dat een bijzondere stof. die voorkomt óf in
het nog niet geheel zuivere boletol, of in de laccaseoplossing,
een rol speelt bij de kleurverandering. Uit de proeven bleek,
dat deze stof geen mangaanverbinding, maar een aardalkali-,
alkalimetaal of magnesiumzout was. Bertrand^) toonde
namelijk aan, dat de blauwe kleur alleen dan kon optreden,
wanneer zeer weinig van een zout van een dezer metalen
werd toegevoegd. Daar de proeven werden uitgevoerd met
zeer weinig boletol. bleken soms de in gewoon water op-
geloste sporen zout of het alkali van het glas reeds voldoende
te zijn. Op grond van deze resultaten kwam Bertrand tot
de volgende conclusie:
„La production des diverses couleurs s'explique par cette
circonstance, que le dérivé quinonique prenant naissance au
dépens du botétol est lui-même de couleur rougeâtre, tandis
que ses combinaisons métalliques sont bleues.quot;
Voor het optreden der blauwkleuring zou dus de samen-
werking van verschillende factoren vereischt zijn:
1.nbsp;boletol:
2.nbsp;zuurstof;
3.nbsp;laccase en het mangaan, dat deze stof vaak vergezelt;
4.nbsp;water, dat dient als oplosmiddel en hydrolyseerend werkt ;
5.nbsp;magnesium, een alkali- of een aardalkali-metaal.
In 1902 verscheen een publicatie van Bertrand^), waarin
hij een bereidingswijze van boletol beschrijft. Als uitgangs-
materiaal kunnen, zooals hij opmerkt, behalve de reeds
genoemde boleten ook andere soorten gebruikt worden, (b.v.
BoÏetus subtomentosus L., B. chrysentheron Buil., enz.),
waarvan 't lichtgele vleesch aan de lucht niet blauw wordt;
het uitblijven der blauwkleuring is hier namelijk niet aan
het ontbreken van boletol, maar aan dat van laccase toe te
schrijven.
1) Compt rend. 133, 1233 (1901).
») Compt. rend. 134. 124 (1902).
Daar de methode van Bertrand voor het isoleeren van
boletol ook bij de latere onderzoekingen werd nagevolgd,
is het noodig deze in het kort weer te geven:
De paddenstoelen worden, 200 versch mogelijk, in stukjes gesneden en
met alcohol opgekookt. Men neemt 5 deelen alcohol (95 O/q) op 1 deel
plantenmateriaal. Het koken wordt een half uur voortgezet om de oxy-
dasen te vernietigen en het boletol volledig te extraheeren. De alcoholische
oplossing wordt afgefiltreerd van de paddenstoelresten en nog warm be-
handeld met een oplossing van loodacetaat. Na afkoelen completeert men
de praecipitatie door toevoeging van enkele cc. basisch loodacetaat. Het
gele neerslag wordt afgefiltreerd en gewasschen met alcohol, gesuspendeerd
in een kleine hoeveelheid koud 10 proc. zoutzuur. Een gedeelte van het
boletol gaat in oplossing met andere organische stoffen. Na affiltreeren kan
men dat gedeelte uit de vloeistof extraheeren met aether. Het boletol lost
daarbij op in aether, maar men moet verschillende malen uitschudden, daar
het water boletol krachtig vasthoudt. Den aether destilleert Bertrand af;
er blijft een bloedroode, strooperige massa achter. Het residu, weer behandeld
met koud water, staat gewoonlijk al zijn boletol af, terwijl een weinig ge-
kleurde. onoplosbare massa achterblijft. De waterige oplossing wordt in
vacuo weer geconcentreerd tot stroopdikte, waarbij soms het boletol uit-
kristalliseert ; wanneer dit niet gebeurt, voegt men weinig zoutzuur toe
en na 24 uur is de stroop veranderd in een dikke brij, die ten deele uit
kristallen van boletol bestaat.
Om de rest van de kleurstof te verkrijgen, moet men het met zoutzuur
behandelde loodneerslag uitschudden met aether. Het na indampen der
aetherische oplossing verkregen residu wordt met warm water geëxtraheerd,
het extract in vacuo geconcentreerd en met aether opnieuw uitgeschud.
Het boletol kristalliseert in helderroode naaldjes, die aan
alizarine doen denken. Ook een geconcentreerde oplossing
heeft een roode kleur, die pas bij verdunnen in geel over-
gaat. In gekristalliseerden toestand is boletol weinig oplosbaar
in koud water, betrekkelijk weinig in kouden alcohol en
De onzuiverheden, die het boletol begeleiden en die in tamelijk groote
hoeveelheden aanwezig zijn, wanneer de paddenstoelen te lang na het ver-
zamelen opgewerkt worden, houden de aggregatie der deeltjes, die tot den
kristallijnen vorm leidt, tegen. Om dit te voorkomen, is volgens Bertrand
de toevoeging van een weinig zoutzuur aan te bevelen.
aether. Wanneer men kookt lost het daarentegen in groote
hoeveelheden in deze vloeistoffen op, maar blijft bij afkoeling
volledig opgelost. Men moet opnieuw droogdampen om tot
kristaUisatie te komen. Op grond hiervan vermoedt Bertrand,
dat boletol in twee verschillende moleculaire aggregatie-toe-
standen bestaat, waarvan alleen de eenvoudigste gemakkelijk
oplosbaar is.
Het verdient nog vermelding, dat in de literatuur over de
kleurstoffen der boleten ook nog een publicatie van R. Böhm
uit het jaar 1885 te vinden is, die blijkbaar aan Bertrand
niet bekend was. Böhm isoleerde namelijk uit Botóus/uriofus
Sch. een kleurstof, die in sommige opzichten overeenkomst
vertoonde met het door Bertrand gevonden boletol. Hij
noemde deze kleurstof luriduszuur en gaf voor de bereiding
het volgende voorschrift:
De in stukken gesneden paddenstoelen worden zoo snel mogelijk gedroogd
en gepoederd. Men extraheert eerst met aether. daarna met alcohol. Het
harsachtige residu, dat achterblijft na afdampen van den alcohol, wordt
behandeld met water; men filtreert af van het hars en de mannietkristallen,
die zich, na eenigen tijd. afscheiden. Bij het donkerbruine Altraat voegt men
een loodacetaatoplossing. Hierbij ontstaat eerst een bruin gekleurd loodneer-
slag, dan een oranje gekleurd loodzout. Het loodneerslag wordt goed uit-
gew'asschen met water en bij een niet te hooge temperatuur gedroogd. Het
zoo verkregen olijfgroene poeder wordt met alcohol geëxtraheerd om de
meegesleepte harsachtige stoffen te verwijderen. Om de kleurstof vrij te
maken, behandelt men de droge en fijn gewreven loodverbinding met ver-
dund zwavelzuur. Bij uitschudden met veel absoluten aether verkrijgt men
een purperroode oplossing, waaruit zich bij indampen bordeauxroode naalden
en prisma's afscheiden. Ter verdere zuivering wordt uit water omgekristal-
Hseerd.
Böhm vermeldde in zijn publicatie ook verschillende eigen-
schappen van het luriduszuur. Het was in bijna alle oplos-
middelen gemakkelijk oplosbaar met een gele kleur. De ge-
kristalliseerde stof was aan de lucht bestendig. De oplossing
1) Arch. Exper. Path. und Pharmacol. 19, 66 (1885).
-ocr page 26-in water reageerde op lakmoes zuur, had een adstringeerenden
smaak en kleurde de epidermis geel. Het zuur bezat een on-
aangenamen reuk; het scheen bij gewone temperatuur weinig
vluchtig te zijn. De kristallen begonnen te smelten bij 150° C.
en waren bij 170° C. geheel vloeibaar geworden. De zeer
verdunde oplossing in water gaf met weinig sodaoplossing
een smaragdgroene kleur, die langzamerhand in indigoblauw
overging. Neutraliseerde men daarna met verdund zwavel-
zuur, dan werd de oplossing purperrood. De indigoblauwe
oplossing werd aan de lucht groenbruin. Tegen alkaliën was
de kleurstof weinig bestendig. Jodiumtinctuur kleurde een
oplossing donkerblauw. Met ijzerchloride werd de sterk ver-
dunde oplossing in water violet. Loodacetaat gaf een oranje-
rood neerslag, dat bij drogen olijfgroen werd. Uit de kleuring
met ferrichloride besloot Böhm, dat het luriduszuur een
aromatisch phenol is. Wat de blauwkleuring betreft, nam ook
hij aan, dat deze het gevolg is van een oxydatie.
Luriduszuur is stikstofvrij; een elem entair-analyse gaf de
volgende waarden:
C 48.26 o/o en 48.80 %
H 4.77 o/o en 4,21 ü/q
Zooals blijkt, komen slechts weinige van deze eigenschappen
overeen met de vermelde opgaven van Bertrand. Het was
niet buitengesloten, dat luriduszuur een tweede kleurstof uit
de Boletus luridus voorstelt; waarschijnlijker lijkt het echter,
dat het praeparaat van Böhm nog onzuiver was, hetgeen
de gemakkelijke oplosbaarheid in allerlei oplosmiddelen kan
verklaren. Door Bertrand is namelijk gevonden, dat de
oplosbaarheid van boletol in water, aether en alcohol sterk
afneemt met toenemende zuiverheid. Ook het tamelijk groote
smelttraject, dat Böhm opgeeft, duidt op een onzuiveren
toestand van zijn luriduszuur.
HOOFDSTUK II
THEORETISCH GEDEELTE
A. Over de structuur van boletol
Het uitgangsmateriaal voor het onderzoek werd hoofd-
zakelijk in October 1930 verzameld in de omgeving van
Bilthoven. Voor de bereiding van boletol gebruikte ik Boletus
satanas Lenz.. Boletus lutidus Schaeff. en Boletus badius
Fr. 1). B. badius werd afzonderlijk opgewerkt: deze soort
bevatte veel minder boletol. dan B.luridus en B. satanas.
Zooals later nog vermeld zal worden, bleken de kleurstoffen
identiek te zijn. Uit 20 kg ß. satanas kon 1 g. uit 70 kg B.
badius slechts 0.19 g boletol geïsoleerd worden. Het was
mogelijk met deze relatief kleine hoeveelheid boletol de con-
stitutie van de kleurstof bijna volkomen op te helderen.
Het isoleeren van boletol uit de paddenstoelen geschiedde
in hoofdzaak volgens de methode van Bertrand 2), die in
de inleiding reeds is aangegeven; in enkele opzichten bracht
ik kleine veranderingen aan, die echter van meer onderge-
schikte beteekenis zijn. Van groot belang bleek bij het isoleeren
der kleurstof een „testproefquot; met aardappelsap te zijn, waar-
door telkens kon worden geconstateerd in welke fractie de
gewenschte verbinding opgelost was; dit perssap, dat vooral
versch bereid moet zijn, gaf namelijk met vrij verdunde op-
1) Genoemde soorten werden gedetermineerd op het Botanisch Museum te
Utrecht, waarvoor ik ook op deze plaats mijn dank betuig.
Comt. rend. 134, 124 (1902).
lossingen van boletol een blauwe kleur, die na korten tijd
weer verdween. Het perssap van oudere aardappels bezat
deze eigenschap niet meer.
De gemodificeerde isoleeringsmethode van Bertrand zal
in het experimenteele gedeelte nauwkeurig uiteengezet worden.
Het bleek weldra, dat het boletol, verkregen volgens ge-
noemd voorschrift, nog niet zuiver was. Ook omkristalliseeren
uit aether had nog niet het gewenschte resultaat.
Toen bleek, dat het acetylproduct van boletol uitstekend
kristalliseerde en zeer gemakkelijk kon worden gezuiverd,
werd besloten, de volkomen zuivering van het boletol voor-
loopig achterwege te laten en eerst het acetylproduct te be-
studeeren. Dit derivaat kristalliseerde in lichtgele prisma's,
die evenals boletol boven 300° C. ontleedden.
De elementair-analyse en de micro-moleculairgewichts-
bepaling volgens Rast leidden tot de empirische formule
C21H14O10. De micro-acetylbepaling volgens F. Kögl en
J. J. Postowski wees op het voorkomen van drie acetyl-
groepen. Drie zuurstofatomen komen dus in hydroxylgroepen
voor.
Uit volgende bewerkingen zou moeten blijken, wat de
functies van de overige zuurstofatomen zijn. Het lag voor
de hand, te trachten van het boletol een leuko-verbinding te
bereiden. Als uitgangsstof hiervoor diende het genoemde
triacetylproduct. Dit werd met zinkstof, azijnzuuranhydride
en natriumacetaat behandeld.
Het kleurlooze reactieproduct liet zich goed omkristalliseeren
uit ijsazijn en smolt scherp bij 246° C. In het verdere ver-
loop van het onderzoek werd het leukoacetylproduct in ver-
band met zijn karakteristieke smeltpunt herhaaldelijk gebruikt
1) Ann. 440, 34 (1924).
De smeltpunten, die in dit onderzoek genoemd worden, zijn ongecorri-
geerd.
om boletol te identificeeren. De resultaten der elementair-
analyse en der moleculairgewichtsbepalingen zijn in overeen-
stemming met de formulenbsp;Door de acetylbepaling
is de aanwezigheid van vijf acetylgroepen bewezen.
Het verdwijnen der kleur en de additie van twee nieuwe
acetylgroepen bij de reduceerende acetyleering wijzen erop,
dat wij hier te doen hebben met den overgang van een
chinon in een „hydrochinon-diacetaatquot;. Uit de formule van
het leuko-pentaacetaat en die van het triacetylproduct kon ik
de formule CisHgO^ voor boletol berekenen. Van de zeven
zuurstofatomen zijn er dus twee in een chinonachtig systeem
en drie in hydroxylgroepen aangetoond, zoodat nog de functie
van twee zuurstofatomen moet worden vastgesteld.
Waargenomen was reeds, dat boletol oplost in een versch
bereide natriumbicarbonaatoplossing. Dit pleitte voor het
voorkomen van een carboxylgroep in het molecule. Deze
carboxylgroep kan, zooals nog zal blijken, ook op een andere,
meer overtuigende wijze aangetoond worden.
Tot dusverre hadden de resultaten voor boletol de volgende
formule gegeven:
O
11
II
O
-OH
-OH
-OH
—COOH
C15H8O7
of: C12H4
boletol
Natuurlijk moest nu worden bewezen, dat aan het boletol
zelf inderdaad de tot nu toe berekende formule toekwam.
Het gelukte, door verzeeping van het triacetylproduct met
een verdunde oplossing van kaliumhydroxyde. de roode
kleurstof in zuiveren, gekristalliseerden toestand te verkrijgen.
Het langs dezen omweg bereide boletol werd geanalyseerd;
de empirische formule was dezelfde als die, berekend uit de
analyses van het triacetaat en het leuko-acetylproduct.
Nadat de formule QgHgOY was bewezen, was het nu
zaak op te sporen, met welk koolstofskelet we hier te doen
hebben. De micro-zinkstofdestillatie, die door F. Kögl en
medewerkers in vele gevallen met succes werd toegepast,
was ook in dit geval de aangewezen weg om tot het doel
te geraken. Deze destillatie werd uitgevoerd met gezuiverd
boletol en met het triacetylproduct. Gezien de grootere op-
brengst, bleek dit laatste beter voor de bewerking geschikt te
zijn. Verkregen werd een witte, goed kristalliseerende ver-
binding, die volgens analyse, smeltpunt en mengsmeltpunt
identiek was met anthraceen.
Boletol is dus een trioxy^anthrachinon-carbonzuur.
De carboxylgroep, welker aanwezigheid ik aangenomen had
op grond van de oplosbaarheid van boletol in natriumbicarbo-
naatoplossing, moest nog nader aangetoond worden. Wanneer
de carboxylgroep kon worden afgesplitst, zou een trioxy-
anthrachinon moeten ontstaan. Inderdaad gelukte het mij, het
natriumzout van boletol met natronkalk bij 300° C. te de-
carboxyleeren; er sublimeerde bij die temperatuur een roodc
stof, die uit een alcoholische oplossing in naaldjes (smp.
250° C.) kristalliseerde. De uitkomsten van de micro-analyse
kwamen overeen met de berekende waarden voor een trioxy-
anthrachinon.
Er zijn theoretisch 14 verschillende trioxy-anthrachinonen
mogelijk, vooropgesteld, dat we te doen hebben met 9,10-
chinonen; hiervan zijn er in de literatuur 10 bekend, te
weten:
Ann. 445, 159 (1925); Arin. 447, 78 (1925);
Ann. 479. 11 (1930); Ann. 482. 105 (1930).
1,2,3'Trioxy-anthrachinon (Anthragallol)
1.2.4-
1.4.5-nbsp;„
1,3,8-
Het smeltpunt van mijn decarboxyleeringsproduct lag dus
in de nabijheid der smeltpunten van 1.2.4-trioxy-anthrachinon
(purpurine) en 1.4.6-trioxy-anthrachinon. Het mengsmeltpunt
met purpurine gaf wel is waar nog een kleine depressie
(2° C) maar op grond der kleurreacties met loog en zwavel-
zuur leek de identiteit der stoffen zeer waarschijnlijk Daar
mijn decarboxyleeringsproduct mogelijk nog niet absoluut
zuiver was. werd het geacetyleerd. Inderdaad vertoonde het
mengsmeltpunt van dit product met triacetylpurpurine geen
depressie.
Nadat aldus was gebleken, dat boletol een purpurinecar-
bonzuur is. moest nog vastgesteld worden, welke plaats de
carboxylgroep inneemt.
F. 310° C.
(Purpurine)nbsp;F- 253® C.
(Oxyanthrarufine) F. 273-274» C.
(Flavopurpurine) F. boven 330quot; C.
(Anthrapurpurine)nbsp;F. 360quot; C.
(Oxychrysazine)nbsp;F. 230» C.
F. 277-278quot; C.
F. 256quot; C.
Hiervoor bestaan vijf mogelijkheden:
VVYquot;
o oh
hooc o oh
/VkA
•oh
Wy WV
o oh
IX
/yV^
VW
o oh
\-0h
hooc
hooc-K
Een doeltreffende oxydatie van boletol zou het aantal
mogelijkheden kunnen terugbrengen tot twee of een.
VIII kan bij oxydatie phtaakuur geven. IX en X hemi-
melliethzuur. XI en XII trimelliethzuur
De oxydatie voerde ik uit bij 50° C. met natronloog
en waterstofperoxyde {30%). De aetherische oplossing van
het reactiemengsel werd met natriumbicarbonaatoplossmg ge-
ëxtraheerd. De zuurfractie bevatte naast oxaalzuur een zuur.
dat na herhaaldelijk omkristalleeren uit water smolt bij 189 C
het zuur bleek identiek te zijn met hemimelliethzuur (form. Xlll).
Door dit resultaat was het bewezen, dat aan boletol een der
beide volgende structuurformules toekomt:
0 oh |
hooc |
0 oh ■ IJ l | |
A/v» |
A |
(W | |
V |
vV |
k/ |
YY |
T hooc |
n T 0 oh |
M 1 0 oh |
XV
Wij mogen aannemen, dat deze isomeren in eigenschappen
weinig van elkaar zullen verschillen. Het is niet mogelijk
neweest experimenteel te komen tot de besUssing. welke van
beide formules voor boletol de juiste is. Aan het einde van
het theoretische gedeelte wordt deze vraag nog nader besproken.
Verklaring van de blauwkleuring
Nadat ik erin geslaagd was de structuur van boletol zoo
ver mogelijk op te helderen, moest een verklaring gevonden
worden voor de bekende blauwkleuring der boleten aan de
lucht. Vroegere onderzoekers hadden reeds aangenomen, dat
door de werking der oxydasen, die in versehe paddenstoelen
{resp. in het aardappelperssap) voorkomen, de luchtzuurstof
in staat gesteld wordt het boletol te oxydeeren tot een stof.
die in het betreffende milieu met een blauwe kleur oplost.
Ik hield het voor mogelijk, dat uit het trioxy-anthrachinon-
carbonzuur een oxy-anthradichinon-carbonzuur ontstaat. Een
bewijs voor de juistheid dezer opvatting moest geleverd
worden, door de oxydatie van boletol tot het dichinon. Bij
behandehng van boletol met loodtetraacetaat volgens O. D i m-
roth^) ontstond een product, dat kon worden omgekristal-
liseerd uit benzol en in verdunde alkaliën of in een soda-
oplossing met een helderblauwe kleur oploste. De waarden
der elementair-analyse kwamen goed overeen met de be-
rekende waarden voor formule XVI resp. XVII
Van een oplossing van dit dichinon in een verzadigde soda-
oplossing kon het absorptiespectrum worden bepaald. Dit
spectrum werd vergeleken met het absorptiespectrum van
een oplossing van boletol, die met een versch, waterig
extract van boleten behandeld was.
Ofschoon ik voor de bereiding van dit extract slechts kon
beschikken over paddenstoelen, die reeds eenige maanden
oud waren en in een frigidaire bewaard waren, vertoonden
de genoemde absorptiespectra toch een dusdanige overeen-
komst, dat de identiteit dezer kleuren aan geen twijfel onder-
hevig is.
1) B. 53, 485 (1920).
-ocr page 35-O O
•oh
XIV—gt;
hooc o o
XVI
hooc o o
fVW
oh
xy—gt;
O O
XVII
-ocr page 36-B. Synthetische proeven
Ofschoon door het analytische onderzoek de formules XIV
resp. XV voor boletol al zeker waren geworden, is het steeds
gewenscht dergelijke resultaten door synthetische proeven te
bevestigen. Voor de synthese van gesubstitueerde anthrachinon-
derivaten zijn in de literatuur verschillende methoden be-
schreven. In het geheel heb ik volgens vijf verschillende
manieren getracht de synthese van boletol resp. van boletol-
derivaten te realiseeren; eerst de vierde en de vijfde poging
hadden succes.
De volgende methoden werden onderzocht:
1.nbsp;Toepassing der diëensynthese van Diels en Al der.
2.nbsp;Condensatie van trioxybenzoëzuur met metatoluylzuur met
behulp van geconcentreerd zwavelzuur en eventueele latere
oxydatie der CHg-groep.
3.nbsp;Condensatie van chloor-phtaalzuuranhydride en trimethyl-
oxyhydrochinon met behulp van aluminiumchloride en
keukenzout. In het primaire reactieproduct zou chloor
daarna door —CN en —COOH moeten worden ver-
vangen.
4.nbsp;Condensatie van hemimelliethzuuranhydride en chloor-
hydrochinon-dimethyl-aether onder inwerking van alu-
miniumchloride in zwavelkoolstofoplossing. Daarna zou
hier het chloor-atoom van het reactieproduct door methoxyl
moeten worden vervangen.
5.nbsp;Condensatie van hemimelliethzuuranhydride en trimethoxy-
benzol met behulp van aluminiumchloride in zwavelkoolstof.
1. Poging tot de synthese van boletol met toepassing der
diéensynthese van Diels en Aid er.
De fraaie methode der „diëensynthesequot; van O. Diels en
K. Alder^) biedt o.m. de mogelijkheid door additie van
butadiëenderivaten aan a-naphtochinon, tetrahydroanthrachi-
nonen te bereiden, die reeds bij het leiden van lucht door de
oplossing in alcohohsche kali in de gesubstitueerde anthrachi-
nonen kunnen overgaan:
De uitgangsstoffen voor mijn synthese zouden oxy-naphta-
zarine en vinylacrylzuur moeten zijn. zooals uit het volgende
schema duidelijk is:
1) B. 62, 2337 (1929).
-ocr page 38-cooh
ho
ho-
ho
WS
ch
I
ch
y/
hc
I
cooh
ho
I c
ho
ho
ho
VvY
ho
cooh
Het vinylacrylzuur werd bereid volgens O. Nottbohm i).
Het benoodigde oxynaphtazarine verkreeg ik door oxydatie
van naphtazarine De oxydatie kan met behulp van MnOg en
sterk zwavelzuur®), of in alkalische oplossing met luchtzuurstof
bewerkstelligd worden.
Zooals bekend, is eenige jaren geleden gebleken, dat de oude
formule XX van naphtazarine door form. XXI moet worden
vervangen.
oh
XX
-oh
Ann. 412, 73 (1916).
') Dit praeparaat kreeg ik van de I. G. Farbenindustrie. Elberfeld; ik
betuig hiervoor ook op deze plaats mijn welgemeenden dank.
') Jaubert, Compt. rend. 129, 684 (1899).
Bad. Aniline u. Sodafabrik D.R.P. 167641.
O.Dimroth cn F. Ruck vestigden namelijk de aan-
dacht erop, dat formule XX alleen op grond van de oude
„Färberegelquot; opgesteld is, die ondertusschen haar algemeene
geldigheid verloren had. Het resultaat der z.g. „Boresterreak-
tionquot; duidde op constitutie XXI en overeenkomstig daarmede
konden in 1928 K. Zahn en P. Ochwat») het naphtazarine
synthetiseeren uit maleïnezuuranhydride en hydrochinon.
Het naphtopurpurine zou nu nog een van de twee volgende
structuren kunnen bezitten:
o oh
XXIJI
O OH
XKII
K. Zahn en P. Och wat namen aan, dat in oplossingen
een evenwicht tusschen beide stoffen bestaat. Dit even-
wicht zou door katalysatoren beïnvloed kunnen worden.
Bovengenoemde auteurs kwamen tot deze veronderstelling
naar aanleiding van het feit, dat zij verschillende producten
verkregen uit naphtazarine, waarvan de vorming nu eens
met de eene, dan weer met de andere formule in overeen-
stemming kon worden gebracht.
Als analogon in de anthrachinonreeks gaven ze chinizarine
aan, dat uit phtaalzuuranhydride en hydrochinon en uit naphta-
zarine met maleïnezuuranhydride bereid werd. De eerste
1) Ann. 446, 123 (1926).
') Li eb er mann, Ann. 240, 245 (1887).
») Ann. 462, 72 (1928).
-ocr page 40-synthese zou pleiten voor de algemeen aangenomen structuur
(l,4-dioxy-9,10-anthrachinon), terwijl volgens de tweede re-
actie chinizarine het 9,10-dioxy-l,4-anthrachinon zou zijn.
Op een evenwicht tusschen de beide vormen in oplossing
duidt ook een onderzoek van Louis F. Fieser die sprak
van een tautomerie en langs een physisch chemischen weg
{reductiepotentialen) aantoonde, dat het evenwicht zeer ten
gunste van formule XXIII lag.
De triacetylverbinding, die door acetyleeren uit het trioxy-
naphtochinon verkregen wordt, heeft volgens verschillende
onderzoekers de structuur, overeenkomend met formule XXII.
Dit triacetylproduct werd door K. Zahn en P. Och wat
bereid uit 1,4,5,6-naphto-dichinon met geconcentreerd zwavel-
zuur en azijnzuuranhydride. Deze methode vertoont veel
overeenkomst met die voor de bereiding van triacetyl-oxy-
hydrochinon uit chinon.
Daar aangenomen mag worden, dat de structuur van
triacetylnaphtopurpurine vaststaat, heb ik deze stof als uit-
gangsproduct voor de diëensynthese met vinylacrylzuur ge-
kozen. Ofschoon verschillende pogingen, met veranderingen
van oplosmiddel en temperatuur gedaan werden, mocht het
echter niet gelukken, deze synthese tot stand te brengen.
Telkens werd het triacetylnaphtopurpurine voor een groot
gedeelte teruggewonnen, terwijl verharsing van het vinylacryl-
zuur was opgetreden. Ook werden geen betere resultaten
verkregen, door van naphtopurpurine zelf uit te gaan of in
plaats van vinylacrylzuur den ester van dit zuur te nemen.
2. Condensatie van trioxybenzoëzuur en m-toluylzuar met
behulp van geconcentreerd zwavelzuur.
Een van de oudste synthesen ®) van oxy-anthrachinonen
1) J. Am. Chem. Soc. 50, 439 (1928).
') Ann. 462, 72 (1928).
Vergl. de synthese van rufigalluszuur: Robiquet, Ann. 19, 203 (1836).
-ocr page 41-is de condensatie van gesubstitueerde benzoëzuren met zwavel-
zuur. waarvan ik hier een voorbeeld noem, dat eenige over-
eenkomst met mijn geval vertoont. E.Schunck en L.March-
lewski^) hebben door condensatie van 3,5-dioxybenzoezuur
met m-toluylzuur een mengsel van l-methyl-5,7-dioxy-
anthrachinon en 2-methyl-6.8-dioxyanthrachinon bereid, dat
„gedeeltelijkquot; kon worden gescheiden.
Bij de analoge condensatie van 2.4,5-(resp. 2,3,5-)trioxy-
benzoëzuur met m-toluylzuur, zouden trioxy-methyl-anthrachi-
nonen kunnen ontstaan, waarvan er één bij oxydatie der
methylgroeptotcarboxyl (XXVI resp. XXVII) boletol moest
opleveren.
Ik heb getracht de eerstgenoemde synthese te verwezen-
lijken Het hiervoor benoodigde oxyhydrochinon-carbonzuur
werd verkregen uit oxyhydrochinon met kooldioxyde in waterige
bicarbonaatoplossing^); het metatoluylzuur bereide ik uit
zuivere m-toluol door oxydatie met salpeterzuur. Het bleek,
dat de condensatie niet tot het gewenschte resultaat voerde.
Na talrijke proeven, waarbij de temperatuur en de reactie-
tijd werden gevariëerd, was het resultaat, dat óf een met te
zuiveren harsachtige massa onstond, öf bijna al het meta-
toluylzuur werd teruggewonnen. De oorzaak hiervan kon
zijn dat het trioxybenzolcarbonzuur niet zeer bestendig is en
gemakkelijk CO, afsplitst. Ook de proeven met m-phtaalzuur
in plaats van m-toluylzuur gaven geen betere resultaten. Ue
in de tweede plaats genoemde mogelijke synthese heb ik met
nader onderzocht, omdat daarbij waarschijnlijk geen betere
resultaten te verwachten waren en bovendien bereiding van
het tot nu toe onbekende 2,3.5-trioxy-benzolcarbonzuur met
veel meer moeilijkheden gepaard zou gaan, dan die van het
2.4,5-trioxy-benzolcarbonzuur.
1) ]. Chem. Soc. 69, 69 (1896).
•) Thiele. Jaeger. B. 34, 2840 (1901).
-CHj
OH
\
f
OH
XXIV
HO
}—COOH
XXVU
CHj
A
OH
XXV
■CHs
VyV
HO 0
HO 0
HO
HO-
HO-
T V^ |
A |
VW | |
HO 0 |
CHj |
HO 0 1 II |
CHi |
A | |
W |
V |
1 n HO 0 | |
HO 0 | |
WS | |
\J- |
HO
-ocr page 43-3. Condensatie van chloor-phtaalzuuranhydride en trimethyl-
oxyhydrochinon met behulp van aluminiumchloride en
keukenzout.
Het plan bestond nu, de beoogde synthese langs den
volgenden weg te bereiken:
Cl |
0 |
OH |
A |
A |
A |
V |
Y | |
II 0 |
1 OH | |
XXIX | ||
0 |
OH | |
A |
A | |
Y |
Y |
Y |
1 Cl |
II 0 |
1 OH |
■OH
-OH
XXX
3-chloor-phtaal2uuranhydride en oxyhydrochinon werden
volgens K. Zahn en P. Och wat in de aluminiumchloride-
keukenzoutsmelt gecondenseerd. Waldmann quot;) heeft op deze
manier o.a. chloor-chinizarine uit chloor-phtaalzuuranhydride
en hydrochinon gesynthetiseerd. Weldra bleek ook het oxy-
hydrochinon voor deze reactie niet bestendig genoeg te zijn.
Daarom ging ik bij de verdere proeven uit van het 1,2,4-
trimethoxybenzol, dat verkregen werd door • oxyhydrochinon
te methyleeren met dimethylsulfaat en loog.
1) Ann. 462, 72 (1928).
') J.prakt. Chem. 130, 92 (1931).
-ocr page 44-Het reactieproduct, dat in vrij bevredigende opbrengst
ontstond, was oplosbaar in loog; de methoxylgroepen waren
dus gedeeltelijk afgesplitst.
Daar het niet gelukte, het reactieproduct te zuiveren, werd
het met diazomethaan gemethyleerd. De analysen van het uit
methanol omgekristalliseerde, volgem ethyl eerde product gaven
waarden, die goed overeenstemden met de formule C17H13O5CI.
Het smeltpunt vertoonde daarentegen ook na herhaaldelijk
omkristalliseeren een traject; hieruit moest worden geconclu-
deerd. dat de condensatie overeenkomstig de formules XXIX
en XXX (OH-groepen door OCH3-groepen te vervangen!)
tot stand gekomen was.
De volgende stap was. het chlooratoom door een carboxyl-
groep te vervangen, wat ik volgens een patentvoorschrift
der I.G. Farbenindustrie trachtte te bereiken, volgens het-
welk chlooranthrachinonen met een mengsel van kopercyanuur
en aliphatische nitrilen in de anthrachinonnitrilen kunnen
worden omgezet. Ofschoon ik bij mijn proeven de alipha-
tische nitrilen, concentraties, temperatuur enz. veel variëerde,
was het resultaat volkomen negatief.
4. Condensatie van hemimelliethzuuranhydride en chloordi-
methoxybenzol met behulp van aluminiumchloride in
zwavelkoolstof.
Daar het niet mogelijk was het chlooratoom der stoffen
XXIX resp. XXX door de carboxylgroep te vervangen,
moest bij de verdere pogingen hemimelliethzuuranhydride ge-
bruikt worden, een uitgangsmateriaal, dat deze carboxylgroep
reeds bevatte.
Als tweede component diende het tot nu toe niet be-
schreven l,4-dimethoxy-2-chloorbenzol. Deze stof kon uit
amino-hydrochinondimethylaether volgens de reactie van
D. R. P. 484633.
-ocr page 45-Sandmeyer en nog vlugger door methyleering van chloor-
hydrochinon met dimethylsulfaat en natronloog verkregen
worden.
Voor de uitvoering der synthese werden aequimoleculaire
hoeveelheden van hemimelliethzuuranhydride en dimethoxy-
chloor-benzol in zwavelkoolstof met aluminiumchloride ge-
condenseerd volgens C. Graebe en S. Blumerfeld
Het reactieproduct bleek uit de twee theoretisch mogelijke
isomeren te bestaan:
OCHj
OCHj
OCHj
XXXJI
Na de ringsluiting met rookend zwavelzuur werd een zuur
product geïsoleerd, dat moeilijk te zuiveren was en inderdaad
bleek het methoxylgehalte te laag te zijn. Klaarblijkelijk
hadden de condensatiemiddelen een gedeeltelijke ontmethy-
leering veroorzaakt.
Om tot een beter gedefinieerde verbinding te komen, werd
het condensatieproduct behandeld met diazomethaan. Inder-
daad kwamen de elementairanalysen en de methoxylbepalingen
B. 30, 1115 (1897); Vergl. ook de synthese van munjistine: B. 65,
622 (1932).
') Vergelijk de ontmethyleering van ahzarinedimethylaether (C. Graebe
Ann. 349, 207 (1906)).
van de volgemethyleerde stof overeen met de waarden, be-
rekend voor de volgende isomeren:
HjCOOC |
0 |
0CH3 | |
1 |
\\ | ||
! V |
Y | ||
11 0 |
1 ffCrlj |
-Cl
H,COOC
OCH3
K
f
0CH3
■Cl
O
XXXIV
Daar het chlooratoom zich hier niet op de paraplaats
t.o.v. een OH-groep bevindt, leek mij de methode van
F. Ullmann en W. Schmidt niet in aanmerking te
komen om chloor door hydroxyl te vervangen, te meer, daar
bij de bedoelde bewerking met natriumnitriet, zwavelzuur en
boorzuur altijd een oxydatie of invoering van nieuwe hy-
droxylgroepen te vreezen is. Ik besloot daarom het chloor-
atoom langs een omweg door methoxyl te vervangen.
In een patent der I. G. Farbenindustrie A. G. wordt een
methode aangegeven, volgens welke alkoxy-anthrachinonen
met goede opbrengst kunnen worden verkregen, door aryl-
oxy-anthrachinonen of hun substitutieproducten met oplossingen
van alkalihydroxyden in alcoholen te behandelen. Zoo kon
bijv. 1-methoxy-anthrachinon bereid worden, door 1-phenoxy-
anthrachinon te behandelen met sterke methylalcoholische
kah. De betreffende phenoxyverbindingen ontstaan volgens
F. Ullmann®) door het overeenkomstige chlooranthrachinon
te verhitten met droog kaliumphenolaat en weinig „Natur-
kupfer Cquot;.
1) B. 52, 2098 (1919).
») D.R.P. 538014.
') Ann. 381, 11 (1911).
-ocr page 47-Den door mij verkregen dimethoxy-chloor-anthrachinon-
carbonzuren ester behandelde ik dienovereenkomstig met
kaliumphenolaat; het gevormde phenoxy product werd ge-
zuiverd en geanalyseerd, waarbij bleek, dat de estergroep
verzeept was. Dit laatste is wel te verklaren, wanneer men
bedenkt, dat ik het reactiemengsel met water moest behandelen,
waarbij een sterk alkalische reactie optrad.
Het phenoxyderivaat, dat wel is waar nog scherp smolt,
behandelde ik bij 80° C. met een groote overmaat 25 proc.
methylalcoholische kali. Het verkregen product Het zich door
omkristalliseeren niet zuiveren. Daarentegen kon het leuko-
acetylproduct, dat uit de ruwe stof bereid werd, door re-
duceerend te acetyleeren met zinkstof, azijnzuuranhydride en
watervrij natriumacetaat, goed gezuiverd worden. Het leuko-
acetyl-trimethoxy-anthrachinon-carbonzuur smolt van 190 tot
198° C. De elementair-analyse kwam overeen met de theo-
retische waarde: de opbrengst van het reactieproduct, dat
natuurlijk nog uit de twee isomeren bestond, was echter
klein en daar ik het te zelfder tijd langs een meer eenvoudigen
weg kon verkrijgen, werd de hier beschreven synthese niet
verder nagevolgd.
5. Synthese van trimethyUleuko-holetol-diacetaat.
De in het vorige gedeelte beschreven synthese werd met
chloorhydrochinondimethylaether uitgevoerd, daar ik bij de
synthese met aluminiumchloride-keukenzout de ervaring op-
gedaan had, dat 1,3,4-trimcthoxybenzol hierbij gedeeltelijk
ontleedde. Niettegenstaande dat kwam ik terug op de trime-
thylaether, omdat de reactie met aluminiumchloride in zwavel-
koolstofoplossing bij veel lagere temperatuur verloopt.
De uitgangsstoffen hemimelliethzuuranhydride en 1,2,4-
trimethoxy-benzol werden gecondenseerd met aluminium-
chloride en daarna met zwavelzuur, zooals bij de vorige
synthesen reeds uitvoerig aangegeven werd. Na de behandeling
met zwavelzuur ontstond een anthrachinonderivaat met een vrij
goede opbrengst; het was echter weer moeilijk te zuiveren.
Allereerst werd dit condensatieproduct met diazomethaan
volgemethyleerd. Met verdunde methylalcoholische kali ver-
zeepte ik daarop de estergroep, waardoor het gevormde car-
bonzuur uit een aetherische oplossing met natriumbicarbonaat
kon worden geëxtraheerd. Terwijl het niet met diazomethaan
behandelde product door de aanwezigheid van vrije pheno-
lische hydroxylgroepen in loog met een roodbruine kleur
oploste, trad bij het oplossen van het gemethyleerde carbon-
zuur in loog bijna geen kleurverandering op.
Het ruwe trimethoxy-anthrachinoncarbonzuur werd behan-
deld met azijnzuuranhydride, zinkstof en natriumacetaat, waarbij
na korten tijd de kleur der oplossing bijna geheel verdwenen
was. Het leuko-acetylderivaat was na omkristalliseeren uit
ijsazijn gemakkelijk kleurloos te verkrijgen.
De elementair-analyse en de methoxylbepalingen gaven
waarden, die fraai overeenkwamen met de formule C22H20O9
en de aanwezigheid van drie methoxylgroepen. Het smelt-
punt vertoonde oorspronkelijk een traject van IQS-—196° C.,
ging echter bij verder omkristalliseeren geleidelijk omhoog.
Toch bleef ook na herhaaldelijk omkristalliseeren, afwisselend
uit ijsazijn en methanol, nog een smelttraject bestaan. Dit
verdween pas, nadat de moeilijker oplosbare fractie in het
geheel twintig maal omgekristalliseerd was. Van het meest
zuivere product, dat bij 210—211° C. smolt, werd, evenals
van het ruwe product, een goed kloppende micro-analyse
verkregen. Het is dus inderdaad gelukt de beide, bij de
synthese ontstane isomeren (XXXV en XXXVI) te scheiden.
Ter identificeering heb ik het trimethyl-leuko-boletol-diace-
taat uit de natuurlijke kleurstof bereid, door de reduceerende
acetyleering toe te passen op de trimethylaether van boletol.
De verkregen verbinding smolt bij 213° C. en het mengsmelt-
punt met het synthetische product gaf geen depressie.
Het was een gelukkige omstandigheid, dat juist het moei-
lijker oplosbare isomeer met het overeenkomstige analytische
product identiek was; het zou niet gemakkelijk geweest zijn
het andere isomeer zuiver te verkrijgen. Voor alle zekerheid
werd nu nog de vrije carboxylgroep van het analytische en
het synthetische product met diazomethaan veresterd. De
smeltpunten van deze esters waren resp. 170 en 171° C.;
hun mengsmeltpunt vertoonde geen depressie.
Ofschoon het ook op grond van de synthese dier derivaten
niet mogelijk is een beslissing tusschen de formules XIV en
XV te treffen, is toch het doel. een derivaat van boletol zelf
te synthetiseeren, zonder twijfel gelukt.
Misschien zal het in de toekomst mogelijk zijn de formules
van boletol en „isoboletolquot; te identificeeren, wanneer men
over de twee synthethische stoffen beschikt en over de
dipoolmomenten van dergelijke anthrachinonderivaten meer
ervaring heeft.
Tot nu toe is het niet gelukt uit het trimethyl-leuko-
boletol-diacetaat het boletol zelf te verkrijgen, daar bij de
behandeling met joodwaterstof het molecule dieper ingrijpende
veranderingen ondergaat.
XXXVJ
HOOFDSTUK III
EXPERIMENTEEL GEDEELTE
A. Analytische proeven
Het isoleeren van boletol.
Onmiddellijk na het oogsten werden de paddenstoelen zoo
goed mogelijk gereinigd, in kleine stukken gesneden en in
de vijfvoudige gewichtshoeveelheid 95'-proc. alcohol een half
uur op een waterbad gekookt. Hierna bleken de oxydasen
volkomen vernietigd te zijn, terwijl het boletol in den alcohol
opgelost was. De oplossing filtreerde ik snel af van de pad-
denstoelresten, die nog goed uitgeperst werden; dit afBltreeren
geschiedde het best door stevig linnen. Bij het nog warme
fikraat voegde ik langzaam een geconcentreerde oplossing
van neutraal loodacetaat, totdat het neerslag, bij verder toe-
voegen van loodacetaat, niet meer toenam. Na afkoelen werd
nog weinig basisch loodacetaat toegevoegd om het neerslag
zoo volledig mogelijk te maken. Na eenigen tijd hadden de
loodzouten zich op den bodem van de kolf afgezet en vorm-
den een compacte massa, waarvan de bovenstaande, bijna
ontkleurde vloeistof zoo goed mogelijk afgegoten werd. Na
affiltreeren werd het loodzout enkele malen met alcohol en
water gewasschen. Het zoo verkregen geelbruine, amorphe
product ontleedde Ik met 2 N. zoutzuur. De beste manier
van ontleden is het aanwrijven van het nog vochtige lood-
zout in een mortier met zoutzuur van genoemde sterkte.
De rood gekleurde oplossing filtreerde ik af van het
gevormde loodchloride; zoowel dit laatste, als het filtraat.
werden herhaalde malen met aether geëxtraheerd, de aethe-
rische oplossingen samengevoegd en ingedampt tot droog.
Ik verkreeg een roodbruine siroop, die met kokend water
behandeld werd; een olieachtige, weinig gekleurde massa
bleef onopgelost. Met behulp van de oxydaseproef met aard-
appelperssap bleek, dat het boletol in het waterige extract
opgelost was. Het water verdampte ik in vacuo. Er bleef
een roode wasachtige massa achter, waaraan door aanwrijven
met aether de kleurstof kon worden onttrokken. Weer bleek
een vetachtige substantie, in tegenstelling met boletol, onop-
losbaar te zijn.
Deze bewerkingen, achtereenvolgens met aether en kokend
water, herhaalde ik nog meerdere malen; telkens weer kon-
den ongekleurde, niet in aether of warm water oplosbare
producten verwijderd worden. Tenslotte verkreeg ik een vaste,
amorphe stof, die in aether met een roode kleur oplosbaar
was en uit deze oplossing met petroleumaether neergeslagen
werd. Dit amorphe product werd opnieuw in veel aether
opgelost en langzaam ingedampt, waarbij zich de naaldjes
van boletol in rosetten afscheidden. Daar het aldus geïsoleerde
boletol nog niet geheel zuiver was, bereidde ik er de acetyl-
verbinding van, die beter voor zuivering door omkristalli-
seeren vatbaar was.
De totale zuivering gaat echter met minder verliezen ge-
paard, wanneer men reeds het amorphe product acetyleert
en uit het goed kristalliseerende acetylderivaat het boletol door
verwarmen met 0,1 N. natronloog regenereert (zie aldaar).
Zooals uit het voorafgaande blijkt, loste de kleurstof op in
aether en water; nu dient echter medegedeeld te worden,
dat de oplosbaarheid — zooals in vele andere gevallen —
met toenemende zuiverheid steeds afneemt, hetwelk ook reeds
door Bertrand geconstateerd was. Het beter oplossen van
het ruwe product is wel toe te schrijven aan de „Begleit-
stoffequot;, die in groote hoeveelheden bij het vormen van het
loodzout meegesleept worden. Deze vetachtige producten —-
„matières grassesquot; volgens Bertrand zijn de oorzaak
van het schuimen, dat het afdestilleeren der waterige op-
lossing in vacuo zeer bemoeilijkt. Dit kon gedeeltelijk ver-
holpen worden, door een tweede kapillair in de destillatiekolf
boven de vloeistof te doen uitmonden.
Uit 20 kg Boletus satanas werd 1 g, uit 70 kg Boletus
badius 0,19 g boletol verkregen.
Triacetylboletol.
20 mg ruw boletol, uit aetherische oplossing met petroleum-
aether gepraecipiteerd, werden met 0,5 cc. azijnzuuranhydride
en een spoor geconcentreerd zwavelzuur in een kleine erlen-
meyer^) 5 minuten gekookt. Na afkoelen kristaUiseerde een
geel product in fraaie prisma's uit. Dit werd afgezogen en
omgekristalliseerd uit ijsazijn. Smeltpunt boven 300° C. onder
roodkleuring. Opbrengst 12 mg. Na nogmaals omkristalliseeren
en drogen bij 115° C. in hoog vacuum boven PgOj bepaalde
ik het moleculairgewicht volgens Rast.
0.260 - 0,255 - 0,300 mg stof in 4,930 - 4,195 - 5,610 mg kamfer
A 5,0 - 5,6 - 5,0° C.
Berekend voor C2iHi40io : 426.
M.G. (gevonden) 422, 417, 428.
Voor de elementair-analyse en de micro-acetylbepaling
gebruikte ik acetylboletol, dat bereid was met watervrij
natriumacetaat in plaats van sterk zwavelzuur. Ook werd
15 minuten gekookt in plaats van 5 minuten. Blijkens ver-
schillende acetylbepalingen was hierbij geen ander product
ontstaan dan bij de vorige bereidingswijze. Voor de analyse
werd de stof gedroogd bij 115° C. in vacuo boven P2O5.®)
De erlenmeyer was voorzien van een kleinen luchtkoeler.
De micro-C-H-analysen werden uitgevoerd bij Dr. A. Schoeller te
Berlijn, alle andere micro-bepalingen heb ik zelf uitgevoerd.
Analyse:
5,003 mg stof gaf 10,860 mg COj en 1,56 mg H^O.
Berekend voor QiHhOjo (426) C 59,15 O/o; H 3,46 o/q.
Gevonden..........C 59,20 O/o; H 3,29 o/q.
De micro-acetylbepaling geschiedde volgens de methode van Kögl en
Postowskyi). Voor 11,110 mg—9,875 mg stof waren ter neutra-
liseering van het afgesplitste azijnzuur 4,57 cc.—4,35 cc. loog 0,0172 N.
noodig.
Berekend voor 3 acetylgroepen: 30,28 o/q (OCCH3).
Gevonden.......... 30,30 0/0 (OCCH3).
32,40 0/0
Penta-acetyl'leukoboletol.
28 mg van het triacetylboletol werden met 0,5 cc. azijn-
zuuranhydride en weinig watervrij natriumacetaat opgekookt.
In kleine porties voegde ik zinkstof toe, totdat na enkele
minuten koken de vloeistof nagenoeg kleurloos was; uit andere
proeven is gebleken, dat langer koken niet aan te bevelen
is. De nog warme oplossing werd afgefiltreerd van het zinkstof,
hetwelk ik goed met azijnzuuranhydride extraheerde. Het
fikraat, dat een overmaat azijnzuuranhydride bevatte, be-
behandelde ik voorzichtig met water, waarbij een bijna wit,
amorph neerslag ontstond; dit liet zich uit ijsazijn omkristal-
hseeren tot fraaie, kleurlooze prisma's. Smeltpunt 246° C.
Opbrengst 15 mg.
Het was noodig, voor de bereiding van het leuko-acetyl-
derivaat, uit te gaan van zuiver triacetylboletol. daar anders
zwak gekleurde praeparaten verkregen werden, die zich door
omkristalliseeren slecht in kleurloozen toestand lieten brengen.
Moleculairgewichtsbepaling:
0,320 mg stof in 6,570 mg kamfer A = 3.9» C.
0,428 ...... 5,684 ., „ A = 6.0» C'
Berekend voor QsHjoOu : 512.
Gevonden........ 499 en 502.
1) Ann. 440, 34 (1924).
-ocr page 54-Micro-acetyl-bepaling:
12,655 mg stof verbruikten 7,26 cc. loog 0,0172 N.
Berekend voor 5 acetylgroepen 41,99 o/q (OCCH3).
Gevonden......... 42,40 o/q (OCCHs).
C-H-Analyse:
De stof werd gedroogd bij 115quot; C. in vacuo boven P2O5.
4,330 mg stof gaf 9,275 mg CO2 en 1,53 mg H^O.
Berekend voor QsH^oOu (512) : C 58,58 O/o; H 3,91 0/0.
Gevonden..........C 58,42 o/q ; H 3,93 o/q.
Om de kleurstoffen, verkregen uit de verschillende boleten-
soorten te kunnen vergelijken, bereidde ik er het boven
beschreven leuko-penta-acetaat van. Uit smeltpunt en meng-
smeltpunt bleek, dat genoemde praeparaten identiek waren.
De bereiding van zuiver boletol uit het acetylproduct,
50 mg triacetylboletol, verkregen op de reeds aangegeven
wijze, werden drie maal omgekristalliseerd uit ijsazijn. Op-
brengst 40 mg zuiver product. Deze werden verzeept met een
overmaat 0,1 N. natronloog. Na ongeveer een uur op het
waterbad verwarmd te hebben, nam ik aan, dat volledige
verzeeping tot stand gekomen was en voegde ik een overmaat
0,1 N. zwavelzuur toe. Dan werd met aether geëxtraheerd,
de aetherische oplossing gedroogd op watervrij natriumsulfaat
en ingedampt in vacuo. Als residu werd een fraaie, diep
rood gekleurde stof verkregen, die geen acetylgroepen meer
bevatte. Deze stof zuiverde ik nog verder, door aan de
aetherische oplossing voorzichtig petroleumaether (Kpt 40—
60° C.) toe te voegen, waarbij boletol uitkristalliseerde in
roode naaldjes. Het aldus gezuiverde product verkoolde bij
275—280° C.; zooals reeds werd medegedeeld, was de op-
losbaarheid sterk afgenomen. De zuivere verbinding is in
petroleumaether onoplosbaar; in koud water loste zij zeer
slecht, in kouden alcohol en aether beter op.
B. luridus, B. satanas, B. badius.
-ocr page 55-Voor de analyse werd de stof bij 110° C. in vacuo boven
P2O5 gedroogd.
4,500 mg stof gaf 9,890 mg CO2 en 1,19 mg HjO.
Berekend voor CisHgO, (300) : C 60,00 O/q; H 2,67 O/o.
Gevonden.........C 59,94 0/0; H 2,93 o/q.
TdmethyUleukO'boletoUdiacetaat
30 mg boletol werden in absoluten aether opgelost en ge-
methyleerd met een aetherische oplossing van diazomethaan,
die volgens het bekende voorschrift verkregen was uit 5 g
nitrosomethylurethaan. De aetherische oplossing dampte ik
droog; het residu werd nog tweemaal op dezelfde manier ge-
methyleerd. Ten slotte verkreeg ik een product, dat, zonder
eerst te zuiveren, werd verwerkt tot het leuko-acetylderivaat,
dat zich goed liet omkristalliseeren; uit het feit, dat deze ver-
binding bijna geheel oploste in verdunde bicarbonaatoplossing,
concludeerde ik. dat bij het ontleden van het azijnzuuranhy-
dride, verzeeping van de estergroep opgetreden was. Het
leuko-acetylproduct kristalliseerde uit methylalcohol in kleur-
looze prisma's. Smeltpunt 213° C. Opbrengst 15 mg. De stof
werd gedroogd bij 115° C. in hoogvacuum boven P2O5.
Analyse:
4,669 mg stof gaf 10,600 mg CO^ en 1,920 mg HjO.
Berekend voor Q^H^oOg (428): C 61,68 0/0: H 4,67 0/0.
Gevonden......... C 61,91 0/0; H 4,57 0/0.
Bereiding van „electrolytischquot; zinkstof volgens
Dr. F. Hansgirg.
Dit zinkstof werd bereid volgens een door Dr. F. Hansgirg
aan Prof. Kögl medegedeeld procédé. Met goedvinden van
Dr. Hansgirg. aan wien ik voor zijn welwillendheid ook
op deze plaats mijn dank betuig, kan ik over de bereidings-
wijze nadere gegevens verstrekken. In het volgende voor-
schrift zijn eenige verbeteringen, die ik bij het nawerken
aanbracht, weergegeven.
De electrolyse vond plaats in een rechthoekigen glazen
bak, gevuld met een oplossing van zinksulfaat, die 3 % zink
bevatte. Hierin bevonden zich 5 anoden van zink, waar-
tusschen 4 kathoden van koper geplaatst waren. De opper-
vlakte der platen was 15 X 15 cm®; de dikte der zinkplaten
was 10 mm, van de koperplaten slechts 0,5 tot 1 mm. De
anoden werden strak met linnen overtrokken, om de anode-
ruimte zoo goed mogelijk te scheiden van de kathoderuimte.
Om de vorming van grover verdeeld zinkstof te verhinderen,
bleek het toevoegen van 3 cc. 0,1 N. natriumthiosulfaat-
oplossing goeden dienst te doen.
De stroomdichtheid bedroeg 0,3—0,4 Amp. per dm® kathode-
oppervlakte; de spanning in het bad hield ik tusschen 0,5 en 1 Volt.
Na ongeveer 24 uur had zich op de koperplaten een dikke
laag fijn verdeeld zink afgescheiden, dat met een spatel af-
geschrapt werd, op een B u c h n e r-trechter gewasschen met
koud, gedestilleerd water en zoo scherp mogelijk afgefiltreerd.
Het nog natte zinkstof werd met aceton in een soxhletapparaat
geëxtraheerd om het water volledig te verwijderen en daar-
na boven PgOg in vacuo gedroogd. Het verdient aanbeveling,
de bewerkingen, na het verbreken van den stroom, zooals
het affiltreeren en wasschen met water, snel uit te voeren,
zoodat het zinkstof zoo kort mogelijk met water in aanraking
is; neemt men dit niet in acht, dan gaat het zinkstof voor
een gedeelte over in zinkoxyde. Ook is het gewenscht, tijdens
de electrolyse langzaam te roeren; hierbij moet echter gezorgd
worden, dat het zinkstof niet van de kathode loslaat.
Het volgens dit voorschrift bereide zinkstof geeft, zoowel
bij de zinkstofdestillaties als bij het reduceerend acetyleeren
aanmerkelijk betere resultaten, dan de handelsproducten.
Zinkstofdestillatie van triacetylboletol.
De zinkstofdestillaties voerde ik uit in glazen buisjes, die
aan het eene einde gesloten waren. De lengte der buisjes be-
droeg ongeveer 12 cm. de doorsnede 7 mm; 2,5 cm van het toe-
gesmolten einde bevond zich een flauwe knik. Elk der buisjes
werd gevuld met een mengsel van 5 mg triacetylboletol en
ongeveer 100 mg zinkstof, dat langs bovenstaanden weg be-
reid was. Het mengsel kon door zacht kloppen geheel in
het omgebogen gedeelte gebracht worden. Het open gedeelte
reinigde ik zoo goed mogelijk met een dun koperdraadje,
waarom wat linnen gewikkeld was. Het gevulde buisje werd
aan een statief geklemd en wel zoo. dat het gevulde gedeelte
een bijna loodrechten stand innam; hierna werd eerst voor-
zichtig. dan meer intensief verhit met een micro-brander.
Eerst destilleerde weinig water over. daarna ontwikkelden zich
witte dampen, die in het koudere gedeelte van het buisje
condenseerden; spoedig was hier een ring van witte kris-
talletjes ontstaan. Eenige centimeters vóór en achter deze
plaats werd het buisje afgesneden en de witte stof in aether
opgelost.
Deze proef werd twintig maal herhaald, telkens met 5 mg
acetylproduct. De verkregen aetherische oplossing was nog
eenigszins rood getint; de kleur kon worden weggenomen,
door uit te schudden met een oplossing van 0,1 N. loog.
De aetherische oplossing droogde ik op watervrij Na2S04;
na afdampen bleef een witte stof over, die kon worden om-
gekristalliseerd uit alcohol. Smeltpunt 216° C.
Het smeltpunt van een mengsel van anthraceen met deze
stof vertoonde geen depressie.
Opbrengst: Uit 190 mg triacetylboletol verkreeg ik 10 mg
anthraceen.
Voor de analyse werd de stof gedroogd bij 70° C. in hoog-
vacuum boven PgOg.
Analyse:
5,220 mg stof gaf 17,970 mg COj en 2,61 mg HjO.
Berekend voor cuhio (178): C 94.38 o/q; H 5,62 o/q.
Gevonden........C 93,91 o/o; H 5,60o/q.
Het decarboxyleeren van boletol.
Eerst werd het natriumzout van boletol bereid door
moleculaire hoeveelheden boletol en natriumbicarbonaat in
waterige oplossing samen te voegen, waarbij een rood ge-
kleurde oplossing van het natriumzout ontstond. In vacuo werd
ingedampt en gedroogd boven PgOj.
Telkens werden 10 mg van dit natriumzout vermengd met
ongeveer 100 mg zuivere natronkalk en in een buisje, zooals
ik gebruikte bij de zinkstofdestillatie, in een metaalbad verhit.
Bij ongeveer 300° C. sublimeerde een roode stof in het koudere
gedeelte van het buisje. Deze stof loste ik op in alcohol;
de alcoholische oplossing werd in vacuo drooggedampt. Met
loog en sterk zwavelzuur gaf het residu een kersroode op-
lossing. Dit product loste ook nog een weinig op in bicarbonaat,
evenwel veel minder goed dan boletol, was echter oplosbaar
in een oplossing van natriumacetaat. Het roode, in naald-
vormige kristallen gesublimeerde decarboxyleeringsproduct
werd uit alcohol omgekristalliseerd. Smeltpunt: 250° C. Het
mengsmeltpunt met purpurine was 248° C. Opbrengst: 11 mg
uit 220 mg boletol.
Daar het mengsmeltpunt nog een depressie van 2° C.
vertoonde, werden ook de triacetylproducten van purpurine
en de verkregen verbinding vergeleken. Deze triacetaten
konden op de reeds vroeger beschreven manier bereid worden
met azijnzuuranhydride en watervrij natriumacetaat. Uit 6 mg
verkreeg ik 5,0 mg acetylproduct. Smeltpunt: 200° C., na
omkristalliseeren uit ijsazijn. Het mengsel met triacetylpurpurine
gaf geen depressie.
Om voldoende stof te hebben voor de analyse werden
-ocr page 59-nog 100 mg boletol opgeofferd, waaruit ik bij decarboxyleeren
4,5 mg trioxyanthrachinon verkreeg.
Analyse van purpurine. verkregen uit boletol:
Deze stoffen en de volgende werden gedroogd bij 70° C. in vacuo
boven P2O5.
5,180 mg stof gaf 12,490 mg COj en 1.57 mg H^O.
Berekend voor C14H8O5 (256) : C 65.62 o/o; H 3,13 o/q.
Gevonden.........C 65,76 o/o; H 3,37 o/q.
Analyse van de triacetylverbinding:
4,990 mg stof gaf 11,490 mg CO2nbsp;en 1.70 mg HjO.
Berekend voor QoHuO« (382) : C 62,83 O/o: H 3,66 O/q.
Gevonden.........C 62,80o/q; H 3,78 o/o.
De oxydatie van boletol met waterstofperoxyde in
alkalisch milieu.
30 mg boletol werden in 4.5 cc. 0.1 N. natronloog opge-
lost en met 2.5 cc. waterstofperoxyde (30 %) geoxydeerd.
Na voorzichtig verwarmen op een waterbad, trad spoedig
een heftige reactie in; hierna hield ik de temperatuur nog
gedurende 2 uren op ongeveer 50° C. De oplossing was zoo
goed als kleurloos en werd. na uitschudden met aether. aan-
gezuurd met 0.1 N. zoutzuur. De oplossing extraheerde ik
met aether. De aldus verkregen aetherische oplossing werd
uitgeschud met een versch bereide natriumbicarbonaatoplossing;
hierin bevond zich het bij de oxydatie gevormde zuur als
natriumzout, dat ik, na aanzuren weer in aether oploste.
Na drogen van deze aetherische oplossing op watervrij
natriumsulfaat en droogdampen bleef een weinig van een witte
stof achter, die sterk zure eigenschappen bezat.
Deze oxydatie herhaalde ik nog twee maal met 30 mg bole-
tol. Ik verkreeg een zuur. dat smolt bij 182—185° C.. na
drie maal omkristalliseeren uit water bij 189° C. Totale op-
brengst 1.9 mg.
Het mengsmeltpunt met hemimelliethzuur (Smeltp. 190° C.)
gaf geen depressie.
-ocr page 60-Een mengsel van trimelliethzuur (Smeltp. 218° C.) en het
door mij verkregen zuur (Smeltp. 189° C.) smolt over een
traject van 185°—210° C
Ook werd nog een mengsel bereid van gelijke deelen
trimelliethzuur en hemimelliethzuur. Dit begon te smelten bij
180° C. en was bij 212° C. geheel gesmolten. Zonder twijfel
is dus mijn bij afbraak verkregen zuur identiek met hemimel-
liethzuur.
Bij deze oxydatie ontstond ook veel oxaalzuur; dit ver-
ontreinigde het hemimelliethzuur, waardoor eerst een te laag
smeltpunt gevonden werd.
Oxydatie van boletol met loodtetraacetaat.
O. Dimroth bereidde het anthradichinon door oxydatie
van chinizarine met loodtetraacetaat. Op analoge wijze trachtte
ik boletol te oxydeeren tot het dichinon. 40 mg boletol
werden in een mortier saamgewreven met 0,1 cc. ijsazijn en
80 mg loodtetraacetaat. Na eenigen tijd werd de dik vloei-
bare massa vast. Het reactiemengsel extraheerde ik met
kokenden absoluten aether. Een onoplosbare rest, voor het
grootste gedeelte bestaande uit loodperoxyde, bleef achter.
Uit de aetherische oplossing kon met petroleumaether een geel-
bruin gekleurd product gepraecipiteerd worden, dat in een ge-
concentreerde sodaoplossing met een helderblauwe kleur op-
loste. Bij omkristalliseeren uit droge benzol kristalliseerde het
oxydatieproduct uit in geelbruine naaldjes. (Smeltp. boven
300° C.). De stof droogde ik bij 115° C. in hoogvacuum
boven PjOg.
Analyse:
4,760 mg stof gaf 10,515 mg CO2 en 0,947 mg HjO.
Berekend voor QsHeO, (298) : C 60,40 o/q ; H 2,01 o/q.
Gevonden.........C 60,24 o/q ; H 2,20
1) B. 53, 485 (1920).
-ocr page 61-Spectroscopisch onderzoek.
1.nbsp;Absorpticspcctrum van een oplossing van het natriumzout
van boletol in alcohol (0,0002 N.).
Beginabsorptie: 561,3; maxima: 550,9 en 522,8; eind-
absorptie 480,5.
2.nbsp;Absorptiespectrum van het alcoholisch extract der boleten
met weinig 25 proc. alcoholische kali.
Beginabsorptie: 690,8; maximum 554,5; eindabsorptie: 420,0.
3.nbsp;10 mg. oxy-anthradichinon-carbonzuur werden opgelost in
15 cc. van een verzadigde sodaoplossing.
Beginabsorptie: 638.0; banden:
620,8^605,8 en 589,2^562,0; eindabsorptie: 552,6.
613,3nbsp;570,0
4.nbsp;Boletol met waterig extract van boleten.
Beginabsorptie: 642,4; maximum 610,2; eindabsorptie: 550,0.
Naphtopurpurine,
Naphtopurpurine bereidde ik volgens een patent der I. G.
Farbenindustrie A. G. ; daar het voorschrift verder uitge-
werkt moest worden, zal ik de door mij gevolgde methode
in het kort beschrijven.
10 g naphtazarine werden opgelost in 0,5 N. kaliloog en
gekookt. Na 1 Va uur koken was de kleur der oplossing, die
aanvankelijk blauw was, kersrood geworden. Bij aanzuren
met 0,5 N. zoutzuur sloeg een amorph, rood product neer,
dat werd afgefiltreerd, gedroogd boven CaClg en omgekristal-
liseerd uit benzol. Opbrengst 6 g.
Het eenmaal omgekristalliseerde naphtopurpurine werd met
azijnzuuranhydride en watervrij natriumacetaat geacetyleerd.
Opbrengst 5 g, na omkristalliseeren uit azijnzuur. Smeltpunt
162°C.
Het naphtopurpurine kon ook volgens Jaubert®) bereid
worden, door het naphtazarine in een mortier te wrijven
met MnOg en zwavelzuur, totdat een weinig van het reactie-
mengsel met roode kleur in loog oploste.
Het smeltpunt van het triacetylproduct was in dit geval
161 — 162° C
Het mengsmeltpunt van de twee acetylproducten vertoonde
geen depressie. De volgens de verschillende methoden be-
reide praeparaten, die tot nu toe niet vergeleken werden,
zijn dus identiek.
D.R.P. 167641.
«) Compt. rend. 129, 684 (1899).
Vinylacrylzuur.
Daar het voorschrift voor de bereiding van deze verbinding
volgens Nottbohm^) niet voldeed, heb ik het als volgt
gewijzigd: Bij 0° C. druppelde ik onder roeren 15 g acro-
leïne bij een oplossing van natriumbisulfiet. die ik be-
reidde door SO, te leiden in 80 g soda en 25 cc. water.
Nadat al het acroleïne was bijgedruppeld. werd nog een
uur geroerd en 26 g malonzuur met 30 cc. water toegevoegd.
Hierna werd 2 uren gekookt aan een terugvloeikoeler.
De oplossing werd drooggedampt op een waterbad en
daarna op een zandbad, onder roeren, eenige uren verhit
op 150° C. totdat de COg-ontwikkeling zoo goed als afge-
loopen was. Na oplossen in weinig water voegde ik 150 g
grof gepoederd KOH toe en verhitte vier uren op een
waterbad. De kalismelt werd opgelost in water, onder af-
koelen aangezuurd en uitgeschud met aether. De aetherische
oplossing werd gedroogd op Na.SO, en in vacuo ingedampt
Hierbij zorgde ik ervoor, dat de temperatuur van het bad
niet boven 35° C steeg. Het residu werd omgekristalhseerd
uit ligroine (Kpt. 60^100° C.). Het vinylacrylzuur loste in
de warmte op, terwijl een stroopachtige, gele rest achterbleet.
Smeltpunt van het zuivere zuur: 72° C.
De methylester bereidde ik uit het zilverzout met methyi-
jodide, volgens het voorschrift voor den aethylester \
Kpt. bij 25 mm druk: 50° C.
vVns O. Diels en K. Alder«) werden moleculaire
hoeveelheden triacetyl-naphtopurpurine en vinylacrylzuur (resp
660 mg en 200 mg) met de 5-voudige gewichtshoeveelheid
alcohol gedurende 3 uren in een toegesmolten buis verhit op
100° C. Bij het opwerken van het reactieproduct bleek, dat
1) Ann. 412. 73 (1916).
K.v.Auwers, J. prakt. Chem. 2 105, 374 (1923).
B. 62, 2337 (1929).
-ocr page 64-de verwachte additie niet tot stand gekomen was. Het vinyl-
acrylzuur was gepolymeriseerd, terwijl ik het triacetyl-naphto-
purpurine voor een groot gedeelte kon terugwinnen. Het doel
werd ook niet bereikt, door de temperatuur te variëeren (70° C.)
of door als oplosmiddel in plaats van alcohol, benzol te kiezen.
Evenmin gelukte de synthese, wanneer ik uitging van den
vinylacrylzuren ester en oxynaphtazarine of het triacetylderivaat
hiervan. Om te kunnen constateeren, waaruit het reactie-
product bestond, werd dit, zoo noodig, geacetyleerd en het
mengsmeltpunt met triacetyl-naphtopurpurine bepaald.
Bereiding van 1,2,4-trimethoxy-benzol
Deze stof bereidde ik, door methyleeren van 1,2,4-trioxy-
benzol, dat volgens Th ie Ie verkregen werd door ver-
zeeping van het triacetylproduct met methylalcoholisch zout-
zuur. Het oxyhydrochinon was altijd tamelijk donker gekleurd.
Later bleek, dat het aanbeveling verdient, genoemde verzeeping
in een stikstofatmospheer uit te voeren; het praeparaat was
dan minder gekleurd, terwijl de opbrengst beter werd. Uit
66 g oxyhydrochinon-triacetaat verkreeg ik 25 g 1,2,4-trioxy-
benzol.
Het methyleeren van dit product werd uitgevoerd op de
manier, door P. Ullmann aangegeven voor pyrogallol.
Daartoe loste ik 10 g oxyhydrochinon op in 35 cc. 40 proc.
natronloog en voegde langzaam onder schudden 31 cc. dime-
thylsulfaat toe. Daar de verwachte warmteontwikkeling uit-
bleef, werd opgewarmd, waarna een heftige reactie intrad.
Na verdunnen met water, kon het volgemethyleerde product
met aether worden uitgeschud; de aetherische oplossing droogde
ik op calciumchloride.
Het kookpunt van 1,2, 4-trimethoxy-benzol was 247° C.,
de opbrengst bedroeg 4,5 g.
B. 31, 1248 (1898).
') Ann. 327, 116 (1903).
-ocr page 65-S-chloor-phtaalzuur.
Deze verbinding verkreeg ik door het 3-amino-phtaalzuur te
diazoteeren, welke laatste verbinding ontstond bij de reductie
van 3-chloor-phtaalzuur. Daar in de literatuur deze methode
niet beschreven wordt en de opbrengst hierbij bevredigend
is, zal ik het door mij nagevolgde voorschrift weergeven.
3-nitrO'-phtaalzuur ontstond bij nitreeren van phtaalzuur
De reductie tot 3-amino-phtaalzuur, die door P. Onnertz®)
beschreven werd, wijzigde ik, daar het niet noodig was,
het amino-phtaalzuur zelf af te scheiden.
Bij een mengsel van 20 g 3-nitro-phtaalzuur en 65 g stanno-
chloride voegde ik langzaam 100 cc. 12 N. zoutzuur; wan-
neer het mengsel te warm werd koelde ik met ijswater.
Tijdens de reactie werd nu en dan flink geschud en na een
uur staan afgefiltreerd van een kristalbrei, die bestond uit
een moleculaire verbinding van 3-amino-phtaalzuur, SnCl^, en
zoutzuur.
Bij een zoo geconcentreerd mogelijke waterige oplossing
van deze verbinding voegde ik 50 cc. sterke ammonia (12 N.).
Het volumineuse tin-neerslag werd afgefiltreerd en gewasschen
met warm water. De oplossing bevatte dan theoretisch lig
3-amino-phtaalzuur en is ammoniakaal. Na neutraliseeren met
zoutzuur voegde ik nog 15 cc. sterk zoutzuur toe ter ver-
krijging van den juisten zuurgraad voor het diazoteeren.
Deze oplossing bracht ik in ijs en zout op een tempe-
ratuur van ongeveer 0° C.; onder roeren werd langzaam,
zonder dat de temperatuur merkbaar steeg, een geconcen-
treerde oplossing van 4,5 g NaNOj toegedruppeld. Deze
diazoniumoplossing voegde ik langzaam bij een oplossing
van 30 g Cu^CX^ in 300 cc. zoutzuur. Hierbij trad een heftige
stikstofontwikkeling op; nadat deze wat minder geworden
Organic syntheses VII 70.
2) B. 34, 3746 (1901).
was, werd nog even opgewarmd tot kooktemperatuur. Bij
afkoelen ontstond een neerslag, dat ik extraheerde met
aether; ook de moederloog schudde ik met aether uit. De
aetherische oplossing bleek, na drogen op NagSO^ en in-
dampen, 11 g ruw chloor-phtaalzuur te bevatten; na om-
kristaUiseeren uit weinig water was de opbrengst 8,5 g.
Smeltpunt 192-194° C.
Om het anhydride te maken werden 8 g van het zuur
ongeveer een kwartier opgekookt met 8 cc. azijnzuuranhydride.
Na verdampen van een groot gedeelte van het azijnzuur-
anhydride (in vacuo) kristalliseerde het gewenschte 3-chloor-
phtaalzuur-anhydride uit; dit werd afgefiltreerd en gewasschen
met absoluten aether.
Opbrengst 7 g. Smeltpunt 124° C.
Synthese van chloor-purpurine-trimethylaether.
4,5 g chloor-phtaalzuuranhydride en 4,25 g trimethoxy-
benzol werden in een mortier met 20 g AICI3 en 4 g droog
NaCl goed vermengd. Het mengsel verwarmde ik in een rond-
bodem, voorzien van een luchtkoeler met een chloorcalcium-
buisje, gedurende 20 minuten in een oliebad op 200^—
220° C. Hierbij smolt de massa tot een dikke olie, die na
afkoelen oogenblikkelijk weer vast werd. Hierna voegde ik
voorzichtig 200 cc. ijswater toe om de aluminiumverbinding
te ontleden en kookte ten slotte kort op met een weinig
sterk zoutzuur. Hierbij sloeg een amorph, lichtrood gekleurd
product neer, dat werd afgefiltreerd, met water gewasschen
en gedroogd; het was echter moeilijk door omkristalliseeren
te zuiveren en loste op in loog; klaarblijkelijk was bij de
behandeling met AlClg een gedeeltelijke afsplitsing van me-
thylgroepen opgetreden.
Het volmethyleeren met behulp van diazomethaan.
4 g van bovengenoemd reactieproduct loste ik op in
-ocr page 67-zoo weinig mogelijk absoluten aether. (De oplosbaarheid m
aether is niet groot; bij latere methyleeringen bleek het echter
niet strikt noodzakelijk te zijn, dat alles opgelost was.) Deze
aetherische oplossing werd gevoegd bij een oplossing van
diazomethaan in aether, bereid uit 5 cc. nitrosomethylurethaan
en 7,5 cc. methylalcoholische kah. Direct na het samenvoegen
der aetherische oplossingen van diazomethaan en van de te
methyleeren verbinding trad een duidelijke stikstofontwikkeling
op, die na eenige uren ophield.
Deze methyleering herhaalde ik, zonder eerst het ontstane
product op te werken, met dezelfde hoeveelheid diazome-
thaan nog tweemaal. Ten slotte verkreeg ik een stof, die niet
in alkali oploste en kon worden gezuiverd door omkristal-
liseeren uit benzol. Smeltpunt 185—194° C.
Voor de analyse werd de stof gedroogd bij 115 C. m
hoog vacuum boven PgOs*
C-H-Analyse:
0,1025 g stof gaf 0,2304 g CO^ en 0,0355 g H^O.
O 1250 g stof gaf 0,2808 g COj en 0,0435 g H,0.
Berekend voor C^H.sO^Cl (332,5) : C 61,35 o/o: H 3,91 o/o.
Gevonden..... C 61.30; 61,27 o/o; H 3.85; 3,87 o/o.
Methoxylbepaling:
3,750 mg stof gaf 7,751 mg Ag].
4,550 mg stof gaf 9,581 mg Ag].
Berekend....... 27.96 o/« OCH3.
Gevonden . . 27,29 0/0 en 27.80 0/0 OCHb.
1, é^dimethoxy-l-chloorbenzoU
Deze verbinding werd volgens twee verschillende methoden
bereid.
De eerste weg voerde van het hydrochinon en het daar-
uit gemakkelijk verkrijgbare p-dimethoxybenzol tot het mo-
nonitroderivaat van laatstgenoemd product, waaruit door
reductie met tin en zoutzuur het 1,4-dimethoxy-2-aminobenzol
ontstond Uit laatstgenoemde verbinding verkreeg ik door
diazoteeren en behandelen met cuprochloride het 1,4-dimethoxy-
2-chloorbenzol. Het was echter niet noodzakelijk het amino-
product te isoleeren.
Het nitro-dimethoxy-benzol werd in kleine porties gevoegd
bij een overmaat tin en zoutzuur in een diep bekerglas. De
reactie verliep heftig, hetgeen, na later bleek, aan de reductie
ten goede kwam.
Om een oplossing van het zoutzure amine te verkrijgen,
kan men volgens Mühlhauser^) het tin met H2S verwijderen;
dit is vaak een langdurig en minder prettig werk. Beter
bleek de volgende methode te zijn:
De oplossing werd, na decanteeren van de overmaat tin,
alkalisch gemaakt met KOH en uitgeschud met aether. De
aether bevatte dan al het amine, dat echter als zoodanig
vrij snel oxydeerde. Daarom behandelde ik de aetherische
oplossing zoo vlug mogelijk met een overmaat verdund zout-
zuur, waarin het amine oploste onder vorming van het zout-
zure zout.
De aldus verkregen zwak zoutzure oplossing van het amino-
dimethoxybenzol diazoteerde ik volgens bekende voorschriften;
het diazoniumchloride gaf volgens Sandmeyer met CugClo
een levendige stikstofontwikkeling onder vorming van het
gewenschte chloor-dimethoxy-benzol.
Kpt. 120° C. bij 13 mm.
Opbrengst 50—60 % van de theoretisch berekende hoe-
veelheid.
Chloorbepaling:
0,2145 9 stof gaf 0,1768 g AgCl.
0,1054 g stof gaf 0,0872 g AgCl.
Berekend voor CgHgO^Cl: 20,58 O/q Cl.
Gevonden....... 20.38 en 20,46 o/q Cl.
1) O. Mühlhauser, Ann. 207, 253 (1881).
O. Mühlhauser. Ann. 207, 253 (1881).
Methoxylbepaling:
3,850 mg stof gaf 10,381 mg AgJ.
3,865 mg stof gaf 10,480 mg Ag].
Berekend voornbsp;35,94 o/o OCH3.
Gevonden...... 35,60 en 35,80 0/0 OCH3
Bij de tweede methode was chinon de uitgangsstof.
Allereerst werd volgens S. Levy en G. Schulz chloor-
hydrochinon gemaakt. Men lost vooraf goed gedroogd chinon
op in absolute chloroform en leidt droog zoutzuurgas in de
oplossing; dit duurde bij een hoeveelheid van 50 g chinon
ongeveer twee dagen. Na eenigen tijd vormt zich een donker
neerslag, dat bij verder zoutzuur inleiden volkomen wit wordt.
Dit is het chloorhydrochinon. dat uit chloroform omgekris-
talliseerd wordt, totdat het smeltpunt 106° C. is. In mijn
geval was de opbrengst 70—80 %.
Voor het methyleeren werd ook hier de gewone methode,
die voor het dimethoxybenzol is aangegeven, toegepast.
Opbrengst 50%. Kpt. 120° C. bij 13 mm.
Hemimelliethzuuranhydride.
Het hemimelliethzuur werd verkregen volgens de methode
van C. Graebe®). door oxydatie van acenaphteen. Evenals
bij 3-chloor-phtaalzuur ontstond ook hier het anhydride door
te koken met azijnzuuranhydride.
Bereiding van lJ~dimethoxy-2^chloor^anthrachinon^
carbonzuur-5 (resp. ^carbonzuur-S).
Bij een mengsel van 4.5 g 1.4-dimethoxy-2-chloor-benzol
5 g hemimelUethzuuranhydride en 100 cc. zwavelkoolstof.
i) Ann. 210. 138 (1881).
Ann. 276, 6 (1893); B. 25. 653 (1892). Ann. 290. 217 (1896).
-ocr page 70-voegde ik langzaam 10 g fijn gepoederd aluminiumchloride
en verhitte gedurende ongeveer 10 uren op een waterbad.
Nadat de grootste hoeveelheid van de zwavelkoolstof was
afgedestilleerd, onderwierp ik den inhoud van de kolf aan
een stoomdestillatie. De vaste rest werd afgefiltreerd, ge-
wasschen met weinig water en geëxtraheerd met een ver-
zadigde sodaoplossing. Uit de verkregen oplossing sloeg bij
aanzuren een bijna kleurloos product neer, dat kon worden
omgekristalliseerd uit ijsazijn. Het smeltpunt was niet scherp
(200-220° C.).
Het op deze wijze verkregen mengsel der gesubstitueerde
benzoyl-benzoëzuren behandelde ik, na drogen, met 50 g
rookend zwavelzuur (20 % SO3); hierbij werd gedurende 3 uren
op het waterbad verhit. Daarna goot ik het mengsel uit op
ijs; er ontstond een lichtrood neerslag. Dit werd afgefiltreerd
en geëxtraheerd met een verzadigde oplossing van natriumbicar-
bonaat in water, waarin het grootste gedeelte oploste; bij
aanzuren ontstond een neerslag van het anthrachinonderivaat,
dat werd afgefiltreerd, gedroogd en uit ijsazijn omgekristalli-
seerd. Opbrengst 2 g. Smeltpunt boven 340° C.
Zooals in het theoretische gedeelte reeds is gezegd, bleek
uit de methoxylbepaling van dit product, dat een partieele
ontmethyleering opgetreden was. Een beter kristalliseerende
stof verkreeg ik, door te methyleeren met diazomethaan
volgens de methode, beschreven bij het chloor-trimethoxy-
anthrachinon. De gevormde ester kon uit methanol worden
omgekristalliseerd. Smeltpunt 180—189° C. De stof werd ge-
droogd bij 115° C. in hoogvacuum boven PgOj.
Analyse:
5.010 mg stof gaf 10,994 mg CO2 en 1,610 mg H2O.
5,199 mg stof gaf 11,500 mg CO2 en 1,800 mg H^O.
Berekend voor QgHuOeCl (360,5): C 59,92 0/0; H 3,61 o/q.
Gevonden: C 59,85-60,32 0/0; H 3,57-3,68 o/q.
-ocr page 71-Methoxylbepaling:
3,965 mg stof gaven 7,559 mg Ag|.
4,206 mg stof gaven 8,127 mg Ag].
Berekend voor QsHisOeCl: 25,84 O/o OCH3.
Gevonden: 25,17 0/« OCH3 en 25.51 0/0 OCH3.
IJ^dimethoxy^l^phenoxyanthrachinon-carbonzuur^S
(resp. ^carbonzuur-8).
Op de volgende wijze bereidde ik volgens Ullmann i)
de dimethoxy-phenoxy-anthrachinon-carbonzuren. 1 g van het
chloorproduct werd gedurende vier uren met 6 g droog kalium-
phenolaat en 0,1 g, „Naturkupfer Cquot; in een oliebad verhit
op 140° C. De afgekoelde massa behandelde ik, na toevoegen
van weinig water, met verdund zoutzuur; de overmaat phenol
werd door stoomdestillatie verwijderd. Het in de kolf achter-
gebleven neerslag loste bijna geheel op in bicarbonaatoplossmg.
Bij aanzuren van de verkregen oplossing van het natriumzout
met 0,1 N. zoutzuur, sloeg een amorphe, lichtroode stof neer
die werd afgefiltreerd, gewasschen met water en gedroogd
boven P2O5. Het product liet zich nog niet gekristaUiseerd
verkrijgen; dit gelukte echter wel, nadat het verscheiden malen
uit een oplossing in methylalcohol met petroleumaether (Kpt.
40-'60° C.) was neergeslagen. Gele naalden uit ijsazijn.
Analyse na drogen der stof bi) 100° C. in hoogvacuum boven P^O,:
3 738 mg stof gaf 9,380 mg CO, en 1,370 mg H,0.
Berekend voor Q3H.O, (404): C 68,31 O/o; H 3 96^0.
Gevonden......... C 68,43 O/o; H 4.07 O/o.
Lenko^acetyUlA^dimethoxy^l^phenoxy^anthrachinon^
carbonzuur-5 (resp. -carbonzuar-S).
0,5 g van het mengsel der phenoxy-dimethoxya^hrachinon-
carbonzuren werd met een oplossing van 2,5 g KOH m 10 cc.
1) Ann. 381, 17 (1911.
absoluten methylalcohol gedurende een uur op 80° C. verhit,
waarna de massa zeer dik geworden was. Den inhoud van
de kolf verdunde ik met water; na aanzuren met 1 N.
zoutzuur, verkreeg ik een amorph, lichtbruin gekleurd neer-
slag, dat na afBltreeren en drogen niet in kristallijnen toe-
stand te brengen was, hetwelk ook niet gelukte na het
neerslaan der verbinding uit een alcoholische oplossing met
petroleumaether. Na de mislukte pogingen om een gekris-
talliseerd product in handen te krijgen, werd op de volgende
manier het leukoacetylderivaat bereid, dat vrij goed kristalli-
seerde.
100 mg van het amorphe, ruwe trimethoxy-anthrachinon-
carbonzuur verhitte ik zoolang met 10 cc. azijnzuuranhydride,
200 mg zinkstof en 10 mg natriumacetaat, totdat de kleur
nagenoeg verdwenen was. Dit duurde ongeveer 45 min.;
de oplossing was nog licht gekleurd. Na afiiltreeren van de
overmaat zinkstof en het natriumacetaat werd het azijnzuur-
anhydride voorzichtig met water ontleed. Dit ging het best,
door een weinig azijnzuur en druppelsgewijs water toe te
voegen. In het begin ontstond een troebeling; men dient
ervoor te zorgen, dat vóór verder toedruppelen van water,
telkens deze troebeling verdwenen is door even op een
waterbad te verwarmen. Na de ontleding van het azijn-
zuuranhydride ontstond een bijna wit, amorph neerslag,
dat werd afgefiltreerd en omgekristalliseerd uit methanol.
Opbrengst 20 mg. Smeltpunt na drie maal omkristalliseeren
190-198° C.
Voor de elementair-analyse werd de stof gedroogd bij 115° C.
in hoogvacuum boven P3O5.
Analyse:
4,820 mg stof gaven 10,985 mg CO2 en 1,940 mg HjO.
Berekend voor QjHjoOg: C 61,68 o/q; H 4,67 o/q.
Gevonden.......C 62,07 o/o; H 4,48 0/0.
-ocr page 73-Bereiding van het leuko^acetyU, 2, 4^trimethoxy^anthrachinon^
carbonzuur^S fresp.-S) uit hemimelliethzuuranhydride en 1, 2,
4 ^trimethoxy'benzol.
Uitgaande van 4.5 g trimethoxybenzol en 5 g hemimel-
liethzuuranhydride. werd hetzelfde voorschrift toegepast als
voor de bereiding van het dimethoxychloor-anthrachinoncar-
bonzuur. Ook hier trad gedeeltelijke verzeeping van de methoxyl-
groepen op. hetgeen te verwachten was. Nadat het ruwe
product was gemethyleerd met diazomethaan. verzeepte ik
den gevormden ester met 1 proc. oplossing van NaOH in
methylalcohol. De verzeeping geschiedde bij kamertempera-
tuur. Na aanzuren met verdund zwavelzuur en verdampen van
den methylalcohol, kon het ruwe trimethoxyanthrachinon-car-
bonzuur met aether worden geëxtraheerd. De aetherische
oplossing werd uitgeschud met een verzadigde bicarbonaat-
oplossing; bij het aanzuren van de bicarbonaatoplossing sloeg
het gewenschte product als een amorphe, gele stof neer.
Van dit product werd een leuko-acetylderivaat gemaakt
(zie boven). Dit kristalliseerde uit in kleurlooze prisma's.
Het smeltpunt was aanvankelijk 193-196° C. Na twintig-
maal omkristalliseeren, afwisselend uit ijsazijn en methanol,
was het 210-211° C. geworden. Opbrengst 400 mg. Voor
de analyse droogde ik de stof bij 115° C. in hoogvacuum
^°Analyse van het mengsel der beide zuren (Smpt. 193-196° C.):
3 950 mg stof gaf 8.963 mg CO, en 1,603 mg H^O.
Berekend voor Q.H.oO. (428): C 61,68 o/o; H 4,67 o/o.
Gevonden.........C 61.88 o/o; H 4,51 o/c
Analyse van een product, verkregen na 18 maal omkris-
talliseeren :
4,797 mg stof gaf 10.880 mg CO^ en 2,020 mg H^O.
Berekend voor Q2H20O9 (428): C 61,68 0/0; H 4,67 0/0.
Gevonden......... C 61,85 0/0; H 4,57 0/0.
-ocr page 74-Methoxylbepaling:
4,533 mg stof gaf 7,176 mg Ag],
3,777 mg stof gaf 6,179 mg AgJ.
Berekend voor QjHzoO,, (428): 21,50 O/q OCH3.
Gevonden...... 20,90-21,60 0/0 OCH3.
Mengsmeltpunt met trimethyl-leuko-boletol-diacetaat 210—
212° C
De esters van het synthetisch en het analytisch leuko-
acetyl-trimethoxy-anthrachinoncarbonzuur werden bereid met
een diazomethaanoplossing in absoluten aether. Beide esters
konden uit methylalcohol omgekristalliseerd worden.
Smeltpunt synthetisch product: 170° C.
Smeltpunt van het product uit boletol verkregen: 171° C.
Mengsmeltpunt: 170° C.
4,590 mg stof gaf 10,470 mg COj en 1,980 mg H,0.
Berekend voor cjshjao,, (442): C 62.44 o/q; H 4,98 o/q.
Gevonden......... C 62,21 0/0; H 4,80 o/q.
Methoxylbepaling :
2,988 mg stof gaf 6,280 mg AgJ.
3,859 mg stof gaf 8,172 mg AgJ.
Berekend...... 28,05 0/0 OCH3.
Gevonden . . 27,75 en 27,96 0/0 OCH3.
i
Ulo
INLEIDING
HOOFDSTUK I
Oudere onderzoekingen over de kleurstof der boleten . 15
hoofdstuk II
Theoretisch gedeelte
A.nbsp;Over de structuur van boletol....... 23
B.nbsp;Synthetische proeven........... 32
hoofdstuk III
Experimenteel gedeelte
A.nbsp;Analytische proeven...........
B.nbsp;Synthetische proeven........... 58
Bladi.
9
INHOUD
M
sc
m
I.
Met behulp van de theoretische beschouwingen van Eason
en Stedman kan worden verklaard, dat moleculaire asym-
metrie, dus ook optische activiteit, niet in directen zin be-
palend is voor de grootte van de physiologische werking
eener organische verbinding.
L. H. E as On en E. S ted m an, Biochem. J. 27,1257 (1933).
II.
Naphtopurpurinc komt in oplossingen voor in zijn tau-
tomere vormen.
K. Zahn en P. Och wat, Ann. 462, 72 (1928).
L. F. Fieser, ]. Am. Chem. Soc. 50, 439 (1928).
Voor de theorie der organische molecuulverbindingen is
de waarde van het overigens zeer elegante onderzoek van
P. Pfeiffer en H. Kleu niet groot.
P.Pfeiffer, H.Kleu, B 66, 1058 (1933).
IV.
Het verdient aanbeveling, bij het refractometrisch onderzoek
van organische verbindingen, de eventueel optredende exal-
taties uit te drukken als „specifiekequot; en niet als „moleculairequot;
exaltaties.
K. V. Auwers, Z. physikal. Chem. (A) 164, 44 (1933).
-ocr page 78-De quantitatieve samenhang der verschijnselen, die op-
treden bij het uitkristalliseeren van een zout uit zijn verzadigde
oplossing, waaraan kleine hoeveelheden van een radioactieve
stof zijn toegevoegd, is, voor zoover de onderzoekingen zich
op dit gebied uitstrekken, te verklaren met de verdeelingswet
van Nernst-Berthelot.
A.Ratner, Z. physikal. Chem. (A) 165, 472 (1933).
VI.
Uit de onderzoekingen van R. Mumbrauer volgt, dat
mengkristalvorming der zouten loodchromaat en zilverchromaat
mogelijk is.
R. Mumbrauer. Z. physikal. Chem. (A) 163, 142 (1933).
VIL
Bij de interpretatie zijner resultaten heeft Ruffulli ten
onrechte den invloed van de adsorptie door bacterie-eiwitten
en van de eventueele proeffouten verwaarloosd.
D. Ruffulli. Biochem. Z. 263, 63 (1933).
-ocr page 79- -ocr page 80-^ '-'vi; 4- NulStk
-ocr page 81- -ocr page 82-m