-ocr page 1-

1934

OVER DE LEVENSKANSEN VAN
HET TE VROEG GEBOREN KIND

AAN DE HAND VAN 1815 VROEGGEBOORTEN UIT DE
RIJKSKWEEKSCHOOL VOOR VROEDVROUWEN
TE ROTTERDAM (1907-1926)

bibliotheek der
rijksunivergitéit

UTRECHT.

A. J. M, DUYZINGS

-ocr page 2-

A. qu.
192

-ocr page 3-

'■mmm'SW^

-ocr page 4-
-ocr page 5-

OVER DE LEVENSKANSEN VAN
HET TE VROEG GEBOREN KIND

AAN DE HAND VAN 1815 VROEGGEBOORTEN
UIT DE RIJKSKWEEKSCHOOL VOOR VROED-
VROUWEN TE ROTTERDAM (1907—1926)

-ocr page 6-

, , -t , ,2

'mt

f-ET A

î!

-ocr page 7-

OVER DE LEVENSKANSEN VAN
HET TE VROEG GEBOREN KIND

AAN DE HAND VAN 1815 VROEGGEBOORTEN UIT DE RIJKS-
KWEEKSCHOOL VOOR VROEDVROUWEN TE ROTTERDAM (1907-1926)

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. H. BOLKESTEIN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTE-
REN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT, TE
VERDEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP DINSDAG
18 DECEMBER 1934, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

ARNOLD JOHAN MARIE DUYZINGS

ARTS TE 'S-GRAVENHAGE
GEBOREN TE UTRECHT

UTRECHT - N.V. DRUKKERIJ v/h L. E. BOSCH amp; ZOON - 1934

bibliotheek der
rijksuniversiteit
UTRECHT.

-ocr page 8-

ȕs:

it

-ocr page 9-

Aan wijlen mijn Moeder
Aan mijn Vader

-ocr page 10- -ocr page 11-

VOORWOORD.

Bij de voltooiing van dit proefschrift betuig ik U, Oud-Hoog-
leeraren, Hoogleeraren en Docenten der Medische en Natuurphiloso-
phische Faculteiten te Utrecht, mijn dank voor het onderwijs, dat
ik van U ontvangen mocht.

Hooggeleerde De Snoo, hooggeachte Promotor, aan U hen ik zeer
veel dank verschuldigd] dank zij de nauwkeurige, grootendeels door
U zelf samengestelde ziektegeschiedenissen der patiënten van de Rijks-
kweekschool voor Vroedvrouwen te Rotterdam, was voor mij de moge-
lijkheid geschapen om aan de hand van een groot materiaal mijn
onderzoek te doen en de uitkomsten ervan in dit proefschrift neer te
leggen; dat Gij, ondanks Uwe zeer drukke werkzaamheden mijn
Promotor hebt willen zijn, wordt door mij op hoogen prijs gesteld.

Zeergeleerde Schellekens, U wil ik hartelijk dank zeggen voor
de wijze, waarop ik onder Uwe bekwame leiding mij mocht speciali-
seeren in de gynaecologie en obstetrie.

De tijd in Uwe kliniek doorgebracht zal bij mij steeds in dankbare
herinnering blijven, niet minder de aangename wijze waarop U aan
de kliniek de leiding gaf.

U, Zeergeleerde Ten Berge en U, Heeren Regenten van het
Ziekenhuis van den H. Joannes de Deo te 's-Gravenhage, betuig ik
mijn erkentelijkheid voor den aangenamen en leerzamen tijd, dien ik
in het Ziekenhuis mocht doorbrengen.

Voor de genoten gastvrijheid in de bibliotheek van de Rijkskweek-
school voor Vroedvrouwen te Rotterdam zeg ik U, Zeergeleerde
Wesselink, veel dank.

Zeergeleerde Eijkel, dat U, als Hoofdinspecteur der Volksgezond-
heid, Uwe medewerking hebt willen verkenen, wordt door mij ten
zeerste gewaardeerd.

Hoogedelgestrenge van de Roemer, aan U mijn dank voor het
ter inzage geven van de registers van de Militaire Keuringsraden.

Aan mijn collega's De Man en Dresen betuig ik mijn dank voor
de hulp, die zij bij het na-onderzoek verleenden.

-ocr page 12-

Edelachtbare Heer Nivard, dat U, als Wethouder van Onderwijs
te Rotterdam, Uwe medewerking aan mijn onderzoek hebt willen ver-
kenen, heeft er zeer toe bijgedragen om dat onderzoek zoo volledig
mogelijk te maken; ik ben U er zeer erkentelijk voor.

Weledelgeboren Heeren Gohres en Beekers, U en Uwe mede-
werkers zeg ik dank voor het vele werk, door U op de Gemeente-
secretarie te Rotterdam voor mij verricht. Het stelde mij in staat
mijn onderzoek in belangrijke mate uit te breiden.

Dat U, zeer geachte Heer Schreuder, als deskundige op het
gebied van het Buitengewoon Lager Onderwijs, mij met raad en daad
hebt willen bijstaan, wordt door mij zeer gewaardeerd.

Aan den Heer en Mevrouw Zwang—Kievits betuig ik mijn
dank voor de bereidwilligheid om mij bij het samenstellen der ta-
bellen en lijsten en bij de correctie der drukproeven behulpzaam
te zijn.

Ten slotte een woord van dank aan allen, die medegewerkt hebben
aan het vervaardigen van dit proefschrift; aan den
Geneeskundigen
Staf
van het Ziekenhuis van den H. Joannes de Deo te 's-Gravenhage,
aan mijn mede-assistenten, religieuzen en zusters voor den prettigen
tijd, dien ik tijdens de bewerking van dit proefschrift aldaar mocht
doorbrengen.

-ocr page 13-

INHOUD

INLEIDING

DEEL I. Vroeggeboorten door onbekende oorzaak.

De „normalequot; vroeggeboorte.........13

DEEL II. Vroeggeboorten door ziekten van de moeder.

Hoofdstuk I: Lues...............47

Hoofdstuk II: Chronische nephritis en zwangerschaps-
intoxicatie .............öö

Hoofdstuk III: Vroegtijdige loslating van de normaal

ingeplante placenta.........74

Hoofdstuk IV:Eclampsie.............85

Hoofdstuk V: Pyelitis..............95

Hoofdstuk VI: Longziekten............lOÖ

Hoofdstuk VII: Ziekten van het zenuwstelsel ....nbsp;104
Hoofdstuk VIII: Andere ziekten van de moeder ...nbsp;107
Hoofdstuk IX: Partus arte praeraaturus bij bekken-
vernauwing ............118

DEEL HL Vroeggeboorten door afwijkingen aan de
vrucht of vruchtaanhangselen.

Hoofdstuk I: Meervoudige zwangerschap.....135

Hoofdstuk II: Misvorming van het kind......153

Hoofdstuk III: Habitueele vruchtdood e.a......156

Hoofdstuk IV: Placenta praevia..........160

Hoofdstuk V: Bloeding door onbekende oorzaak . . 175
Hoofdstuk VI: Vroeg breken van de vruchtvliezen . 183

Hoofdstuk VII: Hydrorrhoeaamniotica.......189

Hoofdstuk VIII: Placenta circumvallata.......194

Hoofdstuk IX: Hydramnion............199

Blz.
1

-ocr page 14-

DEEL IV. Samenvattend Overzicht.

Hoofdstuk I: Aantal en oorzaken der vroeggeboorten . 205

Hoofdstuk II: Moeder..............209

Leeftijd .............................................. 209

Het „hoeveelste kindquot;................................. 212

Staat................................................. 214

Beroep ............................................... 216

Reeds vroeger een partus praematurus? ................. 217

Hoofdstuk III: Baring...............221

Ligging van het kind.................................. 221

Breken van de ATuchtvliezen ........................... 225

Kunsthulp............................................ 226

Duur ................................................ 230

Nageboortetijdperk .................................... 231

Gewicht van de placenta............................... 231

Lengte van de navelstreng ............................ 232

Hoofdstuk IV: Kraambed ............233

Sterfte................................................ 233

Complicaties .......................................... 236

Verpleegduur ......................................... 240

Hoofdstuk V: Kind...............241

Aantal................................................ 241

Leeftijd bij de geboorte................................ 241

Geboortegew^icht....................................... 241

Geboortegewicht in verband met den zwangerschapsduur .. 242

Lengte bij de geboorte................................. 244

Lengte in verband met den zwangerschapsduur ........ 244

Geslacht.............................................. 245

Lot der kinderen...................................... 246

1.nbsp;Doodgeboren .................................... 247

2.nbsp;Vroege sterfte ................................... 250

3.nbsp;Sterfte binnen het eerste levensjaar ............... 252

4.nbsp;Sterfte na het eerste levensjaar ................... 253

5.nbsp;Sterfte in de kliniek ............................. 253

6.nbsp;Résumé......................................... 254

Doodsoorzaken........................................ 254

Lot der kinderen in verband met den leeftijd bij de geboorte 258

Lot der kinderen in verband met het geboortegewicht ....... 259

Lot der kinderen in verband met kunsthulp bij de baring 261
Lot der kinderen in verband met asphyxie bij de geboorte 264

Lot der kinderen in verband met het geslacht.............. 265

Lot der kinderen in verband met het „hoeveelste kindquot; bij de
geboorte.............................................. 265

-ocr page 15-

Hoofdstuk VI: De in 1933 nog levende kinderen. .nbsp;267

Gang van het na-onderzoek........................................................267

Aantal in leven ..............................................................................268

Verband met de vroeggeboorte-oorzaken......................................269

Verband met de waardeeringscijfers ..........................................270

A.nbsp;Groep met gunstige waard, cijfers ..............................270

B.nbsp;Groep met ongunstige waard, cijfers ............................275

Verband met den leeftijd bij de geboorte ..............................283

Verband met het geboortegewicht ............................................285

Verband met kunsthulp bij de geboorte ................................287

Verband met asphyxie bij de geboorte ..................................288

Resultaten van andere onderzoekers..........................................289

Nederlandsche schrijvers............................................................289

Buitenlandsche schrijvers..........................................................291

Vroeggeboorte, zwakzinnigheid en hereditaire praedispositienbsp;298

Hoofdstuk VII: Behandeling van de vroeggeboren kin-
deren ...............308

besluit.......................311

LIJST DER GERAADPLEEGDE LITERATUUR .... 323

-ocr page 16- -ocr page 17-

INLEIDING.

Het is gebleken, dat de kindersterfte in ons land en ook elders
in de laatste jaren belangrijk is gedaald.

Statistieken, bewerkt door de Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid te Den Haag, bewijzen dit.

De sterfte beneden één jaar, per 1000 levenden van dien leeftijd,

bedroeg;

19.09
17.47
16.61
15.36
14.12
11.88
10.34
8.71
6.83
5.82

Tijdvak

Mannen

Vrouwen

Totaal

1875—1884

238.1

193.3

215.7

1885—1894

213.3

174.3

193.8

1895—1904

182.4

148.1

165.4

1905—1914

131.3

106.4

119.0

1916—1925

79.5

62.0

70

1929—1932

58.5

44.9

52.8

Ook Sanders geeft een overzicht van de vermindering der zuige-
lingensterfte (Tijdschrift voor Sociale Hygiëne 1932), n.1. per 100
levend aangegevenen:

1880—1884
1885—1889
1890—1894
1895—1899
1900—1904

1905—1909
1910—1914
1915—1919
1920—1923
1924—1928

In den loop der jaren valt dus een aanzienlijke daling waar te
nemen! De sterfte beneden één jaar, in procenten van de totaal-
sterfte, was:

-ocr page 18-

Tijdvak

Levenloos
aangegeven

Overleden beneden
1 jaar

1901—1905

7.72

24.74

1906—1910

7.83

21.69

1911—1915

7.85

19.70

1916—1920

6.96

15.02

1921—1925

7.77

14.54

1926—1930

13.24

1933

10.42

Bij nadere bestudeering van de sterftecijfers blijkt nu, dat de af-
neming van de sterfte beneden één jaar vooral tot stand gekomen
is door de vermindering der sterfte na de eerste week, terwijl de
sterfte in de eerste week na de geboorte slechts weinig is afgenomen,
zooals te zien is in beide volgende tabellen.

Sterfte per 1000 levendgeborenen:

Jaar

Beneden

1 week—

1 maand—

3 md.—

Totaal be-

1 week

1 maand

3 maanden

12 md.

neden 1 jaar

1918

20.62

13.41

18.76

50.65

103.44

1919

19.35

13.93

16.69

43.50

93.47

1920

19.35

12.05

16.40

35.02

82.82

1921

18.47

12.81

16.09

38.42

85.79

1922

18.94

10.20

13.45

34.70

77.29

1923

18.12

8.73

11.29

28.82

66.96

1924

17.42

8.19

10.60

24.39

60.60

1925

16.13

7.53

9.94

24.80

58.40

1926

16.65

7.35

10.59

26.51

61.10

1927

17.29

7.46

9.33

24.62

58.70

1928

16.27

7.26

8.79

20.08

52.40

1929

17.10

7.39

9.78

24.73

59.00

Het aantal kinderen, dat beneden den leeftijd van één jaar over-
leed, bedroeg:

-ocr page 19-

si

1—4 T—1

O ^

H g

c

TS
O


Ë

c

lt;u

eOT3

1 c
ci.
%

e

O
Xi

»-K

I'S

H ë

4279

998

891

10888

4351

893

749

10311

4228

857

718

9394

4351

894

841

10483

griepjaar.

4265

816

702

9298

4143

735

657

8820

3999

667

628

8265

3844

643

575

7515

De cijfers in de vóórlaatste tabel wijken een weinig af van die,
welke in het laatste staatje, betreffende de sterfte in het eerste jaar,
zijn aangegeven. De reden hiervan is, dat het in dit staatje betreft
verbeterde cijfers, in het andere voorloppige cijfers, welke voor de
onderverdeeling in dagen en weken later niet werden verbeterd.
De verschillen zijn echter onbeduidend.

Hierbij zij nog opgemerkt, dat vóór 1924 de kinderen, die levend-
geboren werden, doch vóór de aangifte waren overleden, tot de
doodgeborenen werden gerekend, nadien tot de overledenen. In de
officieele statistiek komt deze laatste indeeling, voor zoover het
betreft de onderverdeeling in dagen en weken, voor het eerst tot
uiting over het jaar 1926. Vandaar dat in bovenstaande tabel met
dit jaar begonnen is. De hoogere zuigelingensterfte in 1929 viel ge-
heel in de extra-koude maanden Februari en Maart; voor de overige
maanden was de sterfte lager dan in het voorafgegane jaar.

In het bovenstaande komt dus duidelijk tot uiting, dat de vroege
sterfte slechts weinig verminderd is
! Ook in het buitenland kwam men
tot deze conclusie. O.a.
Schlossman en Roth vonden in Duitsch-
land het zuigelingensterfte-cijfer in 1901 20 %; in 1927 was dit
afgenomen tot 9.7 %. Hierbij bleek echter, dat de vroege sterfte

gelijk was gebleven!

Er mag hierbij op gewezen worden, dat in dit proefschrift onder
vroege sterfte wordt verstaan de sterfte binnen de eerste
tien dagen,
zijnde het tijdvak, waarin de verloskundige het toezicht over de
kinderen uitoefent; dit in tegenstelling met andere schrijvers, die
de sterfte in de eerste week als vroege sterfte beschouwen.

aar

Leeftijd in dagen

-I

1-7

8-14

15-21

22-30

1926

1651

1319

524

422

363

1927

1682

1360

513

385

411

1928

1680

1244

512

418

374

1929

1711

1330

518

416

376

1930

1816

1331

474

346

298

1931

1714

1318

444

368

299

1932

1703

1218

448

350

280

1933

1674

1211

413

286

260

-ocr page 20-

Bij het nagaan van de oorzaken, die geleid hebben tot deze geringe
daling van de vroege sterfte, blijkt op de eerste plaats, dat de
vroege sterfte hoofdzakelijk teweeggebracht wordt door de sterfte
tengevolge van misvorming van het kind, van baringstraumata
en van onvoldragenheid.

Prof. de Snoo, die in 1931 een voordracht hield op het Inter-
nationale Congres van prophylactische Paediatrie te Den Haag,
deelde hierbij het volgende mede over de oorzaken der vroege sterfte
in Holland.

In de eerste 3 maanden van het jaar 1931 overleden 851 kinderen;
de sterfte binnen de eerste 24 uur was daarbij zeer hoog, n.1. 54 %
van de totale vroege sterfte, terwijl de sterfte op den 6den en 7den
dag gering was (4 % van de totale vroege sterfte). De oorzaken van
deze vroege sterfte waren:

misvorming .................123

geboortetrauma................158

aangeboren lichaamszwakte en vroeggeboorte . . .nbsp;375

syphilis........................................3

eclampsia infantum..............................14

pneumonie......................................3

enteritis........................................2

andere kinderziekten............................67

andere doodsoorzaken.............106

Voor de Utrechtsche Vrouwenkliniek stelde hij de volgende
tabel samen; hierbij werd het polikliniek-materiaal (met kliniek-
opnamen) bewerkt over de jaren 1928, 1929, 1930.

Levend

Dood

Overleden

Vroege

geboren

geboren

1—10 dagen

sterfte

Voldragen ..........

5135

77

21

0.4%

28—37 weken......

168

59

31

19.0%

-ocr page 21-

5

Oorzaken der vroege sterfte

Voldragen

Onvoldragen

%

Geboortetrauma na:

geboorte door kunsthulp ....
spontane geboorte .........

Onbekend of onvoldragenheid ...

4

3

4

3
1
1
1

4

1

2
1
1
1

25

4.
0.06

21

31

De vroege sterfte bij alle geboorten bedroeg 52, d.i. 1 %. Dit
gunstige cijfer werd bereikt door preventieve maatregelen
(zwangeren-contróle, kliniek-opname van de pathologische gevallen)
en bij expectatieve leiding van de baring zonder weeëndrijvende
middelen of narcotica.

Uit bovenstaande cijfers is dus af te leiden, dat de sterfte tengevolge
van vroeggeboorte nog een zeer hooge is.
Andere schrijvers konden deze
conclusie bevestigen, o.a.
Heybroek (1933 Amsterdam). Hij schreef:
„Er is een geweldige daling van de zuigelingensterfte, maar de
sterfte in de eerste week is nog dezelfde. Deze vroege sterfte wordt
door de vroeggeborenen geleverd!quot; Ook in andere landen kwam men
tot deze conclusie, o.a.
Peiper in Duitschland. Hij meent, dat de
vroege sterfte evenredig zal dalen met de afneming van het aantal
vroeggeborenen.

Dit feit was aanleiding om eens speciale aandacht te wijden aan
de vroeggeboorte en de vroeggeborene. Niet alleen gaan vele vroeg-
geborenen dood, doch zij eischen belangrijke financieele offers aan
verzorging en verpleging, zoodat het tevens een groot sociaal belang
is de vroeggeboorte zoo mogelijk te voorkomen.

In de eerste plaats is daarvoor noodig, dat wij de oorzaken van
de vroeggeboorten kennen en de redenen, waarom zoovele vroegge-
borenen spoedig sterven. Ook is het van belang na te gaan, welke
sociale positie de te vroeg geboren kinderen later innemen en in

-ocr page 22-

hoeverre de vroegtijdige geboorte hun in het latere leven, hetzij
lichamelijk, hetzij geestelijk, schade heeft berokkend.

Om dit alles na te gaan, werd door mij een onderzoek ingesteld
naar de vroeggeboorten, die plaats vonden in de Rijkskweekschool
voor Vroedvrouwen te Rotterdam in de jaren 1907—1926, in welk
tijdvak mijn promotor directeur dezer inrichting was.

De resultaten van dit onderzoek geven een inzicht omtrent de
oorzaken der vroeggeboorten, maar ook détails, als leeftijd, „hoe-
veelste kindquot;, staat en beroep van de moeders, verloop der baring
en van het kraambed, afloop voor de moeder en het kind, werden
bestudeerd en de uitkomsten ervan medegedeeld.

In afzonderlijke hoofdstukken, ingedeeld naar de oorzaken van
de vroeggeboorten, worden deze onderdeelen van het onderzoek
steeds opnieuw besproken, terwijl in een Samenvattend Overzicht
het geheel nog eens bekeken wordt.

Deze rangschikking naar de oorzaken van de vroeggeboorten is
daarom zoo belangrijk, omdat de uitkomsten van het onderzoek in
de verschillende oorzaak-rubrieken uiteen loopen.

Ik verzamelde uit dit twintigtal jaren 1815 vroeggeboorten, waar-
bij 1926 kinderen werden geboren.

In het jaar 1933 werd een na-onderzoek ingesteld. Hierbij werd
nagegaan, wat er van de uit de kliniek levend ontslagen kinderen
in den loop der jaren was geworden. Inlichtingen omtrent sterfte,
doodsoorzaken, adressen van de in 1933 nog in leven zijnde kinderen,
werden verkregen van de bevolkingsregisters en het Centraal Bureau

voor de Statistiek.

Aan de hand van de mij verstrekte adressen heb ik in 1933 te
Rotterdam mij persoonlijk vervoegd ten huize van de praematuur
geborenen en mij op de hoogte gesteld van hun lichamelijke en gees-
telijke gesteldheid. Het gelukte mij, zij het vaak na vele pogingen,
de betrokken kinderen in de meeste gevallen zelf te zien en te be-
oordeelen. Ter aanvulling dienden de mededeelingen, welke de
ouders omtrent hunne kinderen konden verschaffen. De ouderdom
van deze kinderen wisselde tusschen 7 en 26 jaren, zoodat verschil-
lenden reeds den kinderleeftijd achter zich hadden; gemakshalve
zal ik echter steeds over kinderen blijven spreken.

Dat een volledig medisch onderzoek onmogelijk was, is licht be-
grijpelijk wegens het groote aantal kinderen, dat voor de enquête
in aanmerking kwam; tevens ook wegens de huiselijke omstandig-

-ocr page 23-

heden, waarin ik mijn belanghebbenden aantrof en wegens den te
verwachten tegenstand van de zijde van kind of ouders!

Dit was wel mogelijk geweest, indien de betreffende personen
zich op mijn verzoek bij mij hadden vervoegd, doch hoevelen zou-
den dan gekomen zijn? Tusschen deze twee mogelijkheden van het
na-onderzoek heb ik moeten kiezen en ik meen wel te mogen aan-
nemen, dat de gevolgde methode de beste was. Het grootste con-
tingent van de nog levenden woonde, zooals vanzelf sprekend, te
Rotterdam. De in Amsterdam en Schiedam wonende kinderen
werden door coll.
De Man en Dresen gezien en onderzocht. De in
Den Haag verblijvende kinderen zag ik weer zelf. De elders wonende
kinderen werden aangeschreven en verzocht een vragenlijst te willen
invullen of te laten invullen door ouders of verzorgers. Op een
enkele uitzondering na kwam steeds een antwoord in.

Op deze manier gelukte het mij omtrent 712 van 747 kinde-
ren, die in 1933 nog in leven waren, vrij nauwkeurige gegevens
te verzamelen.

Ter vergemakkelijking van mijn arbeid werd de waardeering van
den lichamelijken en geestelijken gezondheidstoestand van de
kinderen uitgedrukt in cijfers, de z.g.
waardeeringscijfers. Deze zijn
de volgende:

Cijfer 5 verkregen de kinderen, die kerngezond waren.

Cijfer 4 werd gegeven aan de kinderen, die lichte afwijkingen van
het normale vertoonden, b.v. te kleine gestalte, te gering gewicht

(in verband met leeftijd).

Cijfer 3 bekwamen de kinderen, die als „zwakquot; werden bevonden
(anaemie, snelle vermoeidheid, dikwijls ziek zijn).

Cijfer 21/2 gaf uiting aan een ongunstige appreciatie, tengevolge
van een absoluut achtergebleven zijn wat betreft groei en gewicht.
Tevens werden hieronder gerangschikt degenen, die een matige
graad van debilitas mentis (de z.g. overgangsvormen der zwak-
zinnigen) vertoonden.

Cijfer 2 bekwamen diegenen, die meer ernstige psychische defec-
ten vertoonden, n.1. de lijders aan debilitas mentis, psychopathie,
epilepsie. Gedeeltelijk werden deze verpleegd in gestichten, gedeel-
telijk waren zij bij hunne ouders of verzorgers gehuisvest en bezoch-
ten de scholen voor Buitengewoon Lager Onderwijs (B.L.O.). Dit
slechte waardeeringscijfer verkregen ook de kinderen, die lijdende
waren aan chronische ziekten, o.a. tuberculose.

-ocr page 24-

Cijfer 1 kenmerkt de ernstige geestesziekten, o.a. imbecillitas,
schizophrenie.

Het na-onderzoek strekte zich nog verder uit. Voor zoover de
jeugd te Rotterdam nog schoolgaande was, werden de prestaties
aldaar van de te vroeg geborenen nagegaan en de waardeering ervan
wederom in cijfers weergegeven. In de registers van de keurings-
raden van den Militairen Dienst kon ik de resultaten vinden van
het keuringsonderzoek van de mannelijke vroeggeborenen uit de
jaren 1907—1914, voor zoover zij in aanmerking waren gekomen
voor het vervullen van den dienstplicht.

De vroeggeboorte is voor velen reeds een onderwerp van uitgebreide
studie geweest. Speciaal de kunstmatige vroeggeboorte bij bekken-
vernauwing heeft veler aandacht getrokken.

Vele publicaties hieromtrent zijn reeds verschenen. Toch meen ik
op goede gronden te mogen aannemen, dat mijn naspeuringen niet
tevergeefs gedaan zijn en dat de resultaten ervan kunnen bijdragen
om de kennis van den partus praematurus, met zijn bijzonderheden
en gevolgen voor moeder en kind, uit te breiden. Speciaal het ver-
richte
massa-na-onderzoek, jaren nadat de praematuren de kraam-
inrichting hadden verlaten (de eerste vertrok in 1907, de laatste in
1927), vraagt de aandacht voor enkele nieuwe gezichtspunten. De
vraag,
,,wat komt er toch eigenlijk terecht van de te vroeg geborenen in
het latere levenquot;,
kan in de volgende bladzijden, aan de hand van
nauwkeurige gegevens, beantwoord worden.

Dat een dergelijk na-onderzoek, over een groot materiaal en pas
vele jaren na de geboorten verricht, reeds eerder in ons land plaats
had, is mij niet bekend geworden.

Indien een dergelijk onderzoek ingesteld werd, waren de betrok-
ken kinderen meestal slechts enkele jaren oud; verscheidene onder-
zoekingen golden alleen de kunstmatig vroeggeborenen bij bekken-
vernauwing. Ook het percentage „teruggevondenquot; kinderen bleef
sterk ten achter bij het aantal door mij achterhaalde vroeggebo-
renen (712 van 747 thans nog levende kinderen = 95.3 %!), een
resultaat, zooals ik nergens vermeld zag. Dat dit de waarde van de
te nemen conclusies ten goede komt, is duidelijk.

Bij het doorlezen van de literatuur vond ik als Nederlandsche
onderzoekers genoemd o.a.:

Beijerman (Utrecht 1900); Le Grand (Amsterdam 1907); de

-ocr page 25-

dames Sannes-Sannes en Bosman-de Kat Angelino (Utrecht
1914)- Mingelen (Leiden 1916, schriftelijk na-onderzoek; vond
± 82 % terug); Broertjes (Utrecht 1924; onderzoek per brief,
terwijl een gedeelte door Prof.
Kouwer zelf werd gezien; waren
alléén part. a. praemat.);
Keizer (Amsterdam 1928; na-onderzoek
op de kliniek; kinderen waren geboren in de jaren 1921—'26; achter-
haalde 73.7 %, een resultaat dat zijn verwachtingen ver

overtrof).nbsp;.nbsp;-i , i

Van de buitenlandsche schrijvers der laatste ]aren mag ik enkelen

noemen o a. Leopold en Conrad (zagen 45 kinderen van 58 bij een
na-onderzoek);
Maria Comberg (1927. onderzocht van 97 overge-
blevenen
50)- Herz (1929, achterhaalde 78 van 128 kinderen);
Sunde (1930, moest ervaren dat 29 % van zijn vroeggeborenen
niet meer terug te vinden was); tevens nog
Korthauer (1929),
Steinforth (1929).

Omtrent het begrip „vroeggeboortequot; heerscht nog geenszins
éénstemmigheid. Vele schrijvers berekenen den zwangerschapsduur
en beschouwen een geboorte, die plaats vindt tusschen
28 en 38
weken, als een vroeggeboorte, o.a. Beijerman (Utrecht 1900); Le
Grand
(Amsterdam 1907); Welz (Detroit 1926); Sontag (Bonn

1931)

Broertjes (Utrecht 1924) schreef in zijn dissertatie omtrent
kunstmatige vroeggeboorte, dat deze steeds werd opgewekt tussch^en
28 en 38 weken; hij beschouwde de vroeggeborenen dus ook naar het
aantal weken.
Hoho (Amsterdam 1906) hield ook meer vast aan de

wekentelling dan aan andere gegevens.

Winckel-Seitz geven als definitie van een partus praematurus
een partus, die plaats vindt tusschen 28 en 38 weken. Zoo ook

Hirsch, Berthod e.a.

Reiche zegt, dat extra-uterien levensvatbaar is een vrucht van

28 weken; het gewicht moet minstens 1000 gram bedragen en de
lengte 34 cm.

Maygrier vindt die kinderen te vroeg geboren, die tusschen
het einde van de 6de maand en Sy^ maand van de zwangerschap
geboren worden, maar zij mogen niet zwaarder zijn dan 2500

Anderen hechten weinig waarde aan dit „wekenstelselquot;, doch
nemen als uitgangspunt het gewicht bij de geboorte, o.a.
Ahlfeld.

-ocr page 26-

Vele schrijvers nemen als bovenste grens aan 2500 gram, o.a.
Keizer, Jaeger, Sunde, Dajmer, Maria Comberg, Brandt,
Bronstein, Korthauer, Ylppö.

De dames Sannes-Sannes en Bosman-de Kat Angelino
(Utrecht), evenals Slobozianu (Roemenië) en Wallich en Fruh-
insholz
(Frankrijk) vinden 3000 gram beter om als limiet te
kunnen dienen.

Steinforth neemt als bovenste grens 2200 gram.

Hoe wispelturig echter de verhouding is van den leeftijd van de
vrucht: de lengte en het gewicht ervan, is aan een ieder, die de ver-
loskundige praktijk uitoefent, overbekend.

Ter illustratie moge een tabelletje dienen, dat Ter Maten (Am-
sterdam, 1904) aangeeft in zijn proefschrift „De kindergewichten in
de Universiteits-Vrouwenkliniek te Amsterdamquot;:

II para — 25 j.: 2500 gr—47 cm 1 maand te laat.

I para — 21 j.: 2750 gr—49 cm ä terme.

I para — 21 j.: 4150 gr—55 cm ä terme, lues.

: 2375 gr—47 cm 1 maand te laat.

III para — 26 j.: 4650 gr—63 cm!

I paranbsp;: 2250 gr—46.5 cm ä terme.

: 2500 gr—46 cm ä terme.

Broertjes heeft onder zijn praematuur geborenen geboorte-
gewichten van 3520—3430^280—3850 gram. Hij zoekt verband
met de gewichten van de reeds eerder geboren kinderen bij de be-
treffende vrouwen.

Bij een onderzoek naar de levensvatbaarheid van couveuse-kin-
deren, door prof.
de Snoo te Rotterdam verricht, bleek hem, dat de
leeftijd van de vrucht een betere maatstaf is dan het gewicht. Bij
het rangschikken volgens den leeftijd namen de levenskansen veel
regelmatiger toe dan bij die volgens het gewicht (zie ook later in
het Samenvattend Overzicht).

Weer andere schrijvers bewandelen een anderen weg om tot het
begrip vroeggeboorte te komen.
Mingelen (Leiden 1916) gaat uit
van de volgende definitie: „Vroeggeboren kinderen zijn in de eerste
plaats die kinderen, welke de duidelijke lichamelijke kenmerken
dragen van hun onvoldragenheid en verder alle kinderen, die in de

-ocr page 27-

wieg op de gewone wijze behandeld, niet in staat zijn hun lichaams-
temperatuur te onderhouden!quot;

Hij heeft dan ook onder zijn materiaal een 20-tal kinderen met
geboortegewichten van 2500—3000 gr.

Oberwarth voerde een quotiënt in, om al of niet vroeggeboorte

uit te maken, n.1.nbsp;voldragen kinderen komt dit

overeen met 60—80, bij praematuur geborenen 30— 50.

Uit het bovenstaande blijkt, dat om een vroeggeboorte juist te
definieeren, allerlei pogingen zijn aangewend; het groote aantal
meeningen bewijst reeds genoeg de moeilijkheid om tot een nauw-
keurige omschrijving van een vroeggeboorte te komen. In verband
met het feit, dat de levenskansen van het kind veel regelmatiger
stijgen met de toeneming van den zwangerschapsduur dan met de
toeneming van het geboortegewicht, werd bij mijn onderzoek
onder vroeggeboorte verstaan
een geboorte, die optreedt, wanneer de
zwangerschap vroegtijdig onderbroken wordt tusschen de 28e en de 3Se
week van den graviditeitsduur
(deze berekend vanaf den eersten dag

der laatste menstruatie).

Aangezien deze datum bijna steeds nauwkeurig door de patiënt
werd aangegeven, leverde deze berekening weinig moeilijkheden op,
hoewel deze methode zeker geen 100 % exactheid geeft, zooals
trouwens geen enkele dit vermag te doen.
Een te vroeg geboren kind
wordt dus beschouwd te zijn een vrucht, die door bekende of onbekende
oorzaken vroegtijdig geboren wordt, d.w.z. minstens
28 weken en hoog-
stens
37 weken in utero verbleven heeft.

Behalve met den duur der amenorrhoe, werd bij de bepaling van
den zwangerschapsduur rekening gehouden met gewicht, lengte,
gedragingen van het kind e.a.

Vergelijking met de uitkomsten van schrijvers, die uitgegaan
waren van het gewicht der kinderen, levert natuurlijk moeilijk-
heden op en geeft aanleiding tot onnauwkeurige conclusies. Om dit
bezwaar zooveel mogelijk te ondervangen, heb ik, behalve in weken,
ook een ordening volgens het gewicht opgesteld en beide steeds bij

elkaar geplaatst.

Een andere moeüijkheid bestaat daarin, dat met iedereen onder
de
vroege sterfte hetzelfde verstaat. Wanneer in de volgende
bladzijden gesproken wordt over vroege sterfte der kinderen, dan

-ocr page 28-

wordt hieronder verstaan de sterfte binnen de eerste tien levens-
dagen.

Onze oostelijke buren (Roth e.a.) beperken zich hierbij tot de
eerste week. Hoewel deze uiteenloopende opvattingen omtrent het
begrip vroege sterfte geen groote verschillen teweeg brengen, aan-
gezien de sterfte op den 8en—^lOen dag gering is, spreekt het toch
vanzelf, dat een directe vergelijking daardoor niet mogelijk is.

-ocr page 29-

DEEL I.

Vroeggeboorten door onbekende oorzaak.
De „normalequot; vroeggeboorte.

-ocr page 30- -ocr page 31-

VROEGGEBOORTEN DOOR ONBEKENDE OORZAAK.
DE „NORMALEquot; VROEGGEBOORTE.

In dit hoofdstuk zijn ondergebracht de vroeggeboorten, voor het
optreden waarvan geen directe oorzaak kon worden aangetoond.
Zoowel bij de moeder, als bij het kind, als bij de vruchtaanhangse-
len werden geen anatomische afwijkingen waargenomen, die als
oorzaak opgevat konden worden voor het optreden van den partus
praematurus. De vroeggeboorten in deze rubriek worden betiteld
met de
„normalequot; vroeggeboorte.

Het aantal van deze „normalequot; vroeggeboorten omvat 549 gevallen,
d.i. ongeveer één derde gedeelte van het totaal aantal door mij be-
werkte vroeggeboorten (30.3 %).

Bij het naslaan der hteratuur, naar hetgeen andere schrijvers ver-
melden omtrent de oorzaken van de vroeggeboorten, vond ik voor
de rubriek „onbekendquot; o.a.:

Keizer (Amsterdam 1928). . . .

30.43%

Sunde (Zweden 1930).....

53.3

%

Rapisardi (Italië 1931) . ; . . .

43.6

%

Capper (Amerika 1928).....

60.0

%

Francillon (Frankrijk 1912) . .

. 65.8

%

séropian (Frankrijk 1906) . . .

. 24.5

%

Ylppö (Duitschland 1919) ... .

55.2

%

Comberg (Duitschland 1927) . .

. 14.0

%

Wel zeer wisselende cijfers, wier samensteUing echter beïnvloed
wordt door de mate van nauwkeurigheid, waarmee het materiaal
van vroeggeboorten werd geschift, tevens door de verschillende
opvattingen omtrent ,,bekendequot; en ,,onbekendequot; oorzaken en door
het al of niet veelvuldig voorkomen van ziekten (o.a. lues, nephritis,
eclampsie) in de diverse landen. Een belangrijke oorzaak van dat
verschil is ook de zeer ongelijkmatige samenstelling van het mate-

-ocr page 32-

riaal der klinieken. In de Rotterdamsche School voor Vroedvrouwen
werden hoofdzakelijk pathologische gevallen opgenomen, placenta
praevia, loslating van de placenta, intoxicatie, zoodat het aantal
„normalequot; vroeggeboorten relatief klein is. Het aantal onbekende
oorzaken bij vroeggeboorten, dat
Keizer te Amsterdam vond,
komt percentsgewijze met het mijne (te Rotterdam berekend) over-
een! De samenstelling van dit percentage geschiedde echter niet op
dezelfde wijze, aangezien
Keizer nog aparte rubrieken van vroeg-
geboorten, veroorzaakt door „traumaquot; (5.76 %) en „surménagequot;
(1.4 %), gemaakt had.

Moeder.

Leeftijd.

Omtrent den leeftijd van de moeders, waarop zij bevielen, geeft
onderstaande tabel een beeld:

15 19 jaar

120

20—24 „

211

25 29 „

111

30—34 „

46

35 39 „

46

40—44 „

14

45 en meer

: 1

Het blijkt dus, dat meer dan de helft van deze zwangeren den
leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt had, dat een groot deel van
haar zelfs jonger dan 20 jaar oud was (21.9 %). Van deze laatsten
bevielen op:

15nbsp;jarigen leeftijd : 5

16nbsp;„ „ : 5

17nbsp;„ „ : 16

18nbsp;„nbsp;: 39

19nbsp;„ „ : 55

Deze feiten deden de vraag naar voren komen of er een verband
bestaat tusschen den leeftijd en de kans op vroeggeboorte.

Om hierop een antwoord te kunnen geven, werden de leeftijden
genoteerd van alle vrouwen, die in de Vroedvrouwenschool gedu-
rende het tijdperk, waarin mijn onderzoek loopt (1907—1926),

-ocr page 33-

waren bevallen en bij wie, behalve een eventueele bekkenvernau-
wing (die immers op den duur der zwangerschap geen invloed heeft),
geen afwijkingen van welken aard ook
waren gevonden (albuminurie,
hartziekten, bloeding, enz. enz.). Ook de gevallen van kunst-
matige vroeggeboorte wegens bekken vernauwing zijn daarbij
weggelaten.

Het aantal van deze vrouwen bedroeg 8702, waaronder zich
549 vroeggeboorten bevinden naast 8153 geboorten a terme.

Onderstaande tabel geeft aan het totaal aantal geboorten in de
leeftijdsgroepen van 15—19 jaar, 20—24 jaar enz., het aantal vroeg-
geboorten en het percentage vroeggeboorten voor elke groep.

Leeftijd

Aantal

Vroeggeboorten

Aantal

%

15 19 jaar

1534

120

7.8

20—24 „

3308

211

6.4

25 29 „

1801

111

6.1

30 34 „

1012

46

4.5

35 39 „

655

46

7.0]

40—44 „

358

14

3.9 J 6

45 en meer ,,

24

1

4.2)

onbekend

10

Daaruit blijkt, dat de kans op vroeggeboorte met den leeftijd
afneemt tot het 30e—34e jaar, om bij de oudere vrouwen weer te
gaan stijgen.

Er bestaat dus een verband tusschen den leeftijd der vrouwen en
de kans op vroeggeboorte, maar daarmede is nog niet gezegd, dat
dit een direct verband is, dat dus die grootere kans direct afhanke-
lijk is van den leeftijd, omdat die jongere vrouwen dikwijls onge-
huwd zijn, een beroep uitoefenen en bovendien voor een groot ge-
deelte eerstbarende zijn.

Wij willen daarom achtereenvolgens het verband nagaan tus-
schen de kans op vroeggeboorte en het „hoeveelste kindquot;, tusschen
de kans op vroeggeboorte en den burgerlijken staat, en tusschen de
kans op vroeggeboorte en het al of niet uitoefenen van een beroep,
om daarna zoo mogelijk een inzicht te verkrijgen in de beteekenis
van den leeftijd, het „hoeveelste kindquot;, den staat en het beroep,
elk afzonderlijk.

-ocr page 34-

Het „hoeveelste kindquot;.

Van onze 549 vroeggeboorten waren de moeders:

I para

329

II

87

III

42

IV

18

V— IX

48

X—XIV

23

XV en meer „

2

Tegenover 329 I parae stonden dus 220 multiparae.

Het totaal aantal I parae van onze 8702 vrouwen bedraagt 4566,
dat der multiparae 4136.

Berekenen wij nu hier de kans van beide groepen op vroegge-
boorte dan zien we uit onderstaande tabel, dat die kans bij I parae
belangrijk grooter is dan bij multiparae, n.1. 7.2 % tegen 5.3 %.

Aantal

Vroeggeb.
Aantal %
329 7.2
220 5.3

A terme

I para : 4566nbsp;4237

multipara : 4136nbsp;3916

Het zou van belang geweest zijn de kans van iedere pariteit
afzonderlijk te berekenen, doch mijn aanteekeningen waren daar
niet op berekend. Intusschen is wel gebleken, dat de meeste multi-
parae II parae of III parae waren. Onder de ,,grandes multiparaequot;
komen slechts enkele vroeggeboorten voor.

Staat.

Van de 549 te vroeg bevallen vrouwen in deze rubriek van ge-
boorten waren:

gehuwd

: 283

ongehuwd

: 256

gescheiden

: 6

weduwe

: 3

onbekend

1

Van de vrouwen, die een vroeggeboorte kregen, was dus bijna de
helft ongehuwd. Bij de berekeningen zijn de gescheiden vrouwen
en de weduwen tot de gehuwden gerekend.

-ocr page 35-

Van de 8702 vrouwen waren er 5099 gehuwd en 3603 ongehuwd
d.i. 42 %. Dit hooge percentage is het gevolg van de bijzondere
verhouding van de Vroedvrouwenschool tegenover de Gemeente
Rotterdam. Er werden n.1., behalve wanneer het pathologische
gevallen gold, geen zwangeren uit Rotterdam opgenomen dan op
verzoek van het Burgerlijk Armbestuur (later Bureau van Maat-
schappelijk Hulpbetoon).

Interessant is, dat bij het verrichte na-onderzoek in 1933 twee
derde der vrouwen later gehuwd bleek te zijn.

Het percentage vroeggeboorten bij de ongehuwden (I parae)
bleek 7.1 %, dat bij de gehuwde I parae en multiparae 5.7 %.

Dus een belangrijk grootere kans op vroeggeboorte bij ongehuw-
den dan bij gehuwden.

Vergelijken wij echter de gehuwde I parae met de ongehuwde
I parae, dan bestaat er zelfs een verschil ten gunste der ongehuw-
den, zooals hierachter zal blijken.

Beroep.

De invloed, dien het verrichten van arbeid door zwangeren op de
zwangerschap kan uitoefenen, is een reeds veel besproken onder-
werp. Zeer velen wijzen op het groote nut van rust gedurende de
laatste maanden der zwangerschap, opdat de surménage en de
beroepsvermoeienis geen aanleiding geven tot het optreden van
een vroeggeboorte! Hiernaast wordt tevens gewezen op goede
verzorging van en financieele hulp voor arbeidende vrouwen tijdens
hare zwangerschap.

In ons land werd in 1904 reeds door Ter Maten (dissertatie
Amsterdam) gepleit voor rust tijdens de laatste drie maanden van
de graviditeit met behoud van salaris. In denzelfden tijd schreef
Pinard in de ,,Annales de Gynécologiequot;: „Le facteur commun,
qui abrège la durée de la vie intra-utérine, lorsque la mère est
exempte de toute maladie et que l'enfant, issu de graine saine, se
développe d'une façon normale, c'est le
surménage. Que toute
femme salariée a droit au repos pendant les trois derniers mois de
sa grossesse! Toute femme enceinte reçoive l'assistance nécessaire
pour se trouver dans les circonstances hygiéniques indespensables
pour elle et son enfant dans les trois derniers mois de sa grossesse.quot;

Bachimont was dezelfde meening toegedaan en schreef: „Au point
de vue de l'humanité, au point de vue de l'augmentation de la

-ocr page 36-

population, au point de vue de la race (française), il est nécessaire,
il est urgent, que les pouvoirs publics interviennent, pour protéger
la femme enceinte pendant les trois derniers mois de la grossesse et
le foetus pendant les trois derniers mois de sa vie intra-utérine.quot;

De uitspraak van Pinard werd later nog door andere onderzoe-
kingen bevestigd, o.a.
Schauta (Weenen), Leopold (Dresden).
Resinelli (Ferrara).

De invloed van den arbeid op het ontstaan van vroeggeboorte
werd nog door velen bestudeerd, o.a.
Jaeger, die aan dezen factor
groote beteekenis hechtte;
Maygrier was eveneens van meening.
dat goede rust tijdens de zwangerschap groot nut heeft;
Bulasevic
en Govorov vonden bij weefarbeidsters met zwangerschap 23.5 %
vroeggeboorten! Vele kinderen werden hierbij doodgeboren, n.1.
bij moeders, die meer dan 8 uur werkten, 62 per 1000; bij vrouwen,
die 8 uur arbeidden, 48 per lOCO.

Slobozianu e.a. vonden bij fabrieks- en landarbeidsters ongeveer
40 %, bij dienstmeisjes 35 %, bij waschvrouwen 34 % vroegge-
boorten! Doch ook bij huisvrouwen 31.8 %; het hooge getal van
vroeggeboorten in Roemenië schreef hij toe aan de slechte levens-
verhoudingen der vrouwen aldaar.

Schoedel berekende voor huiszwangeren 4.1 % vroeggeboorte,
voor huisvrouwen
8.4 % en voor fabrieksarbeidsters 13.7 %. Ook
hij adviseert rust gedurende de laatste maanden der zwangerschap.

Ook de internationale arbeidsconferentie te Washington zag
het nut van rust in en bepaalde dan ook, dat men een vrouw geen ar-
beid mag laten verrichten binnen 6 weken na de bevaUing en tevens,
dat een vrouw recht zal hebben haren arbeid neer te leggen op ver-
toon van een geneeskundige verklaring, dat hare bevaUing waar-
schijnlijk binnen een tijdsverloop van 6 weken zal plaats hebben.

In ons land is voor de gehuwde arbeidende vrouw bij de ziekte-
wet bepaald, dat zij recht op uitkeering van ziekengeld heeft 6
weken vóór den vermoedelijken datum der bevalling en tenminste
6 weken, doch ten hoogste 6 maanden, na de bevalling.

Eén der laatsten, die in zijn artikel „Mutterschaftsfürsorgequot; in
het „Archiv für Gynäkologiequot; de aandacht op dit onderwerp
vestigde, was
Max Hirsch (1930). Hij schrijft, dat zwangerschap
en arbeid buitenshuis onvereenigbaar zijn. Alle voorzorgen moeten
daarom genomen worden om de zwangere vrouw niet buiten haar
huis haar brood te laten verdienen. Hij vraagt daarom rust vóór

-ocr page 37-

de bevalling gedurende minstens 8 weken en rust na de bevalling
gedurende minstens 3 maanden; voor moeders met borstkinderen
6 maanden, met behoud van het volle loon! In Duitschland geeft
het ziekenfonds of het Rijk financieele hulp, n.1. 4 weken vóór de
bevalling en 12 weken erna. Hij dringt ook aan op bijzondere maat-
regelen voor jeugdige arbeidende meisjes wat betreft arbeidsduur
en leeftijd, opdat voor de voortplanting geschikte vrouwen zullen
opgroeien. Hij beveelt bijzondere maatregelen aan voor ongehuwde
moeders. Er moet een goed contact zijn tusschen de fabriek, de
arbeidsters, den medicus en de kraaminrichting. Den arbeid van
huisvrouwen beschouwt hij van een geheel andere soort als dien van
vrouwen in bedrijven en fabrieken (soort, intensiteit, duur). De
huisvrouw heeft een wisselenden arbeid met zoo nu en dan rust
tusschentijds. Het kwade is vooral hierin gelegen, dat de vrouwen
naast den fabrieksarbeid nog hare huisvrouwentaak moeten ver-
richten. Dan bestaat voor haar een driedubbele belasting, n.1.
fabrieksarbeid, huisarbeid en zwangerschap.

Tegenover de bovenvermelde opvattingen staat de meening, dat
de beroepsvermoeienis geen aanleiding kan geven tot het optreden
van vroeggeboorte.

Bosman (dissertatie Utrecht 1909) vond, dat bij huiszwangeren
(dus vrouwen die veel rust genieten) de kindergewichten bij de
geboorte minder waren dan bij die van de moeders, die thuis (huis-
vrouwen met veelal drukke werkzaamheden) bevielen. Merkwaardig
genoeg bleek bij een onderzoek, door den
Volkenbond ingesteld in
1930, dat op de plaatsen waar veel vroeggeboorten voorkwamen,
geen buitengewone arbeid door vrouwen werd verricht! Deze
Volkenbond-commissie schreef: „II est toutefois difficile d'établir
une relation directe entre le travail de la mère et le décès de l'enfant
par naissance prématurée parce que, dans plusieurs districts où ce
phénomène est fréquent, le travail excessif des femmes n'existe
pas!quot;

Na deze beschouwingen wil ik het verband nagaan tusschen
zwangerschap en beroep aan de hand van het door mijzelf bewerkte
materiaal.

Van 549 vrouwen, die in deze rubriek van vroeggeboorten door
onbekende oorzaak waren ondergebracht, hadden 203 een beroep,
n.1.:

-ocr page 38-

dienstbode .

fabrieksarbeidster. 35

werkster.....27

naaister.....13

waschvrouw ... 8
huishoudster ... 7
winkeljuffrouw . . 6
schippersvrouw. . 5
koopvrouw ... 4
strijkster .... 3
boekhoudster . . 1
kraamverzorgster . 1
muzikante .... 1

Behalve de schippersvrouwen en een enkele wasch- of koopvrouw
waren al deze vrouwen ongehuwd.

Geen beroep hadden 346 vrouwen, d.i. 63 %.

Van onze 8702 moeders hadden geen beroep 5828; er waren met
beroep 2874. De kans op vroeggeboorte in beide groepen blijkt uit
onderstaande tabel.

Vroeggeboorten
Aantalnbsp;Aantalnbsp;%

Geen beroepnbsp;5828nbsp;346nbsp;5.9

Met „nbsp;2874nbsp;203nbsp;7.1

De kans op vroeggeboorte bij vrouwen zonder beroep is dus
kleiner dan bij vrouwen met beroep. Deze laatste groep omvat
echter bijna uitsluitend ongehuwde vrouwen, die voor het grootste
deel I parae zijn. Het verschil zou dus in deze factoren gelegen kun-
nen zijn. En dit blijkt inderdaad het geval te zijn, want wanneer
wij alleen de ongehuwde moeders met en zonder beroep vergelijken,
blijkt, dat er zelfs een klein verschil bestaat in tegengestelden zin.

Immers zonder groote fouten te maken mogen wij aannemen, dat
alle vrouwen met een beroep ongehuwd zijn. Er zijn 3603 ongehuw-
den, waarvan dan 2874 een beroep uitoefenden en 729 niet. De
eersten kregen 203 vroeggeboorten, de laatsten 53, dus:

Vroeggeboorten
Aantalnbsp;Aantalnbsp;%

92

7.1

203
53

7.3

729

ongehuwd met beroep 2874

zonder

-ocr page 39-

Hieruit blijkt dus volstrekt niet, dat het uitoefenen van een be-
roep een bijzondere aanleiding zou zijn tot het optreden van een
vroeggeboorte. Het boven gevonden verschil van 5.9% en 7.1%
tusschen werkende en niet-werkende vrouwen moeten wij dus toe-
schrijven
niet aan het beroep, maar aan het verschil in staat,
leeftijd of pariteit.

Intusschen mogen wij hieruit niet concludeeren, dat in het bij-
zonder fabrieksarbeid niet nadeelig zou zijn, want onder de 203
vrouwen, die een vroeggeboorte kregen, waren slechts 35 fabrieks-
arbeidsters.

Rotterdam bezit weinig industrieën en is dus ook voor een onder-
zoek naar den invloed van fabrieksarbeid minder geschikt. Het
beroep van dienstbode, naaister, werkster, kortom het verrichten
van huiselijken arbeid, verhoogt in elk geval het optreden van
een vroeggeboorte niet, althans niet meer dan bij de meisjes, die
bij hun ouders inwonen en huiselijken arbeid verrichten.

Bij de beantwoording der vraag, waarom bij de jongere moeders
meer vroeggeboorten voorkomen dan bij de oudere, mogen wij dus
het beroep uitschakelen.

Er blijven dan over de leeftijd, de staat en de pariteit.

Om de beteekenis van de pariteit te leeren kennen ten opzichte
van den burgerlijken staat willen wij aannemen, dat alle ongehuwde
vrouwen I parae waren, wat slechts op enkele uitzonderingen na
inderdaad het geval was.

Van 4566 I parae waren 3603 ongehuwd, 963 gehuwd. De kans op
vroeggeboorte blijkt uit de onderstaande tabel.

Vroeggeboorten
Aantalnbsp;Aantalnbsp;%

I parae gehuwd 963nbsp;73nbsp;7.6

I parae ongehuwd 3603nbsp;256nbsp;7.1

Hieruit blijkt, dat de gehuwde I parae zelfs nog iets meer kans op
vroeggeboorte hebben dan de ongehuwden. De gehuwden, die door
de Gemeente gezonden werden, behoorden echter tot de allerlaagste
klasse der bevolking en werden meestal opgenomen wegens onvol-
doende huisvesting.

Dat kan dus ook zeer wel het verschil ten gunste der ongehuwden
verklaren, doch dat neemt niet weg, dat van een bijzondere ongun-
stige verhouding bij de ongehuwden niets blijkt.

-ocr page 40-

De mindere kans op vroeggeboorte bij multiparae (die op enkele
uitzonderingen na allen gehuwd zijn) zou dan aan den leeftijd of
aan de pariteit moeten worden toegeschreven.

Vergelijken wij nu de I parae van 20 jaar en ouder met de jongere
I parae, dan vinden wij:

Vroeggeboorten
Aantalnbsp;Aantalnbsp;%

jonge I parae 1534nbsp;120nbsp;7.8

oude I parae 3032nbsp;209nbsp;6.9

Wij zien dus, dat de leeftijd wel is waar van eenig belang is, doch
dat die beteekenis kleiner is dan die van de pariteit, aangezien het
vroeggeboorte-percentage bij multiparae slechts 5.3 % bedroeg.
Daaruit zou dus volgen, dat de hoofdoorzaak van het grooter aantal
vroeggeboorten bij de jongere vrouwen niet gelegen is in den leeftijd
als zoodanig, noch in de gevolgen van den schadelijken invloed van
de uitoefening van een beroep, noch zelfs van het veelal ongehuwd
zijn, maar van de pariteit.

De eerste zwangerschap geeft de meeste kans op vroeggeboorte.

In verband hiermede is het van belang, dat onder de multiparae
met vroeggeboorte verreweg de meeste vrouwen II parae en III
parae zijn. Onder de hoogere pariteiten behooren vroeggeboorten
(althans bij overigens normale vrouwen) tot de zeldzaamheden.

Later zullen wij zien, dat dit mede tot de conclusie leidt, dat de
eigenlijke oorzaak der vroeggeboorte moet worden gezocht in een
minderwaardige constitutie.

Voor een gemakkelijk overzicht geef ik hieronder nog even de
verschillende tabellen ter vergelijking.

Vroeggeboorten
Aantalnbsp;Aantalnbsp;%

Beroep (alleen I

parae ongehuwd):

met beroepnbsp;2874nbsp;203nbsp;7.1

zonder beroepnbsp;729nbsp;53nbsp;7.3

Staat (alleen I
parae):

ongehuwdnbsp;3603 256 7.1

gehuwdnbsp;963 73 7.6

-ocr page 41-

Vroeggeboorten
Aantalnbsp;A antalnbsp;%

Leeftijd (alleen I
parae, gehuwd
of ongehuwd):

lt;20 jaar 1534nbsp;120nbsp;7.8

gt;20 jaar 3032nbsp;209nbsp;6.9

Pariteit:

I paraenbsp;4566nbsp;329nbsp;7.2

Multiparae 4136nbsp;220nbsp;5_3

Baring.

Ligging van het kind.

In de normale achterhoofdsligging werden 462 kinderen geboren.
Hierbij kwam 6 maal het uitzakken van de navelstreng en twee-
maal dat van kleine deelen voor. De liggingen van de andere 87
kinderen bij de baring waren:

afgeweken hoofdligging met uitgezakte streng..... 1

achterhoofdsligging met verkeerden spildraai ....

kruinligging...................

voorhoofdsligging met uitgezakten arm.......

stuithgging...................

stuithgging met uitgezakte streng.........

onvolkomen stuitligging..............

voetligging...................

voethgging met uitgezakte streng.........

dwarsligging...................

dwarshgging met uitgezakte streng.......

schouderligging.................

schouderhgging met uitgezakte streng......

onbekend ...................

Er kwam dus een groot aantal abnormale liggingen voor, waarbij
vooral het aantal met uitgezakte navelstreng (16) in het oog valt!

Van de kinderen had 16 % niet de normale achterhoofdsligging
aangenomen, een hoog percentage, indien wij weten, dat de k terme
geborenen gemiddeld slechts 3 % Hggingsaf wij kingen vertoonen.
Intusschen behoeft dit geen bevreemding te wekken, aangezien de
stabiliteit van het kind in hoofdhgging in de 7e en de 8e maand

2
4
1
29
4
15
1
1

13
3
1
1
11

-ocr page 42-

relatief nog gering is, omdat het hoofd nog klein is en weinig steun
vindt in den bekkeningang. In direct verband met dit hooge percen-
tage abnormale liggingen staat het aantal malen, dat kunsthulp
bij den partus moest worden verleend.

Kunsthulp.

Bij deze bevallingen waren als bizondere ingrepen noodig:

stuitextractie.....29

versie en extractie ...nbsp;17

Braxton Hicks.....1

forcipale extractie ...nbsp;10

dilatatie en v. e..........1

sectio caes. abd.....4

decapitatie......1

extractie met muzeux .nbsp;1

repositie kleine deelen .nbsp;1

expressie.......9

Totaal werd 74 maal kunsthulp verleend; hiervan was een aantal
vernauwde bekkens tevens mede oorzaak.

Omtrent de verkregen resultaten voor het kind bij deze baringen
worden later, bij de bespreking van „het kindquot;, nog uitvoerige
mededeelingen gedaan.

De baring werd steeds zooveel mogelijk expectatief behandeld,
zooals blijkt uit het feit, dat bij al deze verlossingen slechts 6 maal
pituitrine injekties ter bevordering der weeën werden gegeven.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd geboren:

spontaan.......93 maal

expressie of uitstrijken .nbsp;428 „

Credé........11

manueele verwijdering .nbsp;8 ,,

onbekend..............9

Een ernstige nabloeding bij den partus kwam 21 maal voor.
Deze werd steeds tot staan gebracht met secale en pituitrine injek-
ties; driemaal was tamponnade noodzakelijk. Geen enkele vrouw
verloor hierbij het leven.

-ocr page 43-

Kraambed.

Van de 549 kraamvrouwen stierf één tijdens het puerperium. Zij
overleed tengevolge van een insufficientia cordis, 12 dagen p.p.

De volgende complicaties werden in het kraambed nog waarge-
nomen:

salpingitis......2

retentio plac. part. . . 1
phlegmasia alba dolens 1

mastitis.......20

psychose......1

apoplexie......1

pneumonie......2

t.b.c. puim......1

angina follic.....3

Behalve deze kraambedstoornissen werd nog 254 maal tempera-
tuursverhooging boven 38° (rectaal) geconstateerd:

38° —38.°4

154

38.°5—38.°9

64

39° —39.°4

22

39.°5 39.°9

9

40 ° en hooger

5

Deze vrouwen hadden, behalve meestal wat stinkende doeken,
geen bepaalde afwijkingen en waren dus niet ziek.

Het kraambed verhep bij 262 patiënten ongestoord; gestoord was
het 287 maal.

Behalve één vrouw, die overleed tengevolge van een hartaandoe-
ning, verlieten alle anderen, na korten of
langen tijd van verpleging,
in goede conditie de kraaminrichting.

V erpleegduur.

Omtrent den verpleegduur waren nog de volgende cijfers ter be-
schikking (bij een normaal verloop stond de patiënt 10 dagen na de be-
valling op en werd den 12en dag ontslagen). De verpleegduur bedroeg:

20
288
88
66

minder dan 12 dagen . . .

12 „ . . .

13 en 14 dagen
tot 3 weken .

-ocr page 44-

29
18
16
5
12
2
1
1
2
1

4nbsp;weken

5nbsp;„

6nbsp;„

7

8

9 „
10 „
11
12

3 maanden

tot

Minder dan 12 dagen werden de patiënten verpleegd, die tegen
het advies van den geneesheer de inrichting verlieten.

Een groot aantal vrouwen had een längeren verpleegduur noodig
dan normaal, hetgeen te wijten was aan:

1.nbsp;couveuse-behandeling der pasgeborenen,

2.nbsp;complicaties tijdens het kraambed.

Zooals reeds werd gezegd en het blijkt uit bovenstaande tabel
opnieuw, moet het voorkómen en beperken van het aantal vroeg-
geboorten van groote waarde zijn. Langere verpleegduur brengt
noodzakelijk meerdere financieele uitgaven met zich mede.

Afgezien van het feit, dat het van groote waarde is voor het kind
om ä terme ter wereld te komen, zal vermindering van het aantal
vroeggeboorten een dahng van de geldelijke offers tengevolge
moeten hebben.

Kind.

Leeftijd hij de geboorte.

De leeftijd van de kinderen bij de geboorte, uitgedrukt in zwan-
gerschapsweken, bedroeg:

28 en 29: 11
30 en 31: 25
32 en 33: 35
34 en 35: 78
36 en 37: 392
onbekend: 8

Geboortegewicht.

De geboortegewichten, in grammen aangegeven, waren:

500—1000 : 4

-ocr page 45-

1000-
1500-
2000-
2500-

3000 en meer:
onbekend :
Lot der kinderen.

Er werden 51 kinderen doodgeboren, waarvan 31 gemacereerd

ter wereld kwamen.

Van de levendgeborenen stierven nog 171, zoodat thans (1933)
nog 301 kinderen in leven zijn (26 onbekend, grootendeels door ver-
trek naar buitenland). De volgende tabel geeft een overzicht van
het lot der kinderen.

15
61

240
204

16
9

-1500
-2000
-2500
-3000

Lot der kinderen

%

Aantal

Doodgeboren ...............

Overleden binnen 24 uur
2e 24 „
3—10 dagen

10—30 „ ...

1—nbsp;2 maanden.

2—3

3—4

4—6
6—12

12—18
18—24

na meer dan 2 jaar.

Onbekend ...
1933 in leven

vroege sterfte
54

9.3

9.8

12.8

4.4

4.2
4.7
54.8

nog overleden
in het eerste
levensjaar 70

nog overl. in
het 2e levens-
jaar 24

De hoogste sterfte is dus waar te nemen in het eerste levensjaar.
Voor een groot gedeelte wordt deze mortaliteit gevormd door het
vroege-sterftecijfer. De levenskansen der vroeggeborenen stijgen na
het eerste jaar aanmerkelijk. Van het
vroege-sterftecijfer zij nog
opgemerkt, dat het percentage 9.8 hoofdzakelijk wordt samen-
gesteld door het overlijden binnen de eerste 24 uur.

Doodsoorzaken.

Omtrent de doodsoorzaken der kinderen geeft de volgende tabel
een beeld.

-ocr page 46-

DOODSOORZAKEN VAN HET KIND.

. 4gt;
d

O s n

ö n
2 rtg


ö

O)
rO
d
O

UI
^ ttj

f? •
t-t

bJOnJ
lt;n ß
!3 O

IH O)

lt;u d
O

■S

'Sb d

I

s:l
^ tgt;

I

'd

PH

P
ft

73
-ïS

Pk

V
%

W

4) (D

'S

O «'S

os

CL,

Doodgeboren

51

51

Overleden binnen 24 u.
Overleden binnen 2e 24 u.
Overleden binnen 3-10 dg.
Overleden binnen 10-30 dg.
Overleden binnen 1-2 md.
Overleden binnen 2-3 md.
Overleden binnen 3-4 md.
Overleden binnen 4-6 md.
Overleden binnen 6-12 md.
Overleden binnen 12-18 md,
Overleden binnen 18-24 md,
Overleden na meer dan 2 j.

30
7
10
4
2

1
1

31
9
14
10
19
10
2
10
19
18
6
23

Totaal overleden

171

14

34

11

15

55

11

-ocr page 47-

Op de eerste plaats staat in de rij der doodsoorzaken de debili-
teit, tengevolge waarvan vele vroeggeborenen al spoedig overleden.

Aanvallen van asphyxie, invloeden van aspiratie en geboorte-
trauma droegen het hunne bij om in vele gevallen een spoedig einde
aan het leven te maken.

De afkoeling, welke den vroeggeborenen groote schade kan be-
rokkenen, is bij deze vroeggeboren kinderen niet van beteekenis,
aangezien allen in de kliniek geboren werden. Warmteverhes door
ondoelmatige verzorging of ondeskundig vervoer werd door de
kliniek-geboorte tot een minimum beperkt.

Op de tweede plaats staan de stoornissen van de maag-darm-
tractus, op den voet gevolgd door de ziekten uitgaande van de
ademhalingswegen. Terwijl in de eerste maanden de voedings-
stoornissen als doodsoorzaken op den voorgrond staan, komen in
de latere maanden de aandoeningen van den tractus respiratorius
meer naar voren. Stuipen en ernstige geelzucht waren ook veel-
vuldig de doodsoorzaak.

In het algemeen staan bij de in de hteratuur vermelde doods-
oorzaken van vroeggeborenen, behalve de onvoldragenheid, de
ernstige maag-darm- en longaandoeningen bovenaan.

Zie hierover ook in het „Samenvattend Overzichtquot;.

Lot der kinderen in verband met leeftijd bij de geboorte.

Aantal weken

quot;ca

1

C

.Q

lt;Lgt;
bO

XS
O

a

bC
-O

O

-d
S
1—lt;

-d
a


a

co

-d
a

lt;N

-d
a

ca

A

1

co
co

agt;

•O

1

lt;u

O

28 en 29

11

5

2

1

1

2

30 en 31

25

9

7

1

2

1

-

1

4

32 en 33

35

8

6

-

4

3

2

1

2

1

6

2

34 en 35

78

6

9

-

5

7

2

3

6

39

1

36 en 37

392

23

6

8

6

7

13

13

14

18

16

245

23

onbekend

8

1

1

1

-

5

In leven zijn thans nog:

kinderen van 28 ennbsp;29 weken: 18nbsp;%

„ 30 ennbsp;31 „ : 16nbsp;%

„ 32 ennbsp;33 „ : 17nbsp;%

-ocr page 48-

kinderen van 34 en 35 weken: 50 %
„ 36 en 37 „ : 62.5%

Eerst vanaf de 34e week van den zwangerschapsduur blijken
gunstigere verhoudingen voor het kind, wat betreft de levenskansen,
te bestaan. De mortaliteit van de levendgeborenen bedroeg in het
eerste jaar:

28 en 29 weken: 66 %
30 en 31 „ : 69 %
32 en 33 „ : 59 %
34 en 35 „ : 32 %
36 en 37 „ : 18 %

Lot der kinderen in verhand met geboortegewicht.

Gewicht in gr.

-M

§

CJ

■ö
8
0

P
lt;N

3
^

lU
IM
■i—

bi)
T3

O
1—lt;

H—

e

T3

a

lt;M

T3

a

co

'6
a

ld
a

(N

A

c

lt;u

eo
m

05

T)

1

H)

Ö
O

500—1000

4

3

1

_

_

_

-

-

1000—1500

15

6

3

-

5

1

18

1

1500—2000

61

11

11

-

2

2

1

3

2

6

4

2000—2500

240

17

12

7

5

4

12

16

10

8

7

130

12

2500 3000

204

7

2

2

1

3

5

3

7

9

10

142

13

3000 en meer

16

1

1

1

2

11

onbekend

9

7

2

Van de kinderen met een geboortegewicht beneden 1500 gram
is geen meer in leven. Binnen één maand na de geboorte waren
allen overleden.

In de rubriek 1500—2000 gram leven thans (1933) nog 18 kinderen
(29.5%). De mortaliteit binnen het eerste levensjaar was hier
40.2 % van het aantal levendgeborenen; de vroege sterfte leverde
het grootste aandeel hiervan en bij deze vroege sterfte kwam de
sterfte binnen de eerste 24 uur sterk naar voren.

Van de kinderen met een geboortegewicht van 2000—2500 gram
leven thans nog 130, d.i. 54 %. De mortaliteit binnen het eerste
levensjaar was 29.5 % van het aantal levendgeborenen. Ook hier
bestond weer een hooge vroege sterfte.

-ocr page 49-

Van degenen, die bij de geboorte een gewicht hadden van 2500—
3000 gram, is nog 70 % in leven. De mortaliteit binnen het eerste
levensjaar bedroeg 23, d.i. 11.5 % van het aantal levendgeborenen.
Een veel geringere vroege sterfte dan in de voorgaande rubrieken
valt op.

Ten slotte vind ik in de rubriek „3000 gram en meerquot; 11 over-
levenden (69 %), terwijl 2 (12% %) binnen het eerste jaar overleden.

Er was hierbij geen vroege sterfte.

Naar mate het aanvangsgewicht hooger ligt zijn de latere levens-
kansen beter, zooals ook nog uit de volgende curve moge blijken.

70

69

r

UI .

cnbsp;z

bjnbsp;y

Onbsp;gt;

Lnbsp;ul

5-*
z

bJ -
Ü fO

lt;5

kJ

O

e

U

a

7o
Go
5o
Ao
3o
Zo
10
O

lt;1500.nbsp;ISoo-nbsp;Zooo-nbsp;ZSOO-nbsp;iooo

Z.000. 2.500.nbsp;2gt;000. tN IviCtR.

GteooRTE aEWICMT IM GR,

Lot der kinderen in verhand met kunsthulp bij de geboorte.

Bij 549 verlossingen moest, zooals reeds eerder werd vermeld,
74 maal kunstmatig worden ingegrepen, d.i. bij ± 14 % van alle
baringen. De resultaten voor de kinderen zijn in de volgende tabel
weergegeven:

-ocr page 50-

Kunsthulp

Aantal

Dood
geb.

t 24 u.

t 2e 24
u.

Levend
ontslagen

Stuitextractie.........

29

8

6

1

14

Versie en extractie ...

17

5

5

1

6

Braxton Hicks.......

1

1

Forcip. extractie .....

10

1

1

8

Dilatatie en v. e......

1

1

Sectio caes. abd.......

4

1

3

Decapitatie...........

1

1

Extractie met muzeux

1

1

Repositie arm........

1

1

Expressie............

9

quot;quot; quot;

9

Totaal...............

74

17

12

4

41

Hierbij werden dus 41 kinderen levend uit de kliniek ontslagen,
d.i. 55.4 %.

Vergelijken wij de met kunsthulp geboren kinderen met degenen,
die spontaan ter wereld zijn gekomen, dan vinden wij:

Aantal Doodgeh. f lt;24«. f gt;24 u.

34nbsp;18nbsp;26 397

17nbsp;12nbsp;4nbsp;41

Bij de spontaan geboren kinderen vond ik een kliniek-sterfte van
14.3 %; bij de met kunsthulp geboren kinderen een driemaal
grootere mortaliteit.

Van de kinderen, die tengevolge van stuipen overleden zijn
(8), werden 7 spontaan geboren; één ervan door middel van de
uitgangstang.

De tienjarige jongen, die tengevolge van epilepsie overleed, was
spontaan ter wereld gekomen.

Deze laatste gegevens omtrent stuipen en epilepsie in verband
met al of niet toegepaste kunsthulp bij de geboorte, meen ik even
naar voren te moeten brengen, omdat velen de later optredende
neurologische stoornissen toeschrijven aan de beschadigingen van

spontane geboorte 475
kunsthulp-geboorte 74

-ocr page 51-

het centraal zenuwstelsel, door kunstmatige ingrepen bij de ge-
boorte toegebracht.

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek, in 1933 verricht, bleken nog 301 kinderen
in leven te zijn (54.8 % van het totaal aantal geborenen, 60.4 %
van het aantal levendgeborenen). Wat er van hen geworden is in
den loop der jaren is in onderstaande lijst weergegeven.

s «

cd 4.1

ts

W)

Ö 3
60'S

p

Beroep/School

'S ^
^

Opmerkingen

1907

35

1860

Expeditieknecht

4

35

1690

Kantoorbediende

4

35

2100

Dienstbode

4

1908

35

2460

Militair N.O.I.

5

34

1520

Fabrieksarbeidster

5

35

2100

Werkster

4

?

2480

Fabrieksarbeider

4

36

2260

Dienstbode

4

1909

35

2100

Expeditieknecht

3

34

2115

Fabrieksarbeider

5

36

2550

Marinier

5

36

2800

Serveer j uf frouw

5

36

2640

Zeeman

2

Psychopathen-
asyl.

?

2310

Matroos

3

29

2010

Bankwerker

4

1910

37

2240

Naaister

4

Pavor noctumus.

34

2360

Autohandelaar

5

36

2300

Werkster

5

36

2430

?

?

?

2150

Huisvrouw

3

37

2440

Huisvrouw

5

37

2600

Huisvrouw

5

37

2490

Waschknecht

5

37

2500

Kantoorbediende

5

36

2630

Waschknecht

5

36

2450

Fabrieksarbeider

5

37

2490

Naaister

4

1911

33

2130

Werkster

5

35

2340

?

?

-ocr page 52-

S

1

ul

i -p
t: 2
o .y

O

Beroep/School

^^

Opmerkingen

At

N o

CO

1911

37

2890

Metselaar

5

35

2680

In huishouden

4

37

2290

Inrichting v. Zwakz.

2

Debilitas mentis,
infantilismus.

37

2540

Dienstbode

5

1912

36

2500

Dienstbode

3

37

2190

Kantoorbediende

5

36

2650

Darmenschrapper

5

37

2360

Huisvrouw

4

37

2600

Matroos

5

36

2340

Dienstbode

4

36

2320

Dienstbode

3

36

3010

Expeditieknecht

3

34

2260

?

5

35

2640

Drukkerij knecht

3

36

2220

Knoopster

3

36

2470

Fabrieksarbeider

3

36

2810

Banketbakker

5

37

2700

Fabrieksarbeider

5

1913

37

1850

Winkelj uffrouw

5

37

2700

?

?

37

2300

Stucadoor

5

37

2850

Winkelbediende

5

36

2520

Fietsjongen

5

37

3100

Dienstbode

5

37

2830

Monteur

5

36

2710

Kok

5

36

2320

Chauffeur

5

36

2320

Schilder

5

36

2000

Nageljongen

4

T.b.c. puim.

36

2770

Fabrieksarbeider

2

1914

36

2500

Dienstbode

5

36

2280

Werkster

4

37

2630

Fabrieksarbeidster

5

37

3250

Werkster

5

37

2610

Dienstbode

4

36

2570

Fabrieksarb.

4

36

2050

Fabrieksarb.

2%

Matige debilitas
mentis.

37

2480

Fabrieksarb.

4

-ocr page 53-

i|
si

Vh

gt;

§ 1
gt; rt

^ Si

Beroep/School

quot;H ^^

Opmerkingen

1914

37

2580

Kellner

4

37

2570

Knecht

5

34

2880

Dienstbode

5

36

2610

Dienstbode

5

1915

36

2380

Timmerman

21/2

Tenger, t.b.c. geh.

?

2510

Naaister

4

37

2050

In huishouden

5

37

2690

Winkelbediende

4

36

2290

Fabrieksarb.

3

37

2840

?

2

Was vroeger in
inr. voor zwakz.

37

2550

Kappersbediende

3

37

2500

Monteur

5

37

2320

Houtzager

5

35

2400

Boerenknecht

5

37

2200

Slagersknecht

4

36

2610

In huishouden

5

36

2800

Huisvrouw

5

37

2570

Houtbewerker

4

Stotteren.

36

2950

Zeevaartschool

4

37

2800

Fabrieksarb.

5

34

2030

Fietsjongen

5

-

34

1930

Fabrieksarb.

3

37

2890

Bediende

4

36

2600

?

?

36

2550

Kantoorbediende

4

36

2290

Los arbeider

3

37

2850

Houtbewerker

4

1916

37

2510

In huishouden

3

35

2380

Kweekschool

4

36

2280

Confectie-bedrij f

5

37

2650

In huishouden

5

37

2730

Smid

5

36

2410

In huishouden

5

37

2800

In huishouding

4

36

2440

Dienstbode

5

37

2420

Schildersleerling

4

36

2820

?

?

37

2370

Fabrieksarb.

5

35

2090

Kantoorbediende

4

-ocr page 54-

^ Ö0

i-i

bo

ö m

II

Beroep/School

b «

TO SH
^ quot;

Opmerkingen

1916

37

2510

Naaister

5

36

2350

Handelsschool

5

37

2540

Fabrieksarbeider

4

37

3010

Dienstbode

5

37

2420

Los arbeider

2

Débilitas mentis.

36

2270

In huishouden

5

1917

35

1820

5

37

2750

In huishouden

5

36

2340

Winkelj uff rouw

5

37

2990

Drukkerijbedrijf

3

36

2500

Kweekschool

3

36

2030

In huishouden

4

37

2250

Werkster

5

37

2410

Fabrieksarb.

5

37

2550

Fabrieksarb.

4

36

2560

Drogist-bediende

3

Asthma bronch.

37

2660

Fabrieksarb.

4

36

2620

Fabrieksarb.

5

37

2950

Boodsch. looper

5

36

2510

In huishouden

4

37

2450

Bakkersleerling

5

37

2590

Atelier

5

36

2240

Schildersleerling

3

37

2390

Schoenmaker

3

37

2520

Inrichting v. Zwakz.

1

Imbecillitas.

37

2440

Expeditieknecht

3

37

2830

?

?

37

2910

?

?

1918

36

2100

Zeevaart

5

30

1540

Steendrukkerij

4

37

2750

Opvoed, gesticht

2

Débilitas mentis.

37

2670

4

36

2460

Beitser

5

37

2770

?

?

37

2790

Ambachtsschool

4

36

2390

School V. Zwakz.

2

Débilitas mentis,
t.b.c. pulm.

37

2650

In huishouden

5

1919

37

2880

Ambachtsschool

5

37

3260

5

-ocr page 55-

S «

cd

èi

1

lt;D ^

ë-o

o S

gt; t

§ 1

Beroep/School

s ^

Opmerkmgen

^ amp;

g-

1919

37

2620

In huishouden

5

34

2250

Industrieschool

4

36

2620

L.O.

5

37

2500

L.O.

4

36

2500

Aan boord

5

37

2990

L.O.

5

37

2500

L.O.

5

36

2430

L.O.

5

36

2220

In huishouden

5

36

2200

L.O.

5

36

2000

L.O.

3

36

2340

L.O.

4

Poliomyel. gehad.

35

2170

L.O.

3

36

2510

Encadreur

5

1920

36

2150

M.U.L.O.

4

36

1950

L.O.

3

35

2150

L.O.

4

36

2330

Vakschool

4

30

1790

School V. Zwakz.

2

Débilitas mentis.

36

2520

L.O.

5

37

2830

M.U.L.O.

5

36

2390

L.O.

5

37

2500

L.O.

4

35

2280

L.O.

3

37

3040

Ambachtsschool

5

37

2660

L.O.

?

36

2600

?

?

36

3200

L.O.

5

34

2150

L.O.

5

37

2420

L.O.

21/2

Zeer zwak, enu-
resis nocturna.

37

2750

L.O.

3

37

2380

Huishoudschool

3

36

2340

L.O.

5

36

2630

L.O.

4

37

2710

L.O.

3

35

2400

L.O.

5

36

2500

Industrieschool

5

36

2200

L.O.

4

37

2480

L.O.

5

-ocr page 56-

§ ^

gt; ë

§1
^
W)

^ 3

N O

m

II

P

Beroep/School

1 ö

Opmerkingen

1920

36

2200

L.O.

3

28

1600

L.O.

5

1921

30

2100

L.O.

5

36

2290

L.O.

4

36

2300

L.O.

4

37

2830

Huishoudschool

4

37

2460

L.O.

4

Chorea minor geh.

36

2600

L.O.

5

37

2470

L.O.

5

37

2700

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis,
tenger.

36

2800

L.O.

5

36

2570

L.O.

4

?

1890

L.O.

3

30

1980

L.O.

5

37

2600

M.U.L.O.

5

37

2690

2%

Zeer zwak, coxi-
tis t.b.c. gehad.

36

2770

L.O.

4

37

2300

L.O.

4

36

2360

L.O.

5

36

2350

L.O.

3

36

2290

L.O.

5

37

2520

L.O.

5

37

2660

L.O.

5

36

2660

L.O.

4

33

2360

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

37

2130

L.O.

3

37

2500

L.O.

4

37

2830

L.O.

5

36

2470

L.O.

5

1922

35

2460

L.O.

4

37

2690

L.O.

3

36

2280

L.O.

5

37

2510

L.O.

5

37

2750

L.O.

5

37

2530

?

?

37

2740

Psychopathenschoo I

2

Psj'chopaath.

37

2570

L.O.

3

37

2630

?

?

-ocr page 57-

gt; ë

I-I

is §

§ 1

N O

co

8|
^^

Beroep/School

H 53

Opmerkingen

1922

37

1980

L.O.

3

36

1970

L.O.

3

37

2650

L.O.

5

36

2370

L.O.

4

36

2790

L.O.

4

37

2500

L.O.

5

37

2350

L.O.

4

36

2500

L.O. (behoort op School

2%

Matige débilitas

V. Zwakz.)

mentis, tenger.

37

2890

L.O.

4

37

2590

L.O.

5

1923

37

2640

L.O.

5

35

3010

L.O.

5

36

2910

School V. Zwakz.

2

Dwerggroei, débi-

litas mentis.

37

2270

L.O.

3

37

2540

L.O.

4

37

2680

L.O.

4

37

2620

L.O.

3

33

1650

L.O.

3

Poliomyel. gehad.

34

2150

School V. Zwakz.

2

Débilitas mentis.

36

3000

L.O.

3

36

2370

L.O.

4

34

2170

L.O.

5

37

2780

L.O.

5

36

2320

L.O.

4

37

2970

L.O.

3

34

2270

L.O.

3

36

2320

L.O.

5

37

2700

L.O.

4

1924

37

2040

L.O.

4

32

1900

School V. Zwakz.

2

Débilitas mentis.

34

2250

L.O.

5

37

2460

?

?

37

2810

L.O.

4

36

2250

School V. Zwakz.

2

Débilitas mentis.

36

2800

L.O.

5

36

2300

L.O.

5

35

2450

L.O.

3

36

2480

L.O.

3

-ocr page 58-

s

gt; ^

Ui

è §
g ft

N ü

cn

P

Beroep/School

Opmerkingen

1924

36

2570

L.O.

5

37

2660

L.O.

5

37

3110

L.O.

5

35

2330

?

?

36

2550

L.O.

5

37

2880

L.O.

4

36

2150

L.O.

3

1925

36

2450

L.O.

3

37

2720

L.O.

5

33

1650

L.O.

5

37

2490

L.O.

5

37

2650

L.O.

3

35

2170

L.O.

4

36

2200

L.O.

4

37

2600

L.O.

4

36

2530

L.O.

4

37

2230

L.O.

2%

Zeer tenger.

36

2540

L.O.

?

33

2160

L.O.

2%

Zeer tenger.

36

2730

?

?

37

2910

?

?

36

2920

L.O.

5

37

2590

L.O.

5

35

2120

L.O.

4

37

2410

L.O.

3

1926

37

3110

L.O.

5

34

1920

L.O.

5

37

2860

L.O.

3

34

2280

L.O.

5

36

2480

L.O.

4

34

2550

L.O.

5

36

2370

L.O.

4

37

2670

L.O.

4

37

2380

L.O.

4

37

2360

L.O.

5

37

2550

L.O.

2^2

Zeer tenger.

36

2350

L.O.

5

37

2590

Bewaarschool

4

36

2690

L.O.

3

37

2980

L.O.

5

37

2510

L.O.

1 5

-ocr page 59-

Gerangschikt naar het toegekende waardeeringscijfer waren er
van 301 kinderen, die in 1933 zeker nog in leven waren:

Waardeeringscijfernbsp;Aantal

5nbsp;132

4nbsp;79

3nbsp;49

21/2nbsp;8

2nbsp;15

1nbsp;1

onbekendnbsp;17

Voor de beteekenis van de waardeeringscijfers verwijs ik naar
hetgeen daaromtrent in de inleiding van dit proefschrift is vermeld.

Twee derde van de kinderen hebben zich dus ontwikkeld tot ge-
zonde en fhnke menschen of kinderen. Er zijn 49 zwakke zusters of
broeders, terwijl 24 min of meer ernstige geestelijke of lichamelijke
defecten vertoonen.

Bezien wij deze laatsten nog eens nader, dan komen hierbij voor:

debihtas mentis.......12 (w.o. één met t.b.c.)

matige debilitas mentis (over-
gangsvorm) .........2

imbeciUitas.........1

psychopathie.........2

tenger, absoluut in ontwikkeHng

ten achter..........6

tuberculose.........1

Van de overlevenden hebben dus 5.6 % geestelijke stoornissen,
hoofdzakelijk veroorzaakt door zwakzinnigheid; een hoog cijfer,
indien wij weten, dat als gemiddelde in de Europeesche landen
een getal van 2 per honderd inwoners aan zwakzinnigen wordt
berekend. Zie hierover ook later in het „Samenvattend Overzicht.quot;

Van 133 schoolgaande kinderen (L.O.) bevinden zich 8 op scholen
voor Buitengewoon Lager Onderwijs, terwijl één de Psychopathen-
school bezoekt. Zwakzinnig is dus 6 % der schoolbezoekende kinde-
ren. Dank zij onderzoekingen, die vooral in de laatste jaren zijn
verricht en waarvan
Koenen in zijn dissertatie „Zwakzinnigheid
bij kinderenquot; (Leiden 1933) uitgebreide mededeelingen doet, is het

-ocr page 60-

mogelijk om deze te vroeg geboren schoolgaande kinderen te ver-
gelijken met alle schoolgaande kinderen.

In A'dam was 1.6 % zwakzinnig (v.h. totaal aantal schoolgaande
kinderen).

In Haarlem was 2.1 % zwakzinnig (van het totaal aantal school-
gaande kinderen).

In gemeenten van middelbare grootte was 1.5 % zwakzinnig (v.h.
totaal aantal schoolgaande kinderen).

Op het platteland was 1.5 % zwakzinnig (v.h. totaal aantal
schoolgaande kinderen).

Deze cijfers werden gevonden bij een onderzoek, gedaan door de
Commissie van voorbereiding voor de behartiging van de belangen
van zenuw- en zielszieken en het misdeelde kind, in 1929 vanwege
de Noord-Hollandsche Vereeniging ,,Het Witte Kruisquot;.

Koenen zelf vindt onder 2944 leerplichtige kinderen 1.9 %
echte zwakzinnigheid (dorpen!). Een cijfer van 6 %, zooals ik
vind bij de vroeggeborenen, is dus wel hoog! Wel is waar gaat het
hierbij om een betrekkelijk klein aantal, waarbij dus voorzichtig-
heid geëischt is met het nemen van conclusies, maar toch zijn de
verschillen te groot om aan het
veelvuldig voorkomen van zwak-
zinnigheid bij deze vroeggeborenen
te kunnen twijfelen. In hoeverre
de vroeggeboorte op zich aansprakelijk gesteld moet worden voor de
zwakzinnigheid en in hoeverre andere factoren hierbij nog een rol
spelen, wordt in het vierde deel van dit proefschrift besproken.
Het verband tusschen het waardeeringscijfer en den zwangerschaps-
duur, het geboortegewicht e.a. wordt dan ook besproken.

-ocr page 61-

DEEL n.

Vroeggeboorten door ziekten van de moeder.

-ocr page 62-
-ocr page 63-

HOOFDSTUK I.

LUES.

In de rij der ziekten van de moeder, welke aanleiding kunnen
geven tot een vroegtijdige onderbreking der zwangerschap, komt
lues een voorname plaats toe.

Van 321 patiënten, waarbij de zwangerschap gepaard ging met lues
en die allen bevielen na de 28e week van den zwangerschapsduur,
bevielen er 143 vroegtijdig, d.i. in 45 % der gevallen. Van het totaal
aantal vroeggeboorten, dat in de kliniek plaats vond, is dit 7.9 %.

De percentages vroeggeboorten door lues veroorzaakt, die andere
schrijvers aangeven, loopen zeer uiteen; zij zijn afhankelijk van het
al of niet veelvuldig voorkomen van lues in het land of ter plaatse
van het onderzoek (havensteden!), maar ook van het tijdstip,
waarop het onderzoek werd verricht; dit in verband met de in-
voering van de succesvolle anti-luetische therapie met salversan-
preparaten (
Ehrlich, 1909). In de jaren vóór 1900 werd lues als
oorzaak van vroeggeboorten aangegeven o.a. door
Ruge 83 %;
Lomer 50 %; Römheld 27.2 %.

In de latere jaren vond ik o.a. Keizer (Amsterdam) 3.8 %;
Saenger 20 %; Ylppö 3.9 %; Francillon 9.8 %; Sontag 10 %;
Sunde 6%; Rapisardi 12%; Baumm 12.6%; Brenke 17%;
Kehrer 7 %; Comberg 2 %; Capper 3 %.

Wel zeer wisselende cijfers! Opmerkelijk is, dat Keizer te Am-
sterdam (1921—1926), een soortgelijke stad als Rotterdam, ± 50 %
minder vroeggeboorten door lues veroorzaakt vond dan ik. Over
dezelfde jaren 1921—1926 vond ik 7.7 %, een percentage, dat onge-
veer gehjk is aan dat, wat ik ook over een twintigtal jaren be-
rekende (7.9 %).

Moeder.

De leeftijd van de moeders, waarop zij bevielen was:
15—19 jaar: 9
20—24 „ : 81

-ocr page 64-

25—29jaar: 25
30—34 „ : 12
35—39 „ : 12
40—44 „ : 3
onbekend : 1

Het „hoeveelste kindquot; bij de bevalling bedroeg bij deze vrouwen:

I para

56

II ..

39

III „

16

IV „

6

V— IX

23

X—XIV „

2

onbekend

1

Wat hunnen staat betrof, waren van deze vrouwen:
58 gehuwd
80 ongehuwd
3 gescheiden
2 weduwe.

Van de ongehuwden hadden 53 een heroef, n.1.:

dienstbode . . •

15

werkster ....

19

fabrieksarbeidster

9

waschvrouw. . .

2

naaister ....

4

koopvrouw . . .

1

artiste.....

2

buffetjuffrouw. .

1

De meesten van hen waren jonge primiparae. Van de gehuwde
vrouwen hadden slechts 5 een beroep, n.1. waschvrouw 2, dienst-
bode 1, werkster 1, strijkster 1.

In deze rubriek „vroeggeboorten door luesquot; vond ik dus vele
primiparae beneden den leeftijd van 25 jaar, waarvan meer dan de
helft ongehuwd was en ruim 40 % een beroep uitoefende.

-ocr page 65-

49
Baring.

Ligging van het kind.

In de normale achterhoofdsligging werden 110 kinderen geboren.
De anderen hadden de volgende ligging:

achterhoofdsligging met uitgezakten arm....... 2

achterhoofdsligging met verkeerden spildraai..... 1

kruinligging.................... 1

voorhoofdsligging.................. 1

stuitligging....................

stuitligging met uitgezakte navelstreng........ 1

onvolkomen stuitligging............... 1

voetligging.................... 2

dwarshgging.................... ^

dwarshgging met uitgezakte navelstreng....... 6

Bij 23 % van de baringen kwamen abnormale liggingen voor
(daarbij 7
x uitzakken van de navelstreng!).

Kunsthulp.

Bij deze bevallingen waren als bijzondere ingrepen noodig:
stuitextractie . . .8
extractie en perforatie 1
versie en extractie . 1
forcipale extractie. . 1
perforatie en extractie 1

expressie.....3

Ten opzichte van het aantal abnormale liggingen een betrekkelijk
gering getal. Aangezien echter zeer vele vruchten reeds vóór den
partus waren afgestorven, waren kunstmatige ingrepen, die ten
doel hadden het leven van het kind te redden, weinig geïndiceerd.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd spontaan of door expressie of uitstrijken ge-
boren. Éénmaal moest de handgreep van
Credé uitgevoerd wor-
den; éénmaal werd manueele verwijdering toegepast.

Kraambed.

In het kraambed overleden drie vrouwen, n.1.:
2 tengevolge van sepsis,
1 tengevolge van insufficientia cordis.

-ocr page 66-

Als complicaties in het kraambed werden waargenomen:
phlegmasia alba dolens 2,
mastitisnbsp;3.

Bovendien hadden nog 76 kraamvrouwen temperatuursverhoo-
ging boven 38° (rektaal opgenomen), n.1.:

38nbsp;° —38.°4: 43

38.°5—38.°9:nbsp;18

39nbsp;° —39.°4: 4

39.°5—39.°9:nbsp;7

40nbsp;°enhooger: 4

Deze koorts werd steeds veroorzaakt door een min of meer ern-
stige endometritis, gepaard gaande met stinkende lochia.

Een groot aantal patiënten had dus een gestoord kraambed, dat
ook weer zijn invloed deed gelden op den verpleegduur.

Verpleegduur.
Deze bedroeg na de bevalling:
minder dan 12 dagen .

12nbsp;dagen . .

13nbsp;en 14 dagen
tot 3 weken

4

5

6

7

8
9

10
11

3 maanden

Kind.

De leeftijden van de kinderen bij de geboorte, uitgedrukt in zwan-
gerschapsweken, waren:

28 en 29: 7
30 en 31: 14
32 en 33: 30
34 en 35: 33
36 en 37: 54
onbekend: 5

12
82
25
9
2
4
1
3

0

1
2
1
1

-ocr page 67-

Wat hunne geboortegewichten, in grammen aangegeven, betreft,
geeft het onderstaande tabelletje een overzicht:

-1000
-1500
1500—2000

-2500
-3000

3000 en meer:
onbekend :

Lot der kinderen.

Van 143 kinderen werden 71 doodgeboren, waarvan 62 gemace-
reerd ter wereld kwamen.

Van de anderen stierven nog 51, zoodat in 1933 nog in leven
waren 19 kinderen (onbekend 2).

7
11
33
36
28
9
19

500-
1000-

2000-
2500-

Lot der kinderen

%

Aantal

Doodgeboren ...
Overleden binnen

24 uur ----

2e 24 ....

3—10 dagen
10—30 „
1— 2

2—nbsp;3

3—nbsp;4

4—nbsp;6
6—12

12—18
18—24

na meer dan 2 jaar ,

Onbekend ...................

1933 in leven.................

71
18
2
4
8

4

5
4
1
2

2
1

O
2
19

maanden

gt; vroege sterfte 24

nog overleden
in het eerste
levensjaar 24

nog overleden
in het tweede
levensjaar 3

49.6
16.8

16.8
2.1

1.4
13.3

Het blijkt dus, dat ± 50 % van deze kinderen levenloos ter
wereld kwam! De vroege sterfte bedroeg 16.8%, waartoe de sterfte
binnen de eerste 24 uur het grootste aandeel bijdroeg.

In het eerste levensjaar stierven nog 24 kinderen (waarvan de

-ocr page 68-

meesten binnen het eerste half jaar) en in het tweede dito nog drie.
De kinderen, die het tweede levensjaar bereikten, waren in 1933
allen nog in leven n.1. 19 of 13.3 % van het totaal aantal geborenen
en 26.4 % van het getal levendgeborenen!

Zien wij thans eens wat andere onderzoekers, waarbij slechts een
losse greep gedaan werd uit het zeer groote aantal schrijvers, om-
trent de mortaliteit bij luetisch geboren kinderen vermelden.

Dat het aantal doodgeborenen bij lues van de moeder zeer
groot is, daarin zijn alle mededeehngen wel gelijkluidend.

De Snoo deed in 1930 een onderzoek naar de oorzaken van de
kindersterfte in de Vroedvrouwenschool te Rotterdam over de
jaren
1914—1926. Hij vond onder de luetische geborenen 40 %
mortinataliteit, waarvan 8/4 te vroeg geboren bleek te zijn.

Kehrer (Dresden 1923) zag bij 125 vroeggeboren kinderen,
waarvan de moeders een positieve reactie van
Von Wassermann
hadden, 48.5 % doodgeborenen; Baumm (1923) vond 46 %.

Terwijl ik 28 % mortaliteit binnen tweemaal 24 uur vaststelde,
berekende
Keizer te Amsterdam (1928) slechts 6 %. Voor de
sterfte binnen het eerste levensjaar vond ik 66 %, ongeveer over-
eenkomende met de percentages van
Keizer (62 %); Ylppö (75 %).

Hirsch schreef in 1930 in het Archiv für Gynäkologie, dat van
de levendgeborenen te Berlijn
69 % stierf; in Weenen was dit
cijfer 60 %, waarvan binnen de eerste drie maanden overleed!

Wat het aantal levenden betreft deelde Baumm mede, dat van
26 luetisch te vroeggeboren kinderen 9 levend uit de kliniek werden
ontslagen;
Kehrer, levend ontslagen: 37 %.

Keizer vond bij zijn na-onderzoek, dat na 1 jaar van 16 vroeg-
geborenen nog 11 in leven waren.

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken van de kinderen (in vele gevallen werd sectie
verricht), ingedeeld naar het tijdstip van overlijden, waren:

Doodgeborennbsp;: lues, geboortetrauma .... 71

Overleden binnen 24 uur : lues, geboortetrauma, onvol-
dragenheid ........18

2e 24 uur :nbsp;idem.......2

„ 3-10 dagen:nbsp;idem.......4

„ 10-30 „ : lues...........6

: gastroenteritis.......2

-ocr page 69-

Overleden binnen 1-2 mnd. : onvoldragenheid......1

: lues...........3

„ 2-3 „ : lues...........2

: gastroenteritis.......1

: paedatrophie.......2

„ 3-4 „ : lues...........1

: bronchopneumonie.....2

: icterus gravis neonat.....1

,, ,, 4-6 ,, : eclampsia infantum ....nbsp;1

„ 6-12 „ : lues...........1

: bronchitis purul.......1

„ 12-18 „ : lues...........2

18-24 „ : bronchopneumonie.....1

Bij rangschikking naar de oorzaken zelf vond ik bij de kinderen,
die geleefd hebben, als doodsoorzaken:

lues (tevens onvoldragenheid en geboortetrauma)nbsp;40

gastroenteritis..............................3

paedatrophie .............................2

bronchopneumonie..........................3

bronchitis purulenta........................1

icterus gravis neonatorum....................1

eclampsia infantum..........................1

Een groot aantal kinderen viel dus ten offer aan de infectie met
de treponema pallidum.

Verhand met leeftijd hij de geboorte.

In de volgende tabel is weergegeven het lot der kinderen in
verband met den zwangerschapsduur:

-ocr page 70-

Aantal weken

-r-gt;

ö
^

lt;u
ta)

O
O

Q

3

Tf

IN

3

(N

agt;


TJ

O

'6
a

'6
a

lt;M

■tj
a

CD
-t—

T3

a

lt;N

ij
a

Tf

(N

A
-

e

CD ^
lt;jgt;

ö
•i-H

TJ

1
m
XI
ö
O

28 en 29

7

4

1

1

_

_

_

1

___

_

_

30 en 31

14

8

2

3

1

32 en 33

30

19

6

1

1

1

-

-

-

2

34 en 35

33

18

6

-

3

-

3

-

-

3

36 en 37

54

20

3

1

3

3

2

7

2

2

11

onbekend

5

2

_ !

1

1

___

1

Totaal

143

71

18

2

4

8

4

10

2

3

19

2

Verhand met geboortegewicht.

Gewicht in gr.

13
-(-gt;
Ö

cS
lt;

O

a

lt;N

3

IM

OJ
N

bi)
u

O

I—1
-f—

a

H—

a

IM

a

CD

13

a

lt;N
1—(

1
'Squot;

lt;M

lt;M

A

s 1

Ö
•iH

T)
Ö

a

O

500—1000

7

7

1000—1500

11

4

4

1

-

-

-

-

1

1

1500—2000

33

15

9

—■

1

1

--

-

1

4

2

2000—2500

36

11

1

2

5

4

4

1

1

7

2500 3000

28

9

4

1

1

6

1

6

3000 en meer

9

6

1

1

-

-

1

onbekend

19

19

Totaal

143

71

18

2

4

8

4

10

2

3

19

2

Van de kinderen met een gewicht van minder dan 1500 gram
bleef slechts één in leven. Het kind met het geringste gewicht, dat
in leven bleef, woog
1430 gram bij de geboorte.

Ter vergelijking moge een tabel dienen, welke Keizer in 1928
van zijn luetische vroeggeboren kinderen samenstelde:

-ocr page 71-

Gewicht

Aantal
levend ont-
slagen.
1921—1926

t lt;12
md.

Na-onderz.
1 Jan. '28
in leven.

Onbek.

t gt;12
md.

lt; 1000 gr.

0

_

_

_

1000—1500 „

4

3

1

1500—2000 „

6

1

4

1

2000—2500 „

6

2

3

1

Totaal

16

3

10

2

1

Verhand met kunsthulp bij de geboorte.
Voor de met kunsthulp geboren kinderen waren de resultaten:

Kunsthulp

Aantal

Doodge-
boren

t 24 u.

t2e 24
u.

1933
in leven.

Stuitextractie.........

8

5

1

1

1

Extractie en perforatie .

1

1

Versie en extractie ....

1

1

Forcipale extractie ...

1

1

Perforatie en extractie .

1

1

Expressie............

3

3

Het groote aantal doodgeborenen hierbij was te wijten niet aan
deze verleende kunsthulp, doch aan het afsterven reeds vóór de
geboorte.

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek, in 1933 verricht, bleken 19 kinderen nog
in leven te zijn, d.i. 13.3 % van het totaal aantal en 26.4 % van het
getal levendgeboren kinderen. Het eerste kind uit deze reeks van
jaren (1907—1926), dat den strijd om het levensbehoud gewonnen
heeft, werd in 1914 geboren. Alle anderen uit de jaren 1907—1914
succombeerden.

-ocr page 72-

Wel duidelijk blijkt hieruit, dat met de salversan-behandeling
van de latere jaren gunstigere resultaten werden behaald dan met
de oude joodkali- en kwikkuren.

Wat is er van deze kinderen terecht gekomen in den loop der
jaren?

I-I

M

(3nbsp;lt;u

nbsp;^

gt;nbsp;ë

lt;D -(-gt;

0nbsp;quot;

1nbsp;I

cdnbsp;ai
gt; M

Ö cd

^ rÖ

SI q

Beroep/School

S ^

CD
fe 'Ö

Opmerkingen

1914

37

2300

Dienstbode

5

1917

36

2420

Wagenmaker

2

Epilepsie.

36

2210

Kweekschool

5

32

1570

Werkster

4

1918

37

2520

Schildersleerling

5

34

2210

M.U.L.O.

5

32

1900

Aan boord

?

1919

37

3150

Landbouwer

5

36

2660

Psychopathenschool

2

Psychopathie.

1920

34

2550

Gesticht v. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

1921

37

2400

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

37

2500

L.O.

3

1923

35

2450

Gesticht v. Zwakz.

1

ImbeciUitas.

1924

30

1430

School V. Zwakz.

1

ImbeciUitas.

36

2750

L.O.

4

36

2730

L.O.

5

30

1730

L.O.

4

32

1900

?

?

1925

31

1620

L.O.

2

Debilitas mentis.

Welk een droeve lijst! Onder 19 kinderen waren 5 zwakzinnigen
{waarbij 2 imbecillen), 1 psychopaath en 1 epilepticus; aldus was
37% geestelijk minderwaardig!

Waren het juist diegenen, die bij de geboorte nog het verst ver-
wijderd waren van hun voldragenheid of wier geboortegewicht zeer
gering was? Dit bleek slechts voor een klein gedeelte waar te zijn,
aangezien twee van de zeven psychisch defecte kinderen een zwan-
gerschapsduur resp. van 30 en 31 weken doormaakten en een ge-
boortegewicht resp. van 1430 gr. en 1620 gr. hadden!

Hiertegenover kan direct gesteld worden een tweetal te vroeg ge-
borenen, resp. van 32 en 30 weken met een aanvangsgewicht resp.

-ocr page 73-

van 1570 gr. en 1730 gr., dat toch een waardeeringscijfer van 4 ver-
kreeg !

Of waren de kinderen met lage waardeeringscijfers veelal door
kunsthulp ter wereld gekomen, zoodat deze ingrepen misschien
ook mede verantwoordelijk gesteld konden worden?

Slechts één van de 19 kinderen werd door middel van stuit-
extractie geboren en geniet thans een beste gezondheid. Alle
anderen werden spontaan geboren.

Bij het na-onderzoek, dat Sunde in Zweden (1930) instelde, vond
hij onder
559 kinderen, die een geboortegewicht tot 2500 gram
hadden, een geestelijke onderontwikkeldheid van
5.7 %. (De leef-
tijden van de kinderen varieerden hierbij tusschen 6 en 21 jaren!).
Het bleek hem, dat lues hierbij geen rol speelde, terwijl juist het
geboortetrauma van groote beteekenis zou zijn; feiten, waarvan ik
juist het omgekeerde vond.

De slechtste prognose voor de toekomst hadden volgens hem
de kunstmatig vroeggeborenen bij bekkenvemauwing, een uit-
spraak, die ik bij mijn onderzoek niet kon bevestigen en waarover
in het hoofdstuk: „Partus arte praematurus bij bekkenvernauwingquot;
nog nadere mededeelingen worden gedaan.

Keizer (Amsterdam 1928) zag van 16 levend ontslagen kinderen
10 terug. Daarbij waren 2 achterlijke kinderen (waarvan één idioot)
en één lijder aan spasmophilie.

De dames Bosman-de Kat Angelino en Sannes-Sannes von-
den bij haar onderzoek (Utrecht
1914) dat van 15 luetisch geïnfec-
teerde moeders, die praematuur bevielen, 8 kinderen stierven, ter-
wijl 7 ervan bij een
na-onderzoek, eenige jaren later gedaan, in leven
waren gebleven. Omtrent hun Hchamelijke en geestelijke gesteldheid
werden geen mededeelingen gedaan.

Hirsch schreef in 1930 in het Archiv f. Gynäkologie een artikel
over „Mutterschaftsfürsorgequot;. De toekomst van de in leven blij-
vende luetisch geborenen is slecht, vooral wat hun geestelijke ge-
steldheid betreft. Ook
Kehrer (Dresden 1930) is dezelfde meening
toegedaan.

Dollinger vond onder de ernstige vormen van zwakzinnigheid
5.7 % lues als oorzaak ervan. Uit statistieken berekende hij, dat
van elke 7 idioten er één luetisch geïnfecteerd Was.

Von Gralka ging 76 congenitaal-luetische kinderen tot het
15e jaar na (niet alléén vroeggeborenen).

-ocr page 74-

Bij 4 ervan = 5.3 % zag hij inteUigentie-defecten.

Muller en Singer vonden bij 69 anti-luetisch behandelde kin-
deren éénmaal idiotie, driemaal was de psyche,, stark herabgesetzt.quot;

Tegenover al deze sombere berichten staat de mededeeling van
Vas, die bij 100 luetische kinderen (niet alleen vroeggeboorten)
een bevredigende ontwikkeling waarnam en geen geestelijke defec-
ten vaststelde.

Prophylaxis.

Sinds Ehrlich in 1909 de salversan-verbinding 606 samenstelde,
bezitten wij een machtig middel om de vroeggeboorten, veroorzaakt
door lues, te kunnen voorkomen. De specifieke anti-luetische thera-
pie heeft gunstige gevolgen voor de moeder, maar ook voor de
vrucht in utero. Door doelmatige behandeling en juiste doseering
is het mogelijk om het afsterven van het foetus in utero te voorko-
men, om de vroegtijdige bevalling tegen te gaan en om de kinderen
voor de ziekte van de moeder te behoeden.

Ter illustratie moge de mededeeling dienen van Marcel Pinard
(1923) over behandelde en niet-behandelde patiënten:

bij anti-luetisch behandelde moeders bedroeg de kindersterfte:
2%,

bij niet-anti-luetisch behandelde moeders bedroeg de kinder-
sterfte: 76%.

Hij behandelde met hooge dosen salversan, terwijl anderen (o.a.
PoMARET en Benoit) kleine giften voorschreven.

Welz in Detroit (1926) vond bij:

244 behandelde vrouwen: 22 doodgeborenen,

311 niet-behandelde vrouwen: 93 doodgeborenen.

SoNTAG (Bonn 1931) zag de mortaliteit bij lues sinds invoering
van de ,,therapia sterilisans magnaquot; dalen, n.1.:

1912—1919: 82.3 %,
1920—1930: 77 %.

In de eerste reeks van jaren vond hij bij zijn vroeggeboorten als
oorzaak 12.7 % lues; in de tweede periode minder n.1. 8.1 %.

BÜckart constateerde, dat de sterfte der kinderen bij lues sedert
1919 zonk van 64.7 % tot 43 %!

Ik zelf vond bij mijn materiaal ook groote verschillen:

-ocr page 75-

Levend,nbsp;Thans in

geh.nbsp;leven

1907—1916: vroeggeb. door lues .... 28nbsp;1

1917—1926: vroeggeb. door lues .... 44nbsp;18

Zooals reeds eerder werd gezegd, is de gunstigere invloed van de
salversan-therapie tegenover de vroegere joodkali- en kwikkuren
hier duidelijk in terug te vinden!

In ons land werd in 1910 reeds door De Snoo gewezen op het
groote nut van een tijdige herkenning van de syphiHs. In zijn leer-
boek voor vroedvrouwen bracht hij de symptomen van deze ziekte
■onder de oogen van de leeriingen, opdat zij dit lijden later niet
zouden miskennen en opdat een therapie tijdig zou kunnen worden
ingesteld.

In de laatste jaren werd door Hirsch nog eens de speciale aan-
dacht gevraagd voor de anti-luetische behandeling, die goede resul-
taten en gezonde kinderen gaf. Hij propageert controle van de
kinderen door middel van sero-reacties, röntgenfoto's van beende-
ren, onderzoeken van placenta en navelstreng (histologisch en
bacteriologisch). Ook adviseert hij die vrouwen te behandelen
tijdens de graviditeit, die vroeger lues hadden, doch waarbij in
deze zwangerschap de reacties negatief uitvallen!

Het is hier niet de plaats om langdurig uit te weiden over de te
volgen methode van behandeling; wel moge gezegd zijn, dat goede
en vroegtijdig ingestelde therapie een heilzamen invloed heeft (en
nog meer kan krijgen) op het percentage vroeggeboorten, veroor-
zaakt door lues; met als direct gevolg een verbetering van het
zuigeHngensterfte-cijfer en vooral van het vroege sterf te-cijfer, ter-
Avijl de neonati een veel betere toekomst, wat betreft hun üchame-
lijken en geestehjken toestand, tegemoet zuUen gaan.

-ocr page 76-

HOOFDSTUK II.

CHRONISCHE NEPHRITIS EN ZWANGERSCHAPS-
INTOXICATIE.

1.nbsp;Onder de ziekten van de moeder, die het optreden van vroeg-
geboorten bevorderen, nemen de nieraandoeningen een belang-
rijke plaats in. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de chronische
nephritis, waarbij volgens
Mingelen 73 % abortus of partus prae-
maturus voorkomt.
De Snoo spreekt tegenwoordig liever van
nier sehr ose, aangezien het nierlijden zijn oorsprong zou hebben
in een primair vaatlijden, ontstaan op angioneurotischen bodem.
Hij stelt zich voor, dat een kramp van de praecapillaire vaten der
arteriolae een vernauwing in het stroomgebied (niet alleen van de
nieren, maar ook in andere organen als hart, hersenen, pancreas) geeft
met navolgende hypertensie. Door deze beschadiging van de nieren
treedt later albuminurie op, ureumretentie en ten slotte uraemie.

De andere nieraandoeningen, als tuberculose, acute glomerulo-
nephritis en de nephrose zijn van veel minder belang en geven
slechts zelden aanleiding tot het optreden van vroeggeboorte.

2.nbsp;Een tweede belangrijke complicatie der zwangerschap, die
haar invloed doet gelden bij den partus praematurus, is de zwanger-
schapsvergiftiging. De essentieele oorsprong hiervan is nog lang
niet duidelijk, vandaar ook de tallooze meeningen, die over het
ontstaan ervan heerschen. De meest gangbare opvatting tegen-
woordig is wel, dat men een stoornis aanneemt in de algeheele stof-
wisseling van de moeder, vooral van die van de interne secretie,
onder invloed van placentair hormonen. De voornaamste objec-
tieve verschijnselen hiervan zijn oedeem, hypertensie, albumin-
urie en stuipen. Dat de intoxicatie veelvuldig voorkomt, vond
de Snoo uit een onderzoek, dat hij bij zijn polikliniek-patiënten te
Utrecht instelde. Hij vond:

Primiparae Multiparae.,
bloeddrukverhooging (gt; 140 ausc.) 24 %nbsp;22 %,

duidelijke albuminurienbsp;5 %nbsp;3 %,

-ocr page 77-

terwijl hij reeds eerder had gevonden, dat 70 % van alle zwangeren
praetibiaal oedeem vertoonde en de overige
30 % prae-oedeem.

De invloed van de intoxicatie op het onderbreken van de gravi-
diteit komt in het volgende lijstje tot uiting:
Baumann : 43 % vroeggeboorte bij intoxicatie.
Hofmeijer : 29 %
Meijer : 37 %
Baisch : 13 %
Fellner : 13 %
Garfein : 40 %

De beide groepen niersclerose en zwangerschapsvergiftiging zijn
in dit hoofdstuk tot één geheel vereenigd, uitgezonderd de gevallen
van ernstige intoxicatie met eclampsie, die in een aparte rubriek
zijn ondergebracht. De gevallen, waarbij het kwam tot retroplacen-

taire bloedingen, worden behandeld in het desbetreffende hoofdstuk.

Onder mijn vroeggeboorten bevonden zich 188 gevallen, waar-
van de oorzaak berustte op niersclerose of intoxicatie
(10.4 % van
het totaal aantal). Andere schrijvers vonden genoemde oorzaken
in wisselende mate, o.a.:

Keizer 13.7 %
SuNDE 3.7 % (alléén nephritis)
Rapisardi 10.5 %
séropian 9 %
Francillon 3 %
Ylppö 2.4 %
Korthauer 3.3 %
Als bijkomstige complicatie werd nog 3 maal hydramnion vast-
gesteld.

Moeder.

De leeftijd van de moeders was

15—19 jaar

13

20—24 „

48

25 -29 „

34

30-54 „

37

35—39 „

32

40-^4 „

21

45—49

3

-ocr page 78-

„hoeveelste kindquot; bij deze bevalling was:

I para

76

= 40.4 %.

11 „

30 \

III

11 i

IV „

10 f

= 59.6 %.

V- IX „

42 [

X—XIV „

16 \

XV en meer „

3 )

Hier waren dus de jonge primiparae met hun toxicosen en de
oudere multiparae met hare neiging tot niersclerose vertegen-
woordigd.

Staat.

Er waren 36 ongehuwde vrouwen, hoofdzakehjk primiparae met
een
beroep, n.1.:

dienstbode ....

15

werkster.....

4

fabrieksarbeidster

. 5

strijkster ....

. 4

naaister.....

. 2

huishoudster . . .

. 2

winkeljuffrouw . .

. 1

Onder 152 gehuwde moeders bevonden zich vier schippersvrouwen
en één boekhoudster.

Baring.

Bij 45 gevallen werd door middel van den condoomcatheter
vroeggeboorte opgewekt, deels met de bedoeling om een reeds afge-
storven vrucht te verwijderen, deels met den opzet om het kinder-
leven, dat in gevaar gebracht werd door de ziekte van de moeder»
te redden.

144
1
1
2
17

De kindsUggingen bij de baring waren:

achterhoofdsligging..........

achterhoofdsligging met uitgezakte streng
achterhoofdsligging „ uitgezakten arm

kruinligging..............

stuitligging...............

-ocr page 79-

onvolkomen stuitligging............ 9

voetligging.................. 1

dwarsligging.....................7

dwarsligging met uitgezakte streng....... 6

Ook hier weer 7 maal uitzakken van de navelstreng!

Kunsthulp.

De verleende kunsthulp bij de baring bestond in:
stuitextractie .... 8
versie en extractie . . 3
forcipale extractie . . 6
abd. sect. caesarea . . 1
vaginale sectio caesarea 1
repositie streng ... 1
expressie ....

4

Nageboortetijdperk.nbsp;*

De placenta werd geboren spontaan of door uitstrijken of expres-
sie; éénmaal moest gecredeerd worden; 6 maal vond manueele
verwijdering van de placenta plaats; 9 partus waren gecompliceerd
door een ernstige navloeiing; éénmaal werd uterustamponnade
verricht.

De placentae bij patiënten met chronische nephritis vertoonden
doorgaans vele infarcten en hadden een gering gewicht; die van de
patiënten met intoxicatie waren meestal normaal.

Kraambed.

Tijdens het kraambed verloren zeven moeders hetnbsp;leven, n.1.:

uraemie ................2

nephr. chron. en polyserositis.......1

sepsis.................2

embolic................1

marasmus...............1

Verder kwamen als complicaties voor:

mastitis................9

phlegmasia alba dolens.........2

embolia puim..............3

eclampsia p. part. ............2

-ocr page 80-

psychose
hemiplegie
pleuritis .
pneumonie
myocarditis
influenza ......

Tevens werden nog 82 malen temperatuursverhooging boven 38°
genoteerd, n.1.:

38nbsp;° —38.°4: 43

38.°5_38.°9:nbsp;22

39nbsp;° —39.°4: 8

39.°4_39.°9:nbsp;6

40.°enhooger:nbsp;3

28 en 29
30 en 31
32 en 33

12
17
23

De verpleegduur na de bevalling was, behalve door de couveuse-
behandeling der neonati, vooral verlengd door den längeren duur
der reconvalescentie-perioden van de moeders:

dan 12 dagen .....

. . . 11

12 dagen ......

. . . 40

13 en 14 dagen . . .

... 27

tot 3 weken ....

. . . 47

„ 4 „ ....

. . . 33

,,5 ,, ....

. . . 12

„ 6 „ ....

. . . 7

„ 7 „ ....

. . . 5

„ 8 „ ....

. . . 3

.. 9 ......

. . . —

„ 10 ....

. . . 1

11 ....

. . . 1

12 „ ....

... —

,, 3 maanden . . .

. . . 1

Kind.

De leeftijd der kinderen, in weken uitgedrukt, bedroeg bij de ge-
boorte:

-ocr page 81-

34 en 35: 37
36 en 37: 97
onbekend: 2

Hunne geboortegewichten waren (in grammen weergegeven):

% bij de „normalequot; vroeggeb.

0 500

2 )

500—1000

14 [

23.9 %

3.5

1000 1500

29 )

1500 2000

43

22.9 %

11.1

2000—2500

61

32.4 %

43.7

2500—3000

34

18.1 %

37.1

3000 en meer

2

1.1 %

3.-

onbekend

3

1.6 %

1.6

Vergelijking met de aanvangsgewichten van de kinderen in de
rubriek der „normalequot; vroeggeboorten doet zien, dat het aantal kin-
deren met lage geboortegewichten veel grooter is dan in genoemde
groep.

Wel zijn bij de nephritis- en intoxicatie-kinderen een groot aan-
tal gemacereerde vruchten, doch duidelijk komt toch naar voren,
dat deze kinderen onder invloed van de ongunstige omstandigheden
in de uterus zich geringer konden ontwikkelen. Dit vond ik ook bij
de loslatingen van de placenta, waarbij eveneens vaak placentaire
veranderingen voorkomen, zoodanig, dat de voeding van de vrucht
er door gestoord wordt.

Lot der kinderen.

Er werden 70 kinderen (37.2 %) doodgeboren, waarvan 55 reeds
maceratie-verschijnselen vertoonden (bij de „normalequot; vroeggeboorte
was 9.3% doodgeboren!).

Wat werd er van de levendgeborenen?

-ocr page 82-

Lot der kinderen

%

Aantal

Doodgeboren.....................

Overleden binnen 24 uur.........

2e 24 uur .....

3—10 dagen ..
10—30 dagen . .

1—nbsp;2 maanden

2—nbsp;3

3—nbsp;4

4—nbsp;6
6—12

12—18
18—24

na meer dan 2 jaar

Onbekend ..................

1933 in leven ...............

70
9
1
1
2
3
3

5
2

6

2
4
78

► vroege sterfte 11

37.2
5.9

11.1

1.1

1.1
2.1
41.5

nog overleden
in le levensjaar
21

nog overleden
in 2e levensjaar
2

De vroege sterfte werd weerhoofdzakelijk gevormd door het over-
lijden binnen de eerste 24 uur!

De ongunstige omstandigheden voor het foetus in utero, met als
gevolg vaak een geringere ontwikkeling, waaraan weer verbonden
was een hoogere graad van ,,debiliteitquot; na de geboorte (o.a. v.
Jaschke: hypothermie, voedingsstoornissen, longatelektasen e.a.)
zouden doen vermoeden een grootere mortaliteit dan bij de „normalequot;
vroeggeborenen, die niet bloot gestaan hadden aan ongunstige in-
vloeden, door de ziekte van de moeder veroorzaakt. Toch was dit
niet het geval. Dit blijkt uit het volgende schema:

nephr. en intox.nbsp;, ,norm.'' vroeggeb.

Vroege sterfte..... 5.9 %nbsp;9.8 %

Overleden le levensjaar . 12.8 %nbsp;11.1 %

Overleden 2e levensjaar . 1.1 %nbsp;4.4 %

Wel was het percentage nog in leven zijnde kinderen veel kleiner
dan bij de „normalequot; vroeggeboorten (resp. 41.5 % en 54.8 %), doch
dit verschil lag hoofdzakelijk in het grootere aantal doodgeborenen!
Een hooge mortinataliteit voor de kinderen vonden ook andere
onderzoekers, o.a.:

-ocr page 83-

bij chronische nephritis: Fehling: 16 gevallen; 11 doodgeborenenquot;.

Seitz: 20-^0% blijft in leven.

(gemacereerd 21)

Bogdanowic: 36 % doode kinderen.

L. Meijer: 3% is gemacereerd.
Baumann: 26% doodgeboren,
v.
Jaschke: 50% doodgeboren.
Hofmeijer: 57% mortaliteit.

De Snoo vond onder 58 doodgeboren kinderen tengevolge van
nephritis en intoxicatie,
54 te vroeggeborenen!

De dames Sannes-Sannes en Bosman-de Kat Angelino von-
den van 88 vroeggeboren kinderen, waarvan de vroeggeboorte
bij vrouwen met albuminurie was veroorzaakt, bij een na-onder-
zoek 57 terug (in leven 65 %).

Bij onze 45 kunstmatig te vroeg geborenen werden de volgende
resultaten verkregen:

doodgeboren ...........26

overleden binnen 24 uur......2

overleden nog binnen 1 maand ... 1
,, ,, ,, 6 maanden . . 3
„12 2
24nbsp;1

1933 in leven...........10

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van overlijden,
waren:

bij zwangerschapsnier:

nephritis, intoxicatie, ge-
boortetrauma ......70

onvoldragenheid, barings-
trauma ........9

onvoldragenheid ....nbsp;1

icterus gravis neonat. ...nbsp;1

onvoldragenheid ....nbsp;2

gastroenteritis ,.....3

paedatrophie......1

bronchiolitis.......1

onbekend........1

paedatrophie......2

bronchopneumonie ....nbsp;2

onbekend........1

Doodgeboren:

Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur
3-10 dagen
10-30 „

1-nbsp;2mnd.

2-nbsp;3 „

3- 4

-ocr page 84-

„ 12-24 ..
na meer dan 2 jaar

gastroenteritis......

paedatrophie ......

bronchopneumonie ....

t.b.c. puim........

pertussis........

pneumonie.......

bronchopneumonie ....

pneumonie.......

t.b.c. puim........

Overleden binnen 4- 6 mnd. : bronchopneumonie . .

: t.b.c. puim......

.. 6-12 „

Doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben, ingedeeld
naar de oorzaken zelf:

onvoldragenheid, baringstrauma

gastroenteritis........

paedatrophie.......- .

pneumonia croup.......

bronchopneumonie......

bronchiolitis.........

t.b.c. puim..........

pertussis..........

icterus gravis neonat......

onbekend ..........

12
4

4
2

5
1
3
2
1
2

Verhand, met leeftijd bij de geboorte.

Aantal weken

c

03

.Q

OJ
tlO

nd

8
p

3
lt;M

IH

3
3

Tf

lt;u
IM

ti

O

'6
a

-1—

-6
S

Clt;1

1
co
.i—

1

CM

a

(N

(M

A

co S
SS gt;

Cl

ö

1

(U
.Q
C
O

28 en 29

12

10

1

1

_

30 en 31

17

12

3

1

1

32 en 33

23

15

1

1

1

1

3

1

34 en 35

37

19

2

—•

1

1

3

-

-

11

-

36 en 37

97

14

2

1

2

7

4

2

1

61

3

onbekend

2

2

-ocr page 85-

Verhand met geboortegewicht.

Gewicht in grammen

-i-gt;
lt;

.Q

4)
W)

T3
O
O

P

s

s

agt;

M
H—

bi) i
O

•v

a

■6
a

lt;N

H—

a

co
-1—

■6
a

lt;M
H—

a
-

M

A

a

lt;u

n gt;
co lt;ü

Oi

1

lt;u
§

0— 500

2

2

500—1000

14

13

1

1000—1500

29

23

3

1

1

1

1500—2000

43

17

4

-

2

1

1

1

1

16

2000—2500

61

9

1

1

1

5

1

40

3

2500—3000

34

3

1

-

_

1

4

3

1

1

20

3000 en meer

2

1

1

onbekend

3

3

In de rubriek 28 en 29 weken was in 1933 nog één kind in leven
(aanvangsgewicht was 1580 gram). Van de kinderen met een ge-
boortegewicht beneden 1500 gram bleef slechts één in leven. Van
de 7 levendgeborenen in deze groep waren 4 overleden binnen
2
x 24 uur.

Met de toeneming van den zwangerschapsduur stegen de levens-
kansen aanzienlijk. Met de toeneming van het gewicht waren er ook
betere uitzichten voor de toekomst vast te stellen, hoewel er weinig
verschil viel op te merken in de rubrieken 2000—2500 gr. en 2500—
3000 gr. (resp. 65.6 % en 58.8% nog in leven).

Verhand met kunsthulp hij de geboorte.

Kunsthulp

Aan-
tal

Dood
geb.

t

24 u.

t

1 jr.

t

2jr.

1933

in
leven

onbe-
kend

Stuitextractie..........

8

3

1

1

2

1

Versie en extractie.....

3

3

•—

Forcipale extractie .....

6

2

4

Abd. sect. caes........

1

1

Vaginale sect. caes.

1

1

—-

—■■

Repositie navelstreng .. .

1

1

Expressie .............

4

2

1

1

_

-ocr page 86-

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 werden 78 kinderen in leven gevonden
(41.5 % van het totaal aantal geborenen = 66.1 % van het aantal
levendgeborenen). Wat was er van
geworden in den loop der jaren?

C 4)

- §

Beroep/School

Opmerkingen

li

5 ^

TO tjß

Kapster

Dienstbode

Rijwielhersteller

Badjuffrouw

Winkelj uf frouw

Naaister

Dienstbode

Strijkster

Cartonnagewerkster
Letterzetter
Schildernbsp;*

Novice ,,Graalquot;
Wasscherijbedrijf *
Inpakster

In huishouding
?

Dekenstikster
Fietsenmaker

Smid

Fabrieksarb.
Gymnasium
In huishouding

H.B.S.

Wasscherijbedrijf
Winkeljuffrouw

Industrieschool

Naaischool

M.U.L.O.

Industrieschool
Amb. school

School V. Zwakz.
?

5
5
5
2
5
5
5

3

4

5

4

5
5
5

3

?

2

5
1

2

5
5
5
5
5
5
5
3
5
5

3
5
5

4

2

?

2470
2110
1860
2060
2470
2610
2620
2680
2730
2180
1670
3310
2220
1690
1600
2700
2130
2390
2810
2330
2070
2250
2300
2240
2960
1860
2400
2520
2530
1940
2420
1630
2450
2560
1740
2810

35

34
37

35

36

37
37
37

36

37
32

36
35

34
32

37
37

35
37

36
36

36

37
37
37

36

37

36

37

36

37
36

36

37
37
37

1907

1908

1909

1910

1912

1913

1914

1915

1916

1917

1918

T.b.c. puim.

Psychose.
T.b.c. renum.

Leucaemia chron.

Debilitas mentis.

-ocr page 87-

S

s ^

gt; g

.2
(
T3 lt;U
t—gt;

ticd

gt; cä
X!

No

CD

1

tu -M
il

Beroep/School

1920

?

2320

L.O.

36

1870

M.U.L.O.

37

2230

L.O.

36

2400

L.O.

37

2040

M.U.L.O.

1921

35

1720

L.O.

37

1800

L.O.

1922

32

1770

L.O.

37

2430

L.O.

37

2440

L.O.

37

2110

L.O.

29

1580

L.O.

1923

37

2350

L.O.

36

1370

L.O.

35

2210

L.O.

36

2110

L.O.

36

2040

L.O.

37

2090

L.O.

37

2580

L.O.

1924

37

2980

L.O.

36

1830

L.O.

36

2110

L.O.

36

2260

L.O.

36

2470

L.O.

36

2470

L.O.

37

2650

L.O.

37

2830

School v. Zwakz.

1925

37

2370

L.O.

37

1980

?

37

2080

L.O.

36

2820

L.O.

36

2350

L.O.

37

2520

L.O.

36

2130

L.O.

34

1650

L.O.

?

2270

School v. Zwakz.

Opmerkingen

Doof.

In ontw. achter-
gebleven.

Plannen voor de
school voor zwak-
zinnigen. Enure-
sis nocturna.
Stotteren.

T.b.c. pulm.

Débilitas mentis.
En. noct.

In ontwikk. ach-
tergebleven.
Débilitas mentis.

'S ^

w (d

nj

ce

4

5
5

4

5

3
5
5

4
3

3

5

4

5
4

3

4

4

4
3

5
2
5
5
2

3
?

4
4

4

5
3

-ocr page 88-

gt; ë
(S lt;0

|t

ël

Beroep/School

'6

VH
(U

MH
--p

0

Opmerkingen

) bo

1926

36

2640

_

5

36

2250

L.O.

5

34

2260

Aan boord

?

35

2370

L.O.

5

36

2620

L.O.

Lichte debilitas
mentis -— ten-
ger — stotteren.

37

2850

L.O.

4

Gerangschikt naar de waardeeringscijfers waren er:
Wa. cijfer aantal
5nbsp;36

4nbsp;15

3nbsp;11

21/2 4
2nbsp;7

1 1
onbekend 4

Het cijfer 21/2 werd toegekend aan twee „teere poppetjesquot;, die
absoluut in ontwikkehng waren achtergebleven (29 en 34 weken,
1580 en 1650 gram); verder nog aan twee licht achterlijken, waar-
van voor één reeds plannen voor de school voor buitengewoon lager
onderwijs waren gemaakt, terwijl de andere tevens een spraakgebrek
had (37 en 36 weken; 2580 en 2620 gram).

Een Wa.c. van 2 bekwamen de lijders aan chronische ziekten,
n.1. éénmaal leucaemie en 3 maal tuberculose.

Tevens kwam driemaal debilitas mentis voor (37—37—? weken;
1740—2830—2270 gram).

Eén jongeman vertoonde ernstige psychische afwijkingen, waar-
van ik de juiste diagnose niet vermocht te achterhalen, ondanks
een vriendelijk verzoek aan den behandelenden psychiater gericht
(37 weken, 2810 gram).

Geestelijke minderwaardigheid werd dus 6 maal aangetroffen.

-ocr page 89-

Dit is onder 78 kinderen 7.7 %. Hiervan waren 5 lijders aan zwak-
zinnigheid = 6.4 % (bij de „normalequot; vroeggeborenen vond ik 5 %;

bij de tweelingen 5.5 %).

Alle kinderen met slechte waardeeringscijfers waren zonder
kunsthulp ter wereld gekomen, behalve één thans zeer tenger
kind. dat door stuitextractie gemakkehjk geboren werd.

Onder 78 kinderen, die in 1933 nog leefden, waren 10, die door
kunstmatige vroeggeboorte ter wereld waren gekomen. Zij zijn in
vorenstaande lijst met een sterretje aangeduid. Vijf ervan waren
flink en gezond; twee behoorden tot de ,,zwakke broeders en zus-
tersquot;; verder twee achterlijken en één zeer tenger kind. Voorwaar
geen fraai resultaat!

Prophylaxis.

Ter bestrijding van de vroeggeboorte bij chronische nephritis
en zwangerschaps-intoxicatie is in de eerste plaats regelmatig
zwangeren-onderzoek noodig (urine, bloeddruk, oedeem e.a.).
Worden afwijkingen vastgesteld, dan is in de eerste plaats rust
en dieet, hefst zoutloos, noodzakelijk ter voorkoming van eclampsie,
die een vroeggeboorte zou kunnen tengevolge hebben. Bovendien
is echter, afgezien van het gevaar van eclampsie, de behandeling
in staat den zwangerschapsduur te verlengen en de levenskansen
van het kind te verbeteren. Uitdrukkelijk moet er hierbij op ge-
wezen worden, dat bij vrouwen met chronische nephritis het in
het bizonder aankomt op de
absolute bedrust.

-ocr page 90-

HOOFDSTUK III.

VROEGTIJDIGE LOSLATING VAN DE NORMAAL
INGEPLANTE PLACENTA.

Bij 87 vroeggeboorten (4.8 % van het totaal aantal) was loslating
van de placenta, hetzij totaal, hetzij partieel, de oorzaak tot het
optreden ervan.

Cijfers van andere auteurs vond ik niet veel (o.a. Sunde 2.2 %
van zijn vroeggeboorten-materiaal); deze cijfers zeggen ook weinig,
want eenstemmigheid omtrent het begrip „loslating der placentaquot;
bestaat er nog niet, terwijl vele schrijvers deze zwangerschaps- en
baringscomplicatie rangschikken onder de groepen nephritis, in-
toxicatie, eclampsie, fluxus.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder loslating van de placenta
het loswoelen ervan door
retroplacentaire bloedingen.

Hierin werden dus niet opgenomen de gevallen, waarbij de
placenta losUet door verschuivingen ten opzichte van den uterus-
wand, zooals b.v. bij placenta praevia, lage inplanting, placenta
circumvallata voorkomt.

Dat de ablatio placentae veelvuldig aanleiding geeft tot het op-
treden van vroeggeboorte werd in 1933 opnieuw bewezen door
Mej. J. A.
Stroink in haar dissertatie „Over het ontstaan en de
behandeling van de retroplacentaire bloedingenquot;, uit welk proef-
schrift ik verscheidene gegevens en resultaten kon dienstbaar
maken aan mijn onderzoekingen en uitkomsten. Zij verwerkte in
haren arbeid, naast het materiaal uit de Utrechtsche kliniek, het-
zelfde materiaal als ik in Rotterdam aantrof, maar dan
alle ge-
vallen van loslating der placenta. Zij vond een zeer hoog percentage
zwangerschappen, waarbij door retroplacentaire bloedingen een
partus praematurus ontstond, n.1. in 71 % van het totaal aantal
loslatingen.

Omtrent de oorzaak van de retroplacentaire bloedingen werd
vroeger veelal de endometritis genoemd, naast enkele andere
weinig beteekenende invloeden, als lues, Basedow, trauma, e.a.

In den tegenwoordigen tijd worden als hoofdoorzaken aangeno-

-ocr page 91-

men de chronische nephritis, zwangerschapsnier, eclampsie, pri-
maire hypertensie (
de Snoo—Mej. Stroink).

Mej. Stroink vond bij haar gevallen 91 % afwijkingen in de
urine en (of) bloeddruk tijdens de loslating, in de graviditeit of in
het puerperium. Door macroscopisch en microscopisch onderzoek
kwam zij tot de volgende conclusie: „De oorzaak van de retropla-
centaire bloedingen moet gezocht worden in een slecht vaatstelsel
van de vrouw. Onder invloed van de vaatveranderingen en de
daardoor minder goede voeding van het weefsel ontstaat een ver-
sterkte necrose van de toch al tot verval neigende decidua, met
toenemend gevaar voor bloedingen uit de dunwandige arterieele
sinus. Deze bloedingen kunnen doordringen en zich uitbreiden
langs de spongiosa, resp. de demarcatiezone van de placenta of de
sinus kunnen opnieuw barsten hooger op, tengevolge van den ver-
hoogden bloeddruk in de arteriën, door belemmering in den afvoer
ontstaan.quot; Dat de vrouwen, die een loslating van de placenta ge-
had hebben, werkelijk een minderwaardig vaatstelsel bezitten,
bleek bij een na-onderzoek; 52 % van de vrouwen, die normaal
waren bij haar ontslag uit de kliniek (8 waren intusschen overleden
tengevolge van chronische nephritis en apoplexia cerebri), vertoon-
den belangrijke afwijkingen in bloeddruk (hypertensie), al of niet
gepaard gaande met albuminurie.

Ik vond bij mijn vroeggeboorten door retroplacentaire bloedingen
71 % stoornissen in urine en bloeddruk. Driemaal was de zwanger-
schap nog gecompliceerd door lues, tweemaal door een myomateuzen
uterus.

Het abnormale vaatstelsel veroorzaakt dus retroplacentaire
bloedingen; deze geven in vele gevallen aanleiding tot een vroeg-
tijdig optreden van weeën met navolgende geboorte.

Moeder.

Leeftijd.

Met het oog op het voorafgaande zal het niet bevreemden, dat
in deze groep van vroeggeboorten vooral oudere vrouwen werden
aangetroffen (chronische nephritis, hypertensie!), n.1.:

15—19 jaar: O
20—24 „ : 12
25—29 „ : 14
30_34 „ : 23

-ocr page 92-

Het „hoeveelste kindquot; bij deze bevalling was:

I para

18

n

12

III „

8

IV „

3

V— IX „

19

X—XIV „

23

XV en meer ,,

4

Het waren de I parae met hare zwangerschapstoxicosen en de
„grandes multiparaequot; met hare chronische nieraandoening en
hypertensie.

Staat.

Van deze vrouwen waren: gehuwd : 79

ongehuwd : 7
gescheiden : 1

Beroep.

4 ongehuwden hadden een beroep, t.w.: werkster, dienstbode,
naaister, prostituée.

In deze rubriek van vroeggeboorten trof ik dus hoofdzakelijk aan
de oudere gehuwde multiparae.

Baring.

Ligging van het kind.

Bij deze 87 bevallingen lag het kind 67 maal in achterhoofds-
ligging (3 maal uitgezakte navelstreng, 1 maal uitgezakten arm).
De andere liggingen waren:

kruinligging..................1

voorhoofdsligging................1

verkeerde spildraai...............1

stuitligging..................8

onvolkomen stuitligging.............3

stuithgging met uitgezakte navelstreng......1

voetligging..................1

dwarsligging..................2

dwarsligging met uitgezakte navelstreng.....2

35—39 jaar
40—44 „
45—49

21
15

2

-ocr page 93-

Kunsthulp.

Bij deze bevallingen werd de volgende kunsthulp verleend:

stuitextractie........3

versie en extractie......3

forcipale extractie......1

perforatie en extractie ....nbsp;1

embryotomie..................1

repositie armpje.......1

expressie..........3

Deze ingrepen beoogden het bestrijden van de abnormale liggin-
gen; zij waren in den regel niet bedoeld als levensreddende operatie
voor het kind (dit was bijna altijd reeds dood) of als therapeutischen
maatregel voor de moeder, aangezien op het standpunt werd ge-
staan de baring zooveel mogelijk conservatief te leiden (een enkele
maal werden de vhezen gebroken of een pitruitrine injectie toe-
gediend of in de eerste jaren
Braxton Hicks gedaan). Vandaar
dat de sectio caesarea, bij placenta loslating zoo krachtig verdedigd
door prof.
van der Hoeven, op de lijst van de kunsthulp niet
voorkomt.

Dat deze expectatieve wijze van handelen bij de baring, welke
meestal snel verloopt, en welke expectatieve wijze hoofdzakelijk
gericht was op het bestrijden van den shock- en collaps-toestand
van de patiënte (stimuleeren, vochttoediening, bloedtransfusie),
goede resultaten gaf, is te lezen bij Mej.
Stroink:

185 spontane baringen: 2.2 % mortaliteit v. d. moeder,
50 kunsthulp-baringen: 20 % mortaliteit v. d. moeder.

Groote ingrepen ter wille van het kind raadt zij ook af, aangezien
het foetus in den regel in utero reeds sterft of spoedig na de ge-
boorte succombeert wegens den slechten toestand, waarin het ter
wereld komt.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd doorgaans dadelijk na het kind geboren. Één-
maal moest manueele verwijdering worden toegepast. Een ernstige
navloeiing werd 9 maal (10 %) ontmoet; deze werd behandeld met
secale injecties en tamponnade (4 x). Geen enkele patiënte ver-
loor hierbij het leven. Merkwaardig nog is, dat Mej.
Stroink meer
atonie aantrof bij baringen door kunsthulp beëindigd dan bij
spontane partus.

-ocr page 94-

Kraambed.

Eén patiënte stierf 7 dagen post partum tengevolge van een
sepsis. Bij deze patiënte, die luetisch geïnfecteerd was, was de
partus door embryotomie getermineerd, terwijl de placenta (1650 gr.!)
manueel werd verwijderd. Tengevolge van insufficientia cordis of
atonia uteri, veelvuldig oorzaken van den dood van de moeder,
overleed geen enkele vrouw. Opmerkelijk is, dat Mej.
Stroink bij
9 sterfgevallen onder het Rotterdamsche materiaal slechts 2 pa-
tiënten had, die vroegtijdig waren bevallen (één met een zwanger-
schapsduur van 24 weken, in mijn arbeid niet verwerkt wegens
,,immaturiteitquot; en één van 36 weken, idem wegens „onverlost
gestorvenquot;). Bij de Utrechtsche gevallen, waarbij de dood intrad
door atonie of hart-insufficientie, waren van de 5 overledenen
twee vroegtijdig bevallen. Hieruit zou volgen, dat de prognose
voor de moeder gunstiger te stellen is bij retroplacentaire bloedin-
gen, die optreden vroegtijdig in de zwangerschap, dan wanneer de
graviditeit haar normale einde bereikt heeft.

Als complicaties in het kraambed traden op:

Phlegmasia alba dolens.......

Phlegmasia alba dolens en embolie . .

embolia pulmonum.........

mastitis..............

bronchitis.............

mondabsces............

psychose .............

Bovendien kwam nog 43 maal temperatuursverhooging boven
38° voor, n.1.:

38 ° _38°.4 : 26
38°.5—38°.9 : 12
39° _39°.4 : 4
39°.5—39°.9 : 1
40° en hooger : —

Totaal was het kraambed dus in 50 gevallen (60 %) gestoord.

Verpleegduur.

De verblijftijden in de cliniek na de bevalling waren:

minder dan 12 dagen....... 2

12 dagen.......29

13 en 14 dagen.......19

-ocr page 95-

21
7
3
1
1
1
2

1

tot 3 weken

4

5

6

7

8
9

10
11

Behalve door de kraambedcomplicaties werd de verpleegduur
verlengd door den längeren tijd, die noodig was voor de reconva-
lescentie. De duur der couveuse-verpleging was hier van weinig
beteekenis, aangezien de meeste moeders van doode kinderen be-
vielen.

Kind.

De leeftijden van de kinderen bij de geboorte, uitgedrukt in
zwangerschapsweken, waren:

28 en 29

8

30 en 31

15

32 en 33

16

34 en 35

20

36 en 37

27

onbekend: 1

Hunne geboortegewichten waren (in grammen aangeduid):

O— 500
500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer
onbekend

1
2
13
22
28
13
1
7

Vergelijking met de geboortegewichten van de kinderen bij de
,,normalequot; vroeggeboorten (gezonde moeders) doet zien, dat de
gemiddelde geboortegewichten lager zijn.

-ocr page 96-

Gewicht in gr.

% „Normalequot;
vroeggeboorte

% Vroeggeb.
bij loslat.

0 500

1

500 1000

1

3

1000 1500

3

16

1500 2000

11

28

2000 2500

44

35

2500 3000

38

16

3000 en meer

3

1

Hieruit blijkt, dat het foetus reeds längeren tijd den ongunstigen
invloed van de gebrekkige voedselvoorziening, tengevolge van de
vaatstoornissen ontstaan, heeft ondergaan.

Lot der kinderen.

De ongunstige inwerking van de ablatio placentae op het kind
uit zich in het groote getal doodgeborenen.

Niet minder dan 64 van 87 vruchten kwamen dood ter wereld
(73.6 %!). Daarvan vertoonden 25 reeds maceratie verschijnselen.

Mej. Stroink vond een mortaliteit van 78 %, waarbij zij ook
rekende de kinderen, die spoedig na de geboorte stierven.

Dat de loslating van de placenta veelvuldig doodsoorzaak van
het kind is, berekende
de Snoo te Rotterdam: 10 % van de morta-
liteit der kinderen werd veroorzaakt door retroplacentaire bloe-
dingen.

Wat werd van de levendgeborenen?

-ocr page 97-

Lot der kinderen

0/
/o

Aantal

Doodgeboren .........

Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur
3—10 dagen ..
10—30 „ ..

1—nbsp;2 maanden

2—nbsp;3

3—nbsp;4

4—nbsp;6
6—12

12—18
18—24

na meer dan 2 jaar

64
3
3
1
1

1
1
1

1

vroege sterfte 7

73.6

5.7

2.3

2.4

nog overleden
in het eerste
levensjaar 5

nog overleden
in het 2e le-
vensjaar 2

1933 in leven

Binnen de eerste 10 dagen na de geboorte stierven 7 kinderen.
Binnen het eerste levensjaar nog
5, zoodat 52.2 % van het aantal
levendgeborenen toen reeds overleden was. In 1933 bleken nog
slechts 7 kinderen in leven te zijn, d.i. 8 % van het totaal aantal
en 30 % van het getal levendgeborenen.

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van overlijden,
waren:

loslating plac......63

loslating plac. -f lues .nbsp;1

onvoldragenheid ...nbsp;2

-f lues .nbsp;1

onvoldragenheid ...nbsp;3

onvoldragenheid ...nbsp;1

bronchopneumonie ...nbsp;1

paedatrophie.....1

lues.........1

onbekend.......1

bronchopneumonie ... 1

Doodgeboren

Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur
3—10 dagen
10—30 dagen
1— 3 mnd.

3-nbsp;4 „

4-nbsp;6 „
6-12 „

-ocr page 98-

overleden binnen 12—18 mnd.

na meer dan 2 jaar

pneumonia croup. ...nbsp;1

meningitis t.b.c..........1

bronchitis capillaris . .nbsp;1

fractura bas. cranii . .nbsp;1

Indeeling van de doodsoorzaken der kinderen, die geleefd
hebben, naar de oorzaken zelf:

onvoldragenheid.......6

paedatrophie.........1

bronchopneumonie......1

pneumonia croup.......1

bronchitis cap.........2

lues.............2

mening, t.b.c.........1

fract. bas. cranii.......1

onbekend..........1

Verhand met leeftijd bij de geboorte.

Aantal weken

g

lt;D

tgt;c
'O

8
p

M
p

p

(N
-t—

«N

lt;U

-1—

O

T—t

'6
a

S

T5

a

co

-d
a

(N

T)

a

rtlt;
M

A

co
«

05

ö

lt;o

a

-O
Ö

lt;u
.il!

.S
fl
O

28

en

29

8

6

1

1

30

en

31

15

10

1

2

1

1

32

en

33

16

11

1

-

1

-

1

1

1

--

34

en

35

20

14

-

1

1

4

-

36

en

37

27

22

-

-

1

1

1

-

2

_

onbekend

1

I

-ocr page 99-

Verband met geboortegewicht.

ö

co ^

CO Cl

ö'
rM

G?

Gewicht in grammen

0— 500
500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer
onbekend

1
2
13
22
28
13
1
7

In 1933 waren dus uitsluitend diegenen nog in leven, die bij de
geboorte meer dan 33 weken oud waren en minstens een geboorte-
gewicht van 1500 gram hadden.

Verband met kunsthulp bij de geboorte.

De resultaten van de verleende kunsthulp bij de baring waren
voor de kinderen:

Kunsthulp

Aan-
tal

Dood
geb.

t 2e 24
uur.

tlt; 2
jr.

tgt;2
jr.

1933
in
leven

Stuitextractie.........

3

1

1

1

Versie en extractie ...

3

3

_

__

__

Forcipale extractie ...

1

_

_

___

1

Perforatie en ,, ...

1

1

_

__

__

_

Embryotomie.........

1

1

__

_

_

_-

Repositie armpje .....

1

1

—.

—,

Expressie............

3

2

1

Deze, voor de kunsthulp zoo ongunstige lijst, werd slecht be-
ïnvloed, niet door de kunstbewerkingen zelf, maar door den slech-
ten toestand waarin de kinderen verkeerden door de placenta-

-ocr page 100-

loslating; in de meeste gevallen waren de kinderen reeds in utero
afgestorven en beoogden de ingrepen een behandeling van de abnor-
male liggingen.

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 bleken nog 7 kinderen in leven te
zijn, n.1.:

C lt;U

is

™ IH

gt; O

I-I

5 Ph

P .£3
fcq O

(O

o|

O ä
Xi V
lt;U tiC

O

Beroep/School

'6
IH

(S

M-l

'o

Opmerkingen

1913

35

2430

Meubelmaker

5

1916

35

2060

In huishouden

5

1917

36

2170

Fietsjongen

3

Nerveus, dom.

1918

35

1700

Ambachtsschool

3

1920

37

2520

L.O.

3

1925

32

1850

L.O.

5

1926

35

2210

L.O.

5

Wel vond ik drie van de zeven kinderen terug als „zwak zijndequot;,
maar ernstige Hchamelijke of geestelijke defecten kwamen hierbij
niet voor.

Prophylaxis.

Het aantal vroeggeboorten te doen verminderen, door de oor-
zaak n.1. de vroegtijdige placenta-loslating te bestrijden, is geen

gemakkelijke taak.

Hoofdzaak in dit verband zal moeten zijn de praenatale zorg.
Nauwkeurige zwangerencontróle, waarbij speciale aandacht moet
besteed worden aan de verschijnselen, die een chronische nieraan-
doening, een intoxicatie of stoornissen in het vaatstelsel kunnen
doen vermoeden (albuminurie-hypertensie-gewichtstoename door
oedeemvorming e.a.), zal een tijdig ingestelde therapie tot gevolg
kunnen hebben. Bij deze laatste zullen strenge bedrust en zoutloos-
eiwitarm dieet (eventueel water-dieet) op den voorgrond moeten
treden.

-ocr page 101-

HOOFDSTUK IV.

ECLAMPSIE.

Den emstigsten vorm der zwangerschaps-intoxicatie, n.1. die der
eclampsie, vond ik 99 maal als oorzaak voor het optreden van
vroeggeboorte (5.5 %).

Andere schrijvers vermelden bij hun materiaal de volgende per-
centages:
Keizer 2,94 %; Ylppö 3,1 %; Capper 1,3 %; Korthauer
5,2 %; Sunde 7,6 %; Sontag 5,4 %; Rapisardi 0,72 %; Brenke
5%.

De intoxicatie met stuipen gepaard gaande geeft veelvuldig aan-
leiding tot vroegtijdige onderbreking der zwangerschap. Het directe
bewijs, dat door het uitbreken van eclampsie de baring in gang kan
komen en dus de vroeggeboorte optreedt, ligt daarin, dat de
zwangerschapsduur bij vrouwen, die post partum eclampsie krijgen,
over het algemeen belangrijk langer is dan bij eclampsie ante partum.
De Snoo vond, dat in 218 gevallen van eclampsie a.p. slechts 79
vrouwen a terme waren en in 36 gevallen van eclampsie p.p. 21.

De eclampsie treedt op vanaf de 25ste week. Met het toenemen
van den zwangerschapsduur neemt de frequentie der eclampsie toe.
75 % der eclampsie breekt uit vóór den partus, 25 %erna!

Hammerschlag vond 14—30 % vroeggeboorte bij eclampsie;
Büttner 26 %; Esch 47 %; Zangemeister was de meening toe-
gedaan, dat bij eclampsie juist weinig vroeggeboorte werd gezien.

Moeder.

De leeftijd van de moeders was:

15 19 jaar

8

20 24 „

21

25—29 „

17

30—34 „

23

35 39 „

18

40—44 „

9

45 50 „

1

onbekend

2

-ocr page 102-

Omtrent ,,hei hoeveelste kindquot; bij de bevalling geeft onderstaande
tabel een beeld:

50.5 %

49.5 %

I para

50

11 „

10

III

6

IV

8

V— IX „

15

X—XIV „

9

XVenmeer „

1

Het waren de jeugdige en oude primiparae, die vooral getroffen
werden en een verhoogde dispositie voor het uitbreken van eclamp-
sie vertoonden. Van de multiparae hadden velen reeds van te voren
chronische afwijkingen, waaruit een verhoogde vatbaarheid voor
de intoxicatie voortvloeide.

Staat en beroep.

Van 99 vrouwen waren 6 ongehuwd. Hieronder waren drie, die
het volgende beroep uitoefenden: naaister, fabrieksarbeidster, huis-
houdster.

Baring.

Ligging van het kind.

De kindsliggingen bij de baring waren de volgende:

achterhoofdsligging................78

achterhoofdsligging met uitgezakte streng..... 2

achterhoofdsligging met verkeerden spildraai .... 2

kruinligging................... 1

voorhoofdsligging................. 1

stuitligging................... 4

onvolkomen stuitligging.............. 5

voetligging................... 1

dwarshgging niet uitgezakte streng........ 5

In 7 % van de gevallen kwam het tot een prolapsus funiculi
umbilicalis!

Kunsthulp.

Bij deze bevallingen werd 41 maal kunstmatig ingegrepen, n.1.:

stuitextractie...............5

versie en extractie.............—

-ocr page 103-

forcipale extractie.............14

hooge forcipale extractie....................1

dilatatie en versie en extractie . ......2

dilatatie en forcipale extractie.......1

vaginale sectio caes. en versie en extr. ...nbsp;7

vaginale sectio caes. en forcip. extr......3

sectio caes. abdominalis...........1

perforatie en extractie...........4

expressie.................3

Nagebooridijdperk.

De placenta werd 10 maal spontaan en 77 maal door expressie
of uitstrijken geboren; 5 keer moest de handgreep volgens
Credé
uitgevoerd worden, terwijl manueele verwijdering 7 maal plaats
vond.

Een ernstige navloeiing stond driemaal genoteerd.
Kraambed.

De hooge mortaliteit van de moeders bij eclampsie, zooals de
meeste schrijvers mededeelen (o.a.
de Snoo 10—25 %; Welz 20 %),
werd ook hier gevonden. Niet minder dan 17 vrouwen (17.2 %)

stierven kort na den partus of in het kraambed, n.1.:

post partum overleden . .

• ^ )

na 1 dag ,, . .
„ 3 dagen ,, . .

^ gt; eclampsie

„ 6 dagen „ . .

. 1 )

„ 7 dagen „ . .

. 1 pneumonie

„ 9 dagen ,, . .

. 1 embolie

„ 38 dagen „ . .

. 1 thrombose en
hersenabsces.

Als kraambedcomplicaties deden zich nog

voor:

bronchitis......

2

pneumonie......

1

phlegmasia alba dolens

4

mastitis ......

1

psychose......

3

facialis parese ....

1

cystitis.......

2

kaakabsces.....

1

-ocr page 104-

Tevens werd nog 42 maal een temperatuursverhooging boven 38°
waargenomen, n.1.:

38° —38.°4
38.°5—38.°9
39° _39.°4

39.°5—39.°9
40 ° en hooger

Verpleegduur.

De verpleegtijden na den partus waren sterk verlengd:

19

7

8
36
14

4
4
3
1
1
2

minder dan 12 dagen .

12nbsp;dagen . . .

13nbsp;en 14 dagen
tot 3 weken

4

5

6

7

8
9

10

3 maanden

Kind.

Leeftijd hij de geboorte.

De onderbreking der zwangerschap had plaats in de navolgende

weken:

24
10
4
3
1

Aantal weken

A antal

Percentage

Percentage bij
,,norm.'quot; vroeggeb.

28 en 29

8

8.1 %

2 %

30 en 31

10

10.1 %

4.5 %

32 en 33

14

14.1 %

6.4 %

34 en 35

21

21.2 %

14.2 %

36 en 37

43

43.4 %

71.4 %

onbekend

3

3.1 %

1.5 %

-ocr page 105-

De geboortegewichten, in grammen aangegeven, waren hierbij:

Gewicht in gr.

Aantal %

Percentage bij
nephritis en
intoxicatie

Percentage hij
„norm.quot;vroeggeb.

500—1000

21.2 %

23.9 %

3.5

1000—1500

18 y

11.1 %

1500—2000

28

28.3 %

22.9 %

2000—2500

29

29.2 %

32.4 %

43.7 %

2500—3000

14

14.1 %

18.1 %

37.1 %

3000 en meer

3

3.1 %

1.1 %

3 %

onbekend

4

4.1 %

1.6 %

1.6 %

Vergelijking van de geboortegewichten met die der kinderen bij
de „normalequot; vroeggeboorten (gezonde moeders) deed zien, dat per-
centsgewijze de eclampsie-kinderen een lager gewicht hadden, wat
toegeschreven moet worden aan den korteren zwangerschapsduur,
maar ook aan de minder gunstige omstandigheden, waaronder de
kinderen in utero verbleven. Dit werd ook reeds gevonden bij de
kinderen in de rubrieken nephritis en intoxicatie en bij de loslating
van de placenta.

Lot der kinderen.

Onder invloed van de krampaanvallen van de moeder stierven

vele kinderen reeds voor de geboorte, n.1. 58 (58.6 %). Hiervan

waren 21 bij de geboorte reeds gemacereerd (mortaliteit bij de

Snoo 30—50 %; Sontag 57.8 %).

Wat werd er van de 41 levendgeboren kinderen m het latere

leven?

-ocr page 106-

Lot der kinderen

Doodgeboren..........................| 58

Overleden binnen 24 uur...........

2e 24 uur ..........

3—10 dagen .......

10—30 .........

1—nbsp;2 maanden ....

2—3nbsp;.....

3—4

4—6
6—12 .......

12—18

18—24 .......

Aantal

58.6

vroege sterfte 12

12.1

nog overleden
in het Ie jaar
3

nog overleden
in het 2e jaar
O

na meer dan 2 jéiar.

Onbekend ...................

1933 in leven ................

26

26.3

De lagere geboortegewichten en de slechte invloeden van de
ziekte van de moeder op het kind zouden een grootere mortaliteit
doen vermoeden dan bij de „normalequot; vroeggeborenen (v.
Jaschke;
Ylppö
). Toch vond ik bij de vroege sterfte weinig verschil (bij
eclampsie 12.1 %; bij de „normalequot; vroeggeboorten 9.8%), terwijl de
sterfte in het eerste levensjaar zeer ten gunste van de eclampsie-
kinderen uitviel (bij eclampsie3%; bij de,,normalequot; vroeggeboorten
12.8 %).

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van overlijden,
waren:

Doodgeboren
Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur
3—10 dg.

58

eclampsie, baringstrauma
eclampsie, onvoldragen-
heid, baringstrauma
onvoldragenheid . .
onvoldragenheid . .
hersenbloeding . . .
eclampsia infantum .
peritonitis.....

-ocr page 107-

Overleden binnen 10—30 dg. : dermatitis pyocyaneus .nbsp;1

,, 4— 6 mnd. : vit. cord. cong..........1

,,nbsp;,, 6—12 ,, : pneumonie............1

De kinderen, die geleefd hebben, stierven ten gevolge van (in-
deeling naar de oorzaken zelf):

onvoldragenheid, baringstrauma......9

pneumonie......

eclampsia infantum . .
hersenbloeding . . . .

peritonitis .....

dermatitis pyocyaneus.
vitium cordis cong. . .

Verband met leeftijd bij de geboorte.

-d

a

a

lt;N

lt;N

^—

ö

co ^

Aantal weken

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37
onbekend

6
18

Verband md geboortegewicht.

co I

si
^ fi

lt;U )

bc ^
O I

Gewicht in gr.

500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer
onbekend

3
18
28
29
14

3

4

7

14
4
1

-ocr page 108-

Van de kinderen, die een zwangerschapsduur doormaakten van
minder dan 34 weken, was in 1933 nog slechts 6 % in leven (25 %
van het aantal levendgeborenen). Met de toeneming van het aan-
tal weken waren betere levenskansen waar te nemen.

De kinderen, die geboren werden met een gewicht beneden 1500
gram, waren allen binnen 10 dagen overleden. Met de toeneming
van het gewicht werden betere levenskansen waargenomen in de
rubrieken 1500—2000 gram en 2000—2500 gram. Echter niet in die
van 2500—3000 gram!

Verhand met kunsthulp hij de geboorte.

De resultaten van de kinderen, die met kunsthulp ter wereld
waren gekomen, zijn de volgende:

Kunsthulp

quot;cS

c

lt;u
ÙC

O
^

a

Ë
iM

c

m P

03 Ji

C

0

H—

H—

ö

Stuitextractie..............

5

5

Versie en extractie .......

_

\ __

_

___

_

Forcipale extractie .........

14

7

2

___

2

3

Hooge forc. extr..........

1

— j

_

1

_

Dilat. en v.e...............

2

1 i

1

Dilat. en forc. extr. ........

1

1 ;

_

_

Vag. s.c. en v.e............

7

4 i

1

_

2

Vag. s.c. en forc. extr......

3

1

1

1 !

1

_

Sectio caes. abd...........

1

_ '

1

Perforât, en extr...........

4

1

4

i

Expressie .................

3

3

1

1

--

De thans nog levende kinderen.

In 1933 bleken 26 kinderen nog in leven te zijn, d.i. 26.3 % van
het totaal aantal en
63.4 % van het getal levendgeborenen.

(Keizer vond bij een na-onderzoek van 17 levend ontslagen kin-
deren
13 terug. Zij waren allen in goeden toestand.)
Wat was van deze vroeggeborenen geworden?

-ocr page 109-

Ö P

tua-d

^ 1

tn

o

t Si

gt; o

S

A amp;

o o

0) 0)
O
^

Beroep/School

Opmerkingen

1907

31

2180

Kantoorbediende

4

1909

36

2170

3

1912

36

2430

Schipper

5

36

2450

?

?

34

1750

Dienstbode

2%

Matige debilitas
mentis.

1913

37

2510

Schilder

4

34

1950

In huishouden

5

1915

37

2030

4

1916

35

2050

Schippersknecht

3

1917

36

1680

In pensionaat

5

37

2330

Adsp. gymn. onderw.

5

1918

36

2070

Naaister

5

1919

36

2800

U.L.O.

5

37

3140

L.O.

3

36

1650

L.O.

4

36

2220

M.U.L.O.

5

36

2150

Huishoudschool

5

1920

30

1600

2

Spondylitis t.b.c.

35

2010

U.L.O.

5

36

2700

?

Is in „gestichtquot;
verpl. geworden.

1923

34

1580

L.O.

4

36

2400

L.O.

3

1924

36

2720

L.O.

5

1926

37

2280

L.O.

5

37

2190

L.O.

2%

Zeer tenger.
Spraak- en ge-
hoorstoornissen.

34

1960

L.O.

4

Ingedeeld naar de waardeeringscijfers waren er dus onder deze
26 kinderen:

Aantal
11
6
4

Waard, cijfer
5
4
3

-ocr page 110-

Waard, cijfernbsp;Aantal

21/2nbsp;2

2 1
1 —
onb.nbsp;2

Bij deze kinderen vond ik éénmaal een matige debilitas mentis
(34 weken—1750 gram). Een tweede kind (36 weken—• 2700 gram),
dat verpleegd is geworden in een gesticht voor zenuwlijders, kon ik
niet „achterhalenquot;, zoodat zijn huidige toestand niet bekend is.

Prophylaxis.

Wat de te nemen maatregelen ter voorkoming van deze rubriek
van vroeggeboorten aangaat, mag ik verwijzen naar hetgeen in het
hoofdstuk „nephritis en intoxicatiequot; omtrent de prophylaxis is
geschreven: praenatale zorg en indien oedemen of afwijkingen in
de urine of de bloeddruk worden gevonden, dan streng zoutloos
dieet, in ernstige gevallen twee dagen waterdieet met aderlating
onder narcose.

-ocr page 111-

HOOFDSTUK V.

PYELITIS.

De ontsteking van het nierbekken tijdens de zwangerschap
geeft bij de ernstige gevallen veelvuldig aanleiding tot vroegtijdig
onderbreken van de graviditeit. Van
137 vrouwen, die in de kraam-
inrichting waren opgenomen wegens pyelitis gravidarum, bevielen
26 vroegtijdig (19 %). Opitz zag bij 53 gevallen 23 maal spontane
vroeggeboorte optreden.
Albeck vond, dat 31 % der vrouwen met
pyelitis praematuur bevallen waren.

Onder mijn vroeggeboorten waren dus 26 gevallen, waarbij
pyelitis de aanleiding tot het optreden ervan was (1.4 % van het
totaal aantal vroeggeboorten).
Keizer vond aan vroeggeboorten
tengevolge van pyelitis bij zijn materiaal
0.47 %; Rapisardi 6 %;
Sunde 1.3 %; Korthauer 0.8 %.

Andere schrijvers vermelden de pyelitis niet afzonderlijk, doch
rangschikken dit ziektebeeld onder de nierziekten.

Moeder.

De leeftijd van de moeders, waarop zij bevielen, was:

15—19 jaar

4

20 24 „

11

25 29 „

4

30 34 „

4

35 39 „

2

40-^4 „

■—.

45-49 „

1

Het „hoeveelste kindquot; bij deze bevalling was:

I para

12

n „

5

III „

2

IV „

—_

V-

IX „

5

X-

-XIV „

2

-ocr page 112-

Staat en beroep.

Er waren 19 vrouwen gehuwd,

5 vrouwen ongehuwd,
2 vrouwen gescheiden.
Onder de ongetrouwde vrouwen bevonden zich 1 dienstbode,
1 fabrieksarbeidster, 2 naaisters.

Baring.

Ligging van het kind.

De kinderen werden geboren 24 maal in de normale achter-
hoofdsligging, 1 maal in stuit- en 1 maal in dwarsligging.

Kunsthulp.

Er werd éénmaal stuitextractie verricht en éénmaal werd expres-
sie volgens
Kristeller toegepast.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd spontaan geboren of door expressie verwijderd.
Éénmaal moest de placenta volgens
Credé en éénmaal met de
hand verwijderd worden. Een ernstige navloeiing trad éénmaal op.

Kraambed.

Er overleden 3 vrouwen in het kraambed, n.1. tengevolge van:

insufficientia cordis 2 dagen p. part.

peritonitis.....1 dag p.

embolia puim. . . .11 dagen p.

Buiten de reeds vóór den partus bestaande tuberculeuze afwij-
kingen aan de nieren bij één patiënte, deden zich in het kraambed
geen complicaties voor.

Koorts boven 38° werd bovendien nog 17 maal opgeteekend, n.1.:

38° —38.°4

38.°5—38.°9
39° —39.°4

39.°5—39.°9
40 ° en hooger

-ocr page 113-

Verpleegduur.

De verblijftijden in de kliniek na de bevalling waren:

minder dan 12 dagen . .

12nbsp;dagen . .

13nbsp;en 14 dagen
tot 3 weken .

4

gt;gt; * gt;gt;

gt;gt; 5 ,,
,, 6 „
7

., 3 maanden

500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer

3
3
5
13
2

Kind.

Leeftijd hij geboorte en lot der kinderen.

Aantal weken

li
lt;

i
bD

'd
O

ca
-

s

O

si

O

'6
a

H—

'6

a
-

•6
S
lt;0

-d
s

tS
Ë

f

lt;N
H—

A

Ö

co ^
co gt;

2

T3
C

.s

(U

XI

c

O

28 en 29

30 en 31

3

2

1

32 en 33

3

1

-

-

-

-

1

1

34 en 35

5

1

1

-

-

-

1

-

2

36 en 37

14

1

-

-

1

-

1

10

1

onbekend

1

1

Geboortegewicht en lot der kinderen.

ö
co 9

Gewicht in gr.

lt;

-ocr page 114-

In vorenstaande tabellen zijn te vinden de zwangerschapsduur,
de geboortegewichten en de afloop voor de kinderen in onderling
verband.

Van 26 kinderen werden 3 doodgeboren (11.5 %), hiervan waren
2 reeds gemacereerd.

De vroege sterfte, die uitsluitend werd gevormd door het over-
lijden binnen 24 uur na de geboorte, bedroeg 15.4 %. Een gelijk
aantal kinderen overleed nog binnen de eerste twee levensjaren.

In 1933 waren 13 kinderen nog in leven.

Doodsoorzaken.

De doodgeborenen waren allen overleden onder invloed van de
ziekte van de moeder (koorts?, toxinenwerking?). De sterfte
binnen 24 uur werd toegeschreven aan onvoldragenheid der
kinderen. De andere doodsoorzaken waren nog:

Vitium cordis congenita.....1

erysipelas...........1

bronchopneumonie.......2

De thans nog levende kinderen.

In 1933 waren nog 13 kinderen in leven, d.i. 50 % van het totaal
aantal geborenen en 56.5 % van het getal levendgeborenen.

Van 2 levend ter wereld gekomen kinderen kon ik het lot niet
achterhalen wegens hun vertrek naar het buitenland.

In onderstaande lijst staat vermeld wat er van de thans nog
levende kinderen is geworden:

-ocr page 115-

S -2
gt; ë

Î3 B
ti
0)
1—, bû

M

M
«1
Î «

m

II
II

Beroep/School

1 Ö

Opmerkingen

1910

36

2800

Dienstbode

4

1912

36

2550

Kantoorbediende

4

1914

33

2030

In huishouden

3

1915

36

2150

Schilder

5

1916

36

2700

Ambachtsschool

5

1919

35

2800

M.U.L.O.

4

1921

37

2660

L.O.

4

1922

37

3030

L.O.

4

37

2780

L.O.

4

1924

37

2750

L.O.

4

34

2230

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis,

torenschedel,

tenger.

1925

37

3230

L.O.

4

Stotteren.

1926

37

2640

L.O.

3

In deze kleine groep van 13 vroeggeborenen werd toch weer
één zwakzinnig kind aangetroffen. Het was spontaan ter wereld
gekomen en maakte een zwangerschapsduur van 34 weken door en
had een aanvangsgewicht van 2230 gram.

Prophylaxis.

Een vroegtijdig ingestelde therapie zal in de meeste gevallen van
pyelitis gravidarum een onderbreking van de zwangerschap kunnen
voorkomen. Als therapeutische maatregelen worden aanbevolen
bedrust, vloeibaar, niet-prikkelend dieet, veel vochttoevoer, ge-
combineerd met giften van urine-desinfectantia, hetzij per os, hetzij
intraveneus, wisselende zijligging in bed; eventueel ook spoeling
van het nierbekken via den ureter-catheter.

-ocr page 116-

HOOFDSTUK VI

LONGZIEKTEN.

13 gevallen van vroeggeboorte (0,7 %), waarvan één kunstmatig
werd opgewekt, kon ik in deze rubriek rangschikken. De moeders
hadden de volgende aandoeningen van de longen:

tuberculose.......9 (0.5 %)

pneumonia croup.....2

pleuritis exsud......2

Andere schrijvers vonden onder hunne vroeggeboorten de vol-
gende percentages partus praematurus door tuberculose opge-
treden:

Keizer 1.76 %; Francillon 2.8 %; Ylppö 1.8 %; Sunde 2.4 %.

Dat de longtuberculose, vooral in de ernstige gevallen, veelvuldig
partus praematurus opwekt, bewijzen de onderzoekingen van:

Grisolle 13%vroeggeboorte; Bollenhagen25%; Ortega21 %;
Merletti 13 %; Proust 32 %, terwijl Séropian te Parijs het
hiermede niet eens was. Hij zag bij
403 zwangeren, die tevens een
longtuberculose hadden, slechts éénmaal de baring xToegtijdig
beginnen.

Bij de lobaire pneumonie komt het ook vaak tot een vroegtijdige
onderbreking van de zwangerschap:

Grisolle 50 % vroeggeboorte; Seitz 60 %; Fellner 60 %.

Bij pleuritis minder vaak (Fellner Va van de gevallen).

Moeder.

De lee/Hjd van de moeders was:

15—-19 jaar

20—24

5

25-29 „

5

30—34 „

1

35-39

40—44 ..

2

-ocr page 117-

Hierbij waren 6 primiparae en 7 multiparae. De twee ongehuwden
hadden als beroep: dienstbode en fabrieksarbeidster.

Baring.

De haring verhep uitslnitend in de normale achterhoofdsligging.
Eenmaal was de navelstreng uitgezakt. Eén keer werd door middel
van forcipale extractie de partus beëindigd.

De placenta werd steeds door expressie verwijderd. Éénmaal trad
een ernstige haemorrhagia post partum op.

In het kraambed overleden 6 moeders, waarvan vijf tengevolge
van tuberculose; één patiënt, die een croupeuze pneumonie had,
succombeerde tengevolge van een pyaemie (thrombose en multipe-
le abscessen).

Als kraambedcomplicatie stond éénmaal mastitis opgeteekend,
terwijl alle andere patiënten hooge koorts vertoonden. Haar
ver-
pleegduur
varieerde tusschen 1—44 dagen.

Kind.

Leeftijd bij geboorte en lot der kinderen.

a

co «

43
§

lt;J

Aantal weken

CD

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37
onbekend

-ocr page 118-

Geboortegewicht en lot der kinderen.

Gewicht in gr.

quot;rt
1

D

CuO

Q

3

'tt«
CS

3

41

ti

O
-

a
t

4-

a

Cl

tj
a

co

a

lt;N
-

'6
a

•t-n

A

4—

S ^

x)

1

(U

'S

O

500—1000

1000—1500

1

1

1500—2000

7

1

1

1

2

2

2000—2500

4

3

2500—3000

3000 en meer

1

onbekend

Het verband tusschen leeftijd bij de geboorte, geboortegewicht
en het lot der kinderen is in bovenstaande tabellen verwerkt.
De
doodsoorzaken van de kinderen waren:

Doodgeboren
Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur
3-10 dagen

3—4 mnd

t.b.c. V. d. moeder
onvoldragenheid .
onvoldragenheid .
onvoldragenheid .
pneumonie . . .
icterus gravis neon
t.b.c. puim. . . .
(moeder had t.b.c.)

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 bleken nog 5 kinderen in leven te
zijn (38.5 % van het aantal geborenen; 45.5 % van het getal
levendgeborenen), n.1.:

II

Î3 .S

é §

§ 1

N quot;ü
O

1

O

O S)

Beroep/School

'S ^

(3 D

Opmerkingen

1916

36

1740

In huishouding

4

1918

37

2430

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

1918

36

2040

In huishouden

4

1924

36

2380

L.O.

3

1926

33

1920

L.O.

5

-ocr page 119-

Eén van deze vijf kinderen was geestelijk minderwaardig en be-
zocht de school voor buitengewoon lager onderwijs. Manifeste
tuberculose kwam bij deze kinderen niet voor.

Het door middel van forcipale extractie geboren kind was de
laatste van deze rij en verkreeg een goed waardeeringscijfer.

Prophylaxis.

De prophylaxis van deze groep van vroeggeboorten kan onder-
gebracht worden bij de bespreking van de prophylaxis en behande-
ling van de tuberculose zelf. De bespreking van dit uitgebreide
onderwerp wordt gevonden in de tallooze leerboeken. De vraag te
beantwoorden óf en wanneer kunstmatige vroeggeboorte geïndi-
ceerd is, daartoe acht ik mij niet competent wegens het geringe
aantal vroeggeboorten, dat voor opneming in deze rubriek in aan-
merking kwam.

-ocr page 120-

HOOFDSTUK VII.

ZIEKTEN VAN HET ZENUWSTELSEL.

Omtrent de frequentie van het optreden van vroeggeboorte, ten-
gevolge van neurologische en psychische afwijkingen van de moeder^
staan nog weinig gegevens ter beschikking.

Ik trof 9 gevallen aan (0.5 %). welke in deze rubriek van ziekten
van de moeder konden worden ondergebracht, n.1.:

chorea gravidarum.......2

abscessus cerebri........1

epilepsie............2

hysterie ...... .... 1

imbecillitas..........1

„psychosequot;..........2

Moeder.

Hierbij waren 5 primiparae en 4 multiparae (éénmaal partus arte
praem.), terwijl haar
leeftijd varieerde tusschen 22 en 34 jaren. Twee
eerstbarenden waren
ongehuwd en verrichtten arbeid op een fabriek.

Baring.

De ligging van de kinderen bij de bevalling was 8 maal de nor-
male achterhoofdsligging (éénmaal verkeerde spildraai) en éénmaal
stuitligging.
Kunsthulp werd niet verleend. Het nageboortetijdperk
vertoonde geen bizonderheden. Het kraambed was enkele malen
gestoord. De vrouw met het hersenabsces overleed 3 dagen na de
bevalling. Éénmaal werd mastitis aangetroffen. Bovendien werd
nog 3 maal temperatuursverhooging boven 38° genoteerd. De
verpleegduur wisselde tusschen 3 en 34 dagen.

Kind.

Zooals in onderstaande tabellen is te zien, werden alle kinderen
levendgeboren.

Omtrent hun gewicht bij de geboorte en den zwangerschapsduur zijn.
daarin ook gegevens verwerkt.

-ocr page 121-

Leeftijd hij geboorte en lot der kinderen.

Aantal weken

ö

co «

I

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37
onbekend

Gehoortegewicht en lot der kinderen.

TJ

Ti

a

a

IM

r-H

co «

Ol

ö

Gewicht in gr.

c

500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer
onbekend

De doodsoorzaken van de kinderen waren:
Overleden binnen 24 uur : onvoldragenheid.
„ 10—30 dg.:
na meer dan 2 jaar: rachitis.
Bij het na-onderzoek, in 1933 verricht, werden 4 kinderen levend
teruggevonden. Wat het lot was van 2 andere kinderen kon ik
helaas niet achterhalen.

-ocr page 122-

De thans nog levende kinderen.

i ti
O

c3 ,2

^—t bc

M

bo TS

e s

^ M

N quot;o

ii

Beroep/School

TS IH

Opmerkingen

1907

?

2600

Scharenslijpster

Matige debilitaa

mentis. (Moeder

had,, psychosequot;).

1916

37

2630

Loopjongen

5

(Moeder had cho-

rea grav.).

1920

36

2750

L.O.

4

(Moeder had hys-

terie).

1926

35

2270

2%

Zeer tenger.

hazenUp en wolfs-

muil. (Moeder had

epilepsie).

De „kiembeschadigingquot; van deze kinderen door neurologische en
psychische stoornissen van de ouders komt in dit kleine groepje
wel duidelijk tot uiting.

Prophylaxis.

Bij de chorea gravidarum zijn goede resultaten te verkrijgen door
rust en
Sedativa. In hoeverre bij geestelijke stoornissen van de
moeder maatregelen zijn te nemen, daaromtrent staan mij geen
gegevens ten dienste. Het vraagstuk van ,,niet meer zwangerquot;
mogen worden en „niet meer zwangerquot; kunnen worden (sterili-
satie), een heden ten dage zeer actueel onderwerp, staat in nauw
verband hiermede. De bespreking daarvan laat ik gaarne over
aan de eugenetici e.a.

-ocr page 123-

HOOFDSTUK VIII.

ANDERE ZIEKTEN VAN DE MOEDER.

Een aantal ziekten van de moeder met zeer uiteenloopende
aetiologie, benevens een tiental aangeboren afwijkingen van het
genitaal-apparaat, waren te zamen 57 maal (3.1 %) als oorzaak
voor het optreden van de vroeggeboorte te beschouwen; deze
werden althans als eenige afwijking waargenomen, n.1.:

A. Geslachtsorganen.

I. Ziekten:

condylomata accuminata.......1

prolapsus uteri............1

ca. cervicis uteri...........1

uterus myomatosus..........2

endometritis (na curettage)......1

oude uterusruptuur..........2

carcinoma ovarii...........2

parametritis gonorrhoica.......1

c

II. Congenitale afwijkingen:

vagina septa.............1

uterus didelphys...........2

uterus bicomus...........5

uterus bicomus septus........1

uterus arcuatus...........1

Zooals in het handboek van Halban—Seitz door L. NÜrnberger,
die een uitgebreid overzicht geeft van de oorzaken van den partus
praematurus, is aangegeven, komt bij den myomateuzen uterus een
frequentie van
12 % aan vroeggeboorten voor (v. Franqué). Bij
ca. uteri treedt 30—40 % vroeggeboorte op. Litteekens in den
uterus geven zelden aanleiding tot vroegtijdige onderbreking van
de zwangerschap. Volgens
Audebert meestal, wanneer de zwanger-
schap tot 8 maanden gevorderd is.

-ocr page 124-

Bij de congenitale afwijkingen komt het vaak tot optreden van
vroeggeboorte. Volgens
de Snoo in 20 % der gevallen; Rokitanzki
en Wertheim eveneens; Boni 30 %. Pfannenstiel zag bij 12
uteri didelphys 11 maal abortus of vroeggeboorte optreden.
Bertlich zag bij 60 uteri bicomes 43 maal vroegtijdige onder-
breking van de zwangerschap.
Kussmaul meent, dat bij de ont-
wikkelingsstoornissen weinig vroeggeboorte optreedt.

Andere onderzoekers vonden onder hun vroeggeboorten-materi-
aal de anomalieën der geslachtsorganen als oorzaak:
Ylppö 4.5 %; Capper 3.4 %; Séropian 1.2 %.

B.nbsp;Hart.

Bij klepvliesgebreken komt het tot vroeggeboorte, volgens
v. Jaschke in 4.5 % der gevallen; Fromme 5.9 %; Seitz idem.
Baranger zag bij hartgebreken juist vaak een längeren zwanger-
schapsduur dan normaal.

Onder mijn vroeggeboorten vond ik twee gevallen van decom-
pensatio cordis (waarvan één met myocarditis gepaard gaande).

C.nbsp;Bloed.

Bij twee patiënten, lijdende aan anaemia perniciosa en bij één,
die een endocarditis lenta had, trad vroeggeboorte op.

Volgens Freund en Seitz komt het bij de pernicieuze anaemie
meestal tot afbreking der zwangerschap en wel vaak kort voor het
einde ervan.

D.nbsp;Tractus Intestinalis.

Hieronder werden gerangschikt:

cardiospasmus............1

gastroenteritis............1

appendicitis en peritonitis.......5

carcinoma colon...........1

Wanneer appendicitis gecompliceerd is door peritonitis, dan
treedt veelal partus praematurus op.

Schmid vond, dat bij 486 gevallen 198 maal de baring vroeg-
tijdig begon.

Na operatief ingrijpen komen meer vroeggeboorten voor dan bij
de conservatieve behandeling.

-ocr page 125-

E.nbsp;Lever.

3 patiënten met icterus catarrhalis en één met carcinoma hepatis
kwamen onder de patiënten met vroeggeboorten voor. Bij de
catarrhale geelzucht treedt meestal geen vroeggeboorte op; wel bij
galsteenen met ontstekingsverschijnselen gepaard gaande {
Schmid
37.5 %).

F.nbsp;Nieren en blaas.

Naast de reeds besproken afwijkingen als niersclerose, zwanger-
schapsnier en pyelitis kwamen nog voor:

cystitis...............3

hydronephrose............1

haematurie.............1

G.nbsp;Beenderenstelsel.

coxitis...............2

sarcoma femoris...........1

H.nbsp;Infektie-ziekten.

Hierbij deelde ik in:

gonorrhoe..............7

griep................1

I.nbsp;Organen van interne secretie.

Eén geval van Morbus Basedowi kon bij mijn vroeggeboorten
als oorzaak hiervan beschouwd worden.
Seitz vond een frequentie
van 10 % partus praematurus bij deze ziekte. Hierbij kwamen vele
kinderen gemacereerd ter wereld.

K. Tevens bracht ik in deze rubriek van vroeggeboorten onder
één geval, waarbij een ernstig mechanisch
trauma de patiënt had
getroffen; verder één geval van partus praematurus provocatus
criminalis.

Met het aanvaarden van een mechanisch trauma als oorzaak van
de vroeggeboorte meen ik, dat groote voorzichtigheid betracht moet
worden. Anderen daarentegen zien hierin een veelvuldig voorko-
mende oorzaak, o.a.
Keizer had 5 % aan vroeggeboorten door
trauma;
Capper 2 %; Comberg 12%; Ylppö 4.5 %; Séropian 9%
(deze laatste doelde vooral op een sexueel trauma).

-ocr page 126-

110
Moeder.

De leeftijd van de moeders, waarop zij bevielen, was:
15—19 jaar: 5
20—24 „ : 19
25—29 „ : 14
30—34 „ : 8
35—39 : 8
40—44 „ : 1
45—49 „ : 2

Het „hoeveelste kindquot; bij deze geboorten bedroeg:

I para: 22

n „ : 11

ni „ : 11

IV „ : 2
V— IX „ : 8
X—XIV „ : 3

Staat en beroep.

Er waren 44 vrouwen gehuwd. Hieronder bevonden zich 2
werksters en één schippersvrouw. Van de 13 ongehuwde vrouwen
hadden 8 een beroep, n.1. dienstbode 2, werkster 2, waschvrouw 1,
fabrieksarbeidster 1, strijkster 1, winkeljuffrouw 1.

Baring.

Ligging van het kind.

De baring verliep 50 maal in achterhoofdsligging (éénmaal zakte
de navelstreng uit) en 7 maal in stuitligging (éénmaal uitzakken
van de streng, twee onvolkomen stuitliggingen).

Kunsthulp.

De volgende kunstmatige ingrepen werden hierbij uitgevoerd:

stuitextractie..........1

forcipale extractie........2

hooge forcipale extractie.....1

sectio caes. abd..........4

vag. sectio caes. en versie en extr.nbsp;1

vag. sectio caes. en forc. extr. . .nbsp;1

hebesteotomie en hooge forc. extr. .nbsp;1

perforatie en extractie......1

expressie............1

-ocr page 127-

De abdominale keizersnede werd verricht tweemaal bij carcinoom
van den eierstok, éénmaal bij carcinoom van den uterus en éénmaal
bij appendicitis met peritonitis gepaard gaande. Bij de eerste drie
operaties werd tevens totaalexstirpatie verricht.

De bekken verwijdende operatie werd gedaan bij een patiënt met
bekkenvemauwing, waarbij te voren tweemaal uterusruptuur was
opgetreden.

Nageboortetijdperk.

De placenta moest éénmaal manueel verwijderd worden. Drie
patiënten hadden een ernstige navloeiing (nl. bij pemieuze anaemie,
sarcoma femoris en appendicitis acuta).

Kraambed.

Er overleden 7 vrouwen, n.1.:
2 appendicitis en peritonitis
1 anaemia pemiciosa . .

1

post partum
7 dagen post partum
29 ,, ,,

1 endocarditis lenta........25

1 ca. colon............post partum

1 ca, hepatis...........

Als kraambed-complicaties kwamen nog voor:
phlegmasia alba dolens ,
salpingitis gonorrhoica
parametritis ,,
pneumonie en empyeem

psychose .......

abscessus ani.....

Bovendien werden nog 28 temperatuursverhoogingen boven 38°
genoteerd, n.1.:

38° —38.°4

38.°5—38.°9

39 ° —39.°4

39.°5—39.°9

40 ° en hooger

De verpleegduur na de bevalling was aanzienlijk verlengd:

minder dan 12 dagen..... 5

12 dagen.....17

12

6
5
3
2

-ocr page 128-

13 en 14 dagen
tot 3 weken

4

5

6

7

8

3 maanden

7
10
4
7
3
1
2
1

Kind.

Leeftijd hij de geboorte.

De zwangerschapsduur bij deze vroeggeboorten, in weken uitge-
drukt, was:

28 en 29: 4
30 en 31: 7
32 en 33: 3
34 en 35: 10
36 en 37: 32
onbekend: 1

De geboortegewichten, in grammen aangegeven, bedroegen:

500 1000

1000—1500

6

1500—2000

10

2000—2500

23

2500—3000

15

3000 en meer

1

onbekend

2

Lot der kinderen.

Er werden 8 kinderen doodgeboren (14 %), waarvan 2 gemace-
reerd waren. De oorzaken van deze vroeggeboorten waren: partus
praematurus provocatus, endometritis na curettage, uterus bicor-
nus, appendicitis met peritonitis, griep, pernicieuze anaemie, vagina
septa, ca. hepatis.

In onderstaande tabel is weergegeven het lot der andere kinderen.

-ocr page 129-

Lot der kinderen

O/
/o

Aantal

Doodgeboren ____

Overleden binnen

24 uur ......

2e 24 uur ......

3—10 dagen ..,
10—30 dagen ...

1—nbsp;2 maanden

2—nbsp;3

3—4nbsp;.. ,

4—6nbsp;„
6—12

12—18
18—24

„ na meer dan 2 jaar.

Onbekend ...................

1933 in leven ................

vroege sterfte

nog overleden
in het eerste
levensjaar 8

nog overleden
in het tweede
levensjaar 1

14
14

14

1.8

3.5
1.8
50.9

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van overlijden,
waren:

Doodgeboren

Overleden binnen 24 uur
„ 2e 24
„ 3-10 dg.
.. 1—2 mnd.

2—3

3-

-4 „

4-

-6 „

6

-12 „

12-

-18 „

18-

-24 „

na meer dan 2 jaar

ziekten van de moeder,
baringstrauma . . .
onvoldragenheid . .

icterus gravis neonat.
gastroenteritis .
paedatrophie .

aphte.....

gastroenteritis .
gastroenteritis .
eclampsia infant,
t.b.c. puim. . .
bronchopneumonie

diphteritis
t.b.c. puim.

-ocr page 130-

Indeeling der doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben:

onvoldragenheid.......7

gastroenteritis........4

paedatrophie.........1

aphte............1

bronchopneumonie......1

t.b.c. puim..........2

eclampsia inf.........1

icterus gravis neon......1

diphteritis..........1

Verband met leeftijd bij de geboorte.

M

3

ti
■O


e

S

lt;o

CM

O

lt;M

-

a

Si

Aantal weken

I

.3

4
7
3
10
32
1

1

2
1

5
20

29
31
33
35
37

28 en
30 en
32 en
34 en
36 en

onbekend

Verband met geboortegewicht.

Gewicht in gr.

3
1

,0
lt;D
bO

Td
O
O
0

p

3
'S«

(N

m

TJ
O

T3

s

d

a

T3
6

CD

•6

S

(N

S

IM

lt;N

A

ö

gl
quot;quot;quot;
c

-d
C

OJ

X

igt;
^

c

O

500—1000

_

1000—1500

6

2

1

-

--

1

-

-

-

2

1500—2000

10

3

2

-

1

-

-

1

3

2000—2500

23

1

3

1

3

1

-

1

12

1

2500—3000

15

1

-

1

1

1

11

3000 en meer

l

--

1

onbekend

2

1

1

-ocr page 131-

Van de kinderen, die een zwangerschapsduur van minder dan
34 weken doormaakten, waren in 1933 nog in leven 28.6 %.

Van diegenen, die meer dan 34 weken in utero verbleven, waren
nog in leven: 59.5 %.

Ook met de toeneming van het aanvangsgewicht bleken betere
levenskansen te bestaan.

Verhand met kunsthulp bij de geboorte.

Er werden 13 kinderen door middel van kunsthulp ter wereld
gebracht. De resultaten voor hen waren de volgende:

Kunsthulp

3
§

i
bo

O

f3

1

G

11
V-H

c

Stuitextractie ......................

1

1

Forcipale extractie .................

2

-

-

2

Hooge forcipale extractie ...........

1

-

-

1

Sectio caes. abd. ....................

4

1

1

1

1

Vag. sect. caes. en versie en extractie

1

1

-

-

Vag. sect. caes. en forcip. extractie ...

1

1

-

Hebesteotomie en hooge forc. extractie

1

-

_

1

Perforatie en extractie..............

1

1

-

-

_

Expressie..........................

1

1

-

■—

De thans nog levende kinderen.

Van 57 kinderen waren bij het na-onderzoek in 1933 nog 29 in
leven, d.i. 50.9 %; van het aantal levendgeborenen is dit 59.2 %.
Wat was er van hen geworden?

-ocr page 132-

Oorzaak
vroeggeboorte

S 8gt;
^
S

L. O

a r^

A öo

IH

^ 2

(U !3

tica
ö S

N-S

w

és

'S u
O

Beroep
School

M
D

■5

1


^

Opmerkingen

Decomp. cordis

1907

37

2500

In huishouden

3

Ut. myomat.

1909

37

2700

In huishouden

3

Oude ut. rupt.

1910

36

2320

Chauffeur

5

Ut. didelphys

30

1790

?

?

Ut. bic. septus

1911

35

2570

Stoker

4

Ut. arcuat.

1912

37

2900

In huishouden

5

Oude ut. rupt.

35

2040

In huishouden

5

Iet. cat.

1914

37

2110

Steendrukker

4

Cystitis

1916

36

2620

Beddenmaker

4

Ut. didelphys

37

2550

Winkeljuffr.

4

Cystitis

1917

37

2410

5

Gonorrhoe

37

2630

Fabrieksarb.

5

Haematurie

37

3300

Amb. school

5

Endocaxd. lenta

1918

36

2020

Barbiersleerl.

Tenger. Matige

debilitas ment.

Ut. bicomis

37

2800

Amb. school

4

Ut. bicornis

1920

28

1460

L.O.

4

Gonorrhoe

36

2540

Sch. v. Zwakz.

2%

Matige debili-

tas mentis.

37

2380

2

Ljonphadeni-

tis t.b.c.

Cond. ace.

1921

35

2410

2 ¥2

Tenger, zeer

zwak. Enure-

sis noct.

Ca. ovarii

37

2050

L.O.

3

Coxitis

37

2250

L.O.

3

Gonorrhoe

37

2700

L.O.

5

Ut. myomat.

1922

35

2450

L.O.

4

Decomp. cordis

1923

37

2630

?

?

App. acuta

34

2390

L.O.

5

30

1600

L.O.

3

Cardiospasmus

32

1240

L.O.

2%

Matige debili-

tas mentis.

Hydronephr.

36

1980

L.O.

5

Sa. femoris

37

2480

School v.Zw.z.

1

ImbeciUitas,

tenger.

Van deze 29 kinderen verkregen een waardeeringscijfer van

5 : 9

-ocr page 133-

4 :nbsp;7

3 :nbsp;5

21/2:nbsp;4

2 :nbsp;1

1 :nbsp;1

onbekend:nbsp;2

Bezien wij deze cijfers nog eens nader.

In de rubriek met cijfer 2^4 waren 3 kinderen, die in lichten graad
zwakzinnig waren (,,overgangsvormenquot;). Tevens één kind, dat
absoluut in ontwikkeling was achtergebleven. De zwangerschaps-
duur was geweest: 36—36—35—32 weken en hunne aanvangs-
gewichten bedroegen respect.: 2020—2540—2410 en 1240 gram.
In hoeverre de oorzaken van de vroeggeboorte hierbij nog een rol
kunnen gespeeld hebben, is moeilijk met zekerheid na te gaan.
Deze vier kinderen waren zonder kunsthulp ter wereld gekomen.

Het kind, dat een waardeeringscijfer van 2 verkreeg, was spontaan
geboren.

De zwangerschapsduur was geweest 37 weken, het geboortege-
wicht bedroeg 2380 gram. De imbecil, die in de bezinkingsklasse
van de school voor buitengewoon lager onderwijs verbleef, werd ook
zonder moeilijkheden geboren (37 w.—2480 gr.).

Samenvattend werd bij 4 van 29 kinderen een geestelijke minder-
waardigheid vastgesteld, d.i. bij ± 14 % der kinderen, een zeer
hoog percentage! (bij de „normalequot; vroeggeboorte vond ik 5—6%).

Zooals reeds werd gezegd, is het moeilijk te bepalen of de ziekten
van de moeder, die de oorzaak van de vroeggeboorte waren, nog
haar invloed op deze uitkomsten deden gelden.

Waarschijnlijk speelt het toeval hier een rol. Wegens de kleine
getallen is, wat de te nemen conclusies betreft, voorzichtigheid ge-
boden !

Prophylaxis.

Ter voorkoming van de onderbreking der zwangerschap bij deze
verschillende ziekten van de moeder zullen voor elk geval apart
de te nemen maatregelen uiteenloopen. Bij de ontwikkelings-
stoornissen van de geslachtsorganen zijn weinig gunstigere resul-
taten te behalen.

-ocr page 134-

HOOFDSTUK IX.

PARTUS ARTE PRAEMATURUS BIJ BEKKENVER-
NAUWING.

De kunstmatige vroeggeboorte bij het vernauwde bekken werd
51 maal opgewekt (2.8 % van het totaal aantal vroeggeboorten)
en wel door middel van den condoomcatheter.
Andere onderzoekers hadden bij hun vroeggeboorten o.a.:
Keizer (1928): 3.6 % kunstmatige vroeggeboorte
SuNDE (1928): 3.9 %
Francillon (1912): 3.8 %
Capper (1928): 1.6 %

Cijfers, die weinig zeggen, omdat de indicaties tot het opwekken
van den p. a. p. bij de verschillende schrijvers zeer uiteen liepen.

Moeder.

De leeftijd van de moeders, waarop zij bevielen, was:

15—19 jaar

20 24 „

6

25-29 „

13

30-34 „

14

35 39 „

13

40—44 „

5

Het betrof hier, op één uitzondering na, mtdtiparae, t.w.:

I para

1

II ..

10

III „

17

IV „

8

V— IX „

12

X—XIV „

3

-ocr page 135-

Staat en beroep.

Van deze vrouwen waren 46 gehuwd en 5 niet gehuwd. De ge-
huwden waren allen huisvrouwen zonder verder beroep, terwijl de
ongehuwden als beroep uitoefenden:

dienstbode 2, wasch vrouw 1, huishoudster 1, naaister 1.
In deze reeks van vroeggeboorten trof ik aan de gehuwde multi-
parae van ouderen leeftijd, zonder beroep.

Baring.

Ligging van hd kind.

De geringe stabiliteit van de kinderen in hoofdligging, omdat het
nog kleine hoofd zoo weinig steun vindt in den bekkeningang, was
oorzaak van een aantal abnormale liggingen tijdens de baring.

Bij 7 van 50 verlossingen (d.i. 14 %, één was onbekend) hadden
de kinderen een andere dan de normale achterhoofdsligging aan-
genomen:

kruinligging....................3

voorhoofdsligging..................1

dwarshgging....................1

dwarsligging met uitgezakte navelstreng.......2

Bij de achterhoofdsliggingen was éénmaal de navelstreng uit-
gezakt.

Ook andere schrijvers deelen bij den p.a.p. veel abnorme liggin-
gen mede, o.a.:

Broertjes (Utrecht 1924) bij 133 gevallen: 12 stuitliggingen, 3
dwarsliggingen, 8 maal uitzakken van de navelstreng.

Beijerman (Utrecht 1900) 33 p.a.p. Daarbij waren 15 hoofdlig-
gingen,
11 stuitliggingen, 7 dwarsliggingen.
Leopold en Konrad (1907 Dresden) 84 p.a.p.
Daarvan waren
57 schedelliggingen, 11 stuitliggingen, 16 dwars-
liggingen, waarbij 8 maal uitzakken van de navelstreng voorkwam.

Evenals bij het door mij bewerkte materiaal weer een aantal
uitgezakte navelstrengen!

Ook Prof. Kouwer vond in 1912 bij zijn onderzoek over p.a.p. bij
66 gevallen 4 maal uitzakken van de navelstreng!

Bright Banister (1926): 745 maal p.a.p.: 12 maal prolapsus
funiculi umbilicalis!

Ook mijn persoonlijke ervaring leert, dat de abnormale ligging
van de navelstreng bij het opwekken van vroeggeboorte bij bekken-

-ocr page 136-

vernauwing als een gevaarlijke complicatie bij de baring te vree-
zen is.

Zangemeister en Baer (1925), die de p.a.p. door middel van
het „blaasjequot; van
Zweifel opwekten, beschouwden de navelstreng-
uitzakking als een groot nadeel aan deze methode verbonden.

Zooals dus blijkt, werd bij de verschillende methoden van op-
wekken van kunstmatige vroeggeboorte (condoomcatheter, bougies,
„blaasjequot;) het uitzakken van de navelstreng als een vrij vaak voor-
komende complicatie aangegeven, waaruit volgt, dat het uitzakken
van de streng niet 't gevolg is van het inbrengen van de bovenge-
noemde hulpmiddelen, doch van de bekkenvemauwing, waardoor
de relatieve stabiliteit van het kind sterk verminderd is.

Kunsthulp.

Als bizondere ingrepen bij de baring werden uitgevoerd:

versie en extractie ....nbsp;4

forcipale extractie ....nbsp;2

hooge forcipale extractie .nbsp;4

hebesteotomie en forc. extr.nbsp;1

sectio caesarea abd. ...nbsp;1

expressie........1

repositie uit gez. streng . .nbsp;1

Bij deze vroeggeboorten waren dus:

27.4 % kunstverlossingen,
72.6 % spontane baringen.

Anderen vonden bij de kunstmatige vroeggeboorte:
Kouwer : resp. 36 % en 64 %
de Wijn : resp. 31.5 % en 68.5 %
Broertjes : resp. 36 % en 64 %
Hohonbsp;: resp. 48 % en 52 %

Zangemeister: resp. 29 % en 71 %
Brandstrüp : resp. 14 % en 86 %

De verschillen zeggen weinig, omdat de indicaties tot kunstmatig
ingrijpen bij den partus zoo verschillend gesteld worden.

Bij mijn kunstmatig te vroeg geborenen bleek, dat ondanks het
feit, dat de kinderen enkele weken „te vroeg kwamenquot;, toch nog
10 maal moeilijkheden met het bekken voorkwamen.

-ocr page 137-

Nageboortetijdperk.

De placenta moest tweemaal door middel van credeeren en twee-
maal manueel verwijderd worden. Een ernstige nabloeding trad
viermaal op; éénmaal moest uterus-tamponnade verricht worden.

Kraambed.

Eén vrouw overleed 7 dagen p.p. tengevolge van een sepsis (geen
kunsthulp bij de baring; geen narcose-verlossing). Zij had echter
bij opname een groote prolaps met decubitus-ulcera, die onder zalf-
behandeling waren genezen. Toch is de vrouw waarschijnlijk van
hieruit door het inbrengen van den condoomcatheter geïnfecteerd
geworden, met bovengenoemd resultaat.

Als complicaties in het kraambed werden nog waargenomen
éénmaal mastitis en éénmaal phlegmasia alba dolens. Bovendien
hadden nog 21 kraamvrouwen temperatuursverhooging boven 38°
(rectaal opgenomen), n.1.:

38° —38.°4: 13

38.°5—38.°9:nbsp;3
39° —39.°4: 2

39.°5—39.°9:nbsp;2
40° en hooger: 1

veroorzaakt door endometritis en lochiometra.

Hieronder waren 6 vrouwen, die een kunstverlossing hadden mee-
gemaakt. De morbiditeit bedroeg bij de spontane baringen: 40 %,
bij de kunstverlossingen: 43 %. Een zeer gering verschil dus! Dit
vond ook prof.
Kouwer (1912 Feestbundel van Treub).

De Wijn (1926) zag één moeder tengevolge van sepsis overlijden
(184 gevallen).

Anderen vonden voor de moedersterfte bij den p.a.p.:
Broertjes 0.76 %; Beijerman 5.17 % (1807—1860) en 1 %
(latere jaren); Kouwer O %; Simon Thomas 12.5 % (1865!); Bright
Banister 0.13 %; Leopold 1.2 %; Rhenter 1.16 %; Pinard 1 %;

Sarweij 1.7 %; BäR 1 %; Loreij 2 %.
Wat de morbiditeit van de moeders betreft, vond Broertjes:
ten opzichte van 37.°5: 65 % bij de kunstverlossingen, 62 % bij
de spontane baringen;

ten opzichte van 38°: 35 % bij de kunstverlossingen, 33 % bij de
spontane baringen;

dus evenals ik vond hij geen verschil tusschen de gevallen, die mèt of

-ocr page 138-

die zónder kunsthulp verliepen. Hierbij moet wel rekening gehou-
den worden met het feit, dat bij de gevallen van
Broertjes drie-
maal per dag de temperatuur werd opgenomen, in Rotterdam
daarentegen viermaal.

Wel kwamen er bij mijn p.a.p. meer temperatuursverhoogingen
boven 38° voor dan bij
Broertjes, n.1.44 % (Broertjes 34,8 %).

Rhenter te Lyon vond een morbiditeit van 16 %,- terwijl
Leopold 70.2 % zonder koorts en 28.5 % met koorts zag verloopen.

Verpleegduur.
Het verblijf in de kliniek na den partus duurde:

minder dan 12 dagen......7

12nbsp;dagen......30

13nbsp;en 14 dagen ...nbsp;7
tot 3 weken.....4

.,4 ......2

„6 ......1

In deze rubriek van vroeggeboorten kwamen weinig ernstige
complicaties voor, ondanks een hoog percentage kunstverlossingen;
het gevolg hiervan was een gering aantal verlengde verpleegtijden;
dat hiertoe de goede geboortegewichten van de kinderen (waarmede
gepaard ging geen of slechts korte tijd van couveuse-behandeling)
het hunne bijdroegen, is duidelijk.

Kind.

De leeftijden van de kinderen bij de geboorte, uitgedrukt in
zwangerschapsweken, waren:

28 en 29 : —
30 en 31 : —
32 en 33 : 1
34 en 35 : 13
36 en 37 : 36
onbekend: 1

Wat hunne geboortegewichten, in grammen aangegeven, betreft,
geeft het onderstaande tabelletje een overzicht:

500—1000
1000—1500
1500—2000

-ocr page 139-

2000—2500 : 15
2500-3000 : 16
3000 en meer : 15
onbekend : 1
Vóór de 34e week werd slechts éénmaal p.a.p. opgewekt. De
geboortegewichten lagen bijna alle boven 2000 gram; een groot
aantal zelfs boven 3000 gram!

Ook Prof. Kouwer en Broertjes hadden verscheidene praema-
turen boven
3 kg.; De Wijn vond bij zijn materiaal een gemiddelde
van 2815 gram.

Lot der kinderen.

In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van den afloop
van de kunstmatige vroeggeboorten voor de kinderen:

Lot der kinderen

Doodgeboren ....................

Overleden binnen 24 uur ......

2e 24 ......

3—10 dagen ,.
10—30nbsp;..

1—nbsp;2 maanden

2—nbsp;3

3—nbsp;4

4—nbsp;6
6—12

12—24
na meer dan 2 jaar
1933 In leven ..............

1
2
1
3
O
2
31

Aantal

vroege sterfte
6

nog overleden
in het eerste
levensjaar 8

%

7.9
11.8

15.6

3.9
60.8

Vier kinderen werden doodgeboren, waarvan 1 gemacereerd ter
wereld kwam.

Binnen het eerste levensjaar stierven nog 14 kinderen, d.i. 30 %
van het aantal levendgeborenen. Voor bijna de helft werd dit per-
centage opgebouwd door het vroege sterftecijfer; dit laatste werd
hoofdzakelijk samengesteld door de sterfte binnen de eerste 24 uur.

Na het eerste levensjaar overleden geen kinderen meer, behoudens
twee op ouderen leeftijd.

-ocr page 140-

In 1933 werd 60 % van het totaal aantal geborenen, d.i. 66 %
van het getal levend ontslagen kinderen, teruggevonden.

Zien wij thans eens wat andere schrijvers over de resultaten voor
de kinderen bij den p.a.p. schrijven.

Doodgeboren of kort na den partus overleden waren bij Kouwer

18.2nbsp;%; Beijerman 50 %; Treub 33 %; Meurer 25 %; Nijhoff
25
%; v. d. Hoeven 7.7 %; (eigen onderzoek 20 %).

Binnen het eerste jaar stierven bij:

Kouwer 13.7 % (eigen onderzoek 19 %).

Na één jaar waren nog in leven bij:

Kouwer: 83 % van de levend ontslagenen;

Beijerman: 59.5 % en 68.5 % van de levend ontslagenen (resp.
bij niet-gegoede en bij beter gesitueerde families);

Sarweijnbsp;: 81.2 % van de levend ontslagenen;

Zangemeister : 84 % van de levend ontslagenen;

Zweifelnbsp;:0 %(!) van de levend ontslagenen;

Eigen onderzoek: 80.5 % van de levend ontslagenen.

Keizer: bij 25 p.a.p. werden 23 kinderen levend ontslagen.

De Wijn: van 186 kinderen werden 86 % levend ontslagen;
percentage doodgeborenen: 9.7 %.

Hoho: 85 % levendgeborenen en 90 % daarvan verliet levend
de kliniek.

Philips en Van Leeuwen: 91.8 % levendgeborenen en 84.6 %,
levend ontslagenen.

Broertjes: 110 van 133 kinderen werden ontslagen; sterfte

17.3nbsp;%.

Merkwaardig zijn de verbeterde resultaten, in den loop der jaren
verkregen in de Amsterdamsche Vrouwenkliniek:
1902 Mej. des
Bouvrie: 31
% levend ontslagen; 1906 Le Grand: 26.7 % levend
ontslagen;
1925 de Wijn: 66.3 % levend ontslagen.

In de buitenlandsche publicaties vond ik nog vermeld o.a.:

Brandstrüp: doodgeboren 16.5 % (eigen onderzoek 7.9 %);
in kliniek overleden 11 % (eigen onderzoek 14 %).

Bright Banister vond de sterfte binnen één maand 12.6 %
(eigen onderzoek 13.7 %).

Leopold en Konrad bij 84 p.a.p.: doodgeboren 15.4 %, vroege
sterfte
18.3 %, levend ontslagen 69 %.

Van deze levend ontslagenen waren bij een na-onderzoek, toen
de kinderen 3 tot 8 jaar oud waren, nog 75 % in leven.

-ocr page 141-

Sarweij en Hofmeister vonden een totale sterfte van 40 %.
Zangemeister en Baer brachten dit cijfer terug tot 16 % door
meer nauwkeurige indicaties te stellen (meten van conjugata vera,
schatten van de schedelgrootte. Röntgen foto's).

Pape: 82.3 % levendgeboren; daarvan werd 69.6 % levend ont-
slagen.

Rhenter te Lyon berekende de kindersterfte bij p.a.p. op 17.8 %.

Talloos nog zijn de verschenen publicaties, met steeds wisselende
cijfers, wier samenstelling afhankelijk is van verschillende factoren
(bij welke bekkens p.a.p. doen, welke geboortegewichten be-
schouwt men als gewichten van vroeggeborenen, welke indicaties
tot ingrijpen bij de baring, wat wordt verstaan onder vroege
sterfte, e.a.?).

Doodsoorzaken.

De oorzaken van overlijden, gerangschikt naar het tijdstip ervan,
waren de volgende:

Doodgeboren

Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur

- 6
-12

1

omstrengeling.....

loslating placenta (cond.

cath.).........

geïnfect. uterus inhoud .
onvoldragenheid, barings-
trauma .....

onvoldragenheid .
10—30 dg.: gastroenteritis , .

2—nbsp;3 mnd : bronchopneumonie

3—nbsp;4 ,, : paedatrophie . .
: bronchopneumonie

eclampsia infant,
gastroenteritis . .
: pneumonia croup.

: morbilli.....

,, na meer dan 2 jaar : meningitis cerebrospin.

epid.......

: t.b.c. puim. . . .
Doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben, ingedeeld
naar de oorzaken zelf:

onvoldragenheid, baringstrauma ... 5
gastroenteritis...........2

-ocr page 142-

paedatrophie............1

bronchopneumonie.........2

pneumonia croup..........2

t.b.c. pulm.............1

eclampsia infantum.........i

meningitis cerebrosp. epid......1

morbilli..............1

Prof. Kouwer vond als doodsoorzaken bij denbsp;kunstmatig te
vroeg geboren kinderen:

doodgeboren: 4 x wanverhouding schedel: bekken,
5 X onbekend,

2 X geïnfecteerde uterus inhoud,
1
X placenta loswoeling door bougies.

Bij zijn na-onderzoek bleken nog kinderen gestorven te zijn ten-
gevolge van erysipelas, phlegmone, bronchopneumonie. hernia
incarcerata.

Broertjes noemde als doodsoorzaken baringstraumata, koorts
durante partu, onvoldragenheid, navelstrenguitzakking, beschadi-
ging van placenta.

Brandstrüp meende, dat stuitextracties en tangextracties de
meeste doodgeborenen gaven. Hij zag veel brachycephalen onder
zijn kunstmatig te vroeg geboren kinderen.

Leopold noemde intracranieele bloedingen, fractuur van het os
occipitale en halswervel, aspiratie, vroeggeboorte en navelinfectie.

Bij zijn na-onderzoek bleek een groote mortaliteit te bestaan
tengevolge van gastroenteritis.

Verhand met leeftijd hij de geboorte.

Aantal weken

1
lt;

v
bo

O

p

d

'Sf

(N

V
N

bib
XS
O

4—

-d
a

4—

13

a

iM

'6
a

4—

-d
a

4—

•ö
a

IN

A

4—

si

quot;quot;quot; a

TJ

1

O
g

28 en 29

30 en 31

32 en 33

1

1

34 en 35

13

1

3

1

8

_

36 en 37

36

2

1

-

-

1

_

4

3

_

2

23

_

onbekend

1

1

-

-ocr page 143-

Verhand met geboortegewicht.

Gewicht in gr.

3
lt;

'S

bO

-H

O
0

s

H—

d
M

-1—

bi)
•TJ

O

T-H

■d
a

I—1

•d
e

(N

a

CD
-1—

-d
a

CM

T—(

H—

•d
a

CM

CM

A

co ë

quot; .s

ö

ö
O

500—1000

1000—1500

1500—2000

4

2

1

-

1

-

-

-

2000—2500

15

2

2

-

-

-

1

-

10

2500—3000

16

-

-

-

1

2

13

3000 en meer

15

1

1

-

-

-

2

1

2

8

onbekend

1

1

Eén kind, dat bij de geboorte minder dan 34 weken oud was,
stierf weldra. Van de kinderen in de rubriek 34 en 35 weken leefden
in 1933 nog 62 %; van die in de rubriek 36 en 37 weken 64 %.

Van de kinderen met geboortegewichten beneden 2000 gram was
na 1 maand geen kind meer in leven.

Verhand met kunsthidp bij de geboorte.

Kunsthulp

quot;ïa
lt;

i

bjo

O

Q

fl

CM
•1—

-d
e

co

CM

A

il
r—lt;

a

Versie en extractie............

4

2

1

1

Forcipale extractie............

2

1

1

Hooge forcipale extractie......

4

2

2

Hebest, en forcipale extractie .

1

1

Sectio caesarea abd...........

1

.—

1

1

1

Repositie navelstreng .........

1

—.

1

Vergelijking van de resultaten voor de kinderen, die mèt of die
zónder kunsthulp zijn geboren, geeft het volgende beeld:

-ocr page 144-

Aan-
tal

Dood
geb.

t

24 u.

t2e
24 u.

t

10 dg.

t

1 jr.

t

gt;2j.

1933

in
leven

Spontaan geboren
Met kunsthulp geb.

37
14

4
0

2
3

1

6
2

1
1

23
8

Het aantal doodgeboren kinderen en dat van hen, die binnen
de eerste 10 dagen overleden zijn, zijn in beide groepen nagenoeg
gelijk, n.1. 19 % en 21 %.

Ook het percentage thans nog in leven zijnde kinderen geeft weinig
verschil: 62 % en 56 %.

Prof. Kouwer vond bij 24 kunstverlossingen:
doodgeboren
4 en levend ontslagen 20.

Broertjes: 85 spontane partus: 11 dood, 74 levend ontslagen
(87 %); 48 partus met kunsthulp: 12 dood, 36 levend ontslagen
(75 %).

de Wijn: spontaan geboren 126; 90.5% levend geboren, 86.5 %
levend ontslagen. Met kunsthulp geboren 58; 82.5 % levend ge-
boren, 81 % levend ontslagen.
Bright Banister vond een kindersterfte van:
8.5 % bij spontane partus (eigen onderzoek 19 %),
23.4 % bij kunstverlossingen (eigen onderzoek 21 %).

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 bleken nog 31 kinderen in leven
te zijn, d.i. 66 % van het aantal levendgeborenen (60.8 % van het
aantal opgewekte vroeggeboorten).

Wat was er van hen geworden in den loop der jaren?

-ocr page 145-

S B

^ n

IH

agt; 3
60
'V

0)

P

1 ^

^ O
cl quot;S

^—gt; bc

§ 1
N O

CO

Beroep/School

Opmerkingen

1907

35

2400

Winkelbediende

5

36

2140

Koffiebrander

4

35

2620

' Huisvrouw-

5

1908

37

2400

Kantoorbediende

5

36

2480

Winkeljuffrouw

4

37

3640

Werkster

5

35

2270

Dienstbode

5

1909

34

2680

Stucadoor

5

34

2100

In huishouden

4

1910

37

2930

2%

Zeer zwak, gibbus.

1911

36

3000

Fabrieksarb.

5

35

2950

Werkster

5

37

3390

Kantoorbediende

4

Asthma.

1912

37

2750

Kantoorbediende

5

36

3180

Schipper

5

36

2320

Naaister

5

36

2820

Metaalschaver

5

37

2810

Kantoorbediende

5

37

3000

Metaalslijper

5

35

2690

Slagersknecht

5

1913

36

2620

Kantoorbediende

5

1915

37

2980

Landarb.

4

36

3170

Kantoorbediende

5

1916

36

2720

In huishouden

5

1917

37

3290

Kantoorbediende

5

36

2830

Tuinders knecht

5

1918

36

2140

Landarb.

5

36

2890

Huish. school

5

1919

35

2350

In huishouden

5

1920

37

2380

L.O.

4

1921

37

3070

L.O.

5

Behalve één zeer zwak, rachitisch verkromd meisje, vond
ik bij mijn na-onderzoek uitsluitend gezonde en krachtige
kinderen terug, waarvan de meesten het hoogste waardee-
ringscijfer verkregen! Zij waren in staat een flink beroep
uit te oefenen. Geen enkeJ kind was geestelijk minderwaar-

-ocr page 146-

dig! De zwangerschapsduur en de hoogere geboortegewich-
ten zullen hieraan, niettegenstaande het grootere barings-
trauma wegens het vernauwde bekken, niet vreemd ge-
weest zijn. Tevens waren het kinderen van gezonde moe-
ders-

Voor de toekomst van de kunstmatig te vroeg geborenen
bij moeders met bekkenvernauwing behoeven wij dus niet
bang te zijn.

Een andere vraag is of het wel noodig is om den p.a.p. bij bekken-
vemauwing op te wekken. In dit verband is het dan wel interessant
te weten, dat Prof.
de Snoo sedert 1918, practisch gesproken, geen
kunstmatige vroeggeboorte meer opwekt.

Bij een onderzoek bleek hem, iets wat men niet verwachten zou,
dat het aantal keizersneden echter
niet toegenomen was! Hij zoekt
de verklaring van dit feit hierin, dat de kinderschedel in de latere
weken van de zwangerschap slechts weinig meer in grootte toeneemt
(selectie-verschijnsel, zie
de Snoo: „Phylogenie en Verloskundequot;),
zoodat hij tot de conclusie komt, dat vele van de vroeggeboorten
door hem opgewekt, eigenlijk niet noodig waren geweest.

De waardeering voor de kunstmatige vroeggeboorte bij bekken-
vernauwing is steeds verschillend geweest.
Zweifel schreef in 1893
in Hegar's Beiträge:

„Mein Vertrauen zur künstlichen Frühgeburt ist nachhaltig er-
schüttert. Zwar halten meine Resultate den Vergleich mit manchen
anderen Statistikern aus, wenn sich die Mortalität nur auf die Ge-
burt und die ersten Lebenstage bezieht. Aber für den Endzweck der
Geburt, lebensfähige Kinder zu gewinnen, waren meine Erfolge
ganz trostlos. Obwohl die Kinder meist ehelicher Abstammung
waren und von den Müttern mit gröszter Aufmerksamheit gepflegt
wurden, habe ich nur einmal die Befriedigung erlebt, dasz ein wegen
engen Beckens durch Einleitung der künstlichen Frühgeburt ge-
wonnenes Kind 1 Jahr alt wurde. Es starben sonst alle, selbst
nachdem sie die Anstalt verhältnismäszig gut verlassen, an Ver-
dauungskrankheiten ''.

Evenmin was P. C. T. van der Hoeven enthousiast. Hij publi-
ceerde in 1916 een artikel: „Over het tijdstip waarop de p.a.p.
bij bekkenvemauwing moet worden opgewekt.quot;

Volgens hem mag de schedel geen traumata (moulage, kunsthulp)

-ocr page 147-

ondergaan. Gebeurt dit toch, dan is een groote mortaliteit doof
hersenbloedingen en hersendruk het gevolg. Blijven de kinderenï
in het leven, dan vindt men onder hen later veel idioten en epilep-
tici! Hij schreef dan ook: „Het wordt meer dan tijd, dat wij verlos-
kundigen inzien, dat wij de oorzaak zijn van het lijden van veel
idiote en epileptische kinderen!quot;

Nauw in verband hiermee staat het proefschrift van Mingelen
(1916), waarin hij schrijft, dat in Leiden weinig p.a.p. opgewekt
wordt, om reden dat wij verloskundigen goede gezonde kinderen
ter wereld moeten laten komen met goede levenskansen, geen ,,non
valeurs.quot;

OsTRÉiL wil de kunstmatige vroeggeboorte geheel vermijden,
wegens de slechte resultaten.

Sunde vond bij een na-onderzoek van 559 vroeggeboren kinderen
5.7 % geestelijke minderwaardigheid. Vooral degenen, die door den
p.a
.p. ter wereld waren gekomen, hadden een slechte prognose. Hij
beveelt de sectio caesarea aan.

Tegenover deze sombere mededeelingen staat echter, naast de
mijne, een aantal publicaties door voorstanders van den partus
arte praematurus geschreven, o.a. door
Kouwer, die een enthousiast
verdediger van de kunstmatige vroeggeboorte was. Het materiaal,
waarover hij schreef, werd door de dames
Bosman-de Kat Ange-
lino
en Sannes-Sannes na-onderzocht. Zij vonden 45 van de 54
levend ontslagenen terug!

Broertjes' na-onderzoek omvatte 110 levend ontslagenen. Hij
vond 93 ervan terug.

Behalve 1 lijder aan de ziekte van Litlle, waren alle anderen
f ünke gezonde kinderen (slechts 7 ervan hadden een geboortegewicht
van minder dan 2000 gram).

Keizer zag van 23 kinderen, die levend de kliniek hadden ver-
laten,
21 terug. Hierbij waren 18 gezonde kinderen, 2 achterlijken
en één ziek kind.

Hauch juicht den p.a.p. zeer toe. Hij verkreeg zeer goede resul-
taten, maar noemt als voorwaarden voor den p.a.p.: de kinderen
moeten minstens 2500 gram wegen, de conjugata vera mag niet
minder dan 8 cm zijn, de impressie van den schedel in het bekken
moet nog mogelijk zijn, de zwangerschapsduur moet 36—37 weken
bedragen.

-ocr page 148-

Leopold en Konrad vonden 75.6 % van het aantal levend ont-
slagenen terug. Zij concludeerden, dat de kunstmatige vroegge-
boorte niet maar zonder meer verworpen mag worden!

Brandstrüp en Bright Banister bevelen den p.a.p. aan bij
conjugata vera boven 8 cm en een zwangerschapsduur van min-
stens 34 weken.

Peham vond, dat juist de bekkens met een conjugata vera van
7—8.5 cm in aanmerking kwamen voor den p.a.p.

Zooals bij de meeste van onze medische problemen voorkomt,
ook hier voor- en tegenstanders! De meeningen zijn afhankelijk van
de verkregen resultaten, welke weer afhankelijk zijn van de gestelde
indicaties! En deze laatste zijn zeer verschillend en loopen sterk
uiteen!

In dit hoofdstuk is intusschen wel gebleken, dat de kunstmatig
te vroeg geboren kinderen, wat betreft hun lichamelijke en geeste-
lijke gesteldheid, in het latere leven niet achter staan bij normale k
terme geboren kinderen.

-ocr page 149-

DEEL in.

Vroeggeboorten door afwijkingen aan de vrucht
of vnichtaanhangselen.

-ocr page 150- -ocr page 151-

HOOFDSTUK I.

MEERVOUDIGE ZWANGERSCHAP.

Tweelingzwangerschap geeft vaak aanleiding tot het optreden
van vroeggeboorte, volgens de statistiek van
Miller zelfs in 60.6 %
van de zwangerschappen! In de vroedvrouwenschool te Rotterdam
werd van de tweelingen
47 % te vroeg geboren. (Sanders vond in
de jaren
1907—'26 229 gemelli, waarvan ik 107 als te vroeg geboren

kon beschouwen).

Bij het door mij bewerkte materiaal trof ik 107 te vroeg geboren
tweelingen aan (5.9 % van het totaal aantal vroeggeboorten),
waarbij 214 kinderen werden geboren.

Er waren 77 twee-eiige en 30 één-eiige gemelli. Andere schrijvers
vonden weer geheel wisselende cijfers aan tweelingen onder hun
vroeggeboorten, o.a. de dames
Sannes-Sannes en Bosman—de
Kat Angelino 8.7 %; Keizer 16.22 %; Sunde 14.7 %; Francil-
lon 6.48 %; Comberg 16 %; Ylppö 19.2 %; Capper 14 %; Jaeger
10 %; Korthauer 9 %; Steinforth 21.5 %; Miller 29 %; Rapi-
sardi 10 %.

De meesten vonden aanmerkelijk hoogere cijfers dan ik; een
weinig zeggend feit, aangezien de rangschikking der vroeggeboor-
ten bij de verschillende schrijvers zoo uiteen loopt.

Als zwangerschapscomplicaties, mede verantwoordelijk voor het
optreden van den partus praematurus, traden op:

Il-eiig I-eiig

nephritis en intoxicatie.........22nbsp;9

eclampsie...............^nbsp;^

placenta praevia centralis........2

placenta praevia lateralis........1

placenta praevia marginalis.......2

lage inplanting v. d. placenta .....1

bloeding................2nbsp;1

placenta circumvallata.........2nbsp;—-

hydramnion ..............8nbsp;^

-ocr page 152-

Il-eiig
. 2

lues.................

gonorrhoe...............—nbsp;1

tuberculose..............—nbsp;1

De grootere kansen op zwangerschapscomplicaties bij tweelingen
kwamen ook hier tot uiting!

Ruim 30 % der vrouwen vertoonden verschijnselen van albu-
minurie, hypertensie, oedeem of eclampsie.

Door de grootere uitbreiding van de placenta, met de daardoor
toenemende kans op placenta praevia, kwam het 8 maal tot
bloeding vóór of tijdens de baring, terwijl bij 13patiënten hydram-
nion werd vastgesteld.

Moeder.

De leeftijd van

de moeders, waarop zij bevielen, was:

Il-eiig

I-eiig

Totaal

15 19 jaar .

. . 6

2

8

20—24 „ .

. . 19

13

32

25 29 .

. . 16

7

23

30 34 „ .

. . 18

7

25

35-39 „ .

. . 12

1

13

40—44 „ .

. . 6

6

Het „hoeveelste kindquot; bij de bevalling bedroeg:

Il-eiig

I-eiig

Totaal

I para . . 35

16

51

n

. . 12

6

18

Hl

. . 6

2

8

IV

. . 3

2

5

V— IX

. . 13

4

17

X—XIV

. . 7

7

XV en meer,,

... 1

1

Staat.

Er waren 78 vrouwen gehuwd, 28 ongehuwd en één was weduwe.
Beroep.

Van de ongehuwden hadden de meesten een beroep, n.1.:
dienstbode ... 11
werkster.... 2

I-eiig

-ocr page 153-

fabrieksarbeidster 3
naaister .... 1
waschvrouw . . 1
pensionhoudster 1
Onder de gehuwden bevonden zich één verloskundige, één fa-
brieksarbeidster, één schippersvrouw.

Baring.

Ligging van het kind.

Het aantal abnormale liggingen tijdens de baring was groot, deels
tengevolge van de nog geringe stabiliteit in hoofdligging van de
kleine kinderen, deels tengevolge van de veranderde ruimte-ver-
houdingen in utero door de beide kinderen, deels door de insertie
van de placenta in de onderste uteruspool, deels door de geringere
stabiliteit door veel vruchtwater.

Ligging
achterhoofdsligging
achterhoofdsligging
streng......

arm..............

afgeweken achterh.ligging ....

verkeerde spildraai.......

kruinligging..........

stuitligging..........

met uitgezakte

Il-eiig

I-eiig

Tot.

85

33

118

4

2

6

1

1

1

1

1

1

2

2

4

36

12

48

3

1

4

6

2

8

1

___

1

2

1

3

11

4

15

2

2

4

n eiig

I-eiig

Tot.

. 93

38

131

. 48

16

64

. 11

4

15

2

2

4

stuitligging met uitgezakte streng
onvolkomen stuitligging.....

arm ....

voetligging
dwarsligging
onbekend .

Er waren dus: schedelligging
stuitligging .
dwarsligging .
onbekend . .

-ocr page 154-

De eerstgeboren kinderen van de tweelingen vertoonden minder
liggingsafwijkingen dan de tweede, n.L:

schedell.nbsp;stuitt.nbsp;dwarsl. onbekend

eerste kind . . 72nbsp;29nbsp;4nbsp;2

tweede kind . . 59nbsp;35nbsp;11nbsp;2

Kunsthulp.

De kunsthulp, die bij de baringen verleend moest worden, be-
stond in:

stuitextractie........33

versie en extractie......20

forcipale extractie...... 8

sectio caes. abd........ 1

vaginale s. caes. en versie

en extractie . 1

repositie arm......... 1

expressie.......... 8

Er werd dus 72 maal kunstmatig ingegrepen, waarvan 52 keer
bij twee-eiige en 20 keer bij één-eiige tweelingen (in dezelfde ver-
houding dus als het aantal gevallen van beide soorten gemelli voor-
kwam). De ingrepen beoogden niet alleen behandeling van de abnor-
male liggingen der kinderen, doch waren ook bedoeld als therapeu-
tische maatregelen bij complicaties, als eclampsie, placenta praevia
en een enkele maal wegens bekkenvernauwing.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd meerendeels spontaan of door uitstrijken of
expressie geboren;
7 maal moest de handgreep volgens Credé uit-
gevoerd worden, terwijl 2 maal manueele verwijdering plaats vond.

Een ernstige haemorrhagia post partum trad 9 maal (8^4 %) op;
weer een bewijs dat bij tweelingzwangerschappen een atonie van de
uterusspier meer te vreezen is dan bij de normale éénling-geboorten.

Kraambed.

Er overleden drie patiënten, n.1. tengevolge van:
eclampsie en bronchopneumonie na 19 dagen,
tuberculosis puim. en pyaemie na 8 dagen,
pyaemie na 19 dagen.

-ocr page 155-

Als kraambedcomplicaties kwamen voor:

salpingitis..........

phlegm, alba dolens.....

phegm. alba dolens en embolie

embolie...........

retentio plac. part.......

mastitis...........

bronchopneumonie......

angina foil..........

oorabsces ..........

Bovendien kwamen nog de volgende temperatuursverhoogingen

boven 38° voor:

38.° 38.°4

32

38.°5—38.°9

13

39.° 39.°4

8

39.5°—39.°9

1

40.° en hooger

Van 107 kraamvrouwen stierven dus drie, waarvan twee tenge-
volge eener infectie' (één ervan had reeds ante partum een uitge-
breide tuberculose!). Van de overige 104 patiënten hadden 72 tempe-
ratuursverhooging boven 38°.

Verpleegduur.

De verpleegduur was tengevolge van de kraambedcomphcaties,
maar hoofdzakelijk tengevolge van het groote aantal couveuse-
kinderen, aanzienlijk verlengd. De verblijftijden in de khmek na
den partus bedroegen:

minder dan 12 dagen........1

12 „ ........26

13 en 14 dagen.....14

tot 3 weken......17

4nbsp;.... 15

quot; quot; • • •

„ 5 „ ......9

6 „ ......9

„ 7 „ ......6

„ 8 ......2

„9 ........2

„ 10 „ ......2

..11 ........1

2
2
1
1
1
8
1
1
1

-ocr page 156-

140

tot 12 weken.....

1

„ 3 maanden ....

2

Kind.

Leeftijd bij de geboorte.

De leeftijden van de kinderen bij de geboorte, uitgedrukt in

zwangerschapsweken, waren:

Il-eiig

I-eiig Totaal

28 en 29......10

2 12

30 en 31......12

8 20

32 en 33......28

12 40

34 en 35......28

16 44

36 en 37......76

22 98

onbekend......—

— —

Hunne geboortegewichten bedroegen (in grammen aangegeven):

H-eiig

I-eiig Totaal

0 500 .....

1 1

500—1000 .....4

— 4

1000 1500 ..... 20

13 33

1500 2000 ..... 39

21 60

2000 2500 ..... 59

20 79

2500 3000 ..... 24

2 26

3000 en meer .... 5

- 5

onbekend......3

3 6

Het optreden van de vroeggeboorte vóór of na de 34e week der

zwangerschap was percentsgewijze bij twee- of één-eiige tweelingen

nagenoeg gelijk; relatief kwamen er bij de twee-eiige tweelingen

veel meer kinderen van 36 en 37 weken ter wereld dan bij de één-

eiige tweelingen.

Wel waren de geboortegewichten bij de één-eiige tweelingen

percentsgewijze geringer dan bij de twee-eiige.

n.L:

H-eiig

I-eiig

tot 1500 gr. . . . 15.5 %

23.3 %

1500 2000 gr. . . 25.3 %

35 %

2000 2500 gr. . . 38.4 %

33.3 %

2500—3000 gr. . . 15.5 %

3.4 %

3000 en meer gr. . 3.3 %

onbekend .... 2 %

5 %

-ocr page 157-

Lot der kinderen.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de resultaten voor de

kinderen.

Lot der kinderen

Doodgeboren.................

Overleden binnen 24 uur ----

2e 24 uur ----

3—10nbsp;dagen.
10—30 dagen.

2 mnd. .
2—3 „ ...
! 3 - 4 „ ..

4—nbsp;6 „ . .
6—12 „ ..

„ 12—18 „ ..
18—24 „ ..

na meer dan 2 jaar .

Onbekend ..................

1933 in leven ...............

Van de levenloos ter wereld gekomen kinderen waren 11 reeds
gemacereerd (éénmaal foetus papyraceus). Opvallend was het twee-
maal grootere percentage doodgeborenen bij de één-enge, dan bij de
twee-eiige kinderen (dit zijn echter kleine getallen waaraan geen
absolute waarde kan gehecht worden).
Sanders, die m 1928 een
onderzoek deed over tweelingen, geboren in de Rotterdamsche
Vroedvrouwenschool en in de klinieken te Amsterdam, Heerlen en
Groningen, constateerde echter evenals ik, dat zoowel de mannelijke
als de vrouwelijke één-eiige kinderen, een geringere kans hadden om
levend ter wereld te komen dan de twee-eiige kinderen.

Verder liepen de percentages in beide groepen weinig uiteen.

Het aantal thans nog levenden is bij de twee-eiige kinderen ander-
half maal zoo groot als bij de één-eiige, hetgeen het gevolg is van
de veel hoogere mortinataliteit en hoogere vroege sterfte bij laatst-
genoemden. Deze hoogere sterfte wordt vooral veroorzaakt, door
dat er bij de twee-eiige kinderen relatief veel meer voorkomen
van 36 en 37 weken dan bij de één-eiige kinderen (het aantal
kunstmatige ingrepen was bij beide groepen gelijk).

-ocr page 158-

Von Jaschke vond onder tweelingkinderen veel vroeggeborenen;
deze vertoonden echter weinig verschijnselen van „debiliteitquot;
(hypothermie, longatelectase, sclerema e.a.), waarmee gepaard
ging een geringere mortaliteit dan bij kinderen, die wel deze eigen-
schappen van congenitale lichaamszwakte hadden. Deze laatsten
trof hij aan bij moeders met chronische infectietoestanden als lues,
tuberculose en bij toxicosen en eclampsie.

Een vergelijking van de percentages der thans nog levende
kinderen in de verschillende rubrieken doet het bovenstaande
doorgaans beamen (niet in de groep van intoxicatie en nephritis):

in leven bij gemeUi II.........46.1 %

gemelli I.........31.6 %

lues............13.4 %

toxicosen en nephritis . . . . 41.5 %

eclampsie.........26.3 %

loslating placenta......8. %

Korthauer, evenals Ylppö vond de mortaliteit bij tweelingen
kleiner dan bij éénlingen.

Mijn uitkomsten waren anders. Zoowel het percentage doodge-
borenen als het vroege sterftecijfer was hooger gelegen dan bij de
,»normalequot; éénling-vroeggeboorten. Zoo ook het aantal thans nog
in leven zijnde kinderen (bij de tweelingen resp. 46.1 % en 31.6 %;
bij de ,.normalequot; vroeggeboorten 54.8 %).

Keizer te Amsterdam berekende een 2 x 24 uur-sterfte bij
tweelingen, die in de kliniek geboren waren, van 10 %. Van 90
levend geboren kinderen zijn 11 overleden, zoodat 79 levend werden
ontslagen (88 %).

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van overlijden,
waren:

Doodgeboren : onvoldragenheid, geboor-
tetrauma .......8

: nephritis, eclampsie, lues 8

: plac. praevia.....6

: foetus papyrac.....1

Overleden binnen 24 uur : onvoldragenheid, barings-
trauma ........31

: monstrum.......1

-ocr page 159-

biimen 2e 24 uur :

onvoldragenheid . .

. 6

lues.......

. 1

3—10 dagen:

onvoldragenheid . .

. 5

„ 10—30 „ :

onvoldragenheid . .

. 1

;

gastroenteretis . .

. 2

1— 2 md. :

onvoldragenheid . .

. 3

gastroenteritis . . .

. 1

„ 2-3 „ :

onvoldragenheid . .

. 3

paedatrophie . . .

. 3

nephritis.....

. 1

:

sclerema.....

1

3- 4 „ :

onvoldragenheid . .

. 1

paedatrophie . . .

. 2

:

gastroenteritis . . .

. 1

:

bronchopneumonie .

. 2

meningitis ....

. 1

4—6 „ :

gastroenteritis . . .

. 1

:

pneumonia croup. .

. 4

:

bronchopneumonie .

. 1

meningitis ....

. 1

6—12 „ :

paedatrophie . . .

. 3

;

gastroenteritis . . .

. 4

:

pneumonia croup. .

. 1

bronchopneumonie .

. 4

12-18 „ :

: pneumonia croup. .

. 1

; bronchopneumonie .

. 2

: rachitis......

. 1

„ 18-24 „

: bronchopneumonie .

. 1

: eclampsia inf. . . .

. 1

: encephalitis . . •

1

na meer dan 2 jaar

: pneumonia croup. .

1

: bronchopneumonie .

1

: meningitis t.b.c. . .

. 1

De doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben, ingedeeld
naar de oorzaken zelf, waren:

onvoldragenheid, geboortetrauma, ziekten

van moeder..............^^

paedatrophie.............. ^

gastroenteritis............. 9

-ocr page 160-

pneumonia croup............

bronchopneumonie...........

eclampsia infant............

meningitis cerebro-spin. epid.......

meningitis tuberculosa.........

encephalitis..............

lues..................

nephritis...............

rachitis................

sclerema................

monstrum...............

De ziekten van de ademhalingswegen en van het maagdarm-
stelsel kwamen weer op de eerste plaatsen voor!

Verhand met leeftijd hij geboorte.
Twee-eiige tweelingen:_

bO!

O i ^
^ i

lt;D
ÜD

tS
O
O
Ö

Aantal weken

10
12
28
28
76

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37
onbekend

2
8
13
48

Eén-eiige tweelingen:

Aantal weken

quot;rt

4-1
§

lt;

1

-s

bc

8
Q

P
^

p
^

CM

(U
CM

si)

O

t-H
-1—

i

-0

a

CM
-1—

'6
a

CD

e

CM
•1—

-d
a

CM

A

2

Ö

c

D
§

28

en

29

2

_

_

2

-

-

-

30

en

31

8

1

6

1

32

en

33

12

3

.—

1

2

2

1

3

--

34

en

35

16

2

1

1

2

■—

7

3

36

en

37

22

4

3

1

-

2

3

9

onbekend

-ocr page 161-

Bij de twee-eiige kinderen waren die met een zwangerschapsduur
van 28 en 29 weken allen overleden binnen 10 dagen. Bij de één-
eiigen waren allen onder 32 weken in de eerste 10 levensdagen

overleden.nbsp;j i • ^

Vergelijken wij de percentages in de beide groepen van de kmde-

ren die in 1933 nog in leven zijn, dan vinden wij, dat in het algemeen

de 'twee-eiige kinderen betere levenskansen hebben dan de één-

eiige:nbsp;. ,

Aantal wekennbsp;Percentage %n leven

Il-eiig I-eiig

28 en 29........Onbsp;O

30 en 31........17nbsp;O

32 en 33 ................28nbsp;25

34 en 35 ................46nbsp;44

36 en 37 ................63nbsp;41

Verhand met geboortegewicht.
Twee-eiige tweelingen:

Gewicht in gr.

-w
C

03
lt;lt;

O

Q

s

«M

s

lt;a
Clt;l

öb

]

O
4—

'6
6

'6
a

(N
-i-

ij
a

CD
-1—

1
!N

'6
a

i

(N

A
-1—

c

co s

CTi ^
2

fl

1

ö
O

500—1000

4

i

3

1000—1500

20

2

10

2

-

2

-

4

1500—2000

39

2

5

2

1

-

7

3

—■

1

17

1

2000—2500

59

5

4

2

1

2

1

6

2

2

2

30

2

2500 3000

24

1

1

1

2

2

1

16

-

3000 en meer

5

1

4

onbekend

3

3

-ocr page 162-

Eén-eiige tweelingen:

•ü I -ö

a: e

c

co «
co ^

05 ^

Gewicht in gr.

O— 500
500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer
onbekend

1
5
12
1

13
21
20
9,

Van de kinderen met een geboortegewicht van minder dan 1000
gram bleef geen enkel kind in leven.

Vergelijking van de percentages thans nog levende kinderen
deed ook hier doorgaans betere kansen voor de twee-eiige dan voor
de één-eiige kinderen zien:

Gewicht Percentagenbsp;in Leven

Il-eiignbsp;I-eiig

1000—1500 gram......20 %nbsp;8 %

1500—2000 ........ 44 %nbsp;24 %

2000—2500 „......51 %nbsp;60 %

2500—3000 „......66 %nbsp;50 %

3000 en meer ,,......80 %nbsp;—

-ocr page 163-

Verhand met kunsthulp bij de geboorte.

p

3

IM

CN

IM

« §

m
52

agt; -H

bc ' -zs
^ : 6
O .

I:
g:

Kunsthulp

Stuitextractie ................

Versie en extractie............

Forcipale extractie............

Sectio caes. abd..............

Vag. s. caes. (en versie extr.)...

Repositie arm ................

Expressie.....................

16
6
3
2*

33
20
8
1
1
1

* Bij elk van deze ingrepen werden 2 kinderen geboren.

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 waren nog in leven bij de twee-
eiige tweelingen
71 kinderen (46.1 % van het totaal aantal ge-
borenen of 50 % van het getal levendgeborenen). Hieronder waren
24 ,,ster' kinderen nog in leven. Deze hadden zich in 19 gevallen
nagenoeg gelijkelijk ontwikkeld en bevonden zich in denzelfden
lichamelijken en geestelijken toestand; bij 5 „stelquot; waren tusschen
de tweelingbroers of -zusters aanzienlijke verschillen waar te nemen.
Wat was er van hen geworden in den loop der jaren?

§ ^
gt;-' g

03 .O

1—, bc

gt;H

è §
bü -c

cö a

^ S

N -D

cc

i

si

ë

Beroep/School

i-« (1)
CÖ VM

03
^ quot;

1909

36

2270

Glazenwasscher

5

1911

35

2580

IJzerwerker

3

( 37

2100

In huishouden

2%

Ï37

2650

Boekhouder

5

36

1480

Inr. V. Zwakz.

1

32

1740

Voerman

5

35

2130

Naaister

5

37

1570

Kloosterbroeder

5

1912

( 37

2340

In huishouden

5

( 37

2440

Timmerman

5

Opmerkingen

Zeer zwak.
Propf-hebephrenie.

-ocr page 164-

ö lt;u

s ^

^ O

M

é §

M T3

C 55
Î
^
m

1

0)

O .a

Beroep/School

ld

IH
O

opmerkingen

( 31

1450

Kistenmaker

5

i 31

1650

Dienstbode

3

1913

, 33

1900

Dienstbode

5

: 33

1620

Dienstbode

5

i 36

1950

Winkelj uf frouw

5

\ 36

2120

Winkelj uf frouw

5

1914

2480

Naaister

5

} 37

2700

In huishouden

5

1916

36

2060

Dienstbode

4

37

2610

?

?

i 37

2310

2

T.b.c. puim.

1 37

2340

Schippersknecht

5

i 36

2390

H.B.S.

5

\ 36

2220

Handelsschool

4

1917

34

1550

M.U.L.O.

4

( 37

2800

Barbier

3

lt; 37

2470

Dienstbode

5

lt; 36

1310

In huishouden

4

lt; 36

2400

Kleermaker

3

1918

( 37

2180

Dienstbode

5

? 37

2270

Dienstbode

5

34

2650

5

1919

35

3100

Doofstommenschool

2

Doofstom. Menin-
gitis gehad.

36

2750

Aan boord

?

i 35

3230

M.U.L.O.

5

lt; 35

2910

M.U.L.O.

5

1920

( 36

2480

L.O.

3

\ 36

2370

L.O.

3

32

2380

L.O.

2

T.b.c. puim.

37

2350

L.O.

3

37

2660

L.O.

4

( 37

2750

L.O.

5

( 37

3030

L.O.

4

37

2970

?

?

1921

36

2190

?

?

1922

( 37

2620

L.O.

4

\ 37

2350

L.O.

5

37

1870

L.O.

3

36

1940

2

Debilitas mentis.

-ocr page 165-

lU ^
u

0 u
0 'S

0

Beroep/School

a


^

1850

L.O.

5

2390

L.O.

5

1960

2

2100

L.O.

4

1500

L.O.

4

1870

M.U.L.O.

5

3250

L.O.

5

2270

L.O.

4

2020

L.O.

4

1690

L.O.

4

2350

L.O.

3

2650

L.O.

3

2340

L.O.

5

1980

L.O.

5

2610

L.O.

5

2630

L.O.

5

2050

L.O.

5

1450

L.O.

5

1800

L.O.

3

1780

L.O.

3

2640

L.O.

5

2160

L.O.

5

è §
bc TS

§ 1
gt; cti

«3

Opmerkingen

tiS

35

35

36

36
34

34

37
37
33
33
37
37
36
36
36
36

35

35
33
33

36
36

1923

Spond. t.b.c.

1924

1925

1926

Gerangschikt naar de toegekende waardeeringscijfers vond ik
dus:

Waard, cijfer
5
4
3

21/2
2
1

onbekend
Bezien wij de kinderen met „slechte'

Aantal
36
12
12
1
5
1
4

cijfers nog eens nader.

Eén kind, dat ter waardeering het cijfer verwierf, was zeer
zwak en tenger (37 weken—2100 gram). Het was spontaan geboren,
de moeder was gezond.

-ocr page 166-

In de groep met cijfer 2 trof ik aan:

t.b.c. puim......2

spondyl. t.b.c.....1

doofstom......1 (meningitis gehad!)

debilitas mentis ... 1

Dit laatste kind was spontaan geboren bij een gezonde moeder
(36 weken— 1940 gram).

Vergelijking van het voorkomen van geestelijke defecten in
andere groepen van vroeggeborenen doet zien, dat in deze rubriek
weinig zwakzinnigheid voorkomt (1 van 71 kinderen = 1.4 %).

Eén kind verkreeg het waardeeringscijfer 1 wegens schizo-
phrenie. Het was bij de geboorte 36 weken oud, maar woog slechts
1480 gram. De moeder was niet ziek, de baring verliep spontaan.

Bij twee kinderen, d.i. bij 2.8 % van het aantal nog levenden,
werd dus geestelijke minderwaardigheid aangetroffen.

Bij de een-eiige tweelingen vond ik in 1933 nog 19 kinderen
in leven (31.6 % van het totaal aantal geborenen of 38 % van het
getal levendgeborenen). Percentsgewijze dus aanzienlijk minder
dan bij de twee-eiige kinderen!

Er waren hierbij nog 6 ,,stelquot; kinderen in leven, waarvan de
lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand bij de tweeling-
broers of -zusters steeds nagenoeg gelijk was. Dit behoeft niet te
bevreemden aangezien deze kinderen dezelfde ,,erfmassaquot; be-
zitten. Dit in tegenstelling met de twee-eiige tweelingen, waarbij
onderlinge verschillen voorkwamen; deze vruchten ontwikkelden
zich dan ook onafhankelijk van elkaar.

In leven waren nog:

-ocr page 167-

M

bjQ 'S

§ I

^ M

N O

S -ö

gt; ë
o

CS JS
cö O)
I—) tie

'S ^
S

CS

t!
g quot;

P

Opmerkingen

Beroep/School

Schilder
Naaister
Naaister

Schilder
?

L.O.
L.O.
L.O.
L.O.

School v. Zwakz.
L.O.

School v. Zwakz.

School v. Zwakz.

School v. Zwakz.

L.O.

L.O.

L.O.

L.O.

L.O.

3
5
5

4
?

5

4

5
5
2
5
2
2
2
5
4
4
4
4

1911
1915

1919
1921

2000
2150
1940
2480
2350
2070
1770
1850
1680
2100
2850
2130
2480
1360
2300
2000
1750
2100
2400

37
i 34
\ 34
37
37
34
34
^ 34
} 34

33
36

^ 36
} 36

34
36

^ 32
^ 32
j37
f 37

1922

1923

1924
1926

Debilitasnbsp;mentis.

Debilitas mentis.
Debilitas mentis.
Debilitas mentis.

Onder deze 19 kinderen bevonden zich er vier, die geestelij k minder-
waardig waren (21 %!).
De getallen zijn echter te klein om er groote
waarde aan te kunnen hechten. Deze kinderen waren bij de ge-
boorte oud resp. 36, 36, 34 en 33 weken en hadden een aanvangs-
gewicht van resp. 2130, 2480, 1360 en 2100 gram. De moeders van
deze kinderen waren gezond en hadden geen zwangerschaps-
complicaties. De eerste twee kinderen waren geboren resp. door
extractie en versie en extractie, die echter zeer vlot en zonder moei-
lijkheden verliepen. De laatst en werden spontaan geboren.

Toch blijkt ook hier weer, dat bij tweelingen vaak zwakzinnig-
heid wordt aangetroffen (
Herderschee: „een tweeling heeft min-
stens twee keer zoo groote kans op zwakzinnigheid als een eenlingquot;).
Bij de twee-eiige tweelingen kon ik echter geen abnormaal aantal
zwakzinnigen vaststellen.

Samenvattend vond ik dus onder 90 tweelingkinderen 5 lijders
aan
debilitas mentis en één lijder aan Schizophrenie, d.i. dus in

-ocr page 168-

6.7 % van de gevallen werd een geestelijke minderwaardigheid
aangetroffen. Een percentage, dat hooger ligt dan wat ik bij de
,.normalequot; vroeggeboorten vaststelde (5.6 %). Aan zwakzinnigheid
onder de schoolgaande jeugd in deze rubriek vond ik 5.6 % (bij de
,.normalequot; vroeggeboorten 6.7 %).

Volgens Schott zou bij meervoudige zwangerschap meer zwak-
zinnigheid te vreezen zijn wegens de slechte bloedsvoorziening in
utero.

Drielingzwangerschaj).

Onder mijn vroeggeboorten trof ik 2 driehngen aan. De moeders
waren multiparae van 34 en 33 jaar oud, beiden gehuwden zonder
verder beroep. Bij één ervan was de baring gecompliceerd door
placenta praevia centralis. De kinderen lagen driemaal in stuit-
ligging. tweemaal in dwarsligging (één onbekend). Er werd vier-
maal stuitextractie. éénmaal versie en extractie en éénmaal
expressie verricht. De beide moeders hadden tijdens het kraambed,
waarvan de duur 15 en 36 dagen was. als hoogste temperatuur
38.8° en 38.°3.

Van de kinderen werden twee doodgeboren (n.1. bij placenta
praevia; één ervan was een monstrum); twee stierven respect, na 5
weken en 3 maanden tengevolge van gastroenteritis en broncho-
pneumonie (33 weken — 2000 gram en 36 weken — 2390 gram).
In 1933 waren twee kinderen nog in leven en bevonden zich in uit-
stekende lichamelijke en geestelijke conditie. Zij bezochten toen de
lagere school en verwierven een waardeeringscijfer van 5. Hun
leeftijd bij de geboorte was 36 weken, terwijl hunne geboortegewich-
ten 2620 en 2280 gram bedroegen.

-ocr page 169-

HOOFDSTUK II.

MISVORMING VAN HET KIND.

Onder de vroeggeboorten was een 20-tal (1.1 % van het totale
aantal) waarvan de ontwikkelingsstoornissen van het foetus, al of
niet gepaard gaande met hydramnion, als oorzaak van den partus
praematurus konden worden opgevat.

Hierbij waren: anencephalus ... 8
hydrocephalus ... 3
microcephalus ... 1
spina bifida .... 1
mongoloid .... 1
xyphopagus .... 1

monstrum.....3

achondroplasie ... 1
niercyste.....1

SoNTAG had onder zijn vroeggeboorten 2.3 % misvormingen (en
hydramnion);
Korthauer 1.8 %.

Moeder.

De moeders waren verdeeld in 7 -primiparae en 13 multiparae
(waarvan 9 meer dan 8 keer bevallen waren); haar leeftijd was:

2

5
3
2

6
2

15—19 jaar
20—24
25—29
30—34
35—39
40—44

Staat en beroep.

De 3 niet-gehuwde vrouwen hadden als beroep: dienstbode en
fabrieksarbeidster. Onder de gehuwden was één schippersvrouw.

-ocr page 170-

154
Baring.

Ligging van het kind.

De baring verliep 13 maal in hoofdligging (waarvan éénmaal
aangezichtshgging, éénmaal kruinligging, éénmaal uitgezakte
navelstreng), 6 maal in stuitligging (waarvan één onvolkomen
stuitligging en éénmaal uitgezakte navelstreng); éénmaal stond
dwarsligging genoteerd.

Kunsthui jgt;.

Vijfmaal werd stuitextractie verricht; éénmaal extractie en per-
foratie van het nakomende hoofd.

Nageboortetij d-perk.

De placenta werd geboren spontaan of door expressie. Een ern-
stige navloeiing kwam niet voor.

Kraambed.

Er overleden geen vrouwen. Ernstige complicaties kwamen niet
voor.

Temperatuursverhooging boven 38° kwam voor:

38° —38.°4 : 4

38.°5—38.°9nbsp;: 3
39° —39.°4 : 2

39.°5—39.°9nbsp;: —

Verpleegduur.

De verblijftijden na de bevalling in de kliniek waren weinig ver-
lengd; voor couveuse-behandeling kwamen slechts twee kinderen
in aanmerking, terwijl het kraambed geen ernstige stoornissen ver-
toonde. De verpleegduur bedroeg:

12nbsp;dagen ... 11

13nbsp;en 14 dagen. 5
tot 3 weken . . 1

„4 „ . . 2
..5 .... 1

-ocr page 171-

155
Kind.

In onderstaande tabellen zijn de leeftijd hij de geboorte, het ge-
boortegewicht
en het lot der kinderen verwerkt. Het kind met spina
bifida overleed na 23 dagen. Wat er van het „mongooltjequot; terecht
is gekomen kon ik niet achterhalen.

Op twee en een half jarigen leeftijd is hij met de ouders naar het
buitenland vertrokken.

Aantal weken

Aan-
tal

Dood
geb.

t

24 u.

t2e
24 u.

t

lOd.

t

Imd.

1933

in
leven

onbe-
kend

28 en 29

1

1

_

_

30 en 31

3

2

1

32 en 33

3

2

1

34 en 35

6

2

2

1

1

1

36 en 37

7

4

2

Geboortegewicht
in gr.

Aan-
tal

Dood
geb.

t

24 u.

t2e
24 u.

t

lOd.

t

Imd.

1933
in
leven

onbe-
kend

500—1000

3

3

__

__

1000—1500

4

3

1

1

1500—2000

8

1

4

1

1

1

2000—2500

2

1

2500—3000

2

2

--

3000 en meer

-

onbekend

1

1

-ocr page 172-

HOOFDSTUK HI.

HABITUEELE VRUCHTDOOD, HABITUEELE VROEG-
GEBOORTE, HYDROPS FOETUS UNIVERSALIS.

Terwijl in vroegere jaren het aantal te vroeggeborenen in deze
rubrieken groot was, komt men tegenwoordig slechts zelden een
geval tegen, dat men hieronder zou willen rangschikken. Dank zij
de verbeterde en verfijnde diagnostiek toch worden de tallooze
vroeggeboorten, die vroeger in de vage groep van den „habitueelen
vruchtdoodquot; enz. werden ondergebracht, thans herkend als zijnde
het gevolg van aantoonbare ziekelijke afwijkingen van de moeder
o.a. lues, chronische nephritis, zwangerschaps-intoxicatie, primaire
hypertensie.
Henkel spreekt van habitueele vroeggeboorte alléén
bij gevallen waarbij inwendige oorzaken te vinden zijn in de
ontwikkeling van de geslachtsorganen of hunne functies of in het
bevruchte ei zelf.

Hij kan zich voorstellen, dat twee gezonde menschen zelf niet in
staat zijn voldragen kinderen ter wereld te brengen; wel ieder
afzonderlijk met een anderen partner!

Andere hypothesen van hem zijn b.v. jodiumgebrek in het
lichaam, placenta-veranderingen, veranderingen in het sperma,
de ontwikkeling van de geslachtsorganen is pas volkomen na twee
miskramen of vroeggeboorten.

Slechts 9 gevallen van vroeggeboorte (0.5 % van het totaal aan-
tal) werden ondergebracht in deze groep. Andere onderzoekers
noemden de volgende cijfers:
Keizer 0.35 %; Sunde 0.4 %;
Ylppö 0.6; Capper 4.8 %; Comberg 18 %(!).

Moeder.

De moeders waren allen gehuwde multi'parae, uitgezonderd één
eerstbarende, die een kind ter wereld bracht, dat algemeen oedeem
vertoonde.

De leeftijden van de moeders varieerden tusschen 24 en 42 jaar.

-ocr page 173-

Baring.

De kinderen werden geboren 7 maal in hoofd- en 2 maal in stuit-
ligging. Beide laatst en werden geëxtraheerd.

De placenta, die vaak groot was en een abnormaal hoog gewicht
had, werd geboren door expressie of uitstrijken. Navloeiingen of
ernstige kraambedcomplicaties deden zich niet voor. Driemaal werd
koorts opgeteekend tusschen 38° en 38.°4. De
verpleegduur van de
moeders was 5 maal 12 dagen, 2 maal 13 en 14 dagen, 1 maal 4
weken, 1 maal 5 weken.

Kind.

Onderstaande tabellen geven een beeld van den leeftijd van het
kind bij de geboorte, het geboortegewicht
en het lot der kinderen.

Aantal weken

Aantal

Dood
geb.

|24u.

1933
in leven

onbekend

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37

1
1
1

6

1
1

1
1

1

4

Geboortegewicht in gr.

Aantal

Dood
geb.

t 24 u.

1933
in leven

onbekend

500—1000
1000—1500
1500—2000
2000—2500
2500—3000
3000 en meer
onbekend

1

4
2
2

1
1

1
1

4
1

Twee kinderen werden doodgeboren, twee stierven binnen 24 uur
{w.o. twee maal hydrops foetus). De vijf levend uit de cliniek ont-
slagen kinderen vond ik in 1933 allen in goeden toestand terug, n.1.:

-ocr page 174-

gt; ë

lt;U 3
bO T)

^ 1

N O

vgt;

t, 2
O .Si
O fe

Beroep/School

'S

Cij MH

«3 r:;'

Opmerkingen

1917

36

2430

In huishouden

5

1918

36

2370

H.B.S.

5

37

2920

U.L.O.

5

1923

36

2310

L.O.

5

1926

35

2390

L.O.

3

Prophylaxis.

Ter voorkoming van den habitueelen vruchtdood en de habitueele
vroeggeboorte zijn in den loop der jaren ontelbare maatregelen
aanbevolen.

Vóór dat men zijn vroeggeboorten onderbrengt in deze rubrieken
moet allereerst vastgesteld zijn, dat organische afwijkingen bij de
ouders ontbreken!

Prof. de Snoo deelde in 1919 enkele goede resultaten van zijn
methoden van behandeling mede.

Bij de gevallen van habitueel afsterven van de vrucht werd zout-
loos dieet voorgeschreven; later werd daaraan JK toegevoegd.
Bij
13 vrouwen, die aldus behandeld werden, kwamen 10 levende
kinderen voldragen ter wereld; verder werd één tweeling onvoldragen
geboren.

Deze gunstige resultaten worden toegeschreven aan wijzigingen
in het ionen-evenwicht.

Bij de habitueele vroeggeboorte werd eveneens rust geadviseerd;
daarnaast werd placenta-substantie (chorionpoeders) in de zwan-
gerschap toegediend, die den remmenden invloed van de placenta op
de uterusspier moest versterken. Bij twee vrouwen, die resp. twee
en vijf vroeggeboorten hadden meegemaakt, werd door deze be-
handeling een goed einde van de zwangerschap bereikt met na-
volgenden goeden partus en levend kind.

Anderen prefereeren medicamenten als ijzer, kalk, thyreoïd-
praeparaten, levertraan e.a.

Sellheim raadt aan injecties met serum van gezonde zwangere
vrouwen.

-ocr page 175-

Deze groote verscheidenheid van therapeutische adviezen is wel
het beste bewijs van onze onvoldoende kennis der aetiologie in de
betreffende gevallen. Ook de verklaring van behaalde successen
met één of andere wijze van behandeling laat te wenschen over en
is in vele gevallen duister.

Persoonlijk meen ik enkele malen goede resultaten bereikt te
hebben door strenge bedrust gedurende de laatste drie maanden
der zwangerschap, zoutloos en eiwitarm dieet, dagelijksche giften
van joodkali, thyreoïdpoeder en ferrum reduktum.

Wat betreft de vroeggeboorten met algemeen oedeem van het
kind kan ik nog mededeelen, dat
Beker en Smidt van Gelder in
1933 op het verband wezen tusschen hydrops foetus en icterus
gravis neonatorum. Zij behandelden de moeder in de zwangerschap
met ijzer- en lever-praeparaten; bij de pasgeborene lieten zij uit de
navelstreng een hoeveelheid bloed af, die weer aangevuld werd door
transfusie.

-ocr page 176-

HOOFDSTUK IV.

PLACENTA PRAEVIA.

Bij vrouwen met een zwangerschap met voorliggende nageboorte
begint de baring veelal vroegtijdig, in aansluiting aan een bloeding.
Scholten, die in 1926 een dissertatie schreef over placenta praevia,
berekende over
500 gevallen uit de Vroedvrouwenschool te Rotter-
dam
(1907—22):

44.4 % partus praematurus,
3.8 % partus immaturus,
51.8 % partus maturus.

De totale of gedeeltelijke voorligging van de placenta of de lage
inplanting ervan was bij het door mij bewerkte materiaal 264 maal
oorzaak van de vroeggeboorte (14.5 % van het totaal aantal ge-
vallen!). Andere schrijvers vonden bij hunne vroeggeboorteneen
zeer wisselend percentage, dat door placenta praevia veroorzaakt
werd, n.1.:
Keizer 5.17 %; Korthauer 10.7 %; Sunde 4 %;
séropian 37 %.

Bij Ylppö, Comberg, Francillon, Capper trof ik de placenta
praevia niet aan op de oorzaken-lijsten.

Bij mijn vroeggeboorten waren:

placenta praevia centralis ... 71,
placenta praevia lateralis . . . 118,
placenta praevia marginalis . . 31,
lage inplanting van de placenta 44,
terwijl de zwangerschap 1 maal door lues en 1 maal door nephritis
was gecompliceerd.

Moeder

De leeftijd van de moeders was:
15—19 i;

15—19 jaar: 5
20—24 „ : 23
25—29 „ : 60

-ocr page 177-

Het „hoeveelste kindquot; bij deze geboorten bedroeg:

I para
II ..

m

IV „
V-IX „
X—XIV „
XV en meer,.

Aldus waren er 9 % primiparae en 91 % multiparae.

Scholten vond natuurlijk ongeveer dezelfde verhouding tus-
schen de primi- en multiparae, n.1. 7.8 % en 92.2 %. Het waren dus
vooral de moeders, die veelvuldige zwangerschappen hadden door-
gemaakt, die getroffen werden. De oorzaak hiervan zocht boven-
genoemde schrijver in een minderwaardig slijmvlies bij de multi-
parae door hare zwangerschappen, ontstekingen, curettages
en myomen. Vooral snel op elkaar volgende graviditeit en zouden
aanleiding geven tot de vorming van een placenta praevia.

Staat.

Gehuwd waren 256 moeders, terwijl 8 niet gehuwd waren.
Beroep.

Van de gehuwden hadden drie een beroep, n.1. koopvrouw,
schippersvrouw, buffetjuffrouw. Onder de ongehuwden waren
twee fabrieksarbeidsters, één dienstbode en één werkster.

In deze rubriek van vroeggeboorten werden dus aangetroffen
de oudere multiparae. Bijna de helft van haar had een leeftijd boven
35 jaren!

Baring.

Ligging van het kind.

Er kwamen bij deze geboorten talrijke liggingsafwijkingen voor.

Scholten vond, dat bij placenta praevia met voldragen kinderen
het aantal bekkeneindliggingen niet veel toenam ten opzichte van
de hoofdliggingen, wel de dwarsliggingen.

n

24
34

25
23
91
48
19

30—34 jaar
35—39 „
40—44 „
45—49 ,

55
75
43
3

-ocr page 178-

Bij mijn vroeggeboorten nam zoowel het aantal stuit- als dwars-
liggingen enorm toe:

schedelligging .... 65 %

stuitligging.....16 %

dwarsligging .... 18 %

onbekend.....1 %

Naar mate meer placenta-weefsel voorlag, kwamen er meer
abnormale liggingen voor. Hierdoor en tevens door de lage insertie
van de placenta, dus ook van de navelstreng, kwam het tijdens de
baring dikwijls tot een uitzakken ervan, n.1. 21 maal (8 %!).
De liggingen waren:

achterhoofdsligging.............

achterhoofdsligging met uitgezakte streng . .
achterhoofdsligging met uitgezakten arm of voet

afgeweken hoofdligging...........

afgeweken hoofdligging met uitgezakte streng .
afgeweken hoofdligging met uitgezakten arm .

kruinligging................

stuitligging................

afgeweken stuitligging • • • ........

afgeweken stuitligging met uitgezakte streng .

onvolkomen stuitligging...........

onvolkomen stuitligging met uitgezakte streng

voethgging................

voetligging met uitgezakte streng......

schouder- en dwarsligging.........

schouder- en dwarsligging met uitgezakte streng,
onbekend ................

Kunsthulp.

De behandeling van de moeders met placenta praevia bracht een
groot aantal ingrepen met zich mede. Als therapeutische maatrege-
len werden genomen: het breken van de vliezen, termineeren van
de baring bij volkomen of onvolkomen ontsluiting (eventueel na
dilateeren), vaginale en abdominale keizersnede, keering en uit-
haling volgens Braxton Hicks, inbrengen van den metreurynter.

Vooral deze laatste methode, waarbij de ballon bijna steeds
extra-ovulair werd geplaatst, werd veelal toegepast.

Hoe grooter het voorhggende gedeelte van de placenta, des te

147
12
2
7
2
1
1
30

3
1
2
1

4
1

43
4
3

-ocr page 179-

meer bloedverlies en des te grooter het aantal malen dat moest
worden ingegrepen. Dit blijkt uit het volgende lijstje:

Plac.

Plac.

Plac.

Lage

Kunsthulp

praev.

praev.

praev.

inpl.

Totaal

centralis

lateralis

marginal.

plac.

7

22

1

4

34

Versie en extractie ...

47

52

6

6

111

Braxton Hicks .......

4

9

13

Forcip. extractie .....

1

1

2

Dilatatie en versie en

extractie ............

2

6

2

1

11

Dilatatie en extractie.

1

2

3

Vag. sectio caes. en ver-

sie en extractie.......

5

5

Vag. sectio caes. en ex-

tractie ...............

3

3

Sectio caes. abd.......

1

1

Perforatie en extractie.

1

1

2

Expressie............

1

1

Kunsthulp moest dus worden verleend bij:

placenta praevia centralis . . .nbsp;100 %

placenta praevia lateralis ...nbsp;80 %

placenta praevia marginalis . .nbsp;32 %

lage inplanting placenta ...nbsp;25 %
Bij een aantal gevallen was tevens een bekkenvernauwing een
indicatie tot kunstmatig ingrijpen.

Nageboortetijdperk.

De placenta, waarbij 10 maal vliezige inplanting van de navel-
streng werd waargenomen, werd geboren:

spontaan...........46

expressie of uitstrijken . .

Credé ..........

manueele verwijdering . .
Een ernstige navloeiing trad 62 maal op
gewone behandeling met secale of pituitrine injecties, 51 maal
uterus-tamponnade verricht. Door groot bloedverlies tijdens of na
de baring verloren niet minder dan 12 vrouwen het leven, n.1.:

. . 158
. . 9

. . 51

Daarbij werd, naast de

-ocr page 180-

plac. praev. centralis......11

plac. praev. lateralis...... 1

De oorzaak van de verbloeding was gelegen in een atonie van de
uterusspier of verbloeding uit het onderste uterus segment. Twee-
maal kwamen ernstige cervix-scheuren voor, éénmaal een acute
hart dilatatie.

Kraambed.

Naast het groote gevaar van verbloeding bij een placenta praevia
is nog het gevaar der infectie te duchten!

Tengevolge van een infectie overleden nog 11 moeders, n.L:

placenta praevia centralis : sepsis ........2

: thrombose en embolie . 2
placenta praevia lateralis : sepsis
. ... i ... ^

placenta praevia marginalis : pyaemie ......1

lage inplanting placentanbsp;: sepsis........1

: pyaemie......1

Als kraambedcomplicaties deden zich nog voor:

Complicatie

PI. pr.

PI. pr.

PI. pr.

Lage

Totaal

centr.

lat.

marg.

inpl.pl.

Pyaemie .............

1

1

_

_

2

Thrombose ..........

6

7

2

15

,, en embolie

2

1

3

Parametritis .........

1

1

2

Retentio plac. part. ...

1

1

Mastitis .............

1

1

2

Pneumonie...........

1

1

2

Pyonephrose..........

1

1

1

1

Bovendien werden nog 148 maal temperatuursverhoogingen
boven 38 ° opgeteekend, n.L:

38 ° —38.°4

69

38.°5—38.°9

45

39 ° 39.°4

11

39.°5—39.°9

15

40 ° en meer

8

-ocr page 181-

Van 264 vrouwen stierven dus tengevolge van bloedverlies en
infectie
23, d.i. 9 %. De Snoo berekende voor alle placentae praeviae
(voldragen en onvoldragen) een moedersterfte van 8—10 %, waar-
van
50 % tengevolge van verbloeding en 50 % tengevolge van
infectie ten gronde ging! Bij
241 overlevenden trad 29 maal (12 %)
een min of meer ernstige kraambedcomplicatie op, terwijl bij 14amp;
patiënten nog temperatuursverhooging boven 38° voorkwam.
Slechts bij
64 vrouwen (24 %) verliep het kraambed ongestoord!
Scholten vond onder zijn materiaal, waarin verwerkt zijn alle
placentae praeviae (dus zoowel de gevallen, die aanleiding gaven tot
vroeggeboorte als die van de voldragen zwangerschappen), een
ongestoord kraambed bij
25 % ervan!

Verpleegduur.

De groote morbiditeit van de kraamvrouwen deed haar invloed
gelden op den duur der verblijftijden in de kraaminrichting:

27
81
51
49
24
12

4
2

5
2
4
1
2

minder dan 12 dagen
12 „

13 en 14 dagen
tot
3 weken

4nbsp;„

5nbsp;„

6nbsp;„

7nbsp;„

8nbsp;„

9nbsp;„

10nbsp;„
11 „
3 maanden

Kind.

De leeftijd van de kinderen bij de geboorte, uitgedrukt in zwan-
gerschapsweken, waren:

28 en 29 : 15
30
en 31 : 41
32
en 33 : 43
34
en 35 : 70
36
en 37 : 94
onbekend : 1

-ocr page 182-

De geboortegewichten, in grammen aangegeven, waren:

O— 500 : —
500—1000
1000—1500

1
26

58
101

59
12

7

1500-
2000-
2500-

-2000
-2500
-3000

3000 en meer:
onbekend :

Lot der kinderen.

Er werden 81 kinderen (30.7 %) doodgeboren. Daarvan waren 15
reeds gemacereerd. Wat werd er van de levendgeborenen?

ö

0)
y

w
amp;

CU

i
u

s

bb
s
a

IH
PH

s

Ö
-.H

lt;D

bc

Lot der hinderen

Aantal

%

19

32

7

4

62

vroege

1

1

2

1

2e 24 uur........

5

sterfte 72

27.3

2

1

1

1

3—10 dagen ....

5

1

2

_

_

„ 10—30 ......

3'

1

1

2

„ 1— 2 maanden..

4

1 nog overl.

1

_

2—3 .....

1 1

' in het le

1

1

_

2

3—4 ., ...

4|

r levensjaar

12.1

1

2

1

3

4—6 „ ...

7'

\32.

3

3

4

3

6—12 .....

13

\ n. overl. in

2

2

1

12—18 .....

5

Jh. 2e le-

3

2

1

„ 18—24 .....

3

ï vensjaar 8

2

_

4

„ na meer dan 2 jaar .....

6

2.3

__

1

1

2

0.8

14

26

8

15

63

23.8

De vroege sterfte werd weer hoofdzakelijk gevormd door de
sterfte binnen de eerste 24 uur.

Van 183 levendgeboren kinderen waren na 2 jaren nog 71 in
leven! Bij het na-onderzoek in. 1933 waren daarvan nog 63 (d.i.
ruim 1/3 van de levendgeborenen) in leven.

-ocr page 183-

Doodsoorzaken.nbsp;^ .

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van overlijden,

waren:nbsp;,nbsp;j

Doodgeborennbsp;: bloedverlies moeder te

veel placenta weefsel los-
gelaten, uitzakken van na-
velstreng, verbloeding uit
chorionvaten, druk van
metreurynter, andere ba-
ringstraumata ......81

Overleden binnen 24 uur : onvoldragenheid, barings-

trauma.........

2e 24 uur : onvoldragenheid, geb.

quot; X 4
trauma........^

: darmruptuur (Schulze!) .nbsp;1

3_10dg. : onvoldragenheid ....nbsp;4

: pneumonie.......1

10—30 dg.: onvoldragenheid ....nbsp;2

: onbekend.......1

1_2md.: gastroenteritis.....1

quot;nbsp;quot;nbsp;til--nbsp;1

:nbsp;paedatrophie............*

:nbsp;vit. cord. cong.....1

:nbsp;Pyodermie.......1

2—3md.:nbsp;onvoldragenheid ....nbsp;1

3—nbsp;4md.: gastroenteritis.....

: paedatrophie......2

4—nbsp;6md.: gastroenteritis.....1

: bronchopneumonie ... 2

: pertussis........^

: eclampsia inf......2

6—12md.: gastroenteritis......1

: pneumonia croup.....2

: bronchopneumonie ....nbsp;2

: pertussis........^

: eclampsia inf......2

: meningitis epid.....1

: morbilli........^

; rachitis.........1

: hydroceph. acq.....1

: onbekend.......1

-ocr page 184-

pneumonia croup,
bronchopneumonie
t.b.c. pulmonum .

morbilli.....

onbekend . . . .
pneumonia croup,
bronchopneumonie
pneumonia croup,
eclampsia inf. . .
diphtheritis . . .

influenza.....

meningitis t.b.c. .

Overleden binnen 12—18md.

18-24md.:

na meer dan 2 jaar

De doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben, ingedeeld
naar de oorzaken zelf, waren:

onvoldragenheid, geboortetrauma e.a.........73

gastroenteritis......................................5

paedatrophie........................................3

pneumonia croup....................................7

bronchopneumonie..................................6

t.b.c. pulmonum....................................1

pertussis..........................................3

morbilli............................................2

diphteritis..........................................1

influenza..........................................1

meningitis epid......................................1

meningitis t.b.c......................................2

eclampsia infantum.......................5

vit. cord, cong......................................1

hydroceph. acq......................................1

rachitis............................................1

darmlaesie..........................................1

Pyodermie..........................................1

onbekend..........................................S

-ocr page 185-

Verhand met kunsthulp bij de geboorte.

Kunsthulp

3
1

aj
bc

ld
O
O

Q

«N
-I—

3

TP
N

CM

ÖÓ
T3

O

1.
»-H

13

CN

lt;N

A

n

c

co
co

Oi

-O

e

O
rO
Ö
O

Stuitextractie.......

34

11

13

2

3

_

2

3

__

Versie en extractie .

111

36

28

3

2

10

1

1

29

1

Braxton Hicks......

13

8

3

2

2

1

1

--

Dilatatie en v.e.....

11

3

2

2

2

■—

2

-

Dilatatie en extr. ...

3

1

1

1

-

Vag. s.c. en v.e.....

5

—■

2

2

1

■--

Vag. s.c. en extr. ...

3

1

1

■—

1

■-

Sect. caes. abd......

1

1

-

Perf. en extr........

2

2

Expressie ..........

1

1

De grootste mortaliteit hierbij vond ik, zooals vanzelfsprekend
is, bij de placenta praevia centralis en lateralis. Onder alle rubrie-
ken van kunsthulp kwamen een groot percentage doodgeborenen en
een hooge sterfte binnen de eerste 24 uur voor. De resultaten van
elke groep van kunsthulp apart blijken voldoende duidelijk in
bovenstaande tabel, zoodat nadere bespreking overbodig is.

Verhand met leeftijd bij de geboorte.

Aantal weken

quot;tl
-w

lU
CsC


O

3

(N
•I—

P

Ttlt;

N

(U
(N

ti
13

O

.-H

13
ß

'6
e

tj

a

CD
-

6

(N
f—«

e

IN
-)—

A

ö

0)
gt;

co

lt;35

c
^

SJ

e

O

28 en 29

15

10

5

30 en 31

41

16

14

2

1

1

1

2

1

3

32 en 33

43

13

14

1

3

-

2

2

2

5

1

34 en 35

70

22

14

1

2

2

5

3

3

18

36 en 37

94

19

15

1

1

1

3

8

3

5

37

1

onbekend

1

1

-ocr page 186-

Verhand met geboortegewicht.

3

i
bO

A

3

'6

•ó

TS

'6

P

£

Xl

f*

a

B

B

e

B

CM

Gewicht in gr.

fi

o

Clt;1

O

CD

lt;N
t

lt;N

A


05

lt;u

rQ

lt;!

O

Q

H-

H—

C
O

0—500

500—1000

1

1

1000—1500

26

15

8

1

1

1

-

--

-

-

1500—2000

58

22

16

2

1

1

1

1

1

2

2

9

2000—2500

101

20

26

1

3

2

2

9

7

4

1

25

1

2500 3000

59

15

9

1

1

5

2

2

23

1

3000 en meer

12

3

1

1

1

6

onbekend

7

5

2

De kinderen, met een geboorteleeftijd van 28 en 29 weken,
waren allen binnen 24 uur overleden! Van degenen, die een leeftijd
hadden van 30—34 weken, leeft thans nog 7 % (bij de „normalequot;

vroeggeboorte 16.5 %!).

Eerst bij de kinderen van 34 en 35 weken worden de levenskansen
iets beter: in leven nog 26 % (bij de „normalequot; vroeggeboorte
50 %!), terwijl in de rubriek 36 en 37 weken 39 % thans nog in
leven is (bij de „normalequot; vroeggeboorte 62.5 %!).

De ongunstige invloed van de voorliggende placenta op de levens-
kansen van het kind blijkt hieruit wel overduidelijk.

Bezien wij de gewichtstabel nog eens nader. De kinderen met een
aanvangsgewicht beneden 1500 gram waren allen reeds na 6 maan-
den overleden.

Van de kinderen met een geboortegewicht tot 2000 gram leven
thans nog ± 16 % (bij de „normalequot; vroeggeboorte 29.5 %!).
Verder in de rubrieken:

2000—2500 gr.: in leven 24 % („normalequot; vroeggeb. 54 %),
2500—3000 gr.: „ „ 40 % („normalequot; vroeggeb. 70 %),
3000 en meer gr.: in leven 50 % („normalequot; vroeggeb. 69 %).

Hieruit valt af te leiden, dat de levenskansen stijgen met de toe-
neming van het geboortegewicht. De uitkomsten blijven intusschen
wel ver achter bij die van de „normalequot; vroeggeboorte, zoodat ook
hier de ongunstige inwerking van de placenta praevia te zien is.

-ocr page 187-

De thans nog levende kinderen.

Van 71 wegens placenta praevia centralis te vroeg geboren kinde-
ren leven thans nog 14 (d.i. 20 % of wel 30 % van het aantal

s ^
t 8

rt v
►-V bc

14
ö §

gt; cd

N O

[0

4) J
t,

O .H

cS S,

Beroep/School

'S ^

d HH

Opmerkingen

1908

36

2430

Los arbeider

5

1909

37

2810

Kantoorbediende

4

1913

33

1550

Loodgieter

5

34

2740

Huish. school

5

37

2560

Timmerman

4

1914

36

2710

Suikerbakker

Matige debilitas

mentis.

1917

37

2830

Winkel] uf frouw

5

1920

36

2250

L.O.

5

1921

36

2110

L.O.

5

34

2350

L.O.

4

1923

34

2820

L.O.

4

36

2360

L.O.

4

1925

37

3110

L.O.

5

1926

36

2740

L.O.

5

Van de vroeggeborenen wegens placenta praevia lateralis vond
ik 26 kinderen levend terug (22 % of wel 36 % van het aantal

% ^
O

b S

CÖ OJ

t—i bc

li
è ?

§ 1
'S

tn

1

IH rQ

° H
O 'S

O ?
^

O ^

Beroep/School

'S

M aj

c3
aj

Opmerkingen

1907

35

2280

Kantoorbediende

5

1908

36

2340

Fabrieksarb.

4

1910

37

2500

Smid

5

T.b.c. puim.,

36

2510

_

2

spraakgebrek.

1911

36

2320

Courantenbezorgster

5

34

1850

Liftjongen

5

1912

30

1650

Fabrieksarb.

5

30

1650

Fabrieksarb.

5

33

1900

4

1913

34

2260

[ Sigarenfabrieksarb.

4

-ocr page 188-

S lt;igt;

CU

^ O

cd iw

^ 5

(U 3

bo 'ö

1 1
^
â
N ta

«3

i jj
V «

M

Beroep/School

1

CS
^

Ö
SH

Opmerkingen

1913

37

2430

In huish.

3

Doof.

1914

31

1900

Kant. bediende

4

37

2390

Dienstbode

5

1915

35

2170

Kant. bediende

5

1918

36

2500

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

36

2330

L.O.

5

1919

35

2340

Inricht, v. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

35

2160

Amb. school

5

1920

36

2100

Huish. school

4

37

2570

L.O.

5

37

3100

L.O.

5

1921

36

2900

L.O.

5

35

2480

L.O.

5

1923

37

3000

L.O.

5

37

2700

L.O.

3

1925

36

2830

L.O.

4

1926

37

3110

M.U.L.O.

5

Tengevolge van placenta praevia marginalis trad 31 maal vroeg-
geboorte op. Bij het na-onderzoek in 1933 werden 8 kinderen levend
teruggevonden (d.i. 25.8 % van het totaal aantal, 30 % van het
getal levendgeborenen).

Ü -2
gt; ë

li

bc -Td
c ss

rt amp;
^ j

nj cj

cn

ï|
|l

Beroep/School

s

M-l

'o

Opmerkingen

1913

36

2750

In huishouden

4

1915

37

2670

Dienstbode

4

1916

34

2200

Kant. bediende

5

1917

36

2170

Dienstbode

5

1918

37

2810

Avondschool

5

1922

34

2050

L.O.

5

37

3000

L.O.

5

1924

36

3050

L.O.

5

-ocr page 189-

In de rubriek „lage inplanting van de placentaquot; (44 gevallen)
waren de volgende kinderen nog in leven (15 d.i. 34 % en wel 42 %
van het aantal levendgeborenen):

gt; O

A ^

M
H

N quot;ü

m

II
ë ^

Beroep/School

u

Opmerkingen

1910

32

1970

Strijkster

5

Spondyl. t.b.c.

1913

34

2270

M.U.L.O.

2

1915

36

2750

Kant. bediende

4

36

2280

H.B.S.

5

37

2750

Reiziger

5

35

1790

In huishouden

5

1917

37

2690

3

1918

35

2400

U.L.O.

4

Debilitas mentis.

1919

35

1860

School v. Zwakz.

2

1920

37

2560

L.O.

3

1921

32

2130

L.O.

5

30

1870

L.O.

5

33

2500

L.O.

5

1925

34

2300

L.O.

4

1926

35

2520

L.O.

4

------

In deze rubrieKen van viueggcuuuiL^nnbsp;---...--------

geboren, waarvan er 183 levend ter wereld kwamen. Hiervan
bleken in 1933 nog in leven te zijn 63, d.i. 23.8 % (van het getal
levendgeborenen is dit 34.4 %). De waardeering van den lichame-
lijken en geestelijken gezondheidstoestand van deze kinderen werd
uitgedrukt in cijfers, n.1.:

Waard, cijfer

Aantal

5

36

4

17

3

4

21/2

1

2

5

1

Er waren hierbij 4 kinderen, waarbij debilitas mentis werd aan-
getroffen, dus bij ruim 6 % van de kinderen vond ik geestelijke

-ocr page 190-

minderwaardigheid (bij de „normalequot; vroeggeboorte vond ik
eveneens 5—6 %).

Dit waren niet juist de kinderen met een geringen zwangerschaps-
duur of met een zeer laag geboortegewicht (resp. 36—36—35—35
weken en 2710—2500—2340—1860 gram). Hunne geboorten waren
niet spontaan geweest, doch door middel van versie en extractie
(3 maal, waarvan 2 maal ,,zeer makkelijkquot; en éénmaal ,,moeilijkquot;
stond genoteerd) en dilatatie met navolgende extractie („makke-
lijkquot;) beëindigd. De kinderen, waarbij ik resp. een spraak- en een
gehoorgebrek aantrof, waren beiden spontaan ter wereld gekomen,
zoodat een baringstrauma, althans veroorzaakt door kunstmatige
ingrepen, voor deze afwijkingen niet verantwoordelijk kan gesteld
worden.

Prophylaxis.

Prophylactische maatregelen ter voorkoming van vroeggeboorten,
veroorzaakt door een voorliggende placenta, zullen moeilijk ge-
nomen kunnen worden.

Zeer zeker kan strenge bedrust een éénmaal begonnen zijnde
bloeding gunstig beïnvloeden en kan daardoor de datum van de
baring veelal opgeschorst worden tot dichter bij het normaal be-
rekende einde van de zwangerschap. Eventueel kunnen de pogingen
hiertoe ondersteund worden door de toediening van chorion-
poeders, waarvan verondersteld wordt, dat zij een remmenden
invloed op de baarmoederspier zouden uitoefenen. Dit neemt
natuurlijk niet weg, dat de placenta praevia, met al hare gevaren
voor moeder en kind, niet verdwijnt.

Van de feiten, dat kliniek-behandeling noodzakelijk is, dat in-
wendig onderzoek
zooveel mogelijk moet vermeden worden, althans
uitgesteld tot het tijdstip, dat het einde van de baring binnen 2
x 24
uur te verwachten valt (
Scholten—de Snoo), dat iaw^owwaiig van
de vagina geen zin heeft, doch de kans op infectie slechts verhoogt,
is in onzen tijd gelukkig wel bijna een ieder overtuigd, zoodat nader
betoog hierover overbodig is.

-ocr page 191-

HOOFDSTUK V.

BLOEDING DOOR ONBEKENDE OORZAAK.

In dit hoofdstuk worden samengevat de vroeggeboorten, ont-
staan door bloeding tijdens de zwangerschap, doch waarvan de
oorzaak der bloeding niet gezocht kon worden in abnormale insertie
der placenta, retroplacentaire bloeding, placenta circumvallata
e.a., dus eigenlijk een bloeding zonder bekende oorzaak, uitgezon-
derd twee gevallen, waarbij een ruptuur van het randvat der pla-
centa werd waargenomen.

In deze groep werden 71 vroeggeboorten ondergebracht (3.9 /o).
Vergelijking met cijfers van andere schrijvers had weinig waarde,
omdat het begrip „bloeding in de zwangerschapquot; zoo verschillend

wordt opgevat.

Moeder.

8
10

9
9

24

10
1

15-

—19 jaar

1

20-

24 „

14

25-

29 „

17

30-

34 „

15

35-

39 „

15

40-

-44 „

9

Wat het „hoeoeelste kmdquot; bij de bevalling betrof, geeft het

volgende tabelletje een beeld:

I para
11 „

III

IV
V—IX

X—XIV
XV en meer

Hoofdzakelijk werden hier dus de oudere multiparae aangetroffen.
Staat en beroep.

Hier waren 65 gehuwde vrouwen, waaronder nog twee waren, die

-ocr page 192-

tevens een beroep uitoefenden, n.1. één werkster, één broodbezorg-
ster. De 6 ongehuwde vrouwen waren dienstbode (2), werkster (1),
naaister (2), artiste (1).

Baring.

Ligging van het kind.

De liggingen van de kinderen bij de bevalling waren:

achterhoofdsligging.................44

achterhoofdshgging met uitgezakte streng............1

achterhoofdsligging met uitgezakten arm..............1

achterhoofdshgging met verkeerden spildraai..........3

kruinligging........................................1

stuithgging........................................8

stuitligging met uitgezakte streng....................1

afgeweken stuitligging..............................1

onvolkomen stuitligging..............................1

onvolkomen stuitligging met uitgezakten arm..........1

voetligging........................................^

voetligging met uitgezakte streng....................1

dwarsligging........................................^

onbekend..........................................2

Kunsthulp.

Bij deze bevallingen werd de volgende kunsthulp verleend:
stuitextractie .... 6
versie en extractie
forcipale extractie
decapitatie . . .
expressie ....
Nageboortetijdperk.

De placenta, die meestal spontaan of door expressie of uitstrijken
werd geboren, moest tweemaal manueel verwijderd worden. Een-
maal moest de handgreep volgens
Credé worden toegepast. Een
ernstige haemorrhagia post partum trad driemaal op.

Kraambed.

Drie moeders verloren na de baring het leven; twee ervan over-
leden tengevolge van een atonia uteri (éénmaal tevens tympania
uteri en sepsis); één vrouw succombeerde 11 dagen post partum
tengevolge van embolie.

-ocr page 193-

Verder was het kraambed nog gestoord door:

mastitis.......3

phlegmasia alba dolens 2

influenza......1nbsp;qqo i

Tevens vertoonden de koortscurven 25 maaleen top boven 38 .n.1.

38° —38.°4 : 18

38.°5—38.°9

39° —39.°4

39.°5—39.°9

40 ° en hooger

^pf^efjeegduur van de patiënten na de bevalling bedroeg:
minder dan 12 dagen , - - - • • 4

28
12
18
2
3

3

1

12

13 en 14 dagen
tot 3 weken .
,,4 ,,

5nbsp;.

„6

„7 ,,
.. 8 .
..9 .. .

2
3
1
1

Kind.

'SgtcC^- ,in weken aangegeven) bi, de.e vroegge-

boorten bedroeg:nbsp;28 en 29 : 8

30 en 31 : 16
32 en 33 : 11
34 en 35 : 18
36 en 37 : 18

Geboortegewicht.

De geboortegewichten, in grammen uitgedrukt, waren.

1
16
21
18
10
4
1

500'
1000-
1500-

-1000
-1500 :
-2000 :
2000—2500 :
2500—3000 :
3000 enmeer:
onbekend :

-ocr page 194-

Lot der kinderen.

Van 71 kinderen werden 9 doodgeboren (12.6 %). Hiervan waren
4 gemacereerd.
Van de levendgeborenen werd het volgende:

Aantal

Lot der kinderen

24 uur .....

2e 24 .......

3—10 dagen ..
10—30nbsp;.

1—nbsp;2 maanden

2—nbsp;3

3—4

4—nbsp;6
6—12

12—18
18—24

Doodgeboren ...
Overleden binnen

sterfte

vroege
20

nog overleden
in het eerste
levensjaar 11

nog overleden
in het tweede
levensjaar O

12.6
28.2

15.5

na meer dan 2 jaar.

Onbekend ...................

1933 in leven ................

31

43.7

Een groot aantal overleed binnen de eerste 10 levensdagen. De
vroege sterfte werd weer hoofdzakelijk gevormd door de sterfte
binnen de eerste 24 uur. Na het eerste jaar stierven geen kinderen
meer!

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, samengesteld naar het tijdstip van overlijden,
waren:

bloeding, ruptura sinus
circularis, baringstraumanbsp;9
onvoldragenheid, barings-
trauma ........16

onvoldragenheid ....nbsp;1

10 dg.: onvoldragenheid ....nbsp;2

: gastroenteritis..........1

Doodgeboren

Overleden binnen 24 uur

2e 24
3

-ocr page 195-

Overleden binnen 10—30 dg.: onvoldragenheid .

: pemphigus . . .
1- 2 md. :
„nbsp;.. 2— 3 ,, :

4— 6 ,, :

Ingedeeld naar de oorzaken zelf waren de doodsoorzaken van de
kinderen, die geleefd hebben:

onvoldragenheid......21

gastroenteritis.......2

paedatrophie........2

bronchopneumonie.....2

pneumonia croup......2

morbilli..........1

pemphigus.........1

paedatrophie . .

,, :nbsp;bronchopneumonie

„ :nbsp;pneumonia croup.

6—12 „ :nbsp;gastroenteritis . .

:nbsp;paedatrophie . .

:nbsp;pneumonia croup.

:nbsp;bronchopneumonie

:nbsp;morbilli ....

Verband met leeftijd bij de geboorte.

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37
onbekend

8
16
11
18
18

2
5
10
14

Aantal weken

-ocr page 196-

Verband met geboortegewicht.

Gewicht in gr.

c

lt;!

xi

tiO

TJ
O

O
p

O

TT

lt;N

H—

3

Tl»

CM
CU
CM

W)
'O

O

I-H

4—

1
-1—

13

B

CM

«D

1
■t—

'6
a

'Squot;
CM

H—

eq

A

ö
gt;

lt;35

X)

a

lt;Lgt;
^

0)
Xi
G
O

500—1000

1

1

1000—1500

16

4

5

-

1

1

-

2

1

-

2

1500—2000

21

2

6

-

1

1

-

2

-

9

2000—2500

18

2

3

-

1

1

—.

2

9

-

2500—3000

10

1

1

-

-

8

-

3000 en meer

4

1

3

-

onbekend

1

1

Zoowel met de toeneming van den zwangerschapsduur als met
de toeneming van het aanvangsgewicht bleken betere levenskansen
te bestaan.

Verband met kunsthulp bij de geboorte.

Voor de met kunsthulp geboren kinderen (10) waren de resul-
taten:

Kunsthulp

Aan-

Dood

t

t

t

1933 in

tal

geb.

24 u.

10 dg.

6md.

leven

Stuitextractie.........

6

1

3

1

1

Versie en extractie ...

1

1

Forcipale extractie----

1

1

Decapitatie...........

1

1

Expressie............

1

1

De thans nog levende kinderen.

Van de 71 in deze rubriek bedoelde kinderen waren in 1933 bij het
na-onderzoek nog 31 in leven, d.i. 43.7 % van het totaal aantal en
50 % van het getal levendgeborenen.

Hun ontwikkeling in den loop der jaren was de volgende:

-ocr page 197-

/

ö lU
^ ë
13 .S

Ù !=■
So-O

S 1

N u
co

03

Beroep/School

V

u 03

CÖ HH

cij

Opmerkingen

1907

34

1460

In huishouden

4

1912

36

2800

Kantoorbediende

5

Tot 18e jr. enure-

sis noct.

37

2680

Fabrieksarb.

5

1915

35

2600

Kistenmaker

4

37

2490

In huishouden

4

35

2360

In huishouden

5

35

2790

Suikerbakker

5

1916

36

3150

Gesticht v. Zenuwzieken

2

Epilepsie.

30

1630

Fabrieksarb.

3

1918

32

1780

In huishouden

4

1919

32

1420

L.O.

5

1921

37

2450

L.O.

2

Vit. cordis, zwak.

tenger.

32

1980

L.O.

4

37

1800

L.O.

4

1922

35

2640

L.O.

4

Incont. alvi.

37

3050

L.O.

5

36

2300

L.O.

3

Gonitis t.b.c. geh.

37

2150

L.O.

3

Kryptorchismus,

zwak.

1923

34

1760

L.O.

5

1924

36

2680

?

?

35

1890

L.O.

3

34

2320

School V. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

37

2300

L.O.

4

36

2300

L.O.

3

32

1800

L.O.

3

1925

36

2680

L.O.

2Vt

Zeer tenger.

32

1820

L.O.

5

30

1520

L.O.

5

1926

34

2250

L.O.

2y2

Zeer tenger.

36

3080

L.O.

5

34

2510

'

4

-ocr page 198-

Ingedeeld naar de waardeeringscijfers waren er dus:
Waard, cijfernbsp;Aantal

5nbsp;10

4nbsp;9

3nbsp;6

21/2nbsp;2

2nbsp;3

1 _

onbekendnbsp;1

Onder deze 31 kinderen bevonden er zich twee, die absoluut in
ontwikkehng waren achtergebleven {36—2680 en 34—2250).

Het waardeeringscijfer 2 bekwamen één lijder aan insufficientia
cordis en één aan epilepsie (37—2450 en 36—3150). Tevens was er
één zwakzinnig kind (34—2320).

Van de met kunsthulp geborenen was nog één kind in leven, n.1.
dat kind, dat door forcipale extractie was geboren (37—2490). Het
behaalde een waardeeringscijfer van 4 en had lichamelijke noch
psychische afwijkingen.

Uit de groep van kinderen, die een geboortegewicht hadden van
minder dan 1500 gram, waren twee nog in leven. Zij waren flink
opgegroeid en verkregen een waard, cijfer van 4.

In deze rubriek van vroeggeboorten werd geestelijke minder-
waardigheid tweemaal waargenomen (6.4 %).

Prophylaxis.

Aangezien van de aetiologie van de bloeding tijdens de zwanger-
schap, zooals in dit hoofdstuk bedoeld wordt, weinig bekend is,
valt over de prophylaxis van deze rubriek van vroeggeboorten niet
veel te zeggen. Rust zal een voorname factor moeten zijn.

-ocr page 199-

HOOFDSTUK VI.

VROEG BREKEN VAN DE VRUCHTVLIEZEN.

Door vroegtijdig afloopen van het vruchtwater kwam het in 39
gevallen tot optreden van vroeggeboorte {2.2 %). De oorzaak van
het te vroeg breken van de vliezen was moeilijk te achterhalen.
Bestond er een abnormale broosheid der vliezen? Door de patiënten
zelf werd veelvuldig aangegeven een stoot of val of schrik, aetiolo-
gische momenten, waarmede wij echter voorzichtig moeten zijn
om deze zonder meer aan te nemen.

Aangezien in deze rubriek van vroeggeboorten voorkomen vele
ongehuwde primiparae met een beroep, spelen deze momenten,
zooals die besproken zijn in de groep der „normalequot; vroegge-
boorten, misschien een rol.

De meeste onderzoekers hadden geen groep van vroeggeboorten
ingericht op basis van bovengenoemde oorzaak. Alleen bij
Fran-
cillon
vond ik vermeld 4.48 % aan vroeggeboorten door vroeg ger
broken vliezen.

Moeder.

De leeftijd van de moeders was:

15 19 jaar

3

20—24 „

11

25 29 „

10

30 34 „

6

35—39 „

5

40—44 „

3

45—49 „

1

Het „hoeveelste kindquot; bij deze bevalling was:

I para

II „

IIInbsp;„

IVnbsp;..

15
10
2
1

-ocr page 200-

V— IX para : 5
X—XIV „ : 5
XV en meer „ : 1

Staat en beroep.

Er waren 13 vrouwen ongehuwd. Hieronder waren 6 dienstboden,
1 werkster, 1 naaister, 1 fabrieksarbeidster, 1 winkeljuffrouw en 2
huishoudsters. Evenals in de rubriek „vroeggeboorten door onbe-
kende oorzaakquot; werden hier vele ongehuwde primiparae met een
beroep aangetroffen.

Baring.

Ligging van het kind.
De kindsliggingen bij deze bevallingen waren:

achterhoofdsligging.................22

achterhoofdsligging met uitgezakte streng.....

stuitligging...................

afgeweken stuitligging met uitgezakte streng ....

onvolkomen stuitligging..............

dwarsligging...................

dwarsligging met uitgezakte streng........

onbekend ......

Kunsthulp.

Hierbij werd 8 maal kunsthulp verleend, n.L:

stuitextractie..........3

versie en extractie ...nbsp;2

forcipale extractie ...nbsp;1
dilatatie en versie

en extractie ...nbsp;1

expressie..............1

Nagehoortetijdperk.

De placenta werd geboren spontaan of door uitstrijken of expres-
sie. Tweemaal werd gecredeerd, tweemaal manueele verwijdering
toegepast.

Een ernstige haemorrhagia post partum kwam tweemaal voor.
Kraambed.

Eén vrouw overleed post partum tengevolge van een uterus-
ruptuur. Aan complicaties in het kraambed kwamen voor: mastitis

4

5
1
1
4
1
1

-ocr page 201-

(1) en angina follicularis (1). Bovendien trad nog 20 maal tempera-

tuursverhooging boven 38° op,

, n.1.:

38.° -

-38.°4

12

38.°5

38.°9

2

39.° -

-39.°4

5

39.°5

39.°9

1

40° en

hooger

V efpleegduur.

De verpleegduur van de patiënten na de bevalling bedroeg:

4
16
9

3

4
1
2

minder dan 12 dagen

12 „ . .
13 en 14 dagen
tot 3 weken .
„ 4 „ .

.,6

Kind.

Leeftijd bij de geboorte en lot der kinderen.

1

lt;u

0

3

-d

-d'

•v

■d

-d

S

-d

cd

B

a

e

B

a

CM

Aantal weken

g

O

lt;N

CM

(U

O
(

CM

co

TP
CM

A

.a

n

lt;0

lt;

O
p

4—

CM

S

O)

§

28 en 29

3

2

30 en 31

4

1

1

2

32 en 33

7

1

1

-

-

1

1

--

3

34 en 35

9

2

1

1

-

1

4

36 en 37

16

3

-

-

1

1

-

10

1

onbekend

-ocr page 202-

Gehoortegewicht en lot der kinderen.

Gewicht in gr.

quot;cS

Ö

C

XI
lt;u
amp;0

TS
O
O

Q

p
lt;N

p

(N

OJ
(N

bib
x)

O
»—
t

■6
e

-d
S

(N
-1—

1

xj

e

IM

e

'S«
Clt;1

(M

A

ö
%

«

co
co

Ol

p

01

XI
§

500—1000

1000—1500

3

1

1

1

_

1500—2000

14

3

2

_

_

_s.

1

__

2

1

1

4

_

2000—2500

11

2

-

_

_

1

_

_

_

_

8

_

2500—3000

10

2

1

6

1

3000 en meer

onbekend

1

1

In bovenstaande tabellen zijn verwerkt de gegevens omtrent
zwangerschapsduur en geboortegewicht, mede in verband met het
lot der kinderen.

Doodgeboren werden 9 kinderen (23 %); hiervan waren 5 reeds
gemacereerd. De vroege sterfte bedroeg 7.7 %. In 1933 waren nog
19 kinderen in leven (48.7 %).

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, ingedeeld naar het tijdstip van overlijden,

onvoldragenheid, geboor-
tetrauma . . .

24 uur

3—10nbsp;dg.
1— 2 md.

4—nbsp;6 ..

6—12

18—24

9
2

onvoldragenheid
onvoldragenheid
onvoldragenheid
gastroenteritis .
onbekend . . .
gastroenteritis .

ecl. inf.....

onbekend . . .

waren: Doodgeboren
Overleden binnen

,, nameer dan2 jaar : griep.....

De doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben, waren dus:

onvoldragenheid .

. . 4

gastroenteritis . .

. . 2

eclampsia inf. . .

, , 1

griep......

. . 1

onbekend ....

. , 2

-ocr page 203-

Verhand met kunsthulp hij de geboorte.
Het lot van de door kunsthulp geboren kinderen was:

Dood

t6nid.

1933 in

Kunsthulp t

Aantal

geb.

leven

3

2

1

Versie en extractie............

2

2

Forcipale extractie............

1

1

Dilatatie en versie en extractie .

1

1

1

1

Bij het na-onderzoek in 1933 bleken nog 19 kinderen in, leven te
zijn, d.i. 48.7 % van het aantal geborenen of 63.3 % van het getal
levendgeborenen. In onderstaande tabel wordt aangegeven hetgeen
van deze kinderen was geworden.

M
il

M

n

gt; cö

t5 'S

to

U
^ %

i amp;

Beroep/School

i ö
CÔ M-»

Opmerkingen

1908

34

2200

Dienstbode

3

1911

35

1940

Fietsjongen

4

T.b.c. puim. Debi-

1913

32

1760

School v. Zwakz. ge-

2

weest

litas mentis.

1915

36

2980

In huishouden

5

1916

36

2850

Metaalbewerker

5

37

2610

Op Juvenaat

5

36

2340

Expeditieknecht

4

Debilitas mentis.

37

2270

School v.Zwakz. geweest

2

1918

37

2540

Boodschappenjongen

2%

Zeer tenger.

1919

36

2600

L.O.

5

1920

37

2840

?

?

1921

30

1730

Aan boord

?

Imbecillitas, to-

1922

32

1350

School v. Zwakz.

1

renschedel,tenger.

35

2230

L.O.

4

35

2130

L.O.

5

1923

36

2420

L.O.

4

1926

30

1740

L.O.

4

33

2030

L.O.

4

36

2380

Bewaarschool

3

-ocr page 204-

Gerangschikt naar de waardeeringscijfers waren er dus bij deze
19 kinderen:

Waard, cijfernbsp;Aantal

5nbsp;5

4nbsp;6

3nbsp;2

21/2nbsp;1

2nbsp;2

1nbsp;1

onbekendnbsp;2

Drie kinderen (15.8 %!) waren geestelijk minderwaardig, waarvan
één in emstigen graad.

Twee ervan hadden een zwangerschapsduur van 32 weken door-
gemaakt, één ervan een dito van 37 weken. De aanvangsgewichten
waren gering, n.1. 1760, 2270, 1350 gram. Zij waren spontaan ter
wereld gekomen.

De boodschappenjongen, die het cijfer verkreeg wegens
„absoluut in ontwikkeling achterblijvenquot;, was door middel van
versie en extractie bij uitgezakte navelstreng moeilijk geboren.

-ocr page 205-

HOOFDSTUK VII.

HYDRORRHOEA AMNIOTICA.

Er traden 27 vroeggeboorten (1.5 %) op tengevolge van een
vroegtijdig afloopen van het vruchtwater, waarna de baring
€chter nog geruimen tijd op zich liet wachten, zoodat een toestand,
zooals wij die kennen onder den naam van hydrorrhoea, ontstond.

Moeder.

1

8
8
4
3
2
1

De leeftijd van de moeders was:
15—19 jaar
20—24 „
25—29 „
30—34 „
35—39 „
40—44 „
45—49 „

Het „hoeveelste kindquot; bij deze bevalling was:

3
6

3

4
6

5

I para
II ..

III

IV

V— IX
X—XIV

XV en meer

Staat en beroep.

Er waren 26 vrouwen gehuwd en één ongehuwd. Geen ervan had
een beroep. In deze rubriek van vroeggeboorten werden gevonden
bijna uitsluitend gehuwde multiparae. Dit in tegenstelling met de
vrouwen uit de soortgelijke rubriek der „vroeggeboorten door vroeg-
gebroken vhezenquot;, waarin vele ongehuwde primiparae voorkwamen.

-ocr page 206-

Hieruit zou kunnen volgen, dat na vroegtijdig afloopen van het
vruchtwater bij primiparae de baring weldra in gang komt, terwijl
bij multiparae meer de kans bestaat, dat de zwangerschap nog niet
onderbroken wordt, doch dat daarbij de toestand der hydrorrhoea
ontstaat.

Baring.

Ligging van het kind.

De baring verliep in achterhoofdsligging.....17 maal,

aangezichtsligging............... 1 maal,

stuitligging................. 4 maal,

stuitligging met uitgezakte streng....... 2 maal,

onvolkomen stuitligging............ 3 maal.

Kunsthulp.

Tweemaal werd stuitextractie verricht, eenmaal expressie uit-
geoefend.

Nageboortetijdperk.

De placenta, die veelal het type van de placenta circumvallata
was, werd geboren spontaan, door expressie of uitstrijken.

Tweemaal werd de handgreep volgens Credé uitgevoerd, twee-
maal moest de placenta manueel verwijderd worden. Een ernstige
navloeiing trad niet minder dan driemaal op.

Kraambed.

Stoornissen in het kraambed traden in de volgende vormen op:
mastitis (2), cholelithiasis (1). Er zijn geen patiënten overleden.
Koorts boven 38° werd nog 14 maal opgeteekend, n.L:

38° —38.°4: 8

38.°5—38.°9:nbsp;4

39.°nbsp;—39.4°: 1
39.°5—39.°9: 1

Verpleegduur.

De verpleegduur van de vrouwen na den partus bedroeg:

12nbsp;dagen........16

13nbsp;en 14 dagen.....4

tot 3 weken.......3

„4 .........2

..5 .........2

-ocr page 207-

Kind.

In onderstaande tabellen zijn verwerkt gegevens omtrent gewicht
en zwangerschapsduur tevens in verband met het lot der kinderen.

Aantal weken

1

lt;ü
W)

0

-t
Clt;1

s

O
(N

bb
TJ
O

-d
s

'6
a

(N

quot;d
a

lt;xgt;


a

IM
1—1

H—

T3

a

(N

A
■t—

c

0)
gt;

Ö
«

CT)

1
§

28 en 29

4

4

30 en 31

9

4

-

1

1

-

-

1

2

32 en 33

5

2

1

-

1

1

■—-

34 en 35

4

2

2

36 en 37

4

2

2

onbekend

1

Ö

'S

X!

W

bc

3

■«t
(N

ti
XJ

-O

a

'6
a

-d
a

•d
a

a

1

Gewicht in gr.

XJ
O
O

E3
lt;N

O
t

H—

lt;£gt;
H—

lt;N

A

G
CO
lt;35

O

Q

500—1000

2

_

2

1000—1500

4

2

-

1

1

1

1

1500—2000

13

7

1

-

-

3

2000—2500

8

3

-

-

-

2

3

2500—3000

1

3000 en meer

onbekend

Percentsgewijze was het aantal „jongequot; vroeggeboorten groot;
twee derden van de kinderen maakten een zwangerschapsduur door
van minder dan 34 weken! De geboortegewichten waren ook lager
dan die in andere rubrieken van vroeggeboorten werden aantroffen!
Zij lagen alle onder 2500 gram.

Merkwaardig was, dat geen enkel kind dood ter wereld kwam.
Wel was er een groote mortaliteit binnen de eerste 24 uur, n.1. 51.8 %.
De vroege sterfte bedroeg 59.3 %. In 1933 waren nog 6 kinderen
in leven, d.i. 22.2 %.

-ocr page 208-

Doodsoorzaken.
De doodsoorzaken van de kinderen waren-
Overleden binnen 24 uur : onvoldragenheid, geboor-

tetrauma
onvoldragenheid
onvoldragenheid
onvoldragenheid
bronch. capillaris
bronchopneumonie
anaemia gravis en klier-
zwelling

^ , ..............

Gerangschikt naar de oorzaken zelf waren zij:
onvoldragenheid ....
17
bronchopneumonie ... 2

bronch. capill...... j

anaemia gravis..... i

bifnen'^24 uur'nbsp;«verleden beiden

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 bleken nog 6 kinderen in leven te
gebóre'Ln ™ ^^^ aantal en tevens van het getal levend-

14
1
1

1
1

2

1

2e 24 ..
3—10 dg.
10-30 ,.
6—12 md.
12-18 ..

C lt;u
gt; ^

^ O
u O

1—, bo

M 3

4gt; P
bo T3
ö w

S c^

^ J
N S

co

és
8 quot;

Beroep/School

'O tl

CD Hl

Opmerkingen

1911

30

2130

In huishouden

5

1917

35

1970

In huishouden

3

1918

30

1590

Meubelmaker

5

1922

34

1760

Bakkersleerling

4

37

2380

L.O.

Q

1923

36

2420

L.O.

O

3

Wel verkreeg 50 % van deze kinderen slechts een waardeerings-
cijfer van 3 wegens ..zwaktequot;, doch ernstige lichamelijke of geesL-
iijke defecten kwamen in deze kleine groep niet voor

-ocr page 209-

Prophylaxis.

Om het vroegtijdig breken der vliezen en daarmee de hydrorrhoea
amniotica tegen te gaan, moeten eerst de oorzaken daarvan bekend
zijn. Dunne, makkelijk breekbare vliezen kunnen in de zwanger-
schap niet herkend worden. In hoeverre een mechanisch of psychisch
trauma een rol kan spelen, is niet juist bekend. Een grooten in-
vloed heeft dit zeker niet.

Bij een eenmaal bestaande hydrorrhoea is het zaak het tijdstip
der baring zooveel mogelijk te verschuiven naar het normaal be-
rekende einde der zwangerschap. De hiervoor te nemen maatregelen
zullen bestaan in rust en toediening van placenta-poeders.

-ocr page 210-

HOOFDSTUK VIII,

PLACENTA CIRCUMVALLATA.

Een totale of partieele placenta circumvallata. waarbij het dik-
wijls komt tot bloedingen of vroegtijdig breken der vliezen met na-
volgende onderbreking der zwangerschap, vond ik in 37 gevallen
a s oorzaak van den partus praematurus (2 o/,). Be gevallen van
placenta margmata met hydrorrhoea amniotica gepLrd gaande
werden in de rubriek „hydrorrhoeaquot; ondergebracht

Moeder.

De leeftijd van de moeders was:

3

4

5
4

16
3
2

15

19 jaar

1

20

-24 „

4

25

-29 „

11

30

-34 „

11

35-

-39 „

9

40

-44 „

1

Het „hoeveelste kindquot; bij deze geboorten bedroeg

I para
II ..

IIInbsp;,

IVnbsp;,
V— IX ,
X—XIV ,
XV en meer.

Staat en beroep.

Van deze vrouwen waren 34 gehuwd, twee ongehuwd en één ge-
fSriek'quot;'nbsp;ongehuwde moeders was arbeidster op een

-ocr page 211-

195
Baring.

Ligging van het kind.

De baring verliep 30 maal in achterhoofdsligging, waarbij twee
gevallen met uitgezakten arm voorkwamen. Verder waren er 6
stuitliggingen, waarvan drie met opgeslagen beenen en twee met
uitgezakte navelstreng. Éénmaal was de ligging onbekend.

Kunsthulf.

Bij deze bevallingen werd tweemaal stuitextractie verricht, één-
maal werd de baring door middel van de uitgangstang beëindigd.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd steeds spontaan geboren of door expressie of
uitstrijken verwijderd. Zij vertoonde het typische beeld van de
placenta marginata. Éénmaal kwam een ernstige navloeiing voor.

Kraambed.

Er overleden geen patiënten. Éénmaal werd phlegmasia alba
dolens waargenomen. Wel waren nog 21 temperatuursverhoogingen
boven 38° genoteerd, n.1.:

38 ° —38.°4: 15

38.°5—38.°9:nbsp;5
39° —39.°4: 1

39.°5—39.°9:nbsp;—

Verpleegduur.

De verpleegduur van de patiënten na den partus bedroeg:

12 dagen . . .

. 1

12 „ . . .

. 23

13 en 14 dagen .

. 5

tot 3 weken . .

. 4

„ 4 „ . .

. 1

gt;j 5 ,, . .

. 2

„6 ,,

. 1

-ocr page 212-

Kind.

Leeftijd hij de geboorte, geboortegewicht en lot der kinderen.

Aantal weken

-(-gt;

.O

lt;u
biO

P

3
^

(N
-1—

p

lt;N

aj

iM
-t—

üb
-a

O
,—1

a

a

CN

'6
a

CD

T3

a

lt;N

T3

a

lt;N

»

(M

A

-I—

Ö
%

w
co

T—(

•O

Ö

^

agt;
XI
fi
O

28

en

29

5

4

1

30

en

31

7

1

4

1

1

32

en

33

7

2

1

-

-

-

2

_

_

2

__

34

en

35

7

1

1

-

-

1

_

_

_

4

_

36

en

37

11

1

1

-

-

_

2

_

_

7

_

onbekend

Gewicht in gr.

3
i

'S

bO


O
O
0

p
-lt;t

P

(N

lt;N
-(—

bi)
O
H—

TS

a

T-H

T3

a

lt;N

T3

a

CD

-O

a

lt;N
4—

'6
a

H—

lt;N

A

c
.S

co
eo

03

13

1

lt;ü

fi
O

500—1000

1

1

1000—1500

9

2

6

1

1500—2000

9

2

-

2

_

2

2

_

_

1

_

2000—2500

9

3

-

_

__

_

1

__

_

5

_

2500—3000

9

1

1

7

_

3000 en meer

onbekend

In bovenstaande tabellen zijn gegevens verzameld omtrent
zwangerschapsduur en geboortegewicht, mede in verband met den
afloop voor de kinderen. Deze lijsten spreken voor zich zelf. Zoo-
wel met de toeneming van den zwangerschapsduur als met het aan-
vangsgewicht blijken er betere levenskansen te bestaan.

Van deze 37 kinderen werden 3 doodgeboren (8.1 %). Twee
daarvan vertoonden maceratieverschijnselen. De vroege sterfte,
hoofdzakelijk gevormd door de sterfte binnen de eerste 24 uur, be-
droeg 15 kinderen (40.5 %). Binnen het eerste levensjaar stierven
nog 6 kinderen (16.3 %). In 1933 waren nog 13 in leven (35.1 %).

-ocr page 213-

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, ingedeeld naar het tijdstip van overlijden,
waren:

Doodgeboren

Overleden binnen 24 uur

2e 24 uur
„ 3-10 dg.

„ 2-3 md.
» 4-6 „
.. 6-12 „

3
12

3
1

onvoldragenheid, ge-
boortetrauma, plac
circumvall. . . .
onvoldragenheid, ge-
boortetrauma . .
onvoldragenheid .
onvoldragenheid
icterus gravis neon.
onvoldragenheid .
pneumonia croup,
bronchopneumonie
pneumonia croup.

Doodsoorzaken van de kinderen, die geleefd hebben:

onvoldragenheid . .
bronchopneumonie .
pneumonia croup. .
icterus gravis neonat.

De met kunsthulp geboren kinderen overleden binnen 24 uur en
3 dagen (stuitextracties); het kind, dat door middel van forcipale
extractie was geboren, overleed op 11 Va maand leeftijd tengevolge
van een pneumonie.

De thans nog levende kinderen.

Bij het na-onderzoek, in 1933 verricht, waren nog 13 kinderen in
leven (35.1 % van het totaal aantal geborenen in deze groep; 38.2 %
van het getal levendgeborenen).

Wat was er van hen geworden in den loop der jaren?

15
3
2
1

-ocr page 214-

9
■gt; ë
13

^ W)

- i

lt;u

öo 'o

^ 1
^ cu

N 0

m

t

lt;u jj

§1

's 4)
ü

Beroep/School

-o

ih

li

«

.in'

0

Opmerkingen

1918

35

2000

School v. Zwakz.

2

Debilitas mentis.

tenger.

1920

36

2820

L.O.

5

1921

37

2520

L.O.

5

36

2470

L.O.

4

37

2470

L.O.

5

34

2810

L.O.

5

1924

36

2750

L.O.

4

En. noct.

35

1950

L.O.

4

34

2120

2

Spond. en coxitis

t.b.c.

32

2500

L.O.

3

36

2550

L.O.

3

1925

32

2210

L.O.

5

1926

36

2760

L.O.

3

In deze kleine groep van 13 kinderen werd toch weer één zwak-
zinnige aangetroffen. Deze maakte een zwangerschapsduur door
van 35 weken en woog bij de geboorte 2000 gram. Verder was hier-
in nog één lijder aan tuberculose. Alle kinderen waren spontaan ter
wereld gekomen.

Waard.
5
4
3

21/2
2
1

onbekend

Gerangschikt naar de waardeeringscijfers waren er:

cijfer

Aantal
5
3
3

-ocr page 215-

HOOFDSTUK IX.

HYDRAMNION.

Een overmatige hoeveelheid vruchtwater en dientengevolge een
abnormale rekking van den uteruswand kan de zwangerschap
vroegtijdig doen onderbreken.
Bar vond bij 489 gevallen van
hydramnion
78 maal vroeggeboorte.

Buiten de gevallen van tweelingzwangerschap, ontwikkelings-
stoornissen van het foetus e.a., die veelal gepaard gaan met veel
vruchtwater, was nog bij 17 gevallen een hydramnion de oorzaak

van een vroeggeboorte (0.9 %).

Keizer vond bij zijn vroeggeboorten een dergelijk percentage;

Sunde 0.4 %; Rapisardi 4 %.

Moeder.

De leeftijd van de moeders was:

15—19 jaar:nbsp;1

20—24 „ :nbsp;4

25—29 „ :nbsp;6

30—34 „ :nbsp;3

35—39 „ :nbsp;1

40—44 „ :nbsp;2
Hieronder waren 5 primi- en 12 multiparae.

Staat en beroep.

Drie vrouwen waren niet getrouwd en hadden als beroep:
werkster, fabrieksarbeidster, schippersmeid.

Baring.

Ligging van het kind.

De bevalling verliep 12 maal in achterhoofdsHgging (éénmaal
uitzakken van de navelstreng), tweemaal in stuithgging en drie-
maal in dwarsligging. Als
kunsthulp werd verleend:

-ocr page 216-

stuitextractie......1

versie en extractie ....nbsp;1

forcipale extractie ....nbsp;1

hooge forc. extractie ...nbsp;1
hebesteotomie en versie en

extractie........1

expressie........2

Nageboortetijdperk.

De placenta moest éénmaal door middel van de handgreep van
Credé verwijderd worden, éénmaal trad een ernstige fluxus post
partum op.

Kraambed.

Het kraambed was tweemaal gecompliceerd, n.1. door longtuber-
culose en perineaal absces. Bovendien werd nog 8 maal temperatuurs-
verhooging boven 38° waargenomen. De
verpleegduur na den partus
varieerde tusschen 9 en 53 dagen.

Kind.

Leeftijd bij de geboorte, geboortegewicht en lot der kinderen.

Aantal weken

«

.Q

lt;u
bC

ß

3

(M

pquot;

eq
m
cq

bt)
-O
O

1

a

TS

a

co

'6
e

lt;N
H—

TD

a

lt;N

Clt;)

A

g
gt;

lt;D

co
eo

2

13

C
^

a

ja
c

O

28 en 29

1

1

30 en 31

3

1

2

32 en 33

1

34 en 35

3

1

1

_

36 en 37

9

4

4

__

onbekend

-ocr page 217-

----

3

X
a
ÖO

s'

6
CM

bc
TJ

'6
e

'd
a

a

1

-d
a

CM

Ö

ai
%

ö


O)


ö

Gewicht in gr.

§
lt;i!

TS

O
O
Ö

(N

O
-t—

.1—

M

co

CM

A

Ö

O

500—1000

1000—1500

2

1

1

1500—2000

2

1

1

2000—2500

6

3

1

2
O

2500—3000

5

2

-

-

~—

2
1

3000 en meer

1

onbekend

1

1

De kinderen, die een zwangerschapsduur van minder dan 34
weken doormaakten, waren allen overleden binnen 10 dagen.

Het aantal doodgeborenen bedroeg ruim één derde van het totaal
aantal (2 hiervan waren gemacereerd).

Overleden binnen 24 uur

3—10 dagen
„ 1—2 md.
2—3 md.

Doodsoorzaken.

De doodsoorzaken, gerangschikt naar het tijdstip van over-
hjden, waren:
Doodgeboren

6
3
1
1
1

onbekend, geboorte-
trauma, verzuimde
dwarsligging ....
onvoldragenheid . .
gastroenteritis . . •
bronchopneumonie .
paedatroplfte . . .

De thans nog levende kinderen.

In 1933 leefden nog 5 kinderen, d.i. 29.4% van het totaal aantal
en 45.5 % van het aantal levendgeborenen.

Zij bevonden zich allen in goeden toestand:

-ocr page 218-

H

gt; O
U O

3 XJ
té lt;u
t—1 bo

1-1

M

bo

^ 1
^ -Ö
N O
co

i s

P

Beroep/School

(D

aj H-i

Opmerkingen

1909

36

2840

In huishouden

3

1911

37

2290

Fabrieksarb.

4

1914

36

2800

Los arbeider

4

1916

35

2320

4

1921

37

3780

L.O.

5

Het tweede en het vijfde kind in deze reeks waren door middel
van kunsthulp ter wereld gekomen, resp. door de reeds genoemde
bekkenverwijdende operatie gevolgd door versie en extractie en
door hooge tangextractie. Nadeelige gevolgen hadden deze ingrepen
voor het kind niet gehad.

-ocr page 219-

DEEL IV.
Samenvattend Overzicht.

-ocr page 220- -ocr page 221-

HOOFDSTUK I.

AANTAL EN OORZAKEN DER VROEGGEBOORTEN.

Nadat in de vorige hoofdstukken de vroeggeboorten, zoowel haar
voorkomen als het beloop der baring, de gevolgen voor de moeder
en het kind en de toekomst der te vroeggeborenen besproken zijn
in verband met de oorzaken, welke tot het optreden van een vroeg-
geboorte hebben geleid, zullen in dit hoofdstuk deze verschillende
groepen worden besproken, waarbij ik dan tevens gelegenheid zal
hebben verzamelde gegevens te vergelijken met een aantal andere,
voor zoover die in de Hteratuur zijn neergelegd.

Dadelijk zij daarbij opgemerkt, dat de wijze van rangschikkmg
door de verschillende schrijvers sterk uiteenloopt, zoodat een
vergelijking lang niet altijd mogelijk is.

nlf door mij bewerkte materiaal omvat 1815 vroeggeboorten
met 1926 kinderen, die aUen geboren zijn in de Rijkskweekschool
voor Vroedvrouwen te Rotterdam tusschen 1 Januari 1907 en
31 December 1926. Kinderen, die na de geboorte werden opgeno-
men, zijn niet in het onderzoek opgenomen.nbsp;^

Gedurende deze twintig-jarige periode was de leiding m een hand.
n 1 in die van mijn promotor en waren de administratie en de mricn-
ting der ziektegeschiedenissen vrijwel onveranderd gebleven. Uok
is gebleken, dat de opvattingen in de wijze van behandeling van de
verschillende complicaties weinig zijn veranderd, zoodat ik, wat ik
zou kunnen noemen een homogeen materiaal ter onderzoek heb

^^ A^een ontstond een groot verschil in de behandeling der vroeg-
geborenen, toen in 1914 de nieuwe Vroedvrouwenschool werd ge-
opend want van dien tijd af werden de onvoldragen kmderen ver-
pleegd in een afzonderlijke couveuse-kamer, daarvóór in verplaats-
bare water-couveusen, die over de verpleegzalen verdeeld waren.

-ocr page 222-

Van belang is nog, dat van den aanvang af van elke bevalling
de vermoedelijke zwangerschapsduur in weken is aangeteekend.

De frequentie van het vroegtijdig onderbreken van de zwanger-
schap wordt geheel verschillend aangegeven.

Vele van de cijfers worden berekend uit kliniek-materiaal, welke
cijfers echter geen zuiver beeld geven wegens de opeenhooping van
bizondere gevallen in de vrouwenklinieken.

In de Rotterdamsche school voor Vroedvrouwen hadden in 1907—
1926 totaal 11.605 bevallingen (ä terme en praematuur) plaats.
Hiervan waren 1815 vroeggeboorten, d.i. 15.6 %. Dit percentage
wordt echter sterk beïnvloed door het groote aantal pathologische
gevallen, dat werd opgenomen.

Voor de „normalequot; vroeggeboorten, waarvoor geen directe oor-
zaak kon gevonden worden, berekende ik, in verhouding tot het
aantal normale geboorten ä terme (gezonde moeders en vrouwen
met bekkenvernauwing), een frequentie van 6.3 %.

De frequentie van de vroeggeboorte in de andere rubrieken van
geboorten staat in de volgende lijst aangegeven.

Aantal

Aantal

%

geboorten

vroeggeb.

vroeggeb.

Lues.........................

321

143

44.5

Zware intoxicatie en nephritis..

380

188

49.5

Loslating v. placenta..........

146

87

59.6

Eclampsie....................

208

99

47.6

Pyelitis ......................

137

26

19

Andere ziekten v. d. moeder ...

433

79

18.2

Tweeling-zwangerschap.........

218

107

49.1

Placenta praevia ..............

653

264

40.4

Bloeding in zwangerschap......

158

71

44.9

Diversen .....................

198

151

76.3

In Utrecht was de frequentie der vroeggeboorte bij vrouwen, die-
allen in de zwangerschap waren gecontroleerd, in de jaren 1928,
1929 en 1930 (kliniek- en polikliniek-bevallingen) 3.7 %.

Keizer vond te Amsterdam over de jaren 1921—1926 4.7
Heijbroek
idem in 1930: 7 %.

-ocr page 223-

Buitenlandsche schrijvers geven aan:

Jaeger 5.7 %; Schoedel 9.4 %; Martin 7 %; Sunde 7.3 %;
Löfqvist 7 %; Rapisardi 13.3 %; Daimer 10.7 %; Hilgenberg
6.6 %; sontag 7.6 %; Slobozianu 34.4 %.

Le Grand en Mingelen vermelden in hunne proefschriften nog
enkele cijfers van vóór de jaren
1907 en 1916, n.1. Osterlen 5.3 %;
Hugenberger
8—9 %; Berthod 30 %; Séropian 33.9 %; Budin
10.7 %; jurasowski 10 %.

Onderzoekingen te München geven aan 13.3 %, te Halle 25 %,
te Parijs 10.7 %.

Oorzaken.

Omtrent de oorzaken van het optreden van den partus praema-
turus is in het handboek van
Halban-Seitz een uitgebreid hoofd-
stuk geschreven door L.
Nürnberger. De groote reeks van allerlei
mogelijke oorzaken wordt door hem verdeeld in verschillende groe-
pen, n.1.:

A.nbsp;Pathologische toestanden van het ei:

1)nbsp;van de vrucht,

2)nbsp;van de vruchtaanhangselen.

B.nbsp;Pathologische toestanden van de moeder:

1)nbsp;locale genitale stoornissen,

2)nbsp;pathologische toestanden elders in het lichaam.

C.nbsp;Onbekende oorzaak.

De door hem genoemde meest voorkomende oorzaken trof ook

ik bij mijn materiaal aan.

Opmerkelijk was, dat ik bij mijn gevallen geen enkel van diabetes
meUitus of zwangerschaps-glycosurie met vroegtijdige onderbre-
king der graviditeit aantrof.

De oorzaken van de vroeggeboorten en de percentages van voor-
komen zijn in onderstaande lijst aangegeven.

Oorzaken van de vroeggeh. Aantalnbsp;Percentage

l. Onbekend (De „normalequot; vroeggeb.) 549nbsp;30.3
IL
Ziekten van de moeder.

1.nbsp;Lues.............. 143nbsp;7.9

2.nbsp;Chronische nephritis en intoxicatie . 188nbsp;10.4

3.nbsp;Loslating van de placenta .... 87nbsp;4.8

4.nbsp;Eclampsie...........5.5

-ocr page 224-

Oorzaken van de vroeggeb.nbsp;A antal

5.nbsp;Pyelitis........... . 26

6.nbsp;Longziekten..........13

7.nbsp;Ziekten van het zenuwstelsel . . 9

8.nbsp;Andere ziekten van de moeder w.o.
aangeb. afwijkingen van het genitaal
apparaat............57

9.nbsp;Kunstmatige vroeggeboorte bij
bekken vernauwing.......51

III. A f wij kingen aan de vrucht o f vrucht-
aanhangselen.

1.nbsp;Gemelli (één-eiig)........30

2.nbsp;Gemelli (twee-eiig).......77

3.nbsp;Drieling............ 2

4.nbsp;Habitueele vroeggeb. e.a..... 9

5.nbsp;Ontwikkelingsstoornissen .... 20

6.nbsp;Placenta praevia centralis .... 71

7.nbsp;Placenta praevia lateralis .... 118

8.nbsp;Placenta praevia marginalis ... 31

9.nbsp;Lage inplanting v. d. placenta . . 44

10.nbsp;Bloeding (zonder nadere oorzaak). 71

11.nbsp;Vroeg gebroken vliezen.....39

12.nbsp;Hydrorrhoea amniotica.....27

13.nbsp;Placenta circumvallata.....37

14.nbsp;Hydramnion..........17

Voor vergelijking met percentages van andere onderzoekers ver-
wijs ik naar de diverse hoofdstukken, waarin daaromtrent mede-
deelingen worden gedaan. Bijna één derde gedeelte van de vroeg-
geboorten trad op tengevolge van onbekende oorzaken. Het ver-
band tusschen deze „normalequot; vroeggeboorten en den leeftijd, het
,,hoeveelste kindquot;, den staat en het beroep van de moeder, werd in
het eerste deel van dit proefschrift uitvoerig besproken.

Onder de ziekten van de moeder nemen de nieraandoeningen en
de zwangerschaps-intoxicaties een zeer belangrijke plaats in. Lues
treedt met een percentage van 7.9 % wel op den voorgrond, maar
de meening van vele vroegere onderzoekers, dat syphilis
de oor-
zaak van de vroeggeboorte zou zijn, kan ik niet bevestigen. De
abnormale insertie van de placenta behoort ook tot één van de meest
voorkomende oorzaken.

Percentage
1.4
0.7
0.5

3.1

2.8

1.7
4.2
0.1
0.5
1.1
3.9
6.5
1.7

2.4
3.9
2.2

1.5
2

0.9

-ocr page 225-

HOOFDSTUK II.

MOEDER.

Leeftijd van de moeder.

De leeftijden van de moeders, waarop zij bevielen, zijn in tabel
1 verwerkt; hierbij wordt een scheiding gemaakt in drie groepen
(naar de oorzaak-groepen I, II en III). terwijl in deze groepen nog
enkele veelvuldig voorkomende oorzaak-rubrieken worden ver-

meld.nbsp;.

Bezien wij deze tabel eens nader, dan blijkt, dat er zich in de
groep van de „normalequot; vroeggeboorten een groot aantal jonge
meisjes bevindt, n.1. 120, dat een leeftijd had beneden 20 jaar en
211 met een ouderdom tusschen 20 en 25 jaar. In het eerste deel
van dit proefschrift werd reeds op het feit gewezen, dat in deze
groep van vroeggeboorten de leeftijd van de moeder een zoodanige
rol speelde, dat met de toeneming van den leeftijd het aantal vroeg-
geboorten 'afnam, behalve in de oudste leeftijds-perioden, waarin
weer een stijging van het aantal vroeggeboorten viel waar te nemen.
Dat hierbij nog verband bestaat tusschen den leeftijd, „het hoe-
veelste kindquot;, den staat en het beroep van de moeder werd toen ook
besproken. Ook hebben wij daar reeds gezien, dat de reden, waarom
vooral onder de groep van zeer jonge vrouwen zooveel vroegge-
boorten voorkomen, moet gezocht worden in het feit, dat de eerste
zwangerschap met haar grooteren invloed op het organisme meer
kans heeft vroeg te eindigen dan de volgende zwangerschappen.
Blijkbaar is dan de invloed op het organisme niet zoo groot als bij
de eerste zwangerschap, wat o.a. ook blijkt uit de grootere kans op
zwangerschaps-intoxicatie bij primiparae.

Wij hebben tevens gezien, dat een schadelijke invloed noch van
het uitoefenen van een beroep, noch van den burgerlijken staat was
aan te toonen. Intusschen zij herhaald, dat het aantal fabrieks-
meisjes onder mijn materiaal te gering was om over den invloed
van den fabrieksarbeid op de vroegtijdige onderbreking der zwan-
gerschap een oordeel te kunnen uitspreken.

-ocr page 226-

In groep II, waarin zijn opgenomen de moeders, die ziekelijke
afwijkingen vertoonden en tevens diegenen, die een kunstmatige
vroeggeboorte ondergingen, werden andere verhoudingen gevon-
den. Deze vrouwen namen veel meer de oudere leeftijds-rubrieken
in, waarbij het vooral de moeders waren uit de rubrieken chronische
nephritis,intoxicatie, placenta-loslating en kunstmatige vroegge-
boorte bij bekkenvemauwing.

Onder de vrouwen, waarbij een luetische infectie werd geconsta-
teerd, kwam weer een groot aantal jonge vrouwen voor (90 van 143
vrouwen waren minder dan 25 jaar oud!). Ook onder de pyelitis-
patiënten werden vele jeugdige vrouwen aangetroffen.

In de Ille groep, waarin de vroeggeboorten voorkomen, die ont-
staan zijn door afwijkingen aan vrucht of vruchtaanhangselen, zien
wij nog meer een verschuiving naar de oudere leeftijdsperioden op-
treden, vnl. door de placenta praevia en de bloeding door onbekende
oorzaak te voorschijn geroepen.

De moeders der tweelingen worden weer meer aangetroffen in de
jongere leeftijds-rubrieken; zoo ook de moeders, die een vroeg-
geboorte hadden tengevolge van het vroegtijdig afloopen van het
vruchtwater.

Jaeger zag de meeste vroeggeboorten optreden tusschen 21 en
30 jaar. Slobozianu vond, dat in Roemenië vroeggeboorten voor-
komen:

lt; 20 jaar bij 42.75 % van alle geboorten,
20-29 „ „ 31.58% „ „ „ ,
30-39 „ „ 24.13% „ .. „ ,
40 en meer,, „ 42.80% „ „ „ .

Deze hooge cijfers schreef hij toe aan de slechte levensverhou-
dingen van de vrouwen in Roemenië.

-ocr page 227-

Tabel 1.
LEEFTIJD VAN DE MOEDER.

III

II

Ziekten van de moeder

Afwijkingen aan vrucht en vruchtaanhangselen

Leeftijd
van de moeder

c lt;U

O bC

d
pgt;

Ö.2

lt;D -P

O

0)

bc
ö
■'S

D
O

w

öjo
ö

oj

d
C!j
-I-'

8)1
bo S

P12

rtnbsp;0

•nbsp;^

t;nbsp;u

Unbsp;Ph
pm

ein

nj
O

H

(U

s g

a

d
-M
O

H

lt;u
hJ

t!

P-i'Ö

4)

pm

Aan-
tal

ts3

1
4
11
11
9
1

3
11
10
6
5
3
1

8
32
23
25
13
6

3
11
20
11
20
9
1

1

14
17

15
15

9

2
9
29
20
38
19
1

22
102
140

127

128
69

5

4
11
4
4
2

8
21

17
23

18
9
1
2

13
48
34
37
32
21
3

9
81
25
12
12
3

1

39
210
126
124
106
56
9
3

120
211
111
46
46
14
1

181

523
377
297
280
139
15
3

15—19 jaar
20—24
25—29
30—34
35—39
40—44
45—50
onbekend

3
11
24
17
15
1

12

14
23
21

15
2

13

14
13

5

Totaal

20

37

39

71

107

75

118

71

593

51

99

87

26

188

673

143

549

1815

-ocr page 228-

Het „hoeveelste kindquot; van de moeder.

Tabel 2 geeft aan de verdeeling der moeders naar het „hoeveelste
kindquot; bij deze bevallingen. In de groepen II en III zijn de voor-
naamste rubrieken nog apart vermeld.

In de Ie groep der „normalequot; vroeggeboorten worden overwegend
primiparae aangetroffen (60 %), hetgeen ook te verwachten was
aangezien, zooals uit tabel I blijkt, het veelal jonge meisjes waren,
die in deze groep vertegenwoordigd zijn.

In het hoofdstuk van de ,,normalequot; vroeggeboorten kwam naar
voren, dat de primiparae een grootere kans hebben op een vroeg-
geboorte dan de multiparae, n.1. bij 4566 primiparae 7.2 % vroegge-
boorten en bij 4136 multiparae 5.3 % vroeggeboorten.

In de groep der vroeggeboorten, ontstaan door ziekten van de
moeder, zijn de primiparae veel minder vertegenwoordigd, n.1. 36 %.
Hoofdzakelijk zijn het de eerstbarenden, die zwangerschaps-intoxi-
catie, eclampsie, lues of pyelitis hadden.

De multiparae worden meerendeels gevonden in de rubrieken der
loslating van de placenta, chronische nephritis, partus arte praema-
turus.

Vooral de placenta-loslating trof vele ,,grandes multiparae.quot;

In de derde groep, n.1. die der vroeggeboorten, opgetreden door
afwijkingen aan de vrucht of de vruchtaanhangselen, was het aan-
tal primiparae aanzienlijk minder dan in de voorgaande groepen
(20 %). Het zijn vooral de moeders der tweeHngen (zoowel
van de twee-eiige als van de één-eiige tweelingen) en de moeders
uit de rubriek van de vroeggeboorten, door vroeg breken der
vliezen ontstaan, die eerstbarenden waren.

De multiparae, waarbij in deze groep een groot aantal ,,grandes
multiparaequot; wordt gevonden, werden hoofdzakelijk door een
vroeggeboorte getroffen, tengevolge van de abnormale insertie der
placenta en de bloeding zonder nadere oorzaak. Het waren vooral
de vrouwen uit de oudere leeftijds-perioden.

Wat vermelden andere schrijvers omtrent „het hoeveelste kindquot;
bij de vroeggeboorte?

-ocr page 229-

Tabel 2.

HET „HOEVEELSTE KINDquot; VAN DE MOEDER.

Het „hoeveel-
ste kindquot;

para

I
II

III

IV

V—IX
X—XIV
XV en meer
onbekend

rt
rt

O

H

692
297
171
106
347
167
34
1

I

o bjc
ö bc
; 0)

« e
0 gt;

Aant.

II

Ziekten van de moeder

246
120
74
39
127
58
8
1

ö

Ho

PhC

ci
O

H

(U
t-1


ft

ai

117
90
55
49
172
86
24

1
10
17
8
12
3

12
5
2

5
2

50
10
6
8
15
9
1

18
12
8

3
19
23

4

76
30
11
10
42
16
3

56
39
16
6

23
2

329
87
42
18
48
23
2

1

fel

Oh o

tt

bjo

i-!

oj C

ö

S'Ï;

'•B

. • W)

lt;u

ft-^

d

W

ft S

(U

S

lU

O

3
9

7

8
22
14

8

III

Afwijkingen aan vrucht en vruchtaanhangselen

tlO
1 ö

I S

ft

to

co

3

4

5
4

16
3
2

15
10
2
. 1
5
5
1

51
18
8
5

17
7
1

8
10
9
9
24
10
1

13
12
11

4
18

14
3

8
13
7
11
51
20

Totaal

20

37

39

107

71

75

71

118

593

51

26

99

87

188

143

673

549

1815

-ocr page 230-

Keizer vond onder zijn vroeggeboorten:

I para
11 „
III en IV „
V en meer „

Kouwer vond bij primiparae in
praematurus optreden.

Jaeger had onder zijn vroeggeboortenmateriaal 69% eerst-
barenden.

Löfqvist zag veel meer vroeggeboorte optreden bij I parae dan
bij multiparae. Vooral bij de primiparae boven 30 jaren.

52%
21%
11%
16 %

Capper:

I para
II
III

IV en meer ,,

Slobozianu zag bij I parae in 16.4 % vroeggeboorte optreden.
Bij multiparae minder vaak, behalve bij de „grandes multiparaequot;
waar weer een stijging van het aantal vroeggeboorten was waar te
nemen.

Korthauer vond onder 200 vroeggeboren kinderen, die niet
overleden waren binnen 10 dagen na de geboorte, dat hunne moe-
ders waren:

I para: 117
II ., : 38

m „ : 21

IV en meer ,, : 24

Schmitt had onder 316 geboorten (onder 2200 gram) 174 I parae
en
142 multiparae.

Evenals bij mijn onderzoek tot uiting kwam, treedt bij andere
schrijvers de primipara ook sterk op den voorgrond.

Staat van de moeder.

Wat betreft den staat van de moeder bij de bevaUing geeft tabel 3
een beeld. Hierin staan aangegeven de drie groepen van vroegge-
boorten en nog enkele veelvuldig voorkomende oorzaak-rubrieken.

34.5 o/o

25.4nbsp;%
20.8 %

19.5

^U—^k der gevallen partus

-ocr page 231-

0
(i
tf

1

0

n

0lt;3

1

n
Ci-
el

rt-
P

I

(B
0

œ

Totaal aantal

0)

lt;1

lt;35 OS

00
cn

CO

M

De „norm.
: vroeggeb.

M
00
03

N)
en
05

C/1

CO

03

^ 05

^ en
en O
agt; CD

Totaal

lt;J)

i

I

Ö

w

g

o
w
d
w

to

05

N

I

Squot;

3

Ol

00

03

s

Ö3
W

r^

CO

00
00

00

Lues

Nephr. en
intoxic.

lt;1 i Losl. plac.

CD 'nbsp;^

fL
»

lt;o

CD
CD

to

agt;

CD

Ed.

05

Pyelitis

P.a.p.

Ol

03

en

ï

5'

S

Totaal

en
CD
03

te
2

05 to
^nbsp;41. en

to
ai

00 05

I I 1

Plac.
praevia

^ ^ I Bloeding

Gemelli

to ^

00 00

O
O

CTO

p rh

fD

3

K4nbsp;hO

lt;j3 05

03
CD

Vroeggebr.
vliezen

Plac. circ.

eo

Cri
«J

to

Mis-
vorm.

8

co

S13

-ocr page 232-

Het groote aantal niet-gehuwde vrouwen (26 %) was het gevolg
van den specialen aard der kraaminrichting en werd hoofdzakelijk
gevormd door de vrouwen uit de groep der „normalequot; vroeggeboor-
ten (hiervan was n.1. bijna de helft niet getrouwd, jonge Primi-
parae!).

In de groep van vroeggeboorten, door ziekten van de moeder
ontstaan, kwamen in de rubrieken lues en zwangerschaps-intoxica-
tie de meeste ongehuwden voor.

In groep III waren de niet-gehuwde vrouwen het meest aanwezig
in de rubrieken gemelli en vroeggebroken vliezen.

Ook andere schrijvers vonden vele ongehuwde vrouwen bij hunne
vroeggeboorten o.a.
Steinforth, die onder 251 gevallen 72 onge-
huwde moeders had;
Daimer vond 50 % gehuwden en 50 % onge-
huwden.

Bij het na-onderzoek in 1933 bleek, dat van de 191 ongehuwde

moeders, wier kinderen in 1933 nog in leven waren, er 119 wettig

in het huwelijk waren verbonden geworden. Van de andere

ongehuwden traden nog 19 in het huwelijk, doch verloren hare
kinderen.

Beroep van de moeder.

De niet-getrouwde vrouwen waren meerendeels primiparae en
hadden veelal een beroep. Het totaal aantal vrouwen met een be-
roep was 392. Hiervan waren 344 niet gehuwd. Het aantal onge-
huwden zonder beroep was 132. Onder de vrouwen met een beroep
waren vooral vertegenwoordigd de dienstboden, werksters, fabrieks-
arbeidsters en naaisters.

Zij kwamen als volgt verdeeld in de verschiUende groepen voor:

Inbsp;11nbsp;III

De „normalequot; Ziekten v. d. Afwijk, aan
Totaal vroeggeb.nbsp;moeder vrucht en vrucht-

aanh.

392nbsp;203nbsp;133nbsp;56

Het waren vooral de jonge ongehuwde primiparae uit de rubrie-
ken „normalequot; vroeggeboorte (203), lues (63), zwangerschaps-
mtoxicatie (38), gemeUi (22) en vroeg gebroken vliezen (15).
In hoeverre het beroep van invloed kan zijn op het optreden van

-ocr page 233-

de vroeggeboorte werd in het eerste deel van dit proefschrift be-
sproken Intusschen bleek, dat voor een juiste beoordeehng van
den invloed van den fabrieksarbeid op de vroegtijdige onder-
breking van de zwangerschap dit vroeggeboortenmateriaal met

geschikt was.

Zooals uit het bovenstaande is te zien, bestaat er een nauwe
samenhang tusschen de factoren:
leeftijd, „hoeveelste kindquot;, staat
en beroep van de moeder. De meeste jonge meisjes waren ongehuwd,
bevielen voor de eerste maal en hadden meestal een beroep. Zij
kwamen het meest voor in de rubriek der „normalequot; vroeggeboor-
ten in die der zwangerschaps-intoxicatie (meerdere vatbaarheid
voor zwangerschaps-vergiftiging; onttrekken aan geneeskundig
onderzoek tijdens de zwangerschap), in die van de lues en verder bi]

de gemeUi en vroeg gebroken vhezen.

De oudere vrouwen waren gehuwde huisvrouwen, waarvan een
zéér enkele tevens een beroep uitoefende. Zij werden hoofdzakelijk
aangetroffen in de rubrieken van vroeggeboorten tengevolge van
niersclerose, placenta-loslating, placenta praevia, bloeding zonder
nadere oorzaak en kunstmatige vroeggeboorte bij bekkenvemau-
wing.nbsp;/

Reeds vroeger een partus praematurus?

Onder 1815 vrouwen, die vroegtijdig bevielen, waren UZÓ multi-
parae Daarvan hadden reeds eerder een vroeggeboorte doorgemaakt
258, d.i. 23 % van aUe multi's! Bij deze 258 vrouwen waren er 40,
die 'meerdere malen vroegtijdig bevallen waren.

In tabel 4 zijn deze cijfers verwerkt in verband met het „hoeveel-
ste kindquot; van de moeder.

-ocr page 234-

Tabel 4.

REEDS VROEGER EEN PARTUS PRAEMATURUS?

Het,,hoeveelste
kindquot;

aS
O

H

Reeds eerder
vroeggeb.

Reeds
abortus oJ
p. imm.

E

lt;u
bc
bc

lt;D
O

SH
gt;

S

VH
O
fl

i

Reeds eer-
der vroeg-
geb.

1
S
ö
•D

.(D

Ö

si lt;D

a s

0/
/o

e

c

.(U

s e

CQ

ss

43 «O
SU w

%

II para

297

42

14

43

87

12

14

III

171

33

8

24

30

5

42

12

28

IV

107

16

7

21

27

3

18

3

17

V—IX

348

73

21

27

67

52

48

11

25

X—XIV „

166

45

4

29

27

46

23

8

35

XV en meer „

34

9

26

5

13

2

In deze tabel zijn tevens cijfers aangegeven omtrent het aantal
abortus of partus immaturus, dat deze moeders hadden gehad.

Bij nadere beschouwing leert deze tabel ons, dat bij niet minder
dan 14 % van de vrouwen, die voor de tweede maal bevielen, de
eerste bevalling ook vroegtijdig was geweest!

Voor de moeders, die meer dan tweemaal reeds bevaUen waren,
werd gevonden, dat een percentage, dat wisselde tusschen 21 % en
29 %, reeds eerder een partus praematurus had doorgemaakt.

In de verschillende rubrieken van vroeggeboorten loopen deze
cijfers nog al uiteen, omdat de oorzaken zoo verschillend zijn en
deze in nauw verband met den leeftijd en het „hoeveelste kindquot;
staan. Zooals begrijpelijk werd bij de vrouwen, die
deze vroegge-
boorte kregen door invloeden van lues, niersclerose. kunstmatige
vroeggeboorte, vele malen reeds eerder een zwangerschap vroeg-
tijdig onderbroken.

Welke groep van vroeggeboorten ons wel speciaal interesseert
in dit verband is die der „normalequot; vroeggeboorten, reden waarom

-ocr page 235-

ik deze groep nog afzonderlijk in tabel 4 heb aangegeven Merk-
waardig genoeg werden hier ongeveer gelijkluidende cijfers ge-
vonden als voor alle vroeggeboorten te zamen. Onder deze laatsten
zijn echter een aantal vrouwen met lues, vaatsclerose (chronische
nephritis) en bekkenvernauwing (waarbij kunstmatige vroegge-
boorte is opgewekt), die als de oorzaken van de herhaalde vroeg-
geboorte moeten worden aangemerkt. Aangezien nu onder de
normalequot; vroeggeboorten bij multiparae percentsgewijze evenveel
herhaalde vroeggeboorten voorkomen, volgt daaruit, dat wij ook daar
een bizonderen factor moeten aannemen, een factor, die wij tot dus-
verre niet nader kennen en daarom als
constitutioneel willen betitelen.

Een nadere beschouwing van de vrouwen, die meermalen een
vroeggeboorte kregen, zonder dat ziekten of afwijkingen van het ei
besteden, toont, dat de kans op herhaling van de vroeggeboorte
in de 2e en de 3e zwangerschap het grootst is en afneemt naarmate

de vrouwen meer kinderen hebben gehad.

Immers de 42III parae maakten 84 zwangerschappen door,
waarvan 12 te vroeg eindigden. Bij drie vrouwen waren beide vonge

zwangerschappen te vroeg geëindigd.

Van de 18 IV parae, die een vroeggeboorte kregen, hadden er drie
reeds een vroeggeboorte gehad, waarvan één reeds tweemaal.

Van de 48V-IX parae, die ongeveer 336 zwangerschappen
hadden doorgemaakt, hadden er 11 reeds een vroeggeboorte gehad,
waarvan één viermaal, één driemaal, twee tweemaal.

Van de 23 X—XIV parae. die ongeveer 276 zwangerschappen
hadden doorgemaakt, hadden er 8 reeds een vroeggeboorte gehad,
waarvan twee tweemaal en één driemaal.

Tabel 4a geeft hiervan een overzicht.

Tabel 4a.nbsp;_____

Aant. vrouwen,
dat reeds een
vroeggeboorte
had gehad

87

12

13.8

84

12

14.3

3

54

3

5.5

1

336

11

3.0

4

276

.8

2.9

3

30

0

0

0

Vrouwen, die
reeds meer dan
één vroeggeb.
hadden gehad

Aantal vooraf-
gegane
zwangersch.

%

S7 II
42 III
18 IV
48 V- IX
23 X-XIV
:2 XV en meer

parae

±
±

-ocr page 236-

Waar echter hieruit zeer duidehjk bhjkt, dat de kans, dat reeds
een vroeggeboorte is voorafgegaan, afneemt naarmate de vrouwen
meer kmderen ter wereld hebben gebracht, volgt daaruit omge-
keerd, dat vrouwen, die éénmaal een „normalequot; vroeggeboorte
hebben gehad, minder kans hebben op volgende zwangerschappen
dan vrouwen, die reeds eenige voldragen kinderen ter wereld hebben
gebracht. Ik zou dit nog gaarne ten overvloede aan mijn mate-
riaal hebben getoetst, doch de door mij verzamelde gegevens waren
daartoe onvoldoende, omdat ik dan ook alle vrouwen in mijn on-
derzoek had moeten betrekken, wier kinderen niet meer in leven
waren, want het komt mij voor, dat die geringere vruchtbaarheid
een punt van allergrootste beteekenis is, aangezien zij de kwahteit
van het ras op peil houdt.

Wij moesten aannemen, dat althans een gedeelte der vroeggeboor-
ten op een constitutioneelen factor berust. Aan dienzelfden consti-
tutioneelen factor moeten wij de geringere vruchtbaarheid toeschrij-
ven. Voor zoover die factor erfelijk is, heeft hij dus — ook met het
oog op de hooge sterfte onder de vroeggeborenen — weinig kans
op het nageslacht over te gaan. En in het bizonder is dit van belang
omdat de minderwaardigen, zooals wij later zullen bespreken,'
voor het grootste deel geboren worden uit minderwaardige ouders
en, zooals het onderzoek op de scholen voor zwakzinnigen heeft
geleerd, voor een belangrijk grooter gedeelte dan de geheele be-
volking vroeggeboren worden. Ik meen dan ook, dat er niet de
minste grond bestaat om te vreezen, dat ons ras, zelfs door bescher-
ming en verzorging der minden^-aardigen, zal achteruitgaan. Afge-
zien nog van de „struggle for hfequot; houdt de natuur zelve het ras op
peil. Maatregelen daartoe, zooals thans in verschillende landen
worden genomen, als sterilisatie e.a., zijn daartoe naar mijn meening
volstrekt met noodig (wanneer mijn cijfers niet te klein zijn en

daardoor mijn conclusie onjuist is), alle erfelijkheidstheorieën ten
spijt.

-ocr page 237-

HOOFDSTUK Hl.

BARING.

Liseins van het kind.

De kindsliggingen bij deze 1926 geboorten waren:

achterhoofdsligging .

I

1462
26
287
108
43

77 %

15 %
5.7 %
2.3 %

deflexieligging . • •

stuithgging
dwarshgging
onbekend

BH 1488 geboorten in hoofdligging kwam 12 maal «beerde sp.1-
dJ voor,'d.i. in 0.8% der gevallen, een

percentage als bij de baringen a terme voorkomt (1%). ^
wijs, dat het geboortemechanisme bij een vroeggeboorte hetzelfde

is ais dat bij een voldragen geboorte.nbsp;,;™n„en

Bij deze bevallingen werd een groot aantal abnormale hggmgen

van iet kind waargenomen. Het voorkomen

de verschillende groepen van vroeggeboorten u.teen. In tabel 5
zijn de kindsliggingen, zooals deze voorkwamen ^ ^^
van vroeggeboorten, aangegeven. Hierm werd nog een onderver
teUrSmaakt voor de meest voorkomende
oorzaak-rubneken.

Het®b^S, dat b,j groep I en bij groep II onderling wem« ver-
schillen zijn waar te nemen; in beide groepen
stnit- en dwarsliggingen voor dan bij b.j normale geboorte^ n
groep I waren 86 »/„ schedel-, 9 % stuit- en 3 %
groep II, n.l. die der ziekten van de moeder, resp. 83 /„, 2/o ^ /o
Het aantal deflexieliggingen in de groep der normale woegge-
boorten bedroeg 5 van 470 schedelliggingen, d.i. dus evenp°°t
bij de normale geboorten a terme voorkomt (één van elke 99 hoofd-

liggingen is een deflexieligging).nbsp;.

In groep III kwamen nog meer stuit- en dwarsliggmgen voo .
Deze werden hoofdzakelijk gevonden in de rubrieken van geme h
en placenta praevia. Er waren 65 % hoofd-, 22 «/o stuit- en 11 /o
dwarsliggingen.

-ocr page 238-

In overeenstemming met dit groot aantal abnormale liggingen-
kwam ook herhaaldelijk uitzakken van kleine deelen of van de
navelstreng voor, resp. 16 en 96 maal.

Ik mag er hier aan herinneren, dat Prof. de Snoo zijn stabihteits-
theorie der normale hoofdligging heeft gebouwd op het materiaal
der Rotterdamsche Vroedvrouwenschool, waarvan de hier behan-
delde onvoldragen kinderen een deel uitmaken (zie
De Snoo: „Lage
des Kindesquot;, Archiv f. Gyn. Bd. 145).

Hij gaat daarbij uit van de overweging, dat hoe standvastiger
een ligging ten opzichte van andere liggingen is, des te grooter het
aantal dier liggingen in verhouding tot de andere liggingen zal zijn
en dus omgekeerd de verhouding tusschen het aantal hoofd-, stuit-
en dwarsliggingen de relatieve stabiliteit dier verschillende liggingen
uitdrukt. Waar de verhouding der hoofd-, stuit- en dwarsliggingen
ä terme onder
normale omstandigheden bij primiparae 98.8:1.1:0.1
en bij multiparae 96.4:1.6 : 2.0 is en bij onvoldragen kinderen
88: 9 :3, blijkt daaruit, dat de relatieve stabiliteit der hoofdliggingen
bij onvoldragen kinderen veel minder is dan bij voldragen kinderen,
terwijl die der dwarsliggingen en vooral die der stuitliggingen is
toegenomen.
De Snoo verklaart deze geringe stabihteit der hoofd-
ligging vooral, doordat het hoofd nog klein is en daardoor minder
steun vindt in den bekkenring en anderzijds de relatief sterkere
toeneming der stuitliggingen boven de dwarsliggingen uit de meer-
dere hoeveelheid vruchtwater, waardoor het kind bewegelijker is en
daardoor bij een conti actie, waarbij de uterus den peervorm aan-
neemt en derhalve langer en smaller wordt, gemakkelijk van dwars
overlangs komt. Dat verklaart ook waarom bij de onvoldragen
kinderen zooveel meer voorliggende navelstrengen en kleine deelen
werden gevonden dan bij voldragen kinderen voorkomen; immers
is dit niet zoo zeer het gevolg van de grootere bewegelijkheid ■— als
zoodanig — van de kleinere kinderen dan wel van het feit, dat een
voldragen kind eerst dan zijn maximum van stabiliteit in hoofd-
ligging verkrijgt, wanneer het ongehinderd in den bekkenring kan
steunen en daarin niet belemmerd wordt door een navelstrenglis of
een voorliggend klein deel. Zoolang dat wel het geval is, zal het kind
nog gemakkelijk van ligging veranderen, van uit hoofdligging over-
gaan in dwars- of stuitligging of alleen in een afgeweken hoofd-
ligging, doch telkenmale weer in hoofdligging terugkeeren, tot dat
het op een oogenblik den bekkenring vrij vindt en nu een veel groo-

-ocr page 239-

tere stabiliteit verkrijgt of m.a.w. veel meer kans heeft in hoofd-
Sng te blijven. Voor de navelstreng of de ktane deelen bestaat
dfïïfen gelegenheid meer vóór te komen liggen. Zoolang het hoofd
^ofkll is, zooals bij onvoldragen kinderen, is de stabjhte.t m

ho?f« ooi'nbsp;-nbsp;ofklemedeelenvoor

nog aln erdoor wijkt het hoofd telkenmale weer meer of mmder
van tobekkenring af en bestaat er dus alle gelegenheid, dat. wan-
Z dTbaring vroegtijdig begint, een navelstreng of een klem deel

voorligt.

Ook andere schrijvers vonden bij vroeggeboorten veel liggings-

^•^il^r^f voor de kindsliggingen in de 7e en 8e

sehapsmaand bij de geboorte ongeveernbsp;f

scheLligging 76.4 0/0. stuitligging

SONTAG vond onder 1521 vroeggeboorten 337 pathologiscne

quot;tBTen Huobhbekobr berekenden bij vroeggeboorten 84.7 »/„
schedel-, 13.7 % stuit- en 1.6 % dwarsliggingen.

-ocr page 240-

Ö

0

s

0

tt*
amp;

O
p

er
^

ngt;
S

a

S-cs.

CO

to

Oi

to
00
VI

Aantal

o
03

00
00

CO

rt-

CJI

tc

CO

0/
/o

en
rfi-
co

Aantal

en
O

lt;1
O

»5 3 g-

■ nr\ fo

00
ogt;

05
lt;1
CO

en
en
CD

Totaal

to

O

%

00
CO

N

5:

01
3

3

a.

O
O

Q

W
H

w

l-H
Ö

CO

H

!gt;
W

00
00

to

00

00

■lt;1

o

CO

CO
CO

00

to
O)

bO
4^

4^

■vl

CO

Lues

Nephr. en
intox.

Losl. plac.

Eel.

Pyelitis

P.a.p.

lt;1

O

4i.

en

CD

Totaal

lt;1

lt;35

en

gt;
t-K

K

3

m

lt;T)
p p

to
tc

OS

tn

%

Pl. pr. centr,

05

to

O

to

O

lt;1
quot;J

PI. pr. lat.

00

Pl. pr. marg.
en lage inpl.

lt;1
en

'S

en
O

CO

05

re 3;

(t
3

lt;1
1-1

3
amp;

to

lt;35

CO

CO
co

to
lt;35

CO
lt;1

CO
O

05

to
O

05

CO

Bloeding

Gemelli

Vr. vliezen
Pl. circ.
Misv.

-ocr page 241-

Brekm van de vruchtvliezen.

Omtrent het breken der vhezen bij deze vroeggeboorten stonden
mij de volgende gegevens ten dienste. Om een juist beeld te krijgen.
Jchikt om vergeleken te worden met het breken der vliezen bij
Lrmale voldragen geboorten, bewerkte ik alléén de geboorten
uit de groep der „normalequot; vroeggeboorten.

Voor zoover hieromtrent gegevens ter beschikking waren, vond

ik de volgende uitkomsten:

Tabel 6.

Ligging

V. h. kind

Breken der
vhezen

i 'E

y}

i-h

§

3
ö
o

J

v.. 0)

cd-O
2 ^

c quot; gt;

c.s
o c

lt;d

O

73

1
H

Schedel

Spontaan
Kunstmatig

54
1

33
4

9
6

110
161

32

60

298
172

Stuit

Spontaan
Kunstmatig

19

5

1

14
13

5

9
2

53
15

Bil 378 gevallen van schedelligging, waarvan precies bekend is
wanneer de vliezen braken, bleven de vliezen 271 maal intact tot

de ontsluiting volkomen was.nbsp;. , i j

Nemen wij aan. dat in aUe gevallen, waar dat met bekend was,
de vliezen vóór volkomen ontsluiting braken en laten wij degevaUen
met kunstmatig vroeg gebroken vliezen buiten
zien wij. dat onder 459 gevallen de vliezen 271
maa bleven staan
tot volkomen ontsluiting toe. d.i. in 60 % der gevallen.

Bij 1561 normale I parae vond de Snoo, dat de vhezen bleven
staan tot volkomen ontsluiting 913 maal (59 o/,). Bi] staande cerv^
braken de vliezen 138 maal (9 o/o); bij mijn vroeggeboorten 54 maal
(12 O/) Hieruit blijkt, dat het voor het breken der vliezen geen
lerschil uitmaakt of de baring wat vroeger of later m gang kom

Bij 68 gevallen van stuitligging braken de vUezen 27 maal bij
volkomen ontsluiting (40 %) en 41 maal daarvóór (60 /o).

Ook deze cijfers komen ongeveer overeen met die. welke de Snoo
vond bij den partus maturus, n.1. 32 % en 68 %.

-ocr page 242-

Bij de leiding der baring werd in de Rijkskweekschool voor Vroed-
vrouwen te Rotterdam het standpunt gehuldigd, de vliezen als
regel te sparen tot de ontsluiting volkomen was.

Dit komt in de tabel duidelijk tot uiting, daar slechts 11 maalde
vhezen vroegtijdig werden gebroken en in niet minder dan 174 ge-
vallen bij volkomen ontsluiting.

Kunsthulp hij de haring.

Een tweede bewijs voor de expectatieve wijze van leiding der
baring moge gelegen zijn in het feit, dat bij deze 1815 partus praema-
turus slechts 33 maal pituitrine injecties ter activeering van de
weeën werden toegediend!

Bij deze 1926 geboorten moest 500 maal kunsthulp worden ver-
leend, d.i. in 26 % der gevallen! Een zeer hoog percentage, indien
wij weten, dat bij de poliklinische en klinische bevallingen te Utrecht
in de jaren 1928, 1929 en 1930 (5496 bevallingen) slechts 3 % opera-
tieve geboorten plaats vonden.

In de drie groepen der vroeggeboorten kwam de kunsthulp in
verschillende percentages voor:

Inbsp;IInbsp;III

De ,.normalequot; Ziekten v.d. Afwijk, a. vrucht
vroeggeb.nbsp;moeder en vruchtaanh.

Kunsthulp-geboorte 14 %nbsp;18 %nbsp;43 %

Spontane geboorte 86 %nbsp;82 %nbsp;57 %

In groep I, de ,,normalequot; vroeggeboorten, kwamen de meeste
spontane bevallingen voor. Meerdere malen moest kunsthulp wor-
den verleend bij de vroeggeboorten, opgetreden tengevolge van
ziekten van de moeder; de meeste kunstverlossingen kwamen voor
in groep III, waarin o.a. de placenta praevia, de bloeding zonder
nader bekende oorzaak en de tweelingen waren gerangschikt.

Welke soort kunsthulp werd toegepast is in tabel 7 weer-
gegeven, waarin, naast de drie voornaamste groepen, ook nog
enkele veelvuldig voorkomende oorzaak-rubrieken van vroegge-
boorten werden verwerkt.

-ocr page 243-

TABEL 7.

K.-

gt;'1 ■

-ocr page 244-

Tab^

KUNSTHULP BIJ

G.

II

Ziekten van de moeder

I

,Norm.
vroeg-
geb.

To-
taal

Kunsthulp

I-«

c.2

Cl,
ri
Ph'

O

W

c

n!

ü

'B,

rCj 3

c

cn

O

III

Afwijkingen aan vrucht en vrucht-
aanhangselennbsp;_

bO
Ö
'•B

(O
O

m

bo
ö

Cl,

e

lt;t) 5
boS

bo lt;u

(U

lt;u

s

4)

O

O
bC

ö

i3ä

m

O

O

i-lt;

PH

H

PH

^

Cu

PH

Ph

Stuitextractie ..................

Stuitextractie en perf. nak. hoofd

Versie en extractie .............

Braxton Hicks .................

Forcipale extractie .............

Hooge forcipale extractie........

Dilatatie en versie en extractie ..
Dilatatie en forcipale extractie ..

Dilatatie en stuitextractie .......

Vaginale sectio caesarea.........

Vag. s.c. en versie en extractie ..
Vag. s.c. en forcipale extractie ...

Vag. s.c. en stuitextractie .......

Abdominale sectio caesarea......

Hebesteotomie en forcip. extr. ...
Hebesteotomie en versie en extr. .

Perforatie en extractie..........

Embryotomie...................

Decapitatie.....................

Extractie met muzeux..........

Repositie navelstreng ...........

Repositie kleine deelen..........

Expressie......................

Totaal kunsthulp ...............

Aantal geboorten................

33
20
8

22

52
9
1

92
1

136

13

14
1

12

3

6

3
2

1

2

147
2
164

14
51

7

15
1

3
1

14

4
3

13
2
1
9
1
2
1
2
3
40

29

17
1
10

14
1
2
1

16

15

1 1

123

72

10

11

10

94

71

303

15: 24! 13

14

13

41

500

74

673

39

214

71

44

31

71 118

143

704

51

26 57

188

99

87

1926

549

-ocr page 245-

Tabï'

Stuitextractie ..................

Stuitextractie en perf. nak. hoofd

Versie en extractie .............

Braxton Hicks .................

Forcipale extractie .............

Hooge forcipale extractie........

Dilatatie en versie en extractie ..
Dilatatie en forcipale extractie ..

Dilatatie en stuitextractie .......

Vaginale sectio caesarea.........

Vag. s.c. en versie en extractie ..
Vag. s.c. en forcipale extractie ...

Vag. s.c. en stuitextractie .......

Abdominale sectio caesarea......

Hebesteotomie en forcip. extr. .. .
Hebesteotomie en versie en extr. .

Perforatie en extractie..........

Embryotomie...................

Decapitatie.....................

Extractie met muzeux..........

Repositie navelstreng ...........

Repositie kleine deelen..........

Expressie......................

Totaal kunsthulp ...............

Aantal geboorten................

Kunsthulp

G.

e

lU .

-äs

(b —1

O

W

Ö.2

PU

14
1
2
1

KUNSTHULP BIJ

I

To-

„Norm.quot;

taal

vroeg-
geb.

13

13

13

Ö
cS

c

cS

lt;

lt;

26

147

29

1

2

n

164

17

14

1

27

51

10

6

7

2

15

1

1

1

3

1

1

8

14

.—

4

4

3

7

13

4

2

2

i

1

f

7

9

1

1

i

2

1

^

1

1

2

2

1

3

1

j

16

40

9

II

Ziekten van de moeder

8

1 —

1 3

1

500

74

1926

III

Afwijkingen aan vrucht en vrucht-
aanhangselennbsp;_

luO

C

'■B

lt;u

(U

a

O

lt;u

'u

W

O

P

Om
Ö

bc N
öo aj

(D

s gt;
gt;

Cl,
ä

aj
tuO

33
20
8

bo

5

13

ö

UJ

.f2


O

O
M

i-i

CL,

H

a,

^

PtH

OH

PH

92

7

_

1

4

136

47

_

13

4

2

14

4

1

12

2

3

1

_

6

5

_

_

3

3

1

2

1

1

_

1

2

1

1

—■

1

_

1

1

15

22

52
9
1

-ocr page 246-

Behalve dat deze kunstmatige ingrepen uitgevoerd werden met
de bedoehng als therapeutische maatregelen te dienen bij ziekten
van de moeder (eclampsie!) of bij de afwijkingen aan vruchtaan-
hangselen (placenta praevia!), werd deze kunsthulp verleend ter
bestrijding van liggingsafwijkingen, al of niet gepaard gaande met
uitzakken van navelstreng of kleine deelen. Tevens was nog een
aantal vernauwde bekkens oorzaak van de toegepaste kunsthulp
(o.a. waren bij de „normalequot; vroeggeboorten onder 74 met kunst-
hulp beëindigde partus 22 pathologische bekkens).

Ook andere onderzoekers gaven vele malen kunsthulp aan bij
hunne vroeggeboorten o.a.:

Jaeger: 245 vroeggeboorten. Daarbij 29.4 % kunstverlossingen,
terwijl bij niet te vroeg geboren kinderen in
10.9 % der gevallen
kunsthulp werd verleend.

Sontag: 1033 levendgeborenen. Daarvan 27.1 % kunstverlos-
singen.

Steinforth daarentegen vermeldt onder 251 vroeggeboorten
slechts 6.4 % kunstverlossingen.

Duur van de baring.

Hoewel de juiste duur van een baring zelden nauwkeurig is aan
te geven, benutte ik toch de in de baringsverslagen vermelde
cijfers aangaande den duur van het ontsluitings- en het uitdrijvings-
tijdperk, om een inzicht te verkrijgen omtrent den tijd, waarin een
vroeggeboorte kan ver loopen.

De duur van de baring werd afzonderlijk berekend voor primi-
parae en multiparae voor zoover volledige gegevens aanwezig
waren; alléén die gevallen werden genomen uit de groep der „nor-
malequot; vroeggeboorten, waarbij de partus spontaan verliep en waar-
bij het bekken geen afwijkingen vertoonde.

Bij 239 te vroeg bevallen primiparae en 136 multiparae duurde de
baring:

Tabel 8.

Duur der baring

1—10 uur ----

11—20 „ ....

21—30 „ ----

31—40 ......

41—50 „ .....

51—60 „ ....
meer dan 60 uur

59%
30%
6%
3 %
1 %

-ocr page 247-

De gemiddelde duur der baring was bij een eerstbarende 16 uur
40 minuten, bij een meerbarende 11 uur 12 minuten.

De Snoo berekende in 1923 den duur der baring bij normale
primiparae en ging daarbij uit van een nauwkeurig bepaald tijd-
stip waarbij de graad van ontsluiting werd genoteerd.

Hij vond voor eerstbarende vrouwen, die ä terme bevielen, een
gemiddelden tijdsduur der baring van 18 uur 20 minuten.

Bil de vroeggeboorten duurde bij I parae de baring dus ongeveer
2 uur korter; bij de multiparae vond ik echter, dat de gemiddelde
duur der baring grooter was dan bij de bevallingen
ä terme welke
laatste op 8 uur 30 minuten wordt berekend. Dit klinkt paradoxaal,
doch aangezien de berekeningen hierbij loopen over kleine getallen,
meen ik geen groote waarde aan de uitkomsten te mogen hechten.

Nageboortetijdperk.

De placenta werd geboren:

spontaan........ 320 maal

expressie of uitstrijken .

Credé ........

manueele verwijdering .

onbekend .......

Een ernstige navloeiing na den partus trad 89 maal op; het mee-
rendeel hiervan was het gevolg eener placenta praevia (62 maal)
Deze werd behandeld door massage van den uterus, secale of
pituitrine injecties,tamponnade (61 maal); driemaal werden nog

placenta-resten manueel verwijderd.nbsp;hpt

Het groote getal manueele verwijderingen was hoofdzakelijk het
gevolg van de abnormale inserties van de placenta (53 maa^^
Bij de „normalequot; vroeggeboorten (549 gevallen) moest 8 maal de
nageboorte met de hand verwijderd worden.

Gewicht van de placenta.nbsp;,

Omtrent de gewichten van de placentae, verdeeld naar den
zwXrscLpsdL in weken, moge nog het volgende worden mede-
het gewicht der nageboorte bij normale beval-
fngen ä tenne varieert tusschen 500 en 600 gram, werden ter ver-
^i^^één de gewichten der placentae genomen uit de groep
der ,noLialequot; vroeggeboorten, zoodat placentae, die verand™gen
hadden ondergaan onder invloed van ziekten van de moeder

1321
41
94
39

-ocr page 248-

(nephritis, lues e.a.) of door afwijkingen aan vrucht of vruchtaan-
hangselen (tweelingen, hydrops foetus e.a.), niet werden meegeteld.

Het gemiddelde gewicht der nageboorte bij deze „normalequot;
vroeggeboorten bleek te zijn voor

28 en 29 weken: 340 gram,
30 en 31 „ : 400 gram,
32 en 33 „ : 410 gram,
34 en 35 „ : 450 gram,
36 en 37 „ : 475 gram,
waaruit dus volgt, dat met de toeneming van den zwangerschaps-
duur het gewicht der placenta steeds vermeerdert.

Lengte van de navelstreng.

De lengte van de navelstreng van de kinderen, gerangschikt
naar den zwangerschapsduur, waren:

Aantal cm

28 en 29

30 en 31

32 en 33

34 en 35

36 en 37

weken

weken

weken

weken

weken

20— 30

2

4

6

2

2

30— 40

13

21

30

24

58

40— 50

27

47

65

93

191

50— 60

32

56

71

118

303

60— 70

7

28

33

66

218

70— 80

4

13

12

27

106

80— 90

0

2

3

7

27

90—100

0

1

0

3

11

100—110

0

0

2

2

2

In alle rubrieken lag het gemiddelde van de lengten tusschen 50
en 60 cm. Indien wij nu weten, dat de lengte der navelstreng bij
voldragen kinderen gemiddeld 56 cm is, dan is uit het bovenstaande
af te leiden, dat de lengte der navelstreng na de 28e week der
zwangerschap niet meer toeneemt!

-ocr page 249-

HOOFDSTUK IV.

KRAAMBED.

Kraambed-sterfte.

De sterfte der vrouwen, dadelijk na de bevalling of in het kraam-
bed, wordt in tabel 9 aangegeven.

Niet minder dan 77 vrouwen (4.2 %) overleden dadelijk post
partum of tijdens het kraambed. Hieronder waren 19 moeders, die
Lstige ziekten hadden en welke zonder de complicatie der gravidi-
teit ook wel doodelijk verloopen zouden zijn (de tusschen haakjes
geplaatste cijfers in de eerste rij duiden deze gevallen aan); intusschen
Lnnen deze ziekte-processen wel slecht beïnvloed zijn geworden

door de zwangerschap.

De zwangerschap en hare complicaties hadden dus strikt genomen
in 58 gevallen den dood tengevolge (3.2 %). De mortaliteit der
moeders was echter in de verschillende groepen, zooals m boven-
genoemde tabel te zien is, zeer uiteenloopend

Bij de „normalequot; vroeggeboorten (groep I) stierf skchts 1 van
549 vrouwen en wel tengevolge van een hart-insufficientie. De
kans op een doodelijken afloop voor de moeder bij een „normale

vroeggeboorte is dus wel zeer gering.nbsp;^

In ^oep II, waarin de vroeggeboorten zijn gerangschikt, die op-
getreL Lren tengevolge van ziekten van de -o^^er, was een
Loge mortaliteit vast te stellen. Van 673
vrouwen overleden 46.
De Logste sterfte kwam voor in de rubrieken eclampsie, longziekten

en ..andere ziektenquot;.nbsp;,,__

In groep III overleden 30 van 593 vrouwen; 26 ervan hadden bij
de bevalling een placenta praevia of bloeding zonder nadere oorzaak..

Van alle vrouwen stierven tengevolge van:

infectie : 24 (41 %)
verbloeding : 15 (26 %)

-ocr page 250-

Tabel•

'Ê n

DOODSOORZAKEN V^ ^OEDER.

II

Ziekten van de moeder

O) .O

11« S)

q £ m

C (u

II

III

Afwijkingen aan vrucht en vruchtaanhangselen

Doodsoorzaak

e

O
1-;
gt;lt;
-SI

c


u

c3

a

a

Cu

A

bo
ö
•B

lt;D
O

W

bO
Ö

c

lt;D

bo
Ö

cii
ö

ö
0)
O

Cfi
N
Ü

. lt;ü
bC

KS
gt;

o c«
■Ö O

bC

t
K

tl lt;v

(D

ö aj
N

(U

s

D
Ü

p

ÖC
0)
O

gt;.S

iS a

eS

O
c3

A

dl

Eclampsie......

Verbloeding.....

Sepsis .........

Pyaemie .......

Embolie .......

Tuberculose.....

Bronchopneum. .
Croup, pneum. ..
Insuff. cordis ...

Peritonitis......

Ca. colon en hepar
Nephritis chron..
Anaem. perniciosa
Endocard. lenta .
Hersenabsces....
Marasmus......

14

15
7
4
3

11

2

)!

x'j

(5;

15 5

Totaal

77(19)

46

30

17

Aant. vroeggeb.

5l

1815

549

673

143

188

593

87

99

13

26 i 57

20

71

37

17

118 I 31

44 71

107

39

27

-ocr page 251-

234

235

Tabel •

DOODSOORZAKEN ^OEDER.

III

Afwijkingen aan vrucht en vruchtaanhangselen

quot;«ü JD

II

Ziekten van de moeder

u « aa
Q E 00

Doodsoorzaak

cS

ö

ü X

lt;11

bC
Ë

W)
ö

x!
OJ
O

W

XI
. (U

Xgt; bo

ci3 ÜC

ffi O

IH
gt;

bo
ö

ö

lt;D
bD
C

CL,

ÖC

H-1

£ e

Ö D

CS

C/2
N
O

p-
ci gt;

iH

O ™
OJ

■Ti O

HH iH

Mh

bD

lt;v

I

O

W

O
c3

S

9
Ü

gt;H

Q

O
KJ

ft

Oh

Eclampsie......

Verbloeding.....

Sepsis .........

Pyaemie .......

Embolie .......

Tuberculose.....

Bronchopneum. .
Croup, pneum. ..
Insuff. cordis ...

Peritonitis......

Ca. colon en hepar
Nephritis chron..
Anaem. perniciosa
Endocard. lenta .

Hersenabsces____

Marasmus......

14

15
7
4
3

11

2

(5;

Totaal

77(19)

46

17

Aant. vroeggeb.

1815

549

673

143

188

87

99

118 i 31 44 ! 71

13

20

17

107

39

37

27

-ocr page 252-

Gerangschikt naar het tijdstip van overlijden werd gevonden, dat
deze vrouwen stierven:

dadelijk post partum......30

na 1 dag....................g

na 2— 3 dagen........37

i^a 4-10 „ ■ ■nbsp;19

na 10—30 „ .......I4

na meer dan 1 maand..........2

Bij 58 van 77 overleden patiënten werden bij'den partus kunst-
matige ingrepen verricht, n.1.:

stuitextractie.........

versie en extractie.........

Braxton Hicks..........

forcipale extractie.........

dilatatie met navolgende ingrepen
vag. s. caes. met navolgende ingrepen

abd. s. caes..........

embryotomie en decapitatie........

manueele plac. verwijdering.......

inbrengen van condoomcatheter.......3

Hoofdzakelijk werd deze kunsthulp verieènd bij dé gevallen
eclampsie en placenta praevia.

Bij de tengevolge van infectie gestorven moeders werd 19 maal
de baring kunstmatigbeëindigd,5maal verliep de partus spontaan.

Kraambedcomplicaties.

Als kraambedcomplicaties, die vooral voorkwamen in de ru-
brieken van vroeggeboorten tengevolge van ziekten van de moeder

en van afwijkingen aan de vruchtaanhangselen, werden waarde-
nomen:nbsp;°

salpingitis............

parametritis..........

retentio plac. part...........

phlegmasia alba dolens..........

phlegmasia alba dolens en embolienbsp;^

embolia pulmonum..........

pyaemie............

tuberculosis puim............

croupeuze pneumonie............quot;nbsp;g

12
13
2
9
2
9
1
2
5

van

5
3
3
32
5
5
2
2

-ocr page 253-

bronchopneumonie................ 1

pneumonie en empyeem............. 1

pleuritis..................... 1

bronchitis.................... 3

psychose.................... 8

apoplexia cerebri................. 2

facialis parese.................. 1

mondabsces................... 1

kaakabsces................... 1

perineaal absces................. 2

oorabsces.................... 1

pyonephrose................... 1

cystitis..................... 2

angina follicularis................ 6

influenza.................... 2

myocarditis................... 1

cholelithiasis................... 1

eclampsia post partum.............. 2

mastitis.....................53

Behoudens deze kraambedstoomissen werd nog 873 maal tempe-
ratuursverhooging boven 38° genoteerd (4 maal per dag per rectum
opgenomen).

Ook hier werden de meeste koortstoppen in de groepen van vroeg-
geboorten tengevolge van ziekten van de moeder en van afwijkingen
aan de vruchtaanhangselen aangetroffen. Toch kwamen bij de
„normalequot; vroeggeboorten (549) nog 254 maal temperatuurs-
verhoogingen voor!

Tabel 10.

Temp. verhooging

I

De
„normalequot;
vroeggeb.

II

Vroeggeb.
t.g.v. ziekten
moeder

III

Vroeggeb.
t.g.v. afwijk,
v. vrucht en
vruchtaan-
hangseien

Totaal

38° —38.°4

154

165

165

484

38.°5—38.°9

64

75

77

216

39° —39.°4

22

37

32

91

39.°5—39.°9

9

26

19

54

40 ° en hooger

5

14

9

28

-ocr page 254-

Een deel van deze patiënten had reeds koorts vóór den partus; de
temperatuursverhooging post partum werd veroorzaakt meestal
door lichte endometritis en lochiometra; de hooge temperaturen
waren het gevolg van een meer ernstige purulente endometritis.

Het voorkomen van deze temperatuursverhoogingen liep in de
verschillende groepen van vroeggeboorten nog al uiteen. In tabel 11
is de frequentie in percenten verwerkt voor enkele belangrijke
oorzaak-rubrieken (niet medegerekend zijn de koortstoppen, die
genoteerd werden bij vrouwen, die later overleden of kraambed-
complicaties hadden).

Tabel 11.

Temp. verh.

quot;b

15.0

ö u
F amp;o

O ^

O aj

C O
p

(O
lU

s

1

n

Ö

aj

a

lt;ü
^

M

co
^

quot;o

W

Öi


^

gt;

1
Qi

tuo

.0
«

a
a

u

O

«.Q

Sil
p

Spont.
baringen

38° —38.°4

30

32

27

33

36

27

33

30

37

30

38.°5—38.°9

12

13

14

15

15

7

21

3

15

10

39 ° en hooger

7

11

11

6

12

10

16

8

10

6

zonder temp.

51

44

48

46

37

56 i

!
!

30

59

38

54

Bij de vrouwen, die dus geen kraambedziekten hadden door-
gemaakt als boven werden vernoemd, werd de grootste morbiditeit
aangetroffen bij de vroeggeboorten tengevolge van placenta praevia,
eclampsie en tweelingzwangerschap.

Afebriel verloop van het kraambed kwam in de andere rubrieken
van ziekten van de moeder wel minder voor dan bij de „normalequot;
vroeggeboorten, doch groote verschillen kwamen hierbij niet aan
den dag. Opmerkelijk nog is, dat bij de kunstmatige vroeggeboorte
bij bekkenvernauwing een grooter percentage kraamvrouwen geen
koorts had dan bij de ,.normalequot; vroeggeboorten!

Wel een bewijs, dat de door enkele schrijvers geopperde bezwaren
tegen het inbrengen van den condoomcatheter uit oogpunt van
verhoogde infectiekansen ongegrond blijken te zijn.

Ter vergelijking vond ik een lijst, die Prof. de Snoo in 1915 samen-
stelde, naar aanleiding van een onderzoek naar de behandeling

-ocr page 255-

van kraambedziekten. Hij bewerkte daarvoor het materiaal der
Vroedvrouwenschool uit de jaren 1907—1914,, waaronder ook weer
een gedeelte van mijne vroeggeboorten behoort.

Tabel 12.

Temp. verh.

Spont.

Losl.

partus

Lues

plac.

PI. pr.

Gemelli

38° —38.°4

23.1

27

21.2

31.5

33.3

38.°5—38.°9

9.9

13.5

6.1

14.8

11.7

39° en hooger

7.8

8.1

18.2

24.5

17.6

zonder temp.

59.3

51.4

54.5

29.1

39.2

Ook deze cijfers zijn samengesteld uit temperatuurlijsten van
kraamvrouwen, die geen kraambedcomplicaties hadden of tijdens
het kraambed overleden.

Hij vond, dat de morbiditeit het geringst was bij de spontane
baring.

Vergelijking van enkele rubrieken uit de tabellen 11 en 12 doet
zien, dat bij de „normalequot; vroeggeboorten en bij vroeggeboorten
door lues en loslating van de placenta het kraambed minder vaak
afebriel verliep dan bij de baringen ä terme in deze rubrieken.

In de rubrieken van placenta praevia en gemelli kwamen nage-
noeg geen verschillen voor.

Wanneer ik in de rubriek der „normalequot; vroeggeboorten alléén
die temperatuursverhoogingen neem, die voorkwamen bij spontane
baringen
(kunsthulp-verlossingen dus niet medegerekend), dan vond
ik een iets grooter percentage afebriel verloop van het kraambed
dan dat van alle vroeggeboorten te zamen, hetgeen toch nog ruim
5 % onder dat van de spontane baringen ä terme bleef!

Het kraambed was dus bij deze 1815 vroeggeboorten 1103 maal

gestoord (60 %), n.1.:

overleden........... 77

kraambedcomplicaties.....153

temp.verhoog. boven 38° ... . 873

Zonder stoornis verliep het kraambed bij 712 gevallen (40 %).

-ocr page 256-

Verpleegduur.

De verpleegduur in de kliniek na de bevalling, die bij normaal
verloop 12 dagen bedroeg, was aanzienlijk verlengd. Verschillende
oorzaken droegen hiertoe bij, o.a. ziekten van de moeder, kraam-
bedstoomissen, verzorging van de vroeggeborenen in de couveuse.
De verblijftijden der moeders waren:

minder dan

12 dagen.......125

12nbsp;„ .......716

13nbsp;en 14 dagen ....nbsp;295
tot 3 weken.....296

4

5

6

7

8
9

10
11
12

150
80
50
32
29
11
11
6
3

3 maanden.......11

Van de patiënten maakten 37 % een verpleegduur door van meer
dan twee weken! De samenstelling van deze lijst leek mij van belang
om hierdoor de groote financieele offers, die deze vroeggeboorten
voor zich opeischten, te kunnen aantoonen. Tevens moet nog ge-
wezen worden op het feit, dat vele couveuse-kinderen aanmerkelijk
langer bleven dan de moeder.

Vermindering der vroeggeboorten, hetgeen door goede praenatale
zorg zeker nog te bereiken is, zal met zich medebrengen een be-
perking van kosten voor verpleging van moeder en kind. De ver-
zorging van een te vroeg geboren kind, welke meestentijds alléén
goed kan zijn in een daarvoor ingerichte kliniek met deskundige
leiding en hulp, totdat het kind lichamelijk sterk genoeg is om
„thuisquot; verder verzorgd te worden, brengt vaak zeer hooge kosten
met zich mede.

Degenen, die belang stellen in cijfers aangaande het aantal ver-
pleegdagen in ziekenhuis of kraaminrichting, kunnen misschien uit
deze lijst nog waardevolle gegevens putten.

-ocr page 257-

HOOFDSTUK V.

KIND.

Aantal.

Bij deze 1815 vroeggeboorten werden 1926 kinderen geboren uit:
1706 éénling-zwangerschappen,
107 tweeling-zwangerschappen,
2 drieling-zwangerschappen.

%

5.2
10.2
13
19.9
50.4

1.3

Leeftijd hij de geboorte.

De leeftijden bij de geboorte bedroegen:

Aantal wekennbsp;Aantal

28 en 29nbsp;100

30 en 31nbsp;197

32 en 33nbsp;251

34 en 35nbsp;382

36 en 37nbsp;971

onbekendnbsp;25

Met het toenemen van den zwangerschapsduur nam het aantal

vroeggeboorten aanzienlijk toe.

Behalve in de rubriek der kunstmatige vroeggeboorte bij bekken-
vernauwing kwamen zij ongeveer gelijkelijk verdeeld in de ver-
schillende rubrieken van vroeggeboorten voor.

Gehoortegewicht.

Gewicht

Aantal

%

0 500 gram

4

0.2

500 1000 „

42

2.2

1000 1500 „

193

10

1500 2000 „

401

20.8

2000—2500 „

685

35.6

2500 3000 „

464

24.1

3000 en meer „

74

3.8

onbekend

63

3.3

-ocr page 258-

De verdeeling van de vroeggeboorten naar het geboortegewicht
was in de verschillende rubrieken, zooals reeds bleek, lang niet
dezelfde.

Tabel 13.

-. XI

e

s bo

fel tuo
o q)

XI

lt;D

bo .
bc'S

(D
O

li

gt;

lt;u

Geb. gewicht

d
fi;

O

W

S

(U

O

I'S

O
cd

E

O
1-1

lt; 1000 gr
1000-2000 gr
gt; 2000 gr

1

14

84

5
31
51

9

38
52

4
44
48

3
47
47

O
32
66

O
8
90

2
44
51

1

36
61

3
50
46

7
37
52

O/

/O

/O
O/
/O

De ongunstige invloed van ziekten van de moeder, vnl. intoxi-
catie, nephritis, placenta-loslating, eclampsie, op de ontwikkeling
van het kind blijkt hieruit wel duidelijk; ook de tweelingkinderen
hadden lagere gewichten dan de kinderen bij de „normalequot; vroeg-
geboorten. In alle rubrieken waren de gewichten 1000—2000 gram
veel meer, die van 2000—3000 gram veel minder vertegenwoordigd
dan bij die van de „normalequot; vroeggeboorten.

De kunstmatig te vroeg geboren kinderen hadden bijna allen
een gewicht hooger dan 2000 gram, begrijpelijk, omdat hierbij de
tijd werd afgewacht, dat er een voldoend geboortegewicht ver-
moed werd om het leven buiten de moeder in stand te kunnen
houden.

De kinderen met onbekende aanvangsgewichten werden bijna
allen doodgeboren; de meesten daarvan waren gemacereerd.

Gehoortegewicht van de kinderen in verband met den zwangerschapsduur.

Om een juist inzicht te krijgen van het gemiddelde gewicht der
kinderen, gerekend naar den duur van de zwangerschap, stelde ik
de volgende tabel samen; om een zoo zuiver mogelijk beeld te
verkrijgen werden de gemacereerde vruchten niet medegerekend.

-ocr page 259-

Tabel 13«.

Aantal weken

500—
1000 gr.

1000—
1500 gr.

1500—
2000 gr.

2000—
2500 gr.

2500—
3000 gr.

3000 en
meer gr.

28 en 29

5

50

17

3

1

30 en 31

5

49

83

15

1

32 en 33

1

31

99

56

7

1

34 en 35

1

7

86

178

39

5

36 en 37

2

7

60

378

386

60

Het gemiddelde geboortegewicht van kinderen, geboren in de

28e en 29e week van de zwangerschap was:nbsp;1290 gr.

30e en 31e „ „ „nbsp;„nbsp;.. :nbsp;1570 „

32e en 33e „ „ „nbsp;„nbsp;1800 „

34e en 35e „ „ „nbsp;„nbsp;•nbsp;2025 „

36e en 37e „ „ „nbsp;„nbsp;•nbsp;2540

Marfan vond de volgende verhoudingen:

Zwangerschapsduurnbsp;Gewicht

26 wekennbsp;1000 gr.

30nbsp;„nbsp;1700
35 „nbsp;2400 „
40 „nbsp;3250 „

Keizer berekende cijfers uit het materiaal van Ahlfeld en
Rommel; zij waren doorgaans hooger dan de mijne (ras-verschil?):

Zwangerschapsduurnbsp;Gewicht

29 wekennbsp;1575 gr.

31nbsp;..nbsp;1975 „

-ocr page 260-

Lengte van het kind hij de geboorte.

De lengten van de levend- of doodgeboren kinderen (voor zoover
bekend was) waren de volgende; gemacereerde vruchten werden
niet medegerekend.

Lengte

Aantal

25 30 cm

1

30 35 „

10

35-40 „

80

40 45 „

351

45-50 „

986

50—55 „

110

Lengte van het kind in verband met den zwangerschapsduur.

Rangschikking van de lengte der kinderen bij de geboorte naar
het aantal weken van den zwangerschapsduur deed de volgende
tabel ontstaan.

33 weken
35 „
37 ..

2100 gr.
2750 „
2875 ..

Tabel \3b

Aantal weken

25—30
cm

30—35
cm

35 40
cm

40—45
cm

45—50
cm

50—55
cm

28 en 29

1

2

27

26

6

30 en 31

!

4

31

78

24

32 en 33

4

12

102

67

1

34 en 35

6

100

1

176

9

36 en 37

4

45

713

100

-ocr page 261-

De gemiddelde lengte van de kinderen van

39 cm
41
43
45
48

28 en 29 weken was
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37

Marfan vond wat de lengte van de vroeggeborenen betrof:

30 cm
35 „
44 „
49 ..

26 weken
30 „
35 „
40 ..

Mijn cijfers blijken iets hooger uit te vallen!
Ongeveer in overeenstemming waren mijne uitkomsten met die
van
Ahlfeld en Rommel, die Keizer in zijn dissertatie aangaf:

39.6nbsp;cm

42.7nbsp;„
43.9 „
47.3 „
48.3 ..

29 weken
31 „
33

35 „
37 „

Geslacht.

Er werden geboren 963 jongens,
932 meisjes,
31 onbekend.

De verhouding van de geboorten van beide geslachten was dus

: $ = 103.3 : 100.

Voor alle geboorten (levenloos en levend aangegevenen) werd in
1921 in Rotterdam berekend een verhouding van c? : ? = 108 : 100.
Als gemiddelde over het geheele land werd aangegeven ê : ^ =
106 : 100.

Het jongens-geboorte overschot kwam dus ook bij deze vroeg-
geboorten tot uiting. Toch werden, relatief gesproken, meer meisjes
dan jongens te vroeg geboren. Hieruit zou dus volgen, dat de kans
op te vroeg geboren worden bij meisjes grooter is dan bij jongens!
Misschien kan hier verband gezocht worden met het feit, dat bij
meisjes meerdere ontwikkelingsstoornissen worden gezien.

Le Grand vond in Amsterdam in 1907 bij zijn vroeggeboorten
^ : $ == 102.8 : 100.

-ocr page 262-

235
34
47
36
43
34
28
34
70

12-18 „ . . 35
18-24 . . 18
na meer dan 2 jaar .... 42
Onbekend (wellevend de kliniek verlaten) 47
1933 in leven..............

Samengevat dus:

Doodgeboren.........24.7 %

Vroege sterfte........I6.4 %

Nog overleden in het le jaar .nbsp;12.8 %
Nog overleden in het 2e jaar .
Nog overleden na meer dan 2 jaar

Onbekend..........

1933 in leven ...

Lot der kinderen.
In onderstaande tabel is weergegeven de afloop voor de kinderen.

Lot der kinderennbsp;Aantal

Doodgeboren............ 476 (gemacereerd

245)

24 uur . .
2e 24 . .
3—10 dagen .

%

24.7

Overleden binnen

12.2
1.8

2.4
1.9
2.2
1.8

1.5
1.8

3.6
1.8
0.9
2.2
2.4

38.8

10-
1-

2-
3-

30 „ .
• 2 maanden
- 3 „
■ 4
6 „
12

2.7

2.2 O/,

2.4 %
38.8 %

Het aantal levendgeborenen bedroeg 1450 kinderen. De moitaliteit
van deze kinderen bedroeg:
Overleden binnen 24 uur

2e 24 .
3—10 dagen.

10 dagen—1 jaar

1—2 jaar .....

na meer dan 2 jaar ...nbsp;„

Onbekend.............33lt;y

1933 in leven...........51.5 %

-ocr page 263-

Bezien wij thans deze cijfers eens nader.

1. Doodgeboren kinderen.

Bijna één vierde gedeelte (24.7 %) van het totaal aantal vroegge-
borenen kwam levenloos ter wereld! Daaronder waren 245 die niet
tijdens of kort vóór de baring waren overleden, want zij vertoonden
reeds maceratie-verschijnselen.

Ter vergelijking vond ik in de „Jaarcijfers voor Nederlandquot;, uit-
gegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, het aantal
kinderen, dat als levenloos was aangegeven voor het geheele land.
Ik koos daartoe uit de reeks van jaren, waarin mijn vroeggeboorten
waren opgetreden (1907—1926), het jaar 1924, zijnde het eerste
jaar, waarin als „doodgeborenquot; werd aangenomen de levenloos
aangegevenen, verminderd met het aantal kinderen, dat levendge-
boren was, doch overleden was vóór de geboorteaangifte en als
zoodanig als levenloos was aangegeven. Het betrof hier statistieken
van vruchten ouder dan 6 maanden.

In 1924 werden doodgeboren — dat waren dus kinderen die niet
geleefd hadden, evenals bij mijn vroeggeboorten — 4875 kinderen.

Levendgeboren werden: 182.430 kinderen.

Doodgeboren werd dus 2.6 % van het totaal aantal geboren

kinderen (in Rotterdam alléén ± 4 %).

Bij mijn vroeggeboorten werden doodgeboren 24.7 % (percentage
berekend over 20 jaren; het percentage doodgeborenen voor elk
jaar apart was nagenoeg hetzelfde).

Zooals dus blijkt was bij deze vroeggeboorten een zeer
hooge mortinataliteit der kinderen vast te stellen.

In de verschillende rubrieken van vroeggeboorten liepen de dood-
geborenen-cijfers sterk uiteen, zooals te zien is in tabel 14.

-ocr page 264-

248

249

tJ-

LOT D^Ï^DEREN.

^ s

I

II

Ziekten van

de moeder

III

Afwijkingen aan vrucht en

vruchtaanhangselen.

Lot der kinderen

pi

c

4)

i!

bo

Gemelli

cd

1

ä
Ih

0
gt;

S

™ rQ

quot; lt;u

cö bo
$

O O
^ amp;

F 4J
O tg
e lt;D

; O
« b
Ö ^

tn

(D

SI O

^ c
lt;D .5

ti

02
S

quot;o

w

.2
1

Q C

lt;u ^^

'S

lt;! N

. e

— lt;u
px, O

IH

4J

cd

s ^

fc bb
S S

PW

(U

bo

nj
1-1

ö
■'S

lt;D

0

m


'0

Ö
.0)

bp
i

'gt;

bo
m
0

(U

1 0
fi

■3

0
cd

s

-d .2
ffi

K

Doodgeboren

24.7

9.3

49.6

37.2

73.6

58.6

11.5

14

1-

33.8

38.1

12.9

18.2

12.6

16.7

8.4

23

8.1

35.3

22.2

50

Vroege sterfte

Overleden binnen 24 u.
Overleden binnen 2e 24 u.
Overleden binnen 3-10 dg.

16.4
12.2
1.8
2.4

9.8
5.6
1.6
2.6

16.8
12.6
1.4
2.8

5.9
4.7
0.6
0.6

8

3.4
3.4
1.2

12.1
7.1
1
4

15.4
15.4

14
12.3
1.7

11

9.

i

1

30.9
26.7
1.4
2.8

28.8
27.2
0.8
0.8

32.2
22.6
6.4
3.2

13.6

9.1
2.3

2.2

28.2
22.5
1.4
4.3

23.3
15
5

3.3

19.5
14.9
2.6
2

7.7
5.1

2.6

59.3
51.9
3.7
3.7

40.5
32.4
2.7
5.4

23.5

17.6

5.9

22.2
22.2

40
30
5
5

Overleden nog in Ie jaar

12.8

12.8

16.8

11.1

5.7

3

7.7

14

15'

9.9

7.6

19.4

22.7

15.5

18.4

19.5

12.8

18.5

16.3

11.8

-—

5

Overleden nog in 2e jaar

2.7

4.4

2.1

I.l

2.3

-

1.8

-

5.6

0.9

6.5

2.3

5

2.5

2.6

Overl. na meer dan 2 jr.

2.2

4.2

1.1

2.4

7.7

3.5

3.'

1.7

9.1

2

2.6

1933 In leven

a) Van het aantal vroeg-
geb. in deze rubriek

38.8

54.8

13.3

41.5

8

26.3

50

50.9

i

1

60.'

1

19.8

22

25.8

34.1

43.7

31.6

46.1

48.7

22.2

35.1

29.4

55.6

0

ö) Van het aantal levend-
geborenen in deze ru-
briek

51.5

60.4

37.9

66.1

30

63.4

56.5

59.2

66

j

29.8

35.6

29.6

41.7

50

38

50

63.3

22.2

38.2

45.5

71.4

0

Onbekend (wel levend de
kliniek verlaten)

2.4

4.7

1.4

2.1

7.7

1.8

0.9

3.2

5

2

2.6

5

-ocr page 265-

248

249

LOT DÏ^ ^Ï^ÏDEREN.

3 §

I

II

Ziekten van

de moeder

III

Afwijkingen aan vrucht en

vruchtaanhangselen

Lot der kinderen

C

,-lt; 0)
CÖ ÖO

rt bo
O O

H 2

d-S
ë gg
: O

O ^

Q ^

Ö

D

\
amp;

rf
^^

bo
g

■'S

0)
O

W

Gemelli

d

si

1

tn

lU

h-t

-äl

ti

s

quot;o

W

55

[-P

1
O
h

P Ö

CU

'S

a u

amp; 3
. ö

Ph O

•h .

S quot;

fc bc
Oh 12

Co

s s

Oh

lt;ü
bc
d
hJ


-i-i

ö
.0)
.(U

.SP

u

1
-l-gt;

'gt;

bo

agt;

1

(U

1 O
!gt;,fS

IH

'o

i
s

Ë

V -2
W

Jh
gt; .

^ OJ

bo

w

cn

s

Doodgeboren

24.7

9.3

49.6

37.2

73.6

58.6

11.5

14

7.5

33.8

38.1

12.9

18.2

12.6

16.7

8.4

23

8.1

35.3

22.2

50

Vroege sterfte

Overleden binnen 24 u.
Overleden binnen 2e 24 u.
Overleden binnen 3-10 dg.

16.4
12.2
1.8
2.4

9.8
5.6
1.6
2.6

16.8
12.6
1.4
2.8

5.9
4.7
0.6

0.6

8

3.4
3.4
1.2

12.1
7.1
1

4

15.4
15.4

14
12.3
1.7

ld
2

30.9
26.7
1.4
2.8

28.8
27.2
0.8
0.8

32.2
22.6
6.4
3.2

13.6

9.1
2.3

2.2

28.2
22.5
1.4
4.3

23.3
15
5

3.3

19.5
14.9
2.6
2

7.7
5.1

2.6

59.3
51.9
3.7
3.7

40.5
32.4
2.7
5.4

23.5

17.6

5.9

22.2
22.2

40
30
5
5

Overleden nog in le jaar

12.8

12.8

16.8

11.1

5.7

3

7.7

14

15.6

9.9

7.6

19.4

22.7

15.5

18.4

19.5

12.8

18.5

16.3

11.8

5

Overleden nog In 2e jaar

2.7

4.4

2.1

1.1

2.3

1.8

5.6

0.9

6.5

2.3

5

2.5

2.6

Overl. na meer dan 2 jr.

2.2

4.2

1.1

2.4

7.7

3.5

3.9

1.7

9.1

2

2.6

1933 in leven

a) Van het aantal vroeg-
geb. in deze rubriek

38.8

54.8

13.3

41.5

8

26.3

50

50.9

60.^

19.8

22

25.8

34.1

43.7

31.6

46.1

48.7

22.2

35.1

29.4

55.6

0

b) Van het aantal levend-
geborenen in deze ru-
briek

51.5

60.4

37.9

66.1

30

63.4

56.5

59.2

66

29.8

35.6

29.6

41.7

50

38

50

63.3

22.2

38.2

45.5

71.4

0

Onbekend (wel levend de
kliniek verlaten)

2.4

4.7

1.4

2.1

7.7

1.8

-

0.9

3.2

5

2

2.6

5

-ocr page 266-

De mortmataliteit, die bij de „normalequot; vroeggeboorten 9 3 lt;y„
bedroeg was in de meeste rubrieken veel hooger; vooral bn de
vroeggeborenen door lues, nephritis en intoxicatie, loslating der
placenta eclampsie, placenta praevia centralis en lateralis kwamen
vele kinderen levenloos ter wereld. Hierbij kwam dus sterk naar
voren de ongunstige invloed voor het kind van deze ziekten van
de moeder of van de afwijkingen aan de vruchtaanhangselen

Ook andere schrijvers vonden bij hunne vroeggeboorten een groot
aantal doodgeboren kinderen, o.a.:

Jo^^'fnbsp;Hilgenberg 30 o/,; Sontag 32.1 o/^; Keller

43.1 (alléén kinderen be-
neden
2000 gram); Prinzing berekende over 1891—1903 te Baden

vroeggeborenen, te Hamburg 22.6%, te

2. Vroege sterfte.

Onder vroege sterfte wordt verstaan de sterfte binnen de eerste
10 levensdagen, d.i. dus de tijd, waarin de verloskundige het
toezicht op het kind uitoefent om het daarna aan den paediater over
te dragen. Deze vroege sterfte bedroeg 16.4 % van het totaal aantal
vroeggeborenen en 21.7 % van het aantal levendgeborenen l Deze
vroege sterfte werd aldus samengesteld:

Vart het totaal aantalnbsp;Van het aantal

vroeggeborenennbsp;levendgeborenen

12.2 % overieden binnennbsp;24 uur . . . 16.2 %

% quot;nbsp;2e 24 „ . . ! 2.3 %

% quot; »nbsp;3—10 dagen . . 3.2 %

Hoofdzakelijk werd deze dus gevormd door de sterfte binnen de
eerste 24 uur.

De vroege sterfte van de vroeggeborenen maakte een groot deel
uit van de vroege sterfte van alle zuigelingen.

Ondanks de aanzienlijke daling van de zuigelingensterfte in de laat-
ste decenniën, neemt de vroege sterfte bijna niet af. Deze vroege
sterfte wordt door de vroeggeborenen geleverd
(De Snoo 1931 Heij-
broek
1933). Ook buitenlandsche schrijvers verkondigei deze
meening, o.a.
Roth, Peiper, Schmincke. Volgens laatstgenoemde

-ocr page 267-

zou 2/3 van de vroege sterfte berusten op de te vroeg geborenen!

Heijbroek vond in Amsterdam 1609 vroeggeborenen (inde jaren
1922—1930). Daarvan stierven 437, zoodat 1172 kinderen levend
de kliniek verlieten. Binnen
2 x 24 uur overleden 285 kinderen
d. i. 17.7%, een percentage, dat met het door mij gevonden sterfte-
percentage binnen
2 x 24 uur, n.1. 18.5 %, nagenoeg overeenstemt.

Enkele omstandigheden doen de berekeningen van deze cijfers
beïnvloeden;
Heijbroek had vroeggeborenen, die in en buiten de
khniek waren geboren. Bij de laatste categorie was de sterfte door
de ongunstige invloeden, ondergaan door vervoer, afkoeling e.a.,
veel grooter dan bij de in de kliniek-vroeggeborenen (zooals ik uit -
sluitend had), die dadelijk in de gunstigste omstandigheden konden
worden gebracht. Aan den anderen kant was onder mijn vroeg-
geboorte-materiaal een gedeelte, dat slechts even geleefd had. dus
dat bij
Heybroek zeker niet in aanmerking voor khniek-opne-
ming zou zijn gekomen.

Keizer, die ook de vroeggeboorten in de Amsterdamsche Vrou-
wenkHniek bestudeerde, vond een sterfte binnen
2 x 24 uur van
-22.2 %.

Daimer vond 16 %; ook Herz vond de grootste sterfte m de
»eerste levensdagen.
Schmincke idem binnen de eerste drie dagen.
Rapisardi idem 47.4 %!

De sterfte binnen de eerste 24 uur, die ik op 16.2 % van het aan-
tal levendgeboren kinderen vond, was bij
Ylppö 9%; Schmitt
13.9 %; Schwarz
en Kohn 10.5 %; Richter 6.8 %.

Omtrent de vroege sterfte, die ik op 21.7 % berekende, vermelden
Ylppö 20 %; Schwarz en Kohn 14 %; Jaeger 26.5 %; Sarvan
•20 %; Daimer 20 %; Sontag 18.2 %; Wall 28.8 %; Schmitt 38.3

%; Korthauer 53 % (alléén kinderen beneden 2000 gram); Stein-
forth
31 % (alléén kinderen beneden 2200 gram).

De vroege sterfte was in de verschillende rubrieken van vroeg-
geboorten weer zeer uiteenloopend.

In groep III (afwijkingen aan vrucht en vruchtaanhangselen)
was de vroege sterfte bijna in elke rubriek veel grooter dan die
van vroeggeborenen door ziekten van de moeder. Vooral bij de
placenta praevia, de bloeding zonder nadere oorzaak, hydrorrhoea,
placenta circumvallata en de ontwikkehngsstoornissen van de
vrucht werd een hooge vroege sterfte gevonden. Hieruit blijkt weer
de ongunstige invloed voor het kind veroorzaakt door bloedingen

-ocr page 268-

in de zwangerschap en tijdens de baring. Een groot aantal kwam
daardoor asphyctisch ter wereld en overleed spoedig

Ook bij de twedingen werd een hooge vroege sterfte waarge-
nomen wat te wijten was aan de doorgaans kleinere geboorte-
gewichten, waaraan geringere levenskansen der kinderen verbonden

liggingsafwijkingen (stuit-

hggmgen), die hierbij voorkwamen.

Onder de vroeggeborenen, door ziekten van de moeder, was de
ster te bmnen de eerste tien levensdagen het hoogst in de nibriek
der luetische kinderen; het geringst en zelfs veel minder dan bij de
„normale vroeggeborenen, in de rubriek van nephritis en intoxi-
catie. Iets wat eigenlijk niet te verwachten was. aangezien in deze
rubriek veel meer kinderen met lage geboortegewichten aanwezig
waren dan bij de „normalequot; vroeggeboorten. Intusschen mag niet
vergeten worden, dat vele kinderen in de rubriek van nephritis
en intoxicatie reeds vóór den partus afstierven.

Bij de kunstmatig te vroeg geboren kinderen bij bekkenvernau-
wing was de vroege sterfte nog 11.8 o/,; toch een hoog percentage
indien rekening gehouden wordt met het feit, dat bij het moment
van opwekken der vroeggeboorte verondersteld werd, dat het kind
behoorlijk levensvatbaar zou zijn! Het ernstige baringstrauma,

door het vernauwde bekken veroorzaakt, speelde hierbij natuuriiik
een groote rol.nbsp;■gt;
nbsp;j

3. Sterfte binnen het eerste levensjaar.

Behalve de kinderen, die binnen de eerste tien levensdagen over-
leden, stierven in het eerste jaar nog 12.8 van het totaal aantal
vroeggeborenen of 16.9 % van het aantal levendgeborenen

De mortaliteit in het eerste jaar bedroeg dus totaal 29.2 o/ van
het totaal aantal vroeggeborenen en 38.6 % van het aantal levend-
geboren kinderen.

Een hooge sterfte binnen 10 dagen en 12 maanden werd gevonden
o.a. m de rubrieken lues en kunstmatige vroeggeboorte bij bekken-
vernauwing! In de laatste rubriek stierf niet minder dan 15 6 o/
van het totaal aantal kunstmatig te vroeg geborenen in deze leef-
tijdsperiode. Geen fraai resultaat, vooral als wij weten, dat de ge-
boortegewichten van deze kinderen bijna alle boven 2000 gram

fnquot;quot;quot; ''nbsp;aanvangsgewicht haLn

boven 2500 gram! Des te merkwaardiger dan ook is het feit, dat bij

-ocr page 269-

de tweelingkinderen, die doorgaans veel lagere geboortegewichten
vertoonden, de mortaliteit tusschen 10 dagen en 12 maanden slechts
3—4 % hooger lag dan bij deze zwaardere kunstmatig te vroeg
geborenen (wel was er een veel grooter verschil in beide rubrieken
te vinden wat betreft de vroege sterfte).

Opvallend nog was, naast de geringe vroege sterfte, ook de be-
trekkelijk geringe mortaUteit binnen het eerste jaar van de kinderen
uit de rubriek nephritis en intoxicatie. Ook zij kwamen doorgaans
met kleine geboortegewichten en in minder goeden voedingstoestand
ter wereld tengevolge van de slechte verhoudingen in utero (nephri-
tis). Te verwachten was een hoog sterftecijfer in het eerste jaar, iets
wat echter bij mijn materiaal niet tot uiting komt. Intusschen moet
niet vergeten worden, dat een groote mortinataliteit in deze rubriek
voorkwam!

Andere onderzoekers vonden wat betreft de sterfte in het eerste
jaar de volgende cijfers:
Sunde 35.8 %; Sarvan 38.6 %; Reuss
52 %; Comberg 58.4 %; Brandt 42.3 %.

4.nbsp;Sterfte na het eerste levensjaar.

Van het totaal aantal te vroeg geboren kinderen bereikte 53.9 %
het tweede levensjaar; van het aantal levendgeboren kinderen is
dit
61.4 %. De mortaliteit in het tweede jaar (2.7 % d.i. 3.7 %
van de levendgeborenen) liep in de verschillende rubrieken weinig
uiteen; zoo ook de sterfte der kinderen na het tweede levensjaar
(2.2 % d.i. 2.9 % van de levendgeborenen). De hooge mortahteit
(7-7%) in de rubriek van „pyelitisquot; berust meer op toevallige om-
standigheden en kleine getallen dan op invloeden van de vroegge-
boorte-oorzaak uitgegaan.

5,nbsp;Sterfte in de kliniek.

Tijdens het verblijf in de kliniek stierven 355 kinderen d.i. 24.5 %
van het aantal levendgeborenen.

Marie des Bouvrie vond in 1903 een klinieksterfte van 69 %
(alléén couveuse-küideren).

Le Grand (1907) dito 55.7 %.

Keizer (1928) vond een klinieksterfte van 38.5 %. Dit waren
drie onderzoekers van materiaal der Amsterdamsche Vrouwen-
kliniek. Een aanzienlijke vermindering van de mortahteit viel in
den loop der jaren waar te nemen!

-ocr page 270-

Mingelen te Leiden zag 42.6 o/, van de couveuse-kinderen in
de kliniek overlijden.

Kat Angel.™ en Saknes-Saknes
(l.trecht) vonden een sterfte van 21.2 %.

Nog enkele bnitenlandsche sterfte-cijfers wU ik mededeelen-
Hee.nbsp;SUK.E 19.7 OEGEEK 32.8 «/„. later ter^ggl^Z'

sTxfLtTlsT''''

6. Résumé.

Uit het voorgaande blijkt dus, dat er een hooge mortaliteit in
het eerste levensjaar van de vroeggeborenen bestond. Deze werd
voor een groot deel gevormd door de sterfte binnen de eerste 10
dagen; deze laatste werd hoofdzakelijk samengesteld door het over-
lijden binnen de eerste
24 uur. In de verschillende rubrieken van
vroeggeboorten liepen de sterftecijfers zeer uiteen

Van degenen, die het einde van het eerste levensjaar bereikten
was de latere mortaliteit gering, idem na den leeftijd van twee jaar'
Heeft dus de te vroeg geborene het einde van het eerste levensjaar
eenmaal bereikt, dan blijken de levenskansen vrijwel normaal.

Doodsoorzaken.

In tabel 15 zijn aangegeven de doodsoorzaken van de kinderen
Er IS een rangschikking naar het tijdstip van overlijden en een
ordening naar de doodsoorzaken zelf.

De belangrijkste, meest voorkomende doodsoorzaken waren de
onvoldragenheid, de maag-darmstoornissen en de longziekten

In de eerste vier levensmaanden overheerschten de doodsoorzaken
tengevolge van praematuriteit en voedingsstoornissen. Na
4 maan-
den viel eerstgenoemde oorzaak geheel weg, terwijl de laatste sterk
ve™derde ten gunste van de ziekten van de ademhalingsorganen
Tevens treden nog op den voorgrond de kinderen, die overleden
zyn tengevolge van stuipen en, in de eerste dagen, van ernstige

-ocr page 271-

Tabel 15.

DOODSOORZAKEN VAN DE KINDEREN.

-S d

quot; 3 «

rt rH

03

■gt; a

« d

s P

d 2
2| fi

§ S

11

quot; d

tH iH

bOO
2 nä
Ö O

HJ lt;U

rQ O

3
t;
Ph

lil

9 O •
O

_N

u

T)
d

(U

lt;u

Ö
O

lt;u

t

2

-(-gt;

13
(U

PH

■fi

(U

■ü Ö

Ol
Oh

W

$

V
■Si)
c

gt;
s

O

H

O

Doodgeboren

476

476

Overleden binnen 24 u.

235

235

Overleden binnen 2e 24 u.

34

30

Overleden binnen 3-10 dg.

47

32

cn

Overleden binnen 10-30 dg.

36

19

Overleden binnen 1-2 md.

43

13

10

Overleden binnen 2-3 md.

34

10
7

28

Overleden binnen 3-4 md.

Overleden binnen 4-6 md.

34

13

Overleden binnen 6-12 md.

70

12

28

Overleden binnen 12-18 md.

35

17

Overleden binnen 18-24 md

18

12

42

Overleden na meer dan 2 j.

Totaal overleden

23

656

10

22

31

19

10

101

341

47

34

-ocr page 272-

Ook andere schrijvers noemen deze doodsoorzaken, o.a:
Heijbroek: de bronchopneumonie neemt als doodsoorzaak bii
de kmderen, die langer dan 2 x 24 uur geleefd hebben, een belang-
rijke plaats in.nbsp;^

Herz: vnl. bronchopneumonie en aanvallen van apnoe- verder
dyspepsie.

Sünde (obducties) vindt als voornaamste doodsoorzaken- onvol-
dragenheid
(47.9 %); hersenbloeding (17.9 «%); lues (12.1 o/j- pneu-
monie (11.3%); asphyxie (5«%); icterus gravis neonat. (3.8 %).

Richter: aangeboren lichaamszwakte was bij 56.5 % zijner ge-
vallen de doodsoorzaak.

Reuss: op de eerste plaats bronchopneumonie; de beteekenis van

de intracranieele bloedingen worden volgens hem overschat

Rapisardi: van degenen, die niet in de eerste levensdagen waren
overleden, ging
54.1 % te gronde aan pneumonie en voedings-
stoornissen.

Hilgenberg: de voornaamste oorzaken van den dood zijn ziek-
ten van de moeder en onvoldragenheid; het geboortetrauma speelt
een ondergeschikte rol.

Keller: pneumonie, infectieziekten, acute en chron. voedings-
stoornissen, lues.

Welz: doodsoorzaak is meestal lues.

Korthauer noemt op de eerste plaatsen: onvoldragenheid,
pneumonie, voedingsstoornissen.

Ylppö beschouwt als grootste oorzaak van den dood van een
te vroeg geborene het geboortetrauma. Hierdoor ontstaan, zoowel
bij kunst- als bij spontane verlossingen, talrijke bloedingen in
hersenen, ruggemerg, tractus digestorius en longen. De oorzaak
hiervan zoekt hij in een zwakte van den bloedvatwand en een ab-
normale permeabihteit der capillairen.

Hoe geringer de geboortegewichten zijn, des te meer bloedingen
worden aangetroffen, n.l:

1000 gram: 90 % bloedingen
1000—1500 : 76.5 %
1500—2000 ,, : 35.3 %
2000-2500 „ : 26.7 %
Bij 30 % van de vroeggeborenen, die dood ter wereld kwamen of
spoedig overleden, was een bloeding de doodsoorzaak. Bleven de
kmderen in leven, dan zag hij later veelal stuipen, inteUigentie-
stoornissen en ziekte van
Little optreden.

-ocr page 273-

Tengevolge van de vaak voorkomende longatelectasen was
bronchopneumonie, vooral na weken, de doodsoorzaak. Tengevolge
van de slijmvliesbloedingen in maag- en darmkanaal ontstonden
septische processen, die
Ylppö als ,,enterale sepsisquot; betitelt. Deze
geeft meestal tusschen 3 en 20 dagen aanleiding tot den dood.

VoN Jaschke is van meening, dat de geboortetraumatische in-
vloeden vooral daarom funeste gevolgen hebben, omdat de goede
bescherming van de merg vezelen nog ontbreken. De bloedingen
zouden gemakkelijk ontstaan door een tekort aan elastische
vezelen in den bloedvatwand.

Keizer vond bij de secties ook 9—20 % hersenbloedinkjes.

Framm vond 24 % intracranieele bloedingen, 5 % bijnierbloe-
dingen. Verder veel subcapsulaire leverbloedingen, subpleurale en
subpericardiale bloedingen; tevens veel neiging tot huidbloedingen.
Hij beschouwt de geboorte dan ook als een groot trauma voor de
vroeggeborene!

Mac Dowell vond bij 30 secties van doodgeborenen 23 % long-
bloeding,
14 % hersenbloeding, 35.5 % bijnierbloeding.

Een ander geluid liet Peiper hooren. Hij was van meening, dat
er wel zeer veel over hersenbloedingen gesproken wordt, maar bizon-
der weinig er van gevonden of aangetoond! Bij 7 secties werden geen
bloedingen gevonden, wel bronchopneumonieën. De eigenlijke
doodsoorzaak zocht hij in een onrijpheid van het ademcentrum.

De meeste sterfte wordt veroorzaakt door het opgeven van dit
gewichtig centrum. Hij onderscheidde in dit centrum drie ,,étagesquot;
met evenveel typen van ademhaling, n.1.:

1)nbsp;schnappcentrum met onregelmatige respiraties,

2)nbsp;centrum waardoor Cheyne-Stokes ademhaling.

3)nbsp;centrum waardoor normale ademhaling.

Is de ademhaling in dit eerste stadium, dan volgt spoedig de
dood. Is het tweede centrum aangedaan, dan vervalt de adem-
haling in het type van de ,,schnappendequot; respiraties; dan is er weer
meer kans op dood gaan! Is het derde centrum aangedaan, dan
vervalt de ademhaling in die van het type van
Cheyne-Stokes
enz. enz.

Persoonlijk ben ik van meening, dat de hersenbloedingen van wei-
nig beteekenis zijn voor de hooge mortinataliteit en vroege sterfte
van de vroeggeborenen. Bij nagenoeg alle overleden kinderen werd

-ocr page 274-

in de Vroedvronwenschool hersensectie gedaan; alleen dan werden

r afwijkingen werden gevonden
Zoo vond ,k dan ook van alle kinderen, die lues hadden,
een uitge
b e.d obducüe-ver^ag. Een zeer enkele keer stonden kerse^H

hersenbloedingen niet die rol spelen als in de laatste jaren in dl

moeten m.i. veel meer toegeschreven worden aan stikking dan aan
een trauma, door de vroeggeboorte teweeggebracht.

Lot der kinderen in verhand met den leeftijd bij de geboorte

\^at betreft het verband tusschen het lot der kinderen en den
zwangerschapsduur geeft tabel 16 een overzicht.

Tabel 16.

O/
/o

s

Aant. weken

28 en 29

5.2

100

50

32

30 en 31

10.2

197

73

63

32 en 33

13

251

87

51

34 en 35

19.9

382

108

49

36 en 37

50.4

971

148

39

onbekend

1.3

25

10

1

Totaal

100

1926

476

235 ,

In 1933 waren dus nog in leven:

co
co

O)

2
2
13
9
43
1

2
3
8
11
28
1

4
22
41
139
533
8

2
4
10
26
1

9
14
26
47

2
5
7
32
1

36

43

96

70

53

42

747

47

kinderen, zwangerschapsd. 28 en 29 w.: 4 %

30 en 31 w.: 11.2%

32en33 w.: 16.3%

34 en 35 w.: 36.4%

quot;nbsp;» 36en37 w.: 54.9% zu t»4 o y

zienhlknbsp;zwangerschapsduur blijken dus aaL

zienlijk betere levenskansen te bestaan.

Schmitt
0%
0%
14%
22%
20%

potel

19.6 %
41.9 %

|69.9%

64.5 %

-ocr page 275-

Ter vergelijking plaatste ik een tweetal tabellen, van Schmitt en
potel, naast de mijne. Deze zeggen weinig, omdat de totale morta-
liteit niet op dezelfde tijdstippen na de geboorten werd berekend.

Lot der kinderen in verband met het geboortegewicht.

Omtrent het lot der kinderen in verband met hun aanvangs-
gewichten zijn in tabel 17 de beschikbare gegevens en uitkomsten
verwerkt.

Tabel 17.

500-
1000-
1500-
2000-
2500-

-1000 gr.:
-1500 gr.: 6.2%
-2000 gr.: 24.9 %
-2500 gr.: 47.1 %

0

Gewicht

li

«
bO

p

3

bb
X)

T3

13

T3

Ö
j)

-O

ë

in gr.

O/
/o

a


lt;

•n

O
O

M

lt;N
lt;N

O

a

a

a

CD

a

lt;N

a

'S«

0-1

A

ö
co

lt;ü
Xi

fi

H—

-t—

co

03

O

0- 500

0.2

4

4

500-1000

2.2

42

32

8

1

1

1000-1500

10

193

89

53

6

13

3

1

10

2

4

12

1500-2000

20.8

401

111

84

9

14

n

4

16

19

13

11

100

9

2000-2500

35.6

685

105

62

13

14

15

27

48

26

17

13

323

22

2500-3000

24.1

464

64

18

4

3

6

9

20

22

17

13

273

15

3000 en meer

3.8

74

15

3

1

3

1

1

2

1

2

5

39

1

onbekend

3.3

63

56

7

1

Totaal

100

1926

476

235

34

47

36

43

96

70

53

42

747

47

In 1933 waren dus nog in leven:
kinderen met een geboortegewicht van

-3000 gr.: 58.8 %
„3000 en meer gr.: 52.7 %
Met de toeneming van het geboortegewicht blijkt dus weer een
aanzienlijke stijging der levenskansen te bestaan (uitgezonderd in
de groep van 3000 en meer gram).

Ter vergelijking van deze resultaten met die van andere onder-
zoekers vermeld ik hieronder de uitkomsten (%) van enkele Neder-
landsche en buitenlandsche schrijvers (tabel 18).

-ocr page 276-

Tabel 18.

Geboortegewicht

K

W v

j cu

Q O

5 »-

3 cu

lt;■5

b C

B-SC

z°gt; zEgt;

m cu lt;» o _

M

«■s

u O

3K

Q42
z c

lt; O

(u

c

c

gt;j lt;u
WO
O c
z o

■O-iï

5 = ' s c O fc e

O? igïr 0.0

ji;

. ta

8.2
36
58.8
71.2

4.5
57
60
100

lt; 1000 gram
1000—1500 „
1500—2000 „
2000—2500
2500—3000

O'O C
NCiO H2gt;

IS c

20
57
68

0

0

8.8

3.6

6

0

0

6.6

34.5

48.9

35

9.8

34

)

72.6

73.2

55

37.2

60

}46.7

84.4

92.6

66

_

71

)

-

25
35
63
66

afhankelijk van het tijdstip van
hunne berekening! In ieder geval is bij alle onderzoekers ook waar

t^ZZ'lTv fnbsp;™ ^^boortegewicht de levens-

kansen van de kinderen aanmerkelijk verbeteren i

Bij vergelijking van de tabellen 17 en 18 blijkt duidelijk, dat met

het toenemen van den zwangerschapsduur de levensvatbaarheid

van de kinderen veel regelmatiger toeneemt dan met de stijging van

dL retnnbsp;^^nbsp;- «P gevestigd, dat juist om

tZTZlt quot;Tfnbsp;vroeggeboorte, waarbij uit-

gegaan wordt van het aantal zwangerschapsweken (28-37 weken)

rnbsp;^^^^ ^^ geboortegewiLten woquot;Ï gt

maakt. Was ik mtgegaan van het standpunt om een kind met een

iT T }nbsp;^^ beschouwen, dan zouden twee

-eksen kinderen (2500-3000 gram en 3000 en meer gram) waar
by de totale mortaliteit toch resp.
41.2 o/, en 47.3 o/, be Jég nLt
-jn medegerekend. Dit ware niet juist, omdat dezt ho^e stequot;
to h voor een groot deel veroorzaakt werd door de onvold age^

Het is bij vroeggeboorten-onderzoekers een vast gebruik ge-
Tt hlLrnbsp;van d.t kind mlt deelen.

Ik wÏ'fnbsp;^^^nbsp;leven is gebleveni

lic wil mij daaraan met onttrekken, hoewel ik met weinig trots moet

mededeelen, dat dit kind, dat 1240 gram bij de gebo'orte wo^!

-ocr page 277-

thans (1933) 10 jaar oud geworden is, doch een matige graad van
debilitas mentis vertoont. Zie hierover ook later. Enkele andere
schrijvers vermelden de volgende kinderen:

de dames Bosman-de Kat Angelino en Sannes-Sannes: 910 gr.

Keizer: 940 gram.

Schoedel: 800 gram.

Temesvary: 600 gram; dit kind woog na twee jaren 7200 gram
en was geestelijk normaal.

Cantone: 810 gram; was 4 jaar oud en „goedquot;.

Steinforth: 1380 gram; was 6^ jaar oud in 1928 en geestelijk
en lichamelijk normaal.

Schmitt: 1450 gram.

Lot der kmderen in verhand met kunsthulp hij de haring.

Van 1926 kinderen werden 501 door middel van 500 kunstmatige
ingrepen (éénmaal keizersnede bij tweelingen) geboren, d.w.z. dat
in 26 % van de gevallen kunsthulp verleend werd. Zonder kunst-
hulp kwam dus 74 % der kinderen ter wereld. De resultaten voor
de kinderen zijn te zien in tabel 19.

-ocr page 278-

Tabel 19.

Dood

1933 in

Kunsthulp

Aantal

geboren

t 24 u.

t gt;24u.

leven

Onbekend

Opmerkingen

Stuitextractie..................

147

43

35

35

32

2

, perf. hoofd.......

2

2

Versie en extractie.............

164

61

35

27

41

_

Braxton Hicks.................

14

9

3

_

2

_

Forcipale extractie .............

51

11

8

9

21

2

Hooge forcipale extractie .......

7

3

4

Dilatatie en v.e................

15

4

3

4

4

„ en forcip. extr........

1

1

en stuitextr...........

3

1

1

1

Vag. sectio caes................

1

1

Vag. s.c. en v.e................

14

6

1

4

3

en forcip. extr........

4

1

2

1

,, en stuitextr...........

Abdominale sectio caes.........

3

1

1

1

13

1

1

2

10

1 maal gemelli.

Hebesteotomie en forc. extr.....

2

2

,, en v.e............

1

1

Perforatie en extractie .........

9

9

-—

_

_

Embryotomie..................

1

1

Decapitatie....................

2

2

Extractie met muzeux .........

1

1

•—-

—,

Repositie navelstreng...........

2

1

1

,, kleine deelen.........

3

2

1

Expressie .....................

40

16

4

8

1

12

Totaal........................

500

170

94

96

(in kliniek
28. buiten
kliniek 68)

136

5

K)

-ocr page 279-

Samengevat blijkt dus:

t gt;

1933

On-

Aan-

Dood

t

in

be-

tal

geb.

24 u.

24 u.

leven

kend

Met kunsthulp geboren.........

501
1425

170
306

94
141

96
325

136
611

5
42

In procenten:

Dood
geb.

t

24 u.

t gt;
24 u.

1933
in
leven

On-
be-
kend

34.1
21.4

18.8
9.9

19.2
22.8

26.9
42.9

1

3

Er waren aanzienlijke verschillen te constateeren, vooral m de
rubrieken „doodgeborenquot; en „overleden binnen 24 uurquot;, waarin de
met kunsthulp geboren kinderen veel meer vertegenwoordigd
waren dan de spontaan geborenen! De mortaliteit na den eersten
levensdag was in beide groepen nagenoeg gelijk.

Het aantal in 1933 nog in leven zijnde kinderen was bij de spon-
taan geborenen aanzienlijk grooter dan bij de met kunsthulp ter

wereld gekomen kinderen.

Behalve het trauma, dat het kind werd toegebracht door de
kunstmatige ingrepen, al of niet gepaard gaande met narcose der
moeder en soms gecompliceerd door bekkenvernauwing, moesten
tevens de slechte invloeden, die uitgingen van ziekten van de moe-
der of van abnormale insertie of loslating van de placenta, waar-
door de voldoende bloedverzorging van het foetus ernstig bedreigd
werd of door circulatiestoornissen tengevolge van navelstreng-
uitzakking teweeggebracht, in rekening gebracht worden voor de
oorzaak van de grootere mortinataliteit en mortaliteit binnen 24
uur bij de met kunsthulp geboren kinderen. Voor het aantal malen,
dat kunsthulp bij de baring werd verleend in de verschillende ru-

-ocr page 280-

brieken van vroeggeboorten, verwijs ik naar de desbetreffende
hoofdstukken. Speciaal bij de kunstmatige vroeggeboorte bij bek-
kenvernauwing wordt daarover uitvoerig medegedeeld.

Ook andere onderzoekers vonden een grootere mortaliteit bij de
operatieve geboorten dan bij de spontane partus, o.a.

Jaeger: met kunsthulp geboren 29.4% |nbsp;doodgeboren.

j 13.9% vroege sterfte.

spontaan geboren 70.6% 1nbsp;^««dgeboren.

®nbsp;j 12.7% vroege sterfte.

Martin: bij operatieve geboorten 46.1% overleden tijdens

kliniek-verblijf,
bij spontane geboorten 21.4% overleden tijdens

kliniek-ver blijf.

SoNTAG vond bij 1033 levendgeboren vroeggeborenen 27.1 %
ter wereld gekomen door kunstmatige ingrepen. Daarvan was de
mortaliteit in de kliniek 26.8 %, van de spontane geboorten 15 %.

Evenals ik vonden zij dus ook een grootere mortaliteit bij de
kunstverlossingen. Bij spontane vroeggeboorten zijn dus betere
resultaten te verwachten dan bij door kunsthulp beëindigde
baringen!

Lot der kinderen in verhand met asphyxie hij de geboorte.

Van het aantal kinderen, dat levend ter wereld kwam (1450),
werden 586 asphyctisch geboren. Vergelijking van de mortaliteit
van deze kinderen met die, welke niet-asphyctisch ter wereld waren
gekomen, gaf het volgende resultaat:

asphyct. niet-asphyct.
gehören gehören

Overleden binnen 24 uur.....31 %nbsp;6 %

„ 2e 24 uur...... 3 %nbsp;2 %

„ 3—10 dagen .... 3 %nbsp;3 %

na meer dan 10 dagen ... 27 % 21 %

Onbekend............... 2%nbsp;4%

1933 in leven............34 % 64 %

Zooals te verwachten, was de sterfte der asphyctisch geboren
kinderen grooter dan bij de niet-asphyctisch geborenen.

-ocr page 281-

Deze grootere mortaliteit werd echter alléén veroorzaakt door de
sterfte spoedig na de geboorte (binnen de eerste 24 uur).

Ondanks allerlei maatregelen, die beoogden de asphyxie na de
geboorte te bestrijden, overleed toch nog 31 % der kinderen, ter-
wijl bij de
niet-asphyctisch geborenen slechts 6 % stierf binnen 24

uur.nbsp;.

De sterfte in de andere leeftijdsperioden was m beide groepen

nagenoeg gelijk.nbsp;. • x.

In de groep der „normalequot; vroeggeboorten kwam de asphyxie het

minst voor; toch werden van 498 kinderen 105 geboren, die ver-
schijnselen van asphyxie vertoonden (21 %).

In de beide andere groepen van vroeggeboorten kwamen veel

meer kinderen asphyctisch ter wereld tengevolge van de ondergane

ongunstige invloeden van ziekten van de moeder of afwijkingen aan
de vruchtaanhangselen. Van 952 kinderen, die in deze groepen levend
ter wereld kwamen, waren er 481 asphyctisch d.i. 50 %.

Dat deze asphyxie, naast bovengenoemde ziekten of afwijkingen,
tevens werd veroorzaakt door baringstraumata, uitzakken van
navelstreng, narcose e.a., spreekt vanzelf.

Lot der kinderen in verhand met het geslacht.

In 1933 waren nog in leven 353 jongens en 394 meisjes, in een
verhouding dus van 90 : 100 (verhouding bij de geboorten was
: $ = 103.3 : 100).

Bii het mannelijke geslacht valt dus een grootere sterfte op.
De dames
Bosman-de Kat Angelino en Sannes-Sannes von-
den bil hun
na-onderzoek meer jongens dan meisjes terug. Kort-
hauer
zag van de jongens 8.8 in leven blijven; van de meisjes
17 1 o/o Hierdoor achtte hij het grootere weerstandsvermogen van
de vrouwelijke kinderen ook voor de vroeggeborenen bewezen.

Lot der kinderen in verhand met het „hoeveelste Undquot; hij de geboorte.
Gerangschikt naar het „hoeveelste kindquot; van de moeder waren m

1933 nog in leven:

-ocr page 282-

Tabel 20.

,,Hoeveelste kindquot;

Totaal
aantal

1933 i
Aantal

n leven

0/
/o

1933 in le-
ven van de
,,norm.quot;
vroeggeb.
/o

Ie kind

743

343

46

55

lie „

315

139

44

64.4

Ille „

179

64

36

54.8

IVe „

112

36

32

44.4

Ve „

105

31

30

57.1

Vle „

82

22

27

37.5

Vlle

69

26

38

41.7

VlIIe „

61

25

40

44.4

IXe „

50

12

24

40

Xe „

58

14

24

50

Xle ,,

40

11

28

20

Xlle „

33

7

21

100

XlIIe „

25

7

28

50

XI Ve

19

4

21

100

XVe „

10

2

20

0

XVIe

2

_

0

XVI Ie „

8

1

13

XVIIIe ,,

5

3

60

XlXe „

6

.—

0

_

XXe „

1

0

■ __ .

XXIe „

3

0

Uit deze tabel blijkt, dat bij de multiparae over het algemeen
minder kinderen in leven werden teruggevonden dan bij de I parae.

Vergeten mag hierbij echter niet worden, dat onder de multi-
parae vele vrouwen voorkwamen, die ziek waren of een voorliggende
nageboorte hadden, waarmede een groote sterfte der kinderen ge-
paard ging.

Voor de „normalequot; vroeggeboorten is in bovenstaande tabel nog
een aparte kolom gemaakt.

Keizer vond, dat het „hoeveelstequot; kind van de moeder van
geen invloed was op de sterfte binnen 2 x 24 uur. Bij zijn na-
onderzoek bleek de sterfte in groote gezinnen het laagst te zijn, ver-
volgens bij de kinderen der primiparae en verder bij die kinderen,
die 2e, 3e, 4e enz. kind bij de geboorte waren.

-ocr page 283-

HOOFDSTUK VI.

DE IN 1933 NOG LEVENDE KINDEREN.

In het jaar 1933 werd door mij een na-onderzoek ingesteld, waar-
bij nagegaan werd wat er geworden was van de te vroeg geboren
kinderen, die levend de kliniek hadden verlaten.

De mortahteit der kinderen, tevens in verband met den zwanger-
schapsduur, het geboortegewicht e.a., werd in de voorgaande hoofd-
stukken uitvoerig besproken.

In dit hoofdstuk wil ik behandelen de kinderen, die in het jaar
1933 nog in leven bleken te zijn.

Gang van het na-onderzoek.

De gang van dit na-onderzoek was de volgende. Via de bevolkings-
registers te Rotterdam verkreeg ik de adressen van de aldaar nog

verblijvende kinderen.

Van degenen, die verhuisd waren naar andere plaatsen, ontving
ik ook weer via de bevolkingsregisters elders de juiste adressen.

In Rotterdam nu werden allen door mij persoonlijk thuis be-
zocht (Juni 1933); het gelukte mij zoodoende de meesten van de
vroeggeborenen zelf te zien; ter aanvulling dienden de mededee-
lingen van de ouders of verzorgers. Opmerkelijk was de groote
welwillendheid waarmee de Rotterdamsche bevolking mij ontvmg,
bij welke gelegenheid zij tevens van een groote waardeering voor
de Kraaminrichting aan de Raampoort of Henegouwerlaan ge-
tuigde. Over het algemeen was men zeer enthousiast over het feit,
dat na zoo vele jaren (de geboorten hadden plaats tusschen 1907
en 1926) nog eens geïnformeerd werd naar den gezondheidstoestand
van de kinderen, die vaak zoo „minnetjesquot; ter wereld waren ge-
komen. Opmerkelijk was tevens het groote aantal malen, dat de
gezinnen, waarin mijn vroeggeborenen verkeerden, in een kort
tijdsbestek van huis en haard verwisselden!

Om nog tot een vollediger inzicht te komen omtrent den hcha-
melijken en vooral omtrent den geestelijken gezondheidstoestand

-ocr page 284-

van de vroeggeborenen, werd tevens nog een onderzoek verricht
op de scholen, voor zoover deze nog bezocht werden.

Uit de registers van de MiKtaire Keuringsraden te den Haag
mocht ik nog gegevens putten aangaande de kinderen, die voor de
keuring in aanmerking waren gekomen.

Van degenen, die buiten Rotterdam verblijf hielden, werden de
kinderen te Amsterdam en Schiedam resp. gezien door collega
de
Man
en collega Dresen. De Haagsche kinderen werden weer door
mij zelf bezocht.

Om mij op de hoogte te stellen van den toestand van de elders
in den lande wonende kinderen, werd dezen of den ouders of
verzorgers (gestichten e.a.) een vragenlijst ter invuUing toegestuurd.
Aan mijn verzoek om terugzending werd, behoudens een enkele
uitzondering, gaarne voldaan.

Een ieder ontving naar gelang van den lichamelijken en den
geestelijken gezondheidstoestand een waardeeringscijfer, dat vari-
eerde tusschen 5 en 1; voor de beteekenis van deze cijfers moge ik
verwijzen naar hetgeen hierover in de inleiding van dit proefschrift
is gezegd.

Zoodoende gelukte het mij de belangrijke vraag „wat komt er
terecht van de te vroeg geboren kinderen in het latere levenV'
aan de
hand van vrij nauwkeurige gegevens te kunnen beantwoorden. Dit
gedeelte van mijn onderzoek leverde wel de belangrijkste resultaten
van mijn geheelen arbeid op, vnl. omdat de onderzoekingen op dit
gebied in ons land tot nu toe zeer schaarsch waren, maar ook omdat
dit na-onderzoek, in vergelijking met dat van andere schrijvers, een
groot materiaal omvatte, wat ten goede moet komen aan de te nemen
conclusies. Ook het feit, dat de betrokken kinderen een leeftijd had-
den, die varieerde tusschen 7 en 26 jaren, was vooral van belang om
de bovengestelde vraag zoo juist mogelijk te kunnen beantwoorden.

Ik wil thans eerst de resultaten van de gehouden enquête mede-
deelen, om daarna een beschrijving te geven van hetgeen andere
onderzoekers op dit gebied hebben gevonden.

Aantal in leven.

Met zekerheid waren in 1933 nog 747 kinderen in leven, d.i.
38.8 % van het totaal aantal vroeggeborenen of 51.5 % van het
getal levendgeborenen! Hiervan werden 712 kinderen bij de enquête
„achterhaaldquot; (95.3 %!). Van alle kinderen, die wel levend de

-ocr page 285-

kliniek hadden verlaten, kon ik mijn onderzoek by 47 ervan met
uitstrekken tot het jaar 1933;
de meesten van hen waren vertrokken

naar het buitenland, een hoogst enkele was in de bevolkmgsregisters

niet terug te vinden. Zij werden verder als onbekend beschouwd.

Verhand met de vroeggeboorte-oorzaken.

De kinderen, die in 1933 nog in leven waren, waren afkomstig

uit de volgende oorzaak-rubrieken.

Tabel 21.nbsp;___

Oorzaak van de vroeggeboorte

Onbekend.

II

Lues..................................

Nephritis en intoxicatie.................

Loslating van de placenta...............

Eclampsie .............................

Pyelitis gravidarum.....................

Longziekten ...........................

Ziekten van het C.Z.S..................

Andere ziekten.........................

Partus a. praemat. bij bekkenvernauwmg

III

Gemelli (één-eiig) ...............

Gemelli l'twee-eiig)...............

Drieling ........................

Misvorming v. h. kind ..........

Habitueele vroeggeboorte e.a.....

Placenta praevia centralis........

Placenta praevia lateralis .......

Placenta praevia marginalis .....

Lage inplanting v. d. placenta...
Bloeding zonder bekende oorzaak

Vroeg gebroken vliezen .........

Hydrorrhoea amniotica .........

Placenta circumvallata .........

Hydramnion....................

1933 in leven

Aantal

1

% v.h.
totaal
aantal

% V. h.
aantal
levend-
geb.

301

54.8

60.4

19

13.3

37.9

78

41.5

66.1

7

8.0

30.0

26

26.3

63.4

13

50.0

56.5

5

38.5

45.5

4

44.0

44.0

29

50.9

59.2

31

60.8

66.0

19

31.6

38.0

71

46.1

50.0

2

33.3

50.0

0

0

0

5

55.6

71.4

14

19.8

29.8

26

22.0

35.6

8

25.8

29.6

15

34.1

41.7

31

43.7

50.0

19

48.7

63.3

6

22.2

22.2

13

35.1

38.2

5

29.4

45.5

-ocr page 286-

De cijfers m deze tabel spreken voor zich zelf, zoodat nadere
bespreking overbodig is. Duidelijk komt nog naar voren de grlte
mortmataliteit der kinderen uit de rubrieken lues,
nephriS en
intoxicatie loslating der placenta en eclampsie. Tevens L ik nog
^jzen op het feit, dat van alle kunstmatig te vroeg
geborenen bf
bekkenvemauwing twee derde der kinderen nog in leven is.

Verhand met de waardeeringscijfers.

Gerangschikt naar de toegekende waardeeringscijfers waren er
onder deze 712 kinderen:

A.

Waard, cijfer

Aantal

5

333

4

185

3

109

2^2

26

2

52

1

7

Groep met gunstige waardeeringscijfers.

Er waren dus 627 kinderen, die opgegroeid waren tot gezonde
individuen en bij wie, behalve bij 109 kinderen die als zwakquot;
werden betiteld, geen bizondere opmerkingen waren te maken
Wat er van deze te vroeg geboren kinderen geworden was in den

beschreven''''nbsp;verschillende hoofdstukken

S choolonderzoek.

Van degenen, die te Rotterdam nog schoolgaande waren en lager
onderwijs genoten, kan ik nog het volgende mededeelen

Omtrent de prestaties op school verzamelde ik gegevens die mii
verstrekt werden door de bij het onderwijs betrokLn leerk^ac^n
die zoo welwillend waren een vragenlijst in te vullen, waarvan een
model hiernaast is weergegeven.

-ocr page 287-

Naam: ......................................................

Voornamen: .........................................

Geboortedatum: ...................................

Adres: ............... ............................

School: .......................................................

Hoofd der School:.................................

1.nbsp;Maakt deze leerling een geeste-
lijk gezonden indruk?

2.nbsp;In welke klasse verblijft deze
leerling?

dezen

3.nbsp;Welk cijfer zoudt U aan------

deze

leerling toekennen, als de waar-
zijne

deering van--capaciteiten

hare

wordt uitgedrukt als volgt:

Leeren: slecht:nbsp;1.

onvoldoende:nbsp;2.

normaal:nbsp;3.

goed:nbsp;4.

best:nbsp;5.

4.nbsp;Kunt U een buitengewone intel-
ligentie waarnemen?

zijn

5.nbsp;Is deze leerling voor ——leeftijd

haar

op normale hoogte wat het on-
hij

derwijs betreft of is -7: achter-
zij

gebleven ?

6.nbsp;Hoeveel malen heeft deze leer-
ling een klasse meerdere malen
doorgemaakt?

7.nbsp;Kunt U nog bijzonderheden ver-
melden omtrent het karakter

dezen

van -- leerling?

deze

No.

Zw. D.:

= \ Gew.: ..........

Oorz. V.G.
K.H.: ..........

-ocr page 288-

De 240 kinderen verwierven, ter waardeering van hunne capaci-
teiten op school, de volgende cijfers:

5 (best)
4 (goed)
3 (normaal)
2 (onvoldoende)
1 (slecht)

3
37
147
47
6

Een van deze cijfers gemaakte curve geeft het volgende beeld:

6o

3o
Zo
1o

.65,

\
\

-^lc

jnimg
1

Prak.

i i

'/
tg

1-

3Ï.M Ol

i-

i-

oek.

gt;-

it

/

« \
% \

Zo

ü

%

.1?'

L, V

l^cr.

N

i

6O£.WOE.

Vergelijking met bestaande krommen in de onderwijs-literatuur
doet zien, dat deze curve weinig nieuws kan leeren en zeker niet
doet zien — iets wat misschien zou te verwachten zijn als een ge-
volg van de vroegtijdige geboorte en waarvan sommige schrijvers
meenen de waarheid te kunnen aantoonen - een minderwaardigheid
van school-capaciteiten der vroeggeboren kinderen ten opzichte
van hunne, a terme geboren, medescholieren!
Luning Prak geeft
in zijn boek „De School in cijfersquot; percentages weer, berekend
voor
L.O. scholieren. Er ontstond de curve, zooals in bovenstaande
figuur is aangegeven door de stippellijn.

7o

z
bi
h
z

It)

u
ï
kJ
Q.

-ocr page 289-

Wel is waar bepaalde hij de mate van inteUigentie op andere
wijze dan ik, n.1. door berekening van het „InteUigentie Quotiëntquot;
(Binet), doch onze waardeering voor de schoolcapaciteiten viel
ongeveer gelijk uit.

Ik vond 1.5 % „bestequot; leerlingen, L. Prak 2 % „begaafdenquot;
(I. Q. 130 en hooger);

er waren 15 % „goedequot; leerlingen; bij L. Prak 15 % „vluggequot;
leerlingen
(I. O. 110—130);

61 % van de scholieren leerde „normaalquot;; L. Prak berekende
65 % „normalequot; kinderen (I. Q. 90—110);

de leerhngen, die volgens mij ,,onvoldoendequot; op de school mee
konden
(20 %), werden door L. Prak betiteld met ,,langzaamquot;
(15 %; I. Q. 70-90).

Behalve deze groepen onderscheidde ik nog een groep „slechtequot;
leerlingen
(2.5 %); L. Prak vond nog 2—3 % imbecillen en debielen,
een percentage, dat ver blijft onder het door mij berekende cijfer,
voorkomende bij vroeggeboren kinderen (zie later).

De uitkomsten van de antwoorden op de vraag „hoeveel malen
heeft deze leerling een klasse meerdere malen doorgemaaktquot; waren
de volgende:
nbsp;Eigen onderzoek L.Prak

nooitnbsp;een klasse gedoubleerd . .

éénmaal „ ,,nbsp;,,

tweemaalnbsp;gt;)nbsp;II ■ •

driemaal
viermaal
zesmaal

onbekend ,, ,,nbsp;,,

Ook hier geven vergelijkingen met „normale getallenquot;, in onder-
wijskringen berekend, geen bizonderheden.
Luning Prak vermeldt
het aantal zittenblijvers in de zes klassen van de L.O. scholen. Zij
zijn in bovenstaande tabel tevens weergegeven. De door mij be-
rekende percentages zittenblijvers onder de vroeggeborenen waren
nagenoeg dezelfde als L.
Prak vond voor alle L.O. bezoekers.

Vergeten moet niet worden, dat buiten den min of meer goeden
geestelijken aanleg der kinderen nog talrijke andere factoren een rol
spelen, o.a. ziekte, milieu (schoolverzuim), verhuizing, tekort-
komingen van de school- of onderwijsmethoden. Een groote betee-
kenis mag aan deze invloeden echter niet worden toegekend.

Aantal

%

%

102

90

37

30

32

13

10

5

2

3

5

2

0.8

1

5

-ocr page 290-

Een buitengewone inteUigentie werd bij de vroeggeboren kinderen
geen enkele maal waargenomen.

De beantwoording van de 7e vraag gaf geen aanleiding tot het
maken van bizondere opmerkingen.

Onderzoek door de Militaire Keuringsraden.

Door de Mihtaire Keuringsraden werden onderzocht de jongens
die wegens hun leeftijd hiervoor in aanmerking kwamen en niet
wegens broederdienst, vrij loten e.a. vrijgesteld waren van den mili-
tairen dienstplicht.

Van de jongens, geboren in de jaren 1907—1914, werden 56ge-
keurd. Hiervan werden:

goedgekeurd........31 ^ 55.4%

ongeschikt verklaard . . . . 23 = 41.1 %
tijdelijk ongeschikt verklaard 2 = 3.5 %
De redenen van afkeuring zijn hieronder aangegeven:

Voor goed ongeschikt:

bloedarmoede, lichaamszwakte, onvoldoende ontwikkeling

borstkas, ruggegraatsverkromming.........

ooraandoeningen . . . . '......

ooggebreken............

struma..........

voetgebreken..........

hartgebreken...........

kaalhoofdigheid.........

Tijdelijk ongeschikt:

te geringe algemeene Hch. ontwikkehng.........2

Van het aantal gekeurde jongens werd dus 41.1 % afgWeurd
In het boek „Jaarcijfers voor Nederlandquot;, uitgegeven door het
Centraal Bureau voor de Statistiek, wordt voor een willekeurig
gekozen jaar aangegeven, dat in het geheele land werden afgekeurd
34.75 % en in de provincie Z. Holland alléén 38.60 %.

Om echter een conclusie te kunnen trekken uit dit onderzoek in
dien zm, dat bij vroeggeboren jongens meerdere worden afgekeurd en
dat deze dus een hooger percentage aan hchamelijke en geestelijke
afwijkmgen vertoonen dan a terme geboren jongens, is niet gerecht-
vaardigd, aangezien het aantal vroeggeboren jongens, dat hierbij

14
1
3
1
2
1
1

-ocr page 291-

bedoeld wordt, klein is en tevens wegens den aard der redenen van
afkeuring (o.a. kaalhoofdigheid).

B. Groep met ongunstige waardeeringscijfers.

Meer uitvoerig wil ik de kinderen bespreken, die slechte waardee-
ringscijfers hebben verkregen (2'/2—2
—1), bij wie dus min of meer
ernstige lichamelijke of geestelijke afwijkingen werden gevonden!
Een waardeeringscijfer van 2^2 bekwamen 26 kinderen, n.1.:
geringe graad van debilitas mentis (,.overgangsvormenquot;) . 10
tenger, absoluut in ontwikkehng achtergebleven .... 16
Het waren de volgende kinderen:

Aant.

weken

Geb.
gew.

Oorzaak der
vroeggeboorte

Beroep/School

Opmerkin-
gen

Matige

34

1750

Eclampsie

Dienstbode

debilitas

?

2600

Psychose

Scharenslijpster

mentis.

36

2620

Intoxicatie

L.O.

36

2020

Endoc. lenta

Barbiersleerling

36

2540

Gonorrhoe

L.O. en B.L.O.

32

1240

Cardiospasmus

L.O.

36

2710

Plac. pr. centr.

Suikerbakker

36

2050

Onbekend

Fabrieksarb.

36

2500

L.O.

37

2580

Nephritis

Plannen voor B.L.O.

En. noct.

A bsoluut

37

2190

Eclampsie

L.O.

Spraak- en

in ontwik-
keling

gehoorstoor-
nissen.

achterge-

29

1580

Nephritis

L.O.

bleven.

34
37

1650
2930

Part. a. praem.

L.O.

35

2410

Condyl. Acc.

37

2540

Vroeg gebr. vi.

Boodsch. juffrouw

37

2100

Gemelli

In huishouden

36

2680

Bloeding

L.O.

34

2250

L.O.

37

2420

Onbekend

L.O.

En. noct.

36

2380

Timmerman

T.b.c.gehad.

37

2550

L.O.

37

2690

,,

37

2230

L.O.

33

2160

L.O.

35

2270

Epilepsie

Wolfsmuil,
hazenlip.

-ocr page 292-

In deze lijst zijn vele oorzaak-rubrieken aanwezig zonder dat
eenige voorkeur voor de één of andere vroeggeboorte-oorzaak kan
aangetoond worden. Uit de groep der „normalequot; vroeggeboorten
waren hier 8 kinderen vertegenwoordigd d.i. 2.6 % der kinderen
uit die groep, die nog in leven zijn (0.6 % „matige debilitas mentisquot;
en 2 % „absoluut in ontwikkehng achtergeblevenquot;). Op het vóór-
komen van zwakzinnigheid onder vroeggeborenen wordt later noR
teruggekomen.nbsp;^

De 16 kinderen, die absoluut in ontwikkehng waren achterge-
bleven, zullen dit groote tekort aan lichaamslengte en -gewicht
hun mmder goeden physieken toestand gepaard gaande met een „zeer
zwak gestelquot;, dat zeer vatbaar is voor allerlei aandoeningen wel
voor het meerendeel te danken hebben aan hun vroeggeboorte
hoewel ook factoren als rachitis en andere groeistoornissen, endo-
cnne afwijkingen e.a. in het spel kunnen zijn.

Een waardeeringscijfer van 2 verwierven 52 kinderen Zij had-
den de volgende hchamelijke en geestelijke afwijkingen:

debilitas mentis..........32

psychopathie.............

epilepsie............ 2

doofstomheid.......... 1

t.b.c. puim..............

spondyl. t.b.c.............

lymphad. t.b.c.

t.b.c. renis.....

leucaemia chron. .
endocard. chron. . , .
Het waren de volgende kinderen:

S

cö «i

||
|l

Oorzaak der
vroeggeboorte

Beroep/School

Opmer-
kingen

Débilitas

34

2320

Bloeding

B.L.O.

mentis.

34

2550

Lues

Gesticht voor Zwakz.

37

2400

B.L.O.

31

1620

L.O.

34

2230

Pyelitis

B.L.O.

Torensche-

i

-

del.

-ocr page 293-

1

3 g

c8 g
lt; ^

5 o

Oorzaak der
vroeggeboorte

Beroep/School

Opmer-
kingen

37

1740

1

Nephritis

B.L.O.

37

2830

B.L.O.

En. noct.

37

2430

T.b.c. pulm.

B.L.O.

?

2270

Intoxicatie

B.L.O.

32

1760

Vr. gebr. vi.

B.L.O. ge-

weest, t.b.c.

puim.

37

2270

B.L.O.

36

2500

PI. pr. lat.

B.L.O.

35

2340

Gesticht voor Zwakz.

36

2130

Gemelli

B.L.O.

36

2480

B.L.O.

Meningitis

gehad.

34

1360

B.L.O.

33

2100

B.L.O.

36

1940

B.L.O.

35

1860

Lage inpl. plac.

B.L.O.

35

2000

Plac. circ.

B.L.O.

37

2290

Onbekend

Gesticht voor Zwakz.

37

2420

Los arbeider

37

2750

B.L.O.

36

2390

B.L.O.

T.b.c. puim.

37

2700

B.L.O.

33

2360

B.L.O.

36

2910

B.L.O.

Dwerg.

34

2150

B.L.O.

32

1900

B.L.O.

36

2250

B.L.O.

37

2840

B.L.O.

Gest. voor

Zwakz. ge-

weest.

30

1790

B.L.O.

Psycho-

36

2660

Lues

Psych, school

pathie.

36

2640

Onbekend

Psych.-asyl. Zeeman

37

2740

Psych, school

Epilep-

36

3150

Bloeding

Gesticht v. Epileptici

sie.

36

2420

Lues

Wagenmaker

Doof-

35

3100

Gemelli

Doofst, school

Meningitis

stom.

gehad.

-ocr page 294-

1 ^
! rt S
■ë.s

nj ^

o.o

■S 1
Ü ^

T.b.c.

37

2130

pubn.

36

2470

36

2510

37

2310

36

2770

32

2380

Spond.

1

1 30

1600

t.b.c.

36

2510

37

2310

36

2770

Lymphad.

37

2380

t.b.c.

T.b.c. 1

36

2330

rems.

Leuc. chr.

35

2060

Endo-

37

2450

card. chr.

i
1

Oorzaak der
vroeggeboorte

Nephritis

PI. pr. lat.
Gemelli

Eclampsie
PI. pr. lat.
Gemelli
Onbekend

Gonorrhoe

Nephritis

Bloeding

Opmer-
kingen

Beroep/School

Dekenstikster
L.O.

Fabrieksarb.
L.O.

Badjuffrouw
L.O.

Omtrent de ernstige lichamelijke ziekten valt verder weinig od te
merken. Haar voorkomen in deze getallen en verscheTS

aan te merken en had naar alle wL
-hijnhjkheid met het feit van de vroeggeboorte niets uit te sTaan

zoekers in hooge mate gevonden bij te vroeg geboren kinderen
geen enkele maal werd geconstateerd'nbsp;^moeren.

Wel was het aantal geestel^ke defecten, dat onder de vroeggebore
nen voorkwam van dien aard, dat een meer uitgebreidelsp^^^^^^^^^^^
hiervan wenschelijk is. Alvorens daartoe over t. gaan Tk ee^

n^ de kmderen, die het allerslechtste waardeeringlijLquot; e

van 1, opsommen. Het waren er 7, n.1.:nbsp;verKregen

-ocr page 295-

ö

nj 1)

(U .p

11
« s,

Oorzaak
vroeggeboorte

Beroep/School

Opmer-
kingen

Imhecil-

37

2480

Sa. femoris

B.L.O.

Utas.

35

2450

Lues

Gesticht v. Zwakz.

30

1430

B.L.O.

32

1350

Vr. gebr. vi.

B.L.O.

Torensche-

del.

37

2520

Onbekend

Gesticht v. Zwakz.

Psy-

37

2810

Nephritis

,osequot;.

'be-

36

1480

Gemelli

Gesticht v. Krankz.

renie.

3ij het na-onderzoek van 712 kinderen blijken dus voor te komen:

( „overgangsvormquot; . 10
zwakzinnigheid / debihtas mentis . . 32
^ imbeciUitas .... 5

psychopathie............3

epilepsie..............2

psychose.............2

Den emstigsten vorm der zwakzinnigheid, n.1. die der idiotie,
)f ik geen enkele maal aan.

Rekening moet echter gehouden worden met het feit, dat de
ergang, zoowel van het geestelijk normale kind naar het debiele
:o, als die naar de verschillende graden van zwakzinnigheid onder-
g, lang niet scherp af ge teekend is. Het is zeer moeilijk om nauw-
urig aan te geven welk kind zwakzinnig is en welk kind niet.
Herderschee geeft de volgende definitie: „Wij noemen iemand
akzinnig wanneer hij op grond van zijn onvoldoende verstande-
_ .^e mogelijkheden niet of slechts onder gunstige omstandigheden
in staat is zich in een eenvoudige positie in de maatschappij zelf-
standig staande te houden.quot;

Psychische defecten kwamen dus voor bij 7.6 % van de vroeg-
geborenen. Zonder de „overgangsvormenquot; der licht debielen wordt
dit percentage
6.2 %.

-ocr page 296-

Om nu te weten te komen of dit cijfer bij deze vroeggeboren
kinderen abnormaal hoog of laag is, moesten ve^elijkingen Smalkt
worden met cjfers, die gevonden z,Jn uit berekeningen dfeterdoe

b« een JoTfnbsp;quot;nbsp;defect-toeSnden

of laXtfo^rquot;nbsp;™

Nu rijn eehter voor deze vergelijkingen nauwkeurige cijfers niet
betend, zooals A mocht vernemen van de Rijksinspecteu,i van he
KrankzmmgenwezenPAMEijER en
vak Vooethüijsen Wel is n
te gaan het aantal mensehen, dat in inrichtingen voor
zenuw
zre szjekten verblijf houdt, doch hoevelen daLniten in d^ vr^'

TuÏÏ d^l/Tfquot;??' quot; quot;quot;nbsp;-hatten

Strecker publiceerde in de Münchener Medizinische Wochen
schnft no.
32 van 1933 de resultaten van gehouden teffinlrvTr
menschen met geestelijke stoornissen in Duitschland en Xs
H.J geeft de volgende cijfers aan voor de frequentie van psycMsS
afwijkmgen onder de bevolking:nbsp;y-mscns

in Duitschland . . 2 4 o/

' 'nbsp;/O'

m Itngeland.....125 %

in Zwitserland . . 340/

■ ■ . . o.f /o,

m Amenka , .nbsp;8 7 (!)

Neem ik als gemiddelde der Europeesche landenquot; 2.3 o/, aan, dan
:s het door mij gevonden percentage van 7.6nbsp;o^^ ond;r de

vroeggeborenen wel bizonder hoog, n.1. driemaal zoo hoog

stenquot; LTwdeze uitkom-
sten omdat het aantal vroeggeborenen, dat voor de berekening

ten dienste staat, betrekkelijk gering is en wijl de berekeninger

van Strecker e.a. zijn gedaan „schattenderwijsquot;.

Van een bepaalde groep van geestelijke afwijkingen, n 1 die der
zwakzmnigen is echter meer bekend en hiermede zijn dan ook bette
vergelijkingen te doen!
Strecker vond aan gee telijke gebrekS
gen (Idioten, imbecillen, debielen) onder de be^king
van Duitschland . . . 1.6 %,
„ Engeland .... 0.8%'
„ Appenzell .... 3 % (krop!),
,, Amerika .... 4 %

-ocr page 297-

Het voorkomen van zwakzinnigheid onder 712 vroeggeborenen,
wier leeftijd wisselde tusschen 7 en 26 jaren, berekende ik op 47 =
6.6 %! Neem ik uit de cijfers van Strecker, die het gemiddelde
percentage van zwakzinnigen onder de bevolking van Europeesche
landen bepaalde, ± 2 % aan, dan is het cijfer 6.6 % onder mijn
vroeggeboren kinderen wel zeer hoog. Waaruit dus te concludeeren
valt, dat
onder de vroeggeboren kinderen een hoog percentage aan
zwakzinnigen voorkomt!

Zooals reeds werd gezegd waren de berekeningen, die Strecker
aanhaalde, slechts schattingen.

Ter vergelijking staan mij echter nog resultaten van zeer nauw-
keurig uitgevoerde tellingen en onderzoekingen ten dienste! Het
betreffen hier de gedane onderzoekingen naar het voorkomen
van zwakzinnigheid onder de
schoolgaande jeugd (L.O), welke
onderzoekingen, dank zij den schoolplicht en de plaatselijke ad-
ministraties, geheel uit te voeren zijn, zoodat de uitkomsten daar-
van wel als zeer volledig en nauwkeurig kunnen beschouwd worden.

De jongste mededeelingen omtrent het voorkomen van zwak-
zinnigheid bij kinderen dateeren van 1933, toen
Koenen in zijn
dissertatie „Zwakzinnigheid bij kinderenquot; de resultaten beschreef
van zijn onderzoek, gedaan in een vijftal plattelandsgemeenten van
N. Brabant (2944 leerphchtige kinderen). Uit dit proefschrift, dat
een belangrijke aanwinst beteekent voor de nog vrij schaarsche
literatuur omtrent het voorkomen van zwakzinnigheid onder de
bevolking van ons land, wil ik gaarne enkele bizonderheden mede-
deelen.

Koenen geeft de volgende methoden aan om het intellect van
een persoon te meten:

a. Anatomische methode (meten van schedel e.a.),

h. Paedagogische methode (welke vorderingen op school?),

c.nbsp;Psychologische methode (bep. volgens Binet-Simon),

d.nbsp;Biographische methode (Ostwald).

Koenen bepaalde het intelligentie-quotiënt volgens Binet-Simon
in verband met moreele kwaliteiten van den persoon, welke niet
minder belangrijk zijn dan de intellectueele bekwaamheden (ik
gebruikte bij mijn onderzoek de paedagogische en de biographi-
sche methoden te zamen).

-ocr page 298-

Hij vond twee groote groepen van kinderen:

A.nbsp;kinderen met klasse-achterstand, niet te wijten aan te ^e-
nngen verstandelijken aanleg,

B.nbsp;kinderen met klasse-achterstand, wèl te wijten aan te geringen
verstandelijken aanleg.

In deze laatste groep huisden de schoolachterUjken, die alleen ge-
brekkige schoolprestaties leverden (thuis vaak bij de hand zijn en

quot; maatschappij) en de echte achter-
hjken
(de candxdaten voor B.L.O.), die dus schoolachterhjk en
maatschappelijk achterlijk waren. Dit waren de echte zwakzinnigen

die moeihjk m de maatschappij zullen slagen en steeds leiding L-
dig zullen hebben.nbsp;^

In deze laatste groep van echte achterlijke kinderen, waarmede
Ik mijn gevonden uitkomsten bij vroeggeboren kinderen moest ver-
geleken. was 1.9 % van de schoolgaande kinderen vertegenwoordigd
Andere schrijvers vonden de volgende cijfers:
Commissie van voorbereiding voor de behartiging der belangen
van zenuw- en zielszieken en het misdeelde kind (onderzoek --
schoheren^^^^ ''' Noord-Holland): 1.5 o/„ zwakzinnigen onder de

r t' ^fTaJquot;^^nbsp;^^^ ^^^^^^ plattelandsgemeenten in

Gelderland 2.63 %. Voor de steden schat hij 2 %

Geudeke (1929) Drente: IV4 %.
Bunt (1931) Zuid-HoUandsche gemeenten- 2 77°/
Schreuder en Bunt (1931) Gorinchem e.o.: 2 73 0/
Luning Prak spreekt van 2-3 imbecillen en debielen.
Herderschee schat het aantal zwakzinnigen onder de bevolking
op 1 /o, onder de schoolgaande jeugd iets
meer.

Bereken ik het gemiddelde van deze cijfers voor Nederland door
de verschillende onderzoekers wel niet op dezelfde manier verkregen

dan vind ik onder de schoolgaande bevolking (L.O) 2 1 0/
zinnigen.nbsp;/ • /o vvdis.

Welke cijfers vond ik nu onder de schoolgaande vroeggeboren
kinderen te Rotterdam?

De nog schoolgaande jeugd was geboren in de jaren 1919-1926
bezocht de volgende scholen:

-ocr page 299-

L.O............240

Buitengew. L.O.......16

Behooren te gaan of gaan bin-
nenkort naar B.L.0..........3

Psychopathenschool ....nbsp;2

Doofstommenschool..........1

Totaal . . . .^62

Onder deze kinderen waren dus 19 zwakzinnigen, d.i. 7.2%.
Wegens den jeugdigen leeftijd van de in de jaren 1925 en 1926 ge-
boren kinderen, zijn deze gegevens nog zeker niet volledig. Van
degenen, die in 1925 geboren waren, bezocht slechts één kind de
school voor B.L.O., uit het jaar 1926 geen enkel kind. In de toe-
komst zal waarschijnlijk blijken, dat ook onder deze kinderen meer-
dere zwakzinnigen zijn. Laat ik dan ook deze jaren buiten beschou-
wing om een juister oordeel te krijgen, dan vind ik onder 205
schoolgaande kinderen 18, die het B.L.0. volgen, d.i. 8.8 %. Een
andere fout in deze berekening kan nog schuilen in het feit, dat van
alle kinderen, die in 1919 en 1920 geboren waren, lang niet allen
meer schoolgaande zijn. Bereken ik daarom het percentage zwak-
zinnigen onder de zeker nog alle schoolgaande (-plichtige) kinderen,
geboren in de jaren 1921—'24, dan vind ik op 190 kinderen 16
zwakzinnigen, d.i. 8.4 %.

In ieder geval blijkt dus (hoe de berekening ook is), dat vergeleken
met bestaande cijfers, die het percentage zwakzinnigen aangeven,
dat onder de schoolgaande bevolking in ons land voorkomt, het aan-
tal zwakzinnigen onder de te vroeg geboren kinderen belangrijk
hooger is dan onder de ä terme geboren kinderen.

Verband met den leeftijd bij de geboorte.

Zijn de kinderen, die een ongunstig waardeeringscijfer verkregen,
juist diegenen, die slechts korten tijd in utero verbleven of speelt
de zwangerschapsduur hierbij geen rol?

Hiertoe werd tabel 22 samengesteld.

-ocr page 300-

Tabel 22.

O

I bo quot;

cö, 1

T)
Ö

lt;D

OJ

Ö
O

Aantal
weken

Wa.C.
5

Wa.C.
4

Wa.C.
3

Wa.C.

21/2

Ü I

re —1
lt;
ö

Wa.C.
2

Wa.C.
1

28 en 29

4

1

2

30 en 31

22

5

8

32 en 33

41

15

10

34 en 35

139

68

35

36 en 37

533

244

127

onbekend

8

3

3
7
15
81
3

25
18
19
13
10

3
5
12
31
1

2
1
3
29

2
5
17
1

Met het toenemen van den zwangerschapsduur blijken dus duidehik
betere levensvooruitzichten te bestaan!nbsp;auiaeiijk

Deze betere levensvooruitzichten betreffen in bovenstaande
tabel zoowel den hchamehjken als den geestelijken toestanTvan
de kmderen Wat ons in dit verband in het bizonder intereLert
xs de geestehjke gesteldheid en van deze laatste weer voorname^

tal rT f •nbsp;^^ ^^^^^nbsp;22. vervaardtd

Ts hinenÏquot;^^^nbsp;zwakzinnige kinderen in'd

verschillende rubneken van den zwangerschapsduur.

Aantal weken

Aantal in leven

Daarvan zwakzinnig

28 en 29
30 en 31
32 en 33
34 en 35
36 en 37
onbekend

4

22

41 1

139 1
533 1
8 1

0=00/^
3 = 13.6 %
6 = 14.6 %
10 = 7.2 0/^
26 = 4.9 0/0
2

bov.''nbsp;^aar te nemen tusschen de kinderen

boven en beneden 34 weken. Aan het feit, dat in de rubriek van

Loot wnbsp;zwakzinnig kind voorkomt, mag geen

gering aantal kinderen. Toch is uit bovenstaande tabel duidelijk

-ocr page 301-

naar voren gekomen, dat er een invloed uitgaat van den leeftijd
van de kinderen bij de geboorte en wel in dien zin, dat hoe dichter
bij het normaal berekende einde der zwangerschap het kind geboren
wordt, des te minder kans er bestaat op zwakzinnigheid. Dat de

geestelijke minderwaardigheid dezer kinderen te wijten is niet aan
de vroeggeboorte, doch aan erfelijke belasting, zal later blijken.

Verhand met het geboortegewicht.

Wat betreft den invloed van het geboortegewicht op de toe-
gekende waardeeringscijfers, hiervan geeft tabel 23 een beeld.

Tabel 23.

Geboorte-
gewicht in gr.

_ c

o! «
-gt;-gt;
gt;

C

lt;J ö

Wa.C.
5

Wa.C.
4

Wa.C.
3

Wa.C.
21/2

Wa.C.
2

Wa.C.
1

-O
ö
iD

M

CD

Ö
0

CD

bjo

(D d 1
£ -

1000—1500

12

3

4

1

1

3

-

42

1500—2000

100

41

25

18

3

9

:—

4

12

2000—2500

323

137

81

55

11

28

2

9

13

2500 3000

273

122

71

33

11

12

2

22

9

3000 en meer

39

30

4

3

2

5

Uit deze tabel blijkt, dat ook met de toeneming van het geboorte-
gewicht betere levensvooruitzichten voor de vroeggeborenen bestaan.

In deze tabel werden opgenomen alle kinderen met gunstige en
ongunstige waardeeringscijfers. Voor de kinderen, die uit hoofde
van hun geestelijke minderwaardigheid, d.w.z. van hun zwakzinnig-
heid een slecht waardeeringscijfer verkregen, werd de volgende
tabel samengesteld.

Tabel 23a

-ocr page 302-

lactoren bij het ontstaan van deze zwakzinnigheid een veel v„„r
namere rol spelen (hereditaire praedispositie ei)

quot; '''nbsp;aanvangsgewicht van

dS^dTarTnquot;quot;nbsp;geestelijk onvXaarquot;

Oorzaak
vroeggeboorte

J-i

Wa.c.

Beroep/School

Opmerkingen

L.O.

In huishouden
B.L.O.

B.L.O.

L.O.

L.O.

B.L.O.

L.O.

Kistenmaker

L.O.

Kapster

Krankz. Gesticht

1240

1310
1350

1360

1370

1420

1430

1450

1450

1460

1460

1480

2^2

4
I

Cardiospasmus
Gemelli

Vr. gebr. vliezen

Gemelli

Nephritis

Bloeding

Lues

Gemelli

Gemelli

Ut. bic. sept. •

Bloeding

Gemelli

Matige debilitas
mentis.

Imbecillitas, toren-
schedel.

Debilitas mentis.

Imbecillitas.

Hebephrenie.

heJltoorttrnbsp;^as een, met de teeming van

geboortegewicht stijgende gunstigere toekomst voor de iSnd^

-ocr page 303-

ren vast te steUen (in de rubrieken 1500—2000 gram en 2000—2500
gram gelijk). Voor de in deze groepen gerangschikte kinderen ver-
wijs ik naar reeds opgenomen tabellen.

Verhand mei kunsthulp bij de geboorte.

Een andere factor, die van beteekenis kan zijn bij de kinderen
met slechte waardeeringscijfers, is het extra-geboortetrauma, dat
is toegebracht door de verrichte kunstmatige ingrepen. Van de
met kunsthulp geboren kinderen waren in 1933 nog 136 kinderen
in leven.

Zij verkregen de volgende waardeeringscijfers:

Kunsthulp

gt;

Ö «

lt;0

.co
O '

^ U5

fS

T3
Ö
4)

'S

O

Opmerkingen om-
trent Wa.C. 21/2-2-1

Stuitextractie.........

32

23

4

5

1 X tenger; 1 X t.b.c.;

2 X deb. ment.

Versie en extr........

41

37

4

2 X deb. mentis; 2 x

matige deb. ment.

Braxton Hicks .......

2

2

Forcip. extractie .....

20

18

1

1

1 X t.b.c.

Hooge forc. extr......

4

3

1

1 X zeer zwak.

Dilat. en v.e. of e......

5

4

1

1 X deb. mentis.

Vag. s.c. en v.e. of e. .

4

3

1

1 X matige deb. men-

tis.

Abd. sectio caes......

10

10

Heb. en forc. of v.e.. .

3

3

Klieven vag. sept. en fo.

1

1

Repositie en expr.....

14

12

1

1

1 X deb. mentis.

Vergelijking van de resultaten voor de kinderen, die mèt of die
zonder kunsthulp geboren waren, doet zien, dat degenen, die slechte
waardeeringscijfers verkregen, over beide groepen gelijk verdeeld
zijn.

-ocr page 304-

Waard, cijfer

Met kunsthulp geboren

Spontaan geboren

5
4

3 1

'

2

1 1

Onbekend

1

74 = 54.4 0/^ \
32 = 23.5
0/0 ; 85.3
10 = 7.4 0/^ )
5 == 3.7 0/^
8 = 5.9 % 1
9.6

7= 5.10/^

259 = 42.4 % )
153 = 25.1 0/^
J 83.7 o/^
99 = 16.2 lt;% )
21 = 3.4 0/0 j
44== 7.20/^ J 1, 70/^
1.1 % )
28=--
4.6

Yevlxni met asphyxie Uj de geboorte.
Door enkele onderzoekers wordt tevens aangegeven dat asohvc

betreft de evenskansen, doch ook wat betreft de latere geestelijke
en 1, hamehjke gesteldheid, dan niet asphyctisch gebore® en Ten
gevolge van de asphyxie zouden hersenbLdinkjfs 0» I
later zwakzinnigheid tengevolge zouden hebben YrPP^f dot
de asphyxie zon een slechte bloedvoorziening van de g^^^
cel en bestaan met navolgende beschadiging LZ^Lm Z

loeisen aan deze meenmgen.

Aan-
tal

5

Waardeeringscij fer

4

3

2^2

2 1

onb.

In leven, asphyct.

geboren .........

In leven, niet-
asphyct. geboren .

198
549

91

242

1

49
136

26
83

12 1
14 1

1

11 1 1

1
!

41 j 6

!

8
27

---====--_

-ocr page 305-

niet-

asfh. geboren asph. geboren
Een waard, cijfer van 5-4-3 verkregen: 84%nbsp;84%

„ „ .. „ 2V2-2-I „ : 12%nbsp;11%

„ „ onbekend „ : 4%nbsp;5%

In beide groepen worden nagenoeg geen verschillen waargenomen;
dat asphyctisch geboren kinderen slechtere levenskansen hebben
dan niet-asphyctisch geboren kinderen kan ik beamen aan de
hand van reeds vroeger vermelde cijfers; dat zij echter in het latere
leven meer psychische defecten zouden vertoonen, moet ik, gezien
bovenstaande cijfers, tegenspreken.

Mogelijk spruiten deze verschillen met andere onderzoekers
voort uit de wisselende methoden, die worden toegepast om de
asphyxie te bestrijden.

Terwijl in Rotterdam deze toestand hoofdzakelijk bestreden werd
door het warme badje, doen anderen gaarne de gevaarvolle shnger-
bewegingen volgens
Schulze, koude badjes e.a.

Na de resultaten van mijn eigen onderzoek te hebben besproken,
wil ik thans een beschrijving geven van de onderzoekingen van andere
auteurs en hunne conclusies vergelijken met de mijne. In het kort
weergegeven zijn mijne conclusies, wat betreft de kinderen, die bij
het
na-onderzoek in 1933 nog in leven waren, de volgende:

Geestelijke defecten kwamen onder de vroeggeboren kinderen veel
voor, waaronder vnl. de zwakzinnigheid in hare vormen van debilitas
mentis en imbecillitas. Idiotie werd niet waargenomen.

Epilepsie werd slechts tweemaal gevonden.

De ziekte van Little werd bij geen enkel geval geconstateerd.

Met het toenemen zoowel van de lengte van den zwangerschaps-
duur, als van het geboortegewicht werden betere vooruitzichten voor

de toekomst gevonden.

De invloed van de kunsthulp bij de baring was voor het latere leven
van geen beteekenis (wel voor de mortaliteit kort na den partus).
Zoo ook die van de asphyxie bij de geboorte.

Resultaten van andere onderzoekers.

Allereerst wil ik de uitkomsten mededeelen van enkele Neder-
landers, die een dergelijk na-onderzoek verrichtten.

Le Grand (1907 Amsterdam) vond, dat in de jaren 1902—1906
101 vroeggeboren kinderen levend de Universiteits-Vrouwenkliniek

19

-ocr page 306-

verlaten hadden. Op 30 October 1906 waren daarvan nog 41 kin-

t'lch rquot;.?quot;nbsp;b'j '^eren,

«ml .7 tnbsp;^-^rtoonden vele male,;

uubcne aiwijkmgen; verder werden in de anamnesen bii de

moeders opgenomen, veelal maag-darmstoornissen en longaandoe-
mngen opgeteekend; ook kwam veel anaemie voor bij deze kinderen
De mtelligentiestoornissen waren moeilijk te beoordeelen wegens
den nog jongen leeftijd.
Le Gkand vond onder 41 vroeggeborefen
I
X licht achterlijk (1620 gr.),
1
X achterlijk (1630 gr.),
1
X zeer achterlijk (1860 gr)
Voor zoover was na te gaan dus 7 % geestelijke defecten!

(üfrLhtTQLnbsp;Sannes-Sannes

Van 70 couveuse-kinderen, die levend de kliniek hadden verlaten
werden 58 achterhaald; in 1911 waren nog 33 in leven (56 8%quot;'
Van 513 vroeggeboren kinderen, die niet voor couveuse-behan
dehng m aanmerking waren gekomen en levend waren ontslagen

vroeggeborenen was dus nog in leven-

Mingelen (1916 Leiden) stelde naar 259 levend ontslagen vroeg-
geboren kmderen
(1905-1915) in Januari 1916 een naLderzoTk
met zekerheid nog in leven 161 (35 onbekend 69

quot;to^rMrquot;^'' —^nbsp;BU deS

7 lichamelijk en geestelijk minderwaardig,
7 verstandelijk minderwaardig,
13 lichamelijk en geestelijk ten achter

ouTJ'nbsp;% ^^^ de nog levenden waren in een

O anderen vorm mxndenvaardig. Hieronder bevonden zich er drie,

EI vL z/n7 T-

kZr ^ ^ .nbsp;niaatschappelijk oogpunt be-

keken waren de kosten voor het grootbrengen van vroe^eboren
kmderen, beneden 1700 gram aanvangsgewicht, niet gerefhtvaaquot;

-ocr page 307-

digd; wel voor de kinderen met een geboortegewicht van meer dan
1700 gram!quot;

Broertjes (1924 Utrecht) deed een na-onderzoek naar kunst-
matig te vroeg geboren kinderen (bekkenvernauwing). Zij waren
geboren in de jaren
1899—1923.

De informaties geschiedden per brief, terwijl Prof, Kouwer
verschillende kinderen zelf onderzocht. Van 110 kinderen, die
levend de kliniek hadden verlaten, waren 93 nog in leven. Het
waren allen normale flinke gezonde kinderen, behoudens één geval
van diplegia spastica infantilis. Slechts zeven kinderen hadden
hierbij een geboortegewicht van minder dan 2000 gram!

Keizer (1928 Amsterdam) onderzocht de vroeggeboren kinderen
uit de Amsterdamsche Vrouwenkliniek van de jaren
1921—1926.
Het na-onderzoek werd gedaan in December 1927, dus bij nog jeug-
dige kinderen. Van psychische defecten was dan ook nog geen ge-
heel juiste indruk te verkrijgen.

Van 528 levend ontslagen kinderen waren 458 nog in leven. Het na-
onderzoek betrof 389 kinderen (73.7 %
van het aantal ontslagenen!).

Zijn uitkomsten waren: anaemie was niet gebleken; rachitis en
spasmophilie kwamen niet in meerdere mate voor bij lichtere of
zwaardere kinderen; herniae vond hij in 11.6 % der gevallen; er
bestond veel neiging tot longaandoeningen; 9.5 % was ,,niet ge-
zondquot;, n.L:

O %
20 %!!
8.5%
8.9%

geboortegewicht lt; 1000 gram
1000—1500 „
1500—2000 „
2000—2500 „

Spastische toestanden (resten van de ziekte van Little) vond hij
bij 1.8 % der gevallen. Achterlijkheid was moeilijk te bepalen. De
kinderen waren 1—5®/, jaar oud. Van 389 kinderen waren 39 achter-
lijk, d.i. 10 %, n.L:

O %
10 %
10.7%
9.5%

geboortegewicht lt; 1000 gram

1000—1500 „
1500—2000 „
2000—2500 „

Bij deze zwakzinnige kinderen waren 13 idioten, d.i. 3.3 %.

Een aantal buitenlandsche pubHcaties wil ik hierbij aansluiten.
Wallich-Fruhinsholz (1911) deden een na-onderzoek bij te

-ocr page 308-

Z7' fde nrnbsp;^^ „prématurés

moede .nbsp;door bekende oorzaken, ziekten van de

moeder e.a. werden met medegerekend). De leeftijd van de , kinde-
ren vaneerde tusschen 2-62 jaren. Zij vonden.
gerangschikfLar
de geboortegewichten, de volgende uitkomsten' ^

Geb. gewicht

Aan-
tal

,, Favo-
rablesquot;

,, Dé favo-
rablesquot;

,,Laissent à
désirerquot;

900—1500 gr.
1500—2000 gr.
2000—2500 gr.

2500 3000 gr

__

17
25

36 1
65

41.1 o/^

52 %
75 %
78.4 o/^

17.8 %
12 %
2.8 %
1.6 %

41.1nbsp;%
36 0/^

22.2
20 %

Onder de kmderen. wier toestand bij het na-onderzoek werd be-
titeld met „défavorablequot;, ongeveer overeenkomend met miin
waardeenngscijfers
21/^, 2 en I, bevonden zich: debilitas mentît
zeer zwak en achtergebleven 11; incontinentia urinae 1;
Little l'
hypotrophie en „ectopia testiculaire unilatéralequot;; rachitis en nervo-

ol X3.S.

Bij degenen, waarbij de lichamelijke of geestelijke toestand werd
aangeduid door „laissent à désirerquot; (± overeenkomend met mijn
waardeenngscijfer van 3) vonden zij: incontinentia urinae. hydro-
cephalus. herniae, strabismus, convulsies. zwakte e.a.
Hunne conclusies waren:

II nous a été d'établir par un certain nombre de faits que l'avenir
éloigne du prématuré n'est pas fatalement compromis dans tous
es cas surtout si la prématuration est peu accentuée et pure de
toute tare (hérédité, traumatisme obstétrical). Il est d'autres
cas
au contraire, où cet avenir se trouve très menacé, et cela d'autant
plus que 1 enfant est né plus prématurément et plus difficilement
qu
11 est premier né, et qu'enfin il est issu de parents tarés d'une façon
soit chronique, soit accidentelle.nbsp;^

dan^lTrinbsp;^^^ dangers uniquement

dan le but de choisir une thérapeutique des viciations pelviennes,

ma s xl convient de connaître et de préciser les inconvénients de la

I'Serr.-^''quot;'^'quot;.'''nbsp;^^ prophylaxie de

1 interruption accidentelle de la grossesse, en luttant contre ses

-ocr page 309-

causes habituelles, dénoncées par Pinard, le surménage de la mère
et le traumatisme des rapports sexuels.

Ces notions doivent former la base de la puériculture intra-utérine.

Maygrier (1908) was zeer enthousiast over de vroeggeboren
kinderen;
90 van 100 kinderen bleven in leven en werden goede ge-
zonde menschen. Goede verzorging van de vroeggeborenen was
dus een belangrijk moment om de zuigelingensterfte te kunnen
bestrijden.

Herz (1929) vond bij zijn na-onderzoek 4.8—6.4 % geestelijke
defecten onder de vroeggeborenen.

Sunde (1930) deed een na-onderzoek bij 559 kinderen, die een
leeftijd hadden van
6—21 jaren. Hij vond hierbij 39 „defectequot;
kinderen, n
.1. 30 „slechte begaafdheidquot;, 4 Little, 2 Jacksonsche
epilepsie, 1 gezichtszwakte, 2 zware spraakstoornissen.

Hij vond dus 7 % „defectenquot;; 5.7 % was geestelijk onderont-
wikkeld. Lues speelde geen rol hierbij, wel het geboortetrauma.
De slechtste prognose hadden de kinderen bij de kunstmatige
vroeggeboorten bij vernauwde bekkens. Hij was daarom een warm
voorstander van de keizersnede.

Tevens stelde hij bij een schoolonderzoek vast, dat bij de vroeg-
geboren kinderen tweemaal zooveel „zittenblijversquot; voorkomen
als bij de normale kinderen.

Ook de prestaties op school waren minder dan van de ä terme
geboren kinderen.

Door een psychiater werden 102 kinderen onderzocht. Zij stonden
achter bij andere kinderen.

Zijn conclusie was, dat de schijnbaar normaal ontwikkelde vroeg-
geboren kinderen, zoowel in psychische als physieke ontwikkeling,
ten achter bleven in verhouding tot de normale schoolkinderen!

Sarvan (1930) vermeldde, dat bij een na-onderzoek volgens
Binet—Simon (50 kinderen) er 15 waren, die een grooter intelligen-
tie-quotiënt hadden dan normaal 1 In de literatuur over sociale- en
rassen-hygiëne had hij gevonden, dat 8.2—8.7% onbruikbare indi-
viduen onder de vroeggeborenen werden gezien (
Little, idiotie»
imbecillitas, epilepsie).

Maria Comberg (1927) vond van 233 vroeggeboren kinderen
nog
97 in leven terug; 50 ervan werden na-onderzocht. Zij vond,
dat rachitis niet in meerdere mate voorkwam dan bij normale
kinderen. Ook hun weerstand tegen infekties was goed.

-ocr page 310-

Blijvende geestelijke of lichamelijke defecten waren niet aan-
wezig, behalve
2 x Little.

Haar conclusie was, dat de vroeggeborene geen minderwaardig
individu is.

Keller (1927) zag 66 kinderen zelf of deed een schriftelijk na-
onderzoek. Onder de door hem zelf onderzochte kinderen was 50 %
gezond en goed ontwikkeld, de andere 50 % niet; er kwamen twee-
maal verdachte epilepsie en éénmaal
Little voor.

Steinforth (1928) achterhaalde 108 van 173 ontslagen kinderen.

De meesten hadden een tekort aan lengte en gewicht, doch op
het 5e—6e levensjaar bleek dit verschil genivelleerd. In het alge-
meen werden geen intellect-stoornissen waargenomen, wel éénmaal
Little.

Hij is dan ook van meening, dat bij te vroeg geboren kinderen
veel minder centrale hersenlaesies voorkomen dan door de neurolo-
gen wordt aangegeven.

Forschner-Böke (1924) trof bij een revisie van 14 kinderen geen
lijders aan idiotie, epilepsie of ziekte van
Little aan. Er bestond
wel neiging tot neuropathie en spasmophilie.

Brandt (1923) deed een na-onderzoek van 72 gevallen. Hieronder
waren
3 Little en 6 geestelijk minderwaardigen! De lichamelijke
ontwikkeling van de vroeggeborenen was ook gebrekkig. Tevens
werd vaak een rachitische verkromming door hem waargenomen.

Looft (1923) ging speciaal het verband na tusschen rachitis en
vroeggeboorte
(38 gevallen). De vroeggeboren rachitische kinderen
bleven, evenals de ä terme geboren rachitische kinderen, ten op-
zichte van even oud zijnde niet-rachitische kinderen, ten achter.
De intelligentiedefecten werden volgens hem niet veroorzaakt door
de vroeggeboorte maar door de rachitis.

Ylppö (1919) onderzocht 700 vroeggeborenen. Zij vertoonden
een langzamere lengte- en gewichtstoeneming. Na 5—6 jaren
was het verschil echter vereffend. Van de kinderen bereikte
40—50 % den schoolleeftijd. Er waren 7.4 % idioten en 3.1 % lijders
aan de ziekte van
Little. Deze defecten zouden hun ontstaan niet
te danken hebben aan de constitutioneele minderwaardigheid van
den kiemaanleg, maar aan exogene beschadigingen, door de
vroeggeboorte aan de onrijpe organen toegebracht (geboorte-
trauma met bloedingen als gevolg). Hij kon dus niet enthousiast
zijn over de resultaten van deze vroeggeborenen voor het latere

-ocr page 311-

leven. Toch schreef hij: „Es ist etwas anderes, wenn wir als Ärzte
vor der Aufgabe stehen zu entscheiden, ob wir uns bemühen sollen,
einem solch kleinen Wesen das Leben zu retten oder nicht. Hier ist
uns wegen der doch bestehenden Aussichten auf eine günstige
Prognose keine weitere Wahl gestellt, als uns von der ethischen
Auffassung leiten zu lassen, dass es unsere Pfhcht sei, jeder Früh-
geburt, die überhaupt lebend geboren wird, von vornherein die
sorgfältigste Pflege angedeihen zu lassen.quot;

Von Jaschke (1917) schreef in zijn leerboek over vroeggeborenen:
„Manche Neurologen nehmen an dass Frühgeborene auch zu Idiotie,
Imbezillität, Epilepsie disponiert seien. Indessen scheint in solchen
Fällen weniger die Frühgeburt als solche, denn eine gemeinsame
Ursache für Debilität und Folgezustände verantworthch zu sein.
Die reine Frühgeburt jedenfalls hat mit den erwähnten Erkran-
kungen nichts zu tun.quot;

Korthauer (1929) stelde een enquête in bij 102 vroeggeboren
kinderen. De leeftijd van hen varieerde tusschen
20 en P/i jaar. Hij
vond, dat
50 % der kinderen de normale lengte had bekomen;
66 %' was onder het normale gewicht gebleven; zitten, staan en
loopen der kinderen was resp. bij
50 %, 33 %, 20 % op tijd. Spreken
deed nog niet de helft op tijd. Hij constateerde veel rachitis, veel
pavor nocturna, enuresis nocturna en geestelijke defeqten (11 %
ging op de achterlijke school of was niet in staat de school te volgen).
Van
439 levendgeborenen werden slechts 78 d.i. 17.7 % „bruikbarequot;
menschen. Ook hij was van meening, dat de defecten het gevolg

zijn van exogene invloeden en niet afhankelijk zijn van constitutio-

neele factoren.

Hij is dan ook niet enthousiast over het streven om iedere vroeg-
geborene groot te willen brengen. Dit kost veel geld en het geeft
slechte resultaten: „Zuerst kommt die Sorge für die Erhaltung der
Vollwertigen besonders durch Besserung der algememen sozialen
Lage und dann erst die Unterstützung der Schwächhnge, und auch
nur insoweit, als wir berechtigte Aussicht haben, sie zur Vollwertig-
keit zu bringen! Denn nicht allein die Bevölkerungsziffer ist be-
stimmend für die Bedeutung eines Volkes, sondern in viel gröszerem
Masze die Summe aller Einzelindividualwerte!quot;

Steinforth (1929) deed een na-onderzoek bij 173 levend ont-
slagen kinderen. Er kwamen
108 antwoorden in. Hij ontmoette
weinig rachitis, de kinderen liepen een half jaar later dan andere

-ocr page 312-

kinderen. Geestelijke defecten kwamen niet in abnormale hoeveel-
heid voor. Zijn vroeggeborenen hadden niet in meerdere mate
aanleg voor zwakzinnigheid dan à terme geboren kinderen. Zoo ook
voor de ziekte van
Little, epilepsie en andere neurologische stoor-
nissen. Onder
83 kinderen was één lijder aan de little'sche ziekte.

Rohmer (1933) schreef in het hoofdstuk over vroeggeboren
kinderen in het handboek voor kindergeneeskunde van
Nobécourt
en Babonneix:

„De tout ce qui précède, nous tirerons ces conclusions qu'un
pourcentage important de prématurés et débiles peuvent devenir
des sujets normaux; les soins et les dépenses qu'on consacre à
leur élevage sont donc parfaitement justifiés. Mais la moitié de ces
êtres meurt dans la première année, et une minorité — mais non
négligeable — de ceux qui survivent sont des infirmes ou des
anormaux.

On ne peut donc qu' insister, comme conclusion de ce chapitre,
sur la nécessité d'une prophylaxie efficace qui doit consister à
prévenir, dans le mariage et avant le mariage, les facteurs qui
conduisent à l'expulsion prématurée du foetus ou à la débihté,
donc, à faire de la puériculture prénatale et préconceptionnelle.quot;

Het percentage minderwaardigen bij vroeggeborenen was groo-
ter dan bij à terme geboren kinderen. Hij haalde nog enkele onder-
zoekers aan o.a.
Dapper: 5 % epilepsie, 3% Little, 7% idiotie;
SuÉDÉ:
7% ziekelijk, 5—7% psychisch ten achter; Ranke:
5.5 %
geestelijk minderwaardig.

Schmitt (1919) publiceerde de resultaten van een katamnese
van
152 kinderen, die levend de kliniek hadden verlaten (1908—
1917). In leven waren nog 50 kinderen (18.3 % van het totaal aantal
vroeggeborenen). Hij schreef: „Soweit es also die Kleinheit meines
Materials und die subjektiven Angaben der Mütter eriauben, läszt
sich die Frühgeburt als ätiologisches Moment für
LiTTLEsche
Krankheit und andere psychische und nervöse Störungen, wie
Epilepsie und Idiotismus, wie es von manchen Neurologen und
Psychiatern geschieht, nicht bestätigen. Dagegen scheint eine ge-
ringere Widerstandsfähigkeit der Frühgeborenen in den relativ
häufigen Erkrankungen der Atmungs- und Verdauungsorgane,
sowie die Neigung zu Infektionskrankheiten zu Ausdruck zu
kommen.quot;

Wall (1913) achterhaalde 200 van 492 kinderen, die uit de khniek

-ocr page 313-

waren ontslagen in de jaren 1892—1910; van hen verkreeg hij 183
maal bericht en onderzoek. Hij vond geen Little'sehe ziekte, één-
maal epilepsie, geen idiotie en slechts éénmaal imbecillitas bij deze
kinderen. Bij het school-onderzoek bleek hem, dat geen enkel kind
Buitengewoon Lager Onderwijs genoot. Volgens hem heeft de gees-
telijke ontwikkehng bij de vroeggeborenen längeren tijd noodig om
zich volkomen te
ontplooien, maar deze is compleet op school-
phchtigen leeftijd. Hij schreef dan ook: „Somit kann ich also
behaupten, dass die Annahme der Neurologen und Psychiater,
dass frühgeborene Kinder in höherem Masze als zu normaler Zeit
geborene zu Idiotie und Imbezillität neigen, sich an meinem Unter-
suchungsmaterial in keiner Weise bestätigt findet.quot;

Keizer gaf in zijn dissertatie nog enkele resultaten van buiten-
landsche onderzoekers, o.a.:

Oberwarth: van 12 kinderen was 16 % achterlijk, 8.3 % matig
ontwikkeld.
Schwarz en Kohn vonden geen bizonderen aanleg
voor achterlijkheid bij de vroeggeborenen, wel voor anaemie en
rachitis.
Audebert vond onder 100 lijders aan de ziekte van
Little 82 vroeggeborenen. Ook Marfan zag veel ziekte van Little
optreden.

Uit deze hteratuur-opgaven blijkt dus, dat zeer uiteenloopende
meeningen bestaan om_trent de resultaten voor de vroeggeboren
kinderen, wat betreft de lichamelijke en geestelijke gesteldheid in
het latere leven. De meening, dat geestelijke defecten abnormaal
veel voorkomen onder de vroeggeborenen, kan ik door mijn onder-
zoek bevestigen. De diplegia spastica infantihs van
Little kwam
geen enkele maal voor, epilepsie tweemaal. Omtrent het voorkomen
van rachitis, anaemie e.a. bij te vroeg geboren kinderen heb ik
mij geen duidelijk beeld kunnen maken.

Collega Penon was zoo welwillend om voor mij na te gaan
of vroeggeboren zwakzinnigen zich nog in bepaalde opzichten
onderscheiden van ä terme geboren achterlijken. Een aparte groep
vormen de vroeggeboren zwakzinnigen niet, wel vond hij meer
lichaamszwakte, meer rachitis en sterker vertraagde spraakont-
wikkeling dan bij de overige achterlijken.

-ocr page 314-

Vroeggeboorte, zwakzinnigheid en hereditaire praedisfositie.

Uit het voorgaande is gebleken, dat het aantal gevallen van
zwakzinnigheid onder de te vroeg geborenen groot is, n.1. niet min-
der dan 6.6 %! Het aantal zwakzinnigen onder de geheele bevolking
wordt geschat op 2 %, zoodat er tusschen vroeggeboorte en zwak-
zinnigheid eenig verband moet bestaan. Het percentage zwakzinni-
gen, dat in de verschillende vroeggeboorte-rubrieken voorkomt,
wordt in de volgende tabel aangegeven.

Tabel 24.

Oorzaak van de vroeggeboorte

Daarvan zwakz.

Aantal
in leven

Aantal

Onbekend (de ,.normalequot; vroeggeb.)......

Lues..................................

Nephritis en intoxicatie.................

Loslating der placenta..................

Eclampsie .............................

Pyelitis ...............................

Longziekten ...........................

Zenuwziekten..........................

Andere ziekten.........................

Partus a. praemat. bij bekkenvernauwing ...

Tweeling (twee-eiig).....................

Tweeling (één-eiig) .....................

Drieling ...............................

Misvorming............................

Habitueele vroeggeb. e.a.................

Placenta praevia .......................

Bloeding zonder nadere oorzaak .........

Vroeg gebroken vliezen..................

Hydrorrhoea amniotica..................

Placenta circumvallata..................

Hydramnion ...........................

301
19
78
7
26
13
5

4
29
31
71
19

2

5
63
31
19

6
13

5

15
5
5

1
1
1
1
4

1
4

5
26.3
6.4

3.81)
7.7
20

25 «)
13.8

1.4
21

6.3
3.2
15.8

7.7

In de meeste rubrieken worden zwakzinnigen aangetroffen; daar-
bij valt het hooge percentage bij lues, zenuwziekten en één-eiige
tweelingen wel bizonder op, terwijl in de rubriek der kunstmatig te
vroeg geborenen geen enkel zwakzinnig kind voorkomt.

1) Zeer waarschijnlijk zelfs 2 d.i. 7.6 %.
Zeer waarschijnlijk zelfs 2 d.i. 50 %.

-ocr page 315-

De vroeggeboorte als zoodanig is dus zeker niet de eenige reden,
waarom onder deze kinderen zooveel zwakzinnigen voorkomen.

Ik wil nu aan de hand van mijn materiaal trachten na te gaan,
in hoeverre de vroeggeboorte als zoodanig als de oorzaak moet
worden beschouwd van het groote aantal zwakzinnigen of dat dit
aan andere oorzaken moet worden toegeschreven, die dan tevens
als de oorzaak der vroeggeboorte moeten worden opgevat.

Zooals reeds opgemerkt, blijkt uit het ontbreken van zwakzinnig-
heid in de rubriek der kunstmatig te vroeg geborenen en uit het
hooge percentage in de rubrieken lues en zenuwziekten, dat de
zwakzinnigheid stellig niet alléén aan de vroeggeboorte mag worden
toegeschreven, doch dat nog andere, constitutionele factoren een
rol spelen (zie vroeger: Deel 4, Hoofdstuk II). Om die factoren te
leeren kennen heb ik een onderzoek ingesteld naar de famüiaire
antecedenten van deze 47 zwakzinnigen. Ook de hereditaire prae-
dispositie bij de andere geestelijk-defecten werd daarbij nagepan.

De gegevens werden verzameld ten huize der kinderen, uit de
schoolregisters (B.L.O.-scholen) en door welwillende medewerking
van gestichtsartsen. Behalve aan den erfelijken aanleg werd ook
aandacht besteed aan miheu, staat en het „hoeveelste kindquot; van
de moeder (Milieu: G is goed; M is matig; S is slecht. Staat: is
gehuwd; — is ongehuwd. Het „hoeveelste kindquot; wordt door het
cijfer in de laatste kolom aangegeven).

-ocr page 316-

Oorzaak vroeg-
geb.

Pyelitis

Nephritis (p.a.p.)
quot;Nephritis

T.Vi.c.. -ç-VAto..

Intoxicatie
Vroeg ge br. vliezen

Plac. pr. centr.
Plac. praev. lat.

Sa. femoris
Lues

Vroeg gebr.

vliezen

s g

ni «

(!)

8. a

34

1750

?

2600

36

2620

36

2020

36

2540

32

1240

36

2710

36

2050

36

2500

37

2580

30

1790

34

2320

34

2550

37

2400

31

1620

34

2230

37

1740

37

2830

y

' 2270 /

32

1760

37

2270

36

2500

35

2340

36

2130

36

2480

34

1360

33

2100

36

1940

35

1860

35

2000

37

2290

37

2420

37

2750

36

2390

37

2700

33

2360

36

2910

34

2150

32

1900

36

2250

37

2840

37

2480

35

2450

30

1430

32

1350

IjrCULlUllL vuu^ ^rva.^.1:..

B.L.O. .Spraakgebrek, doof, t.b.c.
B.L.O. gehad.
B.L.O. Myxoed. dwerg.
B.L.O. Gesticht voor zwakz.

Familie-anamnese

Fam. V. vaders kant zwakz. Nicht

krankzinnig.

Moeder psychose f-

Moeder „zenuwzwaktequot;. Grootou-
ouders v. beide kanten potatores.
Enkele fam. leden krankz.
Moeder deb. mentis. Grootvader
t.b.c. t-

Moeder gonorrhoe. Grootvader
krankzinnig f.
Geen bijzonderheden.
Vader potator.

Geen bijzonderheden.
Geen bijzonderheden.

M. —2
S. —1

G.
M.

M.

S.
M.

M.
G.

G.

S.

2
—1
13

—3
1
6
1

-t-8
1

V -s-»

Geen bijzonderheden.

Geen bijzonderheden.

Moeder deb. mentis. Vader potator,

overleden in krankz. gesticht.

Moeder lues. Broer idioot.

Moeder lues.

Moeder lues.

Tantes en ooms van beide kanten
deb. mentis. Grootouders potatores.
Moeder, broers en zusters konden
niet leeren.

Moeder deb. mentis. Vader in ee-

r-4

13
5
3
6

S.

G.

G.

?

S.quot;

?

—1

?

—1

?

3

S.

2

?

—1

G.

2

M.

7

S.

—1

G.

10

S.

—1

S.

1

?

—4

S.

1

M.

—1

M.

—2

?

4

S.

1

?

1

G.

2

?

9

s'

8

S.

2

co

O

\ vatxgems.

Moeder prostituée.

Broers en zusters (3) deb. mentis.

Geen bijzonderheden.

Onbekend.

Moeder ,,nerveusquot;. Vader potator.
5 broers en zusters deb. mentis.
Tante was prostituée, pleegde zelf-
moord. Andere tante krankzinnig.
Moeder deb. mentis.
Moeder deb. mentis.
Grootvader krankz.
Oom krankz. f-

Onbekend.

Neef deb. mentis.

Geen bijzonderheden.

Vader en grootvader potatores.

Eén broer deb. mentis.

Moeder „ziekelijkquot;, moral insanity.

Vader, moeder, broers en zusters
deb. mentis. Onder hen veel t.b.c.
Onbekend.

Eén der ouders en broer epilepsie.
Neef deb. mentis.
Geen bijzonderheden.
Onbekend.

^.sl
« „s

« U .
CO gt; gt;

M.

S.

M.

G.

M.

G.
M.

1
—1
1

2

3
9

Vader, moeder, broers en zusters
deb. mentis. Grootvader „niet nor-
maalquot;.
Onbekend.

Neef deb. mentis.
Moeder lues en gonorrhoe.
Moeder lues en deb. mentis.
Geen bijzonderheden.

Kind

Debilitas mentis.

Dienstbode. Is gehuwd. Heeft een
kind met wolfsmuil.
Scharenslijpster, doof, slechte oogen,
hernia inguinalis.

L.O., nerveus, stotteren, schrik-
achtig.

Barbiers-leerling. Leeren slecht.

Op 14 j. leeftijd in 4e kl. L.O. Vroe-
ger B.L.O. gehad.

Suikerbakker, bracht het niet verder
dan 3e kl. L.O. Vergeetachtig.
Pakhuisknecht. Kon niet leeren.
Onbetrouwbaar. Bijnaam op school
,,Klein Duimpjequot;. Hoort thuis op
school voor B.L.O.
Hoort thuis op school voor B.L.O.
Strabismus. B.L.O.
B.L.O.

Gesticht voor zwakz.
B.L.O.

Hoort thuis op school voor B.L.O.
B.L.O. Torenschedel.

B.L.O. Onbetrouwbaar. Gezicht- en

gehoorstoornissen.

B.L.O. Enuresis noct.

Eclampsie

Psychose

Intoxicatie

Endocard. lenta

Gonorrhoe

Cardiospasmus
Plac. pr. centr.

Onbekend

Nephritis

Onbekend

Bloeding

Lues

B.L.O.

B L.O. Meningitis post vacc. gehad.
B.L.O.

B.L.O. Rachitische dwerg. Toren-
schedel. Enuresis noct.

B.L.O. Ernstige rachitis gehad.
B.L.O. Tenger, torenschedel, onbe-
trouwbaar.

Gesticht v. zwakz. Meningitis gehad.
B.L.O. gehad. Los arbeider.
B.L.O. Rijksopvoedingsgesticht
wegens diefstal.
B.L.O. gehad. T.b.c. puim.

B.L.O. Gesticht voor zwakz.
B.L.O. Zeer suf.
B.L.O. Dwerg.
B.L.O. Strabismus.
B.L.O. Gesticht voor zwakz. Links-
handig, nerveus.
B.L.O.

Gemelli

Lage inpl. plac.
Bloeding

Onbekend

Gesticht voor zwakz. geweest.

Imbecillitas.

B.L.O. Strabismus en spraakgebrek.
B.L.O. Microcephalus.
B.L.O. Onbetrouwbaar.
B.L.O. Microcephalus, veelte klein,
strabismus. Gesticht voor zwakz.

-ocr page 317-

Kind

Debilitas mentis.

Dienstbode. Is gehuwd. Heeft een
kind met wolfsmuil.
Scharenslijpster, doof, slechte oogen,
hernia inguinalis.

L.O., nerveus, stotteren, schrik-
achtig.

Barbiers-leerling. Leeren slecht.

Op 14 j. leeftijd in 4e kl. L.O. Vroe-
ger B.L.O. gehad.

Suikerbakker, bracht het niet verder
dan 3e kl. L.O. Vergeetachtig.
Pakhuisknecht. Kon niet leeren.
Onbetrouwbaar. Bijnaam op school
,,Klein Duimpjequot;. Hoort thuis op
school voor B.L.O.
Hoort thuis op school voor B.L.O.
Strabismus. B.L.O.
B.L.O.

Gesticht voor zwakz.
B.L.O.

Hoort thuis op school voor B.L.O.
B.L.O. Torenschedel.

B.L.O. Onbetrouwbaar. Gezicht- en
gehoorstoornissen.
B.L.O. Enuresis noct.

/ c/ironzca.

2270 / B.L.O. Gesticht voor zwakz.
1760 B.L.O. Spraakgebrek, doof, t.b.c.
2270 B.L.O. gehad.
2500 B.L.O. Myxoed. dwerg.
2340 B.L.O. Gesticht voor zwakz.

Intoxicatie
Vroeg gebr. vliezen

Plac. pr. centr.
Plac. praev. lat.

32
37
36
35

2130
2480
1360
2100

1940
1860
2000

2290
2420
2750

2390

2700
2360
2910
2150

36
36

34
33

36

35

35

37
37
37

36

37

33
36

34

Gemelli

Lage inpl. plac.
Bloeding

Onbekend

B.L.O.

B.L.O. Meningitis post vacc. gehad.
B.L.O.

B.L.O. Rachitische dwerg. Toren-
schedel. Enuresis noct.

B.L.O. Ernstige rachitis gehad.
B.L.O. Tenger, torenschedel, onbe-
trouwbaar.

Gesticht v. zwakz. Meningitis gehad.
B.L.O. gehad. Los arbeider.
B.L.O. Rijksopvoedingsgesticht
wegens diefstal.
B.L.O. gehad. T.b.c. puim.

B.L.O. Gesticht voor zwakz.
B.L.O. Zeer suf.
B.L.O. Dwerg.
B.L.O. Strabismus.
B.L.O. Gesticht voor zwakz. Links-
handig, nerveus.
B.L.O.

Sa. femoris
Lues

Vroeg gebr.

vliezen

32

1900

36

2250

37

2840

37

2480

35

2450

30

1430

32

1350

Gesticht voor zwakz. geweest.

Imbecillitas,

B.L.O. Strabismus en spraakgebrek.
B.L.O. Microcephalus.
B.L.O. Onbetrouwbaar.
B.L.O. Microcephalus, veelte klein,
strabismus. Gesticht voor zwakz.

Oorzaak vroeg-
geb.

nS «

i
V

O

II

0) 5
O So

Eclampsie

34

1750

Psychose

?

2600

Intoxicatie

36

2620

Endocard. lenta

36

2020

Gonorrhoe

36

2540

Cardiospasmus

32

1240

Plac. pr. centr.

36

2710

Onbekend

36

2050

36

2500

Nephritis

37

2580

Onbekend

30

1790

Bloeding

34

2320

Lues

34

2550

37

2400

,,

31

1620

Pyelitis

34

2230

Nephritis (p.a.p.)

37

1740

Nephritis

37

2830

Familie-anamnese

Fam. V. vaders kant zwakz. Nicht

krankzinnig.

Moeder psychose f-

Moeder „zenuwzwaktequot;. Grootou-
ouders v. beide kanten potatores.
Enkele fam. leden krankz.
Moeder deb. mentis. Grootvader
t.b.c. t-

Moeder gonorrhoe. Grootvader
krankzinnig f.
Geen bijzonderheden.
Vader potator.

Geen bijzonderheden.
Geen bijzonderheden.

Geen bijzonderheden.

Geen bijzonderheden.

Moeder deb. mentis. Vader potator,

overleden in krankz. gesticht.

Moeder lues. Broer idioot.

Moeder lues.

Moeder lues.

Tantes en ooms van beide kanten
deb. mentis. Grootouders potatores.
Moeder, broers en zusters konden
niet leeren.

Moeder deb. mentis. Vader in ge-
vangems.

S.
G.

G.

?

S.

13
5
3
6

?

—1

?

—1

?

3

S.

2

?

—1

G.

2

M.

7

S.

—1

G.

10

S.

—1

S.

1

?

—4

S.quot;

1

M.

—1

M.

—2

?

4

S.

1

?

1

G.

2

?

9

s!

8

s.

2

Moeder prostituée.

Broers en zusters (3) deb. mentis.

Geen bijzonderheden.

Onbekend.

Moeder „nerveusquot;. Vader potator.
5 broers en zusters deb. mentis.
Tante was prostituée, pleegde zelf-
moord. Andere tante krankzinnig.
Moeder deb. mentis.
Moeder deb. mentis.
Grootvader krankz.
Oom krankz. t-

Onbekend.

Neef deb. mentis.

Geen bijzonderheden.

Vader en grootvader potatores.

Eén broer deb. mentis.

Moeder „ziekelijkquot;, moral insanity.

Vader, moeder, broers en zusters
deb. mentis. Onder hen veel t.b.c.
Onbekend.

Eén der ouders en broer epilepsie.
Neef deb. mentis.
Geen bijzonderheden.
Onbekend.

2 e «

2-r'o

M.
S.
M.

G.

M.

G.
M.

M.
S.

G.
M.
M.

S.
M.
M.
G.

G.

S.

1
—1
l

2
—1

3

9

—2
—1

2
—1

13

—3
1
6
1

8

1

Vader, moeder, broers en zusters
deb. mentis. Grootvader „niet nor-
maalquot;.
Onbekend.

Neef deb. mentis.
Moeder lues en gonorrhoe.
Moeder lues en deb. mentis.
Geen bijzonderheden.

-ocr page 318-

Oorzaak vroeg-
geb.

II

Kind

Familie-anamnese

S
1

Is'.

M gt; gt;

Imbecillitas.

Onbekend

37

2520

B.L.O. Gesticht voor zwakz. Doof.
Psychopathie.

Moeder zwerfster.

S.

—5

Lues

36

2660

Psychopathenschool. Vagebond,
diefstal.

Asyl voor psychopathen.
Psychopathenschool.

Epilepsie.

Moeder lues. Vader steler.

S.

1

Onbekend

36

37

2640
2740

Onbekend.

Vader, broers en zusters deb. mentis.

?

s.quot;

3
2

Lues
Bloeding

36
36

2420
3150

Wagenmaker. Kan goed leeren.
Gesticht voor epileptici.

Psychose.

Moeder lues.

Moeder epilepsie. Tante idioot.

M.

?

1

12

Intoxicatie
Gemelli

37
36

2810
1480

Niet verder dan 4e kl. L.O. gebracht.
B.L.O. geweest. Propf-hebephrenie.
Krankz. gesticht.

Moeder epilepsie. Grootvader t.b.c. f
Veel epilepsie en deb. mentis in
familie. Grootste helft is in gestich-
ten.

M.
?

2
1

Si?

-ocr page 319-

Uit deze lijst zien wij, dat onder 54 kinderen 47 zwakzinnigen zijn
(42 debielen, 5 imbeciUen), 3 psychopathen, 2 epileptici en 2 lijders

aan een „psychosequot;.

Bij de 3 psychopathen werden tweemaal afwijkingen in de famihe-
anamnese gevonden, éénmaal kon ik deze niet achterhalen.

Van de beide epileptici hadden de moeders éénmaal lues en één-
maal epilepsie.

Van de beide kinderen met een „psychosequot; leden de moeders aan
epilepsie.

Bij de 5 imbecillen werden éénmaal geen bizonderheden aange-
troffen. Het hierbij bedoelde kind is een microcephalus, zeer slecht
ontwikkeld en was 32 weken oud bij de geboorte. De oorzaak van
de vroeggeboorte was het vroeg breken der vruchtvHezen.

Hier hebben wij dus te doen met een zware misvorming, mogelijk
op de basis van een geboortetrauma.

Wij mogen wel aannemen, dat de ernstige stoornissen, welke wij
bij deze kinderen waarnemen, alle op
hereditaire praedispositie be-
rusten, al heeft wellicht het feit, dat zij te vroeg geboren zijn er
toe bijgedragen, dat die stoornissen zijn ontstaan.

Onder de 42 debielen werd ook zeer veel erfelijke belasting gevon-
den, hoewel minder dan in de vorige groepen van psychische
defecten. In 29 gevallen werd hereditaire praedispositie waarge-
nomen, terwijl in 8 gevallen geen bijzonderheden werden gevonden;
5 maal bleef de familie-anamnese onbekend.

Ook in deze groep speelt dus de erfelijke belasting een voor-
name rol; wij mogen zelfs aannemen, dat de vroeggeboorte op zichzelf
van weinig of geen beteekenis is.

Daar het totale aantal zwakzinnigen onder de bevolking op ± 2%
wordt geschat, volgt onmiddellijk hieruit, dat de kans op vroegge-
boorte bij de vrouwen, die erfelijk belast zijn, grooter is dan bij

normale vrouwen.

Om dit nog nader te controleeren heb ik nagegaan, hoeveel

vroeggeboren kinderen op de scholen voor Buitengewoon Lapr
Onderwijs voorkomen en hoe hunne famihaire antecedenten zijn.

Op eenige van deze scholen te den Haag kwamen voor:

178 kinderen
114

83

84

5 % te vroeg geboren
4.4 %
3.6 %
5.1 %

-ocr page 320-

Het aantal vroeggeborenen op deze scholen bedraagt dus 4.5 %,
hetgeen nagenoeg overeenstemt met een percentage, dat
Herder-
schee
vond bij de laatste 1000 door hem onderzochte zwakzinnige
kinderen; er waren hierbij n.1. 50 kinderen, die geboren waren in de
6e, 7e of 8e maand der zwangerschap.

Keizer vermeldt in zijn dissertatie, dat hij onder 683 achterlijke
kinderen
4.8 % vroeggeborenen vond.

Collega Penon, die op een tweetal scholen voor B.L.O. te Rotter-
dam het aantal te vroeg geborenen voor mij berekende, vond uiteen-
loopende cijfers, n.1. 1.9% en 4.4% (totaal 399 leerlingen).

Bij het onderzoek, hetwelk ik in den Haag instelde, bleek tevens,
naast het feit, dat ± 5 % der zwakzinnige kinderen te vroeg ge-
boren was, dat van 459 zwakzinnige kinderen er 300 erfelijk belast
waren, d.i. 66 %. Onder deze 459 kinderen waren 22 te vroeg ge-
borenen (4.5%), waarvan 14 erfelijk belast waren, d.i. 63 %.

De praedisponeerende antecedenten zijn bij de a terme geboren
kinderen en bij de te vroeg geboren kinderen dus vrijwel gelijk,
waaruit volgt, dat de vroeggeboorte als zoodanig geen oorzaak kan
zijn van de zwakzinnigheid.

Aangezien het aantal vroeggeboorten onder de zwakzinnigen
(± 5 %) grooter is dan onder de geheele bevolking (2 %,. berekend
naar de frequentie der vroeggeboorte bij 5215 bevallingen te
Utrecht, die bijna alle pohklinisch plaats vonden en welke frequentie
4.3 % werd gevonden; hiervan blijven echter 40—50 % der
kinderen in leven, zooals ik bij mijn vroeggeboorten-studie heb ge-
vonden, zoodat zich onder 100 menschen nog 2 vroeggeborenen
zullen bevinden), volgt hieruit, dat de vrouwen met een erfelijke
praedispositie meer vroeggeboorten krijgen dan normale vrouwen.

Onder de 549 „normalequot; vroeggeborenen werd 5—6 % zwak-
zinnigheid aangetroffen. Deze zwakzinnigen zijn bijna allen nor-
maal geboren (éénmaal makkelijk stuitextractie, éénmaal expressie);
bijzondere stoornissen deden zich niet voor, ook niet in het latere
leven (meningitis, encephalitis, trauma en dgl.).

De reden van het hooge aantal zwakzinnigen moet gezocht worden
in den erfelijken aanleg, die tevens tot de vroeggeboorte aanleiding
gaf. Wij moeten dus aannemen, dat een aantal vroeggeboorten op-
treedt als het gevolg van, om het meer algemeen uit te drukken,
constitutioneele minderwaardigheid.

-ocr page 321-

En die opvatting vindt nog steun in het feit, dat 20 % der multi-
parae. die een ..normalequot; vroeggeboorte kregen, reeds eerder een
vroeggeboorte zonder bekende oorzaak had gehad (van de multi-
parae vooral II en III parae, zie pag. 217—220).

De meening van enkele andere auteurs wil ik hierbij aansluiten.
Herderschee, die jaren lang zijn speciale aandacht aan „het
achterlijke kindquot; wijdt en kort geleden in zijn boek „Achterlijke
kinderenquot; uitvoerig de genese der zwakzinnigheid beschrijft, noemt
in de rij der oorzaken o.a. schedelbeschadigingen en vroeggeboorten.
Hierbij teekent hij aan: „Van de laatste 1000 door mij onderzochte
kinderen waren er 50 in de zesde, zevende of achtste maand ge-
boren. Of nu werkelijk in al die 50 gevallen de vroeggeboorte de
onmiddellijke en eenige oorzaak van de zwakzinnigheid is geweest,
vind ik niet absoluut zeker. Wij hebben boven gezien, dat er onder
de achterlijken nog al eens üchamelijke afwijkingen worden aan-
getroffen. Zou nu de neiging tot stoornissen van het normale
verloop der zwangerschap niet zulk een afwijking kunnen zijn? Bij
wie moet de oorzaak van den duur der zwangerschap gezocht
worden, bij moeder of kind? Dierproeven pleiten voor den invloed
der moeder; in ieder geval blijkt bij kruising van hazen en konijnen
(die een verschillenden zwangerschapsduur hebben), dat de duur der
zwangerschap niet bepaald wordt door het al of niet voldragen zijn
van de vrucht, maar door de diersoort waartoe de moeder behoort.

Wanneer wij dan de groote frequentie der zwakzinnigheid althans
ten deele minder aan het feit der vroeggeboorte dan aan de erfelijke
belasting willen toeschrijven, dan moet deze relatief het sterkst zijn
van moeders zijde en hiervoor pleit misschien, dat dronkenschap
van den vader slechts driemaal werd genoteerd, terwijl deze
bij de
zwakzinnigen in het algemeen in 17% der gevallen voorkomt.quot;

Herderschee is dus geneigd om bij het optreden van zwak-
zinnigheid aan de vroeggeboorte alléén weinig waarde toe te ken-
nen. Dat hersenbloedingen aanleiding geven tot het optreden van
zwakzinnigheid is volgens hem „denkbaar.quot;

Van Voorthuijsen ziet in den erfelijken aanleg de hoofdzake-
lijke oorzaak van de zwakzinnigheid. Daarnaast is tevens het milieu

van grooten invloed.

De Vries en de Neve schrijven, dat armoede, slechte voeding
e.a. weinig beteekenis hebben voor het ontstaan van de zwak-

-ocr page 322-

zinnigheid. Geboortestoornissen zijn meestal ook niet aan te zien
als oorzaken voor het ontstaan van idiotie of imbecillitas, wel voor
debihteit. De erfelijke aanleg is volgens hen de belangrijkste factor.

Keizer is de meening toegedaan, dat de zwakzinnigheid bij de
door hem bestudeerde vroeggeborenen waarschijnlijk het gevolg
is van de praematuriteit zelve.

Jelgersma noemt als drie hoofdoorzaken voor het optreden
van de oligophrenieën: aanleg tot zenuwziekten, alcohol-misbruik
en lues. Hiernaast komen nog in aanmerking andere ziekten van
de moeder tijdens de zwangerschap als tuberculose, malaria e.a.
en tevens nog het geboortetrauma. Omtrent de vroeggeboorte als
aetiologisch moment voor de zwakzinnigheid schrijft hij: „De vroeg-
tijdige geboorte kan oorzaak zijn van imbecilliteit. De geestelijke
ontwikkeling van ontijdig geboren kinderen is beneden de normale,
ofschoon dit natuurlijk niet als algemeene regel kan gelden, even-
min als de lichamelijke zwakte van deze kinderen. Het ligt in den
aard van de zaak, dat een extra-uterien leven, dat een paar maan-
den te vroeg begint, niet zonder gevolgen blijft, ofschoon ook hier
sterke organismen meer zullen kunnen verdragen dan zwakke. Kinde-
ren uit de couveuse zijn natuurlijk onder nog ongunstigere condities.quot;

ScHOTT pubhceerde een artikel omtrent de beteekenis van de ge-
boortebeschadigingen voor het ontstaan van zwakzinnigheid en
epilepsie. Onder het materiaal, dat hij onderzocht, waren 2.81 %
vroeggeborenen. Hierbij was de oorzaak der zwakzinnigheid:
erfelijke belasting: ± de helft,
andere hersenbeschadiging: minder dan één derde,
tweeling, tang, asphyxie: ± i/g,
t.b.c. ouders ± ^/g,
vroeggeboorte alleen: slechts 0.45 %.

Dollinger: onder 70 kinderen met de zwaarste vormen van
intelligentie-stoornissen waren 19, die onder de geboorte waar-
schijnlijk een laesie hadden opgedaan.

Hiervan waren 11 d.i. Ve gedeelte te vroeg geboren.
Hij vond dus onder de zwakzinnigen vele vroeggeborenen en
vele kinderen die een traumatische geboorte hadden doorgemaakt.
Hij concludeerde dan ook, dat veel van de psychische en neurolo-
gische defecten bij kinderen terug te brengen zijn tot de vroeg-
geboorte en de traumatische geboorte (hersenbloedingen, die later
zwakzinnigheid geven). Hij geeft in zijn monographie nog enkele

-ocr page 323-

andere meeningen weer, o.a. die van Pollak, die samenhang ziet
tusschen vroeggeboorte en de ziekte van
Little en epilepsie;
Kraepelin die zegt, dat de vroeggeboorte, die van vele zijden
wordt aangezien als de oorzaak van idiotie, uitsluitend te bezien is
als ontstaan tengevolge van lues.

Wallich en Fruhinsholz vonden onder gedegenereerde men-
schen veelal vroeggeborenen. Het peil van degradatie hangt samen
met afwijkingen der ouders (lues, alcohol e.a.), graad van vroegge-
boorte en geboorterangnummer.

Bleuler noemt in zijn leerboek als oorzaken van zwakzinnigheid:
famihaire aanleg, kiembeschadiging door alcohol, luese.a. en verder al-
gemeene ziekten van de moeder of ziekten van de onderbuiksorganen,
die aanleiding geven tot misvorming van den schedel en der hersenen.

Volgens Heller is het geboortetrauma, naast de belangrijkste
aetiologische momenten der hereditaire praedispositie, alcohol-
misbruik, lues, t.b.c. en andere ziekten in de zwangerschap, van
zeer groot gewicht voor het ontstaan van zwakzinnigheid. Over de
vroeggeboorte vermeldt hij niets. Volgens
Wolfe zouden 14 % der
zwakzinnigen een beschadiging van het hoofd dadelijk na of
tijdens de geboorte hebben ondergaan.

In de hteratuur loopen de meeningen omtrent den invloed van
de vroeggeboorte op de zwakzinnigheid dus nog al uiteen.

Naar aanleiding van de uitkomsten van mijn onderzoek kan ik
zeggen, dat de meeste vroeggeborenen flinke kinderen of burgers
geworden zijn. Niet van alle kinderen werd een uitvoerige famihe-
anamnese opgenomen, zooals dat bij de zwakzinnigen gebeurde; wel
werd bij aUe na-onderzochte vroeggeborenen naar den gezondheids-
toestand van ouders en broers en zusters geïnformeerd.

Dit laatste leverde weinig bizonderheden op.

Vroeggeborenkinderen, die niet erfelijk belast zijn, hebben dan ook, in-
dien zij de eerste moeilijke weken goed weten door te komen, een goede
toekomst; daarentegen hebben de erfelijk belaste kinderen een slechte
toekomst.

De constitutioneel minderwaardigen hebben veel meer kans op een vroeg-
aeboorte. Dit is van essentieele beteekenis, want dientengevolge staan zij
bij de voortplanting achter bij de normale vrouwen en kunnen zij zich
daarom niet handhaven. In die grootere kansen op vroeggeboorte ligt
dus één der veiligheidskleppen van het ras, dat van de minderwaardi-
gen gezuiverd wordt.

-ocr page 324-

HOOFDSTUK VII.

BEHANDELING VAN DE VROEGGEBOREN
KINDEREN

De verzorging der vroeggeboren kinderen, die in aanmerking
kwamen voor couveuse-behandeling, bestond in het nemen van de
volgende maatregelen.

Nadat een eventueel aanwezige asphyxie zooveel mogelijk was
bestreden door uitzuigen van de keel, zoo noodig hartmassage en
warme baden (in de eerste jaren werd ook nog kunstmatige adem-
hahng volgens
Schulze toegepast, doch deze werd later geheel
verlaten), werd de neonatus oppervlakkig gereinigd van bloed en
meconium, in een wattenpakje gewikkeld en in een couveuse
gelegd. De kinderen werden sedert 1914 verpleegd in de speciaal
daarvoor ingerichte couveuse-kamer (verwarmd vertrek). De ver-
warming der couveusen zelf geschiedt door middel van een boiler.
Deze laatste is een cylindervormige metalen trommel, gevuld
met water; hierdoor heen loopt een spiraalvormige buis, waar-
door stoom circuleert van uit de centrale verwarming. Door
regeling van den toevoer van den stoom kan de gewenschte tempe-
ratuur in de couveuse verkregen worden. Tevens wordt door dit
systeem voldaan aan den eisch, die de vroeggeborenen-verzorging
stelt, dat het kind in een vochtige omgeving moet verblijven, aan-
gezien in de trommel een opening is gelaten, waar doorheen de
waterdamp kan ontwijken naar het boven den cylinder gelegen
kind.

Onder regelmatige controle werd de couveuse-warmte zoo ge-
regeld, dat de normale lichaamstemperatuur werd bereikt en be-
houden. De warmte-regulatie bij een vroeggeboren kind is nog
gebrekkig, waarbij vooral de neiging bestaat tot hjrpothermie met
al de schadelijke en vaak doodelijke gevolgen daaraan verbonden.

De kleeding van het kind was luchtig.

Met den toevoer van vocht werd reeds gedurende de eerste 24 uur
begonnen in den vorm van gekookt water of moedermelk. Indien

-ocr page 325-

de laatste niet aanwezig was, werd karnemelkvoeding voorge-
schreven. Daarna werden de voedingen regelmatig alle twee uur
toegediend. Met de toeneming van het gewicht werd dit aantal
voedingen meer beperkt.

Dat de borstvoeding van zeer groot belang is voor het behoud
van het kindje, blijkt o.a. uit berekeningen van
Keizer, die vond
dat de sterfte van fleschkinderen ongeveer 2 maal zoo hoog is als bij
borstkinderen.
Rapisardi vond de sterfte bij borstvoeding 13.3 %,
bij gemengde voeding 30.3 %, bij kunstmatige voeding 93.7 % der
vroeggeborenen!

Indien te weinig vocht door het kindje werd opgenomen of te
veel werd teruggegeven, werden hypodermoclysen van physiologi-
sche NaCl oplossing toegediend; neussonde-voeding werd slechts
een enkele maal aangewend.

Als de gewichtstoeneming in verloop van tijd voldoende bleek te
zijn en de temperatuur zich op het goede niveau wist te handhaven,
werd het kindje eerst nog in de couveuse zonder deksel verpleegd
om daarna, bij geschikt bevinden, een plaats in de wieg te verkrijgen.

Vele kinderen werden eerst na 2 maanden ontslagen, waarbij
rekening gehouden werd met het milieu, dat hen wachtte. Bleven
zij langer dan 2 maanden, dan kregen zij in de laatste jaren vruch-
ten sappen, om te voorzien in hun behoefte aan vitaminen. Als
regel werden zij niet ontslagen, voordat zij een gewicht van 3 K.G.
hadden bereikt.

De verzorging geschiedde door de leerling-vroedvrouwen, die
zich daarop met grooten ijver toelegden. Extra aandacht werd
nog besteed zoowel aan dit verplegende personeel als aan de be-
zoekers (kinderen werden niet toegelaten), wat betreft hun gezond-
heidstoestand (verkoudheid, huidinfecties e.a.), aangezien de cou-
veuse-kinderen een buitengewone vatbaarheid voor allerlei infecties
vertoonen.

Al deze goede zorgen konden intusschen niet verhoeden, dat nog
menig vroeggeboren kind binnen korten tijd stierf, reden waarom
nog steeds gezocht wordt naar maatregelen, die genomen kunnen
worden, om de levenskansen van de vroeggeborenen te verbeteren.
Vooral 'in de laatste jaren zijn daartoe vele pogingen in het werk
gesteld. Enkele ervan worden hierbij vermeld.

Prof. de Snoo bereikte goede resultaten door de toediening van
zwangeren-urine (10—20 c.c. per dag), waarin de placenta-hor-

-ocr page 326-

monen (o.a. menformon en prolan) voorkomen. De gewichtsafne-
ming in de eerste dagen bleek in het algemeen geringer te zijn,
de kinderen ontwikkelden zich beter, de vroeggeboorte-anaemie
was minder sterk of bleef geheel uit.

Von Raisz gaf serum van zwangere vrouwen en wel 2.5 cc dage-
lijks van af den eersten dag. Bij 51 behandelde gevallen vond hij een
mortaliteit van 5.8 %, bij de niet-behandelde gevallen 12.2 %.

Epstein paste deze serum-behandeling ook toe.

Martin diende den vroeggeborenen unden toe (per 10 gram
gewicht één muizeneenheid). De gewichtsdaling na de geboorte
bleef nu uit.

Mügel gaf de eerste dagen 100 eenheden van dit ovarium-prae-
paraat.

Orgler behandelde met fruitsap, Vigantol en bloedinjecties. De
mortaliteit na 48 uur verminderde daardoor van 32.8 % tot 22.5 %.

Schiller injiceerde foUiculine, vooral in de eerste levensdagen.
Hij begon met 4 éénheden per dag, daarna 8—10—20—40 één-
heden.

Schiff en Joffe deden proeven met Cu- en Fe-praeparaten ter
bestrijding van de anaemie. Deze medicamenten gaven geen gun-
stige resultaten.

Ik zelf behandelde de laatste twee jaren (en meen daarvan goede
resultaten te zien) de couveuse-kinderen in de verloskundige khniek
van het
R.K. Ziekenhuis te Den Haag met giften van Vigantol (3-5
druppels daags) en kleine dosen ferrum reductum (100 mg enkele
malen daags). Zoo noodig injiceerde ik 6—8 maal 5 cc bloed van
een nauwkeurig uitgezochten donor, om de drie dagen toegediend.
Ook aan hoogtezon-behandeling kan groote waarde toegekend
worden.

-ocr page 327-

BESLUIT.

Het doel van dit proefschrift was, zooals in de inleiding werd ge-
zegd, na te gaan waarom de vroeggeborenen-sterfte nog zoo hoog
is en daardoor de vroege sterfte zoo weinig is afgenomen in den loop
der jaren, terwijl toch de zuigeUngensterfte aanzienlijk is vermin-
derd. Daartoe werd allereerst een onderzoek gedaan naar de oor-
zaken der
vroeggeboorten en naar de oorzaken waarom zoovele
vroeggeborenen spoedig sterven. Daarnaast werden nog verschil-
lende détails bestudeerd als leeftijd, pariteit, beroep en staat van
de moeder, verloop der baring en van het kraambed, afloop voor
het kind e.a., terwijl tevens een uitgebreid onderzoek werd inge-
steld, om de zoo vaak gestelde en uit sociaal oogpunt zoo belangrijke
vraag „wat komt er toch eigenlijk terecht van de vroeggeborenen
in het latere levenquot;, te kunnen beantwoorden.

Ik wil er de aandacht op vestigen, dat, vergeleken met de in de
literatuur vermelde onderzoekingen op gelijk gebied, mijn conclusies
gebaseerd zijn op de uitkomsten van een onderzoek, gedaan bij
een groot materiaal (1815 vroeggeboorten waarbij 1926 kinderen
werden geboren), hetgeen de waarde van de genomen besluiten ten
goede komt.

Bij het na-onderzoek, in 1933 ingesteld, was nog belangrijk, dat
deze enquête werd gedaan jaren nadat de vroeggeborenen de
kraaminrichting hadden verlaten, zoodat de leeftijd van de kinderen
in 1933 varieerde tusschen 26 en 7 jaar.

Omtrent de begrippen vroeggeboorte en vroege sterfte heerscht
in de hteratuur nog geenszins eenstemmigheid. In dit proefschrift
wordt verstaan onder vroeggeboorte een geboorte, die optreedt
tusschen de 28e en 38e week der zwangerschap, terwijl de vroege
sterfte de
mortahteit in de eerste tien dagen voorstelt.

Deze opvattingen omtrent vroeggeboorte en vroege sterfte ver-
dienen voorkeur boven andere omdat, wat voor de vroeggeboorte
geldt, gebleken is dat de levenskansen der vroeggeborenen veel
regelmatiger stijgen met de toeneming van den leeftijd bij de ge-
boorte dan met de stijging van het geboortegewicht en omdat, wat
voor de vroege sterfte geldt, de eerste 10 levensdagen de tijdsperiode

-ocr page 328-

vormen, waarin de verloskundige nog het toezicht op het kind
uitoefent.

De rangschikking der vroeggeboorten naar de oorzaken van op-
treden is daarom van groot belang, omdat de uitkomsten van het
onderzoek in de verschillende oorzaak-rubrieken zoo uiteen loopen.
Als oorzaken van de vroeggeboorten werden drie groote groepen
gevonden, n.1.:

I. Vroeggeboorten door onbekende oorzaak, de ..normalequot;
vroeggeboorte.

II. Vroeggeboorten door ziekten van de moeder (lues, zwanger-
schapsintoxicatie, eclampsie, chronische nephritis, retro-
placentaire bloedingen, pyelitis e.a.).

III. Vroeggeboorten door afwijkingen aan de vrucht of de
vruchtaanhangselen (placenta praevia, bloeding door on-
bekende oorzaak. gemeUi, ontwikkelingsstoornissen, vroeg
breken der vruchtvliezen, e.a.).

In de groep der vroeggeboorten door ziekten van de moeder
werden nog ondergebracht de kunstmatige vroeggeboorten bij
bekkenvernauwing.

Ongeveer één derde der vroeggeboorten werd gerangschikt in de
groep der vroeggeboorten door onbekende oorzaak. Intusschen is
bij het onderzoek gebleken, dat een deel dezer vroeggeboorten het
gevolg van een constitutioneelen factor moet zijn.

Moeder.

Wat betreft den leeftijd der moeders bij de baring zij medegedeeld,
dat jonge vrouwen het meest werden gevonden in de rubrieken van
vroeggeboorten door onbekende oorzaak, lues, pyelitis, gemelh en
vroeg gebroken vliezen.

De oudere vrouwen werden meer aangetroffen in de rubrieken
chronische nephritis en retroplacentaire bloedingen, zwanger-
schapsintoxicatie, partus arte praematurus bij bekkenvernauwing,
placenta praevia en bloeding zonder nadere oorzaak.

De -primiparae werden hoofdzakelijk gevonden in de rubrieken
met onbekende oorzaak, lues. intoxicatie. pyeHtis, eclampsie, ge-
melli en vroeg gebroken vliezen.

De multiparae waren het meest vertegenwoordigd in de rubrieken
chronische nephritis en retroplacentaire bloedingen, kunstmatige

-ocr page 329-

vroeggeboorte bij bekkenvernauwing, placenta praevia en bloeding
door onbekende oorzaak.

Van 1815 vrouwen was 26 % niet gehuwd, waarvan de meesten
werden aangetroffen in de rubrieken van vroeggeboorten met onbe-
kende oorzaak (hiervan was ± 50 % der jonge meisjes niet gehuwd),
lues, intoxicatie, gemelli en vroeg gebroken vhezen.

De meeste ongehuwden hadden een beroep, vnl. dienstbode,
werkster, fabrieksarbeidster en naaister en kwamen voor in de
rubrieken, die bovenvermeld staan bij de ongehuwde vrouwen.

Wat betreft den invloed van den leeftijd, de pariteit, den staat
en het beroep van de moeder op de vroegtijdige onderbreking der
zwangerschap werd gevonden, dat bij de vele jonge ongehuwde
eerstbarende vrouwen met een beroep, die te vroeg bevielen, de
oorzaak der vroeggeboorte vooral moet gezocht worden in de primi-
pariteit.

Omtrent den invloed van fabrieksarbeid op de zwangerschap
werd geen duidelijk beeld verkregen, aangezien onder de vrouwen
met een beroep slechts een gering aantal was, dat deze soort arbeid
verrichtte.

Van de multiparae waren velen reeds eerder éénmaal of meer-
dere malen te vroeg bevallen.
In de rubrieken van lues, nephritis
chronica en bekkenvernauwing verwekt dit feit geen bevreem-
ding; intusschen bleek, dat bij de „normalequot; vroeggeboorten
(door onbekende oorzaak) ongeveer evenveel multiparae reeds
eerder te vroeg bevallen waren dan in de andere groepen van vroeg-
geboorten. Dit was aanleiding om bij het optreden van de „nor-
malequot;
vroeggeboorte een constitutioneelen factor aan te nemen.

De kans om een vroeggeboorte te krijgen, zonder dat ziekten of
afwijkingen aan het ei bestaan, wordt geringer naarmate er meer
zwangerschappen zijn voorafgegaan. Daaruit volgt omgekeerd, dat
vrouwen, die éénmaal een „normalequot; vroeggeboorte hebben gehad,
minder kans op volgende zwangerschappen hebben dan vrouwen,
die één of meer kinderen voldragen ter wereld hebben gebracht.
Aan dienzelfden constitutioneelen factor moet
dus de geringere
vruchtbaarheid worden toegeschreven! Voor zoover die factor
erfelijk is heeft deze, ook met het oog op de hooge sterfte onder
de vroeggeborenen, weinig kans op het nageslacht over te gaan.

Hieruit valt af te leiden, mede door het feit, dat de geestelijk

-ocr page 330-

minderwaardigen voor een belangrijk grooter gedeelte dan de
volwaardigen te vroeg geboren worden, dat de natuur zelve het
ras op peil houdt en daarom een achteruitgang van ons ras althans
hierdoor niet te vreezen is.

Baring.

Bij de vroeggeboorten komen tengevolge van de geringe stabili-
teit van het nog kleine hoofd in schedelligging een groot aantal
abnormale
liggingen voor; om dezelfde reden is het uitzakken van
de navelstreng of kleine deelen bij de baring een veelvuldig voor-
komende complicatie.

Bij de „normalequot; vroeggeboorten vond ik 86 % schedel-, 9 %
stuit-, 3 % dwarshggingen; in de groep der vroeggeboorten, opge-
treden door ziekten van de moeder, resp. 83 %, 12 % en 2 %;
in de groep der vroeggeboorten, opgetreden door afwijkingen aan
vrucht of vruchtaanhangselen, resp. 65 %, 22 %, 11 %.

In direct verband hiermee staat het aantal malen dat kunsthulp
bij de baring moest worden verleend. In 26 % der gevallen werd de
baring kunstmatig beëindigd, n.1. bij de „normalequot; vroeggeboorten
14 %, bij de ziekten van de moeder 18 % (vnl. eclampsie), bij de
afwijkingen aan vrucht en vruchtaanhangselen 43 % (placenta
praevia, bloeding zonder nadere oorzaak, tweeling).

Wat betreft het tijdstip van het breken der vliezen bij de baring
(alleen „normalequot; vroeggeboorten) werd gevonden, dat het geen
verschil uitmaakt of de baring vroegtijdig begint of ä terme ver-
loopt.

Hier zij nogmaals gewezen op het feit, dat in de Rijkskweekschool
voor Vroedvrouwen te Rotterdam
de Snoo het principe huldigde
om de vliezen, zoo eenigszins mogelijk was, te sparen tot volkomen
ontsluiting.

De gemiddelde duur der baring bij „normalequot; vroeggeboorten
bedroeg bij I parae 16 uur 40 minuten, d.i. ± 2 uur korter dan
bij normale I parae, die a terme bevallen.

Bij de multiparae vond ik een längeren duur der baring (11 uur
12 minuten) dan bij multiparae, die ä terme bevallen.

Het verloop van het nageboortetijdperk gaf weinig aanleiding tot
bizondere opmerkingen; een groot aantal manueele placenta-ver-
wijderingen en nabloedingen kwam op rekening van de placenta
praevia.

-ocr page 331-

Bij „normalequot; vroeggeboorten werd onder 549 gevallen de pla-
centa 8 maal met de hand verwijderd.

De berekening van het gemiddelde gewicht der placenta m de
verschillende zwangerschapsweken wees uit, dat met de toeneming
van den zwangerschapsduur het gewicht steeds toeneemt; de
lengte
van de navelstreng
neemt na de 28e week niet meer toe.

Het kraambed was bij deze vroeggeboorten in 60 % der gevallen
gestoord (sterfte, kraambedcomphcaties, temperatuursverhooging
boven 38° rectaal). In de groep der „normalequot; vroeggeboorten
(549 gevallen) overleed 1 moeder. Een spontane vroeggeboorte
geeft dus een geringe sterftekans voor de moeder.

De hoogste mortaliteit der vrouwen werd gevonden in de rubrie-
ken eclampsie, longziekten, andere ziekten van de moeder, placenta
praevia en bloeding door onbekende oorzaak.

Kraambedcomplicaties werden het meest waargenomen in de
groepen van vroeggeboorten door ziekten van de moeder of door
afwijkingen aan vrucht of vruchtaanhangselen.

Temperatuursverhooging boven 38° kwam bij de „normalequot;
vroeggeboorten (46 %) ongeveer in even groot percentage voor als

bij normale ä terme bevallingen (41 %).

In de rubrieken der placenta praevia, eclampsie en gemelh werd
een afebriel verloop van het kraambed het minst waargenomen.

De verpleegduur der moeders na den partus was veelal aanzienlijk
verlengd. De couveuse-kinderen bleven vaak nog langer dan de
moeder. De financieele offers, die gebracht moeten worden tenge-
volge van de vroeggeboorten zijn aanzienlijk, zoodat verminde-
ring der vroeggeboorten, ook uit sociaal-oeconomisch oogpunt
bekeken, van groot belang is.

Kind.

Bij deze 1815 vroeggeboorten werden 1926 kinderen geboren.
De
zwangerschapsduur varieerde tusschen 28 en 38 weken. Met de
toeneming van den zwangerschapsduur stijgt het aantal vroegge-
soorten, zoodat 50 % der gevallen optrad in de 36e en de 37e week
en 50 % tusschen de 28e en de 35e week. Zij kwamen gelijkelijk
verdeeld in de verschillende rubrieken voor.

Ongeveer 70 % der kinderen had een geboortegewicht van minder
dan 2500 gram; kinderen met lage aanvangsgewichten werden

-ocr page 332-

vooral gevonden in de rubrieken nephritis chronica en retroplacen-
taire bloedingen, intoxicatie en eclampsie, waaruit dus de ongun-
stige invloed van deze ziekten van de moeder op de ontwikkeling
van het kind blijkt. Ook de tweehngkinderen en die uit de rubriek
der vroeg gebroken vliezen vertoonden doorgaans een lager gewicht
dan „normalequot; vroeggeborenen.

Het gemiddelde geboortegewicht der kinderen in verhand met den
zwangerschapsduur
bedroeg voor 28 en 29 weken 1290 gram; voor
30 en 31 weken 1570 gram; voor 32 en 33 weken 1800 gram; voor

34nbsp;en 35 weken 2025 gram; voor 36 en 37 weken 2540 gram.

De gemiddelde lengte der kinderen in verhand met den zwanger-
schapsduur
was voor vroeggeborenen van 28 en 29 weken 39 cm;
van 30 en 31 weken 41 cm; van 32 en 33 weken 43 cm; van 34 en

35nbsp;weken 45 cm; van 36 en 37 weken 48 cm.

Wat betreft het geslacht der kinderen werd gevonden, dat jongens,
en meisjes geboren werden in een verhouding van 103.3: 100, zoo-
dat ook bij deze vroeggeborenen het geboorte-overschot van jongens
zich manifesteerde.

Lot der kinderen.

Van deze 1926 kinderen werden 476 doodgeboren (24.7 %). Hier-
van waren 245 gemacereerd. Terwijl de mortinatahteit bij de
„normalequot; vroeggeboorten 9.3 % bedroeg, was deze in de meeste
andere rubrieken veel hooger, vooral in de rubrieken lues, nephritis,
loslating der placenta, intoxicatie en eclampsie, placenta praevia
centralis en laterahs. Vergeleken met normale geboorten a terme
was een zeer hoog doodgeborenen-cijfer bij de vroeggeborenen vast
te stellen.

De vroege sterfte bedroeg voor alle vroeggeborenen te zamen
16.4 %, d.i. 21.7 % van het aantal levendgeborenen.

De vroege sterfte werd hoofdzakelijk samengesteld door de
sterfte binnen de eerste 24 uur.

Vooral in de groep der vroeggeboorten tengevolge van afwij-
kingen aan vrucht of vruchtaanhangselen was een zeer hooge sterfte
binnen 10 dagen te constateeren (placenta praevia, bloeding zonder
nadere oorzaak, gemelli e.a.).

Ook in de groep der vroeggeboorten, ontstaan door ziekten van
de moeder, kwamen in de meeste rubrieken (uitgezonderd de
intoxicatie en nephritis) hooge vroege-sterfte-cijfers voor.

-ocr page 333-

Buiten deze vroege sterfte was de sterfte der kinderen binnen het
eerste levensjaar
nog 12.8 % van het totaal aantal vroeggeborenen,
d.i. 16.9 % van het aantal levendgeborenen, zoodat de totale sterfte
binnen één jaar na de geboorte bedroeg resp. 29.2 % en 38.6 %.

Een hooge sterfte na de eerste tien levensdagen werd gevonden
o.a. in de rubrieken lues en kunstmatige vroeggeboorte bij bekken-
vemauwing.

De mortaliteit in het 2e levensjaar en na het 2e jaar gaf geen aan-
leiding tot bizondere opmerkingen, deze was niet abnormaal
hoog; ook was deze sterfte in de verschillende groepen en rubrieken

nagenoeg gelijk.

Hieruit valt dus af te leiden, dat, indien de vroeggeborene het
eerste jaar overleeft, zijn levenskansen niet minder zijn dan die van

voldragen kinderen.

In 1933 bleken nog in leven te zijn 38.8 % van het totaal aantal
vroeggeborenen of 51.5 % van het aantal levendgeborenen.

Bij de doodsoorzaken trad vooral de sterfte door onvoldragenheid,
door ziekten van de ademhalingswegen en van het maag-darmstelsel

op den voorgrond.

Hierbij valt op te merken, dat in de eerste vier maanden de
sterfte tengevolge van aandoeningen van den maag-darmtractus,
naast de doodsoorzaak „onvoldragenheidquot;, het meest voorkwam,
terwijl in de latere maanden meer de longaandoeningen als doods-
oorzaken werden genoteerd. Aan de „hersenbloedingquot; als doodsoor-
zaak mag m.i. weinig waarde worden toegekend.

Wat betreft het verband tusschen de sterfte der kinderen en hun
geboorteleeftijd in weken kan gezegd worden, dat met de toeneming
van den zwangerschapsduur betere levenskansen blijken te bestaan,
n 1 van de kinderen, wier zwangerschapsduur 28 en 29 weken be-
droeg waren in 1933 nog in leven 4 %; van 30 en 31 weken 11.2 %;
van 32 en 33 weken 16.3 %; van 34 en 35 weken 36.4 %; van 36 en

37 weken 54.9 %.

Ook met de toeneming van het gehoortegewicht waren doorgaans

gunstigere levenskansen vast te stellen. Van de kinderen met een

geboortegewicht tusschen 500—1000 gram bleef geen enkel kind

in leven- van 1000-1500 gram 6.2 %; van 1500-2000gram24.9 %;

van 2000—2500 gram 47.1 %; van 2500—3000 gram 58.8 %; van

3000 gram en meer 52.7 %.

Onder de vroeggeboren kinderen was het kind met een aanvangs-

-ocr page 334-

gewicht van 1240 gram datgene, dat met het geringste aanvangs-
gewicht in leven is gebleven.

Onder mijn vroeggeboorten-materiaal, gegrond op den zwanger-
schapsduur, kwam ook een aantal kinderen voor, dat een geboorte-
gewicht van 3000 en meer gram had. De mortaliteit van deze kinde-
ren bedroeg niet minder dan 47,3 %, wel een bewijs, dat wij inder-
daad met onvoldragen kinderen te doen hadden en dat dus het
lichaamsgewicht een minder betrouwbare maatstaf is voor de be-
oordeeling van de levenskansen van het kind dan de zwanger-
schapsduur.

26 % der kinderen waren ter wereld gekomen door middel van
kunsthulp bij de baring. De mortinataliteit en de sterfte binnen de
eerste 24 uur was hierbij aanzienlijk hooger dan bij de spontaan
geboren kinderen, n.1. 34.1 % en 18.8 % bij kunstbevaUingen tegen

21.4nbsp;% en 9.9 % bij spontane geboorten.

De sterfte der kinderen in verband met een al of niet aanwezige
asphyxie bij de geboorte was, wat betreft de mortaliteit binnen de
eerste 24 uur, bij asphyctisch geborenen 31 %, bij niet-asphyctisch
geboren kinderen 6 %. De sterfte na deze 24 uur was in beide
groepen nagenoeg gelijk. Van de „normalequot; vroeggeborenen kwa-
men 21 % asphyctisch ter wereld; in de groepen van vroeggebo-
renen door ziekten van de moeder of afwijkingen aan vrucht of
vruchtaanhangselen waren 50 % der kinderen asphyctisch bij de
geboorte.

De sterfte naar het geslacht der kinderen wijst uit, dat bij de jongens
een grootere mortahteit viel waar te nemen dan bij de meisjes. Ter-
wijl de verhouding der beide geslachten bij de geboorten was d'-. 'i^
103.3: 100 werd bij de thans nog in leven zijnde kinderen een ver-
houding gevonden van 90: 100.

De in 1933 nog in leven zijnde kinderen.

Bij het na-onderzoek in 1933 waren met zekerheid nog in leven
747 kinderen, d.i. 38.8 % van het totaal aantal vroeggeborenen en

51.5nbsp;% van het aantal levendgeboren kinderen. Hiervan werden
omtrent 712 kinderen (95.3 %!), grootendeels door persoonlijk
bezoek en voor een klein gedeelte per brief, vrij nauwkeurige ge-
gevens verzameld wat betreft den hchamehjken en den geestelijken
gezondheidstoestand, welke inlichtingen nog werden uitgebreid
door een schoolonderzoek, voor zoover de kinderen de scholen in

-ocr page 335-

Rotterdam nog bezochten en door een onderzoek ingesteld in de
registers der Mihtaire Keuringsraden te den Haag. voor zoover de
jongens in aanmerking waren gekomen voor het vervullen van
den mihtairen dienstphcht.

Ter waardeering van hunnen hchamelijken en geestelijken ge-
zondheidstoestand werden cijfers (waardeeringscijfers of Wa. C.)
uitgedeeld, die varieeren tusschen 5 en
1, waarbij de cijfers 5 en 4
als „gunstigquot; zijn te beschouwen, het cijfer 3 als „middelmatigquot;
(„zwakkequot; kinderen), terwijl de cijfers 2%, 2 en 1 als „slechtquot; zijn
aan te merken.

Het blijkt nu, dat van de 712 kinderen er 627 een behoorlijk
waardeeringscijfer behaalden (hiervan waren 109 als „zwakquot; be-
titeld); hchamelijke of geestelijke ziekten werden hierbij dus niet
gevonden.

De schoolcapacüeiten, voor zoover de kinderen in Rotterdam de
scholen voor L.O. nog bezochten (240 kinderen), werden beoordeeld
door het onderwijzend personeel en de waardeering ervan uitge-
drukt in cijfers (5—1). Het leervermogen der te vroeg geboren kin-
deren blijkt precies hetzelfde te zijn (dus niet minder) als wat
in de onderwijshteratuur voor alle schoheren in ons land te zamen

wordt aangegeven.

Zoo werd ook het aantal „zittenblijversquot; onder de vroeggeborenen
op de scholen als normaal bevonden.

Buitengewone intelligentie werd bij geen enkel kind waarge-
nomen.

Uit het onderzoek, ingesteld in de registers der Mthtaire Keunngs-
raden,
bleek van de vroeggeboren kinderen een hooger percentage
(41 1 '%) „afgekeurdquot; te zijn dan dat voor normaal wordt aange-
geven (347 %—38.6 %). Wegens de kleine getallen bij dit onder-
zoek meen ik echter elke waarde aan de uitkomsten te moeten
ontzeggen.

Van de 712 achterhaalde kinderen verkregen 85 een ongunstig
waardeeringscijfer dat wisselde tusschen 21/2,
2 en 1. Hieronder
waren de vroeggeborenen gerangschikt, die min of meer ernstige
hchamelijke of geestelijke defecten vertoonden.

Het blijkt nu, dat lichamelijke ziekten in het algemeen of bepaalde
hchamelijke ziekten in het bizonder, niet in abnormale hoeveelheid
onder de vroeggeboren kinderen voorkwamen.

-ocr page 336-

Anders is het gesteld met de psychische afwijkingen, die werden
geconstateerd.

Van de kinderen vertoonde 7.6 % geestelijke defecten, voorname-
lijk door zwakzinnigheid veroorzaakt. Het percentage zwakzinnigen,
dat onder de Rotterdamsche schoolgaande vroeggeboren kinderen
werd gevonden, was hoog, n.1.
7.2 %—8.8 % (normaal onder de
schoolgaande jeugd is ± 2 %).

Epilepsie, ziekte van Little en andere neurologische ziekten werden
bij deze vroeggeborenen niet in abnormale mate aangetroffen. De
ziekte van
Little kwam zelfs onder 712 vroeggeboren kinderen
geen enkele maal voor!

Met de toeneming zoowel van den zwangerschapsduur als van het
geboortegewicht waren bij de vroeggeborenen betere levensvooruit-
zichten (hiermede wordt bedoeld de hchamelijke en geestelijke ge-
zondheidstoestand in het latere leven) vast te stellen.

Het extra-geboortetrauma, toegebracht door kunsthulp bij den
partus, is niet op te vatten als een aetiologisch moment voor het
ontstaan der geestelijke defecten; ditzelfde geldt voor een eventueel
aanwezige
asphyxie bij de geboorte.

Dat de vroeggeboorte als zoodanig de oorzaak kan zijn van een
zich later manifesteerende zwakzinnigheid, meen ik te moeten be-
twijfelen. Het is toch gebleken, dat de meeste zwakzinnigen een
hereditaire praedispositie hebben voor de geestelijke onvolwaardig-
heid; deze constitutioneel minderwaardigheid moet opgevat wor-
den als de oorzaak van een aantal vroeggeboorten. Dat een constitu-
tioneele factor een rol speelt blijkt ook wel hieruit, dat ruim 20 %
der multiparae, die een „normalequot; vroeggeboorte kregen, reeds
eerder éénmaal of meerdere malen spontaan te vroeg bevallen
waren. De meening wordt nog gesteund door het feit, dat zich op de
scholen voor Buitengewoon Lager Onderwijs meer vroeggeborenen
bevinden dan als normaal wordt berekend. De erfelijke belasting
bij de ä terme geboren zwakzinnigen of bij de vroeggeboren zwak-
zinnigen is percentsgewijze gelijk, zoodat ook hieruit blijkt, dat het
vroegtijdig geboren worden als zoodanig van geen invloed is. Daar-
bij komt nog, dat in de rubrieken van vroeggeboorten door lues en
zenuwziekten een hoog percentage aan geestelijk minderwaardigen
voorkomt, terwijl bij de kunstmatig te vroeg geboren kinderen

-ocr page 337-

(gezonde moeders met bekkenvemauwing) geen enkel geval van

zwakzinnigheid werd gevonden.

Wat dus de toekomst der vroeggeborenen betreft, kan ik besluiten,
dat de meeste kinderen een goede toekomst tegemoet gaan; de
erfelijk belaste kinderen daarentegen niet.

De constitutioneel minderwaardigen hebben meer kans op een
vroeggeboorte. Hierdoor staan zij bij de voortplanting ten achter
bij normale vrouwen en kunnen zich niet handhaven. De grootere
kans op vroeggeboorte, naast verminderde vruchtbaarheid, moet
opgevat worden als een veihgheidsklep van het ras, dat op deze
wijze van de minderwaardigen wordt gezuiverd.

/

Het doel van dit proefschrift was tevens na te gaan, welke maat-
regelen genomen kunnen worden om de vroeggeboorte te voorkomen
of te beperken, met als direct gevolg hiervan een afneming van het
vroege-sterfte-cijfer, dat voor een groot deel gevormd wordt door de
sterfte der vroeggeborenen, te kunnen bewerkstelhgen.

De verzorging en verpleging der vroeggeboren kinderen zijn, voor

zoover het de ziekenhuisbehandehng betreft, bij den huidigen stand
van zaken, weinig of niet te verbeteren. Dat de leiding van een cou-
veuse-afdeehng in een bekwame en ervaren hand moet zijn spreekt

vanzelf.

Daarentegen kan ongetwijfeld nog heel veel gedaan worden voor
de onvoldragen kinderen, die thuis geboren worden.
Het is toch
herhaaldelijk gebleken, dat van de kinderen, die dadelijk na de ge-
boorte van buiten in de khniek zijn binnengebracht, een aanzien-
lijk hooger percentage sterft, dan van de kinderen, die in de kraam-
afdeehngen geboren worden en die van het eerste oogenblik af doel-
matig worden verzorgd.

In hoofdzaak gaat het hierbij om een te groot warmteverhes der
kinderen te voorkomen, aangezien de onvoldragen kinderen hier-
voor zeer gevoelig zijn. Nog altijd wordt hieraan te weinig aaMacht
besteed zoowel bij de eerste verzorging na de geboorte, als bij het
vervoer naar de khniek. Dat aldaar kinderen aankomen met een
hchaamstemperatuur van 33° is geen zeldzaamheid. Hienn kan dan
ook nog veel verbeterd worden, niet alleen door organisatie van het
vervoer der
couveuse-kinderen, maar vooral door, bij het onderwijs
aan de a.s. artsen en vroedvrouwen, kraamverpleegsters, kraam-
verzorgsters en bakers, steeds opnieuw te wijzen op het feit, dat

21

-ocr page 338-

de kinderen moeten worden warm gehouden, dat afkoehng het
kinderleven kan kosten en dat dus, wanneer een onvoldragen kind
verwacht wordt, alle mogelijke voorzorgen moeten worden ge-
nomen.

Wat betreft de prophylaxis van de vroeggeboorte kan nog het
volgende gezegd worden. Bij de ,,normalequot; vroeggeboorten zijn
prophylactisch weinig maatregelen te nemen. Indien de fabrieks-
arbeid een ongunstigen invloed heeft op den duur der zwanger-
schap — een meening, die ik aan mijn materiaal niet kon toetsen —
is rust in de laatste maanden der graviditeit van belang. Dat hier-
bij dan ook de ongehuwde arbeidende vrouw in aanmerking komt
voor uitkeering volgens de ziektewet is, uit medisch oogpunt be-
keken, gewenscht. De invloed van huisarbeid (dienstbode, werkster,,
naaister) blijkt dezelfde te zijn als die van de huisvrouwen-arbeid.

In de groep der vroeggeboorten door ziekten van de moeder zijn
nog goede resultaten te verkrijgen, voornamelijk bij lues, nephritis
chronica en zwangerschaps-intoxicatie. Het voornaamste middel
ter voorkoming van de vroeggeboorte is
de zwangerschapscontrole,
de praenatale zorg!

Door regelmatig uitgevoerde, vroegtijdig begonnen nauwkeurige
contrôle der zwangeren kunnen ziekten of afwijkingen tijdig ont-
dekt en bestreden worden (anti-luetische therapie, rust, zoutloos
dieet, e.a.).

Bij de bestrijding der vroeggeboorten, die optreden tengevolge
van afwijkingen aan de vrucht en de vruchtaanhangselen, staan
ons weinig middelen ten dienste. Rust en het toedienen van pla-
centa-praeparaten, die een remmenden invloed op den uterus uit-
oefenen, kunnen nog succes hebben.

Aan de praenatale zorg, die dus bij de bestrijding van de vroeg-
geboorten hoofdzaak is, wordt in ons land veel aandacht besteed,
hoewel een steeds krachtigere propaganda nog betere resultaten
kan afwerpen.

De Volkenbond-Commissie, die in 1930 een onderzoek instelde
naar de oorzaken en de prophylaxis van de mortinataliteit en de
sterfte in het eerste levensjaar, moest ervaren, dat bij haar onder-
zoek naar de ,,surveillance anténatalequot; een groot gedeelte der
vrouwen tijdens de zwangerschap niet was gecontroleerd. Als eerste
maatregel bij de bestrijding van de mortinataliteit en de vroege
sterfte noemt zij dan ook de ,,surveillance médicale de la mère
pendant la grossesse.quot;

-ocr page 339-

LIJST DER GERAADPLEEGDE LITERATUUR.

Ahlfeld, F. Die untere Grenze der Lebensfähigkeit unzeitig geborener

menschUcher Früchte. Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1919, B. 81.
Banister, J. Bright. Discussion on the place of induction of premature
labour in the treatment of contracted pelvis. Brit. med. joum.
No. 3428, 1926.

Baumm, H. Der Einflusz der Lues auf die Frühgeburten. Zentralbl. f.

' Gynäk. Jg. 47, No. 42, 1923.
Beker, J. C. en J. H. Smidt van Gelder. Hydrops universalis foetus
et placentae en icterus gravis neonatorum. N. T. v. G. 1933, II.
Berichte über die gesamte Gynäkologie und Geburtshilfe sowie deren

Grenzgebiete, 1923—1933.
Beijerman, A. Bijdrage tot een juistere kennis van de uitkomsten van de

kunstmatige vroeggeboorte. Diss. Utrecht, 1900.
Bosman, J. Over herhaalde baring bij dezelfde vrouw. Dissertatie Utrecht,

1909.

Bosman—de Kat Angelino, Ida en Margot Sannes—Sannes. Onder-
zoek naar het lot van 740 kinderen, die geboren werden met een
gewicht van minder dan 3000 gram. N. T. v. Verl. en G. 1914, no. 23.
Bouvrie Marie des. Couveuse kinderen. N. T. v. Verlosk. en Gyn. 1903
Brandstrüp E 73 Fälle künstlicher Frühgeburt bei engem Becken durch
Blasensprung nach Hegarscher Dilatation. Hospitalstidende
Jg.

70 No. 42, 1927. (Ref.)nbsp;. ^ u t.^

Brandt, P. Das Schicksal der Frühgeburten. Monatsschr. f. Kinderh. Bd.

' 11, H 3, 1923.nbsp;. u 11

Broertjes, P. Beteekenis van de kunstmatige vroeggeboorte by bekken-

vernauwing. Diss. Utrecht, 1924.
Bronstein, I. Entwicklung und Lebensfähigkeit unausgetragener und
debiler Kinder
in der Familie.

Zumal po izuceniju rannego detskogo vozrasta. Bd. 4 No. 1, 1926.

bulaäevi?D.^, A. Govorov. Tot -und Frühgeburten bei den Weberinnen.

Vrac Delo 14, 1931. (Ref.)
Bumm E Grundriss zum Studium der Geburtshilfe, 1922.
Canto'ne, Carlo. Rara caso di sopravvivenza di feto molto prematuro. Riv.
bstetr.
14, 1932. (Ref.)

-ocr page 340-

Comberg, Maria. Über Schicksal und Entwicklung von Frühgeborenen
bis zum Spiel- und frühen Schulalter. Zeitschr. f. Kinderheilk. B.
43, 1927.

Creutzfeldt, Hans Gerhard und Albrecht Peiper. Untersuchungen
über die Todesursache der Frühgeburten.

Daimer, Alfred. Das Schicksal der Frühgeburten während der ersten zehn
Lebenstage. Diss. Erlangen, 1931.

Dollinger, A. Geburtstrauma und Zentralnervensystem. Ergebnisse der
Inneren Medizin und Kinderheilkunde. Band 31, 1927.

Idem. Beiträge zur Ätiologie und Klinik der schweren Formen angeborener
und früh erworbener Schwachsinnzustände. Monographie aus dem
Gesamtgebiete der Neurologie und Psychiatrie, 1921.

Epstein, B. Die unspezifische Serumbehandlung im Säuglingsalter. Monats-
schr. f. Kinderheilk. Bd. 25, 1923.

Fischer—Ban, Helene. Die unterste Grenze der Lebensfähigkeit Früh-
geborener. Klin. Woch, sehr. 1931, II.

Forschner Boke. Eine Katamnese der Frühgeburten aus der Freiburger
Kinderklinik. Arch. f. Kinderheilk. Bd. 75, 1924.

Framm, Werner. Beobachtungen bei Frühgeborenen. Zeitschrift f. Geb.
u. Gyn. Bd. 88, 1924.

Freund, KäTE. Niedrige Frühgeburtensterblichkeit im Krankenhaus-
Monatsschr. f. Kinderheilk. 51, 1932.

Grand, P. le. Over couveuses en couveuse-kinderen. Diss. Amsterdam,
1907.

Halban—Seitz. Biologie und Pathologie des Weibes. Band VII, Teil 1-

Hauch, E. Considérations sur l'accouchement prématuré provoqué. Le9.
Clin. Tarnier 7. 1931.

Heijbroek, N. I. Opmerkingen over te-vroeggeborenen en couveuze ver-
zorging. Maandschrift voor kindergeneeskunde, Jg. 4, No. 4, 1933.

Heller, Th. Grundriss der Heilpädagogik, 1925.

Henkel, M. Habituelle Abort und Frühgeburt. Med. Klin. 1929, II.

Herderschêe, D. Achterlijke kinderen, 1934.

Herz, O. Schicksalfragen der Frühgeborenen. Monatsschr. f. Kinderheilk.
45, 1929.

Hilgenberg, Fr. C. Über das Schicksal der Frühgeborenen in den ersten
10 Lebenstagen. Klin. Wochenschr. 1931, II.

Hirsch, Max. Mutterschaftsfürsorge. A. f. Gyn. Bd. 144, H I, 1930.

Hoeven, P. C. T. v. d. Het tijdstip waarop de partus arte praematurus bij
bekkenvemauwing moet worden opgewekt. Nederl. Maandschr. v.
Verl., Vr. z. en Kindergeneesk. Bd. 5, No. 4, 1916.

Hoho, M. De eivliessteek. Diss. Amsterdam, 1906.

Houter, Th. G. den. Partus arte praematurus. Diss. Leiden, 1889.

Israel, A. und B. Kemkes. Statistische Beiträge zur Frage der Frühge-
burten. Monatsschr. f. Kinderheilk. Bd. 35, H 4, 1927.

Jaarcijfers voor Nederland. Uitgegeven door het Centraal Bureau voor
de statistiek.

-ocr page 341-

Jaeger, Franz v. Frühgeburt, Frühsterblichkeit. Schwangerschaftsfür-

' sorge. Monatsschr. f. Geb. hilfe u. Gyn. Bd. 91, 1932.
jaschke. rud. Th. v. Physiologie, Pflege und Ernährung der Neugebo-
renen, 1917.

Kehrer, E. Frühgeburten Statistik und congenitale Lues. Zentralbl. f.

'Gyn. Jg. 47, No. 6, 1923.
Keizer, D. P. R. De couveuse-behandeling van praemature kinderen in
de Amsterdamsche Vrouwencliniek over de jaren 1921—1926.
Diss. Amsterdam, 1928.
Keller, C. Das Schicksal der Frühgeborenen. Zeitschrift f. Geburtshilfe

'u. Gyn. Bd. 92, 1927.
Koenen, J. H. M. Zwakzinnigheid bij kinderen. Diss. Leiden, 1933.
Korthauer, O. Was erreichen wir mit der Anstaltspflege kleinster Frühge-
burten? Zeitschr. f. Geburtshülfe u. Gyn. 1929.
Kouwer. B. J. Oude eerstbarigen. N. T. v. V. en G. 1917, 2/3.
idem. Kunstmatige Vroeggeboorte. Feestbundel H. Treub, 1912.
Leopold G. und E. J. Konrad. Zur Berechtigungsfrage der künstlichen

Frühgeburt. Arch. f. Gyn. 1907, Bd. 81.
Löfqvist, Eerv. Klinisch statistische Untersuchungen über Frühgeburten.

Acta Obstetr. Scand. 11, 1931.
Looft, Carl. Die geistige Entwicklung rachitischer Frühgeburten. Monats-
schr. f. Kinderheilk. Bd.
25, 1923.
Luning Prak, J. De school in cijfers, 1933.

Martin, Ed. Unden bei der Aufzucht von Frühgeborenen. Monatsschr. f.

' Geburtshilfe No. 82, 1929.
Maten, J. P. Ter. De kindergewichten in de Universiteits Vrouwencliniek te ,

Amsterdam. Diss. Amsterdam, 1904.
Maygrier, Ch. Le prématuré. Presse Médicale No. 102, 1908.
Mingelen, P. C. R. De latere levenskansen der te vroeggeboren kmderen,
beschouwd in verband met de kunstmatige vroeggeboorte. Diss.
Leiden, 1916.

mügel Gertrud. Einfluß des Undens auf der Gewichtskurve der Frühge-
burt. Monatsschr. f. Geburtshilfe, No. 88, 1931.
Orgler, A. Über die Ernährung der Frühgeburten. Monatsschr. f. Geb.

' hiHe No. 87, 1931.
Ostrêil a Das Verhältnis der subcutanen Symphysiotomie zum supra-
' pubischen Kaiserschnitt, zur Perforation, zur künstlichen Frühge-
Lrt und ihre Technik. Casopis Cékaruv cesk^ch. Jg. 62, 1923. (Ref.)
Pape H Zur künstlichen Frühgeburt bei Beckenenge. Modifizierte Tech-
' nik der Metreuryse und ihre Erfolge. Beiträge zur Geburtshilfe u.
Gyn. Bd. 6, 1902.

Peiper, A. Die Atemstörungen des Frühgeborenen. Ergebnisse der Inneren

' Medizin u. Kinderheilk. Bd. 40, 1931.
Idem Über die Frühsterblichkeit. A. f. Gyn. Bd. 142, 1930.
Idem. Beiträge zur Sinnesphysiologie der Frühgeburt. Jahrbuch f. Kinder-
heilk. Bd. 104 en 54,1924.

-ocr page 342-

Pfaundler, M. v. Angeborene Lebensschwäche. Handbuch der Geburts-
hilfe von Döderlein. Bd. I, 1915.
pinard, Marcel. Heureuse action des arsénobenzènes chez les femmes
syphilitiques. Bull, et mém. de la soc. méd. des hôpitaux de Paris,
Jg. 39, No. 19, 1923.
Raisz, d. v. Beitrag zur Ernährungstherapie Frühgeborener. Zentralbl. f.
Gyn., 1929.

Rapisardi, S. Osservazioni clinicke sui prematuri. Genesis-Roma 11, 1931.
(Ref.)

Rapport van de commissie van voorbereiding voor de behartiging der be-
langen van zenuw- en zielszieken en het misdeelde kind, 1930.
Reiche, A. Die initiale Wärmeverlust bei frühzeitig geborenen und lebens-
schwachen Kindern. Dtsch. Med. Wschr. 1918, No. 18.
Reuss, A. Bemerkungen zur Prognose und Prophylaxe beim Frühgebore-
nen Kind. Wien. Klin. Wschr. 1931, I.
Rhenter, I. Sur le traitement des dystocies pelviennes et en particulier
sur les accouchements prématurés provoqués à la clinique obstétri-
cale de la faculté de Lyon de 1907—1920.
Gynécol. et Obstétr. Bd. 6, 1922.
Richter, Friedrich. Die Frühsterblichkeit der Neugeborenen in der Klinik.

Diss. Berlijn, 1931.
Rohmer, P. Débilité congénitale et prématuration. Traité de Médecine des

Enfants, NobécQurt-Babonneix, 1934, Tome I.
Sanders, J. Enkele cijfers betreffende meerlinggeboorten. N. T. v. G. 1928,
nos. 24 en 38.

Idem. Op welke wijze kan de zuigelingensterfte in Nederland nog verminde-
ren? Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 1932.
Sarvan, M. Studie über einige soziale und klinische Fragen des Frühge-
borenen Problems. Gesdh. fürs Kindesalt. 5, 1930.
Schiff, E. und N. Joffe. Kupferbehandlung der Frühgeburten-Anämie.

Klin. Wschr. 1931, II.
Schiller, W. Über die Aufzucht frühgeborener Kinder mit Folliculin.

Arch. f. Gyn. Bd. 147, 1931.
Schmincke, R. Statistische Untersuchungen über die Frühsterblichkeit.

Ges.d.h. fürs Kindesalt. 6, 1931.
Schmitt, H. Über die Lebensaussichten unreifer und schwach entwickelter

Neugeborener. Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. Bd. 81, 1919.
Schoedel, J. Erhöhte Frühgeburtenfürsorge. Eine weitere dringliche Auf-
gabe der Gebäranstalten zur Bekämpfung der Frühsterblichkeit.
Zbl. f. Gyn. 1929.

Idem. Erhaltungswert und Erhaltungsmöglichkeit kleinster Frühgeburte.

Jb. Kinderheilk. 1930.
Scholten. Bijdrage tot de behandeling der baring bij voorliggende nage-
boorte. Diss. Utrecht, 1926.
Schott. Die Bedeutung der Geburtschädigungen für die Entstehung des
Schwachsinns und der Epilepsie im Kindesalter. A. f. Gyn. 1920.

-ocr page 343-

Schreuder, A. J. De verhouding in aantal tusschen jongens en meisjes bij
zwakzinnige kinderen. Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs,
1929.

Idem. Eenige ervaringen en uitkomsten bij een viertal onderzoekingen naar
het voorkomen van zwakzinnigheid in plattelandsgemeenten.
Paedag. Studiën, Gunning nummer, 1928.

Slobozianu, Horia Gh. — Hoisescü und Op in car. Frühreife und ange-
borene Schwäche im Institut Matemitatea in Bukarest
(1915—'24)-
Rev. Stuntelor med. Jg. 15, No. 8, 1926. (Ref.)

Snoo, K. de. Leerboek der Verloskunde, 1933.

Idem. Phylogenie en Verloskunde, 1933.

Idem. Over de oorzaken der Kindersterfte. N. T. v.Verl. en Gyn., 1930, No.2.

Idem. De behandeling van kraambedziekten. N. T. v. G.. 1915, II.

Idem. Over het te vroeg geboren worden en het sterven der vrucht in op-
volgende zwangerschappen bij dezelfde vrouw. N. T. v. G., 1919, II.

Idem. Over tijd en tijden in de verloskunde. N. T. v. Verl. en Gyn. 1923,
Bd. 29.

Idem. Het eclampsie-vraagstuk. N. T. v. G. 1926, II.

Idem. Die Lage des Kindes im Uterus, betrachten von Standpunkte der
relativen Stabilität. A. f. Gyn. Bd. 145.

Idem. Die Frühsterblichkeit der Säuglinge. Ihre Ursachen und die Mittel zu
ihrer Bekämpfung. Erste Conferenz des Internat. Verbandes für
Vorbeugende Pädiatrie, den Haag 1931.

SoNTAG M. Die Ätiologie der Frühgeburten und das Schicksal der frühge-
borenen Kinder in den ersten Zehn Lebenstagen an Hand des
Materials der Univ. Frauenklinik zu Bonn vom Jahre 1912—1930.
Diss. Bonn, 1931.

Steinforth, Th. Das Schicksal frühgeborener Kinder. Zentralbl. f. Gyn.
Jg.' 52. No. 21, 1928.

Idem. Über das Schicksal frühgeborener Kinder in der ersten und späteren
Lebenszeit und über ihre Pflege. Zeitschr. f. Geb. u. Gyn. 1929.

Strecker, Herbert. Die mutmaßliche Anzahl der geistig Gebrechlichen in
Deutschland. Münch. Med. Wschr. 1933, No. 32.

Stroink, J. A. Over het ontstaan en de behandeling van retroplacentaire
bloedingen. Diss. Utrecht, 1933.

Sunde A. Die Prognose der Frühgeborenen und die Prophylaxe des Ge-
burtstrauma's. Acta Obstetr. Scand. No. 9, 1930. Norsk. Mag.
Laegevidensk 91, 1930. (Ref.)

Temesvary, R. Ein am Leben erhaltenes Kind von 600 Gram Geburts-
gewicht. Zbl. f. Gyn. 1931.

Tugendreich, G. Zur Frühgeburten-Fürsorge. Klin. Wochenschr. 1930, II.

VÖGEL, I. Totgeburten im Lichte der Variationsstatistik. Ihr Verhalten zu.

Geburtenzahl und zur Frühsterblichkeit. Arch. f. Frauenk. ur
Constitutionsforschung, No. 15, 1929.

Voorthuijsen, A. van. Zorg voor en onderwijs aan zwakzinnigen. Brochure
1933.

-ocr page 344-

Idem. Zorg voor misdeelden en sociale hygiëne. Brochure 1932.

Vries, E. de en J. J. L. de Neve. Het voorkomen van zwakzinnigheid
te Leiden. Tijdschr. v. Buitengew. Onderwijs. Jg. I, No. 7 en 8.

Wall, M. Über die Weiterentwicklung frühgeborener Kinder mit beson-
derer Berücksichtigung späterer nervöser, psychischer und intellek-
tueller Störungen. Monatsschr. f. Geb. u. Gyn. 1913, Bd. 37.

Wallich et Fruhinsholz. Avenir éloigné du prématuré. Annales de Gyn. et
d'Obstétr., 1911.

Welz, W. The development of prenatal care in Detroit. Am. Joum. of
Obstetr. a. Gyn. Bd. 11, 1926.

Wijn, A. H. de. Partus arte praematurus. Diss. Amsterdam, 1926.

Ylppö, A. Pathologisch-anatomische Studien bei Frühgeborenen. Beiträge
zur Physiologie, Pathologie und soziale Hygiene des Kindesalters.
Zeitschr. f. Kinderh. Bd. 20, 1919.

Idem. Zur Physiologie, Klinik und zum Schicksal der Frühgeborenen.
Zeitschr. f. Kinderheilk. Bd. 24, 1919.

Idem. Das Wachstum der Frühgeborenen von der Geburt bis zum
Schulalter. Zeitschr. f. Kinderheilk. Bd. 24, 1919.

Zangemeister, W. und C. Baer. Über die künstliche Unterbrechung der
Schwangerschaft wegen Beckenenge nach unserer Methode. Zentral-
bl. f. Gyn. Jg. 49, No. 23, 1925.

-ocr page 345-

STELLINGEN.

I.

De vroeggeboorte als zoodanig geeft geen aanleiding tot het op-
treden van psychische defecten in het latere leven.

II.

Het beste middel om de zuigelingensterfte te doen dalen is het
voorkomen of het verminderen van de vroeggeboorten.

III.

Bij kleine chirurgische ingrepen verdient intraveneuze toediening
van
Evipan-natrium de voorkeur boven inhalatie-narcose.

IV.

Bij de ziekte van Basedow, gecombineerd met cirrhotische lever-
afwijkingen, worden deze laatste veroorzaakt niet door stuwing
maar door endotoxinen.

V.nbsp;■

Het verdient aanbeveling bij vergiftiging door barbituurzuur-
praeparaten intraveneuze injektie van Coramine te geven.

VI.

Röntgen-bestraling van patiënten, lijdende aan het maligne
granuloom, doet den levensduur doorgaans niet of slechts weinig
verlengen.

VII.

De operatie ter verwijdering van de lens, uitgevoerd volgens
Elschnig, is niet in staat de classieke methode geheel te verdringen.

-ocr page 346-
-ocr page 347-

Het is wenschelijk om bij den ziekenhuisbouw groote aandacht
te besteden aan de plafondverwarming.

IX.

De opleiding van den arts is, wat betreft de mondheelkunde,

onvoldoende.

-ocr page 348-

i « il*

,0F

M 7

Ä1

■quot;ïw

ßm

r».

4

if'

Xinbsp;-

'nbsp;-»«ca.- ■• ■••t'.....^rw,

Unbsp;■•'■■quot;H 'ni.

«/r

1

âi

fei

-ocr page 349-

»1p

-ocr page 350-

m.-nbsp;-.te^j®»

-V-Ä

■nbsp;-nbsp;■ -'.-fera '

-ocr page 351-

- -^lî'

V

Alt 'r*

-V va • ■• J.'

'fS*

■■■ - •

.....Sgl

m-

■-vf

/

r'Sl

-ocr page 352-

m^j^. — ' ■ s

gt; »: 'fe ' ' , iB-

- V . (

-rte*..:; :