-ocr page 1-

DE GRAAFSCHAP

EEN BIJDRAGE TOT DE KENNIS
VAN HET CULTUURLANDSCHAP EN
VAN HET SCHOLTENPROBLEEM

T. HEERINGA

-ocr page 2-

MKV

• , .U - .i-'^-ti-*-^-..', --«sSfcr--^;- ^ifS^nbsp;'-_Sgt;nbsp;i

^et -nbsp;-- sif ^. i-quot;' -ïCi. r, t- -inbsp;-

AV

« ^

gt;

V. - ^

^ - gt; ^^ -r'

- ^^^C

^ gt; iß

-ocr page 3-

^^ ^ ......

if

■ fert -

k:-

N

r f- • ;Vi ^iï?- -

«

quot;V. ^ ~ . .y

-ocr page 4-

-y-

IfS,-.-;

-.'Si .

ri^-

quot;quot;nbsp;I - ■. -

J^--Vi

:-------- ..

-5a

'iv

-ocr page 5-

DE GRAAFSCHAP

■■n

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

3494 4827

-ocr page 7-

/ ^ /j Z

DE GRAAFSCHAP

EEN BIJDRAGE TOT DE KENNIS
VAN HET CULTUURLANDSCHAP EN
VAN HET SCHOLTENPROBLEEM

W. J. THIEME amp; CIE — ZUTPHEN

BIBLIOTHEEK DER
RUKSUNIVÊRSITEIT

U T R E H T.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. H. BOLKESTEIN, HOOGLERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DE
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE EN VAN DE
FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 23 NOVEMBER
1934, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

TETJE HEERINGA

GEBOREN TE ZUTPHEN

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Aan mijn Leermeesters
uit het verleden en heden.

-ocr page 10- -ocr page 11-

Gaarne wil ik de gelegenheid aangrijpen, die de voltooiing
van dit proefschrift mij biedt, om een woord van harte-
lijke dank te richten tot U allen: Hoogleraren en Docenten
in de Verenigde Faculteiten van Wis- en Natuurkunde
en van Letteren en Wijsbegeerte, voor hetgeen U tot mijn
wetenschappelijke vorming hebt bijgedragen.

De jaren, die ik onder Uw leiding aan de studie in de
Sociale-Geografie heb mogen wijden, zal ik in mijn verder
leven dankbaar gedenken.

In de eerste plaats zij hier mijn dank gebracht aan U,
Professor van Vuuren, Hooggeachte Promotor, voor de
waardevolle aanwijzingen en critiek, die ik van U bij mijn
werk steeds heb ontvangen. Dat U mij gewezen hebt op
het onderwerp, dat thans het hoofdbestanddeel van mijn
proefschrift uitmaakt, daarvoor ben ik U zeer dankbaar.

Op deze plaats wil ik vervolgens mijn dank brengen
aan Ir. W. H. Tenkink, mijn medewerker, zonder wiens
steun het mij nimmer mogelijk geweest zou zijn dit werk

het licht te doen zien.

Aan de Rijks Landbouwconsulenten Ir. O. J. Glevermga
en Ir. N. van Vliet, benevens aan den Rijksarchivaris van
Gelderland Jhr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven en
aan de Gemeentearchivaris van Zutphen Dra. W. E. Smelt
breng ik mijn dank. Steeds was U bereid mij alle gewenste
inlichtingen te verschaffen, steeds stonden Uw bibliotheken

geheel tot mijn beschikking.

Aan Zijn Excellentie den Mimster van Financiën
Mr. P J Oud dank ik de vergunning, verleend tot het
instellen van een gratis onderzoek op het kadaster te

-ocr page 12-

Zutphen. Mr. J. H. Jonas, den hypotheekbewaarder, dank
ik hierbij voor zijn tussenkomst.

Tenslotte wil ik alle anderen, buiten de reeds genoemden,
bedanken voor de verschafte gegevens. Ook al zult U weinig
van Uw hulp in dit geschirft aantreffen, daar het oor-
spronkelijke onderwerp door mij verlaten werd, weest U
overtuigd, dat de basis van mijn proefschrift mede door
U allen gelegd is.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I.

BESCHRIJVING VAN HET GEBIED,

De Graafschap wordt in het zuiden begrensd door de
Lijmers. Van deze zijde uit, willen we het gebied binnen-
gaan en begeven ons daarvoor van Kilder over V^ehl naar
Keppel. Achter ons laten we de hoge verheffing van het
Montferland. een stuwwal uit de tijd van de noordelijke
vergletschering, uit praeglaciale zanden opgebouwd. Om-
ziende is de Hettenheuvel, de hoogste top bijna 100 m
hoog, naar ons toegekeerd. De hellingen van het Montfer-
land zijn vrij steil, zij waren daarom het meest geschikt
voor bebossing. Aan de voet strekken zich de zandgronden
uit van het diluviale laagterras^) tot in de lijn: Didam,
Loil. Wehl, Dichteren, 's-Heerenberg.nbsp;'

Op deze zandgronden liggen de bouwlanden. In de zomer
brengen zij
voornamelijk rogge voort, waarvan de goudgde
kleur fel afsteekt tegen het met donker bos begroeide
Montferland. De boerderijen van deze kleme bedrijven
staan verspreid op het zachtglooiende terrein, te midden
van het bouwland. De bijbehorende weilanden liggen m
het aangrenzende rivierdal. Deze in verband met het rehef,
opeenvolgende occupatievormen kenmerken het gemengde

bedrijf op onze hogere zandgronden.

Voorb^ Wehl breekt het diluviale laagterras af tegen
de vallei van de Oude IJssel. De Oude IJssel stroomt door
een brede kleistrook, het dal van een vroegere Rijntak.

T^agterras wordt hier bedoeld de postglaciale dalopvulling.
quot;EERINGA, de
Graafschap.

-ocr page 14-

Onmiddellijk veranderen de occupatievormen en daarmee
het karakter van het landschap. In het dal liggen de wei-
landen Slechts enkele hoger gelegen gedeelten zijn in
gebruik genomen voor bouwland, waarop hier en daar een
boerderij staat. Naar het westen toe wordt het dal breder
voorbij Drempt vloeien de graslanden samen met dé
weiden der prachtige uiterwaarden in de vallei van de
Gelderse IJssel. Over dit lage mens- en boomloze weide-
andschap heen, zien we in het westen Doesburg en Dieren
liggen. Daar achter verheft zich duidelijk de hoge, donkere
rand van de Veluwzoom en de heuvelreeksen van de
oostelijke Veluwe met de Imbosch. Voor ons, aan de over-
zijde van het Oude IJsseldal. zet het diluviale laagterras
dat we bij Wehl verlaten hebben, zich weer voort Als
een hoge oever vergezelt het de vallei van Drempt tot
J^holt toe over de Duitse grens.

~^Het zuid-westelijk deel van de Graafschap, waarvan we
biJ Keppel de zoom bereikt hebben, bestaat uit een smalle
hoge landstreek. De hoogste punten zijn duinen van geelwit
zand. met heide en dennen begroeid. De helling is bedekt
met loofhoutbossen. Tussen de bossen m en onder de
bosrand liggen de boerderijen met hun akkers. Daaraan
grenzen de lage weilanden in de vallei van de Oude IJssel
Een gelijke opeenvolging van occupatievormen dus als
aan de overzijde van het dal. bij het Montferland. Van af
een hoog punt. de Wrangenbuit. een duin rechts van de
weg van Keppel naar Hummelo, kunnen we een groot deel
van dit gebied overzien. Van hier richten we de blik naar
het noorden. Op korte afstand ligt het straatdorp Hummelo
Het kerktorentje steekt boven de daken en bomen uit
Dichter
hij ons staat de korenmolen. Tussen dorp en molen
door steekt op de achtergrond het kasteel Enghuizen
massief, rechthoekig af tegen het donkere bos. Van af het
lage eikenhakhout, dat de Wrangenbuit omsluit, tot aan

-ocr page 15-
-ocr page 16-
-ocr page 17-

Enghuizen toe, strekt zich bouwland uit: een gouden
korenveld in de Julizon. De verspreide boerderijen staan
in de schaduw van een paar hoge eiken. De vrolijk geel en
rood geverfde blinden wijzen op onderhorigheid aan het
kasteel Enghuizen. Verschillende landgoederen nemen hier
een groot deel van de grond in beslag. De Ulenpas, het meest
Westelijk, is rijk aan bossen. Het buiten zelf ziet uit op de
Veluwzoom. (Fotoblad I) Keppel Hgt in het zuiden. Het
statige kasteel, het mooiste uit de Achterhoek, is op een
eilandje in de Oude IJssel gebouwd. Enghuizen ligt voor/
ons. De bossen in het oosten behoren voornamelijk tot
het landgoed Hagen. Parken, lanen en vijvers, bossen,
jachtterreinen: een Weeldelandschap omringt de kastelen.
L)aaromheen en er tussenin geschoven vinden we een land-
schap van het gemengde bedrijf, waarin de onderhorige
pachthoeven gelegen zijn.

Thans willen we de zoom van de Graafschap volgen in
oostelijke richting. Bij Doetinchem, Gaanderen, Terborg,
Silvolde, wordt de bevolking dichter. Kleine eigenbedrijven
hggen verspreid op de helling, die grotendeels voor bouw-
land in gebruik genomen is..

Even voor Doetinchem gaan we de helling op en trekken
over de duinen heen de Achterhoek binnen.

Na eerst tot 22 m gestegen te zijn, dalen we geleidelijk
i 10 m van de duinen af, door de Kruisbergse bossen,
daarna door bouwland naar het dal van de Zelhe\mse beek.
^e zijn weer in een weidegebied. (Fotoblad II). In het dal
van de Rozengaardse-Zelhe^mse-Hummelose beek liggen
quot;^eer de graslanden; de hoogste gedeelten zijn ook hier voor
bouwland bestemd. Te midden van hun akkers staan de
boerderijen. De vallei, bij Doetinchem nog vrij smal, buigt
naar het westen trechtervormig uit en splitst zich voor
Toldijk in twee takken. Eén tak gaat naar het westen, het
IS de brede graslandstrook langs de Grote Beek. De andere,

-ocr page 18-

de Hengelose beek, buigt noordwaarts om de hoge bouw-
landen van het Baakse veld heen en vloeit bij Baak ineen
met de weiden van het IJsseldal.

De IJssel vormt de westelijke begrenzing van de Graaf-
schap. De rivier heeft een kleilaag van wisselende breedte
en dikte op de zandgrond afgezet. Rustig shngert hij zich
door de uiterwaarden. Kribben dwingen het water de
stroombaan op vereiste diepte te houden. Op de uiter-
waarden liggen de beste weidegronden, evenals op de aan-
grenzende lagere kleigronden langs de rivier. Ze ontlenen
hun vruchtbaarheid aan de geregelde slibbedekking. Weinig
bomen benemen in het IJsseldal het uitzicht, slechts hier
en daar scheidt een heg of een rij wilgen de percelen. De
grazende koeien zijn bijna uitsluitend roodbont. De hogere
kleigronden dragen de bouwvelden, met de typische
producten van de rivierklei: tarwe, gerst en peulvruchten.
De allerhoogste gedeelten bestaan uit diluviale zandgronden,
die niet bedekt werden met IJsselslib. Deze zijn ook voor
bouwland in gebruik en steken als eilanden boven het om-
ringende weiland uit. Bij Drempt naderen de hoge bouw-
gronden tot dicht aan de rivier; daarna wordt het IJsseldal
aan de Graafschapse zijde aanzienlijk breder. Dit vindt
enerzijds zijn oorzaak in de sterke ombuiging van de rivier
bij Luur naar het westen, terwijl in het oosten de gras-
landen van de Grote Beek met de IJsselweiden samen-
vloeien. (Fotoblad III).

Op de hoogste punten liggen te midden van hun bouw-
landen de boerderijen en de dorpen: Baak, Govik,
Steenderen, Bronkhorst en Rha. De boerderijen zijn groot
en ruim; ze hebben allen een flinke boomgaard naast het
huis. Heel wat fruit kan de IJsselstreek uitvoeren. Naast
het gemengde bedrijf verleent ook deze vorm van tuinbouw
hier zijn karakter aan het landschap. De hoge geconcen-
treerde ligging van de vestigingen was een noodzakelijk

-ocr page 19-
-ocr page 20-

gevolg van het streven zich tegen overstromingen te bevei-
ligen. De IJssel is n.1. aan de Graafschapse zijde over een
grote afstand (van Olburgen tot Gorssel) onbedijkt, zodat
overstromingen van de graslanden 's winters geregeld
voorkomen. Door deze occupatievormen op het zand en
de rivierklei, samenhangende met de hydrografische ge-
steldheid. draagt het IJsselgebied een eigen karakter, dat
we het landschap van de IJsselstreek willen noemen.

Nabij en ten noorden van Zutphen wordt het IJssel-
gebied smaller; daar komen de hogere zandgronden van het
diluviale laagterras weer tot dicht aan de rivier. Op deze
hogere gronden, dicht bij een grasrijk dal van een van de
zijrivieren van de IJssel, liggen de oude Achterhoeksche
nederzettingen in grote getale. Het zijn dorpen, buurt-
schappen en alleenstaande boerderijen; Gorssel, Vorden,
Hengelo en Zelhe^m zijn hier de grootste kernen. Ze liggen
evenals alle dorpen in de Graafschap aan de voet van een
uitgestrekte bouwenk. Vroeger waren het landbouwdorpen,
n^et een bijna uitsluitend boerenbevolking. Het akker-
bezit van de dorpsbewoners lag op de enk; de graslan-
den in het naastbijzijnde rivierdal. Daaromheen strekten
zich de woeste gronden uit, tot in het midden van de vorige:
eeuw gemeenschappelijk beheerd, evenals het weiland. Dit
gehele beeld vertoont nog een type, dat zijn ontstaan dankt
aan de oudste nederzettingsvorm in deze streken en aan
de markegemeenschap. Tegenwoordig hebben de grotere'
dorpen dit agrarische karakter grotendeels verloren. Hiermee
is dan tevens hun functie veranderd. De boerderijen, die
vroeger naast elkaar in de dorpstraat stonden, gaan ver-
dwijnen. Winkels van allerlei aard verrijzen er, waardoor
de dorpen meer en meer tot verzorgingskernen voor de
omwonende plattelandsbevolking worden. In vroeger tijden
daarentegen berustte bij de naastbijzijnde steden de taak
van de distributie voor het gehele platteland, terwijl ze

-ocr page 21-

tevens de markten waren voor de landbouwproducten.

De weg van Doetinchem naar Zelhem brengt ons over
de volle breedte van zo'n enk heen. Hoog steekt de Zelhemse
enk uit boven het omringende terrein; enkele molens
kronen de hoogste punten van het uitgestrekte bouwland.
Behalve de vestiging in grotere en kleinere kernen,
woont
de Graafschapse boerenbevolking sinds oude tijden in
kampnederzettingen verspreid over het gebied. In de
gehele bovengenoemde landstrook, van Gorssel tot Zelhem
en tevens in het zuidelijk gedeelte van de Graafschap van
Varsseveld naar Dinxperlo en Aalten, kunnen we dit echt
Achterhoekse verspreide vestigingsbeeld waarnemen.

De bodem heeft een regelmatige helling naar het westen
en zuid-westen, waardoor de riviertjes en beken zonder
veel moeite het IJsseldal en Oude IJsseldal kunnen bereiken.
In de dalen van de riviertjes liggen de weilanden, waarin
de roodbonte koeien grazen. Prikkeldraden, hagen of
bomenrijen scheiden de percelen. Boven het weiland
welven zich de hoge akkers.

Te midden van de bouwgronden liggen de boerderijen.
Zij zijn van het Hdletype. De hal of deel, vroeger als
dorsvloer in gebruik, neemt een belangrijke plaatsruimte in
beslag. (Fotoblad IV). Aan weerszijden van de deel bevinden
zich de stallen, 's Winters staan hier de koeien, met de
koppen naar de deel gekeerd. Naast hen is plaats voor de
paarden en de varkens. De hoofdingang van de boerderij
vormen de grote bansdeuren in de korte achterwand,
welke toegang verlenen tot de deel. De achterzijde is dan
ook meestal naar de weg gekeerd, om het binnenrijden van
de oogst te vergemakkelijken. Boven de deel, de stallen en
de woonruimte, zijn zolders afgeschut, waar een gedeelte
van de oogst, voornamelijk de granen, bewaard worden.

In het voorgedeelte van het huis zijn de woon- en werk-
kamers van het boerengezin : de keuken met aan weerszijden

n

I

-ocr page 22-
-ocr page 23-

de vroegere weefkamer en het washok met melkkelder.
Over de gehele ruimte heen welft zich een zadeldak, dat
aan de zijwanden vrij laag bij de grond begint. Aan de
voor- en achtergevel wijkt het dak terug, waardoor de nok
van het dak korter is dan de lengte van het huis. Het dak

gedekt met blauwe pannen. Veel boerderijen hebben een
rieten dak, of pannen met een riet dek aan weerszijden van
de nok. De wanden van de boerderij zijn opgetrokken van
roze-grijze baksteenen, zoals de steenbakkerijen langs de
IJssel ze leveren.

Op het ruime erf staan enige bijgebouwen. De schuur
IS van dezelfde vorm als het huis. De zolder dient als
oogstbergplaats, de benedenruimte is stal en wagenstand-
Plaats. De hooibergen staan op het erf. De ronde rieten
daken welke op het hooi rusten, kunnen langs één of meer
staken op en neer bewogen worden. Het meest komt in
de Achterhoek voor de hooiberg met vier staken. Een oude
vorm van hooibergplaats, die toch nog dikwijls wordt
aangetroffen, is de lage wagenstal met hooiberg er boven op.
De ronde waterput met de lange zwengel is ook nog een
overblijfsel uit vroeger tijd, evenals de bakoven. De mest-
vaalt is door een laaggemetseld muurtje omgeven.

Voor het woongedeehe heeft iedere boerderij een keurig
onderhouden bloementuintje, met palmranden langs de
perken.

Hierin bloeien stokrozen, duizendschonen en andere
ouderwetse soorten van bloemen, die men tegenwoordig
in de stadstuinen zelden meer aantreft. Een meidoornhaag
scheidt de bloementuin van de moestuin en de boomgaard.
Onder de appelbomen lopen 's zomers de varkens vrij
rond. Om de grote moderne kippenhokken scharrelen de
witte leghorns.

Al maken de Achterhoekse boerderijen niet die rijke,
welgestelde indruk als de Hollandse en Groningse, toch

-ocr page 24-

is de aanblik ervan niet armoedig te noemen, wel sober
maar vriendelijk en schilderachtig. Bijgaande foto's gaven
enige gevarieerde voorbeelden.

Zandwegen slingeren zich tussen de boerderijen en velden
door. Aan weerszijden zijn ze over groote afstanden met
opgaand hout beplant. Het akkermaalshout of de ho.e
elzenstruiken, waarmede de bermen begroeid zijn, benemen
een vrij uitzicht. Vele verharde wegen doorkruisen thans
het land. De hoofdlijnen van het verkeer zijn nu zowel
als in vroeger tijden gericht naar het westen, naar Arnhem
en de IJsselsteden: Doesburg, Zutphen en Deventer. Hier
en daar vinden we nog de overblijfselen van de oudste
x^rkeersbanen in het landschap terug. Bij de bevolking
^aan ze bekend onder de naam van Hessenwegen, b v de
Hessenweg tussen Zelh^, Hummelo en Keppel

Dit gebied met zijn voortdurende afwisseling van hoge
en lage gronden, van bouw- en weiland, is wel bij uitstek
geschikt voor het moderne gemengde kleinbedrijf, het
overheersende bedrijfstype in de gehele Achterhoek, welke
occupatievorm ook zijn stempel op het landschapsbeeld heeft
gedrukt. Dit landschapstype willen we in het vervolg
noemen het landschap van het Moderne, Intensieve Ge
mengde bedrijf. Dat het een
welvarend beeld kan geven
toont ons de omgeving van het vooruitstrevende
Varsseveld'
Hier zijn de percelen gelijkmatig van vorm en flink van
afmeting. Al het overtollige hout is gekapt; nieuwe doel-
matige boerderijen kwamen voor de oude in de plaats.

Ongeveer halverwege op de weg van Varsseveld ' naar
Zelhem ligt Halle, een kleine kern op een smalle rug
gelegen. Richten we van hier uit de blik naar het noorden
dan valt ons een duidelijke wijziging in het landschaps- '
type op. Voor ons ligt een grote vlakte, bestaande uit recht-
hoekige weilandpercelen. Aan de rechte wegen staan, op
regelmatige afstanden, kleine, nieuwe boerderijen, omgeven

-ocr page 25-

fotoblad v

-ocr page 26-

door een bouwland van geringe afmeting en een moestum.
(Fotoblad V). Hier
en daar zijn bruine heidepercelen nog
tussen het weiland aanwezig, welke het jeugdige karakter
van het landschap verraden. In dit gebied een jonge ont-
ginning te herkennen, valt derhalve niet moeilijk.

We zijn aangekomen in het „Vlakke Middenquot; van de
Achterhoek. De begrenzing hiervan wordt m het oosten
gevormd door de steilrand van het diluviale hoogterras,
^velke zich bij Aalten zelfs tot een hoogte van ongeveer
13 m uit het Vlakke Midden verheft, en zich van Groenlo
over Aalten tot kort bij Wesel voortzet. Het afstromende
^ater wordt in het zuiden tegengehouden door een lage
ruggenreeks, van Heelweg, ten noord-oosten van Varsse-
veld, tot voorbij Halle doorlopend. Tussen Zelhem-Ruurlo
en Groenlo-Beltrum belet het terrein een natuurlijke afwa-
tering naar het noord-westen, zodat een ondiepe kom
gevormd wordt, die tot voor korte tijd werd ingenomen
door het Ruurlose broek, het Wolfersveen, Halse veen,
Vilders veen. Zwarte veen en kleinere broek- veen- en
voorgronden. De helling van het terrein is. zoals de naam
quot;Vlakke Middenquot; reeds aanduidt, zeer gering n.1. 3m op

een afstand van 18 km of 0.16 quot;/oo-

Nadat omstreeks 1920 de afwatering afdoende was
geregeld (het water werd n.1. door een stelsel van leidingen,
die zich duidelijk zichtbaar door hun rechte banen in het
terrein aftekenen, o.a. de Veengoot, de Nieuwe beek, de
Grevengracht, in de richting van Vorden en Borculo. naar
de Vordense beek en de Berkel geleid.) kon de ontginmng
^et kracht worden aangepakt.

_N^eds gaat men voort nieuwe stukken in cultuurland
Pannekoek van Rheden: J. J-nbsp;^ ■nbsp;a

Eine ältere Niederterrasse im Niederrhein-Gebiet zwischen Doetmchem und Wes l
Natuurhistorisch Maandblad. Orgaan van het Natuurhistonsch Genootschap m

Lintburg.
Maastricht.
Juli 1933.

HEERINGA, de Graafschap.

-ocr page 27-

om te zetten en het landschap van het Nieuwe Ontginnings-
type te voorschijn te roepen.

De weg van Halle naar Borculo loopt dwars door deze
nieuwe ontginningen heen, maar voert ons tevens door
het Zieuwent, een oud landbouwgebied, tussen Ruurlo
en Lichtenvoorde. De afgesloten ligging, te midden van
een oorspronkelijke wildernis, heeft hier typische land-
^hapseigenaardigheden in stand gehouden. (Fotoblad VI)
De wellandpercelen zijn drassig, zeer klein en onregelmatig
van vorm. Dichte elzenhagen omsluiten ze geheel. Ook de
boerderijen en akkers zijn onzichtbaar vanaf de kronkelende
dicht beplante wegen. De versnippering van de grond en
het vele kreupelhout geven de indruk in een landstreek
aangekomen te zijn van een oud, enigszins achterlijk
cultuurtype, vergeleken bij de te voren bezochte delen van
de Graafschap.

Op grond van deze occupatievormen willen we aan dit
landschapstype de naam geven van het landschap van het
I Oude, Extensieve Landbouwbedrijf.

Toch zijn de bedrijven niet armoedig te noemen. Sinds
de wereldoorlog werden ook hier veel oude boerderijen
door nieuwe vervangen. Op meerdere plaatsen verdichten
de verspreide boerderijen zich tot buurtschappen, waarvan
alleen de meest oostelijke een dorpskarakter met één lange
straat vertoont. De grote R.K. kerk demonstreert al van
verre, dat de bevolking in dit gebied overwegend tot de
R.K. godsdienst behoort.

Bij Borculo zijn we aangekomen in het noorden van de
Achterhoek. Veel nieuwe gezichtspunten zal hier het land-
schap na het reeds eerder genoemde: Moderne, Intensieve
Gemengde bedrijfstype, met zijn hoge akkers en lage weiden'
ons niet openen. Ook hier liggen de kernen aan de voet
van een bouwenk. De kleine dorpen zijn geheel op de
landbouw aangewezen, b.v. Geesteren. (Fotoblad. VII).

-ocr page 28-

Andere : Neede, Eibergen, hebben de laatste dertig jaar
een snelle groei doorgemaakt ten gevolge van industrialisatie,
^e boerderijen zijn er zo goed als verdwenen uit de dorp-
straat en vervangen door winkels en middenstandswoningen.
Schoorstenen en fabrieksgebouwen zagen we al van verre
oprijzen. Arbeiderswoningen, met een stukje grond er
omheen, werden in een snel tempo aangebouwd, om aan
de groeiende arbeidersbevolking onderdak te
verschaffen,
^ok de andere inwoners, de middenstand en notabelen,
oezitten een flinke tuin, deels moestuin, om het huis. Door
deze ruime bouwwijze is het landelijke karakter van de
nederzettingen gedeeltelijk behouden gebleven.

Een tegenstelling hiermee in ligging en bouworde vormen
de nabije stadjes : Borculo en Groenlo. Ze hggen evenals
^ overige steden in de Graafschap : Zutphen, Doesburg,
oetinchem, Lochem, Bredevoort, in een rivierdal en zijn
door een gracht omringd. In de winter vormden ze, bij
de vroeger geregeld voorkomende overstromingen van de
age gronden langs de rivier, ontoegankelijke eilanden. De
^^zen zijn samengedrongen in nauwe bochtige straten,
^elke om een centraalpunt, de markt of het kerkplein,
gebouwd zijn. De functie van deze steden was in vroeger
tijden de toegangswegen naar ons land te beheersen, die
uit Westfalen naar het westen leidden. Tezamen
Vormden ze een Gelderse verdedigingslinie tegen vijandige
naburen. Thans zijn muren en poorten verdwenen. Op de
j^ooggelegde terreinen rondom hebben stadsuitbreidingen
^^tsgehad. De inwoners vinden hun bestaan hoofdzakelijk
^^^^^del en nijverheid. Ook hier werden enkele grote
^^ ustrieën gevestigd. In grootte en bloei onderscheiden

oostelijke stadjes zich overigens niet van de grotere
dorpen.

het^^ ^^^^tschappen en alleenstaande boerderijen zijn in
noorden van de Graafschap weer op de rand van de

-ocr page 29-

g

O
gt;

ö
lt;

-ocr page 30-

hogere gronden gevestigd, te midden van hun bouwland
en nabij de lagere weiden. Langs de riviertjes : de Berkel,
de Groenlose Slinge en de Bolksbeek, strekken • de oude
cultuurstreken zich reeds eeuwen uit.

Het Berkeldal bestaat uit een aaneenrijging van verschil-
lende bekkens. De weilanden in het dal zijn vruchtbaar
door de vroegere slibafzettingen. Hoge vonders en oude
watermolens maken een schilderachtig effect. De vonders
dateren uit de tijd van de Berkelscheepvaart in het midden
van de vorige eeuw. De platboomde schuiten konden
gemakkelijk onder de hoge bruggen doorvaren en de
voetgangers bereikten droog de overkant. De watermolens
dienden voor het malen van graan, oHezaden en eikenschors.
Sedert korte tijd is door een achttal stuwen de Berkel
genormaliseerd.

Tussen de geschetste reeds lang geoccupeerde gronden
aan de riviertjes liggen grote terreinen, die lang woeste
grond gebleven zijn en met heide begroeid waren. Tussen
de Leerinkbeek en de Berkel liggen : het Eibergse- Zwollese-
Hupselse- en Haarlose veld. Tussen de Berkel en de
Schipbeek: het Rekkense- Mallemse en Noordijker veld.
Nu maakt ook op deze ,,veldenquot; de ontginning snelle
vorderingen. De rechte evenwijdige wegen, waar langs
kleine, nieuwe boerderijen staan, de rechthoekige percelen,
riepen een soortgelijk landschap te voorschijn als de ont-
ginningen in het Vlakke Midden van de Achterhoek, n.1.
dat van het Nieuwe Ontginningstype.

In de lage weilanden langs de Bolksbeek aan de Over-
ijsselse grens, laat de afwatering nog te wensen over.
's Winters staan hier hele terreinen onder water. Deze
broek-gronden zijn ook 's zomers nog drassig en met biezen
begroeid. In verband met de aanleg van het Twenthe
kanaal is men bezig veranderingen in deze toestand te
brengen. De buurtschappen in dit gebied b.v. Lemperhoek

-ocr page 31- -ocr page 32-

en Armoede, vertonen hetzelfde oude, enigszins achterhjke
landschapstype als het Zreuwent, door de kleme slechtnbsp;, ^

ontwaterde weilandpereelen en het vele hout. We vmden^ , . .

hier dus weer een landschap van het Oude, Extensieve

^ E^n ^Slement vormen enkele hoge verheffingen
m het terrem, n.l. de Needse berg en de Lochemse bergen^
Beide zijn de zuidelijke uitlopers van de ak stuwwallen
te beschouwen heuvelruggen in
Overijssel. De Needse

berg is 34.6 m hooE. De Lochemse berg reik tot 49.2 m^
De hellingen van beide zijn voor bouwland m gebruik
genomen, de toppen bebost. Uit een

schoon wint de Lochemse berg het verre doordat zjn
oosthelling langzaam afdaalt naar de Berkel. s Zomers
volgen van boven naar beneden donker groene bossen,
goudgele roggevelden en zacht groene wellanden elkander op
In het weLn van de Graafschap worden de voor h t

boerenbedrijf geoccupeerde gronden fnbsp;^_

gestrekte bossen en heiden. Vooral de streek tussen de
plaatsen: Gorssel, Vorden, Zelhem, Terborg, Ruurlo,
Armoede, is zeer bosrijk. Dit gebied vertoont
weer eigen
^nbsp;kastelen en buitens van adellijke ,

Lrrrwe quot; nr:Lsen Drempt en Doetinchem
hier in grote getale aantreffen, wijzen al op
grootgrondb zit^ 1
Om de kastelen vinden we het
Weeldelandschap me de
parken, vijvers en lanen, waaraan de
bossen en heidevelden
verbonden zijn, evenals vroeger, grotendeel voor h t
jachtvermaak in gebruik. Daarnaast treffennbsp;°ccupatie-

vorm van het Oude. Extensieve Landbouwbedrijf aan, m de

verspreide boerderijen met hun bijbehorende bouw- en
weilLden. De pachthoeven onder het grootgrondbez^
geven door de kleur van hun luiken reeds aan, tot welk
landgoed
ze behoren. Ze staan verscholen tussen hoge
bomen. Hun akkers worden door dichte eikenhakhoutwallen

-ocr page 33-

omsloten, waarin konijnen en fazanten zich schuil houden.
Over het algemeen maken de bedrijven de indruk of ze
betere jaren gekend hebben en het geld voor modernisering
de laatste tijden ontbroken heeft. De zware belastingen
dreigden dan ook noodlottig te worden voor het voortbestaan
van veel landgoederen. Door de natuurschoonwet van 1928
werd getracht hieraan tegemoet te komen, waardoor tevens
veel bezittingen voor het publiek werden opengesteld. In
de zomermaanden komen veel vreemdelingen van de stille,
bosrijke omgeving genieten. De grotere kernen b.v. Ruurlo,
hebben een groot deel van hun inkomen aan het vreemde-
lingenverkeer te danken. Een tocht van Ruurlo naar Vorden,
dwars door dit gebied heen, voert ons in de sfeer van deze
lustoorden binnen.

Het uiterste oosten van de Graafschap is eveneens
bosrijk, hetgeen ook hier mede een gevolg is van het groot-
grondbezit. De kastelen en buitens van het westen, zoeken
we echter te vergeefs. Hier zijn het enkele aanzienlijke
boerengeslachten de z.g. Scholten, die aan het landschap
een bijzonder karakter verleend hebben. Veel grond in de
omgeving van Winterswijk is ook nu nog in hun handen.
Gedeelten daarvan werden door hen bestemd voor bosaan-
leg, terwijl de bestaande bospercelen door hun voortdurende
zorg verfraaid werden en behouden bleven. De schoonste
voorbeelden daarvan zijn het aan de Slingerbeek gelegen
Bekendelle in het Woold en het Buskersbosch, thans ook voor
de toekomst behouden, omdat het eigendom geworden is van
de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Voet-
paden heeft men erin aangelegd, die geen afbreuk doen aan
de indruk van ongereptheid, welke deze weelderige bossen
maken.

De bodem vertoont in het oosten een sterker relief dan
elders in de Graafschap. De beken hebben zich diep in
het terrein ingesneden. Hun water brengt nog menige oude

-ocr page 34- -ocr page 35-

watermolen in beweging. De oevers van de beken worden
omzoomd door bossen of smalle weilandstroken.

De hoge ruggen in het terrein, voor bouwland m gebruik
genomen, steken enige meters boven de omgeving uit.
(Fotoblad VIII). Aan de voet van de ruggen liggen kleine
bouw- en graslanden. Brede eikenhakhoutwallen omsluiten
de percelen nog daar waar de grond aan Scholten behoort.
Deze decoratieve wallen verhogen bovendien de houtrijk-

dom van de streek.

De boerderijen staan in de schaduw van zwaar geboomte.
In type wijken ze enigszins van de gewone Achterhoekse
boerenwoning af. door de hoogrode kleur van baksteen en
dakpannen en door de houten topgevels. Sommige oude
boerderijen zijn nog in vakbouw opgetrokken.

De woonplaatsen van de Schohen vallen op door hun
afmeting en het aantal bijgebouwen. Het huis. aan weers-
zijden uitgebouwd, heeft dikwijls weinig meer gemeen met
een Achterhoekse boerderij. (Fotoblad IX). Groots tronen
ze te midden van hun bossen en landerijen, waarop verspreid
de kleine, schilderachtige pachthoeven gelegen zijn Het
grondgebied van de Scholten vertoont hier dan ook duidelijk
het door ons onderscheiden Landschapstype van het Oude.
Extensieve Landbouwbedrijf, waarbij zich elementen van het

Weeldelandschap:bossen,houtwallen.jachtterremen voegen.

Hier en daar verdichten de boerderijen zich tot een
buurtschap met een school en kleine kruidemerswinkel.
Dit is b.v. het geval bij Miste, Ratum. Het centrum echter,
waar de wegen van alle kanten heen leiden en waar de gehe e
omgeving op georienteerd is. vormt ..het dorpquot; Winterswijk.
Fabrieksgebouwen en schoorstenen verraden van verre de
industrie. Winterswijk is de voornaamste zetel van de
textielindustrie in de Graafschap. De arbeiders wonen
evenals in Neede in vrijstaande woningen. Gedeeltelijk zijn
ze aan het landbouwbedrijf verbonden gebleven.

-ocr page 36-

Dat de ondergrond van het gebied een schollenland is
en de oudere formaties op verschillende plaatsen aan de
oppervlakte komen, daarvan is uiterlijk slechts dan iets te
bespeuren, wanneer de mens in die oudere formaties de
grondstoffenvoorraden kon bereiken en exploiteren. Zo
exploiteren de steen- en pannenfabrieken onder Miste,
tussen Winterswijk en Bredevoort gelegen, tertiaire leem-
lagen. De Muschelkalk, Winterswijk's marmer genoemd,
die in het Vossenveld ten oosten van Winterswijk aan de
dag treedt, wordt gebruikt voor wegenverharding. Met de
exploitatie van steenkool, steenzout en petroleum, is men
nog niet begonnen.

-ocr page 37-

2

O

O
gt;

c
0)

-ocr page 38-

HOOFDSTUK II.

DE LANDSCHAPSTYPEN,

Zoals te verwachten was, bleek reeds bij de algemene
beschrijving van de landstreek, bekend onder de historische
benaming: ,,De Graafschapquot;, dat dit gebied, bij een be-
schouwing van uit de gezichtshoek van de sociaal-geograaf
verschillende landschapstypen omvatte. Van historisch-
politiek standpunt gezien behoort de IJsselstreek tot het
territoir van de Graafschap, maar de ontwikkelingsgang
van dit grensgebied is door de typische mogelijkheden,
welke hier door de rivierklei en door de hydrografische
gesteldheid van de bodem geboden werden, geheel anders
gericht geweest dan op de zandgronden. Terecht werd voor
de bewerking van de landbouwstatistiek, door de Directie
van de Landbouw, een onderscheid gemaakt tussen de
eigenlijke Graafschap en de IJsselstreek. Het zevental
straks te bespreken kaarten van de verschillende land-
schapstypen werd dan ook opgenomen in terreinen van
de Graafschap in engere zin, het gebied dat juist in deze
eeuw, onder de invloed van de omzetting van het agrarische
productieproces, zulke grote veranderingen heeft ondergaan.
Hier kan men, zoals reeds uit de beschrijving gebleken
is, onderscheiden : in de eerste plaats het landschapstype
van het Moderne, Intensieve, Gemengde bedrijf.

Na 1900 ontstaan, is dit thans het meest algemene,
hedendaagse landschapstype in de Achterhoek. Het treedt

HEERINGA. de Graafschap.nbsp;^

-ocr page 39-

op zowel met geconcentreerde nederzettingen, de enkdorpen,
als met kampnederzettingen van verspreide boerderijen. In
de beschrijving troffen we het reeds aan in de landstrook
van Gorssel tot Zelhem en van Varsseveld tot Dinxperlo
en Aalten in het westen en zuiden, en in de omgeving
van Borculo in het noorden. Hier en daar vindt men het
nog in zijn oude vorm. Daar doet zich dan het tweede, het
landschapstype van het Oude, Extensieve Landbouwbe-
drijf voor, weinig of niet veranderd sedert de crisis van 1880
—95, b.v. in het Zieuwent en in de buurtschappen Armoede
en Lemperhoek, nabij de Overijsselse grens.

Ook de bedrijven onder het grootgrondbezit, behorende
bij de kastelen in de westelijke Driehoek, evenals die van de
Scholten-goederen in de omgeving van Winterswijk, moeten
tot dit landschapstype van het Oude, Extensieve Landbouw-
bedrijf gerekend worden.

^ Het derde landschapstype van de Graafschap is dat van
'de Nieuwe Ontginningen in het Vlakke Midden gelegen.
Ook de ontginningen op de ,,veldenquot;, aan de oostelijke
en noordelijke randen van de Achterhoek behoren hiertoe.
Het dateert van na de wereldoorlog.

Zo ergens, dan kan men in de Graafschap nagaan hoe
nieuwe occupatievormen steeds verder om zich heen
grijpen, zich over de oudere heenschuiven, de oudere
omvormen. Duidelijk spreekt zich dit uit in het Achter-
hoekse landschapsbeeld, waar telkens nieuwere typen naast
de oude aangetroffen worden. Te midden van het Weelde-
en Oude Cultuurlandschap van de landgoederen van de adel
in het westen, liggen boerderijen en nederzettingen van het
Moderne, Intensieve, Gemengde bedrijfstype. In het oosten
liggen naast'het Oude cultuurlandschap van de Scholten-
goederen, zowel de kleine, eigenbedrijven met het Moderne,
Gemengde bedrijfstype, als de ontginningsboerderijen van
het Nieuwe Ontginningstype.

-ocr page 40-

Naar het type. dat het duidehjkst het karakter van het totale
landschapsbeeld bepaalde, werd de benaming voor het
landschap in die omgeving door ons gekozen.

Op de topografische bladen 1 : 25000 kunnen de ver-
schillende landschapstypen dadelijk aangewezen worden.

Om dit nog beter te doen uitkomen, werden in de maand
Juni 1933 zeven kleinere gebieden gekarteerd. Deze bodem-
gebruikkaarten zijn hierbij gereproduceerd op de schaal
1 : lOpOO. welke schaal zich bij uitstek leent voor een
onderzoek van de occupatievormen. die het landschapstype
bepalen. Daaraan wordt nu een afzonderlijke besprekmg

^ K^rt I opgenomen ten zuid-westen van Varsseveld,
buurtschap Sinderen. geeft een karakteristiek beeld van het
landschap van het Gemoderniseerde. Intensieve, Gemengde
bedrijfstype. Opvallend is de zeer verspreide liggmg van
de boerderijen, allen omgeven door hun bouw- en weiland.
De percelen zijn groot en vrij regelmatig van vorm. Uit
het kaartbeeld blijkt, dat de hoogste, droogste gedeelten
de akkers dragen. De weilanden hggen lager. Ze nemen
een grotere oppervlakte in beslag dan het bouwland. Vlak
om iedere boerderij heen ligt het erf, de moestuin en de
boomgaard. De percelen worden soms door een smalle
haag van elkaar gescheiden. (De hagen en eveneens de
wegen, maken op bijgaande kaart een bredere indruk dan
ze in de werkelijkheid zijn. Dit is een gevolg van het feit,
dat de hier gebezigde schaal een nauwkeurige vergroting
is van die van 1 : 25000. waarin reeds deze onnauwkeurig-
heid voorkomt, terwille van de duidelijkheid). Hier en daar
vormt een klein stuk bos een onderbreking van het landschap.

Vergeleken met de oudere uitgaven van de bladen 1 :
25000, voornamelijk met die van 1879. dus van voor de
landbouwcrisis van 1880—95 daterend, kunnen de volgende
veranderingen geconstateerd worden.

-ocr page 41-

De grote bedrijven van ± 25 HA. waren in 1879 reeds
aanwezig. De kleinere boerderijen in het westelijk deel
van de kaart met i W HA., zijn in de laatste twintig jaar
ontstaan. Het bouwland is vrij wel ongewijzigd gebleven.
Het besloeg toen nagenoeg een gelijke oppervlakte en lag
op dezelfde plaats als thans. Twee meter brede eikenhak-
houtwallen omgaven de kampen. De oppervlakte ingenomen
door weiland was in 1879 veel geringer dan die van het
bouwland. De ruimte tussen de boerderijen en bouwlanden
werd behalve door weiland vroeger in beslag genomen
door loofbos en heide, al dan niet met dennenopslag.

Het verschil tussen de kaart van 1879 en die van 1933
is volkomen verklaarbaar. Het beeld
op de oude kaart is
n.1. geheel in overeenstemming met het oude landbouw-
bedrijf, zoals het eeuwenlang hier werd toegepast, waarvan
het zwaarte punt lag in de akkerbouw, ofschoon ook toen
veeteelt bedreven werd. Daaruit volgt reeds, dat een geheel
andere verhouding tussen de oppervlakte geoccupeerd als
akkerland en die gebruikt als weidegebied, moet hebben
bestaan, hetgeen duidelijk uit de kaart van 1879 afgelezen
kan worden.

Het moderne, intensieve, gemengde bedrijf eiste niet
alleen een groter weidegebied, maar ook beter verzorgde
weiden. De graslanden zijn thans nagenoeg voor over-
stromingen behoed, de intensieve cultuur richtte zich op
de voortbrenging van bepaalde nuttige grassoorten. Veel
lage, in de beekdalen gelegen terreindelen zijn aldus in
goede weiden omgezet. Ook de
oppervlakte weiland, direct
om de boerderijen, nam toe. Het bos is geleidelijk gekapt,
de stukken heide ontgonnen. De vrijgekomen grond werd
tot grasland gemaakt. Alleen nog enkele bosrestanten zijn
in het noorden en zuiden van de kaart overgebleven. Ook
de opgeworpen wallen met eikenhakhout beplant, en door
een greppel omzoomd, welke vroeger alle bouwkampen

-ocr page 42-

insloten, zijn zo goed als verdwenen. Ze dienden om de
kleine percelen af te sluiten, terwijl de greppel bijdroeg
tot de ontwatering. Nu zijn ze overbodig, bij intensief
kleinbedrijf zelfs eerder schadelijk geworden, door de
ruimte, welke ze in beslag nemen, door het onttrekken
van voedsel aan de bodem en om de schuilplaatsen,
welke zij het wild bieden. Het eikenhakhout zelf heeft zijn
betekenis als brandstof verloren, evenals de bast. die vroeger
een onmisbaar artikel voor de leerbereiding n.1. de run

opleverde.nbsp;i i i u

Wanneer kaart I dus een voorbeeld geeft van het landschap

van het Moderne. Intensieve, Gemengde bedrijfstype, dan
heeft bij vergelijking met de oude kaart de modernisering,
die aan dit type zijn
naam verleende dus bestaan: m het
kappen van bos en houtwallen, in het ontginnen van heide-
percelen, in het uitbreiden en verbeteren van het grasland,
zodat dit thans de hoeveelheid bouwland aanzienlijk over-
treft en in het bouwen van nieuwe boerderijen op de aldus

gestichte bedrijven.

Behalve het landschap van het Moderne, Intensieve.
Gemengde bedrijf, met het verspreide vestigingsbeeld,
treffen we dit type in de Graafschap ook aan met gecon-
centreerde vestigingen, in de vorm van enkdorpen.

Kaart II geeft een voorbeeld van een dergelijk enkdorp
n.1. Geesteren, in het noorden van de Achterhoek, nabij

de Overijsselse grens gelegen.

Naast elkaar strekken zich de Geesterense- en de Boerenes
uit door een smal beekdal gescheiden. De enken, hier .
essen genoemd, dragen het bouwland. Het beekdal, tussen
beide essen in, is overwegend geoccupeerd als weiland. De
eigenaren van de percelen op de essen wonen bijna alle in
Geesteren. een straatdorp van boerderijen aan de voet van
de Geesterense es gebouwd. In het dal van de Bolksbeek
en in het dal tussen de essen in. liggen de weilanden.

4
gt;

-ocr page 43-

Om beide enken heen staan verspreide boerderijen, ieder
omgeven door het daarbij behorende bouw- en weiland.
Van laatstgenoemde bedrijven vallen in het oosten van de
kaart de kleine percelen op, door brede hagen gescheiden.
In het westen de aanzienlijke bosstukken tussen bouw- en
weilanden in. Het weiland overweegt bij deze bedrijven.

Van een vestigingsbeeld als op kaart II is afgebeeld,
kan men zich de wording als volgt denken.

Het dorp aan de voet van de enk moet als de oude,
oorspronkelijke nederzetting beschouwd worden, welke
mogelijk reeds uit de praehistorische tijd dateert.

De kampboerderijen, rondom de enken gelegen, zijn van
latere datum.

De mens was hier van oudsher gevestigd in een onregel-
matig dorpsverband aan de rand van de hoge gronden,
in de nabijheid van een rivierdal. Op de hoge grond had
ieder zijn bouwlandpercelen liggen. Gezamenlijk werd
gezaaid en de oogst binnen gehaald.

Om het bouwland heen lag de woeste grond, meest uit
heide bestaande. De heidevelden, de gras- en hooilanden
in het beekdal, de bossen, de venen waren het gemeenschap-
pelijk beheerde eigendom van de bewoners van de dorps-
erven.

Met het toenemen van de bevolking werden langzamerhand
de enken geheel ontgonnen, zodat op een zeker tijdstip,
geen bouwgrond voor het bevolkingsoverschot beschikbaar
was. Van dat tijdstip af hebben de dorpsgenoten toegestaan,
dat boerderijen gesticht werden buiten het oude dorp, op
de lagere heidegronden rondom. Hier legde men dan om
de woning kampen aan, door wallen en greppels van de
overige, gemeenschappelijke gronden afgescheiden. De

1) Zie ook: Martiny. Dr. R.
Hof und Dorf in Altwestfalen.

Forschungen zur Deutschen Landes und Volkskunde 1926.

-ocr page 44-

aanleg van deze kampnederzettingen, vermoedelijk aan de
westkant van de Boerenes begonnen, had plaats in een
langzaam tempo. Het werd tegengehouden door de dorps-
genoten, welke node van de woeste gronden afstand wensten
te doen. Vooral na de afgrenzing van de mark. de tijd van
de gesloten markehuishouding, tot aan de verdelmg m het
midden van de vorige eeuw. zal de stichting van grote
kampnederzettingen gering geweest zijn. Sinds de middel-
eeuwen werden alleen nog de kotters in staat gesteld een
klein bedrijfje op de markegrond. vooral waarschijnlijk ten
oosten van de Geesterense es, te stichten. De daar gelegen
boerderijen hebben ook nu geen enkel aandeel in de percelen
op de essen. De geerfden in de mark bleven dus de bewoners
van de oude erven in het dorp. terwijl ook de grotere boeren
aan de westkant van de Boerenes tot de gewaarden behoord
hebben, daar ook thans nog percelen op de essen aan hen

toebehoren.

In de 19e eeuw. na de verdeling van de mark. kon de
stichting van kampboerderijen hier pas op grote schaal

plaats hebben.

Vergelijkt men het beeld op kaart II met de oude kaarten,

voornamelijk met die. welke in 1880 en 1886 verkend zyn,
dan valt op te merken, dat de modermsermg. de omzetting
van het agrarische productieproces, hier minder verandering
gebracht heeft, dan bij kaart I het geval was. Het aantal
woningen in en ten zuiden van het dorp is toegenomen.
Het weiland in het beekdal tussen beide essen in was m
1880 veelal bouwland. Om de essen heen. vooral vlak ten
oosten en ten zuiden van het dorp, is het weiland toegeno-
men door ontginning van heidepercelen. De kleme perceel-
indeling en de houtwallen in het oosten, de bosrijkdom
in het westen, bleef vrijwel ongewijzigd. Ten oosten en
ten westen van de essen wordt dus nog een weinig intensief
gebruik van de bodem gemaakt.

-ocr page 45-

Kaart II geeft hier dus een landschap te zien, waarvan
de modernisering nog niet zo ver is voortgeschreden als op
kaart I, en dat daarom een overgangsvorm te noemen is
van het landschap van het Oude Cultuurtype naar het op
kaart I weergegeven landschapstype van het Moderne,
Intensieve, Gemengde bedrijf.

Een duidelijk voorbeeld van het landschapstype van het
Oude Landbouwbedrijf is Zieuwent, midden in de Achter-
hoek, tussen Ruurlo en Lichtenvoorde gelegen.

Kaart III geeft dit type weer. De schaal is dezelfde als
van de vorige kaarten; de percelen zijn hier dus wel zeer
klein, door sloten en brede elzenhagen omgeven. De hoogste
gedeelten zijn weer bestemd voor bouwland. Hierop woont
de vrij dichte bevolking in verspreide boerderijen. De
lagere percelen zijn als grasland geoccupeerd, welke een
grotere oppervlakte in beslag nemen dan de bouwlanden.
De bodem van de weilanden is dikwijls drassig door onvol-
doende ontwatering. Midden op de kaart ziet men nog een
stuk woeste grond, een moeras, dat slechts bij aanhoudende
droogte begaanbaar is.

Vergeleken met de oudere topografische kaarten, zelfs
met die van 1879, valt weinig verandering op te merken
gedurende 55 jaar. Ook toen was de bevolking vrij dicht,
slechts enkele nieuwe woningen werden aangebouwd. De
perceelindeling was geheel dezelfde als thans. De dichtbe-
groeide elzenhagen waren aanwezig. In het zuid-westen
van de kaart lagen vroeger enige percelen woeste grond,
die nu tot weiland ontgonnen zijn. Enkele voorheen als
bouwland geoccupeerde stukken zijn eveneens in weiland
omgezet. De oude kaart geeft aan, dat het grasland zeer
drassig was. De beide korenmolens, welke vroeger aan weers-
zijden van het moeras stonden, zijn verdwenen. Aan de
noordzijde is het moeras thans ter breedte van twee percelen
ontgonnen. Het cooperatiegebouw in de noord-oost hoek

-ocr page 46-

van het ontgonnen gedeelte gelegen, heeft de taak van beide

molens overgenomen.

Deze occupatievormen in het drassige middengedeelte ,
van de Achterhoek behoeven enige verklaring. Ze kunnen
n.1. opgevat worden als een oude poging om ook een dergelijk
gebied voor de cultuur geschikt te maken. Hier heeft men
in de eerste plaats zorg moeten dragen voor de ontwatering.
De hogere, uiteraard de droogste stukken werden voor
bouwland bestemd. De lagere terreinen werden m zeer
kleine percelen verdeeld, die men elk met een greppel
omgaf, om zoveel mogelijk water af te voeren. De elzen-
hagen dienden als afsluiting van de percelen, als beschuttint:
tegen wind en vorst, tevens als houtvoorraad.

Dat dit ontwateringssysteem vrij goed functionneerde
blijkt wel hieruit, dat nog in de eerste helft van de 19e eeuw
het Zieuwent tot de meest welvarende landbouwgebieden
van de Graafschap gerekend kon worden. Het hoofdbedrijf
was de teelt van graan en vlas. Dit laatste moet hier het beste
in kwaliteit geweest zijn van de hele Achterhoek. Het werd
door de bevolking gesponnen en vervolgens verkocht aan
opkopers, voornamelijk voor de plaatsen Neede en Winters-
wijk, waar men het weven druk beoefende als huisnijverheid.
Ook aan veeteelt en zuivelbereiding werd in het Zieuwent
gedaan. De lage terreindelen, die met de toenmalige techniek
niet verder ontwaterd konden worden dan tot het peil,
bruikbaar voor grasland, verschaften het voedsel voor het
vee. De vochtigheid van de bodem verklaart dan ook de
grote oppervlakte in beslag genomen door grasland, zoals we
dat elders in gebieden met een landschapstype van het Oude
Landbouwbedrijf nergens in die mate aantreffen.

Het stuk moeras wijst erop, dat er een grens gesteld was
aan het technisch kunnen van de groep bij zijn poging om
het terrein geschikt te maken voor het landbouwbedrijf.
Afdoende ontwatering kon pas verkregen worden na de

-ocr page 47-

oprichting van het Waterschap van de Baakse beek in 1919.
Sinds die tijd is men bezig dit probleem voor het gehele
„Vlakke Middenquot; van de Achterhoek in een groot verband
to^een definitieve oplossing te brengen.

De sterke versnippering van het gebied vormt thans
echter een niet geringe belemmering voor de landbouw.
Dit zou alleen te verhelpen zijn door een ruilverkaveling.
Daarna kan dan een modernisering en intensivering plaats
hebben, door het opruimen van een groot deel van de
houtwallen en het samentrekken van de percelen tot doel-
matige grootte.

Thans vertoont de landstreek nog geheel het type ontleend
aan en in het leven geroepen door het oude landbouw-
bedrijf, in nauw verband met de mogelijkheden, die het
gebied hier door zijn begrenzende eigenschappen bood.

Kaart IV geeft een voorbeeld van het landschap van het
Oude Cultuurtype, op de hogere gronden in het westen
gelegen en dus andere mogelijkheden biedend dan het
Zieuwent.

Hier spreekt zich naast het welvaartsstreven de behoefte
aan schoonheid in het landschapstype uit.

Deze kaart is opgenomen op het terrein van een tot de
adel behorend grootgrondbezitter. Om het Huis Ampsen
zelf bevindt zich het Weeldelandschap: een park met
vijvers, bloemen, heesters en exotische boomsoorten. Daar-
omheen strekken zich de loofhoutbossen uit; zij grenzen
in het noordelijk deel van de kaart aan oudere dennebossen
en jonge bosaanplantingen. Naar het zuiden toe heeft het
buiten een vrij uitzicht over de bouw- en weilanden, geoc-
cupeerd door de pachters van den grootgrondbezitter. De
pachthoeven zijn te herkennen aan hun luiken, geschilderd
in de kleuren van het Wapen van den landheer. Ten noorden
van het buiten liggen de pachthoeven, als het ware in
de bossen verscholen. Hun bouw- en weilanden vormen

-ocr page 48-

open plekken in het bos. In het dal van de Tenkhorsterbeek
hggen de weilanden, door hagen in grote percelen geschei-
den. Het noordelijkste deel van de kaart rijkt in het gebied
van de „veldenquot;, hier het Ampsense veld geheten Het is
met heide begroeid en gedeeltelijk reeds tot jonge dennen-
aanplant ontgonnen.

De occupatievorm, ontstaan uit de behoefte aan schoonheid
heeft hier zijn stempel zodanig op het landschapsbeeld
gedrukt, dat het Weeldelandschap er geheel de boventoon J
voert. De occupatievorm gericht op het welvaartsstreven,
het Oude Landbouwlandschap treedt daartegenover op de ^
achtergrond.

Gebrek aan belangstelling in de hedendaagse landbouw
van de zijde van den landheer is hiervan veelal de oorzaak.
Het ligt dan ook voor de hand, dat de combinatie van land-
heer en pachter door hun verschillend gericht streven
thans niet tot de meest gelukkige vorm van het productie-
proces leidt. Vroeger, in de vijftiger jaren van de 19e eeuw,
toen de grootgrondbezitters nog voldoende kapitaalkrachtig
waren, hadden de pachtbedrijven een welvarend uiterlijk
vergeleken met die van den keuterboer, welke
over geringe
middelen beschikkend met hard werken een armelijk stukje
cultuurlandschap kon scheppen. Door de grote veranderingen
m de 20e eeuw in de Graafschap vohrokken, is nu deze
• verhouding omgekeerd. Energie en kracht spreekt uit het
landschap van het Gemoderniseerde, Gemengde bedrijf, het
gebied van de vrije, eigen boeren; onmacht en geringe
voortvarendheid uit het beeld, dat het Oude Landbouw-
landschap van de onderhorige pachters vertoont.

Grote veranderingen vallen dan ook niet te constateeren,
bii vergelijking van deze kaart met die van voor 50 jaar.
Het buiten zelf heeft sinds die tijd een ruimer uitzicht
gekregen, doordat de meeste houtwallen om de percelen
tussen het huis en de grote weg in het zuiden, opgeruimd

-ocr page 49-

werden. Enkele bouwlandpercelen van vroeger zijn in
weiland omgezet. Verschillende percelen wonnen aan grootte
ten koste van het omringende bos. De dennenaanplant op
het Ampsense veld is toegenomen sinds 1880. Van een
modernisering, een intensivering van de landbouw, is hier
nog geen sprake geweest.

Een dergelijk Weeldelandschap, afgewisseld met een land-
schap van het Oude Landbouwtype, kan men in de gehele
driehoek tussen de plaatsen Gorssel, Terborg en Laren
aantreffen, evenals tussen Drempt en Doetinchem, om de
aldaar gelegen kastelen en buitens.

De op kaart IV aangetoonde landschapstypen tezamen
willen we in het vervolg noemen : het Grootgrondbezitland-
schap van de Adellijke landgoederen in het westen van de
Graafschap.

Ook kaart V vertoont een beeld, dat elementen bevat, die
in het landschap van het Oude Cultuurtype thuis behoren.

Deze kaart is opgenomen in Ratum, de meest oostelijke
buurtschap van de gemeente Winterswijk. Allereerst vah
het sterker ontwikkelde relief van de bodem in het kaartbeeld
op. De hogere delen zijn uitgestrekte ruggen, geheel als
bouwland geoccupeerd. Gedeeltelijk zijn ze nog door brede
randen eikenhakhout omgeven. Naast deze bouwlanden
liggen de lagere, kleine weilandkampen, eveneens door
hakhoutwallen ingesloten. Het bos neemt een aanzienlijke
oppervlakte van de kaart in beslag.

Het grootste deel van de grond is hier in handen van de
Scholten: o.a. Tenkink in het oosten, de bewoners van het
Scholtenhuis inlïërmïdden, WiliinL in het zuid-westen,
wier bedrijven extensief ingericht zijn.

Aan instandhouding van de bossen en de hakhoutwallen
is de Scholten zeer veel gelegen.

Merkwaardig is, dat deze behoudend ingestelde Scholten-
geest mede wortelt in dezelfde behoefte aan schoonheid,

-ocr page 50-

die bij de tot de adel behorende grootgrondbezitters in het
westen van de Graafschap het Weeldelandschap schiep
De schoonheidszin van de Scholten, gericht op de bossen
en houtwallen is echter primitiever, dan die welke het
Weeldelandschap van het westen in het leven nep.

Vergeleken met de oude kaart van 1880 doen de volgende
veranderingen zich voor. De hoge
bouwlanden en de bossen
bleven vrifwel ongewijzigd, alleen om het Scholt-h^
door de meuwe bewoner, een vreemdeling in deze streek
aanzienlijk gekapt en weiland aangelegd.
De weidepercelen
aan de zuldvoet van de lange bouwlandstrook waren
ongeveer alle aanwezig, een enkel bouwland of heidepercee
IS thans m grasland veranderd. In het westen, voornamelijk
de hoek tussen de harde weg en de genoemde stook
was op de oude kaart nog bijna uitsluitend heideveld. Nu
worden hier nog slechts twee heidepercelennbsp;me

dennenopslag. Ook in de zuidelijke rand van de kaart
Teeft
Zt Lltuurland zich uitgebreid ten koste van
de vroegere heiden. Hier zijn enige ontgmnmgsboerde-
rijen gesticht. Overigens werden weinig meuwe wonmgen

®'De quot;fabiliteit in het landschapsbeeld moet geheel toe-
geschreven worden
aan het karakter van de Scholtenfamihes
die hun grondbezit in de oude vorm hebben we en t
handhaven te midden van de grote veranderingen m het
productieproces, die de 20e eeuw meebracht.

Het bouwland en het bos nemen op bijgaande kaart
een ongeveer
even grote plaats in als het weiland. Op
grond van deze kenmerken moet het gebied gerekend
worden te behoren tot het landschapstype van het Oude

Landbouwbedrijf.nbsp;. j „oo,^ ■

We willen dit type in het vervolg aanduiden met de naam .

het Grootgrondbezitlandschap van de Scholtengoederen m

het oosten van de Graafschap. Een deel van de gemeente

-ocr page 51-

Wmterswyk behoort hier toe, voornameUjk in de buurt-

va. een strook land dwa.

-Cfae .esteU^enbsp;^^^^^^^

gemengde bedrijven van de bewoners v

Hef Oude IJsseldal rs nagenoeg geheel grasland met
enket ^te biwlandpercelen, boomgaarden en boerde-

quot;^ïïet'dawttzl-^^^^^^^^ heeft vee. grasland^ met
, 'trdHrvCnen landsehappen van een brj uitstek

^ t oSÏa^^^^^^^^^ een kleine verschuiving plaat
gehad van boJ- en werland, welke voor het beeld van we,

nig belang is.

-ocr page 52-

In het dal van de Zelhemse beek echter zijn verschillende
brede bosranden gekapt. Ze werden, evenals enkele drassige
gedeelten, in rechthoekige percelen goed weiland omgezet.
Het aantal boerderijen is toegenomen.

Op deze kaart valt dus een grootgrondbezitlandschap
waar te nemen, aan weerszijden geflankeerd door een land-
schap van een sterk gemoderniseerd, gemengd bedrijfstype

in beide rivierdalen.nbsp;..

Hoewel de kaart geen nieuwe gezichtspunten opent, werd zij
opgenomen, omdat hier in een zo kort bestek enerzijds de relatie
tussen het relief
van de bodem en de occupatievormen spreekt,
anderzijds de invloed van de levenshouding van de occupe-
rende groep op het cultuurlandschap sterk tot uiting komt:
in het midden stuk de geest van het grootgrondbezit, m de
aangrenzende dalen die van de moderne intensieve landbouw. ,
Genoemde dalen vormen een overgang naar kaart Vli,
waarop een voorbeeld van het derde hedendaagse land-
schapstype van de Graafschap gegeven wordt. n.l. dat van
de Nieuwe Ontginningen. Het is een gedeelte van het
Wolfersveen. een jonge ontginning gelegen m het Vlakke
Midden van de Achterhoek, tussen Zelhem en Ruurlo.
Recht snijden de wegen in ongeveer noord-zmdelijke en
oost-westelijke richting door het terrein. Aan de wegen,
hier dijken genoemd, staan de boerderijen, met een moestuin
en boomgaard bij elke woning. Daarachter liggen m recht-
hoekige percelen de bouw- en graslanden. De percelen
worden gescheiden door greppels; langs de dijken bevmden
zich brede, vrij diepe sloten. De bouwlanden sluiten meestal
tot grotere complexen aaneen, waardoor de regelmatigheid
van de perceelindeling dan minder duidelijk wordt. De

bedrijven zijn klein n.l. 8 a 10 HA.

Aan de westelijke rand van de kaart zijn enige verheffingen
in het terrein te constateren begroeid met heide en dennen-
opslag. het oude vegetatiedek van het gebied.

-ocr page 53-

Voor de wordingsgeschiedenis van dit landschap gaf de
topografische kaart van 1919 reeds goede aanwijzingen. De
wegen waren toen al geprojecteerd en van sloten voorzien.
Een grove indeling in percelen, door greppels gescheiden,
geeft de kaart eveneens reeds. Verschillende percelen staan
aangegeven als bouwland en grasland. De grote meerderheid
is in 1919 evenwel nog heide. Twee boerderijen treft men
op dat tijdstip in het gehele Wolfersveen aan; een zestal
ligt rondom aan de randen van het veen.

De oude kaart verkend in 1879 en 1886, herdrukt in 1901,
geeft een zeer eenvoudig beeld van deze streek. De oost-west
en noord-zuid gerichte hoofdwaterleidingen zijn gegraven,
de wegen aangegeven. Het terrein bestaat nog uit één groot,
hier en daar drassig heideveld, zonder perceelindeling.

Zo zien wij dus de opeenvolgende phasen voor ons. De
kaart van 1879 laat het eerste ingrijpen van de mens zien,
in de vorm van een poging om het gebied in het verkeer te
betrekken door het aanleggen van wegen, die tegelijk door
de sloten er langs een betere ontwatering moeten brengen.
Op het kaartbeeld van 1919 is dit proces al veel verder
voortgeschreden. Grote stukken van de vroegere moerassige
heide zijn reeds tot productie gedwongen, terwijl thans op
onze kaart het volledige beeld van de jonge ontginning,
het landschap van het Nieuwe Ontginningstype vertegen-
woordigend, te voorschijn gekomen is.
- Het landschapstype van de Nieuwe Ontginningen dateert,
zoals we reeds opgemerkt hebben van na de wereldoorlog.

De voordelen in die tijd in de landbouw te behalen
maakten, dat men er toe overging ook minder gunstige
gedeelten van de Graafschap in cultuur te brengen.

Het type is opgebouwd volgens een tevoren beraamd
plan, met behulp van alle middelen, waarover de landbouw-
techniek beschikt. De wordingsgeschiedenis van deze gebie-
den ligt dus nog vers in het geheugen.

-ocr page 54-

Het landschapstype van het Moderne, Intensieve, Gemeng-
de bedrijf was een omvorming van bestaande boerderijen,
terwijl door splitsing van bedrijven en ontginning van mg
woestgebleven gedeelten tevens veel nieuwe boerderijen
konden ontstaan. Voor een deel zijn de oude bedrijven de
toon aangevende elementen m dit landschapstype gebleven,
vooral wat betreft de hgging van de hoge bouwvelden en
het verloop van de wegen. Voor het grootste deel echter is
het Moderne. Intensieve. Gemengde bedrijfstype een schep-
ping van na de vorige landbouwcrisis, zoals bij de bespre-
king van kaart I uiteengezet werd.

Uet IS dan ook nog zeer wel mogelijk de ontstaanswijze

in de laatste 35 jaren na te gaan.

Het landschapstype van het Oude, Extensieve Land-
bouwbedrijf is opgebouwd volgens een

zaam verbreide, vrijwel ongewijzigd gehandhaafde land-
bouwmethode. Wil men het ontstaan en de ontwikkehng
van dit type overzien, dan dient men tot in de praehistonsche
tijd terug te gaan, zoals bij de bespreking van kaart II reeds

werd aangegeven.nbsp;^,nbsp;,

In het volgende hoofdstuk is getracht voor een van de

bovengenoemde voorbeelden van Achterhoekse landschap-
pen van het Oude Cultuurtype een uiteenzettmg te geven
aangaande groei en karakter door de eeuwen heen.

Hiertoe werd door ons gekozen het Grootgrondbezit-
landschap van de Scholtengoederen in het oosten van de

Graafschap.nbsp;j c t, u ^

Door de afkomst en de levenshouding van de bcholten

werd op het landschapsbeeld van hun bezittingen een

geheel eigen stempel gedrukt, zodat zich thans m dit

Scholtenlandschap elementen voordoen, die men elders m

Nederland vergeefs zal zoeken en die een nadere beschou-

wing overwaard zijn.

HEERINGA. de Graafschap.

-ocr page 55-

HOOFDSTUK III.

DE SCHOLTENGOEDEREN.

De omgeving van Winterswijk vertoont in sommige
gedeelten het karakter van een grootgrondbezitlandschap.

Het duidelijkst is dit in de buurtschappen Woold en
Ratum waar te nemen. Enkele grote boerderijen tronen
daar te midden van hun uitgestrekte landerijen en bossen.
Deze boerderijen zijn bewoond door z.g. Scholten. Bij de
andere, kleinere boeren en bij hun pachters gelden zij als
voornaam en rijk, zodat een Schölte en een goed gesitueerde
grondeigenaar in de omgeving van Winterswijk ogenschijn-
lijk synoniem zijn.

In de andere Winterswijkse buurtschappen: Meddo,
Miste en Körle, Brinkheurne, Kotten, Huppel en Hengsel
overheerst het grootgrondbezit niet zo sterk het land-
schapsbeeld als in het Woold en Ratum. De Scholten-
goederen zijn er kleiner en geringer in aantal. Sinds 1890
zijn daar veel eigen bedrijven gemoderniseerd, veel heide-
velden werden er ontgonnen en door kleine boeren in
gebruik genomen, evenals dat overal elders in de Achterhoek
heeft plaats gehad. Het landschap heeft in deze buurtschap-
pen dan ook meer het type van het gemoderniseerde,
gemengde bedrijf gekregen.

Inderdaad liggen de Scholtengoederen in die gedeelten
van de Gemeente Winterswijk, welke men reeds eeuwen
lang in cuhuur genomen heeft en die men algemeen bestem-

-ocr page 56-

pelt met de karakteristieke naam: „Oudhoevige grond.quot;
Het woord „Schöltequot; zelf verraadt ook reeds een hoge

ouderdom van deze titel.

De oorsprong van het Scholtengoed en van de Scholten,
bleek bij de tegenwoordige eigenaren geheel vergeten te
zijn Wel wisten de meesten, dat hun bezittingen 1 ä 2
eeuwen geleden een veel groter omvang hadden dan tegen-
woordig.nbsp;..

Ook was bekend, dat de Schoben toentertijd vooraan-
staande personen in de samenleving van het gebied geweest
waren, doch verdere inlichtingen konden wij van hen met

deelachtig worden.

Om dus het Scholtenwezen te begrijpen en het ontstaan

ervan op te sporen was het noodzakelijk dieper in de wor-
dingsgeschiedenis door te dringen. Daarbij bleek al ras,
dat de Scholtengoederen dezelfde waren als de hofhorige
. goederen, zodat het probleem verplaatst werd naar dat van
de hofhorigheid. Hiermede wil niet gezegd zijn, dat de bij
de hofhorigheid behorende sociale structuur, de oudste in
de occupatie van de bodem gefundeerde verhoudingen zou
aangeven. Voor de sociaal-geograaf is het duidelijk, dat de
hofhorigheid een latere, door Saksen en Franken aan de aan-
wezige occupanten van de bodem opgelegde rechtstoestand
is. Aan de hofhorigheid echter ontlenen de Schohenge-
slachten, zij het ook op zeer bijzondere wijze, hun ontstaan
en hun plaats in de latere Winterswijkse samenlevmg.

Tot goed begrip van de positie van de hedendaagse
Scholten zal nu eerst worden nagegaan aan de hand van
historische documenten : wie ze waren, welke rechten zij
verkregen en welke verplichtingen op hen rustten.

Daarna zal een poging gedaan worden tot een recon-
structie van de sociale- en rechtsverhoudingen in de boeren-
gemeenschap, welke voorafging aan en bestond buiten de
hofhorigheid om, waarvoor men tevergeefs naar historische

-ocr page 57-

documenten zal zoeken. Hiervoor moeten de door de oudste
bevolking in het landschap geschreven occupatievormen, die
niet geheel verdwenen zijn, onze steunpunten vormen.

De oudste archiefstukken van deze streken, uit de
vroegere Middeleeuwen daterend, vermelden reeds, dat de
Achterhoek horige, d.i. aan de grond gebonden landbouwers,
onder zijn bewoners telde. Zij bewoonden hoeven, welke
om een hof, de zetel van een aanzienlijk persoon, gelegen
waren. Het aantal van deze hoven met de onderhorige
hoeven was hier in de eerste eeuwen na de onderwerping
door Karei den Grote, talrijk. Doch in de tijd. dat de ge-
schiedkundige bronnen rijker gegevens bevatten, bleek reeds
een centralisatie van macht te hebben plaatsgehad. Toen
bevond zich een groot deel van de oostelijke Graafschap
in handen van enkele grootgrondbezitters. Dit waren in
de eerste plaats de door Karei den Grote en zijn opvolgers
aangestelde gouwgraven van het gebied, wier particulier
grondbezit toen reeds aanzienlijk was en steeds in omvang
toenam. In de tweede plaats waren in het oosten van de
tegenwoordige gemeente Winterswijk veel goederen horig
geworden aan kloosters : de Stiften Vreden en Groot Boerlo,
beide over de Duitse grens gelegen als voornaamste. De
opeenhoping van goederen in de handen van de gouwgraven
en van de kloosters vond zijn oorzaak in verschillende
omstandigheden/ Het gebied van de eersten nam behalve
door vererving, verovering en aankoop steeds toe door
schenking van grond aan den gouwgraaf. Veel vrijen
stelden n.1., door verarming of door de onrust van de tijden
daartoe gedreven, vrijwillig hun goederen onder zijn
bescherming. Het gebruik van de grond behielden ze daarna

als horigen van den gouwgraaf.

Aan de kloosters werden eveneens veel goederen vermaakt

uit religieuze overwegingen.

Stegeman, in zijn boek: Het Oude kerspel Winterswijk

-ocr page 58-

citeert op pag. 41 e.v. verschillende van deze, meest 14e
eeuwse acten uit oude kloosterarchieven afkomstig, hande-
lende over dergelijke schenkingen en verkopingen van
goederen, om en nabij Winterswijk gelegen.

Hoven met onderhorige hoeven treffen we m de Middel-
eeuwen in een groot deel van ons land en in het aangrenzende
Duitsland aan. In het westen van de Graafschap nam het
stelsel van de hofhorigheid geleidelijk af en verdween
gedurende de tachtigjarige oorlog. In het oosten van de
Graafschap, in Twenthe en het aangrenzende Westfalen is
het blijven bestaan tot de Napoleontische tijd toe.

Historische en geografische oorzaken hebben tot de instand-
houding van het stelsel samengewerkt. Een kort overzicht
van de historie van het gebied is voor het begrip hiervan

nodig.nbsp;.

Wij ontlenen daartoe aan de werken van Stegeman het

volgende.

Omstreeks 800 wordt melding gemaakt van een door
Karei den Grote over deze streken aangestelde gouwgraaf
Wittekind, de dappere aanvoerder van de Saksen tegen de
Franken. Hij was een invloedrijk persoon en bezat uitge-
strekte goederen, waardoor hij voor deze aanstelling in
aanmerking kwam. Hij regeerde over de Braemgouw ot
Saksisch-Hameland. een gebied, dat het westelijk deel van
Westfalen en het oostelijk deel van Gelderland omvatte.
Zijn hof, de hoofdhof van waaruit hij dit gebied bestuurde,
lag in Vreden. Holwerda wijst er op in zijn boek : Neder-
lands vroegste geschiedems. pag. 285. dat de in Vreden
geconstateerde ringwal hoogstwaarschijnlijk een overblijftel
IS van de burcht van Wittekind en zijn opvolgers. Het
zou een soortgelijke Saksische burcht geweest zijn. als de
door hem onderzochte Hunneschans aan het Uddeler meer,
de Huneborch in Twenthe, Uplade in het Montferland en
andere, ook in Westfalen teruggevonden burchten.

-ocr page 59-

Na tot de Christelijke godsdienst te zijn overgegaan,
stichtte Wittekind veel kerken en kloosters en gaf evenals
zijn opvolgers en andere aanzienlijke geslachten, veel van
zijn goederen aan kloosters ten geschenke.

Enige eeuwen later was de Braemgouw in kleinere
Graafschappen gesplitst. In 1150 heersten de Graven van
Lohn over deze streken. Hun Graafschap Lohn omvatte
de volgende parochies : Lohn, Winterswijk, Aalten, Varsse-
veld, Zelhem en Hengelo, benevens het gebied van Borculo :
Eibergen, Neede, Geesteren en Groenlo.

Deze graven, aanvankelijk gouwgraven van den keizer,
werden weldra aanzienlijk in hun macht beknot. In het
westen door de toeneming van grondbezit van de graven van
Gehe, in het oosten door de opdringing van den bisschop
van Munster, welke laatste zij in d= 1150 zelf als leenheer
moesten erkennen over het zuidelijk deel van hun gebied.

Omstreeks 1230 wordt als afzonderlijk onderdeel van
hun bezit genoemd het land en de burcht van Bredevoort,
een gebied van ongeveer ter grootte van de tegenwoordige
gemeenten: Winterswijk, Aalten en Dinxperlo. In dit
Bredevoort naderden de grenzen van Munster en Gehe
elkaar steeds meer. Herhaaldelijk wordt dan ook melding
gemaakt van oorlogen tussen beiden over het bezit van
Bredevoort.

De burcht was n.1. een belangrijk strategisch punt, bijna
onneembaar te midden van lage broeklanden, aan een van
de toegangswegen van Munster naar Gelre gelegen.

In 1326 kwam de vrede definitief tot stand met de volgende,
ons door Stegeman vermelde bepalingen: „Reinald mocht
zijn kasteel, het slot te Bredevoort, met grachten en wegen
behouden, doch moest er in toestemmen, dat het den bisschop
van Munster ten allen tijde vrij zou staan het land van
Bredevoort, n.1. de gerichten van Winterswijk, Aalten en
Dinxperlo, tegen betaling van 3500 Mark in te lossen.quot;

-ocr page 60-

Feitelijk waren de Geldersche graven hierdoor slechts
pandheeren en geen eigenlijke
bezitters van Bredevoort
geworden.quot; Stegeman, Het Oude kerspel Winterswijk pag.

De bisschop van Munster heeft van bovengenoemd
lossingsrecht echter nooit gebruik gemaakt, zodat van 1326
af Bredevoort als Gelders grondbezit beschouwd kan worden.

De Gelderse graven bestuurden het gebied met lang
zelf In 1388 gaven ze het in pandschap aan het machtige
Westfaalse geslacht Gemen, dat het tot 1513 toe als pandheer

in bezit gehad heeft.

Tijdens de tachtigjarige oorlog was pandheer van

Bredevoort het geslacht Bronkhorst, Heren van Anholt.

Daar Anholt zich aan de Spaanse zijde had geschaard,

wilden de Staten van Gehe, vertoornd hierover, na de

verovering van Bredevoort door Prins Maurits in 1597.

het pandschap aan het geslacht Anholt ontnemen en aan

de prinsen van Oranje opdragen. In 1611 konden de gelden

voor de aflossmg van Anholt beschikbaar gesteld worden

en werd Prins Maurits pandheer.

Kan men tot 1611 Bredevoort vrijwel als Duits grond-
gebied beschouwen, ook na die tijd rekende men het met
tot de republiek. In 1697 n.1. werd het pandschap opge-
heven en het ambt Bredevoort als heerlijkheid aan den
Stadhouder-Koning Willem III opgedragen, wiens huis
het bezeten heeft tot de Franse tijd toe.

Aan deze historische omstandigheden, dat het gebied
tot 1611 tot Duitsland gerekend kon worden en ook daarna
nooit bij de repubhek behoord heeft, dus in het landsbe-
stuur niet meetelde, is het mede toe te schrijven, dat de
sociale structuur er tot 1800 toe, vrijwel ongewijzigd is

gebleven.nbsp;,

De volgende geografische factoren kunnen op deze

plaats reeds hieraan toegevoegd worden : n.1. dat de bodem.

-ocr page 61-

met de toen bestaande middelen belangrijk in vruchtbaarheid
verschilde van die van het jonge, westelijke Nederland en
dat het verkeer met het Westen zeer werd bemoeilijkt
door de grote afstand en het gebrek aan goede wegen.
(Zie ook pag. 50 e.v.).

Het is om deze redenen verklaarbaar, dat voor een nader
ingrijpen in de samenleving van het gebied van de zijde
van de prinsen van Oranje geen aanleiding bestond. Ook
de pogingen door de bevolking zelf in die richting aange-
wend, welke later ter sprake zullen komen, hebben geen
diepgaande veranderingen gebracht. Het culturele peil van
de groep bleef laag in vergelijking met de opstijging van
het Westen. De bevolking heeft steeds meer verwantschap
gevoeld met het aangrenzende Westfalen, dan met de
Republiek.

De heerlijkheid Bredevoort lag daar dus als een besloten
particulier bezit in een onvruchtbare, vergeten uithoek van

ons vaderland.

Tot ± 1500 behoorde Bredevoort tot het gebied van
Westfaalse graven, voornamelijk de famihes van Lohn en

Gemen, (fotoblad X).

Het bestuur door hen over Bredevoort ingesteld was dan
ook geheel gelijk aan dat van hun Westfaalse bezittingen.
Als gouwgraven, later Heren van Bredevoort, was hun de
voogdij, de rechtsmacht over het hele ambtsgebied opge-
dragen.

Hierin lagen in de eerste plaats hun particuliere bezit-
tingen, door horige boeren bewoond, de z.g. hofgoederen.
In de tweede plaats verschillende goederen door hen in
leen uitgegeven, de z.g. borglenen en vier havezaten n.1.
Buurse in Meddo, Ravenhorst in Dorpboer, Wahën in
Huppel en Plekenpol in het Woold. De adellijke bezitters
van de vier Winterswijkse havezaten genoten verschillende
heerlijke rechten, met als voornaamste het recht te mogen

-ocr page 62-

Schlosz Gemen nabij Borken, bewoond door Gravin von Landsberg.
Ook heden nog maakt het landgoed, door zijn uitgestrektheid,
een imposante indruk.

Huidig aspect van het voormalige Stift Vreden te Vreden,
thans ziekenhuis.

-ocr page 63-

verschijnen op

Wahën en Buurse hebben dit recht behouden ot m^e
18e eeuw. Ravenhorst en Plekenpol .«n -nds 1615 me
nieer op de landdagen verschenen, daar zij hun recht
TwaarLsd hadden en met meer acht kwartieren konden

bewiizen (zie Stegeman pag. 58).

In het gebied rond Winterswijk lagen verder nog ver-
schillende allodiale bezittigen: hoeven van vnjen of aan-
Inlijken. Talrijk waren, vooral in de oostelijke buurtschap-

Den. de kloostergoederen.nbsp;i u

' De hofgoederen van Bredevoort namen door de boven

reeds vermelde centralisatie van de macht m de 2e, 13e
en 14e eeuw steeds in aantal toe. Ze lagen ver uit elkaar,
verspreid over het land van Bredevoort.

Om de vele hofgoederen te besturen werden door den

hofheer, den graaf van Lohn, evenals m

gebied, Scholten aangesteld. Zij moesten voor hem de in-

Lmsten van de hofgoederen innen, waaruit de graaf een

groot deel van zijn levensonderhoud trok. Deze verpl ch-
groot uenbsp;jnbsp;wagendiensten,

t ngen, opbrengsten m natura, njinbsp;» K^fKp^r

wefke later nog ter sprake zullen komen, kon de hofheer
aan zijn horigen opleggen,
waar tegenover stond, dat hi
hun bescherming aanbood m tijden van nood_ Tevens
moesten de Seholten de rechtspraak over de hofgoederen
en hun bewoners lelden. De bewoners van hofgoederen

waren n.1. aan een speciale rechtbank onderworpem Daar

ZIJ horigen waren, konden zij niet voor het landgericht ver-
schijnen, zoals de andere inwoners van het gebied. de
edelen e^ de vrijen, wanneer het hun zelf of hun bezittingen

^'in'd. eerste eeuwen na de Frankische ov«heersing,
ongeveer van 1000-1300, schijnt de positie van de hofgoed-
bewoners, evenals van de horigen in het algemeen een
vrij slechte geweest te zijn. Zeer veel van hun arbeid en

-ocr page 64-

bezit moesten zij offeren aan de willekeur van hun hofheer.
Door de toename van hofgoederen van de Graven van Lohn
ontstond echter de behoefte aan een uniform bestuur.
Vooral van de zijde van de gezamenlijke hofhorigen werd
aangedrongen op vaste regels voor hun diensten en ver-
plichtingen. De vaste bestuursregelen, welke zich lang-
zamerhand gevormd hadden voor alle hofgoederen in de
graafschap Lohn, werden in 1363 te boek gesteld als : het
Hofrecht van de Hof te Lohn. Volgens dit hofrecht zijn
ook de hofgoederen van Bredevoort in de komende eeuwen
bestuurd. Nadat de band met Westfalen reeds lang ver-
broken was, onder het huis Oranje in de 17e en 18e eeuw, tot
aan de Franse tijd toe, is dit bestuur, zij het dan ook gemoder-
niseerd na de tachtig jarige oorlog, blijven voortbestaan.

Omtrent het oude hofrecht, zoals het in Bredevoort
gehandhaafd werd tot in de 16e eeuw, worden we ingelicht
door Stegeman : Het Oude Kerspel Winterswijk, in zijn
hoofdstukken: De Hofhorigheid, Aan den Rozeboom en
Rentmeesters-rekeningen, waarnaar hier verwezen moet
worden. De schrijver ontleent zijn gegevens voornamelijk
aan de hofboeken van Bredevoort, welke jaarlijks werden
bijgehouden. De notulen over de jaren 1506—1794 bevinden
zichquot; op het rijksarchief te Arnhem.

Het oude Lohnse hofrecht, waarvan de rollen te Lohn
geraadpleegd konden worden, bleek in de 17e en 18e eeuw
echter steeds minder aan de eisen van de veranderde
tijdsomstandigheden en toestanden te voldoen. Om aan de
telkens hierdoor rijzende geschillen een einde te maken,
werd in 1775 het hofrecht, zoals het sinds de tachtigjarige
oorlog te Bredevoort gehandhaafd was, opnieuw opgetekend.

Dit reglement voor den Hofheer en Hofluiden van den
Hove te Miste en Ahave is achterin afgedrukt als bijlage L

Ter verduidelijking van het reglement, zij het volgende
medegedeeld :

-ocr page 65-

Het hofrecht van 1775 vermeldt op pag. 102 en 110, welke
toentertijd de hofgoederen van Bredevoort waren. De eerste
dertien van de genoemde namen behoren aan goederen m
de tegenwoordige gemeente Winterswijk gelegen en wel
in de volgende buurtschappen: Roerdink, Meerdink, Lm-
tum, Hijink en Bovelt in het Woold.

Geesink in Meddo.

Tenkink, Onnink, Dunnewijk en Willink in Ratum.

Balink in Dorpboer.

Bennink in Brinkheurne.

Smeenk in Miste.

De zes laatstgenoemde namen van pag. 102 en 110 van
het hofrecht betreffen goederen onder Aalten.

Ten aanzien van de plaats de Rozeboom te Miste (zie
kaart VIII), waar jaarlijks de hofdag voor de Bredevoortse
horigen gehouden werd, deelt Stegeman ons mee, dat in
de nabijheid hiervan een belangrijk goed gelegen heeft,
welks bewoner aangesteld was als Schölte over alle Win-
terswijkse hofgoederen.

Dit Scholtengeslacht was reeds onder de Graven van Lohn
beleend met de Misterhof en zelfs tot ridder verheven.

De Schölte van Miste nu, verzamelde alle hoflieden en
bekleedde zelf het voorzitterschap van de vergadering en
van het hofgericht. Vóór 1500 blijkt zijn geslacht^ reeds
uitgestorven en zijn bezittingen teruggevallen te zijn aan
den heer van Bredevoort. In zijn plaats werden toen een
richter en een rentmeester aangesteld, wier namen geregeld
in de hofboeken voorkomen.

Op gelijke wijze moeten de Aaltense hoflieden vergaderd
hebben aan de Ahof onder Aalten. Deze Ahof is echter nog
eerder van het toneel verdwenen dan de Misterhof. Na 1500
kwamen de Aaltense hofhorigen met de Winterswijkse
tezamen aan de Rozeboom.

De naam van het hofrecht van 1775 n.1.: Reglement voor

-ocr page 66-

den Hofheer en Hofluiden van den Hove te Miste en Ahave,

duidt nog op deze oude hoven.

Op de hofdag moesten alle hoflieden verschijnen om
hun horigheid te erkennen en hun hoofdcijns te betalen.
Dit waren in de oude tijden in de eerste plaats de hoeve-
bezitter zelf, de enige volgerechtigde persoon op het ho^oed
en zijn familieleden. Verder de bezitloze horigen, n.1. de
onderwoners van den hoevebezitter, die een deel van het
hofgoed als pachters bebouwden. Tenslotte de losse arbeids-
krachten, de meiden en knechts. Ook verschenen op de
hofdag al degenen, welke niet horigen waren van den Heer
van Bredevoort, maar wel zekere verplichtingen, lijf- en
wagendiensten of cijnzen aan hem hadden op te brengen.

Aan de hofdag was verbonden het hofgericht. Hierin
hadden aan de Rozeboom zitting alle volgerechtigden,
nl. de bezitters van de negentien hofgoederen Geen
der andere hofhorigen mocht zitting nemen of zelfs aan-
wezig zijn, behalve wanneer zij gedaagden waren en dan
nog moesten zij door hun hofman vertegenwoordigd

worden.nbsp;.nbsp;. j i r

Door het hofgericht werden alle civiele zaken, de hof-
goederen betreffende, berecht. De vergadering van de
hofgoedbezitters had dus zelf het zeggingschap over alle

kwesties in zake het grondgebruik.

De rigter, een ambtenaar van Bredevoort, de voorzitter

in de rechtzitting, droeg aan één der tégeders op, het
oordeel uit te spreken. Deze konden met de andere hof-
lieden ruggespraak houden. Tégeders, in Overijssel keur-
noten, ordelvinders of ordelwijzers geheten, waren er in
Bredevoort drie in getal; het waren de voornaamste hof-
heden. Een verklaring van het woord is in het reg ement
bij pag. 103 gegeven. Dit ambt was verbonden aan de drie
voornaamste hofgoederen. Het waren de Scholten Roerdmk
en Meerdink in het Woold voor de Winterswijkse hof-

-ocr page 67-

lieden, Schölte Borninkhof voor de Aaltense hoflieden.

De rigter, rentmeester, schrijver en tégeders zaten gedu-
rende de vergadering; de andere hoflieden moesten staande
het hofgericht bijwonen.

. Van de titel Schölte, welke door de tégeders gevoerd
werd, valt niet met zekerheid het ontstaan te vermelden.
Vermoedelijk is deze aangenomen als teken van hun waar-
digheid, in navolging van de vroegere Schölte van Miste.

In de 17e en 18e eeuw treffen we ook bij de andere hoeve-
bezitters de naam „Schohequot; aan, welke titel dus allengs op
alle volgerechtigde hoflieden schijnt te zijn overgegaan,
met, zoals later blijken zal, het toenemen van hun grondbezit
en dientengevolge van hun macht, in de samenleving van
het gebied. De andere namen: hofman, volgerechtigde
hoevebezitter, gingen in de laatste anderhalve eeuw zelfs
geheel verloren. Ook de bezittingen van Schoben, waaronder
de oude hofgoederen, worden tegenwoordig uitsluitend
met de naam : Schohengoederen aangeduid.

Behalve in de oostelijke Graafschap kent men ook in
Westfalen Scholten, in dezelfde betekenis van het woord.
Ook daar zijn het aanzienlijke boerengeslachten, die op
oude hofgoederen wonen. In vroeger tijden traden zij op
als bestuurders en opzichters over het goed van hun heer.
In later eeuwen waren zij dorpshoofden, voorzitters m
de markevergaderingen (zie K. Immermann : Der Oberhof).
Ze heten er „Schultequot; en hun bezittingen: Schultenhöfe.

Deze titel dus, hoewel ook stammend uit de Middeleeuwen
en toentertijd een rechtsfunctie aanduidend, wordt in deze
streken thans in een andere betekenis gebruikt en dient dus
wel onderscheiden te worden van de Schölte of Schout,
welke ook elders in ons land optrad n.1. als vertegenwoordiger
en handhaver van het landsheerlijk gezag in de steden en

op het platteland.

Onder eenzelfde systeem van hofhorigheid, met hofdag

-ocr page 68-

en hofgericht, vielen in de omgeving van Winterswijk de
goederen, welke onder de stiften Vreden en
Groot-Boerlo
hoorden. In Vreden werd jaarlijks de hofdag binnen de
abdij gehouden en waren de Schölte van Ratum en Schölte

Leferdinck tégeder. (Stegeman pag. 115.)
1 De Scholtengoederen, welke thans nog in het oosten van
de gemeente Winterswijk worden aangetroffen, zijn dus óf
hofgoederen van Bredevoort óf de oude kloostergoederen,
(afgezien van de pseudo Scholtengoederen, waarover later).

Naast de hofhorigen kende men in de vroegere eeuwen:
eigenhorigen. Zij waren in veel slechter conditie dan de
hofhorigen. Hiertoe behoorden ook de z.g. belmundigen :
zij, die hun hofrecht verloren hadden. Van hun bezit verviel
bij hun dood zo niet alles, dan toch zeer veel aan hun
hofheer. Onder Winterswijk noemt Stegeman ons in de
16e eeuw de erven Mensink en Gelink als eigenhorig. In
het hofrecht van 1775 worden ze echter niet meer vermeld.
Uit artikel IV, V en VI van het reglement blijkt echter,
dat degenen, die hun hofrecht verloren lieten gaan, m 1775
nog belmundig werden en dientengevolge aan zware ver-
plichtingen onderhevig waren.

Artikel VII, VIII en IX geven aan, dat kmderen van
hoevebezitters, die zich elders wilden vestigen, ook in 1775

nog vrijgekocht moesten worden.

Artikel X tot XIV handelen over de z.g. opvaart, de som
geld verschuldigd aan den hofheer bij huwelijk van een
hofgoedbezitter met een vrij persoon. De aangetrouwde man
of vrouw werd door dit huwelijk noodzakelijkerwijze hofhorig.

Aangaande de erfwinning (artikel XIV tot XIX), geeft
Stegeman op pag. 108 van zijn boek de volgende aanvulling,
handelende over de overdracht van een goed door de
de ouders bij hun leven aan hun zoon:

„Gewoonlijk moesten de kinderen bij dergelijke over-
drachten aan de ouders beloven,, dat zij hen „den tijd huns

-ocr page 69-

levens in eeten en drinken, linnen en wullen zouden onder-
houden, in siekten en suchten behoorlijcke handreijkinge
doen en, dood zijnde eerlijk en nabuurlijk nae haeren staet
zouden laeten begraevenquot; of als de ouden een z.g. ,,lyftogtquot;
d.i. een bijgebouwtje of kamer, gingen betrekken, dat zij
hen dan in het genot stelden van eenige inkomsten of rechten,
die bij de overdracht bedongen mochten zijn, als b.v. voor
den vader: ,,het volle gewas of het koren sonder 't strooy
van het z.g. Klumperstukjequot; en voor de moeder: ,,het
recht om te mogen saaijen twee spint lijnsaet en dat in huis
te bearbeiden tot het aen gaeren is.quot;

Artikel XIX en volgende handelen over de verplichtingen
bij het overlijden van een hofman aan den hofheer te
voldoen. Dit z.g. versterf was de meest drukkende en daarom
de meest gehate der hofwetten, waarover dan ook in de
18e eeuw telkens kwesties gerezen zijn.

Tevens blijkt uit artikel XIX, dat het hofgoed ondeelbaar
aan den oudsten zoon moest overerven.

Artikel XXXVI licht vervolgens in over de vergoeding
door den oudsten zoon, bij aanvaarding van het hofgoed
aan de jongere broers en zusters te betalen. Het volgende
extract uit een acte uit het archief van de familie Tenkink
bewijst de handhaving van deze hofwet :

,,Volgens familiecontract van 27 Maart 1685 doen Schölte
Geert toe Lintum en Scholtinne Geeske Kossink, Ehel. op
den guede Lintum, afstand van het goed te Lintum ten
behoeve van hun zoon Jan te Lintum, onder voorwaarde, dat
deze zijn beide zusters een behoorlijke vergoeding zal geven.quot;

Al deze geciteerde artikelen van het reglement geven
duidelijk weer het innige verband, dat bestond tussen den
hofhorige en de grond.

Tevens zijn hierin nog talrijke overblijfselen te vinden

1) Door Ir. W. H. Tenkink zijn deze en later volgende actes, afgeschreven van
de originele stukken.

HEERINGA. de Graafschap.nbsp;5

-ocr page 70-

uit de tijd van 1100 tot 1300, toen n.1. de horige met zijn
gehele persoon en al zijn bezittingen één was met de
grond waarbij hij behoorde, dus het eigendom was van
zijn heer.

In het hofrecht staat vermeld, welke de kosten waren
door den hoevebezitter aan den hofheer op te brengen bij
al deze gelegenheden.

Voor 1600 moeten de verplichtingen echter veel drukken-
der geweest zijn, getuige Stegeman in zijn hoofdstuk:
Rentmeesters-rekeningen, waarin alle opbrengsten en dien-
sten van de hofhorigen en cijnsplichtigen van Bredevoort

vermeld staan.

Indien in de 18e eeuw alleen de in het hofrecht van 1775
genoemde verplichtingen voldaan moesten worden, welke
allen in geld omgezet konden worden, zullen de hofhorige
hoevebezitters niet meer zeer gebukt zijn gegaan onder hun
lasten. Uit het volgende zal blijken, dat dit inderdaad met

het geval is geweest.

Er heeft dus een duidelijke verandering plaats gehad
wat-betreft de handhaving van de hofwetten en daarmee is
tegelijkertijd een stijging gekomen in de positie van de
hofhorigen. Deze verandering, welke we op ongeveer 1600
kunnen stellen, werd gestimuleerd door historische gebeur-
tenissen en economische verschuivingen.

De eerste historische gebeurtenis, die op de positie van
de hofhorigen een gunstige invloed gehad heeft, was de

tachtigjarige oorlog.

Het oosten van de Graafschap heeft in die tijd zeer
geleden van de voortdurende veroveringen en plunder-
tochten van soldatenbenden, die het vee wegvoerden, de
oogst vernielden, de bezittingen buitmaakten, zodat zowel
de hofhorigen als de pandheer tot grote armoede vervielen.
Van nakoming van de hofwetten was geen sprake, daar
er toch niets opgebracht kon worden. Hofdagen konden

-ocr page 71-

zelfs niet gehouden worden vanwege de onveiligheid.

Het twaalfjarig bestand bracht een kleine verademing. Het
duurde echter tot na 1627, de verovering van Grol door
Frederik Hendrik, vóór de rust in deze streken weder-
keren kon.

Onder de nieuwe pandheren Frederik Hendrik en Willem
II en ook gedurende het stadhouderloze tijdperk, werd
Bredevoort beschouwd als een arm en achterlijk land, dat
weinig voordeel afwierp, zodat aan de hofwetten slecht de

hand werd gehouden.

Deze opvatting kwam echter de hofgoedbezitters ten
goede. Spoedig herstelden ze zich van de geleden schade
en daar ze over voldoende grond en voldoende arbeids-
krachten beschikten en weinig behoefden op te brengen,
nam hun welvaart geleidelijk weer toe.

In 1665, ten tijde van de tweede Engelse zeeoorlog,
begon echter de onrust opnieuw. De bisschop van Munster
Bernard van Galen, maakte deze streken enige maanden
onveihg. Ook van 1672—74 stond het gebied weer aan
plunderingen bloot, doch deze slagen kwamen de Scholten
vrij spoedig te boven, vooral omdat van nu af tot aan de
Franse tijd toe, ruim een eeuw lang, volkomen orde heersen
zou.

Had deze toestand van veronachtzaming, waarin zich de
heerlijkheid Bredevoort bevond, voortgeduurd, misschien
zou de hofhorigheid er ook^reeds in de 17e eeuw verdwenen
zijn, evenals dat in het westen van de Graafschap het geval
was. — Het liep echter anders. Koning-Stadhouder Willem
III had voor zijn vele oorlogen geld nodig en om dit te
verschaffen sprak hij ook zijn heerlijkheden aan. Voor zijn
particuliere goederen voerde hij de oude hofwetten weer
met gestrengheid in en rakelde zelfs allerlei oude, onaf-
gedane schulden op. Als gevolg van de economisch sterkere
positie, die de Scholten zich allengs veroverd hadden.

-ocr page 72-

stelden zij zich tegen de strenge handhaving van de
wetten te weer, zodat de hofdagen van 1690 tot 1775 voort-
durend onenigheid opleverden. Dat het er soms heftig
toeging, blijkt wel uit het door Stegeman vermelde feit, dat
in 1742 de tégeders zó brutaal durfden optreden, dat de
drost hun gelastte van hun stoelen op te staan en hen
bedreigde met gevangenneming en opsluiting in Bredevoort.
In 1775 werd aan de twisten een eind gemaakt door het
nieuw optekenen van het hofrecht. De rust is evenwel van
korte duur geweest. Met het aanbreken van de Franse
tijd, eind 18e eeuw, is het stelsel van de hofhorigheid
opgeheven.

Dat de vastere economische positie van de hofgoedbezit-
ter s niet alleen te danken kon zijn aan de minder strenge
handhaving van de hofwetten, gedurende de 17e eeuw, is
duidelijk. De economische vooruitgang vond zijn oorzaak

in het volgende.

De oostelijke graafschap is van oudsher een weinig
vruchtbaar gebied. De bodem bestaat overwegend uit
zandgrond, meer of minder rijk aan fijn grint. Grote
rivierdalen met goede graslanden, zoals in het westelijk
deel, komen hier niet voor. De riviertjes zijn klein. Zij hebben
zich diep ingesneden, waardoor de ruimte voor dalgronden
bijna geheel ontbreekt. Meestal worden ze door een strook
bos omzoomd. Weilanden werden hier dus zeer weinig
aangetroffen, vooral in vroegere eeuwen. De veeteelt en
de boter opbrengst zijn in dit gebied dan ook altijd van
weinig betekenis geweest. Rundvee kon door de schaarste
aan voedsel slechts in geringe hoeveelheid gehouden worden.
De koeien werden met de schapen in de zomermaanden
iedere dag door een herder op de ,,veldenquot; geweid en

1) De drost was de vertegenwoordiger van den pandheer, op het huis Bredevoort
woonachtig. Hij was de beschermer en bestuurder van huis en ambt en hield het
oppertoezicht over de ambtenaren.

-ocr page 73-

's avonds naar de stal teruggebracht. Het hoofddoel van
het houden van vee was het verkrijgen van de mest. 's Nachts
en gedurende de winter stond het vee in de potstal. Iedere
dag werd een laagje heiplaggen over de mest gedekt. Had
dit mengsel de hoogte van ongeveer een meter bereikt,
dan leegde men de potstal op de open mestvaalt. In het
voorjaar werd de mest op het bouwland gebracht.

De beste deelen van de bodem zijn sinds eeuwen her
als bouwland geoccupeerd. Zowel de uitgestrekte bouwessen,
als de kleinere kampen rondom de boerderij. De jaarlijkse
ophoging met plaggenmest heeft een zwarte humuslaag van
één a twee meter op de oorspronkelijk licht gekleurde
zandbodem gebracht. Hierdoor steken de oude essen boven
het omringende gebied uit, al zullen zij in het oorspronkelijke
relief ook wel reeds de hoogste delen gevormd hebben.

De oogsten, welke zij opgeleverd hebben, moeten dus
voornamelijk op- rekening gesteld worden van de moeite
en zorg, jaar in jaar uit, aan de bemesting van de bodem

ten koste gelegd.

Het voornaamste landbouwproduct was de rogge. Op
de kleine kampen verbouwde men vlas, een weinig tarwe,
oliezaden, knollen. Ook boekweit werd oudtijds veel ver-
verbouwd, die immers op de schraalste grond, met een
minumum aan bemesting, nog gedijen wilde.

Met uitzondering van de rogge en het vlas gingen deze
producten geheel op voor eigen gebruik, voor levensonder-
houd van mensen en vee. Graan en vlas waren dan pok de [/
voornaamste producten. De hofgoederen brachten! ze in
aanzienlijke hoeveelheden voort. De voldoende beschikbare
arbeidskrachten : de pachters en de losse meiden en knechts,
zorgden voor de verwerking. Zo hadden de meeste hofgoe-
deren onder meer, hun eigen jeneverstokerij. De grote
waterputten, welke b.v. op Meerdink in het Woold nog
te zien zijn, getuigen hiervan. Ook aan spinnen en weven

-ocr page 74-

werd van oudsher druk gedaan. De vrouwen van de pachters
kwamen samen in het apart daarvoor beschikbare spin- en
weef huis op het erf van den Scholte. Iedere vrouw bracht
haar eigen spinnewiel mee. De Scholtinne hield het toezicht
over de vrouwen. Dat het er gemoedelijk toeging, daarvan
getuigen nog de speciale weefliederen, welke bij de arbeid

gezongen werden.

Het overschot aan graan en vlas, hetgeen met voor eigen-
gebruik en voor den pandheer nodig was, verkocht men
tot ongeveer de tweede helft van de 17e eeuw aan opkopers
in de omliggende plaatsen: Winterswijk, Bocholt, Vreden.
Dit leverde de hofgoedbezitters een extra winst op. De
opkopers verwerkten het graan in bierbrouwerijen en
jeneverstokerijen. Het vlas lieten zij tot linnen weven,
waarvoor de weversgilden, waarbij iedere wever aangesloten
moest zijn, zorg droegen. De opkopers bleekten vervolgens
het linnen bij zich aan huis. Daarna werd het uitgevoerd.

Het westen van ons land nam in de 17e en 18e eeuw
snel in rijkdom en bevolking toe en daarmee steeg de
behoefte aan linnen en graan. De hoge prijzen, welke in
die tijd voor beide artikelen betaald werden, maakten de
uitvoer van uit deze streken naar Holland lonend. In de
eerste 75 jaar van de 18e eeuw waren de zandgronden zelfs
de grote graanproducenten voor Holland. De later zo
bloeiende graanstreken, de kleigebieden van Groningen en
Zeeland waren toen n.1. nog te slecht ontwaterd en kwamen
pas in de laatste helft van die eeuw op als graanleveranciers.

De Scholtenfamilies gingen er toen het voordeel van
inzien deze handel op Holland zelf te gaan drijven en de
verwerking van de producten geheel op de hofgoederen te
doen plaats hebben. Daarmee hebben ze dus het secundaire
productieproces geheel aan het primaire verbonden. Het

1) Over het Winterswijkse weversgilde zie B. Stegeman, Het oude kerspel Win-
terswijk, Zutphen 1927, pag. 157 en volgende.

-ocr page 75-

bleken van het linnen gebeurde voortaan op het hofgoed.
Bij het Lintum is nog de stuw in de Slingerbeek te zien,
welke diende voor het onderwaterzetten van een weiland
in de bocht van de beek, waarop al het linnen van het hofgoed
gebleekt werd. Het opstuwen van het water had enige malen
per jaar plaats, zo dikwijls als nodig was om een goed

grasdek te verkrijgen.

Sommige Scholten ondernamen, vanaf hun goederen m
Winterswijk, vier maal 's jaars een handelsreis naar Holland.
Anderen heten hun jongere zoons, die toch niet in aanmer-
king konden komen als opvolger op het hofgoed en zich
dikwijls reeds in Winterswijk als linnenreders of graan-
handelaars gevestigd hadden, met de handel op Holland
beginnen. In de eerste helft van de vorige eeuw werd,
wanneer de Schölte van het Lintum zijn reis naar Amsterdam
ondernam, in de kerk te Winterswijk gebeden voor zijn
behouden thuiskomst. Hieruit blijkt wel, dat een dergelijke
tocht zelfs toen nog geen sinecure was en niet tot de dage-
lijkse dingen behoorde. De straatweg van Winterswijk naar
Zutphen, de eerste „kunstwegquot; in de Graafschap, die m
1832 gereed kwam, heeft het verkeer met het Westen veel
vergemakkelijkt. Van toen af aan reed er wekelijks een
diligence op Zutphen. Vóór^er harde wegen waren reisde men
per wagen, in kleine etapên, over de hobbelige zandwegen.
Gedeeltelijk waren het gebaande wegen, doch sommige
stukken kon men slechts herkennen aan de wagensporen,
die naast elkaar, tot meer dan een K.M. breedte door de
uitgestrekte heidevelden voerden.

Verschillende van deze vaste routes in oost-westelijke
richting lopende bestonden al eeuwen lang. Het waren de
handelswegen vanuit Duitsland naar de Hollandse koop-
steden. Een enkel gedeelte van deze wegen, hier Hessen-
wegen genoemd, naar de Hessen, die in de Middeleeuwen
een groot deel van het goederenvervoer in Europa bezorgden,

-ocr page 76-

is nog intact gebleven b.v. de Hessenweg bij Keppel. Oude
herbergen, langs die wegen gelegen, leggen nog getuigenis
af van de vroegere functie als pleisterplaatsen. Vanuit
Winterswijk nu, sloot men meest-al aan op de oude verkeers- .
weg, welke liep „van Bocholt over Aalten langs den Romienen-
diek en het Zwarte Ven naar de Radstake, waar een oude
gerechtsplaats was. Verder langs de vroegere Heerenheide
naar den Halschen enk, waar een boerderij, de Landeweer,
recht voor den weg ligt, vroeger een versterking om desnoods
vreemdelingen te kunnen weren. Verder gaat die Hessenweg
naar Zelhem, het Wapen van Heeckeren(herberg), langs de
Wrangenbuit en de Gibraltarbult naar Hoog-Keppel,
Drempt, Doesburg en over de Veluwe langs Soest door 't
Gooi naar Amsterdam.quot;

Om een betere afzet van hun producten te verkrijgen,
vestigden zich vanaf ± 1700 jongere Scholtenzoons in
Amsterdam. Zij betrokken het linnen of graan van het
Scholtengoed van hun familie. Ook van andere boeren
kochten zij het graan op. Zij lieten gildebroeders van het
Winterswijkse weversgilde voor zich weven, zodat zij voor
beide artikelen een soort monopolie in de streek verkregen.

Deze familiehandel en belangengemeenschap bracht geld
en nieuw leven in de hieraan deelnemende oude goederen,
die steeds meer trachtten te produceren. Het contact met
Holland en de hoge, aldaar behaalde winsten deed het
economisch peil van de Scholten zeer stijgen, waarmee hun

macht toenam.

Hun financiële vooruitgang uitte zich van 1650 ä 1700
af, in de aankoop van grond. Grondbezit is ten allen tijde
en vooral in deze streken een teken van aanzien geweest.
Het bezit van grond buiten het gebied van het eigenlijke
hofgoed was volgens het hofrecht geoorloofd. (In het

1) Ontleend aan G. J. Klokman : De Lebbinghbrugge. Archief de Graafschap 1531.

-ocr page 77-

hofrecht van 1775 staat nergens vermeld, dat het met
geoorloofd was allodiale bezittingen te verwerven, of dat
allodiale bezittingen aan het hofgoed moesten vervallen,
bepalingen, welke in andere hofrechten heihaaldelijk aan-
getroffen worden.)

Hoe zeer deze grondaankoop van belang was, zal uit het

volgende voorbeeld blijken.

In het Woold, de zuidelijke buurtschap van Winterswijk,
lagen 5 hofgoederen van Bredevoort, nl: Roerdink en
Meerdink, de beide Winterswijkse tégedergoederen, het
grootst in bundertal en öp de beste grond gelegen, benevens
Lintum,
Hijink en Bovelt. Zij bestonden uit het woonhuis
van den SdÄ met de over het erf verspreide bijgebouwen :
het spinhuis, het weefhuis, het brouwhuis en de graan-

schoppen (d.i. schuren).

Tussen de gebouwen stonden hoge eiken. Rondom het
erf liep een palissadering en een gracht met poort en ophaal-
brug. Dit geheel was omgeven door bossen, waarin door
eikenhakhoutwallen ingesloten, de kampen van het hofgoed
lagen. Daaromheen bevonden zich de pachthoeven, hier
ook wel cavensteden genoemd, beheerd door de onder-
woners van den Schölte, met de bijbehorende kampen.

Op Roerdink en het Scholtenhuis in Ratum zijn de grach-
ten nog voor een groot deel aanwezig. Oudtijds bezaten
sommige Scholtengoederen ook een eigen steenbakkerij,

jeneverstokerij en molen.

Het hofgoed Lintum was ± 80 HA. groot en omvatte
omstreeks het jaar 1700 de volgende vier cavensteden:
Weekamp, Boddewies, Leemkuil en Hellekamp.

Het hofgoed Meerdink was ± 140 HA. groot en omvatte
de vijf cavensteden : Damme, Haken, Meerdink-niehuis, het

Guldenhuis en Veldboom.

Om de hofgoederen lag een krans van boerderijen.

welke niet tot het domein van den hofheer behoorden,

-ocr page 78-

hetzij dat ze door hem in leen waren uitgegeven, hetzij
het allodiale bezittingen waren van adellijke families of
later van gegoede burgers uit het_dorp. Ook lagen hier
verschillende kloostergoederen.

Het gebied, waarin zij om het hofgoed heen gelegen
waren, heette de Lintumshoek, de Meerdinkshoek enz.
Buiten deze in cultuurgebrachte gebieden, het oudhoevige '
land, de beste stukken occuperend, lag de woeste grond
van de marken, uit kale heidevelden bestaande, waarop
schapen geweid en plaggen gestoken werden.

De volgende copie van een acte uit het archief van de familie
Tenkink toont het bezit van grond aan, buiten het eigenlijke
hofgoed door aankoop verkregen.

c: ■

Volgens familiecontract van 3 Februari 1784, verdeelen
Schohe Jan thoe Lint^ en Meerdinck en Aeltje, Schol-
tinne Meerdinck, hun bezittingen als volgt:

A.nbsp;Hun oudste zoon Garrit te Lintum, gehuwd met
Maria Elisabeth Hesselink, krijgt:

le het Hofgoed Meerdinck met den Salkwheere met

bouwsteden, cavensteden en alle onderhoorigheden.
2e het Tégederschap op den Hofgerichte des Hoves te
Miste, erfelijk verbonden aan het Hofgoed Meerdinck.
3e Het Erve en Goed Druppers.
4e Het Erve en Goed Kutters.

B.nbsp;Hun tweede zoon Jan te Lintum, gehuwd met
Aeltje Willink krijgt:

le Het Hofgoed Lintum met Bouwsteden en Cavensteden

en alle onderhoorigheden.
2e Het Erve en Goed Ros met onderhoorigheden, leenroerig

aan het Capittel van Vrede.
3e De Steenenkamp, leenroerig aan het Huis Steinfurt. •
4e Het allodiale Goed Winkel.

5e Het allodiale Goed Wubbels met de huizen enz.

-ocr page 79-

6e De halfscheid (d.i. onverdeelde helft) van het allodiale

Goed Woordes met toebehooren.
7e De halfscheid van het allodiale Goed Pijpers met toe-
behooren.

8e Het allodiale Erve en Goed Broekmole.

Hun dochter Janna krijgt geen onroerende goederen.

1747
1719
1727

1750

1751
1750
1750

1695 en 1701

Deze goederen waren aangekocht
Druppers en Kutters, in

Ros, in.......

Steenenkamp, in . •
Winkel, vóór . • ■
Wubbels, in . . • -
Half Woordes, vóór
Half Pijpers, vóór
Broekmole, in

UcJS.lllgt;JiC, ................1 T'1

De aangekochte boerderijen zijn, zoals uit de acte blijkt,
allodiale-, leen- of kloostergoederen. Ze liggen allen m de
naaste omgeving van het hofgoed, opdat het bezit zoveel
mogelijk een aaneengesloten geheel
zou blijven vormen (zie

kaart VIII).nbsp;.

De acte bewijst verder nog, dat het mogelijk was, dat

een jongere Scholtenzoon onroerende goederen erfde. Het

betrof hier n.1. een geval, dat twee hofgoederen door huwe y k

in één hand geraakt waren en splitsing daarom wenselijk

was. De dochter krijgt geen onroerende goederen, zoals

gewoonlijk.nbsp;,

Ten slotte levert deze acte het bewijs, dat het tégederschap

verbonden was aan het hofgoed Meerdink en bij erfopvol-
gingen steeds op den nieuwen eigenaar overging. Een zeltde
aankoop van goederen had in deze tijd plaats bij vele andere
hofgoederen, zoals de volgende extracten uit Ratumse
acten uit het archief van de familie Tenkink doen zien. Hier

-ocr page 80-

begon het aankopen van goederen zelfs al vroeger n.1. in
de 17e eeuw:

1613. Bartholomeus en Henrick Tenckinck verkoopen aan
Johan Tenckinck 2/3 van het erve en goed Leesink^ in
Ratum en deze verkoopt dit weer aan Goswin van Lawick,
droste en richter te Bredevoort, behalve de Mesenkamp.

1634. Johan Tenckinck koopt van Henrick van Eik van
Medler tot Hasselo twee molder roggen thenden jaerlix uth

den guede Tenckinck.

1636. Carel Henrick van Merfelt verkoopt aan Johan

Tenckinck een kamp land in Ratum.

1639. Sara de Croy, wed. ter Vile verkoopt aan Johan
Tenckinck en Tonnis Willinckhet erve en goed Onnekinck.

1644. Juncker Carel Henrick van Merfeldt verkoopt aan
Johan Schulte van Raetman, die jung, Bernt Leessink
Johan Tenckinck, Johan Schölte Hesselinck, het erve en
goed Gelckinck in Ratum.
Vervolgens:

13 Sept. 1639. Sara de Croy, weduwe van wijlen Ludolph
ter Vile in leven rentmeester der heerlijkheid Bredevoort,
met haar zoon Joost ter Vile, ook rentmeester, als momber,-
verkoopt het erve en de hofgoed Onnekinck in Ratum aan
Johan Tenckinck en Tonnis Vv^illinck voor 2450 daelers van

30 stuivers het stuk.

Ter verduidelijking van deze acte moet opgemerkt
worden, dat Sara de Croy slechts een hypotheek bezat op
het hofgoed Onnekinck, welke hierbij door Tenckinck en

Willinck afgelost werd.

2 Juni 1640. Sara de Croy (enz.) verkoopt aan dezelfden
haer verkoperschen alinge ampart (d.i. gehele deel) sampt
recht en gerechtigheid van het hoffhorige erve und goedt
Onnekinck, alles zooals bij wijlen haren Eheman Ludolph

ter Vile is ingelost.

2 Juni 1641. Johan Onnekinck verkoopt aan Johan

-ocr page 81-

Tenckinck en de Tonnis Willinck zijn verkoperschen alinge
ampart, rechtpretentie und gerechtigheid des hoffhorigen

erffes und goedes Onnekinck.

12 Juni 1641. Johan Onnekinck, den Olde, beklaegt zieh
aan den Rozenboom, dat hij zijn recht van zijn erve en
de hoffgoed Onnekinck voor een geringes verkoft heeft en
versoekt nietig verklaring van het Transport. Bij convo-
catie en de ten overstaan van hofflieden en de Tegeders
is 't hierboven genoempte guede aan sijn soon Johan
Onnekinck, nae hoffrechten des hoves thoe Miste, voir
beholt oick sijn hocheit van Oranien, opgedragen.

De laatste verkoping was dus nietig verklaard. Er volgden
tal van processen, waarbij tenslotte gedeelten van het goed
Onnekinck aan Tenckinck kwamen en mogelijk ook aan
Willinck. Onnekinck was ten tijde van de verkoop zwaar
belast met hypotheek n.1. ± 1700 daelders.

Hieruit ziet men, dat niet iedere Scholtenfamilie zo for-
tuinlijk was zijn bezittingen in deze tijd te kunnen uitbreiden.
De energieksten in de graan- en linnenhandel, zij. die met
het meeste succes het secundaire productieproces aan het
primaire wisten te verbinden, zullen hierin wel het beste
geslaagd zijn. Laatst geciteerde acte geeft bovendien een
voorbeeld van de behandeling van een hofaangelegenheid
op het hofgericht aan de Rozeboom.

In 1718 werden wederom gedeelten van het hofgoed

Onnekinck aan Tenckinck verkocht.

25 July 1718. Ersehenen Jan Onninck ende Jenneken
Schuiten, Eheluiden, welke bekenden in de beste en de
bestendigste forma van regten, voor eene wel ende te danke
betaalde somma geldes in eenen steden, vasten ende onwee-
derroepelijken Erfkoop verkoft, gecedeerd, getransporteerd,
op- en overgedragen te hebben, sulx doende cragt ende
mit dezen aan den Hofscholte Jan Tenckinck en de Enneke
Rennerdinck. Eheluiden. Compt. Cavesteeden van het Hof-

-ocr page 82-

goed Onninck, bestaende in liuysen hof, gaerdenland,
bouwland, weijdegrond, inslag, wallen en plaggenvreede,
Holdgewas en twijg, soo en als Wynold Gavers, de gemehe
Cavenstede in pandschap beseeten heeft en als nu^ tot
Jan Tenckincks laste is verblijvende, niets van allen uijtge-
sondert en bovendien de halve Sperenmate, voorts drie
Schepels gesaai Bouwland van de Dalbree, naest Scholte van
Ratum syn stuwe, so Veeneman bouwd, gelegen enz. enz.

Dat deze verkopingen niet altijd met toestemming van
de hofheer geschiedden, hieromtrent vermeldt Stegeman
ons op pag. 115, dat in 1697 op de hofdag een klacht ter

tafel werd gebracht als volgt:

„Derck Onnekink, hiertegens, dat hetzelve tegens Hofrecht
is strijdende wesende, hij en sijn vrouw geheel ongequah-
ficeert in
deesen en daerbij is dat goet bijkans geheel buiten
kennisse des Hofheeren verhouwen, verkocht en verpant
en dien volgens aen den Hofheer vervallen.quot;

Welke goederen in de 18e 19e en 20ste eeuw tot het
Scholtengoed het Lintum behoord hebben, tonen de

volgende gegevens aan.

In 1770 behoorden tot het Lintum:
Weekamp, Boddewies, Leemkuil en Hellekamp, welke vóór
het jaar 1700 tezamen het oude hofgoed vormden.

Door aankoop : Ros, Rospas, Winkel. Wubbles, Broek-
mole. Broekmolenhuiske, Woordes, Henskes. Piepers-
huisman. Tezamen een aaneengesloten geheel van 5 9 = 14
boerderijen.

Tevens hoorde toen aan den Scholte van Lintum het

hofgoed Meerdink.

Dammen, Haken, Meerdink-niehuis. het Guldenhuis en

Veldboom vormden samen het hofgoed.

Door aankoop: de Bremmelshorst, Druppers, Druppers-

-ocr page 83-

huiske, Kutters, benevens 2 bouwplaatsen elders, één
onder Neede en één onder Hupsel.

Tezamen 6 4 -f 2 = 12 boerderijen.
Het bezit na den Schölte van Lintum bestond toen dus
uit 26 boerderijen, een grondgebied van - 600 HA.

Deze en volgende boerderijen zijn, voor zover ze m de
nabijheid van het Lintum gelegen zijn, op bijgaande kaart
Viii

te vinden.nbsp;.

De vier pachthoeven, die met het Lintum omstreeks

het jaar 1700 het oude hofgoed uitmaakten, vormden geen
aaneengesloten geheel. Leemkuil, waartoe de steenoven
behoorde, lag toen n.1. afgescheiden van de rest. Op Leemkuil
werd tot het einde van de vorige eeuw op één meter onder de
oppervlakte de ohgocene septariën klei uitgegraven die alle
bouwstenen voor hetScholtengoed geleverd heeft. (Zie ook de
geologische kaart no. 41 Aalten II). Door de aankoop na 1700
van de vier eerstgenoemde boerderijen n.1. Ros, Rospas
Winkel en Wubbels. werd een aaneengesloten gebied
gevormd. De mogelijkheid is dan ook met uitgesloten, dat
het hofgoed in de vroege middeleeuwen een zelfde afgeronde
vorm gehad heeft en naderhand door den heer van Bredevoort
gedeelten ervan vervreemd werden. Na 1700 hebben de
Scholten van het Lintum. toen hun financiele omstandig-
heden het toelieten, deze delen, die door hun bezit mge-
sloten waren, teruggekocht. Dat in oude actes het goed
Ros ook wel met de naam Klein-Lintum wordt aangeduid,
pleit eveneens voor de saamhorigheid van beide goederen.

De juiste vorm van het op de kaart aangegeven hofgoed
is nagegaan op het kadaster te Zutphen uit gegevens van

het jaar 1861.
• In 1828 hoorden onder het Lintum:

Het gehele bezit als boven, dus het oude hofgoed het
Lintum 9 aangekochte boerderijen.

Het hofgoed Meerdink met onderhorigheden behoorde

-ocr page 84-

er niet meer toe, ten gevolge van de erfdeling van 1784,

zie hiervoor pag. 56.

Door huwelijk was verkregen het hofgoed Willink m

Ratum.

Hieronder hoorden : Kemper, Vietshuis, Vietshuisje, Rens-
kers, Nijhuis, Wiggers en losse landerijen. Verder het erve
en goed Hijink in Meddo. Tezamen 14 7 1 22
boerderijen, een grondbezit van ± 450 HA.
In 1861 hoorden onder het Lintum:

Het oude hofgoed Lintum benevens aangekochte boer-
derijen.

Groot en klein Harmelink in Miste, Manshuis in het Woold.
Aan de beek was aangebouwd het Beekshuis, bij Hellekamp
was gebouwd Hellekampshuis, 4 bouwplaatsen onder Aalten.

Aangekocht was het Scholtengoed Oossink in Kotten,
met als onderhorigheden: Oossinkhorst, Oossink-nijhuis,
Schurink, Steenkamp, Sikkink-schoppe.

Daarbij waren gekomen de toegewezen gronden van de
markverdeling. Tezamen 29 boerderijen, groot ± 600 HA.
In 1910 bezat het Lintum de volgende erven:
Wubbels. Winkel, Boddewies, Weekamp, Middelkamp.
Beekhuis. Manshuis, de Stroete, de Stroete (een tweede
erf van dezelfde naam) Stroete-nijhuis, Druppers, Druppers-
huis, Druppers-nijhuis, het Smitshuis, Gosselink, Lintums-
molen. Deze 17 boerderijen vormden een vrijwel aaneen-
gesloten bezit. Verschillende waren nieuwe ontginnings-
boerderijen op vroegere woeste grond, deels markegrond.

In Meddo 3 bouwplaatsen.
1/4 deel van het Scholtengoed Oossink in Kotten. Tezamen
22 boerderijen, een grondbezit groot ± 300 HA.

In 1933 behoorden onder het Lintum:
Wubbels, Winkel. Het Smitshuis. Middelkamp.
2 plaatsjes bij de Wooldse school.

-ocr page 85-

2 bouwplaatsen onder Aalten.
2 bouwplaatsen onder Genderingen.
Tezamen 11 boerderijen, groot ± 135 HA.

Uit deze gegevens blijkt, dat door de aankopen het oude
hofgoed slechts een gering onderdeel van het bezit van de
Scholten ging uitmaken. Bovendien staken de Scholten
veel geld in hypotheken, welke zij aan andere boeren en
eveneens aan de eigenaars van de havezaten verschaften.

De adel in het Oosten van de Graafschap heeft nooit
die aanzienlijke plaats in de ridderschap en dus in het bestuur
van de provincie bekleed, als de adellijke families m het
westelijk deel.

Allengs verloren de bewoners van de vier havezaten om
Winterswijk zelfs hun recht
van verschijning (zie ook pag. 41).

Meer en meer wendden zij zich af van hun oude levens-
wijze, die van den landedelman, om in de steden een hogere

levensstandaard te gaan voeren.

Door verarming konden zij in de 17e en 18e eeuw hun
bezit niet meer onverdeeld beheren en waren genoodzaakt óf
hypotheken er op te nemen, welke hun dikwijls door Scholten
verschaft werden, óf gedeehen van hun bezit te verkopen,
waarvan de kopers dan ook meestal Scholten waren. In de
18e eeuw en begin 19e eeuw gingen de vier havezaten
Ravenhorst, Buurse, Wahën en Plekenpol achtereenvolgens
geheel te gronde; de bezittingen vielen bijna uitsluitend
aan de
hypotheekhouders, de Scholten, ten deel. Het Waliën
kwam in handen van Schölte Tenkink in Ratum, zoals uit
de volgende acte blijkt.

Compareerde Mr. J. B. Roelvink, advocaat te Winterswijk

woonende in qualiteit als volmachtigde van Walraven

Robbert van Heeckeren en Amoena Sophia Frederica van

Grunsfeldt Limpurg, Ehelieden, voorts van Evert Ludolph

6

HEERINGA, de Graafschap.

-ocr page 86-

van Heeckeren, mitsgaders van van Walraven Robbert van
Heeckeren, opgemeld, en van Gerrit Willem van Lams-
weerde, de twee laatste in qualiteit als met en benevens
Coenraad Willem van Haersolte tot den Doren, voogden
van de vier nog minderjarige kinderen van wijlen Coenradina
Anna van Haersolte, bij haaren voor overleden Eheman
Ludolph Frederik Hendrik van Heeckeren in echt verwekt
uit Jcragt van volmagt, de dato den 1° November 1805 voor
Burgemeesteren, Schepenen en Raden der Stad Zutphen
op den Comparant verleend, welke volmagt den Compt.
alhier in judicio ter fino van protocollatie, restitutione in
originali salvi, exhibeert en waartoe den Compt. zig in
deezen retereërt. En verklaarde q.p. uit hoofde van gedaane
verkoopinge en bekoomene voldoeninge van de volle
koopspenningen op de beste en bestendigste wijze rechtens
Landrechtelijk te transporteeren en over te dragen aan
Harmen Jan Tenkink en zijne Huisvrouwe Catharina
Maria Kossink en hunne Erven.

Het goed Walijen, voormaals ter Zutphenschen rechtens,
Leenroerig aan de Provincie van Gelderland, geleegen in
den Ampte van Bredevoord, Buurschap, Huppel, Kerspel
Winterswijk, bestaande in een Heerenhuizinge, gragten,
Tuin en Plantagien, benevens de daaronder gehoorende
Boerenerven met derselver huizen en getimmerten, met
naamen Keijewijk, Bonekink en Bovelink, modo Jageweg
en het Pas, benevens de Catersteden Buitenbos, Alefs-
plaatsjen en Pashuisken mitsgaders de bij het voorschreven
goed gehorende Dennen en Eykenbosch en andere op de
onderscheidene plaatsen staande Houtgewassen, voorts de
daar onder gehoorende Bouw en Weylanden, en verdere
appertinentiën, oude en nieuwe rechten en gerechtigheden,
daarbij en onder gehoorende, voor vrij en onbezwaard, dan
's jaarlijks in ordinaire verpondinge, alles conform het
coopscontract in datio den 8 en 11 December 1804 qv. enz.

-ocr page 87-

Het recht van havezate werd bij deze verkoop niet over-
gedragen. Dit recht was in 1750 n.1. reeds verplaatst naar
de Kemnade bij Doetinchem, waarheen de familie van
Heeckeren vertrokken was na het verlaten van het zwaar
verhypothekeerde Waliën.

Onder de rechten van de havezaten behoorde ook
sinds oude tijden het recht van het gemaal. Alle omwonende
boeren moesten bij de havezaten hun graan laten malen.
Bij het gedeeltelijk verkopen, verhypothekeren en ten slotte
het uiteengaan van de havezaten vielen al spoedig die
molens aan de Scholten ten deel, welke ook door het bezit
hiervan hun positie versterkten.

Enkele van de grootste Scholtengoederen bezaten even-
wel al voor die tijd een eigen molen, o.a. Roerdink in het
Woold. De belangrijkheid van de beschikking over een
maalinrichting blijkt wel hieruit, dat bij boedelscheidingen
ieder van de erfgenamen een aandeel in de molen behield.

Van al deze uitgestrekte Scholtenbezittingen moesten, in
hoofdzaak van de oude hofgoederen, tot aan de opheffing
van de hofhorigheid, zekere heffingen opgebracht worden,
zodat een ruime winst voor den Schölte overbleef. De bewo-
ners van alle onderhorige erven brachten aan hem n.1. hun
pacht op.

De Schölte was de vooraanstaande figuur in het hofgericht,
waarin hij van oudsher zijn onderwoners vertegenwoordigde
en als zodanig hun vertrouwen genoot. Dit zeggingschap
breidde zich uit over de bewoners van de nieuw verworven
bezittingen. Men moet zich echter niet een te ver strekkende
voorstelling maken van de macht, die door de Scholten
over hun onderhorigen kon worden uitgeoefend. Daarvoor
betekenden de hofgerichten in deze latere jaren niet genoeg.
In de laatste eeuw van hun bestaan was hun macht reeds
aanzienlijk ingekrompen en op het landgericht overgegaan.

Massink schrijft voor die tijd, ten aanzien van de Twenthse

-ocr page 88-

hofgerichten op pag. 122 het volgende : „Voor de hofge-
richten kwamen dus in de 17e en 18e eeuw alleen de volun-
taire iurisdictie en enkele contentieuze zaken. Het eerste
vond zijn oorzaak in het feit dat D II tit, 26 art. 4 van het
landrecht bepaalde, dat alle testamentaire beschikkingen
over vervreemdingen en bezwaringen van het hoorige
goed (d.w.z. het gebruiksrecht ervan) voor den hofrichter
en twee keurnooten moesten geschieden.

Dientengevolge kregen deze ook alle geschillen, daaruit
voortvloeiende, te beslissen. Het meest kwamen processen
voor over geldleeningen met het zakelijk gebruiksrecht van
het goed als onderpand.

Voor 't overige bestond de taak van den hofrichter en
zijn
keurnooten voornamelijk in de administratie der tes-
tamentaire beschikkingen, vrijkoopen, opvaarten en der-
gelijke, uit de hoorigheid voortvloeiende plichten. De
invloed der hofgerichten op de rechtspraak was dus in de
17e en 18e eeuw vrijwel verdwenen, maar vooral als admi-
nistratief orgaan hebben zij, zoolang de hoorigheid heeft
bestaan, hun belang behouden.quot;

Voor Winterswijk is hetzelfde het geval geweest. Men
dient evenwel in het oog te houden, dat de hofgerichten
gefundeerd waren in het bodemgebruik en de daaruit
voortvloeiende verplichtingen. Het toezicht daarop bleef
aan de Scholten opgedragen zodat, al moge dan hun invloed
op de rechtspraak verminderd zijn, hun betekenis in deze
samenleving nog altijd belangrijk genoemd kan worden.
Vooral was de positie van de Scholten door hun bezitsuit-
breiding gestegen. Niet alleen in financiële zin, als rijksten
in de streek, maar evenzeer door het overwicht en de
invloed, welke zij op de andere boeren konden uitoefenen.
Hieruit volgt meteen, dat hun toestand horigen te zijn, hun
niet al te zeer gedrukt kan hebben. Ze wisten den hofheer
als den eigenaar; zichzelf beschouwden zij, als de erfelijk

-ocr page 89-

gerechtigde gebruikers van het door hen bewoonde erf.

Langzamerhand hadden zij dit zuiver zakehjk recht van
gebruik op de grond verkregen; persoonlijke onvrijheid
bracht de horigheid voor de hoevebezitters al sinds lange
tijd op generlei wijze meer mee. De heffingen in de 18e eeuw
door de Scholten aan den hofheer op te brengen : versterf,
erfwinning, opvaart en vrijkoop, welke allen in geld omgezet
waren, dienen dan ook geheel als een vorm ter erkenning
van de hofhorigheid opgevat te worden.

Op pag. 127 en volgende schrijft Massink van zijn juri-
disch standpunt gezien hieromtrent als volgt:

,,De hofhorigheid had eind 18e eeuw zijn oorspronkelijke
beteekenis dus al geheel verloren. Niettegenstaande deze
wijziging bleef zij als rechtsinstelling in stand en de oorzaak
hiervoor lag in de gehechtheid aan het eenmaal bestaande
en de afkeer van veranderingen, zoowel bij de hoorige
boeren, als bij den hofheer.

Wie weet hoe lang dit alles nog bestaan zou hebben,
indien er niet min of meer plotseling in de 19e eeuw ver-
andering was gekomen.

Deze verandering bracht de omwenteling in 't einde
der 18e eeuw met zijn leuzen: vrijheid, gelijkheid en
broederschap.

De nieuwe Staatsregeling van 1798 schafte alle heerlijke
rechten af. Het heeft evenwel nog geduurd tot 1810, 11
voor het definitief gedaan was met de hofgerichten. Als
gevolg van de inlijving van ons land door Napoleon verscheen
er in October 1810 n.1. een uitvoerig reglement voor de
inwendige organisatie der Hollandsche departementen,
waarin vooral de rechtelijke organisatie werd behandeld.quot;

Massink vermeldt voor Twenthe, dat er een regeling tot
stand kwam, waarbij de gebruikers door een zekere som
geld te betalen aan den eigenaar, in het bezit van de hoeve
konden geraken.

-ocr page 90-

Van een dergelijke regeling voor de afkoop is in Winters-
wijk en Westfalen niets bekend.

Voor Westfalen schrijft Lohmeyer in zijn boek: Das
Hofrecht und Hofgericht des Hofes zu Loen, op pag. 78
het volgende :

,,Die Horigen gewinnen allmählich ein Recht auf den
Hof, und später bei der Auflösung der Hofverfassung
und des Hofverbandes, dessen volles Eigentum. Aber so
lange das Hofrecht besteht, können sie nicht die alten
Rechte der Grundherrn sprengen und müssen sie sich die
Ueberreste seiner alten unbeschränkten Gewalt über die
Güter gefallen lassen.quot;

Ook in Winterswijk was door het eeuwen lange gebruik
van de bodem, de band van de Scholten met hun grond
zo hecht geworden, dat zij bij de opheffing van de horigheid
geheel als eigenaars beschouwd zijn. De zakelijke verplich-
tingen waren reeds zeer gering geworden, zodat afkoop
ook om die reden geen practische betekenis bleek te hebben.

Het verschil met Twenthe bestond hierin, dat in Twenthe
aan de nakoming van de oude hofwetten veel strenger de
hand gehouden is. De hoeven van de meiers waren er n.1.
domeingrond geworden, het bezit van de provincie Over-
ijssel. De leveringen van alle horige goederen werden geïnd,
het bestuur en het toezicht er over uitgeoefend, door enige
speciaal hiervoor aangestelde hofmeiers. De functie van
hofmeier kan men vergelijken met die van den Scholte van
Miste in de heerlijkheid Bredevoort. (Zie hiervoor pag. 43).
Deze toestand is in Twenthe blijven bestaan tot de opheffing
van het stelsel in 1810.

In de Heerlijkheid Bredevoort daarentegen had de hofheer
met zijn grondgebruikers zeer weinig contact gehouden.
Toen de hofheer, de Prins van Oranje, na de omwenteling
het land verlaten had, was de band tussen grondheer en
^ grondgebruiker voor goed verbroken. Deze omstandigheid

-ocr page 91-

zal er bovendien toe bijgedragen hebben, dat de Scholten
ook na 1813 als volledige eigenaren aangemerkt bleven.

Omstreeks -deze tijd, de eerste helft van de 19e eeuw,
naderden de Scholten het toppunt van hun macht. Wel
is waar, was na de afschaffing van de hofrechten hun
functie als Schölte in het hofgericht vervallen, maar door
hun sterke grondpositie, hadden ze hun invloed behouden.
In sommige buurtschappen van Winterswijk, b.v. m het
Woold, was het grootste deel van de cuhuurgrond in hun
handen gekomen. Om de oudhoevige grond lag de woeste
grond van de marken. De woeste grond behoorde als
gemeenschappelijk bezit aan de markgenoten. Dit waren
de bewoners van de oude hofgoederen en van verschillende
andere erven.

Wij bezigen hier voor het eerst de begrippen mark en
markgenoot. Deze wijzen op de occupatievormen en de
daarmee verbonden sociale structuur, die aan de hofhorig-
heid voorafging en er naast zijn blijven voortbestaan. Ook
betreffende de marken zijn historische documenten aanwezig,
welke echter schaars zijn en bovendien dateren uit een tijd,
toen de marken reeds eeuwen bestonden.

De thans te ontwerpen schets van de oudste occupatie
van dit gebied door de mens, berust dan ook op de over-
tuiging, die gewonnen werd door een beschouwing van de
oudste occupatievormen, welke het landschap vertoont en
op de gegevens ons door de beoefenaars van de praehistorie
verschaft. De bevestiging van deze overtuiging kan niet
anders verkregen worden dan met de spade, dus door het
onderzoek van de grond zelf, waarin zowel de aanwijzingen
voor de occupatie van de bodem, als voor het geestelijke en
sociale peil van die oudste bewoners, aanwezig zijn.

Omstreeks Christus geboorte werd het oosten van ons
land, ten noorden van de grote rivieren, als mede het aan-
grenzende Westfalen, bewoond door een zeer dun gezaaide

-ocr page 92-

bevolking van Germaanse stam, althans de onmiddellijke
nakomelingen van de voorhistorische occupanten. De eerste
occupanten van de bodem hebben hun woonplaatsen niet
meer verlaten.

In hen moeten wij dus de stamvaders zien van de tegen-
woordige bewoners van dit gebied, hoezeer andere, latere
overheersers zich ook over de oorspronkelijke groepen
hebben heengeschoven en zich daarmede min of meer
vermengd zullen hebben.

Ook in de Graafschap bewoonden zij de hoge, goed ont-
waterde gronden, gelegen in de nabijheid van de beekdalen.
Op de hoge gronden had ieder voor zich een gedeelte tot
bouwland ontgonnen. Hieruit groeide de bouwenk, een
aaneengesloten akkerbouwcomplex, de van de aanvang af
verdeelde marke.

In de praehistorische tijd werden hierop reeds de vijf
graansoorten verbouwd, waarvan bij het praehistorisch
onderzoek gebleken is, dat ze reeds als voedingsmiddel
gebruikt werden.

Aan de rand van de enk lagen de woningen bij elkaar,
in onregelmatig dorpsverband, gegroepeerd om het dorps-
plein, de brink.

Het beekdal leverde het water en de weidegronden voor
de veeteelt. Daaromheen strekten zich de velden en de
bossen uit. De graslanden waren evenals de bossen, velden,
moerassen en venen in gemeenschappelijk beheer bij de
dorpsbewoners. Dit was de
onverdeelde marke. Behalve
voor het akkerbouwbedrijf met de daaraan verbonden
veeteelt (runderen, schapen en varkens) omvatte de onver-
deelde marke de jachtterreinen en de visgronden.

1) Dr. A. E. van Giffen, De hunebedden in Nederland, Utrecht 1927 en
Dr. R. Martiny, Das Westfälische Streusiedlungsproblem. Forschungen zur Deut-
schen Landes- und Volkskunde, Stuttgart 1926.

-ocr page 93-

Een duidelijk beeld van deze structuur vertoont ons
thans nog Kaart II van het enkdorp Geesteren.

Een soortgelijke nederzetting lag ongeveer op de plaats
van het tegenwoordige Winterswijk, hetgeen door urnen-
vondsten bevestigd is.

Telkens wordt ook in de Graafschap gestoten op de
overblijfselen van deze vroegste occupanten van de bodem,
hoewel hier de onderzoekingen nog niet ver gevorderd
zijn. Reeds in de vroegste tijden heeft het gebied in ver-
binding gestaan met het aangrenzende Westfalen. Ook
voor de Graafschap zal het moeten gelukken de trekwegen
van de verschillende groepen, alle van Germaanse oorsprong,
te reconstrueren, op grond van vondsten en in verband
met de landschapsvormen.

In de 4e eeuw na Christus kwamen langs deze wegen de
Saksers naar onze streken. Zij schoven zich als het ware
over de oude bewoners heen. Door betere bewapening (ijzer)
en betere organisatie, viel het de Saksers niet moeilijk de
oorspronkelijke bewoners te onderwerpen. De Saksers
maakten hen tot hun horigen, hier liten of laten genoemd,
die het land voor de Saksische meesters moesten bebouwen.

Naarmate de Saksers zich met de oorspronkelijke bevol-
king vermengden en meer Saksische kolonisten zich in dit
gebied vestigden, kwam ook voor hen de noodzakelijkheid
nieuwe gebieden te occuperen en vestigden ook zij zich op
de hoge gronden, de enken, waardoor zij het bouwlandareaal
ongetwijfeld uitgebreid zullen hebben. De aanzienlijken
bewoonden er hun hoven, uit niet veel meer dan grote
boerderijen bestaande, met een gracht en pahssadermg,
waaromheen de onderhorige erven lagen. De machtige
Saksische heersers bezaten uitgestrekte goederen. Zij be-
woonden een hoofdhof of burcht, een complex van woningen

1) Dr. W. Beyerink, Over trekwegen in de steentijd in Noord-Nederland. Mensch
en Maatschappij No. 8, 1932, pag. 353—362.

-ocr page 94-

omgeven door een ringwal. De Saksische burcht van Wit-
tekind te Vreden, op pag. 37 reeds genoemd, is hier een
voorbeeld van. Vanuit deze schansen beheersten zij het
omringende land. In tijden van nood vluchtte het omwo-
nende landvolk binnen de versterking.

Aan het eind van de Saksische tijd moet men zich naar
onze mening de toestand aldus voorstellen.

De oorspronkelijke occupanten, die tevoren de vrije
boerengemeenschap in de marke aan de enken gelegen,
uitmaakten, waren toen horigen geworden, deels van de
Saksische heersers, die een opzichter over hen aanstelde,
om namens hen het bestuur te voeren over de aldus gevormde
hof en voor de leveringen zorg te dragen.

Voor een ander deel waren de vroegere occupanten
horigen geworden van Saksische aanzienlijken, die zich hier
gronden hadden weten te verschaffen en deze zelf met behulp
van de vroegere bewoners bewerkten.

Ten slotte zullen naast de hoven van de aanzienlijken
veel hoeven van vrije boeren voorgekomen zijn.

Deze vorm van organisatie door de Saksers ingevoerd
sloot aan bij de oude markenorganisatie, die niet alleen
niet verdwenen was, maar waarop in eigenlijke zin ook
deze nieuwe ordening gebaseerd was.

Met de verovering van het gebied door de Franken
onder Karei den Grote, op het eind van de 8ste eeuw, kwa-
men er twee wijzigingen in de oude toestand. In de eerste
plaats werd onder de nieuwe heersers het land in gouwen
ingedeeld, waarbij Wittekind de eerste gouwgraaf geworden
zou zijn van deze streken, (zie ook pag 37).

Overigens is echter de oude vorm van sociale organisatie
van de Saksers door Karei den Grote gehandhaafd. De
aanzienlijke Saksers bleven ook na 800 in het bezit van hun
goederen en behielden hun oude positie als machthebbers,
zij het dan ook met erkenning van het Frankische gezag.

-ocr page 95-

Voor het geslacht Gemen, de latere gouwgraven van het
gebied, is dit bewezen door den Graaf van Landsberg, den
toenmahgen bewoner van het slot Gemen bij Borken, m

zijn publicatie van 1884^

De tweede verandering was, dat de Franken bij de ver-
overing van deze streken hier het Christendom brachten.
Op tal van plaatsen waar vestigingen waren, werden onder
Wittekind, na zijn overgang tot het Christendom en onder
zijn opvolgers kerken gesticht en het gebied in kerspelen
onderverdeeld. Kloosters verrezen tevens. De kerk van
Winterswijk moet ook al uit deze tijd dateren. Volgens
Stegeman pag. 169, zou Wittekind één van zijn hoven
hiervoor hebben afgestaan. Binnen de grachten van deze
hof, die de toen nog noodzakelijke bescherming moesten
bieden, zou de eerste kerk van Winterswijk gebouwd zijn.
De bevolking was toen nog zeer dun gezaaid.

Gedurende de Frankische periode nam de bevolkings-
dichtheid toe. Vanuit de nederzettingen aan de hoge,
droge enken, had een uitzwerming plaats naar de lagere
gronden rondom, waar, op de beste stukken verspreid,
kampnederzettingen werden aangelegd.^)

De boeren van Winterswijk hebben zich op deze wijze
verspreid over het omringende gebied. Bij hun woonplaatsen
legden ze daar kampen aan, zoveel als voor hun bedrijf
nodig en mogelijk was. Het waren bouwlanden en enkele
graslanden, door greppels en wallen met kreupelhout
ingesloten. Het overige terrein, de woeste grond, was m
gemeenschappelijk beheer en gebruik yan de buurtbewoners.
Langzamerhand groeide het aantal kolonisten in de buurt-
schappen rondom Winterswijk aan. Dit kon ongehinderd
plaats hebben, totdat een bepaalde hoeveelheid grond

ontgonnen was en de overblijvende woeste grond, bij het

____ ♦

1) Zie ook : Dr. R. Martiny, Das Westfälische Streusiedlungsproblem. Forschungen
zur Deutschen Landes- und Volkskunde, Stuttgart 1926,

-ocr page 96-

toenmalige productieproces, nodig om het bedrijf op de
particuliere grond te dienen, om vee te weiden, plaggen
te steken, turf te baggeren, niet verder verminderen mocht.
Dan kwamen de hoevebezitters van een buurtschap overeen
geen nieuwe kolonisten meer op te nemen. Hun gebied
werd afgebakend, de grenzen met de naastbijzijnde buurt-
schappen bepaald.

De op dat tijdstip bestaande hoeven werden gewaarde
erven in de nu gesloten mark.

Stegeman vermeldt op pag. 32, dat in actes van 12 ä 1300
de meeste thans bestaande Winterswijkse buurtschappen
reeds als afzonderlijk begrensde gebieden voorkomen. De
bewoners hadden in die tijd dus reeds afgesloten marken
gevormd.

In de hieraan voorafgaande eeuwen moeten ze zijn ont-
staan in een langzaam groeiproces.

Corle, Brinkheurne en Henxel zouden volgens Stegeman
van na 1300 dateren. Opmerkelijk is dat deze drie gebieden
nooit tot zelfstandige marken geworden zijn.

In Huppel, Ratum en Miste wordt in de oudste archief-
stukken tevens een centraal gelegen hof genoemd, waarvan
de bezitter talrijke erven rondom bezat en aan welke hof
de functie van markerichter verbonden was. Mogelijk
danken deze drie buurtschappen ieder hun naam aan die
hof. Of zij er ook hun ontstaan aan danken, of de hof hier
dus de eerste nederzetting in de buurtschap geweest is,
is een vraag, die voor ieder afzonderlijk nagegaan zou moeten
worden.

In de andere marken trekt geen centraal gelegen hof de
aandacht in de oudste tijden en evenmin een speciale
markerichter. Hier moet men vestiging aannemen van vrije,
eigengeërfde boeren.

1) Zie ook: Dr. W. van Iterson, De historische ontwikkeling van de Rechten
op den grond in de Provincie Utrecht. Leiden 1932.

-ocr page 97-

Het holt- of markerichterschap was dus nog omstreeks
1300 in verschillende Winterswijkse marken verbonden aan
een bepaalde hoeve, de bovengenoemde hof, het centraal
gelegen goed van die buurtschappen. De hofheer was marke-
richter als voornaamste grondbezitter van de omgeving:
veel gewaarde erven waren n.1. zijn eigendom. Woonde de
eigenaar niet zelf op de hof, b.v. omdat hij meer dan één
hof bezat, dan had hij een Schölte aangesteld, die op de hof
moest wonen en er de belangen van zijn heer behartigen.
De Schölte was de bestuurder en opzichter van de goederen,
van zijn heer.

De Schölte had in dit geval tevens de functie van marke-
richter.

Stegeman noemt ons op pag. 14 noot van zijn boek ,,Het
oude Kerspel Winterswijkquot; Scholten van Ratum en van
Huppel, die als voornaamste inwoners van de buurt, marke-
richters waren.

De Schölte van Ratum komt eveneens voor in een latere
acte n.1. van 1356, die door Stegeman op pag. 43 geciteerd
wordt.

Wat betreft het voorkomen van Scholten in de oudste
tijden, waarover geen documenten beschikbaar zijn, daar-
omtrent vonden we bij Stegeman pag. 169 het volgende:
,,Een vage legende gewaagt nog van een wedijver tusschen
de Scholten van Huppelo en Pellekwijk om de eerste kerk
van Winterswijk zoo dicht mogelijk bij hen in de buurt te
krijgen.quot;

Dit bericht is een belangrijke versterking van onze
niening, dat bij de komst van de Franken in deze streken
reeds Scholten aangesteld waren op de hoven van de Saksische
heersers. Bovendien blijkt uit dit bericht, dat die Scholten
een belangrijke plaats in de toen bestaande gemeenschap

1) Zie Middelnederlandsch Woordenboek van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J.
Verdam, 's Gravenhage 1885 i. v. Schölte.

-ocr page 98-

innamen; anders zou het niet denkbaar zijn, dat zij bij de
overgang naar het Christendom ijverden voor de stichting
van een kerk binnen hun gebied.

Wij zijn dan ook van mening, dat, in analogie met de
op pag. 73 ten aanzien van de Graven van Gemen bewezen
feiten, de Middeleeuwse Schohen niet anders beschouwd
dienen te worden dan als vroegere hovenbezitters uit de
Saksische tijd aan wie, na hun onderwerping bij de beginnen-
de centralisatie van de macht, het bestuur over hun goederen
weer werd opgedragen, zij het dan ook met erkenning
van het gezag van den eigenaar van de hof, als horigen dus

van hun hofheer.

Wij zouden nog een stap verder willen gaan en op de
mogelijkheid wijzen, dat reeds ten tijde van de komst van de
Saksers, bij de bevestiging van het Saksische gezag en de
onderwerping van de oudste occupanten van de bodem,
een zelfde gang van zaken zich heeft voorgedaan. Dat ook
toen door de Saksische heersers de invloedrijkste uit de
vrije boerengemeenschap tot opzichter of Scholte was
benoemd, aan wie werd opgedragen binnen het gebied
van de buurtschap zijn gezag te vertegenwoordigen en
voor de leveranties te zorgen. Hierdoor zouden dan de
oudste hoven uit de Saksische tijd zijn ontstaan. (Zie ook
pag. 36.)

Bij de aanvang van de Frankische tijd heeft zich dus,
het voorafgaande betoog samenvattende, over de gehand-
haafde marken- en hovenstructuur uit de Saksische tijd,
de indeling in gouwen en kerspelen heengeschoven.

Na de ineenstorting van het Frankische rijk, had een'
centrahsatie van de macht plaats. In de 13e en 14e eeuw nam
behalve de macht en het bezit van de kloosters Vreden en
Groot-Boerlo, ook die van de Heren van Bredevoort steeds
toe. (Zie pag. 36 en volgende). In de latere Middeleeuwen
is het dan ook, behalve Schohen van kloostergoederen,

-ocr page 99-

voornamelijk de Scholte van Miste, welke op de voorgrond
treedt. Vermoedelijk tezamen met de Scholte van Ahave
(Aalten) trad hij op in het hofgericht, ingesteld voor alle
Bredevoortse bezittingen van de Heren van Lohn. Tot ±
1500 toe wordt deze Scholte van Miste genoemd, zie pag. 43
Bij de stijgende positie van de tégeders en hofgoedbezitters
van de heerlijkheid Bredevoort, komt de titel van Scholte
weer te voorschijn in de 17e en 18e eeuw, zoals vroeger
op pag. 45 reeds vermeld werd.

De Winterswijkse marken, die toch tot in het midden
van de 19e eeuw zijn blijven bestaan, hebben in de latere
geschiedenis van het gebied een geringe rol als sociale eenheid
gespeeld. Dit zouden wij aan de volgende twee oorzaken

willen toeschrijven.

De eerste oorzaak is te zoeken in de reeds herhaaldelijk
genoemde centralisatie van de macht sinds 12 a 1300. De
verschillende kleinere hoven in het gebied verdwenen toen-
tertijd en daarvoor in de plaats werden de kloosters, en de
Heren van Bredevoort de machthebbers. Voor hun domein-
gebied, bestaande uit de hofgoederen, werd onder de Graven
van Lohn het hofgericht ingesteld, weldra een machtig
lichaam, dat alle gezag over de hofhorigen van Bredevoort
aan zich trok. De markevergaderingen van de diverse
marken verloren door deze centralisatie een deel van hun
belangrijkheid, al bleef de zorg voor de woeste gronden
wel degelijk aan de markgenoten toevertrouwd.

De tweede oorzaak voor het op de achtergrond geraken
van de marken en markeverhoudingen, is de opkomst
geweest van het dorp Winterswijk, als hoofd van het kerspel,
en belangrijk onderdeel van het ambt Bredevoort. Tevoren
werd reeds opgemerkt, dat ongeveer op de plaats waar
Winterswijk ligt, reeds in de praehistorische tijd een
landbouwnederzetting bestaan moet hebben, hetgeen door
urnenvondsten gebleken is. Bij deze nederzetting werd kort

-ocr page 100-

na 800 een kerk gesticht. Tijdens de periode van uitzwer-
ming en kampvorming in de buitenbuurtschappen en het
stichten van de nieuwe marken aldaar, zal deze oude neder-
zetting weinig of niet in omvang toegenomen zijn. De
kolonisatie in de buitenbuurtschappen kon ongehinderd
plaats hebben, zo lang daar voldoende grond beschikbaar was.
De eigenaars van de hoeven waren samen de gerechtigden
op de woeste grond. Na het afsluiten van de marken werden
geen gewaarden meer in het marketerritoir opgenomen, dan
bij uitzondering b.v. door splitsing van waardelen. De
hierna komende of afgesplitste bevolking kon geen mark-
genoot worden. Ze heetten
ongewaarden of ^k^ers. Ze
mochten zich in de mark vestigen op een door dé mark-
genoten afgestaan stuk grond en daar een bedrijfje stichten,
maar hadden niet meer rechten op de woeste grond, dan
hun door de markegemeenschap werd toegewezen. Aan
deze toewijzing, ontsproten uit het sociale gevoel van de
groep, dat geen inwoner van de mark gebrek mocht lijden,
danken bij de latere markeverdeling in de 19e eeuw de
kotters, de aan hun toebedeelde bunder grond, zoals later,
bij de verdeHng van de Wooldse mark ter sprake zal komen.

Ook op andere wijze trachtte het bevolkingsoverschot in
de Middeleeuwen in zijn onderhoud te voorzien. Veel
ongewaarden werden handwerkslieden of rondreizend
koopman. De handwerksheden vestigden zich op die punten,
waar de omwonende bevolking geregeld bijeen kwam. In
het kerspel Winterswijk was de oude nederzetting bij de
kerk, waar alle kerspellieden zich 's Zondags verzamelden,
het aangewezen punt. Aan de vestiging van ongewaarden
bij de oude kerk, dankt Winterswijk zijn tegenwoordige
vorm. Tot nu toe' woonde de landbouwende bevolking
er aan de rand van de bouwenken in een onregelmatig
dorpsverband. De ongewaarden bouwden daarentegen hun
woningen om de kerk en langs de wegen, die van het centrum

-ocr page 101-

naar de buurtschappen leidden. Hierdoor kreeg het dorp

de vorm van een gesloten nederzetting met lintbebouwing.

De wegen werden primair, terwijl ze in het losse dorp de
weinig betekende verbinding van de boerderijen geweest
waren. De ongewaarden bewoonden een kleine boerderij en
oefenden daarnaast hun handwerk uit. In de latere eeuwen
was in Winterswijk het meest voorkomende beroep dat
van wever. Ook de kotters in de buitenbuurtschappen .
hadden meestal de weverij als bijverdienste bij hun boeren-
bedrijfje. Uit deze huisindustrie, welke in de 17e en 18e
eeuw reeds zeer levendig bedreven werd, en bescherming
genoot van het weversgilde, is in de 19e eeuw de fabrieks-
nijverheid gegroeid. Nog steeds woont een gedeelte van de
Winterswijkse textielarbeiders buiten en houdt een klein
bedrijf, naast de fabriekswerkzaamheden aan. Hierdoor is
eigenlijk in het Winterswijkse Industriegebied de arbeiders-
bevolking nooit geheel losgemaakt van het platte land.

De andere kernen in de heerlijkheid, n.1. Aalten, Brede-
voort en ook Dinxperlo hebben hun opkomst eveneens
aan de vestiging van ongewaarden te danken. Bredevoort
is ontstaan bij de oude burcht, welke daar reeds vroeg in
het gebied van de Mister mark gebouwd moet zijn.

De opkomst van het dorp Winterswijk als hoofd van het
kerspel, onderworpen aan het centrale gezag van de heer-
lijkheid Bredevoort, was de tweede oorzaak voor het op
de achtergrond dringen van de respectivelijke markehuis-
houdingen. In het dorp werden de zaken, het gehele kerspel
betreffende, in behandeling genomen. Het geërfden boek
van Winterswijk, daterend van 1697—1834, bevindt zich

in het rijksarchief te Arnhem.

Het boek heeft betrekking op het gehele ambt van
Bredevoort. Het behelst de notulen van uitsluitend ambts-
en kerspelzaken. Stegeman noemt hiervan op pag. 221 en
volgende : het herstellen van de kerk, van het kerkhof, van

7

HEERINGA, de Graafschap.

-ocr page 102-

de klokken; het toezicht op de school. Zaken die elders
dikwijls in de markevergaderingen behandeld werden,
waren hier dus aan het kerspelbestuur getrokken.

In het geërfden boek worden de marken met meer met
deze naam aangeduid, maar met die van gilden. Marke-
richters zijn verdwenen, uitsluitend gildemeesters en rot-
meesters komen voor. De geërfdenvergadenngen werden
in het dorp, in het koor van de kerk gehouden, onder
voorzitterschap van de drost van Bredevoort. Vooraf was
een vergadering belegd door de gecommitteerden, n.1. de
gilde- en rotmeesters, met den drost. De landschrijver van
de heerlijkheid maakte de notulen van de vergadermg^

In welke marken het gebied rond Winterswijk verdeeld
was, hieromtrent licht Stegeman ons in op pag. 398, waaraan
het volgende ontleend is. „Gilde 1: het dorp dat geen
gildemeesters, maar wel acht rotmeesters (= wijkmeesters)
Ld. Op de bewoners van een vijftal vast aangewezen
huizen rustte de verplichting de officieele orders en publi-
caties naar de buiten gilden (buurten) te brengen.

Gilde 2: Miste en Corle, waar een gildemeesterschap
bestond, dat van
't eene erve op 't andere overging. Verder
waren er vier vaste
rotmeesters en drie buurvoogden
bodersquot;. Eén daarvan, de bewoner van Rosenhuis, was
aangewezen om de officieele orders uit Bredevoort naar den
Winterswijkschen voogd (= burgemeester) te brengen.

Gilde 3 ■ Meddo, met een wisselend gildemeesterschap
als in Miste, zeven rotmeesters en één buurvoogd.

Gilde 4: Huppel, Henxel en Ratum, met drie vaste
gildemeesters. In Huppel twee buurvoogden, in Henxel
één rotmeester, in Ratum drie rotmeesters, benevens een

^quot;Sldel: Kotten en Brinkheurne, met een wisselend
gildemeesterschap, dat echter nooit in Brinkheurne kwam.
In Kotten twee vaste rotmeesters en in Brinkheurne een.

-ocr page 103-

De Marken. Schaal 1: 100.000.

KAART IX

-ocr page 104-

Gilde 6 : Woold en Dorpboer, met vier vaste rotmeesters
(de Heurne, Hijink, Roerdink en Ros) en één voor Dorp-

boer quot;

°Het vaste gildemeesterschap m Huppel, Henxel en Ratum
zou nog als een overblijfsel beschouwd kunnen worden van
het vroegere holtrichterschap. Onder de rotmeesters m het
Woold, hierboven met name genoemd, bekleedden de
Scholten een belangrijke plaats : Hijink en Roerdink zijn
n.1. Scholten, terwijl het goed Ros sinds 1719 aan de Schohe

van het Lintum behoord heeft.

Jhr Mr A H. Martens van Sevenhoven, m zijn boek :
Marken in Gelderland. Geschiedkundige Atlas van Neder-
land. 's Gravenhagel925. onderscheidt niet geheel m overeen-
stemming met Stegeman. de volgende marken in Winterswijk:
1 Mark van Dorp en Dorpbuurt. 2. Mark Meddeho.
3 Mark Huppel en Hengsel. 4. Mark Ratum. 5. Mark Kotten,
waaronder Brinkheurne. 6. Mark Woold. 7. Mark Miste

en Körle.nbsp;. ,

De hierbijgevoegde kaart IX is overgenomen uit de

Geschiedkundige Atlas van Nederland.

Ook door Sloet in zijn boek: Gelderse Markrechten )
worden de Winterswijkse marken behandeld. Hij deelt ons
mede. dat hij behalve het geërfdenboek, geen enkel oud
markeboek van de afzonderlijke gilden heeft kunnen ont-
dekken. Alleen verdelingsplannen van de diverse marken
werden door hem aangetroffen en notulen van de commissies
van beheer, sinds de verdeling ingesteld.
Sloet onderscheidt de marken aldus :
1 mark van Ratum. 2. de buurtschappen Huppel.
Henxel. Brinkheurne. 3. de buurtschap Kotten. 4. de mark
van Meddeho. 5. de mark van Dorp en Dorpbuurt. 6. de

mark van Miste en Körle.nbsp;i • i • ,

Door verschillende reeds genoemde oorzaken is hier dus

1) Mr. J. J. S. baron Sloet. Geldersche Markrechten, 's Gravenhage 191U'13.

-ocr page 105-

enige verwarring ontstaan over de afgrenzing van de marke-
gebieden, waarin de tegenwoordige gemeente Winterswijk
oudtijds onderverdeeld was. Dit neemt echter niet weg, dat
men als vaststaand mag aannemen hier met marken te
doen te hebben, die reeds sinds oude tijden bestonden.

De omwenteling van 1798 en het daarop volgende Franse
bewind heeft ook aan de Winterswijkse markenhuishouding
een einde gemaakt. Het lag in de bedoeling van de nieuwe
regering, om door de opheffing van de marken het gemeen-
schappelijke eigendom voor het individuele te doen plaats
maken en daarmede de ontginning van woeste gronden te
bevorderen. Om te voldoen aan de wetten van 16 grasmaand
1809 en 10 Bloeimaand 1810, kwamen op 21 Juli 1810
alle geërfden samen in de kerk van Winterswijk, om over
de verdeling van de markegronden te beraadslagen. Nadat
geen overeenstemming was bereikt, werd op 22 Mei 1827
wederom een geërfden dag gehouden, om de verdeling van
de onverdeelde markegronden te bevorderen. Een voorstel
om publiek te verkopen, werd afgestemd en met grote
meerderheid van stemmen besloten de marken te verdelen.
Men benoemde een commissie tot opmaken van de plannen.
Daar echter in 1834 aan de commissie gebleken was, dat
de gilde- of rotmeesters van de verschillende buurtschappen
niet genegen waren mee te werken, is het opmaken van de
plannen opgedragen aan den heer Huender en landmeter
Jagerink. Tussen 1834 en 1860 werden alle Winterwijkse

marken verdeeld.

De verdeling van de Mark van het Woold zal thans
meer in bijzonderheden worden nagegaan. Hierover deelt

Sloet ons het volgende mede :

„De heer J. A. Tenkink secretaris van de mark van Woold,
zond mij met toestemming van den voorzitter, den heer
J. G. ten Houten, alles wat hij aan bescheiden over die mark

heeft. Dat is :

-ocr page 106-

. A. Een kwarto schrijfboek met de notulen der vergade-
ringen van de commissie en van de geërfden van 27 Mei

1876 tot heden.

B. De acte van scheiding van 20 Februari 1852, kwarto,

gedrukt.

Het plan tot verdeling werd 10 Mei 1848 vastgesteld en
14 Augustus 1851 door den Koning goedgekeurd. De acte
van verdeling werd 18 Juni 1852 opgemaakt. De gronden,
230 bunder, werden verdeeld tussen 124 berechtigden. Het
onderhoud der wegen en leidingen werd op de perceelen
gelegd, terwijl voor het onderhoud der bruggen en duikers
een kapitaal van f 1000. op het 4% grootboek werd geplaatst.
Opzicht en beheer worden gevoerd door een commissie
van zeven leden. Zijn de geldmiddelen niet voldoende,
dan wordt een omslag over al de perceelen gehouden, volgens
de in de scheidingsacte geschatte waarde.quot;

De door Sloet opgegeven 230 bunder te verdelen gronden,
bleken bij onze nasporing in de „Acte van Scheiding der
Mark van Woold onder Winterswijkquot; ongeveer 550 bunder
te bedragen; het cijfer 230 moet dus op een vergissing be-
rusten.

Ook geeft genoemde acte enigszins uitvoeriger dan Sloet
inlichtingen aangaande de taak en de onderlinge aanvulling
van de leden van de commissie van beheer, waarop wij

echter niet verder in zullen gaan.

(Een gedrukt exemplaar van de acte van scheiding werd
ons bereidwillig ter inzage afgestaan door de Scholte van
Meerdink. De acte is voor zoover ons gebleken is met

uitgegeven voor de handel.)

Een merkwaardig feit is, dat de in de acte van scheiding
genoemde commissie van zeven leden nog steeds bestaat.
De leden moeten bezitters zijn van oude, gewaarde hoeven
in de marke. Zij beheren thans nog de wegen en water-
gangen, waarover de mark de beschikking behouden heeft.

-ocr page 107-

De nieuwe administratieve indeling van het grondgebied
in gemeenten, heeft aan deze toestand niets kunnen ver-
anderen. De gemeenten kunnen zonder behoorlijke regeling
van die bestaande rechten, door afkoop of anderszms geen
maatregelen ten aanzien van de genoemde wegen en water-
gangen nemen.

Herhaalde malen zijn hieruit conflicten voortgekomen, die
meestal ten nadele van de gemeenten, die geen rekening met
bovengenoemde rechten gehouden hadden, werden beslist.

Zijn bijzondere kunstwerken aan de beken nodig of moet
een weg verhard worden, dan doet de
marke deze gedeelten
gaarne aan de gemeente over, daar grote uitgaven met uit
de markekas bekostigd kunnen worden. Het beheer wordt
gevoerd met behulp van de aangelegen grondgebruikers, die
in het winterseizoen, wanneer er weinig landwerk te doen
is. de herstellingen verrichten. Met deze vorm van beheer
van wegen en watergangen zijn aanmerkelijk minder kosten
gemoeid, dan dat het onderhoud van gemeentewege zou
moeten plaats hebben, een reden, die mede op de instand-
houding van de oude toestand van invloed geweest
is.

Zo leeft de oude boerengemeenschap, die de Mark was,
zelfs in onze tijd nog voort, met haar aan de occupatie van
de bodem gebonden rechten en sociale structuur.

Dat men deze toestand ook nog elders in ons land aantreft
wordt ons medegedeeld door R. Schuiling in zijn boek:
Nederland. Zwolle 1934 op pag. 446 e.v.

..In al de oude dorpen zijn thans officieel de landerijen
verdeeld en de
marken opgeheven. Geheel verdwenen zijn
de
marketoestanden echter bijna nergens; de Drentsche „vol-
machtenquot; hebben nog steeds een deel van hun oude functies
behouden, vooral in de plaatsen, waar tot in den laatsten
tijd kudden heideschapen worden gehouden, die op de aan
de „boerschapquot; behorende heidevelden mogen weiden,

-ocr page 108-

maar thans bijna overal door het steeds toenemende aantal
ontginningen van daar zijn verdreven. Echter hebben ook
in de marken aan den buitenkant van het Drentsche plateau,
waar de ,,scheperquot; al geruimen tijd verdwenen is, de vol-
machten vaak nog handen vol werk, al hebben de water-
schapsbesturen hun gebied beperkt en al trekken de gemeente-
besturen steeds meer de macht aan zich, wat we met een
paar voorbeelden zullen toelichten.

Te Dwingeloo, in den zuidwesthoek, bemoeien de vol-
machten zich met de zandwegen, waterleidingen en ,,wa-
terlossingenquot;; met de jacht, die aan de liefhebbers verpacht
wordt; met de nachtwacht, met het in ,,hand- en spandien-
stenquot; opruimen van sneeuw; met het aanschaffen vaneen
stier, zooals in tal van marken; met het zorgen voor het
luiden van de klok bij begrafenissen, enz, enz.

De ,,brinkquot; is er nog steeds ,,boergrondquot;, en dus onver-
deeld bezit van de mark. Veel van dat alles geeft, zooals te
begrijpen is, aanhoudend moeilijkheden met het gemeente-
bestuur.

Te Annen, aan den noordoostrand van den Hondsrug,
wordt van de vier volmachten telken jare één nieuwe door
de markegerechtigden gekozen; de ,,brinkquot; de grootste van
ons land, is nog onverdeeld bezit; er wordt eikenhout op
gekweekt, en ook is een deel als bouwgrond verkocht, wat nu,
gelukkig, niet meer mag, terwijl de straatwegen thans alle aan
de gemeente behooren, zijn de zandwegen ook hier in eigen-
dom en onderhoud bij de ,.boerschapquot;, behalve de ,.dijkenquot;,
die van den Hondsrugrand naar de Hunze loopen en thans
bij het nieuwe waterschap behooren. Van boeten hoort men
niet; het jachtveld en de brink moeten de kosten dekken.
Eens in het jaar. in Maart, wordt de boerschap door middel
van het ..boerhoornquot; ter vergadering opgeroepen, vroeger
onder een lindeboom aan den rand van den brink, thans
in een herberg.

-ocr page 109-

In meer moderne plaatsen is het oude markebestuur
er reeds toe overgegaan, alle rechten en verplichtingen
over te dragen aan het gemeentebestuur b.v. te Zuid-
Laren.quot;

Voorheen is reeds opgemerkt, dat de woeste gronden in
het Woold in kringen om alle oude goederen verspreid
gelegen waren, benevens in grotere complexen aan de randen
van de mark, b.v. hefBlekkinkveen in het Z.W., de Kulver-
heide en het Wooldse veen in het Z.O. Een stuk van de
markegrond, dicht bij ieder Scholtengoed gelegen, werd
voor de particuliere behoeften van het goed gebruikt n.1.
voor plaggen steken, welke onmisbaar waren voor de mest-
makerij. Dit stuk markegrond ongeveer 10 HA. groot,
noemde men de zigtvree, of vree, b.v. : de Lintums vree.
Ook de andere oude erven, waarvan verschillende door
de Scholten aangekocht waren, hadden ieder hun eigen
zigtvree: b.v. de Druppersvree, de Kuttersvree. Bij alle
Scholtengoederen was de zigtvree langzamerhand omgraven
en omwald. Door het geregelde gebruik ging men deze
beschouwen als bij het goed te behoren. Met dit gebruiks-
recht is bij de verdeling van de markegrond dan ook rekening
gehouden, zoals uit het thans volgende verdelingsplan
blijken zal.

Extract uit het:

Plan der verdeling der markegronden van het Woold.

(Dit reglement werd aangetroffen in de nagelaten papieren
van Scholte Tenkink van het Lintum, die in de commissie
van verdeling zitting had.

Uit het verdelingsplan werden hier door ons die artikelen
overgenomen, welke de relatie met de bodem tot grondslag
hebben.

Een volledig afschrift van het reglement is opgenomen
als bijlage II op pag. 114.)

-ocr page 110-

Bij elk binnen de kring der mark van de buurschap
Woold gelegen haard en woonhuis, waarbij minstens één
bunder land afzonderlijk gebouwd wordt en hetwelk bij de
opmeting voor het kadaster in het Jaar 1829 bestond,
thans nog bestaat of ook na dien tijd afgebroken zijnde,
herbouwd is, .èlt;^al aan den eigenaar van hetzelve toebedeeld
worden één bunder markegrond van middelbare kwaliteit.

Dit artikel toont duidelijk aan, dat ook voor de kleine
occupant van de bodem, binnen het gebied van de marke,
het algemene beginsel is toegepast, dat in de markegemeen-
schap alle aanspraken, alle rechten, gebonden waren aan het
bodemgebruik. Hier is zelfs het goed vastgestelde gebruik
van een klein stuk grond, waarop een woonhuis met rook-
uitgang (haard) als bewijs van permanente vestiging van
den occupant is aangenomen, bij de verdeling omgezet in
een recht op de onverdeelde markegrond.
Immers geen van deze kleinere occupanten behoorden tot
de gewaarden. Zij, men kan hen kotters noemen, had-
den van de volgerechtigden in de mark toestemming
gekregen tot het gebruik van een klein stuk grond en het
bouwen van een woonhuis daarop. Men eiste echter, dat
dit gebruik van de bodem reeds enige tijd onafgebroken
had plaats gehad en stelde als grens (de enige goed gedo-
cumenteerde grens, die men stellen kon), dat het erfje bij
de kadastrale opname van 1829 was vastgesteld en sedert
die tijd onafgebroken geoccupeerd was.

Ook zullen de kotters de gelegenheid gehad hebben om
op bepaalde wijze, door de gewaarden vastgesteld, gebruik
te maken van de onverdeelde markegronden, voor vee-
drijven, plaggen steken. Hierdoor werd echter geen recht
op een aandeel in de woeste grond door hen verkregen.

-ocr page 111-

Toch zal dit gebruiksrecht bij de bepaling van de grootte
van het toegewezen aandeel n.1. een bunder, wanneer één
bunder geoccupeerd was, zeker in de beschouwingen be-
trokken zijn.

Art. 3.

Bij elk woonhuis, hetwelk door eenig tot de mark niet
beregtigd persoon, zijnde degene die generhand grondeigen-
dom in de buurschap Woold bezit, op den markengrond
opgebouwd is en op den 1 sten Januari 1843 bestond, zal
ineens gegeven worden een bunder middelbare markegrond.

Art. 4.

Niettegenstaande eenig onder een dak bestaand woonhuis
of gedeelte aan verschillende eigenaren behoort en door
dezelve bewoond wordt, zal aan deze onderscheidene
woning slechts één bunder als vermeld worden toebedeeld.

Ging het bij Art. 2 nog om markbewoners, die een ge-
bruiksrecht op de onverdeelde gronden hadden en zelf
minstens een bunder grond bebouwden, Art. 3 en 4 voor-
zien in de behoefte van hen, die met toestemming van de
gewaarden een woonhuis gebouwd hadden, dat op 1 Januari
1843 bestond, (de datum van aanvang van het op te maken
verdehngsplan). Na de verdeling beschikten zij over één
bunder, die echter werd toegewezen aan het woonhuis, niet
aan een bepaalde bewoner of eigenaar van he! huis. Ook
hier dus een gelijk beginsel, zoals duidelijk uit Art. 4 blijkt.

Art. 5.

De overrest der markengrond van het Woold zal verdeeld
worden naar evenredigheid van de grootte der bouw- en
tuingronden tot de buurschap Woold behoorende, met
dien verstande, dat aan eiken eigenaar van voornoemde

-ocr page 112-

bouw- en tuingrond een aan de grootte dier landen evenredig
aandeel dier markgronden zal toebedeeld worden, alles
onder voorbehoud van de bijzondere regten, welke sommige
op de markgronden van deze buurschap zouden kunnen
hebben en welke regten, door gecommitteerden uit de
markgenooten onderzocht en zoo mogelijk door afkoop en
verstrekking van grond zullen opgeheven en vereffend
worden.

Art. 8.

De zoogenaamde plaggenvreeën voor zoover dezelve oude
en bij meting van 1809 erkende of als zoodanig sedert dien
tijd verdedigde plaggenvreeën zijn, komen voor de helft
in de gemeenschap der te verdeelen gronden, met dien
verstande, dat dezelve bij de toebedeeling aan de tegen-
woordige bezitters tegen toerekening van de helft der
waarde in vermindering van hun aandeel zullen moeten
worden toegedeeld, zullende de overige helft aan de bezit-
ters der plaggenvreeën in eigendom verblijven, zonder
daarvoor eenige toerekening of vermindering van hun
aandeel in de verdeeling zal plaats hebben.

Art. 9.

De verdeeling geschiedt naar de waarde der gronden.

)

Art. 5 erkent de rechten van de gewaarden en wel in even-
redigheid van de grootte van de door hen, geslacht op ge-
slacht, geoccupeerde bouw- en tuingronden. De bouwgronden
immers waren de leveranciers van het graan voornamelijk de
rogge, waarbij vergeleken de belangrijkheid van de weide-
gronden hier geheel in het niet verzonk. Bovendien voorziet
dit artikel in de door deze markgenoten verkregen bijzondere
rechten, waarvoor in art. 8 de plaggenvreeën genoemd
worden, die bij de opname van 1809 bestonden. Ook hier

-ocr page 113-

blijkt, dat deze plaggenvreeën niet als volgerechtigde grond
beschouwd werden. Het artikel bepaalt, dat ze wel toegewe-
zen werden aan hen, die het gebruik ervan bezaten, maar de
plaggenvree werd voor de helft in vermindering gebracht
van het totale aandeel, waarop de gebruikers krachtens hun
bouwgronden recht hadden. Voor de andere helft ver-
bleven zij in het bezit van de gebruikers, zonder eenige
toerekening of vermindering van hun aandeel.

Ten aanzien van de in het verdelingsplan genoemde
bijzondere rechten, welke sommigen op de markegrond
van de buurschap zouden kunnen hebben, kan ook het
volgende als voorbeeld dienen.

Stegeman vermeldt op pag. 93 van het oude Kerspel
Winterswijk:

„De eigenaren van Plekenpol waren oudtijds gerechtigd
tot het houden van een schaapsdrift in de Wooldsche marke,
maar bij de in de vorige eeuw gehouden markeverdeeling
kon dit recht echter niet voldoende geldig gemaakt worden.quot;

Hier hebben we dus te doen met een recht, dat bij het
onderzoek door de commissie voor de verdeling niet
erkend zal zijn, ahhans Stegeman tekent blijkens bovenstaande
aan, dat het bij de verdeling niet als voldoende geldig be-
schouwd is.

De oude havezate Plekenpol kan bij deze verdeling
alleen vertegenwoordigd geweest zijn, op grond van het
bezit van gewaarde hoeven binnen het gebied van de marke
gelegen.

In het Woold waren verschillende in de mark gerechtigde
erven door aankoop in handen van Schoben gekomen,
zoals boven reeds uiteen gezet werd. Voor ieder van deze
erven kregen zij hun aandeel in de markegrond. Het valt
dan ook te begrijpen, dat het grootste deel van de markegrond
in het Woold in het bezit van de Scholten is gekomen.

In de commissie van verdeling hadden zeven leden zitting,

-ocr page 114-

n.1. E. Roerdink, W. te Lintum (op Meerdink), F. Hijink,
C. Schepers, G. Tenkink (op Lintum), H. Willink (burge-
meester van Winterswijk) en W. A. Roelvink (notaris te
Winterswijk). Uit deze namen, waaronder vier Wooldse
Scholten, blijkt ten volle de belangrijke positie, welke de
Scholten bij de verdeling ingenomen hebben. De heer
Willink behartigde, als toenmaHg eigenaar, de belangen van
de Plekenpol, de heer Schepers die van de kleine bezitters.

Alle goederen, zowel de Scholtengoederen, als de andere
oude erven, als die van kleine eigenaren, waren omstreeks
1850, door vererving niet meer in één hand gebleven,
zodat verschillende erfgenamen opkwamen voor de rechten
aan de gewaarde hoeve, of aan het huis verbonden.

In de acte van scheiding worden deze 124 gerechtigden
met name genoemd, met de aan hen toebedeelde percelen,
waarbij de grootte, het kasdasternummer en de geschatte
waarde van ieder perceel afzonderlijk vermeld staan.

Van de verdeling valt in korte trekken het volgende te
vermelden : De oude erven kregen elk ongeveer 15 bunder
markegrond toebedeeld, zoveel mogelijk in de naaste omge-
ving van het goed gelegen, o.a. de zigtvree, benevens enige
percelen van de veengronden aan de randen van de mark.

De kleine bezitters kregen ieder één bunder in de nabij-
heid van het woonhuis.

Aan de Scholten werd eveneens zoveel mogelijk grond
toebedeeld, in de nabijheid van ieder Scholtengoed o.a.
weer, de zigtvree, benevens enige veenpercelen verder af,
aan de randen van de mark gelegen.

De zigtvree of plaggenvree is op de voorgaande pagina's
reeds voldoende ter sprake gekomen.

De verdeling van de venen eist echter nog een nadere
toelichting.

Deze waren sinds eeuwen, zolang als het proces van de
verturving hier bekend was (zie Dr. H. J. Keuning, de

-ocr page 115-

Groninger Veenkoloniën, Amsterdam 1933, pag. 40) door
de markgenoten in gebruik genomen, voor het verkrijgen van
de turf, de onmisbare brandstof. Het eikenhakhout op de
wallen, die de kampen omsloten, voorzag voor een ander,
kleiner deel in deze behoefte.

De verturving van de venen had hier dus niet ten doel
het veen te verwijderen om de beschikking over de onder-
grond te verkrijgen, zoals dat voor het noorden van ons
land voldoende bekend is. Eerst in de allerjongste tijd bij
de door ons beschreven gebieden van het Nieuwe Ont-
ginningstype, wordt de meestal zeer dunne veenlaag ver-
wijderd, of zelfs zonder dat, de bodem goed ontwaterd,
om deze te kunnen omzetten in bouw- of grasland.

In de behoefte aan turf van de grote bedrijven, van de
gewaarde hoeven, hebben de venen hier eeuwen lang voor-
zien. Aan deze volgerechtigden in de marke werden dan
ook bij de verdeling verschillende van de kleine, smalle
veenpercelen toegewezen.

Het blijkt niet uit het verdelingsplan of rekening gehouden
werd met eventueel bestaande rechten van verturving van

de kleine bezitters.

Wij veronderstellen daarom, dat ahhans in de marke
Woold, de gewaarden bij de verdeling het uitsluitend recht
op verturving hebben weten te verkrijgen.

Uit de scheidingsacte bleek verder nog, dat de gezamen-
lijke erfgenamen van de vijf Schohengoederen ongeveer 350
bunder markegrond gekregen hebben, dus ruim de helft
van de totaal beschikbare i 550 bunder. Hiervan werd
aan Roerdink alleen al ongeveer 180 bunder toegewezen, dus
evenveel als aan de andere vier Scholten samen. De Scholte
van het Lintum verwierf bovendien gronden uit de verdeling
van de Mistermark, over welke buurschap zijn bezittingen
zich voor een groot deel uitstrekten.

Evenals elders in de Achterhoek werden de gronden door

-ocr page 116-

de markeverdeling verkregen, wanneer het droge heidevelden
waren, door de Scholten bijna geheel bestemd voor bos-
aanleg. De grote boscomplexen, om de oudhoevige grond
gelegen, stammen alle uit deze tijd.

De toeneming van hun grondbezit, in de eerste plaats
door aankoop in de 17e en 18e eeuw, in de tweede plaats
ten gevolge van de markeverdeling omstreeks 1850, deed de
Scholten in het midden van de vorige eeuw, op het toppunt
van hun macht geraken.

Zij waren de grootgrondbezitters in de gehele streek,
voor wie de andere boeren moesten buigen. De hoeveelheid
grond, die ze bezaten was bepalend voor hun maatschappe-
lijke positie. Het boerenbedrijf, dat ze zelf exploiteerden,
had slechts geringe afmeting : 15 a 20 HA. Hun taak was
als landheer het toezicht uit te oefenen op de onderwoners
en pachters en zorg te dragen voor de tijdige aflevering
van de handelsartikelen: linnen en graan.

Veel aandacht besteedden zij aan het onderhoud van de
bossen; jagen was hun tijdverdrijf. Daarbij bleef ondanks
hun rijkdom, hun levenswijze zeer sober en hun behoeften
gering. De verhouding tussen hen en de onderhorigen, was
in de 19e eeuw nog dezelfde als in vroeger tijden.

De opbrengsten, die de onderwoners van het Lintum
moesten afdragen, waren als volgt:
De Boddewies :

huur: 14 gulden-5 stuiver-O penningen,
de man 8 helpedagen.
de vrouw 9 helpedagen.
verponding f 3-0-12.
pacht: de 3de garf.

De pachter behield het stro voor de moeite van het
dorsen.

De helpedagen, voor den man in landwerk bestaande,
voor de vrouw in spinnen en weven, waren geheel gratis;

-ocr page 117-

tegen loon moest de pachter een paar dagen per week komen
werken.

De Broekmolen:
huur: 18-0-0.
4 diensten met het span.
2 paar hoenders,
verponding : 6-12-6.
pacht: de 3e garf.

De garfpachten zijn tussen 1880 en 1900 op alle Schplten-
goederen in geldpachten omgezet.

Ook nog andere leveringen, meer gelegenheids prestaties,
zijn tot in deze eeuw blijven bestaan.

Zo werd bij huwelijk van de pachters aan den Scholte
een hoed en aan de Scholtinne een japon aangeboden en
moest de Scholte het huwelijk goedkeuren.

Zelf waren de Scholten, door de afschaffing van de horig-
heid van al hun verplichtingen aan den hofheer bevrijd.
Toch heeft het verdwijnen van de hofhorigheid voor hen
talrijke, verstrekkende gevolgen gehad, welke vooral voort-
gevloeid zijn uit de veranderingen in het erfrecht.

In het hofrecht van 1775 was nog bepaald, dat het hof-
goed als een ondeelbaar bezit, als regel op den oudsten zoon
moest vererven. Voor de allodiale goederen gold deze
bepahng dus niet, maar in de practijk hadden toch zelden
splitsingen van een aaneengesloten Scholtenbezitting plaats.
De jongere broers en zusters werden met een zekere som
geld of roerende goederen begiftigd, welke evenwel veel
geringer was dan het erfdeel van den oudsten broer.

Na de invoering van het Burgerlijk Wetboek, waarbij
bepaald werd, dat het bezit in gelijke delen, onder de kin-
deren verdeeld moest worden, kregen de jongere zoons de
kans hun deel van de onroerende goederen te erven, even-
goed als de oudste zoon. Het gevolg hiervan was, dat de
uitgestrekte Scholtenbezittingen bij iedere erfopvolging

HEERINGA. de Graafschap.nbsp;8

-ocr page 118-

kleiner werden. Dit verschijnsel kan men waarnemen aan
de tevoren vermelde cijfers aangaande de groei van het
Scholtengoed het Lintum. In 1861 telde het goed, door
de er bij verworven markegronden nog zt 600 HA. In 1910
was het tot op de helft ingekrompen, terwijl in 1933
het grondbezit van het Lintum nog 135 HA. uitmaakte.

Dat het oude hofgoed ook bij de bezitters langzamerhand
zijn ondeelbaar, aaneengesloten karakter is gaan verliezen,
toonde deze opgave eveneens aan. Na 1861 heeft een split-
sing van hetgeen oudtijds het hofgoed uitmaakte plaats
gehad. (Vgl. pag. 62 en kaart no. VIII). Door deze
erfsplitsingen werd voor de jongere Scholtenzoons nu de
mogelijkheid geopend, zich te gaan vestigen op hun erfdeel,
op een oorspronkelijke pachtboerderij en met deze als
zetel hun grondbezit uit te breiden.

Sommigen zijn hierin zeer goed geslaagd.

In de tweede helft van de 19e eeuw gingen zij, evenals
de bewoners van het oude hofgoed, hun woonhuis vergroten
en verfraaien. Langzamerhand, toen het begrip ,,Scholtequot;
verflauwde in de omgeving van Winterswijk, begon men
deze jongere zoons ook de titel van Scholte te geven, daar
men toen alleen nog het begrip ,,welvarendquot; grondbezitter
uit een Scholtengeslacht aan deze naam verbond. Zelfs zijn
enkele voorbeelden aan te wijzen van hedendaagse Scholten,
van wie de familie en het bezit nooit tot de Scholtenstand
behoord hebben en die toch door hun omgeving met deze
titel worden aangeduid.

Bij een oppervlakkige kennis van het gebied, zijn de
19e eeuwse, of pseudo Scholtengoederen, niet van de oor-
spronkelijke te onderscheiden, hetgeen het Scholtenpro-
bleem in de omgeving van Winterswijk aanvankelijk nog
moeilijker te ontwarren maakte.

Alleen door een nader onderzoek omtrent de ligging van de
tot het goed behorende percelen, zijn de jonge Scholten-

-ocr page 119-

goederen te herkennen en wel aan de meer verspreide ligging
van de percelen en erven. De oude, echte Scholtengoederen
hebben in 't algemeen nog een grote aaneengesloten kern,
waarop het woonhuis staat, b.v. het Lintum, Roerdink,
Meerdink in het Woold, Tenkink, Willink in Ratum en
andere. Voorbeelden van jonge Scholtengoederen zijn
Meenk in Miste en Wissink in Miste. Het tegenwoordige
Schokengoed Ros in het Woold, werd in 1861 van het
Lintum afgesplitst. (Zie kaart VIII).

Het nieuwe erfrecht, sinds de invoering van het Burger-
lijk Wetboek hier steeds toegepast, maakte het aan sommige
jongere Scholtenzoons dus mogelijk, zich op te werken tot
de Schohenstand. Niettemin had het de achteruitgang en
de naderende ondergang van het Schohenwezen ten gevolge.

Aan het voorbeeld van het Lintum, viel reeds te consta-
teren, hoe zeer het grootgrondbezit door herhaaldelijke
erfsplitsingen versnipperd werd. Bij iedere nieuwe erfop-
volging ging deze verdeling van grond verder, zodat bij
de huidige stand van zaken, bij bijna geen enkel Scholtengoed
meer van ,,grootgrondbezitquot; sprake kan zijn.

Een tweede aanleiding tot de daling op de maatschappe-
lijke ladder van de Schohenstand, was daarin gelegen, dat
de bron van inkomsten, waaraan de Schohen een groot deel
van hun aanzien te danken hadden, ophield te vloeien :
de linnen- en graanhandel raakte in verval. De opkomst van
de industrie in het dorp, die door de invoering van de stoom-
weverij het karakter van grootindustrie kreeg en grondstoffen
van vreemde bodem verwerkte, maakte na ± 1860, de huis-
nijverheid, het spinnen en weven op de Scholtengoederen,
niet meer lonend. De huisindustrie werd weldra gestaakt
en eveneens de vlasverbouw. De linnenhandel op Holland
was hiermee voor de Scholtenfamilies verloren gegaan.

De graanteelt op de Scholtengoederen, welke reeds de
zware concurrentie van de kleistreken van ons land te

-ocr page 120-

verduren had, werd geheel ten val gebracht door de land-
bouwcrisis van 1880—95. De graanhandel kon stop gezet
worden. De graanverbouw werd beperkt tot hetgeen nodig
was voor eigen gebruik.

De jenerverstokerijen op de Scholtengoederen, zowel als
in het dorp, waren reeds in de loop van de 19e eeuw ver-
dwenen.

De Scholtenfamilies hebben van toen af aan, het contact
met de grote markt verloren. Het aanvullend inkomen uit
de linnen- en graanhandel moesten zij hierdoor missen. Ze
waren weer geheel op hun grondbezit aangewezen als middel
van bestaan, evenals voor hun tijd van hoogconjunctuur.

Terwijl men elders in de Graafschap na 1895 een gelei-
delijke, vrij snelle en voortdurende opbloei beleefde, toen
door de kunstmest, de coöperatie en de landbouwvoor-
lichting het bedrijf geheel omgezet kon worden in de rich-
ting van de veeteelt en de zuivelproductie, bleven de
Scholten aan de oude bedrijfsvormen vasthouden.

Wel had men in het Oosten minder goede weilanden
tot zijn beschikking en drong de nieuwe richting er later
door, doch een groot deel van het achterblijven van de
Scholten moet toch aan hun vasthouden aan het oude

geweten worden.

Het verbouwen en verwerken van vlas en graan, de handel
op Amsterdam had de richting van hun bedrijf sinds lange
tijd bepaald. De nieuwe richting, die bestond in het trekken
van inkomsten uit de veeteelt en de zuivel, was dus iets
geheel onbekends. Daarnaar ging vooreerst hun ambitie niet
uit. Bovendien maakte de financiële gesteldheid een directe
omzetting van de bedrijven overbodig.

Het boerenbedrijf, dat ze zelf exploiteerden, diende
thans alleen voor de voorziening in eigen behoefte. Hun
inkomsten trokken zij uit de pachtboerderijen.

De vreugde van de oudere Scholten bestaat ook nu nog

-ocr page 121-

in het beheren van hun landerijen en onderhorigheden,
in hun bossen en jachtterreinen.

In de latere jaren hebben de jongere Scholten hun
dwaling ingezien en zijn begonnen alsnog uitbreidingen en
verbeteringen aan te brengen in de richting van het moderne
gemengde bedrijf, zowel in het eigenbedrijf, als in dat van
de pachters. Ze hebben echter dikwijls door hun achter-
aankomen weinig van de gunstige landbouwtijd na 1900
geprofiteerd, een verzuim dat niet meer in te halen is.

In de toekomst is het dan ook vrijwel uitgesloten, dat de
Scholten hun vroegere positie, als de grootgrondbezitters
van de oostelijke Achterhoek, zullen kunnen handhaven,
tenzij ze zich weer als van ouds, hoofdinkomsten weten te
verwerven buiten het landbouwbedrijf. Een voorbeeld
'hiervan levert de bewoner van het goed Meenk in Miste,
afstammeling van één van de oude Scholtenfamilies, die
door zich financieel in de ijzerhandel te interesseren, ook
na 1900 nog fraaie en grote bezittingen heeft kunnen aan-
kopen.

De grootte van hun goederen is in 't algemeen reeds
sterk afgenomen door de erfdelingen. De kapitaalreserves
worden zwakker door de hoge belastingen, welke voor hun
grond moeten worden opgebracht en door de successie-
rechten.

Zoveel mogelijk wordt nog gestreefd naar het bijeen-
houden van de goederen b.v. door huwelijken in dezelfde
familie.

Door het kleiner worden van de bezittingen en hiermee
de afname van het aantal onderhorige pachters, kunnen de
Scholten in verschillende gevallen reeds minder goed hun
bezittingen handhaven, al zijn zij door hun grote zuinigheid
en eenvoudige levenswijze, hiertoe-in gunstige omstandig-
heden.

De modernisering en uitbreiding van de bedrijven komt

-ocr page 122-

in verschillende opzichten tot uiting in het landschapsbeeld.
Tot het uitbreken van de wereldoorlog namen de bossen
en bouwlanden op de Scholtengoederen een ongeveer even
grote oppervlakte in beslag als de weilanden. Sinds die tijd
zijn kleine stukken bouwland hier en daar in grasland
omgezet. De hoge aaneengesloten bouwlanden bleven
vrijwel ongewijzigd. Met het kappen van de eikenhakhout-
wallen om de kampen, is een begin gemaakt. De vrijgekomen
stukken grond werden bij de kampen aangetrokken. Kleine
heidepercelen, tussen de cultuurgrond gelegen, werden
ontgonnen. Op grote schaal hebben deze veranderingen
alleen plaats gehad daar, waar noodgedwongen, pachtboer-
derijen door de Scholten verkocht moesten worden. Door
de kopers, meestal de vroegere pachters, werden dan de
kampen äanzienlijk vergroot, weilanden aangelegd op oude
bouwgrond en stukken bos gekapt.

Om het Scholtenhuis in Ratum, dat voor enige tijd door
huwelijk een nieuwe eigenaar gekregen heeft, uit een andere
streek afkomstig en met andere opvattingen, valt deze
verandering zeer duidelijk waar te nemen.

De oude Scholtenfamilies kunnen tot het kappen van
bos hoogst zelden overgaan. Dit wordt als een zware op-
offering gevoeld. Nieuwe bossen worden in deze gevallen,
zo mogelijk, steeds aangeplant. Vooral sedert de laatste
crisis, neemt de neiging tot aanleg van bouw- en weiland
bij de grootgrondbezitters af en vindt eerder een herbe-
bossing plaats, evenals elders in de Graafschap.

Wat de gebouwen betreft, ook hier is geleidelijk omzet-
ting in de richting van het moderne, gemengde bedrijf te
constateren, aan de nieuw aangebrachte gierkelders en de
verbeterde stallen.

Of het de Scholten evenwel gelukken zou, door algehele
rationalisering, van hun grondbezit een grootbedrijf te
maken, dat grote winsten afwerpt, zal nog te bezien staan.

-ocr page 123-

De kleine percelen, het sterk wisselende hoog en laag van
de bodem, waaraan het klein bedrijf is aangepast, zijn weinig
geschikt voor de vestiging van een cuhuur op grote schaal,
zoals die in de kleistreken ingevoerd kon worden.

De strijd, die de Scholten voeren om' hun grondbezit te
handhaven, is geen geheim voor de omgeving gebleven.
Hun vroegere positie en daarmee de invloed, welke zij op
de andere boeren en inwoners van de streek uitoefenden,
is dan ook met hun welvaartspeil gedaald.

De kleine eigenboeren in de omgeving van Winterswijk
zijn flink vooruit gekomen door de gunstige landbouw-
jaren. De toename van de bevolking werkte de stichtmg
van ontginningsbedrijven op de heidegronden aan de randen
van de gemeente in de hand. De zuivelfabriek, de coöperatie,
het landbouwcrediet, met intensieve exploitatie van de
bodem, maakte het de kleine boeren mogelijk de Scholten
zware concurrentie aan te doen.

De tekenen van de achteruitgang van de Scholtengoederen
zijn reeds te bespeuren in het landschapsbeeld. De bedrijven
beginnen het welvarende en verzorgde uiterlijk te verliezen.
De kleine pachthoeven van de onderwoners van sommige
Schohengoederen zien er reeds haveloos en verveloos uit.
Door de hoge lonen, welke in de gemeente Winterswijk
voor werklieden betaald moeten worden, zien de landheren
tegen de onkosten op om de woningen te verbeteren. Ook
de bossen worden vaak minder goed onderhouden dan uit
bosbouwkundig oogpunt gewenst is.

In de toekomst is de enige voorwaarde, waatop de Scholten
zich zullen kunnen handhaven, af te zien van hun oude
levenshouding en de vroegere wijze van exploitatie, om dan
als gewone, practische boeren, een bedrijf van middelmatige
grootte zo intensief mogelijk in te richten.
■ Dat dit gepaard moet gaan met opoffering van veel na-
tuurschoon, is duidelijk. Om te voorkomen, dat de fraaie

-ocr page 124-

bossen alle op den duur aan de bijl ten offer zullen vallen,
heeft de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten het
Buskersbosch, ter grootte van ongeveer 10 HA. in bescher-
ming genomen. Het Lintum met het aan de Slinge gelegen
Bekendelle valt gedeeltelijk onder de Natuurschoonwet van
1928, evenals Meerdink.

(In de gemeente Winterswijk vallen heden onder de natuur-
schoonwet de volgende goederen:

't Lintumnbsp;Woold.

Bekendelle Woold.
De Gelder-es Meddo.
Elinknbsp;Brinkheurne.

Meerdinknbsp;Woold

In aanvrage zijn:

Gosselinknbsp;Woold

Roerdinkholder Kotten.
Behalve het Buskersbosch behoort nog aan de Vereniging
tot Behoud van Natuurmonumenten:

Het Korenburger veen ± 95 HA., voor het grootste deel
in de gemeente Lichtenvoorde gelegen.)

Met het verdwijnen van de Scholtengoederen van de
oude gedaante, met hun statige woonhuizen, hun pacht-
hoeven, hun door houtwallen ingesloten kampen, hun
bossen en jachtterreinen, zou tevens het Grootgrondbezit-
landschap rondom Winterswijk, zo rijk aan Achterhoeks
natuurschoon, op enkele uitzonderingen na, verloren moeten
gaan. Daarvoor zal dan in de plaats komen het landschap
van het Moderne, Intensieve, Gemengde bedrijf, het alge-
mene landschapstype van de tegenwoordige Graafschap.

-ocr page 125-

BIJLAGE I.

Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken. 1776. Juny. blz. 557.
Gelderland. Arnhem.

Reeds voor lange jaren, hebben verscheidene geschillen tusschen
den Hofheer, in den Amte en Heerlykheid van Bredevoort, ter
eenre en de Hof luiden aldaer, ter andere zijde plaets gehad;
welken eindelijk bij een minnelijk verdrag voor Heeren Commis-
sarissen uit den Hove van Justitie alhier, op den 16 van Winter-
maend 1775, met goedkeuring der Staten, zijn bijgelegd en m dezer
voege geëindigd:

Quaestien en disputen gereesen zijnde en van lange Jaeren
gesubsisteert hebbende tusschen Jan Berent Roelvinck modo
alnu Harmen Otto Roelvinck in qualiteit als Rentmeester der
Domeinen der Heerlykheid Bredevoort, waar mede zig zijn voe-
gende de Raden en Reekenmeesters der Domeinen van Syn
Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau Impt: en
Gevoegdens ter eenre; En Jan en Toebe Schuurink modo Elisa-
beth Wansink Hoffbesittersche van den Hoff te Geesink, waar
mede sig sijn voegende Jan Roerdink, Jan te Mierdink en Lintum,
Wander Hijink, Jan te Bovelt, Harmen Jan Tenkink, Jan Ondink,
Toebe Dunnewyk, Hendrik Willink, Aalbert Balink, Jan Willem
Bennink, Wander Smeenk, Salomon Arntzen Scholte toe Bor-
ninkhoff, Lubbertus Hesselink Scholte toe Liefers, Berent te
Gussinklo en Wolterink, Angenis Heunink en Gerrie Jan Luiten
Ged : en Gevoegdens ter andere syde; Is, nae dat parthijen inge-
volge 't Reces van den 10 Aug. 1747 onderling een langen tijd
hadden gehandelt om een vast Reglement tusschen den Hoff-Heer
en Hoff-Luiden te formeeren, en daar in soo verre waeren geavan-
ceert, dat nog maar weinige poincten onvereffent waeren gebleven,
en dat daar over op nieuw voor Heeren Commissarien Willem
Engelen en Willem Reynier Brantsen der beide Regten Doctoren
mede Raden waren ersehenen, ten deele door mediatie van die
Heeren, en ten deele door arbitrage van haerl. op versoek van beide
parthijen gedaan, 't navolgende Reglement gearresteert, ten einde

-ocr page 126-

om 't selve voortaan, wanneer het door de Heeren Staaten deeses
Furstendoms en Graafschaps ingevolge den 37 Art. van dien, sal
zijn geapprobeert, effect te doen sorteeren.

Dit accoord is niet alleen door de Heeren Staten, bij een besluit
van den
22 van Grasmaend laetstleden goedgekeurd, maer ook
het Hof van Justitie alhier gemagtigd om het zelve in name van
hun Ed. Mog. te bevestigen, en te bekragtigen, gelyk dan ook het
Hof Provinciael gemeld accoord by besluit van den eersten van
Bloeimaend dezes jaers heeft bekragtigd „om effect te winnen
naer behooren, lastende en beveelende overzulks de voors. respec-
tive parthijen, en die het verder mögt aengaen, zig naer voor-
noemd accoord en conventie naeuwkeurig te gedragen, en deselven
in allen opzigten stiptelyk na te komen.quot;

Het Reglement bij voorgem. verdrag vastgesteld en beraemd,
en bij de Staten en het Hof Provinciael, zo als gezegd is, bekragtigd,
was van dezen inhoud :

Reglement voor den Hof-Heer en Hofluiden van den Hove te
Miste en Ahave.

Art I.

Het Hof-Gerigte zal als van ouds geconstitueert worden door
den Hof-Rigter, den Rentmeester
van den Heere, Hof-Tegeders,
en Schrijver of Prothocolhouder, mits dat den Rentmeester geen
stem zal hebben, maar in cas van voteeren sig voor die tijd absen-
teeren.

Art II.

En welk Hof-Gerigte Jaerlijks en alle Jaeren, nae ouder gewoonte,
op divisionis Apostolorum dag, zijnde den 15 July in de Buurtschap
Miste onder den Rosenboom zal moeten vergaederen, soo nog-
tans, dat het aan den Heer of den Hof-Rigter vrij sal staan om
weegens erheffelyke reedenen deesen Hof-dag eemge daegen
vroeger of later te kunnen en moogen laten beleggen, dog zal de
publicatie daer van ten minsten veertien dagen van te vooren
te Breedevoort, Wenterswijk en Aelten geschieden moeten.

1) tegeder of tegener, werkwoord: tegeven, teeckenen, tekenen, D. zeigen = te

kennen geven, aanduiden, aanwijzen.

tegener dus aanwijzer, van het oordeel nl. Elders worden hiervoor gebruikt

de woorden keurnoten, ordel vinders, ordelwijzers.

-ocr page 127-

105
Art. III.

Dat op dien Hof-dag alle Hofhoorige luiden onder deese Hoven
gehoorende, Mannen en Vrouwen, gehouden zullen zijn Jaerlijks
en alle Jaeren te erschijnen, en haere Naemen, als ook die van
haere Kinderen eens vooral te laten aanteekenen (waar voor sij
aan den Schrijver of Prothocolhouder moeten betaelen een plakke,
de plakke gereekent op een duit) zullende die geene, welke daer
in naelatig blijven, sonder eenige regtelijke noodsinninge te
kunnen aantoonen, verbeuren een schepel garste ofte de waarde
van dien.

Art. IV.

En bij aldien iemand in voors. pligt den tijd van drie agter een
volgende Jaeren onwillig of nalatig mogte blijven, sonder sig
regtelijk te kunnen vernoodsinningen, die zal belmundig^) zijn
en daar voor de facto gehouden worden.

Art. V.

Dag zal sig van die belmundigheid binnen een Jaar en ses
weeken, na verloop van de Art. 4 gestelde drie agter een volgende
Jaeren met vernieuwing der belofte van praestatie sijner schuldige
gehoorsaamheid, en betalinge van twintig Gulden voor een recog-
nitie aan den Hof-Heer kunnen of moogen purgeeren en ontdoen,
mits daar en booven nog voldoende voor de kosten van contumacie
als anders de halfscheid der' hier onder Art. 13 gespecificeerde
Amptsgelden.

Art. VI.

Dat, om geen onseekerheid over te laten, waar in de poene en
effect 'van belmundigheid ten opzigte van deese goederen moet
bestaan, wanneer die belmundigheid nae verloop van bij voors.
Art. 4 en 5 bepaalde termijnen op zijn tijdt zal plaats hebben,
sulks zal begreepen worden in dervoegen. dat den Hof-Heer dan

1) belmundig. bel, bol = slecht, mund, mond = voogd,
balmond = iemand die een slechte voogd is.

balmondig = iemand, die een slechte bescherming geniet., die zijn hofrecht ver-
loren heeft.

-ocr page 128-

zal genieten de halfscheid van al 't gereede, soo wel als van alle
viervoetige Bestialen of Vee, soodanig egter, dat den successeur
't in zijn keur zal hebben om de halfscheid van 't gereede, als
dan te moogen afkoopen met een vaste somma van 30 Gulden
waar meede den Hof-Heer sig eenvoudig sal moeten vergenoegen,
of den Hof-Heer tot de dadelijke deilinge van het gereede naa
voorgaande gegeevene Inventaris van dien toe te laten, terwijl
ondertusschen altijd het genot voor den Hof-Heer van de half-
scheid van alle viervoetige Bestialen of Vee in beide die gevallen

blijft vast staan.

En zal zulks, en 't geen in de voorige 5de Art. omtrent de
redemtie van de belmundigheid gestatueert is, in alle gevallen
waar in belmundigheid nae Hof-regten plaats heeft, meede voor
een rigtsnoer dienen en van applicatie zijn.

Art. VIL

Een Zoon of Dogter van deeze Hofluiden zig van het Hofgoed
willende begeeven en op een vrije plaats of ander ped onder
deezen Hove niet gehoorende, gaande woonen, hetzij binnen of
buiten deeze Provmtie, en op wat praetext zulks ook zoude moogen
zijn, zal schuldig en gehouden weezen zig alvoorens vrij te koopen,
en voor die vrijdom aan den Heer ter arbitrage van den zeiven
moeten betalen een recognitie, dewelke egter niet zal moogen
excedeeren de somma van agtien Daalders ad 30 St. het stuk.

Art. VIII.

En teegens welke betalinge voor voorsz. recognitie, den Hof-
Heer naa ouder gewoonte aan een ieder, zig in het voors. geval
bevindende, op desselfs begeerte een Vrijbrief zal verleenen.

Art. IX.

Ende zoo het mogte gebeuren, dat en Zoon of Dogter zig van
den Hof kwam te begeeven, zonder den Vrijdom alvorens te hebben
verzogt en verkregen, dan zal het den Hof-Heer ten allen tijden
vrijstaan ter plaatse zijner of haerer wooninge, het halve vier-
voetige Vee, dat daar aan den Heere vervallen zal zijn, naa zig
te neemen.

-ocr page 129-

Een Hofhorige Hofbezitter of Hofbezitterse aan een Vrij Persoon
koomende te trouwen, zal zijn aangehuwde, het zij Man of Vrouw,
binnen den tijd van drie Jaer Hofhoorig moeten ergeeven, en voor
dat mishuwelijken aan den Heer betaalen twintig Guldens,buiten
en behalven de gewoonlijk Amptsgelderen (hier na Art. 13 gespe-
cificeert) bij poene van belmundigheid, doch zal den Vrijdom
van een Kind naa der tijd van hem gebooren, moogen uit bedingen

en te eeniger tijd benoemen.

En als een Vrouwe twee Kinderen heeft op eener dragt, zoo
zal het jongste daar van Vrij zijn, zonder eenige Hofhoorigheid.

Art. XI.

Onder welke gelibelleerde Hofhoorige ergeevinge Art. praece-
denti, niet zullen gecomprebendeert worden Kind of Kinderen
die van te vooren geboren zijn.

Art. XII.

Dat die geene, welke bij successie collaterael ab intestato of
uit kragt van Huwelijkse Voorwaarden, Magsscheidinge, Tes-
tamentaire dispositie ofte uit eenige anderen hoofde komt te
succedeeren in Hofgoederen, geen Hoorige Persoon zijnde (het
zij vrij gebooren, ofdat hij in voegen Art. praecedentibus 7 en 8
vermeld Vrij gemaakt is) schuldig en gehouden zal zijn, om op
den eerstkoomende Ordinairen Hof-dag, die nae verloop van een
Jaar en zes Weeken, naa dat de Goederen gedevolveert zijn,
staat gehouden te worden, zig Hofhoorig te ergeeven, en die Hof-
goederen voor of by het Hof-Gerigte met consent van den Hof-
Heer te aanvaarden.

Art. XIII.

En zal als dan alzulken successeur voor hem en zyn Vrouw,
tot een recognitie aan den Hof-Heer voor de qualificatie en admissie
van ieder Hofgoed dat aanveerd, moeten betalen vijf en seeventig
Gulden, buiten en behalven de gewoone Amptsgelderen ad vijf
en een halve Rijksdaalder om te verdeelen, als van ouds.

-ocr page 130-

Dog zoo Hofgoederen uit hoofde Art. 12 gementioneert, koomen
te devolveeren op een Hofman of onder deeze Hoven geboren
de en daar aan Hofhoorig zijnde, dan zal voors. recognitie maar
betaalt worden met vijf en twintig Guldens, neffens de gelibel-
leerde Amptsgelderen.

Art. XV.

Een Hofman of Hofvrouwe of beide te gelijk, haar Hofgoed bij
leevendigen lijve in de afgaande linie willende transporteeren,
zullen voor het consent daar toe aan den Hof-Heer moeten betalen
dertig Gulden, zonder dat als dan den Hof-Heer eenig regt op die
getransporteerde Bestialen van den afgaande Hofbezitter of Hof-
bezitteren zal moogen voorbehouden of hebben.

Art. XVI.

En zal in dien gevalle alsook in cas van successie ab intestato,
den nieuwen aankoomende Hofman daar en booven voor zijne
qualificatie en admissie tot den Hofgoede en die van zijn Vrouw,
aan den Hof-Heer hebben te betaalen vijf en twintig Gulden,
buiten en boven de Amptsgelderen Art. 13 vermeld.

Art. XVII.

Dog de cessie verzogt wordende te doen in de sijdlinie ofte aan
een vreemde, zal aan den Hof-Heer voor het consent daar toe,
vijftig Gulden moeten betaalt worden, zonder dat als dan ook
den Hof-Heer eenig regt op die getransporteerde Bestialen van
de afgaande Hofbesitteren zal moogen voorbehouden of hebben.

Art. XVIII.

En zal in dien cas den nieuwen aankoomenden Hofman niet
Hofhoorig zijnde, daar en booven voor zijn qualificatie en admissie
tot den goede en die van zijn Vrouw, aan den Hof-Heer vijf en
seeventig Gulden, en Hofhoorig zijnde, vijf en twintig Gulden
hebben te betaalen, boven de Amptsgelderen.

-ocr page 131-

Een Hofman of Vrouw (zonder onderscheid of zij de goederen
zelve bewoonen, dan door een ander laaten
bewoonen) koomende
te overlijden, zal de halfscheid van alle viervoetige Bestialen ot
levendige Have of Vee die op de Zahlwheere voor handen zijn
aan den Hof-Heer vervallen, en ten einde alle praejudicie. welke
door de vermiAderinge der Zahlwheeren reeds gepleegt mogte
ziin te redresseeren. zoo zullen die goederen en landerijen, welke
dL; van aan een ander in pagt of gebruik mogten zijn gegeeven.
nae expiratie van de pagt en 't mest- of bouwregt. dadehjk wederom
onder de Zahlwheere moeten gebragt worden, en vervolgens daar bij
en onder altoos verblijven.

Art. XX.

En word aan de keuse en goedvinden van den Hof-Heer over-
gelaaten. om die halfscheid na zig te neemen. dan om dezelve
L voorgaande aestimatie. als van ouds gebruijkelijk. te doen
en laten redimeeren.

Art. XXI.

Dog een Hofvrouwe stervende, nalaetende een onberadene. dat
IS een nog ongehouwelijkte Dogter. zal den Hof-Heer daar van
het voorzeide Versterfregt niet genieten.

Art. XXII.

En om zoo veel mogelijk te praevenieeren dat den Hof-Heer
omtrent dit regt van Versterf niet gepraejudicieert en benaadeelt
n.ag worden, zoo zullen bij overlijden van
een Hofman of Vrouw
de overblijende Hof-Hofluiden en derzelver dienstbooden alsook
de Pagters van Hofgoederen gehouden zijn. om op de eerste requi-
sitie van den Hof-Heer of desselfs Rentmeester, met solemneek
Eede te verklaaren. dat nae het overlijden van den Hofman ol

iT^^hh^ere. zahl. sale woonplaats, woning van een aanzienlijk persoon.

wheere, weer = bezit, erf, grond.

zahlwheere = de woning met alle bijbehorende grond.

Mtltehulp van Verwijs en Verdam leken deze verklaringen ons de meest ju.ste.

-ocr page 132-

Vrouw geen Have of Vee direct of indirect van de goederen ver-
voert en verbragt zijn geworden, om daar door den Hof Heer
in zijn regt en geregtigheeden te benadeelen.

Art. XXIII.

Van welke verschulde recognitie, regten en geregtigheeden, zoo
als dezelve bij voorenstaan de Articulen benoemt en vastgestelt
zijn geworden, niemand onder deese Hoven te Miste en Ahave
gehoorende, geëximeert of gelibereert zal weezen.

Art. XXIV.

Als alleen de Erf-Hof-Tegeders (waar van hier onder separate
Articulen zijn geformeert) mitsgaders Balink, Benninck, Onnink,
Dunnewijk en Smeenk, die wegens de geringheid haarer Hof-
goederen en groote wijkgangen van dien, met de halfscheid van
de bij voorige Art. vastgestelde recognitien, regten en geregtig-
heeden zullen kunnen volstaan, daar onder egter niet begreepen
het Art. 19 vermelde Versterfregt en Amptsgelden.

Art. XXV.

Wijders zullen de Hofluiden verpligt wezen haare Hoven nae
behooren te bewoonen, daar van niets te verdonkeren of te laten
verwoesten nog versplitsen of daar van iets te separeeren, ook zullen
dezelve het getimmer van de Plaatse niet moogen afbreeken, maar
het zelve in allen opzigten ordentelijk moeten onderhouden of
in het geheel vernieuwen of een ander Huis op 't zelve goed in
desselfs plaatze zetten.

Art. XXVI.

Dat om alle disputen over het houwen van hard opgaand hout
of 't bepaald emploi van dien te vermijden, voortaan de Hofluiden
daar toe volkoomen vrijheid zullen hebben en genieten, zonder
daar in eenige belemmering van den Hof-Heer te kunnen ontfangen,
mits dat Jaarlijks en alle Jaar op Martini op den 11 November,
waar van het eerste Jaar zal vervallen weezen Martini of den 11
November 17G ses en seeventig, een ieder der Hofluiden aan den
Hof-Heer zal betalen de Somma als hier nae volgt,

-ocr page 133-

Roerdink.................

5 —

- 0 -

- 0

Hijink..................

4 -

- 10 -

^ 0

Willink..................

3 -

- 0 -

- 0

3 -

- 0 -

- 0

2 -

- 10 -

- 0

Bovelt..................

1 -

- 16 -

- 0

1 -

- 10 -

- 0

Tenkink.................

1 -

- 5 -

- 0

0 -

- 3 -

- 0

Dunnewijk................

0 -

- 3 -

- 0

Bennink.................

0 -

- 3 -

0

Balink..................

0 -

- 3 -

0

0 -

- 3 -

0

Berninkhof .................

4

- 10 ~

- 0

Liefers..................

1 -

0 -

- 0

Gussinklo.................

0 -

- 18 -

- 0

Wolterink.................

0 -

- 3 -

- 0

Luiten..................

0 --

3

- 0

Hunink..................

0 -

- 3 -

- 0

tezamen uitmakende een Jaarlijkse Somme van

30 -

- 3 -

- 0

Art. XXVIL

Dat geen Hofman of Vrouw haar Hofgoed zal moogen veralie-
neeren, verhypothequeeren of op eenigerleij wijze beswaaren,
nog ook daar over bij uiterste wille of bij donatie inter vivos
moogen disponeeren, dan nae verkreegen consent of approbatie
van den Hof-Heer, en tegens voldoeningen der regten en geregtig-
heeden daartoe staande.

Art. XXVIII.

De successeuren van de Scholten Roerdink, Mierdink en Bor-
ninkhof als geen Versterfregt betalende, zullen voor hare quali-
ficatie en admissie tot haare respective goederen Roerdink, Mierdink
en Borninkhof en het daar aan verknogte Erf-Tegederschap aan
den Hof-Heer veertig Gulden moeten betalen, buiten de Ampts-
gelderen Art. 13 gespecificeert.

HEERINGA, de Graafschap.nbsp;9

-ocr page 134-

Voorts zullen niet schuldig en gehouden weesen haar kinderen
vrij te koopen, als geen Versterfregt betalende.

Art. XXX.

Dog in cas van mishuwelijken aan een vrije Vrouwe, zullen
alleen maar voor een recognitie aan den Hof-Heer betaalen de
Somma van twintig Gulden, beneffens de Amptsgelderen Art.
13 vermeit.

Art. XXXI.

En in gevalle van of tegens een dier Erf-Hof-Tegeders ietwes
voor het Hofgerigte word ondernoomen, zoo zal ter dier saeke
en voor die tijd in derzelver plaatze geaffumeerd worden een der
Hofluiden van de Hoven Onnink en Vv^illink, het zelve zal ook
by absentie of andere regtelijke reedenen en motiven van een of
meer der Erf-Hof-Tegeders meede plaats hebben.

Art. XXXII.

Voor het noodig consent om op een Hofgoed te mogen procedee-
ren of om het zelve goed te mogen beswaaren, ofte om daar van
bij Testament als anders te mogen disponeeren, zal aan den Hof-
Heer in alles negen Guldens moeten worden betaalt.

Art. XXXIII.

Een Tegeder, Hofman of iemand anders verzoekende tot een
Hofgoed gequalificeert te worden tegens betalinge van de vooren-
staande recognitie als anders, onder de clausule salve jure Domiri
E tertii bij den Hof-Heer zal worden geadmitteert, dog in alle
andere gevallen blijft desen Articul buiten applicatie.

Art. XXXIV.

En dewijl den Hof-Heer en desselfs Heeren Raden en Reken-
meesters in 's Hage resideeren, is op verzoek van de Hofluiden
aangenomen, das een authorifatie op den tijdelijken Rentmeester
der Heerlijkheid Bredevoort zal worden verleent, om sodanige
Concessen, Admissien en Consenten als ten gevolge van het

-ocr page 135-

vooren geconvenieerde te eeniger tijd mogte worden versogt, bij
provisie aan zoo een als diligent te kunnen accordeeren, tegens
betaling van 't geene daar voor hier voorens respective is uijt-
gedrukt.

Art. XXXV.

Zullende den tijdelijken Rentmeester voor het bezorgen en
uitbrengen der ratificatie en approbatie van de Concessien, Ad-
missien en Consenten voors. in alles hebben ses Gulden.

Art. XXXVI.

En ten einde den Hof-Heer te minder in zijne regten en gereg-
tigheeden moge worden benadeeld, ende tusschen de successeuren
van opgemelde Tegeders en Hofluiden alle eventueele disputen
en proceduures over de afgoedinge van de respective Hoven
voorschreven, door de Oudste Soon of Dogter bij aantred des
Hofgoeders aan de Jongste of Jongsten te doen, te praevenieeren
en voor te koomen, zoo is bij deezen meede vastgesteldt: Dat
een Hofvolger bij aantred van den Hof, aan een of meer zijner
afgaande Broeders en Susters weegens het Hofgoed met dat daar
onder behoord niet meer zal behoeven uit te keeren als van olds
her aan de afgaande dieswegens, en wel bij de laaste voorgaande
Houwelijksche Voorwaarden ofte Magescheid harer Ouderen, is
toegelegt en daar van genooten hebben.

Zullen de met dat oogmerk, meede tot een ieders narigt, die
Huwlijks Voorwaarden ofte Magescheiden door de respective
Hof-Tegeders en Hofluiden voors ten naasten Hofdage ten Hof-
Prothocolle werden overgegeeven, om aldaar geprotocolleert en
geregistreert te werden, immers per Glausulas concernentes,
om zulks voorgegaan en gedaan zijnde, het origineele weder nae
zig te neemen.

Art. XXXVII.

Dat die in voorige Articulen vastgestelde poincten voor het
toekoomende tot een rigtsnoer en Wet zoo voor den Hof-Heer
als Erf-Hof-Tegeders en Hofluiden onder de Hoven van Miste
en Ahave gehoorende, zullen verstrekken, en dat dien ten gevolge,
de tegenwoordige Hof-Tegeders en andere Hofluiden en derzelver
Vrouwen en Kinderen, als nae Hofregten wettig respective tot het

-ocr page 136-

Tegedersampt ende Hofgoederen gequalificeert, geadmitteert en
gebooren zullen worden geconsidereert; Voorts dat de kinderen
die reets van de Hofgoederen op andere goederen buiten den Hof
zijn getrouwt en woonen, als vrij geboorne en vrij gekogte zullen
aangemerkt worden, zonder dat den een of den anderen van alle
dezelve ergens toe zal zijn verpligt en gehouden, als meede dat
alle openstaande differenten en disputen, mitsgaders die daar over
geventileerde proceduures met den aankleeven van dien, zonder
eenige reserven voor opgeheven zullen werden gehouden, ende de
kosten daar en hier over gevallen, gecompenseert.

Alles nogtans ingevolge 't reces van den 10 Augustus 1747,
onder approbatie van de Edele Mogende Heeren Staaten deezes
Furstendoms en Graafschaps, als aan wien de Oppervoogdije
over alle servile goederen is competerende, wordende ten dien
einde en Heeren Commissarien uit den Hove verzogt, om van dit
geconvenieerde en favorabel rapport aan den Hove te doen, en
't Hof te verzoeken om het zelve aan de landschap insgelijks als
zodanig te willen voorstellen, en Haar Edele Mogende approbatie
uitwerken, en als dan het zelve aan deeze parthijen te communi-
ceeren, om volkoomen effect nae desselfs inhoud te forteeren.

Art. XXXVIII.

Zullende voor het overige alle voorkomende saaken, quaestien
en dispuiten hier bij niet vermeld en getermineert zijnde, geregu-
leert worden nae de regten en usantien in deeze Hoven van ouds
gevigeert hebbende.

Aldus gedaan en getransfigeert enz.

-ocr page 137-

BlILAGE II.

Plan tot verdeeling der Marken
gronden van de buurschap Woold
in de Gemeente Winterswijk van
't Arrondissement Zutphen der
Provincie Gelderland.

GRONDSLAGEN.

Art. 1.

De commissie zal zich vooraf wenden aan Zijne Majesteit den
Koning en Hoogstdenzelven authorisatie tot de verdeeling vragen.

Art. 2.

Bij elk binnen den Kring der Mark van de buurschap Woold
gelegen, en afzonderlijk verhuurd woonhuis, waarbij minstens
een bunder land afzonderlijk gebouwd word, en hetwelk bij de
opmeting voor het Kadaster in den jare 1800 negenentwintig
bestond, thans nog bestaat, of ook na dien tijd afgebroken en
herbouwd is, zal aan den eigenaar van hetzelve toegedeeld worden
een bunder middelbare markengrond.

Art. 3.

Bij elk woonhuis of hut, welke door eenig tot de mark niet
beregtigd persoon, zijnde degene die generhande grondeigendom
in de buurschap Woold bezit: op den markengrond gebouwd is,
en op den eersten Januarij 1800 drie en veertig bestond zal in
eens gegeven worden een bunder middelbaren grond.

Art. 4.

Niettegenstaande eenig onder één dak staand woonhuis, afge-
deeld aan verschillende eigenaren toebehoort, en door dezelven

-ocr page 138-

bewoond wordt, zal aan deeze onderscheidene woningen slechts
één Bunder, (als voormeld worden toegedeeld).

Art. 5.

De overrest der markengronden van het Woold zal verdeeld
worden, naar evenredigheid van de grootte der bouw- en tuin-
gronden, tot de buurschap Woold behorende; met dien verstande,
dat aan eiken eigenaar van voornoemde Bouw- en tuingronden, een
aan de grootte dier landen evenredig aandeel dier Markgronden
zal toegedeeld worden,
alles onder voorbehoud van de bijzondere
regten welke sommigen op de markengronden van deze buurschap
zouden kunnen hebben, en welke regten door gecommitteerden
uit de markgenooten onderzocht en zoo mogelijk bij schikking
tegen afkoop in grond zullen opgeheven en verevend worden.

Art. 6.

Als grondslag voor de toedeeling zal de grootte der in artikel
vijf hiervoor genoemde bouw- en tuingronden worden aangenomen
zoo als de zelve bij de meting van het jaar 1800 en negen voor het
kadaster is opgenomen, zonder in aanmerking te nemen, of wallen
of heggen van geringe breedte onder die inhoudsgrootte mogten
begrepen zijn, zullende echter alle andere daarbij ingeslopen
misstellingen verbeterd moeten worden.

Art. 7.

In deeze verdeeling worden begrepen alle aan de mark van de
buurschap Woold toebehoorende gronden, welke slechts eenig-
zins voor verdeeling vatbaar zijn, met uitzondering van
een zes-
tigste gedeelte
het welk ter teregtbrenging en herstel van abuizen,
welke bij de verdeeling mogten ontdekt worden in reserve gehouden
en geemplojeerd zal worden: en voor zoover hetzelve daartoe
niet benoodigd mögt zijn, na afloop der verdeeling openbaar
verkocht en de koopspenningen tot bestrijding der onkosten en
uitgaven op de verdeeling vallende, worden gebruikt.

Art. 8.

De zoogenaamde plaggenvreën, voor zoover dezelve oude en
bij de meting van 1800
negen erkende, of als zoodanig sedert dien

-ocr page 139-

tijd verdedigde plaggenvreën zijn, komen voor de helft in de
gemeenschap der te verdeelen gronden, met dien verstande, dat
dezelve bij de toedeeling aan de tegenwoordige bezitters tegen
toerekening van de helft der waarde, in mindering van hun aandeel
zullen moeten worden toegedeeld, zullende de overige helft
aan de bezitters der plaggenvreën in eigendom verblijven, zonder
dat daarvoor eenige toerekening of mindering van hun aandeel
in de verdeeling zal plaats vinden, en bij aldien mögt blijken,
dat eenig markgenoot in boven omschreven plaggenvreën, meer
dan het hem toekomende aandeel in de te verdeelen gronden
bedraagt, mögt bezitten, zal dit teveel afgesneden, en onder de
te verdeelen massa begrepen worden.

Art. 9.

De verdeeling geschied naar de geldswaarde van den te verdeelen
grond: dat is, de markengronden worden naar de verschillende
kwaliteit in deugd, soortgewijze getauxeerd; en, na evenredigheid
van de meerdere of mindere waardij van den aan eenig deelge-
regtigde toetedeelen grond, wordt het stuk dat hij voor zijn aandeel
bekomt, grooter of kleiner: bij voorbeeld, de toetedeelen grond
zesmaal beter zijnde, wordt het stuk dat hij voor zijn aandeel
ontvangt, zesmaal kleiner, en omgekeerd.

Art. 10.

De deelgeregtigheden zullen zooveel mogelijk trachten om
door uitruilingen hunne plaggenvreën op eene duidelijke en regel-
matige wijze te begrenzen, gelijk meede, om stukjes plaggenvree
van geringen inhoud welke hier en daar verspreid mogten liggen
of naderhand door het aanleggen van wegen of waterleidingen
mogten afgesneden worden, door uitruiling of andere overeen-
overeenkomsten, aan anderen wien zij meer geschikt gelegen zijn
aftestaan: zullen de dergelijkestukken die kleiner zijn dan een
tiende bunder, de uit de deelgeregtigden te benoemen commissie
(zie art :14:) de bevoegdheid hebben, dezelve aan anderen die
deeze stukken beter gelegen liggen, toetedeelen bij aldien daardoor
de regelmatigheid in de verdeeling mögt bevorderd worden,
zonder dat echter deeze toedeeling den vorigen bezitter van de
voordeelen in artikel acht opgenoemd, zal kunnen beroven.

-ocr page 140-

Aan elk deelgeregtigde, zal het hem in het publieke veld te
beurt vallende, zooveel en zoo na mogelijk bij zijn bijzonderen
eigendommen toegewezen worden, zonder dat ook dit tot onre-
gelmatigheid in de verdeeling, of tot veelvuldig splitsing zal mogen
leiden. Ter voorkoming van deeze onregelmatigheid zal de plaatsing
der stukken van de verschillende deelgeregtigden in het gemeen-
schappelijke markveld, met alle mogelijke in achtneming van de
verschillende belangen, en in het oog houden van eene behoorlijke
evenredigheid omtrend de nabij en verafgelegene gronden, aan
de commissie die de verdeeling doet overgelaten blijven.

Art. 12.

Bij aldien eenig geërfde willekeurig gronden die tot de mark
behooren, mögt afgegraven hebben zal het den zoodanige vrijge-
laten zijn, zich die gronden in mindering van zijn aandeel toe te
doen deelen, doch niet anders dan tegen vijftig percent verhooging
boven de oorspronkelijke getauxeerde waarde van den grond,
zonder dat de daaraan bewerkstelligde verbetering in aanmerking
zal worden genomen.

Art. 13.

De Veengronden voor zoo verre deeze thans noch niet afgeveend
en alzoo werkelijk noch veengronden zijn, zullen niet onder deeze
verdeeling begrepen worden.

Art. 14.

Indien dit concept ontwerp van verdeeling door de groote
meerderheid der deelgeregtigden mögt aangenomen, en onder-
teekend worden, zal door de vergadering datelijk, bij meerderheid
van stemmen, worden overgegaan tot het benoemen eener commis-
sie van zeven leden aan welke zal opgedragen worden, om dit plan
ten spoedigsten te doen uitvoeren en de verdeeling ten einde te
brengen.

-ocr page 141-

WERKKRING DER COMMISSIE.

Art. 15.

Deeze commissie zal zich in de eerste plaats bezighouden.

a.nbsp;Met het regelen en vaststellen van de grensscheiding der
mark tegen andere buurten, waardezelve aan kwestie onder-
hevig mogt zijn.

b.nbsp;Met onderzoek te doen naar, en het uit den weg te ruimen
van de aanspraken op bijzondere regten, welke dees of geen
noch op de Mark van het Woold zouden kunnen hebben, hetzij
in schikking daarover te treden, of op eenige andere wijze.

c.nbsp;De commissie zal zich tot de behandeling van de in artikel
vijf genoemde bijzondere regten moeten versterken met vier
der grootte tot de zaak in kwestie niet betrokkene of daarbij
geintresseerde geëerfden, welke met de commissie vergaderd
gezamentlijk daarover zullen raadplegen en bij meerderheid
van stemmen beslissen; aan deeze beslissing zullen wel de overige
markgenoten gehouden zijn, doch zal die beslissing, die in de
zaak in kwestie onmiddellijk betrokkene partij, geenzints
binden tenzij dezelve uit vrije beweging toetreden en met de
beslissing genoegen mogt nemen.

d.nbsp;Omtrend alle andere mingewigtige en in dit plan van verdeeling
niet voorziene gevallen, gelijk meede in alle andere voorkomende
kwestien, voorziet en beslist de commissie bij meerderheid
van stemmen, aan welke beslissing de deelgeregtigden zich
zullen moeten onderwerpen.

e.nbsp;De commissie zal tot de uitvoering van dit plan van verdeeling
eenen landmeter engageren en deswegens met hem in contract
treden : zij zal voor de schatting der markengronden benoemen
drie deskundige personen, die de gronden soortgewijs zullen
tauxeren; deeze Schatters zullen niet aan een bepaald aantal
klassen gehouden zijn, maar zullen den grond soortsgewijze
in zoo veele afsnijdingen kunnen indeelen, en die op zulk eene
waarde stellen, als zij bij de verschillende kwaliteiten, nabij
of afgelegenheid derzelve daaraan vermeenen te moeten geven.

ƒ. De commissie heeft voor zoover zulks bij dit plan niet anders
is bepaald, het toezigt en de leiding van alle werkzaamheden
deezer deeling; zij bepaald onder nadere approbatie van gede-
puteerde staten deezer provincie, de plaatsen waar de bruggen

-ocr page 142-

of duikers gelegd en waterleidingen en wegen moeten worden
daargesteld, zonder daarbij eenigzints de plaggenvreën te
behoeven te ontzien.
g. De commissie heeft het bestuur over alle geldmiddelen der
mark, zij laat het in artikel zeven buiten verdeeling gehouden
zestigste gedeelte terzijner tijd publiek verkoopen, doet die
gelden met de door de deelgeregtigden voor de verdeelings-
kosten te doene bijdragen benevens alle baten die de mark
mögt te vorderen hebben, innen, en wordt bij deeze gemagtigd,
om de jaarlijks aan de mark te betalen uitgangen (: zoo die
bestaan:) tegen den penning twintig te laten afkoopen. Zij
voldoet en bestrijdt met alle deeze gelden de schulden der
mark, en de kosten op deeze verdeeling loopende alles onder
gehoudenheid van binnen één jaar na afloop en voltooying der
verdeeling, daarvan aan de deelgeregtigden openlijk rekening
en verantwoording te doen.

Art. 16.

BRUGGEN, DUIKERS, WEGEN,
WATERLEIDINGEN.

Alle werken tot de Marverdeeling vereischt wordende, waaronder
Bruggen, Duikers, wegen, waterleidingen en verdere zich opdoen-
de behoeften gerekend worden te behoren, zullen, voor zoo verre
daar vatbaar voor zijn, publiek bij de minstaannemende moeten
worden aanbesteed.

Bij aldien Gecommitteerden echter om daartoe bestaande
reden, niet naar genoegen bij deeze publieke Besteding ten
profijte der Mark vermeenen te kunnen slagen, als dan wordt
het hun vrijgelaten de zoodane werken uit de hand aantebesteden
of te doen verrigten: en worden gecommitteerden verzocht zich
in de gevolgen met de administratie over het onderhoud te belasten,
en daartoe voor zoo veel noodig gemagtigd

KOSTEN ZOO VAN DAARSTELLING
ALS ONDERHOUD.

Art. 17.

De kosten en uitgaven op de verdeeling vallende, zoo voor de
uitvoermg derzelve als voor de daarstelling der bruggen, duikers.

-ocr page 143-

waterleidingen en wegen, en verdere benodigdheden zullen

gevonden worden.

a.nbsp;Uit den opbrengst van de in artikel zeven gereserveerde marken
gronden, voor zoo verre die tot herstelling van misstellingen en
abuizen niet mogten benoodigd zijn geweest, en alle verdere
aan de mark aankomende pretensien.

b.nbsp;Zoodra de werkzaamheden der verdeeling zoover zullen ge-
vorderd zijn, dat de geschatte waarde der markengronden,
gelijk meede het aandeel, dat deelgeregtigde daarvan toekomt,
bekend is, zal door elk deelgeregtigden, tot bijdrage in de kosten
van verdeeling aan de Commissie moeten uitbetaald worden,
twee en een half percent van de geschatte waarde des aan ieder
deelgeregtigden toekomenden markengronds.

c.nbsp;Zal het dan noch te kort komende even als het vorige over
de verschillende deelgeregtigden omgeslagen, en naar even-
redigheid van elks aandeel aan de markengronden voldaan
moeten worden, of invorderbaar zijn, vier weken nadat aan
de deelgeregtigden hunne perceelen zullen zijn aangewezen,
die zij van de markengronden voor hun aandeel bekomen.

d.nbsp;Nadat nu het geheele werk der verdeeling in stand zal zijn
gebragt; zal het
onderhoud voor algemeene rekening der Mark
geregtigden verblijven, en 't opzicht zooals boven vermeld
aan gecommitteerden zijn toevertrouwd, welke jaarlijks Brug-
gen, duikers, wegen en waterleidingen zullen in oogenschouw
nemen, en aanteekening van de noodwendige reparatien
maken: voorts om in alle behoeften te kunnen voorzien een
staat van Begrooting der kosten formeren, die kosten naar het
Bundertal Bouw en Hoflanden berekenen, van die berekening
aan de daartoe schuldpligtigen kennis geven en de daarvan
herkomende gelden invorderen of doen ontvangen.

BIJZONDERE BEPALINGEN.

Art. 18.

Alle reclames, wegens den staat van deelgeregtigdheid van eiken
deelgeregtigden tot de markengronden, of liever van abuizen
in de te boekstelling van ieders bouw en tuingronden en woon-
huizen, zullen moeten gedaan worden binnen eene maand nadat
gemelde staat, bevattende elks bouw, tuinland en woonhuizen.

-ocr page 144-

gedurende acht dagen openhjk ter visie zal hebben gelegen van
welke ter visie stelling bij publicatie kennis zal worden gegeven
en waarbij door den landmeter aan iederen belanghebbenden
behoorlijk inlichting zal worden gegeven: gelijk meede, alle
reclames wegens het aan ieder toegedeelde gedeelte markengrond,
gedaan zullen moeten worden, binnen ééne maand nadat die gron-
den aan de deelgeregtigden zullen zijn toegedeeld en aangewezen,
en nadat de stukken der verdeeling gedurende acht dagen zulleii
ter visie gelegen hebben, waarbij de landmeter insgelijks de
verlangd wordende opheldringen en desnoods aanwijzingen zal
geven; zullende daarna die reclames door de commissie onderzocht
en beoordeeld worden, en na afloop dier termijnen, geenerhande
reclames meer worden aangenomen, maar de verdeeling defeni-
tief gesloten en vastgesteld zijn.

Art. 19.

In alle regtskwestien zal de commissie zich voor rekening der
mark kunnen wenden tot eenen Procureur bij de Arrondissements
Regtbank te Zutphen, dewelke zulks noodig geoordeeld wordende
de belangen der mark voor gedachte regtbank zal behandelen.

Art. 20.

Zoodra dit plan van verdeeling door de groote meerderheid
der deelgeregtigden zal aangenomen en onderteekend zijn, waar-
borgen zij zich onderling de kosten die tot de voorloopige ten uit-
voerlegging van hetzelve mogten gemaakt worden gelijk zij zich
meede, zoodra dit plan door zijne Majesteit den Koning geappro-
beerd, en de geheele verdeeling ten uitvoer gelegd zal zijn, ten
allen tijde het ongestoorde bezit van de aan elk hunner toegedeelde
perceelen markengrond, onderling blijven garanderen.

En word dit plan door de Commissie met de daarstelling ver-
zocht, aan Markgeregtigden ter goedkeuring aangeboden.

-ocr page 145-

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

Afkortingen:

T. A. G. = Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijks-
kundig Genootschap, Leiden. . , ^nbsp;, • , r- u
T E G = Tijdschrift voor Economische Geographie, s-Gravenhage.
Gelre = Gelre, vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschie-
denis, Oudheidkunde en Recht. Bijdragen en Mededeelingen,

Arnhem.nbsp;^nbsp;j ju -j

Archief De Graafschap = Archief tevens orgaan van de oudheid-
kundige vereeniging De Graafschap en van de Meester Hendrik
Heuvelstichting, Lochem.

Baren T van. De Bodem van Nederland, II. dln. Amsterdam, 1927.
Baren'. T. van, De dalgeschiedenis der rechterzijrivieren van den
ITsel. In: HandeUngen van het Xlle Nederlandsch Natuur- en
Geneeskundig Congres, gehouden te Utrecht, in April 1909.
Haarlem 1909, blz. 726—735.
Baren, J. van, De morphologische bouw yan het diluvium ten Oosten
van den IJsel. In: T.A.G. 2e serie, deel XXVII, 1910. blz. 893-
944

Baren, quot;j. van, Geologie van Gelderland. In: Natoa Orgaan der
Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging. Gelderland num-
mer. No. 4. Breda 1931, blz. 56—63.nbsp;.
Bemmel,
P. E. van. De ontwikkeling van de industrie in den Achter-
hoek. In: T.A.G. 2e serie, deel XLIV, 1927 blz 335—350
»Blecourt A. S. de, Aanteekeningen over marken. In: iijdscnritt
voor Rechtsgeschiedenis, Haarlem 1919, blz 298 e.v
Blink, H., De economisch-geografische ontwikkeling van
den Gel-
\ derschen IJsel en zijn stroomgebied. In: T.E.G. le jaargang

1910, blz. 253—269. ..... ,nbsp;r^ u , j t r^ i

Blink, H., Economische Aardrijkskunde van Gelderland. In: Gel-
derland. Arnhem, 1926, blz. 481—505.nbsp;,
t ju
Blink, H., Geschiedems van den Boerenstand en den Landbouw

in Nederland, II dln. Groningen, 1902.nbsp;_

Blink, H., Lichtenvoorde, een opkomend industrie-centrum, in:
T.E.G. 9e jaargang, 1918, blz. 307—309. , _ , , ,
V Blink. H., Studiën over nederzettingen in Nederland (Gelderland).

In: T.A.G. 2e serie, deel XXIl, 1905, blz. 711-758.
^ Blink, H., Woeste gronden, ontginning en bebosschmg in Neder-
land voormaals en thans. Uitgeg. door de Nederl. Vereen, voor
economische geographie. Den Haag, 1929.

-ocr page 146-

^ Blink, H en Koenen S., Algemeen overzicht der economische
fofo .nbsp;Nederland in betrekking tot den landbouw van

10.0nbsp;Nederlandsche Landbouw in het tijdvak

ninbsp;^ Gravenhage, 1913, blz. 1—42.

ölok, F. j., Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, 4 dln Leiden
1923, 3e druk.nbsp;'

Boerman, W. E., Handel en Verkeer in Gelderland. In: Gelderland

Arnhem, 1926, blz. 582—614.
Bouwmeester, W. L., De ontwikkeling van Nederlands' landschap-
pen, s Gravenhage, 1911.
Broxtermann, T. W., Prijs-verhandeling over de marken en mar-
kengenootschappen, de noodzaaklijkheid van, — en de middelen
tot derzelver vernietiging. Uitgegeven
00 last van het Intermediair
Adrnmistratief Bestuur van het voormalig gewest Gelderland.
Arnhem, 1798.

^^^ j' XT P^ ^^ogleggingsplannen te Bredevoort. In: Tijdschrift
1nbsp;Heidemaatschappij, 33e jaargang. Wageningen,

1921, blz. 345—357.

Cleveringa, O. J., Landbouw en Veeteeh. In: Gelderland, Arnhem,

1926, blz. 505—533.
Coöperatieve, Centrale Boerenleenbank te Eindhoven. Verslag over
het 32e boekjaar 1930. Uit te brengen in de gewone algemeene
vergadering van aangesloten Boerenleenbanken, te houden op
8 Juni 1931.nbsp;^

' ^^nbsp;^^^ waterafvoer op het Nederlandsche landbouw-

bedrijf. In: Verslagen en mededeehngen van de directie van den
landbouw, 's Gravenhage, 1917, No. 1.
Deinse, J. J. van, Oude kanaalplannen en waterwegen in Twente

en omgeving. In: T.E.G. 20e jaargang, 1929, blz. 8—21
Lmdyerslag van den dienst der Rijksopsporing van delfstoffen in

Nederland, 1903—1916, Amsterdam.
Lngelen van der Veen, G. A. J. van, Geschiedkundige Atlas

van JNederland. Marken in Overijssel, 's Gravenhage, 1924
Lverwijn, J. C. A., Beschrijving van Handel en Nijverheid in Neder-
land, 2dln. 's Gravenhage 1912.
Faber, F. J., Geologie van Nederland, 2e dr., 's-Gravenhage, 1933
hestschrift zum Heimatfest und zur Heimat Ausstelling in Vreden
Vreden, 1926.

Fleischer, F. C., De Doopsgezinde Gemeente te Winterswijk

Winterswijk, 1911.
Fockenia Andreae, S. J., Bijdragen tot de Nederlandsche Rechts-
geschiedenis, Haariem. 1892.
Fro^, J., Agrarverfassung und Landwirtschaft in den Niederlanden
Berlin, 1906.nbsp;'

H., Het Boerenhuis in Nederland en zijn bewoners, Utrecht,

Geographische Beschrijving van de Provintie van Gelderland Amster-
dam, 1772.

Giffen, A. E. van, De hunebedden in Nederland, 2 dln. met atlas
Utrecht, 1927.

Gimberg, J., De Berkelvaart. In: Archief. De Graafschap no '
Lochern, 1927.nbsp;^ '

-ocr page 147-

Gimberg, J., Hessenwegen en Hessenkarren. In: Archief de Graaf-
schap, no. 8, Lochem, 1931.

De Graaf, J., Uit Gorsels verleden, Deventer, 1926.

Grutterink, A., Beschouwingen over oorzaken en gevolgen der
Hooge Waterstanden in het district Zutphen, Zutphen, 1871.

Hasselt, J. van en de Koning. Dichting van de Baaksche Over-
laat. Uitwerking van het plan van de Commissie Jolles door Inge-
nieursbureau v.h. J. van Hasselt en de Koning. Nijmegen, 1928.

Hasselt, J. van en de Koning, Ontwerp tot verbetering van den
Waterafvoer langs den Ouden IJssel en den Aarstrang met inrich-
ting van eerstgenoemden tot Scheepvaartkanaal. Nijmegen, 1884.
» Het grondgebruik in Nederland, gevolgd door een beschrijving der
landbouwgebieden. In: Verslagen en mededeehngen van de
directie van den landbouw. 's-Gravenhage, 1912, No. 3 en 1923

Heu vei, H. W., Geschiedenis van het Land van Berkel en Schipbeek,
Lochem, 1903.nbsp;, ^^ , , •

Heuvel, H. W., Oud-achterhoeksch boerenleven. Het geheele jaar
rond, Deventer, 1927.

Heuvel, H. W., Uit den Achterhoek, Deventer, 1929.

Heuvel, H. W., Volksgeloof en Volksleven, Zutphen, 1909.

Holwerda, J., Dorestad en onze vroegste middeleeuwen, Leiden, 1929.

Holwerda, J., Nederland's vroegste geschiedenis, Amsterdam 1925.

Hoogh, B. de. De economische beteekenis der ontginningen, Rotter-
dam, 1932. (Proefschiift Wageningen).

Huender, H. A., Eibergen voorheen en thans, Lochem, 1928.
V Huender, H. A., De toestand der landarbeiders m Twenthe en m
de Graafschap Zutphen. In: Staatscommissie voor den Land-
bouw, 1906. Bijlagen van verschillenden aard behoorende bij de
Rapporten en voorstellen betreffende den oeconomischen toe-
stand der landarbeiders in Nederland, 's-Gravenhage, 1908.
X Huender, H. A., Schets van de ontwikkeling van het landbouw-,
bedrijf op de zandgronden in de Graafschap Zutphen, Twenthe
en Salland. In: Staatscommissie voor den Landbouw, 1906.
Schetsen van het Landbouwbedrijf in Nederland, 's-Gravenhage,

1912, blz. 372-394.nbsp;. ,nbsp;,nbsp;,

« Huender, H. A., en Koenen, S., Overzicht omtrent de ontwikke-
ling van het landbouwbedrijf in de zandstreken. In: Staatscom-
missie voor den Landbouw 1906. Overzicht van het Landbouw-
bedrijf in Nederland, 's-Gravenhage, 1912, blz. 26--352.
Staats Evers, J. W., Gelderland's voormalige steden, Arnhem, 1891.
Immermann, K. Der Oberhof, München, 1922 (herdruk).
Iterson, W. van. De Historische Ontwikkehng van de Rechten
op den grond in de Provincie Utrecht, Leiden, 1932. 2 dln. (Proet-

schifit Leiden).nbsp;t- , • inbsp;o ii j

Jaarverslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor bailand.
Jaarverslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor

Twenthe.nbsp;t- i inbsp;au

Jaarverslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Arnhem

en omstreken.nbsp;, . . t^ ■ ,nbsp;c i.

Keuning, H. J., De Groninger veenkoloniën. Een sociaal-geogratische
studie, Amsterdam. 1933. (Proefschrift Utrecht).

-ocr page 148-

nTS: tke^:nbsp;Graafschap-

Klokman, J. A Schetsen en tafereelen uit den Achteihoek. Doe-
tincnem. 1856.

Kloot^Meyburg, H. van der. Onze oude boerenhuizen. Rotterdam,

Boerderij. In: Gelderiand, Arnhem,

Langeler G., BeeId^ en stemmen uit Geldersch Laren, Lochern, 1924.

• Lefevre, M. A., L'Habitat Rural en Belgique. Etude de GéoRraïiê
humame. Liège, 1926. (Proefschrift Leuven).nbsp;^«ograpme

Lohmeyer, K., Das Hofrecht und Hofgericht des Hofes zu Loen
Munster, i. W., 1906, (Proefschrift Münster).

Lunenborg H. Die Gründung der Pfarre Borken und ihrer Tochter-
kirchen In: Borkener Stadtgeschichte. 1226—1926. Borken 1926

Lunsingh-Meyer, A. F. W., De rechtspositie van de e^SrS
m Drenthe, Assen, 1934. (Proefschrift Utrecht)

Gr^equot;. Ix^iïr^iï: bt- sW^
^Mai-^In-Gamp;^nS- eSgf

Martens van Sevenhoven, Jhr. A. H., Schets van de geschiede-
nis der burgerlijke gemeenten in Gelderland vóór de invoering
der gemeentewet van 1851. In: Gelre, XXIV, 1921 blz 1—

Martiny, R., Hof und Dorf in Alt-Westfalen. Das Westfälische Streu-
siedlungsproblem. In: Forschungen zur Deutschen Landes und
Volkskunde. Stuttgart, 1926, blz. 261—322.

Massink W H J. Hoorige Rechten in Twenthe, Leiden 1927
(rroefschnft Leiden).

^^nbsp;Geschichte der Fronhöfe, der Bauernhöfe und

flofverfassung in Deutschland, Erlangen, J863

Meester. G. A. de, De Hof hoorigheid. In: Geldersche Volksalmanak
van 1853, Arnhem, 1853, blz 176-190.nbsp;Volksalmanak

Meinen, G. J Beeiden uit de Graafschap. In: Eigen Haard 1917

Meinen, G. J., Iets over de levende natuur van Winterswijk Het
Konenbergerveen. In: De Levende Natuur, resp. 1907 en 190Q
Amsterdam.

Natura. Orgaan der Nederlandsche Natuurhistorische Vereenirine
Gelderland nummer, no. 4. Breda 1931.nbsp;^

Notulen van het verhandelde door de Staten van Gelderiand, vanaf
1900 tot en met 1932 (passim), Arnhem.

Uns Nederland. Officieel orgaan der „Algemeene Nederiandsche
Vereeniging voor Vreemdelingenverkeerquot; Geldersche Achterhoek
nummer 3e jaargang no. 3. Amsterdam, 1931.

Urt, J. A., Oude wegen en landweren in Limburg en aangrenzende
gewesten. Leiden, 1884.nbsp;^^enue

-ocr page 149-

Pannekoek van Rheden, J. J., I. Eine ähere Njederterrasse im
Niederrhein-gebiet zwischen Doetmchem und Wesel. f^r
Geschichte des alten IJssels, In: Natuurhistorisch Maandblad,
Orgaan van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg.
Maastricht, 1933, blz. 81—86.nbsp;j , u u

» Passarge, S., Beschreibende Landschaftskunde, 2e druk, Hamburg,
1929.

Pekelharing, G. G., Boschwet, 1922. Natuurschoonwet, 1928. In:
Nederlandsche Staatswetten. Editie Schuurmans en Jordens, no.

85. Zwolle, 1934.nbsp;. .nbsp;_ ,

* Pessler, W., Das altsächsische Bauernhaus in seiner geograhschen

Verbreitung, Braunschweig, 1906.nbsp;, , i t j

V Pleyte, A. M., De rechtstoestand der marken in Nederland, Leiden,

Postma,'0., De Friesche Kieihoeve, Leeuwarden, 1934.
Provinciaal Wegenplan van Gelderland. In: Provinciaal Blad, 1928.

Aanvullend interlocaal Wegenplan. In: Prov. Blad, 1930.
Rapporten en Voorstellen betreffende de ontginning van woeste gron-
den in Nederland. I en II Commissie van advies inzake ontginning
van Woeste gronden, 1919. 's-Gravenhage 1920 en 1921.
Reglement op het beheer van de rivierpolders in de Provincie Gel-
derland. Polderdistrict Drempsche, Oldenhaafsche, Hoog-lurensche

Olburgsche dijken, 1879.nbsp;, „ , , t. , t. • ■ i

Reglement voor het Waterschap van de Baaksche Beek. Provinciaal

Blad V. Gelderland, No. 72. Besluit v. 7 Juli 1919, no 77.
Reglement voor het Waterschap van de Berkel. Provinciaal Blad v.

Gelderland. No. 7. Besluit v. 21 Januari 1908, no. 79.
Reglement voor het Waterschap van den Ouden IJssel. Provinciaal
Blad van Gelderland, No. 144. Besluit v. 2 October 1907, nol 12.
Reuvens, L. A., Verbetering van de gezamenlijke afwatering m het

Zutphensche, Arnhem, 1867, met kaart.
Roelvink, W. A., Iets ter kroniek van Winterswijk. In: Geldersche
Volksalmanak voor het jaar 1877, blz. 69—84. Arnhem, 1877.
Sartori, P., Westfälische Volkskunde, Leipzig, 1929.
Schevichaven, H. D. J. van. Bijdrage tot de geschieden^ van den
handel van Gelre vóór 1400 en zijn betrekking tot de Hanze. In:
Gelre XIII, Arnhem, 1910, blz. 1—149. ^^ ,
Schuiling, R., De grenzen van Gelderland. In: Handelingen van het
Tiende Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres gehouden
te Arnhem, April 1905, Haarlem 1905, blz. 465—473.
Schuiling, R., Geschiedenis der Ovenjsselsche Nijverheid. In:

Overijssel, Deventer, 1931, blz. 322—362.
Schuiling,
R., Nederland, 2e druk, Zwolle, 1934.
Schuttevaer, A., Tuinbouw. In: Gelderland, Arnhem, 1926, blz.

Sickesz. C. 'j. en Cort van der Linden, P. W. A., Gemeente
Laren (provincie Gelderland). In: Uitkomsten van het onder-
zoek naar den toestand van den Landbouw in Nederland, mge-
steld door de Landbouwcommissie, 1886, Ie deel, 's-Gravenhage,
1890, blz. 1—20, met tabellen.nbsp;^ , ^ , ^ u

Slempkes, J. A., Sagen en Sproken van het Oude Gelre, Zutphen,

1932.

HEERINGA, de Graafschap.

-ocr page 150-

Sloet,^J. £ S^., baron. Geldersche Markrechten II dln, 's-Gravenhage,

Sloet, L A. J W. bajon. Bijdragen tot de kennis van Gelderland
/\rnnem, 1ö52—53.

Staring. W. C. H Natuurlijke Historie van Nederland, Ie deel. De

.bodem van Nederland, Haarlem. 1856.
Staring, W. C. H., Verslag over den toestand de Berkel en
ontwerp

tot verbeteni^ van die rivier, Zutphen, 1845.
Staring, W. C. H., Verslag over den toestand der rivieren en afwa-
teringen in het Zutphensche en Ontwerp tot verbetering van
dien toestand, Zutphen, 1847.nbsp;s

Statistieke beschrijving van Gelderland. Uitgegeven door de Commissie
van Landbouw m dat gewest Arnhem, 1826. Met platen en tabellen,
bteenhuis J. F., De geolopche bouw en geschiedenis van Oostelijk

k ! 1 'nbsp;de praeglaciale afzettingen

betreft. Met krt. en profn. Bijlage II van het rapport betreffende
de centrale drinkwatervoorziening voor Oostelijk Gelderland
opgemaakt door het rijksbureau voor drinkwatervoorziening'
s-Gravenhage, 1919.

Stegeman, B., Het oude kerspel Winterswijk, Zutphen 1927
Stegeman, B., Oud-Winterswijk, Winterswijk, 1911
Stegeman, B., Uit Winterswijks verleden, Winterswijk 1907
Stegeman, B., en Bakhuizen van den Brink, J. N Het Ambt

Breedev^rt tijdens het Anholter Pandschap, Arnhem 1933
lesc^ P., Geologisch overzicht van den bouw van Overi'issel In-

„Overijsselquot;, Deventer, 1931, blz. 7—31.nbsp;'

Tesch, P Opmerkingen over het Glaciale Landschap westelijk van
den IJssel. In: Tijdschrift voor het Onderwijs in de Aardrijks-
kunde, jaargang 2, aflevering 3, Aerdenhout 1924, blz 62-^7

..Gelderlandquot;. AmJ

Uitkomsteri der telling inzake het Grondgebruik en den Veestaoel

flrZ'quot;quot;nbsp;1910 Uitgave Departement Van

Landbouw, Nijverheid en Handel. Directie van den Landbouw
s-Gravenhage, 1912.
Uitkommen van de Tienjaarlijksche Volkstellingen gehouden
od
31 Dec. 1899, 31 Dec. 1909, 31 Dec. 1920 en 31 Dec 1930 VGra
venhage,nbsp;' quot;

Ven D J. van der. Ons Mooie Nederland. De Geldersche Achter-
hoek, Amsterdam, 1917.

Ver Loren van Themaat, R., Rapport betreffende de waterver-
deeling tusschen Berkel en Schipbeek, opgemaakt in opdracht
p in overleg met het Rijksbureau voor de ontwatering door
ingenieursbureau R. Ver Loren van Themaat en L. Sloth Blaau-
boer, voorheen J. van Hasselt en de Koning, Nijmegen 1928
Ver Loren van Themaat, R., Rapport over Normalisatie van den
Uuden IJssel. Ingenieursbureau voorheen J. van Hasselt en de
Koning, Nijmegen, 1931.

Siegbu'ïg W28nbsp;^^^nbsp;einer Landschaft,

Verslag^betreffende de verkeerswaarnemingen in 1929, 's-Gravenhage,

-ocr page 151-

Vuuren, L. van, Die Niederlände und ihr Kolonial reich. Utrecht,
1932

Vuuren,' L. van, Nationaal Park in Nederland, Utrecht, 1933.
Waterink, J., Bij ons, in 't land d^ Saksers. Studiën, scheten en
verzen uit Saksisch Nederland. Door A. v. Veldhuizen, H. W.
Heuvel e.a. onder redactie v. J. Watennk, Zeist, 1930.
Wentholt, L. R., De Twenthe-Kanalen. In: De Ingenieur. B. Bouw-
en waterbouwkunde, 12, 46e jaargang, no. 25, Utrecht 1931,

blz. B 153—B 169.nbsp;, ^ ^ ...

Wijnbergen, A. I. M. J. van. Onze Marken onder de werking der
wet van 10 Mei 1886, Arnhem, 1893. (Proefschrift Amsterdam).
Zwart, K., Uit het land achter den IJssel. In het land van de baak-
sche beek Langs de Berkel. Door het mooie bhngedal. In:
Onze Aarde, Amsterdam, 1928—29—30.

-ocr page 152- -ocr page 153-

INHOUD.

HOOFDSTUK I.nbsp;Bladz.

Beschrijving van het gebied.......... 1 16

Het betreden van de Graafschap van de zijde van
het Montferland, de duinstrook langs de Oude
IJssel (zuidgrens van het gebied) ......

De streek van de Gelderse IJssel (tevens west-
grens), de rand van de hoge gronden met de
enkdorpen en het verspreide vestigingsbeeld van

Gorssel tot Dinxperlo............ 4 9

Het ,,Vlakke Middenquot; met het Zieuwent, de steil-
rand van Groenlo naar Aahen (oostgrens van het

Vlakke Midden) ..............

Het Noorden van de Achterhoek, de jonge indus-
triedorpen: Neede, Eibergen, de oude stadjes:
Borculo, Groenlo, het dal van Berkel, Bolksbeek
en Schipbeek (noordgrens van het gebied), de
,,veldenquot; en de Needse en Lochemse bergen . 11—13
De kastelen en buitens in de „Westelijke Drie-
hoekquot;....................13-14

De omgeving van Winterswijk (oostgrens van het
gebied), de Scholtengoederen, de Winterswijkse
mdustrie..................

HOOFDSTUK H.

Dc Landschapstypen..............17—33

Het landschap van het moderne, intensieve, ge-
mengde bedrijf Het landschap van het oude, exten-
sieve landbouwbedrijf, met het grootgrondbezit-
landschap van de kastelen en buitens in het westen
en het grootgrondbezitlandschap van de scholten-
goederen in het oosten. Het landschap van de

. .nbsp;17__10

nieuwe ontginningen.............

1—4

9—11

-ocr page 154-

van

Sinderen

Geesteren

Zieuwent

Ampsen

Ratum .

Langerak

34—101
34—38

38—40
40—42

42—48

48—56

56—63
63—65
65—69

69—79

79—87

87—94

Kaart VII Wolfersveen......' ^ . .

HOOFDSTUK III.
De Scholtengoederen......

De historische gegevens betreffende de Schoften
en het verband met de hofhorigheid, de hoven
en de kloostergoederen

De Frankische gouwen, de Christianisering, de
heerlijkheid Bredevoort, de strijd van Munster en
Gelre, het pandschap, de Prinsen van Oranje
pandheer ..........

De sociale en economische verhoudingen ten ge-
volge van de hofhorigheid, het hofrecht .
Toelichting van het Reglement voor den Hofheer
en Hofluiden van den Hove te Miste en Ahave,
opgenomen in bijlage I, Scholten en Tégeders
De economisch-geografische oorzaken van de toe-
name van de macht en de welvaart van de Scholten

gedurende de 17e, 18e en 19e eeuw.....

De toename van het grondbezit van de Scholten
aan de hand van acten uit het archief van de familie
Tenkink............

De ondergang van de havezaten........

De taak van het hofgericht. Scholten en tégeders
De marken als de aan de hofhorigheid vooraf-
gaande sociale structuur...........

De marken (gilden) in Winterswijk, de resten

van de markenstructuur.........

Plan van de verdeeling van de markegronden in
het Woold en beschouwingen over het betreffende
reglement opgenomen in bijlage II.......

Bespreking van de in kaart gebrachte tvpen
deze landschappen :

Bladz.

19—21
21—24
24—26
26—28
28—30

30—31

31—33

Kaart I
Kaart 11
Kaart III
Kaart IV
Kaart V
Kaart VI

-ocr page 155-

De achteruitgang van de macht en de invloed van
de Scholten in de 19e en 20e eeuw......94—102

Bijlage I....................103-114

Reglement voor den Hofheer en Hofluiden van
den Hove te Miste en Ahave.

Bijlage II ...................115-122

Plan tot verdeeling der Markengronden van de
buurschap Woold.

Geraadpleegde Litteratuur...........123—126

LIJST VAN FOTOBLADEN.

'nbsp;Bladz.

Fotoblad I................... • ■ • • 2

Pachthoeve onder Enghuizen.
De Ulenpas, Hoogkeppel.

Fotoblad II...................... 3

Boerderijtje in de Kruisbergse bossen.
Dal van de Hummelose beek.

Fotoblad III....... ...............

IJsseldal bij Luur.

Hooggelegen IJsselboerderij bij Steenderen.

Fotoblad IV...................... ^

Boerderij aan de weg Zutphen—Almen.
Boerderij in Vierakker.

Fotobladquot; V...................... ^

Grote nieuwe boerderij tussen Zelhem en Halle.
Het „Vlakke Middenquot;.

Fotoblad VI.....................10

Ouderwetse boerderij in het Zieuwent.

Fotoblad VII.....................12

Geesteren. Dorpstraat.
De Geesterense es.

Fotoblad VIII.....................

De Huitink. Brinkheurne.
Golvend landschap. Ratum.

-ocr page 156-

Bladz.

Fotoblad IX......................................16

Het Lintum. Woold.

Fotoblad X......................................40

Schlosz Gemen nabij Borken.
Stift Vreden.

LIJST VAN KAARTEN.

Kaart I : Sinderen.
Kaart II: Geesteren.
Kaart III: Zieuwent.
Kaart IV: Ampsen.
Kaart V: Ratum.
Kaart VI: Langerak.
Kaart VII: Wolfersveen.
Kaart VIII
f Miste—Woold.

Kaart IX: De Marken................§1

-ocr page 157-

N

Legende:

—nbsp;bouwland.
=nbsp;weiland.

=nbsp;harde wegen.

=nbsp;water.

=nbsp;moeras.

—nbsp;bos.

=nbsp;heide met dennenopslag.

2 2 2
2 2 2

=nbsp;grote boomgaard.

=nbsp;boerderij.

=nbsp;erf, moestuin.

I I I I Inbsp;tramlijn.

=nbsp;spoorlijn.

I I I I I I I

I 11 n I I

Sinderen.
Schaal 1 : lO.OUU.
I. Gracht van her voor-
mahge kasteel Smderen
II. Kapel.

-ocr page 158-

Geesteren.
Schaal 1:10.000.
Dorp.

Geesterense es.

III.nbsp;Boeren es.

IV.nbsp;Bolksbeek.

V.nbsp;Korenmolen.

VI.nbsp;Buurtschap Lemperhoek.

-ocr page 159- -ocr page 160- -ocr page 161-

Ratum.

Schaal 1:10.000.
L Scholtenhuis.
'I. Tenkink.
:il. Willink.

IV.nbsp;Onnink.

V.nbsp;Ratumse beek.

VI.nbsp;Willink beek.

VII.nbsp;School.

-ocr page 162-

Langerak.
Schaal 1:10.000.

Kruisbergse bossen.

II.nbsp;Zelhemse beek.

III.nbsp;Oude IJssel.

IV.nbsp;Zandafgraving.

-ocr page 163- -ocr page 164-

Miste-Woold.
Schaal 1: 10.000.

1.nbsp;Lintum.

2.nbsp;Weekamp.

3.nbsp;Boddewies.

4.nbsp;Leemkuil.

5.nbsp;Hellekamp.

6.nbsp;Ros.

7.nbsp;Rospas.

8.nbsp;Winkel.

9.nbsp;Wubbels.

10.nbsp;Broekmolen.

11.nbsp;Woordes.

12.nbsp;Piepers.

13.nbsp;Druppers.

14.nbsp;Kutters.

15.nbsp;Harmelink.

16.nbsp;Beekhuis.

17.nbsp;Middelkamp.

18.nbsp;Smitshuis.

19.nbsp;Stroete.

20.nbsp;Gosselink.

21.nbsp;Lintumsmolen.

22.nbsp;Meenk.

23.nbsp;Wissink.

24.nbsp;Roozen (oudtijds
de Roozenboom.

25.nbsp;Slingerbeek.

26.nbsp;Kleine beek.

Omtrek van het
oude Hofgoed.

-ocr page 165-

STELLINGEN,

L

Bij de beschrijving van het duingebied langs de Oude
IJssel werd de naam „rivierduinenquot; vermeden, daar wij,
met de jongere, geologische onderzoekers van mening zijn'
dat deze duinen een andere verklaring behoeven.

II.

Het gebrek aan psychologisch inzicht bij Keizer Frans
Josef heeft het uitéénvallen van de Oostenrijks-Hongaarse
monarchie bevorderd.

III.

Het inzicht in de historische ontwikkeling van de Griekse
Staten kan slechts verkregen worden, door de eigenschappen
van het woongebied in de beschouwingen te betrekken.

IV.

De verklaring welke Van Baal geeft voor het koppen-
snellen bij de Marind-anim, is niet te aanvaarden (J. van
Baal, Godsdienst en Samenleving in Nederlandsch-Zuid-
Nieuw-Guinea. Amsterdam 1934.)

-ocr page 166-

In zijn: Practische Sociologie, deel V: Sociale Nooden I,
De Vrouw pag. 1—80, geeft Professor Kohlbrugge blijk
van onvoldoende kennis waar het betreft de intellectuele
jonge vrouw van heden.

VI.

Het verdient aanbeveling een beknopt tentamen in de
plantengeografie, voor het candidaatsexamen sociale-aard-
rijkskunde in te voeren.

VII.

Ten onrechte verwaarloost Brunhes in zijn Geographie
Humaine de landaanwinning bij de Occupation Créatrice.

VIII.

De mening van Joosting, geuit in: De Groningsche
Marken, Geschiedkundige Atlas van Nederland, dat er
geen marken in Groningen op de klei bestaan zouden
hebben, dient verlaten te worden.

IX.

De ,,Schultenheerdenquot; in Groningen moeten wel onder-
scheiden worden van de ,,Scholtengoederenquot; in de omgeving
van Winterswijk, (vgl. O. Postma, De Friesche kleihoeve.
Leeuwarden 1934.)

-ocr page 167-

De mening van Blink dat kleingrondbezit over het
geheel een factor zou zijn om de opkomst van fabrieks-
ni^erheid in een streek te bevorderen, is slechts ten dele
juist. (H. Blink, Lichtenvoorde, een opkomend industrie-
centrum. T.E.G. 1918).

XI.

In het gemengde zandbedrijf dient m het algemeen,
m de huidige omstandigheden, de akkerbouw ten koste
van de veeteek, in de ruimste zin genomen, sterker beoefend
te worden dan veelal het geval is.

XII.

Zelfs met door ruime toepassing van de Natuurschoon-
wet van 1928, zoals deze thans vigeert en evenmin door
verenigingen als die tot het Behoud van Natuurmonu-
menten, Geldersch Landschap e.d. zal het landschapsschoon
en het eigen-karakter van een streek in stand gehouden
kunnen worden.

-ocr page 168-

iff» Ä^JT^^^^-^^ ^ gt;

-ocr page 169-

vinbsp;^nbsp;^rrnbsp;^

-ocr page 170-

^ ^ V

Ij.

^ ƒ quot;

gt;

-ocr page 171-

-nbsp;.Vi--nbsp;- quot;«-v., -nbsp;.....—nbsp;.nbsp;o _

^^mfM^^im...............

rs

—• - - ■ C;' ' \ ^—^ 'nbsp;^ ■ -, * ■ -'S. -.vOv ^hr-^quot;* . ..

ÊostBWde^f

-ocr page 172-