MIDDELNEDERLANDSE
VERTALINGEN VAN HET
NIEUWE TESTAMENT
proefschrift ter verkrijging van
de graad van doctor in de
letteren en wijsbegeerte aan de
rijksuniversiteit te utrecht op
gezag van de rector magnificus
Dr. H. BOLKESTEIN, hoogleraar in
de faculteit der letteren en
wijsbegeerte. volgens besluit
van de senaat der universiteit
te verdedigen tegen de beden-
kingen van de faculteit der
letteren en wijsbegeerte op
vrijdag h december 1934
des namiddags te 3 uur
door
geboren te nljkerk
BIJ J B WOLTERS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ n.v.
GRONINGEN ^ BATAVIA - 1934
bibliotheek der
rijksuniversiteit
UTRECHT.
BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
996
84 a
-ocr page 7-AAN MIJN OUDERS.
-ocr page 8- -ocr page 9-Het bereiken van een rustpunt is een welkome aanleiding tot een
terugblik op de afgelegde weg. Zo is het mij, nu ik gereed ben
om deze proeve van zelfstandige wetenschappelike arbeid ter
beoordeling voor te leggen aan de faculteit der Letteren en
Wijsbegeerte en daardoor mijn universitaire loopbaan af te sluiten,
een aangename taak openlik rekenschap af te leggen van het vele
en waardevolle dat haar hoogleraren mij op de verdere levensweg
hebben meegegeven.
In de eerste plaats gaan mijn gevoelens van dank uit naar U,
Hooggeleerde De Vooys. Het is niet wel mogelik in enige woorden
te zeggen wat U voor mij al die tijd hebt betekend. Uw even
degelike als instructieve colleges, waarin U ons, commilitones,
voortdurend aanspoorde tot zelfwerkzaamheid, boden een uit-
nemende gelegenheid tot scholing in de taal- en litteratuur-
wetenschap. Hoe menigmaal kon ik mijn voordeel doen met Uw
rijke kennis! Inzonderheid bij de bewerking van deze studie was
U een Promotor in de ware zin des woords. Wel verre van Uw
leiding op te dringen, heeft U mij steeds de vrije hand gelaten
en mij gesteund door het verstrekken van materiaal en oordeel-
kundige raad. Maar bovenal toch zal in de herinnering mij
bijblijven Uw onwaardeerlike, warm-menselike belangstelling, die
zich meer dan eens niet slechts in woorden heeft geuit. Wil voor
dat alles de betuiging van mijn welgemeende dank aanvaarden.
Hooggeleerde Van Hamel, gelukkig prijs ik mij tot Uw leer-
lingen te hebben behoord. Niet beter kan ik de waarde, die Uw
onderwijs voor mij heeft gehad, aanduiden dan door te zeggen
dat ik, ondanks de vreugden die het leraarschap kent, heimelik
nog wel eens terugverlang onder Uw gehoor te mogen zijn. De
wijze, waarop U bij de behandeling van moeilike stof het essentiële
wist te puren uit een amalgama van bijkomstigheden. Uw heldere
en bevattelike betoogtrant, die zich vrij hield van vooroordelen,
maakten Uw lessen tot een bron van geestelike verkwikking. Dan
ademden wij ,,de vrije lucht der wetenschapquot;, die klaar is als
de atmosfeer van Ultima Thule. En met dankbare vreugde denk
ik terug aan de uren op Uw studeerkamer doorgebracht, waarin
ik mocht delen in Uw begrijpende en meelevende aandacht.
Gedurende mijn gehele studententijd, Hooggeleerde Kernkamp,
ben ik onder de bekoring gebleven van Uw aan hoge weten-
schappelike eisen beantwoordende en onderhoudende voordrachten.
Zulk een geschiedenisbehandeling was metterdaad, naar het woord
van Michelet, ,,une résurrectionquot;, waarbij de slagboom die heden
en verleden scheidt, scheen weg te vallen.
Hooggeleerde Oppermann, U ben ik erkentelik voor Uw lessen
in de vaderlandse geschiedenis der Middeleeuwen, die mij de
overtuiging hebben bijgebracht dat kritiese toetsing van gangbare
opvattingen moet leiden tot een minder eenzijdige beschouwing
van dat tijdvak onzer historie.
Hooggeleerde Bolkestein en Roels, houdt U verzekerd van
mijn verplichtingen aan U voor het belangrijke dat ik heb geleerd
op Uw colleges, die ik korter of langer tijd als gast heb bijgewoond.
Een proefschrift over Middelnederlandse bijbelvertalingen kan
alleen geschreven worden, wanneer de schrijver beschikt over de
vereiste hulpmiddelen. Het stemt mij tot biezondere dankbaarheid
dat ik onder zeer gunstige omstandigheden mijn arbeid heb
kunnen voltooien. Zelden deed ik vergeefs een beroep op de
hulpvaardigheid der beheerders van bibliotheken en hand-
schriftenverzamelingen, van onuitgegeven teksten werden op mijn
verzoek fotografies gekopiëerde specimina vervaardigd, in ruime
mate kon ik gebruik maken van welwillend verstrekte inlichtingen.
Dergelijke medewerking mocht ik achtereenvolgens ondervinden
van: Mej. Dr. J. M. Keyman, conservatrice aan de bibliotheek der
Rijksuniversiteit te Utrecht en met haar de gehele staf van
ambtenaren en beambten dezer instelling. Mevrouw S. C. A. C. J.
van den Bosch-Schouten, oud-wetenschappelik-assistente aan
de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, Dr. G. H. Ebbinge
Wubben, onder-bibliothecaris dezer boekerij. Prof. Dr. W. de
Vreese, oud-directeur van de Gemeente-Bibliotheek te Rotterdam,
Prof. Dr. F. Baur te Gent, Dr. J. van Mierlo S.J. en Dr. D. A.
Stracke S.J. van het Ruusbroec-Genootschap te Antwerpen,
Dr. L. Willems te Gent, Prof. Dr. R. Verdeyen te Luik, Dr.
Fred. Lyna, conservator aan de Koninklijke Bibliotheek te
Brussel, de Zeer Eerwaarde Moeder Overste van het St.-Jans-
hospitaal te Brugge, Prof. Dr. B. Becker te Amsterdam, Prof.
N. Greitemann van het Groot-Seminarie te Warmond, Dr.
Bon. Kruitwagen O. F. M. te Nijmegen, Dra. P. J. Meertens,
secretaris van de dialectencommissie der Koninklijke Akademie
van Wetenschappen te Amsterdam en Prof. Dr. H. Vollmer,
leider van het Bibel-Archiv te Hamburg.
Ik mag niet nalaten met erkentelikheid gewag te maken van
de onbekrompen steun, die mij ter voortzetting en voltooiing
mijner studiën bij ministeriële beschikking ten deel viel door
bemiddeling van ,,De Nederlandsche afdeeling van de commissie
ter uitvoering van het verdrag betreffende intellectueele toenadering
tusschen Nederland en Belgiëquot;. Daardoor is het mij mogelik
gemaakt om het semester, dat ik aan de Vlaamse universiteit te
Gent mocht verblijven, dienstbaar te maken zowel aan een her-
nieuwde en grondiger kennismaking met land en volk van Vlaan-
deren als aan het verzamelen van bouwstof voor mijn arbeid.
Mocht deze studie, die voor een deel de onderlinge wisselwerking
van Noord- en Zuidnederlands taalgoed in de Middeleeuwen tot
onderwerp heeft, een bijdrage zijn tot de versterking van de
culturele band tussen beide landen.
Tenslotte volge nog een opmerking betreffende de spelling van
de tekst. Aangezien deze reeds in de voorzomer van 1934 ter
perse werd gelegd, verschijnt hij nog, evenals het vervolgdeel, in
de Vereenvoudigde Spelling. Overbodig te zeggen dat onder de
omstandigheden van het najaar-1934 de schrijfwijze-Marchant
toegepast zou zijn.
r
.ïS.
' J
Et orietur vobis timentibus nomen
meum Sol justitiae. Mal. 4, 2.
VOORWOORD.
Wie zich zet tot het onderzoek van de Dietse bijbelvertalingen
vóór de Hervorming, zal ervaren dat het onderwerp even aan-
trekkelik als ingewikkeld is. Beoefenaars van kerkgeschiedenis en
bibliografen vinden hier stof, die een bewerking alleszins waard
is, en voor taalkundigen is het onderwerp in bijzondere mate van
belang, omdat de verschillende teksten ons in staat stellen de
ontwikkelingsgang van een belangrijk deel van onze taal, van de
bijbeltaal, op de voet te volgen. Want waar wordt hun schoner
gelegenheid geboden om een dialekties zo verscheiden en een
chronologies over zoveel eeuwen zich uitstrekkende taalgroep te
bestuderen ? Te meer klemt het gewicht van deze teksten, wanneer
men bedenkt dat alleen een grondige behandeling van de ver-
schillende Middelnederlandse vertalingen, samengaande met een
doorlopende vergelijking van de Noordelike en Zuidelike taal-
vormen en woordvoorraad, die de bijbelteksten bevatten, de ge-
wenste achtergrond kan leveren voor een geschiedenis van de
zestiende-eeuwse vertalingen, die op hun beurt het fundament
vormen, waarop dat allergewichtigste taalmonument, dat de
Statenbijbel is, rust.
Maar het onderwerp is ook ingewikkeld. Aan een bespreking
van de taal en de vertaaltechniek der belangrijkste tekstfamilies
behoorde eigenlik een nauwkeurige beschrijving van al het be-
waarde materiaal, zo mogelik vergezeld van een handschriften-
stamboom, vooraf te gaan, omdat dit de weg is om te komen tot de
teksten, die de taal en de vertaalmanier van de oertekst het best
hebben bewaard en dus het uitgangspunt moeten zijn voor een
taalkundig onderzoek. Tevens dienen de vraagstukken, die zich
voordoen bij het nasporen van de afkomst, de onderlinge verhouding
en het gebruik der vertalingen, voorzover mogelik tot een oplossing
gebracht, terwijl de nieuwe problemen, die rijzen, zo scherp mogelik
moeten worden gesteld. Hier ligt een wijd veld vol voetangels en
klemmen, waarin sommigen verstrikt zijn geraakt. Afgezien van
andere overwegingen zijn het waarschijnlik de geschetste moeilik-
heden geweest, die menigeen hebben afgeschrikt om zich op dit
gevaarlik terrein te begeven. Het aantal publicaties die aan het
onderwerp gewijd zijn, is, in verhouding tot de belangrijkheid van
het onderwerp en in vergelijking met wat op dit gebied door de
Duitse wetenschap is geleverd, betrekkelik gering.
Want hoewel men daar in de overtuiging leeft, dat het onderzoek
zich nog slechts in het eerste stadium bevindt, zo staan hun, die
zich met het onderwerp bezig houden, reeds enkele ,,voorlopigequot;
standaardwerken, vele studies en min of meer uitgebreide tekst-
uitgaven ter beschikking. Wanneer we alleen het allerbelangrijkste
willen noemen, dan komen in aanmerking het bekende werk van
Walther en de Ewangely und Epistel Teutsch van Pietsch,
waarin de schrijver alle hem bekende gedrukte hgd. perikopen-
boeken met pijnlike nauwgezetheid behandelt. De litteratuur over
de geschiedenis der Duitse bijbelvertalingen, die men in het
Vorwort (p. I—XXIII) van dit boek aantreft, geeft enig denkbeeld
van de huidige stand van het onderzoek: vele teksten, in hand-
schrift of druk bewaard, zijn reeds uit een oogpunt van taalkunde,
kerkgeschiedenis, predikkunde, volkskunde, bibliografie enz. nader
in ogenschouw genomen, vooral in academiese proefschriften.
Niet alleen fragmenten zijn bekend gemaakt, maar de eerste
wiegedruk van een hgd. bijbel is tans weer ter perse bezorgd, ver-
gezeld van de nodige varianten, door W. Kurrelmeyer Een
poging tot het leveren van een ,,hogerequot; tekstgeschiedenis als het
ware, tot een bestudering van de diverse tekstengroepen in hun
ontstaan, onderlinge samenhang en verspreiding, werd — gedeel-
telik altans — gewaagd door Maurer Eindelik heeft Prof. Dr.
H. Vollmer, de tegenwoordige leider van het ,,Deutsches Bibel-
Archivquot; te Hamburg, zijn schouders onder de zaak gezet. Sinds
1912 verzamelt en ordent hij alle vindbare teksten en citaten ten
behoeve van zijn Materialien intussen overgegaan in de reeks
Bibel und deutsche Kultur, die in 1933 in dienst werd gesteld van
Wilhelm Walther, Die deutsche Bibelübersetzung des Mittelalters (Braunschweig,
1889—92).
Paul Pietsch, Ewangely und Epistel Teutsch. Die gedruckten hochdeutschen
Perikopenbücher (Plenarien) 1473—1523. Ein Beitrag zur Kenntnis der Wiegendrucke,
zur Geschichte des deutschen Schrifttums und der deutschen Sprache, insbesondere
der Bibelverdeutschung und der Bibelsprache (Göttingen, 1927),
') In de Bibl. d. liter. Vereins in Stuttgart, 10 Bde. (1904—1915).
*) F. Maurer, Studien zur mitteldeutschen Bibelübersetzung vor Luther (Germ.
Bibl., Heft 26, Heidelb. 1929).
®) H. Vollmer, Materialien zur Bibelgeschichte und religiösen Volkskunde des Mittel-
alters (4 Bde., 1912—1929) Bibel und deutsche Kultur (2 Bde., 1931—1933).
de ,,Wiederauf bau des geistigen Deutschlandsquot;. Breed van opzet
is bv. het tweede deel van de laatste reeks: Die Psalmenverdeut-
schung von den ersten Anfängen bis Luther (1931—'33), waarin
over de geschiedenis van de vertalingen der Psalmen en Cantica
uitvoerige beschouwingen ten beste worden gegeven, toegelicht
door een tabellaries overzicht van lezingen uit gotiese, hgd., ndd.,
ags. en ook mnl. vertalingen. Van veel belang is de konklusie dat
Luther's werk niet onafhankelik is van dat zijner voorgangers.
Op het ogenblik, dat dit geschreven wordt, is een soortgelijk werk
betreffende de vertalingen van het Nieuwe Testament, waarin ook
Middelnederlandse teksten ter vergelijking zullen worden aan-
gehaald, in bewerking.
Valt dus een vergelijking tussen de vorderingen der Duitse en
der Nederlandse wetenschap op dit terrein ten nadele van de
laatste uit, zo mogen we toch konstateren, dat ten onzent het
terrein voor een deel reeds ontgonnen is. Voor de vertalingen van
het Oude Testament bezitten we in het proefschrift van Dr. C. H.
Ebbinge Wubben een betrouwbare gids. Na een moeizame
arbeid is de schrijver er in geslaagd een groepering van de hand-
schriften en een schifting naar de auteurs, tot stand te brengen.
Dit werk wacht nog steeds op een vervolg, dat op dezelfde wijze
de Mnl. vertalingen van het Nieuwe Testament behandelt. Want
noch Le Long's Boekzaal noch Van Druten's Geschiedenis
voldoen ook maar in enig opzicht aan de eisen, die de tegenwoordige
wetenschap stelt. Hun werk zal moeten worden overgedaan, dat
wil dus zeggen dat de beschikbare handschriften eerst volledig
beschreven en gegroepeerd moeten worden, omdat alleen zulk een
gedetailleerd, uitwendig onderzoek een betrouwbare basis kan
leggen voor de nadere beschouwing van de teksten zélf.
Dit te doen was mij om meer dan een reden onmogelik, en bij
nader inzien ook onnodig. Waar Dr. Ebbinge Wubben te maken
had met enige dozijnen codices en dan nog maar kon komen tot een
verdeling in hoofdgroepen, zou de onderzoeker der verschillende
versies van het Nieuwe Testament voor de taak staan enige
Vollmer, Die Psalmenverdeutschung II, 68.
C. H. Ebbinge Wubben, Over mnl. vertalingen van het Oude Testament
('s Gravenh., 1903).
Is. Lelong, Boek-zaal der Nederduitsche Bijbels^ (Hoorn, 1764).
H. van Druten, Geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling (Leiden, 1895_
1905). vgl. C. G. N. de Vooys, Iets over middeleeuwse Bijbelvertalingen (Theol. Tijdschr.
-ocr page 16-honderden handschriften, verspreid in binnen- en buitenlandse
bibliotheken, te beschrijven en te kollationeren. Het handschriften-
aantal beloopt enige honderden, omdat de perikopenteksten niet
straffeloos van het onderzoek kunnen verorden uitgeschakeld. Van
het opstellen van een handschriftenstamboom kan onder deze
omstandigheden geen sprake zijn, hoogstens van een ruwe groe-
pering.
Intussen is zulk een tijdverslindende arbeid niet meer nodig,
omdat de allernoodzakelikste voorarbeid reeds is verricht. In de
eerste plaats heeft Prof. Dr. W. de Vreese ten behoeve van zijn —
onuitgegeven — Bibliotheca Neerlandica Manuscripta de meeste
handschriften die in aanmerking komen, nauwkeuriger en volle-
diger dan ik het had kunnen doen, beschreven. Waartoe deze
arbeid nog eens te verrichten ? In de tweede plaats opende Prof. Dr.
C. G. N. de Vooys in Ts. 43 zijn onderzoekingen betreffende
woordgeografie en woordchronologie in het Middelnederlands
met een artikel, waarin de belangrijkste bijbelvertalingen naar tijd
en gewest van ontstaan werden geordend. Door deze studie is de
weg voor alle voortgezet onderzoek geëffend. Dit proefschrift zal
in vele opzichten een uitwerking en aanvulling zijn van hetgeen
daar te vinden is.
Al missen we dus node een handschriftenbeschrijving, die
in het bijzonder bij het nagaan van de uitgebreidheid van bepaalde
tekstfamilies goede diensten had kunnen bewijzen, zo meenden we
toch reeds met het inwendig onderzoek een aanvang te mogen
maken, omdat de hoofdlijnen, waarlangs het zich bewegen moet,
reeds zijn aangegeven.
De opzet van deze studie is als volgt. Na een algemene inleiding
zal worden overgegaan tot een bespreking en onderlinge vergelij-
king van het Leven van Jezus, de Westvlaamse perikopen, de
Brabantse en Noordnederlandse vertalingen van Nieuwe Testa-
ment-teksten. In het bijzonder zullen vertaaltechniek en tekst-
geschiedenis, meer dan tot nog toe het geval was, voorwerp van
onderzoek zijn. Verder zal speciale aandacht worden geschonken
aan de woordvoorraad der belangrijkste tekstfamilies.
De bestudering van de vertaaltechniek is hier niet uitsluitend
1) W. de Vreese, De verspreiding onzer handschriften en oude boeken over den
aardbodem (Bibliotheekleven XVI, 1931, 218—221).
C. G. N. de Vooys, Bijdragen tot de Middelnederlandse woord-geografie en woord-
chronologie. 1. De Middelnederlandse bijbelvertalingen, Ts. 43, 214—248.
met een stilisties doel ondernomen. Meermalen zullen vertaal-
techniese eigenaardigheden, die aan bepaalde vertalingen inhaerent
zijn, dankbaar gebruikt kunnen worden als herkenningsmiddelen
bij de vaststelling van het auteurschap.
Het spreekt vanzelf dat het inwendig onderzoek, gezien de enorme
voorraad taalmateriaal die hier voorhanden is, zich slechts zal
kunnen bepalen tot hoofdpunten. De vertalingen die besproken
zullen worden, zijn grotendeels nog onuitgegeven. Gedachtig aan
de spreuk dat het vele de vijand is van het goede, zal ik er naar
streven door een „summierequot; behandeling en door gebruikmaking
van de sprekendste kenmerken een helder beeld te scheppen van
de aard en verdiensten der vertalingen.
Het onderwerp is met deze studie volstrekt niet uitgeput. Er
blijft nog veel te doen, voordat een volledige geschiedenis der
Middelnederlandse vertalingen van het N. T. geschreven kan
worden. We wijzen hier alvast op de Passies, die zich nauw bij de
bijbeltekst aansluiten, op het onderzoek van bijbelcitaten bij ver-
schillende schrijvers, de gehele of gedeeltelike perikopen in
sermoenenbundels enz.
De begrenzing ,,Nieuwe Testament-tekstenquot;, die de titel aan-
geeft, liet toe aan de belangrijke tekstgroep van het Leven van
Jezus en der perikopenverzamelingen de nodige aandacht te be-
steden. Bij nader toezien zal men opmerken, dat we ons bij de
bespreking van de laatste niet hebben bepaald tot de Nieuw-
testamentiese lectiones, maar tegelijkertijd de Oudtestamentiese
„epistelenquot; in het onderzoek hebben betrokken. We lieten ons
hierbij leiden door de overweging, dat zij uiteraard niet een op-
zichzelf-staand onderdeel zijn, maar één geheel vormen met de
N. T.-lessen. Samen met deze vormen zij één bundel, die veelal
afkomstig is van één vertaler. Het zou bovendien niet raadzaam
zijn om dergelijke teksten, die overvloedig vergelijkingsmateriaal
aan de hand doen en goed van dienst kunnen zijn bij het nagaan
der tekstgeschiedenis van het N. T., van het onderzoek uit te
schakelen.
VERBETERINGEN
Blz. zo, regel i v.o., staat 1905
V.b.nbsp;Epistel
Jeven
T. van Kersbergen
den 14e eeuw
Germaanse
Westvlaamsche
nomen agens
Doe mar riep
Matth. 17, 24
mcnsce
de bijzin die door een
hoofdzin wordt vooraf-
gegaan
6nbsp;V.o.nbsp;soms ook in 't mnl.
12 v.o. vooral de bijzin
15nbsp;v.b.nbsp;taal
9—10 v.b. veri-aghinghe
S v. 0.nbsp;opprobium
12nbsp;v.o.nbsp;nomen agens
7nbsp;v.b.nbsp;Mare. 14, 34
18 v.b. nomen agens
13nbsp;v.o.nbsp;uitsluitend hetwinterdeel
16nbsp;v.b.nbsp;Ts. 43, p. 5
I v.o. Vgl. Ronneberger
20, regel
31
36
41
41
52
69
84
89
91
91
93
v.o.
V. b.
V. O.
v.b.
v.b.
V. b.
v.b.
v.b.
10 v.b.
7 V. O.
93
95
119
122
124
125
126
126
203
207
221
lees 1922
Epistelen
Leven
Mej. T, van Kersbergen
de 14e eeuw
Romaanse en Germaanse
Westvlaamse
nomen agentis
Doe riep
Matth. 17, 23
mensce
de hoofdzin die door een
bijzin wordt voorafgegaan
soms ook in 't nnl.
vooral wanneer de bijzin
taak
ver-iaghinghe
opprobrium
nomen agentis
Mare. 13, 34
nomen agentis
winter- en zomerstuk
Ts. 43. P- 217
2) Vgl. Ronneburger
HOOFDSTUK I.
§ i. VOORGESCHIEDENIS. SPOREN VAN OUDE
VERTALINGEN.
De oudste voortbrengselen van bijbelvertalingen, in handschrift
bewaard, hebben een voorgeschiedenis, die zonder enige twijfel
terugreikt tot de invoering van het Christendom in deze streken.
Het is immers ondenkbaar, dat de Frankiese, en later de Angel-
saksiese predikers hier het Evangelie hebben verkondigd zonder de
inhoud van bepaalde bijbelgedeelten voor het volk- te vertolken.
Aanvankelik zal het vertellen van bijbelse stof de predikers wel
grote moeilikheden bezorgd hebben. Ze stonden namelik voor de
zware taak een nieuwe gedachtenwereld, vol abstrakte begrippen,
te ontsluiten voor hoorders, wier heidense godsdienst vooral
konkrete voorstellingen kende en wier taal bijgevolg niet de
uitdrukkingsmiddelen bood, die de Christelike godsdienst behoefde.
Een belangrijke steun hebben zij ongetwijfeld gehad in de door-
werking van de Romeinse kuituur, die aan de eigenlike kerstening
was voorafgegaan. Tal van eenvoudige Nieuwtestamentiese gelijke-
nissen zouden onbegrepen gebleven zijn, wanneer de Germaanse
maatschappij niet reeds de invloed had ondervonden van de
Romeinse beschaving. Denken we slechts aan de gelijkenis van
de zaaier.
Maar al konden de evangeliepredikers, waar het konkrete be-
grippen betrof, beschikken over een tamelik rijke voorraad woorden,
die, ontleend aan het Latijn, in het Frankies reeds burgerrecht
hadden verkregen, de abstrakte taal van de nieuwe godsdienst
moesten zij zelf smeden. Zij moesten termen vinden voor be-
grippen, die tans gemeengoed geworden zijn, maar destijds aan de
Franken totaal onbekend waren. De Bergrede bijvoorbeeld bevat
tal van begrippen, die het heidendom niet kende en waarvoor het
Frankies dus ook geen benaming had.
Op welke wijze is de geestelikheid er geleidelik in geslaagd een
Cf. Ad. Risch, Die Deutsche Bibel (Berlin, 1907).
-ocr page 20-inheemse bijbeltaal te scheppen? In de eerste plaats hebben zij
getracht — volgens typiese zendelingenmethode — door aan-
passing aan de volkstaal de nieuwe begrippen ingang te doen
vinden. Een voor de hand liggend middel was daarbij de betekenis-
uitbreiding van gebruikelike woorden, waarbij dan de oude bete-
kenis somtijds geheel op de achtergrond raakte. We denken hierbij
aan woorden als: God, heil, heilig, zalig, geloof, hoete, berouw,
dopen, barmhartig. Het laatste is wellicht een woord dat later
ontstond. Een tweede manier om de nieuwe gedachten te kleden
in een inheems gewaad, was het scheppen van nieuwe woorden met
behulp van Frankiese taalelementen. Dit middel is door vertalers
uit vroeger en later tijd, zoals we nog zullen zien, bij voorkeur
te baat genomen. Bij de bespreking van de vertaaltechniek zullen
we namelik op tal van samenstellingen en afleidingen stuiten, die
op deze wijze ontstaan moeten zijn. Tenslotte werd de bijbeltaal
verrijkt met vele termen, die hetzij rechtstreeks, hetzij via het
Frans, uit het Latijn werden overgenomen.
Wanneer we aannemen dat de zendelingen bij de prediking van
het Evangelie het eenvoudige bijbelverhaal als uitgangspunt namen,
dan sluit dat nog niet bijbelvertaling naar onze opvatting in. Zij
zullen wel vrij parafraserend te werk zijn gegaan. Toen er zich
langzamerhand een vast kerkverband had gevormd en de verschil-
lende bisdommen waren ingesteld, zullen de geesteliken die de
gewoonte hadden het volk in de landstaal tijdens de kerkdienst toe
te spreken, de stof voor hun homiliën veelal gekozen hebben uit
de Schrift, in het bijzonder het schriftgedeelte van de dag, dat
het missale bevatte. Ook nu nog behoeven wij niet te denken aan
een woordelike vertaling. Hoogstens improviseerden zij een vrije
vertaling, zonder gebruik te maken van een geschreven perikopen-
verzameling in de landstaal, en lieten die aan de preek voorafgaan.
Oude sermoenenverzamelingen bevatten ook vertalingen van
,,verzenquot;, niet zelden tezamen een perikoop uitmakende, met aan
elk vers vastgeknoopt een korte overdenking. Dat er in ieder geval
in de volkstaal gepredikt werd, moge bv. blijken uit een verordening
van de synode van Tours van 813, waarbij de bisschoppen opdracht
kregen om de Latijnse homiliën aan het volk voortaan niet meer
in het Latijn, maar in rusticam romanam linguam aut theotiscam
vertaald voor te laten lezen.
Cf. Realenc.® Herzog III, 126—128, i. v. Französische Bibelübersetzung.
-ocr page 21-Het is dus de vraag, of er al vroeg een vertaling van de perikopen
op schrift is gebracht. Waartoe zou de geestelikheid dat ook gedaan
hebben? Zelf las zij de Vulgata en het volk, dat bovendien groten-
deels niet kon lezen, kwam met de inhoud van de bijbel wel op
andere manier in kennis, door prediking, mondelinge overlevering
of aanschouwelike voorstelling. Al is het dus twijfelachtig of er
een oude perikopenvertaling bestaan heeft, toch zijn wellicht
I enkele andere Schriftgedeelten wel in het Frankies vertaald geweest.
Er zijn namelik enige berichten tot ons gekomen, die tot dat ver-
moeden aanleiding geven. Een paar ervan zijn te vinden in een
Latijns heiligenleven, dat misschien op een oudfrankies origineel
berust, en dat door de speurzin van Dr. D. A. Stracke S.J. weer
aan het licht is gebracht, i) Op grond van een mededeling in de
Vita St. Richarii neemt hij aan dat er ± 600 een Frankiese evan-
gelievertaling bestaan moet hebben. In dit heiligenleven wordt
nl. verhaald „hoe de lijfeigene Sigobardus, de nachtwake houdend
bij het Hchaam van zijn dooden meester, door het lezen van het
Evangelie voedsel bood aan zijn ziel tegen de droefheid van diens
verscheiden, en — weerstand aan den . . . slaapquot;. Een eenvoudige
lijfeigene, aldus Dr. Stracke, zal wel een Frankies en niet een
Latijns Evangelie geleze n hebben. — Een tweede aanwijzing is te
vinden in de inventaris, die in 831 opgemaakt werd van al het
onroerend en roerend goed van het Frankiese klooster Centula.
De post De lihris bevat onder de groep schoolboeken een Passio
Domini in theodisco et latino Terecht veronderstelt Dr. Stracke,
dat deze codex ,,hoogstwaarschijnlijk den latijnschen tekst aan de
eene, den dietschen aan de andere zijde zal hebben geboden, om
den studenten het aanleeren van het Latijn te vergemakkelijken.quot;
Dit laatste brengt ons op het verband dat er bestaan moet hebben
tussen het onderwijs in het Latijn, dat aan de aankomende geeste-
liken werd gegeven, en de vertaling van bijbelwoorden in de
volkstaal. In een periode, die aan de eigenlike bijbelvertaling
voorafging, heeft men aan de rand of tussen de regels van de
Latijnse Vulgaattekst de moeilike woorden verklaard door middel
van een glosse in de landstaal. Hoofddoel was het aanleren of beter
begrijpen van de bijbeltekst; de moedertaal diende daarbij slechts
als hulpmiddel.
1) D. A. Stracke S.J., De oudste Vita St. Richarii(580—645), Ons Geestelijk Erf, III
41—43, 48.
Het is niet twijfelachtig welk bijbelboek in de eerste plaats voor
een dergelijke toelichting in aanmerking kwam, namelik het
Psalterium, dat, als voornaamste bestanddeel van het brevier, het
meestgelezen bijbelboek was. Wekeliks moesten alle Psalmen
gelezen worden. Geen wonder dat men reeds vroeg dit bijbel-
gedeelte heeft voorzien van marginale of interlineaire glossen. Het
Psalterium teutonice glosatum, waarvan gewag gemaakt wordt in
de katalogus van de abdij Egmond i) zal waarschijnlik zulke
glossen bevat hebben, en wel in oudwestnederfrankies dialekt.
Zijn tussen de regels alle woorden in de landstaal overgebracht,
dan spreekt men van een interlineaire vertaling. Het hangt veelal
van de ingewikkeldheid van de Lat. zinsbouw af, of die naast
elkaar staande woorden tezamen zin geven. Is de periode gekom-
pliceerd, dan hebben die vertalingen van afzonderlike woorden
alleen waarde als hulpmiddelen bij het juist verstaan van de tekst
Een ,,lopendequot; tekst is zo'n interlineaire vertaling dus niet. Zulk
een interlineaire psalmvertaling is ons zelfs gedeeltelik bewaard in
de bekende Wachtendonkse Psalmen, die dagtekenen uit de tijd
van Karei de Grote. De taal is oudoostnederfrankies.
Zulks een interlineaire vCTt^ing, die__^enals„.de geglosseerde
psaTtêfTweWo^^nbsp;bestemd is geweest, vormt de_
de l^iddelnederïandse souters, die op de linker
bladzijde de Latijnse en op de rechter de Dietse psalmtekst bevatten,
in overeenstemming met de reeds genoemde Passio. Prof. de Vreese
trof te St. Petersburg een psalmboek van deze soort aan, in een
handschrift dat volgens hem ± 1280 geschreven moet zijn.
0
Maar niet uitsluitend met een prakties doel gebruikte men
psalters in de volkstaal. Leden van vrije kloosterverenigingen,
,,begaerdenquot; en anderen, die de Latijnse taal niet machtig waren,
geBrmlEteïr stellig voor eigen of gezamenlike stichting liturgiese
gebedenverzamelingen, dus ook souters in de landstaal. Een
bewijs hiervoor is te vinden in „die reghele der goeder kinder die
men heet Beggardequot;, een reglement van inwendige orde, in 1291
voorgeschreven aan de „leekebroeders, die te Brugge Van de
13de eeuw af zich met lakenweven bezig hielden.quot; Deze klooster-
0
Cf. Dr. F. Buitenrust Hettema, Oude glossen en hun beteekenis (Gent, 1914).
p. 124.
Een opgave van de voornaamste litteratuur hierover vindt men in J. Verdam,
Uit de Geschiedenis der Nederlandsche Taal* (Zutphen, 1923), Aantekening 17 bij
hoofdstuk IV.
regel schrijft o. a. voor: „Elc broedre es sculdich over sinen
broedre te lesen j souter van davite.quot;
Ook aanzienlike 'leken die de kunst van lezen verstonden, hebben
voor stichtelik gebruik liturgiese boeken in de landstaal in bezit
gehad. We herinneren hierbij aan de volgende rechtsregel uit de
Sassenspiegel: „Na dien heerwade sal dat wijf nemen hore mor-
ghengave ende al dat tot horen gheraten horet, dat sijn . . . cledre,
vingherlinc, armgout, sapeel, soutere, boeke, die tot den Gods
dienst horenquot; (Sass. I, 22, 26, vgl. Mnl. Wdh. 7, 1613). Dit voor-
schrift leert tevens, dat een souter behoorde tot de kostbare lijf-
sieraden. Waarschijnlik droegen aanzienlike dames hun gebeden-
boek aan een „tuychjenquot; bij zich.
Over het bestaan van een Dietse psalmvertaling, die omstreeks
1177 in wijdere kring bekendheid genoot, zijn we ingelicht door
een uitlating van de bekende ketter Lambert Ie Bègue, die men
had aangevallen om het feit, dat hij het Leven van Ivlaria en de
Handelingen der Apostelen in het Frans had vertaald. In een
Apologie 2), gericht aan Paus Calixtus III, verweert hij zich tegen
de beschuldigingen van zijn tegenstanders o.a. met het volgende
argument: „Est preterea apud eos liber psalmorum cum omnibus
glosulis suis et auctoritatibus eas roborantibus in vulgarem lin-
quam a quodam magistro Flandrensi translatus. Quare de eo non
queritur?quot;®) Of deze magister een Vlaamse dan wel een Luikse
vertaling had gemaakt, is niet duidelik — Le Bègue werkte in het
Luikse —, al ligt het eerste het meest voor de hand.
Deze beschuldiging doet de vraag stellen of er, evenals in het
Frans, ook in het Diets ketterse vertalingen van Schriftgedeelten
hebben bestaan. De sekte der Katharen drong door in de grote
Vlaamse steden, vooral tengevolge van de vestiging van Franse
wevers uit Languedoc. Zij waren goed thuis in de Bijbel, die zij
wel in vertaling bezaten. „Hun vertaling van het Nieuwe Testa-
ment week af van de Vulgata en was stellig ontleend aan een
grondteJj:st van Oostersche afkomst.quot; Aan die ketterij is een
radikaal einde gemaakt door de Predikheer Robert le Bougre,
^ Dr. J. Jacobs, Het West-vlaamsch van de oudste tijden tot heden (Groningen,
1927), p. 89.
Paul Fredericq, Les documents de Glasgow concernant Lambert le Bègue (Bulletins
de l'Academie Royale de Belgique, 3e Série, t. XXIX).
Paul Fredericq, Corpus Docum, I, 31—120, 140, 628.
Reitsma-Lindeboom, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk
der Nederlanden^ (1914), p. 13.
die in 1233 benoemd was tot inquisiteur van geheel Vlaanderen en
van een deel van Frankrijk. Ook de ketterse vertalingen van de
Schrift zijn wel niet aan zijn waakzaam oog ontsnapt; ze hebben
waarschijnlik het lot gedeeld van zovele ketterse geschriften.
Dat ze hebben bestaan, kan blijken uit enkele gegevens, diekerkelike
verordeningen ons verschaffen. Vermoedelik zijn zulke vertalingen
bedoeld in een maatregel, die kardinaal Guido van Palaestrina
tijdens zijn legaatschap in Duitsland voor het bisdom Luik in 1202
uitvaardigde: „Omnes libri romane vel theutonice scripti de
divinis scripturis in manus tradantur episcopi, et ipse, quos
reddendos viderit, reddat.quot; i) Maar volle zekerheid bezitten we
omtrent Dietse vertalingen van de Heilige Schrift, waarover
geklaagd werd op de Trierse synode van 1231. Er waren daar ter
plaatse een drietal sekten ontdekt, van welke o. a. het volgende
wordt medegedeeld: ,,Et plures erant eorum sectae et multi eorum
instructi erant scripturis sanctis, quas habebant in Theutonicum
translatasquot;. In welk dialekt die vertalingen geschreven waren, is
weer niet zeker, maar het is buiten kijf, dat er ook van ketterse
zijde in de 12e en begin 13e eeuw Dietse bijbelvertalingen ge-
maakt zijn.
§ 2. DE HULPMIDDELEN, WAAROVER MEN KON BE-
SCHIKKEN BIJ DE VERTALING VAN DE VULGATA.
Zo goed als alle Mnl. vertalingen van de Bijbel berusten op
één en dezelfde grondtekst: de Latijnse Vulgata. Toen in het
einde van de vierde eeuw in de kerk van het Westen de behoefte
ontstond van een algemeen gezag hebbende Latijnse vertaling van
de Bijbel, ontving Hieronymus van Damasus, bisschop van Rome,
opdracht de verschillende, reeds bestaande vertalingen aan een
herziening te onderwerpen en daaruit een definitieve tekst samen
te stellen. Naar hij zelf in de voorrede getuigt, heeft hij de be-
staande Latijnse vertalingen van de Septuagint zoveel mogelik
intakt gelaten, al dwong de raadpleging van het Grieks en He-
breeuws hem menigmaal tot wijzigingen. — De sporen van de
werkzaamheid van de verschillende auteurs, die de oudere ver-
Paul Fredericq, Corpus Docum, I, 63.
J. Daniëls, Middeleeuwsche verbodsbepalingen omtrent het lezen der H. Schrift in de
volkstaal (Studiën, jrg. 49, 482).
Paul Fredericq, Corptts Docum, I, 81.
-ocr page 25-talingen van Nieuwtestamentiese boeken hadden gemaakt kan
men ook nog in de redaktie van Hieronymus aantreffen. Een
gelijkmatig werk is Hieronymus' vertaling dus niet geworden, kón
dat ook met worden omdat de Bijbel zelf is samengesteld uit
boeken, die in een bonte mengeling van stijlsoorten geschreven
zijn. Aanvankehk stuitte de nieuwe bewerking op veel verzet
waarvan men een weerslag vindt in Hieronymus' prologen voor
verschillende bijbelboeken. Men was te zeer gehecht aan de oude
vertaling, maar langzamerhand won de nieuwe vertaling veld en
reeds bij zijn dood had zijn vertaling het pleit gewonnen. Geleidelik
werd ZIJ door de kerk voor het gehele Westen in gebruik ge-
nomen, en tegen het einde van de 6e eeuw kreeg zij de naam
(biMia) Vulgata, d. w. z. algemeen gebruikelike (bijbel).
De vulgaattekst, die door de geestelikheid uiteraard veel gelezen,
en bestudeerd werd. bevat tal van duistere woorden en passages,
die zelfs voor meer gevorderden zonder opheldering niet te be-
grijpen waren. Zo ontstonden verschillende Lat.-Lat bijbel
kommentaren vooral van de hand van Angelsaksiese geesteUken.
Reeds m de Oudheid waren er Lat.-Lat. glossaria aangelegd, die
verschillende verouderde en zeldzame woorden verklaarden. Zulke
oude glossaria zijn door de bijbelkommentatoren ongetwijfeld
geraadpleegd. Deze twee groepen troffen vooral samen in het
bekende klooster Reichenau, dat een middelpunt werd van Middel-
eeuwse wetenschap en vooral onder zijn abt Walahfrid Strabo
(842—849) een tijd van grote bloei kende. Daar werden, gedeeltelik
onder zijn leiding, de verschillende glossenverzamelingen ver-
smo ten, omgewerkt en uitgebreid tot de grote bijbelglossaria, die
in tal van handschriften zijn overgeleverd «)
Deze bijbelglossaria zijn te verdelen in twee grote groepen De
eerste omvat de handschriften met een vertafing van moeilSe
woorden in de volkstaal. Een volledige opgave van de ohd. gL sen
kan men vinden in het monumentale werk van Steinmeyl und
levers Uie ahd. Glossen, 5 Tie. (1879—1922). Het eerste en
vijfde deel van dit werk zijn geheel gewijd aan „Bibelglossarequot;
Al^bijbelglossaria nu staan met elkaar in genealogies verband^
(NIcv; ZTnbsp;~nbsp;Mo.en-Age
mit UtiJ^'^nbsp;de toelichting waren geschreven
Steinmeyer und Sievers, Die ahd. Glossen (i879-i9„), 5 Bände, passim.
-ocr page 26-Ook de Nederduitse (en ohd.) glossen, die aangebracht zijn in een
Evangeliarium, dat toebehoord heeft aan de kerk van St. Victor
te Xanten, behoren tot dezelfde famiUe.
Of er ook in het Oudnederlands dergelijke geglosseerde bijbel-
teksten hebben bestaan? Gezien de grote verbreiding, die de ohd.
glossenfamilie met Reichenau als uitgangspunt over het gehele
Hoog- en Nederduitse taalgebied verkregen heeft, lijkt het a
priori niet onmogelik dat in de Oudnederlandse periode ook in
Frankiese kloosters verre loten van deze stam zyn ontsproten.
We weten altans met zekerheid dat voor onderwij sgebruik Psal-
teria met dergelike aantekeningen in de landstaal zijn voorzien.
Verder wijzen we op het door Dr. Buitenrust Hettema uitge-
geven Nederduitsch Glossarium van Bern, dat punten van over-
eenkomst vertoont met een Vlaamse perikopentekst, die, zoals we
zullen zien, waarschijnlik te verklaren zijn als ontleningen aan
een geglosseerde bijbeltekst.nbsp;.
Een tweede glossenverzameling, die vanuit Reichenau zich in
talloze redakties vertakt heeft over het gehele Westen, waren de
Vulgaathandschriften, voorzien van een Latijnse kommentaar De
omvangrijke toelichting, door Walahfrid Strabo gekompileerd uit
citaten van Kerkvaders en latere Schriftverklaarders, vooral Au-
gustinus, Isidorus, Origenes, Hieronymus, Beda en Haimo, had
een mystiek-allegoriese strekking. Deze exegeten zochten overal
een „geestelike zinquot;. Deze patristiese uitleg heeft Strabo nu zeit
aangevuld met zakelike aantekeningen, zoals verklaringen van
namen, van eigen hand, terwijl hij bovendien veel toevoegde uit
de werken van zijn leermeester Hrabanus. In de elfde eeuw werden
tussen de regels nog verklaringen opgenomen van Anselmus van
Laon. Sinds de 14e eeuw werden verschillende handschriften nog
uitgebreid met de Postillae van Nicolaus van Lyra en aan de voet
van de bladzijde met de Additiones van Paul van Burgos. Het
gevolg was dat een kompleet bijbelhandschrift vier tot zes lijvip
/folianten besloeg. Slaat men zo'n deel op, dan ziet men op elke
/ bladzijde een weinig Vulgaattekst, van enkele tientallen woorden,
^ in vrij grote letter geschreven, en daaromheen, in margme en
interlineair, een vloed van minutieus geschreven verklaringen,
soms voorafgegaan door een afkorting van de naam van de exegeet,
aan wie ze ontleend zijn.
1)nbsp;Hs. Brussel 18723. Vgl. J. H. Gallée, Uit bibliotheken en archieven, Ts. 13. 263.
2)nbsp;Cf. The New Schaff-Herzog religious encyclopedia XII, 238.
-ocr page 27-Dit uitlegkundig kompilatiewerk is zes eeuwen lang het „vade-
mecumquot; geweest voor ieder, die zich met bijbelstudie bezig hield.
Het grote gezag dat het zich weldra verwierf, blijkt wel uit de
gangbare benaming „glosa ordinariaquot; of, zoals in de Westvlaamse
Epistelen en Evangelien, „de glosequot;. In de Libri Sententiarum van
Petrus Lombardus wordt het zelfs geprezen als „lingua ipsae
scripturaequot;.
Elke behoorlik voorziene kloosterbibliotheek bezat nu een of
meer bijbelhandschriften van deze soort, zoals bv. het Rooklooster
en het klooster Windesheim. En dat de „glosa ordinariaquot; ook
werkelik door een vertaler is geraadpleegd en heeft beslist over de
wijze, waarop hij bepaalde teksten en woorden opvatte en ver-
dietste, zullen we later aantonen.
Andere hulpmiddelen, die eveneens in de verschillende klooster-
bibliotheken aanwezig waren en waarvan de vertalers zich ook
werkelik hebben bediend, waren het Catholicon van de Genuees
Joannes de Janua, een Dominicaan, die in 1286 een groot algemeen
Lat.-Lat. woordenboek voltooide, en de beknoptere Vocabularius
van Brito, waarin uitsluitend moeilike bijbelwoorden werden ver-
klaard. 2)
Tenslotte hebben we met de mogelikheid rekening te houden
dat de vertalers, behalve geglosseerde Vulgaatteksten of afzonder-
like glossaria, ook oudere vertalingen in de landstaal hebben gekend
en geraadpleegd. Het is zeer verklaarbaar, dat een vertaler, wanneer
hij met het werk van een voorganger te rade gaat, eigen opvatting
toetst aan die van een ander. Bij de bespreking van de jongere
vertalingen zullen we grondig moeten nagaan, of er, ondanks de
zelfstandigheid, ook verwantschap bestaat. We zullen trachten aan
te tonen, dat de jongere vertalers inderdaad veel hebben te danken
aan het werk van voorgangers. Het verband is, oppervlakkig
gezien, wel niet evident, maar bij nauwer toezien bestaat er
onlochenbare verwantschap.
De vraag, in hoeverre de oudste vertalingen berusten op, of een
voortzetting zijn van nóg ouder teksten, zal onbeantwoord moeten
blijven, zolang dergelijke teksten niet voor de dag komen. Maar
indien nóg oudere vertalingen hebben bestaan dan ons tans bekend
Petr. Lomb. Sent. VI, d. 4.
S. Berger, De Glossariis et Compendiis exegeticis quibusdam medii aevi (Paris, 1879).
H. G. Bellaard, Gert van der Schueren's Teuthonista of Duytschlender ('s Hertogen-
bosch, 1904), p. 18.
i6
zijn, en indien ze aan de oudste overzetters bekend geweest zijn,
dan' mogen we veilig aannemen dat de — wel enigszins flauwe,
maar toch naspeurbare — ontwikkelingslijn, die de belangrijkste
vertalingen verbindt, nog verder in het verleden teruggaat, dan
we tans weten. De onderzoekingen van Berger over de geschiedems
van de Franse bijbel in de Middeleeuwen hebben overduidelik
aangetoond, dat men bij de studie van bijbelvertalingen steeds
verdacht moet zijn op het bestaan van een onderling verband.
Verschillende belangrijke tekstfamilies uit de Duitse bijbelver-
talingen der Middeleeuwen vertonen eveneens een genetiese sa-
menhang, die aan Walther, omdat hij in zijn standaardwerk meer
op verschillen dan op overeenkomsten lette, verborgen is gebleven.^)
Hoe moet men een min of meer enge verwantschap tussen ver-
schillende teksten aantonen ? Overeenstemmingen in de vertalingen
van afzonderlike woorden bewijzen niets, zegt Maurer wanneer
hij de mening van Pietsch bestrijdt dat alle Hoogduitse gedrukte
plenaria en de perikopen in de Spiegel der menschlichen Be-
haltnis stammen uit één vertaling. Volgens hem is gelijkheid m
woordkeuze een gevolg van de gelijke grondtekst. Een vaste
maatstaf bij de beoordeling meent hij gevonden te hebben „m
der Benutzung der verschiedenen Lesarten der Vulgataquot;. Het
weinig betrouwbare van dit criterium springt dadelik in het oog,
wanneer we denken aan de geschiedenis van het mnl. L. v. J. Een
omwerker verwijdert alle lezingen, die zijn Vulgaat niet toeliet,
en toch is als vertaling zijn werk in wezen gelijk aan de tekst die
hij korrigeerde. Later zal het nog meermalen voorkomen, dat een
corrector op grond van de varianten die zijn Vulgata vertoont,
een vertaling hier en daar wijzigt, zonder de vertaling zelve aan
te tasten. Dit bezwaar voelt Maurer ook, evenals het volgende:
„Auf der andern Seite kann aus der Gleichheit der benutzten
Vulgatalesarten nicht mit Sicherheit auf die Zusammengehörigheit
der betreffenden Übersetzungen geschlossen werden, da sie ja auf
reinem Zufall beruhen kann.quot; Maar hiermee ontvalt toch aan
Maurer's criterium alle vastheid!
Voor Vollmer daarentegen is de woordvoorraad „das eigentlich
Entscheidende.quot;^) De vertaaltechniek is individueel, maar de
S. Berger, La Bible française au Moyen-Age.
-) Vollmer, Die Psalmenverdeutschung, I, 99-
Maurer, Studien, p. 13—14.
■») Vollmer, Die Psalmenverdeutschung, I, 99-
woordkeuze wordt bepaald door een ,,Übersetzungstradition.quot;
De schrijver gaat zelfs zo ver, de lijn te trekken van Notker tot
Luther, en toont de mogelikheid hiervan aan door uitvoerige
tabellariese overzichten.
Onze ervaringen zijn daarmee in volkomen overeenstemming.
Toch willen we hier de vraag stellen of een vertaler, behalve werk
van voorgangers, ook niet glossaria en geglosseerde bijbels heeft
gebruikt, en of daaruit niet het telkens terugkeren van één ver-
taling voor een bepaald Vulgaatwoord te verklaren is.
Gewaarschuwd door de ondervindingen van anderen, maar
zonder ons daardoor een aprioristiese mening te laten op-
dringen, hebben wij gepoogd in de volgende hoofdstukken de
onderlinge verhouding der verschillende tekstfamilies zo duidelik
mogelik in het licht te stellen. En wanneer we hier even mogen
vooruitlopen op hetgeen later breder zal betoogd worden, dan
konstateren we nu reeds dat ook vrijwel alle mnl. Nieuwe Testa-
ment-teksten onderling met elkaar in zeker verband staan. Deze
blijken voor de aandachtige toeschouwer een complex te vormen,
waarin de belangrijkste elementen zich wel duidelik aftekenen als
zelfstandig element, maar waarin het restérend gedeelte op de
eerste blik een min of meer kaleidoskopies beeld vertoont. Er
vallen geleidelike overgangen van de ene tekstfamilie tot de andere
waar te nemen; aanwijzingen zijn er te over dat de vertalers niet
zelden een dankbaar gebruik hebben gemaakt van het werk hunner
voorgangers. Dat een vertaler zoveel mogelik zulk ouder werk ter
vergelijking raadpleegde, is begrijpelik. Verder moet de mogelikheid
niet uitgesloten worden geacht, dat een bepaalde vertaling, hoewel
reeds min of meer ,,ingeburgerdquot;, niet voldeed, en vervangen
werd door een nieuwe bewerking, waarin veel van de oude werd
overgenomen.
Ofschoon dergelijke arbeid uit vertaaltechnies oogpunt gezien
volkomen ,,zelfstandigquot; is, zo bestaat er ongetwijfeld toch ver-
band. Let men op de overeenkomsten in woordkeuze, dan komt
men tot het inzicht, dat er tussen de verschillende tekstfamilies
nu eens een nauwe, dan weer een verre verwantschap moet bestaan.
Het einddoel van het onderzoek is dus, de oorsprong en de graad
van die onderlinge verwantschap te bepalen. Dat, wat aanvankelik
een niet te ontwarren kluwen lijkt, moet door de navorser geordend
worden tot een netwerk van draden, waarvan de dunne zij nerven
evengoed bloot moeten worden gelegd als de hoofdnerven.
Het is de vraag, of het volvoeren van deze taak binnen de grenzen
van het rijk der mogelikheden ligt. Een onafwijsbare eis daarvoor
zou zijn, dat men alle handschriften, die ooit mnl. N. T.-teksten
bevat hebben, herhaaldelik met elkaar kollationneerde. Dit wordt
nu onmogelik gemaakt door het feit, dat de meeste handschriften
verloren zijn geraakt, tengevolge waarvan ook de definitieve tekst-
geschiedenis onvermijdelik moet berusten op een feitenmateriaal,
dat bedenkelike leemten vertoont.
Nu hebben wij om de in het Voorwoord genoemde redenen alle
benodigde manuscripten niet kunnen raadplegen. Slechts hetgeen
enkele bibliotheken en de belangrijkste publicaties aan gegevens
boden, leverde ons de stof voor enkele gevolgtrekkingen, die we
al,,deducerend en combinerendquot; maakten. We zijn ons bewust ons
hiermee op glibberig terrein te begeven, waar we wegens het
tekort aan gebruikt materiaal weinig houvast hebben, maar ander-
zijds konden we de verleiding niet weerstaan om nu reeds een
begin te maken met de uitwerking van een tekstgeschiedenis, waar-
van door anderen reeds enige onderdelen zijn besproken.
§ 3. HET VERTALEN OP ZICH ZELF.
Ondanks de hulpmiddelen, waarover de vertalers konden be-
schikken, zal de taak, die zij op zich genomen hadden, hun toch
menigmaal vrij wat hoofdbrekens gekost hebben, meer dan wij
ons kunnen voorstellen. Konden de predikers in de kerk volstaan
met een vrije weergave van de bijbeltekst en daarbij de moeilik-
heden ontwijken, de vertalers zagen zich genoodzaakt om elk
woord, iedere zin van de Latijnse tekst zó te verdietsen, dat er
van de bedoeling van de grondtekst in de vertaling niets verloren
ging. Elke betekenisnuancering moest ook in de eigen taal tot
uitdrukking komen, de gevoelswaarde van het oorspronkelike
moest overgaan op de vertaling. Dit is alleen mogelik wanneer de
vertaler aan twee eisen voldoet: hij moet beschikken over een
grondige kennis van de vreemde taal en in de tweede plaats over
een volledige beheersing van de moedertaal, wier uitdrukkings-
mogelikheden hij stuk voor stuk moet kunnen hanteren. Pas
wanneer deze twee samengaan en op elkaar inwerken, komt de
,,Umstilisierungquot; tot stand, die J. Petersen als ideaal stelt voor
„das Kunstwerk der Übersetzungquot;.
J. Petersen, Die Wesensbestimmung der deutschen Romantik (1926), p. 64.
-ocr page 31-Het zal niemand verwonderen, wanneer we m de volgende
hoofdstukken zullen moeten vaststellen, dat de Middeleeuwse
bijbelvertalers - één uitgezonderd - niet de bekwaamhe^ be-
zaten om volkomen gaaf werk te leveren. Een modern bijbel-
vertaler moet de geringste details van de grondtekst verantwoorden
in zijn vertaling. De Middeleeuwse overzetters kunnen we een
dergelijke maatstaf niet aanleggen. De hulpnüddelen waarover zij
bij hun vertaalarbeid konden beschikken, stelden hen met steeds m
staat om duistere woorden of passages op de rechte wijze weer te
geven. Verder bezaten ze nog niet de modern kntiese zm en
Philologiese akribie om een vertaling te leveren, waarin geen woord
te veel ofte weinig stond. Verplaatsen we ons m de toestand van de
oudste vertalers, dan wordt ons duidelik hoe enerzijds de eerbied
voor de bijbeltekst hen bewoog om de Vulgaattekst zo getrouw
mogelik te verdietsen, en hoe anderzijds een gevoel van onvermogen
zich van hen moet hebben meester gemaakt, wanneer zij trachtten
om de stilisties zo veelsoortige taal van de Vulgata in de moedertaal
over te zetten. Ze hadden te werken met stug. weerbarstig materiaal
De taal, door het volk in dagelikse omgangnbsp;^^^
de uitdrukkingsmiddelen, waaraan de vertaler zozeer behoefte had^
De ambtelike taal in het Diets was nog m statu nasc^nd. D^
letterkundige taal van onze oudste didaktiese ^^
vormde zich waarschijnlik tegelijkertijd, zodat de prozav
ook daar weinig steun vonden. Wanneer ooit vertalen gepaard is
gegaan met een „worsteling met de taalquot;, dan was het wel toen
de eerste vertalingen in proza tot stand kwamen. Waar de taal van
het dageliks leven of de taal van de poëzie bepaalde uitdrukkings-
middelen niet bezaten, daar moesten de vertalers die zelt scnepp ,
en het ligt voor de hand dat zij zich daarbij lieten leiden door het
Latijnse model. Het vertaalproza zal dus een mengehng van in-
heemse en Latijnse konstrukties vertonen, met het g^^^^S
auteur met aan het gevaar ontkwam, een slaafse, zonbsp;^
mterlineaire vertaling te maken. Anderen vervielen in he tegen,
overgestelde uiterste door een al te vrije overzettmg te
In hun streven om een voor iedereen verstaanbare tekst tot stand
te brengen, gingen zij weliswaar latinismen uit de weg maar gaven
de bedoeling van de grondtekst onvolledig en onnauwkeurig we^
Zulke „foutenquot;, veroorzaakt door slordigheid, zouden bij honderden
bijeen te garen zijn.nbsp;. ,,nbsp;a
Een ander soort fouten zijn de zgn. „verlezmgen : een woora
-ocr page 32-wordt niet nauwkeurig gelezen en verward met een ander dat uiter-
lik enige gelijkenis vertoont. Een van de bekendste fouten van die
aard is de opvatting van mysterium als ministerium, een fout die bij
haast alle vertalers voorkomt. Toch moeten we ons wachten der-
gelijke onjuistheden te wijten aan slordigheid van de vertaler. Het
is evenzeer mogelik dat een van de kopiisten van de Vulgaat-
redaktie, die de vertaler voor zich had, schuld draagt. Intussen
beschikken we, altans voor het grootste gedeelte van het N. T.,
in de monumentale uitgave van Wordsworth-White over een
rekonstruktie van de oudste Vulgaattekst, voorzien van een zo
volledig mogelik variantenapparaat, samengesteld uit de lezingen
van de belangrijkste handschriftengroepen. Wanneer we in een
vertaling dus een afwijking van de Vulgaat ontmoeten, dan stelt
deze uitgave ons in staat om met vrij grote zekerheid uit te maken,
of men de ,,foutquot; op rekening moet stellen van een Vulgaatkopiïst
dan wel van de vertaler.
Meer nog dan bij de verdietsing van bepaalde woorden, had
de overzetter moeite met de weergave van ingewikkelde perioden.
Het N. T. bv. vertoont een veelzijdig geschakeerde stijl, afwisselend
tussen de treffende soberheid van de Evangeliën, inzonderheid
van het Johannesevangelie, en van de Openbaring van Johannes,
en aan de andere kant de met bijzinnen overladen perioden van de
Petrusbrieven. Erkend dient te worden, dat de Vulgaattekst op
menige plaats zeer duister is. Na het voorafgaande is het niet on-
zeker op welke wijze de vertalers veelal trachtten aan de moeilik-
heden het hoofd te bieden: óf zij zochten hun heil in een zoveel
mogelik woordelike vertaling, óf zij veroorloofden zich een al te
grote vrijheid door het verband uit elkaar te rukken.
Tot nog toe spraken we alleen over vertalingen in proza. Voor
ons is het de vraag of berijmde bewerkingen van bijbelstof als het
gedicht Vanden Levene ons Heren, Maerlant's Rijmbijbel, Der
Ystorien Bloeme enz. wel besproken moeten worden in een studie
over bijbelvertaling in engere zin. Ze bevatten bovendien veel
verhalen, die ontleend zijn aan apokriefe boeken en bijbelse
legenden. De consequentie zou meebrengen dat ook mysterie-
spelen e. d. behandeld moesten worden. Er lijkt meer voor te
zeggen dergelijke dichtwerken ter sprake te brengen in een breder
Vgl. Vercellone, Variae lectiones vulgatae latinae bibliorum editionis (Romae,
1860—64'), welk werk door de Engelse uitgave van Joh. Wordsworth et Jul. White,
Nwum Testamentum etc. (Oxon. 1889—4^05.) geleidelik veroudert.
/qit.
-ocr page 33-opgezet werk, dat ook de behandeling van bijbelse stof in de
letterkunde dient na te gaan.
Curiositeitshalve maken we hier tenslotte melding van een
uitlating, waaruit blijkt hoe een i4e-eeuws prozavertaler dacht
over stichtelike stof op rijm. De bewerker C van het Tondalus-
visioen^) zegt in de proloog van zijn vertaling: „men sal weten
dat ic desen bouc niet en begheere te rimene om dat icker no af
no toe doen ne wille van den ghenen die ic vand in lattine Ende
ooc so en es men gheen helighe scriftuere sculdich te rimene [,]
want in den rijm een es gheen ander voordeel dan dat den hooren
geeft soeten luut Ende metten rimene so wert alle heiige scriftuere
gheconfondeert.quot; De Heilige Schrift in rijmvorm, zo zegt een
tijdgenoot dus, klinkt wel aangenaam in de oren, maar doet de
bedoeling van de Schrift zelve geweld aan. De eerbied voor de
bijbeltekst bracht dus de berijmde bewerkingen in diskrediet!
§ 4. DE KERK EN HET LEZEN VAN DE BIJBEL
DOOR GEESTELIKEN EN LEKEN.
Een kwestie, die sinds de twaalfde eeuw de hele Middeleeuwen
door — en ook later in de Hervormingstijd — aan de orde geweest
is, was: welk standpunt moet de Kerk innemen tegenover ver-
talingen van de H. Schrift in de volkstaal? Meermalen heeft de
Kerk zich genoodzaakt gezien, naargelang tijd en omstandigheden
dat eisten, tegenover de vertalingen stelling te nemen en regelend
op te treden. De indruk van de genomen maatregelen weerspiegelt
zich in verschillende uitlatingen van bijbelvertalers en anderen,
die zich voor of tegen overzettingen in de landstaal verklaarden.
Een beschrijving en beoordeling van deze kwestie, die reeds meer-
malen is besproken en waarop we daarom in deze Algemene
Inleiding niet al te diep zullen ingaan, is alleen mogelik, wanneer
we ons tevoren hebben vergewist hoe de Kerk dacht over het
lezen van de H. Schrift in het algemeen, onverschillig of dat door
geesteliken dan wel door leken gebeurde.
Het ontbreekt niet aan getuigenissen van Kerkvaders, waarin
wordt gewezen op het nut dat bijbellektuur voor de gelovigen kan
R. Verdeyen en J. Endepols, Tondalus' Visioen en St. Patricius' vagevuur, Deel I,
p. VIII.
afwerpen. Het lezen van de Bijbel werd beschouwd als iets
aanbevelenswaardigs. Daarnaast zouden uitspraken te stellen zijn
als de volgende van Augustinus: ,,Homo itaque fide, spe et chari-
tate subnixus, eaque inconcusse retinens, non indiget Scripturis
nisi ad alios instruendos. Itaque multi per haec tria in solicitudine
sine codicibus vivunt.quot; (De doctrina christiana, lib. I, c. 39)
Het is derhalve mogelik een godzalig leven te leiden zonder de
Schriften te lezen.
De Bijbel werd in de Middeleeuwen door de clerus ijverig
bestudeerd. Het is wel onnodig bijbelse citaten te vermelden uit
geschriften van Middeleeuwse geleerden, die hun vertrouwdheid
met de H. Schrift bewijzen. De bijbelstudie vormde een belangrijk
onderdeel van de opleiding tot geestelike. Aan de universiteiten
moesten de studenten in de godgeleerdheid zich een jaar speciaal
daarmee bezig houden. Brachten ze die studie tot een bevredigend
einde, dan werd hun de graad baccalaureus biblicus verleend. Het
uitlegkundig werk der Kerkvaders werd aan universiteiten en in
kloosters voortgezet; in een vorige paragraaf maakten we reeds
kennis met een exegeties kompilatiewerk van geweldige omvang.
Schriftverklaring was trouwens een taak die aan de Kerk voor-
behouden bleef. De geestelikheid alleen bezat, volgens de Kerkleer,
de bevoegdheid de inhoud van de bijbel te verklaren. Niet alleen
voor geesteliken werd de bedoeling van het Woord duidelik
gemaakt, maar ook leken ontvingen exegeties onderricht in de
vorm van homiliën naar aanleiding van de Schriftperikoop van
de dag.
De Kerk aanvaardde het Schriftgezag, maar achtte dat alleen
onder haar eigen hoede veilig. De heiligheid van Gods Woord ver-
bood naar haar mening Schriftverklaring over te laten aan leken.
Deze hadden zich te schikken onder het leergezag van de Kerk,
die met uitsluiting van alle andere instellingen of personen het
recht had de genadeschatten, en daarmee ook de prediking van het
Woord, aan de gelovigen uit te reiken. Waar nu de Schriftverklaring
alleen vanwege de geestelikheid kon geschieden, zal ook het lezen
van de Schrift zelf hoofdzakelik wel tot hun kring beperkt gebleven
C. G. N. de Vooys, De Dietse tekst van het traktaat „De libris Teutonicalibusquot;,
Ned. Arch. Kerkgesch., N. S. IV, 1906, blz. 113—134quot;
Migne, P. L. 34, 36. Ontleend aan een artikel van J. Daniels, Middeleeuwsche
verbodsbepalingen omtrent het lezen van de H. Schrift in de volkstaal (Studiën, jrg. 49,
p. 481).
zijn, enkele uitzonderingen daargelaten. Niet-geesteliken, die de
bijbel lazen, zullen vooral in de vroegste Middeleeuwen zeldzaam
geweest zijn.
Uit het voorgaande volgt duidelik de opvatting van de Kerk:
het lezen van de Bijbel behoort niet tot de plichten van de gelo-
vigen. Geesteliken waren ambtshalve verplicht de Bijbel te be-
studeren. Wensten leken nader kennis te nemen van de Schrift
bijv. voor persoonlike stichting, dan had de Kerk daartegen geen
bezwaar, zolang zij zich niet zelfstandig aan Schriftverklaring
waagden en bij hun opvatting van de tekst zich hielden aan de door
de Kerk vastgestelde en de door de traditie geheiligde uitleg.
Afwijkende meningen konden niet geduld worden, omdat ze naar
het oordeel van de Kerk, de heerlikheid van de Schrift aantastten
en de eenheid van de Kerk in gevaar brachten. Leken mochten dus
de Bijbel lezen. Een moeten was het niet.
Bij de verdere beschouwing van de bijbelverklaciiïgen en de
waardering die ze ten deel viel in kerkelike kringen, dienen we
te letten op het milieu waarin ze ontstonden, en het doel dat ze
; nastreefden, twee dingen die ten nauwste met elkaar samenhangen.
; ^ We kunnen hier alvast een hoofdscheiding maken tussen ver-
; talingen die in kerkelike kringen ontstonden en voor kloosterlik
; gebruik bestemd waren (ofschoon ze ook wel in handen van burgers
; kwamen), en bijbels die door leken vervaardigd zijn voor leken.
? De eerstgenoemde soort werd dus vervaardigd voor kerkelik
gebruik en lezing in kloosters. Hier wordt dus voorondersteld
\dat de betrokken personen geen Latijn verstonden. Dat was in
Tde eerste plaats het geval met de conversen, de lekebroeders van
^ 4 bepaalde kloostergemeenschappen. Verder kwamen voor gebruik
van de Bijbel in de moedertaal in aanmerking de vrouwenkloosters,
I jwaar uiteraard geen of altans zeer weinig Latijn werd gelezen,
I en tenslotte de zgn. vrije verenigingen, bv. van begijnen en be-
: garden, bij wie een opkomende mystiek het verlangen wakker riep
( naar stichtelike lektuur, dus ook bijbellektuur in de volkstaai.
; De innigste godsdienstige ervaringen lieten zich het best vertolken
èn lezen in de moedertaal.
Welke bijbelgedeelten zouden voor dat doel het eerst vertaald
zijn ? Boven zagen we reeds dat de Psalmen al vroeg in de landstaal
zijn overgebracht, hetzij voor schoolgebruik, hetzij in gebeden-
boeken ter stichting van aanzienlike leken en leden van klooster-
gemeenschappen, waar het lekenelement meer of minder sterk
was vertegenwoordigd. Niet onwaarschijnlik is dat ook Passie's,
min of meer nauw zich aansluitend bij het verhaal van de vier
evangelisten, ontleend aan, of later uitgebreid tot een volledig
Leven van Jezus, werden vertaald; de devote overpeinzing van
de Passie toch gold als een vrome plicht, die men het liefst ver-
vulde aan de hand van een vertaling. Tenslotte wijzen we op de
perikopenboeken, waarin men een vertaling aantrof van het Epistel
en Evangelie van de Mis, al of niet vergezeld van exposicies,
glossen of sermoenen, zoals men die in de Kerk hoorde. Voorlezing
tijdens de maaltijd van het Schriftgedeelte van de dag was in vele
vrouwenkloosters voorschrift, vooral bij de Dominicanerinnen,
bij wie immers de mystiek zo bloeide. Het laten voorlezen van de
Bijbel in de reefter was een van de hervormingen, die in de 12e
eeuw bij de orde der Cluniacensers werd ingevoerd. — Alle
hier genoemde vertalingen nu zullen wel nimmer het wantrouwen
van de Kerk hebben gaande gemaakt. Ze waren door geesteliken,
dus onder onmiddellik toezicht van de Kerk vervaardigd en
werden gebruikt in kringen die met de Kerk in nauwe relatie
stonden.
Anders was het gesteld met vertalingen die voor buitenkerkelike
kringen bestemd waren. Met grote waakzaamheid sloeg de kerke-
like overheid zulke pogingen om de Bijbel onder het volk te ver-
breiden, gade. Pas wanneer leken, op grond van de Bijbel zich
een van de kerkleer afwijkende mening veroorloofden en dus
begonnen te tornen aan het leergezag van de Kerk, greep zij krachtig
in. Op welke wijze zij dat deed, kan men elders uitvoerig be-
schreven vinden.
In zijn diepgaande studie: Die nationale Aneignung der Bibel
und die Anfänge der Germanischen Philologie (Festschrift Eugen
Mogk, 1924) heeft Konrad Burdach, meer nog dan anderen reeds
hadden gedaan, verband willen leggen tussen de sekte der Wal-
1) Franz Falk, Die Bibel am Ausgang des Mittelalters (Köln, 1905), p. 57.
Kropatschek, Das Schriftprinzip der luterischen Kirche (1904), P- 146.
W. Walther, Die Deutsche Bibelübersetzung des Mittelalters (Braunschweig,
1889—'92), Sp. 738—741.
C. H. Ebbinge Wubben, Over mnl. vertalingen van het Oude Testament, blz. 127
—136 en de daar aangehaalde litteratuur.
Joseph Klapper, Im Kampf um die deutsche Bibel, Zwei Traktate des 14 Jahrh's
(Breslau, 1922).
H. Vollmer, Materialien zur Bibelgeschichte und religiösen Volkskunde des Mittel-
alters, III (Berlin, 1927), S. XXXIX—XL.
denzen, de beweging van John Wicleff en de ketterij, die in de
2e helft van de 14e eeuw in Bohemen opkwam. Inderdaad kan
niet ontkend worden, dat zij één gewichtig kenmerk gemeen
hadden: het waren alle drie bijbelse volksbewegingen. Zij grondden
hun afwijkende meningen op de H.-Schrift, die zij lazen in ver-
taling in hun eigen moedertaal. Over het leergezag van de Kerk
grepen zij terug naar het Woord Gods, dat zij erkenden als de
enige norm.
De Kerk, die het gevaar dat haar gezag bedreigde, duidelik
inzag, heeft zich, wanneer zij dat nodig achtte, krachtig tegen de
dwalingen verzet, o. a. door het gebruik van bijbels, in de landstaal
of in het Latijn geschreven, voor leken óf in te perken óf geheel te
verbieden. De genomen maatregelen, die wisselden naar tijd en
omstandigheden dat vergden, golden dan ook slechts voor één
bepaald diocees. Toen ook in de Nederlanden vanuit Frankrijk de
sekte der Katharen binnenkwam en vooral in Vlaanderen en in
het Luikse vaste voet kreeg, heeft de kerkelike overheid ook hier,
evenals in het buitenland, gewaarschuwd voor zulke vertalingen
in de landstaal, die los van de Kerk stonden.
Al kan men dus niet zeggen dat de Kerk in de Middeleeuwen
ooit een officieel algemeen verbod met de strekking dat leken een
bijbel in de volkstaal niet mochten bezitten, heeft uitgevaardigd,
zo zijn er toch aanduidingen te over dat de clerus, gedachtig aan
het verband dat nu eenmaal bleek te bestaan tussen ketterij en de
behoefte aan de bijbel in de moedertaal bij leken, zich heeft
verweerd tegen elke poging om bijbelse lektuur in de volkstaal te
verspreiden, ook wanneer dat geschiedde door leken wier trouw
aan de kerkleer onverdacht was. We herinneren hier aan de be-
kende passage in Jacob van Maerlant's Spieghel Historiael, waaruit
blijkt hoe de geestelikheid met lede ogen het sukses van zijn
Rijmbijbel moest aanzien. De vertaler van 1360 spreekt in de
prologen van verschillende bijbelboeken zijner vertaling in lang niet
malse bewoordingen over de „haetquot; en nijtquot;, waarmee de geeste-
likheid allen achtervolgde, die de verborgenheid der Schrift aan
leken wilden openbaren. Het wantrouwen, waarmee vertalingen,
bestemd voor leken, werden ontvangen, blijkt tenslotte uit een
passage in Der Ghemeenten Biechte, geschreven door de minder-
Ebbinge Wubben, a. w., p. 128.
Ebbinge Wubben, a. w., p. 127.
broeder Jan Elen ten behoeve van „gemeen borghers ende
simpel lantlieden,quot; waarvan een postinkunabel van het jaar 1518
(2e druk) bewaard is. De laatste zin luidt nl.: „Laet achter duytsche
bibelen die onvolcomelic ende 00c valschelic sijn overgheset uten
latine ende historiën ende legenden die dicwils niet waer en sijn
ende ander materien die niet noot en sijn te weten mer dicwils
scadelic sijn ende oefent u naerstelic in dit deen boecxken om
deuchdelic te leven ende salichlic te sterven Amen.quot; Er zijn dus
getuigenissen te over, die bewijzen dat de clerus, ook daar waar de
Kerk het lezen van de Bijbel door leken nooit had verboden, zich
verzette tegen de verspreiding van ,,duytsche bibelen.quot;
In de tweede helft van de 14e eeuw heeft de officieuse tegen-
stand zelfs aanleiding gegeven tot het schrijven van een ver-
handeling, waarin het goed recht van stichtelike lektuur in het
Diets werd verdedigd. De Broederschap des gemenen levens werd
om verschillende redenen beschuldigd van ketterij. Men meende
dat zulke vrije lekenvergaderingen broeinesten waren van dwa-
lingen en achtte ook de verspreiding van devote literatuur in de
volkstaal onder de leden, die immers leken waren, niet ongevaarlik.
Een lid van de Broederschap, wellicht de stichter zelf. Geert Grote
die als magister goed thuis was in de geschriften der Kerkvaders
en in het kerkrecht, heeft een groot aantal uitspraken van Kerk-
vaders en pauselike decretalen verzameld en gerangschikt in een
apologie, waarin o. m. betoogd werd dat het aan leken geoorloofd
was devote boeken in de volkstaal te lezen en te bezitten. Een
bewijs van de belangstelling, die er algemeen voor deze zaak
bestond, was het feit dat er verschillende vertalingen van dit
traktaat bestaan, o. a. een Noordnederlandse en een Zuidneder-
landse. De laatste is overgeleverd in een afschrift van het jaar
1393 en komt voor in het handschrift van de Ile Partie van de
Spieghel Historiaei, dat ook verschillende prozateksten bevat, o. a.
„de vijf poente die meester geert de grote in den volke tuutrecht
predectequot; en een Brabantse vertaling van verschillende pauselike
decretalen betreffende „heresiequot;. We zullen in een volgend hoofd-
R. Pennink, Korte notities bij enkele oude boekjes van de Koninklijke Bibliotheek,
Het Boek, Juni 1930, blz. 177—-183.
^^ Fr^z Jostes, Die Schriften des Gerhard Zerbolt vanZutphen „De libris teutonica-
libusquot;, Hist. Jahrb. der Görres-Gesellschaft, 1890. Een uitvoeriger redaktie van de
Latijnse tekst is bezorgd door A. Hyma, The „De libris teutonicalibusquot; by Gerard
Zerbolt of Zutphen in Ned. Arch. Kerkgesch. 1924.
C, G. N. de Vooys, a. a. in Ned. Arch. Kerkgesch. 1906.
-ocr page 39-stuk over deze Brabantse vertaling van het traktaat „De libris
teutonicalibusquot; nog enige opmerkingen maken.
Dat bij de leden van de Broederschap en later van de Congre-
gatie van Windesheim de Heilige Schrift in hoge ere stond, is van
algemene bekendheid. Voor Grote was het Evangelie „radix
studiiquot; en de latere vertaling in de volkstaal was ongetwijfeld
geheel in zijn geest en eigenlik niets anders dan een voortzetting
van zijn arbeid. De Windesheimse broeders lieten van heinde
en ver Vulgaathandschriften komen, teneinde daaruit een defini-
tieve betrouwbare tekst samen te stellen. Thomas iTKempis prijst
in zijn Imitatio het lezen van de H. Schrift. Toch achtte ook een
Windesheimer als Joh. Busch, de geschiedschrijver van de Con-
gregatie, voorzichtigheid geraden. Niet alle bijbelboeken mochten
aan het volk in handen gegeven worden.
Burdach zoekt in bovengenoemde studie verband tussen de
bijbelse beweging in Bohemen en de bevordering van Dietse
devote literatuur in de kringen van de Broeders. Hij wijst er op
dat Grote te Praag heeft gestudeerd en ook later nog in verkeer
bleef met bekenden in Bohemen. Te Praag liet hij handschriften
voor zich afschrijven. Nu is het waar dat voor 1369 ook in Bohemen
eenzelfde polemiek is gevoerd. Een van de tegenstanders van de
Duitse bijbel voor leken betoogde in een geschrift dat de geestelik-
heid niets meer zou hebben om te prediken! Het lijkt evenwel
wat onwaarschijnlik dat er rechtstreeks verband bestaat tussen de
beweging in Bohemen en het streven van Grote, die toch zeer
rechtzinnig was. De bijbelvertaling van de Windesheimers kan
heel goed een voortzetting zijn van het werk dat in het Zuiden
al tot stand was gebracht, dus een plant van eigen bodem. Maar
het is ontegenzeggelik waar, dat er alle reden bestaat om veel
aandacht te schenken aan het bijbelse van de noordelike mystiek.
§ 5. LEZERSKRING VAN DIETSE BIJBELTEKSTEN.
In aansluiting aan hetgeen in de vorige paragraaf werd besproken,
willen we nog enkele opmerkingen maken over de lezerskring.
Van een gesloten groep is, zoals we zullen zien, hier eigenlik geen
sprake, omdat het lezen van bijbelteksten in de moedertaal in de
middeleeuwen geschiedde door leden van alle standen. Met kring
van lezers zijn dus bedoeld alle personen die belangstelling hadden
voor bijbellektuur in de landstaal. Dit éne gemeenschappelike
kenmerk is voor die tijd belangrijk genoeg om de bezitters ervan
ditmaal tot één kategorie te rekenen.
Over de lezers van onze oudste bijbelteksten hebben we geen
zekere berichten. We kunnen slechts vermoeden, dat —■ wanneer
we van de souters afzien — ze wel gezocht moeten worden onder
de leden van die stand, die ook later het meest zich met in het
Diets vertaalde bijbellektuur zou bezighouden: de geestelike stand.
Het zou geenszins onmogelik zijn dat begijnen in de 13de eeuw
reeds in bezit waren van dergelijke teksten. Hun inrichtingen
werden later in de regel bestuurd door Dominicaners of Francis-
caners en de zusters ontvingen van dezen wellicht de vertalingen.
Met bewijzen is dit evenwel niet te staven. Wel weten we dat
een groot gedeelte der bijbelhandschriften eigendom is geweest
van zusterkloosters, die tot verschillende orden behoorden. Dit
geldt zowel van de zuidelike als van de noordelike vertalingen.
Een aantekening, in het handschrift aangebracht, licht ons daar-
omtrent veelal in. Men kan enkele vinden bij Van Druten, p. 175—
180. Ook catalogi van nonnenkloosters bevatten in de regel ver-
talingen van Schriftgedeelten, zoals blijkt uit de boekenlijst van
fhet St. Barbara-klooster te Delft en van het klooster der Rijke-
'Clarente Gent, welk laatste, behalve 8 zoutre'sook .1 .vlaemschen
lewangelie boeuc en een exemplaar van de epistelen ende ewangelien
'jbezat. — In mannenkloosters waren deze teksten eveneens
meermalen aanwezig, wat niet te verwonderen is, omdat ze daar
in de regel ontstonden. Ten behoeve van de lekebroeders, con-
versen enz. werden zulke vertalingen vervaardigd in het Roo-
clooster en te Windesheim. Een lijst van Dietse boeken uit het
eerstgenoemde convent bevat altans verscheidene bijbelteksten.
Ook te Groenendaal hadden zij bijbelteksten in bezit, soms
eigenhandig geschreven. In hs. Brussel 832 (2992—93) dat,
behalve gebeden, ook de zeven boetepsalmen (f. 5—10) en een
onvolledige perikopenverzameling bevat (f. 55—123), vinden we
aan het einde de volgende aantekening: ,,Dit boeck hoert toe
den clooster van Groenendael in boss van zonien gheleghen .ij.
W. Moll, De boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft, Verh. der Kon. Akad.
V. Wetensch., Afd. Letterk., I (1858), p. 24.
Leonard Willems, De boekeninventaris van het klooster der Rijke-Claren te Gent
in 1508, Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 1912, blz. 190.
Vgl. verder Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. 138.
W. de Vreese, De Dietsche boeken van 't Roeklooster omstreeks het jaar 1400,
Album Kern, 1903, p. 397—403.
mylen van Brussel ende is vercreghen by bruer Hendrick Herst
leeckbroeder aldaer ierst cleermaker ende namaels reyntmeester.
De welke starf int iaer ons beeren M.D. ende XVj, den XXVj
dach van mey. Bidt voor die zielen sonderlinghe ghij die hier in
leest Ende desen boeck heeft bruer Gerick Herst selver met sijnder
hant ghescreven Ende nu behoort hy tot bruer Peeter van der
Borchwalle scoemaker van Groenendale etc.quot;
Maar niet alleen „leeckbroedersquot;, ook leken lazen bijbelteksten i
in de volkstaal. Indirect wordt dit reeds bewezen door de plei- I
dooien, waarin zij in bescherming genomen werden tegen sommige
leden van de geestelikheid, die daaraan paal en perk wilden stellen.
Direct kan men zich van dit feit overtuigen door te constateren
dat verschillende handschriften eenmaal het eigendom geweest
zijn van meer of min aanzienlike burgers. Het Brusselse hs. 476
(i5054) was vroeger bezit van het Brugse geslacht Van Gruythuyse.
Eenvoudiger burgers van het welvarende Vlaanderen hadden in
hun private boekerij, die uiteraard gering van omvang was, even-
eens een Diets lectionarium. Zo vermaakte de Gentse handschoen-
maker, Lodewijk de Beer, in 1358 aan Jan van Woelputte ,,eenen
bouke die men heet Bestiaris ende .1. Lucidarius, eenen Martijn,
eenen dietsche van den Lantheeren ende den ewangelien in
Vlaemschquot; De weduwe van Gijsbrecht de Coninc, die evenals
Lodewijk de Beer behoorde tot ,,de neringenquot;, zoals De Potter
ons mededeelt, legateerde in 1377 aan haar dochter „eenen zoutre
omme scole mede te ghane ende der jn te leerne.quot; Ook wel-
varende gildeleden konden zich dus de weelde veroorloven een
handschrift met ,,ewangelienquot; aan te kopen.
Hoe kostbaar zulk een manuscript wel was, kan men te weten
komen uit een aantekening in hs. Meerman-Westhreenen 16.
Deze ,,duytsche bibelquot; werd in 1453 door ,,joffer Alijt lauwersquot;
geschonken aan ,,den convent van sunte Agneten buten nymegenquot;.
De priorin van dit nonnenklooster stelt een boete van ,,hondert
francrijcsche olde schildequot; vast, op te leggen aan een ieder die
deze bijbel aan het convent zou ,,afhendich maekenquot;. Een
Is dit niet een aanwijzing dat de Bestiaire d'Amour al vroeg in Vlaanderen bekend
was?
Extract uit het Weezenboek over 1358—'59, f. 27'^', te vinden in Frans de Potter,
Gent, van den oudsten tijd tot heden, IV, p. 164.
®) Weezenboek, 1377—1378, f. 14^. Zie t. a. p.
*) Zie van Druten, p 131.
ander aanzienlik Noordnederlands burger, die zijn Dietse bijbel
wegschonk, was Willem Heerman uit Leiden, die zijn exemplaar
aan de stad vermaakte. Het kreeg een plaats in de Pieterskerk voor
,,alle goede eerbare mannen, die darin lesen ende wat goeds
studeren willen.quot;
Een eenvoudiger leek, die een historiebijbel in zijn bezit had,
was ,,meester hughe gerijtz surgyn tot noirtichquot;, wiens naam
voorkomt in het Londense hs. British Museum Add. 16951, dat
het eerste gedeelte van de bijbel bevat.
Geletterde poorters namen niet zelden de moeite om zelf een
verzameling bijbelteksten aan te leggen. Een echte kompilatie
van die aard is het Haagse handschrift 133 B 19, afgeschreven
door Jacob de Groot Willemsz., barbier te Dordrecht. De ver-
schillende delen van dit handschrift zijn resp. in 1503, 1508 en 1514
voltooid. Het bevat o. a. een Leven van Jezus met uitbreidingen,
een,,destructie van iherusalemquot;, een inkomplete bundel sermoenen,
vergezeld van de bijbehorende evangelielectiones en een perikopen-
bundel, teksten die van verschillende herkomst zijn.
Bij het onderwijs maakte men gaarne gebruik van een souter.
Naast het boven medegedeelde extract uit het Gentse Weezenboek,
kan men een uitspraak leggen als: ,,Een dochter . . ., die in oren
sovenden jaer (wart) bevolen eenre geestlicker personen te leren...,
die persone leerde den kinde die litteren ende daernae den salter.quot; ®)
De ,,meysterschequot; van deze „dochterquot; had waarschijnlik de taak
haar de psalmen uit het hoofd te laten leren, die immers van de
getijden zo'n belangrijk bestanddeel vormen. De toenmalige
onderwijsmethode eiste nu eenmaal een opzettelik in het geheugen
prenten van de leerstof, een methode waarvan het catecheties
onderwijs nog heden ten dage dankbaar gebruik maakt. Ook de
Epistelen en Evangeliën werden op de scholen gelezen en waar-
schijnlik gememoriseerd, niet alleen in de Middeleeuwen, maar
zelfs nog in de dagen van de Repubhek. Het feit, dat sommige
Schriftgedeelten bij opeenvolgende geslachten onuitwisbaar in het
geheugen worden gegrift, is van niet te onderschatten betekenis.
') Zie Kist in Nieuw Arch. v. Kerkgesch. II (1854), p. 239.
ZiePriebsch, Deutsche Handschriften, II, S. 162.
Mnl Wdb. 6, 299, uit Heiligenl. 68.
Vgl. A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland gedurende de vóór-
reformatorische eeuw, (Gron., 1901), p. 31.
Het helpt verklaren waarom een nieuwere bijbelvertaling in de
woordkeuze veelal onder de ban staat van een oudere.
De bijbelkennis onder leken werd bovendien nog bevorderd door
voorlezing en bespreking van perikopen. Bekend is dat de Zwolse
rector, Johannes Ceie, zijn leerlingen tekst en uitleg gaf van de in
het koor gelezen EpisteKên Evangeliën. Zijn lessen konden bijge-
woond worden door burgers, i) In het Kamper Weeshuis moesten
volgens „Die Fundaciequot; van 1539 „alle hillijge vierdagen des
middaghs dat Evangelium ende des avents die Epistel verduys-
schet van eene der geleersten wesekijnderenquot; gelezen worden.
Koorknapen en weeskinderen leerden dus reeds vroeg de Schrift
in eigen taal kennen.
De hier bijeengebrachte gegevens maken het duidelik, dat de
bijbel m de Middeleeuwen ook in lekenkringen geenszins een
gesloten boek was. Uit de talrijke drukken, die in het einde van de
vijftiende en in het begin van de zestiende eeuw werden bezorgd
van de Epistelen en Evangeliën, mogen we opmaken dat er niet
alleen onder geesteliken, maar ook onder leken vraag bestond
naar de kerkelik meest geraadpleegde bijbelgedeelten in de moeder-
taal. Men mag deze uitgave van Dietse perikopen zonder enige
twijfel beschouwen als een vrij veel gelezen volksboek.
Vgl. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming II, p. 271 en
Schoengen, Die Schule von Zwolle I, p. 100, Anm. I.
Cf. Mnl. Wdb. 8, 1683—4 en Bouwstoffen, p. 6. De vraag mag gesteld of dat
verduysschet' betekent dat een van de begaafdste weeskinderen een perikopenvertaling
had gemaakt. Dit klinkt wel wat onwaarschijnlik, als we bedenken in hoevele exem-
plaren de Noordnederlandse perikopenvertaling toen was verbreid. Moet men het dan
zo opvatten, dat een van de knapste weesjongens uit een verdietst lectionarium mocht
voorlezen ?
?nbsp;At'riales de la typographie néerlandaise (met ver-
volgen) en W. Nijhoff en M. E. Kronenberg, Nederlandsche btbliographie van 1500
tot 1540 (met aanvullingslijsten).
HOOFDSTUK II.
HET LEVEN VAN JEZUS.
§ i. ALGEMENE OPMERKINGEN.
Het stichtelik proza der Middeleeuwen is rijk aan zgn. levens
van Jezus. Prof. Moll heeft in zijn levensbeschrijving van Johannes
Brugman ter toelichting bij een door deze geschreven kven van
Jezus een uitvoerige bespreking gewijd aan de belangrijkste ver-
tegenwoordigers van dit onderdeel onzer letterkunde. Hij wijst
daar op de belangrijke plaats die deze veelgelezen geschriften in
het geestelik leven, vooral der kloosterlingen, hebben ingenomen.
Er moet een grote invloed van zijn uitgegaan op het gedachten-
en zieleleven van menige kloosterzuster en -broeder.
Al heeft Moll niet alle levens van Jezus genoemd, omdat hij niet
de beschikking had over al 't materiaal dat in aanmerking moest
komen, zo mogen we toch met de schrijver de velerlei levens van
Jezus indelen in twee hoofdgroepen.
i Tot de ene groep behoren de levens, waarin het bijbelverhaal
j wordt aangevuld met tal van bijzonderheden, die ontleend zijn aan
i de nieuwtestamentiese Apocryphen en de overlevering, terwijl
i niet zelden overdenkingen of gebeden van de schrijver zelf daar-
i doorheen gestrengeld zijn. Verder zijn de typologiese levens van
! Jezus ook hierbij te rekenen. Het evangelieverhaal dient hier
; slechts als het raam, waarbinnen dat alles wordt verweven tot een
5 geheel, dat veelal weinig gelijkenis met de bijbeltekst vertoont.
Vele van deze levens van Jezus zijn in oorspronkelik Diets ge-
schreven, andere zijn bewerkt naar het Latijn. Ze werden in de
regel gebruikt als handleiding bij de persoonlike overdenking van
het leven en lijden van de Verlosser. De innig-vrome toon en de
klare taal, waarin ze geschreven zijn, past geheel bij zoveel andere
geschriften onzer Middelnederlandse mystiek.
Verreweg het grootste gedeelte der levens van Jezus is bij deze
1) W. Moll, Johannes Brugman (Amsterdam, 1854) deel II. pp. 1—97 en 253—407-
-ocr page 45-groep onder te brengen. De behoefte die aan zulk soort lektuur
bestond, bhjkt met alleen uit de vele handschriften, die in om Lop
geweest moeten zijn - een honderdtal is nog bewaard i) ~
maar ook mt de vele herdrukken, die Dat boeck vanden leven
ons hefs heren ihesu heeft beleefd. Dit Bonaventura-Ludolphiaanèe
leven van Jezus, omstreeks 1400 in Noord-Nederland vertaald
werd wel het meest gelezen en dan ook al spoedig, in 1487. do«;
de (joudse drukker G. Leeu ter perse gelegd.
Zonder het belang van deze teksten te onderschatten, menen we
dat een afzonderlike behandeling niet op de weg kan liggen van de
latere geschiedschrijver der Mnl. bijbelvertaling, om de een-
voudige reden dat de naam bijbelvertaling op hen niet van toe-
passing is. Wel dienen ze geraadpleegd te worden bij de afbakening
van de invloedssfeer der eigenlike bijbelvertalingen. Het is zeer
wel rnogehk dat de schrijvers, wanneer ze bijbelteksten in hun leven
van Jezus verwerkten, daarvoor gebruik maakten van een reeds
bestaande, veel gebruikte overzetting. 2)
^ De tweede groep, die Moll onderscheidt, wordt gevormd door
die levens van Jezus, die uitsluitend gebaseerd zijn op de evangelie,
tekst. De verschillende berichten, die de vier evangelisten hebben
medegedeeld omtrent het leven van Christus, worden samen-
gevat tot een harmonies geheel. Vandaar de naam evangeliënhar-
monie of concordantie. De Griekse naam is Diatessaron.
Het oudste Diatessaron was dat van Tatianus, die ± 170 zijn
tekst samenstelde^ Deze evangeliënharmonie werd na Tatianus'
dood nog lange tijd gebruikt in de Syriese kerk om tenslotte plaats
te maken voor de vier evangeliën. Van Tatianus' bewerking, een
artistiek werk, was, zo meende men, niets over dan enkele kommen-
taren benevens een vertaling in het Arabies. Hierin waren reeds
enige wijzigingen aangebracht op grond van de vier evangeliën.
De Arabiese harmonie werd later overgezet in het Latijn. Toen
de Vulgata van Hieronymus algemeen gezag had verworven, heeft
Victor van Capua deze Latijnse bewerking van het leven van Jezus
verder in overeenstemming gebracht met de Vulgaattekst. Het is
deze evangeliënharmonie — waarvan de Codex Fuldensis het oudste
handschrift is — die in de Middeleeuwen algemeen aanzien genoot.
Nu zijn er verschillende Dietse handschriften die een soort-
Vgl. W. de Vreese in Bibliotheekleven XVI (1931), p. 21 v.v.
gt D- Stracke S.J., bereidt een studie over de vrijer bewerkte 'levens van Jezus
voor, die we met belangstelling tegemoet zien.
gelijk leven van Jezus bevatten. Het aantal ervan is wel niet zo
groot als dat der vrijere levens, die behoren tot de eerste groep,
maar dat neemt niet weg dat ze te verdelen zijn in een viertal
redakties. Deze staan niet geheel en al op zichzelf: ze zijn te
herleiden tot één oervorm, die ons overgeleverd is in het Limburgse
Leven van Jezus.
De bekendheid van deze tekst — er zijn drie uitgaven van ver-
schenen, elk met een ander doel ondernomen, benevens een ver-
taling in modern Nederlands, voorwaar een eer die aan niet veel
mnl. prozahandschriften, en zeker niet aan een vertaling uit het
Latijn, te beurt valt — geeft ons het recht om voortaan te spreken
van deze harmonie als van het Leven van Jezus. We willen hiermee
geenszins de mogelikheid ontkennen, dat er geen andere Dietse
harmonie, in een geheel zelfstandige vertaling, bestaan heeft. In
een volgend hoofdstuk zullen we zelfs gedeelten uit een harmonie
ontmoeten in een geheel andere redaktie. We mogen trouwens
a priori wel aannemen, dat van een zo veelvuldig overdacht
gedeelte uit het leven van Christus als de Passie, naast de vrijere -
bewerkingen ook verschillende vertalingen vervaardigd zijn met
de Vulgaattekst als grondslag. Ze waren bestemd voor partikulier
gebruik of voor een kloostergemeenschap, maar grote verbreiding
hebben zij niet gehad. Het aantal handschriften, die het Leven
van Jezus in een of andere redaktie bevatten, is in vergelijking
daarmee betrekkelik groot. We willen ons in het vervolg uit-
sluitend hiertoe bepalen.
Het Leven van Jezus verdient om meer dan een reden een ere-
plaats in de reeks Dietse bijbelvertalingen. De meeste vroegere
onderzoekers waren zich de betekenis van deze tekst vrijwel niet
bewust. Eerst het onderzoek van het laatste decennium heeft licht
geworpen op het ingewikkeld komplex van vraagstukken, dat zich
voordoet bij een nadere beschouwing van de verschillende redakties
en het ontstaan van de oorspronkelike tekst. Wanneer wij ons
op dit gevaarlik terrein even zullen wagen, dan kunnen wij hoogstens
voortbouwend op het werk van bevoegder onderzoekers, aan-
vullende bijzonderheden mededelen en hopelik iets meer klaarheid
scheppen inzake de verwantschapsverhoudingen der codices. Een
volledige behandeling zou de stof leveren voor een monografie
en kan pas dan ondernomen worden, wanneer alle bewaard ge-
bleven handschriften of fragmenten bekend gemaakt, beschreven
en gekollationneerd zijn.
Het hjkt met onnodig aan onze opmerkingen een opsomming
der handschriften te laten voorafgaan en daaraan een historiese
uiteenzetting te verbinden van de literatuur, die daarover is
verschenen. Voorlopig bespreken we alleen de boeken en artikelen
die voor het onderzoek van de vertaaltechniek van belang zullen
blijken.
§ 2. STAND VAN HET ONDERZOEK.
In 1828 kreeg Prof. G. J. Meyer, toen nog hoogleraar te Leuven,
door toedoen van de Duitse oudheidkenner Mone een ongedateerd
perkamenten handschrift in handen, inhoudende een Leven van
Jezus en afkomstig uit de oude Benedictijnerabdij van St. Truyen.
Het berustte en berust nog op de universiteitsbibliotheek van
Luik (L). Meyer hield het manuscript voor dertiende-eeuws,
enkele latere onderzoekers zijn van mening dat het ± 1350 i)
afgeschreven moet zijn. — Deze Dietse evangeliënharmonie wordt
voorafgegaan door een merkwaardige proloog en gevolgd door een
capitularium, terwijl de tekst zelf opgehelderd wordt met glossen
en exposities, die deels in margine of interlineair zijn aangebracht.
In 1835, na zijn overplaatsing naar Groningen, bezorgde Meyer
van dit Leven van Jezus een voor zijn tijd uitmuntende uitgave. 2)
De tekst deed hem denken aan de tijd en het milieu van Maerlant
en trof hem door de „zuivere, eenvoudige schoone taal.quot; Voorts
vestigde hij in zijn inleiding de aandacht op de vele afwijkingen
van de Vulgaattekst, die naar zijn mening het werk van de schrijver
waren. Een uitvoerige kommentaar plus een glossarium besloten
deze eerste uitgave.
Een jaar later, in 1836, bracht Mone verslag uit over een fraai
geschreven Stuttgarts handschrift, dat eenmaal deel had uitgemaakt
van de vermaarde Comburgse boekerij (S). Deze perkamenten
codex, blijkens een aantekening van de afschrijver, zekere
Franse Scavijn, voltooid in 1332, is „een onzer oudste gedateerde
Kern, Limb. Serm., p. 12: „le helft 14e eeuwquot;. De Vooys, Ts. 43 220-
y^^®^®^'nbsp;Srooten nood der Nederlandsche phihlome
(Hand. My. Ned. Lett. 1933. P- 3i) dateert het: „ongeveer uit het midden der nde
eeuw en rekent het tot „de oudste Nederlandsche litteraire handschriftenquot;.
G. J. Meijer, Het Leven van Jezus, een nederlandsch handschrift uit de dertiende
eeuw (Groningen, 1835).
handschriften.quot; Een kalender der Noordfranse bisdommen pat
eraan vooraf. Achter het handschrift is een tafel met de Latijnse
initia der evangelieperikopen, met verwijzingen naar de bladen
waar men de vertaling kan vinden. Blijkbaar werd deze codex in
de praktijk ook als lectionarium gebruikt, wat zoals we nog zullen
zien, met de meeste handschriften het geval is geweest. Mone
toonde in zijn opstel aan dat de tekst wel overeenkomst met L
vertoonde, maar evenzeer verschil. Alle glossen en exposities bv.
waren verdwenen.
In zijn Nalezingen op het Leven van Jezus, die Meyer in 1838
tegelijk met enige andere taalkundige studiën liet verschijnen,
heeft hij getracht de verhouding tussen L en S vast te stellen. De
aard der verschillen en niet het minst de omstandigheid dat
oudere woorden door latere in het „afschriftquot; waren vervangen,
deden hem de prioriteit aan L toekennen. S zou L van zijn toe-
voegingen hebben gezuiverd. De scherpzinnigheid van Meyer zag
reeds in L een artistieke eenheid!
Het was 1854, toen de kerkhistoricus Moll in het bovengenoemde
boek over Brugman een kort overzicht gaf van de inhoud van L.
Hij noemt daar terloops een Haags handschrift (H) van 1473, dat
volgens hem een „soortgelijke tekstquot; bevatte. Het was in bezit
geweest van het nonnenklooster te Maeseyck in N.-Limburg, waar
het blijkens de aanwijzingen bij de tekst ook als evangelieboek
werd gebruikt. Moll was er blijkbaar onkundig van dat de inhoud,
behoudens de dialektiese verschillen, het meest met S overeen-
kwam.
De Dietsche Warande van 1858 (3e jaargang, 240—241) bracht
van de hand van J. J. Nieuwenhuizen een afdruk van enige frag-
menten in zijn bezit, tans toebehorende aan de Gentse universi-
teitsbibliotheek (W). Volgens een inliggende aantekening van
Prof. De Vreese zijn deze perkamenten stroken afkomstig uit de
eerste jaren van de 14de eeuw.
Een beschrijving van een isde-eeuwse papieren codex, af-
komstig uit de bekende verzameling Arnswaldt (A) en tans
i) De Vreese-Gailiard, Dietsche kalenders, in Jaarboek der Kon. Viaamsche Aca-
demie voor Taal en Letterkunde XXIV (Gent 1910), p. IS-
*) Vgl. Mone, Anz. d. Teutschen Vorzeit VI, 487.
G. J. Meijer, Nalezingen op het Jeven van Jezus (pp. 6 en 14).
*) W. Moll, Johannes Brugman II, (Amsterdam, 1854), Bijlage I, p. 253—254.
') Maurer, a. w., p. 60.
eigendom van de Pruisiese staatsbibliotheek, is in 1884 gemaakt
door Al. Reifferscheid. Deze tekst, die alweer aanwijzingen
voor het vinden van de evangelielessen bevat, heeft in Nederlandse
onderzoekingen nog geen rol gespeeld. Zoals blijken zal, is het
een vertegenwoordiger van de S-groep.
De na de uitgave van Meyer voor de dag gekomen teksten
leenden zich uitstekend voor vergelijkende dialektstudie. De
L-tekst werd bv. door Kern in de Klank- en Vormleer der Lim-
burgsche Sermoenen menigmaal ter vergelijking aangehaald en
gelokahseerd in de buurt van Truyen. In 1895—98 bezorgde
Bergsma een parallelafdruk van S en L, met mededeling van de
voornaamste varianten uit H en herdruk van de W-fragmenten.
Het lag blijkbaar in de bedoeling van de uitgever nog meer teksten
te publiceren, o. a. de Dietse bewerking van het Bonaventura-
Ludolphiaanse leven van Jezus. De reeks bleef evenwel onvoltooid.
Het uitblijven van een inleiding laat ons in het onzekere omtrent
Bergsma's standpunt inzake de prioriteitskwestie. Wanneer we
mogen afgaan op de volgorde, waarin de twee belangrijkste
redakties naast elkaar staan afgedrukt: S op de linker, L op de
rechter bladzijde, en op de vergelijking van S met de Vita Christi
van Victor van Capua, dan zag hij in S de oorspronkelike tekst,
in L een vrije omwerking daarvan.
De Geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling die ter-
zelfdertijd door Ds. H. van Druten afleveringsgewijze werd uit-
gegeven, was in 1896 gevorderd tot het hoofdstuk De Lectionaria
en de Evangeliën-Harmonieën. Het enige nieuwe wat we hier
vinden, is de vermelding van twee versies, die van de tot nog toe
bekende afwijken: le. de evangeliënharmonie, aangevuld met
stukken Historia Scolastica, die voorkomt in verschillende hand-
schriften van de zgn. bijbel van 1360 (1360); 2e. een isde-eeuws
Utrechts papieren handschrift (Utr.), in de handschriftenkatalogus
onder 1009 verkeerdelik aangeduid als Epistelen en Evangeliën,
in werkelikheid een Leven van Jezus. De vergissing is begrijpelik,
omdat ook deze harmonie, evenals trouwens 1360, dienst kon doen
AI. Reifferscheid, Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 10,
1884.
Dr. J. Bergsma, De Levens van Jezus in het Middelnederlandsch (Leiden 1895—98).
Bibl. V, Mnl. Letterk.
') H. van Druten, Geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling (Leiden, 1896),
pp. 274—307.
als evangeliarium. In het Theol. Ts. 37 , iii—137 is door Prof.
De Vooys reeds gewezen op de onoordeelkundige verwerking van
het materiaal in Van Druten's boek. De wijze, waarop Van Druten
1360 en Utr. met elkaar en met andere vertalingen vergelijkt,
brengt ons weinig verder.
In hetzelfde jaar beschreef R. Priebsch in zijn Deutsche
Handschriften in Engeland I (1896), pp. 18—20, een merkwaardig
handschrift uit de universiteitsbibliotheek van Cambridge (C), in
het begin van de 14e eeuw afgeschreven door twee kopiisten.
Blijkens het dialekt van de proeven, die in de Anhang van beide
handen worden gegeven, was de eerste een Duitser, de ander
een Nederlander, Priebsch veronderstelt, dat de Duitse monnik in
een Nederlands klooster vertoefd heeft. — In deel II, p. 233—236
beschrijft hij een Londens perkamenten handschrift, van 1488,
dat van f. 117a—i86b een evangeliënharmonie met glossen uit
de Historia Scolastica bevat (Lond.). Schr. vergeleek de tekst
met S en L en konstateerde een nauwe verwantschap met S,
ofschoon het handschrift vele glossen met L gemeen had. De
vaak breedvoerige glossen uit de Historia scholastica hield Priebsch
voor jongere inlassingen.
De belangstelling voor evangeliënharmonieën in de landstaal
bleef intussen niet beperkt tot de taalkundigen. Duitse, Zwitserse
en Engelse theologen, die zich met Diatessaronstudie bezig
hielden, raadpleegden geregeld de middelhoogduitse en -engelse
teksten wegens hun merkwaardige lezingen. Zij vestigden ook
de aandacht op mnl. codices als L en C, Zahn betrok ook S in het
onderzoek, maar verder dan het vermoeden van laatstgenoemde
geleerde, dat er een Oudlatijns Diatessaron moest bestaan hebben,
die in zeer nauwe betrekking stond tot de oorspronkelike Tatianus-
tekst, was men nog niet gekomen. Het onderzoek scheen op dood
spoor geraakt te zijn, totdat Dr. D. Plooy, die bijgestaan door
Dr. J. Rendel Harris, de hand nog eens aan de ploeg geslagen had,
in 1922 de voor nieuwtestamentici opzienbarende ontdekking
deed dat L de Dietse vertaling moest zijn van de lang gezochte
Diatessarontekst. De Latijnse tekst, die tot model had gediend,
was een voortzetting van een Oudlatijns Diatessaron, dat vóór
Hieronymus, ja zelfs vóór de Oudlatijnse evangeliën, bestaan
had. En daaraan lag weer een Oudsyries Diatessaron ten grondslag,
de oertekst van Tatianus, die dus niet in het Grieks was opgesteld,
gelijk men had vermoed. De bouw van Tatianus' Diatessaron is
in L het best bewaard en Plooy meent hier ook nog tal van Oud-
latijnse en Oudsyriese lezingen te kunnen aanwijzen, waartoe
hij gebruik maakt van oude kommentaren en de Arabiese ver-
taling. Een groot deel van de exposities in L zou eveneens een
zeer hoge ouderdom hebben.
De verhouding van L tot S werd nu volkomen duidelik: de
S-redaktor had hetzelfde gedaan als indertijd Victor van Capua,
nl. een Tatianustekst wijzigen naar de Vulgata. De geschiedenis
had zich dus herhaald!
Plooy bewees verder dat het Leven van Jezu^ reeds aan Maer- / ^
lant bekend geweest moet zijn, in een ander handschrift. In zijn
Rijmbijbel treft men nl. eenzelfde schrijffout porter i. p. v. potter
aan, die ook L heeft (vgl. Plooy, A primitive text, p. 31).
De vertaler meent Prof. Plooy te mogen zoeken in de kringen der
Begijnen, die juist in het midden van de 13de eeuw een bloeit^d |
kenden in het bisdom Luik. De Limburgse oorsprong staat dus «
voor hem vast.nbsp;quot;quot;quot;quot;
Tegelijkertijd werd ook van taalkundige zijde deze tekst weer
in studie genomen. In 1923 kwam Prof. De Vooys langs de weg
van een woordgeografies onderzoek eveneens tot het resultaat dat
S een verjongde vorm van L moet zijn. De woordvoorraad
van S bevat heel wat minder vreemde en archaïstiese woorden dan
die van L. Op grond van het woordgebruik komt schr. tot het
resultaat dat de taal geheel past in de sfeer van Maerlant. De
Limburgse klank- en taalvormen zijn slechts een vernis, door een
afschrijver aangebracht over de oorspronkelik Vlaamse onderlaag
van de woordenschat. — Er wordt door schr. tevens melding
gemaakt van S-fragmenten in het „hs. van 1348quot; en in hs. Egerton
2188 van het Brits museum (Eg.), een perikopenverzameling.
De konklusies die Plooy meende te mogen maken uit zijn
vondst, werden door enkele nieuwtestamentici niet ten volle aan-
vaard. Wel moest men erkennen, dat tans het bewijs was geleverd
dat er v6or Hieronymus een Oudlatijns Diatessaron had bestaan,
dat nog vele herinneringen bevatte aan de Tatianustekst zelf,
Voor nadere bijzonderheden zij verwezen naar:
Dr. D. Plooy, A primitive text of the Diatessaron (Leiden, 1923).
A further study of the Liège Diatessaron (Leiden, 1925).
Die heutige Lage des Diatessaronproblems in Oriens Christianus,
Dritte Serie, I, S. 202 ff.
Traces ofSyriac origin of the Old-Latin Diatessaron (Amsterdam 1927).
De Vooys, Ts. 43, 219—223.
-ocr page 52-maar verder durfde men niet gaan. Een der opponenten, Jülicher
verklaarde de vele afwijkende lezingen van L als vrijheden van
de Dietse vertaler.
In het Literaturblatt für germanische und romanische Philologie
1926, 150—155 heeft de Bonnse hoogleraar Th^Frings de studies
van Plooy en Jülicher beoordeeld. Met behulp van mnl. bewijs-
plaatsen toont sehr, aan dat verschillende syriasmen, die Plooy in
L aanwijst, evengoed te verklaren zijn als gewone mnl. stijl-
eigenaardigheden. De vrijheid die de vertaler zich veroorlooft is
groter dan Plooy denkt. Daarom acht Frings het nodig dat eerst de
woordvoorraad, zinsbouw en stijl zorgvuldig bestudeerd worden.
En het eigenlike onderzoek kan verder pas beginnen wanneer alle
beschikbare handschriften nauwkeurig met elkaar zijn vergeleken.
Blijkens de stamboom, die sehr, bij voorbaat opstelt, beschouwt hij
de in L overgeleverde redaktie niet als de oertekst. In dit opzicht
sluit hij zich aan bij Jülicher. Zowel L als S zouden ontsproten zijn
uit een Vlaamse *LS-versie, die voor 1271 bestaan moet hebben
en op zijn beurt weer een afschrift was van N, het werk van de
Nederlandse vertaler van het (Oud-)Latijns Diatessaron. Frings
deelt namelik de mening van De Vooys, dat L middellik of onmid-
dellik teruggaat op een Vlaams origineel. Hij voegt bij de in Ts. 43
genoemde Vlaamse woorden nog een reeks andere, die onmogelik
uit de pen van een 14de eeuws Limburger hadden kunnen vloeien.
In de jaren 1924—1925 werd door Prof. Van Ginneken op
verzoek van Prof. Plooy een onderzoek ingesteld naar de oorsprong
van de L-redaktie. Plooy achtte om ,,kerkhistorische redenenquot;
een Vlaamse afkomst minder waarschijnlik dan een Limburgse.
Wellicht was het mogelik L nauwkeurig te lokaliseren. Lukte dit,
dan bestond er mogelik kans de Latijnse Diatessarontekst zelf terug
te vinden. Van Ginneken sloeg bij zijn onderzoek een andere weg
in dan De Vooys. Door een vergelijking met de hedendaagse
dialekten, die nog veel oud taalgoed bezitten, hoopte hij de plaats,
waar de oertekst vervaardigd was, nauwkeurig te kunnen bepalen.
Daartoe plaatste hij in enkele Noord- en Zuidnederlandse bladen
A. Jülicher, Derechte Tatiantext, JournalofBiblicalLiterature43 (1924), 132—171.
A. Jülicher, Ein neu entdecktes Leben Jesu, Die Christliche Welt 38 (1924), 162—169.
Het eerstgenoemde artikel stond niet tot onze beschikking, aangezien pogingen het
door bemiddeling van een Ned. bibliotheek te raadplegen, schipbreuk leden.
') Jac. van Ginneken S.J., Dialectstudie-Tekstkritiek. Wetenschappelijke samen-
werking van Noord en Zuid. Feuilleton in de Brusselse Standaard van 2 en 3 April 1925,
overgenomen uit De Nieuwe Eeuw van Kerstmis 1924.
twee vragenlijsten. Hierin waren verschillende taalvormen en
woorden uit de belangrijkste redakties van het L. v. J. opgenomen
en werd gevraagd welke vormen nog voortleefden „onder het ee-
wone volkquot; in Vlaanderen. Zuid-Brabant en Belgies Limburg
Voorzover wij weten zijn de resultaten van dit onderzoek noa \
met bekend gemaakt.nbsp;^nbsp;i
Een leerlinge van Prof. Van Ginnekeg'^T. van Kersbergen gaf
in 1926 een vertaling m modern-Nederlands uit. ten einde dit
Leven van Jezus bekend te maken onder een groter publiek.
De hoge letterkundige waarde van deze oude prozavertaling recht-
vaardigde zo'n uitgave volkomen.
Op het ogenblik verschijnt een voor theologen bestemde derde
uitgave van L. voorzien van een volledig tekstkrities apparaat en
een vertaling m het Engels, in opdracht van de Koninklijke
Akademie van Wetenschappen bezorgd door D. Plooy en C A
Phillips.
§ 3- OPMERKINGEN OVER VERTAALTECHNIEK
EN STIJL VAN L EN S.
i. Moeilikheden bij het onderzoek.
Zullen we bij de Westvlaamse Epistelen en Evangeliën een korte
beschrijving van taal en vertaaltechniek kunnen geven, zo wordt
ons dit bij L uiterst moeilik gemaakt door het gecompliceerde
van de gehele overlevering. Zoals we nu weten moeten we in L
waarschijnlik onderscheid maken tussen twee taallagen: de West-
hmburgse klank- en taalvormen, benevens enige weinige Lim-
burgs_e^ woorden, en daaronder een Vlaamse woordenschatToi
taal- en klankvormen zijn reeds door Kern gelokaliseerd in West-
Limburg Een Benedictijner monnik was dus wel de kopiïst70~p
de woordvoorraad zullen we nader ingaan bij de bespreking van
het ontstaan van de L-redaktie.
Het Leven van Jezus, naar het Middellimburgsche handschrift van Sint Truyen
mt den 14e eeuw vertaald door T. van Kersbergen, met een inleiding van Prof Tac van
Gmneken S.J. (Publicaties der afdeeling Nederlandsch van het instituut nieuwe letteren
Universiteit, 2e deel, afl. één) Nijmegen, Utrecht, 1926
PK- !•nbsp;edited with a textual apparatus by D. Plooy and C A
Phdhps Enghsh translation of the Dutch text by A J. Barnouw. VerhaSeïngen der
iNieuwe Keeks, Ueel XXIX, no. i en 6, (Amsterdam 1929 en 1931).
-ocr page 54-Het onderzoek van de vertaaltechniek kan eigenlik niet naar
behoren worden verricht, zolang de Latijnse Diatessarontekst,
waarvan de vertaler zich bediende en die belangrijk afweek van
de Vulgaat, niet is teruggevonden. De aan de Vulgata aangepaste
evangeliënharmonie van Victor van Capua is voor ons doel eigenlik
onbruikbaar.
De grote vraag, voor theologen van nog groter gewicht dan voor
taalkundigen, is: hoe moeten wij ons de verhouding denken van
L tot zijn grondtekst? Gelijk bekend is, heeft Tatianus, toen hij
de tekst der evangeUën samensmolt tot een doorlopend verhaal,
daar korte toelichtingen aan toegevoegd, de tekst uitgebreid en
aldus een smaakvol geheel tot stand gebracht. Volgens Plooy
heeft nu de Dietse vertaler zonder een „slaafsch-letterlijke over-
zettingquot; te leveren toch zijn Latijnse tekst „in fijne nuances
getrouwquot; vertaald. Ook verschillende exposicies en een groot deel
van de proloog zouden afkomstig zijn van Tatianus. Een rekon-
struktie van het Latijnse Diatessaron durft hij niet aan, want
in 1929 geeft hij toe: ,,In rare cases only can we be absolutely
sure about the underlying Latin word which the Dutch repre-
sents, and about the order of the words presupposed in Latin
by the Dutch text. The Dutch text moreover is in numerous
cases paraphrastic. We cannot simply dismiss these paraphrases
as freedom of the Dutch translator, because on several occasions
we can prove that the paraphrase is Tatinic in origin; but in
many other cases we are left in the dark.quot;
Eigenlik is het voor de nieuwtestamentici te betreuren dat de
vertaler zulk voortreffelik werk heeft geleverd. In een zo vloeiende,
goed leesbare vertaling moet de kunstenaar wel menigmaal een
eigen weg gegaan zijn. Ware zijn overzetting uitgevallen als die
die van sommige gedeelten in de Westvlaamse perikopenvertaling
of in de Brabantse evangeliën, dan kon men met meer zekerheid
de grondtekst vaststellen.
Dat de verdiensten van de vertaler zeer groot zijn, ja, dat we
uit een oogpunt van vertaalkunst hier met een meesterwerk te doen
hebben, is iets dat reeds werd ingezien door Meyer, en later door
alle anderen die deze vertaling hebben bestudeerd. We halen hier
het van juist inzicht getuigend oordeel van Te Winkel aan: „Ziet
men het wel wat overvloedig gebruik van bastaardwoorden over
1) Plooy-Phillips, The Liège Diatessaron, Part I (Amst. 1929), p. IX.
-ocr page 55-het hoofd, dan kan men het gerust een voorbeeld van helder
ongekunsteld Dietsch proza noemen, boeiend door frischheid en
natuurlijkheid, zonder ooit tot platheid te vervallen, zoodat de
verheven eenvoud der evangeliën misschien in geene enkele andere
Nederlandsche vertaling, van welken tijd ook, zoo duidelijk
uitkomt als in dit geschrift. Vooral de op zichzelf staande verhalen
de gehjkemssen, zijn zoo boeiend verteld, dat zij alle in een bloem-
lezing van Nederlandsch proza eene plaats zouden verdienen
Opmerkelijk is het ook, dat de taal zooveel minder van onze tegen-
woordige schrijftaal, ja zelfs van onze spreektaal afwijkt, dan die
welke wij ook in de meest prozaische rijmwerken der middeleeuwen
vinden: een bewijs dat men zeer goed losser en gemakkelijker
Nederlandsch kon schrijven, dan het grootste deel der werken van
door rijmdwang belemmerde middeleeuwsche dichters zou doen
vermoeden.quot;
Nu de grondtekst, die wij als uitgangspunt bij de studie van de
vertaalkunst m L nodig zouden hebben, helaas verloren is, zijn we
wel gedwongen om van de vertaling zelf uitgaande in bonte rij
enkele veelvuldig voorkomende stilistiese en syntaktiese verschijn-
selen aan te stippen. We zullen dan, waar 't pas geeft, de verdiensten
van de vertaling laten uitkomen. Wel is waar lopen we bij deze
methode gevaar in de vertaler te prijzen wat in werkelikheid te
danken is aan de woordkunst van Tatianus, maar zonder aan deze
laatste te kort te doen, mogen we toch de wijze van verdietsing
geheel op rekening stellen van de onbekende kunstenaar. Een
middelmatig vertaler, en zeker een die leefde in het midden der
13de eeuw, toen de vertaalkunst pas in het beginstadium van z'n
ontwikkeling was, had van het Diatessaron misschien wel een
woordelik getrouwe kopie in de landstaal kunnen leveren, maar
da^van in geen geval een nieuw kunstwerk kunnen scheppen.
De afwezigheid van een grondtekst belet ons niet om zoveel
mogehk de naar de Vulgata gekorrigeerde S-redaktie en de Vulgata
zelf als vergelijkingsmateriaal te gebruiken.
We verkrijgen, door op deze wijze van de nood een deugd te
maken, een wel niet geheel betrouwbare, maar toch bruikbare
maatstaf bij de beoordeling van de verdiensten der vertaling. De
Tc Winkel, Ontwikkelingsgang^ 11, (Haarlem 1922). p 163
Vgl. de ohd. „Tatianquot;, uitgegeven door E. Sievers.
•) Jülicher heeft in de aangehaalde artikelen aan de hand van enkele voorbeelden de
vertaalkunst m L reeds geprezen.
en
en
kans is immers niet gering, dat een groot deel van de ,,vrijhedenquot;,
die we zullen signaleren, van de vertaler afkomstig zijn. Maar
juist deze zelfde omstandigheid, dat we per slot van rekening geen
vaste grond onder de voeten hebben, moet ons doen afzien van de
op zichzelf zo aanlokkelike taak een gedetailleerd verslag te geven
van de vertaaltechniek. We zullen ons dienen te bepalen tot de
meest in 't oog lopende verschijnselen.
Evenmin gaan we over tot een beschrijving van de taalvormen
in L, aangezien in de Inleiding van Kern's uitgave der Limburgsche
Sermoenen de belangrijkste reeds zijn verwerkt en het West-
limburgs, ,,Truyensquot; karakter is vastgesteld. Bovendien verwijzen
we naar Van Veerdeghem's uitgave van het Leven van Sinte
Lutgart, naar een handschrift dat in dezelfde tijd en omgeving
is gekopieerd als de Luikse evangeliënharmonie; de taalvormen
van beide teksten vertonen een treffende overeenkomst.
2. De vorm van de zin.
Opmerkelik groot is het aantal woordjes als so, oc, mar, die het
hunne er toe bijdragen dat deze vertaling zulk een frisse, een-
voudige indruk teweeg brengt. Het so dat een onderwerp aan-
kondigt en dat blijkens de bewijsplaatsen die Verdam vermeldt,
in de Vlaams-Brabantse litteratuurtaai zeer gewoon was, treft men
in elk caput aan^): op eenen tyt so quam die man (141®), op enen
saterdach so sat Ihesusnbsp;aldaer so was en ivyf (141^'; vgl.
ons 'daar zo'!), alse Ihesus dat wyf versach so rip hise (141^**), altehant
so rechtte si hare op (141^^) en nog een viertal gevallen treft men
alleen al aan in cap. 141! Het lijdt geen twijfel of zulke woordjes
behoren ook thuis in de ,,spreektaalquot;, waarvan de vertaler immers,
zoals Te Winkel met enige verbazing konstateerde, niet afkerig
is. De geringe afstand die er tussen de taal van de dagelikse omgang
en de geschreven taal in 't mnl. bestaat — trouwens een algemeen
Het zou toch wel toevallig zijn, dat het springlevende Nederlands dier vrije
vertalingen in laatste instantie niets anders zou zijn dan in Dietse woorden gehuld
Oudsyries. Of was voor Tatianus de taal der Evangeliën ook te kompakt? Maar ook
dan nog blijft het raadsel dat zijn omschrijvingen zich zo wonderwel verenigen met
die van het Dietse taalgebruik.
2) Inleiding, pp, XLII—XLVI.nbsp;Mnl. Wdb. 7, 1441—1443.
De getallen tussen haakjes vermelden bladzijde en regel waar in Bergsma's
uitgave de gegeven voorbeelden te vinden zijn.
bekend verschijnsel - openbaart zich hier verder in de aanduidende
hervatting van het onderwerp of voorwerp, die logies onnodig, maar
psychologie« verklaarbaar is: want hare werke die sijn boese
TTnbsp;i^ant mine redene die ne valt in u Lte
metnbsp;want de saelde die comt van den yoeden (115I). mar de
quade knecht die segt (217quot;). ende har gheldt dat quistte hi (15931)
Moyes hi hescreef u (143^% Kenmerkend is voor S. dat de redaLor
bij zijn omwerking al deze woordjes met zorg heeft weggewerkt
met het gevolg dat zijn versie aanmerkelik aan levendigheid moest
inboeten.
Wat de woordschikking van de bijzin betreft, volgt ook hier
evenals in Wvla., de persoonsvorm veelal onmiddellik op het
subject, vooral in betr. bijzinnen als: Onse vader die best in de
hemele (47^), maar ook: so wie so laett hus ochte bruder (147II)
Deze volgorde treft men op iedere bladzijde aan.
De samenhang tussen de delen van samengestelde verba werd
nu en dan nauwer gevoeld dan bij ons: doe hiven se op hare oghen
(125®®), so namense hem af din mantel (225^^-^^). In: men sal slaen
den herde (229^®) nemen we eveneens waar hoe de delen van het
praedikaat somtijds niet van elkaar gescheiden worden. De-
zelfde typiese woordvolgorde zullen we ook in Wvla. waarnemen.
Een syntakties verschijnsel, dat in L heel gewoon is, is het naar
voren schuiven van het objekt, wanneer dit een (onbeklem-
toond ?) voornaamwoord is: doe sprac hare noch dingel toe (9
volgh mi du (65quot;), dat mi Herodes dreigt te doedene (izf^-^''), als'e
dat sine yongren hoerden (129»»), so vingense der vesche so vele dat
se har nette nin conste gedragen (37'quot;®), want wi hebben vernomev
dat dl Herodes doeden welt (127^®-^«). van dire uren vorwert so hüt
se dxe yongre over sire moeder (259^quot;«). hroet van den hemele sendde
hen Got tetene (105'). - Voornaamwoorden, die in de 2e naamval
athankehk zijn van andere woorden, worden vóór deze geplaatst-
harre menegheen (1151»), ure igewelc (14127) enz.
Samengestelde zin.
Het verschil tussen L en S treedt duidelik aan de dag bij de
behandeling van Lat. doelaanwijzende bijzinnen, ingeleid door
ut. Waar L telkens door een in het verband goed passende vrijere
vertaling de herinnering aan de Lat. konstruktie wegbant. volgt
S weer het Latijn op de voet door een vertaling met dat. Bv •
L (1912-3)
so namen si steene
ende wouden ne stei-
nen
(J8330-31)
Doe namen die yoden
steene omme hem te
steinne
(119^®)
^om. dat eeusche le-
ven te verwervene
(119^®)
Mar dese wart seggic
u om dat ic beghere
dat ghi behouden
blijft
(25712-13)
Dar met so wart die
schrifture vervult die
sprekt aldus
Doe namen die joden
stene dat sine steen-
den
doe begrepen die jo-
den stene dat sine
worpen
dat gi dat leven hebt
mar ic seggu dit dat
gi behouden blijft
dat die scrift vervult
worde die seicht
Vulg. (Joh. 10,31)
Sustulerunt lapides
Judaei j^lapidarent
eum
(Joh. 8 , 59)
Tulerunt ergo lapides
ut jacerent in eum
(Joh. 5 , 40)
ut vitam habeatis
(Joh. s , 34)
sed haec dico, ut vos
salvi sitis
(Joh. 19 , 24)
Ut scriptura implea-
tur dicens
De vertaalkunst van L blijkt in het bijzonder daar waar het
handhaven van een Lat. hoofdzin een onnederlandse konstruktie
met zich mee zou brengen. Hij beijvert zich steeds goed verstaan-
baar Diets te schrijven, terwijl S angstvallig vasthoudt aan de
grondtekst. Bv.:
(145^^)
Doe sach Ihesus lieflec
op hem ende seide al
dus
ghi segt onder u dat
noch vire maent syn
toten ogste
(16532-35)
alse dat hoerden die
pharieuse so strekense
en wege uten temple
deen na den andren
ende die oudst waren
Doe sagene Ihesus
ende mindene ende
sprac te hem
Gi segt dat noch
vier maenden zijn
ende die oest comt
Doe si dat gehorden
doe ginc deen na
den andren ut. ende
begonsten an den
outsten. ende Ihesus
(Marc. 10 , 21)
Ihesus autem intui-
tus eum dilexit eum
et dixit illi
(Joh. 4 . 35)
nonne vos dicitis,
quod adhuc quattu-
or menses sunt et
messis venit
(Joh. 8 . 9)
audientes autem unus
post unum exibant,
incipientes a seniori-
bus: et remansit solus
lesus, et mulier in
onder hen die vlowen
alre irst so dat Ihesus
allene daer bleef ende
dat wijf dat daer vor
hem stont
bleef allene ende dat
wijf in midden
staende
medio stans
Opmerkehk groot is het aantal gevallen waarin L aan de oratio
obliqua de voorkeur geeft boven de direkte rede. Men zie:
,28-30
21^, 39
vergelijke :
1-2
2-3
31-32
13-14
65
9-10
41
129
129
42
131
253
en
3-25
(ig^
in der wet . . . die ge-
boet dat die kneple-
kine die der moeder
irste vrocht waren
Gode goffert mosten
syn
(75quot;)
ende du vrags wie di
ghereen
(jjj5-6)
sc wragde hem Peter
wat die wart bedidden
die hi din volke hadde
ghesegt
in die wet Gods.
want elc knapelkin
dat der moeder eerste
geborte was dat be-
horde ten offre Gods
ende du vrages wie
di roerde
doe vragede hem
Peter wat die woort
bediedden die hi den
volke hadde geseit
(Luc. 2 , 23)
in lege Domini: Quia
omne masculinum
adaperiens vulvam,
sanctum Domino vo-
cabitur.
(Luc. 8 , 45)
et dicis: Quis me
tetigit ?
(Matth. is , is)
interrogabat eum Pe-
trus : edissere nobis
parabolam istam.
Men zal opmerken dat S hier telkens met L meegaat, omdat hij
voelt dat een direkte rede hier minder op zijn plaats zou zijn.
De onafhankelikheid die L of zijn voorganger tegenover de
bijbeltekst aan de dag legt, blijkt op menige plaats uit het in acht
nemen van een logieser volgorde.
(14535-36)
ende com ende voigh
mi, so soutu vinden
enen schat in hemel-
rike
(21735-36)
al dus ghaet ten ghe-
nen die olie verkoepen
ende coepter dat ter
nin gebreke beide
ons ende u
so saltu scat hebben
in hemelrike ende
com ende volge mi
dat lichte ons ende
u niene gebreke so
gaet toten vorcopers
ende coopter u
(Matth. 19 , 21)
et habebis thesaurum
in caelo, et veni, se-
quere me
(Matth. 25 , 9)
ne forte non sufficiat
nobis et vobis, ite
potius ad vendentes et
emite nobis
3- Het werkwoord.
Aspekten,
De aspekten worden in de regel op de juiste wijze met de be-
schikbare middelen weergegeven. Het aoristies aspekt met het
voorvoegsel ghe- in ghelach die wint (103^^^; cessavit ventus, Matth,
14, 32), en Ihesus .... gegrepene (103®; apprehendit eum, Matth.
14 , 31). Het voortduren van de handeling wordt gewoonlik door
omschrijving aangeduid: die den tol plagen tontfane (129^^; qui
didrachma accipiebant, Matth. 17 , 23), plach gedvas (1. gedads
te liggene (115®'; iacebat, Joh. 5 , 3), dese vrowe was gewoenlec in
den temple (21®; S: die nemmeer van den temple en quam; quae non
discedebat de templo, Luc. 2 , 37).
Het perfectum wordt geregeld omschreven. De praeteritum-
vorm, die we in Wvla zullen ontmoeten en die wellicht ten dele
als latinisme te verklaren is, komt in L zelden voor: dat wi schuldich
waren te doene dat dade wi (163®; S: hebben wi gedaen; quod
debuimus facere, fecimus, Luc. 17, 10), en laesdi noit (161'; S:
en hebdi niet gelesen; vos numquam legistis, Matth. 21 , 16)
Het participium praesentis.
In aansluiting aan het voorgaande merken we op dat een in-
gressief begrip, behalve door gebruikmaking van het werkwoord
beginnen te, dat in deze tekst volgens Plooy menigmaal te ver-
klaren is als syriasme en dat we daarom terzijde laten, ook wordt
uitgedrukt met behulp van werden -f- partic. praes., een in het
mnl. zeer gebruikelike konstruktie. Voorbeelden: si worden
altehant siende (159quot;; confestim viderunt, Matth. 20,34), si
wordenne kennende (269®; cognoverunt eum, Luc. 24 , 31), wart
hi langer bedende (243®quot;'; prolixius orabat, Luc. 22 , 43). — Bij
de volgende partic. praes. nadert werden de betekenis van een
copula: si seien levende werden (119^^; vivent. Joh. 5,25), die
blinden werden siende, de manke werden rechte gaende (81^^; quia
caeci vident, claudi ambulant, Luc. 7 , 22).
Ook de andere copulae worden geregeld vergezeld van een
tegenw. deelw. Voorbeelden: dat mi behorende es (133^®; quae me
1) Mnl. Wdb. 2, 1091.
-) Plooy, A further study, p. 49.
Mnl. Wdb. 9, 2175—77.
Stoett, § 257-
-ocr page 61-contingit, Luc. 15 , 12), van din dat hen over blivende was (161®®;
ex abundantia, Luc. 21 ,4), dat de somer nekende es (215®; quo-
niam prope est aetas, Luc. 31 ,30); doe bleef Ihesus staende (157^»;
et stetit Ihesus, Matth. 20, 32), also est bleven heetende (24922);
schinen hebbende (3 na schene volgende (3quot;), schene vore staende
Als bep. v. gesteldh. komt het tegenw. deelw. bij werkwoorden
van waarneming en bij vinden. Bv.: vonden . ... dat kint liggende
in die krebbe (19^^; invenerunt. . . infantem positum praesepio,
Luc. 2 , 16). Zelfs bij hebben: en man was die eenen vigheboem
hadde staende in sinen wyngart (141®; habebat .... plantatam,
Luc. 13 » 6).
Voorbeelden van zulke participia zijn in menigte voorhanden
en laten zien dat de gebruikssfeer van het partic. praes. in het
mnl. uitgebreider was dan tans. Meer met ons gebruik komen
overeen: ende lat ic se gaen al vastende (121^^; jejunos, Matth.
15 , 32), so lach hi al wintelende ende spumende metten monde
(129®quot;*; volutabatur spumans. Mare. 9 , 19), lovende ende dan-
kende Gode (19^®; glorificantes et laudantes deum, Luc. 2 , 20).
Niet altijd is derhalve een oplossing van het partic., op welke
wijze ook, noodzakelik. De Lat. konstruktie kon door de vertaler
eenvoudig overgenomen worden, zonder dat deze daarmede het taal-
gebruik geweld aandeed. Dit treft ons te meer, wanneer we bedenken
dat een belangrijk kenmerk van zijn werk juist de grote onge-
dwongenheid en frisheid is. Men lette nog eens op de volgende,
waarschijnlik wel parafraserende, vertaling: en quickborne sprin-
gende ende ghevende den dranc des eeulecs levens (113^®; fons aquae
salientis in vitam aeternam, Joh. 4 , 14). Het kan niet anders of
ook in „ongebondenquot; stijl werd het onvolt. deelw. toen spontaan
gebruikt en het gebruik hiervan niet een „verzwaring van de taal-
vormquot; gevoeld zoals dat bij ons het geval is.
Toch heeft de schrijver in de meeste gevallen de konstruktie
gewijzigd door een oplossing te beproeven. Dat dit bij een ver-
taler als deze altijd goed uitvalt behoeft nauweliks gezegd. Men
vergelijke bij het volgende, uit honderden gevallen willekeurig
gekozen voorbeeld, de fijne wijze waarop L door 'n kleine toe-
voeging, door 'n goede woordkeuze en door 'n juiste oplossing
van het participium de ons ongewone Lat. konstruktie weet om te
zetten tot 'n voortreffelik lopende Dietse zin en daarnaast de
letterlike, alledaagse vertaalmanier van S, die
voor het partic. geen
-ocr page 62-andere oplossing weet — of wil weten! — dan de voor middel-
matige vertalers stereotiepe hoofdzin -f ende:
L (199^-«)
Want dat dit wijf ge-
goten heft dit unge-
ment op minen li-
chame dat heft si ge-
daen omme mi dar-
mede te gravene
want si hevet dese
zalve gezalvet an
minen lichame ende
heift mi gemaect te
begravene
Vuig. (Matth. 26,12)
Mittens enim haec un-
guentum hoe in cor-
pus meum, ad sepe-
liendum me fecit
Ablativus absolutus.
Het behoeft nauweliks betoog dat zulk een vertaler met de
abl. abs., de crux van zovele onbeholpen verdietsers, niet de
minste moeite heeft. In zijn hele werk komt maar één abl. abs.-
konstruktie voor, en dan nog in versteende vorm (zie p. 152).
Enkele eenvoudige voorbeelden: al namen si hare lampden (217^®;
S: namen hare lampten ende; acceptis lampadibus, Matth. 25 , 4),
na dat avont mael (225^'; coena facta, Joh. 13 , 2).
Modus.
Hierbij verdient vermelding dat L, in tegenstelling met S, meer
gebruik maakt van hulpww. bij de uitdrukking van een onzekerheid.
(Joh. 6,7)
ducentorum denari-
orum panes non suf-
ficiunt eis, ut unus-
quisque modicum
quid accipiat.
X
(9931-32)
om tvehondert pen-
ninghe en soude men
nit copen so vele
brods dats elk en
lettel hebben mochte
Genus.
Het baart ons geen verwondering in L een aktieve konstruktie
te vinden, waar S en Vuig. het passivum vertonen. We zullen
nl. later zien (p. iii), dat het Germaans aan de bedrijvende vorm
de voorkeur geeft, en gegeven het streven van de auteur om zo
zorgvuldig mogelik alle sporen van de grondtaal uit te wissen,
zijn omzettingen als de volgende eer regel dan uitzondering:
(22113-14)
ende dan sal men
brengen vor hem alle
die menschen die ie
geworden
S
omme .CC. d. en
cochte men niet so
vele broots dats elc
een luttel hadde
is^'
(Matth. 25 , 32)
Et congregabuntur
ante eum omnes gen-
tes
Ende dan sal gesa-
ment sijn vor hem
al tfolc
(51^quot;)
In wat maten dat gi
mett sal men u weder
meten
(21I-'')
tenen teekene dat men
wederseggen sal
In wat maten dat gi
meit wert u weder
gemeten
in een teken
wedersproken
werden
dat
sal
(Luc. 6 , 38)
Eadem quippe men-
sura, qua mensi fue-
ritis, remetietur vobis.
(Luc. 2 . 34)
in signum, cui con-
tradicetur
Een enkele maal neemt S de aktieve konstruktie over (bv.
Luc. 7 , 12). Fijn begrip voor de samenhang van de tekst toont L
weer, wanneer hij in 't volgende juist het passivum in de plaats
stelt van het activum, dat hij waarschijnlik in zijn grondtekst vond:
(14/«-quot;)
het sal hem hir hon-
dertfout vergouden
werden
die saelt nu in deser
tijt hondertfuldich
nemen
(Matth. 19 , 29)
centuplum accipiet
4. Stijl- en woordkeuze.
Parallelisme.
Een stijlmiddel dat in de litteratuurtaai zeer veel werd gebruikt
en, zoals door Frings reeds is opgemerkt, ook in deze vertaling
slag op slag wordt aangewend, is het ,,Paarbegriffquot;. Twee syno-
niemen of altans in betekenis elkaar verwante woorden, worden
naast elkaar geplaatst en met elkaar verbonden door ende, soms door
het voorzetsel van. De oorspronkelike bedoeling van deze figuur
was wel een zo groot mogelike volledigheid van de uitdrukking te
verkrijgen of een begrip nadrukkelik te doen uitkomen. Deze
bedoeling werkt nog na in talrijke gevallen waar L deze stijlfiguur
gebruikt, ofschoon er in andere gevallen reden is om van een
,,formulequot; te spreken. Het overvloedige gebruik dat door dichters
van zdke tautologieën werd gemaakt, had op den duur een ver-
starring ten gevolge. Ze verrichten bij minder bekwame dichters
slechts diensten als „stoplappenquot;. — Dat men ook in dit Leven
van Jezus, een der oudste gedenkstukken van het Dietse proza, deze
stilistiese eigenaardigheid herhaaldelik kan aantreffen, mag gelden
') Zie Nelly Geerts, Die altflämischen Lieder der Handschrift Rhetorijcke ende
Gheheden-bouck van mher Loys van Gruythuse (Inaug. Diss. Zürich 1909), pp. 72_73.
als een bewijs voor het nauwe verband dat er bestaat tussen onze
tekst en de poëzie. De vertaler moet goed thuis geweest zijn in
de dichtwerken
vlechten met een
gebonden door het rijm, heeft hij het telkens daar toegepast waar naar
zijn oordeel volledigheid of gelijkmatig golvend ritme werd vereist.
Van cliché's kan trouwens in levendige stijl als hier geboden wordt,
geen sprake zijn. In de meeste gevallen bezigt hij trouwens niet
twee aan elkaar vrijwel gelijkwaardige synoniemen, maar „ver-
wandte Begriffe die zu einer höhern Einheit zusammen gefaszt
werdenquot;. Uit ons materiaal kozen we de volgende voorbeelden:
Twee werkwoorden:
ghi dvaet ende suvert (109quot;; mundatis, Luc. 11,39), min
(1. nin) sukt noch en heghert (121^; non quaeritis. Joh. 5 , 44), hem
hoert ende weest onderdaen (125^®; ipsum audite, Matth. 17 , s),
sijn wyf laten ende van hare scheeden (139®; dimittere uxorem suam,
Matth. 19 , 33), schaemden hen ende worden confus (141®^; eru-
bescebant, Luc. 13 , 17), die alteenen ghedert ende op legt (145®quot;;
qui sibi thesaurizat, Luc. 12 , 21), wachtten ende spieden (153^®;
observabant, Luc. 14 , i), ontpluc de dore ende laet ons in
aperi nobis, Luc. 13 , 25), verbinen si... . ende worpenne uter
synagogen (187quot;; ejecerunt. . . foras. Joh. 9 , 34), werdt.... gequist
ende verloren (197®®; utquid perditio haec, Matth. 26 , 8), al dit
sal inde nemen ende beghinnen te vergane (209®^; haec omnia inci-
pient consummari, Marc. 13 . 4). waert mogenlec ende mochtt ghe-
schin (213^^; si fieri potest, Matth. 24, 24), raden____ende don
verstaen (23suggeret. Joh. 14 , 26), gaf sinen gheest ende ver-
schit (259^; emisit spiritum, Matth. 27 , 50), ic besvere di ende
bemane di (247®'; adiuro te, Marc. 14, 61), es____toe comen ende
vervult (35^'quot;^®; impleta est, Luc. 4 , 21), wart geprijst ende gheloft
(352-®; magnificabatur, Luc. 4 , 15), volmaken----ende toe brengen
(g^2i-22. ^^ perficiendum, Luc. 14 , 28). Allitererend: quam wonen
ende wesen met ons (27®; habitavit in nobis. Joh. i , 14), bestoten
ende bedrukt (65^®; operiretur, Matth. 8 , 24).
Opmerkelik zijn aanvullingen als : die ingle quamen ende voerden
sine ziele (147^6; portaretur ab Angelis, Luc. 16 , 22), ghaet ende
haelt van din veschen (273^-®; afferte de piscibus, Joh. 21 , 10).
Vgl. ook 87quot;.
-ocr page 65-Van parallelisme is nauweliks meer sprake in de verbinding
staen, sitten, liggen met een werkwoord, dat een handeling uitdrukt,
waarbij als bindmiddel ende dient, en niet te: aldar si stont ende
weende (26526; dum ergo fleret, Joh. 20, 11), die stonden ende
dwogen hare netten (358»; lavabant retia Luc. 5 , 2), stont ende
bedde (5^®; erat orans Luc. i , 10), aldar si saten ende aten (273®;
discumbentium. Joh. 21 , 12), gi lagt ende slipt (267^^; dormien-
tibus, Matth. 28 , 13).
Niet zeldzaam zijn de doubletten waar vaen of houden in
voorkomen: greepen ane.... ende hiltene (137^''quot;®®; tenens, Matth.
18 , 28), ghevaen ende ghehouden (171^°; tenere, Matth. 21 , 46),
hilde en vinge (197®; apprehendant. Joh. 11 , 56), vaen ende leveren
(573; tradent, Matth. 10, 17), gevaen noch ghelegt in den kerkre
(37^^; missus----in carcerem. Joh. 3 , 24), ghevaen ende ghekerkert
(3915-16; traditus, Matth. 4 , 12).
Hiermee zijn te vergelijken: nam---- ende samende al dat hi
hadde (133quot;; congregatis omnibus, Luc. 15 , 13).
De verbinding nemen ende leiden, voeren, in de Mnl. epiek blijkens
de voorbeelden die Verdam 4 , 2313 uit Sev. Vroeden, Parth.,
Wal., Theoph., Sp. en Jan van Heelu aanhaalt overbekend, vinden
we bv.: namense.... ende leiddene (185^'quot;^®; adducunt eum, Joh.
9 , 13), namen sine ende leiddenne; adduxerunt eum, Matth. 27 , 2),
namene ende vurdene (31^®; assumpsit eum, Matth. 4 , 5). Volgens
Plooy hebben we hier te maken met een ,,sicher Semitische
Umschreibungquot;.
Dat de talloze malen voorkomende konstrukties: Ihesus sprac
hen ane ende seide (35^®quot;^!), so sprac Ihesus ende seide (227^®) heel
gewoon Mnl. is, werd door Frings reeds met voorbeelden bewezen.
Twee zelfstandige naamwoorden:
riddren ---- ende soudiren (255^; milites, Matth. 27,27),
hroesemen ende broeken (111®'; de micis, Mare. 7 , 28) elc lantschap
ende elc rike (77®®; omne regnum, Luc. 11 , 17), in troste ende
in ghenugten (147®®; consolatur, Luc. 16 , 25), de sunderen ende de
quadien (47®; peccatores, Matth. 5 , 47), doerheit ende ghedvesnesse
(265^quot;; deliramentum, Luc. 24,11), persse ende arbeit (239^^;
gt;) Plooy, Die heutige Lage des Diatessaron-problems (Oriens Christianus, 1927)
p. 219.
Frings, Literaturblatt 1926, p. 151.
-ocr page 66-pressuram, Joh. i6 , 33), omme haettschap ende omme nyt (253®^-®»;
per invidiam, Matth. 27, 18), ordeel ende verdumnesse (205^®;
damnationem, Mare. 12 , 40), vol van ghiregheiden ende van rove
(109^®; plenum----rapina, Luc. ii , 39), al die gehurte ende al
dat lant (77^®; in universam terram illam, Matth. 9 , 26), grote
vreese ende groten vaer (211®; terrores, Luc. 21 , 11).
Een der twee woorden is niet zelden van Romaanse afkomst:
eenfantasine (l fantasme) ende en onghehir (loi®^; fantasma, Matth.
14,26), een der oksune ende der saken (117^'), pais ende vrede
(231^®; pacem, Joh. 14,27), in parahlen ende in ghelijknessen
(91^^; in parabolis, Matth. 13 , 10).
Als bindmiddel dient van in tautologieën als: op dat plain van
den dalenbsp;''•), de gemeinte van den volke (27®quot;-®^; turbae,
Luc. 3 , 10), en groet gekryt van weenne ende van schreyene (23quot;;
vox, Matth. 2,18). Vgl.: de clerheit des ligtsnbsp;lucem,
Joh. 3 , 19).
Twee bijv. naamwoorden:
suver ende reine (411»; mundi, Matth. 5 , 8), koutende ende manc
(II7^• claudorum. Joh. 5,3), blide ende vro (231®'^; gauderitis,
Joh. 14 , 28), al ververt ende al bevende (75^®; tremens, Luc. 8 , 47),
verdarnt ende verssagt (263^®; consternatae, Luc. 4 , 28), verssagt
ende ververt (17®'; timuerunt, Luc. 2 , 9) vergrämt ende vererrt
(97^®; repleti ---- ira, Luc. 4 , 28).
Wanneer de schrijver om bv. de hevigheid van een gemoeds-
toestand uit te drukken, daartoe het middel van de herhaling te
baat neemt, dan hanteert hij een stijlmiddel dat ook tans in levendige
taal niet ongebruikelik is.
Alliteratie. Ritme.
Het kan geen toeval zijn wanneer de schrijver herhaaldelik het
dichterlike stijlmiddel van de alliteratie toepast. S berooft, in zijn
neiging de Vulgaattekst trouw te volgen, door zijn omwerking
aan L alle dichterlik schoon:
De neiging tot paralieiisme in de uitdrukking spreekt ook uit de herhaling van
het vooraetsel, die we ook elders aantreffen: iegen den brudegoem ende iegen de brut
(21^'), in har herte ende in hare memorie (19quot;), met kennisse ende met verstannissen
(5quot; Vgl. Frings, Literaturblatt 1926, p. 155 en Stoett § 129.
Vgl. Kferl. 15522: wten dale ende van den plans.
en riet dat de wint
yagt war wert dat hi
wayt
(21^-3)
Ende dijns zelves zile
sal dorgaen dat svert
van scharpen sere om
sinen wille
(219®)
wint ende werft hir
met
(211^)
grote vreese ende gro-
ten vaer
(65^^)
hi gebiedt den winden
ende den watre
I (Luc. 7 , 24)
een riet vanden win- I harundinem vento
de gejagetnbsp;! moveri
(Luc. 2 , 35)
Et tuam ipsius ani-
mam pertransibit gla-
dius
(Luc. 19 , 13)
negotiamini
(Luc. 21 , 11)
terrores
(Luc. 8 . 24)
increpavit ventum et
tempestatem aquae
ende dine ziele sal
dor gaen een suert
[ontbr.]
grote vrese
geboot den winden
ende den vloeden
Als staaltje van fraai ritme noemen we:
(79«-«)
Alse en starc man die
ghewapent es hudt
sine plache so hudt
hi met vreden aldat
hi heft
Alse die starke ge-
wapende hout sine
plache so eist al in
paise dat hi beseten
heift
(Luc. II , 21)
cum fortis armatus
custodit atrium suum,
in pace sunt ea, quae
possidet.
Hierbij zouden we nog tal van andere passages kunnen voegen.
Het hele werk munt trouwens uit door welluidendheid.
Gedeelten als de Bergrede, de gelijkenissen enz. verdienen, zoals
men terecht heeft gezegd, een plaats in een bloemlezing van
Nederlands proza.
Een stijlfiguur die de schrijver herhaaldelik gebruikt en die aan
de stijl een bij uitstek dichterlik cachet geeft, is de genitivus Gods,
die geplaatst wordt tussen het artikel en het woord, waarvan de
2de naamval afhangt. Verdam heeft reeds opgemerkt, dat dit
verschijnsel ,,in oude epische uitdrukkingenquot; aan te treffen is.
We noemen uit L: de Gods aholghe (39quot;), die Gods boden (207^8),
Vgl.de assonantie in: haten ende verraden (211*^). Pinen noch spinnen
is geen assonantie, maar een onvolkomen rijm (cf. Plooy. A primitive text, p. 40)
') Mnl. Wdb. 2, 1006. Vgl. Stoett § 361.
!l
dat Gods gheloeve (167®), de Gods gratie (13'), dat Gods lamp (31®®),
den Gods lof (161^), in den Gods name (201^^), dat Gods rike (55quot;),
de Gods sant (63^®), dat Gods wart (73^®), dat gods werc (105^).
Hierbij behoren de vóór het regens geplaatste genitivi van het-
zelfde type als we in Wvla. (zie p. 112—113) zullen leren kennen:
het regerende woord heeft geen lidwoord, terwijl het woord dat
in de 2de naamval er vóór staat, vergezeld is van een daarbij
behorend artikel of pronomen in dezelfde naamval. Vgl.: des
levends Gods sone (123^''quot;^®), der menschen lof (119®®), des menschen
sone (123quot;); dyns huss ande (lói^), des besschops knechten (247quot;),
des brudegoems vrint (39®), des brudegoems kinder (71^®), in ere duven
ghelikenesse (31®), des heilegs gheests werc (79^^), der yoeden knechte
(245^®), sire yongren voete (225^^), uter kinder monde (161®), dis
kints moeder (11^®), veler herten peinsingen (21®), der koninge hove
(8120-21), dis ryks mans taflen (147^^), ens gherechts menschen bloet
(24921-22), sire moeder suster {257^^), der profeten gave (207^®), van
alle dire zilen cracht (175^®), der sunderen hande (243^®), der vremden
stemme (187®®), der vrowen kinder (81^^), der weduen huse (205^^),
der werelt verbessere (115®*), der wisseleren taflen (159®*).
Vergelijking met S leert dat de omwerker deze epiese genitief
meestal vervangt door de gebruikelike omschrijving. Ook van
parallelisme is in zijn ,,gekorrigeerdequot; redaktie weinig meer te
bespeuren. Zijn eerbied voor de bijbeltekst en zijn gemis aan
dichterlike onafhankelikheid waren de reden dat hij zich geen
vrijheden kon veroorloven.
Woordkeuze.
i Wat aan dit Leven van Jezus een eigenaardige bekoring geeft,
is de aanschouwelikheid in de uitdrukkingswijze, die tot uiting
komt in het streven van de bewerker om waar 't pas geeft, een
tekenende uitdrukking in de plaats te stellen van het kleurloze
woord, dat een letterlike vertaling zou vergen. Het is alsof hij een
verbleekte foto bijwerkt. De scherper belijning van het beeld eist
vakmanschap, en hierover beschikt onze vertaler in hoge mate.
Waar de grondtekst wellicht duister of vaag was, durfde hij steeds
een vrijere vertaling aan, die vaak veel gelijkenis vertoont met
een interpretatie. Het doel dat hij zich stelde: het evangelieverhaal
in aantrekkelike vorm toegankelik te maken voor een groter publiek,
was op zulk een wijze van bewerking wel niet zonder invloed.
Inkompetent als we zijn om zelfs maar een standpunt te kiezen
in de netelige kwestie welke waarde de L-tekst bezit voor de
Diatessaron-kritiek, laten we een schifting tussen Tatianuslezingen
en de afwijkingen die uitsluitend het werk van L zijn, aan anderen
over. Voorzover onder de hierna vermelde voorbeelden resten te vin-
den zijn van het Oudsyriese of Oudlatijnse Diatessaron, zou men tot
de konklusie moeten komen dat in stilisties opzicht de afstand tussen
het Oudsyries en het Middelnederlands niet erg groot is, altans
wat betreft de lezingen waarvan de overeenkomst te bewijzen valt.
Het aantal voorbeelden van fijne trekjes in de vertaling is legio.
In iedere regel bijna kan men ze aantreffen. We kunnen daarvan
uit het aanwezige materiaal slechts enkele typerende gevallen
aanhalen, en daarnaast de S-tekst en de Vulgaat leggen, zodat
ieder kan zien hoe L door een bepaalde betekenisschakering
van een woord te bezigen of door een vrijere, maar aanschou-
weliker vertahng te geven, veel kleuriger Diets schrijft dan S.
Hij spreekt het volk in eigen taal toe, in voorstellingen en begrippen
die lezers en hoorders vertrouwd waren:
(15933)
ende en makt niet van
myns vader huse ene
halle 1)
(159^^)
enen dieve winkel
een hol der morde-
naren
waer af can dese die
scrift ende hise niet
geleert en hevet
dat gemene huus
ende ginc gecrom-
met. ende al te male
en mochte si niet up
waerd gesien
(14313-14)
hoe comt dat dese so
wale gheleert es. die
noit ter scholen en
ghinc om letter te leerne
(17«^)
loge van riser en
Aanschouwelike vertalingen:
(141^8-1»)
si hadde den rugge so
gekrumt dat si niet
opwert ghesin en
conste
en maect niet mijns
vader huus een hol
(Joh. 2,16)
nolite facere domum
patris mei domum
negotiationis.
(Matth. 21 , 13)
speluncam latronum
(Joh. 7 ,15)
quomodo hic litteras
seit, cum non didice-
rit?
(Luc. 2 , 7)
diversorium
(Luc. 13 , Ii)
et erat inclinata nec
omnino poterat sur-
sum respicere
') Elke grotere plaats had z'n lakenhal, vleeshal, bierhal enz.
Denk aan de afbeeldingen van de stal van Bethlehem in de beeldende kunst.
-ocr page 70-wyf wes ontladen
van dire sikheit
(16321-22)
mach hi weder crupen
in in sire moeder H-
chame ende weder
werden gheboren
(i 8730-31)
besiden over clemt
(26133)
vor din mont van din
grave
(16533)
die phariseuse.....
streken en wege
du best ontbonden
van diere siecheit
mach hi anderwarf
comen in sire moe-
der lichame ende
weder geboren wer-
den
ciemmet in anders
waer
vor die dore des
graves
doe ginc deen na
den andren ut
(Luc. 13 , 12)
dimissa es ab infirmi-
tate tua.
(Joh. 3 , 4)
numquid potest in
ventrem matris suae
iterate introire et
nasci ?
(Joh. 10 , i)
ascendit aliunde
(Matth. 27 , 60)
ad ostium monumenti
(Joh. 8 . 10)
exibant
De taal van de dagelik^ omgang vinden we, mutatis mutandis,
in uitdrukkingen die tans nog gangbaar zijn, in:
(247^®)
mar hare getugnessen
en waren niwens wert
(SIquot;)
beide laet mi dat kaf
ut dire ogen don
(169^«)
here ic saelt gherne don
U43'')
Nu sprekt hi oppen-
bare ende nimen en
doet hem nit
(18912-13)
ende om dat hem die
schaep nit ane en gaen
mar hare getuge-
nessen waren onbe-
quamelic
broeder gestade mi
dat ic dat gestubbe
doe uut dinen oge
here
Aardige woordkeuze na dat voorafgaande: den rugge .... gekrumt.
'slopen weg'.
ic ga
nu spreict hi open-
baer ende sine spre-
ken hem niet
ende die scaep en
behoren hem niet
(Mare. 14 , 56)
convenientia testimo-
nia illorum non erant
(Matth. 7 , 4)
sine, ejiciam festucam
de oculo tuo
(Matth. 21 , 30)
eo domine
(Joh. 7 , 26)
et ecce palam loqui-
tur, et nihil ei dicunt
(Joh. 10 , 13)
et non pertinet ad
eum de ovibus
lit toi ende al
ip'')
so Uten si schep ende al
(15331-32)
stant op laet desen daer
sitten
(7712-13)
ver derre miraklen so
dorvloegh di nimerde
al di geburte ende al
dat lant
liet alle dine
lieten si alle dinc
gef desen die stat
ende dese niemare
ginc uut in al dien
lande
(Luc. 5 , 28)
relictis omnibus
(Luc. 5,11)
relictis omnibus
(Luc. 14 , 9)
da huic locum
(Matth. 9 , 26)
et exivit fama haec in
universam terram il-
lam
Door een vrije vertaling qfkleine toevoeging weet L een zuiver
Nederlands stempel te drukken op zijn werk. De letterlike weergave
van de grondtekst bij S brengt een Diets te voorschijn, dat bij
ongedwongen, spontane uiting niet geschreven zou worden. Men
vergelijke nog:
(26719-26)
mar dat sien van haren
ogen wart so verwis-
selt dat sys nin be-
kenden
(243quot;)
want hare oghen wa-
ren vakerech
dese plagen te schuelne
in den graven van
doden lieden
(155®)
die ghinghen staen
van verren
(257^®)
Aldaer Ihesus hinc so
blasphemeerdenne die
yoeden die ghinghen
ende quamen
mar hare ogen waren
behouden dat sine
niene bekenden
want hare ogen wa-
ren verswaerd
die wandelden inden
graven der doder
lieder
die stonden van ver-
ren
Doe gingen si weder
ende vort ende blas-
phemeerdene
Let op het inchoatief aspect.
(Luc. 24 , 16)
oculi autem eorum
tenebantur, ne eum
agnoscerent
(Marc. 14,40)
erant enim oculi
eorum gravati
(Matth. 8 , 28)
de monumentis ex-
euntes
(Luc. 17 , 12)
qui steterunt a longe
(Matth. 27 , 39)
Praetereuntes autem
blasphemabant eum
(129^)
hoe langhe salie uwe
ongheraktheit verdra-
gen
(135«)
gheft hem en vinger-
len in sinen vinger
ende hi rip enen van
den knechten ende
vragde wat dat be-
didde
(21«)
Dese vrowe was out
van dagen
hoe lange
verdragen
geift hem een vin-
gerlin an sine hant
Ende hi riep enen
van den knechten
ende vragede wat
dar ware
dese was vergangen
in vele dagen
salie
(Luc. 9 , 41)
usque quo . . . patiar
vos
(Luc. 15 , 22)
date annulum in ma-
num ejus
(Luc. 15 , 26)
et vocavit unum de
servis et interrogavit
quae haec essent
m
(Luc. 2 , 36)
haec processerat
diebus multis
alse op een virdendeel
van der milen
(255'')
Gat houddi der yoeden
coninc
(71«)
vele ghemeinder liede
(47')
de liede van der werelt
(7')
drank die drunken
maken mach
(259^«)
en edel man die hondert
riddren hadde onder
hem
(55quot;)
mestre van der wet
(253quot;)
omtrent den middage
gegroet systu der
joden coninc
puplicanen
die puplicane
gemaecten dranc
die seste
een edel man cen-
turio. die hondert
ridderen hadde on-
der hem
scnvere
omtrent
stonde
Men lette ook op de eenvoudige, voor ieder begrijpelike ver-
talingen van begrippen, die hier onbekend waren. We zouden
kunnen zeggen dat hij „naar 's lands gelegenheid verdietstquot; in:
omtrent XV stadiën
(Matth. 27 , 29)
have, rex ludaeorum
(Luc. 5 , 29)
publicani
(Matth. 5 , 46)
publicani
(Luc. I , 15)
siceram
(Matth. 27 , 54)
centurio
(Matth. 7 , 29)
scribae
(Joh. 19 , 14)
hora quasi sexta
(Joh. ii , 18)
quasi stadiis XV
6i
(77quot;)
evele gheeste
(20514-15)
enen bekirden mensche
du vie
clusenare
(Luc. II , 15)
demones
(Matth. 23 , 15)
proselitum i)
(8530)
doet hem bidden
omme pais ende omme
soene
au
Abrahame ende sinen
gheslechte
(251quot;)
^iie die de warheit
minnen die hoeren
gherne mine wart
(20920)
de Gods moghentheit
(225®»)
ghewout
(53'')
ane hare werke seldise
kennen
(209I«)
«ere wie sal onsen
warden gheloeven
een mensch een son-
dare
bit omme die dinc
die ten vrede horen
W. 3. s« ke« de ve«,li„g W», Ji. „„^nbsp;^
Abrahamme ende
sinen zade
alle die vander war-
heit zijn die horen
mine stemme
die arm des heren
handen
an haren vruchten
suldise bekinnen
here wie sal geloven
onser horinge
In de volgende voorbeelden zien we weer hoe S letterlik vertaalt
en aldus hebraïsmen en latinismen importeert, terwijl L
met de vaardigheid de bekwame overzetter eigen, resoluut verandert
en zich aanpast aan het Dietse taalgebruik:
(24530)
dat yonc wyf die por- die dierne
tenersse was
(37quot;)
en besundegt mensche
(Joh. 18 , 17)
ancilla ostiaria
(Luc. 5 , 8)
homo peccator
(Luc. 14 , 32)
rogat ea quae pads
sunt
(Luc. I , 55)
Abraham et semini
eius
(Joh. 18,37)
Omnis qui est ex
veritate audit meam
vocem
(Joh. 12 , 38)
brachium domini
(Joh. 13 , 3)
manus
(Matth. 7 , 16)
a fructibus eorum cog-
noscetis eos
(Joh. 12,38)
domine, quis credidit
auditui nostro
(125««)
so vilen si ter neder
(215^^)
over alle deghene die
in ertrike dan selen syn
(1033«)
miraklen
doe vielen si up har
anschijn
up alle die dan sitten
up dat anschijn der
erden
werke
(Matth. 17,6)
ceciderunt in faciem
suam
(Luc. 21 , 35)
in omnes qui sedent
super faciem omnis
terrae
(Joh. 6 , 26)
signa
Hierbij behoren ook de vrijere, vaak omschrijvende vertalingen
van quaerere:
(75')
ende begheren te spre-
kene iegen di
(143^^)
din si dreigen te doe-
dene
(139®^)
want de yoden begon-
sten oksun te sukene
omme hem te doede-
ne
ende souken di
souken
want die joden soch-
ten hem te dodene
(Matth. 12 , 47)
quaerentes te
(Joh. 7 , 25)
quem quaerunt inter-
ficere
(Joh. 7 . i)
quia quaerebant cum
Judei interficere
Een hebraïsme dat L vrijwel stelselmatig vermijdt, is de letterlike
vertaling van ecce:
(125^3)
so quam ene clere
wölke ende bedekkese
met hären schade
(275quot;)
ende ic gelove u dat
ic met u bliven sal
(19quot;)
Te din tide so was en
man in die stat van
Iherusalem
sich ene clare wolken
bedecketse met ba-
rer schaden
ende siet ic ben met
u tote an den ende
der erden
Slechts wanneer een letterlike vertaling in 't verband op zijn
plaats is, vinden we siet of sich:
Ende sich een men-
sche was in Iheru-
salem
(Matth. 17 , 5)
ecce nubes lucida
obumbravit eos
(Matth. 28 , 20)
et ecce ego vobiscum
sum omnibus diebus
usque ad consumma-
tionem saeculi
(Luc. 2 , 25)
Et ecce homo erat in
Iherusalem
(259®-*)
sich hir dire moeder
^let daer ghewariec
enen israheUte daer
en gheene loesheit en
en is
sie dire moeder
siet gewarleke enen
Israehten dar gene
looshede in is
(Joh. 19 , 27)
Ecce mater tua
(Joh. I , 47)
Ecce vere Israelita. in
quo dolus non est
^^ grondtekst waarschijnlik
NeZlanlT/' ^ ^nbsp;gedrongenheid niet
aat de bedoehng beter aksentueert. Voorbeelden-
(18924)
lustt u sine wart
te hoerne
(26533)
^aromme weenstu
(23724-25)
metnbsp;wat es dat hi ons
seget
here wat es dat ge-
selt dat
hoe spreicstu
(23Iquot;-18)
here war bi comt dat
(i8i24)
^öt meins du dar met
dat du segs
(22938)
hoe comt dan dat tu
segs
hoe spreicstu
Omschrijvingen.
We 2ijn hiermee genaderd tot de zgn parafr.« ^
Het Latijn van het Diatessaron .al ook wdt ^
..Hebreeuwse genitiefquot; bevat hebben tJL ^
kan alleen bezwaar gemaakt worden omdTt ^ul^ ^
wijze de Dietser blijkbaar te „synredesquot; w. T quot;^^^^quot;^kings-
S kon, om een voorbeeld te noémerWilinbsp;^^^
gerust weergeven met dre .oXder^f /
^aken met de eisen van onze^S! mL^Ter ^^^^^^^^^^nbsp;^^
zal moeten toegeven
(Joh. 10 , 20)
quid eum auditis
wat lust u sine wort
te home
wat weenstu
(Joh. 20 , 15)
quid ploras
(Joh. 16 , 17)
quid est hoc, quod
dicet nobis
(Joh. 14 , 22)
domine, quid est fac-
tum, quia
(Joh. 8 , 33)
quomodo tu dicis
(Joh. 14,9)
quomodo tu dicis
dat een auteur die er naar streeft om zich „populairquot; uit te drukken,
en zulk een auteur was L, uit zal zien naar een andere weergave.
L vervangt coeli door een bijzinnetje dat in al z'n eenvoud de
bedoeling voortreffelik onder woorden brengt: de vogle die vliegen
in der locht (49®quot;-®^). Van zulke ,,uitgewerktequot; genitieven zijn er
in L voorbeelden te over:
de tyt . . . dat men
din wyn soude lesen
want het buten den
tide was dat de vighen
plegen te sine op den
bome
(J7321-22)
de munte daer men
den tsens mede ghildt
de herde die de schaep
hudt
(249quot;-28)
omdat ter ens men-
schen bloet met was
ghecochtt
(79^«)
de blasphemie die
men werkt iegen den
heilgen gheest
(25®°)
in die geburte daer de
lordane loept
(213^^)
luden die seien comen
uter zee ende uten
riviren
(221I8)
van din tide dat de
werelt wart gemakt
(3524-25)
vescheren om liede te
vane ende menschen
die tijt der vrucht
want die tijt der
figen en was niet
die munte des cen-
ses
een herde der scaep
want si sijn een loon
des bloets
die blasphemie in
den heiegen geest
in al dat rike des
lordaens
ludingen. die comen
sullen uter zee ende
uten rivieren
van den beginne der
werelt
visschere van men-
schen
(Matth. 21 , 34)
tempus fructuum
(Mare. II , 13)
nondum enim erat
tempus ficorum
(Matth. 22 , 19)
nomisma census
(Joh. 10 , 2)
pastor . . . ovium
(Matth. 27 , 6)
quia pretium sangui-
nis est
(Matth. 12,31)
spiritus . . . blasphe-
mia
(Luc. 3 , 3)
in omnem regionem
lordanis
(Luc. 21 , 25)
sonitus maris et fluc-
tuum
(Matth. 25 , 34)
a constitutione mundi
(Matth. 4 , 19)
piscatores hominum
(igzi-aa)
de tijt. . .dat de moe-
quot;ier des kinds hare
Purgacie sonde don
(2II21-22)
die ommeregheit. . .
dat teken sal syn van
der werelt destructien
den dach daer men
igewelken sinen loen
in gheven sal
(249^^)
bloedech lant
een acker des bloets
Zoals men ziet neemt S slechts zelden de omschrijving van L
kZtnbsp;die L - of Tatianus - aan bepaalde
na™ rnbsp;uitsluitend het doel de bijbeltekst zo
nauwgezet mogehk te vertolken. Een vrije vertaling was voor
i^zer en hoorder duideliker dan een getrouwe weergave van de
grondtekst. De laatste zou niet altijd aanstonds in z'n betekenis
gevat kunnen worden. In gedachten moest men door 'n kleine
le^er JnV'^'J'quot;'nbsp;doordringen. L komt nu aan de
de tekst naTrl'n K ÏT'nbsp;^^nbsp;^^^^^ ^^^^
de volgendT voor dt ''nbsp;^^^
bepalingennbsp;^^ ^e kernachtige voorzetsel-
die dage der zuverin-
ge Marien
die onmenschelij-
cheit .... dat een
[teken] sal sijn der
werelt storinge
den dach des weder-
loons
(Luc. 2 , 22)
dies purgationis eius
(Matth. 24 , 15)
abominationem deso-
lationis
(Luc. 4, 19)
diem retributionis
(Matth. 27 , 8)
ager sanguinis
(2493«)
ende visirdent daer
toe dat men vremde
liede die storven in die
stat daer op graven
soude
(2531-32)
om verloessenesse te
verlangene van hären
Sunden
(7311-12)
want si penitencie
daden doe hen lonas
predekde
dat men dar up be-
graven soude die
elendige pelegrime
in verianessen der
sonden
want si daden peni-
tencie in lonas pre-
dicacie
(Matth. 27 , 7)
in sepulturam pere-
grinorum
(Luc. 3 . 3)
in remissionem pec-
catorum
(Matth. 12 , 41)
quia poenitentiam
egerunt in predicati-
one lonae
(241^)
dit seggic hen die
wile dat ic in de
werelt ben
Maar ook substantiva parafraseert hij. Een bondiger vertaling
als S in de volgende voorbeelden geeft, is op zichzelf onberispelik,
maar toch steekt de vrije vertolking van L kwalitatief gunstig af
bij de haast pijnlik nauwkeurige tekstverzorging van zijn
, ,korrektor''. Voorbeelden:
(Joh. 17,13)
haec loquor in mundo
dit sprekic in de
werelt
(185''^)
die nin houdt de
virte van den sater-
dage
(25^-quot;)
want si waenden datt
in de geselschap hadde
geweest van den volke
dat van der feesten
quam
(j4324-.25)
Moyses hi bescreef u
in de wet hoe men de
kinder soude besniden
(lós'-«)
Ende dit es die sake
waromme dat de we-
relt sal gheordeelt syn
(97^)
Ghi mögt Seggen te mi
alse men plegt te seg-
gene
(51^-^)
Wie es van u allen
die hem selven mach
langer maken enen
voet dan ne nature
hef gemakt ?
Ook adjectiva worden omschreven:
(43^«)
es dis wert dat menne die wert sculdich
den gherichte levere des rades
die den saterdach
niet en hout
si waenden dat hi
ware in der na vol-
gender schare
daromme gaf u
Moyses die besni-
dinge
dit es dat ordeel
Ghi moget seggen te
mi dese gelike
Welc uwer mach
met gepensen toe
geleggen een let
tote sire groten
(Joh. 9,16)
quia sabbatum non
custodit
(Luc. 2, 44)
existimantes autem il-
ium esse in comitatu
(Joh. 7 , 22)
Propterea Moyses de-
dit vobis circumcisi-
onem
(Joh. 3 , 19)
hoc est autem judi-
cium
(Luc. 4,23)
utique dicetis mihi
hanc similitudinem
(Matth. 6 , 27)
Quis autem vestrum
cogitans potest adji-
cere ad staturamsuam
cubitum unum
(Matth, s , 22)
reus erit concilio
(195«)
want hi heft vir dage
gelegen in den grave
(25140-41)
ende aldaer en wart
nit geprüft op desen
warumme dat hi der
doet hadde verdint
want hi es te
vierdagich
hant
ende hine heift gene
sake der doot von-
den in hem
(Joh. n , 39)
quatriduanus enim
est
(Luc. 23 , 15)
et ecce nihil dignum
morte actum est ei
Van zulke omschrijvende vertalingen is dit Leven van Tezu.
overvol. Omdat het niet zeker is. welke interpolaties afkomstie
zijn van Tatianus, willen we de behandeling hiervan liever niet
voortzetten. Toch geven de enkele passages die we vermeldden
reeds een indruk van de werkwijze van L: hij schuwt de vaagheid
en onduidehkh^, die het gevolg zouden zijn va~n een zich al te
nauw vasthouden aan de grondtekst, en daarom geeft hij de voor-
keur aan een nadere precisering door middel van een omschrijving.
5. Slotsom.
T evangelieverhaal zijn „verheven
eenvoud i) en treffende soberheid verenigd tot zulk een har
momese schoonheid als in dit Leven van Jezus, met recht een
Tnnbsp;het geval is. Ook wanneer we de kompositie
XmH ^ ''' verschillende interpolaties en lezingen, c^e van
n t gt i™nbsp;beschouwing laten.'zal men de
Xiifen fnbsp;^^ ^^^ deze modelvertaling moeten toe-
STeL wasnbsp;^nbsp;He' doel dat Wj
enige reekse^bï^^^^^^^nbsp;- -i -e!
van het volk odnbsp;^ te bevestigen, in de eigen taal
Gods weer te geven Steunt?'' 'Woord
kennis van het Lijn en Sken/quot;nbsp;Handige
in het hanteren van de LefeS wasT
tegen .jjn benüddelende taak.
moest hij verder gaan dan Wvla. en latere vïtïe . '
letteriike vertaling onduideUkheid of nus: r^anTS^
^g hy zich genoopt de bedoeling van de Schrift ? '
-^P van een omschrijving Gegevtn Ïfd::^—
Te Winkel.
-ocr page 80-er voor hem geen andere oplossing mogelik. Tegenwoordig zou
men zulke „interpreterendequot; vertalingen in een gewone vertaling
der vier evangehën ontoelaatbaar achten, maar wanneer men
bedenkt in welke tijd hij zijn werk tot stand bracht, een tijdtoen
; II het geschreven proza zich nog moest vormen, en wanneer men
rekemng houdt met de nauwgezetheid zijner omschrijvingen, dan
mogen we zijn werk de naam van evangelievertaling niet onthouden.
11 Zijn „inlegquot; was tegelijk in de ware zin „uitlegquot;. Duitse onder-
zoekers die terloops hebben gehandeld over de voortreffelike ver-
taalkunst van dit L. v. J., zagen L en S als een oase in de
woestijn van slechte of middelmatige Duitse bijbelvertalingen
der Middeleeuwen en beschouwden het als een der beste over-
zettingen vóór Luther.
Het grote aantal Franse woorden lijkt niet te rijmen met
het volkseigen karakter van het werk. Ze zijn, mèt de boven-
pnoemde stilistiese kenmerken, een bewijs voor de nauwe samen-
hang die tussen dit prozawerk en de Vlaams-Brabantse literatuur
van de dertiende eeuw moet bestaan. Maar evenmin als de epiek
van die tijd uitsluitend gelezen werd in hoofse kring, was ook
het Leven van Jezus niet bestemd voor één stand. De taal van
de Vlaams-Brabantse burgerij ondervond de invloed van het
„Walsquot;. De Romaanse elementen in de geschreven taal, ook in
dit Nederlandse Diatessaron, geven daarvan een weerspiegeling
en behoeven dus niet uitgelegd te worden als woorden die lezer
en hoorder onbekend waren. Integendeel, ze klonken de enigszins
ontwikkelde Vlaming of Brabander, die ze uit zijn lektuur kende
of misschien zelf herhaaldelik gebruikte, heel wat vertrouwder
m de oren dan allerlei latinistiese konstrukties, waarvan het in
andere vertalmgen menigmaal wemelt, maar waarvan onze vertaler
op onnavolgbare wijze zijn werk vrij wist te houden
HOOFDSTUK III.
DE WESTVLAAMSeSE EPISTELEN
EN EVANGELIËN.
§ I. ALGEMENE OPMERKINGEN.
H^ Amsterdamse handschrift I G 41 i) bevat een vertaling van
de Epistelen en Evangeliën, die om meer dan een reden een
belangrijke plaats behoort te verkrijgen in de geschiedenis der
^ddelnederlandse bijbelvertalingen. De ouderdom, de verbreiding
die deze tekst binnen het Dietse taalgebied en die de Epistellessen
zelfs ver daarbuiten gehad hebben, de samenhang met andere
vertahngen, en tenslotte het rijke materiaal dat dit handschrift
de taalonderzoeker biedt, wettigen een enigszins uitvoerige be
spreking. Ofschoon er meer handschriften van deze vertaling
uitgangspunt voor ons onderzoek
iXllftnbsp;de oude tekst waarschijnlik hei
nog ^^^^^ ^Tf • -t-P--ktiesysteem altans herinnert
arlt fes^^^^^^^^nbsp;^^^^^^^^nbsp;- hetzelfde
aan df t ' l 'onderzoek zal uitwijzen, ook eigen
Det v^XTd^^^^^^^nbsp;^^ ^^ vertaalte;hniek.'
enEvangel eTientnt^^^^nbsp;^evat de Epistel-
enen confessoor (die bisscop was, f 255^ ve^^^^^^^^ quot;quot;
wnnghedaghe, over de zonden, over Je pZnW
o^weder, over die ziekequot; - Bif ^l^Il^rLeft ^n
ï^rDrT'J^e H- 'nbsp;quot;nbsp;Dr. W Moll
-ocr page 82-de kerkelike kalender gevolgd, zodat het handschrift begint met
Rom. 13 , II—14, de perikoop die ,,up den eersten zondach
vanden adeventquot; gelezen werd. De tekst van de Epistelen en
Evangeliën van de dag loopt door tot f. 205^, het tijdeigen der
heiligen en de overige lessen beslaan het verdere gedeelte
tot f. 267^'.
De namen van de heiligen voor wie een perikoop gelezen werd,
zijn o. a. s. andries, felicis, vincensis, pauwels, onser vrouwen,
yalentijn, pieter, matheus, tiburcis ende valeriaen, philip-iacob,
ian baptiste, pieters-pauwels, maria magdalene, apolinaris, domi-
nicus, michiel, lucas, symoen-iude, theodoris, kateline, marie
egypciaka. Op f. 207^ vindt men een aanwijzing, hoe we zulk een
perikopenhandschrift kunnen lokaliseren. ,,Dit vindi int ghemene
sanctorum also alse dmes boec in heeft also vindise hier in ende
daer naer soecse meequot;. Een missale als dat van het diocees
„dornikequot; bevat ongeveer dezelfde heiligennamen als ons hand-
schrift, zodat wij daaruit mogen konkluderen, dat het in gebruik
is geweest in een klooster, dat binnen dat bisdom lag.
Een volledige perikopenverzameling bevat een met zorg gekozen
bloemlezing van Epistelen en Evangeliën. Het hoofdbestanddeel
wordt gevormd door de evangelielessen, die omstreeks twee derde
gedeelte van de hele kollektie uitmaken. De groep epistelperikopen
bevat Schriftgedeelten uit de overige Nieuwtestamentiese boeken
en uit het Oude Testament. De stukken uit het laatste worden
eveneens ,,Epistelenquot; genoemd, ofschoon ze elders wel de naam
„Prophecienquot; dragen, ter onderscheiding van de N.T.-perikopen.
Er zijn perikopenverzamelingen met exposicies en andere zonder
deze. Een bijzonderheid van dit hs. is dat slechts een 24-tal
lessen uit de Evangeliën van Mattheus, Lucas en Johannes gevolgd
worden door exposicies, die zeer ongelijk van lengte zijn. De
langere doen denken aan uitvoerige stichtelike traktaten, de
kortere lijken meer op exegetiese kanttekeningen, terwijl andere
ongeveer de omvang hebben van de „sermoenenquot; in de latere,
gedrukte perikopenverzamelingen.
Behalve deze bijbelteksten, met of zonder exposicie, bevat dit
hs. van f 267^—308^ een aantal mystieke traktaten en sermoenen,
benevens de reeds besproken vertaling van de Bergrede en van
een passie-harmonie.
In het vervolg kortheidshalve aangeduid als Wvla.
-ocr page 83-§ 2. DE TAAL VAN HET HS. VAN 1348.
Het handschrift vertoont, behalve een aantal vergissingen die
aan iedere pen kunnen ontglippen, enige schrijffouten, die zeker
maken dat we hier het werk van een kopiïst voor ons hebben
Verdam, die de tekst met grote zorg voor zijn Mnl. Wdb. geëxcer-
peerd heeft, moest menigmaal een andere lezing voorstellen Zo
emendeerde hij, om enkele voorbeelden te noemen, merleke in
innerleke (f. 241c; Mnl. Wdb. 4 , 1463), onderdaecht in onderdraecht
(supportate, 2 Cor. 11 , i; Mnl. Wdb. 5 . 338), aermzac in aerin
(haerin) zac (saccus cilicinus, Apoc. 6, 12; Mnl. Wdb. 3 , 158)
hreet ute in brect ute (erumpe. Gal. 4, 27; Mnl. Wdb 8 ' 878)'
vreude in vrede (pax. Col. 3.15; Mnl. Wdb. 9 , 245), vorzinnecheden
in vorsumicheden (Mnl. Wdb. 9 , 1086), cume in cunne (sciat, Jes
7 , 15; Mnl. Wdb. 9 , 1984). Sommige lezingen heeft hij onnodig
veranderd, zoals hij later zelf erkende (cf. Mnl. Wdb 4 2441 en
9.2115).
Ook daar waar de tekst, oppervlakkig gelezen, een goede zin
schijnt te geven, zitten niet zelden fouten verscholen. Verdam
kon moeilik voortdurend de tekst met de Vulgata vergelijken.
Anders had hij wel ontdekt dat bliven veranderd moet worden in
belien (f. 35\ profiteretur, Luc. 2, 5), ic sal den duvel vellen in
ic sach den duvel vallen (f. 207^ videbam Satanam____cadentem,
Luc. 10 , 18), eyghenen in enighen (f. 149^, unigenitum. Joh. 3,16)
eeds in lieds (carminis, Deut. 31 , 30).
Een omstandige beschrijving van de klank- en taalvormen van
het hs. valt buiten het bestek van deze studie. Daarom kozen wij
uit de tekst die vormen, die het Westvlaamse, altans Vlaamse of
soms algemeen zuidelik karakter van de taal het best illustreren.
Zoals we zu len zien sluit de taal zich zeer nauw aan bij de letter-
kundige taal van Jacob van Maerlant. De kopiïst verraadt talloze
malen door de taalvormen, die hij neerschrijft, het Westvlaams
dialekt, dat blijkbaar zijn moedertaal was. Aan de hand van
Jozef Jacobs: Vergelijkende Klank- en Vormleer der Middelvlaamsche
dialecten (Gent, 1911), die gebaseerd is op de taal van gedateerde
officiële stukken, zullen wij de belangrijkste Vlaamse, resp. West-
vlaamse kenmerken opsommen. Daarna vermelden we nog enkele
bijzondere klanken en vormen, benevens enkele suffixvormen
Een korte beschouwing van de woordvoorraad zal deze paraeraaf
besluiten.nbsp;®
i. De klanken.
Meer spelling- dan klankeigenaardigheden zijn de volgende
schrijfwijzen: een par tortelduve, parden, eenparlike (Mvla § i);
bescauwinghe, ghelaudene (Mvla. § 34); miin, ghesiin, wiint, troochs-
kiin.
Svarabhaktivormen met verlenging van de stamklinker: arem,
worem, storem, kelect (Mvla. § 58; Franck § 54).
Enkele gevallen van verkorting van lange klinkers, voor een
liquida: hilt, voor een labiaal: neffens (Mvla. § 7); speciaal West-
vlaamse verkortingen als: 'berommen', 'blommen' hebben we in
deze codex niet ontmoet.
Algemeen Vlaams is de veelvuldige rekking van klinkers voor
gedekte r: aerheiden, taerwe, maercte, aerven, maerch, verstaerken
(X verstarcten), maerct (x marct), aermoede, waerf, hoerde
(= pastor), ontfaermecheden, aersaters-, met svarabhakti: waremde
hem, warefte, arecheit. Verder: heernesse, diveerse, heerveren; doorp,
voorme, ghestoort, woorp, gheboorghen, woorde (lt; worde), stoor-
minghe, met svarabhakti; storem. Rekking voor gedekte l: toolne,
keelct, baeliuwen, faelgieren (Mvla. § 8).
Algemeen zuidelik, dus ook Brabants, is de rekking bij enclisis
in de volgende woorden : eist, gaeft, braect, saelt en waest. Overigens
blijft rekking daarbij achterwege (Mvla. § 3).
Vooral Westvlaams is de afwezigheid van i-umlaut in ghecranct
(Mvla. § 21a). Let ook op het bewaren van de oude d in: daden,
bestaden, staden en scamel (Mvla. § 27).
Algemeen Vlaams is weer het overvloedig gebruik van é lt; germ.
ai, ook wanneer de volgende lettergreep een umlautsfactor bevat.
Voorbeelden: ghene, clede, stene, gheet, breet, vreese, eede, twee,
heleghe, eghin, beledere, bredelen, leedsman, bede, sceden, leet,
spreden, heeschen, hedyne, zesene, weeden, renicht (Mvla. §§ 91 en 95).
Daartegenover staan soms: beiden, reine, onreinecheit, eyghen
(Mvla. § 95).
Algemeen Vlaams, speciaal Westvlaams is het gebruik van ou
uit de oude tweeklank uo, voor labialen en gutturalen:
oufenare, behouft, droufheit, drouven; zonken, drouch, bouc,
slouch, ghenouch, houke, dwouch, roucstu, wouker, vorbouch (Mvla.
§ 64).
De ult; o in: dul, wulve, mul, vul, vulgheren, vervulte, vulheit,
buc, up, noetdurst (Mvla. § 72).
Al de Vlaamse dialekten kennen aphaerese en prothese van h.
Ons hs. bevat o. a. de volgende voorbeelden: alsslaghe, te gheorsame,
ghi ebt, antieren, ebreuscen, erre 'scharnier'; hende, hore, heervere,
hoerdele, hoever, haer (= spica), hoef enen, hinghen 'angel', heeschen,
ontbeert, houder 'leeftijd', heerscap 'toorn' en heersame (Mvla
Speciaal Westvlaams is dat voor dubbele of gedekte r de d blijft *
starc, starcheit, arch, argher, marct, ontfarmenesse, warf karker,
wardeghe (Mvla. § 12). Daartegenover staan: herten, bersten
erdbevingen, verkine, gherne, merrede, werdech.
Westvlaams is ook of i. p. v. af, in onbeklemtoonde positie
(Mvla. § 15).
In de 13e en 14e eeuw kende het Westvlaams een overgang
van u gt;i door umlaut in de ja-stammen. Voorbeelden: oversille,
Stic, pit, ricghen, hil, dinken.
Een eigenaardigheid die tot ± 1350 in het Westvlaams is waar
te nemen, is de cgh voor oudgerm. gg of ng. Waarschijnlik had de
c de waarde van een stemhebbende gutturale explosief:
licghen, secghen, ricghe, dorwardecghe (Mvla. §§ 175, 178).
Van de vocalisering van g{h)e tot i, die men eer in niet-literaire
teksten verwacht, toont onze tekst wellicht een voorbeeld in de
vorm ineghichte (— primitiae) (Mvla. § 180).
Westvlaams is ook de syncope van n in sommige achtervoeg-
sels, bv.:
peneghe, duust 'duizend' (Mvla. §§ 204/1 en 142 , 9).
Gedurende de 13e en 14e eeuw zijn in het geschreven West-
vlaams de volgende pronomina personalia zeer gebruikelik:
mie, hie, wie, sie, die (Mvla. § 104).
We kunnen de tekst nog nader lokaliseren. Het handschrift ver-
toont nl. enkele eigenaardigheden, die door Jacobs (Mvla., blz.
339—340) zijn waargenomen in „Onderdialect Aquot;, d. w. z. het
Westvlaams van de kuststrook (Brugge inbegrepen) en Frans-
Vlaanderen. Dit onderdialekt is Ingwaeonies gekleurd.
Zo komt in dit hs. herhaalde malen ei i. p. v, ee voor bv.:
eit, meit, weit, eist; vreide, seide; haers ghebeits (ook tweier,
genit. v. tweel) (Mvla. § 34).
Een kenmerk van dit onderdialekt is verder de vocalisatie of
syncopering van intervocaliese g{h): leyt; oest; rein 'regen', reinen
'regenen', seine 'sleepnet', zeninghe 'zegening', gheseint 'gezegend'
(Mvla. §§ 23, 38 en 179).
Een O lt; i hebben we in ronnen 'lopen' (Mvla. § 42).
Een e lt; i voor p of b in scep, crehhe (Mvla. § 42).
Het handschrift vertoont veel het suffix -heit, -eit, maar daar-
naast ontmoeten we herhaaldelik het meer in het Oostvlaams
gebruikelike -hede (Mvla. § 124).
Een eigenaardigheid, die in dit onderdialekt in de 13e en 14e
eeuw gevonden wordt, is het partikel iof i. p. v. of (vgl. v. Heiten,
§ loi Opm. 3; Mvla. § 145 Aanm.).
Het is mogelik de kring nóg nauwer te trekken. Er zijn nl.
enkele vormen voorhanden, die in 't bijzonder eigen zijn aan het
het dialekt van Brugge en het Vrije (Mvla., blz. 341—342), zoals
de vorm trucken (u lt; e voor k; Mvla. § 32 Aanm.; Franck §§ 48
en 140 . i). Vormen als speghel, hêlt en helden met ê lt; ê^, ie zijn
opgetekend uit het dialekt van Brugge en het Vrije van de 13e
en het begin van de 14e eeuw (Mvla. § 40). Typerend is ook de
vorm -langhe i. p. v. -linghe in sonderlanghe en onderlanghe (Mvla.
§ 135 ' 5)- _
Tot dusver gingen we aan de hand van Jacobs' opsomming van
Vlaamse dialekteigenaardigheden (Mvla., blz. 333—334, 339—340,
341—342) de taalvormen van onze tekst na. Tans volgen nog
enkele andere Vlaamse, soms algemeen Zuidnederlandse klanken:
Donkere vokaal voor -ch: ambocht, brocht, (on)sochte (Franck
§§ 56 en 63, Mvla. §§ 15 en 28).
De d-vormen voor r in narenstelike, ghesmaert (Franck § 45,
Mvla. §§ 22 en 34).
De ö-vormen voor r in gesloten lettergreep: stuerten, vuerst,
buerdene, huerten.
De e-vormen i. p. v. o voor r wertele, derscinghe (Mvla. §§ 33 en 58).
De ult; i in open lettergreep: rudder (Mvla. § 49).
De ult;i in gesloten lettergreep; onder invloed van de w:
wulghe; vgl. ook iuchteghe (Mvla. § 49).
De 0 lt; u in gesloten lettergreep ioc, plocten, ghebondekine
(Mvla. § 80).
Umlaut in: dure, scure, weest an heughe, verheuget, vreugende,
deucht, vervreudet, heuvele, zuene, welmueghen, ommueghenlijc,
buetre, sguens (Mvla. §§ 81 en 84).
De ölt; ü voor r; verbeuren (Franck § 45).
Ontronding van ö tot e: evel, crepel (Mvla. § 82, Franck § 38).
De ie uit iu, io (Mvla. § 97): bedieden, dievel, lieden, hiekine,
bestieren, vier.
Een enkele maal treft men duvel aan i. p. v. dievel. Duvel is
door Jacobs eerst uit 15-E. stukken opgetekend. Is het woord via
Oost-Vlaanderen uit Brabant geïmporteerd?
Een 0 uit toonloze e in: prosenteerde (Mvla. § 136 Franck
§ 48).
Apocope van w in auslaut: bij het bezitt. vnw. u en het bijv. nw.
ru (Mvla. § 151).
Overgang van w tot g, of wisselvorm van wonsdach, goensdach
(Mvla. § 152).
Speciaal Westvlaams, 13e en 14e eeuw, is: verhrieskede (Mvla
Opmerkelik is de vorm brudecome, waarvan Van Heiten § 98
een reeks plaatsen uit Maerlant noemt. Is de c hier uit te spreken
als de oude stemhebbende gutturale explosief van gumal Dan
hebben we welhcht ook in recter (f. 34^ dextera, Apoc. 5 , 7)
de c als zodanig te beschouwen en is het niet nodig om met
Verdam (6 , 1084) te emenderen in rechter.
Syncope van ƒ vóór t in: helt lt; helft (Mvla. § 204),
Epenthesis van n vóór d in: vrindach (Mvla. § 207).
Verscherping van het lidwoord van bepaaldheid, dat enklities
met het zelfst. nw. verbonden is in: tspropheten, tsgheprijsden,
sguens, swalvischs (Mvla. § 210).
Algemeen zuidelik is de e lt; i in gesloten lettergreep: es, strecke,
blenden, mestroost, zeiver, clemmen, smet, temmeringhe, lecht, hlecken,
blexem (Mvla. § 42).
Daartegenover staan vormen met ilt; i: simpel, besmittinghe
(Mvla. § 42) en met ilt;elt;a: toewinschinghe, vulbringhen, te
smdene, ingle, wiincten (Mvla. § 21). De laatste vormen zijn meer
Oost- dan Westvlaams.
Dat is eveneens het geval met de vormen: smaerghens, smargens
(Mvla. § 58a), dat ook in het Brabants bekend is
De 0 lt; lio in: ghenoomt, verdoomt, brodere (Mvla. § 66) is in
het Westvlaams zeldzaam.
2. De vormen.
Bij de substantiva vallen ons op de oude genitiefvorm in siins
vader (Franck § 191), de meervoudsvormen: woert (v. Heiten § 253)
en mans, mannes (= viri; Franck § 193). Algemeen zuidehk zijn
de nominatiefvormen: abrahamme, pietere, ianne enz.
Verba.
Syncope van de uitgang voor een pronomen: si settetse, leedse,
vulletse, hadsijs, heesch si, wi ontsaechse (v. Heiten § zi^d).
Oude praesensvorm hem, het samengetrokken ontfaet (Franck
§ 133)-
Enkele praeteritumvormen als stoeden, zonder geïnfigeerde n
(Franck §§ 63, 133 en 144; Mvla. § 7), sieu naast sayde (Ts. 3 , 196),
de analogievorm herieu van berouwen naar ghehieu, dat ook in het
hs. voorkomt (v. Heiten § 171). De oude vormen speu en speuwen
(v. Heiten § 166, Franck § 135), hezief i. p. v. besoef (v. Heiten
§ 175). Zwakke praeteritumvormen als nijchde van het trans. ww.
nigen, rochte van raken (Franck §§ 64 en 97).
De participia perfecta: gebaken lt; gibakan (Franck § 133),
ghesleghen (Mvla. § 16, Franck § 147), ghewracht (Franck, § 64),
de analogievormen ghehebt (Franck § 155) en ghesiin (v. Heiten
§ 243/). Verder vanzelf: bleven, brocht, comen, leden en worden.
De korte imperatiefvormen: stant, ganc, sich, drach, ghef, mac
(Franck § 123).
Pronomina.
Persoonlike voornaamwoorden als 50e (= zij); mie, die, wie, sie
(Mvla. § 104); 'hebbe siins zorghe, 'van vreesen siins' (ejus).
Een enkele maal ontmoet men in deze tekst reeds het relatieve
pronomen de welke. Op f. 19'' staat in deze Vlaamse tekst de als
relativum (vgl. Mnl. Wdb. 2 , 90—91), terwijl in de vertaling van
Matth. 18 , 23 ende als relativum dienst doet.
Oude instrumentalisvormen zijn bewaard in: 'beedde hi de
langher' (f 117^) en bedi (passim). Vergelijk twi.
Wisselvormen van het bepalingaankondigend vnw. die ghene,
des gheens: die ghone, sguens (Mvla. §§ 35 en 145).
Adverbia.
Wie (f. 29^ = hoe; Franck § 220 en Mnl. Wdb. 9 , 2435—6)
en danne (Mvla. § 122 en Van Heiten § 85 opm.).
Praeposita.
Typies Vlaams zijn naer (= post, Matth. 15 , 23) en backten.
Numeralia.
Duust, tweier (Mvla. § 165) en vichte 'vijfde'.
Tenslotte noemen we in dit verband nog eens de Westvlaamse
vorm iof van het disjunctieve voegwoord of.
3- Suffixen.
hekennare, droghenare en deelnare (Franck § 176 en Ca T f. '
Abstracta: belooftucht, leeftucht (Mvla. § 75). overal
—. Naast elkaar komen voor: .c.p en
lazerscap, orconscap, nutscap, vontscap; vroescepe, orconscepe on
waersceep, boetscepen (Mvla. § 127). Met syncope: onthLeZ'
verianesse, versmanesse, gescienesse, tegenover vormen zonder
syncope als: verlatenesse enz.
Het suffix in het verwantschapswoord: zwaesnede (Schönf
§ 122 .2).
De laatste lettergreep in substantiva als: kiekine, morghin
huerdine, beckiin, houkin. Vgl. de verkleiningsuitgangen in: cnecht'
kiin, loncvroukiin, scepelkiin; padeline.
De uitgang -ieren bij aan 't Frans ontleende verba dds: faelgieren
antieren, purgieren, iugieren, calengieren, corrigieren (Mvla § iny)
die ook in 't N.N. voorkomt.nbsp;'
Bij adjectiva merken we de volgende vormingen op: verstandel
wantrouwel; dierleec, tileec (ook Brabants): erdersce. Stoffeliké
byv. nw. hebben de uitgang -in, bv.: stenine, vleescin, pellelin.
4- De woordvoorraad.
bepalen, waaruit de kopüstafkoSti^s t Jquot; , ™
de gegevens waarmee we het weSf lik
var, dit handschrift is buitLTetot ^ ^^^
^n MrJ. Wdb. dan ook een overvloed^
De vertaler moet gebrmk hebben kunnen maken van een Scht
waardiger wanneer we m aam„erkfn„rda?y' ! r
vrij oud moet .ijn en wellicht deel uitban Jen gj^vf quot;quot;
prozateksten uit de tijd van Jacob van MaXt
Gaan we na uit welke elementen de woordvoorraad van de West-
vlaamse Epistelen en Evangeliën is samengesteld, dan merken we op
dat de vertaler — of wanneer zijn vertaling op een nog oudere,
ons niet bekende redaktie mocht berusten, zijn voorganger — in
de eerste plaats gebruik heeft gemaakt van talrijke algemeen mnl.,
of speciaal Zuidnederlandse woorden. Deze groep maakt uiteraard
het hoofdbestanddeel uit, maar daarnaast staat een grote hoeveel-
heid woorden, die de vertaler heeft geput uit zijn eigen dialekt,
het Westvlaams, en die aan zijn werk een sprekende ,,couleur
localequot; bijzetten. In het Tabellaries overzicht van de woordvoor-
raad, dat we hebben samengesteld, zal men een opgave vinden
van de Westvlaamse, altans Vlaamse woorden, met hun aequiva-
lenten in Brabantse en Noordnederlandse bijbelvertalingen. We
lichten uit die verzameling enige voorbeelden ter illustratie: aysile
(acetum, Matth. 27, 48), ackeren (arare, Luc. 17,7), bedinens
(quia, Joh. 11,31), te beniemaerne (diffamare, Mare. 1,45),
bloetsucht (sanguinis fluxus, Matth. 9, 20), deuchdachtichede
(virtus, Eph. 6 , 10), drope 'schurft' (f. 420 eerle 'vlasstengel,
vlaspijl' (f. 243^), eller (aliunde, Joh. 10, i), fleewen (obsecrare,
i Thess. 4 , i), ghelievelec (placabilis, Jes. 61 , 2), gheluchte (aethera,
Prov. 8 , 27), ghetaken (pertingere, Hebr. 4 , 11), glenstren (scintilla,
Eccles. 3,6), harthede 'twist' (contentio, Luc. 22, 24), ionste
(f. 28quot;), keest (f. 6^), cloyende (prurientes, 2 Tim. 4 , 3), kvekenoot
(gregem, Jes. 40,11), ouderinghe (senior. Mare. 7,3), scichten
(tela, Eph. 6 , 16), scoven 'grendels' (vectes, Jes. 45 , 2), slumen
'basten' (siliquae, Luc. 15 , 16), struwieringhe (dispersio, i Petr.
i , i), te stuune (calcitrare. Act. 9 , 5), teenre (irritator, Ezech. 2 , 7),
teenen (provocare, Gal. 5 , 26), tellen 'vertellen' (narrare, Matth.
18 , 31), tussensceet (distinctio, Rom. 3 , 22), vorreden (praeparare,
Baruch 3 , 32), warefte 'afdeling' (vicis, Luc. i , 5), wereltwijf
(meretrix, Matth. 21 , 31), waterziec (hydropicus, Luc. 14 , 2), te
meersene (f. 245'), vaselinghe (fimbria, Matth. 9 , 20), zwaesnede
(nurus, Matth. 10 , 35), wie (quomodo, Matth. 12 , 34).
Niet zelden heeft Verdam uit Invent, v. Br. en De Bo dezelfde
woorden opgetekend als ons handschrift bevat. Op het nauw
verband dat er bestaat tussen de taal van deze prozatekst en de
literatuurtaal van Jacob van Maerlant, wijst het feit dat de dicht-
Is als vindplaats niet een bijbeltekst, maar het blad vermeld, dan komt het
betreffende woord in een „exposiciequot; voor.
werken van deze Vlaming een woordvoorraad bezitten die dicht
staat bij die van de Wvla. Ep. en Ev. Van een aantal woorden
vermeldt het Mnl. Wdb. zelfs geen andere vindplaats dan Rijmb.,
Sp., Nat. BL, Wap. M. of een ander werk van Maerlant. Dat
geldt bijv. van: angwissen (coangustare, Luc. 19 , 43), ghewaden
(stagnum, Jes. 35 , 7), hoerriers (adulteri, Hebr. 13,4), hoeren-
stronte (adulteri, Hebr, 12 , 8), hoerkeerles (adulteri, Luc. 18 , 11),
ghekarkereert (f. 9^), navriende (f. 2270, criscelt (arescere, Mare.
9 , 17), leringhe (docibiles, Joh. 6 , 45), stalwaerdere (stabularius,
Luc. 10 , 3S), tseyser (sicera, Luc. 1,15).
Het archaïsties karakter van de tekst blijkt tevens uit het veel-
vuldig gebruik van het praefix ge- bij substantiva en verba. De
volgende zelfst. nw. met het voorvoegsel ge- komen o. a. voor:
ghestubbe, ghemul, ghebeelde, ghemaecsele, ghescoisel, naghebuer,
ghebont, ghestilnesse, ghewinninghe, ghewerve, gheluchte, ghewade,
gheliefte, gheviande, ghevriende. Verschillende van deze woorden
komen nog in het Wvla. voor (Mnl. Wdb. 2, 939). Daarnaast
ontmoet men vormen zonder ge: mul, beeide, maecsele, scoisel,
stilnesse, zelfs luut, breke. In Brabantse vertalingen wordt van dit
voorvoegsel een minder overvloedig gebruik gemaakt, een bewijs
dat het bezig was uit te sterven. In de Noordnederlandse vertaling,
die ongeveer een eeuw jonger is dan de Wvla., was dit vorm-
middel, afgezien van enkele posities, waarin het zich vast had
gezet, geheel in onbruik geraakt. Ge- bij verba in de onbepaalde
WIJS, vergezeld van een hulpww. van wijze en van een ontkenning
(Mnl. Wdb. 2, 941) was daar geheel onbekend, in tegensteUing
tot de Westvlaamse en Brabantse vertalingen, waar het nog niet
was verdwenen. Over ge- plus het praeteritum als uitdrukking
van het plusquamperfectum spreken we later.
We wezen reeds op het verband met de I3e-eeuwse Vlaamse
literatuurtaal. Daarop wijst eveneens een groot aantal ouderwetse
woorden als: alleweghe (semper, 2 Cor. 4 , 10), eennode (soHcitudo,
37 , 22), ersatre (medicus, Matth. 9 , 12), ghelauwen (appre-
hendere. Joh. 7 , 30), also houde als (ut, Luc. i , 44), maerleec
(ingens, Baruch 3 ,34), man 'mens' (homo, Col. 3,9), moze
(lutum, Joh. 9 , 6), quic (jumentum, Luc. 10, 33), sciere (cito,
-^Poc. I , 6), twi (quid, Matth. 8 , 26), een twint niet (non____
quidquam, Joh. 9,31), varinc (confestim, Luc. 8,47), wighe
(praelia, Matth. 24 , 6).
Maar ook het veelvuldig voorkomen van woorden die aan het
-ocr page 92-Frans of aan het geschreven Latijn ontleend zijn, is geheel in
overeenstemming met wat we waarnemen in het letterkundige
Vlaams van die tijd. Enkele van de volgende woorden doen weer
aan Maerlant denken: ghediffameert (diffamatus, Luc. i6, i),
electien (electionem, Rom. ii , 28), enuchus (eunuchus. Act. 8 , 36),
ymagine (imago, Matth, 22 , 20), iugiert (iudicare, i Cor. 4 , 5),
causioen (cautionem, Luc. 16 , 5), content (contentio, Luc, 22 , 24),
loensten (locustae, Matth. 3 , 4), miraude (smaragdinus, Apoc. 4,3),
mixturen (mixtura, Joh. 19 , 39), siin obedient (obedire, 2 Thess.
I , 8), pafusen (fustes, Matth. 26 , 46), porcioen (porcionem, Luc.
15 , 12), sepulture (sepulturam, Matth. 27 , 7), solaes (consolatio-
nem, Luc. 6 , 24), superscripsie (Matth. 22 , 20), ghetransfigureert
(transfiguratus est, Matth. 17 , 2).
Met opzet brachten we hier enige Franse of direkt aan het
geschreven Latijn ontleende woorden bij elkaar, die door de
vertaler wellicht gebruikt zijn onder invloed van de voor hem
liggende Latijnse tekst. Dat de Vulgaattekst het gebruik van
Romaanse woorden in Dietse vertalingen in de hand werkte, ligt
voor de hand. Salverda de Grave wees reeds vroeger op zulke
vertalingen in bijbelvertalingen, o. a. saet (= satum), laer (= larus),
pigaer (= pygargus), inaure {= inauris), fitoen (= phitonem),
origeen (= orix, origis), abiegne (= abiegnis) en prandijs (= pran-
dium). Het gebruik van zulke Romaanse woorden is evenwel
volstrekt niet altijd het gevolg van de onmiddellike invloed van
de Vulgaattekst. Dat de schrijver ze ook spontaan gebruikte en
dat het gebruik ervan hem allesbehalve ongewoon was, blijkt uit
Franse woorden als: accorderende (conveniens. Mare. 15 , 56), si
barteerden hem (stupere. Act. 2,7), tebarteert (consternatus,
Luc. 24,4), bizante (talenta, Matth. 18,24), bocrale (byssus,
Luc. 16, 19), diveersen (varii, Luc. 4, 40), meisnieden (pueri,
Luc. 11,7), nacione (gentes. Col. i , 27), ordenancie (dispensatio-
nem. Col. i , 25), orgelieuse (gloriosos, Jes. 45 , 2), paisivelijc
(tranquillus, i Tim. 2, 2), persemier (foenerator, Luc. 7, 41),
poitevine (minuta, Marc. 12 , 42), ribauderie (Eph. 5 , 4), samitinen
(coccineus, Matth. 27 , 28), spacie (intervallum, Luc. 22 , 59),
tansement (columniam, Levit. 19 , 13), trezorie (gazophylacium.
Joh. 8 , 20), tsappele 'krans' (f. 263
J- J- Salverda de Grave, Essai sur quelques groupes de Mots empruntés par le
Néerlandais au Latin écrit. (Verh. Kon. Ak. v. Wetensch., Afd. Letterk. N. R., Dl. III,
No. i), p. 54, 94, 95, 97, 109, 122, 124 en 134.
Opmerkelik groot is het aantal woorden, waarvan in het Mnl.
Wdb. geen andere vindplaats wordt vermeld of die men zelfs daar
(en meestal ook in het Handwdb.) vergeefs zoekt. Het laatste geldt
van de volgende Franse woorden: *blameringhe (f. 2f), *cythole-
rendre (citharizantes, Apoc. 14. 2), *informeringhe (informatio,
i Tim. i , 16), *corupcien (corruptio, i Cor. 15 , 42), *regneringhe
(imperium, i Petr. 5,11), *sustineringe (sustentatio Rom. 3 , 26)
en van Dietse woorden als: *cierte (ornatus. Gen. 2,1), *dierleec
(animalis, i Cor. 15 , 44). *iuechtsamicheit (jucunditate, Baruch
O 35) *loghenachtichede (Eph. 4.25). *niewinghe (renovatie,
Tit 3,5), *olyecruke (lecytho, 3 Reg. 17.21), * onder avont
(vesper' Gen. i , 5), *overwaer 'voorwaar' (utique, i Cor. 11 , 31).
*reineginghe(emundatio, Hebr. 9,13). *stoopcanne (f. 223O.
*bedeckinghe (velamentum, Hebr. 9 , 3). *instormende (irruerunt.
Dan 13 , 26), *stichtelijchede (aedificatio, Eph. 4.12), *welmueghen
(sufficieritia, 2 Cor. 3 . S). *bescrivenesse (descriptio, Luc. 2 , 2).
Een enkele blik op deze lijst «Tra? Xsyoixéva leert dat het slechts
aan een toeval te wijten is, dat de meeste van zulke woorden nergens
anders gevonden zijn. Maar anders is het gesteld met de bij
vertalers veel voorkomende en licht verklaarbare „Neuschöpf-
ungenquot; Het is voor ons uiteraard zeer moeilik de grens te trekken
tussen woorden die algemeen gebruikelik geweest zijn, en woorden
die incidenteel gevormd zijn naar Lat. model maar dat er zu ke
nieuwvormingen onder schuilen, is wel zeker. Van sommige
bestaan gelijke vormingen in het mhd., die nog met altijd zijn te
verklaren als algemeen germaans taalgoed. Waarom zou een woord
als ghetrouwinghe (fiducia, Jer. 17 . ?) niet van het verbum^ ghe-
trouwen gevormd kunnen zijn, als het mhd. getrüwunge van getruweni
Het is zeer wel mogelik dat vertalers, staande voor dezelfde taak,
onafhankelik van elkaar kwamen tot gelijksoortige woordvorming:
gelijke behoeften schiepen hier gelijke hulpmiddelen. Naar het
Latijn zijn op die manier wellicht ontstaan: *overvloetheit (abun-
dantia, Luc. 12,15) *andoesel (indumentum, Jes. 62, 2) enz Bij
de bespreking van de woordvorming komen we op dergelijke
voorbeelden nader terug.nbsp;^
Tenslotte hebben we op enkele woorden te wijzen, die we m
1) Zie echter Mn!. Wdb. 5. 322, waar deze vertaling van 'vesper' „minder geschikt'
wordt genoemd.nbsp;. . ,nbsp;,nbsp;. 1 j..
Mnl. Wdb. 6. 1229: „tot heden met uit het mnl. opgeteekend .
-ocr page 94-deze Westvlaamse tekst niet zouden verwachten. Ze komen, te
oordelen naar de vindplaatsen in het Mnl. Wdb., verder uitsluitend
voor in N. of Oostmnl. teksten. Sommige ervan zijn zelfs alleen
uit het mnd. of mhd. bekend. We bedoelen woorden als matecheit
(modestia. Col. 3 , 12), rechtvardeghet (justificare, Rom. 8 , 33),
callenden (fabularentur, Luc. 24, 15), huusman (pater familias,
Luc. 13,25), steghe (vici, Luc. 14,21), ghesette (traditiones,
I Petr. I , 18), orsake (occasiones, 4 Reg. 5 , 7), dwaes (f. 259^),
vonke (f. 241 -). In de Wvla. Ep. en Ev. worden deze Lat. woorden
in de regel vertaald door resp.: ghesaetheit, gherechten, couten,
vader des ghezindes, warefte, ghehode of ghevinge, ocusoen, sot of
dul, glenster. Een subst. als scattinge (f. 226a) kent Verdam als een
uitsluitend N. en Oostmnl. woord, stormwedre (turbo, Jes. 4 , 6)
is alleen opgetekend uit de Limb. Serm., Kil., terwijl het mlid.
het woord ook kent, sculthere (creditor, 4 Reg. 4,1; elders wordt
het vertaald als borgher, zie p. 84), dat alleen uit Kil. en Plant,
bekend is, tespreden (disperdere, Jerem. i , 10), dat in deze be-
tekenis alleen in Limb. Serm. voorkomt.
Sommige van de hier genoemde woorden doen temidden van
de talloze echt Vlaamse woorden wat vreemd aan. Het is echter
heel goed mogelik, dat ze in de 13e eeuw óók in het Westvlaams
bekend zijn geweest, en dat het ontbreken van meer vindplaatsen
louter een gevolg is van het feit, dat het I3de-eeuwse Vlaams
ons onvoldoende bekend is. Na die tijd zouden ze dan uit het
Vlaams door andere woorden verdrongen zijn, terwijl ze in de
andere dialekten gebruikelik bleven. Een andere mogelikheid is, dat
de vertaler aan een ander dialekt of een vreemde taal heeft ontleend.
Hij werd daartoe, zoals Maerlant en andere dichters, niet genoopt
door het rijm. want hij had, gelijk we zagen, de beschikking over
mheems-Vlaamse synoniemen. Wat dan wel de reden is geweest
dat hij wellicht een enkele maal putte uit een vreemde taal of
dialekt? Het lijkt wat gedurfd hier rekening te houden met een
behoefte aan fijner betekenisschakering. Er is meer voor te zeggen
een streven naar afwisseling aan te nemen, dat geheel past bij
de afkeer van eentonigheid, die we bij de bespreking van de ver-
taaltechniek als een van de belangrijkste kenmerken van deze
vertaling zullen kunnen vaststellen. In het Vlaanderen van Jacob
van Maerlant's tijd was ontlening aan een Oostelik dialekt of taal
geenszms uitgesloten. Het stond in een levendig verkeer met
andere streken en landen, ook met het Oosten. Wellicht waren
de geschriften van Duitse mystici al vroeg in Vlaanderen bekend.
We herinneren hier aan het sermoen van Hendrik van Cleef^),
een onbekend Duits mysticus, dat ook in dit hs. voorkomt in
Vlaamse vertaling. Die aanraking met het Oosten verklaart
misschien het gebruik van woorden als zwighenthede (f. 28^ = mhd.
swigenheit). In ons handschrift komt enige malen het woord
heerscen voor als vertaling van Lat. dominari (o. a. Joel 2 , 17).
Meestal wordt het evenwel weergegeven door heerscapie hebben,
driven. Verdam kent geen andere vindplaats van heerscen, terwijl
Kiliaen het nog vermeldt als „Germ. Sax. Sicamb.quot;, dus als een
oostmnl. en hgd. woord.
In dit verband moeten we een ander woord noemen dat eveneens
in het hgd. bekend was en dat ons brengt op een ander vraagstuk:
heeft de vertaler een glossarium gebruikt? Het is het hapax
verwerpelinge (abortivo, i Cor. 15 , 8) in de betekenis 'ontijdig
geboren vrucht'. Verdam kent alleen verworpelinc, dat hij had
gevonden in Gemma 2a. In de mhd. bijbelglossaria en later in
vele mhd. bijbelvertalingen was het de gewone vertolking van
abortivus. Het is nu van belang dat ook het Limburgse Glos-
sarium Bernense abortivus op dezelfde wijze vertaalt. We hebben
boven reeds gezien dat de verschillende middeleeuwse geglosseerde
bijbels met elkaar behoren tot één grote famihe. De woorden-
lijsten, die vervaardigd werden met in elk lemma het Latijnse
woord voorop en de vertaling daarvan op de tweede plaats, hebben
ongetwijfeld heel veel te danken aan die Vulgatae, die van toelich-
tingen in de volkstaal voorzien waren. Zo is het te verklaren dat
het waarschijnlik op Limburgs gebied afgeschreven Glossarium
Bernense woorden kan bevatten, die tevens voorkomen in bijbel-
glossaria. Buitenrust Hettema wees in zijn studie op nog andere
„overeenkomstenquot; tussen het Glossarium en onze Wvla. tekst:
o. a. anxten, bedruc, borghere, gansheit en gebeidegheit als vertaling
van resp. anxiari, impetus, creditor, sanitas, longanimitas.
Wanneer we deze woorden bij elkaar zien staan, dan maken
ze geenszins de indruk van elders geïmporteerd te zijn. Integendeel,
anxten, bedruc en gebeidegheit lijken gewoon Vlaams, terwijl
borghere en gansheit zeer wel kunnen beschouwd worden als
1)nbsp;Cf. C. G. N. de Vooys, Twee mystieke traktaatjes, Ts. 41.
2)nbsp;Cf. Steinmeyer-Sievers, Die ahd. Glossen, V.
Dr. F. Buitenrust Hettema, Het Nederduitsch Glossarium van Bern (Groningen,
1889), p. XXIII—XXXIV.
-ocr page 96-incidentele vormingen, het eerste als nomen agens van 't verbum
borghen 'in leen verstrekken', het tweede als woordelike vertaling
van sanitas door een samenstelling van het adj. gans (= sanus) en
het suffix -heit (= -itas). Verdam, die de vertaling in de Statenbijbel
vergelijkt, had een vertaling gansinge beter gevonden, maar gezien
het streven van de vertaler om — vooral in de Epistelen — liever
een vertaling naar de letter, dan naar de bedoeling te geven, is
gansheit als vertaling van sanitas heel goed te verdedigen.
Geeft de gekonstateerde samenhang van Wvla. en Gloss. Bern.
ons nu het recht om een stapje verder te gaan dan Buitenrust Het-
tema, die voorzichtigheidshalve alleen sprak van „overeenkomstquot;,
en aan één van tweeën de prioriteit toe te kennen ? We durven
hier geen besliste uitspraak doen. De punten van overeenkomst
zijn te schaars. Nemen we aan dat de verzamelaar van het Glos-
sarium Bernense ~ dat wel in het Limburgse is (af)geschreven,
maar daarom daar niet hoeft te zijn ontstaan i) — putte uit de
Wvla. perikopenverzameling, dan ligt de vraag voor de hand,
waarom hij er niet een ruimer gebruik van gemaakt heeft. Het
tegenovergestelde: Wvla. gebruikte bij zijn arbeid een glossarium,
laat ook veel vragen open. Ook dan blijft de moeilikheid van het
beperkte aantal overeenstemmingen. Tenslotte lijkt de meest
aannemelike verklaring deze, dat beide hebben geput uit dezelfde
bron, bv. een interlineair of marginaal van glossen voorziene
perikopentekst.
§ 3- DE VERTAALTECHNIEK.
i. Algemene opmerkingen.
Bij het bepalen van de waarde ener vertaling moeten we ons,
zoals we reeds zagen, tweeërlei afvragen: in de eerste plaats of
de vertaler de vreemde taal voldoende kent, en in de tweede plaats
of hij zijn moedertaal zó beheerst, dat hij in staat is een over-
zetting te leveren die elke gedachte aan het oorspronkelike verre
Buitenrust Hettema wees bovendien op punten van overeenkomst tussen Gloss.
B^n. en de Lmb. Serm. en L. v. J. De laatste onderzoekingen wezen uit dat genoemde
teksten grotendeels niet van Duitsch-Limburgse, maar van Vlaamse of Brabantse
aikomst zijn.
houdt. Dit laatste is alleen mogelik wanneer de eigen taal over
een even grote rijkdom van uitdrukkingsmiddelen beschikt als
die van het origineel Wanneer we bij de bespreking van onze
oudst bekende perikopentekst telkens met bovengenoemde twee
faktoren rekening zullen houden, dan doen we dat niet zonder
daarbij tegelijk te bedenken dat de eerbied van de vertaler voor
de bijbeltekst hem wel eens brengen kon tot een kompromis: hij
durft de moeiliker konstrukties van de Vulgaat niet om te zetten,
te vereenvoudigen tot de meer tot koördinatie geneigde zinsbouw
van zijn landstaal. Al kende de vertaler zijn Latijn nog zo goed.
en al bezat het Diets ook wel gesubordineerde konstrukties. zo
zal hij toch meermalen bevreesd zijn door een ingrijpende wijziging
van de zinsbouw de zin van de tekst zelf geweld aan te doen.
Er ontstond een slaafse vertaling, die ogenschijnlik het gevolg
is van onvermogen om in eigen taal uit te drukken wat de Vulgaat-
tekst behelsde, maar in werkelikheid wordt veroorzaakt door de
schroom van de vertaler voor de heiligheid van de tekst. Het be-
hoeft wel geen betoog dat het moeilik is om telkens uit te maken
wat de oorzaak is van een slaafse vertaling: onvoldoende kennis
van het Latijn en geringe bedrevenheid in de moedertaal, of de
angst om de bedoeling van de heilige tekst door een enigszms
vrije vertaling te vertroebelen.
Op welke wijze kunnen we nu het best de mate van vertrouwdheid
met het Latijn bij de vertaler nagaan? Een middel, dat voor de
hand ligt. is op schoolse wijze de vertaalfouten uit te ziften en
ons oordeel te laten afhangen van hun hoeveelheid. Woorden en
zinnen worden niet zelden onjuist vertaald. Onbeholpen konstruk-
ties doen twijfel rijzen aan het inzicht van de vertaler in de
grondtekst. Behalve op zulke negatieve hoedanigheden, zal het
ook goed zijn te letten op de positieve eigenschappen van de
vertaling, bijvoorbeeld de vaardigheid van de schrijver om de
typies-Latijnse konstrukties te vervangen door echt Dietse, op
de stilistiese waarde van zijn werk enz. Er zal verder meermalen
gelegenheid zijn te wijzen op syntaktiese eigenaardigheden van
de Dietse tekst en te onderzoeken of die al dan met veroorzaakt
zijn door het Latijnse voorbeeld.
We konden uit ons materiaal slechts enkele typerende voor-
beelden lichten. Een volledig onderzoek van de vertaaltechniek
van één tekst zou de stof moeten zijn voor een afzonderlike studie,
en past niet in het kader van dit proefschrift.
2. Foutieve en onnauwkeurige vertalingen.
2 Tim. I , 12
Hebr. ii , 27
Hebr. 2 , 15
depositum meum
secti
obnoxii
mine nederhede
beseit
ghequetst
Zulke fouten spruiten voort uit gebrek aan kennis van de
betekenissen van bepaalde woorden.
Niet zelden gebeurt het dat de vertaler het verband niet
begrijpt. Dat veroorzaakt vertalingen als:
Illi autem abeuntes mu-
nierunt sepulchrum,
signantes lapidem, cum
custodibus
Et dormiat, et exsurgat
nocte et die
reliquum est, ut et qui
habent uxores, tam-
quam non habentes sint
bibebant autem de spi-
ritali, consequente eos,
petra; petra autem erat
Christus
quis peccavit hic aut
parentes eius?
et vindemia occupabit
sementem
Si dimiserit vir uxorem
suam, et recedens ab
eo.duxerit virum alte-
rum: numquid rever-
tetur ad eam ultra?
numquid non polluta,
et contaminata erit mu-
iier ille?
Matth. 27 , 66
Mare.
4, 27
I Cor. 7 , 29
I Cor. 10 , 4
Joh. 9,2
Levit. 36 , s
Jer. 3 ,
Ende si ginghen wech
ende waernenden tgraf
ende tekende den steen
met wachters
ende hi slape ende het
sta up nacht ende dach
Die ghelaten siin vanden
wiven hebben hem alse
diese niene hebben
Maer si dronken vanden
geesteliken: den steen
hem mede volghende
mer die steen was xris-
tus;
in wat dinghen heeft
ghezondecht dese: of siin
vader of siin moeder:'
[vert. las quibus!]
ende de lesinghe der
druven sal begaen den
sayenden
Eist dat die man siin
wijf laet ende dat soe
sceet van hem ende
neemt enen andren man
ne sal soe niet meer
weder keren tote hem nes
soe niet bevlect ende
ghecondampneert dat
wijf
De laatste tekst brengt ons tot een andere groep fouten, nl.
zulke die veroorzaakt zijn door slordigheid. De vertaler ziet niet
goed uit zijn ogen en komt tot een onjuiste weergave. Hij las
blijkbaar eum in plaats van eam. Let ook op de vertaling van
contaminata, dat de vertaler blijkbaar condamnata las. Of vertaalt
hij het met opzet door ghecondampneert ter vermijding van een-
tonigheid ?
Slordigheidsfouten zijn bv.:
Mal. 3 . 14
Osee 14 , 4
Jes. 4 . 5
2 Cor. 5 , 6
arrogantes
quia eius, qui in te est,
misereberis pupilli
creabit Dominus
audentes igitur semper
2 Cor. 15 , 51 i mysterium
die bidden
(vert, las or antes)
Want des voles dat in di
es sal di ontfaermen
(vert, las populi)
god hevet ghescepen
(vert, las creavit)
Daer omme wi horen alle
weghe
(vert, las audientes)
officie 1)
Zulke „verlezingenquot; zijn zeer talrijk. Toch rnoeten we ons
wachten ze steeds te stellen op rekening van de vertaler. De
Vulgaattekst die hij voor zich had. kan ook op memge plaats
korrupt geweest zijn.
Onnauwkeurige of onvolledige vertalingen hebben we bijvoor-
beeld in:
ontfinghen si den gheli-
ken penninc
ende hi warpene in die
erde ende wenteldene in
die scumen
ende helden bruluchten
werdechede
wert gheconforteert
Luc. 17 , 27
Rom. 15 , 8
Rom. 12 , 2
Het kost weinig moeite om fouten en onnauwkeurigheden van
deze soort in groten getale te verzamelen. Toch kan men niet
zeggen dat de vertaler in zijn kennis van het Latijn te kort schiet.
1) Verdam 2, 39 vindt deze vertaling „onbegrijpelijkquot;, niet denkende aan verwarring
met ministerium.
acceperunt singulos de-
narios
et elisus in terram,
volutabatur spumans
et dabantur ad nuptias
veritatem
reformamini
Matth. 20 , 9
Marc. 9 , 19
In de regel zijn de Latijnse woorden zelf goed vertaald, afgezien
van de gevallen waarin zijn eigen achteloosheid of die van de
afschrijver van de Vulgaatredaktie, die hij gebruikte, een onjuiste
vertahng deed ontstaan.
We zeiden reeds dat slaafse vertalingen evengoed het gevolg
kunnen zijn van onvoldoende kennis van het Latijn als van
onvermogen om de moedertaal vrij en met gemak te hanteren,
terwijl eerbied voor de bijbeltekst eveneens van invloed kan zijn
Daarom brengen we gevallen van stijve, onbeholpen vertaling niet
onder bij deze groep, maar bespreken ze liever bij de behandeling
van de zinsbouw.
3. De zinsbouw.
a) De enkelvoudige zin.
De gewone woordschikking van de enkelvoudige bevestigende
zm met het subjekt vooraan en de persoonsvorm van het verbum
op de tweede plaats kon ook in het mnl. allerlei wijzigingen onder-
gaan inet dien verstande dat de plaats van het werkwoord ongeveer
dezelfde bleef. Zulke geïnverteerde vormen van de enkelvoudige
zm komen ook voor in onze perikopentekst, in de regel veroorzaakt
door de Latijnse grondtekst. Hieronymus had ze op zijn beurt
weer ontleend aan de Griekse en Hebreeuwse oertekst.
Laten we eerst enige voorbeelden geven:
Mare. 14 , 6
Luc. 7 , 45
Luc. 7 , 46
Joh. 9 , 15
Prov. 3 , 14
Prov. 31 , 10
Bonum opus
est in me
Osculum mihi non de-
disti
Oleo caput meum non
unxisti
Lutum mihi posuit su-
per oculos
Melior est acquisitio
eius negotiatione argenti
Mulierem fortem quis
inveniet ?
operata
Een goet werc heeft soe
ghewrocht in mi
Cussen ne gavestu mi
niet
Met olyen ne salvetstu
niet miin hooft
Mose leidi up mine
oghen
Beter es hare ghewin-
ninghe dan de coop-
manscepe des zeivers
Dat starke wijf: Wie salse
vinden;'
Men ziet: het objekt of een bepaling wordt in het Wvla.
evenals m de Latijnse tekst naar voren geschoven. Deze vrije
behandeling van de woordorde, die in het Latijn verder kan
gaan dan in het Diets, heeft verschillende oorzaken. [In de
perikoop Lucas 7 , 36—50 (de zalving van Jezus door Maria
Magdalena) en in de aangehaalde gedeelten uit het Liber Prover-
biorum is de inversie uitvloeisel van de stemming, de emotie van
de schrijver. De Wvla. vertaler is er nu in geslaagd om die stemming
in zijn vertaling te bewaren door eenvoudigweg de inversie over
te nemen. De verleiding is groot om hier grotere stukken af te
drukken, die een duidelike indruk geven van de wijze waarop de
auteur, door eenvoudige reproduktie van het origineel in de
landstaal, de litteraire waarde van de bijbeltekst vrijwel onge-
schonden laat.
Matth. 18 , 32
Matth. 24 , 4
Tune vocavit illum do-
minus suus
Videte nequis vos se-
ducat
Doe mar riep den ghenen
siin here
Siet dat u niemene ne
verlede
De belangrijkheid van de zaak, bracht in Joh. 9 . i5 de blinde
er toe om dat lutum het eerst te noemen. Wvla. neemt die inversie
weer trouw over.
Opmerkzaamheid verdienen gevallen van inversie als:
Matth. 27 , 27
Luc. 6 , 23
Mare. 10,8
Tune milites praesidis
suseipientes lesum in
praetorium
Secundum haec enim
faeiebant Prophetis pa-
tres eorum
Et erunt duo in earne
una
Doe namen ihesum des
rechters ridderen
Want na desen dinghe
daden den propheten
hare vaders
Ende sullen wesen si
twee in enen vleesee
In Matth. 27 , 27 was het waarschijnlik het zinsritme dat de
vertaler bewoog om ditmaal de Latijnse woordschikking ontrouw
te worden. De naar-voren-schuiving van het objekt, evenals die
van het indirekte objekt in Luc. 6 , 23, werkte voor een dertiende-
eeuwse Vlaming niet zinstorend, omdat in bepaalde gevallen het
naamvalsonderscheid nog bestond. Enigszins zonderling doet de
letterlike vertaling van Mare. 10, 8 aan. We verwachten eer het
als voorlopige aanduiding van het subjekt, zoals in de volgende
gevallen:
Ende het was (daer) ene
prophetesse
ne ware het sal comen
een stärkere dan ic bem
na mi
Want het leent die een
bezondechde den ande-
ren omme dies ghelijcs
weder tontfane.
Het als voorlopige aanduiding van het subjekt (Stoett § 38)
komt in het Mnl. veelvuldig voor, maar vooral in het Wvla., waar
het nog voortleeft.
Het subjekt is verzwegen in (Stoett § 5h):
Luc. 2 , 36
Luc. 3 , 16
Luc. 6 , 34
Et erat Anna prophe-
tissa
veniet autem fortior me
nam et peccatores pec-
catoribus foenerantur,
ut recipiant aequalia
Quoniam filius hominis
tradetur in manus ho-
minum, et occident
eum,
Mare. 9 , 30
Want des menschen zone
sal ghegheven werden in
die hande der lieden.
ende sulne verslaen
De laatste voorbeelden tonen duidelik dat de auteur herhaalde
malen recht laat wedervaren aan zijn eigen taal. Maar meer nog
dan hier toont de schrijver een streven om zich aan te sluiten bij
de ongedwongen taal van het spreken, wanneer hij door middel van
een aanwijzend voornaamwoord „terugwijstquot; naar een reeds genoemd
woord. Het aanw. bijwoord 50 wordt daarvoor ook vaak gebruikt ■
Matth. 2 , iS
Luc. 16 , 15
Gen. 27 , 31
Dan. 9 , 18
Rachel plorans filios
suos
Deus autem novit corda
vestra
Coctosque de venatione
cibos intulit patri
Inclina, deus meus,
aurem tuam
rachel die beweende hare
kinderen
God die kent uwe herten
ende de spise ghecoct
vanden ghevanghe siins
gheiages; Die drouch hi
Om di selven so nighe
dijn ore here god miin
Een eigenaardig kenmerk van deze vertaling is de woordschikking
van de samenstellende delen van het praedikaat in gevallen als:
Matth. I , 21
Jes. 38 , 5
et vocabis nomen eius
lesum
Audivi orationem tuam
et vidi lacrymas tuas
ende du suit heten sinen
name ihesus
Ic hebbe ghehort diin
ghebet ende ic hebbe
ghezien dine tranen;
Matth. 17 , 24
Jes. 45 , 2
Act. 8 , 33
Matth. 12 , 35
Magister vester non sol-
vit didrachma?
Ego ante te ibo
quoniam tolletur de
terra vita eius
Bonus homo de bono
thesauro profert bona:
et malus homo de malo
thesauro profert mala
U meester ne hevet niet
ghegolden sine toolne
Ic sal gaen vor di
Want vander erden sal
werden siin leven ghe-
nomen.
Eengoet mensce bringhet
voort goede dinghe van-
den goeden scatte. entie
quade mcnsce bringet
voort quade vanden qua-
den scatte
We konstateren in al deze gevallen, die met talloze te vermeer-
deren zouden zijn, dat bij de omschreven tempusvormen van het
verbum het hulpwerkwoord en de nominale vorm van het verbum
niet van elkaar gescheiden worden — zoals in het latere Brabants
en Noordnederlands — door het objekt of door bepalingen en
zo dicht mogelik bij het subjekt staan, een eigenaardigheid die
we eveneens opmerken bij de delen van de verba composita (zie
het laatste voorb.). Het verschijnsel zal wel verklaard moeten
worden als een gevolg van Latijnse invloed. De vertaler zag
voor zich vormen als vocabis, vidi. profert en in zijn neiging
om de Latijnse tekst zoo trouw mogelik te blijven, hield hij
de delen van het praedikaat bij elkaar. Zonder enige twijfel
heeft het Frans bij dergelijke konstrukties mede zijn invloed
doen gelden.
De vraagzinkonstruktie biedt weinig bijzonders. We halen
enkele typerende voorbeelden aan om te laten zien op hoe ver-
schillende wijze de vertaler de Latijnse vraagzinnen, ingeleid door
numquid, nonne of si weet weer te geven:
Matth. 26 , 22
Matth. 26 , 25
Joh. 7 , 42
Luc. II , II
Joh. 7 , 42
Numquid ego sum,
Domine ?
Numquid ego sum.
Rabbi?
Numquid lex nostra
judicat hominem
numquid lapidem dabit
illi
Nonne Scriptura dicit
Bern ict yet here:'
Ne bem ics niet meester:'
En verdeelt onse wet den
mensce
ende geefti hem enen
steen:'
Ende seit niet die scrif-
ture
Si licet sabbato curare
Dixitque ad eos:
Si spiritum sanctum ac-
cepistis credentes
Luc. 14, 3
Act. 19, 2
Eist gheorlooft des sater-
daghes te gansene:'
ende sprac te hem; ofte
ghi den heleghen geest
ghelovende ontfaen
hebt:'
In het laatste voorbeeld nemen we een vermenging van direkte
en afhankelike vraag waar, veroorzaakt door een onjuiste opvatting
van het Lat. si.
De conjunctivus adhortativus wordt op verschillende manieren
weergegeven. Het Westvlaams van die tijd had meer dan één
middel om een aansporing uit te drukken en de vertaler maakt
daarvan een dankbaar gebruik.
Matth. 21 , 38
Luc. 2 , 15
Joh. 9 , 28
Rom. 5 , I
I Cor. 5 , 8
Exod. 16,5
Osee 6 , i
Hebr. 4,16
occidamus eum
Transeamus usque
Bethlehem et videamus
hoe verbum, quod fac-
tum est
Tu discipulus eius sis
pacem habemus ad
deum
epulemur
Die autem sexto parent
quod inférant
revertamur ad domi-
num
adeamus
verslaen wine
laet ons gaen tote
bethleem ende weten
zien dat woort dat ghe-
daen es
Du wes siin iongre;
Weten hebben vreede te
gode
Weten wi werscepen
Tsestendaghes bereden
dat si indraghen
keren weder ten here
weten toegaen
Speciaal Westvlaams is het adhortatieve hulpww. weten, al of
met vergezeld van het onderwerp wi. De verzwijging van het
subjekt si of wi komt uitsluitend in zuidelike teksten voor.
b) De samengestelde zin.
Een van de opmerkelikste syntaktiese kenmerken van deze ver-
taling is de plaats die het verbum in de bijzin kan innemen. In
tegenstelling tot de algemene gewoonte van het mnl. en nnl. om
het praedikaat van de bijzin zover mogelik naar achteren te
schuiven, vertoont Wvla. menigmaal de tendenz het te plaatsen
onmiddellik achter het subjekt, bv.:
Expurgate vetus fer-
mentum, ut sitis nova
conspersio, sicut estis
azymi
si abstuleris de medio
tui catenam, et desieris
extendere digitum
Ut veniat super vos
omnis sanguis Justus,
qui effusus est super
terram
renicht ute den ouden
heefsel dat ghi siit een
niewe bespringhinghe
alse ghi sijt onghehefselt ;
Ofte ave does van dinen
middele die ketene: ende
laets of ute te streckene
dinen vingher:
so dat come up u al tghe-
rechteghe bloet dat es
ghestoort up erdrike
I Cor. 5 . 7
Jes. 58,9
Matth. 23 , 35
De verklaring is niet ver te zoeken: de vertaler weet zich niet
vrij te maken van de Latijnse woordorde. Het verschijnsel komt
meer voor in het Mnl.; men zie bij Stoett §§ 332—348. Waar men
het ontmoet in niet naar het Latijn bewerkte teksten, zal men
goed doen ook invloed van het Frans aan te nemen. Toch staat
de vertaler niet altoos even onvrij tegenover het Latijnse model,
zoals wordt bewezen door de volgende vertalingen waarin hij het
praedikaat zijn voor het Diets natuurlike plaats aan het einde
van de bijzin geeft.
Die met mi sine hant
nett in die seotele: die sal
mi verraden
Doe begonste hi te vloe-
kene ende te zwerne dat
hi dien mensce niet ne
kende
Moet de vertaler zelfstandig een bijzin vormen, bv. bij de
oplossing van een abl. abs. (zie p. 100—102), dan plaatst hij het
praedikaat ook in het laatste gedeelte van de zin, een bewijs dat
een zodanige woordschikking hem 't meest natuurlik voorkwam.
Aandacht verdient de woordschikking van de „Nachsatzquot;,
d. w. z. de bijzin die door een hoofdzin wordt voorafgegaan. In
het mnl. en soms ook in het mnl. wordt in zo'n hoofdzin de
persoonsvorm van het werkwoord, evenals in de vraagzin, naar de
eerste plaats verschoven, terwijl het subjekt zich daar onmiddellik
bij aansluit. Het mnl. kent evenwel ook de gewone woordvolgorde
van de hoofdzin (Stoett § 330). De Wvla. Epistelen en Evangeliën
hebben daarvan o. a. de volgende voorbeelden:
Qui intingit mecum
manum in paropside,
hic me tradet
Tune coepit detestari,
et jurare quia non no-
visset hominem
Matth. 26 , 23
Matth. 26 , 74
Marc. 13 , 34
Luc. 3 , 15
Gen. 27 , 25
Sicut homo, qui peregre
profectus rehquit do-
mum suam
Existimante autem po-
pulo, et cogitantibus
omnibus in cordibus
suis de loanne, ne forte
ipse esset Christus:
Respondit loannes, di-
cens
Quos cum oblatos co-
medisset, obtulit et
etiam vinum
Also een man die voer in
pelegrimagen. hi liet siin
huus
Ende doe al dat volc
waende ende pensden in
hare herten van ianne dat
hi ware xristus. Ian
antwoorde ende seide
Doe hise hem brochte
ende hise gheat. hi broch-
te hem 00c wijn
Het Latijn vertoont in al deze gevallen een „Nachsatzquot; met een
woordschikking die thans in het nnl. regel is.
De relatieve zin vertoont enkele bijzonderheden die een korte
besprekmg verdienen. De betrekkelike bijzin wordt, behalve door
de relat. pron. die en wie (in de verbogen naamvallen), niet zelden
mgeleid door het vnw. dewelke, welke of welke dat, die dus waar-
schijnlik al vroeg in het mnl. gebruikt werden:
Matth. 3,11
Luc. 7 , 47
Exod. 12 , 5
2 Cor. 3 , 17
cuius non sum dignus
calceamenta portare
Propter quod dico tibi
juxta quem ritum tol-
letis et hoedum
Quarum una ait
Vanden welken ic niet
werdech en bem te dra-
ghene sine scoen
Om welc dat ic di secghe
Na welker costumen sul-
di ooc nemen een hoekijn
Van welken sprac eene
De verbmdmg met een voorafgaande zin door middel van een
betr. vnw., m het Latijn een zeer gebruikelike konstruktie, moet
bij een vertahng in het Diets opgelost worden. Zoals men ziet is
de vertaler in dit opzicht menigmaal niet aan het gevaar ontkomen
dat latinismen zijn werk binnenslopen. Gelukkig kunnen we
zeggen dat hij in de meeste gevallen de „aanknopingquot; aan de
voorafgaande zin d. m. v. een relativum op de rechte wijze weet
op te lossen:
Matth. 2 , 14
Act. 13 , 30
Qui consurgens accepit
puerum
qui visus est per dies
muitos his
Ende hi stont op ende
nam dat kint
Ende hi es ghezien vele
daghen van desen
I Thess. 5,11
Gen. 27 , i8
Propter quod consola-
mini invicem
Quibus illatis dixit
Daeromme troost u on-
derlinghe
Ende hi drouchse in ende
sprac
Goed vertaald is het relativum in:
Innuebant autem patri
eius, quem vellet vocari
eum
Qua die autem exiit
Lot a Sodomis
Luc. I , 62
Luc. 17 , 29
Doe wijsden si sinen
vader hoe hi wilde dat
menne hiete;
Maer inden daghe dat
loth ginc ute sydonen
(sic):
Een onbeholpen vertaling is:
Matth. 24 , 46
Beatus ille servus, quem
cum venerit dominus
eius, invenerit sic fa-
facientem
Salech es de cnecht: alse
die here comt dien hi
aldus vint doende;
De relatieve zin vertoont niet zelden, naar 't voorbeeld van de
Vulgaat, attraktie van de persoonsvorm:
Iherusalem iherusalem
die verslaes die prophe-
ten.
Matth. 23 , 37 lerusalem, lerusalem,
quae occidis prophetas
Boven hebben we melding gemaakt van een verschijnsel dat in
gesproken taal zich herhaaldelik voordoet: de „Rückverweisungquot;.
Maar niet alleen in een enkelvoudige hoofdzin wordt door middel
van een aanwijzend woord een bepaald zinsdeel weer opgenomen
om er nog eens de aandacht op te vestigen, ook in samengestelde
zinnen, vooral de bijzin door een relativum met de hoofdzin is
verbonden, bedient men in gesproken taal zich gaarne van een
aanwijzend voornaamwoord of bijwoord om het verband te
aksentuéren. In het geschreven mnl., dat zoals men weet in menig
opzicht dichter bij de gesproken taal staat, dan het nnl., komt
,,Rückverweisungquot; naar bijzinnen veelvuldig voor. Onze Wvla.
vertaling maakt van dit extra bindmiddel een overvloedig gebruik.
De grondtekst dwong de auteur meermalen tot hypotaktiese zins-
bouw, die aan zijn eigen taal wel niet geheel vreemd was, maar
daar toch een bescheiden plaats innam. Dat was de reden dat hij
het middel van de ,,Rückverweisungquot; aangreep om de samenhang
te verduideliken. Vgl.:
Act. 8 , 7nbsp;Multi autem paralytici Ende vele iuchteghere
ende crepele die worden
daer ghezont
Want elc die ane roept
die name des heren die
sal siin behouden.
Elc boom danne die niet
ne maect goede vrucht
hi sal werden of ghe-
houwen.
Elken mensche die di
heescht: ghef hem;
In het laatste geval móest de vertaler, nu hij zich eenmaal
bond aan de Latijnse woordvolgorde, met het personale hem wel
terugwijzen naar het indirekte objekt eiken mensche.
Bijzinnen van tijd worden geaksentueerd door doe:
Multi autem paralytici
et claudi curati sunt
Omnis enim, quicum-
que invocaverit nomen
domini, salvus erit
Omnis ergo arbor,
quae non facit fructum
bonum, excidetur
Omni autem petenti te,
tribue :
Rom. lo , 13
Matth. 3 , 10
Luc. 6 , 30
cumque alligasset Isaac
filium suum, posuit
eum in altare
Gen. 22 , 9
Ende doe abraham ghe-
bant ysaac sinen zone:
doe leidine up den outaer
Het aanw. bijwoord so gebruikt de vertaler om terug te wijzen
naar bijzinnen die hij inleidt met 't voegwoord als:
Matth. 6 , 5
Ende als ghi beet: sone
suldi niet sijn als die
ypocriten
Conditionele bijzinnen die niet door een conjunctie worden
verbonden met de hoofdzin, duidt hij eveneens door dat so nog
eens aan:
Et cum oratis, non eritis
sicut hypocritae
Si filius Dei es, mitte
te deorsum
Matth. 4 , 6
Bestu die gods zone so
laet di of ter neder;
Tenslotte willen we wijzen op enkele gevallen waarin de vertaler
een direkte rede omzet in een indirekte. Meestal handhaaft hij,
m overeenstemming met zijn streven om de grondtekst zo nauw-
gezet mogelik te reproduceren, de direkte rede, maar in de volgende
zinnen wijzigde hij de zinsbouw:
Matth. 27 , 64
Marc. 9 , 24
et dicant plebi: Surre-
xit a mortuis
ego praecipio tibi, exi
ab eo
ende secghen den volke
dat hi verrees vander doot
Ic ghebiede di dattu ute
gaes
Matth. 21 , 23
Matth. 27 , 4
Mare. 7 , I
Gen. 27 , 25
3 Reg. 3 , 28
accesserunt ad eum do-
centem
Peccavi, tradens san-
guinem justum
venientes ab lerosoly-
mis
quo hausto . dixit ad
eum
et timuerunt regem, vi-
dentes sapientiam dei
esse in eo
Het participium conjunctum.
Matth. 8 , 10 audiens autem lesus
miratus est
Matth. 13 , 29 ne forte colligentes zi-
zania, eradicetis simul
cum eis et triticum
Het lijkt ons dat door zulke omzettingen wel wat van de
levendigheid van het verhaal verloren is gegaan.
c) De vormen van het werkwoord.
Het Latijn bezit een aantal verbale konstrukties, die behoren
tot de meest typiese verschijnselen in zijn syntaxis en die aan
die taal een kernachtige uitdrukkingswijze verschaffen. Bij een
vertaling in het Nederlands moeten die beknopte konstrukties
worden opgelost of omschreven. Een woordelike overname laat
het Nederlandse taalgebruik niet toe. Laten we aan de hand van
enkele voorbeelden de belangrijkste Lat. werkwoordelike naam-
woordsvormen en hun vertaling in het mnl. nagaan.
Doen ihesus dat hoorde:
wonderde hem
Omme dat ghi niet bi
aventuren als ghi wilt
gaderen die eroeken: ne
quetst die taerwe
quamen te hem daer hi
leerde
Ic hebbe mesdaen dat ic
verriet dat gherechte
bloet
also si quamen van
iherusalem.
Doe hi dies ghedranc:
doe sprac hi te hem
ende si vreesden den
eonine; Want si saghen
die wijsheit gods in hem
wesende —
In al deze gevallen treft ons het talent van de vertaler om het
participium telkens te omschrijven met een bijzin die ingeleid
wordt door de conjunctie die het verband vereist. Maar de vertaler
weet nog andere goede oplossingen te vinden:
accesserunt ad eum
Pharisaei et Sadducaei
tentantes
Matth. 16 , i
quamen die pharizeewen
ende die saduceen te ihe-
sum om hem te proevene
7
Matth. 20 , 8 et redde illis mercedem
incipiens a novissimis
usque ad primos
I Cor. 6,15 Tollens ergo membra
Christi, faciam membra
meretricis
Eph. 4 , 25nbsp;Propter quod deponen-
mendacium, loquimini
veritatem unusquisque
cum proximo suo
Goed vertaald zijn ook:
4 Reg. 5,12 Cum----abiret indig-
nansnbsp;^
Hebr. 9,4nbsp;urna aurea habens |
i mannanbsp;I
ende ghef hem haren
loon: ende beghinne
vanden utersten toten
eersten
Ende daer omme sultu
ofnemen die lede xristi
ende makense die lede
eens oncuuschs wijfs:'
Omme dat welke doet of
loghenachtechede ende
spreect waerhede eiker-
lij c met sinen evenkersten
Doe hi wechvoer in on-
werden
een guldine cruke metten
hemelschen brode
Oplossingen als de hier genoemde zijn weliswaar niet zeldzaam,
maar worden toch niet regelmatig beproefd. De auteur omschrijft
de participia meestal met een betrekkelike bijzin of maakt er een
hoofdzin van. Dit heeft uiteraard het nadeel dat de betekenis-
inhoud van het Latijnse participium in de Dietse vertaling somtijds
met geheel en al tot z'n recht komt. In de volgende voorbeelden
kunnen tegen de oplossing geen bezwaren ingebracht worden
Ende si begrepene ende
worpene uten wijngaerde
Ic bem ene stemme
sgeens die roupt in die
woestine
dien nam hi ende offer-
dene vor sinen zone
Een enkele maal geeft de schrijver een partic. praes. met een
substantivum weer, bv.:
Matth. 21 , 39
Joh. I , 23
Gen. 22 , 13
et apprehensum eum
ejecerunt extra vineam
Ego vox clamantis in
deserto
quem assumens obtulit
holocaustum pro filio
Matth. 3 , 3
Matth. 21 , 42
Luc. 22 , 21
vox clamantis
aedificantes
manus tradentis me
die stemme des roepers
de werclieden
de hant des verraders.
De aangehaalde teksten tonen duidelik dat de vertaler niet de
minste moerte heeft bij de behandeling der participia. Rijk
gevarieerd zijn de oplossingen, wat trouwens in overeenstemming
Matth. 9 , 2
Matth. 21 , 23
Mare. 7 , 8
Mare. 13,11
Mare. 15 , 43
Rom. 10 , 14
Gen. 37 . 15
Act.
Gen. 37 , 14
mventa est in utero
habens de spiritu sancto
paralyticum iacentem
in lecto
accesserunt ad eum do-
centem
Relinquentes enim
mandatum Dei, tenetis
traditionem hominum
non enim vos estis lo-
quentes, sed spiritus
sanctus
qui et ipse erat expec-
tans regnum dei
Quomodo autem au-
dient sine praedicante
Invenitque eum vir er-
rantem in agro
et suspensus crepuit
medius
Missus de valle Hebron
venit in Sychem
bedi achterlatende dat
is met zijn neiging tot afwisseling, die hij niet hier alleen aan
de dag legt.
Daartegenover staan tal van gevallen waarin hij het participium
praesentis ongewijzigd laat, een enkele maal ook het partic.
praet. Bv.;
Matth. I , i8 I inventa est in utero es soe vonden in haren
lechame hebbende van-
den heleghen geest
enen iuchteghen man
licghende in (sijn) bedde
quamen te hem lerende
ghebod gods houdi die
ghesette der lieden
Want ghi sijt niet die
sprekende sijt maer die
heleghe geest
die 00c ombedende was
des riken gods
Of wie sullen si horen
sonder yemen prede-
kende
Ende hem vant een man
dolende up den velde
ende hi verhanghen bar-
ste in midden
Ende hi ghezent vanden
dale ebroen quam in
cychen
Dit lijstje bevat enkele goede vertalingen, bijv. van Mare. 13,11
en Mare. 15 , 43, waar het part. praes. met het ww. sijn een duratief
aspekt uitdrukt. Het tegenw, deelw. was in het Germaans, resp.
het Diets geenszins ongebruikelik (zie Stoet §§ 256 en 257). Uit
dien hoofde kan men ook tegen verschillende andere vertalingen
geen bezwaar hebben, maar de wijze waarop Matth. 9 , 2 en
Gen. 37 , 15 worden behandeld verdient wel enige afkeuring. De
vertaler zag blijkbaar niet in dat een woordelike vertaling hier tot
tweeërlei uitleg aanleiding kon geven, omdat ook het Diets niet
meer in de gegeven gevallen 't naamvalsonderscheid had gehand-
haafd.
lOO
Matth. 4 , 20
Matth. 15 , 12
Luc. 19 , 15
Luc. 10 , 30
Luc. 22 , 55
Joh. 19 , 30
Matth. 22 , 13
20
Act. 3 , 7
13
I Cor. II
Act. 3
20
Haec autem eo cogi-
tante
relictis retibus secuti
sunt eum
Seis quia Pharisaei au-
dito verbo hoc, scanda-
lizati sunt?
Et factum est ut rediret
accepto regno
et plagis impositis abie-
runt semivivo relicto
Accenso autem igne
in medio atrii, et cir-
cumsedentibus illis,
erat Petrus in medio
eorum
Et inclinato capite tra-
didit spiritum
Ligatis manibus et pe-
dibus eius mittite eum
in tenebras exteriores
Et apprehensa manu
eius dextera, allevavit
eum
lesum, quem vos qui-
dem tradidistis et ne-
gastis ante faciem Pila-
ti, judicante illo dimitti
Convenientibus ergo
vobis in unum, jam non
est Dominicam coenam
manducare
De ahlativus absolutus.
Een typies Latijnse konstruktie, die naar de gangbare term te
oordelen eer bij de casusvormen moet behandeld worden dan bij
de vormen van het werkwoord, maar die we toch hier willen be-
spreken, omdat hij nauw verband houdt met het participium, is
de abl. abs. Laten we eerst zien hoe onze vertaler de zaak aanpakt:
Matth. I
Ende als hi dese dinghen
pensede
lieten si hare netten ende
volgheden ihesum
Weetstu dat die phari-
zeewen die dit woord
hoorden siin ghescande-
lizeert:'
Ende doe hi dat rike
ontfaen hadde keerdi we-
der.
ende wondene (sere) en-
de lietene half levende
Doe was daer een vier
ontsteken in midden den
vrijthof. Ende pieter was
in midden van dien die
daer omtrent saten;
Ende met ghenijchden
hoofde gaf hi den gheest
Bint hem hande ende
voete ende werptene in
die uterste deemsterhe-
den
Ende hi namne metter
rechter hant ende hie-
fene up.
ihesum; Dien ghi leveret
ende loochent vorden an-
sichte pylatus. Die noch-
tan oordeelde hem te
latene
uwe te zamenen comin-
ghen in een: ne es niet
omme tetene de avent-
werscap des heren
Hebr. 9,12
Hebr. 9,15
Gen. 22 , 4
sed per proprium san-
guinem introivit semel
in Sancta, aeterna re-
demptione inventa
morte intercedente
Die autem tertio, ele-
vatis oculis, vidit locum
procul
maer met sinen eyghinen
bloede es hi ene waerven
inghegaen in die hele-
ghinghe in de vindinghen
dier ewegher verlosse-
nesse
mits der middelinghe
siinre doot
Ende anden derden da-
ghe hief hi up sine oghen
ende sach de stat verre.
Overzien we de verschillende vertalingen, dan worden we weer
verrast door het talent van de schrijver om met behoud van het
juiste verband, zulk een moeilike konstruktie om te zetten in een
hoofd- of bijzin. We merken zelfs vrije vertalingen op, wanneer
een substantief wordt gebruikt om het Lat. partic. weer te geven.
Zeer gelukkig is hij ook bij 't weergeven van:
Joh. 20, 26
Act. 9 , 8
Venit lesus januis clau-
sis
apertis oculis nihil vi-
debat
Doe quam ihesus beslo-
tenen doren
ende ondaenre oghen ne
sach hi niet
Domino coopérante, et
sermones confirmante,
sequentibus signis
Et cum haec dixisset,
videntibus illis, eleva-
tus est
bibebant autem de spi-
ritali, consequente eos,
petra petra autem erat
Christus.
Zulke absolute naamvallen waren nl. in het mnl. volstrekt geen
zeldzaamheid (Stoett § 179; Verdam Ts. 2, 188). Wanneer dan
ook de vertaler zo nu en dan de abl. abs. onopgelost laat, dan zullen
die gedrongen konstrukties de Middeleeuwse Vlaming niet zó
vreemd in de oren geklonken hebben als ons. Toch moeten we
bedenken dat de absolute naamvallen in die tijd bezig waren te
,,verstenenquot;. Onopgelost bleven o. a.:
Mare. 16 , 20
Act. I , 9
I Cor. 10 , 4
gode mede werkende,
ende tsermoen confirme-
rende dien tekenen na
volghende
Ende doe hi dit ghesprac
doe wert hi upverheven
hem ane ziende
Maer si dronken vanden
geesteliken: den steen
hem medevolgende. mer
die steen was xristus.
') Sic.
-ocr page 114-dit betekende den hele-
ghen geest dat noch toe
ne was niet gheopen-
baert der helegher wech
noch toe den eersten ta-
bernacule staet hebbende
ende overcomende den
nuwen suldi wechwerpen
de oude
ende ic sal spreken hem
horende dese redenen.
Men merke op dat deze absolute konstrukties meer worden
gevonden m de Epistelenquot; met hun niet zelden ingewikkelde
perioden dan m de syntakties eenvoudiger geschreven Evangeliën.
De vertahng van Act. i , 9 geeft weer aanleiding tot een dubbele
opvatting. Overigens kunnen we ons moeilik voorstellen dat aan
eenvoudige k oosterlingen, die het Latijn niet kenden, bij het
lezen van zulke perioden, de samenhang duidelik was.
De accusativus cum infinitivo.
De gebruikelike oplossing met behulp van een dat-zin wordt
ook door Wvla. veelal toegepast. Voorbeelden:
Hebr. 9 , 8
Hoc significante Spiri-
tu sancto, nondum pro-
palatam esse sanctorum
viam, adhuc priore ta-
bernaculo habente sta-
tum
et vetera novis super-
venientibus projicietis
loquar audientibus eis
sermones istos
Levit. 26 , 10
Deut. 31 , 28
Matth. 3 , 15
Matth. 16 , 13
Matth. 27. 58
Luc. I , 62
Act. 9 , 6
4 Reg. 5 , 8
sic enim decet nos im-
plere omnem justitiam
Quem dicunt homines
esse filium hominis?
TuncPilatusjussit red-
di corpus
Innuebant autem patri
eius. quem vellet vocari
eum
Domine, quid me vis
facere ?
Quod cum audisset Eli-
seus vir Dei, scidisse
videlicet regem Israel
sua, misit ad eum
want aldus eist behoeve-
lijc dat wi vervullen alle
gherechtechede
Wien secghen die lieden
dat hi si des menscen
zuene
Doe gheboot pylatus dat
menne hem gave
Doe wijsden si sinen va-
der hoe hi wilde dat
menne hiete
Here wat wiltu dat ic
doe:'
Doe dat hoerde die man
gods elyseus dat die co-
ninc van israel hadde
ghescort sine cleder: doe
sende hi te hem
Mare. 9 , 29
Luc. 24 , 44
Rom. 15 , 9
nec volebat neminem
scire
quoniam necesse est
impleri omnia, quae
scripta sunt in lege
Moysi
Dico .... gentes autem
super misericordiam
honorare Deum
ende ne wildet niemen
weten
Jube ergo custodiri se-
pulchrum
Een partic. bleef mogelik in:
Matth. 27 , 64
Maar wanneer de schrijver de acc. c. inf. handhaaft, dan zondigt
hij tegen eigen taalgebruik:
Want hets noot vervult
te wordene al dat ghe-
screven es in moyses
wet
Ic secghe .... die liede
bi ontfaermecheden te
eerne Gode
Ghebiet dan dat graf te
wachtene.
Hebr. 10 , 34
Vrij vertaald:
2 Thess. 3,11
Ita et vos existimate,
vos mortuos quidem
esse peccato
cognoscentes vos habe-
re meliorem et manen-
tem substantiam
Bijzondere vermelding verdienen de vertalingen met een
participium wesende of hebbende:
Rom. 6,11
Audivimus enim inter
vos quosdam ambulare
inquiete
Also acht ooc u doot
wesende der zonden.
Want ghi bekennet u
hebbende ene betere en-
de blivende hebbinghe
Wi hebben ghehoort van
eneghen onder u lieden
die wandelen onrustelikc
Het gerundium.
Het mnl. kende voor de 2e en 3e naamval nog de gerundium-
vorm, dus in dat opzicht bestond er niet zo'n grote afstand tussen
de Lat. en Dietse konstruktie.
Matth. II , IS
Matth. 3 , 15
Matth. 13 . 30
Qui habet aures au-
diendi, audiat
potestatem curandi in-
firmitates et ejiciendi
daemonia
ad comburendum
die heeft oren van hoorne
die hore
macht van gansene zie-
cheden ende van uut té
werpene de dievele
a)nbsp;te verberne
b)nbsp;omme te barne
-ocr page 116-Matth. 20, 19
Rom. 12 , 7
Rom. 12 , 8
Gen. 37 , 12
Et tradent eum Genti-
bus ad illudendum
Sive ministerium in mi-
nistrando
Qui exhortatur in ex-
hortando
Cumque fratres illius in
pascendis gregibus pa-
tris morarentur in Sy-
chem
Ende si sulne gheven den
hedynen te bespottene
lof dienst in (deen den
anderen) te diene;
Die troost introostinghen
Ende doe sine broedere
in weedene sijns vader
hernesse merreden in cy-
chem
Luc. 15 , 30
Act. 10, 38
25
quid faciendo vitam
aeternam possidebo
vivendo luxuriöse
qui pertransiit benefa-
ciendo et sanando om-
nes oppressos a diabolo
wat sal ic doen dat ic
dat eweghe leven besitte:'
levende in oncuussche-
den
Het gerundium in vrije ablatiefvorm behandelt hij aldus:
Luc. 10
die dor ghinc al weldoen-
de ende in ghezont ma-
kende alle die bedructe
vanden duvel.
Men lette in het laatste op twee dingen: iquot;. de variatie; 2quot;. de
uitgang -ende bij het gerundium ghezontmakende die in het mnl.
alleen in Nat. BI. is aangetroffen (zie Stoett § 275, Opm. II) en
ook in het mnd. md., en alem. voorkomt.
Een gerundivum wordt als volgt vertaald:
Cum igitur haec omnia
dissolvenda sint
a)nbsp;Als al dese dinghen
dan sullen 1) werden
te broken
b)nbsp;Als alle dese dinc te
scedene siin
Hebr. 3,11
De tijden van het werkwoord.
Het futurum.
Het mnl. heeft nooit, zoals het Latijn, een bijzondere vorm voor
het futurum bezeten. Op welke wijze hebben de vertalers dan
toch de toekomst-betekenis van een verbum uitgedrukt? In het
Goties en ohd., waar evenmin een speciale futurumvorm bestond,
was het gewone middel de indik, van het praesens, al of niet
') Sullen = moeten (Stoett § 243, Opm. II).
-ocr page 117-vergezeld van een bijwoord van tijd. Een enkele maal gebruikte
men een omschrijving met wollen, sollen of werden (Paul 4, § 372).
De oude toestand bestaat nog in Wvla., met dien verstande dat
de verhouding is omgekeerd: de omschrijvingen, vooral met sullen,
zijn verre in de meerderheid. Een praesens (vgl. Stoett § 242)
vindt men nog in:
Jac. 5 , 15
ende die bedinghe des
gheloofs behout den zie-
ken ende die here heftene
up
mar die hope der om-
milder verderft
Prov. 10, 28 spes autem impiorum
peribit
Een omschrijving met sullen in:
ut baptizaretur ab eo
Matth. 3 , 13
Matth. 23 , 12
^en. 37 , 30
Qui autem se exaltave-
rit humiliabitur:
et tune apparebit quid
illi prosint somnia sua
lingua pravorum peribit
Pr
•ov. 10 , 31
Novi enim quod
post mortem
meam inique
agetis, et deeli-
nabitis cito de
via, quam prae-
cepi vobis
om dat hi soude worden
ghedoopt van hem
Want die hem verheft die
sal ghenedert worden;
Ende dan sal seinende
werden wat hem sine
drome vromen
maer die tonghe der
quader sal verderven
Merkwaardig en in 't mnl. zeldzaam zijn de omschrijvingen:
Deut. 31 . 29 Novi enim quod (f. 146^) Want ic hebbe (wale) be-
kent dat ghi na mme doot onrecht
wert doende. Ende dat ghi snellike
wert gaende van den weghe die ic
u gheboden hebbe
(f 127'quot;) Want ic hebbe wel bekent
dat ghi na mine doot onrecht sult
werden doende. Ende dat ghi snellike
sult helden vanden weghe die ic u
gheboden hebbe
r^eze omschrijving van het futurum d. m. v. werden partic.
Praes. is door Verdam (9 , 2181) alleen opgetekend uit Spreuken,
oostmnl. tekst en een nog te bespreken Vlaamse vertaling van
Apocalyps. Stoett (§ 243, Opm. IV) noemt nog Limb. Serm.
Zoals we nog zullen zien, komt hij ook voor in de S-redaktie van
Et oratio fideli salvabit
infirmum, et alleviabit
eum Dominus
het Leven van Jezus, waaruit Wvla. hem wellicht kent, en eenmaal
in de Noordnederlandse vertaling van de O.T. Epistelen. Het
mhd. heeft van deze konstruktie tal van voorbeelden, waar hij
evenwel langzamerhand plaats moest maken voor werden inf.
(vgl. Wunderlich i , 191, Paul 4, § 320). Stoett schijnt hier mhd.
invloed te willen aannemen, vooral afgaande op de ,,uit het mhd.
vertaalde Limb. Sermquot;. Nu langzamerhand is gebleken dat ver-
schillende Sermoenen van de Limburgse verzameling van Zuid-
nederlandse afkomst i) zijn, is enige twijfel wel gewettigd. Zouden
we hier niet eer te maken hebben met relikten van een oude
algemeen-germaanse konstruktie ?
Opvallend is in de tweede vertaling van Deut. 31 , 29 de dubbele
omschrijving van het futurum.
Rom. 8 , 32
Exod. 16,1
Luc. 15 , 21
Joh. 20 , 2
Gen. 27 , 37
Qui etiam proprio Filio
suo non pepercit, sed
pro nobis omnibus tra-
didit illum
profectique sunt de elim
Pater, peccavi in coe-
lum et coram te
Tulerunt Dominum ex
monumento
Dominum tuum illum
constitui
Die sinen propren zuene
ooc niet ne sparde ne
waer over ons heeft hine
ghegheven [Iet op de
variatie! ]
si voeren van elim
Vader ic hebbe mesdaen
inden hemel ende vor di
Si hebben ghedraghen
den here uten grave.
Ic hebbe den ghonen
dinen here ghemaect.
Andere vertalingen van het Lat. perfectum zijn even stelsel-
loos als slordig:
Matth. 3 , 2
Mare. 16,7
Luc. 13 , 2
Joh. I , 20
Jes. 45 , 4
appropinquavit enim
regnum coelorum
Sed ite, dicite discipulis
eius, et Petro, quia
praecedit vos in Gali-
laeam
quia talia passi sunt
confess us est
assimilavi te
dat hemelsce rike sal u
naken
Maer gaet ende secht
sinen iongren ende pie-
tere: dat hi vor gaen sal
u in galyleam;
Want si dus ghedane
dinc ghedoghen
es ghelyet
Ic was di ghelijc makende
Vgl. reeds J. Franck, Schriften zur Limb, spräche und litteratur, Taal en Letteren
VIII (1898), p. 416.
Haec ergo causa som-
niorum atque sermo-
num invidiae et odii
fomitem ministravit
Gen. 37 , 8
Daer omme dese zake
der drominghe ende dese
redene was ghevende die
voedinghen des nijts ende
des haets.
Het futurum periphrasticum wordt als volgt weergegeven:
Tu es qui venturus es
qui venturus est
erat moriturus
Matth.
Matth.
Luc. 7
II
II
, 2
3
'14
2 Tim. 4 , I
qui judicaturus est vivos
Bestu die comen sal
die toe te comene es
a)nbsp;soude hebben ghe-
storven
b)nbsp;lach te stervene
die ordeelen sal die le-
vende.
De tweede vertaling van Matth. 11 , 14 is veel beter geslaagd dan
de eerste.
Het praeteritum.
Typerend voor deze vertaling is de wijze waarop het Lat.
perfectum wordt weergegeven. In de meeste gevallen bedient de
auteur zich van de eenvoudige praeteritumvorm, terwijl hij de
omschrijving d.m.v. hebben oi sijn verl. deelw. zo nu en dan ook
gebruikt. In de latere Mnl. bijbelvertalingen, vooral de Noord-
nederlandse vertaling van het N. T.. zullen we een voorkeur voor
het periphrastiese perfectum waarnemen. Het eenvoudige prae-
teritum. vooral van sterke verba, had vanouds de betekenis van
een perfectum (Paul 4, § 374) Vb.:
^atth. 26 , 25
Du seidest
Si deelden hem mine
cleder ende up miin cleet
worpen si dat lot
wi aten ende dronken vor
di: ende in onsen straten
lerestu
Tu dixisti
Diviserunt sibi vesti-
menta mea et super
vestem meam miserunt
sortem
manducavimus coram
te, et bibimus. et in
plateis nostris docuisti
Matth. 27 , 35
Luc.
13 , 26
Vgl. G. S. Overdiep, Een opmerking over het Nederlandsche perfectum, N. T. 17.26.
Volgens Kern in- De met het Participium Praeteriti omschreven Werkivoordsvormen
't Nederlands (p. 8) is 't omschreven perfectum „vanouds echt Germaans .
Quod ergo Deus con-
junxit, homo non sepa-
ret
Marc. lo , 9
Dat dan god voughe te
gader. ne sal die mensce
niet versceden
Tenslotte nog enkele vertalingen van het perf., die ons in het
onzekere laten of we met een praesens dan wel met een praeteritum
te doen hebben. Evenals in het vroeg-nhd. treft men nl. ook
in het mnl. zwakke praeteritumvormen aan met apocope in de
uitgang i. p.v. syncope. In onze tekst zijn dergelijke schijnbare
praesensvormen, die in werkelikheid geapocopeerde praeterita zijn,
aan hun uiterlik toch meestal wel te herkennen, vgl.:
Mare. 15 , 31
Act. 3 , 13
Act. 5 , 19
Alios salvos fecit
lesum, quem vos qui-
dem tradidistis, et ne-
gastis ante faciem Pilati
Angelus autem Domini
per noctem aperiens ja-
nuas carceris, et edu-
cens eos.
Andere maket hi behou-
den
Dien ghi leveret ende
loochent vorden ansichte
pylatus
Maer die ingel gods bi
nachte ondede die doren
des kar kers. ende ledetse
Ute
Duidelik herkenbaar zijn de vormen van de 3e pers. mv.:
impleverunt eas
ponerent
si vulletse
settetse
Joh. 2,7
Act. 5 , 15
Het futurum exactum geeft de vertaler in de regel weer met
behulp van een praesens, bv.:
Si autem acceperis
uxorem: non peccasti
I Cor. 7 , 28
Eist dattu een wijf neems
dune zondechs niet
Door ,,attractiequot; kreeg daarom ook het werkwoord van de hoofd-
zin de praesensvorm.
Een enkele maal vat de auteur het perf. als een aoristum op,
waardoor we een vertaling krijgen als:
Mare. 6,51
Joh. 19 , I
cessavit ventus
Tune ergo apprehendit
Pilatus lesum, et flagel-
lavit
die wijnt ghelach
Ghegreep pylatus ihe-
sum ende dedene ghese-
len
Wunderlich i, 159.
Van Heiten, § 199 (vgl. Ts. 3, 100). Vooral in Maerl. en Lsp!
-ocr page 121-Een archaïstiese, speciaal zuidelike (vooral Vlaamse?) eigen-
aardigheid, waardoor de Westvlaamse perikopenvertaling zich
onderscheidt van de latere overzettingen, is het bekende voor-
voegsel ghe-, dat, voor het verbum geplaatst, kan dienen èn om
een aoristies èn om een perfektief aspekt uit te drukken (zie Verdam
2 . 939—943 en Stoett, §§ 283—286, waar de belangrijkste literatuur
is opgegeven) — Verdam heeft in zijn Mnl. Wdb. 4 , 2255 reeds
opgemerkt dat een met ghe- gepraefigeerd verbum in Hs. v. 1348
veelal de vertaling is van het plusquamperfectum. Voorbeelden:
Joh. 9, 6
Gen. 22 , 9
Mare. 14,35
Act. 19 , 6
Haec cum dixisset
cumque alligasset Isaac
filium suum posuit eum
in altare
Et cum processisset
paululum
Et cum imposuisset illis
manus Paulus
Doe hi dit gheseide
Ende doe abraham ghe-
bant ysaäc sinen zone:
doe leidine up den outaer
Ende doe hi een lettel
voort ghegine
Doe paulus sine hande
up hem gheleide
Het ontgaat onze aandacht niet dat het verschijnsel beperkt
schijnt te zijn tot de temporele bijzinnen, die, in het Latijn door
ingeleid, door de vertaler worden geopend met de con-
junctie doe.
Vertalingen zonder dat voorvoegsel komen evenwel ook voor, vgl.:
Et cum vidisset lesus
cogitationes eorum
Matth.
9 , 4
Ende als ihesus sach hare
ghepense
Een plusquamperfectum in hoofdzinnen wordt in de regel aldus
behandeld:
Giezi autem praecesse-
rat ante eos, et posuerat
baculum super faciem
pueri
4 Reg.
4, 31
Maer gyesi was vor hem
lieden ghegaen ende had-
de gheleit den staf up dat
ansiehte des kints.
Het Latijn vertoont sporadies al een aanloop tot een omschreven
Plusquamperfectum, vgl.:
Arborem fici habebat
quidam plantatam in
vinea sua
Luc.
13 . 6
Een mensce hadde ghe-
plant in sine wijngaert
een figheboom.
Uit de vertaling blijkt dat de vertaler plantatam niet meer
oeschouwde als een appositie bij arborem!
Joh. i , 27
De wijzen van het werkwoord.
De Latijnse conjunctivus en optativus.
Het mnl. kende in bepaalde gevallen, vooral bij het praet. van
de sterke verba, nog een afzonderlike vorm voor de conjunctief
en optatief, maar daarnaast is de omschrijving met sullen, moghen
en moeten zeer gebruikelik, in de eerste plaats bij zwakke verba.
Van al deze mogelikheden weet de Wvla. vertaler beurtelings
partij te trekken. Enkele voorbeelden:
Mare. 13 , 33 nescitis enim quando
tempus sit
Luc. 7 , 3nbsp;rogans eum ut veniret,
et salvaret servum eius
Jes. 62 , 3
Matth. 26
Luc. 7 , 3
Joh. 3 , 16
2 Thess. 2 , 2
Eph. 4 , 28
Eph. 4, 28
cuius ego non sum
dignus ut solvam eius
corrigiam calceamenti
qui adjuvaret
Non in die festo, ne
forte tumultus fieret in
populo
rogans eum ut veniret,
et salvaret servum eius
Sic enim Deus dilexit
mundum, ut Filium
suum daret: ut omnis,
qui credit in eum, non
pereat, sed habeat vi-
tam aeternam
quasi instet dies Do-
mini
Qui furebatur, jam non
furetur
magis autem laboret,
operando manibus suis
quod bonum est, ut
habeat unde tribuat ne-
cessitatem patienti
Want ghine weet wan-
neer die tijt si
hem biddende dat hi
quame ende ghenase sine
cnape
wies rieme van sinen
ghescoisel ic niet wer-
dech en bem dat ict om-
bonde
die mi holpe
Niet inden feeste dach;
Dat niet bi ghevalle tu-
mult soude werden in
den volke
ende bat hem dat hi
comen soude ende gan-
sen sinen cnecht
Also minde god de we-
relt: dat hi sinen eyghi-
nen zone gheven soude
dat elc die in hem ghe-
looft niet ne verderve:
maer dat hi hebbe ewe-
ghe leven;
als of bi soude wesen
thants ons heren dach
Die (hier voermaels) stal:
hine moete nu niet stelen
Maer pine eikerlij c te
werkene yet met sinen
handen dat goet es: dat
hi moghe hebben wat
gheven dien die noot
heeft
Matth. 8,3
Mare. 13,33
Luc. 12,39
Ga]. 6 , i
De Lat. imperativus wordt nu eens met een gebiedende wijs-
vorm weergegeven, dan weer met sullen inf. Bv.:
vigilatenbsp;Ghi sult waken
ite potius ad vendentes
Matth. 24,42
Matth. 25 , 9
Volo, Mundare
Videte, vigilate et orate
Hoe autem scitote
vos, qui spirituales es-
tis, huiusmodi instruite
in spiritu lenitatis
Ghi gaet bet ten vorco-
pers
Ic wille; Wort zuver
Siet waect ende bidt
Ende dat suldi weten
Ghi die geestelij c sijt:
suit al sulke ghedane
Ieren inden geeste der
sachtheit
Genus van het werkwoord.
Het enige wat hier aanleiding tot bespreking geeft, is de behan-
deling van het Lat. passivum. Het mnl. geeft, evenals de andere
Germaanse talen, aan het activum de voorkeur boven het passivum.
In het Latijn is de gebruikssfeer van het passivum uitgebreider
dan bij ons. Een goed vertaler zal dus meermalen het Lat. passivum
in een activum om moeten zetten ten einde te voldoen aan de
eisen van zijn eigen taal. De Wvla. vertaler behoudt meestal de
lijdende vorm, al vinden we een enkele maal de bedrijvende vorm
niet het onderwerp men etc. Vgl.:
Matth. 5 , 13 in quo salietur
Matth.
Matth. 27.23
jer- 18,20
M
arc.
4, 24
Marc.
Non potest civitas abs-
condi supra montem
posita
Crucifigatur
Numquid redditur pro
bono malum
In qua mensura mensi
fueritis, remetietur vo-
bis, et adjicietur vobis
waer mede sal men dan-
ne zouten:'
die stat die up den berch
staet en machmen niet
verberghen
Men crucene
Ia en gheltmen over goet
dat evele.
In die selve mate dat ghi
metet: sal men u weder
meten ende sal men u toe
gheven
Ende doe si hoorden
datti leefde ende dat
soene ghezien hadde:
Et illi audientes quia
viveret, et visus esset
ab ea.
16 , II
5 , 14
Een omzetting van een activum in een passivum in Exod. 12 , 10
wellicht een gevolg van de neiging tot afwisseling, die we bij de
vertaler al meer opmerkten. In de omgeving staan nl. tal van
aktieve konstrukties:
si quid residuum fuerit,
igne comburetis
Exod. 12 , lo
Maer blivets yet over:
dat sal metten viere ver-
brant werden
d) Nomen en pronomen.
Casus.
Het verwondert niet dat de vertaler de Lat. genitief in de regel
handhaaft, maar er zijn toch voorbeelden waaruit een zekere
vrijheid ten opzichte van het Latijn blijkt. Een letterlike vertaling
levert de auteur, bv.:
Matth. 14, 3
Joh. 20 , 19
Joh. 21 , 8
alabastrum unguenti
propter metum ludae-
orum
reti piscium
enen busse alabaustrijn
van zalven
om die vreese der loden
dat net der vissce
Goed vertaald zijn o. a. :
Matth. 13 , 42
Luc. II , 36
Levit 23 , 10
Exod. 32 , 9
Bijzondere vermelding verdient de plaats van de genit. Het
Latijn zet de 2e naamval niet zelden vóór het regens, vgl.:
Eph. 5.4 I gratiarum actionbsp;| der gracien werkinghen
Maar ook het Diets kent dit stiHsties verschijnsel, waar het een
geliefd hulpmiddel bij de vorming van nieuwe woorden werd.
Om nu zijn vertaling door afwisseling stilisties aantrekkeliker te
maken, heeft de schrijver herhaalde malen de genitivus vóór het
regerend woord geplaatst, ook daar waar het Latijn de gebruikelike
volgorde heeft. Bijv.:
Matth. 13 , 27
Matth. 14, 2
Matth. 26 , 6
in cammum igms
sicut lucerna fulgoris
manipulos spicarum
Cerno quod populus
iste durae cervicis sit
servi patrisfamilias
traditionem seniorum
in domo Simonis leprosi
inden oven met viere
als ene bleckende lan-
terne
die haweghe scove
Ic sie dat dit vole harts
halscnocs es.
des huusmans cnechten
der oudre ghebode
in symoens lazers huus
Marc. 8 , 23
Joh. 17 , 24
Luc. 3 . 4
Ezech. 18, 23
Mal. 3 , 2
2 Thess. 2 , 2
et apprehensa manu
caeci
constitutionem mundi
Vox clamantis
mors impii
quasi herba fullonum
dies Domini
Ende hi nam des blenden
hant
de werelt stichtinge
Des roepende stemme
des ongherechtechs doot
alse der vulres cruut
ons heren dach
Bij de ablativus letten we even op de wijze waarop de auteur
dignus abl. vertaalt.
Luc. 10, 7
Luc. 20, 35
dignus ... mercede sua
digni .... saeculo illo,
et resurrectione
a)nbsp;werdech van sinen lone
b)nbsp;werdech siins loons
werdech van diere we-
relt ende vander verrise-
nessen.
In de volgende tekst doorzag de vertaler de samenhang niet:
Eph. 4 , Inbsp;Obsecro itaque vos ego Ic mane u ic ghevanghe-
ne in onsen here: dat ghi
wandelt werdelike in der
roupinghe in dier ghi
gheroupen sijt.
Obsecro itaque vos ego
vinctus in Domino ut
digne ambuletis voca-
tione, qua vocati estis
in ruïnam et in resur-
rectionem multorum in
Israel
et impleti sunt stupore
et extasi in eo, quod
contingerat illi
Quotquot enim posses-
sores agrorum aut do-
morum erant, venden-
tes
Charitate fraternitatis
in vallen ende in verrisen
van vele lieden in israel
Het streven van de vertaler om, met inachtneming van een
passende afwisseling, de Vulgaattekst zo getrouw mogelik weer te
Seven, belette hem toch niet om, wanneer hij daarvoor reden had,
^eii enigszins vrije vertaling te leveren van het substantief:
Luc.
34
Act.
3 , 10
Act.
4. 34
J^om.
12, 10
Ende si worden vervult
met wonderlikenvreesen:
in dien dat hem ghesciet
was
Want so wie die acker of
huse hadden: die ver-
cochten si
Broederlike minne
Eigenaardig is het somtijds ontbreken van een artikel, waar wij
aanwezigheid ervan nodig oordelen. Bv.:
Marc. 10 , 21
Marc. 15 , 21
Luc. I , 17
Jes. 2 , 2
habebis thesaurum in
coelo
venientem de villa
parare Domino plebem
perfectam
et elevabitur super col-
les
du Salt scat hebben in
den hemel.
die van dorpe quam
te gheredene den here
vulmaect volc
Ende hi sal worden up-
heven boven hillen
Daarentegen staat een artikel voor een vocativus in:
Jes. 2,5nbsp;1 Domus lacob, venite, | Thuusvaniacoppecomet
In navolging van het Latijn, en ook in overeenstemming met
het mnl. taalgebruik, treft men nu en dan een voorbeeld aan van
het adjectivum postpositum:
Quis, putas, est fidelis
servus, et prudens
Matth. 24, 45
Matth. 25 , 23
serve bone et fidelis
Wie (sprac onse here)
waendi dat es een ghe-
trouwe cnecht ende een
wijs
cnecht goet ende ghe-
trouwe
Evenals bij de zelfst. nw. treft men ook bij sommige pers.
voornaamwoorden genitiefvormen aan, die staan vóór het regens:
Eph. 4,7
Levit. 19 , II
Matth. 27 , 37
Unicuique autem nos-
trum data est gratia
nec decipiet unusquis-
que proximum suum
Et imposuerunt super
caput eius causam ip-
sius scriptam
onser yegheliken es gra-
cie ghegheven
Noch uwer ne gheen ne
sal sinen naesten bedrie-
ghen
Ende si setten up siin
hooft siins zake ghescre-
ven
e) Praeposities.
Het onderscheid tussen Lat. in c. acc. en in c. abl. moet bij
vertaling in het tegenwoordige Nederlands tot uitdrukking komen.
Voor we nagaan, welke eisen het mnl. taalgebruik in dit opzicht
kon stellen, volge hier een reeks gevallen van in c. acc. en in
c. abl., waaruit kan blijken, hoe de vertaler hier handelt:
Matth. 3 , 13
Tune venit lesus a
Galilaea in Jordanem
In dien tiden: Quam
ihesus van galylea in die
iordane
Matth. 27 , 7
Marc. 7 , 7
Marc. 13 , 12
Marc. 14 , 46
Marc. 16 , 12
Act. 13 , 50
1nbsp;Thess. 5 , 9
Exod. 32 , 10
Luc, 15 , 22
2nbsp;Tim. I , 12
Gen. 22 , 3
Marc. 13 , 3
Marc. 15,3
Ro
loël.
Joh. 21 .4
Marc, s , 2
m. 15 , 13
2 , 12
ConsiUo autem inito,
emerunt ex ilIis agrum
figuh, in sepulturam
I peregrinorum
In vanum autem me
colunt
et consurgent filii in
parentes
At illi manus injecerunt
in eum
euntibus in villam
et excitaverunt perse-
cutionem in Paulum et
Barnabam
Quoniam non posuit
nos Deus in iram, sed
in acquisitionem salutis
faciamque te in gentem
magnam
date annulum in ma-
num eius
certus sum quia potens
est depositum meum
servare in illum diem
cumque concidisset lig-
na in holocaustum
Et cum sederet in
Monte Olivarum
Et accusabant eum
summi sacerdotes in
multis
stetit lesus in littore
homo in spiritu im-
mundo
ut abundetis in spe
Convertimini ad me in
toto corde vestro
Ende si gingen te rade
ende cochter mede eens
potgieters acker in die
sepulture der pelegrime
In idelheden hoefenen si
mie
Ende die kinder sullen
upstaen in vader ende in
moeder
Ende si sloughen handen
in hem
doe si ghinghen in een
dorp
ende si verwectene veria-
ghinghe in paulum ende
in barnabam
Want god ne heeft ons
niet ghezet in den toorne
maer in vercrighingen
der zalecheit
Ende ic sal di maken in
een groot volc
geeft hem een vingerlijn
in sine hant
ic bem zekere dat hi
machtech es mine neder-
hede te behoudene tote
in dien dach
Ende doe hi ghehieu dat
hout toten offre
Ende doe hi ghezat in
den berch van oliveten
Ende die upperste papen
wroechdene in velen
stont ihesus inden hoever
een mensce .... die on-
zuveren geest in hadde
so dat ghi moet over-
vloeyen van hopen
Keert u te mi met al
uwer herten.
Met opzet geven we een enigszins uitvoerige lijst om aan te
tonen hoe verschillend de vertalingen zijn. We kunnen ze verdelen
in twee hoofdgroepen: een waarin in c. acc. of c. abl. met een
ander voorzetsel dan mnl. in of met een omschrijving worden
weergegeven, en een andere waarin de Lat. praepositie door de
gelijkluidende Dietse wordt vervangen. De vraag is nu: beant-
woordt dit in aan het mnl. spraakgebruik van die tijd of hebben
we het te beschouwen als een latinisme? Het Mnl. Wdb.
(3 , 822—3) vermeldt een hele reeks vindplaatsen, waar in gebezigd
wordt ter uitdrukking van een richting of doel. De teksten, waar-
aan Verdam deze plaatsen heeft ontleend, zijn grotendeels — niet
alle — naar het Latijn bewerkt of uit die taal vertaald. Het ligt
voor de hand dit gebruik van in toe te schrijven aan syntaktiese
invloed van het Latijn op de geschreven taal. Verdam evenwel
betwijfelt dat, zonder nadere argumentatie. Wanneer men aan-
neemt dat in als uitdrukking van middel of doel (met een persoon
of zaak als voorwerp) echt mnl. kan zijn, niet geïmporteerd uit
het Latijn, dan zou men het moeten verklaren als een overblijfsel
uit een tijd toen het naamvalsonderscheid nog bestond. Toen de
deflectie intrad, ontstond het gevaar van misverstand bij in 4- subst.
in abl. of acc., en heeft het mnl. andere uitdrukkingsmiddelen
ingevoerd om het verschil duidelik te doen uitkomen. Intussen
mogen we, wat onze vertaling betreft, direkte beïnvloeding door
het Latijn wel als de oorzaak beschouwen van dat veelvuldig
voorkomen van de vertaling met in. Trouwens ook in latere
bijbelvertalingen, zelfs in de bijbel van 1360, die van een gerouti-
neerd vertaler afkomstig is, ontmoeten we dezelfde eigenaardigheid.
De tweede groep, die van de — uit ons standpunt gezien — goede
vertalingen, toont duidelik, dat de vertaling wel degelik andere
middelen tot zijn beschikking had om richting of doel aan te geven,
al maakt hij er dan een spaarzaam gebruik van. In laatste instantie
zou men dat herhaaldelik gebruik van in voor Lat. in kunnen
verklaren uit de omstandigheid dat de vertaler de betekenis van
dat Lat. praepositum somtijds niet voldoende doorzag. De waarde,
die het telkens had in de zin waarin het voorkwam, stond hem
niet helder voor de geest; vandaar dat hij onwillekeurig (of gemaks-
halve?) steeds met dezelfde vertaling voor de dag komt.
Bij de vertaling van het Lat. voorzetsel per bezigt de schrijver
bij voorkeur bi en (over)mits, ofschoon ook andere voorzetsels
gebruikt worden. Enkele voorbeelden:
Matth. 12 , I
Matth. 12 , 43
Matth. 26 , 24
Luc. 5 , 5
Marc. 6 , 2
Marc. IS , 10
Luc. 10 , 4
Luc. 13 , 24
Act. I , 2
Act. 1,3
Act. 2 , 22
Act. 3 , 17
Exod. 14, 24
abiit .... per sata
ambulat per loca arida
vae autem homini illi,
per quem Filius homi-
nis tradetur
per totam noctem
et virtutes tales, quae
per manus eius efficiun-
tur
per invidiam
per viam
Contendite intrare per
angustam portam
per Spiritum sanctum
per dies quadraginta
apparens eis
per illum
per ignoritiam
per columnam ignis
ghinc .... biden coorne
wandelt hi bi droghen
steden
Maer wee dien mensce
bi den welken des men-
seen zuene verraden sal
worden
bi al deser nacht
Ende dus ghedane erach-
ten die in sinen handen
worden ghedaen
bi nide
a)nbsp;up den wech
b)nbsp;biden weghe
Piint (u) in te gane te
nauwer porten
overmids den heleghen
geest
hem openbaerende in
viertich daghen
mids hem
met onwetentheit
dor ene columne des
wolkens.
Bij de vertalingen met bi moeten we bedenken, dat de gebruiks-
sfeer van mnl. bi uitgebreider was dan die van ons bij. Het beant-
woordt in de regel aan nnl. door. Deze betekenis van bi schijnt
quot;vooral in het Vlaams gebruikelik geweest te zijn.
Opmerking verdient de vertaling over van Lat. pro, bv.:
^arc. 9 , 39nbsp;Qui enim non est ad-
versum vos pro vobis
est
Want die niet ne es iegen
u: es over u
sat over den dinestoel
Joh.
et sedit pro tribunali
19 . 13
Het mnl. voorzetsel over met de betekenis 'ten voordele van'
was blijkbaar vooral Vlaams (Mnl. Wdb. 5 . 2081—82; denk ook
aan de perikopen die „over die pelegrimequot; enz. gelezen werden).
Super wordt veelal weergegeven met up (op):
quando sedebamus su-
per ollas carnium
Exod.
16
Doe wi saten up die
vleeschpotten.
dedit illis virtutem et
potestatem super omnia
daemonia
gaf hem cracht ende
macht up alle die du-
velen
Luc. 9 , I
De vertaler zorgt voor afwisseling bij het weergeven van de
interjectie ecce. Typerend voor zijn vertaling is:
Matth. 2 , I
Luc. 2 , 9
ecce magi ab Oriente
venerunt ierosolymam
Et ecce angelus Domini
stetit iuxta illos
siet waer (die drie) co-
ninghen quamen van
oosten te iherusalem
Ende ziet waer die ingel
ons heren stont neffens
hem lieden
Luc. 5 , i8
Luc. lo, 25
Et ecce homo erat in
lerusalem
Et ecce viri portantes
in lecto hominem
Et ecce quidam Legis-
peritus surrexit
Andere vertalingen:
Luc. 2 , 25
Nu was een man tote
iherusalem
Ende daer brochten
mans enen mensce in een
bedde
Ende sie doe stont up
een meester vander wet
4. Woordvorming en woordkeuze.
a) Woordvorming.
Een van de belangwekkendste opgaven, die het onderzoek van
de vertaaltechniek der oudste vertalingen ons stelt, is: na te gaan,
hoe de auteurs aan de middelen kwamen om de benamingen, die
de Vulgaat bezat voor de talrijke abstrakte begrippen, waarvan de
bijbelboeken vervuld zijn, door volkomen gelijkwaardige Neder-
landse te vervangen. Een woordvoorraad met veel woorden voor
abstrakte begrippen past in de taal van een tot hoge ontwikkeling
gebrachte beschaving. De Israëlities-Hellenistiese kuituur ver-
schafte aan de schrijvers der bijbelboeken een grote rijkdom van
uitdrukkingsmiddelen, en toen later de Bijbel in het Latijn werd
vertaald, hebbende verschillende vertalers, en tenslotte Hieronymus,
kunnen putten uit een taalschat, waaraan eveneens een bloeiende
beschaving ten grondslag lag, al hebben zij, evenals trouwens heel
de Romeinse kuituur, veel te danken aan het Griekse voorbeeld.
Hoe anders stonden de eerste Dietse vertalers tegenover de
-ocr page 131-tekst, die zij in de moedertaal wilden overzetten. Hadden zij in
de meeste gevallen niet de minste moeite om voor de konkrete
begrippen een passende Dietse benaming te vinden, zo zal het
weergeven van de abstrakte zelfstandige naamwoorden hen meer-
malen in verlegenheid gebracht hebben. De volkstaal was nog
zelden gebruikt om moeilike. abstrakte onderwerpen te behandelen.
De prediking in de kerk bepaalde zich tot de eenvoudiger Schrift-
gedeelten en tot een uitleg, die door iedereen te volgen was. Het
Latijn, de kerktaal, was het voertuig geweest waarvan ieder
geestelike zich bediende bij de bespreking van onderwerpen, die
alleen bij een zekere ontwikkeling en inspanning van de geest te
begrijpen waren. De Epistelen. met hun menigmaal moeihke
gedachtengang en overvloed van abstrakte begrippen, moesten nu
woord voor woord in de eigen taal worden overgebracht. Een
bijbelvertaler kon bij zijn taal 'n belangrijke steun hebben in zijn
moedertaal, wanneer deze over een zeker fonds van abstrakte
substantiva beschikte. Dit laatste is alleen mogelik. wanneer er
een theologiese literatuur in de volkstaal bestaat.
Wanneer we nu terugkeren tot onze Westvlaamse perikopen-
verzameling. dan lijkt het ons zeer moeilik om met zekerheid mt
te maken, of de vertaler gebruik kon maken van verschillende
termen, die in sermoenen of stichtelike traktaten voorkwamen. Het
staat niet eens vast of zulk stichtelik proza in Vlaanderen in de
tijd van Jacob van Maerlant geschreven werd, al lijkt het met
onwaarschijnlik. Maar zijn inderdaad „exposiciesquot; zoals die voor-
komen in Wvla., dertiende-eeuws, dan hebben we nog altijd te
doen met vertalingen uit het Latijn! De stijl van de meeste
..exposiciesquot; doet nl. denken aan vertaald proza. Bovendien is,
Zoals we vroeger reeds zagen, de mogelikheid aanwezig, dat de
vertaler gebruik maakte van een nóg ouder tekst. bv. een geglos-
seerde bijbel.
Hoe het zij, de Vlaamse vertaler zal, zelfs al was in zijn tijd
het theologies en mystiek proza al tot zekere ontwikkeling gekomen,
menigmaal tevergeefs hebben uitgezien naar geschikte Dietse
boorden voor de vele abstracta van de Vulgaat. Hoe rijk het
Vlaams ook mocht zijn aan benamingen voor zinnelik waarneem-
bare dingen, en al had er zich al een letterkundige poëtiese taal
gevormd, voor het doel dat de vertaler zich stelde schoot het tekort.
De enige uitweg die hem overbleef, was zelf de middelen te
scheppen, die de grondtekst zo goed als het ging, zouden moeten
geleerd hebben bii
de behandeling van de zinsbouw, dat hij zich ook U^rTh^
naar het voorbeeld van de voor hem KggenS teïst De
der ohd. en i^d. vertalers. „D,e ältesten Uebersetzer, selbst der
1nbsp;d w ''''' Matthäusevangeliums, binden s.ch hier stL«
2nbsp;d.e Wortklassen. s,e übersetzen das Verbum mit einem WrS^
T rnbsp;'ber man siehT deut^h
sowohl an der Art der Wortbildung wie an der Stell,^n^
em.e,nen Bedungen .^erhalb desVortsltt Äfe^
Sprache ob d,e angeführten Worte geläufige Münzen sind oder
s e ad hoc geprägt wurden. Und an dem zweiten Fälle ist w
allem das Substantiv beteiligt quot; ')
TJquot;nbsp;op welke wijze de schrijver
ajn taak trachtte te volbrengen. Uit het overvloedige maS
kozen we weer d.e voorbeelden. d,e de werkwijze van dTaZ
Lid ? ft^T'^f■nbsp;Veriam alleen tó dquot;
handschrift bekend waren of die hij in zijn Mnl. Wdb. niet opnam
kans groot is dat zulke x^o^ nieuwvormingen van de
h'ttsT vJT™^-nbsp;PerikoZeS ui
het aatst vm de 13e eeuw dagtekent, dan behoort hij tot ons
oudste theologiese proza en zijn de andere vindplaatseT 2
Verdam van de woorden uit dit handschrift vermeldt, veeh W
Zoals we later nog zullen betogen, moet de tekst vS vSeTd
Dat maakt het geenszms onwaarschiinliknbsp;■
Afleiding.
By een doorlopende vergelijking van de Dietse tekst met
een Ä Tlnbsp;^^nbsp;--- -
ZLnbsp;'^'^'^^tum een mnl. gesubstantiveerde infinitief
beantwoordt: een bewijs dat de moedertaal nog geen S
eT mtdnbsp;^^nbsp;evLTs de' fd'
Te ?ag vJnbsp;-- ^^^ verbum aan
ghehjc den anscome (similis .... aspectui, Apoc.
H. Wunderlich, Der deutsche Satzhau' i, S. 8.
-ocr page 133-4 , 3), een merren (mora, Matth. 25 , s), openbaren (revelatio,
2 Thess. i , 7), sceldene (contentione, Rom. 13 , 13). stridene
(aemulatione, Rom. 13 , 13), ten toghene (ostensio, Rom. 3 , 25),
verlichten (illustratio, 2 Thess. 2 , 7). vormickene (propositum,
Rom. 8 , 28), tvorreeden (praeparatio, Eph. 6,15), na den vor-
wetene gods (praescientia, i Petr. i , 2), yet vraghens (quaestio,
Exod. 24, 14), te eenre vulbringhen (consummatio, Eph. 4, 12),
welmueghen (sufficientia, 2 Cor. 3,5)-
Al 2;ijn voorbeelden als deze niet zeldzaam, toch is er een ander
middel, dat de vertaler telkens weer te baat neemt, om in het
tekort van de moedertaal te voorzien: de vorming van nieuwe
woorden door afleiding. Het leeuwendeel van deze nieuwvormingen
komt toe aan het suffix -ing, en niet alleen hier, maar evenzeer
in alle andere, latere vertalingen. Een werkwoordstam met een-
zelfde betekenis als die van het Latijnse woord, was in de regel
Wel aanwezig. Het eenvoudigste middel was nu om achter deze
stam -ing te voegen. Het aldus ontstane woord beantwoordde dan
aan het Latijnse abstractum en drukte derhalve een toestand,
gebeurtenis of werking uit. Het suffix -ing beantwoordt niet steeds
aan één en hetzelfde Latijnse achtervoegsel, waarom we in de
■volgende voorbeelden een kleine groepering maakten naar de
Latijnse suffigering of uitgangen.
-io: bediedinghe (interpretatio, i Cor. 12 , 10), bedinghe (oratio.
Lue. 19 , 44), behoedinghe (observatio, Luc. 17 , 20), beiaghinghe
(acquisitio, Baruch 3 , 6), bescadewinghe (obumbratio, Jac. i , 17),
^^snidinghe (circumcisio. Col. 2 , 11), besparsinghe (aspersio, i Petr.
^ ' 2), dieninghe (ministratio, 2 Cor. 3 , 9), dodinghe (occisio, Rom.
^ ' 36; niortificatio, 2 Cor. 4 , 10), fleewinghe (obsecratio, i Tim.
^ ' i). ghelovinghe (repromissio. Gal. 4 , 23), ghescillinge (seditio,
2 Cor. 6 , 5), ghevinghe (traditio, Col. 2 , 8), ghewinninghe (acqui-
sitio, Prov. 3 , 14), groetinghe (salutatio, Luc. 11 , 43), heleginghe
(sanctificatio, i Petr. i , 2), informeringhe (informatio, i Tim. 1,16),
coringe (tentatio, Matth. 26 , 41), lidinghe (passio, Rom. 8 , 18),
^ovinghe (laudatio, Prov. 11 , 10), makinghe (constitutio, i Petr.
j 20), meninghe (intentio, Hebr. 4,12), niewinghe (renovatio,
3 , 5). offringhe (oblatio, Eph. 5 , 2), ombeidinghe (expectatio,
Etic. 21 , 26), ontlossinghe (resolutio, 2 Tim. 4, 6), proevinghe
(probatio, Rom. 5 , 4), purgieringhe (purgatio, Hebr. i , 3), reine-
Smghe (emundatio, Hebr. 9 , 13), rekeninghe (ratio, Matth. 18 , 23),
^cauwinghe (visio, Gen. 22,2), scedinghe (divisio, Hebr. 4,12),
scillinge (dissentio, Gal. 5 , 20), snevinghe (offensio, 2 Cor. 6 , 3),
stichtinghe (aedficatio, Mare. 13,2; constitutio, Joh. 17,24),
stroinghe (dispersio, Joh. 7 , 35), sustineringe (sustentatio, Rom.
3 , 26), suveringe (emundatio. Mare. i , 44), tegaderbindinge (col-
ligatio, Jes. 58 , 6), toeioinschinge (adoptio, Rom.. 8 , 15), toghinge
(ostensio, Rom. 3 , 26), utespanninghe (detentio, Eccl. 24 , 16),
uutstropinghe (exspoliatio. Col. 2 , 11), uutverkiesinghe (electio. Act.
9 , 15), verdominghe (damnatio, 2 Cor. 3 , 7), vergaderinghe (con-
gregatio, 2 Thess. 2 , i), vergetinghe (oblivio, Luc. 12,6), veri-
aghinghe (persecutio. Act. 13 , 50), verslainghe (seditio, Luc. 21 , 9;
occisio. Act. 8,32), versleuinghe (afflictio, Jer. 17,17 en 18),
vindinghe (adinventio, Jer. 17, 10), wandelinghe (conversatio,
Hebr. 13,7), waninghe (opinio, Matth. 24, 6), wederwinninghe
(regeneratio, Matth. 19 , 28), werkinghe (operatio, i Cor. 12 , 10),
winninghe (generatio, Jes. 58 , 12; Matth. 1,1), wisselinghe (com-
mutatio, Matth. 16 , 26), wroeghinghe (accusatio. Joh. 18 , 29).
Verdam maakt aanmerking op de vertaling behoedinghe voor
'observatio'. Hij noemt het een „letterlijke en onjuiste vertahngquot;.^)
De hier gegeven opsomming maakt het nu begrijpelik hoe de
vertaler aan zo'n nomen actionis komt. Hetzelfde is het geval met
deelsaminge (in partem sortis, Col. 1,12), dat als vorming heel
wel verklaarbaar is, wanneer de vertaler in 't verband 'in partem
sortis' als nomen actionis opvatte. Verdam had de voorkeur
gegeven aan een woord als deelsamicheit of deelsaemheit.
-tus: anscouwinghe (aspectus, Jes. 53 , 2), dulinghe (1. hulinghe?)
(ululatus, Matth. 2 , 18), hebbinghe (habitus, Phil. 2 , 7), ludinghe
(sonitus, Luc. 21 , 25), stoorminghe (impetus, Hebr. 11 , 34).
-ia: ghetrouwinghe (fiducia, 2 Cor. 3,4; Act. 19 , 8; Jer. 17 , 7;
vgl. mhd. getrüwunge), hebbinghe (substantia, i Joh. 3, 17),
lesinghe der druven (vindemia, Levit. 26 , 5), wachtinghe (custodia,
Matth. 27 , 64).
-um: bescadinghe (umbraculum, Jes. 4, 6), bescauwinghe (spec-
taculum, Luc. 23 , 48), drominghe (somnium. Gen. 37 , 8), reg-
neringhe (imperium, i Petr. 5 , 11), scandeleringhe (scandalum,
Matth. 13 , 41), scedinghe (repudium. Mare. 10 , i), toesamemnghe
(compagum, Hebr. 4 , 12).
1) Mnl Wdb. I. 743.
Mnl. Wdb. 2, 98. Opmerking verdient dat Verdam alleen Limb. Serm. lyyd
als vindplaats noemt van deelsaem.
Van onbesnidinghe (praeputium, Col. 2 , 13) zegt Verdam: „de
vorm is van twijfelachtig gehalte.quot; Terecht ware onbesnedenheit
beter geweest. Hier laat het taalgevoel van de schrijver deze in
de steek.
-mentum: bedeckinghe (velamentum, Hebr. 9 , 3). proevinge (ar-
gumentum, Act. 1,3), vermindringhe (detrimentum, Matth. 16,26).
-ura: bedruckinghe (pressura, Luc. 21 , 23), vainghe (captura,
Luc. 5 , 4).
-or: berninghe (ardor, Jes. 4 , 4). dolinghe (error, Matth. 27 , 64),
criscelinghe (stridor, Matth. 13 , 50)-
-ma: dwainghe (baptisma, Hebr. 9 . 4). verscedinghe (anathema,
1 Cor. 12 , 3).
-a: dreeghingke (mina, Act. 9,1), castiinghe (disciplina, Hebr. 12,5).
-tas: nederinghe (humilitas. Dan. 3 , 39).
-tudo: woestinghe (solitudo, Hebr. 11 , 38).
Vergelijk nog de volgende „hapaxenquot; uit de exposicies: anesto-
tinghen (f. 236^), onderscedinghen (f. 172') en met consent dats
overeendraghinghe (f. 185^; = consensus?).
Het suffix dat na -ing het meest geliefde vormmiddel was
voor abstracta, is -(h)eit, -(h)ede, dat werd vastgehecht aan
adjectiva of adjectivies gebruikte verleden deelwoorden. Enkele
voorbeelden:
-itas: benoothede (necessitas, 2 Cor. 6 , 4). bequamelijcheit (oppor-
tunitas, Matth. 26,16), effentamechede (aequitas, Jes. 11,4)»
Shebeidechede (longanimitas, Col. i , 11), lancmoedechede (longani-
niitas, 2 Cor. 6,6; Gal. 5 , 22), menscelijchede (humanitas, Tit. 3,4),
^sniemaerthede (ignobilitas, 2 Cor. 6 , 8), nederheit (humilitas,
L^eut. 26 , 7), onghelovichede (incredulitas. Mare. 6 , 6), pijnlijcheit
(improbitas, Luc. 11,8).
Het woord 'sanitas' is letterlik vertaald als gansheit in i Cor. 12,9
(die ghenade der gansheit = gratia sanitatum). Zoals we reeds zagen
(blz. 83—84) is de vorming verklaarbaar. Een vertaling gansinge^)
flogen we van de vertaler niet verwachten, omdat hij wel geen
Griekse grondtekst tot zijn beschikking had. De Brab. enN.N. ver-
talingen hebben op deze plaats het overeenkomstige ghesontheden.
-io: ghebreckelijcheit (corruptio, Rom. 8,21), ghehorsamheit
(obeditio, Rom. 6 , 16), gruwelijcheit (abominatio, Luc. 16 , 15),
^^mescauwelijcheit (circumspectio, Eccl. 14 , 20), oncuussceit (for-
Mnl. Wdb. 2, 916.
-ocr page 136-nicatio, Col. 3 , 5), ontebrekelijcheit (incorruptio, i Cor. 15 , 42),
stichtelijchede (aedificatio, Eph. 4,12), tehrokenheit (contritio,
Osee 14, 5), testortheit (desolatio, Dan. 9, 18), verzerechede
(contritio, Jer, 17 , 18), vrihede (remissio, Luc. 4 , 19).
-ia: aercheit (duritia. Mare. 10,5), ghedoochsamecheit (Luc.
21 , 19), geduchtecheit i) (patientia, i Petr. 3 , 20), ghemanierthede
(modestia, Phil. 4, 5), mesniemaerthede (infamia, 2 Cor. 6 , 8),
nerenstechede (instantia, 2 Cor. 11 , 28), overvloetheit (abundantia,
Luc. 12 , 15), scalkelijcheit (nequitia, i Cor. 5 , 8).
-itudo: hoocheit (altitudo, Rom. 8,39), starcheit (fortitudo,
Rom, 8 , 39), vulheit, vulcomenheit (plenitudo, Eph. 4 , 12).
-um: loghenachtichede (mendacium, Eph. 4,25)
Vgl. nog: eerstegheborenheit (primogenita. Gen. 27,36), onghe-
heffenheit (azyma, i Cor. 5 , 8), apostolycheit (apostolatus, Act.
1,25), ghezierheit (decor, Prov. 31,24), iuechtsamicheit (jucun-
ditate, Baruch 3 , 35).
In de exposicies ontmoet men de volgende zeldzame woorden:
gemacheit (f. 242'; bet. „verbondenheidquot;), ghesachtheit (f. 241^;
= mnd.!), onghemaetheden (f. 21'quot;; van ghemaetheit noemt het Mnl.
Wdb. als vindplaatsen alleen hs. v. 1348 en Ruushr) en slecht-
draghentheit (f. 238^; afleiding van het op dezelfde bladzijde
voorkomende slechtdraghende 'gelaten').
In de derde plaats werd gaarne het achtervoegsel -nesse
gebruikt ter vorming van abstracta. Voorbeelden:
-io: bescrivenesse (descriptio, Luc. 2,2), groetenesse (salutatio,
Luc. I , 41), onderscedenesse (divisio, i Cor. 12 , 4; discretio,
I Cor. 12,10; distinctio, Rom. 10,12), proevenesse (probatio,
Rom. 5 , 4), upverstannesse, venisenesse (resurrectio. Joh. 5 , 29),
verdoemenesse (damnatio, Luc. 24, 20), verianesse (remissio, Luc.
4, 19), verlichtenesse (revelatio, Luc. 2 , 32), verliesenesse (perditio,
Matth. 26 , 8), verlossenesse (redemptio, Matth. 20 , 28).
-ia: berounesse (poenitentia, Matth. 21 ,32), betrouwenesse
(fiducia, Matth. 14, 27), ghedinkenesse (memoria, Matth. 26 , 13).
-um: ghestilnesse (silentium, Neh. 8 , 7), hindernesse, lettenesse
(offendiculum, Levit. 19 , 14), versmanesse (opprobium, Luc. i, 25).
-tus: verdervenesse (interitus, 2 Thess. i , 9), verstannesse (intel-
lectus. Mare. 12 , 32).
Geduchtecheit (= gedochtecheit) met de bet. 'patientia' is afgeleid van gedochtech,
waarvan Verdam slechts één bewijsplaats aanhaalt: Franc. 1240.
Andere suffixen: droghenesse (fantasma, Matth. 14,26), ghe-
boornesse (nativitas, Joh. 9 , i), vervaernesse (pavor, Prov. 20 , 29).
Twee zeldzame woorden, die in exposicies voorkomen, zijn:
bescouwenesse (f. 193O en versadenesse (f. 440-
Van het suffix -scap, -scepe, dat eveneens vrij veel gebruikt
wordt, geven we hier enkele willekeurig gekozen voorbeelden;
zonder indeling naar de Lat. suffixen of uitgangen:
dronkenscepe (ebrietas. Gal. 5 . 21), lantscap (regio. Act. 13 , 49),
lazerscap (lepra, Matth. 8 , 3), nutscap (utilitas, i Cor. 12 , 7),
zuenscap (f. 28O. vaderscap (paternitas, Eph. 3 . iS). vroescepe
(sapientia, Matth. 12 , 42).
Weinig ontmoet men -dom, bv.:
bisscopdom (episcopatus. Act. i , 20), keefsdom (fornicatio. Joh.
8 . 37), maghedom (virginitas, Luc. 2 , 36).
We vestigen de aandacht op -te in:
cierte (ornatus, Gen. 2,1), overvloyte (inundatio, Jes. 60 , 6) en
vervulte. Vgl. ook: ghedarmte (viscera, Act. i , 18).
Het achtervoegsel -sei achter een ww.-stam ontmoeten we in:
andoesel (indumentum, Jes. 62 , 2), beghinsel (principium. Joh.
8 . 25), decsele (amictus, Hebr. i . 12), ghemaecsele (statura, Matth.
6 . 27), maecsele (statura. Luc. 19,3). speecsle (sputum. Joh. 9 , 6),
stichtsel (constitutie, Matth. 25 , 34)-
Behalve aan abstracta, was het Latijn ook rijk aan nomina
agentis. Dat het Vlaams niet altijd een eigen benaming voor de
handelende persoon beschikbaar had, blijkt uit de omstandigheid,
dat de vertaler zich meermalen behelpt met een omschrijving.
Hij doet alsof er een partic. praes. staat en lost dat dan op. Vandaar
dat hij een enkele maal een nomen agens weergeeft met een tegenw.
deelw., bv.: die terdende der wijndruven (calcator uvae, Amos 9.13)
en die verkerende (subversores, Ezech. 2 . 6). De vertaler neemt
zijn toevlucht tot het verbum, wat hij tenslotte ook doet in
omschrijvingen of oplossingen als:
die licghen bi mans ieghen nature (masculorum concubitores.
ï Tim. I , 10), die kevesdom antieren (fornicarii, i Tim. i , 10),
^ie de lieden wonden (plagiarii, i Tim. i , 10), die vader of moeder
^'aen (parricidae, matricidae, i Tim. i ,9), die----sculdich waren
(debitores, Luc. 16 , 5), den ghenen diene souden pinen (tortoribus,
Matth. 18 , 34). Vgl. die binnen siin huus siin (domestici eius,
Een enkele maal vertaalt hij een Lat. part. praes. met een Diets
nomen agentis; bv.: vorcopers (vendentes, Matth. 25,9).
Overigens koos de vertaler het voor de hand liggende middel
door de uitgang: -er(e), -re, -are, achter de werkwoordelike stam
te voegen.
-tor: anebeder (adorator, Joh. 4,23), achtervolgher (imitator,
Phil. 3 , 17), duerwardere (janitor, Marc. 14, 34), keefscere (forni-
cator, Eph. 5,5), makere (auctor, Hebr. 2, 10), onthoofdere
(spiculator, Mare. 6 , 27), procureerre (procurator, Matth. 20 , 8),
quaetdoenre (malefactor, Joh. 18 , 30), tempteerre (tentator, Matth.
4. 3), vensere (simulator, Prov. n , 9), verradere (traditor. Mare.
14 , 44), verslare (exterminator, i Cor. 10 , 10), vorganghere (prae-
cessor, Luc. 22 , 26), werker (factor, Jac. i , 22), lachterare (crimi-
nator, Levit. 19 , 16).
-anus: dorwardere (ostiarius. Joh. 10,3), raetghevere (consiliarius,
Rom. II , 34), werker (operarius, Luc. 13 , 27).
Tenslotte wijzen we nog op drie vertalingen van een Lat.
adjectivum door een Diets nomen agens:
afgoderen (idololatrae, i Cor. 10, 7), deelneren (participes,
Eph. 5,7) en twister (seditiosus, Mare. 15 , 7).
Het achtervoegsel -lijc, -like, -leke, -leec wordt gebezigd
ter vorming van adjectiva en adverbia. Omdat ze beantwoorden
aan de meest uiteenlopende Lat. formaties, geven we hier slechts
enkele willekeurige voorbeelden:
quamen bedruustelike (irruerunt, Luc. 5 , 4), hedurstelike (oppor-
tune, 2 Tim. 4, 2), behendelike (caute. Mare. 14, 44), bozelike
(dolo. Mare. 14,1), *dierleec^) (animalis, i Cor. 15,44), dochter-
hker (f 238O. ewelike (aeternus, Matth. 25 , 41), crighelijc (conten-
tiose, Deut. 26, 27), ombegripelijc (incomprehensibilis, Rom.
II , 33), omhegrondelijc (inscrutabile, Jer. 17,9), onblusscelike
(inextinguibilis, Mare. 9 , 45), onderscedenlike (distincte, Neh. 8,8).
ongheendelike (f. 193^), onghezienlike (invisibilis, i Tim. 1,17^
ongrondelijc (investigabilis, Rom. 11,33), ommueghenlijc (impos-
sibilis, Luc. i , 39), ontzindelike (vehementer, Dan 14, 27),
onverdeleweliker (immarcescibilis, i Petr i , 4), stoutelike (audacter,
Mare 15 , 43), tussenscedelijc (differens, Rom. 12 , 6), verghetelijc
(obliviosus, Jac. i , 25), vredelijc (pacificus, Prov. 3 , 17), vroe-
Niet in Mnl. Wdb. en Handwdb.l
-ocr page 139-deleke (Marc. 12 , 34), wederstekelijc (reprobus, i Cor. 9 , 27).
Van adjectiva met het suffix -ich,-ighe, -ech, -eghe, geven
we alleen enkele weinig voorkomende gevallen:
appeldrachtich^) (pomiferus. Gen. i , n), m betrouwigher
hielen (in anima contrita. Dan. 3 , 39). eendrachtich (unanimiter.
Act. 5 , ii; in i Petr. 3 , 8 ontmoet men de merkwaardige vertaling
drachtech een van 'unanimes'), ghespadech (serotinus, Osee 6 , 3),
ghetige (temporaneus, Jac. 5 , 7), gierech (ambitiosus, i Cor. 13,5),
haestech (vehementer. Act. 2 , 2), keytivegher (miserabiüor, i Cor.
15, 19), ledeghe (otiosus, Matth. 12,36), levachtech (vivificatus,
I Petr. 3 , 18), loghenachtech (mendax. Joh. 8 , 44), overvloeyech
(copiosus, Matth. 5 , 12), rechteghe (justi, Matth. 25 , 37), spadeghe
(serotinus, Jac. 5 , 7), warachtich (verax. Joh. 3 . 33). tweemanierich
• . . . van moede (f. 183^; vert. v. duplex animo, Jac. 1,8?).
Samenstelling.
Bij de door afleiding gevormde woorden, die boven genoemd zijn,
komen maar weinige voor, die als niet-Nederlands aandoen. Er
schuilen wellicht individuele wendingen van de vertaler onder,
lïiaar hun wijze van vorming is aanvaardbaar, niet in strijd met
het inheemse taalgebruik. Het is weliswaar van ons standpunt uit
^et gemakkelik zulke nieuwvormingen naar de rechte waarde te
schatten en te beslissen, welke de Vlaamse lezers of hoorders van
die tijd ongewoon of gewoon voorkwamen. Hetzelfde nu is het
geval met samenstellingen, die, wat hun bestanddelen betreft,
een vertaalkopie zijn van het Latijnse voorbeeld. We geven hier
een kleine opsomming van samengestelde verba en substantiva,
Zonder dat een oordeel wordt uitgesproken over hun verhouding
tegenover de rest van de Vlaamse woordenschat. Dat er latinismen
°nder schuilen is zeker, al zijn sommige voor ons als zodanig niet
^eer herkenbaar. Wie zal trouwens zeggen hoeveel vormingen
het geschreven Nederlands te danken heeft aan het Latijn? Van
andere samenstellingen, die in het Vlaams wellicht nog nooit
gebruikt waren, is de vorming weer aannemelik: zulke woorden
^ijn wel terstond ingeburgerd, omdat niets wees op vreemde
afkomst.
Hs.: appeldachtich.
) Verdam (i, 1167) verklaart 'geloovig'. Zou men niet berouwigher moeten lezen,
^ met 'contrita' meer overeenkomt?
Samengestelde werkwoorden:
claf ane enen portere (adhaesit, Luc. 15 , 15), anestaende (assistens,
Hebr. 9 , 11), drach over desen keelct van mi (transfer calicem hunc
a me, Mare. 14 , 36), inleede (inducam. Gen. 27 , 12), medeverhlijt
(congaudet, i Cor. 13 , 6), ommehlexemde (circumfulsit. Act. 9 , 3),
ommecome 'bedriege' (circumveniat, i Thess. 4,6), ondergheworpen
werden (subjiciuntur, Luc. 10, 20), overriepen (succlamabant,
Luc. 23,21; deze bet. alleen hier; ook mhd.!), overutescinende
(supereminentem, Eph. 4 , 19), vorliep (praecucurrit. Joh. 20 , 4),
siin uteghebroken (Prov. 3 , 20), utelichten (elucidant, Eccl. 24 , 31),
Utevellen (evellam, Amos 9 , 15), voren bekint (praecogniti, i Petr.
i , 20), soe vor quam minen lechame salven in die sepulture (praevenit
ungere corpus meum in sepulturam, Mare. 14,8); vor waren
(praeessent. Gen. 1,14), wederdrijft (redigit, 2 Cor. 11,20),
bootsceept mi weder (renuntia mihi. Gen. 37 , 14), wedervechtende
(repugnantes, Hebr. 12,4), hevet wederghewonnen (regeneravit,
I Petr. I , 3).
Samengestelde zelfst. naamwoorden:
ezelbuerdene (mola asinaria. Mare. 9,42), ghelijcdragicheit
'gelijkmoedigheid' (f. 238^), lichstede (cubiculum, Luc. 12, 3),
morghenwakinghe (vigiUa matutina, Exod. 14,24), menscenkint
(filius hominis, Ezech. 2 , 8), avontreghen (imber .... serotinus,
loël 2 , 23), morghenreghen (imber matutinus, loei 2 , 23), morghen-
wolken (nubes matutina, Osee 6, 4), oversille (superhminaris,
Exod. 12 , 7), onsprekende (infans, Matth. 21 , 16), scatbloc (gazo-
phylacium, Mare. 12 , 41), dat tarucorn (granum frumenti. Joh.
12 , 24), vorsettinghe (propositio, Hebr. 9 , 2), vreetsammakere
(-= pacificus?, £ 243^), veniinwerkingen (veneficia, Gal. 5,20),
wederwinninghe (regeneratio, Matth. 19 , 28).
Er zijn bij deze samenstellingen enkele, die, gelijk men ziet,
niet beantwoorden aan een Latijns compositum, maar die toch
onmiddellik onder Lat. invloed gevormd zijn. Slechts van een
paar woorden zou men kunnen zeggen, dat ze 'n eigenaardige
indruk gemaakt moeten hebben, bv. van vreetsammakere en veniin-
werkingen. Al zijn dus sommige van deze woorden ontstaan naar Lat.
model, zo zullen ze ongetwijfeld direkt in het Vlaams opgenomen zijn.
Wsch. contaminatie van vreetsam en vredemakere.
Vgl. de vrijere, haast ,.interpreterendequot; vert. doepsele = 'regenerationis' in
'it O r
Tit. 3, 5.
-ocr page 141-h) Woordkeuze.
Een van de bijzondere verdiensten van deze vrij oude vertaling
is de rijk gevariëerde woordkeuze, voortkomende uit de reeds
meermalen aangewezen vermijding van eentonigheid. De auteur
slaagt er in om voor ieder Latijns woord het juiste Dietse woord
te vinden. Hij voelt zeer fijn de betekenis die de Vulgaatwoorden
in het zinsverband hadden, aan en laat dat in zijn vertalingen
duidelik uitkomen. Dat was hem mogelik door zijn grondige kennis
van het Latijn. Had hij die niet bezeten, dan zou hij onmogelik
door een gedifferentieerd woordgebruik de bedoeling van de
grondtekst zo nauwkeurig kunnen hebben vertolken. Want een
nauwkeurige vertaling te leveren, die zonder slaafs te zijn direkt
door iedereen kon begrepen worden, was wel het hoofddoel dat
de vertaler zich stelde. Zover zijn moedertaal hem dat toeliet,
volgde hij de Vulgaattekst zo dicht mogehk op de voet. Dat hij bij
deze werkwijze wel eens een al te woordelike vertaling aan zijn
pen liet ontsnappen, zal niemand van ons verwonderen. De
vertaalkunst was in die dagen nog in zijn eerste begin; bij het
onderwijs in het Latijn heeft men wellicht niet te veel aandacht
geschonken aan de eisen die de moedertaal stelde, dus in zeker
opzicht verrichtten de vroegste vertalers pioniersarbeid. Toch over-
schrijden de letterlike vertalingen, die deze vertaling hier en daar
bevat, nooit de grenzen van het begrijpelike.
Wanneer we hier een aantal, in het verband waarin ze voorkomen,
letterlik vertaalde woorden bij elkaar brengen, dan stellen we met
nadruk vast dat ze eer uitzondering dan regel zijn. Menigmaal
gebeurt het ook dat de schrijver hetzelfde Latijnse woord elders
beter vertaalt, aldus het bewijs leverend, dat niet onvermogen of
gebrek aan taalvaardigheid oorzaak waren van die afhankelikheid
van de Vulgata. Vgl.:
WJat wroeghinghen hrincdi (quam accusationem affertis. Joh.
, 29), inden deelen ____cezarien (in partes Caesareae, Matth.
^^ ' 13), doepselen der kelcte, doopsele van nappen (baptismata cali-
cum, Mare. 7,4; in Hebr. 9 , 9 goed vert.: dwainghe), eer si siin
ëhedoopt (nisi baptizentur, Mare. 7 , 4; L. v. J. S.: ghedwoghen),
^ne rechter hant was droghe (arida, Luc. 6 , 6), edelen (insignem,
Matth. 27, 16; van Barabbas!; N.N. heeft de goede vert.: ver-
naemden), enden (fines, Matth. 2 , 16, Act. 13 , 50 enz.), dinen enen
Shewonnen zone (unigenito filio tuo, Gen. 22, 12), ihesus was
silene up der erden (in terra, Mare. 6 , 47), die minne dijns huus heeft
mi gheten (zelus domus tuae comedit me, Joh. 2 , 17), ferien (ferias,
Levit. 23 , 39), vander gheboort der zonnen (ab ortu solis, Apoc.
7 , 2), niet ghebreken (non deficere, Luc. 18 , i), enen scat onghe-
brekende inden hemel (non deficientem, Luc. 12 , 33), vander
generacien des wijngaerts (de generatione vitis, Luc. 22 , 18), ende
gheseldene (tune ergo apprehendit Pilatus lesum, et flagellavit),
eer die hane twee waerf sine stemme geeft (vocem .... dederit.
Mare. 14 , 30), die broeder sal gheven den broeder in de doot (tradet
autem frater fratrem in mortem, Marc. 13 , 12), si hadden ianne als
enen prophete (habebant, Matth. 21 , 26), ende si sullen wel hebben
(bene habebunt, Marc. 16 , 18), keyserike (imperii, Luc. 3,1),
of ghi sine letteren niet ghelooft (litteris. Joh. 5 , 47), nedervalle
'ondergaan der zon' (occidente, Jes. 45 , 6), die (uwe) glorie ....
neemt (qui gloriam----accipitis. Joh. 5 , 44; in Joh. 20 , 22 beter
vert.: ontfaet), te hant es die dach ghenighet (et incHnata est jam
dies, Luc. 24 , 29), ic clemme up (ascendo. Joh. 20 , 17), stonden
(steterunt, Luc. 7 , 14; L. v. J. S beter: stonden stille; N.N.: bleven
staen), behoort----toe (pertinet. Joh. 10 , 13), als die behoevelijc
dach ghevallen was (cum dies opportunus accidisset. Mare. 6,21),
dat ghevallen was (quae acciderant, Luc. 24 , 14; vgl. ons 'voor-
gevallen'), van abyas warefte (de vice abia, Luc. i , 5).
Overigens legt de vertaler steeds veel bekwaamheid aan de dag
om van de middelen, die zijn moedertaal hem bood, een passend
gebruik te maken. Zijn zelfstandigheid, wat woordgebruik betreft,
blijkt op iedere bladzijde. Boven noemden we een gehele reeks
Lat. substantiva op -io, die de vertaler weergeeft door een afleiding
met -inge. Uit de volgende voorbeelden moge nu blijken, dat de
vertaler hierin toch geheel onafhankelik was van de Vulgaattekst:
thende der werelt (consummatio mundi, Matth. 13 , 38), ghescil
(dissensio, Joh. 7, 43), haeste (festinatio. Mare. 6 , 25), heesch
(petitio, Luc. 23 , 24), dat heleghe broot (panes propositionis,
Matth. 12 , 4), macht (operatio, Phil. 3 , 21), onscult (excusatio,
Luc. 15 , 22), reefter (refectio, Mare. 14 , 14), tusscensceet (distinc-
tio, Rom. 3 , 22), woenste (mansio. Joh. 14,2), boetscapten (miserunt
legationem, Luc. 19 , 14). Goed vertaald is ook quamen bedrusteleke
(irruerunt, Luc. 5,1; vgl. evenwel: also dat si in hem vielen =
irruerunt. Mare. 3 , 10).
De volgende vertalingen geven eveneens blijk van de onge-
') Vg!. Mnl. Wdh. I, 746;
-ocr page 143-dwongen manier, waarop de vertaler zijn moedertaal weet te
hantéren. Men treft er enkele woorden onder aan, die aan de taal
van de dagelikse omgang zijn ontleend:
berouwet hem (poenitentia ductus, Matth. 27 , 3), breect desen
tempel (solvite. Joh. 2 , 19; i. p. v. 'ontbint'!), dachvaert (iter diei,
Luc. 2 , 41), gaven die ghelikenesse (expresserant, Gen. 27 , 23),
de stede der ghenadecheit (propitiatorium, Hebr. 9,5; vgl. ver-
nadeghen, repropitiare, Hebr. 2 , 17), als die hane crayt (galli cantu.
Mare. 13 , 3s), ghinc (declinavit. Joh. 5 , 13), culloos (eunuchus,
^ct. 5 , 27), svleesch luste (libido, Col. 3 , 5), maendezieke (menstru-
ata, Ezech. 18,6), maken van niete (creare, Jes. 45 , 7), mispelboem
(schino. Dan. 13 , 54), ommelaechdene (insidiabatur illi. Mare.
6 , 19), ontzindelike (vehementer, Dan. 14 , 27), met zochten cledren
(mollibus, Matth. 11,8), die spraken van (vele) tonghen (genera
linguarum, i Cor. 12 , 10), verbriesken (irrugire. Gen. 27 , 34),
quot;Verhoert (adultera, Matth. i6 , 4), si vielen over hare cnien (pro-
cidere, Matth. 2 , 11), dede verslaen (occidit, Matth. 2 , 16),
'^oghelvaecten, dormitaverunt, Matth. 25 , 5), over waerhede secghen
(affirmabant, i Tim. i , 7).
We laten hier nog enkele vertalingen volgen, die duidelik tonen,
dat de vertaler, wanneer dat nodig is, een vrije weergave aandurft.
In zijn vertaling staat eigenlik wat meer of wat anders dan in de
Lat. tekst, maar wanneer we geval voor geval nagaan, dan blijkt
een letterlike vertaling onmogelik en een vrijer overzetting vol-
komen gemotiveerd.
^atth. 12,32
Luc. I . 29
Luc. 1
33
Et quicumque dixerit
verbum contra filium
hominis
et cogitabat qualis esset
ista salutatio
Mnl. Wdb. noemt alleen Voc. Cop.
Et regni eius non erit
finis
mutuum date, nihil inde
sperantes
aptus----regno Dei
Ende so wie die messeit
ieghen des menscen zone
ende pensde in haersel-
ven wat die groete be-
dieden mocht [Brab. en
N.N. hebben lett. vert.!]
ende sijn conincrike sal
nemmermeer ende ne-
men [andere vertt. lett.!]
leent daer ghi niet of ne
hoopt weder te hebbene
werdech des riken gods
Luc. 10, 7
Luc. 14 , 32
Luc. i8 , 14
I Cor. 4 , 3
I Thess. 4 , 3
I Thess. 5 , 10
Hebr. 10 , 38
Exod. 20 , 18
Jes. 55,7
Ezech. 2,7
bibentes quae apud il-
los sunt
Alioquin adhuc eo lon-
ge agente, legationem
mittens
Dico vobis, descendit
hic justificatus in do-
mum suam ab illo
Mihi autem pro mini-
mo est
Haec est enim voluntas
Dei, sanctificatio vestra
Qui mortuus est pro
nobis : ut sivi vigilemus,
sive dormiamus, simul
cum illo vivamus
Justus autem meus ex
fide vivit
Cunctus autem populus
videbat voces et lam-
padas
quoniam multus est ad
ignoscendum
si forte audiant, et qui-
escant
a. drinct des ghi daer
vint
[b. (lett.!): drinct al sulc
daer es]
Ende niet ne gaet als hi
noch verre is ende sent
bootscepen
Vorwaer secgic u: dat
dese gherechter ginc in
siin huus dan dander
Ic rekene dat over alre
minst
Want dat es de wille gods
dat ghi helech sijt
die ghestorven es vor ons
dat wi wakende ofte sla-
pende te gader met hem
leven [een lett. vert. was
ook mogelik]
mine gherechtecheit leift
uten ghelove
Maer al dat volc hoorde
dese stemme ende sagen
die lampten
want hi willech es te
verghevene
ofte si lichte horen ende
sachter worden
Dat de vertaler grondige kennis van het Latijn bezat, blijkt ook
daaruit dat hij bij de weergave van typies Lat.-Griekse namen
vrijwel nooit mistast. We laten in het midden, in hoeverre hij
hierbij gebruik kon maken van hulpmiddelen. In de regel slaagt
Wj er in, het vreemde woord geheel te ver-nederlandsen. Hij had
in sommige gevallen evengoed het woord onvertaald kunnen
overnemen, zoals latere vertalers zouden doen, of een Frans woord
gebruiken. Het gebruik van Franse woorden is overigens, zoals
we straks zullen zien, in genen dele een gevolg van uitdrukkings-
armoede van het Diets. Voorbeelden van ver-nederlandsing:
ene halve arem langhe (cubitum unum, Matth. 6 , 27), de bekeerde
ter iootscap (proselyti. Act. 2,11), die clene coninc (regulus, Joh.
4 , 49), upheftene (magnificate eum, Rom. 15 , 11), een prinche van
•X. ridderen (decurio, Luc. 23 , 50), rycheden (mammonae, Matth.
6 , 24), zetelen, stoelen (cathedrae, Matth 21 , 12 en Matth.
23 , 2), een vierlinc, .ij. penninghe (dipondio, Luc. 12 , s), vloeken
(maledicere, Matth. 5,11), ende het was goet vrindach vor paesscen
omtrent middach (erat autem parasceue paschae hora quasi sexta,
Joh. 19 , 14).
Opmerking verdient de vertaling coninghe (magi, Matth. 2,1).
We zouden eer een letterlike vertaling gokelaers of anders wisen
verwachten. De Levens van Jezus hebben eveneens coninghe.
Mogen we hier invloed speuren van de legendariese drie
».koningenquot; en dus aanpassing aan de volksverbeelding ver-
onderstellen?
Maar de schrijver weet niet alleen voor ieder woord de juiste
Dietse term te vinden, maar zet ook aan zijn overzetting meer
kleur bij door bepaalde, in het Latijn veel voorkomende wendingen
niet door éénzelfde vertaling weer te geven. Geleid door zijn taal-
gevoel, gebruikt hij meestal dat woord, dat in het verband wordt
vereist. Hij heeft een afkeer van cliché-vertalingen, zoals men die
tgt;ij minder bekwame vertalers kan aantreffen. Laten we dit aan
de hand van enkele sprekende voorbeelden aantonen:
fieri
^atth. 9 , 10
Matth. 13,24
^atth. 21 , 42
Eue. I . 59
Eue. I . 65
12 , 54
12nbsp;, 55
13nbsp;. 17
Luc. 17,26
Joh. 12,29
het gheschiede
Dat rike der hemele es
ghelijc enen mensche
die was ghedaen in thooft;
vanden houke
wat dien ghedaen was
het gheviel.
Ende doe die .viij. dach
quam.
Ende die vrese quam up
alle die ghebure
ende also wart het
ende het ghesciet also
die glorieuselij c scieden
van hem
Ende alsoot was in den
daghe van noe:
seide dat ghedondert
hadde
factum est
Simile factum est reg-
num eoelorum homini
hic factus est in caput
anguli
qualiter factum est ei
factum est
Et factum est in die
octavo
Et factus est timor super
omnes vicinos eorum
et ita fit
et ita fit
quae gloriose fiebant
ab eo
Et sicut factum est in
diebus Noe
dicebat tonitruum esse
factum
mittere
Marc. 8 , 33
Marc. 9,21
Marc. 9 , 46
Luc. 23 , 34
Joh. 7,44
ponere
I Petr. 3 , 21
Rom. 3 , 25
Matth. 25 , 19
Luc. 22 , 41
Matth. 18 , 24
Joh. 10 , 15
Matth. 12 , 18
oportet
Matth. 24, 6
Luc. 4 , 43
Luc. 11, 42
Luc. 12 , 12
Act. 9 , 7
Col. 3 , 18
2 Thess. 3 , 7
misit digitos suos in
auriculas eius
Et frequenter eum in
ignem et in aquas misit
mitti in gehennam ignis
miserunt sortes
sed nemo misit super
eum manus
misit se in mare
miserunt ergo
Joh. 21 , 7
Joh. 21 , 6
De vertaling van Joh. 7 , 44 is letterlik, evenals:
Matth. 27 , 50
emisit spiritum
carnis depositio sordi-
um
propos uit
posuit rationem cum eis
positis genibus
rationem ponere
animam meam pono
pro ovibus meis
Ponam spiritum meum
super eum
oportet enim haec fieri
oportet me
haec autem oportuit fa-
cere.
quid oporteat vos dicere
et ibi dicetur tibi, quid
te oporteat facere
sicut oportet
Ipsi enim scitis quem-
admodum oporteat imi-
tari nos
ende dede sine vingre in
sine oren
Ende dicwile heeftine in
viere ende in watere ghe-
worpen
ghedaen te werdene in
der hellen vier
ende si worp up tloth
Maer niemen ne sende
de hande up hem;
liet hem in de zee
Ende si daden tnet ute
ende sende ute sinen
geest.
avewasscinghen des
vleeschs onreinecheit
voremicte
woude rekenen met sinen
cnechten
over sine cnien
rekeninghe te houdene.
mine ziele settic vor mine
scaep.
Ic sal setten minen geest
up hem [lett.!]
want dit moet ten eersten
ghescien
mi behoeft
Dit moestemen doen
wat u behouft te secghene
ende di sal gheseit werden
wat di behoort te doene
alst behoorlijc es
Want ghi selve weet wel
hoe ghi ons sijt sculdech
te volghene
expedit
Matth. 5 , 30
Joh. II , 50
Joh. 16 , 7
Joh. i8 , 14
expedit tibi
expedit vobis
expedit vobis
quia expedit unum ho-
minem mori pro populo
het es di beter
het behouft u
het vroomt u
dat behoufde enen men-
sche te stervene over
tfolc.
We konden hier slechts een greep doen uit de vele voorbeelden,
die te verzamelen zouden zijn. Dit weinige is wel voldoende om
aan te tonen dat de schrijver stereotiepe wendingen uit de weg
gaat. Dit laatste veronderstelt opzet. We zouden daarom beter
doen door te spreken van de goede invloed van zijn intuïtief taal-
gevoel.
Van opzet is sprake wanneer de auteur, ingeval de Latijnse
tekst twee keer vlak na elkaar hetzelfde woord heeft, van dit
^oord verschillende vertalingen geeft. Hij schuwt eentonigheid
en laat zich ook hier de gelegenheid tot stilistiese variatie niet
ontgaan. We noemen als voorbeelden, met de tekst en het betref-
fende Lat. woord voorop:
Matth. 5 , 17
solvere legem
qui vos spernit, me
spernit
excitabo
porci
in novissimo die
ascendite, ascendo
liberabit, liberavit
probatio
delictum
heredes
coenam
A-uc. lo , 16
Joh. 2 , 19—20
J^arc.5,12—13
Joh. 6 39 en 44
Joh. 7 , 8
8 , 32 en 36
5 , 4
jom.5,i8en20
Rom. 8
I Cor.
17
II,, 20
en 21
Ezech. 18,2 en 3
te nieute doen die wet,
breken
die u verhoort: veron-
wert mi
verwecken, wedermaken
zwine, verkine
inden ioncsten daghe,
. . . utersten . . .
Gaet ghi up, ic . . . sal
. . . upclemmen
vri maken, vrien
proevinghe, proevenesse
mesdaet, quaetheit, zonde
hore, heerveren
aventwerscap, aventmael
ghelike, ghelikenesse
parabolam
Het stijlmiddel van de afwisseling wordt door de vertaler vrij
consequent toegepast. Boven op blz. 112—113 zagen we reeds, hoe
een attributieve genit. meermalen voor het regens wordt geplaatst,
het mnl. komt variatie meer voor, bv. bij de tijdvormen
(Stoett § 247 Opm. II), waarvan we de verklaring wel in een-
zelfde oorzaak hebben te zoeken.
Een enkele maal geeft de vertaler een pleonastiese vertaling:
Affer mihi de venatione
tua
multitudo militiae coe-
lestis laudantium
offendiculum
Gen. 27 , 7
Luc. 2 , 13
Lev. 19 , 14
Brinc mi van dinen ghe-
vanghenesse diins ghe-
iaechs
ene grote menechte van
rudderscepe vanden he-
melsce heercrachten
no hindernesse no lette-
nesse.
Een van de stijleigenaardigheden van de Vulgaat is, dat bij het
verbum een substantivum van dezelfde stam wordt geplaatst. Bij
de getrouwheid van de vertaler aan de grondtekst, bevreemdt het
niet, dat hij dit overneemt. Hierbij dient evenwel bedacht,
dat m het mnl. de ace. v. inhoud een zeer gewilde stijlfiguur was
(cf. Stoett § 195). Vbb.:
ende salvetse met zalven
met begherten begherdic
enen goeden strijt ....
ghestreden
riep met siere helegher
roepinghe
hi was ghelot inden lotte
dees ambochts [al te lett.
en daardoor onjuist!]
In overeenstemming met zijn streven om door verandering zijn
werk aantrekkeliker te maken, voegt hij bij het werkwoord menig-
maal een substantivum, dat wel dezelfde betekenis heeft, maar
tot een andere stam behoort:
Luc. 7, 38
Luc. 22 , 15
2 Tim. 4 , 7
2 Tim. I , 9
Act. I , 17
unguento ungebat
desiderio desideravi
bonum certamen cer-
tavi
vocavit vocatione sua
sancta
et sortitus est sortem
ministerii huius
Matth. 6,19
Matth. 26 , 10
Luc. I , 22
Luc. 2 , 9
Luc. II , 46
Joh. 3 , 29
thesaurizare .... the-
sauros
opus enim bonum ope-
rata est in me
visionem vidisset
timuerunt timore mag-
no
oneratis oneribus
gaudio gaudet
gaderen .... scatte
Een goet werc heeft soe
ghedaen in mi
een vizioen ghezien hadde
si waren vervaert met
groter vreesen
ghi laet buerdinen
hi verblijt met vreuchden
Verder lieten genitivi objectivi als die minne dijns huus (zelus
domus tuae, Joh. 2 , 17) en een genitivus superlativus als dat
helech der heleghen (sancta sanctorum, Hebr. 9 , 3) zich zonder
bezwaar letterlik in het Nederlands vertalen. De eerste was in
het Mnl. lang niet onbekend (Stoett § 159). al lijkt Lat. invloed
Wel aanwezig, evenals bij de genit. superl., die in laatste instantie
een hebraïsme is (Stoett § 160 Opm. IV).
De in de Vulgata veel voorkomende plaatsing van twee verschil-
lende nomina, in de regel substantiva, vlak naast elkaar, schijnt
de vertaler — en ook zijn navolgers — wel eens moeite bezorgd
te hebben. Hij neemt de woorden veelal letterlik over en importeert
20 in het Diets een konstruktie, die daar toch eigenlik niet op zijn
plaats was. Een enkele maal waagt hij een vereenvoudiging of
omschrijving, of vertaalt een van de subst. met een adjectivum.
Voorb.:
Letterlik vertaald:
Luc. 4 , 26
Luc. 24, 19
^atth. 18,23
^atth. 22 , 2
^atth. 13,28
^ct. 8 , 27
16
17nbsp;,
10
Joh.
Act. I ,
3 Reg.
Luc. 5
9 , 16
ad mulierem viduam
vir propheta
homini regi
homini regi
inimicus homo
eunuchus potens
viri fratres
mulier vidua
homo peccator sum
homo peccator
tere wedewen een wijf
een man prophete
enen man enen coninc
ghelijc enen mensce co-
ninc
een viant mensce
een culloos een moghen-
de man
manne broedere
dat wijf de wedewe
Ic bem een zondare
mensce
een mensce zondare
Vrijer vertaald:
Luc. 19 , y
Luc. 23 , 6
Act. I , II
Joh. 4 , 9
3 r
eg. 3 , 16
hominem peccatorem
homo Galilaeus
viri Galilaei
mulier .... Samaritana
mulieres meretrices
zondare
een galyleeus
manne van galylea
dat wijf van samarien
ghemene wive.
I^uhhele vertalingen.
Len bijzonderheid van alle Mnl. bijbelvertalingen is dat van één
Woord vaak twee vertalingen worden medegedeeld, van elkaar
gescheiden door het disjunctief partikel of. Ons hs. vertoont van
deze dubbele vertalingen een vrij grote hoeveelheid. Meestal is
het partikel (i)o/ tezamen met de ze vertaling rood onderstreept,
om aan te geven dat deze niet tot de eigenlike tekst behoort. Waar
die rode streep in dergelijke gevallen niet voorkomt, hebben we
welhcht meteen verzuim van de rubricator van het hs. te maken, i)
We kunnen de synonymenparen, die deze Vlaamse tekst inhoudt,
verdelen in twee groepen. De eerste groep omvat die gevallen,
waarin een Frans woord wordt vergezeld van zijn Diets synonym,
een bewijs dat de „tweetaligheidquot; niet alleen in de taal van de
poëzie, maar ook in die van het stichtelik proza doorgedrongen
was. Wanneer beide vertahngen van de schrijver zelf afkomstig
zijn, dan mogen we gerust aannemen, dat in gevallen, waarin hij
uitsluitend een Frans woord gebruikt, niet uitdrukkingsarmoede
van het Diets hem daartoe bewoog. Voorb. :
Matth. 23 , 34
Matth. II , 20
Luc. 3 , I
Luc. 22 , 28
Phil. 3 , 20
Tit. 3 . 7
Hebr. I , 3
Jes. 11,2
Jes. 61 , 3
persequor
virtutes
procurante
in tentationibus
conversatio
heredes
figura
scientiae
ad glorificandum
persequeren (iof iaghen)
vele crachten of miraclen
procureerde (of bereet)
vernoye oft coringhen
conversacie (iof wande-
linghe)
(erfachtech iof) oir
die figure (iof ghedane)
van sciencien (of van
consten)
om te glorificeerne (iof
te lovene gode)
Een tweede groep vormen de dubbele vertalingen door middel
van twee mnl. woorden. Voor we een verklaring beproeven, geven
we eerst enige voorbeelden:
Matth. 3 , 3
Matth. 25 , 14
semitae eius
peregre proficiens
sine voetstappen iof sine
padeline
varen (sine bedevaert) oft
int vreemde lant
) Het rood onderstreepte gedeelte plaatsen wij telkens tussen haakjes.
,nbsp;ver-dietsingen van Lat. woorden, die anders veelal door een Frans
woord worden weergegeven: groet makende gode (magnificans, Luc. 5, 25), waerhede te
bootscepene (evangelizare, Luc. 4, 18), sulre werden ghescent (scandalizabuntur, Matth.
24, 10). Zelfs wel seide (benedixit, Luc. 2, 34)
Matth. 25 , 14 |
homo |
een mensce (oft een man) |
Luc. I . 32 |
sedem |
stoel of zetel |
Luc. 3 , 14 |
stipendiis |
renten iof .... sauten |
Luc. 12 , I |
attendite |
siet vor u (of hoedet u) |
Luc. 21 , 34 |
transibunt |
overliden of vergaen. |
Luc. 22 , 24 |
contentio |
twist (of harthede) |
Rom. 3 , 25 |
propitiationem |
ghenadechede (iof onse |
hulpe) | ||
Rom. 12 , 6 |
différentes |
tusscenscedelijc wesende |
(iof in misseliken manie- | ||
ren) | ||
Hebr. I , 8 |
virga aequitatis |
die roede van effeningen |
(iof van maten) | ||
Levit. 19 , 14 |
maledicis |
vloeken noch evel spre- |
ken | ||
loël. 2 , 17 |
Vestibül um |
garvcamere (of .... in- |
ganghe) |
Overzien we deze dubbele vertalingen, dan lijkt ook hier weer
een verdeling in tweeën mogelik. In de eerste plaats vertalingen
als van Matth. 25 ,14'); Luc. i , 32; Luc. 22 , 24, waar aan een
hertaling een ander woord met volkomen gelijke betekenis is toe-
gevoegd. Dit kan men niet zeggen van de resterende gevallen, die
^ot een tweede groep behoren. Hier lopen de betekenissen van de
twee woorden min of meer uiteen, hebben we dus te doen met
quot;Verschillende opvatting.
Hoe zulke dubbele vertalingen nu te verklaren? Ongetwijfeld
hebben we hier in de eerste plaats rekening te houden met aarzeling
^an de vertaler. Elke overzetter, die zijn taak nauwgezet vervult,
menigmaal in het onzekere zijn, welke van de twee vertalingen,
'^ie hij van een woord weet, de juiste is. Onze vertaler kende die-
Zelfde weifeling en gaf voor alle zekerheid twee vertalingen.
^aar er is nog een andere manier om te verklaren op welke
^ijze die doubletten in de tekst terechtgekomen zijn. Ze kunnen
namelik stammen van een korrektor, die aan de rand of tussen de
'quot;egels een „verbeteringquot; aanbracht, die dan later, tegelijk met de
eerste vertaling, door een kopiist werd overgenomen. Kopiisten
Man kon nl. in het Vla. de oude betekenis van 'mens' hebben. Vgl. Mnl. Wdb. 4,
) Cf. Eduard Brodführer, Untersuchungen zur vorlutherischen Bibelübersetsung.
^taktische Studie. (Halle. 1922), S. 102.
gingen trouwens zelf ook wel korrigerend te werk. We zullen
daarvan later treffende voorbeelden ontmoeten in het Brusselse
hs. 2849—51.
Een derde verklaring, die alleen van toepassing zou kunnen zijn
op de eerste soort Dietse vertalingen, is deze: een kopiist, die
thuis hoort in een andere streek dan waaruit de tekst zelf afkomstig
is, neemt het woord, dat in zijn streektaal onbekend of weinig
bekend was, over, maar voegt er terstond het synonym van zijn
eigen moedertaal bij. Zulk een dubbele vertaling houdt dus niet
een betekenisverschil in, maar bevat twee synonymen, die alleen
dialekties verschillend zijn. Doubletten van de hier aangeduide
soort vinden we in dit hs. niet, hetgeen geheel in overeen-
stemming is met wat we reeds opmerkten omtrent taalvormen
en woordvoorraad, die immers leerden, dat zowel kopie als
origineel in West-Vlaanderen ontstaan zijn.
Tenslotte zou men het gebruik van synonymen, gesteld dat ze
door de vertaler zelf reeds aangebracht zijn, kunnen verklaren uit
een streven naar duidelikheid. De nauwgezette vertaler wil mis-
vatting voorkomen en geeft hetzelfde woord op tweeërlei wijze
weer, als het ware om de betekenis ervan in het zinsverband
nauwkeurig te bepalen. Intussen geeft hij zelf aan de niet onder-
streepte vertaling de voorkeur.
Dit streven naar verstaanbaarheid brengt ons op een ander punt,
dat in nauw verband staat met het doel, dat de schrijver zich met
zijn vertaling stelde. In vele perikopen — lang niet in alle —, en
vooral in de evangelielessen, stuit men op met rode inkt onderstreepte
toevoegingen en verduidelikingen, die soms gaan lijken op een
uitlegkundige toelichting. De Vulgaattekst is vaak beknopt,
ellipties. De vertaler vult de weglatingen zelfstandig aan en knoopt
daar niet zelden een kleine ,,exposiciequot; aan vast. Een van de meest
voorkomende aanvullingen is sprac ihesus, veelal in langere toe-
spraken. De auteur had daar z'n reden voor. Vergissen we ons
niet, dan wilde hij door deze toevoeging de aandacht, die bij
lezer of hoorder van zijn tekst dreigde te verslappen, weer spannen:
m. a, w. hij beoogde verlevendiging van de stijl. Het bevreemdt
mtussen enigszins, dat de vertaler hier wat willekeurig te werk
gaat: sommige lessen wemelen van dergelijke aanvullingen, andere
') Men vergelijke de telkens terugkerende zei-d-ie's, waarmee tans nog minder
ontwikkelden hun niet zelden breed uitgesponnen mondelinge verslagen lardéren.
niissen ze geheel. Van bepaalde perikopen, die bij meer dan één
gelegenheid gelezen werden, bezit het hs. niet zelden ook meer
dan één vertaling: in vertaling a is de tekst wel voorzien van enige
quot;itleg, terwijl deze in vertaling b niet nodig werd geoordeeld! We
drukken hier een paar stukken van perikopen af om duidelik te
maken, op welke manier de schrijver de levendigheid van de stijl
trachtte te verhogen of de bedoeling te verduideliken.
Matth. 6 , 26—28a.
..Aneziet die voghelen des hemels die no sayen noch ne oesten
noch ne gaderen in die scuren . ende u hemelsch vader voetse; Ende
sidi niet beter dan si (sprac ihesus oft hi secghen woude ia ghi):
vele; Wie es van u (allen) die mach pensende doen te sinen ghe-
n^aecsele ene halve arem langhe:' (Oft hi woude secghen niemen;
Ende daer omme hoort mi toe u te verziene ghi en sulter niet
zorechvuldech omme siin.) Ende wat sidi zorechvuldech vancleedren:
(sprac ihesus;)
Matth. 21 , I—5-
In dien tiden: Doen onse here comen was tote bethphage ten
berghe van oliveten. (Bethphage was ene strate ghelegen up den
herch van oliveten.) Doe ihesus quam ende hi nakede der stat van
iherusalem sende ihesus .ij. siere longheren ende sprac hem aldus
^oe; Gaet ten castele (dat was iherusalem) die daer vor u staet daer
suldi vinden al te hants ene ezelinne ghebonden een ionc volen bi
quot;are • ontbintse (sprac ihesus) ende brincse tote mi. Ende eist dat
^ yemen ane spreect (alse te lettene) secghet die here heefter noot
'ende moetse oorboren) ende sonder (wederspreken ende) merren sal
®^ense u laten wech leden. (Matheus sprac) al dit es ghesciet om
dat vervult werde dat die prophete te voren ghesproken hadde.
viJie prophete was Zacharias die seide aldus). Secghet der dochter van
syon: sich diin coninc comt te di sachtmoedech sittende up ene
ezelinne die met haren ionghe gaet ende up hare volen.
Rom. 12 , 19.
. ne ware ghevet stede der gramscepen. (dat es ne vechter niet
^egen ne waer laetse over liden;)
Jes. 63 , I—3a.
Sich diin loon met hem. ende zijn werc vor hem. Wie es dese
le daer comt van edom: in ghevaerweden cledren van bozra:' Dese
^es sere) scone siere stolen, gaende in de veelheit siere cracht.
Ic (bemt) die daer spreke de gherechtecheit. ende (die daer) bem
een vorvechtere te behoudene; Waer omme es dan diin andoesel
root. ende dine cleder alse der terdender inder persen:' Ic hebbe
die perse allene ghetorden ende van (alden) volken ne es gheen man
met mi;quot;
Behalve de wens om de stijl wat levendiger te maken of de
lezer-hoorder door aanvullingen het begrijpen te vergemakkeliken,
is er wellicht nog een derde motief, dat de schrijver bewoog de
tekst hier en daar uit te breiden. Wanneer we het gedeelte Jes.
63 , I—3lt;ï lezen, dan worden we getroffen door het dichterlike
van de stijl. De poëtiese waarde van het origineel bleef ook in de
vertaling behouden. Een zekere welluidendheid kan men dan ook
aan vele O. T. Epistelen in deze vertaling niet ontzeggen. De
vertaler schijnt dat met opzet te bevorderen door het rhythme
vloeiender te maken, want alleen zo lijken ons toevoegingen als
die daer en alden te verklaren.
Een zonderlinge indruk maken evenwel enige letterlik, vrijwel
interlineair vertaalde perikopen, die wellicht niet afkomstig zijn
van onze vertaler. Vgl.:
2 Mach, 12
[44] nisi enim eos, qui cecide-
rant, resurrecturos speraret, su-
perfluum videretur et vanum
orare pro mortuis, [45] et quia
considerabat quod hi, qui cum
pietate dormitionem acceperant,
optimam haberent repositam.
gratiam [46], Sancta ergo et salu-
bris est cogitatio pro defunctis
exorare, ut a peccatis solvantur
Eph. 2
[4] Deus autem, qui dives est
in misericordia, propter nimiam
charitatem suam, qua dilexit nos,
[5] Et cum essemus mortui pec-
catis, convivificavit nos in Christo,
(cujus gratia estis salvati) [6] et
44—46.
Ne ware dat hi die: die sliepen
hoopten up te stane overvloedech
ende ydel worden ghezien te
biddene over die dode. Ne ware
dat hi ghedachte dat die met
ontfaermecheit den slaep ontfaen
hadden aire best souden hebben
weder bezette gracie: daer om-
me helech ende salechlijc es ghe-
dinkenesse over die dode te bid-
dene dat si verlost werden van
zonden;
. 4—7-
God die rike es in ontfaermec-
heden om sine grote caritate in
de welke ons minde als wie souden
wesen doot van zonden te gader
levende naecte [Is. maecte] ons
in kerste. Bi wies gracie wie siin
conresuscitavit, et consedere fecit
in caelestibus in Christo lesu:
[7] ut ostenderet in saeculis super-
venientibus abundantes divitias
gratiae suae, in bonitate super
i^os in Christo lesu
behouden ende te gader verwecte
ende te gader dede sitten inden
hemelen in ihesum xristum dat
hie soude toghen in de werelden
boven comende de overvloeyende
rijcheden siere gracie in goet-
heden boven ons in ihesum
xristum onsen here
Wanneer we bedenken, dat de perikoop 2 Mach. 12 , 43—46
een der vele lessen is die „vanden zielenquot; gelezen werden, en dat
Lph. 2 , 4—7 bestemd was voor de Vrijdag na ,,ascencioens dachquot;,
dan wint onze onderstelling, dat we hier inlassingen hebben van
een latere gebruiker of gebruikster, aan waarschijnlikheid. Vrijdagse
Lpistelen komen in dit handschrift in zeer geringen getale voor,
^e herinneren ons de ongelijke lengte en de onregelmatigheid der
®xposicies, verder het feit dat sommige perikopen in overvloedige
^ate verduidelikende toelichtingen, tussen de bijbeltekst aange-
dacht, vertonen en andere deze weer geheel missen, en vragen ons
^an af of dit handschrift niet in zekere zin als een kompilatie
^an bijbelse en stichtelike lectuur van verschillende herkomst is
^e beschouwen. De fragmenten uit de Vlaamse evangeliënharmonie
de mystieke traktaten, die achter in het handschrift zijn opge-
^onien, passen dan uitstekend in zulk een omgeving
Men vergelijke nog eens twee vertalingen van eenzelfde perikoop,
onmogehk van één hand kunnen zijn. De eerste Luc. 7 , i—7,
^ een zeer archaïstiese indruk maakt, werd gelezen op Vrijdag
de twintigste Zondag na ,,cinxenquot;, de tweede, Luc. 7, i—10,
^ jonger schijnt te zijn, was een der lectiones ,,over die ziekequot;.
oDese ewangelie leestmen sfrindages daer naer ende bescrijft sinte luuc:
-vij. capitel;
n dien tiden: Als ihesus hadde vervult alle die woorde in die oren
volke: ginc hi in capharnaum: Ende een van centurioens
^ pen bezief hem qualike ende soude hebben ghestorven: die met
totTh^^^ was gheminnet; Ende als hi hoorde van ihesuse sende hi
ghe ouderinghe vanden ioden. hem biddende dat hi quame ende
nase sinen cnape; Ende als si quamen tote ihesuse: baden si hem
^ nstehke ende seiden: Want hi es wel waerdech dat du hem dit
En^' hi minnet onse volc. ende hi maecte ons ene synagoghe;
hüus ^^^^^^ ghinc met hem lieden. Ende als hi niet verre was vanden
Sende centurio tote hem sine vrienden ende seide; Here ne
pine di niet: want ic ne ben niet werdech dattu comes onder miin
dac; Omme dat welke ende ic mi selven niet werdech ne rekene:
dat'ic quame tote di; Ne ware sech met dinen woorde ende miin
kint sal worden ghenesen;
Dese ewangelie leestmen vanden selven ende bescrijft sinte luuc: Int.
In dien tiden: Ghinc ihesus in capharnaum ende een van centurioens
cnechten was ziec ende lach te stervene: ende hi haddene lief; Ende
doe hi van ihesum hoorde sende hi te hem die ouderen der ioden
ende bat hem dat hi comen soude ende gansen sinen cnecht; Ende
doe si te hem quamen baden si hem nerenstelike ende seiden hem;
Het es recht dattu hem dit gheves want hi mint onse volc. ende stichte
ons die synagoghe: Ende ihesus ginc met hem; Ende doe hi noch
vanden huus was sende te hem centurio sine vriende secghende;
Here en werde niet ghepiint: maer ic ne bem niet werdech dattu
gaes onder miin dac; Ende mi selven ne miete ic niet werdech te di
te comene; Maer sech allene met enen woorde ende mijn kint sal
worden gheganst; Want ic bem een mensche onder macht ghezet
ende hebbe onder mi ridders: ende ic secghe den enen ganc: ende
hi gaet. ende den anderen com: ende hi comt. ende minen cnecht
doe dit: ende hi doet; Doe dat ihesus hoorde wonderde hem ende
seide te dien die hem volchden; Vor waer secgic u: dus groot ghelove
ne vandic niet in israel; Ende diere ghezent waren keerden weder
thuus ende vonden den cnecht die ghequolen hadde ghezont;quot;
5. Slotsom.
Het inwendig onderzoek heeft geleerd, dat het doel van de
schrijver was om bij een zo groot mogelike trouw aan de grondtekst
een vloeiende vertaling te geven. Toegerust met een behoorlike
kennis van het Latijn en bedrevenheid in zijn moedertaal, is hij
er menigmaal in geslaagd dat doel te bereiken. Inzonderheid in
de verhalende bijbelgedeelten, die een perikopenverzameling bevat:
de evangelielessen en de historiese oudtestamentiese epistelen, die
in sobere stijl geschreven zijn, kan aan zijn werk, gemeten naar
Middeleeuwse maatstaf, verdienste niet ontzegd worden. De ver-
taling ontleent zijn frisheid in deze gedeelten in de eerste plaats
aan de rijk gevarieerde woordkeuze, aan de afwezigheid van al
wat naar schabionen zweemt. Toch liet de auteur zich door de
Lat. grondtekst een zekere dwang opleggen, die vooral in de
syntaktiese eigenschappen van zijn werk tot uiting komt. Hij zet
de typies-Latijnse konstrukties, die noodzakeük opgelost moeten
Worden, wel om in goed Dietse wendingen, maar wijzigt ongaarne
de woordvolgorde, wat bij het juiste verstaan van de tekst, voor-
zover het de eenvoudiger stukken betreft, niet hinderlik werkt.
Syntakties is zijn werk dus minder zelfstandig dan lexiografies,
hetgeen wel te verklaren is uit de omstandigheid dat de schrijver
niet kon steunen op een Vlaams stichtelik proza, dat in zijn tijd
Waarschijnlik nog in statu nascendi verkeerde of zo het reeds
bestond, op zijn beurt ook was ontstaan naar Lat. model. Deze
afhankelikheid van de Lat. zinsbouw doet hier en daar enige
afbreuk aan het gehalte van de vertaling, vooral in de moeiliker
epistelperikopen, waar men wel eens herinnerd wordt aan de
interlineaire vertalingen. Een slaafse vertahng van een ingewikkelde
periode kan meer dan één oorzaak hebben. De Lat. tekst, die de
Vertaler voor zich had, was wellicht bedorven. Ook is mogelik,
dat hij de konstruktie van zo'n lange zin, die vaak nog een ellips
of anacoluthon bevatte, niet doorzag, of — wat bij het moeten
vertalen van lastige perioden een heel gewoon verschijnsel is —
quot;^aar half begreep. De vertaler bevindt zich op het dode punt
tussen het bijna verstaan en het niet vatten van de samenhang,
^n komt veiligheidshalve, ook wel uit eerbied voor de bijbeltekst,
^et een letterlike vertaling voor de dag.
Onze eindindruk is, dat de vertaler der Westvlaamse Epistelen
®n Evangeliën tegen zijn taak grotendeels opgewassen was. Hij
verdient alle lof voor de wijze, waarop hij, met vermijding van de
gevaren, die hem van tweeërlei zijde bedreigden: al te grote slaafs-
heid en al te grote vrijheid ten opzichte van de Lat. bijbeltekst,
goed leesbare vertaling tot stand bracht. Een gaaf, gelijkmatig
'^^erk mogen we zijn overzetting evenwel niet noemen. Daarvoor
stond hij te onwennig tegenover de ingewikkelde perioden, die hij
Wat onbeholpen vertaalt. Maar als we in aanmerking nemen dat
ook een moderne vertaler heel wat moeilikheden zouden
berokkenen. willen we deze weinige gebreken, die zijn werk aan-
bleven, gaarne door de vingers zien.
HOOFDSTUK IV.
TEKSTGESCHIEDENIS VAN HET LEVEN VAN
JEZUS EN DE WESTVLAAMSE EPISTELEN EN
EVANGELIËN.
Een aan redelike eisen voldoende behandeling van de tekst-
geschiedenis zou in logiese volgorde ingedeeld moeten zijn in de
volgende drie stukken: le. het ontstaan der teksten, 2e. hun
onderlinge verhouding en 3e. hun verspreiding. Aangezien het
niet mogelik bleek op deze wijze te werk te gaan zonder in
herhalingen te vervallen, zagen we ons genoodzaakt de logiese
indeling prijs te geven voor een meer opportunistiese, die ondanks
haar geringere overzichtelikheid toch recht zal laten wedervaren
aan de drie genoemde kwesties. Het feit dat het Leven van Jezus
in zijn gewijzigde redaktie met de Westvlaamse Epistelen tot een
lectionarium verenigd werd, maakt de verhoudingen enigszins
ingewikkeld. Vandaar dat we in aansluiting aan het in Hoofdstuk II
ingestelde onderzoek zullen beginnen met enige beschouwingen
over het ontstaan van de oudste tekst, de L-redaktie van de
evangeliënharmonie, die wellicht de oudste is van de tans be-
kende mnl. N. T.-vertalingen. Daarna zullen gelijktijdig de onder-
linge verhouding en verspreiding der ,,gepurgeerdequot; Levens van
Jezus en van de Wvla. perikopentekst ter sprake gebracht worden.
§ I. ONTSTAAN VAN DE L-REDAKTIE VAN HET L. v. J.
Aan de spits van alle Middelnederlandse vertalingen van Nieuwe
Testament-teksten staat, èn wegens zijn voortreffelike hoedanig-
heden als model van vertaalkunst èn om zijn hoge ouderdom, het
zogenaamde Limburgse Leven van Jezus. De plaats waar en het
milieu waarin deze tekst vervaardigd is, liggen voor ons volkomen
in het duister. Wie is toch de kunstenaar van dat kleurig mozaïek ?
In welke kring en in welk gewest is hij te zoeken? Zulke vragen
dringen zich als vanzelf bij het onderzoek op.
Voor de gebruikte afkortingen verwijzen we naar p. 35—41 van deze studie.
-ocr page 159-Er zijn intussen reeds enige pogingen gewaagd een tipje van
de sluier op te lichten. Bij het vaststellen van de stand van het
onderzoek zagen we reeds hoe Prof. de Vooys aan de woordvoorraad
nieer gezag toekennend dan aan de taalvormen, een Vlaamse
oorsprong vermoedt, terwijl Prof. Plooy min of meer vasthoudt
aan de Limburgse afkomst door de bewerker te zoeken in de
begijnenbeweging, die haar middelpunt in Luik had, dus in de
kringen der lekezusters. De vertaler zou dan ook niet tot de
^igenlike geestelike stand behoord hebben.
De Westlimburgse taalvormen van het Luikse handschrift, zoals
ze door Kern beschreven zijn, staan dicht bij „dem Vläm. und
damit dem allgemeinen charakter der mnl. Schriftsprachequot;.
Franck vermoedt reeds dat het manuscript te St. Truyen is ge-
schreven, dus op de grens van Limburg en Brabant.
Bestaat over de plaats, waar het handschrift tot stand kwam,
®enstenamigheid tussen de deskundigen, zo wordt over de tijd van
Vervaardiging verschillend gedacht. Sonomigen houden de codex
quot;Voor i4de-eeuws, terwijl Prof. de Vreese, de expert op het
gebied van de palaeografie, als tijd ,,ongeveer ... het midden
13de eeuwquot; aanneemt.
De emendaties die Verdam in zijn Woordenboek en Bergsma
^^ zijn bekende uitgave hebben moeten aanbrengen, stellen het
tgt;uiten twijfel dat we hier met een afschrift te doen hebben.
De belangrijke vraag, welk dialekt het origineel, dat zich direkt
^ indirekt achter dit afschrift verschuilt, vertoond heeft, is in
43. p. 219 w. beantwoord met de onderstelling dat de tekst is
ontstaan in Vlaanderen in het midden van de 13de eeuw. De
Woordenschat past, zoals daar aan de hand van een reeks voor-
^Iden wordt betoogd, geheel in de ,,sfeer van Maerlantquot;.
43, 219—229.
„ ^ D. Plooy, Een Oud-Christelijke Evangeliënharmonie in het Middelnederlandsch
te^en voor Waarheid en Vrede, jrg. 62 (1925). P- 258—274, vooral p. 266—268.
^ Joh. Franck, Schriften zur Limb, spräche und litteratur, Taal en Letteren, VIII
P- S03.
J' W. de Vreese, Paradox enz., Hand. Mij. Ned. Lett. 1923, p. 31-
gt; Een opsomming vindt men in W. de Vreese, Tekstcritiek van J. Verdam (Den
ut^T'nbsp;P' Enkele kanttekeningen hierbij: ut gesprurt (cap. 197) leest Verdam
Shespruut, beter ware in deze tekst utgesprut; onnodig is de emendatie van nu (cap.
(nbsp;eveneens onnodig is de verandering Speiden in spieden, vgl. ghebeiddi
hnbsp;(263^^) en sleipen; de metathesisvorm laidingridense (cap. 170) kan gehand-
® 3J^'ijven, vgl. spare (151quot;), wyngrat (151^®). garve (193quot;). brach (209quot;), verdrant
j ? sargen (273«), valge (103®) en valmme (i47®^)- Verder voegen wij aan de emen-
aties nog toe min Is. nin, Iherusalem (129'') Is. Ihesum.
We hebben gemeend ter aanvulling van het daar geleverde
bewijsmateriaal het onderzoek enigszins te moeten uitbreiden. In
de volgende lijsten zal men een aantal woorden, een enkele maal
ook syntaktiese verschijnselen aantreffen, die vooral eigen zijn
aan de Vlaamse litteratuurtaai in het algemeen, waarvan Verdam
voor zijn Mnl. Wdb. zo overvloedig gebruik heeft gemaakt. Na-
drukkelik merken we op dat de eerste lijst niet uitsluitend specifiek
Vlaamse elementen zal bevatten. Bij de heersende onzekerheid
in hoeverre er een scherp onderscheid gemaakt moet worden
tussen de woordvoorraad, waarvan de Vlaamse letterkundigen,
en die, waarvan de Brabantse litteratuur van de 13de eeuw zich
bediende, nemen we de grens wat ruim. Voor ons doel is het
voldoende — aanvullenderwijs — aannemelik te maken dat er
een innig verband moet bestaan tussen dit Leven van Jezus en de
Vlaams-Brabantse litteratuur van de 13de eeuw.
Gangbaar zijn vooral in het Vlaams:
achter huse (79^®), dvingt hem af al dat hi heft (79^1; alléén Sp.
en Troyen), aldar (265^6, 267^^ als voegw., = dum), al dar wert
(87®®, alléén Alex.), droch----kleder ane (67*), warp____enen
roe ane {zyi^-^, verder in Lanc.), die syn lant akkert (lói®®),
balerde ende spranc (97®®; dezelfde combinatie in Troyen en Rose!),
hedachtegheit 'denkvermogen' (175^®; deze bet. verder alleen in
Lanc.), omdat bedranc van din volke (69®), begonste .... ane
(267^, bij Maerlant en in Lanc.), an di hebbic mijn behagen gelegt
(31®), die doet ---- bekoren (269®®, 125^®), beschiwe (131''), be-
sundegt (37^^), bevonden met overhoerenbsp;Zvla. Bijdr.),
bichtten hen van haren sunden (27^^), binnen din avontmale (273®^),
binnen din dat (217^®, voegwoord), bliven ens kinds (9®, 237®^), so
bliven uwe sunden ane u (187^®, Sp. en Rijmb.), bloedevele (75^quot;,
verder alleen Sp. en Rijmb.), blowen (i6g^), deghene (iii^^ 7720
enz., = ille), alse Pylatus sach datt nin didde (255®), here doch dat
onse oghen werden ontploken (159^^, Matth. 20, 33; vgl. 'Doet
datten God niene hate' in Claus. 364), uwen vinger ane die bor-
denen .... don (207^^quot;^^), dede hem an enen der portren van din
lande (133®^; de bet. 'vervoegde zich bij' verder alleen Rijmb.l),
echt (237^®), eer nemmer (247^^), eeulekheit, emmer toe (235^^), fame
(99^®), fineerde 'cessavit' (199^'-, vooral bij Maerlant), een nap vol
cauder fontainen (59^'), hen geberst wyn (59^), al dat daer hare
noetdorft van den daghe ane ghelach (lói^^, vgl. Mnl. Wdb. 2,
1237), dede .... ene ghelike alse achte (loi^®, vgl. 269®-^), gelof
'belofte' (2712), die gemeente van den volke (veel bij Maerlant),
wt haren ghereke 'krankzinnig' (39®®), ghevarnesse (137^®, 83^«;
volgens De Bo nóg Wvla.), gevenynt 'mortiferus' (275®^), gevroeds
(125®), ghevugen (89^, ook Lanc. en Sp.), ghevugtheit (139®, verder
alleen Boëth.), wale gewerds di (249^®; verder Mor. en Lsp.), ge-
U)erdegt 'de goedheid heeft' (II^ 25^®; trans, verbum), ghinder
enz., in de Vla. litteratuurtaai zeer gewoon), haettschap
nemt .... op sinen hals (85quot;, 117^^, vgl. Troyen f. 235d),
^an Gods halven (11^, zeer gewoon bij Maerlant), van harenthalven,
harde sere {ly^quot;^), helden (259^), legt____opt henen kiren (75^ ook
^^ Wrake), herherghen (157^®, intr. verbum, lat. manere). Herodes
----hik hof (97^7; denk aan de ridderroman), op hoer 'seorsum'
(21^® enz., vooral Vla.?), hofwinne (265®®), H^inc so meer (19«), itoe
(195®, verder alleen Torecl), cause van der doet (251^^), kere dine
ghenaden ane mi (I37^^ ook Kijmb.), kevescen (45®; als trans, verb.),
^^st quam in der nacht (loi^^, vgl. loiquot; enz.; deze konstruktie
b-v. meermalen in Rijmb.), die van den dorpe wert quam gaende
quamen schackeren ane hem 'overvielen' (17S®® 34),
convent 'schare' (49quot;), mar deghene en litens daer omme nit sine
ghingen achter lande (77^^; de bekende synt. konstr. laten afh.
^in is vooral uit de Rein. en Rijmb. bekend), lazers (55^®), leert
^quot;e mi (857), ene loge van riseren (17^®, vgl. vooral 'loodsekine van
lovere' in Rijmb.l), maisniden (71®), noch nimen en constene
ghetemmen met eneger lust (67^ vgl. Rijmb. 'dat si met ghere
^ust ontquamen'), mar 'slechts' (97^®, etc.), ene grote menege
^an lieden (65^ ook Rijmb.), mesgheet (191^), mesgripen (5^), meslaett
quot; (77^), doe cusdene ludas vor sinen mont (243^®), alst den avonde
^aekde (261^'), nit te meer dan 'evenmin als' (85®®), niwens wert
^47^®), ogstren (91®), om dat 'daarom' (39^), ongheraktheit (129^),
ais es noch onlanc (191®^ vgl. Mnl. Wdb. 2, 76), so hadt hen ommaer
^^55®®), ten steden daer si onder waren 'onderworpen waren' (17^®).
die de hoverdege onder drijftnbsp;o. a. Rijmb.), onderspraken hen
onssvimelden 'dormitaverunt' (217®°, verder alleen Rose),
^ntverstet hare 'stelde uit' (1672», verder alleen Sp.), onversielec
J215'quot;), op roem, op dat ordeel (47'® ennbsp;Vla. ?), op din nacht
v27i®2, vgl. Sp. 'uptie nacht), op dat yar (I95^^ ook Sp. en Sev. Vr.),
ëavene op 'reikten aan, stelden ter hand' (35quot;, deze bet. alleen Sp.
^^Kijmb.), alst [kint] op quam 'groot werd' (13®^), over etene(223®®,
by Maerl. en Limb.), yagde .... over 'dissipavit' (133^®quot;^®. deze
et. alleen Alex.l), over waer (105® enz.), parvise 'voorportaal'
(iiS®'), daert gepersemt hadde (219quot;), philaterien (203®®, verder
alleen Sp. en Hs. v. 1348), des phisicins (yi^^, heel vaak in Sp.),
piscine (113quot;), planteit van brode (133®'), platele (99'), podersam
geprüft op (251^1), proper 'eigendom' (189®), properteit (197®®),
quelnessennbsp;quistte (159®^), quite maken acc. v. pers genit.
v. zaak (7^®), rechte gaen 'rechtop gaan' (ook Perch. fr.), riep op
hem (iii^', 147^®), also saen (117^®), also schire (iii®®), schiwde hare
(7^®), want ic noit mans schuldech en was (9^^; ook Lanc.), die selve
'juist die' (141^), seregh 'bedroefd' (267^2), sidermeer dat (237'),
sisterne (117®), gi syt de moesie (205®!; siën vooral Vla.), solacien
(193^2; solasen alleen Franc, en Brah. Y), som dat saet (891®-^',
vgl. 'zom dat here' in Rijmb.), some die phariseuse (iSs^®-^^), some
seidense (185®, als appositie bij het subject Vla.), riddren____ende
soudiren (255^^, dezelfde verbinding in Lanc. en Parth.), spelthanen
(27^®), hilden har spot met hem (257^®), spreken iegen 'spreken met'
(75I), alse ghi ghestan syt (167I®), die steken van den nagglen (271^^),
stichtte ene grote maeltyt (171^®), toter summen van tween dusen-
tegen (67^®), te Surs^) ende te Sayette (83®, ook Sp.\), te als dis-
tribut. praep. in: namen si te penninghe (151^®) en: vaten .... die
hilden te tween mensuren ochte te drien (61'), temsen (225^^),
sonder toedaet van coste (85®®, vgl. verder alleen Rose), sonder
toe doen van helpen (85®'-®®, ook in Sp.\), toe comen 'volbrengen'
(157^2), nit en tvint (251^®-®°), en groet wonder vil in hem (37quot;),
vil----in ene sikheit (191^®; gallicisme?), ens vards (263^, vgl. 'tere
vaert' in Rijmb.), so verbaerde hare die sterre (21®®), hi heft des
lyfs verbort (1092^-quot;), verbroyet (89^-^^), verdarnt (2632®), ver-
darntheit (2632®), verdoren 'buiten zich zelf geraken' (213^®, deze
bet. verder alleen in Nat. BI en Parth.), verghinc de sonne (259®),
omme .... har seer te verniwene (I93®^ ook Wall), hebben____
verssagt (267®^; als trans, veel bij Maerl.), vertognessen (19®^,
verder alleen Sp.\), alse Ihesus bat voert quam (372»), die hen selven
voert setten 'doen alsof' (lói^®-^^, verder alleen Melib.), vortstaen
'naar voren komen' (i57®\ 175quot;, verder alleen Rijmb. en Sp.),
hadde vortoegt (269^®, alleen Sp.), van dire wie vorwert (259^),
vromlec (zf^), wachtten ende Speiden (87quot;, dezelfde verbinding in
Lanc.), waer kins du mi 'hoe, op welke wijze' (33^^), warwert (651^),
wedermaken 'te niet doen' (211quot;; deze bet. alleen Limb.), van Iheru-
^^nbsp;iii'i-aa: fiy „„ g^^^ gj ghenamt. Zulk een toevoeging moet wel uit
de Kruistochtentijd stammen (cf. Berger, p. 149).
-ocr page 163-salem wert (109^®), met wipen (243^®, Vla. ?), sagen te wondere op
hem (3515-16)^ mettesen warden 'daarop, toen'nbsp;dezelfde bet. in
Torec etc.).
Onder de woorden, die Verdam alléén uit het L. v. J. opgetekend
heeft, schuilen hoogst waarschijnlik ook verschillende Vlaams-
ßrabantse:
alsosten werc (5«), bekirnessen (55a), degerlec (i09^\ 251®^).
dieve winkel (159®®), gheeenraedegde hem (197*), ghehinklec (45®), met
eere ghesamentheit (175^®), gherfnesse (169®®), ghetornt (137®^),
ëracilekheiden (25^'), dat hangende van den berghe (97^»), ene
historileke vertrekkinge (3^6), yongerschap (85^), cadine (109^^),
ëhekastreert (139^^), *corenlant (93^®), kroeghe (61»), *mensuren
(61'), *mixture (261quot;), nacht krokke (89^), nienegheen (113^),
ommeregheit (211^^), opinie (39®^), roestigen (49^'). slangen kinde
(79^), spirert (163quot;), *tomben (207^®), vusten (243^®)-
Tans nog een reeks woorden, die evenals enkele van de boven-
genoemde, in het Brabants, b.v. in de werken van Hadewijch en
I^uusbroec, zeer gebruikelik waren:
trocken achter 'abierunt' (107®^), dragt ....ane (79^*; anedragen
in de bet. 'toeschrijven, toekennen'), dat hi syn goet qualec hadde
hekirt 'gebruikt, aangewend' (I49'^ vgl. 79''). dat eeusche leven
hem errt op (43^6), en onghehir (loi®^), garsun (157'). al
di geburte ende al dat lant (77^^), also ghelijc alse (5^), gherynt (i99®)»
hermaken, *hemiwen (127®), houtende (131quot;). van irst 'ab initio'
(2352®), ontfunct (43®; ook Limburgs en Noordnederlands), ont-
^ommer dat wyf 'dimitte eam' (iii^quot;), ontploken (21^), peinsingen
(quot;77®'), vollec 'proferte' (135'), vererrt (97^®), voert anemeer (229®^),
binnen 'agricolae' (171'), wint 'bebouwt' (233'')
Dit brengt ons er toe het Leven van Jezus te beschouwen in zijn
Verhouding tot een dichtwerk, waarmee het vele eigenschappen ge-
nreen heeft: het welbekende Leven van S. Lutgart, uitgegeven door
F- van Veerdeghem (Leiden, 1899), naar een Kopenhaags hand-
schrift, dat „omstreeks 1280quot; ®) in dezelfde omgeving geschreven
quot;^oet zijn. De uitgever vestigt er reeds de aandacht op, dat de taal
quot;nagenoeg dezelfde [is] als die van het Leven van Jezus.quot;*)
Die men in het Mnl. Wdb. vergeefs zoekt, zijn met een asterisk gemerkt.
) Oostelike vormen zijn: overhoer 'adulterium', oefenlec, Du. 'üblich', kindelbedde,
o,;er iegen.
) De Vreese, t. a. p., blz. 32.
^ w., p. XXXII.
Inderdaad bestaat er ten aanzien van de taalvormen en de woord-
voorraad tussen beide werken een treffende overeenkomst. Wan-
neer men het Leven van S. Lutgart volgens dezelfde woord-
geografiese en stilistiese methode ging onderzoeken als L, dan
zou men naar onze overtuiging tot soortgelijke resultaten moeten
komen. Ook daar is het Vlaams-Brabants karakter van de woord-
voorraad onmiskenbaar.
Opmerkelik groot is hier evenals in L het grote aantal Franse
woorden als diskordeerde, geiugeért, iugement, geconfirmeert, graci-
leken, okison, rampineert, messagire, parloer, losengiere, saison,
enz. In de Vlaamse litteratuurtaai kende men evengoed woorden
als onttemperen, onttempertheit, qualehedde 'ziekbed', te rekkene
'besturen', stiborijs, stocstille (verder alleen Sp.), tameer 'vandaag
nog', tatolf ende ris 'sukkel, dwaas', ver schouwen 'waarnemen'
(verder alleen Parth.), vervanc, verwrachten 'insluiten', weigedegen
(verder alleen Boëth.) enz.
Slag op slag ontmoeten we in het Leven van S. Lutgart woorden
die in L heel gewoon zijn:
achter lande, ande, waest bedage waest benachte, ghereklec, op hoer,
koever, onsienen, over lanc, proces 'geregeld verhaal', prufnessen,
aldaer hi was gestaen, en stukke tyds, en stukkelken tijds, utermaten
sere, verblischen, verdart, es wech gestreken, so welkertire dat, enz.
Zelfs is er een aantal woorden, waarvan Verdam geen andere
vindplaats kent dan Lev. v. Lutg. en L. v. J. Alleen daar vindt
men: algedaeds, evenlanc dat, sant (van God gezegd), senioren, hem
laten vertragen, verkuschen. Vgl. vooral laidangiren (Lev. v. Lutg
11, 586) 2).
Het absolute gebruik van toesiende in een geval als toesiende
allen den ghenen die daer waren (L 69^®), kent Verdam verder
alleen uit Lanc. en Lev. v. Lutg.l
Bij de behandeling van de vertaaltechniek van L (zie p. 51—54)
wezen we reeds op de vele epiese dichtstijleigenaardigheden in
dit prozawerk. Dat we deze in nog groter getale in het dichtwerk
aantreffen, verwondert ons geenszins. We wijzen op „Paar-
begriffequot; als:
blide ende vro, ongespart ende sonder mide, vol karitaten ende in
minnen, begoemen ende .... nemen ware, miracle ende wonder, in
Vgl. vooral Mnl. Wdb. 5 , 928; vgl. voor de -s{s) in L: onssvimelden, ansprangen.
) Cf. Mnl. Wdb. 4 . 65 en Meyer, Nalez., p. 19.
Mnl. Wdb. 8 , 470.
-ocr page 165-seine ende in ghedenten van peregrime. Let bij dit laatste op de
Parallelistiese herhaling van het voorzetsel. In het L. v. J.
ontmoetten we ook verbindingen als die Godes vrint, die
Gods ande, die Gods gracie, die Gods genade, die Godes kare,
die Godes brut (vgl. blz. 51—56).
Een stelselmatige vergelijking zou ongetwijfeld nog veel ge-
gevens bijbrengen voor de opgemerkte overeenkomst. En er is
dan ook alle reden om de vraag te stellen of het Leven van Jezus
en het Leven van S. Lutgart, in ongeveer dezelfde tijd afgeschreven,
ook in hetzelfde milieu ontstaan en wellicht van één auteur
afkomstig zijn. Beide werken onderscheiden zich door frisse
aanschouwelikheid en door de meesterlike behandeling van de
taal; zowel in het een als in het ander toont de schrijver een neiging
tot,,uitspinnenquot; van de stof, in beide is de invloed van de mystiek
rnerkbaar. i) Want dat ook het Leven van Jezus verband houdt
niet de mystieke stroming, blijkt niet alleen uit woorden als per-
^oenlekheit (173^®), eenegheit met Gode (81^), en werkwoorden als
volwerke sijn werc, maar ook uit tal van stijleigenaardigheden als
de veelvuldige herhaling in: ,,vertog dinen yongren die daer syn
de werke die du werks want nimen en werkt gherne verholenlec
dat hi werkt, mar die oppenbare werke werkt hi werkt se gherne in
oppenbaren Stadenquot; (141®') en ,,Dit was die selve man die
quam om getugnesse te gevene van den ligte so dat bi din ligte
tfolc geloevech mochte werden hine was nit dat ligt. mar hi was
getuge van din lichte, dat licht es dat gewarege licht dat werclert
eiken mensche die in dese werelt lyf ontfeet. Dit licht was in de
werelt.quot; (2539-«) en 26^-^).
De met smaak gekozen verklarende citaten uit ,,de scrifturen van
den heilegen ende de glosenquot; leggen er getuigenis van af dat de
schrijver goed thuis was in de Middeleeuwse exegetiese litteratuur,
in elke zin vindt men de bewijzen dat hij de Latijnse grondtekst
^et alleen verstandelik begreep, maar ook fijn aanvoelde. Hij
nioet een man van ontwikkeling geweest zijn, een geestelike die
Zie j. v. Mierlo, Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche Letterkunde
p. x:8-:24.
■ In Hadew, Proza ontmoet men dezelfde stijlfiguur.
J^ Vgl. ook 231^-*.
gt; Vgl. 12786-38.nbsp;j^j^ie van der Zeyde, Hadewych (Gron., 1934),
P- 155-156.
) 15I38-39_
-ocr page 166-enerzijds op de hoogte was van de wetenschap van zijn tijd, ander-
zijds door zijn werk de belangen van de niet Latijn kennende
leken wil behartigen. Zou het ook mogelik zijn, vragen we ons af,
dat we hem moeten vereenzelvigen met Willem van Affligem,
die de schrijver is van het Leven van St. Lutgart ? Geboren te
Mechelen ± 1210, werd hij, na te Parijs gestudeerd te hebben,
monnik en later abt van de Benedictijner abdij van Affligem, op
de grens van Brabant en Vlaanderen. In 1277 volgde zijn aan-
stelling als prelaat van de beroemde abdij van St. Truyen, ge-
legen op de grens van Brabant en Limburg. Hij wordt geroemd
om zijn voortreffelike hoedanigheden als mens en geleerde,
terwijl ons tevens wordt medegedeeld dat hij een ,,bonus
metricusquot; was.
Parijs was juist in de dagen, dat hij daar studeerde, een middel-
punt van Schriftstudie. De bedrijvigheid aldaar kan zijn belang-
stelling hebben aangewakkerd en hem hebben gemaakt tot ,,een
hartstochtelijk beminnaar en beoefenaar der H. Schriftquot;. Uit
zijn kontakt met de mystieke beweging in de kringen van Benedicti-
nessen en Cistercienserinnen vloeide, zo stellen we het ons voor,
zijn werkzaamheid als schrijver van een Diets heiligenleven en
misschien van een Leven van Jezus voort. Het Middelnederlands
van deze Brabander, die jarenlang leefde op de Vlaamse grens,
kan heel goed gestaan hebben onder hegemonie der Vlaamse littera-
tuurtaai. De talloze Franse woorden zijn volkomen verklaarbaar
in de tweetalige omgeving, waarin hij leefde. De Brabantse ele-
menten in de woordvoorraad zijn hier, naar men begrijpt, geheel
op hun plaats.
Henricus Gandavensis deelt in zijn De viris ülustribus usque ad annum 1280 mee,
dat Willem van Afflighem de Latijnse Vita van Thomas van Cantimpré in Diets
gedicht heeft vertaald. Men zie hierover E. van Even, Willem van Afflighem, abt van
Sint-Truyen, nederduitsch dichter, Mengelingen voor de geschiedenis van Braband, 1871,
bl. 183—190 en F. van Veerdeghem, Het leven van Sinte Lutgart (Leiden, 1899).
Inleiding. Volgens Van Mierlo, Gesch. van de Oud- en Mnl. Lett., p. 118—124 zou de
schrijver een reizende „clercquot; geweest zijn. Maar waarom zou Willem van Affligem
z'n werk niet bestemd hebben voor een rondreizende voordrager en deze een aanspraak
als „gi heren ende vrouwenquot; op de lippen hebben gelegd? Bovendien, een Dietse
levensbeschrijving van de H. Lutgart staat nu eenmaal op zijn naam. Er zouden dus,
wanneer we het Leven van broeder Geraert meerekenen, drie „Levensquot; van haar
bestaan hebben!
Berger, a. w., p. 152—153. Zou dit ook niet een verklaring aan de hand doen
van het feit, dat de vertaler zulk een merkwaardige Latijnse codex gebruikte?
Van Veerdeghem.
-ocr page 167-Samenvatting.
Terwille van de overzichtelikheid wensen we de in de loop
van het hierboven geleverde betoog aangevoerde argumenten, die
pleiten voor de verwante oorsprong van L en Lev. v. Lutg., samen
te vatten in een reeks opmerkingen, waarbij we partij hebben
getrokken van enige mededelingen, die Prof. J. Franck deed in
zijn belangrijke verhandeling over de schrijver van het Lev. v.
Lutg. 1) Wie een grondig en volledig onderzoek ging instellen
naar het verband, waarin beide werken tot elkaar staan, zou naar
onze stellige overtuiging niet straffeloos aan de volgende feiten
kunnen voorbijgaan:
iquot;- Op palaeografiese gronden moet men aannemen dat beide
handschriften in ongeveer dezelfde tijd (± 1250—± 1280) en
hoogstwaarschijnlik in hetzelfde klooster (de Benedictijnerabdij
Van S. Truyen) afgeschreven zijn.
2®. In grammaties opzicht vertonen ze beide het Westlimburgs
*^ialekt; sommige vormen maken het zelfs mogelik ze in S. Truyen
te lokaliseren.
3quot;. Ten aanzien van de copia verborum is de samenhang van
heide Leven's met de ißde-eeuwse Vlaams-Brabantse litteratuur-
taal onmiskenbaar. Onderling zijn de twee teksten nog nauwer
verbonden door de aanwezigheid van een aantal woorden, die tot
^og toe van elders onbekend of weinig bekend zijn.
4°- Met betrekking tot de stilistiek vertonen beide werken,
°^^danks het feit dat het ene in ongebonden, het andere in gebonden
is opgesteld, onderling verschillende punten van overeenkomst.
Dichter toont de schrijver van het prozawerk zich door zijn
Vertrouwdheid met de epiese dichtstijl, geleerde door zijn juiste
quot;Opvatting van de grondtekst en zijn oordeelkundige toelichtingen,
^schreven in lange, maar toch volkomen doorzichtige perioden
(zie de proloog), dichter en geleerde tegelijkertijd, wanneer hij op
hjnzinnige wijze de Latijnse tekst verduidelikend uitbreidt, en aldus
gezond oordeel verenigt met fijnheid van smaak. Kortom, de
auteur van het Leven van Jezus treedt ons tegemoet als eenzelfde
quot;literarische Persönlichkeitquot; als ons door Franck wordt getekend
^^ zijn beschouwing over de auteur van het Leven van S. Lutgart.
^ J- Franck, Eine literarische Persönlichkeit des XIII. Jahrh. in den Niederlanden,
Si^hfnbsp;für das klassische Altertum, Geschichte und deutsche Literatur,
^^nter Jahrgang (1904). S. 424—442.
-ocr page 168-Deze is eveneens geleerde en kunstenaar, zoals blijkt uit de
ingewikkelde periodenbouw, uit het gemak waarmee hij het
voor die tijd ten onzent ongewone jambiese metrum hanteert,
uit de stijl die wel beworfen, wel gedichtt en wel besneden en vrij
van stoplappen is. 3)
5°. Beide werken zijn zowel voor voorlezing als voor persoonlike
lektuur geschreven. De proloog van L begint aldus: ,,Ic grute alle
deghene die dit lesen selen ende hoeren lesenquot;, waarnaast men
kan leggen Lev. v. Lutg. III, 5773, waar sprake is van mensen,
die de vite lesen ende lesen horen. Wanneer een dergelijke uit-
lating voorkomt in een epiloog, dan moet de proloog, die aan
het helaas verloren gegane eerste boek voorafging, een soort-
gelijke zinsnede bevat hebben.
6°. Kenmerkend zowel voor L als voor Lev. v. Lutg. is de
vermijding van de naam duvel. L heeft meestal evele gheest of
quade gheest — de corrector verandert dit veelal in duvel, vgl.
31^® en 30^^ —; het Lev. v. Lutg. kent eufemistiese benamingen
als evel baren, ärgere en viant.
Men zou, gedachtig aan de regel: ,,er is meer gelijk dan eigenquot;,
de tegenwerping kunnen maken dat parallelisme nog geen identiteit
van auteurschap behoeft te betekenen. We geven toe dat dit ons
tot voorzichtigheid moet manen, maar durven anderzijds zulk een
reeks van overeenkomsten niet uitsluitend op rekening van het
toeval stellen. Ze zijn te frappant dan dat verband tussen beide
werken kan worden gelochend.
In deze overtuiging werden wij nog gesterkt door de volgende
overwegingen. Het Leven van Jezus staat daar als een proza-
monument, dat volkomen äf is, in een tijd toen het vertaalproza
zich amper had losgemaakt uit de knellende banden van het
interlineair vertaalde Latijn. Het spot met ons schools postulaat
betreffende de ontwikkeling der vertaaltechniek: de interlineaire
overzettingen, die onder de handen van enige generaties bearbeiders
tot ,,behoorlikequot; vertahngen worden gemaakt. Moeten we nu
Zie Franck, t. a. p., S. 432—433.
Zie Franck, t. a. p., S. 428—432.
Zie Franck, t. a. p., S. 432.
*) Zie verder L 3quot;, 3^^ gj^
Zie Franck, t. a. p., S. 435. Een overeenkomst als deze dunkt ons wel een
bezwaar om met Plooy de proloog grotendeels als werk van Tatianus te beschouwen
(cf. Plooy, The Liège Diatessaron, p. 1—5 en A further study, p. 17).
') Zie Franck, t. a. p., S. 427.
-ocr page 169-aannemen, dat het als gaaf geheel als het ware uit de lucht is
komen vallen, m. a. w. zijn de voortreffelike hoedanigheden uit-
sluitend toe te schrijven aan de bijzondere begaafdheid van een
auteur, die zijn tijd ver vooruit was? Ongetwijfeld was de schrijver
een ,,PersönHchkeitquot;, maar tevens was hij „literarischquot; in de zin
die Franck daaraan hecht, dus een persoonlikheid die gezien moet
Worden tegen de achtergrond van een litteraire traditie, i) Zoals
het Lev. v. Lutg. stihsties berust op de Middeleeuwse epiek en
de Latijnse versleer, zo moet ook aan het L. v. J. letterkundig
Werk ten grondslag liggen. Zonder dit ware zulk proza in die tijd
ondenkbaar. We denken in de eerste plaats aan stichtelik proza
^it die tijd, het werk van Hadewych, de visioenen van Batrijs
Van Nazareth, die volgens de overlevering juist door Willem van
Affligem uit het Diets in het Latijn zijn vertaald! Maar bij het
lezen van het L. v. J. komt méér nog de herinnering aan epies
rijmwerk van die tijd naar boven. Het kan wel niet anders of
iemand die in een prozawerk van die tijd levend Nederlands met
een poëtiese inslag wist te schrijven, moet iemand zijn die door-
kneed was in de epiese dichtstijl en deze weUicht reeds had toe-
gepast in een of ander dichtwerk. Zo redenerend komen we tot
de volgende konklusie: juist de betrekkelik hoge ouderdom van
dit Leven van Jezus doet ons het fraaie proza, waarin het geschreven
IS, zien als het resultaat van een gelukkige verbinding van levende
taal met een dichterlike traditie. En wat ligt tans meer voor de
nand dan met een terugblik op de boven opgesomde punten van
overeenkomst deze eenvoudig te verklaren uit gelijkheid van
oorsprong?
Wel is hiermee nog geenovertuigendbewijs voor het auteurschap
van Willem van Affligem geleverd, maar we hopen toch het
estaan van een verband tussen het L. v. J. en Lev. v. Lutg.
aannemelik gemaakt te hebben. Overigens blijft nog altijd de
Mogelikheid open om in één der 'commonachi' van Willem van
Zie Franck, t. a. p., S. 430—431.
) Van Veerdeghem, p. XVI.
' Het bezwaar dat Willem van Affligem wel bekend staat als de auteur van een
ven van Sinte Lutgart en van een bundel Sermones, maar niet van een Dietse Vita
isti, kan weerlegd worden met de opmerking dat Trithemius, aan wie we onze
^e^enschap dienaangaande danken, dit heeft medegedeeld in 1494, zodat zijn mede-
quot;ïgen zeer wel onvolledig kunnen zijn.
Affligem, 'honeste persone et literati viri, facundi in Teuthonico,
Gallico et Latino sermone' i), de bewerker te zien.
Met onze onderstelling dat de abt van St. Truyen de bewerker is
van het Leven van Jezus, wordt tegelijk een kompromis voorgesteld
tussen het vermoeden van Prof. de Vooys (Vlaamse oorsprong)
en de opvatting van Prof. Plooy (Luikse begijnenbeweging).
Willem van Affligem, afkomstig uit Mechelen, putte uit de
Vlaams-Brabantse litteratuurtaai, maar zich aanpassend aan het
Westlimburgs gebruikte hij enige Limburgse woorden en kleedde
zijn werk in Limburgs gewaad door de taalvormen van dat gewest
te schrijven. Zijn werk in de landstaal was tevens bestemd voor
de Brabantse (Limburgse) nonnenkloosters, waar in zijn dagen
de mystiek bloeide.
Hoe het zij, hij die het evangelieverhaal op zulk een wijze
toegankelik wist te maken voor hen, die het in zijn oorspronkeUke
vorm niet konden lezen, moet iemand geweest zijn van ongewone
eigenschappen als mens, kunstenaar en geleerde. Er moesten nog
enige eeuwen verlopen, eer een Luther een werk van gelijke
waarde zou scheppen.
Verspreiding heeft de L-tekst niet gehad. Het Luikse hand-
schrift is het enige, waaruit de oudste redaktie bekend is. De
tekst week zodanig van de officiële Vulgata af, dat men al spoedig
begon met een gezuiverde omwerking, die helaas gepaard ging
met een vermindering van het artistiek gehalte.
§ 2. DE AAN DE VULGAATTEKST AANGEPASTE
LEVENS VAN JEZUS IN HUN ONDERLINGE
VERHOUDING.
De ontdekking van Prof. Plooy en het daarop gevolgde onder-
zoek heeft een late, maar welkome bevestiging gebracht van de
reeds door Meyer verkondigde mening, dat de L-redaktie ouder
moet zijn dan die van het Stuttgartse handschrift. De L-tekst
wekt reeds bij oppervlakkige kennismaking de indruk van een
gaaf ,,einheithchquot; werk te zijn, terwijl S naast vele vrije ver-
talingen die ook in L voorkomen, tal van wendigen bevat, die
Chronique de l'Abbaye de St. Trond, uitg. door Borman, II, p. 222. Citaat uit
de tweede hand naar Franck, f. a. p., S. 440,
alleen verklaarbaar zijn als latere korrekties naar de Vulgaat. Het
Was in deze gezuiverde bewerking dat het Leven van Jezus
ruime verbreiding vond, en vooral als lectionarium werd gebruikt.
Een van de officiële bijbeltekst afwijkende perikopenvertaling ware
daartoe immers onbruikbaar geweest.
De grote vraag is nu, op welke wijze die omwerking haar beslag
heeft gekregen. De vele handschriften die een van L afwijkende
tekst bevatten, tonen ook onderling verschillen. Ze zijn te ver-
delen in enkele hoofdgroepen, die in hun onderlinge verhouding
hun positie ten opzichte van L nagegaan moeten worden,
voordat we een beantwoording van de gestelde vraag kunnen
beproeven.
i, De S-groep!
Verhouding tot L.
We wenden ons daartoe allereerst tot de groep, die de meeste
Randschriften met ongeveer gelijkluidende inhoud omvat: de
^■groep, zo genoemd naar de bekendste vertegenwoordiger van
^fze tak: het Stuttgartse handschrift, dat in Bergsma's parallel-
Uitgave volledig is afgedrukt. De belangrijkste leden van deze familie
behalve S: H, A, Eg en een straks te noemen fragment.
Hoe is nu de verhouding van de S-groep tot L?
^ heeft de proloog van L volledig overgenomen met uitzondering
Van het gedeelte, waarin L verklaart, waarom hij bij enkele pas-
sages, die ,,iegen redene ende iegen onse gheloevequot; schenen in
® druisen, expositiën en glosen, ontleend aan kerkvaders en
^^egeten, heeft toegevoegd. Dat S dit gedeelte wegliet, is vol-
^^men begrijpelik, wanneer we bedenken dat het zijn doel was
^^ Voor hem liggende tekst te zuiveren van alle bestanddelen, die
^an de Vulgata vreemd waren. Men vindt dan ook in zijn omwer-
i^g geen der ,,glosenquot; terug, die bij L in de tekst zelf zijn opge-
quot;^onien, eenvoudig aangekondigd als ,,dese wart syn also te ver-
stane (4513
), dits also te verstane na der glosen (235^^), dese ghelike-
sse ontbinden de scrifturen van den heiligen ende de glosen in
J« nianiren aldus (isi^s-as).quot; Het ligt geheel in de lijn van L's
even naar popularisatie, dat hij alleen daar waar de tekst
ge opheldering vereiste, met zorg uit de overvloed exegeties
een verklaring kiest. In dit opzicht soberheid te be-
p. 17.
^ ^gl. Plooy, A further study,
-ocr page 172-trachten viel de Middeleeuwer voorwaar niet gemakkelik. Een
later vertaler zou zijn vertaling overstelpen met een stortvloed
van zulke glosa's.nbsp;j u
Evenmin nam S de exposities over, die in het Luikse handschritt
interlineair of marginaal met rode inkt zijn toegevoegd. Ze zijn
hoogstwaarschijnlik van verschillende herkomst. Een deel ervan
draagt volgens Plooy „a decidedly archaic characterquot; ),
bijvoorbeeld zou gelden van de verklaringen bij caput 196, die
wellicht reeds in de oertekst van Tatianus' Diatessaron thuis horen.
Andere moeten afkomstig zijn van de Dietse vertaler. Met emge
zekerheid kunnen we dit zeggen van de expositie b bij caput 35,
waar de schrijver, zoals hij zich in z'n voorwoord voorgenomen
had, met behulp van „de glosenquot; een schijnbare „discordantie
tussen de evangelisten verklaart. De woordenkeuze („dat plain van
den dale, en plain van enen velde, en groet volc, geganstt, den quaden
ghesten, te gerynne, ontploec') is geheel die van de vertaling zelve.
Ook de bijbelteksten, die in margine afgeschreven zijn, zijn wel
vertaald door L. Hij trof ze blijkbaar niet aan in het voor hem
liggende Latijnse Diatessaron, maar haalde ze vermoedehk uit
een Lat. Leven van Jezus naar de redaktie van Victor van Capua
en voegde ze ter kompletering bij de hoofdtekst. Dat ze van de-
zelfde vertaler zijn, blijke uit woorden als: de Gods cracht, te
ganssene, evelen ghesten, quade gheeste, die kenmerkend zijn voor L.
Het verwondert ons niet dat deze toevoegingen, dus capp. 510.
68a, 72a, 89a, I2ib en 202a, in S grotendeels terug te vinden zijn.
Ze zijn hier niet toevallig „in den tekst geraaktquot;, zoals de aante-
keningen van Bergsma (b.v. p. 89) zouden doen geloven, maar door
de korrektor bewust in zijn werk ingelast. Een derde groep wordt
gevormd door bijvoeging van latere afschrijvers. Hierbij behoren
aantekeningen als verfrucen (cap. 46b) bij verkuschen. Frings ziet
in verfrucen een r-vorm van futselen, die blijkens Tuerhncks
Hagelandsch Idioticon (p. 195) bekend was in de omgeving van
St Truyen. Verkuschen zou dus een Vlaams of Brabants woord
zijn. Door een latere hand zijn ook de initia der kerkelike perikopen
toegevoegd. Wanneer we bijvoorbeeld bij caput 174 aan de rand
'miserunt principes et Pharisaei' en 'cum audissent de turba hos
sermones' geschreven vinden, dan zijn dit niets anders dan de
Plooy, A further study, p. 65.
Literaturblatt 1926, p. 154.
beginwoorden van twee evangelielessen. De eerste (Joh. 7 , 32)
^erd gelezen op Maandag na de vijfde Zondag van de vasten, de
tweede (Joh. 7 , 40) de Donderdag daaraan volgende.
Of aantekeningen als „continuatio, glosa, expositioquot; (vgl. cap. 8)
en „addicio glosequot; (cap. 86a) eveneens van latere hand zijn, is
niet duidelik. De indeling in hoofdstukken en het capitularium
dat door een andere hand geschreven is zou volgens Meyer
Me-eeuws zijn. Frings (t. a. p. 154) wijst op verschillen in taal-
vormen tussen de inhoudstabel en de tekst. Alleen het capitularium
vertoont vormen als vertoenen i. p. v. vertogen en solen 1. p. v.
seien. Het zou dus opgesteld zijn door een latere bezitter van het
bandschrift.
Zoals we zagen, heeft S getracht, alleen de bijbeltekst te behouden
door alle vreemde elementen stelselmatig te weren. De eigen-
aardige kompositie van L, die kenmerkend was voor Tatianus
Diatessaron en belangrijk afwijkt van andere Levens van Jezus, is
door de omwerker vrijwel ongewijzigd behouden. Deze samen-
stelling en het voorkomen van verschillende merkwaardige af-
wijkende lezingen die, ondanks de ijver van S om alleen de
Vulgaat tot model te nemen, in zijn omwerking waren overgegaan,
bebben reeds vroeg de aandacht getrokken van theologen als Zahn.
Er bleef dus een band bestaan tussen S en L.
Maar ook uit een oogpunt van vertaaltechniek zijn verschillende
overeenstemmingen tussen L en S waar te nemen. Boven, bij de
bespreking van L's vertaalkunst, moesten we een wat eenzijdig
licht laten vallen op de „korrektiequot; van S. Daarom mogen we aan
zijn werk verdienste niet ontzeggen. Verschillende passages die
door L reeds uitstekend waren vertaald, heeft hij vrijwel onver-
anderd overgenomen. Er bleef zo een werk over dat als geheel
genomen, de proef van een vergelijking met de Westvlaamse
perikopenvertaling glansrijk zou kunnen doorstaan. Bij deze
laatste moesten we, trots een prijzenswaardig pogen tot afwis-
seling, een niet zelden al te grote afhankelikheid van de grondtekst
en een innerlike ongelijkmatigheid vaststellen. S daarentegen is
dank zij het uitstekende werk dat hij kon raadplegen, veel zelf-
standiger.
Zie het facsimile van fol. 102^ achter in Plooy, A primitive text.
Toch staat ook hier eens vertoghet. Zulk een inkonsekwentie vergemakkehkt de
verklaring van de herkomst der tabel niet!
Het is niet nodig hier verder uit te weiden over de vertaal-
methode in de S-tekst, omdat hierover reeds enige beschouwingen
ten beste zijn gegeven door Wilh. Walther In zijn standaardwerk
behandelt hij als ,,19 Zweigquot; een Duitse evangeliënharmonie, die
voorkomt in de Münchener codex Cgm. 532 en die door hem
niet werd herkend als een letterlike vertaling uit het Nederlands.
Hij verbaast zich over ,,die vorzügliche Leistungquot; en hoewel hij
reeds kennis had gemaakt met de werkwijze van tientallen andere
vertalers oordeelt hij: ,,Das Deutsch ist so gewandt gehandhabt,
dasz schwerlich eine andere Übersetzung aus derselben Zeit die
vorliegende übertreffen wirdquot;. Hij betreurt evenwel de grote vrij-
heid die de vertaler zich heeft veroorloofd.
We besluiten onze algemene opmerkingen over de S-groep met
de vermelding van een eigenaardigheid die ook in enkele andere
codices van deze familie voorkomt: het onvertaald blijven van een
aantal Latijnse woorden. Het zijn: architiclinus (60^quot;, vgl. 60'),
puplicanus (134®®), Moises superrubum (174®), castellum (196^®),
.v. Uber (218®), blasphemavit (248^), figuli (248^^), een edel man
centurio (25nbsp;en cubitus (272^)) Omdat de omwerker een goede
vertaling voor zich had, is 't niet duidelik, waarom hij die niet
overnam. Twijfelde hij aan de juistheid van L's verdietsingen
zonder daar betere voor in de plaats te kunnen stellen? Woorden
als puplicanus en castellum konden desnoods onvertaald begrepen
worden, eveneens namen van maten als cubitus en Uber. Zag hij
in architiclinus, superrubum en centurio soms eigennamen ? Vreemd
is figuli, omdat enkele regels hoger de juiste vertaling potmakers
is gegeven.
B. De bel angrijkste handschriften,
a) S.
De kalender der Noordfranse bisdommen, die aan het hand-
schrift is toegevoegd, is op zichzelf al een bewijs dat het afkomstig
is uit een Vlaams klooster. De taalvormen zijn daarmee in vol-
komen overeenstemming: ze vertonen verschillende specifiek
Vlaamse, zelfs Westvlaamse eigenaardigheden. Vlaamse speUing:
scheure 'schuur', vreugde, berauwenisse, berau. Vocalisme: dregede.
») W. Walther, Die deutsche Bibelübersetzung des Mittelalters (1889—2), Sp.
493—498.
leedde, helege, bede 'ambo', te heredene, gehredet, schedinge,
clene (x onreine en heimelike); bedrouft, roupt, bouc, soucstu,
verroukeloost, genouch, wouker; vul, up, overtullech, hucken 'bokken';
warheit, gebärden-, ambacht (X ambacht), gedochte; hi nomt, ver-
domt; pitte; leist, vergeift, beidende, deimsternessen (X demster-
nessen), heift, geweist, spreict, neimt, des geins, keifse, eit, leift, te
^ergei/s, vier (x duvel). Rekking: waerp, doorp, arem. Consonan-
tisme. Aphaerese en prothese van h: ystorie, overdige, eeschede,
addene tegenover haer, harger, hoven, de houden, heet; figeboom;
bi vichtichen, brulucht. Vormen: soe 'illa', die gone, der gore 'illorum';
speu, spetten. Suffixen: schuldaren, anebedaren, quellaren, ledaren,
spendaren; gerechtichet, ontfarmhertichet, siechet; morghin, bordinen,
^inin, stickelkin. Syncope: oest 'oogst', seine 'sleepnet', rein 'regen'.
Epenthesis: verclarsen, meersen.
h) H en A.
Het Haagse handschrift H, waaruit Bergsma tal van varianten
heeft medegedeeld, houdt een redaktie in, die naar bekend is, zeer
dicht bij S staat. Prof. De Vooys heeft in Ts. 43. 227—228 aan de
hand van enkele voorbeelden het Limburgs karakter van de taal
aangetoond. De woordvoorraad van H wijkt sterk af van die van
S en vertoont verschillende elementen die deels Limburgs deels
^^oordnederlands kunnen zijn. Hoe deze hier terecht gekomen zijn
eerst mogelik te verklaren na een vergelijkend onderzoek van
de noordeUke teksten. We kunnen alvast zeggen dat ze niet over-
genomen zijn uit een codex, die nauw verwant is met het in het
boorden afgeschreven handschrift Utr. 1009. Dit bevat n.1. een
van de S-groep afwijkende redaktie. De woordkeuze van Utr.
uiteraard anders dan die van de zuidelike handschriften, maar
de varianten van H en Utr. ten opzichte van S vertonen onderling
slechts geringe gelijkenis. Hoe H dan wel aan die vooral in
Noord-Nederland gebruikte woorden komt? Wanneer we in
aanmerking nemen dat H een betrekkelik jong handschrift is,
dan dunkt het ons heel goed mogelik dat een N.-Limburgse
luster of broeder een in het Vlaams of Brabants opgesteld Leven
van Jezus overschrijvend bij deze arbeid de hem onbekende
Woorden verving door andere, die hem reeds vertrouwd waren
Vgl. de fragmenten op p. 167—170 met de door Bergsma uit H medegedeelde
Varianten.
-ocr page 176-geworden door zijn lektuur van de volledige Noordnederlandse
vertaling der vier evangeliën of altans de noordelike perikopen-
verzameling. De volgende woorden uit H komen op de korrespon-
derende plaats ook voor in N. N. : heeft af gheset die mechtighen
van hoeren stuelen (loe = hi heeft of gheset die machtighe van den
stoel), heyls (izm), schijme {izn, = sceme), knechteken (i8fe, =
knechtkijn), aensichte (iSu, aensicht), hasunen (46^), malaetschen
(54h), overspoellich (58a, overspelende), knersinghe (62lt;i), soem (74e),
twyinghe (76m), weyte (goa; = hs. v. 1399), bouwe (goa), mostert
sade (god), gelwen (looi; = hs. v. 1399), beesten (112O borgher (1320),
openbaer sunder (1341; elders in N.N. als vert. v. 'publicanus')
betalen (136/1), watersuchtich (152b), namen synre waer (152b =
== namens waer), handelen (168I), hi raest (i88g), budel (1960),
sterften (210a), gheruchte (222a), vackelen (2421, = fackelen).
Woorden als barmherticheit (loc), ee (i8i), rentmeyster (148c),
schaffeneer (i5oh), kameel (2041), errynghe 'dwaling' (262^) had
hij wel elders in de noordelike vertalingen gelezen. Aan eigen
initiatief zijn te danken: huyschreck (26n), boeckstave (421), guetlic
(46b), ontstellen (48c), heerdscap 'kudde' (66g), het veel voorkomende
straefden (o. a. 96^) en bestraef (o. a. i34h), bevellich (84a), raden
'onkruid' (88n), sydenspoel (134^), keiter 'wijnpers' (i68/), smaetheit
(igod), ghebouwe (208e), swevel (2i4m), lake 'afkeuring' (248r) en
lokeren 'gaten' (270/). Ook hieronder zijn Noordnederlandse
woorden als: smaetheit en heerdscap, maar de meeste zijn typies
oostmnl.
Een paar typiese verlezingen zijn paradyse (i88t), i. p. v.: in
Salomons parvis en eynode (361) voor de eigennaam Enon.
Het jonge handschrift A, dat ongedateerd is, bevat een tekst
die zeer dicht bij die van H staat. De taal is wellicht nog iets
oosteliker getint. Men vergelijke de a i. p. v. 0 in: gade, gebaden,
lavende, de pronomina oen 'hen' en om 'hem', woorden als voerte
di (volgens Verdam nederr.-limb.; H: ontsie di), live (H: lichame).
Het aantal varianten dat bij vergelijking van H en A voor de dag
komt, is zo gering dat men in A wellicht een afschrift van H mag
zien, in hetzelfde of in een naburig klooster vervaardigd. De
enkele punten van overeenkomst die Maurer meent te ontdekken
tussen A en de Duitse vertalingen — per slot van rekening alleen
Hiermee duiden we in het vervolg de Noordnederlandse vertaling van het
Nieuwe Testament aan.
Maurer, a. xv., p. 64—65.
-ocr page 177-lives (Luc. i , 42), voerten (Luc. i , 50) en reynyngen (Joh. 2,6) —
zijn waarschijnhk aan een toeval te wijten. Het is evenwel niet te
lochenen, dat H en A gezamenlik, of elk afzonderlik, aanrakings-
punten met C vertonen. Bij de door Maurer medegedeelde noemen
^e nog: (Luc. 2 , 5) S: hem____te togene, H: hem te----bewijsen,
A: sich, ____ te bewisen, C: sich to bewisen, M: sich zu weisen.
Met andere woorden: de waargenomen overeenkomsten tussen
*HA en de Duitse vertaling zijn het gevolg van een geneties
verband. Beide redakties gaan op eenzelfde prototype terug.
Het manuscript Egerton 2188 van het Brits Museum i) (zie
Ts. 43, 13—15) bevat o. a. een volledige perikopenverzameling,
Waarvan ons voorlopig alleen de evangelielessen interesseren. De
a. p. medegedeelde fragmenten bewijzen dat we hier te maken
hebben met een lectionarium, waarvan de lessen zijn geput uit de
S-redactie van het Leven van Jezus. Hier heeft men dus, om de
lezer veel naslaan te besparen, de harmonie-vorm opgegeven en
lessen gerangschikt naar hun „tijdeigenquot;. De samensteller van
^it lectionarium heeft in de tekst slechts enkele minder betekenende
Veranderingen aangebracht. Deze komen dus uitsluitend voor zijn
rekening en hebben niets te maken met de varianten van 1HA.
Op fol. van het handschrift verneemt men iets naders
ointrent het klooster, waar het manuscript werd gebruikt: ,,Dit
^oeck is der broedere der derder Regule sente Franciscus binnen
aacken op hardewijns grave. a i Sent servaesquot;. De hand waarin
^^ze aantekening geschreven is, wijkt af van de schrijfmanier van
gros der epistel- en evangelielessen in deze codex. Het
^lalekt waarin deze geschreven zijn is dan ook niet Nederrijns-
iniburgs, maar Brabants. Ten aanzien van de woordvoorraad is er
pussen S en Eg. maar weinig verschil. Wat de taalvormen
betreft, vindt men in Eg. steeds seien (S: sullen), tonen (X S:
Joghen), sekse, seldi, heilech, heimelike, gemeine, steinen, bereiden,
spreiden tegenover de e(e)-vormen in S, hilt (S: hielt,) op
^ • quot;P), heeft, aenbedene tegenover de ei-vormen in S, verlosen (S:
^^^lossen). Kenmerkend is ook het enklitiese artikel: dlicht,
^ëewarege licht, tcaf enz. (S: dat licht, dat geware licht, dat caf).
^schreven door Priebsch, Deutsche Handschriften in England, II, S. 80.
Volgens Priebsch, t. a. p., p. 80 een „Bibliotheksnummerquot;.
d) R (fragment).
Het verwondert ons niet dat handschriftenkompilatoren, die
voor eigen gebruik een soort stichtelike bloemlezing aanlegden,
daarin bepaalde gedeelten uit het Leven van Jezus opnamen. Zij
lichtten uit de evangeliënharmonie veel gelezen gedeelten als de
Passie, de Bergrede enz. We zijn in staat een codex aan te wijzen,
waarin onderdelen van onze evangeliënharmonie zijn opgenomen.
Het is het door W. de Vreese uitvoerig beschreven Ruusbroec-hs.
w, in de Middeleeuwen in bezit van het Rooclooster, tans be-
rustend in de Bibliothèque Nationale te Parijs als Ms. 920 van
de Bibl. Mazarine (R). Het handschrift bevat de volgende frag-
menten, die alle ontleend zijn aan het Leven van Jezus in de
S-redaktie.
iquot;. f. 131^—136^ het ,.sermoen van 't laatste avondmaalquot;.^)
Leggen we het door De Vreese medegedeelde incipit naast het
korresponderende gedeelte bij Bergsma's uitgave van S cap.
CCVII, dan is er nog weinig overeenkomst te bespeuren. Het is
alsof een onhandig „korrektorquot; aan het werk is geweest. Verderop
heeft deze er blijkbaar van afgezien de S-tekst te verbeteren. Aan
het eind is er vrijwel volkomen gelijkheid. Vgl. het slot van ,,dat
avontmael' ' (fol. 136-) met cap. CCXXVL
,,Vader die du mi ghegheven hebs ic wille dat so war ic ben dat si
met mi sijn. dat si sien mine dar heit die du mi gegheven hebs. want
du minnets mi eer die werelt ghemact was. Gherecht vader die
werelt en heeft die niet bekint. Mer ic hebbe di bekint ®) ende dese
hebbe bekint dattu mi gesint hebs Ende ic hebbe hem cont gemact
dien name ende salse hem cont maken dat die minne [st. mine]
dar du mi mede gemint hebs in hem si ende ic in hem.quot;
2quot;. f. 137^—f 139^ Die concordancien der .Hij. evangelisten vander
passien ons heer en Jhesu Cristi (f. 6^) O- Deze Passie is ongeveer
gelijkluidend met het laatste gedeelte van het Leven van Jezus, te
beginnen op p. 240^® in de uitgave van Bergsma. Ten bewijze
schrijven we het ine. en expl. af (f. 137quot;^)'
,.Doe ihesus dit ghesproken hadde doe ghinc hi met sinen iongheren
in een dorp dat heet getsemani over dat water dat heet cedron.
dar was een hof dar ghinc hi in met sinen iongheren. ende iudas
diene verriet wiste wel die stat. want hi dicke plach daer te comene
met sinen iongheren Ende doe ihesus daer quam doe sprachi te sinen
longheren. Sijt hier ende bedet dat ghi niet en valt in becoringhen
ende beidet mijns tote dat ic daer ghega ende bede .... (f. 149')
blijft sittende inder stat tote ghi ane ghedaen wert van boven
nietter cracht ende hi leidese wt in bethanien ende met sinen op
gheheven handen ghebenedide hise ende het ghesciede doe hise
ghebenedide dat hi seiet van hem ende wert ghenomen inden hemel
ende si aenbeeddene ende keerden weder in iherusalem met groter
vrouden ende waren alle weghe inden tempel lovende ende ghe-
benediende gode.quot;
3quot;. (f. 149'quot;) Dit syn de viij salecheide (vgl. Bergsma 40^^):
,,Ende ihesus ontdede sine oghen ende sac (sic) op sine discipulen
ende sinen mont hem te leerne ende sprac Salech sijn die aerme des
geestes want dat hemelrike es hare Salec sijn de saechtmoedeghe
Want si seien besitten dat eerterike .... [expl.:] Salech sidi als u die
hede malendyen ende haten ende pgrsecucie doen ende al quaet
van u spreken ende u verwiten u wesen ende uwen name [f. 149^]
verontwerden want alsoe hebben si andren propheten gedaen die
Vore u sijn ghe weest.quot;
4quot;- (f. 149^) Dit syn de .vij. werke der ontfaermhertecheit (vgl.
bergsma 220^^):
• »Doe sprach ihesus als des menschen sone comt in siere ghewout
ende alle sine ingele met hem dan sal hi sitten op den stoel sire
Moghentheit ende dan sal gesaemt sijn vore hem alle tvolc ende hi
se sceden van een alse die herde sceed de scape vanden hukene
ende dan sal hi de scape te siere rechterbant stellen ende die
'JKene (sic) te sire slincker hant.... [expl.]: Dan werdensi hem
antwerdende ende seien seggen Here wanneer saghen wi di hongherech
° dorstech of gast of naect of siec of inden kerkere ende en dienden
.^let dan sal hi hem antwerde vorwaer seggic u die wile dat gijs
^let en daed enen van desen minsten sone daeddijd mi niet Ende
. n seien dese gaen in die ewelike pine maer die gerechte seien gaen
M dat ewelike leven.quot;
afschrijver van deze fragmenten was blijkens vormen als
^eien ongetwijfeld een Brabander.
Er bestaan vermoedehk nog wel andere handschriften die brok-
stukken van het L. v. J. bevatten, maar omdat we hiernaar geen
stelselmatig onderzoek konden instellen, ontbreken ons daarvoor
de bewijzen.
2. Een *LS-redaktie van het Leven van Jezus.
A. De belangrijkste handschriften.
De vertegenwoordigers van de S-groep vertonen onderling, gelijk
we zagen, kleine verschillen. Sommige dragen nog duideliker dan
anderen de tekenen van hun afkomst. Dit verschijnsel doet ons
als vanzelf de vraag stellen, of die aanpassing aan de Vulgata gelei-
dehk is geschied. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan is daarmee
tegelijkertijd een verklaring gegeven van de L-lezingen in sommige
codices van de S-groep.
De schaarse fragmenten die in W bewaard zijn, zijn voor het
onderzoek van enig belang. Het gedeelte dat van de proloog over is,
bevat juist de passage uit het voorwoord van L die handelt over
de ,,donkerheitquot; van sommige Schriftgedeelten en over zijn plan
om die te ,,verderenquot;. In onze verwachting, dat nu ook de evan-
gelietekst zelf met L overeen zal komen, worden we bedrogen. De
brokstukken Wii—Wv bevatten de S-redaktie. Frings, die aan
W reeds aandacht schonk, heeft terecht opgemerkt dat Wiii zelfs
niet de exposities bevat, die in de proloog toch in uitzicht waren
gesteld. Al brengen de W-fragmenten ons in dit opzicht weinig
verder, zo hoeven we er niet aan te twijfelen dat de komplete
W-tekst glossen en exposities bevat heeft. Anders ware die ver-
dediging van een sobere toelichting bij duistere plaatsen in de
proloog wel achterwege gebleven.
De geringe omvang van deze betrekkelik oude brokstukken —
ze dateren uit de eerste jaren van de 14e eeuw — laat niet toe
Vgl. Bergsma, p. 5, 7, 9 en 11.
') Vgl. Bergsma, p. 91-»: „Dese man ende dese magt waren beide van Davids
geslechtequot; en „Ave dat lut also vele alse sonder we.quot;
een beslist oordeel uit te spreken over het dialekt, waarin ze ge-
schreven zijn. De taal is in elk geval niet zó Vlaams gekleurd als
die van de S-tekst. Een vorm als sellen (vgl. Franck § i6i . i)
doet eer aan een Brabantse kopiist denken. Vergelijk bovendien
de volgende varianten: die ghene (S: die gone 4^), sellen (sullen 4®),
deemsternessen (deimstemessen 4^«), wi[n]kende (wenkende ver-
dolt 623), hiet (heet 6quot;), vol (vul 8^), bedroeft (hedrouft 8®), heilighe
(helege 10®), ghedachte (gedochtenbsp;vervolt (vervult lo^®), eischede
(eeschede lo^®).
b) Ütr.
Waardevolle gegevens omtrent een redaktie die een tussen-
positie ingenomen moet hebben, worden ons verstrekt door het
i5e-eeuws papieren hs. 1009 van de Utrechtse universiteits-
bibliotheek. Het Leven van Jezus, dat we hier op fol, 1—213^^)
voor ons vinden, is op eigenaardige wijze samengesteld uit stukken
van geheel verschillende herkomst, in drie verschillende handen
geschreven.
lO. i_i66v, geschreven door de eerste hand, bevat het ge-
deehe uit het Leven van Jezus dat loopt tot caput CCV van
de S-tekst.
2quot;. f. 167 ontbreekt en is vervangen door een ander blad,
beschreven door een tweede hand. Hier vindt men nog enkele
i^egels van cap. CCV: „vorsten der priesteren .... sonder gheroep
van den volke.quot; Als bladvulling volgt nog een kort gebed.
30. f. 168—213^ bevat het slotstuk van het Leven van Jezus in
afwijkende redakties, geschreven in een derde hand:
a. f. 168'—183^ Hier heghint dat avontmael Op f. 183^ komt
als bladvulling weer een kort gebed voor.
f. 183^—198* een Passie.
c. f. iggr—213V de verrisenis en opvoert van Christus, benevens
bet nederseinden des heilechs ghees.
We bespreken tans alleen het eerste gedeelte van deze
evangeliënharmonie, omdat de tekst daarvan voor het onder-
zoek dat ons bezig houdt, van veel gewicht is. Later zullen
We gebruiken de foliering van de kopiist.
) Bergsma, p. 222.
) Uitvoerige excerpten van het slotgedeelte zijn afgedrukt door Van Druten,
PP' 300—304.
we terloops terugkomen op het onder 3quot; genoemde stuk. i)
Dit Leven van Jezus begint niet met de woorden van Joh. 1:3:
„In den beginne was twoort ende twort was met Gode____
zoals de andere handschriften, maar met Luc. 1,26: „Die
enghel gabriel was ghesent van gode____quot; (Missus est angelus
Gabriel). We laten in het midden, of de capita I en II van S
wel ooit deel hebben uitgemaakt van deze Utrechtse redaktie.
Wanneer we de wijze, waarop de kompilator zijn Leven van
Jezus uit brokken, aan geheel van elkaar afwijkende vertalingen
ontleend, aaneenlast, in aanmerking nemen, is dat weinig waar-
schijnlik.
B. Verhouding van Utr. tot L en W.
Met welke redaktie komt de tekst van het eerste stuk van deze
evangeliënharmonie overeen ? Een vergelijking met de beide door
Bergsma uitgegeven teksten leert, dat Utr. — want zo willen wij
dit stuk noemen — voor 't grootste gedeelte met S overeenkomt,
maar dat de overeenstemmingen met L anderzijds zó talrijk zijn,
dat we Utr. bij geen van beide redakties kunnen inlijven. Het
vertegenwoordigt als het ware een overgangsvorm van L naar S.
Het gebeurt verder niet zelden dat Utr. glossen of exposities van L
opneemt. Voor wij nog enige opmerkingen maken over de be-
trekking, waarin Utr. tot de andere redakties staat, drukken
wij enkele fragmenten af om een indruk te geven van de
wijze, waarop dit Leven van Jezus geredigeerd is. De met L
overeenkomende zinsneden worden door ons gekursiveerd, de
exposities gespatiëerd:
Luc. i , 26—28 (vgl. Bergsma, pp. 6—8).
,,Die enghel gabriel was ghesent van gode in die stat van galilea
gheheten nazaret tot eenre maecht die ghetrouwet was enen man die
gheheten was ioseph vanden huse davids Ende die naem der maghet
Aanwijzingen der perikopen, langs de tekst in rode inkt aangebracht, en een
voonn toegevoegde „tafelquot; bewijzen dat ook deze codex als lectionarium gebruikt werd.
) Bergsma, p.
Van Druten plaatst op pp. 305—307 twee fragmenten uit Utr. naast de
evangelienharmonie van 1360 en de noordelike vertaling der vier evangeliën. Geen
wonder dat hij er niet in slaagde de tekst thuis te brengen!
was maria Ende die engel ghinc tot haer in ende sprac Ghegroet
sijstu vol gracien die heer is mitti du biste ghebenedijt boven
allen wiven'. ...quot;
Luc. lo , 38—43 (vgl. Bergsma, pp. 78—80).
,,Daer na quam ihesus in een casteel ende een wijf ontfencken in
hoer huus Dese hadde een zuster hiet maria die was sittende ten voeten
ihesu ende hoerde sijn woerden Mer martha was onledich inden
menscheliken dienst die stont ende sprac heer en achtestu dat
niet dat mijn zuster alleen my laet dienen segt hoer dat si my helpt
Doe antworte ihesus ende sprac Martha martha du biste sorch-
voudich ende bedroeft om veel dinghen Mer eens is noot eni che it
mit Gode Maria hevet dat beste deel vercoren dat niet ghenomen
en sei worden van hoer.quot;
Luc. 15,11—32 (vgl. Bergsma, pp. 132—135)^
„Het was een man die hadde twie sonen ende die ioncste van hem
sprac tot sinen vader, vader ghif mi mijn deel goets dat mi toe hoert.
Ende die vader dede also ende deelde hem haer goet. ende onlange
daerna so nam die ioncste zoon ende samende al dat hi hadde. ende
tooch wech in een verre lant ende al daer verdede hi sijn goet in
onkuuscheit. Ende doe hi al sijn goet verdaen hadde doe wort een
groot honger in dien lande, ende hi begonste gebrec te hebben en[de]
arm te sijn. Ende hi ghinc ende helt hem an een borger van dien
lande ende die senden in sijn dorp dat [sic] hoeden soude sijn verken,
ende hi begeerde te vollen sinen büke vanden drave dattie verken
aten. ende hi en mochter niet hebben. Doe keerde hi in hem selven
ende sprac. hoe menich gehuert knecht is in mijne vaders huse over-
vloyende van brode ende ic verderve hier van honger. Ic wil opstaen
ende gaen tot minen vader ende wil tot hem spreken. Ic heb gezon-
dicht inden hemel ende voer di ende ic en bin niet waerdich dat ic
hiet dijn kint. mer make mi als een van dinen huerlinge. Ende hi
stont op ende quam tot sinen vader, doe hi noch verre v/as doe
Sachen sijn vader ende wort beroert mit ontfermherticheit. ende liep
hem tegen ende viel hem om den hals ende kusten. Doe sprac die
^oon totten vader. Vader ic heb gesondicht inden hemel ende voer
dl ende ic en bin niet waerdich dat ic hiet dijn zoon. Doe sprac die
vader tot sinen knechten, brenge haer dat eerste nuwe cleet ende
doetet hem aen. ende ghevet hem een vingerlinc an sijn hant ende
gescoite an sinen voeten, ende brengt haer een vette kalf ende dodet
, Typiese verlezing van de noordelike kopiïst, die het Z. woord messeliken niet
kende.
ende laet ons eten ende vrolic sijn. Want mijn zoon was doot ende is
levende geworden, hi was verloren ende is gevonden ende si begonsten
alle te eten. Doe was sijn outste zoon inden acker ende doe hi quam
ende hi den huse naecte doe hoorde hi snaerspul ende soet gheluut.
ende soete sanc van menschen. Ende hi riep een van sinen knechten
ende vraechde wat dat waer Ende die gheen antwoerde hem dijn
broeder is gecomen ende dijn vader hevet gedoot een vet calf. ende
is blide dat hi en gesont hevet ontfaen. Doe dit die gheen hoerde doe
wast hem onwaert ende en woude niet in dat huse comen. Doe ghinc
echter die vader wt ende begonde hem te bidden Doe antwoorde
die gheen ende sprac tot sinen vader, siet aldus voel iaren heb ic
di gedient ende dijn gebot en overtrat ic niet. ende du en gaves mi
noch nye een hoecskijn dat ic ghegeten had mit minen vrienden.
Mer als dijn zoon comt die al sijn goet verteert hevet mit quaden
wiven. so hebstu hem gedoot een vet calf. Ende die vader antwoorde
hem zoon du biste alle wege mit mi ende al dat mijn dat is dijn.
Mer nu mosten wi eten ende vrolic sijn. Want dijn broeder was doot
ende hi is levende geworden hi was verloren ende is gevonden.
Luc. 7, II—17 (vgl. Bergsma, pp. 62—63):
,,In dier tijt quam ihesus ter stat die hiet naym ende sijn iongheren
mit hem ende een grote scare mit hem van volke Ende doe hi quam
bider poorten doe droechmen daer wt een dode die hadde gheweest
een enich zoen eenre weduwen ende daer mede quam oec een groot
volc wt der stat Ende doe ihesus die moeder sach wenende ontfermedes
hem ende sprac en ween niet meer Doe ghinc hi totter bare ende roedse
[sic!] mit sijnre hant ende doe stonden stille diese droeghen Doe sprac
ihesus ionghelinc ic segghe di stant op Doe rechte hi hem op die
doot hadde gheweest ende stont ende begonde te spreken ende hi
gaf en weder levende synre moeder ende Doe dat saghen die daer waren
doe worden si vervoert ende loveden gode ende spraken Een groot
propheet is onder ons op ghestaen want god heeft ghevisitiert sijn
volc Dese nyemaer liep al doer dat lant van iudea.quot;
Joh. 6 , 22—28 (vgl. Bergsma, pp. 103—105).
Des anderen daghes dair nae dat hij dat volc hadde gheset i) in die
woestijn dat selve volc dat doe noch in die woestijn was alst dat vernam
dat des daghes te voren nymmermeer scepe hadden gheweest dan alleen
dat scyp daer die ionghere mede wech waren ghevaren Doe verwonderde
hem allen waer sy ihesum verloren hadden want sy wel wisten dat hy
^it sinen iongheren niet en was ghesceept Doe saten in anderen soepen
die des daghes waren comen van tyheryen al daer ter stat dair sy gheten
hadden vanden broede ende voeren over ende sochten ihesum te capharnaum
Ende doe sy quamen dair hy was doe spraken sy te hem. meester
Wanneer quames du hier Ende ihesus antwoerde tot hem. Voer waer
seg ic tot u dat ghi my soect dat en is niet om die wercken die ghi
gesien hebt Mer om dat dat ghy ghegeten hebt van mynen broede
al so dat ghi gesat wort. Mer ic segghe u staet na die spyse die onver-
ganclic is ende die ewehke duren sei die u des menschen soen gheven
sei. want daertoe heften die vader ghesant. Doe spraken sy tot hem
^t willekerhande dinghen sullen wy werken die wercken goeds ende
ihesus sprac dat is goods werc dat ghi gelovet an dien die hi gesant
hevet.
Mare. 4,26—29 (vgl. Bergsma, p. 93):
.gt;Doe ihesus dese ghelikenesse gheseit hadde. doe seyde noch
een ander ende sprac also ist hemelrijc also een mensch saet werpt
in synen acker ende daer na sliepe ende op stonde nachts ende daghes
ende daer bynnen dat saet wisse dat hijs niet en wist want dat coeren
^ant daer dat saet op ghesaeyt is brenct dat saet wt eerst dat cruut
vrese goods Daer na die warighe berouwenisse
naer^) te lesten die volle caritate vrucht inden acker Ende also dat
^oorn rype is so slaetmen die sekele aen want die oest is ghecomen.quot;
Bovendien heeft Utr. o.a. de volgende exposities in de
tekst overgenomen:
Bergsma p.
..Dese woerden sijn also te verstaen dat die ghenoechte vanden
Zonden die toecomen overmids den leden des lichaems van buten
®nde die quade begheerte sijn of te sniden dats vromelic te weder
®taen niet dat een sinen lichaem si schuldich te crancken Want dat
Waer tegens reden ende teghens dat verstaen van der scrifturen.quot;
bergsma p. 67^®-!«:
..Legio dat woert luut also veel als een ghetal dat heeft ses dusent 1
hondert ende ses ende tsestich want onser is vele.quot;
;gt; Sic.
dig Lnbsp;wel alsof een kopiist — of de redactor van *LS zelf? — de exposities,
he-fi.nbsp;model in margine aantrof, op enigszins onhandige wijze tussen de tekst
geplaatst.
-ocr page 186-De medegedeelde proeven werpen een helder licht op de ver-
houding van Utr. tot de beide andere redakties. Het zuiverings-
proces heeft zich, naar 't schijnt, niet ineens, maar geleidelik
voltrokken, en Utr. vertegenwoordigt nu de overgangsfase *LS.
Bij nader toezien blijkt dat de redaktor van *LS alleen dan lezingen
of glossen van L handhaaft, wanneer de Vulgaattekst wegens z'n
te grote soberheid wel enige uitbreiding behoeft (vgl. Luc. 7,
II—17), moeilik te vertalen konstrukties bevat (vgl. Joh. 6,
22—24) of noodzakelik een ,,glossequot; vereist. Voor het overige
verwijdert hij uit de L-tekst alle vertalingen, die hem wat al te
vrij, te onbijbels voorkwamen. De S-redaktor heeft later zijn
arbeid voortgezet door ook uit *LS de laatste resten van L-
lezingen en uitbreidingen zoveel mogelik weg te werken, zij het
dan met behoud der oorspronkelike bewoordingen.
Niets verhindert ons tans in Utr. het vervolg van W te zien. De
proloog van W past uitstekend bij de inhoud van S, terwijl de
W-tekst zelf vrijwel geheel overeenkomt met die van Utr., voor-
zover dat altans valt na te gaan. Men vergelijke slechts het op p. 170
afgedrukte begin van Utr. met het derde W-fragment. W en S
vullen de wederzijdse lacunes dus prachtig aan.
De perkamenten stroken van W zijn nu vooral om hun ouderdom
van groot belang: ze zijn het bewijs dat de *LS-redaktie reeds in
het begin van de veertiende eeuw moet hebben bestaan. Het zou
namehk ook mogelik zijn dat een i5e-eeuws bewerker een S- en
een L-tekst vermengend een enigszins hybridiese redaktie samen-
stelde. Toch lijkt de hierboven geschetste gang van zaken — dus
een geleidelike aanpassing aan de Vulgata — eenvoudiger en dus
meer in overeenstemming met de werkelikheid. De volgende
paragraaf zal ons trouwens nog een bewijs brengen dat *LS in
ieder geval reeds voor 1360 in Zuid-Nederland bekend was.
We vestigen er met enige nadruk de aandacht op dat de *LS-re-
daktie jonger moet zijn dan L en niet de plaats in de overlevering
inneemt die Frings, in navolging van Jülicher, eraan wil toekennen.
Hij beschouwt *LS als de door Maerlant in 1271 gebruikte redaktie,
die ontstaan zou zijn uit N, de oertekst van de Nederlandse ver-
tahng. ,,Prolog, Uebersetzung, Expositionen und Textglossen
stammen von N, sonstige Zusätze sind von N über *LS bis L
gewachsen.quot; i) Daarnaast: ,,Der Reinigungsprozess ist auf der
Frings, Literaturblatt, 1926, S. 154.
-ocr page 187--Linie allmählich verlaufen.quot; i) Een ontwikkeling in twee rich-
ingen dus: iquot;. naar grotere vrijheid (L); 2quot;. naar meer gebonden-
eid aan de grondtekst (S), Het is evenwel aanbevelenswaardiger
oiïi met Plooy in L de oorspronkelikste vorm van het Leven van
Jezus te zien.
^ L)e kompositie van Utr. komt vrijwel overeen met die van L en
' op de volgende drie afwijkingen na:
I • het begint met Luc. i , 26 in plaats van met Joh. i , i
^oals de andere Levens van Jezus, ook de evangeliënharmonie
^an 1360. De vorm van de hoofdletter D in Die enghel etc. schijnt
^ op te wijzen dat de hoofdstukken I en II ook nimmer in het
andschrift aanwezig zijn geweest. De redaktor heeft wellicht
eigenmachtig het begin weggelaten, gelijk hij ook in de tweede
^e tt van het Leven van Jezus, zoals we zullen zien, bij de keuze
^n^de teksten, zeer zelfstandig te werk gaat;
Vvt ^^ hoofdstukken XIII en XIV zijn geplaatst tussen XV en
zodat de volgorde is XII, XV, XIII, XIV, XVI;
. de capita VI, VII en VIII ontbreken. De aankondiging van
Johannes (I en II) en het verhaal van de geboorte
bi' h ^^ ^^nbsp;^^ redaktor verwijderd als niet behorende
het Leven van Jezus. De genealogie van VIII voelde hij blijkbaar
g ineens als een overbodigheid. Het verdient even vermelding dat
^n^ge theologen de opvatting zijn toegedaan, dat de Syriese
lanustekst geen genealogie bevatte. Het ontbreken van cap.
^ Zou dus een steun kunnen zijn voor de mening, dat niet L,
^^aar wel een redaktie *LS de oertekst bevat. Wij verlaten ons
syri'^^^^ ^^^nbsp;van Prof. Plooy, die betoogt dat het Oud-
en Piatessaron wel degehk een geslachtsregister bevat heeft
Noo^Hnbsp;daarom het hiaat toe aan het streven van de
hield ^^^^ redaktor om alles wat slechts zijdelings verband
met het hoofdthema, te elimineren.
edigheidshalve zij hier vermeld, dat hs. Utr. 1009 ook een
van^^^^^ yiiaChri^i bevat, die volgens een inhggende aantekening
onbekende geheel parallel schijnt te lopen aan de Dietse (|
fj
tnnbsp;inet de evangelietafel, die eraan voorafgaat, schijnt later door een
We^^^quot;^®*^nbsp;papiermerk en de hand tonen verschil.
*) pjj^ vermelden steeds de nummering der hoofdstukken van S.
oy. The Liège Diatessaron, p. 17.
C. Verhouding van Utr. tot 1HA.
De taal van Utr. draagt een onmiskenbaar Hollands karakter.
Van Gelders-Overijselse bijmengselen is hier niets te bespeuren.
In Ts 43, 228 is reeds gekonstateerd dat verschillende Noord-
nederlandse woorden de plaats hebben ingenomen van de Zuid-
nederlandse en dat de kopiist de noordelike vertaling gekend
moet hebben. Het is echter te betwijfelen of de boven besproken
handschriften H en A hun Noordnederlandse woorden aan deze
zuiver noordelike tekst hebben ontleend. We weten tans dat Utr.
een geheel andere redaktie vertegenwoordigt dan *HA, m. a. w.
*HA kan onmogelik een direkt of indirekt afschrift van Utr. zijn.
Hiermee komt dus vast te staan dat *HA en Utr. onafhankelik
van elkaar hebben geput uit NN., wanneer 't nodig was een
„vreemdquot; woord te vervangen door een dat in 't eigen dialekt
daarvoor gebruikt werd. Hoe zou men anders het feit moeten
verklaren dat Utr. vaak NN-woorden bevat, waar Utr. de *LS-
woorden vertoont? 't Omgekeerde komt ook wel voor. Ten be-
wijze delen we enige woorden uit Utr. mee, die de kopiist heeft
gehaald uit NN. Bij gebreke van een zuidelike *LS-tekst plaatsen
we het korresponderende woord uit S daarachter. Men zal zien,
dat er slechts een enkele maal toevallige overeenstemming met H is:
des alren oversten (des al machtichs ommescemen (bescaden 8^®),
verstroeyt (gebredet lo^^), of gheset die machtighe (onset die geweldige
10^^), van beghinne (inder werelt lo'-®), gherechtich (gerecht 14^®).
onthielt^) (behilt i82), scatten (tresore 20'^^), knechtkijn^) (knapelkin
18quot;), heilghever^) (behoutnesse iS^^), thent (tote 22®), bekennende
(beliende 26^^), bile (aex 26quot;), opgheloken (ontploken 30^), becoringhen
(coringen 30®®), op ende neder clymmende (up ende ave varen 32^),
reyn (zuver 40^®), versmaden (haten 48^'), toedoen (toe geleggen 50®),
dat gheheilichde (helichdom 50quot;), varken (swijn 50^8), melaetsche
(lazerse 54^'), op boert (neimt 58quot;), den argheste (den crancsten
oesten (oriënt 62^), westen (occident 62^), crijschinghe (krischelinge 62®).
vianden (duvele 66^®), meesters (ersaters 70quot;), vnase (vadsen 74^®)'
ghehantslaghet (geroupen 8o®i), dat gheyaghede riet (dat gecrocte
riet 86®quot;), settinge (gebode die gi set 1082quot;), sculdenaers (sculdaren
148^®), reesscap (berescap 148^°), vanden scatte der boesheit (van den
goede der quaetheit 148^®), huuswaert (vader des gesindes 150®), ver-
pachte (leende 168^®), cleynst (smelt 204®^).
1nbsp; Een woord van Geert Grote.
-ocr page 189-Amst, (fragment).
In Ts. 40 , 302 is door Prof. de Vooys reeds medegedeeld, dat
net Amsterdamse „handschrift van 1348quot;, behalve de later te
behandelen Epistelen en EvangeHën en enkele stichtelike traktaten,
ook nog bevat Dat sermoen op den herch (f 273''—281') en De
concordanse der .Hij. ewangelisten passie (f. zSy^—296^), in een
redaktie die met S grote overeenstemming vertoont. Kollatie met
leverde enige varianten op (zie Ts. 43 , 224, noot 5), die L-
lezingen zijn. Om deze reden delen wij deze tekst bij de 1LS-re-
daktie in, waarvan hij wel het sluitstuk: de Passie, vertegenwoordigt.
Konklusie.
De overgang Lgt;S heeft zich niet ineens voltrokken. Uit de
lezmgen van verschillende min of meer grote brokstukken mogen
We opmaken, dat er een *LS-schakel bestaat. De hierin overge-
leverde tekst staat weliswaar dichter bij *S dan bij *L, maar toont
nienige plaats een onmiskenbare verwantschap met L. W—
. Amst., de teksten in drie handschriften in verschillende
tyden en streken afgeschreven, bewaren gezamenlik de herinnering
aan de hier onderstelde overgangstoestand.
3- De Evangeliënharmonie in de Bijbel van 1360.
De belangrijkste handschriften.
Een aantal handschriften van de zgn. bijbel van 1360 bevatten
^^^ ..concordantiequot; van de vier evangeliën, meestal onmiddellik
° gend op de boeken van het Oude Testament, een enkele maal
voorafgegaan door de Destructie van Iherusalem. Het zijn
5, 7, 12, 14, 16 en 19 uit de beschrijving der hand-
^hriften in het boek van Dr. Ebbinge Wubben. i) Een harmonie
eenzelfde inhoud kan men bovendien nog aantreffen in vier
uschriften die door schr. uiteraard niet besproken werden,
at ze geen oudtestamentiese boeken bevatten: Hs. Brussel
(12001—02), een papieren handschrift, in twee kolommen
nreven, voorzien van 14 pentekeningen en voltooid de 11 e
Testa ^ Ebbinge Wubben, Over Middelnederlandsche vertalingen van het Oude
('s Gravenhage, 1903), Eerste hoofdstuk, § i.
Augustus 1461. Fol. I—71' van deze codex bevat de tekst der
harmonie. Het andere handschrift is het door Verdam voor zijn
Mnl. Wdb. gebruikte „Bijbelhs.quot;, berustende in de collectie van
H. Beckering Vinckers te Zaltbommel en door W. de Vreese
beschreven als een geglosseerd lectionarium. De bladen 15^—117^
hebben een inhoud, die gelijk is aan die van de zeven hiervoor
genoemde. Een tweetal codices, in Brabants getint dialekt ge-
schreven, bevatten zelfs uitsluitend deze evangeliënharmonie. De
ene bevat op de laatste bladzijde (f. 203^) de volgende aantekening:
,,Dit boec hoert toe den susteren van St. katherinen dale te hasselt
ende dit waert ghescreven int laer der gheboerten ons liefs heren
ihesum xristum doe men screef duysent vier hondert ende .lxii.quot;
De andere heeft op f. 254quot;^ als besluit: „Dit boec wert vol screven
int iaer ons heren .xiiij. ende .Lxxxviij. opten .xxv®. dach van
mey bi mi gode bekentquot;.
Behalve bij de proloog, waarvoor we gebruik zullen maken van
het Hasseltse handschrift, gaan we bij de bespreking uit van hs.
Gent 430 (632) %
B. De bewerker.
Welke tekst hebben we hier voor ons ? Is het werk van de ver-
taler van 1360, staat het in betrekking tot het Leven van Jezus of
is het de zelfstandige arbeid van een onbekend vertaler ? Langs de
weg van een inwendig onderzoek zullen wij de oplossing pogen te
geven. Hiertoe drukken wij eerst de proloog af:
,,Prologus op die ewangielien
Nu sijn wi comen totten nuwen testamente ende volghen hier
nae de evangelien Mer om dat wi die geesten vanden historiën houden
willen Soe selen wi hier scriven de evangelien diemen heit concor-
dancie: Dats wten .iiii. ewangelisten ene evangelie ghemaect by
acorde Ende soe waer dat elc ewangeliste yet seit sonderlincs ochte
oaer si alle al eens spreken dat seien wi tekenen metter ierster letteren
'Van haren name met swerten of met roden incke Daer omme salmen
Weten datter evangelisten .inj. sijn dats te weten matheus die teeckent
men naden mensche om dat hi sijn evangelie beghint van xristus
gheslechte nae den mensche. Marchus is dander dien teekent men
nae enen leeu Om dat hi sijn evangelie beghint vanden gheroepe
mder wildernissen Die derde is lucas. dien teekent men nae een
calf Om dat hi sijn evangelie beghint vander sacraficien die men
mden tempel gode dede: Die vierde is sinte lan dien teekent men
nae enen aer om dat hi hoechelikere inder gotliker verstannissen ghe-
clommen was dan dandere. Soe dat hi inden beghinne dwoert sach
at Was den sone inden vader Want boven alle voghele soe vermach
aer in de sonne sien sonder pinc oghen. Ende alsoe saen als hi
®me ionghe ghekipt heeft so hout hise metten oghen inden schijn
vander sonnen Ende die pinc oghen die laet hi doot vallen ende die
niet en pinc oghen die voedt hi op Ende aldus sach sinte ian sonder
Pmc oeghen in de sonne Dat was hi scouwede sonder eertschen
^ornmer int godlijc wesen. soe dat hi sijn ewangeli vander godheit
egonde. doe hi seide Inden beghinne was dwoert Want hadde hi
^t hogher ghesproken al die werelt en haddent niet mogen verstaen
ant noit en was soe groet clerc die dat woert inden beghinne vol-
^aectelijc ontbinden conste Ende hier bi vloech sinte ian boven
andere In desen evangelien seien wi setten telker stat datter historiën
en woerden toe beboeren sal alsoe wi vore ghedaen hebben.quot;
in^^^ werkplan dat de vertaler in dit voorwoord ontvouwt, is
^ overeenstemming met de harmonietekst. Inderdaad vinden we
r een Leven van Jezus, telkens met getrouwe vermeldmg van het
quot;^angelie of van korresponderende evangeliegedeelten, die bij de
amenstelling gebruikt werden. En zoals hij aan het slot van de
telf reeds beloofd heeft, zijn door hem op menige plaats aan-
eningen ingevoegd ter toelichting van „historiën off ____
^ rdenquot;, die van „die textquot; nadrukkelik gescheiden zijn door
ri jf^^^^de aankondigingen als Scolastica historia, een vercla-
Van ^ ëloza. Het zijn historiese uitweidingen en verklaringen
Woorden die de lezer moeilikheden konden opleveren. De
äfkomJJ'-^ 'kindplaatsen, die Verdam van kippen 'uitbroeden' noemt zijn uitsluitend
2) q'S uit noordelike bronnen!
■quot;Ode inj^nbsp;Leven van Jezus vindt men de evangelielessen aangegeven met
beroemde Historia Scolastica verstrekte voor die uitleg de gegevens.
We zouden nu, evenals Ebbinge Wubben dat deed voor de
boeken van het Oude Testament, eenvoudig afgaande op de
inhoud van de proloog, de evangeliënharmonie aan de vertaler van
1360 kunnen toeschrijven. Zijn oorspronkelike opzet was namelik
alleen het geschiedkundig gedeelte van de bijbel te bewerken
en daarbij de „donkerequot; gedeelten toe te lichten met behulp van
het standaardwerk van Petrus Trecensis. Dit werk behandelt nu
na de oudtestamentiese boeken de „Historia Evangelicaquot; als
geheel genomen. De bewoording van onze proloog en de inhoud
van de ,,concordantiequot; zijn met dit alles in overeenstemming. De
schrijver zegt: we zijn nu gekomen tot het N. T. In verband met ons
plan om een geregeld geschiedverhaal te geven, zullen we de
inhoud van de vier evangeliën samenvatten en die zo nodig voorzien
van historiese en lexicografiese uitleg.
Er is dus a priori niets tegen aan dezelfde vertaler te denken. De
gelijke tekstbehandeling zou een diepergaand onderzoek reeds
overbodig kunnen maken. Toch is er tweeërlei reden om de tekst
nader te beschouwen. Door het onderzoek van Verdam in Ts. 16,
p. 1—20 en door de bijbelplaatsen, die in zijn Mnl. Wdb. worden
vermeld, zou de indruk gewekt kunnen worden dat de vertaler van
1360 uitsluitend een deel van het O. T. heeft verdietst. Het is
dus zaak door een grondige bewijsvoering deze indruk, hetzij te
bevestigen, hetzij te logenstraffen. In de tweede plaats is het
nodig vast te stellen of deze evangeliënharmonie inderdaad door
de vertaler zelf is ,,geconcordeerdquot;, zoals de proloog zou doen
vermoeden. Gegeven het feit dat er in de Nederlanden vóór 1360
een vrij veel gelezen Leven van Jezus in gebruik was, ligt het
voor de hand verband tussen beide teksten te zoeken.
De twee vragen, die we ons dus voorleggen, zijn: iquot;. is de
bewerking van deze concordantie toe te schrijven aan de vertaler
van 1360; 2°. is het een zelfstandige arbeid?
De beantwoording van de eerste vraag levert enige moeilikheid
op doordat de meeste handschriften, waarin deze evangeliën-
harmonie voorkomt, in het Noorden afgeschreven zijn 3) — ze
behoren alle tot groep B naar de indeling van Ebbinge Wubben —.
„die geesten vanden historiënquot;.nbsp;,
De vermoedens die Van Druten, p. 162, 163 en i66 oppert, gaan we stilzwijgen
voorbij.
Alleen no. 19 is in Vlaams dialekt geschreven.
-ocr page 193-ook het Gentse handschrift dat wij gebruikten. Dit vertoont in 't
algemeen de kenmerken van het Noordnederlands, met een
Gelders-Overijselse inslag. Enkele voorbeelden:
Spelling: voirwaer, dair enz., wijnt, kijnt enz.
Rekking: ongheteemt, speelmaent, weerde 'worde', weerscappen,
meeneten, heefft op 'heft op', weesten.
' Vocalisme. Umlaut van a of a in gheslechte, hedde, dreget, weyden,
seye. Verandering van ê of ë onder invloed van liquidae: harte,
dwarshalc, sulver, heruspen, sunt, hierden 'herders', dierne. Verder
e gt; i in wit, bin enz. Verder ë i. p. v. i: ghetet 'giet', veel 'viel', ten
]tien', ghevreende; vgl. ook de 'die'. De u i. p. v. o in sunden, a
i- p. v. ö in heiaken, ghebaren, ontslaten, ghespraken, baden 'boden =
angeli'. Veelvuldig o i. p. v. oe in vermoden, voten, stole, gode,
moder, ropen, booc, to. De tweeklank ei in: vleisch, gheheiten, teyken,
meister. Vgl. ook ei voor n in: gheseynt.
Consonantisme: knoften 'knoopten', vercoften, gheruffte, gr aft,
^raft; solden.
Veelal syncope: voer (i. p. v. vore), gheest (i. p. v. gheeste) enz.
Woordvoorraad: hovettyns, wegetins 'tolgeld', vniesene, twidracht,
'^o.etsvriende, malaetscap, almysse, malder 'mud', cor en 'braken',
^me 'tarwe', dwalinge, hilike, onderhijlict, ewe 'wet', werk, pinxteren,
lifter en lufter 'linker', de pronomina oen 'hen' en hoer 'haar'.
Ondanks de Noordnederlandse, enigs Gelders-Overijselse kleur
die door de kopiist is zijn afschrift is aangebracht, is de onder-
grond van de taal toch Zuidnederlands. Sommige taalvormen
Verzuimde hij te wijzigen als: selke (15^) en vier (9^), maar de
zuidelike afkomst van de tekst spreekt het duidelikst uit de woord-
voorraad. Het aantal Franse woorden, vooral in de stukken Sco-
^astica historia, is zeer groot. We noemen er slechts enkele: con-
dicien (41), materien (4^), gheperlement (5'), sentencien (5^), con-
firmeert (5v)^ exponeer den (6^), geconformeert (7^), procurere (8^),
^^carnacien (9'), metreten 'metretae' (12^), gheterminiert (12^),
P^eciose (171)^ humoren (27') princepalijc (27'), disputeert (30^),
^micien (38'), oracien (42^), despite (59'), subtillic (64'), ghede-
Sradeert (64''), montaene {2quot;). Vergelijk verder: scerianten (6O,
^ondute (gr)^ poytiers (9^), frendien (10'), golyaes (21^), amie (28'),
rastoer (371)^ maysiere (61duwiere (25'), aweit {25^). Dietse
^oorden als de volgende waren evenmin in het Noorden gebruike-
^k: vader ende moeder (5quot;quot;; in de bet. 'ouders'!), ioncwive (6^),
drope (6v), ghepayen (7O, ackerende (8^), breke 'gebrek' (9O, spelt-
hanen (gquot;), boeckenen Voortekenen' (lo^, ontlenen (i60» laserschen
(17^), ontierlijc (25^), welctijt (28'^), bosscalie (28^), ommeringelen
(42^), perseme 'woeker' (48^^ dingestole (7'), saen (20^), oerconscap
(passim), erfgenoet (35quot;^)^). Ook participia als vonden, comen, bracht,
bleven en worden vindt men naast de ghe-vormen telkens terug.
Het is zelfs mogelik op grond van het woordgebruik de vertaler
van 1360 aan te wijzen als de man die deze evangeliënharmonie
heeft bewerkt. Vooraf ga een reeks woorden die in zuidelike
teksten veel voorkomen en waarvan ook de vertaler van 1360 zich
zeer dikwijls bedient: alommendomme (8^, 37^ sg''), amechtech
werden 'deficere' (29O. ^^rp averecht (37^), te dancke 'gratis' (17^),
doemen (28quot;^), domers (21^) en doemsdage (28^) waar doemen de bet.
'oordelen' heeft, eenredich (38''), ghemul {17quot;), in die coutere marcio
(8^), laec 'meer' (13^), naerheit 'nauwe verwantschap', oerconscap
(28overbrekicheit (32^), pingieren (y), tfonnesse 'oordeel' (28^),
wijflicheit 'vulva' (5^), wildernisse 'woestijn' (g'' enz.), wile 'hora'
(41
Een praelix, dat de vertaler van 1360 bij voorkeur gebruikt, is
be-, zowel bij transitieve als bij intransitieve werkwoorden. De
betekenis en het gebruik ervan zijn niet nauwkeurig te omschrijven,
al treft men het veelal aan in direkte vragen die beginnen met het
vraagwoord wat. Vgl. wat besietstu een ghemul in dijns broeders oge
(17O, u^at beslaepti (54^), wat besuecti mi te dodene (ssquot;quot;), wat
bestadi hier alden dach ledich (35^^), wijf wat beweenstu (52''; quid
ploras. Joh. 20 , 13) Voorts: dat ioseph in der wit bedwongen wert
(3O, bedachte hoe daen dese grote was (i^; cogitabas, Luc. i , 29),
bescreef (12^; scripsit. Joh. i , 45), coemt ende besiets (12quot;^; videte,
Joh. i , 39), waer mijn rike van deser werlt, soe soudent mijn dienres
bestriden (56quot;^; decertarent. Joh. 18 , 36), een riet dat mitten wijnde
bewayt wert (21^; harundinem vento moveri, Luc. 7,24).
Heel gewoon is bij 1360 ook het woord behoeff in: te sinen behoeff,
De kopiist kent verschillende Z. woorden niet en leest daarom iets anders dan
er staat in: koeckene (lor) i. p. v. boeckene 'voortekenen', kerstdoemlic (18'') i. p. v. keefs-
doemlic, hove (29quot;^) i. p. v. heve 'zuurdesem'. Ook: in menscheliken dienste (21^) i. p. v.
in messeliken dienste, een verlezing die Utr. merkwaardigerwijze ook heeft. De slordigheid
van het afschrift blijkt ook uit verschrijvingen als sondaren (23'') i. p. v. snideren, hemelric
SS*quot;) i.p. V. heitnelike, zelfs inder tijndage (120 i. p. v. in dertiendage.
Volgens Kil.: „Flandquot;.
Vgl. Wvla.: wat beslaestu mi (quid me caedis, Joh. 18 , 23).
Juist het tegengestelde van ons bestrijden! Vgl. S: mine dienaren stonden mi bi,
L: so souden mine liede vor mi striden.
toe sijns selfs behoef, te onser behoeff, te uwer behoeff ah vertaling van
'sibi, nobis, vobis'.
Er zijn evenwel overtuigender bewijzen, dat de vertaler van
1360 zijn oudtestamentiese arbeid heeft voortgezet. Verschillende
Woorden, die in de evangeliënconcordantie voorkomen, vindt men
namelik als de vertaling van hetzelfde of een soortgelijk Latijns woord
terug in de verschillende werken van de auteur. Hieronder rekenen
we in de allereerste plaats „de oudtestamentische bijbelvertalingquot;,
die Verdam met zorg voor zijn woordenboek heeft geëxcerpeerd,
vooral uit de bekende Haagse bijbel en de Delftse bijbel van 1477.
Het histories gedeelte van het N. T. vindt men zelden of nooit bij
hem geciteerd. De Jesaia- en Jeremia-vertaling houden we om later
te vermelden redenen eveneens voor een werk van de Oostvlaamse
schrijver, niettegenstaande Dr. Ebbinge Wubben in een uitvoerige
paragraaf betoogt dat het een werk is van andere hand. Verder
nemen we aan dat de aanhalingen van Verdam uit Vad. Mus. 2,
438 vlgg. afkomstig zijn uit enkele psalmen in een gebedenboek,
die behoren tot een volledig souter, dat in het Diets is over-
gebracht door de vertaler van 1360. Dat het Passionael een van
zijn oudste overzettingen is, kan als bekend verondersteld worden.
Tevens schrijven wij de Z. vertaling van het Vaderboec toe aan
de vertaler van 1360.
Een of meer van de hier opgesomde werken leverden Verdam
Vaak de enige vindplaats (en) van de volgende woorden, die we
Ook in onze evangeliënharmonie aantroffen:
asemente huse 'diversorium' (3'quot;), vgl. in asimente (in diversorio,
I Kon. 18 , 27), asument (diversorio. Richt 18,3) en asement-
cameren (Hist. v. Alex.). Het is een echt Vlaams woord. De vertaler
geeft op de volgende bladzijde aldus rekenschap van zijn over-
zetting: ®) „Ende inden ghemenen wech wast tusschen twe huse
een pleyn overdect datmen in latijn hiet diversorium. Ende in
lt;^uysch hiet ict azement husequot; (3^);
die dellinghe vanden berge (45O in Scol. hist.; verder alleen
32 , 19 en Job 6 , 15.
dissennier 'decurio' (610- Alleen i Maccab. 3,55: „Dusen-
Ebbinge Wubben, Over mnl. vertalingen van het Oude Testament, p. 226—242.
Hs. Brussel 606.
) Dit doet hij meermalen, vgl: „Ende alsmen een rike dus deelt soe heefft (sic)
elc deel thetrarchie Mer ic duyschet kintscapquot; (8''), en „dat grote chaos----daer ic
•Wgront voer sette in duysschequot; (34^).
-ocr page 196-theren ende hondertheren ende vijftich-heren, ende dissenniersquot;
dwarsbalc (sgquot;) in Scol. hist. Enige vindplaats in Pass.
ghestichten 'aedificare' (8^). Verdam kent alleen hem gestichten
uit het Vaderboec.
herdachtich (werden) 'recordari' (is''). Het enige voorbeeld in
Mnl. Wdb. is uit Vad. Mus. 2 , 445.
hogedragentheit 'arrogantia' (7^, in Scol. hist.). Voorbeelden
alleen in O. T., Pass. en Vaderb,
huerknape 'mercenarius' (32''). Verder alleen Job. 7,1 en 2.
den lichteliken (1. lochteliken) hemel (ii''), vgl, den lochteliken
troen (4^). In Haagse Bijbel 3c vindt men eveneens lochtelichen
hemel 'dampkring'.
mogelijc (63'') in de bet. 'decorus'. Ook in Gen. 39 , 6, 2 Sam.
14 , 25 en Pass.
ondrachticheit (4quot;^) 'onvruchtbaarheid', door Verdam alleen opge-
tekend uit D. B., H. B. en Pass.
oversloef (4') 'praeputium'. Verdam noemt een hele reeks vind-
plaatsen, uitsluitend in de bijbel van 1360 en het Pass.
schrenkelaar, volledig: ,,iacopine dat beduut scrinkelaersquot; (28'',
in Scol. hist.), vgl. ,,Jacob beduet scrinkelaer, omdat hij sijns
broeders plante hieltquot; in Gen. 25 , 36. Van het w. w. schrenkelen
'supplantare = beentje lichten, bedriegen' noemt Verdam talrijke
voorbeelden, alléén uit de vert. v. 1360! Niet in het Mnl. Wdb. is
vermeld ontschrenkelen, waarvan onze tekst op f. 28'' een part.
onscrinckelt vertoont.
Moyses in den speldoerne (40') 'Moyses super rubum', de gewone
vertaling bij 1360 van 'rubus = braambos'.
besneden toecomelinc (45^) 'proselitus', een individuële vertaling
— welhcht naar 't voorbeeld van een omschrijvende ,,glosaquot; —,
die we ook in Pass. (vgl. Mnl. Wdb. 8, 426) ontmoeten. Ter ver-
gelijking noemen we de weergave van 'proselitus' bij andere ver-
talers. L: enen bekirden mensche, wel de beste vertaling in het
verband; Utr., S, H: clusenaer.
voerbarigen (des) volcs (g^) 'voornaamsten'. Vorebarich is een woord
dat talloze malen in het O. T. voorkomt als vertaling van 'inclytus,
eminens, praeclarus, insignis, excellens, egregius, optimates etc.'.
Een opmerking nog over doerdubben (48') 'perfodire'. Het Mnl.
Wdb. kent dit woord niet, wel een verbum dubben, dat Verdam
In het Handwdb. is het tans opgenomen.
-ocr page 197-in de bet. 'uitgraven' tweemaal in het Vaderboec aantrof. De
vindplaats in de evangehënharmonie levert nu tegelijk het be-
wijs, dat doirduwende, dat in de Delftse bijbel voorkomt als ver-
taling van 'suffodiens' (Exod. 22 , 2) een verlezing moet zijn van
doirduhhende. De vergissing is gemakkelik te verklaren, doordat
de schrijfwijze van de iv menigmaal veel weg had van die van
een dubbele b.
Van verschillende woorden zal men vergeefs in het Mnl. Wdb.
naar voorbeelden zoeken, omdat daarin, gelijk we zagen, de
evangeliënharmonie van 1360 niet is verwerkt. Van enkele had
Verdam het bestaan reeds gepostuleerd, n.1. vertroestere (52^, 53^),
„het woord moet in het mnl. bekend geweest zijnquot; (Mnl. Wdb.
9, 180), menigherhande speculen van verwen (44O» wit spekelen (610,
specule = spekeïe is een echt Vlaams woord voor 'spikkel' (Mnl.
Wdb. 7, 1669) en *inraden (53 ')gt; een aardige vertahng van 'supere',
waarvan Verdam zegt: „tot heden in het mnl. niet gevondenquot; (Mnl.
Wdb. 3, 910).
Alleen uit woordenboeken als Teuth., Plant, of Kil. waren aan
Verdam bekend *scepsele (2O en *wijngaertscote (53').
Niet in het Mnl. Wdb, wèl in het Handwdb. troffen we aan:
*heroerlicheit (16^), *besweringhen (21'), *bloedachtich (58^), Mars-
drager (51^) en *doerstile (so'^).
Noch in het Mnl. Wdb. noch in het Handwdb. staan: *buten-
Poortkine (3O 'castellum', *gulsichlic (36'), *metreten (12^) 'me-
tretae', *nachtdollic (23^) 'zizania', int ghemeen *offerhandevat (56^)
'in corbonam', *ontschrenkelen (28^ 'supplantare', *onlevelic (19'),
*tresoervat (37^) 'gazophylacium', *verdonckeringhe (60'), *ver-
^enradichde hem (34^) 'faciem suam formavit', *vonnisstoel (9O
tribunal' en * wegetins (70 'vectigal'.
Nu de bewijzen geleverd zijn, dat deze evangeliënharmonie
bewerkt is door de vertaler van 1360, zijn we gekomen tot de
^eede vraag, die wij stelden: is het een zelfstandige arbeid of is
de tekst gebaseerd op een ouder Leven van Jezus?
Om hierop een afdoend antwoord te kunnen geven drukken wij
^an 1360 — zo zullen wij de concordantie van 1360 in het vervolg
aanduiden —dezelfde fragmenten af, die we op blz. 170—173 reeds
^an Utr. mededeelden. Beide kan men dan leggen naast L en S.
2 ^il- Ebbinge Wubben, Vert. O. T.. p. 50.
) Het Mnl Handwdb. kent wel butenporte.
Luc. I , 26—28 (vgl. Bergsma, pp. 6—8):
,,Ende in die seste maent soe waert die engel Gabriel ghesent van
gode in een stat gheheten Nazareth toe ene maghet die onder trouwet
was enen man wies name was loseph van Davidts huse. Ende der
meghet name was maria. Ende die engel ghinc tot hoer in ende
seyde Ghegruet sijstu vol gracien die heer is mit di du biste ghe-
benedijt onder den wiven.quot;
Luc. 10,38—43 (vgl. Bergsma, pp. 78—80):
,,Daer na quam ihesus in een casteel ende een wijff hiet martha
ontfinckene in haer huus Dese had een suster ende hiet maria die
oec sat te ihesus voeten ende hoerde sine woerden Mer martha was
onledich in menscheliken dienste Ende si stont ende seide Here
du en rokes niet dat mi myn suster allene laet dienen Daer om segt
haer dat si mi helpe Doe antwoerde haer ihesus ende seyde. Martha
du bist sorchvoudich ende werst verstoert op vele dyngen mer een
is nootsakelicke. Maria heefft dat beste deel vercoren ende dat en
sal van haer niet genomen werden.quot;
Luc. 15, 11—32 (vgl. Bergsma, pp. 132—135):
,,Doe seide ihesus noch een gelikenis ende sprac Een man was die
had twe sonen Ende die ioncxte seide tot sinen vader. Ghif mi myn
deel goeds dat mi toe behoert ende die vader dede alsoe ende deelde
hem haer goet Ende onlange daer nae nam die ioncxte sone ende
vergaderde al dat hi hadde ende ghinc in een verre lant ende daer
verteerde hi al sijn goet in oncusschen leven Ende doe hi al sijn
goet verteert hadde Doe waert een groet hongher binnen dien lande
Ende hi begonste breke te hebben ende armoede Ende hi hielt hem
aen enen porter [st. portier] van dien lande Ende die sendene in sijn
dorp dat hi verken hoeden soude Ende begeerde sinen buuc te vullen
mitten eeckelen die die vereken aten ende nyemant en gaff se hem.
Doe bekeerde hi in hem selven ende seide in hem selven. hoe vele
huerknapen sijn in myns vaders huus die broets ghenoech hebben.
Ende ic verderve hier van hongher. Ic sal op staen ende gaen tot
minen vader ende sal hem segghen. Vader ic hebbe ghesondicht
mden hemel ende voer di, ende ic en bin niet weerdich dat ic dijn
sone gheheten weerde Mer make mi als een van dinen ghehuerden
knechten. Ende hi stont op ende ghinc tot sinen vader waert. Doe
hi noch verre was soe versachene sijn vader Ende waert gheporret
mit ontfermicheiden Ende liep hem te ghemoete ende viel hem om
den hals ende custene. Doe seide die sone totten vader. Vader ic
Merkwaardigerwijze dezelfde afschrijversfout als in Utr.!
-ocr page 199-hebbe ghesondicht inden hemel ende voer di Ende ic en bin nyet
weerdich dat ic soude werden gheheten dijn sone. Make mi als een
van dinen ghehuerden knapen Doe seide die vader tot sinen knapen,
brenct voert haestelic dat eerste nuwe cleet ende doet hem aen ende
ghevet hem een vijngerlijn aen die hant ende scoon aen die vote Ende
brenct voert een vet calf ende doedet ende laet ons werscappen ende
blide sijn. want mijn sone was doot ende is levende worden. Hij was
verloren ende hi is ghevonden. Ende hi begonste te werscappen Doe
was sijn ouste sone inden acker ende doe hi quam ende te huus naecte
soe hoerden hi dat soete ghebles ende die stive Ende hi riep enen
vanden knechten ende vragede wat daer waer Ende hi antwoerde
hem dijn broeder is gecomen ende dijn vader heefft hem ghedoet
een vet calff Ende hi is blide dat hi oen ghesont ontfaen heefft Doe
hi dit hoerden, soe had hem onweert ende en woude int huus nyet
comen Doe ghinc sijn vader wt ende begonste hem te bidden Doe
antwoerde hi sinen vader ende seyde Sich dus menich iaer heb ic
di ghedient ende dijn ghebot en brac ic nye Ende du en gaves my
nye een hueken dat ic hadde gheweerscapt mit minen vrienden Mer
nu als dijn sone die al dijn goet verteert heefft mit quadenwiven weder
comen is soe hebstu hem ghedoet een ghemest calf Ende die vader
antwoerde hem Sone du bist altoes mit mi Ende al dat myn is dats
dyn Mer nu mosten wi werscappen ende blide sijn. Want dyn broeder
Was doet ende is levende worden ende hi was verloren ende is
ghevonden.quot;
Luc. 7, II—17 (vgl. Bergsma, pp. 62—63):
..Tot dier tijt quam ihesus te eenre stat diemen hiet naym ende
sijn iongheren mit hem Gloza Naym is een myle van thabor. boven
^aym is die berch endor ende ten voeten vanden berge lopet tyson
Text Ende ene grote scaer vanden volke ende doe hi quam bider
Poorten vander stat soe droechmen daer enen doden wt die was eenre
Weduwen enighe soene Ende mit haer was een grote scaer volcs
vander stat Ende doe ihesus die moeder sach wenen soe wert hi
quot;^t ontfermherticheden beroert ende hi seyde tot haer En wilt niet
Wenen Doe ghinc hi totter baren ende tastese ende doe stonden stille
^iese droghen Doe seide ihesus iongherlinc. Ic seg di stant op doe
richte hi hem op die doet had geweest ende begonste te spreken
Lnde hi gaff oen sijnre moeder Ende doe dat saghen die daer bi
Waren soe worden si vervaert. Ende loveden gode ende seyden Een
Vgl. de verklaring uit de Hist. Scol. in Haagsche Bijbel i , 149b, aangehaald in
) De punktuatie in dit hs. laat veel te wensen over.
groet prophete is op gestaen onder ons want god heefft gevisentiert
sijn volc Dese nyemare liep al tlant doer van luda.quot;
Joh. 6,22—28 (vgl. Bergsma, pp. 103—105):
„Des anderen daghes na dien dat hi dat volc hadde ghesaet in der
wildernissen Dat selve volc dat noch inder wildernissen was doe si
vernamen dat des dages daer te voeren nemmermeer schepe hadden
gheweest sonder allene dat schip daer sijn iongeren mede wech
waren ghevaren. Soe wonderde hem allen waer si ihesum verloren
hadden Want si wisten wel dat hi mit sinen iongeren niet en was
ghesceept Doe ghingen si in anderen schepen die des dages comen
waren van tyberiaden daer ter stat daer si gheten hadden vanden
broeden Ende si voeren over ende sochten ihesum te capharnaum.
Ende [doe] si quamen daer hi was. soe seiden si tot hem. Meister
wanneer quaemstu hier Ende ihesus antwoerde hem
Des sonnendages voor halfvasten evangelie
Voerwaer voerwaer seg ic u dat ghi mi suect en is om die werke
nyet. die ghi ghesien hebt. Mer om dat ghi geten hebt van minen
broede Alsoe dat ghi gesadet wort Mer ic segghe u staet na die spise
die onverganclic is ende die ewelic dueren sei die u des menschen
soen gheven sei want die vader heeften daer toe gheseint Doe seiden
si tot hem Waer mede sullen wi werken godes werke Ende ihesus
antwoerde ende seide Dat is godes werke dat ghi geloeft aen dien die
hi gheseint heeft.quot;
Mare. 4 , 26—29 (vgl. Bergsma, p. 93):
,,Doe ihesus dese ghelikenisse ghesproken hadde, soe seyde hi
noch een ander ende sprac. Alsoe is themelric ofte een man saet
sayde in sinen acker ende daer nae sliep Ende dan opstonde des
nachtes ende des dages ende daer binnen dat saet wiesse dat hijs
niet en wiste Want dat coern lant daer dat saet op gesayet is brinct
eerst wt dat cruut dats die vrese godes ende daer na die are Dats
ghewarich berouwenisse. ende ten lesten die volle vrucht inden
acker van mynnen. Ende als dat coern rijp is. soe slaetmenre die
sekelen aen Want die oest is comen.quot;
Na nauwgezette vergelijking met L, S en Utr. zal ieder met
ons tot de konklusie komen, dat 1360 een vrije bewerking van de
aan Utr. ten grondslag liggende redaktie *LS is. Vooral de laatste
twee fragmenten zijn geschikt om alle twijfel dienaangaande weg
te nemen.
Ook de uitvoeriger exposities van Utr. vindt men, zij het in
enigszins gewijzigde vorm terug.
Bergsma p.
,,een verclaringhe
Desen woerden vanden leden af te snydene en syn anders met
te verstane dan datmen alle die lede die quade willen toe brenghet
bedwingen sal mit eenbaerlicke stride van haren begeerten Ende
datmen alle ocusoen vlien sal daer quade begeerten off risen moghen.quot;
Bergsma p. 67^®-^®:nbsp;^
,,Legio is een ghetal van .vi. 6C. lxvi.'
Menigmaal vertoont 1360 dezelfde „continuacioquot;, die we in
Utr. aantreffen en door de *LS-redaktor uit L werden over-
genomen. De verschillende berichten uit de evangeliën toch
vormen, los samengevoegd, een weinig samenhangend geheel.
Vandaar dat L — of liever Tatianus — er steeds op uit is de
„naadquot; van de overlevering onzichtbaar te maken door 't inlassen
van 'n klein zinnetje, dat het verband legt tussen twee Schrift-
gedeelten. Van zulke aaneenlassende zinnetjes was ook de LS-
redaktie nog rijkelik voorzien. We noemen slechts één voorbeeld
uit 1360, dat ook in Utr. te vinden is.
Bergsma p. 93^®-^:
„Ende doe hi dese gheUkenisse gheseit hadde. soe keerde hi weder
ende ghinc in huus Daer quamen sijn iongeren aen hem^ [ende
spraken tot hem ontbint ons die ghelikenisse vanden sadej. )
De bewerker verandert nu eens meer, dan weer minder in de
*LS-tekst, die hij raadpleegde. De mededeling in de proloog dat hij
zich voorneemt de „concordancienquot; te „bescrivenquot;, moet dus met
al te letterlik opgevat worden, evenmin als wat de vertaler van de
oertekst L zegt wanneer hij ons wil doen geloven dat de „schone
historiequot;, die hij „uten texte van den vire ewangelistenquot; zou
maken, zijn eigen werk was.
Ingrijpende veranderingen zijn aangebracht in de volgorde.
Van de voor het Diatessaron karakteristieke rangschikking is
vrijwel niets overgebleven.®) De auteur volgde trouwens de
behandeling van Petrus Comestor.
Het tussen [ ] gedeelte ontbr. in het Gentse hs.. maar werd door ons aangevuld
uit Utr.
Uitgezonderd het begin: Joh. i , i.nbsp;, , n •
. ') Plooy is echter de opvatting toegedaan dat ook de proloog voor een deel afkomstig
is van Tatianus (The Liège Diatessaron, pp. i—8).
Zo komt het dat we de bruiloft te Kana (cap. LVI van S) aan-
treffen na cap. XXIX. Onmiddellik daarop volgen de uitdrijving
der wisselaars uit de tempel (cap. CL) en het gesprek van Jezus
met Nicodemus (capp. CLIV en CLV). Van deze „ordinanciequot;
vindt men in 1360 een uitvoerige verdediging in een stuk „meniger-
hande opinioen vander ewangelien historiënquot;. Het zou ons evenwel
te ver voeren om op deze en andere veranderingen van de kom-
positie, die bovendien toe te schrijven zijn aan Comestor, in te gaan.
Al is dus 1360 geenszins een onafhankelike arbeid, zo heeft de
bewerker er toch zijn eigen stempel op gezet. Aan zijn woordkeuze
immers konden we hem herkennen. Wat de vertaaltechniek
aangaat, leek het hem niet nodig een andere methode te volgen,
omdat de voor hem liggende tekst uiteraard weinig verbetering
nodig had. Zijn eigen werkwijze: het zo getrouw mogehk weer-
geven van de grondtekst in goed Diets, kwam geheel overeen met
de in *LS toegepaste methode. Toch treffen we in zijn omwerking
enkele eigenaardigheden aan, waarvan uit zijn andere vertalingen
tal van voorbeelden zouden aan te halen zijn.
De vertaler van 1360 vermijdt meer nog dan *LS passieve
konstrukties, die hij vervangt door een aktieve met men als onder-
werp: Ende loseph sijn vader ende moeder waren verwonderende
van dien dinghen. diemen van ihesum seide (squot;quot;; quae dicebantur de
illo, Luc. 2 , 33), daer om salmen eiken boem die niet goede vrucht
en maket off houwen ende int vier werpen (g''; excidetur et in ignem
mittetur, Luc. 3 , 9), ende men sal u leiden voor die coningen ende
voer die rechters om minen name (17^; ducemini, Matth. 10, 18).
Een andere eigenschap van de Oostvlaamse vertaler is dat hij
gaarne de genitivus van een zelfst. nw. vóór het regerende woord
plaatst. Andere vertahngen, zoals Wvla. en L kennen deze
konstruktie evenzeer, maar in de vertalingen van 1360 kan men
een duidelike voorkeur voor dit variërend stijlmiddel waarnemen.
Uit de evangeliënharmonie noemen we slechts enkele: der menschen
licht, van aarons dochteren, der meghet name, des alre hoechsten
sone, sijns vaders name, sijns kijndes huus, voer alre volke aengesichte,
der wenender stemmen, des conincs sale, sijns vaders achterste wille,
des kindes siele, sacharias sone, marien suveringe, des vaders stemme,
der wisselaren geit, des heren bequamelic iaer, des brudegommen
vnent, onser vrouwen moeder, uwes vaders geest, des soens wijf,
Elysabetten tijt, der wiven sonen, der zaduceen leringhe, der papen
sonden, des vaders wille, der levender god, eenre eselinnen voelen,
der propheten grave, des menschensone toekomste, der heliender coninc.
Met het artikel: die grote coninges stat, die godes sone.
Een enkele maal vindt men in 1360 een acc. c. inf.: ende ihesus
seide wien segghen die menschen te wesen des menschen sone (29^;
lett. vert. van: quem dicunt homines esse filium hominis, Matth.
16 , 13), vgl. mer ihesus seide hem den wech der waerheit te comene
(iSquot;quot;, in Scol. hist.).
Zelfs een ablativus absolutus i) in den scaren histaende (is\
Scol. hist.) en den here mede werkende (65^; domino coöperante.
Mare. 16 , 20). De laatste abl. abs. hebben we merkwaardigerwijze
ook in Wvla. (zie p. loi) gevonden. Zou de vertaler ook Wvla.
voor zijn evangeliënharmonie geraadpleegd hebben? Deze bevat
nog wel andere herinneringen aan de Wvla. perikopenvertaling
— men vergelijke bv. het gesprek tussen Jezus en Nicodemus
met de Wvla. vertaling —, maar meer dan herinneringen zijn
het niet. Bij zijn vertahng van het O. T., inzonderheid der profetiese
boeken, heeft de vertaler intussen wel degelik de oude Westvlaamse
tekst geraadpleegd, hetgeen onze veronderstelling steunt.
Tenslotte wijzen we op enkele „dubbele vertahngenquot;. De
andere Levens van Jezus kennen dit verschijnsel, waarvan de
Wvla. Epistelen en Evangeliën voorbeelden te over hebben, niet.
Vgl. in de evangeliënharmonie: een ghaerdener of een hofman
(62- hortulanus. Joh. 20, 15; ghaerdener vond de bewerker in
*LS, hofman in Wvla.). In stukken Scolastica historia: voerbarech
of hoescelich (16^), hantgiften of hovescheiden (37^). staten offte
die outheit (35^), gesalvet offte geconsacreert (28'), beroerlicheit offte
onghestadicheit (16^). Alleen een vergelijkend onderzoek van de
noordehke en zuidelike handschriften zou kunnen uitmaken, welke
Van deze dubbelvertalingen van de bewerker afkomstig zijn, en
Welke ontstaan zijn, doordat een Noordnederlands afschrijver een
Woord, dat aan zijn dialekt vreemd was, verklaarde door er een
^equivalent naast te plaatsen.
C. De bijbel van 1360 en de Bible historiale van
^nyart Desmoulins.
Tot de bronnen, die door de Oostvlaamse vertaler werden
Wanneer we hier en elders kortheidshalve deze term gebruiken, is daarmee
natuurlik bedoeld een absolute konstruktie ter vertaling van de abl. abs.
') De noordelike afschrijver begreep het woord *hoetstoelech niet, dat in het origineel
Sestaan moet hebben.
gebruikt, behoort dus, naar we zagen, ook het mnl. Leven van
Jezus. Daar er nu eenmaal een oudere vertaling voorhanden was,
legde onze auteur deze aan zijn bewerking ten grondslag, zoals
hij de Alexander, voorkomende in het Oude Testament, para-
fraseerde naar boek IV van Maerlant's Spiegel Historiael en de
Destructie naar de Wrake van Iherusalem van dezelfde schrijver.
De afhankelikheid van oudere teksten, die we hier weer konden
konstateren, geeft ons gerede aanleiding de vraag te stellen, hoe
de vertaler van 1360 aan 't denkbeeld kwam om als het ware
een samensmelting tot stand te brengen van de historiese bijbel-
boeken met de Historia scolastica. Is er een soortgelijk werk,
uit vroeger tijd, en in een andere taal geschreven, dat de auteur
kan hebben gekend en nagevolgd? Op deze vraag, die door
Ebbinge Wubben niet is gesteld, menen we een bevestigend
antwoord te kunnen geven. Het model, dat de schrijver zich koos,
was de Bible historiale van Guyart DesmouHns. Aangezien het
bestek van deze studie niet toelaat beider werk grondig te ver-
gelijken, bepalen we ons er toe onze belangrijkste argumenten hier
bijeen te brengen. Onze gegevens betreffende de Franse vertaling
hebben we geput uit het boek van Berger en het onderzoek
van Reuss.
Tussen 1291 en 1294 stelde Guyart Desmoulins, kanunnik van
Aire in Artois, in het Pikardies een werk samen, dat een ver-
menging bevatte van de belangrijkste historiese bijbelboeken en
van een vrije bewerking van Petrus Comestor's Historia scolastica.
Het schema van dit compendium op de voet volgend, vertaalde
Desmoulins achtereenvolgens de oud- en nieuwtestamentiese
geschiedboeken, dus ook de Historia evangelica en Actus aposto-
lorum. De bijbeltekst werd nu — en dat is juist het karakteristieke
van Desmoulins' werkwijze — telkens afgewisseld door „Hystoiresquot;
en ,,glosesquot;, d. w. z. fragmenten uit de Historia scolastica, ook
wel ,,incidentiaquot; Van andere herkomst zijn verschillende
Dr. S. S. Hoogstra, Prozabewerkingen van het Leven van Alexander den Groote in
het Middelnederlandsch ('s Gravenhage, 1898), p. CXI.
Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. 125—126.
S. Berger, La bible française au moyen âge (Paris, 1884), p. 157—186.
Ed. Reuss, Fragments littéraires et critiques relatifs à l'histoire de la Bible française,
Revue de Théologie, XIV, p. 12—48, 73—79. De hier aangehaalde teksten vertonen
met het oorspr. Pikardiese dialekt.
Mededelingen omtrent de niet-gewijde geschiedenis, door de vertaler van 1360
mgelast als „vreemde geestenquot; (E.W., p. 114).
..glosesquot; die van een bijbeltekst een mystiek-allegoriese mtkg
geven en wellicht ontleend zijn aan een exegeties werk. Sommige
zijn wel van de hand van Desmoulins zelf. Bij deze overeenkomsten
komt nog, dat de Dietse vertaler zijn vrees, dat afschrijvers de
„textquot; niet nauwkeurig genoeg zullen onderscheiden van hystoria
scolasticaquot; gemeen heeft met Desmoulins, die mededeelt dat
de bijbeltekst „de grosse lettrequot; en de glossen „de plus deliee
lettre i poiquot;zijn geschreven. Evenals de vertaler van 1360, die
er immers naar streefde de bijbeltekst zo;^ getrouw mogelik weer
te geven, „die lettere houdende van woorde te woorde ^^ ) ver-
klaart Desmoulins: „Je ai tret dou latin tout mot a mot. ) Uok
hij verzocht zijn lezers verbeteringen aan te brengen, waar de
vertaling naar hun oordeel onjuist is, vgl: „Si prie a tous clers
entendans escriptures qui eest ouurage lirront que sils y trueuent
a corriger que la lime de leur sens y vueille limer mon rude engin
et corrigerquot; en daarnaast de bede van de Oostvlaamse vertaler
om zijn werk daar, waar nodig, „te beteren of te corrigeren )
en onnauwkeurige vertalingen niet toe te schrijven aan opzet, maar
te wijten aan zijn „plomper onverstandelheytquot; «) of zijn „kinscheit
ende.... ongheleertheitquot;nbsp;1 • 1 j 1
Maar de belangrijkste overeenkomst dunkt ons beider doel
te zijn De Nederlandse vertaler wil „die heymelicheit der scnfturen
den ghemenen volc ontbyndenquot; «); elders spreekt hij van „den
leecken volcquot;. Leg hier nu de volgende uitspraak van Desmoulms
naast: „En ceste maniere ie qui eest oeure .... translatay a aide
de dieu et a la tres grant instance de vos prieres pour faire layes
personnes entendre les histoires des escriptures anciennes . We
vernemen hier tegelijkertijd, dat ook de Franse vertaler, door de
„eenradighe begheertequot; van een vriend bewogen, zijn werk
ondernam.
Maar niet alleen in de prologen, ook in de samenstelling van
de bijbel, in de verhouding ten opzichte van Comestor s werk
lopen beide bijbels veelszins parallel. Zo schenkt ook de Neder-
landse vertaler aandacht aan plaatselike wetenswaardigheden; bv.:
..Men seit dat ons heren engel den groten kaerl den keyser bracht
doversloeff dat xristus off gesneden was. ende dattet kaerle te
E.W..P. 114.nbsp;Berger, p. 178. E. W., p. 73- 2 berger, p. 160.
Reuss! p. 21nbsp;E.W., p. 74. ') E.W., p. 90. E. W.. p. 127.
®) Vgl. E.W., p. 90: „onse vrient die ons die bibel dede beghinnen .
T9
-ocr page 206-aken bracht. Ende namaels wert ghebracht te Antwerpen in onser
vrouwen kerke ende daer wilmen seggen dattet noch is.quot;
Een verder bewijs, dat de vertaler van 1360 de Bible historiale
tot zijn beschikking gehad heeft, levert de toelichting bij Luc. 2, 7.
De Franse tekst, en dus ook de Nederlandse, is volgens Berger
op een paar woorden na, niet ontleend aan Historia scolastica.
Men vergelijke nu:
Berger, p. 172—173nbsp;Ev. harm., f. 3^.
Maria leide haren sone in do-
kelkine ghewonden in een cribbe
Want hem en was gheen ander
stat inden ghemenen huse omt
grote volc dat om dese sake ter
hovet stat waert toech. soe moch-
ten die mate lüde qualike vinden
herberghen Ende inden gheme-
nen wech wast tusschen twe huse
een pleyn overdect datmen in
latijn hiet diversorium Ende in
duysch hiet iet azement huze
Ende alsoe men seit soe toghen
hier in ioseph ende maria Ende
in legen daghen offte alst reghen-
de plagen die poerters hier in te
vergaderen om couten ende callen
machschien hadde hier losep ge-
maect den esele een cribbe ende
dien osse die hi mit hem ghe-
bracht hadde Ende daer in leide
maria ihesum .... Ende als ple-
get men te pingieren xristum in
een cribbe inden kerken voer
enen osse ende enen ezel om
dattet sijn der leker lüde boekenquot;
Hiermede is voldoende aangetoond dat de vertaler van 1360
bij de samensteUing van zijn werk de Bible historiale heeft geraad-
pleegd. Men versta ons wel: we willen niet beweren, dat hij een
vertaling naar het Frans bewerkte, maar slechts vaststellen dat
hij in de uiterlike vorm en in de doelstelling van zijn werk een
buitenlands voorbeeld navolgde. Dat dit een Noordfrans werk
was, is bij een i4de-eeuwse Oostvlaming niet te verwonderen.
Li povre ne pooient trouver ou
osteler en le cité pour le grant
plenté du pule qui estoit venus
en Bethleem a le description du
monde . Si ostela loseph avoec
Marie en ung lieu c'om appelloit
dyversoire, qui deseure estoit
couvers aussi com une halle sans
parois, et estoit cil dyversoires en
ung commun trespas ouquel li
bourgois s'assanlerent a parler
ensanle et a juer es jours de feste,
ou il s'i tournoient a le fois pour
le destemprement de l'air. En cel
lieu par aventure fait loseph une
crebe a sen asne et a sen buef
qu'il menoit avoecques lui, si
mist ens l'enfant Ihesum .... et
es paintures des eglyses, qui sont
aussi com livre as laies gens, voit
on souvent paint l'enfant Ihesum
gisant en le crebe entre le buef
et l'asnequot;
Een groot deel onzer Mnl. letterkunde is vertaald uit en bewerkt
naar het Frans, niet alleen rijmwerk, maar ook stichtelik en didakties
proza. Dit feit is van te algemene bekendheid om er dieper op
in te gaan, zodat het onnodig is te twijfelen aan de mogehkheid,
dat de auteur van 1360 de beschikking gehad heeft over een zo
veel verbreide bijbel als de Pikardiese Bible historiale van Guyart
Desmoulins geweest is.
D. Het Londense handschrift Ad. 26663.
Lond«
Bij de elf door ons genoemde handschriften, waarin 1360
voorkomt, hadden we nog een twaalfde kunnen voegen, het door
Priebsch beschreven handschrift Londen B. M. Add. 26663
Het is in bezit geweest van een nonnenklooster te Weert, maar
voorheen van de abdij S. Truyen,
De inhoud valt in drie gedeelten uiteen:
iquot;. f. ga—II 6a Epistelen en evangeliën voor Zon- en feestdagen,
voorafgegaan door een tafel, waarin het jaartal 1488, en een kalender.
2®. f. 117a—i86b een Evangeliënharmonie met glossen uit de
Historia Scholastica.
3quot;. f. 187a—214b Actus apostolorum met glossen.
De perikopenafdeling vertoont de tekst van de later te behandelen
Noordnederlandse vertaling, de evangeliënharmonie en de Actus
zijn van de vertaler van 1360.
We bepalen ons tans alleen tot de evangeliënharmonie. Priebsch
heeft de tekst niet kunnen herkennen als een voortzetting van de
2gn. bijbel van 1360. Hij vergeleek uitsluitend S en L en kon-
stateerde terecht, dat Lond. zich 't dichtst aansloot bij S, maar
niet L vele glossen gemeen had.
Verschillende L-glossen in Lond. zocht men in 1360 vergeefs.
Hoe hun aanwezigheid te verklaren?
Hoogstwaarschijnlik heeft een Brabantse monnik van Sint
Truyen — of van een naburig klooster — toen hij de evangeliën-
harmonie van 1360 kopieerde, tegelijk gebruik gemaakt van een
handschrift van het Leven van Jezus in de L-redaktie, misschien
Wel hs. L zelf, zoals Priebsch veronderstelt.
Cf. Dr. D. C. Tinbergen, Des Coninx Summe (Leiden, z.j.), p. 79.
Priebsch, Deutsche Handschriften in England II, 233—236.
) De taal is niet Limburgs, zoals Priebsch zegt, maar Brabants.
-ocr page 208-Het begin van de proloog stemt geheel overeen met L; het slot,
met de uitweiding over de vier evangelisten, is gelijk aan 1360.
Lond. bevat op f 118a de volgende
,,Verclaringhe
Dit sprac die heilighe vrouwe om dat die vrouwen die ondrechtech
waren in der wet Moyses bieten vermalendyt onder die menschen.
Nochtan pynde sy haer te verberghene datt sy kynt droech soe sy
lancste mochte omdat nyemant waenen en soude dat sy haer in haren
ouden daghen tot oncuyscheit hadde ghegheven.quot;
Deze verklaring bestaat uit twee gedeelten, a. 'Dit .... men-
schen', ontleend aan het slot van het tweede hoofdstuk van L,
h. 'Nochtan____ghegheven', is een Gloza die precies zo voorkomt
in 1360 als toehchting bij Luc. i , 25.
De eigenlike evangelietekst stemt geheel overeen met de evan-
geliënharmonie van 1360. Men vergelijke:
Matth. 14
Lond. 139^ (vgl. Bergsma 98—99)
Doen ihesus dat vernam ghinc
hi in een scep ende voer over dat
water ende ghinc in die woestine
Ende al daer soe versamende tot
hem een groet volc te voete wten
steden Ende hij maecte daer ghe-
sont alle die ghene dies behoefden
Alst avond worden was quae-
men sine iongheren te hem ende
seiden Laet dat volc gaen ten
steden wert ende ten dorpen datse
daer spyse moghen coepen Want
wy syn hier inder woestinen ende
ihesus seide hem sy en hebbenre
negheen noet te gaen mer gheeft
hen ghi tetene
Doen ihesus syn oghen op
ghehaven hadde ende sach dat
een groete menichte volcx te hem
quam so seide hi tot philippusse
Gent 25''
Doe ihesus dat vernam, soe
ghinc hi in een scip ende voer
over dat water Ende ghinc inder
wildernissen Ende daer gaderde
een groet volc te hem te voet uten
steden Ende daer maecte hi ge-
sont dies behoefden
Als dat avent gheworden was
soe quamen sijn iongheren te
hem ende seiden laet dat volc
gaen ten steden waert ende ten
dorpen daer si spise mogen,
want wi sijn hier inder woestinen
ende ihesus seide hem si en heb-
benre ghenen noot te ghane. Mer
ghevet hem ghi tetene
Doe als ihesus sijn oghen opge-
heven hadde. ende hi sach dat een
grote menichte van volke te hem
quam soe seide hi tot philippe.
Vgl. de afdruk bij Priebsch met de proloog van 1360 op p. 175—176 van
deze studie.
§ 3. VERDERE VERSPREIDING IN DE NEDERLANDEN
VAN DE AAN DE VULGAATTEKST AANGEPASTE
LEVENS VAN JEZUS.
De bestudering van de onderlinge verhouding der redakties
gaf ons reeds een denkbeeld van de betrekkeük ruime schaal,
waarop het Leven van Jezus in de Vulgaatvorm werd verbreid. Toch
kan onze indruk niet volledig zijn, zolang we niet alle handschriften,
waarin van deze tekst gebruik gemaakt is, in het onderzoek be-
trokken hebben. Daarvoor komen in aanmerking Passies, Ser-
moenenbundels, die niet zelden de evangeliën van de Zondagen
bevatten. Dietse stichtelike traktaten, waarin bijbelcitaten zijn
verwerkt enz. Een stelselmatig onderzoek konden we niet instellen;
vandaar dat we volstaan met de mededeling van enkele vondsten,
die we toevallig deden.
In zijn boek Vanden .xij. heghinen heeft Jan van Ruusbroec de
Passie uit het Leven van Jezus, zij het in enigszins verkorte en
hier en daar gewijzigde vorm, overgenomen en verwerkt, een
bewijs dat het L. v. J. ook bij Ruusbroec en zijn kring in aanzien
stond. Om de lezer te overtuigen drukken we hier twee gedeelten,
links de S-tekst, rechts de Ruusbroec-tekst, naast elkaar af.
S^)
Doe volgede Ihesum Symon
Peter van verren . ende noch een
ander van Ihesus jongeren tote
vor die zale des bisscops. mar die
jongere was bekant metten bis-
scop ende ginc in met Ihesum in
die zale des bisscops. mar Peter
bleef staende uutwendich bider
dore. Doe ginc die ander jonger
bare uut die bekant was metten
bisscop . ende sprac tote hare die
de dore hoedde dat si Petre in
hete gaen. Ende doe die dierne
Petre sach ende sine ane scou-
P Bergsma, p.
J. David, Werken van Jan
Jan van Ruusbroec, Vde Deel (Gent, 1863), p. 215.
Ruusbroec
Doen volghede hem Symoen
Peter van verren, ende nog een
ander discipule, tote voir de sale
des bisscops; maer die jongher
was wel bekent metten bisscop,
ende ghinc met hem in dat vrijt-
hof voir die sale, ende Peter bleef
buten staende voir die poerte.
Doen ghinc die ander jongher
uut, die daer bekent was metten
biscop, ende sprac toter deernen
die de poirte hoede, dat si Petren
in laet gaen. Ende doen die deerne
Peteren sach, doen sprac si tot
wede doe sprac si te hem. en
bestu niet een van des menschen
jongeren, doe sprac hi toten wive
ic en kennes niet noch en weet
wattu segges. Doe stonden dar
binnen die knechte ende die die-
naren bi enen viere want het was
cout
S^)
Doe ginc Pilatus uut te hem
ende sprac. wat es die wrouginge
die gi brinct tjegen desen men-
sche. Doe antworden si ende
spraken, en ware hi niet een
eveldadich mensche wine had-
dene di niet gegeven, want wi
hebben desen vonden verkerende
onse volc. ende verbiedende den
keiser chens te gevene ende sprac
van hem selven dat hi ware
Christus. Daromme seide hem
Pilatus neimtene gi ende ordeel-
tene na uwe wet. Doe antworden
hem die joden ende spraken, ons
nes niet georlovet iemen te dodene
hem: ,,En bistu niet een van des
menschen jongheren?quot; Doen ant-
woerde hi den wive: ,,Ic en kens
niet, noch ic en weet wattu
seghesquot; Doen stonden daer bin-
nen in dat hof die knechte ende
die dienare bi enen viere, want
het was cout
Ruusbroec
Doe ghinc Pylatus uut tot hem
ende sprac: ,,Wat es die wroe-
ghinghe die ghy brinct yeghen
desen mensche ?quot; Doe antwerden
sy: ,,En waer Hy niet een mes-
dadech mensche wy en haddene
dy niet ghelevert. Want wy heb-
bene vonden verkerende onse
volc, ende verbiedende den keyser
cheyns te gheven; ende Hy sprac
van Hem selven, dat Hy ware
Christus. Doen sprac Pylatus:
,,Neemten ghy ende ordeelten na
uwe wet.quot; Doen antworden die
loden: ,,Ons en is niet gh[e]oor-
loeft yement te doodene
Niet alleen de Passie heeft Ruusbroec gebruikt, ook het vooraf-
gaande gedeelte van het L. v. J. is hem, zoals uit menige plaats in
zijn werk blijkt, bekend geweest. Zonder daarvan hier voorbeelden
te vermelden, verwijzen we kortheidshalve naar het derde deel van
Davids uitgave, p. 148—149, waar men het verhaal van de An-
nunciatie (Luc. i , 29—37) en naar p. 181—182, waar men de
geschiedenis van de „centurionis servusquot; (Matth. 8, 5—10) aan-
gehaald vindt in een met S overeenkomende redaktie. Tal van
N. T.-teksten van kleiner omvang blijken eveneens veelal afkomstig
te zijn uit het Leven van Jezus, dat Ruusbroec wellicht uit het hoofd
citeerde. Het is namelik vrijwel zeker dat grote gedeelten door het
veelvuldige gebruik voorgoed in het geheugen waren geprent.
Bergsma 248^quot;-quot; en 250
Jan van Ruusbroec, Werken IV (bewerkt door Dr. J. van Mierlo S. J., 1932,
Mechelen, Antwerpen), p. 179.
Onder de Cantica, die achter elk psaherium opgenomen zijn,
bevinden zich enige nieuwtestamentiese ,,lyedekijnsquot;. Het lag
voor de hand om ook in enige Dietse souters te zoeken naar een
bekende tekst, en inderdaad vonden wij in de handschriften
Brussel 608 en 609 enige Cantica, die ontleend zijn aan het Leven
van Jezus. De geringe omvang van de fragmenten belet om uit te
maken of de S- dan wel de *LS-redaktie is gebruikt. Hetzelfde feit
Was intussen reeds gekonstateerd door Vollmer in zijn Psalmen-
verdeutschung II, 61 en 231—250. We drukken het canticum
Zachariae af naar hs. 609, terwijl we de belangrijkste varianten aan
de voet van de bladzijde mededelen.
Brussel 609.
Canticum Zachariae (Luc. i , 68—79).
Vgl. Bergsma,
..Ghebenedijt si di here god van Israel. want hi heeft ghevisiteert
ende ghemaect die verloesinghe sijns volcs Ende hi heeft opgherecht
den hoerne ons behouts in dat huys David sijns kindes Alse hi
ghesproken heeft dor den mond siere heyleghen die van der werelt
^ijn siere propheten. Salecheit Ute onsen vianden ende van der hant
haerre alre. die ons hebben ghehaet. Te doene ontfermecheit met
onsen vadren ende ghedinken sijns heylechs testaments Den eet.
dien hi swoer tote Abraham onsen vader, dat hi hem ons gheven
®oude. Dat wi sonder vresen van der hant onser vianden souden
ghevrijt sijn diene wi heme. In heylecheiden ende in gherechte-
cheiden vore hem alle onse daghen. Ende du kind salt heten prophete
des alre hoeghesten. du salt voregaen vor dat anscijn des heren te
bereidene sine weghen. te gheven sinen volke const sijns behoudens
verlaetnesse haerre sonden. Overmids die inaedren der ontfer-
l^echeit ons gods. in dien hi ons ghevisiteert heeft ghebortech uten
noghe 2) Xe lichtene hen. die in die deemsternessen ende in die
scaduwe des doets sitten. te gheweghene onse voete in den wech
des Vredenquot;
In de homiliaria, die we onder ogen kregen, werd van deze
evangelietekst weinig of geen gebruik gemaakt. Later zullen we
^wijzen welke vertaling dan wèl de perikopentekst verschafte.
Een uitzondering wordt evenwel gevormd door het isde-eeuwse
papieren hs. Brussel 2005 (3753), afkomstig uit het nonnenklooster
) Brussel 608: Dat wi sonder vrese ende vri van onsen vianden handen hem dienden.
J Brussel 608: van boven uut Orienten.
) Brussel 608: te rechtene.
-ocr page 212-Bethleem bij Leuven, dat de Omelien van Gregorius bevat met
de bijbehorende evangeheperikopen in de versie, die voorkomt in
de evangehënharmonie van 1360. De tekst hiervan staat dichter bij
het origineel dan die der noordelike handschriften. De vertahng
van de ,,OmeUenquot; is wellicht eveneens van de vertaler van 1360,
die in dit geval zich zelf zou citeren!
Later zullen we aantonen dat de evangeliënharmonie van 1360
ook door de Noordnederlandse vertaler van het N. T, gekend en
gebruikt moet zijn. Toch was de S- of *LS-redaktie, zoals nog
eens in de volgende paragraaf blijken zal, het meest bekend. Om
z'n ouderdom bezat hij de oudste rechten.
§ 4. DE VERHOUDING VAN DE WESTVLAAMSE
EVANGELIËN TOT HET LEVEN VAN JEZUS.
De fragmenten van het Leven van Jezus, die achter in het hand-
schrift van 1348 zijn opgenomen, doen de vraag rijzen of er
tussen de evangelielessen en de evangeliënharmonie ook een zeker
verband bestaat. Ogenschijnlik is de perikopenvertaUng een geheel
zelfstandige arbeid. Men vergelijke b.v. de lectiones Luc. 15,
11—32 en Matth. 25, i—13 (cf Ts. 43 , 230—232 en Bergsma
J32—133 en 216—217), die onderUng weinig punten van over-
eenkomst bezitten. Maar er zijn andere gedeelten in Wvla., waar
de verwantschap met het Leven van Jezus duidelik waar te nemen
is, al blijft ook daar de Wvla. tekst zijn zelfstandig karakter hand-
haven.
Het is gemakkelik te bewijzen dat de Wvla. vertaler aan het
L. V. J. heeft ontleend en dat dus de redaktie van de Wvla. perikopen
tekst, zoals die in dit handschrift voor ons ligt, jonger moet zijn
dan het Leven van Jezus. Hier en daar bevat ons handschrift
lezingen, die alleen te verklaren zijn als overnemingen uit de
evangeliënharmonie. Een paar voorbeelden mogen volgen.
Van de perikoop Luc. 12 , i—9 kent Wvla. twee van elkander
enigszins afwijkende vertalingen, de ene bestemd om gelezen te
worden „up sinte theodoris dachquot;, de ander op een dag ,,van
vele martelarenquot;. In de laatste wordt Luc. 12,6: 'nonne quinque
passeres veneunt dipondio' letterlik vertaald als: ,,En werden
niet vercocht .v. musscen om .ij. penninghequot;. De eerste perikoop
heeft evenwel: „En coopt men niet .ij. musscen om enen vier-
lincquot;. Slaat men nu S op (Bergsma sóquot;-^«), dan vindt men daar
precies dezelfde vertaling, die eenvoudig Matth. lo , 29 'nonne
duo passeres asse veneunt' weergeeft.
Het begin van Matth. 12 , 1—7. de lectio van Vrijdag na de
achtste Zondag na „cinxenquot;, luidt: „In dien tiden: ghinc ihesus
des saterdaghes biden coorne; Ende sine iongre hadden honger
ende plocten haer ende wrevense ende atense;quot; Waar haalt de
vertaler dat „ende wrevensequot; vandaan, waartoe de Vulgata op deze
plaats geen aanleiding geeft? Het is weer een ontlening aan S (vgl.
Bergsma 84quot;) en komt daar voor als vertaling van 'confricantes'
Luc. 6,1.
Vrijere vertalingen als de volgende zijn eveneens te danken aan
het L. V. J.: „Stee diin zwert in sine scedequot; (Matth. 26,52,
'converte gladium tuum in locum suum', vgl. Bergsma 244^-®)
en „Ne onderwinti niet des gherechtenquot; (Matth. 27 , 19 'Nihil
tibi et justo iüi', vgl. Bergsma 252®quot;).
Aan L moet ontleend zijn: „hi quam in siin proper eyghenquot;
(Joh. I , II 'in propria venit, vgl. Bergsma 27^), Er zijn andere
overeenkomsten met L. In de „exposiciequot; bij Luc. i , 26—38, de
lectio van Woensdag na de derde Zondag van de advent, die de
annuntiatie verhaalt, wordt dezelfde etymologie van ave gegeven als
in L. Op fol. 19^ leest men n.1.: „Daer omme sprac hare toe dingel
ave: dat es sonder wee. Hier wert ghekeert dese name eva in
ave dat es weenen sonder weequot;.
Ook de Wvla. evangeliënvertaling heeft op f. 173'quot; „mestre van
der wetquot; voor 'scribae' (Matth. 7 , 29; vgl. Bergsma 551»).^
Zulke incidentele overeenkomsten met S, soms met L, zijn bij
tientallen aan te wijzen. Daarnaast zijn ook gehele passages aan te
halen, die vrijwel of volkomen gelijkluidend zijn met het Leven
van Jezus. Een paar voorbeelden ten bewijze:
„Dese ewangelie leestmen van den selven ende bescrijft sinte ian: Int. ^
In dien tiden: Seide ihesus ten scaren der ioden; Al dat mi miin
vader ghegheven heeft dat sal te mi comen; Ende die ghene die te
mi comt ne sal ic niet uutiaghen; Want ic bem j comen vanden
hemele niet omme minen wille te doene: maer den wille miins vader
Vgl. Bergsma 9® en de *noot; cf. Frings, Literaturblatt 1926, Sp. 153.
' Sic.
-ocr page 214-die mi hier neder ghezent heeft. Ende dat es de wille miins vader
dat ic niet ne late verloren werden dat hi mi ghegheven heeft; Maer
dat ic doe verrisen inden ioncsten daghe ende dat es die wille miins
vader die mi heeft ghezent dat elc die ziet den zuene ende ane hem
ghelovet hebbe dat ewelike leven;quot;
Maar vooral in de grote samenhangende Schriftgedeelten, die
gelezen werden ,,up den palme zondachquot; en daarop volgende
dagen, heeft de vertaler de S-Passie van de evangeliënharmonie
geraadpleegd. Een overtuigend bewijs levert het gedeelte:
,,Nochtan secgic u; Van nu suldi zien des menscen zuene sitten
ter rechter hant der cracht gods ende comen inden wolken des hemels;
Doe scuerde die princhen der papen sine cleder ende seide; Blas-
femavit; (Dat es hi heeft gode lachter ghesproken) ; Wat bedorven
wi noch ghetugen:' Siet nu hoordic blasfemie; Wat dinct u:' Ende
si antworden ende seiden; Hi es sculdech der doot; Doe speuwen si
hem in siin anscijn ende sloeghene met kinbacslaghen hals slaghen.quot;
Onze konklusie is dus dat de Wvla. vertaler herhaaldelik gebruik
heeft gemaakt van het Leven van Jezus, wellicht van een *LS-
redaktie. Toch hoeft deze afhankelikheid van Wvla. ten opzichte
van *LS niet zo uitgelegd te worden dat er vóór de totstandkoming
van Wvla. geen Vlaamse perikopenbundel heeft bestaan. Gezien
de archaïstiese elementen in de Wvla. vertaling en het kompilato-
riese van het hs. opperen we hier de onderstelling dat de redaktor
van Wvla. op zijn minst èn een oeroude — onvolledige — peri-
kopentekst èn een Leven van Jezus heeft gebruikt. De eerste koos
hij wellicht als grondslag. Men zou ons het verwijt kunnen maken,
dat we door zulk een hypothese de verhoudingen nog gecompli-
ceerder maken dan ze al zijn, maar de geschiedschrijver der
Middeleeuwse bijbelvertahngen moet nu eenmaal werken met een
ingewikkeld samenstel van feiten en hypothesen en steeds de
mogelikheid van een verwantschap met oudere vertahngen, die
van een door de Kerk zo veelvuldig gebruikte tekst als van de
evangeliaria wel bestaan zullen hebben, onder het oog zien.
Joh. 6 , 37—40, vgl. Bergsmanbsp;en iosi*-22.
In het hs. rood onderstreept.
Matth. 26 , 64~67a, vgl. Bergsma 248^-quot;.
-ocr page 215-§ 5. VERSPREIDING DER WESTVLAAMSE
EPISTELEN EN EVANGELIËN IN DE NEDERLANDEN.
Naast het Leven van Jezus, dat in zijn omgewerkte redaktie èn
als aaneengeschakeld verhaal van Christus' leven èn als Diets
evangeliarium veelvuldig dienst deed, werden ook de Westvlaamse
Epistelen en Evangeliën, die in de vorm waarin ze voor ons liggen,
Van iets jonger datum moeten zijn dan de *LS-tekst der evangeliën-
harmonie, vrij veel gebruikt. Tot nog toe waren er slechts twee
handschriften bekend, die deze tekst bevatten: het Amsterdamse
handschrift van 1348^) en het Londense lectionarium Eg. 2188 2),
dat zijn evangelielessen wel heeft ontleend aan het Leven van
Jezus, maar in zijn epistellectiones, grotendeels altans, de West-
vlaamse vertaling vertoont. Over de tekstgeschiedenis van dit
laatste handschrift zullen we handelen in de volgende paragraaf.
We zijn in staat hier enige direkte bewijzen te leveren voor de
Verspreiding die de tekst moet gehad hebben. Een grondiger
onderzoek zou ongetwijfeld meer aan het licht brengen.
In het Sint-Janshospitaal te Brugge vonden we in dezelfde
Schrijn, waarin het oudste Passionaelhandschrift (aquot; 1358) be-
waard wordt, een ,,evangelieboekquot;, zoals het daar door de zusters
Van de Sint-Augustijnerorde, die in het hospitaal hun dienende
arbeid verrichten, genoemd wordt (J). Het is een perkamenten
bandschrift van 196 folios in twee kolommen geschreven, naar het
Schrift te oordelen uit de 2de helft van de 14de eeuw, en bevat
Uitsluitend het winterdeel der Epistelen en Evangeliën met expo-
sicies en lessen. Op f. 178^—174' vindt men een ,,tafele naden
ordine van dornike.quot; Waarschijnlik is het handschrift vroeger
estemd geweest ter voorlezing in het refectorium,
pe tekst van dit handschrift vertoont nu, ondanks de afwijkende
ezingen, die van een latere corrector afkomstig kunnen zijn,
Zoveel punten van overeenkomst met de Westvlaamse Epistelen
Evangeliën, dat we wel het recht hebben hem bij deze tekst-
file onder te brengen. Ten bewijze drukken we hier twee
evangelie- en twee epistelperikopen af.
2 Cf. Ts. 43 , 229—232.nbsp;Cf. Ts. 43 , 217-
jj Kquot;nbsp;Flou, De oiuiste Dietsche vertaling der gulden legende, Versl. en Meded.
' ^on. Vla. Acad., April 1923. p. 183—189.
-ocr page 216-Lucas 15,11—32^) (f. III'—iii^):
„In dien tide seide ihesus sinen iongheren dese ghehkenesse Een
mensche hadde .ij. sonen ende die ioncste seide te sinen vader Vader
gheeft mij tghedeel van minen goede dat mij ghevalt. ende die vadere
deelde hem tgoet. ende over niet lanc daer naer doe sij alle waren
vergadert ghinc hij wech in een verre lant. levende onkuuschelic
ende verdede al sijn goet. ende als hijt al verdaen hadde wart daer
int lant groeten ongher. ende hij begonste aermoede te hebbene. ende
ghinc ende diende eenen poertere van dien lande diene int dorp
sende om te wachtene sine verkenen, ende hi begheerde te vulne
sinen buuc vanden slumen die de verkene aten Maer niemen en
gaffer hem ende hij keerde in hem selven ende seide hoe vele huer-
linghen overvloyen in mijns vaders huus van broede. ende ic verderve
hier van onghere Ic sal up staen ende gaen te minen vader ende sal
hem segghen. Vader ic hebbe mesdaen. inden hemel ende voer dij.
ende ic en ben nu niet werdich te heetene dijn sone. maer maect
mij als eenen van dinen huerlinghen Ende hij stont up ende quam
te sinen vader ende doe hij noch verre was sachene siin vader ende
wart beroert met ontfaermicheit. ende liep hem ieghen. ende viel
hem om den hals ende kustene. Doe seide die sone. vader ic hebbe
mesdaen inden hemel, ende voer dij. ende ic en ben nu niet werdich j
te heetene dijn sone. doe seide de vader te sinen knechten bringt
hare voert deerste stoele ende doetse hem an ende doet hem een
vingherlinc an sine hant ende schoisel an sine voeten, ende bringt
een ghemest calf ende doodet. ende laet ons eten ende blide sijn
want mijn sone was doot ende hij levet hij was verloeren ende es
vonden, ende sij begonsten tetene. ende sijn ander sone was inden
acker. ende doe hij bij huus quam hoerde tamboeren vedelen ende
ander spel. ende hi riep eenen vanden knechten, ende vraechde wat
daer ware. ende hij seide hem dijn broeder es commen ende dijn
vader dede dooden een ghemest calf. want hij heeftene ghesont
ontfaen. ende hi hads onwert ende en wilde int huus niet commen.
ende sijn vader ghinc huute ende badt hem dat hij int huus quame.
ende hij andwoerde hem siet vader dus vele iaren hebbe ic hu ghedient
ende dijn ghebot en liet ic niet achter, ende du en gaefs mij noyt
een huekin dat ic met minen vrienden gheten hadden maer doe dese
quam die al sijn goet verzwolghen heeft met ledighen wiven dien
dadij dooden een ghemest calf ende hij seide sone du best altoes met
mij. ende al dat ic hebbe es dijn. men moet eten ende blide sijn
Want dijn broeder was doot ende hij es levende worden, hij was
verloren, ende es vonden.
Vgl. Ts. 43 , 230—232.
-ocr page 217-ßie exposicie
Siet bij dese vader die dese twee sonen hadde. So verstae ic onsen
heven beere god . . . .quot;
Matth. 25, 1—13^) (f. 191O:
,,In dien tijd seide ihesus sinen iongheren dese gheUkenesse Trijke
der hemele es ghelijc | .x. maechden die namen hare lampten ende
ghinghen te ghemoete den brudegoem ende der bruut De .v. van hem
Waren dul. ende de .v. vroet Maer de .v. dulle namen hare lampte
ende namen gheen olye met hem Maer de vroede namen olye in hare
lampte Ende die brudegoem merrede ende si sliepen alle maer te
middernachte so wart een groot gheroup Siet de brudegoem comt
gaet hem te ghemoete Doe stonden up alle de maechden ende ver-
sierden hare lampte Doe seiden de dulle toten vroeden. Gheeft ons
van huwer olyen Want onse lampten werden ghebluscht. Maer de
vroede andwoerden, dat lichte ons ende hu niet en ghebreke gaet
ten vercoepers ende coept hu Ende doe siere ghinghen coepen quam
de brudegoem ende die ghereet waren ghinghen met hem inder
hrulocht ende de duere wart ghesloten Tachterst quamen die andere
maegden ende seiden. Heere heere. Doet ons up. Ende hij andwoerde
ende seide Voerwaer segghic hu Ic en kenne hu niet Waect dan altoes
^ant ghij en weet den dach noch huerequot;
Gen. 37.6—22 2) (f. 106^—107^:
,,In dien daghen sprac ioseph te sinen broederen hoert minen droem
dien ic sach. mij dochte dat wij schoeven bonden inden acker. ende
dat minen schoef upstont ende huwe schoeven stonden omtrent
minen schoef ende aenbedene. Doe antwoerden sine broederen, van
riu sulstu onse coninc werden of sullen wij onderdanich werden
dinen gheboden. daeromme was dese sake der droeminghen. ende
dese redene onthaudende de voedinghe des nijts ende des haets oec
®ach hij in droeme dat hij vertrac sinen broederen ende seide. Ic
®ach in droeme dat mij die sonne ende die mane ende die .xi. sterren
aenbeden. doe hi dit seide sinen vader ende sinen broederen doe
begreepene de vader ende sprac. wat wille desen droem bedieden
dien du ghesien hebs sullen wij niet ic ende dijn moeder | ende dine
broederen du aenbeden up der eerden daeromme hatene sine broe-
deren. maer die vader sweech die dinghen merckende ende doe sine
broederen in weeden sijns vaders merreden in sychem doe sprac te
quot;em israel: dine broedere weeden de scapen in sychem comt ic sal
2 Vgl. Ts. 43 , 232.
) Vgl. Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. 248.
-ocr page 218-dij senden te hem ende hij antdwoerde ic ben bereet. doe sprac hij
te hem ghanc ende siet oft daer wel staet met dinen broederen ende
metten vee ende condeghe mij weder hoet met hem staet. ende hij
wart ghesent vanden dale hebron ende quam in sychem ende een
man vantene dolende achter welde die hem vraechde wat hij sochte.
ende hij andwoerde mine brouderen soucke ic wise mij waer sij
weeden de hernesse, doe seide hem die man. sij sijn van deser steden
ghevaren in dothaym also ic hem hoerde segghen ende ioseph ghinc
wech ende vant sine broederen in dothaym. Maer doe sine saghen
van verren eer hy tot hem quam peinsden sy hem te doedene ende
spraken deen tot den anderen, siet die droemer comt. Comt ende
dooden wine ende verpene in de aude cisterne, ende wij sullen segghen
dalder wreetste dier heeftene verbeten ende dan sullen wij sien wat
hem sine droemen vromen sullen, doe dit ruben hoerde pijnde hine
te verledeghene van haren handen ende seide wij en sullen niet
doeden sine ziele no verghieten sijn bloet maer werptene in die
cisterne, die es inder eennoeden ende haut huwe hande onbesmet
Maer dit sprac hij om hem te verlossene van haren handen ende hem
weder te ghevene sinen vader.quot;
Rom. 12
Hs. v. 1348 (f. 48^)
Broedere: Ne wilt niet wesen
vreet te u selven. Niemen quaet
over quaet gheldende; Vorziet
goede dinghen ende niet allene
vor gode ne ware ooc mede vor
alle liede; lof het wesen mach in
also velen als in u lieden es: Met
allen lieden pays hebbende. Niet
u selven bescermende. harde lieve
kindere ne ware ghevet stede der
gramscepen. (dat es ne vechter
niet iegen ne waer laetse over
liden) ; Want het es ghescreven;
Miin es die wrake ende ic saelt
weder lonen seget onse here; Ne
waer eist dat diin viant honger
heeft ghef hem tetene. heeft hi
dorst ghef hem te drinkene; Want
dese dingen doende die colen van
, 17 —21;
Brugs hs. (f. 55^—56')
Broedere niet en sijt vroet tot
hu selven niement gheldende
quaet met quaet voersiet tgoet.
niet alleene over tgoede maer oec
voer alle menschen, ofte ghescien
mochte dat huute hu es maer met
allen menschen hebt vrede niet
hu selven beschermende maer
gheeft stede der gramscap.
want het es ghescreven Mine es de
wrake ende ic salse wedergheven
seit de heere Maer of dinen viant
honghert gheeft hem drinken
want als du dit doets so gaderstu
de colen viers up sijn hoeft en
wil niet verwonnen werden van-
viere dragestu (daer mede) i) up
sim hooft; Ne wille niet verwon-
nen worden vanden quade; Ne
Waer in goede verwinne tquade
Aandachtige vergelijking van de tekst van het Amsterdamse
handschrift met die van het Brugse zal leren dat de laatste een
Verjongde vorm is: vreemde woorden zijn verdietst, archaïstiese
Woorden zijn vervangen door modernere, de zinsbouw is natuurliker
gemaakt, terwijl het speciaal Westvlaamse karakter van de taal ook
van deze codex ormiiskenbaar is.
Een belangrijk moment in de tekstgeschiedenis van Wvla., dat
We nu reeds wensen vast te leggen, is dat de Epistelen van
dit Westvlaamse handschrift in dezelfde vorm
Zijn geredigeerd als die in Eg. 2188. Men vergelijke
siechts de boven medegedeelde Genesisperikoop met het fragment
het Londense handschrift, dat in Ts. 43, p. 5 is opgenomen,
^et behoeft geen betoog dat deze verjongde redaktie voor de
ftudie van de Vlaamse perikopenvertaling van het hoogste belang
en bij een eventuele uitgave niet veronachtzaamd mag worden.
, Van deze Westvlaamse tekst is nu meermalen gebruik gemaakt
ietse homiliaria. De homiliënschrijvers of -vertalers namen de
ehriftperikoop, die het onderwerp ter overdenking van de dag
^as, niet zelden over uit een reeds bestaande vertaling. Daarbij
Singen ze niet al te consequent te werk. Het komt n.1. voor dat
epistel- en evangelielessen van verschillende herkomst zijn.
Soed voorbeeld daarvan is het isde-eeuwse papieren Brusselse
sch ^^nbsp;(^^78), dat volgens een aantekening van de af-
njfster het eigendom is geweest van „den doester van Iherico
innen Brussel.quot; Dat hierin gebruik gemaakt is van de West-
^se vertahng, moge b.v. blijken uit:
den quade maer verwinne int
tgoede tquade
V- 1348 (f. 129'—129^)
I Cor. 5 , 7—8.
Hs.
: renicht ute den ouden
e sel. dat ghi siit ene niewe
P'^^ghinghe alse ghi sijt
«gnehefselt; Want onse paes-
Brussel 2003 (f. i')
Bruedere Daer omme reynicht
doude heefsel. soe dat ghi sijt
een nyeuwe bespringhinghe. alsoe
ghi sijt ongheheven W^ant onse
scen es gheoffert xristus; Ende
also: Weten wi werscepen niet
in den ouden heefsel der boos-
heit 1) noch der scalkelijcheit.
maer inde ongheheffenheit der
puurheit ende der waerheit
paesschen es gheoffert xristus
Ende alsoe seien wi weerscapen
niet inden ouden heefsele noch
inden heefsel der boesheit. noch
der scalcheit, maer inden onghe-
hevenheit der puerheit ende der
waerheit
Maar niet overal is de overeenkomst met Wvla. in deze preken-
bundel zo evident als hier. Er zijn lectiones, waarvan het twijfel-
achtig is of de schrijver ze zelfstandig heeft vertaald, zij het dan met
gebruikmaking van Wvla. en S 2). Zekerheid dat de vervaardiger
ontleende aan een ons bekende vertaling, hebben we weer bv. m
yi^pQ^- 4 ^ (f. welke perikoop hij ontleend heeft aan de
Noordnederlandse vertaling, zoals we later zullen bewijzen.
Een ander Diets homiliarium, het in de K. B. te Brussel be-
rustende hs. 2000 (1268—9). voltooid in 1500, ontleent zijn peri-
kopen eveneens aan verschillende vertalingen. Dit jonge manuscript
bevat een gehele verzameling van stichtelike lektuur. Op f. 196—
—209 en 209—204 treft men twee sermoenen aan over „den
heyleghen weerdeghen sacramentequot; van Heynrick van Santen,
„den weerdighen vader gardiaen van Mechelen.quot; Daaraan gaat
vooraf op f. 192—195 de preek Van Jobs .111. dochteren, die ook in
de Limburgse Sermoenen voorkomt. quot;) De rest van het handschrift
wordt ingenomen door „de somer partye vanden temperalen
epistelen ende ewangehen metter exposicienquot;. De „exposicien
zijn waarschijnlik ook van her en der bijeengegaard. Men ontmoet
er exempelen onder, b.v. op f. 70 het exempel van Thaïs, maar
verder ook exposicies die uit mystieke werken zijn overgenomen
(vgl. bv. f. 73^). Enige ervan treft men nu ook in het Amsterdamse
hs. V. 1348 aan. Het sermoen over die .viij. zalecheden is, om
een voorbeeld te noemen, volledig overgenomen.
Het verwondert geenszins dat in zulk een omgeving de Evan-
geliën niet alle afkomstig zijn van één vertaling. De meeste zijn
gezamenlik met de Epistelen, geleverd door Wvla.«), andere zijn
1) Sic.
Vgl. Luc. 16, 1-9 (f. 74')-nbsp;, . I,
Zie over hem: V^. de Vreese, De handschriften ]. van Ruusbroec s werken, p. 594-
*) Vgl. J. H. Kern. De Limburgsche sermoenen (Gron. 1895).
Hs. V. 1348, f. 237^—246''. Brussel 2000, f. 170'quot;—178''.
«) Vgl. Apoc. 4. 1—9 (f. i^, Rom. 5 , 1—5 (f- 20^).
gehaald uit de evangeliënharmonie (S) terwijl het verhaal van
de wijze en dwaze maagden duidelik herinnert aan het werk van
de vertaler van 1360 Men spare ons het leveren der bewijzen.
Enkele bijbelgedeelten in dit handschrift wijken enigszins af
van ons bekende vertalingen. In andere hand, geschreven op
rasuur®), zijn ze het bewijs, dat een corrector, om de een of andere
reden niet tevreden met de tekst, veranderingen nodig achtte.
Waaraan is het nu toe te schrijven, dat in zulke homiliaria peri-
kopen van verschillende herkomst gebruikt worden? Bezat een
Middeleeuws verzamelaar al zoveel kritiese zin, dat hij uit de hem,
bekende vertahngen het beste uitkoos, als het ware een bloem-
lezing aanlegde? De arbeid van de correctoren, waarvan men in
de handschriften nog menigmaal de sporen kan aantreffen, legt er
in ieder geval getuigenis van af, dat ook de bijbeltekst met aandacht
Werd gelezen.
Later zal nog blijken dat de Westvlaamse tekst ook gebruikt is
in de zuidelike komplete vertaling der Brieven, terwijl hij ook aan
de Noordnederlandse vertaler van het N. T. bekend geweest moet
zijn. Aanduidingen te over dus dat deze oude vertaling een wijde
invloedssfeer heeft gehad.
§ 6. VERSPREIDING VAN HET MET DE WVLA.
epistelen TOT EEN LECTIONARIUM VERENIGDE
Leven van jezus (*ls en s) in de nederlanden
EN IN DUITSLAND.
Een vraag die we voor alle andere dienen te stellen, is: waar
Zal de vereniging van een S of *LS-evangeliarium met de West-
vlaamse Epistelen tot één perikopenboek zich naar alle waar-
^chijnlikheid voltrokken hebben? Het ligt voor de hand ons die
samenvoeging te denken in een streek, waar men wel beschikte
*^ver een Dietse evangeliënharmonie of daaruit geëxcerpeerde
iectiones, maar nog niet over een epistolarium in de landstaal,
^als we weten, bestond er in Vlaanderen vermoedehk reeds sinds
bet einde van de dertiende eeuw een volledig plenarium, dat men
j) Vgl. Luc. 16, 1—9 (f. 9'»').
) Matth. IS , I—13 (f. 185^).
' In margine aangegeven door een booglijn, waarbij de aanduiding „vacatquot;.
14
-ocr page 222-gebruikte naast de *LS- en S-tekst van het Leven van Jezus. Daar
kon dus de behoefte aan een tweede plenarium niet ontstaan, tenzij
men aan de evangehelessen van de harmonie de voorkeur gaf.
Aannemehker is het evenwel, dat de verbinding van beide teksten
in Brabant haar beslag heeft gekregen, waar men vanouds wel
het Leven van Jezus, maar geen Dietse Epistelen kende. De
W-fragmenten en de mnl. brokstukken in de straks te bespreken
C-codex van het Leven van Jezus, beide van zeer oude datum,
zijn in Brabants dialekt geschreven en leveren het bewijs dat ze,
als Brabantse aanpassingsvormen aan de Vulgaattekst, onmiddellik
uit een Brabants origineel stammen.
Het enig bekende mnl. handschrift, dat een dergelijke tekst
bevat, is het reeds meermalen besproken Ms. Eg. 2188, geschre-
ven in het jaar I353 door meer dan één hand. Van de hoofdhand
zijn afkomstig de evangehelessen (f. 105—193), die we reeds
ingelijfd hebben bij de S-redaktie van het L. v. J. Dezelfde af-
schrijver heeft de Epistelen geschreven op f. 13—71 en f. 86—102,
waar men achtereenvolgens de epistelen van de tijd en ,,dat
sanctorumquot; aantreft. De foho's 72—85, die blijkbaar later met
de hoofdcodex zijn samengebundeld, zijn door een andere kopiïst
geschreven en bevatten de Epistelen van de Vrijdagen, van ver-
schillende heiligen enz., die in de oude Westvlaamse vertaling
niet voorkomen. Dit gedeelte is dus ter kompletering door een
latere gebruiker toegevoegd.
De hoofdgroep der Epistelen (hand i) is, gelijk we zagen,
geredigeerd in de vorm van het Brugse handschrift der West-
vlaamse tekst, We laten nog een proefje volgen van deze verjongde
redaktie naast de oorspronkelike tekst.
Hs. v. 1348 (f. 79^—800
Broedere sijt gods vulgheren
als alre liefste kinderen; Ende
wandelt in (siere) minnen also
ons ooc xristus ghemint heeft,
ende hem selven ghegheven heeft
vor ons ene offringhe te offerne
Eg. 2188 (f. 32^—33^
Broedere sijt gods na volgeren
alse alre liefste kindren. ende
wandelt in siere minnen alse ons
xristus ghemint heeft ende hem
selven gegeven heeft vor ons ene
offringe ende te offerne gode in
Vgl. Hoofdstuk IV, § 2c.
Zie Priebsch, Deutsche Hss. in Eng. II, 80.
Zie p. 205—207.
gode in ere roke der zoetheit;
maer keefsdom ende enege on-
reinecheit oft ghierecheit ne wor-
de sellefs niet ghenoomt onder u
alse tamelijc es heleghen; Ende
no dorperheit no zotte sprake no
ribauderie die niet ne behoort
toten dinghen; Maer meer (si
onder u) i^) der gracien werkin-
ghen; Maer dat suldi weten ende
verstaen dat elc keefsere oncuus-
sce ende onreine ende ghierech
twelke es dienst der afgode: ne
hebben niet erfs inden rike xristi
ende gods; Niemene bedrieghen
niet ydelen woorden, want om
dese dinghen quam die toren gods
onder die kinder der wantrou-
wen; Daer omme ne wilt niet
Worden haers deelneren; Want
ghi wert sulc stont deemster-
nessen. maer nu sidi een licht
inden here; Wandelt alse kinder
des lichts want de vrucht des
lichts es in alre goetheit ende in
gherechtecheit ende in waerheit
enen rooc der saechtecheit Maer
keefsdoem of enech onreinecheit
of ghierecheit en werde niet ge-
noemt onder u alst tamelijc es
heiligen, no dorperheit no oneer-
samheit no doorlike spreken no
leckerlike worde die toten dingen
niet behoren. Maer meer ende
meer si onder u der genaden
werkinge. Maer dat seldi weten
ende verstaen dat alle keefscheren
ende oncuuscheren ende onreinre
ende gierege sijn dienst der af-
gode. ende en hebben niet erfs
inden rike xristi ende gods. Nie-
men en bedriege u met ydelen
worden, want omme dese dinc
quam die toren gods inde kindre
der ontrouwen. Daer omme en
wilt niet werden haer deel neme-
ren want gi wert sulc stont deem-
sternessen. Maer nu sidi een licht
inden here, wandelt alse kindre
des lichts, want die vrucht des
lichts es in alre goetheit in ge-
rechticheit ende in waerheit: —
Het echt Dietse karakter van de hier medegedeelde perikoop
is onlochenbaar. Sporen van vreemde afkomst zijn niet aanwezig.
Anders is het gesteld met de later toegevoegde Vrijdagse
perikopen die duidelik de kenmerken dragen van uit het Duits
vertaald te zijn. We herinneren er hier aan, dat dit handschrift
toebehoord heeft aan de Tertiarissen van „sente Franciscus
binnen aachen op hardewijns gravequot; (f. lO- Een Dietse monnik
van dat klooster heeft, naar we aannemen, het uit Brabant over-
gekomen — door hem zelf meegebrachte ? — lectionarium willen
aanvullen met de lectiones der Vrijdagen, van bepaalde heiligen
enz. en daartoe gemakshalve een te Aken reeds aanwezig Duits
Plenarium te baat genomen. Dat dit behoord heeft tot de groep
E)uitse perikopenboeken die 't meest in handschrift en druk ver-
Gal. 3
Pietsch, Probe 11
Bruder ee dann der gloub kam
da warent wir behut under den
geboten beschlossen in dem sel-
ben glouben der da was zu offen-
barende Also was das gesecze
unser czuchtmeyster inn Cristo
das wir gerecht wurdend aussz
dem gelouben und da nun der
geloub kam da waren wir untter
dem czuchtmeister aber wir seynd
alle gotes kinder durch den glou-
ben der da ist in cristo iesu
23—26.
Eg. 2188 (f. 72F—73s)
Bruedere eer dat geloeve quam
doe waren wi behoet onder der
wet besloten inden selven geloeve
die daer was te oppenbarene alse
was die wet onse suchtmeester in
xristo dat wi gerecht worden uten
geloeve comen es soe en siin
wi niet onder den zuchtmeester
want wi siin alle gods kinder over
mids den geloeve die daer es in
xristo ihesu.
breid geweest moet zijn, moge blijken uit de volgende proeve, links
de Duitse, rechts de Dietse tekst.
Dit kleine fragment geeft reeds een indruk van de onbeholpen
wijze waarop de ,,vertalerquot; te werk ging; het gehalte van zijn
werk is geringer dan dat der oude Wvla. vertaling. Vaak nam hij
de Duitse woorden over, ze soms alleen kledend in een Nederlands
gewaad: zuchtmeester, ontfermhertzicheit, vernuft, wtwerdich, schune,
dat spru, verlust, over gebuwet, omme crite, gerten, overswindege,
misset u ('commisceamini') enz.
Het mnl. Leven van Jezus en de Westvlaamse Epistelen werden
evenwel in Duitschland niet slechts gelezen, maar ook — en hiermee
zijn we gekomen tot een der belangwekkendste episoden in de
geschiedenis der Dietse vertalingen van de bijbel — in het Duits
vertaald. Voordat we enigszins dieper ingaan op de verhouding tot
deze wijdvertakte Duitse bewerking en een verklaring beproeven
te geven, is het noodzakelik enige aandacht te wijden aan een
handschrift, waarin we de overgang zich als het ware voor onze
ogen zien voltrekken.
Bedoeld is de door Priebsch beschreven defekte codex van
Cf. Pietsch, Evangely und Epistel Teutsch (Gött. 1927), p. 147—148. Raadpleeg
ook de daar medegedeelde varianten.
Sic.
Cf. Priebsch, Deutsche Hss. in England I, 18 en Kalff, Verslag, p. 3. Vgl.
Ts. 43 , 224.
de universiteitsbibliotheek te Cambridge (C), die merkwaardiger-
wijze door twee handen in twee verschillende dialekten is geschre-
ven, in het Nederrijns en in het Middelnederlands.
Leggen we de taalvormen van de Dietse kopiist, die aan de
totstandkoming van dit hs. zijn medewerking heeft verleend,
naast die van S b.v., dan stellen we vast dat hij eer een Brabander
dan een Vlaming is geweest. Voorzover uit de varianten, die ons
ter beschikking staan, op te maken is, vertoont het mnl., dat hij
schrijft, geen rekking: armen (X S: areme), geen ou voor guttu-
ralen en labialen: hoec, bedroeft, doeke, geen ee lt; ai, vgl.: heilich,
deine, scheiden, teyken (eenmaal spredenl). Steeds: vol, volmaect
(X S: vul, vulmaect). Vrijwel konstant: blode, oetmodelike, goder-
tieren, gode 'bonus', zoken, ropen, verdomenesse, bedrofenesse, ghe-
hroderen, broder. Geregeld sundaren, sunden, sundelic, waarnaast
mosschen, moschen (x S: musscen), bosse (X S: busse), matten (x S:
motte), luttel (X S: lettel), sulc (x S: selc). Steeds zweert (X S:
swert), aerdrike (X S: erdrike). Eigenaardig doen in deze tekst
vormen aan als de volgende: verwrecken, verwanderen, zuiver, steeds
seilen, hi sei, seldi; du coemst, dodest, salvest, steenst, gavest; vercoft,
vijftich, zaftmodighe; hore (X S: harre, possessivum); lasterstu
(X S: lachter). Soms is (x S: es), bin (X S: ben). Woorden als:
aelmossen, oploec (X S: ontplooc), verterden (X S: vertorden). Bij
elkaar genomen hebben we zulke vormen alleen in noordelike
teksten ontmoet. De daarvoor genoemde vormen zijn evenmin in
strijd met de onderstelling dat de Dietse kopiist een Noord-
nederlander was, die een Brabantse tekst afschreef. Dat in elk
geval een zuidelike tekst aan zijn werk direkt of indirekt ten grond-
slag hgt, blijkt duidelik uit 't voorkomen van woorden als: diertijt,
l^orden, doghen, deemsternessen, keefsdomlic.
Het Duitse gedeelte van dit handschrift is hoogst waarschijnlik
afkomstig van een Nederrijnse monnik, die in een — Brabants ?
klooster vertoevend zijn uit Noord-Nederland komende ordegenoot
bij z'n arbeid heeft afgelost. Het omgekeerde: dat een Neder-
lander in een Duits klooster tesamen met een Nederrijnse broeder
een Diets Leven van Jezus afschreef, is evengoed denkbaar. De
Palaeografie kan ons in dezen wellicht zekerheid verschaffen.
Een afz. vorm sellen kan ook Brabants (zelfs Vlaams) zijn, vgl. Franck, Mnl.
^ramm., § i6i, i. Volgens Van Heiten, Mnl. Spraakkunst, § 208 is de -st uitgang
Van de 2de persoon ook Brabants.
Vgl. Priebsch, t. a. p., p. 18.
Het gewicht van C is nu gelegen in de omstandigheid, dat het
een belangrijke schakel is in de keten van harmonie-handschriften,
die in alle delen van het Dietse en Duitse taalgebied verspreid zijn.
Hoe is nu de verhouding van C tot de mnl. tekst en tot de Duitse
tekst?
Het is gemakkelik aan te tonen dat C niet teruggaat op S, maar
op *LS. We plaatsen daartoe naast elkaar een klein fragment uit
de hoofdvertegenwoordiger van de laatstgenoemde redaktie en
het overeenkomstig gedeelte in G. Men kan dit fragment dan
vergelijken met Bergsmanbsp;en 63^3-30 om de juistheid van
onze konstatering bevestigd te vinden.
Matth. 8,15
Utr. 1009
Doe namse ihesus mitter hant
ende rechtse op ende si ghenas
ende stont op ende diende ihesus
ende sijn iongheren
In dier tijt quam ihesus ter stat
die hiet naym ende sijn iongheren
mit hem ende een grote scare
mit hem van volke Ende doe hi
quam bider poorten doe droech-
men daer wt een dode die hadde
gheweest een enich zoen eenre
weduwen ende daer mede quam
oec een groot volc wt der stat
Ende doe ihesus die moeder sach
wenende ontfermedes hem
Luc.
7 , 11—13.
do nam si ihesus mitter hant
ende richte si op ende si ghenas
ende stoent op ende denede
ihesus ende sinen iiingheren
lucas.
In dier tijt quam ihesus to
eenre stat de hiet naim ende sine
iungheren mit hem ende ene
grote schare van volke ende do
hie quam to der porten do droech
man daer wt enen doden de hadde
ghewiest een enich soen eenre
weduwen ende daer mede quam
oec een groet volk ut dier stat
ende do ihesus de moder sach
wienen do wart hie
Reeds langer dan een eeuw is het bekend dat een mnl. Leven
van Jezus in het Duits is vertaald. Andreas Schmeller vestigde
reeds in 1831 de aandacht op taalkundige bijzonderheden in de
Münchener codex Cgm. 532 (M), in Beiers-Oostenrijks dialekt
geschreven in de jaren 1367—'69. Toen Wahher de vertahng
prees, was hij zich niet bewust een uit de Nederlanden afkomstig
werk voor zich te hebben. Het Zürichse handschrift (Z), van
veel belang om zijn ouderdom — het is waarschijnlik geschreven
Hier breekt het hs. af.
W. Walther. Die deutsche Bibelübersetzung des Mittelalters, Sp. 495—498.
-ocr page 227-omtrent 1300 — werd voor het eerst in 1903 besproken door
Anton E. Schönbach. De schrijver betoogt in zijn Abhandlung
dat dit Alemanniese handschrift èn om zijn hoge ouderdom èn
om de Nederlandse bestanddelen in de woordvoorraad — waarvan
hij voorbeelden geeft — zeer dicht bij het Nederlandse origineel
moet staan. 1) In hetzelfde jaar heeft Ronneburger in zijn
dissertatie 2) grote fragmenten van M uitgegeven. Hij meende
het handschrift te kunnen lokaliséren in het diocees Regensburg.
In het voorbijgaan wees hij op de overeenkomst met C.
Een vrij volledig overzicht van al de in aanmerking komende
mnl. en Duitse handschriften werd in 1926 gegeven door
W. Lüdtke®), die het materiaal nog verrijkte door nog twee
Hamburgse handschriften er bij te voegen: de a» 1411 in het
Middelduits geschreven Uffenbachse evangeliënharmonie (U),
zo genoemd naar een i8de-eeuwse bezitter van deze codex en een
Middelnederduits plenarium (O) van 1390. De Epistelen, die
in U en O voorkomen, wijken volgens Lüdtke en Maurer af van
de overeenkomstige perikopen achter in M.
Het artikel van Lüdtke wekte in 1929 F. Maurer op, een reeds
begonnen onderzoek uit te breiden. Hij betrekt de komplete
plenaria in de bespreking en gaat in het bijzonder de onderlinge
verhouding van de Duitse evangeUënharmonieën na. Op zijn
werk zullen we straks terugkomen.
Deze verre van volledige opsomming zij voldoende om een
denkbeeld te geven van de verbreiding van het Leven van Jezus
over het gehele Opper-, Middel- en Nederduitse taalgebied.
Het is nu de *LS-redaktie geweest, waaraan deze eer te beurt
viel. Men vergelijke slechts het verhaal van de jongehng van
Naïm, zoals dat voorkomt in M, met de vertaling van G:
,,ln der zeit Lucas kom Ihesus zu einer stat, die hiez Naym,
Und sein iunger mit ym und ein groz schare volkes und da er
kom zu der porten, da trug man da auz einen toten, der het
gewest ein einik sune einer witben; und da mit kom auch ein
Anton E. Schönbach, Miscellen aus Grazer Handschriften, Mitt. d. hist. Ver. f.
Steiermark 50 (1903), p. 7—99. Ondanks de pogingen, die we aanwendden, is het ons
helaas niet gelukt deze Abhandlung onder ogen te krijgen.
M. E. Erich Ronneburger, Untersuchungen über die deutsche Evangelien-
harmonie der Münchener Handschrift Gg. 532 aus d. J. 1367 (Inaug. diss., Greifsw.
1903), p. 95—97.
W. Lüdtke, Die Uffenbachsche Evangeliën-Harmonie, Orientaha Hamburgensia,
Festgabe (Hamburg 1926), p. 59—83-
groz volk auz der stat. und da Ihesus die muter sach wainen,
da erbarmt ez in.quot;
De verspreiding van deze tekst is evenwel niet beperkt gebleven
tot de eigenlike evangeliënharmonie-handschriften. Evenals in de
Nederlanden werden ook daar de evangelielessen uitgelicht en
verzameld tot een evangeharium. Toen de drukkunst kwam zorgen
voor een snelle verbreiding op grote schaal van stichtelike lektuur,
werden vanzelf ook de meest gebruikte handschriftelike plenaria
ter perse gelegd. Verscheidene lessen, die Pietsch hieruit mede-
deelt, zijn overgenomen, zoals straks zal blijken, uit de evangeliën-
harmonie. Zo staan we voor het gedenkwaardige feit dat een van
huis uit Nederlandse tekst, na een gehele reeks van lotgevallen,
bij ons door een andere verdrongen, in Duitsland, voor een
gedeelte altans, door de drukpers werd verspreid! De ,,Misch-
perikopenquot;, de samenvoegingen van verschillende evangelie-
teksten, die in de gedrukte plenaria en in de gedrukte vertaling
van het Speculum humanae salvationis, die vergezeld ging van
de bijbehorende perikopen in de landstaal, gaan in laatste instantie
terug op een Nederlandse tekst. Het kan onze taak niet zijn hier
in te gaan op de buitengewoon ingewikkelde verhoudingen tussen
beide perikopengroepen. Liever plaatsen we naast elkaar een
paar fragmenten uit de 1LS-redaktie — waarvoor we bij gebreke
aan een volledige *LS-tekst gemakshalve óf L óf S kozen — en de
overeenkomstige gedeelten uit de Duitse incunabelen en post-
incunabelen. Met voorbijgaan van alle tussenstadia willen we
alleen het begin en het eindpunt der ontwikkeling aanstippen.
Joh. 6 , 22—25.
Bergsma (L) 10320-27
Des andern dags na din dat hi
dat volc hadde ghesaedt in der
wustinen dat selve volc dat noch
in die wustine daer was. alst ver-
nam dat des dags tevoren nem-
meer schepe en hadden aldaer
Pietsch, Probe 31
In der zeyt da ihesus das volck
hett gesattet in der wüstin das
selb volck dj noch in der wuste
da was also das vernam des tages
zü vor nit mer schiffe da hette
gewesen dann das schiff da mit
1nbsp; Let op de vrije tekstbehandeling. Vgl. Ronneburger, p. 80—81.
-ocr page 229-ghewest dan allene dat schep daer
die yongren mede en wech ghe-
varen waren, so wonderde hen
allen waer si Ihesum verloren
hadden, want si wale wisten dat
hi met sine yongren nin was ghe-
scheept. Doe saten si in andre
schepe die dis dags waren comen
van Tiberien al daer ter stat daer
SI gheten hadden van din broden,
ende voeren over ende sochten
Ihesum te Capharnaum.
die iunger hinweg waren gefaren
da wundertent sye all wa sye
ihesum verloren hetten wann sye
wul wistent das er mit seinen
iungern nit hett geschifft Da
sassent sye in ein ander schiff die
des tags dar waren kummen von
tyberie all dar von der stat da sy
gegessen hetten von den brotten
und furent über und suchten
ihesum tzü capharnaum
Een voorbeeld van een „Mischperikopequot; is:
Matth. 7 , I—6 Luc. 6 , 37—38.
Bergsma
Ghine sult nit ordelen sone
Werdi niet geordeelt. want in wat
ordele dat gi ordeelt suldi geor-
deelt werden. En verdomt niet.
sone werdi niet verdomt, vergeift
So Wert u vergeven, ende geift so
Wert u gegeven. In wat ma-
ten dat gi meit wert u weder ge-
beten. Ene goede mate ende ene
Vuile, ende ene up gehoopte, ende
ene overvloeiende sal men u
gieten in uwe scoot. Wat siestu
dat gestubbe in dijns broeder oge.
ende den balke in dinen oge en
siestu niet. Ende hoe gesprecstu
te dinen broeder, broeder gestade
dat ic dat gestubbe doe uut
dinen oge. ende een balke es in
quot;^ijns selves oge. ypocrite doe
teerst den balke ut dinen oge.
ende danne machtu ghesien dat
ghestubbe te werpene ute dijns
Vgl. verder bv. Probe 19 van Pietsch (Luc. 15, 11—32) met Ronneburger,
■ 85 en Bergsma p. 132—134.
) Vgl.
Pietsch, Probe 27
In der zyt sprach ihesus zü
sinen iungeren ir sollen nit ur-
teilen d3 ir nicht geurteylet wer-
den wenn in dem selben urteil in
dem ir urteilent sollent ir geur-
teilet werden. Verdampnent nicht
das ir nicht verdampnent werdent
Vergebent so würt üch vergeben
In was mosse ir messen würt üch
wider gemessen Ein gute mosse
und ein volkommen und eyn uff
gehuffte mosse und ein überflüs-
sige mosz sol man üch geben in
uwer schosz Wes sihest du das
gestüppe in dins brüder ougen
und einen balcken in dime ougen
sihest du nicht Und wie sagest du
dinem brüder Brüder gestatte
mir d3 ich wüsche d3 gestüppe
von dinen ougen und eyn balcke
ist in mime ougen Trügner würff
zü dem ersten den balcken van
dime ougen Und denn macht du
broeder oge. En geift u helich-
dom niet den honden, noch en
werpt uwe margariten niet vor
die swijn. dat sise niet verterden
ende u selven niet verscoren
gesehen d3 gestuppe usz zu werf-
fen von dins brüder ougen En-
geben nit uwer heyltum den
hunden Und werffent nit marga-
riten für die swine das sü es nit
zertretten mit iren füssen Und
die hunde icht wider kerent uff
uch und uch selbes nit zerrissent
Het woord „bakkenquot; in deze lectio, dat slechts nog voorkomt
in een Stuttgarts perikopenhandschrift, wordt door Prof. Vollmer
beschouwd als een aanduiding dat de geschreven plenaria — en,
zoals hier blijkt, dus ook wel de gedrukte! — door Luther gebruikt
kunnen zijn. Als schr. er in slaagt nog meer overeenkomsten op
te sporen, zou de invloed der oude Dietse vertaling verstrekkend
geweest zijn en de tekstgeschiedenis een eigenaardige kringloop
gehad hebben.
Tans rest ons nog, aan te tonen dat de Westvlaamse Epistelen
eveneens in het Duits vertaald moeten zijn, een feit dat tot nog
toe niet bekend was. Handschrift M bevat van f. 84quot;quot;—139' een
verzameling oud- en nieuwtestamentiese perikopen, voltooid aquot;
1369, in een recensie die Walther niet kon thuisbrengen.
Ronneburger deelt er op p. 7—11 van zijn werk een aantal proeven
uit mee. Het heeft er alle schijn van alsof deze Epistelen in
Duitsland soortgelijke verbreiding hebben gehad als onze evan-
geliënharmonie. Teneinde enige overtuigende bewijzen te leveren,
die met talloze te vermeerderen zouden zijn, drukken we twee
Epistels, elk in vierderlei gedaante af: iquot;. het beginstadium,
vertegenwoordigd door het Hs. v. 1348, 2quot;. de gemoderniseerde
mnl. versie, vertegenwoordigd door het Brugse hs. en door Eg.
2188 (aquot; 1353), 3quot;. de Duitse vertaling in M (a° 1369) en 4quot;. het
eindstadium: de gedrukte Duitse perikopenverzameling. De tekst-
geschiedenis is hier als het ware op de voet te volgen.
Prof. D. Hans Vollmer, Luthers Vorgänger in der Bihel-Verdeutschung, Forschun-
gen und Fortschritte, 1933, p. 449.
Wakher, a. w., Sp. 493. De plenaria zijn in zijn werk nl. niet behandeld.
Genesis- en Exodusperikopen zijn afgedrukt in Adolf Matthias, Untersuchungen
über die deutsche Übersetzung des alten Testaments in der Münchener Handschrift Cg. 341
aus dem XIV Jh., besonders über Prolog, Genesis und Exodus (Inaug.-Diss., Greifs-
wald 1902).
Rom. 13 , II—14.
Hs. V. 1348 (f. I')
Broeder weet wel dat nu tijt es
dat wi up staen van onsen slape;
Want nu es naerre onse zalechede
dan wi gheloveden; Die nacht es
leden ende die dach es ons ghe-
maect ; Laet ons danne wech
Werpen die ghewerken van deem-
sterheden; Ende laet ons andoen
die wapenen van lechte. Also dat
Wie inden dach eerlike moghen
Wandelen; Niet in groten mael-
tiden. no in dronkenscepen. niet
in onsen bedden, no in eneghen
oncuusscen dinghen. niet in scel-
dene. no in stridene. Ne ware
doet an onsen here ihesus kerste;
M (f. 84a) 2)
Brüder! wizzet, daz di stund nu
ist, uns auf zu stane von dem
slaffe. wann nu ist neher unser
selikait, dann da wir gelaubten.
Wann die naht ist vergangen, und
der tag ist genehent. darumb
Schul wir enwek werffen di werck
der finsternuss und antun die
Waffen des lihtes. und wir schui-
len wandeln als in dem tag er-
sartilichen, nit in wirtscheften und
iiiht in trunkenhait und niht in
den petten der unkeuschait, niht
m krieg und in hazz, sunder tut
an unsern herrn Ihesum Christum.
Eg. 2188 (f. 13O')
Broedre wet dat die stonde nu
te hans es ons op te stane vanden
slape. Mer nu es naerder onse
zalecheit dan doen wi geloofden.
Want die nacht es vergaen entie
dach es genaect. Der omme seien
wi en wech worpen die werken
der deemsternessen ende seien
ane doen die wapene des lichts
Ende wi seien alse inden daghe
eersamlike wandelen, niet in wer-
scapen ende niet in dronkenheden
ende niet inden bedden ende niet
in bevlectheiden. ende niet in
crige. no in hate. mer doet ane
Onsen Here Ihesum Xpm.
^ Vgl. Priebsch, Deutsche Hss. II, p. 80.
' Vgl. Ronneburger, a. w., p. 7. Volgens Lüdtke komt deze adventsperikoop
^Vereen met die in Cgm. 4878. De gedrukte plenaria moeten trouwens wel he-
^sten op een grote verbreiding in handschrift.
) Zie ook de varianten.
Pietsch, Probe i
Brüdere wissend das yeczund
die stund ist von dem schlouff
auff tzu stonnde wann nun ist
nach unser heyl Wann wir ge-
loubtent die nacht ist verganngen
aber der tag nahnet Darumb
süllen wir von uns werffen die
werck der finsternusz und süllen
antun die waffen des liechts also
d3 wir in dem tag erlich wandlen
Nicht in den wirtschafften noch
inn trunckenheyt. Nicht inn der
leger betten noch in schomede
nicht in krieg noch in hassz
Sonder tünd wir an unsern herren
iesum cristum
Jac. 5
Hs. V. 1348 (f. 3-)
Lieve kindere weest ghedooch-
samich tote der toe comst ons
heren. Siet die ackerman ombeit
die precieuse vrucht van sinen
lande ghedoochsameliken verdra-
ghende tote der wilen dat hi ont-
fanghet ghetidege vrucht ende
spadeghe 2) Weest danne ghe-
doochsamech ghi lieden ende con-
forteert uwe herten, bedi die toe
comst ons heren sal ons naken.
Ne versucht niet broedere deen
inden anderen dat ghi niet ne
wort gheiugiert. Siet de iuge
comt vor de duere. Neemt exem-
ple broedere van pinen ende van
ghedoochsamecheden der pro-
pheten die hebben ghesproken in
die name ons heren ihesus kerst;
M (f. 84a)
Aller libsten, seit gedultig bis
zu der zukunft des herrn. seht an,
der akermann peitet die schon-
hait der fruht der erden gedul-
ticleicheh, bis er enpfeht die
spaten sam en zeitlichait. dar umb
sult ir auch gedultig sein, und
sterket ewr hertz, wann die Zu-
kunft des herrn hat genehent. ir
schult euch niht unter ein ander
betrüben prüder, daz ir niht ge-
urtailt werdet, seht, der rihter
stet bey vor dem türne. nemt ein
pilde der arbeit und der gedult
bei den propheten, die gespro-
chen habent in dem namen unsers
herrn Ihesu Christi.
Vgl. Priebsch. a. w., II. 80.
Vgl. Pietsch. a. w., Probe 3b.
Vgl. Ronneburger, a. w.. p. 7.
*) Zie ook de varianten.
, 7—10.
Eg. 2188 1) (f. 13)
Alre liefste, sijt geduldech toter
toecomst Ons Heren. Siet, die
ackerman beidt der scoenheit der
vrucht der erden geduldelike tote
dat hi ontfaet die spade lancsame
tijtlicheit Der omme seldi oec
geduldech sijn. ende starct uwe
herten. Want die toecomst Ons
Heren heeft ons genaect Broedre.
gine seit u niet onder .1. andre
vertornen dat ghi niet geordeelt
en wert. Want siet die rechtere
staet bi vor die dore. Nemt een
exempel, broedere. der arbeit
enter geduldecheit biden prophe-
ten die der gesproken hebben
inden name Ons Heren Ihesu
Cristi
Pietsch, Probe 3a
Aller liebsten seit gedultig bisz
zü der zükunfft unsers herren
Secht der ackerman der beittet
der Schonheyt der frücht der
erden gedultlicliche dragunge bis
er enpfahet der lantsamen czeit-
tiglicheit. Darumb so seitt ir ouch
gedultig und krefftigt euwere
herezen wann die tzükunfft un-
sers herren nahnet Nicht grey-
nent under einander brüder das
ir nicht geurteylet werdt Sehent
der richter stet vor der tür Bruder
nement d3 bild der arbeyt und
der gedult der propheten die
gesprochen hand In dem namen
des herren iesu Cristi
Hs. V. 1348 (f. 8')
Dese dinghen seghet onse here
god: Siet ic sende minen ingel
ende ic sal ghereden doen minen
Wech vor mijn ansichte, ende alte
hants sal hi comen te siere temple
die grote here dien ghi zouct.
Ende die ingel vanden testamente
dien ghi wilt Siet hi comt seghet
onse here van vele maniere van
Volke Ende wie sal moghen ghe-
Pensen den dach van siere toe
comste. Ende wie sal staen omme
hem te ziene. Want hi es alse een
Vier blasende ende alse der vulres
cruut Ende hi sal sitten blasende
ende zuverende dat zelver. Ende
hi sal purgieren levis kinderen.
Ende hi salse purgieren ghelijc
goude ende zelvere. Ende sie
sullen gode wesen offerende sacri-
ficiën in gherechtecheden. ende
°nsen here sal ghelieven die sacri-
ficie of offranden van iudea ende
Van iherusalem. ghelijc den da-
ghen vander werelt ende ghelijc
den ouden iare.
M (f. 84b) 2)
Ditz sprichet got der herre:
®eht, ich send meinen engel und
beraiten den weg vor meinen
antlütz, und zehant sol kumen in
seinen tempel der herscher, den
jr sucht, und der engel des ur-
kündes, den ir wolt. seht, er
kümt, spricht der herre.....
^rid wer sol...........
, 1—4-
Eg. 2188 (f. 13V)
Dit sprect god de here. Siet ic
sende minen ingel ende hi sal
bereiden den wech vor mijn an-
scijn ende te hant sal hi comen
in sinen tempel die heerscere
dien gi soect. entie ingel des or-
conts dien gi wilt siet hi comt
sprect die here der scaren. ende
wie sal mogen bedinken des dages
siere toecomst. ende wie sal
mogen staen hem te besiene. want
hi es alse een te samene blasende
smeltende vier ende groyende
gars. ende hi sal sittende smel-
tende ende reinegende tselver.
ende hi sal die kindren levi rei-
negen. ende salse smelten alse een
gout ende een zelver. ende si
werden gode offerende die offe-
ringe in gerechtecheiden. ende
goden sal behagen die offringe
iuda ende iherusalems alse die
dach der ewecheit ende alse die
oude iare
Deze vertaling van 'dominator' lijkt een germanisme (vgl. Mnl. Wdb. 3, 229).
hs. V. 1348 is heerschen evenwel vert. v. 'dominari'.
Vgl. Ronneberger, a. w., p. 7—8.
Pietsch, Probe 6
Das spricht der herr Nymm
war ich sende meinen engel der
wirt berejd;en den weg vor mei-
nem angesicht unt tzü hand wirt
kummen zü seinem heyligen tem-
pel der herscher den ir suchend
und der engel des testaments den
ir wellendt Nemendt war er würt
kummen spricht der herr der
schar Und wer mag bedencken
............mügen stan
in zu sehen? wan er wirt als ein
zusammeblasende smeltzzende
fewr und er sol sitzzend si smeltz-
zend und rainigen........
als daz silber, und werdent op-
pfernd got die oppferung in ge-
rektikait und got sol behagen die
oppferung luda und lerusalem,
als der tak der ewikait und als
die ersten jar.
den tag seiner zükunfft ynd wer
wirt stan in tzü sehen wann er als
ein plasens fewr Und als das
volffs kraut oder die wolffs bórst
würt siezen und wirt reynigen die
kinder levi und wirt sy tzu samen
blasen als das gold und silber
und sy werden opffern dem her-
ren die opffer in der gerechtikeit
und wurt geuallen dem herren
das opffer iuda und iherusalem
als die tag der welt und als die
alten lar
Het trekt wellicht de aandacht dat in de hier medegedeelde
proeven hs. Eg. 2188 een redaktie vertoont, die door de radi-
kale herziening weinig gelijkenis meer bezit met de oude tekst,
vertegenwoordigd in het handschrift van 1348. Zo komt het dat
het verband tussen de alleroudste redaktie en de Duitse tekst
hier niet aangetoond kan worden. Maar er zijn andere perikopen
aan te halen, waar de samenhang onmiskenbaar is. Ten bewijze
nemen we hier een oud- en en een nieuw-testamentiese les op,
beide medegedeeld naar het hs. v. 1348 en naar M.
Amos 9 , 13—15.
Hs. V. 1348 (f. 187^)
Dit spreect god die here; Siet
die daghe sullen comen ende die
plouchman sal ghegripen den
oestere ende die terdende der
wijndruven den zayenden; Ende
die berghe sullen drupen zoete-
cheit. ende alle heuvele sullen
gheoufent werden; Ende ic sal
bekeren die ghevanghenesse miins
volcs israels. ende sie sullen
stichten die woeste stede, ende si
sullen wonen in hem; Ende si
sullen planten wijngaerde ende si
sullen drinken haren wijn; ende
M (f. 119b) O
Ditz sprichet got der herre:
seht, die tag schuilen kumen, und
der pawman sol begreiffen den
sniter, und der tretent die Wein-
trauben sol begreiffen den seen-
den, und die perg schuilen trauf-
fen die süzzikait, und alle hüvel
schuilen geoffent werden und ich
sol bekeren die gevanknüsse mei-
nes Volkes Israhel, und si schui-
len pawen die wüsten stet, und
schuilen wonen in in, und si
schuilen pflantzzen weingarten
und schuilen trinken iren wein,
SI sullen maken hove ende si
sullen eten hare vruchte; Ende
IC salse planten up hare (versce)
erde; Ende vort meer ne sal icse
niet ute vellen van haren erden
die ic hem ghegheven hebbe
spreect die almachteghe here;
und si schuilen machen garten
und schuilen ezzen ir früht. und
ich schal si pflantzen an ir
frisch erde, und fürbaz mer sol
ich sie niht mer auzzihen von irr
erden, die in gegeben sol werden,
spricht der almehtig herre
Col. 2 , 8—13.
Hs. V. 1348 (f. 186^—186^)
Broedere: Siet dat u niemen ne
bedrieghe bi philosophien ende
ydelre valsceit na der ghevinge
der menscen. naden elementen
deser werelden ende niet na
'Tisto: Want in hem woent alle
vulheit der godheit lijflike. Ende
ghi sijt vervult in hem die daer
es een hooft alre principaten ende
der potestaten. In wien ghi 00c
besneden sijt: niet inder besni-
dinghe met handen ghedaen inder
yutstropinghe slechamen fleeschs
Inder besnidinghe (ihesu) xristi;
•^et hem begraven in die dope;
In dien ghi 00c verresen sijt mits
^n ghelove der werkinghe gods.
i-'ie hem up verweet heeft vanden
doden; Ende u doe ghi doot
Waert in mesdaden ende die om-
'^snidinghe uwes vleeschs:
i^aecte hi levende met hem. ver-
ghevende u alle mesdade mits
Ihesum xristum onsen here;
M (f. II9ü)')
Prüder! seht, daz euch ymant
betriege mit phylosophie und
eitel falschait nach der verratnüs
der menschen, nach der sprach
der werlt, und niht nach Christo:
wan in im wonet alle volhait der
gothait liplieh: und ir seit erfollet
in im, der da ist ein haupt aller
principaten ende aller potestaten,
in dem ir auch gesniten seit in der
besneidung, die niht mit banden
gemachet ist, ein entcleidunge des
leiehnamen flaisches, in der be-
sneidung Ihesu Christi; mit im
begraben in der tauff, .... der
Wirkung gotes, der in auferwecket
hat von den toten, und auch, da
ir tot wart in missetaten und in
besneydung ewres flaisches,
macht er euch lebende mit im,
vergebende alle missetat durch
Ihesum Christum, unsern herrn.
I^e Epistelen van de Duitse perikopenboeken in handschrift
en druk hebben, zoals Vollmer in een voorbeeld aantoont, evenals
de evangelielessen in Luther's vertaling nagewerkt. Wanneer
We bedenken dat de Westvlaamse Epistelen en Evangeliën geraad-
J' Vgl. Ronneburger, a. w., p. 9.
^ Vollmer, t. a. p., p. 448.
pleegd zijn in de Noordnederlandse vertaling van het N. T. en
deze, tezamen met de Lutherbijbel, weer ingewerkt heeft in de
meest verbreide i6de-eeuwse vertahng van het N. T., dan zien we
ook hier een uit vele schakels bestaande keten, zich sluiten.
Parallel aan deze vertalingen van Nieuwe Testament-teksten in
het Duits loopt de Nederrijnse bewerking van een Brabants
psalter. In het meermalen genoemde werk van Vollmer, Die
Psalmenverdeutschung, wordt op overtuigende wijze het bestaan
van een „niederlandisch-niederrheinischequot; groep aarigetoond,
vertegenwoordigd door Brussel 608—609 en anderzijds door
enige Duitse handschriften. We herinneren ons hier, dat de N. T.
Cantica in Brussel 608—609 ontleend waren aan S of *LS. Zou er
soms een inniger verband bestaan tussen de evangeliënharmonie
en psalter? Maar al zijn ze niet van één auteur, dan is toch de
veronderstelling niet te gewaagd dat ze beide, afkomstig uit één
omgeving, ook langs dezelfde weg in Duitsland zijn geïmporteerd.
Een argument, dat pleit voor de door ons aangenomen Neder-
landse oorsprong van de Epistelen, is de omstandigheid dat ze
met de Wvla. EvangeUën één geheel vormen. Het oudste hand-
schrift, de Amsterdamse codex van 1348, bevat niet eerst een
afdeling epistelperikopen en daarna de evangelielessen, maar
geeft voor de daartoe bestemde dagen de Epistelen en Evangeliën
tezamen. De vertaaltechniek en de taal bewijzen eveneens dat
ze onlosmakelik zijn verbonden. Wie de prioriteit van de Duitse
tekst wil bewijzen, moet dus eerst het Westvlaamse lectionarium
in twee helften splitsen en aantonen dat de Epistelen, na in het
Middelnederlands vertaald te zijn, samengevoegd werden meteen
reeds bestaande Westvlaamse vertaling der evangelielessen. En
wie de éénheid niet ontkent, maar desniettemin vasthoudt aan
de Duitse oorsprong, moet verklaren waarom er van de Wvla.
Evangeliën geen Duitse redaktie bestaat. Maar zelfs al werd deze
gevonden, dan nog zouden de nederlandismen, die daar wellicht
aangetroffen worden, tot voorzichtigheid moeten manen. Zoals
de zaken nu staan, kunnen we slechts tot de konklusie komen,
dat er van de Zuidnederlandse vertalingengroep, waartoe een
Leven van Jezus, een Epistelenverzameling en een psalter be-
horen, een grote expansieve, tot in Duitsland reikende kracht
is uitgegaan.
§ 7. POGING TOT VERKLARING VAN ONTSTAAN EN
VERSPREIDING VAN DE VULGAATREDAKTIE VAN
HET LEVEN VAN JEZUS EN DER WVLA. EPISTELEN
EN EVANGELIËN.
De snelle verbreiding, die het aan de Vulgaattekst aangepaste
Leven van Jezus afzonderlik en in vereniging met de Westvlaamse
Epistelen zowel in ons land als in Duitsland gevonden heeft,
staat ongetwijfeld in nauw verband met de oorsprong van deze
teksten. Waar en in welke omgeving zijn ze bewerkt, hoe is het
te verklaren, dat zij over een groot deel van het kontinentale
Germaanse gebied zijn verspreid? Dit zijn de vragen die zich aan
ons opdringen en waarop vroeg of laat een antwoord moet gegeven
Worden. Wat wij hier kunnen doen, is niet meer dan het opperen
van enige onderstellingen, in aansluiting aan de vermoedens, die
in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zijn geuit. Er is dan
tegelijk gelegenheid in te gaan op hetgeen van Duitse zijde over
een onderdeel dezer kwestie te berde is gebracht.
Aangezien de *LS-tekst in zijn Dietse gedaante ons nog slechts
^it drie fragmenten (W, Utr. en Amst.) bekend is, ontbreekt
^lle zekerheid ten aanzien van de plaats waar de eerste corrector
heeft gewoond en gewerkt. Het oudste fragment, W, schijnt een
onderdeel te zijn van een verloren geraakt Brabants handschrift.
De eerste omwerking zal dus ook wel in Brabant tot stand gekomen
^ijn. Omtrent de tijd zijn we evenzeer in het onzekere, al hebben
We enige steun in de vermoedelike ouderdom der W-fragmenten,
die uit het begin der 14de eeuw zijn en van Z, het Zürichse hand-
schrift der Duitse vertaling, dat volgens Schönbach zelfs i: 1300
geschreven moet zijn.
De tweede omwerking, die door de S-groep wordt vertegen-
woordigd, en waarvan het oudste handschrift S in Westvlaams
dialekt ^ is afgeschreven, is wellicht het werk van een Vlaming,
^en aanwijzing daarvoor menen we gevonden te hebben in de
Manier, waarop in S Matth. 16, 18 'et portae inferi non prae-
valebunt adversus eam' is weergegeven. Er staat : ende die porten
'^an der hellen en sullen hem niet mogen samenen tiegen di. Die
eigenaardige vertaling van 'praevalebunt' is te verklaren als het
Cf. Bergsma, p.
-ocr page 238-gevolg van een niet begrijpen van de *LS-tekst, die hetzelfde
had als L: ende de porten van der hellen en selen hare nit mogen
ghederen. De S-corrector vatte dit ghederen verkeerdelik op als de
Brabantse vorm van zijn gaderen. Had hij in dit geval meer
gelet op het Latijnse woord dan op de weergave in L, dan was
hij zonder enige twijfel voor de dag gekomen met een vertaling
als 1360: en suUenre nyet teghen vermogen. Hij vertaalt hier ghederen
automaties in zijn Vlaams, zoals hij in hoe menechwerf hebbic willen
ghedren dine kinder also ghelike alse ene hinne ghedert hare kikene
onder hare vlochgele (Matth. 23 , 37, vgl. Bergsma 207®»-206quot;-2»),
ghedren en ghedert weergeeft met samenen en sament: hoe dicken
ic wilde samenen dine kinder. als ene henne sament hare jonge onder
hare vlogele. Dat de corrector ghedéren in zijn origineel vond,
maar dit kon opvatten als ghéderen, pleit tevens voor de Brabantse
oorsprong van het Leven van Jezus.
De taalvormen en woordvoorraad der perikopen in het hand-
schrift van 1348 zijn zó door-en-door Westvlaams, dat er hoe-
genaamd geen twijfel kan bestaan, dat de vertaling, altans in de
redaktie waarin zij voor ons ligt, ook in West-Vlaanderen moet
ontstaan zijn.
Zoals we nu weten, zijn zowel het Leven van Jezus in de
*LS-tekst als de Westvlaamse Epistelen in het Duits vertaald.
Geschiedde dit tegelijkertijd, of zijn de Epistelen later bewerkt?
Neemt men het eerste aan, dan is de grote tijdruimte die er ligt
tussen Z ( 1300) en de Epistelen in M (1369) een bezwaar
dat niet mag onderschat worden. Trouwens, als ze tegelijkertijd
vertaald zijn, waarom zijn ze dan niet in Z opgenomen, zoals dat
in 1369 in M geschiedde? Er is meer voor te zeggen dat de West-
vlaamse Epistelen, na in Nederland gemoderniseerd te zijn, wat
later afzonderlik zijn vertaald en toen gevoegd bij de evangeliën-
harmonie *LS. De vertalingen in het Duits kwamen misschien
tot stand in dezelfde omgeving, waardoor de verbinding van de
twee teksten op Duits taalgebied te verklaren is. Het stelselmatig
onderzoek van de Duitse handschriftelike perikopenverzamelingen
zal wellicht nog oudere codices van onze Epistelentekst aan het
licht brengen.
Eg. 2188 kan niet de latere vorm van een tussenschakel zijn: iquot;. omdat hierm
de harmonie-vorm is prijsgegeven; 2°. omdat de evangelielessen geredigeerd zijn in
de S-, niet in de *LS-tekst.
Een begin hiermee is gemaakt door F. Maurer in zijn Studien
zur mitteldeutschen Bibelübersetzung vor Luther (Heidelberg,
Ï929). Volgens een strenge methode wordt in dit boekje het
probleem van de samenhang en tekstgeschiedenis der Duitse
evangeliënharmonieën en enkele perikopenbundels, die Walther
nog niet had onderzocht en waarvoor Lüdtke vele gegevens had
bijeengebracht, in behandehng genomen. Ondanks het,,anregendequot;
van zijn Studien, zijn er toch enige ernstige bedenkingen tegen
te maken. Het is een niet te vergeven fout van de schrijver, dat
hij, naderend tot de kern van de zaak, eensklaps halt houdt. Na
zijn betoog dat C dichter staat bij Z U M dan bij L S H, bestrijdt
hij de mening van Schönbach, dat de Opperduitse tekst Z direkt
uit het Middelnederlands is vertaald, en niet via een Middelduitse
tussenvorm, als volgt:
,,Von besonderer Wichtigkeit scheint mir aber die folgende Tatsache
zu sein. In bestimmten Teilen der Hs. C finden sich hochdeutsche
Formen, und Priebsch hatte vermutet, dasz sie einem ,,hochdeutschen
Schreiber entschlüpftquot; seien. Aber dieselben hochdeutschen Formen
hat C zum groszen Teil mit Z U M gemeinsam, d. h. es müszte ein
nierkwürdiger Zufall sein, wenn jener hochdeutsche Abschreiber
gerade diejenigen hochdeutschen Formen einflieszen liesze, die
dann der mitteldeutsche Übersetzer des niederländischen Originals
wiederum einführt. Näher liegt dann doch die Annahme, dasz C
Und ZUM gemeinsam das Alte bieten; d. h. das Original war
mitteldeutsch (aus seinem nordwesthchsten Teil); von hier rückte
es ins niederländische, ins rheinfränkische und ins alemannische
Gebiet ein. C, die älteste niederländische Gestalt, hätte dann noch
einige hochdeutsche Wörter und Formen stehen lassen, die dann
spätere niederländische Abschriften wie S und L ebenfalls beseitigten.
Bedenklich könnte nur das eine stimmen, dasz Schönbach erwiesen
Zu haben glaubte, dasz Z unmittelbar aus dem Niederländischen
stamme, und dasz er zu diesem Zweck eine grosze Zahl niederlän-
discher Worte und Formen aus Z zusammenstellt. Doch hier eine
Erage zur Klärung: Was heiszt überhaupt ,,Niederländischquot; im aus-
gehenden 12. und im beginnenden 13. Jahrhundert? In noch höherem
^asz wie heute ist es eine Sprache, die in ihren südlichen Mundarten
dem angrenzenden Ripuarischen nähersteht als dem Nordhollän-
dischen; und das Ripuarische ist jenem südlichen ,,Holländischenquot;,
im das die niederländische Überlieferung der Harmonie weist (S.
Truije und Maastricht als feste Punkte!), bedeutend mehr verwandt
^s dem alemannischen der Hs. Z. Es genügt, wenn ich für diese
Erscheinungen auf Th. Frings' Arbeiten über die Dialektgeographie
des Niederrheins hinweise. Soweit ich es beurteilen kann, sind die
„niederländischenquot; Eigentümlichkeiten auch als ripuarische Formen
und Wörter möglich. Wie sehr der Mittelpunkt des Ripuarischen,
Köln, als Ausgangspunkt für eine so weit verbreitete Übersetzung
in jener Zeit aus sachlichen Gründen in Betracht kommt, wird gleich
unten erörtert werden; oben wurde bereits erwähnt, dasz schon die
auszerordentlich starke Verzweigung einen maszgebenden und
wirkungskräftigen Mittelpunkt verlangt.quot;
Het is te betreuren dat de schrijver, die zich hier op Frings
beroept, niet het door ons meermalen aangehaalde artikel in het
Literaturblatt heeft gekend. Hij zou dan tot andere gedachten
gekomen zijn betreffende de eenheid van het ,,Ripuariesquot; en
tevens het niet onbelangrijke feit ontdekt hebben, dat de harmonie
al een hele voorgeschiedenis achter de rug had, voor hij in het
Duits werd vertaald. Door de mnl. eigenaardigheden in Z te
verklaren als zgn. ,,Ripuariesquot; taalgoed, maakt de schrijver zich
wat al te gemakkelik van de prioriteitskwestie af Zolang er geen
beter argumenten worden aangevoerd, blijven we het Leven
van Jezus in zijn verschillende redakties voor oorspronkelik Diets
werk houden. De ouderdom van het Luikse handschrift, gevoegd
bij de omstandigheid, dat noch L noch S sporen van Duitse afkomst
vertonen, terwijl anderzijds Z wèl Nederlandse woorden bevat,
neemt alle twijfel weg. Het zou toch wel een zeldzaamheid zijn,
dat een Middeleeuws Nederlander in een vertaling uit het Duits
zo zuiver mnl. schreef, dat elke gedachte aan het origineel verre
bleef. Vele handschriften bevatten werk, dat op de eerste blik
te herkennen is als bewerking naar het Duits. We hebben trouwens
zelf in Eg. 2188 uit het Duits vertaalde perikopen ontmoet, die
door de taal hun afkomst aanstonds verrieden. Ook de Wvla.
perikopen zijn echt Diets. Als zij uit het Duits vertaald zijn,
dan moet men zich verwonderen dat de Vrijdagse epistelperikopen
niet tegelijkertijd zijn vertaald.
Hoe moet nu de verspreiding van deze mnl. teksten verklaard
worden? Welke groep mensen in de zuidelike Nederlanden kan
Vgl. besonders: Kulturströmungen und Kulturprovinzen in den Rheinlanden
(1926) S. 158: „Wer Kölner Sprachdenkmäler noch des ausgehenden Mittelalters liest,
wird eher im mittelniederländischen als im mittelhochdeutschen Wörterbuch Rat und
Hilfe finden. Diese niederländisch-kölnische Binding beruht auf alter Sprach- und
Kulturgemeinschaft.''
Maurer, Studien, p. 63—64. Het is wel niet nodig de misvattingen, die hier
aan de dag treden, te weerleggen.
in de 13de eeuw behoefte gevoeld hebben aan bijbellektuur in
de volkstaal en de in haar midden ontstane vertalingen hebben
verbreid onder Duitse vrienden? Hierop is maar één antwoord
mogelik: de mystieke beweging, die in de 13de en 14de eeuw
m de zuidelike Nederlanden, vooral in Brabant bloeide, i)
De stichtelike litteratuur in de volkstaal, die daarvan een gevolg
was, omvat nu ook de vertalingen van de belangrijkste Schrift-
gedeelten. In de vrije vergaderingen, in de kringen der begijnen
en Tertiarissen, in de omgeving van Ruusbroec leefde de behoefte
aan een direkt putten uit de bron van het geestelik leven: de
Bijbel. Bevriende geestehken, die het Latijn goed verstonden,
Zorgden voor vertalingen. Zou bijvoorbeeld iemand als Willem
van Affligem, die naar we weten, in kontakt stond met de
mystieke beweging in Brabant, gelijk wel blijkt uit zijn levens-
beschrijving van Sinte Lutgart en uit zijn Latijnse vertaling! van
sommige visioenen van Beatrijs van Nazareth, ook niet een Leven
Van Jezus geschreven kunnen hebben?
Deze mystieke beweging, in de ruimste zin genomen, onderhield
geregelde betrekkingen met de zusterbeweging in ,,Overlandquot;.
Lamprecht van Regensburg getuigt van de mystieke bloei in
Brabant en Beieren De begijnenbeweging, die in de|i3de eeuw
m een volkrijke stad als Keulen een geweldige vlucht |nam,
stond in geregeld verkeer met de lekezusters in Nederland. ')
ïn de 14de eeuw is Suso in ons land geweest op een kapittelvergade-
rmg van de orde der Dominikanen om zich te verdedigen tegen een
beschuldiging van ketterij. Bekend is dat de Godsvrienden van
Bazel, Straatsburg en Keulen in nauw kontakt stonden met de
J^ederlanden. Hun leider, Hendrik van Nördlingen, heeft wel-
licht persoonHk ons land bezocht.
Behalve persoonlik verkeer bestond er ook een uitwisseling van
stichtelike lektuur. Hoevele traktaten van Duitse mystici zijn niet
) Dank zij de ijverige nasporingen der leden van het Ruusbroec-genootschap is
kennis dienaangaande belangrijk vermeerderd.
) Dr. J. v. Mierlo S. J., Over het ontstaan der Germaansche mystiek, Ons geestelijk
I (1917), P. 25.
J Vgl. Reallexicon der deutschen Literaturgeschichte IV, i. v. Dominikanerorden.
. ' Dr. A. G. M. van de Wijnpersse, De Dietse Vertaling van Suso's Horologium
^iernae Sapientiae CGron. 1026). d. 82.
in het mnl. overgezet? i) In vele Dietse handschriften treft men
brokstukken aan, geschreven in een of ander Duits dialekt.
Omgekeerd werden Nederlandse werken in het Duits vertaald
of zelfs in het oorspronkehk gelezen. Dom. J. Huyben noemt een
catalogus van boeken, die ± 1456—69 in het Dominikanessen-
klooster te Neurenberg (aan tafel ?) werden voorgelezen. Daaronder
bevinden zich: „Item ein puch, stet an von dem enphalen unsers
herren leichnam und gut materi, das ist ein niderlandisch
sprach____quot; en „Item ein püchlein, das helt in im zum ersten
ein niederländische predig----quot;2)
Had zich eenmaal een vrije vergadering gevormd, dan steMe
deze zich na verloop van tijd onder de hoede van een geestelike
orde. De leden hiervan, die belast waren met de zielszorg van zo'n
vergadering, die niet zelden geleidelik overging in een reguliere
kloostervereniging, veelal van Dominikanessen, hebben, zo lijkt
het, de Schriftperikopen, die ze in hun sermoenen behandelden,
ten behoeve der zusters vertaald.
Ook in Vlaanderen waren het Dominicanen, die begijnhoven
hebben opgericht en bestuurd, evenals te Antwerpen en Luik.^^)
Toch zijn er geen direkte bewijzen, dat we de vertalers in hun
kring moeten zoeken. Wanneer Maurer een aantal uitspraken
aanhaak, waaruit de waardering van Dominikanessen voor bijbel-
lektuur blijkt, wanneer hij zegt dat Dominikanessen in Duitsland
bijbelhandschriften hebben gekopieerd en dat het Leven van
Jezus overal in de provincie Teutonia van hun orde verbreid was,
dan heeft zijn konklusie dat het in die kring ook ontstaan, slechts
de waarde van een — alleszins waarschijnlike — gissing.
Om op te sporen voor welke vergadering of door welke orde
de Wvla. perikopenvertaling gemaakt is, zou men het commune
sanctorum der verschillende handschriften kunnen nagaan. Een
vast criterium levert dit toch niet op. Hoe licht kon het „sanctorumquot;
gewijzigd worden naar de regeling van klooster of diocees. Beter
diensten bewijst het bij de localisatie van een bepaald handschrift.
De taal van het ,,hs. v. 1348quot; is zuiver Westvlaams, zodat we
hier desnoods het ,,sanctorumquot; als hulpmiddel kunnen ontberen.
Het is trouwens te gering van omvang om het handschrift zelf
aan een bepaalde inrichting toe te schrijven. Wijzen de vele
lectiones van ,,ian baptistaquot; en ,,over de siekequot; op hetzelfde
Sint-Jansgasthuis waar hs. J. i) berust?
Wel kunnen we van de Wvla. Epistelen en Evangeliën in de
vorm, waarin ze zijn overgeleverd, alvast dit zeggen dat ze een
onderdeel van de prediking moeten hebben uitgemaakt. De
geestelike verzorgers van het konvent, waar ze hun oorsprong
hebben, liet aan zijn ,,exposiciesquot; de bijbeltekst in de landstaal
voorafgaan. De talrijke tussenvoegingen, die afkomstig moeten
zijn van iemand die de bijbeltekst wilde verklaren, stellen dat
buiten twijfel. De ,,exposiciesquot; in het handschrift van 1348 zijn
wellicht ook vertalingen, of altans bewerkingen naar het Latijn,
en van dezelfde hand als de perikopen. Het zijn grotendeels
sermoenen, die vervaardigd zijn volgens de bekende procédé's:
regel voor regel van de perikoop wordt verklaard met behulp
van ,,die glozequot;. Deze leverde dan ook de talrijke citaten uit
Rabanus, Beda, Anselmus, Sinte augustijn, Sinte ian guldijn^ mont,
Sinte gregorius, sinte bernaert, Sinte ieronimus, Sinte hylarius.
Verder worden seneca en plato aangehaald. Herhaaldelik vindt men
vermeld leremias, Ysayas, die bouc vander hemelscer minnen, de
wise salemoen, davit in den zoutere, de bouc der coninghe, der rechter
bouc, dander bouc van moyses, sinte ian in sine ewangelie enz.
Niet zelden wordt aan 't slot medegedeeld hoe men de tekst
..gheestelikequot; moet verstaan. Het buitengewoon uitvoerige sermoen
naar aanleiding van de annunciatie is enigszins anders op-
gebouwd. Telkens wordt eerst de Vulgaattekst in 't oorspronkelik
medegedeeld, waarop dan de vertaling en een brede exegese volgt,
een preekmethode die in de Middeleeuwen zeer verbreid was.
Het mededelen van de Latijnse tekst had ten doel de eenvoudige
hoorders des te meer eerbied in te boezemen voor het Woord Gods.
De taal van de exposicies is zuiver Vlaams, al moeten we
J. heeft de heiligen-tafel van „domikequot;.
') f. jiv—jqv. Luc. i , 26—38, de derde lectio van Woensdag, volgende op de
derde Zondag van de advent.
Vgl. woorden als hergesscen, keest, rancore, 1stoopcanne, eerle 'vlasstengel'. In het
Wdb. zoekt men vergeefs naar *gheUjc dragicheit (= aequus animus?, f. 238^,
vgl. slecht draghentheit en slecht draghende, f. 238^) en naar *dochterUker (f. 238'').
ook hier de aanwezigheid van enige woorden konstateren, die
Verdam alleen kent uit de Limb. Serm. en 't mhd. of mnd.:
ghemacheit (242^), ghesachtheit (241''), zwighenthede (28^), eygheliken
(233'quot;), vonke (241^), toe houden. Bestaat er een verband tussen deze
,,exposiciesquot; en de Duitse sermoenen? We moeten hier de vraag
stellen, al kunnen we haar voorlopig niet beantwoorden. De ter-
minologie van de vertaler kan in zeker opzicht onder invloed gestaan
hebben van Duits werk, dat in zijn omgeving was doorgedrongen.
Een bewijs hiervan vinden we in het sermoen van ,,broeder
heinrijc van clevenquot;, dat in het handschrift onmiddellik volgt op
de perikopentekst. Dit ademt een mystieke geest, evenals de andere
stichtelike traktaten, die de rest van het handschrift vullen. Die
mystieke kenmerken zijn in de exposicies en de lectiones niet zó
merkbaar, al ontmoet men in de laatste woorden als wederboocht
(Eccl. 14,3), werkelijcheit (Apoc. 7 , 12) en overlovelijc (Dan. 3 ,53).
De snelle verbreiding van het Leven van Jezus en de West-
vlaamse epistelen tot ver in Duitsland kan geschied zijn op
tweeërlei manier. Rondreizende predikers kregen handschriften
in bruikleen mee, die dan elders werden vertaald en daarna door
kopieën vermenigvuldigd. In de tweede plaats zorgden pelgrims
— vandaar die lectiones ,,over die pelegrimequot; ? — voor de
verspreiding. Voor de tocht naar Rome kozen zij veelal de weg
langs de Rijn en hospiteerden dan in soortgelijke konventen
als waartoe zij zelf behoorden en die zij uit onderlinge korres-
pondentie hadden leren kennen. Zo IS het te verklaren dat de
oudste vertaling van het Leven van Jezus in het Duits gevonden
is in een Alemannies handschrift.
Zonder een oordeel uit te spreken in de netelige kwestie, welke
van de twee mystieke bewegingen het sterkste uitstralingsvermogen
bezat, de Duitse of de Zuidnederlandse — zou er niet eer sprake
zijn van een wisselwerking? — lijkt het ons 't waarschijnlikst,
dat met betrekking tot de besproken bijbelvertalingen de grootste
expansieve kracht is uitgegaan van Nederlandse zijde.
Was „heinrijc van clevequot; zulk een rondreizende prediker?
Vgl. Van der Kemp, t. a. p., p. 279.
De fragmenten die Berger in zijn La bible française au moyen âge van de
13de -eeuwse Franse vertaling mededeelt zijn onvoldoende om na te gaan of de West-
vlaamse (Brugse?) vertaler een Franse tekst heeft geraadpleegd. Onze opmerkzaamheid
werd nl. getrokken door de ongeveer gelijkluidende vertaling van 'duo minuta, quod
est quadrans' (Mare. 12 , 42), Wvla.: .11. poitevine en Fra. (Berger, p. 156): .11. demies
poitevines (vgl. L: virdonge, S: vierlinge).
Blz.
Voorwoord..................... i
Hoofdstuk I.
Algemene Inleiding.
§ i. Voorgeschiedenis. Sporen van oude vertahngen ... 7
§ 2. De hulpmiddelen, waarover men kon beschikken bij
de vertaling van de Vulgata............12
§ 3- Het vertalen op zich zelf............. 18
§ 4. De Kerk en het lezen van de Bijbel door geesteliken
en leken....................21
§ 5- Lezerskring van Dietse bijbelteksten........27
Hoofdstuk II.
Het Leven van Jezus.
§ I. Algemene opmerkingen..............32
§ 2. Stand van het onderzoek.............35
§ 3- Opmerkingen over vertaaltechniek en stijl van L en S
1.nbsp;Moeihkheden bij het onderzoek.........41
2.nbsp;De vorm van de zin.............44
3.nbsp;Het werkwoord................48
4.nbsp;Stijl en woordkeuze..............51
5.nbsp;Slotsom...................67
Hoofdstuk III.
De Westvlaamse Epistelen en Evangeliën.
§ ï. Algemene opmerkingen..............69
§ 2. De taal van het hs. v. 1348...........71
1.nbsp;De klanken..................72
2.nbsp;De vormen..................75
-ocr page 246-3- Suffixen..............
4. De woordvoorraad.........
§ 3. De vertaaltechniek...........
1.nbsp;Algemene opmerkingen.......
2.nbsp;Foutieve en onnauwkeurige vertalingen
3.nbsp;De zinsbouw............
a)nbsp;De enkelvoudige zin.......
b)nbsp;De samengestelde zin......
c)nbsp;De vormen van het werkwoord . .
d)nbsp;Nomen en pronomen.......
e)nbsp;Praeposities...........
4.nbsp;Woordvorming en woordkeuze ....
a) Woordvorming..........
h) Woordkeuze...........
5.nbsp;Slotsom..............
Blz.
77
77
84
84
86
92
97
112
114
118
118
129
144
Hoofdstuk IV.
Tekstgeschiedenis van het Leven van Jezus en de West-
vlaamse Epistelen en Evangeliën.
§ i. Ontstaan van de L-redaktie van het L. v. J.....146
§ 2. De aan de Vulgaattekst aangepaste Levens van Jezus
in hun onderhnge verhouding...........158
1.nbsp;De S-groep..................i59
A.nbsp;Verhouding tot L.............I59
B.nbsp;De belangrijkste handschriften.......162
2.nbsp;Een *LS-redaktie van het Leven van Jezus ...nbsp;168
A.nbsp;De belangrijkste handschriften.......168
B.nbsp;Verhouding van Utr. tot L en W......170
C.nbsp;Verhouding van Utr. tot *HA.......176
3.nbsp;De evangeliënharmonie in de bijbel van 1360 . .nbsp;177
A.nbsp;De belangrijkste handschriften.......177
B.nbsp;De bewerker...............178
C.nbsp;De bijbel van 1360 en de Bible historiale van
Guyart Desmoulins............191
D.nbsp;Het Londense handschrift Ad. 26663 . . . .nbsp;19S
§ 3. Verdere verspreiding in de Nederlanden van de aan
de Vulgaattekst aangepaste Levens van Jezus ....nbsp;197
§ 4. Verhouding van de Westvlaamse Evangeliën tot het
Leven van Jezus.................200
-ocr page 247-Blz.
§ 5- Verspreiding der Westvlaamse Epistelen en Evangeliën
in de Nederlanden................203
§ 6. Verspreiding van het met de Wvla. Epistelen tot een
lectionarium verenigde Leven van Jezus (*LS en S)
in de Nederlanden en in Duitsland........209
-ocr page 248- -ocr page 249-De belangrijkste Middelnederlandse vertalingen van Nieuwe-
Testamentteksten vormen tezamen een complex in die zin, dat
een latere vertaling nooit ontstaan is zonder dat van een voor-
gaande in min of meer sterke mate gebruik werd gemaakt.
Er bestaan gegronde redenen voor het vermoeden dat Willem
van Afflighem de auteur is van het zogenaamde Limburgse
Leven van Jezus.
III.
Tevergeefs tracht Dr. C. H. Ebbinge Wubben in zijn proef-
schrift „Over middelnederlandsche vertalingen van het Oude
Testamentquot;, pp. 226—237, aannemelik te maken, dat de ver-
taling van Jesaja, Jeremia en Klaagüederen in hs. Kon. Akad. 32
aan een andere auteur toe te schrijven is dan aan de vertaler
van 1360.
IV.
Rekening houdend met de beperking, door de uitspraak van
stelling I opgelegd, kan men zeggen dat de zogenaamde vertaler
van 1360 in de loop der jaren de gehele bijbel heeft vertaald. In
plaats van de vier evangeliën afzonderlik te vertalen, heeft hij
een concordantie bewerkt met behulp ener herziene redaktie van
het Leven van Jezus.
V.
Wanneer de psalmen in sommige komplete bijbels van 1360,
wat de redaktie betreft, uiteenlopen, kan men er zeker van zijn
dat de versie, overeenkomende met het Brusselse souter 606,
afkomstig is van de vertaler van 1360, terwijl de andere ver-
vaardigd is door Scutken.
Hinne Rode, oud -rector van de Hieronymusschool te Utrecht,
was de auteur van het „Bazelsequot; Nieuwe Testament van 1525.
De geschiedenis der bijbeivertahngen leert dat een nieuwe
overzetting alleen dan algemeen aanvaard wordt, wanneer zij
zich zoveel mogelik aansluit bij een bestaande traditie.
Het mnl. vrouwehk achtervoegsel -in(ne) is, zoals Kern in
P.B.B. 56, 366—377 betoogt, niet aan het Hoogduits ontleend.
Ten onrechte meent Dr. G. A. Brands, Christenkercke XLIII,
dat in dit spel simpletten van 7 regels voorkomen (regel 1400—1607).
In werkelikheid staan er coupletten van de vorm aaaaabb / bbbbbcc /
cccccdd/, dus met rijmkoppeling. Het eerste z.g. simplet van 6
is ook aaaaabb, maar aan de tekst gekoppeld: a//aaaaabb.
X.
Die grepe grijpen in Voorleden Tijt 316 (cf. Leidse Spelen,
ed. V. d. Laan), is niet 'de greep van een geweer grijpen', maar
betekent 'grijpen' zonder meer.
XI.
De verklaring die L. C. Michels in Tijdschrift voor Taal en
Letteren 6, 173—174 (vgl. Ts. 45, 300—301) aan de hand doet
van de verzen 6 en 7 van Huygens' Batava Tempe:
Hey! wat's al de Werelds glimpen
Min als tegenwoordigheit!
is meer scherpzinnig dan juist.
Vondel's Geuse Vesper is ontstaan vóór 1625.
-ocr page 251-Het uitgangspunt van het Réveil was verzet tegen de verstan-
delike orthodoxie.
In het dialect van Oud-Beierland loopt de overgang ei gt; ai
phonologies evenwijdig met die van uigt;ói (vgl. Opprel, §§ 19
en 24 en N. van Wijk, Meded. Kon. Akad., Afd. Lett., 1934, p. 6).
Bij de overgang van é gt; i in het Goties moet een belangrijke
invloed worden toegekend aan de analogie (cf. J. Sverdrup, Norsk
Tidsskrift for Sprogvidenskap, Bind I. 1928, pp. 189—202).
Het kenmerkende van een Oudnoorse drdpa is niet de wijze
van voordracht of de inhoud, maar de vorm (cf. S. Nordal, Act.
Phil. Scand. 6, 144—149).
De tocht van Toulouse met zijn Geuzenbenden in het begin
van Maart 1567 naar Walcheren bedoelde Oranje's macht over
Zeeland te handhaven en te voorkomen, dat regeringsgarnizoen
m de steden van Walcheren gelegd zou worden.
Het bevel van de Engelse regering, gegeven eind Februarie—
begin Maart 1572, waarbij de Watergeuzen aangezegd werd de
Engelse havens te verlaten, had ten doel Oranje's plannen ter
reorganisatie van de zeemacht der Watergeuzen te steunen.
Het ,,Rapport der Commissie ter formuleering van een voorstel
tot wettelijke regehng der toelating tot de eerste klasse eener
Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursusquot; doet geen bevredi-
gende verbetering van het selectie- en aansluitingsvraagstuk aan
de hand. De aangewezen oplossing is de voorbereidende klasse.
jn
Middelnederlandse
Vertalingen van het
Nieuwe testament ,
TWEEDE GEDEELTE
D« C C DE BRUIN
bibüotweek der
rjjksuniVersiteit
U T R E t H T.-
-ocr page 254-fa
-ocr page 255-HOOFDSTUK V.
HET VOLLEDIG VERTAALDE TWEEDE
GEDEELTE VAN HET NIEUWE TESTAMENT,
GEVOLGD DOOR MALACHIAS EN DE OUD-
TESTAMENTIESE PERIKOPEN. IN HS. BRUSSEL
§ i. ALGEMENE OPMERKINGEN.
i. Inhoud.
In de geschiedenis der Middelnederlandse bijbelvertalingen
neemt het hierboven genoemde handschrift een zeer bijzondere
plaats in. Niet wegens de samenvoeging van de medegedeelde
bijbelgedeelten, want er zijn vele codices bekend, die — afgezien
van de volledige vertaling van Malachias — dezelfde kombinatie
bevatten. Deze handschriften werden niet alleen gelezen als
doorlopende tekst, maar blijkens aanwijzingen in de tekst of aan
de rand, die korresponderen met een ,,tafelquot; van de epistellessen,
aan de codex toegevoegd, werden ze ook als epistolarium ge-
bezigd. Maar dit is dan ook het enige punt van overeenkomst
tussen het Brusselse handschrift en alle andere met soortgelijke
inhoud. Verder zijn er alleen verschillen op te merken. De teksten
in Brussel 113 (2849—51), dat geschreven is in Brabants dialekt,
vertegenwoordigen vertalingen, die in het Zuiden ontstaan moeten
zijn en geredigeerd zijn in een versie, die geheel zelfstandig is
ten opzichte van de tekst der andere codices. Deze behoren tot
een en dezelfde vertaling, die tot stand gekomen is in het Noorden,
in de Windesheimer kring.
Het lijkt wel, alsof er in Vlaanderen en Brabant minder be-
hoefte bestond aan een dergelijke volledige vertaling van het
tweede gedeelte van het Nieuwe Testament, die in vereniging
met de bijgevoegde Oudtestamentiese lectiones tevens gebruikt
kon worden als Diets epistolarium, dan in Noord-Nederland.
Tot heden is er geen ander zuidelik handschrift bekend, dat
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNtVERSITEJT
dezelfde vertalingen, tot een geheel samengevoegd, bevat dan
de Brabantse codex. Dit feit maakt het onderzoek van de hier
gekombineerde teksten voor ons niet gemakkeliker. Het hulp-
middel van de vergelijking met andere manuscripten, die een
overeenkomstige vertaling behelzen, moeten we hier ontberen.
Daarom moet de vraag, of dit zuidelike „epistolariumquot; te be-
schouwen is als een conglomeraat van teksten van verschillende
herkomst, dan wel als het werk van één auteur, beantwoord
worden met behulp van een vergelijkend inwendig onderzoek
der vertaaltechniek in de verschillende bijbelboeken. De typies-
individuele kenmerken, die aan een vertaalmethode eigen zijn,
leggen bij de beoordeling van het auteurschap van verschillende
teksten het grootste gewicht in de schaal, al mag men de steun,
die overeenkomsten in de woordvoorraad tengevolge van parallel-
vertalingen van dezelfde Vulgaatwoorden kunnen verschaffen,
niet versmaden. Vandaar de noodzakelikheid om de Oud-
testamentiese lessen van dit handschrift in hun verhouding tot
het Nieuwtestamentiese gedeelte na te gaan. Als vergelijkings-
materiaal kunnen we ze niet missen, wanneer we nauwkeuriger
de plaats willen bepalen, die aan deze N.T.-vertaling in het
geheel van de Dietse bijbelteksten toekomt.
De ^eelten van dit perkamenten handschrift, die voor ons
doel de meeste waarde hebben, zijn:
I. een tafel van de epistellectiones (f. —f. gquot;quot;).
II.nbsp;een komplete vertaling van sente pauwels epistele en van de
.VII. epistolen canoniken (f. 10^—f. 171^).
III.nbsp;idem van der apostele werke (f. 172'quot;—f. 233'quot;).
IV.nbsp;idem van die hoec der oppenbaringen (f. 233quot;^—f. 266'quot;).
V.nbsp;idem van malachias de prophete (f. 26^—272^).
VI.nbsp;een vertaling van die epistelen uten ouden testamente
(f. 273-349^).
De prologhe op sente pauwels epistele vindt men gedeeltelik
afgedrukt in Theol. Ts. 37, p.153—154- In Ts. 43, p. 215 deelde
Prof. de Vooys mede dat de O.T.-perikopen ontleend zijn aan
de vertaling van 1360; op p. 244 treft men de aanhef van Rom. I
aan, terwijl op p. 245 bewezen wordt, dat de afwijkende vertaling
van Actus Apostolorum, voorkomende in de komplete bijbels,
overeenkomt met de versie van onze codex. Tenslotte wordt
op p. 245 de Apocalypsis-verdietsing geïdentificeerd met die
van het bekende Parijse handschrift.
Om praktiese redenen kunnen we bij de bespreking der onder-
delen van het handschrift niet de indeling van de codex zelve
volgen. Uitgaande van die teksten, over wier herkomst we niet
in het onzekere zijn, zullen we overgaan tot een behandeling van
die delen, die nog niet onderzocht werden. De vertaling van de
Epistolae zal het sluitstuk vormen. Achtereenvolgens komen
derhalve aan de orde van behandeling de gedeelten VI, V, III,
IV en II.
2. Afschrijver, ouderdom en gebruik.
Hoewel geen enkele aantekening ons inlicht omtrent de klooster-
bibliotheek, waartoe onze codex heeft behoord, zo kan men er
toch zeker van zijn dat hij eenmaal deel heeft uitgemaakt van
de verzameling van 't Rooclooster. Het overtuigend bewijs is
in 1903 geleverd door Prof. W. de Vreese in de toelichting, die
hij gaf bij de definitieve afdruk van de enigszins gehavende lijst
van Dietse boeken in 't Rooclooster, voorkomende op f. 3^ van
hs. Brussel 1351, welke lijst, naar schr. aantoont, opgesteld moet
zijn tussen 15 April 1394 en 23 Augustus 1395 Het tweede
nummer van deze lijst vermeldt ,,een epistel boecquot;, en aangezien
het Brusselse handschrift en deze lijst met dezelfde hand ge^^'quot; quot;even
zijn, staat het vast dat het ,,epistel boecquot; met het eerste te vereen-
zelvigen is.
Hetzelfde artikel brengt nog enige welkome gegevens met
betrekking tot de afschrijver, die blijkens de lijst en de inhouds-
opgaven van sommige handschriften waarschijnlik de ,,boec-
waerderquot; der Nederlandse boeken in 't Rooclooster was. De Vreese
weet nog een zestal handschriften aan te wijzen, die door hem
zijn vervaardigd. Voor ons doel zijn van belang het Brusselse
handschrift (oud nummer) 1805—08, dat een vertaling van
Gregorius' Dialogus bevat en 3093 met die gaert der minnen enz.
Beide vertalingen zijn met aan zekerheid grenzende waar-
schijnhkheid het werk van de vertaler van 1360^). Voorts hs.
Wenen 13708, het kompilatiehandschrift van de Tweede Partie,
Willem de Vreese, De Dietsche boeken van 't Rooklooster omstreeks het jaar 1400,
in Album Kern (1903).
Zie De Vooys, Iets over Middeleeuwse bijbelvertalingen Theol. Ts. 37 (1903),
p. 140—144 en Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. 108—109. We zijn overtuigd dat een
vergelijkend onderzoek van de vertaaltechniek de juistheid van de hier uitgesproken
vermoedens zou bevestigen.
dat ook verschillende prozateksten bevat, vertalingen van pause-
like decretalen en de Dietse vertaling van het tractaat De libris
teutonicalibus Vermelden we tenslotte dat onze afschrijver
ook enige zgn. verbeteringen heeft aangebracht in het Parijse
handschrift Maz. 920 dat o. a. een vertaling van der minnen
hoec bevat.
Zo wordt het ons gemakkeliker gemaakt de ouderdom van het
handschrift te bepalen. De Isaias- en Jeremias-perikopen zijn nl.,
zoals we nog bewijzen zullen, ontleend aan de vertaling, vertegen-
woordigd door hs. 32 van de Kon. Akademie van Wetenschappen.
Aangezien in de proloog hiervan het jaar 1384 wordt genoemd als
tijd, waarin de vertaler ,,Iheremiam ende Ezechiëlquot; verdietste als
vervolg op een vroegere Isaias-vertaling 3), kan men gevoegelik
aannemen, dat hs. Brussel 113 (2849—51) geschreven moet zijn
tussen 1384 en 1395.
Alle tekenen wijzen er op dat van dit manuscript in het Roo-
clooster naarstig gebruik is gemaakt. Niet alleen de enigszins
,,beduimeldequot; benedenhoeken der perkamenten bladen, ook het
register der epistellectiones met zijn vele doorhalingen, toe-
voegingen en verbeteringen zijn daar getuigen van. Het incipit
en explicit van elke lectio is aan de rand telkens duidelik aan-
gewezen, terwijl tot knoppen ineengedraaide perkamentstrookjes,
aan de buitenkant van sommige bladen bevestigd, het naslaan
Zie de inhoudsopgave in de Inleiding der uitgave van de Tweede Partie, in 1879
bezorgd door F. von Hellwald, met medewerking van M. de Vries en E. Verwijs.
Beschreven door De Vreese in zijn De handschriften van Jan van Ruusbroec's
werken, p. 413 vlgg. Over de enigszins afwijkende redaktie van der minnen hoec in
Maz. 920 spreken we later — We veroorloven ons enkele kanttekeningen bij de toe-
lichting van De Vreese in Album Kern. De lijst vermeldt tweemaal (nummers i
en 11) een ewangeli hoec. Zonder enige twijfel is met een van deze twee bedoeld hs.
Brussel 111, dat een volledige vertaling van de vier evangeliën bevat en uit het Roo-
clooster stamt. Het tweede evangelieboek kan heel goed een exemplaar geweest zijn
van een Diets evangeliarium, dat alleen de evangelielectiones bevatte, hetzij naar de
Westvlaamse vertaling, hetzij gelicht uit het Leven van Jezus. Het Londense hs.
British Museum add. 26658, dat de Noordnederlandse vertaling bevat en ook in N.N.
dialekt is geschreven, is wel is waar bezit geweest van 't Rooclooster, maar 't is de
vraag, of het reeds in 1395 daar aanwezig was. Nummer 16 van de lijst geeft aan
salomons boeke uter bybelen in dietsche. Hiermee kan niet alleen der minnen boec van Maz.
920 bedoeld zijn, want er staat duidelik boeke. Er is alle reden om aan te nemen, dat
in 't Rooclooster een tans verloren geraakte codex bezat met de vijf boeken van Salomo,
waarvan hs. Utrecht 1007 een noordelik afschrift is (zie Ebbinge Wubben, Vert. O. T.
P- 35). te meer omdat hier de redaktie eveneens afwijkt van die in de andere bijbels
van 1360. En zou de boekerij ook niet een volledige „dietschen souterquot; (no. 8 van de
lijst) bezeten hebben?
Zie Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. 227.
-ocr page 259-vergemakkelikten. Behalve als epistolarium werd de tekst ook in
zijn geheel gelezen, en krities gelezen. Vooral het eerste gedeelte
van het handschrift, de volledige Brievenvertaling, is voorzien
van een massa aantekeningen, die tussen de regel of in margine
zijn aangebracht. In de regel zijn het veranderingen, die door
een corrector worden voorgeslagen; een andere hand is duidelik
herkenbaar. Maar ook de hoofdafschrijver heeft verschillende
kanttekeningen nodig geacht (of overgenomen) en niet zelden bij
lastige passages de grondtekst naast de vertaling geplaatst. Het
aantal van deze marginalia, waarop wij bij de bespreking van de
afzonderlike teksten terugkomen, neemt verder in het handschrift
geleidelik af. Verslapte de aandachtige ijver van de corrector of
achtte hij in het laatste gedeelte minder verbeteringen nodig?
We merken nog op, dat de kopiïst het slotgedeelte in haastig
tempo moet hebben afgeschreven. Toch vindt men doorlopend
opmerkelik weinig schrijffouten, zodat de afschrijver zijn werk
niet gedachteloos heeft verricht. In Maz. 920 bleek hij ook „cor-
rectiesquot; te hebben aangebracht. Daarmee is in overeenstemming,
dat hij door expungeringen en door verbeteringen op rasuur de
voor hem liggende tekst somtijds wijzigt, tengevolge waarvan de
Brievenvertaling bedriegelik veel op een autograaf lijkt, wat zij
toch hoogstwaarschijnhk niet is.
§ 2. OPMERKINGEN OVER DE TAALVORMEN.
Het handschrift heeft niet alleen deel uitgemaakt van de boekerij
van het Rooclooster, maar is daar ter plaatse waarschijnlik door
de librarius zelf gekopieerd. Dat deze uit de omgeving afkomstig
was, kan blijken uit verscheidene Brabantse, soms zelfs Oost-
brabantse eigenaardigheden in de taalvormen. Aangezien de
inhoud een belangrijker deel van onze aandacht zal opvragen
dan de taal, vermelden we hier uitsluitend die vormen, die aan
de taal een Brabants cachet geven. Voor nadere biezonderheden
van dit dialekt zij verwezen naar de W.L. de Vreese, Sente Augus-
tijns Regule in Dietsche met een fragment van „De Bediedenessequot;,
Het Belfort, 1894, H, p. 5—15 en J. Jacobs, Het westelijk Zuid-
brabantsch dialect op het einde der dertiende eeuw, Versl. en
Meded. d. Kon. Vlaamsche Acad., 1927. P- 775—791- Menigmaal
is er een onlochenbare overeenkomst tussen de in deze artikelen
genoemde vormen en de hierna genoemde. Met enige nadruk
voegen wij hier nog aan toe dat de Brabantse taalvormen niet
consequent zijn toegepast, m. a. w. naast de genoemde klanken
treft men in hetzelfde handschrift een aantal minder sterk dialekties
gekleurde vormen aan, een symptoom van de geleidelik haar
beslag krijgende ,,Gleichschaltungquot; der streektalen tot een ge-
meenschappelike taal voor schriftelik gebruik. Bovendien hggen
aan de in dit handschrift opgenomen bijbelboeken indirekt West-
en Oostvlaamse oerteksten ten grondslag, hetgeen mede tot ver-
klaring kan dienen van de inconsequenties in de taalvormen.
Spelling van lange klinkers: wust, buc, slut, grot, verwit.
Rekking: waermoes, waerde, maergen, staercke, aerm, aermoede,
scaerp; gewoerpen, stoerm; steerft, geherbeergt, weerdere.
Klinkers in hoofdlettergrepen: margen, waerde, staerc; es, ge-
wenne, led, verblendt, bettere, berespingen naast bringere, gewin,
lingde, voerbekint; runse, underlinge, sturte, vercundechden, sunde,
cunst naast yocke, wrocht, const, locht; meestal verleiders, sprey-
dingen, heilech, leiden, gemeine, breidelt, deilechtech, deilingen, naast
sceedingen, ondersceet, bereet; meestal nuwe, duvel naast dierbaerste,
vier, bediedenessen; meestal bruedere, hueden, beruert, eenmuedech
naast groven, nomen; eenmaal: ufeninge.
Umlaut: echterste, vergencleken, kerre, tsendeken, geslechte, mech-
tech; speedege, neeken, steet, eveldeedegere, sleegere, versmeedelec,
temelec, bleest, gesteedech, dreget naast achterste, drages enz.
Klinkers in achtervoegsels: steeds -scap, -heit, -nes, -lec, -leke,
-ech.
Medekhnkers: wust; endde 'finis', led, weedt, sundechtden; lich-
gemleken, rechgenen, gevochgelte; rechene; verloestene; arbeite;
toenen.
Sandhi: verscherping in onttoen, assimilatie in olleede; syncope:
du hiels, des levens 'viventis', des geslechs, du sticks, eens gerechs,
tserpens, des afgrons; dwiket, opelec, boegaert, cueste, pileke, wigaert,
peyslec; coeman; hoot 'caput'; ionwive; werelec; apocope: anx.
Svarabhakti-vocalen: gelasene, geloeyenden, gelorien, gelorificeerde.
Flexie: hi wilt, si selen, du seiest, doech; lucasse, ianne, clase als
nominatief; heme; harre; har; de welke regelmatig als pron. relat.;
de als hdwoord.
§ 3- DE OUDTESTAMENTIESE PERIKOPEN.
i. De perikopen uit de Pentateuchus, de Libri Historici
en de Libri Didactici.
a) Verband met de bijbel van 1360.
In zijn werk over de mnl. vertalingen van het Oude Testament
betoogt Dr. Ebbinge Wubben dat de verdietsing van Isaias, Jere-
mias en de Lamentationes Jeremiae niet het werk is van de zgn.
vertaler van 1360. Aangezien de Isaias- en Jeremias-lectiones
in ons handschrift ontleend zijn aan de vertaling, die Ebbinge
Wubben onderzocht, zijn we wel gedwongen om, voorlopig altans,
de Libri Prophetici gescheiden te houden van de overige Oud-
testamentiese boeken.
Dat de vertaler van deze laatste in de jaren 1360—61 het
histories gedeelte van de bijbel heeft vertaald, mag tans, nu er
een in 1358 gedateerd Passionael-handschrift bekend is gemaakt,
wel als vaststaand worden aangenomen, i) De vertaling van de
Gulden Legende is volgens een onderschrift voltooid in 1357.
Het Vlaamse dialekt, waarin deze is geschreven, steunt voorts de
onderstelling van Verdam dat de vertaler in Vlaanderen geleefd
heeft. In de kopieën van diens vertahngen ontmoet men verschil-
lende Vlaamse woorden als lingene (stercore, i Reg. 2 , 8), pickel
(pedes, Hist. Schol. 145), roet (pinguium, Jes. i , 11), speldoerne
(rubi, Exod. 3 , 2), spelthane (locustam, Exod. 10 , 4), vermodelt
(turbidam, Jerem. 2 , 18) 2), onderhaeliu (proconsul, Act. 13 , 5).
overhaliu (proconsul, Pass. S. 85c).
Zelfs is het mogelik de oorspronkelike tekst in Oost-Vlaanderen
te locaHseren. De glosse bij Exodus 16 , 22, waarin sprake is van
„.iij. veertelen der maten van Aelstquot;, geeft dienaangaande een
welkome aanwijzing. Alleen willen wij er verder deze negatieve
betekenis aan hechten, dat de schrijver derhalve niet in Aalst of
onmiddellike omgeving heeft gewoond. Anders had hij ongetwijfeld
eenvoudigweg gesproken van „.iij. veertelenquot; zonder enige over-
1)nbsp;Zie K. de Flou, De oudste Dietsche vertaling der gulden legende, Versl. en Meded.
der Kon. Vlaamsche Acad., April 1923, p. 183—189 en Ts. 43, p. 336.
2)nbsp;Zie verder J. Verdam, Nieuwe of minder bekende woorden uit een Haagschen bijbel
van 1360, Ts. 16, p. 7—20.
Zie Ebbinge Wubben, a. w., p. loi.
-ocr page 262-bodige toevoeging. Het dunkt ons waarschijnliker dat hij in een
ander deel van Oost-Vlaanderen, in of bij Gent, heeft geleefd en
gewerkt. Gentse woorden lijken reioeten i^) (coturnicum, Num.
II , 32), vitsen (intexui, Prov. 7 , 16) en vooral een ambachts-
naam als eens eerden potmakers (figuli, Jerem. 18 , 6; cf. een arden
potmakers vat = vas figuli, Ps. 2,9 in hs. Brussel 606) Dit
laatste woord is door Verdam slechts opgetekend uit Voorgeb. v.
Gent 12 en Cannaert 384.
Over de persoon van de vertaler heeft Ebbinge Wubben in
een uitvoerige paragraaf veel wetenswaardigs medegedeeld.
Onzerzijds veroorloven we ons de vraag te stellen, of uitlatingen
als: ,,ic hoerde eenen man segghen van onser ordenenquot; en be-
rispingen aan het adres van ,,die papenquot; wel voldoende aanleiding
geven in de vertaler een convers te zien. Een clericus kon toch ook
wel toornen tegen het slechte gedrag van zijn standgenoten? In
ieder geval dunkt het ons het veiligst hieromtrent geen stellige
uitspraak te doen.
Het blijft intussen opmerkelik dat er een veertigtal jaren moest
verlopen, eer deze historiebijbel op grote schaal werd verspreid.
Pas in het begin van de vijftiende eeuw schijnt daarnaar in Noord-
en Zuid-Nederland vraag ontstaan te zijn. Zo komt het dat de
fragmenten in hs. Brussel 113 (2849—51), hoewel toch nog altijd
ruim 24 jaren jonger dan de oorspronkelike tekst, hiervan de oudste
getuigen zijn. Het is evenwel niet waarschijnlik, dat deze oudste
fragmenten de oertekst zuiver weergeven. De taal is zonder enige
twijfel verbrabantst, waarbij nog komt dat correctoren aan het werk
zijn geweest. Er moeten veranderingen zijn aangebracht, die wel
is waar in de O.T.-perikopen niet van overwegende betekenis
waren, maar toch de tekst aan betrouwbaarheid doen inboeten.
De samensteller van het Brusselse epistolarium heeft gebruik
gemaakt van een komplete vertahng van 1360. De officiële Latijnse
epistolaria gebruiken in de O.T.-lectiones menigmaal niet de
volledige bijbelteksten, maar geven een aaneenrijging van de
belangrijkste gedeelten van een bepaald caput. Dit is o. a. het
geval met de lectio, die bestemd was voor ,,sunte ians dach sijnre
onthoefdinghequot;, bestaande uit Prov. lo , 28—32 Prov. 11 , 3a
Prov. 11,6 Prov. 11 , 8—iia. Deze kombinatie treft men dan
ook aan in de Westvlaamse perikopenvertaling en de Noordneder-
landse Epistelen, maar ons Brusselse handschrift vertoont op
334''—335^ een volledige vertaling van Prov. 10,28—Prov. 11 , 11.
We menen zelfs te kunnen bewijzen dat de afschrijver van dit
handschrift zèlf de lectiones uit de volledige vertaling heeft ge-
licht. Op ,,vrindach na groet vastelavontquot; werd in 't Rooclooster
gelezen Neh. 8 , i—10 (f. 285^—286O. In het gedeelte Neb.
8 , 4b 5a:
„ende neven hem stonden te siere rechter siden. mathathias . ende
semma ende anaia ende uria . ende helchie . ende maasia. Ende ter
slinker siden . phadaia . misael. ende melchia . ende asum . ende
asephdana . zacharias . ende mosollam . Ende esras onttede den boec
Vore alle den volke. Ende doe hine ontdaen hadde . so stont al tfolc.quot;
zijn de woorden ,,ende — volkequot; door twee elkaar kruisende lijnen
geschrapt. Het is alsof de kopiïst ineens het overbodige van deze
opsomming van namen inzag, het vers schrapte en, terwille van
de samenhang, de vertaling van 'super universum quippe populum
eminebat' oversloeg.
Het spreekt vanzelf dat in deze perikopentekst de toelichtingen
uit de Scolastica Historia zijn verwijderd. Hier en daar heeft de
samensteller toch aan de rand of tussen de tekst een kleine toe-
lichting overgenomen, bv. op f. 293^ de verklaring bij Genes.
27 , 4: „puiment heet hier gelijc dat men nu maect weltbraet ende
venisoen metten pepere of metten crudequot;, op f. 296^ bij 4 Reg.
5 , 5 de uitleg van ,,.x. verwandelingen van clederenquot;, enz.
h) Opmerkingen over de vertaaltechniek.
Fouten.
Het aantal fouten is, zoals we bij deze vertaler verwachten,
hetrekkelik gering, en welhcht meer een gevolg van achteloosheid,
of van verlezingen, veroorzaakt door een onduidelike grondtekst,
dan van onkunde. Bij voetsel (halitus, 3 Reg. 17 , i?) dacht hij
Jï^sschien aan 'ahmentum'. In Sap. i , 5 verwart hij 'fictio' en
fictum' door het laatste met geveystheit weer te geven. De ver-
De Wvla. tekst geeft aan Woensdag na de i8e Zondag na cinxen.
-ocr page 264-taling scouwede (requiescit, Eccli. 14, 25) is te wijten aan het
voorafgaande 'respicit'. Een korrupte grondtekst was wel oorzaak
van sal. . . loven (confitebitur, Eccl. 39 , 9).
Een enkele maal geeft de auteur blijk de juiste betekenis van
een zin niet te doorzien, vgl.:
Prov. 31 , 30
Sap. 4,10
Fallax gratia, et vana
est pulchritudo
Placens Deo factus est
dilectus
De gracie der scoenheit
es bedriechelec ende ydel
Die gode genoechde
werdt gemint
Toch geven zijn vrije vertalingen de bedoeling ongeveer weer.
Namen van uitheemse planten of bomen neemt hij meermalen
onvertaald over, bv.: prino (Dan. 13 , 58), onder ene cyno (Dan.
13 gt; 54). plcitanus (Ecch. 24 , 19), therehintus (EccH. 24, 22),
lybanus (Eccli. 24 , 21). De uiterlik Latijnse vorm is ook bewaard
in: de dyadema der claerheit (Sap. 5 , 7) en tseptrum vanden rike
(Sap. 10 , 14).
De zinsbouw.
Wie in het Middelnederlands een vertaling wilde leveren, die
in de zinsbouw niet afweek van het levende Diets, had in het
terugwijzende woordje so een eenvoudig hulpmiddel. Goede ver-
talers hebben hiervan dan ook een kwistig gebruik gemaakt. Men
behoeft slechts enkele capita van het Luikse Leven van Jezus door
te lezen om tot het inzicht te komen dat het ook aan zulke vrij-
heden ten opzichte van het Latijn zijn frisheid dankt. Ze konden
in een tijd, toen men zich nog moest instellen op de Latijnse zins-
konstruktie, in de geschreven taal niet gemist worden. Een hoofd-
kenmerk nu van de vertaling van 1360 is, dat hier dit so veel-
vuldiger dan ergens elders wordt toegepast. Noch in de West-
vlaamse, noch in de Noordnederlandse Epistelen treft men op de
korresponderende plaats de volgende terugwijzingen aan.
Die autem tertio, ele-
vatis oculis
Unde usque hodie dici-
tur
Enkelvoudige zin.
Gen. 22 , 4
Gen. 22 , 14
Ende in den derden dage
so hief hi sine ogen op
Daer bi so seitmen tote
heden
In margine verbeterd met rust.
-ocr page 265-Gen. 27 , 35
Gen. 37 , 17
Exod. 24 , 16
3 Reg. 3 , 19
Dan. 3 , 41
juste vocatum est no-
men ejus Jacob
Perrexit ergo Joseph
post fratres suos
septimo autem die vo-
cavit eum
dormiens quippe op-
pressit eum
Et nunc sequimur te
Gerechtelec so es sijn
name geheeten lacob
Daer omme so ginc io-
seph na sine bruedere
mer ten sevenden dage
so riep hine
want al slapende so ver-
plette sine
Ende nu soe volgen wi di
Samengestelde zin.
22 , 7
Gen. 27 , 34
Exod, 20 , 20
4 Reg. 4 , 30
Gen.
Cumque duo pergerent
simul, dixit Isaac patri
suo
Auditis Esau sermoni-
bus patris, irrugiit cla-
more magno
ut enim probaret vos
venit Deus
Vivit Dominus, et vivit
anima tua, non dimit-
tam te
Ende doe si twee te
gadere gingen so seide
ysaac sinen vader
Als esau gehoert hadde
sijns vader redene. so
burrelde hi met groten
roepe
Want om dat u god proe-
ven soude. so es hi comen
Leeft de here ende leeft
dijn siele so en salie di
niet laten
De relatieve aansluiting wordt door een goed vertaler als deze
m de regel op de juiste wijze behandeld. Vgl.:
27 , 10
Gen. 27 , II
Gen. 27 , 25
3 Reg. 19 , 8
Sap. 7 , 13
Gen.
quas cum intuleris
Cui ille respondit
Quos cum oblatos co-
medisset
Qui cum surrexisset
Quam sine fictione di-
dici
ende als du hem die seis
hebben ingedregen
lacob antwoerde hare
Ende doe hise hem ge-
dragen hadde
Ende doen hi opgestaen
was
Ende ic leeredse sonder
geveistheit
Te meer treft het ons, nu en dan een letterlike vertaling te
ontmoeten, bijv.:
Quae dixit illinbsp;Die seide hem
Cui dixit Eliseusnbsp;Welkere helyseus seide
Quae flens suspexit ad De welke weende ende
caelumnbsp;sach te hemel wert
an. 13 , 54 Qui ait: sub schino Die seide. Onder enen
cyno
4 Reg. 4 , 28
4 Reg. 4,2
13,35
D
Moeten we hier reeds de corrector achter zoeken?
Na een subjectzin wordt in de regel het onderwerp herhaald,
evenals in de gesproken taal:
Prov. 15,9
Sap. 7,14
qui sequitur justitiam,
diligitur ab eo
quo qui usi sunt, par-
ticipes facti sunt amici-
tiae Dei
die gerechtecheit volgt
hi wert gemint van hem
ende wie dien tresoer
gebesecht hebben, si sijn
deellachtech worden
gods vrientscapen
Het werkwoord.
Participium praesentis.
Naast een groot aantal gevallen, waarin de auteur op de be-
proefde manier het tegenw. deelw. omschrijft, treft men ook
menigmaal een gehandhaafd partic. praes. aan. Van beide volgen
hier slechts een paar voorbeelden.
Gen. I, II
Dan. 3 , 40
Dan. 13 , 17
Gen. 37 , 31
Prov. 31 , 14
Dan. 14 , 38
Germinet terra herbam
virentem et facientem
semen, et lignum pomi-
ferum faciens fructum
juxta genus suum
quoniam non est con-
fusio confidentibus in
te
et illae timentes loque-
bantur vobis
Audiens autem hoe
Ruben, nitebatur
Facta est quasi navis
institoris, de longe por-
tans panem suum
Surgensque Daniel co-
medit
tulit filium meum de
latere meo ancillae tuae
dormientis
Gevaar voor misverstand levert een vertaling op als:
3 Reg. 3 , 20
nam si minen sone van
miere siden dijns ionc-
wijfs al slapende
de erde groye groyende
cruut. ende dat saet ma-
ke. ende hout dat appel
drage dat vrocht make
na sine maniere
Want den genen die in di
betrouwen en es negeen
scande
ende die ontsagen hen
ende spraken met u
mer ruben dit horende
so pijnde hi hem
si es worden als een
coemans scep. van ver-
ren broot bringende
Ende op staende daniel
at hi
Num. 20 , 6
4 Reg. 4 , 35
Sap. 5 , 12
Gen. 27 , 34
Sap. 4,16
ut satiati, cesset mur-
muratio eorum
At ille reservus, deam-
bulavit in domo
aut tanquam sagitta
emissa in locum desti-
natum
et consternatus ait
et juventus celerius
consummata longam vi-
tam injusti (condem-
nit)
dat hare murmuratie ces-
seren moete alsi gesaedt
sijn
Participium praeteriti.
Hiervan geldt hetzelfde als van het partic. praes.: omschrijvingen
wisselen af met letterlik overgenomen verleden deelwoorden,
ofschoon de laatste verre in de minderheid zijn. Van beide gevallen
enige voorbeelden:
Ende hi keerde weder
ende wandelde eenwer-
ven in thuus
ochte als een gescutte
dat men seiet in de stat
daer ment seiet
ende neder gevallen sei-
de hi
ende de ioncheit haeste-
lec geendt. verordeelt
eens ongerechts lange
leven
Ablativus absolutus.
De vertaler van 1360 lost deze, zoals wij van hem verwachten,
vrijwel altijd op. Vgl:
Gen. 22 , 4
Gen. 27 , 26
Dan. 13 , 39
elevatis oculis
quo hausto, dixit ad
eum
et apertis ostiis, exiU-
vit
so hief hi sine ogen op
Doe hine gedronken had-
de so seide hi
ende hi dede de dore op
ende spranc ute
Een enkele maal wordt de abl. abs. weergegeven door een
absolute konstruktie:
Ingressusque Moyses
et Aaron, dimissa mul-
titudine, tabernaculum
foederis
Et facta collatione ..
misit
^um. 20 , 6
Mach.
12,43
Ende moyses ende aaron
gelaten de menechte gin-
gense in den tabernakel
der beloften
Ende ene vergaderinge
gemaect. so sant hi
Conjunctivus.
De lat. conjunctivus wordt veelal omschreven door middel
van de hulpwerkwoorden sullen, moeten of mogen. Voorbeelden:
Gen. 2 , 3
Gen. 27 , 7
Gen. 27 , 19
Exod. 16,5
ut faceret
et fac cibos ut come-
dam
et comede de venatione
mea, ut benedicat mihi
anima tua
parent
om dat hijt maken soude
maect mi spise dat icse
eten mach
ende eet van minen wilt-
vange. dat mi dijn siele
benedien moet
so seien sijs bereiden
Deut. 26 , 2
3nbsp;Reg. 3 , 26
Prov. 3 , 15
Num. 20 , 3
4nbsp;Reg. 4 , 36
Passivum.
De vertaler van 1360 is gemakkelik te herkennen aan zijn af-
keer van passieve konstrukties, die uit vrijwel iedere bladzijde
van zijn vertaalarbeid aan de dag treedt. Veelal zet hij ze om in
bedrijvende zinnen, waarin men, si, hi etc., het onderwerp is. Vgl.:
Gen. 37 , 37
Melius est ut venun-
detur Ismaelitis
ut ibi invocetur nomen
ejus
sed dividatur
omnia quae desideran-
tur
versi in seditionem
Quae vocata
Beter eest dat menne
vercoepe desen van is-
mael
dat men daer sinen name
aenroepe
mer men deilt
al dat men begert
si verkeerden in paerle-
mente
ende doe hise geroepen
hadde
ferebanturque in pro-
fundum
et intellexerunt cum
legeretur
De lijdende vorm is bewaard in:
Exod. 14 , 25
2 Esdr. 8 , 8
ende si worden ghedre-
ghen in die diepte
ende si verstondent alst
gelesen wert
Typies voor deze vertaling is de overzetting van het perf. pass.
met behulp van worden:
Num. 20 , 13
2 Esdr. 8 , I
Sap. 4,11
et sanctificatus est in eis
congregatusque est om-
nis populus
raptus est
hi wert in hen geheilecht
ende al tfolc wert verga-
dert
hi wert overgevoert
-ocr page 269-Gen. 22 , 17
Gen. 27 , 5
Levit. 19 , 15
Num. 20 , 6
3nbsp;Reg. 17 , 22
Prov. 10 , 28
Dan. 13 , 45
4nbsp;Reg. s , 14
Nomen en pronomen.
Casus. Genitivus.
Bij de behandeling van de vertaaltechniek in de Wvla. Epistelen
en Evangeliën hebben we als stilistiese eigenaardigheid reeds ge-
noemd het plaatsen van een attributieve genitief vóór het regens.
Dit verschijnsel is gewoon Germaans, hetgeen ook wel blijkt
uit de veelvuldige toepassing in vertalingen. Maar geen bijbel-
vertaler heeft dit variatiemiddel met zoveel voorliefde gebruikt
als de auteur van 1360. Dit sterk individuele kenmerk van zijn
vertaaltechniek zal welkome diensten bewijzen als herkennings-
middel bij de opsporing van andere vertalingen van zijn hand.
We noemen hier slechts enkele verplaatste genitivi:
portas inimicorum suo-
rum
jussionem patris
personam pauperis
clamorem hujus populi
anima pueri
exspectatio justorum
spiritum sanctum pueri
junioris
juxta sermonem viri
Dei
sijnre viande poerten
sijns vaders ghebot
des arms menscen per-
soen
des volcs roep
skinds siele
der gerechtegere ontbei-
den
eens ioncs kinds geest
na des gods mans waert
Een enkele maal wordt de genitivus omschreven:
Gen. I , 20
Levit. 23 , 16
reptile animae viventis
usque ad alteram diem
expletionis hebdoma-
dae septimae
crupende diere met leven-
der sielen
Woordkeuze.
Het bewuste overleg, dat spreekt uit de verplaatsing van de
attributieve genitief voor het regerende woord, legt de vertaler
ook aan de dag, wanneer hij eenzelfde Lat. woord, dat enige
malen vlak na elkaar in de grondtekst gevonden wordt, met ver-
Vgl. G. A. van Es, De verplaatsing van den attributieven genitief in het Middel-
'^derlandsch, Onze Taaltuin II (i933). P- 240—247.
toten anderen dage na
dat die sevende weke vol-
maect wert
Dan. 9,16
4 Reg. 4 , 7
Exod. 20 , 12
Dan. 13 , 42
4 Reg. 4 , I
omnibus per circuitum
nostrum
vivite de reliquo
ut sis longaevus
cognitor
creditor
schillende woorden weergeeft. Zo heeft de Vulgata van Prov.
10 , 28—32 driemaal het woord 'impius' in de vormen 'impiorum,
impii, impiorum', dat de vertaler variërend maakt tot der onge-
nadeger, die onmilde en der quader e i).
Vrijwel stelselmatig vermijdt de schrijver letterlike vertalingen,
die zinstorend zouden kunnen werken. Omschrijvingen zijn hem
een geliefkoosd hulpmiddel, bv.:
alden lieden die omtrent
ons sijn
leeft van datter overblijft
dattu lange leven moges
die .... bekinds
die gene die hi sculdech
was
Abstracta.
Karakteristiek voor deze vertaler is het regelmatig gebruik van
de infinitief voor Lat. abstracta, vooral nomina actionis. Het ligt
geheel in de lijn van zijn streven om een duidelik verstaanbare
overzetting tot stand te brengen. Had hij naar het voorbeeld van
Wvla. achter de werkwoordelike stam suffixen als -ing geplaatst
en zo allerlei voor het Diets ongewone nieuwvormingen gewaagd,
dan zouden de leken, voor wie zijn werk toch wel bestemd was,
de juiste betekenis niet hebben gevat. Door de infinitief te bezigen
bij de weergave van de vele Latijnse abstracta, wist hij de moeilik-
heid op de eenvoudigste wijze op te lossen. Men oordele: haer
aendoen (indumentum ejus, Prov. 31 , 22), anscouwen (respectus.
Sap. 2 , 20 en 3,6; conspectus, Exod. 24 , 17), een bedecken^)
(velamentum. Sap. 10 , 17), in bespotten (in derisum, Sap. 5 , 3),
dat dorschen (tritura, Levit. 26 , 5), den gebaeren (partui, i Reg.
4,19), herdinken (memoria, Eccli. 39,13; Exod. 20,24), dijns
medewerkens (operationis tuae, Eccli. 51,11), gods omscouwen (cir-
cumspectionem Dei, Eccli. 14 , 22), ontbeiden (expectatio, Prov.
10,28), mijn onthouden (detentio mea, Eccli. 24,16), overliden
(transitus, Exod. 12 , 11), tsayen (sementem, Levit. 26 , 5), scrin-
kellen (supplantatio, Prov. 11,3), tslapen (dormitatio, 2 Mach.
Wvla. heeft hier telkens: ommilde{re), N.N. heeft fcose(r).
quot;) Zelfs concreta worden met een inf. vertaald!
12 , 45). in verdeellen (in divisionem, Judith 4 , 10), veronwerden
(abominatio, Prov. 11 . i). tverwiten (improperium, Eccli. 29 . 35),
dwijngaert lesen (vindemia, Levit. 26 . 5), een wroegen (traductio-
nem, Sap. 2 . 14).
Overigens bedient hij zich van hem vertrouwde praefixen als
he-, ge- in: beiach (acquisitio, Prov. 3 , 14), geween (luctum, Esther
. 17). geroepe (ejulatu. Gen. 27 , 38) of van omschrijvingen,
bv.: sy en namen hem hair zien niet (non privatione visus, Scol.
Hist. bij Gen. 19). In de minderheid zijn vormingen als weder-
seggingen (contradictionis, Num. 20 , 13).
Dubbele vertalingen.
In de Oudtestamentiese perikopen komen enkele dubbele ver-
talingen voor, waarvan we eerst de belangrijkste mededelen, nl.:
onder enen geniever ochte pijnboem (subter unam juniperum, 3 Reg.
19 , 4), de tijt of de etaet der outheit (aetas senectutis. Sap. 4 , 9),
verslegen of gevallen (prostrati, 2 Mach. 12 . 42). in groter vroemecheit
of sekerheit (in magna constantia, Sap. 5 , O-
Heeft een corrector in margine of interlineair een andere ver-
tahng voorgesteld en is deze verbetering door onze kopiïst tegelijk
met het oorspronkelike woord overgenomen? Men zou het wel
Zeggen, wanneer men de volgende voorbeelden er naast legt: een
saechte tonge, waaronder is bijgeschreven of genoegende placabilis
(lingua placabilis, Prov. 15,4). loven, waarboven singen (canen-
tium, Esther 13 , 17), grijs, waarnaast in margine of out (cani.
Sap. 4 , 8), gelden, in m. geven (reddet, Prov. 31 . 12).
Maar niet alleen tussen twee woorden, ook tussen twee ver-
tahngen van een zin krijgt de lezer meermalen de keus, bijv.:
..ende in sinen waerden payde hi de onghehierheiden. Ochte in
oppenbaerheit siere woerde wert hi behaechgelecquot; (et in verbis
suis monstra placavit, Eccli. 45 , 2), waarmee te vergelijken is „Hi
sal hare goet gelden ende niet quaetquot; (reddet ei bonum, et non
^alum, Prov. 31 , 12), hetgeen aan de rand nog eens wordt weer-
gegeven met „Si sal hem goet geven ende negeen quaetquot;.
Ebbinge Wubben, O. T., p. 46.
E. W., p. 63.
Het is onnodig deze gesubstantiveerde infinitieven in direkt verband te brengen
het voorkomen van hetzelfde verschijnsel in mystiek proza.
*) Vgl. Ev. harm v. 1360 etaten offte die outheit (f. 35^).
2. De perikopen uit de Libri Prophetici.
a) Verhouding tot hs. Kon. Ak. 32.
Verspreid tussen de andere Oudtestamentiese perikopen en
gerangschikt naar het proprium de tempore en het proprium
sanctorum staan de lessen uit de profetiese boeken. Wanneer
we de verhouding tussen beide groepen nader willen bepalen,
ligt het voor de hand allereerst de vraag te stellen of de lectiones
uit de libri prophetici eveneens afkomstig zijn uit een komplete
vertaling, hetzij van de auteur van 1360, hetzij van een ander.
De vraag is gemakkeliker gesteld dan beantwoord, aangezien ons
geen enkel handschrift bekend is, dat een dergelijke tekst bevat.
Wel is er de volledige overzetting van Isaias, Jeremias en de Lamen-
tationes, bewaard in handschrift 32 van de Koninklike Akademie.
De laatste woorden van dit manuscript: ,,Hier volget leronimus
prologe ofte voorredene op Ihezechiël den prophetequot; duiden er
op, dat we hier te maken hebben met een onvolledig afschrift
van een wellicht komplete vertaling der profetiese boeken. Onze
hypothese wint aan waarschijnlikheid, wanneer we kunnen be-
wijzen dat de Isaias- en Jeremias-lectiones ontleend zijn aan de
vertaling, die ons uit het Amsterdamse (tans Haagse) handschrift
en de Delftse bijbel van 1477 bekend is. Dat dit inderdaad het
geval is, moge blijken uit de volgende proeve, die men kan leggen
naast het door Ebbinge Wubben, p. 238, aangehaalde fragment.
Isaias 7, 10—15 (f 273'—273quot;^).
,,Ende de here deder nochtoe tote achas te sprekenne . seggende.
Eysche di een teecken van den here dinen god in de diepte der hellen,
ochte in den hoechsten boven Ende achas seide . leken saels niet
eyschen. ende icken sal den here niet becoren Ende hi seide Daer-
omme davids huus . En eest u niet lettel den menscen podersam te
sine ? Want gi sijt oec podersame minen gode Om dit sal u de here
selve een teken geven. Siet een maget sal ontfaen ende gebaren enen
sone . ende sijn name sal werden geheete (sic) emmanuel . Hi sal
eten botere ende honech . op dat hi wete te weder proevenne tquade .
ende tgoede te verkiesene.quot;
De Daniël-perikopen zijn reeds behandeld in de vorige bladzijden, aangezien
dit bijbelboek in de historiebijbel volledig is opgenomen.
Cf. W. Moll, Bijdrage tot de geschiedenis der middelnederlandsche bijbelvertaling,
Versl. en Med. der Kon. Ak., ade Reeks, dl. 7, blz. 294 vlgg.
De perikopen uit de andere profetiese boeken vertonen veelal
overeenkomst met de korresponderende gedeelten in de Delftse
bijbel. Had de „notabele meesterquot;, die deze bijbel samenstelde,
een volledig handschrift tot zijn beschikking? In ieder geval is
het nu verantwoord de ,,prophecienquot; als één geheel te beschouwen.
De volledige verdietsing is ouder dan deze verzameling lectiones,
aangezien sommige van deze fragmenten bevatten, die de liturgie
niet voorschreef. De Isaias-perikoop, die gelezen werd ,,in kers
nachtequot; (f. 277^—277^), bevat niet slechts Jes. 9,2 6 7.
maar Jes. 9 , i—7, terwijl in de tekst, door een inktlijn gescheiden
van de eigenhke bijbeltekst, ook de verklaring bij Jes. 9,6 is
opgenomen, n.1.: ,,Over dese .vi. namen so setten de .lxx. dingel
vanden groten rade. om dat ptolomeus den coninc van egypten
niet duncken en soude dat si meer dan enen god oeffentden alsoe
si hem geleert haddenquot;.
b) Verhouding tot de Westvlaamse Epistelen.
De bewering van Van Druten dat de vertaling van Isaias
en Jeremias geen verband houdt met de Westvlaamse Epistelen,
moge gegrond lijken, wanneer we de door hem geciteerde frag-
menten vergelijken, een vollediger onderzoek moet tot een andere
uitkomst leiden. Op meer dan één plaats bleek ons dat er tussen
beide teksten meermalen een evidente samenhang bestaat, weer
niet zozeer in vertaaltechniek als wel in woordkeuze. De auteur
van de profetiese boeken heeft ongetwijfeld de oude perikopen-
vertaling geraadpleegd, een bewijs te meer voor de verspreiding
die zij naar onze mening gehad moet hebben. We kiezen ter illustra-
tie een brokstuk van eenzelfde Isaias- en loel-perikoop uit beide
teksten, maar merken tegelijkertijd op dat de overeenkomst niet
steeds zo groot is als hier.
Jes. 63 , 1—30.
Hs. V. 1348.nbsp;Hs. Brussel 113 (2849—51)
Wie es dese die daer comt van Wie es dese die comt van edom
edom: in ghevaerweden cledren met ghevaruden clederen van
Het Catholicon van Balbion is de bron der glossen in deze profetenvertaling;
Vgl. Moll, t.a.p., blz. 121.
Van Druten, blz. io6—107.
') Aangezien we ongelukkigerwijze geen afschrift gemaakt hebben van deze twee
perikopen in hun gemoderniseerde Westvlaamse (Brabantse) redaktie, waarmee onze
tekst het meest overeenkomt, moesten wij wel het hs. van 1348 gebruiken.
van bozra:' Dese (es sere) i)
scone in siere stolen . gaende in
de veelheit siere cracht. Ic (bemt)
die daer spreke de gherechtecheit.
ende (die daer) bem een vorvech-
tere te behoudene;
Waer omme es dan diin andoesel
root. ende dine cleder alse der
terdender inder persen:'
Ic hebbe die perse allene ghe-
torden ende van (alden) volken
ne es gheen man met mi; Ic
hebse ghetorden in minen toren
ende ic hebse vertorden in miere
gramscepen.
bosra? Dese es scone in sijnre
stoelen wandelende in der me-
nechten sijnre cracht Ic ben die
spreke gerechtecheit . ende ic ben
de voervechtere om te behoudene.
Waeromme dan es dijn cleet roet
ende dine cleedere als der geenre
die terden in de wijnperse?
De wijnperse hebbic allene ge-
torden ende van den lieden en es
geen man met mi. Ic hebse ver-
torden in minen torne . ende ic
hebse vertreedt in mijnre gram-
scap.
Joel 2 , 23—27.
Dit spreect god die here:
Vreucht u dochter van syon
ende verblijt u inden here onsen
god die u ghegheven heeft enen
lerare der gherechtecheit ende
die doet neder comen den mor-
ghen reghen ende den spaden
avont reghen alse inden beghin-
ne;
Ende uwe scuren sullen vervult
werden met taerwen . Ende uwe
persen sullen overvloeyen van
wine ende van olyen
Dit sprect god de here Ver-
vroudt u sonen van syon. ende
verblijdt in den here uwen god.
Want hi heeft u gegeven enen
leerere der gerechtecheit . ende hi
sal doen neder comen den morgen
regen ende den spaden avont
regen alse in den begenne
Ende uwe vloere seien vervult
werden met taruwen. ende de
persen seien overvloeyen van
wine ende van olyen
c) Vaststelling van het auteurschap op grond
van de vertaaltechniek en uitwendige gegevens.
Wie kan nu de auteur geweest zijn van de vertaling der profetiese
boeken, waarvan de tekst van hs. 32 der Koninklike Akademie een
onderdeel is ? De proloog, die aan de vertaling van Jeremias vooraf-
gaat, is voor Van Druten een bewijs, dat de bewerker van ,,de
Rood onderstreept.
Vulgata: filii Sion. Is de verandering in het Wvla. lectionarium een aanwijzing,
dat het voor een vrouwenklooster bestemd was?
Cf. Ebbinge Wubben, p, 227—228.
tweede Historie-Bij belquot;, d. i. de vertaler van 1360 en de auteur
der profetiese boeken van hs. 32 dezelfde persoon is. Daarentegen
betoogt Ebbinge Wubben in een uitvoerige paragraaf^) dat we
aan twee vertalers moeten denken. Het verschil in de manier van
vertalen, dat hij meent te konstateren, zou zijn vermoeden, waartoe
hij reeds na andere overwegingen gekomen was, bevestigen.
De bestudering van de lessen uit de profetiese boeken in hand-
schrift Brussel 113 (2849—51) heeft evenwel bij ons twijfel doen
rijzen aan de bewijskracht van de door Ebbinge Wubben aan-
gevoerde argumenten. Aanvankelik diens stelling als feit aan-
vaardend, gingen we op zoek naar verschillen in de vertaaltechniek
tussen de profetiese en de andere Oudtestamentiese boeken, maar
vonden slechts overeenkomsten. Dit bracht ons er toe zijn andere
overwegingen nog eens onder de loupe te nemen, met het gevolg
dat langzamerhand bij ons de overtuiging is gerijpt, dat de vertaler
van 1360 en die van hs. 32 der Koninklike Akademie en dus ook
van de volledige vertaling der Libri Prophetici identiek zijn. Deze
overtuiging steunt op in- en uitwendige gronden, die we achter-
eenvolgens zullen aanvoeren. Er zal dan gelegenheid zijn enige
bedenkingen te opperen tegen de argumenten van onze voor-
ganger.
Vertaaltechniek.
Fouten.
Grotendeels zijn de onjuiste of onnauwkeurige vertalingen.
Voorzover aanwezig, een gevolg van verlezingen. Bv.: stichters
(fabulatores, Baruch 3 , 23) = fabricatores, den blenden (coetum,
loei 2,15) = caecum, in de hoechde (in saltu, Micha 7 , 14) = in
altitudine?, luut (nox, Jes. 30 , 29) = vox, wel segt (bene direxeritis;
Jerem. 7,5) = benedixeritis. Deze verlezingen waren wellicht
deels reeds aanwezig in het Vulgaathandschrift van de auteur.
Zinsbouw.
Het terugwijzende so, dat in het mnl. heel gewoon is, maar
Waarvan de aanwezigheid in mnl. vertalingen aparte vermelding
Verdient, verleent ook hier aan de stijl een ongedwongen cachet. Bijv.
Van Druten, p. 90—92.
) p. 226—242.
Jes. 49 . 4
Jes. 53 , 8
Baruch 3 , 13
Jes. 53 . 10
Jes. 53 . II
Verbum.
ergo judicium meum
cum Domino
Propter scelus popuh
mei percussi eum
Nam si in via Dei am-
bulasses, habitasses uti-
que in pace sempiterna
Si posuerit pro peccato
animam suam, videbit
semen longaevum
Pro eo quod laboravit
anima ejus, videbit et
saturabitur
Daeromme so es mijn
vonnesse metten here
Om mijns volcs mesdaet
so sloech ickenne
Want hadstu in den wege
gods gewandelt so hadstu
gewoent in ewegen vrede
Eest dat hi sine siele
settet vore de sonde so
sal hi sien dlanglivege
saet
Om dat sine siele arbei-
tede so sal hi sien ende
werden gesaedt
Participia.
Naast elkaar komen opgeloste en onopgeloste participia voor.
De aanwezigheid van de laatste is geheel in overeenstemming
met wat we hebben waargenomen in de overige Oudtestamentiese
Epistelen. Voorbeelden:
Jes. 19 , 30
Jes. I , 17
Jes. 45 . 7
Ezech. 18 , 28
Baruch 3,11
tribulantis
subvenite oppresso
formans lucem et cre-
ans tenebras
Considerans enim, et
avertens se ab omnibus
iniquitatibus suis, quas
operatus est, vita vivet
deputatus es cum des-
cendentibus in infer-
num
tgeens diese quelt
helpt den genen die on-
dergesteken es
formerende dlicht ende
sceppende de donker-
nessen.
Want hem merkende en-
de afkerende van allen
sinen ongerechtecheiden
die hi gewracht heeft,
des levens sal hi leven
du best geacht metten
nederdalenden in der
hellen.
Ablativus absolutus.
In de perikopen uit de profetiese boeken hebben we geen enkel
geval van een onopgeloste abl. abs. ontmoet. Steeds troffen we
juiste omschrijvingen aan als:
sicut exsultant victores
capta praeda
Jes.
9 . 3
Alsoe verbliden de ver-
wenners alsi den roef
gevangen hebben
Conjunctivus.
Ook hier treft het streven van de vertaler om deze modus in
2;ijn Diets met behulp van sullen, moeten enz. tot uitdrukking te
brengen. Voorb.:
Jes. 49 , 8
Jes. 63 , 5
Jerem. 17 , 15
.. et dedi te in foedus
populi ut suscitares ter-
ram
non fuit qui adjuvaret
veniat
ende ic gaf di in des
volcs belofte dattu dlant
verwecken souds
niemen en was die hul-
pen soude
het moet comen.
Toch gebruikt hij voor de adhortatief niet steeds een hulp-
Werkwoord, terwijl Wvla. weten en N.N. laten die dienst laat
Verrichten. Bv.:
Jes. 2 , 5nbsp;ambulemus
Jes. 2 , 3nbsp;ascendamus
Osee 6 , inbsp;revertamur
Passivum.
Ook hier blijkt keer op keer het streven van de auteur om een
passieve konstruktie om te zetten in een aktieve. Tweeërlei motief
kan hem daartoe bewogen hebben: de bedoeling om door variatie
stijl te verlevendigen en het besef dat het Diets nu eenmaal
aan de bedrijvende vorm de voorkeur geeft boven de lijdende.
wandelen wi
ga wi op
kere wi weder
Men salne leiden als een
scaep ter dootslacht
Soect den here als menne
venden mach
ende men sal in dijn lant
woenen
En salmen niet geven
voer goet quaet
sicut ovis ad occisio-
nem ducetur
Quaerite Dominum
dum inveniri potest
et terra tua inhabitata
Numquid redditur pro
bono malum
53 , 7
Jes. 55 , 6
Jes. 62 , 4
Jerem. 18 , 20
Waar een opvatting als re flexi vum of intransitivum juister
^ou zijn, handhaaft hij evenwel de passieve vorm. Vb.:
Jonas, 3 , 5
Jonas 3,9
loel 2 , 14
Micha 7 , 9
vestiti sunt saccis
Quis seit si converta-
tur et ignoscat Deus
Quis seit si converta-
tur, et ignoscat
Revertetur
worden met sacken ge-
cleedt
Wie weet ochte god be-
keert wert ende hem
bekinne
Wie weet ochte hi om-
gekeert sal werden ende
en bekinnent niet
Hi sal weder gekeert
werden.
Deponentia.
Een afzonderlike vermelding verdient de behandeling van het
perfectum der deponentia. In de regel treft men juiste vertalingen
aan als:
Jes. 40,5
Ezech. 28 ,28
quod os Domini locu-
tum est
ab omnibus iniquitati-
bus suis, quas operatus
est
dat sheren mont gespro-
ken heeft.
van allen sinen ongerech-
techeiden die hi ge-
wracht heeft
Maar een enkele maal vindt men een onjuiste vertahng, b.v.:
Zelatus est Dominus
terram suam
de here es minnende sijn
lant
loei 2 , 18
Ongetwijfeld hebben we hier weer te doen met een spoor
van de werkzaamheid van een corrector, die we later beter zullen
leren kennen. Dat is te bewijzen met behulp van Ezech. 18 , 26,
waar naast een juiste vertaling van 'in injustitia quam operatus
est morietur' in margine een andere verdietsing wordt voor-
gesteld: ,,In siere ongerechtecheit welke hi werkende es sal hi
sterven.quot;
Genitivus attributivus.
Evenals in zijn andere vertalingen legt de auteur van 1360 ook
hier een bijzondere voorliefde aan de dag voor het naar-voren-
halen van de attributieve genitief. We noemen slechts enkele
voorbeelden uit de menigte gevallen, die vermeld zouden kunnen
worden:
Baruch 3 , lo
Jes. 4 , 4
Jerem. 18 , 21
Jes. 50 , 10
Jes. S3 , 8
in terra inimicorum
sordes filiarum Sion
in manus gladii
vocem servi tui
de terra viventium
in der viande lant
der dochtere van syon
smetten
in tsweerds hant
sijns cnechts stemme
vander levender lande.
Pronomen relativum:
Tenslotte vestigen we de aandacht op de vertaling de welke
van het pron. relat. Aangezien we dit meer in Brabantse dan in
Vlaamse teksten hebben ontmoet, mag het wellicht als een ver-
andering van de afschrijver of corrector worden beschouwd.
Voorbeelden:
Baruch 3 , 32
Jonas 3 , 8
Zach. 8,16
qui praeparavit terram
in aeterno tempore
ab iniquitate quae est
in manibus eorum
Haec sunt ergo verba
quae facietis
De welke de erde bereid-
de in der eweger tijt.
vander ongerechtecheit
de welke es in haren
handen
dit sijn de waerde de
welke gi doen selt.
Woordkeuze.
Ook hier omschrijft de vertaler meermalen de nomina agen-
tis, bv.:
Baruch 3 , 23
Jes. 58 , 3
de gene die neringe der
erden doen
alle die u sculdech sijn
negotiatores Merrhae
omnes debitores vestros
'Merrhae'!
1. p. v.
De vertaler las 'terrae'
Abstracta.
Een belangrijke overeenkomst met de vertaaltechniek in de
overige boeken van het O. T. is het veelvuldig gebruik van de
infin. om abstracte begrippen uit te drukken. Men vergelijke:
betrouwen (fiducia, Jerem. 17 , 7), loenens (retributionis, Jes. 35 , 4;
fedemptionis, Jes. 62,4), vgl. henen (merces, Jes. 62, 11), ont-
beiden (expectatio, Jerem. 14 , 8), openen (apertionem, Jes. 61 , i),
(iovervloyen (inundatio, Jes, 60 , 6), vastens (jejunii, Jes. 58, 3 ),
Verbergen (absconsionem, Jes. 4,6), verbranden (combustionem,
9 , 5), verwisselen (commutatio, Jes. 55 , i).
Overigens maakt de auteur gaarne gebruik van met het praefix
ge- samengestelde substantiva: gedreych (comminatio., Jes. 30 , 30),
gecaerm (carmen, Ezech. 2, 9), gepeise (cogitationes, Jerem.
18,18), tgeroep (clamor, Jerem. 18,22), gescelde (contentiones,
Jes. 58 , 4), gestride (lites, Jes. 58 , 4), geswijch (silentium, Jes.
62 , 7). De andere perikopenvertalingen gebruiken in deze gevallen
samenstellingen met het achtervoegsel -ing.
Deze laatste vorming ontbreekt evenwel niet ten enenmale,
vgl.: afkeringen (aversiones, Jerem. 14,7), bestotinge (concussio,
Jes. 14,3), quellingen (afflictiones, Jerem. 17.17). verbendingen
(colligationes, Jes. 58 , 6), versieringen (adinventionum, Jerem.
17 , 10).
Dubbele vertalingen.
De afschrijver of corrector is wel degene geweest, die bij ver-
schillende woorden de Vulgaattekst vergeleek en in margine het
Latijnse woord optekende. Zo staat bij prophetere (Ezech. 37 , 12)
op de rand Vaticinare', bij in tr echte (Jerem. 3,1) 'in directum',
bij in den wegen (Jerem. 3 , 2) 'per strata', bij eede (Zach. 8 , 17)
'iuramentum', bij scaerp (Ezech. 2 , 6) 'exasperans', bij wreet
(Ezech. 2 , 8) 'exasperatrix', bij die hare maentsuveringe heeft (Ezech.
18,6) 'menstruatam', bij so mesbruectere (Jerem. 18 , 23) 'abutere
eis'. De belangstelling van de corrector voor deponentia kan nog
blijken uit Jerem. 3,1, waar naast de vertaling ,,maer du hebs
oncuusscheit ghedaen met vele minnerenquot; aan de rand is bijge-
schreven 'Tu autem fornicata es cum amatoribus multis' en uit
Ezech. 18 , 24, waar men naast de vertahng ,,die dongenedege
pleecht te werkenequot; de Vulgaattekst 'quis operari solet impius'
vindt.
Gezien het feit, dat er een corrector aan het werk geweest moet
zijn, zullen de dubbele vertahngen, die in de profetiese boeken
voorkomen, ook wel toe te schrijven zijn aan diens arbeid. Inter-
lineair of aan de rand is namelik meermalen met kleiner letter
een andere vertaling te vinden. Het hoeft geenszins zo te zijn,
dat de verdietsing in de tekst zelf van de auteur van 1360 af-
komstig is en de bij geschrevene van de hand van de corrector.
Dit geldt bijvoorbeeld van versuemeren (praevaricatores, Osee
14,14; erboven: overgangers) en van die tande der sonen ver-
Onjuiste vertaling.
-ocr page 281-donderden (dentes filiorum obstupescunt, Ezech. i8 , 2; in margine:
of worden sleeu). Het Lat. woord 'praevaricator' wordt door de
Vertaler van 1360 in de regel weergegeven met over ganger, terwijl
de vertaling van Ezech. 18 , 2 in de Delftse bijbel Hare kinder
tanden worden sleu stellig de oorspronkelike redaktie vertegen-
woordigt. De vóórplaatsing van de genitief, de vertaling kinder
Voor lat. 'filiorum' en de juiste vertaling van 'obstupescunt' staan
daar borg voor.
Dubbele vertalingen in de tekst, verbonden door ochte (of)
kloeten uit hetzelfde oogpunt worden beschouwd: in sommige
gevallen is de hand van de corrector duidelik zichtbaar. Vgl.:
verleenlec of vergevelec, in margine: of verbiddelec (praestabihs,
loei 2 , 13), ter victimen of ter offeringen (ad victimam, Jerem.
.9). knechte ochte dieninge (ministri, loei 2 , 17), wijt ochte . . .
ëroet (ingens, Baruch 3 , 24) en vrijthof of lochten (hortus, Jes.
58, 11). Toch is de mogelikheid niet uitgesloten, dat de ver-
taler van 1360, evenals zovele andere overzetters, wel eens twee
synoniemen voor een Lat. woord noemt Zekerheid hieromtrent
Zou alleen de autograaf van de vertaler kunnen verschaffen, en
quot;iaar deze ontbreekt moeten we het laten bij het uitspreken van
een los vermoeden.
Karakteristieke vertalingen van bepaalde Vulgaatwoorden.
In de profetiese boeken, in het bijzonder in de Isaias- en Jeremias-
Vertaling, komen een aantal woorden voor, die door Verdam
siechts werden aangetroffen in werk van de vertaler van 1360.
De dubbele vertalingen, die men kan vinden bij Ebbinge Wubben, p. 50, zijn
^otendeels wel te verklaren als kombinaties van een Zuidnederlands woord met een
®ordnederlands, door een afschrijver toegevoegd. We noemen nog enige dubbele
^^rtalingen, die uit bijbelhandschriften van 1360 zijn opgetekend: prologe ofte voor-
®quot;ene (E. W., p. 226), stapele ofte .. voete (pedicula, Haagse Bijbel, i, 199a), sprute
J scote (H. B. i, 6b), cleyne posteernen ofte poortekijnen (H. B. i, iggd), onmerckende
■We onmercsaem (inconsideratus, Prov. 13,3; Hs. Acq. i3Sd), laeck of vivere (H. B. i,
Sö), averecht of zidelinge (H. B. i, 37^), wandelinge ofte omgange (H. B. i, 147c), die
OfT die crappen (cardines, Job. 36, 30; Hs. Acq. i22ci), withere ofte oude vader
■ B- 288d). Uit de evangeliënharmonie van 1360 in het Gentse handschrift tekenden
^ aan beroerlicheit offte ongestadicheit (16quot;*'), etaten offte die outheit (35^), een ghaer-
^ of een hofman (hortulanus. Joh. 20, 15; 62^), hantgiften ofte hovescheiden {37^),
^^alvet offte geconsacreert (28''), voerbarech offte hoescelich (16''). Vgl. ook: den hoonres
^J^edrieghers (Pass. W. 49b) en magi dat is scerniers of bespotters (Pass. W. I53d). We
^nen ons niet aan de indruk onttrekken dat ook hier een N.N. woord is geplaatst
oft ^^ ^^^ Zuidnederlands. Een verklaring als ,,Een apostaet is een vernoyeert menssche
in jnbsp;ofte wie sijn oorde ofte sijn ghelove laetquot; (Hs. v. 1423, 167b) is
^ze vorm wel afkomstig van de vertaler zelf.
-ocr page 282-Hiertoe rekenen wij, ons voorlopig bepalend tot de door Verdam
geëxcerpeerde werken, evenals bij 't onderzoek van de evangeliën-
harmonie van 1360 niet alleen de handschriften van de zgn. „tweede
historiebijbelquot; en de Delftse bijbel, maar ook het Passionael, het
Vaderboec en de vertaling der zeven psalmi poenitentiales, voor-
komende in het Hulthemse handschrift en afgedrukt in Vad.
Mus. II, p. 433 vlgg. In het Mnl. Wdb. zijn van de volgende
woorden vrijwel uitsluitend uit genoemde werken vindplaatsen
vermeld, in een bepaalde betekenis :
bedruussce (turbine, Jes. 4 , 6), belegentheit (obsidio, Jerem. 10 , i7
en 19 , 9), te vergelijken met belegginge (obsidio, Deut. 28 , 55 en
Ezech. 4,2) en beleitheit (obsidio, Ezech. 4 , 3), beserigen (con-
tristare, Jerem. 22 , 3 en Ezech. 22 , 7). betrouwelec (confidenter,
Jerem. 23 , 6 en Ezech. 38 , 8), bevankelijc (capacissima, Ezech.
23 , 32), dellinghe (descensio, Jes. 32 , 19, vgl. Job 6 , 15: in con-
vallibus, ook hs. Gent 632, f. 45'). doellage (vorago, Jes. 2 , 19
en Jerem. 19 , 8), dorbodelt (confodiantur, Jerem. 18 , 21 en Ezech.
23 , 47). geradere (ariolos, Jes. 19 , 3), hoechdragentheit (super-
biam, Jes. 13,11), lantwenne (colonus, Jerem. 14,8), lantwinre
(colonus, Jes. 52 , 4), maentsuveringe (menstruatam, Ezech. 18 , 6),
nederhelden (inchnare, Jes. 55 , 2 en 33 , 17), nederscrinkelen (sup-
plantare, Jes. zg ,21), vgl. schrinkelen, overvlien (profugerit,
Jerem. 38 , 2), schulage (latibulum, Jes. 16 , 4), sorchachtelike (sol-
licita, Jes. 57 , 11), tibie (tibia, Jes. 5 , 12), vermeensaemt (profanum,
Jes. 65 , 4, vgl. Ezech. 21 , 25), vernooyeertheit (fornicatio, Ezech.
16 , 20), veronwerdichtheit (abominatio, Jes. 66 , 3), veseken (mus-
sitare, Jes. 29 , 4), te vergelijken met veselen, vierte ®) als vert. v.
(sabbatum, Jes. 56 , 4), wegegangere (viator, Jerem. 14 , 8 en 9 , 2),
wijngaertleser (vindemiator, Jerem. 49,9), wispelen (sibilabit,
Jerem. 19,8, Jes. 5 , 26, Lament. 2 , 16), wispelinge (sibilum, Jerem-
18 , 16), sacroc (sacco, lonas 3,6).
Het wil ons voorkomen, dat de aanwezigheid van al deze woorden
in de profetiese boeken onmogelik toevallig kan zijn. Een derge-
lijke reeks overeenkomsten in individueel woordgebruik verbiedt
de identiteit van het auteurschap disputabel te stellen.
Zie p. 183. Het lijkt ons dat de getijdenvertaling (p. 418—433) eveneens van
zijn hand is.
Enkele der hier genoemde woorden zijn reeds behandeld door Verdam, Nieutve
of minder bekende woorden uit een Haagschen bijbel van 1360, Ts. 16, i—20.
Vgl. Hoogstra, p. 201.
Maar hoe dan te handelen met de reeks „verschillenquot; in woord-
voorraad, die Ebbinge Wubben, p. 230—234 behandelt? In de
eerste plaats moet opgemerkt worden, dat èn hs. Y 401 èn hs. 32
Noordelike afschriften zijn, die derhalve de oertekst niet kunnen
bevatten. En al neemt men aan dat de noordelike kopiisten de
Woordvoorraad van de voor hen liggende zuidelike tekst zoveel
Mogelik intakt hebben gelaten, zo moeten er nu en dan toch
wijzigingen hebben plaats gehad. Zou bijv. de vertaling coelhof
Van 'hortus' (Jerem. 31 , 12 en 39 , 4), een typies noordelik woord,
Niet een noordelike aanpassing kunnen zijn van het Vlaamse loch-
^«ne, dat in hs. Brussel 113 (2849—51) voorkomt als verdietsing
^an Jes. 58,11: vrijthof of lochten ?
Een ander woord, dat Ebbinge Wubben nergens elders aantrof,
*scermael(ken) als vertaling van 'umbraculum'. In het Mnl.
Wdb. staat het woord niet geboekt, maar wij vonden het in het
Gentse handschrift 631, waar 'scenofactoriae' (Act. 18 , 3) wordt
Weergegeven met *scermaelwerkers, terwijl in het bijgevoegde stuk
Scol. hist. de nadere verklaring staat: ,,si maecten scermale dat
Waren eenrehande pauwelioenkensquot;. Deze vertaling van Act.
^Post. is, zoals we nog zullen bewijzen, van de hand van de ver-
^^ler van 1360!
E)e vertaling ,,hi hevet. . . hare dode corren gemaect als eens
Renschen drecquot; van Jes. 5 , 25 'facta sunt morticina eorum quasi
stercus' is stellig van de Oostvlaamse vertaler, die zich niet pleegt
bezondigen aan stereotiepe vertalingen en, zoals blijkt uit de
^Ndere door Ebbinge Wubben aangehaalde bewijsplaatsen, 'ster-
^Us' op verschillende manieren weergeeft. In Lament. 4, 5 heeft
S' 32 trouwens ook stront, evenals Richt. 3 , 22. Voorts moet
Opgemerkt worden, dat corre ook in Levit. 17 , 15 de verdietsing
Van 'morticinum' en overigens in de O. T. vertaling talloze
^alen voorkomt als vertolking van 'cadaver'.
Het lemma amachtich in Mnl. Wdb. i , 385 bewijst, dat dit
^oord in de vertaling van 1360 herhaaldehk wordt gebruikt,
Meestal voor 'deficere', evenals in Jes. 20 , 9.
Een nieuw bewijs voor onze opvatting levert in sijn ranxenen
yN vomitu suo, Jerem. 48 , 26). Slaan we het Mnl. V^db. 6 , 996
V. raexeme op, dan treft men één vindplaats aan: ,,Dat dit was
Wederkeren vanden honde tot sijnen rexenenquot; (Vaderb. 204d!).
^ Vormen als du selste enz. nemen alle twijfel weg.
-ocr page 284-Verdam stelt hierbij de vraag, of we dit als een substantivies ge-
bruikte infinitief hebben te beschouwen. Inderdaad is dit het
geval, en niet alleen hier, maar ook de verdietsing van Jerem. 48 , 26.
Boven hebben we reeds gezien, dat de infinitief als substantivum
gebruikt een caracteristicum is van de auteur van 1360.
Een vertaling poellen van 'pugillus' hebben ook wij nergens elders
gevonden, maar de vraag mag gesteld of een dergelijk zuidelik
woord in de afschriften niet verhollandst kan zijn tot hant of
hantvoL
In de profetiese boeken hebben we tenslotte een aantal ver-
talingen van Latijnse woorden ontmoet, die volgens ons apparaat
typies zijn voor de vertaler van 1360. Het gaat hier om in het
Middelnederlands algemeen bekende woorden, die bij de schrijver
van 1360 telkens terugkeren als verdietsing van de door ons
tussen haakjes vermelde Vulgaat woorden. Vb.:
overblive (rehquiae, Micha 7,18), overcracht (vis, Jes. 38 , 14).
vgl: overcrachtelic (per violentiam, Ezech. 46,18), voerbaregen
(praeclaras, Zach. 8 , 19; inclytum, Jes. 62 , 2), vroulecheit (vulva,
Jerem. 1,5).
Zeer gewoon zijn ook de volgende woorden:
allesins (undique, ubique, Ezech. 28 , 24, Jerem. 20 , 3), alom-
mendomme (in gyro, Ezech. 37 . 2), anxtelic (vehementer, Ezech.
37nbsp;, 2), belofte (foedus, Jes. 49 . 8; pactum, Jes. 55 . 3). genoechte
hebben (delectari, Jes. 55 . 2), gramscap (iracundiam, Zach. 8 , 14)
groeye trans, (germinet, Jes. 45 , 8), mediteren (meditabor, Jes.
38nbsp;, 14), doverdadege (transgressores, Jes. 53 . 12), overdaet (calum-
nia, Jerem. 7,6), paenre (cartallum, Jerem. 6 , 9). ^uellen (afflige-
rem, Zach. 8 , 14), sceeden (dissipare, Jes. 61 , 4, Ezech. 34 . 12),
toecomelinc (advena, Jerem. 7 , 6), vernoye (angustia, Jes. 53 . 8),
verpletten (deprimentes, Jes. 58 , 6), verscudde di vanden gemulle
(excutere de pulvere, Jes. 52,2; vgl. in Mnl. Wdb. 8,2385:
„ghi die in die ghemulle sijt, verscuddet uquot;. Pass. W. 149^)-
victime (victima, Jerem. 11,19).nbsp;(stagnum, Jes. 35.7)'
vlochtege (vagos, Jes. 58 , 7), weemoedegen (pusillanimis, Jes. 35 ,4)^)-
Ons doel was hier enig toetsingsmateriaal bijeen te brengen,
dat gebruikt kan worden bij het opsporen van andere vertalingen
van deze vruchtbare auteur.
Argumenten, aan uitwendige gegevens ontleend.
Noch de toon, noch de inhoud van de ,,voersprakequot; voor de
vertaling van Isaias zijn in strijd met de prologen voor de historiese
en didaktiese boeken. In beide uit de schrijver zijn verontwaardi-
ging over het levensgedrag zijner tijdgenoten. Van Druten wees er
reeds op dat ook de auteur der profetiese boeken zijn arbeid onder-
nam op verzoek van een vriend te Brussel, een zekere Jan Tay,
indien hier dezelfde persoon bedoeld is als in de proloog, die
aan de boeken van Salomo voorafgaat.
Ebbinge Wubben betoogt dat de vertaler, wanneer hij het
gehele Oude Testament had verdietst, in de proloog dan niet
slechts „Ysayam den prophetequot; had genoemd als een werk, dat
hij vroeger had gemaakt. Hiertegenover staat de aantekening bij
Jes. 40, 12: ,,in andere steden in die bibel noem iet poellenquot;.
E)e vertaler van Ysayas zegt hier dus zelf dat hij „die bibelquot;
reeds had vertaald. Deze uitlating moet betrekking hebben op de
bekende overzetting van de tweede historiebijbel (waartoe wij ook
de evangeliënharmonie en Actus Apostolorum rekenen) en van
de didaktiese boeken. Verder willen we hier nadrukkelik kon-
stateren, dat de auteur zijn verdietsing van de gewijde geschiedenis
tot stand bracht als een afzonderlike arbeid. Als richtsnoer koos
hij daarbij, in navolging van Guyart Desmoulins, de Scolastica
historia van Petrus Comestor, welk werk hij op de voet volgde.
..Die eerste partiequot; voltooide hij 12 Juni 1360, ,,die tweede partiequot;
24 Juni 1361. Zijn Brusselse vriend bleef daarna aandringen, dat
hij „de bibelquot; „in gheliker talen al uutquot; zou verdietsen. Ofschoon
het oorspronkehk slechts zijn bedoehng geweest was „de boeken,
die ter loepender historiën behoordenquot; over te zetten, zwicht hij
Voor de op hem uitgeoefende aandrang. Na 24 Juni 1361 voltooit
hij dan een vertaling van de boeken van Salomo, i) van Isaias,
om in 1384 te beginnen met de vertaling van Jeremias en Ezechiël,
alweer op verzoek van zijn vriend. Verdere gegevens ontbreken,
maar we zijn overtuigd, dat de vertaler ook werkelik de bijbel
quot;al uutquot; heeft vertaald, zij het dan met grote tussenpozen.
Vgl. Ebbinge Wubben, p. 95.
-ocr page 286-Dat de vertaler in het histories gedeelte het Catholicon van
Balbion niet gebruikt heeft, is gemakkelik te verklaren, doordat
hij in de Scol. hist. stof genoeg vond voor zijn toelichtingen, terwijl
hij uit deze bron bij zijn bewerking der profetiese boeken niet
kon putten.
De plaats, waar de vertaling der profetiese boeken is vervaardigd,
wordt genoemd in de proloog op Isaias: Vlaanderen, waar ook
de tweede historiebijbel ontstaan is. Evenmin kan de tijd, waaruit
onze vertaling dateert, tans nog bezwaren opleveren. De schrijver
van 1360 leefde nog in 1388 aangezien de Dialogusvertahng,
die toen volbracht werd, eveneens van zijn hand moet zijn.
Tegelijk kunnen we nu een oplossing aan de hand doen van
het zoveel moeilikheden veroorzakende vraagstuk van dat
„lyedekijnquot; uit Isaias, (Jes. 38 , 10—20), dat in dezelfde redaktie
voorkomt in de tweede historiebijbel, 4 Reg. 20. De vertaler neemt
in zijn vertahng van dit ,,canticum Ezechiaequot; zijn vroeger aan
4 Reg. 20 toegevoegde overzetting eenvoudig over. De proef op
de som wordt geleverd door het Brusselse souter 606. Men moet
namelik weten, dat het ,,canticum Ezechiaequot; vanouds een der
cantica is, die het psalmbrevier besluiten. De vertaling van dit
Brusselse psalmboek is van de auteur van 1360, gelijk op innerlike
gronden te bewijzen is. Het ,,canticum Ezechiequot; hierin is nu
volkomen gelijkluidend met de door Ebbinge Wubben, p. 235—
237, afgedrukte tekst, vgl.: ,,Ic seide in die middewert van minen
daghe salie gaen ten porten vander hellen. Ic sochte doverblijf
van minen iare ende seide quot;etc.
§ 4. MALACHIAS.
In ons handschrift worden de Oudtestamentiese lessen vooraf-
gegaan door een komplete verdietsing van „malachias de pro-
phetequot;, Waarom zijn ook niet uit dit boek de perikopen gehcht,
die door de liturgie waren voorgeschreven, maar is dit bijbelboek
volledig opgenomen ? De enige verklaring, die we hiervan kunnen
geven is deze, dat de samensteller van het lectionarium, be-
denkend dat de twee enige Malachiasperikopen, die in een episto-
Cf. Theol. Ts. 37 , 140.
Zie vooral Theol. Ts. 38, p, 511 vlgg.
De overzetting in de Delftse bijbel is geheel zelfstandig. Aan de taal is duidelik
te merken, dat aan dit bijbelboek geen Z. tekst direkt of indirekt ten grondslag ligt.
larium voorkomen, ook de twee eerste zijn van de groep Oud-
testamentiese lectiones en zelfs vlak na elkaar volgen, wanneer
deze groep een afzonderlik geheel vormt, dit boek gemakshalve
in zijn geheel overnam, zoals hij ook voor het Nieuwtestamenties
gedeelte de bijbelboeken kompleet afschreef Om nu het bezwaar
te ondervangen, dat de eerste perikoop (Mal. 3 , i—5 4 , 5—6;
Woensdag na de tweede Zondag van de advent) niet een geheel
Vormde, heeft hij in margine het gedeelte Mal. 4 , 5—6 geplaatst
bij het eerste gedeelte van deze adventsles.
Dit bijbelboek wordt ingeleid door ,,De prologhe op malachiam
de prophetequot;, een vertaling van de proloog van Hieronymus, en
»Een argument op malachiam den prophetequot;. Ook de andere
bijbelboeken in dit manuscript beginnen met de proloog van
Hieronymus en een ,,argumentquot;.
Wat de vertaaltechniek betreft, zijn er veel overeenkomsten
op te merken met de andere Oudtestamentiese boeken. Het aantal
fouten is gering, nl. in de weldernesse des draecs (in dracones de-
serti. Mal. 1,3), geet (incendat. Mal. i, 10; las vert. 'incedat'?)
en in allen steden so wert gesacrificeert ende geoffert offerande minen
'deinen name (offertur nomini meo oblatio munda. Mal. i , 11).
I^e laatste zin bevat weer een voorbeeld van het terugwijzende so,
dat in dit boek herhaaldelik voorkomt. Het partic. praes. is niet
steeds opgelost, vgl.: alle werkende ongenedecheit seien sijn stoppele
(erunt .... omnes facientes impietatem stipula. Mal. 4,1).
t^e attributieve genitief wordt ook hier vóór het regens geplaatst:
des vremts gots dochter, sijns hrueder bloed, vgl. ook het slot: Hier
f^ Malachias des propheten boec ute. Substantivies gebruikte
infinitieven ontbreken evenmin: veronwerden (abominatio. Mal.
^ gt; ii), met weennenne (fletu. Mal. 2 , 13), met suchtene (mugitu,
^al. 2 , 13), doverhliven (residuum. Mal. 2 , 15).
Behalve deze gelijkheid in manier van vertalen, is er ook over-
eenkomst in woordgebruik. Een in dit verband uiterst belangrijk
^oord is „een *hoetstoelech volcquot; (peculium. Mal. 3 , 17), dat
Ook voorkomt in Deut. 26 , 18 als vertaling van 'populus peculi-
^^is'. Blijkens de speUing hoestelic en de verandering thoechste,
^iefelic, uutvercoren in de handschriftengroepen van de bijbel
Van 1360 1) was dit woord in het Noorden onbekend. De afleiding
^an het woord, dat bij Verdam niet geboekt is, kan nu, dank zij
) Cf. Ebbinge Wubben, p. 62.
-ocr page 288-de schrijfwijze in het Brusselse handschrift, verklaard worden als
een adjectiefvorming van hoetstoel = hovetstoel. Dit laatste woord
verklaart Verdam (3 , 719) naar Kiliaen als „het beste stuk huis-
raadquot; of ook „het beste stuk veequot; (Kil.: Fland . . . praestantissi-
mum iumentum). Het woord is alleen gevonden in Gendsch.
Chtb. Het heeft er alle schijn van, alsof de vertaler, van hovet-
stoel uitgaande als verdietsing van 'pecus', zelf daarvan een bij-
voeglijk naamwoord *hovetstoelech gt; hoetstoelech afleidt, dat
beantwoordt aan het Lat. adjectivum 'peculiaris'.
Zulk een woord levert een krachtig argument voor onze over-
tuiging, dat ook dit bijbelboek door de vertaler van 1360 is ver-
dietst. We zouden verder nog kunnen wijzen op de volgende ver-
talingen, die men bij deze auteur regelmatig aantreft voor de
tussen haakjes bijgevoegde Latijnse woorden: gram (iratus; i, 2),
sprayen (dispergere; 2,3), geheilechtheit (sanctificatio; 2,11),
belofte (foedus; 2,14), verteert (consumpti; 3,6), achterwert
(ge)gaen (recedere; 3 , 7), aendachtet (attendit; 3 . 16), vonnessen
(judicia; 4, 4), weldernesse (deserti; 1,3).
Intussen moet ook hier de corrector in de oertekst enige wijzi-
gingen aangebracht hebben. Daarvan getuigen in de eerste plaats
weer de dubbele vertahngen. In de proloog vonden we: lachtere
of sonden, begrepen of bevaen, ledech of ydel, in de bijbeltekst: den
aerm of de mogentheit (brachium. Mal. 2 , 3), cunne of geslechte
(semen. Mal. 2 , 15), stect of pinecht (configitis. Mal. 3,8), de
boec der waernessen of des graefs (liber monumenti, Mal. 3 . 16).
Het resultaat van ons onderzoek is derhalve, dat ..Malachias
de prophetequot;, evenals alle andere Oudtestamentiese bijbelboeken
in het Diets is overgebracht door de vertaler van 1360.
§ 5. ACTUS APOSTOLORUM.
De meeste handschriften, waarin de evangeliënharmonie van
1360 te vinden is bevatten tevens een vertahng van der apostelen
werc, toegelicht door brokken Scolastica historia Dezelfde tekst
komt voor op f. 59^—110^ van Cod. 15419 (Suppl. 2639) van de
1) In het Mnl Wdb. ontbreken: *veltmensce (homo agricola, Gen. 25 , 27), voorko-
mende in de proloog, heeft____*afgeweget (avertit. Mal. 2 , 6) en *herere (dominator.
Mal. 3 , i).
Zie p. 177—178.
Enkele uittreksels vindt men bij Van Druten, p. 163—166.
-ocr page 289-Nationalbibliothek te Wenen i). Aangezien deze manuscripten,
voorzover wij konden nagaan, in de vijftiende eeuw zijn af-
geschreven, moet ook hier de onderzoeker zich behelpen met
betrekkelik jonge afschriften van een veertiende-eeuwse vertaling.
Maar, zal men vragen, is de tekst van 113 (2849—51), die, naar
reeds in Ts. 43, p. 245 werd opgemerkt, dezelfde redaktie bevat,
dan niet een veertiende-eeuwse zuidelike kopie, die dicht bij het
origineel staat?
Het door ons ingestelde onderzoek brengt ons er toe op deze
vraag een ontkennend antwoord te geven. De twee belangrijkste
konklusies, waartoe we gekomen zijn, en waarvoor we de gegevens
in de volgende bladzijden zullen bijeenbrengen, zijn:
iquot;. de vertaler van 1360 is de auteur van der apostelen werc, voor-
komende in de handschriften van de bijbel van 1360 enz., 2°. de
tekst in hs. Brussel 113 (2849—51), hoewel chronologies ouder
dan die in de andere codices, vertegenwoordigt een ,,gecorri-
geerdequot; redaktie, die niet onaanzienhk afwijkt van de oorspronkelike
tekst, die het best bewaard is in een reeks vijftiende-eeuwse,
grotendeels Noordnederlandse afschriften.
Bij de vergelijking van de twee redakties maakten we voor de
oudste gebruik van hs. Gent 632 (Gatal. 430), waarmee we een
enkele maal hs. Brussel 108 (9020—23) kollationneerden. Het
eerste manuscript vertoont in dit gedeelte dezelfde slordigheden
als in de evangeliënharmonie: gehele zinnen zijn door de kopiist
— of zijn voorganger — overgeslagen, verlezingen maken de
tekst nu en dan onverstaanbaar, vgl.: den ouden baliu, 1. den onder
haeliu (proconsulem, Act. 13 , 8), ten grave, 1. ten grade (ad
gradus. Act. 21 , 35), kelkine, 1. vellekene (squamae. Act. 9 , 18),
to makelinc, 1. tokomelinc (advenam. Act. 6 , 5), in dageliken werken
1- doechgedeleken werken (glosa bij Act. 17 , 18), lot, 1. ioc (ju-
gum, Act. 15 , 10), ic bin allene 1. hi bevalne (jussit . . . eum.
Act. 23 , 25).
Afschrijffouten als twater, 1. dwaert (verbum, Act. 10 , 36),
tujoert, 1. water (aquam. Act. 10 , 47) en waersagere, 1. waerde-
sayere (semiverbius. Act. 17 , 18) leveren het bewijs, dat de bijbel
van 1360 via een Brabants afschrift in Noord-Nederland is
verspreid.
Vertaalfouten, die we ook in het Brusselse handschrift aan-
Zie ook Vollmer, Materialien, I, 2, S. 32.
-ocr page 290-troffen en dus in het origineel ook voorkwamen, zijn o. a. hoerende
(adveniens. Act. 5 , 21; vert. las: audiens), de stat colomia (colonia,
Act. 16 , 21) en in ytalien (Attaliam, Act. 14 , 24).
Wat de uiterhke vorm betreft, vertonen deze jongere hand-
schriften alle de volgende ,,voersprakequot;:
„Hier gaen die ewangelien wt ende hier na volget der apostolen werc
Inden xix sten iair van tyberius des keisers rijc doe pylatus pro-
curere ende ontfanger ende rechter was Ende vitellius rechter van
sirien was so wart onse heer gepasijt [sic] . ende verrees Ende doe
hi verresen was so proefde hi mit veel proeven dat hi waerlic verresen
was . want hi toende vele teykenen in sinen lichame dat tegen natuere
was in enen onsterfeliken lichame Omdat hi dair mit proeven wiste
dat hi waerlic verresen was Ende omdat hi vanden apostolen ende
van haren na volgers alle twivelinge nemen wilde, want hi at ende
dranc mit hem al en hevet een geestelic lichaem van lijftochten niet
te doen. Hi toende oic in sinen lichaem die litteiken van sinen hei-
ligen vijf wonden al en mach een onsterflic lichaem gien lelicheit
an hem hebben bi natuerer [sic] Also ic dicke geseit hebbe Soe wie
desen boec scrijft hi wacht hem wel dat hi alle die hoeft letteren te
punte make also si hier staen.quot;
De bijbeltekst is ook hier als ,,Text der bibelenquot; of als „Text
vander apostolen wercquot; duidelik onderscheiden van de frag-
menten ,,Scolastica historiaquot;, die telkens op de passende plaats
zijn tussengevoegd.
Deze uitwendige gegevens zouden reeds voldoende kunnen zijn
om ook de vertaling van dit bijbelboek op rekening te stellen van
de auteurs van 1360. Daar komt nog bij, dat Guyart Desmouhns,
wiens Bible historiale, zoals we hebben aangetoond, aan de Oost-
vlaamse vertaler bekend geweest moet zijn en zelfs tot voorbeeld
heeft gestrekt, op ,,L'istoire euwangeliquequot; een vertaling liet
volgen van ,,les Faiz des Apostresquot; Toch zullen we dit meer
in biezonderheden aantonen, door de meest verbreide redaktie in
haar verhouding tot die van hs. Brussel 113 (2849—51) na te gaan.
De boven afgedrukte ,,voersprakequot; ontbreekt hier. In plaats
daarvan treft men een stijve, onbeholpen vertaling aan van de
twee prologen, die Hieronymus plaatste voor zijn bewerking van
Actus Apostolorum.
Vgl. Berger, a. w., p. 179—182.
De „Historia Actuum Apostolorumquot; is ook het laatste hoofdstuk van Petrus Comes-
tor's geschiedwerk.
Eveneens mist men de stukken Scolastica historia. Het enige
wat hiervan is overgebleven, zijn enkele korte toelichtingen, die
de corrector ontleent aan de fragmenten Scolastica historia en die
in ons handschrift zonder nadere aanduiding, slechts door een
inktlijn gescheiden van de bijbehekst, zijn opgenomen. We drukken
er het volgende voorbeeld van af, dat ons tegelijkertijd een ver-
klaring geeft van de stereotiepe aanhef der lectiones (de glosa
hoort bij Act. i , 15: 'In diebus illis' etc.):
,,Dit dede peter tusscen ascensi dage ende tsincsen dach, mer de
dach en es niet genoemt. Ende om dat hier staet in dien dagen. so
begennen meest die epistelen ende die prophecien die wter apostelen
werc epistelen sijn In dien dagen. Ende Sente pauwels epistelen
beginnen bruedere om dat hi in sinen epistelen dicke seit bruedere.
Ende de ewangelien beginnen meest In dien tiden om dat ter selker
stat in dewangelie alsoe staet.quot;
Zoals reeds gezegd is, moet deze tekst, die een onmiskenbare
verwantschap met die der grote handschriftengroep vertoont, be-
schouwd worden als een „correctiequot; van de oorspronkelike redaktie.
Het streven van degene, die de oude tekst wilde ,,herzienquot;, was
nauwere aanpassing aan de Vulgaat, een streven, dat reeds tot uiting
kwamen in het vervangen van de ,,voersprakequot; door de officiële
prologen van Hieronymus. Voordat we nu in details zullen aan-
tonen, hoe de corrector de taak, die hij zich stelde, heeft vervuld,
drukken we de beide redakties van Act. 28 , 15b—22 naast elkaar
af, in welke passage men duidelik kan zien dat het gehalte van
de vertaling tengevolge van de omwerking is verminderd.
Brussel 108 (9020—23).
Ende doe paulus dair geco-
ttien was 2) so dancte hi gode
ende ontfinc betruwenisse.
Ende doe wij te romen gecomen
Waren so lietmen paulum bij
hem selven duren mit enen
ridder dien hoede ende naden
derden dage so vergaderde hi
die voirbarichste vanden ioden
Ende doe si gecomen waren so
Brussel 113 (2849—51).
Welke doese pauwels gesien
hadde. dancte hi gode ende
ontfinc betrouwenesse. mer doe
wi te roeme comen waren so
lietmen pauwelse bi hem selven
dueren mit enen riddere diene
huedde. Mer na den derden
dach, so riep hi te gadere de
voerbarechtse van den ioden.
Ende doe si comen waren so
St.; „die uter apostelen epistelen niet en sijnquot;. Emendatie naar hs. Brussel io8.
Las de vert. v. 1360 'venisset' in plaats van 'vidisset'?
seide hi hem. Manne broders
ic die niet gedaen en heb tegen
tvolc of tegen onse vaderhke
seden wart ghevangen te iheru-
salem ende bin gelevert den
romeynen ende doe si een on-
dersoec van mi gehadt hadden
so wouden si mi laten gaen
om dat gien sake der doot in mi
en was. Ende om dattie ioden
dit weder seiden soe wart ic
gedwongen ten keiser te appe-
leren niet dat ic yet heb over
minen volc te clagen. Om dese
sake so bad ic u te sien ende an
te spreken. Want om die hope
van israel bin ic mit deser veteren
gespannen.
Ende si seiden tot hem wi
en hebben van di gien letter
ontfangen, noch niemant vanden
broderen die hier gecomen is en
heeft ons yet geseyt ofte enich
quaet van di gesproken. Mer wi
bidden van di te horen dattu
wetes want ons is cont van deser
secten dat mense alleen weder-
seit.
seide hi hen Manne broedere
ic niet doende iegen tft)lc ocht
iegen onsen vaderleken seden.
ben gevaen gelevert van iheru-
salem in der roemeinne hande.
Die doe si een ondervragen van
mi gehadt hadden soe wouden
si mi laten gaen omdat negeen
sake der doot in mi en was. mer
de ioden daer iegen seggende
benic gedwongen te appelere
[sic] den keyser. niet alse yet
hebbende mijn volc te wroegene
Hieromme om dese sake so
badic u te siene ende toe te
sprekene. Want om den hope
van israel benic met deser ke-
tenen gespannen.
Ende si seiden tot hem. wi
en hebben van di niet ontfaen
van iudea noch letteren, noch
negeen broeder comende tot ons
en heeft geboetscaept yet quaets
van di ocht yet gesproken, mer
wi bidden van di te hoerne de
welke gi gevoelt, want ons es
cont van deser secten, wantse
al over al wederseit wert.
Vergelijkt men het Diets der beide redakties in dit kleine frag-
ment, dan valt het oordeel ten gunste van de oudste redaktie uit.
En wanneer we deze totaal-indruk gaan analyseren door zin voor
zin te leggen naast de Vulgaattekst, dan bemerken we tot onze
niet geringe verrassing, dat de ,,correctorquot; er blijkbaar op uit is
de karakteristieke trekken van de vertaaltechniek van zijn voor-
beeld, die we in het begin van dit hoofdstuk reeds hebben aan-
gewezen, uit te wissen. Hij beschouwt die blijkbaar als ongeoor-
loofde ,, vrij hedenquot; en stelt er ,, getrouwerquot; vertahngen voor in
de plaats.
We zullen nu een aantal individuele eigenaardigheden in de
vertaalmethode van de Oostvlaamse auteur, waarvan de belang-
rijkste in bovenstaand fragment als ,,in a nutshellquot; verenigd zijn,
bespreken in verband met de omwerking van de corrector. Deze
ging niet steeds consequent te werk: wat hij nu eens als te „vrijquot;
verwerpt, neemt hij in een ander geval ongewijzigd over. Het
gevolg is dat ook in de gecorrigeerde redaktie de auteur van 1360
nog duidelik te herkennen is als de ,,Urheberquot; van de vertaling.
Voordat we daartoe overgaan, willen we nog de aandacht vestigen
op twee kenmerken van de correctie. De eerste is, dat de omwerker
de oude Westvlaamse perikopentekst moet hebben gebruikt. Het
overtuigend bewijs wordt geleverd door een parallelafdruk van
Act. 4 , 32 in de drie versies:
Gent 632 (430)
Ende der gemenich-
ten vanden ghenen
die geloefden. was een
herte ende een siele.
Ende niement van
hem luden wat hi
hadde en seyde niet
dat yet sine was. Mer
alle dine waren hem
ghemene
Brussel 113
(2849—51)
Mer der veelheit
der geloevegere was
een herte ende een
siele Noch harre ne-
geen en was die yet
der dinge die hi be-
sät seide sine wese-
ne. mer hen waren
alle dine gemeine
Hs. V. 1348
In dien daghen: Was
der veelheit der ghe-
lovegher een herte en-
de ene ziele; No haer
ne gheen ne was die
yet der dinghe die hi
bezat: seide siin we-
sende. maer hem wa-
ren alle dine ghe-
meene
In de tweede plaats gebeurt het meermalen dat de corrector
Zogenaamde concorderende teksten mede vertaalt, met het gevolg
dat zijn redaktie dan een „plusquot; vertoont ten opzichte van zijn
voorbeeld. Zo vertaah hij Act. 11 , 17b: „wie wasic diet den here
mochte verbieden, dat hi niet en gave den heilegen geest den
geloevenden in den name ihesu xristiquot;. Het gedeelte dat.. . xristi
komt in de andere handschriften en ook in de Vulgaat niet voor.
E)e aanwezigheid van dit plus is eenvoudig te verklaren als een
gedeeltelike vertahng van Act. 11 , 17.
Zinsbouw.
Het terugwijzende so, dat, zoals we weten, de vertaler van 1360
herhaaldelik gebruikt, wordt door de corrector niet zelden geëli-
mineerd. Men vergelijke bovenstaand citaat, waarin Brab. twee-
maal dit 'so' weglaat.
Daar de Oostvlaamse auteur subordinatie veelal vermijdt,
spreekt het vanzelf dat hij de relatieve aansluiting steeds
Vervangt door een nieuwe hoofdzin (soms bijzin), ingeleid door
Zie p. 269—270.
-ocr page 294-'ende'. De corrector wijkt van deze goede gewoonte af door zoveel
mogelik het Latijn op de voet te volgen. Het gevolg is dat zijn
redaktie latinistieser aandoet dan die van 1360. Bijv.:
Vuig.
in quod intuens,
considerabam
Cui noluerunt obe-
dire patres nostri
quam cum lavis-
sent
qui occisus est
Act.
11,6
7 . 39
9 . 37
S . 36
Gent 632 (430)
Ende daer in merc-
te ic
Ende onse vaderen
en wouden hem
niet ghehoersam
wesen
Ende doe sise ghe-
dwogen hadden
Ende hi wert doot
gheslegen
Brussel 113
(2849—51)
In dwelke ic in-
siende mercte
Den welken onse
vadere niet en wou-
den gehoersam sijn
De welke doe sise
gedwegen hadden
die gedoodet es
Typerend voor de correctie is de anakolouthiese zins-
bouw na een partic. praes.. Voorb.:
Mittens autem in
Macedoniam duos
ex ministrantibus
sibi, Timotheum et
Erastum, ipse re-
mansit ad tempus
in Asia
descendensque a
Judaea in Caesa-
ream, ibi commo-
ratus est
19 , 22
12 , 19
Ende hi sende in
macédonien hem
tween van dien die
hem dienden thi-
motheum ende e-
rastum ende hi
bleeff noch ene wi-
le in azien
Ende herodes trat
neder van iudea
tot cesarien daer hi
woende
mer sendende in
macédonien .ii.van
hen die hem dien-
den. timotheuse
ende erastum. en-
de hi bleef teenen
tide in asyen
Ende nedergaende
herodes van iudea
in cesarien ende
daer es hi woe-
nende
Een kenmerk van de herziene redaktie zijn voorts de dubbele
vertalingen. De corrector neemt dan de verdietsing van de
Oostvlaamse auteur over, maar hij stelt tevens een andere — in
de regel letterliker — vertaling voor, die hij in de tekst opneemt,
door of, soms door of aldus met de vrijere overzetting verbonden.
In de volgende voorbeelden is dat gedeelte van de dubbele ver-
taling, dat ons het minst latinisties in de oren klinkt, van de
auteurs van 1360:
Act. 21 , 9
Act. 27 , 15
Act. 28 , loa
Huic autem erant qua-
tuor filiae virgines pro-
phetantes
data nava flatibus fere-
bamur
Qui etiam multis hono-
ribus nos honoraverunt
Mer desen waren of had-
de .iui. magede te doch-
tere die propheteerden
so liet men ons op de
vlagen driven of aldus,
so wert dat scep gegeven
den wende ende wi wor-
den gedreven
Ende si daden ons in vele
saken grote eere of aldus
Ende si loeden ons oec
met vele lasten.
In het laatste geval las Brab. de Vulgaattekst 'multis oneribus
nos oneraverunt'. In margine is de juiste Latijnse tekst aange-
bracht, terwijl een gebruiker van dit handschrift, die te herkennen
is aan het fijne schrift, waarvan de inkt ietwat verbleekt is, de
onjuiste vertaling ,,Ende .... lastenquot; heeft doorgehaald en onder-
aan met een verwijsteken de betere vertaling ,,Ende si eerden ons
niet vele erenquot; heeft geplaatst. Er zijn in dit handschrift meer
sporen van deze tweede corrector, die herhaaldelik veranderingen
nodig achtte, en terecht, want zijn wijzigingen zijn niet zelden
even zovele verbeteringen. Een bewijs dat in het Rooclooster de
bijbeltekst niet kritiekloos werd gelezen, maar aan een nauwgezette
Vergelijking met de Vulgata werd onderworpen.
Ook bij Act. 13 , 48 en 20 , 35?? is de grondtekst aan de rand
bijgevoegd. Merkwaardig is, dat Act. 26 , 23—24a door de kopiist
aanvankelik blanco is gelaten, terwijl hij de Latijnse tekst in
margine wel opnam. De „bleke handquot; heeft op het opengelaten
gedeelte een vertahng voorgesteld: ,,Ofte xristus passilec si. oft
bi deerste gheboetscaept werdt licht den volke ende den heidennen
^ter dooddere verrijssennesse Doe dit pauwels seide ende hi
^edenne weder gafquot;. Dit feit dat de afschrijver van het handschrift
®en paar regels oversloeg, kan zo uitgelegd worden dat hij ze in
Zyn origineel ook niet aantrof. 2) Een andere verklaring is dat
kopiist en corrector identiek zijn, m. a. w. hs. Brussel 113 (2849—■
5ï) is de autograaf van de corrector. Toch is deze laatste ver-
klaring het minst aannemelik, aangezien op verschillende plaatsen
Zo zullen wij, het adjektief indirekt gebruikend, de tweede corrector in het
Vervolg gemakshalve noemen.
) Er is hier niet geradeerd, zoals op vele plaatsen in de Brievenvertaling het geval is.
18
-ocr page 296-in de codex aanvankelik vergeten woorden later in margine zijn
opgenomen. Hoe het zij, het staat vast dat in deze omgeving
deze vertaling blijkbaar nauwkeurig is bestudeerd.
Verhum.
Het partic. praes. wordt door de vertaler van 1360 gaarne
gehandhaafd, waar het Diets zich daartegen niet verzet. Is dit
wel het geval, dan lost hij het deelwoord in een hoofd- of bijzin
op. De corrector doet uit een oogpunt van vertaaltechniek een stap
terug door de oplossing ongedaan te maken en een participium-
konstruktie te leveren. Men vergelijke:
Surgens vade Da-
mascum
et cum invenisse-
mus navem trans-
fretantem in Phoe-
nicen, ascendentes
navigavimus
Et insiliens in eos
homo in quo erat
daemonium Pessi-
mum, et domina-
tus amborum, in-
valuit contra eos
22 , 10
21 , 2
19 , 16
Stant op ende ganc
in damasco
Ende om dat wi een
sceepken vonden
dat in phenicen
voer soe ghingen
wi daer in ende
sceepten
Ende die man daer
die duvel in was
spranc op hem. en-
de hi wert vermo-
gende boven die
twe ende verwanse
Opstaende gaet te
damasco
Ende doe wi een
scep vonden had-
den overvarende in
phenicen opgaen-
de in tscep. sceep-
ten wi
Ende opspringende
in hen de mensche
in welken de alder
quaetste duvel in
was. ende wert
hars here ende ver-
wanse beide
Het partic. praet. wordt door de corrector eveneens meer-
malen letterlik weergegeven, vgl.:
Quem Deus sus-
citavit, solutis do-
loribus inferni
2 , 24
7 , 60
De laatste gevallen behoren eigenlik reeds tot de groep abl. ab s.
Deze bij uitstek ondietse konstruktie wordt door de auteur van
1360 in de regel omschreven met behulp van een bijzin, ingeleid
door doe, of opgelost in een hoofdzin. De corrector verwerpt
positis autem geni-
bus
Ende god heeftene
verweet ende heeft
die pijn vander hel-
len tebroken
hi viel op sinen
knien
Den welken god op
verweet heeft ont-
bonden van alre
seereeheit der
hellen
met geboechden
knien
positis genibus suis,
oravit
Loquentibus au-
tem illis ad popu-
lijm, supervene-
runt sacerdotes
Et amoto illo
His autem expletis
et congregata mul-
titudine, tradide-
runt epistolam
20, 36
4, i
13 , 22
19 , 21
IS . 30
deze goede vertalingen en vertaalt de abl. abs. zo woordelik
mogelik. Enkele voorbeelden:
soe viel hi op sine
cnien ende bede
Als si dus spraken
totten volke soe
quamen die papen
daer over
Ende doe hi dien
verstac
Ende doe dit vol-
daen was
Ende doe alle die
menichte vergadert
was. soe gaven si
die lettere
sine cnien geboecht
beedde hi
Maer hen spreken-
de ten volke qua-
menre de papen
over
Ende dien wech
gedaen
mer dese voldaen
ende de menechte
vergadert leverden
si de lettere.
Ook in de prologen treft men ablativi absoluti aan: ,,gedoodt
de sone der verlorenheit. ende gesciet tgebet vanden apostelenquot;
en „xristus mi hulpendequot;. Andere latinistiese konstrukties ver-
sterken het vermoeden, dat de prologen door de corrector zelf uit
het Latijn zijn vertaald, zonder dat hij van een oudere vertaling
gebruik kon maken.
Dat in de Oudtestamentiese perikopen de onjuiste opvatting
Van het perfectum der deponentia te wijten is aan een cor-
rector, wordt bewezen door veranderingen als:
, 19 I commoratus est | hi woendenbsp;| es hi woenende
De corrector verwijdert hulpwerkwoorden, door de auteur van
^360 gebezigd ter omschrijving van deconjunctivus(adhor-
tativus); bv.:
keren wi weder vi-
senteren wi
^5,36
Revertentes visite-
mus fratres
ut salvus faciem
behouden
16
dat ic
werde
30
macht........ge-
vangen te leggende
laet ons keren ende
die bruedere visi-
tieren
dat ic behouden
werden mach
We vestigen nog de aandacht op de vorm van het gerundi-
vum in:
9
potestatem
alligandi
macht...... in
ghevanghenisse te
legghen
De vorm leggende doet denken aan de vertaling ten veronwerdenden
lieden (ad abominatam gentem, Jes. 49 , 7) in dit handschrift, die
ingegeven kan zijn door het voorafgaande 'contemptibilem'. De
corrector — want hij zal daarvoor wel verantwoordelik gesteld
moeten worden — dacht aan 'abominabilem', waarvan het suffix
dezelfde functie vervult als de uitgang van het gerundivum. Voor
het gerundium is de uitgang -ende door Stoett, § 275, Opm. II,
opgetekend uit Nat. Bl.
Deze vertaling van Actus Apostolorum is ook daarom ver-
vaardigd door de auteur van 1360, omdat men op bijna iedere
bladzijde een omzetting van passivum tot activum kan kon-
stateren. De corrector sluit zich daar somtijds bij aan, maar even
zovele malen acht hij het nodig ook in dit opzicht de grondtekst
zo letterlik mogelik te volgen. Enkele voorbeelden uit vele:
der propheten
woerde diemen elx
saterdages leest
diemen heet groet
diemen peter toe-
naemt
mer men sal den
groten dyanen tem-
pel te niete achten
voces prophetarum
quae per omne sab-
batum leguntur
quae vocatur magna
qui cognominatur
Petrus
sed et magnae Dia-
nae templum in ni-
hilum reputabitur
13 - 27
8 , 10
10, 32
19 , 27
der propheten
stemme, de welke
elx saterdages ge-
lesen werdt
welke groet gehe-
ten werdt
die getoenaemt
werdt peter
mer ende der gro-
ter godinnen dya-
nen tempel sal in
niet geacht werden.
De plaatsing van de attributieve genitief vóór het regens
is ook in ,,der apostelen wercquot;(!) schering en inslag. In vele ge-
vallen vond de corrector blijkbaar geen aanleiding om hierin van
zijn origineel af te wijken, al geeft hij somwijlen toch aan de
volgorde van de Vulgaat de voorkeur, bv.:
a conspectu con-
cilii
de adventu justi
5 , 41
7, 52
vander consilien
aenscouwene
van des gherechts
toekomene
vanden anscouwe-
ne der consilien
vander toecomst
des gerechts
Woordkeuze.
De beide laatste voorbeelden brengen nog een andere bevestiging
van onze mening, dat de vertaler van 1360 ook ,,der apostelen
Let op deze letterlike vertaling van 'et'.
-ocr page 299-wercquot; heeftovergeziet, namehkde gesubstantiveerde infini-
tief. De corrector neemt deze vrijwel steeds over. Daarom geven
we hier een lijstje van dergelijke infinitivi, die in beide redakties
voorkomen: anscouwene (conspectu, 3 , 16), des heliens (profes-
sionis; 5 , 37), betrouwenne (fiducia; 4 , 29), met. . . beveelne (per-
missu; 26 , 12), brekene (fractionis; 2 , 42), genoechdoen (satis-
factione; 17,9; vgl. Levit. 10,20, zie Mnl. Wdb. 2,1430)»
geradene (exhortationis; 13,15), herdinken (memoriam; 10,4),
hermakens (refrigerii; 3,20), inleggene (impositionem; 8,18),
ondervragen (interrogationem; 27,18), ontbeidene (expectatione;
12, 11), ophouden (intermissione; 12,5), opnemen (excessus;
10 , 10), tscepen (navigatio; 27 , 10), tsien (visum; 9 , 12), van slane
(caedis; 9 , i), twivelen (dubitatione; 10,29). verbieden (prohibi-
tione; 27,31), verrotten (corruptionem; 2,31 en 13 , 35)»
vüisen (damnationem; 25 , 15), verwonderen (stupore; 22 , 17),
voerwetene (praescientia; 2 , 23).
Overigens maakt de auteur gaarne gebruik van de praefixen
ge- en be-, bv.: gedreige (minarum; 9 , i), geloep (concursio; 21 , 30),
ghescils (seditionis; 24 , 5 en 15 , 39). gestille (silentium; 21 , 40),
gestrijt (seditione; 15,2), geswijch (silentium; 19.33)» beiach
(quaestum; 16 , 16).
Een enkele maal toont de corrector neiging een abstractum op
-inge te introduceren: ingeestinge ofte herademen (inspirationem;
17 , 26). Het woord herademen is door Verdam slechts geboekt
uit D.B. Judith 6,3! De mystieke term ingeestinge, die in de
kring van Ruusbroec zeer gebruikelik was, toont duidelik in welke
omgeving we de corrector moeten zoeken.
Grote bewijskracht kennen we toe aan woorden, waarvan het
Mnl. Wdb. geen andere vindplaats bevat dan de bijbel van 1360.
I^e belangrijkste zijn: bedruusch (impetum; 7.57)» betrouwelec
(fiducialiter; 9 , 27), honderthere (centurione; 22 , 25). lantwenne
(incolae; 13 , 17), overslove (praeputium; 11,3). pasloet (bohdem;
27 , 28), phitoen geest (spiritum pythonem; 16 , 16), speldoren (rubi;
7. 30), besneden toecomelinge (proselyti; 2, 11). vgl. bekeerde toe-
comelinge (colentium advenarum; 13.43)» vruchteliken (fruc-
tifera; 14 , 16). Alleen in de Isaias-vertahng komt scermale voor
(Scol. hist. bij Act. 18,3), vanwaar het compositum scermaelwerkers
Toch ontbreekt het niet aan nomina actionis met het achtervoegsel -inge, cf.:
^^sweringe (conjuratio; 23 . 13). wtwerpinge (jactura; 27 , 21).
Door de corrector veranderd in vrochbaerleken.
-ocr page 300-(scenofactoriae; i8 , 3). Typerend zijn ook damp van roeke (vapo-
rem fumi; 2 , 19, vgl. Ezech. 8 , 11), ic ben herdacht (recordatus
sum; 11,16), versotte intr. (insaniens; 26,11), een voorbarech
teken (insigne; 27,11) vgl.: de voerbarechste (primos; 27,17).
In de evangeliënharmonie troffen we reeds een aantal met het
praefix be- samengestelde verba aan, voorkomende na het vraag-
woord wat, vgl.: wat belustu (5 , 9), wat bepersequeerstu mi (9 , 4),
war bequelstu mi (9 , 4) en wat bestadi (i , 11).
Karakteristiek voor de vertaler van 1360 zijn de volgende over-
zettingen der tussen haakjes geplaatste Vulgaatwoorden: anxtelec
(vehementis, 2 , 2), bedwelmt (dementasset; 8 , 11), te haren behoef
(sibi; 7 , 21), bescaemde (confundebat; 9 , 22, vgl. 2 , 6), bleven
(moraremur; 21 , 10), vanden derven broden (azymorum; 12 , 3),
doemen (judicare; 24,6), doemmere (judex; 10,42), drentense
(dissecabantur; 7 , 54), erfechtecheit (hereditatem; 7 , 5), bleven
geduerich (permanerent; 13 , 43), geduerecheit (constantiam; 4 , 13),
gedueren (permanere; 11,23; vgl. 18,18: sustinuisset, 1,14:
perseverantes), duerden (demorarentur; 25 , 14 en perdurantes;
2,46), geradende (exhortantes; 14,21, vgl.: suadens; 19,8),
waarnaast riet (hortabatur; 11 , 23), gronsen (fremuerunt; 4 , 25),
ionwive (ancillas; 2 , 18), consacreerde (unxit; 10 , 38), micte (pro-
posuit; 19 , 21), overdadech (pestiferum; 24 , 5), overdedegen lieden
(superstitiosiores; 17,22), overdadelec (temere; 19,36), overda-
dechlec af gedaen (praevaricatus; i , 25), quellen (affligeret; 12 , i),
gequelt (oppressos; 10, 38), seide (indicavit; 25 , 14), verporreden
(concitaverunt; 21 , 27), verranesse (insidiae; 9 , 24 en 23 , 16),
vonnesse (judicium; 8 , 33), vonnessen (judicabo; 7 , 7), wechtiden
(profecturus; 20,7 et passim), weldernessen (deserto; 7,30).
Heeft de corrector het niet nodig geoordeeld deze woorden te
vervangen door andere, zo gebeurt het anderzijds even vaak dat
hij afwijkt van het woordgebruik van zijn origineel. Men zou
geneigd zijn de verklaring te zoeken in het dialektverschil. Ofschoon
we niet willen ontkennen, dat de Brabantse corrector een enkele
maal een Vlaams woord heeft vervangen door een Brabants, zo
moeten we toch de overgrote meerderheid van de hierna te noemen
wijzigingen toeschrijven aan zijn vertaaltechnies streven om voor
vertalingen, die zijns inziens te vrij of onjuist waren, andere in
Waeromme gronsen de Uede (Quare fremuerunt gentes, Act. 4,25) is te vergelijken
met Waerom grensen die heydene in hs. Brussel 606 als vertaling van Psalm 2,1.
de plaats te stellen. Hij vergeleek de voor hem liggende tekst met
de Vulgaat, zoals reeds blijkt uit de Latijnse woorden, die soms in
margine naast hun vertaling staan, bijvoorbeeld 'submiserunt'
(sondense voert, Act. 6 , ii) en 'in suo conducto' (in sijn herberge,
Act. 28 , 30), welk verschijnsel we hebben ontmoet in de Oud-
testamentiese perikopen van dit handschrift.
De corrector had hier blijkbaar nog geen reden een wijziging
aan te brengen, maar een stapje verder gaat hij, wanneer hij een
andere vertaling plaatst naast die van de Oostvlaamse auteur. Zo
ontstonden de zogenaamde dubbele vertalingen, waarvan
vooral het eerste gedeehe van dit handschrift overvol is, en die
hier, hetgeen we nog eens met nadruk vaststellen, het gevolg zijn
van de werkzaamheid van een corrector. Het is mogelik deze hierbij
te ,,bespiedenquot;, door de dubbele vertalingen te leggen naast de
oude tekst. We zien dan, dat het ene element van zo'n ,,doubletquot;
afkomstig kan zijn uit het origineel, terwijl het andere is toege-
voegd door de corrector. Deze doet dit op vier manieren: iquot; hij
plaatst zijn eigen vertaling zonder meer boven die van zijn origineel,
2° deze tweede vertaling wordt voorafgegaan door of, 3° niet alleen
interlineair, ook in margine plaatst hij een synoniem, voorafgegaan
door of 4quot; in verreweg de meeste gevallen zet hij het synoniem
in de bijbeltekst, verbonden met de oude vertaling door of In
de volgende lijst plaatsen we de drie eerstgenoemde soorten van
synoniemen tussen haakjes.
Act. |
Vuig. |
1360 |
Brab. correctie. | |
8, |
13 |
adhaerebat Philip- |
hielt hi hem ane |
hine (of hielt) hi |
po |
philippe |
ane philippe | ||
20, |
II |
usque in lucem |
tot dattet lichte |
tote in den lichte |
of toten dage | ||||
18 , 26 |
exposuerunt |
ontbonden |
ontbonden of ex- | |
poneerden | ||||
3 , |
25 |
familiae |
gheslachten |
familien (of ge- |
slechten) | ||||
21 , |
26 |
ab . . . fornicatione |
van oncuusheiden |
van fornicacien of |
oncuusscheit | ||||
10 , |
31 |
commemoratae |
sijn vermaent |
sijn vermaent of |
sunt |
gedacht | |||
10, |
39 |
suspendentes in |
ende hingene aen |
hangende in den |
ligno |
een cruce |
houte of aen een | ||
cruce |
inspirationem
multus numerus
augebat
solve
virum probatum
traditiones
Servitut! . . . sub-
jicient
apposita est
exhortabatur eos
turbatio
producere
exponerent
consummem
attendite vobis
de sua supersti-
tione
evangelizabant
17 , 26
ii , 21
2, 47
7 , 33
2 , 22
6 , 14
7.6
11nbsp;, 24
2 , 40
19nbsp;, 23
12nbsp;, 4
7, 19
20nbsp;, 24
20 , 28
25 , 19
8,25
280
herademen
een groot ghetal
dede wassen
doe äff
den ghepresenen
man
wit
onderdoen mit
dienste
wert toe gheleyt
riet
verstoringhe
wtbringhen
wt worpen
eynden
hebt eernst om u
van hare wet
predicten
ingeestinge of her-
ademen
een groet of me-
nechfuldech getal
dede wassen (of
meerede)
doechaf (ont bende)
den geproefden (of
gepresenen) man
settingen (of wet)
onder doen te (met)
dienste
es toegeset of ge-
leit
troestese (of riet)
turbatie of stoe-
ringe
ute bringen of lei-
den
utewoerpen of set-
ten
inden of vervullen
hebdt erenst of
wacht u
van harre wisen of
wet
ewangelizeerden of
predecten
Dubbele vertalingen, waarin beide elementen afkomstig zijn
van de corrector, zijn:
abstineant se
adaperiens
hem wachten
ontbantse
hem abstineren of
hoeden
opdoende (of be-
wisende)
21 , 25
17 , 3
Let op de verandering van wert in is. Vgl. p. 246.
Dit is wel de noordelike vorm van storinge, dat ook in Pass. W. 286, 'turbatio'
weergeeft.
Van de volgende dubbele vertalingen in het Brusselse handschrift hebben we
ongelukkigerwijze de oude tekst niet opgetekend: gebonden of gevaen (vinctum; 25 , 27),
dachten of meinden (tendebant; 27 , 40), devasterede of persequeerde (devastabat; 8 , 3),
sagehnge of spaendere (sarmentorum; 28 , 3), sciet of brac (solvebatur; 27 , 41) en wech
te gane of te scedene (discessionem; 21 , 21).
confunditur
decreta
disposuerat
tradidit
in gherufte was
bevolen
ghemict
ghegeven
geconfunderet wor-
de of gescent
besceeden of ge-
ordineert
gemeint of op ge-
set
gesetet (of ge-
levert)
21 . 31
16 , 4
20, 13
6 , 14
Soms gebruikt de corrector ende als bindmiddel:
navolgere ende
minnere
loofdense gode. en-
de seiden lof of
hymnen.
Nog verder gaat hij, wanneer hij de opvatting van de Oost-
vlaamse auteur niet deelt en diens vertahngen door andere ver-
vangt. Vergelijkt men beide verdietsingen, dan moet men aan de
vrije van de tweede historiebijbel de voorkeur geven. De corrector
ontsnapt weer niet aan het gevaar door latinismen zijn werk te
ontsieren. Sommige termen zijn vrijwel een etymologies-letterlike
Weergave van de Vulgaatwoorden. Bovendien werkte zijn methode
om voor eenzelfde Latijnse woord steeds dezelfde vertaling te
geven, de eentonigheid in de hand, en het is juist die afwezigheid
van stereotiepe verdietsingen, dat streven naar variatie, dat de
vertaling van 1360 genietbaar maakt. In de volgende reeks varian-
ten zijn de regelmatig terugkerende, dus karakteristieke wijzi-
gingen alle ondergebracht:
liefhebber
ende loefden god
aemulator (legis)
laudabant Deum
22,3
16 , 25
17.4 |
adjuncti sunt |
gheselleden mit |
sijn toe gevoeget |
24,5 |
auctorem seditionis |
meister des ghe- |
merenere dies ge- |
scils |
scils | ||
7.39 |
aversi sunt |
keerden hem ach- |
sijn af gekeert |
terwert | |||
17,5 |
concitaverunt |
maecten in roere |
verwecten |
ï7,6 |
concitant |
in gheruchte hou- |
verwecken |
den | |||
17.9 |
concitaverunt |
verporreden |
verwecten |
6,12 |
concurrentes |
liepen te hoepe |
tegader .... loe- |
pende |
Dit kan ook het Noordned. aequivalent van besceeden zijn.
Brab. umlautvorm van gesatet.
14 , 22 |
animas |
herte |
sielen |
i8,7 |
cujus domus erat |
ende sijn huus stont |
des welcs huus was |
conjuncta synago- |
nevens die synago- |
toe gevoeget der | |
gae |
gen |
synagogen | |
2 , 25 |
in conspectu meo |
voer mi |
in mijn aenscou- |
20 , 26 |
contester |
doe .. oerconde |
wen |
21 , 22 |
oportet multitudi- |
men moet der me- |
hieromme eest be- |
nem convenire |
nichten medevallen |
hoerlec dat de me- | |
nechte vergadert | |||
werde | |||
12 , 4 |
custodiendum |
te wachten |
te hoedene |
12 , 6 |
custodiebant |
bewaecten |
huedden |
12 , 6 |
custodes |
wachters |
hueders |
25,16 |
defendendi |
te verwerene |
te bescuddene |
26 , 2 |
defensurus |
bescermen |
bescudden |
is , 35 |
demorabantur |
bleven |
woenden |
14 , 27 |
morati sunt |
bleven |
woenden |
5 , 40 |
denuntiaverunt |
seiden |
condechden |
16 , 15 |
domus |
huusgesyn |
huus |
13 . 50 |
ejecerunt .. finibus |
verdrevense wt ha- |
woerpense ute ha- |
ren lande |
ren inden | ||
14, 8 |
fidem |
ghelove |
betrouwen |
3 , 25 |
fiiii prophetarum |
der propheten kin- |
der propheten so- |
deren |
nen | ||
7 . 37 |
filiis Israel |
den kinderen van |
den sonen van |
israel |
israel | ||
8 , 22 |
forte |
machscheen |
bi avonturen |
26 , ii |
frequenter |
altoes |
eenperleke |
24 , 27 |
gratiam praestare |
lieve doen |
gracie verleennen |
24 , 9 |
dicentes haec ita se |
seiden .. dat dese |
seggende dat hen |
habere |
dinge aldus waren |
dese dinge aldus | |
hadden | |||
20 , 32 |
hereditatem |
eerfachticheit |
erve |
20 , 19 |
insidiae |
verradenisse |
aenlagen |
9 . 36 |
quae interpretata |
dat beduut |
welke in der bedie- |
dicitur |
denessen werdt ge- | ||
seit | |||
17 . 32 |
iterum |
ander werff |
echter |
21 , 37 |
licet mihi |
mach ic |
es mi georlovet |
4, 31 |
motus est |
verporrede |
beroerde |
18 , 2 |
nomine Aquilam |
die aquila hiet |
met namen aquila |
24 , 16 |
offendiculo |
mysdaet |
letsel |
17 , 22 |
per omnia |
in allen dingen |
bi allen dingen |
20,23 |
per omnes civitates |
in allen steden |
bi allen steden |
22 , 19 |
per synagogas |
inden synagogen |
biden synagogen |
14 , 21 |
permanerent |
gheduerden |
bleven |
7, 52 |
praenuntiabant |
seiden |
vore boetscaepten |
14 , 22 |
presbyteros |
papen |
priesteren |
20 , 23 |
protestatur |
oercont |
getuget |
17 , 24 |
quae |
dat |
de welke |
9 , 10 |
quidam discipulus |
een ionghelinc |
eenrande iongere |
16 , 6 |
regionem |
tlantscap |
tconincrike |
5 . 39 |
repugnare Deo |
u yegen gode |
vechtende ieghens |
steken |
gode | ||
7 . 51 |
resistitis |
ghesteken .. tegen |
wederstaen |
7 , 42 |
tradidit |
gaff hem |
leverese |
21 , 28 |
ubique |
allesins |
al over al |
12 , 20 |
unanimiter |
alle te gader |
eenmoedelec |
12 , 20 |
unanimiter |
alle ghemeenlec |
eenmoedelec |
De corrector heeft bhjkbaar minder bezwaar tegen nomina
agentes op -inge, vgl.:
consolatio
dispositione
murmur
troestingen
troeste
tbeleet
bedach
15 , 31
7 , 53
6,1
berechtingen
murmureeringe
Aan een goed verstaan van de tekst staat in het bijzonder in
de weg de stereotiepe vertaling als van het voegwoord 'cum', bijv.:
hic .... cum sit
Dominus
dese als hi here is
om dat hi here is
17 , 24
Tenslotte vermelden we de getrouwe vertahng van een aantal
partikels (bijwoorden), die de auteur van 1360 in de regel — terecht
— verwaarloost. Het streven van de corrector om woord voor woord
weer te geven, bracht hem er toe 'quidem' te pas en te onpas te
verdietsen tot seker. Dit woord is veelal in het Diets niet op zijn
plaats, vgl. voor dit en voor andere woorden:
hoerende de stem-
audientes quidem
vocem
Moyses quidem
dixit
Et Petrus quidem
servabatur in car-
cere
me
Want moyses seide
tot onsen vaderen
Ende aldus hielt-
men peter in ge-
vangenisse
3 , 22
12,5
9 , 7
hoerende seker de
stemme
Want seker moyses
seide tot onsen va-
deren
Ende seker peter
wert gehouden in
den kerkere
quidam quidem ..
quidam
Uli ergo dimissi
Cum autem venis-
sent ministri
14nbsp;, 4
15nbsp;, 30
5 , 22
Want sommeghe..
sommeghe
Ende doe si gela-
ten waren
Ende doe die cna-
pen comen waren
Want seker enege..
enege
Hieromme die ge-
sonden waren
Mer doe die diene-
ren quamen
In deze vertaling ontmoetten we weer een aantal woorden,
waarvan het Mnl. Wdb. geen vindplaatsen kent. Enkele ervan
heeft Verdam opgetekend uit glossaria. We noemen: 1deellech-
techeit, (communicatio; 2 , 12), *dingesale (auditorium; 25 , 23),
*dullaert 'draaikolk' (syrtim; 27, 17), *noetvnende (necessariis
amicis; 10,24), *omcringelde (circumveniens; 7,19), in *opge-
hevenheit^) mijnre sinne (in excessu mentis; 11 ,5), *op ontfaen
(assumptus; i , 22), *sagelinge (sarmentorum; 28 , 3), * scermael-
werkers (scenofactoriae; 18,3), *suden went (austro; 27,13),
*vlothoete^) (scapha; 27, 16), *wtscouwet (respicientem; 27, 12),
*wtgeswommen (enatasset; 27 , 42), *vonnessesetel (tribunal; 25 , 10)
en *vonnessestoel (tribunal; 12 , 21).
Afzonderlike bespreking vereist de vertaling van 'civitatis
municeps' (Act. 21 , 39): iaerlec van tseyse. Met een verwijsteken
staat op de rand iaerlaet. Dat dit laatste woord de originele ver-
taling is, blijkt uit het Gentse handschrift, dat hier iaer laet van
tynse heeft. De betekenis van dit *iaerlaet, dat men vergeefs zoekt
bij Verdam en Stallaert, zal wel zijn 'onvrije die jaarliks een be-
paalde cijns moet opbrengen'. Men denke aan proostlaet en vrilaet
(cf Mnl. Wdb. 9 , 1365). Zou zulk een blijkbaar zelden voor-
komende rechtsterm geen goede diensten kunnen bewijzen bij
het lokaliseren van de oorspronkeHke tekst?
Eigenaardig is de verdietsing dingestat van 'theatrum' (Act.
19 , 29 en 31). Een parallel verschaft de vertaling rathaus (recht-
hauss) in de eerste gedrukte Duitse bijbel. Brodführer verklaart
deze vertaling zo, dat oudtijds toneelvoorstellingen, rechtszittingen
en officiële handelingen plaats hadden in een en hetzelfde gebouw.
We laten in het midden of deze verklaring ook voor mnl. dingestat
opgaat. Wellicht hebben we hier niet zozeer aan een gebouw.
1nbsp; Brodführer, Untersuchungen, S. 70.
-ocr page 307-als wel aan het marktplein te denken. Voor deze veronderstelling
pleit ook de vertaling in het Noordnederlandse Nieuwe Testament:
die plaetse.
Behalve „der apostelen wercquot;, zijn er ook nog andere bijbel-
boeken door een monnik van Rooclooster (of Groenendaal ?)
stelselmatig „gecorrigeerdquot;. Zonder enig voorbehoud stellen wij
alvast de enigszins afwijkende redaktie van ,,der minnen boecquot;
in hs. Maz. 920 op rekening van de corrector. Het gedeelte van
deze codex, waar men dit bijbelboek vindt, moet volgens De Vreese
dateren uit de jaren ± 1360—1385. Verder herinneren we ons,
dat de kopiist van ons handschrift Brussel 113 (2849—51). die
^vaarschijnlik de librarius van Rooclooster was, hier en daar hs.
Maz. 920 heeft „betutteldquot; Van veel betekenis is verder dat de
proloog in dit manuscript een geheel andere is dan die van de
oude vertahng. De oude ,,voersprakequot;, die grotendeels van de
vertaler afkomstig is, werd vervangen door een overzetting van
de Vulgaatproloog.
Maar niet alleen uiterlik, ook innerhk onderging „der sangen
sancquot; eenzelfde behandehng als „der apostelen wercquot;. Een ver-
gelijkend onderzoek van de oude tekst met die in hs. Maz. 920
bracht een reeks verrassende overeenkomsten met de corrigeer-
methode, die we in hs. Brussel 113 (2849—51) toegepast vonden,
aan het hcht. Enkele van de voornaamste zijn: het terugwijzende
so wordt geëlimineerd (Gant. 2 , 3), de omschrijving van het
passivum door middel van men plus een activum wordt ongedaan
gemaakt (8 , 8), attributieve genitieven, die door de vertaler van
1360 naar voren waren gehaald, worden weer achter het regens
geplaatst, bv.:
Vulgata
greges sodaiium
fons hortorum
filia principis
Cant.
I , 6
4. 15
7, I
Neurenb. Solg. 8
dijnre gesellen
cudden
der hove fonteyne
des princen doch-
ter
Maz. 920
die cudden dijnre
ghesellen
fonteyne der hove
dochter des prin-
cen
f. 51quot;^ vlgg.; cf. De Vreese, De handschriften van Jan van Ruusbroec's werken,
P- 413-
De Vreese, Album Kern, 1903.
Hs. Neurenberg, Stadtbibl., Solg. 8.
Afrduk van Dr. C. H. Ebbinge Wubben, Een Middelnederlandse vertaling van
^^ Hooglied, Ned. Arch. v. Kerkgesch., N. S., IV, ('s Grav., 1907), p. 285—297.
De vele dubbele vertalingen, die naar hun aard te vergelijken
zijn met die in hs. Brussel 113 (2849—51), zijn voorts een bewijs,
dat hier dezelfde corrector aan het werk is geweest. Deze is ter-
stond te herkennen aan de woorden ochte aldus, waarmee hij de
oude vertaling met een nieuwe van eigen vinding verbindt. Ver-
gelijk Cant. 4 , 12. Ook voor afzonderlike woorden lanceert hij
hier een andere vertahng, bv.:
capreae
comae
propugnaculis
quadrigas
8 , 14
5 , II
4,4
6, II
der
haer
voerbaliën
quadrigen
der reen ocht der
gheet
ree
haer ochte croke
canteelen ocht vor-
baliën
quadrigen ocht
karren
Somtijds neemt hij de vrijheid de verdietsing van zijn voor-
ganger geheel te verwijderen en daarvoor een opeenstapeling van
synoniemen in de plaats te stellen, waaruit de lezer dan blijkbaar
een keus had te doen. Bijv.:
ferculum
in die jonkvrouwen
van suna
een sittennbsp;enen toren ochte
*draghezetel ochte
rosbaer
10 murenulasnbsp;veterkensnbsp;ketenkenne ofte
vlechten ofte *do-
reersnoeren
in Sulamitenbsp;in die jonkvrouwen in die Sunamite
ocht in der dochter
van Suna ocht in
den oneendrech-
teghen wive ocht
in der sunderssen
ocht in den vrem-
den wive.
3 . 9
Woorden, die karakteristiek zijn voor de vertahng van 1360,
vervangt hij door andere, bijv.
6,2 |
mihi |
te mijnre behoef |
mi |
i , 12 |
commorabitur |
gedueren |
woenen |
3 . 3 |
custodient civita- |
die stat om gaen |
de stat huedden |
tem | |||
8 , ii |
custodibus |
wachters |
huederen |
Vgl. dor er en 'versieren'.
Vgl. blz. 281—283.
-ocr page 309-Typerend zijn ook de veranderingen kynder gt; sonen, die gt;
dewelke, die ons reeds bekend zijn uit de correctie van Actus
Apostolorum.
De neiging van de omwerker om een etymologies juiste vertaling
te geven, komt wel bijzonder sterk uit in:
genetricis meae
fragmen
der moeder die my
wan
stucke
3.4
4.4
mijnre *ghebarer-
sen
tebroken stucke
Abstracta op -inge introduceert hij in:
juncturae femorum
tuorum
tempus putationis
desponsationis il-
lius
equitatui meo
tlit van dinen dyen
7,1
2. 12
3,11
die tijt vanden wij n-
gaerde te sniden
hare ondertrouwen
minen gereyde
die vergaderinghen
van uwen dien
die tijt der *tronck-
ingen
sijnre trouwinghen
minen gheredenen
(ochte mijnre ri-
dingen)
De variant wijncelle voor camere met wine (cellam vinariam; 2, 4)
is door Verdam verder alleen uit Ruusbroec opgetekend, een
vingerwijzing naar de omgeving, waarin de corrector moet hebben
gewerkt. Ook haeschen voor voete (bases; 5,15) wordt herhaaldelik
door Ruusbroec in de betekenis Voetstuk' gebruikt.
Het resultaat van deze vergelijking is derhalve, dat ,,der minnen
boecquot; in Maz. 920, hoewel een zeer oud afschrift, niet de oudste
redaktie vertegenwoordigt. De afwijkende versie is ontstaan, door-
dat een Brabantse corrector, levend in de omgeving van Ruusbroec,
de naar zijn oordeel te vrije vertaling van de Oostvlaamse auteur
heeft gewijzigd. De vraag mag hier gesteld worden, of hij behalve
'»der apostelen wercquot; en ,,salomons boekequot; ook andere bijbel-
hoeken heeft gecorrigeerd. In een volgende paragraaf zullen wij
trachten op deze vraag een antwoord te geven.
De noordelike afschrijver kende het zuidelike woord niet!
De herziene Brabantse redaktie van Maz. 920 komt namelik in noordelik afschrift
voor in hs. Utrecht 1007 (Ebbinge Wubben, Vert. O.T., p. 211), tezamen met
e andere didaktiese boeken in enigszins afwijkende vorm.
§ 6. APOCALYPSIS.
Verschillende vertalingen van Apocalypsis, die in de Middel-
eeuwen in West-Europa werden vervaardigd, staan in het nauwste
verband met de ,,apocalyptiese litteratuurquot; die de visionaire
mystiek heeft voortgebracht. Het schouwende leven, de ,,excessus
mentisquot;, waarnaar zovele asceties levende mannen en vrouwen
streefden, deed uiteraard de belangstelling ontwaken voor de
visioenen van hun grote voorganger, voor de Apocalypsis van
Johannes. Omdat zij zelve of altans hun omgeving de Latijnse
taal niet machtig waren, werden er van dit bijbelboek afzonderlike
vertalingen gemaakt, die dus oorspronkelik niet een onderdeel zijn
van een komplete bijbeloverzetting.
Daar komt nog een andere reden bij. De weidse verbeeldingen
van de H. Johannes inspireerden miniaturisten het schier onmoge-
like te doen : in beknopt bestek aan die kosmiese visioenen zichtbare
gestalte te geven. De bijbeltekst, hetzij in de Vulgaatvorm, hetzij
in de landstaal, werd naast de miniatuur geplaatst, zodat beeld
en tekst elkaar illustreerden. Vele van deze miniaturen zijn te
rekenen onder de meesterstukken van de Middeleeuwse apocalyp-
tiese iconographie Berger roemt in het bijzonder de schoonheid
der miniaturen in hs. fr. 403 van de Bibliothèque nationale, die
vergezeld zijn van een bijbeltekst in I2e-eeuws Normandies
dialekt.
Vlaanderen heeft een voortreffelike vertegenwoordiger van dit
genre voortgebracht, tans berustend in de Bibliothèque nationale
te Parijs, Codex 3 des fonds néerlandais (anc. suppl. français
5093). Het handschrift bevat 25 bladen, waarvan de twee laatste,
die een formulier voor een aflaatbrief bevatten, veel later zijn
toegevoegd. De folio's i—23 hebben aan de voorzijde een
miniatuur, aan de keerzijde telkens een hoofdstuk. Als bladvulling
dienen soms gebeden of uittreksels uit de bijbel.
Term van Prof. W. Moll, De boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft (Amst.,
1858).
Voor Engeland cf. O. Elfrida Saunders, English illumination (2 volumes. Paris).
Berger, a. w., p. 81. Vgl. facsimile's in L. Delisle et P. Meyer, L'Apocalypse en
français au XIII siecle, Bibl. Nat. Fr. 403, (Paris, 1900).
Zie De Vreese, Bouwstoffen, p. 6—7.
Zie de beschrijving bij O. Behaghel, in Zeitschrift für deutsches Altertum
und Literatur, XXII (Neue Folge X), 1878, p. 98.
Wat de miniaturen betreft, moet onderscheid gemaakt worden
tussen twee groepen, die van verschillende meesters afkomstig
zijn. De eerste overtreft de ander ver in bekwaamheid. Prof.
Vogelsang, die in zijn boek Holländische Miniaturen des späteren
Mittelalters (Strassburg, 1899) deze codex bespreekt en in Taf. III
IV, V en VI een reproductie geeft van enkele meesterstukken van
de eerste miniator, getuigt van deze^): ,,Die Hauptbegabung des
Malers, der uns als eine für diese Zeit erstaunhch selbständige
Persönlichkeit entgegentritt, liegt gerade in der Darstellung
des Menschen.quot; Dr. Lyna wijst op het verband met de
•.toenmalige Franse boekverluchtingquot; en spreekt zelfs van ,,een
Oorspronkelijke vernieuwing van de versteven Apocalypsis-
iconographiequot;
Een eigenaardige moeilikheid levert de datering van de codex op.
Op voorgang van Waagen neemt Prof. Vogelsang aan, dat de
miniaturen ,,um 1400quot; zijn vervaardigd. ,,Die Kostüme der welt-
lichen Personen gehören dem ausgehenden vierzehnten Jahr-
hundert anquot; Daarentegen dateert Prof. de Vreese de bijbel-
tekst op palaeografiese gronden ,,omstreeks 1280quot; Het zij verre
Van ons aan uitspraken van zo gezaghebbende zijde te twijfelen,
maar wij vragen ons toch af, of het tijdsverschil tussen de werk-
zaamheid van kopiist en illuminator dan niet wat groot is Of
moeten we aannemen, dat een meester een reeds veel vroeger
door een ander begonnen arbeid heeft voltooid?
Hoe het zij, de dertiende-eeuwse Vlaamse oorsprong van de
tekst staat vrijwel vast. Te Leningrad vond Prof. de Vreese in de
bibliotheek van de Academie van Wetenschappen , ,boven op een
Vijf meter hooge kastquot; in gezelschap van een oeroude Neder-
landse psalmenvertaling, die naast elkaar de Latijnse en de Dietse
tekst bevat, een handschrift, dat dezelfde tekst bevat als het
Zie p. 33. De Vlaamse kenmerken van de bijbeltekst wekten bij de schrijver
'■eeds twijfel aan het „Holländischequot; van deze miniaturen.
Dr. Fred. Lyna, De Vlaamsche Miniatuur van 1200 tot 1530 (Amsterdam,
p. 69—70.
) W. Vogelsang, a. w., p. 32.
') W. de Vreese, Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie, Hand,
^aatsch. Ned. Lett., 1933, P- 32-
) In een mondeling onderhoud, dat Prof. de Vreese ons vriendelik toestond,
doemde hij als uiterste grens: „niet na 1340quot;- Maar ook dan blijft het tijdsverloop
quot;^og aanzienlik.
^ W. de Vreese, Paradox etc., p. 32.
-ocr page 312-is duidelik, en om chronologiese redenen behoeft men niet in het
onzekere te verkeren van welke tekst de invloed is uitgegaan.
Gelijk in de Oudtestamentiese epistelen, heeft ook hier de ver-
taler de reeds bestaande correctie van Wvla. geraadpleegd. Ten
bewijze halen we aan:
Apoc. 14
Eg. 2188 (f. 20quot;^)
Ende ic horde een stemme
vanden hemele alse ene stemme
vele watre. ende een stemme .1.
groten donders, ende een stemme
hordic als een stemme der harpren
die daer harpen in harpen, ende
si songen nuwen sanc vorden
stoele ende vor die .iiij. diere
ende vor die oudren. ende niemen
en mochte singen dien sanc dan
allene die .C- ende .xliiij. die
gecocht sijn vander erden. Dese
sijn die met wiven niet ontreint
en sijn. want si sijn mageden.
Dese volgen den lamme so waer
hi henen gaet.
, 2—4a.
Brussel 113 (2849—51) (f 252')
Ende ic hoerde ene stemme
vanden hemele. als een stemme
van vele wateren, ende als de
stemme eens groets donders, ende
de stemme die ic hoerde was alse
der harperen die harpen in haren
harpen. Ende si songen alse enen
nuwen sanc voer den stoel gods.
ende voer de .iiij. diere ende den
ouders, ende niemen en mochte
dien sanc singen^), dan die .c.
ende .xliiii.. die gecocht sijn
vander erden. Dese sijnt die met
wiven niet en sijn ontreint. want
si sijn magede. Dese sijnt die den
lamme volgen, so waert henen
geet.
Wanneer we nu naast P de komplete tekst in hs. Brussel 113
(2849—51) leggen (B), dan treft ons in dit laatste de aanwezig-
heid van ,,een prologhequot; en „een argumentquot;, die beide naar een
Latijnse tekst zijn bewerkt. We hebben hier reeds een punt van
vergelijking met de Malachias- en Actus Apostolorum-vertaling,
De vraag komt op, of degene die de oude Vlaamse overzetting
in Brabantse vorm heeft overgebracht, dezelfde is als de corrector,
wiens hand we o.a. reeds bespeurd hebben in ,,der apostelen
wercquot;.
Dat er in het Rooclooster ijverig gecorrigeerd werd, is trouwens
ook aan de uiterhke vorm van de bijbeltekst zelve duidelik
te zien. Dit gedeelte van het handschrift wemelt van toevoe-
gingen en vertahngen, die door dezelfde of door een andere
hand op een uitgeradeerde regel zijn geplaatst. Ook voor dit
St. seggen.
-ocr page 313-bijbelboek is blijkens de vele Latijnse passages of woorden, die
op de rand zijn afgeschreven, de Vulgata weer geraadpleegd.
Dit verklaart de vele doorhalingen. Een B-corrector kwam tot
de ontdekking, dat de Vlaamse vertaling niet zelden een plus
bad ten opzichte van de grondtekst. Vandaar dat hij bijvoorbeeld
enkele, door ons tussen haakjes geplaatste woorden schrapte in:
die heeft .... vu sterren (in sine rechte hant) 'qui habet . . . septem
stellas' (3 , i). Het is gemakkelik aan te tonen, hoe P aan dit plus
komt: de overeenkomstige tekst in Cap. i , 16 heeft 'habebat
in dextera sua stellas septem'. Niet steeds zijn zulke overtollige
Woorden door de latere corrector doorgehaald, vgl.: de fonteinen
der watere ende alle dinc die in hen sijn (fontes aquarum; 14.7),
ontleend aan P, waarnaast als concorderende plaats is te leggen
et omnia quae in eis sunt' (Psalm. 145 , 6).
Het gebeurt ook wel, dat B een plus ten opzichte van P ver-
toont, o.a.: maer allettel hebbic iegen di (sed habeo adversum te;
2 , 4, vgl. 2 , 14: sed habeo adversus te pauca) en Dit es de ver-
duldecheit der heilegen (die gods gebot behouden) ende tgeloeve (ihesu),
als vertaling van 13 ,10 (Hic est patientia et fides sanctorum),
dat P letterlik weergeeft. Het plus van B is te verklaren uit 14 , 12
(Hic patientia sanctorum est, qui custodiunt mandata Dei et
fidem Jesu).
Het lijkt ons waarschijnlik dat zulke concorderende plaatsen
biet door de vertalers zijn opgeslagen, maar reeds in de grond-
tekst tussen elkaar waren ingeschoven.
Een ietwat globaler indruk van de werkzaamheid der correc-
toren kunnen we geven, door naast elkaar de twee redakties van
^Poc. 8 , 10—11 af te drukken. Wat in B is doorgehaald, plaatsen
weer tussen haakjes.
P
Ende die derde ingel blies
®^etter businen. Ende het viel
eene grote sterre van den hemele
^et groten gheruusche berrende
^s een wisch ende soe viel in dat
^frden deel der vloeden ende in
ie fonteinen der watre Ende die
^^men der sterren was gheheeten
B
Ende de derde ingel blies
metter businen (ende terdendeel
der sonnen wert geslagen)
ende het viel ene grote stene
vanden hemele berrende (met
groten geruussce) als een (berren-
de) wisch ende het viel in
terdendeel der rivieren ende in
In margine.
^ In margine, met een verwijsteken in verbleekte inkt: of walm.
-ocr page 314-de fonteinen der watere. ende
name der sterren wert geseit
absinthium (of wermoet dats
een better cruut 2). ende terden-
deel der watere wert better of®)
absinthium ende vele Hede ®)
menscen sijn doot vanden wate-
ren, want si alte better worden
sijn.
Dit citaat leert ons o. a., dat ook de kopiïst corrigeerde: de
expungering van liede met vlak daarop de letterliker vertaling
menscen van 'hominum' laat daaromtrent geen twijfel toe. Daar-
naast ontmoeten we ook hier, evenals in Actus Apostolorum en
de Oudtestamentiese perikopen, dubbele vertalingen, die wel af-
komstig zullen zijn van de hoofdcorrector, van wiens arbeid hs.
Brussel 113 (2849—51) een kopie is.
wermoet dats een bitter cruut
Ende dat derden deel der watre
es worden in bitterheden Ende
vele lieden siin doot in den
watren want si alle te bitter siin
worden
Hoewel P en B op een verschillende Latijnse grondtekst terug-
gaan, ®) is het toch mogelik ons een oordeel te vormen over de
kennis der redaktoren van het Latijn. Vele onnauwkeurige,
vaak foutieve vertalingen van P zijn in B verbeterd. Vgl.:
2 , |
13 |
in diebus illus |
in den daghe des |
in den dagen anti- |
Antipas |
wederloons |
pas | ||
9 , |
17 |
loricas igneas, et |
viereghe wapen- |
vierege halsberge |
hyacinthinas |
rocke van pecke |
ende van iacinthe | ||
16 , 5 |
angelum aquaram |
den vierden '') in- |
den ingel der wa- | |
ghel |
tere | |||
19 . |
16 |
in femore suo |
in siin hooft |
in syn dye |
Een enkele maal verdonkeremaant P de vertaling van een lastig
Vulgaatwoord, bijv.:
super bestiam
coccineam
op een gheel beeste
up een dier
17 , 3
In margine, met een verwijsteken: alsene.
De woorden dats____cruut zijn, evenais in P, door een lijntje van de eigenlike
bijbeltekst onderscheiden.
De woorden wert better of staan op rasuur.
In margine, met verwijsteken: alsene.
In het hs. op deze wijze geëxpungeerd.
De aanhalingen uit de Vulgata, die hier en daar in B op de rand zijn te vinden,
wijken soms af van de door ons gebruikte tekst.
') Las vert. 'quartum'?
Dat het onvertaalde woord hem onbekend was, kan nog blijken
uit de volgende foutieve vertalingen:
coccmo
cocci
met samite
des swarts doukes
alse moreit
17
18
4
12
met goutvaruwen
goutvaruwen
De fouten en onnauwkeurigheden in B zijn grotendeels het
gevolg van verlezingen, vgl.:
quia dicisnbsp;want du zeechs
de welke die
segs
op de hoecheit
der erden
si seien hare li-
up de breede der
eerden
hare lichamen
zullen ligghen
super latitudinem
terrae
corpora eorum
jacebunt
20 , 8
opdat de stat ge-
meten worde
hare muere wor-
den gemeten
dat hi meten soude
die stat
hi mat hare mure
3 , 17
II
chamen werpen
Onjuist is de vertaling van het deponens 'metiri' in:
. 15
21
ut metiretur civi-
tatem
21 . 17 mensus est mu-
rum ejus
Het archaïstiese in de vertaalmanier van P blijkt in het bijzonder
uit het bijeenhouden van de samenstellende delen van het praedi-
caat, een verschijnsel, dat we ook in de Westvlaamse Epistelen
en Evangeliën hebben gesignaleerd. In de latere bewerking zijn
de delen van het gezegde veelal door andere woorden van elkaar
gescheiden. Bijv.:
goet ute sine viole
effudit phialam
Haec dicit qui te-
net septem stellas
in dextera sua
audiat quid Spiri-
tus dicat ecclesiis
9 , 10
sine vioele
storte
ute
Dese seget die de
.VII. sterren houdt
in sine rechte hant
hi hoere. wat de
geest den kerken
seget
Dit sprac. die hout
die VII sterren in
sine rechter hant
die hoore. wat die
gheest zeecht den
kerken
2 , i
In deze gevallen wordt de woordorde in P, bepaald door die
Van de Vulgata, enigszins latinisties. Hiervoor bestaat geen gevaar,
Wanneer de auteur de volgende zinnen woordelik vertaalt, doordat
Vert. las 'quae'.
Vert. las 'altitudinem'.
) Zie p. 90—91.
hij gebruik kon maken van het subject-aankondigende het, dat
m het Diets, en tans nog in het Vlaams, gebruikelik is. i) De
omwerker verandert de konstruktie meermalen, door het subject
op moderner manier vóór het praedicaat te plaatsen, met het
gevolg dat het verdwijnt 2). Men vergelijke:
exivit alius equus
rufus
venit dies magnus
nec cadet super il-
los sol
projectus est ac-
cusator
het ghinc ute een
ander root paert
hets comen die
grote dach
Ende het ne valt
niet up hem de
zonne
6,4
6 , 17
7, 16
12 , 10
het es gheworpen
die wroughere
een ander pert
gincker wt een roet
de dach es comen
noch de sonne en
valt op hen
de wroegere onser
broedere es ver-
woerpen
Ofschoon de omwerker de meeste participia van P ongewijzigd
overneemt, ziet hij zich soms genoodzaakt een onbeholpen ver-
taling te vervangen door een betere, bv.:
blasphemaverunt
nomen Dei haben-
tis potestatem su-
per has plagas
carnes equorum et
sedentium in illis
blasphemierden die
name gods: heb-
bende ghewout
over dese plaghen
16 , 9
19, 18
tvleesch der paer-
den ende der zit-
tende up hem
ende si blasphe-
meerden den name
gods. die mogent-
heit heeft over dese
plagen
tfleesch der perde
ende dier op sitten
Een andere overeenkomst tussen P en Wvla. is het niet om-
schreven perfectum. Daarentegen zien we in B op de korres-
ponderende plaatsen een wel omschreven vorm, vgl.:
heeft ons gemaect
trike
die hem gesteken
hebben
also ic verwonnen
hebbe
1.6 |
qui .... |
fecit nos |
Ende maecte ons |
regnum |
een rike | ||
1.7 |
qui eum |
pupuge- |
die en staken |
runt | |||
3 , 21 |
sicut et |
ego vici |
also ic verwan |
P In andere gevallen handhaaft hij de oude volgorde.
) Zie p. 107—108.
P Vgl. p. 90.
Een al te getrouw vertaald futurum exactum wordt door B
beter weergegeven in:
3 , 20 si quis audierit so wie sal hebben
ghehoort mine
stemme ende mi
sal hebben ontdaen
die dore
so wie mine stem-
me hoert ende de
dore ontdoet
si quis audierit
vocem meam et
aperuerit mihi ja-
nuam
Het futurum periphrasticum wordt door een der correctoren
van de B-redaktie ten onrechte opgevat als een durativum, zodat
in dit opzicht de laatste een achteruitgang ten aanzien van P
betekent. Vgl.:
de duvel es wt sen-
dende
gesterke dandere.
die stervende sijn
die duvel sal sen-
den
crachtich die andre
die sterven beghin-
nen
die te ghebaerne
was
missurus est diabo-
lus
confirma cetera
quae moritura e-
runt
quae erat paritura
io
3 , 2
die gebarende was
12,4
Een eigenaardigheid van P is het gebruik van werden ter uit-
drukking van het futurum. De B-redaktor vermijdt deze oude
Vlaamse (algemeen-Germaanse?) konstruktie, vgl:
Quia tempus non
erit amplius
non audietur ....
amplius
venient
Io
22
^5.4
want nemmer tiits
ne wert
ne wert nemmer..
ghehoort werden
alle heydine wer-
den commende
want niet meer tijts
en sal werden
en sal voertmere
niet werden ghe-
hoert
alle heidene seien
comen
Opvallend is de regelmaat, waarmee in B het hulpwerkwoord
esse van het perf. pass. wordt vertaald met worden, in tegenstelling
biet P, dat in de regel een van de vormen van siin gebruikt. Vgl.:
et omnes aves satu-
ratae sunt carnibus
eorum
ubi et Dominus eo-
rum crucifixus est
datus est mihi ca-
lamus
ende alle de voghe-
le siin ghesaet van
haren vleessche
daer oc haer heere
ghecruust es
mi es ghegheven..
eene vedere
19 , 21
li
ïi
Cf. Mnl. Wdb., 9, 2180—81.
ende alle vogele
worden gesadet
van haren vleessche
daer hare here ge-
cruust werdt
mi wert een riet
gegeven
synagoga satanae
in conspectu agni
signum .. Dei vivi
2 , 9
7.9
7 , 2
13 . 2
15nbsp;, 3
16nbsp;, 3
Zulk een verandering zou aangebracht kunnen zijn door de
vertaler van 1360. En we beginnen ons af te vragen: heeft deze
ook de Apocalyps bewerkt ? We weten dat een van de karakteristieke
trekken in zijn vertaalmethode was de veelvuldige verplaatsing
van de attributieve genitief voor het regerende woord, een ver-
schijnsel dat ook wel aan andere vertalingen eigen is, maar dat
men toch nergens op zo grote schaal toegepast vindt. Welnu, op
vele plaatsen waar P de woordvolgorde van de Vulgaat heeft,
vertoont B een verplaatste genitiefvorm! Enkele voorbeelden:
pedes ursi os leonis
canticum Moysi
de ore pseudopro-
phetae
scole des duvels
in de anscouwin-
ghe des lams
dat teeken des le-
vendes gods
voeten der beeren
een mont des leeu-
wen
den zanc moyses
uten monde der
valscher propheten
Sathanas synagogen
in slams anscou-
wene
des levende gods
teken
des beeren voete
des leeus mont
moyses sanc
van des valschs
propheten monde
Een andere eigenaardigheid in B, die aan de Oostvlaamse ver-
taler doet denken, is de gesubstantiveerde infinitief. Vgl.:
in conspectu throni
ejus
cruciatus
a veneficiis suis
9 , S
9 , 21
Gaan we de veranderingen in de woordvoorraad na, dan ont-
moeten we in B menige uitdrukking, die in de grote bijbelvertaling
talloze malen voorkomt als de karakteristieke vertaling van de
hierna genoemde Vulgaatwoorden:
4.4 |
in circuit u sedis |
in den ommeringhe |
alommendomme |
des stoels |
tsitten | ||
4,8 |
in circuitu |
in den ommerin- |
alomme |
ghe | |||
16 , 21 |
vehementer |
snellike |
anxtelec |
2 , 3 |
non defecisti |
du.... ne heves |
du en gebracs niet |
niet ofghenomen | |||
18 , 19 |
pulverem |
tstof |
gemul |
in den aensichte
siins troons
pine
van haren verghif-
ten
in den anscouwene
sijns troens
quellen
van haren verge-
vene
modicam ....
tutem
poma desiderii
die ghemate doocht
3.8
vir-
14
3 , 2 |
confirma |
crachtich |
gesterke |
6 , 16 |
ira |
toren |
gramscap |
12 , 17 |
iratus est |
torende hem ie- |
wert vergrämt in |
ghen | |||
2 . 5 |
memor esto |
ghedinc |
herdinke |
16 , 19 |
in memoriam |
in ghedinkenessen |
in herdinkenesse |
9.3 |
locustae |
hoyscracken |
spelthanen |
2 , 9 |
tribulationem |
bedroufnesse |
tribulacie |
18,22 |
tuba |
[onthr.] |
tromppen |
II , 18 |
exterminandi |
ende te makene |
te verdervenne |
18, 14 |
praeclara |
clare |
voerbarege |
15 , 4 |
judicia |
ordeele |
vonnessen |
17.3 |
in desertum |
in die wostine |
in de weldernesse |
De verklarende toevoeging, die B vertoont in de vertaling van
'vestitum podere' (i , 13): „gecleedt met purpere tote op de
cnoeselen gelyc den dyaken ter messenquot; (P: „ghecleet met pur-
perequot;) lijkt enigszins op „sijn behaghelen langhen rock mitter
naelden gewracht ende tot sinen knoevelen^) ghincquot;, dat een
vertahng is van 'tunica talari et polymita' in Gen. 37 , 23.
De B-redactor durft meermalen een vrijer vertaling aan, die
gunstig afsteekt bij de letterlike verdietsing van P, bijv.:
dine appele diinre
begheerten
die doget der ge-
matecheit
dine begerlec ap-
pelle
Zijn de voorgenoemde varianten hoogstwaarschijnlik afkomstig
van de auteur van 1360, zo is er een andere groep, waarin we de
hand van de bekende Brabantse corrector menen te herkennen. Vgl.:
, 15 |
custodit |
I . 19 |
quae oportet fieri |
6 , 13 |
movetur |
19,2 |
quae |
8.9 |
quae habebant ani- |
mas |
bewaect
die .... haestelike
moeten ghescien
wert beieghent
die
die daer hadden
leven
behuedt
die behoeren te ge-
scienne
beruert wert
de welke
die sielen hadden
Een Vlaams woord, evenals kingenen (aculei; 9. 10; P: strecken), dat Kiliaen
••Fland.quot; noemt.
Variant: knoeselen. Vgl. Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. 145.
-ocr page 320-filiis Israel
non mittam super
vos aliud pondus
in capitibus eorum
coronae aureae
sedentem in throno
in his nocent
iris in capite ejus
2 , 14
2 , 24
4.4
4, IG
9 . 19
IG , I
die kinder van israel
ic ne sal niet up
u legghen eenich
last
up hare hoofden
guldine cronen
zittenden up den
troen
daer mede deerden
sii den menschen
die reghenboghe
was omme siin hooft
de sonen van israeP)
icken sal niet sen-
den op u een ande-
re bordenne
in hare hoevede
güldene croenen
sittenden in den
troene
in desen noesdense
den menscen
een regen böge in
sijn hoeft
De absolute konstrukties vervult dat gebet, geroepen te gadere
de iongers en hem allene bi staende in de proloog zijn wellicht even-
eens van de corrector. Dit sluit in dat ook de Hieronymus-proloog
het eerst door de auteur van 1360 is toegevoegd, hetgeen zeer
wel mogelik is, aangezien de volledige Isaiasvertaling ook wordt
voorafgegaan door de Praefatio Hieronymi.
In de proloog en het „argument op apocalipsimquot; bevinden zich
een aantal dubbele vertalingen als overvloedegere of drechtegere, dat
vertoende boec der openbaringen of der verholenheit, sacramente of
heileger betekeningen en disposicie der scrifturen (ochte ordinanchie
des boecs). In het laatste voorbeeld is de tekst van Hieronymus
op de rand gezet. De vrijere vertaling van 'scripturae dispositio'
is wel van de Oostvlaamse schrijver.
Maar ook in de tekst zelf is het aantal dubbelvertalingen vrij
groot. Dat hier dezelfde corrector aan het werk geweest is als in
de vertalingen van Actus Apostolorum en Canticum Canticorum,
wordt naar onze mening overtuigend bewezen door de bind-
woorden of aldus, bijv.:
plangent se super
eum omnes tribus
terrae
alle die gheslach-
ten zullen sii wee-
nen ende screyen
up hem
ende selen weenen
op hem alle de ge-
slechten der eerden
(of aldus ende alle
geslechten der we-
relt selen hen be-
weenen op dien)
De vertaling gerechtveerdecheiden (justificationes; 19, 8) hebben we verder slechts
ontmoet m Mal. 2 , 6 voor lat. 'aequitas' — De verandering viver gt; staende see (stag-
num; 19 , 20) is wellicht een etymologies-letterlike weergave, ofschoon staende water
blijkens Mnl. Wdb. 7, 1884 gewoon mnl. is.
I . 7
-ocr page 321-want si sijn tiersten
wech (die dinge die
ierst waren sijn
wech)
gewarech (waer)
letten (quetsen)
busine (trompe)
afnemt (of ver-
mindert)
absinthium of wer-
moet (alsene)
bedroech of ver-
leidde
kerre of *sleggen^)
(waghene)
der . . . oncuus-
scherinnen (of
licht wijfs)
wisch (of walm)
deilechtech ende
geselle in der tribu-
lacien
We vestigen er de aandacht op, dat trompe, alsene, licht wijf en
Walm in het werk van de Oostvlaamse auteur de gebruikelike ver-
tahngen zijn van de bijbehorende Latijnse woorden. De gevolg-
trekking is niet te gewaagd, dat de hoofdcorrector een Apocalyps-
redaktie heeft gebruikt van de vertaler van 1360. Deze heeft dit
bijbelboek niet opnieuw verdietst, maar evenals in zijn bewerking
van de evangeliënharmonie een reeds bestaande vertaling over-
genomen en slechts op ondergeschikte punten herzien. Deze
versie onderging nog enige veranderingen, toen de Brabantse
Corrector, die ook ander werk van de Oostvlaamse vertaler be-
werkte, op zijn wijze de tekst meer in overeenstemming met de
Vulgaat meende te moeten brengen.
Maar bij deze wijzigingen is het niet gebleven, altans in de
kopie van het Brusselse handschrift 113 (2849—51). Gelijk reeds
In deze betekenis niet in het Mnl. Wdb. geboekt. Andere hapaxen zijn: alle
*^ecachtege dinc (omnia pinguia; 18,14), *cunstmakere (artifex; 18 , 22) en *ge-
^ineederen (execrati; 21 , 8). Alleen in het Handwdb. vindt men: gerechtveerdecheiden
(justificationes; 19,8; P: rechtmakinghe) en avontmaeltyt (coena; 19,9).
Andere voorbeelden van dubbelvertalingen
21 , 4
want dese sijn te-
voren wech
quia prima abie-
runt
19 , 2
ÏI . S
I , 10
22 , 19
8,11
19 , 20
18. 13
17. I
waer
scaden
busine
of sal hebben ghe-
nomen
wermoet
bedroech
waghene
der oncuussche-
rinnen
wisch
u gheselle ... in
de bedroufenesse
vera
laedere
tubae
diminuerit
absinthium
seduxit
rhedarum
meretricis
facula
particeps in tribu-
latione
O , 10
1.9
gezegd is, wemelt deze tekst van doorhalingen, verbeteringen enz.,
deels afkomstig van de afschrijver, deels van de „bleke handquot;.
Het is niet duidehk of de kopiïst zelf de voor hem liggende tekst
heeft gewijzigd of dat hij correcties van een ander overnam. In ieder
geval vindt men somtijds in de tekst niet-vertaalde woorden als:
omne lignum thy-
inum
collyrio
l8 , 12
18
II
absinthium
pardo
13
2
2
17
similis . .
calculum
al diin houtin al-
allame
met colerien
wermoet (dats een
bitter cruut)
ghelii c de n liebaerde
casculo
alle hout thyimini
met collerio
absinthium of wer-
moet dats een bit-
ter cruut (alsene)
gelijc pardus
calculum
Een ander maal laat hij in de tekst een ruimte open voor de
vertaling van een moeilik Latijns woord, waarvan hij de juiste
betekenis niet kent en dat hij in margine plaatst. De vertaling van
zijn voorbeeld bevredigt hem blijkbaar niet. In de volgende voor-
beelden zijn de gecursiveerde woorden pas later ingevuld:
op een gheel beeste
met goutvaruwen
super bestiam
coccineam
cocco
up een dier
17 , 3
met samite
17. 4
Talrijker nog zijn de gevallen, waarin de kopiïst een reeds over-
genomen woord of zin uitradeerde en op de rasuur een andere
vertahng schreef, terwijl hij, blijkbaar om zijn wijziging te ver-
antwoorden, de Vulgaattekst op de rand plaatste. Voorbeelden
hiervan zijn: ,,ende elc cunstmakere van iegeliker cunst en sal
voertmere in hare niet vonden werden, ende de stemmequot; (Apoc.
18 , 22) en ,,welke es des ingels ende de stichtinghe haerre muere
was uten steenne iaspidisquot; (Apoc. 21 , lyh i8a).
Waar hij zonder weifeling een andere vertaling geeft, plaatst
hij toch voor alle zekerheid de Latijnse tekst er naast, bijv.:
de vino prostitu-
tionis ejus
17 , 2
vanden wine harre
vercopingen der
12
van den wine haer-
re oncuusscheit
oncuusscheit
coccinbsp;des swarts doukes der gout van ruwen
[Z. goutvaruwen]
Ook de bleke hand zorgt somtijds voor een andere lezing, in
margine bijgeschreven, bijv.:
») Vgl. blz. 294-295.
-ocr page 323-cum percutit ho-
minem
alst den mensche
stect
want so waer si den
den mensche ste-
ken. In m.: alst
den mensche stect
9.5
Konklusie.
De vergelijking van de oorspronkelike vorm van de Apocalyps-
vertaling, gebrekkig overgeleverd in het Parijse handschrift, met
de versie in het Brusselse manuscript 113 (2849—51) heeft ons
geleerd, dat de tekstontwikkeling allesbehalve eenvoudig is ver-
lopen. P is niet onmiddellik overgegaan in B, maar via enige
tussenstadia, waarvan we het bestaan met indirecte bewijzen hebben
trachten aan te tonen. In de eerste plaats moet de vertaler van
1360 de oude Westvlaamse tekst hebben bewerkt. Deze bewerking
Wam neer op een verbetering, doordat de bekwame auteur ouder-
wetse en latinistiese konstrukties verving door moderne in zuiver
Diets. Een tweede schakel is de correctie, die op die bewerking werd
toegepast door een Brabantse redactor, die naar meer aanpassing
aan de grondtekst streefde. De kopiïst van onze Brusselse codex,
die deze tekst afschreef, heeft blijkens zijn aarzehngen en „ver-
beteringenquot; de grondtekst telkens nageslagen. Tenslotte heeft
®en aandachtig lezer nog verschillende andere vertalingen in
Niargine voorgesteld. De omstandigheid, dat in B derhalve ver-
schillende redakties als het ware over elkaar geschoven zijn — er
Sijpelen steeds bepaalde kenmerken van de ene redaktie in de
andere door — stelde ons in staat te konkluderen, dat ook deze
■'^pocalypsvertaling in zekere zin als een correctie van een be-
werking van de Oostvlaamse auteur is te beschouwen.
De oude Westvlaamse vertahng van de Apocalyps moet in het
Zuiden zekere bekendheid hebben gehad. Dit blijkt niet alleen
Uit deze correcties, maar ook uit het gebruik dat ervan gemaakt
Werd in een vertaling van een expositio op dit bijbelboek. Het is
trouwens geen wonder dat men de bijbeltekst alleen niet begreep
daarom een commentaar verlangde. In deze behoefte werd
Voorzien door een auteur, die de oude vertaling, zij het in enigszins
S^wijzigde vorm, overnam, en voorzag van ,,die exposicie ende
glosaquot;. Waarschijnlik zijn deze toehchtingen, die aan elk kapittel
^ijn toegevoegd, bewerkt naar de uitleg van ,,meester Claes van
Lierequot;. Twee handschriften, waarin we deze tekst hebben ont-
moet, zijn hs. Brussel 273 (15055—56), fol. i—58, ,,volscreven
int jaar ons heren dusent CCCC. ende LXXV op sinte margriete
dachquot; en hs. Wenen 15419 (Suppl. 2639), fol. iii vlgg., eveneens
een vijftiende-eeuwse codex. Dat de oude vertaling als uitgangs-
punt is genomen, moge blijken uit de aanhef van ,,dander capittelquot;,
afgeschreven naar het genoemde Brusselse handschrift en te leggen
naast P^); ,,Ende die inghel der kerke van ephesien scrijft. dat
spreect die ghene die hout .vij. sterren in sijn rechte hant die
wandelt inden middel vanden .vij. gouden candelaren. Ic weet
dine werken ende dinen aerbeit ende dine verduldicheit ende dattu
niet en moghes ghelijden die quade ende du hebse gheprueft die
segghen dat sij sijn apostelen ende en sijns niet ende du hebse
vonden loeghenachtichquot;.
§ 7. DE EPISTOLAE PAULI EN DE EPISTOLAE
CANONICAE.
i. Het auteurschap.
De broeders ,,van sente pauwelsquot;, die het Rooclooster bewoon-
den, zullen uit de aard der zaak de bestudering der Epistolae
Pauli niet hebben veronachtzaamd. Ze bezaten er zelfs een vol-
ledige Dietse vertaling van, die in dit epistolarium is opgenomen.
Samen met de Epistolae canonicae nemen zij ongeveer de helft
van het handschrift in beslag. De behandeling moesten we tot
het laatst uitstellen, omdat deze veelszins belangwekkende Brieven-
vertaling eerst dan op de juiste wijze kan worden beoordeeld,
wanneer we ons omtrent de herkomst van de andere onderdelen
van deze codex zekerheid hebben verschaft. De gevolgtrekking,
waartoe het onderzoek heeft geleid, namelik dat die teksten min
of meer gewijzigde redakties zijn van vertahngen, afkomstig van
de Oostvlaamse auteur, bepaalt de wijze, waarop het probleem
tans gesteld moet worden. De vraag is deze: heeft de vertaler
van 1360, door te eniger tijd de Epistolae te verdietsen, de bijbel
,,al uutquot; overgezet? Valt het antwoord bevestigend uit, dan komt
daarmee tegelijkertijd vast te staan, dat dit epistolarium niet een
samenvoeging van teksten van verschillende herkomst is, maar in
laatste instantie een eenheid vormt.
«
Vgl. bijv. Ebbinge Wubben, Fragmenten uit Middelnederlandse bijbelvertalingen,
(Groningen, 1919), p. 28.
Nu staat het van te voren reeds vast, dat het onmogehk is met
volstrekte zekerheid een antwoord te geven, aangezien men,
wanneer de boven geuite onderstelling voorlopig als feit wordt
aanvaard, deze Brievenvertaling geenszins als een trouwe weer-
spiegeling van de oorspronkelike tekst zal kunnen beschouwen.
Men moet dan aannemen, dat deze Epistelen een ,,verbeterdequot;
redaktie vertegenwoordigen, afkomstig van dezelfde corrector
die Actus Apostolorum en Cantica Canticorum heeft om-
gewerkt. Waarschijnlik is deze bij zijn herziening van de oude
Brievenvertaling nog radicaler te werk gegaan dan bij de bewerking
van ,,der apostelen werkequot; enz. We hebben reeds gezien dat het
aantal veranderingen, doorhalingen en dubbele vertalingen in
de Oudtestamentiese perikopen betrekkelik gering is. De redaktie
Waarin ze hier zijn vervat, wijkt dan ook niet sterk af van de oor-
spronkelike vorm. In de vertaling van Act. Ap. is het aantal
wijzigingen en dubbele vertalingen veel groter, waarmee in over-
eenstemming is dat de gecorrigeerde versie vrij aanzienlike ver-
schillen vertoont met de oude tekst. Het grootste aantal kant-
tekeningen, dubbele vertalingen enz. treft men evenwel aan in
het eerste gedeelte van dit epistolarium. Wat ligt meer voor de
hand dan de parallel door te trekken, en te veronderstellen dat
deze Brievenvertaling ook wel een correctie zal zijn van een
oudere tekst, een correctie die hier, in het eerste gedeelte van
het handschrift, het grondigst is verricht?
Ongelukkigerwijze kunnen we naast deze herziene Brieven-
vertaling niet de oudere, oorspronkelike tekst leggen, zoals we
dat hebben kunnen doen bij andere bijbelboeken in dit episto-
larium. Evenals de komplete zuidelike Isaias- en leremiasvertaling,
Voorzover wij weten, slechts in één handschrift is overgeleverd,
Zo is ook deze verdietsing der Epistolae slechts uit dit ene hand-
schrift bekend. Daardoor wordt de onderzoeker gedwongen door
®en ,,inwendigequot; vergelijking van vertaaltechniek en woord-
Voorraad de oplossing te zoeken. Gelukt het hem aan te tonen,
dat de verhouding tussen de redaktie van Actus Apostolorum
etc. tot de oorspronkelike versie van 1360 ongeveer dezelfde is als
die van de Brievenvertaling tot een oudere tekst, waarvan we het
hestaan vermoeden, dan is de konklusie geoorloofd, dat deze
laatste eveneens afkomstig is van de Oostvlaamse auteur.
Vraagt men, hoe het mogelik is een jongere gecorrigeerde
tekst te vergelijken met een hypothetiese oervorm, dan kan het
20
-ocr page 326-antwoord zijn, dat ook in de verbeterde recensie nog veel over-
bleef van de oudere tekst. Inconsequenties in de vertaaltechniek,
verbeteringen tussen of naast de tekst en dubbele vertalingen
doen kostbaar vergelijkingsmateriaal aan de hand. We moeten
derhalve trachten uit te maken, in hoeverre de aanwezigheid van
zulke verschijnselen betekenis kan hebben.
Het lijkt wellicht monnikenwerk, op deze wijze de moeilikheid
tot een oplossing te brengen. Zou het niet eenvoudiger zijn,
te wachten tot er een andere codex is opgespoord, die de hier
onderstelde oertekst bevat? We wilden evenwel de gegevens,
die reeds zijn bijeengegaard, gebruiken voor een inwendig onder-
zoek van de Brievenvertaling, teneinde een kompleet overzicht
te krijgen van de onderlinge samenhang der delen van dit episto-
larium. Aan een later onderzoeker, die kan beschikken over een
ander handschrift van deze tekst, is het dan voorbehouden om
te oordelen over de juistheid van de hier gevolgde methode.
2. ulterlike kenmerken.
Gelijk de andere volledige bijbelboeken, die in dit manuscript
opgenomen zijn, vertoont ook de vertaling der Epistolae — waar-
onder ook, naar hier in het voorbijgaan wordt opgemerkt, ,,sente
pauwels epistole ad laodicensesquot; te vinden is,^) die in de noordehke
vertaling ontbreekt — enige prologen en argumenten, die naar
een Vulgaattekst zijn vertaald. De groep ,,sente pauwels epistelequot;
wordt ingeleid door een algemene ,,prologhequot; die gedeeltelik
is afgedrukt in Theol. Tijdschr. 37, p. 153—154. Daarna volgt
,,een andere prologe op dier van roeme epistele alleenequot; De
,,.vii. epistolen canonikenquot; worden voorafgegaan door een ge-
meenschappelike proloog^), die we hier, om alvast een indruk
te geven van de stijl, afdrukken.
,,De .VII. epistelen die canoniken genoemt werden. en es niet
alsodanege ordinancie bi den griexscen. die wijs sijn. ende die tgerechte
geloeve volgen, also alst ment vindt in den latijnschen boecken.
Dat want also als peter die dierste es in getale der apostelen, also
sijn oec sijn epistelen dierste in de ordinancie der andere, mer alsoe
wi voermaels dewangelisten corregeerden na de linie der waerheit .
also hebben wi metter hulpen gods dese epistelen gegeven der rechter
ordenen. Want dierste van hen es . ene lacobs, Peters twee. lans drie.
ende iudas ene . Welke epistelen also alsi van hen gemaect sijn alsoe
sijnse getrouwelec vanden bedieders gekeert in latijnsche sprake,
ende nu in diedtsche Op datse den lesenden niet en souden maken
twivelinge . noch dat de menegerantheit der sermoene niet en soude
ondervechten Ende sunderlinge te dier stat daer wi van eenheit der
drieheit in ians epistle lesen geset . daer vinden wi in de waerheit
des geloefs . dat sere gedoelt es vanden ongeloevegen overdrageren
Want si setten allene de waerde van drien dingen . dat es water bloet
ende geest. ende laten achter tgetuge des vaders des woerds ende
des heilechs geests . In welken getuge . kersten geloeve alder meest
gesterct werdt. Ende des vaders, des soens. ende des heilechs geests
^nege substancie der godheit meest in geprueft werdt. Mer in den
anderen epistelen hoe sere onse voertbringen 1) scelt van der anderre
dat bevelic der wijsheit des lesers . Maer du o maget xristi eustochium
alse gi so erenstelec van mi versuect de waerheit der screfturen. so
leverdi mine outheit te cnagene den tanden der nidegere . Die mi
noemen enen velscere ende enen scoreere der heilegher screfturen.
^^er in alsustenigen werken en ontsie ic niet den haet der nidegere .
Noch icken sal niet weygeren ochte ontseggen den genen die eyschen
de waerheit der heilegher screfturen. Hier es de prologhe ute.quot;
De taal van deze proloog is al even latinisties als die van de
proloog op sente pauwels epistele. En om na te gaan of we achter
^it Latijn-met-Nederlandse-woorden ook een goed-Dietse oer-
tekst zien doorschemeren, ontbreken ons, wegens de geringe
Omvang der prologen, de nodige gegevens. Toch willen we wijzen
op het woordgebruik in de laatste zinsneden van de hier afgedrukte
^ede: herinnert de woordkeuze niet aan die passages in de pro-
logen der Oude Testament-vertaling, waarin de schrijver zich
Verweert tegen onbillike kritiek? In de proloog voor de brief aan
Romeinen troffen ons met valscher suspicien of waningen (falsa
suspicione; cf. Num. 5 , 14: mit valscher waeninghe, Haagse
bijbel), weldernesse (desertum), overganginge (praevaricatio), von-
^essen (judicia). Temidden van de vele latinistiese konstrukties
In het hs. onderstreept,
translatoribus; deze bet. niet in Mnl. Wdb.
p Boven substancie staat wesen.
^ editio.
) denegabo.
valt op het veelvuldig gebruik van het terugwijzende so en in de
voorrede op de kanonieke brieven de omzetting van een passieve
in een aktieve vorm, een gesubstantiveerde infinitief etc. Het
is ook zeer wel mogelik, dat reeds de vertaler van 1360 deze pro-
logen had bewerkt. Had hij ook aan de Isaias-verdietsing niet de
praefatio van Hieronymus laten voorafgaan?
De tekst der Epistolae zelve bevat generlei toelichtingen, die
door een inktlijntje of anderszins als zodanig zijn gekenmerkt.
Alleen de eerste acht hoofdstukken van de brief aan de Romeinen
zijn vergezeld van exegetiese kanttekeningen, veelal met
kleiner letter geschreven. Bij Rom. 7,16 staat bijvoorbeeld:
,,doen wert hier genomen vor oncuussceleke begeren ende die
hebben wi dicwile iegen onsen wille. Keret omme die woerde
ende segt Eest dat ic niet en wille ende nochtan dat doe. Want
de wet verbiedt oncuussce begerten soe doetse oec onrechte
goede begeren ocht vremde goede die enen niet toe en behoeren.quot;
en bij Rom. 2,14 ,,De wet es gescreven inde redeleke cracht
met onderscede goets ende quaets, (inde) begerleke cracht met
minnen des goets, (inde) tornege cracht met verwerpingen des
quaets.quot; We kunnen niet met zekerheid zeggen, of zulke verklarin-
gen reeds in het origineel aanwezig geweest moeten zijn. In ieder
geval zouden ze wel afkomstig kunnen zijn van een vertaler als
de Oostvlaamse auteur, die immers gaarne moeilike passages
opheldert. Het zullen wel vertaalde fragmentjes zijn uit een of
meer der vele expositiones, die op de Epistolae werden vervaardigd
Evenals in ,,der apostelen werkequot; en ,,die boec der oppen-
baringenquot; is ook in de vertaling der Epistolae een enkele maal een
concorderende tekst mede vertaald. Het gebeurt meermalen
dat de Dietse tekst van de door ons gebruikte Vulgaatredaktie
afwijkt. Zulke verschillen zijn voor een groot deel wel het gevolg
van het feit, dat de vertaler — of corrector ? — een andere grond-
tekst voor zich had. Een plus is evenwel meermalen niets anders
dan een concorderende tekst, zoals in Rom. 14,10 ,,Want si
selen alle staen vore den dingstoel xristi. op dat elc ontfa de pro-
pere werke sijns lichamen, also hi gewracht heeft weder si goet
ocht quaet sijnquot; het gedeelte opdat . . . sijn ontleend is aan 2 Cor.
5 . 10.
3. Verband met de Westvlaamse Epistelen.
De dubbele dienst, die dit handschrift deed als komplete ver-
taling van het tweede gedeelte van het N. T. en als epistolarium,
blijkt duidelik uit de aanwijzingen der lectiones naast de bijbel-
tekst. Een lectio uit de Nieuwtestamentiese Epistolae wordt vrijwel
steeds ingeleid door de beginwoorden 'Fratres' of 'Charissimi'.
Nu treft men de vertaling Broedere of Alderliefste aan het begin
der lectiones in deze volledige Brievenvertaling nu eens wel, dan
Weer niet aan. De aanspreking Bruedere komt bijvoorbeeld voor
in Eph. 4, i, het begin van de les van de achttiende Zondag na
».cinxenquot; en in Rom. 8 ,i, waarmee de perikoop van Woensdag
ba de vierde Zondag na de octave van dertiendag begint. In beide
gevallen, die met nog vele andere te vermeerderen zijn, bevat de
oorspronkelike, komplete Vulgaattekst dit Fratres niet.
Deze inconsequentie deed bij ons de vraag rijzen, of de vertaler
dan wel de corrector de oude Westvlaamse perikopenvertaling
beeft gekend en gebruikt. Het antwoord op deze vraag kan niet
twijfelachtig zijn: bij vergelijking met de lessen in het handschrift
van 1348 en in Eg. 2188 blijkt duidelik, dat in deze Brabantse
tekst van de oude vertaling een dankbaar gebruik is gemaakt, al
Sing dit natuurhk gepaard met enige veranderingen in de vertaai-
manier en een plaatselike aanpassing en verjonging van de taal.
Dat de vertaler of corrector van de oude vertaling de herziene
i^edaktie heeft gebruikt, moge blijken uit het volgende lijstje
vertalingen:
^Cc
^Ce
^Cc
^Cc
^Cc
Vulgata |
Hs. v. 1348 |
Eg. 2188 |
Br. 113 | ||
1 |
(2849—51) | ||||
•or. |
II , 20 |
servitutem |
scalkernien |
dienste |
dienste |
'Or. |
II , 26 |
periculis |
vreesen |
node |
noeden |
•or. \ |
II , 27 |
aerumna |
ellendecheit |
iammerheiden |
iammerecheit |
'Or. |
II , 28 |
instantia |
bezorghinghe |
*anestaninge |
aenstaninge |
'Or. |
II , 32 |
praepositus |
provoost |
*lantvoget |
lantvoecht |
• 4 |
. 24 |
servitutem |
scalkernien |
dieninge |
dieningen |
• 4 |
. 27 |
quae non par- |
die niet piins |
du *onbarach- |
du onbarech- |
turis |
barende |
tege |
tege | ||
■ 4 , 30 |
heres |
oor |
erfgenoot |
erfgenoet | |
5 |
, i |
imitatores |
vulgheren |
navolgeren |
navolghers |
5 |
' 4 |
scurrilitas |
ribauderie |
leckerlike |
leckernie |
Een volledige perikoop, waarin de afhankelikheid van de oude
Westvlaamse vertahng duidelik aan de dag treedt, is Col. 3 , 17—24,
gelezen op Woensdag op de vierde Zondag na ,,cinxenquot;:
Eg. 2188 (f. 49quot;—50O
Broedere al dat gi doet in
worden of in werken dat doet al
inden name ons heren ihesu
xristi. genade seggende gode den
vader overmids hem. Ghi wijf
seit onderdanech sijn uwen man
alst behorlijc es in onsen here.
Ghi manne gi seit lief hebben uwe
wijf ende en seit niet better
wesen te hemwert. Ghi kindre gi
seit onderdanech sijn vader ende
moeder in allen dingen, want dits
behaechlijc vor gode. Ghi vadre
gine seit niet stoken uwe kindre
toter onwerdecheit. want si niet
deins gemoeds en werden. Ghi
knechten seit gehorsam sijn uwen
vlesceliken heren in allen dingen,
niet toten ogen dienende alse den
menscen behagende, mer in een-
voldecheit der herten gode vre-
sende. wat ghi doet dat werct
uut uwen gemoede alse den here.
ende niet alse den menscen. ende
wet dat gi ontfaen seit van gode
den loen des erfs over mids
ihesum xristum
Br. 113 (2849—51) (f- 103O
Alle dat gi doet in waerden och-
te in werken, alle dinc doet in
den name ons heren ihesu xristi.
danckende den vader overmids
hem. Gi wive gi seit onderdanech
sijn uwen mannen, alsoe alst
behoerlec es inden here. Ghi
manne gi seit lief hebben uwe
wive . ende en seit niet better sijn
te hen wert. Gi sonen gi seit
onderwoerpen sijn uwen vader
ende moeder in allen dingen, want
dit es behaechleke vore gode Gi
vadere en wilt uwe sonen niet
stoken te onwerdecheiden. dat si
niet deins gemueds en werden
Gi knechte sijt gehoersam in al-
len dingen uwen vleessceleken
heren ende niet ter ogen dienende,
alse den menscen behagende, mer
in eenvoldecheiden des herten
den here of gode vresende. Want
soe wat werke gi doet wt uwen
gemuede. dat doet alse den here
ende niet alse den menscen.
wetende dat gi van gode ontfaen
seit den wederloen des erves.
4. Opmerkingen over de vertaaltechniek.
a) Foutieve en onduidelike vertalingen.
Het zal niemand verwonderen, dat het aantal foutieve en onnauw-
keurige vertahngen legio is. De vertaler en corrector stonden voor
de moeilike taak een aantal bijbelboeken met louter abstracte
inhoud, geschreven in niet zelden uiterst gecompliceerde perioden,
in Diets gewaad te steken. Vergelijking met een oudere komplete
vertaling was uitgesloten en al zullen zij andere hulpmiddelen als
exegetiese werken en glossaria niet hebben versmaad, zo moeten
de Vulgaathandschriften, die zij raadpleegden, hen wegens het
daarin toegepaste afkortingssysteem wel eens voor onoplosbare
raadsels hebben geplaatst. Inzonderheid de brieven aan de Hebreen
en van Petrus bevatten vele duistere passages. Maar zelfs al verstond
de vertaler de grondtekst in zijn samenhang volkomen, dan nog
had hij de grootste moeite daar begrijpehk Diets van te maken.
Vandaar de vertalingen, die door hun letterlike weergave van de
Vulgaattekst meer op Latijn met Nederlandse woorden dan op
Zuiver, ongedwongen Nederlands lijken.
Op wiens rekening moeten we nu die letterlike, onnauwkeurige
en foutieve vertalingen stellen: op die van de oorspronkelike ver-
taler of van de corrector ? Want dat we hier een correctie van een
oudere tekst voor ons hebben, zoals ook de andere bijbelboeken
in dit handschrift een herziene redaktie van een vroegere ver-
taling zijn, wordt, dunkt ons, voldingend bewezen door de grote
niassa dubbele vertalingen, die immers een kenmerk zijn van
een herziening, en waaronder weer in het bijzonder de bind-
woorden of aldus opvallen. Vgl. Hebr. 9,6: „Wareleke aldus eest
seker geset den priesters in te gane altoes in den iersten tabernakel,
te volbringene die sacrificiën (of aldus. Alse dese dinge also ghe-
maect waren, so gingen altoes in den iersten tabernakel de priesters
om te voldoene de dienste der dienste)quot;. Een dergelijke aanwijzing
maakt het reeds zeer waarschijnlik, dat de Epistelenvertaling door
dezelfde corrector is „verbeterdquot;, die ook de andere gedeelten
van dit epistolarium heeft herzien. Het is zeer moeilik, zo niet
onmogelik, om uit te maken, wie van beide de meeste onduidehk-
heden of fouten heeft gemaakt, de vertaler of de corrector. In
het algemeen kunnen we dit zeggen dat te woordehk vertaalde
passages wel toe te schrijven zijn aan de corrector. Directe of
indirecte verlezingsfouten kunnen uiteraard evenzeer van de
oorspronkelike vertaler afkomstig zijn.
Het enige wat we kunnen doen, is ons uitsluitend baseren op
de tekst die hier vóór ons Hgt, zonder ons te bekommeren om de
oorsprong der gemaakte fouten, letterhke vertalingen enz. Van meer
helang is het op het ogenblik te zien hoe èn de kopiist èn een
gebruiker van het handschrift blijkbaar verschillende verbeteringen
nodig hebben geoordeeld. In geen gedeelte van het handschrift
Zie blz. 272—273, 286 en 300.
-ocr page 332-is het aantal doorhalingen, tekstwijzigingen, verantwoord door de
bijgeschreven Vulgaattekst, groter dan juist in de Brievenvertaling.
De aarzelingen van de kopiïst blijken uit verschillende regels,
die hij heeft uitgeradeerd en naderhand met een andere vertaling
heeft gevuld, uit doorhalingen die interlineair of in margine ver-
gezeld gaan van een andere vertaling. Een karakteristiek voorbeeld
hiervan is de behandeling van Hebr. ii , i. De foutief vertaalde
zinsnede negheenen argumente oppenharende (argumentum non
apparentium) is door de kopiïst zelf doorgehaald en in margine
terecht veranderd in een argument der dinge die niet en oppenbaren
Ziet men dergelijke wijzigingen, dan is men geneigd om te denken
dat we hier de autograaf van de corrector voor ons hebben, hetgeen
echter onwaarschijnlik is in verband met het afschrift van ,,der
minnen boecquot; in hs. Maz. 920^). In ieder geval is gebleken dat
de kopiïst tijdens zijn arbeid de Vulgaat raadpleegde en nu en
dan een verbetering aanbracht.
Maar het allerbelangrijkst zijn de veranderingen die op de
rand zijn geschreven door de zogenaamde ,,bleke handquot;, de cor-
rector, die een klein, ineengedrongen schrift schreef, waarvan de
inkt tans sterk verbleekt is. De wijzigingen, die hij voorstelt,
mogen veelal met recht verbeteringen heten. Een enkele maal,
wanneer hij de opvatting van de bijbelvertaler niet deelt, voegt
hij zelfs aan zijn verbetering een bescheiden Alsoe (of dus) soudic
dat dietschen toe. Een paar voorbeelden mogen hier volgen.
Nam qui statuit in
corde suo firmus, non
habens necessitatem,
potestatem autem ha-
bens suae voluntatis,
et hoc judicavit in
corde suo, servare vir-
ginem suam, bene fa-
cit
I Cor. 7 , 37.
Want die vaste
in sijn herte geset
heeft, niet noetsake
hebbende, maer heb-
bende macht sijns wil-
len. ende hi dat oec
in sijn herte geoer-
deelt heeft, dat hi
sine maegt hueden
(houden) wilt hi
doet wel
Door een andere hand is er later nog bijgeschreven pruve sonder oppenbarenden dingen.
Zie p. 285—287.
In margine met verwijzingsteken is hierbij es ende gevoegd.
Deze woorden met nog kleiner letter geschreven.
Want die vaste es
ende in sine herte ghe-
sett heeft niet noot-
sake hebbende, mer
hebbende macht sijns
willen ende hi dat ghe-
vonnest heeft in sijn
herte sine maget te
houdenne. hi doet wel.
Alsoe soudic dat diet-
schen proeven*)
sed voluntati Dei,
quod reliquum est in
carne vivat temporis
I Petr. 4 , zb.
mer dat hi dachter-
stel (doverblijf) des
tijts in den vleessche
leve in den wille
gods
De gecursiveerde woorden zijn in de hoofdtekst op rasuur ge-
schreven door de „bleke handquot;. Deze corrector heeft dus de
daar gevonden vertaling door een betere vervangen.
mer dat hi dat hem
overblijft des tijts in
den vleessche leven
sal ten wille gods dus
soudic dat dietschen
Maar meestal blijft een dergelijke toevoeging achterwege,
Zoals in:
2 Petr. 2 , 12.
Seker dese seien
vervaren in natuer-
leken gevankenessen
ende in quaetheiden
in harre corrupcien
in dien dingen die si
sijn onwetende ende
blasphemerende
Jud. 3-
Alderliefste . ic
hebbe alle sorfher-
techeit u te scrivene
mer ic hadde u noot
te scrivene van uwer
gemeinder salecheit.
biddende den heile-
gen die eenwerf ge-
geven sijn den ge-
loeve datse sege
vechten
I Cor. i6 , 2.
Per unam sabbati 1 bi enegen dage der
Unusquisque vestrum weken sal yegelic
^Pud se seponat, re- van u bi hem weder
Vgl. ook I Cor. II, S—6.
) Deze woorden met nog kleiner letter geschreven.
Mer dese die alse
ongheredende beesten
naturlec blasfemeren-
de sijn in dien din-
ghen die si niet en
weten seien in harre
quaetheit vervaren in
ghevanghenesse ende
verdervenesse
Hi vero velut irra-
tionabilia pecora, na-
turaliter in captionem
et in perniciem, in his
quae ignorant blas-
Phemantes in corrup-
tione sua peribunt
Alre liefste alle sorf-
fachtecheit doende u
te scrivenne van der
ghemeenre salecheit.
soe haddic noot u te
scrivenne biddende
dat ghi strijdt metten
gheloeve dat eenwerf
den heileghen ghe-
gheven es
Charissimi, omnem
solicitudinem faciens
scribendi vobis de
communi vestra salu-
te, necesse habui scri-
bere vobis: deprecans
supercertari semel tra-
ditae sanctis fidei
Elc van u lieden sal
bi hem legghen op
legghende dat hem
condens quod ei bene
placuerit : ut non, cum
venero, tune collectae
fiant.
Si quis autem tur-
pem se videri existi-
mat super virgine sua,
quod sit superadulta
setten stichtende dat
hem behaget, alse nu
alsic comen sal seien
de collecten gescien
I Cor. 7 , 36.
mer eest dat ye-
men dunct dat hi
leelec schijnt op sine
maget datse out es.
wel ghenoeghet. dat
men dan niet de ver-
gaderinghen en doe
alsic comen sal
mer eest dat hem
yemen scaemt dat sijn
maecht out es
2 , 17.
Gal.
Quod si quaerentes
justificari in Christo,
inventi sumus et ipsi
peccatores
Ende wi selve sijn
sunderen vonden,
niet suekende ge-
recht gemaect te wer-
dene in xristo
Eest dat wi sueken-
de sijn in xristo ghe-
heilecht te werdenne^)
soe werden wi selve
oec zunderen vonden
Het komt zelfs enige malen voor dat de bleke hand een vertaling
aanvult op een door de kopiïst in de hoofdtekst opengelaten ruimte.
Het heeft er altans alle schijn van alsof de afschrijver de juistheid
van de voor hem liggende vertaling wantrouwde en daarom zulk
een gedeelte niet overnam, een of meer regels blanco latend
voor een later in te vullen betere vertaling. Voorbeelden:
2 Cor. 2
Nam nec glorificatum est, quod
claruit in hac parte, propter ex-
cellentem gloriam. Si enim quod
evacuatur, per gloriam est: multo
magis quod manet, in gloria est.
10—II.
Want dat oppenbaerde in de-
sen deelle en was niet glorificeert
om de hoghe glorie Want ofte
dat. dat te nieute werdt bi gloriën
es soe eest vele meer in gloriën
dat ghedurende es
Vgl. Rom. 6,7: gerecht gemaect, in m.: gheheilecht.
Deze vertaling van 'justificari' kan men leggen naast de noot op fol. 8ob van hs.
Brussel 2873, dat een vertaling bevat van Vander sonden doet ofte werke: „Waer hier in
dit capiteel staet gerechtich maken of gerechtich werden, machmen verstaen vore
geheilecht ofte gheheilecht werdenquot;. Aangezien dit traktaat waarschijnlik door de
Oostvlaamse auteur is verdietst, is de overeenkomst wel opvallend (vgl. Theol. Tijd-
schr. 37, p. 147).
Van een rasuur is in deze gevallen niets te bekennen. Of beschikte men over
een middel om de inktletters spoorloos te verwijderen? Een derde mogelikheid is
dat de kopiïst met 'n ander soort inkt schreef of schrijfgerei gebruikte, waarvan de
sporen makkelik waren uit te wissen.
Et nunc quid detineat scitis . . .
tantum ut qui tenet nunc, teneat,
donee de medio fiat
Ende nu wat hi houden sal
weetti. . . allene dat de ghene
die thoudt nu sal houden, tote
dat hi van der middewert werde
wech ghedaen
2 Thess. 2 , 6a en yb.
Een aantal foutieve vertalingen zijn het gevolg van verlezingen,
die deels te wijten kunnen zijn aan achteloosheid van de vertaler,
deels aan de omstandigheid dat zijn Vulgaatcodex zulke corrupte
teksten bevatte. Enige voorbeelden:
Rom. 9 , 12
I Cor. 2
14
I Cor. lo , 25
Tit. I , 7
Tit. I , 14
Hebr. 3 , 6
Hebr. 9 , lo
Jac. 2 , 8
Jac. 5 , 5
1nbsp;Joh. 2 , 21
Gal. 4 , 20
2nbsp;Cor. 3 , I
ex vocante
et nonpotest intelligere,
quia spiritualiter exa-
minatur
Omne quod in macello
venit manducate
vinolentum
mandatis
finem
ad tempus correctionis®)
diliges
addixistis
mendacium
confundor
commendatitiis
logenechtegen (in m.:
prijsseleken)
Eigennamen worden vaak misverstaan, of omgekeerd worden
sommige woorden ten onrechte als eigennaam beschouwd. Vgl.:
2 Tim. 4 , lo
2 Tim. 4 , 13
2 Tim. 4 , 14
Crescens in Galatiam
penulam
Alexander aerarius
uter roepingen
ende hi en mach niet ver-
staen die dinge diemen
geestelec prijst
alle dat int vleeschuus
comt dat ett.
gewout doende
logenen
geloeve
toter tijt der te brekingen
minnende
gi hebdt toe geleidt
gebod (in m.: loghenne)
betrouwe (in m.: werde
bescaemt)
wassende in galacien
penulam (er boven: dats
een cleet)
Alexander erarius
Van 'lana coccinea' (Hebr. 9 . iq) wordt eerst gemaakt met
bollen coccineam; later is boven het Latijnse woord dats gout-
varuwe gezet, dezelfde vertaling, die ons handschrift vertoont in
Apoc. 18 , 12 en 17 , 4.
Vert. las vocatione.nbsp;quae.nbsp;violentum. mendaciis. fidem.
') corruptionis. ') düigens.nbsp;adduxistis. ») mandatum. 1®) confido.
Vert. dacht aan mendacium.
-ocr page 336-h) Zinsbouw.
Letterlike en vrije vertalingen.
Deze overzetting der Epistolae vertoont een eigenaardige
menging van letterlike en vrijer vertalingen. Deze ongelijkmatig-
heid is veroorzaakt, doordat ook hier een corrector een nauwere
aansluiting aan de grondtekst heeft willen bewerkstelligen. Om
een denkbeeld te geven, hoe de Latijnse zinsbouw ongewijzigd
wordt overgenomen, drukken we een groter fragment af.
Col. 2 , i6—23:
,,Hieromme en sal u niemen ordelen in spisen ocht in dranke .
ocht in enen deele des feestelecs dages . ocht der feesten vander nuwer
manen . ocht der saterdage . de welke ene scaduwe sijn der toeco-
mender dinge . de welke seker sijn de lichame xristi. Niemen en
moet u verleiden willende in oetmoedecheiden des sins of der ver-
stennessen . ende in religien der ingele . de welke hi niet gesien en
heeft op geblasen te vergeefs in den verstennesse sijns vleeschs
niet houdende dat hoot. uten welken aldat lichame te gadere ver-
gadert es ende gewracht es bi vergaderingen ende volmaect wast
in toe nemingen gods. mer eest dat gi gestorven sijt met xristo vanden
elementen. waertoe bescoudi of ordeeldi alse levende inde werelt ?
en hebdi niet getast noch ghesmaect noch getracteret dat alle dinge
sijn (in)®) verliesingen of verganckelec metter usagen na de gebode
ende de leeringen der menscen , ia seker de welke dinge hebben
redene der wijsheit in valscher religien ende in nederheiden ende
niet te spaerne den lichame . niet in eneger eeren te satheiden des
bucs . ende te erenstecheiden des vleeschsquot; ®).
Zulk een woordelike en onvolledigeweergave van de grond-
tekst kan onmogelik in zijn samenhang begrepen zijn. Elliptiese
konstrukties worden niet volledig gemaakt in:
Vocabo non plebem
meam, plebem meam;
et non dilectam, dilec-
tam
Rom. 9 , 25
Ic sal roepen niet mijn
volc. mijn volc. ende niet
mine geminde, mine ge-
minde
nam idem Dominus
omnium, dives in om-
nes qui invocant ilium
Sed non prius quod spi-
ritale est, sed quod ani-
male
Rom.
lO , 12
I Cor. IS , 46
Want de selve here alre
dinc rike in alle die die
hem aneroepen
mer niet tierst dat geeste-
lec es. mer dat beeste-
les es.
Daarnaast treft men herhaaldelik vrije, soms zelfs omschrijvende
vertalingen aan, waarvan wij hier, zonder commentaar, emge
voorbeelden noemen:
Justificati ergo ex fide,
pacem habeamus ad
Deum per Dominum
nostrum Iesum Chris-
tum
Rom. 5 , I
Rom. 5 , 16
2 Cor. 11,5
Philem. 15
Et non sicut per unum
peccatum, ita et donum
Existimo enim nihil me
minus fecisse a magnis
apostolis
ut aeternum illum reci-
peres
Daeromme sijn wi ge-
recht gemaect uten ge-
loeve op dat wi vrede
souden hebben te gode
overmids onsen here ihe-
sum xristum
Ende alsoe als wi niet ge-
storven en sijn overmids
ene sunde. soe en sijn wi
levende gemaect over-
mids ene gave.
Want ic wane dat ic niet
men gedaen en hebbe
dan ic ontfaen hebbe.
ocht mi geboden es van-
den groten apostelen
op dat gine weder sien
soudt in der ewecheit
Terugwijzende of hervattende woordjes.
Geheel in overeenstemming met de zo juist gekonstateerde
onaf hankelikheid ten opzichte van de grondtekst, is het veelvuldig
gebruik van terugwijzende woordjes, die een voorafgaande be-
paling of bijzin hervatten en tegelijkertijd het onderwerp aan-
kondigen. Zulke woordjes, die naar we ons herinneren ook door
de Oostvlaamse auteur talloze malen werden ingelast, waren een
aanpassing aan het levende Dietse taalgebruik. Vooral wanneer
een bijzin voorafging, was hij er op uit om door woordjes als soe,
die enz., die immers naar weerszijden het verband nauwer aan-
haalden, een schakel te leggen tussen hoofd- en bijzin. De sub-
ordinatie klonk op deze wijze de middeleeuwer minder ongewoon
in de oren.
Een onderwerp wordt nog eens aangeduid in „mer doetmoedege
brueder hi gloriere in sijnre vroudenquot; (Jac. i , 9).
Bepalingen worden hervat in: „want sonder wet soe was de sunde
doot (Rom. 7 , 8), hieromme so biddic u (Rom. 15 , 30), anders
so waren uwe sonen onsuver (i Cor. 7 , 14), mer in onser troestingen
so hebben wi onvertalleke mere bhde geweest (2 Cor. 7 , 13), te
hans so en consenteredic niet (Gal. i , 16), ende also bruedere so
en sijn wi niet sonen der diernen. mer der vriere (Gal. 4,31),
aldus so merct bruedere (Eph. 5 , 15), daeromme voertane so
bidden wi u bruedere (i Thess. 4,1), mer overmids caritate so
biddic u meer (Philem. 9), seker so en worde niet gesocht de stat
des anders testamentsquot; (Hebr. 8 , 7).
Subjectzinnen worden door hi aangeduid in: „want wie sinen
naesten mint hi vervult de wet (Rom. 13 , 8), mer soe wie den
here aenhanget hi es een geest met hem (i Cor. 6, 17), een yege-
welc die in den campe crijget hi huedt hem van allen dingen
(i Cor. 9 , 25), want wie dat et ochte drinct onwerdelec. hi et ende
drinct hem selven dordeel (i Cor. 11 , 29), die gestolen heeft, hi
en stele nemmerequot; (Eph. 4, 28).
Dezelfde dienst doet die in: „want so wat dat niet en es uten
geloeve. dat es sunde (Rom. 14 , 23), die spaerlec saeyt. die sal
oec spaerlec maeyen (2 Cor. 9 , 6), want die rike werden willen
die vallen in temptacien (i Tim. 6 , 9), ende so wie sine gebode
houdt die woent in hemequot; (i Joh. 3 , 24). Een objectzin wordt
nog eens aangeduid in: „mer die dinge die sot sijn der werelt
die heeft hi wt vercorenquot; (i Cor. i , 27).
Een temporale bijzin wordt aangeduid door doe in: „want doe
gi knechte der sunden waert. doe waerdi vri der gerechtecheitquot;
(Rom. 6 , 20).
Maar 't meest treft men so aan, dat dient om naar verschillende
soorten bijzinnen terug te wijzen, bijv.: ,,want ochte de dieninge
der verlorenheit es in gloriën . so overvloyt vele mere de dienst
der gerechtecheit in gloriën (2 Cor. 3 , 9), mer alse tgebot comen
was. so wart de sunde weder levende (Rom. 7 , 9), want leefdi
na den vleessce soe seldi sterven (Rom. 8 , 13), ende eest dat wi
mede hden. so selen wi mede regneren (2 Tim. 2 , 12), mer dese
om dat hi ewelec blijft so heeft hi een ewech priesterscap (Hebr.
7 , 24), daeromme op dat ihesus sijn volc heilech maken soude
overmids syn bloet. so es hi buten porten gepassyt (Hebr. 13 , 12),
want dese dinge doende so en seldi niet sunde doen enegen tijt
(2 Petr. i , 10).
De „bleke handquot; gaat hierin soms verder, bijvoorbeeld in
I Cor. 9 , 17: ,,mer eest dat ict onwillens doe. de berechtinge es
mi bevolenquot;, waar es is weggeradeerd, terwijl soe es is geplaatst
voor de berechtinge. Men vraagt zich of hij hier — en elders —
soms teruggrijpt naar de oudere redaktie. Dat was immers ook
in der apostelen werke het geval.
Relatieve verbinding.
Naast elkaar staan hier letterlike vertalingen en oplossingen.
Enige voorbeelden:
om. 2 , 15
R
3 , 14
Rom.
Rom.
Rom.
15 , 22
Cor. 4,
Petr. I
qui ostendunt opus le-
gis scriptum in cordi-
bus suis
Quorum OS maledictio-
ne et amaritudine ple-
num est
Qui contra spem in
spem credidit
Propter quod et impe-
diebar plurimum venire
ad vos
Propter quod non de-
ficimus
Cui enim non praesto
sunt, caecus est
ende si betoenen dwerc
der wet gescreven in hare
herten
Der welkere mont vol es
van maledixien ende bet-
terheiden
Ende hi geloefde iegen
hope in hope
Overmids dwelke ic sere
beleit wert te u te
comene
Om dwelke wi niet en
gebreken
Mer dien dese niet yege-
werdech en sijn. die es
blint.
Consequentie is 00k hier niet te bespeuren. Het bewijs, dat
de ,,bleke handquot; meer voelt voor coördinatie dan voor subordinatie,
^ordt O. a. geleverd door een verandering, die hij aanbrengt in
2 Petr. i , 19: „ende wi hebben een stärkere prophecelec sermoen.
Wien gi weldoet merkende als eenre lanternen lichtende in ene
donkere stat tote dat de dach in hchtequot;. Het gedeelte wien----stat
is doorgehaald en in margine vervangen door ,,ende ghi doet wel
^at merkende als ene lanterne lichtende in een donker statquot;. Ook
hier zou een terugkeer tot de oudere vertaling niet onmogelik zijn.
Het werkwoord.
Het participium praesentis wordt meestal, zoals uit vele boven
aangehaalde voorbeelden blijkt, gehandhaafd, maar ook niet zelden
opgelost, zoals blijkt uit:
L. belet?
-ocr page 340-Hieromme de gene die
et en sal niet versmaden
die niet en et
Hieromme hebben wi
alselken hope. ende ge-
bruken groets betrou-
wens
Vanden welken dat so-
mege gedoelt hebben en-
de keerden te ydelre
spraken.
De volgende moeilike tekst is hier juist vertaald, in tegenstelling
met Wvla. en N.N., die de samenhang niet begrepen:
Is qui manducat, non
manducantem nonsper-
nat
Habentes igitur talem
spem, multa fiducia uti-
mur
a quibus quidam aber-
rantes, conversi sunt in
vaniloquium
Rom. 14 , 3
2 Cor. 3 , 12
i Tim. i , 6
bibebant autem de spi-
ritali, consequente eos,
petra
mer si dronken alle van-
den geesteleken steenne
die hen na volgede
I Cor. 10 , 4
De ablativus absolutus wordt in de meeste gevallen opgelost
in een hoofd- of bijzin, een enkele maal gehandhaafd in de vorm
van een absolute konstruktie, bijv.:
vivente viro
Occasione autem ac-
cepto, peccatum per
mandatum operatum
est in me omnem con-
cupiscentiam
testimonium mihi per-
hibente conscientia mea
assumpto et Tito
ut viso eo iterum gau-
deatis
contestante Deo signis
relicta pollicitatione in-
troeundi in requiem
ejus
Rom. 7,2
Rom. 7 , 8
Rom. 9 , I
Gal. 2 , I
Phil. 2 , 28
Hebr. 2 , 4
Hebr. 4 , i
alsoe lange als de man
leeft
want de sunde die oc-
suun ontfaen heeft over-
mids tgebot heeft in mi
gewracht alle oncuussce
begerlecheit.
des geeft mi getuge mine
consciencie.
ende daer toe namic ty-
tusse
op dat gi weder verbildet
als gine saget
gode dat getugende met
teekenen
hebbende achter gelaten
de beloften in te gane in
sine raste.
Het passivum wordt nu en dan omgezet in een aktieve konstruktie,
waarin men het subject is, hetgeen ook een kenmerk van de ver-
taling van 1360 is. Voorbeelden:
i Cor. 2 , 14
I Cor. 14,7
1nbsp;Cor. 14 , 34
2nbsp;Cor. 4 , 18
quia spiritualiter exa-
minatur
quomodo scietur id,
quod canitur, aut quod
citharizatur ?
non enim permittitur
eis loqui
Quae enim videntur,
temporalia sunt
die dinge diemen geeste-
lec prijst
hoe salmen geweten wat
men singt ? ocht wat men
herpt
Want men en gedoeget
hen niet te sprekene
Want de dinge die men
siet sijn titelec.
Een ongelijkmatigheid valt weer op te merken bij de weergave
van het perfectum der deponentia: nu eens is het juist vertaald,
dan weer is het ten onrechte opgevat als een durativum. Voor deze
onjuiste behandeling zal de corrector wel verantwoordelik gesteld
moeten worden. Voorbeelden:
Rom. 7 . 13
jac. I , 24
2 Cor. 10 , 13
heeft .... gewracht
haddi vergeten
mer na de mate der rege-
len die ons god geset
heeft
hebben wi .... blide
geweest
wi sijn met *sakele-
ken^) redenen bewisende
es .... achtende
gi sijt vergetende
sprekende sijn
operatum est
oblitus est
sed secundum mensu-
ram regulae, qua men-
sus est nobis Deus
gavisi .... sumus
des lichaemlecs vleeschs
de bruederleke caritate
in overvloedeger bene-
dixien
13 , I
15 , 29
Rom.
2 Cor. 7 , 13
Rom. 3 , gnbsp;causati .... sumus
^hil. 2 , 6nbsp;arbitratus est
Hebr. 12 , 5 obliti estis
Hebr. 13,7 locuti sunt
Nomina.
Evenals in de vertaling van 1360 wordt een substantivum, dat
Verbonden is met een ander zelfstandig naamwoord, soms ge-
objectiveerd, bijv.:
^ol. 2,11nbsp;corporis carnis
Hebr. . i Charitas fraternitatis
in abundantia benedic-
tionis
Een andere overeenkomst met de vertaalmethode van de Oost-
vlaamse auteur is de verplaatsing van de attributieve genitief vóór
het bepaalde woord. De corrector heeft ook in der apostelen werke
) Alleen Teuth. en Voc. Gop.
-ocr page 342-deze eigenaardigheid menigmaal behouden, zoals hier waar-
schijnlik in:
Rom. 15 , 16
Rom. 16 , 18
1nbsp;Cor. 2 , 6
2nbsp;Cor. 7 , 13
Eph. 5 , 23
Col. I , 17
I Tim. 3 , 6
oblatio gentium
corda innocentium
sapientiam.. .. hujus
saeculi
super gaudio Titi
caput..... mulieris
caput corporis ecclesiae
in judicium.. .. diaboli
der heidene offeranden
der onnoeselre herten
der werelt wijsheit
om tytus vroude
swijfs hoot
thoot vander kerken li-
chame
in sduvels vonnesse
De genitief wordt naar de trant van de oude vertaling om-
schreven in :
Rom. 14 , 19 quae pacis sunt
I Cor. I , 12 ego quidem sum Pauli
Van betekenis in dit verband is weer een wijziging, die wordt
voorgesteld door de „bleke handquot;. Naast de vertaling die xristus
sijn (qui sunt Christi; i Cor. 15 , 23) schrijft hij die xristus toe
horen.
De datief wordt soms omschreven met behulp van behoef,
hetgeen eveneens een kenmerk is van de Oostvlaamse vertaling.
Voorbeelden:
die dinge die den vrede
toe behoeren
ic hoere pauwels toe
2 Cor. 11,9
Hebr. 11 , 4°
tuwen behoef
tonsen behoef
vobis
pro nobis
c) Woordvorming en woordkeuze.
Gesubstantiveerde infinitieven, gebezigd ter vertaling van Latijnse
abstracta, zoals dat ook het geval was in de vertaling van 1360,
treffen we hier aan in: des aendoens (indumenti, i Petr. 3 , 3),
een aenscouwen of een opsien (spectaculum, Hebr. 10 , 33), be-
kennens (notitiae, 2 Cor. 2 , 14), beclagen (querela, Phil. 2 , 15),
tghesmaken oft pruven (dehbatio, Rom. 11 , 16), dat insetten of
opleggen (impositionem, 2 Tim. i , 6), den lidene (passionem, Col.
I , 24), mestrouwene (diffidentia, Rom. 4 , 20), in dopslaen (in ictu,
I Cor. 15 , 52), overliden (transitu, i Cor. 16 , 7), tregneren ende
Vergelijk die ons toehehoeren (nostri,; Tit. 3 , 14) en der sijnre die hem toe behoren
(suorum; i Tim. 5,8).
igehieden (imperium, i Petr. 5 , ii), toenemen (profectus, i Tim,
4 , 15), dwassen (incrementum, i Cor. 3 , 7), wederseggen (contra-
dictione, Hebr. 7 , 7).
Overigens wordt overvloedig gebruik gemaakt van het suffix
-ing, dat zich uitstekend leende voor de vorming van abstracta.
Het is niet onwaarschijnlik, dat de corrector hierin iets verder
ging dan zijn voorganger. In zijn bewerkingen van Cantica Canti-
corum en Actus Apostolorum is iets dergelijks te konstateren.
Zoals deze Epistelenvertahng voor ons hgt, is de toepassing van
dit afleidingsmiddel blijkbaar nog frequenter dan in de West-
vlaamse perikopen, waar toch anders de ing-vormingen schering
en inslag zijn. Men vergelijke: in bereidingen (Wvla.: int vorreeden;
in praeparatione, Eph. 6 , 15), ter bewisingen (Wvla.: ten toghene;
^d ostensionem, Rom. 3 , 25), inder oppenbaringen (Wvla.: open-
baren; in revelatione, 2 Thess. 1,7), verlichtingen (Wvla.: ver-
dichten; illustratione, 2 Thess. 2 , 8), vervullinge (Wvla.: vervulte;
Plenitudo, Rom. 13 , 10), volbringingen (Wvla.: vulbringhen; con-
summationem, Eph. 4 , 12).
Zo hebben dus ook de vertalers medegewerkt aan het scheppen
Van een terminologie, waarvan men zich kon bedienen bij de
behandeling van abstracte onderwerpen. De overzetter der Episto-
lae kon wellicht uit een rijker woordvoorraad putten dan waarover
de Westvlaamse perikopenvertaler de beschikking had, maar toch
ook hij wel eens nieuwe woorden hebben gesmeed. In de
Volgende lijst vermelden we substantiva, gevormd met het achter-
voegsel -ing, in welke reeks ook vrij wat hapaxen voorkomen,
^eze hebben we met een sterretje aangeduid, evenals de woorden,
die Verdam niet in deze betekenis óf slechts in glossaria heeft
aangetroffen óf die alleen in het Handwoordenboek te vinden zijn.
^e kans is niet gering dat daaronder wel enige neologismen
Schuilen. Andere, waarvan het Mnl. Wdb. wel vindplaatsen ver-
^sldt, kunnen evengoed nieuwvormingen zijn, want hoe licht
Wordt eenzelfde woord niet enige malen ,,op nieuwquot; gevormd door
Verschillende schrijvers, die ondanks onderlinge onafhankelikheid
^nder gelijke omstandigheden, zich richtend naar het machtige
Latijn, hebben gewerkt. Op deze wijze is wel de aanwezigheid
Verklaren van een aantal woorden, waarvan Verdam alleen
Noordelike bronnen kent. Hier volgens tans enige bewijzen van
de voorhefde, die onze redaktor der Epistolae voor deze afleiding
de dag legt:
daenscouwinge (conspectu, Jac. 4. ii), *aenstaninge^) (instantia,
2 Cor. ii , 28), af settingen (destitutionem, Hebr. 9 , 26), argeringe
(detrimentum, i Cor. 3 , i5). begavingen (donationis, Eph. 4 . V)»
*bekinningen (concubitu, Rom. 9, 10), beliinge (confessionem,
Hebr. 10 , 23), *bemaningen (obsecratio, Phil. 4, 6), berechtinge
(dispensatio, i Cor. 9 , 17), beroevingen (exspohatione. Col. 2 ,11).
bescermingen (defensionem, 2 Cor. 7,11)» *betoeningen (ostensione,
i Cor. 2 , 4), betrouwingen (confidentia, 2 Cor. 10 , 2), *bevindinge
(experimentum, 2 Cor. 2 ,9), bewisinge (ostensionem, 2 Cor.
8 , 24), de *bringinge der wet (legislatio, Rom. 9,4). *danckingen
(gratiarum actione, Phil. 4 , 6), deilingen (divisiones, i Cor. 12 , 4)'
dieningen (in ministrando, Rom. 12,7), de doodinge of cruussinge
(mortificationem, 2 Cor. 4 , 10), *drinkingen (potationibus, i Petr.
4 , 3), gebenediinge (benedictio, Jac. 3 , 10), *gebaringe (generatio-
nem, i Tim. 2 , 15), *gerechtmakinge (justificatio, Rom. 8 , 10),
glorieringe (gloriatio, Rom. 3 , 27), *heileginge (sanctificatio, i Cor.
i , 30), heilechmakinge (sanctificatio, Hebr. 12 , 10), houdinge (ob-
servatie, i Cor. 7 , 19), inleidingen (introductio, Hebr. 7 , 19),
insettingen (institutionem, 2 Tim. 3 , 10; impositio, i Tim. 4, 14).
inwoeningen (incolatus, i Petr. i , 17). maningen (vocatio, Hebr.
3,1), *mestrouwingen (suspiciones, i Tim. 6,4), navolginge
(aemulationem, Rom. 10 , 2), nederlegginge (depositio, 2 Petr. i , 4)gt;
omwerpingen (eversione, 2 Petr. 2 , 6), * onder dieninge of *onder-
gevinge (subministrationem, Phil. i , 19), *onderlatingen (vicissi-
tudinis, Jac. i , 17), ondersuekinge (experimentum, Phil. 2 , 22),
ondervindinge (experimentum, 2 Cor. 13 , 3)gt; ontbendinge (solutio-
nem, i Cor. 7 , 27), onttreckingen (subtractionis, Hebr. 10 , 39),
*onverrottingen (incorruptione, i Cor. 15 , 42), openinge (apertione,
Eph. 6,19), opleggingen (impositionis, Hebr. 6 , 2), * over gangingen
(praevaricationis, Rom. 5.14)» overlidinge (translatio, Hebr. 7,12),
*regeringen (gubernationes, i Cor. 12, 26), *reveleringe (reve-
lationem. Gal. 1,12), roepinge (vocationem, i Cor. i , 20), runingen
(susurrationes, 2 Cor. 12 , 20), sindingen (legatio, 2 Cor. 5 , 20),
smeekingen (adulationis, i Thess. 2, 5). vergevinge of sparinge
(indulgentiam, i Cor. 7,6), spottingen (ludibria, Hebr. 11,36).
*spreydingen (dispersionis, i Petr. 1,1), spuwingen (vomitum,
1) Ontleend aan de herziene Wvla. redaktie, cf. Eg. 2188, f. 24'- Dezelfde vertaling
(ansteung) ontmoet men in de eerste gedrukte hgd. bijbels, vgl. Brodführer, a. w., S. 243-
Is deze overeenstemming het gevolg van een analogiese woordvorming dan wel te
verklaren uit het gebruik van verwante glossaria?
2 Petr. 2, 22), stichtinge (aedificatio, i Cor. 3 , 10), stridingen
(dissensiones, 2 Cor. 12 , 20), tymmeringe (aedificatio, Eph. 1,21),
toenemingen (augmentum, Col. 2 , 29), troestinge (consolatio, 2 Cor.
I . 5), twestingen (dissensiones, Rom. 16,17), wtgevingen (distribu-
tionibus, Hebr. 2 , 4), duutverkiesinge (electionem, Rom. 11,5),
quot;hechtingen (seditiones, 2 Cor. 12 , 20), verherringen (combustionem,
Hebr. 6 , 8), verblidinge (exultatio, Jac. 4, 16), vergeldinge (remu-
meratio, Hebr. 11 , 26), verkeringen (subversionem, 2 Tim. 2 , 14),
quot;h^rcrigingen of behoudingen (acquisitionem, Hebr. 10, 39), ver-
^atinge (remissio, 2 Cor. 8,13), verlichtinge (illuminatio, 2 Cor.
4 , 4), verliesinge (perditionem, i Tim. 6 , 9). vermalediinge (male-
dictio, Jac. 3 , 10), vermaninge (exhortationem, 2 Cor. i , 4), ver-
ruwingen (renovatio, Tit. 3 , 5), verrottingen (corruptione, i Cor.
^5 , 42), vertoeningen (revelatione, i Cor. 14,6), vervullinge (sup-
Plementum, 2 Cor. 8, 14), verweckingen (exhortationem, i Cor.
M , 3), verwinninge (victoria, i Joh. 5 , 4), vestingen (confirmatione,
^hil. I , 7), *vleckingen (inquinamentum, 2 Cor. 7,1), *vore-
^ickinge (propositum, 2 Tim. 3 , 10), *voresettinge (praefinitionem,
Eph. 3,11), *waerningen (munitionum, 2 Cor. 10,4), wassinge
(incrementum, i Cor. 3 , 6), *wedergeldinge (retributionem, Rom.
^1,9), wederpnievinge (reprobatio, Hebr. 7,18), *wentelingen
(volütabro, 2 Petr. 2 , 22), werkinge (operatio, i Cor. 12 , 10),
^orstelinge (colluctatio, Eph. 6 , 12).
Het suffix -heit wordt gebruikt in:
*henidentheiden i) (aemulationem, Rom. 10, 19), gedeiltheden
(dispersione, Jac. 1,1; discessio, 2 Thess. 2,3; schismata, i Cor.
1nbsp;, lo), *geheilechtheiden (sanctificationem, 2 Cor. 7,1), gelustecheit
Oibidinem, Col. 3 , 5), *gemaetsamheit (modestiam, 2 Cor. 10 , i),
Sernatecheit (modestiam. Col. 3 , 12), gemeinheit (communicatio,
2nbsp;Cor. 13 , 13), *gemeinsamheit (communicationis, 2 Cor. 9 , 13),
ëeorloeftheit (hcentia, i Cor. 8 , 9), gescoertheiden (scissuras, i Cor.
. 18), *gevangenheit (captivitatem, Eph. 4,8), *ierstegehoren-
(primitiva, Hebr. 12 , 16), *nuwecheit (novitate, Rom. 6 , 4),
onhesnedenheit (praeputium, Rom. 2 , 26), onderwoerpenheiden
(subjectione. Gal. 2 , 5), *onverrottelecheide (incorruptione, i Cor.
' 42), opgeblasenheiden (aemulationem, Rom. 10 , 19), recht-
'^^'^decheit (justificatio, Rom. 4, 25), stichtecheiden (aedificatio,
Vgl. voor de vorming: verbeidentheit (Rom. 2 , 4), ontbliventheit (Ruusbr. 4 , 178;
Mnl. Wdb. s , 993), *bibUventheit {Hs. llde Part., f. 212^), swigentheit (Hs. v.
348. f. 28V), medelidentheit (Brab. Y. VII, 12886).
Rom. 14 , 19), wtvercorenheit (electionem, i Thess. i , 4).
beidentheit (longanimitas, Rom. 2,4), vestecheit (firmamentum,
Col. 2 , s), volheit (plenitudo. Gal. 4 , 4)-
Enkele voorbeelden van substantiva, afgeleid met behulp van
het achtervoegsel -nesse zijn:
*bekintenessen (agnitione. Col. i , 9). geradenesse (persuasio.
Gal. 5 , 8), hindernesse (offendiculum, Rom. 14 , 13). mendernesse
(diminutio, Rom. 11,12), *onbesnidenesse (praeputium, Rom.
2 , 25), *oppenbarenessen (revelationis, Rom. 2 , 5). stoetenesse
(offensionem, 2 Cor. 6,3).
De Latijnse nomina agentis worden weergegeven met het suthx
-er(e) in:
beloevere (sponsor, Hebr. 7 , 22), besetteren (dispensatores, i Cor.
4 , i), des *bewegers (dirigentis, Jac. 3 . 4). hringere .... der wet
(legislator, Jac. 4,12), *gebareren (parentibus, Hebr. 11,23),
heerscapere (dominator, Jud. vs. 4). Uchtdragere (lucifer, 2 Petr.
1nbsp;, 19), een *loennere of wedergevere (remunerator, Hebr. 11,6),
meernère (auctorem, Hebr. 12,2), minneren ofte navolgeren (aemula-
tores, I Cor. 14, 8), quaetsprekers (detractores, Rom. i , 30)'
*quaetwerkers (malefactoribus, i Petr. 2 , 12), venderen (inven-
tores, Rom. i , 30), verdervere (exterminatore, i Cor. 10 , 10),
verleiders (seductoribus, 2 Cor. 6 , 8), werkers (factores, Rom. 2,12)
Daarnaast ontmoet men somtijds omschrijvingen als die met
mannen oncuusscheit doen (masculorum concubitores, i Cor. 6 , 10),
die gemeinscap hebbe (communicator, i Petr. 5 , i). ic ben gehouden
(debitor sum, Rom. i , 14) of vertalingen door een adjectivum,
bijv.: sculdech (debitor, Rom. 15,27).
Bij de adjectiva en adverbia valt op het veelvuldig gebruik van
het suffix -lec, -leke, waarvan we hier enkele voorbeelden ver-
melden:
bedwonghelec (coacte, i Petr. 5 , 2), *beginleker (origmah, 2 Petr.
2nbsp;, 5), *doechlec (passibihs, Jac. 5 . 17), gedoechsamlec (patienter,
Jac. 5 , 17), gerechtelec (recte, 2 Tim. 2 , 16), handeleken (tractabi-
lem, Hebr. 12 , 18), heidelec (gentiliter, Gal. 2 , 14), *iodelec
(judaice. Gal. 2 , 14), *ioncleke (juvenaha, 2 Tim. 2 , 22), onbe-
respelec (irreprehensibilem, i Tim. 3 , 2), onberuerleke (immobiles,
I Cor. 15 , 58), *ondancsamlec (ingrati, 2 Tim. 3 , 2), *ongrondeleke
(investigabiles, Eph. 3 , 8), onmenscelec (abominati, Tit. i , 16),
onnuttelec (inutiles, Rom. 3,12), *onterdelec, onbevindelec (in-
vestigabilis, Rom. 11,33), * onver droechleke (immarcescibilem,
I Petr. I , 4), *queenleke (aniles, i Tim. 4, 7), rechtelec (recte,
Gal. 2 , 14), *sateleke (domesticam, Rom. 16 , 5), *sorchsamlec
(solicite, Tit. 3 , 13), spaerlec (paree, 2 Cor. 9 , 6).
Enkele adjectiva op -ech, -ege zijn:
*clappech (verbosae, i Tim. 5 , 13), cleenmoedege (pusillanimes,
I Thess. 5 , 14), mededeilechtech (comparticipes, Eph. 3 , 6),
rechtverdech (justificabuntur, Rom. 2 , 13), *swaerwesech (pudicos,
I Tim. 3 , 8), Hweesnedech (ancipiti, Hebr. 4 , 12), voersichtech
or deel (praejudicio, i Tim. 5 . 21).
Het suffix -sam vindt men o. a. in:
*achtsam sijn (curent. Tit. 3 , 8), *gemeinsam sijn (communica-
verunt, Hebr. 2 , 14), gevolchsam sijn (acquiescunt, Rom. 2 , 8),
onhekinsam sijn (ignorare, Hebr. 5,2), * onvrochtsam (infructuosi.
Tit. 2 , 14).
Het voorvoegsel her-, dat in het Brabants gebruikeliker was
dan in het Vlaams, ontmoet men hier herhaaldelik. Meestal be-
antwoordt het aan het Latijnse praefix 're-'; vgl.:
herboren (renati, i Petr. i , 23), sijn . . . herdinkende (reminis-
cere, 2 Cor. 7, 15), herformet (reformamini, Rom. 12, 2), herloes-
sende (redimentes, Eph. 5 , 16), hermaect (reficere, i Cor. 16 , 18),
herwonnen regeneravit, i Petr. 1,3)^)-
In andere gevallen wordt 're-' veelal weergegeven met weder,
Zoals in:
wedergebloyt (reflorere, Phil. 4, 10), wederformen (reformare,
Phil. 3 , 21), wedergeboerten (regeneratio, Tit. 3 , 5), wedergevere
(remunerator, Hebr. 11,6), wederpruevinge (reprobatio, Hebr.
7, 18), wederontfaen (recipiam, 2 Cor. 6, 18).
Het voorvoegsel 'con-' wordt soms letterlik vertaald door
mede- (met-), vgl:
*medearbeidt (collaborare, 2 Tim. 1,8), mededeilechtech (com-
Particeps, Eph. 3 , 6), *medeerjlinge (coheres, Rom. 8 , 17),
* medegevoelende (consentire, Rom. 12 , 16), medeknecht (con-
servo, Col. i , 17), *metlichamelec (concorporahs, Eph. 3 , 6),
medeoudere (consenior, i Petr. 5,1), mederiddere (commilito.
*
Men vergelijke elders in dit handschrift: herademen (Act. 17 , 26), hermakingen
(^ct. 3 , 21), *hersach (3 Reg. 19 , 6), *hersat (Act. 9 , 40), *hervonnessen (Dan. 13 , 51).
Waarschijnlik heeft de Oostvlaamse vertaler dit praefix ook wel gebruikt, vgl. Mnl.
Wdb. i. V.: herdenken, herpensen, herluden, herquecken enz. In noordelike afschriften
^erd het somtijds vervangen door ver-, vgl.: herstichten (reaedificabo. Act. 15 . 16)
^ verstichten en hermakens (refrigerii, Act. 3 . 20) gt; vermakens.
Philem. 2), * metver manende (coinmonere, Col. 3 , 16), medewrachte
(cooperari, Jac. 2 , 22) en mederwerkere (cooperator, Phil. 2 , 25).
Maar ook andere praefixen worden samen met het hoofdwoord
letterhk vertaald in een verband, waar een vrijere weergave meer
op zijn plaats zou zijn. Dit geldt o.a. van:
inbringt (infert, Rom. 3 , 5), ingaet (ingredi, 3 Joh. vs. 2),
sijn van onder in ghegaen (subintroierunt, Judas vs. 4), van onder
in geleidde (subintroductos, Gal. 2, 4), *in . . . gegreffijt (insertus,
Rom. II , 17), toegeloct, *ingeloct (illectus, Jac. i , 14), neder
geneycht (declinaverunt, Rom. 3 , 12), een substantie of onder-
stant (substantia, Hebr. 11 , i), * onderdieninge (subministra-
tionem, Phil. I , 19), overleiden (superducentes, 2 Petr. 2 , i),
overgeleidt (traducti, 2 Petr. 3 , 17) overwast (supercrescit, 2
Thess. I , 3), toeleidet (adducit, Rom. 2 , 4), toegemingt (admistus,
Hebr. 4, 2), tusschengaende (intercedente, Hebr. 9 , 15), voert
sindt (praemitte, Tit. 3, 13), tvoergesette (propositum, Rom.
8 , 28).
Enkele letterlik, soms etymologies-getrouw vertaalde woorden
zijn nog:
*ioodscen(e) (judaizare. Gal. 2 , 14), *riddert (milites, i Tim.
1,18), ridderscap hebben (militant, Jac. 4,1), *rijcmakende (locu-
pletantes, 2 Cor. 6, 10), *vrochtmaect (fructificat. Col. i , 6),
*gerechtgemaect (justificabitur. Gal. 2 , 16), vertellingen van ge-
slechten (genealogias, Tit. 3,9), een *ghesworen recht (jusjurandum,
Hebr. 6 , 17), meernere (auctor, Hebr. 12,2) *gebareren (parentes,
Hebr. 11 , 23).
Deze groep woorden biedt tevens de overgang tot een behande-
ling van de woordkeuze. Dat ook hier de invloed van de hoofd-
corrector werkzaam is geweest, moge blijken uit de veelvuldig
voorkomende, vrijwel werktuiglike vertalingen van 'quidem'
(seker), 'filii' (sonen), 'jam' (stappans), 'forte, forsitan' (bi avonturen)
en 'ut' (op dat). Maar overigens is er geen sprake van „uitdrukkings-
armoedequot;. In passages, die geen moeilikheden veroorzaakten, is
de woordkeuze doorgaans voortreffelik. Bijvoorbeeld:
de slappe hande (remissas manus, Hebr. 12 , 12), dat hem af
gesneden es (praeputium, i Cor. 7 , 18), die ten stecke loepen (qui
in stadio currunt, i Cor. 9 , 24), niet ontsculdecht (inexcusabilis,
Rom. 2,1), overmids dat gi u niet onthouden en moget daer af
(propter incontinentiam vestram, i Cor. 7,5).
Dergelijke vrije, vaak omschrijvende vertalingen versterken de
-ocr page 349-indruk van tweeslachtigheid, die de vertaaltechniek van deze
Brievenvertaling maakt: overal vindt men naast de letterlike over-
zettingen een even groot aantal vrijer weergegeven woorden. Hoe
is dit anders te verklaren dan als het gevolg van een soortgelijke
corrigerende aanpassing aan de grondtekst van een oudere, vrijere
Verdietsing als we reeds gekonstateerd hebben in ,,der apostelen
Werkequot; en andere delen van dit lectionarium? En dat ook
deze epistelen oorspronkelik vertaald zijn door de Oostvlaamse
auteur, wordt, dunkt ons, overtuigend bewezen door een reeks
Woorden, die hij in zijn overige werken pleegt te bezigen als
de — voor hem kenmerkende — vertaling van dezelfde of altans
synonieme Vulgaatwoorden als in de volgende voorbeelden
genoemd worden^):
aenscouwene (conspectus, Eph. i , 4), aenstaet (instate. Col. 4 , 2),
dandere (rehquiae, Rom. 9 , 27), *baren (procellam, Hebr. 12 , 18),
doncuussce hegerte (concupiscentia, Rom. 7 , 7), oncuusscelec hegeren
(concupisces, Rom. 7 , 7), hehendeleke (caute, Eph. 5 , 15), he-
claginge (querela, i Thess. 3 , 13), heleiden (dirigat, 2 Thess. 3 , 5),
belofte (testamentum, Gal. 3 , 17), hequamelec (acceptabilem, Tit.
3 . 14), binnenste (viscera, 2 Cor. 7,15). dingstoel (tribunal, Rom.
14,10), doem (vapor, Jac. 4,14), *opgedronten (tumidi, 2 Tim. 3 , 4),
^^fachtecheit (hereditatem, i Petr. 1,4), gebreken (deficere, 2 Cor.
4,1), gedueren (perseverant, 2 Petr. 3,1), ghedurende es (manet,
2 Cor. 3 , 11), des geduerechs (permanentis, i Petr. i , 23), gemul
(Pnrgamenta, i Cor. 4 , 13), geraden (suadebimus, i Joh. 3 , 19),
ghesterkene (ad confirmandos, Rom. i , 11), geswige (silentio,
2nbsp;Thess. 3 , 12), gramscap (irae, Rom. 9 , 22), haet (zelum, Jac.
3nbsp;. 14), hostie (hostiam, Eph. 5 , 2), ierst werf (primitiae, i Cor.
. 23), gecondt (conditus. Col. 4 , 6), corren (cadavera, Hebr.
4.17), lede (junctura, Eph. 4,16), onvertalleke (abundantius,
2 Cor. 7 , 13), doverblijf (reliquum, i Petr. 4 , 2), overgengere (prae-
^aricator, Rom. 2 , 25), overgangingen (praevaricationis, Rom.
5 . 14), sceldinge (schisma, i Cor. 12 , 25; objurgatio, 2 Cor. 2 , 6),
^(^eldingen (contentiones, i Cor. i, 11; lites, Jac. 4,1), seide (indi-
cavit, I Cor. 10 , 28), spraeyde (dispersit, 2 Cor. 9 , 9), trompe
(dbia, I Cor, 14 , 7; tuba, i Cor. 14 , 8), verdervere (exterminatore,
^ Cor. 10 , 10), vergave god (utinam, i Cor. 4 , 8), verkenen (prae-
stant, I Tim. i , 4), verquaden (depravant, 2 Petr. 3 , 16), verrade-
Deze reeks is een aanvulling van de lijstjes, genoemd op blz. 259—263,
278, 298—299 en 336.
nessen (detractiones, 2 Cor. 12 , 20), verren (tauri, Hebr. 9 , 13),
vonnesse (judicio, i Cor. 6 , 6), gevonnest (judicavi, i Cor. 2 , 2),
wedersporech (repugnantem, Rom. 7 , 23), weldernessen (deserto,
Prol. Rom.) wijflecheit (vulvam, Rom. 4 , 19).
En evenals in de vertalingen van Jesaja en Jeremia, de evangeliën-
harmonie en de Handelingen der Apostelen is ook hier een aantal
woorden aanwezig, die Verdam slechts uit werken van onze Oost-
vlaamse auteur heeft opgetekend. We wijzen op:
dhedruusch (impetum, Hebr. 11 , 34), heclagers (querulosi, Judas
VS. 16), besorgingen (solicitudine, Rom. 12,8), bespraeyingen
(aspersionem, i Petr. i, 2), geraedsele (aenigmate, i Cor. 13 , 12),
herdachtech (memores. Gal. 2 , 10), insettingen (institutionem,
2nbsp;Tim. 3 , 10; impositione, i Tim. 4, 14), creekelende (garriens,
3nbsp;Joh. VS. 10), onghesadeleken (incessabiles, 2 Petr. 2,14), onghe-
redende (irrationabilia, 2 Petr. 2 , 12), ontellec (innumerabilis,
Hebr. 11,12), overspelinne (adultera, Rom. 7,3). verbelgingen
(offensionis, Rom. 9 , 32). Het reeds genoemde waerningen (mum-
tionum, 2 Cor. 10 , 4) mag wel vergeleken worden met waerne-
ringe, dat in de Haagse Bijbel gevonden is.
Naar onze mening kunnen zulke overeenkomsten in individueel
woordgebruik onmogelik toevallig zijn. Er moét een rechtstreeks
verband bestaan met de andere gedeelten van dit epistolarium,
een verband dat alleen te verklaren is uit gelijkheid van oorsprong.
Dubbele vertalingen.
De aanwezigheid van dubbele vertalingen kan het gevolg zijn
óf van aarzeling van de auteur, die de keus liet tussen twee ver-
dietsingen, óf van de werkzaamheid van een corrector, die in
bepaalde gevallen de opvatting van zijn voorbeeld niet verwierp,
maar het toch nodig vond zijn eigen verdietsing er naast te plaatsen.
Waar een vergelijking met de oudere tekst in dit geval is uit-
gesloten, zijn we niet in staat beide groepen afzonderlik te be-
spreken. In ieder geval kunnen we van een aantal der vele honderden
dubbele vertalingen die door deze tekst zijn gestrooid, alvast
bewijzen dat ze ontstaan zijn door correctie. Zoals we weten, is
ook de oude Westvlaamse perikopenbundel geraadpleegd, hetzij
door de vertaler, hetzij door de corrector. Meermalen plaatst
Ook in de Wvla. Epistelen (2 Cor. 11 , 28) komt het echter voor.
Hiertoe rekenen wij ook de interlineaire en marginale tweede vertalingen;
vgl. p. 279-
nu de corrector zijn eigen opvatting naast die van de oude lectiones-
vertaler, bijv.:
^ebr. 10,39
quot;^it. 2 , 14
I Thess. 5,22
ï Petr. 2 , II
^ph. 5 . 15
^ebr. 4,12
jThess. 4,13
«ebr. 1,4
^Gor. 6,10
'nbsp;13 , 4
^ Thess. 4 , 5
5 . 8
Hebr.
Jac.
13 ,7
s , 7
^Gor. 11 ^
33
Vulgata
in acquisitionem
acceptabilem
abstinete
advenas
caute
divisionem
dormientibus
effectus
egentes
exhibeamus
exinanivit
inflatur
passione
patientes
praepositorum
pretiosum
sporta
Hs. V. 1348
in behoudingen
ontfanghelijc
verret u
incomendelinge
behendelike
scedinghe
slapenden
ghemaect
arme
leveren
verydelt
verheft hare
lidinghe
ghedoochsamech
voergaerres
precieuse
mande
Hs. Brussel 113
(2849—51)
in der vercrigingen
of behoudingen
ontfenclec be-
quamelec
verhuedt u of ver-
rent u
allendege (toe-
comeiinghe)
wij slee (behende-
leke)
deilingen of scee-
dingen
slapenden (doden)
worden of ghe-
maect
ellendech (arme)
bieden of leveren
verijdelt (vermen-
dert)
verheft hare (wert
. . . opgeblasen)
passien of lidingen
gedoechsam (ver-
duldech)
voergengers
(prelate)
precioser (dier-
baerre)
mande (of corve)
Het gebeurt enige malen dat in een afzonderlike noot rekenschap
Wordt gegeven van een vertaling. Deze noot is dan niet in margine,
maar tussen de tekst geplaatst, in het rechter gedeelte, en door
een inktlijn omgeven. Een paar voorbeelden zijn de vertahng
nader emulatien (secundum aemulationem, Phil. 3,6), die als volgt
toegelicht is: „dats na der minnen of na volgingen of hate mer
hier scijnt dat steet vore na volgingenquot;, waarnaast men de volgende
opeenstapeling van dubbelvertalingen kan leggen ,,ad emulationen
dat es tot opgeblasenheiden of tot minnen of tot benidentheiden
of tot volgingenquot; (ad aemulationem, Rom. lo , 19), en de ver-
dietsing ia ende neen (est et non, 2 Cor. i , 17), die als volgt wordt
verantwoord: ,,Int latijn steet est et non Ende daer vor settic int
dietsch ia ende neen Dat bediedt. het es. ende en es. of sijn ende
niet sijnquot;. Soortgelijke aantekeningen, op dezelfde manier van de
tekst gescheiden, treft men aan in Vander sonden daet ofte werke
(hs. Brussel 2873) De titel van dit traktaat met zijn dubbel-
vertaling daet ofte werke doet denken aan werken of.... doen
(facimus, i Joh. i , 6) in hs. Brussel 113 (2849—51).
Toelichtingen, die gewoon in de tekst zijn opgenomen en vaak
het karakter aannemen van een tweede vertaling, worden niet
zelden voorafgegaan door dats, bijv.: experment dats ondervindinge
(experimentum, 2 Cor. 13,3), die geslapen hebben dats die doot sijn
(qui dormierunt, i Thess. 4 , 14).
Bij een andere groep dubbelvertalingen kunnen we met min of
meer zekerheid één van de elementen toeschrijven aan de vertaler
van 1360. In de volgende lijst zijn het de gecursiveerde woorden,
die in diens andere vertalingen het betrokken Latijnse woord plegen
weer te geven.
I Cor. 7 , 18 |
adducat |
toe leiden of bringen. |
I Cor. 13 , 12 |
in aenigmate |
in donkernessen (in ge- |
raedselen). | ||
Hebr. 10 , 2 |
cessassent |
waren op gehouden of af |
gelaten. | ||
I Cor. 7 , 34 |
cogitat |
gedinct (herdinke) |
Eph. 2 , 15 |
condat |
bouwe (stichte) |
Phil. 3 , 19 |
confusione |
confuse of scande. |
2 Cor. 4 , I |
deficimus |
gebreken of .. ontbliven |
2 Petr. 3 , 16 |
dépravant |
verquaden of verärgeren. |
I Cor. 8 , 2 |
existimat |
waent (ochte acht) |
I Tim. 5 , 8 |
fidem |
tgeloeve (of trouwe) |
I Petr. 1,21 |
fideles |
geloevende (getrouwende) |
I Cor. 7 , 14 |
filii |
sonen (hindere) |
I Cor. 7 , 12 |
infidelem |
ongetrouwe (oft ongeloe- |
vech) | ||
Gal. 3 , I |
insensati |
verwoedde of ontsinde |
(sotte ofte onwijse) | ||
I Cor. 13 , 5 |
irritare |
verydelt (vergrämt) |
Zie Theol. Tijdschr. 37, p. 146—147. |
Jac. 3 , I |
judicium |
ordeel of vonnesse. |
Eph. 4, i6 |
juncturam |
iuncturen of lede. |
Hebr. 6 , 17 |
jusjurandum |
een ghesworen recht of |
ene eet. | ||
2 Tim. 4 , 3 |
prurientes |
hem ketelen of veselen |
Hebr. 2 , 14 |
pueri |
sone (kindere) |
Judae 16 |
quaestus |
gewin ocht .. neeringe |
I Petr. 4 , 2 |
reliquum |
dachterstel (doverblijf). |
I Cor. I , 19 |
reprobabo |
wederproeven (verwerpen) |
I Joh. 3 , 19 |
suadebimus |
geraden of bewisen. |
2 Cor. 6 , 6 |
suavitate |
saechtecheiden (suetec- |
heiden) | ||
Gal. 3 , 17 |
testamentum |
getugenesse (belofte) |
2 Joh. VS. 8 |
videte |
besiet of merct. |
Overigens zijn er vele dubbele vertalingen van hetzelfde type als
We in de Westvlaamse perikopen hebben ontmoet: samengesteld uit
een Frans woord en het Dietse aequivalent. Enkele voorbeelden:
Phil. 2 |
, 20 |
sincera affectione |
met puerre begerten of |
onvermingder affectien. | |||
i Tim. |
i . 5 |
Charitas |
caritate of minne |
2 Cor. |
13 , 3 |
experimentum |
experiment, dats onder- |
vindinge | |||
Phil. 2 |
, 22 |
experimentum |
experimente of onder- |
suekinge | |||
2 Cor. |
2 , 9 |
experimentum |
experment of .. bevin- |
dinge | |||
Col. 2 |
. 2 |
mysterii |
der heimelecheit of der |
misterien | |||
Eph. 3 . |
sacramentum |
dat sacrament of de ver- | |
borgene heimelecheit | |||
Col. I |
. 27 |
sacramenti |
des sacraments of deser |
verborgendere heilecheit | |||
Hebr. |
II , I |
substantia |
substantie of onderstant |
1 Cor. |
12 , 30 |
virtutes |
mogende of virtute |
Mystieke en dogmatiese terminologie.
In bovenstaande reeksen hebben we reeds menig woord ontmoet,
quot;^vaarvan het gebruik ontstaan is in de theologiese sfeer. Van som-
P^ge dezer termen is het gebruik later uitgebreid, andere bleven
in de Middeleeuwen uitsluitend beperkt tot deze omgeving. Hiertoe
behoren verder: heilechmakinge (geheilechtheit) (sanctificationem,
Hebr. 12,10), heilegingen (geheilechtheiden) (sanctificationem,
I Petr. I , 2), bevindinge (experimentum, 2 Cor. 2 , 9). wederge-
boerten (regeneratio, Tit. 3 , 5). wederpruevinge (reprobatio, Hebr.
7 , 18), ingeestinge ofte herademen (inspirationem, Act. 17 , 26),
onterdelec (onhevindelec) (investigabilis, Rom. 11 , 33). ongrondeleke
(investigabiles, Eph. 3 . 8), getransformeret of overformt (trans-
formamur, 2 Cor. 3.18).
Bij Ruusbroec is zeer gewoon gevolchsam sijn (acquiescunt,
Rom. 2 , 8). De vertahng bringere .. der wet (legislator, Jac. 4,12)
ontmoet men precies zo in Ruusbroec's Werken 2,84^); men
vergehjke hiermee hringinge der wet (legislatio, Rom. 9 , 4). Alleen
bij Ruusbroec komen voor herboren (renati, i Petr. i , 23), onder-
woerpenheiden (subjectione, Gal. 2 , 5) en gelustecheit (libidinem,
§ 8. VERHOUDING TOT ENKELE PROZATEKSTEN
IN HS. Ilde PART.
Het Weense handschrift Nationalbibliothek Ms. 13708 2), dat
afgeschreven is door dezelfde kopiïst, die ook hs. Brussel 113
(2849—51) heeft vervaardigd, bevat behalve de tweede partie van
Maerlants Spieghel Historiael, de vijf poente van meester geert de
grote en van den geloeve van her ian van rusbroec te gruenendale,
een aantal prozateksten, die stuk voor stuk uit het Latijn vertaald
zijn. Het zijn grotendeels overzettingen van ,,sentencienquot; en
pauselike decreten betreffende aangelegenheden die toen de ge-
moederen vervulden: de verkiezing van een paus, de ,,secten van-
den heritenquot;, — vgl. ook het uitvoerige traktaat van „Meester
claes van here iegen enen iodequot; — en tenslotte „oft georloeft es
te lesene oft te hebbene de heihge boeke die in gemeinre spraken
gemaect sijn.quot;
De omstandigheid dat verschillende woorden die we in hs.
Brussel 113 (2849—51) leerden kennen, door Verdam uitsluitend
uit Hs. Ilde Part. waren opgetekend, bracht ons er toe een onder-
zoek in te stellen naar de vertaler dezer traktaten.
Het resultaat hiervan is geweest dat in de vertaalmethode en
woordvoorraad zó belangrijke punten van overeenkomst aan te
1) Zie Mnl. Wdb. i , I44S-
Beschreven in de Inleiding van de uitgave, die in 1879 van de Tweede
Partie bezorgd is.
wijzen zijn, dat er reden is om gelijkheid van afkomst aan te
nemen. Uiterlik vertonen deze prozastukken reeds dezelfde eigen-
aardigheden: Latijnse woorden zijn in margine of in de tekst opge-
nomen, terwijl het aantal dubbele vertalingen talloos is. Hieronder
treft ons weer het karakteristieke bindmiddel of aldus (f 229quot;quot;), ochte
(ildus^) (f, 31^). Het overtuigend bewijs dat dezelfde redactor aan
het werk geweest is, wordt aan de hand gedaan door een reeks
dubbelvertalingen, die in beide handschriften voorkomen, bijv.:
fol. |
Hs. Wenen 13708 |
Vulg. |
Hs. Brussel 113 |
(2849—51) | |||
22^ |
confunderen of scenden |
Act. 21 , 31 |
geconfunderet .... of |
gescent | |||
26^ |
intituleert .... of ge- |
Prol. Ep. Pauli |
geintiteleert of genoemt |
noemt | |||
26V |
verwatenesse ofte ver- |
Gal. I , 8 |
verbannen of verwaten |
bannenheit | |||
vasteren ochte .... se- |
2 Cor. I , 7 |
sekerre of vasterre | |
keren | |||
31V |
caritate ochte .. minne |
I Tim. I , 5 |
caritate of minne |
208r |
weygert of ontseit |
Prol. Ep. can. |
weygeren ochte ont- |
seggen | |||
sonen of kinders |
I Cor. 7 , 14 |
sonen (kindere) | |
210^ |
ordeelen of vonnessen |
Jac. 3 , I |
ordeel of vonnesse |
2liv |
te woenne of te blivene |
I Joh. 2 , 10 |
woent of blijft |
2l2V |
bindt of gevangen houdt |
Act. 25 , 27 |
gebonden of gevaen |
geloeve of .. trouwen |
I Tim. 5,8 |
tgeloeve (of trouwe) | |
23OV |
valsche opinie of wa- |
Prol. Ep. Pauli |
valscher suspicien of |
ninge |
waningen | ||
234quot; |
genadecheit of .. goe- |
2 Petr. 2 , 9 |
genedege of goeder- |
dertierenheit |
tierne | ||
234' |
leidt of .... bringt |
I Cor. 7 , 18 |
toe leidt of bringt |
235^ |
geven .... of gelden |
Prov. 31 , 12 |
gelden (geven) |
239^ |
geheilechtheit of heile- |
I Petr. I , 2 |
heilegingen (gehei- |
ginge |
lechtheiden) | ||
242 r |
i perturbatien of verstoe- |
Gal. 1,7 |
conturberen of versto- |
; ringen |
ren |
Woorden, die we slechts in deze beide handschriften aantroffen,
2ijn 2):
P Zie blzz. 272—273, 286, 300 en 311.
^ ) Tussen haakjes worden achtereenvolgens de vindplaatsen in het Brusselse en
®ense handschrift genoemd.
*herere^) (dominator, Mal. 3,1; f. 229': heerare), *bewegere
(dirigentis, Jac. 3 , 4; . 212''), omwerpingen (eversione, 2 Petr. 2,6;
f. 234''), toeachten (imputare, Rom. 4,4; f. 24'quot;), *gedeiltheit
(discessio, 2 Thess. 2 , 3; f. 7O. tehrekinge (corruptionem, 2 Petr.
1,4; f. 238^). De vorm cuust (scientia, Rom. 10 , 2; f. 243is
een oostelike vorm van cunst.
De vraag, die zich tans aan ons opdringt, is of ook deze traktaten
een „correctiequot; zijn van een oudere vertaling, die afkomstig is
van de Oostvlaamse auteur. We zouden kunnen wijzen op talrijke
gesubstantiveerde infinitieven, voor het regens geplaatste attribu-
tieve genitieven en omzettingen van passieve in actieve kon-
strukties, die reeds een aanwijzing zijn in die richting. Maar de
grootste bewijskracht kennen wij weer toe aan een aantal woorden,
die overigens slechts uit vertalingen van de Oostvlaamse auteur
bekend zijn. Hiertoe behoren:
hedruussche (f. 210^), belofte sloech of maecte (f. 241bevangelijc
(f. 237'quot;), bevangelecheiden (f. 240^), eenradecheiden (f. 209^^), geraet-
sele (f. 40, gespraytheiden (f. 244^), herdinkelecheit (f. 230O,
helde neder (230O, ondadege (f. 4'quot;), overspelinne (f. 227^), vermeen-
saemtheide (f. 22^), stoernessen (f. 242''), een wispelen eenre teederre
locht (f. 230O.
Het laatste is de vertaling van 3 Reg. 19,12 'sibilus aurae tenuis',
dat op dezelfde wijze in de bijbel van 1360 is weergegeven. De
andere bijbelcitaten herinneren trouwens eveneens aan de oude
vertahng, bijv. Jes. 53 ,5-
Hs. Wenen 13708, f 234^.
Hi werdt gewondt omme onse
ongerechtecheiden . hi wert ver-
torden om onse sonden . de disci-
pline ons pays es op hem. ende
met sijnre weffelen sijn wi gesont
werden.
Hs. Brussel 113(2849—51), f.316'
Mer hi es ghewondt om onse
ongerechtecheiden hi es vertor-
den om onse sonden De discipli'
ne ons vreden es op hem ende
met sijnre weffelen sijn wi ge-
ganst.
Dit woord lijkt noordelik; het werkwoord heren als vertaling van 'dominari
is in het Mnl Wdb. 3 , 366—7 slechts opgetekend uit het getijdenboek van Grote
en de noordelike evangeliënvertaling. Andere noordelik lijkende woorden in het Weense
handschrift zijn verbont (f. 239quot;^) als vertaling van 'testamentum', erfgenaem (f. 211'')
en wegeverdech (242'*^).
Verdam spreekt ten onrechte van „Saksischequot;. (Mnl. Wdb. 3, 2239).
Cf. *herdachtinge (f. 235').
In de bet. „toornquot;.
Let op dubbele vertalingen als vernoyeerde ofte apostate (cf. Mnl. Wdb. 8, 2110)
en bequame — of hebbelec (cf. Mnl. Wdb. 3, 192), die in dit handschrift te vinden zijn
resp. op f. 24^quot; en f. 207quot;*^.
Deze aanwezigheid van elementen uit het individueel woord-
gebruik van de Oostvlaamse auteur in deze latinistiese proza-
stukken moet, dunkt ons, op deze wijze worden uitgelegd dat een
corrector een oudere tekst grondig heeft gelatiniseerd met behoud
van de woordvoorraad. Maar wanneer dit inderdaad zo is, dan
komen we tot de onverwachte konklusie, dat de Dietse vertaling
van De libris teutonicalibus die de eerste vier folio's van het
Weense handschrift vullen, oorspronkelik is vervaardigd door de
bekende bijbelvertaler. Chronologies is het heel goed mogelik:
men bedenke dat deze kopie van 1393 is en dat de Oostvlaamse
vertaler in 1388 nog leefde. De strekking van het traktaat is in
volmaakte harmonie met het streven van de schrijver. We weten
uit de prologen zijner vertalingen, dat hij een vurig voorstander
^as van stichtehke lektuur in de volkstaal. Telkens komt hij op
Voor het goed recht van zijn verdietsingen, die door de „clerkenquot;
met wantrouwen worden bejegend. Wat ligt meer voor de hand
dan dat hij, aan 't eind van zijn vertaalarbeid gekomen, zich zet
tot de verdietsing van een verzamehng ,,sentencien ende auctori-
teiten der heileghen ende der leeraren dat georloeft es te lesene
ende te hebbene boeke die in gemeinre spraken gemaect sijnquot;?
Door zich te beroepen op de getuigenissen van onverdachte „hei-
leghen ende____leerarenquot; levert hij een rechtvaardiging van zijn
levenswerk.
§ 9. SLOTSOM.
Ten besluite en ter rechtvaardiging van het minutieuse onder-
hoek naar het auteurschap, dat in de voorgaande paragrafen is
ingesteld, volge tans een korte samenvatting van de bereikte
resultaten. We meenden dat niet beter te kunnen doen dan door
een overzicht te geven van de gang van het opsporingswerk. Bij
de eerste kennismaking met dit handschrift waren we overtuigd
dat een Brabants afschrijver hierin teksten van verschillende
herkomst tot een epistolarium samengelezen had, waarin de Nieuw-
testamentiese boeken en Malachias in hun geheel waren opgenomen,
^ad Ebbinge Wubben niet aannemelik gemaakt dat de vertaler
J'om Jesaja en Jeremia een ander was dan die van de historiese
boeken van het Oude Testament ? En was de Apocalyps-vertaling
^^ Uitg. door De Vooys, Ned. Arch. v. Kerkgesch. N.S. IV (1907), p. 117—134.
22
-ocr page 358-niet een direkt of indirekt afschrift van een Westvlaamse tekst,
afkomstig van een ißde-eeuws auteur? Wie de verdietser was
van Actus Apostolorum bleef altijd nog een open vraag en de
volledige vertaling der Epistolae Pauli en Epistolae canonicae
zou wel niet het werk zijn, dachten we, van de bekende Oost-
vlaamse auteur, die zich immers uitsluitend tot de historiese
bijbelboeken had bepaald. Het lag meer voor de hand, naar 't
scheen, in een bewoner van Rooclooster of Groenendael de be-
werker' te zien, misschien wel de kopiïst zelf, omdat met name
het eerste gedeelte van de codex wegens de vele doorhalingen
en verbeteringen aan een autograaf deed denken.
Door dit aprioristies standpunt op een dwaalspoor gebracht,
maakten we ons op, de werkwijze van die vier — wellicht vijf —
auteurs onderling te vergelijken. Inderdaad gelukte het aan-
vankelik enige verschillen vast te stellen tussen de vertaalmethode
in de Epistolae, waarmee het handschrift begint, en de manier
van vertalen in de historiese Oudtestamentiese lectiones, die
in het sluitstuk van de codex aanwezig zijn. Maar grondiger
onderzoek, waarin uiteraard ook de andere onderdelen van het
manuscript betrokken werden, bracht geleidelik aan het hcht dat
tegenover de enkele genoemde verschillen een ganse reeks
treffende overeenkomsten staat.
Zo werden wij genoodzaakt onze vooropgezette mening vaarwel
te zeggen. In stede van een conglomeraat van ongelijksoortige
teksten bleek dit epistolarium, altans oorspronkelik, het werk te
zijn van één auteur. De Jesaja- en Jeremia-lessen, benevens de
lectiones uit de andere Libri Prophetici en de volledige Malachias-
verdietsing, moesten gelicht zijn uit een komplete vertaling van
de Oudtestamentiese profetiese boeken, die blijkens de vertaal-
techniek afkomstig is van de Oostvlaamse auteur. De groep
epistelen uten ouden testamente vormt derhalve een eenheid. In
der apostelen werke ontdekten we een sterk herziene redaktie van
een overzetting, die eveneens door de vertaler van 1360 ver-
vaardigd was. Volgend op de evangeliënconcordantie had zij
het slotstuk gevormd van diens bekende historiebijbel. Eindelik
was het mogelik in sente pauwels epistele en de .vii. epistolen cano-
niken een soortgelijke menging van vertaaltechniese eigenaardig-
heden aan te tonen als in de vertaling der Handelingen. Daarin
vonden we een gewichtig argumentum ex silentio voor de kon-
klusie dat ook zij eenmaal vertaald moeten geweest zijn door de
auteur van 1360 De redaktie van het Brusselse handschrift
moet intussen vrij ver af staan van de oorspronkelike versie. Niet
onwaarschijnhk is het, dat de Brabantse monnik van Rooclooster,
die een voor hem liggend epistolarium corrigerend afschreef,
m het begin grondiger de tekst wijzigende dan aan het slot. Van-
daar ook de verschillen tussen beide delen van de codex. Dezelfde
corrector heeft ook ander werk van de Oostvlaamse verdietser
herzien, o.a. der minnen boec in hs. Parijs Maz. 920 en enige proza-
traktaten, die voorkomen in het U/eense handschrift Nat. bibl,
13708, dat ook de Ilde Partie van de Spiegel Historiael bevat.
Het enige bijbelboek dat in zijn geheel vervaardigd is door een
andere schrijver, is die boec der oppenbaringen. De tekst, die hier-
aan ten grondslag ligt, is namehk in de 13de eeuw in West-
^laanderen tot stand gekomen. De oudere en de jongere recensie
Vertonen overigens enige verschillen, en opvallend is dat vele
wijzigingen aangebracht hadden kunnen zijn door de Oostvlaamse
auteur. De vraag mag dus gesteld of deze oorspronkelik de
maker is van het epistolarium, dat van hs. Brussel 113 (2849—51)
^e grondslag vormt. Het ligt namelijk geheel in de lijn van diens
''Merkwijze om een reeds bestaande vertaling in enigszins gewijzig-
de vorm over te nemen.
Het hoofdresultaat, waartoe het onderzoek heeft geleid is,
'^at de teksten in het Brusselse handschrift, met uitzondering
Van ,,die boec der oppenbaringenquot;, te herleiden zijn tot één
overzetting, die het werk is van de Oostvlaamse auteur. Maar
Wanneer men de juistheid hiervan aanvaardt, dan staat daarmee
levens vast dat de vertaler van 1360 de gehele bijbel in
p Een handschrift met de hier gepostuleerde oorspronkelike vertaling der Epistolae
auli en der Epistolae canonicae is ons helaas niet bekend. Wel noemt Prof. D. Hans
olliner in zijn Verdeutschung der Paulinischen Briefe von den ersten Anfängen bis Luther
otsdam, 1934), S. 3, 13—14 een nederduits plenarium van 1467, hs. Lübeck Stadt-
'quot;I. Ms. theol. germ. 5, dat zou samenhangen met onze tekst. We zijn overtuigd dat de
°^ereenstemming louter een gevolg is van de omstandigheid dat de bewerker van
^ Brusselse epistolarium gebruik heeft gemaakt van dezelfde oude Westvlaamse
P^fikopenbundel, die naar we weten, ook in Duitsland is verspreid (zie p. 218—224).
g°l§ens Vollmer (o. c. S. 24) is het defekte perikopenhandschrift Berlin, Preuss.
^atsbibl., Ms. Germ. Fol. 706, in de 13de eeuw in het Rijnfrankies geschreven, de
bekende vertegenwoordiger van een stamverwante perikopenfamilie, die zich
Opper- en Neder-Duitsland benevens de Nederlanden uitstrekt. Aangezien dit
ändschrift ons eerst tijdens het afdrukken van deze studie bekend werd uit de druk-
st °nbsp;bovengenoemd werk, waarvan Prof. Vollmer ons welwillend inzage ver-
ai^R ontbrak ons alsnog de gelegenheid de verhouding tot het hs. v. 1348 en Eg.
^^ vast te stellen.
Dietse vorm heeft bewerkt. Zou een vertaler, die in 1360
het eerste gedeelte van deze reuzenarbeid voltooide, en die nog
enige decennia na dien van vertaalarbeid zijn levenswerk maakte,
in de loop der jaren zijn plan om de bijbel „al uutquot; te verdietsen,
niet verwezenlikt hebben? Iemand die zoveel andere boeken
in Diets proza heeft bewerkt, moet, dunkt ons, er een eer in ge-
steld hebben het liber liberorum in zijn geheel voor leken toe-
gankelik te maken.
HOOFDSTUK VL
DE VOLLEDIGE BRABANTSE VERTALING
VAN DE VIER EVANGELIËN.
§ I. ONTSTAAN, GEBRUIK EN VERSPREIDING.
Een volledige vertaling van de vier evangeliën is ten onzent
Vrij laat tot stand gekomen. Omtrent de reden hiervan tasten we
geenszins in het duister. Wie met een mystiek-devoot doel zich
Wilde verdiepen in het leven van de Verlosser, vond meer baat
bij een Leven van Jezus, waarin de mededelingen van de evan-
geUsten zijn aaneengeschakeld tot een harmonies geheel, dan
bij vier afzonderlike recensies. Geen wonder, dat reeds vroeg
^en verdietsing van zulk een evangeliënharmonie ontstaan is.
waar de plicht of het verlangen bestond, het Latijnse evange-
liarium, met zijn door de kerkelike kalender voorgeschreven
quot;Ordinanciequot; van lectiones, in Nederlandse vertaling te lezen of
^e horen voorlezen, had men genoeg aan de evangelie-perikopen,
^ok zulke Dietse perikopenverzamelingen, waarvan de lessen
§elicht waren uit een reeds bestaande evangeliënconcordantie of
afzonderlik vertaald, waren vanouds in gebruik.
De omstandigheid, dat aan een volledige vertaling van de vier
evangeliën vooreerst geen behoefte was, verklaart waarom pas
^egen het einde van de veertiende eeuw die arbeid, ongeveer
^hjktijdig in Zuid- en Noord-Nederland, werd ondernomen,
^it moet geschied zijn in een omgeving, waar naast de wens
dit deel van de bijbel in zijn geheel te kennen in Dietse ver-
^^^Ng, ook een zekere mate van wetenschappelike belangstelling
^anwezig was. Het enige handschrift, dat de zuidelike vertaling
Oer vier evangehën kompleet bevat, hs. Brussel 111, . geschreven
1400, heeft toebehoord aan ,,roeden cloostere in zonienquot;.
konvent, gelegen in de nabijheid van Groenendael en deel
Uitmakende van de ,,kring van Ruusbroecquot;, kan dan ook heel
Soed de plaats geweest zijn, waar deze volledige verdietsing tot
stand kwam. De kloosterling, die deze arbeid heeft verrieht is
een van degenen, die daar het Dietse proza door vertahngen
hebben vermeerderd.nbsp;, • , vnbsp;Ae
Aangezien men in het Rooclooster ook wel m bezit was van cie
oude perikopenvertaling en daarvan een regelmatig gebruik maakte,
was een veelvuldig afschrijven van de volledige evang^
vertaling niet noodzakelik. Er is altans tot nog ^e slechts een
papieren handschrift bekend, Brussel 112 dat een kopie bevat
van het evangehe van Mattheus, vervaardigd m hetzelfde klooster gt;
Dat evenwel deze volledige vertaling ook als lectionarium werd
gebezigd, kan, behalve uit aanwijzingen in margine als „palm
en „ter zielmessenquot;, blijken uit de aantekening aan de voet van
fol. 89% geschreven door een i6de-eeuwse hand: „Desen boeK
salmen ter reffter leesen na sijn orde(?)quot;
Andere codices, die dezelfde tekst bevatten, hebben we met
kunnen vinden. Het is te betwijfelen of er nog afschriften van
een zo weinig verspreide tekst voor de dag zullen komen. Waar
schijnhk is het gebruik ervan steeds beperkt gebleven tot het
Rooclooster. Een bewijs hiervan menen we gevonden te hebben
in het volgende.nbsp;, u ^r. de
Het reeds enige malen ter sprake gekomen handschrift van de
Ilde partie«), waarin herhaaldelik bijbelteksten worden aange-
haald bevat van f. 227-224^ een verhandeling, getit^H ^t
claes van liere iegen enen iode. „Hier begent de antwerde brueders
claes van here des meesters, van der heileger theologien. iegen
eenrande iode scalckeleke arguerende iegen xristum uten woerden
der ewangelien die matheus bescrijft.quot; De fragmenten uit he
evangelie van Mattheus, die in dit uit het Latijn vertaalde
traktaat zijn opgenomen, vertonen een evidente gelijkenis met d
Brabantse evangeliënvertaling. Vergelijk:
Hs. Wenen 13708 (f. 236^)
Uwe redene si. het es het es .
neen neen . dat overvloeyende
Matth. 5 . 37—40-
Hs. Brussel 112 (f. 6-—70-^
maer u redene sal sijn . h^
es het es . Neen neen . Maer dat
es. es van quade. Ghi hebt ghe- desen
hort want den ouden es geseit. quade . Ghi hebt ghehoert wan^
quot;T^zlfstandige vertaling, bewaard in hss. Brussel iii-na. werd voor het
eerst bekend gemaakt in Ts. 43, 240—242.
2) Dit woord is moeilik te ontcijferen.
Hs. Wenen National-bibliothek 13708.
oge vore oge tant vore den tant
mer ic segge u. niet te wederstane
tquade Mer so wie di sleet in de
rechte wange. biede hem oec
dandere. Ende hem die metti wilt
striden inden vonnesse ende di-
nen roe nemen late hem oee den
mantel ete.
het es gheseit. Oghe vore oghe
tant vore tant. Maer ie segghe
u niet te wederstane dat quade.
Maer soe wie di sleet an de
rechte kinnebaeke . ghevet hem
oec de andere. Ende hem die met
die wilt dinghen inden vonnesse
ende dinen roe nemen laet hem
oee den mantel.
-4-
(f. 2S0
In dien tiden ghinc ihesus dies
saterdaghes dore coren. Ende sine
iongheren begonsten are te pluc-
kene van honghere ende tetenne.
Ende de pharisei dat siende sei-
dense hem. Siet dine iongheren
doen dat hen niet gheorlovet en
es te doene des saterdaghes. Ende
hi seide hen. En hebdi niet ghe-
lesen wat david dede alse hem
hongherde ende die met hem
waren. Hoe hi in ghinc in gods
huus ende at de brode proposi-
tonis (sic) die hem niet gheorlovet
en waren tetenne noch dien die
met hem waren dan allene den
priesteren.
De bewerker van dit traktaat heeft blijkbaar de bijbelcitaten
eenvoudig overgenomen uit de komplete evangeliëntekst, die in
hijn klooster aanwezig was.
§ 2. OPMERKINGEN OVER DE TAALVORMEN.
Matth. 12
(f. 238;)
In dien tiden ginc ihesus des
saterdachs dore coren. ende sine
iongeren begonsten hongerende
are te pluckene ende tetene.
ende de pharisei dat siende sei-
dense hem. siet dine iongeren
doen dat niet georloeft en es te
doene tsaterdaechs. ende hi seide
hen En hebdi niet gelesen. Wat
david dede als hem hongerde
ende die met hem waren, ende
hoe hi ginc in gods huus ende
at de brode der vorleggingen die
hem niet georloeft en waren
tetene noch dien die met hem
^aren sonder allene den papen.
Hetgeen wij hebben opgemerkt met betrekking tot de taal-
normen van hs. Brussel 113 (2849—51)^), geldt ook voor het
dialekt van dit handschrift. De taal is Brabants gekleurd, gelijk
door de volgende opsomming wordt bewezen. Een verschil met
hs. 113 is de Vlaamse inslag, die hier en daar merkbaar is. Hoe zijn
Zie Hoofdstuk V, § 2.
-ocr page 364-zulke Vlaamse taalvormen, waarvan we aan het slot van deze
paragraaf de belangrijkste bijeen hebben gebracht, in deze Bra-
bantse omgeving te verklaren? Wellicht kwam de kopiïst uit het
grensgebied van Brabant en Vlaanderen. Ook is mogelik dat hiJ
een geboren Vlaming was, die in Rooclooster zich aanpaste aan
de taal van zijn omgeving, maar zich toch niet geheel los kon maken
van zijn moedertaal. Zulke verklaringen zouden we hever be-
proeven dan aan te nemen dat hij een geboren Brabander was,
die een Vlaamse tekst afschreef. De vertaaltechniek vertoont
namehk kenmerken die eigen zijn aan nog andere vertahngen ot
liever bewerkingen uit dezelfde omgeving, waarvan het belang-
rijkste wel is de tendenz tot getrouwe navolging van de Vulgaattekst.
Spelling van klinkers: mels, gheschets, vlesch, ommeschense, he-
gript, snittene af, wijndruf, buc (X buuc).
Rekking van klinkers: waerde, baerch, steerven, steerctene, ver-
stoeremt, ghestoerven; ghecoecht, ghesoecht (X ghesocht), gheknoecht,
voechtheit, vroechte Vrucht'; tengevolge van apocope of syncope:
quaem, gaef, braec, goeds, toet, eest, beent.
Verkorting: onstect, nemt, op hilt, wet, et; vgl: droch, sloch.
Klinkers in hoofdlettergrepen: minsche, inghel, kinnen, inde,
lingde, bringhen, ghemingt naast beghen, meslatende, gremmende,
venden, spennen, brenget, vesch, vertute, strec, crebbe, destelen, selver;
verleiden, bereiden, deinen, ghedeilt, spreidet naast sceden, bereedden,
clene; hespouwen, verdouwen, bedouwen^) naast bespuwen, duwene,
vrocht, gorden, vlocht, gerockte naast gurdele, gurden, vrucht; mar-
ghen (X mergen, X morgen), waerde (x woert); ontronding van
ö in gheveghelte.
Umlaut: wermden, drechtegen, geslechten, echtersten, verstennesse,
loghenechtech, ontfenghere; dreget, gheet, ontfeet, sleet, neken (X
naken).nbsp;.
Suffixen: steeds -(ec)heit, -(ec)heide(n); -nesse; -ere m bedelere,
oefenere, bedelere; -lëke in scalkeleke, coenleke, vreesleke, pijnleke
(X behoudelike, haestelike); -leec in vroedeleec, pijnleec, orborleec,
volleec, behaechleec.
Spelhng van sommige medeklinkers: redenne, te niemarenne,
hoekenne; beroerren, procureerre; loechghenen; ghenoodde, hoeddende,
indde, doendde, derdde, onthoeddenne, onthoetdenne; ghi hebd, stad.
Medekhnkers: arbeiten, toende (X toeghen), vroegen 'accusare .
1) Vgl. ioncvrowen, ongetrowe.
-ocr page 365-Sandhi: verscherping (assimilatie) in onsien, onfeet, ontoen;
syncope in hoot; mascaep, sorveldecheiden, ousten, modi; epenthesis
in nempt; vermalendide, ghehenendide, visenteret.
Svarabhakti-vocaal in gelorificeert.
Flexie: hi wilt; si seien, du salt; geslegen, verheven, ghedweghen;
matheuse, iacoppe, andriese als nominatief; heme (X hem); hars
vaders, harre moeder; van derre werelt; de welke veelal als pron.
relat.; de als lidwoord.
Vlaamse taalvormen: karkere (X kerkere), starckes; vier, kiekene,
liede (X duvel, nuwe); wederprovet, groit, geroyet, vermoyet, broder,
nomede, woostine, moder, oetmodecheit, ghedrovet (X droeve);
secghende; rechte ute 'extendit', toeghen (X toent), die 'tibi', van horen
hovede, soe (Luc. 8,6), letter 'pauci' (X lettel, X luttel); hoven
(= oven), horen (= oren), housten (= oudsten) tegenover eerscape,
ëheoret, alve.
(Br. iii)
hi wert .... langhe
bedende
Ende si riepen i) seg-
gende
(S 242'-')
ward hi lange be-
dende
(S 250^«)
Ende die joden rie-
pen sere
§ 3. OPMERKINGEN OVER DE VERTAALTECHNIEK.
i. Kennis van het Latijn.
a) Zelfstandigheid van de vertaling.
De fragmenten, medegedeeld in Ts. 43 - 241—242, vertonen
generlei overeenkomst met andere vertalingen. Het zou evenwel
onjuist zijn te denken, dat deze vertaling geheel los staat van
Vroeger vertaalde Nieuwe-Testament-teksten. Nauwgezette ver-
gelijking met het Dietse Leven van Jezus in zijn Vulgaat-recensie
leert, dat dit werk aan de Brabantse vertaler niet onbekend geweest
kan zijn. Er zijn verscheidene aanwijzingen, dat hij het werk van
^yn voorganger heeft geraadpleegd.
In de eerste plaats kiest de Brabantse vertaler soms eenzelfde
typiese vertaling als S. Men vergelijke:
(Luc. 22 , 43)
Prolixius orabat
(Luc. 23 , s)
^t illi invalescebant.
di
'Centes
) Vrije vert. v. invalescere.
-ocr page 366-(Marc. S , 41)
quod est interpreta-
tum
(Joh. 14 , 12)
ahoquin
(Joh. 20 , 25)
fixuram clavorum
(Marc. 5 , 42)
erat autem annorum
duodecim
(Luc. II , 44)
et homines ambulan-
tes supra, nesciunt
(S76«-')
dat es inder bedie-
dingen
(S 228^^)
oft anders neen
(S 270I»)
die steken der nagle
(S 76«)
mar si was van xil
jaren
(S 206^-3)
dar die lieden up
wandelen, ende ne
weten niet wat dar
binnen es
dat es in der bediedin-
gen
anders neen
die steken der nagle
si was van .xii. jaren
ende die menschen
diere op wandelen en
weten niet watter in es
Het gebeurt zelfs enige malen dat de (af)schrijver eerst een
vertaling van het L. v. J. overneemt, maar die terstond ,,corrigeert' .
Het door ons gecursiveerde woord is in het handschrift met inkt
doorgehaald en rood onderstreept.
(Joh. 18,28)
sed manducarent pa-
scha
(Joh. 2 , 19)
Solvite templum hoe,
et in tribus diebus
excitabo illud
(S 248quot;-quot;)
mar dat si mochten
eten dat pasche lam
(S 160quot;-quot;)
breict desen tempel
ende in drien dagen
sal ickene weder
maken
Maer datse eten moch-
ten dat paschen lam-
ontbendet desen tem-
pel ende in drien da-
ghen salickene weder
maken verwecken.
Soms bevat de Brabantse vertaling een „plusquot; ten opzichte
van de grondtekst. Legt men de S-tekst naast de betreffende plaats,
dan blijkt dit plus een harmonie-lezing te zijn. In de volgende
voorbeelden spatieren we deze lezingen.
(Mare. 15 . 46)
et posuit eum in mo-
numento
(Mare. 4,12)
nequando convertan-
tur, et dimittantur eis
peeeata
(Br. Ill)
Ende leide hem in
een nuwe graf
datse niet bekeret en
werden ende icse
g e n a s e ende hen
de sonden worden
verlaten
(vgl. S 260^; 'nuwe
is ontleend aan Joh-
19 . 41)
(vgl. S 9oquot;-28;' ende
icse genase' ontleen^i
aan Matth. 13 , 15)
Ofte hiesche hi hem
enen vesch hine sou-
de hem niet bieden
een serpent. Ofte
hiesch hi hem
een ey hine sou-
de hem niet bie-
den een scorpi-
o e n Daeromme ofte
ghi als ghi quadien
I sijt----
Het bleef echter slechts bij een raadplegen van de harmonietekst.
De Brabantse vertaler nam deze niet als grondslag, maar ging
geheel zijn eigen weg, zodat zijn arbeid geheel zelfstandig te
noemen is. Maar juist dit feit, dat hij blijkens de hier gegeven
voorbeelden een oudere vertaling heeft gekend, maakt het des te
onbegrijpeliker dat hij niet zelden een tekort aan kennis van het
Latijn aan de dag legt.
b) Onvertaald gebleven Vulgaatwoorden.
Hoewel het L. v. J., dat hij kende, voor verschillende van de
volgende woorden een goede vertahng bood, heeft de Brabantse
vertaler op tal van plaatsen het Latijnse Vulgaatwoord onvertaald
overgenomen. In verband met zijn streven om de grondtekst zo
letterlik mogehk te vertalen, achtte hij de daar gegeven verdietsing
wellicht minder juist of te vrij, en liet daarom uit al te grote voor-
zichtigheid het moeihke woord, waar hij geen Diets aequivalent
Voor wist, onvertaald. Waar hij het L. v. J. niet kon gebruiken, is
grotendeels onvoldoende kennis van het Latijn de oorzaak van zijn
hulpeloosheid. In het biezonder weet hij voor namen van concreta,
van munten, gewichten en maten geen Nederlandse woorden. We
delen hier een lange lijst niet-vertaalde woorden mee, waaronder
vele te vinden zijn, die ook andere vertalers moeilikheden hebben
berokkend i). Wat onvertaald bleef, wordt door ons gecursiveerd:
(Matth. 7 , IO—Ii)
Aut si piscem petierit,
numquid serpentem
porrigit ei ? Si ergo
vos, cum sitis mah,...
(vgl. S 52quot;-quot;; het ge-
spatieerde is ontleend
aan Luc. 11 , 12)
alabastrum precioser salven (Matth. 26 , 7). alahaustrum nardi
spicati precioser salven (Mare. 14. 3). ^^^n segghe ic di (Matth.
We herinneren er aan, dat hetzelfde verschijnsel voorkomt in de S-redaktie
^n het L. V. J.; zie p. 162.
S , 26), ene iota ofte een apex (Matth. 5 , 18), archisynagogus
(Luc. 13 , 14), architriclinus (Joh. 2 , 9), niet en werden vercocht
.11. HGiusschen asse (Matth. 10,29), azima (Mare. 14,1), den
feeste dach asimorum (Luc. 22 , i), cleedde hem met---- bisso
(Luc. 16 , 19), het sijn eunuchi die hen selven castruerunt (vgl.
Matth. 19 , 12), in chathino (Mare. 14 , 20; in Luc. 11 , 39 vertaald
door 'nappe'), enen mantel alomme coccineam (Matth. 27 , 28),
cohors ende tribunus (Joh. 18 , 12), nedersitten na contubernya
(Mare. 6 , 39), te worpenne in corbanan (Matth. 27 , 6), hi valt....
crehro i) in twater (Matth. 17 , 14), cubitum (Matth. 6 , 27), didrag-
ma (Matth. 17 , 23), want hem en was ne gene stat in diversorio
(Luc. 2 , 7), .x. dragmas (Luc. 15,8), de ethnichi (Matth. 5 , 47),
hi seget hem Etiam here (Joh. 21 , 15), euge (Matth. 25 , 23),
eunuchi (Matth. 19 , 12), het esfantasma (Matth. 14 , 26), gazophi-
lacium (Mare. 12 , 41 en Luc. 21 , i), sijn mont es ontploken ilico
(Luc. i , 64), ende hi hadde doe ghebonden enen insignem die
gheheten wert barrabas (Matth. 27 , 16), ghebondenre bande ende
voete institis (Joh. 11 , 44), hebbende loculos (Joh. 12 , 6), hi es
lunaticus (Matth. 17 , 14), gheroepen de magi (Matth. 2 , 7),
mammone (Matth. 6 , 24), warp.. .11. minuta dat es vierlinc (Mare.
12 , 42), gaf hen .x. mnas (Luc. 19 , 13), te bekinne misterium
(Matth. 13 , II en Mare. 4 , 11), doe socht hi oportunitatem (Matth.
26 , 16), die de hant met mi in nettet in parapside (Matth. 26, 23;
ook Matth. 23 , 25), na parasceuen (Matth. 27 , 62), op tpennacu-
lum dies tempels (Matth. 4,5; vgl. Luc. 4,9: op die pinacule
dies tempels), het wert grote stilheit porro (Matth. 8 , 27), int
kerchof pretorii (Mare. 15 , 16), pretorium (Joh. 18 , 28), procurator
(Matth. 20 , 8), tekene ende prodigia (Joh. 4 , 48), de brode pro-
positionis (Matth. 12,4), op dat ghi maket enen proselitum (Matth.
23 , 15), dit proverbium seide hen ihesus (Joh. 10 , 6), kindere en
hebdi geen pulmentarium (Joh. 21 ,5), eyschende pusillarem screef
hi (Luc. i , 63), want de hemel es rutelat droefleke (Matth. 16,3),
een boecsken repudij (Matth. 5,31) vgl. libellum rupudij (sic.;
Matth. 19 , 7), vroech prima sabbati (Mare. 16,9), ghesuvert met
scopis (Matth. 12,44; L^c. 11 ,25: met bessemen), wijn ende
siceram (Luc. 1,15), gesendet spiculatore (Mare. 6, 27), seldi
vinden stateren (Matth. 17 , 26), dat ionc filium subiugalis (Matth.
Marc. 7 , 3 vert. door 'dicke'.
Matth. 4, 24 vert. door 'maenschineghe'.
-ocr page 369-21 , 5), tsudarium dat op sijn hovet hadde gheweest (Joh. 20 , 7),
enen boem sychomorum (Luc. 19 , 4), hoerde symphoniam ende
chorum (Luc. 15 , 25). talenta (Matth. 25 . 15), ute ghegaen over
torrentem cedron (Joh. 18 , 18), leverde hem tortoribus (Matth.
18 , 34), sittende pro tribunali (Matth. 27 , 19), wi hebben u ge-
songen in tybiis (Luc. 7 , 32), utique here (Mare. 7 , 28), elc
knapelken dat op dede vulvam (Luc. 2 , 23).
c) Foutieve en gebrekkige vertalingen.
Het verwondert ons geenszins in een vertaling als deze een
groot aantal onjuiste vertalingen te ontmoeten, die grotendeels te
wijten zijn aan de onbekwaamheid van de auteur. Slechts in enkele
van de volgende gevallen was een verlezing de oorzaak.
Luc. I , 8
Luc. II , 54
Luc. 21 , 38
Luc. 24, 4
Mare. 3 , 27
Matth. 24 , 26
Luc. 7 , 16
Luc. 12 , 30
Li
■nc. 21 , 16
-uc. 21 , 5
L
Joh. II , 27 vert. door 'trowen'.
) Verlezing: 'invidiantes'.
) Vert. las 'dirumpere'.
Dacht vert. aan 'petris'?
) Vert. las 'domis'?
alse Zacharias was ghe-
wijt te priesterscape in
die ordene siere straten
begonsten .. haren mont
te duwene ende van vele
dingen te benidene
ende alt volc begherde te
hem te comene
alse si waren staende
dinkende van desen din-
ghen
ghebreken
in steenroken
si ontfingen alle vrese
ende hoe bennic bedroeft
tote dien dat werde vol-
daen
geeiert .. met goeden
stenen ende met husen
si sullen u brengen ter
doot
cum saeerdotio funge-
retur in ordine vicis
suae
coeperunt.. os ejus op-
primere de multis. In-
sidiantes ei
et omnis populus ma-
nieabat ad eum
dum mente consterna-
tae essent de illo
diripere
in penetralibus
accepit autem omnes
timor
et quo modo coarctor
usquedum perficiatur
bonis lapidibus et donis
ornatum
morte afficient ex vobis
Gebrekkige vertalingen zijn bijv.:
Matth. 14 , 13
Mare. 7 , 28
Mare. 4 , 6
Mare. 2 , 2
et cum audissent turbae
secutae sunt eum pedes-
tres de civitatibus
nam et catelli comedunt
sub mensa de micis
puerorum
et quando exortus est
sol, exaestuavit
et auditum est quod in
domo esset, et conve-
nerunt multi, ita ut
non caperet neque ad
januam et loquebatur
eis verbum
Ende alst de scaren hoer-
den sijnse hem ghevol-
ghet. Ende voetganghe-
ren vanden steden
want de hondekenne eten
vanden crumen onder de
tafele der sonen
ende alst ute ghegaen es
verbittet de zonne
Ende het es gehoeret dat
hi in den huus was. ende
vele quam in te gadere
alsoe dat datse niet be-
grepen en worden noch
oec ter dore. ende hi
sprac hen dwoert.
2. Vorm van de zin.
Van een vertaler, die slechts een elementaire kennis van het
Latijn bezit, verwachten we geen meesterwerk van vertaalkunst.
De auteur klampt zich dan ook met de grootste angstvalligheid
vast aan de grondtekst. De vrij eenvoudige zinsbouw van de evan-
geliën kon hij, met inachtneming van de eisen door onze syntaxis
gesteld, vrij woordelik omzetten in de landstaal, zonder dat de
duidelikheid eronder leed, maar nauweliks vertoont zich een klip
in de vorm van een lastige periode, of de vertaler strandt daarop.
Dreigt er een moeilikheid, dan zoekt hij zijn heil in een woord
voor woord, bijna interlineair weergeven van de grondtekst.
In het algemeen gesproken volgt hij ten opzichte van de Latijnse
zinsbouw geen zelfstandige gedragslijn. Regelmatig weerkerende,
goede verdietsingen van bepaalde perioden, zoals die in goede ver-
talingen te vinden zijn, komen niet voor. We zullen door middel van
enkele treffende voorbeelden het slaafse van de vertaling aantonen.
Matth. 13
Iterum simile est regnum coe-
lorum sagenae missae in mare, et
ex omni genere piscium congre-
1) Sic.
, 47—48-
Noch es ghelijc dat rike der
hemele eenre saghene gheworpen
in de zee ende van elkere ghe-
ganti. Quam, cum impleta esset,
educentes, et secus littus seden-
tes, elegerunt bonos in vasa,
malos autem foras miserunt
siechte der vessche vergaderende.
De welke als si vervult was. ute
leidende ende neven dat oever
sittende cosense ute de goede in
hare vate ende worpen ute de
quade
Matth. 24 , 24.
Surgent enim pseudochristi, et
Pseudoprophetae: et dabunt signa
magna, et prodigia, ita ut in
errorem inducantur (si fieri potest)
etiam electi
Want het seien opstaen pseudo
xristi ende pseudo propheten
ende geven grote tekene ende
ghescienessen also datse in ghe-
leidet werden in dolinghen ware
dat ghescien mochte oec de ute
vercorne
Marc. 2 , 21.
Nemo assumentum panni rudis
assuit vestimento veteri; alioquin
aufert supplementum novum a
Veteri et maior scissura fit
Niemen en toevoeget enen
ouden clede ene toenaiinghe rüdes
lakens anders nemt hi af de nuwe
vervullinghe vanden ouden ende
de score wert meerre.
dispersit superbos men-
te cordis sui
Et nuntiaverunt Joanni
discipuli ejus de omni-
bus his
Et observantes mise-
runt insidiatores, qui
se justos simularent
Qui audientes gavisi
sunt, et promiserunt ei
pecuniam se daturos
sed magis deterius ha-
bebat
Tulerunt ergo lapides,
ut jacerent in eum
hi spreidde die hover-
deghe van ghedachten
siere herten
Luc. I , 51
L
UC. 7 , 18
Lu
C. 20 , 20
^arc. 14, II
M;
arc. 5 , 26
Joh.
59
ende het boedscaepten
ianne sine iongeren seg-
gende van al dien
Ende behoedende sen-
dense vengheren die hen
gherechten souden ghe-
liken
Die verbildet sijn hoe-
rende ende si gheloeve-
den hem hen ghelt ghe-
vende
maer si hat meer ärgere
Daeromme brachten ste-
ne die ioden op datse in
hem werpen
Dergelijke passages zijn uit deze vertaling in menigte aan te
halen. Slechts een enkele maal toont de overzetter zich in staat de
Vulgaattekst enigszins vrij weer te geven. Bijv.:
Luc. 4 , 42
Luc. 12 , 19
Luc. 16 , 25
turbae .... detinebant
ilium ne discederet ab
eis
Anima, habes multa
bona posita in annos
plurimos
Et dixit illi Abraham:
Fili, recordare quia re-
cepisti bona in vita tua,
et Lazarus similiter
mala
die scaren .... woudene
houden dat hi niet sce-
den en soude van hen
ziele du hevest vele goets
om menech iaer te levene
Ende abraham seide hem
Sone ghedinket dat ghijt
goet hadt in dinen levene
ende lazarus dies ghelike
quaet
Waar de Vulgaat een anacolouth vertoont, wordt die door
de vertaler niet omgevormd tot een ,,lopendequot; zin, maar letterlik
overgenomen:
Cujus vestrum asinus
aut bos in puteum ca-
det, et non continuo
extrahet illum die sab-
bati
Aut quis est ex vobis
homo quem si petierit
filius suus panem, num-
quid lapidem porriget
ei
welc uwers esel ofte osse
in enen putte valt opten
saterdach. en sal hine
niet te hant ute trecken
Luc. 14 , 5
Matth. 7 , 9
Ofte wie es ute u een
mensche den welken ofte
hem sijn zone broet hye-
sche. hine soude hem
ghenen steen bieden
Aanvulling van een ellips blijft evenzeer achterwege:
Matth. 3 , 12
Luc. I , 42
Luc. I , 45
Cujus ventilabrum in
manu sua
Benedicta tu inter mu-
lieres, et benedictus
fructus ventris tui
beata quae credidisti
wies wayere in siere hant
Begint een nieuwe periode met een relativum dat de verbinding
legt met de voorafgaande zin, dan wordt deze typiese Latijnse
konstruktie gehandhaafd, met het gevolg dat het onnederlandse
Du ghebenendide onder
die wive ende die vrocht
dij ns lichamen ghebenen-
dijt
ghebenendide die gelovet
-ocr page 373-Matth. 2 , 21
Matth. i6,22
Eue. 4 , 43
Luc. 20 , IO
Marc. 8 , 17
Matth. 14,13
29
Luc. I ,
Qui consurgens, acce-
pit puerum et matrem
ejus
Qui conversus, dixit
Petro
Quibus ille ait
Qui caesum dimiserunt
eum inanem
Quo cognito, ait illis
Jesus
Quod cum audisset Je-
sus, secessit inde in
navicula
Quae cum audisset, tur-
bata est in sermone ejus
karakter van de stijl wordt geaccentueerd. Gevallen van zulke
..relatieve aansluitingquot; zijn:
Die op staende nam tkint
ende siere moeder
Die ommeghekeret seide
petere
Ten welken ihesus seide
die gheslegen lieten sise
idel gaen
Dwelke bekinnende ihe-
sus seide hen
dwelke alst ihesus hoerde
ghinc hi wech van daer
in een scepelken
De welke alse si hoerde
esse gheturbeert in siere
redenen
Toch weet de schrijver nu en dan de juiste oplossing te vinden:
Quod cum videret Si-
mon Petrus
Quorum fidem ut vidit
Alse dat sach symon
peter
Ende alse ihesus sach
hare ghelove
Luc. 5 , 8
-uc. 5 , 20
Dat de delen van het praedicaat bijeen worden gehouden,
^et worden gescheiden door andere zinsdelen, spreekt haast
Vanzelf:
Et hoe vobis signum
responsum acceperat a
Spirit u Saneto
ende dit sal u sijn een
teken
Luc.
2 , 12
-Uc. 2 , 26
hi hadde ontfaen ant-
werde vanden heileghen
gheeste
De aangehaalde voorbeelden tonen duidelik aan hoe de vertaal-
methode is: de auteur tracht niet, wanneer hij een moeilike passage
moet vertalen, vooraf zich te vergewissen hoe de samenhang is,
J^aar vertaalt klakkeloos woord voor woord, hoogstens bij elkaar
houdend wat noodzakehk bij elkaar behoort, zonder er zich om
^e bekommeren of een zo tot stand gekomen zin voor anderen
hegrijpelik
IS.
-ocr page 374-3- Het werkwoord.
a) De nominale vormen van het werkwoord.
Participium conjunctum.
Het partic. praes. was in het mnl. gebruikeliker dan in het
moderne Nederlands. In goede vertalingen, zoals het Leven van
Jezus en de vertaling van 1360, treft men dan ook zeer dikwijls
een partic. praes. aan in een verband waar de grondtekst dit ook
heeft. Maar steeds is er voor gezorgd, dat het mnl. in de betreffende
gevallen een tegenw. deelw. toelaat. Is dit niet 't geval, dan geeft
de auteur de voorkeur aan een oplossing.
De Brabantse vertaler van de Evangeliën heeft evenwel het
Latijnse partic. praes. als tegenw. deelw. ook daar gehandhaafd,
waar onze taal een omschrijving eist. Temidden van de vloed van
tegenwoordige deelwoorden, die in zijn werk voorkomen, bevinden
zich verscheidene, die aanleiding tot een verkeerd verstaan van
de tekst moeten geven. Enkele voorbeelden:
Matth. 26 , 7
Luc. 20 , 11
Luc. 4 , 41
et effudit super caput
ipsius recumbentis
Illi autem hunc quoque
caedentes, et afficientes
contumelia, dimiserunt
inanem
Exibant autem daemo-
nia a multis clamantia
ende si gootse ute op sijn
hoot sittende ten etenne
ende de gene dien ooc
slaende ende verwitinge
doende lietene ydel gaen
ende die vianden scieden
van vele roepende
Onbeholpen vertalingen als de volgende komen bij tien-
tallen voor:
Matth. 8 , 10
Matth. II , 16
Matth. 16 , 28
Mare. 4 , 8
Joh. 12 , 2
et sequentibus se dixit
Similis est pueris seden-
tibus in foro
sunt quidam de hic
stantibus
et dabat fructum ascen-
dentem et crescentem
Lazarus vero unus erat
ex discumbentibus cum
eo
Ende den volghenden
hem seide hi
Si es ghelijc den sitten-
den kinderen in de mare
het sijn selke van den
staenden hier
ende gaf vrucht op gaen-
de ende wassende
Maer lazarus was een
vanden sittenden met
hem
1) Vgl. Stoett, §§ 256—260.
-ocr page 375-Een enkele maal gebruikt de vertaler zelfs een tegenw. deelw./
Waar de grondtekst dit niet heeft :
Luc. 9 , 47nbsp;At Jesus videns cogita-
tiones cordis illorum,
apprehendit puerum, et
statuit illum secus se
Ofschoon het partic. praes. veelal wordt bewaard, zo wordt
het toch ook meermalen omschreven. Het voorbeeld van het
L. v. J. heeft hier zijn invloed doen gelden. Opgeloste partic. praes.
zijn bijv.:
ende ihesus siende die
gepeinse hare herten, be-
gripende een kint sette
hijt neven hem
Luc. 9 , 62
^atth. 5 , 24
Luc. 19 , 24
^atth. 12 , I
Luc. II , 45
Nemo mittens manum
suam ad aratrum, et
respiciens retro, aptus
est regno Dei
tune veniens offeres
munus tuum
Et ast antibus dixit
esurientes
haec dicens
die sine hant ane die
ploech doet. ende achter
wert siet. en es niet ont-
fenkeleec des riken gods.
Ende dan seldi comen
ende offeren dine gave
Ende hi seide dien die
daer stonden
van honghere
met desen seggenne
lorum thesauro abscon-
dito in agro
Jesus enim declinavit
a turba constituta in
loco
Misertus autem eorum
lesus, tetigit oculos eo-
rum
Ook het partic. praet. wordt dikwijls overgenomen in gevallen
Waar ons taalgebruik een omschrijving verlangt. Voorbeelden:
^atth. i -^ , 44 I Simile est regnum cae-
Joh.
S , 13
^atth.
20 , 34
Dat rike der hemele es
ghelijc den verborghe-
nen scatte in den ackere
maer ihesus neyghede
hem vander scaren in
diere stat gheset
Ende harre ontfermt tas-
te ihesus hare oghen.
Wellicht weer onder invloed van het L. v. J. beproeft de vertaler
^^ en dan een oplossing:
et depositum involvit
sidone, et posuit eum in
monumento exciso
23 , 53
Ende hi dedene af ende
wantene in een sendael
ende leidene in een graf
dat in enen steen^) ghe-
houwen was
Dit „plusquot; 00k in L. V. J.
-ocr page 376-Et reversus servus nun-
tiavit haec domino suo
Luc. 14, 21
Ende die knecht keerde
weder ende boedscaepte
dit sinen here
Ablativus absolutus.
De machinale werkwijze van de vertaler brengt uiteraard ook
een onopgelost blijven van de abl. abs. met zich mee. We halen
uit ons materiaal slechts enkele typerende voorbeelden aan:
Matth. 2 , 7
Matth. 8, 16
Matth. 9, 18
Matth. 9 , 33
Luc. 5 , 28
Marc. 5 , 35
Joh. 8 , 30
clam vocatis magis
vespere . . . facto
haec illo loquente ad
eos
Et ejecto daemonio,
locutus est mutus
Et relictis omnibus, sur-
gens secutus est eum
Adhuc eo loquente, ve-
niunt ab archisynagogo
Haec illo loquente, mul-
ti crediderunt in eum
heimeleke gheroepen de
magi
ghemaect den avont
Dese dinc hem spreken-
de te hen
Ende den duvel ute ghe-
worpen es de stomme
sprekende
Ende al gelaten op staen-
de es hi hem gevolget
Noch hem sprekende co-
men boden ten archi-
cinagogum
Dese hem sprekende ghe-
loefdere vele in hem
De overzetter is zo verstrikt in zijn gewoonte om een abl. abs.
klakkeloos over te nemen, dat hij soms dit latinisme in zijn
vertaling opneemt, waar de grondtekst iets anders heeft, bv.:
Et protinus egredi-
entes de synagoga ve-
nerunt in domum Si-
monis et Andreae
Mare. I , 29
Ende haesteleke hen ute
gaende van der syna-
gogen quamense int huus
symons ende andreas
Aan de andere kant weet de auteur heel dikwijls de juiste op-
lossing te vinden, al kan hij zich toch in vele gevallen, zoals uit
de volgende voorbeelden blijkt, niet losmaken van het participium-
Mare. 1,31
Joh. 20 , 20
Luc. 18 , 22
apprehensa manu ejus
Gavisi sunt ergo dis-
cipuli, viso Domino
Quo audito, Jesus ait ei
hare hant begripende
Daeromme sijn die ion'
gheren verbildet siende
den here
welc ihesus horende sei-
de hem
5 , II
Luc.
Marc. 11,11
Luc. 21 , 28
Et subductus ad terram
navibus, relictis omni-
bus secuti sunt eum
Et circumspectis om-
nibus
Illis autem fieri inci-
pientibus
endi si brachten die scepe
te lande. Ende si lieten al
ende sijn hem gevolget
Ende alse hise alle over-
sien hadde
ende alse dese dinghe be-
gennen te ghesciene
Accusativus cum infinitivo.
Deze konstruktie neemt de vertaler in de regel ongewijzigd over,
met zozeer omdat het mnl. taalgebruik er ook gebruik van maakte,
als wel doordat het niet in zijn macht lag er een omschrijving
Voor te vinden. Voorbeelden:
Luc. 16 , 17
24
Mare. 7,
Joh.
12 , 29
Joh. 21 , 22
Facilius est autem cae-
lum et terram praeteri-
re, quam de lege unum
apicem cadere
et ingressus domum,
neminem voluit scire
dicebat tonitruum esse
factum
Sic eum volo manere
Ende het es lichtere den
hemel ende de erde te
vergane dan ene titel
vander wet te valne
Ende ingegaen in een
huus en woude hi nie-
menne weten
seide enen donder sijn
gemaect
aldus wille ic hem bliven
sadducaei, qui dicunt
non esse resurrectio-
nem
quia audierunt eum fe-
cisse hoe signum
sadueei die segghen die
opverstennesse niet sijn-
de
Een enkele maal wordt van de acc. c. inf. een acc. c. part'
Semaakt:
^atth. 22 , 23
Joh.
12, li
want si hoerden hem
ghedaen hebbende dat
teken
Hoe de acc. c. inf. moet opgelost worden, toont de auteur toch
^el te weten blijkens gevallen als:
Verumtamen inimieos
meos illos, qui nolue-
runt me regnare super
se, adducite hue, et
interficite ante me
19 , 27
Nochtan brenget herwert
mine viande die niet en
wouden dat ic regneerde
over hem ende doetse
vor mi.
Gerundium en gerundivum.
De ablatiefvorm van het gerundium is onhandig vertaald in:
Quis autem vestrumnbsp;mer welc uwer mach ge-
cogitando potest adji-nbsp;dinken enen cubitum te
cere ad staturam suamnbsp;te doene te siere lingden.
cubitum unum
Luc. 12 , 25
Een participium is weer gebruikt in:
Luc. 15 , 13 vivendo luxuriose
Luc. 10,25nbsp;Magister, quid faciendo
vitam aeternam possi-
debo
Het gerundivum wordt weergegeven
gegaan door te:
Luc. 5 , 18
Matth. 16 , 12
Tune intellexerunt quia
non dixerit cavendum
a fermento panum
Sed vinum novum in
utres novos mittendum
est
in luxurien levende
meester wat doende salic
besitten ewech leven
door een infin., vooraf-
Doe verstonden si dat hi
niet gheseit en hadde te
hoedenne vanden heve
der brode
mer nuwen wijn es te
doenne in nuwe vate
b) Tempora.
Ten opzichte van de tijden van het werkwoord toont de vertaler
een even geringe zelfstandigheid als bij de nominale vormen van
het werkwoord. Als algemene regel kunnen we dit konstateren,
dat hij de tempora van de Vulgaattekst in de meeste gevallen nie
verandert. Met een paar voorbeelden zullen wij dit aantonen-
Praesens historicum.
et veniunt ad Jesum, et
vident illum qui a dae-
monio vexabatur, se-
dentem, vestitum, et
sanae mentis
Mare. 5 , 15
Ende si comen te ihesuiï»
ende sien hem die gepü^^^
was vanden duvel sitten'
de ghecledet ende geson-
der gedachten
Futurum.
Hierbij verdient bijzondere vermelding de onbeholpen, zel^^
onjuiste wijze, waarop het futurum periphrasticum in de regel wor
12
vertaald. Immers wanneer daarvoor een vorm van het koppel-
werkwoord sijn een particium wordt gebruikt, wordt het aspect
totaal gewijzigd. Men vergelijke:
Matth. 3,11 qui autem post me ven-
Matth. 17
Mare. 14 , II
Joh. 11,51
turus est
Sic et filius hominis
passurus est ab eis
et promiserunt ei pe-
cuniam se daturos
prophetavit quod Jesus
moriturus erat pro gen-
te
die na mi comende es
Ende aldus es smenschen
sone van hen doeghende
ende si gheloeveden hem
hen ghelt ghevende
propheteerde hi want
xristus was stervende vo-
re tfolc
Een schuchtere poging tot een beter omschrijving is:
Nolite putare quia ego
accusaturus sim vos
apud Patrem
Joh.
5 , 45
En wilt niet wanen want
ic u wroeghende sal sijn
biden vader.
Onhandig vertaald is het fut. II in:
Matth. 26 , 32
Postquam autem resur-
rexero, praecedam vos
in Galilaeam
Ende na dien dat ic op-
verstaen sal salie u vore
gaen in galileam
Perfectum.
De Latijnse vorm was de oorzaak, dat de vertaler meestal het
met-omschreven praeteritum gebruikt
Joannem ego decollavi
Non enim misit Deus
Filium suum in mun-
dum
Luc. 9 , 9
Joh. 3 ,17
ic onthovede ianne
Want god en sende niet
sinen sone indie werelt
Een eigenaardigheid die ook bij andere niet voor hun taak be-
rekende vertalers op te merken vah, is de woordelike, en hierdoor
in dit geval verkeerde vertaling van het perfectum der deponentia.
Lgt;e betekenis van de Dietse vertaling beantwoordt in genen dele
aan de grondtekst: de vertaler verandert een perfectief aspect in
®en duratief. Zulke foutieve vertahngen zijn bijv.:
Vgl. ook de passage Luc. i , 47—55. waar 1360 en N.N. wèl een omschreven
Praeteritum gebruiken.
Matth. 5 , 28
Matth. 6 , 2
Matth. 8 , 23
Matth. 18,15
Matth. 20, 10
Matth. 26 , 10
Luc. 15 , 20
Luc. 22
Marc. I
Marc. 9
Joh. 12
moechatus est
mensi fueritis
secuti sunt
lucratus eris
arbitrati sunt
operata est
osculatus est eum
recordatus est
comminatus est
complexus esset
locutus est
hi es .. keveschende
metende waert
sijn hem ghevolghet
bestu winnende
sijnse wanende
si es .. werkende
essene cussende
es ghedinkende
es hem dreigende
helsende was
es toe sprekende
61
. 25
. 35
29
Goede vertahngen komen sporadies voor:
Joh. 8 , 56
Luc. 19 , 15
gavisus est
negotiatus esset
es vervroudet
ghewonnen hadde.
Dezelfde goede verdietsing van 'negotiatus esset' treft men aan
in het L. v. J. (zie S 218^®), waaraan onze Brabantse vertaler ze
wel te danken heeft.
c) Modus.
Kenmerkend voor deze vertaling is het streven van de bewerker
om een Latijnse conjunctivus in het mnl. uit te drukken
door te pas en te onpas het Dietse werkwoord te omschrijven met
het hulpwerkwoord sullen. Dat dit weer onnederlandse konstrvikties
tengevolge heeft, blijkt uit voorbeelden als:
Matth. 2
Matth. 13 , 26.
Luc. 9 , 33.
Luc. 18 , 37.
Ende horende dat arche-
laus regneren soude in
iudea
Ende alse dat cruut
wassen soude ende vrocht
maken doe oppenbaerde
de crocken
niet wetende wat hi
seggen soude
Ende si seiden hem dat
daer ihesus nazarenus
liden soude
22.
d) Genus.
Iemand die de Vulgaattekst zo letterhk mogelik vertaalt, be-
houdt de passieve konstrukties. Slechts een enkele maal brengt
hij ze over in de bedrijvende vorm:
Audiens autem quod
Archelaus regneret in
Judea
Cum autem crevisset
herba, et fructum fecis-
set, tune apparuerunt
et zizania
neseiens quid diceret
Dixerunt autem ei, quod
Jesus Nazarenus tran-
siret
4. Afwezigheid van het artikel.
Afzonderlik moet melding gemaakt worden van het herhaaldehk
ontbreken van het lidwoord in gevallen, waar de andere vertalers
het wel bezigen. Voorbeelden:
Matth. 3 , 3
Mare. I , 3
Matth. 5 , 14
Matth. 12 , i
Luc. 11 , 42
Marc. I , I
Joh. 14 , 6
Stemme dies roependes
in der woestinen
Stemme dies roepens
in der woestinen
Ghi sijt licht der werelt
ghinc .... dore coren
ghi laet achter vonnes-
se ende karitate gods
Beghen der ewangelien
Ic ben wech waerheit
ende leven
Lettel ende saen en seldi
mi niet sien
Vox clamantis in deser-
to
Vox clamantis in deser-
to
Vos estis lux mundi
abiit per sata
praeteritis judicium et
charitatem Dei
Initium Evangelii
Ego sum via, et Veritas,
et vita
Modicum, et jam non
videbitis me
Want metter selver maten
dat ghi metet sal men u
weder meten
Ende si leidden .11.
andere scalke met hem
Eadem quippe mensura,
qua mensi fueritis, re-
metietur vobis
Ducebantur autem et
alii duo nequam cum
eo
Luc. 6 , 38.
Luc. 23 , 32
Joh. 16 , 16
5. Woordkeuze.
a) Stereotiepe vertalingen.
Het gemis aan oorspronkelikheid, dat de overzetter eigen is,
is de oorzaak van de vele cliché-vertalingen. De auteur doet niet
de minste moeite eentonigheid te vermijden. Integendeel, hij
bhjft ook in gevallen, waar het Brabants van zijn tijd een andere
quot;Vertahng eiste, hardnekkig vasthouden aan de cliché-matige weer-
gave van een woord. Enkele voorbeelden van zulke stereotiepe
hertalingen van:
, Deze voor de Brab. Evangeliën vrije vertaling moet ontleend zijn aan L. v. J.
'^gl. S. 204quot;«, v/aar het Matth. 23 , 23: 'reliquistis' weergeeft).
et
Matth, i8 , i8
Matth. 20 , 4
Joh. 12 , 10
jam (non)
Marc. 12 , 34
Marc. 13 , 28
Joh. 8,11
Joh. 4 , 42
Joh, 6 , 67
quidem
Marc. 14 , 21
Joh, 11,6
Joh. 19 , 24
quia
Matth. 16 , 7
Marc. I , 38
Joh. 19 , 21
in
Matth, 3,11
Matth. 6 , 34
erunt soluta et in caelo
Ite et vos
cogitaverunt ut et laza-
rum interficerent
Et nemo jam audebat
eum interrogare
Cum jam ramus ejus
tener fuerit
et jam amplius noli
peccare
Quia jam non propter
tuam loquelam credimus
et jam non cum illo
ambulabant
Et filius quidem homi-
nis vadit
Ut ergo audivit quia in-
firmabatur,tunc quidem
mansit in eodem loco
Et milites quidem haec
fecerunt
dicentes: Quia panes
non accepimus
dixerunt ei: Quia om-
nes quaerunt te
Noli scribere: Rex Ju-
daeorum, sed quia ipse
dixit: Rex sum Judaeo-
rum
Ego quidem baptizo vos
in aquam in poeniten-
tiam
Nolite ergo soliciti esse
in crastinum
si seien ontbonden sijn
ende in den hemelen
Gaet ende ghi
peiseden datse ende laza-
rum doden souden
Ende stappans en dorste
hem nieman vragen
alse stappans sijn telch
weec es
ende enwilt stappans vor-
wertmeer niet sendeghen
Want te hant en geloven
wi niet om dine sprake
ende te hants en wandel-
den si niet met hem
Ende seker smenschen
zone gheet
Ende alse hi hoerde want
hi siec was seker dan
bleef hi indie selve stad
Ende seker die ridderen
daden dese
segghende. Want wi en
namen ghene brode
seiden si hem. Want alle
soekense di
En wilt niet scriven co-
ninc der ioden maer want
hi seide ic ben coninc
der ioden
Seker ic dope u in water
in penitentien
Daeromme en wilt niet
sorfhertech sijn in den
marghen
Matth. 26 , 60
Joh. 9 , 25
Joh. 6 , 71
Joh. 11 , 49
fieri
Marc. 10 , 26
Luc. 9 , 36
Luc. 12 , 54
Luc. 16 , 12
19
Joh. 6,
et non invenerunt, cum
multi falsi testes acces-
sissent
unum scio, quia caecus
cum essem, modo video
hic enim erat traditurus
eum, cum esset unus ex
duodecim
cum esset pontifex anni
illius, dixit eis
Et quis potest salvus
fieri
dum fieret vox
et ita fit
Et si in alieno fideles
non fuistis, quod ves-
trum est, quis dabit
vobis
vident Jesum.... proxi-
mum navi fieri
cum
Door dit voegwoord steeds met alse weer te geven, maakt de
vertaler de fout de conditionele en causale bijzinnen niet te onder-
scheiden van andere:
Ende alse vele valsche
ghetughen comen waren
en vondensi niet
Ic weet een want alse ic
blent was nu sie ic
want dese was hem ver-
radende alse hi was een
vanden .xn.®quot;^
Alse hi bisscop was dies
iaers seide hi hen
Ende wie mach behou-
den werden
alse die stemme wert
het wert alsoe
Ende ochte ghi in vrem-
den goede niet en wert
getrouwe dat uwe es wie
saelt u geven
sagense ihesum.... naest
den schepe werden
factus (est)
Luc. 2 , 42
Luc. 18 , 24
21 , 42
Mare. I , 32
Joh. 21 , 4
Matth.
cum factus esset anno-
rum duodecim
Videns autem Jesus il-
lum tristem factum,
dixit
vespere autem facto
mane autem facto
Lapidem quem repro-
baverunt aedificantes,
hic factus est in caput
anguli
doe ihesus ghemaect was
van .xii. iaren
ende ihesus dien siende
droeve gemaket seide
gemaect den avont
ghemaect die marghen-
stonde.
dien steen dien de werc-
liede wederproefden. die
es ghemaect in thoot dies
horcks
364 | |
Beter vertaald |
in: |
Luc. 20 , 17 |
factus est in caput vespere autem facto |
mittere | |
Mare. 4 , 37 |
Et facta est proeella |
Matth. 3 , 10 |
Omnis ergo arbor . . . |
tollere | |
Luc. 4,11 |
in manibus tollent te |
Marc. 15 , 24 |
mittentes sortem super |
tradere | |
Matth. 10, 4 |
qui et tradidit eum |
ducere | |
Mare. 14 , 47 Lue. 14 , 20 |
educens gladium conducere operarios |
es ghesettet int iioeft dies
horecs
alset avont was
indie hande selense di
ewech doen.
lot werpende op hen wat
elc wech doen soude
die hem leverde
leverde hi den geest
b) Letterlike vertalingen.
Een tweede groep, die in vele opzichten niet scherp te onder-
scheiden is van de eerste, wordt gevormd door de letterlike ver-
talingen. De auteur mist het inzicht in de betekenisschakeringen
der Latijnse woorden. Dit bleek ons reeds in a). Hij vertaalt een
woord niet zelden etymologies-letterlik. Het Lat. regio wordt
doorlopend weergegeven door 'conincrike', vero door 'waerlike',
filii door 'sonen', fides door 'trouwe', fines door 'inden', partes
door 'dele', apparere door 'oppenbaren', ook in een verband waar
een andere vertaling beter had gepast.
Ende het es gemaect
groet ongeweder van
wende ende de vloede
sendden int scep
Daeromme elc boem . . .
sal ghesonden werden
int vier.
uteleidende een swert
vort leidden
te gheleidene wercliede
soe wie . . . ene andere
leidet
ic hebbe een wijf geleidet
Mare.
Matth. 24 , 7
Mare.
Mare. 5 , 40
Joh. 4 , 45
Matth. 27 , 30
rc. 7 . 33
Matth. 2ï , 46
Luc. 14 , 19
Luc. 7,2
Marc. 3 , 16
4, 27
22
. 4
15
3 . 12
II , 10
38
Luc.
Joh.
Luc.
Marc.
Joh. 20,
Marc. 2
Luc. s ,
Matth.
Matth.
Joh. Q
20, 47
2 , 19
7.6
et compedes commi-
nuisset
Maar ook bij de vertaling van minder veelvuldig voorkomende
woorden blijkt de schrijver alleen de kernbetekenis te kennen.
Betreft het samenstellingen, dan zet hij elk deel van zo'n com-
positum in het Diets over zonder zich af te vragen of het aldus
gevormde Nederlands eigenlik wel Nederlands is. We delen eerst
een reeks letterlik vertaalde verba mede:
Mare.
5 , 4
i , 9
14 . 59
Ma
componentes retia
consurget enim gens in
gentem
non erat conveniens
testimonium illorum
ejectis omnibus
exceperunt eum
Et exspuentes in eum,
acceperunt arundinem
expuens tetigit linguam
ejus
quoniam sicut prophe-
tam eum habebant
habe me excusatum
maie habens
Et imposuit Simoni no-
men Petrus
et increscat dum nescit
ille
insufflavit
nud aver unt tectum
perambulabat autem
magis sermo de illo
permundabit
praeparabit
procidens adoravit
eum
simulantes longam ora-
tionem
solvite templum hoc
noli vexari
Hier ws. een latinisme!
ende menderde de ve-
teren
te gadere leggende de
netten
Want dat volc sal op-
staen te gadere leghen
dat volc
hare ghetughe en was
niet vergaderende
hen allen ute gheworpen
ute namenne
Ende utespuwende in
hem namense dat riet
ute spuwende taste hi
sine tonghe
Want si hadden hem alse
enen prophete,
hebbe mi onsculdech
qualeke hebbende
Endi hi sette symonne
sinen name petrus
ende inwast als de ghene
niet en weet
inblies hi
bloettense dat dac
die redene van hem dore
wandelde meer
sal dore suveren
vore bereiden
ginc vort ende ane beed-
de hem
ghelikende langher be-
dingen
ontbendet desen tempel
en wilt niet ghepijnt
werden
Matth. I , 20
Matth. 6 , 6
Matth. 8,18
Matth. 26 , 29
Matth. 13 , 47
Matth. 24 , 7
Luc. 21 , 10
Marc. 10 , 46
Luc. i , 80
Matth. 26 , 67
Matth. 14,2
Matth. 18 , 23
Luc. i , 41
conjugem tuam
Tu autem, cum ora-
veris, intra in cubi-
culum tuum
trans fretum
de hoc genimine vitis
ex omni genere pis-
cium
terraemotus
terrae motus
plura multitudine
diem ostensionis
alii autem palmas in
faciem ejus dederunt
Merodes ... ait pueris
suis
rationem ponere
salutatio
dine toeghevoeghede
Maer als du bedes ganc
in in dijn bedde
Letterlik vertaalde substantiva:
over tvere
van desen geslechte des
wijngaerds
van elkere gheslechte der
vessche
beroeringhen der erden
beweginghe der erden
ene grote veelheit
den daghe sire toninghe
andere gaven de palmen
in sijn anscijn
herodes . . . seide sinen
kinderen
redene setten
groetinghe
Een kras staaltje van een letterlik vertaald substantivum is de
ghebarende voor 'parentes' (Mare. 13 , 12), vgl. * gebareren (Luc.
18 , 29). Zulk een etymologiese vertahng is ook in sinen vader,
lande van 'in sua patria' (Joh. 4 , 44). Hiermede is tegelijk het
bewijs geleverd dat vaderlant in zijn ,,aardsequot; betekenis in onze
taal is binnengekomen als latinisme^). Een slaafse vertahng is
verder dat ghesworen recht voor 'jusjurandum' (Luc. i , 73), ook
voorkomende in Duitse vertahngen Vgl. dat geswoerne *eetrecht
(Mare. 6 , 26) voor 'jusjurandum' en de geswoerne eet voor 'jura-
mentum' (Matth. 14,9)-
Letterlike vertalingen van enige andere woorden:
Matth. 18 , I
Quis, putas, major est
in regno caelorum
deprecabatur eum
multum
plurimas virtutes ejus
Mare. 5 , 23
Matth. 11 , 20
Wie es meerre in dat
rike der hemele waendi
bat hem vele
sine menechste vertute
Vgl. J. W. Muller, Vaderland en Moedertaal, Ts. 47. 43-
Vollmer, Die Psalmenverdeutschung II, p. 6i.
Een pleonastiese vertaling!
Marc. 13 , 28
Luc. 4,23
Marc. 2 , 19
Matth. 27 , 47
Joh. 21 , 22
Luc. 24 , 12
Matth. 19 , 17
quia in proximo sit
aetas
quanta audivimus
quanto tempore habent
secum sponsum
ut quid derehquisti me
quid ad te
secum mirans
Unus est bonus deus
dat de somer es int naeste
hoe vele wi hoerden
ghesciet
hoe vele tides si den
brudegoem hebben
alse wat hebdi mi ghe-
laten
wat te di
wonderende met hem
Een god es goet
We noemen tenslotte een aantal woorden waarvan Verdam in
zijn Mnl Wdh. in deze bet. geen vindplaats optekent: de tijt der
*haringen^) (tempus pariendi, Luc. i, 57). hescrivinghe^) (descrip-
tio, Luc. 2, 2), *hlevelinghe (rehquiae, Mare. 6, 43), *boven-
ghescrefte (superscriptio, Matth. 22 , 20), *dore hoederse (ostiaria,
Joh. 18, 16), *dore suveren (permundabit, Matth. 3 , 12), *gaer-
derden^) (collegerunt. Joh. 11,47), *ghemeenlect (divulgatum,
Matth. 28 , 15), *heveachtech wert (fermentaretur, Luc. 13 , 21),
*hoerdomech (adulteri, Luc. 18 , 11), *hoetscutte (cervical, Marc.
4 , 38), *inwast (increscat, Mare. 4 , 27), *lavel (lagenam. Mare.
I4. 13), *leisel (ducatus, Matth. 15 . 14). *levere (traditor. Mare.
H , 44), *maenschineghe (lunatici, Matth. 4 , 24), *niemaren
(diffamare. Mare. i , 45), *opneminge (assumptio, Luc. 9 , 5i),
*overfigureeren (transfigurari, Matth. 17 , 2), *overscrefte (inscriptio,
Mare. 12 , 16), *overghescrefte^) (inscriptio, Luc. 20 , 24), *princen
(principari, Mare. 10 , 42), *qmetwerkere (malefactor. Joh. 19 , 30),
*saghene®) (sagenae, Matth. 13 , 47), *scatten (thesaurizare,
Matth. 6 , 19), *scietcleet (velum, Luc. 23 , 45), *scoerieme (corrigia
calceamenti. Joh. 1,27), *slapinghe'^) (dormitio, Joh. 11,13),
*toenaiinghe (assumentum. Mare. 2,21), *uteoefenen (excolare,
Matth. 23,24), *uterupselien^) (eructare, Matth. 13 , 35),
ëfuwelden (obstupuerunt. Mare. 16, 5), *versomeren (aestuare.
Wel in Handwdb.
) Contaminatievorm van garen en gaderen?
^ Mnl. Wdb. 4, 430: „de vorm lavel ----niet gevondenquot;.
P Hiermee is het bestaan van de infin. bewezen, vgl. Mnl. Wdb. 4, 2417.
) Verdam noemt alleen Voc. Cop.
Vgl. lavel; de vorm saghene ook bij Kil.
^^ Slechts bekend uit glossaria.
^ Het Mnl. Wdb. kent wel uteripsemen, uterispen.
-ocr page 388-Matth. 13 , 6), *vertroestennessen (consolationem, Luc. 2 , 25)»
*vorevermaent (praemonita, Matth. 14.8), *verniemaert (dif-
famatus, Luc. 16,1), *vervetten (incrassari, Matth. 13 , 5),
vullinghe (supplementum, Mare. 2,21), *wech deilen (distribuet.
Luc. 11,22), *weldaneren (benifici, Luc. 22,25).
Het kan wel niet anders, of een aantal woorden van deze lijst
zijn gewoon mnl. geweest, bv. 'ghemeenlect, hoetscutte, lavel,
saghene, scietcleet, scoerieme, uterupselien', maar daarnaast staat
een groep andere woorden, die zonder enige twijfel nieuw-
vormingen van de vertaler zijn, incidenteel vervaardigd. Zulke
vormingen-ad-hoc zijn bv.: 'bovenghescrefte, doresuveren, in-
wast, levere, overfigureeren, princen, scatten, slapinghe, ute-
oefenen, vorevermaent, wech deilen'.
Deze Brabantse tekst vertoont vele composita, waarvan het
praefix her- beantwoordt aan Lat. 're-'. Ook hier schuilen hoogst-
waarschijnlik maakwoorden onder, bv.: herblicte (resplenduit,
Matth. 17,2), *herboodscapct (renuntiate, Matth. 2, 8), *her-
levet (revixit, Luc. 15 , 24), *herwentelde (revolvit, Matth. 28 , 2),
*hersittende (residens. Mare. 9 , 35)- Toch zijn 'herleven' en 'her-
sitten' misschien even gebruikelik geweest als hersetten (restituet,
Matth. 17 , 11) en hermaken (reficere, Matth. 11 , 28). Alleen uit
Ruusbroec zijn door Verdam opgetekend de ook in onze tekst
te vinden verba herwecken (resuscitabo. Joh. 6 , 54) en herboren
(renatus, Joh. 3 , 3). Het laatste woord verplaatst ons in de sfeer
van de Brabantse mystiek, evenals wedergheboerte (regeneratio,
Matth. 19,28), dat Verdam alleen heeft gevonden in Ruusbroec en
in Hs. Serm. G. Vgl. ook in enen nu der tijt (in momento tem-
poris, Luc. 4, 5).
6. Slotsom.
In deze beknopte beschrijving van de vertaaltechniek in de
Brabantse evangeliënvertaling moge wat te veel de nadruk gelegd
zijn op de gebreken, zo zou ook een vollediger onderzoek tot
resultaat moeten hebben dat de evangelietekst dikwijls wordt
ontsierd door onbeholpen, vaak zelfs onjuiste vertalingen. De
Verdam noemt wel andere betekenissen.
In deze bet. alleen opgetekend uit glossaria.nbsp;.
Noordnederlands werk, dat wel onder invloed staat van de Brabantse mystie •
Vgl. De Vooys in Ned. Arch. v. Kerkgesch. N. S. III, p. 50 vlgg.
schrijver bUjkt de grondtaal èn zijn moedertaal niet volledig te
beheersen. Anders had hij zulke fouten moeten vermijden en geen
onnederlandse konstrukties zijn werk laten binnensluipen. Zijn de
perioden van de grondtekst eenvoudig van bouw, dan is zijn ver-
tahng over 't geheel genomen leesbaar, maar moeten er inge-
wikkelder konstrukties in de moedertaal worden overgezet, dan
levert hij, machinaal te werk gaand, een niet zelden zin-loze
vertaling. In zijn door de nood opgelegd streven tot getrouwe
aanpassing aan de Vulgaat gaat hij veel verder dan de *LS-redactor
van het Leven van Jezus. Sommige zijner vertalingen herinneren
duidelik aan het interlineaire stadium.
Het slaafse van de vertaling is evenwel niet louter aan het
onvermogen van de auteur toe te schrijven. Er komt nog gebrek
aan kritiese zin bij. Geleid door een overdreven zelfstandigheids-
gevoel weigert hij de goede vertaling, die het Leven van Jezus,
dat hij kende, bevat, tot grondslag of maar ten voorbeeld te nemen,
^leen in de woordkeuze is hij soms afhankelik van de oudere
Vertaling. Uit vertaaltechnies oogpunt gezien is zijn werk, ver-
geleken met het Leven van Jezus en de Wvla. perikopenvertaling,
een achteruitgang. Het al te latinistiese Nederlands van zijn werk
is wellicht een der oorzaken, dat het zo goed als geen verbreiding
HOOFDSTUK VIL
DE NOORDNEDERLANDSE VERTALING
VAN HET NIEUWE TESTAMENT EN DE
OUDTESTAMENTIESE PERIKOPEN.
§ I. ALGEMENE OPMERKINGEN.
In de veertiende eeuw verwierven vertalingen als de Vlaamse
evangeliënharmonie en perikopenvertaling, na gemoderniseerd en
omgewerkt te zijn, in de zuidelike Nederlanden enige bekendheid,
waarvan het beperkt aantal bewaard gebreven handschriften
slechts een onvolledig beeld geeft. Zonder enige twijfel zouden ze,
evenals dat met de vertahng van 1360 het geval geweest is, ook in
Noord-Nederland meer verbreid geweest zijn, wanneer niet een
tegenwerkende kracht — „tegenwerkendequot; niet in malam partem
opgevat — een verder voortdringen belet had. Wel was het oude
Leven van Jezus, getransformeerd tot „de evangehënharmonie van
1360quot; tezamen met ,,der apostelen werkequot; als onderdeel van de
grote historiebijbel enige malen in de vijftiende eeuw door Noord-
Nederlanders gekopiëerd. Evenzo waren toen de *LS- en
S-redaktie van het Leven van Jezus blijkens afschriften in noor-
delik dialekt of Limburgse kopieën, die teruggaan op een noordelik
voorschrift, in Holland en Overijsel bekend. Maar dit zijn dan
ook de enige vrij jonge getuigen der verspreiding van zuidelike
Nieuwe-Testamentteksten in het Noorden.
De verklaring van dit verschijnsel moet gezocht worden in de
reeds vermelde tegenwerkende invloed. Nog vóór de oude ver-
talingen in Holland en Overijsel vaste voet hadden kunnen krijgen,
was er een oorspronkelike Noordnederlandse overzetting van het
komplete Nieuwe Testament en van de Oudtestamentiese peri'
Vgl. Ebbinge Wubben, a. w., nummers 5, 7, 12, 14, 16 en 19 van de beschrijving
der handschriften. Zie voorts boven blz. 177—178 en 266—267.
Zie blz. 169—177.
-ocr page 391-kopen tot stand gekomen, die sinds circa 1390 eerst over de
noordelike Nederlanden en later ook zuidwaarts werd verbreid.
Geleidelik drong deze krachtige tegenstroom in de loop van de
vijftiende eeuw ook in Brabant en Vlaanderen de oude vertalingen
terug, in zo sterke mate zelfs dat in de tijd toen de drukkunst kwam
Zorgen voor sneller vermenigvuldiging op groter schaal, in een
stad als Antwerpen de Epistelen ende Evangeliën uitsluitend in hun
l^oordnederlandse tekstvorm ter perse werden gelegd. Geen
Wonder dat een zo veel verspreide vertaling, tans nog bewaard in
een aantal handschriften, dat — wanneer we de perikopenverza-
melingen meerekenen — ruw geschat 150 a 200 bedraagt en
bovendien in een veertigtal gedrukte uitgaven, die de hand-
schriftelike tekst, zij het fragmentaries, overnamen, steeds een
belangrijk deel van de aandacht der onderzoekers heeft opgeëist.
Alvorens na te gaan tot welk resultaat hun nasporingen hebben
geleid, wensen we terwille van de overzichtelikheid dit grote
Aantal manuscripten en drukken, waarbij als terminus ad quem
1522 is aangenomen, welk jaar een kentering bracht in de ont-
wikkeling der Nederlandse bijbelvertaling, te verdelen in enige
groepen. Deze indeling is uitsluitend gebaseerd op de gegevens
die het voorhanden zijnde materiaal verstrekt, zonder inachtneming
Van de chronologiese volgorde in het ontwikkelingsproces, die
Nien, na bestudering van de teksten, zou moeten aannemen. Naar
de inhoud onderscheiden we derhalve drie hoofdgroepen.
I- Het Nieuwe Testament en de Oudtestamentiese perikopen
of niet volledig.
Er zijn handschriften, die genoemde teksten in hun geheel be-
h^tten, maar daarnaast vindt men codices, die uitsluitend de vier
evangeliën, of uitsluitend de overige boeken van het Nieuwe
quot;testament plus de Oudtestamentiese „epistelenquot; behelzen. Het
^^ntal mogelikheden is hiermee in 't geheel niet uitgeput. Hand-
schriften van kleiner omvang vertonen slechts enkele gedeelten,
bijvoorbeeld een vertahng van Actus Apostolorum en Apocalypsis,
^le later ook in drukvorm is uitgekomen.
II. Gedeelten van het Nieuwe Testament, soms vergezeld van
j) Vgl. De Vreese in Bibliotheekleven XVI, 1931. P- 218—221.
^ Het „Tabellarisch overzicht van den inhoud der handschriften van den bijbel
^^ 1360quot;, dat Ebbinge Wubben aan zijn proefschrift heeft toegevoegd, kan een flauw
enkbeeld geven van de nog bonter staalkaart, die een dergelijk overzicht van de
met Nieuwtestamentiese inhoud zou vertonen.
de Oudtestamentiese lessen, opgenomen in handschriften met
andere inhoud, veelal de historiebijbels van 1360.
III. Epistelen ende Evangeliën, soms met bijvoeging van ser-
moenen.
Hierbij dient vermeld dat ook in de volledige bijbelboeken van
groep I en II vrijwel steeds de lectiones duidelijk zijn aangegeven,
terwijl een bijgevoegde „tafelquot; het naslaan vergemakkehkt.
Wat de uitwendige kant van de tekst betreft, is het opmerkehk
dat, afgezien van enkele perikopenhandschriften, prologen en
glossen nooit voorkomen in de evangeliën en de Oudtestamentiese
perikopen, meestal wel daarentegen in het tweede gedeelte van het
Nieuwe Testament. Slechts één handschrift, dat de vier evangeliën
bevat, heeft een proloog voor het boek Mattheus, namelik hs.
Leiden Lett. 244.^)
Voor specimina van bijbeltekst, prologen en glossen verwijzen
we naar elders reeds gepubliceerde fragmenten.
Prof. Moll is de eerste geweest, die getracht heeft enig licht over
de persoon van de vertaler te ontsteken. In 1859 een opstel
schrijvend over Gerlacus Petersz.(f 1411). de jong gestorven
„alter Thomas a Kempisquot; van het klooster te Windesheim, ves-
tigde hij de aandacht op diens „consiliariusquot; Johannes Scutken
(t 1423), convers in hetzelfde convent, die zich met de zorg van
Gerlach Peters' litteraire nalatenschap had belast. Aangezien
Scutken geroemd werd om zijn vertahngen uit het Latijn, meende
Moll ook de Dietse vertaling van Peters' Soliloquium aan hem te
mogen toeschrijven. Johan Busch, de geschiedschrijver van het
Windesheimse klooster, had namelik in zijn Chronicon het volgende
van hem verteld: „Hic pater devotus, in cella constitutus nunquam
otiosus, sed semper in bonis utiliter occupatus . . ., quosdam
etiam libros, videlicet Evangelia per annum, et Psalterium, singula
cum suis glosis, ex dictis Sanctorum per ipsum collectis, et aha
quedam similia, ex latino vertens in teutonicum, manu propria,
littera rotunda in pergameno vel franceno pro laicis nostris con-
scripsit.quot; Deze mededeling van de Windesheimse kroniekschrijver
deed in 1866^) en 1867 Moll de vraag stellen of Sint Paulus
epistelen met de glossen en de bundel Epistelen en evangeliën, die
in tal van incunabels verspreid lag, het werk waren van Scutken.
Tenslotte heeft hij in zijn posthuum verschenen verhandeling
van het jaar 1880 over Geert Groote's Dietsche vertalingen het
vermoeden uitgesproken dat Scutken de man is geweest, die de
psalmvertaling van zijn leermeester heeft gekompleteerd. Het
Leidse geglosseerde psalter Lett. 46B kon volgens schr. wel eens
het „Psalterium . . . cum suis glosisquot; zijn, waarvan in het Chron,
Wind. sprake is.
Het was nu de taak van Ds. H. van Druten om als geschied-
schrijver der Nederlandse bijbelvertaling de gissingen van Moll op
hun waarschijnlikheid te onderzoeken. Ruim 170 bladzijden
heeft hij dan ook aan het Nieuwe Testament gewijd, welk gedeelte
van zijn werk in 1896 verscheen. Daar hij hierin uiteraard enige
belangrijke problemen heeft aangestipt — waartegenover andere
geheel onbesproken bleven — loont het de moeite de resultaten,
Waartoe hij kwam, te vermelden. Het uitgangspunt van al zijn
redeneringen is de tweede handschriftengroep. Zijn gedachtengang.
Voorzover die uit de verwarde behandeling aan de dag treedt, is
ols volgt te rekonstrueren. Er zijn enige „kompletequot; bijbels met
het jaartal 1360 bewaard, waarin als vervolg op het histories ge-
deelte van de bijbel een komplete geglosseerde vertaling van de
Brieven en Apocalypsis is opgenomen. Ofschoon de codices wel
i^ter dan 1360®) zijn gekopieerd, is er toch geen reden om de juist-
heid van dat jaartal als aangifte van de tijd waarin het geheel
Voltooid werd, in twijfel te trekken. In 1360 moet dus een origineel
bestaan hebben, waarin èn de historiese bijbelboeken èn ge-
bloemde Nieuwtestamentiese boeken bijeen waren gevoegd. Scutken,
die eerst in 1423 stierf, kan dus volgens Van Druten onmogelik
de auteur zijn van een vertaling die in 1360 reeds bestond. Zo
hiet hij zich genoodzaakt de vertaling van het Nieuwe Testament
aan twee auteurs toe te schrijven, een die vóór 1360 het tweede
In Kerkhistorisch Archief IV, (1866), p. 239-
W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming 11, tweede stuk,
P-333 vig.
J W. Moll, Geert Groote's Dietsche vertalingen beschreven en toegelicht, Letterk.
^erh. der Koninkl. Akad. Deel XIII, (Amst., 1880), p. 40.
) Van Druten, Geschiedenis, p. 171—34^.
) Van Druten, a. w., p. 80—81, 191 noot 3'
J Van Druten, a. w., p. 245—248.
-ocr page 394-gedeelte had verdietst en een auteur, die circa 1370 de evange-
liënharmonie van 1360 verving door een volledige vertolking van
de vier evangeliën. Voor de aannemelikheid zijner hypothese
meende hij een krachtige steun gevonden te hebben in enige
uiterlike verschillen tussen het eerste en het tweede gedeelte van
het Nieuwe Testament. De evangeliënvertahng mist inuners glossen
en prologen, die wel aan de andere boeken zijn toegevoegd.
En dat terwijl Busch van ,,Evangelia . . . cum suis glosisquot; sprak.
Zelfs doet hij moeite uit de aard der glossen, die de verdietser der
Epistolae aan Petrus Lombardus ontleend had, een verschil in
godsdienstige denkwijze tussen de auteur en „zijn jongere tijd-
genootquot; Geert Grote te ontdekken. De overeenkomst tussen de
glossen in de Brieven, de Openbaring en de Handehngen, is
voor hem het bewijs dat deze gedeelten van één auteur af-
komstig zijn. Wie de overzetter der vier evangeliën is, blijft een
open vraag.
De fundamentele fout in Van Druten's betoog is, dat het groten-
deels gebouwd is op groep II, de ,,kompletequot; bijbels van 1360,
die tevens de Brieven en Apocalypsis bevatten. De daarin voor-
komende datering, die ook volgens hem uit een origineel is over-
genomen, laat hij mede gelden voor deze Nieuwtestamentiese
boeken. Halsstarrig blijft hij de mening toegedaan dat in 1360 een
Noord-Nederlander de historiebijbel heeft gekompleteerd, zonder
de mogelikheid te overwegen of deze boeken ook later konden
zijn toegevoegd. Overigens had de plaats waar het bewuste jaartal
1360 in sommige codices te vinden is, namelik aan het slot van een
histories bijbelboek, hem tot nadenken moeten brengen.
Nu Scutken naar de opvatting van Van Druten de schrijver
niet kon zijn, konden allerlei gewichtige kwesties onbesproken
blijven. Onnodig scheen een vergelijkend onderzoek van de
glossen in de Epistolae enerzijds, en in het geglosseerde Leidse
psalter 46B anderzijds. Evenmin werd de verhouding tot
de komplete evangeliënvertahng en tot de perikopenteksten
onderzocht. Het jaar van ontstaan, 1370, zal voor schr. wel een
beletsel geweest zijn, Scutken als de auteur der evangeliën te
beschouwen; in ieder geval laat hij zich hierover niet met
stelhgheid uit.
Dit betoog, welks resultaat het vermoeden van Prof. Moll leek
te logenstraffen, vertoont dus ondanks de schijnbare volledigheid
enige hiaten. In plaats van zich blind te staren op de ,,kompletequot;
bijbels van 1360 had Van Druten veel meer aandacht moeten
besteden aan groep I en III van onze indeling.
Ten aanzien van de eerste tekstengroep, meer in het biezonder
van de codices die uitsluitend een volledige vertahng der vier
evangehën bevatten, is dit in 1924 gedaan door Prof. de Vooys in
zijn reeds meermalen vermelde Bijdragen tot de Middelnederlandse
woord-geografie enz., waarin schr. een grondig onderzoek naar
ouderdom en herkomst heeft ingesteld. Met het voorbeeld van
de Delftse bijbel van 1477 voor ogen moest men rekening houden
met de mogelikheid dat een Zuidnederlandse tekst de „Vorlagequot;
was van al die noordelike kopieën. Om in deze kwestie zekerheid
te verschaffen baseerde schr. zijn onderzoek op de twee oudst
gedateerde handschriften, geschreven in 1408 en 1399. die elk
afzonderhk na een vergelijking der varianten de oudste vertegen-
woordigers bleken te zijn van een afschriftenreeks, het eerste van
een groep die zuiver Hollandse taalvormen vertoont, het laatste van
een kategorie waarin Hollandse vormen met Overijselse afwisselen.
Daarmee kwam vast te staan dat deze evangeliënvertaling het
Werk is van een Hollander. Door het volgende „bewijs uit het
ongerijmdequot; maakt schr. dan aannemelik dat deze Hollander
Welhcht Scutken is. „Scutken wordt in de Windesheimer kringen
geprezen om zijn bijbelvertalingen. Zou het dan niet vreemd zijn
dat de vertahng van een onbekende alom verspreid was, terwijl
Van een tweede, die dan van Scutken zou kunnen zijn, geen spoor
over is?quot; De tijd hoeft geen bezwaar te zijn, evenmin als het
bericht van Busch dat Scutken slechts de evangehelessen vertaald
beeft, aangezien deze later gekompleteerd kunnen zijn tot een
volledige overzetting. In de volgende paragraaf wordt nog de
gissing uitgesproken dat de Brievenvertaling, waarvan het oudste
bandschrift uit 1391 dagtekent, van dezelfde overzetter is. Intussen
Wordt 'n grondiger onderzoek van dit bijbelgedeelte, evenals
Ts. 43, p. 232—240.
T. a. p., p. 239-
van de noordelike vertalingen der Handelingen en Openbaring
aan anderen overgelaten.
Er wachten derhalve nog enige kwesties op een oplossing. In het
verdere deel van dit hoofdstuk zullen wij trachten hiertoe een
bijdrage te leveren. Bij onze bespreking nemen we alle Nieuw-
testamentiese boeken benevens de Oudtestamentiese perikopen
voorlopig gemakshalve als een eenheid. We dienen dan vast te
stellen: iquot;. hun verhouding tot oudere (zuidehke) vertalingen;
2quot;. hun onderhnge verhouding en 3quot;. hun verhouding tot de
perikopentekst (Epistelen ende Evangeliën).
Tot grondslag van onze beschouwingen kozen wij in aan-
sluiting op het onderzoek in Ts. 43, 232—240 en 243—248 twee
Haagse handschriften, iquot;. Kon. Bibl. Den Haag 75 E 8, voltooid
1408, dat een komplete vertaling van de vier evangeliën behelst en
2°. Kon, Bibl. Den Haag 132 G i, voltooid 1391, inhoudend een
volledige verdietsing van de Epistolae, Actus Apostolorum, Apo-
calypsis en van de Oudtestamentiese epistelen. Het Hollandse
dialekt en de ouderdom mogen de keuze van de laatste codex
rechtvaardigen. Alle citaten in de volgende paragrafen zijn aan
deze manuscripten ontleend, tenzij uitdrukkelik een andere bron
vermeld wordt.
§ 2. DE TAAL.
i. Ter inleiding.
Een gedetailleerd onderzoek van de taal in de Haagse hand-
schriften 75 E8 en 131G1 zou de stof leveren voor een mono-
grafie of ondernomen kunnen worden ter inleiding ener uitgave
van de tekst. Toch willen we ditmaal niet in een vluchtig overzicht,
zoals we dat enige keren gaven, het dialekt vaststellen, waarbij
dan het karakter van de taal aangetoond zou moeten worden met
behulp van de resultaten der dialektstudie. Even bruikbaar kwam
ons in dit geval een andere methode voor ter bereiking van het
beoogde doel, door namehk een dankbaar gebruik te maken van
de gelegenheid tot taalvergelijking, die door van elkaar tot op zekere
1) T. a. p., p. 243—248.
Zie § 3 van dit hoofdstuk.
Zie § 4 van dit hoofdstuk.
Zie § s van dit hoofdstuk.
hoogte onafhankehke Vulgaatvertahngen, in verschillende ge-
westen tot stand gekomen, geboden wordt. De bestudering van drie
dialekties uiteenlopende vertalingen uit eenzelfde grondtekst
scherpt de aandacht voor de onderlinge verschillen en overeen-
komsten van taalkundige aard. Het leek ons daarom wenselik uit
de lange lijsten, die we hebben aangelegd, een enigszins wille-
keurige greep te doen ten einde het Hollandse dialekt van onze
codices aan te tonen. Wel verre van op volledigheid aanspraak te
maken, hopen we toch door de volgende, slechts als illustratie be-
doelde vormen- en woordenreeksen het Hollands karakter van
de taal, dat zich duidelijk aftekent tegenover de zuidelike streek-
talen, aan te tonen.
Het spreekt vanzelf dat de taalgeografiese verschillen het meest
in het oog springen, wanneer er in de copia verborum afwijkingen
te boeken vallen. Bij onze keuze hebben we dan ook een ruime
plaats voor de woordgeografie vrij gehouden. Daarnaast mochten
de verschillen die bestaan ten aanzien van klanken, taalvormen
en woordvorming niet over het hoofd gezien worden. Een nadere
bespreking mag overbodig heten, omdat de lijsten voor zichzelf
spreken. Overigens hebben we ons willen hoeden voor het maken
van overijlde gevolgtrekkingen. Slechts met betrachting van de
nodige voorzichtigheid en na vergelijking met soortgelijke lijsten
van andere teksten is het mogelik in bepaalde gevallen een be-
slissing te nemen. De ervaring heeft ons namelik geleerd dat,
afgezien van de absolute verschillen, waaromtrent geen twijfel
kan bestaan, vele afwijkingen een gevolg zijn van frequentie-
verschil. Een woord als 'onus' wordt door de Noordnederlandse
Vertaler meestal weergegeven met last, soms met borden. Omgekeerd
heeft de Brabantse tekst in de meeste gevallen borden en slechts
Zelden last. Eenzelfde verhouding bestaat er bijvoorbeeld tussen
rechtvaerdich en gerecht als de resp. Noordnederlandse en Brabantse
Verdietsingen van justus', wasschen en dwaen als vertolkingen
Van 'lavare', erfenisse en erve van 'hereditas' enz. enz. Juist voor
dergelijke vertalingen, waarvan de meest voorkomende als de
..autochthonequot; opgevat kan worden, is in twijfelgevallen con-
frontatie met van elders opgeroepen getuigen noodzakelik. Is dit
geschied, dan kan men nauwkeurig uitmaken in hoeverre het
frequentie-verschil van zulke woorden berust op dialektonder-
scheid dan wel het gevolg is van individuele voorkeur van de ver-
taler(s) voor een bepaald woord. In het eerste geval zou men
moeten besluiten tot een wisselwerking tussen het ene dialekt en
het andere. Bij het lokaliseren van de woordvoorraad hebben we
overigens een onschatbaar hulpmiddel in het Middelnederlandsch
Woordenboek, dat met zijn bronnenaanwijzingen de onderzoeker
niet zelden op het goede spoor helpt.
In de volgende lijsten zal men in parallelafdruk aantreffen
telkens een Vulgaatwoord met z'n vindplaats, en daarnaast de
vertaling in drieërlei dialekt, het Westvlaams naar het handschrift
van 1348, het Brabants naar de Brusselse hss. iii en 113 en
het Hollands naar de Haagse hss. 75 E 8 en 131 G i. Wat de
chronologie en tekstgeschiedenis betreft, herinneren we eraan dat
de taal van het hs. v. 1348 archaïsties gekleurd is, het Brusselse hs.
iii is geschreven ± 1390, eveneens hs. 113, waarbij men moet
bedenken dat het voorschrift oorspronkelik hoogswaarschijnhk in
het Oostvlaams is opgesteld door de zgn. vertaler van 1360. De
twee Haagse hss. zijn resp. in 1408 en 1391 gekopieerd.
2. Klanken.
Kwantiteit:
Luc. 22 , 19
Luc. 22 , 19
Luc. 22 , 31
Wvla.
gaeft
braect
taerwe
dedit
fregit
triticum
Brab.
gaeft
braect
taerwe
Noordned.
gaft
bracket
tarwe
Apocope:
adversum
praesidi
interficere
coram
unde
solis
ei
Marc. 9 , 39
Matth. 27 , 2
Joh. 7 , I
Luc. I , IS
Joh. 9 , 30
Matth. 12 , 4
Luc. I , 58
legen
den rechtere
te verslane
vor
wanen
allene
hare
tegen
den rechtere
te dodene
vore
wanen
allene
haere
teghens
den rechter
te doden
voer
waen
alleen
haer
Inklinatie:
et scribae
mane
retem
cogitatis
Luc. S , 30
Matth. 16,3
Luc. 5 , 5
Luc. s , 22
entie
smaerghens
tnette
pensdi
ende die
smarghens
dnette
peisdi
ende die
des morghens
dat nette
denct ghi
Zie Hoofdstuk IIL
=) Zie Hoofdstuk VL
3} Zie Hoofdstuk V.
379 | ||||
Verhouding |
ei — e(e): | |||
Wvla. |
Brab. |
Noordned | ||
pusillus |
Luc. 12 , 32 |
clene |
clene |
dein |
camem |
Luc. 24 , 39 |
vleesch |
vleesch |
vleisch |
seducit |
Joh. 7 , 12 |
verleet |
verleidet |
verleidet |
ambo |
Luc. I , 6 |
bede |
beide |
beide |
innuens |
Luc. I , 22 |
tekende |
tekenende |
teikenen |
signum |
Matth. 12 , 38 |
teken |
teken |
teiken |
gentium |
Luc. 2 , 32 |
hedyne |
heydenen |
heyden |
separaverunt |
Luc. 6,22 |
versceden |
sceden |
verscheiden |
separabunt |
Matth. 13 , 49 |
sceden |
sceden |
sceiden |
dividatur |
3 Reg. 3 , 26 |
ghedeelt |
deilt |
ghedeylt |
parare |
Luc. I , 17 |
te gheredene |
te ghereidene |
bereden |
para |
Luc. 17 , 8 |
ghereet |
bereidet |
maec bereet |
modico |
Luc. 19 , 17 |
denen |
deinen |
clene |
Umlaut. (Afwezigheid van —):
vapulabit
ostium
exultatio
Luc. 12 ,48
Joh. 10, I
Luc. I , 14
gheslegen
dore
vreude
dore
vroude
gheslaghen
duere
vroeghede
Verkorting van vocaal:
linteumnbsp;| Joh. 13 ,4 | ünen
Invloed van r op vocaal:
linnen
linen
acutus |
Apoc. 19 . 15 |
scheerp |
scaerp |
scarp |
porcis |
Marc. 5 , 18 |
verkinen |
verkenen |
varken |
a longe |
Marc. 5 , 6 |
van verren |
van verren |
van varren |
durus |
Matth. 25 , 24 |
hert |
hart | |
confirma |
Luc. 22 , 32 |
verstaerke |
sterke |
starke |
sed |
Luc. 6, 27 |
ne ware |
mer |
mar |
tardaret |
Luc. I , 21 |
merrede |
merde |
marrede |
gladii |
Luc. 21 , 24 |
des zwerts |
die swerde |
des zwaerts |
terram |
Luc. 13 , 7 |
erde |
erde |
aerde |
libenter |
Marc. 6 , 20 |
gherne |
gherne |
gaerne |
medullarum |
Hebr. 4,12 |
maerchs |
marchs |
merge |
Pastorem |
Jerem. 17 , 16 |
haerde |
herde |
heerde |
eras |
Luc. 12 , 28 |
mergen |
morghen | |
crastina |
Act. 23 . 20 |
maerghen |
morghen |
Invloed van nasaal op vocaal:
Luc. 21 , 9
Rom. 6, 21
eynde
eynde
finis
finis
inde
inde
ende
hende
Invloed van ch op vocalen:
recordabuntur
operatum
operatus
Ezech 18 , 24
Rom. 7,8
Eph. I , 20
ghedacht
ghewracht
herdacht
gewracht
volbracht
ghedocht
ghewrocht
ghewrocht
-ocr page 400-Verhouding van e tot i en u:
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
piscium |
Luc. 5 , 6 |
visscen |
vessche |
visschen |
ventum |
Act. 27,15 |
went |
wijnt | |
quas |
Matth. 27 . 57 |
de welke |
de welke |
wilken |
laqueo |
Matth. 27 , 5 |
strecke |
strec |
stricke |
sterquilinium |
Luc. 14 , 35 |
messine |
missche | |
nent |
Luc. 12 , 27 |
spennen |
spinnen | |
est |
Luc. 10 , 42 |
es |
es |
is |
navim |
Luc. 8 , 37 |
scep |
scip | |
bibens |
Luc. 7 , 33 |
drenkende |
drinkende | |
caecis |
Luc. 4, 19 |
blenden |
blenden |
blinden |
legem |
Luc. 2 , 22 |
wet |
wet |
wit |
praesepio |
Luc. 2 , 12 |
crebbe |
crebbe |
cribbe |
cum |
Luc. I , 39 |
met |
met |
mit |
fenestram |
Act. 20 , 9 |
veistere |
venster | |
fenestram |
2 Cor. II , 33 |
veenstre |
vinstere |
venster |
angelus |
Luc. I , II |
ingel |
ingel |
enghel |
aestu |
Apoc. 16,9 |
hitten |
hitten |
hetten |
annuerunt |
Luc. 5 , 7 |
wij neten |
winkeden |
wenkeden |
adduc |
Luc. 9 ,41 |
bringet |
breng | |
excepit eos |
Luc. 9,11 |
ontfincse |
ontfencse | |
acceperunt |
Matth. 20 , 9 |
ontfinghen |
ontfinghense |
ontfenghen |
pendebant |
Luc. 23 , 39 |
hinghen |
hinghen |
henghen |
suspendit |
Matth. 27 , 5 |
verhinc |
verhinc |
verhenc |
modicum |
Joh. 16 , 16 |
lettel |
lettel |
lettel |
parum |
4 Reg. 4, 2 |
een lettel |
allettel |
een luttel |
videtur tibi |
Luc. 10 , 36 |
dincti |
duncti |
duncket di |
numquam |
Matth. 21 , 19 |
nemmermeer |
nummermeer | |
argentum |
Act. 3 . 6 |
zeiver |
selver |
zuiver |
impudicitia |
Gal. 5 , 19 |
oncuussceit |
overspele |
overspul |
absterget |
Apoc. 21 , 4 |
wasschen |
afwasscen |
wisschen |
Verhouding |
van 0 tot u: | |||
repleti |
Act. 2 , 4 |
vervult |
vervult |
vervollet |
passeres |
Luc. 12 , 6 |
musscen |
musschen |
mosschen |
vellebat |
Luc. 6 , I |
plucten |
plocten | |
pectus |
Luc. 18 , 13 |
borst |
herte |
burst |
jugum |
Matth. 11 , 30 |
ioc |
ioc |
iuc |
jugum |
2 Cor. 6 , 14 |
ioc |
dioc |
iucke |
tuba |
Matth. 6 , 2 |
buzine |
bosine |
basunen |
Verhouding van ie tot u: | ||||
igni |
Matth. 3 , 12 |
viere |
viere |
vuere |
pullos |
Matth. 23 , 27 |
kiekine |
kiekene |
kuken |
operarii |
Luc. 10 , 2 |
wercliede |
wercliede |
werclude |
novum |
Joh. 13 , 34 |
niewe |
nuwe |
nuwe |
hodie |
Luc. 2,11 |
heden |
heden |
huden |
ignem |
Matth. 25 , 41 |
vier |
vier |
vier |
dirigentis |
Jac. 3 , 4 |
des bewegers |
des stiermans | |
Verhouding |
ei—ie: | |||
comminatus |
Marc. I , 25 |
dreigende |
driegheden | |
straverunt |
Matth. 21,8 |
spreden |
spreeden |
sprieden |
Medeklinkers:
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
caicandi |
Luc. 10 , 19 |
te terdene |
te terdene |
te treden |
conculcatum |
Luc. 8 , 5 |
vertorden |
vertreden | |
si |
Luc. 6 , 7 |
iof |
ofte |
of |
venundari |
Matth. 26 , 9 |
vercocht |
vercocht |
vercoft |
munera |
Luc. 21 , I |
gichten |
ghiften | |
lacum |
Marc. 12,1 |
putte |
grafte | |
post |
Gen. 22 , 13 |
bachten |
achter |
after |
puppis |
Act. 27 , 41 |
dechterste deel |
dat afterscip | |
a sinistris |
Matth. 25 , 41 |
luchter |
slinker |
lufter |
sinistra |
Matth. 6 , 3 |
slinkere |
slinke |
luchter |
fulgenti |
Luc. 24 , 4 |
blickenden |
blickenden |
blinckenden |
quis |
Marc. 8 , 4 |
yemen |
iemen |
yemant |
nemo |
Joh. 7,30 |
niemen |
niemen |
niemant |
dixerit |
Joh. 2 , 5 |
seecht |
seget |
seit |
inter |
Luc. 16 , 24 |
tusscen |
tusschen |
twisschen |
medio |
Luc. 22 , 55 |
midden |
midden |
middel |
ambulans |
Matth. 4, 18 |
wandelde |
wandelende |
wanderde |
ostendebat |
Apoc. 22 , 8 |
ghetoocht hadde |
toende |
vertoende |
ostensum |
Hebr. 8 , 5 |
getoent |
ghetoent | |
ostendens |
2 Thess. 2 , 4 |
vertoghende |
toenende |
vertoghende |
ostendere |
Act. 9 , 16 |
wisen |
toenen |
toghen |
ostendit |
Luc. 2 , 15 |
vertoghet |
getonet |
vertoecht |
ostendit |
Matth 4 , 8 |
toechde |
toende |
toghede |
3, Vormen.
Verba:
manducem |
Luc. 17 , 8 |
ic ghe ete |
ic hebbe geten |
ghegheten |
coenavit |
Luc. 22 , 20 |
gheat |
gheten hadde |
ghegheten hadde |
Handucasset |
Luc. 24, 43 |
gheeten |
geten |
ghegheten |
attulit |
Joh. 4 . 33 |
brocht |
bracht i) |
ghebrocht |
yenissem |
Joh. 15 , 22 |
comen |
comen |
ghecomen |
invenisti |
Luc. I , 30 |
vonden |
vonden |
ghevonden |
(revixit) |
Luc. 15 , 24 |
werden |
gheworden | |
aperi |
Matth. 24 , 11 |
doe . . . up |
doet . .. op |
doch . . . op |
fuge |
Matth. 2 , 13 |
vlie |
vliet |
vlich |
respice |
Luc. 18 , 42 |
bezie |
siet |
sich |
(eduxisti) |
Exod. 32 , 11 |
du . . . heves |
du .. . hebs |
du . . . hebste |
Luc. 13 , 12 |
du best |
du best |
du biste | |
torqueas |
Marc. 5 , 7 |
du piins |
du pijns |
du quelleste |
defecisti |
Apoc. 2 , 3 |
du . . . gebracs |
du.. ontbleveste | |
^xpuerunt |
Matth. 26, 67 |
speuwen |
spouwen |
spoghen |
fugientibus |
Exod. 14, 27 |
vloon |
vlouwen |
vloghen |
fugerunt |
Matth. 26 , 56 |
vloon |
vloen |
vloghen |
lotus |
Joh. 13 , 10 |
ghedweghen |
ghedwegen |
ghedwoghen |
concipies |
Luc. 1,31 |
ontfaen |
ontfaen |
ontfanghen |
lavi |
Joh. 9,11 |
dwoech |
wiesch |
wissche |
Partic. praet.
-ocr page 402-
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
lavit |
Joh. 9 , 7 |
dwouch |
dwoech |
wessche |
creverunt |
Matth. 13 , 7 |
wiessen |
wessen | |
crescebat |
Luc. 2 , 40 |
wies |
wes | |
incipiebat |
Luc. 4 , 47 |
begonste |
began |
begönne |
coepit |
Luc. 4, 21 |
begonste |
begonste |
began |
(dabis) |
Micha 7, 20 |
du salt |
du seis |
du selste |
(concipies) |
Luc. I , 31 |
du sout |
du sals |
du sulste |
fiet |
Joh. 4, 14 |
sal |
sal |
sei |
(pariet) |
Luc. I , 13 |
sel |
sei |
sal |
(invenietis) |
Luc. 11,9 |
ghi sult |
ghi seit |
ghi sult |
(implebuntur) |
Luc. I , 20 |
sullen |
seien |
sullen |
(gaudebunt) |
Luc. I , 14 |
sullen |
seien |
salre |
(audient) |
Joh. 5 , 25 |
sullen |
seien (L: solen) |
seilen |
fecerunt |
Matth. 26 , 19 |
daden |
daden |
deden |
faeiebant |
Act. 19 , 14 |
daden |
daden | |
sum |
Luc. 1 , 18 |
bem |
ben |
bin |
esto |
Act. 23,11 | |||
esto |
Deut. 31,23 |
wes |
wes |
wes |
volens |
Luc. 15 , 28 |
hi wille |
hi wilt |
hi wil |
Substantiva: | ||||
umbrae |
Matth. 4,16 |
scade |
scaduen |
scaduwen |
civitates |
Luc. 8 , I |
stade |
steden | |
militiae |
Luc. 2 , 13 |
rudderscepe |
ridderscape |
ridderscap |
remissio |
Hebr. 9 , 22 |
verlatenesse |
verghevenisse | |
remissionem |
Luc. 3 , 3 |
verianessen |
verlatenessen |
verlatenisse |
patris |
Ezech. 18 , 20 |
sfader |
des vader |
des vaders |
Pronomina: | ||||
vos |
Luc. 3 , 16 |
u |
u |
iu |
vobis |
Dan. 13 , 57 |
u |
u |
iu |
vestra |
Jes. I , 18 |
uwe |
uwe |
iuwe |
suae |
Luc. 7 , 12 |
siere |
siere |
sijnre |
suorum |
Joh. 20 , 30 |
siere |
siere |
sijnre |
suum |
Luc. 2 , 8 |
hare |
hare |
hoer |
eorum |
Luc. I , 77 |
hare |
hoerre | |
muiier . . . cujus | ||||
filia |
Marc. 7 , 25 |
een wijf. . . wies |
een wijf. . . wel- |
een wijf wes |
dochter |
ker dochter |
dochter | ||
Numeralia: | ||||
mille |
Apoc. 7 , 8 |
duust |
.c. |
dusent |
mille |
Apoc. 14 , 20 |
dusentech |
dusent | |
duos |
Luc. 10, 38 |
twee |
.IL |
twie |
duorum |
Joh. 8 , 17 |
tweier |
twier |
twier |
undecimam |
Matth. 20 , 9 |
elfste |
ellefste |
elfter |
duodecimum |
Apoc. 21 , 20 |
twelefste |
twelefste |
twalefte |
4- Woordvorming.
Praefixen.
ghe- (afwezigheid van —):
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
et neque quis- |
Marc. 5 , 3 |
ne constemen |
en mochtenne |
niemant en |
quam poterat |
ghebinden |
nieman geben- |
mochten .. . | |
eum ligare |
den |
binden | ||
cessavit (ventus) |
Marc. 6,51 |
ghelach |
cesseerde |
hielt op |
apprehendit |
4 Reg. 4 . 27 |
begreep |
begreep |
ghegreep |
utantur |
I Cor. 7 , 31 |
ghebruken |
gebruken |
bruucten |
sapiunt |
Rom. 8,5 |
ghesmaken |
gesmaken |
smaken |
sentirent |
Luc. 9 , 45 |
gevoelen |
voelen | |
rectam |
2 Petr. 2 , IS |
gerechten |
rechten | |
acquiescunt |
Rom. 2,8 |
gevolchsam sijn |
volchsam sijn | |
scandalizati |
Matth. 26 , 33 |
ghescandelizeert |
ghescandelizeert |
scandalisiert |
sagittam |
Jes. 49 . 2 |
ghescottc |
gescutte |
.scot |
custodiam |
Act. 4,3 |
gevangenessen |
vanghenisse | |
sonus |
Rom. 10, 18 |
luut |
luut |
gheluut |
sonus |
Act. 2 , 2 |
luut |
luut |
gheluut |
sonitus |
Luc. 21 , 25 |
ludinghe |
lüde |
gheluuts |
multitudo |
Luc. 23 , I |
menechte |
menechte |
ghemenichte |
niultitudo |
Act. 2, 6 |
veelheit |
menechte |
ghemenichte |
tangere |
Sap. 3 . I |
tasten |
gerinen |
roeren |
tetigit |
Luc. 7, 14 |
noopte |
taste |
rijnde |
Proximare |
Hebr. 7 , 19 |
naken |
ghenaken | |
orationibus |
Eph. I , 16 |
bedinghen |
bedingen |
ghebeden |
heen- (henen-):
tolle
tulistis
abierunt
duxerint
transibit
sublatus
discessionem
Profectione
ont-;
^''clamavit
^'«rserunt
^vigilantes
Ductus somno
^'^ormivit
stetit
Luc. 23 , i8
Luc. 11 , S2
Joh. 6,67
Mare. 13 , II
Jac. I , 10
Jes. S3 .8
Act. 20, 29
Hebr. 11,22
Dan. 14 , 40
Dan. 13 , 8
Luc. 9 , 32
Act. 20, 9
3 Reg. 19 , 5
Luc. 8 ,44
doe wech
leden
overbracht
riep
ontstaken
onsliep
stoet
doe wech
draget
ghingen
leiden
overliden
wech genomen
wechvaert
wandelingen
riep ute
ontstaken
ontweckende
geleidt van den
slape
werdt slapende
stoet
doch heen
heenghedraghen
hebt
ghinghen heen
henen leiden
heenliden
heenghenomen
heensceyden
heentreckinge
wert ontroe-
pende
worden ontber-
nende
ontwake worden
wert ontslape
(in glosa: ont-
slumerende
wert)
wart ontslaep
ontstont
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
facta .. . altera |
Luc. 9 , 29 |
anders gemaect |
verandert | |
abscondit |
Joh. 12 , 36 |
bedecte |
barch |
verbarch |
alligavit vulnera |
Luc. 10 , 34 |
bant hem sine |
bant sine won- |
verbant hem sijn |
sua |
wonden |
den |
wonden | |
ornatam |
Apoc. 21,2 |
ghechiert |
geciert |
vercierde |
damnationem |
Luc. 20 , 47 |
doemenesse |
verdoemenisse | |
congregem |
Luc. 12 , 17 |
gadere |
gaderen |
vergader |
exaudi |
Esther 13 , 17 |
ghehore |
ghehore |
verhoer |
breviabuntur |
Matth. 24, 22 |
ghecort |
vercortet | |
abneget |
Luc. 9 , 23 |
loechene |
verlochen | |
multiplicabo |
Gen. 22 , 17 |
menechfulde- |
menechfoude- |
vemenichfou- |
ghen |
gen |
dighen | ||
adauge |
Luc. 17 , 5 |
mere |
meret |
vermeerre |
imminutus |
3 Reg. 17 , 16 |
minderen |
menderen |
verminret |
humiliabitur |
Luc. 14 , II |
ghenedert |
genedert |
vernedert |
revelatio |
I Cor. I , 7 |
openbaringhe |
oppenbaringe |
veropenbaringhe |
saturatae |
Apoc. 19 , 21 |
ghesaet |
gesadet |
versadet |
negaverit |
Luc. 12 , 9 |
loochent |
loechent |
versaket |
exploratores |
Hebr. 11,31 |
spiers |
verspiers | |
spargit |
Matth. 12 , 30 |
stroyt |
spreidet |
verstroeit |
dispersionem |
Joh. 7.33 |
stroinghe |
ghespraeitheit |
verstroeyinghe |
dispersione |
Jac I , I |
gedeiltheden |
verstroeyinghe | |
ostendebat |
Apoc. 22 , 8 |
ghetoocht hadde |
toende |
vertoende |
expectabunt |
Jes. 42,4 |
beiden |
ontbeiden |
verwachten |
dealbabuntur |
Jes. I , 18 |
ghewit |
gewit |
verwittet |
desertum |
Dan. 9 , 17 |
woeste worden |
gewoest |
verwoestet |
ver- als vertaling van lat. re-:
refecerunt
reformamini
renatus
resedit
I Cor. 16 , 18
Rom. 12 , 2
I Petr. I , 23
Act. 9 , 40
gheconforteert
wedergheboren
hermaect
herformet
herboren
hersat si
vermaket
vernuwet
verboren
versat si
Suffixen.
-(e)eren, -ieren:
destruere
disputantes
scandalizati
-do(e)m:
aetatem
senectutis
incrementum
divitiae
-ich:
durae cervicis
contristatus
vivi
Matth. 26 , 61
Act. 6 , 9
Matth. 26 , 33
Joh. 9 , 23
Sap. 4,9
I Cor. 3 , 7
Eph. I , 18
Exod. 32 , 9
Luc. 18 , 23
Matth. 16,16
destrueren
disputeerden
ghescandelizeert
oude
rijcheden
harts halscnocs
des levens
destrueren
disputeerden
ghescandeliseert
outheit
outheit
wassinge
rijcheit
van herden
nacke
droeve
des levenden
destruieren
disputierden
scandalisiert
ouderdoem
ouderdomme
wasdom
rijcdomme
hartneckich
droevich
des levendigheo
-ocr page 405-
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
invidia |
Tit. 3 . 3 |
in nide |
in nidicheden | |
injusti |
Luc. 18 , II |
onrechte |
ongherechte |
ongherechtighe |
aedificatur |
I Cor. 4 , 17 |
gesticht |
ghestichticht | |
firmamentum |
I Tim. 3 , 16 |
vastheit |
vasticheyt | |
firmati |
Eccli. 24 , IS |
ghevestet |
vast gemaect |
ghevesticht |
hydropicus |
Luc. 14 , 2 |
water ziec |
die dwater |
watersuchtich |
hadde | ||||
benefici |
Luc. 22 , 25 |
ghifte ghevers |
weldaneren |
weldadich |
pinguedo |
Gen. 27 , 28 |
vetheit |
vetheit |
vetticheyt |
dignus |
Act. 25 , II |
wert |
weerdich | |
duritia |
Matth. 19 , 8 |
hertheiden |
hardicheit |
-ster naast -se, -icghe:
ostiariae |
Joh. i8 , 16 |
dorwardicghe |
dorehoedersen |
duerwachster |
doctrix |
Sap. 8 , 4 |
leerrarsse |
leerster | |
adultera |
Rom. 7,3 |
overspelinne |
overspeester | |
(sie) | ||||
adultera |
Rom. 7,3 |
overspelerse |
overspeelsters | |
criminatrices |
Tit. 2 , 3 |
quaetsprekersen |
scandemaecste- | |
(lachtererssen) |
ren | |||
peccatrix |
Luc. 7 , 39 |
zondenesse |
sonderse |
sondaersche |
(S = sondesse) | ||||
propheten |
Apoc. 2 , 20 |
prophetinne |
prophetisse |
quotidie |
Act. 2 , 46 |
similiter |
I Cor. 7 , 4 |
secus |
Luc. 20 , 33 |
denuo |
Joh. 3 . 3 |
confestim |
Luc. 8 , 47 |
contra |
Luc. 8 , 26 |
adversum |
Luc. 9 , so |
confestim |
Matth. 3 , 16 |
a longe |
Luc. 16, 23 |
retro |
Joh. 6 , 67 |
deorsum |
Act. 2 , 19 |
seorsum |
Matth. 14,13 |
sursum |
Luc. 13 , II |
sursum |
Act. 2, 19 |
5- | |
accendere |
Luc. 22 , 55 |
ad |
Luc. 4, 26 |
adulter |
Hebr. 12,8 |
aerugo |
Matth. 6,19 |
agricola |
Matth. 21 , 35 |
^liquando |
2 Petr. I , 21 |
altare |
Gen. 22 , 9 |
^Itissimus |
Luc. I, 32 |
^ngulus |
Marc. 12 , 10 |
neven
anderwaerf
varinc
te hant
van verren
upwaert
dagelec |
daghelics |
alsoe gelijc |
des ghelijcs |
neven |
neffens |
anderwerven |
van nuwes |
te hant |
altehants |
iegen |
ieghens |
iegen |
teghens |
haesteleke |
thants |
van verren |
van varres |
achterwert |
achterwaerts |
beneden |
nederwarts |
achterweert |
nederwaerts |
op wert |
opwaerts |
boven |
opwarts |
ontsteken
te
wt overspele
rosteghe
ackerliede
enege wile
outaer
dies alrehoech-
stes
dies horecs
Woordvoorraad .
ontfenghen
tot
onechte
schimmel
boulude
voertijts
altaer
des alren over-
sten
der hoornen
ontsteken
te
hoerenstronte
roeste
ackerlieden
outaer
dies aire upperst
angustiae
annulus
aperire
aperire
aperire
appello
armamenta
aspersio
aspersio
auferre
catena
circumvenire
civilitas
civis
coacervare
cogitatio
commissura
conspersio
contentio
contentus
continuo
continuo
copiosus
coquere
credere
cribrare
cultor vineae
debitor
deducere
deesse
deesse
deesse
deficere
desertus
{detrimentum
patiatur
discus
dispensatio
dispensator
disponere
dissipare
dissipare
seminiverbius
distinctio
domicilium
dominari
dominari
dominari
2 Cor. 6 , 4
Luc. 15,22
Luc. 13 . 25
Apoc. 4, I
Jes. 50 , 5
Act. 25,11
Act. 27 , 19
Hebr. 12 , 24
1nbsp;Petr. I , 2
Luc. 6 , 29
Marc. 5 , 3
2nbsp;Cor. 12 , 18
Act. 22 , 28
Luc. 19, 14
2nbsp;Tim. 4 , 3
Matth. 9 , 4
Matth. 9 , 16
I Cor. 5 , 7
Luc. 22 , 24
I Tim. 6,8
Matth. 13 , 20
Act. 16, 33
Act. 22 , 6
Exod. 12,9
I Cor. 9 , 7
Luc. 22 , 31
Luc. 13 , 7
Luc. 16, 5
3nbsp;Joh. vs. 6
Marc. 10 , 21
Hebr. 12 , 15
Luc. 21 , 4
Luc. 22 , 32
Marc. I , 45
Matth. 16 , 26
Matth. 14,8
Col. I , 25
I Cor. 4 , I
Jes. 38 , I
Act. 5 . 36
Jerem. i , 10
Act. 17 , 18
Rom. 10 , 12
Jud. vs. 6
Luc. 22 , 25
Rom. 6,9
Jes. 40 , 10
Wvla.
anxten
vingerlijn
doe ... up
open
upghedaen
besparsinghen
nemt
vingherlinen
porters
hopen
ghepense
Stic
bespringhinghe
twist (of hart
hede)
ghezoden
te temsene
oufenare des
wijngaerts
die . . . sculdich
ghebreecti
of . . . ga
woesten
vermindringhe
ghedoghe
ordenancie
bereckers
besette
verderfs
onderscedenesse
woenste
driven . . .
heerscap
heerscen
regneren
Brab.
anxten
vingherlijn
doet ... op
opgedaen
ontdaen
ic appellere
dallam
wtstortingen
bespraeyingen
nemet
ketenen
bedroegen
porterscap
porteren
gaderen
ghepeise
nayinghe
bespringinge
strijt
content
haestelec
thant
groet
gesoden
bevolen
temse
wijngardere
sculderen
geleiden
ghebrect
ontblive
gheberst
af . . . neme
woeste
argheringhe .. .
doeghen
platele
dispensacie
besetteren
ordinere
gesceden
brecs
waerdesayere
ondersceet
woeninge
hebben . . .
eerscape
heerscen
heerscapie heb-
ben
Noordned.
anxtvallicheden
rinc
luuc ... op
opgheloken
opgheloken
ic beroepe
die reescap
besprenginge
besprenkelinge
ontneemt
helden
bedadingt
borgherscap
burghers
aenhalen
ghedachte
lap
knedinghe
twijnghe
vemoeghet
rechtevoert
rechtevoert
overdragende
ghekoket
toebetrouwet
siften
bouwer des wijn-
gaerts
schuldenaers
voerthelpste
ontbrect
ontbreke
ontbrac
ontbrake
rumen
scade
lide
scotel
scaffinghe
scaffenaers
scicke
ghesceyfelt
versceyfelste
woerdsceypheler
sceel
woenstat
heren
verheren
verheren
Wvla, |
Brab. |
Noordned. | |
Mal. 3 , I |
grote here |
herere |
verheerre |
Luc. 22 , l6 |
tote dat |
tote dat |
thent |
Matth. 5 , i8 |
tote dien dat |
tote dien maledat |
tot dat |
Matth. 2S , S |
voghelvaecten |
waren . . . slaep- |
slumerden |
achtich | |||
Joh. II , 13 |
slape |
slapingen |
slumeringhe |
I Petr. 3 , 9 |
in contrarien |
in contrarien |
daer en tieghens |
Hebr. 12 , 13 |
dole |
verdwale | |
Matth. 23 , 24 |
Ute oefenende |
cleynset | |
I Petr. 3 , 20 |
beiden |
ontbeidden |
verwachteden |
Act. 3 , 23 |
verderft |
wtghezondert | |
Apoc. 8 , 10 |
wisch |
wisch of walm |
fackele |
Luc. 4, 14 |
niemare |
niemare |
gherucht |
Dan. 13 , 48 |
dorachtech |
sotte |
dwaes |
Joh. 18,3 |
branderen |
walmen |
fackelen |
Joh. 4 , 52 |
corts |
rede |
saghe |
Matth. 13 , 33 |
heve |
deessem | |
Matth. 23 , 5 |
fringen |
frendien |
somen |
Matth. 9 , 20 |
vaselinghe |
frengien |
vnasen |
Matth. 14 , 24 |
vloeden |
baren vloeden |
gulven |
Deut. 11 , 25 |
vervaernesse |
vreese |
ontsich |
Luc. II , 36 |
bleckende |
blickende |
des scijnsels |
Gal. 4, 30 |
oor |
erfgenoet |
erfghename |
Eccli. 24 , 11 |
erve |
erfechtecheit |
erfnisse |
Act. 11 , 23 |
riet |
troestedse . . . | |
toe | |||
Hebr. 2 , 13 |
troest of ver- |
toetroest | |
maent | |||
2 Tim. 2 , 2 |
abel of constech |
bequaem | |
Luc. I , 79 |
te verlichtene |
te verlichtene |
licht . . . toe |
I Cor. 7 , 14 |
onsuver |
onnechte | |
Rom. I ,31 |
ongemaniert |
ongescicket | |
I Tim. 5 , I |
bescelden |
bestraffe | |
Marc. 9 , 45 |
onblusscelike |
onbluscheleke |
onlesschelike |
Prov. 31 , 20 |
helpelosen |
maten |
behoeftighen |
2 Thess. 3 , 7 |
moylijc |
onrastelec |
onrustich |
Act. 12 , 15 |
du sotst |
du raseste | |
Act. 19 , 16 |
opspringende |
settede . . . toe | |
Eccli. 15,3 |
van verstennes- |
der verstennes- |
des Verstandes |
sen |
sen | ||
Matth. 15 , 7 |
verstennesse |
verstant | |
Tit. 3 , 3 |
nide |
nidicheden | |
2 Petr. 2 , 12 |
ongheredende |
onredelike | |
Luc. 2 , 44 |
dachvaert |
dachvaert |
dachreise |
Jes. 50 , 8 |
gherecht |
gerechtech |
rechtveerdicht |
maect | |||
Luc. I , 6 |
gherechtecheden |
gerechtec- |
rechtvaerdec- |
heiden |
heit | ||
Rom. 5 , 18 |
gherechtecheit |
gerechtecheit |
rechtverdich- |
makinghe | |||
Hebr. 9 , 10 |
gherechtheden |
gerechtecheiden |
rechtvaerdi- |
chinge |
Nominator
donee
donee
dormitare
dormitatio
econtrario
errare
excolare
expectare
exterminari
facula
fama
fatuus
fax
febris
fermentum
fimbria
fimbria
fluctus
formido
fulgor
heres
hereditas
^ortari
adhortari
idoneus
jiluminare
immundus
inconapositus
^^icrepare
^iiextinguibilis
mops
ii^quietus
^t^sanire
insilire
iiitellectus
i'^tellectus
invidia
{■^rationabiiis
quot;er diei
J^stificare
justificatio
justificatio
j^stitiae
Wvla, | ||
laxare (retem) |
Luc. S , 5 |
slepen |
leprosus |
4 Reg- S . I |
lazers |
levare |
I Tim. 2 , 8 | |
levitas |
2 Cor. I , 17 | |
lex |
Neh. 8 , 2 |
wet |
locare |
Matth. 21 , 33 |
verheurdene |
locusta |
Apoc. 9 , 3 | |
lutum |
Joh. 9 , 6 |
moze |
medicus |
Luc. s . 31 |
ersatre |
meretrix |
3 Reg. 3 , 16 |
ghemene wive |
meretrix |
Jac. 2 , 25 | |
mergi |
Matth. 14, 30 |
te verdrinkene |
messis |
Act. 14. 15 | |
messor |
Matth. 13 , 30 |
oesters, sniders |
misericordia |
Rom. 15,9 |
ontfaermeche- |
den | ||
mobilis |
Hebr. 12 , 27 | |
modestia |
2 Cor. IG , I | |
modestia |
Gal. 5 . 23 |
matecheit |
modestus |
Jac. 3 , 17 | |
muiier |
I Cor. 9 , 5 | |
nondum |
Joh. 3 , 24 | |
nubere |
Marc. 12 , 25 | |
nubere |
Luc. 19 , 35 |
huwen |
nullus |
Luc. 4, 26 |
ne ghere |
nuptiae |
Luc. 17 , 27 |
bruluchten |
nurus |
Matth. 10 , 35 |
zwaesnede |
nusquam |
Hebr. 2,16 |
niewer |
obsecrare |
I Thess. 4 , I |
fleewen |
occasio |
I Tim. 5 , 14 | |
odibilis |
Tit. 3 . 3 | |
offendere |
I Petr. 2 , 8 |
hem stoten |
offensio |
Rom. 9,32 | |
onus |
Gal. 6, 2 |
bordene |
opinio |
Matth. 4, 24 |
niemare |
orator |
Act. 24, 1 | |
pacificus |
Prov. 3 , 17 |
vredelijc |
paralyticus |
Act. 8 ,7 |
iuchteghere |
parentes |
Luc. 2 ,41 |
vader ende moe |
pastinare |
Marc. 12 , I | |
pater familias |
Matth. 13 , 52 |
! huusman |
patientia |
Luc. 18 , 7 |
pays |
patientia |
2 Petr. I , 6 | |
Pentecoste |
Act. 20 , 16 |
cinxen |
perjurus |
I Tim. I , 10 |
verzwoomen |
lieden |
Brab.
spreiden
lasers
opheffende
lichtheit
wet
verhuerdenne
spelthanen
modere
medicijns
lichte wive
dat gemeine wijf
te verdrinkene
oechst
oegsteren
dontfermherte-
cheit
beruerlic
gemaetsamheit
ghematecheit
gemate
wijf
noch doe . . .
niet
huwen
huwen
negenre
huwelike
swager
niet
bemanen
ocsuun
abel gehaet te
sine
hen hebben ge-
stoten
verbelgingen
bordene
opinie
taelman
payselec
gichtege
gebareren
voedde
vader der fami-
lien
verduldecheit
gedoechsamheit
ocht verdrach-
lecheit
tsincsenen
versweres
Noordned.
toelegghen
malaetsce
opbueren
lichtvaerdicheit
ee
verpachteden
corenbiters
slijc
meesters
meen wive
dat meenwijf
te drencken
bou
maeyers
barmherticheit
bewegheliker
saticheyt
ghesaticheit
satich
vrouwenpersocn
noch . . . niet
mannen
trouwen
gheen
echtscap
snare
nergens
vermanen
oersake
hatelic
snevelen
snuevelinghe
laste
nuwe gherucht
voerspraec
vreedsame
vergichte lüde
ouders
teelde
huuswaert
lijdsaemheit
lijdsaemheit
pinxteren
meenedighen
-ocr page 409-
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
permiserit |
Hebr. 6.3 |
gestaedt |
verhenghen sel | |
permittitur |
I Cor. 14 , 34 |
gedoeget |
ghehengetse | |
Pertingens |
Hebr. 4,12 |
gereikende |
rakende | |
Petra |
I Petr. 2 , 8 |
steen |
key |
leye |
plangere |
Matth. II , 17 |
gheclaghet |
ghehantslaecht | |
Potius |
Matth. 25 , 9 |
bet |
bet |
liever |
praeesse |
I Tim. 3 , 12 |
berechten |
voerwesen | |
Praeterire |
Luc. 18,36 |
overliden |
vore gaen |
voerbigaen |
Praevaricatio |
Hebr. 9,15 |
mesdade |
versuemenessen |
overtredinge |
Praevaricator |
Rom. 2 , 25 |
overgengere |
overtreder | |
Pretium |
Apoc. 18 , 19 |
prise |
coepscatte | |
procurator |
Matth. 20 , 8 |
procureerre |
procurator |
rentemeester |
Progenitor |
2 Tim. I , 3 |
vorouders |
voervaders | |
Promittere |
Mare. 14,9 |
gheloofden |
gheloeveden |
loveden |
Prope |
Apoc. I , 3 |
na |
bi |
nabi |
Proprius |
Rom. 8,32 |
propren |
properen |
eyghenen |
Providentia |
Act. 24, 3 |
vorsienecheit |
voersichticheyt | |
Prudentia |
Luc. I , 17 |
vroetheit |
vroetheit |
wijsheit |
Pulvus |
Luc. 10, II |
mul |
ghemul |
vulnisse |
Purgamentum |
I Cor. 4 , 13 |
gemul |
veghelquaet | |
qualis |
Marc. 13 , I |
welc |
hoegedane |
hoe sulc |
quidem |
Act. 5 , 23 |
seker |
en trouwen | |
quisque |
Act. 4,35 |
elken |
yegewelcs |
yegheliken |
quisdam |
Marc. 7 , I |
eneghe |
selke |
sommighe |
quisdam |
Luc. II , 15 |
sulke |
selke |
somich |
raptus |
2 Cor. 12 , 4 |
ghetruct |
getogen |
ontrucket |
raptus |
Apoc. 12,5 |
ghetruct |
getrocken |
opghegrepen |
raptus |
Sap. 4,11 |
overgevoert |
ontrucket | |
ratio(nem red- |
Act. 25 , 8 |
gaf redene |
verantwoerde | |
dere) |
hem | |||
reddere |
Luc. 7,42 |
ghelden |
geldene |
betalen |
reminiscere |
2 Cor. 7 , IS |
herdinkende |
overdenket | |
'^epellere |
I Tim. I , 19 |
verdrivende |
en wech wiseden | |
rigare |
Luc. 7.44 |
heeft ghenet |
hevet .. ghenet- |
makede nat |
ruga |
Eph. s . 27 |
IlCC runse |
rimpe | |
sagitta |
Jes. 49 , 2 |
ghescotte |
gescutte |
scot |
telum |
Eph. 6, 16 |
scichten |
gescutten |
scutte |
Salus |
Luc. I , 71 |
salecheit |
heyl | |
Salutare |
Luc. 2,30 |
zalecheit |
zalecheit |
heylghever |
salvator |
Luc. 2,11 |
behoudere |
behoudere |
salich maker |
®armentum |
Act. 28 ,3 |
sagelinge of |
sprockelinge | |
scintilla |
spaendere | |||
Sap. 3 , 6 |
glenstren |
geysteren |
vonken | |
seditio |
Act. IS , 2 |
gestrijt |
twiinghe | |
^eductio |
2 Thess. 2 , 10 |
bedriechnessen |
verleydinghe | |
®^8regare |
Gal. 2, 12 |
seiet |
sonderde .. of | |
semita |
Luc. 3 ,4 |
manpade |
pade |
toe pade |
®ervitus |
Rom. 8 , 15 |
servitus |
dienst |
knechtelicheit |
siliquae |
Luc. IS , 16 |
slumen |
ate |
(vanden) drave |
^''^gula. per — |
Apoc. 21 ,21 |
bi elker sonder- |
al doergaens | |
linge |
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
sinus |
Act. 27 , 39 |
scoet van lande |
stranc | |
Spargere |
Matth. 12 , 30 |
stroyt |
spreidet |
verstroeit |
spatium |
Marc. 6,31 |
spacie |
ruum | |
spelunca |
Dan. 14, 33 |
hol |
cavie |
speluncke |
splendor |
Hebr. i , 3 |
scemeringhe |
scijn |
scijnsel |
sterilis |
Luc. I , 7 |
ondrachtech |
ondrachtech |
onvruchtbaer |
sternere |
Marc. 14 , 15 |
ghestro^ |
wijt [?] |
toeghemaect |
stimulus |
Act. 9 . 5 |
gaert |
gaert |
prickel |
stultitia |
Prov. 15,2 |
sotheit |
gecheyt | |
stultus |
Rom. I ,22 |
sot |
ghecke | |
sufferentia |
Jac. 5,11 |
gedoechsamheit |
verdraechsaem- | |
heit | ||||
superliminare |
Exod. 12,7 |
oversille |
overdorpel |
zulen |
tenebrae |
Matth. 8 , 12 |
deemsterhede |
demsternessen |
duusternisse |
testificari |
Act. 20 , 24 |
te orcondene |
te betughen | |
testamentum |
Luc. I , 72 |
testaments |
gheloefnisse | |
testator |
Hebr. 9 , 16 |
des testatuers |
des testament- | |
makers | ||||
tollere |
Matth. 16 , 24 |
neme up |
draghe |
boor op |
tollere |
Marc. 15 , 24 |
hebben |
wech doen |
bueren |
tollere |
4 Reg. 4 , 4 |
doese wech |
wech doen |
dochse enwech |
tractabilis |
Hebr. 12 , 18 |
handeleken |
tasteliken | |
tradere |
Act. 3 , 13 |
leveret |
leveret |
overghelevert |
tradere |
Matth. 5 , 25 |
gheve |
levere |
over lever |
translatio |
Hebr. 7 , 12 |
overlidinge |
oversettinghe | |
triticum |
Act. 27 , 38 |
taruwe |
weyt | |
turbare |
Luc. 10 , 41 |
ghestoort |
onset |
verstoert |
turbatur |
Luc. I , 12 |
ontzet |
gheturbeert |
versaghet |
ubique |
Luc. 9 , 6 |
al over al |
al overal |
over alle |
umbra |
3 Reg. 19 , 5 |
scade |
scaduwe |
sceme |
unusquisque |
Jac. I , 14 |
yegewelc |
een yeghelic | |
usque ad |
Luc. I , 80 |
tote |
tot . .. toe | |
usque ad |
Rom. 3 , 12 |
tote |
tot ... toe | |
universus |
Rom. 16 , 23 |
alle |
alinghe | |
urcei |
Marc. 7 , 4 |
hantvaten |
troghe |
watervate |
utique |
Joh. 14 , 28 |
zeker |
seker |
trouwen |
valde |
Luc. 24 , I |
harde |
herde |
zeer |
valefacere |
2 Cor. 2 , 13 |
te gode bevelen- rlo |
ic sondetse | |
vapor |
Joel. 2 , 30 |
wacheit |
ue dome |
wasem |
vicus |
Act. 9 . 11 |
strate |
strate |
steghe |
viscera |
3 Reg. 3 , 26 |
inaderen |
binnenste |
inghedoemte |
viscera |
Act. I , 18 |
ghedarmten |
inader |
inghedoemte |
visibilis |
Col. I , 16 |
ghezichtelike |
gesichteleke |
zienlike |
invisibilis |
Col. I , 16 |
onghezichtelike |
ongesichteleke |
onzienlike |
visitare |
Matth. 25 , 36 |
1 visiteret |
visenteret |
vande |
vivus |
Matth. 16,16 |
1 dies levens |
des levenden |
des levendigheid |
vix |
Act. 27 , 7 |
cume |
nauwe | |
votum |
Jes. 19 , 21 |
belove |
beloften |
loeften |
zizania |
Matth. 13 , 25 |
; crocken |
crocken |
haderic |
Werkwoordelike uitdrukkingen met te.
Wvla. |
Brab. |
Noordned. | ||
quia salvum |
Luc. 15 . 27 |
hine ghezont |
hi heeften be- |
hi heeften te |
illum recepit |
heeft ontfaen |
houdelike ont- |
ghenaden ont- | |
faen |
fangen | |||
concitaverunt |
Act. 21 , 27 |
verporreden |
makeden ... te | |
gherufte | ||||
confunditur |
Act. 21 , 31 |
geconfunderet |
te gherufte is | |
worden of ge- | ||||
scent | ||||
subvenite |
Jes. I , 17 |
helpt |
helpt |
coemt ... te |
hulpe | ||||
pete mutuo |
4 Reg. 4 , 3 |
lene |
bidde ende ont- |
bid ... te lene |
leenne | ||||
revixit |
Luc. 15 , 24 |
hi es levende |
hi herlevet |
hi is te live ghe- |
werden |
worden | |||
revixit |
3 Reg. 17 , 22 |
wert levende |
wert weder le- |
wert weder te |
vende |
live | |||
decreveris |
Esther 13,9 |
ondersceet heb- |
mies |
te rade werdste |
bes | ||||
judicavi |
Act. 25 , 25 |
hebbic gevon- |
bin ic te rade | |
nest |
gheworden | |||
placavit |
Eccli. 45 , 2 |
payde |
heeft ... te sate | |
ghebrocht | ||||
concionabatur |
Act. 12 ,21 |
riep op hen lie- |
settese te talen | |
eos |
den | |||
accusent |
Act. 25 , 5 |
wroegenne |
setten ... te ta- | |
judicari |
Act. 25 , 20 |
gevonnest wer- |
te vonnisse staen | |
den | ||||
Pacificans |
Col. I , 20 |
vrede makende |
te vreden setten- | |
de | ||||
mitte falcem |
Apoc. 14, 15 |
sende dine |
set dijn zekele te | |
tuam |
sekele |
werke | ||
indicavit |
4 Reg. 4 , 7 |
toghet |
seidt |
dedet... te we- |
ten | ||||
indicavit |
Act. 25 , 14 |
seide |
dede ... te we- | |
ten | ||||
ßunciatum est |
Act. 21 , 31 |
eest geboet- |
wert ... te we- | |
j |
scaept |
ten ghedaen |
Bepaaldelik Oostmiddelnederlands zijn ghereyst (aedificabitur,
1nbsp;Cor. 8 , lo) van reysen 'prikkelen', toegelicht (probavit, 2 Tim.
2nbsp;, 4) van toetichten 'toeschrijven', wtrumeden (exeuntes, Mare.
5 , 13) van wtrumen 'zich verwijderen' en westelharen (abortivo,
I Cor. 15 , 8), vgl. de bijbehorende „glosa. Dat buten der rechter
tijt der gheboerten gheboren wert.quot;
Volgens Verdam, Mnl. Wdb. 8, 486: „Alleen in de i6de eeuwquot;.
-ocr page 412-6, Zuidelike vormen en woorden.
Naast de vele typies noordelike taalvormen en woorden van de
beide Haagse handschriften treft men een enkele maal dialektiese
eigenaardigheden aan, die meer tuis horen in een Brabantse of
Vlaamse omgeving. We wijzen op vormen als bereet, clene, lettel,
vier, stiermans, die in bovenstaande reeksen gekursiveerd zijn.
Merkwaardig mag het heten dat de gh-vorm (ver)toghen in deze
Hollandse teksten veel meer voorkomt dan de n-vorm (ver)tonen,
die blijkbaar van Brabantse afkomst is. Wat het suffix ghe-
betreft, moet gememoreerd worden dat we in deze bijbelteksten
steeds gheluut en ghemenichte in plaats van luut en menichte aan-
troffen, terwijl gheheden gewoner is dan bedingen.
Verder hebben onze lijsten ons geleerd dat we met betrekking
tot de woordvoorraad ons evenmin moeten verbazen over de
aanwezigheid van zuidelike elementen. We denken aan het reeds
genoemde borden (onus, Matth. ii , 30 en Gal. 6 , 5) in plaats van
het meer voorkomende 'last', deemsterheyt (cahgo. Act. 13 , 11 en
Jes. 60 , 2) in plaats van het te verwachten 'duusternisse', dat
elders de gebruikelike vertaling van het Latijnse woord is. Het-
zelfde geldt van dwaen (lavare, Act. 16 , 33 en Matth. 27 , 24)
i. p. v. 'wasschen', eert (arantem, Luc. 17 , 7) i. p. v. 'ploecht',
gansen (sanare, Apoc. 13 , 3) i. p. v. 'ghenesen', ghebreect (desit,
1nbsp;Cor. I , 7) i. p. v. 'ontbreect', ghetelden (umbracuhs, Levit. 23 , 42)
i. p. v. 'tenten', ionc wijf (ancilla, Matth. 26 , 69) i. p. v. 'deerne',
lampeden (lampades, Act. 20 , 8) i. p. v. 'lampen', ondrachtighe
(sterilis. Gal. 4 , 27) i. p. v. 'onvruchtbare', worden op (surgentes,
Act. 23 , 9) i. p. v. 'resen op', quadie (malefactor, Joh. 18 , 30)
i. p. v. 'quaetwerker', sindale (sindone. Mare. 14,51) i. p. v.
'hoeftcleet', orconde (testamentum, Rom. 11 , 27) i. jp. v. 'ghetughe',
sot (fatue, Matth. 5 , 22) i. p. v. 'dwaes', verlatenisse (remissio,
Act. 5 , 31) i. p. v. 'verghevenisse', weder vercoeveren (resipiscere,
2nbsp;Tim. 2 , 26), wile (hora, Luc. 22 , 59) i. p. v. 'ure'. Zeer gewoon
zijn voorts pape voor 'priester' en opluken (Luc. 13 , 25, Apoc. 4 , i,
Jes. 50 , 5 et passim) voor 'ontdoen, opdoen'.
Opmerkelik is het woord stunen in Het is di hert iegens den
prekel te stunen (durum est tibi contra stimulum calcitrare. Act.
Vgl. ook de aoristusvorm ghegreep (apprehendit, 4 Reg. 4, 27).
-ocr page 413-26 , 14). Verdam 2) zegt dat het „tot het Vlaamsch beperktquot;
was. Wanneer stunen niet ook elders in het Haagse handschrift
gevonden werd, namelik in de proloog voor de Epistolae Pauli
als vertahng van 'altercantibus' en in Num. 20 , 13 als vertahng
van jurgati sunt', zou men de geciteerde plaats uit Act. Ap. willen
leggen naast Hets di swaer stunen jeghen den gaert, zoals Maerlant
deze tekst in zijn Spieghel Historiaei F, 46, 46 heeft vertolkt.
Kan bij dit laatste woord oude Vlaams-Hollandse taalverwant-
schap aangenomen worden, zo moeten we ten aanzien van het
gros der bovenstaande zuidelike vormen en woorden de verklaring
zoeken in dialektiese wisselwerking. De auteur van het Noord-
nederlandse Nieuwe Testament — gemakshalve spreken we voor-
lopig van één vertaler — moet door lektuur zó vertrouwd geweest
zijn met het Vlaams-Brabants, dat hij ongemerkt of met opzet,
ter vermijding van monotonie, woorden en vormen uit die dialekten
overnam. Het vermoeden dat hij zuidelike teksten onder ogen
heeft gehad, zal in de volgende paragraaf door enige bewijzen in
zekerheid verkeren.
§ 3. VERWANTSCHAP MET OUDERE VERTALINGEN.
i. Ter inleiding.
Bij oppervlakkige vergelijking van deze Nieuwe-Testament-
vertaling met oudere teksten als het Leven van Jezus in zijn
Verschillende versies, de zuidelike perikopen en de Brabantse
overzetting, zal men tot de konklusie komen dat er tussen beide
groepen niet het minste verband bestaat. Inderdaad loopt de
Vertaaltechniek zozeer uiteen, dat er geen reden kan zijn om aan
de noordelike tekst in dit opzicht zelfstandigheid te ontzeggen.
De verschillen komen niet slechts in de zinskonstrukties, maar
evenzeer in de woordenkeuze tot uiting. Toch werd tijdens het
Onderzoek onze aandacht getrokken door reeksen overeenkomsten,
inzonderheid als het gaat om de vertaling van afzonderlike woorden.
De hoeveelheid dezer identieke vertalingen sluit toeval uit. Evenals
de zuidelike vertalingen, zoals we hebben aangetoond, onderling
Dezelfde tekst is in Act. 9 ,9 aldus vertaald: Het is di hart iegens den prickel
^ederslachtich te wesen.
Mnl. Wdb. 7, 2371.
Vgl. ook wasem (vapor, Joel 2, 30) en doen wasemen (vaporare, Eccli. 24, 21)
-ocr page 414-door een min of meer losse band verbonden zijn, staat ook de
noordelike vertaling tot sommige dezer in betrekking. De auteur
moet soms de oudere vertalingen geraadpleegd hebben, zonder
dat hij zich daarbij tot klakkeloos overnemen liet verleiden. Juist
het feit dat hij het werk zijner voorgangers gekend en zo nu en dan
in bescheiden mate gebruikt heeft, is van veel gewicht bij de
beoordeling van zijn vertaling. We zullen deze enerzijds te be-
schouwen hebben als een verdienstelike zelfstandige arbeid, maar
anderzijds als een verre verwant van de grote familie Dietse
Nieuwe-Testamentteksten, waarvan de onderlinge relaties in de
vorige hoofdstukken voorzover mogelik zijn vastgesteld. Gaan we
tans over tot het aanwijzen van de samenhang met oudere ver-
talingen van zuidelike oorsprong.
2. Verband met het Leven van Jezus.
Het ligt voor de hand bij het geven van een antwoord op de
vraag in hoeverre de schrijver gebruik gemaakt heeft van het
Leven van Jezus, in de eerste plaats de evangeliënharmonie van
1360^) met zijn arbeid te vergelijken. Als onderdeel van de be-
kende tweede historiebijbel is dit omgewerkte Leven van Jezus
vooral in het Noorden verbreid, en al bezitten we daarvan slechts
I5de-eeuwse kopieën, zo moeten we de mogelikheid aanwezig
achten, dat een Noordnederlander deze tekst reeds i 1390 kon
raadplegen. Dat dit inderdaad het geval geweest is, blijkt uit de
volgende overeenkomsten.
In Matth. 3 , 4 wordt 'locustae' vertaald als ,,eenrehande cruut
dat inder woestinen wies.quot; Deze ogenschijnlik^) foutieve vertahng
is veroorzaakt door een glosa van 1360, waar we lezen: ,,Ende
sijn spise was velthonich ende spelthanen Glosa Spelthanen is
eenrehande cruut dat inder wildernissen wies ende was soetequot;,
welke glosse een oude opvatting weergeeft. Trouwens, de L-
redaktor zegt ook voorzichtig: ,.eerhande spelt hanenquot;. Intussen
Zie blzz. 177—191. We citeren naar hs. Gent 430 (632).
Cf.: „et tamen non desunt qui axptSs? pro summitatibus germinantiuin
plantarum ibi exponendas esse, veluti venenatae locustae sint, multum contendant
(Sancti Hieronymi Stridonensis Opera Omnia, Parisiis M. DC. XLIII). Dezelfde
opvatting blijkt uit een vertaling die we toevallig aantroffen in hs. Antwerpen, Museum
Plantijn-Moretus 97 (oud 31), een vijftiende-eeuwse papieren codex, die een uitvoerig
Latijns-Nederlands-Frans woordenboek bevat met, ruw geschat, ruim 12000 woorden
Bij 'locusta' leest men op f. 162'*' „sprinchaen l'eerande cruytquot;.
blijkt N.N. de juiste betekenis zeer goed te weten in Apoc. 9,3:
„corenbiters. dat sijn worme die dat coren plegben te verdervenquot;,
vgl. Apoc. 9,7: ,,worme die corenbiters bieten.quot; Een andere
plaats waar de vertaler de juiste betekenis van de grondtekst niet
getroffen heeft is Matth. 13 , 33: „ende dedet in dat meel van
drien sadenquot; (abscondit in farinae satis tribus), welke foutieve ver-
taling tot stand gekomen moet zijn onder invloed van 1360: ,,ende
barchene in drien satum meels . . . Satum is een maet die hout .ij.
malder.quot; De vertaler van 1360 was in het geheel niet afkerig
van dergelijke latinismen (zie blz. 80). Andere vertahngen heeft
N.N. eveneens te danken aan glossen in 1360, bijvoorbeeld „in
een lant van tien stedenquot; (in Decapoh, Mare. 5 , 20), vgl. 1360:
,,Gloza Decapoleos^) beduut een lantscap van .X. stedenquot;;
„ghiericheit (mammonae, Luc. 16, 13), vgl. Scol. hist. in 1360:
„Ende die duvel die de lüde mit ghiricheiden verleyt heet mamonquot;
en openhaer sondaers (publicani, Luc. 3 , 12), vgl. 1360 „publi-
canen waren openbaer sonders alse tolnaer woekers roevers
poytiers sulck volck.quot;
In Matth. 5 , 22 verklaart N.N. „racha. dat is een woert van
onwaerdenquot;, welke uitleg veroorzaakt is door 1360: ,,Glosa Racha
dat is een teyken van onwaerdenquot;, die hem op zijn beurt weer
heeft ontleend aan *LS: „racha dat een teeken es van onwerdenquot;
(vgl. L 43^®). Een soortgelijke verklarende overzetting, die eveneens
in laatste instantie op L teruggaat is Mare. 15 , 22: ,,ende si leiden
hem in golgatha dat is een stede daer men die lüde plach te ver-
doenquot; (Et perducunt illum in golgatha locum: quod est interpreta-
tum calvariae locus), vgl. 1360: ,,ter stat daer men die quade lüde
plach te dodenequot; lt;*LSlt;L 257^
Een overtuigend bewijs dat N.N. een Leven van Jezus heeft
geraadpleegd, is niet zelden een plus, dat bij nauwkeurig toezien
een harmonielezing blijkt te zijn. Kenmerkend is bijvoorbeeld
de ,,continuatioquot; die Matth. 13 , 44 inleidt: ,,Een ander ghelikenisse
loarp hi daer toe ende seide Dat rike der hemele is ghelijc den
P vertaalt hoyscracken.
Het gekursiveerde is in het Gentse handschrift rood onderstreept. Vgl. overigens
^nl. Wdb. 7, 178: „Dat sy (Sara) van drien saten bloemen backen soude brode,
fiaagsche Bijbel i, 22a (Gen. 18 , 6: tria sata similae----)quot;.
Sic.
V fol.
Het plus-gedeelte zullen wij telkens kursiveren.
-ocr page 416-scatte die verborghen is inden ackerquot; (Simile est regnum caelorum
thesauro abscondito in agro), dat men, zij het in enigszins andere
bewoordingen in 1360 terugvindt: ,,Daer nae seide hi noch een
ghehkenisse ende sprac themelrijc enz.quot; lt;1LS (vgl. L 95^quot;). Een
ander voorbeeld treft men aan in Matth. 27 , 16: ,,Ende hi hadde
doe enen vernaemden ghevanghen die barrabas hiete die om
manslachte in den kerker ghedaen wasquot;, vgl. 1360: ,,om een man-
sclacht die hi gedaen hadde in die stad was hi ghevaen ende
gheleit inden kerkerquot; lt;*LS (vgl. L 254^) Een harmonie-lezing
hebben we ook in Mare. 6 , 50: ,.riepen van anxtquot; (exclamaverunt),
vgl. 1360: ..doe begonsten si van anxte te roepen lt;*LSlt;L: ..Doe
begonsten si te roepene van vresen.quot; De volgende toevoeging
moet N.N. eveneens in 1360 hebben gevonden: ..Sich wi hebben
alle dine ghelaten ende sijn di ghevolghet wat sal ons daer om werdenquot;
(Ecce nos dimissimus omnia. et secuti sumus te, Mare. 10 . 28), cf.
Matth. 19 . 27 'quid ergo erit nobis' en 1360: ,.Sich wi hebben
alle dine ghelaten en sijn di na ghevolget wat sal ons hier om sijnquot;
lt;*LSlt;L: ..wat sele wijs te bat hebben.quot; vgl. S: ,,wat wert ons
darommequot;.
Maar niet alleen uit de verklaringen en toevoegingen is aan te
tonen dat N.N. soms op de oude traditie steunt, ook karakteristieke
vertalingen van afzonderlike woorden of zegswijzen kunnen aan-
gevoerd worden ten bewijze van een zekere onderlinge samenhang.
Enige voorbeelden mogen volstaan.
Vuig.
Matth. 12 , 5:
sabbatum violant
Matth. 12 , 20:
Unum fumigans®)
Matth. 13 , 15:
incrassatum
Matth. 13 , 47:
ex omni genere
piscium
Matth.24.39:tulit
N.N.
die vierte des sa-
terdaghes bre-
ken
dat roekende
hout
vergroevet
van allen manie-
ren van visschen
verdrancse
1360
in den saterdach
breken die vierte
dat roekende
hout
vergroeft
van allen manie-
ren van visschen
verdrancse
L
op den sater-
dach breken de
virte
dat roekende
hout
vergroft
alrehande mani-
ren van veschen
verdranc
1nbsp; In Jes. 42,3: „dat roeckende vlasquot;.
-ocr page 417-Matth. 27 , 4:
Quid ad nos
Marc. 5 , 40: ejec-
tis omnibus
Luc. 6 , 48: super
petram
Luc. 17,7: Sta-
tim transi, recum-
be
Luc. 20 , 20: pro
nobis (cf. Matth.
26 , 28: pro mul-
tis)
Joh. 6,31: man-
na
Joh. 19,36: Os
non comminuetis
ex eo
wat gaet ons dat
aen
hi lietse alle wt
gaen
op enen vasten
steen
rechtevoert ganc
sitten eten
voer veel men-
schen
hemelsch broet
Een been en sel
ghi niet breken
van hem
wat gaet ons dat
aen
Doe dede Ihe-
sus wt gaen
op enen vasten
steen
ganc sitten eten
over
vele
hemels broet
Ghi en seit ghe-
ne bene van hem
breken
wat gheet ons
dis ane?
Doe dede Ihe-
sus ut gaen
op enen vasten
steen
ghanc sitten
eten
vor meneghen
mensche
hemelsch broet
Men ne sal en
gheen been bre-
ken ane sinen
lichame
*LS-lezingen, die men niet in L, wel in S ontmoet zijn:
S
Luc. 23 , 46: ex-
piravit (vgl.
Matth. 27 , 50: e-
misit spiritum)
Mare. 7 , 28: uti-
que
gaf . . . den
gheest
dat is waer
gaff sinen
geest
dats waer
gaf sinen geest
(L: verschit)
dats waer
Lezingen, die uitsluitend in 1360, niet in L of S voorkomen, zijn:
L
Mare. 14 , 59: Et
non erat conve-
niens testimoni-
um illorum
Luc. 23 , 41: nam
digna factis rece-
pimus
Joh. 19,27: Et
ex illa hora acce-
pit eum discipu-
lus in sua
Ende haer ghe-
tughe en was
niet ghenoech
want wi ontfan-
ghen recht loen
vanden werken
Ende van dier
uren namse die
iongher in sijn
glose hoede
Ende haer ghe-
tughe en was
niet groet ghe-
noech
want wi ontfaen
loen na onsen
werken
van dier uren
voert soe ont-
fincse die ion-
gher in sijnre
hoeden
mar hare getug-
nessen waren
niwens wert
want wi hebbens
wale verdint
Ende van dire
uren vorwert so
hilt se die yon-
gre over sire
moeder
Luc. I , 15: sice-
ram
Luc. 13 , 12: Mu-
lier, dimissa es ab
infirmitate tua
Joh. 9 , 22: extra
synagogam fieret
al dat dronken
maken mach
wijf du biste
ontladen van
dijnre siecten
die soude men
wtter synago-
ghen doen Glose
men souden te
banne doen
Zijn de voorgaande vertalingen allen te verklaren uit de evan-
geliënharmonie van 1360, zo staan daarnaast enige plaatsen, die
alléén in L, en niét in S of 1360 teruggevonden worden, nl.:
ghemaecten
dranc (= S)
wijff du bist
ghelaten van
dijnre siecheit
datmenne uter
sinagogen doen
soude
drank die drun-
ken maken mach
wijf wes ontla-
den van dijnre
siecheit
dat hi ware ver-
bannen wtter
synagogen
Daarentegen ontmoet men soms verdietsingen, die een duidelike
reminiscens aan S, en niet aan L of 1360 bevatten, bijv.:
Luc. 2,7: in di-
versorio
Luc. 16,6: cau-
tionem
Luc. 3,6: salu-
tare
Luc. 19 , 43: cir-
cumdabant ... et
circumdabant
Luc. 3 , 18: Mul-
ta quidem, et alia
exhortans evan-
gelizabat populo
dat ghemeen
huus
reesscap
behoudenisse
omme legghen
. . . ende omme
vanghen
veel ander dijn-
ghen was hi hem
lerende ende ra-
dende den volke
in den asemen-
tehuse
S : onbonden.
Rood onderstreept.
L : ene loge van riseren.
L : lettren; Wvla. : causioen; H : ghereytscap.
L : troest; H : heyl; Wvla. : zalecheit.
®) L : beliggen ende ommeringen.
causioen
verlossenisse
al om ende dom-
me beleggen
Ende vele ander
dingen predicte
hi den volke
(± =L)
dat gemene
huus
berescap
behoutnisse
omme vaen ende
omme leggen ®)
Ende vele andre
dinge was hi ra-
dende ende le-
rende den volke
Marc. 14,51:
adolescens . . .
amictus sindone
super nudo
Een ionghelinc
die mit enen
sindale ghecleet
was op sijn blote
huut
Een ionghelinc
die boven op sijn
bloet lijff ghe-
cleet was mit
enen lijnen la-
ken
een ionghelinc
. . . met enen
sindale gecleet
up die blote
huut
Hoe deze L- en S-lezingen in N.N. terechtgekomen zijn, is
moeilik uit te maken. Had de auteur behalve de evangeliën van 1360
nog een ander Leven van Jezus tot zijn beschikking ? Onmogelik is
het niet, daar de *LS- en S-redaktie blijkens U en H in Noord-
Nederland bekend geweest zijn. Tenslotte is deze zaak van onder-
geschikte betekenis, vergeleken met het niet onbelangrijke feit, dat
de schrijver menigmaal het Leven van Jezus, in welke tekstvorm
dan ook, gekend en gebruikt heeft.
3. Verband met de Wvla. Epistelen en Evangeliën.
Evangeliën.
Het is met bewijzen te staven dat de Noordnederlandse ver-
taler bij zijn bewerking der evangehën behalve van de evangeliën-
harmonie soms ook van de oude Westvlaamse perikopentekst heeft
geprofiteerd. Zo vertoont de ,,continuatioquot;, die aan Joh. 8 , 46
(Quis ex vobis arguet me de peccato) voorafgaat: „Ihesus seide
den scaren der ioden ende den princen der priesteren wie van iu
sel mi berespen van sondenquot; de grootst mogelike gelijkenis met het
initium van de tweede lectio, die gelezen werd op de vijfde Zondag
in de vasten, naar Wvla.: „In dien tiden: Seide ihesus ter scaren
der ioden ende ten princhen der papen; Wie van u sal berespen
mi van zonden:'quot;. Een glose, die dient om een ellips aan te vullen,
kan overgenomen zijn uit Wvla.: ,,ende seide waert dattu be-
l^^enneste ende du glose soutste oec wenenquot; (Quia si cognovisses
et tu, Luc. 19 , 42), vgl. Wvla.: „Want waert dattu bekennetst
du souts oec weenenquot; ofschoon Wvla. op zijn beurt deze aan-
vulHng te danken heeft aan het Leven van Jezus (zie L 159^8 en
^ 158^®). Enige verklaringen zijn eveneens uit de oude lessen-
herzamehng afkomstig, bijv.: ,,0 sanna dat is behout onsquot; (Ho-
De plus-gedeelten worden door ons weer gekursiveerd.
Rood onderstreept.
sanna, Matth. 21 , 9) lt; Wvla.: ,,0 sanna dat es hehout onsquot; en
,,Sijn broeders glose sijn maghequot; (fratres ejus, Joh. 7 , 5) lt; Wvla.:
,,sine broedere dat waren sine vleescelike maghenquot;.
De plus-lezing ,,du weetste die ghebode. hi seide wilc doch
gheen overspelquot; (Praecepta nosti: Ne adulteres, Mare. 10, 19),
is welhcht eveneens gelicht uit Wvla.: ,,Kennestu die ghebode:
Ende hi seide; Welke:' Dune moets niet hoerdomenquot;. Het is
overigens weer een harmonie-tekst, vgl. L 1452®-^® en S
Met behulp van Wvla. zijn voorts vertalingen vervaardigd als:
Vuig.
Luc. 21 , 34: repen-
tina dies illa
Mare. 5,9: quia mul-
ti sumus
Luc.2 , 23:omnemas-
culinum adaperiens
Luc. 4 , 28: Et repleti
sunt omnes in synago-
ge ira, haec audientes
N.N.
die haestelike onver-
siene dach
want onser is vele
alle die eerste ghebo-
ren knechtkijn
Ende alle die in de sy-
nagoghe waren ende
dit hoerden worden
vervult mit toorne
Wvla.
die haestelike dach
want onser es vele
elc cnechtkiin dat
eerst gheboren wert
Ende alle die in die
synagoghe waren ende
diet hoerden worden
vervult van gramsce-
pen
Epistelen.
De plaatsen, waar N.N. met de Wvla. Evangeliën overeenkomt,
zijn niet talrijk om de eenvoudige reden, dat hij reeds het Leven
van Jezus kon gebruiken. Overtuigender bewijzen voor de samen-
hang met de oude perikopentekst zijn dan ook te vinden in
Oud- en Nieuwtestamentiese epistellectiones van N.N. Zonder
enige twijfel heeft hij hiervan de herziene redaktie, vertegenwoor-
digd door Eg. 2188^) en J^), gebruikt. Men vergelijke slechts de
vertaling van Jes. 2 , 4 (et conflabunt gladios suos in vomeres et
lanceas suas in falces) in Wvla. ,,ende sullen hare zwerde temperen
in couters ende hare glavie in zesenenquot; en Eg. 2188 ,,ende si selen
versmeden haer swerden in ploech yseren. ende haer speren ^^
Vgl. de belangrijke vertaling van L : ,,die selve die sine nasten warenquot;-
Het element onversiene in deze dubbele vertaling heeft NN uit 1360: onversienl' ,
vgl. L : onversielec en S : onvorsienlike.
Niet in L. v. J.; Brab.: „elc knapelken dat op dede vulvamquot;.
Zie blz. 209 vlgg.
Zie blz. 206—207.
seysenenquot; met N.N. „ende si zeilen haer sweerde versmeden in
ploechyseren. ende haer speren in zekelenquot;. i)
Een woord als *stormwateren (torrentes, Jes. 35 , 6), dat in het
Mnl. Wdb. niet vermeld wordt, heeft N.N. overgenomen uit een
met Eg. overeenkomende redaktie. Op f. 15^ van Eg. 2188 vindt
men op de korresponderende plaats stormwatere!
Wie nog mocht twijfelen aan de bewijskracht van één voor-
beeld, zal zich gewonnen moeten geven door de gelijkenis
tussen Eg. 2188 en N.N. in de volgende perikoop, waarbij we
tevens de oorspronkelike vorm naar het hs. v. 1348 ter vergelijking
hebben aangehaald.
Mal. 3 . I—4 4 . 5-
Eg. 2188^)
Dit sprect god de
here. Siet ic sende mi-
nen ingel ende hi sal
bereiden den wech
vor mijn anscijn ende
te hant sal hi comen
in sinen tempel die
heerscere dien gi soect
entie ingel des orconts
dien gi wilt siet hi
comt sprect die here
der scaren ende wi
sal mogen bedinken
des dages siere toe-
comst. ende wie sal
mogen staen hem te
besiene. want hi es
alse .1. te samene
blasende smeltende
vier ende groyende
gars. ende hi sal sit-
tende ®) smeltende
ende reinegende tsel-
ver. ende hi sal die
kindren levi reinegen
Hs. V. 1348
Dese dinghen se-
Shet onse here god:
Siet ic sende minen
mgel ende ic sal ghe-
reden doen minen
Wech vor mijn ansich-
te. ende alte hants sal
hi comen te siere tem-
Ple die grote here dien
ghi zouct. Ende die
mgel van den testa-
mente dien ghi wilt
Siet hi comt seghet
onse here van vele
maniere van volke
Ende wie sal moghen
ghepensen den dach
Van siere toe comste.
■^nde wie sal staen om-
^e hem te ziene. Want
hi es alse een vier bla-
sende ende alse der
Vulres cruut. Ende hi
sitten blasende en-
de zuverende dat zei-
-6a.
N.N. 5)
Dit spreect god die
here Siet ic zende mi-
nen enghel. ende hi
sel dinen wech berey-
den voer dijn aensicht.
Ende althans sel hi
tot sinen tempel co-
men. die verheerre
dien gi zoeket. ende
die enghel des testa-
ments dien gi wilt
Siet hi sel comen
spreect die here der
heren: Ende wie sel
moghen bedenken den
dach sijnre toecoemst ?
Ende wie sel staen om
hem te beziene ? want
hi is als een samenbla-
sende vuer. ende ma-
ket dat sulver scoen.
ende reynighet die
kinder van levi: Ende
hi seise te gader smel-
ten alse gout, ende alse
De vertaler van 1360 richtte zich eveneens naar de herziene redaktie van Wvla.,
^Sl.: „ende si seien smeden hare swerde in ploechyseren, ende hare spere in zekelenquot;,
ygl. nog München Cg. 532: „und si schuilen ire swert versmiden in pflügeisen und
're sper in sickelnquot;.
Zie blz. 221. Fol. 8r—lt;gt;) Fol. 13^. Fol. igo' «) Sic. 26
-ocr page 422-ver. Ende hi sal pur-
gieren levis kinderen.
Ende hi salse pur-
gieren ghelijc goude
ende zelvere. Ende
sie sullen gode wesen
offerende sacrificiën
in gherechtecheden.
ende onsen here sal
ghelieven die sacrifi-
cie of offranden van
iudea ende van ihe-
rusalem. ghelijc den
daghen vander werelt
ende ghelijc den ou-
den iare. Ende ic sal
toe comen tote u in
vonnessen. Ende ic
sal wesen ene snelle
orconde den ghenen
die quaet doen. ende
den onzuveren. ende
dien verzwoornen lie-
den. Ende dien die
calengieren den loon
vanden werclieden.
ende die tonder hou-
den wedewen ende
Weesen ende die ver-
duwen de pelegrime
ende die mi niet ont-
zien seghet onse here;
Siet is sal u senden
elyen den prophete
eer comen sal de dach
ons heren groot ende
vreeselijc ende hi sal
bekerendie herten van
dien vaderen ten kin-
deren. Entie herte van-
den kinderen te haren
vaderen seghet onse
here almachtech;
ende salse smelten al-
se. een gout ende een
zeiver. ende si werden
gode offerende die
offeringe in gerechte-
cheiden. ende gode sal
behagen die offringe
iuda ende iherusalems
alse die dach der ewe-
cheit ende alse die
oude iare. ende ic sal
tote u gaen int ordeel.
ende ic sal .i. haestech
getuge werden der
eveldadege enter on-
cuuscher enter meyn-
hedegen ende dien
daer valscen ende be-
driegen den loen des
huerlinx. entie daer
bedrucken weesen.
ende wedewen enten
alendegen. ende mi
niet en vresen seit die
here. Siet ic sal u sen-
den heiyam den pro-
phete eer dat comt die
grote entie onsienlike
dach des heren, ende
hi sal bekeren die her-
ten der vadre toten
kindren. ende therte
der kindren tote haren
vadren sprect die al-
mechtege here: —
zuiver, ende si sei-
len gode offerhande
inder gherechticheyt
offeren Ende die offer-
hande van iuda. ende
van iherusalem sei den
here behaghen. als die
dach der werelt. ende
als die oude iaren
Ende ic sei tot iu
comen inden oerdel:
ende ic sei een haes-
tich ghetughe wesen
den oveldadighen. en-
ten overspeelres. ende
den meenedighen. en-
de die des huerlinges
loen vervalschen. ende
die weduwen ende
wesen ende den
vreemden peelgrijm
bedrucken, ende si en
hebben mi niet ont-
sien. seyt die here.
Siet ic zende iu heiy-
am den prophete, eer
die grote, ende die
vervaerlike dach des
heren coemt: Ende hi
sei der vader herten
bekeren totten kijn-
deren. ende der kijn-
der herten tot haren
vaderen spreect die
almachtighe here.
Aangezien we van Eg. 2188 geen afschrift hebben gemaakt,
waren we gedwongen om ook voor de Epistelen het hs. v. 1348 te
citeren. Het volgende lijstje zij voldoend bewijs voor de vertaal-
traditie, die in N.N. te bespeuren valt. Door de vertaling van 1360^)
hierbij op te nemen, zullen we trachten de overeenkomst meer
te doen uitkomen.
Vuig.
Gen. 1,1: inanis
et vacua
Gen. I , 11: ger-
minet
Gen. 22 , 2: visi-
onis
Gen. 22 , 13:
haerentem
Gen. 27, 34: irru-
git
Exod.14 , 24:su-
per castra aegyp-
tiorum
Levit. 23 , 27:
dies expiationum
erit celeberrimus
Deut. 31 , 27:
eontentiose
Esther 13 , 17:
funiculo tuo
Jes. 4 , 2: germen
Jes. 53 , 2:virgul-
tum
Jes. 58 , 6: fasci-
cules
Jes. 58 , 11: hor-
tus irriguus
Jerem. 11 , 19:
iion . . . amplius
Ezech. 18 , 2: ob-
stupescunt
Wvla.
ydel ende wan
sprute ute
der scauwinghe
hanghende
verbrieskede
up die ghetelde
dier van egypten
een harde feeste-
lijcst dach der
zuveringhen
cri ghelijc
der metinghe
dijns erves
utesprutinghe
zomersprute
bordene
een ghewatert
hof
voort mee niet
siin eggherich
1360
onnutte ende
ydel
groye
des visioens
verwerret
burrelde
op dier van
egypten heer
de dach der su-
veringen ende
hi sal sijn herde
sere te vierene
sceldinge
dijnre maten
saet
scoetken
gebondekenne
een verversschet
vrijthof of loch-
ten
niet meer
verwonderden
(of worden
sleeu)
N.N.
ydel ende wan
spruut wt
der scouwinghe
hangende
brisscede
op die ghetelde
dier van egypten
die alre feeste-
licste dach der
zuveringhe
krighelijc
den deel dijnre
erfnissen
wtsprutinghe
zomersprute
bordene
een ghewatert
hof
voert meer niet
worden eggich
Dan. 3 , 50: qua-
si ventum rods
flantem
Dan. 13 , 6: fre-
quentabant
Osee 14 , 5:
spontanee
Sap. 3,5: vexati
Sap. 10 , 17: jus-
tis
Eccli. 24,31:
élucidant
Eccli. 44 , 10: de-
fuerunt
2 Cor. 4,8: an-
gustiamur
2 Thess. 3,6:
inordinate
2 Tim. 4,3: pru-
rientes auribus
alse enen coelen-
den wijnt van
dauwe
oufende ghesta-
delike
willechlike
ghemoyt
heleghen
utelichten
verghetentheit
ontfinghen
verancst
ongheordeneer-
delike
cloyende die
oren
als enen waeyen-
den went van
dauwe
plagen dicke ..
te comene
met opsetten
wille
gequelt
gerechtegen
verclaren
gebraken
geanxt
onordelec
hem ketelen . . .
of veselen in die
oeren
als enen colen
dauwende wijnt
oefenden stade-
lic
willechlike
ghemoyet
heylighen
wtlichten
vergetelheit
ontfanghen . . .
hebben
verangestet
ongheoerdenier-
delike
in die oren clou-
wen
4. Enige overeenkomsten met de Brievenvertaling in
hs. Brussel 113 (2849—51).
Al kunnen we verschillende gelijke vertalingen van afzonderlike
woorden tussen Brab. en N.N. aantonen, zo lijkt het ons uitermate
onwaarschijnlik dat de Noordnederlandse auteur een zo weinig
verbreide tekst op zijn schrijftafel heeft gehad. Wanneer de over-
eenkomsten gevonden worden in de lectionesgedeelten van deze
twee volledige vertalingen, zullen we ze wel moeten toeschrijven aan
het voorbeeld, waarnaar beide vertalers zich somtijds richtten:
de oude perikopenvertaling in haar gemoderniseerde vorm. Dit
is wellicht het geval met:
Vuig.
Rom. 12 , 8: in
solicitudine
2 Cor. 6,5: sedi-
tionibus
Wvla.
in zorechvulde-
cheden
ghescillingen
Brab. 1)
in besorgingen
wederwerde-
cheden
N.N.
in die besor-
ghinghe
wederwaerdi-
cheden des volcs
Gal. 5 , 20: idolo-
rum servitus
Col. I , 18: pri-
matum
Hebr. II , 34:
effugerunt
dienst der af-
goden
vorsteit
si siin ontgaen
gierecheit de
welke es dienst
der afgode
ierstheit of heer-
scap
si hebben ver-
iaecht
ghiericheit die
der afgoden
dienst is
die eersticheit
of die heerscapie
si hebben . . .
veriaghet
Moeiliker is de verklaring der overeenkomsten in gedeelten
buiten de epistellectiones, waarvoor we derhalve geen vertaling
naar Wvla. kunnen opgeven. Bijv.:
Brab. 1)
gesceden te sine
in redeleken woerden
onderdieninge
overseinende
vestecheit
vertellingen van ge-
slechten
domhanginge
bedwonghelec
inlichte
onderdieninghe
overseinende
vasticheyt
vertellinghe der ghe-
slachten
ommehanginge
bedwangelic
inlichte
Brab.
verbannen si
ihesus
si verbannen
si verbannen of
verwaten
maledixien
NN.
een ofsceydin-
ghe van ihesu
is van gode ghe-
sceyden
si... een ofscey-
dinge van xristo.
Wvla.
verscedinghe...
van ihesum
I Cor. 12 , 3
I Cor. 16 , 22
Gal. I , 8
Mal. 6,8
Rom. 9,3: anathema^)
esse
i Cor. 2,4: in per-
suabilibus . . . verbis
Phil. i , 19: submi-
nistrationem
Phil. 3,8: eminen-
tem
Col. 2,5: firmamen-
tum
Tit. . . 9: genealogias
1 Petr. 3,3: circum-
datio
1nbsp;Petr. 5,2: coacte
2nbsp;Petr. i , 19: eluces-
cat
De meeste dezer verdietsingen kunnen desnoods beschouwd
Worden als toevallig in dezelfde tekst voorkomende synoniemen-
Paren, of als op analoge wijze naar 't Latijn tot stand gekomen
Naar hs. Brussel 113 (2849—51).
Voor de verschillende vertalingen van 'anathema' in i Cor. 12 , 3 zie Vollmer,
Verdeutschung der Paulinischen Briefe (Potsdam 1934) S. 17. Ter toelichting van het
•^aar medegedeelde lichten we uit ons apparaat nog de volgende verdietsingen:
Vuig.
anathema (Jesu)
Pathema (sit)
anathema (sit)
Pathema
N.N.
een ghesceydenisse te
wesen
in radeliken woerden
vormingen, maar 'n vertaling als die in Tit. 3 , 9 moet toch het
gevolg zijn van een verre verwantschap. Wellicht hebben N.N.
en Brab. eenzelfde glossarium gebruikt?
5. Verband met ,,der apostelen werkequot; van 1360.
Nu het vast staat dat N.N. soms de evangeliënharmonie van 1360
heeft gevolgd, kan het niet verwonderen dat hij ook ,,der apostelen
werkequot;, vervaardigd door de Oostvlaamse auteur als laatste boek
van zijn historiebijbel, heeft geraadpleegd. Ten bewijze hiervan
plaatsen we enige woorden naast elkaar in drieërlei Dietse vorm:
a) de oorspronkelike vertaling van 1360 naar het Gentse handschrift,
h) de korrektie-varianten van hs. Brussel 113 (2849—51) en c) de
Noordnederlandse weergave.
Vuig.
Act. 5,26: addu-
xit
Act. 9,19: per
dies aliquot
Act. 9 , 34: sterne
tibi
Act. 10 , II: qua-
tuor initiis
Act. 12 , 7: reful-
sit
Act. 12 , 7: annu-
ens
Act. 16 , 15: judi-
castis
1360 |
Brab. |
N.N. |
haeldense |
leidese toe |
haeldense toe |
een deel daghe |
een deel dage |
een deel daghe'^) |
make dijn bedde |
bereide di |
maec dijn bedde |
mit vier horne- |
met .hij. scro- |
mit vier hoeken |
ken |
den ten hore- | |
cken | ||
sceen lichte |
sceen |
scheen daer |
wijsde |
winckende |
wijsde |
ghi hout |
gi vonnest |
gi houdet |
doe wine met |
namen wi hem |
namen wine met |
ons namen |
op |
ons |
si volgen alle |
si sijn volgers |
alle volghen si |
der wet na |
der wet |
der ewen na |
quamicker toe |
quamicker toe |
quam daer toe |
lieve doen |
gracie verken- |
lieve . . . doen |
nen | ||
voerbarechste |
voerbarechste |
voerbaerste |
Act. 20 , 14: as-
sumpto eo
Act. 21 , 20: om-
nes aemulatores
sunt legis
Act. 23 , 27: su-
perveniens
Act. 24 , 27: gra-
tiam praestare
Act. 28 , 17: pri-
mos
Wvla.: eneghe daghe.
-ocr page 427-§ 4. AUTEURSCHAP GETOETST AAN WIJZE
VAN VERTALEN.
i. Ter inleiding.
Zeer verschillend wordt geoordeeld over de betrouwbaarheid
van allerlei vergelijkend-analytiese methoden, die worden toegepast,
wanneer men zich tot taak stelt het auteurschap van een niet ver-
taald, oorspronkelik letterkundig werk, welks schrijver niet met zeker-
heid bekend is, vast te stellen, en dat werk toe te schrijven aan een
bepaalde auteur, wiens naam al of niet aan de vergetelheid ontrukt is.
Meent de een met behulp van zijn werkwijze een hecht gebouw van
deugdehke argumenten te hebben opgetrokken, zo staat een ander
gereed om de grondslagen los te wrikken, de bouwstoffen wegens
hun geringe bruikbaarheid af te keuren en het gebouw te doen
instorten. Scherp staan de meningen tegenover elkaar, totdat een
van beide partijen somtijds ongelijk moet erkennen. We herinneren,
om dicht bij huis te blijven, aan de geruchtmakende Thomas a
Kempis-kwestie, aan het auteurschap van het Boec vanden twalef
Dogheden en van sommige brieven die op naam van Hadewij ch
staan, en in het buitenland aan de onderzoekingen van Sievers.
Wetenschappelike bewijsvoering en aprioristiese vermoedens, die
voortgesproten zijn uit een intuïtief — om niet te zeggen subjec-
tivisties — partij kiezen, liggen hier dooreengestrengeld tot een
kluwen dat de oppervlakkige toeschouwers onontwarbaar lijkt.
Wanneer we ons nu opmaken het auteurschap der verschillende
boeken van de Noordnederlandse Nieuw-Testamentvertaling vast
te stellen, dan geven we volgaarne toe dat een antwoord op de
vraag of deze overzetting het werk is van één of van meer auteurs.
Wat zijn algemene betekenis betreft, van minder belang is dan de
oplossing van problemen als zoeven genoemd zijn. Binnen het
raam van de geschiedenis der Dietse bijbelvertalingen is een be-
vredigend antwoord uiteraard wèl van gewicht. Anderzijds moet
er de aandacht op gevestigd worden dat in vertalingen de techniek
van de schrijver(s) een veilig kriterium verschaft voor de bepaling
van het auteurschap. Het onderzoek volgt hier wellicht niet een
Werkwijze van zulk een allure als elders wordt toegepast, het
lïioge zich verliezen in een minutieus opsporen van overeen-
komsten en verschillen, zo leidt het evenzeer tot het hoofddoel:
een betrouwbaar resultaat, betrouwbaar omdat de verhouding
tussen grondtekst en vertolking een stevig houvast biedt. Aan-
dachtige beschouwing van de wijze waarop in de verschillende
bijbelboeken de vertaler de moeilikheden van de grondtekst
tracht op te lossen, kan leiden tot een konklusie, die identiteit van
auteurschap met beslistheid aanneemt of verwerpt.
Evenals dat in de vorige hoofdstukken gedaan is, zullen we ook
nu de belangrijkste kenmerken der vertaaltechniek opsporen ten
einde middelen tot herkenning van de auteur in handen te krijgen.
Het doel van het onderzoek is tweeledig. Was het uitsluitend onder-
nomen om ons een mening te vormen inzake de identiteit van
auteurschap, dan ware meer beknoptheid wenselik geweest. Maar
aangezien deze Nieuwe-Testamentvertaling eigenlik het sluitstuk
is van de Middelnederlandse verdietsingen en wegens haar ver-
spreiding van grote betekenis is, mochten wij toch niet nalaten
enigszins uitvoerig de werkwijze van de auteur te behandelen en
tevens de oudere vertalingen ter vergelijking aan te halen.
Daartoe hebben we de twee bovengenoemde Haagse hand-
schriften tegelijkertijd onderzocht, waarbij we er voor gezorgd
hebben de voorbeelden zoveel mogelik te kiezen uit beide codices
en uit verschillende bijbelboeken. Gemakshalve lopen we op het
resultaat, dat het onderzoek heeft gehad, vooruit en spreken
daarom telkens van de auteur van het Noordnederlandse Nieuwe
Testament en de Oudtestamentiese perikopen.
2. De „Vorlagequot;.
Zoals we weten, zijn de ,,foutenquot; die elke Dietse Vulgaat-
vertaling bevat, voor een goed deel het gevolg van de ,,Vorlagequot;
die de bewerker voor zich had. Ook in deze tekst is een aantal
lezingen aanwezig, die teruggaan op een bepaalde recensie van de
grondtekst. Het ligt niet op onze weg uit te maken welke redaktie
dat dan geweest is. Ofschoon het belang van zulk een onderzoek
ook voor ons doel niet valt te ontkennen, is de kennis van de
Vulgaatversie die de schrijver raadpleegde, niet geheel onont-
beerlik. Het is een studie op zich zelf, die eer door een exegeet
dan door een neerlandicus ter hand zou worden genomen. Met
hoeveel moeite de opsporing van de gebruikte Vulgaatversie
gepaard zou gaan, leert het proefschrift van Dr. Hans Glunz, Die
Zie blz. 376.nbsp;Op blz. 86—88, 241—242 en 253 hebben wij hiermede
niet voldoende rekening gehouden.
-ocr page 429-Lateinische Vorlage der Westsächsischen Evangelienversionen
(Leipzig 1928), wiens poging tenslotte met succes bekroond werd.
Hadden we over meer dergelijke studies de beschikking, dan zou
het mogelik zijn om met behulp hiervan en van Wordsworth-White
het Vulgaatvoorschrift vast te stellen.
Waar de vertaler zich aan kennelike onnauwkeurigheden schuldig
maakt, zullen we die signaleren bij de bespreking van zijn bewerking
van de Latijnse tekst. Het enige, wat we tans kunnen doen, is wijzen
op enige afwijkende verdietsingen, veroorzaakt door de ,,Vorlagequot;,
die we terugvonden in de Untersuchungen van Eduard Brodführer,
waarvoor schr. gebruik maakte van de eerste en vierde gedrukte
Hoogduitse bijbel, lezingen die door Wordsworth-White worden
bevestigd. Van betekenis is overigens dat de volgende varianten
ook voorkomen in de Brabantse bewerking van de Brieven. Men
vergelijke:
Waer om, Brab. waertoe (Qui, Rom. 2,21; vert. las: Quid;
Vgl. Brodf 86), een ee die mi goed doen wil, Brab. een wet die wilt
mi goet maken (legem, volenti mihi facere bonum, Rom. 7 , 21;
vert. las: volentem; vgl. Brodf 24 en 65), te gheloven, Brab. te
geloevene (obedire, Gal. 3,1; vert. las: credere; vgl. Brodf 87),
ontervet, Brab. wt gebannen (praescriptus. Gal. 3,1; vert. las:
proscriptus; vgl. Brodf 85), op dat, Brab. op dat (et, Eph. 2 , 16;
vert. las: ut; vgl. Brodf 86), van monde, Brab. onvertaald (horae,
1 Thess. 2,17; vert. las: ore; vgl. Brodf 85), toegangeliken,
Brab. toeganckeleken (accensibilem, Hebr. 12,18; vert. las:
accessibilem; vgl. Brodf 85), heefter____behaget, Brab. hebben----
hehaecht (latuerunt, Hebr. 13 , 2; vert. las: placuerunt; vgl. Brodf
85), toeghehaelt, Brab. toegeleidt (addixistis, Jac. 5,6; vert. las:
adduxistis, vgl. Brodf 85), voerwetentheit, Brab. voer wetentheit
(praesentiam, 2 Petr. i , 16; vert. las: praescientiam; vgl. Brodf.
85), der bevleckinge, Brab. der bevleckingen (coinquinationes, 2 Petr.
13; vert. las: coinquinationis; Brab. 85).
Verschenen in Beiträge zur englischen Philologie, Herausgegeben von Max
Hörster, Heft IX (Leipzig 1928).
Men vergelijke verder de uiterst belangrijke, helder geschreven samenvattende
studies van dezelfde schrijver: Dr. Hans Glunz, Britannien und Bibeltext. Der Vulgata-
'«xt der Evangelien in seinem Verhältnis zur irisch-angelsächsischen Kultur des Frühmittel-
'^Iters, Kölner anglistische Arbeiten, hrsg. von Herbert Schöffler, 12. Band (Leipzig
'930) en History of the Vulgata in England from Alcuin to Roger Bacon (Cambridge
1933).
Eduard Brodführer, Untersuchungen zur vorlutherischen Bibelübersetzung. Eine
syntaktische Studie, Hermaea XIV (Halle a. S. 1922).
Afwijkende lezingen, die ook wel op de grondtekst zullen
teruggaan, zijn te vinden in de Oudtestamentiese perikopen:
dorstende (scientem, Jes. 53 . 3; vert. las: sitientem), henediet (bene
direxeritis, Jerem. 7,5; vert. las: benedixeritis), hi sel----vanden
(vivificabit, Osee 6,3; vert. las: visitabit), si sellen----ontfaen
(accipiet. Sap. 5 , 18; vert. las: accipient), wie (qui, Eccli. 31 , 10;
vert. las: quis), voeghede----toe (jussit, Eccli. 45.31 vert. las:
junxit). 1)
3. De vorm van de zin.
a) Foutieve en onnauwkeurige vertalingen.
Het veelvuldigst zijn de foutieve vertalingen, die ingegeven
zijn door een onjuiste opvatting van het zinsverband. Het behoeft
niet te verwonderen dat de auteur vooral in de Brieven wel eens het
spoor bijster is. Hier had hij slechts een enkele maal de steun van
de oude perikopenvertaling, terwijl bij de bewerking van de
evangeliën gebruik kon worden gemaakt van een goede overzetting
als de evangeliënharmonie van 1360.
Ziehier enige voorbeelden, waaruit blijkt, dat de auteur de
grondtekst niet begrepen heeft.
Hebr. 7,16
2 Cor. 2 , 5
Rom. 2 , 28
I Cor. 16 , 21
Gal. 3 . 8
Qui non secundum le-
gem mandati carnalis
factus est
Si quis autem contris-
tavit, non me contrista-
vit, sed ex parte, ut non
onerem omnes vos
Non enim qui in ma-
nifesto, ludaeus est
Salutatio mea manu
Pauli
Providens autem Scrip-
tura quia ex fide justi-
ficat gentes Deus, prae-
nuntiavit Abrahae: Qui
benedicentur in te om-
nes gentes
die niet nader ee des ghe-
boets vleyschelic ghe-
maect en is
Zie verder blz. 457.
die mi bedruckede en
heeft mi niet alleen be-
druct. mer oec iu eens
deels, opdat ic iu allen
niet en belaste
want niet die int open-
van buten een iode is
Mijn groete is mit pau-
wels hant ghescreven
dat god dat volc recht-
veerdicht wt den ghelo-
ve. dat heeft die bewisen-
de scrifture abrahae te
voren gheboetscapt. AU®
volke sel in di ghebene-
dijt werden
Rom. 8 , 29
Jud. 7
Rom. 2 , 27
Act. 17 , II
Act. 25 , 17
Act. 15, 40
Act. 14, 16
Apoc. 14, 13
Matth. 12 , 8
Matth. 19 , 4
Matth. 12 , 31
Nam quos praescivit, et
praedestinavit confor-
mes fieri imaginis fihi
sui
Sicut Sodoma et Go-
morrha.. factae sunt
exemplum, ignis aeter-
ni poenam sustinentes
et judicabit id quod ex
natura est praeputium,
legem consummans, te,
qui per litteram et cir-
cumcisionem praevari-
cator legis es?
Hi autem erant nobilio-
res eorum, qui sunt
Thessalonicae
Gum ergo hunc con-
venissent sine ulla dila-
tione, sequenti die se-
dens pro tribunale, ..
Paulus vero, electo Sila,
profectus est, traditus
gratiae Dei a fratribus
Et quidem non sine
testimonio semetipsum
reliquit, benefaciens
de caelo, dans pluvias ..
Amodo jam dicit spi-
ritus
Dominus enim est Fi-
lius hominis etiam sab-
bati
Non legistis, qui fecit
hominem ab initio,
masculum et feminam
fecit eos ? et dixit Prop-
ter hoc ...
spiritus autem blasphe-
mia non remittetur
want die hi voer kennede
ende bereyt makede me-
de formich te werden
den beelde sijns soens
Also sijn sodome. ende
gomorre .. een exempel
des ewighen vuers ghe-
worden. pijn lidende
Ende sei oerdelen dat van
natueren heydenscap is.
een ee te wesen. ende
zulke heydenscap sei di
volcomen maken, du die
overmits der letter ende
der besnydinge een over-
treder biste der ee
ende die edelste lüde
meest van tessalonien
daer om doe si hier ghe-
comen waren, sat ic zon-
der merren ten naesten
dage te rechte
mer paulus vercoes hem
sylam. ende voer vanden
broederen daer hem die
gracie gods wisen soude
Ende dat niet zonder
tughe. hi hevet hem zei-
ven weldoende ghelaten
ende gaf hem regen
want nu voert meer hiet
hise gheesten
Die here is een soen des
menschen ende des sa-
baots
en hebdi niet ghelesen
dat die den man ende
dat wijf vanden beghinne
makede ende seide hier
om sal
mar die gheest der blas-
phemien en sal niet ver-
gheven warden
Marc. 4, 27
Joh. 5 , 39
Joh. 6 , 4
Et dormiat, et exsurgat
Scrutamini Scripturas. ,
et illae sunt, quae tes-
timonium perhibent de
me
Erat autem proximum
pascha, dies festus Ju-
daeorum
ende hi shepe. ende dat
saet op ghinghe
ondersoeket die scrif-
ture.. ende dat sijnse die
van mi tghetughe gheven
Die naeste paesschen
was der ioden feest dach
Deze hjst, samengesteld uit een reeks voorbeelden die ontleend
zijn aan verschillende boeken, laat duidelik zien, dat noch de
Evangeliën noch het tweede gedeelte van het Nieuwe Testament
vrij zijn van foutieve of onbeholpen vertalingen. Voor beide
gedeelten is de verklaring te zoeken in het feit dat de auteur de
woorden van de grondtekst in onjuist verband brengt.
b) De enkelvoudige zin.
Plaatsing van de genitivus attrihutivus.
Reeds enige malen hebben we kennis gemaakt met een stijl-
middel, dat van oudsher in het Germaans bekend was: de
plaatsing van de attributieve genitief vóór het regens. De West-
vlaamse Epistelen en Evangeliën maken er een dankbaar gebruik
van, en later zal het door de auteur van 1360 zo talloze malen
worden toegepast dat het een van de typerendste kenmerken
van zijn werkwijze werd. In de Noordnederlandse vertaling keert
hetzelfde verschijnsel terug, al treedt het daar niet zo frequent
op als in de Oostvlaamse vertahng. Enige voorbeelden:
Gen. 22 , 17
Exod. 20 , 24
Prov. 15 , 2
Jes. 58 , 12
Neh. 8,2
Rom. 3 , 13
I Gor. 3 , 20
Jac. 4 , 4
portas mimicorum suo-
rum
memoria .... nominis
mei
os fatuorum
aedificator sepium
aures omnis populi
venenum aspidum
cogitationes sapientium
amicitia hujus mundi
haerre viande poerte
Zie blz. 112—113, 247, 257, 285, 298.
mijns namen ghedenke-
nisse
der dwaser mont
der tunen stichter
al des volcs oren
der slanghen venijn
der wiser ghedachte
deser werelt vrienscap
Act. i6 , 17
Apoc. 14 , I
Matth. 11,8
Marc. II , 13
Luc. 6 , 49
Joh. 14 , 30
servi Dei excelsi
nomen Patris ejus
in domibus regum
tempus ficorum
ruina domus
princeps hujus mundi
des oversten gods knech-
te
sijns vaders name
inder coninghe huse
der vighen tijt
dies huus val
deser werelt prince
Plaatsing van het praedikaat.
Een belangrijk verschil tussen de Westvlaamse perikopentekst
en deze vertaling is de plaats der samenstellende delen van een
meerledig praedikaat. Werden daar de beide bestanddelen zoveel
mogelik bij elkaar gehouden, hier worden ze meestal door
voorwerpen en bepahngen van elkaar gescheiden. Dit verschil zal
quot;wel voortvloeien uit een syntaktiese ontwikkeling die zich geleidelik
voltrokken heeft. De Brabantse tekst neemt ook in dit opzicht
een tussenpositie in: de oude en de moderner plaatsing wisselen
hier elkaar af. Voorbeelden:
Matth. I , 21
Matth. 17 , 23
Matth. 12,35
II , 34
11
Hebr.
Gen. 37 , 13
Levit. 26 , 4
Jes. 58 ,
et vocabis nomen ejus
Jesum
Magister vester non sol-
vit didrachma
Bonus homo de bono
thesauro profert bona
effugerunt aciem gladii
mittam te ad eos
et pomis arbores reple-
buntur
et implebit splendori-
bus animam tuam
ende sinen naem sulstu
ihesum bieten
iu meester en heeft den
tins niet betaelt
Een goet mensche bren-
ghet van enen goeden
scatte goede dijnghen
voert
si siin ontgaen dier scarp-
hede des zwerts
ic sel di tot hem zenden
ende die bome zeilen mit
appelen vervullet werden
ende hi sal mit seinenden
licht dijn ziele vervullen.
Deze lijst die ad hbitum ware uit te breiden, geeft een getrouwe
Weerspiegeling van de wijze waarop een meerledig praedikaat in
de noordelike tekst vrijwel doorlopend in het zinsverband wordt
opgenomen. Naar we er voor kunnen instaan, vertoont Wvla. in
de bovenstaande en talloze andere gevallen de oude toestand.
Zie blz. 90—91.
-ocr page 434-Plaatsing van het subject.
Een ander punt waarin N.N. van Wvla. afwijkt, is de veel-
vuldige vermijding van inversie. Hij gedraagt zich onafhankehker
tegenover het Latijn dan de Vlaamse perikopenvertaler, die pas
dan de volgorde van de grondtekst wijzigde, wanneer de syntaxis
van zijn moedertaal dat gebiedend noodzakelik maakte. De Noord-
nederlandse auteur zoekt daarentegen meestal eerst het onderwerp
van een zin op en plaatst dat in zijn verdietsing vooraan, ofschoon
hij nu en dan toch ook geïnverteerde konstrukties letterlik over-
neemt, bijv.:
dienen moeten di die
lüde.
serviant tibi populi
Gen. 27 , 29
Vermijding van inversie hebben we in:
Mare. 14 , 6
Luc. 7 , 45
Luc. 7 , 46
Joh. 9 , 15
Prov. 3, 14
Prov. 31 , 10
Osee 14 , 8
I Cor. 4 , 4
I Tim. 6 , 10
Act. 16 , 2
Bonum opus operata est
in me
Osculum mihi non de-
disti
Oleo caput meum non
unxisti
Lutum mihi posuit su-
per oculos
Melior est acquisitio
ejus negotiatione ar-
genti
Mulierem fortem quis
inveniet
Convertentur sedentes
in umbra ejus
qui autem judicat me.
Dominus est
Radix enim omnium
malorum est cupiditas
Huic testimonium bo-
num reddebant qui in
Lystris erant et Iconio
fratres
Si heeft een goet werc in
mi ghewrocht
Du en gaveste mi ghenen
oep
Du en salvedeste mijn
hoeft niet mit olyen
hi dede wase op mijn
oghen
haer vercrighinghe is be-
ter dan die neringhe des
zuivers
Wie sei een starc wijf
vinden
Die in sijnre scemen sit-
ten zeilen bekeert werden
die here ist die mi oer-
delt
want ghiericheyt is wor-
tel alles quades
die broeders die in lystris
ende in yconien waren-
gaven desen een goet
ghetughe
1) Zie blz. 88—89.
Voor de eerste zes voorbeelden vergelijke men blz. 88—89.
-ocr page 435-Baptismus loannis de
coelo erat, an ex homi-
nibus
Similiter et Rahab mere-
trix, nonne ex operibus
justificata est, suscipi-
ens nuntios, et alia via
ejiciens
dat doepsel iohannes
wasset vanden hemel of
vanden menschen
des ghelijc oec dat meen-
wijf raab. is si niet van-
den werken gherecht-
vaèrdiget doe si boden
ontfenc. ende ten ande-
ren weghe wt liet?
Begrijpelik is het handhaven van de inversie in vraagzinnen als:
Luc. 20, 4
Jac.
2 , 25
Hervattende aanduiding.
Een enkele maal doet zich in de enkelvoudige zin het verschijnsel
van ,,Rückverweisungquot; voor, zoals in:
Matth. 26 , 58
Matth. 26 , 63
Mare. 14,6
Apoc. 14 , 18
Petrus autem sequeba-
tur eum
Jesus autem tacebat
Jesus autem dixit
maturae sunt uvae ejus
Petrus die volghede hem
Ihesus die zweech
Ihesus die seide
sijn druven die sijn scerp
c) Samengestelde zin.
Hervattende aanduiding.
Talrijker nog zijn de gevallen, waarin door een terugwijzend
Woordje, dat een „Nachsatzquot; inleidt, het verband met de vooraf-
gaande bijzin wordt hervat. Enige voorbeelden uit honderden:
Joh. 3 , 34
Matth. 5 , 21
Prov. 15 , 4
Rom. 6 , 7
^um. 20 , 8
want dien god ghesent
heeft die sprect gods
woerde
So wie verslaet die is
sculdich des oordeels
mer die onghematet is.
die sei den gheest ver-
drucken
want die ghestorven. die
is gherechtverdicht van-
der zonde
Ende als ghi twater uten
steen ghebrocht hebt.
dan sei drinken al die
menichte des volcs
Quem enim misit Deus,
verba Dei loquitur
qui autem occiderit,
reus erit judicio
quae autem immodera-
ta est conteret spiritum
Qui enim mortuus est,
justificatus est a peccato
Cumque eduxeris a-
quam de petra, bibet
omnis multitudo
Erant autem lampades
copiosae in coenaculo
ubi eramus congregati
Act. 20 , 8
Ende inder camer daer
wi in vergadert waren
daer waren veel lampeden
Relatieve verbinding.
Slechts zelden handhaaft N.N. een betrekkelik woord, dat dient
om een band tussen twee zinnen te leggen, b.v.:
Luc. 5 , 20
Act. I , II
Rom. 4 , 18
Hebr. 13 , 7
Hebr. 2 , 3
Quorum fidem ut vi-
dit, dixit
qui et dixerunt: Viri
Galilaei
Qui contra spem in
spem credidit
Mementote praeposi-
torum vestrorum qui
vobis locuti sunt ver-
bum Dei; quorum in-
tuentes exitum conver-
sationis, imitamini fi-
dem
quae cum initium ac-
cepisset
wilker lüde ghelove doe
hijt sach seide hi
die oec seyden. Gi gali-
leeusche manne
welc abraham ghelovede
ieghen der hopen inder
hopen
Ghedenket iuwer proes-
ten die iu dat woert gods
ghesproken hebben, wel-
ker apostelen gi aenzien-
de den wtganc haerre
wanderinge volghet den
ghelove
welke salicheyt. doesi
tbeghin ontfenc
In verreweg de meeste gevallen lost hij de relatieve zin op in
een hoofdzin, bijv.:
Matth. 19 , 4
Act. 7 , 2
Hebr. 12 , 19
Gal. 4 , 24
Rom. I , 32
Luc. 8 , 56
Qui respondens, ait eis
Qui ait
vocem .. quam qui au-
dierunt, excusaverunt
se, ne eis fieret verbum
Quae sunt per allego-
riam dicta
Qui cum justitiam Dei
cognovissent
quibus praecepit ne ali-
cui dicerent
hi antwoerde hem ende
seide
Hi seyde
Die ghene die de stem-
me hoerden ontscul-
dichden hem. datmen
hem twoert niet toe en
sprake
dese sijn doer een ander
verstandenisse ghespro-
ken
Doe dese die gherech-
ticheit gods kennedeO
ende hi verboet hem dat
sijt niemant en seiden
Jac. 4 , 2
Gen. 22 , 9
Gen. 27 ,io
4 Reg. 4 , 26
Act. 20 , 3
propter quod non pos-
tulatis
in quo aedificat altare
quas cum intuleris
Quae respondit
ubi cum fecisset menses
tres
daer om en hebgi niet
ghebeden
daer stichtede hi een al-
taer
alstuse in ghebroch hebste
Si seyde
doe hi daer drie maende
gheweest hadde
Waar het nodig is, weet de schrijver veelal een vrijer vertaling
Voor het pron. relat. te bedenken, bijv.:
Luc. I , 62
Luc. 17 , 27
Rom. 12 , 18
I Cor. 7 , 36
Act. 10 , 37
Innuebant autem patri
ejus, quem vellet vocari
ejus
usque in diem, qua in-
travit Noe in arcam
Si fieri potest, quod ex
vobis est
quod vult faciat
Vos scitis quod factum
est verbum per univer-
sam Judaeam
Ende si teikendent sinen
vader hoe hine hieten
woude
Tot in dien daghen toe
dat noe in die arcke
ghinc
Oft ghescien mach also
verre alst wt iu is
(der maghet bewaerre)
doe alse si wil
Gy wetet hoe dat woert
gheganghen is doer al
iudeen
Een goede vertaling van een moeilike tekst is:
Nunc autem jam non ego
opero illud, sed quod
habitat in me peccatum
Rom. 7 , 17
Mer nu voert aen en
werke ic dat niet. Mer
die sonde die in mi woent
Oratio recta en oratio obliqua.
Het gebeurt menigmaal dat N.N. de directe rede omzet in een
indirecte, waartoe hij te eer overging, omdat woordjes als quia
en quoniam, die in het Vulgaatlatijn soms een indirecte rede
inluiden, reeds een stap in die richting betekenden. Enige voor-
beelden:
nunc vero dicitis: Qui-
a vidimus
Paulo rationem redden-
te : Quoniam neque
in legem Judaeorum...
quidquam peccavi
Joh. 9 , 41
Act. 25 , 8
maer nu segghe ghi dat
ghi siet
want paulus verantwoer-
de hem ende seyde dat hi
ieghens die ee der ioden
... niet misdaen en hadde
27
interrogabat eos: Quid
in via tractabatis ?
dicemusque: Ferapessi-
ma devoravit eum
vraghede hi hem wat si
inden weghe vercallet
hadden
Mare. 9 , 32
Gen. 37 , 20
Maar ook bij ontstentenis van zulke woordjes verandert hij de
konstruktie wel:
ende wi zeilen seggen
datten dat alre boeseste
dier verslonden heeft
Het omgekeerde, de omzetting uit een oratio obliqua in een
oratio recta, komt soms eveneens voor:
Festus autem respondit
servari Paulum in Cae-
sarea: se autem matu-
rius profecturum
Doe antwerde felix (1.
festus) paulum doe ic
hoeden in cesarien ende
sal cort derwaerts
IC
varen
Act. 25 , 4
quia unica filia erat ei
fere annorum duode-
cim, et haec morieba-
tur
jubente Festo, adduc-
tus est Paulus
Devenitque Ephesum,
et illos ibi reliquit
want sijn enighe dochter
die bi na twalef iaer out
was began te sterven
Hoofdzin gt; bijzin.
De onafhankelikheid die N.N. tegenover het Latijn toont,
blijkt ook uit de omzetting van een hoofd- tot bijzin in gevallen als:
Luc. 8 , 42
Act. 25 , 23
Act. 18 , 19
Anacoluthon.
Het is geen slaafse navolging van het Latijn, wanneer de ver-
taler een anacolouth veelal overneemt. Zijn moedertaal kende het
verschijnsel immers eveneens. We citeren:
Luc. 14 , 5
Cujus vestrum asinus
aut bos in puteum cadet,
et non continuo extra-
het illum die sabbati?
Doe gheboet festus, dat-
ter paulus voer ghebrocht
worde
Ende doe paulustot ephe-
sum quam. liet hise daer
wies van iu esel of ossc
sei inden put vallen ende
trecket hijs daer niet
rechtevoert wt opten
dach des sabaoths
Omnis, qui audit ver-
bum regni, et non intel-
ligit, venit malus
Quis autem ex vobis
patrem petit panem,
numquid lapidem dabit
illi?
Matth. 13 , 19
Luc. II , II
Rom. 4 , 5
Ei vero qui non opera-
tur, credenti autem in
eum qui justificat im-
pium, reputatur fides
ejus ad justitiam
Coh I , 21—22
Et vos cum essetis ali-
quando alienati, et ini-
mici sensu in operibus
malis; nunc autem re-
conciliavit in corpore
carnis ejus per mortem
Elc mensche die hoert
dat woert des rijcs ende
niet en verstaet Dan
comt die quade
wie van iu biddet sinen
vader broet sal hi hem
enen steen gheven
den ghenen die niet en
werct. mar ghelovet in
den ghenen. die de on-
gherechtighe gherech-
tich maect. Sijn ghelove
wart gherekent tot ghe-
rechticheyt
Ende doe gi voermaels
van gode ghevreemdet
waert, ende viande inden
sinne, in quaden werken:
Mer nu heeft hi iu ver-
zoent inden lichaem sijns
vleysches
Soms bevat de vertaling anakolouth-konstrukties, waar de
grondtekst een normaal aflopende zin vertoont, bijv.:
Et factum est ut rediret
accepto regno et jussit
vocari servos, quibus
dedit pecuniam.
Luc. 19 , 15
Rom. 6,4
Maar in de volgende voorbeelden, die met vele andere te
Vermeerderen zouden zijn, verandert de auteur de anakolouthiese
2;insbouw in een normale konstruktie:
ut quomodo Christus
surrexit a mortuis per
gloriam Patris, ita et
nos in novitate vitae
ambulemus
Ende het gheschiede doe
hi dat rijc ontfanghen
hadde ende weder quam,
ende dat hi die knecht
gheboet te roepen dien hi
dat ghelt ghegheven
hadde
op dat hoe dat xristus op-
verstaen is vander doot
overmits der gloriën des
vaders. Laet ons oec also
in een nyeweheit des
levens wanderen
Et vos cum mortui esse-
tis in delictis, et praepu-
tio carnis vestrae, con-
vivificavit cum illo, do-
nans vobis omnia de-
licta
Et scio hujusmodi ho-
minem (sive in corpore,
sive extra corpus, nes-
cio. Deus seit) quoniam
raptus est in Paradisum
ende hi hevet iu levende
ghemaect mit hem. ver-
ghevende alle iu zonden,
doe gi doot waert inden
sonden. ende in die erfe-
licheden iuwes vleysches
Ende ic weet dat dusta-
nighen mensche ont-
rucket was inden paradi-
se weder inden lichaem.
of buten den lichaem ic
en weets niet. god wetet
Col. 2 , 13
2 Cor. 12 , 3—4
Dat-zinnen.
Het voegwoord ut, als inleiding van doelaanwijzende bijzinnen
wordt nu eens letterlik vertaald met (op)dat, dan weer vrijer
weergegeven door (om)... .te aan 't begin van een beknopte bijzin.
Enige voorbeelden:
Matth. 26 , 16
Luc. II , 54
Act. 7,31
Act. 18 , 10
Hebr. 10 , 7
Joh. 17 , 4
Marc. 13 , 34
Matth. II , I
Luc. 9 , 28
Et exinde quaerebat
opportunitatem ut eum
traderet
et quaerentes aliquid
capere de ore ejus, ut
accusarent eum
Et accedente illo ut
consideraret
et nemo apponetur tibi
ut noceat te
Ecce venio .. Ut faci-
am .. voluntatem tuam
opus consummavi quod
dedisti mihi ut faciam
et janitori praecepit ut
vigilet
transiit inde ut doceret
et ascendit in montem
ut oraret
Ende van dier tijt voert
sochte iudas stonde daer
toe dat hine over leverde
ende begheerden wat te
vanghen wt sinen monde
opdat sine mochten wroe-
ghen
ende doe hi daernare
quam dat hijt merken
zoude
ende nieman en sei hem
ieghens di setten dat hi
di deere
Sich ic come .. dat ic di-
nen wille zoude doen
dat werc dat du mi ga-
veste te doen heb ic vol-
brocht
ende den duerwachters
gheboet hi te waken
ghinc hi van daen om te
leren
ende dam op inden berch
om te beden.
Act. 20 , I
Hebr. 8 , g
Luc. 5 , 7
Luc. i6 , 24
et profectus est ut iret
in Macedoniam
in die, qua apprehendi
manum eorum ut edu-
cerem illos de terra
Aegypti
Et annuerunt sociis, qui
erant in alia navi, ut
venirent
et mitte Lazarum ut
intingat extremum digi-
ti sui in aquam ut refri-
geret linguam meam
ende voer voert ende
ginc in macedonien
in dien dage doe icse
nam bi haerre hant ende
leydese wt den lande van
egypten
Van veel belang is dat de hypotaktiese zinsbouw moet wijken
voor de parataktiese, wanneer de vertaler van finale bijzinnen
hoofdzinnen maakt in:
ende wenkeden den ghe-
sellen die in dat ander
scip waren ende si qua-
men
Ende sent lazarum dat
hijt tenden sinen vingher
int water nat make ende
lessche mijn tonghe
Een anakolouthiese herhaling van dat — wel niet een over-
blijfsel van het oude op dat dat^) — hebben we in:
ut cum apparuerit, ha-
beamus fiduciam
I Joh. 2 , 28
Act. 5 , 15
ut, veniente Petro, sal-
tem umbra illius obum-
braret quemquam illo-
rum
op dat wanneer hi open-
baren sel. dat wi zeker
betrouwen moeten heb-
ben
op dat als petrus quame
dat sijn sceme doch een
yegheliken van hem om-
me sceme
d) Vrije vertalingen van samengestelde zinnen.
De onafhankelikheid waarmee de vertaler blijkens de tot nog
toe gegeven voorbeelden zich gedraagt ten opzichte van de
Vulgaattekst, treedt wel 't meest aan de dag bij zijn behandeling
Van min of meer ingewikkelde perioden. Hij schroomt niet om
terwille van de duidelikheid de volgorde van een Latijnse periode
in zijn verdietsing grondig te wijzigen. Zoowel in de evangeliën als
in het tweede gedeelte van het Nieuwe Testament benevens de
Oudtestamentiese perikopen kan men deze neiging tot vrijere
Woordschikking waarnemen. Gezien vanuit een — vertaaltechnies
Zie Mnl. Wdb. 5, 1683 en Stoett, Mnl. Synt., § 320.
-ocr page 442-gesproken — algemeen gezichtspunt mag deze eigenschap van
beide delen'wel als het belangrijkste verschil van de vertaal-
methode in de oudere vertalingen — uitgezonderd L — aangemerkt
worden. Slaafse of zelfs maar woordelike vertahngen zijn in N.N.
zeer schaars, maar daar staat tegenover dat de vrijheid, die de
auteur zich veroorlooft, meermalen in een niet te verdedigen
nonchalance ontaardt. Toch toont hij de bedoeling van de grond-
tekst in de regel wel te doorzien. Het is opvallend met hoeveel
gemak hij verschillende perioden, ingewikkeld van bouw en
gedachtegang, weet te vertolken op een wijze die de voorkeur
verdient boven het letterlike, onbeholpen wedergeven in de
zuidelike teksten. Voor ons staat het vast dat hij, hoewel niet
ontbloot van gezond verstand, door ijverige bijbelstudie en vooral
door de raadpleging van exegetiese kompilatiewerken zich een
zekere mate van dogmatiese geschooldheid had eigen gemaakt,
die hem goed te pas kwam bij de vervulling van zijn taak. Straks
zullen we de bewijzen leveren, dat vele vrije vertalingen van
afzonderlike woorden tot stand gekomen zijn onder de invloed
van een door hem gebruikte schriftverklaring. In bonte rij mogen
hier enige voorbeelden volgen:
Joh. 12 , 50
Rom. 6 , 16
Rom. 10 , 5
Rom. 11,7
Rom. 5 , 16
Quae ergo ego loquor,
sicut dixit mihi Pater,
sic loquor
Nescitis quoniam cui
exhibetis vos servos ad
obediendum, servi estis
ejus cui obeditis
Moyses enim scripsit
quoniam justitiam quae
ex lege est, qui fecerit
homo, vivet in ea
Quid ergo ? quod quae-
rebat Israel, hoc non
est consecutus
Et non sicut per unum
peccatum, ita et do-
num; nam judicium
quidem ex uno in con-
daer om dat ic spreke dat
spreke is also alst mi die
vader gheseit heeft
En weet gi niet. dat gi
knechte sijt des gheens
dien gi ghehoersam ghe-
weest hebt. Ende dien gi
iu selven knechte biedet
ghehoersaem te wesen
want moyses heeft ghe-
screven. die mensche die
de gherechticheit werket
die vander ee is. die sei
in haer leven
Wat daer om. ysrahel en
en hevets niet dattet
zochte
Ende niet alsoet gesciet
overmits een sonde, dat
also oec ghescie over-
mits ghenaden. want dat
demnationem, gratia
autem ex multis delictis
in justificationem
2 Cor. 9 , 3—4
Gal. 6 , 6
Act. 24, 22
2 Petr. 2 , lo-ii
Misi autem fratres, ut
ne quod gloriamur de
vobis, evacuetur in hac
parte, ut (quemadmo-
dum dixi) parati sitis;
ne cum venerint Mace-
dones mecum, et inve-
nerint vos imparatos,
erubescamus nos: (ut
non dicamus vos) in
hac substantia
Communicet autem is
qui catechizatur verbo,
ei qui se catechizat, in
omnibus bonis
Distulit autem illos
Felix, certissime sciens
de via hac
Magis autem eos qui
post carnem in concu-
piscentia immunditiae
ambulant, dominatio-
nemque contemnunt,
audaces, sibi placentes,
sectas non metuunt in-
troducere, blaspheman-
tes; ubi angeli fortitu-
dine et virtute cum sint
majores, non portant
oerdel gods is van eenre
erf zonde inder verdome-
nissen Mer die ghenade
is wt veel zonden. In die
rechtvaerdich makinghe
daer om zendede ic die
broeders glosa Niet dat
si iu daer toe vermanen, mer
dat gi bereet sijt Op dat wi
daer of verhuegen van
iuwer weghen in desen
deele. niet al te niete ver-
ydelt en worde, dat gi be-
reyt sijt als ic gheseyt
hebbe op dat wi ons niet
en scamen. als die van
macédonien mit mi co-
men ende iu onbereyt
vinden, ende wi ons dan
niet en scamen aliéné,
mer gi oec mede in deser
giften
Die mitten woerde ghe-
leert wert, die sel hem in
allen goeden dinghen
ghemeensam maken, den
ghenen die hem leert
Doe deedse felix die dros-
sate verbeyden mitten
ghedinghe. want hi wel
wiste, dattet onweghe
waren glosa Die si pau-
lum te voren leyden
mer alre meest die ghene
die naden vleysche in
begheerlicheden der on-
reynicheit wanderen, en-
de xristum versmaden
stout hem zeiven beha-
ghende. Secten glosa
dat is onghelove en ont-
sien si niet. blasphemie-
rende glosa den wech
des gheloves in die pine
adversum se execrabile der hellen, daer die qua-
judiciumnbsp;de engelen in starcheden.
ende in moghent heden
de meeste sijn. nauwe
draghen moghen dat ha-
telike ordel ieghens hem
Act. 19 , 33nbsp;De turba autem detra- Ende die ioden die ghe-
love hadden, toghen a-
lexandrum enen iongher
wtter scaren .. Alexan-
der teykende mitter hant.
ende begheerde dat si
stilleden. hi woude den
volke een verantwoerde
doen.
De turba autem detra-
xerunt Alexandrum,
propellentibus eum Ju-
daeis; Alexander autem
manu silentio postula-
te, volebat reddere ra-
tionem populo
Beter nog dan door enkele citaten kan men de vrijheid van de
vertaling leren kennen uit de vergelijking van grotere stukken,
die een samenhangend geheel vormen, met de grondtekst. Men
legge daartoe de nieuwtestamentiese fragmenten, door Dr. Ebbinge
Wubben bekend gemaakt, naast de Vulgaattekst. Het zal dan
blijken dat de verdietsing zeer leesbaar is tengevolge van de vrije
woordschikking, maar anderzijds door weglatingen of toevoegingen
de grondtekst niet volkomen getrouw weergeeft.
4. Het werkwoord.
a) Het participium conjunctu
Foutieve en gebrekkige vertalingen.
I Thess. 5 , 3
tune repentinus eis su-
perveniet interitus, si-
cut dolor in utero ha-
benti, et non effugient
bibebant autem de spiri-
tali, consequente eos,
pet ra
Et variis baptismatibus,
et justitiis carnis usque
ad tempus correctionis
impositis
I Cor. 10 , 4
Hebr. 9 , 10
m.
Dan sei hem die haeste-
like verderfenisse over-
comen. ende si en zeilens
niet ontflien. als die dat
wee inden büke heeft
Si dronken vanden ghees-
teliken dranc. ende een
steen volghede hem na
welke reyn makinge....
in menigherhande was-
schinge. ende ander recht-
vaerdichinge des vleyschs
in gheset was. totter tijt
der correctien
Multo igitur tempore
demorati sunt, fiducia-
liter agentes in domino,
testimonium perhibente
verbo gratiae suae, dan-
te signa et prodigia fieri
per manus eorum
Terra enim saepe ve-
nientem super se bibens
imbrem, et generans
herbam opportunam il-
hs a quibus cohtur, ac-
cipit benedictionem a
Deo
veeltijts woenden si daer.
ende ghetrouwehc wer-
kende inden here. ende
twoert gods gaf sijnre
gracien tghetughe ende
dede teykene ende won-
dere ghescien doer horen
handen
Act. 14 , 3
Hebr. 6 , 7
want die eerde drinket
den dou. die dicwile op
haer coemt. ende baert
goet cruut den ghenen
daer si of gheoefent wert
die ontfanghet benediin-
ge van gode
Letterlike vertalingen.
Mare. I , 7
Lue. 11,8
Joh. 8,9
Act. 4, 21
Act. 9 , 6
1nbsp;Cor. 12 , 3
2nbsp;Tim. 2 , 6
I Tim. 4 , 2
Hebr. 8 , 8
cujus non sum dignus
procumbens solvere
corrigiam calceamento-
rum ejus
Et si ille perseveraverit
pulsans
et remansit solus lesus,
et muiier in medio stans
At illi comminantes di-
miserunt eos
tremens et stupens
nemo in Spiritu Dei lo-
quens, dieit anathema
lesu
laborantem agricolam
In hypocrisi loquentium
mendacium, et cauteria-
tam habentium suam
conscientiam
Vituperans enim eos
dieit
wes ie niet waerdich en
bin nederknielende den
riem te ontbinden van
sinen ghescoeyte
Ende ist dat die duerach-
tich blijft doppende
Ende ihesus bleef alleen
ende dat wijf in die mid-
del staende
Ende al dreyghende lie-
ten sise
al bevende ende al ver-
wonderende
niemant inden gheeste
gods sprekende. en
spreect een ofsceydinghe
van ihesu
den werckenden acker
man
loghene sprekende in ghe-
veynstheden. ende haer
consciencie ghebrandet
hebbende
al besculdighende spreect
die here
Gen. I , n
Luc. 22 , 12
2 Tim. 3 , i6
Germinet terra herbam
virentem, et facientem
semen, et lignum pomi-
ferum faciens fructum
juxta genus suum
Et ipse ostendet vobis
coenaculum magnum
stratum
Omnis scriptura divini-
tus inspirât a utilis est ad
docendum
die eerde spruut wt groen
cruut ende zaet maken-
de. ende dat vruchtbari-
ghe hout vruchtmakende
na sinen gheslachte
Ende hi sal iu toghen een
grote avontmael camer
bereit ghemaect
Alle scrifture godliken
in ghegeest is orbaerlic
mede te leren
Gevaar voor misverstand wordt veroorzaakt door het handhaven
van de participiumvorm in:
Act. 7 , 59
Hebr. 7 , 25
Et lapidabant Stepha-
num invocantem, et di-
centem
Unde et salvare in per-
petuum potest acceden-
tes per semetipsum ad
Deum
ende si steenden stepha-
num. aenroepende ende
segghende
waer of hi oec in ewiche-
den behouden mach. toe
gaende tot gode. over-
mids hem zeiven
Omschrijving ware beter geweest in de volgende gevallen, waarin
een adverbiale bepaling aan het participium is toegevoegd:
Joh. 4,14
Rom. 8,11
Apoc. 4, 9
fons aquae salientis in
vitam aeternam
propter inhabitantem
Spiritum ejus in vobis
sedenti super thronum,
viventi in saecula sae-
culorum
een fonteyne des sprin-
ghende waters int ewighe
leven
om sinen in wonenden
gheest in iu
den sittenden opten thro-
ne. den levenden in ewen
tewen
Copula participium.
Hier wisselen letterlike vertalingen die het duratief aspekt
helpen uitdrukken, en vrijere elkaar regelmatig af. Vgl.:
waren sprekende
want hi leerdese
was .... in ende wt-
gaende
hebben
dienden wi
erant loquentes
erat enim docens eos
erat .... intrans, et
exiens
sunt . . . habentes
eramus servientes
Marc. 9 , 3
Matth. 7 , 29
Act. 9 , 28
Col. 2 , 23
Gal. 4 , 3
Jac. 3 , 15
Apoc. 2 , 23
Luc. 6 , 12
est . . . descendens
ego sum scrutans
erat pernoctans
is . . . neder dalende
ic bin onder zoekende
vernachte hi
Quidam vero viri ad-
haerentes ei, credide-
runt
Et crucifigentes eum,
diviserunt vestimenta
ejus, mittentes sortem
super eis, quis quid
tolleret
Non enim doctas fabu-
las secuti, notam feci-
mus vobis Domini nos-
tri Jesu Christi virtu-
tem et praesentiam
Spiritus autem manifes-
te dicit, quia in novissi-
mis temporibus disce-
dent quidam a fide, at-
tendentes spiritibus er-
roris
Matth. 22 , 6
Act.
15 , 3
et contumeliis affectos
occiderunt
Illi ergo deducti ab
ecclesia, pertransibant
Phoenicen, et Sama-
riam
Oplossing in hoofdzin.
Hoewel het woordelik overnemen van de participiumvorm vrij
veel wordt gevonden, is de oplossing in een hoofdzin de gebruike-
likste wijze van behandeling. We noemen slechts enige typerende
voorbeelden:
Jes. 45 , 6—7 ego Dominus, et non
est alter; formans lu-
cem et creans tenebras,
faciens pacem et creans
malum
Act. 17,34
Mare.
15 . 24
2 Petr. I , 16
I Tim. 4 , I
Ic bin die here. ende het
is gheen ander. Ic for-
mede dat licht ende sciep
die duusternissen. Ic ma-
kede den vrede, ende
sceppe dat quade
ende somighe manne ble-
ven hem bi ende ghe-
loveden
Ende si cruusten hem
ende deilden sijn cleder
ende worpen daer lot op
wat een ieghelijc bueren
soude
wi en hebben die onghe-
leerde fabelen niet ver-
volghet. ende iu ons he-
ren ihesu xristi moghent-
heit ende voerwetentheit
kondich ghemaket
Die heylighe gheest sey-
tet mi openbaerlic. dat-
ten inden lesten tiden
somich vanden ghelove
sceyden seilen, ende
ghierlic haer oren bieden
zeilen den gheesten der
dwalinghe
ende deden hem lachter
ende dodense
ende die broeders ghe-
leydense. so dat si leden
doer phenicen. ende doer
samarien
Matth. 21,9
Luc. i8 , i8
Matth. lo , 7
Act. 20 , 31
Rom. 12 , 9
clamabant dicentes
interrogavit .. dicens
Euntes autem praedi-
cate, dicentes
Propter quod vigilate,
memoria retinentes
odientes malum, ad-
haerentes bono
riepen ende seiden
vraghede ende seide
Gaet ende predict ende
segghet
Daer om waket. ende
houdet inder ghedenke-
nisse
hatet dat quade. ende
aenhanghet den goede
De oplossing in een hoofdzin bracht somtijds een zich aanpassen
aan de eisen van de moedertaal met zich mee. In de meeste gevallen
weet de schijver deze tot hun recht te laten komen, maar daarnaast
blijkt hij een enkele maal geneigd te zijn een ingewikkelde periode
te vereenvoudigen, zelfs in die mate dat men in het onzekere
verkeert, of hij de onderlinge samenhang wel vat. Zulk een ge-
brekkige syntaktiese ,,geledingquot; hebben we in:
I Thess. 2 , 8
Rom. 6 , 9
Jud. VS. 3
Hebr. lo, 22
Act. 9,7
Ita desiderantes vos, cu-
pide volebamus trade-
re .. .
Scientes quod Christus
resurgens ex mortuis
jam non moritur
Charissimi, omnem so-
licitudinem faciens scri-
bendi vobis de commu-
ni vestra salute, necesse
habui scribere vobis
accedamus cum vero
corde in plenitudine
fidei, aspersi corda a
conscientia mala, et ab-
luti corpus aqua mun-
da
Viri autem illi qui comi-
tabantur cum eo, sta-
bant stupefacti, audien-
tes quidem vocem, ne-
minem autem videntes
Also si wi iu ghierichlic
begherende. Wi wouden
iu gheven
wi weten dat xristus op
ghestaen is vander doot.
nu voert an en stervet hi
niet
Alre lieveste. ic doe alle
eernstighe zorchfoudi-
cheyt iu te scriven. van
iuwer ghemeenre sali-
cheyt: Ic hadde noot iu
te scriven
Laet ons toegaen mit war-
achtigher herten in volli'
cheyt des gheloves:
sijn ghereynicht ander
herten, vander quader
consciencien ende wi sijn
ghedwoghen anden li-
chaem mit reynen water
Ende die manne die nu^
hem reysden stonden wt
verwonderen vervaert. si
hoerden die stemme, rm'^
si en saghen nieman
Gen. I , 28
Jes. 45 , 7
Luc. 2 , 48
Matth. 21 ,
I Tim. 5
3 Petr. 3
Act. 4 , 16
Act. 15 , 16
, 12
20
5
universis animantibus
ego Dominus faciens
omnia haec
Et videntes admirati
sunt
omnes vendentes et
ementes
Peccantes coram
Latet enim eos hoe vo-
lentes
omnibus habitantibus
Jerusalem
diruta
al die zielic leven hebben
Ie bin die here die alle
dese dingen doe
ende diet saghen verwon-
derden
Oplossing in bijzin.
Talrijk zijn ook de goede oplossingen in bijzinnen. In de eerste
plaats delen we ter illustratie enige door het relativum die (dat)
ingeleide attributieve en subject-zinnen mede:
alle die coehten ende ver-
eoehten
die openbaer zondighen
want het is hem onbe-
kant die dat willen
allen den ghenen die te
iherusalem wonen
datter an verdorven is
Temporele bijzinnen, beginnend met de conjuncties doe, als
of wanneer komen niet minder veelvuldig voor, bv.:
Rom. 15 , 29
Hebr. 7 , I
Act.
4. 23
veniens ad vos
qui obviavit Abrahae
regresso a caede regum
vene-
4 Reg. 4 , 36
Matth. 6,7
Lue. 5 , 12
Andere bijzinnen, die stuk voor stuk van 's schrijvers veelzijdige
bekwaamheid getuigenis afleggen, zijn:
Quae voeata,
est ad eum
Orantes autem
multum loqui
et videns Jesum
mgressa
nolite
Dimissi autem
runt ad suos
wanneer ie come tot iu
die abraham ghemoetede
doe hi weder keerde van-
der dootslaginge der co-
ningen
Mer doe si laten gaen
waren, quamen si totten
haren
doe si gheroepen was
gine si tot hem in
Als ghi bedet en wilt
niet veel spreken
doe hi ihesum sach
et per illam adhue de-
functus loquitur
Sed ante passi, et con-
tumeliis affeeti. . .
Hebr.
II . 4
I Thess. 2 , 2
ende overmids den ghe-
love spreect hi noch al is
hi begraven
Want al waren wi te vo-
ren ghepinicht ende mit
scanden belast , . .
1nbsp;Petr. I , 8
Act. 13 , 28
2nbsp;Cor. 3 , 12
Marc. 6 , 20
Gal. 4, 16
Matth. 26 , 7
3nbsp;Reg. 3 , 20
Matth. 27 , 4
2 Cor. 11,7
Matth. 26 , 12
2 Petr. I , 10
2 Petr. I , 19
m quem nunc quoque
non videntes creditis
et nullam causam mor-
tis invenientes in eo,
petierunt a Pilato ut in-
terficerent eum
Habentes igitur talem
spem
sciens eum virum jus-
tum et sanctum
Ergo inimicus vobis fac-
tus sum, verum dicens
vobis
et effudit super caput
ipsius recumbentis
tulit filium meum de
latere meo ancillae tuae
dormientis
Peccavi, tradens san-
guinem justum
Aut numquid peccatum
feci, me ipsum humili-
ans
Mittens enim haec un-
guentum hoc in corpus
meum, ad sepeliendum
me fecit
haec enim facientes, non
peccabitis aliquando
cui benefacitis atten-
dentes
daer gi oec nu in gheloe-
vet al zie gijs niet
ende al wast dat si gheen
zake der doot in hem en
vonden, nochtan begheer-
den si van pylato dat sine
mosten verslaen
Daer om want wi zulke
hope hebben
want hi kenneden enen
gherechtighen heylighen
man
bin ic daer om iu viant
gheworden. om dat ic iu
dat waer segge?
ende stortse wt op sijn
hoeft daer hi sat
si . . . heeft mijn kint van
mijnre zide ghenomen
dijnre deernen, daer si
sliep.
Ic hebbe ghesundicht dat
ic dat gherechtighe bloet
verraden hebbe
of hebbe ic daer zonde an
ghedaen dat ic mi selven
vernederde ?
In dien dat si dese salve
op mi ghestort heeft so
heeft si mi bereit ghe-
maect te graven
want doe gi dese dinghen
so en sel gi niet zondi-
ghen
Gi doet wel neem gi dies
woerts waer
Videre, venire etc. -f participium.
Naast elkaar treffen we ook hier letterlike vertalingen aan en
weergaven met behulp van de infinitivus. Vgl.:
et vidit Spiritum Dei
descendentem sicut co-
lumbam
ende hi sach den gheest
gods neder comen als een
duve
Matth. 3 , 16
Matth. 8,14
Act. 9 , 12
Act. 10 , 3
Apoc. 10, I
Apoc. 20, I
Matth. 3 , I
2 Cor. I , 23
vidit socrum ejus jacen-
tem, et febricitantem
Et vidit virum .. intro-
euntem
Is vidit .. angelum Dei
introeuntem ad se
Et vidi ahum angelum
fortem descendentem
de coelo
Et vidi angelum des-
cendentem de coelo
venit .. praedicans
quod parcens vobis,
non veni
sach hi sijn swegher leg-
ghende ende den saghe
hebbende
Ende hi sach den man..
in gaen
Hi sach .. den enghel
gods tot hem in gaende
Ende ic sach enen ande-
ren starken enghel neder
comen vanden hemel
Ende ic sach enen enghel
neder dalende vanden
hemel
quam .. predickende
dat ic om iu te sparen
niet . . . en quam
Vertaling met behulp van nomen agentis, adjectivum of adverbium.
Een van de gewichtigste kenmerken van N.N. is dat het
tegenwoordig deelwoord veelal vertaald wordt door middel van
een nomen agentis. Dit verschijnsel komt in N.N., zowel in het
eerste als in het tweede gedeelte, frequenter voor dan in de oudere
vertalingen. Voorbeelden:
*arbeyder^) (laboranti, i Cor. 16, 16; Hebr. 13,3), bedelaers
(petentibus, Matth. 7 , 11), des *bedruckers (tribulantis, Jes. 19 , 20),
*berespers (increpantibus, Jes. 50, 6), besitters (possidentes,
Inbsp;Cor. 7 , 30), *bespuwers (conspuentibus, Jes. 50, 6), dienre
(servientem, Hebr. 9 , 9), *doenres (facientibus, Rom. i , 32),
dragher (portantem, Jes. 46 , 2), eens ganghers (euntis, Luc. 9 , 53).
inganger (Ingrediens, Hebr. 10,5; introeuntes, Matth. 23,13),
des lopers (currentis, Rom. 9 , 16), mede werker (cooperanti, i Cor.
16 , 16), pluckers (vellentibus, Jes. 50 , 6), predikaer (praedicante,
I^om. 10 , 14), des roepers (clamantis, Luc. 3 , 4), sayer (seminans,
^arc. 3 , 3; 2 Cor. 9 , 10), sitter (sedens, Apoc. 4 , 2), slaghers
(percutientibus, Jes. 50 , 6), spreker (loquentem, Hebr. 12 , 25),
des stiermans (dirigentis, Jac. 3 , 4). *tymmeraers (aedificantibus.
Act. 4 , 11), vgl. werclude (aedificantes, Matth. 21 , 42) en tymmer-
dude (aedificantes, Luc. 20 , 17), toegangher (accedentem, Hebr.
IInbsp;, 6), een verderver of een eyndemaker (i x) (exterminans, Apoc.
Alleen Handwb.
-ocr page 452-9 , II), verkeerre (avertentem, Luc. 23 , 14), vercopers (vendentes,
Matth. 25 , 9), woenres (habitantes, Apoc. 3 , 10; Apoc. 8 , 13;
Jes. 9 , 2).
Op één hjn hiermee staan de participia, die door een (gesub-
stantiveerd) adjectief of adverbium worden weergegeven, bv. :
*hegherich (concupiscentes, i Cor. 10, 6), haestelijc (festinans,
Luc. 19,6), ghehoersam (obediens, 2 Cor. 2 , 9), onghehoersam (non
©bedientes, 2 Tim. 3 , 2), mit bloten hoefde (non velato capite,
I Cor. 11,5), dorstich (sitientem, Matth. 25 , 37; Apoc. 21 , 6),
hongherich (esurientem, Matth. 25 , 37), ledich (vacantem, Matth.
12 , 44), droevich (moerens. Mare. 10 , 22; dolentes, Luc. 2 , 48),
onberouwelike (impoenitens, Rom. 2 , 5), willichlike (volens, i Cor.
9 , 17), openbaer (evidens, Philem. vs. 6), ghesonden (valentibus,
Matth. 9 , 12), sieken (male habentibus, Matth. 9 , 12), verduldich
(patientes, Rom. 12, 12), neernstich (instantes, Rom. 12 , 12),
blide (gaudentibus, Rom. 12 , 15), eendrachtich (consentientes,
Rom. 12, 16), waggelachtich (fluctuantes, Eph. 4, 14), doden
(dormientibus, i Thess. 4 , 13), onweerdelike (indignans, 4 Reg-
S , 13).
h) De ablativus absolutus.
Foutieve en gebrekkige vertalingen.
Joh. 6 , 23
Eph. 2 , 20
Phil. 4,18
Hebr. 9 , 12
Hebr. 12 , 2
bi dier steden daer sijt
broet aten ende den heer
dankeden
ubi manducaverunt pa-
nem, gratias agente Do-
mino
ipso summo angulari
lapide Christo Jesu
repletus sum, acceptis
ab Epaphrodito quae
misistis
sed per proprium san-
guinem, introivit semel
in sancta, aeterna re-
demptione inventa
Jesum, qui proposito
sibi gaudio sustinuit
crucem, confusione
contempta
daer die overste horn
steen xristus ihesus of is
Ic bin vervullet van dien
dat ontfanghen is van
epaphrodito die gi zen-
dedet
mer overmids sinen ey-
ghenen bloede eens in
ghegaen in die heyligß
ewighe ghevonden ver-
lossinghe
ihesum die dat cruus
leet ende vergat mensche-
like scaemte al was heß^
ewighe vroghede voer
gheset
Interlineaire vertalingen zijn zeldzaam. De enige, die we aan-
troffen, zijn:
1nbsp;Cor. 5 , 4
2nbsp;Petr. I , 17
Act. 26 , 29
congregatis vobis
voce delapsa ad eum
hujuscemodi
exceptis vinculis his
iu vergadert
aldustanighen stemme
neder ghedaelt tot hem
wt ghenomen deser van-
genisse
In de volgende gevallen zou een oplossing in een bijzin de
voorkeur verdiend hebben:
per quam testimonium
consecutus est esse jus-
tus, testimonium per-
hibente muneribus ejus
Deo
Christo igitur passo in
carne, et vos eadem
cogitatione armamini
overmids welken ghelove
hi tghetughe vercreghen
heeft gherechtich te we-
sen: ende god ghevet
sinen gaven ghetughe
Xrystus is ghepassijt in-
den vleysche. weest gi
oec mit dier selver ghe-
dachten ghewapent
Hebr.
II
I Petr. 4 , I
Oplossing in hoofdzin.
Matth. 2,11
Luc. 10 , 30
Rom. 2 , 15
Gal. 2 , I
Act. 9 , 40
Act. 27 , 17
I^um. 20, 10
Act.
21 , 24
apertis thesauris suis
et plagis impositis abie-
runt semivivo relicto
testimonium reddente
illis conscientia ipso-
rum
assumpto et Tito
Ejectis autem omnibus
foras, Petrus . . .
summisso vase sic fere-
bantur
Congregata multitudine
ante petram, dixitque
eis
His assumptis, sanctifi-
ca te cum illis
ende op loken haren
scatten
ende wondeden ende lie-
ten half levende ende
ghinghen heen
ende haer consciencie
gheeft hem tghetughe
ende nam oec tytum
Petrus deedse alle wt
gaen ende . . .
ende dedent seyl neder
dalen ende dreven also
Ende vergaderde aldie
menichte des volcs voer-
den steen, ende seide
hem
nem dese mede ende rey-
nich di mit hem luden
intra in cubiculum tu-
um, et clauso ostio, ora
Patrem tuum in abs-
condito
wanneer du biddes ganc
in dijn camer ende sluut
toe dijn duere ende bid
dinen vader int verbor-
ghen
Matth, 6 , 6
Oplossing in hijzin.
Relatieve bijzinnen zijn zeldzaam:
Luc. IO , 31nbsp;Accidit autem ut sacer-
dos quidam descende-
ret eadem via: et viso
illo praeterivit
Act. 26 , 10nbsp;et muitos sanctorum
ego in carceribus inclu-
si, a principibus sacer-
dotum potestate accep-
ta
Een omschrijving met behulp van een
door de conjuncties doe, als, wanneer e.
't weergeven van de abl. abs. Vgl.:
Gen. 27 , 26 Quo hausto, dixit
Deut. 31 , 30
Matth. 8 , 34
Matth. 6 , 3
audiente universo coetu
Israel
viso eo
Te autem faciente elee-
mosynam
Lecto enim omni man-
dato legis a Moyse
videntibus illis, eleva-
tus est
vivente viro
Hebr. 9 , 19
Act. I , 19
Rom. 7 , 2
het gheviel dat een pries-
ter dien selven wech ne-
der quam dien sach ende
ghinc voer bi
ende ic sloet veel heyli-
gher menschen in die
kerkeren dies mi die prin-
cen vanden papen macht
ghegheven hadden
temporele bijzin, ingeleid
d. leende zich beter voor
Doe hi dien wt hadde
seyde hi
daert al de vergaderinge
van israel hoerde
doe sine saghen
wanneer du aelmissen
doeste
als moyses alle die ghe-
bode der ee ghelesen
hadde
wert hi op gheheven daer
sijt aensaghen
also langhe als die man
leeft
Andere bijzinnen zijn gebruikt in de volgende reeks goede
vertahngen:
2 Cor. 4 , iJ
Act. 20 , 9
Non contemplantibus
nobis quae videntur
disputante diu Paulo
want wi en begheren niet
die dinghe diemen ziet
want paulus sijn sermoen
lanc makede
Matth. 15, 12
Act. 18 , 21
audito verbo hoc
Iterum revertar ad vos
Deo volente
want si dat woert ghe-
hoert hebben
mer wilt god. ic sal
weder tot iu comen
fornicationis
excepta
causa
data nave flatibus, fere-
bamur
et mortuus est non
rehcto semine
et consummatis ilhs
esuriit
Vrije vertalingen.
Matth. 5 , 32
Act. 27 , 15
Marc. 12 , 20
Luc. 4, 2
dan alleen om overspeels
wille
dreven wi mitten stroem
ende starf sonder oer
Ende ten eynde van dien
daghen hongherde hem
c) Gerundium en gerundivum.
Gerundium.
De vrije ablatiefvorm wordt in de regel verdietst door een
Col. I , 29
I Tim. 5 , 21
Quis autem vestrum co-
gitando potest adjicere
ad staturam suam cubi-
tum unum
certando secundum o-
perationem ejus
in alteram partem decli-
nando
partic. praesentis. Voorb. :
Luc. 12 , 25
wie van iu denckende
vermach tot sijnre lanc-
heit toe doen een cubitus
stridende na sijnre wer-
kinghe
neyghende in die ander
zide
Luc. 10, 25
Hebr. 8 , 13
Magister, quid faciendo
vitam aeternam possi-
debo
Dicendo autem novum,
veteravit prius
ende hi ginc tlant al
omme. ende dede wel
ende makedese alle ghe-
sont
In de minderheid zijn enige oplossingen van andere aard, die
op zichzelf zeer wel te verdedigen zijn, als:
Act. 10 , 38nbsp;qui pertransiit benefa-
ciendo, et sanando om-
nes oppressos a diabolo
Meester wat sal ic doen
ende dat ewighe leven
besitten
In dien dat die prophete
nuwe seyt glosa bewiset
hi dat dat eerste testa-
ment out gheworden is
Act, IO , 33
Rom. 9,31
Hebr. 7 , 27
et tu bene fecisti ve-
niendo
Israel vero sectando le-
gem justitiae
hoc enim fecit semel,
seipsum offerendo
du hebste wel ghedaen
dattu quaemste
ysrahel die de ee der ghe-
rechticheit volghede
want dat dede hi een
werve. hem zeiven te of-
feren
Gerundivum.
Het gerundivum, dat vergezeld is van een copula, wordt zo
goed als steeds omschreven door sullen of sijn te. Van beide
mogehkheden volgen hier enige voorbeelden:
Matth. 17 , 21
Gal. 3 , 23
Apoc. 6,11
Joh. 21 , 25
Hebr. 3 , 5
i Tim. 4 , 4
tradendus est
in eam fidem,
revelanda est
qui interficiendi sunt
eos, qui scribendi sunt,
libros
quae dicenda erant
nihil rejiciendum
quae
sal overghelevert warden
in dien ghelove dat noch
gheopenbaert soude wer-
den
die noch versleghen zei-
len werden
die boeke die te scriven
sijn
die....te seggen waren
daer en is niet en wech te
werpen
De volgende vertalingen treft men aan van gerundiva die niet
vergezeld gaan van een koppelwerkwoord, maar verbonden zijn
met een nomen:
Hebr. 11 , i
Gal. 5 . 3
Act. 12 , 4
d) Accusativus cum infinitivo.
In het Middelnederlands wordt deze konstruktie blijkens de
door Stoett § 202 gegeven voorbeelden vrij veelvuldig aangetroffen.
Wanneer dus onze vertaler de acc. c. inf. handhaaft, maakt hiJ
zich niet schuldig aan het schrijven van latinisties proza. Toch
zal men moeten erkennen dat in enige van de volgende gevallen
Est autem fides spe-
randarum substantia
rerum
quoniam debitor est
universae legis faciendae
tradens .. custodien-
dum
Tghelove is een funda-
ment dier dingen die men
hopet
dat hi sculdich is te doen.
al dat die ee in heeft
leverden over te bewaren
ook voor de
geweest:
Act. 25 , 20
Rom. 13 , II
2 Tim. 2 , 8
I Petr. 5 , 12
Act. 2 , 24
Luc. 16 , 17
Luc. 24, 28
Tit. I . 16
Act. 8 , 9
Hebr. 11 , 24
Jesu .., quem affirma-
bat Paulus vivere
quia hora est jam nos
de somno surgere
Memor esto Dominum
Jesum Christum resur-
rexisse a mortuis
contestans hanc esse
veram gratiam Dei
juxta quod impossibile
erat teneri illum ab eo
Facilius est autem coe-
lum et terram praeterire
et ipse se finxit longius
ire
Confitentur se nosse
Deum
dicens se esse aliquem
magnum
negavit se esse filium
filiae Pharaonis
Middeleeuwer een omschrijving te verkiezen ware
ihesus .. die paulus seyt
te leven
want nu is die ure ons
vanden slape op te staen
Ghedenc ihesum xris-
tum verresen te wesen
vanden doden
ghetughende dit een war-
achtighe gracie gods te
wesen
na dattet onmoghelic was
hem van haer ghehouden
te wesen
Het waer lichter hemel
ende aerde te vergaen
ende hi gheliete hem
vorder te gaen
Si belyen hem gode te
kennen
ende seyde hem wat
groets te wesen
verzakede hi hem phara-
onis dochter sone te we-
sen
Act, 23 , 10
Act. 24, 8
Et cum jussisset turbam
discumbere super foe-
num
jussit milites descen-
dere
Jubens accusatores ejus
ad te venire
Een infinitivus (met of zonder te), terwijl de acc. is getrokken
bij het bijbehorende verbum jubendi, hebben we in:
Matth. 14, 19
Ende doe hi die scaren
had gheboden te gaan
sitten op dat hoy
hiete sijn dienres neder
gaen
hiete sijn wroegers co-
men tot di
Al was dus de acc. c. inf. in het mnl. volstrekt niet ongewoon,
20 blijkt onze auteur toch meestal de voorkeur te geven aan een
omschrijving door middel van een dat-zin. Enige voorbeelden:
timeo ne putet me sibi
voluisse illudere
so duchte ic dat hi wanen
sel datticken bedrieghen
woude
Gen.
27, 12
4 Reg. S , 8
Marc. 7 , 24
Matth. 16 , 13
Apoc. 2 , 2
Act. 16 , 16
Rom. 4, I
Veniat ad me, et sciat
esse prophetam in Israel
neminem voluit scire
Quem dicunt homines
esse Filium hominis ?
qui se dicunt Apostolos
esse
Factum est .. puellam
quandam obviare nobis
Quid ergo dicemus in-
venisse Abraham pa-
trem nostrum secun-
dum carnem
laten tot mi comen op dat
hi wete datter een pro-
pheet in ysrahel is
ende woude dattet nie-
mant gheweten en hadde
wie segghen die men-
schen dat des menschen
soen is
die seggen datse zelve
apostelen sijn
Ende het ghesciede ..
dat ons een deerne ghe-
moete
Wat seilen wi dan seg-
ghen dat abraham onse
vader ghevonden heeft
naden vleysche
Een acc. c. inf.-konstruktie bij het verbum videre wordt gemaakt
tot een acc. attributieve zin. Vgl.:
vidi .. de coelo supra
splendorem solis cir-
cumfulsisse me lumen
et vidi stellam de coelo
cecidisse in terram
Act. 26 , 13
Apoc. 9 , I
e) De tijden van het werkwoo
Futurum periphrasticum.
Onjuist is het vertaald in:
sach ic .. een licht van-
den hemel boven den
scijnsel der zonnen
ende ic sach een sterre
die wtten hemel gheval-
len was inder eerden.
rd.
Act. 20, 13
Joh. 12,4
I Tim. I , 16
Apoc. 3 , 2
Joh. 12 , 33
inde suscepturi Paulum
qui erat eum traditurus
qui credituri sunt illi
quae moritura erant
qua morte esset tradi-
turus
ende wi verbeydeden
paulum daer
die hem verradende was
die in hem gheloven
die stervende waren
wat dode hi stervende
was
Het is goed weergegeven in:
Joh. 6 , 64
Matth. 26 , 21
quis traditurus esset
eum
traditurus est
wie hem verraden souden
verraden sal
Act. 20 , 38
Act. 26, 23
Apoc. 12 , 4
2 Petr. 2 , 6
essent visuri
annunciaturus est
quae erat paritura
acturi sunt
zien .... souden
kondighen zoude
die baren zoude
doen zouden
Goede, vrije verdietsingen zijn nog:
Act. 26 , 2nbsp;apud te cum sim de-
fensurus me hodie
Act. 23 , 15nbsp;tamquam aliquid cer-
tius cognituri de eo
erat moriturus
quid acturi sitis
Luc. 7 , 2
Act. 5 , 35
Act. 22 , 26
Quid acturus es
Ook wanneer het futurum omschreven wordt door een futurum-
vorm van esse een partic. praes. weet de auteur de juiste
vertaling te geven:
ende wilre mi huden
voer di of bescermen
recht of gi wat zekerres
van hem wout weten
was biden sterven
wat gi .. doen moghet
wattu te doen hebste
die sterren des hemels
sullen vallen
du salste swighen
gi seit .. spreken
ende die menschen zei-
len hem selven minnende
wesen
Het is hier de plaats op te merken dat N.N. het verbum werden
zelden of nooit gebruikt tot uitdrukking van een futurum. Twee
plaatsen slechts hebben we gevonden:
stellae coeli erunt de-
cidentes
eris tacens
eritis .. loquentes
Erunt homines seipsos
amantes
Mare. 13 , 25
Luc. I , 20
1nbsp;Cor. 14 , 9
2nbsp;Tim. 3 , 2
Is dan dattu .. wordste
ghedenckende
den doppende wort op
ghedaen
Overigens zal vergelijking met S en Wvla. de juistheid van
onze konstatering kunnen bevestigen. Men vergelijke:
Si .. recordatus fueris
Matth. 5 , 23
Luc. II , 10
pulsanti aperietur
Luc. I ,
Luc. s
piens
Matth.
ero
Matth. 27 , 64: erit
novissimus error pejor
priori
20: ens tacens
,10: eris ca-
salva
9 , 21:
S.
du werts swigende
saltu .. werden vaen-
de
wordic gesont
want dan worde die
leste dolinghe arger
dan deerste
N.N.
du salste swighen
saltu .. vanghen
ic sal ghesont warden
dan soude die leste
dwalinghe argher we-
sen dan die eerste
Luc. I , 14: et erit
gaudium tibi, et exul-
tatio
Joh. 8,31: vere disci-
puli mei eritis
Matth. 8,8: sanabi-
tur puer meus
Luc. 6,38: dabitur
vobis
Luc. 13 , 25: respon-
dens dicet
Luc. 17 , 37: ubicum-
que fuerit corpus
Joh. II , 25: vivet
Joh. 14,17: cogno-
scetis eum
Jerem. 17 , 7: erit Do-
minus fiducia ejus
Rom. 6,5: simul et
resurrectionis erimus
Praeteritum.
Ook in de wijze waarop N.N. het praeteritum uitdrukt, toont
deze vertaling duidelik verschil van de oude perikopentekst.
Konden we hier (blz. 107—108) wijzen op 't voorkomen van
talrijke enkelvoudige praeterita, in N.N. zijn daarentegen de
omschreven vormen in de meerderheid. Enige afzonderlike
voorbeelden:
H: wort sijn.
II , 27: reus
1nbsp;Cor.
erit
2nbsp;Cor. 3,8: Quomo-
do non magis minis-
tratio Spiritus erit in
gloria
Deut. 31 , 29: quod..
inique agetis
Eccli. 39,13: requi-
retur
ende di wert vreugde
ende bliscap
so werdi werlike mine
jongere
mijn knecht wert ge-
sont
wert u gegeven
wert hi antworden
waer die lichame
wert
wert levende
gi sultene kennende
werden
Wvla.
sine ghetrouwinghe
wert inden here
so worden wi 00c te
gader der verrisenissen
die wert sculdech
wie ne wert die die-
ninghe des geestes niet
vele meer in gloriën
dat ghi .. onrecht
sult werden doende
wert versocht
ende di sei een vroe-
ghede wesen en een
bliscap
ghi suit waerlijc mijn
iongher wesen
mijn kint sal ghesont
warden
iu sal ghegheven war-
den
sei hi .. antwoerden
so waer dat wesen sal
dat lichaem
sei leven
ghi selten .. kennen
die here sei sijn trou-
wicheit wesen
so seilen wi oec mede
gheplant wesen der
ghelijcheit sijnre ver-
rissenisse
sei sculdich wesen
Hoe en sei dan die
dienst des gheestes
niet billiker inder glo-
riën wesen?
dat gi .. boesselic
werken seit
sei versocht werden
Vulgata.
Luc. 5 , 22: Non veni
vocare justos, sed pec-
catores ad poeniten-
tiam
Luc. 17 , 19: quia fi-
des tua te salvum fecit
Act. 3,13: Jesum,
quem vos tradidisti
Rom. II , 32: con-
clusit
Rom. II , 34: cogno-
vit
Jes. 58 , 6: jejunium
quod elegi
Jerem. 7,7: in terra
quam dedi patribus
vestris
Matth. 27 , 35: Divi-
serunt sibi vestimenta
mea, et super vestem
meam miserunt sor-
tem
Luc. 13 , 26: Mandu-
cavimus coram te, et
bibimus, et in plateis
nostris docuisti
Wvla.
Ic ne quam niet rou-
pen die gherechte
maer die zondaren te
penitencien
want diin ghelove
maecte di behouden
Dien gij leveret
besloot
kennede
tvasten dat ic vercoos
In der erden die ic gaf
uwen vaderen
Si deelden hem mine
cleder ende up miin
cleet worpen si dat lot
wi aten ende dronken
vor di: ende in onse
straten lerestu
N.N.
Ic en bin niet gheco-
men die gherechtighe
te roepen, mar die
sondaers in peniten-
cien
want dijn ghelove
heeft di ghesont ghe-
maect
ihesum .. dien gi
overghelevert hebt
hevet .... besloten
heeft .... bekennet
die vasten die ic ver-
coren hebbe
inden lande dat ic
iuwen vaderen ghe-
gheven hebbe
Si hebben hem mijn
cleder ghedeelt ende
op minen roe hebben
si lot gheworpen
wi hebben ghegheten
ende ghedronken voer
di. Ende in onsen
straten hebstu ghe-
leert
Het verschil treedt nog treffender aan de dag wanneer we een
samenhangend geheel in deze twee versies naast elkaar leggen.
Tegelijkertijd heeft men gelegenheid op te merken dat in N.N.
het enkelvoudige praeteritum niet gehéél verdwenen is, maar in
frequentie moet onderdoen voor de omschreven tempusvorm.
Ecch. 44 , 26—27 45. 2—9.
Wvla.
De benedixie des heren
upt hooft des gherech-
ten daer omme gaf hi
hem dat erve ende sciet
dedit
N.N.
Des heren benedixie is
opt hoeft des gherech-
tighen. daer om ghaf hem
die here dat erve. ende
hem deel inde twaleve
gheslachten ende hi
vant gracie int aneghe-
zichte alles vleeschs; Hi
maectene groot in vree-
sen der vianden ende in
sinen woorden temme-
de hi de monstre; Hi
maectene glorieus int
ansichte der coninghen
ende hi vertoechde hem
sine glorie; In siin ghe-
love ende in goeder-
tierheit maecte hine he-
lech. Ende hi vercoos-
sene ute allen vleesce;
Hi gaf hem tghebod
ende die wet des levens
ende der leringhen. ende
hi maectene hoghe;
Ende hi sette hem ene
eweghe orconde. Ende
hi omme gordene met-
ten gordele der ghe-
rechtecheit. ende die
crone der gloriën dede
hem an die here;
divisit
invenientes
magnificavit
placavit
glorificavit
ostendit
fecit
elegit
dedit
fecit
statuit
circumcinxit
induit
heeft hem een deel in die
twalef gheslachten ghe-
deylt. ende heeft gracie
ghevonden in alles vley-
sches aenghesichte. hi
heeften in die vrese der
viande groet ghemaket.
ende wonderlike dinge in
sinen woerde te sate ghe-
brocht. hi heeften mit
gloriën gheeert inder co-
ninghe aensichte. ende
vertoghede hem sijn glo-
rie. hi heeften inden ghe-
love ende in sijnre slech-
ticheyt heylich ghema-
ket. ende wtvercoren van
allen vleysche. hi gaf
hem die ghebode. ende
die ewe des levens ende
der leringhe. ende heef-
ten hoghe ghemaket. hi
heeft hem gheset een e-
wich testament, hi gor-
den omme mitten gordel
der gherechticheyt. ende
die here dede hem aen
die crone der gloriën
ƒ) Adhortativus.
Ter verdietsing van de adhortativus bedient N.N. zich vrijwel
steeds van het hulpwerkwoord laten. Naast elkaar plaatsen wij
hier enige voorbeelden, ontleend aan Wvla., Brab. en N.N.
Jes. 2 , 3
Osee 6 , i
Jerem. i8 , i8
I Cor. 5 , 8
ascendamus
revertamur
cogitemus
epulemur
weten clem-
men
keren weder
weten pensen
weten wi wer-
scepen
ga wi op
kere wi weder
peysen wi
seien wi wer-
scapen
laet ons oP'
dimmen
laet ons wed^^'
keren
laet ons • •''
denken
laet ons
scappen
I Cor. IO , 8
^al. 6,9
^ebr. 4 , i6
W. 2 , IS
neque fornice-
mur
non deficiamus
adeamus
videamus
noch ne weten
niet oncuus-
sceit doen
wine weten
niet up houden
weten toegaen
weten zien
noch wi en se-
len niet on-
cuusch sijn
wi en selen
niet aflaten
laet ons toe-
gaen
sien wi
noch en laet
ons gheen on-
cuusheit doen
laet ons niet
op houden
laet ons toe-
gaen
laet ons . . .
sien
Opvallend is in onze noordelike tekst de subjectloze konstruktie
in hehoude hem selven (se salvum faciet, Luc. 23 , 35)-
g) Ingressief aspekt.
Ter uitdrukking hiervan bezigt N.N. naast het praefix ont-
ook het hulpwerkwoord worden. Voorbeelden:
ontwake worden (evigilantes, Luc. 9 , 32), ontstont (stetit, Luc.
8 , 44), wart ontslaep (obdormivit, 3 Reg. 19 , 5). wert ontslape
(ductus somno, Act. 20,9), vgl. in glose: ontslumerende wert,
worden onthernende (exarserunt, Dan. 13 , 8), wert *ontroepende
(exclamavit, Dan. 14 , 40).
Imperfectum.
Men lette hier op goede vertalingen als:
dabantur eis duo cor-
pora quotidie, et duae
oves
quia ego ipse qui loque-
bar, ecce adsum
ende men plach hem da-
ghelix twe lichaem ende
twe scape te geven
want sich ic die plach
te spreken, bin zelve hier
Dan. 14 , 31
Jes. 52 , 6
h) Genus van het werkwoord.
Evenals Wvla. i) en 1360 wijzigt ook N.N. passieve kon-
strukties meermalen in actieve, omdat de bedrijvende vorm nu
eenmaal in het mnl. taaleigen ,,gewonerquot; is dan de lijdende.
Toch behoudt de vertaler het passivum in vele gevallen, waar
Wvla. en Brab. het andere genus verkiezen. Hiervan mogen
eerst enige voorbeelden volgen:
Zie blz. III.
Zie blz. 246, 255, 276.
-ocr page 464-Rectene agitur circa te,
et circa virum tuum, et
circa filium tuum?
et omnia quae deside-
rantur huic non valent
comparari
Prov. 3 , 15
Dan. 13 , 45
Cumque duceretur ad
mortem
Zelfs het pass. refl. wordt letterhk vertaald, hoewel een ver-
dietsing door een wederkerend verbum of intransitivum meer
voor de hand had gelegen. In al de volgende gevallen hebben,
naar we ervoor kunnen instaan, nóch Wvla. nóch Brab. de lijdende
vorm:
parum olei, quo ungar
4 Reg-
4 Reg-
ies. 4,
vade, et lavare septies
in Jordane
vestimentis nostris ope-
riemur
convertimini ad me
convertimini
annuntiantes vobis ab
his vanis converti
escas . . . quibus liben-
ter vescitur
10
Joel 2
Gal. 4
12
. 9
Act. 14, 14
Gen. 27 , 9
4,2
daer ic mede ghezalvet
mach werden
Ganc ende werde zeven-
werve inder iordanen
ghewasscen
wi zeilen . . . van onsen
clederen ghedecket wer-
den
werdt tot mi bekeert
werdet gi weder ghekeert
ende boetscappen iu dat
gi van desen ydelen din-
gen ghekeert wert
spise . . . daer hi gheern
of ghevoet wert
Ook het deponens wordt soms onjuist vertaald:
En wert mit di ende mit
dinen manne ende mit
dinen kinde niet rechte-
lic ghedaen?
Ende alle dinghe die be-
gheert werden en moghen
deser niet gheliket wer-
den
Doe si wt gheleydet wert
totter doot
4 Reg. 4 , 26
et delectabitur in cras-
situdine anima vestra
qui loquitur I), mihi
barbarus
Ergo mors in nobis ope-
ratur, vita autem in
vobis
iu ziele sel in die vet-
ticheyt vernoeghet wer-
den
Jes. 55 , 6
I Cor. 14 , II
2 Cor. 4 , 12
die daer toe ghesproken
wert sei mi onverstanden
wesen
Daer om wert die doot in
ons ghewrocht. mer dat
leven in iu
Vgl. de foutieve vertaling van het perfectum in: is .. . sprekende (locutus . . est
Hebr. i, 2) en worden . . . sprekende (locuta sunt, Apoc. 10, 3).
Door de opsomming van zulke foutieve of letterlike vertalingen
willen we evenwel in genen dele de indruk wekken alsof de auteur
geen beter oplossing weet. We zouden tal van voorbeelden kunnen
noemen waaruit het tegendeel blijkt. Omzetting in een actieve
konstruktie met men als subject treft men o. a. aan in:
Nihil autem opertum
est, quod non reveletur
dicitur
renuntia mihi quid aga-
tur
quia venit hora ut me-
tatur
De escis autem quae
idolis immolantur
Spes autem quae vide-
tur non est spes
Een ander onderwerp hebben we in:
Act. 27 , 21nbsp;audito me
Act. 16,6nbsp;vetati sunt a Spiritu
sancto
I Cor. 10, 29-30 Ut quid enim libertas
mea judicatur ab alié-
na conscientia? Si ego
cum gratia participo,
quid blasphemor.... ?
Lecto enim omni man-
dato legis a Moyse uni-
verso populo, accipiens
sanguinem vitulorum et
hircorum
Vis .. ibi de his judi-
cari apud me
qui non patietur vos
tentari supra id, quod
potestis
Cum autem videritis
circumdari ab exercitu
Jerusalem
Luc. 12 , 2
Gen. 22 , 14
Gen. 37 . 14
Apoc. 14, 15
I Cor. 8 , 4
Rom. 8 , 24
Hebr.
9 . 19
Act. 25 , 9
I Cor. 10 , 13
L
uc. 21 , 20
Noch niet en is verbor-
ghen dat men niet weten
en sal
seyt men
boetscap mi weder wat-
men doe
want die ure is gheco-
men dat men maeyen sel
vander spisen die men
den afgoden offert
mer die hope diemen ziet
en is gheen hope
doe gi mi ghehoert hadt
verboettet hem die hey-
lighe gheest
Waer om willic mine vry-
heit laten oerdelen van
eenre vreemder conscien-
cien? Of ic mitten gra-
cien dele. Waer om wil ic
mi blasphemieren laten ?
want als moyses alle die
ghebode der ee den ghe-
menen volke ghelesen
hadde. so nam hi der cal-
vere ende der bocke
bloet .... ende
wiltu .... daer dijn von-
nesse van desen dingen
voer mi ontfanghen
hi en sel iu niet laten
becoren boven dat gi
vermoghet
Wanneer ghi iherusalem
omme beleghen sult sien
van den heer
Omgekeerd ziet de vertaler zich genoodzaakt van de aktieve
konstruktie een passieve te maken in:
Matth. 26, 41
Act. 19 , 27
Rom. 5 , 3
et orate ut non intretis
in tentationem
majestas ejus, quam to-
ta Asia et orbis colit
Si autem iniquitas nos-
tra justitiam Dei com-
mendat, quid dicemus
ende bedet op dat ghi in
gheenre temptacien ver-
wonnen en wart
haer macht. . . die van al
asyen ende vander werelt
gheoefent wert
Of dan die gherechticheit
gods wart ghelovet van
onser ongherechticheit
wat seilen wi segghen
5. Andere woordsoorten.
a) Nomina.
Genitivus.
De verleiding was groot voor de vertaler om de vele genitivi
objectivi, explicativi, van inhoud enz. letterhk in een tweede-
naamvalsvorm over te nemen. Dat deed hij dan ook daar, waar zijn
taalgevoel zich daartegen niet verzette, zoals in:
Mare. 11 , 22
Joh. 2 , 17
Joh. 7 , 13
Rom. 13 , 10
Col. 2, II
Matth. 4 , 19
Dan. 13 , 8
Matth. 26 , 7
Mare. 6 , 7
Matth. 27 , 6
Habete fidem Dei
Zelus domus tuae
propter metum Judae-
orum
Dilectio proximi
in exspoliatione corpo-
ris carnis
piscatores hominum
et exarserunt in concu-
piscentia ejus
Daarnaast is het aantal omschrijvingen
zoals:
alabastrum unguenti
pretiosi
potestatem spirituum
immundorum
pretium sanguinis
hebt gods betrouwen
die minne dijns huus
om anxt vanden ioden
minne des naesten
inder berovinghe des li-
chaems des vleysches
visschers der menschen
Ende worden ontber-
nende in haerre begheer-
licheyt
van genitivi niet gering,
een busse mit dierbaerre
salven
die moghentheit over die
onreyne gheest
een loen daer bloet rnede
ghecoft is.
Luc. I , 80
Luc. 10 , 35
Luc. I , II
Act. 27, 40
Levit. 23 , 40
Act. 5 , 37
Hebr. 9,21
Rom. 8 , 36
usque in diem osten-
sionis suae ad Israel
curam illius habe
altaris incensi
juncturas gubernaculo-
rum
ramos ligni densarum
frondium
in diebus professionis
omnia vasa ministerii
oves occisionis
tot dien daghe toe dat hi
hem openbaerde tot is-
rahel
hebbe sorghe voer hem
des altaers daer men die
offerhande op plach te
bernen
die bande daer die roe-
dere mede verzekert wa-
ren
telghere des boems die
van dicken bladeren is
inden daghen doe al die
werelt bescreven wert
alle die vate daermen den
dienst mede dede
scape die der doot toe
horen
Matth. 13 , 2
Luc. 12 , 3
Luc. 13 , 22
Mare. 14 , 46
Act. 3 . 4
Apoc. 12 , 5
Apoc. 18 , 2
h) Praeposities.
Wat we op blz. 116 hebben opgemerkt omtrent het voorzetsel
in -j- abl. of in -j- acc. en zijn veelal woordelike overneming in
Wvla., geldt in onverzwakte mate voor de zoveel jongere tekst
N.N. Enige voorbeelden uit vele:
Mare. 10 , 22 contristatus in verbo
Luc. I , 17nbsp;ut convertat corda
patrum in filios
omnis turba stabat in
littore
praedicabitur in tectis
iter faciens in Jerusa-
lem
At illi manus injece-
runt in eum
Respice in nos
qui recturus erat om-
nes gentes in virga fer-
rea
exclamavit in fortitu-
dine
bedrucket inden woerden
op dat hi bekeer die
herten der vaderen inden
kinderen
alle die scare stont in dat
oever
dat selmen predicken in-
den dake
maecte den wech in ihe-
rusalem
Doe sloeghen si hande in
hem
Sich in ons
die alle die lüde in een
yseren rode regieren sei
hi riep in eenre starker
stemme
ende iuwe minne in allen
heylighen
Die ons te voren voer
zien heeft in die wtver-
kiesinghe der kijndere
mit op ghesleghen oghen
op sinen iongheren
ende cochten spise onder
alle dese scare
Ende die kinder sullen
opstaen ieghens die ou-
ders
Dat moeyses hem ghe-
boet tot enen ghetughe
inder eenvoldicheyt des
mede deylens onder hem
ieghens die ee der ioden
. . . misdaen hadde
een mensche beseten van
den onreynen gheest
dam hi opten berch
bereit iu nette te van-
ghen
Ook het praepositum de weet hij vaak goed weer te geven, bijv.:
vraghet vlitelike naden
kinde
woerden . . . die wt sinen
monde ghinghen
laet ons cavele werpen op
hem wies hi si
in een graf dat in enen
steen ghehouwen was
Luc.
4, 22
Joh. 19 , 24
Mare. 15 , 46
c) Conjuncties.
Cum.
'Cum' causale is in de regel goed opgevat. Vgl.:
et dilectionem in om-
nes sanctos
Qui praedestinavit nos
in adoptionem filiorum
Eph. I , 15
Eph. I , 5
De vertaler toont beter te kunnen in:
Lue. 6 , |
20 |
elevatis oculis in disci- |
pulos suos | ||
Lue. 9 , |
13 |
emamus in omnem |
banc turbam escas | ||
Matth. 10 , 21 |
et insurgent filii in pa- | |
rentes | ||
Marc. I |
. 44 |
quae praeeepit Moyses |
in testimonium illis | ||
2 Cor. 9 , 13 |
in . . . simplicitate com- | |
municationis in illos | ||
Act. 25 , |
.8 |
in legem Judaeorum ... |
peccavi | ||
Marc. I |
. 23 |
homo in spiritu im- |
mundo | ||
Marc. 3 |
, 13 |
aseendens in montem |
Lue. s , |
4 |
laxate retia vestra in |
capturam |
interrogate diligenter
de puero
verbis . . . quae proee-
debant de ore ipsius
sortiamur de illa cujus
sit
in monumento, quod
erat excisum de petra
Matth. 2 . 8
hic eoeli et terrae cum
sit Dominus, non in
manufactis templis ha-
bitat
want dese een here is des
hemels ende der eerden,
so en woent hi in ghenen
tempelen
Act. 17 , 24
conscientia ipsorum
cum sit infirma, pollui-
tur
Qui cum sit splendor
gloriae
ende haerre consciencie
want si cranc is. wert be-
smet
I Cor. 8 , 7
Hebr. I , 3
want hi een scijnsel der
gloriën is
Een hoofdzin of attributieve zin is er van gemaakt in:
Act. i6, 2o
Matth. 7,11
Hi homines conturbant
civitatem nostram, cum
sint Judaei
Si ergo vos, cum sitis
mali, nostis bona data
dare filiis vestris
dese menschen sijn ioden
ende maken onse stat in
roere
Ist dan dat ghi die quaet
sijt kennet iuwe kinderen
goede ghiften te gheven
De schrijver weet 'cum' concessivum zeer goed te onderscheiden
blijkens vertahngen als:
Matth. 26 , 6o
Joh. 21 , II
I Petr. I , 8
Hebr. 5 , 8
et non invenerunt, cum
multi falsi testes acces-
sissent
Et cum tanti essent,
non est scissum rete
Quem cum non vide-
ritis, diligitis
Et quidem cum esset
Filius Dei, didicit ex iis,
quae passus est, obe-
dientiam
ende en vondens niet al
wast datter veel valsche
ghetughe toe quamen
Ende al wasser al so veel
dat nette en is nochtan
niet ghescoert
Dien gi minnet, al en heb
gijs niet ghesien
Ende al was hi die sone
gods. hi leerde ghehoer-
samicheit van dien dat hi
leet
iis qui sub lege sunt,
quasi sub lege essem
(cum ipse non essem
sub lege)
(Ic bin gheworden . . .)
den ghenen die onder die
ee sijn. of ic onder die ee
ware. die selve onder die
ee niet en bin
Een attributieve zin hebben we weer in:
I Cor. 9,21
At illi ut viderunt eum
ambulantem supra mare
Ecce enim ut facta est
vox salutationis tuae in
auribus meis
C/t indicatief.
Marc. 6 , 49
Luc. I , 44
ende doe sine saghen
wanderen op die zee
want sich nu die stemme
dijnre groeten in minen
oren gheschiede
Ut manifestem illud,
ita ut oportet me loqui
Hunc igitur spero me
mittere ad vos, mox ut
videro quae circa me
sunt
dat ic dat openbaren
moet. also alst mi beboert
te spreken
Col. 4, 4
Phil. 2 , 23
desen hopic daer om tot
iu te zenden, also scier
als ic zie wat wtganc die
dinge hebben zeilen
6. Woordvorming en v^oordkeuze.
a) Woordvorming.
Afleiding.
De zuidelike vertalers waren N.N. reeds voorgegaan in 't
veelvuldig gebruik en 't vormen van abstracta, die eindigen op
't suffix - i ng. We verwijzen daartoe naar hetgeen op blz. 118—122»
322—325 werd opgemerkt. Geen wonder dat N.N. hun voorbeeld
volgend dat vormmiddel gaarne hanteert, waarbij hij uiteraard
veelal zulke ing-abstracta uit de zuidelike perikopenverzameling
overnam of kon putten uit een sindsdien tot ontwikkeling ge-
brachte mystieke terminologie, maar somtijds toch ook zelfstandig
nieuwe vormingen maakte. Dit kan altans het geval zijn met die
woorden, waarvan Verdam in zijn Middelnederlandsch Woorden-
boek óf in 't geheel geen vindplaats (behalve soms glossaria), óf
slechts N.N. als bron kan aanwijzen, en die we in de volgende
lijst resp. van een asterisk en van de toevoeging i X hebben
voorzien.
-io: ofdoeninge (i x) (depositio, i Petr. 3 . 21), *aftersprekinghe
(detractiones, 2 Cor. 12,20), aendieninghe (i x) (administrati-
onem, 2 Cor. 4 , i) ansettinghe (impositionem, Act. 8 , 18), he-
gheringe (supplicationes, Hebr. 5 ,7), behoudinghe (assumptio,
Rom. II , 15), belovinghe (promissionis. Act. 7, 17), *benydinghe
(aemulationem, Rom. 10 , 19), bescerminghe (defensio, i Cor. 9 , 3)'
besnidinghe (circumcisionis. Act. 7 , 8), *hesprenginge (aspersio-
nem, Hebr. 12 , 24), hevelinge (legatione, 2 Cor. 5 , 20), bewaringhen
(gubernationes, i Cor. 12 , 28), *boetscappinghe (annuntiatio,
I Joh. 3,11), *brekinghe^) (fractionis, Act. 2,42), dodinghe
(occisionem, Luc. 8 , 32), etinghe (comessationibus, i Petr. 4, 3)'
gaderlopinghe (i X) (concursio, Act. 21 , 30), *gavinge (donationis.
Handwdb.
-ocr page 471-Rom. 5 , 17), ghebiedinghe hebben (dominamur, cf. dominatio,
2 Cor. I , 23), *ghemeenmakinghe (communionis, Hebr. 13 , 16),
geselinghe (affîictionem, Act. 7 , 34), ghevinghe (donationis, Eph.
4,7), heentreckinge (i X) (profectione, Hebr. 11,22), heylich-
makinge (sanctificationem, Hebr. 12 , 10), insettinghe (impositionis,
Hebr. 6 , 2), iaginghe (venatione, Gen. 27 , 7), kiesinge (adop-
tionem, Rom. 8 , 23), *knedinghe (conspersio, i Cor. 5 , 7), *licht-
makinge (vocatio, Hebr. 3,1), lossinge (resolutionis, 2 Tim. 4 , 6),
mededelinghe (i x) (participatio, i Cor. 10 , 16), mededeylinge (i x)
(communicatione, Act. 2 , 42), medesameninghe (communicatio,
2 Cor. 13 , 13), medewerkinghe (operationis, Ecch. 51,11), *ny-
dinghe (aemulationes, Gal. 5 , 20), *ommekeringhe (eversione,
2 Petr. 2 , 6), ommesceminghe (obumbratio, Jac. i , 17), ondeckinge
(revelatione, i Cor. 14 , 6), * onder dieninghe (subministrationem,
Phil. I , 19), ontfanginge (acceptione, Jac. 2,1), *onthoudinghe
(detentio, Ecch. 24, 16), ontsettinghe (depositio, 2 Petr. i , 14),
openbaringhe (revelationem, Luc. 2 , 32), ophoudinghe (sustentatione,
Rom. 3,26), oplukinghe (apertione, Eph. 6,19; Jes. 61,1),
overleveringhe (oblatione, Eph. 5,2), *oversettinghe (translatio,
Hebr. 7 , 12), overtredinghe (transgressiones, Gal. 2 , 19), pininghe
(afflictio. Sap. 3 , 2), radinghe (persuasio, Gal. 5 , 8), *rechtvaer-
dichinge (justificationes, Hebr. 9 , i), rechtvaerdichmakinghe (jus-
tificationem, Rom. 5 , 16), samendelinghe (i X) (communicatio,
I Cor. 10, 16), samengaderinghe (collationem, Rom. 15, 26),
samenkibhelinghe (i X) (conflictationes, i Tim. 6,5), *samen-
knopinge (colligationes, Jes. 58 , 6) scaffinghe (dispensatio, i Cor.
9 , 17), sceidinghe (separationem, Luc. 12 , 52), snidinghe (concisi-
onem, Phil. 3 , 2), snuevelinghe (offensionis, Rom. 9 , 32), stichtinghe
(aedificatio, Rom. 14,19), zuvermakinge (i X) (sanctificatio,
I Cor. I , 30), toetroestinge (exhortatio, i Thess. 2 , 3), troestinghe
(consolationem, Luc. 2 , 25), twivelinghe (dubitatione, Act. 10 , 29),
*U)tdeylinge (distributionibus, Hebr. 2 , 4), wtkiesinghe (electionem,
Rom. 11,5), vandinghe (visitationis, i Petr. 5 , 6), vastmakinge
(confirmationem, Hebr. 6, 16), verbindinghe (obligatione, Act.
8 , 23), *verblindinghe (gloriatio, i Cor. 5 , 6), verdervinghe (deso-
latio, Luc. 20 , 20), verdoeminge (perditionis, 2 Petr. 3 , 7), ver-
^effinghe (inflationes, 2 Cor. 12,20; exaltatione, Jac. i , 9),
f^erheringe (i x) (dominationem, Jud, vs. 8), verkiesinghe (adoptio,
Onbegrijpelike vertaling.
-ocr page 472-Rom. 9 , 4), verleydinghe (seductione, 2 Thess. 2 , 10), verliesinghe
(perditione, Ecch. 51 , 3), vermaninge (exhortationis. Act. 13 , 15).
veropenbaringhen (revelationem, i Cor. 1,7). vermoedinghe (sus-
piciones, i Tim. 6 , 4), verrottinghe (corruptionem, Act. 13 , 37)'
verrustinghe (i X) (refectio, Mare. 14,14). verscalckinghe (cir-
cumventionem, Eph. 4,14). verzoeninghe (i X) (reconcihatio,
Ecch. 44,17; Rom. 5,11). verstroeyinghe (dispersionem. Joh.
7 , 35), vertorninge (offensionem, 2 Cor. 6 , 3), verwerpinge (repro-
batio, Hebr. 7,18), voerwaerninge (commonitione, 2 Petr. 3 , i),
voertbaringhe (generationem, i Tim. 2,15), vraginge (interrogatio,
I Petr. 2,21), wachtinghe (expectatione. Act. 12, 11), *waerne-
minghe (observatio, i Cor. 7,19). *wederverbaringe (regenerationis,
Tit. 3,5), welsprekinghe (i x) (benedictionem, i Cor. 14,16),
werscappinge (comessationibus, Rom. 13 , 13), woedinge (aemulatio,
Hebr. 10 , 27).
-ia: groetmakinghe (magnificentia, Jud. vs. 25), *onthoudinghe
(continentia. Gal. 5 , 23), * rechtvoer dichinge (justitiis, Hebr. 9 , 10),
ghevenijnden toeradinghe (veneficiis, Apoc. 18 , 23; cf. Act. 5 , 2),
verghevinghen (veneficiis, Apoc. 9,21), wachtinghe (custodia, Apoc.
18,2), *wijndrinkinge (vinolentiis, i Petr. 4,3),
-tus: *bedeckinghe (obtentu, Mare. 12 , 40), crusinghe (cruciatus,
Apoc. 9 , 5), *nedersittinghe (accubitus, Luc. 14 , 7). sittinghe
(discubitus, Luc. 20 , 46), winninge (quaestum. Act. 19 , 25).
-ura: ackerbouwinghe (agricultura, i Cor. 3,9), *begravinghe
(sepultura. Mare. 14 , 8; Jes. 53 , 9), maetsinghe (structura, Apoc.
21 , 18), makinghe (factura, Eph. 2 , 10), menghinghe (mixturam,
Joh. 19,39), overwinninghe (i x) (usuris, Luc. 19,23), samen-
voeginghe juncturam, Eph. 4,16), werpinghe (jacturam. Act.
27 , 21).
-ium: dieninghe (ministerium. Act. i , 25), callinghe (colloquia,
I Cor. 15 , 33), ydel clappinghe (vaniloquium, i Tim. i , 5)'
onderproevinghe te voren (praejudicio, i Tim. 5 , 21), scipbrokinghe
(naufragium, 2 Cor. 10 , 25), gecke sprekinghe (stultiloquium, Eph-
5 , 4), *veroerdelinge (judicio, Jac. 5 , 12), *wteyndinghe (exter-
minium, Sap. 3 , 3), wtsprekinghe (i X) (eloquia, Rom. 3,2; Ecch.
39,9)-nbsp;^ , .
-mentum: *antreckinghe (indumenti, i Petr. 3 , 3), ondervin-
dinghe (experimentum, 2 Cor. 2 , 9), *scrivinge (atramentum, 2 Joh-
Alleen Handwdb.
-ocr page 473-vs. 12), zweringhe (juramentum, Zach. 8,17), rasinghe (i x)
(deliramentum, Luc. 24,11).
-ma: ofsceydinghe (anathema, i Cor. 12,3), sceydinghe (schismata,
i Cor. i , 10), twistinghe (schisma, Joh. 9 , 16), 1wechwerpinghe,
(peripsema, i Cor. 4 , 13).
-culum: bescuddinghe (umbraculum, Jes. 4 , 6), beteykeninghe
(signacula, Apoc. 5 , 2), stoottinge (offendicula, Rom. 16 , 17).
Andere suffixen: claghinghe (querela, i Thess. 5 , 23), voersettin-
ghe (propositum, Rom. 4 , 5), minlike *herberginge (hospitalitatem,
Hebr. 13,2), dootslaginge (i x) (caede, Hebr. 7,1), hopinghe
(spe, Eph. 4, 4), loepinghe (fluxu, Luc. 8 ,43), prickelinghe (stimulus
1nbsp;Cor. 15 , 56), qualinghe (languoribus, Luc. 5 , 40), quellinghe
(languores, Luc. 9,1), roepinghe (clamor, Apoc. 21 ,4), deckinge
(velamina, i Cor. 11 , 15), *verdonkeringhe (cahgo, 2 Petr. 2 , 17),
verscimmelinge (i x) (aerugo, Jac. 5,3).
In de glossen ontmoetten we nog twee in het Mnl. Wdb. niet
door bewijsplaatsen gestaafde woorden: * volley stinghe (in glosa
bij Gal. 3 , 19) en *voersieninghe (in glosa bij Rom. 16 , 13).
Van met behulp van het suffix -heit gevormd abstracta noemen
we de volgende in het Mnl. Wdb. niet vermelde vormingen:
*barmherticheit (misericordia, Rom. 15,9), *bedroeJiicheden
(contritiones, Osee 14 , 5), *beproeftheit (probatio, Rom. 5 , 4), in
zwaerheden glosa niet in *lichtmoedicheden (in gravitate, Tit.
2nbsp;, 7), *verbolghenheit (ira, Luc. 21 , 23), *verwoedicheyt (furore.
Jonas 3 , 9), *onberouwelicheyt (in glosa bij Apoc. 18 , 5).
Naast deze abstracta treft men meermalen gesubstanti-
veerde infinitieven aan. Dit voor de hand liggende middel
is, zoals we blz. 248—249, 276—277 hebben gezien, vooral door
de vertaler van 1360 te baat genomen. Enige voorbeelden uit N.N.:
behaghen (beneplacitum, Eph. i , 9), beclaghen (querela, i Thess.
3nbsp;, 13), dat belyen (confessio, Rom. 10 , 10), berespen (reprehensione,
Phil. 2 , 15), bewisen (ostensionem, Rom. 3 , 25), in veel bezoeken
(in multo experimento, 2 Cor. 8 , 2), breken des broets (fractio,
Luc. 24 , 35), mit enen ghedenken (mente, Luc. i , 51), heensceyden
(discessionem. Act. 20, 29), mededeylens (communicationis, 2 Cor.
1nbsp; Het tegengestelde van swaermoedicheden.
-ocr page 474-9, i3)gt; *medestriden (colluctatio, Eph. 6, 12), zonder merren
(sine ulla diiatione, Act. 25 , 17), inden ontfanghen (in conceptionem,
Hebr. 11 , 11), ontsiene (metu, Phil. 2, 12), een ontsien (pavor,
Luc. 4, 36; Deut. 26 , 8), des ontstekens (incensi, Luc. i , 10),
overgheven (vomitum, 2 Petr. 2, 22), overliden (exitus, Exod. 12, 11),
des quaetsprekens (maledicti, i Tim. 5 , 14), roepen (clamore,
Hebr. 5 , 7), dat ruken (odoratus, i Cor. 12 , 17), screiens (ululatu,
Matth. 1,18), dat sien (visum, Luc. 4 , 19), mit toeraden sijns
wives (conscia uxore sua. Act. 5 , 2), dat verantwoerden (rationem.
Act. 22 , i), verbieden (prohibitione. Act. 28 , 31), mit verhenghen
(permissu, Act. 26 , 12), des verkiesens (adoptionis, Rom. 8 , 15),
vercrighen (acquisitionem, i Thess. 5 ,9), mit veel vermanens
(multa exhortatione, 2 Cor. 8 , 4), verzuchten (gemitum. Act. 7,34),
een vervullen (supplementum, 2 Cor. 8 , 14), dat verwinnen (vic-
toria, I Joh. 5 , 4), verwonderen (stupor, Luc. 5 , 26; extasi. Act.
3,10; stupore. Gen. 27,33), veel vraghens (multam.... quaes-
tionem. Act. 28 , 29), mit waer nemen (cum observatione, Luc.
17 , 20), des wedergheldens (retributionis, Jes. 35 , 4), dat weder-
gheven (retributionem. Col. 3 , 24; Luc. 4 , 19), een wederlonen
(retributionem, Rom. 11 ,9), weder segghen (contradictione, Hebr.
7 , 7), int weldoen (in benefacto. Act. 3 , 9), des weldoens (benefi-
centia, Hebr. 13 , 16; beneficii, i Tim. 6 , 2).
Nomina agentis.
Een vertaler die gaarne het partic. praes. door middel van een
nomen agentis weergeeft, zal uiteraard weinig moeite hebben
om de vele namen van de handelende persoon, die de Vulgata
bevat, door een Diets aequivalent te vertolken. Meestal vinden we
dan ook een nomen agentis op -er of -re. Betrekkelik zelden komt
het voor dat hij zich met een omschrijving of een adjectief behelpt-
Men vergelijke hiermee de wijze, waarop Wvla. en Brab. deze
woorden hebben verdietst; zie blzz. 125—126 en 326.
aanbeders (adoratores. Joh. 4, 23), aenvechter (tentator, Matth.
4 , 3), *afgodeaenbeders (idololatris, Apoc. 21 ,8), begheerre (appe-
titor, I Petr. 4,15), beclagher (accusator. Act. 23 , 30), bouwer
(cultorem, Luc. 13 , 7), duerwachter (ostiarius. Joh. 10 , 3; janitori,
Mare. 13 , 34), inzender (i x) (intentator, Jac. i , 13), lichtdragher
(lucifer, 2 Petr. i , 19), manslachters (homicidis, Apoc. 21 ,8),
mede deyler (communicator, i Petr. 5,1), navolghers (imitatores,
Phil. 3 , 17), oefenaers der afgoden (idololatrae, i Cor. 10 , 7)'
oncuuscher (fornicator, Eph. 5 , s),ontfermer (miserator, Jac. 5 , 11),
overtreder (praevaricator, Rom. 2 , 25), pijnres (tortoribus, Matth.
18 , 34), *plagers (plagiariis, i Tim. i , 10), *quaetwerkers (male-
factoribus, i Petr. 2 , 12), *scanlt;iemafeer (criminator, Levit. 19 , 16),
scandemaecsteren (i x) (criminatrices, Tit. 2,3), schuldenaers
(debitoribus, Luc. 16,5), der ee setter (legislator, Jac. 4 , 12),
den *zondighers ieghens der natueren (masculorum concubitores,
I Tim. I , 10), des * testamentmakers (testatoris, Hebr. 9 , 16), die
*treder der druven (calcator uvae, Amos 9, 13), *vastmaker
(sponsor, Hebr. 7 , 22), veynser (simulator, Prov. 11,9), verghevers
met venine (veneficis, Apoc. 21 , 8), verrader (traditor. Mare.
14 , 44), verspiers (exploratores, Hebr. 11,31), vinders (inventores,
Rom. I , 30), * volmaker (consummatorem, Hebr. 12 , 2), voer-
gangher (praecessor, Luc. 22 , 26), wederghever (remunerator,
Hebr. 11,6), werkers (factores, Rom. 2 , 12; operarii, Luc. 13,27),
werker (auctor, Hebr. 2 , 10), woerdsceypheler (i X) (seminiverbius,
Act. 17 , 18).
moederslachtighen (matricidis, i Tim. i , 9), oncuusschen (for-
nicariis, i Tim. i , 10), sculdich (debitor, Rom, i , 14), sondighen
(peccatoribus, i Tim. i , 9), vaderslachtighen (parricidis, i Tim.
I gt;9)-
Omschrijvingen hebben we in:
gi____begheert (aemulatores, i Cor. 14 , 8), een man----die----
gheborghet hadde (creditor, 4 Reg. 4,1), die di ghehorghet hadde
(creditor, 4 Reg. 4 , 7), ander lude mit zonden te beruchten (crimi-
natores, 2 Tim. 3 , 3), tgoede int quade verkerende (detractores,
Rom. I , 30), lude die laghen leiden (insidiatores, Luc. 20 , 20),
ende plach purperen cleeder te werken (purpuraria. Act. 16 , 14),
enen man die de lude plach te verdoen (spiculatore, Mare. 6 , 27),
twidrachticheit zaeyende (susurrones, Rom. i , 29).
Vormingen naar Latijns model.
De aanwezigheid van woordvormingen, die tot stand gekomen
zijn onder invloed van de grondtekst, treft meer in een werk
als dit, waarvan de auteur zich zoveel mogelik tracht los te maken
van het Latijnse voorbeeld, dan in de getrouwer vertalingen. ®)
Wvla.: die licghen bi mans ieghen nature.
Wvla.: sculthere, Brab.: die gene die hi sculdech was.
Vgl. blz. 128.
-ocr page 476-Zulke latinistiese vormingen vertoont N.N. dan ook in geringen
getale. We noemen hier enige woorden, die op deze manier ontstaan
kunnen zijn. Zekerheid daaromtrent hebben we niet, aangezien
enige ervan in het Middelnederlands wellicht reeds burgerrecht
hadden verkregen.
1° verba: aenghedient (administrasset, Act. 13 , 36), aendienen
(administrantes, i Petr. 4, 10), ghinghen aen hem (adierunt....
eum, Act. 15,2), *aennaghelende^) (affigens. Col. 2,14), of
dwalende (aberrantes, i Tim. i , 6), ofghetoghen (abstractus, Jac.
inbsp;, 14), en was mi nieman bi (nemo mihi affuit, 2 Tim. 4 , 16),
sei.... inghebroken werden (infringetur, 2 Cor. 10,10), *mede
gheformet (configuratus, Phil. 3 , 10), mede loven (collaudabo,
Ecch. 51 , 15), *mede wonende (cohabitantes, i Petr. 3 , 7), omme
ghedraghen wert (circumfertur, Jac. i , 6), ommedraghende (cir-
cumferentes, 2 Cor. 4 , 17), omme leyden (circumducere, Jac. 3 , 2),
opghestichtet (superaedificati. Col. 2, 7), over treden (transgre-
diuntur, Matth. 15 , 2), * samenblasende (conflans. Mal. 3 , 2),
te samen .... persen (contorquere, Jes. 58 , 5), wassen te gader
(concrescunt, Prov. 3 , 20), wat wroeghinghe brenghe ghi toe
(quam accusationem affertis. Joh. 18 , 29), settede hi toe dat hi
oec petrum zoude vanghen (apposuit ut apprehenderet et petrum.
Act. 12,3), toegheset (appositae, Act. 2,41), toeghetellet (i x)
(annumeratus. Act. i , 26), toeghetellet (i x) (annumeratur,
Hebr. 7 , 6), warp hi een ghelikenisse daer toe (adjiciens....
parabolam. Lue. 19,11), siet ic sei tot dinen daghen toe werpen
vijftien iaer (adjiciam, Jes. 38 , 5), gi hadt iuwe oghen wt ghebroken
(eruissetis. Gal. 4 , 15), heb ic wtgheydelt (evacuavi, i Cor. 13 , 11),
*purgiert wt (expurgate, i Cor. 5 , 7), wtspreken (enarrabit, Act.
8 , 33), vallen wtder eenvoldicheit (excidant a simphcitate, 2 Cor.
IInbsp;, 3), lüt .... ghevallen (a gratia excedistis. Gal. 5 , 4).
2° substantiva: aendieninghe (administrationem, 2 Cor. 4 , i),
anneminghe (assumptio, Luc. 9 , 51), iegensettinghe (oppositiones,
i Tim. 6 , 20), ic hebbe een medeghenoeghen of een medewenschen
mitter ee gods (condelector enim legi Dei, Rom. 7 , 22), *mede-
gheslachten (contribulibus, i Thess. 2 , 14), *mede striden (colluc-
tatio, Eph. 6 , 12), *medewetentheyt (conscientiam, i Petr. 2 , 19)»
ommesichticheyt (i x) (circumspectionem, Eccli. 14,22), *weder
beloefte (repromissio, Gal. 4 , 23; Act. 2 , 39).
Alleen Handwdb.
-ocr page 477-3® adjectiva: haer 1huusghenotighe kerice (domesticam ecclesiam
eorum, Rom. i6, 5), *mede inghelichaemt (concorporales, Eph.
3nbsp;, 6), *twitongich (bihngues, i Tim. 3 , 8).
h) Woordkeuze.
Foutieve vertalingen.
Aangezien vele zgn. foutieve vertalingen niet kunnen dienen
als maatstaf ter beoordeling van 's vertalers kennis van het Latijn,
bepalen we ons hier in aansluiting aan de op blz. 408—410 ge-
maakte opmerkingen omtrent de ,,Vorlagequot; tot de mededeling van
enige kennelike onjuistheden, in 't midden latend wie hiervoor
verantwoordelik gesteld moet worden.
Als persoons- of plaatsnamen zijn opgevat: vier dusent manne
van sychar (quatuor milha virorum sicariorum. Act. 21 , 38),
germane mijn medehelper (germane compar, Phil. 4,3), mittien
van colenten (colentibus. Act. 17 , 17). Een soortnaam zag vertaler
in in eens tyrans scole (in schola Tyranni cujusdam. Act. 19 , 9).
Onjuist zijn voorts vertaald: leer kinder (paedogogorum, i Cor.
4nbsp;, 15), mer in veel dinghen rike (muitos autem locupletantes
2 Cor. 6 , 10), quam te voren (pervenit i Thess. 2 , 16), ter
tijt van monde (ad tempus horae i Thess. 2 , 17), trappelinghe
op die plaetse (theatrum. Act. 19 , 31).
Vrije vertalingen.
Wanneer we hier geen afzonderlike rubriek „letterlikequot; ver-
talingen opnemen, dan is dat omdat deze in de Noordnederlandse
versie van het Nieuwe Testament zó schaars voorkomen, dat het
niet gewettigd is ze een typerend karakter toe te kennen. De
veelvuldigheid van vrije vertalingen daarentegen in de verschillende
bijbelboeken is een der gewichtigste kenmerken, die deze gemeen
hebben. In het volgende zullen we enige karakteristieke bijzonder-
heden aanstippen.
') Enige voorbeelden: want ic ghecruust worde in deser vlammen (quia crucior in
hac flamma, Luc. i6 , 24), verscort dat wort gods (rescindentes verbum Dei, Mare.
7, 13), enen croec voedet (comam nutriat, 1 Cor. 11, 14). dat woert gods overspelende
(adulterantes verbum Dei, 2 Cor. 2,17), die gheslachte der tonghen (genera linguarum,
I Cor. 12.10), in die inghedoemte ons heren ihesu xristi (in visceribus Jesu Christi,
^'hil. I , 8).
-ocr page 478-Mare. I , 44
Luc. I , 37
Mare. I , 20
Luc. 7 , 14
Act. I , 12
Act. 27 , 41
Rom. 2 , 22
Rom. 9 , 20
Rom. 14, 13
Gal. 3 , IS
I Cor. 7 , 27
I Cor. 8 , 9
Tit. 2 , 12
Apoc. 9 , 3
Matth. 4 , 24
Luc. 3 , 17
Act. 21 , 39
Rom. 11,3
Omschrijvende vertahngen.
Matth. 17,9
Nemini dixeritis visio-
nem
offer pro emundatione
tua
omne verbum
cum mercenariis
et tetigit locum
sabbati. . . iter
in locum dithalassum
sacrilegium facis
figmentum
ne ponatis offendiculum
fratri
testamentum
noli quaerere solutio-
nem
licentia
impietatem
locustae
lunaticos
igni inextinguibili
civitatis municeps
quaerunt animam meam
Niement en segghet dat
ghi ghesien hebt.
offer voer dattu ghesu-
vert biste
al datter ghesproken is
mitten knechten die ghe-
huert waren
ende rijnde dat daer die
dode in was
also veel weechs als op
enen sabaoth gheorloeft
is te gaen glosa dat is
dusent voetstappen
op enen Strang des oevers
die ter zee waerts in
streckede
du doeste den afgoden
dien dienst die men gode
sculdich ware
een dinc dat ghemaket is
dat gi niet en settet. daer
hem een broeder an stotet
dat vast ghemaket is
begheer niet ontlosset te
wesen
dat iu orlof is
datter oefeninge gods
tiegen is
corenbiters. dat sijn wor-
me die dat coren pleghen
te verderven
die nader manen loep
cranc waren
in dat vuer dat nymmer-
meer ghelesschet en sal
worden
onder tbescerm eenre
stat
si zoeken mi te dodeo
Een eigenaardigheid, die deze vertaling kent in tegenstelling
tot de andere, zuidelike vertalingen is de herhaaldelik voorkomende
toevoeging van een adjectivum, ter nadere omschrijving van een
verdietst substantivum.^) Voorbeelden:
Luc. 22 , 42 |
in agonia |
inden utersten stride |
Apoc. 19 , 8 |
byssinum |
dat suptijl linnen cleet |
Apoc. 18 , 12 |
byssus |
subtijl vlassen |
Prov. 31 , 22 |
byssus |
cleyn subtijl linnen |
Apoc. 19 , 20 |
characterem |
dat ingheprinte teyken |
Jac. I , 14 |
concupiscentia |
ongheordinierder be- |
gheerlicheit | ||
Act. 14,5 |
contumeliis |
mit onrechten ghewelde |
Hebr. 10 , 29 |
contumelia |
scandelic onrecht |
Luc. 24 , II |
deliramentum |
ghecke verwisseltheit |
Gal. 4 , 3 |
elementa |
wtwendighe settinghe |
I Cor. 6 , 8 |
fraudem |
heymelike loesheit |
Matth. 24, 27 |
fulgur |
dat blenckende schijn |
Luc. 2 , 14 |
gloria |
daer ende hoghe eer mit love |
Dan. 14 , 35 |
impetus |
crachtighe snelheyt |
Hebr. 11 , 34 |
impetus |
crachtighe ghewelt |
2 Petr. 3 , 10 |
impetus |
haestigher vaerdicheit |
Apoc. 19 , 12 |
diademata |
coninclike cronen |
Hebr. 13 , 2 |
hospitalitatem |
minlike *herberginge |
Hebr. 9 , 9 |
parabola |
een gheestelike ghelikenisse |
Act. 8,11 |
magiis suis |
mit sinen bedriegheliken |
consten | ||
Apoc. 17 , 2 |
prostitutionis |
openbaerre oncuuscheyt |
Apoc. 17 , 7 |
sacramentum |
verborghen heymelicheit |
Apoc. 18 , 23 |
veneficiae |
ghevenij nden toeradinghe |
I Joh. 5 , 14 |
fiducia |
tkoen betrouwen |
I Joh. 4 , 17 |
fiduciam |
vry betrouwen |
Rom. 15 , 3 |
improperia |
scandelike lachtere |
I Cor. 6 , 7 |
injuria |
openbaer ghewelt |
2 Petr. 2 , 7 |
injuria |
onrechten weelden |
Hebr. II , 36 |
ludibria |
scandelike . . . lachtere |
Matth. 24 , 26 |
in penetralibus |
in heimeliken subtijlheit |
Jes. 58 , II |
splendoribus |
met seinenden licht |
We vestigen nog de aandacht op goede vertalingen als: | ||
Neh. 8 , 5 |
super universum quip- |
ende men mochten over |
pe populum eminebat |
al dat volc zien | |
Act. 27 , 29 |
Timentes autem ne in |
doe hadde wi vrese lant |
aspera loca incideremus |
roeringe te doen |
Het is bijna wel zeker dat deze vrij-omschrijvende vertalingen te verklaren
zijn uit de kommentaren, die de auteur heeft geraadpleegd; vgl. blz. 479—483.
Act. 19 , 21 |
proposuit Paulus in spi- |
ritu | |
2 Cor. 8 , 22 |
confidentia multa in |
vos | |
Marc. 2 , 2 |
et convenerunt multi |
ita ut non caperet ne- | |
que ad januam | |
Matth. 26 , 67 |
alii autem palmas in |
faciem ejus dederunt | |
Luc. 9 , 42 |
dissipavit |
Luc. 5 , 3 |
pusillum a terra |
Marc. 4, 39 |
cessavit ventus |
Luc. II , 53 |
OS ejus opprimere |
Luc. 5 , 4 |
duc in altum |
Luc. 21 , 24 |
cadent in ore gladii |
Matth. 15 , 32 |
deficiant ... in via |
Marc. 14 , 30 |
priusquam gallus vocem |
bis dederit | |
Marc. 13 , 20 |
omnis caro |
Matth. 27 , 39 |
moventes capita sua |
Luc. 6 , 6 |
manus ejus dextera |
erat arida |
woude paulus also hem
die gheest gods in gaf
om dat grote betrouwen
dat hi heeft in iu
Doe vergaderden veel
also dat si niet al totter
doren comen en mochten
Ende sulke sloeghen mit
haren platten handen in
sijn aensicht
ende verscudden al sto-
tende
een luttel vanden over
die wint ghinc legghen
sinen mont te stoppen
vaer in dat diepe
vander sneden des
zwaerts
inden weghe . . . ont-
bliven
eer die haen twewerve
craeit
alle menschen
scudden haer hovede
sijn rechter hant was lam
Als staaltjes van ongedwongen „spreektaalquot;-verdietsingen kunnen
vermeld worden:
Matth. 18 , 28
Luc. 12 , 36
Act. 14, II
Act. 19 , 10
Act. 28 , 2
Act. 23 , 20
Phil. 2 , 19
Gen. 27 , 26
Mare. 12 , 42
suffocabant eum
aperiant
quoniam ipse erat dux
verbi
Hoe autem factum est
per biennum
accensa. . . pyra
crastina die
cognitis quae circa vos
sunt
quo hausto, dixit
duo minuta quod est
quadrans
grepen bider kelen
inlaten
want hi wast diet woert
voerde
ende dat duerde wel twee
iaer lanc
si makeden vier aen
morghen aenden daghe
als ic weet hoe dattet mit
iu is
Doe hi dien wt hadde
seyde hi
twe cleyne pennincskijn..
die enen vierlinc makede
Aanpassing aan het Dietse taalgebruik.
Een eigenschap, die reeds in het Leven van Jezus en de
oude perikopenvertahng, maar in de Noordnederlandse tekst nog
sterker aan de dag treedt, is het streven van de auteur om van
allerlei Latijnse woorden zoveel mogelik goed begrijpehk Diets
te maken. Zonder in hem een taalzuiveraar te zien, mag men toch
in het algemeen vaststellen dat in zijn arbeid het aantal via het
Frans uit het Latijn overgenomen woorden veel geringer is dan
in de zuidelike teksten. Hier volgt een kleine opsomming van
dergelijke verdietsingen naar 's lands gelegenheid:
doer een ander verstandenisse (per allegoriam. Gal. 4 , 24), een
noertoesten wint (ventus typhonicus qui vocatur euroaquilo. Act.
27 , 14), een prince der brulochten, de prince des hoves (architriclino.
Joh. 2 , 8), die conincghinne van oest lant (regina austri, Matth.
12,42), die coninghinne van suden (regina austri, Luc. 11,31),
een suden wint (austrum, Luc. 12 , 55), die lüde van dien lande
(barbari. Act. 28,1), onverstanden (barbarus, i Cor. 14,11),
stoel (cathedram, Matth. 23 , 2), enen ridder----die over hondert
ridders ghesettet was (centurioni. Act. 21 , 25), wapentuerres (cen-
turionibus. Act. 21 , 32), woestheit (chaos, Luc. 16, 26), den
beseghelden brief (chirographum decreti. Col. 2 , 14), een vergade-
ringen van gheselscap (cohortem. Joh. 18 , 3), ghesinde (cohortis.
Act. 27 , i), mit aersadien . die den oghen toehoert (collyrio, Apoc.
3,18), inden scat des tempels (in corbanam, Matth. 27, 6), een afgod
____dat die lüde inder tempeesten aenbeden (insigne castorum. Act.
18 , 11), ridder (decurio. Mare. 15 , 43), cronen (diademata, Apoc.
12,3), leringhe(disciplime, Phil. 4,8), letteren (elementa, Hebr. 5,12),
wtwendighe settinghe (elementa. Gal. 4,3), besweres (exorcistis.
Act. 19 , 13), ieghens den tempel daer men dat ghelt dat den tempel
toebehoerde plach een *offerkist te besteden (contra gazophylacium,
Mare. 12 , 41), vande scatte der boesheit (de mammona, Luc. 16 , 9),
scatte (mammonae, Matth. 6 , 24), gokelaer (magus, Act. 8 , 9),
twie penninxkijn (aera minuta duo, Luc. 21 ,2), penninghe (mnas,
Luc. 19 , 13), wijn die zuet ghemaket is (mulsum, Neh. 8 , 10),
biden paesschen (parasceue, Mare. 15 , 42), den here vanden lande
(proconsule. Act. 13,5), rechter (proconsule. Act. 18 , 12), rente-
Sic. Waarschijnlik een marginale vertaling, die door een afschrijver bij vergissing
in de tekst is opgenomen. Elders wordt 'gazophylacium' regelmatig door offerkist,
Zonder meer, weergegeven, bv. Mare. 12,43; Luc. 2i , 2 en Joh. 8,20. Verdam
kent het woord alléén uit Teuth.
meester (procuratori, Matth. 20, 8), die wtten heydenen ioden
gheworden sijn (proselyti, Act. 2 , 11), enen gheest van waersagerien
(spiritum pythonem, Act. 16 , 16), verhorghen heymelicheyt (sacra-
mentum, Apoc. 17, 7), tempel (sacrarium, i Cor. 9 , 13), een
ghewichte (talentum, Apoc. 16 , 21), pont (talenta, Matth. 25 , 15)»
wiroecs vat (thuribulum, Hebr. 9 , 4), vorsten (tribuni, Apoc. 6 , 15),
richter (tribunus, Act. 23 , 10), veerscat (vectigal, Rom. 13 , 7)-
In de volgende plaatsen vertonen de zuidelike vertalingen veelal
de Franse woorden: doet ____ scamen (confundit, Rom. 5 , 5),
te gherufte is (confunditur. Act. 21 ,31), maecte----te scanden
(confundebat. Act. 9 , 22), ghescendet werden (confundetur, Eccli.
24 , 30), hem____scamet (confunditur, Hebr. 2,11), sel ic wiken
(confundar, Phil. i , 20), herouwe (poenitentiam, Matth. 21 , 32;
2 Cor. 7 , 9), rouwe (poenitentia, Matth. 27 , 3), pine (tormentis,
Matth. 4,24), vervolghen (persecuti----fuerint, Matth. 5, 11),
versoekinghe (visitationis, Luc. 19 , 44) enz.
Streven naar afwisseling. Eentonigheid.
Bij de lektuur van grotere samenhangende gedeelten uit de
verschillende boeken van deze Nieuwe-Testamentvertaling zal
het iedere lezer treffen met hoeveel gemak de auteur zijn woorden
weet te kiezen. Soms gaat hij bij zijn woordkeuze zelfs enigszins
achteloos te werk, gelijk nauwgezette vergelijking met de grond-
tekst kan lezen. Ondanks dit prijzenswaardig streven naar af-
wisseling, waarvan we straks enige voorbeelden zullen laten zien,
weet de vertaler zich een enkele maal niet te vrijwaren voor een-
tonigheid. Dit is inzonderheid het geval, wanneer hij een ver-
tahng moet geven van de vele woorden, die een bepaald begrip
aanduiden uit het betekenisveld 'opprimere, tribulare, contristare'
enz. In plaats van door middel van een gevarieerde woordkeuze
in elk afzonderlik geval de betekenis, desnoods door middel van
een omschrijving, te benaderen, waartoe het Nederlands van zijn
tijd hem ongetwijfeld in staat stelde, maakt hij het zich gemakkelik
door al die wel verwante, maar in betekenis toch enigszins uiteen-
lopende begrippen honderden malen weer te geven door de
diverse afleidingen van één stamwoord, namelik van druc. Om
altans een zwak denkbeeld te geven van de frequentie van dit
woord, nemen we hier een lijstje op van de verschillende Latijnse
woorden met hun monotone Dietse vertolking:
') Zie verder blz. 469.
-ocr page 483-te gader drucken (coangustabunt, Luc. 19 , 43), verdrucke
(concutiatis, Luc. 3 , 14), verdrucken (conteret, Prov. 15 , 4),
bedructe (contritis, Jes. 61 , i), bedructheit (contritio, Rom. 3 , 16),
arbeyt mit drucke (parturit, Rom. 8 , 22), verdruckeden (compri-
mèrent, Marc. 3 , 9), drucken----onder (opprimunt, Jac. 2 , 6),
nederdruckende (deprimentes, Jes. 58 , 6), mit ghewelde verdrucken
(opprimere, Levit. 19 , 13), drue (pressura, Phil. 1,17; Luc. 21,23),
hedruct (scandalizatur, Rom. 14 , 21), verdruckedense (suffocaverunt,
Matth. 13 , 8), bedrucket (tristis, Marc. 14, 34), bedructheden
(tristitia, Luc. 22 , 45), drue (tristitia, i Petr. 2 , 19), bedructheit
(tristitia, Rom. 9 , i), bedrucket (contristatus, Marc. 10, 22),
bedrucken (contristare, Eph. 4 , 30), drucke (tribulatione, Matth.
13 , 21), drucke (tribulationibus, Act. 7, 10), druckelicheiden
(tribulatio, Rom. 5 , 3), ghedrucketheit (tribulatio, Rom. 8 , 35),
drue (tribulatio, 2 Thess. i , 6), drucken (tribulare, 2 Thess. i , 6),
*toedrucken (comprimere, Act. 28 , 27).
Men houde wel in 't oog, dat deze reeks nog een te gunstige
indruk geeft van 's schrijvers woordenrijkdom binnen dit begrips-
veld, aangezien sommige woorden talloze malen gebruikt zijn:
Clichématig zijn eveneens de letterlike vertalingen van 'ascen-
dere' en 'descendere' : opclimmen en nederclimmen, die slechts een
enkele maal door vrijere verdietsingen worden afgewisseld.
Voorbeelden :
Jes. 53 , 2
Marc. 8 , 13
Joh. 20 , 17
Matth. 27 , 40
Luc. 18 , 14
Act. 7 , 15
Act. 7 , 23
Marc. 6 , 32
Matth. 7 , 25
Et ascendet sicut vir-
gultum coram eo
Et dimittens eos, ascen-
dit iterum in navim
nondum enim ascendi
ad patrem meum
descende de cruce
descendit hic justifica-
tus in domum suam ab
illo
Et descendit Jacob in
Aegyptum
ascendit in cor ejus
ascendentes in navim
descendit pluvia
ende hi climmet voer
hem op als een zomer
sprute
ende hi lietse ende dam
anderwarf in een scip
want ic en bin noch niet
tot minen vader ghe-
clommen
clym neder vanden cruce
dese dam gherechtvaer-
dicht neder in sijn huus
van dien
ende iacob dam neder in
egypten
doe quam in sijnre her-
ten. dat....
si ghinghen in een scip
die reghen viel
Afgezien van deze twee groepen van stereotiepe vertalingen,
vertoont het werk van onze auteur weinig eenvormigheid. Wanneer
men de wijze, waarop sommige veel gebruikte Vulgaatwoorden
zijn weergegeven, nagaat, zal men opmerken dat veelal het juiste
woord is gekozen, ofschoon de schrijver ook hier wel eens een
woordelike vertaling aan zijn pen laat ontglippen. In de volgende
lijst hebben we het betreffende woord bij de eerste vermelding
gekursiveerd. Voorbeelden:
Matth. 3 , 10 |
Omnis ergo arbor, quae |
non facit fructum bo- | |
num | |
Matth. 24 , 48 |
Moram facit dominus |
meus | |
Mare. 4, 32 |
et facit ramos magnos |
Rom. I , 9 |
quod .... memoriam |
vestri facio | |
Act. I , I |
Primum quidem ser- |
monem feci | |
Act. 9,3 |
cum iter faceret |
Gen. I , 5 |
factumque est vespere et |
mane | |
Gen. I , 7 |
Et factum est ita |
Gen. I , II |
Et factum est ita |
Jes. 38 , 4 |
Et factum est verbum |
Domini ad Isaiam | |
Eccli. 51 . 3 |
factus es mihi adjutor |
Luc. 3 , 22 |
et vox de coelo facta est |
Luc. 6 , 48 |
inundatione .. facta |
Joh. 21 , 4 |
mane autem facto |
Apoc. 16 , 19 |
Et facta est civitas mag- |
na in tres partes | |
Mare. 12 , 10 |
hic factus est in caput |
anguli | |
2 Cor. 9 , I |
de ministerio quod fit in |
sanctos | |
I Petr. 3 , 20 |
area, in qua pauci, id |
est octo animae salvae | |
factae sunt |
alle boem die gheen goe-
de vrucht en brenghet
mijn heer merret
ende maect grote telghe
dat ic .... iuwer ghe-
denke
mijn eerste sermoen heb
ic ghescreven
doe hi sinen wech makede
Ende het wert ghemaket
avont ende morghen
ende het is also ghesciet
ende het is also ghemaket
Ende dat woert des heren
sprac tot ysaiam
bistu mi een helper ghe-
worden
een stemme was vanden
hemel ghehoert
Doe daer quam een vloet
Des morghens vro
ende die grote stat is
ghebroken in drien stu-
cken
dese is gheleit in dat hoeft
der hoornen
vander aendieninghe die
men den vrienden gods
doet
de arke .. daer luttel dat
is achte zielen in behou-
den waren ghemaect
Act. 12 , i8
Marc. 4, 39
Luc. 22 , 43
Marc. 4 , 29
Marc. 7 , 27
Luc. 21 , 4
Joh. 5.7
Joh. 21 ,6
Luc. 13 , 8
Apoc. 2, 14
Matth. 4,16
Marc. 4, 6
Marc. 16 , 2
Matth. 13 , 5
Luc. 8 , 8
2 Petr. I , 19
Luc. 8 , 6
Luc. 12 , 18
Marc. 13 , 28
facta autem die
et facta est tranquillitas
magna
Et fact us in agonia
statim mittit falcem
mittere canibus
Nam omnes hi ex abun-
danti sibi miserunt in
munera Dei
Domine, hominem non
habeo, ut, cum turbata
fuerit aqua, mittat me
in piscinam
mittite in dexteram na-
vigii rete
mittam stercora
mittere scandalum
lux orta est eis
quando exortus est sol
orto jam sole
et continuo exorta sunt
ortum fecit fructum
centuplum
et lucifer oriatur in
cordibus vestris
et natum aruit
omnia quae nata sunt
mihi
Cum .... nata fuerint
folia
Contaminatievorm uit op gheresen en gheboren?
doet dach was
ende daer wart een grote
stilheit
hi wart inden utersten
stride gheset
dan sent hi rechtevoert
die sekel
voer den honden te wer-
pen
want alle dese hebben
gode gaven ghesent van
dat hem overvloeide
Heer ic en heb ghenen
mensche die mi inder
piscinen helpt als dat
water beroert wort
schietet dat nette totter
rechter siden vanden
scepe
mische daer an werpe
scandalizieringe voer . . .
te legghen
een groet licht is hem op
gheboren
doe die sonne op rees
ende sceen
doe die sonne recht op
was
ende si ghinghen op
het wies op ende het
brochte hondertfout
vrucht
ende dié lichtdragher
ghebaert werde in iuwen
herten
ende doet op ghegaen
was verdorrede dat
al dat mi ghewassen is
wanneer .... sijn blade
sullen spruten
Matth. 21 , 19
Matth. 18 , 23
I Cor. 9,18
Act. 9 , 40
Luc. 22 , 41
Marc. 10 , 17
Luc. 10, 30
Marc. 3 , 16
Matth. 15 , 39
Matth. 8 , 34
Matth. 15 , 22
Matth. 2 , 16
Matth. 2 , 22
Luc. 5 , 19
Gal. I , 21
Marc. I , 5
Matth. 8 , 28
Numquam ex te fructus
nascatur in sempiter-
num
rationem ponere
ponam evangelium
ponens genua
positis genibus orabat
genu flexo ante eum
plagis impositis
Et imposuit Simoni no-
men Petrus
et venit in fines Mage-
don
ut transiret a finibus
eorum
a finibus illis
in omnibus finibus ejus
in partes Galilaeae
non invenientes qua
parte illum inferrent
in partes Syriae
omnis Judaeae regio
in regionem Geraseno-
rum
Nummermeer en wasse
vrucht van di in ewighe n
tiden
rekeninghe maken
ic sei dat ewangelium . . .
stichtighen
ende settede sine knyen
hi boghede sijn knien
ende bat
knielde voer hem
wondeden
Ende gaf symon den
naem dat hi petrus hiete
ende quam int lant van
magedon
dat hi wt haren lande
ghinghe
quam wt dien eynden
in alle den eynden daer
omtrent
inden lande van galyleen
Ende en vonden niet tot
wat siden si hem in
brenghen mochten
inden lande van Syrien
alle dat lantscap van
iudeen
int rike der gerassenen
Dat de auteur in staat is een rijke verscheidenheid van vertalingen
voor eenzelfde begrip te geven, moge blijken uit de volgende
opsomming, die de verschillende verdietsingen van 'gloria' en
'gratia' vermeldt. Men lette tevens op de voorkeur van de schrijver
voor Dietse woorden:
'gloria': eer (Luc. 8 , 54), wonne (i Cor. 9 , 15), love (i Cor.
10,31), 'gloriatio': verblidinghe (i Cor. 5,6; 2 Cor. 7,14)»
'gloriosus': eersamighe (Jes. 45 , 2), 'gloriari': vrolic verbliden
(Rom. 5 , 2), hem____ verheffen (2 Cor. 11 , 12; Rom. 11 , 18;
I Cor. 4,7; Eph. 2 , 9), hem verbliden (2 Cor. 15,12;! Cor. 1,31)'
verbliden (Ecch. 24 , 2; Jes. 49 , 3! i Cor. 12 , 26), vrolic----ver-
heffen (2 Cor. s , 12), verhueghe (2 Cor. 9 , 2), mi selven prisen
(2 Cor. 12 , 15), vermetelic verheven worden (Gal. 6 , 13), ver-
vroegheden (2 Thess. i , 4), iu----verheffelic verbilden (Jac. 3 , 14),
'glorificare': danckeden ---- mit vroechden (Matth. 9 , 8), ic eer
(Luc. 8 , 54), loefden (Act. 13 , 48), groet gemaect (Rom. 8 , 30),
mit vercieringhe verheven (Apoc. 18,7), prijst mit eren (Sap. 8,3),
heeft ---- mit gloriën gheeert (Ecch. 45 , 3), blide ____ wesen
(Jes. 61 , 3).
'gratia': ghenade (Act. 7 , 46; 10 , 45; i Cor. 15 , 10; Apoc. i , 4),
vrienscap (Act. 25 , 3), giften (i Cor. 16 , 3), danc (i Petr. 2 , 20),
danckelicheit (3 Joh. vs. 4), 'gratiam habet': sal hi ____ danc
segghen (Luc. 17 , 9), 'gratias agere': ic dancke (i Cor. 1,4; Eph.
I , 16; Col. I , 12; Col. 3 , 17; I Thess. 5 f 18; Apoc. 11 , ly),
'gratiarum actio': *dancbaricheyt (Act. 24, 3; i Tim. 4, 4),
dancbaricheyt der gaven (Eph. 5 , 4), werken der dancbaricheit
(i Tim. 4 , 4), in dancbarighen love (2 Cor. 4 , 15; 2 Cor. 9 , 11),
werkinghe des loefs (2 Cor. 9 , 11), werkinghe der danken (Col. 2 , 7),
dancwerc^) (i X) (i Thess. 3,9), dancbaerheden (i Tim. 4,3).
Van een opzettelik streven naar variatie is sprake wanneer een
woord, dat enige malen achter elkaar in de Vulgaattekst voorkomt,
op verschillende wijzen wordt weergegeven. Tegelijkertijd merken
we de ver-dietsing weer op in:
I Cor. 12 , 28 |
prophetas |
die toecomende dinghe |
voerseyden | ||
I Cor. 14 , 3 |
prophetat |
prophetiert |
X Cor. 14 , 4 |
prophetat |
spreect ende verstaet |
1 Cor. 14 , 5 |
prophetare |
verstaen dat gi spreect |
I Cor. 14 , 5 |
prophetat |
verstaet |
I Cor. 14 , 24 |
prophetent |
exponieren dat si seggen |
I Cor. 14 , 32 |
prophetis |
beduders |
2 Cor. 9 , 5 |
benedictionem |
aelmoesen |
2 Cor. 9 , 5 |
benedictionem |
minnen werc |
2 Cor. 9 , 6 |
benedictionibus |
benediinghen |
2 Cor. II , 13 |
transfigurantes se |
maken hem van buten |
ghelike | ||
2 Cor. II , 14 |
transfigurât se |
overformet hem |
2 Cor. II , 15 |
transfigurentur |
die ghedaente van buten |
hebben | ||
Luc. 20 , 2 |
potestate |
machten |
Luc. 20 , 2 |
potestatem |
moghentheit |
Matth. 25 , 31 |
majestate |
moghentheit |
Vgl. *mirakelwerkers (virtutes, i Cor. 12 , 30) en minnenwerc (benedictionem
2 Cor. 9 , s), cf. Mnl Wdb. 4, 1639.
Matth. 25 , 31
Matth. 26 , 34
Matth. 26 , 35
Luc. 12 , 56
Luc. 12 , 56
2 Cor. i , 5
2 Cor. i , 6
Rom. 10 , 15
Rom. 10 , 15
majestatis
negabis
negabo
probare
probatis
passiones Christi
passionum
evangehzantium
evangehzantium
groetheit
verlochenen
missaken
proeven
mercti
die hdene xristi
dier pinen
boetscappen
prediken.
Vertaling van twee naast elkaar geplaatste nomina.
Het gebeurt zeer zelden dat de vertaler twee naast elkaar ge-
plaatste nomina, een bekend verschijnsel in het Vulgaat-Latijn,
letterlik overneemt, bv.: enen mensche enen coninghe (homini regi,
Matth. 22 , 2), gi broeders . gi manne (viri fratres. Act. 1,16), enen
man . enen toveraer . enen valschen propheet (quendam virum magum
pseudoprophetam, Act. 13 , 6), zusteren vrouwen persoen (mulierem
sororem, i Cor. 9 , 5), een kijnt. een knechtekijn (filium masculum,
Apoc. 12,5).
In de regel verwerkt hij het tweede nomen in een verklarend
attributief bijzinnetje, zoals in: tot enen wive die weduwe was (ad
mulierem viduam, Luc. 4 , 26), enen mensche die een verslinder is
(homo devorator, Luc. 7 , 34), tot den mensche die een sondaer was
(ad hominem peccatorem, Luc. 19 , 7), die dierne die die duer
wachte (ancilla ostiaria. Joh. 18 , 17), een man die manslachtich was
(virum homicidam. Act. 3 , 14), vier dochteren die magheden waren
(quatuor filiae virgines. Act. 21 ,9), een wijf die weduwe was
(muiier vidua, 3 Reg. 17 , 10), eens wijfs sone----die een moeder
was vanden ghesinde (filius mulieris matrisfamihas, 3 Reg. 17 , 17).
Menigmaal biedt een adjectivum uitkomst: een viants mensche
(inimicus homo, Matth. 13 , 28), een sondich mensche (homo pec-
cator, Luc. 5,8), dat samaritaensche wijf (muiier illa Samaritana,
Joh. 4,9), gi galileeusche manne (viri Galilaei, Act. i , 11), gi
ioedsche manne (viri Judaei, Act. 2 , 14), vreemde gasten (advenae
hospites. Act. 17 , 21), dijn verwinnende hant (victricem manum
tuam. Sap. 10 , 20).
Tenslotte kon hij beide nomina door één woord vertolken:
huuswaert (homini patrifamilias, Matth. 20 , i), een galyleeusche
(homo Galilaeus, Luc. 23 , 6), inder sondaren handen (in manus
hominum peccatorum, Luc. 24 , 7), een propheet (vir propheta,
Luc. 24 , 19), den onghelovighen (haereticum hominem, Tit. 3 , 10).
Dubbele vertalingen.
Reeds herhaaldelik hebben we kennis gemaakt met het verschijn-
sel der zgn, dubbelvertahngen. Voor de verklaring hiervan verwijzen
we naar hetgeen op blz. 137—140 en 330—334^) is medegedeeld.
Door het disjunctief partikel of verbonden zijn: die temptiere
of die aenvechter (tentator, Matth. 4 , 3), tijtlijc of vander tijt (tem-
poralis, Matth. 13 , 21), tribulacien of drucke (tribulatione, Matth.
13 , 21), tacken of telghen (ramis, Matth. 13 , 32), een schim of
een fantasie (phantasma. Mare. 6 , 49), ghelovet of hebt betrouwen
(confidite. Mare. 6 , 50), qualijc spreect of malediet (maledixerit.
Mare. 7 , 10), hoghe of verheven (altum, Luc. 16 , 15), reynighen
of suveren (sanctificarent. Joh. 11 , 55), bedroeft of verstuert (turbata.
Joh. 12 , 26), op bueren of draghen (tollem. Joh. 20 , 15), verstue-
ringhe of versaechtheit (turbatio. Act. 12 , 18), toverie of kokelie
(curiosa. Act. 19 , 19), ghekalkede want of wit ghemaecte wech
(paries dealbate. Act. 23 , 3), ic hebbe een mede ghenoeghen of een
mede wenschen (condelector, Rom. 7 , 21), te loghenen of te weder
spreken (deducere, Rom. 10 , 6), vercoelt of gherustet worde (refri-
gerer, Rom. 15 , 32), vertreden of tewriven (conterat, Rom. 16 , 20),
die prince of de vorst (arcarius civitatis, Rom. 16 , 23), mijn glorie
of myn wonne (gloriam meam, i Cor. 8 , 15), die ghedaente of die
scoenheyt (figura, i Cor. 7,31), dat vee of dat quic (gregem,
1nbsp;Cor. 5,7), twiinghe of stridinghe (scissuras, i Cor. 11,18),
ten alren eersten of orbaerlesten (primitiae, i Cor. 15 , 23), ver-
ydelt wert of te niete gaet (evacuatur, 2 Cor. 3 , 11), gheerne of
willichlike (hbenter, 2 Cor. 11 , 19), wil of beghere (volo, 2 Cor.
12 , 20), questien of stridinghe (quaestiones, i Tim. i , 4), ydelic of
te vergeefs (inaniter, Jac. 4 , 5), loven of prisen (existimantes, 2 Petr.
2nbsp;, 13).
Door ende verbonden zijn: in drucke ende in last (in tribulationem,
Matth. 24,9), siende ende merkende (intendentes, Luc. 4, 20),
strijtachtich ende onghecust (contentiosus, i Cor. 11 , 16).
Zonder bindwoord: bose scalke (nequam, Luc. 23 , 32), ghecke
verwisseltheit rasinghe (deliramentum, Luc. 24 , 11), in een laghe
pleyn stede (in loco campestri, Luc. 6 , 17), die roede draghers die
boden (hctores, Act. 16 , 35), licht schinende ciaer (lucida, Matth.
17 . 5).
Zie verder blz. 249, 258—259 en 272—274.
quot;) Vgl. Mnl. Wdb. 9, 368.
Regelmatig voorkomende vertalingen van bepaalde woorden.
We laten hier een lijst volgen van woorden die herhaaldelik
als vertaling van de bijgevoegde grondtekst terugkeren. Zonder
de bewijsplaatsen mede te delen, vermelden we:
bangicheyt (angustia), billiker (magis), bueren (tollere), ophoeren
(elevare), ghehenghen (sinere, permittere), ghestadelic (frequenter),
halle (porticus), (ver)heren (dominari), inghedoemte (viscera), leye
(petra), meer (mare), onwech (invia), opluken (aperire), recht als,
recht of (quasi, tamquam), reepe (funes), sceyden (discedere), (ver)-
scheifelen (dissipare), stridinghe (contentio), toepade (semitae),
toetroesten (adhortari, exhortari), (en) trouwen (utique), wtrecken
(extendere), vanden (visitare), vergicht (paralyticus), vermoeden
(existimare, sperare, putare, aestimare), vermoedinghe (suspieiones,
opiones), vernoeghet wesen (placari, delectari, contentus esse),
versaghet (turbatus), verzaken (negare), versoeninghe (reconciliatio),
verstueringhe (conturbatio, perturbatio, turbatio), verwoetheyt
(furor), vierscaer (praetorium, tribunal), voertijts (aliquando),
waernemen (observare).
Maakt zulk een duidelike voorkeur voor bepaalde woorden
het reeds waarschijnlik, dat de gehele vertaling van het Nieuwe
Testament en de Oudtestamentiese perikopen het werk is van
één auteur, nog aannemeliker wordt dat, wanneer op de beproefde
manier kan aangetoond worden dat sommige in verschillende
bijbelboeken voorkomende Dietse woorden, waarvan Verdam
buiten onze tekst bijna of in 't geheel geen bewijsplaatsen weet aan
te halen, of die in zijn Middelnederlandsch Woordenboek zelfs niet
opgenomen zijn, beantwoorden aan dezelfde of zinverwante Latijnse
woorden. Inderdaad bevatten beide delen van het Nieuwe Testament
dergelijke en vaak dezelfde „hapaxenquot;. Tijdens het onderzoek hier-
naar werd onze aandacht getrokken door verschillende citaten uit
Hs. Ps. enz. in het Mnl. Wdb., die precies dezelfde rariora vertonen
als de Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament.
De belangrijkste hiervan nemen we in de volgende lijst op:
heylghever (salutare, Luc. 2 , 30, Ps. 23 , 5), heren (dominari,
Rom. 14 , 9; I Petr. 5 , 3; Apoc. 19 , 16; Luc. 22 , 25; Ps. 109 , 2),
lopenden watere (torrens, Levit. 23 , 40). vgl. nederlopenden watere
Door de omwerker van de Noordnederlandse Psalmenvertaling overgenomen uit
Grote's getijdenboek; zie Moll, Geert Groote's Dietsche vertalingen (Amst. 1880),
p. 61. Zie Moll, p. 65.
(decursus aquarum, Ps. i , 3), mededeylinge (communicatio. Act.
2,42; I Cor. 10,16), rasinghe (deliramentum, Luc. 24,11;
insania. Act. 26 , 24), vgl. hi raset (insanit. Joh. 10 , 20), 1recht-
vaerdichinge (justificationes, Hebr. 9,1; Apoc. 19,8), rynen
(tangere, Luc. 6 , 19; Col. 2 , 21), scandemaecsteren (criminatrices,
Tit. 2 , 3), vgl. *scandemaker (criminator, Levit. 19 , 16), toe-
ghetellet (annumeratus. Act. 1,26; Hebr. 7, 6), *twitongich
(bilinguis, i Tim. 3 , 8), vgl. tonghige'^) (linguosus, Ps. 140, 11),
wtboetscappen (nuntiare, Ecch. 44,15; enuntiare, Ps. 119,26),
wtsprekinghe (eloquia, Ecch. 39,9; Rom. 3,2), verrustinghe
(refectio, Mare. 14 , 14), vgl. gherustet worde (refrigerer, Rom,
15.32), in vervallenden husekins (in casulis, Hebr. 11,9), vgl.
in een vervallen huse (in domicilio, Ps. loi , 7), *wederbeloefte
(repromissio, Act. 2,39; Gal. 4,23), wederslachtich (reprobus,
2 Cor. 13,5; 2 Tim. 3,8), vgl. wederslachtich wesen (contra
stimulum calcitrare. Act. 9 , 5).
Er zijn nog tal van andere woorden, die minder zeldzaam zijn,
maar die toch allen aan een gelijknamig Latijns woord beant-
woorden. Sommige ervan treft men eveneens aan in de reeds
genoemde Psalmenvertaling, bv. :
inlichtinghe (illuminatio, 2 Cor. 4,4; Ps. 26 , i), leye (petra,
Jes. 50,7; i Petr. 2 , 7), ontrucket (raptus. Sap. 4,11; 2 Cor. 12,4),
overgrote (copiosa, Act. 14 , i), vgl. overvolle (copiosa, Ps. 130, 7),
partiinghe (seditionem, 2 Cor. 12 , 20; Num. 20 , 3), seyl (velamen-
tum, Hebr. 9,3; velum, Luc. 23 , 45) cleyn subtijl linnen (byssus.
Prov. 31 , 22), vgl. dat suptijl linnen cleet (byssinum, Apoc. 19,8),
Tenslotte volge nog een opsomming van nog niet door ons
vermelde woorden, die Verdam in deze bet. óf in 't geheel niet
óf slechts in glossaria heeft aangetroffen:
wtten *achterscepe (de puppi. Act. 27 , 29), buert *of (tollite,
Joh. II , 39), *q/ghe/ocfeet (illectus, Jac. i , 14), sonderde----*of*)
(segregabat. Gal. 2 , 12), *bestraffe*) (increpaveris, i Tim. 5 , i),
*bestuwen (sedaverunt. Act. 14, 17), *borstplate (thorace. Sap.
5 , 19), *busch houte (rubo, Luc. 6 , 44), *deken (semicinctia.
Act. 19 , 12), *geelroet (cocco, Apoc. 17 . 4). *geytenvellen (pelhbus
caprinis, Hebr. 11 , 37), *grusbessenboem (juniperum, 3 Reg. 19 , 4),
Luc. 2 , 23
Act. 8 , 27
Act. 14 , 7
I Cor. 6 , IG
I Tim. I , 10
Act. 11,3
I Cor. 7 , 18
I Cor. 7 , 19
Eph. 2,11
Col. 2 , 13
Ezech. 18
Dan. 13 , 37
omne masculinum ada-
periens vulvam
eunuchus potens
claudus ex utero matris
suae
masculorum concubi-
tores
masculorum concubi-
toribus
praeputium habentes
praeputium
praeputium
praeputium
praeputio
ad mulierem menstrua-
tam
concubuit cum ea
8. Slotsom.
alle die eerste gheboren
knechtkijn
moghende knecht
crepel .... van dat hi
gheboren was
onghenoemde sondaers.
daer sodoma ende go-
morra om versonken
den zondighers ieghens
der natueren
die onbesneden sijn
der heydenre wise
der heydene ghewoente
onreynicheit
in die erfdicheden iuwes
vleysches
totten beziekeden wiye
misdede mit haer
Als geheel maakt de vertahng de indruk vervaardigd te zijn
door een auteur, die een vlotte bewerking in goed Diets tot stand
wilde brengen. Zijn kennis van het Latijn was niet groter, maar
ook niet geringer dan die van andere vertalers, die goed middel-
matig werk hebben geleverd. Bovendien stonden hem verschillende
hulpmiddelen ten dienste, waarover zijn voorgangers niet in zo
ruime mate de beschikking hadden: oudere vertahngen, die hij,
naar we bewezen hebben, gekend en geraadpleegd heeft, uitvoerige
Latijnse kommentaren, die, zoals we nog zullen aantonen, hem
hielpen bij 't doordringen in 't juiste begrip van allerlei moeilike
passages. Zo kon hij zich de vrijheid veroorloven zich geheel los
te maken van de syntaktiese dwang, die de grondtekst aan de
oudere vertalers somtijds had opgelegd. Wel leende zijn moedertaal
zich nog niet steeds voor de ongerepte handhaving van ingewikkelde
perioden en laat de bouw van de zin een enkele maal — vooral
in de Brieven — wat te wensen over, maar toch moeten we zijn
werk als geheel genomen roemen om de losheid, de beweeglikheid
van uitdrukking, die het gevolg waren van de onafhankelikheid,
waarmee de schrijver zich tegenover het Latijn gedroeg. Lezers en
hoorders kregen op die manier een vertaling in eenvoudig,
ongekunsteld Diets. En dat was immers het voornaamste doel
dat de bewerker zich stelde. Geen lezer of hoorder zou er aan
gedacht hebben om, zoals wij gedaan hebben, de tekst nauwkeurig
met het Latijn te vergelijken. Eisen, laat staan wetenschappelike
eisen werden aan de bijbelvertaler niet gesteld. Het enige waar
men prijs op stelde en dat de bewerker nastreefde, was: leesbaarheid.
Wie evenwel als onderzoeker de taak heeft de historiese ont-
wikkeling van de vertaalmethoden te schetsen, moet in onderdelen
nagaan hoe de schrijver de moeihkheden van de grondtekst
telkens tot een oplossing heeft gebracht. We hebben dat in het
voorgaande trachten te doen, maar daarbij ook herhaaldelik moeten
wijzen op oneffenheden in deze verdietsing. Afgezien van enige
letterlike vertalingen bracht de onafhankelikheid ten opzichte van
het Latijn het gevaar met zich mee, dat de auteur zich al te grote
vrijheid veroorlooft en slordig gaat worden. Aan dit gevaar wist
hij af en toe niet te ontsnappen: weglatingen, te radicale vereen-
voudigingen van moeilike passages enz. leggen daar getuigenis
van af. Maar de Middeleeuwse gebruiker, die niet aan bijbel-
kritiek dacht en reeds tevreden was met een behoorlike verstaan-
baarheid, kan zich aan zulke achteloosheden niet geërgerd hebben.
Samenvattend kunnen we vaststellen dat deze vertaling een
goede afsluiting vormt in de door ons gepostuleerde ontwikkelings-
gang van interlineaire naar vrije vertolkingen. Hier hebben we zuiver
middelnederlands, veelal zonder latinismen. Slechts bij uitzonde-
ring schemeren zinsbouw en bewoordingen van het oorspronkelike
door de vertolking heen. Nadere beschouwing, van moderner
standpunt ondernomen, leert evenwel het voorkomen van enige
feilen, waaronder een zekere onachtzaamheid van de vertaler wel
een van de voornaamste is. De gelijkmatigheid wordt hierdoor
uiteraard geschaad. Vergelijken we zijn wijze van vertalen met de
methode die door zijn voorgangers werd toegepast, dan vertoont ze
de meeste overeenstemming met de werkwijze van de vertaler van
1360, ofschoon de laatste zich in de regel meer aan de grondtekst
houdt. Een vergelijking met het Leven van Jezus kan N.N.
onmogelik doorstaan. Daarvoor steekt onze evangeliënharmonie
als meesterstuk van vertaalkunst te hoog uit boven al wat in de
Middeleeuwen ten onzent op 't gebied van bijbelvertalingen
tot stand is gebracht.
Wat de eenheid van auteurschap aangaat, kunnen we alvast
een opmerking van negatieve strekking maken, namelik dat niets
tegen de identiteit pleit. In de verschillende boeken is de ver-
houding van Diets tot grondtekst ongeveer gelijk. Uit zulke
vertaaltechniese overeenstemmingen, waarvoor evengoed paral-
lellen zijn aan te wijzen in de zuidelike vertalingen, zou men nog
niet tot identiteit van auteurschap behoeven te konkluderen,
ware het niet dat aan sommige verschijnselen bijzondere bewijs-
kracht moet worden toegekend, zoals aan individuële voorkeur
voor bepaalde woorden en vooral de aanwezigheid van elders tot
nog toe onbekende woorden, die tegelijkertijd in verschillende
bijbelboeken voorkomen. Zulke overeenkomsten duiden op gelijke
oorsprong. De geglosseerde gedeelten maken dat reeds door hun
uiterlike vorm waarschijnlik, terwijl het feit dat ze veelal gemeen-
schappelik met de Evangeliën en oudtestamentiese perikopen in
de codices zijn opgenomen, een aanwijzing te meer is dat het
geheel het werk van één auteur moet zijn. Wie de vertaler is
geweest, zullen we in de volgende paragraaf aan de hand van enige
uitwendige gegevens aantonen.
§ 5. de vertaling in verband met de
persoon van de auteur en het milieu
waarin hij gewerkt heeft.
i. Ter inleiding.
Wanneer de kans geboden wordt om de sluier van de anonimiteit,
die over deze vertaling, everzeer als over al de overige, gespreid
ligt, op te heffen, is het wel de moeite waard een nader onderzoek
in te stellen naar de persoon van de auteur. De gelegenheid
daartoe verschaft ons Johannes Busch, die in zijn kroniek betreffende
de kloostervereniging van Windesheim van de clericus Scutken
vermeldt, dat deze zich als bijbelvertaler verdienstelik gemaakt
heeft. Zoals we in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk gezien
hebben, is door anderen reeds meermalen verband gelegd tussen
de vertaling, die ons tans bezig houdt, en de uitlating van Busch.
Bovendien heeft men langs de weg van indirekte redenering het
auteurschap van Scutken waarschijnlik gemaakt. Er bleven evenwel
nog zoveel vragen onbeantwoord, dat een dieper ingaan op deze
kwestie alleszins gerechtvaardigd mag heten. Dan kan wellicht
helderheid gebracht worden in wat duister was, terwijl zulk een
nadere beschouwing ons tevens in staat stelt een kijkje te nemen
in de ,.keukenquot; of ,,werkplaatsquot; van de auteur.
De mededeling van Busch betreffende Scutken:nbsp;quosdam
etiam libros, videlicet Evangelia per annum, et Psalterium, singula
cum suis glosis, ex dictis Sanctorum per ipsum collectis, et alia
quedam similia, ex latino vertens in teutonicum.... pro laicis
nostris .... conscripsitquot; tot uitgangspunt van ons onderzoek
kiezend en die aan de tot nog toe bekende feiten toetsend, leggen
we ons de twee volgende vragen ter beantwoording voor: iquot; hoe
is het verband te verklaren tussen de geglosseerde evangelie-
perikopen, waarvan hier sprake is, en de komplete vertaling van
het Nieuwe Testament, zoals die ons uit de oudste handschriften
bekend is, en waarin alle boeken, behalve juist de Evangeliën,
geglosseerd zijn en 2quot; welk geglosseerd psalter zou hier bedoeld
zijn? In het volgende geven we een korte bespreking van deze
vraagpunten, zij het niet in de volgorde waarin ze gesteld zijn,
aangezien evangelielessen met glossen voorlopig buiten behandeling
blijven.
2. Prologen en glossen in verband met
vertaling en vertaler.
a) Prologen.
Evenmin als de komplete evangeliën worden toegelicht door
ingelaste glossen, zijn er prologen, vertaald of oorspronkelik, aan
toegevoegd. Het enige handschrift dat bij ons weten toch iets
dergelijks heeft, is het vijftiende-eeuwse hs. Leiden Lett. 244,
waaraan Van Druten al te veel aandacht heeft besteed. De proloog
voor het evangelie van Mattheus, die uit deze codex door hem
in facsimile-druk tussen blz. 218—219 van zijn Geschiedenis is
opgenomen, is een letterlike vertaling van Hieronymus' tekst,
blijkbaar van de hand van een later gebruiker. Het stijve Diets
van dit voorwoord, dat men uit genoemd facsimile kan leren
Icennen, versterkt onze indruk dat we hier met een inter- of
liever propolatie te doen hebben.
Geheel anders is de stijl van de verschillende prologen, die in
de meeste, ook de oudste codices aan de verschillende boeken
in het tweede gedeelte van het Nieuwe Testament voorafgaan.
Hier herkennen we terstond de stijl van de bekende vertaler: vrij
volgt hij de Hieronymiaanse prologi, ofschoon de meeste vrijheden
wel te verklaren zijn uit exegetiese werken, vooral van Petrus
Lombardus die hij geraadpleegd heeft. Oorspronkelik evenwel
Zie Van Druten, Geschiedenis, p. 245, 248.
-ocr page 496-moet zijn een passage uit de gemeenschappelike proloog voor de
Pauliniese brieven, volledig afgedrukt in Le Long's Boekzaal,
blz. 281—284. We bedoelen de woorden:
,,Ende ist dat dese epistelen den ghenen die latijn verstaen. ende
den grieken. ende den ebreuschen orbaerlijc sijn ende nutte So sijn
si oec den duutschen goet: Ende het is wat vreemde datmen also
menich duutsche ghescrifte maect ende vint. ende dese lichtscinende
daer epistelen wt den gheeste des levenden gods ghedicht niet ghe-
meenre en sijn. onder den ghemenen luden. die minne hebben tot
xristus leven: want naden ewangelien. sijn si die leerlicste scrifture
die ghescreven is Overmits dat die epistelen swaer sijn ende dicwile
mit luttel woerden veel sinnes begripen. want latijn is bequamer
mede te spreken, dan duutsche. daer om is hem somwile te helpe
ghecomen mitter heyligher kerken, ende der leeraers glose. op datmen
den sin te bet versta ende gheheel blive onghebroken. want also veel
sinnes als hi meent, en machmen mit also luttel woerden niet be-
duden. als hise wt ghesproken heeft.quot;
Uit deze belangrijke passage kunnen met betrekking tot de
auteur drie konklusies gemaakt worden:
iquot; hij werkt voor de niet-Latijn-kennende vrome ,,ghemene
ludequot;, hetgeen mooi klopt met het bericht van Busch dat Scutken
zijn vertaling maakte ,,pro laicis nostrisquot;.
2quot; wanneer de schrijver zegt dat de epistelen, op de evangehën
na, de leerzaamste schriftuur zijn die geschreven werd, dan ligt
het voor de hand dat óf hij, óf een ander de evangehën reeds had
verdietst. Dat hij zelf het geweest is, die de evangeliënvertaling
heeft vervaardigd, hebben we trachten aan te tonen in de paragraaf
over zijn wijze van vertalen. Ten overvloede wijzen we nog op
de overeenkomst tussen „lichtscinende daer epistelenquot; en de
eigenaardige weergave van '(nubes) lucida' in Matth. 17,5-
,,enen licht schinende daer wolkenquot;.
3quot; hij blijkt zeer goed de onmogelikheid te beseffen om de
gedrongen, kernachtige uitdrukkingswijze van de Latijnse epistelen
met hun rijke gedachteninhoud in het Diets zo bondig te trans-
poneren, dat er van de oorspronkelike bedoeling niets verloren
gaat. In ,,der heyligher kerken ende der leeraers glosenquot; meent
hij evenwel een hulpmiddel gevonden te hebben om in gevallen,
waar een letterlike vertaling de lezer omtrent de juiste bedoeling
in het onzekere zou kunnen laten, een aanvullende toelichting in te
lassen. Van dit middel heeft hij blijkens de uiterhke vorm van
zijn werk herhaaldehk gebruik gemaakt. Bovendien verdedigt hij
hier impHcite de vrijheid zijner vertahng van de bijbehekst. We
zullen namelik nog zien, dat de meeste vrijheden niets anders
zijn dan exegetiese interpretaties.
Dit is alles wat uit de prologen met betrekking tot de auteur
te leren valt. Weinig is het in vergelijking met wat Ebbinge
Wubben kon halen uit de prologen van de Oostvlaamse verdietser,
die door zijn zoveel individueler uitlatingen schr, in staat heeft
gesteld tot het ontwerpen van een scherper getekend beeld. Ons
rest niets anders dan de auteur bij zijn werk op de voet te volgen
en zo zijn opvattingen te bestuderen. We zullen dit doen door
na te gaan, hoe hij in sommige passages met behulp van glossen
duisterheid en gewrongenheid tracht te vermijden.
b) Glossen.
Glossen in de Brieven van Paulus.
In zijn verhandeling over De boekerij van het St. Barbara-
klooster te Delft heeft Prof. Moll reeds de gissing uitgesproken
dat de ,,glossenquot;, vermeld in nummer 6 van de catalogus ,,St.
Pouwels epistelen mitter glosenquot;, wel eens ontleend konden zijn
aan de verklaring van Petrus Lombardus bij al de Paulinische
brieven. Dit vermoeden is door Van Druten bewaarheid. Zonder
dit evenwel door enige bewijzen te staven, betoogt hij dat de
vertaler slechts een keuze deed uit het omvangrijke exegetiese
werk van de bekende scholasticus. Inderdaad heeft de auteur zijn
,,glosenquot; gelicht uit de kommentaar van Petrus Lombardus, die
op zijn beurt zeer veel verklaringen had overgenomen uit de
werken van kerkvaders e. a.. In plaats van de Dietse glosen
nauwkeurig met het Latijn te vergelijken, willen we liever aantonen
op welke wijze het uitlegkundig kompilatiewerk van Petrus
Lombardus zijn stempel heeft gezet op de behandeling van de
bijbeltekst zelf bij onze auteur, waardoor we tegelijkertijd in de
gelegenheid zijn het bewijs te leveren voor Moll's gissing. De
vele vrijheden, omschrijvingen en plus-lezingen, waardoor de
Epistelenvertaling wordt gekenmerkt, vinden namelik hun oorsprong
in de bijbehorende toelichting van Petrus Lombardus. Waar
..luttel woerdequot; de tekst onverstaanbaar dreigden te maken, heeft
de bewerker, geheel in overeenstemming met het plan dat hij in
W. Moll, De boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft in de tweede helft der
vijftiende eeuw, Verh. der Kon. Akad. v. Wetensch., Afd. Letterk., I (Amst. 1858), p. 24.,
Van Druten, a. w., p. 248—252.
de proloog had opgevat, de ,,glosenquot; der heilige leraren te hulp
geroepen en die somtijds voor 'n klein gedeelte in z'n vertaling
doen vloeien. Ook de vele plus-lezingen zijn veelal niets anders
dan ontleningen aan een kommentaar. Geen wonder dat in zulk
een vertaling de bijbeltekst soms ,, over looptquot; of ,, uitmondtquot; in een
verklarende glose, zonder welke die bijbeltekst geen begrijpelike
zin zou opleveren. Van dergelijke interpreterende vertahngen,
pluslezingen enz., die tot stand gekomen zijn onder de invloed
van Petrus Lombardus, volgen hier enige voorbeelden:
Petr. Lomb.
Tradidit ergo illos
Deus prius in passio-
nes ignominiae, id est
in ardorem libidinis,
quae est passio natu-
rae, nec nominanda
Et gloriaris in Deo, id
est de cognitione Dei
Et qui abominaris ido-
la, sacrilegium facis ?
Christum negando vel
cultumDeidando ido-
lis
Non solum autem, glo-
riamur in spe gloriae,
sed etiam gloriamur,
per gratiam ejus, in
tribulationibus
Non solum autem salvi
erimus
N.N.
Daer om verhenghe-
det god dat si vielen
in ghebreke der scan-
delicheyt. die niet
te nomen en staet
oftu . . . di verhefste
vanden kennen
gods
Du veromwaerste die
afgode. Ende du does-
te den afgoden
dien dienst, die
men gode scul-
dich ware
niet alleen en si wi
blidevanhopeder
gloriën, mar oec in
die druckelicheden
Niet allene en z e 11 e n
wi behouden we-
sen
op dat van ghe na-
den die voerwe-
tentheit gods ver-
vullet worde
Vuig.
Rom. 1,26: Propter-
ea tradidit illos Deus
in passiones ignomi-
niae
Rom. 2 , 17: Si autem
tu . . . gloriaris in Deo
Rom. 2,22: qui abo-
minaris idola, sacrile-
gium facis
Rom. 5,3: Non so-
lum autem, sed et glo-
riamur in tribulationi-
bus
Rom. 5,11: Non so-
lum autem: sed et glo-
riamur
Rom. 9 , 11 : ut secun-
dum electionem pro-
positum Dei maneret
ut propositum Dei, id
est praescientia Dei
maneret, id est imple-
retur . . . secundum
electionem, id est se-
cundum gratiam
De plus-gedeelten en vrije vertalingen worden door ons gespatieerd.
Petrus Lombardus, Collectanea in Epist. D. Pauli, in Migne, Patr. Lat. 19I'
1297—1696 en 192, I—520. Bijbelcitaten zijn in navolging van Migne gekursiveerd.
Rom. 14 . 23: Qui au-
tem discernit, si man-
ducaverit, damnatus
est.
I Cor. I , 28: . . . ele-
git Deus, et ea, quae
non sunt, ut ea quae
sunt destrueret
I Cor. 3,1: Tam-
quam parvulis in
Christo
I Cor. 7 , 14: alioquin
filii vestri immundi
essent, nunc autem
sancti sunt
I Cor. 7,25: tam-
quam misericordiam
consecutus a domino
I Cor. 7,36: quod
vult faciat
I Cor. 8,7: quidam
autem cum conscien-
tia usque nunc idoli,
quasi idolothj^um
manducant
I Cor. 9,18: ponam
evangelium, ut ....
I Cor. 11,4: prophe-
tans
I Cor. 12 , 28: secun-
do prophetas .. dein-
die daer ondersceydet
die spise. somich
goet te wesen. en-
de somich quaet,
die is dat hi m i t d i e r
consciencien sei
eten. hi is verdoemt
. . . heeft god verco-
ren. ende die niet en
s c e n e n te wesen. op
dat hi die wat see-
nen. veroetmoe-
dighen mochte
recht alse kinderkine
inder k e n n i s s e
xristi
anders waren iuwe
kijnder onnechte.
mer nu sijn si ker-
stij n
als die een apostel
t e w e s e n vanden he-
re ontfanghen heeft
der maghet be-
waerre doe alse si
wil
want somich eten tot
noch toe. datten af-
goden gheoffert is:
Ende wanen dat
inden afgoden
wat godlics is
Ic sei dat ewangelium
also stichtighen.
dat____
die .... scrifturen
vertrecket
ten anderen die toe-
comende dinghe
Qui autem. Quasi di-
cat: Ille est beatus,
sed qui discernit cibos,
reputando alios mun-
dos, alios immundos;
si manducaverit, cum
illa conscientia, dam-
natus est.
qui nil esse videban-
tur elegit Deus, ut
destrueret, id est vin-
cendo humiliaret, ea
quae sunt, id est quae
cum ex se nihil sint,
tamen aliquid esse si-
bi videntur
in Christo, id est in
cognitione Christi
immundi essent, id est
spurii suntnbsp;Nunc
autem filiinbsp;vestri
sancti sunt,nbsp;id est
Christian!
misericordiam,nbsp;id est
apostolatum
de custodibus virgi-
num
quia putant idolum
aliquid divinum esse.
ponam, id est stabi-
liam illud Evangelium
prophetans, id est
Scripturas reserans
scilicet ---- futura
revelantes .. deinde
-ocr page 500-de virtutes, exinde
gratias curationum
1nbsp;Cor. 15 , 42: Semi-
natur in corruptione
2nbsp;Cor. 8,7: Sed sicut
. . . abundatis . . . ser-
mone
2 Cor. 11,6: Nam
etsi imperitus sermone
2 Cor. 12,1: Si glo-
riari oportet (non ex-
pedit quidem:) veni-
am autem ad visiones
et revelationes Do-
mini
Gal. 6, 12: Quicum-
que enim volunt pla-
cere in carne
Eph. I ,20: et consti-
tuens ad dexteram su-
am in coelestibus
Tit. 3,8: et de his
volo te confirmare
Hebr. 8,5: Qui. . .
umbrae deserviunt
coelestium
voerseyden ....
daer na d i e m i r a k e-
len deden: daer na
die zieken ghe-
sont maecten
dat lichaem wert be-
graven in sterfelic-
heden
Also gi over vol sijt
. . . van ghenaden
te spreken
Al bin ic onver-
ciert inden woerden
Ist dat ic mi noch
meer boven datter
ghe seyt is. moet
verheffen, dat en vor-
dert niet. So sel ic al
vertellende comen
totten visioenen, ende
tot heymeliker o-
penbaringhen des he-
ren
die in vleyscheli-
ken settinghen
den onghelovi-
gen ioden behaghen
willen
ende settende tot sijn-
re rechterbant inden
hemel, boven alle
waerdicheit de-
ser ordinen der
engelen
ende van desen voer-
seyden wil ic dattu
ander lude stich-
tichste
die . . . der sceemen
der hemelscher ver-
borghenheden
dienen
virtutes, id est eos qui
miracula faciunt, exin-
de gratias curationum,
id est eos qui infirmos
curant
Item, seminatur, id est
moritur et sepelitur
corpus
et sermone, id est gra-
tia loquendi
Nam, etsi sum imperi-
tus sermone, quia non
orno verba
Item, si praeter prae-
dicta gloriari oportet,
propter pseudo, veni-
am narrando... ad
visiones . . . et revela-
tiones, id est secreta
Et hoc est: Quicumque
enim volunt placere,
ludaeis infidelibus, in
carne, id est in carna-
libus observantiis
id est supra dignita-
tem horum ordinum
angelicorum
Et de his praedictis
volo te confirmare alios
umbrae caelestium my-
steriorum
Hebr. 8,7: Nam si
illud prius culpa va-
casset
Hebr. 8,7: locus
Hebr. 9,5: Superque
eam erant Cherubim
gloriae obumbrantia
propitiatorium
Hebr. 9,9: Quae pa-
rabola est temporis in-
stantis
Hebr. 10 , 25: et tanto
magis quanto videri-
tis appropinquantem
diem
Hebr. 12 , 18: procel-
lam
Want hadde dat oude
testament der mis-
daet ledich gheweest
bequamelike tijt
ende op die arke een
chérubin, datwaren
twe engelen der
gloriën, omme sce-
mende dietafeldie
opter arken was
dat een gheesteli-
ke ghelikenisse is,
der tieghenwoerdi-
gher tijt
Ende also veel te meer
als wi den dach des
weder ghevens
sien nakende
wrake der ee
Nam si illud prius
testamentum
locus, id est opportu-
nitas
scilicet duo angeli glo-
riosi ..............
propitiatorium, id est
tabulam quae super
arcam erat
parabola, id est mys-
tica similitudo
Et tanto magis conso-
lemur, quanto magis
videritis diem retribu-
tionis . . . appropin-
quantem
Vel proeella signifieat
ipsam vindictam legis
Verband met de glossen in de souter Leiden 46B.
De mededeling van Busch dat Scutken behalve een geglosseerde
evangelieperikopentekst ook een ,,Psalterium .... cum suis glosisquot;
heeft ver\'aardigd, verdient hier nader aan de feiten getoetst te
worden. Wanneer het lukken zou om een psalter met glossen
aan te wijzen, dat in zijn bewoordingen en in de bron voor de
toehchtingen verband houdt met deze vertaling van het Nieuwe
Testament, dan zou daarmee een belangrijk argument verkregen
zijn voor Scutken's auteurschap van beide werken. Het is weer
Prof. Moll geweest die hier de richting aangegeven heeft, waarin
het onderzoek zich moest bewegen, toen hij de onderstelling
opperde, dat het Leidse hs. 46 B wellicht de geglosseerde psalm-
vertaling van Scutken bevatte, waarmee deze het werk van zijn
leermeester kompleteerde Zowel Van Druten als Ebbinge
Wubben hebben vergeefse pogingen gedaan om een van de
W. Moll, Geert Groote's Dietsche vertalingen (Amst. 1880), p. 40.
Van Druten, Geschiedenis, p. 18—36.
Ebbinge Wubben, Vert. O. T., p. i8i—186.
geglosseerde psalters, die zij speciaal behandeld hebben (Haag
K 45 en Leiden 46 B), op rekening van Scutken te stellen. Nu brengen
we ons in herinnering dat met betrekking tot de copia verborum
onze vertaling van het Nieuwe Testament enige merkwaardige
overeenkomsten vertoont met de door Verdam geëxcerpeerde
souter. En deze tekst hangt weer nauw samen met de bijbeltekst
in hs. Leiden 46 B. Wat ligt nu meer voor de hand dan na te gaan
of de glossen, die hierin op soortgelijke wijze als in het Nieuwe
Testament zijn tussengevoegd, eveneens ontleend zijn aan de
verzameling, die door Petrus Lombardus is aangelegd. Zijn
psalmenverklaring was in de Middeleeuwen niet minder bekend
dan de kommentaar bij de Pauliniese Brieven. Leggen we de
glosae bij Ps. 7 vs. 5 en 6 naast de verklaring van Petrus Lombardus,
dan is het verband onmiskenbaar:
Ps. 7
46 B 2)
(vs. 5) Glosa. Off ic den die mij
quaet daden, weder gegolden heb
mit quaden, alse Christus niet en
dede, soe sal ich te rechte van val-
len, verwonnen van mijnen vian-
den, ende ijdel werden van der
vrocht der sachtmoedicheit
(vs. 6) Glosa. Die viant dat es
die duvel, vervolge mijn ziele sij
te bedriegene opdat sij content
den sunden gheve. Ende begrijptse
aen te vechtene, ende trede mijn
leven in die erde, alsoe dattet eerde
werde, ende mijn ere, dat es dat
ick nae Gode gebieldet ben te
voere hij alse stoeff dat zij to niet
werde
Dat èn voor de Pauliniese Brieven èn voor het psalter 46 B het
kompilatiewerk van Petrus Lombardus is gebruikt, dunkt ons een
aanwijzing te zijn voor beider gemeenschappelike oorsprong. De
Zie blz. 470—471.
Geciteerd naar Ebbinge Wubben, a. w., p. 183—184.
Commentaria in Psalmos, in Migne, Patr. Lat. 191, 113.
Lees: consent.
5-6.
Petr. Lomb.
si reddidi retribuentibus mihi mala,
sciens hoc Christum fecisse....
Decidam dico, superatus ab ini-
micis meis .... et foetus inanis, a
fructu mansuetudinis
inimicus scilicet diabolus ....
et comprehendat, id est decipiat,
per consensum .... et conculcet
in terra vitam meam, id est, con-
culcando vitam meam terram
faciat .... et gloriam meam, id est
me hominem ad imaginem Dei,
factum, deducat in pulverem, quasi
dicat: ad nihilum redigat.
overeenkomsten in woordvoorraad, die bij diepergaand onderzoek
vermeerderd zouden kunnen worden met vertaaltechniese paral-
lellen, sluiten de mogelikheid uit dat twee vertalers toevallig
gebruik hebben gemaakt van Lombardus. Intussen moet de
uitspraak van Busch dat Scutken de toelichtende glossen uit de
geschriften der kerkvaders zelf had bijeengelezen („cum suis
glosis, ex dictis Sanctorum per ipsum collectisquot;), niet al te letterhk
worden opgevat. Hij deed slechts een keuze uit een kollektie, die
door Petrus Lombardus reeds was bijeengebracht.
Glossen in Actus Apostolorum en Apocalypsis.
Het is ons niet gelukt het uitlegkundig werk op te sporen dat de
verklaringen heeft geleverd voor deze bijbelboeken. Een ver-
gelijking met de Glossa ordinaria had geen positief resultaat. Wel
ontmoet men herhaaldelik in de laatste glossen, die in de bijbel-
vertaling ook voorkomen, maar andere toelichtingen vindt men
in de Glossa ordinaria niet terug. De vertaler moet in ieder geval
een schriftverklaring bij de hand gehad hebben, waarin, voor deze
Het is hier de plaats er op te wijzen, dat de geschiedenis der Dietse souters in
vele opzichten parallel loopt met die der Nieuwe-Testamentteksten. Het aantal ver-
schillende psalmenvertalingen is ongetwijfeld groter, maar ze kristalliseren zich toch
rondom drie soortgelijke hoofdkernen als bij de verdietsingen van het N. T. te onder-
scheiden waren: iquot; een oude, wellicht laat-dertiende eeuwse Vlaams-Brabantse tekst,
die, zoals Vollmer bewezen heeft, identiek is met een Duitse, oorspronkelik Neder-
rijnse groep, zie blz. 224; de oudste handschriften, die naar ons weten van deze Dietse
tekst bewaard zijn, vindt men in de Kon. Bibl. te Brussel 608 en 609; niet onwaar-
schijnlik is dat de onbereikbare Leningradse codex van 1280 (zie boven blz, 289—290)
een verwante tekst inhoudt; 2quot; een psalter van de vertaler van 1360, o. a. vertegen-
woordigd door hs. Brussel 606, (zie blz. 183, 260, 264) en 3quot; een vertaling van
Scutken, die een gedeeltelike tekst van Grote heeft uitgebreid tot een volledig souter.
Chronologies en dialekties, speciaal woordgeografies, valt deze parallel samen met die
der nieuwtestamentiese groep. Nadere bestudering moet leiden tot het aannemen
van een onderlinge samenhang. Scutken en Grote hebben gewerkt met behulp van
zuidelike teksten, terwijl ook de vertaler van 1360 de oude vertaling wel gekend en
gebruikt zal hebben. Aan de overige vertalingen zal eveneens een plaats in deze
tekstenfamilie toegewezen kunnen worden. Terecht heeft Ebbinge Wubben (Vert.
O. T., p. 176), de souters in de bijbels van 1360 met Brussel 606 identificerend,
opgemerkt dat ze onderling soms verschillen vertonen. Een voorlopig ingesteld onder-
zoek wees uit dat een karakteristiek representant van deze groep als hs. Haag Y 401
niet steeds de redaktie van hs. Brussel 606 heeft, maar soms de vertaling van Scutken—
Grote vertoont, met name in de psalmi poenitentiales. Men vergelijke Ebbinge Wubben,
Vert. O. T., p. 176—179, Ps. 6 , 109 en 129 (130 of 150). Ps. 7 vertoont in dat manuscript
(zie a. w., p. 177—178), evenals Ps. i en 2 (zie a. w. p. 191) de tekst van Brussel 606,
dus van de Oostvlaamse auteur. Een ander handschrift van de bijbel van 1360, nummer
i6 van Ebbinge Wubben's lijst (Brussel 108), bevat hier en elders de noordelike
vertaling, niet die van „1360quot;!
N.N.
(Act. Ap. I , 4) glosa. Om tghe-
love der verrisenisse mede te
sterken, openbaerde hi levende
sinen iongheren. na dat hi be-
graven was. ende at mit hem.
ende liet den verresen lichaem
hem luden handelen
(Act. Ap. 2,41) glosa. Dat eer-
ste doepsel der heyligher kerken,
versamende drie dusent zielen,
inder belyen der heyligher drie-
voldicheyt
(Apoc. 2 , 9) glosa. lode is een
gheestelic name. mer al seggen si
dat si gode kennen, si verzaken
mitten werken
(Apoc. 5,1) glosa. Dit visioen
beteykent die verborghenheit der
heyligher scrifturen. die over-
mids der menscheit ons heren
ihesu xristi gheopenbaert is
boeken altans, veel was ontleend aan de kommentaar van Beda.
Het is zeer wel mogelik dat op de glossen in deze boeken de
boven aangehaalde mededeling van Busch wèl van toepassing is,
ofschoon we één bron waarschijnhker achten. Ten bewijze halen
we enige glossen aan, die uit Beda zijn overgenomen:
Beda
Ad instruendam Dominus fi-
dem suae resurrectionis, saepius
apostolis post passionem suam
vivus apparuit, cibos sumit, eam-
demque quam a mortuis suscita-
verat palpandam carnem exhibet
Ubi primum Ecclesiae celebra-
tum est baptisma, dispensatorie
pietas divina ad confessionem
sanctae Trinitatis parem nume-
rum collegit animarum
Confitentur se nosse Deum,
factis autem negant
Haec visio mysteria nobis sanctae
Scripturae per Incarnationem Do-
mini patefacta demonstrat.
3. Geglosseerde evangelie- en epistelperikopen.
Het heeft ons steeds geïntrigeerd hoe Busch kon spreken van
,,Evangeha per annum____ cum suis glosisquot;, terwijl de feiten
daarmee in tegenspraak schenen te zijn. Mocht aan zijn bijvoeging
,,et aha quedam similiaquot; deze betekenis worden gehecht dat hij
de evangelielessen als het voornaamste onderdeel van Scutken's
vertaalarbeid beschouwde? Onwaarschijnhk is dat geenszins,
vooral omdat ook de komplete Nieuwe-Testamentvertaling meestal
gebruikt werd als lectionarium; de incunabeldrukkers legden dan
ook alleen de lectiones ter perse. Daar komt bij dat een perikopen-
verzameling, die dus zowel epistel- als evangelie-lessen bevat,
Migne, Patr. Lat., 92 en 93.
-ocr page 505-dikwijls kortweg „evangelieboekquot; werd genoemd, hetgeen Busch
dan weergegeven zou kunnen hebben door ,,Evangelia per annumquot;.
Maar één punt bleef nog altijd onverklaard: de glossen in de
evangelielessen.
Het lag voor de hand op zoek te gaan naar een handschrift van
onze vertaling, dat uitsluitend perikopen bevat die geglosseerd
waren op soortgelijke manier als de komplete vertaling van het
tweede gedeelte van het Nieuwe Testament. Hier wreekt zich
onze onvoldoende kennis van het fonds van bewaard gebleven
Middelnederlandse bijbelhandschriften. Anders hadden we wel
een ouder handschrift kunnen aanwijzen dan de in 1450 gekopieerde
papieren codex van de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage 70 E 12, die
eenmaal in bezit is geweest van het zusterklooster bij Maeseyck.
Toch kunnen we ons behelpen met dit manuscript, omdat het
zonder enige twijfel deel uitmaakt van een groep handschriften,
die de door ons gezochte geglosseerde perikopentekst bevat.
Het Haagse handschrift behelst van de ,,temperalequot; perikopen
slechts het zomerstuk. Bij eerste kennismaking treft de uitvoerigheid
van de glossen, die in de bijbeltekst zijn gevoegd en rood onder-
streept zijn. Een aanduiding ,,glosaquot; of ,,glosequot; ontbreekt. Een
eigenaardigheid is verder dat de hoeveelheid glossen in de ver-
schillende perikopen sterk uiteenloopt. Sommige perikopen be-
vatten zelfs uitsluitend de bijbeltekst, waartegenover in andere
lessen de bijbeltekst bijna verdwijnt in de hoeveelheid toelichtingen.
Vooral de ,,epistelen .... ende evangelien van al den heylighen
inden iaer comendequot; (f. 91^—167^^) zijn rijk aan glossen. De
nieuwtestamentiese epistelen hierin vertonen ongeveer dezelfde
verklaringen als in de komplete tekst, soms nog uitvoeriger
geredigeerd.
Het leek ons gewenst van deze tekst enige uitvoerige fragmenten
te publiceren. We kozen daartoe: a) een evangeheperikoop;
b) een oudtestamentiese epistel; c) een nieuwtestamentiese
epistel, waarnaast de tekst van de komplete vertaling is geplaatst.
De glossen worden door ons tussen vierkante haken geplaatst.
Matth. 13 , 44—52 (f. 104^—105^).
Een les des heilighen ewangelys alst Sunte matheus beschrijft.
In dier tijt seghede ihesus sinen discipelen dese ghelikenisse Dat
rike der hemelen is ghelijc eynen verborghenen scatte in den acker
Welken die mensche diene vint verberchten. ende gaet van blijscap
dies schattes. ende vercoept al dat hy heeft ende coept dien acker
[Die schat is die hemelsche begherte Mer die acker daer dese schat
in verborgen is. is die leringhe van hemelscher vliticheit Ende desen
acker coept die mensche, die al sijn goet vercoept. ende den genoech-
ten des vleischs opseghet ende alle sijne begheerten vertredet overmits
hoede der hemelscher discyplinen, also dat te hants niet en gheluste
dat dat vleisch al sinckende indet ende dat die gheest niet en ontsie
dat dat vleischelike leven pynighet Ende die ghevonden scat wort
oec verborghen op dat hy beholden werde. Want die ghene en mach
die vliticheit der hemelscher begheerten van den boesen gheesten
niet behoeden, die se oec van den menscheliken love niet en ver-
berghet. Nyet dat onse even mensche werke niet sien en soelen alse
gheschreven is. Sie moeten uwe goede werke sien ende glorificieren
uwen vader die in den hemelen is Mer dat wy van dien dat wy doen.
gheen lof van buten en sueken Want also sal dat werck int openbaer
sijn. dat nochtan die menynghe int verborghen blyve. op dat wy
van onsen goeden werken onsen even menschen exempel gheven.
ende nochtant overmits die meyninghe daer wy allene gode mede
sueken te behaghen. altoes begheren verborghen te blyven]. ^Ander-
werve is dat rike der hemelen ghelijc enen coepman. die goede perlen
sochte. Ende doe hy ene duerbaer perle ghevonden hadde. ghinc
hy hene ende vercofte al dat hy hadde ende cofte se [Want so wie
die sueticheit des hemelschen levens also vele alst moghelic is vol-
comelic bekennet, die laet gherne achter al dat hy in deser werlt
ghemynnet heeft. De- | ser perlen te gheliken beghynnen alle
dinghe snoede te werden. Hy laet dat hy heeft ende hy verstro^rt dat
vergadert is Sijn ghemoede beghint te bernen in hemelscher begherten
Nyet en en lustet hem in eertschen dinghen. Want het wert al lelic
anghesien. Soe wat hem van eertschen dinghen behaghede in der
ghedaente Want allene die claerheit van deser perlen blicket in sijn
ghemoede Ende van deser perlen mynne wert te rechte vermits
salomon gheseghet Stare is die mynne als die doot Want ghelyc als
die doot dat licham verderft, also dodet die mynne des ewighen levens,
dat ghemoede van der mynne tijtliken dinghen. Want so wat ghe-
moede sy volcomelic verswolghen heeft, dat maect sy recht alse onghe-
voelic totten eertschen begheerten van buten. Want dese heilighe
maghet. wies ghebuerte wy hueden vieren, en hadde om onsen heren
niet moghen sterven inden lichame en hadde sy te voren niet doot
gheweest van eertschen begheerten inden ghemoede Ende want
hoer ghemoede opghericht was in die hoecheit der doecht. soe be-
spottede sy die pinen ende vertrat die lone Gheleit voer ghewapende
f. 105^.
Sic.
-ocr page 507-coninghe ende richters stont sy. ende was vromer dan die ghene die
se sloech. ende hogher dan die se verordelde] ^ Anderwerf is dat
rike der hemelen ghelijc eenre seghene die int meer gheworpen waert.
ende die van allen manyeren van visschen vergaderde, ende doe sy
vervullet was. trecten sy se wt. ende saten by den overe ende wt-
coren die goeden in hoer vate. mer die quaden worpen sy daer buten
[Die heilighe kerke ghelijct men eenre seghene, Want sy oec visschers
bevolen is. ende want overmits hoer een yeghelic wt den vloeden
der teghenwoerdigher werelt totten ewighen rike ghetrect wort Op
dat hy in die diepte der ewigher doot niet en verdrencke Ende sy
vergadert van alre manieren van visschen Want sy roept tot ghe-
naden der sunden die wisen ende die sotten, die vrie lude ende die
dienstknechte, die riken ende die armen. Die sterken ende die cran-
cken Welke seghen dan alinghe vervullet sal werden, als int eynde
der werelt daer bynnen besloten sal werden die summe des mensche-
liken gheslechtes Ende sy trecten se wt ende sitten byden oever
Want ghelijc als dat meer der werlt Also beteikent dat over des meers
dat eynde der werlt In desen eynde werden die goede vissche wt-
ghecoren in die vate. mer die quade werden daer buten gheworpen.
Want eyn yeghelic wtvercoren sal daer | ontfanghen werden in die
ewighe tabernakele ende die quaden soelen Verliesen dat licht des
inwendighen rijcs ende ghetrect werden totter wtersten duysternissen
Nu ontholt die seghen des gheloven ons goeden ende quaden ghe-
meynlic Recht als vermenghende vissche. mer dat over sal toenen
wat die zeghen der heiliger kerken ghetrect heeft Ende daer om volghet
hier] Also salt wesen int eynde der werelt Die enghele soelen wtgaen.
ende scheiden die quaden wt den myddele der gherechtigher. ende
soelen se werpen in die oven des vuers Daer sal wesen schreyinghe
ende knersinghe der tanden [Hierin werden mit openbaerre stemme
gheseghet die pijnen der gheenre die sundighen Op dat nyemant
en liepe totter ontschuldinghe sijnre onwetenheit Waert dat ment
yet donckerlike van der ewigher pinen seghede. Ende daer om wort
hier voert gheseghet] ^ Hebt ghy al dit verstaen. Sy segheden ya wy
hy seghede hem Daer om elc gheleert meyster in den rike der hemelen
is ghelijc enen mensche eynen huusweerde die wt synen scatte voert
brenct dat nywe ende dat olde [Recht ofmen opelic seghede Die is
in die heihghe kerke eyn gheleert prediker die nywe dinghe van der
sueticheit des hemelrijcs can voertbrenghen Ende olde dinghe can
segghen van versachnysse der pinen Op dat doch die pinen die ghene
vervaren die loene niet en noeden Een yeghelic hore van den hemel-
rike dat hy mynne ende hore van der pine dat hy ontsie. Op dat
die traghe moet die sterkelic der eerden anhanghet ist datten totten
niet en trecket die mynne datten doch derwert dryve die vrese]
f. io5\
-ocr page 508-Op onser vrouwen lichtmissen dach een lesse malachias des propheten.
Dit seghet die here Siet ic sal mijnen enghel senden, ende hy sal
dinen wech voer dijn ansichte bereiden Ende altehants sal tot sijnen
tempel comen. [dat is totter heyligher kerken. Of tot enen yegheliken
van den ghelovighen]. die verheerre dien ghy suect [Nyemant en
heefts twivel. dese verheerre en sy onse ghesontmaker. die een schep-
per is van allen, ende een richter der waerheit. daer in den psalme
af gheseghet wert God gif dijn ordel den coninghe. ende dine ghe-
rechticheit den sone des conincs. Want die vader en ordelt nyemant.
mer al dat ordel heeft hy den sone ghegheven. Oec sal comen] die
enghel des testaments. dien ghy wilt [Dese selve ghesontmaker hiet
oec een enghel des testaments. ende een enghel des groten raets.
dien dat quade niet en behaghet. die ghenen persoen in dat gherichte
wt en neemt, ende die mit gheenre ontfarmherticheit of strenghicheit
verwandelt en wert] Siet hy coemt. seghet die here der heren Ende
wie sal moghen ghedencken den dach sijns toecomsts. [En mach
nyemant om die macht sijnre moghentheit dencken Wie machse
dan wederdraghen]. Wye sal staen om hem te sien. [Dat is wie mach
mit sependen ende mit schymmenden oghen in sijnre claerheit sien
die die sonne der rechtverdicheit is]. Want hy is recht als een te
samen blasende vuer ende als een eruit des volres | [Den ghenen die
swaerlike sundighen. is hy een te samen blasende ende een ver-
terende vuer. Mer die eleyne sunden doen. is hy een eruit des volres.
op dat den ghewasschenen die suverheit weder gheven moghe]. Ende
hy sal sitten te gader blasende, ende reynighen dat sylver [Op dat
nae ezeehiels woerde. soe wat in onsen golde ende sylver. dat is in
onser synne ende in onser wtsprake vermenghet is mit metale. mit
ysere. mit tynne. ende mit lode. dat dat in den oven des heren ver-
backen ende verteert woerde. ende dat pure golt ende sylver blyve.
Ende hy sal reynighen die kindere van levi Want het is tijt dattet
ordel beghynne van den huse godes Ende anders waer is ghesehreven.
beghint aen mijnen heylighen In den kinderen van levi Verstae alle
priesterlike weerdicheit Ende ist dat men die priesteren reynighen
ende suveren sal op dattet pure golt ende sylver blyve Wat is dan van
anderen menschen te segghen]. Ende hy salse suveren alse golt ende
alse sylver ende sy soelen den here offerende sijn offerhande in ghe-
rechtieheit. [als sy ghereynighet ende ghesuvert sijn] Ende die offer-
hant van iuda ende van iherusalem. [dat is dat sy offeren voer iuda
ende voer iherusalem. dat is voer die ghene die den here belyen.
ende die synen vrede in den ghemoede aensiet] sal den here behaghen.
f, I20'.
-ocr page 509-alse die dach der ewicheit ende alse die olde iaren. [op dat alse sy
inden beghynne gode behagheden. dat also na der sunde ende na
der penitencien hem beghynnen te behaghen als sy ghepurgiert
sijn van alre onreynicheit der sunden] Seghet die almechtighe here
Hebr. ii,33—39
(f. II 1^—1120.
Op santé fabianus ende sebastianus dach een
lesse der epistelen sancte pauwels des apostels
totten hebreeuschen
Broeders die heylighen hebben overmits
den ghelove conincrike verwonnen [der weder-
saken. want gedeon verwan vier conynghe. als
inden boeke der richters staet gheschreven
losue verwanner een ende dertich als in iosue
boec staet David verwanner seer vele. als men
leset in den anderen boeke der conynghen.
Ende abraham verwanner vive. als in moyses
ierste boec dat genesis heit gheschreven staet]
Sy hebben ghewrocht gherechticheit. [dat is
gherecht ordel van hoerre on- | dersaten
weghen als david ende die richters deden]
Sy hebben vercreghen die beloeften. [die hem
van gode beloeft waren, als verwynnynghe
ende der ghelijc Of sy vercreghen die beloeften.
die hem stadelic ende dicke beloeft waren
van den lande der belofenisse. dat van melke
ende van honighe vloyde welke beloeften den
olden vaders als abrahammen ende sommighen
anderen beloeft waren ende nochtant niet
vervullet] Sy hebben der lewen monde bestopt
[als daniel] Si hebben des vuers crachtighe
ghewelt wtghedaen. [als die drie ionghelinghe
die die coninc nabugodonosor in den oven
warp] Sy hebben die scarpicheit des sweerdes
veriaghet. [dat is dat heer mit sweerden ghe-
gordet. als david iosue ende vele anderen
deden] Sy sijn van der siecheit weder ghenesen
[Als die coninc ezechias ghenas ende iob] Sy
sijn starc inden stride gheworden. [als iosue
iudas machabeus ende vele andere] Sy hebben
die heere der vianden ghekeert. [ende voer-
Haag 132 G I
(f. 104^—104^).
van den heylighen.
ghewrocht
f. iii^.nbsp;Onderstaande tekst vormt een aaneensluitend geheel.
Die overmits den ghelove
conincrike verwonnen.
gherechticheit
hebben..
ende vercreghen die be-
loeften:
Si hebben der leewen mon-
de ghestoppet glosa Als
daniel Si hebben des vuers
crachtighe ghewelt wt ghe-
daen glosa Als die drie
iongelinghe. die nabugodo-
nosor inden oven werp Si
hebben die scarpheit des
swaerts veriaghet glosa
Dat is dat heer mit swaerden
ghegordet. alse david . iosue
ende veel andere Si sijn van
ziecheden weder ghenesen
glosa Als die coninc eze-
vluchtich ghemaect oec voer den stride] Die
wyve ontfenghen hoer doden van der verrise-
nisse [verwecket van der doot overmits helyas
ende helyseus. die der weduwen kijndere
verweckeden] Mer die andere [oec in den
nywen stestament sijn]. Om den ghelove
verhanghen [in galghen. ende mit anderen
tormenten]. Ende en ontfinghen ghene ver-
loessinghe [dat is teghenwoerdighe ontgan-
ghinghe wt haerre viande hande]. Op dat sy
ene beter verrisenisse solden vinden [Beter dan
die verloessinghe als dat ewighe leven Want
die sijn siele hatet in deser werlt. die bewaert
se in dat ewighe leven Welke verrisenisse also
vele oec te beter is. alse sy meer gheleden heb-
ben. Want als sunte iohan guldenmont seghet
Hoe vele h... yemant meer lydet. also vele te
glorioseliker sal hy ghecroent werden] Ende
die andere hebben scandelike lastere, ende
slaghe besocht. [lastere tot confusien. ende
slaghe tot sericheit]. Ende daer en boven oec
bande, [daer sy mede ghebonden worden].
Ende kerkere [daer sy in gheholden worden
alst openbaer is. van iheremyas ende van
mycheas] Sy sijn ghesteent. [als die voerseghede
iheremyas in egipten. ende ezechiel in babilo-
nien] sy sijn ghesaghet [alse ysaias dien ma-
nasses sijn neve saghen dede als men seghet
mit eenre holtener saghen] Sy sijn becoert [mit
schonen beloeften eer mense dodede. als die
seven broeders daer men | van leest in den
anderen boec der machabeen] Sy sijn in die
dodinghe des sweerdes ghestorven [ais urias
ende iosyas] Sy hebben omme ghegaen [in
vele steden der werlt] in meloten. dat is in
clederen van kemelschen hare ghemaect. [hoe
danighen cleet iohannes baptista ghebruucte]
In gheiten vellen [als helyas dede. ende vele
andere], behovende. [der noedorsten ter lijf-
tocht]. belastet [mit sorghen des ghemoets].
ghepinighet [mit arbeide des lichames]. Wel-
chias ende tob Si sijn starc
inden stride gheworden
glosa Als iosue . macha-
beus . ende veel andere Si
hebben die heere der viande
ghekeert glosa Ende
vluchtich ghemaect Die wive
ontfinghen haer doden van-
der verrisenisse glosa
Verwecket vander doot.
overmids helyas . ende hely-
zeus. die der weduwen kin-
der verweckeden Mer die
andere glosa Inden nuwen
testamente sijn verhanghen
in tormentinghe . ende en
ontfinghen gheen verlos-
singhe.
Sic.
f. 112^.
Onleesbaar.
op dat si een beter ver-
risinghe souden vinden:
Ende die anderen hebben
scandelike lachtere . ende
slaghe besocht.
ende voert meer bande.
ende kerkere:
Si sijn ghesteent glosa
Als ieremias in egypten.
ende ezechiel in babilonien
Si sijn ghezaghet glosa
Als ysaias
Si sijn ghetemptiert glosa
Mit sconen beloeften
Si sijn die dodinghe des
swaerts ghestorven glosa
Als urias . ende iosyas Si
hebben omme ghegaen in
clederen van kemelschen
hare ghemaket.
in geyten vellen glosa Als
helyas. ende veel andere
behoevende glosa Der
nootorften belastet mit
sorghen: ghepinighet glosa
ker heilighen [wandelinghe] der werelt [dat
is die mynners der werelt] niet weerdich en
was. [ende daer om en achte men dese heili-
ghen niet voer snoede om hoerre bedruckenisse
wille of die werelt en was deser heilighen niet
weerdich dat is sy waren also snoede gheacht
voer die menschen. Recht of sy niet weerdich
en waren onder hem te wonen] Sy waren dwa-
lende in eenliken woesticheiden. [als men leset
van david mit sinen ghesellen in den iersten
boeke der conynghen. ende van mathathias
mit sinen ghesellen. ende van iudas machabeus.
inden iersten ende in den anderen boeke der
machabeen], In berghen. [als david. dien saul
vervolghede in berghen ende in hovelen] In
spelunken. [Als helyas ende als die kindere
der propheten. Onder yesabel die conynghyn-
ne. ende als david mit sijnen ghesellen]. ende
in holen der eerden Ende alle dese sijn ghe-
proeft ghevonden mitten ghetughe des ghe-
loven In cristo ihesu onsen here
Mit arbeyde welker heyli-
ghen die werelt niet weer-
dich en was:
Si waren dwalende in een-
liken woesticheden
in berghen
in spelunken
in holen der eerden: Ende
alle dese gheproevede
mitten ghetughe des ge-
loefs . en ontfinghen noch
die beloefte niet:
Deze geglosseerde perikopentekst beantwoordt ook in een ander
opzicht geheel aan wat ons omtrent Scutken is medegedeeld.
Acquoy beschrijft ons met gebruikmaking van het Chronicon
Windesemense hoe de ijverige clericus tijdens de beide maaltijden
van de dag voor de lekebroeders placht te lezen en ,,uit te leggen
wat nadere verklaring scheen te behoevenquot;. Is het nu niet alsof
in de zo juist afgedrukte gedeelten Scutken zelf aan het woord is,
de lectio van de dag lezend en die voor zijn hoorders verklarend
aan de hand van uitlegkundige werken?
Wanneer nu inderdaad deze tekst van Scutken is, dan blijft
nog de vraag over, in welke volgorde zijn vertaling is ontstaan.
Is de komplete tekst ontstaan uit een perikopenverzameling, of
zijn de lectiones gehcht uit een volledig Nieuw Testament? Een
antwoord op deze vraag kan niet gegeven worden, zolang een
volledige handschriftenbeschrijving niet ter beschikking is. In
ieder geval weten we nu reeds dat codices met de komplete
bijbelboeken terugkhmmen tot ± 1390, hetgeen heel dicht moet
liggen bij de tijd dat de vertaling ontstond. De kwestie is trouwens
Acquoy, Het klooster te Windesheim, I, 283.
-ocr page 512-van minder belang, omdat, zoals we weten, ook de komplete bijbels
veelal werden gelezen in de volgorde van het kerkjaar. De bijge-
voegde ,.tafelsquot; en de somtijds daarin aangebrachte veranderingen
laten geen twijfel over. Karakteristiek is ook dat, wannéér er
ergens gesproken wordt over vertalingen van het NieuweTestament,
het steeds gaat om lectiones, bijvoorbeeld door Busch in de boven
geciteerde passus betreffende Scutken en Cele.
4. Het milieu, waarin de vertaler gewerkt heeft.
De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament en
de Oudtestamentiese perikopen is, in breder verband gezien, een
belangrijk getuigenis van de geestelike opwaking, die tegen het
einde van de veertiende eeuw veroorzaakt was door Geert Grote.
Vanaf het ogenblik zijner bekering is deze grote voorganger niet
moede geweest zijn hoorders en lezers eerbied voor de Heilige
Schrift^^in te prenten. De bijbel, als voornaamste richtsnoer
voor onze levenswandel, moest niet slechts gelezen, maar ,,over-
peinsd en herkauwdquot; worden. Meermalen heeft hij de betekenis
van bijbelstudie in het licht gesteld, zo in de Conclusa en proposita,
die hij na zijn bekering heeft opgesteld. Hierin spoorde hij zichzelf
en anderen aan: ,,Radix studii tui et speculum vitae sint primo
evangelium Christi, quia ibi est vita Christiquot;. Verder ,,de
levens en collatien der vaders...., de brieven van Paulus, de
kanonieke brieven van het N. Testament en de Handelingen der
Apostelen; voorts eenige 'devote boeken', de 'soliloquia' op naam
van Augustinus, schriften van de kerkvaders, Ambrosius, Hiero-
nymus, Gregorius Magnus en andere, vooral zedekundige, ook
stukken van Bernardus, Anselmus en Suso; daarna de homiliën en
postillen over de evangehën en over de brieven van Paulus, en de
legenden der heiligen; eindelijk de boeken van Salomo, den
psalter, de boeken van Mozes, Jozua, richteren enz., de profeten
en de expositiën der kerkvaders over die allenquot;. Volgens Foppens
Zie boven, blzz. 486—487 en 31.
Vgl. W. J. Kühler, De prediking van Geert Groote, Teyler's Theologisch Tijdschrift,
V (1907), p. 216.
Vgl. W. Preger, Beiträge zur Geschichte der religiösen Bewegung in den Nieder-
landen in der 2. Hälfte des 14. fahrhunderts, Abh. d. Hist. Classe der Kön. Bayer.
Akad. der Wissenschaften XXI (1898), S. 10.
Vgl. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, II, 2, p. 325—326.
-ocr page 513-zou hij zelf een Concordia evangelist, de passione vervaardigd
hebben.
Men ziet welk een belangrijke plaats de studie der Heilige
Schriften, d. w. z. van de bijbel en de geschriften van kerkvaders,
in zijn werkprogram innam. En het is niet bij voornemens gebleven.
Geheel m de hjn van de wetenschappelike praktijk, die hij zich zo
had uitgestippeld, het hij handschriften komen, die onder zijn
leiding in het fraterhuis werden gekopieerd. Ook elders waren
afschrijvers voor hem bezig. Zijn korrespondentie behandelt niet
zelden het uitlenen van codices. Leerzaam is in dit opzicht de
briefwisseling met Gele en Vroede.
Een van de kloosters, waarvan hij handschriften in bruikleen
ontving, was Groenendaal, dat hij meer dan eens, hetzij in gezel-
schap van Gele, hetzij alleen heeft bezocht. Daar leerde hij
Ruusbroec kennen, die grote indruk op hem maakte en met hem
sprak ,,de sanctis scripturisquot;. Enige van diens werken, o. a. Die
chierheit der gheesteleker brulocht en Van seven trappen heeft
Grote in 't Latijn vertaald. Ondanks de bewondering, die hij voor
deze werken aan de dag legde, meende hij toch sommige passages
in zijn vertaling meer in overeenstemming met de uitspraken der
kerkvaders te moeten brengen, een bewijs van zijn rechtzinnigheid
en zijn kritiese instelling.
Daar, te Groenendaal, heeft hij ongetwijfeld zich op de hoogte
kunnen stellen van nog andere stichtelike lektuur in de volkstaal,
namelik verdietsingen van Latijnse, speciaal liturgiese teksten,
die voor de lekebroeders waren vervaardigd. Is het nu ongerijmd
te denken dat hij enige van zulke Dietse teksten op zijn terugreis
heeft meegenomen, of anders later heeft laten komen ? We weten
altans met zekerheid dat Grote voor zijn vertaling van de Getijden
de beschikking had over een oudere vertaling, die van zuidehke
herkomst was. Petrus Horn licht ons in zijn levensbeschrijving
van Grote daaromtrent aldus in: ,,antea hee ®) horae in teutonico
non tam perfecte habebantur translate sicut hodiequot;, hetgeen
imphceert dat Grote een reeds bestaand®) getijdenboek heeft
Foppens, Bibl. belg. I, p. 355, naar W. Moll, a. w., p. 385, noot 3.nbsp;Preger,
Beiträge, S. 9. ®) Acquoy, Het klooster te Windesheim, I, 46.nbsp;Preger,
Beiträge, p. 19, noot 2.nbsp;Preger, Beiträge, S. 20.nbsp;Sic. ') W. Moll
Geert Groote's Dietsche vertalingen, p. 34.nbsp;Is 'n kopie van de tekst, die
Grote voor zich had, soms bewaard in hs. Kopenhagen Thott 128 of 129?
(vgl. Chr. Bruun, Aarsberetninger og Meddelelser III, 114—115 en W. de Vreese
Bibliotheekleven XVI, 21 vlgg.).
vervangen door een verdietsing, die naar zijn mening aan gestrengere
wetenschappelike eisen voldeed.
Hiermee zijn we genaderd tot een belangrijk onderdeel van
Grote's werkzaamheid: zijn vertaalarbeid. Toen hem de gelegenheid
jz^enomen was om in het openbaar als prediker op te treden, heeft
hij zich met de volle inzet van zijn persoonhkheid toegelegd op
het overbrengen van stichtelike lektuur in de landstaal, om zo
in andere vorm zijn bemoeienissen voor het zieleheil der leken
voort te kunnen zetten. Te Groenendaal opmerkzaam geworden
op de daar in gebruik zijnde vertalingen, heeft hij zich beijverd om
de achterstand in te halen, en begon daartoe met een vertolking
van een der meest gebruikte liturgiese teksten: de horae. We laten
in 't midden of hij voorzichtigheidshalve, om de kerkelike over-
heden niet te kwetsen, begonnen is met deze nimmer door de
Kerk aan leken ,,verbodenquot; Horae, dan wel omdat de inhoud
hiervan zich 't best leende voor 't bevorderen van die ,,ynnicheitquot;,
die hij bij zijn volgelingen wilde wekken. Welhcht zijn beide
beweegredenen op zijn keuze van invloed geweest. Vast staat
evenwel dat zijn vertahng, naar zijn biografen ons zeggen, bestemd
was voor de ,,simplices et indocti laiciquot; (Thomas a Kempis), voor
de „devocio laycorumquot; (Petrus Horn) en dat de zusters der
kongregatie deze bundel hebben gebruikt. Door de toevoeging
van glossen kwam hij onkundigen te hulp bij 't juist verstaan
van de tekst.
Wel groot moet de stuwkracht van Grote geweest zijn, dat het
voorbeeld, door hem in 't laatste jaar van zijn leven gegeven, door
zo vele van zijn vereerders zou worden nagevolgd, een symptoom
overigens van de bezielende, levenwekkende invloed die van zijn
persoonlikheid is uitgegaan. Een van zijn trouwste volgelingen nu
was onze Scutken, die in verschillende opzichten ging in de voet-
stappen van zijn leermeester. Het beeld dat Busch ons van
deze Windesheimer clericus ophangt, vertoont enige gelijkenis
met dat van Grote: zijn arbeidzaamheid, zijn liefde voor Schrift-
studie en zijn bezorgdheid voor 't zieleheil der leken, dat alles
1) W. Moll, a. w., p. 2—3.
Voor meer bijzonderheden aangaande Geert Grote's vertalingen verwijzen we
naar de reeds genoemde studie van Moll. Dr. A. G. M. van de Wijnpersse, Zuster
Hildegarde, De Dietse vertaling van Suso's Horologium aeternae sapientiae (Proefschr-
Utr. 1926) heeft aannemelik gemaakt dat de Noordnederlandse omwerker van de
oude Vlaamse (Brabantse) vertaling Grote is.
Vgl. Acquoy, Het klooster te Windesheim, I, 280—289.
-ocr page 515-brengt zijn vereerde voorganger in de herinnering, die hem, de
oud-bewoner van Heer-Florenshuis, geheel onder zijn machtige
invloed had gebracht. Grote's voorbeeld is het geweest, dat
Scutken er toe bracht om, kort na zijn komst in het klooster te
Windesheim, zich te zetten tot een vertaling van de evangelie-
perikopen en de psalmen, waarin hij gebruik maakte van Grote's
overzetting, en die te voorzien van glossen, ontleend aan de
geschriften van kerkvaders en latere exegeten. Ook Scutken heeft
deze voortzetting van Grote's vertaalwerk ondernomen ,,pro
laicis nostrisquot;, naar de woorden van Busch. Hij beschouwde het
blijkbaar als een vervulling van de hem opgelegde taak, die hierin
bestond dat hij als consiliarius geestelike bijstand moest verlenen
aan de klerken en leken van zijn konvent, om voor de laatsten de
Heilige Schrift toegankelik te maken. In zijn grote ijver ging hij
zelfs zo ver om in de eetzaal der lekebroeders, geheel vrijwillig,
want geen voorschrift verplichtte hem daartoe, twaalf jaren
dageliks aan de maaltijd de Schrift voor te lezen en uit te leggen,
waardoor hij ook anderen liet delen in de resultaten van zijn
vlijtige studie.
Maar ook in andere opzichten blijkt Scutken een leerling van
Grote te zijn. Evenals deze heeft hij oudere vertalingen, die hij
naar we op blz. 393 vlgg. bewezen hebben, gekend en geraadpleegd
heeft, vervangen door een andere. Wat hem daartoe dreef, wordt
ons met zoveel woorden niet gezegd, maar we zullen wel niet
ver bezijden de waarheid zijn wanneer we aannemen, dat hij de
zuidelike teksten om wetenschappelike redenen afkeurde, terwijl
ook het dialektverschil een nieuwe vertaling wenselik maakte.
Voortbrengselen van de zuidelike mystiek waren in Windesheim
allesbehalve onbekend. We behoeven slechts te wijzen op het
werk van Mande, dat somtijds zoveel gelijkenis met dat van
Ruusbroec en Hadewijch vertoont, dat men van hem is gaan
spreken als van een ,,bewerker en compilatorquot;.^) En de ijver, die
Grote aan de dag legde bij 't verwerven van handschriften met
Dat dit gebruik ook later in ere werd gehouden, kan blijken uit het „Testamentumquot;
van de Windesheimse prior Theodoricus Graviae, waarin te lezen staat: „Item in
conuersorum et aliorum extraneorum laicorum mensa eciam seruabitur silencij censura,
et erit ibi lectio sacre scriptura continuaquot;, vide Acquoy, Windesheim, III, 324. Ook in 't
Rooclooster werd in de reefter uit een Dietse bijbel voorgelezen ; zie beneden bl. 502, nt. 3.
Vgl. G. I. Lieftinck, Hendrik Mande als bewerker en compilator, Ts. 51, 201—218-
Dr. Joh.quot; Snellen, Hadewijch—Hendrik Mande, Ts. 38, 307 en G. Visser, Hendrik
Mande, p. 86 vlgg.
een juiste redaktie van de tekst — men denke aan zijn verzoek,
gericht tot Cele, om een kopie van het correctum Orologium, dat
hij wel gebruikt heeft bij zijn omwerking van de oude vertahng —
ging over op de kloosterbewoners van Windesheim, die immers
alle pogingen in 't werk stelden om met behulp van betrouwbare
handschriften een standaardredaktie van de Vulgaattekst samen
te stellen. Daartoe lieten zij in het bisdom Utrecht en ook daar-
buiten een onderzoek instellen naar de codices met de beste tekst
en die naar Windesheim brengen. Veel waarde kenden zij zelf
toe aan drie zeer oude handschriften, verworven ,,te Parijs, in
het klooster Bethlehem bij Doetinchem en in het gesticht der
ridders van St. Jan bij Harderwijkquot;. Aan anderen moeten we
overlaten uit te maken, in hoeverre deze standaardtekst weten-
schappelike betekenis had, en of Scutken zijn vertaling op de
gezuiverde versie gebaseerd heeft.
Een verschil tussen Grote en Scutken is de uiteenlopende wijze
van vertalen. Want al neemt Grote in de proloog op Onser
Vrouwen ghetiden zich voor om vrij te vertalen, waar een letterhke
weergave de ,,heelheit ende verstandelheit ende waerheit des
sinnesquot; zouden schaden, zo is het Diets dat hij schrijft latinis-
ties, stroef van uitdrukking. Daarentegen heeft, zoals we weten,
Scutken niet geschroomd om het plan, dat hij in de proloog op de
Epistelen opvat, ten uitvoer te leggen, en een vrije vertaling te
leveren, die hij evenwel verantwoorden kon uit de geschriften der
kerkvaders.
Zo staat Scutken voor ons als een man, die handelend in de
geest van zijn grote leermeester, aan de leken van zijn konvent
een naar zijn beste weten wetenschappelik wel gefundeerde
1) Zie Preger, Beiträge, S. 35 en Dr. A. G. M. van de Wijnpersse, Zuster
Hildegarde, a.w., p. 42, 64 e.V., 70, waar Scutken vragenderwijs als omwerker wordt
ondersteld. Het verschil in vertaaltechniek pleit daartegen.
Vgl. W. Moll, Kerkgeschiedenis, II, 2, 312.
Vgl. Moll, Geert Groote's Dietsche vertalingen, p. 53: „Dese ghetide onser
vrouwen sijn in duutsche gheset van woerde toe woerden, als hi naest consste diese
oversette, beholden heelheit ende verstandelheit ende waerheit des sinnes. Want die
woerde sijn ende dienen omme die sinne, ende die sinne niet omme die woerde.
Daer omme hevet hi in sulken steden, daer die siechte duytsche woerde niet proper
en stonden nae den sinne, of den sin verdonckerden, daer hevet hi gheset die naeste
duytsche woerde, die den rechsten ende den apensten sin gheven.quot; Leg dit naast de
overeenkomstige passage in Scutken's proloog op de Epistelen (blz. 478).
*) Vgl. Dr. A. G. M. van de Wijnpersse, Zuster Hildegarde, a. w., p. 55.
-ocr page 517-bijbelvertaling in handen gaf. Als librarius van de Dietse boeken
zal hij ongetwijfeld meermalen aan leesgierige leken voortbreng-
selen van zijn vertaalkunst in bruikleen gegeven hebben. Hierin
is hij een waardig tegenhanger van die „boecwaerderquot; der Dietse
boekenafdeling in Rooclooster, die, zoals we gezien hebben,
zelf wel geen bijbelgedeelten heeft vertaald, maar ze toch korrigerend
afgeschreven en aan zijn broeders te lezen gegeven heeft. Zijn
werk is ontstaan uit dezelfde drang, die in de bloeitijd van de
Windesheimse kloostervereniging zulk een rijke mystieke litte-
ratuur te voorschijn riep. Tal van termen in zijn vertahng
voorkomende, waren in de taal der mystiek van zijn tijd zeer
gangbaar. Sommige zijn in de sfeer der mystiek ontstaan, andere,
die als woord reeds bestonden, hebben in deze omgeving een
speciale betekenisinhoud verworven. We bedoelen woorden als:
a)nbsp;in de bijbeltekst: die afgrondighe wesen gods (profunda dei,
I Cor. 2 , lo), vgl. grondich (proloog Epistelen, f i'), eersticheit
(primatum. Col. i , i8), yersticheit (primitias, Rom. 8 , 23), ghe-
latentheit (patientiam, Rom. 15 , 4), ingheesten (inspirati, 2 Petr.
1,21), ingheestinge (inspirationem. Act. 17 , 25), luuterheit (since-
ritatis, i Cor. 5 , 8), medewerkinghe (operationis, Eccli, 51 , n),
onhezoekelic (investigabiles, Rom. 11 , 33), onhevindelike (inves-
tigabiles, Eph. 3 , 8), overgheformet (transformamur, 2 Cor. 3 , 18),
inden overtret des ghemoedes (in excessu mentis. Act. 11,5),
een overtredinghe des ghemoeds (mentis excessus. Act. 10 , 10),
overtret (excessum, Luc. 9 , 31).
b)nbsp;in de glossen: anderheit (bij i Cor. 7 , 28; ook in de proloog
op de brieven van Paulus), eeninge (2 Petr. i , 7), innicheit (Act.
10 , 33), inwerkinghe (Eph. 4 , 30), nederoetmoedighe (i Cor. 3 , 2),
oerspronc (Apoc. 22, 16), die onghelaten onghestorven menschen^)
(Act. 10 , 32), selfzoekelicheit (Act. 5 , 10), toekeer (Rom. 11 , 12;
Apoc. 3 , 18), vuricheyt (Act. 9 , 38), weselic (i Cor. 8 , 4).
Het valt buiten het bestek van deze studie andere vertaal-
Vgl. K. O. Meinsma, Middeleewsche bibliotheken, Proefschr. Amst. 1902, p. 175,
die uit Busch citeert: „Librarius enim hic erat librorum teutonicorum, quos laicis
legere scientibus concessit ad legendumquot;.
Zie boven blz. 235—237.
Alléén hs. Serm. G.
Vgl. Mnl. Wdb. 5. 2315. 2317—8.
Vgl. Ruusbr. 4, 35: ..Die onghelaten ende onghestorven sijn haers selfs in der
naturenquot;.
arbeid van Scutken op te sporen. Moll heeft reeds de onderstelling
geopperd dat de oudste vertaling van Gerlacus' Soliloquium door
hem is vervaardigd, terwijl Becker de aandacht heeft gevestigd
op enige hymnen, die van zijn hand kunnen zijn.
§ 6. VERSPREIDING.
i. Ter inleiding.
Er zou een afzonderlike studie te schrijven zijn over de ver-
spreiding dezer vertaling in handschrift en druk tot het jaar
1522. Eén resultaat staat van te voren reeds vast, namehk dat
deze bijbeltekst, tezamen met de psalmenvertaling uit het gebeden-
boek van Geert Grote en de latere uitbreiding tot een volledig
souter van Scutken, de meest verbreide bijbelvertaling der
Middeleeuwen geweest zijn. Het ligt voor de hand de verspreiding
dezer teksten aan een gelijktijdig onderzoek te onderwerpen,
aangezien de eenheid van oorsprong wel een parallel zal hebben
in een overeenkomstige vermenigvuldiging. Het aantal codices,
inkunabels en postinkunabels, dat deze teksten al of niet volledig
heeft bewaard, is zó groot dat na vergelijking daarmee de ver-
schillende zuidelike vertalingen van vroeger datum kwantitatief
gering lijken. Evenmin tasten we in het duister omtrent het gebied,
waarover deze tekstenfamilie zich vertakt heeft. Wel bezitten we
geen volledige gegevens over het aantal handschriften, over de
bezitters en het dialekt waarin ze geschreven zijn, maar alles pleit
voor de mening dat in het gehele gebied van de Windesheimse
kloostervereniging en de bij haar ingelijfde kongregaties bedoelde
teksten bekend geworden en in gebruik genomen zijn. Zoals
Glunz geografies heeft aangetoond in welke streken bepaalde
Vulgaatredakties gebruikelik waren, zou men ook de invloedssfeer
van de Noordnederlandse bijbelvertaling in kaart kunnen brengen.
Met Deventer en Windesheim als uitstralingshaard zou zich dan
een divergerende stralengroep aftekenen, die zich uitstrekt niet
alleen over het gehele Dietse, maar eveneens over het Neder-
duitse (Oostfaalse) en Rijnfrankiese taalgebied. Eén blik op de
In Kerkhist. Arch. II, (1859), p. 217, 233; zie boven, blz. 372.
Zie De Katholiek, deel 88 (N. R. 22), 1885; vgl. Acquoy, Windesheim, I, 224.
waar uit Busch wordt aangehaald: ,,Multas cantilenas hymnorumque omate et rigma-
tice de festis praemissis conscribens composuit. . .quot;
H. Glunz, Britannien und Bibeltext, p. 64, 96, 128 en 144.
-ocr page 519-lijst handschriften, die Van Druten heeft gebruikt, en vooral
op de opsomming in Vollmer's Psalmenverdeutschung, is voor
de belangstellende voldoende om zich van de juistheid dezer
konstatering te overtuigen.
Mocht het iemand onwetenschappelik monnikenwerk lijken,
een onderzoek op touw te zetten, waarvan de hoofdresultaten bij
voorbaat bekend zijn, zo willen wij er aan herinneren dat daarbij
allerlei vragen zich zouden voordoen, wier oplossing voor een
juist inzicht in de geschiedenis van de Nederlandse bijbelvertaling
van veel belang is. Om er maar enige te noemen: hoe moeten de
afwijkingen in de redaktie, vooral in enige latere drukken, verklaard
worden; welke recensie kozen de drukkers voor verbreiding door
middel van de pers; hoe is de verhouding tussen de noordelike en
zuidelike drukken in taalkundig opzicht; welke Levens van Jezus
en Passies zijn samengesteld met behulp van stukken uit deze ver-
tahng; voor welke sermoenenbundels heeft deze de perikopen
geleverd; in welke preken, stichtelike traktaten of mystieke werken
ontmoet men bijbelcitaten, die ontleend moeten zijn aan onze
verdietsing? Dit zijn slechts enkele van de vele vragen die rijzen
bij 't nagaan van de invloed dezer tekst en welker oplossing dringend
nodig is, wanneer men de verhouding wil bepalen tussen de
handschriftelike overlevering en de zestiende-eeuwse teksten.
Zoals men ziet ligt hier nog een geheel veld van onderzoek braak,
en het is onze vaste overtuiging dat de ontginner van dit terrein
een rijke oogst zal kunnen binnenhalen.
Deze uiteenzetting van wat eigenlik had moeten gebeuren, zij
een voldoende verontschuldiging voor de onvolledigheid van deze
paragraaf. We moeten ons bepalen tot het mededelen van enkele
losse aantekeningen, die we tijdens de loop van het onderzoek
gemaakt hebben. De schaarse gegevens, hier bijeengebracht, hebben
alleen de pretentie te wijzen op 'n lacune, die de latere geschied-
schrijver der Nederlandse bijbelvertalingen zal hebben aan te vullen.
2. Verspreiding in handschrift.
Een bewijs voor de verbreiding buiten de landsgrenzen wordt
geleverd door het 15 de -eeuwse hs. Xrier, Stadtbibl. God. igói
(aquot; 1443), dat Epistelen en Evangehën met sermonen, in„moselfrank.
H. van Druten, Geschiedenis, p. 175—180.
Cf. H. Vollmer, Die Psalmenverdeutschung I, S. 6—15.
-ocr page 520-mit stark niederrhein. Einschlagquot; volgens Vollmer, aan wie we
onze wetenschap aangaande de tekst van deze perikopencodex
danken. Schr. toont overtuigend aan dat de hier overgeleverde
tekst precies dezelfde is als die in de hss. Hamburg 1004 en 140,
die de vertaling van Scutken bevatten. Is het manuscript soms
eigendom geweest van het S. Agnes-klooster te Trier, welk
nonnenklooster in 1460 onder Windesheimse invloed werd
hervormd en nadien ,,monasterium S. Agnetis in Monte Ange-
lorumquot; genoemd werd ? Verzet het jaar van deze kloosterreformatie
zich tegen dit vermoeden, dan is het nog steeds mogelik dat het
handschrift heeft toebehoord aan het„Domus VaUis Angelorumquot;
te Bonn, van waaruit het zusterklooster te Trier werd hervormd.
Het Bonnse konvent is in 1417 of wellicht in 1430 tezamen met
het kapittel van Nuis in de kloostervereniging van Windesheim
opgenomen.
Konden we boven de bewijzen geven dat zuidelike teksten in
Windesheim bekend waren, zo is ook omgekeerd de noordelike
vertaling in het Zuiden gebruikt. Er zijn namelik handschriften
van deze tekst bewaard, die afkomstig zijn uit Rooclooster en
Groenendaal. Zo is uit het eerstgenoemde konvent afkomstig
hs. British Museum add. 26658, dat de vier evangehën kompleet
bevat en volgens De Flou-Gaillard en Prof. de Vreese reeds ,,even
voor of kort na 1389quot; geschreven is. Het moet dus vrij kort
na 't onstaan van de vertaling afgeschreven zijn. Het ongerepte
Noordnederlands, zonder bijmengselen van Brabantse herkomst,
waarin deze tekst, naar we persoonlik hebben vastgesteld, is
geschreven, maakt het uiterst onwaarschijnlik dat de kopie in
Rooclooster door een Brabander zou zijn vervaardigd. Het kan
Vollmer, Verdeutschung der Paulinischen Briefe, S. 6—7, 11—12. Vgl. 00k
C. Borchling, Mittelniederdeutsche Handschriften, Reisebericht IV, (Nachrichten und
Mitteilungen der Göttinger Akademie, 1913), S. 167: „für Trier bestimmt, aber der
Dialekt ist stark ndrh. gefärbt.quot;
Zie voor dit alles Acquoy, Windesheim III, 208—209.
De Flou-Gaillard, Middelnederlandsche handschriften in Engeland, Versl. en
Meded. Kon. Via. Acad. 1895, p. 26, alwaar men de volgende aanwijzing omtrent
het gebruik van de codex geciteerd vindt: „Desen boeck salmen ten Refter lesen na sijn
ordynanchie ende is den Visten inder taffelen —D—secundu—quot; en Willem de Vreese,
De Dietsche boeken van 't Rooklooster omstreeks 1400, Album Kern (1903): „in den
kalender ontbreekt nl. het feest van O. L. V. Visitatie, dat in 't genoemd jaar werd
ingesteld.quot; Een soortgelijke aantekening omtrent de wijze waarop een Diets bijbel-
handschrift gelezen behoort te worden, vindt men in hs. Brussel iii, dat de boven,
in hoofdstuk VI behandelde Brabantse zelfstandige vertaling der vier evangeliën bevat,
aan de voet van fol. 89'': „Desen boeck salmen ter reffter leesen na sijn ordi[nancie]quot;.
wel niet anders, of het handschrift is in het Noorden afgeschreven
en vandaar, hetzij reeds ± 1390, hetzij later, toen Rooclooster
met het Groenendaalse kapittel zich bij de Windesheimse kon-
gregatie had aangesloten, aan dit konvent afgestaan.
Wel door een Brabander is geschreven hs. Brussel 832 (2992—
93), volgens de katalogus een gebedenboek, dat van fol. 55''—123^
een verzameling Epistelen en evangeliën bevat, voor al de dagen
van de eerste Zondag in de vasten tot aan Woensdag na Pasen.
Dit 15de-eeuwse papieren manuscript heeft aan Groenendaal
toebehoord en bevat de Noordnederlandse tekst. Van fol. loC—
iii^ wordt de perikopenafdehng door een passie ,,ghelijc als die
vier evangelisten bescreven hebben ende in een ghetoghenquot;,
zoals het opschrift luidt. Deze passie in harmonievorm is opge-
bouwd uit fragmenten die aan de komplete vertahng van de vier
evangehën ontleend zijn. Als bewijs leggen we het begin en slot
van de harmonietekst en de brokstukken, die aan de volledige
tekst ontleend zijn, naast elkaar.
Brussel 832 (29 92—93)
Lucas In dien tide nakede een
feestdach Mat[h]eus Ende het
ghescyede doe ihesus alle dese
leeringhe volbrocht hadde soe
sprac hi sinen iongheren toe ende
seyde Weet dattet na twee daghen
paesschen wesen sal ende des
menschen sone salmen over leve-
ren om ghecruyst te worden
Marcus Twe daghen hier na waest
paesschen ende datmen gheen
broot en at dat gheheven was. . .
Marcus Ioseph cochte een
cyndael Iohannes Doe namen sy
ihesus lichaem ende wonnent in
linen doecken met dier salven
als der ioden ghewoente was te
graven Bi dier steden daer hy
Haag 75 E 8
(Luc. 22 , X:) Doe nakede een
feest dach (Matth. 26,1—2:)
Ende het gheschiede doe ihesus
alle dese leringhe volbrocht hadde
soe sprac sinen iongheren Ghi
weet dat na twien daghen paes-
schen wesen sal ende des men-
schen soen salmen over leveren
om ghecruust te warden (Mare.
14 , I:) Twe daghe hier na wasset
paesschen ende dat men gheen
broet en at dat gheheven was....
(Mare. X5 , 46:) Ioseph cochte
een sindael (Joh. 19,40—42:)
Doe namen si ihesus lichaem ende
bonden in linnen doeken mit dier
salven als der ioden ghewoente is
te graven. In dier steden daer hi
ghecruyst wert was een hof ende
in dien hove een nuwe graf daer
noch nyema[n]t in begraven en
was ende want dat graf daer by
was leiden sy ihesum daer in
ghecruust wort was een hof ende
in dien hove een nuwe graf Daer
noch niemant in gheleit een was
om der ioden paesschen. want dat
graf daer bi was leiden si ihesum
daer in
Tezamen met de lectiones moet deze Passie middellik of
rechtstreeks naar een noordelike tekst zijn afgeschreven. We
ontmoeten haar namelik bijvoorbeeld in J. en S., zoals hs. 683
van de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden door Verdam
wordt genoemd. Bij de raadpleging van het Mnl. Wdb. werden
we telkens verrast door overeenkomsten tussen dit „Leven van
Jezusquot; en N.N. Nader onderzoek heeft ons geleerd, dat in deze
defekte codex brokstukken uit de volledige verdietsing aaneen-
geregen zijn tot een geheel, waaraan men met enig recht de naam
Leven van Jezus geven kan. Het begin en tussenfragment delen
we mee ten bewijze van de identiteit met N.N.:
Leeuwarden 683
(f. i'^) Wee u scriben ende pha-
riseen die daer sluten dat rike der
hemelen voer die menschen Ghi
Haag 75 E 8
(Matth. 23 , 13 vlg.) Wee iu
scriben ende phariseen ypocriten
die daer toe sluten dat rike der
hemelen voer die menschen Ghi
en gaet daer niet in. noch die in-
ganghers en laeti niet ingaen....
(Luc. 21 , 34 vlg.) Siets iu toe
dat iuwe herten niet verswaert en
worde in overtallicheit ende dron-
kenscap ende in sorghen deses
levens ende over iu dan come die
haestelike onversiene dach
en gaet daer niet in noch die in-
ganghers en laet ghi niet ingaen..
(f. g^) Siet toe dat uwe herten
niet verswaert en werden in over-
tollicheiden ende dronckenscap
ende in sorgen deses levens Ende
over u dan come die haestehke
onversiene dach
Een ander ,,Leven ons Heeren Ihesu Christiquot;, waarvoor de
Noordnederlandse vertaling de stof geleverd heeft, is hs. Leiden,
Lett. 241. Men spare ons de bewijzen.
De Noordnederlandse Passie werd de gebruikers tenslotte zo
Wanneer we het met potlood geschreven getal 183, dat op de eerste bladzijde
voorkomt, als foliëring mogen beschouwen, moet het hs. vroeger veel omvangrijker
geweest zijn. We vestigen er de aandacht op dat er tussen f. en 3'' enige bladen
moeten zijn uitgevallen, aangezien de tekst niet aansluit. Het slot van dit handschrift
(f 159^), dat behalve het „Leven van Jezusquot; ook enige stichtelike traktaten behelst,
IS al even defekt als het begin.
vertrouwd, dat men bij het afschrijven van het zuidehk Leven van
Jezus het passie-gedeelte ging vervangen door de N.N.-versie.
Een overtuigend voorbeeld hebben we in het op blz. 169 beschreven
hs. Utr. 1009, dat van f. iquot;-—166^ de *LS-redaktie van de zuidelike
evangeliënharmonie bevat en van f. 168''—213^: a) dat avontmael,
b) de passie c) de verrisenis en opvaert xristi, besloten door het
nederseinden des heilichs ghees en enige overdenkingen hierover.
In de gedeelten a) en b) is de tekst geen andere dan die der Noord-
nederlandse verdietsing. Men vergehjke slechts de parallelafdruk
die Van Druten op p. 306—307 van zijn Geschiedenis opnam
van drie versies, iquot; de evangehënharmonie van 1360 naar Haag
y 398, 2quot; de passie van hs. Utr. 1009 en 3° de Noordnederlandse
tekst naar het Evangelie van Mattheus (26 , 36 vlgg.) uit Leiden
244. Een ieder kan zien dat voor de passie in Utr. 1009 gebruik
gemaakt is van N.N. Van belang is verder dat de hier toegepaste
harmonievorm afwijkt van die in 1360 lt;*Llt;SL. Naast elkaar
plaatsen we ten bewijze hiervan het door Van Druten geciteerde
gedeelte uit Utr. 1009 en de brokstukken uit N.N., met behulp
waarvan deze passie aaneengelast is. Aan anderen laten we over
om uit te maken volgens welke methode dit gebeurd is, want
het is bijna wel zeker dat een Latijnse passie de grondslag vormt
van de Noordnederlandse bewerking.
Utr. 1009 (f. 184^—1850
Sittet hier tot dat ic daer gaen
sei ende bidden. Ende hi nam mit
hem petrus iacobus ende iohan-
nes. Ende hi began te vresen ende
te verdrieten ende hi began te
bedroeven ende swaermoedich te
wesen Doe seide hi hem. Mijn siel
is bedroevet al totter doot. lidet
u lidet u hier ende waect mit
Haag 75 E 8
(Matth. 26 , 366—370) Sit hier
tot dat ic daer gaen sal ende beden
ende nam peter mit hem ende
(Marc. 14, 33) iacob ende ian
ende .. began te vresen ende te
verdrieten (Matth. 26 , 37b—39a)
ende began te bedroeven ende
zwaermoedich te wesen Doe seide
hi hem mijn siel is bedroeft al
Ingedeeld in zes stukken: die metten, die prijm, die tercie, sexte, die noen, die vesper.
Sic.
De tekst van dat avontmael vertoont een belangrijk hiaat tussen f. clxviij'^ en
CLKixquot;quot;, waarvan de overgang aldus verloopt: „ende al grimmeden si op haer. Ihesus
wistet ende seide hem. Laetse waer om sijt ghi haer lastelic si heeft | sel u wisen een
grote eetcamer toe ghemaect. bereit ons dat al daer.quot; De konklusie moet één van
tweeën zijn: óf de foliering in Romeinse cijfers is door een later gebruiker aangebracht,
die een defekt handschrift voor zich kreeg, óf de kopiist moet zijn werk gedachteloos
hebben verricht.
*) Sic.
-ocr page 524-totter doot lidet iu hier ende wa-
ket mit mi Ende hi ghinc wt een
luttel van daen (Luc. 22 , 41) also
verre als een worpe is van enen
steen. Ende hi boghede sijn knien
(Matth. 26 , 39a) ende .. viel ..
neder in sijn aensicht (Mare.
14 »35—36a) opter aerden ende
bat oft ghesehien mochte dat die
ure voer bi lede. Ende seide vader
alle dijnghe sijn di moghelije
(Matth. 26 , 39b) of moghenlijc is
so lide dese kelc van mi nochtan
niet als ic wille mar alstu
De stukken vander opvaert xristi en vanden neder seinden des
heilichs ghees (f. 208^—211^^) zijn weer afkomstig uit „der apostel
wercquot; cap. i , 4—cap. 2 , 17 naar de vertahng van 1360. Vgl.
het begin van cap. 2:
Utr. 1009 (f. 210quot;^)
Ende doe die daghe van pinxte-
ren voldaen waren, so waren die
iongheren al te gader in die selve
stat. Ende haestelic wert ghemae-
ket een groot gheluut vanden
hemel als een anxtelic toecomen-
de wijnt ende hi vervulde al dat
huus daer si sittende waren.
Brussel 113 (2849—51) (f. 174^)
Ende doe de dage der tsincse-
nen vervult worden doe waren de
iongeren alle te gadere in die selve
stat Ende haestelic wert gemaect
een luut vanden hemele als een
anxtelec toecomende wends. ende
hi vervulde al thuus daer si sit-
tende waren
Zo ziet men hoe voorzichtig men moet zijn bij de beoordeling
van een tekst als Utr. 1009, die niet van een, maar van drie
vertalers afkomstig is!
Dat de Noordnederlandse vertaling langzamerhand gemeengoed
werd, kan blijken uit de bijbelcitaten in Hs. Serm. G., zoals Verdam
het in zijn woordenboek aanhaalt, hs. Haag Kon. Bibl. 133 H 13,
dat Sermoenen bevat, die een mystieke geest ademen. Reeds de
woordkeuze herinnert aan bijbelteksten uit de Deventer kring,
vgl. uteidelen en ommesceminghe Enige citaten zijn: ,,Daer om
heeft hem die vader int openbaer geset tot enen versoenderquot;
(hs. Serm. G. 56c) = ,,dien god enen versoenre int openbaer
gheset heeftquot; (Rom. 3 , 25a in hs. Haag 132 G i) en ,,Ick heb
1) Mnl. Wdb. 8, 946.
Mnl. Wdb. 4. 164.
mi. Ende hi ghinc wt een luttel
van daen. also veer als een worpe
is van enen steen, ende hi boghede
sijn knyen ende viel neder in sijn
aensicht op der eerden, ende hi
bat oft ghescien mochte dat die
ure voer bi hem lede. ende hi
seide. Mijn vader, alle dinghen
sijn di moghelic oft moghelic is so
lide desen kelc van mi nochtan
niet als ic wil mer alstu
mijn licham den slagers gegeven ende den pluckers mijn wangenquot;
(hs. Serm. G. 152a) = ,,Ic hebbe minen lichaem den slaghers
ghegheven . ende den pluckers mine wanghenquot; (Jes. 50 , 6 in
hs. Haag 132 G i).
3. Verspreiding in druk.
De bezielende invloed, die van Deventer en Windesheim
uitging, samengaande met de aanmoediging van bijbellektuur
en Schriftstudie, heeft tot gevolg gehad dat in vreedzame strijd de
zuidelike Nieuwe-Testamentteksten werden teruggedrongen.
Geleidelik raakte de noordehke vertaling ook in het Zuiden in
gebruik, en werd daar eerst recht bekend toen de drukpers de
hegemonie van de jongere verdietsing kwam bevestigen. Voor-
zover wij weten was deze het, die de tekst heeft geleverd voor alle
Nieuwe-Testamentteksten, die in de Nederlanden tussen 1477 en
1522 gedrukt zijn.
De vorm, waarin zij in die jaren verschenen, was in de regel
die der Epistelen ende Evangeliën. Aangezien de uitgevers ook
toen rekening hielden met de behoeften van de kopers, ligt de
konklusie voor de hand, dat deze aan een perikopenverzameling de
voorkeur gaven boven een kompleet Nieuw Testament. Zulk een
bundel was gemakkeliker te raadplegen naar de volgorde van het
kerkjaar, die in de allereerste plaats in acht werd genomen, en
had bovendien het voordeel, wegens de geringe omvang, goedkoper
te zijn. We moeten deze perikopenbundel wel onderscheiden van
de oude vorm, die waarschijnhk door het boven op blz. 487
genoemde Haagse hs. 70 E 12 vertegenwoordigd is. De lectiones
zijn gelicht uit de komplete tekst, zoals aan te tonen is uit de
glossen in de Epistelen en uit de.... afwezigheid van glossen in
de Evangeliën. Om in deze leemte te voorzien zijn in de meeste
uitgaven aan de Zondagse evangelielessen ,,sermonenquot; van
onbekende herkomst toegevoegd; vandaar de veelvuldig voor-
komende benaming: „Epistelen ende evangelien mitten sermonenquot;.
Het moet nog onderzocht worden of dit geheel van lectiones,
glossen en sermoenen berust op een handschriftelike traditie. We
delen een ,,sermoquot; mede uit de Evangelien ende epistelen metten
sermonen vanden ghehelen iare, gelijk de titel luidt van het
lectionarium dat in 1508 bij Michiel Hillen van Hoochstraten
verscheen. Hij behoort bij de lectio Luc. 21 , 25—33, die gelezen
wordt op de tweede Zondag van de advent.
Erunt signa in sole et luna. Lu. xxi.
Inden evangelio van huden houden wij vander toecoemste xristi
dat hi comen sal ten oerdel hier om leestmen dit evangelium in wel-
cken evangelium ons bescreven werden .ij. puncten tot onser lere
Dat eerste is vanden teykenen die gescien sullen eer dat xristus
comen sal ten oerdel Ende doe seide hi hem dit evangelium dat ghi
gehoort hebt des hem die goede menschen mogen verbilden ende
die quade menschen seer vervaren. Dat eerste teyken sal sijn inder
sonnen want de sonne sal verdonckeren boven den loep der natueren
want die duysternisse der sonnen en sal niet sijn eclipsis alst bi wilen
is mer duysternisse sal gaen over al die werelt ende eenen langen
tijt duerende. Die maen sal verdonckeren ende haer licht niet gheven
ende dat sal dueren boven gemeynen loop der natueren Inder nacht
sullen die sterren vallen van den hemel. Dit en sullen wi oec niet
verstaen alst ludet want nie en viel sterre vanden hemel noch oec
en sal. mer die leraers seggen dat dan inder nacht so grote tempeest
ofte verstoringe sal sijn inder lucht dat schinen sal of die sterren
vielen. Onder die menschen sal dan groot bedwanc sijn. want dat
een conincrijc sal dan striden tegen dat ander Ende dit sal sijn over
al die werelt Hier machmen vraghen waer om sal god die teykenen
laten geschien Ic segge op dat ghi u leven sult castien ende vresen
altijt dat scerpe oerdel. Hier op seyt iheronimus slape ic. wake ic.
oft wat ic anders doe altoes comt dat vervaerhke geluyt in mijnen
oren. staet op ghi doden ende coemt ten oerdel Dat ander punct
is als alle dese teykenen geschiet sijn ende veel meer dan hier ge-
screven is dan sal des menschen soen comen ten oerdel dats ihesus
marien soen sal comen mit groter macht dats met den hemelschen
geselscap altemael int dal van iosaphat Ende daer sal hi seynden
den engel michael die in een ogenblic verwecken sal alle menschen
die ye lijf ontfingen die sullen dan op staen in die oude van .xxxiij.
iaren als xristus was doe hi sterf aenden cruce om onsen wille Die
goede menschen sullen sitten ter rechterbant xristi met hem inder
lucht boven die aerde tot een teyken dat si hemelsche dingen gemint
hebben
De eerste drukker die, voorzover wij weten, een uitgave van
deze perikopentekst ondernam, was Geraert Leeu te Gouda, bij
wie in 1477 zowel een Diets evangeliarium als een plenarium
verscheen. Vóór 1500 is deze tekst op zijn minst nog eenentwintig
maal uitgegeven. De eerste twee uitgaven meegerekend, verschenen
er drie te Gouda, vier te Utrecht, vijf te Delft, een te Leiden,
een te Haarlem, vijf te Zwolle, twee te Deventer, een te Hasselt
en een te Antwerpen. Het trekt de aandacht dat zich hieronder
slechts twee Zuidnederlandse uitgaven bevinden, hetgeen te
opmerkeliker is, wanneer we weten dat in de eerste decennia der
zestiende eeuw deze tekst veelvuldiger in het Zuiden dan in het
Noorden ter perse werd gelegd. Van tien uitgaven der Epistelen
en evangeliën die tot 1522 het hcht hebben gezien, zijn er slechts
twee afkomstig van Noordnederlandse persen, de eerste en de
laatste, resp. 1503 te Leiden en 1521 te Amsterdam; de acht
tussenliggende zijn zonder uitzondering te Antwerpen gedrukt.
Het verschijnsel is te opvallend dan dat er niet even de aandacht op
gevestigd moet worden. Wat mag de reden geweest zijn dat
sinds 1503 Antwerpse drukkers de taak der bijbelverspreiding
van hun Noordnederlandse collega's hebben overgenomen?
Konkurrentiestrijd, samengaande met de geleidelik tot bloei
komende drukkunst te Antwerpen ? Of bezat men in het Noorden
na de produktiviteit van de voorafgaande jaren vooreerst voorraad
genoeg, terwijl men juist toen in het Zuiden de behoefte begon
te gevoelen aan een gedrukte perikopenverzameling? Het is
mogelik dat de geschiedschrijver der Nederlandse bijbelvertalingen
deze vraag eenmaal zal beantwoorden. Het aantal Zuidnederlandse
kopieën in handschriftelike vorm van de Noordnederlandse
vertaling is in ieder geval vergeleken met de hoeveelheid noordelike
afschriften, uiterst gering, zodat men ook de veronderstelling kan
wagen, dat pas nu in Zuid-Nederland de bijbel in de volkstaal op
groter schaal dan tot nog toe het geval was, werd verbreid, omdat
eerst laat de behoefte hieraan zich aldaar openbaarde.
De enige Nieuwtestamentiese boeken, die in de periode 1477—
1522 volledig uitgegeven zijn, waren der apostelen werck en Dit
boec apolipsis. Zo worden ze genoemd in de uitgave die waar-
schijnlik in 1512 bezorgd is door Jan Seversz. te Leiden.^)
Bovendien komen ze voor in Den bibel mitten figuren, waarvan
twee uitgaven uit 1518 bekend zijn, beide van de pers van Claes
de Grave te Antwerpen.
In de redaktie wijkt de gedrukte perikopentekst somtijds op
M. F. A. G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle
(La Haye, 1874), nummers 685—706, 687a.
Wouter Nijhoff en M. E. Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie van 1400
tot 1540 ('s Gravenhage, 1923), nummers 899—906, Aanvullingslijst I, p. 31, Aan-
vullingslijst n, p. 61.
NB 364.
NB 367, 368.
-ocr page 528-eigenaardige wijze af van de overlevering in de handschriften.
In de eerste plaats vestigen we de aandacht op de lectio Mal.
3 , I—4 4 , 5—6a, gelezen op Woensdag na de Tweede Zondag
in de advent, die in de Goudse uitgave van 1477 en daarmee
tevens in alle latere drukken, overeenkomst vertoont met de
oude Westvlaamse perikopenvertaling, en dan merkwaardig
genoeg niet naar de versie van Eg. 2188, maar naar de recensie
van het ,,hs. v. 1348quot;. Men overtuige zich van de juistheid
dezer konstatering door de lectio, die we hier afdrukken naar de
Goudse inkunabel van 1477, te leggen naast de tekstvorm van
beide genoemde handschriften en van N.N., boven te vinden op
blz. 401—402.
Mal. 3 , 1—4 4 , 5—6a.
,,Dese dinghen seit onse here god: siet ic sel mynen enghel senden
ende hi sel bereyden dinen wech voer dinen aensichte Ende al te
hant sel hi comen tot sinen tempel die grote here die ghi soect: ende
die enghel des testaments dien ghi wilt Syet ic sel comen seyt onse
here van vele manyeren van volcke ende wie sal moghen ghedencken
den dach sijnre toecoemste: ende wye sel staen om hem te sien want
hi is als een vyer blasende ende zuverende dat silver: ende hy sel
purgeren ghelijc gout ende silver Ende si sellen gode wesen een
offerhande in gherechticheit ende die offerhande van iuda ende
van iherusalem sel den here behaghen ghelike den daghen der werelt.
ende als die oude iaren: ende ic sel toecomen tot u inden oerdel ende
ic sel wesen een snel ghetuuch den ghenen die quaet doen ende den
onsuveren ende den versworen luden ende den ghenen die lachteren
den loen der wercluden ende die verdrucken weduwen ende wesen
ende den pelgrim onderduwen, noch si en hebben mi niet ontsien.
seit die here der heren Siet ic sel u senden heiyam den propheet
eer toecomen sel die dach des heren groot ende vreselijc ende hi sel
bekeren die herten der vaderen totten kynderen ende die harten der
kynderen totten vaderen seyt onse heer almachtich.quot;
We voegen hieraan toe dat in vrijwel alle andere lectiones de
N.N.-tekst is behouden. Waarschijnlik heeft óf de drukker, óf
een kopiist, wiens afschrift door de drukker is gebruikt, de oude
Westvlaamse tekst gekend en er een enkele maal gebruik van
gemaakt. Hiermee is tegelijk weer een bewijs geleverd van de
nog lang doorwerkende invloed van de zuidelike perikopenvertaling.
Maar niet alleen deze, ook de evangehënharmonie van 1360 schijnt
CA 686.
-ocr page 529-geraadpleegd te zijn, altans in de latere uitgaven. Er is een lectio
in de Evangelien ende epistolen, door Michiel Hillen van Hooch-
straten in 1508 te Antwerpen uitgegeven, i) die duidelik aan de
oude tekst herinnert. Ter vergelijking plaatsen we hem tussen de
oorspronkehke N.N.-redaktie, zoals we die vonden in de inkunabel
van 1477 en de tekst der evangeliënharmonie van 1360 naar
hs. Gent 632 (Gat. 430). Het is de evangeheperikoop die gelezen
wordt op Woensdag na de negentiende Zondag na Pinksteren nl.:
Gouda, aquot; 1477
In dien tiden seide
ihesus sinen ionghe-
ren ende der scaren
des volcs dese para-
bole. dat rycke der
hemelen is ghelijc e-
nen mensche die goet
saet saeyet in sinen
acker Doe die men-
schen sliepen quam
sinen viant ende over-
saeyde haderic in die
middel vanden tar-
wen ende ghinc heen
Doe dat cruut der tar-
wen ghewassen was.
ende vruchte bren-
ghen soude doe was
die haderic mede ghe-
wassen Doe quamen
die huuswaerts knech-
ten. ende seiden hem
here en hebstu gheen
goet saet ghesaeyet in
dinen acker. van wien
hevet hi die haderic
Matth. 13 , 24—30.
Antwerpen, aquot; 1508
In dien tijden seyde
ihesus Dat rijc der
hemelen is gelijc enen
man die goet saet
saide in sinen acker.
Mer des nachts doe
die menschen sliepen
quam sijn vyant ende
sayde crocken dats
oncruyt van boven in-
den selven acker onder
die tarwe Daer na alst
coren wies ende vrucht
brachte doe versche-
nen onder dat coren
de crocken Doe gin-
gen die knechten ende
spraken tot den vader
des huysgesins. En
sayedstu niet goet saet
in dinen acker waer af
wassen daer die cro-
cken Doe antwoerde
die vader des ghesins
ende seyde Een viant-
lijc mensche hevet ge-
Hs. Gent 632 (430)
Een ander gelike-
nissen seide hi den
volke, ende sprac the-
melrijc is ghelic enen
man die goet saet
sayet in sinen acker.
Mer snachts doe die
lüde sliepen soe quam
die viant ende seide
inden selven bolric
onder dat goede saet
Ende ghinc wech daer
na doe dat coren be-
gonste te wassen soe
quam oec die bolric
op Doe ghinghen die
knechte totten heren
ende seyden. Here en
saydi niet goet saet in
dinen acker. wanen
coemter die dulhc in.
Doe antwoerde die
here ende seyde een
duvelic mensche heeft
dat ghedaen. Doe sei-
den die knechten He-
NB 902.
CA 685.
Zie boven blz. 177—178.
Ook wel de vierde Zondag na de octave van dertiendag.
Ook in hs. v. 1348. Let op de toevoeging: ,,dats oncruytquot; en op de varianten.
-ocr page 530-Ende hi antwoerde
hem eens viants
mensche hevet dat
ghedaen Die knech-
ten seiden hem. wiltu
wi gaen ende sellense
vergaderen Ende hi
seide hem neen want
als ghien vergaderde
ghi mocht oec die
tarwe wt plocken. laet-
se beyde wassen tot
die bouwe toe Ende
in dier tijt sei ic die
maeyers seggen. ver-
gadert eerst die hade-
ric. ende binten in
bosschen om datmen-
se verbarnen mach
Mer die tarwe ver-
gadert in mijn scure
daen Doe seiden die
knapen tot hem. Wildi
wi gaen ende trecken
die crocken wt metten
wortelen Ende die va-
der des gesins ant-
woerde Neen ic ghi
moecht oec die tarwe
wt trecken of vertre-
den laetse beyde was-
sen totten bouwe ende
als die bouwe comt sal
ic den snijders seggen
vergadert eerst die
crocken ende bintse te
gader op datmense
werpen mach int vuer
ende verbarnen se En-
de die tarwe vergadert
in mijn schuer
re wil di wi sullen
gaen ende trecken die
dollic wt mit wortelen
Ende die here ant-
woerde neen. want ghi
mocht die tarwe oec
wt trecken mitten dol-
lic ende vertreden.
Maer laetet beide was-
sen totten veste. Ende
als die oest comet soe
sal ic seggen den sni-
deren Gadert eerst
die dollic ende binten
te gadere om te wer-
pene int vier ende te
verbarnen ?). Ende
die tarwe gadert in
mijn scure
Taalkundige vergelijking van de noordelike en zuidelike drukken
zou, naar we voorlopig hebben vastgesteld, leren dat de Antwerpse
uitgevers maar weinig in de taalvormen hebben gewijzigd. In het
bovenstaande fragment is bijvoorbeeld een typies Noordnederlands
woord als houwe niet veranderd in oechst. Wordt deze voorlopige
waarneming door nader onderzoek bevestigd, dan zou daarmee
'n belangrijk gegeven gewonnen zijn bij de verklaring van de
latere ontwikkeling der bijbeltaal. Want die 25 uitgaven van
Nieuwe-Testamentteksten, naar één vertahng van Noordneder-
landse afkomst, moeten door hun verbreiding in Noord en Zuid
in de taalgeschiedenis een factor geweest zijn, waarmee rekening
moet worden gehouden. Al was de oplage van een druk in die tijd
veel geringer dan tegenwoordig, zo mag men op grond van die
telkens noodzakelik gebleken herdrukken de perikopenbundel een
„volksboekquot; noemen. In de eerste plaats bleven uiteraard de
kloosters met niet-Latijn-kennende bewoners of bewoonsters i) de
voornaamste afnemers, maar daarnaast moet toch een belangrijk
deel van een oplage terechtgekomen zijn onder de ontwikkelde
leken. Als schoolboek 2) heeft het voor en na de Hervorming
dienst gedaan en daardoor een beschaafde taal voor schriftelik
en mondeling verkeer helpen fixeren.
Vgl. bijv. de aantekening in het Utrechtse exemplaar van bovengenoemde
postinkunabel van 1508: „Dijt boeck hoert toe alijt boerrents dochter ende is een
convents boeck.quot;
Cf. A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland gedurende de vóór-
reformatorische eeuw, Proefschr. Utrecht 1901 (Groningen), p. 31—32.
HOOFDSTUK VIIL
OVERIGE VERTALINGEN VAN
NIEUWE-TESTAMENTTEKSTEN.
De tot nog toe behandelde bijbelteksten bleken alle tot elkaar in
min of meer verwijderd geneties verband te staan, hetgeen we aan
het slot van onze samenvatting op blz. 535 in een stemma grafies
hebben voorgesteld. Het hgt in de rede te onderstellen dat min
of meer onafhankelik van deze tekstengroep nog andere vertahngen,
met name van perikopen, vervaardigd zijn. Hoe hcht kon iemand,
aan wie een reeds bestaande vertaling onbekend was of om een
of andere reden niet voldeed, er toe komen om voor particulier
gebruik of voor beperkte kring de perikopen te gaan verdietsen.
Voorts behoeft het geen wet van Meden en Perzen te zijn dat een
vertaler of bewerker van Latijnse sermoenen, evenmin als iemand
die zelfstandig preken samenstelde, de bijbehorende epistel-
en evangelieperikopen steeds ontleent aan een reeds in gebruik
zijnde vertahng, die deel uitmaakt van de boven besproken teksten-
familie. Het was voor zo iemand een geringe moeite om, nu hij
toch eenmaal bezig was met vertalen of bewerken, tegelijkertijd ook
zelfstandig de bijbellectiones te vertolken. Er moeten verscheidene
van dergelijke teksten in omloop geweest zijn, ofschoon ze in
bekendheid niet konden wedijveren met de vorige. Het is weer een
gevolg van de onvolledigheid van ons onderzoek dat we hier slechts
twee van zulke vertalingen kunnen bekend maken.
§ I. DE EPISTELEN EN EVANGELIËN IN
HS. BRUSSEL 476 (15054).
Het Brusselse handschrift 476 (15054), een perkamenten codex
van 90 bladen, volgens de catalogus in de veertiende eeuw ver-
vaardigd, bevat een bundel perikopen, zonder glossen, exposicies
of sermoenen. Dit manuscript is eenmaal bezit geweest van het
Een aantekening in het manuscript van de hand van Van Hulthem noemt:
1430quot;-
-ocr page 533-Brugse geslacht Van Gruythuyse. Maar ook zonder zulk een
aanwijzing zou het niet moeilik vallen de tekst in West-Vlaanderen
te lokaliseren: de taal laat daaromtrent geen twijfel over, getuige
bv. de anorganiese h, de OU voor labialen en gutturalen, de ae in
vertaerde, woorden als belooftucht, scielooshede enz.
De beginwoorden, die Van Druten op blz. 271—271 van zijn
Geschiedenis uit de eerste perikopen aanhaalt, wekken de schijn
dat we hier een kopie van de oude Westvlaamse perikopentekst
voor ons hebben. Bij nader onderzoek zou inderdaad wel een
zekere — begrijpelike — verwantschap zijn aan te tonen, maar
legt men komplete perikopen uit de twee versies vergelijkend
naast elkaar, dan is duidehk dat de vertahng in Brussel 476 geheel
zelfstandig is. We kunnen weer niet beter doen dan door het mede-
delen van enige proeven de waarheid hiervan in het licht stellen.
Luc. 15,11—32 (f. 27'quot;—27^)1).
In dien tiden seide ihesus tote sinen ionghers dese parabole of bi
spel. Een man hadde twee zonen. Ende doe seide die ionxste sone
van den tween tote den vader, vader ghef mi mijn deel van minen
goede dat mi ghebuerd. Ende hi gaf hem sijn deel van den goede.
Ende achter niet vele daghen vergaderde al zijn goet die ionxte^)
sone ende voer in pelegrimagen in een verre lant ende daer vertaerde
hi zijn goet levende luxurieuselike. Ende als hijt al hadde verteert
wert daer groot hongher int lant ende hi begonste te hebbene breke.
ende hi ghinc ende bestede hem met eenen portre van den lande,
ende hi sendene in sine poort om te wachtene die zwine Ende hi
begheerde te vulne sinen buuc van dat die zwinen aten ende niemene
was daer dies hem gaf. Ende hi quam weder te hem selven. ende
seide hoe vele werclieden zijn in mijns vaders huus die overvloyen
van brode ende ic verderve hier van honghere Ic sal up staen ende
gaen te minen vader ende segghen tote hem. Ic hebbe mesdaen in
den hemel ende vor di ende ic ne bem niet waerdich te hetene dijn
zone doe mi ghelijc eenen van dinen huerlinghen. Ende hi stont up
ende ghinc te sinen vader. Ende als hi noch verre was. sachene zijn
vader ende word beroerd met ontfermicheden ende hi liep ende viel
up sinen hals ende heeftene ghecust Ende die zone seide tot sinen
vader. Ic hebbe mesdaen in den hemel ende vor di. Ic ne bem niet
waerdich te hetene dijn zone. doe seide die vader tote sinen knapen
vullike brinct mi mine beste clederen ende doese hem an. Ende
Vgl. Ts. 43, 230—232 en boven blz. 204.nbsp;St. ionxten.
-ocr page 534-gheeft hem mijn vingheriijn an sine hant ende doe hem scoyen an
sine voeten, ende brinct een calf dat hevet ghesoghen ende dodet
ende laet ons eten ende te ghemake Bedi hier es mijn zone die doot
was ende es weder levende worden, ende hi was verloren ende hi es
weder vonden. Ende sij beghonsten te etene ende blide te sine. Nu
was daer die outste zone in den acker ende als ghenaecte den huus.
hoerdi die Symphonien ende die feeste ende hi riep een van den
knapen. Ende vraghede hem wat dinghe dat daer ware. Ende die
ghone seide tote hem. dijn broeder es comen. ende dijn vader hevet
ghesleghen een zughende calf om dat hi ne ghesont hevet ontfanghen
Ende hi hadt onwaert. Ende hi ne wilde niet in gaen ende zijn vader
ghinc uut. ende begonste hem te biddene. Ende hi andwoorde ende
seide tote sinen vader. Sie aldus vele iaren hebbic di ghedient, ende
noit ne dedic ieghen dijn ghebod ende noit en gavestu mi een hindekin
dat ic hadde gheten met minen vrienden. Ne ware achter dien. dat
dese dijn zone hevet qualike over ghedaen sijn goet met quaden wiven
es comen. hevestu hem ghesleghen een zughende calf. Ende die vader
seide tote hem lieve kint du best alle weghe met mi. ende alle mine
dinghen zijn dijn het was behoevelic te etene ende blide te sine bedi
dijn broeder was doot. ende hi es weder vonden.
Matth. 25 , I—13 (f. 89-) 2).
In dien tiden seide ihesus sinen ionghers dese ghelikenesse dat
rike der hemele es ghelijc .x. magheden die namen hare lampeden
ende ghinghen ute te ghemoete den brudegoom ende der bruut,
ende .v. van dien waren vroet. ende vive zot. maer die zotte namen
hare lampten ende namen ghene olye met hem maer die vroede namen
olie in hare vaten metten lampten. ende die brudegoom merrede.
ende si sliepen alle ende te middernachte waert gheroup ghemaect.
siet die brudegoom comt gaet hem ute te ghemoete doe stonden
alle die magheden up ende verchierden hare lampten ende die sotten
seiden den vroeden gheeft ons van uwer olyen want onse lampten
warden ghebluscht die vroede andwoorden segghende datter lichte
ons ende u niet en ghebreke. gaet ten vercoopers ende coopter vive.
ende doe si ghinghen coopen cam die brudegoem ende die ghereet
waren ghinghen in met hem ter brulocht ende die dore wert besloten,
doe camen tachterst die andere magheden. ende seiden heere heere
doe ons up. Ende hi andwoorde ende seide vor waer segghic u ic
en weet uwes niet. waect danne want ghi en weet die dach noch
die wile
1) Sic.nbsp;Vgl. Ts. 43. 232.
-ocr page 535-Eph. 5 , 1—9 (f. 28^) 1).
Broedre weest gode volghende als dalre liefste kindere ende wandelt
in minnen also xristus u minde ende hi leverde hem selven vor u
leden eene offrande ende eene ostie in die roke van zoetheden hoer-
dom ende alle onzuverheden ende vrecheden so ne moeten niet
worden ghenoemt onder u leden also het betaemt den heleghen. of
vule woorde. of dulle sprake of scielooshede die ten dinghen niet
behoort. Ne ware meer altoos gode te lovene ende te dankene ende
dat wet verstandelike dat elc hoor hier of onzuver mensche of vree
mensche dat eene name es van afgoden te dienne ne hevet gheene
arvachtichede int rike ihesus kersts ende gods Niemene ne moete
u bedrieghen met handen no met woorden want om dese dinghen
quam die gramscepe gods in die kindre van hopen, ne wilt danne
niet wesen deelachtich met hem leden, want ghi waert in eeneghen
tiden deemsterhede. Ne ware nu sidi licht in onsen heere wandelt
danne als kinder van den lichte, want die vrucht van lichte es in
alre doghet ende gherechticheden ende in waerheden.
De afwijkingen ten opzichte van Wvla. en in de laatste perikoop
ten opzichte van Eg. zijn zodanig, dat het alleszins gerechtvaardigd
is, aan deze tekst een afzonderlike plaats toe te kennen. We staan er
voor in, dat de verhouding der oudtestamentiese perikopen tot
Wvla. en Eg. niet anders is.
De afkomst van deze perikopenbundel ligt nog geheel in
het duister. Bij gebreke aan genoegzame gegevens — er is ons
slechts één handschrift van deze versie bekend — is het niet
mogelik uit te maken, door wie en voor wie hij gemaakt is, al ligt
de veronderstelling voor de hand dat we hier wel eens een lectio-
narium konden hebben, dat uitsluitend bestemd was voor de
familie Gruythuyse.
In taalkundig opzicht leveren deze Westvlaamse lessen weer
interessant vergelijkingsmateriaal. Uit de aangehaalde fragmenten
noemen we een woord als *scielooshede (scurrilitas, Eph. 5 , 4).
Verdam kent alleen scieloos ,,als benaming van een allegorisch
persoonquot;, die ,,in de vlaamsche geschriften der lóde eeuw zeer
gewoonquot; is, o. a. als ,,vrou Schieloosequot;, in de betekenis 'zorgeloos,
onnadenkend', die door Kiliaen wordt gestaafd.
Zie boven blz. 210—211.nbsp;Verlezing van koerier (fornicator, Eph. 5,5).
Vert. las 'manibus' in plaats van 'inanibus'!nbsp;Wvla.: ribauderie, Eg.:
leckerlike worde, Brab.: leckernie, N.N.: yraudicheit: vgl. Mnl. Wdb. 2, 546,
waar uit Hs. Epist. Szd de variant eenrehandicheit geciteerd wordt.nbsp;Mnl
Wdb. 7, 511.
-ocr page 536-§ 2. EEN ZELFSTANDIGE VERTALING
VAN ZONDAGSE EVANGELIËN (EN EPISTELEN) ALS
ONDERDEEL VAN EEN VEELVERBREIDE SERMOENEN-
BUNDEL.
Geheel buiten het complex bijbelteksten staan de Dietse
perikopen, die de stof geleverd hebben voor een bundel,,sermones
dominicalesquot;, waarvan in de litteratuur over de mnl. bijbel-
vertalingen nog geen gewag gemaakt is. Om licht verklaarbare
redenen overigens: in deze verzameling ligt het zwaartepunt in
de preken, die de evangelielessen verklaren. Het aantal hand-
schriften, dat de hier bedoelde tekst vertoont, moet vrij groot zijn.
We wijzen alvast op Brussel 2001 (529), 2010 (11079), Den Haag
75 Ell, 133 B 19, Kopenhagen Thott 71, Thott 72, Londen
Harl. 5074, die óf uitsluitend óf tezamen met andere teksten
deze sermoenen en evangeliën bevatten. De reeks is voor uit-
breiding vatbaar. De handschriftelike tekst is bovendien tweemaal
ter perse gelegd, eerst in 1489 te Zwolle door Peter van Os,
daarna 1501 door de ,,regulieren inden Hem buten scoenhovenquot;. ®)
Onderling vertonen deze handschriften en drukken enige ver-
schillen. Reeds de opschriften lopen veelal uiteen. De benaming
van de incunabel bv. is: ,,Sermonen op die evangelien van den
zonnendaghen doer dat ghehele jaer,quot; van de postincunabel: „Een
Sonderling boec vanden heiligen evangelien van alle den sonnen-
daghen ende groten hoochtiden vanden ghehelen iair, een yghelic
met een suverlic sermoen getogen wtten fonteyne der heiligher
scriftenquot;. Ook de bijbeltekst en de sermoenen zijn onderling
niet steeds volkomen gelijk. De bijbehorende preek wordt glosa,
exposicie of sermoen genoemd.
Ondanks dit gemis van eenvormigheid in uitwendig opzicht,
is het aan geen twijfel onderhevig dat al deze sermoenenbundels
met de hen vergezellende perikopen op één voorschrift teruggaan.
Om de lezer in kennis te stellen met de aard dezer vertahng
drukken we hier af enige evangelieperikopen, benevens het incipit
en explicit van de uit de vier evangeliën geconcordeerde Passie, die
in de meeste hss. en drukken voorkomt.
Cf. Priebsch, Deutsche Hss. in England II, i8—19.
CA 1772.
NB 1896.
Naar het Utrechtse exemplaar, genummerd G 4quot; 31.
-ocr page 537-Luc. 15 , 11—32 (Haag 75 E 11, f. 227^—228'-).
Onse here sprac ten loden Et was een man ende hadde twe sone.
Doe sprac die ionxste. vader ghif my mijn deel dat my gheboert
van mynen erve. Doe gaf hem die vader syn deel. Nyet langhe daer
na nam die ionxte allet dat hi had ende voer in een ander lant ende
verdede sijn goet quelliken myt oncuyscheit Ende doe hijt alle ver-
daen had doe waert daer groet hongere inden lande, ende hi waert
seer behoevende. Doe quam hi aen enen man die seynden hem in
sijn dorpe dat hi sine verken soude hoeden. Doe begheerden hi van
groten honghere dat hy mitten verkenen mocht eten des draves.
ende des en gaf hem doe nyemant Doe dacht hi in hem selven ende
sprac. woe voele broets loept den knechten over in mijn vaders
huys. Ende ic ligge hier ende verderve van hongere Ic wille gaen tot
mynen vader ende spreken. Vader ic hebbe ghesondicht inden hemel
ende teghen dy. Ic en byn niet weert dat ic dijn sone heyte mer
doe my als enen dinen knecht. Hy dede alsoe ende ghinc tot synen
vader. Doe hi den huse neecten doe sach hem syn vader van veers
van verres comen ende wert beweghen ende liep hem teghen ende
omvinghen ende custen voer sinen mont Doe sprac die sone. vader
ic hebbe ghesundicht inden hemele ende teghen dy ic en byn nyet
weert dat ic dijn sone heyte mer doet my als een dynen knecht.
Doe sprac die vader tot sinen knechten neemt hem balde ende cleet
hem balde als mynen sone. ende geeft hem een vingherlijn aen synre
hant ende scoen aen sinen voeten Ende seynt hem een vet sukende
calf ende laet ons worscappen want myne sone die doet was is leven-
dich gheworden. Hy was verloren ende is vonden. Doe sy bestonden
te worscappen ende sijn alste sone quam vanden velde. Doe hi by
den huse quam ende die blijscap hoerden verwonderden hem vanden
pypen ende vanden anderen spoele ende ryep enen knecht tot hem
ende vraegden hem wat dat were. Doe sprac die knecht dyne bruedere
is ghecomen ende dyne vadere heeft een zukende calf doen snyden
ende heeft hem vrolic ontfanghen Doe en wolde hi nyet in gaen van
onweerdicheiden. Doe ghinc syne vader uyt tot hem ende bat hem
dat hi daer ynne ghinge. Doe sprac hi tot sinen vader. Ic heb u aldus
menich iaer ghedient ende ic en gebrac nye u ghebot ende nye en
geef dy my een buxken dat ic hed moeghen eten myt mynen vrienden
Mer nu u sone comen is dye sijn [sic] over ghebracht heeft myt bosen
wyven den hebdy ghedoet een zukende calf Doe sprac die vader
sone mijn du sijs allewege by my ende alle mijn goet is dijn. Et
was nu recht dat ic my vrouwe ende worscap had. Want dyne broeder
was doet ende is levendich worden hi was verloren ende hi is ghe-
vonden
Matth. 20 , I—16 (Londen, Brits Museum Had. 5074,
f. 60^—60^).
Simile est regnum celorum patri famihas etc. Matheus int xvte
capittel Onse heere ihesus xristus op een tijt sprac een perabole tot
smen longheren ende toten volc dat hem na was ghevolghet ende
seide aldus Dat rike der hemelen is ghelike een huusman die op
een tijt des morghens vrooch uutghinc om wercluden te huren in
sinen wijngaert ende hi overdroech mitten wercluden te huren die
hl doe vant mit enen besceiden loon als mit eenen daghelixen penninc
ende sende dese in sinen wijngaert Daer na ghinc hi weder uut op
die dorde ure vanden daghe ende dat was omtrent middemorghen
ende vant wercluden opten merct ledich staen De wercluden sprac
hl aldus toe ende seide Gaet in minen wijngaert ende ic sal u gheven
dat recht is. die wercluden ghinghen ende deden dat hi hem hiet
doen Ten dorde mael ghinc die huusman uut op die seste ure vanden
daghe ende dat was opten middach Ende ten vierde mael ghinc die
huusman uut op die neghende ure omtrent vespertijt ende dede
als hi te voren hadde ghedaen Ten vijfte mael ghinc hi uut op die
elfste ure vanden daghe dat was omtrent complete tijt ende vant
nochtan wcrclude ledich staen tot dien wercluden sprac hi aldus
ende seide waer om stadi alden dach ledich Si antwoorden hem weder
ende seiden want ons nyemant en heeft anghesproken noch ghehuert
Die huusman sprac weder ende seide gaet in minen wijngaert ende
doet wat si deden dat hem die huusman hiet doen ende ghinghen
m sinen wijngaert als die dach ten ende ghecomen was riep die heer
sinen rentemeester die een bewarer was van sinen wijngaert tot hem
ende sprac hem alsus toe ende seide Roep die wercluden tot di
ende ghif hem hoer loon Ende den ghenen die alre lest inden wijngaert
sijn ghecomen die ghef eerst haer loon Ende ghif den lesten also veel
als den eersten elc eenen penninc Die rente meester dede als hem
die heere hiet doen Ende alle die ghene die alre lest waren ghecomen
wort also veel loons ghegheven als den alren eersten was ghelooft
te gheven doe meende die ghene die eerst waren ghecomen inden
wijngaert datmen hem meer loons soude gheven dan den lesten ende
alsmen hem niet meer en gaf worden si toornich ende murmureerden
ende croenden over den huusman ende spraken hem aldus toe ende
seiden Du en doeste ons niet besceidelijc Wantstu den ghenen die
alrelest inden wijngaert quamen ende niet dan een ure en hebben
gheweest inden wijngaert also veel loons gheefste alstu ons doeste
die alden dach daer in gheweest hebben ende inder hetten der sonnen
hebben ghestaen ende ghearbeyt in dinen wijngaert Die huusman
antwoorde een vanden wercluden die de woorden voer hem allen
hilt ende sprac aldus tot hem ende seide Vrient ic en doe di gheen
onghelijc Wantu mit mi overdraghen hebste om eenen daghehxen
penninc dien penninc heb ic di ghegheven. Nem dat diin is ende
ganc Ic wil den lesten also veel gheven als di moet ic niet doen dat
ic wil Of hebstu een scalkes oghe dattu niet en moeghste sien dat
ic guet ben Alsus waren die leste int loen te ontfaen voer die eerste
ende die eerste na die leste veel wasser toter wijngaert gheropen mer
luttel wtvercoren Dits tewangelium van huden
Passie (Harl. 5074 , f. 87^—100^).
[Inc.:]
Als die goods soon ihesus cristus onse heere ende onse god bi
drie ende dortich iaer op aertrike hadde gheweest ende in mensche-
liker formen onder den menschen hadde ghewandert als een ver-
worpen mensche ende hi sine godlike wijsheyt der warelt hadde
gheopenbaert mit prediken ende mit sinen godliken woorden ende
oec sine godlike moghentheyt ghetoent hadde mit menigherhande
teykenen ende miraculen die hi dede Ten lesten als hi die saken
woude enden daer hi om op aertrike was ghecomen ende den doot
woude liden op dat hi mit siinre doot allen menschen mochte ver-
lossen vander ewigher doot ende weder brenghen toten ewighen
leven daer sy uut waren verdreven om die onghehoersamicheyt adams
ende yeven ..
[Expl.:]
Ende als sinte pieter quam ant graft ghinc hi daer in ende vant
dien linnen doock daer ons heeren lichaem was in ghewonden ligghen
in een side vanden grave te samen ghewonden Sinte ian ghinc daer
na int graft oec Ende want sy ons heeren lichaem daer niet en vonden
gheloofden sy den woorden die hem die drie vrouwen gheseyt hadden
Ende waenden dattet lichaem ons heeren wten grave hadde ghenomen
gheweest ende wech ghedraghen Ende sy waren seere bedrooft ende
ghingen toten anderen iongheren ende seiden hem die dinghen die
sy hadden ghesien ende ghehoort Ende altehans daerna quam onse
heere selve tot sinen vrienden ende toonde hem dien Amen
Legt men deze vertalingen naast de Vulgaattekst, dan treft het
dat de schrijver hier en daar interpolaties heeft aangebracht,
vooral in de Passie. Iets dergelijks merken we op in de sermoenen,
die niet een vertaling zijn der Sermones van Jaeobus de Voragine,
zoals Campbell schijnt te geloven, maar vrij bewerkt zijn naar
diens preken. De stof van verschillende sermoenen is middellik
CA 1772.
-ocr page 540-of onmiddellik ook ontleend aan Gregorius e. a. De brevierlessen
schijnen van invloed geweest te zijn op de totstandkoming dezer
sermoenenverzameling. De vraag is alleen maar of de vrije
bewerking van de vertaler zelf afkomstig is, dan wel dat hij een
Latijns — of Duits — voorbeeld had.
Curiositeitshalve delen we hier een passus mee uit de sermo
bij Matth. 5 , 20—24, die ons een aardig kijkje gunt in het Middel-
eeuwse schoolonderwijs. We citeren weer naar Harl. 5074 (f. 139'')
en voegen er het korresponderende gedeelte uit Jac. de Voragine,
waarnaar de mnl. tekst vrij is bewerkt, aan toe.
Op dat ghi dan den sin van desen ewangeli een luttelkijn te bet
moghet verstaen suldi weten dat eerbaer ende guede scoelmeesters
in horen scolen pleghen te hebben drierhande scoolkinderen Som-
mighe scoolkinderen sijn te male dom ongheleert ende leren die
letteren kennen ende spellen ende lesen Ander scoolkinderen sijn
daer over ghecomen ende leren haren cathoen ende regulen ende
ander boken Die dorde scoolkinderen sijn over die kintsheyt comen
ende leren haren doctrinael ende tractaet ende ander hoghe boken
Die twee eerste ende ioncste scoolkinder en leert die meester niet
selve mer die ander scoolkinder leren die eerste ende die dorde leren
die ander Want die ghene die in haren cathoen sijn leren die ghene
die in hoer blat sijn ende in hoer donaet sijn Ende die ghene die
in horen doctrinael sijn ghecomen die ander die in horen cathoen
sijn ghecomen Ende die scoolmeestere leren selve die dorde scool-
kinder die in horen doctrinael sijn ghecomen
Solent magistri Scholarium tres ordines habere scholarium, quo-
rum quidam sunt incipientes, qui indigent primis litterarum elementis.
Istos magister non docet per se sed per alios minus eruditos. Ahi
sunt proficientes, qui adhuc indigent instructionibus levibus et
planis. Istos similiter non docet per se, sed per alios magis doctos.
Tertii sunt perfecti pani apti sunt sensibus profundis, istos magister
per seipsum docet et instruit.
Wanneer en waar is deze sermoenenbundel vervaardigd ?
Hieromtrent staat voorlopig niets met zekerheid vast. Het jaartal
1370, dat in het Kopenhaagse hs. Thott 70 staat, is verdacht. Met
Chr. Bruun doen we beter de codex te plaatsen in het einde van
Prof. N. Greitemann van het Groot-Seminarie te Warmond was zo vriendelik
een voorlopig onderzoek in te stellen, waarvoor wij hem onze warme dank betuigen.
Jac. de Voragine, Sermones Aurei in Evangelia, Hoguntiae 1616.
de veertiende (of begin vijftiende ?) eeuw. i) De taal van de door
ons onderzochte handschriften bevat geen zuidelike bestanddelen,
noch in de taalvormen noch in de woordvoorraad, evenmin zien
we door een Noordnederlands vernis een mogelike zuidelike
afkomst heenschijnen. De vraag dringt zich op of onze tekst, die
± 1400 in Noord-Nederland ontstaan zou kunnen zijn, vervaardigd
en gebruikt is in de kringen van de Broeders des Gemenen Levens
of van de Windesheimse kongregatie. In dat geval zou men in de
woordkeuze wel een neerslag van de noordelike mystiek moeten
kunnen waarnemen, en daarvan is niets te bespeuren. Is de
vertahng soms in gebruik geweest bij het kapittel van Sion, waartoe
het reguherenklooster ,,inden Hem buten scoenhovenquot; behoorde,
waar, zoals we weten, een uitgave in gedrukte vorm is verschenen ?
Een antwoord op deze vragen zal pas mogelik zijn, wanneer een
volledig overzicht van de nog bestaande codices daartoe de nodige
gegevens zal verschaffen.
„Bogen er delt i to Afsnit, sidst i hvert af dem er skrevet Aarstallet 1370. Det
kan vaere tvivlsomt, om dette Aarstal er skrevet af Bogens Scriptor. Men der kan
ingen Tvivl vaere om, at Haandskriftet maa henf 0res til Slutningen af 14. Aarhundredequot;
(Aarsberetninger og Meddelelser fra det store kongelige Bibliothek, ungivne af Chr.
Bruun, Bibliothekar, Tredie Bind 1874—1879, 1890, p. 115). Hs. Thott 70 bevat
overigens nog andere teksten van stichtelike aard.
Derjenige, der das Gebiet der mittelniederländischen Bibel-
übersetzungen betritt, begibt sich in einen Wald, der von
mehreren Hauptwegen durchschnitten wird, von denen sich
dann wieder Nebenwege abzweigen. Diese spalten sich ihrerseits
in zahllose kleine Pfade, die gegenseitig abermals in Verbindung
stehen. Dieses Gewirr von Wegen und Pfaden ist ein Irrgarten,
der keinen Ausweg zu haben scheint. Wenn Verfasser es trotzdem
versucht hat, einen Teil dieses Gebiets zu durchforschen, so
war ihm das nur möglich durch die Tätigkeit früherer Forscher,
die, mehrmals auf Erkundigung ausgezogen, einigermaßen die
Wege gebahnt haben.
Die Gefahr besteht, daß man während des Herumirrens in
solchem Gelände den Wald vor lauter Bäumen nicht sieht. Um
dem vor zu beugen, ist es geboten, beim Verlassen dieses Laby-
rinths einen Rückblik auf den züruckgelegten Weg zu werfen.
Verfasser versucht es indem er die auffälligsten Erscheinungen,
die sich seinen Augen dargeboten haben, in einer gedrängten
Ubersicht festlegt. Vorher eine Warnung: man muß sich persönlich
mit der Entwicklung der Bibelübersetzungen befaßt haben, um
richtig zu erkennen, daß eine solche gedrängte Textgeschichte
viel zu skizzenhaft ist, als daß sie die Erscheinungen in ihrer
ganzen Buntheit beschreiben könnte. Es tritt noch hinzu, daß sich
selbst bei eingehendster Forschung immer allerlei Tatsachen der
Aufmerksamkeit entziehn, wobei das überlieferte Material derart
viele Lücken aufweist, daß das zu rekonstruierende Gebäude
notwendigerweise immer Mängel aufweisen wird.
Es braucht keiner weiterer Erörterung, daß spätere Forschung
die vom Verfasser gegebene Sachdarstellung in einigen Punkten
revidieren wird. Übrigens ist Verfasser im Verlaufe seiner For-
schungen mehrmals genötigt gewesen, die Arbeit andrer hier
und da richtigzustellen, manchmal auch, ohne daß es dem Leser
auffallen wird, die eigne. Auch für das eng-umgrenzte Gebiet der
Bibelübersetzungen gilt das Wort: wissenschaftliche Forschung
besteht in einer „Umwandlung der Fragestellungen.quot;
In dem nun folgenden Referat über das wesentliche Unter-
suchungsergebnis ist hinsichthch des ruhigen Gangs der Dar-
stellung deswegen nicht auf die betreffenden Seiten hingewiesen
worden, weil sie der Leser mit Hilfe des Inhaltsverzeichnisses
mühelos selbst auffinden kann. Die im Buch zur Bezeichnung der
Handschriften und Textfassungen verwandten Abkürzingen sind
auch hier in Fettdruck wiedergegeben. Man findet sie außerdem
in dem Stammbaum zurück, den Verfasser der vorliegenden
Zusammenfassung folgen läßt mit dem er versucht, das Verwand-
schafts Verhältnis der Textfamilien graphisch darzustellen.
Der Beginn der Geschichte der m(ittel)n(ieder)l(ändischen)
Texte des Neuen Testaments ist für uns von einem Schleier
verdeckt. In der altfränkischen Periode, also vor dem zwölften
Jahrhundert, müssen laut Chroniken und Heiligenleben eine
Passio Domini und eine oder mehrere Evangelien in der Volks-
sprache bekannt gewesen sein; über die Frage jedoch, ob diese
Texte im Laufe des zwölften Jahrhunderts ins mnl. übersetzt
worden sind, besteht Unsicherheit. Es scheint übrigens ziemlich
sicher, daß im zwölften Jahrhundert und in der ersten Hälfte des
dreizehnten mnl. Bibeltexte, z.B. eine Passion, eine teilweise oder
vollständige Perikopen- und Psalmenübersetzung für Unterrichts-
zwecke und Erbauung von Laien, besonders Beginen, bestanden
haben. Selbstredend kamen in erster Linie liturgische Texte für
Ubersetzung in die Landessprache in Betracht. Es ist sehr wohl
möglich, daß in Texten spätem Datums, die auf uns gekommen
sind, viele Erinnerungen an solche älteren Versionen enthalten
liegen. Die uns zur Verfügung stehenden Texte aus älteren
Schichten sind aber zu kümmerlich, um feststellen zu können,
welche Bestandteile auf uralter Überlieferung zurückgreifen.
Mit völliger Sicherheit wissen wir ferner, daß in jener Zeit ket-
zerische Übersetzungen der scripturae sacrae, unter denen ein
flämischer Psalter mit Glossen, bestanden haben, gleich sicher ist
aber, daß sie auf Anordnung der kirchlichen Obrigkeit vernichtet
worden sind.
Um die Hälfte des dreizehnten Jahrhunderts klären sich die
Nebel auf. Die Reihe der damals bekannten mnl. Bibeltexte wird auf
wirklich glänzende Weise durch ein Leven van Jezus eröffnet,
das aus verschiedenen Gründen für Theologen besonders des-
wegen höchste Bedeutung hat, weil, wie Plooy dargetan hat, der
Übersetzer nach einer Vorlage gearbeitet haben muß, die
zufolge der Abweichungen der Fassung vom offiziellen Vulgatatext
eine Spätvertreterin des Diatessaron von Tatian ist. Sprachkenner
sowohl wie andre Forscher wundern sich über die Vortrefflich-
keit der Übersetzung, die hier einen Grad der Vollkommen-
heit erreicht, den, nach Jülichers zutreffender Bemerkung, nur
Luther erreicht oder übertrifft. Nur ein Künstler konnte sich
dermassen in die schhchte Einfalt der EvangehenerZählung hinein-
leben und sie so nacherzählen. Die wohlerwogene Freiheit der
Ubersetzung verfolgt hier nicht den Zweck, mangelhafte Beherr-
schung der Muttersprache oder des Lateinischen zu bemänteln.
Im Gegenteil: bei schärferm Zusehn stellt sich heraus, daß die
freiere Ubersetzung die Feinheiten des Grundtextes richtiger
wiedergibt, als bei wörthcher Wiedergabe möghch gewesen wäre.
Die stilistischen und grammatikalischen Ubereinstimmungen
zwischen diesem Leben Jesu und dem (ebenfalls dem dreizehnten
Jahrhundert angehörenden) von St. Lutgart sind so auffallend, daß
Verfasser Identität der Dichter vermutet. In diesem Fall würde
der Brabanter Willem van Affligem, zuerst Abt von Affligem,
später von der Benediktinerabtei St. Truyen, der Ubersetzer sein.
Und dann würde das Leben Jesu in die Sphäre der blühenden
Brabanter Mystik versetzt werden müssen, mit der diese ,,litera-
rische Persönlichkeitquot; Fühlung hatte.
Soweit dem Verfasser bekannt, ist nur ein MS erhalten geblieben,
das diesen Urtext aufweist: es befindet sich in der Universitäts-
bibliothek von Lüttich (L), und ist wahrscheinlich gegen 1280
abgeschrieben worden. Die Sprache enthält zahlreiche Erinne-
rungen an die der flämisch-brabantischen Literatur jener Periode,
wenn auch mehrere sprachliche Formen auf St. Truyen als
Entstehungsort der Kopie selbst hinweisen. Daß es sich um
eine Abschrift handelt, ergibt sich daraus, daß anstatt potter
fälschhch porter gelesen ist, ein Irrtum, der, wie Plooy nach-
gewiesen hat, auch in der Reimbibel von Jacob van Maerlant
vorkommt. Dieser flämische Dichter muß etwa 1271 ebenfalls
eine Kopie (*L) dieses Textes benutzt haben. Die Abschriften
L und *L müssen dann mittel- oder unmittelbar aus einer frühern
Handschrift **L entstanden sein, die Verfasser in die Zeit
um 1270 verlegt. Doch kann dieser Tatiantext nur wenig ver-
breitet gewesen sein. Bald schon haben Bearbeiter dadurch mit
Säuberung begonnen, daß sie die der Vulgata nicht entsprechenden
Lesarten ausmerzten. Bei diesem Anpassungsvorgang sind drei
Stufen zu unterscheiden: die erste ist in *LS vollendet, worin die
zur Vulgata neigende schon weit vorgeschritten ist. Eine vollständige
Handschrift dieser Version ist dem Verfasser bis jetzt noch nicht
bekannt geworden, wohl aber drei sich gegenseitig ergänzende
Fragmente, die die revidierte *LS-Ausgabe darstellen:
1.nbsp;einige anfang des vierzehnten Jahrhunderts in brabantischer
Mundart geschrieben Bruchstücke, die, in der Genter Universi-
tätsbibliothek aufbewahrt, in der Dietsche Warande, 1858, (W)
abgedruckt worden sind;
2.nbsp;der bis zur Passion reichende Hauptteil des Lebens Jesu, der in
einer Handschrift aus dem fünfzehnten Jahrhundert in der
Utrechter Universitätsbibliothek (Utr») erhalten ist, und
3.nbsp;die am Schlüsse einer westflämischen Perikopensammlung aus d. J.
1348 in der Amsterdamer Universitätsbibliothek (Amst,) enthaltene
Passion.
In Utr. ist der Einfluß der gegen 1390 von Scutken angefertigten
Ubersetzung des Neuen Testaments (N.N.) bemerkbar. Unsicher
bleibt aber, wo die Bearbeitung *LS zustande gekommen ist.
Kann man von W ausgehn, dann liegt es nahe, sie nach Brabant
zu verlegen.
Wenn also kein vollständiges MS dieser Version vorhanden
ist, so ergibt sich doch aus verschiedenen Einzelheiten, welcher
großen Bekanntschaft sie sich erfreute. So hat 1360—61 der
ostflämische Verfasser der zweiten Historienbibel, hier der
Kürze halber als der Übersetzer von 1360 bezeichnet, die revi-
dierte *LS-Ausgabe bei seiner Bearbeitung der Evangelien-
harmonie (1360) benützt. Dieses Leben Jesu kann man in einigen
Kodizes der zweiten Historienbibel vorfinden. Äußerlich unter-
scheidet sich diese Konkordanz durch die Bruchstücke der
Scolastica historia des Petrus Comestor, die in den eigentlichen
Bibeltext, genau wie in die Actus-Apostolorum-Übersetzung und
die historischen Bücher des Alten Testaments eingeschoben sind.
An Hand einiger Beispiele versucht Verfasser nachzuweisen,
daß der Ubersetzer von 1360 diese eigenartige Glossierungs-
methode Guyart Desmoulins verdankt, der, reichlich fünfzig
Jahre früher, eine Bible historiale in pikardischer Mundart
vollendet hatte.
Ein Londoner MS (Lond.), das im fünfzehnten Jahrhundert
von einem Brabanter Klosterbruder angefertigt worden ist, hat
dieselbe Fassung, weist aber auch andre Lesarten auf, die aus
L stammen.
Aber die wichtigsten Zeugen für die Verbreitung von *LS sind
wohl einige deutsche Handschriften, wovon 2, ein in der Züricher
Stadtbibliothek befindlicher Kodex, wohl der älteste ist. Nach
Schönbach ist dieser Text Ende des dreizehnten und Anfang des
vierzehnten Jahrhunderts in alemanischer Mundart geschrieben.
Was das gegenseitige Verhältnis der weitverzweigten deutschen
Textfamilie (D) angeht, sei auf Maurers Studien verwiesen.
Hier muß jedoch noch weiter erwähnt werden ein MS aus dem
Anfang des vierzehnten Jahrhunderts der Universitätsbibliothek
Cambridge (C), worin man den Übergang vom niederländischen
zum deutschen Sprachgebiet sozusagen vor seinen Augen sich
vollziehen sieht. An dieser Handschrift haben zwei Kopisten
gearbeitet, wovon der eine in mittelniederländischer, der andre
in niederrheinischer Mundart schrieb. C ist darum das Verbin-
dungsglied in der Kette niederländisch—deutsche Texte.
Noch einen kleinen Schritt weiter bei der Anpassung an den
Vulgatatext ging die Redaktion von *HA, die unmittelbar als
Vorlage gedient haben soll für eine Handschrift des fünfzehnten
Jahrhunderts in nordlimburgischer Mundart der Königlichen
Bibliothek im Haag (H) und eines Kodex aus dem fünfzehnten
Jahrhundert, der mehr an Overijsseler Mundart anklingt, aus
der Arnswaldtsammlung der Preußischen Staatsbibliothek in
Berlin (A). *HA ist wahrscheinlich entweder in einem Over-
ijsseler oder einem nordhmburgischem Kloster nach 1390 entstan-
den. Die offensichtliche Wortwahl, die mehrmals von NN
abhängt, führt zu dieser Annahme.
Die *HA-Version muß nach derselben *S-Fassung angefertigt
sein, die mittelbar oder unmittelbar Vorlage für S war, einen
1332 von einem Westflamen angefertigten Kodex der frühern
Königlichen Bibliothek Stuttgart. In S kommt der Vulgata-
fizierung zum Abschluß: die Tatianlesarten sind hier auf ein
Minimum reduziert.
Aus der Evangelienharmonie *S sind die Perikopen ausge-
schieden und zu einem Evangeliarium in einem brabantischen
MS d. J. 1353 zusammengefaßt, das der Egerton collection des
British Museum (Eg) angehört.
Die Autorität, die das Leben Jesu im Laufe der Jahre erworben
hat, erhellt vielleicht am deutlichsten die Tatsache, daß der
Brabanter Mystiker Ruusbroec wiederholt, wie Verfasser dargetan
hat, in seinen Werken daraus zitiert.
Ende des dreizehnten Jahrhunderts entstand in Westflandern
eine selbständige Übersetzung von Evangelium- u. Epistel-
lectiones. Was die Evangeliumperikopen angeht, hat Verfasser
nachweisen können, daß der Übersetzer vollkommen eigne Wege
ging, ungeachtet der Tatsache, daß er sich in der Wortwahl
einige Male durch *LS hat leiten lassen. Hieraus kann gefolgert
werden, daß diese Perikopenübersetzung zeitlich nach *LS
entstanden ist. Die einzige Handschrift, worin dieser alte Text
vollständig zu finden ist, gehört zur Sammlung der Amsterdamer
Universitätsbibliothek (Wvla). Sie ist derselbe Kodex, der das
vorerwähnte Amsterdamer Fragment von *LS enthält. Wenn auch
die Abschrift aus 1348 datiert, so machen doch Sprache, Inter-
punktion und die Technik der Übersetzung auch bei der der
Episteln einen sehr archaischen Eindruck. Vielleicht bringen
weitere Forschungen noch andre Vertreter ans Licht. Verfasser
konnte schon auf spätere Texte des fünfzehnten Jahrhunderts
hinweisen worin Wvla verwendet worden ist.
Schon früh ist diese Übersetzung einer Modernisierung unter-
zogen worden. In einem Kodex aus dem Ende des vierzehnten
Jahrhunderts des St. Janshospitaal in Brügge (J) hat Verfasser
sowohl die Evangelien- wie die Epistellektionen in verjüngter
Form angetroffen, wobei die bereits erwähnte Eg-Handschrift
des Britischen Museums aus d. J. 1353 die Epistellektionen in
derselben Form aufweist. Prototyp ist somit *JEg. Daß die
späteren Übersetzern diese Fassung benutzt haben, beweist daß
sie im Süden bekannt war.
Diese revidierte Ausgabe hat Verfasser in MS München
Cgm. 532 (M) in deutschem Gewand entdeckt und besteht
aus zwei Teilen, die beide aus dem Niederländischen übersetzt
sind. Bei der Behandlung dieser in Deutschland vielmals
abgeschriebenen und später in geänderter Form auch gedruck-
ten Episteln hat Verfasser seiner Vermutung Ausdruck verhehn,
daß vielleicht noch ältere Handschriften dieses Textes auf-
zufinden wären. Tatsächlich hat Vollmer inzwischen einige
Episteln aus einem verstümmeltem Kodex des dreizehnten
Jahrhunderts der Preußischen Staatsbibhothek Berlin (Berlin 706),
der in rheinisch-fränkischer Mundart geschrieben war, ver-
öffentlicht. Einerseits sind diese Episteln ausweishch der von
Vollmer in seine Verdeutschung der Paulinischen Briefe aufge-
nommenen tabellarischen Übersichten mit M und der dazu
gehörigen Textfamilie (D) verwandt, andererseits, wie Verfasser
in den der vorliegenden Zusammenfassung als Anhang bei-
gegebenen Textproben dartun wird, mit *JEg. Wird nun der
Sachdarstellung de§ Verfassers bei Gelegenheit seiner Bemerkung
über Verbreitung eines ursprünglich niederländischen Textes
über deutsches Sprachgebiet durch diesen Fund die Grundlage
entzogen ? Sollte das Gegenteil vorliegen, d. h.: Übersetzung eines
rheinisch-fränkischen Textes ins Niederländische ? Wenn sich die
Sache so verhält, muß *JEg älter als Wvla sein.
Doch wünscht Verfasser einstweilen auf seiner Stellungnahme
zu beharren, u.z. aus den folgenden Gründen:
1.nbsp;bei einem Vergleich zwischen Wvla und *JEg läßt die Verschieden-
heit in Sprachformen und Wörterreichtum es höchst unwahr-
scheinlich erscheinen, daß *JEg die Vorlage für *Wvla gewesen
sein soll; warum hätte ein westflämischer Bearbeiter gut-nieder-
ländisch klingende Worte durch veraltete oder französische, ganz
in die Sphäre Maerlants passende ersetzen sollen?;
2.nbsp;in J sind nicht nur die Episteln, sondern auch die Evangelien in
geänderter Form abgefaßt;
3.nbsp;daß ein anders gefaßter Text schon frühzeitig in Deutschland
bekannt geworden sein könnte, beweist Schönbach, der in
Z (s.o.) eine Übersetzung eines niederländischen Lebens Jesu
aus dem Ausgang des dreizehnten Jahrhunderts erkannte; die
Verbreitung einer Bearbeitung kann sich bei den Epistel-
perikopen sehr wohl ebenso schnell wie bei dem Leben Jesu
vollzogen haben.
Verfasser will gerne zugeben, daß a priori Austausch von Bibel-
texten in jener Zeit stattfinden konnte, dabei darf man aber nicht
die Augen vor der Tatsache verschließen, daß in einer Geschichte
der Bibelübersetzungen die Sachlage immer verwickelter ist, als
es bei oberflächlicher Betrachtung den Anschein hat. Somit ist
nach Verfassers Dafürhalten eine endgültige Entscheidung erst
dann möglich, wenn die folgenden Voraussetzungen erfültt
werden:
1.nbsp;die Untersuchung muß auf einer nach Möglichkeit lückenlosen
Beschreibung aller bis jetzt erhaltener mnl. Bibeltexte beruhen;
2.nbsp;das gegenseitige Verhältnis kann erst bestimmt werden, nachdem
der Gesamtkomplex übereinstimmender niederländisch-deutscher
Bibeltexte, wozu u. a. ein Leben Jesu, eine Epistelsammlung und
ein Psalter gehören, vergleichend untersucht worden ist;
3.nbsp;der Zusammenhang zwischen Evangelien und Episteln muß an
Hand der Ubersetzungstechnik untersucht werden, und
4.nbsp;muß nach dem von Schönbach gegebenen Beispiel die Sprache
der deutschen Episteln und Psalme auf etwaiges Vorhegen nieder-
ländischer Bestandteile untersucht werden.
Von einem neutestamentlichem Buch besitzen wir eine aus der
zweiten Hälfte des dreizehnten Jahrhunderts herrührende voll-
ständige Übersetzung. Es handelt sich um den in einem Kodex
der Bibliothèque nationale, Paris, (P) erhaltenen Text der Apoka-
lypse, der wahrscheinlich gegen 1280 fertig geworden ist. Eine
zweite Handschrift soll in Leningrad liegen, während eine
geänderte Fassung in das unten zu besprechende MS Brüssel
113 (B) aufgenommen ist. Die Sprache dieses Bibelbuchs das
1876 von Behaghel im ZsfdAlt. veröffentlicht ist, ist rein Flämisch,
technisch macht die Übersetzung einen unbeholfenen Eindruck.
Eine vollständige Übersetzung des zweiten Teils des Neuen
Testaments, von Malachias und der alttestamentlichen Perikopen
enthält die soeben angezogene, gegen 1390 in brabantischer
Mundart in Rooclooster bei Groenendaal kopierte Handschrift
113 der Königlichen Bibhothek in Brüssel (Brüssel 113). Die
ausführliche Besprechung, die Verfasser diesem Kodex gewidmet
hat, führte zum wesentlichen Schlusz, daß man hier mit der
Arbeit eines brabantischen Korrektors zu tun hat, der gegen
1390 eine Übersetzung des bekannten flämischen Verfassers von
1360 einer Revision unterzogen hat. Die historischen und didak-
tischen alttestamentlichen Perikopen sind der zweiten Historien-
bibel entnommen, ebenso die Übersetzung des Actus Apostolorum,
wobei allerdings in die Fassung des letzten Bibelbuchs mehr
oder weniger mit Änderungen eingegriffen wird. Beobachtet
man den Korrektor auf dieser Weise bei seiner Arbeit,
so bekommt man Material für den Beweis, daß die Epistolae
Pauh und die Epistolae canonicae ebenfalls eine ,,korrigiertequot;
Ausgabe einer noch nicht aufgefundenen Urschrift sind.
Hinsichtlich der alttestamentlichen Lektionen der Propheten
konnte Verfasser die Jesaja- und Jeremiasperikopen mit dem
Text der vollständigen Übersetzung der Amsterdamer Handschrift
der Königlichen Akademie der Wissenschaften identifizieren.
Nach Ebbinge Wubben rührt diese Übersetzung angebhch
nicht von dem ostflämischen Verfasser her. In einem ausführ-
hchen Abschnitt hat Verfasser diese Auffassung auf dem Wege
übersetzungstechnischer Untersuchung revidieren und diese Pro-
phetenbücher ebenso wie Malachias und die andern Libri prophetici
dem fruchtbaren flämischen Übersetzer zuschreiben müssen, der
neben einer vollständigen Bibelübersetzung — auch den Psalter
hat er in deutscher Form bearbeitet! — auch das Passionael, das
Vaderboec und den Dialogus von Gregorius in die Landessprache
übersetzt hat. Mit Nachdruck stellt Verfasser fest, daß sich die
Jahreszahl 1360 nur auf die historischen Bücher der Bibel bezieht;
die andern Teile sind erst später fertig geworden.
Die Epistelperikopen in Brüssel 113 stimmen wortlautlich
manchmal mit *JEg überein. Diese Übereinstimmung erklärt gleich-
zeitig den Zusammenhang, den Vollmer in seinem Buche 'Verdeut-
schung der Paulinischen Briefe' zwischen Brüssel 113 und einer
Gruppe deutscher Texte nachweist. Der von ihm mit Lübeck 5
nach seiner Meinung existierenden Zusammenhang gründet sich
auf ein Mißverständnis. Selbst wenn eine gewisse Übereinstim-
mung bestehen sollte, muß sie ausschließhch auf der alten
Überlieferung der Episteltexte beruhen.
Indessen ist diese Übersetzung des zweiten Teils des Neuen
Testaments so gut wie nicht verbreitet gewesen, abgesehen von
der apostelen werc, das mit den historischen und didaktischen
alttestamentlichen Perikopen als Teil der zweiten Historienbibel
mehrmals kopiert worden ist.
Ebenso unbekannt blieb eine selbständige Übersetzung der
vollständigen vier Evangelien, die in der Brüsseler Handschrift
112 (Brab» Ev.) erhalten ist. Auch dieses MS datiert aus
dem Ende des vierzehnten Jahrhunderts, ist in brabantischer
Mundart geschrieben und stammt aus Rooclooster. Die Über-
setzung ist technisch unbeholfen, der Stil latinisiert. Aus allerlei
Einzelheiten erhellt, daß sich der Übersetzer in der Wortwahl
der *S-Version anschließt.
Für die verhältnismäßig kleine Verbreitung, die diesen ost-
flämisch-brabantischen Texten zuteil geworden ist, lassen sich ver-
schiedene Ursachen nachweisen. Zunächst besaß man in Flandern
und Brabant in *Wvla und *JEg schon lange brauchbare Perikopen-
übersetzungen. Ferner soll man in Erwägung ziehen, daß sich gerade
zur Zeit des Entstehens dieser Texte eine kräftige Gegenströmung
bemerkbar machte. Seit 1380—1385 ist im Norden durch die
aufkommende devotio moderna und die nach und nach zu hoher
Blute geratende Windesheimer Kongregation die Sache der Bibel
Verbreitung unter lateinunkundigen Klosterbrüdern und Laien
mit großem Eifer aufgenommen worden. Namentlich dem be-
geisternden Einfluß des Pioniers dieser Bewegung Geert Grote
verdankt man, daß in diesem Kreise der Wert des Bibel-
studiums im allgemeinen in den Vordergrund gerückt und die
Verbreitung von Übersetzungen systematisch gefördert wurden
Das von Grote selbst gegebene Beispiel (er hat neben einem
Getijdenboek, d. h. einem die Horae angebenden Brevier, zwanzig
Psalmen in der Volkssprache bearbeitet) hat auf seine Schüler
anregend gewirkt. Einer derselben, Johan Scutken, Clericus des
Windesheimer Konvents, hat gegen 1390 Grotes Arbeit dadurch
fortgesetzt, daß er eine Übersetzung des Neuen Testaments
und der alttestamentlichen Perikopen zustande gebracht hat
(NN). Die Untersuchung der Übersetzungstechnik tut dar, daß
Scutken der alleinige Übersetzer dieses Textes ist. Gleichzeitig
konnte Verfasser beweisen, daß die vielen freien Übersetzungen
meistens interpretierende oder exegetische Umschreibungen sind
wofür Scutken die Unterlagen den von ihm benützten Kommen-
taren, u. a. dem von Petrus Lombardus, entnommen hat. Ob er
zuerst eine Perikopensammlung angefertigt und dann diese zu
einem vollständigem Neuen Testament ausgebaut hat, wie uns
der Bericht von Busch, dem Chronikenschreiber der Kongre-
gation, annehmlich machen will, ist unsicher. Die ältern Über-
setzungen aus dem Süden waren in Windesheim ausweishch der
Übereinstimmung der gewählten Worte — die Verfasser ungeachtet
mundartlicher Verschiedenheiten zwischen NN einerseits und der
Evangelienharmonie von 1360 und *JEg andererseits nachgewiesen
hat — nicht unbekannt. Auch Scutken knüpft somit an eine
alte Überiieferung an, seine Arbeit ist aber in übersetzungs-
technischer Hinsicht gänzlich unabhängig von der seiner Vorgänger.
Seine Arbeit ist durch fleißige Hände ganz wie auch teilweise
unzählige Male abgeschrieben und im Laufe des fünfzehnten
Jahrhunderts über das Gebiet der Klostervereinigung in und
außerhalb der Niederlande verbreitet worden, wodurch es
ein Gegenstück zu Grotes Getijdenhoek bildet. Die Zahl der
erhaltener Handschriften, Inkunabeln und Postinkunabeln, die
bis zum J. 1522 erschienen sind, stellt sich auf einige Hunderte
Es ist somit kein Wunder, daß auch die ältern Texte aus dem
Süden durch diesen kräftigen Strom zurückgedrängt worden sind.
Die einzigen, im fünfzehnten Jahrhundert noch mehrmals kopierten
Texte südlicher Herkunft waren das alte Leben Jesu in Umar-
beitung und die Ubersetzung von Actus Apostolorum. Und ihre
Verbreitung ist noch größtenteils der Arbeit von Nordholländern
zu verdanken!
So sieht man, um das Wortbild aus dem Anfang wiederauf-
zunehmen, einen Wald vor sich ausgestreckt, worin sich neben
kleinen, große Bäume erheben. Anscheinend sind sie unabhängig
voneinander aufgewachsen, wenn man sie genauer betrachtet,
findet man eine Wirrsal von verschlungenen Wurzeln. Das Ganze
bildet einen Komplex, dessen Teile zusammen eine organische
Einheit bilden.
Zusammenfassend kann man also drei Hauptperioden in der
Geschichte der mnl. Bibelübersetzung unterscheiden:
1.nbsp;in der zweiten Hälfte des dreizehnten Jahrhunderts entsteht in
Flandern und Brabant eine Gruppe von Ubersetzungen, wozu ein
Leben Jesu, eine Epistelsammlung und ein Psalter gehören, die,
eine nach der andern, manchmal in abgeänderter Fassung, in einer
noch größern Gruppe deutscher Texte zurückgefunden werden;
2.nbsp;von 1360 ab erhält die Sache der Bibel verdolmetschung einen
neuen Anstoß durch die Arbeit eines unbekannten ostflämischen
Verfassers, der vermutlich die ganze Bibel in die Muttersprache
übertragen hat, wovon aber nur die historischen Bücher einiger-
maßen Bekanntheit erworben haben;
3.nbsp;gegen 1390 entstand, zusammen mit einem Psalter, eine neue
Ubersetzung aus der Feder Scutkens, Texte, die dank der von der
modernen Devotion und der Klosterreformation ausgehenden
Stoßkraft in kurzer Zeit das gesamte niederländische Sprachgebiet
erobert und die andern Ubersetzungen verdrängt haben.
Schon jetzt dürfen wir behaupten, daß sprachliche Vergleichung
dieser so volkstümlich gewordenen Ubersetzung aus dem Norden
mit den Texten aus dem Süden uns für die Feststellung des
Verhältnisses der protestantischen und katholischen Ubersetzungen
des sechzehnten Jahrhunderts und mittelbar auch der Statenbijbel
zu dem handschrifthchen Text kostbares Material liefert. Zwei-
fellos wird sich dann ergeben, daß die Bibelsprache der
Bearbeitung aus dem Norden der Niederlande das würzende
Salz gewesen ist, das noch lange seine Nachwirkung in der
Bibelsprache der spätem Jahrhunderte bemerkbar machen wird.
Nach dem Vorbild von Frings im Literaturblatt und von
Maurer in seinen Studien versucht Verfasser, das Ergebnis seiner
Untersuchung in einem Stammbaum zu vereinigen. Zur Erläute-
rung diene die Bemerkung, daß eine punktierte Linie einen
entferntem Verwandtschaftsgrad bezeichnet. Der organische Zu-
sammenhang des Gewebes ergibt sich aus diesem Stammbaum
viel deutlicher als aus weitschweifigen Erörterungen.
Textproben aus „Hs. v. 1348quot; und „Eg.quot;
i Cor. 4 , i—5.
Eg. 2188
Broedre also houden ons die
menscen alse dienaren xristi ende
Hs. v. 1348
Broedere: Over al sulc moete
ons houden elc mensce als die
dienst lieden ihesus kerst ende
bereckers vanden hemeliken din-
ghen gods; Ende hier soectmen
onder die bereckers dat elc moete
worden vonden ghetrouwe. Ic
rekene dat over aire minst dat
ic van u lieden worde gheiugiert
iof van mensceliken daghe: Ne
ware niet in dien bem ic gherech-
tech ghemaect dat ic niet iugiere
mi selven want ic ne weet niet
wat ic selve bem. Die mi iugiert
dats onse here; Ne wilt dan niet
vor tijt iugieren tote dat sal
comen onse here die sal verlich-
ten die bedecte dinghen der deems-
terheden. Ende hi sal open-
baren die rade der herten. Ende
dan sal elkerlike lof wesen van
gode;
Hebr. 12 ,
Broedere wi hebben ghenaden
mids welker wi dienen moghen
behaghende gode met vreesen
ende met reverencie. Want onse
god es een verterende vier; Die
minne des broederscaps blive in
u ende der herbergherien ne wilt
niet vergheten; Want mits diere
hebben zome ghelievet so dat si
dingle ontfinghen in hare her-
berghe; Ghedinct der ghevanghe-
nen also ofte ghi mede ghevan-
ghen wart; Ende der aerbeidender
alse of ghi ooc inden lechame selve
merrende waert; Eersame bru-
lucht sal siin onder u allen ende
ombevlect bedde. Want die on-
cuussceren ende die hoerriers sal
god ordeelen; Uwe seiden sullen
alse besitteren der verholenheit
gods. Nu wert hier besocht onder
den besitteren welke getrouwe
werden vonden. Mer mi es vor
dminste dat ic van u worde ge-
ordeelt of vanden mensceliken
dagen. Mer ic en ordele mi oec
selve niet. want mine consciencie
en berespt mi niets niet van genen
dingen mer hier omme en benic
niet gerecht. Want die mi ordeelt
dat es god. Also en seldi niet eer
tijt ordelen tote dat die here
comt die daer verlichten sal die
Verborgenheit der deemsternis-
sen. ende hi sal openbaren die
rade der herten ende dan wert lof
enen yegeliken van gode: —
28—13 , 8 1)
Broedre wi hebben genade over-
mids dien wi dienen behagende
gode met vresen ende met eren.
Want onse god es een verterende
vier. Die minne der broederscap
sal bliven in u. ende der herber-
gerien en seldi niet vergheten.
Want overmids dien hebben so-
mege behaecht den inglen die si
ontfingen in haer herberge. ghe-
dinct der gevangene alse of gi
niet gevangen sijt, ende der ar-
beideren also alse gi oec in licha-
men selve merrende sijt. eersame
brulocht sal sijn oec u allen ende
onbevlecte wet Mer die on-
cuuscheren ende die wetbrekeren
sal god ordelen. uwe seden seien
sijn sonder gierecheide. Sijt ge-
Vgl. Vollmer, Verdeutschung der PauHnischen Briefe, S. 22—24, 113—127.
==) Sic.
siin sonder ghierecheit. Sijt ghe-
pait metten ieghenwoordeghen
dinghen; Want hie heeft ghe-
sproken; Ic ne sal di niet beghe-
ven noch ne laten di niet; Also
dat wi ghetrouwelike spreken
moghen; God es mijn helpere:
Ic ne sal niet vreesen wat mi de
mensce doe; Ghedinct uwer voor
gaerres die u dat woort gods ghe-
seit hebben; Wiere uutganc ghi
bescauwen sult van haerre wande-
linghe ende volghet haren ghelo-
ve; Ihesus xristus ghistren ende
heden hi es van ewen tewen amen;
Jes. 2 ,
Indien daghen seide ysayas de
prophete; Het sal wesen inden
achtersten daghen ghereet een
berch vanden huse ons heren
int hogheste van alden bergen.
Ende hi sal worden up heven
boven hillen. Ende alle die lieden
sullen vloeyen tote hem. Ende
vele lieden sullen gaen ende
secghen. comt ende weten clem-
men ten berghe ons heren, ende
tote den huse des gods iacobs.
Ende hi sal ons leren sine weghe.
ende wie sullen wandelen in sine
padeline: bedi ute syon sal gaen
die wet ende dat woort gods van
iherusalem. Ende hi sal iugieren
die lieden ende hi sal argueren
vele volcs. ende sullen hare zwer-
de temperen in couters ende hare
glavie in zesenen. Teen volc ne
sal niet ieghen dander up heffen
sine zwerde. Ende sine sullen
hem nemmeer oufenen te wighe.
Thuus van iacoppe comet weten
wandelen int lecht sheren ons
gods;
noechlijc inden iegenwerdegen
dingen. Want hi heeft gesproken,
ic en sal di niet begeven no ic en
verlate di niet. Also dat wi ghe-
trouwelike spreken. God es mijn
hulpre. ic en sal niet vresen wat
mi die menscen doen. ghedinct
uwer vorgangers die u dwort
gods geseit hebben, diere uut
ganc gi bescouwen seit ende haer
wandelinge volgen inden gelove
ihesu xristi ghistren ende heden,
hi es van eeuwen teeuwen. Amen:
2—5-
In dien dagen sprac ysayas die
prophete. Inden lesten daghe sal
bereet werden die berch vanden
huse des heren inden hoochsten
der bergen, ende sal verhoget wer-
den over die hovele ende toten
seien vloyen alle liede. ende vele
volcs seien gaen ende seien spre-
ken. Comt gawi op toten berghe
des heren ende toten huse gods.
iacobs. ende hi sal ons leren sine
wege. ende wandelen wi in sine
paden, want van syon sal uut gaen
die wet ende dwort des heren sal
uut gaen van iherusalem. ende hi
sal ordelen die lieden ende hi sal
berespen vele volcs. ende si seien
versmeden haer swerde in ploech
yseren. ende haer speren in seyse-
nen. ende vort meer en sal geen
volc swert opheffen iegen volc
ende vort meer en seien si geen
orloge oefenen. O huus iacobs
comt ende wandelen wi inden
lichte des heren ons gods: —
Blz. 14. Wat we hier hebben medegedeeld over het ontstaan van de glossa ordinaria
en de glossa interlinearis behoeft enige verbetering. Hans H. Glunz heeft in zijn
boek History of the Vulgate in England from Alcuin to Roger Bacon (Cambridge, 1933)
aangetoond dat deze glossae slechts voor 'n klein gedeelte afkomstig waren van
Walahfrid Strabo en Anselmus van Laon, maar grotendeels ontstaan zijn in de tweede
helft van de twaalfde eeuw als een kompilatie uittreksels, bijeengebracht door ver-
schillende auteurs. Niet te Reichenau, maar te Ferrières, Auxerre, Laon en Parijs
is de glossa tot stand gekomen (zie a. w., p. 103—104).
Blz. 51—54. Te laat kwam tot onze kennis de grondige studie van J. W. Muller,
Over tautologieën in het Nederlandsch, Mélanges de Philologie offerts a J. J. Salverda
de Grave (Groningen 1933), p. 218—232, waar men een verder gaande verdeling
dezer ,,tweelingvormenquot; zal aantreffen. Met enige beperkingen onderscheidt schr.
twee categorieën: i® „dubbel-Dietschequot; woordenparen, die vooral in oudere epiese
poëzie te vinden zijn, 2quot; „Walsch-Dietschequot;, die „vooral of alleenquot; voorkomen in
het jongere proza. De samenhang, die tussen de stijl van een oud prozawerk als het
Leven van Jezus en de epiese dichtstijl bestaat, wordt door het resultaat van schr.'s
onderzoek slechts bevestigd. Overigens zij hieraan toegevoegd dat „Walsch-Dietschequot;
tautologieën ook wel in oudere poëzie gevonden worden. Juist in het Leven van S.
Lutgart kan men er vele ontmoeten, bijv. sonder kalange ende sonder dage, mi armen
ende mi kaitiven enz.
Blz. 152. Een analogon met sat hi in en schep, dat te vinden is in L 99^quot;^ en 121^
en in Literaturblatt 1926, kol. 155 door Frings besproken werd, vormt de volgende
regel uit het Lev. v. Lutg. III, 325: „Daer es gescheept ende in geseten Die goede manquot;.
Blz. 156. De passus over de identiteit van auteurschap vertoont in zijn gedachten-
gang gelijkenis met een elders reeds toegepaste redenering, die achteraf uit ons
onderbewustzijn bleek te zijn opgekomen. Het is namelik een herinnering aan
J. W. Muller, Over ware en schijnbare gallicismen in het Middelnederlandsch, Nieuwe
Taalgids XIV (1920), p. 8, waar men leest: „Er is meer gelijk als eigenquot; zegt ons
spreekwoord: gelijkenis bewijst nog geen identiteit of verwantschapquot;.
Blz. 183. Door een inwendig onderzoek ware de zuidelike vertaling van het
Vaderboec toe te schrijven aan de vertaler van 1360; vandaar dat in het Mrvl. Wdb.
allerlei woorden, die vrijwel uitsluitend door deze Oostvlaamse auteur gebruikt worden,
niet alleen uit diens bijbelvertaling, maar tevens uit het Vaderb. geciteerd worden. Een
aanduiding te meer hebben we in het begin van „die prologhe opter out vader boeckquot;
in hs. Brussel 11173—77, f. ,,Vanden beghynne soe heeft onse here god opt men-
schelike geslechte ghetoent bi grondelose guedertierenheit in sijnre gracien die hi
altoes den mensce ghesonden heeft bi welker gracien veel ouders beide in oude testa-
ment dat wij een deel in duytscher talen by gods hulpen ghemaect hebben Ende oec
int nuwe testament Die hem eenvoldichlijc tot hare verstantenissen ghekeert heb-
ben ....quot; Het slot van dit voorwoord licht ons in omtrent de kring, waarvoor de
vertaler werkt: (f. 2^) „Ende hier om willic ende meyne bider hulpe ons heren in diet-
sche te maken der heiliger vadere leven te exempele ende ter leringen alle der gheenre
die om die mynne gods van allen willen afscheiden Ende haren voetstappen volgen
in willigher armoeden ende breken, om te ghecrigen den loen daer dese vaders voer
in ghetreden sijn Om dat si wandelen selen inden nauwen enghen wech diese ten
eweliken levene heeft brachtquot; Soortgelijke uitlatingen treft men aan in de prologen
zijner andere vertalingen; vgl. Theol. Tijdschr. 37, 149—156.
Blz. 194. Naast de uitlating van Desmoulins en de vertaler van 1360 dat afbeel-
dingen in de kerk „der leker lüde boekenquot; zijn, kan men een uitspraak leggen als:
„die leken sellen werden gheleert wt die boeken der leeken. dat is inder malinge ende
picturenquot; (spieghel onser behoudenisse, Hs. Mus. Meerm.-Westr. i E 21, f. i'quot;).
Biz. 284, noot I. Noodvriend is een Vlaams woord, vgl. S. Streuvels, Oogst, p. 114.
-ocr page 557-LIJST VAN GERAADPLEEGDE BRONNEN
EN LITTERATUUR.
I. Vulgata.
Biblia Sacra juxta Vulgatam Clementinam (Romae, Tornaci, Parisiis 1927).
Joh. Wordsworth et Jul. White, Novum Testamentum (1889—1922).
S. Berger, Histoire de la Vulgate pendant les premiers siècles du Moyen-Age
(Nancy 1893).
Samuel Berger, De Glossariis et Compendiis exegeticis quibusdam medii aevi
(Paris 1879).
Hans Glunz, Die lateinische Vorlage der westsächsischen Evangelienversionen
(Leipzig 1928).
Hans Glunz, Britannien und Bibeltext. Der Vulgatatext der Evangelien in seinem
Verhältnis zur irisch-angelsächsischen Kultur des Frühmittelalters (Leipzig 1930).
Hans Glunz, History of the Vulgate in England from Alcuin to Roger Bacon (Gam-
bridge 1933)-
Petrus Lombardus, Collectanea in Epist. D. Pauli, Migne, P. L. 191 en 192.
2. Middelnederlandse bijbelteksten.
a. Uitgegeven teksten.
G. J. Meijer, Het Leven van Jezus, een nederlandsch handschrift uit de dertiende
eeuw (Groningen 1835).
J. Bergsma, De Levens van Jezus in het Middelnederlandsch (Leiden 1895—98).
D. Plooy and C. A. Phillips, The Liège Diatessaron edited with a textual apparatus,
Verh. Kon. Akad. v. Wetensch., Afd. Lett. N. R. XXIX, No. i (1929), No. 6 (1931).
O. Behaghel, Aus einer flämischen Uebersetzung der Apocalypse. Zeitschrift für
deutsches Altertum, Neue Folge, X (1878).
C. H. Ebbinge Wubben, Een mnl. vertaling van het Hooglied, Ned. Arch. Kerkgesch. IV
(1906).
C. H. Ebbinge Wubben, Fragmenten uit Middelnederlandse bijbelvertalingen (Groningen
1919)-
b. Onuitgegeven teksten, i)
Hs. Amst. U.B. I G 41, het „hs. v. 1348quot;, bevattende de Westvlaamse Epistelen
en Evangeliën (zie Hoofdstuk III).
Hs. Gent U.B. 632 (Cat. 430), fol. i'—651, bevattende de zgn. evangeliënharmonie
van 1360 (zie Hoofdstuk IV, § 2, afd. 3).
Hs. Brussel K.B. 113 (2849—51), bevattende het tweede gedeelte van het Nieuwe
Testament, Malachias en de oudtestamentiese perikopen (zie Hoofdstuk V).
Hs. Brussel K.B. 111 (2979), bevattende de volledige vier evangeliën (zie Hoofdstuk VI).
Hs. Den Haag K. B. 75 E 8, bevattende de volledige vier evangeliën (zie Hoofdstuk VII).
Hs. Dea Haag K. B. 131 G i, bevattende het tweede gedeelte van het Nieuwe Testa-
ment benevens de oudtestamentiese perikopen (zie Hoofdstuk VII).
») De hier genoemde teksten zijn in hun geheel door ons afgeschreven ten
behoeve van een uitgave, die we bij gelegenheid hopen te bezorgen. Voor ons
onderzoek hebben wij hieruit een zeer omvangrijk „Tabellaries overzicht van de
woordvoorraadquot; samengesteld, waarin tevens de belangrijkste woorden der door
Bergsma uitgegeven teksten verwerkt zijn. Op blz. 385—390 van dit boek kan
de lezer een kleine bloemlezing hieruit aantreffen, die een indruk geeft van de
wijze, waarop de verzameling is aangelegd. Zowel voor 't onderzoek van de
vertaaltechniek als van de woordgeografie is deze lijst ons van veel nut geweest.
3- Beschrijvingen van handschriften, inkunabels en postinkunabel s.
Conrad Borchling, Mittelniederdeutsche Handschriften, Nachrichten und Mitteilungen
der Göttinger Akademie, 1898, 1900, 1902, 1913.
A. W. Byvanck, Utrechtsche miniaturen. Het Gildeboek VI (1923).
A. W. Byvanck, Noord-Nederlandsche miniaturen der 15e eeuw in hss. van den Bijbel,
Bulletin Ned. Oudheidk. Bond 10 (1917).
M. F. A. G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle (La
Haye 1874).
K. de Flou en Edw. Gailliard, Beschrijving van Middelnederlandsche en andere Hand-
schriften die in Engeland bewaard worden. Verslagen der Kon. Vlaamsche Acad.
1895—1896.
Frederik Lyna, De Vlaamsche Miniatuur van 1200 tot 1530 (Amsterdam 1933).
K. O. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken (Amsterdam 1902).
W. Moll, De boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft, Verh. der Kon. Akad. v.
V/etensch., Afd. Letterk. I (1858).
Wouter Nijhoff en M. E. Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540
('s Gravenhage 1923).
R. Priebsch, Deutsche Handschriften in England I (Erlangen 1896), II (ibid. 1901).
W. Vogelsang, Holländische Miniaturen des späteren Mittelalters (Strassburg 1899).
W. de Vreese, De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken (Gent 1900, 1902).
W. de Vreese, De Dietsche boeken van 't Rooklooster omstreeks het jaar 1400, Album
Kern, 1903.
W. de Vreese en E. Gaillard, Dietsche kalenders. Jaarboek der Kon. Vlaamsche Acad.
XXIV (1910).
W. de Vreese, De verspreiding onzer handschriften en oude boeken over den aardbodem.
Bibliotheekleven XVI (1931).
W. de Vreese, Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek ('s Gravenhage
1929—----).
W. de Vreese, Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie. Hand.
Mij Ned. Lett. 1933.
Leonard Willems, De boekeninventaris der Rijke Ciaren te Gent in 1508, Tijdschr.
V. Boek- en Bibliotheekwezen 1912.
4. Taalkunde.
H. G. Bellaard, Gert van der Schueren's Teuthonista of Duytschlender ('s-Hertogen-
bosch 1904).
F. Buitenrust Hettema, Het Nederduitsch Glossarium van Bern (Groningen 1889).
F.nbsp;Buitenrust Hettema, Oude glossen en hun beteekenis (Gent 1914).
G.nbsp;A. van Es, De verplaatsing van den attributieven genitief in het Middelneder-
landsch, Onze Taaltuin II (1933).
J. Franck, Schriften zur Limburgischen Sprache und Litteratur, Taal en Letteren VIII
(1898).
J. Franck, Mittelniederländische Grammatik^ (Leipzig 1910).
Jac. van Ginneken S.J., Dialectstudie—Tekstkritiek. Wetenschappelijke samenwerking
van Noord en Zuid. De Nieuwe Eeuw, Kerstmis 1924.
Joh.a Greidanus, Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, Proefschr. Utrecht
1926.
W. L. van Heiten, Middelnederlandsche Spraakkunst (Groningen 1887).
J.Jacobs, Vergelijkende Klank- en Vormleer der Middelvlaamsche dialecten (Gent 1911).
J. Jacobs, Het westelijk Zuid-brabantsch dialect op het einde der dertiende eeuw,
Versl. en Meded. der Kon. Vlaamsche Acad. 1927.
J. Jacobs, Het West-vlaamsch van de oudste tijden tot heden (Groningen 1927).
J. H. Kern, De Limburgsche Sermoenen (Groningen 1895).
J. H. Kern, De met het Participium Praeteriti omschreven werkwoordsvormen in het
Nederlands (Amsterdam 1912).
J. W. Muller, Ruusbroec in 't Nieuw-Nederlandsch, Onze Eeuw IV (1917).
J. W. Muller, Over tautologieën in het Nederlandsch, in Mélanges de Philologie offerts
ä J. J. Salverda de Grave (Groningen 1933).
G. S. Overdiep, Een opmerking over het Nederlandsche perfectum. Nieuwe Taalg. XVII.
J. J. Salverda de Grave, Essai sur quelques groupes de Mots empruntés par le Néer-
landais au Latin écrit, Verh. Kon. Akad. v. Wetensch., Afd. Lett., N. R. Ill
No. I (1900).
M. Schönfeld, Historiese grammatika van het Nederlands® (Zutphen 1932).
F. A. Stoett, Middelnederlandsche Spraakkunst® ('s-Gravenhage 1923).
F. van Veerdeghem, Het leven van Sinte Lutgart (Leiden 1899).
E. Verwijs en f. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, 9 din. ('s-Gravenhage
1882—1929)-
ƒ. Verdam, Nieuwe of minder bekende woorden uit een Haagschen bijbel van 1360,
Tijdschr. Ned. Taal en Lett. XVI (1897).
ƒ. Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek ('s-Gravenhage 1911).
ƒ. Verdam, Uit de Geschiedenis der Nederlandsche Taal^ (Zutphen 1923).
C.nbsp;G. N. de Vooys, Bijdragen tot de Middelnederlandse woord-geografie en woord-
chronologie. I. De mnl. bijbelvertalingen. Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk.
XLIII (1924)-
W. L. de Vreese, Sente Augustijns Regule in Dietsche met een fragment van „De
Bediedenessequot;, Het Belfort, 1894 II.
U^. de Vreese, Tekstcritiek van J. Verdam ('s-Gravenhage 1929).
5. Vertaaltechniek.
Eduard Brodführer, Untersuchungen zur vorlutherischen Bibelübersetzung. Eine
syntaktische Studie (Halle a. S. 1922).
K. Leisermg, Die Übersetzungstechnik des Codex Teplensis, Diss. Berlin 1908.
D.nbsp;Müller, Das Verhältnis der ersten und vierten vorlutherischen Bibel zueinander
und zur Vulgata, Diss. Halle 1911.
Friedrich Teudeloff, Beiträge zur Übersetzungstechnik der ersten gedruckten deutschen
Bibel auf Grund der Psalmen (Berlin 1922).
6. Geschiedenis van Middelnederlandse bijbelvertalingen.
K. Burdach, Die nationale Aneignung der Bibel und die Anfänge der germanischen
Philologie (Halle a. S. 1924).
J. Daniels, Middeleeuwsche verbodsbepalingen omtrent het lezen der H. Schrift in
de volkstaal, Studiën, Hervormingsnummer 1918.
H. van Druten, Geschiedenis der Nederlandsche Bijbelvertaling (Leiden 1895—1905).
C. H. Ebbinge Wubben, Over middelnederlandsche vertalingen van het Oude Testa-
ment ('s-Gravenhage 1903).
Th. Frings, [Over de controverse Plooy-Jülicher]. Literaturblatt f. germ. u. roman.
Philologie XLVII (1926), Sp. 150—156.
Franz Jostes, Die Schriften des Gerhard Zerbolt van Zutphen „De libris teutonicali-
busquot;, Hist. Jahrb. der Görres-Gesellschaft 1890.
A. Jülicher, Ein neu entdecktes Leben Jesu, Die Christliche Welt 38 (1924).
A. Jülicher, Der echte Tatiantext, Journal of Biblical Literature 43 (1924).
T. van Kersbergen, Het Leven van Jezus, naar het Middellimburgsche handschrift
van Sint Truyen uit de :4de eeuw vertaald (Nijmegen—Utrecht 1926).
Isaac le Long, Boek-zaal der Nederduitsche Bybels^ (Hoorn 1764).
G.nbsp;J. Meyer, Nalezingen op het Leven van Jezus (Groningen 1838).
W. Moll, Bijdragen tot de Geschiedenis der Middelnederlandsche Bijbelvertaling,
Versl. en Meded. der Kon. Ak. v. Wetensch., Afd. Letterk., 2e reeks, ye deel.
W. Moll, Geert Groote's Dietsche vertalingen, Handel. Kon. Akad. XIII (1880).
D. Plooy, A primitive text of the Diatessaron. The Liège Manuscript of a Mediaeval
Dutch translation. A preliminary study. With an introductory note by R. Harris
(Leyden 1923).
D. Plooy, A further study of the Liège Diatessaron (Leyden 1925).
D. Plooy, Een Oud-Christelijke Evangeliënharmonie in het Middelnederlandsch,
Stemmen voor Waarheid en Vrede, jrg. 62 (1925).
D. Plooy, Die heutige Lage des Diatessaronproblems, Oriens Christianus, III S.,
I Bd. (23 Jahrgang), 1927.
D. Plooy, Traces of Syriac origin of the Old-Latin Diatessaron (Amsterdam 1927).
C. G. N. de Vooys, lets over Middeleeuwse bijbelvertalingen, Theol. Tijdschr. XXXVII
(1903).
7. Geschiedenis van Duitse en Franse bijbelvertalingen.
Franz Falk, Die Bibel am Ausgange des Mittelalters (Köln 1905).
Vl^. Kurrelmeyer, Neuausgabe der ersten deutschen 10 bändigen Bibel, Bibl. d. liter.
Vereins in Stuttgart, Bd. 234, 238, 243, 246, 249, 251, 254, 258, 259, 266 (Tübingen
1904—1915).
W. Lüdtke, Die Uffenbachsche Evangelienharmonie, Orientalia Hamburgensia,
Festgabe den Teilnehmern am 4 Deutschen Orientalistentag____ überreicht.
(Hamburg 1926).
A. Matthias, Untersuchungen über die deutsche Übersetzung des alten Testaments
in der Münchener Handschrift Cg. 341 aus dem XIV. Jh. (Diss. Greifswald 1902).
Friedrich Maurer, Studien zur mitteldeutschen Bibelübersetzung vor Luther (Heidel-
berg 1929).
Paul Pietsch, Ewangely und Epistel Teutsch. Die gedruckten Perikopenbücher (Ple-
narien) 1473—1523 (Göttingen 1927).
Adolf Risch, Die Deutsche Bibel in ihrer geschichtlichen Entwicklung, III Serie, Heft 3,4
der Biblischen Zeit- und Streitfragen (Berlin 1907).
M. E. Erich Ronneburger, Untersuchungen über die deutsche Evangelienharmonie
der Münchener Handschrift Cg. 532 aus dem Jahre 1367 (Diss. Greifswald 1903).
H.nbsp;Vollmer, Die Psalmenverdeutschung von den ersten Anfängen bis Luther. Erste
Hälfte (Potsdam 1932). Zweite Hälfte (ibid. 1933).
H. Vollmer, Luthers Vorgänger in der Bibel-Verdeutschung, Forschungen und Fort-
schritte, 1933.
H. Vollmer, Verdeutschung der Paulinischen Briefe von den ersten Anfängen bis
Luther. (Potsdam 1934).
W. Waither, Die deutsche Bibelübersetzung des Mittelalters (Braunschweig 1889—92).
Samuel Berger, La bible française au moyen âge (Paris 1884).
Ed. Reuss, Fragments littéraires et critiques relatifs à l'histoire de la Bible française,
Revue de Théologie, XIV (1857).
8. Kerk- en litteratuurgeschiedenis.
J. G. R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, 3 din. (Utrecht 1875—80).
V. Becker, Eenige oude dietsche versjes (waarschijnlijk van Johannes Scutken), De
Katholiek, dl. 88, N. R. dl. 22 (1885).
J. David, Werken van Jan van Ruusbroec, Vde Deel (Gent 1863).
W. Dolch, Die Verbreitung oberländischer Mystikerwerke im Niederländischen, Auf
Grund der Handschriften dargestellt, Teil I (Diss. Leipzig 1909).
K. de Flou, De oudste Dietsche vertaling der gulden legende, Versl. en Meded. d.
Kon. Vlaamsche Acad. 1923.
J. Franck, Eine literarische Persönlichkeit des XIII Jahrhunderts in den Niederlanden,
Neue Jahrbücher für das klassische Altertum u. s. w. 1904, I Abt. XIII Band
6 Heft.
Paul Fredericq, Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae
(Gent 1889—1906) s din.
Paul Fredericq, Les documents de Glasgow concernant Lambert le Bègue, Bulletins
de 1'Académie Royale de Belgique, 3e Série, t. XXIX.
J. Huyben O.S.B., De verspreiding der Nederlandsche Spiritualiteit, Ons geestelijk
Erf IV (1930).
A. Hyma, The „De libris teutonicalibusquot; by Gerard Zerbolt of Zutphen, Ned. Arch.
Kerkgesch. N. S. XXII (1924).
C.J.nbsp;van der Kemp, De Duitsche „Gottesfreundequot; en de Nederlandsche „Devotenquot;,
Moll en De Hoop Scheffer's Stud, en Bijdr. op't gebied der histor. theologie I
(1870).
W. J. Kühler, De prediking van Geert Groote, Teyler's Theol. Tijdschr. 1907.
G. J. Lieftinck, Hendrik Mande als bewerker en compilator, Tijdschr. v. Ned. Taai-
en Letterk. LI (1932).
J. van Mierlo S.J., Over het ontstaan der germaansche mystiek. Ons geestelijk Erf
I (1927).
J. van Mierlo S.J., Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche Letterkunde
(Antwerpen 1929).
J. van Mierlo S.J., Jan van Ruusbroec, Werken IV (Mechelen—Antwerpen 1932).
VI/. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, Tweede deel (Arnhem
1866—69).
W. Moll, Gerlach Peters en zijne schriften, Kerkhist. Archief II (1859).
W. Moll, Johannes Brugman (Amsterdam 1854).
R. Pennink, Korte notities bij enkele oude boekjes van de Koninklijke Bibliotheek,
Het Boek, Juni 1930.
L. J. M. Philippen Pr., De Begijnhoven. Oorsprong, Geschiedenis, Inrichting (Ant-
werpen 1918).
W. Preger, Beiträge zur Geschichte der religiösen Bewegung in den Niederlanden
in der 2. Hälfte des 14. Jahrhunderts, Abh. d. Hist. Classe der Kön. Bayer. Akad.
der Wissenschaften XXI (1898).
Reitsma—Lindeboom, Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der
Nederlanden® (1914)-
M. Schoengen, Die Schule von Zwolle von ihren Anfängen bis zu dem Auftreten des
Humanismus, Diss. Freiburg 1898.
D.nbsp;A. Stracke S.J., De oudste Vita St. Richarii, Ons geestelijk Erf III (1933).
A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland gedurende de vóór-reforma-
torische eeuw (Groningen 1901).
A. Troelstra, Stof en methode der catechese in Nederland vóór de reformatie (Groningen
1903).
C. G. N. de Vooys, Meister Eckart en de Nederlandse mystiek, Ned. Arch. v. Kerk-
gesch. N.S. III (1905).
C. G. N. de Vooys, De Dietse tekst van het traktaat „De libris teutonicalibusquot; [voor-
komend in het H. S. der Tweede Partie in de Keizerl. Bibl. te Weenen], Ned.
Arch. Kerkgesch. N. S. IV (1906).
A. G. M. van de Wijnpersse, Zuster Hildegarde, De Dietse vertaling van Suso's Horolo-
gium aeternae sapientiae (Groningen 1926).
Voorwoord.....................
Hoofdstuk I.
Algemene Inleiding.
§ I. Voorgeschiedenis. Sporen van oude vertahngen . . .
§ 2. De hulpmiddelen, waarover men kon beschikken bij
de vertahng van de Vulgata...........
§ 3. Het vertalen op zich zelf............
§ 4. De Kerk en het lezen van de Bijbel door geesteliken
en leken...................
§ 5. Lezerskring van Dietse bijbelteksten.......
Blz.
I
12
18
21
27
Hoofdstuk II.
Het Leven van Jezus.
§ I. Algemene opmerkingen..............32
§ 2. Stand van het onderzoek.............35
§ 3. Opmerkingen over vertaaltechniek en stijl van L en S
1.nbsp;Moeihkheden bij het onderzoek.........41
2.nbsp;De vorm van de zin.............44
3.nbsp;Het werkwoord................48
4.nbsp;Stijl en woordkeuze..............51
5.nbsp;Slotsom...................67
Hoofdstuk III.
De Westvlaamse Epistelen en Evangeliën.
§ I. Algemene opmerkingen..............69
§ 2. De taal van het hs. v. 1348...........71
1.nbsp;De klanken..................72
2.nbsp;De vormen..................75
-ocr page 563-3- Suffixen..............
4. De woordvoorraad.........
§ 3. De vertaaltechniek...........
1.nbsp;Algemene opmerkingen .......
2.nbsp;Foutieve en onnauwkeurige vertalingen
3.nbsp;De zinsbouw............
a) De enkelvoudige zin.......
h) De samengestelde zin......
c)nbsp;De vormen van het werkwoord . .
d)nbsp;Nomen en pronomen.......
e)nbsp;Praeposities...........
4.nbsp;Woordvorming en woordkeuze , . . ,
a) Woordvorming..........
h) Woordkeuze...........
5.nbsp;Slotsom..............
1.nbsp;De S-groep.................
A.nbsp;Verhouding tot L............
B.nbsp;De belangrijkste handschriften......
2.nbsp;Een *LS-redaktie van het Leven van Jezus . .
A.nbsp;De belangrijkste handschriften......
B.nbsp;Verhouding van Utr. tot L en W.....
C.nbsp;Verhouding van Utr. tot *HA......
3.nbsp;De evangeliënharmonie in de bijbel van 1360 .
A.nbsp;De belangrijkste handschriften......
B.nbsp;De bewerker..............
C.nbsp;De bijbel van 1360 en de Bible historiale van
Guyart Desmoulins...........
D.nbsp;Het Londense handschrift Ad. 26663 . . .
§ 3. Verdere verspreiding in de Nederlanden van de aan
de Vulgaattekst aangepaste Levens van Jezus . . .
§ 4. Verhouding van de Westvlaamse Evangeliën tot het
Leven van Jezus................
Hoofdstuk IV.
Tekstgeschiedenis van het Leven van Jezus en de West-
vlaamse Epistelen en Evangeliën.
§ I. Ontstaan van de L-redaktie van het L. v. J.....146
§ 2. De aan de Vulgaattekst aangepaste Levens van Jezus
in hun onderlinge verhouding...........158
159
159
162
168
168
170
176
177
177
178
191
195
197
200
77
77
84
84
86
88
88
92
97
112
114
118
118
129
144
§ 5. Verspreiding der Westvlaamse Epistelen en Evangeliën
in de Nederlanden................203
§ 6, Verspreiding van het met de Wvla. Epistelen tot een
lectionarium verenigde Leven van Jezus (*LS en S)
in de Nederlanden en in Duitsland........209
§ 7. Poging tot verklaring van ontstaan en verspreiding van
de Vulgaatredaktie van het Leven van Jezus en der
Wvla. Epistelen en Evangeliën..........225
Hoofdstuk V.
Het volledig vertaalde tweede gedeelte van het Nieuwe
Testament, gevolgd door Malachias en de oudtestamen-
tiese perikopen, in hs. BrUSSEL ii3 (2849-51).
§ I. Algemene opmerkingen..............233
1.nbsp;Inhoud....................233
2.nbsp;Afschrijver, ouderdom en gebruik........235
§ 2. Opmerkingen over de taalvormen.........237
§ 3. De oudtestamentiese boeken............239
1.nbsp;De perikopen uit de Pentateuchus, de Libri Historici
en de Libri Didactici.............239
a)nbsp;Verband met de bijbel van 1360........239
b)nbsp;Opmerkingen over de vertaaltechniek . . .241
2.nbsp;De perikopen uit de Libri Prophetici.....250
a)nbsp;Verhouding tot hs. Kon. Ak. 32.......250
b)nbsp;Verhouding tot de Westvlaamse Epistelen . . .251
c)nbsp;Vaststelling van auteurschap op grond van de
vertaaltechniek en uitwendige gegevens . . . .252
§ 4. Malachias....................264
§ 5. Actus Apostolorum................266
§ 6. Apocalypsis...................288
§ 7. De Epistolae Pauli en de Epistolae canonicae . . .nbsp;304
1.nbsp;Het auteurschap...............304
2.nbsp;Uiterlike kenmerken..............306
3.nbsp;Verband met de Westvlaamse Epistelen.....309
4.nbsp;Opmerkingen over de vertaaltechniek......310
a)nbsp;Foutieve en onduidelike vertalingen.....310
b)nbsp;Zinsbouw.................316
c)nbsp;Woordvorming en woordkeuze........322
-ocr page 565-§ 8. Verhouding tot enkele prozateksten in Hs. II de Part. 334
§ 9. Slotsom.....................327
Hoofdstuk VI.
De volledige Brabantse vertaling van de vier evangeliën
in hs. Brussel iii (2979).
§ i. Ontstaan, gebruik en verspreiding.........341
§ 2. Opmerkingen over de taalvormen.........343
§ 3. Opmerkingen over de vertaaltechniek........345
1.nbsp;Kennis van het Latijn.............345
a)nbsp;Zelfstandigheid van de vertaling.......345
b)nbsp;Onvertaald gebleven Vulgaatwoorden.....347
c)nbsp;Foutieve en gebrekkige vertalingen......34^
2.nbsp;Vorm van de zin...............350
3.nbsp;Het werkwoord................354
a)nbsp;De nominale vormen van het werkwoord . . 354
b)nbsp;Tempora.................358
c)nbsp;Modus..................360
d)nbsp;Genus..................360
4.nbsp;Afwezigheid van het artikel..........361
5.nbsp;Woordkeuze.................361
d) Stereotiepe vertalingen...........361
b) Letterlike vertalingen............364
6.nbsp;Slotsom...................368
Hoofdstuk VII.
De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Tes-
tament en de oudtestamentiese perikopen.
§ I. Algemene opmerkingen..............3^0
§ 2. De taal.....................376
1.nbsp;Ter inleiding.................3-75
2.nbsp;Klanken...................^78
3.nbsp;Vormen ...................381
4.nbsp;Woordvorming................383
5.nbsp;Woordvoorraad................^85
6.nbsp;Zuidelike vormen en woorden.........3^2,
-ocr page 566-§ 3. Verwantschap met oudere vertahngen.......393
1.nbsp;Ter inleiding.................3^3
2.nbsp;Verband met het Leven van Jezus.......394
3.nbsp;Verband met de Wvla. Epistelen en Evangeliën . 399
4.nbsp;Enige overeenkomsten met de Brievenvertahng in
hs. Brussel 113 (2849—51)...........404
5.nbsp;Verband met „der apostelen werkequot; van 1360 . . 406
§ 4. Auteurschap getoetst aan wijze van vertalen .... 407
1.nbsp;Ter inleiding.................407
2.nbsp;De „Vorlagequot;................408
3.nbsp;De vorm van de zin.............410
d) Foutieve en onnauwkeurige vertalingen . . . .410
b)nbsp;De enkelvoudige zin............412
c)nbsp;De samengestelde zin............415
d)nbsp;Vrije vertalingen van samengestelde zinnen . 421
4.nbsp;Het werkwoord................424
a)nbsp;Het participium conjunctum.........424
b)nbsp;De ablativus absolutus...........432
c)nbsp;Gerundium en gerundivum.........435
d)nbsp;Accusativus cum infinitivo.........436
e)nbsp;De tijden van het werkwoord........438
ƒ) Adhortativus....................442
g)nbsp;Ingressief aspekt..............443
h)nbsp;Genus van het werkwoord.........443
5.nbsp;Andere woordsoorten.............446
a)nbsp;Nomina..................446
b)nbsp;Praeposities................447
c)nbsp;Conjuncties................448
6.nbsp;Woordvorming en woordkeuze.........450
a) Woordvorming...............450
h) Woordkeuze................457
7.nbsp;„Ascetiesequot; vertahngen............472
8.nbsp;Slotsom...................474
§ 5. De vertaling in verband met de persoon van de auteur
en het milieu waarin hij gewerkt heeft.......476
1.nbsp;Ter inleiding.................476
2.nbsp;Prologen en glossen in verband met vertaling en
vertaler...................477
a)nbsp;Prologen.................477
b)nbsp;Glossen..................479
-ocr page 567-3- Geglosseerde evangelie- en epistelperikopen .
4. Het milieu, waarin de vertaler gewerkt • heeft.
§ 6. Verspreiding.................
1.nbsp;Ter inleiding...............
2.nbsp;Verspreiding in handschrift........
3.nbsp;Verspreiding in druk...........
Hoofdstuk VIIL
Overige vertalingen van Nieuwe-Testamentteksten.
§ i. De Epistelen en Evangeliën in hs. Brussel 476(15054) 514
§ 2. Een zelfstandige vertaling van zondagse Evangehën
(en Epistelen) als onderdeel van een veelverbreide
sermoenenbundel.................518
Zusammenfassung...................524
Aanvullingen....................538
Lijst van geraadpleegde bronnen en litteratuur . . . 539
Inhoud.......................544
Blz.
486
494
500
500
501
507
fîîVÎ
-ocr page 570- -ocr page 571-■ s . .
» . •