kaki. li o l l i rc lt; ; E n s
van dion
OKTWIKKELD UIT DE V OüKN AA.MSTE
BOUW- EN KUNSTWERKEN DER MIDDELEEUWEN.
50 GRAVUREN MET BIJBEHOORENDEN TEKST.
Tbaai fiet ^oo^DuitócU Cewctfcl
Lccraar iu het Teekenen aan de Hoogere Burgerschool en Burger Dag- cn Avondschool tc Amsterdam.
PT
VAN DEN
ONTWIJCKÜLD UIT DE VOORNAAMSTE
BOUW- EN KUNSTWERKEN DER MIDDELEEUWEN.
50 GRAVUEEN MET BIJBEÏÏOORENDEN TEKST.
'Tamp;aat èei ^Joo^duiUcë (lewetkt
Leeraar in het Teekonen aan de Hoogerc Burgereohool en Burger Dag- en Avondschool te Amsterdam.
3042 402 6
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
INLE
Het zal elk bouwkunstbeoefenaar duidelijk zijn, dat er bij het uitwerken der grondbeginselen van den Rondbogenstijl veel meer moeijelijkbeden te overwinnen zijn dan bij die der Spitsbogenstijl , omdat de werken, die over die bouwperiode handelen niet velen zijn, vooral met het oog op de practiscbe toepassing. — Hierbij komt nog dat de bestaande monumenten in dien bouwstijl , zelfs uit zijn schitterendste tijdperk in de middeleeuwen, bij al het voortreffelijke in vinding en het volkomene in de uitvoering der bijzondere deelen , het bewijs leveren dat hii het toppunt van omwikkeling niet heeft bereikt. Het is veeleer waar dat hij, in het schoonste oogenblik van zijne ontwikkeling, werd verdrongen door den Spitsboog die meer weerklank vond bij de weelderige phantasie dier tijden, en binnen een zeer kort tijdsbestek den bijval verloor dien hij sedert den ondergang van het Westersche rijk had gevonden. Het was voor den lateren tijd, die zooveel voortreffelijks wist op te delven uit het stof van het verledene, bewaard gebleven, om, na het uit den weg ruimen van vele diep ingewortelde vooroordeelen, de aandacht ook te vestigen op de bouwkunstige monumenten uit den tijd der Hohenstaufen , de voortreffelijkheid van deze op overtuigende wijze aan te toonen, en door het zelf maken en ontwikkelen van de regels en grondstellingen, welke in die werken zigtbaar waren, eindelijk een bouwstijl te vinden, die voor onzen tijd gepast was en welke men langs andere wegen vergeefs had gezocht. — En wat door eenige verdienstelijke mannen in dit opzigt met beleid is aangewakkerd, schijnt inderdaad vrij snel verwezenlijkt te zullen worden. |
Althans door het uitvoeren van onderscheiden bouwwerken, bij welke de Rondbogenstijl is toegepast geworden, heeft men op onbetwistbare wijze ingezien, dat hij niet slechts voldoet aan onze burgerlijke en godsdienstige behoeften maar ook passend is bij alle plaatselijke gesteldheid van eenig bouwwerk. — Ook het aesthetische belang wordt bevorderd door het volmaken van dien bouwstijl, welke den kunstkenner een ruim en onuitputtelijk veld voor het verzinnelijken zijner denkbeelden aanbiedt. Door het onophoudelijk beoefenen en onderzoeken van de voortreffelijkste bouwwerken van vroegere tijden en volken, door de bestendige volmaking van de meest verschillende kunsten en wetenschappen, die der architectuur dienstbaar zijn, door het wedijveren der onderscheidene volken, alle evenzeer den weg zoekende die naar de ware schoonheid leidt, zal ook de bouwkunst weder een hoogeren trap bereiken en van lieverlede het groote en achtenswaardige karakter aannemen, dat uit de gewrochten der klassieke en romantische eeuwen als een getrouwe spiegel van de zeden der natiën, van hunne godsdienst en hunne zedelijke ontwikkeling op zulk eene verheffende en leerrijke wijze tot ons spreekt. Het bestaan van den gewelfvorm dagteekent uit de vroegste tijden van menschelijke beschaving. Reeds aan de Ruddistische grot-tempels te Dekan komen hoefijzervormige bogen, ton- en koepelgewelven voor, ook de spitsboog was aan de oude Indiërs niet onbekend. Uit nog vroegere tijden echter is het bestaan van zoodanige constructiën aan eenige Egyptische bouwwerken zigtbaar, de graven der Farao's bij Thebe die, even als de Indische grottempels, in de rots zijn uitgehouwen, hebben van binnen koepelvormig overwelfde plaatsen en bogen, die in den muur zijn uitgehouwen. Over het algemeen zou men het denkbeeld van den koepel het gemakkelijkst kunnen verklaren uit de monoliten-tempels, welke bouwwijze reeds vroeg bij de Egyptenaren te huis behoorde. De zoogenaamde Pelasgische of Cyclopische bouwwerken schijnen de eerste beginselen te vertoonen van eene vrijstaande constructie uit gehouwen steen en als gewelven uitgevoerd; men vindt er velen in Griekenland en Italië. Vooral zijn de nog aanwezige Pelasgische graven merkwaardig, welker ingangen zijn zaam-gesteld uit groote boogvormige steenen en daardoor zeer karakteristiek zijn. — In hel zoogenaamde graf van Agamemnon, in Mycene, onderscheidt zich op eigenaardige wijze de koepel, die uit boogvormige steenen is zaamgesteld. De manier der Pelasgers, waardoor zij ruimten, bv. de doorgangen in de muren hunner steden overdekten, bestond gewoonlijk daarin, dat zij de gehouwen steenen in horizontale lagen boven elkander plaatsten, zoodat alliid |
1
II
de eene laag een overstek boven de andere vormde tot dat het geheel met eene enkele zerk werd gesloten; door het afhakken der uitstekende hoeken werd nu op eenvoudige wijze de gewelf-vorm verkregen. Meer verwant met de kunstrigting der latere architectuur zijn de overblijfsels van bouwwerken, die aan beide zijden van den Tiber zijn daargesteld door de Etruscers, een volk dat uit het noorden gekomen zich kenmerkte door eene eigenaardige beschaving. De Etruscers, met veel aanleg en een goeden geest van nabootsing begaafd, daarbij in handelsgemeenschap met die volken, welke om de Middellandsche zee woonden, leerden van deze veel, wnt door hen op eene hun eigenaardige wijze werd toegepast. Dit volk is vooral belangrijk voor de geschiedenis der bouwkunst, omdat men het op zeer goede gronden de vinding of althans de eigenlijke volmaking van het gewelf kan toeschrijven. Wij vinden ten minste bij de Etruscers het eerst de gewelven van gehouwen steen volgens de wetten der steensnede op groote schaal uitgevoerd. Onder de bouwwerken door hen daargesteld, zoo als de poorten van Volaterra, Perugia enz. en de riolen te Eome, is de poort van Volaterra stellig het oudste voorbeeld van een vrijstaand booggewelf dat uit regelmatig gehouwen steen is opgetrokken — Ofschoon de Etruscers de gewelf-constructie uog niet wisten te verheften tot een karaktefistiek grondbeginsel van eigenaardige bouwstijl, ook om reden de aanwending van deze meer door practisch nut dan door schoonheidsgevoel werd geleid, zoo is het nogtans niet te betwisten dat door die constructie de grond werd gelegd tot een nieuw stelsel in de bouwkunst, dat zich in het vervolg op de schitterendste wijze ontwikkelde. De gewelf-constructie werd het meest volkomen aangewend door de Romeinen, die in deze navolgers der Etruscers waren. Door den invloed der Grieken werd die echter veelzins gewijzigd; reeds in de latere werken der Etruscers is zoodanige invloed onmiskenbaar, maar bij de Eomeinen vertoonde zich het beginsel in veel hoogeren graad en belemmerde de vrije ontwikkeling eener architectuur, die op den gewelfvorm gegrondvest was. — Maar welk een diep indringende en hervormende invloed de Grieksche beschaving ook moest uitoefenen op hetgeen de Eomeinen op het veld van kunst en wetenschap verrigtten, zoo waren deze toch te verstandig om slaafsche navolgers van vreemden te worden in zaken, die betrekking hadden op het practische leven. In de bouwkunst vooral, waar zij waarlijk groot en bewonderenswaardig ztjn geweest, bleven zij, in weerwil van het aannemen van den Griekschen zuilenbouw, de meeste zelfstandigheid vertoonen , want do inheemsche gewelfconstructie volgens den halven cirkel in verbinding met vlakke muren en pijlers beantwoordde al te zeer aan het Eomeinsche karakter dan dat zij er niet voortdurend bij gebleven en ze niet verder zouden volmaakt hebben. |
De Grieksche zuilen en Etruscisehe gewelfbouw zijn derhalve de twee grondbeginsels uit welker vereeniging de Eomeinsche bouwstijl geboren werd en wel in dier voege dat de gewelfbouw het eigenlijke karakter hunner architectuur en de zuilenbouw daarentegen min of meer het decoratieve gedeelte er van vormde. Door het verbinden van twee ongelijksoortige elementen kon echter geen eigenlijk organisch geheel worden voortgebragt. De Grieksche zuilenbouw was reeds in zich zelf volmaakt, zijne vormen waren uit de onderlinge evenredigheden der deelen voortgekomen en daardoor zoo ook door innerlijke noodzakelijkheid bepaald. — Het verbinden van deze met den gewelfbouw deed de onderlinge verhoudingen, de innerlijke noodwendigheid eindigen en gaven aan de Grieksche vormen een willekeurig aanzien. — En was nu ook aan den anderen kant de aanwezigheid van deze voor het aesthe-tische doel van den gewelfbouw noodig, hoezeer ook de bijzonderheden naar gelang der compositie van het geheel werden gewijzigd, zoo staan die vormen in een meer verheven kunstmatig opzigt, toch uiterlijk afgescheiden van de gewelfvormen, aangezien hunne bijzondere ontwikkeling niet dadelijk of volstrekt noodzakelijk uit het grondbeginsel van den gewelfbouw is ontsproten. Wij bemerken derhalve in den Eomeinschen gewelfbouw weldegelijk een architectonisch grondbeginsel, dat echter niet zelfstandig, niet volmaakt is en welks voldoende ontwikkeling belemmerd werd door het opnemen van uitheemschen zuilenbouw, die men bij anderen in de grootste volkomenheid gevonden had. — Wij missen dus hier de hoogste kunstmatige beteekenis, doch het is immer te bewonderen op welke wijze zij die beide ongelijksoortige bestanddeelen hebben weten te vereenigen. Nadat de Eomeinen het grootste gedeelte der toen bekende wereld hadden veroverd en Eome het brandpunt van alle magt en grootheid geworden was, verrezen weldra de schitterendste gebouwen, die aan de verschillende behoeften des levens moesten voldoen en welker overblijfsels de schitterendste getuigen zijn van de grootheid en magt van het Eomeinsche volk. — Onder de nog bestaande gedenkstukken uit den bloeitijd der Eomeinsche bouwkunst verdient bovenal het Colosseüin, door Vespasianus begonnen en door Titus voleindigd, onze bewondering. Het was een amphitheater van reusachtige uitgestrektheid en kon meer dan 80,000 toeschouwers bevatten. Het best bewaard gebleven monument uit de Eomeinsche oudheid is het Pantheon, een rond gebouw door een koepel gedekt, dat op last van Agrippa, 26 jaren vóór Chr. werd opgetrokken. In het begin der 7e eeuw werd het onder den naam van Sancta Maria ad Martyres in eene Christelijke kerk veranderd. Het is echter niet het doel de uitstekendste werken in het wijduitgestrekte gebied van het Eomeinsche rijk gesticht in bijzonderheden te vermelden, alleen zij nog vermeld de Basilica Aemilia, welke onder de regering van keizer Tiberius werd daargesteld, omdat dit aanleiding geeft met een enkel woord te spreken over de inrigting der Basilieken die in het vervolg van tijd voor de ontwikkeling van den Rondbogenstijl zoo belangrijk geweest zijn. — De oude Basilieken waren gebouwen waarin de burgers bijeen kwamen om te beraadslagen over openbare aangelegenheden, de regtbank had er zitting en de verschillende koopwaren werden er ter verkoop uitgestald. Het plan der Basilieken had de vorm van een regthoek die door twee züilenrijen in drie schepen werd verdeeld, waarvan het middelste als hoofdbeuk breeder was dan de zijschepen, deze ware gemeenlijk van gaanderijen voorzien. Tegen over den ingang, dus tegen den achtermuur bevond zich eene nis, de plaats waar de vierschaar zat, en voor deze nis waren in een halven cirkelboog de zetels geplaatst waarop de regters plaats namen. Met het begin der derde eeuw begon de Eomeinsche architectuur van lieverlede te kwijnen, van toen af verdwijnt niet slechts de volle geestkracht uit den aanleg van het geheel, maar ook de details worden willekeuriger behandeld en de uitvoering is ruw |
en onverschillig. Het was echter na het verleggen des keizerlijken zetels van Eome naar Byzantium en de spoedig daarop gevolgde verwoestende invallen der oostelijke en noordelijke Barbaren, dat de kunsten en wetenschappen in het Westersche keizerrijk geheel vervielen. Het Heidendom ging onafgebroken zijne vernietiging te gemoet en de elementen der beschaving welke ten grondslag hadden gestrekt van zijnen glans en grootheid vloeiden in sterke gisting dooreen. De oude wereld was uit hare naven geweken en op hare puinhoopen verschenen nieuwe, jeugdige volkeren, die, beter dan de Romeinen geschikt schenen zich den geest des Christendoms eigen te kunnen maken welks heilzame leerstellingen juist toenmaals het zieke ligchaam des menschdoms met een nieuw leven begonnen te doordringen. — De eerste pogingen eener nieuwe rigting der kunst, gelijk zij zich overeenkomstig de behoeften der Christelijke godsdienst in verloop van tijd ontwikkelde, moeten in het Oosten gezocht worden als de laatste wijkplaats der nog overgeblevene klassieke beschaving. Het begin van deze rigting, welke gegrond was op de organische volmaking van den Italiaanschen gewelfbouw, dagteekent uit de eeuw van Konstantijn den Grooten die het Christelijke geloof tot de heerschende godsdienst van zijn rijk verhief en daartoe de eerste openbare vergaderplaatsen voor het nieuwe geloof deed oprigten. — Daar men nu in de oude basilieken de meest geschikte gebouwen vond voor de vereeniging eener groote menigte ter vereering van den eenigen God, zoo werden diegene die bestonden tot Christelijke tempels ingerigt of bij het bouwen van nieuwe gebedenhuizen nagevolgd. — De oudste kerken hadden ongetwijfeld den basilieken-vorm vooral die, welke door Konstantijn werden gesticht; weldra werd hun aanleg vrijer en eigenaardiger, de middenbeuk wordt hooger en breeder aangelegd, een dwarsschip dat aan heide zijden der altaarnis uitsteekt doorsnijdt de geheele breedte van het gebouw, de bogen worden direct op de pijlers anngebragt en geven daardoor een ligter, bevalliger aanzien, het geheele karakter van het gebouw wordt vast en levendig. Bij deze hervorming behoort ook het aanleggen eener krypta of onderaardsche kapel, waarin gewoonlijk het gebeente van den kerkpatroon werd bewaard, zij was onder het hoofdaltaar gelegen en diende bij de oude Christelijke gemeenten tot bijzondere ceremoniën. De vorm der basilieken bleef ook de grondvorm naar welke de Christelijke kerken in volgende eeuwen gebouwd werden; vooral vergenoegde men zich in het westelijk Europa nog lang met de gegeven vormen en evenredigheden zonder dat men er op bedacht scheen de kerk meer die type te geven welke passender aan zulk eene verheven eere-dienst moest zijn. — Immers het ontbrak die zelfde jeugdige volken, welke zich op de ruïnen der oude wereld hadden neergezet aan degelijke beschaving. Uit de vermenging van het Eomeinsche en Germaansche was nog geen zelfstandig geheel voortgekomen, en eerst nadat door het versmelten der ongelijkslachtige stollen een nationaal bewustzijn ontsproot en onder de leiding daarvan zich het innerlijke volksleven in alle rigtingen ontwikkelde, kon ook de kunst uit haren slaap ontwaken en gewrochten voortbrengen waarin de jeugdige geest, die zich door de overgebleven vormen had beschaafd en versterkt zijne voortgaande ontwikkeling op steeds meer eigenaardige wijze kon uitdrukken. — In het Oosten was de toestand geheel anders, daar was de |
Eomeinsche beschaving veel zuiverder bewaard gebleven en ofschoon over het algemeen eene groote mate van ontzenuwing en geeste-looze zucht tot navolging merkbaar was, zoo had toch de bezielende adem des Christendoms de dorre vormen eenigermate ver-friseht en ten gevolge daarvan deed zich in de verschillende takken der kunst, vooral der architectuur, een nieuw streven naar zelfstandigheid en het op eigenaardige wijze volmaken der bestaande motieven gevoelen. — De oorspronkelijke vorm der basilieken wordt nog wel wat de hoofdzaak aangaat behouden, maar de gewelf-bouw bevrijdt zich van lieverlede uit de boeijen waarin hij door den oud-Griekschen zuilenbouw was geslagen en verkrijgt eene organische vorming die onmiddellijk uit zijne evenredigheden voortvloeit. In plaats van de op vroegere wijze vlak gewerkte zoldering vormen thans naagtige gewelven de bedekking van het inwendige en de hoofdkoepel aan welken zich weder halve koepels of andere gewelven sluiten, verheft zich ver boven de doorsnijding van de lang- en dwarssehepen en rust op zware zuilen door bogen gekoppeld. Het wigvormig kapiteel tussohen zuilschaft en boog aangebragt, verkrijgt eene gepaste versiering en niet ten onregte moet daarin ook gezocht worden de in latere tijden zoo karakteristieke vorm van het teerlingkapiteel. — De hoogvlakte als steun der kroonlijst schijnt ook uit de Europesehe Oosterlanden afkomstig te zijn, men vindt het ten minste reeds vroeg in Byzantium toegepast. Het schitterendste monument in Oosterscben rondbogen of By-zantijnschen stijl is stellig de Sophiakerk te Constantinopel, zij werd onder de regering van Justinianus door den bouwmeester Antheraius van Tralies in het jaar 530 begonnen en binnen den ongeloofelijk korten tijd van zeven jaren voleindigd. De geniale vinding en uitvoering van het geheel en der details en ook de grootsche ontwikkeling van een nieuw bouwstelsel, geven aan dit bouwwerk eene vermaardheid, waardoor het niet slechts in het Oosten van grooten invloed was op de wijze van bouwen, maar zich ook in de architectuur van het westelijk Europa op de na-drukkelijkste wijze deed gevoelen. In het westelijk gedeelte was men intusschen voortgegaan met het bouwen naar het voorbeeld der Eomeinsche Basilieken ofschoon dit op tamelijk ruwe en onharmonische wijze geschiedde. Eerst omstreeks het einde der tiende eeuw vertoonden zich de eerste stralen van het nieuwe licht dat voor de bouwkunst zoude opgaan. De Germaansche volksstammen hadden nu zoowel in de landstreken, waar zij het grootste gedeelte der bevolking uitmaakten als in de staten van het zuidwestelijk Europa, waar zij zich de daar aanwezige Eomeinsche elementen toeeigenden, den trap bereikt om zich in het gevoel hunner nationaliteit een weg te banen en hun zedelijk streven in woorden en vormen te openbaren. — Heeds in de elfde eeuw ontmoeten wij verschijnselen, die dit op de meest bepaalde wijze doen zien. Uit de innige vereeniging van den basiliekenbouw met de reeds meer ontwikkelde Byzantijnsche vormen waarbij zich nog eenige Arabische elementen voegden, ontsproot in den Germaanschen volksgeest iets eigenaardig nieuws, dat zich in de meeste groote gebouwen'■openbaarde. In de twaalfde en het begin der dertiende eeuw had deze nieuwe rigting in de architectuur hare grootste hoogte bereikt. In de bouwwerken van dat tijdvak vertoont zich de rondbogenstijl in de edelste gedaante en harmonisch tot in de |
1*
IV
kleinste onderdeelen. Hoeveel verwantschap er ook moge gelegen ïijn in de verstandelijke beweging der toenmalige volkeren, zoo moest toch het verschil in nationaliteit tot de meest verschillende resultaten leiden. Zoo is in midden-Italië, bij de gebouwen uit dat tijdperk, eene groote verwantschap met het antieke zigtbnar, namelijk in de profielen der lijstwerken in welk opzigt de dom met afzonderlijke klokketoren en babtisterium te Pisa, bijzonder de opmerking verdienen, terwijl de gebouwen uit dien tijd te Venetië een meer Hy-zantijnsch karakter hebben , b. v. de St.-Marcuskerk, die omstreeks het einde der elfde eeuw is voltooid. Bij de Spaansche bouwmonumenten uit dien tijd moet men niet uit het oog verliezen dat de Moorsche stijl grooten invloed daarop gehad heeft; de schitterendste proeve van deze stijlvermenging is de hoofdkerk van Monreale in de nabijheid van Palermo. Onder de bekende Spaansche gebouwen zijn bijzonder te vermelden de hoofdkerk van Tarragona en de daarbij gebouwde Oranjehof die in Moorschen stijl is uitgevoerd. De rondbogenstijl vertoont zich in eene hoogere graad van zuiverheid in de Lombardische gebouwen, als zoodanig kunnen genoemd worden de hoofdkerken van Modena en Oremona, de kerkt St.-Ambrogio te Milaan, de Jiaptisteriën van Parma, Padua en Cremona. In Normandië bereikte de rondbogenstijl een niet mindere hoogte reeds omtrent het einde der elfde eeuw onder Willem den Veroveraar, en zelfs nog vroeger werden daar gebouwen opgetrokken welker rijkdom en sierlijkheid in vorm der details niet minder bewondering verdienen dan het harmonische van het geheel. In platten grond vereenigt zich het zoogenaamde Grieksche kruis met de oude basilieken-vorm en vormt daardoor het Latijnsche kruis, de torens vormen een integrerend deel van den voorgevel en verheffen zich, op beide zijden van het portaal, dat gemeenlijk zeer rijk versierd is, met hunne slanke spitsen hoog in de lucht. Van binnen ontmoeten wij voor het eerst het kruisgewelf in zijne algeheele beteekenis en daardoor wordt de zamenhang van het geheel regt zigtbaar. Wat de details aangaat, deze kan men meest tot de motieven der antieken terugbrengen, het teerlingkapiteel is er veelvuldig toegepast. Het meest grootsche gedenkstuk der rondbogenstijl is de hoofdkerk van Jiayeux, een gebouw dat op de smaakvolste en rijkste wijze versierd is, verder het kapittelhuis en de kerk St.-George te Jiocherville, de kerken St.-Etienne en St.-Trinité te Caen. Niet minder belangrijk zijn de monumenten uit dezen stijl in Engeland gesticht. In het algemeen bezitten zij het zelfde karakter als de zoo even genoemden, maar zijn minder bevallig en werken meer door hunne indrukwekkende massa's. Als de voortreffelijkste voorbeelden zijn aan te merken de cathedralen van Peterborough, Norwich, Chichester, Dorham en Winchester. Ook zijn in Engeland meer nog dan in andere landen een groot aantal wereldlijke gebouwen vooral burgten en vorstelijke kasteelen uit dezen tijd bewaard gebleven, welke niet zelden prachtige gewrochten zijn, die den trotschen geest dier volkeren op uitmuntende wijze kenmerken. De rondbogenstijl ontwikkelde zich in Duitschland en vooral aan de oevers van den llijn en Main tot de grootste volkomenheid. Als de prachtigste monumenten in dien stijl zijn te noemen de domkerken te Spiers, Worms en Mentz, de kerken der Heilige Apostelen, St. Maria op het Kapitool en St. Martijn te Keulen, de laatste om de eigenaardige distributie van het koor. In de kerk |
St. Gereon is het koor uit de elfde eeuw , daarentegen vertoonen zich aan het schip dier kerk, dat uit de dertiende eeuw dagtee-kent, reeds sporen van spitsboogvorm. Uit dezen overgangstijd zijn juist de schoonste typen van Ilomaansche architectuur tot ons gekomen, zooals de domkerk te Limburg, aan de Lahn, de kerk te Gelnhausen en bet klooster Neuwerk te Goslar; voorts de zoogenaamde gouden poon van den dom te Freiburg, de schoone kloosterkerk Conradsburg bij Ermsleben en bovenal de domkerk te Bamberg. Ue wereldlijke gebouwen zijn in Duitschland in geringer aantal aanwezig, de Wartburg is bijna het eenige overblijfsel dat ons een denkbeeld verschaft van de pracht dier ridderlijke architectuur in dat tijdvak. De burgerwoningen zijn nog zeldzamer en behalve enkele gebouwen te Goslar, Kegensburg en in enkele Ne-derlandsche steden worden de meeste nog in Keulen aangetroffen. Onder de Komaansche kerken in Nederland zijn voor een gedeelte de St. Servatius kerk te Maastricht te noemen. Op deze algemeene inleiding laten wij eene korte karakterschets volgen van het eigenaardige van den rondbogenstijl zooals die te kennen is uit eene zorgvuldige ontleding der monumenten zelf. Zooals reed» vroeger gezegd is zijn in dezen stijl twee hoofdvormen van groot belang, die der basilieken als type der westersche en die van het Grieksche kruis als grondvorm der oostersch of Byzantijnsch-Chris-telijke architectuur. Deze twee grondvormen der Christelijke kunst werden langen tijd, hoewel meer of min gewijzigd, te gelijk toegepast, en eerst uit de ineensmelting van beiden ontstond het Latijnsche kruis dat naderhand in het westelijk Europa bijna algemeen ingang vond en een belangrijk element in de verdere ontwikkeling van den rondbogenstijl werd. — Het eigenlijk beheerschende in dezen bouwstijl is de halve cirkel, die als hoofdbeginsel ten grondslag dient van al de architectonische geledingen. Over het algemeen heeft hij een ernstig, eenigermate zwaarmoedig karakter, dat uit de onverdeelde muurmassa's en uit de groote afmeting der door gordelbanden aan eikanker verbonden pijlers op de meest duidelijke wijze spreekt. Het inwendige der kerken bestaat gewoonlijk uit: a. Een voorhal of portaal, meestal weder in verschillende onder-afdeelingen gesplitst. b. Het ruim, gewoonlijk door twee rijen pijlers in drie beuken verdeeld, van welke het middenschip de grootste breedte en hoogte heeft; bij groote kerken is het ruim ook wel door vier pijlerrijen in vijf schepen verdeeld. — c. Het dwarsschip, dat de zelfde hoogte en breedte als de hoofdbeuk heeft. d. Het koor, in halfcirkelvorm of veelhoekig. e. De Krypta of Krocht, deze is onder het koor gelegen. Bij kleine kerken, kapellen, babtisteriën enz. vindt men voor het grondplan een anderen vorm aangegeven, dan eens rond, dan eens veelhoekig of kruisvormig, van binnen loopen de pijlers die de arkaden der zijbeuken dragen tot boven door, ter schraging der middel-beuks-gewelven. Boven de zijbeuken zijn meestal galerijen aange-gebragt die op het middenschip uitzigt hebben. In den bloeitijd van den rondbogen of Eomaanschen stijl werd bij uitsluiting het kruisgewelf tot bedekking der kerken gebezigd, evenzoo werden de bogen niet onmiddellijk op hunne regtstanden geplaatst maar nog door een sokkel of zool verhoogd. De weinig minderende zuil vertoont zich tot in de elfde eeuw als voornaamste steun der bin- |
V
nengewelven, later wordt zij vervangen door de vier-, zes-, of acht-zijdige pijler, tegen welks zijden dan half of drie-kwart colonnet-ten worden aangebragt, ook wel verkreeg men door uitkrozing der hoeken den kruisvorm. — De kapiteelen zijn veelal met veel smaak geornamenteerd en ten deele gevolgd naar antieke modellen, hun vorm is meestal terug te brengen tot den kegel of de pyramide, waarvan de vlakken dan met blad en bloemwerk zijn versierd. Deze navolging van het antiek in de vorming van het zuilkapiteel zigtbaar, vertoont zich nog duidelijker in de profielen der stijlgeledingen. — |
Het uitwendige der gebouwen kenmerkt zich door den half-cirkelvorm der vensters, het diep inspringen der lijngeledingen bij deuren en vensters, het relief der colonetten, aangebragt bij de portalen, de beide massieve torens aan beide zijden van den hoofdingang, waarboven een prachtig roosvenster is aangebragt, door den koepel, die zoowel het inwendige als het uiterlijke op groot-sche wijze tooit, of door den veelhoekigen middeltoren, opgerigt boven het snijpunt van dwars en lange beuk. — Het beginsel van den rondboog dient zelfs bij de meeste versieringen tot grondslag en daardoor ontstaan de meest afwisselende en sierlijkste vormen. — De ornamentatie, in den aanvang nog ruw en stijf, ontwikkelt zich later op verrassende wijze, zoodat de goede bouwwerken uit de twaalfde en dertiende eeuw niet behoeven achter te staan bij die der vroegere tijden. — |
TOT DE
KENNIS DER GRONDBEGINSELEN EN ONDERDEELEN
VAN DEN
Over de lijstwerken en hunne algemeene evenredigheden.
De evenredigliedeu der gebouwen moeten op ongedwongen wijze uit de constructie voortvloeijen en behooren vrij van alle willekeur te zijn. Al wat niet te verdedigen is op gronden uit het wezeu der zaak afgeleid, moet volstrekt buiten toepassing blijven. Het uitwendige behoort gekenmerkt te wezen door welberekende verdeeling der ruimten, en door zuivere en krachtige profilering van de hoofd- en mindere deelen der lijstgeledingen. De schoone architectonische evenredigheden van de hoofdmassa's, zoowel van het uit- als inwendige, moeten niet slechts onderling en met het geheel overeenstemmen, maar ook de tegenstelling van deze met het omringende en met het standpunt moet zuiver berekend zijn. De evenredigheden , de profilering der lijstwerken en de ornamentatie van elk gebouw , rigten zich derhalve zoowel in het geheel als in de onderdeden naar het doel en standpunt er van in, tevens mag daarbij ook het vallen van het licht en den afstand van het gezigtspunt niet over het hoofd gezien worden. — |
De lijstwerken moeten zich over het algemeen met scherpe omtrekken en in gestadige afwisseling vertoonen, doch vooral niet te grillig zijn; ook is het van groot belang dat elk profil gevormd, wordt naar den afstand dien het voor den beschouwer inneemt, bij verzuim toch hiervan zouden de op zich zelf anders schoone lijstvormen nietig en onbehagelijk voorkomen. Er bestaan twee soorten van lijstwerken: 1. Inspringende of Verticale, als deur en vensterstijlen of kozijnen, spiegelzoomen enz. 2. Uitspringende of Horizontale, zooals kroon of deklijsten, als volmakend en kroonend, de gordellij sten, als verbindend , en de sokkel-voeting of zoollijsten, als verbreedend, — 1quot; |
Over de (Geledingen en hunne Profielen.
De geledingen zijn in de bouwkunst datgene wat de letters voor de taal zijn, en even als door de koppeling dezer laatste woorden ontstaan, zoo kan men ook, door veelvuldig vermengen en verbinden der geledingen een groot aantal geregelde lijstwerken vormen, waarbij het geheel aan den wil des kunstenaars is overgelaten verschillende vormen te geven aan geledingen van dezelfde soort, zoodat hij door welberekende zamenstellingen of bijvoegingen eene bepaalde uitdrukking of karakter aan een gebouw kan geven. — De verbinding van verschillende geledingen, uit regte en kromme lijnen bestaande, tot een zamenhangend geheel noemt men profil. |
De kunst van profileren onderrigt ons derhalve in het kiezen en zauravoegen der geledingen, omtrent hunne hoogte en overstek of voorsprong, omtrent hunne evenredigheden, en over het alge ■ meen, omtrent hunne geheele bouwkunstige constructie, met betrekking tot het karakter, den stand van het gebouw en het vallen van het licht. De grootsche werking van architectonische evenredigheden hangt derhalve, zoo wel voor het geheel als voor de bijzondere deelen, niet enkel af van de juiste indeeling der verschillende lijsten, maar ook van het scheppen van schoone profielen. Op |
7
dezelfde wijze zal de kunst van profileren ook pilasters en kolommen zamenstellen op eene wijze, die met het karakter van het geheel overeenkomt en zich zelfs uitstrekt tot het vormen van harmonische geledingen in plafondlijsten en welfschenkels. Kan men nu, ten gevolge van hetgeen wij zoo even zeiden, onder het karakter van het profil niets anders verstaan dan de verzinnelijking van het doel dat zich uitdrukt in de rhytmische beweging der lijnen van de geledingen die tot een geheel zijn vereenigd, dan moet ook het karakter der geledingen telkenmale uit hunne bestemming voortvloeijen, en zal b, v. tot het verkrijgen van een grooten voorsprong ook een dragend verband der geledingen vereischt worden. Met hoeveel omzigtigheid men nogtans te werk behoort te gaan bij de keuze der geledingen en hoezeer het juist gevoel alléén hier uitspraak moet doen, blijkt reeds daaruit dat b. v. eene verbinding, welke voor zuilvoetingen geschikt is, niet volkomen gepast zou zijn voor de voeting van een gebouw. De verfijnde smaak en de ware architectonische zin moeten weten hoedanig het doelmatige met het kunstmatig schoone te vereenigen, zonder het eene aan het andere op te offeren. |
De algemeene regels, ten aanzien van de vorming der geledingen zijn: De vorm der lijstgeledingen is afhankelijk van het doel. In hetzelfde profil mag altijd slechts eene geleding den boventoon voeren, en dit moet ook de evenredigheden van al de overigen bepalen. Dit eene lid moet dan ook voornamelijk in het oog vallen en de ondergeschikte geledingen mogen er slechts aanwezig schijnen om te dragen, te beschermen of te versterken. Als twee geledingen eener lijst hetzelfde karakter hebben is het evenwel noodig dat zij in vorm verschillen. Eene geleding die tot dekking van eene andere dient mag niet minder dan het vierde gedeelte er van bedragen, zoo als het riempje van het regt insnijdend ojief, de roede onder de keel of het regt oploopend ojief, en de bedding er boven. Vergelijk onder de gordellij sten plaat VIII en IX. De bogten der geledingen moeten zich immer in de meest bepaalde omtrekken voordoen en het karakter van deze behoort zich altijd door eene eenvoudige beweging van lijnen uit te drukken. Zoo zijn b. v. onder de sokkel- of voeting-lijsten fig. I en 12 van plaat III en IV zwaar en deftig, terwijl fig. 4 en 5 zacht en fig. 2 en 10 fijn en tevens krachtig van karakter zijn. |
Over de regelmatige geledingen.
Daar er in de bouwkunst geene vormen willekeurig aangenomen worden, maar alles op constructieve en meetkundige regels gegrond is, • zoo kan men ook het karakter en den omtrek van alle geledingen terug brengen tot de grondstellingen der meetkunde. Men kan drie soorten van geledingen aannemen en wel: Jlet/t-lijnige. Kromlijnige en Zadmgeslelde. 1. Regtlijnige gdedingen. 1. Het Flatzigt, Plaat 1. fig. 2, springende gewoonlijk onder alle geledingen het meest vooruit. De Plint beschut het lijstwerk dat er onder is, somtijds bestaat het uit een hol en daarboven een band, en als zoodanig heet het: nederbuigend Voorplat, fig. 18. 3. Het Lijstje, Bandje, Riempje of Boordje, fig. 1, het kleinste onder de regtlijnige geledingen wordt aan den zoom der andere geledingen geplaatst en heet, naarmate het zich aan opper-, midden-of ondergedeelte bevindt, veelal Overslag, Midden- of Onderbandje. Voornamelijk dient het tot scheiding van kromme geledingen. 3. De Verdieping, fig. 8. en 4. De Kroning, fig 4. komen het meest bij ornamentatie aan kroonlijsten voor. 5. De Kroonlijst, eene groote regtlijnige geleding, en 6. De Druiplijn, of Bropsteen fig. 18. Deze heeft een grooten voorsprong en dient met den overslag ter beschutting van regen; om dit doel beter te bereiken wordt aan de onderkant eene geul aangebragt, deze heet Water hol. |
2. Kromlijnige geledingen. 1. De Wulst, Wel of Kwartrond, fig. 9, bestaande uit een klimmende kwart-cirkel, of uit eene lijn, die er digt bij komt; is de vorm een dalend kwartrond dan heet zij gestort of omgevallen. 2. De Ring, Reep, Slaf of het Staafje, fig. 5 en 6, wordt altijd naar een halven of drie-kwart-cirkel afgerond. De Rondstaaf, wordt door een halven cirkel beschreven, en is grooter dan de ring, wijkt zij van den half cirkelvorm af dan noemt men haar gedrukte Rondstaaf. 3. De Bedding of Matras, fig. 11, wordt uit twee trekpun-ten beschreven en dient meestal tot omkleeding van basementen of bekrooning van lijstwerken, komt dit lid aan den hals eener kolom of pilaster voor dan heet het Kraag of Astragaal. 4. Het Hol of de Holkeel, fig. 10, is het tegenovergestelde van de Widst of liet Kwartrond en wordt even als dit door een kwartcirkel beschreven, in enkele gevallen door een halven cirkel, fig. 7 en 8. 5. Het scheppend Hol, fig. 12, is het omgekeerde van het kwartrond en wordt door twee trekpunten bepaald. — 3. Zamengestelde geledingen. 1. De Keel, regtinsnijdend Ojief oi Golf, fig. 13, gevormd uit twee cirkelsegmenten, van welke het bovenste naar binnen is gekromd en van onderen weder naar voren springt. Komt het onderste deel met bolle kromming naar voren en wijkt het bovenste |
8
cirkelsegment met holle kromming naar binnen, fig. 16, dan wordt het verkeerd Ojief genoemd, ook wel Ophopende Vloeilijst. 3. Het Karnies of regtoploopend Ojief, fig. 14, bestaat ook uit twee bogen waarvan de bovenste met bolle kromming naar voren springt en de onderste met holle kromming inwaarts loupt. Bewegen zich de bogen met omgekeerden sprong dan ontstaat het |
verkeerd Karnies, fig. 15, welker geleding gewoonlijk aan voeting-lijsten gebruikt wordt en dan verkeerd insnijdend Ojief % heet. — De verwantschap der gebogen lijnen en de stelselmatige overgang van de eene soort in de andere is uit Plaat 2 genoegzaam te zien. — |
PLAAT III, IV, V en VI.
De voet of voeting van elk gebouw moet altijd in evenredigheid lijn tot de overige deelen. Even als de vueting nooit minder dan 0.50 El map; meten, zoo mag zij ook geen grooter hoogte hebben dan tot het begin der eerste verdieping. De voorsprong wordt altijd door de hoogte bepaald. |
Op de platen III, IV, V en VI zijn verschillende modellen van voetingen voorgesteld die het meest uiteenloopeude karakter vertoonen. — |
PLAAT Vil, VIII, IX, X, XI en XII.
De Band- of Gordel-lijsten geven de grens aan tusschen twee verdiepingen of worden boven de borstwering der vensters aange-bragt, daarom behoeft juist elke verdieping niet door lijsten aangegeven te worden. Het te veel en niet doelmatig aanwenden er van, verdeelt den gevel te veel in vakken, ook geven de bovenvlakken aanleiding dat bij regen of sneeuw de muur te veel inwatert, morsig wordt enz. Verder schijnt het gebouw door het aanbrengen van te veel lijstwerken of banden lager, meer gedrukt, en te ver vooruitstekende geledingen onder de ramen belemmeren het gezigt naar beneden. — Men brenge daarom de Band- of Gordel-lijsten met omzigtigheid en slechts bij zeer hooge verdiepingen en bij gebouwen van grooten omvang aau. — Men kan de Band of Gordellijsten in vier soorten onderscheiden. PLAA In fig. 1. 3. 4. en 5. zijn lijstwerken voorgesteld die een zwaar karakter bezitten in tegenoverstelling van de ligter geprofileerde geledingen in fig. 2. 6. 7. 8. aangegeven. Fig. 3. is een eenvoudig profiel dat veel voorkomt en waarvan dê motieven ook in fig. 4. PLAA In fig. 9. en 10. komt het ojief voor en beheerscht het geheel, dit is afgedekt door een hellend vlak dat minder breedte heeft dan bij fig. 8. In fig. 11. is daarentegen het hellend vlak breeder. In tig. 13. 14. en 15 hebben de ojieven eene bedekking van ge- |
1. Be eenvoudige, welke slechts uit weinig geledingen bestaan, zooals, fig. 3. 4. 6. 7. 11. 12. 15. 18. 19. 22. en 23. 2. De driedeelige met een grooten vlakken band, als fig. 1. 5. 9. en 10. 3. De vierdeelige, evenzeer met een grooten band, die den boventoon voert en buitendien gedekt is door een overslag, als fig. 2. 8. 11. 13. 17. 20. 21. en 29. 4. De vierdeelige met gladde of versierde fries en met of zonder nederbuigend plat, zooals fig. 16. 24. 25. 26. 27. 29. 30. 31. 32. en 33. Tot de afdekking der Gordellijsten laat men het bovenvlak een derde van den voorsprong hellen of schuin loopen, ook zorge men dat het eerste profil scherp eindigt of anders ingesneden wordt. VII. 6. en 7. met geringe wijziging terugkomen. Ook is er bij de lijsten fig. 1. 2. en 5. veel verwantschap. In fig. 8. ontstaan, door indiepingen onder het ojief drempels, die naar steun of kraagsteenen gelijken. — VIII. ledingen welke men in veel opzigten bij fig. 3. terugvindt. Fig. 16 stelt een lijstwerk voor boven welks ojief het afloopend vlak ver vooruitspringt. Het is eenigzina eene navolging van het Dorische balkhoofd. |
9
Geeft eene gelijksoortige afwisseling van zware en ligte lijstwerken. Zij zijn bijna op dezelfde wijze gevormd als de vorige, behalve dat de karnies in plaats van het verkeerd ojief den boventoon heeft, zie fig. 17.— 23. Tig. 24. is eene sierlijker zamen-stelling: onder de kroonlijst zijn prismatische indiepsels aangebragt en in de vooruitspringend eplint, waardoor de fries wordt gevormd, zijn sterk geprofileerde zigzag-versieringen aangebragt, die gesteund worden door eene tandlijst. |
PLAAT X.
Fig. 25. is eene eenvoudige versiering: in het fries zijn vierkante indiepsels aangebragt, welke met driezijdige facetten gevuld zijn. Fig. 26. bevat onderscheidene motieven; aan den platten band van boven bevindt zich eene rij omgekeerde naalden, de fries wordt getooid door sterk geprofileerde caissons, waarin vier bogen zijn aangebragt; onder deze vindt men eenen bund met zaagtanden, waarop de wulst volgt, die met winkelhaakvormige slaven en paarlen is bezet. |
PLAAT XI.
Fig. 27.—33. stellen band- of gordellijsten voor, welke uithoofde hunner ten deele rijke ornamentatie, ook aangewend kunnen worden tot portaal-omlijsting. Fig. 33. is van eene bijzonder rijke zamen- De krans of hoofdlijst, waardoor het geheele gebouw wordt gekroond, is reeds van de vroegste tijden af met bijzondere zorg behandeld en wel, omdat een aanmerkelijk gedeelte van de architectonische werking van het geheel afhangt van hare meer of min doelmatige aanbrenging, van de juiste verhouding harer hoogte en voorsprong, van de duidelijke profilering harer geledingen en, bij aan te brengen versieringen, van den juisten smaak in de keuze van het ornament. — De rondbogenstijl, als eene meer horizontale architectuur, begunstigt de zamenstelling van eene eigenaardige PL AA Op deze plaat zijn in fig. 1. en 2. kroonlijsten voorgesteld, waarvan het hoofdgelid gevormd wordt door een sterk vooruitspringenden platten band, waaronder de andere geledingen zijn geplaatst. In Fig. 8. 4. 6. en 6. zijn de profilen niet alleen grilliger, PL A A De lijst fig. 1. heeft een min of meer classiek karakter; in fig. 2. wordt het lioofdgelid door kraagsteenen ondersteund, waartus-schen een rijke versiering is aangebragt. Fig. 3. is op sierlijke wyze gevormd, het bovengedeelte rust op kraagsteenen, die levendig geprofileerd zijn en welker tusscheuruimte door rosetten is ver- PL AA De motieven van fig. 1. zijn ontleend aan het lijstwerk der kloosterkerk te Laach. Op de kelkvormige draagsteenen rusten gladde bogen gedekt door een staf, met vierzijdige facetten versierd, waarboven een kwartrond is aangebragt, dat eenvoudig doch sierlijk is gebeiteld. — Fig. 2. is ten deele gevolgd naar eene lijst der Domkerk te Bonn, het bovenste kwartrond is met een bladornament bezet, de bogen die waaijers-gewijze gevuld zijn en onder de |
stelling en deze, zoo ook de andere figuren 27.— 32., kunnen doen zien dat de bouwstijl, waaraan zij ontleend zijn, in rijkdom en pracht van versiering bij geene andere behoeft achter te staan. kranslijst, die meestal gevormd wordt door de cimaat, die of glad of wel met ornamenten is versierd en waaronder een fries, uit eene onafgebroken rij bogen bestaande, is aangebragt. Wat de evenredigheden der afzonderlijk geledingen aangaat, zoo kan het overstek of de voorsprong de helft tot twee derden van de hoogte bedragen, de hoogte zelve echter is geheel afhankelijk van de bestemming des gebouws, waartoe de lijst behoort; zoo ook is de keuze van materiaal van een overwegenden invloed op vorm en profilering. T XII. maar is de afdekking of het boven-gelid tevens geprofileerd. In fig. 7. is het hol het hoofdgelid, terwijl in fig. 11. het hol en de wulst den boventoon voeren. De lijstvormen fig. 8. 9. 10. en 12. geven de grootste tegenstelling van eenvoud en rijkdom. T XIII. sierd; liet daaroider liggend gelid is met, eijeren bezet, staande op een band, die door kleine consoles wordt gedragen. Fig. 4. en 5. zijn kraagsteen-lijstwerken, die rijk geornamenteerd zijn; in fig. 1. vertoonen zich de consoles als steunsels van eene doorgaande boüg\ersiering. T XIV. lijst doorloopeu, worden door draagsteenen gesteund, terwijl de tusschen liggende geleding uit brokfiguren is zaamgesteld. In fig. 3. is de keel van de cimaat met twee zigzagfiguren versierd , die zich in tegenovergestelde rigting bewegen en in de voort-loopende bovenreeks is een tweede boogvormig ornament aangebragt, waarvan de groote en kleinere geledingen door draagsteenen worden gesteund. |
10
PLAAT XV, XVI en XVII.
Fig. 1. en 2. plaat XV en 3. en 4. plaat XVI stellen lijstwerken of bekrooningen voor, waarvan het karakter ernstig, somber, sierlijk en rijk is. Onder de fries fig. 1, die versierd is met een vier-bogig ornament, loopt een band met vierkante facetten. Het geheel wordt gedragen door bogen met spiegekoomen. In fig. 2. is de krozing aan het vlakke gelid onder het neerbuigend plat met vierkanten bezet, en doen de krachtig geprofileerde segmentbogen het bovengedeelte van het lijstwerk sterk vooruitspringen. Fig. 3. is eene sierlijke lijst met eenvoudige geledingen: het hol is met bladornament gevuld, terwijl het fries met caissons versierd is, waarin vierbogen zijn aangebragt, de rondstaaf bestaat uit ringvormige tanden. Fig. 4. is een rijker lijstwerk: de fries rust op eene borgstelling, waaronder consoles zijn aangebragt, boven en beneden de fries loopt eene staaf met eene reeks schuin geplaatste indiepsels versierd. |
ïig. 1. 2. en 3. plaat XVII stellen drie met kanteelen bekroonde lijstwerken voor. In fig. 1. is de schikking zeer eenvoudig: het middengelid is een breed plat dat met leeuwenkoppen is versierd, waaronder steunsteenen zijn aangebragt, de tusschenliggende vlakken zijn met rosetten versierd. In Fig. 2. is de platte vlakte door bogen onderbroken, welke op gladde kraagsteenen rusten, de tinnen zijn vlak gedekt in tegenoverstelling van de in fig. 1. voorgesteld; fig. 3. stelt een met de vorige verwante lijstvorm voor, de bogen zijn glad, de hoogvelden eenigermate versierd en de kanteelen getand. — |
De boogfries, die dikwerf voorkomt, en bijna uitsluitend als versiering van de buitenzijde der gebouwen in Komaanschen stijl, dagteekent reeds van de vroegste tijden. Omstreeks het einde der vierde eeuw zien wij alreeds hare toepassing op eene naald, welke Theodosius de Groote deed oprigten, en daar dit ornament nooit bij llomeinsche bouwwerken wordt aangetroffen is het zeker dat zijn oorsprong uit de middeleeuwen is. — Wat den vorm en Fig. 1.—10. bevat veelsoortig geprofileerde friezen die allen den eenvoudigen grondvorm van den rondboog verloonen; boven de bogen zijn overal verschillende geledingen aangebragt, onder PLAAT De tien voorbeelden op deze plaat stellen neus- of tandbogen voor, die door draagsteenen «orden ondersteund; in fig. 3. en 4. eindigen echter de bogen in een ornament. De wijking in de boogfriezen 3. 4. en 10. komt nog sterker uit door de steunstee- , nen, die de ontmoetingspunten der lijnen doorsnijden en tevens ter j |
de inrigting der bogen aangaat, door welker aaneenschakeling de boogfries gevormd wordt, zoo kunnen deze voorkomen hetzij als eenvoudig onversierde ronde, of als neusbogen zonder eenige profilering, of zij kunnen ook bestaan uit min of meer rijk geprofileerde geledingen, die of glad of versierd kunnen zijn. In het laatste geval zijn de staven met facetten, zigzag-figuren, eijeren of andere ornamenten bezet. — XVIII. welke zij zelfstandig heenloopen, of zij sluiten zich, zooals in fig. 2. en 7, met bepaalde tusschenruimten aan spiegelzoomen en pilasters. ondersteuning dienen van het bovendeel van het lijstwerk dat sterk vooruitspringend is. — In tig. 10. is de boog geheel ingesloten door de piédestalvor-mige steunsteenen die met den boven aan de lijst loopenden baud ineenvloeijen. — |
De friesversieringen fig. 1.—10. hebben, in plaats van uit te ting. Zij zijn minder sierlijk dan de friezen, met een half-cirkel-loopen in een boogvorm vol beweging, eene meer regtlijnige slui- vormigen boog getooid en worden veelal eentoonig. —
EONDBOGENSTIJL.
PLAAT XXI, XXII en XXIII.
11
Onze voorouders waren in het aanbrengen van kroonlijsten, die in den vorm van borstweringen, galerijen, kanteelingen enz. boven portalen en daklijstwerken voorkomen, kwistiger dan het tegenwoordige geslacht, en moeijelijk kunnen de meer platte en minder redengevende versieringen van den lateren tijd een vergelijk uitstaan met de levendige en uitdrukkingsvolle vormen der middeleeuwen. In dit opzigt zijn daarom ook de voordeelen van den Romaansehen stijl in het oog loopend. — De moeijelijklieden der ontwikkeling van dezen stijl, vooral wat in verband staat met den vorm der bijzonderheden , zullen stellig door eiken deskundige gaarne worden erkend, even als het hen duidelijk moet blijken dat men bij de hier gegeven voorstellingen slechts het algemeene heeft in het oog kunnen houden en niet tol bijzonderheden is kunnen afdalen. Keeren wij na deze algemeene opmerking tot de afdeeling Dek-lijsten terug, te vinden op de eerste platen van dit werk. Wij vinden deze lijstwerken aangewend bij gebouwen van de meest uiteenloopende bestemming, zooals; bij kerken, kasteelen, raadhuizen, burger-woningen enz., en niet enkel met eenige hunner geledingen, maar ook in hunnen geheelen omvang, en het is niet te ontkennen dat zij als zoodanig een schilderachtig effect daar-stellen. Borstweringen en galerijen hebben bij eene doelmatige zamenstelling nog het nut dat zij het neerstorten van sneeuw als anderzins beletten. — De plompe en niet te motiveren borstweringen daarentegen, die bij vele moderne gebouwen op de kroonlijsten worden geplaatst, als het ware om het dak te verbergen, kunnen door niets geregtvaardigd worden en geven een in het oog loopend bewijs voor de willekeurige en niet op gronden steunende middelen, tot welke de nieuwere bouwkunst hare toevlucht neemt. — Behalve de galerijen en borstweringen bekleeden de kanteelingen eene voorname plaats onder de gevelbekrooningen en verdienen alzoo eene nadere beschouwing. De kanteelen, wier eerste toepassing al zeer oud moet zijn, — getuige dat de Romeinen er hunne stadsmuren mee versierden — hebben een bepaald wereldlijk karakter, en daar zij hoofdzakelijk worden aangewend bij burgten en kasteelen, bij poorten, torens en ringmuren, is men gewoon aan dit bouwdetail eene uitdrukking te geven van vastheid en kracht. In de Germaansche stijlen vindt men ze ook toegepast op burgerhuizen, ja zelfs op kerken, zooals in Noord-Duitschland; vooral echter in Engeland moest de heldhaftige kanteel de zoom eau het dak begrenzen. In de eerste helft der 12«! eeuw vertoont zich de afsluiting door regtlijnige kanteelen zoowel praktisch als uitsluitend decoratief. In Duitschland gaf men in lateren tijd aan den toren met kanteelen ook dikwerf eene bedekking met helmen. Ook nu nog verdient de schilderachtige kanteeling te worden aangevoerd als hoofdversiering van gebouwen in burgtstijl opgetrokken , want deze vereenigt eenvoud met deftigheid en levert bij veel gekozen evenredigheden een uitmuntend middel om eenvoudige massa's op gepaste wijze te decoreren en af te sluiten. |
Wij zien dus dat in de burgerlijke bouwkunst, kroonlijsten, voorzien van doorgebroken en met lijstwerk versierde galerijen, borstveringen, hekwerken enz., voornamelijk kunnen dienen om eene schoone schikking en eene rijke en wel gemotiveerde afsluiting van het geheel daar te stellen. Zoodanige deklijsten kan men het gemakkelijkst aanbrengen boven de lijstgeledingen bij vlakke daken. Bij zeer lange vlakken doet men de vullingstukken der hekleuningen aansluiten en bevestigen op neuten, waarvan de voetings moeten overeenstemmen met de daaronder aangebragte pilasters of spiegelzoomen. Na het karakter en de toepassing der verschillende kroonlijsten in het algemeen te hebben besproken , zullen wij de motieven, op de platen XXI, XXII en XXIII voorgesteld, kortelijk beschrijven. Beschouwt men de figuren, op plaat XXI en XXII voorgesteld, dan zou men de kanteelen in verschillende klassen kunnen verdeelen en wel: 1° de zoodanige die geen grooten voorsprong hebben buiten het muurvlak en daarvan slechts door eene smalle cimaat gescheiden zijn, of geheel glad zich er volkomen mede vereenzelvigen en er één geheel mede vormen, in welk laatste geval zij zich niet voordoen als een afsluitings-gelid, maar veeleer als het onmiddelijk uiteinde van het muurwerk; 2° dezulke, welke zich zelfstandig voordoen en dus noch door eenvoudige kepen of smeden in den muur zijn gevormd, noch als decoratief beginsel op andere lijstgeleden zijn geplaatst, en 3U zij, welke uitsluitend aanwezig zijn als versiering. — Deze drie rubrieken vindt men op de beide eerste platen voorgesteld, terwijl op plaat XXIII verschillende sierlijke elementen van bekrooningen zijn aangegeven, die door hunne meer vrije motieven den natuurlijken overgang vormen van de kanteelen en de enkel-decoratieve bekrooningen. De eenvoudige vensters der Romaansche wereldlijke architectuur hadden zeldzaam vooruitspringende borstweringen en waren dus even als de kerkvensters van onderen meer vlak. Boogvensters van grooten omvang werden door een of meer zuilen in velden verdeeld , welke door kleinere bogen verbonden waren; de voetstukken der zuilen waren op de vensterhellingen of op de gordellijst geplaatst, die dan deze verving. Bestemming en doel van een gebouw oefenen op de grootte en den aard der vensters een wezenlijken invloed uit en de schoonheid eens gevels hangt voor het grootste deel van hunne doelmatige aanbrenging af. De bepaling van de breedte der dagopening van de vensters kan men aan geene vaste regels onderwerpen , doch het gebruik heeft afmetingen aangegeven die in vele gevallen van toepassing zijn. Zoo hebben in vele landen de landelijke woonhuizen vensters van 0,73 tot 0,98 el breedte in den dag, de vensters in de steedscbe burgerwoningen eene breedte van 1, tot 1,17 el, terwijl die van grootere huizen, hotels en paleizen eene breedte van 1,30 tot 1,46 el bedragen. — De hoogte der vensters richt zich naar het karakter des gebouws en naar de verdiepingshoogte en wordt voor eene goede evenredigheid aangegeven, de dubbele breedte als hoogte aan te nemen. Ook moet men in het belang van den schoonen vorm der vensters acht geven op de breedte der profilering of omlijsting en van hunne inspringing. De hoogte der borstweringen kunnen Vs van |
E0NDB0GEN8TIJL.
12
dagopening bedragen, terwijl de profil-geledingen eene breedte van '/♦ i '/5 tot Vr, dier opening kunnen meten. — Het bovenste deel der vensters is dikwerf door een zoom of lijst begrensd, welke in een loof- of knopversiering in eene vergaring van liet profiel eindigt. Wordt bij vensters met streksche afsluiting de omlijsting PLAAT Fig. 1. 2. en 3. Deze hebben de gewone horizontale afsluiting, de lijstingen zijn met geleden der schuine vlakte of met hollen versierd. Bij fig. 1. is de ordonnantie dier geleden dubbel, boven de borstwering eindigt het buitenste vlak in eene waterlijst. De gordellijst, op welke de binnenste geleden eindigen, springt voor elk raam zoo veel naar voren, dat zij kan aangewend worden om 't een en ander op te plaatsen. Bij fig. 1. en 3. vormen de boven-lijsten der vensters een soort van bekrooning, welke zich bij fig. 2. als segmentboog voordoet. , Tig. 4. Dit venster heeft een uitwendig lijstprofiel. Maardoor het gekoppelde venster, hetwelk met kapiteelen cn sokkels is versierd, als een raam wordt ingevat. Het boveugedeelte ontmoet men dikwerf aan middeleeuwsche gebouwen en is in lateren tijd meer dan eens aangewend. Fig. 5. Deze afbeelding geeft een venstergroep weer, welke door schuine afvlakkingen en smalle dammen zijn gescheiden. Boven de streksche afsluiting zijn tusschen kraagsteenvormige overstekken , tandsneden en versieringen van schuine insnijdingen aangebracht. |
van gehouwen steen vervaardigd, dan verkrijgen de staande geledingen zeer veel nog eene bekrooning met eene waterlijst of eenvoudige overdekking. — De breedte der dammen moet niet veel minder bedragen dan de dagopening zelf. — Na deze beschouwing gaan wij over tot de verklaring der volgende platen. Fig. 6. Deze figuur, welke eene compositie met eene sierlijke geleding vormt, is aan de bovenzijde met een rijk lijstwerk gekroond, de inwendige gewone rondstaaf is als zuil gevormd en omsluit aan de onderzijde de paneelen der borstwering. Fig. 7. stelt een venster voor van zwaarder evenredigheden; de bovendorpel is gebroken, waaraan zich de vensterstaven sluiten, die in rondbogen met neusversieringen uitloopen. De krachtige overdekking geeft aan dit voorbeeld een ernstig karakter. Fig. 8. 9. en 10. zijn vensters waarover balkonnen zijn aangebracht. Bij fig. 8 is aan een steenen balkon gedacht, bij de beide anderen aan ijzer en steen; de geleding van den venster-groep fig. 8. is eenvoudig en voor bepleistering geschikt; bij fig. i). zijn de geleden en de bovenste druiplijst op gehouwen steen berekend. Fig. 10. levert, door het overstek van het bovenste gedeelte , bij de dagopening van het venster een eigenaardig voorkomen op. Het kozijn schiet achter den hoofdmuur, waaraan men een meerdere breedte gegeven heeft en daardoor het balkon ook forscher staal; de vulling van het bovenlicht is van rondboogvor-mig vlechtwerk. |
Op deze plaat zijn zes vensters voorgesteld, waarvan de geledingen en het raamwerk met zaamgestelde protilen en ook ten deele met vlechtwerk op rijke wijze zijn versierd. Fig. 1. Deze figuur heeft eene omlijsting waarvan de geleden geschikt zijn voor een houten kozijn, wat ook in de doorsneden te zien is. Fig. 2. De profilering wordt van boven door een lijstwerk omgeven , het bovenlicht bevat klaverbogen tusschen de dooreenge-slingerde halve cirkels, welke het venster in drie velden deelt. Fig. 3. De rondstaven van dit raam worden door centerbo-gen, welke met neuzen zijn versierd, aan elkander verbonden en zijn van kapiteelen en sokkels voorzien; de zij velden der geledingen zijn op sierlijke wijze geornamenteerd. |
Fig. 4. De omlijsting van deze figuur is op dezelfde wijze versierd als bij de vorige. De druiplijst wordt door kraagsteenen gedragen en heeft in den top eene boogvormige versiering. Het raam is rijk getooid en bestaat boven de kapiteelen uit dubbel dooreenslingerende cirkelbogen met ingezette centerbogen, welke de onderste venstervelden van het bovenlicht scheiden. Fig. 5. De versiering van dit vensterraam bevat in het bovenlicht een rijk vlechtwerk. Het inwendige is in den geest van fig. 2; de bovenste profileringen , welke de druiplijst vormen, staan op twee met lofwerk versierde kraagsteenen. Fig. 6. In vorm verschillende van de overige vensters heeft zij met fig. 2. gemeen, dat de lichtopening is omgeven door een band die eene omzetting eindigt. |
Fig. 1.—7. stellen vensteropeningen voor uit gebroken hoeken, meeat ontleend aan oude bouwwerken en zeer toepasselijk op gebouwen van een streng karakter, zoo als gevangenissen, kazernen enz. |
Fig. 8.—21. geven eene rijke verscheidenheid van profilen, aan te wenden voor kerkramen, leuninghoofden voor galerijen enz. |
RONDBOGENSTIJL. '
PLAAT XXVII.
13
De venstervormen op deze plaat voorgesteld zijn otn technische redenen in de gebouwen der nieuwere architectuur van groote toepassing. Fig. 1.—8. zijn motieven naar burgerwoningen / te Munchen, waarvan fig. 8. een balkon heeft; de versieringen aan deze vensters aangebracht stemmen in veel opzichten met de vroeger behandelden overeen. Fig. 9. Deze venstergroep heeft eene lage borstwering , ondersteund door kleine modullons, de beide tusschenposten zijn met halve zuilen bekleed, boven de bogen en in de bovenlichten zijn eenvoudige geometrische versieringen aangebracht. |
Fig. 10. en 11. Dit zijn gekoppelde vensters, in welker omlijsting weder motieven voorkomen in den geest van die der vorige voorbeelden. Fig. 13. De compositie van deze figuur met den in rustieken stijl bepleisterden boog, kan passende zijn voor gebouwen van een streng karakter, zoo als kazernen, arsenalen enz, ' Fig. 13.—17. Deze vensters kunnen aangewend worden voor lokalen of gebouwen van ondergeschikten aard, als kelders, stallen, schuren enz. |
PLAAT XX.VIIT.
Fig. 1. 2. en 3. Deze figuren stellen eenvoudige rondboogvensters voor, waarvan de bogen met voegsneden of eenig ander ornament zijn versierd. De borstweringen der vensters 1. en 3. zijn met lage vensterbanken voorzien en de omlijsting der laatste is met zigzag's versierd. Fig. 4. In deze figuur worden de staande lijstgeleden door eenen drempel onderling verbonden, die door kraagsteenen wordt gedragen. Boven de vensters zijn vooruit-springende banden of staven aangebracht. De ruimte daaronder is sierlijk en vaksge-wijze versierd. Fig. 5. Deze venstergroep is in den geest der vorige figuur. |
Op de damstijien, door welke de smalle zijopeningen van het breedere middenvenster worden gescheiden, zijn zuilen aangebracht ) welke op de onderste gordellij st rusten. Fig. 6. stelt een gekoppeld venster voor van eene even rijke als sierlijke architectuur. De midden- en zijcolonnetten hebben eene geleding die uit rondstaven is znmengesteld. De decoratie der bogen zoowel als de waaijervorm der bovenlichten is smaakvol. Fig. 7. en 8. is een tweeledige voorstelling van een drielicht; wat vorm en ornamentatie aangaat is er veel overeenkomst met de vorige figuur te bespeuren. |
Rondboogvensters met mstiekwerk.
PLAAT XXIX.
De beide boogvensters onder fig. 1. en 2. zijn van een deftig karakter. De breedte der lijstgeleding van fig. 1. is '/5 der dagopening. Het geheel wordt afgesloten door eene boog in rustiek-versiering en uit de afwateringslijst is te zien hoe ver de profilering inspringt. |
Fig. 2 komt in de meeste opzichten met fig. 1. overeen; de afwateringslijst is echter geprofileerd. |
Rondboogvensters raet vlechtiugen.
PLAAT XXX.
Fig. 1. geeft een venstervorm die in tweeën is verdeeld door eene kolomstelling, die het door boogornamenten versierde bovenlicht ondersteunt. In denzelfden geest zijn tegen de dammen halve zuilen aangebracht. De boogvullingen en klinken, bestemd om door gebrande glasruiten te worden versierd, bestaan even als de meeste voorafgaande vensters uit eenvoudige geometrische figuren. |
Fig. 2. Het binnenwerk van dit venster wordt ondersteund door kraagsteen-vormige stijlen en is versierd door een boog met zigzags; hierdoor heeft het geheel een moorsch karakter. |
14
De grondmotieven van de vensters op deze plaat zijn aan ouden kerkbouw ontleend. Fig. 1. 2. en 3. hebben eenvoudige geleden, vol uitdrukking, de fijn geprofileerde rondboog wordt door halve of driekwart zuilen gedragen. Door hunne eenvoudige en krachtige type zijn deze vensters voornamelijk voor torens of andere hoogere gedeelten van gebouwen passend. — De dwarsdoorsneden der bogen vindt men onder fig, 1. 2. en 3. voorgesteld. Fig. 4. en 5. zijn in de details iets lichter en sierlijker van vorm. |
Terwijl de onder fig. 1. 2. en 3. beschreven vensters eenvoudige byzantijnscbe teerling-kapiteelen vertoonen, zien wij hier het rijkere blader-kapiteel, boven hetwelk de rondboog is geplaatst, in fig. 4. met een omwonden rondstaf en in fig. 5. met het zigzagornament. Op plnat XXXII fig. 4. en 5. zijn dwarsdoorsneden van beide vensters voorgesteld. Fig. 6. 7. en 8. Dit zijn boogreeksen voor open galerijen, de eerste is eenvoudig, de beide anderen hebben bladkapiteelen en versierde bogen. |
PLAAT XXXII.
Fig. 1. Dit venster heeft eene breede omlijsting met fijne geleding. Het hoofdgelid is met bladwerk bezet, ook is de borstwering versierd. De vensteropening is door ijzeren roeden op eenvoudige doch gepaste wijze voor beglazing ingerigt. De doorsnede is in fig. 1. voorgesteld. Fig. 2. is een koppel of tweelichtsvenster met eenvoudige geleden , de zuil die in het midden is geplaatst heeft een bladkapiteel. Op de borstweringvlakte zijn versierde paneelen aangebragt. Fig. 3. stelt insgelijks een dubbel of koppelvenster voor met drie zuilen. Het veld boven de bogen is begrensd door een gebroken geleding. In fig. 3. ziet men de doorsnede. |
Fig. 4. Dit galerij venster bevindt zich even als fig. 2. en 8. van plaat XXXI aan den voorgevel der St. Matthijskerk te Trier. De rijk versierde, galerijvormige vensters zijn door eenvoudige zuilen gescheiden, die insgelijks voor de penanten zijn geplaatst. De dammen hebben eene rustieke steenbeklee-ding die als binnenboog wordt voortgezet. In het hoogveld zijn lichtopeningen aangebracht die sierlijk zijn be-glaasd. Fig. 5. en 6. stellen twee torenvensters voor met krachtige profilering. |
PLAAT XXXIII.
Fig. 1. Dit venster heeft eene breede profilering welker fijne geleden diep binnen het muurvlak inspringen. — De hooge in een lijst uitloopende afwatering waarop de omlijsting stuit, de met ornamenten bezette boog en sierlijke beglazing geven aan dit venster een rijke type. Fig. 2. Het karakter van dit venster is zwaar en deftig. De bogen die op de kapiteelen rusten zijn met cirkelvormige boogjes versierd. De glasroedenverdeeling is eenvoudig. |
Fig. 3. geeft een eigenaardige zamenstelling van een venster in rondbogenstijl. De dagopening is door een driekwartzuil in tweeën verdeeld, het hoogveld is sierlijk door bogen en geschilderd glas gedecoreerd. De bovenste horizontale afsluiting heeft een kan-teelvoimige bekrooning. De steenen borstwering is met kleine vierlingen doorbroken. In de fig. 1. 2. en 3. zijn de dwarsdoorsneden voorgesteld. |
PLAAT XXXIV.
Fig. 1. Dit venster is door middel van twee zuiltjes in drie velden verdeeld. In het hoogveld zijn cirkelvormige boogorna-menten aangebracht die op de zuilkapiteelen rusten. De boog-omlijsting is met wapenschilden versierd en het muurvlak gedeeltelijk ruitvormig daargesteld. |
Fig. 2. Het stafwerk van dit venster is rank van evenredigheid en met kapiteelen getooid. Het bovenlicht bestaat uit rozet en boogornamenten. Het hol is in de boogwelving met loofwerk en in de loodrechte Ijjstgeleding met neutsokkels en baldakijns versierd. Tusschen de geleden van den buitensten boog zijn op regelmatige afstanden bloemornamenten aangehragt. De buitenste staf die om de kruin van den boog loopt, draagt een ringvormig topstuk, hetwelk even als de overige geleden met loofwerk en kleine bloemen versierd is. De doorsneden voor beide vensters geven de profilering duidelijk weer. |
EONDBOGENSTIJL.
16
PLA A Fig. 1. is een venster dat evenzeer gegrond is op motieven welke reeds op vorige platen zijn meegedeeld. Het bovendeel is zwaar van evenredigheden en wordt gesteund door een gekoppelde en twee driekwart zuilen. De dagopeningen zijn eenvoudig doch sierlijk beglaasd. Pig. 2. stelt een venster voor welks motieven ontleend zijn PL A A Dit bijzonder rijk versierde kerkvenster, volgens oud-italiaan-sehe motieven geordonneerd, wordt door twee zuilen in drie velden verdeeld, welke verbonden zijn door centerbogen die versierd zijn door afhangende boogornumenten. Twee grootere bogen welke een zuil overspringen en elkander boven het midden der velden snijden, vormen een rijk vlechtwerk, tusschen welks ribben vijf rozetten van verschillende grootte zijn geplaatst. De boog-klinken worden door plantaardige ornamenten gevuld. Een groot PLAAT Het motief voor dit venster vindt men in de St. Laurenskerk te Ahrweiler. De teekening van het bovenlicht en der geledingen zijn gewijzigd. Een oorspronkelijk deel der glasschildering is in het beneden- |
XXXV. aan de kerk te Heimersheim aan de Aar'. In hoofdvorm is er veel overeenkomst met fig. 2 plaat XXXII. Fig. 3. Dit venster met glasschilderswerk versierd, is in zijn lijstgeledingen eenvoudig. Boven de waterlijst is eene borstwering met rondboogvormige indiepsels aangebragt. De doorsneden laten profilering als anderzins duidelijk zien. — XXXVI. radvenster met twaalf spaken, ann den buitenomtrek door neus-bogen onderling verbonden , sluit den ondersten omvattenden boog af, en heeft ter wederzijden een rijk door engelenkoppen versierd loofornament. De hollen zijn met facetten versierd. De twee groote rozetten boven de znilen zijn geconstrueerd op den regel-matigen achthoek, die boven de zuilen op den regelmatigen zeshoek. Op de kapiteelen der middenzuilen zijn voetstukken gesteld waarop beelden zijn aangebracht. XXXVII. gedeelte van het venster voorgesteld. De doorsnede bij a stelt de omsluitende lijstgeleden en die bij 6 de doorsnede van den middenstijl voor. |
PLAAT XXXVIII.
Fig. 1. stelt een roosvenster voor met veertien hoogvelden. De zuilen welke spaaksgewijze van uit de kern of den binnenring naar den omtrek loopen zijn met rondbogen verbonden die van binnen met neusversieringen zijn bezet. De buitengeleding is, zoo als 't geheel, eenvoudig. Fig. 2. Deze vertoont een kleiner rozetwerk, hetwelk gevormd wordt door twee gelijkzijdige driehoeken, die zoo over elkander gelegen zijn dat in het midden een regelmatige zeshoek gevormd wordt, die even als de omliggende driehoeken versierd zijn dooreen boogornament. De buitenste geledingen bestaan even als in fig. 1. uit rondstaf, hol en bandje. Fig. 3. Deze roos bevindt zich in het portaal der Allerheiligenkerk te Munchen. De zuilen worden verbonden door eenvoudige rondbogen, die op een met doorhangende of tandbogen versierden binnenring staan. De buiten-omvatting bestaat uit welfsteenen, PLAAT Fig. 1. 2. en 3. zijn kleine radvensters, bewerkt naar motieven, aan oude bouwwerken ontleend. Fig. 4. geeft een groot wiel-of radvenster weer, dat tien groote verdeelingen telt, welke weder door een zuiltje in tweeën worden gedeeld, . waarboven een vierblad is aangebracht. Al de zuilljes zijn onderling door neusbogen vereenigd. liet vlechtwerk van den |
welke door een omwonden rondstaaf van het effen muurvlak zijn gescheiden. Fig. 4. Het hier afgebeelde wielvenster is, wat de grondmotieven betreft, ontleend aan den gevel van de St. Gallenpoort in de Munster te Bazel. De buitenste rondbogen, benevens de zuilen, waardoor zij gedragen worden, zijn geconstrueerd in den geest der vorige figuur. De middenring wordt gevormd door eenvoudige holle ringen en het vlechtwerk in het binnengedeeite bestaat uit eene in acht deelen verdeelde rozet. Een breed indiepsel scheidt het cirkel-venster van de met zigzagstaven versierde omlijsting. Fig. 5. In deze tiguur zien wij eene zeer rijke compositie. De zuilen zijn door neusbogen verbonden, waarom een band loopt met vier en twintig fierlingen versierd. De omlijsting met hare versieringen van hangende bogen en tanden geeft een sierlijk aanzien. XXXIX. grooten binnenring, waaruit de zuilen straalvormig ontspruiten, bevat vijf drielingen , tusschen welke kleinere boogversieringen zijn ingesloten, de kern is met boogwerk omzet. Ook de buitengeledingen zijn rijk versierd; om het loofwerk hetwelk de doorbroken gedeelten van het venster omvat, volgt een decoratie van vierlingen , waar buiten wederom een zigzagband is aangebragt. |
EONDBOGENSTIJL.
16
PLAAT XL.
Op deze plaat zijn van lig. 1.—6. en van fig. 7.—18. afbeeldingen gegeven van lijstsluitingen en druipers. |
Bij betrekkelijk groot aantal bieden zij een groote verscheidenheid aan. |
Venster-lijstwerken en hunne versiering.
PLAAT XLI, XLII, XLIII en XLIV.
Gelijk wij in de figuren van plaat XLI en XLII zien speelt de kornies bij de meeste eene hoofdrol. Eondstaven en hollen en ook het smallere bandje wijken, als ondergeschikte geleden naar den achtergrond en laten afwisselend naar men de wijking min of meer sterk wil doen plaats hebben, eene breede band of platzigt, | |
of kornies als hoofdgelid van het profiel staan. De bouwstof en bestemming geven vele vormen aan de hand voor den omvang der afzonderlijke deelen en ook voor hun min of meer diep insnijden in den muurgrond. Op plaat XLIII en XLIV zijn versieringen aangegeven voor architectonische geleden en glasschildering voor vensters. |
Balcon- en boogleuningen en galerijen.
PLAAT XLV en XLVI.
Deze platen bevatten voorbeelden van galerijen en lenningen van de meest uiteenloopende vormen en zijn als zoodanig bij het ontwerpen te raadplegen. — De leuningen met vlechtwerk, voorop plaat XLV, zijn gewoonlijk slechts aan de buitenzijde van geleden voorzien. |
Deuren voor gewijde en burgerlijke woningen. Versieringen.
PLAAT XLVII, XLVIII en XLIX.
Op plaat XLVII en XLVlTIzijneenige motieven van deuropeningen en deuren voorgesteld van verschillend karakter. Terwijl voor gewijde of godshuizen de rondboog als halfcirkelboog is toegepast, is deze voor de burgerwoningen vervangen door een fiaauwe toog of rechte strek. |
Plaat XLIX geeft versieringen aan de hand voor portaal of andere geledingen. |
PLAAT L.
Plaat L geeft in twaalf figuren verschillende vormen van draagsteenen of consolen aan de band, die bij hare groote verscheiden
heid voor tal van toepassingen vatbaar zijn.
16
Op deze plaat zijn Tan fig. 1.—6. en van fig. 7.-dingen gegeven van lijstsluilingen en druipers. -18. afbeel- |
Bij betrekkelijk groot aantal bieden zij een grootc verscheidenheid aan. |
Venster-lijstwerlcen en hunne versiering.
PLAAT XLT, XLII, XLIII en XLIV.
Gelijk wij in de figuren van plaat XLI en XLII zien speelt de kornies bij de meeste eene hoofdrol. Eondstaven en hollen en ook het smallere bandje wijken, als ondergeschikte geleden naar den achtergrond en laten afwisselend naar men de wijking min of meer sterk wil doen plaats hebben, eene breede band of platzigt, | |
of kornies als hoofdgelid van het profiel staan. De bouwstof en bestemming geven vele vormen aan de hand voor den omvang der afzonderlijke deelen en ook voor hun min of meer diep insnijden in den muurgrond. Op plaat XLIII en XLIV zijn versieringen aangegeven voor architectonische geleden en glasschildering voor vensters. |
Balcon- en boogleimingen en galerijen.
PLAAT XLV en XLVI.
Deze platen bevatten voorbeelden van galerijen en lenningen van de meest uiteenloopende vormen en zijn als zoodanig bij het ontwerpen te raadplegen. — De leuningen met vlechtwerk, voorop plant XLV, zijn gewoonlijk slechts aan de buitenzijde van geleden voorzien. |
Deuren voor gewijde en burgerlijke woningen. Versieringen.
PLAAT XLVII, XLVIII en XLIX.
Op plaat XLVII en XLVIII zijn eenige motieven van deuropeningen en deuren voorgesteld van verschillend karakter. Terwijl voor gewijde of godshuizen de rondboog als halfcirkelboog ia toegepast, is deze voor de burgerwoningen vervangen door een flnauwe toog of rechte strek. |
Plaat XLIX geeft versieringen aan de hand voor portaal of andere geledingen. |
Plaat L geeft in twaalf figuren verschillende vormen van draag-steenen of consolen aan de hand, die bij hare groote verscheiden
heid voor tal van toepassingen vatbaar zijn.
i
■ :■;. ■ tiiv |
i ' H|k I '.■iquot;lt; 'i.'i |
fES* É
■mÊÊÊÊÊÊÊmÊÊÊÊÊm
WSmmtÊÊÊM
I
..r Vsï' •■quot; f-^,;' -Av f*
m^i'ma-.-mmmm*mmssm»y J:•-.'n. • gt; -. z v lt; Tin-'. 1 il ■ gt; -'nA ' quot;'-.fir^f mm^esmmem. , ■- » • .
*• .St v • Pquot;' ! ' . • w,'' 'i1' ■ ■ '■ • ■ ^1 lt; 1 ',• H --^^B
wÊÊÊÊÊï''' ': ^HHi I I /lt;^1^
Mm I HHM^ -M J t.\ 1 ■'- *4 MB ^Wi .-T. H I ■ ^ .
OHMliS -t! 1 •'iftïïï* 1 »öl 1S8H{. i' . r, 51 i ' HSIn. £■£* IMfflBamp;HSIBsaamp;lSmMBBSsBSsSBRm Bwa—r •lt;quot;i iM quot;S^ ■ quot;• w'oï i Aquot;»*'lt;'gt;quot; -. MMiMi li1'-, l.i:.'.,- - . 1 ■.. '; »
f't!
ï, *'quot;' ,i
mÊÊÊÊÊm
ï H '/• | ■ 11' •'. révr*É
ImÊmm:
ijpjRr! ^rj^V- HH
'?r;
■ ||9
■
' quot;■ '«'Mï!
iMMM
I
-M ■
■
■'r'■:■-;••■:
mmmsmmamp;mmi
WÊÊlÊÊImmlÊÊÊÊm
quot;-st: ^-jVi SJ ■ . 1 t , • - --S^, OyH?; ......iwQ^, ^,, _ -J ^ - -l-i . -i-- S~~ - » 7-t -r quot; I ^ ^ ;,Vquot;:-: ' t ^' ' 'ï S fa
■
mfflmmM |
'Mm
I :
ism.
iÊÊfflBamp;ÊSiiÊÊim$mmÊÊÊmmÊmÊÊ@toÊMBsm *m$Sé
.
'I 6
{mmmÊm 4^4 J 1 m immm HH ■khpi
:.- rsmsamp;aammBm mmmmmm mmmmmmmmmmsmm m
■I
I i
• '-r quot; T Mi
M; H ■
s HB^M H I mm
^S MBiiiW B ■ ■•.*■. I
■ ÊÊÊ ■■■ 7^; M
V.fr :if4-
FilSSi-v
ramp;at i«igvgt;fid'«t'' ' r.ir«.igt;ïi r.'- -,quot;' tt .j.W»; ...•■1v .»,. ■ ' ^-r^ieTj1.'aw;Si -1
ii ii¥.1'iKv^;.1^ ''$quot; ^ quot;fi:, HH| '3
amp; *-'■gt; ' ^ÉtW ' ^ •quot;'gt;■ i ' J.- •quot;?^W^-.^tl
quot; quot;
'■ • : -J M ■■'■
IJiiifii
mÊmSÊm
'M-
WmÊmmmB
[êS3amp;M
. - gt;.? v ::; vi*jfgst. - ■ -■■. @ i
r 1 ■ Sr - .■.
quot;i WmaMH ■. ' '■i -
i-Sj
WSÊÊÊtsmmÊ^Ê^^^MiMÊSmsSm^mm
j .ï-,'t ':-V'- f1quot; .quot; - ./.■ r.. ■ 'ik.',' •'• gt;.. ■quot;l-'Jf'■' quot;■
'P1 ^ ' -T -it^ -^jffi3i^(tS:'. i?^^.'t-'quot; J'4
i ■ ■ ■. .lt;•
!':'v
■
HH
■
L
;
_
■■iiiiiiimi)! i
Xitla. Jo s. Smuliei' 3 3c Cc
MÜmM! I^ln 1 bm HE 1 Ml ü i i 1
■i :'?quot;^ :■■■ :;; •■•:: |-:
SV ■ m\H HHMMMl^Mi^^Mi mawMa K'-.r Mi mm I {
gt; Êlïïw^W$SÊ -i'^-W mmSSSS^^mSÊsm -i MillÊÊÊsÊÊBfflKB^mSmW -'- awSHliWMWBMBMB quot;■ mM» v 'laE^--'^^1^1* t^fcWsÊÊÊÊÊÊÊÊÊm gt;• | | rWÊÊ
%|
. Vj^aöhi^SsEii
:;■■■■-■ :fö-è 'h
■ ■
As^d.^gti . '.^g- ■quot; VJ.'' i$fj .''j;
::'X \
hiSamp;i* J
...
■p**-
■ |
] |
:; : ' :U' ■ V- • ■ ; ■ |
' , quot;;v.- jij | ||
i ' ,:A^ J | | ||
•'■•- 'j | ||
■| ■■■■!; V' : [ |
—- |
quot;T^rT^^^rüTïerTamp;T^^
0 quot; - ^
Treslia^ k. C'' Hof-Iilli AiclV.
,
'i.'fS* K i n
'
■
pmi w
M -
.
'Sll
■1
iéli fe: ■
ga »« rfefj ' - -!
H
v * - '
- atv 11 fv'lt;fkïamp;
ïffei
#ti$êéf 1191KI i«MKy i l-Wm s | i ■ pB B
■ ■ ■
K
jSl'. Kquot;? Iv'*V ■'^ * ' .'f-.' m-
P » ' ^ J • ' '«'ï i
'*A i'
'l '.'.-r .' iA «SÏSf'Wi'. quot; - ¥?' cE-^^hI
/3j
9^mh«
1 .vi IIIH
:j Sirr 1 H - --^M
Vm
i' lm a l I 'gt;;1
AÜÉbL
■ liHiiWSi
'{MrfSSamp;d I HHH ^^HHBHHHHH^^H^HH
^-i-^wSvvWr.^gt;gt;1^. ■■ -amp;■ -• -..'vy*:V 1MBMM—
gMWMWWBWII|ipw»M»iw9M»^waMi»w»saM JS.'*» '■ V. i^iS'.y^'Liyi'/v^svfiBj^isaïf.'' I s •. .'-1 «HM .''!gt; ■ 1
aH8IWi«aiiia8M |B|a|H|^MM^W
fagMapiB 5- MliM^|M^B|i™ imMÊamp;MiiÊÊiÊIÊÊiÊS mlsu '.-J ÜHwE i
mmÊÊMM iviS
quot;■■'■ïfamp;S^s-' -*Mndamp;éZi*.. *• VI
^WsWHÊÊÊMÊÊÊm MmÊ/lme
:'t .- SW' «HffiffiV? ^ ='vC-
mBmub
I Hl m
j H
1 ■■»
- -
^p... I I I I
Bmfr
■1:
^jjt^waawMBHai MWI lllllp f,,1
,v-ö''■'. '■gt;'?-- —^-ï *'Itf»-1^■ • v gjWagyy-jsgüAi»».lV-ft.' -. Aik^^i mwmfn
- H
WmmÊÊ$m
m li MM
Bllil
Hll I
ii an
|H 1 ■ li
H
M i ii
»yiiiiMiMSi
^^MMH...........................
SKHBi . ijH
i#!
I M S
Hü^saafe-
1 . . ji^ . I
4V /4
Bal «mBM iaefdn -^g ^¥1
umm
I i f. H
■■
HM
Rl
11 j ■
HHHM
11 ■Uil I ■li u
HHH
I -quot;. j,
:■
'
fe
mÊÊÊÊÊÊÊÊ
Hl
'' jj
■
M M
mÊm |
|
'Famp;'a'V-'
MDHH
!■
Ilrltlifii
lillKI
quot;quot;■ wKWV^ v1' 'v'l -' 'quot; ^t'^X-.'■ ' ffi ■rl-- 1quot;'Aj-iSys BWEM^MI^ffli
■
ÜMM MWa P ï'^f - ™M Hi | WÊSÊÊêêsSÊÊÊêêêBÊ mMÊMsÊm
'gt;v ï ' - A^ ■ .-VMUV 1 ^- ! irs^ s4gt;, fC?^-^' 'r1--!' vl.' ?(.'., ' i
.'.ftgt;. 111 mmÊÊMÊ WÊ KM
WwHWwIiË^WM^ -r • ; »•',.•/ '• - , • '■
^■Bi
W:W.
. II
-
ill I
till
Mifl
Hill
m ■
■.m m
lln ifl
i-sr v- 'Vk t'-iH- 'gt;• . 'ii. lt; iS'quot;-quot;? .• lt;
I .
wHquot;quot;i1MM
:■ p0^ . ■ quot; ' . :
mmÊÊSmmmÊlmM
M
mm
HlHI
M
||S|
ilsl
I
■
mm
I
1 ;gt; -'«ifflfMS» i?Pr ' s ■ 1*5
@« ii
II
i-' ■ iilH
il i; ■11
K
H
ill 1
wfl ^■nl H'
I'll 11 |i| H
1111
il IIIIIW 111
li I hi I
r 1' 11
li'l ■ L ;
H -
H
1
Kjpl
.....ify.......Ma.............KSï - lt;Mim tWm ■ ■ flli
mH
■^ : g 14 teSflsl I
u ijÉ ''1?
i I'
■ ^ t ■ -MlêiMntm.-* .■■ 3 . , : I
mm m W ■ ■
■ m ...... - ■ ■ :■■ • quot;■ ■■
••• % H
■■nKupi quot;' '4^quot;. ï?fi _j *quot; i SgSgB I® ft.4, W ■gt; ^.-.uVj|W^jf jt', , rjii -w {(Bs%;; , n^gj
*■• '%, i
BP1 m.1-Ë Tmro^i^WliWIiflHfffflIEiBnBiiffH MÊHÊÊÊ MMIL-. . -. . . liHillHiinilHPillML-
■
I|^
WÊÊbÊSÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊ mÊmÊÊÊS^BÊamp;ÊÊSÊÊÊÊ jb? ■ ^ / »-. ^».-,* WÊk .-*■• i .-•.^M
if.- l' li!1 Ei 'bS®5 5v„ ÜM «mWWUM 1;;. ti s» ,v ^ i ;,fgt;» J Wmimw
i