OMTRENT HET
TE
DEVEiSTER,
J. DE LANGE,
1 8 8 3.
:-. . , ■ ■ ■■
j
agWMKWBBMl Si
mmmi
mmmm
COLLEGE VAN CTJEATOKEN.
Mr. H. W. J. van Marlë, president.
Mr. A. van Delden.
Ds. H. ten Gate Hoedemaker, secretaris.
Dr. H. A. Gkoskamp.
Mr. A. J. Dijckmeester (benoemd 11 September 1882).
LEERAREN AAN HET GYMNASIUM.
Dr. A. J. Vitkincia, Rector, onderwijst Latijn en Rom. Antiquiteiten in de Sde en 6de klasse.
Dr. H. G. A. Bakhoven , Conrector, onderwijst Grieksch in de Sde en 6de, Romeinsche en Grieksche Geschiedenis in de 4de en 5de klasse.
Dr. A. J. Kronenberg, onderwijst Grieksch in de 4de en Nederlandsch in alle klassen.
Dr. J. H. Wilmink, onderwijst Latijn in de 3de en 4de, Grieksch in de 3de en Vad. Gesch. in de 1ste — 3de klasse.
De Heer W. Fijnvandraat, litt. docts, onderwijst Latijn in de 1ste en 2de, Grieksch in de 2de en Oude Aardrijkskunde in de 4de klasse.
De Heer A. Ooms, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Fransch in alle klassen.
De Heer J. Oosting, levens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Hoogduitsch in de 2de — 6de klasse.
De Heer J. K. Fiiederiks, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Engelsch in de 3de — 6de klasse.
Dr. G. J. Landweer Az., levens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Algeraeene Geschiedenis in de Isle — 3de, Vaderl. en Alg. Geschiedenis in de 6de klasse.
De Heer D. A. A. de Neijn van Hoogwërff, levens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Aardrijkskunde in de 1ste — 3de klasse.
De Heer D. B. Wisselink, tevens leeraar aan de Burgeravondschool, onderwijst Wiskunde in alle en Cosmographie in de 6de klasse.
Dr. L. A. J. Burgersdijk, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Natuurlijke Historie in de 1ste, 2de, 5de en 6de klasse.
Dr. J. Sirks , Directeur der H. Burgerschool, onderwijst Natuur- en Scheikunde in de Ëde en 6de klasse.
4
Dr. A. van Doorninck, onderwijst Hebreeuwi Concierge: A. van den Sigtrnuorst. De lessen werden gedurende dezen cursus klassen waren ingedeeld. Zesde Klasse. Tn. Bussemaker. L. ten Gate. F. W. Fledderüs. J. A. dkr Mouw. P. Riurius. J. H. A. Ussel de Schepper. H. van Wessem. VijfUe Klasse. P. Goldenberc. J. d. Smits. J. de Vroom. h. Zaalberg. Vierde Klasse. B. Boom. J. C. Dijckmeester. J, A. Küuck. C. E. van Ma rle. h. w. van Sanuick. H. W. Schutte. C. Wegener Slees wijk. F. L. A. Hoeloffs Valk. H. L. de Vries. N. J. Wilkens. J. F. zljlker. |
in de 5de en 6de klasse. bijgewoond door 52 leerlingen, die als volgt in lgt;erde Klasse. D. Anspach. W. Birnie. W. H. Frijling. Th. Goldenberg. J. P. S. Gualthérie van Weezel. Tweede Klasse. J. Bonk. L. A. J. Burgersdijk. e. coster. C. H, Gantvoort. II. G. Gooszen. P. van Groningen. H. J. Joruens. G. J. Ldgari). S. K. Thoden van Velsen. E. J. VlTRINGA. IDerste Klasse. C. Boudewijns. 11. E. ten Gate. G. J. B. Gelderman. W. ten Kate. H. P. Marchant. L. G. SCOIMMELPENNINCK. J. M. Thoden van Velsen. |
5
Van deze leerlingen vertrokken E. Coster den 6den October en J. H. Worst den SOsten November.
W. ten Kate was gedurende het grootste gedeelte van den cursus door ziekte afwezig. Gedurende den cursus werden als leerlingen aangenomen: S. K. en J. M. Thoden van Velskn den 9den Januari, en C. Boudewijns, den Sden Maart.
Toehoorders voor enkele vakken waren; G. J. Lügahd en L. G. Sciiimmelpenninck.
TOESTAND VAN HET ONDERWIJS.
Er hadden geene veranderingen plaats.
Alle lessen werden geregeld gegeven van 4 September 1883 tot 11 Juli 1883.
Bij het eindexamen, den 6den, 7den en 9den Juli ten overstaan van Rijks-gecommitteerden afgenomen, ontvingen het diploma voor de studie der godgeleerdheid, rechten en letteren:
Th. Bussemakeh, F. W. Fleddeuus, F. G. J. Hoück, J. A. der Mouw, J. H. A. IJssel de Schepper ; en dat voor de studie der genees-, wis- en natuurkunde: L. ten Catb en P. Ribbius.
PROMOTIE DER LEERLINGEN.
De promotie der leerlingen werd gehouden op Zaterdag, den 14den Juli, des namiddags om 12.30, in het Kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente, onder leiding van Prof, Dr. L. A. J. Bcrgersdijk, die eene redevoering uitsprak over „liet leven van Cleopatra.quot;
Bij besluit van HH. Curatoren werden bevorderd:
Van de Sde klasse tot de 6de: P. Goldenbehg, J. D. Smits, J. de Vroom, H. Zaalberg. Van de 4de klasse tot de 5de: B. Boom, J. C. Dijckmeester, J, J. Heep, 11. W. Schutte, C. Wegener Sleeswijk, F. L. A. Roeloffs Vaik, 11. L. de Vries, N. J. Wilkens, J. F. Zijlker. Van de 3de klasse tot de Ade: D. Anspach, W. Birme, W. H. Frijling, Th. Goldenberg,
G. F. R. van Hamel, M. J. W. K. C. Hulswit, L. P. Prins, R. F. Vroom, J. P. S. Gualtiiérie
van weezel.
Van de 2de klasse tot de 5dc: J. Bonk, C. H. Gantvoort, H. G. Gooszen, P. van Groningen
H. J. Jordens, E. J. Vitringa. — Aan L. A. J. Bukgersdijk werd toegestaan na de vacantie herexamen af te leggen in Hoogduitsch. De toehoorder G. J. Lugard werd toegelaten als toehoorder in de 3de klasse.
Van de Isle klasse tot de Me: H. E. ten Gate, G. J. B. Gelderman, H. P. Marchant.
BOEKEN BIJ HET ONDERWIJS IN GEBRUIK.
Voor hel Latijn: Lat. Spraakkunst van L. H. Borking, 2de druk. — Lat. Ver taaloefeningen door Spiesz, 1ste cursus, 2de druk, bewerkt door Mehler. — Themata van Volcke, 1ste stuk. — Woordenboek van Engelbregt.
6
Voor hel Nederlandsch: Dozy en de Sloppelaar, Proza en Poëzy, 5de druk. — De Vries en le Winkel, Woordenlijst, of Thieme's Zakwoordenboekje der Nederl. taal.
Voor hel Fransch: Dubois, Nouveau Hecueil de thèmes et d'exercices, l1® Année. — Larousse, la Lexicologie desécoles, 1 re Année. —Vaikhoff, Nouvelles lectures Francaises, (Gron. Noordholl en Smit), Dern. éd. — Delinotte, Mots et Expressions familières. — Servaas de Bruin, Dictionnairc Francais, 2 vols.
Foor de Geschiedenis: Wijnne, Beknopte Geschiedenis van het Vaderland, laatste druk. — Jorissen-Dozy, Overzicht der alg. gesch., laatste druk.
Voor de Aardrijkskunde; Bos, Beknopt leerboek der aardrijkskunde, 4de druk. — Andree-Putzger, Gymnasial Atlas, of Bos, Schoolatlas.
Voor de Wiskunde: Wisselink, Rekenkunstige opgaven, Iste stukje. — Wisselink, Algebra, 1ste deel, (bij NoordholF en Smit te Groningen). — Wisselink, Theorie der Rekenkunde, 2de druk.
Voor de Naluurlijke Historie: Burgersdijk, Koster en Winkler, Atlas der Natuurlijke Historie, 4de druk.
Voor hel Grieksch: Attische vormleer door Van Leeuwen en da Costa (Leiden, Sijthofl). — Cobet, Grieksch leesboek, 3de druk, (eerst later aan te schaffen). — Van den Es, Opstellen, 1ste stuk. — Grieksch-Hollandsch woordenboek van dr. van den Es.
Voor hel Latijn: Grammatica als in de Iste klasse. — ïhemata v. Volcke, 2de stuk. — Spiesz, Vertaaloefeningen, 2de cursus. — Caesar, de bello Gallico. — Nepos, (edd. ïeubner). — Woordenboek als in de 1ste klasse.
Foor hel Nederlandsch: Hildebrand, Camera Obscura. — Woordenlijst als in de 1ste klasse.
Foor hel fransch: Dubois, Nouveau Recueil de thèmes et d'exercices, 2de Année. — Woordenboek als in de 1ste klasse. — Fables de Lafontaine. — Molière, Le Bourgeois Gentilhomme (Bibl. Nat.)
Foor hel Hoogduitsch: Spruijt, Theoret. pract. inleiding lot de Hoogduitsche taal. — Spruijt, Altes und IS'eues, ler Theil.
Foor de Geschiedenis: Wijnne, als in de eerste klasse. — Algemeene geschiedenis als in de 1ste klasse.
Foor de Aardrijkskunde: Als in de 1ste klasse.
Foor de Wiskunde: Wisselink, Algebra, 1ste en 2de deel. —Wisselink, Meetkunst, 2de druk.
Foor de Naluurlijke Historie: Als in de 1ste kl.
Foor hel Grieksch: Enger, beknopte Spraakkunst, 5de druk. — Van den Es, Opstellen, 2de stuk. — Xenophon, Anabasis, ed. Cobet.
7
Voor hel Latijn: Grammatica, als in de 2(le klasse. — Woordenboek, als in de 2de klasse. — Spiesz, Lat. oef., 3de cursus. — Ovidius, Metamorphoses, ed. Teubner. — Caesar, de bello civili; ed. Teubner.
Voor hel Nederlandsch: De Genestet, Gedichten. — Woordenliist, als in de 2de klasse.
Voor hel Fransch: Woordenboek, als in de 2de klasse. — Dubois, Nouveau Recueil, als in de 2de klasse. — Molière, le Malade Imaginaire (Bibl. Nat.). — Voltaire, Charles XII (Bibl. Nat. No. 1 en 2).
Voor hel Hoogduilsch: Wirth, Leitfaden. — Wirth, Uebungen, Ier Theil. — Spruijt, Altes u. Neues, 2er Theil.
Voor het Engelsch: Zimmerman, Eng. Gram., bewerkt door Moerkerken. — V. Moerkerken, Leesboek Proza en Poezie.
Voor de Geschiedenis: Wijnne, als in de 1ste klasse. — Algemeene geschiedenis, als in de 2de klasse.
Voor de Aardrijkskunde: Als in de 1ste klasse.
Voor de Wiskunde: Als in de 2de klasse, en Wisselink, Theorie der Rekenkunde, 2de deel.
Voor hel Grieksch: Grammatica en woordenboek, als in de 3de klasse. — Homerus. — Herodotus, beide edd. Teubner. — Lucianus, (welk stuk wordt later opgegeven).
Voor hel Latijn: Grammatica van dr. F. van Capelle, 4de druk. — Bake, Themata 3de druk, herzien door Mehler. — Cicero, Catilinaria, üvidius, — Tristia, beide edd. Taucbnitz.
Voor hel Nederlandsch: J. ten Brink, Kleine geschiedenis der Nederlandsche letteren. — Woordenlijst, als in de 3de klasse. — Beets, Verpoozingen op letterkundig gebied, 3de druk.
Voor het Fransch: Woordenboek, als in de 3de klasse. — Larousse, la Lexicologie des Kcoles, Partie de l'Elève, 2® Année. — Mérimée, Colomba (Calm. Lévy). — Molière, les Femmes Savantes (Bibl. Nat.)
Voor het Hoogduilsch: Wirth, Uebungen, 2er Theil. — Schillers Gedichte.
Voor hel Engelsch: Grammaire, als in de 3de klasse. — De Beer en Irving, the Literary Reader, Part. II. — Dickens, Oliver Twist.
Foor de Geschiedenis: Wijnne, Algemeene geschiedenis, 1ste deel.
Foor de Wiskunde: Wisselink, Algebra, 2de en 3de deel. — Wisselink, Meetkunst. — Wisselink, Theorie der Rekenkunde, 2de deel.
Voor het Grieksch: Grammatica en woordenboek, als in de 4de klasse. — Mehler, Hoofdregels der Grieksche Syntaxis. — Homerus. — Herodotus. — Demosthenes, Philippicae. — Xenophon,
8
Memorabilia. — Lucianus, 1ste deel, alle edd. Teubner. — Euripides, Iphigeuia in Tauris, ed. F. G. Schone (Haupt und Sauppe).
Voor het Latijn: Grammatica en woordenboek, als in de 4de klasse. — Bakes Themata, 3de druk, herzien door AJehler. — Livius, lib. VII, Cap. 29, ed. Teubner. —• Cicero, Catilinariae, ed. Haupt und Sauppe of Teubner. — Vergilius. — Terentius, beide edd. Teubner.
Voor hel Nederlandsch: Ten Brink, als in de 4de klasse. — Busken Huet, Litter Fant. eerste reeks, 1ste en 2de deel. — Woordenlijst, als in de 4de klasse.
Voor hel Fransch: Woordenboek, als in de 4de klasse. — Victor Hugo, Buy Bias. —• Beaumarchais, Barbier de Seville, en Mariage de Figaro (Bibl. Nat.).
Voor het Hoogduitsch: Hamerling, der König von Sion.
Voor het Engehch: Goldsmith, Poetical Works (Tauchnitz ed.). — Dickens, Pickwick Papers (Tauchnilz ed.). — M. Leopold, De Tolk.
Voor de Geschiedenis: Als in de 4de klasse.
Voor de Wiskunde: Wisselink, Algebra, 2de en 3dc deel. — Dezelfde, Meetkunst. — Versluys, Stereometrie. — Voor de afzonderlijke lessen aan leerlingen, bedoeld in art. S van het koninklijk besluit van 29 Juni, 1878, onder b: Versluys, Vlakke en bolvormige driehoeksmeting — Logarithmentafel van Versluys.
Foor de Natuur- en Scheikunde: Het aanschalfen van leerboeken wordt niet gevorderd. Aanbevolen wordt: Van de Sladt, Beknopt leerboek der Natuurkunde, 1ste stuk.
Foor de Natuurlijke Historie: Thomé, Lehrbuch der Botanik. — Thomé, Lehrbuch der Zoölogie. Braunschweig, Vieweg.
Foor het Hebreeuwsch: W. Gesenius, hebraische Grammatik, 22 Aufl., Leipzig, 1878. — H. Scholz, Abriss der hebraischen Formenlehre, 2 Aull. Leipzig, 1874. — Een Hebreeuwsche Bijbel. — Hebreeuwsch Woordenboek (aanbevolen wordt: W. Gesenius, hebraisches und chal-aisches Wörterbuch, 8 Aufl. Leipzig, 1878.)
Foor hel Grieksch: Homerus. — Sophocles, Antigone, ed. Gust. Wolff. — Platonis Convivium ed. Teubner. •— Aristophanis Nubes, ed. W. J. Teuffel, Teubner. — Lucianus. — Xenophon, Memorabilia, (edd. Teubner). — Plutarchus, Pericles.
Foor hel Latijn: Horatius. — Plautus, Captivi, ed. Julius Brix. — Cicero, pro Milone, ed. Teubner. —- Bake's Themata, door Mehler.
Foor Romeinsche Antiquiteiten. Zeer gewenscht is de aanschaffing der eerste decade van Livius, en Huschke, Jurisprudentia antejustinianea. Leipzig, Teubner.
Foor hel Nederlandsch: Busken Huet, Litt. Fant. 1ste reeks, 1ste en 2de deel.
Foor hel Fransch: Sardou, Nos bons villageois, ed. Friedberg et Mode.
9
Voor hel Hoogduitsch: Göthe's Faust,
Voor hel Engelsch: Shakespeare, Othello. Tauohnitz.
Vow de Wiskunde: Als in de 5de klasse. — Voor afd. h: Versluys, Vlakke en bolvormige driehoeksmeting. — Jaeger, Beginselen der analytische meetkunde, 's Hage, Stemberg.
Voor de Natuur- en Scheikunde: Van de Stadt (zie kl. 5) 2de stuk.
Voor de Naluurlijke Hislorie: Als in de 5de klasse.
Voor hel Hehreeuwsch: Ais in de 5de klasse.
VEREISCHTEN TOT TOELATING, ENZ.
Art. 2 van het reglement voor het gymnasium, vastgesteld bij Raadsbesluit van 16 Januari 1879, No. bepaalt:
„Om tot de lessen te worden toegelaten, wordt, behalve het in de wet op het hooger onderwijs voorgeschrevene, ook gevorderd kennis van de beginselen der Fransche taal.quot;
Art. 9 der wet op bet hooger onderwijs luidt:
„Dit examen, enz., „betreft voor de toelating lot het eerste studiejaar: het lezen, schrijven, rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, der aardrijkskunde en der geschiedenis.quot;
Het examen van toelating wordt tweemaal 'sjaars gehouden: voor den aanvang en na het einde der groote vacantie. Dit tweede examen zal plaats hebben Maandag den 3den September, des voormiddags te 9 uur, in het gebouw van het gymnasium. Men wordt verzocht zich daartoe aan te melden bij den Rector Dr. A. J. Vitbinga.
De lessen worden hervat op Maandag den 3den September, des namiddags te 3 uur.
De herexamens worden afgenomen op Maandag den 3den September, des voormiddags te 9 uur.
Art. 1 van het „Tarief der kosten van het onderwijs op het gymnasium te Deventerquot;:
„Voor het bijwonen der lessen op het gymnasium wordt jaarlijks betaald zeventig gulden, welk bedrag, behoudens de uitzondering van art. 3, voor het geheele jaar verschuldigd is.quot;
--------
I. |
II. |
III. | ||
8. |
Wisk. (Wisselink) | |||
6 |
». |
Latijn (Fijnvandraat). |
Wisk, (Wisselink.) |
Alg. Gesch. (Lantl |
io. |
Wisk. (Wisselink), |
Grieksch Fijnvandraat), |
Fransch (Ooms). | |
11. |
Alg. Gesch. (Landweer). |
Latijn Fijnvandraat). |
Latijn (Wilmink). | |
§ |
a. |
Latijn (Fijnvandraat), |
Fransch (Ooms), |
Grieksch (Wilmin |
3. |
Fransch (Ooms). |
Alg, Gesch, (Landweer), |
Latijn (Wilmink). |
Wisk, (Wisselink). Aardrijksk. (Hoogwerff). Latijn (Fijnvantlraat), S. Nederl. (Kronenberg)» Nat. Hist. (Burnersdijk). |
Grieksch (Fijnvandraat), Latijn (Fijnvandraat), Dnitsch (Costing). Nat. Hist. (Burgersdijk). Aardrijksk. (Hoogwerff). |
Latijn (Wilmink). Duitsch (Oosting), Grieksch (Wilminl Aardrijksk. (Hoogv Wisk. (Wisselink), |
Aardrijksk. (Hoogwerff). Vad. Gesch. (Wilmink). Al(gt;. Gesch. (Landweer). Latijn (Fijnvandraat). |
Wisk. (Wisselink). Grieksch (Fijnvandraat), Nederl. (Kronenberg), Vad, Gesch. (Wilmink). |
Engelsch (Frederil Nederl, (Kronenbc Grieksch (Wilmin Engelsch (Frederil |
8. | ||||
O. |
Fransch (Ooms). |
Aardrijksk. (Hoogwerff). |
Grieksch (Wilmin | |
O ' |
io. |
Nederl. (Kronenberg). |
Grieksch (Fijnvandraat). |
Fransch (Ooms). |
H ( |
11. |
Latijn (Fijnvandraat). |
Fransch (Ooms). |
Latijn (Wilmink.) |
O n i |
8. |
Aardnjtek. (HoogwerM). |
Wisk. (Wisselink). |
Vad. Gescli. (Wil |
3. |
Fransch (Ooms). |
Latijn (Fijnvandraat). |
Aardrijksk. (Hoog |
Wisk. (Wisselink), Nederl, (Kronenberg), Latijn (Fijnvandraat). Nat. Hist. (Burgersdijk). Latijn (Fijnvandraat), |
Duitsch (Oosting), Grieksch (Fijnvandraat). Latijn (Fijnvandraat), Duitsch (Oosting). Grieksch (Fijnvandraat). Nat, Hist, (Burgersdijk), |
Nederl, (Kronenbi Engelsch (Frederi Wisk, (Wisselink) Grieksch (Wilmin Latijn (Wilmink). Duitsch (Oosting) |
Fransch (Ooms). Latijn (Fijnvandraat), Wisk. (Wisselink). Alg. Gesch. (Landweer). |
Alg, Gesch, (Landweer). Nederl. (Kronenberg), Grieksch (Fijnvandraat), Latijn (Fijnvandraat). |
Grieksch (Wihnir Alg. Gesch. (Lam Latijn (Wilmink). |
LESSEN 70011 DES OUBSÜS 1833-84.
ROOSTER voor KI. V en VI, in geval zich Leerlingen aanmelden, die geen gebruik wenschen te maken van de vrijstelling, bedoeld in Art. 5, Koninkl. Besluit van 29 Juni, 1878.
I. |
IV. |
quot;V. |
VI. |
V. |
VI. | |
elink). Landweer), ns). tink). ilmiuk). ink). |
Latijn (Wilmink). Grieksch (Kronenberg). Fransch (Ooms). Grieksch (Kronenberg). O. Aardr. (Fijnvandraat). |
Nederl. (Kronenborg). Fransch (Ooms). Latijn (Vitringa). Nederl, (Kronenberg). Wisk. (Wisselink). Latijn Nat. Hist. (Vitringa). ! (Burgersd.) |
Latijn (Vitringa). Grieksch (Bakhoven). Grieksch Nat. Hist. (Bakhoven). (Burgersd.) Wisk. (Wisselink). Gesch, (Landweer). Nederl. (Kronenberg) |
Nederl. (Kronenberg). Fransch (Ooms). Latijn (Vitringa), Nederl. (Kronenberg). Wisk. (Wisselink). Nat. Hist. (Burgersdijk). |
Latijn (Vitringa). Grieksch (Bakhoven). Nat. Hist. (Burgersdijk). Wisk. (Wisselink). Gesch. (Landweer). Nederl. (Kronenberg). |
9. O. I i». g ii ' ® z 2- O 3, l quot; |
ink). itilljv). ilmink). Ioo{gt;werff), elink). |
Gesch. (Bakhoven). Duitsoh (Oosting). Latijn (Wilmink). Nederl, (Kronenberg). Wisk. (Wisselink). Grieksch (Kronenberg). |
Duitsch (Oosting). Latijn (Vitringa). Grieksch j Wiskunde (Bakhoven). | (Wisselink). Natuurkunde (Sirks). Grieksch (Bakhoven). Gesch. (Bakhoven). |
Grieksch (Bakhoven). ' Natuurkunde (Sirks). Latijn Wiskunde (Vitringa). | (Wisselink). Fransch (Ooms). Latijn (Vitringa). |
Duitsch (Oosting). Latijn (Vitringa), Wisk. (Wisselink), Natuurkunde (Sirks). Grieksch. (Bakhoven). Gesch. (Bakhoven). |
Latijn (Vitringa). Grieksch. (Bakhoven). Natuurkunde (Sirks). Wisk. (Wisselink). Fransch (Ooms). Latijn Vitringa , |
8. j O. | 10. f a \ z 11. 1 ^ 2. \ 3. | |
ederiks), nenberj}). ilmink). ederiks). |
Wisk. (Wisselink). Kngelseb (Frederiks). Griekscli (Kronenberg). |
Grieksch (Bakhoven). Engelsch (Frederiks). Latijn (Vitringa). Hebr. (van Doorn inek). |
Gesch. (Landweer). Grieksch (Bakhoven). Wisk. (Wisselink). Gesch. (Landweer). Hebr. (van Doorninck), |
Grieksch ISakboven . Engelsch Frederiks . Grieksch Itakboven . Latijn Vitringa . Hebr (van Doorninck . |
Gesch. (Landweer). Grieksch Bakhoven . WTisk. ^Wisselink . Gesch. Landweer . Hebr. (van Doorninck), |
8. »• 1 10. \ w 11. / ^ 2. [ Ü? 3. j P |
ilmink). ms). nink.) (Wilmink). Hoogwerf!). |
Nederl. (Kronenberg). Latijn (Wilmink). Grieksch (Kronenberg). Fransch (Ooms). Latijn (Wilmink). |
Wisk. (Wisselink). Grieksch (Bakhoven). Grieksch 1 Wiskunde (Bakhoven). | (Wisselink). Latijn (Vitringa). Latijn j Nat. Hist. (Vitringa). | (Burgersd.) |
Grieksch (Bakhoven), Latijn | Wiskunde (Vitringa). i (Wisselink). Latijn (Vitringa). Grieksch Nat. Hist, (Bakhoven). (Burgersd ) Gosmogr. (Wisselink), |
Grieksch 'Bakhoven . Wisk. iWisselink;. Grieksch Bakhoven . Wisk. Wisselink . Latijn Vitringa'. Nat. Ilist. (Burgersdijk). |
Latijn (Vitringa). Grieksch (Bakhoven), Gosmogr. (Wisselink). Latijn (Vitringa . Nat. Hist, Burgersdijk). Wisk. (Wisselink), |
8. \ 9. 1 1°. i quot; 1 / 5® ». ° 1 ^ 3, | |
menberfl). rederiks), elink). ilmink). nink). sting). |
Engelsch (Frederiks). Latijn (Wilmink). Duitsch (Oosting). Engelsch (Frederiks). Gcsch. (Bakhoven). Grieksch (Kronenberg). |
Gesch. (Bakhoven). Grieksch (Bakhoven). Natuurkunde (Sirks). Duitsch (Oosting). Kngelsch (Frederiks). |
Duitsch (Oosting). Natuui kunde (Sirks). Latijn : Wiskunde (Vitringa). (Wisselink). Kngelsch (Frederiks). Grieksch (Bakhoven). |
Latijn (Vitringa . Gesch, (Bakhoven). Grieksch (Bakhoven). Natuurkunde (Sirks). Duitsch (Oosting). Engelsoh (Frederiks . |
Grieksch (Bakhoven). Duitsch (Oosting). Natuurkunde Sirks). Wisk. (Wisselink), Engelsch (Frederiks). Grieksch (Bakhoven]. |
8. 1 O. / io. g 11 \ ^ quot;• / O a. [P 3. \ |
Wilmink). (Landweer), link). |
Wisk. (Wisselink), Latijn (Wilmink). Grieksch (Kronenberg), |
Latijn (Vitringa). Grieksch (Bakhoven). Wisk. (Wisselink). Hebr. (van Doorninck). |
Grieksch (Bakhoven). Latijn (Vitringa). Hebr. (van Doorninck, |
Latijn (Vitringa). Latijn (Vitringa), Grieksch (Bakhoven . Wisk. (Wisselink), Hebr. (van Doorninck). |
Grieksch Bakhoven), Grieksch Bakhoven;. Latijn (Vitringa). Latijn (Vitringa). Hebr, (van Doorninck) |
». j 'Is 10. V g 11. [ ^ 2. \ P |
VAN
DOOK
JkwxctA, in bi ®ubt, fLakn aan fut GfyiniKnmm k tyivmtw,.
kJcaliger te noemen, is een der grootste geleerden te noemen, die eens aan den letterkundigen hemel hebben geschitterd, is den naam uit te spreken van iemand, die gedurende zjjn leven geëerd, bewonderd, bijna als een god is aangebeden, maar die tegelijk ook gescholden, gesmaad, veracht is, als misschien door geen ander voorbeeld uit de geschiedenis der letteren is aan te wijzen.
Ik wensch in de volgende bladzijden een levensschets van dezen merkwaardigen man te geven, meer een schets van z|jn leven, dan van zjjn werken: zoo doende neem ik geen te zware taak op mij en overschrijd ik tevens de ruimte niet, die mij is toegestaan.
Wonderlijk mag het wel heeten, dat 250 jaren zijn noodig geweest om aan Sealiger een hem waardigen levensbeschrijver te geven. Waarom toch heeft geen zijner vrienden, waarom geen zijner leerlingen het beproefd aan de nakomelingschap 't beeld na te laten van hem, dien zij allen zoo zeer bewonderden en hoogachtten? Gevoelden zij dat zij den man, die gedurende zijn leven de gemoederen zoo zeer tot strijd had uitgelokt, ook na zijn dood niet met die kalmte zouden kunnen schetsen, dat niet hun woord den strijd weer zou opwekken en meenden zij het daarom de beste vereering te zijn van hun geliefden doode, eerbiedig te zwijgen? Het kan zjjn, 't blijft echter waar dat Scaliger's leven niet door een zijner leerlingen, ook niet door hem, die zijne laatste levensdagen zoo aandoenlijk hoeft verhaald, door niemand van de latere Nederlandsche philologen is beschreven. Een Duitscher, Jacob Bernays, was het, die zoo veel jaren levende na den strijd, waarvan Sealiger het middelpunt was, begreep dat de merkwaardige plaats, welke die geleerde in zijn tijd had ingenomen, hem 't recht gaf om daarop ook nog in dezen tijd te wijzen. Hij ondernam het daarom Scaliger's leven te beschrijven 1) en heeft voor dat leven niet alleen, maar ook voor zijne werken met bewonderingswaardige vlijt en kennis alles in zijn boek bijeen-
1) Joseph Justus Sealiger, von Jueoli Bernays, Berlin 1855, is de titel.
IV
gezameld, wat daarop betrekking had, zoodat hij, die na hem over Scaliger iets wil zeggen of schrijven, uit doze bron moet putten.
Is nu 't leven van Scaligor, niettegenstaande do vermaardheid van den persoon en niettegenstaande hot boek van Bernays, zoo algemeen bekend, als men zou mogen verwachten van den kring, bij wien deze regelen misschien nog de meeste kans zullen hebben te worden gelezen? Ik verstout mij dit in twijfel te trokken; het komt mij voor dat do kennis over Scaligor zich over 't geheel bepaalt tot twee feiten, 1° dat hij eens professor te Leiden is geweest, zonder echter dat ambt in den gewonen zin te hebben vervuld; en 2° dat hjj Homerus binnen 21 dagen hoeft doorgelezen, zonder het verder dan tot de eerste beginselen in 't Grieksch te hebben gebracht. Dat hij echter niet alleen Leidsch professor is geweest, maar iemand mot den geest van moer dan dón Hooggeleerde in zich; dat hij nog meer talenten heeft gehad dan waarvan hij door de lezing van Homerus blijken gaf, talenten die hem de bewondering niet van zijne tijdgenooten alleen, maar van alle tijdon hebben verzekerd; dat er bovendien aan zijn naam, gedurende zijn leven, vurige liefde, maar ook bittere haat is verbonden geweest, eene liefde, die hem den steun gaf van weinige maar getrouwe vrienden, een haat, die een geheole klasse van menschen tegen hem in 't harnas joeg, dat alles ben ik zoo vrij te vooronderstellen dat niet zoo algemeen bekend is. Ik achtte het daarom niet geheel en al ondienstig om de herinnering aan dezen man te doen herleven on zal mij genoog beloond rekenen, wanneer ik, (al is 't dan ook maar bij enkelen), de voldoening mag smaken, geen geheel nutteloozen arbeid te hebben verricht.
Jozef Justus Scaliger -— zóó was zijn volle naam, hoewel hij gewoonlijk alleen bij den eersten werd genoemd en zelf zich ook alleen Jozef noemde -—- Jozef Justus Scaliger dan was een zoon van Julius Caesar Scaliger en Andiette de Roques Lahieca. Behalve Jozef hadden zijne ouders nog 14 zonen en dochters, van welke Jozef de tiende was. Zijn vader, die als soldaat in de legers van Keizer Maximiliaan lang een zwervend leven had geleid, zeide met zijn 40ste jaar dat leven vaarwel en wijdde zich toen voornamelijk aan de geneeskunde, welke wetenschap hem ook in zijne militaire loopbaan groote belangstelling had ingeboezemd. Na een paar jaar zette hij zich als geneesheer te Agen, eene stad in 't zuiden van Frankrijk, neer. Dat beroep schijnt echter, al zegt de zoon, 1) die later het leven zijns vaders beschreef ook, dat hij niet weet, hoeveel menschen zijn vader van den dood heeft gered, aan dezen niet veel tijd te hebben gekost. Daarentegen blijkt het dat hij veel tijd heeft kunnen vinden voor 't schrijven van boeken, die over de meest vreemdsoortige onderwerpen loopen en in zoover goed overeenstemmen met 't vreemde en zonderlinge karakter, dat de schrijver heeft gehad en waarvan de zoon ons eenige trekken heeft bewaard. »Als mensch,quot; zegt deze o. a. »was hij meer gevreesd dan bemind, hij had een »groot gezag, hij was verschrikkelijk en schreeuwde zoo, dat allen bang voor hem werden.quot; 2) Dat hij echter ook als huisvader verschrikkelijk kon zijn, zou dezelfde zoon, toen hij nog een jongen van 8 jaar was, ondervinden. Of deze nl. eens had gezondigd tegen het gebod, dat de vader alle dagen aan zijne kinderen voorhield, niet te liegen, 3) meldt hij ons niet. Maar wel vertelt hij ons 4) dat bij een zekere gelegenheid en nog wel bij die plechtigheid, dat hij zijne zuster ten doop moest houden, hij door zijn vader op zweepslagen werd onthaald. Zijn moeder schijnt eene naar lichaam en geest gelijk ontwikkelde vrouw te zijn geweest, die, ofschoon haar man reeds 45 jaar oud was, toen hij haar die 16 jaar was huwde, toch van hem, niettegenstaande zijn opbruisend karakter en zijn ruwe nog aan zijn soldatenleven herinnerende eigenaardigheden, een goed huisvader wist te maken. Daarenboven bezat zij een hoedanigheid,
1) Epist. I. p. 42; ik heb de Frankforter uitgave van de blieven van Scalijjer {jebruikt; deze verschilt met de Leidsche nog al aanmerkelijk in paginatuur.
2) Sealigerana II aquot; 1669 i. v. Scaliger p. 216.
3) Epist. I. p. 40.
4) Sealigerana u. s.
2
waarop ik echter twijfel, dat een vrouw van dezen tijd roem zou dragen; zij was welsprekend, en zoo welsprekend volgens 't oordeel van haar man, dat men haar advocaat had moeten maken, dan zou zij, zegt hij 1), alle kwade zaken hebben gewonnen.
In den eersten brief van de collectie door Scaliger geschreven, aan Dousa, toen curator van de Leidsche academie, gericht, een brief die ons later nog uit een ander oogpunt zal te pas komen, geeft Scaliger zelf ons de geschiedenis zijner jeugd 2); hoe hij, ii jaar oud — hij was in 1540 geboren ■—-met 2 broers door zijn vader naar Bordeaux op een Latijnsche school werd gezonden, maar na 3 jaar ten gevolge van de pest, die toen te Bordeaux woedde, die stad moest verlaten en in zijne ouderlijke woning terugkeerde. De vader nam daarop zelf 't onderwijs van zijne zonen ter hand en dit bestond voor Jozef hoofdzakelijk daarin, dat hij dagelijks een in 't Latijn geschreven opstel, waarvoor hij 't onderwerp zelf mocht uitkiezen, moest inleveren. Maar nog een andere taak verlangde de vader van den zoon. De oude Scaliger werd nl. zeer dikwijls door jicht geplaagd en dan gebeurde hem 't zelfde wal een der oudste Bomeinsche dichters, Ennius, van zich schrijft. Zooals deze toch, wanneer hij door de podagra werd gekweld, een dichterlijk vuur in zich voelde opbruisen, zoo was 't ook met den ouden Scaliger. Hem rolden dan, als de jicht hein pijn veroorzaakte, de verzen uit den mond en zijn zoon moest als geheimsecretaris deze dichterlijke ontboezemingen opteekenen. En niet gering was gewoonlijk de lust bij den vader. »Eens zelfs,quot; zooals zijn zoon verhaalt 3), om bij die gelegenheid ook een bewijs te geven van 't sterke geheugen van zijn vader, »dicteerde hij mij meer dan 200 verzen, die hij den vorigen dag had overdacht, maar toen wegens drukte niet had kunnen opschijven.quot; Voor den zoon was dit opschrijven echter meer dan werktuigelijke arbeid, want hij raakte er door bekend met de regelen van den Lalijnschen versbouw en om zijn vader te toonen, dat ook hem de gaaf van dichten niet ontbrak, legde hij, toen hij 17 jaar oud was, hem een tragedie, Oedipus genaamd, voor, een werk waarover hij op rijperen leeftijd meende zich niet te hoeven schamen. 4) Het is thans niet meer na te gaan, in hoever dit gunstig oordeel over zijn eigen werk gerechtvaardigd is, daar hij dit voortbrengsel van zijn jongenstijd heeft verscheurd; wel is ons echter door een voorbeeld, dat in der tijd zeer veel van zich deed spreken, bekend dat zijn oordeel over dergelijken arbeid, toen ten minste, nog niet rijp was. Muretus nl., de man, die ook naar Scaliger's oordeel, 5) 't best na Cicero Latijn schreef en sprak, toonde aan Scaliger eens eenige verzen
1) Sralijjcrana li j). 219.
2) Epist. I, p. 45.
ïl li), p. 39,
'ii II. p. 40.
Ti) Scalijfoiana II i. v. Muretus.
3
van een ouden Latijnschen komedieschrijver Trabea, zooals hij (Muretus) zeide. Van deze verzen nu maakte Scaliger gebruik in 't eerste werk, dat hij uitgaf, een commentaar op Varro, De re rusfica, om met een beroep op een der verzen, een weinig gebruikelijke Latijnsche uitdrukking te verdedigen. Twee jaar lang verkeerde Scaliger in den waan, dat hij werkelijk echte verzen van Trabea had aangehaald, maar hoe deerlijk bleek hij gefopt te zijn, toen Muretus eindelijk zelf verklaarde de maker te zijn van dio aan Trabea toegeschreven verzen en zeide, dat hij alleen uit scherts bij die verzen den naam van Trabea had gevoegd, om eens 't oordeel van anderen daarover te vernemen. Scaliger was dus deerlijk in de val geloopen en ofschoon 't een zoete troost was voor hem, dat hij in zijn vergissing de geheele geletterde wereld als lotgenoote had, toch was hem dergelijk bewijs van zijne feilbaarheid ondraaglijk en hij poogde zich te wreken door op Muretus een epigram te dichten, waarin hij hem verwijt Toulouse (de woonplaats van Muretus) te hebben ontvlucht, uit vrees voor den vuurdood, die op de misdaad was bepaald, waar van hij beschuldigd werd 1).
Toen Scaliger 19 jaar oud was, stierf zijn vader. Trof hem ook die slag voor 't oogenblik diep, zoodat zijn gezondheid er zelfs onder te lijden had, spoedig had hij zich er van hersteld, en 't verlies wenschende goed te maken, dat zijn vaders dood hem had toegebracht, verliet hij Agen en begaf zich naar Parijs om daar onder Turnebus de Grieksche taal te leeren, zonder wier kennis men in zijn oog niets wist. Twee maand zat hij onder 't. gehoor van dien geleerde, om echter in dien korten tijd te begrijpen dat voor hem, die nog maar een beginner was in die taal, 't verdere aanhooren van de colleges van Turnebus zonder eenige vrucht zou zijn. Hij neemt nu 't kordate besluit om zich in zijne kamer op te sluiten en te beproeven om met zich zelf als leermeester te leeren, wat hij niet van anderen kan leeren. De eerste schrijver, welken hij ter hand neemt, is Homerus en met zulk een onbedwingbaren dorst naar kennis bezield, werpt hij zich op dezen dichter, dat hij later 2) kon getuigen hem binnen 21 dagen, met behulp van een Latijnsche vertaling, te hebben doorgelezen. 3) »De overige dichters,quot; zegt hij verder, »heb ik «alle in 4 maand verslonden; en met geen redenaar of geschiedschrijver hel) ik kennis gemaakt, voordat »ik alle dichters kende. Volle 2 jaar had ik aan de Grieksche taal besteed, toen een zelfde geestdrift mij «meesleepte om de Hebreeuwsche taal te kennen.quot; Ook hier is hij zijn eigen leermeester en weet het,
1; Het epigram staat in «Ie Poëmata van Scaliger (1864) p. 25 en luidt:
Qui rigklae Hammas evaserat ante Tholosae,
Rumetus, fuinos vendiilit ille milii.
De mUünail kan men uit Sealigers mond vernemen in Scaligerana II i. v. Muretus ef. I'ayle IV p. 392 i. v. Trabea,
2) Kpist. I. p. 40.
7,) 11,id.
i
4
zonder door lexicon of grammatica te worden geholpen, na 4 maand zoo ver te brengen, dat hij in staat is een Hehreeivwschen brief aan Postellus te schrijven. «Dikwijls heb ik hem hooren vertellen,quot; zegt een zijner latere leerlingen en lofredenaars, 1) »dat hij, toen hij te Parijs was en de burgeroorlog in de straten gt;mn die stad woedde, zoo verdiept in de studie van 't Hebreeuwsch was neergezeten, dat hij noch »'t gekletter der wapenen, noch 't gekerm der kinderen, noch 't gejammer der vrouwen hoorde.quot;
Zooals zijn verblijf te Parijs van beslissenden invloed was voor zijne kennis als geleerde, zoo was dat ook 't geval met zijne godsdienstige richting. Zijn vader was, volgens 't zeggen van den zoon, 2) als half-Luthersch gestorven; voor den zoon echter, die niets half deed, was deze halfslachtigheid een miskenning van zijne denkwijze omtrent zijn begrip van godsdienst. Nadat hij dan ook eenigen tijd onderricht heeft genoten in de leer van Calvijn en de predikatiën van Calvinistische leeraars heeft bijgewoond, zweert hij zijn voormalig geloof af en laat zich als lidmaat in de nieuwe kerk opnemen. 3)
Van den tijd door Scaliger te Parijs doorgebracht, dagteekent misschien ook zijn kennismaking met den Franschen Edelman Louis Chastaigner de la Roche-Pozay, die later in zulke hechte vriendschap overging, dat Scaliger HO jaar lang bij dien edelman zijn thuis had en eerst van hem scheidde, toen hij in 1593 naar Leiden verhuisde. In diens gezelschap heelt Scaliger een reis naar Italië gemaakt en twee achtereenvolgende jaren 1565 en '60 te Rome vertoefd. Zoolang hij daar was, hield hij zich voornamelijk bezig met 't afschrijven en verzamelen van in die stad en in andere steden van Italië gevonden inscripties, welke hij eerst plan had om zelf uit te geven, maar die hij later aan Gruter voor diens epigraphisch werk afstond, tot welks blijvende waarde dan ook Scaliger meer dan Gruter zelf heeft bijgedragen. \) Voor 't gezicht der oude Tiberstad schijnt hij, of geheel gevoelloos te zijn geweest, of in allen gevalle daarvan niet dien overweldigenden indruk te hebben ontvangen, welken Gibbon, zooals bekend is, er van ontving, die daardoor alleen werd opgewekt zijn bekend historisch werk te schrijven. En zooals de stad zelve hem koud liet, evenzoo ook de menschen. Met uitzondering van een enkelen bv. Muretus, die toen te Rome woonde en met wien hij zich verzoend had, was 't oordeel, dat hij over de Italianen uitsprak, ver van vleiend. »11 ne se faut point fier a l'Italien, car il est sans religion; il n'est Chrétien »que pour sa commodité,quot; 5) was zijn meening over hun karakter en godsdienst.
1) Hoinsius, in obit. Soalig. p. 15.
2) Scaligerana II p. 216.
ö) ld. p. 213, 14.
4) Bcrnays, p. 07.
5) Scaligcrami li i. v. Ituüens.
5
Toen hij van zijne Italiaansche reis naar Frankrijk terugkeerde, vond hij zijn vaderland ten prooi aan burgeroorlog. Het was de zoogenaamde 2de godsdienst-oorlog, die toen dat land teisterde, aan welken oorlog hij ook persoonlijk deelnam. 4) Spoedig echter werd hij dat leven moede en, terneergedrukt voornamelijk door den dood van vele zijner vrienden, die in den krijg waren gesneuveld, gaat hij naar Valence naar Cuiacius, welke hem, zooals hij zelf bekent, bijna reddeloos verloren, 2) tot het leven terugriep. In diens gezelschap en in de studie van 't Romeinsche recht, waartoe de grootste kenner in dien tijd hem opwekte, vindt hij de noodige rust en kalmte terug. Door bemiddeling van denzell'den vriend laat hij zich ook overhalen om deel te nemen aan eene ambassade, die met. Monluc, bisschop van Valence aan 't hoofd, door Catharina de Medici naar Polen werd gezonden, om daar te werken voor de verkiezing van haar zoon, den hertog van Angoulême, later Hendrik III, tot Koning van dat land. Monluc en Scaliger hadden afgesproken elkaar te Straatsburg te ontmoeten. Monluc echter werd op zijne reis daar heen gevangen genomen en kon daardoor niet op den vastgestelden tijd in die stad aanwezig zijn. Het bericht van deze gevangenneming had Scaliger, toen deze te Straatsburg kwam, nog niet bereikt, wel vernam hij daar welke bloedige tragedie, bekend onder den naam van Bartholomaeüsnacht, eenige dagen te voren te Parijs was afgespeeld. Dit deed hem, bevreesd dat het tooneel te Parijs in Straatsburg mocht worden voortgezet en hij zelf als Hugenoot er het slachtoffer van zou worden, besluiten om zijn deelgenootschap aan de Poolsche ambassade op te geven. Zonder zich daarom verder om Monluc te bekommeren, verlaat hij in allerijl Straatsburg en begeeft zich naar de stad van Calvijn, naar Genève. Daar wordt hij met open armen ontvangen, want de inwoners van die stad, verheugd den man in hun midden te zien, op wien reeds toen de oogen der geleerden waren gevestigd, wilden beproeven hem voortdurend bij zich te houden. Zij boden hem daarom een professoraat in de philosophie aan; hij echter weigert, deze betrekking aan te nemen, als reden opgevende dat hij niet zou beantwoorden aan de van hem gekoesterde verwachtingen, noch 't ambt waartoe men hem riep, behoorlijk zou kunnen waarnemen 3). Nisard 4) heeft deze daad van Scaliger een daad van bescheidenheid genoemd, volstrekt niet overeenkomende met zijn eerzuchtig karakter, maar eerder zou men zijn bedanken een daad van zelfkennis kunnen noemen, die hem den juisten maatstaf van zijn kunnen en niet-kunnen aan de hand gaf en hem hij de hoogachting van zijn eigen
1) Bernays l.l. p. 139 heeft maar één plaats kunnen vimlen voor Scaligir's tleelfgt;eiiootsoliajgt; aan lt;leii oorlog. Uit de woorden in Kpist. 5: itaque tims Seali-jer hie cum aliis bonis et fortissimis viris pro lt;ii|)ite et lilieitale dimicabit, blijkt dit, meen ik, ook.
2) Epist. 32, p. 120.
3) Scaligerana I i. v. anetores.
4) Le triumvirat littéraire au XVII siècle, Paris 1852. p. 107.
6
talent, toch ook deed begrijpen, dat hij, door zijn onbekwaamheid «om te kakelen in een preekstoel en den schoolmeester uit te hangen,quot; 1) ïooals hij zelf zegt, ongeschikt was voor 't ambt, dat de burgers van Genève hem wilden opdragen. Toch liet hij zich ten slotte nog overhalen tot het houden van voorlezingen over Aristoteles en Cicero; voornamelijk besteedde hij echter zijn tijd met voorstudiën te maken voor verschillende werken, die hij eerlang dacht uit te geven o. a. voor eene uitgave der 3 Romeinscbe elegische dichters: Catullus, Tibullus en Propertius, en na verloop van één jaar verliet hij Genève om weer zijn oud vriend de la Roche Pozay op te zoeken.
Ik wil hier voor een oogenblik Scaliger's verdere levensgeschiedenis laten rusten. om zijne zoo juist genoemde uitgave van Catullus etc. wat nader te gaan beschouwen, die in der tijd zoo'n opgang maakte en den schrijver dadelijk midden in een strijd met de voornaamste geleerden wikkelde. Scaliger dan heeft, zooals hij zelf in de opdracht van zijn werk aan Puteanus getuigt, dit in ééne maand geschreven. Onmogelijk schijnt het bijna, ook al nemen wij den tijd, dien 't opschrijven alleen kost in aanmerking, maar hij doet er een eed op dat het de waarheid is en bovendien er is een dergelijk onbegrijpelijk voorbeeld van Bentley, die in de voorrede van zijne uitgave van Horatius verklaart dit werk gedurende eene zomervacantie te hebben neergeschreven. Maar laat ons zien wat Scaliger verder in die voorrede zegt: «Deze gewoonte heb ik,quot; zegt hij, «betracht, om niemand van de levenden, ook maar in »'l geringste te kwetsen en van de dooden, ook waar ik van hen verschil, nooit anders dan met eer te «spreken. Hot zou schande zijn om eenige nietige woorden of om de een of andere dwaling, do sgeleerdheid van zoo groote voorgangers op dat gebied en hun goeden naam in gevaar te brengen.quot; Na 't uiten van deze goede woorden, zou men verwachten dat hij ook in alle deelen dien overeenkomstig handelde, maar zoo nauwkeurig neemt hij 't daarmee niet, dat hij niet somtijds schijnt te zijn vergeten, wat hij heelt beloofd. Eene verandering bv. in Catullus door Avantius voorgesteld, wordt voor »zeer dwaasquot; 2) uitgemaakt; van Turnebus, zijn oud leermeester, zegt hij dat deze hoewel de geleerdste Franschman, eene »zeer belachelijkequot; 3) lezing aanprijst. Van eene verandering in den text van Propertius door denzelfden geleerde voorgesteld, wordt gezegd: 4) »Toen ik nog een knaap was, had ik die «verandering al gemaakt, die gij nu eerst voorslaat en toch stelt gij u aan, alsof gij daarmee een «overwinning op Hannibal hebt behaald.quot; Een ander, 5) die twijfelt aan eene verbetering van hem, wordt
1) Scatigerana I i. v. auctoies: a ca(|iic(cr cn rliaire cl pudantcr.
2) Oastijf. in Catullutn (1582) p. 51.
3) IJ. p. 79.
4) Casti{f. in I'ro|ertium p. 235,
5) Castif;. in Calullnm p. 73.
7
aangeraden 's middags een kaars aan te steken om beter te kunnen zien. Scaliger zegt de eerste te zijn geweest, die van eene verwarring van eenige verzen bij Propertius den reuk heeft gehad. »Gij zult u, )gt;geachte lezer,quot; zegt hij, 4) ))zeker verwonderen dat er nooit iemand is geweest, die dit vóór mij heeft sgezien, ofschoon toch velen nog heden hun studie maken van dezen dichter. Maar er zijn er meer, die tdeti dichter lief hebben, dan die hem begrijpen.quot; Nu geloof ik wel niet, dat een Avantius of Turnebus om deze en dergelijke uitdrukkingen alleen, haat aan Scaliger zullen hebben toegezworen, maar er kwam een gewichtiger iets bij, dat, deed het ook hun toorn niet losbarsten, toch zeker slecht werkte op hunne verhouding tot hem. Het was bij hen en bij alle andere geleerden 't gevoel van hunne minderheid tegenover Scaliger, iemand die nog geen 35 jaar was, maar door wien zij moesten bekennen, al was 't dan ook onwillig, overvleugeld, van den troon te zijn gestooten. Het was natuurlijk dat dergelijke onwillige bekentenis geen vriendschap aankweekte met den man, dien zij gevoelden dat hun meerdere was, zoodat het te begrijpen viel, dat een Victorius (^Vettori), een der voornaamste geleerden van dien tijd, verklaarde 2) dat, als Scaliger nóg langer leefde, het met de letteren zou gedaan zijn! Maar er is meer, 't geen bewijst dat 't oordeel over Scaliger niet geheel onbevooroordeeld, onpartijdig was. Zoo als men ook nu uog dikwijls gelegenheid heeft op te merken, dat iemand zich in zijn oordeel over de eene of andere zaak laat leiden door dingen geheel huiten 't objectief beoordeelen er van gelegen, zoo was het ook toen 't geval. Scaliger nu was Hugenoot en in zoover een tegenstander van alle collega's op wetenschappelijk gebied, uitgezonderd Casaubonus, die ook protestant was. Te bekennen door een Hugenoot te zijn geslagen, was te veel gevergd van al die geleerden; dan nog liever, omdat Scaliger een vijand van hun geloof was, zich ook als vijand van zijne werken verklaard. Een van zijne tegenstanders kwam er rond voor uit, hoe hij over Scaliger's werken in verband met het geloot dacht, door te zeggen; 3) »Als Scaliger katholiek swas, zou ik verklaren dat er sedert Varro en Caesar niemand met een gelukkiger talent voor alle «wetenschappen is geboren, dan hij.quot; — Scaliger zegt 't zelf hoe zijne uitgave van Catullus etc. onder de geleerden is ontvangen. In een brief aan Stadius schrijft hij; 4) ))Welk een beroering heeft onze uitgave ))bij de geleerden verwekt. Het schijnt wel of ik de godin van den twist naar de aarde hel) gezonden. »De professoren der Parijsche universiteit zijn zoo vertoornd, dat zij in groolen getale samenkomen en ))redevoeringen houden, alsof het een gewichtig staatsbelang gold. Zelfs de Parijsche restauraties weergalmen
1) Gasti(j. in Propert. p. 160.
2) Epist. 2 p. 54.
3) liernaijs 1. I. p. 125.
4) Epist. 2 p. 55.
8
»van de scheldwoorden der door den -wijn verhiüe Professoren en niet licht kan men tegenwoordig op de »H(iogeschool iets anders hooren clan aanklachten, waarmee de zeer geleerde heeren mij te lijf gaan. ^Eergisteren nog heb ik te Poitiers iemand gesproken, die, pas van Parijs gekomen, mij 2 of 3 dictaten sliet zien, allen vol smaadwoorden tegen mij. Mij alleen hebben zij den oorlog verklaard, met mij willen »zij een gevecht op leven en dood beginnen. Nu is 't wel aangenaam, dat zij mij waardig keuren om met »lien te vechten, maar ik ontwijk dien strijd, ik heb nooit de scheldwoorden van kroeghouders of sgroontevrouwen geleerd.quot;
Zoo was de ontvangst, die aan Scaliger's uitgave te beurt viel. Keeren wij nu tot het verdere verhaal van zijn leven, dat wij bij zijn vertrek van Genève naar de woning van zijn vriend de la Roche-Pozay hebben afgebroken, terug, dan valt er van zijne levensgeschiedenis in de eerstvolgende jaren, van 1574 tot 1593, weinig bijzonders te zeggen. Den meesten tijd bracht hij in die jaren door onder 't dak van de Roche-Pozay's, terwijl hij in 't lol van die familie deelde, die haar leven placht af te wisselen tusschen de verschillende bezittingen, die zij in Touraine en Poitou had liggen. Met hen trok Scaliger dan gewoonlijk mee, zooals wij uit de verschillende plaatsen, van waar hij in dien tijd zijne brieven dateerde, knnnen nagaan; den meesten tijd echter verkeerde hij met die familie op 't kasteel Preuilly, (arx. Prulliacensis, zooals Scaliger bet noemt) in Touraine gelegen, dat door zijn versterking de meeste kans voor veiligheid aanbood tegen een aanval.
Dat 20 tal jaren beeft tot de vergrooting van Scaliger's wetenschappelijken naam niet 't minst bijgedragen; in dien tijd toch valt zijne uitgave van Catullus etc., waarover boven 't een en ander is meegedeeld. Welken naam als eersten criticus hij zich echter ook met die uitgave had verworven, zij was zijn laatste arbeid op 't veld van tekst-critiek. Met eene uitgave van Varro had hij in der tijd zijn debuut gemaakt in do geleerde wereld; jong als hij toen was, hij was pas 20 jaar, vergeleek hij dien arbeid bij de dartele sprongen van een jong haasje. 2) Men zou een lateren arbeid van hem, zijne uitgave van Festus, zoo kunnen vergelijken met den geweldigen sprong van een leeuw, zulk een kracht spreidt hij daarin ten toon, zoo bewonderenswaardig is daar zijn greep in de oud-Latijnsche taal. Thans begreep hij dat op dat gebied alleen zijne kracht niet lag. »Is het ook niet aan allen gegeven om goede schrijvers te ver-belerenquot;, zoo spreekt hij zelf in een brief aan Vertunianus 3) •—■ »de meeste menschen toch wagen't niet,
1) Epist. 5.
2) Scali^crana I i. v. auctorcs: Et lors etais je fou commc un jeune lièvre.
3) Epist. 17. p. 96: non omnibus datum est bonos auctorcs emendarc; hoc enim vulgo homines aut non au dent, aut audent) quia impudentes sunt. «r
9
somdat zij er geen verstand van hebben, of wagen het, omdat zij onbeschaamd zijnquot; — hij zag in, dat hij nog meer vermocht dan dat. Verbeteraar van teksten alleen wilde hij niet zijn, dit rekende hij zelfs geen roem waardig, want »naar een zweem van roem te willen streven tengevolge van eene verandering in een of ander nietig woord, is een bewijs van een bekrompen verstand.quot; 1) Thans verliet hij dan den weg der tekst-critiek en betrad een veld, nog door niemand betreden, 't veld der chronologie, vóór Scaliger nog geene wetenschap, maar door hem, haar ontdekker, dit geworden. Het werk, waarin hij die nieuwe wetenschap openbaarde, heet Be emendaüone temporum. »Dit werk voornamelijk,quot; zegt Bernays, 2) »heeft in den naam Scaliger een Europeeschen klank gelegd, dien hij sedert sniet heeft verloren. Want ook de niet geheel tegen de stof opgewassen lezer moest zich verbazen, «wanneer hij bedacht, welke studiën zulk een werk bij den schrijver vooronderstelde en wat het voortgaan »op deze nieuwe baan voor de wetenschap beloofde.quot; En dat werkelijk de naam van Scaliger een Europeeschen klank had, bewezen de Curatoren der Leidsche academie. Ook tot hen toch was zijn naam doorgedrongen en in hunne behoefte om voor hunne academie, die door 't vertrek van Lipsius een grout verlies had geleden, iemand te krijgen, ten volle in staat om dat verlies te vergoeden, meenden zij dat niemand daartoe beter in staat zou zijn dan Scaliger. Tot hem richtten zij zich daarom en, zooals bekend is, met gunstigen uitslag. Hoe die zaak zich echter in haar geheel heeft toegedragen, acht ik belangrijk genoeg om wat uitvoeriger mede te deelen.
In 4591 dan had Lipsius, hoogleeraar te Leiden, wiens langer verblijf in Holland, sedert zijne uitgave der Lihri Politicorum, onmogelijk was geworden en die reeds lang met een plan omging om het Protestantsch geloof te verlaten, voor één jaar verlof aangevraagd, onder voorgeven aan de baden van Spa heul te moeten zoeken voor eene leverkwaal, waaraan hij lijdende was, maar in werkelijkheid, om openlijk blijk te kunnen geven van zijne veranderde godsdienstige richting en om tot de Katholieke kerk, welke hij sedert zijn verblijf te Jena had verlaten, terug te keeren. Niet lang dan ook na zijn vertrek uit Leiden werd het ruchtbaar, dat hij naar Maints was gegaan en daar in handen der Jezuïeten zijne dwalingen afgezworen en zich met zijn oud geloof had verzoend. Van een bedanken voor zijn post te Leiden kon nu eigenlijk ook geen sprake meer zijn, want niemand dan hij, die tot de kerk van Calvijn behoorde, had toen het recht om eene openbare betrekking te bekleeden. Zoo was dan de leerstoel van Lipsius vacant en in zijne plaats moest iemand aan de Leidsche academie benoemd worden, die in luister Lipsius evenaarde. Niemand was in 't oog van Curatoren hem meer daarin gelijk dan Scaliger.
1) Kpist. 2 p. 56: Gloriolam cx nescio quarum voculaium cominiitationibus aiicupari, anjjusti est aniini.
2) I. I. p. 49.
2
10
Namens Curatoren en Burgemeesters van Leiden wordt nu aan Gerard Tuning, hoogleeraar in de Rechten-aan de Leidsche academie, opgedragen om met Scaliger persoonlijk over deze zaak in onderhandeling te treden. Aan Tuning worden op zijne reis vier brieven meegegeven, één van Curatoren, waarin aan Scaliger wordt verzocht om de plaats in te nemen van Lipsius en dezelfde vakken als hij nl. Romeinsche geschiedenis «n antiquiteiten te onderwijzen. 4) In een anderen brief aan Scaliger, nl. van de Staten van Holland en \V. Friesland wordt gezegd, dat het aan zijne Edelheid 2) — hier, even als in den juist aangehaalden brief wordt niet zonder goede reden van Scaliger's adellijke afkomst melding gemaakt — moge behagen aan de kwijnende studiën der jeugd tot fakkel en spoor te dienen. Daarenboven wenden zich dezelfde Staten en Prins Maurits door brieven 3) tot Hendrik IV, koning van Frankrijk, waarin zij hem verzoeken om door zijne bemiddeling 't welslagen van hunne pogingen te bevorderen. Met deze stukken voorzien, begeeft zich Tuning op weg en komt. ongedeerd bij Hendrik IV in zijne legerplaats voor Rouaan. Deze voegt bij den brievenschat van Tuning nog een paar stuks en wel een eigenhandig schrijven aan Scaliger, waarin hij hem zeer aanraadt aan den wensch van zijne Hollandsche vrienden te voldoen en een vrijgeleide voor Tuning zeiven door Touraine, waar Scaliger op 't kasteel Preuilly van zijn vriend woont. Onderweg echter wordt aan Tuning door de soldaten van de ligue, de vijanden van Hendrik, zijne brieventasch ontroofd en is 't hem niet mogelijk anders dan mondeling zich van zijne opdracht te kwijten en aan Scaliger tevens de verzekering te geven van de goedkeuring des konings. Scaliger, hoewel zonder wantrouwen in de woorden van Tuning, veeleer zeer gestreeld door 't bewijs van hoogachting dat de Hollanders, zelfs bij 't gevaar hun leven te verliezen, in hem stelden, maakt toch voor 't oogenblik bezwaar 't voorstel aan te nemen. »Ik geloof niet,quot; zegt hij in een brief aan Curatoren 4) Klit door mijne studiën verkregen te hebben, dat ik iets in mij mag «rekenen, waardoor ik, ook maar voor een gering deel, aan uwe verwachting kan beantwoorden. Wel is Mvaar hebben de burgeroorlogen in mijn vaderland de wetenschappen verjaagd, zoodat 't voor een »wetenschappelijk man beter is overal elders te zijn dan in Frankrijk; wel is waar wordt mij door u een »eerepost opgedragen, dien mijn vaderland mij nooit heeft waardig gekeurd, maar er waait op 't oogenblik «geen gunstige wind voor mijne en uwe wenschen.quot; 5) Van een zelfden inhoud is de brief door Scaliger gelijk met dezen aan Prins Maurits geschreven, waarin hij zich onwaardig verklaart voor den post, dien
1) Kpist. 470.
ü) Epist. 479.
quot;gt;) Epistt. 480 cn 481.
4) Epist. 475.
5) Epist. 484.
11
Curatoren hem willen opdragen en waarin hij tevens zijn spijt aan' den dag legt, dat hij zich om verschillende redenen en voornamelijk om die, welke hij aan Tuning heeft meegedeeld, niet kan voegen naar 't verlangen van Curatoren. Waarin die redenen bestonden, zullen wij dadelijk zien. De onderhandelingen bleven nu geruimen tijd staken, maar ondertusschen worden er van Fransche zijde pogingen aangewend om Scaliger voor Frankrijk te behouden en wordt hem verzocht de opvoeding op zich te willen nemen van een Prins van Condé die, daar Hendrik kinderloos is, veel kans heeft op den Franschen troon. Maar in denzelfden tijd hernieuwen ook de Hollanders hunne pogingen, wordt Tuning voor de tweede maal naar Scaliger gezonden, maar niet met een zelfde opdracht, als vroeger. Eerst nl. was, zooals ik al herinnerd heb, door Curatoren aan Scaliger verzocht, de vakken van Lipsius te onderwijzen, college te houden en in 't algemeen die plichten te vervullen, welke men gewoonlijk aan een Hoogleeraar steil. Maar juist dat was de verkeerde wind, die er blies, dat was de reden, waarom hem ook vroeger de post te Cenève had tegengestaan. Zonder twijfel zal dit als reden van Scaliger's dralen door Tuning aan Curatoren zijn meegedeeld en een gevolg daarvan is, dat thans, in een tweede schrijven 1) aan Scaliger, dooide Staten van Holland en quot;W. Friesland in 't geheel niet wordt gerept van college houden, maar alleen wordt gezegd dat hij (Scaliger) behandeld zal worden naar de plaats en den rang, dien hij inneemt en welken zijne voortreffelijke eigenschappen verdienen. Niets wordt verder van hem gevraagd dan om te Leiden te gaan wonen, zoolang 't hem zal believen. Scaliger geeft nu toe en is bereid te komen, maar niet voor goed te blijven, zooals blijkt uit een brief van hem aan Dousa. »Hoe kort,quot; 2) zegt hij in dien brief «mijn omgang met u zal zijn, kunt gij daar uit opmaken, dat ik den zoon van mijn vriend ))de la Roche-Pozay meebreng; hem heb ik als pand voor mijn spoedigen terugkeer aan zijn vader ontrukt.quot; Dezen jongeling heeft hij op zijne reis naar Leiden werkelijk meegenomen; of nu echter een tweede brief van Hendrik IV 3) aan Scaliger, waaruit evenmin als uit den eersten groote sympathie voor zijn persoon blijkt en waarin de koning verklaart, dat 't hem genoegen doet dat hij (Scaliger) chuldvjk besloten is naar Leiden te gaan, of, zeg ik, deze brief zulken invloed op hem heeft gehad, dat hij spoedig zijne gedachte aan een voorloopig verblijf heeft laten varen, is mij niet bekend; genoeg is 't te zeggen dat zijn verblijt te Leiden niet tijdelijk maar voor altijd is geweest, dat hij na dien tijd Leiden nooit met zijn vaderland heeft verruild en dat, toen hem later de keuze werd gegeven tusschen die stad en Parijs, hij aan Leiden de voorkeur gaf. 4)
1) Epist. 485.
2) Epist. 477.
Epist. 478.
Ky Bernays, pag. 215.
12
Zulk een goeden indruk had hij in dien tijd van Leiden en zijne omgeving gekregen. Doch in die stemming verkeerde hij in 't begin niet. Hinderde 't hem misschien soms, dat hij moest bekennen onbekwaam te zijn voor de openlijke uitoefening van 't vak, dat hij op zich had genomen en dat zijn voorganger Lipsius met zooveel roem had bekleed, zijne slechte stemming was ook een gevolg van 't vreemde klimaat, waarin hij thans moest leven en waaraan hij eerst niet kon gewennen. ))Reedsquot;, zegt hij, kort na zijne komst, in een brief aan Casaubonus, 1) «reeds heb ik met ziekten af te rekenen, die ik »vrees dat eer erger dan minder zullen worden. En toch voor twintig dagen nog dorst ik het tegen alle jonge «lieden in gezondheid en lichaamskracht opnemen.quot; In een anderen brief 2) zegt hij: »hoe lang ik hier szal zijn, ligt in den schoot der goden d. i. zoolang het de menschen hier niet berouwen zal mij hierheen »te hebben geroepen. Ik ben tot beide zaken, om te blijven en heen te gaan bereid, want beide laten mij «onverschillig.quot; Maar die onverschilligheid week langzamerhand. Voor een deel bestond de oorzaak daartoe in de verminderde sympathie voor zijn eigenlijk vaderland, waar het Katholicismus hoe langer zoo meer zijne vroegere macht terug kreeg en waar zijn moederlijk erfgoed blootstond aan de plundering zijner vijanden. Het land daarentegen, waar hij thans verblijf hield en op welks burgerschap hij door zijne vermeende afstamming van gravin Margaretha, vrouw van keizer Lodewijk van Beieren, bovendien meende recht te hebben, 3) het land, duf, som zijne hooge beschaving en rechtvaardigheid,quot; zooals hij zich uitdrukte, 4) hem lief was, tot dat land verklaarde hij thans liever te willen behooren dan tot de bewoners van zijn vaderland. En wat zijne liefde tot dat land nog versterkte, was, dat hij, ofschoon professor a non profltendo —■ Curatoren hadden hem toch op zijn herhaald verzoek vrijgesteld van 't geven van college — dat hij binnen kort in zijn nieuw vaderland een kring van jonge mannen om zich wist te vereenigen, een Janus Dousa, een Hugo Grotius, een Janus Rutgersius, een Daniel Heinsius,-allen mannen, die eens een sieraad zouden worden van hun land en die tot hem, hun leermeester, met diepe bewondering voor zijne alles omvattende kennis opzagen. En niet alleen van deze genoot hij eer en bewondering, maar ook met de eersten van 't land, met een Oldenbarnevelt, een van der Mijle stond hij, zooals zijne brieven aan hen getuigen, op vertrouwelijken voet en van Prins Maurits zegt hij 5) dat deze hem altijd aan zijne tafel eene eereplaats gaf, door hem naast zich, zelfs boven zijne neven, te plaatsen.
)) Epist. 36.
2) Epist. 180.
ö) Epist. I pa(j. 52.
■i) Ibid.
5) Sr.ili;;('inii.i II i. v. Manricc.
13
Zoo werd dan langzamerhand de tijd, dien Scaliger Ie Leiden doorbracht, een gelukkige tijd voor hem en van dien gelukkigen tijd getuigen de verschillende werken, waarmee hij zich toen bezig hield. Onder deze bekleedt zijne uitgave van Eusebius eene eerste plaats. Deze Eusebius was bisschop van Caesarea onder de regeering van Constantijn den Groote en heeft, behalve een groot werk over kerkgeschiedenis, eene kroniek geschreven, een synchronistische wereldgeschiedenis, die van den vroegsten tijd tot 325 n. G. loopt en voor de geschiedenis der Oudheid van groot belang is. Van 't oorspronkelijke, in 't Grieksch geschreven werk, zijn nog slechts enkele brokstukken voorhanden, doch het bestaat nog, voor een groot deel, in eene Latijnsche vertaling van Hieronymus, den bekenden bijbelvertaler. Met de uitgave van dit werk. Thesaurus temporum door hem genoemd en algemeen als zijn hoofdwerk aangezien, had Scaliger het toppunt van zijn roem als geleerde bereikt. Het was eene bekentenis, openlijk of stilzwijgend, dat niemand zulk eene ontzaglijke kennis in Oostersche en Grieksche literatuur als bij bezat, dat niemand beschikken kon over die mate van scherpzinnigheid, als hij in dit laatste werk, o. a. bij zijne stoute poging om eene reproductie van Eusebius in 't oorspronkelijk Grieksch te geven, had aan den dag gelegd. De luister van zijn naam kwam den Protestanten ten goede; van hun geloof was hij, zooals wij vroeger hebben gezien, een aanhanger geworden; voor dat geloof had hij niet geschroomd de wapenen op te vatten en thans stond hij door vernuft en kennis zoo hoog, dat hij alle anderen overschaduwde. Ook de Jezuïeten, 4) die, nadat zij reeds eene heerschappij hadden veroverd op 't gebied van den godsdienst, thans ook, maar nog te vergeefs, pogingen aanwendden om die te verkrijgen op 't veld der wetenschap. Deze orde voornamelijk was het, die Scaliger zich tot vijand had gemaakt. «Zelfs Calvijn en Bezaquot;, zegt hij, 2) »vergeten zij, uit haat tegen mij; zoo zeer ben ik altijd over hunne tong en ik verwacht, dat zij «eerlang in hunne scholen en zelfs van hunne kansels aan oude vrouwen en dwazen sprookjes over mij sgaan opdisschen.quot; Op eene andere plaats zegt hij: 3) ))Zij kunnen het niet verkroppen, dat zij
1) Ik heb in de volgende blad/Jjden, wier inlioud vuon lamel ijk de strijd van Scaliger met de Jezuïeten uitmaakt, als mijn voornamen raadsman Nisard gehad in zijn reeds boven genoemd werk : Le triumvirat litteraire. Hoewel «leze schrijver meer oog heeft voor de zwakke dan voor de goede zijde in Scaliger's karakter, schijnt 't mij toch verkieslijker hem dan Rernays in dien strijd te volgen, die uit ingenomenheid met zijn held, geene zwakke zijde in hem kent en slechts een slachtofter in hem ziet van den haat der Jezuïeten. Een slaehtoiTer ja, maar niet zonder dat men mag verzwijgen, dat hij zelf ook aanleiding heeft gegeven tot dien haat, dat hij zelf ook heeft meegestreden in dien strijd, niet met wapenen uit het tuighuis der wetenschappen, maar waarin scheld- en smaadwoorden, het bezigen van uitdrukkingen, die men in fatsoenlijk gezelschap niet zon toelaten, elkaar afwisselden.
2) Epist. 252.
3) Epist. C4.
14
«genoodzaakt zijn van een Calvinist te leeren, wat zij zelve niet aan anderen kunnen leeren.quot; Maar dat was niet de eenige reden van hun haat. Behalve hunne geestelijke minderheid, waarin zij zich gevoelden tegenover hem, was 't voornamelijk godsdiensthaat, die heiden legen elkaar in 't harnas joeg. Wie ook niets dan 't eene artikel, dat handelt over hunne orde en voorkomt in de verzameling gesprekken na Scaliger's dood uitgegeven, Scallgcrana genoemd, wie ook niets dan dat ééne artikel heeft gelezen, kan zien, hoezeer Scaliger hen als menschen en geleerden verachtte. Die haat, die verachting was echter wederkeerig. Bij de Jezuïeten is ongetwijfeld dit eene reden van hun haat tegen hem geweest , dat juist hij, de geleerdste man van zijn tijd, niet een der hunnen was, maar een ketter, en niet een van de gewone soort, maar iemand tegen wiens roem als geleerde geen uit hun midden opgewassen was. Toen nu die zelfde ketter zich bovendien verstoutte met eene vrijmoedigheid zonder grens in woord en-geschrift hen aan te vallen, met bitteren spot zijne gevoelens omtrent hen wereldkundig te maken, toen begrepen zij, dat iemand van zulk een naam, met zulk eene macht, niet langer mocht in vrede gelaten worden, dat er een aanval moest geschieden tegen den gevreesden man, een aanval, die hem onschadelijk zou maken. Die aanval geschiedde wel is waar eerst op 't gebied der wetenschap, op Scaliger als geleerde, maar hij werd na eenige vergeefsche pogingen om in dien strijd te overwinnen, overgebracht op Scaliger als mensch. Ééne van die vergeefsche pogingen wil ik even vermelden, eene poging, die wel is waar niet uitging van de Jezuïeten maar die ik hier inlasch, omdat zij een aanval is tegen 't boek, dat ik zoo even noemde, de kroniek van Eusebius. Pareus dan, professor to Heidelberg, had twee redevoeringen uitgegeven, waarin hij zich eenige aanmerkingen had veroorloofd op Scaliger's chronologische berekeningen. Scaliger ergert zich cr over, dat iemand, wiens domheid, zegt bij, 1) bekend genoeg was, 't wagen doigt;l met hem in meening te verschillen. «Iedereen wil er meer van weten, dan ik,quot; zegt hij op eene andere plaats, 2) en overtuigd, dat niemand er meer van kan welen dan hij, neemt hij den ongelukkigen Professor zóó ouder handen, dat deze, dien trots toeschrijvende aan de hardnekkige voorliefde, die men toen voor de studie der kritiek had, eens aan zijn zoon zei, dat voorzeker de duivel de schepper was van die wetenschap. 3) Doch niet de duivel was hel, die Pareus spoedig berouw deed hebben over zijn aanval op Scaliger, maar diens verlangen om nog voor hij deze wereld verlaat, zich met hem, dien hij zich tot vijand heeft gemaakt, te verzoenen. Ziek en bedlegerig echter, is hij zelf niet in staat om daarvoor 'l noodige te doen; hij verzoekt daarom één zijner vrienden deze zaak voor hem in orde te willen maken. Scaliger laat zich verbidden om
1) Hpist. 132.
2; Kjiist. 252.
3) ISircum, Mémoires Tom. XXIII. p. 305.
15
/.ich met zijn aanvaller te verzoenen en geeft met de volgende woorden aan Pareus absolutie: ))ik vergeef »hem gaarne, ik vergeef hem, omdat ik Christen ben en Scaliger.quot; 1)
Zoo was de afloop van den aanval, dien de Heidelberger Professor had gewaagd tegen Scaliger te beginnen. Een even ongunstigen uitslag hadden de aanvallen der Jezuïeten. Maar was Scaliger nu nog altijd overwinnaar gebleven, met 't aantal zijner overwonnenen was ook dat zijner vijanden vermeerderd, vijanden, die, nu zij zagen dat Scaliger aan den wetenschappelijken kant niet kon worden getroffen, toch meenden eene plaats te hebben gevonden aan zijn lichaam, waar hij als een tweede Achilles wondbaar \vas. Tegen deze plaats richtten zich nu de aanvallen van zijne vijanden; met welk gevolg zullen wij zien, als wij die wondbare plek eerst nader hebben onderzocht. Ze bestond in den reeds vroeger aangehaalden brief van Scaliger aan Dousa, waarin hij beweert een afstammeling te zijn van 't beroemde in de Middeleeuwen bekende Italiaansche geslacht der Scala's of, met den Latijnschen naam, der Scaligers. De oorsprong van dit geslacht klimt, volgens Scaliger, tot Alanus, een tijdgenoot van Attila op, die om de diensten, welke hij aan Verona had bewezen, door deze stad tot vorst werd gekozen. Van dezen Alanus nu stammen, volgens Scaliger, verscheidene vorstenhuizen af. Een Matthias Corvinus, koning van Hongarije, een Stephanus, koning van Bosnië, eene Margaretha, gravin van Holland, zijn allen loten van denzelfden stam, waartoe ook hij de eer heeft te behooren. Nu heb ik geen plan hier de waarde te gaan afmeten van deze bewering van Scaliger; genoeg zij het te zeggen, dat hij, voor zich, ten volle overtuigd was van zijne hooge afkomst, maar dat ook reeds gedurende zijn leven die afstamming sterk werd betwijfeld. Om nu echter dien twijfel voor goed weg te nemen, om voor goed zekerheid te geven omtrent zijn koninklijken oorsprong, daarvoor had hij nu juist in een brief aan Dousa zijne afstamming uiteengezet. Had hij 't geweten, hoeveel leed hem deze brief nog zou kosten, hij zou hem zeker nooit hebben geschreven, want die brief zou juist het, terrein worden, waarop zijne vijanden tegen hem zouden aanrennen en met beter en scherper lansen gewapend, hem wonden zouden toebrengen, waarvan hij nooit weer genas.
De eerste nu, die een aanval op Scaliger's geboorte richtte, die openlijk zijn twijfel uitsprak over diens adellijke afstamming, was de Rector van 't Antwerpensche Jezuïeten-college Scribanius, die een werk met den volgenden titel uitgaf: AmphHheatrum Honoris, in qua Calvinistarum adversus socielalem Jesu crimimtiones iugulalae. (Amphitheater der eer, waarin aan de beschuldigingen der Calvinisten tegen 't genootschap van Jezus de hals wordt afgesneden.) Wat van een werk met zoo'n titel is te wachten, is licht te begrijpen. Het bevat dan ook werkelijk niets anders dan lasterlijke, op een gemeenen toon uitgesproken en in afschuwelijk I-atijn gekleede beschuldigingen tegen de hoofden der Protestanten niet alleen, maar ook tegen hen
t) Epist. I.quot;9.
16
van 't Katholieke geloof, die niet met de Jezuïeten overeenstemden. Aan Scaliger wordt bovendien verweten, dat hij niet gerechtigd is dien naam fe dragen, maar dat zijn eigenlijke naam Bur do (muilezel) is. Hoe Scaliger gestemd is na de uitgave van dit boek, geeft hij, op verscheidene plaatsen in zijne brieven, in alles behalve zoetsappige woorden te kennen. »De aanhangers van Loyolaquot;, zegt hij in een van die brieven, 1) shebben een boosaardig, vervloekt, onbeschaamd boek tegen mij uitgegeven. Op geene andere wijze smeeneu zij hunne woede tegen mij te kunnen koelen, dan door leugens te schrijven over mijn geslacht, »nu zij tegen mij zelf niets vermogen, wat zij zeker zouden beproeven, als ik in Frankrijk was.quot; Hij bedoelt met dit laatste, dat in Frankrijk zijn leven evenmin veilig zou zijn tegen hunne aanslagen, als dat van Hendrik IV tegen Ghastel, een leerling der Jezuïeten, die dezen koning had gepoogd om 't leven te brengen. Maar tegen hem zou geen Ghastel met een dolk in de hand, maar een Ghastel alleen met een pen gewapend opstaan, maar die met die pen zulke diepe en in 't leven snijdende wonden zoude toebrengen, dat de grijsaard misschien nog gelukkiger ware geweest, als hij dooi' het bloedend staal ware gevallen dan dat hij zich nu ten doode loe zou ergeren over 't schandaal, dat gemaakt werd over hem en zijne afstamming. Hij, die den aanval door Scribanius begonnen hernieuwde en die, met eene zeldzame hekelkracht begaafd, Scaliger's afstamming aan de kaak zou stellen voor dé geheele wereld, was een Duitscher eigenlijk Schopp geheeten, maar gewoonlijk Scioppius genaamd. Deze was zelf in zijne jeugd een bewonderaar van Scaliger, als geleerde, geweest; hij was 't ook nu nog, zooals hij zelf getuigt in 't werk, dat hij tegen hem uitgaf en waarop ik dadelijk terugkom; »maarquot;, zegt hij, 2) «sedert gij, Scaliger, openlijk verklaard hebt een ketter »te zijn of veel meer een hoofd der ketters en vijand van 't Katholieke geloof, sedert dien tijd ben ik uw »vijand geworden.quot; 3). Scioppius trad nu tegen Scaliger in 't strijdperk en schreef tegen dezen eene weerlegging van diens brief aan Dousa, eene weerlegging, die een boek van 800 pagina's in de wereld bracht, Scaliger kypoholimaem of »de onechte Scaligerquot; genoemd en waarin hij in den scherpsten en bijtendsten vorm opkomt tegen diens gewaande afstamming van de Scala's. Zooals Scaliger op verschillende plaatsen in zijne brieven zegt, 4) had zijn vader Julius Gaesar, om zich te onderscheiden van zijn broer ïitus,zich Burdenius genoemd naar Burden, een goed in Karinthië, dat aan een oom van de beide broeders had behoord. Maar nu had Gyraldus, de schrijver »van eene geschiedenis der nieuwere dichtersquot; en tijdgenoot van Julius Gaesar Scaliger dezen niet Burdenius maar Burdonius genoemd, wat echter volgens Scaliger niets
1) Ejiist. 118,
2) Scaliger Iiypobolimaeus^ Moguntiae 1607 p. 362 verso.
3) Scaliger geeft Ejiist. 129 eene andere reden op van de vijandschap van Scioppius tegen hem.
4) Epist. 108 (pag. 264); Epist. 146 (pag. 336). Epist. 273 fp.ig. 524). Epist. 428 (pag. 720).
17
dan eene drukfout was. Verder woonde er te Venetië eene familie Burdon, wier voorouders schoolmeesters en barbiers waren geweest. Dit nu was voor de vijanden van Scaliger, een Niphus, een Riccobonus, welken laatsten Scaliger een varken noemt, 1) voldoende om een onderzoek in te stellen, of die zoogenaamde prinsen van Verona ook niets anders waren dan afstammelingen van de Burdons. Inlichtingen worden nu genomen met eene zorg een politie-commissaris, die den draad in een boevenstuk zoekt te vinden, waardig, te Venetië, Padua, Verona en daaruit blijkt dat Benedictus, de grootvader van onzen Scaliger, eerst te Padua als schoolmeester heeft gewoond, daarna te Venetië een voddenwinkel heeft opgezet bij de trap {scala) van de Marcusdom, dat hij die trap op zijn uithangbord heeft laten schilderen en zich eindelijk naar dat uithangbord heeft genoemd: Messer Benedetto della Scala. Verder bewijst Scioppius uit een doctorsdiploma van de universiteit te Padua, dat ook de vader van Scaliger niet anders heeft geheeten dan Burdo, omdat hij in dat diploma niet Julius Caesar Scaliger of graaf van Burden, maar Burdo wordt genoemd. Dezen naam Burdo behield Julius Caesar, zoolang hij in Italië was, zooals blijkt uit de gedichten door hem uitgegeven en die in handen zijn gekomen van Gyraldus, denzelfden die, zooals ik straks zeide, eene geschiedenis van de dichters van zijn tijd heelt geschreven. Eerst, toen Julius Caesar zich als geneesheer in Frankrijk vestigde en met name in zijn aanval op den Ciceronianus van Erasmus, eerst toen was plotseling uit een Julius Burdo een Julius Caesar Scaliger voor den dag gekomen. Dit is in weinige woorden wat Scioppius 2) aan te merken had op Scaliger's beweerde afstamming van de Scala's. De wijze nu, waarop hij dat thema heeft behandeld, is zeker eenig in zijn soort. In 't algemeen kan men zeggen, dat zelden vreemdsoortiger boek in de wereld is gezonden dan betgeen de valschheid van den naam Scaliger in den drager er van. Jozef Justus Scaliger, wil bewijzen. In de eerste plaats toch heeft Scioppius voor 't leveren van dat bewijs 't schrijven van een octavo boekdeel van 800 pagina's overgehad. Dan stelt u voor de manier, waarop hij zijn onderwerp behandelt. Hij volgt nl., zin voor zin, den brief van Scaliger aan Dousa en tracht nu te bewijzen, dat iedere zin daaruit eene leugen is. Hierdoor komt hij ten slotte tot het aanzienlijk getal van 500 leugens, welk kolossaal getal men eenigszins kan begrijpen, als men weet, dat Scaliger in dien brief de genealogie van zijn breedgetakt geslacht gevende, volgens Scioppius zooveel malen liegt als hij afstammelingen van dat geslacht noemt. Om nu verder één voorbeeld te geven van de brutale manier, waarop Scioppius zijn vijand aanvalt, zal ik uit de velé plaatsen er ééne uitkiezen, die genoeg bewijst met welken vijand Scaliger te doen had. Scaliger beweert nl. in den
1) Epist. 275. pag. 523.
2) Scioppius 1. I. pag. 109 s(|(|.
3
18
Lewusten brief 1), dat het wapen door de Duitsche keizers Hendrik VII en Lode wijk van Beijeren aan Albino en Canis Grande, vorsten van Verona en dus, volgens Scaliger, zijne voorouders, gegeven nl. een adelaar boven eene ladder (scala), dat dit wapen bijna gelijk was aan 't geen de Duitsche keizers voerden. Scioppius antwoordt hierop 2) dat, als de voorouders van Scaliger aan de keizers van Duitschland hadden gevraagd om hun wapen op te sieren met een strik, waarmee aan vervalschers de keel wordt dichtgesnoerd en met eene ladder, zij dit zonder twijfel ook zouden hebben toegestaan. »Maar omdat het billijk is,quot; gaat Scioppius voort, 3) Ddat gij, die reeds zooveel jaren voor een vorst zijt gehouden, ook een wapen hebt, »maar 't juist genoemde aan een Burdo niet past, heb ik besloten u een wapen te geven, dat u suitstekend zal lijken. Gij weet, dat ik Paltsgraaf ben en 't recht heb u een wapen te geven. Ik »wil dan dat gij, Scaliger, in 't vervolg eene ladder {scala) op uw wapenschild draagt — want sonmenschelijk zou liet zijn deze ladder voor altijd weg te nemen — eene ladder, steunende tegen eene »galg, opdat u de gelegenheid gemakkelijk zij, daarop te klimmen, wanneer gij 't wilt of niet. En »daar gij reeds op een leeftijd zijt die, zooals men zegt, niet ver meer van 't graf is, moet gij in plaats »van een helm, waarvan het gebruik u niet kan vrijwaren tegen den dood, al zijt ge ook nog zoo'n moedig »strijder, een schedel op uw schild plaatsen; en op dien schedel wil ik, dat een raaf plaats neme, niet »zoo zeer om u een bewijs te zijn van uwe verwantschap met Matthias Corvinus, waarop gij u beroemt, jials om u te herinneren, dat het binnen kort zal gebeuren, dat gij naar de raven en de galg gaat, die gij »reeds lang om uwe leugens hebt verdiend.quot;
Het is licht te begrijpen, hoe deze en andere uitvallen 't gemoed van Scaliger moesten schokken, hoe ze hem nu eens moesten brengen op de gedachte er op te antwoorden, om dan ten minste voor zich de zelfvoldoening te genieten, zijn best gedaan te hebben de eer van zijn vader en grootvader, die op eene zelfde wijs als bij aan de kaak werden gesteld, te redden. Maar dan weer meende hij 't ook het best te zijn het stilzwijgen te bewaren, vooral daar hem, behalve zijne gewaande afstamming, zaken werden verweten, die iedereen wist dat laster waren en die zijn vergrimde vijand toch als waarheden op zijn hoofd deed neerdalen. Zoo zien wij hem dan besluiteloos; den eenen dag zelfs aan zijn vriend Casaubonus radende, 4) de onbeschaamdheden van Scioppius met stilzwijgen voorbij te gaan, daar hij zelf reeds dit besluit heeft genomen, maar den volgenden dag zeggende, dat deze houding niet aangaat en dat er
Epist. I pay. 12 sqq.
2) 1. 1. p. 73 sqq.
3) Ibitl.
4) Epist. 133
19
))isal geantwoord worden, niet echter op de scheldwoorden van Scioppius, die aan kroeghouders en gemeene vrouwen passen, maar op de juichtonen, die men in vollen ernst over mijne afstamming aanheft.quot; i) En zoo gebeurde 't dan ook werkelijk. Zijn meest geliefde leerling, Daniel Heinsius, nam den handschoen voor zijn meester op en trachtte het boek van Scioppius te ontzenuwen. 2) Maar toen deze weerlegging niet voldoende bleek, trad hij zelf nog eens weer in 't strijdperk en schreef »eene weerlegging van 't verhaal over de Burdo'squot;, Confiitatio fabnlae Burdonum, zooals hij dat stuk noemde, dat hij eerst wel onder een anderen naam uitgaf, maar waarvan hij toch spoedig bleek zelf de maker te zijn. 3) Zijn geschrift echter maakte weinig indruk, zelfs op zijne naaste omgeving. Het was natuurlijk, dat Scaliger in zijne verdediging weer voor den dag kwam met zijne zegslieden, op wie hij zich beriep bij het bepleiten zijner adellijke afkomst, maar even natuurlijk was het, dat de zaak daarmee geen stap verder kwam. En toch reeds toen, meent Nisard, 4) had de quaestie kunnen worden uitgemaakt. Er bestond nl. een brief van naturalisatie, door koning Frans I van Frankrijk aan Julius Caesar Scaliger gegeven, in welk stuk deze wordt genoemd: Julius Caesar de VEscallc de Bordonls. 't Is niet bekend, zegt Nisard verder t. a. p., of Scaliger van 't bestaan van dit stuk heeft geweten. Van Scioppius is 't wel zeker van niet, anders zou hij 'I niet noodig geacht hebben een boek van 800 pagina's te schrijven, maar had hij zijn vijand in één slag den genadestoot kunnen geven. En Scaliger zal 't stuk ook wel niet hebben gekend; zijn vader had hem zoo zeer in't vaste geloof aan zijne adellijke afkomst opgevoed, dat deze hem wel niet 't stuk, waaruit het tegendeel bleek, onder de oogen zal hebben gebracht.
Ik hel) met opzet wat lang bij den strijd over Scaliger's afstamming stil gestaan. Die strijd toch scheen mij wel een ietwat uitvoerige behandeling waardig, voornamelijk omdat hij als een merkwaardig voorbeeld kan gelden van wat in vroegeren tijd zoo al de gemoederen in beroering kon brengen. Met welk een haat werd er toen gehaat! wat een taai geduld, om niet iets anders te zeggen, was er voor noodig om de gal, die men in zijn binnenste had opgepropt, een boekdeel vol uit te storten. Toch, hoe interessant het ook voor dezen tijd is, om boeken als die van Scioppius en Scaliger te lezen, een strijd te kunnen nagaan, die toen de heele geletterde wereld bezig hield, die strijd geeft tevens een sprekend voorbeeld van 't groote verschil tusschen onzen en genen tijd en wanneer ik geloof, dat de onze zich niet ongelukkig behoeft te rekenen, dat daarin een twist, als de bovengenoemde, eene onmogelijkheid is, 't komt mij voor, dat er voor genen tijd waarheid is in de woorden van Graevius 5) aan zijn vriend Nic. Heinsius:
1) Epist. 140.
2) Satirae duae, Hercules tuam tidem et virgula divina, is tie titel van zijn geschrift.
3) Bern ays 1. 1. pag. 214.
4} 1.1. pag. 287.
5) Burmann, Sylloge epistt. IV p. 50.
20
snaar den duivel met de wetenschappen, indien zij den geest en de zeden niet verbeteren, maar hen, die ze beoefenen, woester dan zwaardvechters en lager dan tafelschuimers maken.quot; Het kan niet worden geloochend, dat ook Scaliger dikwijls aanleiding heeft gegeven, dat een strijd tusschen wetenschappelijke mannen op zulk eene onedele wijze, als we zoo even hebben gezien, werd gestreden: zijne lichtgeraaktheid, zijne vaak ruwe en uittartende manier van schrijven gaven daartoe meer dan eens 't sein. Maar tot zijn eer dient gezegd, dat. hij in kalmer oogenblikken, wanneer geen hartstocht hem meer meester was, dergelijken strijd verfoeide. Wat toch anders te denken, als men in hem geen huichelaar wil zien, van de volgende woorden, die hij tot een vriend richt: 1) ))ik kan de smart niet ontveinzen, die ik ten gevolge van de verkeerde gewoonte der hedendaagsche menschen gevoel. Hoewel toch de wetenschappen hen, die ze beoefenen, van ruw beschaafd moesten maken, is er echter niets onbeschaafders dan hunne zeden, niets onbehaaglijkers dan hun karakter, niets vergiftigers dan hunne geschriften, niets ruwers dan hunne woorden.quot;
Mijne taak spoedt ten einde; de persoon toch, wiens levensgeschiedenis ik in de belangrijkste punten hel) getracht te schetsen, was reeds aau den avond van zijn leven, toen 't boek van Scioppius in de wereld kwam en nog maar één jaar was 'l aan hem vergund zijn leven voort te zetten. Waren die laatste levensdagen , zooals we zagen, dagen voor hem, waarin hij kon merken hoe groot de haat, de vijandschap was, die men hem toedroeg, verkwikkelijk is 't waarlijk ook een beeld van het tegendeel, van de hartelijke vriendschap, de bijna afgodische vereering, die men voor hem koesterde, te mogen geven, een beeld, dat ons door Heinsius van zijn geliefden meester in diens laatste levensdagen is nagelaten. Heinsius beeft dit gedaan in een brief aan Gasaubonus, 2) die met hem een der weinige trouwe vrienden is geweest, welke Scaliger ook nog in zijn laalsten levenstijd heeft gehad. Hij, die zooveel te danken had aan Scaliger, die in hem zijn vader, leermeester en vriend zag, waakte over hem, toen hij door waterzucht gekweld op 't ziekbed neerlag, met de zorg van eene liefderijke moeder. Zijn gemoed werd vol, toen Scaliger, niettegenstaande bij wist, dat zijne ziekte ongeneeslijk was, met een verwonderlijke kalmte en gelatenheid in zijn lot, nog kon spotten met zijn toestand en zich een tweeden Diogenes noemde, daar hij, evenals deze, thans in eene ton — zoo noemde hij zijn door 't water uitgezetten buik — woonde. En Scaliger waardeerde de liefderijke zorg, die Heinsius met zoo'n ongeveinsde oprechtheid hem bewees. »Op zekeren dag,quot; schrijft Heinsius, 3) »toen ik diep bedroefd aan zijn bed zat, omdat ik uit vele verschijnselen skon opmaken dat de zon, die nu nog voor mij scheen, haar ondergang nabij was, zeide Scaliger, nadat
4) Epist. 272.
2) De brief staat in de collectie brieven van Scaliger en is daarin de 453ste.
5) ld. pag. 767.
21
shij mij een tijd lang had aangezien: ,Dat kunt gij aan een ieder verzekeren, dat Jozef Scaliger niemand »zoozeer heeft bemind, als Daniel Heinsius.' »En niet lang daarna, toen ik hem naar zijn toestand had sgevraagd, zeide hij: ,Daniel, mijn zoon, zie hier mijn einde. Mijn lichaam is door 't voortdurend neerliggen »uitgeput, maar mijn geest is nog krachtig. Als mijne vijanden mij zagen, zouden zij zeggen: dat is de »wraak Gods. Gij weet het, wat zij ook in andere zaken over mij hebben verspreid, gij kunt het getuigen »of zij waarheid hebben gesproken. Ga voort, zooals gij begonnen zijt en doe uw best, om de herinnering »aan hem, die u zoozeer bemint, getrouw te bewaren. Vermijd de aanmatiging en den trots; wacht u, «zooveel gij kunt, voor eerzucht en zorg vooral, dat gij niet, tegen uw geweten in, iets om harentwille begint.
tskvov oixórtsóx: mijn zoon, 't is met mij gedaan, uw Scaliger heeft voor u geleefd.quot; Schoone woorden voorzeker, maar waarlijk jammer, dat Scaliger zelf deze niet meer gedurende zijn leven heeft behartigd, hij, bij wien 't er ver van af was, dat hij zich vrij kon noemen van die slechte eigenschappen, die hij thans, op zijn sterfbed, aan zijn vriend raadt zooveel mogelijk te ontvlieden. Doch wij willen hier niet als zijne beschuldigers optreden ; wij willen niet, zooals zoo vele van zijne vijanden , zijne groote eigenschappen over 't hoofd zien bij de slechte, die hij werkelijk ook bezat; laten wij 't er liever voor houden, dat hij, die zulke schoone lessen op zijn sterfbed wist te geven, die woorden heeft gesproken, als 't ware om zich daar nog te verzoenen met zijne feilen en laten wij bedenken dat hij, als mensch, met velen in veel heeft gestruikeld.
Het woord, dat Scaliger tot zijn vriend Heinsius sprak; «uw Scaliger heeft voor u geleefd,quot; werd binnen een paar dagen werkelijkheid. Den 21sten Januari 1609 stierf hij in 68-jarigen ouderdom, terwijl alleen Heinsius en zijn trouwe Fransche bediende, Jonas Rousse, aan zijn sterfbed zaten. Vier dagen later had zijne begrafenis plaats en zooals dezelfde Heinsius ons zegt, 1) onder zulk een toeloop van menschen van allerlei rang en leeftijd, dat de straat — Scaliger woonde in den laatsten tijd op de Breestraat, in »de Druiventrosquot;, een der kleine huizen, die later het dubbelde huis, thans door Prof. Rauwenhoff bewoond, hebben gevormd — dat de straat te smal en de kerk te klein was om allen te bevatten. Het was de Fransche Kerk, de zoogenaamde Vrouwekerk aan de Haarlemmerstraat, die echter thans afgebroken is, waarin hij begraven werd. In die kerk nl., waarvan hij lidmaat was, wenschte-hij begraven te worden en op zijn grafsteen verlangde hij dat alleen deze woorden werden gebeiteld:
JOSEPHUS. SCALIGER. JULII. CAESARIS.
A. BVRDEN. FILIUS. RESVRRECÏIONEM.
HIG. EXPEGTAT,
«Jozef Scaliger, zoon vah Jul. Gaesar van Burden, wacht hier zijne wederopstanding.quot;
1) Id. p. 770.
22
Maar de Curatoren van de Leidsche Academie, die wenschten, ook na zijn dood, den man te vereeren, die gedurende zijn leven zulk een luister aan die Academie had aangebracht, richtten voor hem een prachtigen gedenksteen op, waarop in gouden letteren de groote verdiensten van den geleerde werden herdacht. Ieder, die te Leiden komt en de Pieterskerk bezoekt, kan den steen met de inscriptie daar zien; naar deze kerk toch is die gedenksteen reeds in 1819 overgebracht, daar de Vrouwekerk, bouwvallig geworden, in dat jaar is afgebroken. Doch ook op eene andere wijze leefl het aandenken aan Scaliger nog lieden voor ons voort. In de Senaatskamer te Leiden waar, zooals bekend is, de portretten van de professoren, die eens aan do Leidsche academie hebben geschitterd, hangen, wordt ook dat van Scaliger gevonden; het is hel oudste van de geheele rij. Men vindt er hem op afgebeeld met de pen in de hand, een Arabisch boek schrijvende, zijne geliefkoosde bezigheid in de laatste jaren. Hij is gedost in eene vuurroode toga, die in volle pracht van zijn schouders neerhangt en door hare roode kleur zeer afsteekt tegen de vele zwarte van de andere hooggeleerden. Onder dat portret staan die weinige, maar veelzeggende woorden: »Acad. Lugd. Bat. decus inde lt;i 28 vluy. 1593. ))Het sieraad der Leidsche academie van 28 Aug. 1593.quot; 1)
Een sieraad, dat is hij in werkelijken zin geweest, niet alleen van de Leidsche academie maar van zijne eeuw, van alle eeuwen. Moge hij ook als mensch zijne gebreken hebben gehad — en die gebreken waren voornamelijk zijn weinig plooibaar, zijn hartstochtelijk karakter, dat hem, bij tegenspraak, licht in de hevigste uitvallen deed vervallen, zijne groote ijdelheid, deels samenhangende met zijn vast geloof aan zijne hooge afstamming, maar die ook haar oorzaak vond in zijn gevoel van eigen, ver boven anderen uitstekende-grootheid van geest —, tegenover deze menschelijke zwakheden staan ook die goede trekken in zijn karakter, die hem de vereering en toewijding van een Heinsius, Casaubonus, Grotius deden verwerven, mannen die hem niet alleen als geleerde, maar ook als mensch hoogachtten en aanhingen. En dat ook zijne grootste vijanden zijn wetenschappelijk genie niet in hem betwistten, wij hebben 't kunnen zien in de uitspraak van zijn verbitterdsten vijand Scioppius.
Scaliger gold gedurende zijn leven voor 't orakel van zijn tijd, bij hem klopte de geheele wetenschappelijke wereld aan, zoodat Heinsius in zijne lijkrede op hem, dadelijk na de begrafenis, gehouden, in vervoering kon uitroepen: 2) «Geweest is die tijd, toen in één huis van deze stad één man meer talen «kende dan iemand uit Europa, toen het huis van één man een museum was van de geheele wereld, toen
1) Ik hel) liovcnstaamlc bijzonderheden geput uit een in vele op/.iehten lezenswaardig artikel van de hand van lt;lr. du Uien, getiteld; lt;le portretten van J. ,1. Scaliger, en voorkomende in Handelingen ete. der Leidsche Maalseh. v. Letterk. over 1881, pag. 123
2) In ohit. Scalig. pag. 26.
23
«Perzen, Syriêrs en Arabieren in deze stad een man hadden, voor wien zij hun geest door middel van »'t woord konden uitspreken.quot; Dat orakel is nu reeds bijna drie eeuwen verstomd, maar wat het in zijn leven heeft gedaan voor de wetenschap, dat leeft nog voort voor dezen dag; van de steenen, die Scaliger voor 't gebouw der klassieke letteren heeft aangebracht, staan nog vele overeind, al zijn dan ook enkele door den tijd omvergeworpen. Niet te veel is daarom gezegd door Niebuhr, 1) wanneer deze geleerde zijn oordeel over Scaliger in de volgende woorden samenvat: «Scaliger stand auf dem Gipfel «universaler lebendiger philologischer Gelehrsamkeit, wie keiner nach ihm; mul so hoch in Wissenschaft »jeder Art, dass er mit eignem Urtheil, was ihm auch vorkommen mochte, fassen, nutzen und richten »konnte.quot; Dat oordeel zij aan Scaliger gegund. Hoe toch ook gesmaald, hoe ook veracht — en voor wie onpartijdig zijn eigenaardig karakter nagaat, is die haat, die verachting zijner vijanden niet geheel verwonderlijk —, zijne werkelijke grootheid van geest heeft hij gedurende zijn leven niet verloochend, maar hij is zich zijner kracht bewust geweest en heeft van eene toekomst den roem verdiend, een der grootste geleerden van zijn tijd en van alle tijden te zijn geweest.
1) Itüm, Gcscli. I p. 250 a. C10.