s - ^ , / ■ r- VK '• ift'L * \ •* ,
1 '-X' h, {—/ 5 * -'' ■ Vv^i^' V
^ Tlt; •■ x ^ •■ ■ it- ^ ^ ^ -yP
r:-i ■?gt; 2'-' -Qw '-J ^ f-v •: '' V/
t *lt; , ■■ * X'.vt
^»i
Kv-, ^ -•■ j. lt; ■ - if i i 4i y* :xs ' **r .
'l :M- ^Vquot;- '. '• l^-Vt^T:
; es*- • .•gt;• y -» .quot;i -2 v/^ ■ v-quot; ^ tt ■-» ~amp;*iLd * .v'iquot;•- ; V . / ;t•' ^,quot; '• ; 'lt;%^k
wr--. s^'r:5Tv*i. t, ,' ,v „ ^ /^quot;'J #*»„ •,'^' 'f^J
r ^r r • I r
'X ^ quot;' '-V -^Vgt;'='•■gt; 'y
^ .\r: -
' ',vH v ■ ■ »
fs vcv\gt; ^ ^
:quot;V
Ml.
A „1
^ .L - v ^ CV r,quot; 'gt;
r-r. Tquot; t 1 *gt; - v i *.- '
^ 1 gt; TA- ■,__\V » -rquot;^ ^ x
U 1 \ t y^L ^ V ( , ^ ;v
r W.V ! , r T *0 A V ^ -«ir 1,
A'i ^ ^ , ^ii
-. 1-, v- -vy.. \ ' T1-», ~
V , ^ \
A z1
1 ■
*■ ** J*^ - X:
•V ' gt; ^ '= ■
-t:
^ Vi* i'1- ' -
^:. •' -* •'•i ^ Ar /:
, v' y 'r -C v . A ' c^^-
r w , 4-
ï7^W*xquot;S*}-
- .' ' x*V, • ,X~-quot; •
■ Sr 'T V , \ -^
:fN'
. ■ . _ •;•: ; .'v- • •■ ':quot;7 S
^ vgt; lt;-r r Jjk k -\, , t ^ ^yi , * ;
---i r^ u- 'J-w ,-. ' .;*■* .^ij--. ï t ,• gt;
^ .«V-V r: -i'iX- ' rr ^ ^
..ZX-Jf-rü -\ fA. 4' '-SV
gt;- ^ri/, iT- \ v^ 1 s v gt;
, ^ v, (V „. 4-, jL %f^ quot; V: t. r vgt;f: . lt;
; 'va. ' .**X;;■ ■ quot; ^gt;' M
'ilM »rZMKy-.W^ 'Si
v/ quot;V- 1 j, ^ ¥ * i 1 „ ^ r*
V ^ ' j/' ■ '^'U' ^ '■ ^
s*.r; -'X- ^ -i V!. • % gt;--.
97* ^ gt; ï-Zamp;'Yi
T4'4
^ A' i'-'V ^-' ')■'gt; ■,
-• v-. ,\;'?■ ^
fefcat-U»—......'i,.',^r^vk. J .-dj*.'. . '•/..
*4
.
^
N
(*?;■/
■ 1
_
OMTRENT HET
r
TE
DEVENTER,
J. DE LA.NOE, 188 4.
.«:quot;■ 'jï m awHM^ ,1 MÊÊÊÊsÊmsMÊleiiMm
«ÊÊiSSt. jMÊm * - J 1M k$m WiÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊBÊSiÊÊÊÊÊÊ li ,'^SW
|
' | |
■v
,
■
h:-; ;|:| . ■
WfFifiÊBBa •
COLLEGE VAN CURATOREN.
Mr. H. W. J. van Marle, president.
Mr. A. van Dei.den.
Ds. H. ten Gate Hoedemaker, secretaris.
Dr. H. A. Groskamp.
Mr. A. J. Dijckmeesteb.
LEERAREN AAN HET GYMNASIUM.
Dr. A. J. Vitringa, Rector, onderwijst Latijn en Rom. Antiquiteiten in de Sde en 6de klasse.
Dr. H. G. A. Bakhoven, Conrector, onderwijst Grieksch in de 5de en 6de, Romeinsche en Grieksche Geschiedenis in de 4de en 5de klasse.
Dr. A. J. Kronenberg, onderwijst Grieksch in de 4de en Nederlandsch in alle klassen.
Dr. J. H. Wilmink, onderwijst Latijn in de 3de en 4de, Grieksch in de 3de en Vad. Gesch. in de 1ste — 3de klasse.
De Heer W. Fijnvandraat, litt. docts, onderwijst Latijn in de 1ste en 2de, Grieksch in de 2de en Oude Aardrijkskunde in de 4de klasse.
De Heer A. Ooms, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Fransch in alle klassen.
De Heer J. Oosting, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Hoogduitsch in de 2de — 6de klasse.
De Heer J. K. Frederiks, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Engelsch in de 3de — 6de klasse.
De Heer C. J. Sciiattenkerk, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Algemeene Geschiedenis in de Iste —3de, Vaderl. en Alg. Geschiedenis in de 6de klasse.
De Heer D. A. A. de Neijn van Hoogwerff, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Aardrijkskunde in de 1ste — 3de klasse.
De Heer D. B. Wisselink, tevens leeraar aan de Burgeravondschool, onderwijst Wiskunde in alle en Cosmographie in de 6de klasse.
Dr. L. A. J. Bcrgersdijk, tevens leeraar aan de H. Burgerschool, onderwijst Natuurlijke Historie in de 1ste, 2de, 5de en 6de klasse.
Dr. J. Sirks , Directeur der H. Burgerschool, onderwijst Natuur- en Scheikunde in de 5de en 6de klasse.
Dr. A. van Doorninck, onderwijst Hehreeuwsch in de Sde en 6de klasse.
Concierge: A. van den Sigtenhorst.
4
De Heer Dr. Landweër, benoemd tot leeraar aan de Hoogere Burgerschool te Amsterdam t gt;verd uit zijne betrekking alhier eervol ontslagen bij raadsbesluit van 31 Maart, No. AV Bij besluit van 23 Juni, No. werd als zijn opvolger benoemd de Heer Schattënkebk, om
zijne betrekking te aanvaarden met 1 September.
|
De lessen werden gedurende dezen cursus klassen waren ingedeeld. Zesde Klasse. P. Goldenbkug. J. de Vkoom. H, van Wessem. H. Zaalberg. Vijfde Klasse. B. Boom. J. C. Dijckmeestur. H. W. Schütte. C. Wegener Sleeswmk. F. L. A, Uoexoffs Valk. H. L. de Vries. J. F. ZlJLKER. Vierde Klasse. D. Anspach. VV. Birnie. B. P. G. van Diggelen. W. H. Frijling. Tn. Goldenberg. G. F. B. van Hamel. C. E. van Marle. H. W. van Sandick. |
bijgewoond door 51 leerlingen, die als volgt in R. F. Vroom. J. P. S. Gualtiikrie van Weezel. Derdo Klasse. L. A. J. BuiiGERsnuK. C. H. Gantvoort. H. G. Gooszen. P. van Groningen. H. J. JoRDKNS. G. J. Lugaiid (toehoorder). E. J. VlTRINGA. H. E. ZlJLKER. 'Xquot;-woede Klasse. H. E. ten Cate. G. J. B. Gelderman. H. O. de Jong. H. P. Marciiant. S. k. IllODEN VAN VeLSëN. Eerste Klasse. A. Ankersmit. G. L. J. Birnie. J. Breukink. K. L. V. Hamelberg. A. Heyman. A. iM. Ledeboer. B. Ledeboer. L. van Lennep. A. Stegeman. J. M. Tuoden van Velsen. H. Vervoort. |
5
De vrouwelijke leerling A. Stegeman werd toegelaten den Isten Maart.
G. J. B. Geldeiiman verliet het gymnasium den Isten Juni.
Kr hadden geene veranderingen plaats.
Alle lessen werden geregeld gegeven van 3 September 1883 tot 9 Juli 1884.
Bij het eindexamen, den 3den, iden en 5den Juli ten overstaan van Kijks-gecommitleerden afgenomen, ontvingen het diploma voor de studie der godgeleerdheid, rechten en letteren:
P. Goldenbekg, H. van Wessem en H. Zaauieug; en dat voor de studie der genees-, wis-en natuurkunde: J. D. Smits en J. de Vkoom. Geen der candidaten werd afgewezen.
De promotie der leerlingen werd gehouden op Zaterdag, den lijden Juli, des namiddags om 1 uur, in het Kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente, onder leiding van den Heer D. B. Wisseunk, die eene redevoering uitsprak over „De vormende waarde der Wiskunde.quot;
Bij besluit van I1H. Curatoren werden bevorderd:
Van de Vde tot de Vide klasse: B. Boom, J. J. Heep, H. \V. Schutte, F. L. A. Boelokfs Valk, H. L. de Vuigs, M. J, Wilkens, J. F. Zijlker.
Aan J. C. Dijckmeestek en C. Wegenek Sleeswijk werd toegestaan voorloopig de lessen te volgen van de Vide klasse, met dien verstande, dat zij met de Kerstvacantie aan een nader examen in Grieksch worden ondersvorpen, waarvan de definitieve toelating zal afhangen.
Van de IVde tot de Vde klasse: D. Anspacii, VV. H. Fkijling, Th. Goldenberg, G. F. B. van Hamel, JVI. J. W. K. C. Hülswit, J. A. Kuyck, G. E. van Marle, L. P. Prins, R. F. Vroom, J. P. S. Gualthkrie van Wlezel.
Aan W. Birnie werd toegestaan herexamen in Grieksch en aan II. VV. van Sandick herexamen in Wiskunde.
Van de lilde tot de IVde klasse: L. A. J. Buugersdijk, C. H. Gantvoort, H. G. Gooszen , P. van Groningen, H. J. Jordens, E. J. Vitringa, H. E. Zijlker.
G. J. Lugard werd als toehoorder toegelaten tot de IVde klasse in de vakken, die hij tot nu toe gevolgd had.
Van de llde tot de lilde klasse: H. E. ten Gate, H. O. de Jong, II. P. Marchant, S. K. Tiioden van Velsen.
Van de hle tot de llde klasse: G. J. L. Birnie, J. Breukink, K. L. V. Hamelberg, A. Hevman, A. Stegeman, J. M. Thoden van Velsen, H. Vervoort.
Door menigvuldige ongesteldheden werd A. M. Ledeboer verhinderd de lessen geregeld bij te wonen, zoodat hij verzocht heeft niet deel te nemen aan de overgangsexamens.
6
BOEKEN BIJ HET ONDERWIJS IN GEBRUIK.
Voor hel Latijn: Lat. Spraakkunst van L. H. Borking, 2de druk. — Lat. Vertaaloefeningen door Spiesz, 1ste cursus, 2de druk, bewerkt door Mehler. — Themata van Volcke, 1ste stuk. — Woordenboek van Ëngelbregt.
Voor hel Nederlandsch; C. Honigh en G. J. Vos Az., Van Eigen Bodem, 1ste, 2de en 3de deeltje. Eene Woordenlijst.
Voor hel Fransch: Dubois, Nouveau Recueil de themes et d'exercices, l1quot;® Année. -— Larousse, la Lexicologie des écoles, lr0 Année. — Valkhoff, Nouvelles lectures Francaises, (Gron. Noordboll en Smit), Dern. éd. — Delinotte, Mots et Expressions familicres. — Servaas de Bruin, Dictionnaire Francais, 2 vols.
Voor de Geschiedenis: Wijnnc, Beknopte Geschiedenis van het Vaderland, laatste druk. —• Voor algem. Gesch. wordt later opgegeven.
Voor de Aardrijkskunde: Bos, Beknopt leerboek der aardrijkskunde, 5de druk. — Bos, Schoolatlas, 5de uitgave.
Voor de Wiskunde: Wisselink, Bekenkunstige opgaven, 1ste stukje. — Wisselink, Algebra, 1ste deel, (bij KoordholT en Smit te Groningen). — Wisselink, Theorie der Rekenkunde, 2de druk.
Foor de Natuurlijke Historie: Burgersdijk, Koster en Winkler, Atlas der Natuurlijke Historie, 4de druk.
Voor hel Grielesch: Attische vormleer door Van Leeuwen en L)a Costa (Leiden, Sijthofl). — Cohet, Grieksch leeshoek, 3de druk, (eerst later aan te schaffen). — Van den Es, Opstellen, 1ste stuk. — Grieksch-Hollandsch woordenboek van dr. van den Es.
Voor hel Latijn: Grammatica als in de 1ste klasse. — Themata v. Volcke, 2de stuk. — Spiesz, Vertaaloefeningen, 2de cursus. — Caesar, de bello Gallico. — Nepos, (edd. Teubner). —• Woordenboek als in de 1ste klasse.
Voor hel Nederlandsch: Van Eigen Bodem, 3de en 4de deeltje. — Woordenlijst.
Voor hel fransch: Dubois, Nouveau Recueil de thèmes et d'exercices, 2de Année. — Woordenboek als in de 1ste klasse. — Fables de Lafontaine. — Picard, Monsieur Musard (éd. Friedherg et Mode).
Voor hel Hoogduilsch: J. Leopold, Inleiding lot het Lehrbuch der deutschen Sprache, 3de druk.
Voor de Geschiedenis: Wijnne, als in de eerste klasse. — Algemeene geschiedenis als in de 1ste klasse.
Voor de Aardrijkskunde: Als in de 1ste klasse.
7
Voor de Wiskunde: Wisselink, Algebra, 1ste en 2de deel. — Wisselink, Meetkunst, 2de druk. — Wisselink, Meetk. Vraagst., 1ste deeltje.
Voor de Natuurlijke Historie: Als in de 1ste kl.
Voor hel Grieksch: Van Leeuwen en Da Gosta, ais in de 1ste klasse. — Van den Es, Opstellen, 2de stuk. — Xenophon, Anabasis, ed. Gobet.
Voor het Latijn: Grammatica, als ia de 2de klasse. — Woordenboek, als in de 2de klasse. — Reitz, thernata. — Ovidius, Metamorphoses, ed, Teubner. —gt; Gaesar, de bello civili, ed. Teubner.
Voor het Nederlandsch; Van Eigen Bodem, Sde en 6de deeltje. — Woordenlijst.
Voor het Fransch: Woordenboek, als in de 2de klasse. — Dubois, Nouveau Recueil, als in de 2de klasse. — Erckmann-Ghatrian, Histoire d'un Paysan (1789) 1 Vol,
Voor het Hoogduitsch: J, Leopold, Kurzgefasstes Lehrbuch der deutschen Sprache, 2de druk. — J. Leopold, Aufgaben und Uebersetzungen. — G. R. Deelman, Fragmente aus deutschen Lustspielen.
Voor hel Engelsch: Zimmerman, Eng. Gram., bewerkt door Moerkerken. — V. Moerkerken, Leesboek Proza en Poezie.
Voor de Geschiedenis: Wijnne, als in de 1ste klasse. — Algemeene geschiedenis, als in de 2de klasse.
Voor de Aardrijkskunde: Als in de 1ste klasse.
Voor de Wiskunde: Als in de 2de klasse. — Wisselink, Theorie der Rekenkunde, 2de deel. — Wisselink, Meetk. Vraagst. 2de deeltje.
Voor het Grieksch: Enger, Beknopte Spraakkunst, Sde druk. — Woordenboek, als in de 3de klasse. — Homerus. — Herodotus, beide edd. Teubner. — Xenophon, Hellenica ed Gobet.
Voor het Latijn: Grammatica van Borking. — Reitz, Themata 3de druk, herzien door Mehler. — Gaesar, de Bello Givili. — Livius XXIII, — Ovidius Fasti (alle edd, Teubner), —
Voor hel Neder landsch: J, ten Brink, Kleine geschiedenis der Nederlandsohe letteren, — Woordenlijst. — Beets, Verpoozingen op letterkundig gebied, 3de druk.
Voor hel Fransch: Woordenboek, als in de 3de klasse. — Larousse, la Lexicologie des Ecoles, Partie de TEIève, 2® Année. — Alfred de Vigny, Ginq — Mars (Ed. G. Levy).
Voor hel Hoogduitsch: Gothe, Götz von Berlichingen. — Benedix, die religirten Studenten.
Voor hel Engelsch: Grammaire, als in de 3de klasse. — De Beer en Irving, the Literary Reader, Part. 11. — Dickens, Martin Ghuzzlewit,
8
Voor de Wiskunde: Wisselink, Algebra, 2(lc en 3de deel. — Wisselink, Meetkunst. — Wisselink, Theorie der Rekenkunde, 2de deel. — Wisselink, Meetk. Vraagst. 2de deeltje.
Voor hel Grieksch: Grammatica en woordenboek, als in de 4de klasse. — Mehler, Hoofdregels der Grieksche Syntaxis. — Homerus. — Demosthenes, Olynthiacae en Philippicae. (Tauchnitz Octavo) — Xenophon, Cyropaedia (Tauchnitz Octavo) — Lucianus, (Tauchnitz Octavo) Th. I. — Euripides, Hecuba (Tauchnitz Odavo).
Voor hel Latijn: Grammatica en woordenboek, als in de 4(lc klasse. — Bake's Themata, 3de druk, herzien door Mehler. — Livius, lib. IX. —• Cicero, De Amicitia. — Vergilius. alle edd. Teubner. — Piaiitus, Miles gloriosus, ed. Julius Hrix.
Voor hel Nederlandsch: Ten Brink, als in de 4de klasse. — Busken Huet, Litter Fant. derde Reeks, 2de deel. — Staring. — Woordenlijst.
Foor hel Fransch: Woordenboek, als in de 4de klasse. — Victorien Sardou les Gaachesn {éd. C. Lévy) — Victor Hugo , Marie Tudor (éd. Friedberg et Mode).
Voor hel Hoogduilsch' Adolf Strodtmann, Dichterprofile, I dl. — Van Kampen, Bloemlezing uit Nederl. Prozaschrijvers, 5de stukje.
Voor hel Engehch: Goldsmith, Poetical Works (Tauchnitz ed.). — Dickens, Oliver Twist. (Tauchnitz ed.).
Foor de Wiskunde: Wisselink, Algebra, 2de en 3de deel. •— Dezelfde, Meetkunst. — Versluys, Stereometrie. — Wisselink, Meetk. Vraagst. 3dc deeltje. — Voor de afzonderlijke lessen aan leerlingen, bedoeld in art. 5 van het koninklijk besluit van 29 Juni, 1878, onder b: Versluys, Vlakke en bolvormige driehoeksmeting. — Logarithmentafel van Versluys. —
Foor de Naluur- en Scheikunde: Het aanschaflen van leerboeken wordt niet gevorderd. Aanbevolen wordt: Van de Stadt, Beknopt leerboek der Natuurkunde, 1ste stuk.
Foor de Naluurlljke Historie: Thome, Lehrhuch der Botanik. — Thomé, Lehrbuch der ■Zoölogie. Braunschweig, Vieweg.
Foor het Hebreeumch: W. Gesenius, hebraische Grammatik, 22 Aufl., Leipzig, 1878. — H. Scholz, Abriss der hebraischen Formenlehre, 2 Aufl. Leipzig, 1874. -— Een Hebreeuwsche Bijbel. — Hebreeuwsch Woordenboek (aanbevolen wordt: W. Gesenius, bebraisches und chal-üisches Wörterbuch, 8 Aufl. Leipzig, 1878.)
I oor hel Grieksch: Homerus. — Demosthenes, de Corona (Tauchnitz Octavo). — Sophocles, Eleclra (Haupt und Sauppe). — Aristophanes, Vespae (Tauchnitz Octavo). — Lucianus. — Lysias. — Plutarchus, Themistocles (Tauchnitz Octavo).
Foor hel Latijn: Horatius, ed. Orelli minor — Cicero, pro Caelio, ed. Teubner. — Vergilius — Bake's Themata, door Mehler.
9
Voor Romeinschc Antiquiteiten. Zeer gewenscht is de aanschaffing der eerste decade van Livius, en Huschke, Jurisprudenlia anlejustinianen. Leipzig, Teubner.
Voor het Nederlandsch: Potgieter, Florence.
Voor het Fransch: Molière, Don Juan (Uibi. Nation.) — George Sand, Francois Ie Chainpi (éd. Friedberg et Mode) — Alfred de Musset, 11 faut qu'une porte soit ouverte ou fermée (éd. Fiiedberg et Mode).
Foor hel Hoogduitsch: Adolf Strodtmann, Dichterprofde, 1 dl.
Voor hel Engelsch: Shakespeare, Romeo and Juliet, Tauchnitz.
Voor de Wiskunde: Als in de 5de klasse. — Wisselink, Meetk. Vraagst., 3de deeltje. Voor afd. b: Versluys, Vlakke en bolvormige driehoeksmeting. — Jaeger, Beginselen der analytische meetkunde, 's Hage, Stemberg. —
Foor de Natuur- en Scheikunde: Van de Stadt (zie kl. 5) 2de stuk.
Foor de Natuurlijke Historie: Als in de Sde klasse.
Foor hel Hebreeuwsch: Als in de 5de klasse.
VEREISCHTEN TOT TOELATING, ENZ.
Art. 2 van liet reglement voor het gymnasium, vastgesteld bij Raadsbesluit van 1G Januari 1879, No. tïVj, bepaalt:
„Om tot de lessen te worden toegelaten, wordt, behalve bet in de wet op het hooger onderwijs voorgeschrevene, ook gevorderd kennis van de beginselen der Fransche taal.quot;
Art. 9 der wet op het hooger onderwijs luidt:
„Dit examen,quot; enz., „betreft voor de toelating tot het eerste studiejaar: het lezen, schrijven, rekenen, de beginselen der Nederlandsche taal, der aardrijkskunde en der geschiedenis.quot;
Het examen van toelating wordt tweemaal 's jaars gehouden: voor den aanvang en na het einde der groote vacantie. Dit tweede examen zal plaats hebben Maandag den Isten September, des voormiddags te 8 uur, in hel gebouw van bet gymnasium. Men wordt verzocht zich daartoe aan te melden bij den Rector Dr. A. J. Vitkinga.
De lessen worden hervat op Maandag den Isten September, des namiddags te 3 uur.
De herexamens worden afgenomen op Maandag den Isten September, des voormiddags te 9 uur.
Art. 1 van het „Tarief der kosten van het onderwijs op het gymnasium te Deventerquot;;
„Voor het bijwonen der lessen op het gymnasium wordt jaarlijks betaald zeventig gulden, welk bedrag, behoudens de uitzondering van art. 3, voor het geheele jaar verschuldigd is.quot;
|
II. |
III. |
IV | ||
|
8. |
Wisk. (Wisselink). | |||
|
9. |
Latijn (Fijnvandraat). |
Wisk (Wisselink.) |
Aljy. Gesch. (Schattenk.) |
Latijn (Wilmi |
|
10. |
W7isk. (Wisselink). |
Grieksch (Fijnvandraat). |
Fransch (Ooms). |
Grieksch (Kro |
|
11. |
AI(v. Gescli. (Schattenk.) |
Latijn Fijnvandraat). |
Latijn (Wilmink). |
Fransch (Oom |
|
a. |
Latijn (Fijnvandraat). |
Fransch (Ooms). |
Grieksch (Wilmink). |
Grieksch (Kro |
|
3. |
Fransch (Ooms). % |
Al(gt;. Gesch. (Schattenk.) |
Latijn (Wilmink). |
O. Aardr. (Fiji |
|
[ 8. 1 9-O 1 lO- ^ / Q J f a. f 3. |
Wisk. (Wisselink). Aardrijksk. (!loo{»vverff) Latijn (Fijnvandraat). Nederl. (Kronenberg). Nat. Ilist. (Burgersdijk). |
Grieksch (Fijnvandraat), Latijn (Fijnvandraat), Duitsch (Oosting). Nat. Ilist. (Burgersdijk). A ar (1 rijks k. (I loog werft). |
Latijn (Wilmink). Duitsch (Oosting). Grieksch (Wilmink). Aardrijksk. (Hoogwerff), Wisk. (Wisselink). |
Gesch. (Bakhc Duitsch (Oost Latijn (Wilmi Nederl (Kron Wisk. (Wissel Grieksch (Krc | |
|
1 *■ SS ] » s j « quot; o J a. ^ 1 3. |
• / Arirdrijksk*-r(lIoo(*werff). // VaJ'. Gescli. (Wilmink). Aj(]'r Gesch. ISchattenk.) l^Jtjblamp;fèi'aa t). |
Wi^k y fW isseimk). Gnekscll (lquot;quot; ij n vaiidr aat). Nederl. (Kronenberg). Yad. (SUcb/ {\V7iliuiuk)gt;. |
Engelsch (Frederiks), Nederl. (Kronenberg). Grieksch (Wilmink). Engelsch (Frederiks). |
Wisk. (Wisse Engelsch (Fre Grieksch (Kro | |
|
O p ca (d Q » O P |
9. 9. | lO. 11. 2. 3. L |
Fransch (Ooms). Nederl. (Kronenberg). Latijn ^(Fijmtandiaat). Aardrijksk. (Hoogwerffquot;). Fransch (Ooms). |
//Aardrijksk. ^Hoogwerff). Grieftgch quot;(Fijnvandraat). Fransch (Ooms). Wisk. (Wisselink). T^atijn (l^ijnvandrajt). |
^ 1 Wll......k to' 9 Latijn (Wilmink.) Grrscti. (Wilmink). Aardrijksk. ^Hoofjwcrflf). |
tê-tJ. i ij ] Itijn (Wilmii 'l Crickoeh (Kia Fransch (Oom Latijn (Wilmi |
|
i 8' \ 9 55 io. §( 11 S 1 1 2-f 3 |
Wisk. (Wisselink). Nederl. (Kronenberg), Lotijnj^'lijuïandraat). Nat. Mist. (Burgersdijk), T.nf.jjn and raai). |
Duitsch ^Oosting). (irieksch ( Fij«vawWtH»t). lultijn (Fijnvaiidi aat»). Qy $ i Duitsch (Oosting). Griukijeh (Fijnvandraat). Nat. Hist, (Burgersdijk), |
Engelsch (Frederiks). Wisk. (Wisselink). Grieksch (Wilmink). Latijn (Wilmink). Duitsch (Oostinj;). |
Fiii(iiliiih (Fit Latijn (Wilmi Engelsch (Fre Gcsch. (üakho Grieksch (Kro | |
|
i s-J » ê lt; lO g 111. lt;3 J A NI / 3. |
4^'«»8€h (Oom»), Xatjjii (Fijnvamlraat). (fy/,, Wisk. (Wisselink). Alg. Gesch. Schattenk. |
Alg. G«6chr (Sehattenk), Kedgrl. (Kronenberg^, y c /. Srrnksrh -(Fijmumdiaat). Laiiju ..(Fijnvandraat),^ |
'i. ijl Grieksch (Wilmink). Alg. Gesch. (Schattenk.) Latijn (Wilmink). |
Wisk. (Wissel Latijn (Wilmi Grieksch (Kro | |
1554-85,
ROOSTER voor KI. V en VI, in geval zich Leerlingen aan-melden, die geen gebruik wensohen te maken van de vrijstelling, bedoeld in Art. 5, Koninkl. Besluit van 29 Juni, 1878.
V.
IV.
V.
VI.
VI.
|
Latijn (Wilmink). Grieksch (Kronenberg). Fransch (Ooms). Grieksch (Kronenberg). O. Aardr* (Fijnvandraat). |
Nederl. (Kronenberg). Fransch (Ooms). Latijn (Vitringa). Nederl. (Kronenberg). Wisk. (Wisselink). Latijn | Nat. Ilist. (Vitringa). | (Burgersd.) |
Latijn (Vitringa). Grieksch (Bakhoven). Grieksch Nat. Hist. (Bakhoven). (Burgersd.) Wisk. (Wisselink). Geseh. (Schattenk.) Nederl. (Kronenberg). |
Nederl. (Kronenberg). Fransch (Ooms). Latijn (Vitringa). iNedn 1. (Kronenberg). Wisk. (Wisselink), Nat. Hist. (Burgersdijk). |
Latijn (Vltrln(ja). Grieksch (Bakliovvn). Nat. Hist. (Iturjj'ci'sdijk). Wisk. (Wisselink). Gesch. (Schattenk.) Nederl. (Kionenbei'jj). 8. O. 10. 11. a. 3. gt; gt; z O gt; O |
|
Gesch. (Bakhoven). Duitsch (Oosting). Latijn (Wilmink). Nederl (Kronenberg). Wisk. (Wisselink). Grieksch (Kronenberg). |
Duitsch (Oosting). Latijn (Vitringa). Grieksch | Wiskunde (Bakhoven). | (Wisselink)* Natuurkunde (Sirks). Grieksch (Bakhoven). Gesch (Bakhoven), |
Grieksch (Bakhoven). Natuurkunde (Sirks). Latijn | Wiskunde (Vitringa). j (Wisselink). Fransch (Ooms). Latijn (Vitringa). |
Duitsch (Oosting) Latijn (Vitringa). Wisk. (Wisselink), Natuurkunde (Sirks). Grieksch. (Bakhoven). Gesch, (Bakhoven), |
Latijn (Vitringa). Griekseh. (Bakhoven). Natiuirkiindu (Sirks). Wisk, (Wisselink). Fransch (Ooms). Latijn Vitrinjja , 9. ». 10. 11. a. 3. ai O gt; O |
|
Wisk. (Wisselink). Engelsch (Frederiks). Grieksch (Kronenl»cTg). |
Grieksch (Bakhoven). Engelsch (Frederiks). Latijn (Vitringa). Hebr. (van Doorninck). |
Gesch. (Schattenk ) Grieksch (Bakhoven). Wisk. (Wisselink). Gesch. (Schattenk.) Hebr. (van Doorninck), |
Grieksch Bakhoven'. Enyelsch Frederiks . Griekseh Bakhoven . Latijn Vitringa . Hebr. van Doorninck , S. 9. 10. 11. a. 3. 3= O K Z Oï O t» O |
Gesch. iSchattenk) Grieksch Bakhoven . Wisk. Wisselink . Gesch. Schattenk. Hebr. (van Doorninck). |
8. 9.
10.
11.
a.
3.
tffitUd. (Kiuiiuiiburg).( Lntijn (Wilmink).
O
O
a ö pi ps O !gt; O
Crickoeh (Kigntmbprg^^!^^ Fransch (Ooms).
Latijn (Wilmink).
Wisk. (Wisselink). Grieksch (Bakhoven).
Grieksch 1 Wiskunde (Bakhoven). | (Wisselink). Liitijn (Vitringa).
Latijn | Nat. Hist, (Vitringa), | (Burgersd.)
Grieksch (Bakhoven),
Latijn 1 Wiskunde (Vitringa). | (Wisselink). Latijn (Vitringa).
Grieksch Nat. Hist, (Bakhoven), i (Burgersd ) Cosmogr. (Wisselink).
Gm'kirh flakhoven). T/J. Wisk, Wisselink . ( Grieksch Bakhoven .
Wisfe ^Hwclink'.
Latijn Vitringa.
Nat. Hist. Jiiirjferadijk).
Latijn Vitringaquot;. Grieksch Bakhoven . Cosmogr. (Wisselink .
Latijn Vitringa .
Nat. Hist. Burgersdijk).
Wisk. ' Wisselink .
|
Wisk, (Wisselink). Latijn (Wilmink). Grieksch (Kronenberg), |
Latijn (Vitringa). Grieksch (Bakhoven). Wisk. (Wisselink). Hebr. (van Doorninck). |
Grieksch (Bakhoven). Latijn (Vitringa). Hebr. (van Doorninck. |
|
D. A. A. DE NEYN VAN HOOGWERF!1,
J-wtaai aait fut Gfynmaiimn k S)evcHtct.
Philo van Byzantium schreef (± 150 v. Chr.) „De septem mundi miraculisquot; en dit lezende zien wij, dat de Ouden een geheel ander denkbeeld van een wereldwonder hadden, dan wij ons in de negentiende eeuw daarvan vormen. Een grafteekeu, zooals de Pyramiden oi' dat te Haliearnassus, een vuurtoren, zooals de kolossus van Ehodus of de Phanis van Alexandrie. tuinen, beelden, tempels, zulke werken waren weldra geen zeldzaamheden meer. Men wilde niet aan het heilige zevental tornen, maar ieder land had weldra eun achtste wonder. Moesten de rotstempels op Salsette, de Chineesche muur, het Alhambra te Granada, het stadhuis te Amsterdam, de ■waterwerken te Versailles, de dom te Keulen geen wereldwonderen worden? Onze eeviw wil echter van zulke zakeu, die slechts voor weinigen, soms maar voor een persoon dienen, niet meer weten. Zij spreekt van reuzenwerken. Al mogen dan ook geen honderdduizenden bij het tot stand komen dier gewrochten medewerken, zooals aan de Pyramiden, de ingenieur roept den stoom op en laat een enkel werktuig dertig- tot vijftigduizend man vervangen. Een schip voert millioenen kilogrammen in zes of zeven dagen over den Oceaan; een locomotief sleept den zwaarsten last over bergen van bijna vijfduizend meter hoog; een boorwerktuig doet de Alpen splijten; werelddeelen worden door een kanaal gescheiden. Een reuzenwerk, dat alle andere overtreft, wordt in onze dagen tot stand gebracht, een werk, waarvoor de grijze de Lesscps al zijne krachten schijnt geoefend en gespaard te hebben, een werk, dat misschien voor onze Antillen eene bron van voorspoed en welvaart zal kunnen worden. Het is daarom, dat wij u dat tooneel van werken en zwoegen, de Landengte van Panama, wilden schetsen.
Maar ook zonder dat alles is zij ruim de belangstelling waard. M. Wagner schreef in 1860: „Wanneer men mij vraagt, waarom ik juist den staat Panama, met zijne schilderaclilige kusten en prachtige bossehen, maar ook met zijne hitte, zijn koortsachtig klimaat en zijne muskietenplaag, als doel van mijne laatste reis gekozen heb, dan kan ik daarvoor drie redenen geven:
IV
1« De staat is voor drie vierde zijner oppervlakte nog niet doorzocht.
2° Hij is het gewichtigste passage-land der wereld; zijne ligging heeft niet slechts voor den tegenwoordigen tijd, maar nog oneindig veel roepr voor de toekomst van het volkenverkeer en den wereldhandel eene beteekenis als geen ander land der aarde.
3° Er is eene reeks van natuur-historische vraagstukken aan dit wonderbaar gevormde land verbonden, dat ook als het oudste tooneel der daden en kolonisatie-proeven der Europeesche veroveraars van het Spannscii-Romaansohe ras op het vastland vau Amerika, tegelijk voor de historie en de ethnographic van gewicht is. 1)
Van die zooveel bezochte en voor de toekomst belangrijke streek willen wij beproeven een beeld voor onze lezers te ontwerpen, en daartoe eerst de ontdekking, daarna de geschiedenis en eindelijk haar tegenwoordigen toestand beschrijven. 3)
1) Petermann'a Mitteilungon 1861; pag. 80.
2) Voor «Ie ontdekking is voornamelijk gebruik gemaakt van S. Huge, Geschichte des Zeitaltors der Entdeckungen, Berlin, 1883, een werk voor do geographische ontdekkingen tot 1600 onmisbaar. Verder zyn, ook in de beide andore deelen, de meest voorkomende handboeken en tijdschriften geraadpleegd; de overige bronnen zijn aangewezen.
HOJEDA. De eerste Europeaan, die op de landengte eene kolonie vestigde, was de ridderlijke Alonso de Hojeda. In 1470 te Cueaca uit eene aanzienlijke iamilie geboren, trad hij reeds vroeg, volgens de gewoonte dier tijden, als page in dienst bij een der invloedrijkste en machtigste grandes van Spanje, Don Luis de Cerda, hertog van Medina Celi. Daar ontwikkelde hij zich tot een volmaakt ridder. I^as Casas, zijn tijdgenoot en levensbeschrijver, houdt hem voor den bevalligsten en sterksten krijgsman uit Spanje. Eene volkomen geëvenredigde, hoewel kleine gestalte, een fraai gelaat, groote, donkere oogen en eene buitengewone mate van stoutheid in allerlei lichaamsoefeningen maakten hem tot den meest gezochten persoon in de hoogste kringen. Toen koningin Isabella zich op den toren der kathedraal van Sevilla bevond om het gewoel op de marktplaats te beschouwen, ging Hojeda op een balk, welke twintig voet buiten den toren stak. tot het einde, keerde zich zeer snel op een voet om, en kwam even spoedig weder terug. Vervolgens ging hij naar beneden en wierp, om de kracht van zijn arm te doen zien, een oranjeappel tot de spits van den toren omhoog.
In het huis van zijn meester had hij kennis gemaakt met Columbus, die door Medina Celi zeer krachtig gesteund werd. Voor de groote plannen van den wereldontdekker in geestdrift geraakt, mocht hij hem op zijne tweede reis, in 1493, vergezellen en verrichtte op St. Domingo, met een handvol dapperen, een waagstuk, waarvoor elk zijner makkers terugdeinsde. Hij nam den machtigen cazique Caonabo, den gevaarlijksfen tegenstander der Europeanen in de nieuwe wereld, te midden van zijne onderdanen gevangen, en leverde hem, na een gevaarlijken tocht door bosschen en wildernissen, door vijanden en verraders, op het fort Isabella aan Columbus over.
1
2
Naar het vaderland teruggekeerd, werd hij door zijn oom, dominicaner monnik cn eersten inquisiteur van Spanje, voorgesteld aan den bisschop Fonseca, hoofd en bestuurder van de Indische zaken. Daar maakte hij kennis met de brieven en kaarten, die Columbus op zijne derde reis over de ontdekking der kust van Paria (het noorden van Zuid-Amerika) zond. Maar tevens kwamen ook tijdingen, waaruit bleek, dat de kolonie den ondergang te gemoet ging; of dit door de slechte maatregelen van den stadhouder veroorzaakt werd, dan of deze daaraan geheel onschuldig was, moest dooi- een onderzoek beslist worden, waarvoor men hem terug zou roepen. Maar nu ging men ook gebruik maken van de vrijheid in 1495 gegeven om nieuwe landstreken op te sporen.
Ook Hqjeda wilde de kust van Paria, waar zoo vele paarlen moesten gevonden worden, gaan onderzoeken. Fonseca ondersteunde dit plan ten sterkste en gaf hem hot noodige verlof voor het uitrusten der vereischte schepen; doch op twee voorwaarden; 1° de landstreken, door Columbus vóór 149(5 ontdekt, mochten niet. bezocht worden, en 2quot; het Portugeesche gebied moest vermeden worden. De eerste voorwaarde was het gevolg van bet privilegie aan Columbus geschonken, en de tweede was noodzakelijk, daar men nog altijd meende, dat men de oostkust van Azie en niet eene nieuwe wereld in de ontdekte landen gevonden had. Als stuurman werd Juan de la Cosa, een Baskiör, gewonnen. 1) Ook Amerigo Vespucci uit Florence nam aan dezen tocht deel, en de levendige schildering van de reis, de natuur en de bewoners dier gewesten, bij zijne terugkomst aan zijn begunstiger gegeven, heeft spoedig zijn naam voor altijd met het werelddeel verbonden.
De kleine vloot vertrok den IS110quot; Mei 1499 uit Cadix, en volgde den weg door Columbus op zijne derde reis genomen. Van de Canarische eilanden ging zij in eene westelijke richting en bereikte na een viertal weken de oevers van onze kolonie Suriname. Langs de kust verder voortzeilende werd de Essequibo ontdekt, die men Rio dulce noemde; daarna door de straat tusschen Trinidad en het vaste land gaande, kwam men, na het Paarleneiland (Margarita) bezocht te hebben, op Curapao. Hier, zoo verhaalt Vcspucci, vonden wij zeer groote menschen, zoodat wij voor dit eiland geen beteren naam wisten dan Isla de los Gigantes. De ontdekking der golf van Maracaibo, die zij naar de op en in het water gebouwde hutten »Klein Venetie, Venezuelaquot; noemde, lokte tot. grondiger onderzoek uit; juist dit heeft dan ook later de benoeming van Hnjeda tot stadhouder in die landen ten gevolge gehad. Nog altijd behaalde men geen
1) Hij heeft na zijne telmiskomst eene kaart van de nieuwe wereld ontworpen, de eerste en zeer nauwkeurige voorstelling- van de uitgestrekte landen in het westen , welke kaart ons in liet Marine-museum te Madrid bewaard is gebleven. Eigenaardig is de plaats der landengte van Panama, waarvan hij niets weten noch vermoeden kon, ingenomen door eene teekening: Columbus als Ohfistophorus (Christusdrager), die de zee doorwaadt om den Christelyken godsdienst aan de „Canibenquot; te brengen.
3
voordeelen; veertien dagen vóór Hojeda had Alonzo Nino op de kust, ter plaatse van het tegenwoordige Cumana, een winstgevenden ruilhandel gedreven. Daarom ging men, na tot de Sierra Nevada de Santa Marta te zijn voortgegaan, over Haiti en de Bahama-eilanden terug. Om de kosten voor de uitrusting te kunnen dekken, werden nog 232 inboorlingen geroofd, ten einde dezen in Spanje als slaven te verkoopen. Toch was de geheele zuivere winst op dezen tocht van dertien maanden behaald slechts 500 dukaten, voorwaar voor de 55 deelnemers niet te veel.
DE BASTIDAS. Maar de weg was aangewezen, de baan gebroken en voorwaarts ging het; vele paarlen, nog meer goud en rijke schatten lagen in de westelijke landen opeengehoopt en niets kon de Spanjaarden weerhouden, die op te sporen en er zich meester van te maken. In October 1500 ging Rodrigo de Bastidas met twee schepen tot dit doel uit, vergezeld van Vasco Nunez Balboa, dien wij tien jaren later op de landengte werkzaam zullen zien. Na Venezuela en het sneeuwgebergte van Santa Marta bezocht te hebben, kwam de Bastidas in het diepste der golf van Darien of Uraba. 1) Westwaarts zeilende ging men langs den zoom der landengte tot eene haven, die men Puerta de Escribanos 2) noemde. De plantengroei der kuststreken was boven beschrijving dicht en weelderig. De heldere hemel, die de werking van het licht verhoogt, en de vochtige, warme temperatuur, waardoor er voor de planten van geen droog jaargetijde sprake kan zijn, begunstigen op buitengewone wijze de ontwikkeling der Midden-Amerikaansche flora. De toppen der boomen, door allerlei klim- en slingerplanten versierd en getooid, verheflen zich tot eene hoogte, die zelfs in de Antillen slechts zelden bereikt wordt. Maar in die bosschen is de toegang en het verkeer ook zoo goed als onmogelijk. Het dichte loof verhindert de levenwekkende zonnestralen door te dringen tot den bodem, welke dan ook schier onbegaanbaar is door het dek van half vergane planten. sCacaobooinen en palmen strekken hunne takken en bladeren naar alle zijden heen, uit den bodem schieten bontgekleurde waterplanten in weelderige pracht omhoog, van alle zijden hoort men het geschreeuw der door de helderste kleuren schitterende vogels, en daaronder mengen zich de dissonanten der apen, die in wilde sprongen van boom tot boom gaan, en krijschen de papegaaien, die in de wildernis nog geen scheldwoorden, aan de westersche beschaving ontleend, geleerd hebben. In liet modderige water der gele rivieren drijven monsterachtige krokodillen, loerende op hunne prooiquot; 3) en dat alles, niet beantwoordende aan de hoop en de gespannen verwachting der avonturiers, dreef dezen terug, zij, die zonder het te weten
1) Zie de bijgevoegde kaart.
2) De Bastidas was Escribauo (notaris) te Bevilla.
3) v. Hellwald, Die Erde und ihre Völker, pag. 215. •
4
of zelfs te vermoeden, het eerst den voet hadden gezet op de strook, die de twee deelen der nieuwe wereld met elkander verbindt.
COLUMBUS. Omstreeks twee jaren later kwam Columbus, doch met een geheel ander doel, in deze streken. Op zijne derde reis niet teruggeroepen, maar gevangen genomen, had hij met zijne ketenen beladen in Spanje willen aankomen, om den smaad hem aangedaan, voor ieder duidelijk te doen worden. Koning Ferdinand gevoelde dan ook, dat de beleediging van den onderkoning zijne eigene eer bevlekte, en behandelde Columbus met de grootste onderscheiding'. Daarin moest deze de vergoeding vinden voor zijne verloren heerschappij; hij zou toch nooit meer, wat hij boven alles wenschte, in zijne rechten op de ontdekte landen hersteld worden. Andere personen vervingen hem in het beheer. Toen kwam de tijding van de komst en de veroveringen van Vasco de Gama in Voor-Indie. Meer en meer werd de wereldontdekker in de meening versterkt, dat Cuba en Costa de Perlas niet anders dan deelen van Azie waren. Daar hoopte hij nog steeds het goudrijke Zipangu, de specerijmarkt Zaitun en Quinsay, de stad met de twaalfduizend bruggen te vinden. De tijdingen van Hojeda, Pinzou en meer anderen bevestigden nog stelliger, dat. de geweldige stroom, door hem op zijne derde reis langs de noordkust van Paria ontdekt, naar don Indischen oceaan, naar de zee saan gene zijde van den Gangesquot; zou voeren. Zijne plannen werden door de Spaansche vorsten goedgekeurd, en zoo kon hij reeds in 1501 de schepen, hem voor dien tocht gegeven, beginnen uit te rusten. Zijn leven heeft hij veil voor het bereiken van Indie; maar dooide ondervinding geleerd, wil hij de toekomst zijner familie niet in de waagschaal stellen. Van alle aan hem geschonken voorrechten en gunstbewijzen laat hij gewaarborgde afschriften in de bank van Genua nederleggen. Van zijne betrekkingen zullen zijn broeder Bartholomeus, zijn hechste steun, en zijn tweede zoon, de dertienjarige Ferdinand, hem vergezellen.
Met vier kleine schepen en 150 man verliet hij op den 9lt;len Mei 1502 Cadix. Om recht op zijn doel af te gaan en zoo spoedig mogelijk de specerijeilanden (de Molukken) te bereiken, gaf hij het bevel alles in het werk te stellen om de vaart te bespoedigen. Weldra bleek het, dat het schip van zijn broeder niet volkomen zeewaardig was, doch te St. Domingo zou dit vaartuig voor een beter verruild kunnen worden. Hier werd hem echter belet te landen. In een opgekomen storm, waarvoor hij zijne vijanden gewaarschuwd had 1), zag hij twintig schepen vergaan, waarbij ook zijne grootste tegenstanders Bobadilla en Roldan omkwamen. Slechts een enkel vaartuig, het kleinste en minst beduidende, bleef behouden; het was dat, waarop zich liet in beslag genomen vermogen van Columbus bevond.
i) Columbus voorspelde lt;lien storm uit eene oppositie van Jupiter en lt;le maan, en eene conjunctie van Mercurius en de zon. Peschel, Zeitalter der Kntdeckungen, pag. 288.
»De storm was vreeselijk,quot; schrijft Columbus, ))de schepen werden van elkander geslagen en ik werd bevreesd, dat zij alle zouden vergaan. Hoe smartelijk is het bij zulk een gevaar, in angst voor zoon, broeder en vriend niet eens aan land of in de haven te mogen vluchten, op eene kust, die ik onder zoo vele gevaren en vermoeienissen voor Spanje gewonnen heb.quot; Was liet te verwonderen, dat hij hierin de beschermende en straffende hand Gods zag, dat, al was hem voor den storm ook geen wijkplaats geschonken, toch het vertrouwen op het gelukken zijner pogingen versterkt werd.
Den 14dei1 Juli werd de reis voortgezet en op Isla de Pinos, ten zuidwesten van Cuba, ruilhandel gedreven en inlichtingen gevraagd over de landen in het westen. Daar woonden de Maya's en de bewoners van liet eiland toonden vele voorwerpen uit dat land afkomstig. Had Columbus die sporen van hoogere ontwikkeling gevolgd, zeer zeker had hij dan in Mejico het begeerde goudland gevonden; maar verleid door de voorstelling eener zee-engte, die hem zuidelijk om het Achter-Indische schiereiland brengen zou in de streken van Bengalen, ging hij niet west- maar zuidwaarts.
In de Caraïbische Zee blijvende, kwam de vloot bij eene kust, waar de zee, zelfs in de nabijheid van het land, zeer diep was. De Spanjaarden dankten, na het landen, den Heer, die hen uit zulke diepe zeeën gered had, en naar het Spaausche woord shondoquot; (diep) noemden zij de kuststreek Honduras 1), een naam, nog heden in eene der republieken van Midden-Amerika bewaard. Voortdurend en aanhoudend slecht weder, tegenwind en de geweldige stroom hielden de vloot of geheel tegen of deden haar zoo weinig vorderen, dat van 14 Aug. tot 12 Sept. slechts 00 uren werden afgelegd. »Het regende, donderde en bliksemde onophoudelijk; het zag er uit, alsof de wereld zou vergaan. Al dien tijd zag ik noch zon, noch sterren. De schepen hadden ontzettend geleden, de zeilen waren verscheurd, ankers, touwwerk, booten en een groote voorraad levensmiddelen waren door de golven medegenomen. Het scheepsvolk was ziek en terneergedrukt; menigeen nam zich voor een godsdienstig leven te gaan leiden en allen beloofden eene bedevaart te doen en te biechten. Zulk een heftigen storm hebben wij nog nooit beleefdquot; 2). Niet alleen om zich zelf had Columbus veel te lijden. Hij maakte zich bezorgd voor zijn zoon, die zich in deze moeielijke omstandigheden evenwel zeer goed hield; en hij deed zich verwijtingen over het lot, waaraan hij zijn broeder had blootgesteld. Deze was slechts met tegenzin medegegaan en bevond zich nu juist op het slechtste schip. De admiraal zelve leed aan de koorts, maar gaf daarom het bevel over de llotille niet aan anderen over. Hij leidde den koers der schepen, terwijl hij dag en nacht in eene op het dek opgerichte hut verbleef. Ziekten en zorgen persten hem de klacht af, dat hij nu na
1) Zeitschrift tïïr allgemeine Erdkumle. VI 180.
2) Brief van Columbus uit Jamaica^
6
twintig dienstjaren vol moeiten en gevaren, nog niets gewonnen had. Hij bezat zelfs nog geen dakpan in Castilie, om hem te beschutten; hij moest altijd hij vreemden zijn verblijf houden en had meestal geen middelen om zijne rekeningen te voldoen.
Zoo bereikten de schepen dan eindelijk op den 'IS1'®quot; Sept. de oostelijke kaap van Honduras. Nu ging de kust naar het zuiden, nu kwam men dichter bij het doel, nu kon men beter weder en gunstiger wind verwachten en vandaar de naam van de kaap: Gracias a Dios = Gode zij dank. De kuststreken waren gezond, dennen en plataanbosscben wisselden af niet savannen en lagunen. Goud zag men niet, maar de rivieren brachten goudhoudend zand naar zee. Den SS8'®» Sept. bereikte men La Huerta (de tuin, hot tegenwoordige Greytown) waar men landde om de schepen te herstellen, de manschap rust te gunnen, nieuwen voorraad in te nemen en inlichtingen over de nabuurschap te verkrijgen. In alles, wat Colinahus hoorde, meende hij namen uit Zuid-China en Achter-Indie te verstaan en wel die, welke op de globe van Maarten Behaim in 1492 vervaardigd, voorkwamen: trouwens deze had, dooi' onnauwkeurige berekeningen geleid, Japan op de plaats van Mejico gebracht en zoo aan de verkeerde meening een vasten grondslag gegeven.
Columbus ging den S'10quot; Oct, verder en bereikte na twee dagen de eilandenrijke bocht Chiriqui 1). »lk zelfquot;, schrijft Columbus, »kreeg berichten over do goudbergwerken in de provincie Ciarnba (ïschampa in Aehter-Indie van Marco Polo) en twee Indianen voerden mij naar Carainbaro, waar het naakte volk gouden versierselen aan den hals droeg.quot; -— Hier. waar de kusl weder oostwaarts gaat, veranderen de oevers. Dicht begroeide bosschen strekken zich tot de zeekust uit, grootere en kleinere bochten, met schilderachtige eilanden gevuld, openen zich en geven eene uitstekende ankerplaats. Nu sprak men ook van eene groote zee, die aan de andere zijde der bergen lag en welke door Columbus gehouden werd voor die »aaii gene zijde van den Ganges.quot; Negen dagreizen ver dwars door het land lag het goudrijke land Ciguara, welks bewoners koralen droegen en waar men peper ('?) zou vinden. Ook sprak men van groote markten, kunstig vervaardigde kleedingstukken, van lieden met zwaarden, bogen, pijlen, ja zelfs met harnassen. Ook meende Columbus te hooren van kanonnen op de schepen en paarden als strijdrossen in gebruik. (Men weet dal het paard niet in Amerika gevonden werd). De goudrijke kust ten oosten van de Chiriqui-golf werd naar een Indiaansch dorp Veragua 2) geheeten. Eene hooge, steeds in wolken gehulde
)) Po liulianon jjavrn dien imam aan een hoogon berfr van de kust uit zichtbaar, cn later is dio naam over de ^eheele kuststreek uitgebreid. Potonnann's Mittoilungcn, 1863, png. 18.
2) Ofschoon lt;lo uitgang van dozen naam aan de Romaauscho talen ontleend seliynt te zjjn, is zij toch zuiver Indiaansch; de bcteekenis is onbekend, l'etennann's Mitteilun^en, 1863, pag. 19.
7
bergketen liep evenwijdig met de kust, en aan den voet van dat gebergte, schrijft Columbus, opent zich een pad naar de Aziatische Oostzee, zoodat Veragua en Giguara tegenover elkander liggen als Tortosa en Fuentarabia in Spanje of als Venetie en Pisa in Italië. Hij verwachtte alzoo verder zuidoostwaarts het land, even als Spanje of Italië te kunnen omzeilen, en voegde er daarom bij: de zee omspoelt Giguara en in tien dagen komt men vandaar aan den Ganges. Hij meende bij het Catigara van Ptolemeus te zijn en werd daarin bevestigd door de cosmographie van Aeneas Sylvius (Paus Pius II), welk werk hij op zijne reis zeer dikwijls raadpleegde. Hierin vond hij bij de beschrijving van Oost-Azie mededeelingcn over den zonnedienst en het tatoueeren, beide op deze kusten ook waargenomen. Op die gegevens steunende had hij de zooeven genoemde tien dagen bepaald.
Met de zekere hoop de verwachte zeeëngte spoedig te bereiken, zeilde Columbus verder, zonder het goudland van Veragua nauwkeuriger te onderzoeken. Door een hevigen storm overvallen, werd de vloot geheel machteloos voortgedreven en vond, eerst na eenige gevaarvolle dagen, op den '2'1lt;'11 November eene beschutting voor de wilde zee en den razenden orkaan in eene prachtige haven, die den naam van Puerto Belo 1) ontving. Na tot den O1'quot;quot; November gewacht te hebben, scheen het onweder uitgewoed te zijn. Golumbus ging verder oostwaarts, want naar Veragua terug Ie keeren was onnoodig, dit beschouwde hij reeds als Spaansch eigendom. De hevige regenbuien en daarna stormachtig weder noodzaakten hem echter zeer tegen zijn wil eene nieuwe haven op te zoeken. Deze ontving om zijne vruchtbaarheid en rijk bebouwde streken den naam van Puerto de los Bastimentos, (voorraadshaven). En nu ook hier weer eene herhaling' van liet vorige: wachten lot den November, verder gaan onder
het meest ongunstige weder, bij de krachtigste inspanning een weg alleggen van slechts twintig uren en weder eene haven opzoeken. Daartoe werd er eene gekozen, die men reeds voorbijgezeild was, Relrete. eene kleine, onveilige ankerplaats met zandbanken en rotsen omzoomd. Maar al wachtte Golumbus ook eenige dagen, alvorens verder te gaan, het weder werd niet beter. »De wind was vlak legen,quot; schnjit Golumbus, »en maakte het onmogelijk het nabij zijnde land te bereiken. De zee kookle als een ketel boven een sterk vuur. Dag en nacht scheen de hemel in vuur te staan, de donderslagen volgden elkander zoo snel op, dat allen vreesden voor het behoud van de vaartuigen.quot; Negen dagen lang bad rnen in zulk gevaar verkeerd, dat de dood door het. scheepsvolk als de eenige redding uit dien ontzettenden angst werd gewenscht. En bij die zoo lang gezochte landengte aangekomen, werd Golumbus genoodzaakt terug te keeren. Zijne schepen waren door de wormen doorboord en hielden zich ternauwernood boven water.
Maar ook op de terugreis, in het begin van i50.'i, werd de toestand niet gunstiger. Op den
Om lt;lo op een tuin gelijkende kusten en de vele Indiaanselie hutten.
8
6lt;1«» Januari bereikte men de rivier Beien, en eerst den fi'1''11 Februari kon Bartholomeus naar Veragua gezonden worden om nieuwe inlichtingen over het goudland in te winnen. De cazique, naar 's lands gebruik beschilderd, maar zonder eenige kleediny, kwam hem met een groot gevolg te gemoet. Bij de samenkomst namen eenige hovelingen een grooten steen uit den grond, spoelden hem zorgvuldig in de rivier af, en bereidden hunnen vorst alzoo eene zitplaats in overeenstemming met zijne waardigheid. Op de vraag naar het goudland wees het opperhoofd drie gidsen aan, die de Spanjaarden daarheen zouden brengen. Na de noodige voorzorgen genomen te hebben ging men op weg. Overal tusschen de boomwortels zag men in het zand de goudplaatjes. Op een hoogen berg wees men den blanken naar het westen: daar op twintig dagreizen verder, zou men talrijke steden en dorpen vinden en in de goudmijnen komen. Het bleek later, dat de sluwe cazique hun het land van zijn vijand had laten wijzen, ten einde zoo en van de Spanjaarden en van zijn naburen verlost, te zijn. Overal vond Bartholomeus bij de verschillende opperhoofden eene goede ontvangst en goud was ruim voorhanden. Columbus kwam tot het besluit, dal dit de gouden Chersonesus was, die aan Salomo liet goud voor den joodschen tempel verschaft had.
Hier zou men zicli vestigen; maar de cazique zag met klimmend ongenoegen, dat de blanken weldra in zijne plaats het bestuur zouden voeren. Hij besloot, de kolonie in brand te steken en de vreemdelingen te vermoorden. Diego Mendez kreeg zekerheid omtrent de verraderlijke voornemens van de inboorlingen en liet. scherp de wacht houden. Hij gaf zich voor een arts uit en ging den lichtgewonden cazique in zijne hut opzoeken, om de sterkte der vijanden te leeren kennen en gepaste maatregelen te kunnen beramen. Bartholomeus overviel den vorst en nam hem gevangen, doch deze wist nog dienzelfden nacht, te ontvluchten en gaf nu het teeken tol, den aanval. Intusschen was Columbus met drie schepen in zee gegaan om naar Spanje terug te keeren, zijn broeder zou te Veragua achterblijven. Toen nu de verbitterde Indianen de Spanjaarden uit hunne hutten dreven, en de booten die water kwamen halen, versloegen, was het lot, der kolonie beslist. Het gold nu nog maar de achtergeblevenen te redden. Columbus, die aan eene hevige koorts leed, en geen booten meer beschikbaar had, was buiten staat, iets te doen. Dagen lang wist men op de schepen niet, wat er op het land gebeurde. Eindelijk bood de stuurman Ledesma aan dooi' de branding te zwemmen, wanneer hij in eene boot tot daar gebracht werd. Deze stoute daad gelukte en men wist nu, dat de broeder van Columbus zich nog voortdurend verdedigde. Door het ruwe weder werd men nog belet de landgenooten to helpen, maar eindelijk kon men hen in het laatst van April opnemen en de gevaarlijke goudkust verlaten.
Oostwaarts gaande kwam men in de golf van Darien, maar slechts met twee schepen. Behalve dat van Bartholomeus te Veragua, had men er ook een moeten verlaten te Puerto Belo. Zoo, zonder
9
hulpmiddelen en met vaartuigen door de wormen als honigraten doorboord, zocht men Cuba op. De verdere lotgevallen op dien tocht, waarvan het verhaal meer op eene geschiedenis van Jules Verne dan op dat eener werkelijk gebeurde reis gelijkt, valt buiten ons bestek.
NICUEZA en HOJEDA. Wel was de kust nu bekend en had men goudlanden gevonden, doch wie zou zich te midden van eene zoo trouwelooze bevolking willen of durven vestigen? Dat beproefde na twee vruchtelooze pogingen voor de derde maal in 4509 de ons reeds bekende Alonso de Hojeda. Tot stadhouder van het door hem gevondene Venezuela benoemd, zou zijn gebied zich uitstrekken tot de Atrato. Het land van daar tot Honduras, het rijke Veragua dus, werd toegewezen aan Diego de Nicueza. Hojeda ging met 300 man op vier schepen, vergezeld door zijn plaatsvervanger Juan de la Cosa en door Francisco Pizarro, onder zeil; Nicueza, die over rijkere hulpmiddelen beschikte, met zeven schepen en 700 man. De eerste besloot in Uraba, het land ten oosten der Atrato, de dorpen der Caraïben te overvallen om de inwoners tot slaven te maken. Dit was het meest praktische middel, volgens hem, om niet alleen de kosten te dekken, maar ook winsten te maken. Te vergeefs waarschuwde J. de la Cosa tegen de vergiftigde pijlen der Indianen, welke hij op zijne vroegere bezoeken had leeren kennen. Hojeda was te roekeloos. Hij rukte met het aanbreken van den morgen met 70 man uit, overweldigde het eerste dorp, dat gevonden werd, sloeg alles ter neer, wat weerstand bood, en nam de overigen gevangen. In bet heete middaguur zicli onbezorgd aan den slaap overgevende, werden de Spanjaarden door de roodhuiden overvallen en bijna allen door de pijlen gedood. Ook de la Cosa trof dit lot; slechts Hojeda, door zijn groot schild gedekt, sloeg zich er door. Hij liep naar de kust, maar kon zijne schepen niet bereiken en poogde zich nu voor zijne vijanden te verbergen. Tot zijn geluk kwam juist Nicueza in deze streken; hij vond Hojeda's schepen en besloot de verdwenen landgenooten op te sporen. Eerst vond men Hojeda, in een mangroven-bosch, uitgeput van honger en vermoeienis, maar met den degen in de vuist en het schild, waarop omstreeks driehonderd pijlschoten te tellen waren, aan den arm. Daarna kwam men op de plaats van het ongeval; het lijk van de la Cosa was aan een boom gebonden en van tallooze pijlen doorboord: ))het was als een egel.quot;' Van het vergift geheel opgezwollen, was het gezicht daarvan zoo verschrikkelijk, dat niet één der Spanjaarden ook nog slechts een enkelen nacht op het land durfde toeven. Allen scheepten zich in en men zeilde westwaarts, Nicueza naar Veragua, Hojeda naar de golf van Uraba. Aan deze golf werd in hot begin van 1510 een vast blokhuis, San Sebastiaan 1) gebouwd. Maar de Indianen waren hier even zoo strijdlustig, als hunne oostelijke stamgenooten, en ook hier durfden de kolonisten zich niet buiten de
1) Ter herinnering aan den dood van Juan de la Cosa. Sebastianus werd in 288 door de Mauritaansche boogschutters als doelwit gekozen, en, ofschoon nog gered, toch kort daarna op last van Diocletianus ter dood gebracht.
2
10
•versterking wagen. Zoo kwam er spoedig gebrek aan levensmiddelen, daardoor misnoegen en vervolgens muiterij. Al mocht Hojeda de tucht ook sterk handhaven, hij was toch niet in staat den dreigenden hongersnood te voorkomen.
Om versterking door nieuwe manschappen en toevoer van levensmiddelen te lokken, zond hij een schip met goud en slaven naar Haïti. Daardoor werd een Spaansch kolonist Talavera, die om schulden het eiland moest verlaten, overgehaald om, met een aantal stoute en ruwe metgezellen, een schip met proviand te overvallen en daarmede naar het goudland te gaan. Welkome uitkomst voor Hojeda; manschappen en brood; naar de herkomst was het beter geen onderzoek te doen. Een onverwijlde aanval op de Indianen was hoog noodig en .werd spoedig uitgevoerd. Hojeda kreeg daarbij een pijlschot in het been, waarvan hij het gevolg maar al te goed kon vermoeden. Dadelijk werd met een gloeiend ijzer de wond diep uitgebrand en in een met. sterken azijn nat, gemaakten doek gewikkeld. Dat was zijn behoud. Nauwelijks genezen, ging hij op het vaartuig van Talavera naar Haïti om nieuwen voorraad aan te schaffen. Als plaatsvervanger liet hij Francisco Pizarro 1) achter, die binnen vijftig dagen of hulp ontvangen of de kolonie verlaten zou.
Hojeda landde met het geroofde schip op de zuidkust van Cuba en onder de moeielijkste omstandig-heden werd de tocht veertig uren door strandmoerassen oostwaarts voortgezet. Toen bij met zijne lot-genooten, half verhongerd en versmacht, bij een dorp aankwam, werd hij daar hartelijk ontvangen. Men gaf hem een gids en booten om naar Haïti te komen. Maar daar ontvingen Talavera en zijne gezellen hunne gerechte straf. Hojeda, ofschoon vrijgesproken, stierf in de diepste armoede van alle vrienden verlaten in 1515. De ridderlijke figuur was .het afschrikkend voorbeeld voor alle ontdekkers geworden. Zijne laatste begeerte was onder den drempel der St. Franciscus-kerk te San Domingo begraven te worden, opdat ieder, die het bedehuis bezocht, den voet op zijn graf zon zetten. Zoo wilde hij nog na zijn dood voor zijne trotschheid boeten.
Pizarro, die binnen de afgesproken vijftig dagen niets vernomen had, verliet in den zomer van 1510 met de nog aanwezige zestig man de nederzetting, om naar Haïti te gaan. Doch ook op zee werden de kolonisten door het ongeluk vervolgd. Het eene vaartuig werd door storm vernield, het tweede ver-eenigde zich met Enciso. Martino de Fernandez de Enciso was een rechtsgeleerde, die aan de kust van Tierra Firme zijn geluk beproeven wilde. Ook deze schepen werden aan de kust vernietigd en nu wist men niet beter te doen, dan langs het strand gaande de verlaten nederzetting, San Sebastiaan, op te
1) Iljj was de natuurlijke zoon van een Spaansclien kapitein, in 1478 te Trujillo geboren. In zijne jeugd zwijnenhoeder zijnde, had hem alle gelegenheid tot ontwikkeling ontbroken; zeer zeker is het, dat de latere veroveraar van Mejico niet schrijven kon.
11
zoeken. Bij het gezicht der verwoeste en verbrande hutten, besloten de ongelukkige avonturiers naar de andere zijde van de golf te gaan. Men zou zich daar vestigen, zonder er zich om te bekommeren, dat deze streek tot het gebied van Nicuesa behoorde. Dit werd gedaan op voorstel van Vasco Nunez Balboa, een 38-jarig edelman, die zooals wij boven zagen, geen vreemdeling in deze landen was. Na jaren op San Domingo den landbouw beoefend te hebben, was hij in schulden geraakt en had het eiland moeten, ontvluchten. Toen Enciso zich in de haven bevond, nam Balboa de gelegenheid waar om, in een kist verborgen, aan boord te komen. Het was verboden, indien men schulden had, zonder voorkennis eu verlof zijner schuldeischers het eiland te verlaten. Eerst in volle zee geloofde hij zich veilig en meldde zich bij den bevelhebber aan, maar deze werd slechts met veel moeite overgehaald den vluchteling niet op een woest eiland aan wal te zetten.
In de nieuwe nederzetting, die den naam van Santa Maria del Antigua 1) ontving, poogde Enciso alles naar zijne rechtsbegrippen te regelen. Hierbij ondervond hij van de woeste avonturiers den heftigsten wederstand. Aan een militair commando te gehoorzamen, goed — maar een papieren wetboek als machthebber — dat nooit. Balboa plaatste zich aan het hoofd der wederspannigen, nam Enciso gevangen, doch gaf hem kort daarna de vrijheid, om naar Spanje terug te keeren. In zulke mate was Balboa tegen alle rechtsgeleerden ingenomen, dat hij nog in 1513 aan den koning van Spanje verzocht, alle juristen en studeerende lieden, buiten de geneeskundigen, den toegang tot de koloniën te beletten. »Zij hadden den duivel in het lijf en brachten met hunne spitvondigheden maar onrust en verwarring te weeg.quot; Maar ook de nieuwe nederzetting ondervond spoedig, dat aanvoer van levensmiddelen noodig was. Gelukkig kwamen in November 1510 twee schepen onder Colmenares voor rekening van Nicueza aan. Den grooten nood der kolonie ziende, gaf hij een deel van den meegebrachten voorraad, om met hel overige de plaats zijner bestemming op te zoeken.
Nicueza was een jaar vroeger, in November 1509, van Carthagena naar Darien en verder naar Veragua gegaan. Hij was zijn doel reeds voorbij gezeild, toen zijne schepen door een storm uit elkander werden gedreven. Alle vergingen, uitgezonderd het vaartuig waarop hij zich bevond, en hiermede liep hij een riviertje binnen. Daarbij geraakte het schip aan den grond en werd door de hevige branding verbrijzeld. De bemanning bereikte het land en in de nabijheid van de Voorraadshaven (Puerto de los Bastimentos), door Columbus ontdekt, werd een verblijf ingericht, dat den naam van Nombre de Dios
1) De vrees voor de vergiftigde pijlen der Indianen had hem voor het wonderdadige moedergodsbeeld van dien naam te Sevilla do gelofte doen afleggen, dat zij aan de eerste nederzetting in de nieuwe wereld dien naam zouden geven. Peschel, Zeitalter der Entdeckungen, pag. 443.
12
ontving. Van levensmiddelen ontbloot, tusschen moerassen en bosschen door de koorts aangetast, bezweek weldra het grootste deel der gelukzoekers. Colmenares vond nog slechts de vermagerde en uitgeputte rest van de zoo goed uitgeruste expeditie. Toen Nicueza van Balboa's onderneming hoorde, besloot hij met de overblijvende zestig man hem op te zoeken. Nombre de Dios, door zijne stichters verlaten, verviel weldra tot puinhoopen. Badajoz, die in -1515 tot het binnenste der landengte wilde doordringen, vond hier niets meer dan talrijke steenhoopen met roode houten kruisen, die de laatste rustplaatsen der verhongerden aanwezen.
Balboa had zijne kolonie vaster kunnen organiseeren; de voorraad levensmiddelen, door Colmenares geschonken, had hem den moeielijken tijd, dien der eerste vestiging, doen doorstaan. Maar nu was hij ook minder genegen zich onder de heerschappij van Nicueza te buigen. Deze werd verwacht, en om niet onvoorbereid overvallen te worden, zette men op de hoogste punten wachtposten uit. Toen nu de rechtmatige landvoogd met de zijnen wilde landen, werd hem dit verboden. Wat te doen? Terug te gaan was den dood te gemoet loopen, aan land gaan ongeveer hetzelfde, en de aangeknoopte onderhandelingen gaven geen hoop op welslagen. Eerst den volgenden morgen mocht hij met eenige manschappen uan land gaan, maar een deel van dat geleide werd overgehaald hem alleen te laten. Nicueza werd nu overvallen, en moest bij eede beloven onverwijld weer in zee te stoken en rechtstreeks Spanje op te zoeken. Te vergeefs wees Nicueza op de gevolgen, die eene zoo oproerige handeling na zich zou slepen. H9t slechtste vaartuig, eene kleine brigantine, werd hem gelaten en met zeventien hem trouw gebleven gezellen moest hij do groote reis aanvaarden. Hij is verdwenen en geen spoor van het schip of de bemanning is ooit meer gevonden. Onzeker is het gebleven, wie de hoofdaanlegger van dit verraad is geweest , of Balboa of zijn metgezel Zamudio.
BALBOA. De overblijfselen der drie mislukte expedition waren nu ten getale van driehonderd man, onder de krachtige leiding van Balboa, in Santa Maria del Antigua vereenigd. Naast den bevelhebber is van al deze lieden Pizarro het meest bekend geworden. Toenmaals in eene zeer ondergeschikte betrekking, werd hij door Balboa begunstigd en verkreeg dikwijls bij kleinere ondernemingen het commando. Zoo mocht het hem gelukken vooruit te komen en later zou hij aan de loopbaan van zijn beschermer een plotseling einde maken, evenals deze het aan die van Enciso en Nicueza had gedaan.
Balboa kwam op zijne gelukkige strooptochten steeds verder in het binnenland en wist tot het brongebied van de Chucunaque door te dringen. Daar vernam hij van een inlandschen vorst Panciaco, die de goudgierigheid der Spanjaarden opmerkte, dat men op de naaste bergen de zee zien en deze in zes dagen hereiken kon. Als men die overstak, zou het echte goudland gevonden zijn, maar om dat in die onbekende zee te kunnen doen, waren de krachten der kolonie nog niet groot genoeg. Daarom zond men
13
een schip naar den admiraal Don Diego Colon, met de koninklijke schatting in goud, de tijding der gewichtige ontdekking en het verzoek om toezending van wapens en levensmiddelen. Het verging op de kust van Yucatan en de bemanning werd door de Maya's in den zonnetempel geofferd, of als slaven in dienst genomen. Een dezer gevangenen, pater Jeronimo de Aguilar, werd in 1519 door Cortes bevrijd. Balboa, niets van den uitslag hoorende, zond in 1512 het laatste beschikbare vaartuig rechtstreeks naar Spanje. Weinige dagen daarna kwamen twee schepen van den stadhouder van Haïti, met de verlangde hulpmiddelen aan. De meeste waarde hadden de 150 avonturiers, die liet sterk ingekrompen gelal kolonisten geheel aanvulden. Het opperbevel over de kolonie werd ook aan Balboa gegeven, maar deze was bevreesd, dat men hem als opstandeling, in Spanje niet zoo gunstig zou behandelen. Voor Enciso, die bij den koning op recht voor zich en Nicueza aandrong, zou spoedig een opvolger gevonden worden, de raad van Indie zou het gedrag van Balboa zeer zeker veroordeelen. Deze gevoelde, dat eene grootsche onderneming noodig was om de rneening omtrent hem in Spanje te doen omkeeren. En wut zou daartoe beter geschikt zijn dan de zuidelijke zee op te zoeken en hare kusten aan de Spaansche kroon te schenken?
Om dit plan uit te voeren ging hij den l8ton September 1513 op weg met 190 Spanjaarden, 600 inlandsche dragers en een troep bloedhonden. 1) In kano's langs de kust gaande, kwam men aan Careta's dorp. Deze verschafte Balboa gidsen, welke niet alleen den weg wisten te kiezen, maar ook aan de Spanjaarden wezen. De landengte is hier slechts 9 geogr. mijlen = 12 uren breed, terwijl de boschrijke bergen zich niet boven de 700 Meter verheffen. Maar één dicht ineengegroeid maagdelijk bosch bedekt den isthmus en zelfs in onze dagen is eene reis daardoor uiterst moeielijk.
Langs smalle en bijna onbegaanbare voetpaden, door de Indianen alleen voor nachtelijke overvallen gebruikt, drong men in het gebergte. Dit ligt hier dichter langs de oostkust, daar achter is boschland van talrijke beken doorsneden tot de zee. De tocht over do Cordillera's werd nog betwist door de hoofden der verschillende stammen. Eerst op den 25st(JI1 September konden de gidsen de verzekering geven, dat op de toppen der eerstvolgende keten de zee gezien zou worden. Balboa gaf dadelijk het bevel den marsch te staken; hij wilde de eerste zijn, die den sedert jaren gezochten Oceaan zoude zien. Alleen gaat hij vooruit, bereikt den top, valt op de knieën en de handen ten hemel heffende, groet hij den schitterenden waterspiegel. Hij dankt God en alle hemelsche geesten, dat aan hem, door uitstekende gaven noch hooge geboorte onderscheiden, een zoo hooge roem ten deel is gevallen. Daarop wenkt hij zijne gezellen en toont
I) Deze dieren ontvingen ook soldy, d. w. z. bij het verdoelen van den buit werd hunnen eigenaars ook een deel voor hen gegeven, en wel een grooter dan dat van een boogschutter. Een der beroemdste was Leon^ico, de trouwe begeleider van Balboa, die zijn heer op den tocht naar de Zuidzee ruim 500 castellanos — f 3700 opbracht.
14
huti de onafzienbare zee. sCastilianenzegt hij, sdaar ligt het doel van al uwe wenschen, het loon voor al uwe pogingen. Daar rollen de golven der zee, van welke gij reeds zoo lang hebt hooren spreken, die de rijkdommen, aan u beloold, omsluit. Gij zijt de eerste, die deze oevers bereikt, deze wateren ziet. U alleen behooren daarom die schatten, 11 alleen de roem, dit onmetelijke, nooit betreden gebied aan de heerschappij van onzen koning te onderwerpen, voor het licht van onzen heiligen godsdienst te openen. Vooruit dan, de wereld zal uws gelijken in roem en rijkdommen niet zien. 1) Allen buigen hunne knieën, in een vurig gebed smeekt Balboa dat zijne onderneming een gelukkigen uitslag moge hebben en jubelend heffen zij oen »te Deum laudamusquot; aan. Als teeken van het in bezit nemen, werd een altaar van ruwe steenen gebouwd en rechts en links, ook bij het afdalen, den naam des konings in de hoornen gesneden. De notaris Andreas de Valderabano maakte een proces-verbaal op, dat door de aanwezige Spanjaarden onderteekend werd; de derde der onderteekenaars was F. Pizarro.
Stouter nog dan Hannibal, die zijnen soldaten het heerlijke Italië toonde, beloofde Balboa zijnen krijgsmakkers do grootste schatten. Maar zij waren nog niet te grijpen, nog moesten eenige hoofden verslagen, andere bedwongen worden. Eindelijk op den 29steigt; September 1513 bereikte de bevelhebber met 26 manschappen de golf van San Miguel. 2) Bij het begin van den vloed ging Balboa met zwaard en vaandel in zee en nam alle landen, kusten en eilanden in dezen Oceaan van de Noord- tot de Zuidpool voor zijn koninklijken meester in bezit. Hij en zijne gezellen dronken een teug zeewater om de verovering door eene handeling zinnebeeldig uit te drukken.
Weken lang hield hij zich bezig met, in de booten der bewoners, de oevers te onderzoeken en de hoofden tot schatting te dwingen. De verder gelegen Islas de las Perlas konden door aanhoudende stormen nog niet bezocht worden, doch onder de oogen der Spanjaarden werd naar paarlen in de golf gevischt. Men hoorde van een machtig volk in het zuiden, dat zeer rijk was en schepen van groote afmetingen bezat. Volgens eene figuur, van klei gemaakt, zouden de lastdieren van dat volk de gedaante van een kameel hebben. Dit was hef eerste bericht over de lama,. de eerste tijdingen van het goudland bij uitnemendheid. Op niemand maakte de uitlokkende berichten grooteren indruk, niemand luisterde met grootere opmerkzaamheid dan Pizarro, later de veroveraar van dat land.
Op den 3,lon November ging Balboa terug door het dicht bevolkte dal van de Chucunaque tot de bronnen van die rivier. De tocht, was niet gemakkelijk, maar toch werden de Spanjaarden niet verhinderd den inheemschen vorsten hun goud af te persen en voor kleine vergrijpen een gruwelijk vonnis te vellen.
15
Zoo werd de cazique Poncoa, nadat hij zijn goud had afgegeven, met drie andere hoofden, door bloedhonden •verscheurd. Onder den last van goud, die dagelijks grooter werd, zonken de uitgeputte dragers neder. Eerst toen ook aan de Spanjaarden de krachten begonnen te ontbreken, hield Balboa in het dorp Pocorosa langer rust en keerde van daar naar Careta terug. Op den '19llequot; Januari 1514 bereikten de ontdekkers Santa Maria del Antigua, zonder een enkelen Europeaan verloren te hebben. Eerst in Maart zond de gelukkige bevelhebber een schip naar Spanje met het bericht van zijn stouten tocht, daarbij voegende den aanzienlijken schat van 20000 castellanos aan goud en '200 fraaie en groote parels als liet aandeel des konings in den buit. Het bestaan van een nieuwen Oceaan verwekte hel grootste opzien. Nu eerst kon de vraag gedaan worden of het nieuwe land werkelijk een deel van Oost-Azie, of een afzonderlijk werelddeel was. De gevolgen van de ontdekking waren buitengewoon; de nieuwe zee gaf de aanleiding tot den tocht van Magalhaens en de verovering van Peru door Pizarro.
DE AVILA. Balboa zou de vruchten van zijne schitterende daad niet plukken. Zijn lot was reeds beslist, toen het schip met zijne brieven de haven binnenzeilde. De zestigjarige Pedrarias de Avila was tot stadhouder van Castilia Aurifia (zoo zou de kolonie voortaan genoemd worden) aangesteld. Den Hdcu April was hij niet 20 schepen en 1500 man uitgezeild, om Balboa te vervangen. Had deze laatste zich slechts meer gehaast, had zijn schip vier weken vroeger de haven bereikt, clan zou zijn leven en het lot der kolonie een geheel anderen loop genomen hebben. Maar de bisschop Fonseca, belast met de leiding der Indische zaken, was ten hoogste vertoornd over de behandeling van zijn gunsteling Nicueza en had daarom besloten Balboa zoo gestreng mogelijk te straffen. Toch zou het bericht over den gunstigen uitslag der tochten van Balboa, Fonseca wel zachter gestemd hebben, maar vóór medio April had de ontdekker geen verdedigers, alleen aanklagers en vijanden in Spanje.
De nieuwe stadhouder landde den 30stc|1 Juni 1514. op den isthmus, met een schitterend gevolg
16
van ridders en geleerden. Vier van dezen, Bernal Diaz del Castillo, Oviedo, Enciso en Andagoya hebben ons de kostbaarste werken over Amerika op bistórisch en geographisch gebied geschonken; anderen hebben naam gemaakt als krijgslieden of ontdekkers: Almagro, de veroveraar van Chili, Benalcazar, die van Peru, de Soto, ontdekker van het Missisipi-dal, Serrano, de gezel van Magalhaens en met dezen op de Philippijnen vermoord.
De nieuw aangekomenen waren zeer teleurgesteld, toen zij bij het betreden van hunne toekomstige woonplaats, nog geen enkel stukje grond ontgonnen zagen; niets dan bosch en moerassen, volkomen woeste streken. De Avila was de man niet om hier krachtig te handelen, hij was te oud en daarbij zeer naijverig op Balboa, dien hij met wantrouwende blikken bewaakte. Door zijne hardheid tegen de, bevolking, maar meer nog door het. doordrijven van gewelddadige veroveringen, werd hij de verwoester der jonge bezitting. In korten tijd waren 500 man, deels door koorts en honger, deels door de Indianen gedood. Las Casas veroordeelt den gouverneur, zonder zijn naam te noemen, met de scherpste woorden, als hij schrijft: »In het jaar 1514 kwam oen door en door slecht stadhouder naar Tierra Firme, de gruwelijkste tiran, zonder verstand en zonder medelijden, een werktuig van den toorn Gods.quot;
Eerst werd Ayora met 400 man gezonden om eene reeks versterkingen van den eenen tot den anderen Oceaan aan te leggen, in waarheid een verdelgingstocht tegen de Indianen. De stamhoofden werden bijna allen of verbrand of door bloedhonden verscheurd, maar de verdedigingswerken werden even spoedig door de bevolking verwoest, als de Spanjaarden die aangelegd hadden. In November 1515 moest Gusman dezelfde taak verrichten, hij kwam dan ook onder bel plegen van dergelijke gruwelen naar Panama 1), het eerst door hem bereikt. Op zijn terugtocht plunderde hij het landschap Chagre 2) en werd door de inboorlingen aangevallen, doch kon nog bij tijds in Antigua eene veilige schuilplaats vinden. Evenzoo mislukten nog vier tochten naar het zuiden om den agouden tempelquot; op te zoeken. De eerste van deze werd geleid door Balboa, alle eindigden met zeer gevoelige verliezen.
In ,Tuli 1515 kwam de erkenning der verdiensten van Balboa uit Spanje. Hij werd, maar onder het opperbevel van Pedrarias, tot Adelantado der Zuidzee benoemd, en had als zoodanig ook de zuidkust der landengte onder zijn beheer. En dat was juist het eenige gebied, dat goud en paarlen, levensmiddelen en bouwgrond, gezondheid en een gelukkig klimaat beloofde te geven; kon de Avila dat land, zonder hetwelk het zijne geen waarde had, aan een ander overlaten? Om zooveel van den buit meester te worden, als
1) Eon Indianen-dorp, waarvan de naam ojgt; de latere stad, provincie en landengte is overgegaan. Over de beteekenis is men het niet eens. Martins, Beitrage zur Ethnographie, 1867, geeft „vlinderquot;; Wüllerstorf, Novara, III, zegt vele visschen.
2) De beteekenis van dezen naam is geheel onzeker.
17
zonder verzet tegen 's konings bevelen mogelijk was, zond hij zijn neef Gaspar de Morales en Pizarro met zestig man naar de golf van San Miguel om de Paarlen-eilanden te veroveren. Dertig man gingen in booten naar »Isla Ricaquot;. zooals Balboa het grootste eiland uit den archipel genoemd had. Zelfs de vorsten op het vaste land sidderden voor den hoofdman van dat eiland, maar na een hevigen strijd werd ook hij onderworpen. Als verzoeningsgave bood hij zijnen overwinnaars een korf vol kostbare paarlen aan, daarna voerde hij zijne gasten op den toren van zijn huis en toonde hun alle eilanden, die hem gehoorzaamden. Hij verleide ook van het machtige volk daar in het verre zuiden, welks schepen zeer dikwijls door hem gezien waren. Terwijl Pizarro's verbeeldingskracht zich de grootste schatten voortooverde, hield Morales ziel) aan den vogel, dien hij in de hand had en legde den cazique eene jaarlijksche schatting op van 100 mark (— 2-4.475 K.G.) paarlen. Daarna gingen de veroveraars naar de oostkust terug, maar ook nu wederom ongehoorde schanddaden tegen de inboorlingen plegende. Bij eene vergadering, tot een vriendschappelijk gesprek bijeengeroepen, hitste men de bloedhonden op, achttien caziquen werden verscheurd en bij honderden vielen de Indianen. Toen de gevoellooze roovers door de verbitterde bevolking vervolgd werden, sloegen [zij honderd gevangenen, vrouwen en kinderen, die zij als slaven meenden te verkoopen, het hoofd al of scalpeerden hen, om daardoor de vervolgers van verdere pogingen af te schrikken. Zelfs Balboa geeft met de grootste verontwaardiging verslag van het gebeurde, maar de neef van den goeverneur kwam er zonder straf af.
Om de beide mededingers op den isthmus met elkander te verzoenen, sloeg de bisschop van Darien een huwelijk voor tusschen den ontdekker der Zuidzee en de dochter van den stadhouder. Beide partijen schenen daartoe geneigd, doch Pedrarias loerde slechts op eene gelegenheid om zijn toekomstigen schoonzoon onschadelijk te maken. Deze bood zich weldra aan, toen Balboa zijne maclit aan den Groeten Oceaan wilde uitbreiden. Om het bevel des konings, eene veilige verbinding tusschen de beide zeeën te vormen, ten uitvoer te brengen, werd westelijk van Gareta de havenplaats Acla 1) aangelegd en op vasten bodem een sterk blokhuis gebouwd. Van dit punt uitgaande zou Balboa dan het materiaal voor de noodige schepen over de landengte voeren en daar aan het strand zeewaardige vaartuigen laten timmeren. Maar toen Balboa te Acla kwam, vond hij het blokhuis verwoest en de Spaansche bezetting vermoord. Eerst mopst dus alles weder hersteld worden, en een geruimen tijd verliep, eer het benoodigde voor de llotille was aangebracht. Nu werd dit op de ruggen der inlandsche lastdragers over de landengte gevoerd en aan de Rio Balsa, den mond der Chucunaque met het bouwen der schepen begonnen. Maar nu bleek het, dat
1) In do taal der omwonende stammen in gebeente, naar do vele graven.
3
18
alles te lang aan den invloed van regen en insekten had blootgestaan. Men kon uit het vermolmde en doorboorde hout geen vaartuig samenstellen en toch had het vervoer vijfhonderd Indianen het loven gekost, Las Casas zegt zelfs van tweeduizend.
Intusschen was koning Ferdinand gestorven en men verzekerde ook, dat de Sosa, goeverneur der Canarisrhe eilanden, Pedrarias zou vervangen. Om ook niet door hem in zijne ondernemingen gestoord te worden, haastte Balboa zich eene vloot zeilklaar te maken. Niettegenstaande den ijver, waarmede gewerkt werd, waren de schepen na de achttien maanden, voor het bouwen toegestaan, niet gereed. Dit werd door de Avila als verraad beschouwd/' Toen nu Balboa voor de laatste maal naar Acla terugkeerde, om door zijn persoonlijken invloed het werk spoediger te doen voortgaan, werd hij door Pizarro, op last van den stadhouder, gevangen genomen. Een kort proces eindigde met zijne veroordeeling en liij werd, waarschijnlijk in het begin van 1515, met vier zijner aanhangers onthoofd. De dood van den 42-jarigen krijgsman was een ongeluk voor de ontwikkeling der Spaansche heerschappij. Ruwe avonturiers verwoestten binnen korten tijd land en volk. Zeker is de handelwijze van Balboa tegenover Nicueza moeielijk te verdedigen, doch liet vonnis van Pedrarias was onrechtvaardig. Toen de regeering Balboa tot Adelantado benoemd had, was daardoor ook de vergiffenis voor het gebeurde geschonken. De geheele geschiedenis der Spaansche veroveringen is echter eene aaneenschakeling van woordbreuk en verraad en hieraan is ook zijn dood te wijten. Stout in zijne ondernemingen, vast in het besluiten, geboren tot bevelen als staatsman of soldaat, beschaafd en met eene rijke ondervinding was hij de geschikte man geweest om de kolonie tot hoogen bloei te verheffen. Wel had het land onder Balboa veel geleden, maar slechter werden de toestanden onder Pedrarias, en de verwoesting van de eens zoo dicht bevolkte landengte werd zoo voltooid, dat er bij het begin der i?1'» eeuw hier meer Negers dan Indianen woonden.
PANAMA en PUERTO BELO. Aan de Zuidzee werd Espinosa tot opvolger van Balboa benoemd. Met de manschappen door dezen bijeengebracht, stichtte hij in 1519 Panama, welke nederzetting in 1521 van Karei V stadsrechten verkreeg. Maar in die ongezonde streek stierven, van 1520—1548, veertigduizend menschen; daarom beval Philips II de kolonie drie uren westelijker te vestigen. Hij bepaalde tevens, dat voor den weg over den isthmus, Puerto Belo het uitgangspunt zou zijn. Het gelukte aan Espinosa de geheele landengte te onderwerpen, die drie eeuwen onder den naam van Tierra Firme voor de Spaansche kroon behouden bleef. De oudste nederzetting Santa Maria del Darien of del Antigua begon reeds in 1521 te vervallen en werd in 1524 geheel verlaten; in hare plaats trad Panama. Dertien jaren lang heeft het land nog onder het bewind van Pedrarias de Avila gezucht; de inboorlingen zagen verschillende opstanden en oproeren onder de blanken en vielen ook dikwijls als slachtoffers van de oneenigheden tusschen hunne overheerschers. De streken, eens door Columbus en Balboa zoo vurig gezocht en met zooveel
19
opoffering gevonden, hebben zich niel vóór de tweede helft der negentiende eeuw uit den staat van verval kunnen opheffen. De gruwzame menschenjachten ontvolkten van lieverlede de landstreek. De inlander ziende, dat goud het eenige was, wat de Spanjaarden zochten, wierp dit liever weg dan zich aan roof en moord bloot te stellen. Eerst toen de rijke mijnen van Mejico en Peru bekend werden, verlieten de meeste Europeanen de provincie, waar zij bij minder voordeel met grootere gevaren en een zeer ongunstig klimaat te kampen hadden.
Alleen Puerto Belo aan de noord- en Panama aan de zuidkust bleven nog langen tijd hare belangrijkheid behouden, want over deze steden had het verkeer tusschen hel moederland en de Zuid-Ameri-kaansche koloniën plaats; echter onder bepalingen, die voor den vrijen handel zeer nadeelig waren en die eerst in de tweede helft der vorige eeuw opgeheven zijn. Langen tijd had Sevilla het monopolie van den handel op die streken. Elk schip, dat uit Tierra Firme kwam, moest steeds, onverschillig uit welke Spaansche haven het vertrokken was, in Sevilla landen; op overtreding stond de doodstraf. In 1717 ging dit voorrecht over op Cadiz, dat tot dien tijd een zeer klein aandeel in den trans-atlantischen handel had gehad.
De regeering, die Zuid-Amerika onder streng toezicht wilde houden, stond slechts aan twee vloten jaarlijks den tocht naar de landengte toe. Zij schreef ook nauwkeurig den weg voor, die gehouden moest worden en gaf een gewapend convooi mede, dat waarlijk, vooral in den tijd der Boekaniers, zeer noodig was. Ook slechts twee plaatsen mochten bezocht worden, liet eerst Cartagena, aan eene diepe en ruime baai, bij den mond der Magdalena-rivier en beschermd door eene sterke vesting. Eigenlijke handel werd hier niet gedreven; de vloot bleef hier veilig en zeker voor storm en roovers beschut, wachten tot het tijdstip, waarop zij verder zou mogen gaan. De tijding, dat de koopvaarders uit Chili en Peru te Panama waren aangekomen en men reeds met het ontladen begonnen was, gaf het sein tot vertrekken. Het vervoer der producten over de landengte en de zeereis van Cartagena naar Puerto Belo waren zoodanig geregeld, dat men bijna tegelijker tijd aankwam. Laatstgenoemde plaats, anders om haar doodelijk klimaat bijna onbewoond, werd dan de groote marktplaats en eene talrijke menigte stroomde van heinde en verre derwaarts.
De goederen werden uit de schepen, meest twintig tot dertig in getal, aan land gebracht en in tenten ten verkoop uitgepakt. De straten van dit verlaten, stille en doodsche plekje waren dan versperd door de kisten, gevuld met allerlei waren uit Europa en Amerika, vooral goud en zilver, gemerkt, bewerkt of in staven. De mis begon zoodra de goederen uitgeladen, de kooplieden uit Peru en dtgt; gouverneur van Panama waren aangekomen. Zij duurde veertig dagen, gerekend van het oogenblik, dat de schepen te Puerto Belo bet anker hadden geworpen. Zeer zonderling ging het dan toe. Aan boord
20
•van het admiraalsschip en in tegenwoordigheid van den goeverneur, werden door de gevolmachtigden der beide handelscompagnieën, die hare privilegiën reeds van Karei V en Philips 11 hadden ontvangen, de prijzen voor de verschillende artikelen bepaald. Gewoonlijk bedroeg de winst 100 tot 300 percent ; nog in *1780 moest in Spanje viermaal, in het overige Europa zevenmaal de inkoopsprijs van de Varinas-tabak in Amerika betaald worden. I)e corregidoren (koninklijke agenten) bepaalden hoeveel en welke waren door de Indianen gekocht moesten worden, en op die uitspraak was geen appel mogelijk. Zij hadden geen baard, maar moesten toch scheermessen koopen; hunne hut was bouwvallig, maar zij werden gedwongen die met de aangevoerde spiegels te versieren; zij rookten of snoven niet, maar tabaks- en snuifdoozen waren onder de eerste artikelen, die voor hen werden aangevoerd.
De Engelschen wisten ook hier hun voordeel te doen. Zij hadden langen tijd, vooral in de achttiende eeuw, verlof met een vergunningsschip, navio de permisso, waren op de mis aan te voeren, en daarvan werd zoo ruim mogelijk gebruik gemaakt. Een hunner grootste schepen werd op Jamaica bevracht, door vier a zes kleinere vergezeld, ging het dan naar Puerto Belo. In de nabijheid van de haven werd dan zooveel uit de kleinere in het vergunningsschip geladen als zonder gevaar voor zinken mogelijk was. De goederen werden den Engelschen gaarne afgekocht, omdat men èn niet gedwongen was èn omdat de verkoopers, gedachtig aan seen klein winstje is een zoet winstjequot;, hnnne prijzen veel lager stelden dan de Spanjaarden.
In de 17l,e en 18lt;lc eeuw was Panama, dat tot stapelplaats van Amerika's westkust diende, ongemeen levendig. De handel strekte zich uit tot Guatemala in het noorden en tot Chili in het zuiden; het Spaansche handelssysteem had het getal inwoners tot 50000 doen klimmen. Toch deden de beheerschers der landengte niets om de kolonie of de bewoners eenige voordeelen van hunne woekerwinsten te doen genieten. Niettegenstaande de honderden van millioenen, die over de bergen vervoerd werden, geschiedde niets voor de verbetering van den weg, die alleen uit muildierpaden door eene tropische wildernis, bestond. Haar goud en slechts goud was het, dat. men begeerde, onverschillig op welke wijze men het meester werd. Eene algeheele verarming, eene volkomene uitputting der inlanders was daarvan het gevolg. Leed de Indiaan hieronder, ook de Spanjaard mocht zijne schatten niet ongestoord bezitten of vervoeren. Spanje was in te vele oorlogen gewikkeld en de kapers uit de drie vorige eeuwen waren te zeer naar de Ameri-kaansche edele metalen begeerig, dan dat rooftochten naar den isthmus hadden kunnen uitblijven. Zoo waagde de Engélsche kaper Oxenham in 1575 een tocht over de landengte, bouwde aan de westkust een schip, nam daarmede twee rijkbeladen vaartuigen en ging met dien buit weder terug. Herhaaldelijk hebben later de Boekaniers en Fllbustiers Puerto Belo en Panama geplunderd, maar vooral is de verwoesting van eerstgenoemde plaats in 1739 de doodelijke wonde voor die sschoone havenquot; geweest.
21
Op den 208ten November was de Engelsche admiraal Vernon met zes oorlogsschepen voor die stad gekomen en den daaropvolgenden dag liet hij »het ijzeren slotquot;, een klein fort aan den ingang van de haven, aangrijpen. Een kort musketvuur verdreef de Spaansche bezetting van de wallen, de Engelsche matrozen beklommen de muren en namen zonder moeite de sterkte in. Een meer opwaarts gelegen fort, dat de open stad dekken moest, gaf zich den volgenden dag na weinige kanonschoten over. Stad. haven en vesting kwamen dus gemakkelijk in handen der Engelschen, die in liet geheel zeven man verloren hadden en met den belachelijk geringen buit van 10000 piasters (een Spaansche piaster is ongeveer Iwee gulden) naar Jamaica terugkeerden, l) Van de verwoesting echter herstelde dit plaatsje zich niet. De vroegere drukke markten werden hoe langer hoe onbeduidender; in plaats van veertig of vijftig galjoenen 's jaars kwamen er in de IS1'quot; eeuw slechts acht en eindelijk werd in de eerste helft dezer eeuw de handel naar Chagres verlegd. Zoolang men over een kanaal sprak, bleef Ghagres het vermoedelijke uitgangspunt daarvoor en behield dus zijn belang, maar de spoorweg ging van een oostelijker punt uit en sedert dien tijd is het plaatsje ineengekrompen tot een drietal rijen armoedige hutten met, ternauwernood een duizendtal inwoners.
DE ONAFHANKELIJKHEID. De Spanjaarden hebben de landengte als eene provincie van het vice-koninkrijk Nieuw Granada tot 1811 in hun bezit gehad. Toen verklaarde Venezuela zich onafhankelijk en hoewel nog eens onderworpen, heeft de bevrijder Bolivar toch de vrijheid van zijn land gevestigd mogen zien. Toch twijfelde hij sterk aan de toekomst van de door hem gestichte staten. Hij was in 1822 tot president van de republiek Columbia benoemd, welke toen uit Caracas, Nieuw Granada en Quito bestond. Reeds in 1830 spatte dit verbond uiteen en Bolivar besteedde de laatste dagen van zijn leven tol het. hereenigen der twistende deelen. Nog op zijn sterfbed, 10 December 1830, zeide hij tot zijne vrienden: «Eendracht, eendracht, of de hydra der tweedracht zal ons zeker verslinden.quot; Doch het mocht niet baten; binnen-landsche onlusten brachten meermalen het bestaan van den staat in gevaar. Het vereenigde Columbia en later de republiek van dien naam heeft echter het gezag over de landengte weten te bewaren. De regeering der Vereenigde Staten van Noord-Amerika heeft meermalen, bij de herhaalde opstanden in de republieken van Centraal-Amerika en Columbia, oorlogsschepen aan de noord- en zuidzijde van den staat Panama gestationeerd, want zij heeft het grootste belang bij de neutraliteit van den isthmus. Toch behoeft het bestuur der Unie voor een rechtstreekschen invloed van Europa niet bevreesd te zijn. Integendeel, de rassenhaat was zoo sterk, dat zij aanleiding gaf tot het bevechten der onafhankelijkheid; hot beste middel om deze laatste te bewaren is de afkeer, die de inboorling tegen den blanke gevoelt.
Oneken, dus Zcilalter Fiicdriehs dea Oroszon, 1, 374.
22
Die vrees voor de Europeanen, die haat tegen de vreemdelingen zal, volgens Gervinus, de oorzaak van den ondergang dier staten zijn. Het Is toch onmogelijk eene nieuwe nationaliteit, van de samensmelting-der rassen en de vatbaarheid der kleurlingen voor ontwikkeling te verwachten. Het eene zoowel als het andere strijdt tegen de natuur. In de tropische wereld bereikt èn planten- èn dierenleven de weelderigste ontwikkeling, maar de mensch staat daar op den laagsten trap. De echte Indiaan legt nimmer de sombere ongezellige neiging af, die hem eeuwig in de wouden, die hij szijn landquot; noemt, terugtrekt. Hij is, in het. binnenland, aan zijne natuurlijke instinkten alleen overgelaten, van het jagersleven nooit tot het herdersleven opgeklommen. Zelfs waar hij, onder de Europeanen gevestigd, hot meest vooruit is gegaan, heeft hij nooit den lust en de geschiktheid aan den dag gelegd, om den landbouw te beoefenen. Daarom ziet men in die wonderbare gewesten, waar de verwaarloosde voortbrengselen der plantenwereld ter aarde vallende, eene verbazende laag van den kostbaarsten teelgrond opeengehoopt hebben, slechts verstrooide horden van leegloopers zwerven, ofschoon vele millioenen zich daar zouden kunnen voeden. Indien deze geslachten maar eenigszins voor eene hoogere ontwikkeling vatbaar waren, dan voorzeker zou het elk oogenblik te vreezen zijn, dat de Creolen door ben, zonder eenigen twijfel, een gelijk lot zouden ondergaan, als dezen den Spanjaarden bereid hebben. Maar van zulk een vermogen voor ontwikkeling is tot heden toe niets gebleken. Het zijn trekken van een edel godsdienstig gemoed, of van eene liefderijke verschooning der menschelijke zwakheid, of van een ideaal vertrouwen op do kracht van den menschelijken geest, ook wel van zonderlinge denkbeelden van den mensch, wanneer Las Casas de Indianen zedelijk en verstandelijk even begaafd noemde, als elke andere natie; wanneer Humboldt niet wilde, dat men de vatbaarheid voor ontwikkeling van de Mejicanen afmeten zoude, naar hunnen toestand in den tijd van Cortez: wanneer Hawkshaw geloofde, dat de hersenen van alle volken versterkt kunnen worden, even als de spieren hunner armen; wanneer Orbigny de Indianen inzonderheid onder die stammen teldo, die de grootste vatbaarheid voor verlichting bezitten. De scherpte der zintuigen, de gave van opmerken, de sluwheid van deze volken en de ontwikkeling van enkele bekwaamheden bij sommige personen heeft zelfs velen van die beoordeelaars, die hen 't best konden, lang en dikwijls misleid. Zij hielden de sombere stilzwijgendheid der Indianen voor opzettelijke achterhoudendheid en veinzerij. Zij waren overtuigd, dat do eerzucht der roodhuiden, eigenlijk alleen zucht tot opschik, weldra in grooter en uitgebreider werkkring zou kunnen schitteren. Nochtans hebben deze, het meest van nabij met hen bekende personen, niet durven loochenen, dat het leven der inlanders louter zinnelijk en werktuiglijk is en dat hunne achterhoudendheid doorgaans niets anders is, dan het gevolg hunner onwetendheid. Evenmin, dat hun geest niet in staat is een ruimeren gedachtenkring te omvatten en dat zij tot geen afgetrokken voorstelling, verstandige redeneering en gevolgtrekking in staat zijn. Hun taalschat heeft slechts uitdrukkingen voor zinnelijke
23
•voorwerpen en waarnemingen. Heden, even als bij de ontdekking, leven zij in een natuurstaat, die reeds de eerste veroveraars deed twijfelen of zij zich niet kleedden om niet te moeten spinnen, dan of zij niet sponnen, om zich niet te moeten kleeden. Hij, die weet hoe de Indianen en kleurlingen hunne kinderen behandelden en dit nog doen, zal andere begrippen over de menschenwaarde dezer rassen hebben, dan de menschlievende idealist in de verte, die van de morsigheid des Indiaans en den reuk des Negers geen hinder heeft. Het geloof, dat deze stammen ooit de beschaafdheid van den Europeaan zullen bezitten is een waan, even als de onderneming om aan den braambeziestruik vijgen te kweeken. Men kan op verwante hoornen edeler loten enten, men kan door voeding en africhting enkele dieren ver boven hunne natuur verhellen, men kan ook eenige bekwaamheden en kundigheden aan kleurlingen eigen doen worden: maar het strijdt met alle verstand en ervaring te hopen, dat deze stammen in massa door eenige opvoeding ooit verheven zouden worden tot de geestkracht en het verstand van den Manke. Niets begunstigt zulk eene verwachting in de natuur, wier schoonheid en rijkdom in eene menigte van opklimmende scheppingen bestaat; niets in de geschiedenis, die zelfs gedurende eeuwen niet kan ontwikkelen, waarvoor zich in eeuwen geen kiem heeft vertoond. Wie na de politieke ervaringen in Haïti, na de maatschappelijke in Liberia, na de huishoudelijke in Jamaica, na de opvoedkundige in de gemengde scholen van Nieuvv-Engeland, waar de kinderen der kleurlingen nooit boven een zekeren, betrekkelijk lagen trap van ontwikkeling komen, wie na dit alles nog beweert, dat alle menschenrassen dezelfde vatbaarheid bezitten, voor dien is iedere ervaring verloren. I)e groote vraag of Indianen en Negers met de afstammelingen dér Europeanen tot ééne maatschappij ineen kunnen smelten of niet, zal door de toekomst niet anders beantwoord worden dan zij dit reeds is. Tegen deze ineensmelting verzet zich eene gestrenge natuurwet, die de welwillendheid van menschelijke gevoelens onverbiddelijk trotseert. Om al wat in die afscheiding toevallige vooroordeelen mochten zijn, om al wat willekeur en zelfzucht daarin gebracht mochten hebben, om dat alles te overwinnen of te verdrijven, hebben de kerkelijke en wereldlijke wetten der Romanen al het mogelijke gedaan, ja zelfs meer dan raadzaam was. 1)
Het oordeel is zeker scherp, maar ook verdiend, en de staatkundige toestanden in de republiek geven niet het minste recht eenigen invloed naar buiten of ook maar eenige zelfstandigheid van het bestuur te verwachten. De eene omwenteling volgde op de andere. en al was het hier iets beter dan in de zuster-republiek Mejico, waar van 1824—1867 niet minder, dan 240 pronunciamento's voorkwamen, toch was de toestand zoo verward, dat men meermalen verwachtte een tiental staatjes uit de eene republiek te zien ontstaan. De laatste revolutie dagteekent van 12 October 1875; sedert dien tijd is liet rustig. De
1) Gervinus, Geschiedenis der negentiende feeuw. IV, 780.
24
landengte vormt heden onder den naam van El Isthmo een der negen staten van den bond der Vereenigde Staten van Columbia. Iieeft eene oppervlakte van 1500 □ G. M. of 82000 KM1 en 226000 inwoners. 1)
DE LANDENGTE EN HARE BEWONERS.
BODEM. Dc ligging van dit »slanke verbindingslid in sierlijken boogvormquot; is wel eenig in hare soort. Tusscben do beide deelen der nieuwe wereld schijnt zij zich te krommen om een weg door de zee te zoeken. Dit is haar, even vóór hot tegenwoordige scheppingstijdperk, dan ook gelukt 2) en daardoor vormt zij de scheiding tusschen Atlantischen en Grooten Oceaan, een muur van geringe hoogte en weinig dikte. Op de smalste plaats is zij 37 KM. breed en de hoogte blijft op vele punten beneden de 200 M. Toch is de bergketen, die door geheel Amerika gaande, eene lengte van ruim 2600 uren en soms éene hoogte van 7500 M. bereikt, hier op de smalste en laagste plaats nog niet geheel bekend. Vele toppen zijn niet gemeten, vele plaatsen nog niet bezocht en alleen een smalle gordel aan beide zijden van den spoorweg is nauwkeurig genoeg opgenomen. Trachiet, doloriet en bazalt zijn de steensoorten, die het meest voorkomen. De keten beeft over het algemeen dezelfde richting als de landengte, maar men moet zich niet voorstellen hier een geographisch geheel te vinden. Do bergen zijn met eene zekere onregelmatigheid in elkaar geschoven, welke verwarring door het eenvormige, dichte woud, dat alles bedekt, niet duidelijker gemaakt wordt. Eenige gedeelten zijn bovendien geheel van de Centraal-keten afgezonderd.
Holim und Wagiier, Dio Bovülkorung dor Erdo. VII, 84. Ter vergelijking dionc, dat Nederland op 000 □ G. M. 4 miUioon inwoners hooft.
25
Ook vulkanische werkingen hebben in vroegeren fijrt hier veelvuldig plaats gehad, tegenwoordig schijnt dit deel van de vulkaanketen in rust te verkeeren.
De rivieren, die hier in groot aantal voorkomen en zeer waterrijk zijn, bevorderen de vruchtbaarheid en verhoogen door talrijke watervallen de schoonheid en bevalligheid van het landschap. Toch zijn zij bijna alle onbevaarbaar en zijn alzoo voor het verkeer van weinig of geen nut, ja zell's belooft de Chagres voor het kanaal de grootste en kostbaarste hinderpaal te worden. Deze rivier komt in den regentijd, wat. breedte betreft, met den Gelderschen Osei overeen, doch is niet zon diep.
De kusten zijn op de meeste plaatsen zeer vlak en moerassig, maar met vele eilanden bezet. De zuidkust is voor schepen bijna niet te genaken; op een uur afstand van het land is de zee zelden meer dan 3 meter diep. De noordzijde is in dat opzicht iets gunstiger bedeeld, doch daar belemmeren talrijke klippen en riffen de geregelde vaart. Onder de eilanden zijn de Islas de las Perlas de grootste. Deze groep telt er zestien en eenige rotsen, maar de waarde van dien archipel berust niet op de grootte of het aantal der stukjes vasten bodem, doch in de talrijke paarlen, die jaarlijks aan de kusten der eilanden verzameld worden. Bij Panama verdient nog bijzonder vermelding Taboga met een ruim 300 M. hoogen berg, welke tot den top bebouwd, een der schoonste punten van de baai vormt en als een overgevulde bloemkorf uit zee opstijgt. In de haven van Panama kan de vloed eene hoogte van zeven meter bereiken; de hoogste vloed bij Chagres blijft beneden een meter. Ook schijnt, de spiegel der zee op de noord- zoowel als op de zuidkust zich aan de wet van Bernhard Varen te honden, namelijk in beide zeeën even hoog te zijn. Op aansporing van A. v. Humboldt liet Bolivar in 1828 door Lloyd en Falmark eene waterpassing-op de landengte doen, waarbij een hoogte-verschil van 1.1 M. werd gevonden, een verschil, dat zeker wel uit fouten bij het aflezen der instrumenten zal ontstaan zijn. 1)
KLIMAAT. Wie ook over het klimaat der landengte spreekt, de reiziger of de geleeide, de natuuronderzoeker of de jager, de ingenieur of de werkman, de, handelaar of de landverhuizer, allen komen overeen: het is heet, vochtig en zeer ongezond, vooral voor den Europeaan. Puerto Belo werd als het graf voor hen (la sepultura de los Europeos) gemeden; de Britsche natuuronderzoeker Gould spreekt van «het land met de verpestende lucht.quot; De noordkust wint het in dezen van de zuidkust. Daar is de vochtigheid nog grooter, de temperatuur nog hooger, de moeraskoorts nog heviger. En toch is Panama niet bevoorrecht. In deze betrekkelijk gezonde plaats ontgaat niemand op den duur de schadelijke werking der tropische lucht; na eenige jaren is iedere bewoner genoodzaakt zijne krachten in andere oorden te
1) Peachel-Leypoldt, I. c. II, 106.
4
26
gaan herstellen. Het temperatuur-verschil is niet groot, in 1880 waren de uitersten te Panama 20° en '24,5° C., de gemiddelde warmtegraad 28° C. Jaargetijden zijn er twee, de zomer of het droge, de winter of het natte tijdperk.
Dit laatste begint in April en duurt tot December, en in de overige maanden is het eigenlijk niet droog. In Colon, waar de hitte 't grootst is, zegt men: Maart, de heetste maand, altijd regen; begin April, regentijd; Juli tot October, heftigen regen; in November de meeste regen, dikwijls 3—.rgt; etmalen achtereen. In de wouden en bosschen meer regen dan op de heuvels en in de hoogere streken; aan de kusten in de dichtste bosschen ook den meesten neerslag. De zeer heftige regenvlagen zijn bijna altijd door vreeselijke onweders vergezeld; wij hebben hierboven gezien, dat Columbus dit voortdurend ondervonden heeft. Eigenaardig is daarbij de ))Yeranito de san Juanquot;, de kleine Johannes-zomer. Over do geheele landengte is dan de regen, omstreeks den 20ste» Juni, vijf tot zes dagen afgebroken en door zonneschijn en droogte vervangen. De gemiddelde jaarlijksche hoeveelheid regen is te Colon 3—4,3 M., te Panama 1,-1 tot 2,1 M.
PLANTEN. De planten hebben alle denkbare schakeeringen van groen, van het donkerste fluweel tot het geelgroen van ons jong beukenloof; daartusschen met mos bedekte hoornen, en ook enkele andere, die al hun loot hebben afgeworpen. Scherpe, gloeiende kleuren, zooals in Zuid-Europa lt;in Noord-Afrika, ziet men hier niet, daarvoor is de lucht te vochtig; de woudstreken zien er steeds uit. alsof het eenige uren te voren sterk geregend had. Een zeer groot verschil met Suez: daar alles vlak, woest, door de zon verbrand en in de scherpste kleuren; hier begroeide heuvels met afgeronde vormen, een heerlijk berglandschap met deu weelderigsten tropischen plantengroei. Zonderling, dat hier eens, even als daar, onze grootste mailbooten zullen passeeren; men zou eerder denken honderden uren van de zee verwijderd te zijn. Planten tot de meest verschillende familiën behoorende, wassen hier naast en door en op elkaar. Allerlei vormen van stammen en bladeren en bloemen, allerlei kleuren van bladeren, bloemen en vruchten wisselen elkander onophoudelijk af. Hier heeft eene krachtige slingerplant een boom in hare omhelzing gedood, en de kloeke stam, die eerst zijne verraderlijke vriendin tot steun diende, is nu vermolmd uiteen gevallen. Daar hangen jonge lianen naar beneden, nieuwsgierig uitziende naar een stam of een tak, waarom de wind hen straks zal slingeren. Orchideeën met prachtige bloemen hebben door hare wortels de levenssappen weten te zuigen uit de takken der reusachtige boomen. Ginds wuiven, zachtkens door den wind heen en weer bewogen, de boomvarens hare veervormige bladeren. Palmen in velerlei vorm wedijveren met haar in sierlijkheid. Bij dezen rijkdom van vormen, bij dezen weeldorigen wasdom en de verwarring van ranken schietende gewassen wordt het dikwerf voor den natuuronderzoeker moeielijk te onderscheiden tot welke stammen de bloesems en bladeren behooren; ja, een enkele boom met slinger-
27
planten getooid, biedt een rijkdom van planten aan, welke, van elkander gescheiden, eene aanmerkelijke vlakte zouden bedekken 1). De bodem is bedekt met, ja bestaat voor een deel uil omgestorte boomstammen, afgevallen takken en kleinere plantendeelen. De groote vochtigheid maakt den grond glibberig. Wie zich een weg wil banen door zulk een woud, kan met behulp van de bijl slechts langzaam vooruit komen, het pad moet letterlijk worden uitgehouwen. Zoo had in 1853 de bekende reiziger K. v. Scherzer te vergeefs beproefd van Angostura uit de haven van Limon te bereiken. Na een zwaren arbeid van 16 dagen, door dertig werklieden, geleid door eenige ingenieurs, moest men het opgeven de slechts tien mijlen verwijderde kust te bereiken. Het bosch was zoo dicht, dat slechts een vale schijn het daglicht verkondigde 2).
Op de plaatsen, waar het woud door eene natuurlijke oorzaak eene opening heeft, wat veel meer in het laag- dan in het hoogland voorkomt, vindt men hoog riet en blezen, vele moerasplanten, soms wal kreupelhout, maar nooit iets van hetgeen wij onder weide verstaan. In het bosch allerlei bamboessoorten en palmen, zelden agaven en cactussen. Het meest indrukwekkend zijn de bango's, hoornen met eene groote schaduwrijke kroon, uit welker reuzenstammen de doelmatige, uit een stuk gehouwen kanoes vervaardigd worden, die men overal op de rivieren ziet. De oevers van deze worden omzoomd door buitengewoon groote espaveboomen, die eene hoogte van veertig, en welker stammen een omvang van zeven meter hebben. Naast deze vinden wij den mahonieboom, door talrijke slingerplanten, met andere woudreuzen tot een geheel verbonden. Prachtige bloemen groeien overal, dringen zelfs tusscheu de spleten der rotsen door. Dat ook de mensch hier nu en dan wat van de natuur verlangt, bewijzen de zeldzame bazanen-tuinen; doch de schatten van verschillende houtsoorten, zoowel voor bouwmateriaal als voor weeldevoorwerpen, zijn hier nog niet aangeroerd. Al het benoodigde hout komt uit de Vereenigde Staten.
De moerassige kusten en oevers der rivieren, voor zoover de vloed der zee die regelmatig bereikl en het zoetwater brak wordt, zijn bedekt met ondoordringbaar Mangrove-bosch (Rbiziphoren) 3), dat aan de streek alreeds een eigenaardig karakter geeft. Uit de verte, vooral van eenige hoogte gezien, maken deze gelijkvormige, lage, dof grijs-groene bosschen een uiterst zwaarmoedigen indruk. Het op deze wijze ontstane vooroordeel verdwijnt echter, wanneer men op eene rivier, of beter nog op een dier stille, zwarte, eenzame creeks tot midden in het Mangrove-gewas doorvaart en het nauwkeurig beschouwt. «Een woud op steltenquot;, roept de oningewijde op bet eerste gezicht uit, en bij heeft volkomen gelijk. Op een niet te
1) A. v. Humboldt, Kosmos, vertaald door Bcima, II, 78.
2) Wagner und v. Scherzer, die Republik Costa Rica, 1878, p. 351).
3) Het hier volgende over deze bosschen is uit de voortreffelijke studie over Liberia door J. Büttikofer. Bijblad van liet Ned. Aardr. Oen. No. 12. 1884, pag. 8.
28
ontwarren labyrinth van vingerdikke bogen, zonder takjes en bladeren, ontwikkelen zich wild dooreen-gegroeide knoestige takken, niet lederachtige, matgroene, gaafrandige bladeren, waarboven zich slechts hier en daar een miniatuurboschje hooger in de lucht verheft. Al die stelten namelijk zijn niets anders dan luchtwortels, die, gelijk neerhangende touwen, van de takken afwaarts groeien en even boven de oppervlakte van het water, vorksgewijze in drie of vier deelen uit elkander gaan en dan, zoodra zij in het water terecht komen, boschjes van draadvormige wortels ontwikkelen. Hoe verder nu de takken zich over het water uitspreiden, des te meer kunnen mergrijke luchtwortels van bovengemelden vorm zich ontwikkelen en vormen dan, spoedig sterk geworden, een steun voor de verder en verder zich uitbreidende takken. Tusschen deze in het water wortelende afleggers, zet zich echter langzamerhand slijk aan, dat met der tijd hoe langer zoo vaster wordt, gaandeweg moeras vormt en tot vastland overgaat, hoe meer de Mangroveformatie aan de waterzijde toeneemt.
Eerst wanneer de op deze wijze aan het water ontwoekerde grond eene bepaalde vastheid verkregen heeft en zwaarder lasten kan torsen, beginnen de takken sterker te worden en als boomen, tot eene hoogte van 20—110 voet, op te groeien. Onder den verhoogden last van het opperhout krommen zich dan de buigzame, oorspronkelijk loodrechte steunsels en vormen het bovenvermelde bogen-labyrinth.
Het spreekt van zelf, dat de Mangrove een gewichtigen factor in de vorming van nieuw land uitmaakt, vooral aan de monding der rivieren, welke veel slijk met zich voeren, dat door den vloed in de verward door elkaar gegroeide takken gewerkt wordt en daar door de ebbe wordt achtergelaten. Deze zoo merkwaardig goed voor de omstandigheden berekende Rhiziphoren, kunnen met recht als de amphibiën der plantenwereld worden aangemerkt. Verder landwaarts in, waar de grond meer vastheid verkregen heeft, ontwikkelen zich dadelijk andere planten.
Niet ten onrechte worden de Mangrove-bosschen als de voornaamste broeiplaatsen der verderfelijke moeraskoortsen beschouwd en daarom angstig en schuw vermeden. Voert de jacht iemand echter toevallig in de gewelfde gangen van zulk een doolhof, dan mag men zien, hoe men er weder uitkomt. Zonder hier of daar tot aan de ooren in eene bedrieglijke, met blauw slijm bedekte water-, of beter moerasvlakte te verzinken, komt men ei' zelden af, hoezeer men ook zijn best doet, door de takken te klauteren, of de lange vlierachtige wortelbogen neer te trappen, om iets als basis onder de voeten te krijgen. Wanneer men evenwel nog eerst, ondanks het nuttige zakkompas, door bodemlooze plaatsen van de ingeslagen richting wordt afgebracht, dan maakt zich van den ronddwalende eene aan waanzin grenzende wanhoop meester, tot men deze verpeste, van rottende zelfstandigheden stinkende, bij iederen tred zuigende en opborrelende moerassen achter zich heeft, vooral wanneer in deze loodzware, van ieder frisch windje afgesloten atmospheer, de gloeiende middagzon op het hoofd brandt.
29
Wie zou onder zulke omstandigheden in deze pestmoerassen een rijk dierenleven voor mogelijk houden'? En toch is dit het geval, hoe stil en doodsch het er ook hij den eersten aanhlik daarin ook moge uitzien. De opmerkzame beschouwer, die in zijne lichte kano stil door de Mangrove heenglijdt, en zich op de loer legt, is werkelijk verbaasd, welken rijken overvloed van dierlijk leven deze woeste moeraswildernissen aanbieden. Het zwarte slijk lee/1 hier en daar letterlijk van heirscharen muskieten en andere insektenlarven, en op dit slijk -wandelen, als spinnen, nu eens voorwaarts, dan weer zijdwaarts, dan weer achterwaarts, nijvere krabben, waaronder de kleine, bruin en rood gefeekende, behendig aan de wortelstokken rondklauterende Mangrove-krabben het meest voorkomen. Op vrije plaatsen koesteren zich scharen van in troepen levende kleurrijke springvisschen, welke eene amphibieachtige levenswijze leiden, hij het minste geritsel den dikken kop met de hloedroode, starende oogen omhooghellen en met. hunne horstvinnen, welke het. voorkomenquot; van half afgezette voeten hebben, snol voorwaarts hinken. Tallooze lastige steekvliegen maken iemand het stilzitten onmogelijk en wee den jager, die zich 's avonds te lang daar buiten ophoudt en dan des nachts tusschen die spookachtige hoornen door naar huis moet trekken; hij wordt door de rondom hem gonzende muskieten-zwermen bijna doodgemarteld, en heeft den anderen morgen zulk een gezwollen hoofd, dat geen hoed hem meer past. Aan de waterspruiten der Mangrove, welke slechts door den vloed hespoeld worden, hangen in koloniën geheele trossen van groote, eetbare oesters, welke, vooral in het begin van den droogtetijd, wegens hare smakelijkheid door de inboorlingen gezocht worden, en de armoedige spijslijst van den blanken jager met een welkom nommer verrijken.
DIEREN. Kan men echter spreken van eene rijk ontwikkelde Hora (die toch voor eene landstreek het meest kenmerkende is), wie ook eene groote verscheidenheid in de hoogere klassen der dierenwereld verwacht, zal zich teleurgesteld vinden. Zij bestaan het meest uit nachtdieren en onttrekken zich dus aan het oog; nog te meer uit de vrees voor den mensch, die bijna allo dieren aandrijft zich in onbewoonde of minder bezochte plaatsen af te zonderen. Het eerst ontmoet ge in het woud een konijn, een kleinen haas of oen eekhoorn, die, op de achterpooten zittend, den rustverstoorder nieuwsgierig aanziet, maar het gevaarlijke van de ontmoeting vreezende, snel de vlucht neemt. Des nachts hoort, men menigmaal den coyote, een wilden hond, die den mensch zorgvuldig ontwijkt en slechts kleine dieren aanvalt. Meer te vreezen zijn de jagoear en coegoear, die zich wel zelden in de nabijheid der dorpen, maar dikwijls bij alleenstaande woningen vertoonen. Zij vluchten echter voor de jachthonden in de toppen der hoornen, waar zij gemakkelijk door een kogel getroffen kunnen worden. Voor het pluimgedierte is de gato de monte, veel op den vos gelijkend, gevaarlijk; maar bovenal is de buidelrat berucht, een lichtschuw, halelijk dier, welks donkere huid met enkele harde haren bezet is en dat zijne naakte en blinde jongen in eene huidplooi aan den buik meedraagt. Wat hem aan sterkte ontbreekt, vult hij aan door zijne slimheid en zijn gebit; in levenswijze gelijkt hij
30
veel op onze marters en wezels. Het stinkdier, dat noch nut geeft, noch schade doet, laat men ongestoord leven. Eindelijk moet onder de roofdieren nog genoemd worden de waschbeer, die zich meest met vruchten voedt; hij wordt zeer hardnekkig vervolgd, daar hij eiken moestuin vernielt, om zich aan de jonge sappige vruchten te goed te doen.
Apen komen meer aan de kusten voor: hun vleesch wordt even als dat van den luiaard door de inlanders gegeten. Onder de tandeloozen nog de miereneter en liet gordeldier. Ue eerste, op den grond een log en plomp dier, wordt door zijne geweldige klauwen de schrik voor den hond, die zich in de hitte der vervolging te ver waagt. Het schijnbaar zoo zwakke en door gemis van tanden hulpelooze dier pakt niet de voorpooten zijn vervolger beet en snijdt hem met de nagels als met een mes den buik open. Met behulp dier klauwen beklimt bij de hoornen om zijn geliefkoosden honing te vinden, maar dan verraadt hij zich dooi' eene eigenaardige lucht; bij wordt al spoedig de buit van den inlander, die hem even als het gordeldier met grooten ijver opspoort, ten einde zich van het zeer smakelijke vleesch meester te maken. Het vleesch van het gordeldier wordt echter alleen gerookt gegeten; «alleen op deze wijze,quot; zegt de Indiaan, ))is bet. onschadelijk; anders is het gevaarlijk, omdat het dier zich met koraalslangen voedt.quot; Verder nog herten en tapirs, runderen en varkens, die in bet wild leven en door den inlander met het onverschilligste oog voorbij gegaan worden, uitgezonderd de laatste, wanneer zij zich met geheele troepen in de dorpen verloonen, alle alsluitingen verbreken, groote schade in de tuinen veroorzaken en alleen door honden en kogels weder verdreven kunnen worden.
Aan vogels is de landengte even als elke tropische landstreek zeer rijk en lederen reiziger vallen voorzeker de aasgieren wel hel eerst in het oog'. Zij beboeren werkelijk tot het landschap, houden zich altijd in de nabijheid der menschelijke woningen op en zijn zoo weinig schuw, dat zij ternauwernood voor den voorbijganger plaats maken. Uilen en nachtzwaluwen blijven meer verborgen. De kolibri daarentegen verschijnt in velerlei vormen. Wie echter hoopt hel zoo bekoorlijke, schitterende edelgesteente door de lucht te zien zweven, zal zich teleurgesteld zien; dé vlucht is zoo snel en zoo stootsgewijze, dat men de kleuren niet duidelijk herkennen kan. Byan ving eene kaneelkleurige kolibri, die met eene zoo groote snelheid tegen den leenien wand was gevlogen, dat zijn snavel er meer dan een duim diep was ingedrongen en hel diertje zich niet meer kon bevrijden. Maar boven alles schittert de prachtige Quejal (Trogon resplendens), welker goudgroene meer dan twee voet lange staartvederen eens als onderscbeidingsteeken der Indiaansche vorstenl'aniiliën gebezigd werden. Bonte papegaaien, maar vooral moeras- en watervogels komen bij duizenden voor.
De overige klassen van liet dierenrijk zijn bier door dezelfde geslachten en soorten als in de overige tropische streken vertegenwoordigd, daarenboven dragen deze minder bij tot het uiterlijke van het landschap.
31
BEVOLKING. Het aantal bewoners hierboven gegeven berust op eene schatting, die wel zeer nauwkeurig is, maar toch altijd niet volkomen juist kan zijn. Die onzekerheid komt nog sterker uit, wanneer wij de verschillende rassen nagaan, die op de landengte vertoeven. Men zou op den isthmus vinden:
Europeanen en Noord-Amerikanen..................2000
Creolen 1)..................................10500
Mestiezen 2)................................167000
Meer ontwikkelde Indianen 3) in vaste woonplaatsen . . . 9000
Wilde Indianen..............................7500
Negers 4)..................................5000
Mulatten 5)................................20000
Zambo's 0)................................5000
226000
Ue blanken bewonen meest de terrassen, die het minst nadeelig voor de gezondheid zijn; in de steden houden zij niet hun gevestigd verblijf, zij worden daar alleen door den voordeeligen handel teruggehouden. De Creolen houden zich met den kleinhandel in het binnenland bezig, of zijn df eigenaars der hacienda's en plantages. De arheid der Negers, welke zeer goed tegen het klimaat, bestand schijnen, wordt het hoogst betaald.
De Indianen, het geringe overblijfsel dor vroeger zoo talrijke bevolking, staan, wat ontwikkeling betreft, op een zeer lagen trap. Zij zijn zeer geneigd tot afzondering en hunne woningen liggen meest verstrooid langs de oevers der talrijke rivieren. Het is zeer te betwijfelen of zij met de vroegere bewoners van Mejico ten noorden of Peru ten zuiden in eenige gemeenschap hebben gestaan, maar zij deelen het lot, van dezen: door de Spanjaarden onderdrukt, door den arbeid in de mijnen en het, misbruik van sterke drank verzwakt, en zich in de vermenging met, andere rassen in aantal verminderend, zullen zij binnen
1) Ue in Amerika geboren afntammelingoii van Spanjaarden; van 't Spannscliorria — 't opkomend gesliulil, als seheldnnnm — gebroed.
2) Spaansch — mestizo, van 't lat. iiUstiin — gemengd, noemden de Spanjaarden de kinderen, die In Imiinu Ameriknansiihe bezittingen uit blanken en Indianen ontstonden.
3) Naar het Indle, dat Columbus meende ontdekt te hebben.
4) Van nifjer nz: zwart.
5) Spaanseh — mulalo, (van mulo — muilezel, do bekende bastaard van paard en ezel), noemden de Spanjaarden de kinderen, dio na de ontdekking van Amerika en de invoering van negerslaven uit blanken en zwarten ontstonden.
lt;ï) Zamho, de naam van een zeer hateljjk dier, ter grootte van een hond, in Amerika, werd door de Greoolsehe bevolking op de kinderen der niet blanke rassen. Afrikanen en Indianen overgebracht.
32
korten tijd wellicht gehoel van tlo landengte verdwijnen. Nu reeds is negentien twintigste van den staat cene onbebouwde en onbewoonde wildernis, waar slechts hier of daar een mensch als reiziger of jager verschijnt. Door de missionarissen is de bevolking tot het Christendom gebracht, doch bij de wilde Indianen is elk spoor van dien godsdienst verdwenen. Zij komen bijna nooit in aanraking met blanken en zullen geen vreemdeling, zoolang zij dit beletten kunnen, in de door hen bewoonde streken toelaten.
DE PANAMA-SPOORWEG. Geen plaats ter wereld ligt zoo gunstig voor den handel en is zoo het centrale punt voor het verkeer geworden dan Panama. Gemeenschap tusschen de noordelijke en zuidelijke streken over de landengte heen bestaat niet; die dealen van de nieuwe wereld hebben volkomen gelijke producten, maar daarvoor komt het kruisen der handelsbelangen van Oost. en West in de plaats. De vaart om kaap Hoorn is lang en gevaarlijk en dus was voor den zeereiziger en den koopman niets natuurlijker dan de wensch om de moeilijkheden te overwinnen, die de smalle landengte aan de scheepvaart, en de moerassige streek aan het verkeer te lande stelden. Lange jaren hield men zich met plannen en ontwerpen bezig, maar daarbij bleef het ook; de zwarigheden waren te groot, de kosten niet minder, en al mocht men de millioenen noodig voor kanaal of spoorweg verkrijgen, waar zou men arbeiders voor deze werken in die moordende moerassen vinden ? Ook liet verkeer tusschen oost- en westkust van Amerika was niet groot, en daarom zou niet alleen de aanleg, maar ook hel onderhoud voor die werken geheel ten laste van Europa komen.
Daar werd op den 19llen Januari 1 ^ W door Marshall in de American River bij Coloma bet eerste goud in Californie gevonden 1) en het duurde niet lang of de goudkoorts had een groot deel der Amerikanen en Europeanen aangetast. Iedere krachtige man in Noord-Amerika, die niet oogenblikkelijk de middelen kon vinden om naar Californie te gaan en in zes weken schatrijk te worden, hield zich voor den rampzaligsten mensch op aarde. Nu kwam een jurist uit New-York, John Lloyd Stevens, op het denkbeeld een spoorweg door Panama aan te leggen. Twee kooplieden, Aspinwall 2) en Chauncey, wist. hij voor zijn plan te winnen, en na met de regeering van Nieuw-Granada eene overeenkomst te hebben gesloten 3) en het monopolie voor het aanleggen van spoorwegen verkregen te hebben, werd in Mei 1850 de eerste spade voor dit verkeermiddel in den grond gestoken. De spoorweg-compagnie bood nu aan allen, die vier weken aan de baan tusschen Aspinwall en Panama wilden werken, vrijen overtocht naar Californie. Waar
1) T. O. Winkler, De schatten van den aardbodem, 1870, p. 32«.
2) Xaar hem ia Aspinwall, het eene eindpunt van den spoorweg, genoemd. De Creolen noemen de plaats ook Colon, Spaanscho vorm voor Columbus, ter eere Aan den ontdekker van Amerika.
3) De maatschappij betaalde 250000 dollars om Colon en Panama tot vrijhavens te maken.
men vroeger niet het tiende deel der arbeiders had kunnen vinden, stroomden zij nu in zulke massa's toe, dat de maatschappij tusschen New-York en Aspinwall geen stoomschepen genoeg kon laten varen, om de reis- en werklustigen te vervoeren. Wat was ook vier weken werken tegenover in zes weken rijk te worden'? Zoo ging men dan met een zekeren hartstocht aan het graven. Werktuigen en ijzer, het hout voor dwarsliggers en bruggen, de levensmiddelen voor de arbeiders, ja deze laatsten ook, alles moest dooide Atlantische steden der Unie geleverd worden. Maar het klimaat werkte sterk tegen. Onder andere omstandigheden zouden de lieden, zoodra zij zagen welk eene taak in die vreeselijke streken hun opgedragen was, het slechts kort uitgehouden en zich aan vertwijfeling overgegeven hebben. Hier hielp echter het Californische goud. Zij wisten, dat alleen de volbrachte taak hen tot in Eldorado zou brengen en zij spanden hunne laatste krachten in, zonder te denken, dat zij hun eigen graf dolven.
Von Scherzer zegt: »Men moest dicht begroeide moerassen doorgaan, waar eene alles bedekkende tropische plantengroei bijna even snel ontsproot als men ze neergehouwen had. Daarbij hield de verwoesting van het doode materiaal gelijken tred met de toeneming van het levende. Het hardste timmerhout bederft onder den invloed van het klimaat en der insekten binnen een jaar; bruggen, stationsgebouwen en waterreservoirs moesten van steen gebouwd worden. Maar gevaarlijker voor de onderneming was het klimaat: daartegen was geen menschenras bestand. De zevenduizend arbeiders voor den spoorweg waren door de meest verschillende volken geleverd. De Afrikanen hielden zich het best, minder goed de koelies uit Hindostan. Spoediger stierven de Europeanen en liet snelst de Chineezen 1). Afschuwelijk was het lot dei-door de moeraskoortsen aangetasten. Terwijl honderden zich zelf het leven benamen, verzochten anderen hunnen lijdensgezellen hen te dooden. Eenigen zetten zich bij eb aan het strand en wachtten den dood bij het opkomen van den vloed. Met eene brandende pijp zaten zij daar, zwijgend en onbeweeglijk, als eene door den storm gezweepte rots, tot de golven zich allengs hooger opstapelden en zij eindelijk in de diepte der eeuwigheid verzonken.quot; De spoorweg-maatschappij bracht zeer velen naar Aspinwall, waar meer dan tienduizend bezweken; zij deden slechts een gedeelte van hunne taak, en werden in den weeken bodem op de plaats waar zij omkwamen, ook begraven. De tweede helft der verplichtingen door de compagnie op zich genomen, het vervoeren van Panama naar San-Francisco, behoefde in den regel niet vervuld te worden; er was maar een graf te graven en voor nieuwen toevoer te zorgen.
Op 27 Januari 1855 kon de locomotief van den eenen naar den anderen Oceaan rijden; het moeielijke werk was volbracht, de winstgevende lijn gereed. Het. dividend was in 1856 twaalf percent, in
1) De meeaten van dezen werden begraven daar, waar de spoorweg het gebergte ingaat; deze plaats kreeg den naam van Mata Chinos (Matachin) ~ Ohineezendood.
34
1880 zestien. Toch is de aanleg van den Pacific-spoorweg van grooten invloed op het verkeer op de Panama-lijn geweest; zelfs moest in 1871 een deel harer beambten ontslagen worden. Ook het slechte beheer was daar de oorzaak van. Tegenwoordig is de lijn in handen van de Kanaalmaatschappij. Tot die ruime winsten brengen, behalve het sterke verkeer, de buitengewoon hooge vrachtprijzen veel bij. Kanaal-ambtenaren en militairen hebben vrijen overtocht, de bewoners der landengte betalen tien centavos (= 24 centen Ned.) per Engelsche mijl, de reizigers 25 dollars 1) voor de 75 KM. lengte en voor elk Engelsch pond bagage meer dau' vijftig, (zooveel mag ieder reiziger vrij vervoeren) 10 centavos. Enkele passagiers hebben tachtig dollars te betalen. Wanneer men echter de reis maakt, wanneer men ziet door welke streken de rails gelegd werden, wanneer men het land en zijn plantengroei ziet, deze zon en die warme, doodelijke dampen voelt, dan betaalt men gaarne en gewillig den hoogen prijs en men is dea lieden, die ons het vervoermiddel verschaften, nog dankbaar bovendien. Ue baan loopt, hier en daar voor de talrijke bochten der rivier uitwijkend, langs de Chagres-rivier, en enkele korte streken uitgezonderd, moest elke voet in het moeras gedempt en opgehoogd worden, om de rails te kunnen leggen. Links en rechts staat het bruine moeraswater; de ranken der dikke slingerplanten boren onder de dwarsleggers heen, zoodat het jaarlijks duizenden kost, om den strijd tegen de Hora vol te houden. Zelfs op de waterscheiding tusschen den Atlantischen on Stillen Oceaan is het weinig beter. Het land is hier op den Culebra-pas (87 M. hoog) wel droger, maar een weinig verder beginnen de moerassen weder tot Panama. Onderweg liggen, buiten de op de stations gebouwde buizen, slechts Indianen-dorpen, en half gekleede mannen en vrouwen en geheel naakte kinderen komen naar buiten om dat niet. begrepen monster der bleekgezichten voorbij te zien stoomen. 2)
De plaats van vertrek, Colon of Aspinwall, ligt op een moerassig eiland door een smallen zeearm gevormd, en is eigenlijk niets dan een ellendig negerdorp met eenige Amerikaansche woningen voor de vreemdelingen. Om het tot eene bewoonbare plaats te maken, zullen buitengewone kosten voor de verbetering van den bodem en gezondheidstoestand noodzakelijk zijn. liet eenige sieraad is een fraai bronzen standbeeld van Columbus, die Amerika, voorgesteld door eene jonge Indiaansche vrouw, aan de oude wereld toont. Het is zonder voetstuk en door een houten hek omsloten. Allerzonderlingst is de verscheidenheid van kleur en gelaatsvorm, kleeding en handelwijze der verschillende volken, hier door 6000 inwoners vertegenwoordigd. De bruingele Mulat met een reusachtigen Panama-hoed en den voor 't oog zoo onverschilligen koperrooden Indiaan, bijna zonder eenige kleeding; de blanke, al is het ook wat bruin
1) Ter vergelijking diene, dat ook op den 5290 KM. langen Pacitic-spoorweg de vrachtprijs 25 dollars is.
2) Petermann's Mitteilungen, 1862, pag. 202.
of geel getinte Creool, steeds zelfvervaardigde sigaretten rookende, en de dikke, zwarte negerin, bezig om nu eens het koude, dan weder het brandende einde van eene groote sigaar tusschen de opgeblazen wangen te steken; de magere, zich steeds haastende en altijd gejaagde Yankee in moderne kleeding en de bedaarde, langzame en zwijgende Chinees, — dat alles is wel in staat om de twee of drie uren, die er verloopen tusschen de aankomst van het stoomschip en het vertrek van den trein, niet lang te doen duren.
Panama, het eindpunt van de lijn, is eene oud-Spaansche stad met negerwijken en uitgebreide ruïnen van muurwerk, dat met eene zeer dikke laag van slinger- en klimplanten bedekt is. Hare straten zijn vuil en met kleurlingen gevuld, de warmtegraad is zeer hoog, de hitte is onverdraaglijk en de aanvoer, nog meer het verbruik van ijs is aanzienlijk. Maar daar tegenover staat de heerlijke baai. Uit de donkerblauwe golven stijgen de groene heuvels der eilanden. Dit tooneel wordt dagelijks verlevendigd door de aankomst of het vertrek van kolossale stoomschepen. Voor den reiziger wordt goed gezorgd, maar het is er dan ook even als te Singapore, peperduur. Het Gran Hotel, vroeger het voornaamste, is voor '240000 dollars overgegaan aan de Kanaal-maatschappij, die er hare kantoren houdt en haren hoofdambtenaren huisvesting verleent. Het Grand Hotel Central is nu de pleisterplaats voor den reiziger, die er voor nachtverblijf en middagmaal zonder wijn 31A tot 4 pesos (1 peso ~ '2,50 gld.) betaalt.
HET PANAMA-KANAAL. De ontdekking van het goud en de daardoor verwekte begeerte naar het goudland Californie deed, zoo als wij zoo even zagen, den weg over de landengte weder openen, een weg, die sinds den afval der Spaansche gewesten niet meer gebruikt word en door de woekerende planten geheel onbegaanbaar was gemaakt. Het verdrag van Clayton-Bulwer in 1850 gesloten, waarbij Engeland en de Unie zich verbonden geen gebied op den Amerikaanschen isthmus te bezetten, daar geene versterkingen to vestigen en de neutraliteit te handhaven, deed ook alle staatkundige bezwaren tegen een nieuwen weg door of over de landengte vervallen. Te vergeefs heeft de Unie in den laatsten tijd eene verandering in dit verdrag zoeken te brengen. Het klimmend wereldverkeer vorderde steeds meer en meer een kanaal door den scheidsmuur tusschen de beide oceanen en mot zekerheid kon men de inkomsten op de renten van een milliard francs gaan begrooten.
Hoe vele plannen ook geopperd, hoe vele pogingen tot het ontwerpen van een kanaal ook gedaan waren, i) het eerst kwam dit werk op hel Aardrijkskundig Congres te Antwerpen in 1871 ernstig lor sprake. Door den Amerikaan Heine werd daar de aandacht gevestigd op een waterweg door Dariefi, grootendeels met behulp der rivieren Tuyra en Atrato. In 1875 verdedigde de Lesseps te Parijs een
Z\o over lt;le bemoeiingen van Koning; Willem I voor een kanaal door de landengte liet uitvoerig verslag van J. Kuyper. in hot Tijdschrift van het Aardr. Gen., Deel III, bid. 139 en volg.
36
kanaal zonder sluizen en een Fransch comité zou de landengte met dat doel nauwkeurig onderzoeken. Tot bestuurders van dit comité benoemde men de Lesseps, de la Roncière le Noury en Meurand. Kort daarna ■was reeds eene Kanaal-Compagnie opgericht, die onder Wijse en Reclus acht personen naar Darien zond. De vele regen deed reeds spoedig het onderzoek staken; drie der leden waren in vier weken als olïers van hel klimaat gevallen. Nog vele personen bezochten in 1877 en 1878 de landengte, vele plannen werden geopperd en ieder volk scheen wel een kanaal voor zich zelf te willen hebben, minstens zijn ontwerp uitgevoerd te willen zien. Daarop kwam een Interoceanisch Congres in Parijs tot stand, dat van 15 tot 29 Mei 1879 de verschillende ontwerpen onderzocht en met 77 tegen 8 stemmen (12 leden onthielden zich van stemming en 19 waren afwezig) een kanaal zonder sluizen aannam. Dit kanaal zou tusschen A spin wall en Panama de landengte doorsnijden, een tunnel van zeven kilometer lengte hebben en werd begroot op 1200 millioen frs. 1) De beide bestaande kanaal-gezelschappen vereenigden zich tot eene «Compagnie universelle du canal interocéanique de Panama.quot;
De moeielijkheden, waarmede men te worstelen zou hebben, bleken zeer groot te zijn, veel grooter dan bij het Suezkanaal, ofschoon de arbeid, die verricht moet worden, kleiner is. In Suez werkten de Engelschen tegen, hier de Amerikanen; daar was het klimaat heter, hot. scheepsverkeer grooter en de Khedive leverde voor eene geringe som millioenen arbeiders; daar heerschte de zweep, hier de werkstakingen en de hooge eischen der mulatten. De strijd tegen de natuur, tegen moerassen en koorts is hoofdzaak, niet het wegnemen der aardmassa. In Europa zou men nauwkeurig voortgang en einde van het werk kunnen bepalen, maar in Panama komen te veel onberekenbare factoren in het spel. Iedere arbeid vordert meer moeile en is daarom kostbaarder. Men moest het noodige kaarten-materiaal hebben eu de ingenieurs werden ziek of ongeschikt voor den arbeid; de werklieden moesten uit West-Indie aangevoerd worden, want de landengte zelve is te zwak bevolkt. Op koortsvrije bergen moesten hospitalen gebouwd worden; voor 400 ingenieurs en 15000 arbeiders moest men geschikte woningen gereed maken, en talrijke zijlijnen van den spoorweg naar de verschillende punten van hel kanaal moesten aangelegd worden.
Langzamerhand begonnen echter de bezwaren kleiner te worden, zij werden soms geheel overwonnen; en ook de denkbeelden over die moeielijkheden ondergingen veranderingen; men werd nu misschien te oplimistisch, terwijl men vroeger te pessimistisch geweest was. Thans heette het: de gezondheidstoestand was niet zoo slecht als men beweerde. Het klimaat was bij matige levenswijze niet ongezond. Slechts aan
1) Het uitvoerig verslag over de ontworpen plannen, discussies en stemmingen, tevens over de verdiensten van de Nederlandsche afgevaardigden Conrad, Dirks en Kuyper ten opzichte van het aangenomen kanaal, is te vinden in liet Tijdschrift van het Aard. Genootschap, Deel IV, pag, 165—183#
37
de moerassige Atlantische kusten waren gevaarlijke koortsen endemisch, daar zonden bij Imt omwerken van den grond voorzichtigheids-maatregelen noodig zijn voor het verlies van menschenlevens. Rij hef bouwen van den spoorweg waren geen duizenden en duizenden opgeofferd. Van de 0000 blanke arbeiders waren er 293 gestorven, maar velen aan ziekten, die niet door het klimaat veroorzaakt waren; wel was er eene groote sterfte geweest onder de koelies, welker verpleging vooral bij het begin schandelijk verwaarloosd werd, minder echter, zelfs veel geringer, onder de Negers en Indianen. De tijd zal, ook omtrent deze beschouwingen, wel de waarde leeren kennen, de ondervinding de besté leermeesteres zijn.
Technische en politieke bezwaren waren spoedig uit den weg geruimd. De haven te Colon is voortreffelijk, de omstreken van Panama zijn voldoende bebouwd en bewoond. Heftige aardbevingen zijn sedert lang (1621 •?) onbekend, slechts in 1882 richtte eene sterke aardsclmdding, ook in de stad Panama, groote verwoestingen aan. Do zwarigheden, die een tunnel vereischten, zijn hij nader onderzoek gebleken niet zoo groot ol zoo onoverkomelijk te zijn en daarom heeft men tot een open kanaal besloten. De grootste moeielijkheid, die overwonnen moet worden, is het water van de Ghagres. Deze rivier treedt dikwijls buiten hare oevers; in December 1878 rees zij in eenige uren 7 M. Om nu deze waterhoeveelheid te kunnen regelen en afvoeren, zal men bij Gamboa door een reuzendam de rivier afsluiten, daardoor een bassin van 3 uur lengte en 1 uur breedte, met een inhoud van 000 millioen kubieke meter vormen, en dan kan men langs het kanaal geregeld 100 kubieke meter per seconde laten afvloeien. De politieke bezwaren zijn opgeheven, doordat aan lord Granville eene verandering van hel Glayton-Bulwer verdrag-geweigerd is, even als Golumbia aan het verzoek van de Unie om het kanaal onder de bescherming van de Vereenigde Staten te stellen, niet voldaan heeft. Het kapitaal is, nadat de tegenwerking der Ver. St. door een bezoek van de Lesseps voor een gedeelte in medewerking is veranderd, voldoende verzekerd. Alle mogelijke kosten en uitgaven zijn zeer hoog geraamd, en zonder de verbeterde machines te rekenen, die onder het werk in gebruik zullen komen; daarbij heefl men voor onvoorziene moeielijkheden 10 quot; u gevoegd en zoo heeft men het. noodige kapitaal berekend op 843 mill, francs. Daaronder kornt de reuzendam bij Gamboa voor, geraamd op 100 mill. Ir., de havendammen op 10 mill. fr., het uitboren van 28 mill. M' harde rotsen hoven water op 336 mill. fr. enz. Eindelijk het groote bezwaar van oen weg, geschikt voor het vervoer van materiaal, werklieden, aarde en steenen, werd door den aankoop van den Panama-spoorweg Ie boven gekomen. Voor de lijn, die bij don aanleg !) mill, dollars en 's jaars 2 milt. onderhoud gekost had, vroeg men 90 mill, francs; zij word op 1 Januari 1883 door do Kanaalmaatschappij voor 14 mill, dollars overgenomen.
Het kanaal verkrijgt eene lengle van 73 kilometer, 8,5 meter diepte, bodembreedte 22 meter, aan de oppervlakte 50 meter; tusschen do rotsen: dieplo 9 meter, bodembreedte 24 en aan de oppervlakte
38
'28 nioliT. In dit jaar hoopt men het gotal arbeiders op 15000 te kunnen brengen; in Sept. 1883 waren er l'iOOO werklieden, 3 groote aardgravers, elk van 120000 dollars, 154 zware locomotieven en 6209 waggons aan hel werk; men schatte toen reeds een derde van het werk verricht.
Onder do arbeiders komen de meest verschillende natiën voor; de blanken zijn het sterkst vertegenwoordigd door Italianen, Noord-Amerikanen, Oostenrijkers, Zwitsers en Russen. De Columbische Mestiezen en West-Indische Negers zijn het meest gezocht. Zij krijgen voor een dagwerk van acht uur 1 dollar =r een peso. De Chineezen, die in het klimaat het zware werk niet kunnen volbrengen, leggen zich op den kleinhandel toe. De Europeanen bekleeden de hoogste posten, het bestuur is zoo internationaal mogelijk. In 1883 bestond dit uit de volgende leden:
de Agent Superior A. Reclus, gewezen officier der Fransche marine,
de Secretaris Carcenac, een Spanjaard,
de Chef-ingenieur Pedro Sosa, een lichtbruine Columbiër, langen tijd bij den spoorwegbouw in Canada werkzaam, en
de Secretaris-ingenieur Eberhard, een Zwitser.
Zullen met de verbeterde werktuigen alle hinderpalen, die zich van tijd tot tijd opdoen, in het zoo eigenaardig gebied van de landengte overwonnen kunnen worden? Zal het kapitaal der onderneming voor dat alles toereikend zijn? Zal men hel reuzenwerk zonder ernstige en bloedige tumulten ten einde brengen, wanneer men ziet, hoe menigmaal het reeds tot grèves en opstand onder het werkvolk is gekomen? En welke zal de invloed zijn van de uitdieping van het kanaal op de gezondheid? Men lette er op, dat in den laatsten tijd vele hoofdpersonen, bij het werk betrokken, gestorven of ijlings naar een gezonder oord getrokken zijn. Al deze vragen wekken nog steeds eenige ongerustheid onder de deskundigen, die de zaak met belangstelling en onpartijdigheid blijven volgen. 1)
En zal Nederland behalve de voordeeion, die handel en scheepvaart uit eiken nieuwen weg weten te trekken, ook nog voor zijne bezittingen door hef. kanaal gebaat worden? Voor de Oost zeker niet; voor West-Indie wellicht. Reeds op het congres te Parijs wees de Heer J. Kuyper er op, dat Curacao een herstellingsoord voor uitgeputte werkkrachten, een magazijn voor werktuigen en materialen kon zijn. Betrekkelijk dichtbij gelegen, heeft het een buitengewoon droog klimaat, en zou daardoor juist geschikt zijn om den lijdenden uit Panama genezing te brengen, om het hout en ijzer, dat even goed als in Balboa's tijd, op de moerassige kuststreken spoedig vergaan en verteerd zou zijn, te bewaren. Daarbij ligt het in den weg der schepen, die uit Europa door het kanaal zullen gaan, en biedt zijne prachtige, veilige en diepe
1) Uot Yadoiliiml, II Fobr. ISSl.
39
haven niet alleen goede los- en laadplaatsen, maar ook de zekerste schuilplaats legen de orkanen, die in de Antillen zeer gevreesd zijn en niet tot de zeldzaamheden behooren. Toch werd zijn raad in den wind geslagen en eerst de dood van den oud-zeeofflcier Bionne en van den technischen chef Blanchet bracht de kanaal-maatschappij het zoo gunstig gelegen eiland Curasao weder te binnen. In den Haag en te Amsterdam vroeg men inlichtingen over het klimaat, den regen en de hulpmiddelen van dat eiland, die zoo spoedig mogelijk verstrekt werden. Of het gebaat heeft, of men nog er over denkt om Willemstad tot voorhaven te maken'? Wij kunnen hierop noch bevestigend noch ontkennend antwoorden. Maar vrij zeker zijn er slechts zeer weinige kuststreken, die onze bezitting evenaren, zeer zeker geene, die deze overtreflen.
Laat ons hopen, dat Curacao nog eens het kleine St. Eustachius, de stapelplaats van den handel 'vóór 1781, zal vervangen; laat Nederland all« krachten inspannen om dit doel te bereiken.
■
Wester-Leng te v. Greenwich
S2
s
10
fa'
/y ^
w /0 quot; pquot;corosa
O
E A ^
C
Etujelsche af Zeemijlen f *gt;0-/0J
« S po or we j*.j ~ Or«T\m en.. I
SchaMl 1: 3.7SOOOO
*\ quot;Y
gt; :k
s quot;v* )
\ V /
1 - quot;'-si
^■7 gt; t tV
AT T ' quot; -t M ^ ^ y \gt; ■ gt; • ■ r ^ ' Y\ v ^ »■
gt; ?-!»•• ^l'Z - -Yi * v ^ \? -V
^ ^/v. .-.f- _• t .-{Sr*Tv-f . r;- , fgt;
^ - ■ gt;S ■.quot; v VC .*jA. V/. v quot; '■lt; gt; ^ Am. *■. rquot;
•hamp;2K-:T *lt;^.gt; v; .*'./«gt;«
riTT^ i' T' ^ j.' gt;y
ri i - 'V ^•v ^ - ^v'lt; t2****2«'•' ^' ?
fn f ix ■' ;gt; lt;^ ■ v '■•^-lt;. 4 % '-v-- quot;'/ \quot;v Xquot;
U f s ^ quot; öv ^ jtW **quot; /T (' v ' ~ / quot;1 lt; ' * A ,
Lgt; Y gt;' ' 'vr* V*-'vï-' .v, .-v^ gt;:-
■amp;**■% vv..,\'/ ;. : •'?r 4^.. - . ;Vü V \ : gt; - gt; : ^
kHv' -•• ■quot;s^ -s
■ y 3V \ £' V. V ' - V \s' '' lt; '' -*yquot;y-^ t ..^1 •% lt;:
v; o- - v rb*^' 'va Ï Vi^ . Tquot; ;- £
.vrK • ^r- -f- N gt;:
♦ • W?.gt;;gt;.C- ■lt;p^ #.•gt;•lt;:
V- ^ •;- -Vf '# ^^lt;7 . ' // 1 i
.; -v gt; * K - v X5 : h , ■ ^gt;- V? ' 5 ■• v ■ lt; • gt; • ' / , v ^/*
gt;. ■ ^ \
KC' otinv^.:
? gt;
-^r f^ 'T»
f ^ I. %L •-; V - •gt; ^
Ao^j J^ v_____ .r i - .
lt;-c:
/
N L .* f a ^
: •. ■• ■ ~i v: ^.v •- k • fc ■ ^ ^ ^
I ' - ' 4 . ^ ]* ,'\ «(tquot; ,' '
i / Yy *
4 - , v .- ' y ' w v t*quot;;
V'- \ilt;.vV J
•V gt;:- '- ^vVtt: » ■ c .
W\gt;/* .'', -.', s ,
r 7 ~ ' J4 V4'-' ' P \ V' ^ Vl ' 11 v
-v /L' .gt; ^ ^ v.J ■'gt; ^ . vv • ) i-,'
^ \V - 1 '- ~,i ^*quot;J' k V ■*• gt;1 ^ v gt; ^ ^--
lt;,v v ly .tMvKquot; -/* üjgt; gt; •' :lt; -K . , . -• . - -^.
5 r ';' ■ 's ;f
\ T'^ i. :'• ^ lt;•' r,*?^ ' ^ f -■-
ï ^ ' *S J. ^ r ■' ' , X Vquot;^1 //' quot;quot;^ . \ r* ■■ Iv * ^V»
* V Vr ** ?• , 'v r lt;
^ 4 W ^ V ^ ' i • 1 -,
'■ , v^f ^ ^ ^ J
r quot;''ht'S ' :V ■» \ * lt;quot;S
r a • t'-
'V yV* ''
.■ïquot; i ■ -■
■***%. ^ -'5 v y ' quot;';,^#-
1 \ quot; gt; quot;'. ♦* VK
:quot;,;Y.- Vi^rW
1 ■ gt;, fquot; . V ^'-vVt gt;i * 'amp;
' ' ,4
r/X^
^'Sv^- v^. h
K- ifc
'■ fXquot; '-.■'
•V | )
w * ji-V- '•
}gt;,
;gt; . ^ lt;•gt;; -p;
/,5 • - * ' • / ■ i - ^v ix i,
^ f ,.*'-* '•%/ %» y