Ilfj^ll^ IMUI^II itX^tl II
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER
RELIGIEUZE TERMINOLOGIE
IN HET GRIEKSCH
with a summary in english
Sfrii | |
s-^r Erfquot;quot; j | |
•rr-T | |
Si | |
II | |
h. j. paris * amsterdam
BIBUOTHCCK DER
RUKSÜNIVCtSlTEIT
utrecht.
: '.V
■g:
yy-' ' ■
.'/ri''.quot;,'
m
-ocr page 4-f/
T -i ^ | |
« |
« |
» | |
SMpft | |
i | |
Ïf |
9pTicTK6ia EOAâpeia 'Ikettis
-ocr page 6-rijksuniversiteit utrecht
hsK.
epTiCTKÊia EOAdpeia MKÉTTIS
bijdrage tot de kennis der religieuze
terminologie in het GRIEKSCH
WITH A SUMMARY IN ENGLISH
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOC-
TOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GE-
ZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR C. W.
STAR BUSMANN, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS BE-
SLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VER-
DEDIGEN OP DINSDAG 19 JUNI i934 Igt;ES NA-
MIDDAGS 4 UUR
DOOR
JOSEPH CHRISTIAAN ANTONIUS VAN HERTEN
GEBOREN TE ROÈRMOND
H. J. PARIS
AMSTERDAM—MCMXXXIV
bibliotheek der
rijksuniversiteit
utrecht.
jï«! «T^îî^'k;
M.
rîjTj
-tT ri»
ic
-ocr page 9-AAN MIJN MOEDER
AAN MIJN VERLOOFDE
ymÂ;
-ocr page 11-Een aangename pHcht is het mij, bij het verschijnen van dit
proefschrift, dank te zeggen aan hen, die tot mijn wetenschappe-
lijke vorming hebben bijgedragen.
Op de eerste plaats voel ik mij tot groote dankbaarheid ge-
stemd jegens U, Hooggeleerde Bolkestein, Hooggeachte pro-
motor, niet alleen voor Uwe heldere en boeiende colleges, maar
ook voor de groote belangstelling, waarmee Gij mij leiding hebt
willen geven bij het bewerken van dit proefschrift. Uwe, steeds
tot verder onderzoek prikkelende, aandacht voor mijn werk, zal
mij steeds in dankbare herinnering blijven.
Hooggeleerde Damsté, Uwe diepgaande kennis van het Latijn
heeft mij steeds met bewondering vervuld en ik zal niet nalaten
U dankbaar te zijn voor de lessen, die ik van U mocht ontvangen.
Uwe leerzame en belangwekkende colleges, Hooggeleerde Voll-
graff, zijn oorzaak van gevoelens van welgemeende dankbaarheid
jegens'U; ik zal het steeds als een eer beschouwen mij onder Uw
gehoor te hebben mogen rekenen.
Hooggeleerde Gvink, Schrijnen, Caland f. Beysens, met
dankbaarheid gedenk ik ook Uwe lessen.
Uwe colleges, Zeergeleerde Van Hoorn, hebben mij belang-
stelling en liefde bijgebracht voor de antieke kunst en archaeologie,
waarvoor ik U in hooge mate dankbaar ben.
Ten slotte betuig ik mijn dank aan allen, die mij op eenigerlei
wijze behulpzaam waren bij het tot stand komen van dit proef-
schrift, terwijl ik erkentelijk blijf voor de dienstvaardigheid, welke
mij door de ambtenaren van de Universiteitsbibliotheek werd
betoond.
INHOUD
Blz.
INLEIDING
ePHEKEIA
I - Het gebruik van^e»?lt;y«£tac.s. bij heidensche schrijversnbsp;i
II - Het gebruik van êgTjatteia c.s. bij Joodsche schrijversnbsp;17
III - Het gebruik va.namp;Qrjox£ia c.s. bij Christelijke schrijversnbsp;21
EYAABEIA
Inbsp;- Het gebruik van svM^sia c.s. bij heidensche schrijversnbsp;28
II - Het gebruik van svM^eia c.s. bij Joodsche schrijversnbsp;48
III - Het gebruik van evM^sia c.s. bij Christelijke schrijversnbsp;51
IKETHZ
I - Het gebruik van Ixérrjg c.s. bij heidensche schrijversnbsp;56
IInbsp;- Het gebruik van Ixérrjg c.s. bij Joodsche schrijversnbsp;88
III - Het gebruik van ixsrrjg c.s. bij Christelijke schrijversnbsp;92
SUMMARY......................95
REGISTER......................99
-ocr page 13-INLEIDING
De wenschelijkheid van onderzoek naar Grieksche termen, welke
betrekking hebben op den godsdienst, is meermalen uitgesproken
In de volgende bladzijden nu is getracht zoo nauwkeurig mogelijk
na te gaan de godsdienstige beteekenis van de woordgroepen:
•dOTjaxeia-êorjaxsvo}, evXdßeia-svXaßr}q en Ixêxrjg-ixersia, zooals deze
worden aangetroffen in de heidensche, joodsche en Christelijke
bronnen tot en met de 2e eeuw n. Chr. Wegens de bijzondere
positie, die Julianus inneemt, zoowel ten opzichte van heidendom
als Christendom, zijn ook de geschriften van dezen auteur in het
onderzoek betrokken. Uit de oudheid bezitten we geen enkel ge-
schrift dat opzettelijk over deze en dergelijke termen uitvoerig
handelt. De mededeelingen der lexicographen zijn slechts beknopt
en behoeven vaak nadere verklaring. De juiste bepaling van de
begrippen, welke door deze termen worden gedekt, is dus slechts
te vinden door zooveel mogelijk plaatsen te bezien, waar deze
woorden voorkomen. Bij het zoeken naar deze plaatsen is een
dankbaar gebruik gemaakt van de bestaande indices verborum,
terwijl, bij gebreke hiervan, de texten zelf zijn doorgelezen.
i) F. Pfister, Die Religion der Griechen und Römer, p. 183 (Bursian's Jah-
resbericht, Supplementband. Bnd. 229. Leipzig 1930)- vgl. Wilh. Schmid,
Philolog. Wochenschrift 1931, n. 24, kol. 708.
I - HEIDENSCHE SCHRIJVERS
Voor het eerst bij Herodotus treffen we de woorden
êQTjOxrjia en ^grjoxevo) aan en wel in het tweede boek, de uitvoerige
uitweiding over Egypte.
Bij zijn uiteenzetting over de grootte van Egypte beroept hij
zich, om de juistheid van zijn meening te bewijzen, op een ant-
woord van het orakel van Amon, waaruit bleek, dat ook de be-
woners van het Libysch-Egyptische grensgebied Egyptenaren
waren. Zij zonden namelijk gezanten naar het orakel in de mee-
ning dat ze Libyers waren en niet Egyptenaren en axamp;ó^iEvot
rfj TiSQi xa iQaamp;QrjOxrjir], ßovXo/xevoi ■drjXécov ßocov jj,rj egyeaêai, om-
dat zij zich niet konden vereenigen met den offerdienst^).
We vernemen eenige voorbeelden van de talrijke gebruiken
betreffende de uiterlijke reinheid der Egyptenaren en hunne
priesters: alXag re êQYiaxrjLag ènireXéovoi fivqiaq cóg einelv Xóyco,
kortom ook tallooze andere godsdienstige gebruiken nemen de
priesters in acht
Na van een zeer wonderlijk en vreemd gebruik bij de Egypte-
naren te hebben verteld, vervolgt Herodotus: xai to ^i) fiiaysoêai
yvvat^iv èv igoÏGi ßrjöe äAovrovg ano yvvmxamp;v èq iga èaiévai o^roi
etai 01 TtQÓJToiamp;Qrjaxevoavreg, zij zijn de eersten, die ook het gods-
dienstig gebruik in acht namen om enz.
Herodotus bezigt deze woorden van godsdienstige gebruiken
en voorschriften, waarbij vooral aan reinigingsvoorschriften is
gedacht en het zich onthouden van het gebruik van koeien, dieren
heilig aan Isis (II 41). Het meest opvallende is, dat deze woorden
slechts gebruikt worden in het tweede boek, met betrekking dus
tot de Egyptenaren, door Herodotus genoemd ■amp;£oaeßieg öè negia-
i) Her. TI, 18. 2) II, 37. 3) II, 64.
-ocr page 15-acög êóvreg ^dXiora Ttdvrcov dvamp;QcÓTccov Zooals blijken zal is later
rnet de sing. 'amp;Qrjagt;ceia zeer vaak bedoeld: het geheele complex van
godsdienstige gebruiken en voorschriften, terwijl Herodotus de
plur. êQrjcxrjlai gebruikt, waar hij meerdere gebruiken bedoelt.
Na Herodotus vinden we deze woorden in de Grieksche
litteratuur, hoe veelzijdig ook vertegenwoordigd door werken van
lyrici, tragici, comici, philosophen, historici en redenaars, niet
terug. Er is echter een inscriptie, afkomstig van Paros (I.
G. XII 5, 141) uit ongeveer de 3de eeuw vóór Chr. Hierin
wordt iemand geprezen, omdat deze enExéXeae èe ndvra èxrevcóg
rd jieQi ri)v amp;QrjctKs(av rfjg êsov.
In den keizertijd duiken de woorden weer op, en wel het eerst bij:
S t r a b O
In den loop van zijn beschrijvingen heeft deze auteur zich laten
verleiden uit te weiden over mythologie. Hij verklaart echter dat
het niet eenvoudig is de moeilijkheden, die zich hierin voordoen,
te ontwarren. ,,Maarquot;, zoo vervolgt hij, „wanneer men het groote
aantal gegevens, deels onderling overeenstemmend, deels onder-
ling in strijd, heeft bijeengebracht, kan men wel den uitweg van
de waarheid vinden. Men verklaart bijvoorbeeld het bergbeklimmen
(rd? oQEtßaaiag) van de vereerders der godheid en van de goden
zelf en het bezield zijn {xovq èvêovaiaofiovg) op denzelfden grond
als die, waarop de meening berust, dat de goden in den hemel
zijn en zorgen voor voorteekens e.d. Aan de ogeißaaia nu bleek
verwant het zoeken naar metalen, het jagen en het zoeken naar
dingen, nuttig voor het leven, rcóv d' êvamp;ovaiaofiamp;v xai êgfjansiag
aai fxavxLxrjg ró dyvQXixóv xal yorjxsia èyyég, aan het bezield
zijn, aan vreemde (en buitensporige) godsdienstvormen en aan
waarzeggerij bleken te grenzen bedelpriesterspractijken en too-
verijquot; 2).
Strabo verklaart dus sommige vormen van godsdienstuiting
als voorkomende uit de zucht van den mensch om zichzelf te be-
voordeelen. Op grond van den rationalistischen geest van Strabo,
die uit bovenstaand citaat duidelijk spreekt, mogen we wel zeggen,
dat met êgrjaxeia — geplaatst tusschen èvêovaiaafioi en iiavxLxri
1) ii. 37- 2) Strab. X 3. 23. c. 474.
-ocr page 16-— bedoeld is een ongewone, door Strabo geringgeschatte vorm
van godenvereering^).
Er zijn uit de eerste eeuw vóór en na Christus eenige inscrip-
ties, waarin resp. êgriaxe^co en êQrjaxela voorkomen. De eerste,
van ± 25 V. Chr., is een lofrede van de bewoners van Antigonea
(Mantinea) op Euphrosynus. die aan de stad vele weldaden heeft
bewezen en op Epigone, die in navolging van haar man veel geld
heeft ten koste gelegd aan den eeredienst en roèç nèv êsmç
èamp;e^axsvasv evae^œç, rovç ô'àramp;Qdmovç evóxrjae navôijfxcoç
Gqriaxeéoi kan hier ongetwijfeld geen ongunstigen klank hebben
en beteekent: met zorg vereeren en de cultus handelingen ver-
richten.nbsp;, , , . 1 .
Een andere inscriptie van ± 7 v. Chr. is een bekendmakmg
van Paulus Fabius Maximus, proconsul van Klein-Azië, gericht
tot de Grieksche steden om deze aan te sporen den verjaardag
van Augustus, rov'amp;rjordrov Kaiaagog, te stellen als begin van het
burgerlijk jaar. ÔTtœç xal nsQioaóxeqov rifii^r] TiQooXa^ofiévr]
ë^axamp;év riva êgn^^x^av. Ogrjaxija, absoluut gebruikt, is hier wel
niets anders dan de weergave van het Latijnsche woord cultus
zooals deze in de provincies bewezen werd aan den êrjóxarog
Kdlaag.
In een brief van Claudius uit het jaar 52. die ons op een inscrip-
tie is bewaard gebleven en gericht is aan de bewoners van
Delphi, spreekt hij met nadruk zijn gunstige gezindheid voor
deze stad uit en zegt verder: àel ô' êxije7]aa xijv ^ç^axelav xov
'AnóXXoivog xov Hvêiov. Ook hier heeft êgtjoxsia de waarde van
het Latijnsche cultus.
Een andere brief van Claudius (uit 41), bewaard op een papyrus
(P. Lond. 1912) is gericht aan de Alexandrijnen. Hierin spoort
de keizer hen aan tot verdraagzaamheid tegenover de Joden en
dringt er op aan hen niet lastig te vallen in iets xamp;v tiqôç êgrja-
X) Over de o'p^jSciaca als feest van een amp;laaos spreekt Strabo nog XII 4,
3 c. 564. Georges Lafaye in Daremberg-Saglio II 1362b zegt over de ^p«-
pduia: revêtu d'un costume mythologique, il devait exécuter des prodiges
d'équilibre sur des parois élevées, qui figuraient les escarpements des mon-
tagnes, où les adeptes de certains cultes orgiastiques se laissaient emporter
par leur délire en des courses vagabondes et périlleuses.
2) Dittenb. Syll.® 783- 3) O. G. I. 458- 4) Dittenb. Syll.'» 801.
v.tiav avxoïç vEvo^ianévoiv xov ûeov, dat betrekking heeft op de
traditioneele gebruiken bij de vereering van hun God.
Dionysius van Halicarnassus
In zijn Romeinsche geschiedenis deelt deze schrijver ons mede,
dat gedurende minstens 5 jaar de Vestaalsche maagden {al Isqai
HÓQai) ongehuwd moesten blijven, aan welke was opgedragen de
zorg voor het eeuwige vuur Kal eï ri âÀÀo êQrjaxeveaamp;ai t(b xoivcö
ôià 7taQamp;év(üv vófj,ifxov
Romulus bepaalde, dat sommige godsdienstige handelingen ver-
richt moesten worden door vrouwen, andere door kinderen, wier
beide ouders nog leefden 2). Na deze bepalingen tisqI rœv êQrjO-
xsvóvxoiv xovç êeovç, verdeelde hij de diensten van de verschil-
lende goden over de curiae.
^QTjoxevco, op de eerste plaats absoluut gebruikt, is op deze
beide plaatsen het verrichten van bepaalde cultushandelingen.
Numa laat alle godsdienstige instellingen van Romulus bestaan,
maar voegt er eenige aan toe door diensten in te stellen voor
goden, die nog geen vereering genoten en door hiervoor een pries-
ter aan te stellen, àyveiaç xe xal amp;Qr]axeîaç xai xaêagfiovg xai
xàç à'AAaç êsQOTtsiag xal xifxaq Tidvv noKXàç vofioêexamp;v, ooag ovê'
'EUrjvlç ovxs ßdQßaqoQ e%et Tióhg ovö' ai /néytaxov èn evoeßeta
(pQovovaai Tioxs^).
ayveiai xai êQrjaxeiai (absoluut gebruikt) xal xaêaQfioï zijn
blijkbaar bijzondere soorten van de êegojieiai xai xifiai; welke
echter bedoeld zijn, blijkt niet. Wel blijken het diensten te zijn,
waaraan reinigingsvoorschriften waren verbonden.
Plutarchus
In het tweede hoofdstuk van het leven van Alexander spreekt
Plutarchus over Olympias, Alexander's moeder en vertelt, dat
alle vrouwen, ingewijd in de Orphische mysteriën en de aloude
feesten van Dionysus, vele dingen doen gelijk xaïç 'Hôcoviai xai
xaïç nsQi xov Aljuov Ogfiaaaiç, àcp' œv ôoxeï xai xo §Qrjaxsveiv
ovo[ia xaïç xaxaxÔQOiç yevéoêai xai neQiéqyoïç ieQovqyîaiç'^).
Plutarchus waagt hier een etymologie van het woord ^qtiokevo}
en daaruit blijkt, afgezien van de juistheid er van, dat hij in
i) Dion. Halic. I 76, 3. 2) ibid. II 23, i. 3) ibid. II 63. 2. 4) Plut. Alex. 2.
-ocr page 18-'»QTjOHBéco (absoluut gebruikt), zag het uitoefenen van een over-
dadigen en overdreven-uitbundigen dienst i).
Eenzelfde houding tegenover êgfjoxsta blijkt uit een van de
raadgevingen, die dienstig kunnen zijn voor een gelukkig huwelijk:
een vrouw mag geen eigen vrienden hebben, maar slechts die van
den man. Daarom mag zij ook geen andere goden — de beste
vrienden — vereeren dan die van den man en behoort zij haar
huis af te sluiten nsQisQyoig öè ^grjoxslaig xai Hvaig öeiaidai/^o-
viaig
amp;Qrjaxsiai (plur.) zijn hier wel verschillende vormen van over-
dreven diensten, welke Plutarchus door vrouwen uitgeoefend
zag en waarover hij zijn afkeuring uitspreekt 3).
In een inscriptie*) uit de eerste eeuw n. Chr., afkomstig uit
Amorion, wordt melding gemaakt van êQ-qaxsia als taak der Zeus-
mysten. Deze nml. eerden de nagedachtenis van Cyrilla, de jong-
gestorven dochter van Antipater Caius door haar een altaar toe
te wijden en door een wijngaard te koopen elg X'nv -»grjaxeiav rov
fjivrifieiov aHrjg. De opbrengst van dezen wijngaard moest dienen
voor het jaarlijksche feest van Mithras. Aan dit feest moesten
deelnemen de mysten, hun afstammelingen en erfgenamen. Ook
Antipater Caius heeft aan de mysten een wijngaard geschonken
om de opbrengsten daarvan te doen gebruiken door de deelnemers
aan de jaarlijksche feesten ter eere van zijn gestorven dochter.
Hiervan wordt echter uitgesloten èdv dé tig fii] ovvélên rj fxr)
cvvêQvaxeér] aèróg. Deze êQrjGxsia rov fxvrjfielov bestond, volgens
P o 1 a n d«), uit het bekransen van het grafteeken en een in de
buurt daarvan gehouden feestmaal. Dit is de eenige mij bekende
plaats waar êgtjoxeia gebruikt wordt in verband met den dooden-
cultus.________
1)nbsp;Dat men in »p^oKeU vaker een vreemden ongewonen dienst zag. büjkt
ook uit het scholion op Euripides Alc. 968. (ed. Schwartz) ^pamp;ro, 'Op.jgt;eös
l^var-np^anbsp;napaUhmK€V. óamp;ev Kal amp;pr,aKeia rè t^vor^p^ov KaXeïra,. irr lt;J
rov amp;pq.KÓs 'Oplt;jgt;éu}S.
2)nbsp;Plut. II 140 c.
3)nbsp;De Pythagoraeische Phintys vestigt er de aandacht op (Stob. IV 593 A)
dat volgens de wet een vrouw zich moet onthouden van buitensporige
feesten, zooals ter eere van denbsp;t.drr,p o.a. omdat die
dronkenschap en geestelijke storingen met zich brengen.
4)nbsp;Revue des Etudes Grecques 1889 p. I9 (W. M. Ramsay).
5)nbsp;Poland Geschichte des griechischen Vereinswesens p. 512, Leipzig 1909.
-ocr page 19-Lucianus
Op luchtigen, spottenden toon is ons in De Sacrificiis de goden-
hemel beschreven en de bezigheden der goden. Toiyagovv xai
oi avamp;Qomoi ovvwda rovroig xai äxokovamp;a negi rag êgTjaneiag
èmrrjdevovat^). daarom bedenken de menschen, bij de vereering
van hun goden, dingen, die daarmee overeenstemmen en daaraan
beantwoorden. Zij wijden hun toe bosschen, bergen, vogels, plan-
ten. Ze verdeden onderling de goden en elke stad of elk eiland
legt beslag op een godheid om deze te vereeren. Zóó komen de
Delphiërs en de Deliërs aan hun Apollo, de Atheners aan Athene
enz.
Misschien mogen we, lettende op den spottenden toon van
Lucianus wel aannemen, dat hij met Tiegi rag ^Qfjoxsiag (plur.
absoluut gebruikt) doet uitkomen, dat hij de houding van ol
avamp;Qomoi tegenover de goden overdreven vindt, daar ze op alle
mogelijke manieren er naar streven den goden ter wille te zijn.
A e 1 i a n u s
Op de eenige plaats, waar êgtjaxeia door Aelianus wordt ge-
bruikt is dit niet in verbinding met een Grieksche godheid, maar
met Serapis, waar de vereerders dezer godheid genoemd worden
oaoi Tiegt rrjv êgtjaxeiav ëxovai rr}v rov Zagdmiöog^).
Athenaeus
Bij de Perzen duldt de koningin het groote aantal TcaUaxlöeg
wegens de onbeperkte macht van den koning over zijn vrouw en
ook óia ró rrjv ßaaiUda, amp;g (pr^ai Aeivoiv èv xoïgJJegoixotg (F. H. G.
II 92) vnó ramp;v JcaXXaxiöcDV'amp;grjaHsvsa'amp;ai. ngoaxvvovai yovv avx-^v^).
Van den hiergenoemden Dino, schrijver van een Perzische ge-
schiedenis, is niets met zekerheid bekend omtrent den tijd, waarin
hij leefde. Wel vermeldde hij nog feiten, die in 310 v. Chr. ge-
beurden
ï) Lucian. de sacrif. 10.
2)nbsp;Aelian. nat. an. X 28. Hetzelfde geldt voor Cornutus, die (de nat. deor.
VI 147) zegt dat Riiea eigenlijk 4gt;pvyia heet Sid t6 êprjaKeveaamp;ai irapd TOÏS
^pv^iv f^óxcjs.
3)nbsp;Athen. 13. 556 b.
4)nbsp;Pauly-Wissowa s.v. Dinon.
-ocr page 20-Het gebruik van êgrioxevoj tegenover een mensch hoeft geen
verwondering te wekken, als men bedenkt, dat het de houding
weergeeft van de bijvrouwen tegenover de Perzische koningin,
aan welke zij als aan een hoogere macht eer bewezen.
Een overgang tot het gebruik van deze woorden in een niet-
godsdienstige sfeer vinden we in een fragment van den Pytha-
goraeër Dios^): de groote massa {ol nXevveq) eert {êBQUTzsvovTi)
hen, die uitmunten door uiterlijke schoonheid, als goden en loopt
hen na, êgtjonevovrsg ov naXav d-Qriaxeiav, daarmee geen eervolle
cultus uitoefenend.
Sextus Empiricus
Deze scepticus uit het einde van de tweede eeuw na Chr. maakt
ons in zijn geschriften bekend met de denkwijze der school, waar-
van hij een aanhanger is. Hij wijst er op, dat een scepticus bij
zijn wijsgeerig onderzoek zich niet zal overijlen, ook al zal hij,
volgens voorvaderlijk gebruik, zonder aarzelen verklaren, dat er
goden bestaan, en doen al wat behoort eïq xrjv rovrcov êgr^Gxeiav
aal Evaé^eiav^).
êqriaxeta is hier veeleer als tegenstelling naast svoé^eia — d. w. z.
als uiterlijke vroomheid tegenover innerlijke — gesteld dan als
synoniem.
Waarschijnlijk met het oog op de Romeinsche keizers wordt,
iets verder 3), gezegd, dat sommige vorsten door de menschen
worden geëerd êvaiaiQ rs naï aXXaig êgTjaxslaig, ak cog êeovg
TiQOXQénovxai.
De een beschouwt dit, de ander dat als godheid, aamp;ev xat xd
neql êvaiüv xal xrjg tzbqI xovg êeovg êgtjaxeiag oXcog tioXX-^v dvco-
fialiav
§Qi]axeia op deze en de plur. ^Qtjaxeiai op de vorige plaats zijn
de uiterlijke handelingen, welke bij de vereering der goden werden
verricht.
Als een offer van nature oaiov xat dvóoiov was, zou het door
alle menschen op dezelfde wijze worden beschouwd. Iets derge-
lijks doet zich ook voor met betrekking tot xd èv xfj xaxd xrjv
öiaixav xcöv dv^Qomcov §Qr}ax£ta neqi xovg êeo'óg, want Joden en
i) Stob. IV 486 H. 2) Sext. Emp. adv. Pbys. IX 49. 3) ibid. 62.
4) Pyrrjion. Hyp. III 24, 220.
Egyptenaren b.v., eten geen varkensvleeseh, Libyers geen schapen-
vleeseh enz. xairoi et ys fjv (pvaei ra rfjg êgTjOxeiag xal räv aamp;éa-
fioiv, TiaQo. Ttäaiv äv ófioicog èvofiiCero'^).
De bedoeling van dit niet bijzonder duidelijke betoog is er op
te wijzen, dat men, evenals er voor de ritueele voorschriften geen
algemeen geldende bepalingen bestaan, ook niet kan komen tot
een objectieve norm voor rä aêsafjia, het onzedelijke.
Uit de tweede eeuw na Christus zijn ons eenige inscripties
bekend, waarop het woord êgtjaxela voorkomt.
In een eeredecreet van de stad Ephesus van het jaar 104 is
besloten C. Vibius Salutaris op velerlei wijze te eeren, omdat hij
svaeßwv fièv cpdorsifioig rrjv aQxnyérLV noixlXaig fièv èmvoiaig
êonovöaxsv neqi rr}v êgfjaxeCav fisyaXóyjvxog, nat xaamp;isQÓaeoiv
TYjv Ttóhv xara ndvra rersljj.r]xev . . . .
De gehuldigde heeft zich door zijn vrijgevigheid zeer verdien-
stelijk gemaakt en door zijn welwillendheid in velerlei vorm den
cultus, {êgrioxela absoluut gebruikt), waarbij we op de eerste
plaats wel aan Artemis denken, begunstigd.
In een andere inscriptie ®) v. ± 150 na Chr., eveneens afkomstig
uit Ephesus. wordt de dienst van Artemis uitdrukkelijk gepropa-
geerd. Het volk van Ephesus ziet nl.. in het gebruik van den
maandnaam 'Agreixiaióv bij Macedoniërs en andere Grieken en
in de feesten, die gedurende deze maand gevierd worden een zeer
sprekend blijk van vereering voor Artemis. In de overtuiging,
dat het passend is. dat de naar de godin genoemde maand aan haar
heilig is en toegewijd, oordeelt het volk van Ephesus het billijk
door dit besluit xaraarfjaai rijv nsqi avrov êgtjoxeiav. öió dsöóx-
isQÓv rov /urjva rov 'Agre/xicnSva slvai jcdaag rag rjfiÉQag. x.r.l.
Hier wordt dus besloten tot een bijzondere vereering van de godin
gedurende de haar toegewijde maand.
Een inscriptie uit het jaar 174 na Chr. maakt ons bekend met
financieele moeilijkheden van Tyrische kooplieden te Puteoli,
die zich daarom wenden tot magistraten en volk van hun vader-
stad. Door den rijkdom van sommige hunner en door hun groote
1)nbsp;ibid. 226V.
2)nbsp;Ancient Greek Inscriptions in tbe British Museum III 2, n. 481, 20.
3)nbsp;Dittenb. Syll.® 867 b. 4) O. G. I. 595.
-ocr page 22-aantal hebben zij tot nu toe een zeer schoone axaximv gehad.
Zij klagen er nu over de hiervoor benoodigde j aarlij ksche huur
niet meer te kunnen betalen, tengevolge van het afnemen van hun
aantal en tengevolge van de onkosten etç re êvaiaq xal ÛQrjaxeiaç
xü)v naXQÎoiv -i^/Litôvamp;sœv èvêdôs àq)(oai,(oiJ,évo}v êv vaoïç.
êgTjaxsiai zijn ongetwijfeld de diensten, die deze kooplieden
ter eere van hun vaderlandsche goden plachten te houden.
Van ± 200 na Chr. bezitten we twee eeredecreten, waarin per-
sonen geprezen worden voor het voortreffelijk waarnemen der
^Qfjaxeia: De inwoners van Pergamum eeren Aurelia, priesteres
xrjg NixrjipÓQOv xal UoXiàôoç 'Aêrjvâç .... ieQaoafxévriv èvôô^oiç
xal [ieyalonQETcamp;ç ôisxeï xQÓvm xai xfj ê^rjç diexiq evaeßüg näoav
ê'Qïjaxsiav èxxeXéaaaav xfj âe^'^).
Er wordt hier onderscheid gemaakt tusschen het twee-jarig
priesterschap van Aurelia en het waarnemen van alle cultushande-
lingen gedurende de twee daarop volgende jaren.
Het tweede eeredecreet is afkomstig van de Achaeërs en ver-
kondigt den lof van Saon, isQOfpdvxrjç xmv fisydkoiv êeamp;v, en van
Sacleas, oï xai aoicpQoovvr} xal xfj tisqI xovç êsoèg êq-rjaxeia xai
cee/zvóxr)xi ótacpégovxeg ëxi vvv etaiv, x.x.L
êgrioxsia hier geplaatst tusschen aco(pQoavvrj en osf^vórrjg moet
niet zoozeer zijn het verrichten van den dienst der goden als wel
de innerlijke gesteldheid en houding van vroomheid der bedienaren
van dien dienst. Deze neiging om iemands vroomheid bij het ver-
richten der §Qr}axBÏa te waardeeren, bleek in de bovenvermelde
inscripties door de toevoeging van svaeßamp;g.
In een papyrus^) van ± i6o na Chr. lezen we, dat het aan
priesters verboden is ngog aXXrj XQeia elvai rj xfj xœv êscóv 'amp;Qi]a-
xeia ovôè èv êgsq èaamp;^xi ngoiévai ovöè xdßrjv (poQsïv ovèè èàv
isvoyamp;cöaiv xov êsiov ipag.
■amp;Qrjaxeta is dus de beroepsbezigheid van Egyptische priesters,
aan wien het verboden was een nevenberoep uit te oefenen. Dat
het overtreden van deze bepalingen gestraft werd, blijkt uit andere
plaatsen, waar een oxohaxrjg xaxahncbv xhg êgYjoxslag'^), en een
I) O. G.I. 513- 2) I.G. V 2, 517.
3)nbsp;Der Gnomon des Idios Logos. n. 71 (Berliner Urkunden V, i).
4)nbsp;ibid. n. 74.
-ocr page 23-legevç xaraXeinoiv xàç êqrjaxsiaç i) tot geldboete veroordeeld zijn.
In de hymne op Isis^) wordt gesproken van de stele,
die volgens een wet (van) (ptXoêQsaxœv ^aaiÀijcov is opgericht als
gedenkteeken aan de heerschappij der godin.
Dio Cassius
Over de Joden zegt deze schrijver o.a., dat zij verschillen van
de andere menschen in alle levensgewoonten, maar vooral, omdat
ze geen van de andere goden vereeren (xifiœoiv), maar slechts
één God laxvQôiç as^ovatv, van wien zelfs in Jeruzalem geen beeld
is, daar ze hem voor aggrjxov ôè èrj xai àsiôfj houden en nsqia-
aóxaxa avamp;QÓmoiv êqrjaxEvovai^). De intensiteit van het vereeren
wordt in deze opeenvolging van xifj,â)Oiv, ioxvQwç osf}ovoiv en
nsQiaaóxaxa êgrjaxevovai telkens sterker uitgedrukt: êqriOKevoi
is de sterkste vorm van vereeren, die Cassius Dio kent.
Nadat C. Sosius, onderbevelhebber van Antonius, Jeruzalem
heeft ingenomen, neemt hij eerst de verdedigers van den tempel,
daarna de andere Joden gevangen. Dit gebeurt juist op den Sabbat
[èv xfi xov Kqóvov rifiéqa). xaï xoaovxóv ye xfjç êqfjoxsiaç avxoïç
^EQi-pjv âaxE xovç 71q0xéq0vç xovç fisxà xov Ieqov
nagaixT^aaaêai xe xov Hóaaiov, èneibi] rifiéqa aMiç îj xov Kqóvov
ivéaxrj, xai àvEl'amp;ôvxaç èç avxó,ndvxa fiExà xœv Xomœv xà vofii-
Có/i£va Ttoifjaai*).
amp;QrjoxEÎa (absoluut gebruikt) is hier de krachtige godsdienstzin
der Joden, die zelfs onder de meest dringende omstandigheden
zich niet laten weerhouden van het verrichten van de gebruikelijke
diensten {xà vo/xtCófJ-£va).
Uit de wijze, waarop Dio Cassius hier de feiten vermeldt, blijkt,
dat hij er weliswaar geen afkeuring over uitspreekt, maar wel
zijn verwondering over deze hardnekkige opvatting van den
Joodschen godsdienst.
Ook van de Egyptenaren, die er zich bij Caesar over beklagen,
dat zelfs hun ïegd niet ontzien zijn, zegt hij: êgtjaxEvovai noXkà
negiaaôxaxa àvamp;QomoDv, zij zijn het meest overdreven in de uit-
1)nbsp;ibid. n. 75.
2)nbsp;Abel, Orpbica p. 295. Kaibel, Epigrammata ex lapidibus collecta 1028.
3)nbsp;D. C. 37, 17, 2. 4) D. C. 49, 22. 5.
-ocr page 24-oefening van hun godsdienst en voeren zelfs onderling daarvoor
oorlog
Op een andere plaats waar de tekst zeer fragmentarisch is,
is sprake van quot;HXioq, ov 'EXeydßaXov ènwaXovGi aai fisydXcog
^QTjaxsvovai, terwijl iets verder (79, 11, 2) blijkt, dat als ernstigste
grief tegen keizer Marcus Aurelius Antoninus (Elagabal) gold,
niet dat hij een vreemde godheid in Rome had ingevoerd, maar
dat hij deze stelde boven Jupiter en dat hij zich o.a. onthield
van varkensvleesch ég xal xaêagóregov êgtjaxevacov, om nog
reiner zijn vreemden godsdienst uit te oefenen.
Deze zelfde Antoninus doet, om van zijn ziekte bevrijd te wor-
den Jidvê' oaa ol êgfjoxsvovrég ri noiovaiv . Uit wat voorafgaat
blijkt, dat hier bedoeld is: in overdreven vorm de goden {Apollo,
Asclepius, Serapis) vereeren.
Caesar verwijt Antonius, dat hij als consul tijdens de Lupercalia
naar het forum is gegaan, gekleed als de luperci {yvixvóg) en zóó
het volk heeft toegesproken, xd juèv ydg Avxaïa xat aXXcog av
xfjg JiQoarjxovarjg ê^rjoxsiag ovx dnéxvxe^), aan de viering der
Lupercalia, die al uitgelaten genoeg zijn, als het blijft bij datgene,
wat er toe hoort, zou niets ontbroken hebben zonder dat optreden
van Antonius.
Doordat de Vestaalsche maagden (114 v. Chr.) beschuldigd zijn
van schending der maagdelijkheid, is de geheele stad in beroering.
Want men vreesde, dat de meest schandelijke en onheilige dingen,
konden geschieden nu bezoedeld was xd vno vó/j,ov d%gavxa xal
xd V7ZÓ xfjg êgtjaxeiag ayia èx xe xov (poßov xijg xificogiag xóaf^ia
êgrjaxsia (absoluut gebruikt) is hier de algemeen geldende gods-
dienstige opvatting in Rome over de bijzonder toewijding aan
de godheid van de Vestaalsche maagden.
Behalve van de, volgens Cassius Dio, tot in het uiterste door-
gedreven cultusvormen van Joden en Egyptenaren, en van de
(overdreven) vereering van een — voor een Romein — vreemde
godheid (Elagabal) wordt êgtjaxsla ook gebruikt van oude en
algemeen aanvaarde gebruiken in Rome. Misschien is de uitge-
latenheid der Lupercalia oorzaak geweest van het gebruik van
het woord §Qr}axsia in verband met dit feest, terwijl de uitzonder-
I) d. c. 42, 34, 2.nbsp;2) d. c. 78, 31, I.nbsp;3) c. 77. 15. 7-
4) d. c. 45. 30. 4-nbsp;5) d- c. 87, i.
-ocr page 25-lijke godsdienstige positie der Vestaalsehe maagden eveneens is
uitgedrukt door êQrjatceia.
Diogenes Laërtius
In het leven van den cynicus Menippus wordt onder diens ge-
schriften genoemd: nQÓg rovg cpvaixovg xai /j.aêrj/^arixovg xai
yQa[ißaxixovg xal yovag 'Emxovqov xal rag amp;Qr}0xev0f^évag vnquot;-
avröjv elxdöag Hiermee is waarschijnüjk niet de titel(s), maar
veeleer de inhoud der voorafgenoemde werken diaêfjxai, ènioro-
Aat x.x.X. bedoeld®). De sixaöeg zijn de feesten, die Epicurus op
den 20sten van elke maand vierde ter nagedachtenis van zijn
vriend Metrodorus .
Hoe is het gebruik van ^grjaxevco in dit verband te verklaren?
Ziet de cynicus in het vieren van deze feesten iets van een mani-
festatie van Epicurus' godsdienst en duidt hij dit aan met een
woord, waarin hij wellicht het overdrevene en vreemde heeft uit-
gedrukt? Of kan men lettende op plaatsen uit Athenaeus en
Stobaeus (Dios) (p. 7 v.) zeggen dat êQrjoxEvco hier buiten elke gods-
dienstige sfeer is gebruikt? Alvorens op deze vraag antwoord te
geven is het noodig te vergelijken den brieft) van de keizerin-
moeder Plotina naai roïg tplXoig, waarin zij bericht dat Hadrianus
het verzoek heeft ingewilligd, zoodat voortaan het hoofd van de
Epicureïsche school te Athene bij testament een opvolger mag
benoemen. Echter moet steeds de beste benoemd worden. Wan-
neer dit, zoo vervolgt zij, om een of andere reden niet mocht ge-
schieden ró ys rov vnèg rov xoivov 'amp;Qrjaxev/narog ßovKevofievov
Had^xeiv oïofiai aroxdCsaamp;ai rov agéaovrog xoivfj näaiv xal fii}
rov löiai éavrcó. 0e^axev/xa is gebruikt om het eigene van de op-
vattingen en gewoonten der Epicureïsche school te karakteri-
seeren, waaruit dus blijkt, dat dit woord hier geenszins een on-
gunstige beteekenis kan hebben, maar slechts tot doel heeft de
Epicureïsche opvattingen tot een soort van godsdienst op te hef-
fen. Op grond hiervan is het dus zeer goed mogelijk, dat ook
Menippus met het woord 'amp;Qr]axsv(o volkomen in Epicureïschen
geest gebleven is®).
I) D. L. VI loi. 2) Pauly-Wissowa s.v. Menippus. 3) J. A. Hild in
Daremberg-Saglio s.v. Eikadistai. 4) Dittenb. Syll.» 824.
5) Justinianus Nov. 103, 2 gebruikt het mv. »pi^aKevfiara in den zin van:
godsdienstige richtingen {4k tov Sia^ópov ramp;v amp;priaK€Vfió.T(av).
De gedachte komt op, dat êgtjaxsia en de daarbij behoorende
woorden, bij uitstek gebruikt zijn voor de cultusvormen eener
collectieve eenheid, die door deze woorden het eigene en het, van
de cultus der massa, afwijkende heeft willen karakteriseeren i).
Op deze wijze is dan ook het gebruik dezer woorden voor den
Joodschen en Christelijken godsdienst te verklaren. Dat echter
in den tijd van het syncretisme het praegnante dezer beteekenis
verloren gaat is wel zeer begrijpelijk.
Op een inscriptie®) van Macedonië, dateerende uit den keizer-
tijd, lezen we de namen van eenige personen, die door de thiasus
der Hermanoubiasten geëerd worden als jigoardreg (acc. plur.)
êgyjaxevrcóv xal xwv arjxoßatmv Oeov 'Egfiavovßiöog. Op een
inscriptie uit Thessalonië, die in verband met de vorige wordt
aangehaald, is eveneens sprake van ot Gvvêgrjaxevrai xXeivov
êeov fxeydXov Uagdmóog, die röv ngoGxdrrjv eeren 3).
Anders formuleerend, kan men zeggen: xiiidoi, aeßofiai, êegaTievoy
zijn de traditioneele, algemeen gebruikelijke vereeringsvormen voor
de Grieksche, nationale goden. Alles wat daarvan afwijkt wordt aan-
geduid met êgr]axsia enz., terwijl d-grjaxeia tevens dienstdoet als ver-
taling van het Lat. cultus.
Julianus
Theodora, een heidensche priesteres, is ervan beschuldigd
Christelijke slaven in haar dienst te hebben. Hiervoor waarschuwt
haar Julianus: et xiq oëv i^fiöjv, ol (pafiev elvai êegdnovxeq êecöv,
olxéxrjv axégyoi xov ßöeXvxxofjLsvov avxovg xal djtooxgecpó/xsvov
avxcöv XTjv égYjaxeiav, dg' ov ólxaiov ^ Tieiamp;eiv aixèv xal aóCsiv,
rj xrjg olxiag dTtonéfmeaêai xal ningdaxsLV, et xqgt; /f?) gddiov vnego-
QÜv oixéxov xxijaecog*).
In een brief geschreven vanuit Constantinopel aan den phi-
losooph Maximus schrijft Julianus: êgr]oxevo/nev xovg êeovg dva-
(pavdóv xat xè TtXfj'amp;og xov avyxaxeXêóvxog fioi axgaxonéöov êeo-
1)nbsp;Vgl. de inscriptie der Zeus-mysten p. 6.
2)nbsp;Bulletin de Correspondance Hellénique 1913 p. 94 „Inscriptions de Ma-
cédoine et de Thracequot; Cjh. Avezon et CJi. Picard.
3)nbsp;amp;pr)CK€vri^s komt ook voor in een schol, op Pind. O. 3, 28 waar het volk
(Stj/xós) der Hyperboraeërs genoemd wordt: depd^rwv toO 'A-rróXXaivos xat
amp;ptiaK€VT^s avTOv.
4)nbsp;Julian. Epist. 86. Bid.-Cum. p. 119, 27.
-ocr page 27-OEßäg èaxiv. rnxsïç (pavsQamp;ç ßovamp;vrov/iev êgTjoxeCa is de dienst
der heidensche goden, waaraan de slaaf zieh onttrekt, -d^QTjaxsvo)
het verrichten der cultushandelingen voor de goden.
Een inscriptie^) van ± 247 na Chr. bevat het bevel
van den opperpriester Myron aan de inwoners van Talmis om alle
varkens uit het heiligdom te houden ten einde het mogelijk te
maken, dat plaats hebben rànegi ràieçà •d'QTjoxia xarà ràvEvoixiGfiéva.
fà ÛQrjaxia, dat in beteekenis gelijk is aan êgtjoxEia (Herodotus
gebruikt II 18 de verbinding r^ nsgi xà Igà êgTjoxtjirj) is aan Dit-
tenberger op geen andere plaats bekend.
Lyeiërs en Pamphyliërs schijnen aanstoot genomen te hebben
aan de godsdienstige overtredingen der Christenen en hebben zich
daarom ±311 gewend tot keizer Maximinus. Hun verzoek is ons
als inscriptie bewaard gebleven, gevonden te Arycanda (Lycië)
..Daar de goden steeds gunstig gezind waren voor ons, olç ^
'^grjaxEia fiEfiéXrjxai onovôaiwç vnèg xfjç v/j,œv. . . . ocDxrjQiaç
Wenden wij ons tot U om een einde te maken aan de godsdienstige
overtredingen der Christenen, hetgeen het best zou kunnen ge-
schieden door de uitoefening van hun godsdienst te verbieden en
hun te bevelen steeds deel te nemen xfj xœv ôfioysvœv êEÜv vf/,âgt;v
^erjaxEia.
Onder de varia et incerta komt in I. G. IV (no. 659) een i n-
scriptie voor, waar uit den tekst, voorzoover deze aanwezig
is, door M. Fraenkel wordt opgemaakt, dat er sprake is van een
thiasus van mysten, die behalve de Mijxrjg ■d'EÓJv, ook andere
goden eerden. Deze vereering wordt êgrjGXEia genoemd.
Twee inscripties ®), waarschijnlijk uit den keizertijd prijzen
Charopina, priesteres van Artemis, àgExfjç evexev xai xfjç negl
d'EÓv êgrjaxstaç.
I) Epist. 26. Bid.-Cum. p. 32. 2) O. G. I. 210. 3) O. G. I. 569.
4)nbsp;Opmerkelijk is dat uit deze plaats een êprjoKevn^piov 'HXiov vermeld,
wordt (Schol. Pind. O. 7, 33).
5)nbsp;I. G. VII 3430; I. G. III i, 893.
-ocr page 28-SAMENVATTING
van het gebruik der woorden bij:
HEIDENSCHE SCHRIJVERS
■amp;Qr]Oxeia{i) i) dienst (en), ritus van niet-Grieken in uitheemschen
godsdienst (Egyptenaren: Herodotus p. 2; Joden:
Pap. p. 4/5; Serapis: Aelian. p. 7; Rhea: Cornut.
p. 7; Tyrische goden: inscriptie p. 10; Mi^xrjg-
êecöv. inscriptie p. 15; beroepsbezigheid van Egyp-
tische priesters: Pap. p. 10.
2)nbsp;orgiastische godsdienstuiting (Strabo p. 3; Plut.
p. 5 V.; Dio Cassius p. 12: Lupercalia).
3)nbsp;cultus van Grieken aan Grieksche(n) god(en);
inscr. p. 3; Sext. Emp. p. 8; inscr. p. 9 v.
4)nbsp;cultus van Romeinen aan Grieksche (n) god (en);
inscr. p. 4; p. 9.
cultus van Romeinen aan Romeinsche(n) god(en);
D. H. p. 5; (Julianus p. 14).
cultus, als ambtsbezigheid van priesteres: inscr.
p. 10; p. 15.
godsdienstzin, vroomheid (Dio Cass. p. ii; inscr.
p. 10).
5)nbsp;cultus aan Romeinschen keizer bewezen; inscr.
p. 4-
cultus aan vorsten bewezen; Sex. Emp. p. 8.
cultus van een graf; inscr. p. 6.
6)nbsp;cultusverrichtingen der Vestaalsche maagden; Dio
Cass. p. 12; cf. D. H. p. 5.
^Qrjaxevo) i) vereeren, cultushandelingen verrichten, godsdien-
stige gebruiken in acht nemen: van niet-Grieken
t.o.v. vreemde goden (Joden, Dio Cass. p. ii;
Egyptenaren, Herod. p. 2, Dio Cass. p. 11; van
Romein t.o.v. Elagabal, Dio Cass. p. 12); vereeren
in het algemeen: Inscr. p. 4; D. H. p. 5.
2)nbsp;overdreven eeredienst uitoefenen; Dio Cass. p. 12.
3)nbsp;eeren, eerbiedigen van menschen: Oostersche ko-
ningin, Athen, p. 7; lichamelijk-schoonen. Stob,
p. 8; bepaalde dagen D. L. p. 13; graf, inscr. p. 6.
II - JOODSCHE SCHRIJVERS
Septuaginta
Opmerkelijk is dat de woorden êgfjoxsla en êQrjoxsvco in de
Septuaginta slechts voorkomen in enkele der Apocryphen. In
Sap. Salom. komt elk dezer woorden éénmaal voor, terwijl ge-
sproken wordt over het vereeren van beelden en dieren: „Gij
hebt hun (den Egyptenaren) een menigte redelooze dieren als
straf toegezonden, omdat zij êêgijaxevov aXoya sQnerd, goddelijke
eer bewezen aan redelooze, kruipende dierenquot;
„De eerzucht van den kunstenaar heeft de onervaren massa
gebracht sig ènixaaiv ^Qrjoxsiag, tot meer vereering (van beelden) quot;2).
Antiochus wil, alvorens Eleazar te laten folteren een poging
doen hem te redden door hem te doen eten van varkensvleesch.
„Ik hebquot;, aldus Antiochus, ,.eerbied voor Uw hoogen leeftijd en
grijze haren, ofschoon ik iemand, die reeds zoo lang grijs is en
nog steeds aanhanger van den godsdienst der Joden (rfj 'lovöaiwv
'amp;Qr]axelq) niet bepaald een philosooph vind.... Bedenk: gij
kunt door het eten van dit vleesch Uw leven redden en, indien
er een leidende macht is van dezen godsdienst van U (rrjgde rrjg
'd'QrjaHsiag), dan zal ze U een gedwongen wetsovertreding ver-
gevenquot; 3).
■amp;Qrjax£(a (hier absoluut gebruikt) heeft in den mond van An-
tiochus, die in zijn toespraak spottend en ironisch is, waarschijnlijk
een ongunstigen klank, daar hij tegenover Eleazar zijn geringe
waardeering voor den Joodschen godsdienst wil uitdrukken.
ï) Sap. Salom. 11, 15. 2) ibid. 14, 18. 3) IV Macc. 5, 6.
O
-ocr page 30-Op deze plaatsen in de Septuaginta zien we êgyjaKeia en
■amp;Qr]ogt;cev(o gebruikt door een Joodsch schrijver van dier- en beelden-
vereering, door een heidensch koning van den Joodschen
godsdienst.
Philo Judaeus
In de waarschuwing voor valsche profeten wordt gezegd: Kav
fiÉvroi tig övoßa xal ox^jfict nQotprjtsiag vnoèvg, èvdovaiav xal
xatéxeoêai óoxcöv, äyrj ngog trjv tcóv vsvojMafiÉvrnv xata nóXsig
ê'Qfjaxsiav d-smv, ovx ä^tov ngoaéx^iv cuiatcofiévovg èvófiari nqó-
qrrjtov, indien iemand, die naam en uiterlijk van een profeet aan-
neemt en schijnbaar door de Godheid bezield en beheerscht wordt,
U tracht over te halen tot den dienst van de in vele steden alge-
meen aanvaarde goden, moet gij hem geen gehoor geven en U niet
laten misleiden door den naam profeetquot; i).
De ware vroomheid bestaat niet uit uiterlijkheden. Al is iemand
uiterlijk ook zeer rein en al bouwt hij den grootsten en präch-
tigsten tempel, maar bevlekt hij zijn geest, dan mag hij niet voor
vroom {evaeßijg) gehouden worden. nsTtMvtjtai yäg xal oëtog tfjg
TtQog evaeßeiav odov, amp;QrjaxE(av dvti éaiótrjtog i^yovfievog, want
hij mist den weg, die leidt naar de vroomheid (svoeßsia) daar
hij uiterlijke, ritueele handelingen voor echte vroomheid houdt
en geschenken aanbiedt aan Hem, die als eenig offer de waarheid
wil 2).
Door de tegenstelling met óaiótrjg heeft §Qr]axeia (abs. ge-
bruikt) hier de beteekenis van: uiterlijke cultushandelingen.
Training is noodig om de beste kampprijzen te behalen. Van
mannen nu is de voortreffelijkste kampprijs 77 êeov /nóvov êsga-
neia. Want toen wij niet voldoende voorbereid, gekomen waren
èn avXag ttjg êsQoneiag, haastten wij ons weg, sneller dan wij ge-
komen waren, xrjv avatrjQav diaitav avtijg xal ti]v avnvov êQrja-
xeiav xal tov ovvexfj }lt;o,i äxdßatov nóvov ovx èveyxóvteg, ....
zonder de harde leefwijze en den geen-rust-gunnenden dienst en
de onophoudende en blijvende inspanning te hebben doorstaan
Met het woord êgtjoxsia (abs. gebruikt) wordt hier zonder eenige
afkeuring gewezen op de verplichting tot het nakomen van tal-
i) Philo V 76, 6. 2) I 263, 5. 3) III 118, 29.
-ocr page 31-rijke voorschriften, waarvan de naleving noodzakelijk is voor de
■amp;eov fióvov êsQcmEla.
De vervolgde Joden verklaren zich tegenover Petronius, Cali-
gula's stadhouder van Phoenicië, bereid al hun bezittingen af
te staan, als er slechts niets afwijkends (vecóregov) in hun tempel
zou moeten gebeuren en ze hun godsdienst mochten bewaren,
zooals ze hem van hun voorouders ontvingen. Zij beroepen zich
op hun liefde voor den keizer, die toch niet door hun godsdienst
ongunstig werd beïnvloed. „Immers in onzen tempel werden het
eerst offers gebracht ten gunste van Caligula's regeering, ïva
ngihxQv fj xai [jióvov àcpaïQCamp;fj rfjç ^grjaxsiag to Ttdrgiov; toch niet
opdat 't eerst of ook maar alleen het voorvaderlijke karakter van
onzen eeredienst zou worden weggenomen? Met êg-rjoxeia (ab-
soluut gebruikt) is hier eveneens zonder eenige afkeuring klaar-
blijkelijk bedoeld de Joodsche eeredienst, waarvan het kenmer-
kende — het monotheïsme — zou verloren gaan, als de Joden zich
lieten dwingen goddelijke eer te bewijzen aan Caligula.
In een pleidooi ten gunste van den Joodschen tempel wijst
de spreker op de groote bewondering, die M. Agrippa ervoor gehad
heeft. Ook Tiberius, gedurende de 23 jaar van zijn keizerschap
X'^v xaxà xo isQÓv ex ixiqxiaxoiv XQÔvœv Jtagaôsôo/iévrjv êgTjaxeiav
èxijgtjoev, OVÔSV avxfjg nagaXvaag r] nagaxiviqaag fiégog, hield een
oog op den sinds oer-oude tijden overgeleverden eeredienst in den
tempel, zonder er iets van af te schaffen of aan toe tevoegen^).
'amp;griaxeïa (absoluut gebruikt) duidt hier op de talrijke bepalingen
van den uiterlijken eeredienst, waarin Tiberius geen wijziging
bracht, maar die hij in de overgeleverde vorm het bestaan.
■amp;gr]axsia komt dus bij Philo voor als dienst, ook van heiden-
sche goden, maar vooral van den Joodschen dienst, zooals die
zich in de riten uit; vandaar dat hij soms gesteld wordt tegenover
(innerlijke) vroomheid.
Josephus
Ofschoon deze woorden hier meestal voorkomen met betrekking
tot den Joodschen godsdienst, worden ze toch ook gebruikt om
aan te duiden de vereering voor vreemde goden voor Parthische
I) VI 198, 20.nbsp;2) VI 210. 2.
3) Joseph. A. I. I 316; VIII 127, 192, 337; IX 27, 138.
-ocr page 32-(A. I. XVIII 344, 348) Egyptische (A. I. XVIII. 66. c. Ap. I 261),
en Grieksche goden (c. Ap. II 254).
Het talrijkst zijn de plaatsen, waar met deze woorden bedoeld
wordt: het waarnemen van de plichten en het voldoen aan de
voorschriften van den Joodschen godsdienst, voorzoover deze
zich in (uiterlijke) cultushandelingen openbaart: tijdens het beleg
van den tempel van Jeruzalem bewondert Pompejus van de Joden
fxaXiaxa rov /irjôèv nagaXvoai xfjg êgTjaxsiag. Want alsof het volop
vrede was, werden offers gebracht xai nàaa êegojtsia xaxà xàxgi-
^èg s^sxsXeïxo xamp; êeCó, en zelfs niet, al werden zij bedreigd bij het
altaar gedood te zullen worden, xamp;v xaê* rjfxégav elg xijv êgrja-
xeiav oTisaxïjoav^).
Ochosias werd opgevolgd door zijn broer Joram. Evenals zijn
vader Ahab leefde hij jcdor] naQavo/j,ia %Qr}ad[j,svog xal daepsia
TiQog xóvamp;eóv. naqsig y dg xovxovêgfjcrxeveiv xovg ^evixovg êoé^exo 2).
Op deze en andere plaatsen hebben de woorden ■amp;grjaxEÏa (ab-
soluut gebruikt) en êgriaxevsiv niet alleen de beteekenis van: de
voorschriften van den uiterlijken dienst naleven, maar ook in het
algemeen: het zich houden aan de wetten van den Joodschen
godsdienst
Meermalen ook overweegt de beteekenis van moreel-goed han-
delen en nadert dan tot: vroom zijn, trouw aan de godsdienstige
beginselen. Mozes spreekt den Joden moed in tegen de Amele-
kieten en stelt als veldheer aan Josuë voTjaai xe xal ebtelv ixavœ-
xaxov xat êgrjaxevovxa xóvêeóv èxngenamp;g xat Mcovafjv ÔLÔdaxaXov
xf}g ngóg avxóv svae^eiag nenoirjixévov XLficófisvóv xe nagd xoïg
'E^gaioig^). Naast het bezitten van verstand en welsprekendheid
wordt de bijzondere vroomheid van Josuë als een van zijn
eigenschappen genoemd, waardoor hij als veldheer geschikt is.
Bij de inwijding van den tempel spoort Salomon het volk aan
te bidden xat xijv ôidvoiav avxoïg xaamp;agdv djto ndar]g cpvXdxxeaêai
xaxiag èv ôixaioavvrj xat êgrjaxeïa xat X(ö xdg èvxoXdg xrjgeïv âg
ôid Moivaéog avxoïg êôoxsv 0 'amp;edg èia[ievovGag^). Ook hier is
1)nbsp;B. I. I 148; Cf. II 42; A. I. XVII 214; XIII 73; XII 324.
2)nbsp;A. I. IX 27.
3)nbsp;A. I. X 63; IX 157; XII 270 V. e.a.
4)nbsp;A. I. III 49.
5)nbsp;A. I. VIII 120. cf. A. I. VI go; VIII 251; IX 260; I 223, 234.
-ocr page 33-êgfjaxsia, dat absoluut gebruikt is, naast èixaioavvri en het in acht
nemen der Mosaische geboden, de vrome innerlijke gesteldheid,
waartoe Salomon aanspoort.
We vinden bij Josephus êgTjaxeia en êgfjoxevco gezegd van:
1)nbsp;vereering van heidensche goden.
2)nbsp;Het in acht nemen van de riten van den uiterlijken Joodschen
dienst.
3)nbsp;het in acht nemen der voorschriften van den Joodschen gods-
dienst in het algemeen.
4)nbsp;vroom zijn, trouw aan den godsdienst.
Bij de Joodsche sehr ij vers vinden we de woorden
■amp;Qr}oxeta en d^Qfjaxsvco, gezegd van:
1)nbsp;dier- en beeldenvereering (LXX) en vereering van vreemde
goden (Philo, Joseph.).
2)nbsp;Joodsche godsdienst, LXX (door heidensch koning gebruikt
en waarschijnlijk ongunstig), uiterlijke Joodsche dienst (bij
Philo soms gesteld tegenover ôaiôxrjç, Josephus).
3)nbsp;Vroomheid, trouw aan den Joodschen godsdienst (Josephus).
III - CHRISTELIJKE SCHRIJVERS
Nieuwe Testament
Terwijl in de Septuaginta deze woorden slechts voorkwamen,
gebruikt om een door den schrijver afgekeurden godsdienst vorm
aan te duiden, dus in ongunstigen zin (óók zonder nadere aan-
duiding van het object) vinden we ze hier slechts in gunstige be-
teekenis. Waar dit niet het geval is, is dit nader aangeduid door
toevoeging van het object.
Paulus, op verschillende punten door de Joden aangevallen,
rechtvaardigt zich tegenover koning Agrippa: „Alle Joden weten,
dat ik van jongs-af als Farizeeër geleefd heb xarà rijv axQißeoxd-
xtjv oX Qsatv xfjç ^/iexégag êorjoxelag, naar de strengste richting
van onzen godsdienstquot;
Paulus dringt er op aan dat niemand zich zal overgeven
I) Act. Ap. 26, 5. 2) Col. 2, 18.
-ocr page 34-êQrjaxela dyyskcov, terwijl hij zich, iets verder, ongunstig uitlaat
over al de bepalingen van den Joodschen godsdienst: „Het zijn
slechts geboden en leeringen van menschen: ze hebben wel den
schijn van wijsheid èv èêeXoêQrjaxeia xai ra7i£ivo(pQoavvr) xai
d(pEidiq, omdat de mensch zichzelf dien (eere)dienst heeft opgelegd
en zich nederig toont
amp;Qrjaxeia duidt dus op deze plaatsen aan de bepalingen van
den uiterlijken Joodschen eeredienst; voor de êQ-rjoxeia dyyéAcov
wordt gewaarschuwd.
Een andere beteekenis zien we in een passage van den brief
van Jacobus „Als iemand meent godsdienstig (-^QTjaxog) te
zijn, maar hij beteugelt zijn tong niet, dan bedriegt hij zichzelf
en zijn godsdienstigheid (êg?jox£ia) is ijdel. Reine en vlekkelooze
-d-QTjoxsia in de oogen van God den Vader is deze: te zorgen voor
weduwen en wezen en zich onbesmet van de wereld te houdenquot;.
In het woord êgtjaxsia schuiven hier twee waarden over elkaar:
êgtjoxeia, dat oorspronkelijk betrekking heeft op uiterlijken eere-
dienst, wordt hier verstaan in den zin van: God dienen door moreel-
goed te leven en zijn mede-menschen te helpen. In ^Q-rjoxda zijn
hier dus vereenigd: het naleven van de voorschriften van den
eeredienst en de innerlijke gesteldheid, vroomheid, die daaraan
moet beantwoorden, 'n beteekenis, die nog niet bij Philo, wel bij
Josephus voorkwam.
Apostolische Vaders
Een zelfde dubbele beteekenis als in den brief van Jacobus
vinden we in den brief, die aan Diognetus gericht is.
1)nbsp;iamp;eXoamp;prjaKcla komt — behalve op deze plaats in de litteratuur t/m. de
2de eeuw n. Chr. niet voor. Analoge samenstellingen als iamp;eXoSovXeia (Plat.
Conv. 184 c) e.a. maken het echter mogelijk als beteekenis vast te stellen:
vrijwillig gekozen vereering. E. A. Sophocles, Greek Lexicon of the Roman
and Byzantine Period (1914) vermeldt s.v. iamp;eXoamp;prjaKeia: falsa religio,
over-religiousness, superstition. Paul. Col. 2. 23. Euseb. II 545 A. Hieron.
I 1034 (885). Theod. IV 1460 B en s.v. iamp;eXoamp;pTjoKevriKos, over-religious,
superstitious, Ephin. I 172 B. iamp;eXoamp;prjoK^iiw Epiph. I 1040 c. Hesycjiius
zegt: iamp;eXoamp;prjOKeiav. iamp;eXooißeiav, terwijl in de excerpta Cyrilli gloss. i^eXo-
amp;p-qaK€la genoemd wordt: èKoiaiov aißas. Suidas geeft ideXoamp;pTiaKeï weer
als: isiu) iJeAij/nari aeßeZ to Sokovv.
2)nbsp;Jac. I, 26 V.
-ocr page 35-In het begin van den brief nml., verstaat de schrijver onder
êQrjGxevo) iets anders dan Diognetus. Deze, die ingelicht wil wor-
den over de ^eooeßeia der Christenen, heeft den schrijver ge-
vraagd xïvi êE(ö nenoùamp;oxeç xai n(bç êQïjaxevovxeç, in welken God
zij wel geloofden en hoe ze Hem dienden om de waarde van de
wereld gering te kunnen schatten, den dood te verachten en zich
niet te bekommeren om Grieksche goden of om Joodsche ôeiaiôai'
[lovia.
De heiden Diognetus meent het geheim te moeten zoeken in
bepaalde ritueele handelingen. De Christelijke schrijver verstaat
onder êgfjoxevco God dienen in den zin van: Zijn geboden na-
leven, daar toch bepaalde ritueele handelingen nooit de kracht
konden geven om de wereld te verzaken.
Verder in den brieft) spreekt de schrijver spottend van het
vereeren (êgrjaxsvecv) van houten en steenen goden alfxaxi xal
xviaaiç, terwijl hij op een andere plaats den ingewikkelden Jood-
schen cultus met êgyjaxeia aanduidt
In zijn eersten brief aan de Corinthiërs zegt Clemens®)
dat de rechtvaardigen vervolging leden, gesteenigd werden en
gedood door hun tegenstanders, of, zoo vraagt hij verder, „werden
de drie jongelingen soms in den gloeienden oven geworpen vno
xögt;v 'amp;QrjOXBVóvra)v xi}v (leyaXojtQenij xal ëvôo^ov d'Qr]Oxsiav rov
vipiaxov, door hen, die zich van de verheven en roemvolle ver-
eering kwijten van den Allerhoogste?quot;
Clemens Alexandrinus
God gaf aan de heidenen de zon, de maan en de sterren siç
■d'Qrjaxetav, ter vereering, opdat ze niet geheel en al goddeloos
zouden zijn^).
Te Pytho wordt de Pythische draak vereerd {êgtjcrxeésxai) ®).
De Argivers vereeren (êgfjaxsvovaiv) 'Açgoôcxrjv Tvfjhßoigvxov^).
Daar in Egypte in iedere stad een ander dier vereerd wordt
{xifidco, oeßo)) zegt Clemens, daarover sprekende: xaxà xàç êgrja-
xeiaç xàç a(p(öv èaxéôavxai'').
Zoo zijn er meer plaatsen te noemen, waaruit blijkt, dat
i) Ep. ad Diogn. 2, 8.nbsp;2) 3, 2. 3) I Clem. 45, 7.
4)nbsp;Clem. Alex. Strom. VI 14. iio, 3; cf. ibid. m, 3.
5)nbsp;Protr. II 34, I. 6) Protr. II 38, 4. 7} Protr. II 39, 5.
-ocr page 36-êgtjaxeia en êQrjaxevco gebruikt kunnen worden van; het bewijzen
van goddelijke eer aan heidensche goden
Meestal echter zijn de woorden gebruikt van den Christeüjken
godsdienst: Hij, die God dient, dient zichzelf. Hij, die in zijn eigen
beschouwend leven God met zorg vereert {èmfieleïxai ^gtjoxevcov
rov §EÓv) ook door zijn eigen volledige reiniging, ziet op heilige
wijze den heiligen God^).
Alleen de ware wijze is heilig en vroom, daar hij op godsdien-
stige wijze God eert {êgTjaxsvo))
Zonder overtreding de plichten der geboden nakomen is
êQrjaxsvsiv ró êeïov êia rï^g övrcog dixaioavvrjg*).
De philosophie heeft niet leerön kennen rtjv xara rov êeóv
êgijaxeiav, den eeredienst volgens den wil van God
Op deze plaatsen is met êgTjaxsia en ■d-Qtjoxséa) bedoeld: het
dienen van God door innerlijke vroomheid.
Dat Clemens deze woorden ook kent in de beteekenis van:
uiterlijke ritueele dienst, zoowel van heidenen als van Christenen,
kan blijken uit de volgende plaatsen: Strom. III 3, 35, 2. Hier is
sprake van de iegoTtgeniig êgriaxeia der Egyptenaren, waarmee de
ingewikkelde cultus van de priesters bedoeld blijkt.
Ibid. IV 25, 128, 4. Zij, die bij een doode zijn geweest, worden
gedurende zeven dagen gereinigd. In een even groot aantal dagen
werd de schepping volbracht, rfj sßdofiri yäg ^ avércavoig êgtja-
xeverai, wordt de rust ritueel gevierd.
êgr^axe'éo} (absoluut gebruikt) vinden we in een papyrus®)
van Christelijke inhoud van ± 350 na Chr.. Valeria vraagt Pa-
phutius om zijn gebeden ten einde genezing te verkrijgen van
haar kortademigheid ovrcog utiarevo) óia rtöv oatv ev%öiv eïaaiv
Xafißdvo), rójv yag aaxovvrojv xal amp;Qr]oxevóvro)v omoxaXvvfxara
dixvéovre, zóó hoop ik door Uw gebeden genezing te verkrijgen,
want door vromen en godsdienstigen worden verborgen dingen
aan het licht gebracht.
1)nbsp;Strom. VII 9, 62, 2; VI 3, 31. 5; Brotr. II 40, i; X 91, i.
2)nbsp;Strom. IV 14, 152, 3. 3) Strom. VII i. 2, i. 4) Strom. VI 9, 77. 5-
5)nbsp;Strom. VI 15, 123, 3. cf. VI i. i, i.
6)nbsp;P. Lond. 1926 opgenomen in Bell, Jews and Christians in Egypt, (Lon-
don 1924) p. 108.
Bij de Christelijke schrijvers komen de woorden voor, gezegd van:
1)nbsp;vereering voor engelen (Paul.) beelden (Ep. Diogn.); heidensche
goden (Clem. Alex.); Joodschen godsdienst (N. T., Ep. Diogn.
Clem.).
2)nbsp;Christelijke godsdienstigheid (Jac., Ep. Diogn.); uiterlijke dienst
(Clem. Alex.); innerlijke vroomheid (Clem. Alex.).
^Qijaxog — vroom komt voor het eerst en alleen bij Jac. voor.
Lexicographen
In Hesychius' lexicon wordt ■amp;Qrjaxeia weergegeven door oé-
ßaa/ia, en êq-rioxsvEi door aißexai, ^egcaieéei, Tigoasdgevsi, vnrjQEXel,
xm jLaxgeéei. Behalve op de beteekenis van vereeren, waarbij
vooral de godheid als object gedacht moet worden, is in deze om-
schrijvingen sterk de nadruk gelegd op de beteekenis van: dienen
(eeredienst). Ttgooedeevei zal dan moeten opgevat worden in den
zin van: nauwkeurig letten op; immers in de excerpta Cyrilli glos-
sarum (in de uitgave van Hesych. van Schmidt IV p. 342) wordt
de d'griaxeia naast êeagéaxetd xig óvaa ook nog (pvXaxri genoemd
en lezen we naast èamp;géiaxo: è(pvXd^axo, iaeßdodTj.
■amp;gïjoxóg vinden we verklaard als êxegóöo^og en als het raadsel-
achtige evysvqg, waarvoor Albertus wil lezen evaeßrig of êeayev^g.
Dit êxEgódo^og nu wordt niet alleen bij Hesychius vermeld als
synoniem van êg^axóg, maar ook bij Suidas, Photius, Etymol.
Gudianum (hier nader aangeduid door het Christelijk getinte
aigsxixóg) en in Etymol. magnum, dat er nog aan toevoegt: èx
xov Ogai, Ogaxég. Samenstellingen als êxegoèo^o), éxegodo^ia
(beide bij Plato), éxegóöoiog (Lucianus, kerkel. schrijvers) betee-
kenen: (van) een andere, (meestal) verkeerde meening (zijn). Zoo-
wel van heidensch als van Christelijk standpunt bezien, bevat dus
êgrjaxóg in den zin van éxsgódo^og een afkeurende beteekenis.
Als men nu met Albertus i.p.v. het onbegrijpelijke svysvrjg wil
lezen EvasßriQ vinden we in deze drie woorden van Hesychius:
^grjaxóg. êxegódo^og. evaeßijg. de geschiedenis weerspiegeld van
amp;gr]oxe(a.
Voor het verstaan der beteekenis levert geen moeilijkheid:
^geaxóg. negixxóg. detaidal/ioiv. terwijl daarentegen de woorden:
■amp;Qe0xiq. âyviq. Ttdvxa evXa^ovfiévT] minder duidelijk zijn. Wat betreft
de aanduiding ayv^ zou ik willen verwijzen naar Dion. Halic. II
63. 2 {ayvsiai xai êgTjoxeiat xai xaêagfiot) en naar het gebruik
van d^QTjaxEia en êgTjoxevo) in verband met de Vestaalsche maagden
{ayvT] femin!) bij Dion. Halic. en Dio Cass. Ter verklaring van
Tidvxa evka^ovfiévr) vergelijke men het bovengenoemde jiQoaeÔQsési
en (pvXaxri, welke woorden misschien tevens de verklaring kunnen
geven van §Qrj0X(0. vocö.
Suidas
Ofschoon Suidas amp;Qrjaxeia noemt ^ laxgeia is hier toch in en
door het voorafgenoemde 'amp;Qr]axevet de godsdienstige beteekenis
duidelijker dan bij Hesychius. Suidas zegt nl. ê^oxevei. êeoae^eï,
VTirjQEXEÏ XOÏÇ êsoTç. Vervolgens onderneemt hij een tweevoudige
poging tot etymologische verklaring van het woord, wanneer hij
laat volgen: Myexai yàg œç quot;Oqtpevç Oqà^ uqcôxoç êxexvoXóyrjae
xà 'EXÀTjvcov fivax'^Qia. xai xo xifiâv §eóv 'amp;qrjax£veiv èxdXeaav,
(hç Ogaxtaç ovarjç xfjç EvgéaEcoç. rj ojiô xov'amp;eov ôeqxevecv ô ëaxiv
ÔQâv. Suidas blijkt dus in êgTjaxEvco te zien het verrichten van een
eeredienst (mysteriën), dien de Grieken van de Thraciërs hebben
geleerd, maar tevens zegt hij, dat het woord beteekent xó xi/aâv
êeóv, dat een Thracische vinding zou zijn. De opmerking UyExai
yàg x.xX schijnt ontleend te zijn aan een scholium op Gregorius
Naz., terwijl de vermelding êgr^axEveiv êxdXeaav x.x.X. slaat op
Greg. Naz. orat. XXXIX p. 626: ovôè ©gaxœv ögyia xavxa, nag'
â)v xai xo amp;grjax£VEiv œç Àdyoç.
Etymologicum Gudianum
Naast de beide bovengenoemde etymologieën van Suidas vin-
den we in het Etym. Gud. de, reeds in de excerpta Cyrilli Gloss.
genoemde etymologie: êgTjOXEia, êEagsoxia xiç o^aa, djió xov
-d-grjaxevco. In de „omissaquot; lezen we: êgrjoxEia, nagà xriv xcöv
©gaxcóv èmfzéXsiav xfjv Jtgôç xóêEÏov, xai xrjv 'Ogq)é(oç legovgyiav.
oëxot yàg è^evgov xfjv Tiegi xo êeïov evvoiav. 7j nagà xo xovç ^eovç
àgéaxEaêai, o ëaxiv è^EVfievi^eaêai. Het Etymologicum
Magnum stemt grootendeels overeen met het Etym. Gud.
Van de Thraciërs wordt hier echter gezegd; ovxoi yàg ngamp;xov
è^EVQov xrjv neqi ró êéïov svvoiav, terwijl het artikel sluit met de
reeds boven aangehaalde uitspraak van Greg. Nazian. ó OeoXóyog:
ov 0Qqgt;eójv ÖQyia. nag' amp;v xai ró ■amp;Qr]OKeveiv, c5c XóyoQ.
Zonaras geeft voor êgtjoxeia. 'q laxQEia, ^ !;,fiXolt;; TtEQi rijVTiiariv,
een Christelijke uiting, die hij laat volgen met de gebruikelijke
etymologie Ttaga xrjv OQqxwv èmnéXeiav x.x.K.
I - HEIDENSCHE SCHRIJVERS
Bij Homerus en Hesiodus komen de tot dezen groep behoorende
woorden in het geheel niet voor. De oudste plaats waar we evMßeia
aantreffen, is een regel bij T h e o g n i s, waar deze, zich richtend
tot Cyrnus zegt
Kißdri^ov ö' avÖQÓg yvmvai xaXenótsQov ovöév,
Kvqv' ovö' evKaßirjg sart [7isqï\ nléovog.
Camerarius verklaart: ovdè tcsqI Tckeiovog èarlv ovdsv rj evXaßeia'amp;ai
Hat lt;pQovrlCsiv. Hieruit blijkt dat met svXaßirj bedoeld wordt de
eigenschap van iemand, die voorzichtig is en met beleid te werk
gaat.
In een fragment van Agathon lezen we de verzuchting:
äxpsXev, (bg d(pavijg, ovrco (pavsQcórarog elvai
xaiQÓg, ög av^dvsrat nXsXarov an' evXaßlrjg.
„was het juiste oogenblik, dat zijn hoogste waarde krijgt door
bedachtzaamheid, maar in dezelfde mate bekend als waarin het
(meestal) onbekend isquot;.
Cydias®) spreekt de waarschuwing uit voorzichtig te zijn dat
men bij een groot gevaar een kleiner gevaar niet uit het oog ver-
liest:
svkaßsv Öè fi'q xarévavra Aéovrog
vsßgdg sMóiv fioïgav aigeXaêai xqeögt;v.
Eén der raadgevingen van Democritus*) luidt: nrj vTtonrog
TiQog ajiavrag, dXX' svXaßrjg yivov xat dcnpaA?^?, wees niet argwanend
tegen allen, maar voorzichtig en beslist. Bias van Priene zou
gezegd hebben ®): ë^sig sgyo) [xvriixrjv, xaiqc^ svXdßeiav, zorg ervoor
op het goede oogenblik de juiste houding aan te nemen.
1)nbsp;Bergk, Poetae lyrici graeci II p. 129.
2)nbsp;ibid. II p. 268. 3) ibid. III 564.
4)nbsp;Biels Fragmente der Vorsokratiker I p. 404. Demoer. fr. 91.
5)nbsp;Stob. III I, 172 H., vermeld in Diels, Fr. d. Vorsokr. II p. 521.
-ocr page 41-Uit deze plaatsen blijkt reeds dat svXd^sia is: voorzichtigheid,
zonder vrees of argwaan, een eigenschap die in het leven slechts
tot voordeel kan strekken.
Aeschylus
In de fragmenten^) van Aeschylus vinden we eenige keeren
de vorm svXapov in de beteekenis van: pas op, wees voorzichtig.
De lezing van Meineke in Agamn. 1024 èn' èvXa^eiq is onzeker.
Sophocles
De paedagoog spoort Orestes en Electra aan tot volvoering
van de voorgenomen daad en hij zegt zijn voorzorgen te hebben
getroffen opdat het plan niet ontijdig bekend worde. svXd^eiav
röivöe 7iQovamp;éf/,r]v èyé, ik heb voorzichtigheid (als een wachtpost)
voor Uw daden opgesteld®).
Als Oedipus, niet ver meer van Athene, menschen hoort naderen,
wil hij dat Antigone, die den blinde op zijn tocht van Thebe naar
Athene geleidt, hem zal verbergen langs den weg®):
rcóvd' ë(og dv èx/idamp;co
xlvag Xóyovg êgovaiv. êv ydg xcö fiaamp;eïv
Evsaxiv rjvM^eia xcóv noLovfiévcov
.... want van hun woorden is afhankelijk het beleid in onze
daden.
Na de uitdrukkelijke verklaring van Creon niet tegen Oedipus
geïntrigeerd te hebben, zegt het koor^):
xaXwi; ëXe^ev evXa^ov/j,svagt; Jteaslv
avai' (pQovelv yag ol xaxeÏQ ovx datpaXeXg.
Terwijl de smeekelingen zich vóór het paleis van Oedipus bevinden
en de priester, als hun leider, de hulp van Oedipus inroept, zegt
hij o.a.:
tt?' O) ^Qoxcüv dgiax', dvógamp;cooov TióXtv'
W EvXa^rfdrjê'' amp;g oè vvv ptèv fjÖB yrj
acoxrjga xX^C^i rrjg Jidgog Tigoamp;vfiiag.
toon Uw goede zorg voor de stad.
Chrysothemis vindt Electra's plannen zeer gevaarlijk en keurt
i) Aescji. fr. 195 en 206 Nauck. 2) Sopji. El. I334- 3) O. C. 116.
4) O. R. 616. 5) O. R. 47.
haar voornemen af: Als zij (Electra) niet zoo onverstandig was,
èocóCer' av
rrjv svXdßsiav, óaneg ov^i aé^srai,
dan zou zij de voorzichtigheid wel in acht nemen, zooals ze dat
nu niet doet .
Ook bij Sophocles is evXdßeia dus: voorzichtigheid, beleid, eigen-
schappen, die een verstandige passend, gewaardeerd worden.
Euripides
„Als het volk sterk is geworden en toornig isquot;, aldus Menelaus
„is het even moeilijk te bestrijden als een groot vuur. Onder be-
paalde omstandigheden kan iemand dit misschien nog wel blus-
schen xaigóv evXaßovfievog, als hij het juiste oogenblik in acht
neemtquot;.
Clytaemnestra beveelt aan de dienaressen den bruidschat voor-
zichtig naar binnen te brengen
xal 7t£/m£T' eig ^éXaêgov evXaßovfievai.
Lycus achtervolgt de kinderen van Megara en Hercules om hen
te dooden, daar hij hen vreest als wrekers van zijn moord op
Creon, Megara's vader. Tegenover Amphitryo rechtvaardigt hij,
zijn houding dan ook door te zeggen^):
quot;Exst öè rovfiov ovx dvaideiav, yégov,
dXX' evXdßsiav.
Niet gebrek aan eerbied drijft mij tot deze handelingen, maar
in het belang van mijn eigen veiligheid zie ik er mij toe verplicht.
Als godin vinden we evXdßeia voorgesteld in woorden die Ete-
ocles tot Creon richt
Tfj d' evXaßeia, XQV^'-I^f^'^dtrj êsmv,
TCQoasv^ó/iieoamp;a trjvöe èiaoamp;aai nóXiv.
Een scholium op deze plaats luidt: acofiaronoisï xr]v EvXdßeiav
quot;O/urjQog {A 37)' Aeifjiog xe 00ßog xe. xfj 6'EvX.aßeiq evxovxai,
Iva avxoi dqgt;0ßa)g ènéXêoiGiv. i] tva xoïg noXenioig lt;p6ßov è[^ßdXr]..
Het scholium ziet dus in evXdßeia: vrees, schrik, ofschoon evXdßeia
deze beteekenis niet heeft. Men zal beter doen te denken aan de
godin: ,,de Goede Zorgquot;, die de stad zal moeten redden.
i) El. 994.nbsp;2) Eurip. Or. 669.nbsp;3) I. A. 612.
4) Here. fur. 165.nbsp;5) Phoen. 782.
-ocr page 43-Orestes, die door Pylades verzorgd wordt, waarschuwt hem
voor het gevaar besmet te worden door Orestes' razernij:
svXaßov Xvaarjg fiexaaxeïv rfjg £/j.fjg.
Zooals uit deze plaatsen blijkt is evMßsia als goede eigenschap
en evXaßeXo'amp;ai als uiting daarvan gewoonlijk bij Euripides ge-
waardeerd en aanbevolen. Toch is dit niet altijd het geval: er zijn
plaatsen waar deze woorden een ongunstigen klank hebben: Me-
nelaus laat Orestes in zijn moeilijkheden alleen en weigert hem te
helpen, zoodat Orestes vol verbittering over zijn angst om vrien-
den te helpen zegt
rjvXaßelro firj aó^eiv (piXovq en
rjvXaßEid-'' o roïg (piXoioi öqamp;aiv oi xaxol (piXoi.
In een fragment*) wordt de evMßsia als verachtelijke en on-
vruchtbare angstvallige voorzichtigheid gesteld tegenover oi
nóvoi. Een goed man mag er niet voor terugschrikken om deel te
nemen aan den oorlog:
oi yäg nóvoi rixrovai rrjv evavdgiav
ri è' svMßeia axórov êxet xaê' 'EXMda,
ro diaßicövai fióvov asl ■d7]Q0)/j,évr].
Naast de gunstige vinden we dus bij Euripides ook een ongixn-
stige beteekenis van evMßsia.
Aristophanes
In Aristophanes' Aves zegt op een bepaald oogenblik de hop
tot den xoQvcpatog ®):
äXV ajt èx'amp;Qcöv öfjra noXXä fxavamp;dvovaiv oi ao(poi
■fj yäg evXdßeia acpCsi ndvra. naga juèv oëv (piXov
ov fióamp;oig av rovamp;'. ó ö' êxamp;góg evêvg s^rjvdyxaGSV
de voorzichtigheid is het behoud van alles.
Het ww. svXaßsiO'amp;ai komt nog eenige malen voor in den zin van:
Voorzichtig zijn, opletten, oppassen, ook gericht op het zedelijke.
Zoo wordt in de Lysistrata ®) gezegd: evXaßco/ns'amp;aro Xoinóv a'Sêig
'$a/j.agrdv£iv sri, laten we vermijden niet meer te misdoen.
Opmerking verdient ook: svKaßsiodai rrjv «ura, cavere canem').
I) Or. 793. 2) Or. 1059. 3) Or. 748. 4) fr. 1052, 8 Nauck.
5) Aristoph. Av. 377.nbsp;6) Lys. 1277.
7) Lys. I215 cf. Pax 313: evXaßetaamp;f tov . . . . Kepßepov.
-ocr page 44-In de fragmenten der Comiei lezen we van Diphilus
êvr)rÓQ necpvxójg pirj svMßov tsamp;vrjxévai.
Ook in de verbinding êdvarov svXaßov/nevog vertaalt men het
best: vreezen, duehten.
Xenophon
Een goed paard, waarvan echter te verwachten is dat het on-
herstelbare schade kan veroorzaken, zal men niet gemakkelijk
dooden, ofschoon men het niet gebruikt sv?.aßovfievog firj ri
dnjxearov èv xoXg xivóvvoig ègydaijtai, uit vrees dat het in
gevaren iets onherstelbaars doet^).
Voor Socrates was het kenmerk van den ooq)óg en ad)(pQcov
eensdeels de kennis van het schoone en goede en het gebruiken
daarvan, anderdeels de kennis van het slechte en het vermijden
{evXaßeXa§ai) daarvan^).
Wie wil oordeelen over de wenschelijkheid van een te beginnen
oorlog, moet den omvang van de beide strijdmachten kennen.
Als de kracht van zijn eigen stad grooter is, kan hij aanraden tot
oorlog {ernxsiQelv noUfiw), is deze echter zwakker dan de
tegenstanders, dan moet hij de stad overhalen den oorlog te ver-
mijden [svXaßela^ai)
Kort samenvattend kunnen we zeggen dat tot nu toe de woorden
eiXdßeia en evXaßemai {sUaßijg zagen we nog slechts zelden), die
in het algemeen beteekenen: voorzichtig zijn, meestal voorkwamen,
gebruikt in bonam partem: beleid gebruiken, behoedzaam zijn,
bezorgd zijn, zich in acht nemen, willen vermijden e.d. Slechts bij
Euripides vonden we een beteekenis in malam partem, terwijl
we bij Aristophanes siXaßemai gebruikt zagen met betrekking
tot het zedelijke.
Oratores
Antiphon waarschuwt®) de rechters ervoor dat zij niet
de smet van een valsche veroordeeling op zich mogen laden:
TtoUfj svMßeia vf^ïv rovrcov Ttoirjtéa èoxL En bij I soc rat es
vinden we meermalen het ww. svXaßeXa'amp;ai waar een waarschuwing
1)nbsp;Meineke IV 426. Koek C. A. F. II p. 576
2)nbsp;Meineke IV 357. mon. 612. 3) Xenopji. Hier. VI 15.
4) Mem. Socr. III 9, 4- 5) ibid. III 6. 8. 6) Antipji. III 3, 11.
-ocr page 45-wordt uitgesproken voor zedelijk-laakbare dingen: evXa^ov xàç
ôia^oXdç, xàv rpevôeïç (boiv en [xaXiaxa fiev svXa^ov xàç èv roiç
nôxoiç avvovaiaç^).
De oude redenaars waren, aldus Aeschines, zóó voor-
zichtig dat zij het als ongepast beschouwden bij het houden van
een redevoering den arm buiten den mantel te houden en dat zij
vermeden {evXa^ovvxo avxo ngaxxeiv In dezelfde redevoering
belooft de spreker zooveel mogelijk voor iets te zullen zorg dragen:
evXa^rioofjiai Ô' avxo noieïv œa àv ôvvcDfiai judhaxa*).
In de redevoering®) tegen Ctesiphon zegt de spreker op een
bepaald oogenblik dat de goden van tevoren waarschuwden om
voorzichtig te zijn en dat het voorteeken dat zich tijdens de mys-
teriën voordeed, nml. de dood van sommige mysten, toch vol-
doende waarschuwing was. Daarom wilde Ameiniades nsgl xovxamp;v
.... EvXa^elaêat en de godheid in Delphi raadplegen wat nu te
doen stond.
svXa^eia^at heeft hier betrekking op het voorteeken, dat de
oorzaak van godsdienstige vrees moest zijn: één der mysten was
bij het baden in zee door een zeemonster meegesleurd, en Ameini-
ades drong er op aan dit voorteeken met den noodigen eerbied te
beschouwen: evXa^eïaêai nadert dus tot aïdeïaêai.
Demosthenes verzekert dat men tegenover Philippus
de uiterste voorzichtigheid moet betrachten ®) (evXa^eïag cô
fiixgâç ôéîxai) en dat, ook al noemen zijn (Dem.) tegenstanders
hem (Dem.) axoXfiov xai èeiXóv, hij zichzelf svXa^rj noemt ').
Ook tegenover het zedelijke vinden we evKa^sïaamp;ai gebruikt;
zoo in de verbinding®): a^ióv èaxiv svXa^rjê^vai adixfjaai en®)
evXa^cófxevot ajuagxdveiv.
In de redevoering tegen Timocrates keurt de spreker diens
wet af, die dingen bevatte welke in strijd waren met bestaande
wetten, xai ovôèv ëaê' ô xi (pqovxiaaç ovà' svXa^rjamp;eiç qiaivexai
en er is niets waarvan blijkt dat hij er zich rekenschap van gaf,
s of er eerbied voor toonde.
Tegen Midias, die getracht heeft de feestelijkheden ter eere
van Dionysus in de war te sturen, spreekt Demosthenes een rede-
i) Isocr. c. Demonie. 17. 2) ibid. 32. 3) Aeschin. I 25. 4) ibid. 38.
5) III 130. 6) Demostb. 19, 262. 7) ibid. 206. 8) 20, 51. 9) 25, 93.
10) 24, 109.
voering uit en, zich tot de rechters richtend, wijst hij hen er op
hoe door de wet bepaald is dat op die dagen niets mocht gebeuren
dat de heiligheid dier feesten zou kunnen schenden. ,,Ik zal Uquot;,
aldus de spreker^), „de wet voorlezen; daardoor zal U duidelijk
worden Uw evMßsia {godsdienstige behoedzaamheid, die uit de
wet spreekt) en zijn êgâaoç {driestheid). De ch oregen werden op het
Dionysusfeest lastig gevallen, maar bleven toch rustig en hielden
zich evXaßäjg, evaeßcög, /lergiœç^). De choregen bewaarden de
evMßeia en de evaeßsia, de angstvallige zorg voor een rustig ver-
loop van het godsdienstig feest en de vrome aandacht voor de
plechtigheden. Deze evXdßeia was oorzaak, aldus spreker®), dat
Midias niet aanstonds gestraft werd. Maar nu mag zij hem niet
tot redding strekken.
In één van de laatste redevoeringen van Demosthenes dringt
de spreker aan op veroordeeling van den beklaagde: ik zal U alles
nog duidelijker uiteenzetten opdat ge niet alleen ten gunste van
U zelf en van de wetten zult oordeelen, maar ook vtièq xfjg ngèg
xovg êeovg evXaßeiag, xifjiotgiav vnèg xûv rjaeßr}[x6v(ov Tioiovfisvoi
xai xoXdCovxeg xovg fjóiKrjxóxag, om den verschuldigden eerbied
tegenover de goden te beschermen, die in dit geval geschonden
is {riaeßr]fievo)v).
Dit is de oudste plaats waar de verbinding ^ ngog xovg êeovg
evXdßeia voorkomt; bij Plato echter komt reeds de verbinding
xov ^evixov ûeov evXaßeiaamp;ai voor.
Plato
De woorden evXaßeXadai, evXdßeia en evXaßijg komen bij Plato
meermalen voor in de beteekenis van: voorzichtig zijn, met beleid
te werk gaan, op zijn hoede zijn, zich wachten voor, terugschrikken
voor, vermijden, ontwijken {TiXt^ydg), bezorgd zijn voor, zorg
dragen voor e.d.
Socrates waarschuwt Alcibiades voor den omgang met het volk
en voegt er aan toe ®): neem mijn waarschuwing ter harte, evXaßov
oëv x-qv evXdßeiav 7]v èycb Xéyo). Ook bij Plato vinden we deze
woorden in verbinding met het zedelijke ®): xó èixaiov xal evXaßeg
wordt als karaktereigenschap genoemd, terwijl als eigenschappen
i) 21, lo. 2) 21, 6i. 3) 21, 70. 4) 59, 74. 5) Plato, Alcib. I 132 A.
6) Polit. 311 B.
van verstandige bestuurders gelden rjêr} evXaßfj xai ôixaia xat
oérrjQia Op deze plaatsen zou men moeten vertalen: nauw-
gezet, consciëntieus, een beteekenis die doet denken aan het la-
tijnsche religio, waarmee evMßsia meermalen samenvalt zooals
verder zal blijken. In het 5de boek van de Wetten 2) blijkt met
svMßeia bedoeld te zijn: de voorzichtigheid om geen vergrijp te
begaan tegenover gastvrienden, en in de Gorgias komt voor de
waarschuwing: evXaßrjreov èaxiv ró àôixeïv fiäXZov rj ró àôixsïa-
■amp;ai. Als men neiging gevoelt tot tempelroof svXaßslodai xqeôiv
navri aêévei. xîç ô'èoriv evMßeia fiaêe^).
Met een godheid als persoonlijk object vinden we svkaßeccramp;ai
in 'n voorschrift van Plato's W^etten . Als nml. een vreemdeling
zich verstout heeft een burger te slaan, moeten de àorvvôfioi
ingrijpen en hem straffen xov ^svixov aë êeóv evXaßovjuevoi, met
den verschuldigden eerbied voor den beschermgod der vreemde-
lingen. Naar aanleiding van deze plaats zij gewezen op de boven-
genoemde plaats van Demosthenes (59, 74) waar we de verbinding
zagen: ^ tcqôç xovç ■amp;£ovç evXdßeia.
In de op naam van Plato staande Definitiones wordt als be-
paling van aîôcoç o.a. gegeven ®): evXdßeia ôçêov rpóyov, terwijl
de âyveia genoemd wordt '): svMßeia xœv tiqoç xovç êeovç afiaq-
xrjjudxœv. xfjç êeov xififiç xaxà lt;pvoiv êeganeia. De ooxpQoa^vrj
heet o.a. s^iç xaê' rjv ô ë^œv aigexixôç èaxi xai evXaßrjxtxog
amp;v XQVgt; een houding, die iemand het juiste doet kiezen en schu-
wen. De evMßeia zelf wordt bepaald als: lt;pvkaxr} xaxov. èm/xéXeia
(pvXaxfjç^). Zooals blijkt is ook in deze Definitiones evXdßsLa be-
perkt tot het zedelijke.
Aristoteles
Dezelfde beteekenissen, welke reeds bij Plato zijn opgesomd,
komen ook bij Aristoteles voor. Eenige plaatsen verdienen echter
afzonderlijke vermelding. In de Eth. Nicom. lezen we dat som-
migen niet naar andermans bezit verlangen óm xiva èmsixsiav
1) Polit. 311 A.nbsp;2) Legg. V 730 A.nbsp;3) Gorg. 527 B.
4)nbsp;Legg. IX 854 B. fvXdßfia, voorzorgsmaatregel, cautio.
5)nbsp;Legg. IX 879 E.nbsp;6)Def. 412C.nbsp;7) 414 A. 8) 412 A.
9) 413 c. 10) Aristot. Et]b. Nie. 8 3. 1121 b 24.
xal evXdßeiav rcöv alaxQcöv, wegens een soort gevoel-voor-wat-
behoort en het terugschrikken voor verkeerde dingen.
Men moet ingetogen {a(oqgt;Qoaévri) en matig leven: nagmerai
öè rfj oaxpQoaévf] evra$ia, xoaiMÓrrjg, alöég, evXdßeia^). evMßeia,
hier als synoniem van aldóg gebruikt, wordt genoemd onder de
eigenschappen die voortvloeien uit de ooxpQoavvrj.
Dat echter svXdßeia ook een ongunstige beteekenis kan hebben
blijkt waar Aristotelesspreekt over de ösiUa. 'AxoXovamp;eï öè
rfj öeiXia (laXaxia, dvavdgia, djtovia, tpiXoipvxia. quot;YTieari dé rig
evXdßeia xal ró dcpiXóveixov rov rjdovg, hieraan ligt ten grondslag
een soort van beangstheid en de karaktereigenschap, die iemand
van strijd afhoudtquot;. Evenals in het pag. 31 vermelde fragment
van Euripides is evXdßeia hier de eigenschap van iemand, die
passief en afwijzend staat tegenover inspanning en gevaar. De-
zelfde ongunstige beteekenis heeft evXaßovfievog in de omschrijving
van ó xarajcETiXrjyfJisvog^). ó ndvra xal ngóg ndvrag svXaßovfievog
xal ngäiai xal emeïv. cbigaxrog yäg ó roiovrog, ó ndvra xara-
nXrjrró//,evog.
Oudere Stoa (v. Arnim, Stoic. Vet. Fr.)
In de Stoa wordt een bijzondere aandacht geschonken aan de
evXdßsia, die als evXoyog ëxxXioig uitdrukkelijk onderscheiden
wordt van qioßog, zooals blijkt uit het leven van Zeno door Diogen.
Laertius*), waar zij als eigenschap van den Stoischen ooq^óg wordt
genoemd. En volgens Plutarchus ®) is zij 'n Xóyog dnayogevrixóg
Tft) aotpcö.
In deze evXdßeia worden twee vormen onderscheiden: de
aldóg en de ayveia^). Andronicus') verklaart: alöójg [lèv o^v
èariv evXdßeia óq'amp;ov ipóyov, en waar Stobaeus over de Stoa spreekt
lezen we: aiörjfioavvrjv öè èniarrjurjv evXaßrjrixtjv ógamp;ov yjóyov.
Volgens deze bepalingen is dus evXdßeia (alödóg) voorzichtigheid
in ethischen zin, terwijl de tweede vorm van evXdßeia {dyveia) door
Andronicus verklaard wordt: dyveia öè evXdßeia rcóv negi êeovg
afiagrr}fidrogt;v, het vermijden van fouten tegenover de goden.
i) de virt. 4, 1250 b 15. 2) ibid. 6, 1251 b 15. 3) Mor. magn. o 30. 1193 a 9-
4) D. L. VII 116. 5) Plutarch. II 1038 A.
6)nbsp;D. L. VII 116 VTTO 8« T^v evXaßeiav nlnreiv alScu, ayvelav.
7)nbsp;Andronicus irepi ira^üv 6 (p. 20 Kreuttner).
-ocr page 49-P O 1 y b i u s
De reeds meermalen vastgestelde beteekenissen vinden we ook
bij dezen auteur: vreezen, aarzelen, voorzichtig zijn. Zoo wordt
bijv. de svM^eia van Fabius Cunctator gesteld tegenover de róX/na
van M. Minucius (vgl. Demosthen. 21. 10: evM^eia tegenover
'dgdaoç).
Terwijl de oorlog in Spanje noodzakelijk is, schrikken de Ro-
meinsche jongelingen terug voor deelname aan dezen oorlog. P.
Corn. Scipio Aemilianus Africanus minor biedt zich echter aan om
met den consul mee te gaan en, daar niemand dit van hem ver-
wachtte wekt dit groote bewondering xal ôià rrjv rjXixiav xal
ôià xrjv aXhjv evXd^eiav^). In de Didot uitgave (1839) is xal dia
r^v aXXrjv EvXd^etav vertaald door: et propter cautam cunctationem,
quam alias prae se ferebat. Op de plaatsen echter waar over dezen
Scipio is gesproken, is nergens sprake van een cauta cunctatio,
die nu tot zijn bewondering zou kunnen bijdragen. Schweig-
hâuser (Lex. Polyb. s.v.) vertaalt het woord op deze plaats door:
timiditas, verecundia. Ook deze opvatting kan bezwaarlijk juist
zijn daar toch nergens sprake is van Scipio's vreesachtigheid of
schuchterheid en deze ook moeilijk kan bijdragen tot bewondering
voor hem. Veeleer zal men onder evXd^eia moeten verstaan óf
de voorzichtige, ingetogen levenswijze®), de (pvXaxr} xaxov, óf
men moet aan eoKd^sia een beteekenis hechten, die ook eenige
malen bij Plutarchus voorkomt, nml. pietas, vaderlandsliefde.
In een inscriptie*) van ± 160 v. Chr. eeren de bewoners
van Tenos den Rhodiër Idomeneus, èneièrj.... rijv xs èmórjixiav
xal àvaaxQO(priv ènoirjoaxo xaXwç xai evXafiôjç xal à^icoç xfjç xe
T^fXExégaç TtdXsatç xai xov ô^/nov xov 'Poàioiv. svXa^amp;ç kan hier
slechts slaan op de conscientieuse wijze waarop Idomeneus zijn
taak verricht heeft.
'n Zekere Euanthes wordt geprezen in een inscriptie s) van
74 v. Chr.: .... ô^tcoç Evdvamp;sç ôiexéXsoe nœXœv nâaiv àaavxagt;ç
ènoi-qaaxo noxi xo nXîjamp;oç râgt;v oxQaxiwxâv EvXa^saxdxaç (piXaya-
Maç.nbsp;_
I) Polyb. 3, 105, 8.nbsp;2) 35, 4, 13.
3)nbsp;cf. 32, II—14, waar zijn bescbeidenjieid, vrijgevigjieid en zelfbebeer-
sching geprezen worden.
4)nbsp;Dittenb. Syll. « 658.nbsp;5) I. G. IV i, 66 (ed. min.).
-ocr page 50-Euphrosynus wordt op een inscriptie uit Mantinea van Jb 20
v. Chr. geprezen wegens zijn vele verdiensten jegens de stad en
hare bewoners o.a. omdat hij meermalen het gevaar trotseerde van
een reis over zee, ov ö' ol nagaxrioi TtXeïv 'Adgiav xàv âna^ evXa-
ßovvtai.
Deze inscripties leeren ons niets met betrekking tot de gods-
dienstige beteekenis van evXaßeladai enz.
Posidonius
Over de voorvaderen der Romeinen zegt Posidonius dat ze
een eenvoudige levenswijze hadden, ëri èè evaißeia êav/^aarr}
Tcegi TO öaifióviov, öixaioavvrj re xal noXKri xovnXrjfiixeXeXv evXdßeia
uiQoç ndvxaç dvêQwnovç, fierd TTjç xaxd yeojgyîav àaxijaecoç. Naast
de evoeßeia tegenover de goden, wordt hier dus geroemd de
evXdßeia op zedelijk gebied.
Diodorus Siculus
Meestal komt hier voor de beteekenis: vreezen, bang zijn; zich
wachten voor, vermijden (o.a. onrecht).
De evXdßeia om vleesch van lijken te eten ») zou in 't latijn
waarschijnlijk zijn uitgedrukt door: religio.
Van Dionysius wordt gezegd^): ov ydg ovxwç evXaßeXxo Xvaai
xdç avvamp;^xaç nagd xovç ôgxovç, éç ecpoßelxo xd TteQiXeXeifXfiéva
ovaxrifiaxa xcöv ZixeXicoxœv.
Zijn lt;p0ßoQ voor 'tieger was grooter dan zijn evXdßeia (gods-
dienstig bezwaar, religio) voor het overtreden van het verdrag,
in strijd met den eed. Door de toevoeging van naga xovç ógxovg
is de godsdienstige beteekenis van evXaßelxo onbetwistbaar.
In het leger van Epaminondas bij Coronea hebben zich slechte
voorteekens voorgedaan. De jongeren, die niet laf willen schijnen
doen geen moeite Epaminondas van verder handelen af te houden.
Als opnieuw zijn aandacht gevestigd wordt op de voorteekens
antwoordt hij met het Homerische vers (M 243):
eig oioivóg dgiaxog' dfivveaêai negi Ttdxgrjg.
Een nieuw voorteeken doet zich echter voor nadat hij met dit
antwoord heeft doen schrikken xovg evXaßamp;g ëxovxag, degenen
die onder den indruk zijn van de voorteekens, degenen voor wien
i) Dittenb. Syll. » 783.nbsp;2) Atjien. VI 274 a (F. H. G. III 253).
3) Diod. Sic. ig, 49, 4-nbsp;4) I4. 68, 4.
-ocr page 51-de voorteekenen een godsdienstig bezwaar (religio) waren om verder
te handelen 1).
Tijdens den tocht naar Sicilië heeft zich een maansverduistering
voorgedaan 2). Nixiaç, xai qwaei ôeioiôalficov vtcólqxcov xai ôià
rrjv êv x(ó axqaxojiébco vóaov svkaßcög ôiaxsifjievoç, avvexâXeae
xovç [jLdvxeiç .Deze waarzeggers dringen aan op een uitstel van
3 dagen en ook Demosthenes moet zich hierin schikken èià xrjv
71QÔÇ ro 'amp;EÏOV evKdßeiav.
Nicias, die in 't algemeen van nature toch al gevoelig was voor
voorteekens, is in dit bijzondere geval, wegens de heerschende
ziekte, EvXaß^óç ôiax£i/j,svoç en deze EvXdßeia {tiqoç ró êelov)
dwingt ook Demosthenes zich in het uitstel te schikken.
Het wil mij nu voorkomen dat deze svMßsia is een bijzondere
uiting van de algemeene eigenschap de ôsiaiôai/j.ovîa, welke Nicias
bezat. ÔEiaiôaifioiv op deze plaats beteekent: „a person who regards
all kinds of things as bad omensquot; EvXaßr|ç is dan hij die zich bij
zijn handelen door die voorteekens laat leiden, en bevreesd is te
handelen tegen de aanwijzingen en wenschen van de godheid*).
Nieuw is hier dus de beteekenis van EvXaß'qç en BvXdßEia: (de
eigenschap van) iemand, die wegens voorteekens zich in zijn
doen en laten belemmerd voelt (religio) door den wil der godheid
zooals deze zich in de voorteekens heeft geuit.
cf. Aeschin. III 130, waar het gebruik van EvXaßEla§ai in de-
zelfde richting wijst en voor een meer algemeene beteekenis van
evXaßrlç het uit lateren tijd afkomstige scholium op Pind. P. 4.
151b. £vXaß1^ç. xovç amp;E0VÇ TIQÓ ô(pamp;aXfiœv excov.
Dionysius van H a 1 icarna s sus
Naast de beteekenis: vrees, bezorgdheid, voorzichtigheid, zien
I) 15. 52, 5-nbsp;2) 13, 12, 6.
3)nbsp;P. J. Koets, AeiaiBatnovia. A Contribution to the knowledge of the
religious terminology in Greek. Utr. diss. 1929. p. 106.
4)nbsp;Lateinisch würde man hier das Wort religio verwenden, wie das z.B.
Cicero de rep. I 15 in einem ähnlichen Fall tut: perturbari exercitum nos-
trum religione et metu, quod Serena nocte subito candens et plena luna
defecisset. Byzantinisch-Neugriechische Jahrbücher 1929/30 p. 306—316,
Karl Kerenyi, EvXdßeia, Über einen Bedeutungsverwandten des lat. Wortes
religio.
we bij dezen schrijver van evMßeia ook de beteekenis: overleg,
beleid in een wending als: aiv evXaßeia xaï Xoyiofiamp; awcpQovi
TiQdrreiv'^). Een eenigszins andere nuance krijgt het woord waar
van iemand gezegd wordt dat hij menschen aanspoort te spreken
ojiaaav aiàœ xal evUßeiav âjioamp;efiévovç zonder eenig menschelijk
opzicht en terughoudendheid. Deze zelfde gereserveerde houding
heeft Dionysius ingenomen tegenover de Grieksche mythen
{evXaßamp;g ôidxeijuai) ofschoon hij verklaart den inhoud en de alle-
gorische beteekenis ervan te kennen.
Naar aanleiding van Romulus' maatregelen inzake godsdienst
merkt Dionysius op dat er bij de Romeinen geen buitensporige
en vreemde diensten worden aangetroffen, àW £v?.aßägt;g äjiavxa
nQatxófievd xe xai keyó/ieva xà neqi xovç êeovç, éç ovxe naqquot;
quot;EUrjmv ovxeTtagà ßaQßdQ0lç^). Deze opmerking herinnert aan de
conscientieuse en eerbiedige ingetogenheid, die aan den Romein-
schen godsdienst eigen was en die ook reden was waarom vreemde
diensten steeds werden geweerd. Zelfs, aldus Dionysius, worden
in den dienst van Cybele de cultushandelingen verricht door
Phrygiërs en geen Romein kan daartoe worden verplicht, ovxcoç
svXaßm n TtôXiç e%ei nqoç xà ovx ènixoiQia ëêrj negi amp;eamp;v xai
ndvxa ôxxevexai xvlt;pov^), amp; M ^QÓoeaxi xo evnQSJiéç^).
Uit dankbaarheid voor het succes der Romeinsche vrouwen
bij Coriolanus, is een tempel gebouwd voor Fortuna. Om nu te
bewijzen dat de goden behagen scheppen in de eerbewijzen hun
gebracht, zal Dionysius verhalen van de verschijningen der goden
in dien tempel, ïva xotç fièv evXaßeaxéQOlç neqi xo avvéxeiv, âç
nagà xâgt;v ngoyóvoiv ôd|aç VTtèg xov ôaifzoviov nagäXaßov, àfiexa-
fiéXrjxoç fj xoiavxr] jTQoaigeaiç xai ßeßala ôtafiévr}, xoïç ô'wieQOQamp;oi
xamp;v Tiaxqioiv èêiafiamp;v xai nr]^evôç noiovai xo ôaifiôviov x.x.L ').
Tegenover ot evXaßeaxeqoi negi x.xJ. worden hier gesteld ol
iTtegogcôvxeç. De eersten zijn zij die met Romeinsche nauwgezet-
heid vasthouden aan de overgeleverde godsdienstige gebruiken.
Men zou hen dus kunnen noemen: godsdienstig, vroom, 'n betee-
kenis die evkaß^ç, zonder eenige toevoeging, later zal krijgen.
I) Dion. Halic. 9, 9, 8. 2) 6, 72, i. 3) 2, 20, 2. 4) 2. 19, 2.
5)nbsp;cf. Plut. Camil. 6 SeiaiSai/xovîa Kal tv^ov.
6)nbsp;2, 19, 5- 7) 8. 56. I.
-ocr page 53-Virginius, de vader van Virginia, vol verontwaardiging over de
heerschappij der decemviri, die den wettelijk-bepaalden ambts-
duur reeds overschreden hadden, tracht de centurio's (in den
strijd tegen de Sabini en Aequi) op te ruien en naar Rome te doen
terugkeeren. Door den krijgseed echter zijn zij verplicht tot ge-
hoorzaamheid, terwijl bij ongehoorzaamheid de aanvoerders het
recht zouden hebben hen te dooden. ravra drj öi' svXaßeiag
avrovQ sxovrag ógcöv Ovsgyiviog èdidaaxev, óri UXvxev avrwv
TOV dgxov ó vófiog. De bevelen uitvoeren van een onwettig gezag
noemt Virginius niet evneid-eiav xal evaeßeiav, äW ävoiav xai
Havtav. Hierdoor aangemoedigd xai ri xal êdgaog èx rov daifioviov
kaßövreg aïgovrai rd Gr\iitia^). Terwijl het verband hier een gods-
dienstige beteekenis van evlaßeia doet vermoeden, geeft het ge-
bruik van evaißeia in dit opzicht zekerheid zoodat we in svMßeca
moeten zien: de godsdienstige vrees om de verplichtingen van een
eed te schenden. Het latijn zou in dit geval religio gebruiken 2).
Plutarchus
evXdßsia komt in de geschriften, vooral in de levens, van Plu-
tarchus herhaaldelijk voor, o.a. in de beteekenis van: voorzichtig-
heid, verstandigheid, nuchtere kijk, gereserveerde houding, vrees
(gunstiger dan cpdßog^)), eerbied.
We vinden het als oppositum van -ßgaavrrjg*), êgdaog^) roX-
fiav^), TTtartg') (ten opzichte van sommige wijsgeeren), terwijl
II 1038 A een omschrijving van de eUAßeia geeft als eigenschap
van den Stoischen ao(póg.
Camillus heeft met de jonge Ardeaten een overwinning behaald
op de GalUërs. Als de burgers op 't Capitool hem vragen hun te
komen helpen, belooft hij zijn hulp aan zijn vaderstad, rijg fièv
o5v EvXaßsLag xal xakoxayaamp;iag rov KdfiiUov èêavfiaaav .
Amphares heeft Agis laten ter dood brengen. Bij zijn lijk roept
Agesistrata uit: ^ noX^ ae, amp; Tial, evXdßeia xal ró ngaov xai
(fiXdv^gomov djiéXeae neê' -nfiamp;v^). Agis had nml. de wetten
van Lycurgus weer willen invoeren.
I) II. 43. 3- 2) cf. Diod. Sic. 14, 68. 4. 3) Plutarcji. II 449 A.
4) Nie. 12.nbsp;5) Artoxerx. 8. 6) Arat. 36, 10. 7) Nie. 23.
8) Camil. 24.nbsp;9) Agis 20.
-ocr page 54-Op deze beide plaatsen moeten we onder evXaßeia wel verstaan: de be-
zorgdheid, de liefde voor het vaderland: de Romeinsche p i e t a s.
Dat Nicias, die elke aanwijzing van den waarzegger ter harte
nam, en Crassus, die alles met dezelfde onverschilligheid behan-
delde, op gehjke wijze stierven, daarover is 't moeilijk juist te
oordeelen^). êmstxéarsQov óé rov Tiagavófiov xal avamp;döovg ró
/j,era dói?]g naXaiag xal avmß'ovg bi evXdßeiav dfiagravó/xevov,
eerder toelaatbaar is een verkeerde daad die begaan is door nauw-
keurige naleving der godsdienstige voorschriften, berustend op
oud en algemeen geloof, dan die begaan is door minachting der
wetten en uit trots.
Deze beteekenis van evXdßeia is ook weer te geven door het
latijnsche: religio.
Naar aanleiding van het overbrengen van Juno's beeld uit Veii
naar Rome, spreekt Plutarchus over wonderlijke dingen, die
met godenbeelden gebeurd zijn. 'AXXd roïg roiovxoig xal ró
mareveiv aq^ódga xat ró Xiav dniareïv èmacpaXég èari öid rrjv dvêgo)-
Tiivrjv daamp;éveiav, oqov ovx ë^ovoav ovöè xgarovoav avrfjg, dXX'
èxcpegofjbévrjv elg öeioiöaiixoviav xat rvcpov, onov 6'elg èXiyoigiav
ribvêeioiv xat negapgóvrjaiv. rj ö'evXdßeia xat ró /[irjêèv dyav agiarov.
De evXdßeia is dus de juiste middenweg tusschen öeiaidaifiovia
en óXiyagt;gia rögt;v êeamp;v xat negicpgóvrjaig (negeeren).
Meermalen vindt men de evoeßeia genoemd als de juiste mid-
denweg tusschen deioidaifiovia en dêeórrjg^).
Hier is evXdßeia het midden tusschen deiGiöai/j.ovia en wat men
ook kan noemen dêeórrjg, zoodat we dus mogen concludeeren dat
hier evXdßeia gelijk is aan evaeßeia (pietas).
De dag van de nederlaag bij de Allia is voor de Romeinen n'ia
röiv fxdXiora dnocpgddoiv en daarbij nog 2 andere dagen van eiken
maand rfig ngóg ró ovfißdv evXaßeiag xat öeioidai/j,oviag èjit nXéov,
amp;aneg eïoiêe, gveiarjg
Uit het feit dat evXdßeia en deiaidaifiovia hier naast elkaar
i) Comp. Nic.-Crass. 5. 2) Camil. 6.
3)nbsp;€vXdßeia als oppositum van oXiyopia cf Philo III 281, 18.
4)nbsp;cf. Prof. H. Bolkestein, Theophrastos' Charakter der Deisidaimonia als
religionsgeschichtliche Urkunde p. 73. R. G. V. V. XXI 2 1929.
5)nbsp;Camill. 19.
-ocr page 55-geplaatst zijn, volgt niet dat zij synoniem zijn. evMßeia is de ge-
matigde, aan-ieder-passende houding tegenover de goden, ôeiaiôai-
fjLovia de overdreven vorm hiervan. Plut. zegt nu dat de evMßeia
tengevolge van een nationale ramp sterker zich uit, en dit geldt
a fortiori voor de ôeiatôaifiovla.
L. Albinus, met vrouw en kinderen voor den vijand vluchtend,
laat dezen van den wagen af stijgen om plaats te maken voor de
Vestaalsche maagden, die met de legà xamp;v êeâv, zonder eenige
hulp en bescherming, eveneens vluchten, rrjv fièv ovv 'AXßivwv
TtQÔç ró êelov evMßeiav xai rif^rjv .... ovx a^cov ■^v a/ivrj/ióvsvrov
TiagsX'amp;eïv. Deze zorg en eerbied tegenover het goddelijke (pietas)
mag niet onvermeld blijven
Bij een religieusen optocht hebben zich onregelmatigheden
voorgedaan en naar aanleiding hiervan merkt Plutarchus op:
soixev oëv ô Nofiâç rà r'aAAa ramp;v ieqamp;v aocpœraroç è^rjyrjrrjç
yeyovÉvai xai rovro nayxàXcoç ye vo/noêer^Gai tiqoç evMßeiav.
Numa liet nml. steeds een heraut voorop gaan om de menschen
aan te sporen hun aandacht slechts bij de plechtigheden te be-
palen. En zelfs als zich 'n kleine afwijking voordeed, begon men
opnieuw, zelfs tot dertig maal toe. roiavrrj fièv ijv evMßeia ngôç
ró êeïov Poinaiov, van dien aard was de nauwgezetheid der Ro-
meinen in godsdienstige zaken (religio)
Tullus Hostilius bespotte van zijn voorganger Numa, vooral
diens [rriv) neqi ró êelov evMßeiav . . . ., agt;ç àgyojioiôv xal yvvai-
xωrj. Een ernstige ziekte wierp hem echter in het andere uiterste:
elç ÔEiaiôainoviav .... ovàév ri rfj xarà Nojuâv evaeßeiq ngoat]-
xovaav. Nadat hij door den bliksem getroffen is èvejioirjae roïç
àXXoiç ró roiovrov nôdoç'^). Numa's godsdienstige nauwgezetheid,
^ neqî ró êeiov evMßsia, wordt hier dus gelijkgesteld met evaeßeia,
welke genoemd wordt als het tegenovergestelde van Tullus' ôeioi-
ôaifiovia.
Nadat Aem. Paulus augur geworden was, ovro) 7iqoaÉa%e roïç
narQ(ûOLç ë'amp;eai xai xarevórjae rrjv rœv naXaicóv neqi ró êeiov
svUßeiav,____dat hij bevestigt de meening der wijsgeeren die
definieerden: evasßeiav elvaiêeQOJieiaç êeœv èmor'^nriv. Ook hier
blijkt evMßeia indirect gelijk te zijn aan evaeßeia (pietas).
Bij het bespreken van de vraag waarom de godheid soms zoo
I) ibid. 21. 2) Coriol. 25. 3) Num. 22. 4) Aem. Paul. 3.
laat ingrijpt en straft heeft Olympichus daartegen zijn bezwaren
uitgesproken. Plutarehus zelf waarsehuwt nu voor een overijld
oordeel: ngwrov O'ëv. . . . aQ%ófievoi rfjg Ttgóg ró êeïov evKa^eiag
rcöv èv 'Axadr]fj,£t(x cpiXoaócpcüv ró //.èv cbg siöóreg ri negi rovrcov
Myeiv dcpoaicoaófxeamp;a, wanneer we allereerst beginnen met den
eerbied tegenover de godheid, zooals de Academische wijsgeeren
bezitten, zullen we als iets zondigs schuwen te spreken alsof we
daarvan eenig verstand hadden i).
Lucianus
Bij dezen schrijver treffen we slechts de beteekenis aan van:
vreezen, bezorgd zijn, voor iets terugschrikken, zonder eenige be-
trekking tot het godsdienstige.
Nieuw is echter de beteekenis van evXa^rjg in de Timon
„De rijkdom is moeilijk vast te houden en glijdt tusschen de vin-
gers weg als 'n aal of 'n slang, rj Tlevia dquot; sfinahv i^cóörjg re xai
evXa^rig, de armoede echter is kleverig en gemakkelijk vast te
houden. Suidas (s.v.) geeft een analoog voorbeeld: evXa^-qg fj,d-
XouQci, 'n handig zwaard.
A e 1 i a n u s
kent een beteekenis die aan bovenstaande verwant is. Hij gebruikt
nml. evXa^fjg meermalen ®) als synoniem van êyxQarfjg, stevig
vasthoudend.
Dio Chrysostomus en eveneens Pausanias ge-
bruiken de woorden niet in godsdienstige beteekenis.
Athenaeus
Van de duif wordt gezegd dat ze wegens haar zwakheid evXa^i^g,
schuw is en naar aanleiding van het epitheton rQfjQü}v (Hom.
jw 62) wordt de etymologie gegeven: rgeïv è'èariv ró evXa^eïaêai'*),
Uit een citaat van Polycharmus, een geschiedschrijver waarvan
de juiste tijd niet bekend is (F. H. G. IV 479) blijken bijzonderheden
over de Lycische i%amp;vo[idvreig\ hij die het orakel komt raadplegen
werpt houten braadspeten met vleesch in een draaikolk bij de
zee. De draaikolk vult zich met visschen in zóó grooten getale
amp;ar' èxjiKrjrreaamp;ai ró ógaróv rov ngdyjuarog, ramp; öè fieyéamp;ei, ware
i) de ser. num. vind. 4.nbsp;2) Lucian. Tim. 29.
3) Aelian. nat. anim. 2, 24; 5, 3; 8, 15; e.a.nbsp;4) Atjhen. 11, 490 d.
-ocr page 57-xat svXaßrj^fjvai'^). De toeschouwers zijn over dit onbekende
schouwspel verbaasd en worden met godsdienstige vrees vervuld.
Cassius Dio
Terwijl het woord svMßsia niet en evXaßwg slechts eenmaal
bij Cassius Dio voorkomt, treffen we het ww. svXaßeXa§ai ook
slechts zelden aan o.a. in verbindmg met aiöéofiai^).
Eén plaats 3) is er echter waar sprake zou kunnen zijn van een
godsdienstige beteekenis: Herdonius onderneemt met slaven en
ballingen een aanval op het Capitool. Het volk wil nu ter verde-
diging niet de wapenen opnemen voordat het meer rechten van de
patriciërs heeft gekregen. Ten slotte besluiten dezen hen meer op
voet van gelijkheid te zullen behandelen dia xavxa xai öid xiva
orjfieïa eiXaßriMvxeg. eiXaß^q, siXdßsia {Diod. 13. 12- 6) en evXa-
ßela^ai (Aeschin. 3. 13, Athen. 8. 333 e) zijn gebruikt om de gods-
dienstige vrees tengevolge van voorteekens of wonderteekens
Tiit te drukken. In deze plaats, die geen steun vindt aan een andere
plaats bij den zelfden schrijver, zou men een grensgeval kunnen
zien van het gebruik van evXaßeia^ai in niet-godsdienstig en gods-
dienstig verband.
Diogenes Laërtius
In het leven van Diogenes den Cynicus wordt verhaald*) dat
deze eens een vrouw in onbehoorlijke houding voor de goden zag.
Tot haar sprak hij ßovXofxevoQ avxfjg neQieXeïv xijv ösioiöaifioviav:
„ovx EvXaßfi, St yvvai, fiij noxt----daxvf^owjarjg;quot; bezit gij geen
s^Xdßeia, die U verhindert zulk een houding aan te nemen m
het bijzijn der godheid. Onder eiXdßeia zal de spreker dan wel
ongeveer hetzelfde verstaan hebben als aidcóg, alhoewel de moge-
lijkheid bestaat dat hij daaronder ook heeft verstaan de gods-
dienstige nauwgezetheid, die hij toch in deze èeiaiöaiiioiv mocht
verwachten en waarvan hij haar het klaarblijkelijke tekort in
zijn vraag verwijt.
Bij Stobaeus ®) wordt als een voorschrift van de Pythagoraeische
Phintys vermeld: een vrouw moet bij het offeren aan de godheid
evXaßea fjfjiev xal fiexgiav, ingetogen en gepast®). _
I) 8, 333 e. 2) Dio Cass. 73. 5- 3) 7. i». 2. 4) ^iog- L- VI 37-
.5) Stob. IV 590. 8H. 6) cf. Demosth. 21, 6i: eiXaßws Kal /xerp/cus.
Papyri leeren ons omtrent godsdienstige beteekenis van
svXdßeia enz. niets, althans in de eerste eeuwen. Een voorbeeld van
evkaßöjq sxco in den zin van: ik ben bezorgd, is te zien in de klacht i)
van den priester Pakepsis aan den decadarch Longinus betreffende
een aanslag gepleegd op hemzelf en zijn broer, die daardoor in
levensgevaar verkeert, damp;ev, xvqie, svkaßamp;Q sxcov xovtisqI xovêavd-
rov avrov xivtvvcdv èTiehifii xal d^iw .... dxamp;vjvai avróv ènl ae . . .
Julianus
EvXdßsia vinden we in Julianus' werken in den zin van: voor-
zichtigheid (opp. dvaiöeia) vrees (opp. êdgaog) 3). evAaßeia^ai
in den zin van: vreezen, terugschrikken voor, willen vermijden,
aarzelend staan tegenover.
Een overgang van deze beteekenissen tot de godsdienstige
vinden we, in één van de brieven, waarin over 'n priester gezegd
wordt: êcog öè tiqoamp;vei xal xardgx^tai xal nagiaxarai roïg êeoïg,
d)g ró rifiiérarov ramp;v êeSyv xrfj^a jiQoaßXeTtriog èorlv rjfuv /nsrd
aidovg xal evXaßeiag*}. 'n Priester moet in de uitoefening van zijn
godsdienstige functie geacht worden met eerbied en heilige schroom.
Voordat Julianus in zijn brief aan den dQxiege'óg Theodorus
zal spreken over de hervormingen, die hij in de leefwijze van de
priesters, wil invoeren, betuigt hij zijn eerbied voor de oude, be-
staande gebruiken®), xal ydg ovdè dnooxeèid^o) rd noXXd ramp;v
roioiroiv, óg ïaaaiv oi êeoi ndvreg, dXXd, sitisq rig äXXog, evXaßiqg
eifii, xal cpevyo) rijv xaivorofiiav èv anaai fiév, óg ënog ehieïv, lèia
dè èv roïg ngóg rovg êeovg, oló/ievognbsp;roèg Jiargiovg èi dgxfjg
(pvXdrreaêai vó/iovg, oSg dn fièv ëöoaav oi êeo'i, tpavegóv. De wen-
ding evXaßrjg el/ii verklart de schrijver zelf door er aan toe te
voegen dat hij in 't bijzonder hervormingen op godsdienstig ter-
rein vermijdt. Hij is conservatief, hij wil streng vasthouden aan de
voorvaderlijke, door de goden ingestelde gebruiken ®).
Duidelijk is de godsdienstige beteekenis in den brief aan Arsa-
cius, opperpriester van Galatië, waar Julianus zijn aansporing
tot beoefening der weldadigheid aldus besluit'): öi} rd stag'
1)nbsp;Tebt. Pap. II 304 (167/8 n. Chr.).
2)nbsp;Julian, ep. 75. (ed. Bidez-Cumont p. 283. 16) cf. Euripid. Herc. fur. 166.
3)nbsp;Constantius 29.
4)nbsp;Ep. 89 b (ed. B. C. p. 137. 7). 5) Ep. 89 a (ed. B. C. p. 125. 13).
6) cf. Dion. Halic. II 19. 5. 7) Ep. 84a (ed. B.C. p. 115. 8).
rj[xïv àyaêà naqalrjXovv àXXoiç ivy%cogovvTeç avroi xfj Qoamp;vfiiq.
Haraiaxvviofiev, fj,â?.Àov ôè xaranQoœ/^eêa xrjv eîç xovç ■amp;eovç
evÄaßsiav. Bidez vertaalt: „ne laissons point à des imitateurs
jaloux le soin de continuer nos bonnes oeuvres; ne déshonorons
point notre cause par indifférence; que dis je? n'abandonnons pas
nous mêmes le culte des dieuxquot;.
In den reeds bovengenoemden brief aan Theodorus wordt de,
tot de priesters gerichte aansporing tot beoefening der liefdadig-
heid, gevolgd door een aansporing tot vroomheid welke aldus
aanvangt 'Ex öi] xamp;v xoioéxojv ^^œv xe xai ènixrjôavfiàxcov
Exaaxoç rifiGiv ÓQfj,ó)ixevoQ, evXaßsiag xfjç stç xoèç êeovç, XQïjaxó-
xtjxoç xrjç eîç àvamp;Qcônovç, âyveiaç xrjç tisqI xo oôifia, xà xrjç evoe-
ßeiaq nXrjQoéxco x.x.L Naast de goedheid tegenover de menschen
is deze evXdßeia de vereering voor de goden, de godsvrucht, die
met de zorg voor lichamelijke reinheid der priesters in een adem
genoemd wordt.
OVERZICHT DER GODSDIENSTIGE BETEEKENISSEN BIJ
HEIDENSCHE SCHRIJVERS
EvXdßeia: i) conscientieusheid, eerbied (Dem. 21, 10 en 70;
59, 74); Plut. comp. Nic.-Crass. 5; Coriol. 25;
ser. num. vind. 4; ± == evaißeia. Plut. Num. 22.
Aem. P. 3.
2)nbsp;gematigde conscientieusheid (Plut. Cam. 6 en 19)
= evoißeia.
3)nbsp;vrees om in strijd met voorteekens te handelen
(D.S. 13. 12. 6).
4)nbsp;godsd. bezwaar (D. H. XI43.3 cf. D. S. XIV 68.4).
5)nbsp;voorzorgsmaatregel, behoedmiddel (cautio) (Plat.
Legg. IX 854 B).
6)nbsp;pietas (Plut. Cam. 24 en 21, Agis 20).
7)nbsp;eerbied, vereering (Julian. 84a).
EvXaß^g: i) consciëntieus (Dem. 21. 61
: eerbiedig (D. H. II, 19.2 VIII 56. i).
: conservatief (D. H. II 19. 8 Julian. 89a).
: ingetogen (Phintys^Stob.)
i) Ep. 89 b (ed. B. C. p. 133- 5)-
-ocr page 60-2)nbsp;door godsdienstig bezwaar gedrukt (D. S.XV 52. 5,)
3)nbsp;bevreesd om in strijd met voorteekens te hande-
len (D. S. XIII 12. 6).
4)nbsp;de goden voor oogen hebbend (Schol. Pind. P. 4.
151 b.)
EvXa^eïaamp;ai: i) (godsd.) vrees toonen (Aeschin. III 130; Athen.
VIII 333e; Cass. D. 7. 18. 2).
2)nbsp;verschuldigden eerbied toonen (Plato, Legg. IX
879 E).
3)nbsp;godsd. bezwaar hebben tegen 'n bepaalde daad
(D. S. XIV 68. 4).
II - JOODSCHE SCHRIJVERS
Septuaginta
Ook de niet-godsdienstige beteekenissen treffen we in de Septua-
ginta aan: vreezen, bezorgd zijn, voorzichtig zijn, eerbiedig vreezen
(bijv. voor den koning)
In zedelijken zin zien we evXa^iqç gebruikt in de aansporing
evXa^eîç noirjaere xovç vlovç 'lagafjX àjcô rcóv àxaamp;aQOiœv avrôiv.
evXa^eïaamp;ai wordt meermalen gebruikt in verbinding met Jah-
weh in de beteekenis van: vreezen. Zoo lezen we ,,Jahweh is
in zijn heiligen tempel, evXa^eicramp;a) àjio ngoaénov nâaa 77 yrjquot;, en
als Mozes bij het brandende braambosch staat, svXa^eïro tearefi-
^Xétpai èvómov xov êeov'^). Bij één der profeten zegt de Heer:
firi êfj,s ov (popTj'amp;'^aecramp;e; fj ouió jtQoacÓTtov fiov ovx evXa^rjêrjaeaêE',
en één der Spreuken luidt ®): „Jahweh zal bewaken den weg evXa-
^ovfiévoiv avxóvquot;.
Antiochus vaardigde bevelen uit, welke tot doel hadden den
Joodschen godsdienst uit te roeien. Diegenen van de Joden, die
deze bevelen niet wilden opvolgen, werden gezamenlijk verbrand
àià xó EvXa^âiç exeiv ^orj'amp;Tjaai avxoïç''), omdat zij zich (door hun
godsdienst) weerhouden voelden zich te verdedigen.
evXa^ijç vinden we in den zin van: vroom. Zóó in de uitspraak ®):
i) I Esdr. 4. 28; Job 6, 16. 2) Levitic. 15, 31. 3) Habac. 2. 20.
4) Exod. 3. 6. 5) Jerem. 5. 22. 6) Prov. 2. 8. 7) II Macc. 6, 11.
8) Siracid. 11, 17.
„óóaig Kvqîov nagafiévei evXaßioiv wat God geeft, blijft den vro-
men bijquot; en in Jahweh's klacht over de heerschende goddeloosheid
en tweedracht: ,Mólo)lev evKaßr}^ àjio rfjç yfjç^), de vrome is
van de aarde verdwenenquot;.
Philo Judaeus
Ook bij dezen schrijver vinden we de gangbare en reeds eerder
gevonden beteekenissen: voorzichtig zijn, vreezen, bezorgd zijn,
op zijn hoede zijn.
Evenals in de LXX vinden we ook hier in ev^aßela^ai de be-
teekenis van: eerbiedige vrees hebben voor personen (gezagdragers
en ouders). Zoo wordt van kinderen gezegd 2): xovç yoveïç----
evXaßovfzevoi d)ç vno tpéaeviç xaraaraêévraç àqxovraç. Zij die hun
ouders niet eeren {rifiamp;vreç) verdienen berisping i^rß'amp;ç ôeanôraç
EvXaßovfisvoi
Op deze plaatsen is svXaßeZaäai vrijwel synoniem met aldsiaamp;ai.
Het synoniem gebruik van beide woorden blijkt ook uit de ver-
binding van alôôç en evMßeia, waar gesproken wordt van een
houding tegenover den keizer fxer' aîôovç xai evMße^aç*).
Mozes wordt door Jahweh belast met de leiding van de Joden;
hij tracht echter zich hieraan te onttrekken door er op te wijzen
dat hij niet welsprekend is en rrjv qrvaiv evMßljç^).
evXaßrig moet hier dus weergeven het bezitten van een eigenschap
die Mozes ongeschikt maakt voor leider. Naast zijn gebrek aan
welsprekendheid zal hij bedoelen uit te drukken dat hij van nature
is schuchter, schroomvallig, bescheiden, te meer daar er ook sprake
is van zijn aiôdiç, waarmee dezelfde eigenschap wordt aangeduid.
Ook in godsdienstigen zin of in godsdienstig verband komen
de woorden herhaaldelijk voor: Wie goede bedoelingen heeft, ga
gerust naar den tempel, wie echter slechte bedoelingen heeft, hij
verberge zich .... ro Xlav ■^Qaaoç èv olç evXdßeia XvoireUç èm-
ox(óv 8), intoomend zijn overmoed dââr, waar 'n eerbiedige houding
past.
De slang kwam tot Eva en schimpte (op) rfjç àyav evMße^aç^').
1) Mich. 7. 2. 2) Philo V 86. 7. 3) V 144. 9-
4) VI 219, 24; cf. VI 199. 12; III 191. II- 5) IV 139. 4-
6) V 65, 18. föXdßeia als opp. van »pdaos cf. Demosth- 21, 10. Plut. Artax. 8
Julian. Const. 29.nbsp;7) I 54. I3-
-ocr page 62-haar angstvalligheid en vrees om te eten van de verboden vrucht
(religio).
Een oudere en verstandige ziel pleegt te av^'^v evkaßelq xal
fjLrjdsvoç xaralt;pQov8Ïv ró naqó^iav, àXXà ró âÔQaarov xal avlxrjrov
rov êeov xgdrog xars7irr]%Évai xal nsQiaêgsïv èv xvxX(p^).
evMßeia is hier m.i. omschreven door de woorden na aXM:
wegduiken voor de onontkoombare en onoverwinnelijke macht
van God.
Sara, bevrijd van haar hartstochten, gaf zich over aan vreugde
en lachen, maar bedacht dat dit alleen God toekwam, evlaßeirai
re xal róv ipvxixóv yéXwra aQvsïrai... ró yÓQ ôéoç avrfjg èmxov-
^iCsi 6 ïkeatg êeóg
Als deugden worden genoemd (piko(pQoavvrj, menschlievendheid
en evMßeia êeov^), godvreezendheid.
Sommigen zeggen dat het bestaan van God slechts wordt voor-
gewend om de menschen van misdaden af te houden öi' evXdßeiav
rov ôoxovvrog ndvrrj nageïvai*) (vrees).
evXdßeia is dus bij Philo: eerbied en/of vrees voor God, waardoor
een mensch weerhouden wordt verkeerde dingen te doen.
Flavius Josephus
Op de betrekkelijk weinige plaatsen waar bij Flav. Josephus
de woorden evXaßeZaamp;ai enz. voorkomen, hebben deze de beteekenis
van: vreezen, opzien tegen (dood, gevaar), bezorgd zijn, vol eerbied
zijn voor (koning).
Een plaats echter dient vermeld te worden ®). Onder de wetten
van Mozes komt namelijk de volgende voor: Zij die in de steden
de rechtspraak in handen hebben moeten in alle eere staan, zoodat
niet sommigen zich veroorloven in hun bijzijn eenige godsdienstige-
of andere overtreding te begaan {fifjxe ßXaocprjfieTv (ifire êgaavvea-
êai) rfjg nqóg rovg èv d^iófiari ramp;v dv^QÓmoiv alöovg avramp;v
evXaßearsQovg, wore rov êeov fifj xaracpQoveïv, ojteQya^ofiévrjg,
want het ontzag voor hen, die algemeen geacht worden maakt
hen meer eerbiedig, met als gevolg dat zij God niet verachten;
m. a. w. de geringschatting voor God verdwijnt door het toenemen
I) III 281, 18.nbsp;2) V 100. 4.nbsp;3) I 177, 10.nbsp;4) V 80, 3
5) Flav. Joseph. A. I. IV 215.
-ocr page 63-der evXdßsia, het algemeen godsdienstig gevoel. Een godsdienstige
en een zedehjke beteekenis {svXaßsTaüai tegenover êgaavveoêai)
is hier dus in het woord evXaßijg vereenigd.
III - CHRISTELIJKE SCHRIJVERS
Nieuwe Testament
In zijn brief aan de Hebraeën schrijft Paulus: „Zonder het
geloof is het onmogelijk welgevallig te zijn: want wie tot God
wil naderen moet gelooven dat Hij bestaat en belooner is voor hen,
die Hem zoeken. Uiareinbsp;Ncöe tieqI rcbv firjôénco
ßXeTioiievoJV, EvXaßrjüeli; xareoxevaasv mßcorov siç GforrjQiav xov
oÎKov adrov „door het geloof heeft Noë, toen hem geopenbaard
werd, wat nog niet was te zien, dit ter harte genomen en tot red-
ding van zijn huis de ark gebouwdquot;. M. i. is deze vertaling van
evXaßrj'amp;eig te zwak, wanneer men hiermee vergelijkt de beteekenis
die op andere plaatsen zal blijken. Te sterk is de vertaling welke
Bauer 2) voorstelt: „Noë bekam Angst und baute die Arche; besser
noch: Noë nahm sich in Achtquot;. Het best lijkt mij de waarde van
svXaßrj^eig hier weer te geven door: vol eerbiedige vrees (voor
wat hem was geopenbaard).
„Christus heeft zich zelfquot; aldus Paulus 3), „de eer niet toegekend
Hooggepriester te worden, maar Hij heeft door zijn lijden de ge-
hoorzaamheid geleerd ÔÇ èv raiç i^fiégaiQ r^ç aagnóg avxov óerjaeig
xe xai ixexrjQiag TiQog xov övvdfievov aœ^eiv avxóv èx êavdxov
fiexà XQavyrjg la%VQäg xai öaxQvoiv nqoaevéyxag xai elaaxovaamp;eig
ajió xfjç evXaßeiag, „ofschoon Hij in de dagen van zijn Vleesch,
onder luid geroep en tranen, gebeden en smeekingen heeft opge-
stierd tot Hem, die hem van den dood kon redden; ofschoon hij
verhoord werd terwille van zijn godvreezendheidquot;.
Van denzelfden aard is de beteekenis van evXdßeia als Paulus
zegt«): „We moeten vasthouden aan de genade en daardoor
XaxgevoDfiev evagéoxcog xcó êeœ, fiexà evXaßeiag xal déovg, God
1)nbsp;Hebr. 11, 7. Voorde vertaling van de plaatsen van het N. T. is gebruik
gemaakt van de vertaling, welke is uitgegeven door de Apologetische
Vereeniging „Petrus Canisiusquot;.
2)nbsp;Bauer, Griechisch-Deutsches Wörterbucb zu den Schriften des Neuen
Testaments, Gieszen 1928.
3)nbsp;Hebr. 5, 7.nbsp;4) Hebr. 12, 28.
-ocr page 64-dienen zooals Hem welgevallig is: in vromen eerbied en ontzagquot;.
Van Simeon wordt gezegd xal ó avamp;Qomog o'Srog öixaiog
xal evXaßijg, 7tQoaöexó/j,evog nagaxkrjoiv rov 'lagai^k, xal nvevfia
^v ayiov èn' avróv, „een rechtvaardig en godvreezend man, die
verlangend uitzag naar de vertroosting van Israël en over wien
de H. Geest was gekomenquot;.
„Op het Pinksterfeest vertoefden te Jeruzalem Joden, god-
vreezende mannen (dvdgeg evXaßsXg) uit alle volken onder den
hemelquot;
Na de steeniging van Stephanus hadden vrome mannen {avöqeg
svXaßeTg) hem ten grave gedragen
„Nadat Paulus door God geroepen was en naar Damascus was
gegaan kwam tot hem Ananias, dvijg EvXaßrjg xara rov vófiov,
fiagrvQovfisvog vno ndvrov ramp;v xaroixoévroov 'lovöaioyv , 'n
vroom man naar de wet en in aanzien bij alle Joden, die daar
woondenquot;.
Zooals gebleken is komen de woorden evXdßeia, evXaßrig en
evXaßela§ai uitsluitend in godsdienstigen zin voor om aan te
geven: eerbiedige vrees, eerbied, godvreezendheid, vroomheid.
Dit is ook het geval bij P o 1 y c a r p u s die aanspoort God
te dienen jj,erd lt;p0ßov xai Jidofjg evXaßeiag, xaamp;o)g avróg èvereiXaro
xat oi evayyeXiadfievoi rjfjiïv ajnóaroXoi.
Clemens Alexandrinus
Bij Clemens zijn de woorden evXaßeiaamp;ai enz. in allerlei betee-
kenis-schakeeringen te vinden: zich wachten voor, zich in acht
nemen; zich bekommeren om, zich laten gelegen liggen aan, vreezen
voor.
Deze beteekenissen vinden we ook overgebracht op het ethische
en godsdienstige. Zoo is Clemens, in tegenstelling met de Stoa
van meening dat de (pößog rov vófiov wel Xoyixóg is en hij stelt
daarom voor om rèv rov vófjiov (p0ßov te noemen evXdßeiav, evXoyov
ovaav ëxxXiaiv. Hij vervolgt dan®): rj o^v evXdßeia Xoyixr} èeix-
vvrai, rov ßXdjirovrog ëxxXiaig ovaa, èi fjg ^ (xerdvoia rcóv Jigorj-
fiagri]/iévcov q)verai.
De goddelijke wet boezemt vrees {(pdßov) in Iv' evXaßeia xal
i) Luc. 2, 25. 2) Act. Ap. 2, 5. 3) ibid. 8, 2. 4) ibid. 22, 12.
5) Polyc. 6, 3. 6) Clem. Alex. Strom. II 7, 32 v.
TiQoooxfi T^VV à/iSQifiviav ó cpiXôaocpoç ycxYiarjxai xe xal xrjQijar]
x.x.L 1). Met evXdßeia is hier bedoeld de eerbied, godsdienstige vrees,
afkeer van zonden, het negatieve element in de houding tegenover
God, met ngoaoxv, het zich keeren tot Hem, het positieve element
Uit een aanhaling van Plato blijkt dat God steeds gevolgd
wordt door de gerechtigheid als wreekster van hen, die de godde-
lijke wet verwaarloozen. Clemens vervolgt dan*): ôgâç onojç
xai avxóg evMßeiav jiQooàyei xœ êel(o vófiiü] ziet gij hoe hij de
vrees voor de goddeüjke wet aanbrengt? Ook hier is evMßeia
de vrees om in strijd met de goddelijke wet te handelen.
Dat echter het negatieve dat in deze beteekenis schuilt ook een
meer positief karakter kan aannemen, blijkt uit het volgende:
Tusschen de deugden bestaat een onderlinge samenhang daar
reeds is aangetoond hoe geloof {tÛoxiq) voortkomt uit bekeering
en hoop {fxexàvoia èhiiç xe), en hoe evXdßsia, als vrucht van het
geloof, leidt tot de liefde {àyânri) s). Onder eiXdßeia zal men hier
moeten verstaan niet alleen de afkeer van zonden, maar in 't al-
gemeen het leven volgens het geloof.
De aan Christus gewijden moeten zich steeds zoo goed mogelijk
toonen xai elvai, /J^rj öoxeTv eivai, odxcDç ngaeïç, oëxoiç evMßeig,
àyanrjxixovç ovxwç^).
Men moet aalmoezen geven met beleid en aan hen die ze ver-
dienen. Zooals een landman alleen in goeden grond zaait, oé'rco
óeiGTieCgeiv xi}veùzoiiav elç svXaßeigigodvreezenden) xainveviiaxixovç
x.x.l. ').
Velen blijven, ondanks alles, trouw aan de wet. xovxovç navxaç
ô nagä xov vófiov lt;p ó ß o ç elç Xgiaxóv naiôayœyijaaç ovv^axrjae
xè evXaßèç xai ôi' aifidxœv èvôeixvvaamp;ai, hun trouw aan het
geloof zelfs door martelingen te toonen»).
Een inscr iptie van ± 460 n. Chr., afkomstig uit Syrië »)
1)nbsp;ibid. II, 120, I.
2)nbsp;cf Protr IX 28, I eiXaßfi Kal crTrcu'Seiï. Plutarch. Camill. 21. eüAa^eia-n/xi,.
3)nbsp;Plato Legg. IV 715 E, 716 A. 4) Clem. Alex. Strom. II 22, 132, 3-
5 ibid 9, 45. I. 6) Paed. III II. 80, I. 7) fr. 53- 8) Strom. II 20, 125, 3-
9 Publications of tjie Princeton-University Arcbeological Expeditions m
I904-'5-'o9. Leiden 1922. Div. III b 1019 en 1020. cf. Byzantmxsche
Zeitschrift 14 (1905). Oppenheim-Lucas, Griechische und Lateinische In-
schriften aus Syrien, Mesopotamien und Klein-Asiën. No. 79-
toont ons het gebruik van svXaßsictamp;ai als: godsdienstig vereeren.
0QÓVQ£i fie, Oeóg. ovx evXaßovfiai ßagßaQovg.
Tóv olxov ^ aóreiga tov Oeov %dQig
fiaxaqiav ëaxsv, ég eßovXr/drj xrioai.
Bescherm mij o God! Ik vereer geen barbaarsche goden. Dit huis
heeft God's beschermende genade gelukkig gemaakt.
Een andere inscriptie v. 480 n. Chr. toont het gebruik van
evXaßearatog als titel, wanneer we lezen dat de gevel van een
huis is voltooid ènl rov evXaßsaxärov Moaéov jtQsaßvrsQov.
Ook als titel van den monnik Mundus vinden we svXaßeararog
op een inscriptie uit 5 de of 6de eeuw en van den Archimandriet
Chrysus .
In het lexicon van Preisigke^) worden vele voorbeelden
genoemd uit papyri van 5de—7de eeuw met het gebruik van
evXdßeia, evXaßeararog en evXaßfjg als titel.
Sophocles noemt in zijn lexicon vele voorbeelden uit de Chr.
litteratuur uit de 4de eeuw. evXdßeia is one of the most common
titles of address
OVERZICHT der godsdienstige beteekenis bij:
Joodsche sehr ij vers:
evXdßeia: eerbied (Philo)
angstvalligheid (Philo)
godvreezendheid (Philo).
evXaßrig: door godsdienst weerhouden (II Macc. 6. 11)
eerbiedig (Flav. Jos.)
vroom (LXX).
evXaßeXa§ai: vreezen (LXX).
1)nbsp;ibid. 1099.
2)nbsp;L. Jalabert et R. Monterde S. J., Inscriptions Grecques et Latines de la
Syrië, tome premier, n. 188. Paris 1929.
3)nbsp;Byzantinische Zeitschrift 14 (1905) 1.1. n. 103.
4)nbsp;Fr. Preisigke, Wörterbuch der Griechischen Papyrusurkunden, Berlin
1925. III p. 189.
5)nbsp;Sister Lucilla Dinneen, Titles of Address in Christian Greek Epistolo-
graphy to 527 A. D. Dissert. Catholic University of America, Washington,
D. C. 1929. p. 20.
Chr. sehr ij vers:
evXdßsia: godvreezendheid (N. T., Polyc.)
eerbied (N. T.)
godsdienstigheid (Clem. Alex.)
titel.
evXaßijg: godvreezend, vroom, godsdienstig (N. T., Clem. Alex.)
titel.
evXaßei(xamp;ai: vreezen.
Lexicographen
Hesychius geeft s.v. evXdßeia slechts os/j,vôrrjç waarmee
hij waarschijnlijk doelt op het gebruik van evXdßeia als titel.
Inderdaad is aEfivórrjg als titel in Christelijke kringen bekend i).
Overigens vermeldt hij als synoniemen voor EvXaßeTo§ai slechts
(pvKaxxéa'amp;ai en (poßeicramp;ai, zoodat we voor ons doel vergeefs zochten
bij Hesychius. Ofschoon Suidas vele citaten aanhaalt, is ook
hierin geen godsdienstige beteekenis. Merkwaardig is wel dat hij
zegt: evMßeia. rj xaêaQÔxrjç, waarmee bedoeld zou kunnen zijn de
ayvEia in den geest der Stoïsche definitie der EvMßeia (p. 36), welke
in het Etymologicum Gudianum volledig vermeld
wordt s.v. evMßeia. Het zal echter beter zijn in xaêaQÓxrjg evenals
in oefivoxrjç een titel te zien, zooals deze bijv. bij Eusebius voor-
komt 2) en in papyri 3) uit 4de en 5de eeuw.
Indirect geeft ons Suidas echter het woord evMßfjg in godsd.
zin wanneer we van Asclepiodotus, den veelzijdig-begaafden Neo-
platonicus uit de 5de eeuw, lezen: ooiog xai evaeßiqg. xai xà
ßev TiQWXa ôeiaiôaificov èyeyóvei xai evMßfjg ovxo) ocpóÖQa, waxe
[jL'qXE êvEiv dvéxeaamp;ai, /J^'^xe xivog dnoQQijxov firióevóg àxoéeiv.
1)nbsp;Sophocle s' Lexicon s.v.. Pr ei si g ke vermeldt dit woord als
titel in papyri niet. Vgl. ook Dinneen p. 62.
2)nbsp;volgens verwijzing in Sophocles' Lexicon.
3)nbsp;volgens verwijzingen in Preisigke's Wörterbuch. Vgl. ook Dinneen
p. g8.nbsp;4) Suidas s.v. SeiaiSai/iOVi'a.
IKETHS
I. HEIDENSCHE SCHRIJVERS
Homerus
Als Odysseus op 't eiland der Phaeacen uit zijn slaap is ont-
waakt, richt hij zich, in 't bewustzijn alles te hebben verloren
en te zijn overgeleverd aan den willekeur van hem onbekenden,
tot Nausicaä. Deze stelt hem gerust en verzekert hem dat het
hem aan niets zal ontbreken wat 'n ongelukkige ixérrjg behoort
te verkrijgen, wanneer men hem ontmoet
Na door koning Alcinoüs te zijn ontvangen wordt hij als ixérrjg
met onderscheiding behandeld: zijn aanwezigheid is een reden
om een plengoffer te brengen aan Zeus, den beschermer der smee-
kelingen Tenslotte maken de Phaeacen zich gereed om hem
met zijn vele geschenken naar Ithaca te brengen: als 'n broer is
'n vreemdeling en smeekeling, zelfs voor 'n zeer ongevoelige .
Bij de eerste ontmoeting met den Cycloop weet Odysseus niets
beters te doen dan zich zelf en de zijnen smeekelingen te noemen
hierdoor onmiddellijk hun eigen hulpeloosheid en de overmacht
van den Cycloop erkennend. Ofschoon overtuigd hiermee bij den
Cycloop niet veel te bereiken, voegt hij er nog de aansporing bij
ontzag te hebben voor de goden.
Odysseus, teruggekeerd op Ithaca, heeft zich, in de gedaante
van een ouden man, tegenover Eumaeus uitgegeven voor een vreem-
deling, afkomstig van Creta, die alles heeft verloren. Eumaeus
aarzelt niet hem als ixsrrjg op te nemen en, zelf niet in staat
de verplichtingen tegenover een ixérrjg na te komen, draagt hij
de zorg en de verantwoording over op Telemachus ®). Ook Penelope
verontschuldigt zich tegenover den vreemdeling dat zij, door haar
eigen zorgen en verdriet, niet voldoende aandacht kan schenken
aan iévoi en ixérai').
I) Hom. J 193- 2) 7, i8i. 3) amp; 546. 4) t 269. 5) i 511. 6) tt 67.
7) T 134-
Terwijl Telemachus op 't punt staat uit Pylus weg te varen
komt Theoclymenus tot hem met het verzoek hem te laten mee-
varen: ènei ae (pvyév IxéxEvaa, j fiij fie xaraxrelvcooi. dKoxéfievaL
yèg ót(o^). Hij heeft nml. één van zijn landgenooten gedood en
moet in 't belang van eigen veiUgheid vluchten.
Een zelfde misdrijf was voor Epeigeus reden om uit zijn land
te vluchten en bescherming te zoeken bij Peleus en Thetis {ecg
UrjXri' ixétevae)
Met verontwaardiging richt zich Penelope tegen Antmous,
wanneer ze gehoord heeft van de verderfelijke plannen der vrijers
tegen Telemachus en vraagt hem of hij dan niet terugdeinst voor
dergelijke daden tegenover Ixérai, die toch onder de hoede van
Zeus staan®). Ze herinnert hem verder aan 't feit dat Odysseus
eens Antinous' vader, vluchtend voor achtervolgers, die hem
wilden dooden, in bescherming genomen heeft. De scholiast en
Eustathius verklaren Ixérrjg op deze plaats als: beschermer van
smeekelingen, hiermee doelend op de weldaad door Telemachus'
vader aan Antinous' vader bewezen. Deze verklaring is echter
niet aannemelijk daar Ixéxrjg nergens in deze beteekenis voorkomt.
Nägelsbach *) meent „Von einem Schutze Telemachs durch Antinoos
kann wohl keine Rede sein, sondern Zeus wird sich des verlassenen
Telemach, der also ixérrjg für Zeus ist, annehmenquot;. M. i. bedoelt
Penelope wel haar zoon te noemen den ixérrig van Antinous, terwijl
hij als zoodanig de bescherming geniet van Zeig ixexi^aiog, evenals
alle Ixéxai. die echter nooit bij Hom. rechtstreeks de ixéxat van
Zeus genoemd worden. Homerus toont zich, evenals zoo vaak,
op ongezochte wijze als psycholoog: de zorgzame moeder ziet haar
zoon als eenling blootgesteld aan de moordplannen der vrijers
en zijn hulpeloosheid en weerloosheid tegenover deze overmacht
zullen hem dwingen hen om 't behoud van zijn leven te smeeken,
zij ziet Telemachus, in zijn leven bedreigd, reeds als ixéxrjg voor
Antinous en noemt hem bij voorbaat zoo®).
Nadat Achilles een groot bloedbad onder de Troianen heeft aan-
gericht, ontmoet hij ook Lycaon, Priamus' zoon. Op 't punt door
Achilles gedood te worden vraagt deze om medelijden«):
1) O 277. 2) n 574. 3) 422.
4) C F von Nägelsbach, Homerische Theologie», bearbeitet von B. Auten-
rieth, Nürnberg 1884. p. 270. 5) cf. Soph. Ai. 1172 (p. 63). 6) lt;P 75.
avri roi eifi' mérao, dioxQscpég, alöowio.
Lycaon beroept zich op 't feit dat hij, hoewel als krijgsgevangene,
van Achilles' tafel gegeten heeft en dus als Ixértjg-^EÏvog recht heeft
op bescherming.
Iris spoort Priamus aan om het lijk van Hector bij Achilles te
gaan halen tegen betaling van een losprijs. Ten aanzien van Achilles
stelt zij hem gerust hij zal U niet dooden,
äXXä fjidX' èvdvxécog Ixsteco jcecpièrjaExaL avÖQÓg.
Achilles echter weigert den ouden man in zijn tent toe te laten 2):
xal ixéxrjv tieq' èóvxa, Aiog ö'aXlxoifiai ècpexfidg.
In zijn gesprek met de schim van Achilles in de onderwereld
vertelt Odysseus over de dapperheid van Neoptolemus en hoe
deze zonder eenige vrees zich verborg in het Troiaansche paard
en, zijn strijdlust niet kunnende bedwingen, fzdXa nóXX' ixéxeve
om zijn schuilhoek te mogen verlaten®).
Als we nu nagaan in welke gevallen of onder welke omstandigheden
bij Homerus iemand ixéxrjg heet, of van hem het ww. Ixexevco ge-
bruikt wordt, zien we dat dit meestal het geval is van iemand die, in
een vreemd land in nood verkeerend en zich zelf weerloos wetend,
tot een bewoner van dat land zich wendt om voedsel en onderdak
(Odysseus bij de Phaeacen, den Cycloop, op Ithaca). Een bijzonder
geval hiervan is iemand, die wegens moord of doodslag, uit eigen
land gevlucht is om elders bescherming van zijn door achtervolgers
bedreigd leven te zoeken {Ixexsvo)). In levensgevaar verkeerend
kan iemand zich als Ixéxrjg wenden tot zijn bedreiger (Lycaon
tegenover Achilles, Telemachus tegenover de vrijers) en om het
lijk van Hector te kunnen begraven wendt zich Priamus als ixéxrjg
tot Achilles. Ten slotte vinden we ixexevco in den zin van; dringend
smeeken om toestemming tot een bepaalde daad (A530). Een
ixéxrjg richt zich steeds tot iemand, die het door zijn stand of
— indien overigens gelijk — door omstandigheden in handen heeft
hem te beschermen en te helpen in groote moeilijkheden (levens-
gevaar) of hem een dringend gevraagde gunst te bewijzen. Dat de
ixéxrjg soms weinig onderscheiden is van den ^eïvog*^), is hieruit
I) ö 158 (187). 2) ß 570. 3) A 530.
4) t 270, amp; 546 e.a. Men denke verder aan de benaming: Zevs ieivios Kal
iK€TT)aios.
te verklaren dat iemand meestal ixéxriq is, omdat hij als vreemdeling
zich wendt tot iemand, die hem in dat vreemde land kan helpen.
De IxérriQ is dan een bijzonder geval van den ^eXvog.
Ofschoon bij Homerus de afhankelijkheid van de goden door de
menschen sterk gevoeld wordt, wendt een IxéxriQ zich steeds tot
een mensch, nooit tot een godheid i). Wel blijkt de ixéxrjQ onder
onmiddellijke bescherming van Zeus te staan.
H e s i o d u s
Hetzelfde gebruik van igt;iéxriQ en Ixexsvo) als bij Homerus vinden
we bij Hesiodus: Nadat Amphitryon zijn schoonvader had gedood
èg efj^ag Ixéxevae en werd hier door Creon en Enioche als iKÉx-qq
opgenomen
Zeus straft het slecht behandelen van een ixéx-qg en èeivog
even zwaar als het overtreden der belangrijkste familieplichten*).
Ook hier is dus de Ixéxrjg iemand, die in een vreemd land op-
neming zoekt of na een bloedige daad bescherming zoekt.
T h e O g n i s
Ook hier wordt de waarschuwing uitgesproken dat niemand,
die een ieïvog of ixsxrjg bedroog, voor de goden verborgen blijft
Pindarus
In de ode, waarin de overwinningen van Psaumis bezongen wor-
den, richt zich de dichter als Ixéxag tot Zeus om roem te verkrijgen
voor de stad van den overwinnaar®). Naar aanleiding van de
overwinning van Deinis van Aegina is Pindarus de ixéxag van
Aeacus ten gunste van de bewoners van het eiland'); wegens een
zonsverduistering smeekt Pindarus tot de zon om dit ndyxoLvov
xéqag, voor Thebe te maken tot een geluk s).
Als we het gebruik van het woord ixéxrig bij Pindarus verge-
lijken met het gebruik bij de schrijvers vóór hem, valt een twee-
voudig verschil op: De gesmeekte is hier een godheid, terwijl we
i) Ook als Odysseus zich de iVétt,? noemt van de rivier op Scheria, spreekt
hij deze niet als godheid toe.nbsp;2) Hesiod. Sc. 13.nbsp;3) Sc. 85.
4) Op. 327-nbsp;5) Bergk. P. L. G. II p. 131-
6) Pind. 01. 5, 19: Uéras aéi?ev èpxoigt;.ai.nbsp;j) Nem. 8, 13.
8) i'KETeucu. Fr. 7 (ed. Puech, Paean 9).
-ocr page 72-tot nu toe steeds een mensch zagen als het voorwerp van het
smeeken. Verder is de ixérrjg niet iemand, die in nood verkeert
en wil voorkomen dat hem ernstige dingen treffen, maar die ten
gunste van derden vraagt om een positieve gunst van een godheid .
Een inscriptie uit Mycene 2), welke volgens M. Fraenkel
dateert uit de 6de eeuw, luidt aldus:
0QaiaQiöag Mvxavéaêev naq' 'Adfjvaiag èg nóXiog ixérag ëyevro
ÈTi' 'Avria xal ITvgEia. sïev dè 'Avxiag xal Kiamp;wg xaïoxQ(ov. M.
Fraenkel verklaart: „Phrahiaridas a Mycenis ex arce a Minerva
supplex missus est, cum Antias et Pyrrhias magistratu (sive
sacerdotio) functi sunt. (Responsum tulit: expiatores sive arbitri)
sunto Anthias et Cithius et Aeschroquot;. Certo Phr. laminam nostram
dedicavit in aedem Minervae (in arce Mycenaea), quia bene ei
cesserat divinae vocis quam ibi acceperat obtemperatio; in quem
locum sacrum missus fuerit, non dicitur.
Er is hier sprake van een ixéxrjg, die door de godin Athene naar
elders gezonden wordt. M. Fraenkel denkt blijkens zijn aanvulling:
expiatores sive arbitri, waarschijnlijk aan iemand die door bloed
bevlekt is of een ander misdrijf op zijn geweten heeft en door
Athene naar een locus sacer gezonden is vanwaar hij dan het
antwoord met de 3 namen heeft meegebracht.
Kan men echter in dezen Phr. niet beter iemand zien die op
raad van de godin zich als Ixéxrjg tot de stad wendde, waar dan de
3 genoemde personen zijn patroni moesten zijn?Een bezwaar
hiertegen is zeer zeker dat Phr. geen vreemdeling in Mycene was,
maar 't is toch mogelijk dat hij na langdurig verblijf in den vreemde
nu weer in Mycene terugkwam.
Hipponax
Om te bewijzen dat Nicander misschien gelijk had toen hij de
kool {xQdfißr}) fidvxig en legd noemde, worden door Athenaeus
i) Het komt mij voor dat deze zoo sterk afwijkende beteekenis niet kan
worden toegeschreven aan een regelmatige beteekenisontwikkeling. In dit
gebruik van iKer-qs is veeleer te zien een dichterlijke neiging tot verhevigde
uitdrukkingswijze.nbsp;2) I. G. IV 492.
3)nbsp;Dit zou dan een parallel zijn van het feit dat Orestes door Apollo naar
de godin Athene gezonden wordt (Aesch. Eum. 474. zie p. 62).
4)nbsp;Dat bewoners van een streek of stad de taak der bescherming van een
'iKér-qs der godheid op zich nemen is een meer voorkomend feit.
6i
•citaten aangehaald, waaruit blijkt dat een eed kon worden afgelegd
met de formule val ^d rijv ngdfi^v^. Ook wordt aangehaald Hip-
ponax, de iambograaph uit de 6de eeuw. wiens gebruik van het
woord Ixerevo) hetzelfde moet bewijzen:
6 è'ètoXiaêóiv ixéteve rfjv xodfj,^r]v
rrjv é7trd(pvXXov, fj êveaxe ïlavdógri x.r.X.'^).
Afgezien van de bewijskracht welke hier aan het gebruik van
ixerevco wordt toegekend is de beteekenis toch wel zeer merk-
waardig: het is de handeling welke iemand, na aan een gevaar
te zijn ontkomen {êioXiaamp;wv) ten opzichte van de als goddelijk
vereerde xQdfi^rj verricht. Men zal dan moeilijk aan iets anders
kunnen denken dan aan: een dankgebed richten tot. Deze betee-
kenis — hoewel zelden voorkomend — behoeft echter geen ver-
wondering te wekken als men daarin ziet het voortzetten van de
houding van een Ixérrjg, welke deze aannam tijdens het dreigende
gevaar en welke nu van zijn dankbaarheid moet getuigen.
Aeschylus
De Danaïden zijn het huwelijk met de zonen van Aegyptus
ontvlucht en bevinden zich als Ixérai in Argos, waar zij vragen
door Zeus te worden opgenomen 2). Zij vragen Pelasgus om be-
scherming (349) en herinneren hem aan den toorn van Zeèg
Ixxaïog^). In het koorlied*) geven de Danaïden uiting aan haar
gevoel van dankbaarheid voor het feit dat de bewoners van Argos
ontzag®) en eerbied hebben voor de smeekelingen van Zeus«).
De Danaïden hebben zich oèv Ixexamp;v êyxeiQidioig (22) neergezet
op 't altaar van Zeus, wiens smeekelingen zij zich noemen; nergens
noemen zij zich rechtstreeks de smeekelingen van Pelasgus of van
de Argivers, ofschoon er aanwijzingen ') zijn dat zij zich als zoo-
danig beschouwen en van hen hulp verwachten in den nood waarin
zij zich bevinden.
Orestes heeft zich na het dooden van Clytaemnestra tot ApoUo
te Delphi gewend en deze noemt hem zijn ixérrjg «). terwijl ook de
1) Diehl, Anthologia lyrica I p. 277 fr. 40-nbsp;2) Aesch. Suppl. 28.
3) Suppl. 385-nbsp;4) Suppl. 625 v.y.
5)nbsp;Suppl. 641: aiSovvToi S'i/céras ^lós.
6)nbsp;Suppl. 651: a^ovrai yap ónai/iovs
Zijvos iKTopas dyvov.
7)nbsp;Suppl. 349. 385. 429- 8) Eumenid. 92, 232, 577.
-ocr page 74-Erinyen hem als zoodanig erkennen (151). Als Orestes op raad
van Apollo zich naar Athene heeft begeven om de uitspraak der
godin te vragen, wordt hij ook door Athene haar ixérriQ genoemd i).
Orestes wil bevrijd worden van den gewetensdruk, die hem kwelt
door den moord op zijn moeder Clytaemnestra. Van een men-
schelijke macht kan hij geen redding en bevrijding verwachten en
wendt zich tot Apollo, die hem naar Athene verwijst.
Ook in de „Zeven tegen Thebequot; roept het koor van Thebaansche
meisjes — naqamp;hmv ixéaiog XÓxoq — de stadsgoden aan om
afwending van de dreigende slavernij.
Bij Aeschylus zien we den ixéxrjg vooral in de verhouding van
mensch tegenover goden om in groote moeilijkheden hulp en be-
scherming te vinden; soms wordt echter de daadwerkelijke hulp
van menschen verwacht. Geheel als den homerischen ixérrjg-
^eïvog zien we Orestes die, om toegang te verkrijgen tot het
paleis van Aegisthus, als vreemdeling verkleed voor de poort wil
blijven wachten tot hij opgemerkt wordt en als txérrjg wordt toe-
gelaten.
Sophocles
Bij het begin van den Oedip. Rex bevindt zich het koor van
smeekelingen bij de altaren voor het paleis van den koning
Derest.Van Thebe's inwoners is bij den tempel van Pallas en Apollo
Ismenius De Thebaansche bevolking wendt zich, zonder in hem
een god te zien 6), tot Oedipus en, in 't vertrouwen dat hij, die
hen heeft bevrijd van de Sphinx nQoaêrjxr] êsov, smeekt') zij
hem ook nu om hulp: afwending van de pest. In hun nood zijn dus
de Thebanen zoowel smeekelingen van Oedipus als van Pallas en
Apollo, hoewel op de eerste plaats de smeekbeden uitgaan tot de
goden, want het koor roept, wijzend op den jammerlijken toestand
van stad en inwoners, Apollo, Artemis en Apollo aan, terwijl de
vrouwen der stad bij 't altaar
Xtrygöjv tiÓvcov ixerfjQEg èjziorevdxovaiv ®).
Ook locaste is als Ixérig tot Apollo gegaan om bevrijding te vragen
uit de groote moeilijkheden en zorgen
De blinde Oedipus, geleid door Antigone, op weg naar Athene,
1) Eumenid. 474. 2) Sept. iii. 3) Choepji. 569. 4) Sophocl. O. R. 15
5) O. R. 20. 6) O. R. 31. 7) O. R. 41. 8) O. R. 185. 9) O. R. 920.
spreekt den wenseh uit door de Eumeniden als iKsrrjg te worden
opgenomen en ook het koor raadt hem aan als Lxérrjg te offeren
en te bidden tot de Eumeniden om van dezen, als beschermsters
der streek, opneming te verkrijgen. Het koor van grijsaards uit
Colonus wil Oedipus verdrijven uit het land, maar onder het
aanroepen der goden doet hij een beroep op den goeden naam van
Athene als toevluchtsoord voor smeekelingen en vraagt ook als
ixéxrjg bescherming en opname 3). De grootmoedige Theseus aar-
zelt niet Oedipus, die door hem ixéxrjg daifióvcov genoemd wordt,
op te nemen*).
De verhouding van Oedipus tegenover Theseus en de bewoners
van Colonus is dezelfde als van de Danaïden tegenover Pelasgus
en de Argivers. De verbannen Oedipus wordt herhaaldelijk ge-
noemd de smeekeling der goden (Eumeniden, èai/jióvoiv, êsagt;v)
terwijl hij van Theseus en de Colonei bescherming en opname ver-
wacht en vraagt®).
In zijn verlatenheid richt zich Philoctetes tot Neoptolemus
en smeekt hem bij aUes wat hem dierbaar is ®):
ixéxrjg ixvovfiai, fiij XLnrjg jjl'ovxo) [lóvov
en vraagt hem later'):
owó' ÈnaiayvvYi fj,'óqtöv
rov TiQoaxoÓTtaiov, xóv ixéxrjv, amp; oyJxXie;
Om te verhinderen dat Aias' lijk mishandeld wordt, laat Teucer,
die intusschen voor een graf zal gaan zorgen, den jongen Eurysaces
bij het lijk neerknielen als ixéxrjg, met in zijn handen, in plaats
van smeekelingen-takken, haren van Teucer, Tecmessa en zich-
zelf®). Teucer wil hiermee het lijk en zijn bewaker stellen onder
bescherming van Zevg Ixéaiog. Feitelijk is Eurysaces reeds bij
voorbaat de smeekeling van menschen, om te verhinderen dat
Aias' lijk geschonden wordt.
Meer dan bij Aeschylus zien we bij Sophocles een mensch als
ixéxrjg tegenover een ander mensch, en duidelijker ook vinden
we naast het smeeken tot een godheid het inroepen van mensche-
lijke hulp. Bij Homerus beroept de smeekeling zich herhaaldelijk
op Zevg ixexrjaiog. Dit zich-beroepen op de godheid vinden we hier
uitgebreid tot een zoodanige vorm, dat de smeekeling zich recht-
i) O. C. 44.nbsp;2) O. C. 487.nbsp;3) O. C. 284.nbsp;4) O. C. 634.
5) cf. O. C. 920. 6) Philoct. 470. 7) Philoct. 930. 8) Ai. 1172.
-ocr page 76-streeks richt tot de godheid, terwijl daaraan soms parallel loopt
het smeeken en hulp vragen van een mensch, die door zijn positie
of omstandigheden deze hulp kan geven.
Euripides
Gevlucht met de Heracliden voor Eurystheus, zegt lolaus:
IxéxaL xaamp;eCófisoêa ß(bfiioi êecbv i) en om zich te weer te stellen
tegen Copreus, den afgezant van Eurystheus, roept hij de hulp
der Atheners in
ixérai d'dvtsg dyogaiov Acóg
ßia^ofiecrda.
Aan Copreus' verzoek om de Heracliden te verdrijven, weigert
het koor te voldoen 3):
eixog -deojv IxxrÏQag aiösïaêai, ^éve.
Terwijl de Heracliden dus de Ixéxai der goden {dm/xóvcov 508,
955) zijn, ontvangen zij de daadwerkelijke bescherming van De-
mophon en de Atheners, waarvan zij zich eveneens de smeekelingen
noemen Ook hier dus weer het parallel aanroepen van goden en
menschen door txéxai.
Opmerkehjk is dat het ww. ixexevoi tegenover de goden meestal
gebruikt wordt van vrouwen: Hecuba bidt tot de goden om af-
wending van het gevaar dat haar dochter Polyxena moet gedood
worden In de Helena ß) moet zich het koor tot de goden richten
om een behouden terugkeer naar huis te verkrijgen. Het koor
van Creusa's dienaressen smeekt tot Athene en Artemis om aan
Creusa kinderen te schenken').
Ook noemt een vrouw zich soms uitdrukkelijk de ixéxig van een
godenbeeld of een graf: Andromache, in haar slavernij, noemt
zich de ixéxig van Thetis»). Hermione weet in haar radeloosheid
niet tot welk beeld zij zich als ixéxig moet wenden ®). Om niet tot
een huwelijk met Proteus' zoon te worden gedwongen, zien we
Helena bij het graf van Proteus als ixéxig
I) Euripid. Heracl. 33.nbsp;2) Heracl. 70.
3) Heracl. 102 cf. 107. Deze plicht tot eerbied en medelijden voor Uerai
is kort geformuleerd in de Delphica praecepta Dittenb. Syll.» 1268 I 24:
tVeVas «Aéet en in Sosiades' spreukenverzameling der zeven wijzen: iVctos
alSov. (Stob. III 126, 2 H).nbsp;4) Heracl. 94-nbsp;5) Hec. 96.
6) Hel. 1024.nbsp;7) lo 454. 468-nbsp;Androm. 115 cf. 43-
9) Androm. 860.nbsp;10) Helen. 65. cf. 981. cf. Aesch. Choepji. 336.
-ocr page 77-Op de meeste plaatsen waar de woorden ixérrjg enz. voorkomen
is er sprake van smeeken tot menschen en wel steeds om iets waarop
de smeekende, gezien van algemeen-menschelijk standpunt, recht
heeft, iets dat behoort tot de normale behoeften en wenschen van
eiken mensch (bijv. het sparen van iemand's leven, het laten
begraven van dooden): Iphigenia smeekt tot Agamemnon en
Achilles om haar niet te dooden. Medea's kinderen moeten tot
Creusa smeeken hen niet uit het land te verdrijven®). Het koor
smeekt lason om genade voor zijn kinderen*). Belanghebbenden
smeeken om de lijken hunner dierbaren te mogen begraven
Om te verhinderen dat haar dochter Polyxena gedood wordt
moet Hecuba als ixérig tot Agamemnon gaan«), terwijl zij hem
tevens om hulp smeekt tegen Polymestor, die haar zoon Polydorus
heeft vermoord'). Odusseus c.s. noemen zich tegenover den Cycloop
ixérai^) en smeeken hem om hen niet te dooden®) e.a.
Den homerischen ixsrrjg-^eïvog vinden we bij de tragici slechts
zelden: Orestes (Aesch. Ch. 569). Het doel van dezen ixérrjg is: niet
aan eigen lot te worden overgelaten. Als de ixérrjg in de verhouding
mensch-mensch niet een vreemdeling is zooals de Thebanen tegen-
over Oedipus, Philoctetes, en in de vele gevallen bij Euripides
(zie hierboven), is het doel van het smeeken niet zoozeer niet aan
eigen lot te worden overgelaten, als wel bevrijd te worden uit be-
paalde ongunstige en gevaarlijke omstandigheden. Een ixérrjg
kan zich als vreemdeling tot de bewoners (koning) van het vreemde
land wenden, maar richt zich op de eerste plaats tot de godheid
(van dat land) ter afwending van dreigend gevaar: Danaïden,
Oed. Col., Heracliden.
Ten slotte kan een ixérrjg, zonder vreemdeling te zijn, zich tot
een godheid wenden, wanneer menschelijke hulp niet (meer) mogelijk
wordt geacht: Orestes (Aesch. Eum.) Thebaansche meisjes (Aesch.
Sept.), Thebaansche vrouwen (Soph. O. R.), Ion, Andromache,
Hermione, Helena (Euripid.).
i) Iph. T. 462, 1015, 1216, 1242.nbsp;2) Iph. T. 922.
3) Med. 971. 4) Med. 854 cf. 863. 5) Suppl. 10, 280. 114.
6) Hec. 145- 7) Hec. 753-nbsp;8) Cycl. 299.
9) Cycl. 286 cf. 370, waar de vorm iKT-qp voorkomt. Deze vorm gebruiken
de tragici meermalen: Aesch. Suppl. 47, Soph. O. R. 143, 185; Eurip. Suppl.
10 Heracl. loi, 764; Aesch. Suppl. 652 Wrwp-, Soph. fr. 55 ÏKTopevo}.
Terwijl bij Homerus en Hesiodius in het begrip îxéttjç slechts
in zóó verre een godsdienstig element betrokken is, dat de ixérrjç
de bescherming van Zeus geniet, zonder dat de term zelf de ver-
houding van mensch en godheid raakt, zien we bij de tragici een
mensch niet alleen zich rechtstreeks richten tot een godheid,
wanneer hij in nood verkeert, maar ook (evenals bij Pindarus)
om een bepaalde positieve gunst vragen.
Herodotus
Volgens de Egyptische priesters zou Alexander, na de schaking
van Helena, zijn afgedreven naar Egypte . Van de gewoonte
dat elke slaaf die vlucht naar den tempel van Heracles, onschend-
baar is, maken zijn dienaren gebruik: Ixérai ôè iCó/isvoi rov êeov
xarrjyÓQsov rov 'AXsiàvÔQov, ßovXo/ievoi ßXanreiv avróv. De
dienaren, die hun heer willen benadeelen, bevinden zich dus niet
in nood, maar worden, om ongestraft hun aanklacht te kunnen
uitspreken eerst de ixérai, de smeekelingen of beter: de bescher-
melingen der godheid. Deze beteekenisnuance, die wel reeds eerder
aan te wijzen is, wordt duidelijker in het verhaal van Pactyes^).
De Lydiër Pactyes namelijk is als ixérrjç tot de bewoners van
Cyme gekomen, (pevyœv êâvarov ßiaiov tiqôç IIeqoécov. Ondanks
den raad van het orakel van Branchidae om Pactyes uit te leveren,
tracht Aristodicus de Cymaeërs hiervan af te houden. Als hij
vervolgens zelf het orakel gaat raadplegen, krijgt hij denzelfden
raad. Daarop gaat hij alle vogels, die in het heiligdom nestelden,
verjagen. Vanuit den tempel klinkt dan de waarschuwende vraag:
rovg ixérag fiov èx rov vrjov xsQct^eig; waarop Aristodicus on-
middellijk vragend antwoordt: 'jQwl, avróg [lèv ovrœ roïai
ixérrjai ßorjäeeig, Kvfiaiovg èè xsXsveig róv Ixérrjv èxôtôôvai; Pac-
tyes is de smeekeling van de Cymaeërs; de vogels die reeds door de
godheid zijn opgenomen zullen we „beschermlingenquot; moeten
noemen.
Periander laat 300 jongelingen van Corcyra naar Sardes brengen
èn' èxrofifj^). Als de Samiers dit doel van den tocht vernemen,
raden zij den knapen aan ïqov atpaaêai 'Agré/xióog en zij laten
1)nbsp;Herod. II 113. F. von Woesz bespreekt deze plaats (Das Asylwesen Ägyp-
tens in der Ptolemäerzeit p. 33), maar kan er zich niet over uitspreken of
dit asyl van Griekschen of Egyptischen oorsprong is.
2)nbsp;Herod. I 158, 159.nbsp;3)11148.
-ocr page 79-niet toe rovg ixérag dutéXxeiv èx rov cgov. Diogenes Laërtius
die dit zelfde verhaal vertelt in het leven van Periander, zegt
dat deze jongelingen, ixerevaavreg rrjv quot;Hqav, door de Samiers
gered werden. Deze ixérai zijn dus weer menschen, die zich onder
de bescherming stellen (praegnante beteekenis van ixsrevco) der
godheid tot afwending van een dreigend onheU.
' Herodotus betoogt dat het succes van de Grieken tegen de
Perzen te danken is geweest aan de Atheners, die zelfs niet door
een ongunstig antwoord van het orakel, dat den raad gaf te vluch-
ten, er toe konden gebracht worden Hellas te verlaten. In de alge-
meene droefheid over het ongunstige antwoord ried Timon aan
opnieuw het orakel te raadplegen : ovveßovXeve acpi IxerrjQiag
XaßovGi öevrsga a^rtg èXêóvrag xgaaêai rö) xQïjarrjQico a)g Ixéxag.
De Atheners moesten dus als Ixsrai d. w. z. in den meest dringen-
den vorm, dien men gewoonlijk slechts aanwendt als men in nood
is, zich opnieuw wenden tot de godheid. Zij bevinden zich in moei-
lijkheden daar de raad van het orakel niet overeenkomt met hun
eigen zienswijze betreffende de verdediging van hun land. In deze
moeilijkheid moet nu het orakel de beslissing brengen.
Tegenover een godheid zijn de Ixérai menschen, die afwending
zoeken van dreigend onheil of om hulp in moeilijkheden vragen,
terwijl men hen soms meer als „beschermelingenquot; kan beschouwen
(menschen, vogels).
Als een mensch zich als ixérrjg tot een ander mensch wendt stelt
hij zich daarbij soms onder de bescherming van'goden of roept
dezen als getuigen bij zijn smeeken aan: Toen de Plataeërs zich om
hulp tegen de Thebanen tot de Atheners wendden: ixérai ICófievoi
èni rov ßoifjiov èèièoaav acpéag avrovg Evenmin als steeds de
goden bij het smeeken betrokken worden, is er steeds sprake van
een nood-gevoel van den smeekende*).
Thucydides
Als na een langdurig beleg de Messeniërs op Ithome zich over-
geven aan de Spartanen onder voorwaarde van vrijen aftocht,
wordt hun dit toegestaan, te meer omdat de Spartanen van oudsher
een orakelspreuk hadden: rdv ixérrjv rov Aióg rov 'Iêo)(j,njra
i) Diog. Laert. I 95.nbsp;2) Herod. VII 141.nbsp;3) VI 108 cf. VI 68.
4) IV 165. V 51.
-ocr page 80-à(piévai^). De Messeniërs, ingesloten op den berg Ithome bij den
tempel van Zeus, worden beschouwd als beschermelingen, ixérai
xov Aióg.
Cylon is na de acropolis te hebben bezet, ten gevolge van de
belegering door de andere Atheners in moeilijkheden gekomen
door gebrek aan water en voedsel. Hij weet echter te ontkomen,
ot ô'àXXoi, óg èmé^ovxo xai xivsg xal anéamp;vrjoxov unó xov Xifiov,
xa'amp;i^ovoiv èni xov ^oifxàv Ixéxai xov èv tfj àxQoaiôXsi
Niets was in staat de pest in Athene te doen ophouden, oaa
xeTiQÓg isQoïg Ixéxevaav rj fiavxeioig xal xoïg xoiovxoig èxQiqGavxo,
navxa àvcoq)e?.fj '^v
Meer plaatsen zijn er aan te wijzen, waar menschen de ixéxai
zijn van tempel of altaar om ofwel rechtstreeks van de goden
bevrijding uit moeilijkheden te vragen (bijv. pest) of om zich onder
bescherming te stellen tegen menschen*).
De bewoners van Epidamnus, aangevallen door naburige bar-
baren, zenden gezanten om hulp naar hun moederstad Corcyra,
met het verzoek hen niet te laten omkomen, xavxa ôè Ixéxai
xa'amp;sCófievoi èg xó quot;Hgaiov èôéovxo. ol èè KsQxvQaïoi xfjv ixexeiav
ovx èôé^avxo, àXX' ôatQdxxovg ènéjuipavxo
Themistocles, gevlucht naar Admetus en rfjg yvvaixóg ixéxrjg
yevófJievog, zet zich neer bij den haard, met haar zoon — fiéyioxov
•^v ixéxevfia xovxo —®).
De Epidamniërs begeven zich naar het Heraerun, Themistocles
zet zich bij den haard, om daardoor hun smeeken tot menschen
als het ware onder goddelijke bescherming te stellen.
We zien derhalve ixéxai van goden-altaar of heiligdom om hulp
van de goden in te roepen of om menschen-hulp in te roepen
terwijl zij zich beschermd weten door de goden.
Ook de Plataeërs voelen zich beschermd door de goden, als zij,
na de inname van hun stad door de Lacedaemoniërs, tot dezen
smeeken om niet hun stad ten gronde te richten en zij — wg
TtQSTtov Yifiïv xal amp;g fj XQeta nQoayei — zich beroepen op de gemeen-
schappelijke goden van Griekenland. Ook noemen zij zich hun
ixéxai xcöv naxgócov xalt;poiv om niet overgeleverd te worden aan
I) TJiuc. I 103. 2) I 126. 3) II 47. 4) I 128, 133. III 75. 80. 81.
5) I 24. 6) I 136.
hun ergste vijanden, den Thebanen, tcqofpsqójxevoi öqxovq odg
ol naxÉQeç v/j,ö)v âfioaav
Ook wanneer iemand ixérrjg is van een mensch, is dus steeds
uitdrukkehjk een godsdienstig element in de situatie verweven.
Slechts op 2 plaatsen is dit niet het geval 2).
Xenophon
Voor zoover mij bekend zijn er bij Xenophon slechts 2 plaatsen
waar resp. het woord ixersvo) en ixérrjg voorkomt, gebruikt tegen-
over goden.
In de Mem. Socr. wordt gezegd dat een vrij man moet bid-
den {eixróv) niet de slaaf te worden van zijn hartstochten,
maar als hij reeds de slaaf is, moet ixerevsiv rovgamp;sovg èeonormv
ayaêamp;v rvxelv.
Als bewijs van Agesüaus' godsdienstigheid zegt Xenophon over
hem ixérag ôè ■»sœv ovôè èx'amp;QOvg è^iàCero, vofiiCcov àXoyov^ elvai
xaog fièv è^ ieqamp;v xXénrovrag ieqoavXovg xaXeïv, rovg ôè ^(Ofxœv ixéraç
ànoancôvrag evae^eïg rjyeXoêai. Van welken aard deze ixérai zijn
blijkt niet. We zullen te denken hebben in het algemeen aan men-
schen, die zich, bij dreigend gevaar, onder de bescherming van
goden gesteld hebben.
Tegenover menschen vinden we het ww. ixerevco zeer vaak ge-
bruikt in de beteekenis van: dringend vragen, ook zonder dat de
vragende zich in nood bevindt Met ixérrjg, dat tegenover menschen
slechts tweemaal voorkomt, is dit eveneens het geval. Ofschoon uit
den aard der zaak de smeekende zich tegenover den gesmeekte
steeds in nederige bewoordingen zal hebben gericht, is de inslag
van vernedering toch soms in uitdrukkelijker vorm aanwezig en
gaat zelfs gepaard met algeheele overgave van den smeekeling s).
Zoo zegt Gobryas tot Cyrus: ijxo) nqóg oè xal ixérrjg ngooninro)
xal ôîôcofil OOI èfxavróv ôovXov xal oéfifiaxov''). En Socrates zegt
dat het aan een vrij man, die zich zelf respecteert, niet past om
hem dien hij liefheeft en in wiens oogen hij iemand van beteekenis
1)nbsp;III 59-
2)nbsp;III 67 waar iVercia en VI 19 waar iKerevM gebruikt wordt.
3)nbsp;Xen. mem. Socr. I 5,5- 4) Ages. 11. i. 5) cf. Herod. VI 108.
6) cf. Eurip. Androm. 861. 7) Xen. Cyrop. IV 6, 2 en 8.
wil zijn, te TiQoaaueïv SoTtsQ rovg nroixovg Ixerevovra xal dsó/ievov
TiQoaöovvai
In tegenstelling met Herodotus en Thucydides gebruikt Xe-
nophon Ixér-qg, zonder dat de smeekende op eenigerlei wijze doet
uitkomen dat hij op godsdienstige gronden de vervulling van zijn
verzoek verwacht, reden om te vermoeden dat in ixérrjg — zooals
met ixersvco reeds bij Homerus A 530 het geval was — niet altijd
meer iemand gezien wordt, die de bescherming der godheid ge-
niet Daardoor is ook verklaarbaar de al te onderdanig aandoende
toespraak van Gobryas tot Cyrus (zie boven).
Oratores
Bij de redenaars vinden we de woorden ixerevco (soms versterkt
door de toevoeging Xa/n^dvofiaL ragt;v yovdrwv, dvri^oXo), xara(pevyQgt;)
ixerr]Qla en Ixérrjg meestal van menschen, die zich tot andere men-
schen richten, omdat zij zich in nood bevinden.
Bij dit smeeken kan door den spreker een beroep worden gedaan
op de goden, zooals blijkt uit een redevoering van Lysias^): ngog
oëv naiöo)v xal yvvaixcüv xal êecöv ramp;v róóe ró xwqLov èxóvrcov
Ixerevoi viidg xal dvri^oXü). Ook de beklaagden Mantitheus en
Apsephion stellen zich onder de bescherming van Zevg Bovlaïog of
'Aamp;rjvd ^ovXaia: ènl r-fjv êariav èxaêéCovro, ixereéovreg firj arqe-
^Aoyamp;fjvat dW è^eyyvrjêévreg xQiêfjvai^). En als in de, op naam
van Lysias staande 'Enirdlt;piog, de lotgevallen der Heracliden
worden aangehaald, zegt de spreker dat zij, vluchtend voor Eurys-
theus, naar Athene kwamen en ixérat ènl rcóv ^cofxamp;v èxaêé^ovro
Rechtstreeks tot de goden gericht, denkt zich de spreker de
1)nbsp;Mem. Socr. I 2, 29.
2)nbsp;Eveneens op eenige plaatsen bij de Tragici o.a. Soph. O. R. 760. 142
en bij Herod. V 51.
3)nbsp;Een bijzondere, blijkbaar TJiraciscbe vorm van dringend vragen blijkt
uit Xen. Anab. VII 2, 33, waar Seutbes vertelt hoe hij na den dood van
zijn vader als wees werd opgenomen door den Thracischen koning en na
verloop van tijd den koning om troepen vroeg: eVa^e^ó/xijv èvèilt;jgt;pios avrü
Ikcttjs èoOvai /loi ónóaovs Svvaros eïr] dvBpas.
4)nbsp;Lys. 4. 20. 5) Andoc. i, 44.
6) Lys. 2, II. Opmerkelijk is dat de Heracliden zoo vaak als iVerat van de
Atheners vermeld worden: Lys. 2, 11; Isocr. Paneg. 59, Panath. 169, 194;
Demosth. 80, 8. Aristoph. Plut. 383.
vurige smeekbeden der in nood verkeerende Atheners, wanneer
hij, de spanning tijdens den slag bij Salamis beschrijvend, uitroept:
noXai à'ovx txersïai êeœv èyévovto fj §vaiœv avafivriaeiQ
In de 2de rede van Aeschines 2) richt zich de spreker in zijn
nood, behalve tot de rechters ook tot de goden: nagaxaXai xal
Ixsrséco aamp;aai fie nQamp;xov [ih roig êsoijg, óséregov ô'v/iâg.
Comicinbsp;.
Bij Aristophanes is Ixérrjg steeds iemand die zich m groote
moeilijkheden bevindt en zich tot anderen wendt om hulp. Zoo
herinnert Lysistrata er aan dat eens de Lacedaemoniër Periclides,
in moeilijkheden tengevolge van den strijd tegen de Messeniers
en tengevolge van de aardbeving
'A'dtjvalcov ixérrjg xaMIieroßnl xolg ßoifiolg----
axqaxiàv nQooaixamp;v
Als Euripides zijn leven bedreigd ziet door de vrouwen zegt hij
tot Agathon: Ixéxrig acpïyfiai. nQÓg aé, waarop Agathon vraagt*):
rov y^qziav sx(ov;
Op naam van Menander staat de uitspraak^):
ov ôeï yàg àôixeïv xovg Ixéxag.
In tegenstelling met Ixéxrjg, dat zijn krachtige beteekenis heeft
behouden, is het ww. IxexBiio wel zeer verzwakt in de meermalen
terugkomende formule: Ixsxeioi gb in den meer of minder drin-
genden zin van: alsjeblieft (vgl. het Duitsche: bitte)
Soms zal men Ixtxeéo, in het Nederlandsch kunnen weergeven
met: in hemelsnaam, bijv. in een fragment van Philetaerus'):
tt bel yóq övxa êvrjxóv, ixexsvo), noieïv,
nXrjv riöéoyg Cv^ ^ov ßiov xaamp;' i^fiégav
èàv sxD TIÇ ónóamp;ev',
Platonbsp;^ ^ . 1, •• • K
Als iemand zich voelt aangezet tot tempelroof, moet hij zich
daarvoor wachten en als middel om zich van deze neigmg te be-
vrijden wordt aangeraden als ixéxrjg te gaan naar de iegà êewv
I) Lys. 2, 39.nbsp;2) Aesciiin. 2, 180.nbsp;3) Aristoph. Lys. 1139.
tï ÏeinSe C°G.F. 4- 102. Koek C.A.F. heeft dezen regel echter niet
opgenomen.nbsp;6) Aristoph. Ran. 11. 299; Nub. 696 e.a.
7) Meineke C. G. F. 3, 295; Koek C. A. F. 2, 232.
-ocr page 84-düioTQOTcatcov^). De ixérrjg is hier iemand, die om afwending van
een ernstig gevaar zich tot de goden wendt.
Echter niet alleen in een concreet geval kan men zich tot de
goden wenden: de knapen moeten optochten houden ter eere van
de goden èv TtoQSiq rag Ixereiag Tioiovfiévovg nQog êeovg re xai
êecöv naïöag en hen, die geneigd zijn het goede, dat ze in hun
jeugd hebben geleerd, af te schudden, herinnert Plato aan het
voorbeeld van hun ouders, die zij tot de goden hoorden spreken
evxaZg xai ixereiaig^). Onder Ixereiai zullen we hier te verstaan
hebben de dringende vorm van zich tot de goden richten, welke
uit algemeen onmachts- of noodgevoel wordt aangewend en waar-
door men tevens uiting geeft aan zijn eerbied en vereering.
Ook bij Plato bestaat een nauw verband tusschen Ixérrjg en
^eXvog: het ergste vergrijp tegenover vreemdelingen is dat tegenover
een Ixér-qg, want de godheid, welke deze tot getuige neemt, is zijn
beschermer*).
Dat Ixerelai wel een zeer dringende vorm van smeeken zijn, welke
gemakkelijk tot excessen voeren, blijkt uit Plato's waarschuwing
dat de voorzitter van een rechtbank niet mag toelaten dat iemand
zijn meening bekrachtigt ixexeiaig aoxfnioai .... fi^re oïxroig
yvvaixeioig s). En dat zij zelfs gepaard kunnen gaan met vernedering
bewijst een plaats in Conv. ®), waar gesproken wordt over
èqaarai .... ixereiag re xal ävrißoXiqaeig èv raïg èeiqaeGiv noi-
ov/nevoi____xai .... èamp;sXovreg öovXeiag öovXeveiv otag ovö' dv
öovXog ovdeig'').
Aristoteles
In de omvangrijke geschriften van dezen auteur komt ixérrjg
in het geheel niet voor, terwijl het woord ixerrjQia voorkomt in een
citaat van Lycoleon, door Aristoteles aangehaald in zijn verhan-
1)nbsp;Plato Legg. IX 854 B. Hiermee is te vergeMjken een plaats bij Stobaeus
(IV 125 H), waar we de, op naam van Zaleucus gestelde, aansporing lezen
dat iemand, die zicji aangezet voelt tot onrechtvaardigheid, zich vooral
moet ophouden bij tempels en heiligdommen, lt;fgt;€vyovra t-^v dSiKiav lt;Ls
SéoTTocvav dae^eardrrjv .... iVeTcuovTO rovs amp;eovs avvairotpitreiv avtr,v.
2)nbsp;Legg. VII 796 C.nbsp;3) Legg. X 887 E.nbsp;4) Legg. V 730 A.
5) Legg. XII 949 B. 6) Conv. 183 A.
7) In eenzelfde verband gebruikt Xenoph. (Mem. Socr. I 2, 29) Uerevw.
-ocr page 85-deling over duidelijkheid en sierlijkheid van stijl, waar hij spreekt
over de metaphora^). Onder de vele namen van Zeus noemt hi)
ook diens benaming ixéoioç^).
Ps. Aristotelesnbsp;a-^^i.
In de Oeconomica, 'n geschrift dat op naam van Aristoteles
staat maar waarschijnlijk dateert uit de 3de eeuw, wordt het
Pythagoreische voorschrift vermeld dat niemand zijn vrouw on-
recht mag aandoen ôajtee lgt;cériv zal àlt;p' êarlag rjYß^nj^ )• het-
zelfde gevolgd door een ander voorschrift uit de Pythagoreische
school lezen we in het leven van Pythagoras, dat ons van lam-
blichus is bewaard*): yvvaïxa ov ôeï dióxeiv xijv aérov. ixercQ
ydp. ôtô xal àcp' êorlaç àyôfjieamp;a, xal v ^VW^ ^cà ôeiiâç M^ôe
àAexrgvdva Aevxàv êéscv. lxérr}ç ydg, tegèg rov Mvvoç ôco xac
avualvovacv âgav. Dit laatste voorschrift is ook te vmden m het
leven van Pythagoras van Diogen. Laërtius®): àXexrgvovoç
ânreaêac Xevxov, óre legàç rov M^vôç xal ixérrjç. De vrouw wordt
dus voorgesteld als de ixériç van den man, die haar van den haard
doet opstaan en onder zijn bescherming neemt. Een witte haan
is de beschermeling van. en heilig aan Mên en mag met geofferd
worden.
De peripateticus Cham a el eon verhaalt dat. wanneer
Corinthe in nood verkeert en e^xvrat negl ixsydXov rrj Acpeoàtrr],
de gewoonte bestaat zooveel mogelijk hetaeren aanwezig te laten
zijn bij de ixerela «), het smeeken tot de godin om bevrijding mt
den nood.nbsp;,nbsp;.nbsp;, „
De verbinding van sëxof^ac en ixsrséogt; ') vmden we in een frag-
ment van D e m O c h a r e s, bewaard bij Athenaeus «), waaruit
bliikt hoe de Atheners, oi rœv xoMxmv xdlaxeç, Demetrius na
zijn terugkeer van Leucas met goddelijke eer begroetten eg m
I) Aristot. Rhet. 10. 1411 b?-nbsp;2) de mund. 7. 40i a 23^
3) Oecon. I 44. I344 a. 4) lambl. Pyth. 84. 5) D-L- VUI i. 34-
6) Athen. 13. 573 c, d.
7 Cf Plato Legg. X 887 Enbsp;Kal Uer.ia.,) en Athen. 13. 592 a,
waar verhaald wordt dat Sophocles, verliefd op de hetaere Theons, ...re.o,.
o5v Tr}v 'Alt;}gt;poSiTriv (ftrjaiv.
KXû»i iixo^^o^' •lt;ovpoTp6lt;jgt;e. 80s 8e yuvatKa.
8) Athen. 6, 253 c (F. H. G. II 449).
-ocr page 86-jióvog amp;eôç àXrjêivoç. ôeô/j,svoi ô'avrov ixérevov xat nqoorjvxovxo.
Een inscriptie uit de tweede helft der 4de eeuw, bevattende
den Delphischen paean op Dionysus, doet ons een beteekenis van
ixérrjç en ixersla kennen, welke we later meermalen zuUen ont-
moeten. Hierin komt o.a. de passage (vs. 108) voor: œç endßoXog
Mijv Ixéxacç xaraatfj. Prof. Vollgraff i) verklaart en vertaalt
aldus: II s'agit de l'introduction officielle de son culte à Delphes.
„Apollon ordonne que les Amphictyons hâtent leurs démarches
pour que Mên devienne accessible à ses fidèlesquot;, en d'autres
termes, afin que dorénavant ceux qui veulent implorer le secours
de Mên, n'aient plus à le chercher au loin, mais qu'ils puissent
l'a d o r e r sur place, comme une divinité présente au milieu d'eux.
Aan dit gebruik van ixéxrjç beantwoordt in vrs 114 Ixexeiaiç
Uit de 3de eeuw v. Chr. bezitten we eenige papyri en
inscripties, welke ons iets kunnen leeren omtrent de woorden
txéxTjç en IxsxrjQia.
Artemisia richt zich als ixéxig tot Osirapis*) en vervloekt den
vader van haar dochter, aan welke deze geen graf heeft geschonken.
Aan Osirapis en de andere goden vraagt nu Artemisia dat hem
van den kant van zijn kinderen en zijn ouders eenzelfde lot mag
treffen: xaxédrjxev 'Agxefjiiair} xrjv ixsxrjQirjv xavxrjv ixsxEvovaa
xov 'Ooégojtiv xfjv ôCxrjv ôixdaai xal xovç êeovç xovç [lExd xov
'OoEQdmoç xaêrjjxévovç, xfjç ó' îxexTjQÎaç èvamp;avxa xeifiévrjç, /u.r]Ô€VÔç
xoxs xœv êecbv xvyxdvoi d naxrjQ xfjç naiôioxrjç. Het doel van
Artemisia's smeeken is niet hulp of redding uit moeilijkheden,
maar in haar verbittering en haat wil zij dat de hardvochtige vader
door de godheid gestraft wordt. Ook zij er op gewezen dat Ixexrjqia,
dat op andere plaatsen (o.a. Tragici) de beteekenis heeft van:
smeekelingentak, als symbool van een dringend verzoek, hier
de beteekenis heeft van het verzoek (schrift) zelf.
Philista, die in een badinrichting door toedoen van een bad-
knecht ernstig is gewond door heet water, richt zich tot koning
Ptolemaeus met het verzoek te willen zorgen dat de schuldige
gestraft wordt®). Aéo/jiai ovv aov, ßaailev, ei aoi öoxeï, ixéxiç
i) W. Vollgraff, Le péan delpïiique à Dionysos. Bulletin de Correspondance
Hellénique XLIX (1925) p. 118. 2) i. e. M^v. 3) ibid. p. 137.
4) Preisigke, Sammelbuch Griechischer Urkunden aus Ägypten 1915.
no. 5103. 5) Pap. de Magdola ed. J. Lesquier, Paris 1922 n. 33.
ènl aè xaxaiiEcpEvyvXa, fiij tzequSeïv fiè ovrcog rjvoixrjuévriv, %eiQÓ-
ßiov oëaav.
Dionysius, een gevangene, laat in een papyrus uit de 3de eeuw
V. Chr. 1) zijn verzoek tot vrijlating vergezeld gaan van een beroep
op de godheid, wanneer hij deze vrijlating vraagt fiera deijascog
xai ixereiag rov êeov xai rov xaXcbq ëxovrog.
Inde bekende wij-inscriptie uit Epidaurus^) worden
verschillende gevallen van genezing gememoreerd, welke door toe
doen van Asclepius zouden zijn bewerkt. Met ixérag en ixéng zijn hier
telkens aangeduid de mannen en vrouwen welke tot de godheid
kwamen om bevrijding van lichamelijke lasten. Uit het Asclepieum
van Epidaurus zijn ons nog enkele inscripties bekend. Zoo lezen
we op een marmeren altaar den hexameter 3):
Mrirqi ■ßecov ixérrjg xar' övaq MsMvamog erev^ev
en op een ander marmeren altaartje*):
ixérrjg MEMvomog.
Terwijl men in bovenvermelde groote inscriptie in ixérag a. h. w. de
■ beteekenis-overgang kan zien van: smeekeling tot vereerder,
wordt uit deze laatste duidelijk dat Melanopus uit dankbaarheid
en vereering voor de godheid, aan welke hij zijn genezing dankt,
dit altaartje liet oprichten, waarop hij ook na de genezing zich
nog de Ixérrjg der godheid noemt: de dankbare vereerder.
Polybius
Tijdens de spanning welke te Rome heerschte vóór den slag
bij Cannae, svyai xalêvoiai xal-amp;EÖgt;v ixerriQiai xai dsijaeig Eneï%ov
rfjv Tcóhv^). ixsrriQiai zijn ongetwijfeld de dringende smeekbeden
welke de bewoners tot de goden richten in het bewustzijn van
het groote gevaar dat hen bedreigt.
Niet aUeen reeds uit Herod. III ook uit een inscriptie
uit 93 v. Chr. 6) betreffende den tempel van Isis Sachypsis in
Theadelphia, blijkt dat omwonenden van een tempel niet toelieten
dat ixérai van het heUigdom werden weggesleept. In deze inscriptie
wordt het asylrecht gevraagd voor den tempel omdat ëvioi ramp;v
I) Flinders-Petrie Pap. II, 19 i-nbsp;2) Dittenb. Syll.® 1168.
3) I G IV 1308. 4) ibid. 1367- 5) Polyb- Iquot; 8.
6) vermeld in v. Woesz, Asylwesen p. 246. (Lefebvre, Annales du service
des antiquités de 1'Êgypte XIX p, 43).
aaeßsiv èv%EiQovvxlt;X)V naqà ro xaamp;fjxov àvaaxQscpôfievoL ....
eyßid^ovrai xovç eîç xovxo xaxacpevyovxaç ixéxaç.
Dat de ixsxeia, het recht om bescherming zoekenden op te
nemen, en de àavXia, de volledige veiligheidswaarborg voor ixéxai,
twee volkomen van elkaar onderscheiden tempelvoorrechten waren^)
blijkt uit een inscriptie, uit het einde der iste eeuw v. Chr., af-
komstig uit Nysa 2), waarin we lezen: 'AqxEfiiöoiQog ànoxaxéaxrjGEv
èç xó yQa/LifiaxEÏov xà ieqà ygafifiaxa jieqI xœvêeamp;v xai xijç àovXcaç
avxœv xai xrjç ixeoiaç xai XTjç negi xó Ieqov àxekeiaç.
S t r a b o
Van het àavkov ieqóv van Poseidon in Calauria vertelt Strabo,
dat de eerbied van de Grieken hiervoor zóó groot was amp;axe xai
MaxEÔâvEç ôvvaaxEvovxEç ^ôr) fiéxqi ôevqo è(pvXaxxóv nœç xrjv
àavXîav, xai xovç Ixéxaç ànoanav ^ôovvxo xovç eîç KaXavQiav
xaxacpvyôvxaç^). Het is duidelijk dat we ook hier onder ixéxai te
verstaan hebben menschen, die om een of andere reden bescher-
ming zochten bij de godheid, hierbij gebruik makende van het
asylrecht van den tempel.
Diodorus Siculus
Als ixéxai van goden vinden we hier menschen, die in levens-
gevaar naar een tempel of altaar gevlucht zijn om zoodoende be-
scherming te vinden tegen andere menschen. Zoo vluchtten de
bewoners van Corcyra, die een opstand hadden bewerkt, uit vrees
voor straf èni xovç xœv êsœv ßœ/J,ovç xai ixéxai xov ôrjuov xal
xœv §eö)V èyévovxo^).
Dit zich onder bescherming der goden stellen wordt ixexEia
genoemd: Agathocles richt een bloedbad aan in Syracuse en zelfs
ïj xœvÛEœv ixExeia was niet in staat veiligheid te geven aan hen,
die hun toevlucht zochten in heiligdommen s).
ixEola, als zwakkere vorm van àovUa, vinden we in de beschrij-
ving van het lot der Boeotiërs, die, met de hulp van Philippus ver-
slagen bij Abae, naar den tempel vluchtten, maar met tempel en
al verbrandden: xolç yóq ieqogvXoiç eôo^e xó êslov fifj ôiôovai
xrjv èx xfjç ixEOiaç ovxyoiQOV/névrjv ào(pdXeiav ®).
i) V. Woesz p. 75, 104. 2) Dittenb. Syll.3 781. 3) Strab. VIII 6. 14 c. 374
4) Diod. Sic. XII 57, 3. cf. XIII 62, 4; 67, 7.nbsp;5) XIX 7, 3.
6) XVI 58, 6.
-ocr page 89-Een andere beteekenis heeft ixeaia, waar we lezen dat de Cartha-
gers, hun ongeluk tegenover Agathocles toeschrijvend aan den
toom der goden, èxQÓJtrjaav tzqoç navroiav ixEOiav rov ôaifiovlov^),
op allerlei wijzen tot de godheid gingen smeeken met het doel
haar weer gunstig te stemmen (vgl. nederl. verbidden).
Als ixérriQ tegenover menschen vinden we Ducetius, den Sicili-
aanschen aanvoerder tegen de Grieken. Na eerst eenige over-
winningen te hebben behaald, wordt hij verslagen en raakt in de
grootste verlegenheid, daar zijn soldaten eensdeels hem verlaten,
anderdeels tegen hem samenspannen. Tenslotte hebben zelfs zijn
vrienden het op zijn leven gemunt. Hij vlucht naar Syracuse xal
xaamp;iaaç ènl rœv ßœ[i,œv ixérrjç èyévero T^ç TiôXeœç, xai éavróv
re xai rrjv %œQav '^v xvQioç naQédœxe roïç ZvQaxoaioiç
Zich stellend onder de bescherming der goden, geeft Ducetius
zich zelf dus geheel en al over aan de Syracusanen.
Beschouwingen van Grieken over ixérai van menschen treffen
we aan in de twee redevoeringen van Nicolaus en Gylippus over de
Atheensche gevangenen. Na de mislukking van de Atheensche
expeditie naar Sicilië is een groot gedeelte van het overgebleven
leger door de Lacedaemoniërs gevangen genomen. Voor deze ge-
vangen Atheners pleit Nicolaus clementie: êgaverai yàg rjixœv
ôêvfiôç, ôrav ô TiQÓrsQOV èxamp;Qoç œv èx fieraßo^g ixérrjç yevôfievoç
vTiofiévr] TiaêeXv o, ri àv ôoxfj roïç xgarovaiv^). Gylippus echter
is van 'een andere meening en wijst er op dat de Atheners zelf den
oorlog zijn begonnen, maar nu zich niet meer betitelen als vijanden
maar als ixérai. nóêev avroïç ravrrjç rrjç (piXavêgœniaç avyxexœgrj-
/lévrjç*); degenen, die het eerst wetten vaststelden over de ixérai,
eischten medelijden voor ongelukkigen, maar straf voor hen die
met opzet misdeden. Dezen kunnen aan het ongeluk niets ver-
wijten en mogen zich dus niet beroepen op rà rfjç ixeaîaç övofia.
rovro yàg nag' àvamp;gœnoiç (pvMrrerai roïç xaêagàv fièv r-qv y)vxnv,
àyvœfjiova ôè rfjv rvxnv èaxv^óaiv. Het standpunt van Gylippus
bij zijn oordeel over de Atheensche gevangenen wordt dus bepaald
door zijn meening dat iemand, die in moeilijkheden verkeert, zich
alleen ixérrjç mag noemen, als hij niet door eigen schuld maar door
i) XX 14, I en 3.nbsp;2) XI 92. I.nbsp;3) XIII 24,
4) XIII 29, 3 V.
-ocr page 90-een ongelukkigen samenloop van omstandigheden daarin is ge-
raakti).
Dionysius van H a 1 i c a r n a s s u s
Als Coriolanus met de Volsci tegen Rome oprukt, snellen de
Romeinsche vrouwen naar de tempels, nal fjv anag juèv legó^
rÓTioQ otficoyfjg re xat ixereiag yvvaixtóv avónXeojg^). Terwijl
Ixereia op deze plaats de smeekbeden van de in nood verkeerende
bevolking beteekent, zien we dit woord bij Dionysius ook in een
anderen zin. Na de stichting van Alba zijn de godenbeelden uit
Lavinium hierheen gebracht. Deze keeren echter vanzelf terug.
fieraxofiiaêévra èè aMig èx rov Aaovïviov ovv ixereiaig xal êvoiaig-
dQearrjQioig elg ró avró xmqLov oyLoLmg dvelêeXv 3). De goden
waren blijkbaar niet ingenomen met de verplaatsing van hun
beelden. Hun ontstemdheid moest bezworen worden door gebeden
en zoenoffers. Bij Diod. Sic. zagen we IxeaLa op dezelfde wijze
gebruikt*). IxerrjQiai zijn de smeekelingen-takken waarmee grijs-
aards door inwoners van een belegerde of ingenomen stad naar
den vijand worden gezonden®). In dezelfde en soortgelijke om-
standigheden wordt van de inwoners gezegd dat zij eig Ixeaiag
xat ösijaeig èrQÓnovro
In de toespraak van Veturia tot haar zoon Coriolanus, keurt
zij zijn hardnekkige houding tegenover de Romeinen sterk af.
Voor beleedigingen van menschen is altijd vergeving mogelijk,,
wanneer men zijn toevlucht neemt tot ixerrjQiai xat Xirai. Hier-
door wordt elke toorn weggenomen en maakt de haat plaats voor
medelijden. Hen, die de Xirai van Ixérai afwijzen, hebben de goden
steeds gestraft'). ixerrjQiai zijn dus de pogingen van iemand, die
als ixérrjg den toorn over aangedaan onrecht wil wegnemen
De volkstribuun Aulus Virginius spreekt ten gunste van de
plebeiers tot den senaat: èv roaovrco dij xivèvvqgt; aaXevovreg ixérai
yivófieêa v^ojv, c5 Tiaréqeg, èmax'^Tirovreg amp;eovg re xat èalfiovag,
. . . . firj Tiegudeïv éfia xal avóaia VTtó rcöv èxamp;Qcöv naêóvrag rjfxdg
l) cf. Thuc. IV 98. Kal yap t ótv aKovaiojv afiapTrjfidr cav Karatpv-yriv tlvai.
rovs ^üj/ious.nbsp;2) Dion. Halic. VIII 39, i.
3) I 67, 2.nbsp;4) Diod, Sic. XX 14, i.
5)nbsp;Dion. Halic. XI 17, 4. X 24, 6; XI 17, i; 36, 2.
6)nbsp;IV 52, i; VIII 67, 8; 17, 6. 7) VIII 50, 3. tegenover de goden I 67, 2.
8) X II, I.
-ocr page 91-In zijn toespraak tot het volk lucht Appius Claudius zijn ver-
ontwaardiging over het feit dat L. Decius de uitlevering van
Coriolanus heeft geëischt eiôôx; v/j,âç nXsiaxriv alôœ noiovjuévovç
ixerœv, xai firjôè nols[iio)v rovç xaracpsvyovraç èvdâèe ravrrjç
àjioxXeiovraç rfjç (piXavêgoTciaç^).
Tegenover menschen worden de woorden ixsrrjgia, ixeaia
en ixsrtjç gebruikt van iemand die zich in nood bevindt en zich
bij het zoeken van hulp meestal beroept op de goden en de heilige
rechten, die hij als Ixérrjç bezit.
Dorotheus, een grieksche grammaticus ten tijde van
Augustus en Tiberius, gebruikt het woord cmóvifxfia, schrijvend
Ttsgi rfjç rcöv ixsrœv xaêdgoscog Met deze ixsrai blijken bedoeld
te zijn menschen, die door bloed bevlekt zijn en door een ander
mensch moeten gereinigd worden.
Plutarchus
Cicero wordt verantwoordelijk gesteld voor het zonder vorm
van proces ter dood brengen van Lentulus en Cethegus. In rouw-
kleeding door de stad gaande Ixérsvs rov ôfj/nov. Clodius c.s. traden
hem echter overal in den weg, bespotten hem en èvtaravro raïç
ixeaiaiç*). îxerevco en ixsaîai worden hier gezegd van Cicero, die
zich in groote moeilijkheden bevindt {xivôvvevcov xat bioixôfxEvoç)..
Toch wordt Ixea'ia ook gebruikt zonder dat de smeekende zich in
moeilijkheden bevindt: Demetrius zendt een brief aan Seleucus:
êxovaav TioUfjv Ixeacav xat öérjoiv àvÔQoç oixeiov Xaßelv olxrov^)
Ixeaia is hier veeleer het smeeken ten gunste van een ander, die in
gevaar verkeert.
In tegenstelling met Cicero, die zich zonder aarzelen door zijn
vijanden liet dooden, nam Demosthenes even zijn toevlucht tot
rijv Ixereiav^). Dit om genade smeeken wordt ook den Troianen
toegedicht, welke aan de Grieken levend m handen kwamen en
hun te voet vielen. Van de Grieken echter heeft niemand den
Troianen om zijn leven gesmeekt, œç ßaqßaqixov rov Ixerevsiv
xat vTioTimreiv èv roïç àyœaiv ovroç, 'EXhivtxov ôè rov vixäv
fiaxó/xsvov f) oTioêv^axsiv'').
i) VII 53, 3. 2) VIII 43, 4. 3) Athen, g, 410 a. 4) Plut. Cic. 30..
5) Demetr. 47 cf. Rom. 17.nbsp;6) Comp. Cic.-Dem. 5.
7) de aud. poët. (II 30 C).
-ocr page 92-Als Themistocles in Argos zich door groot gevaar bedreigd ziet
vlucht hij naar Admetus en vné'dTjxEv êavróv, ixéxrjç xov 'Aôfiijxov
xaxaaxdç^). Zich ten slotte nergens meer veilig voelend gaat hij
naar den Perzischen koning en vraagt dezen om bescherming:
ocóasig fièv yàq ixéxrjv oóv, ùjioXeïç ô' 'EXXfjvcov noxéfilov yevó-
{àevov 2).
Meestal zien we Ixexsvo), Ixeaia, ixExeia en Ixéxriç tegenover
menschen gebruikt van iemand die zich zelf of iemand, die hem
dierbaar is, in groot gevaar of in ernstige moeilijkheden weet. Bij
dit smeeken wordt niet, zooals we bij de oudere auteurs vaker
zagen, een beroep gedaan op de goden. Wel worden de woorden
gebruikt rechtstreeks tegenover de goden niet alleen om bevrijding
uit een bepaalden gevaarlijken toestand») maar meestal om be-
scherming te zoeken tegen een dreigend gevaar: zoo heeten Cylon
C.S., die na hun overval op den acropolis naar den tempel van
Athene zijn gevlucht, Ixexevovxeç xijvêsóv*). Demosthenes is na
zijn verbanning Ixéxrjg in den tempel van Poseidon te Calauria s);
Cleombrotus, achtervolgd, zocht de bescherming van Poseidon
{ek xo xov Hooeiôôjvoç ieqov èXamp;ô)v îxéxeve) ®).
Dat de omwonenden van een heiligdom soms krachtdadig
meewerkten om de beschermelingen eener godheid te beveiligen
zagen we reeds eerder en dit kan ook blijken uit het verhaal van
Callirhoë, die, door minnaars achtervolgd, naar Coronea vluchtte
en 'ixéxig xaêé^exai èni xamp; ^coficp xfjg 'Ixmviag 'Adrjvâg xai xamp;v
HVTjaxriQov xfjv naQavofiiav ói-qyelxo____'HKéovv oëv ol Boicoxol
xrjv naUa xai xoïg vEavlaig rjyavâxxovv'^). Met de verhouding
Callirhoë—Boeotiërs is te vergelijken de verhouding Danaïden—
Pelasgus (Aesch.), Oedipus—Theseus (Soph.), Heracliden—De-
mophon (Euripid.).
Uit de eerste eeuw n. Chr. bezitten we een inscriptie
die door haar inhoud doet denken aan den vloek van Artemisia
(p. 74), waarin iemand de wraak afroept over de moordenaars van
Heraclea«). Hij roept daartoe aan xovamp;eov xov ëyjiaxov____w
nâaa yivxn èv xfj aijfxegov rnxégai xaneivovxai fisê' IxEXEiag, ïva
1) Them. 24. 2) Them. 28. 3) U^aia, Coriol. 30. 4) Sol. 12.
5) Dem. 29.nbsp;6) Agis. 16.nbsp;7) Amat. narr. II 774 F.
8) Dittenb. Syll.» 1181.
-ocr page 93-8i
èyôixfjafjç ró aîfia ró àvainov Cv^nf^TIQ ««« raxîarrjv. We
zullen waarschijnlijk kunnen vertalen: „voor wien elk levend
wezen op dezen dag zich neerbuigt in nederige vereeringquot;. Deze
beteekenis van ixereia zagen we reeds in den paean op Dionysus
(p. 74). Naar aanleiding van deze beteekenis dient thans ook
vermeld te worden een i n s c r i p t i e uit Pergamum i), waarin^ver-
meld wordt dat, volgens opdracht der godin Isis, Publius Euphemus
en Tullia Spendusa godenafbeeldingen wijdden o.a. quot;Hhov èlt;p'
ÏTiTtcp xal ixérrjv naga ramp; Utko. Ofschoon men hier in ixérriç mis-
schien kan zien een smeekeling, die zich tot Helius wendt om hulp
of zich onder diens bescherming stelt, blijkt in het geheel niet
waartoe deze hulp zou moeten strekken of waartegen de bescher-
ming zou dienen. De beteekenis: vereerder, volgehng van de god-
heid zal daarom ook hier beter zijn.
Dio Chrysostomus
Slechts het ww. Ixerevo) vinden we bij dezen auteur gebruikt.
Thetis smeekte tot Zeus ten gunste van haar zoon 2) en Chryses
smeekte tot de Grieken om vrijlating van zijn dochter.
Lucianus
Van menschen onderling of goden onderling worden de woorden
gebruikt, zoowel van iemand, die om iets vraagt, dat hij als een
gunst beschouwt, als van iemand, die in nood verkeert.
In den Piscator zegt Lucianus, die op 't punt staat gesteenigd
te worden door eenige philosophen: dAAà ngôç Ixeaiov tpeiaaxramp;é
fiov. Socrates wil hiervan niet hooren en antwoordt met een vers
van Homerus. Lucianus op zijn beurt zegt: xal firjv xaêquot; quot;O/irigov
v/iäg xal avrôç Ixereéo) en vraagt dan tenminste geld als losprijs
te willen aanvaarden. Hierop antwoordt Plato weer met een
Homerisch vers en weigert het verzoek. Dan moet Lucianus zijn
toevlucht nemen tot Euripides':
Afl) xrsïvs' róv lxérr]v yàg ov êéfiiç xraveïv.
ixérrjç is hier dus iemand, die om zijn leven smeekt tot andere
menschen.
1)nbsp;Dittenb. Syll.» 754. cf. inscr. vermeld pag. 75.
2)nbsp;Dio Chrys. or. XII (v. A. 11} 62. Homerus A 502 gebruikt Xiaaoixévtj,
or. LXI (v. A. 44) 3.nbsp;3) Lucian. Pisc. 3.
In „de dea Syriaquot; wordt gemotiveerd waarom het geslacht
vóór Deucalion is vernietigd i): vpQiarai xagra êóvreg damp;éfj.iora
êgya snQTjaaov, ovre yag ogxia èqwXaooov ovxe ieivovg èdéxovto
ovrs ixerécov -qveixovro. Hier is wel vooral gedoeld op den ixérrjg-
^évog in Homerischen zin.
Met een beroep op de goden vinden we de woorden bij Lucianus
slechts zelden gebruikt: Epicurus zegt dat men iemand, die ont-
vlucht is aan de moeiten en inspanningen van het leven en als
schipbreukeling de haven van het genot tracht te bereiken, daarvan
niet mag afweren xai ravra éaTceq ixérrjv èni rov rov eXéov ^o)/nóv
èni rrjv -qdovrjv xaracpvyóvra^). Op deze plaats is in ixérrjg iemand
gezien, die tegen gevaren bescherming zoekt en zich daarbij aller-
eerst onder bescherming der goden stelt.
A 1 c i p h r O
Behalve om een dringend gevraagde gunst te verkrijgen, vinden
we ixerevoi ook gebruikt op dezelfde wijze als reeds bij de comici
het geval was: ri noirjao), ngog ramp;v êeibv Ixerevoi ae Adnia^).
Pausanias
Tegenover menschen vinden we bij Pausanias Ixerevo) en ixeaia
gebruikt meestal in gevallen waar het gaat om het verkrijgen van
iets dat de vragende als een gunst zal beschouwen. Zoo bijv. vragen
{ixerevoi) om vergiffenis*), Ixeaiai xai ödxgva om een bericht over
te brengen
Het substantivum ixérrjg (bijna steeds in verbinding met het
ww. xaracpevyeiv) wordt echter gebruikt wanneer iemand, die in
nood verkeert, hulp of toevlucht zoekt bij menschen om zich te
beschermen tegen anderen: de Tarentijnen, dUvaroi êè xara
a(pdg (se. Pcofxaiovg) ovreg dvriaxelv doen als cpiloi en Ixérai een
beroep op Pyrrhus om hulp®).
Wie zich als Ixérrjg tot de goden {iegóv, ^(Ofióg, aXaog) wendt,
doet dit meestal om bescherming te zoeken tegen dreigend gevaar,
zooals bijv. de bewoners van een ingenomen stad'), ter dood ver-
I) de dea Syr. 12.nbsp;2) Bis acc. 21.nbsp;3) Alciphro IV, 17, 8.
4) Pausan. IV 4, 7. 5) III 8, 7. 6) I 12, i; cf. II 20, 2; IV 8, 3.
7) IV 23, 8; 3, 9.
oordeelden overwonnen soldaten 2) en menschen, die in het
waarnemen van hun plicht zijn te kort geschoten 3).
Bij Diodorus troffen we ixeaia en bij Dionysms van Halicar-
nassus txerela aan als pogingen om de ontstemde godheid weer
gunstig te stemmen. In den zelfden zin vinden we bi] Pausanias
ixereéco'). Als nml. Apollo en Artemis ontstemd Aegialea hebben
verlaten, raden de waarzeggers den inwoners aan 'MôXkœva
lUaaaêai xal quot;Agrepav. ol ôè naïôaç hzrà xat ïaaç jtagêévovç ent
róv Z^av Ttorapióv àjtooréUovaiv ixerevovxaç. imà xoércov ôs
neiaêévxaç xovç êeoéç lt;paaiv èç xrjv àxgônokv èMeïv.
Sprekend over den tempel van Artemis te Ephesus, zegt Pau-
sanias dat Carische Leieges en vele Lydiërs in de omgevmg daar-
van woonden, wxovv ôè xal negt xó legóv âUot xe Ixeaiaç ëvexa
xat yvvaXxeç xov 'AfiaJ^óvoyv yévovç% De bedoeling van deze
ixeaia is waarschijnlijk het zich blijvend onder de beschermmg
der godin stellen.
Reeds eerder vonden we ixéxriQ gebruikt in verband met den
Asclepiusdienst. Pausanias verhaalt ons van een tempel van
Asclepius of eenigen afstand van Tithorea. èvxôç fièv ôij xov
nepiBóXov xoiç xe Ixéxaiç xal öaoi xov êeov öovXoi, xoéxoiç jxev
èvxaüamp;d elai xat oîx^aeiç^). Onder deze ixéxai zal men moeten
verstaan de pelgrims'), voor wie in de onmiddeUijke omgeving
van den tempel huisvesting mogehjk was. Deze pelgrims zijn wel
vooral menschen geweest die om genezing van een of ander licha-
mehjk euvel tot de godheid kwamen, maar men zal m hen toch
ook in 't algemeen vereerders kunnen zien.
^ ^snbsp;een mensch vmden we bij Aelianus vermeld een
musch, die, achtervolgd door een havik, haar toevlucht zocht bij
Xenocratess). Volgens Diogenes Laërtius beschermde deze den
vogel en liet hem vrij, zeggende: tóv ixéxigv ôelv jx^ èxdibóvai ).
2) iii 9, X3.nbsp;3) n 17, 7; ni 5.6:7. 10. ^
4) II 7 8 cf. Aelian. nat. an. IV 10. tVerijpt'a----vrrep rov tAcoiV T€ icai
riiv clva.. Philo V 24. 15; IS». 22 ïxcat'ats
s) VII 2, 8.nbsp;6) X 32, 12.
7 Het woord pelgrim (lt; peregrinus) levert een merkwaardig parallehsme
met uérvs Men kan nml. de verhouding vaststellen: pelgrim: peregrmus =
l.irr,s: U^os.nbsp;8) Aelian. V. H. XIII 31.nbsp;9) D. L. IV. 2.
Een zeer verzwakte beteekenis heeft ixérrjç als Aelianus van
raven zegt dat zij èoixaaiv ixéxai elvai, Xa^eïv xi alxovvxeç^).
Daarentegen heeft Ixbxe'Óo) de praegnante beteekenis van: om
genade smeeken, waar we lezen dat sommige zeevisschen als ze
gevangen zijn èoixaoiv .... xqónov xiva Ixexsveiv, zooals menschen
doen tot moordlustige roovers
Ook tegenover de goden vinden we ixexeia, Ixéxrjç en ixexrjQia
gebruikt. Bij hun maatregelen tot muizenbestrijding wenden de
Egyptenaren zich èni xe èérjaiv xal ixsxeiaç xàç nqoç xovç êeovç
Op een stuk land beschermt Pan de dieren, die daarheen vluchten
éç Ixéxaç'^). Bij nieuwe maan rukken de olifanten takken van de
boomen en steken deze in de lucht olov IxexriQiav xivà xavxrjv
rfj amp;ECO .... vTièg xov îàecov xe xal Evfievfj xrjvamp;eóv ye eïvai avxoïç
Naar deze plaats is reeds verwezen naar aanleiding van Pausan.
11 7, 8.
Een man die aan krankzinnigheid lijdt tengevolge van den
beet van een slang, wordt door zijn familieleden als ixérrjç naar
den tempel van Serapis gebracht ®), zooals we reeds meermalen
ixérai van Asclepius zagen.
Cassius Dio
Bij dezen auteur zijn de woorden uitsluitend gebruikt tegenover
menschen, zoowel van iemand, die zich in nood bevindt als van
iemand, die, zonder in nood te ver keeren, een verzoek tot een ander
richt. Meermalen is dit verzoek tot den keizer gericht®). Om
eiken argwaan bij Caesar weg te nemen tegenover het hem dreigend
gevaar, omringden de samenzweerders hem, terwijl sommigen
een gesprek met hem voerden, anderen verzoeken tot hem richtten
{IxérEvov ôfjamp;ev avróv)
Volgens sommigen zou Pompeius er over gedacht hebben om,
verslagen in Thessalië, naar de Parthen te vluchten. Dio Cassius
i) Aelian. nat. an. II 48. 2) nat. an. XIII 47. 3) ibid. VI 41.
4)nbsp;ibid. XI 6.
5)nbsp;ibid. IV 10. Een zelfde gewoonte van gewonde olifanten tot menschen
wordt vermeld bij Strabo 17, 3, 8.
6)nbsp;ibid. XI 32.nbsp;7) Cass. Dio 59, 19, 5.
S) Dit gebruik vinden we ook op inscripties: 'iKereia O. G. I 519 245
n. Chr.) Ufaia Dittenb. Syll.» 888 (238 n. Chr.).
9) 44. 19. 3-
echter gelooft niet dat Pompeius ooit de ixéxriQ zou willen worden
van zijn meest verbitterde vijanden^).
Caligula, die alle moeite deed om een godheid te schijnen, had
hiermee succes, want avxvi xal Ixsxeïai xal evxal êvoiai xs----
ngoa^yovro^). Indirect blijkt hieruit dat ook Dio Cassius het ge-
bruik van ixexeia tegenover een godheid kent.
In een p a p y r u s van ± 226 n. Chr. vinden we ixExriqia
in den zin van verzoekschrift. Terwijl de ixexriQ^lt;^ van Artemisia
(p 74) gericht was tot een godheid, is deze, afkomstig van Aureha
Sarapias, gericht aan den praefect Juvenius Geniahs om haar
broeder tot voogd aan te wijzen over haar minderjarige dochter,
in plaats van haar overleden echtgenoot. vtiÈq ^vyaxgog ègcpavrjg
xal xaxadsovg xrjv 'qhxiav, èsanéxa ny^fiév, Ixexrjqiav Xiamp;efievrj
ènl TO oóv fiéysêog xaxacpevyo).
Julianus
Ook hier vinden we de beteekenissen van dringend vragen,
verzoeken, bijv. tegenover den keizer en tegenover rechters; ook
tegenover den mensch in 't algemeen: een goed mensch is Ixéxaig
xai iévocg Ttgäog xai fieih%og^).
Opmerkelijk is dat deze verbinding van Ixéxai en ^evoi reeds
bii Homerus voorkwam .nbsp;, , .
Tegenover de goden zien we dezeUde beteekenis als hierboven.
Eenige plaatsen verdienen echter afzonderlijk de aandacht.
Julianus vertelt over den onaangenamen tijd. doorgebracht
aan het hof van zijn neef Constantius«): „Hoezeer heb ik met
geweend en gejammerd terwijl ik mijn armen uitstrekte naar den
Acropolis (bij het aanroepen van Athene) 8xe èxaXoiiirjv xai t^v
'Adrjvav Ixéxevov aóCeiv xèv ixéxrjv xal firj èxdidóvai.....
^lèv o^v ov TiQovdaixBV -n ^eóg xóv ixéxrjv o{gt;ds k^coxev, ëgyoig
ènéöei^ev.nbsp;j - t,- •
Julianus noemt zich de ixéxrjg van Athene, met omdat hij m
dit concrete geval haar hulp behoeft, maar omdat hij m 't algemeen
1W2 2 6nbsp;2) 59, 26, 10.nbsp;3) Tebt. Pap. II 326.
4) Julian. Const. 28. 5) cf. Lucian. de dea Syr. 12; Philo IV 154. 12.
6) Ath. 5 (ed. Bidez p. 221).
door haar beschermd wil worden en zijn afhankelijkheidsgevoel
tegenover haar wil uitdrukken.
In zijn lofrede op Constantius i) wijst Julianus erop dat Con-
stantius roemrijk gestreden heeft en komt daardoor te spreken
over den strijd voor Troie. Tenvijl de strijd zeer fel was ging Hector
naar de stad, zoogenaamd om zijn moeder aan te sporen met
de Troiaansche vrouwen è^iXeovaêai rrjv 'Aê-tjvav. Kahoi el [lèv
avróg Ixéreve ngó rov vecb ivv rfj yegovaia, jtoXvv lt;ävgt; elye
Xóyov. TiQoafjxei yäg olfxai róv argarrjyóv rj ßaaiUa xaamp;ójceg legéa
xal ngo(pijrr}v êeganeéeiv del $vv xóojuo) róvêeóv xal firjöèv oXiyo)geïv
fi-qöè êrégm fiaXX.ov ngoaijxeiv rjyeXa'amp;ai firjdè èuiirgmeiv, dvd^iov
avrov vofj,(Covra ró öcaxóvrjfia. Hector had dus beter zelf zich
tot de godheid kunnen richten, want volgens Julianus, moet een
veldheer of koning de godheid stipt dienen als een priester en
profeet, alles van belang achten en de meening toegedaan zijn
dat het aan niemand anders toekomt en het aan niemand anders
overlaten, in de overtuiging dat hij den dienst niet waardig is.
De woorden èiiXeomêai, êeganeveiv, diaxóvrjfia in bovenstaand
citaat wijzen erop dat met ixéreve een handeling bedoeld is, die
behoort tot de bezigheden van hem, die zich kwijt van het êega-
neveiv en rd öiaxóvrj/na van de godheid, ixerevco is dan in dit bijzon-
dere geval het gunstig stemmen van de goden (è^iXeovoêai), waarbij
zeker ook uiting is gegeven aan het afhankelijkheidgevoel in 't al-
gemeen van den smeekenden ten opzichte van de godheid.
In den brief aan den dgyiegevg Arsaces, schrijft Julianus 2)
dat hij bereid is rfj Ihaaivovvri ßorjamp;eiv, ei rrjv Mrjréga rcöv ^eojv
ïXeoiv xaraarijaovatv êavroïg' dfieXovvreg öè avrfjg, ovx d/^e/^jirot
[xóvov, dXXd, firj mxgóv eineïv, fii] xai rijg nag' rjfjLcöv dnoXavacooi
övojueveiag.
ov ydg fioi êéfjLig èart xofiiCéfxev ovö' èXeaigeiv
ävögag, ol xal êeolaiv anéx'amp;ovrai aamp;avdroiaiv.
ïleïêe roi'vvv avrovg, el rfjg nag' èfiov xrjöe/iioviag dvréxovrai,
navörjfiei rfjg Mrjrgóg rcóv êeamp;v Ixérag yevéoêai.
Julianus wil de bewoners van Pessinus slechts helpen als zij
hun stadsgodin gunstig willen stemmen. Hij waarschuwt hen voor
mogelijke onaangename gevolgen van zijn kant, als ze zich om de
i) Const. 14 (ed. Bidez p. 139). 2) Epist. 84 a (ed. Bid.-Cum. p. 115).
-ocr page 99-godin niet mochten bekommeren, en motiveert zijn houding door
een citaat uit Homerus (« 73). Tenslotte spoort hij den priester
aan zijn invloed aan te wenden en hen te winnen voor den dienst
van Cybele.
ixéxai moeten de bewoners v. Pessinus worden volgens Julianus,
ze moeten de godin gunstig stemmen, en zichzelf, in 't bewustzijn
van hun afhankelijkheid, geheel aan haar overgeven, haar volge-
lingen worden en aanhangers van haar dienst.
In enkele Orphische hymneni) komt de verbinding
voor: ïxsxrjQig qxovr), waarmee de spreker een bepaald verzoek
richt tot 'n godheid (3. 13; 13, 9; 34. 27). Toch heeft ixexrjQÎç
dan niet alleen de beteekenis van: smeekend, daar immers het
grootste gedeelte van elke hymne wordt ingenomen door ver-
heerlijking en verheffing van de betreffende godheid.
Nadat in de 9de hymne Selene met talrijke epitheta is aange-
roepen, eindigt de hymne:
èkêé, fiaxaiQ', ev(pQcov, evdoxege, (péyyeï xamp; acö
Xafi7to[iévrj, ocóCovaa véovg ixéxaç aéo, xovgr]^).
oétovaa slaat hier niet op een bepaald en voor ieder begrijpelijk
concreet geval van nood waarin de véoi ixéxai verkeeren. Veeleer
wordt door acóCeiv dat hier een algemeene beteekenis moet heb-
ben, tevens gewezen in welke richting de beteekenis van ixéxai
hier gaat. Het zijn degenen, die uit algemeen gevoel van onmacht
en uit behoefte aan steun en bescherming, zich de véoi ixéxai noe-
men, de pas-gewonnen, of de jonge aanhangers van den dienst van
Selene en de nederige vereerders der godheid.
Duidelijker nog is de beteekenis van ixéxai in de h5mine op
Isis*), toegeschreven aan een dichter uit de school van Nonnus
(± 400 n. Chr.):
AiyvTixov ßaaiXeia hvóaxoXe ....
yaamp;ofiéva nedioiaiv, (ma axdXav dodXevxov
eïas lt;piXcramp;Qéax(ov isQÓg vó/iog èx ßaaihrioiv,
aäfia xeâç, èéanoiva, fiovaQ%iaç, ixéxaiai
Xaoïç àjivoiaav. èyà) XQVoóêqovog 'laiç x.x.L
1)nbsp;Deze hymnen zijn te dateeren op de 3de of 4de eeuw. Zie L. v. Liempt
,,de vocabulario hymnorum Orphicorum atque aetatequot; Diss. Utrecht 1930
2)nbsp;Orph. hymn. IX 11.nbsp;3) cf. Julian. Athen. 5
4) Hymn. in Isim, Orphica ree. Abel 1885 p. 295.
II - JOODSCHE SCHRIJVERS
Septuaginta
Tegenover menschen zien we hier ixsrsióoi en ixerrjgla niet uit-
sluitend gebruikt van iemand, die in nood verkeert. De moeder,
die ziet hoe haar zeven zonen gefolterd worden, klaagt daarover
niet, maar avxovg ngoexgéjiexo ixexevovaa^).
Antiochus schrijft aan de Joden een brief [èmaxoX'^v) ëxovaav
IxextjQiag xd^iv om zijn zoon Antiochus als opvolger te willen
erkennen en te eerbiedigen. Van smeeken is hier geen sprake,
want in vrs. 29 schrijft Antiochus: nagaxaXw oëv v[iäg xal d^im.
Geheel Grieksch is het voorschrift: Ixéxrjv amp;hß0iJ,Evov caiavai-
vov xal firi aTioaxgéiprjg xó TiQÓaomov oov anó üixcoxov.
Job klaagt ixéxevov xrjv yvvaïxd /j,ov „mijn vrouw is van mij
vervreemdquot; {Leidsche vert.) ixexevo) blijkt gebruikt te zijn om het
Hebr. zara weer te geven, dat vreemd zijn beteekent. Wel
een merkwaardig bewijs van den vertaler van Job, dat deze in
Ixexeóo) de beteekenis heeft gevoeld van: ik ben een vreemdeling
{Ixéxrjg-^évog).
ixexevco*), Ixerei'a en ixeaia^) zijn gebruikt tegenover Jahweh
van menschen, die bij dreigend gevaar om redding smeeken. Als
Heliodorus den tempel wil plunderen è^mrjdoiv ènl ndvörißov
ixsxeiav ®), snelde men naar buiten tot gemeenschappelijk gebed,
daar de tempel bedreigd werd.
De Israëlieten klagen dat het dienen van Jahveh geen voordeel
oplevert en de zonde niet gestraft wordt. Mdxaiog ó èovXeómv
êsw xal xi nXéov öxi ènogsédrjiiev Ixéxai nqó ngooénov xvqwv; ')
Blijkens den Hebr. text zijn hier met ixéxat bedoeld: menschen,
die zich wegens hun nood in vuile verwaarloosde kleeding voor
God vertoonen. (Leidsche vert.: in rouwgewaad).
Philo Judaeus
Tegenover menschen vinden we bij Philo de woorden: IxexrjQla ®),
ixexeia ixeaia, ixexevo) en ixéxrig gebruikt van menschen, die in
i) IV Macc. 16, 13. 2) II Macc. 9, 18. 3) Job 19, 17. 4) II Macc. 11, 6.
5) ibid. 10, 25. 6) ibid. 3, 18. 7) Malach. 3, 14. 8) Philo VI 198, 2.
9) VI 201, 18.
moernjkheden verkeeren en hierin hulp zoeken. Een rechter mag
slechts aan rechtvaardigheid denken en moet bestand zijn jiqôç
ixeaiaç xai oïxrovç^). Van de broeders van Joseph wordt gezegd
dat zij, nadat de gouden beker was ontdekt, èÖaxpvQQÓovv, Ixéxevov,
éavxovi; è^eóiöoaav, êxovaiov ôovkeiav vniaxvovvxo
Geheel Grieksch is de uitspraak èxôtôôvai yàg ixéxaç ovx ooiov
waar met ixéxai bedoeld zijn slaven, die naar een anderen meester
zijn gevlucht. Weggeloopen slaven konden zich als Ixéxai ook bij
de tempels neerzetten*). De Homerische®) verbinding ^évoi xai
ixéxat vinden we, waar we lezen dat de Egyptenaren de Joden tot
slaven hebben gemaakt: ^évovç xai Ixéxag^).
De koning van Egypte maakte de als smeekelingen tot hem
gekomen Joden tot slaven, oëxe aîôsaêeig, ovxe èeiaag xov èlev-
êégiov xai Séviov xai ixéaiov xai èlt;péaxiov êeóv, 8g ramp;v xoioéxœv
èaxiv ëcpoQog'').
Op deze plaatsen wenden de ixéxai zich uitdrukkehjk tot andere
menschen om hulp in hun nood, of verwachten deze hulp doordat
zij zich onder bescherming der godheid weten.
Tegenover den God der Joden vinden we de woorden zeer
vaak gebruikt in de beteekenis van: iets vragen, om iets smeeken.
Gewoonhjk is er dan bijgevoegd om welke gave of gunst gevraagd
wordt; is dit niet uitdrukkehjk het geval, dan is dit uit den samen-
hang te verstaan. Deze beteekenis komt het meest voor; zoo bijv.
van Abraham, als deze tot God smeekt voor het behoud van
Sodoma«). Eveneens van Mozes als deze telkens smeekt om het
einde van elk der plagen van Egypte®), of als hij zich tot God
wendt in moeüijkheden. waarin de Joden zich bevinden.
De woorden ixereéo). ixéxrjg, igt;teola en ixexeia komen ook voor
in verbinding met andere woorden: ixexeia xal ôérjOig^^),ixexeïai
xai /Lixal^); ixeaiai xai AtraP^); inea'iai xai Evx^i^quot;quot;)
1)nbsp;V 222, 3. Vgl. voor de verbinding Uir^ia en oIktok Plat. Legg. XII 949 B
iKtreia en oifiwyq D. H. VIII 39. I-
2)nbsp;IV 108, 5. vgl. voor deze vernederde houding. Xen. Mem. Socr. I 2, 29;
Plato Conv. 183 A; Cyrop. IV 6, 2 (8). Herod. VI 108.
O) V 302 14.nbsp;4) VI 42, 4. 5) cf. ad Julian. Const. 28 (p. 85).
6 IV 154 4. 7) IV 128, 12 cf. Soph. Ai. 492. 8) III 94. 12, 15.
9) IV 149.' 21: 150, 15- 10) I 181, 17. II) IV 136. 24. 12) IV 2. 20.
13) V 348. 18.
êvaiaiy), ixéxtjç xal (piXéêeoq^), noxviamp;fiai xal xaêixexeéü) .
Er is echter een aantal plaatsen, waar de woorden Ixéxrjç en
ixeaia een beteekenis moeten hebben die niet geheel overeenkomt
met de beteekenis die we tot nu toe bij Philo vonden. Eenige
voorbeelden mogen hiervan volgen.
Thamas, een vrouw uit Syrisch Palestina, opgevoed tusschen
heidensche godenbeelden, ging met levensgevaar over tot e{,aé-
^eiav, weinig waarde hechtend aan het leven (C^v), el /zij fiéXkoi
xaXwg Cvv. xó ôè xaXcôç àvécpeqev èn ovôèv exegov fj X7]v ^egasieiav
xal ixeaiav xov êvóg aixwv^).
Dat ped (xaXaig) leven liet zij betrekking hebben op den dienst
en de ixeaia van de eenige oorzaak van alle dingen.
God beschermt de proselyten (èmjXvxoi), want zij hebben de
slechte zeden van hun voorvaderen verlaten en fiexexégrjaav
ngóg evaé^eiav, ixéxai xe xal êeganevxai xov ovxcog övxog, vinden
zij de zorg van God en als loon voor hun xaxatpvyj] tot Hem, ont-
vangen zij Zijne hulp 5).
De rechters misten niet het juiste oordeel, maar fiaMvxeg____
xov xvQiov nQoaxvveïv xe xal xifiav ayavaxxovaiv, eï xig xrjv ■êeov
xifirjv voacpiCexai xai xovg ixéxag avxov ixexaxaXeï ngóg xijv lôiav
d^eganeiav
Sommigen gelooven niet in het zorgen van God voor de men-
schen en vooral (voor) xov ixexixov yévovg, b xamp; naxgl xai ^aaiXeï
xamp;v öXo)v xai ndvxeov alxiu ngoaxexX-^QOixaiquot;^), het ixexixóv yévog,
dat zich heeft toegewijd aan den vader en koning van alles en
allen.
Zooals ik (Mozes) door God ben aangewezen als leider, zoo wil
ik de keuze van mijn opvolger overlaten aan God, vooral over dit
volk dat het talrijkst is op aarde en dat als zijn voornaamste taak
erkent ixeaiav xov ovxcog ovxog^).
Bij de woorden ixéxi^g en ixeaia op deze plaatsen zal men moeten
denken aan iemand, die zich met volledige overgave van zichzelf,
in dienst stelt van zijn God, zoodat vertaald kan worden: ver-
I) III 306, g.nbsp;2) V II, 3.nbsp;3) V 281. 61.nbsp;4) V 334, 7.
5) V 74, 20. Waarschijnlijk staat hier Philo de etymologie van Uérris —
iemand, die komt tot een ander — voor den geest en ziet hij in dit woord
deze neutrale beteekenis, waarop hij tevens wijst met de woorden eViJAwTot
en Kara^vyi/}.nbsp;6) III 275, 2.nbsp;7) VI 156, 2. 8) V 284, 2.
eerder, aanbidder. Deze zelfde beteekenis zagen we ook reeds
eenige malen bij de heidensche schrijvers.
Josephus
Tegenover menschen worden bij Josephus de woorden Ixersvco
enz. gewoonlijk gebruikt van iemand, die zich in nood bevindt.
Ixerevovreg (of ixsrai) tegenover een overwinnenden vijand zijn
dikwijls zij, die om genade smeeken en zich overgeven in tegen-
stelling met oi afivvófievoc^). De praegnante beteekenis van
ixsrsvo): bescherming zoeken, vinden we in het voorschrift der
Joodsche wetgeving om humaan te zijn tegenover dieren en niet
te dooden a d'cóansQ ixersvovra nQoalt;psvysi raïg olxiaig^). Reeds
meermalen zagen we bij heidensche schrijvers dieren vermeld als
ixérai (beschermelingen) van goden 3) of menschen*).
Pilatus heeft het Romeinsche leger Jeruzalem doen binnen-
rukken. De Joden smeeken {ixersiav noiov/isvoi) hem nu de veld-
teekenen (met het beeld van den keizer) te willen verwijderen s).
De Joden in Alexandrië werden door de Romeinen in grooten
getale gedood en allen zou dit lot getroffen hebben si ixrj tiqoq
ixsrrjQiag èrgoTtovroT).
Wie een ixérrjg niet helpt, is volgens de Joodsche wet schuldig').
Hierbij zal met ixérrjg bedoeld zijn iemand, die zich, om hulp of
bescherming, in nood tot een ander mensch heeft gewend.
Cleopatra deinsde voor geen enkele misdaad terug. Ook haar
zuster Arsinoë liet zij dooden door Antonius Ixersvovaav èv
'E(péoqgt; TiQÓg rögt; rrjg MgTegt;töog®).
Deze beteekenis van ixsrevo) en ixérrjg enz., die we reeds meer-
malen bij Grieksche schrijvers zagen: nml. gezegd van iemand
die zich onder de bescherming stelt van een godheid tegen gevaai
dat van menschen dreigt, vinden we ook in een zuiver-Joodsche
sfeer. Als Adonias, die den bejaarden koning David wil opvolgen,
verneemt dat deze zijn zoon Salomen tot koning heeft gemaakt,
is hij vol vrees voor wraak van dezen nieuwen koning en ixérrjg
I) Jos. B. I. VI 271; v 551.nbsp;2) c. Ap. II 213.
3)nbsp;Herod. I 159. lamblicb. vit. Pyth. 84. D. L. VIII i. 34.
4)nbsp;D. L. IV 10; Aelian. V. H. 13, 31; 2, 48. 5) los. A. I. XVIII 57.
6) B. I. II 497- 7) c. Ap. II 27, 3. 8) A. I. XV 89.
yivtxai rov êeov mi rôjv êvoiaortjçîov xegdrwv. Salomon echter
schenkt hem vergiffenis en àvîarrjaiv avróv ajtó rfjç îxeoîaç^).
Meestal wenden de Joden zich rechtstreeks tot Jahveh om hulp
in gevaar en bevrijding van moeilijkheden.
Josephus wijst de Joden er op dat zij met wapengeweld nooit
veel vermocht hebben, maar wel met God's hulp, wiens wetten zij
overtreden hebben, ndvv yovv èarè binaioi Ixérai xal xeqai xaêaqaïç
róv ßorjamp;0v v/iätv nagaxaXeïre
Als de Israëlieten onderworpen zijn aan de Madianieten, en
hongersnood is ontstaan rgénovrai tiqôç txereiav rov êeov oéCeiv
avrovç nagaxaXovvreç
Wegtrekkend uit Egypte zijn de Joden, achtervolgd door de
Egyptenaren, bij de Roode Zee gekomen. Met het dreigende gevaar
voor oogen weer in handen der Egyptenaren te vallen, neemt
Mozes zijn staf en róvêeóv Ixéreve xal ßorjamp;0v êxdXei*).
Niet alleen om hulp en bevrijding uit moeilijkheden maar ook
om een meer positieve gunst te verkrijgen van Jahveh, vinden
we ixeaia «) en Ixerevco gebruikt: bijv. om kinderen te krijgen ').
Isaac spoort Ezau aan op jacht te gaan en zijn buit te offeren
Iva fierd rovro ixerevar] róv êeóv avfifxaxov avröt xal avvegyóv
elç ânavra ßiov
III - CHRISTELIJKE AUTEURS
In het Nieuwe Testament vinden we slechts ixerrjqia
in een brief van Paulus»): Christus heeft in de dagen van zijn
Vleesch ôeriaeiç re xal ixsrrjglaç uitgesproken tot Hem, die hem
van den dood kon redden.
In zijn eersten brief aan de Corinthiërs iquot;) schrijft Clemens
R O m a n u s : vnaxoéoco/^ev rfj neyaXongeneX xal èvöóiq) ßov^aei
aürov, xal Ixérai yevófxevoi rov èUovç xal rfjç x^arôrrjroç avrov,
nQoo7iéao)[xev xal émargéyxofiev ènl rovç olxrigfzoéç avrov: een aan-
sporing tot het aanroepen van God's barmhartigheid en goed-
heid. In denzelfden briefquot;) spoort de schrijver aan tot boetvaardig-
I)nbsp;A. I. VII 361. 362. 2) B. I. V 403. 3) A. I. V 212. 4) A. I. II 334.
5) A. I. I 190.nbsp;6) A. I. I 186, 303; V 276, 344.
7) cf. Eurip. Ion. 454, 468.nbsp;8) A. I. I 267.nbsp;9) Hebr. 5. 7.
10) Clem. Rom. I 59, 2.
II)nbsp;7, 7. cf. 2, 3; 48, I, waar eveneens iVereuw verbonden is met IXéms yevéaamp;ai.
-ocr page 105-heid: 'loivâç Nivevtxaiç xaxaaxQotpriv êxijevisv, oi ôè /lexavoî]-
aavrsç èni roïç àfiaQX^fiaaiv avxamp;v èm^avxo xàv Seèv ixexev-
cavxeç, xal Uaßov acoxrjQiav, xaineq àXXÔXQwi xov 0eov övxeg.
Clemens Alexandrinus
Wegens hongersnood kwamen de Joden als Ixéxai naar de Egyp-
tenaren i).nbsp;.
De Joodsche wet verbiedt dienaren smadehjk te bejegenen
(Lev. 25,39,43) maar laat ook niet toe ixéxag êxôiôôvai sîç xôXaaiv 2).
Tegenover God wordt ixexevoi gebruikt van den rijken jongeling,
die xov êeov vióv Ixexsvei om hem het Leven te schenken®).
De woorden van Matth. 21. 9: „Hosanna den zoon van David,
geprezen hij die komt in den naam des Heerenquot; worden door
Clemens aangevuld met: (pamp;g xal ód|a xai alvog f^e»' ixexriqiag
xamp; xvQico, terwijl als verklaring van deze aanvuUing wordt ge-
zegd: xovxiyàQ èfi(païvsi sQfjirjvevófxsvov 'EXXdôi lt;pwvfj xà éoavvd*).
Hosanna, dat eigenhjk beteekent: help toch, werd vooral op
het Loofhuttenfeest geroepen. Evenals echter het Loofhuttenfeest
-tot een vreugdefeest is geworden, heeft ook hosanna meer den
klank van een vreugdekreet gekregen. Deze oorspronkehjke be-
teekenis van het woord heeft Clemens nog tot uitdrukking gebracht
door de toevoeging: fj,samp;' IxexrjQtag
1) Clem. Alex. Strom. I 23. 157. 4-nbsp;2) Strom. II 18, 91, 4-
3) Quis div. salv. 8, 4.nbsp;4) Paed. I 5. 12, 5.
5) Vermelding verdient nog een inscriptie van 52^7 n. Ciir., waarm
sprake is van {EUkt^p^o. tlt;3. ^ApxayydXo^^. (Publications of the Princ^on
University Archaeological Expedition to Syria in 1904—5 and 1909, Div.
Ill n 1050). De juistheid van Prentice's veronderstellmg. dat xn
plaats van i^njp^ov bedoeld zou zijn Ur^p.o. acht ik onwaarschijnlijk.
Terwijl ons nml. geen voorbeeld bekend is van iVr^pto- m den zin van.
a place of supplication, komt daarentegen evKrijpco^ niet alleen voor m de
door Prentice aangehaalde inscriptie, welke uit de 8ste eeuw dateert
(C I G 8668), maar (volgens Liddell and Scott) ook in Justinianus Nov.
131 7 Intr., Rev. Bibl. 1911. 287 (Jericho 6de eeuw n. Chr.). Ook in S o p-
h o'cl e s' Lexicon wordt een zevental plaatsen aangehaald, waar eÔKT^ptou
voorkomt. Tenslotte vind ik in Nouveau Dictionnaire Grec Moderne Fran-
çais par Emile Legrand evKrijpiou vertaald door: oratoire,
chapelle, terwijlnbsp;niet wordt vermeld als subst.
L e X i c O g r a p h e n
De mededeelingen, welke we bij de lexicographen over onze
woorden vinden, geven over het algemeen geen reden tot nadere
verklaring. Op enkele punten dient echter de aandacht gevestigd
te worden.
Hesychius omschrijft ixeaiag met Ttgea^eiaq, hiermee
waarschijnlijk bedoelend een gezantschap van smeekelingen dat
door de bewoners van een stad naar den vijand gezonden werd
(Dion. Hal. VIII 43. 4). Voor Maioq lezen we: Ixéxrjg, ngóacpvyog
d)g legóv xaraqgt;evycov dovXog. Van beschermingzoekende slaven
bij een heiligdom zagen we voorbeelden bij Herod. II 113, Philo
yi 42, 4, vgl. V. Woesz p. 57, 58, 138, 141. Bij de omschrijving
ixérevaev. fier cox laêrj. ixérrjg êyévero, zullen we te denken hebben
aan iemand, die zich naar een vreemd land begaf en daar ixérrjg-
iévog was.
Suidas vermeldt s.v. Ixérevfia. xè èovXoTtQencbg nagaxaXeXv
xai Ixereéeiv en s.v. Ixérrjg. ó dovXoTiQenwg nagaxaXoiv xai öeóftevog
negt rivog órovovv. Op de onderdanige, soms slaafsche houding
van een smeekeling is meermalen gewezen, (vgl. ad Philo IV 108 5
p. 89).
© gr) a X e I anbsp;^
In surveying the meanings of the words ^grjaxsia, amp;qqaxev(o
etc. 1) and in trying to find an answer to the question: what did
the Greek authors understand by them, it must in the first place
be stated that these words are of rare occurrence in the texts
handed down from the golden age of Greek Literature. Moreover
it should be noted that where we do find the words, they are often
used with reference to religious worship that deviates from the
traditional and generaUy accepted forms of veneration of the
national gods of the Greeks.
Thus in connection with religious observances and rites, we
find the words used of ceremonies which are unusual and strange.
So e.g. in Herodotus, where he speaks about the Egyptian cult
(p 2), in a letter of Claudius referring to the Jewish cult (p. 4),
AeUanus (Serapis) p. 7, Cornutus (Rhea) p. 7 n.. Cassius Dio (Jews
and Elagabalus) p. n v., inscriptions (Hermanoubis, Serapis)
p. 14, lexicographers (p. 25).
From this usage arises their function to signify orgiastic rites
(Strabo, Plutarchus, Phintys) and the riotous celebration of the
Luperealia (Cassius Dio).
Already in an inscription, probably dating from the 3rd century
B. C. (p. 3) and in many others they occur, however, in the usual,
normal sense of cult, the worship of the gods. Also in Dionysius
Halicamassensis, Lucianus, Sextus Empiricus, papyri.
The meaning of piety we find in an inscription dating from
about 200 A. D. (p. 10) and that of religious sense of the
Jews in Cassius Dio.
1) Besides amp;pr,oKeia and »p7,oKe^agt;, the following are also in use:
(p. 6 n. 3), lt;lgt;LX6amp;peaK0S (p. II), »p-fioK^v^a (p. 13), »prjoKevr'/is (p. I4).
»p'^OKia (p. 15), Qp-noKivripiov (p. I5), »pijoKOS (p. 25). iamp;eXo9pr,aKeia (p. 22).
-ocr page 108-They are also used to denote the worship of men: the Roman
emperor (inscr. p. 4), an oriental queen (Athenaeus). cf. Dios Pyth.
p. 8. Lastly the use of amp;Qr}oxEvco (Diogenes Laertius) and ■dgrjaxsviia
(inscr. p. 13) has been pointed out in Epicurean sphere and the
connection ■dgrjoxsCa xov fivrj/xelov (inscr. p. 6) as denoting the
task of the members of a thiasus. In all probability these words
then characterize the appropriate acts, rites or ceremonies of a
collective unit.
There are, besides, indications of a connection between ^grjaxeia
and purity. Herodotus II 64 uses amp;Q7)oxev(o as closely allied to
obligatory purification after sexual intercourse.
Dionysius Halic. (II 63, 2) mentions in the same breath ayveiaq
xal ■amp;Qi]axelaQ xal xa^agfiovg while he (I 76, 3) uses the verb to
designate the performance of the religious ceremonies by the Vestal
Virgins.
Cassius Dio, too, uses d^grjoxeia with respect to the Vestal Vir-
gins. It seems that Hesychius' use of the word ^gsaxij (by the
side of dyvi]) points that way. So — though vaguely — do some
inscriptions: three of these make mention of a amp;^axela of Artemis
(p. 9, 15) likewise of Athene (p. 10), in which the function seems
to have been performed by a priestess.
In the oldest inscription with dgrjaxela it also concerns a goddess,
(pag- 3)-
In Jewish authors we find the words ■d^axeia and
■dgrjaxsvo) used of the worship of animals and images (LXX) and
of strange gods (Philo, Josephus) but also of the Jewish religion,
sometimes as religious formalism, opposed to ooioxrjg (Philo) but
also as inward piety, adherence to religion as opposed to external
rites and ceremonies (Josephus). In the writings of Christian authors
the words occur with reference to the worship of pagan gods
(Clemens Alexandrinus), images (Ep. ad Diognetum), angels
(Paulus), but at the same time in the sense of Christian religious-
ness. (Epistle of Jacob, Epistula ad Diognetum) not only as
ceremonies, but also as inward piety (Clemens Alexandrinus).
^grjaxog which we first meet with in the epistle of Jacob, in the
sense of pious may, however, have the unfavourable meaning
of sxsQodoiog and neqixrog, as is shown by Hesychius.
^At fifsrwquot; find the words evM^eia, evXa^fig, evAa^sfe^at used
to indicate prudence and discretion, which can only be of benefit
to man in life.nbsp;, , .nbsp;• x
The meaning: discretion naturally leads to: anxiety
(solicitude), good care. This anxiety may be directed
towards something in connection with religion and then assumes
the meaning of pietas, just as when it is directed towards the
interests of the country.
This idea of: assuming the right attitude in particular circum-
stances (Cf. sich gut benehmen) can easUy lead to: sohcitude,
awe, scrupulousness which may keep us from certam actions. ^
That these words are pre-eminently suited to express a person s
attitude of awe towards morality, has been proved by many m-
stances.nbsp;. , ,nbsp;j x
In Plato, Aeschines, Demosthenes we first fmd these words to
express the attitude of awe towards the deity.
This gives rise to the sense of: the conscientious observance of
religious ceremonies (religio), which, in its turn, leads to religious
conservatism.
The conscientiousness in the matter of worship renders the
sense of „pietyquot; acceptable.nbsp;, . . ^
The fear of acting contrary to the will of the deity is frequently
expressed in the use of evXa^emm etc.
So here we find expressed: a religious scruple (religio) about the
performing of certain acts.
Finally mention may be made of the use of these words as a
title, especially in Christian communities. —
' J X S T 7] Q
In the earliest authors (Homerus, Hesiodus. Theognis) iHixrjg
mostly means a stranger, who. helpless and unprotected, turns to
a man for protection from possible or already imminent danger.
Yet a ixerrig may also urgently request a man to grant hun a
favour. generaUy something to which the suppliant, from a human
point of view, has a claim. (Homerus. Tragici e.a.).
A stranger, so denoting a person who is helpless and unprotected,
may as ixdrrjQ place himself under the protection of the deity of
the foreign country and look to the inhabitants for actual support
(Tragici e.a.). A non-stranger, too, may in case of need, take his
refuge to the altar or temple of a deity, in order to invoke the help
of the gods or of the people and to find protection with the gods
from men.
In the relation from man to man, the attitude of the Ixér^ç
often involves a deep humiliation and servile surrender on his
part. (Herodotus, Xenophon, Plutarchus, Philo). Though we mostly
find a ixérrjç in a concrete case of need or danger, a general feeling
of impotence or emergency may also induce him to beseech the
gods (Plato e.a.).
Relative to Asclepius we saw ixérrjç in the sense of a pilgrim,
a worshipper; finally we also meet with the word ixérrjç denoting a
person who devotes himself entirely to the worship of a deity and
delivers himself up to it as an adherent to its worship. (Philo,
Orph. hymn., Julianus, inscriptions).
Nearly all these meanings are similarly expressed by the verb
txerevo). But mention must be made of the fact that already in
Homer this verb also means: to request urgently, without involving
that the suppliant is in need. Besides, several times we have come
across this verb (in connection with a deity) in the sense of: to
propitiate, to render the wrathful deity (once more) favourably
inclined. The same sense is sometimes expressed by the words
ixéoia (Diodorus, Philo), ixsrrjqia (Aelianus), ixereia (Dionysius
Halic.). In passages where the colloquial language predominates,
we find in ixere'va the greatly weakened sense of please and
for Heaven's sake (Comici, Alciphro).
REGISTER VAN BESPROKEN PLAATSEN
ePHSKEIA
Aelianus
nat. an. lo, 28
Athenaeus
13. 556 B
Cassius Dio
37. 17. 2
42, 34. 2
45. 30, 4
49, 22, 5
77.nbsp;15. 7
78.nbsp;31. I
87. I
Clemens Alexandrinus
Prot. 2, 34, I
2, 38, 4
2, 39. 5
Strom. 3, 3. 35
4. 14. 152
4. 25. 128
6, 9. 77
6. 14, iio
6,nbsp;15. 123
7.nbsp;I. 2
7. 9. 62
Clemens Romanus
Corinth. i. 45, 7
Comutus
nat. deor. 6, 147
Diogenes Laërtius
6, loi
Ep. ad Diognetum
Blz.
11
12
12
11
12
12
12
23
23
23
24
24
24
24
23
24
24
24
23
7
13
23
23
23
Dionysius Halicarn.
2,nbsp;23, I
2, 63, I
Etymologicum Gudianum
Etymologicum Magnum
Herodotus
2, 18
2. 37
2, 64
Hesychius
Hymnus in Isim
Inscripties
1.nbsp;G. Ill I, 893
V 2. 517
VII 3430
XII 5, 141
Dittenb. Syll.* 783
801
824
876b
O. G.I.nbsp;210
458
513
569
595
Rev. ét. gr. 1889 p.
Anc. gr. inscr. Br. Mus.
Josephus
A.nbsp;I. 3. 49
B.I.nbsp;I, 148
Blz.
5
5
5
25. 26.
25. 26
2;
2
2;
25
II
15
10^
15
3
4
4
13
9
15
4
10
15
9
6
19
III
9gt;
20
20.
20
2a
Julianus
Ep. 26 (Bid.-Cum.)
86
Lucianus
de sacrif. 10
Nieuwe Testament
Act. Apost. 26, 5
Paul. Col. 2, 18
Jacob.nbsp;I, 26 V
Papyri
Lond. 1912
1926
Gnom. d. ld. Log. 71
74
Plutarchus
II 140 C
Alex. 2
Philo Judaeus
I. 263, 5
III, 118. 29
V. 76. 6
15
14
21
22
22
4
24
10
10
6
5
18
18
18
VI. 198, 20
VI, 210, 2
Photius
Scholia
Eurip. Alc. 968
Pind. O. 3. 28
7. 33
Septuaginta
Sap. Salom.
11, 15
14, 18
Macc. 4, 5, 6
Sext. Empiricus
adv. Phys. 9, 49
9, 62
Pyrrhon. Hyp. 3, 4. 220
Stobaeus
IV, 486 H
Strabo
10, 3, 230.474
Suidas
Zonaras
Blz.
19
19
25
6n.
14nbsp;n.
15nbsp;n-
17
17
17
8
8
8
3
25, 26
27
Aelianus |
44 |
Cassius Dio | |
Aeschines |
73. 8, 5 |
45 | |
I. 25 |
33 |
Cydias | |
I. 38 |
33 |
(P. L. G. III 564) |
28 |
3. 130 |
33 |
Clemens Alexandrinus | |
Aeschylus |
Strom. 2, 7, 32 |
52 | |
Agam. 1024 |
29 |
2. 9. 45 |
53 |
Agathon (P. L. G. II p. 268) |
28 |
2, 20, 125 |
53 |
Andronicus 6 |
36 |
2, 22, 132 |
53 |
Antiphon 3, 3, 11 |
32 |
2, 120, I |
53 |
Aristoteles |
Paed. 3. II, 80 |
53 | |
Eth. Nie. d 3, ii2ib24 |
35 |
fr. 53 |
53 |
Eth. m. a 30, 1193 a 9 |
36 |
Democritus fr. 91 (Diels, |
Fr. |
Aristophanes |
Vorsokr. I 404) |
28 | |
Av. 377 |
31 |
Demosthenes | |
Lys. 1215 |
31 |
19, 206 |
33 |
1277 |
31 |
19, 262 |
33 |
Athenaeus |
20, 51 |
33 | |
6, 274a |
38 |
21, 10 |
34 |
II, 49od |
44 |
21, 16 |
34 |
8. 333e |
45 |
21, 70 |
34 |
Blz.
25.nbsp;93nbsp;33
59. 74nbsp;34
Dio Chrysostomusnbsp;44
Diodorus Siculus
15,nbsp;52, 5nbsp;39
19. 49. 4nbsp;38
Diogenes Laërtius
7,nbsp;116nbsp;36
Dionysius Halicarn.
2, 19, 5nbsp;40
9,nbsp;9, 8nbsp;40
II, 43. 3nbsp;41
Euripides
Hesychiusnbsp;55
Inscripties
I. G. IV I, 66 (ed. min.) 37
Publications Princeton exp.
1904—'09 III b. 1019, 1020 53
Jalabert-Monterde, Inscr.
Byzantin. Zeitschr. 14nbsp;54
Isocrates
Josephus
Julianus
Ep. 84a (ed. Bid.-Cum. p.
89a
89b
89b
Lucianus
Tim. 29
Nieuwe Testament
Act. Apost. 2,
2
12
7
7
28
22,
5.
ïi.
12,
I
III
IV
V
V
V
V
VI
Plato
Alcib.
Def.
Luc. 2, 25
Paul. Hebr.
Papyri
Tebt. Pap. II 304
Pausanias
Philo Judaeus
I 54. 13
132 A
412 A
412 C
414 C
Gorg. 527 B
Legg. IV 715 E
IX 854 B
IX 879 E
Polit. 311 AB
Plutarchus
II 449 A
549 E
1038 A
Aem. Paul. 3
Agis 20
Camill. 6
Blz.
115) 46
125 46
133 47
137 46
44
52
52
52
52
51
5^
51
46
44
49
49
49
49
49
49
49
49
49
34
35
35
35
35
53
35
35
34. 35
41
44
36
43
41
42
Blz. |
Blz. | ||
19 |
42 |
Levit. 15, 31 |
48 |
21 |
43 |
Macc. 2, 6, II |
48 |
24 |
41 |
Prov. 2, 8 |
48 |
Coriol. 25 |
43 |
Sirac. 11, 17 |
48 |
Num. 22 |
43 |
Sophocles | |
Comp. Nic.-Crass. 5 |
42 |
El. 994 |
30 |
Polybius |
1334 |
29 | |
3. 105. 8 |
37 |
0. C. 47 |
30 |
35. 4. 13 |
37 |
116 |
29 |
Polycarpus 6, 3 |
52 |
616 |
29 |
Posidonius (F. H. G. III 253) |
38 |
Stobaeus | |
Scbolia |
IV 590, 8H |
45 | |
Hom. A 37 |
30 |
Theognis (P. L. G. II p. 129) |
29 |
Pind. P. 4, 151b |
39 |
Xenophon | |
Septuaginta |
Hier. 6, 15 |
32 | |
Exod. 3, 6 |
48 |
Mem. Socr. 3, 9. 4 |
32 |
Habac. 2, 20 |
48 |
3. 6, 8 |
32 |
Jerem. 5, 22 |
48 | ||
IKETHS | |||
Aelianus |
Andocides i, 44 |
70 | |
var. hist. 13, 31 |
83 |
Aristophanes | |
nat. an. 2, 48 |
84 |
Lys. 1139 |
71 |
4, 10 |
84 |
Thesm. 180 |
71 |
6, 41 |
84 |
Aristoteles | |
II, 6 |
84 |
Rhet. 10, 141167 |
73 |
II, 32 |
84 |
de mund. 7, 401 a 23 |
73 |
13, 47 |
84 |
Ps. Aristoteles | |
Aeschines 2, 180 |
71 |
Oeconom. i, 44, 1344a |
73 |
Aeschylus |
Athenaeus | ||
Choeph. 569 |
62 |
6, 253c |
73 |
Eum. 92 |
61 |
9, 410a |
79 |
151 |
62 |
13. 53c, d |
73 |
232 |
61 |
13. 592a |
73 |
474 |
62 |
Cassius Dio | |
577 |
61 |
42, 2, 6 |
85 |
Sept. Ill |
62 |
44. 19, 3 |
84 |
Suppl. 28 |
61 |
59. 19, 5 ' |
84 |
385 |
61 |
59, 26, 10 |
85 |
625 V. |
61 |
Chamaeleon |
73 |
641 |
61 |
Clemens Alexandrinus | |
651 |
61 |
Strom. I, 23, 157 |
93 |
Alciphro 4, 17, 8 |
82 |
2, 18, 91 |
93 |
Paed. I, 5, 12
Q. d. s.8, 4
Clemens Romanus
I. 59, 2
I,nbsp;7. 7
Democbares (F. H. G. II
Dio Chrysostomus
Diod. Siculus
II,nbsp;92, I
12, 24, I
12,nbsp;57. 3
13,nbsp;29. 3
16, 58, 6
19,nbsp;7. 3
20,nbsp;14. I (3)
Diogenes Laërtius
I,nbsp;95
4. 2
8, I
Dionysius Halicam.
I. 67. 2
4. 52. I
7.nbsp;53. 3
8,nbsp;39. I
8, 43, 4
10, II, I
II,nbsp;17, 4
Dorotheus
Euripides
Cycl. 286
299
Androm. 115
Hec. 145, 753
96
Hel. 65, 1024
Heracl. 33, 70, 94,
lo 454. 468
I. T. 462, 922, 1015,
1242
Med. 854, 863, 971
Suppl. 10, 14, 280
Herodotus
2,nbsp;113
Blz.
93
93
92
92
449) 73
81
77
77
76
77
76
76
77
67
83
73
78
78
78
78, 89
78
78
78
79
65
65
64
65
64
64
64
64
102
1216,
65
65
65
66
66
7.nbsp;141nbsp;67
Hesiodus, Sc. 13, 85nbsp;59
Hesycbiusnbsp;93
Hipponax (Diehl Anth. I fr. 40)nbsp;61
Homerus
c |
193. 511 |
56 |
V |
181 |
56 |
» |
546 |
56 |
c |
269 |
56 |
X |
530 |
58 |
0 |
277 |
57 |
tt |
67 |
56 |
tt |
422 |
57 |
t |
134 |
56 |
n |
574 |
57 |
0 |
75 |
57 |
Hymnus in Isim 4nbsp;87
Inscripties
Dittenb. Syll.» 754nbsp;81
Syll.quot; 781nbsp;76
O. G. I. 519nbsp;84
Ann. d. Serv. d. Ant. 1919.
p. 40nbsp;75
Buil. d. Corresp. Heil. 1925.
p. 118, 137nbsp;74
Jamblichus
vit. Pyth. 84nbsp;73
Josephus
A. I. I, 186, 190, 267, 303, 92
-ocr page 116-
Blz. |
Blz. | ||
91 |
306, |
9 |
90 |
91 |
IV 2, |
20 |
89 |
92 |
108, |
5 |
89 |
91 |
128, |
12 |
89 |
91 |
136, |
24 |
89 |
91 |
149, |
21 |
89 |
154. |
4 |
89 | |
85 |
V 11. |
3 |
90 |
86 |
74. |
20 |
90 |
86 |
222, |
3 |
89 |
281, |
61 |
90 | |
86 |
284, |
2 |
90 |
302, |
14 |
89 | |
82 |
334, |
7 |
90 |
82 |
348, |
18 |
89 |
81 |
VI 42, |
4 |
89 |
156. |
2 |
90 | |
70 |
198, |
2 |
88 |
70 |
201, |
18 |
88 |
j) 71 |
Pindarus | ||
Nem. 8. |
13 |
59 | |
87 |
01. 5. 19 |
69 | |
fr. 7 |
59 | ||
74 |
Plato | ||
74 |
Conv. 183 A |
72 | |
75 |
Legg- 5, 730 A |
72 | |
85 |
7. |
, 796 C |
72 |
9. |
, 854 B |
72 | |
82 |
10. |
, 887 E |
72 |
83 |
12: |
, 949 B |
72, 89 |
83 |
Plutarchus | ||
82 |
II 30 c |
79 | |
83 |
II 774 F |
80 | |
82 |
Agis 16 |
80 | |
82 |
Cic. 30 |
80 | |
83 |
Comp. Cic.-Dem. 5 |
80 | |
83 |
Coriolan. |
30 |
80 |
83 |
Demosth. 29 |
80 | |
Demetr. |
47 |
80 | |
Sol. |
12 |
80 | |
71 |
Them. |
24, 28 |
80 |
Polybius | |||
89 |
3. 112, 8 |
75 | |
89 |
Septuaginta | ||
90 |
Job 19, 17 |
88 |
i8. 57
B. I. 2, 497
5,nbsp;403
6,nbsp;271
c. Ap. 2, 213
2, 273
Julianus
Athen. 5 (ed. Bidez p. 221)
Const. 14 (ed. Bidez p. 139)
Const. 28
Epist. 84a (ed. Bidez-Cu-
mont p. 115)
Lucianus
Bis acc. 21
Dea Syr. 12
Pisc. 3
Lysias
2, II
4. 20
Menander (Mein. C. G. F. IV 10
Orpbische Jxymn.
9,nbsp;II
Papyri
Preisigke, Sammelb. 5103
Pap. de Magdola 33
Flind.-Petr. Pap. II 19, i
Tebt. Pap. II 326
Pausanias
1,nbsp;12, I
3,nbsp;9. 13
4.nbsp;4. 7
4. 23, 3
4, 24, 5
7. 2, 8
10,nbsp;32, 12
Philetaerus
(Mein. C. G. F. III 295,
Koek C. A. F. II 232)
Philo Judaeus
I 181, 17
III 94, 12
275, 2
2,nbsp;lo, 25
4. i6, 14
Malach. 3, 14
Sophocles
O. C. 44, 284, 487, 634 63
O. R. 15, 20. 31, 41, 185, 920 63
Phil. 930nbsp;63
Stobaeus
IVnbsp;125, 10 Hnbsp;72
Strabo
Blz.
88
88
88
88
Suidasnbsp;94
Theognis (P. L. G. II p. 131) 59
Thucydides
I, 24
I. 103nbsp;68
I, 126nbsp;68
Xenophon
Ages. II, Inbsp;69
Anab. 7, 2. 33nbsp;7«
Cyrop. 4. 6. 2 (8)nbsp;69
Mem. Socr. i, 2, 29nbsp;7»
I. 5. 5nbsp;69
-ocr page 118- -ocr page 119-STELLINGEN
I
De woorden êqrioHsia c.s. zijn door een Griek vooral gebruikt
om die cultusvormen aan te duiden, welke van de algemeen-
aanvaarde afweken.
II
emßeca kan niet aUeen de beteekenis hebben van religio,
(Kerenyi, Byzantinisch-Neugriechische Jahrbücher VIII, 1929/30,
p. 306 V.V.), maar ook van pietas.
III
Ten onrechte is Koets {AeiAyièattiovia, Utr. Diss. 1929, P- 77)
van meening dat Plut. Cam. 19. evXamp;ßeta en deiaièaifiovia syno-
niem zijn.
IV
Hom 71422. Penelope stelt zich hier Telemachus voor als
Ixéxng van Antinous. (v. Nägelsbach, Homerische Theologie
p. 270: „von einem Schutze Telemachs durch Antinoos kann
wohl keine Rede sein).
V
Dat iemand, die een moord begaan heeft, inérriQ genoemd wordt,
is niet toe te schrijven aan het feit dat hij „comes to seek for
purificationquot; (Liddell and Scott s.v. ixétriQ).
VI
Soph. Phil. 236
xk o\ é réxvov, ngooéaxe; rig nqoarjyaysv
Xeeta;
Lees: rig a', é xéxvov, ngovTie/iipe
J. VAN HERTEN
-ocr page 120-Soph. O. C. 1640
3) naïÔË, xXdoaç X9V yevvdîov (pgevi
XCOQSÏV.
Lees: .... XQrj xàvayxaiov ....
VIII
Soph. fr. 782 Nauck, 866 Pearson. Ten onrechte wordt Wytten-
bach's voorstel om ixéxiv te lezen i.p.v. otxéxiv nergens vermeld.
(Plut. Mor. ed. Wyttenbach, index graecitatis s.v. Ixéxrjg).
IX
In Thuc. III 22, 2 zijn de woorden aatpaXeiag ëvexa xfjç nqoç
xov nrjXóv niet geïnterpoleerd.
X
Liv. II 45, 13
Consulem Romanum miles semel in acie fefellit, deos
numquam fefellit.
Lees: consulem Romanus miles
XI
Tac. Agric. 24
interiora parum, melius .... (Halm).
Lees: interioribus melius ....
XII
Walter Otto's etymologie van rehgio (van: relegere in tegen-
stelling met n e g-1 e g e r e) verdient den voorkeur boven die van
Robbert (rel i ga re).
Boven de door Alfred Körte (Hermes 1928, p. 481 v.v.) voor-
gestelde lezing in Plinius Ep. X 96, 10: passimque venire victi-
marum lt;carnemgt;, cuius adhuc rarissimus emptor inveniebatur,
is te verkiezen de door Keil, Hardy, Kukula, Merrül aanvaarde
lezing: pastumque venire victimarum, cuius adhuc rarissimus
emptor inveniebatur.
XIV
Het is niet wenschelijk de afd. Gymn. en H. B. S. van een
Lyceum te combineeren voor het onderwijs in de moderne talen.
'«si*'quot; Vnbsp;-fe»«
mm.
- ■ t ^ :
-ocr page 123-: il'
quot;m
m
Û lt; - lx
mm
I
-ocr page 126- -ocr page 127- -ocr page 128-ÎIfÉ
^ï-ïï'-t-s;
PÄüii
4
P«